-ocr page 1-

■Cj/^. Iji,. 7 inbsp;)

ONZE IJSLANDSVAARDERS

IN DE EN EEUW

pijdrage tot de geschiedenis van

de nederlandsche handel
en visscherij

i ■

' r

-Vilquot;'

- -ïA

nv. uitgevers-maatschappij enum. amsterdam

193%

bibliotheek der

RlJKSUNfVtRSITElT

utrecht.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

w

Jï 1

-ocr page 4-

m

«

quot; 'M. 1

-ocr page 5-
-ocr page 6-

7

Uit: G. Groenewcgen, 1783—1802.

Foto Uchtbccldon.Instituut, Amsterdam.
I. IJsIandsvaarder visschende met de kol. i8do ccuw.

RUKSUNIVERSITEIT UTRECHT

490 7535

-ocr page 7-

ONZE IJSLANDSVAARDERS

IN DE EN EEUW

BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS VAN
DE NEDERLANDSCHE HANDEL
EN VISSCHERIJ

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van doctor
in de letteren en wijsbegeerte aan de

rijksuniversiteit te utrecht, op gezag van

den rector magnificus dr. h. bolkestein,
hoogleeraar in de faculteit der letteren
en wijsbegeerte, volgens besluit van den
senaat der universiteit te verdedigen
tegen de bedenkingen van de faculteit

der letteren en wijsbegeerte op vrijdag

5 juli 1935. des namiddags te vier uur

door

J

MARIE SIMON THOMAS
geboren te rotterdam

n.v. uitgevers-maatschappij enum. amsterdam

1935

bibliotheek der
rijksuniversiteit
UTRECHT.

-ocr page 8-

^lâ

-ocr page 9-

Aan mijn Vader en aan
de nagedachtenis van

mijn Moeder

-ocr page 10- -ocr page 11-

Nu ik de laatste hand aan mijn proefschrift heb gelegd, wil ik mijn
dank betuigen aan allen, die tot mijn academische vorming hebben bij-
^dragen, in het bizonder den Hoogleeraren in de Faculteit der Letteren en
Wijsbegeerte, wier colleges ik gedurende mijn studietijd mocht volgen.

Vóór alles gaat mijn dank uit naar u. Hooggeleerde Kernkamp, Hoog-
geachte Promotor, zoowel voor Uw boeiend onderwijs als voor Uwe belang-
stelling in mijn proefschrift. Het moge U een voldoening zijn, dat de onder-
zoekingen, die Gij 35 jaar geleden in de Scandinavische archieven hebt in-
gesteld, mij van den beginne af aan hebben gesteund in de hoop, dat de
taak, die ik mij had gesteld, zoo zij al geen gemakkelijke mocht zijn, in elk
geval geen hopelooze was. Dat Gij ondanks de overstelpend drukke werk-
zaamheden van het laatste jaar van Uw Professoraat steeds bereid waart
mij met raad en daad ter zijde te staan, vervult mij met dankbaarheid.

Grooten dank ben ik U, Hooggeleerde Oppermann en De Vooys, ver-
schuldigd voor Uwe leerzame colleges gedurende mijn geheelen studietijd,
terwijl ik ook de Uwe. Hooggeleerde Bolkestein en De Savornin Lohman.
en die van wijlen de Hoogleeraren Frantzen en Niermeyer voor mijn candi-
daatsexamen op hoogen prijs heb gesteld.

Bij het verzamelen van het materiaal voor mijn proefschrift mocht ik
van U, Hooggeleerde Van Hamel, steeds de grootste belangstelling en mede-
werking ondervinden. Aan Uwe belezenheid en liefde voor IJsland dank ik
menig kostbaar gegeven, terwijl Gij mij Uwe uitgebreide boekerij immer
welwillend ter beschikking stelde. Dat Gij ook nog zooveel zorg aan de cor-
rectie hebt willen besteden, stemt tot dankbaarheid.

Ook wil ik hier een woord van dank richten tot allen, die mij in binnen-
en buitenland bij het onderzoek in de archieven de behulpzame hand hebben
geboden. In de eerste plaats dank ik den Heer S. Hart te Zaandam, archief-
ambtenaar 2de klasse en volontair op het Gemeente Oud Archief te Amster-
dam. wiens groote speurzin en onvermoeide ijver mij de gegevens uit de

vil

-ocr page 12-

notarieele archieven verschaften, waaruit mijn overzicht van den IJsland-
schen handel van Amsterdam is opgebouwd; tevens mijn dank voor de goede
zorgen aan de registers besteed. Ook den Archivaris van Rotterdam en zijn
ambtenaren zeg ik hartelijk dank voor de medewerking bij mijn onderzoek,
in h^et bizonder Mejuffrouw Dr. A. C. Kersbergen, die het eerst mijn aan-
dacht vestigde op eenige notarieele acten betreffende de vaart naar IJsland
en mij bij de vertaling van het buitenlandsche materiaal uit Kopenhagen
Stockholm en Reykjavik steeds onvermoeid behulpzaam wasnbsp;'

Mijn dank aan den Algemeen Rijks Archivaris voor zijn welwiUendheid
in zake het deponeeren van zoovele archivaha te Amsterdam en zijn belang-
steUing m mijn onderzoek, waaraan ik menig verrassend detail heb te danken
Mejuffrouw S. van Zanten Jut. hist, docta te 's-Gravenhage, wil ik hier
dank zeggen voor het nazien en copieeren van velerlei archiefstukken Ook de
archivarissen van Amsterdam, Den Briel, Deventer, 's-Gravenhage, Kampen
Vlaardmgen en Zierikzee, den Gemeente-Secretaris van Maassluis als be-
heerder van het archief aldaar en hun ambtenaren dank ik voor de geboden
hulp, tevens de Directeuren van de Universiteits-Bibliotheken te Amsterdam
Leiden, Utrecht en Kopenhagen, en van de Koninklijke Bibliotheken té
s-Gravenhage, Kopenhagen en Stockholm met hun staf.

Een woord van hartelijken dank aan de Directie en het fotografisch

ateher van het Lichtbeelden-Instituut te Amsterdam, die met groote toe-

wijding de talrijke platen en kaarten verzorgden, waartoe de Directeur

van het Ned. Hist. Scheepvaart-Museum te Amsterdam zijn welwillende
medewerking verleende.

Het was mij een groot voorrecht ook in het buitenland medewerking
van de archieven te mogen ondervinden. Het zou te ver voeren allen hier
met name te noemen, die mij in Denemarken, Zweden en IJsland ter wille
zijn geweest Een uitzondering wil ik maken voor de volgende buitenlanders
aan wier hulp ik de aangenaamste herinneringen zal behouden.

.f /ï^'iT'i^Tnbsp;Kringelbach, ved Kopieringen

af dankse Arkivalia fra det 17e Aarhundrede, som for mig ofte L van-

kelige at tyde kunde jeg i Kobenhavn anvende min Tid til at underage
forskelhge Arkiver. Fr0ken Ellen Aagaard takker jeg for KopierLgeTa

LTi L?ndetnbsp;'' Kildeudgaver, dir desv.rre'ikkXdL

Eder, Fru Sally Hofgren, är jag stor tacksamhet skyldig för den nog-
granna kopienngen av olika arkivalier och manuskripter frän Riksarkivft
och Kungliga Biblioteket i Stockholm. Materialet fran PrelS^^^^^^^^
till det mest värdefulla i min avhandling.

vin

-ocr page 13-

Hafiö Jjér beztar Jjakkir minar, Guömundur Finnbogason professor,
fyrir Jjann ahuga, sem frâ upphafi J)ér tókuö â rannsóknum mmum; og J)iö,
Kjartan Sveinsson og Vi'gfüs Guömundsson, fyrir ütvegun margfalds sögulegs
efnis ür I^jóöskjalasafni; og J^ér, Matthias Igt;óröarson, fyrir agseta mynd
tóbaksdósarinnar hollenzku; og I)ér, Siguröur Skülason, fyrir l^au hrósyröi,
sem. meö tilliti til samtals okkar 1 Kaupmannahöfn, pér skrifuöuö um aform
mitt 1 Morgunblaöinu
pess 8a Jüm' 1933.

Jeg vona af heilum hug. aö Jjessi doktorsritgerö min megi bera ykkur
ollum satt vitni um jDa raektarsemi, sem jeg hefi lagt viö vinnu mina aö
pessn yfirliti yfir viöskifti Hollendinga viö Ïsland, og eigi siöur um hina
djüpu ast, sem jeg er büin aö fella til lands ykkar og Jjjóöar. Jeg man Jpau
aetiö meö miklu Jjakklœti.

-ocr page 14-
-ocr page 15-

INHOUDSOPGAVE.

Biz.

Voorwoord..............................................................................................XIII

Lijst van archivalia en manuscripten ........................................XXIII

Lijst van gedrukte bronnen............................................................XXX

Lijst van geraadpleegde werken....................................................XXXII

Lijst van tijdschrift- en courantenartikelen..........................XXXV

Eerste Hoofdstuk,

De IJslandsche Handel tot 1602............................. i

Tweede Hoofdstuk.

Het Deensche Handelsmonopolie (1602—1787) ................ 16

Derde Hoofdstuk.

Valkenvangst en Valkeniers.................................. 31

Vierde Hoofdstuk.

Walvischvaart.............................................. 54

#

Vijfde Hoofdstuk.

Vrachtvaart en Handel...................................... 77

Zesde Hoofdstuk.

Kabel j au wvisscherij......................................... 152

Zevende Hoofdstuk.

De Strijd over het Dominium Maris (1740—1742)............. 183

Achtste Hoofdstuk.

De Visscherij in de 19de Eeuw.............................. 223

-ocr page 16-

Bijlagen:

A.nbsp;Missive van Christiaan IV aan de Staten-Generaal (28 Dec. 1631) 235

B.nbsp;De Reis van Johan Marcusz. Mom naar IJsland in 1648____ 237

C.nbsp;Request van de IJslandsche Compagnie (1635).............. 242

D.nbsp;Jonas Trellund op IJsland in 1659.................. 245

E.nbsp;„De Jonge Graeff Willemquot; voor Eyrarbakki in 1660.248

F.nbsp;Verweerschrift van Jonas Trellund (1661)............... 251

G.nbsp;Genealogische Gegevens over de Familie Pelt..............quot;_

H.nbsp;De Schipbreuk van „Het Wapen van Amsterdam quot;'in'1667!! 255
J. Tabel van IJslandsvaarders (1751—1786)................

K. Inhoudsopgave der „Summarische Deductionquot;.......| ögi

L. „Dagverhaal van de Jonge Alidaquot; (1782)........'.'...'.'.''quot; 266

M. Verslag van een IJslandsche Reis in 1811................ ^gj.

N. Tabel van IJslandsvaarders (1802—1852).................. ^85

Bij de Illustratiën en Kaarten......................................^

Register van persoonsnamen...........................................

Register van plaatsnamen.................... ............ ^^^

Register van de voornaamste zakennbsp;........... ^^^

......................... 314

-ocr page 17-

VOORWOORD.

Ef menn vildu fsland
Eins meöfara og Holland,
Held jeg sizt sé Holland
Hdlfu betra en fsland.

Eldi margt fsland,
Sem aftur vantar Holland;
Eöa hvi mun Holland
Hjilpa sér viö fsland?^)

Zoo dichtte Gunnar Pallsson, predikant in Hjaröarholt, omstreeks het
midden van de i8de eeuw. Het gebeurt meermalen, dat Hollanders, die op
IJsland reizen, deze vi'sa te hooren krijgen; als historica krijgt men dan
lust om een onderzoek in te stellen naar de historische feiten, die er aan ten
grondslag liggen. Dit is in nog sterker mate het geval, wanneer men de
Westfjorden bezoekt, waar de herinnering aan onze IJslandsvaarders bij de
bevolking nog voortleeft. Zoo was er in 1931 in ïsafjord een oude IJslander,
die zich uit zijn jeugd verhalen over de Hollandsche visschers herinnerde.

Een dergelijk onderzoek moet van den grond af worden opgebouwd. De
belangstelling van Europa voor IJsland heeft zich altijd meer met de aller-
oudste geschiedenis en litteratuur beziggehouden dan met de economische
ontwikkeling in latere eeuwen. Wat deze laatste betreft, bepaalde de ge-
schiedschrijving zich in hoofdzaak tot de verhouding tot Denemarken.
Slechts de studiën van Finn Magnusson over den Engelschen handef op
IJsland en van Dr. Ernst Baasch over dien van Hamburg verspreiden
eenig licht over de 15de en i6de eeuw. Dit was echter een periode, waarin
de Hollanders een zeer ondergeschikte rol speelden; juist wanneer de handels-
betrekkingen tusschen de Republiek en IJsland zich beginnen te ontwikkelen,
laat de litteratuur ons in den steek. In Nederlandsche geschiedbronnen
wordt de vaart naar IJsland zelden of nooit genoemd, en dan nog
alleen naar aanleiding van het geschil met Denemarken in 1740 e.v. Ik

Als do menschen IJsland wilden behandelen op dezelfde wijze als Holland, geloof ik nog,
dat Holland minstens anderhalf maal zoo goed zou zijn als IJsland. Toch levert IJsland veel
(voedsel) op, dat in Holland ontbreekt; waarom zou Holland zich anders met IJsland behelpen?

-ocr page 18-

was dus voor het overgroote deel op bronnenonderzoek aangewezen en
niemand minder dan Mauricius, de groote kampioen voor de vrijheid van de
zee in de i8de eeuw, slaakte naar aanleiding van een soortgelijken onder-
zoekingstocht de verzuchting, dat hij zijn materiaal bijeen had moeten zoeken
,,als naalden in een hooivoederquot;^).

Toch ontbreken de hulpmiddelen niet geheel. Voor ons land is van
bizondere beteekenis het werk van Dr. A. G. van Hamel, „IJsland Oud en
Nieuwquot;. De schrijver, die IJsland meermalen bezocht en door een groote
liefde voor land en volk is bezield, geeft een boeiende schildering van de
verschillende phasen van IJslands ontwikkeling tot op onze dagen. De
verschijning van zijn boek ontsloeg mij van den pHcht een uiteenzetting
te geven van de toestanden op IJsland in vroeger tijd en ook voor een goed
beeld van de huidige positie van IJsland, zoowel in politiek als economisch
opzicht, mag ik naar dit werk verwijzen. Knut Gjerset gaf in zijn „History
of Icelandquot; een uitvoerig overzicht van de staatkundige geschieinis tot
op den huidigen dag en stelde mij aldus in staat zonder nadere verklaring
van de vaktermen voor staatkundige en rechteriijke instelHngen gebruik te
maken. Tevens wil ik in dit verband wijzen op de reeks zeer interessante en
uitnemend geschreven artikelen, die Dr. M. van Blankenstein als correspon-
dent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant in den zomer van 1930 schreef
naar aanleiding van het duizendjarig bestaan van het AljDingi^)

De handelsgeschiedenis van IJsland komt in deze werken slechts zeer
terioops ter sprake. Niettemin is voor een goed begrip van de rol die onze
IJslandsvaarders hebben gespeeld, eenige kennis van de economische toe-
standen daar te lande onontbeeriijk; hetzelfde geldt voor de geschiedenis
van het Deensche handelsmonopolie. Daarvoor stond mij ten dienste het
werk van Jón Aöils, „Einokunarverzlun Dana a ïslandi. 1602—1787quot; dat
ik in de Deensche bewerking van Friörik Asmundsson Brekkan gebruikte Een
critische beschouwing van dit werk ligt niet op mijn weg; ik wil er alleen
op wijzen, dat de vertaling verre van betrouwbaar is, maar althans de voor-
deelen biedt van gemakkelijker toegankelijk te zijn dan de oorspronkeliike
uitgave, die evenwel belangrijke bijlagen bevat, welke de Deensche mist«)
De bizondere waarde van het werk van Aöils voor mijn onderzoek ligt hierin!

») Dr. A. G. van Hamel, IJsland Oud en Nieuw. Thieme, Zutphen 1933. _ Knut Gierset
History of Iceland. Allen amp; Unwin Ltd. 1922.- Nieuwe Rotterdamsche Courant. 30 Juni 19,0'
I. 2, 3. 5. 6. 8, 9, 30 en 31 Juli 1930; i. 2. 5. 6, 14. 15. 16. 17. x8, 19, 20, 2, 22
24, 26, 27, 28, 29. 30, 31 Augustus en 3 September 1930.nbsp;'

inbsp;^nnbsp;quot; 'nbsp;Reykjavik 19.9. Friörik

Asmundsson Brekkan, Den danske Monopolhandel paa Island. 1602-1787. Kobenhavn 1923.

XIV

-ocr page 19-

dat hij veel aandacht aan de concurrenten der Deensche handelscompagnieën
heeft geschonken en speciaal in zijn hoofdstuk over den smokkelhandel de
Hollanders telkens noemt. Was het dus aanvankelijk mijn plan in de Neder-
landsche bronnen de gegevens op te sporen, die aan de berichten van Aöils
ten grondslag lagen, in den loop van mijn onderzoek verplaatste het zwaarte-
punt zich meer en meer naar zuiver Nederlandsch gebied.

Om mijn doel te bereiken moest ik de zaak van twee kanten aanpakken,
zoowel van den HoUandschen als van den IJslandschen kant. Het onderzoek
van IJslandschen kant droeg een tweeledig karakter, een zuiver IJslandsch
en een Deensch. Wat het eerste betreft, zijn de bronnen op IJsland zelf te
vinden; maar in de meeste gevallen waren óf de koning van Denemarken
of zijn onderdanen in de kwestie betrokken en berustte het materiaal grooten-
deels of geheel in Kopenhagen. Het onderzoek, dat ik in den zomer van 1931
in het Rijksarchief te Reykjavik (iJjóöskjalasafn) instelde, leverde niet veel
op. De voornaamste IJslandsche annalen, waarin ik tal van losse feiten over
Hollandsche schepen aantrof, waren reeds gedrukt; het Ballardrannall, dat
voor mijn onderzoek van groot belang was, werd sindsdien uitgegeven.
Dit en het Vatnsfjaröarannall yngri geven meermalen aardige bizonderheden,
daar zij de gebeurtenissen in de omgeving van den Breiöafjord beschrijven,
de streek, waar de Hollanders zich in de 17de eeuw het meest plachten op
te houden 6). Andere gedrukte bronnen en litteratuur vindt men in de hier-
achter volgende lijsten vermeld.

Het onderzoek in het Rijksarchief te Kopenhagen (Rigsarkiv) leverde
meer moeilijkheden op. daar het mij in den aanvang volkomen duister was,
waar en hoe ik zoeken moest. Een enkele aanwijzing had ik bij Aöils gevonden,
die de verzameling ..Island og Faeröer, Suppl. 2quot; had geraadpleegd. Om
zeker van mijn zaak te zijn nam ik deze afdeeling geheel door, maar mocht
slechts in enkele nummers iets van mijn gading vinden. Wel bleek mij,
dat Aöils het materiaal betreffende het geschil van de Republiek met Dene-
marken over de visscherij onder IJsland in 1740 weinig of niet had gebruikt.
Voor de vrachtvaart in Deenschen dienst had de uitgave van Nina Ellinger—
Bang mij al naar de Sonttolregisters verwezen«). Haar werk maakte het mij
gemakkelijk de namen van de Hollandsche schippers en hun Deensche

Hiervan getuigt het Hollandsche schip, dat tóröur Egt;orldksson van Hólar op zijn
IJslandkaart van 1670 in den Breiöafjord teekende en dat ik als vignet voor mijn omslag
koos. — Zie illustratie XII,

«) Nina Ellinger—Bang, Tabeller over Skibsfart og Varetransport gennem öresund,
1497—1660. Kobenhavn 1906. Van dezelfde in samenwerking met Knud Korst, Tabeller over
Skibsfart og Varetransport gennem 0resund, 1661—1783, og gennem Storebaïlt, 1701—1748.
Kobenhavn 1930.

-ocr page 20-

bevrachters terug te vinden; soms ook kwamen er bij dit onderzoek aardige
bizonderheden omtrent de lading aan den dag.

Verreweg de belangrijkste bron voor mijn onderzoek te Kopenhagen
was de afdeeling „Nederlandenequot;, die 35 jaar geleden, toen Dr. G. W. Kern-
kamp zijn baanbrekend werk in de Scandinavische archieven verrichtte,
bekend stond onder den naam „Hollandquot;. Zijn studie over het voor onze
geschiedenis zóó uitermate belangrijke materiaal in Kopenhagen was mij
een welkome gids in dien doolhof van portefeuilles'). De afdeeling B van
,,Nederlandenequot; leverde voor mijn doel slechts enkele losse gegevens op,
al heb ik de ,,relationerquot; der gezanten, die zich met de kwesties tusschen
Denemarken en de Republiek naar aanleiding van de vaart naar IJsland
hadden beziggehouden, doorgezien. De voornaamste stukken van Martin
Tancke, Peter Roch en Petrus Charisius bleken echter ook in ,,Island og
Fseröer, Suppl. 2quot; voor te komen. Anders stond het met de afdeeling A.

Toen Dr. Kernkamp zijn onderzoek instelde, bleek hem de leidende
gedachte bij het ordenen van deze portefeuilles te zijn geweest, dat juist
ieder richtsnoer ontbrak. In dat opzicht heb ik het in den herfst van 1932
beter getroffen en met groot genoegen mocht ik constateeren, dat deze
portefeuilles thans geordend zijn volgens de richtlijnen, die mijn leermeester
indertijd als de meest gewenschte aangaf. „Nederlandene Aquot; is thans in drie
onderaf deelingen gesplitst, waarvan ik de titels vermeld, nl.:
I. Brevveksling mellem det danske Kongehus, Huset Oranien, General-
staterne og forskellige nederlandske Staeder, 1524 (1525)—1770.

II. Akter og Dokumenter vedr0rende det politiske Forhold til Nederlandene,
1519, 1563—1769.

III. Akter og Dokumenter vedr0rende Handel og Sofart; diverse Akter og
Afskrifter, 1511—1769.

De portefeuilles van de drie afdeehngen zijn doorloopend genummerd
en chronologisch geordend. Degene, welke ik voor mijn onderzoek heb
nagezien, vermeld ik in de lijst der archivalia. Op de fiches kon ik, wat den
inhoud betrof, allerminst afgaan. In portefeuilles, waarin ik naar de inhouds-
opgave te oordeelen niets mocht verwachten, vond ik menig aardig detail,
dat nieuwe perspectieven opende; in andere daarentegen, waarvan ik mocht
veronderstellen, dat zij, voor mij, belangrijke gegevens zouden bevatten,
vond ik niets van mijn gading.

In het Stadsarchief van Kopenhagen (Raadstuearkiv) was weinig of
geen materiaal van belang voor mijn onderwerp aanwezig. Bij den brand

') Dr. G. W. Kernkamp, Verslag van een onderzoek in Zweden, Noorwegen en Denemarken
naar Archivalia, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland.
's-Gravenhage 1903 (« Scandi-
navische Archivalia).

-ocr page 21-

van 1728 zijn de oudere archieven verloren gegaan en de i8de eeuw is voor
mij van minder belang dan de 17de. Niettemin verschafte de toenmalige
stadsarchivaris, Dr. Axel Linvald, thans Rijksarchivaris, mij een kost-
bare aanwijzmg door mij opmerkzaam te maken op een onderafdeeUng van
het archief van de Rentekamer in het Rijksarchief, nl. de Afregninger.
Onnoodig te zeggen, dat ik tijdens mijn verblijf in Kopenhagen met ver-
scheidene bronnenpublicatiën kennis maakte, die in het bizonder voor de
periode van Jonas Trellund van groote waarde bleken te zijn.

Hier te lande teruggekeerd besloot ik allereerst een onderzoek in te
stellen m het Algemeen Rijks Archief te 's-Gravenhage, speciaal in de
i-iassen Denemarken. Was het aanvankelijk de bedoehng geweest met eenige
steekproeven te volstaan, in de eerste de beste portefeuille, die ik onder-
zocht, vond ik stukken over een geheel andere zaak. dan ik verwachtte,
^rgo besloot ik de geheele serie van het einde van de i6de eeuw tot nä
het midden van de 18de eeuw door te zien. Het resultaat was alleszins
evredigend; slechts weinig liassen werden zonder succes nagezien. Natuur-
hjk was niet alles even belangrijk, maar zoo ooit. dan gold hier het parool:
mets verwaarloozen! Menigmaal voerde een schijnbaar onbelangrijke kleinig-
heid naar andere liassen of archieven, die aanvullend materiaal konden
bevatten.

Het lag toen voor de hand. dat ook de Resolutiën Staten-Generaal
en Staten van Holland van 1600—1793 aan een onderzoek moesten worden
onderworpen. Op grond van mijn gegevens uit Kopenhagen en de liassen
Denemarken was het thans gemakkelijker de voor mijn onderzoek belangrijke
gegevens op te sporen; 1°. wist ik. welke kwesties voor mij in aanmerking
kwamen en 2°. waren de namen der betrokken kooplieden, schippers of
schepen mij bekend, zelfs al kwamen zij in een minder gemakkelijk te her-
kennen vorm voor. Een aardig voorbeeld hiervan was b.v. de kwestie
tusschen Hans Pietersz. en een schipper betreffende een reis naar IJsland.
Daar ik mijn onderzoek van Deenschen kant begonnen was. kon ik thans
met zekerheid vaststellen, dat Hans Pietersz. niemand minder was dan
Hans Pedersen Bladt. burgemeester van Kopenhagen en een belangrijk
koopman in den IJslandschen handel in de jaren 1660—1675. Ook werd IJs-
land in de requesten vaak niet met name genoemd, maar dan wist ik uit
andere bronnen, dat het toch de vaart naar IJsland gold. Mocht een enkele
aangelegenheid een nader onderzoek in Denemarken vereischen. dan heb ik
dat bij mijn tweede verblijf te Kopenhagen in 1933 ingesteld. Tevens heb ik
toen de ..Summarische Deductionquot; doorgewerkt, welk handschrift zich daar
in de Universiteits-Bibliotheek bevindt; het bestaan hiervan was mij uit
de „Scandinavische Archivaliaquot; bekend. Dit manuscript is dén van de

-ocr page 22-

voornaamste Deensche bronnen over het conflict, dat in 1740 tusschen
Denemarken en de Republiek was gerezen naar aanleiding van dekabeljauw-
visscherij onder IJsland.

Ook naar het Rijksarchief te Stockholm (Riksarkiv) wezen de ,,Scandi-
navische Archivaliaquot; mij den weg. Dat het Zweedsche Rijksarchief gegevens
bevat over den strijd tusschen Denemarken en de Republiek in de jaren
1740—1742 naar aanleiding van de visscherij onder IJsland, vindt zijn ver-
klaring in het feit, dat de toenmalige Zweedsche gezant te 's-Gravenhage,
Joachim Friedrich Preis, niet alleen uiterst actief was in het verzamelen van
gegevens over den politieken toestand in de Republiek, maar bovendien de
goede gewoonte had alles, wat hem belangrijk voorkwam, hetzij in zijn dagboek
aan te teekenen, hetzij in zijn missiven aan zijn vorst of den president van
de kanselarij te vermelden. Het Preis-Arkiv in de afdeeling „HoUandicaquot;
van het Rijksarchief te Stockholm is van een waarlijk respectabélen omvang.
Een bizonder welkom hulpmiddel om wegwijs te worden in de eindeloozê
reeksen foliodeelen was de „Generalt Uthtagquot;, waarin alle berichten op naam
van den betrokken staat zijn gerangschikt met verwijzing naar de verzame-
ling. waar de (hier slechts in excerpt opgenomen) brief zich in extenso
bevindt. Dit was het groote voordeel van een onderzoek ter plaatse, dat men
slechts bij een persoonlijk bezoek aan de depóts dergelijke ontdekkingen doet.
Moeilijk te vinden waren de berichten overigens niet, daar Preis zuiver
chronologisch te werk ging met het te boek stellen van zijn bevindingen
en de voor mij belangrijke periode van den zomer van 1740 tot het voorjaar
van 1742 loopt. Hoewel Zweden zelf eerst in den zomer van 1741 in het
geschil betrokken werd. toen Denemarken zijn bemiddeling inriep, heeft
Preis gelukkig van den beginne af aan de ontwikkeling van den strijd met
belangstelling gevolgd. In het hoofdstuk, gewijd aan dit conflict, heb ik
er meer dan eens de aandacht op gevestigd, dat ik voor een goed begrip
van hetgeen zich achter de schermen afspeelde, telkens op de berichten
van Preis was aangewezen.

Het ontbrak dus niet aan bronnen, die mij inlichtingen verschaften
over de diplomatieke verwikkelingen, die, nu eens van meer. dan weer van
minder beteekenis. ten gevolge van den verboden handel of visscherij waren
ontstaan, maar hiermede was slechts één zijde en zeker niet de meest levende
van het verkeer van de Republiek met IJsland belicht. Ik kon dus niet
tevreden zijn. ik wilde meer weten omtrent het karakter en den omvang van
dit bedrijf, ik wenschte bevrachtingscontracten en transactiën met IJs-
landsche waren en getuigenverklaringen over de reis en het verblijf van de
Hollanders op IJsland in handen te krijgen, ten einde uit Nedcriandsche
bronnen te kunnen aantoonen. in hoeverre de Hollanders werkelijk als

-ocr page 23-

gevaarlijke concurrenten der Deensche kooplieden moesten worden be-
schouwd. Aöils noemde in zijn werk eenige malen Amsterdam en tevens
den, tijdelijk te Amsterdam gevestigden, Deenschen koopman. Jonas Trellund.
Het kwam er dus in de eerste plaats op aan gegevens over hem en zijn IJsland-
schen handel uit de notarieele archieven te putten. Hoewel dit aanvankelijk
als een volkomen hopelooze onderneming mocht worden gekenschetst, heb
Ik het niettemin aan den speurzin van den Heer Hart te danken, dat een
groot aantal acten aan de vergetelheid zijn ontrukt, die mij in staat stellen
een tamelijk duidelijk, zij het dan ook niet volledig, beeld van den Amster-
damschen handel op IJsland te geven. Uit deze acten leerde ik tevens een
aantal Amsterdammers kennen, die zich met den handel op IJsland bezig
Hielden en meerendeels met Trellund in relatie stonden, ja zelfs aan hem
verwant waren. Toen zij met name bekend waren, kwamen er ook gegevens
over hun zelfstandige bevrachtingen voor den dag en leverde het onderzoek
naar Amsterdamsche uitreedingen in de perioden vóór en na Trellunds tijd
eveneens resultaten op. Het notarieel archief van Rotterdam deed mij
minder homogeen materiaal aan de hand, maar verspreidde daarentegen
hcht over twee andere takken van de IJslandsvaart, nl. de valkenvangst
en de walvischvaart. Voor de geschiedenis van dit laatste bedrijf leverde
het artikel van Mr. Bijlsma over de „Oud-Rotterdamsche Groenlandsvaartquot;
de onontbeerlijke bouwstoffens).

Hiermede kom ik op het gebied van de visscherij, naast en n^ den
handel den voornaamsten tak van de vaart naar IJsland. Gelukkig ontbrak
ook hier niet het werk, dat mij eenigèzins op weg kon helpen, nl. Beaujon's
„Overzicht van de Geschiedenis der Nederlandsche Zeevisscherijenquot;»). De
schrijver kon zich echter niet met ieder onderdeel van zijn uiterst omvangrijk
onderwerp bezighouden; plaatselijke archieven moest hij ononderzocht laten.
Niettemin heeft hij het eerst en terecht de aandacht gevestigd op de be-
teekenis van de kabeljauwvisscherij onder IJsland en, wat voor mij van
groot belang was, gewezen op den strijd met Denemarken over het dominium
mans en het werk van den verdediger onzer belangen, Mr. Jan Jacob
Mauriciusquot;)! Een onderzoek in het gemeente-archief van Vlaardingen leverde
slechts enkele gegevens op. maar verwees naar Maassluis, waar het archief van
Gecommitteerden ter Visscherij berust. Over dit college heeft Nieuwenhuisen
enkele jaren geleden geschreven, maar zich uit den aard van de zaak niet

») Mr. R. Bijlsma, ..Oud-Rottcrdamschc Grocnlandsvaartquot;. Bijdragen voor Vadcrlandschc
Geschiedenis en Oudheidkunde. 5de reeks, 2de deel. 1915.

') Mr. A. Beaujon, Overzicht der Geschiedenis van de Nederlandsche Zeevisscherijen.
Leiden 1885.

„Deensche Ambassade van Mauriciusquot;. — Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage.

-ocr page 24-

met de IJslandsche visscherij in het bizonder beziggehoudenquot;). De Gecom-
mitteerden behartigden ook andere takken van visscherij; de kabeljauw-
visscherij onder IJsland speelde een ondergeschikte rol, zoo niet naast de
haringvaart, dan toch naast de Doggevaart, de visscherij bij de Doggersbank.
Toch bleek zij in de laatste decennia van de i^de eeuw reeds eenigen omvang
te hebben gehad en in de i8de eeuw tot een belangrijk bedrijf te zijn uit-
gegroeid. Een waardevolle bron voor dit bedrijf was het rechterlijk
archief van Maassluis, dat op het Algemeen Rijks Archief berust; de
verklaringen voor schout en schepenen leverden de gegevens, die ik elders
in de notarieele archieven heb gevonden. Van Maassluis voerde het onderzoek
naar Zierikzee, waar het St. Pietersgilde met de zorg voor de visscherij
was belast. De gegevens uit het stadsarchief van Zierikzee waren een welkome
aanvulling voor den smokkelhandel, die ten allen tijde aan de vaart naar
IJsland inhaerent is geweest. De kennismaking met het Archief van de
Groote Visscherij en eenige kleinere visscherij archieven deed mij gegevens
aan de hand over de visscherij in de 19de eeuw, zoodat ik mijn overzicht
tot het einde van de vorige eeuw kon vervolgen, zij het dan ook in
groote trekken.

Na deze bespreking van het materiaal wil ik nog een enkele opmerking
maken over de indeeling en samenstelling van dit proefschrift. Mijn eerste
hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van den handel op IJsland tot het
begin van de 17de eeuw. Daarin heb ik tevens de weinige gegevens verwerkt
die mij over den IJslandschen handel der Hollanders in die periode bekend
zijn. Aan de geschiedenis van het Deensche handelsmonopolie heb ik gemeend
een afzonderlijk hoofdstuk te moeten wijden. De Deensche handelscompag-
nieën, die elkaar gedurende twee eeuwen opvolgden, beheerschten immers
het IJslandsche economische leven. De vaart op IJsland uit de Republiek
in de 17de eeuw had geheel verschillende kanten en deze waren het, die
ongemerkt, maar niettemin dwingend, de indeehng van de stof hebben be-
paald. De eerste was de valkenvangst, die nog het meeste contact met Dene-
marken had, maar toch later tot een direct handelsverkeer met IJsland
leidde. Daarop volgde de walvischvaart. die vnl. Rotterdam en Delfshaven
tot uitgangspunt had, maar in later jaren ook van Amsterdam uit geschiedde
Een groot gedeelte van mijn proefschrift is gewijd aan de vrachtvaart en
handel, die naar den aard der gegevens weer in drieën zou zijn te splitsen:
1°. de vrachtvaart in dienst der Deensche kooplieden, waarvoor de Sonttol-
registers waardevol materiaal leverden; 2°. de handel door Deensche koop-
lieden met Hollandsche schepen of door hun Amsterdamsche factors van

») A. M. Nieuwenhuisen. Het coUege voor de kleine Visscherij te Maassluis. Tijdschrift
voor Geschiedenis, Jrg. 46, 1931, biz. 262—275.

-ocr page 25-

de Republiek uit gedreven, en de zelfstandige uitreedingen uit Amsterdam

en Rotterdam. De grenzen tusschen deze drie soorten van uitreedingen

vervloeien door het bestaan van persoonlijke relatiën echter zóózeer, dat

een sphtsing nooit consequent door te voeren ware geweest. Daarom heb

Ik de voorkeur gegeven aan een meer chronologische behandeling van het

mijten dienste staande materiaal. Om den overvloed van onsamenhangende

en op zichzelf vaak onbelangrijke feiten en feitjes eenigszins overzichtelijk

te rangschikken heb ik gemeend een onderverdeehng te mogen aanbrengen,

aie op zuiver practische gronden berust: nl. de periode vóór Jonas Trellund,

ae jaren, dat hij de groote man in den IJslandschen handel was, en de daarop
volgende periode.nbsp;^

Wees de indeeling zich tot nu toe vrijwel van zelf, moeilijker was het
e grens te trekken tusschen handel en visscherij, daar de schepen vaak met
een dubbele bestemming uitvoeren: om een lading „natte visch te procu-
reeren of anders met „droge vischquot;, het voornaamste artikel van den IJs-
landschen handel, terug te keeren. In het hoofdstuk over de kabeljauw-
visscherij heb ik mij echter bepaald tot het bedrijf van de echte zg. IJslands-
vaarders, dat met de „duggaquot;, dus niet met het „skipquot;, zooals de IJslandsche
Dronnen het verschil tusschen visschers- en handelsschepen karakteriseeren,
werd uitpoefend. Dat beetje smokkelhandel in kousen en wanten tegen
brandewijn en tabak, een mes of een snuifdoos en het koopen van een schaap
om versch vleesch te hebben, stempelt de visschersschepen van de i8de eeuw
nog met tot handelsschepen. Toch had de Republiek naar aanleiding van
haar kabeljauwvisscherij onder IJsland het ernstigste conflict met Denemar-
Ken, daar de strijd over het dominium maris de controversen verscherpte.
iJaarom heb ik ook gemeend deze stof over twee hoofdstukken te moeten
verdeden: eerst het bedrijf op zich zelf in de 17de en i8de eeuw en daarnaast
üe diplomatieke strijd over het dominium maris. Ik wil er hier terstond op
wijzen dat ik dit conflict zuiver historisch heb behandeld en de volken-
rechtelijke zijde van het geschil geheel buiten bespreking heb gelaten. '

, Uok heb Ik iets voor een ander willen overlaaten, en als ik opregt de
waarheid bekennen sal, wanneer ik mij in deese Noordsche expeditie de
gayeté de coeur embarqueerde, stelde ik mij niet voor soo veel klippen,
clraaykolken en duisternis te vinden. Ik heb alle zeylen en riemen bijgeset
om mij daar door te redden, en eindelijk land ziende, heb ik mij gesauveert
a Ja nage, laatende het schip leggen voor degeenen, die lust heeft om hetselve
verder in de haaven te brengenquot;quot;). Met deze woorden van Mauricius kan ik
mij volkomen vereenigen. Ik ben mij maar al te goed bewust, dat het onder-

t^ Kv 2nbsp;Ambassade van Mauriciusquot;, dat. 22. ree. 28 Maart 1740. - Koninklijke

Bibliotheek, 's-Gravenhage.

-ocr page 26-

werp slechts ten deele uitgeput is, niet zoozeer wat den diplomatieken kant
aangaat, als wel wat de verschillende takken van de IJslandsvaart betreft.
Tal van bevrachtingscontracten en verklaringen, in door mij ononderzocht
gebleven protocollen verscholen, kunnen den omvang van dit bedrijf doen
toenemen. In de officieele stukken wordt de kabeljauwvisscherij van grooteren
omvang voorgesteld, dan ik met mijn materiaal kon aantoonen. Men
mag echter niet vergeten, dat in dergelijke requesten de tendenz niet te
miskennen is; dit is b.v. met het verzoek om convooi in de 17de en dat om
premie in de i8de eeuw zeer zeker het geval. Er zijn ongetwijfeld meer
schepen naar IJsland gestevend dan uit mijn onderzoek valt af te leiden,
maar volledig kan het materiaal nooit zijn, daar de gegevens voor betrouw-
bare statistieken ontbreken.

Mocht ik er echter in geslaagd zijn de belangstelling voor het eene of
andere onderdeel van dit onderwerp te hebben gewekt, dan is mijn werk
niet te vergeefs geweest. Voor mij persoonlijk was het samenstellen van dit
proefschrift een uiting van sympathie voor dit kloeke volk in het hooge
Noorden, dat in zijn taaie vasthoudendheid aan het onze in zijn beste tijden
doet denken.

-ocr page 27-

Lijst van Archivalia en Manuscripten.

NEDERLAND.
Algemeen Rijks Archief, 's-Gravenhage.

Arch. Staten-Generaal.

Acteboek 1660.nbsp;Nr. 3342.

Lias Admiraliteit.nbsp;Nr. 5492. 5493-

Lias Denemarkennbsp;Nr. 5898-5946.

Lias Duitschland.nbsp;Nr. 6306.

Lias Loopende 1648.nbsp;Nr. 4838.

1660.nbsp;Nr. 4873.

1661.nbsp;Nr. 4877.

1662.nbsp;Nr. 4880. 4881.
Lias Oost-Indië. Nr. 5750.

Lias Requesten.nbsp;Nr. 7443.

Lias Zweden.nbsp;Nr. 6542.

Register van Ordonnantiën. Nr. 3280. '
Rcsolutiën Staten-Gencraal. 1660-1671.

1671—1715,

Arch. Staten van Holland.

Documenten. Nr. 1922, 2033, 2083.
Secrete Resolutiën. 1735—17^1.
Arch. Admiraliteitscolleges. Nr. 1139, 2369.
Arch. Graaflijkheids Rekenkamer. Nr. 498.
Arch. Hof van Holland.

Register van Sententiën. Nr. 773.
Zakken met processtukkon. Nr. 92.
Arch. Hoogc Raad. Nr. 896.
Arch. Houtvesterij. Nr. 178, 179,
Arch. Nassau en Domeinen. Nr. 599, 600.
Arch. Groote Visscherij tot 1823. Nr. 6, 7. 9. i, 12 13 14

Arch Gecommitteerden tot de IJslandsche Kabeljauwvisscherij in Zuid-Holland.

Stukken betrekkelijk de Beug- en IJslandsche Visscherijen. Nr. 1-4 (1817-1853).
Handehngen van Gecommitteerden. Nr. 5 (1817-1831), Nr. 6 (1832-1853).
Koloniaal Arch.nbsp;\ ^ ^
ji

Resolutiën Kamer Amsterdam V. O. I. C. Nr. 367.
Missiven Kamer Amsterdam. V. O. I. C. Nr. 493.

-ocr page 28-

Arch. Kamer Zeeland. V. O. I. C. Nr. 8341.
Uitloopboekkie. 1603—1700. Nr. 4389.
Not. Arch. Den Briel.

Not. Daniël Rolandus. Nr. 1103, 1104, rio8.
Not. Arch. Maassluis.

Not. Cornelis de Winter. Nr. 5499—5512.
Not. C. van Dam.nbsp;Nr. 5513—55i7-

Not. Joh. Manschot. Nr. 5522—5526.
Not. Daniël Vollevens. Nr. 5529—5559-
Recht. Arch. Maassluis. 1896, LIV.

Registers van allerhande acten. Nr. 135—156.

Gemeente Oud Archief, Amsterdam.

Resolutiën Staten-Generaal. 1715—1793.
Resolutiën Staten van Holland. 1600—1793.
Missiven van Staat. Nr. 99, 100, loi, 102, 144.
Arch. Burgemeesteren.

Missiven vanwege Generale Staten en Raad van State. Portefeuille
Diplomatieke Missiven. Nr. 13, Denemarken.
Doop-, Trouw- en Begraafregisters. Nr. 682, 685, 946, 947.
Recht. Arch. Nr. 2063—2071.

Not. Arch.

Nr.

159, 160, 167—170

Jan Franssen Bruyningh.

Nr.

658—706

Jan Warnaertsz.

Nr.

752—764

Nicolaes Gerritsz. Rooleeu.

Nr.

826, 832

Jacob Bruyningh.

Nr.

850—856

Evert Claesz. Rooleeu.

Nr.

859—882

Jacob van Zwieten.

Nr.

1229

Issaacq Henricxsen de Gieteren.

Nr.

1262

Nicolaes Rooleeu de Jonge.

Nr.

1484—1490

Gillis Borsselaer.

Nr.

1493. 1497—1499, 1515—1546 Jan Volkertsz. Oli.

Nr.

1566—1580, 1587—1589

Pieter Capoen.

Nr.

1623

Jan de Graeff.

Nr.

1659—1677, 1713—1737

Pieter de Bary.

Nr.

i860

Jacob Steur.

Nr.

1946—1961

David Doornick.

Nr.

1989, 2005—2007

Jacob van Loosdrecht.

Nr.

2139—2143

Nicolaes van Born.

Nr.

2229, 2260

Adriaen Lock.

Nr.

2398—2401

Jacob do Winter,

Nr.

2497—2500

Jacobus Hellerus.

Nr.

2565

Reinier Loenius.

Nr.

2598

Cornelis do Grijp

Nr.

2243, 2629, 2642, 2648—2651

Gerrit Steeman.

Nr.

2711—2715

Vincent Swanenburgh.

Nr.

2742—2799

Pieter van Buytene.

Nr.

2805—2815

Hendrick Westfrisius.

-ocr page 29-

Nr. 3018-3043nbsp;Henrick Venkel.

Nr. 3173-3176nbsp;Abraham Oorthoorn.

Nr. 3233. 3235. 3287, 3293-3297 Henrick Outgers.

Philips Engebrecht.
Nr. 3492, 3495-3493nbsp;Gerrit van Breugel.

Nr. 3510-3571nbsp;Salomon van der Sluys.

Nr. 3686-3704nbsp;François Tixerandet.

Nr. 3738-3745nbsp;Pieter Sas.

Nr. 3764-3876nbsp;Adriaan van Santen.

T.T 'nbsp;Samuel Eversdijk.

Nr. 5118nbsp;, ,

^nbsp;Jacobus van den Ende.

5235^5242a, 5243nbsp;simon van Sevenhoven.

Nrnbsp;^^^^nbsp;Loosdreght.

g ^nbsp;Laurens van Gangel.

5826, 5827, 5807,nbsp;5808nbsp;David Walschaert.

Nr. 6723, 6761, 6762. 6781nbsp;Pieter van der Meulen.

^ch. Evang. Luth. Gemeente, Amsterdam.

Trouwregisters.

Gemeente-Archief, Den Briel.

Jan Kluit, Den Ouden en Nieuwen Briel, 1777.

Gemeente-Archief, Deventer.

Cameraarsrekenigenn, 1517, I.

Gemeente-Archief, 's-Gravenhage.
Not. Arch.

4nbsp;Laurens Kettingh.

Nr. 94. 97—99, 101—104 Retcr van Groenevelt.

D. G. van Schoonderwoert.
^58nbsp;j. p. Timmers.

^68nbsp;w. Rietraet.

Nr. 226, 272, 274nbsp;Martin Beeckman.

Gemecnte-Archief, Kampen.

Liber Memorandarum Vetus 1511—1533.

Register van Charters en Bescheiden, II (1496—1528).

Rekening 1519—1520.

Gemccnte-Archicf, Maassluis.
Arch. Gecommitteerden ter Visscherij.
Portefeuille met octrooien, I.
Portefeuilles met diverse stukken. Nr. 6. 7. 8. 9.
Rekeningenboek 1639—1646, 1648—1650, Nr. 36.
1650—1672, Nr. 37.
1672—1716, Nr. 38.
1717—1770, Nr. 39.
1771—1800, Nr. 40.

-ocr page 30-

Resolutieboek 1652—1683.

1695—1714-

1714—1730.
1730—1760.
1760—1773.

1773—1784-
1784—1794-

1794—1815.

Gemeente-Archief, Rotterdam.

Gifteboek. Nr. 24.
Trouwboek. Nr. 5.
Arch. Weeskamer. Nr. 272, 455, 646.
Not. Arch.

Nr. 85, 91, 99
Nr. 102
Nr. 144
Nr. 150
Nr. 170
Nr. 255, 257
Nr. 287
Nr. 333, 336
Nr. 395, 398, 402

Nr. 501, 506, 508, 510, 512, 513, 516
Nr. 542, 543, 544, 546
Nr. 549
Nr. 581

Nr. 610, 631, 636, 646, 648

Nr, 738

Nr. 824, 828

Nr. 944

Nr. 1391, 1394

Nr. 2873, 2875

Nr. 3884

Zeetijdingen van Maassluis. 1765—1836.

Jan Andriesz. van Aller.

Nicolaes van der Hagen.

Arnout Wagensveit.

Adriaen Kieboom.

Nicolaes Vogel.

Arnout Hofflant.

Gerrit van der Hout.

Arent van der Graaff.

Jacobus Delphius.

Vitus Mustelius,

Isaac Troost.

Pieter van der Licht.

Willem Sonnevelt.

Andriaen van Aller,

Dirck Block,

Zeger van der Brugge.

Philips Basteels.

Samuel van Lodensteyn.

Cornelis van der Looy.

Nicolaes van der Vaart (Delfshaven).

Gemeentc-Archief, Vlaardingcn.

Resolutiën van de Vroedschap 1740 c.v.
Doos met papieren betreffende de visscherij.
Not. Arch.

Nr. 32 Michicl de Vooght.
Nr. 74 Pieter Verkade.

Gemcente-Archicf, Zierikzee.

Raadsnotulen.
Arch. Visschersgilde.

-ocr page 31-

Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage.

Deensche Ambassade van Mauricius.
Het Jacht Bedrijff. A ms. 128, A 32.

Rotterdam, in particulier bezit van Mr. F. C. Koch.

Dagverhaal der Merkwaardige Rampen en Wederwaardigheden, overgekomen aan het
Scheepsvolk van het Schip de Jonge Alida. gevoerd geweest bij Stuurman Frans van den
Broek, enz. door Jan Maartensz. Groen, één der Schepelingen. Te Rotterdam bij J. Krap Az.
op de Hoogstraat en te Vlaardingen bij K. Nijkerk, 1783.

Vlaa^ingen, in particulier bezit van J. H. van den Linden van den Heuvell.
Harmgboekje van
1731 (in afschrift van 1844).

DENEMARKEN.

Rigsarkiv, Kopenhagen.
Danske Kancellie.

Registre over alle Lande. Nr. 7.
Norske Registre.nbsp;Nr. 5, 6.

Norske Tegnelser.nbsp;Nr. 9.

Registre og Tegnelser, samt henlagte Sager. 1583—1648.
Tyske Kancellis Udenrigske Afdeling.

England. A. IL 8. Akter og Dokumenter vedrorende det politiske Forhold til England.
1401—1558.

Spanske Nederlandene. A. IL 4. Akter og Dokumenter vedrorende det politiske Forhold

til de Spanske Nederlandene. 1447—1539.
Nederlandene. A. 1. Brevveksling mellem det danske Kongehus, Huset Oranien, General-
staterne og forskellige nederlandske Stœder. 1524 (1525)—1770.
A. I. 4. Breve fra Generalstaterne. 1619—1646.
A. I. 5. Breve fra Generalstaterne. 1648—1697.
A. I. 6. Breve fra Generalstaterne. 1699—1770.
A. I. 7. Breve fra nederlandske Stœdcr. 1524—1705.
Nederlandene. A. 11. Akter og Dokumenter vedrorende det politiske Forhold til Neder-
landene.
1519, 1563—1769.

A. IL II. Akter og Dokumenter vedr. det polit. Forhold til Nederl. 1641—1649.
A. II. 13. Akter og Dokumenter vedr. det poht. Forliold til Nederl. 1650—1659.
A. II. 14. Akter og Dokumenter vedr. det polit. Forhold til Nederl. 1660—1665.
A. II. 16. Akter og Dokumenter vedr. det polit. Forhold til Nederl. 1666—1669.
A. IL 18. Akter og Dokumenter vedr. det polit. Forhold til Nederl. 1670—1689.
A. 11. 22. Akter og Dokumenter vedr. det polit. Forhold til Nederl. 1690—1699.
A. IL 23. Akter og Dokumenter vedr. Beslagteggelse af dansk-norske og nederlands-
ke Skibe. 1690—1697.
A. IL 24. Akter og Dokumenter vedr. det polit. Forhold til Nederl. 1700—1720.
A. IL 25. Akter og Dokumenter vedr. det polit. Forhold til Nederl. 1721—1729.
A. II. 26. Akter og Dokumenter vedr. det polit. Forhold til Nederl. 1730—1739.
A. II. 27. Akter og Dokumenter vedr. det polit. Forhold til Nederl. 1740—1769.

-ocr page 32-

Nederlandene. A. III. Akter og Dokumenter vedrerende Handel og Sßfart; Diverse Akter
og Afskrifter. 1511—1769.

A. III. 33—37- Akter og Dokumenter vedrarende de gensidige danske og nederlandske
Fordringer for opbragte Skibe under den spanske Arvefölgekrig, „Likvidations-
sagerquot;. I—V, 1702—1738.
A. III. 38. Akter og Dokumenter vedr. nederlandske Skibe og Varer. 1709—1719.
A. III. 39. Akter og Dokumenter vedr. Handel og Sofart. samt private og offentlige
Fordringer, Ans0gninger og Breve fra forskellige. 1511—1769,

A.nbsp;III. 40. Forskellige Akter og Dokumenter, Afskrifter, etc. 1568—1762.
Nederlandene. B. Gesandtskabs-Relationer til Dels med Bilag. 1619_1770.

B.nbsp;43. Gesandtskabs-Relationer og Beretninger fra Gabriel Marseiis, Rigshofmester

Corfitz Ulfeldt o.a. 1640, 1642—1660.

B. 44. Gesandtskabs-Relationer tü Dels med Bilag fra Residenterne Martin Tancke,
etc. 1646—1659.

Instruxbog og Alle uden Lands Sager i Almindelighed, dog Svenske, Tydske begynder Anno

1613, endis Anno 1669.
Island og Faeroeme. Suppl. 2. Nr. 2, 9, 26 a/b („Egeskabenequot;).
Kongehusets og Rigetsarkiv, E (Traktater).
Rentekammeret B. 1660—1679. VI. 6.

Afregninger. III. 147. J. 203. Opgorelser over Jonas Trellunds Gsld til Kongen.
Afregninger. HI. 148. J-
203 og L. 30 b. Dokumenter vedrorende Jonas Trellund og Köngens
Fordring paa ham, samt Lorens Tuxens Forhold til denne Sag, 1660-1678 og uden Aar.
Afregmnger. XXL
2. J. 145. Liquidation anlangende huis Jonas Trellund allerunderdan-
nigste hanns konngl. mayt schyldig bliffuer och huis hannd der imod igenn aller-
underdannigst pra^tenderer; sluted og beregnet thill den 11 Juuii 1673. Confererit och
beregnet wed Peder Matzszen.

Rentekammerets islandske, faeroske og grenlandske Sager. 1660-1848. I d. 1740—1741, Doku-
menter vedrorende de til Island opsendte hollandske Hukkerter.
Sundtolregnskaber (Sonttolregisters).

Universiteits-Bbliotheek, Kopenhagen.

„Summarische Deduction über den Fischfang und die Schiffarth in der Nordsee- mit bcy-
lagenquot;, — Additamentum ad catal. ms. fol, 69.

Kongelige Bibliothek, Kopenhagen.

Arnamagnaeanske Haandskriftsamling, Nr. 192 b, 4to,

ZWEDEN.

Riksarkiv, Stockholm.

HoUandica 1. Ministeriella diplomatiska Handlingar. I. „Svenska Beskickningars tili Holland
bref och archiv . 1592—1806.

Preis Arkiv. Biacter. 1740—1741.
Preis Bref til Kungl. Mayt, 1740—1741.
Preis Bref til Kanslipresidenten. 1742.
Preis Journal. 1740—1741, 1742—1743,

-ocr page 33-

Générait Uthtâg af 1740—1741, 1742—1743.
Svenska Beskickning till Preis, Köpenhamn, 1733—1741.
HoUandica II. Strödda Handlingar. Port. 6. Forhändlingar. 1701—1815.

Kungelige Bibliothek, Stockholm.

Frih. Christer Horns Berättelser och pohtiska anteckningar frän Holland. 1740—1746:
Frih. Christer Horns Pohtiska anteckningar och journal. 1740—1743. — D. 1326,1.

IJSLAND.

t'jööskjalasafn, Reykjavik.

Eggert Björnssons Brevbök. V.

Allerunderdanigste Forestilling. 9 April 1776. — Nr. 19.

Landsbökasafn, Reykjavik.

Christiani quarti Bref ütgefiö Johann Mumm f'Laxveiöine 1 Hvytd 1 Borgarfyröe. Anno
1648. — Nr. 72. 4to.

-ocr page 34-

Lijst van gedrukte bronnen.

^fisaga Jóns Ólafssonar Indlafara, samin af honum sjâlfum (1661). Door Sigfüs Blöndal
Kopenhagen 1908—1909.

Akten und Urkunden, Niederländische ... zur Geschichte der Hanse und zur Deutschen See-
geschichte, herausgegeben vom Verein für Hansische Geschichte. I. Door Rudolf Häpke.
Aktstykker og Oplysninger til Statskollegiets Historie. 1660-1676. I-H. Door J. Lindbœk.
Album Studiosorum Academiae Lugduno Batavae. 1875
Alt)ingisbaekur Islands, IV—V.

Annales Islandici saeculorum posteriorum (fslenzkar Annâlar)
Ballarâranndll.

Fitja-annâll, Viöauki Fitja-annâlls.

Hestsannâll.

Kjôsarannâll.

Maehfellsannâll.

Seilu-annâll.

Skarôsârannâll.

Valla-annâll.

Vallholtsannâll.

Vatnsfjarôarannâll yngri.

Annây Magnûsar s^slumanns Magnûssonar. - Safn til Sögu Islands. IV. door Finnur Jónsson.
ArDEEKur, Islenzkar, V.

Artekur Islands I sogu-formi oltir Jón Espolin. Kaupmannahöln 1828

Bronnen te. do G^hiedcnis van don Oostzeehandel. Rijk, Gosel,. Publ. 35/36,1, ,do stuk. Door

''TnnTn^rdUquot;nbsp;J'

-ocr page 35-

Diplomatarium Islandicum (fslenzkt Fornbréfasafn) I—XIII.
Forordninger og aabne Breve, II—III. Door Magnus Ketilsson.

Journalen van de Admiralen Van Wassenaar Obdam en De Ruyter, 1658—1659 en 1659—1660.

Door G. L. Grove, Werken Hist. Gen., 3de serie, Nr. 23.
Kancelliets Brevboger. Door L. Laursen.
Lovsamling for Island, I—III.

Placaten ende Ordonnancien op 't stuk van de Wildernissen, in ordre ghestelt deur Paullum

G. F. P. N. Merulam Dordracenum. 's-Gravenhage 1605.
Placcaetboek van Holland en Zeeland, Groot: 1576—1795, II. Door Cau e.a.
Rekeningen der Graven en Gravinnen uit het Henegouwsche Huis, II, Nalezing. Door Dr. H. J.

Smit, Werken Hist. Gen. 3de serie. Nr. 54.
Rikisréttindi fslands. Door Jón Egt;orkelsson en Einar Arnorsson. Reykjdvlk 1908.

-ocr page 36-

Lijst van geraadpleegde werken.

Adelsboek 1926, Nederlandsch.

Aöils, Jón J.: Einokunarverzlun Dana 4 fslandi, 1602—1787. Reykjavik 1919.

- : Den dankse Monopolhandel paa Island. 1602-1787. Kobenhavn 1923 (Deensche

vertaling van het voorgaande door Friörik Asmundsson Brekkan).
Andersen, N.: Faeroerne, 1600—1709. Kobenhavn 1895.

Baasch, Dr. E.: Die Islandfahrt der Deutschen, namentlich der Hamburger vom 15. bis 17.

Jahrhundert. Forschungen zur Hamburgischen Handelsgeschichte. I. Hamburg 1889.
Beaujon, Mr. A.: Overzicht der Geschiedenis van de Nederlandsche Zeevisscherijen. Leiden 1885.
Benediktsen, Age Meyer: Oversigt over det Islandske Folks Historie. 1923.
Biografisch Woordenboek, Nieuw.

Blefkenius. Dithmarus: Islandia sive populorum quae in ea insula reperiuntur accuratior
descriptio .. . Lugd. Bat. MDCVII. 8vo.

- : Het vermaak der toverheksen van Lap- en Finland, enz. met beschrijvinge

van IJs- en Groenland. Leeuwarden 1716.

Blöndal, Sigfüs: Islandsk-dansk Ordbog. Reykjavik 1920—1924.

B1.öndal. sigfüs og sigurdur Sigtrvggsson: Myndir ür menningarsögu fslands d liönum
oldum. Reykjavik 1929.

Blok, P. J.: Geschiedenis van het Nederlandsche Volk. V—VI.

Borgfiröingur, Sighvatur GrImsson: Um Verzlun. Reykjavik 1910.

Boxhorn. M. Z. van: Chroniick van Zeelandt. 1644.

Bricka, C. F.: Dansk biografisk Lexicon. Kobenhavn 1903.

Brüun, Chr.: Curt Sivertsen Adelaer. En historisk undersogelsc. Kobenhavn 1871.

christiansen. c.: Bidrag til dansk Statshusholdnings Historie. i. Kobenhavn 1908.

crone, G. c. E.: Nederlandsche Jachten, Binnenschepen, Visschersvaartuigen en daarmee
verwante kleine Zeeschepen, 1650-1900. Amsterdam 1926.

Ellinger—Bang, Nina: Tabeller over Skibsfart oe Va^etnn«,^«,f „ rx .

Kobenhavn 1906.nbsp;Varetransport genncm Oresund, 1497-1660.

Ellinger—Bang, Nina og Knud Korst: Tabeller over SkiV«fnr nbsp;.

fPi.^c.r^A .Afr onbsp;«»i^utr over bkibsfart og Varetransport gcnnem

Oresund. 1661-1783, og gennem Storeba.lt. 1701-1748. Kobenhavn 1930.
Erlingsson, tgt;orsteinn: Sagnir Jakobs gamla. Reykjavik 1933.

-ocr page 37-

Fridericia. j. a.: Danmarks Riges Historie. IV.

Galesloot, A. L.: Recherches historiques sur la Maison de Chasse des Ducs de Brabant et de
l'ancienne cour de BruxeUes. précédées d'un aperçu sur l'ancien droit de chasse de
Brabant. Bruxelles
1854.

Gjerset. Knut: History of Iceland. George Allan amp; Unwin Ltd. 1923.

Groenewegen, G.: Verscheidene Soorten van Hollandsche Vaartuigen. 1786 (1783—1802).

Hagalin, Guömundur GIslason: Kristrun 1 Hamravik. Akureyri 1933.

Hamel, Dr. A. G. van: IJsland Oud en Nieuw. Zutphen 1933.

Holck, Preben: Cort Adelen Kobenhavn 1934.

Holm, Edvard: Den dansk-norske Stats Stilling under Krigene i Europa (1740—1742). Kßben-
havn 1891.

Hoogendijk Jzn., A.: De Grootvisscherij op de Noordzee. Haarlem 1893-

jóhannesson, £gt;orkell: Die Stellung der freien Arbeiter in Island. Kobenhavn 1933.

Jonge, Jhr. Mr. J. C. de: Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, V.

Kernkamp, Dr. G. W.: Verslag van een Onderzoek in Zweden, Noorwegen en Denemarken naar
Archivalia, belangrijk voor de Geschiedenis van Nederland, 's-Gravenhage 1903.

Keukenmeester, N. M.: Gedenkboek van het Weeshuis der Hervormden te Maassluis, zijne
Geschiedenis tot do tweede helft der negentiende eeuw, geschetst door . .., oud-regent
(niet in den handel).

Knorr, g. W.: Kabinet van Natuurlijke Zeldzaamheden. 1773.

Lindroth, Hjalmar: Island, Motsatsernas ö. Stockholm en Uppsala 1930-

Lippmann, Dr. F.: Die Zeichnungen von Albrecht Dürer in Nachbildungen. G. Grote, Berlijn 1896.

Meilink. p. A.: Archief van Gecommitteerden tot de IJslandsche kabeljauwvisscherij in Zuid-
Holland. Inventarissen van Rijks en andere Archieven. 1928, I.

-----: Archief van het college van de Kleine Visscherij in Holland. Inventarissen

van Rijks- en andere Archieven. 1929, II.

Meurs, Mr. p. A. N. S. van: De Archieven der Groote Visscherij. Verslagen omtrent 's Rijks
Oude Archieven. XXXVIII, le deel,
1915-

■--: Het Archief van het collegie van de Groote Visscherij van de

provincie Holland, enz. 1823—1857. Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven.
XLI, le deel. 1918.

Muller Fzn. Mr. S.: Geschiedenis der Noordsche Compagnie. Utrecht 1874.

Nielsen, Axel: Dänische Wirtschaftsgeschichte. Jena 1933-

Ólason, pdll Eggert: Grunddrag af Islands Historie.

poestion, j. c.: Isländische Dichter der Neuzeit. 1897-

Kjemsdijk, Jhr. B. W. F. van: Historische Beschrijving van het Klooster van Sinte Agatha
met het Prinsenhof te Delft, benevens eene catalogus der verzameling en eene lijst der
boeken in dc historische zaal aanwezig, 's-Gravenhage 1912.

Könne, J. Falk: Fxroerne. Kobenhavn 1900.

Iïordam. Dr. Holger: Historiske Samlinger og Studier vedrorende danske Forhold og Person-
ligheder, isxr i det 17. Aarhundrede. Kobenhavn 1902-

IÎOOYEN, A. J. Servaes van: Iets over de Valkenvangers in de i7cïe eeuw. 's-Gravenhage zonder
jaar (nà 1896).

-ocr page 38-

Schepper, Mr. G. A. IJssel de: Lotgevallen van Christiern II en Isabelle, koning en koningin
van Denemarken, voornamelijk gedurende hun ballingschap in de Nederlanden.
Zwolle 1870.

Six, Jhr. R. C.: De vorsten van Oranje-Nassau en de Jacht. Deventer 1898.

Smallegange, M.: Nieuwe Cronyk van Zeeland. 1696.

Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, IX. 1751.

TRéMAREC, M. de Kerguelen: Relation d'un voyage dans la Mer du Nord, aux côtes d'Islande,
du Groenland, de Ferro, de Schottland, des Orcades et de Norwège, fait en 1767 et
1768, par .. ., Lieutenant des Vaisseaux du Roi, de l'Académie Royale de Marine,
commandant les Frégates la Folle et l'Hirondelle. Amsterdam 1772.

Verslagen van den Staat der Nederlandsche Zeevisscherijen. 1859—1880.

Verslagen en Mededeelingen van de afdeeling Visscherij en, uitgegeven door het Departe-
ment van Economische Zaken.

Veth, Dr. J. en Muller, Dr. S.: Albrecht Dürers Niederländische Reise. 1918.

Wagenaar: Vaderlandsche Historie, XIX.

Walvischvangst met veele bijzonderheden daartoe betrekkelijk, met platen. Amster-
dam 1784—1785.

Zorgdrager, G. C.: Bloeyende Opkomst der Aloude en Hedendaagsche Groenlandsche Visscherij
Amsterdam 1720.

Egt;orkelsson, Jón: ïgt;jódsögur og munnmaeli, nytt safn. Reykjavik 1899.

tgt;oroddsson, Jón: Piltur og Stûlka. 4de druk. Reykjavik 1923.

E-orgddsson, Egt;orvaldur: Feröabók, SkJ^rslur um rannsóknir â fslandi, III. Kaupmanna-
höfn 1882—1898.

----: Minningabók, Kaupmannahöfn 1922.

-ocr page 39-

Lijst van tijdschrift- en courantenartikelen.

Ackersdijk. W. C.: De Valkenjagt te Valkenswaard en Waalre. Algemeene Konst- en Letter-
bode, 1838, IL

BnuGMANs, Dr. H.: Uit de Protocollen der Haagsche Notarissen, II. Die Haghe, Bijdragen
en Mededeelingen, 1909.

Bijlsma, Mr. R.: Oud-Rotterdamsche Groenlandsvaart. Bijdragen voor Vaderlandsche Ge-
schiedenis en Oudheidkunde, 5de reeks, 2de deel, 1915.

: Rotterdams Amerika-vaart in de eerste helft der ryde eeuw. Bijdragen
voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 5de reeks, 3de deel, 1916.

Crone, Ernst: Het Gissen van Vaart en Verheid, het Loggen en do Tabaksdoos van Pieter
Holm. De Zee, Jrg. 1928—1929.

DavIösson, Ólafur: Um Landfncdissögu fslands. Tlmarit, 1893.

'nbsp;: Vlg Spdnverja d Vestfjordum 1615 og „Spönsku vlsurquot;, eftir séra Ólaf

^ Söndum. Tlmarit, 1895.

G. T.: Een Utrechtsch IJslandvaarder in do iide eeuw. Maandblad van „Oud-Utrechtquot;,
Jrg. 10, Nr.
I.

Enklaar. Dr. D. Th.: Een Utrechtsch Poolvaardcr in do elfde eeuw? Jaarboekje van „Oud-
Utrechtquot; (nog to verschijnen).

Gebauer. Dr.: Glück und Ende eines nicdersächsischon Sechelden und Entdeckers. Monatschrift
„Niedcrsachsenquot;. Jrg. 38. Mai t933-

Haagsma. S.: Scheepsjournaal van den Schout-bij-Nacht H. Brunsveldt, Anno 1667. Do Na-
vorscher. Jrg. 48. 1898,

Kernkamp. Dr. G. W.: Stukken over do Noordsche Compagnie. Bijdragen en Alededoelingen
van het Historisch Genootschap. 1898, deel XIX.

^Iagnüsson, Finn: Om do Engelskes Handel og Rxrd paa Island i dot 15. Aarhundrede. isa;r
med Hensyn til Columbus' formeentlige Reise dcrtil Aaret 1477 og hans Beretningor
desaangaaende. Nordisk Tidsskrift for Oldkyndighed. II. 1833.

^Ielsted. Bogi tgt;.: Foröir. Siglingar og Samgöngur milli fslands og annara landa d dögum
Wóövcldisins. Safn til Sögu fslands. IV.

^'Euwenhuishn. A. M.: Hot collego voor do kleine visscherij te Maassluis. Tijdschrift voor
Geschiedenis. Jrg. 46. 1931,

-ocr page 40-

Nieuwe Rotterdamsche Courant: Artikelen over IJsland d.d. 30 Juni 1930; 1/3, 5/6, 8/9,
30/31 Juli 1930; 1/2. 5/6. 14/24. 26/31 Augustus en 3 September 1930.

--: Onder de Menschen, 3/4, lo/ii October 1931.

Schinkel, A. D.: Nog iets over de Valkenjagt. Algemeene Konst- en Letterbode. 1838, II.

ScHOLTENS, H. J. J.: Gozewijn Comhair, Karthuizer en bisschop van IJsland (f 1447)- Een
bijdrage tot zijn biographie. Bijdragen Archief voor de Geschiedenis van het Aarts-
bisdom Utrecht, LH, 1926.

stefé-nsson, Jón: Tilraunar Dakonunga til aö selja fsland. Timarit, 1898.

SwAEN. Dr. A. E. H.: Enkele MededeeUngen omtrent de Valkenjacht. Jaarverslag van het
Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam, 1925.

--: Het Jacht Bedrijff. Ardea, Tijdschrift der Nederlandsche Ornitholo-
gische Vereeniging, Jrg. XVI. afl. 2/3, 1927.

Verbürgt, Mr. J. W.: Uit een oud handschrift betreffende Groenland. Tijdschrift van het
Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap, 2de serie,
XLV, 1928.

Verster, J. F. L. de Balbian: Oud-HoUandsche betrekkingen met Hitland en de Vaart achter
Engeland om. Tijdschrift van het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap, 2de serie.
XXXIX. 1922.

-ocr page 41-

EERSTE HOOFDSTUK.

De IJsIandsche Handel tot 1602.

De eerste bewoners van IJsland behoorden tot de Wikingen, die op hun
met drakenkoppen versierde schepen onbevreesd de woeste zeeën bevoeren.
^ lever dan zich te onderwerpen aan de alleenheerschappij van hun koning,
verheten zij hun geboortegrond in Noorwegen om in den vreemde de vrijheid
e zoeken. In de laatste decennia van de 9de eeuw werden langs de IJs-
anc^che kust tal van nederzettingen gesticht, die in 930 haar absolute
onafhankelijkheid prijsgaven en zich tot een republiek vereenigden. Het
igt buiten ons bestek een overzicht van de ontwikkehng van dit gemeene-
est te geven. Andere schrijvers hebben ons dien ontwikkelingsgang zoo goed
en uitvoerig geschilderd, dat wij ons zelfs van den plicht van het meest
eknopte overzicht ontslagen mogen achten en volstaan met enkele bizonder-
heden. die betrekking hebben op de handelsgeschiedenis^).

Voor de eerste kolonisten op IJsland was het bezit van schepen uiterst
elangrijk; immers het bcteekende een groote mate van bewegingsvrijheid.
Tusschen de reis van Ingólfur Arnarson. die in 874 den stoot gaf tot de
kolonisatie, en de stichting van den IJslandschen vrijstaat, ligt een periode,
waarin het contact met het land van herkomst zeer levendig moet zijn geweest.
Wie het besluit had genomen zijn toevlucht op IJsland te zoeken, be-
hoorde tot de welgestelden. die met een eigen schip den overtocht maakten of
zich scheepsgelegenheid konden koopen. De route liep meestal over Schotland,
de Shetlandseilanden en de Faröer; velen verlieten Noorwegen met het plan
zich ginds in liet Westen te vestigen, maar werden door den grooten
stroom naar het hooge Noorden medegevoerd. Vele Noren hadden
vroeger ter koopvaardij gevaren; het lag voor de hand. dat zij na de ver-

') Bogi Mclstcd, Feröir, Siglingar og Samgöngur milli fslands og annara landa d dögum
Wóöveldisins. Safn til Sögu fslands, IV. blz. 585—907.

-ocr page 42-

m belangrijke mate medegewerkt aan het ontwerpen der plannen. 31 Juli
1662 vaardigde Frederik III de verordening uit, waarbij de zgn. Hoofd
participanten, ver in getal, het monopolie verwierven.
Ieder van hen zou
een gedeelte van IJsland voor zijn rekening nemen. Het was toegelan

.quot;chtlnbsp;T^'rnbsp;afzonderii^ te ver-

palt;^hten Al spoedig vormden zich eenige combinaties, bestaande uit zeer

mWoednjke burgers van Kopenhagen. Hans Nansen, sinds lang é n to
BMt f ? kooplieden, werkte samen met Find Nielsen. Hans Pedersen
B adt had rentmeester Henrik Müller tot compagnon; Kristofer Hansen en
Peder Pedersen vormden een derde combinatie, terwijl Jonas Trellund aUeen
handel dreef, zij het dan gesteund door HoUandsch kapitaal')

Bij de verdeding der havens onder de kooplieden was nauwkeurig
toegezien dat visch- en slachthavens gelijkelijk waren verdeeld De eer^f
die voor den uitvoer van visch van beteekenis waren, golden als voordeeUger'
De boeren van een bepaald district waren gehouden hun waren te verhandden
in de havens, die er toe behoorden. Zoolang de havens van
zoo'7geWed
door denzei den koopman werden bevaren, hadden de bewoners van het
achterland tenminste nog de vrijheid naar de haven te gaan die he
gemakkelijkste w^ te bereiken, al was het streng verboden m t andtr

h ndetn of quot;quot;ennbsp;kiden. De kooplieden mochten^nl

zelfe de half vannbsp;»»'=''ten

zelts de havens van een anderen koopman niet aandoen, tenzij in geval van

nood. Een gevaarlijke bepaling was, dat zij de ond;r hui 3rt val

lende havens afzonderlijk mochten verpachten; dan moesten TZeZn

g^^™ er llrtnr 't'lnbsp;» wtenttZ

gedwongen naar één bepaalde haven te reizen. Overigens bleven de be
palingen van vroegere verordeningen grootendeels
van krachrutotdtag

ZgÄ™ quot;quot;nbsp;Glücksiadquot;^

Als kooplieden waren de Hoofdparticipanten alleszins berekend vonr
hun taak; niettemin bleven de moeilijkheden hun nietTesp^rd In den
oorlog tusschen Engeland en de Repubüek (ms-mT^^ZlLL^
tegen zijn w.1 werd medegesleept, hadden de schepen op hun reS naa^
IJs^el van kapers te lijden. De Engelschen loerden voor de IjZdX

') Hans Nansen handelde op de Vestmannaeyjar, Evrarbikkinbsp;, tt . .

-ocr page 43-

EERSTE HOOFDSTUK.

De IJslandsche Handel tot 1602.

De eerste bewoners van IJsland behoorden tot de Wikingen, die op hun
met drakenkoppen versierde schepen onbevreesd de woeste zeeën bevoeren.

lever dan zich te onderwerpen aan de alleenheerschappij van hun koning,
verheten zij hun geboortegrond in Noorwegen om in den vreemde de vrijheid
e zoeken. In de laatste decennia van de 9de eeuw werden langs de IJs-
andsche kust tal van nederzettingen gesticht, die in 930 haar absolute
onafhankelijkheid prijsgaven en zich tot een republiek vereenigden. Het
igt buiten ons bestek een overzicht van de ontwikkehng van dit gemeene-
est te geven. Andere schrijvers hebben ons dien ontwikkelingsgang zoo goed
en uitvoerig geschilderd, dat wij ons zelfs van den plicht van het meest
eknopte overzicht ontslagen mogen achten en volstaan met enkele bizonder-
heden, die betrekking hebben op de handelsgeschiedenis^).

Voor de eerste kolonisten op IJsland was het bezit van schepen uiterst
elangrijk; immers het beteekende een groote mate van bewegingsvrijheid.
Tusschen de reis van Ingólfur Arnarson, die in 874 den stoot gaf tot de
kolonisatie, en de stichting van den IJslandschen vrijstaat, ligt een periode,
waarin het contact met het land van herkomst zeer levendig moet zijn geweest.
Wie het besluit had genomen zijn toevlucht op IJsland te zoeken, be-
hoorde tot de welgestelden, die met een eigen schip den overtocht maakten of
zich scheepsgelegenheid konden koopen. De route liep meestal over Schotland,
de Shetlandseilanden en de Fairöer; velen verlieten Noorwegen met het plan
zich ginds in het Westen te vestigen, maar werden door den grooten
stroom naar het
hooge Noorden medegevoerd. Vele Noren hadden
Vroeger ter koopvaardij gevaren; het lag voor de hand, dat zij na de ver-

Bogi li. Mclated, Fcröir, Siglingar og Samgöngur milli fslands og annara landa d dögum
Wóöveldisins. Safn til Sögu fslands, IV. blz. 585-907.

-ocr page 44-

huizing hun oude bedrijf weer opvatten. Met de meerderheid ging het echter
anders. Had men zich eenmaal gevestigd, dan eischte het nieuwe leven
zoozeer alle krachten op, dat men het reizen aan anderen overliet. Maar
afgedankt werden de schepen niet; ten allen tijde moesten zij beschikbaar
zijn voor de vaart naar het vasteland.

De ons uit de IJslandsche saga's bekende verhalen over reizen naar
het buitenland kunnen lang niet altijd als betrouwbaar worden beschouwd,
vooral voor zoover het historische bizonderheden betreft, aangezien deze
dikwijls aan de fantasie van een sagaverteller of van den schrijver haar
ontstaan hebben te danken. In de 12de en 13de eeuw was het verkeer met
eigen schepen al sterk ingekrompen; men behielp zich met Noorsche schepen,
zoodat vaak, ook wanneer het reisdoel elders was gelegen, de reis over
Noorwegen ging. Vandaar, dat, toen de saga's te boek gestéld werden, de
schrijvers, naar analogie met hun eigen tijd, aan het verkeer met Noorwegen
een veel grooter plaats inruimden dan in werkelijkheid tijdens de kolonisatie,
toen vele reizen over Engeland en Schotland gingen, het geval was geweest.
Langzamerhand heeft de route zich echter geheel naar het Oosten verlegd.'

Het waren veelal jonge IJslanders, die den tocht ondernamen om wat
van de wereld te zien en ruilhandel te drijven. Zij namen als lading „vaömalquot;,
een soort van ruwe wollen stof, en soms ook huiden van IJsland mede.
De retourvracht bestond uit timmerhout om zich aanzienlijke hoeven te
kunnen bouwen, meel en luxeartikelen. Na één of meer reizen vestigde zich
de jonge IJslander en ging zijn schip in andere handen over; kwam het,
wat dikwijls gebeurde, in het bezit van Noren, dan was het voor IJsland
verloren. Zoolang de IJslanders zelf nog in Noorwegen kwamen, verwierven
zij weer nieuwe schepen door aankoop of als geschenk van vorsten of machtige
Noorsche verwanten; zoodoende bleef het aantal schepen nog langen tijd
op peil. Later veranderde dit ten nadeele van de IJslanders en nam het
aandeel van de Noren in het verkeer tusschen beide landen steeds toe

De gegevens ontbreken om een duidelijk beeld te geven van de ver-
schuivingen op handelsgebied. Aanvankelijk had IJsland zelf in de vaart
kunnen voorzien; m de iide eeuw waren het IJslandsche en het Noorsche
element ongeveer even sterk vertegenwoordigd, maar daarna ging het eerste
sterk achteruit. In den loop der 12de eeuw werd het proces voltooid en in
het begin van de 13de eeuw was de zelfstandige IJslander, die voor eigen
gebruik in Noorwegen timmerhout ging halen om huizen en kerken te
bouwen, vrijwel geheel verdwenen. In den Sturlungentijd (1200-1264)
verloor het volk zich in rooftochten en onderlinge twisten, zoodat van eenig
aandeel in het verkeer met het buitenland geen sprake meer kon zijn De
vaart was nu geheel in handen der Noren gekomen, wat den invloed' der

-ocr page 45-

veXTde vo^kTntlndirtoUri^^^^^ H'''nbsp;het

voor vele eeuwen over hét lot van TTnbsp;^^^on

Op het gebied v anbsp;Usland beshste.

bij voorbaat uitgesloterzodanquot;^^^^^^^^ was alle concurrentie met de Noren
van het surplus aan eigen toLcten ;

op het vasteland ontwikkelennbsp;^^^^^nbsp;SeUjk. Maar

die zich uitsluitend aan r^ti^T-T ^

een handelsstand
bezit de beschikbare kracLn oZifcZ'Xquot;^^^^ ^^ ^^^
waren ingevoerd, dannbsp;l'nbsp;voldoende noodzakelijke

hongersnood te vreezL Ton r r^quot;quot; quot;quot;nbsp;^^ quot;^^t voor

hand glippen en vern.^.:! 'nbsp;den handel uit de

davernij hij zij„ gemakzucht „„Squot; .nbsp;economische

als zijn heer over tHaten to ,,nbsp;^oorschen koning

Toen het Alb' ' •nbsp;bekoopen.nbsp;^

tot stand kwam dfe dTn'nlL^nbsp;™ overeenkomst

handel de volgende bepaLT InT ? fnbsp;™or den

corner zes serpen vTn N™nbsp;twee jaren zuUen iederen

aangelegenheid

onze beste mannen zooJs het h ,nbsp;«l^» •'oning en

kwam een einde a;n de co '™nbsp;h® T,--«^chf^ Daaride

Terwijl de IJslandthe krnbsp;^'=quot;®tandigheid van IJsland,

verschijning wordt ZZnbsp;''quot;quot;enland een steeds zeldzamer

IJsland, op het va^te and meiquot;nbsp;' het Christendom op

studeeren om later innbsp;gaat

Ook kwamen er buitenlanTrs ak^et'; ,-?quot;,?^'''«'^

een oud-Duitsch sedi^htnbsp;seesteujKe leiders naar IJsland. Zoo is er in

die op IJsland zou zijnquot;snbsp;Utrechtschen priester,

eeuw schreef, vertelt hoeTr^L , J f-'nbsp;einde van de iide

goeden wijzen priester ^^f/and verliet en op zijn reis in Utrecht een
Daar was overvloed van Z^^n

het dagelijksch bestaan w^s aUes vofr,' ^u' ^'^^quot;^hout was duur. Voor
en het ijs zoo hard was aï kristaT Mnbsp;zonneschijn ontbrak
het ging gloeien; zoo kookten
Hp \ aanleggen, tot
huis3). Velen nemen aan d.rP verwarmden hun
--aan. dat Regmprecht inderdaad op IJsland is geweest.

') J6n tgt;orkelsson og Eimr a, vt

Sdttmdli (1262) en Gamli sdttmlli

Maandblad van „Oud-Utrechtquot;.

poolvaardcr in de elfde eeuw?quot;nbsp;f 'nbsp;Utrechtsch

uw? (te verschijnen in het Jaarboekje van „Oud-Utrechtquot;) de

-ocr page 46-

Van veel meer beteekenis voor het geestelijk contact met de Nederlanden
was, dat de karthuizer Gozewijn Comhair, prior van Zeelhem bij Diest,
wiens familie uit Zaltbommel afkomstig was en te Deventer in relatie met
de kringen der moderne devotie stond, in 1435 tot bisschop van Skalholt
werd gewijd en later als administrator van Hólar optrad. Voor de geschiedenis
van zijn verblijf op IJsland mag ik verwijzen naar een uitvoerige studie over
deze merkwaardige figuur*).

De stichting van een eigen bisschopszetel, omstreeks 1056 in Skalholt
en later ook in Hólar, had grooten invloed op den bloei van het geestelijke
leven op IJsland. Aanvankelijk werden de bisschoppen in Bremen gewijd;
later hoorde IJsland onder het aartsbisdom Lund en tenslotte kwam het
onder den aartsbisschop van Nidaros (Trondhjem) in Noorwegen. Hoewel
de bisschoppen in het buitenland werden gewijd, droeg de kerk een sterk
nationaal karakter. Haar leiders werden door het AlJ)ingi gekozen en waren
er ex officio lid van. Wereldlijk en geestelijk gezag waren trouwens nooit
scherp gescheiden.

Zoo goed als in de eerste overeenkomst met Noorwegen een bepaling
over de voorziening van het land werd opgenomen, vinden wij in volgende
verdragen dit punt vastgelegd, daar de IJslanders steeds slechter ervaringen
met den handel opdeden. Evenals in later eeuwen de toestanden in Dene-
marken hun invloed op de verzorging van IJsland zouden doen gelden, zoo
werd nu reeds de bevolking afhankelijk van den gang van zaken op het
vasteland, althans voor zoover het Noorwegen gold. Daar had zich in de
13de eeuw een bloeiende koopmansstand ontwikkeld, maar sinds 1294
wisten de kooplieden van de Duitsche Hanze er allerlei voorrechten te ver-
werven, zoodat een halve eeuw later de geheele handel in Duitsche handen
was geraakt. Voor de Noorsche koopUeden bleven slechts enkele connecties
over en daartoe behoorde het verkeer met IJsland.

De Noorsche koningen deden wat zij konden om hun eigen onderdanen
in den strijd tegen de buitenlandsche concurrenten bij te staan; vandaar de
verbodsbepaUngen van 1302 en 1348, dat buitenlanders zouden handel
drijven ten Noorden van Bergen en op de „schatlandenquot; IJsland en de

veronderstelling, dat Reginprecht niet als geestelijke op IJsland zou zijn geweest maar zou
hebben behoord tot de Friezen, die tusschen 1035 en 1043 op een Noordpooltocht o.a. op
IJsland zouden zijn geweest; dit op grond van de overeenkomst in de beschrijving van IJsland
in het verhaal over den tocht der Friezen en de mcdcdeelingen van Reginprecht. — Ik wil
er in dit verband alleen op wijzen, dat Bogi Melsted het verhaal der Friezen als een ver-
zinsel beschouwt en Konrad Maurer bv. van meening is. dat Reginprecht inderdaad op IJsland
is geweest.

*) H. J. J. Scholtens, Gozewijn Comhair. Karthuizer en bisschop van IJsland (f 1447).
Een bijdrage tot zijn biographie. Arch. Gesch. Aartsbisdom Utrecht, LII, blz. 101—173, 1926.

-ocr page 47-

H^umSL v^btóL^^^^^^^nbsp;handel bewaard,

onderdanen was een aantTl ?;nbsp;^«n «gen
het gevaar in zierdat dTw^hlr

om te beslissen, aan wie L Zt oo itnbsp;7 beschouwen

de koning met vaderlijkenbsp;™rden gegund. Zoolang
landenquot; er wel bij; vérktrde 17' °

leenen van die h^deTsnrMLnbsp;•'a- was er uit het ver-
waarden niet te nauw T- quot;nbsp;de voor-
Scandinavische rijken in handnbsp;™ ^397 de drie
hetwekijnvanlTsland Irnbsp;was niet bevorderlijk voor
in Kopenhagen
Stond ^^ belastingsobject gold. De rigeering
Noorsche koning! ®nbsp;af dan de eerste

■s kof'ngs'^TCrgm^In J onnbsp;quot;quot;quot; quot; uitsluitend met

de Duitschers firZtSv ^t^fnbsp;''»quot;Plfeden, wien

stonden echter financfed fó^ t™nbsp;ontnomen,

tamelijk riskante rr tp ITslard ',?'nbsp;was de

de koning den IJslandscL ,nbsp;onderhouden. Toch wilde

geen prijs uit handen geven t de nlquot; vnbsp;quot;

werd hij door den koSnT;. .nbsp;kooplieden te versterken

stapel Joor de stokv.srg.^drnbsp;™-naamste

feit, laTd^Wotnbsp;™gt;. over het

beladen uit Noorwegen zord^f™'nbsp;Soederen

voorbehoud sema,!,; ,,7 .nbsp;werd vervuld. Wel was een

maakten, maar op IJsJ^d de omstandigheden het uitzeilen onmogelijk
loosd. In ï,20 bii h
I T T® quot;1™ den mdruk van te worden verwaar-
herhaald; in ruil voorzi n h ƒ ^^^^^^ de klacht
zes schepen naar IJsland zontnbsp;^^^ ^^^^^^^ ^^^r

het Zuiden, één voor drOosrfn^.r'quot;'nbsp;^^^^ --

aan de voorwaarde vL unbsp;Westfjorden bestemd. Zoolang

was voldaan, had men zichnbsp;. '

hadden gedreven; visschers fi 'quot;''''quot;'ff^Sen beholpen, die in vrede handel

oorzaakt, had m'en T^Z' b trlTtefnbsp;^^

m één adem genoemd ennbsp;^^^nbsp;en gevolg

De omstandigheden waardnn i ?

-- g eden. waardoor het moederland in de verzorging van IJsland

•) Rikisréttindi /slands. blz. 12

-ocr page 48-

te kort schoot, mochten verschillend zijn, het logisch gevolg was, dat IJsland
zich schadeloos stelde met den handel der vreemdelingen, wie het ook
mochten zijn.

De Engelschen waren de eersten. In 1412 worden zij in de IJslandsche
bronnen voor de eerste maal genoemd, maar waarschijnlijk hadden zij al
eerder den weg naar het Noorden gevonden. De vischrijkdom der zeeën
rondom IJsland deed zijn aantrekkingskracht gelden; als voornaamste
handelsartikel had de gedroogde visch de „vaömalquot; verdrongen. In de reeds
genoemde klachten van 1320 vroegen de IJslanders den koning ook om in
tijden van hongersnood den kooplieden te verbieden meer kabeljauw uit
te voeren dan zij voor hun eigen tafel noodig hadden. Met een groot afzet-
gebied voor oogen stelden deze het belang van IJsland achter bij dat van
hun handel.

Het verschijnen van Engelsche visschers en kooplieden zou op zichzelf
een voordeel voor IJsland zijn geweest, als het optreden der ambtenaren
en de maatregelen, die tegen hen werden genomen, hen niet meermalen in
het harnas hadden gejaagd, met als gevolg rooverijen en vechtpartijen,
waarvan de IJslanders de dupe waren. Gedurende eenige jaren waren de
Engelschen de schrik van IJsland; zij plunderden en brandschatten in het
Noorden en Zuiden. Op de Vestmannaeyjar waren zij heer en meester,
zoozeer schoot het gezag van den Deenschen koning te kort. Daarmede is
niet gezegd, dat naast deze excessen geen vreedzame handel zou hebben
bestaan; de IJslandsche annalen plegen meer plaats in te ruimen aan
bizondere gebeurtenissen dan aan den gewonen gang van zaken. In menig
opzicht zal de handel der buitenlanders in de behoeften der IJslanders,
die door hun eigen koning schromelijk werden verwaarloosd, hebben
voorzien. De Deensche koningen konden weinig tegen hun aanwezigheid
begmnen; de IJslandsche kust was niet te bewaken, althans stellig niet
in die dagen. Wel kreeg koning Erik van den Engelschen koning gedaan,
dat deze zijn onderdanen verbood intensiever te handelen en te visschen
dan van oudsher gewoonte was geweest; maar dat verbod had weinig té
beteekenen.

Toen het niet mogelijk bleek den handel der vreemdelingen daad-
werkelijk te beletten, maakte omstreeks het midden van de 15de eeuw
Christiaan I van den nood een deugd en besloot van de buitenlandsche
kooplieden een tol te heffen, het zgn. „sekkjagjaldquot;, dat ongeveer 5 % van
de waarde bedroeg. De IJslanders mochten geen handel drijven met koop-
lieden, die dit recht niet hadden betaald. Toen er op IJsland toch moeilijk-
heden rezen, trok de koning in 1466 de aan Engelschen verleende vergunningen
plotseling in, waarvan een vijfjarige strijd tusschen Engeland met Denemar-

-ocr page 49-

terbtfe™quot;nbsp;quot;quot;Utrecht

NooÄt^en'foquot;nbsp;concurrenten van de

sprake van DuitsSquot; koopMe^nbsp;^ is al

van de 15de eeuw stond ,nbsp;^^ helft

maar toen ChrisHaa^? dnbsp;dien der Engelschen achter;

gunningennbsp;quot;ï™ ver^

aUernnLt vers^Sie Xnnbsp;S^^eUjk voordeel

Door een gelnkkT; ,nbsp;concurrenten«),
reeds den wefnaar
f Tnbsp;- '«d
waard eebl^v„„ quot; ' ™nbsp;gevonden. Er is nl.
een bevelschrift be-
arrestatie van rl. quot;rT .™nbsp;behelzende een bevel tot
overvaUen. Het skÄ^'nbsp;Hollandschen IJsIandsvaarder hadden
van AmsterSi df te quot; Ton .nbsp;quot;quot;quot;
stokvisch en anderjln''l ■nbsp;»et een lading
en
Dantdgerr wi TrndLnbsp;door Engelschen
goeding wfren dTE^I Pquot;® quot;quot;quot; ''quot;''^en van de schadever-
een aantal Sächtef ^Iv^quot; T.'nbsp;quot; diende de stad Haarlem
rokkend; daarontr IsTok ''nbsp;''^quot;.quot;quot;Sers van Engelsche zijde be-
de Marieknygh^^nbsp;^P'^er. die aan boord van
gezet en iZ Z fauwe^nbsp;''e™quot;quot;. Hij was gevangen
Nicolai, eveneenT uit SIT?nbsp;«Ägel'^ten. Ook Gerardns
ringen Mjkt dquot; zÄaM^rnbsp;f

naar aan de f^lunder^ne hadï! 7 .nbsp;™ quot;quot;quot;^'e-
dat zij op IJsland™

Spiker had bSe TLt tÓkv linbsp;geweest!

gen. Gerardus iiJ I Jt s 1nbsp;^et schip gebor-

dergeujke reis blHktoar nW 1quot;quot;nbsp;™derhuiden. Iets bizonders was een

moris 'est mercatorumquot;.) LtuHnbsp;^''^'^'^quot;quot;Sen de woorden bevattenquot; „ut

Hanzekooplieden vermeld n^tfnbsp;handel der

talk. traan en z^veT LteXnbsp;''quot;'den. dons.

teer. bier. mout, suiker en ho2nbsp;' quot;'quot;quot;'erhout. ijzer, linnen.

Finn Magnusson, Om de Fntr i i,nbsp;tr

isa^r med Hensyn til Columbus' fo^nbsp;' Aarhundrede,

en Ierland. RijÏLcrPub/1nbsp;Engeland, Schotland

5 Februari 1443. quot; quot;nbsp;7^4. 4 Maart 1439; blz. 797 en 802.

-ocr page 50- -ocr page 51-

Dreigde de Duitsche handel dien der Engelschen op den duur te over-
vleugelen, de eerste had te lijden onder de rivahteit der Hanzesteden onder-
ling. De Duitsche kooplieden in Bergen zagen met leede oogen, dat de
Hamburgers vergunning voor de vaart op IJsland verwierven, waarvan zij
waren uitgesloten, terwijl Bergen nog wel de stapelplaats der IJsIandsche waren
was. In 1481, vóór het afleggen van den eed van trouw aan den nieuwen
koning Johan, maakten de Hanzekooplieden in Noorwegen en Lübeck van
de situatie gebruik om zich van het monopolie voor den handel op IJsland
meester te maken, waarvan nu voortaan de Hamburgers zouden zijn uit-
gesloten^o). Niettemin verschenen de Engelschen en Hamburgers even goed
op IJsland als te voren, totdat koning Johan in het privilege van 1490 den
Hamburgers, Engelschen en den kooplieden in Holland openlijk toestond,
wat hij hun toch niet kon beletten. Volgens dit privilege verleende hij aan
de Hollandsche steden en aan Amsterdam in het bizonder het recht om in
zijn rijken Denemarken en Noorwegen, de Shetlandseilanden en IJsland
handel te drijven, evenals de kooplieden van de Duitsche Hanze. Tegen
een redelijk bergloon mochten zij het wrak van verongelukte schepen
bergen, mits zij de koninklijke tollen en rechten in acht namenquot;). Al
kon het verkeer van onze steden in de verste verte niet wedijveren met dat
van de machtige Hanzesteden als Hamburg en Bremen, toch blijkt uit dit
privüege, dat zij als toekomstige concurrenten werden beschouwd, al
zouden er nog lange jaren verioopen, eer van een Hollandschen handel op
IJsland kon worden gesproken.

In de voordien verleende privileges, nl. in 1443 aan Amsterdam, kort
daarop aan Zierikzee, Monnikendam. Den Briel en Schiedam, en in 1454
aan alle inwoners van Holland. Zeeland en West-Friesland, waren de ..schat-
landenquot; en daaronder natuurlijk IJsland, steeds uitgezonderd geweest. Een
voorval uit 1471 bewijst echter, dat men het toen ook zonder privilege kon
stellen. Marek Symonsz. van der Veer (Veere) en Ombehouden van Amster-
dam kwamen met hun schepen voor Hanevoort (Hafnarfjord) op IJsland
en troffen vier Engelsche schepen in de haven, die een Duitsch schip hadden
veroverd. Het kwam tot een vechtpartij; de Engelschen bliezen den aftocht
met drie schepen en heten er één en hun prijs achter. De Hollandsche schippers
bevnjdden de Duitsche gevangenen en namen hen mee terug naar Amsterdam,
waar een verklaring van het gebeurde voor het gerecht werd afgelegd
Niettemin werd een burger van Amsterdam. Pieter Pietersz.. die als koopman

quot;gt;) Dr. Ernst Baasch. Die Islandfahrt der Deutschen, namentlich der Hamburger vom
15. bis 17. Jahrhundert. Forschungen zur Hamburgischcn Handelsgeschichte. I Hamburg 1889

») Dr. H. A. Poelman, Bronnen tot de Geschiedenis van den Oostzeehandel. Rijks Gcsch.
Publ. 35-36.1, 2de stuk, blz. 1028. 28 Maart 1490. - Diplomatarium Islandicum, VI, blz. 689-690.

8

-ocr page 52-

bij de reis van de Ombehouden was betrokken, op een reis naar Hamburg
aldaar aangehouden en veroordeeld om den reeder van het Duitsche schip
de schade, die hij op dien tocht naar IJsland had geleden, te vergoeden,
hpewel de verklaring van den schipper te zijnen gunste was^^) Dg tegen-
stelling tusschen Engelschen en Duitschers was dus nog steeds zeer levendig
op IJsland en ditmaal viel de Hollander als slachtoffer van de laatsten.

De toestanden op handelsgebied waren in het begin van de i6de eeuw
aldus: Engeland verheugde zich sinds 1490 in het genot van de vrije vaart
op IJsland tegen betaling van tol; de Duitsche kooplieden verkeerden prac-
tisch in hetzelfde geval en de Hollanders namen een heel bescheiden plaatsje
in. Voor de IJslanders kwam het er op neer, dat de handel met de buiten-
landsche kooplieden bleef bestaan en ieder, die een vergunning van den
koning bezat, vrijelijk handel mocht drijven, mits hij geen bedrog pleegde,
wat intrekking der toestemming ten gevolge had. Bij den Plningsdómur van
I Juli 1490 drong het Aljiingi er op aan, dat Engelschen en Duitschers vrede
zouden houden, maar dat bleef een vrome wensch. De eersten hadden hun
hoofdkwartier in Hafnarfjord, zooals uit het verhaal van 1471 bleek, maar
gaandeweg wisten de Hamburgers hen te verdringen; zij trokken naar
Grindavfk aan de Zuidkust, maar konden het daar evenmin tegen de Duit-
schers bolwerken. De IJslanders wenschten met beide groepen goede vrienden
te zijn, daar voor hen de handel het voordeeligste was bij een gezonde
concurrentie. Toch zagen zij niet gaarne, dat de vreemdelingen den winter
overbleven. Van oudsher was den buitenlanders het verblijf op IJsland in
den winter verboden geweest, maar met den achteruitgang van het koninklijk
gezag was overtreding van dit verbod regel geworden. Vooral het in dienst
nemen van arbeidskrachten voor de visscherij maakte een onafgebroken
verblijf der buitenlanders tot een gevaar voor IJsland, daar de boeren hun
werkvolk slecht konden missenquot;).

Was het op IJsland zelf al geen tijd van rust en vrede, nog veel 'be-
wogener was de eerste periode van de i6de eeuw voor het moederland zelf,
ten gevolge van den strijd tusschen Christiaan II, wiens regeering op de
burgerij steunde, en den adel. Zooals gewoonlijk dreigde ook nu IJsland het
kind van de rekening te worden. De koning, die in geldverlegenheid ver-
keerde, liep nl. met plannen rond om IJsland te verpanden. Het idee van
de Deensche vorsten om een gedeelte van hun eilandenbezit te verpanden,

») Poelman, blz. 485—486, 24 Augustus 1443; blz. 488, 21 October 1443; blz. 490, 22
November 1443 en blz. 763—764, 29 November 1454. — Diplomatarium Islandicum, XI, blz.
23—25, September 1473.

quot;) Aöils, Monopolhandel, t.a.p. torkell Jóhannesson, Die Stellung der frcien Arbeiter
in Island. Levin og Munksgaard, 1933.

-ocr page 53-

was niet nieuw. Reeds in de 15de eeuw was dit geschied, toen voor de betaling
van een bruidsschat de Orkaden en Shetlandseilanden aan Engeland in pand
waren gegeven^^). In de jaren 1517—1518 stond IJsland op de nominatie.
Twee gegadigden kwamen in aanmerking; de eerste was Engeland, de tweede
Amsterdam. De kans voor Denemarken om van Hendrik VIII het pand
weer in te lossen, was niet groot; beter viel er met Amsterdam te praten.
Zoo zond Christiaan II in het voorjaar van 1518 Hans Holm, een burgemeester
uit Holstein, koopman en reeder, als zijn afgevaardigde naar de Nederlanden.
De aanhef van zijn lastbrief luidde als volgt:

„Inth ersten schall he anbeden den Hollender to Amsterledam
mith sampt den watterlendisken steden, thesglichen Andorp (Ant-
werpen) etc., als sinen credentzenbriff utwiiset, dat lanth lisslant in
pancht to nemen vor XXX mill, flor., tom aldermindsten XX mill,
flor.quot;

Mochten de Hollanders er niet op ingaan, dan moest hij het den Engel-
schen koning voor f 100.000 of minstens voor f 50.000 aanbieden. Hendrik
VIII zou Christiaan II een schuldbekentenis geven, zoodat Denemarken
IJsland onmiddellijk terug kon krijgen, als het geleende geld aan Engeland
was terugbetaald, wat te Amsterdam of te Antwerpen zou geschieden^®).

De voorkeur van Christiaan II voor Amsterdam kwam duidelijk tot uiting
in den prijs, dien hij voor IJsland vroeg. Tegenover het machtige Engeland
voelde hij zich weinig zeker; vandaar het groote verschil in waardeering.
Holm had in Amsterdam geen succes met zijn opdracht en vertrok naar
Engeland, waarop de Deensche gezant hier te lande, Jörgen Skodborg, zijn
taak overnam. In Juli schreef Skodborg aan Christiaan II, dat hij in zake
IJsland nog niets had kunnen bereiken; de burgers van Amsterdam wilden
wel, maar hadden geen geld. Ook te Antwerpen had hij geen resultaat,
hoezeer hij zijn best had gedaan, daar hij wist, dat de koning zeer op een
goeden afloop der onderhandelingen was gesteld. Ondanks de medewerking
van Johan Benninck, een aanzienlijk koopman en raadsheer, liep zijn poging
op niets uit. Amsterdam beschikte niet over voldoende middelen en de
samenwerking met de andere steden stuitte af op gebrek aan eensgezindheid.
Holm zelf had in Engeland evenmin succes. De koning vond den prijs te
hoog en hoopte van de omstandigheden te profiteeren om IJsland op gocd-
koopere wijze in zijn macht te krijgen. De burgeroorlog in Denemarken
verliep ten nadeele van Christiaan II, die naar de Nederlanden vluchtte

Rikisréttindi fslands, blz. 44.
»») T. K. U. A. England. A. II. 8. Akter og Dokumenter vedrorende det politiske Forhold
til England, 1401—1558. Zonder datum of jaar.

-ocr page 54-

ernbsp;Enseischen koning aanbood. Hendrik VIII ging

er met op m daar Chnshaan feitelijk niets meer te zeggen hadquot;).

rnbsp;'' intusschen op denzelfden voet voort; twisten

tusschen Engelsche en Duitsche kooplieden, vaak van Moedigen aard, wa en

Fred r^Kquot;nbsp;S^Men. In 1533 t ach«ë

la^op ITslan'fnbsp;quot;quot;nbsp;dfbeslissing

Afbir^i h t ^.nbsp;landvoogd beiden gelijke rechten toekende. Het

Z te iLr Tnbsp;quot;Oquot;- die beter met de IJslanders wisten

nfenwe •,nbsp;'quot;Vloed uit en verwierven

SXndrnbsp;vreemdeUngen. waaronder zeker

Vnbsp;raadsheeren van Hamburg in

en rr P naar Husavik op Noord-IJsland zenden voor een lading zwLel

L bt^^hr'quot;'nbsp;een brief van aanbeveling voor

HoUand ^f ''Tnbsp;buitenlanders, hetzij

sihfo ™nbsp;vreemdelingen, den voorrang zouden genieten om hun

onZ Z1T7 T'nbsp;den „zwavelbergquot; zou '

onder geen bedmg de zwavel aan de Hollanders mogen verkoopenquot;)

winter on riT'.Hamburgers er hun gewoonte van om den

techtte ^e i »nbsp;zijde hun dit

trachtte te beletten, wonnon de kooplieden terrein. Als buitenlanders oefen-

politlskeïoLwnbsp;.''quot;tquot;quot;quot;quot;quot;quot;»-nbsp;4- Aktcr 05 Dokuraonto, vedrorende dot

Skodtor. «K^^ nnbsp;M47-.539 (.544): Breve (ra Sekretär Jorgen

De .ehriiv^ ItrS ter n iTnbsp;' T,' quot;quot;quot;quot;quot; va„ Overijse, te regelen.

Holm had in i.TJlr unbsp;»quot;d^liandelingen betreffende IJsland,

gevangen geinen DeT ' quot; quot;nbsp;™ »«» oP onjuiste gronden

Ef Shlp^rin de L r'quot;®nbsp;ge«schLn toen deze „it-

tegei;„l7Srare „ntS™' S quot;'T quot;T'^Trnbsp;.-.quot;n,e„appe,iik te

van Hans Hnimquot;nbsp;, ,nbsp;Deze kwestie is, dunkt mij. bedoeld met „die sacke

a'SltLl il'ternbsp;^^ Augustus 13x9 uit Den Haag.

in^^^^nbsp;^^^^^ Memorandarum Vetus (X5xr-r533). nocl

ovcrd..?ntTJr-T T, ^quot;^'^''«'den in het Oude Archief van Kampen II. waar telkens
sinds
I r,/?nbsp;gesproken, wordt IJsland genoemd. Bovendien hing die zaak al

SteLZ r ;nbsp;van IJsland eerst in 1518 aan de orde; ik vermoed, dat

Mefdnsson ten onrech e de zaak van Hans Holm met de opdracht omtrent IJsland vereenzelvigt.

konin. i ■nbsp;dc Schepper. Lotgevallen van Christiern II en Isabella van Oostenrijk,

laldennbsp;voornamelijk gedurende hunne ballingschap in de Neder-

quot;) Diplomatarium Islandicum, IX, blz. 643—64.,.

-ocr page 55-

den zij vnl. de diepzeevisscherij uit. Maar gaandeweg kwamen zij in het bezit
van hoeven langs de kust en lieten de bevolking voor zich visschen, wat aan
het boerenbedrijf de zoo noodige arbeidskrachten onttrok. Bovendien
traden de kooplieden in den winter met groote willekeur bij den verkoop van
hun waren op, zoodat de bevolking er onder te lijden had. Christiaan III
verzette zich tegen dit euvel en verbood het overwinteren op IJsland, tenzij
bizondere omstandigheden het noodzakelijk maakten. Hij was de Hanze
slecht gezind en trachtte den handel van zijn eigen onderdanen te bevorderen.
Zoo spoorde hij in 1542 de Deensche kooplieden aan zelf den handel ter hand
te nemen en hun waren naar IJsland te zenden, opdat zij de vaart naar
IJsland zouden leeren kennen en de voordeelen ervan genieten, die nu de
vreemdelingen genoten („poo thett att rygens indbyggere motte och lere
seglation tiill Isslandt och nyde then fordell som nu fremmett brugequot;)quot;).
Het zouden bekende klanken worden in de 17de eeuw; voorloopig ging
's konings wensch niet in vervulling.

Toch maakte Christiaan III ernst met zijn pogingen om zijn onderdanen
met den handel op IJsland te belasten. In 1547 beleende hij het stadsbestuur
van Kopenhagen met IJsland en de Vestmannaeyjar, met alle belastingen
en inkomsten, voor tien jaar tegen 1000 mark 's jaars. Laurentius Mule
kreeg opdracht om het land te besturen; het succes was gering, daar vooral
de Duitsche kooplieden het hem lastig maakten en in strijd met het verbod
op IJsland overwinterden. De geloofsstrijd, als gevolg van de invoering van
den Lutherschen godsdienst op IJsland, maakte den toestand nog verwarder,
daar de Hanzekooplieden vermoedelijk in relatie stonden met den laatsten
Katholieken bisschop van Hólar, Jón Arason, die een grooten aanhang had.
Het verloop van dezen strijd ligt buiten ons onderwerp, maar om één reden
verdient deze figuur de aandacht. Hij werd van landverraad beschuldigd
en zou, zoo luidde de aanklacht, niet alleen met de Hamburgers, maar ook
met de Engelschen en Hollanders in verbinding hebben gestaan om het
Deensche gezag, dat de hervorming met geweld wilde invoeren, te bestrijden.
Hij stond op het standpunt, dat de koning de oude vrijheden had geschonden,
en trachtte IJslands zelfstandigheid te herstellen. Het gerucht ging, dat hij
in 1548 aan Karei V schreef om steun, ten einde IJsland voor het oude geloof
te bewaren. Deze brief zou door een Hollander worden bezorgd, maar werd
onderschept. Al was het niet meer dan een praatje, hieruit blijkt, dat er
nog steeds Hollanders op IJsland kwamen; hoe kon anders een dergelijk
gerucht ontstaan? Ook zijn schrijven aan den Paus over de inkomsten van
Hólar ging over Holland en wel door bemiddeling van een stuurman Ülfur

quot;) Aöils. Monopolhandcl, t.a.p.

-ocr page 56-

guldens mrifde nalat! tnbsp;^^^ ^eventer-

ens die in de nalatenschap van J6n Arason werden gevondenquot;)

Hamburgers hoogst

abfal göttlicher warhpf 7 uquot;quot;nbsp;unchristlichem aufrur und

eenige'koo^nbsp;^^^t optreden van

achtergelaten r^i^H . k ?nbsp;^^ ^^^ ^^i^ter op IJsland hadden

een Zr ^nbsp;hun goederen. Mule bracht

vo^e ^^nbsp;— een onderzoek

plaL J! T^ ^nbsp;arrestanten naar de Nederlanden reisde in
^aats van naar Denemarken, is niet duidelijk uit de berichten op te maken

verSeLT ^nbsp;^^ Hamburgers tot schade:

vergoeding werden veroordeeld-). Er kwamen in de i6de eeuw nog wel

Tsfand rnbsp;quot; ^^ Nederlanden; Albrecht Dürer maakte in.^

An ^nbsp;reisdagboek te

goedZ quot;nbsp;'' Hanzerecessen sprake van IJslanders. die met

ö^eaeren naar Brugge kwamen^i).

Al boekte Christiaan III geen groote resultaten met zijn streven om
jn eigen onderdanen op IJsland te leeren handelen, indirect bereikte hii
FrLnbsp;erkende. Van haar verminderenden invloed maakte

In rnf!.nbsp;persoonlijk gezag te brengen

Doo ^fnbsp;privileges van het Hanzekantoor te Bergen opgeheven

nipnunbsp;voorkoop weer te laten gelden wist de koning zich

zich ?nbsp;te verschaffen en trok o.a. den zwavelhandel geheel aan

de tVhnbsp;ergernis van Hamburg. Vooral in het laatste gedeelte van

Noo dnbsp;^^nbsp;konings in beteekenis toe. zoowel in het

lanH^ ^^^^nbsp;Vestmannaeyjar. waar zijn koopman, als een soort

avoogd. de macht had. Conflicten met de Engelschen. die deze eilanden
nun terrein beschouwden, bleven niet uit en leidden tot protesten 'bij
n'ngin Elisabeth, die haar onderdanen alle wandaden verbood.

Tegenover de Duitsche kooplieden volgde de koning een andere tactiek,
y vaardigde geen algemeene vergunningen meer uit, maar verpachtte

~nbsp;ö9-7o. 73- - Diplomatarium

kwnry. 'nbsp;nalatenschap bevonden zich vier tonnen boter, die Ülfur toe-

kwamen voor de besteedo gelden. - Skarösdranndll 1549.

«!nbsp;35—36. — Diplomatarium Islandicum. XI, blz. 735, 759. 761 en 840.

39 XLV (T ^nbsp;■'^quot;^recht Dürers Niederiändische Reise. 1918. I. blz. 27.

schicht 1 373—375) — Rudolf Häpke. Niederländische Akten und Urkunden zur Ge-

Cesrh.M .nbsp;Seegeschichte, herausgegeben vom Verein für Hansische

«-eschichte. I, Nr. 552. 14 Mei 1549.

-ocr page 57-

enkele havens aan met name genoemde personen. Op deze wijze brachten
zij hem meer op en had hij meer verhaal op de kooplieden, daar de vergunning
slechts voor een vastgestelden termijn gold en ten gunste van anderen kon
worden ingetrokken. Hamburg trachtte zooveel mogelijk havens te krijgen,
wat aanleiding gaf tot gekrakeel met andere Hanzesteden als Bremen en
Lübeck die zich bedreigd voelden. Bij 's konings verordenmg van 1585.
die de verhouding onderling regelde, kreeg Hamburg het recht een
vijftiental havens te bevaren. De gewoonte van jaren had een verdeehng
geschapen, die elk der steden een bepaald gebied aanwees. Zoo zetelde
Hamburg in het Zuid-Westen. Bremen in den Breiöafjord en Lübeck in de

Westfjorden22).nbsp;j ,

Door toedoen van den koning werden de Deensche kooplieden langzamer-
hand ernstige concurrenten van Hamburg, daar zij bij wijzigingen m de
pachtcontracten boven de Duitschers werden begunstigd Zelfs een enkele
IJslander trachtte aan den handel deel te nemen. Zoo bezat Guöbrandur
Porlaksson in
1579 ^elf een schip en pachtte Hofsós aan den Skagafjord.
Deze geestelijke leider bezat blijkbaar inzicht in de toestanden op handels-
gebied, want in 1613 diende hij een verzoekschrift in over den handel op
ITsland Daarin verhaalt hij. hoe na de onderwerping van IJsland de vaart
langzamerhand in handen van buitenlanders was overgegaan en tenslotte
de IJslanders geheel van het verkeer waren uitgeschakeld. Toen waren
vreemdelingen, met name de Engelschen. Hollanders en Duitschers. op
1 Island gaan varen ennbsp;Vol ^^^ voldoetvde schepen den handel

onderhouden; iaarlijks hadden zij den Deenschen koning tol betaald en
tegen redelijke prijzen hout, ijzer en
andere nuttige en noodzakelijke waren

ingevoerd tot heil van IJsland«).

De animo voor de havens kwam IJsland eerst ten goede, aangezien zelfs
afgelegen fjorden werden bevaren; maar op den duur leidde dit
systeem tot
achteruitgang van den handel bij gebrek aan concurrentie. De klachten
over minder goede waren en hooge prijzen vingen reeds vóór de invoering
van het handelsmonopolie aan. Zelfs de handel van den koning op de Vest-
mannaeyjar ontkwam niet aan deze verwijten, zoodat de smokkelhandel
met de
Engelschen welig tierde. Kort voor het einde van de i6de eeuw
vroegen de IJslanders om vrijheid van handel en scheepvaart zonder pas-
poort, behalve voor de Vestmannaeyjar en de zwavelhavens op Noord-
IJsland. Christiaan IV weigerde, aangezien de vrije handel niet in het voor-
deel van IJsland zou zijn; immers dan kon iedereen zonder onderscheid

H) Aöils. Monopolhandel. t.a.p.

«») Sighvatur Borgfiröingur. Urn verzlun. Reykjavik 1910. blz. 4-5- - Alt)ing«b.Tkur
Islands.
IV. blz. 211—212.

-ocr page 58-

vï^^^l Xequot; ITdequot;nbsp;onver-

systeem van dé kolkIHtenquot;nbsp;-^t het
handekmonopolie ton H ! «^^durende de geheele periode van het

klaagdrover de belnbsp;W^nd

plannen om dt b TTquot;nbsp;^'^ttemin zette de koning zijn

vSerdoornbsp;quot;quot; den handel op IJslaL e

nadÏlë^vL ïj la'dnbsp;deze taak zeer ten

-ocr page 59-

Uit: Fricdrich Lippmann, „Die Zcichiuingcn von Albrccht Diircrquot;, 1896. G. Grote, Berlijn.
III. Albrecht Dürer, IJsIandsche Costiiumstudie, 1521 (blz. 13).

K

-ocr page 60-

IV. Albrecht Dürer, IJslandsche Costuumstudies, 1521 (blz. 13).

Uit: Friedrich Lippmann. „Die Zeichnungen von Albrccht Dürerquot;, 1896. G. Grote. Berlijn.
V. Albrecht Dürer, IJslandsche Costuumstudies, 1521 (blz. 13),

-ocr page 61-

TWEEDE HOOFDSTUK.

Het Deensche Handelsmonopolie (1602—1787).

Burgers van Kopenhagen, Malmö en Helsingör (1602—1619).

20 April 1602 vaardigde Christiaan IV van Denemarken de verordening
uit, waarbij de burgers van Kopenhagen, Malmö en Helsingör voor den tijd
van twaalf jaar het monopolie verwierven om op IJsland te handelen^).
Hiermede begon een periode in de IJslandsche handelsgeschiedenis, die
allerminst als een gelukkige mag worden beschouwd en nog steeds pijnlijke
herinneringen oproept aan moeilijkheden en wrijving met het moederland.
Immers het monopolie werd van hooger hand ingevoerd, zonder dat de
koning rekening hield met de wenschen der IJslanders, die in tegengestelde
richting gingen. Van den aanvang af waren dus de omstandigheden niet
gunstig voor een goeden gang van zaken; bovendien was de taak, die den
Deenschen koopman op de schouders gelegd werd, te zwaar. Bevorderlijk
voor een goede verstandhouding tusschen beide volken, die reeds eerder te
wenschen had overgelaten, zou dit alles niet zijn. Men was al spoedig geneigd
om alle tekortkomingen van beide zijden als een uiting van vijandige gezind-
heid te beschouwen. De economische moeilijkheden, waarmede Denemarken
op het vasteland te kampen had, vielen buiten den gezichtskring der IJs-
landers en de onmacht der IJslanders werd door de Denen voor onwil
gehouden, bij gebrek aan inzicht in de toestanden op het eiland. Uit dè
opeenvolging der handelscompagnieën blijkt, dat het niet zoo eenvoudig
was om een reglement te ontwerpen, dat beide partijen bevredigde. Al
bleef het monopolie in principe angstvalHg gehandhaafd, op grooten afstand
volgde de IJslandsche handel de veranderingen op handelsgebied in Europa.

De koning was niet blind voor de voetangels en klemmen, die het
handelsverkeer tusschen Denemarken en IJsland bedreigden; vandaar dat

») Aöils, Monopolhandel, blz. 71—98.

-ocr page 62-

I tLÏrf einige verplichtingen ten aanzien van den handel oplegde,
fr^lorfb V lefnbsp;onvervalschte en onbedorven'wa'ren

rl • quot; •nbsp;linn». enz. en tegen een

ITskSschë rech^b t ïïnbsp;voorgeschreven; geschillen kwamen voor de

dfnquot; intde^Knbsp;^an één bediende gedurende

bevoZg tnbsp;voorkomen, dat de

waren verpUclt rf/nbsp;De kooplieden

IJslanders t zynnbsp;gehoorzamen en beleefd tegenover de

schaSeTmt^t^M ! quot;Inbsp;quot;^oopUeden van den handel uit te

contractquot;;nbsp;?nbsp;^aar gelang hun pacht-

kom n De kon ^^nbsp;belanghebbenden

beZn en « rte T Tnbsp;havens moest worden

kregquot;rtwLr»nbsp;quot;^^-»de kooplieden

af te doeTM^ „nbsp;''T ™'lt;leringen te innen en de loopende zaken

L Ch® stfr«nbsp;vergemakkeUjkt. Het besluit

verweterS^Deln H . ^nbsp;»quot;erminst in goede aarde; zij

drOuTtschers ml V ,nbsp;^aar schulden aan

Z bo^ entan Z ZI Tquot;nbsp;voorgeschreven, dat

wel It zirondeS ïquot;nbsp;moesten geven. De koning wenschte

zTuken oXefnbsp;vorderingen van de buitenlandsche kooplieden

Tavt nlt g^Sr;nbsp;Hanirger»

wendserl orZe ? T'quot;™ quot;quot;nbsp;™quot;den daarin een voot-

™r h n waïL Jes ofnbsp;quot;quot; «'»ote havens

heff ng vaHS rnbsp;Oquot;» ^en koning tot op-

te nemen.nbsp;aan den handel deel

zoudfn%«r'orden ht'jrrnbsp;»quot;d^'danen economisch in staat

niet » Nocr,^^^nbsp;geheel zelfstandig te drijven, werd

zij tegen hun taak o^ge^T; T
de vaart vertrouwd w^feren b^v^l'.

op I Island 7n„nbsp;bovendien misten zij inzicht in de toestanden

ruime mat Sza ennbsp;quot;quot; -

ormeutl^dt Wnbsp;r^Snbsp;8^'^senheid gebruik maakte

bemai^de sctepelÄnbsp;^^^ ^-^^^^he kooplieden huurden

manae schepen m Hamburg en van daaruit had in den beginne de uit-

-ocr page 63-

reeding plaats. Weliswaar kwam hierin verandering, toen de koning in 1614
b5 de verlening van het monopoUe, de nitreeding van Kopenhagen als
e,sch stelde, de vaart werd toch met Dnitsche en ook met Höllische
schepen, zooals wij later zullen zien, onderhouden. Eerst in
1619 kwam

bZ'^T.Tt'/'quot;quot; de koopheden bevel kregen zooveel schepen te
bouwen dat de hulp van Hamburg kon worden uitgeschakeld. NieLmin

voï ^ tt',nbsp;® den voorrang als eerste afnemer en stapelplaats

voor de IJslandsche w^en, dank zij haar gunstige hgging voor Midden-
Europa. CWiaan IV begunstigde toen Kopenhagen met de bepahng, dat
minstens de helft der mtgevoerde waren direct naar Denemarkn moest
worden verscheept; later ging hij nog verder in zijn actie tegen Hamburg
en wees Glückstadt als stapelplaats voor de IJslandsche warTaan ®
De Deensche kooplieden hadden echter niet alleen met buitenlandsche
moe^jkheden te kampen; ook op IJsland ging het niet zonder quot;g
De Dee^che handel bleek niet beter te zijn dan die der Duitsche«- de
pnjzen bleven hoog, de ingevoerde waren slecht, vooral timmerhout roei-
nemen, .jzer en teer. Daar het voor de IJslanders niet gemakkelijk was
recht te knjgen tegenover de koopheden, die hun zaak bij den koning zei
konden bepleiten, heten zij het soms niet bij klachten en traden als
rechter op Ui stel van betaling eenerzijds en op crediet koopen anderzifds

Sdl tèfaalr''quot;quot;^quot;nbsp;»»-de partin al ^^^

aanleiding tot klachten over en weer. De kooplieden klaagden oL de

Sdtve™®nbsp;y='-ders oler slechte'of

F ^LCII gesieia was. Hen der voornaamste dr ifveeren. die tot

ffUfv quot;r®nbsp;geleid, was, dat Jsland en goed

afzetgebied zou worden voor de voortbrengselen van Deenschen bolm

Ondanks terech ™,zmgen aan de kooplieden bleef men op IJsland ontevrern

en vooral m het Noorden was de voorziening onvoldoeLe. De ambiraxe^

drongen aan op meer schepen; waren de Denen niet bij m^hVe Zr

havens te bevaren, dan stelden zij den koning voor den hinll voor d^

ihónbsp;''nbsp;°quot;de; den kooplieden werd voor'

gehouden dat zij volgens recht en billijkheid met de IJslanders handel

moesten drijven, voldoende waren invoeren, redelijke prijzen vragen en niet
met maten en gewichten knoe en. Krachtig optreden tegen de Lrlreder
d zer geboden lag echter met in de lijn des konings. Zoodra het monopolie
ver engd was, vemel men in de oude fouten en de tijd was voorbij, dat de
IJslanders stem in het kapittel hadden.nbsp;j. uc

Hoezeer de Denen ook in gebreke bleven, Christiaan IV liet zijn

-ocr page 64-

onderdanen moesten en .ouden den

handel gaande te hourn quot; 2nbsp;samenwerken om den

van mefr koo^lLdL „tö^^nbsp;-- aaneensluiting

het beein van^ii! ? ,, 'nbsp;koopmansstand stond nog aan

wi M gZenXrrdenbsp;^ warenvoorzitning

stond echter bovenaf en teeidH^ quot;nbsp;fïquot; aangewezen. Kopenhagen
uit.
Langzamerhand vn aantal havens ten kosten van Malmö

en kooplSeT d' Ih /''quot;i,quot;quot;nbsp;«roep van reeders

koning eèn nfeuwenbsp;,nbsp;handel toelegden; toen de

g een nieuwe nchtmg msloeg, kwamen zij op den voorgrond.

De IJslandsche Compagnie (1620—1662).

Christlat'lV X'nnbsp;het levensUcht en zoo besloot

vertrouquot; Hequot; kaquot;ptt a^defT quot;quot;

daalders wL^^n ,nbsp;onderneming bedroeg 66.000 rijks-

De invoerS^ vin^nbsp;''='den als deelhebbers toe.

geb ed dë Lr r fZrnbsp;»^t sehede handels-

richtlt derT;„;T Inbsp;^«ig, was de eerste stap in de

feSer^f het NoÏ^^^^^^^^^nbsp;werkzaamheden Lt de
invloed vL Kon^r ^ Noorwegen werd uitgebreid. De

De t^Wng «Tnbsp;tot -gemis van Helsingar.

gilde dentn^veree^kortTm:^nbsp;middeleeuwsche
De aandeele; mochten Ssquot;^
kring der participanten gesloten was

breiding van de hrnddsvtof Hnbsp;jaarlijksche uit-
waren bij haar leden inslaan' mitnbsp;Compagnie mocht de

buitenstaanders. Voor eigen%

De eigenlijke werkzaaZd der Hsfanlh C
1621, daar de kooplieden der andere sIh ƒ
verzorgden en hun zakerorn n„H ? m
Compagnie overdroegen He? .

vanL\oningende'b„rgtó vTk!nbsp;was het troetelkind
__ quot; quot;urgerij van Kopenhagen; telkens verwierf het nieuwe

') AOils, Monopolhandel. blz. 08_i2, nnv 11 -jj ,
m Nordlandsche Compagnie.nbsp;«quot;'quot;«l'««ide haar titel: do IJslandsclio. Fairöscho

-ocr page 65-

™l™lt;=hvangst op de IJslandsche kust,

dat na vijf jaar werd verlengd.

Zoo gunstig als de toestand zich naar buiten liet aanzien, was hii
inwendig met. Ontevredenheid der participanten over het bewind dér direcüe
en de verwarde boekhouding bleef niet uit. Toen de betahng van de rente
op zich het wachten, rees wantrouwen tegen het financieele beheer. Bij een

^^ overwinning. Ook op
Usland had de Compagnie met moeilijkheden te kampen. Kapers maakten

de kusten onveilig en de bevolking klaagde over de slechte voLiening van
den handel. Het groote struikelblok was de prijslijst van 1619. die volgens
^ IJslanders veel te hoog naar de meening der kooplieden veel te laag Ls.
Wehswaar handhaafde de komng op dringend verzoek van IJsland de oude
prijzen maar de ergernis der Denen ontlaadde zich op de bevolking zoodat
de IJslanders toch
het kind van de rekening werden. Tot overmlat van
ramp waren het zware jaren met hongersnood en slechte vischvangst

In het quot;Memoriall anlangende dett Isslandsche Compagnies s'torre
Misbrug jmod Indbyggerne aarlig wed derris wdsende Fulmechtiger begaaes''
schildert een onbekende schrijver de wantoestanden in den
handd De
koopheden knoeiden met de maten van meel, drongen de bevolking onnoodiee
waren op en keurden vaak de helft of meer der IJslandsche producten af
Sommige havens m het Zmden waren in jaren niet bevaren. Lds de ver-
lenging van het monopolie in
1634 ging het met den handel verre van
voorspoedig; zelfs een groote figuur als Hans Nansen kon de Compagnie
met redden. Pohtieke verwikkelingen, bv. de oorio^ m^t
de Republiek feitelijk aan de zijde L deze n,o quot;t'eid^laa^^^^^^^
scheepvaart m de jaren 1644-1645 bijna onmogelijk. DekoninggebÏÏktede
handelsvloot voor oorlogsdoeleinden en hief zware Wastingen l fe ^dl
h,j zi^ tot Hamburg om een leening te sluiten, die echte? afstuitteTre
voorstel van de stad om haar hulpverleening afhankelijk te stelled van
de veT,and,ng van IJsland. Dus klopte Christiaan IV Wj de Compagtó
aan, d,e m de verste verte met met Hamburg kon wedijvLn en zich h t
monopohe al zag ontgaan ten gunste van buitenlanders

Zoover kwam het voor Kopenhagen gelukkig niet; evenals in de l6de
eeuw zag de Deensche komng geen kans IJsland ooit weer in te lossen.
Toen de oorlog ten emde hep was het grootste gevaar geweken en hoopte

Wnbsp;? f'^oof IJsland werd Lt

ho^ tyd, dat de vaart werd hervat. In tijden van oorlog kon de Compagnie
met geheel aansprakehjk worden gesteld voor het gebrek aan levensmiddelen
op
het eü^d maar mtusschen was IJsland de dupe. Onnoodig te zeggen
dat m zulke jaren de buitenlandsche handel wederom een kans kreeg die

-ocr page 66-

met vreemdelingen op te leffef we d {nbsp;''' T ™
aan het adres L de kooolM™nbsp;^^^
wegen. Deze van hnn kan^kLlSnbsp;Ge-
hand toenam vooraUn T ®nbsp;smokkelhandel, die hand over

Repnbhek de sTeepVaartbrquot;' quot;7nbsp;en de

ooiog geraakte XTelde h^^^^^^nbsp;Denemarken met Zweden in

nihil (1657-1660).nbsp;opbrengen van schepen de vaart tot

f T^®™nbsp;^^ den afgrond,

voor het uitgest'ekral r quot; -nbsp;quot;quot;quot;

waren zwaar Tadmin^^ r '.®' verphchtingen tegenover den koning
de tegenstand
opIÏÏ an? :nbsp;^^Aooging der prijzen was, gezien

koopheden buiten de r 'nbsp;Hadden niet enkele ondernemende

IJslLdw^e vanaiWnbsp;om. voor eigen rekening handel gedreven.

Hans PeXsen ^ 'quot;Tnbsp;Nansen kwamen

het directe handek^nbsp;°Pnbsp;die ook voor

Wegens den ! . Pnbsp;quot;P handelsgebied een belangrijke rol

b^i GmS'it dnbsp;de uitreeding doorgaans vai Ham:

verplaatste zSgt; een .rnó. T fnbsp;^^eUund te Amsterdam

ergernis vL^ r ®nbsp;den handel naar de Republiek tot

S~gesnbsp;den fnbreuk op

geschoten. St zif„rkte quot;Hr quot;nbsp;verphchtingen te kort

daar de koning ze« n Snbsp;™ meer

havens handel fe dXen Senbsp;vergunmng had verleend op enkele

hoewel hij de toestXming „LV^ad T

uit te reeden.nbsp;®nbsp;afgewacht om schepen naar IJsland

metnbsp;d^ ^omPagnie en zijn relaties

uitvoerige bespreking quot;an dTnTnbsp;Amsterdamschen handel. Een

van de NederLdscL hLdel en v«ch^nbsp;quot;^^der

iianael en vrachtvaart en komt later aan de orde.
De Vier Hoofdparticipanien (1662-1683)

partid^anTnnbsp;-t stand, waarbij de

werden over een nieuwe 1nbsp;^n haar tegenstanders het eens

.nbsp;'^''«'''quot;'g van den handel op IJsland'). Trellund had

») Aöils, Monopolhandel. blz. 122—138.

-ocr page 67-

middLn heerschtlTmeer d J H^t quot;quot;f

om het tekort aan sLTen ™ Jk . Tquot;fnbsp;quot;^^P^^den

afsloeg. In Maart iSe^ h^F^derik IIT

toestanden op handelLbied 1 L f »Verzoek insteUen naar de
taat had dit niet ën S ^ quot;nbsp;verbetering beramen. Resul-

bezegeld. Jon^s TreulTn'quot; ™nbsp;sommige koopUeden reeds

specLties wa^ve^lre^d kon'ftnbsp;» quot;

van 1670 deed hii z^ ' r 'nbsp;bolwerken; in het voorjaar

ten einde walt;;nbsp;nonopoue aan Cort Adeler

over, waarmede zijn rol

stijgenirwrde'tolquot;™',-''quot;quot;quot;®^nbsp;industriepolitiek was

brfngeninStsttêeTv ® Tquot;nbsp;verandering te

In het requ t to 1 bquot;: quot;quot;quot;oPoh^Vquot;nbsp;bevoorrechL.

werd de rndel d!r R Tfnbsp;kopenhagen Christiaan V aanbood.

genoemd; tvtt hadnbsp;f -'-^rikwekkend voorbeeld

maar in de laTste iar.n nnbsp;^^^'^-^n verschaft,

verloren laan gri fwnbsp;handelsvloot was

op intrekSnrte rnoX^ rnbsp;^^ drong aan

bieek. dat de opnoin^l -Tnbsp;''^'quot;del. Maar alras

alswdtegerhëS L zonquot;nbsp;monopoliestelsel keerde,
geen kans haddL in dtn l T®'quot; ™ Profiteerden en buitenstaanders

wijziging n aafte te^^^^^nbsp;f quot;^-'quot;g was wel van zins

de^frordenfngefinnbsp;P^^'^P-'-- die tegen

buitenlandsch! waL ^hlndeM ^ 'quot;^'P™ «'hruik maakten en
Tegen den aHoirvant m—

het voo£vannbsp;^^ --

zeker'iSarr^anltar^

was getreden. Hij wenschte L^sHen IndetVquot; F T' T

1619 belangrijk waren gewijzigrordêrrnt

deelnamen, volgden, lar's^tgen ^

een zekeren vrijdom van belS

lieden over kapLal. want toefdeVoning Sloot

biedende te verpachten, boden z^het d^t^^ï havens aan den meest-
wUden betalen. Hiermede Ïng 1 ïistL^;^^^ ^

pjiase in.nbsp;IJsIandsche handel weer een nieuwe

-ocr page 68-

De Districtshandel (1684—1733).

In de verordenmg van 29 Jannari 1684 werden grootendeels de vroegere
bepalmgen herhaald»). De districten waren kleiner en scheT,er afgebakfnd
Nauwkeung werd aangegeven, wat mocht en niet mocht, terwifl op ove':
tredmgen strenge straffen waren gesteld. De kooplieden mochten niet on
elka^s terrein handelen of laten visschen. noch Wanten wegtokkêrvan
hun buurman. Het was te voorzien, dat de bepaUngen voor de Ijlnd™quot;
nog veel strenger zouden zijn. Op kleine vergrijpen 4 handel drij^nTuFten
het eigen distnct, stond reeds verbeurdverklarinff
van
lange dwangarbeid op Bremerholm. Alleen alsTt^scrp ToTéZ^tZ
met verscheen of de koopman slechte waren leverde, mocht LTnaar l»
andere haven reizen Handel met kooplieden, die buiten het monopolie
stonden was natuurlijk ten eenen male verboden. Veelal werden «nTh!
en een slachthaven samen verpacht; overigens was de verdeehng
vrH ^me-
keung E^arbakki en de Vestmannaeyjar vielen er buiten en beWden
ot het gebied van Hans Nansen. Hij ook bewerkte met eenige co^'s e^
Ijs andsche afgevaardigden een prijslijst, die veel ongunstiger X dquot;
IJslanders was dan de vorige. Bovendien kregen de kooplieL M del
nieuwe regeling het mnen van de grondbelasting in handen,
waardoor hun

tT,« . T ? VT »begrensd werd. De goede verstandhouding
tusschen de koopheden en de Deensche ambtenaren droeg hiertoe bij ®

J'nbsp;der grenzen van het achterland, dat bij iedere haven

%nbsp;moeilijkheden op, vooral waar zich twijfelgevallen

voordeden. Een gunstig verschijnsel was, dat de concurrentie tusschen de
l^oopheden onderhng steeg, daar zij de boeren met goede
voorwa^tn tot

Sft retntli*' fdistrquot;eidd
nn rfi A ^nbsp;™ door samenloop van omstandigheden pas laat

op IJsland kwam. vond de visch door zijn mededingers 4ggekochT Zoo
kwam men er toe een bediende voor den kleinhandd
aan tfsteUen dte
Imks en rechts visch en traan opkocht zonder zich aan de grenzen van het
distnct te storen. Maar hoeveel oneenigheid er ook ondefTkooXden
mocht heerschen, tegenover de IJslanders trokken zij
immer één ïyn Bij

de Denen was de schuldige meestal zoek, onder de iJslanders vond men
de overtreders zonder pardon.

Nog een tactiek van de kooplieden bracht groote bezwaren voor de
bevolking mede Zij verzetten zich namelijk tegen het vervoer door Z
b«ren van producten van het eene district naar het andere, zelfs van visch
Op d'e manier konden de IJslanders de visch, die zij

Aöils, Monopolhandel, blz. 139—190.

-ocr page 69-

rnbsp;hadden

waseeng^ootnadeel voquot; de LerTnquot;- quot;quot;'r? ™

een goede zijde door d^ / •nbsp;districtshandel

de kosten vL h^Tratp^^^nbsp;«'g^^dden

zorgden de waren ar^fnbsp;««kken. andere be-
eiselen der kla^Ten teTd^e

en zij wensehten mettSr Zlrnbsp;'l™

op brandewijn taCl f vischbjnen te worden betaald. Tracteeren

w^ de toesta^lt de eert''?nbsp;quot;

de visch bracht goedrJinbsp;districtshandel niet zoo slecht;

Onder de koopMen ™nbsp;de pachtsom verhoogde

dreef handeTrhet J /nbsp;Dobbelsteen de voornaamster hij

-odat .ijninvloerzferrool wa:^'''quot;''nbsp;g^-dbelasting!

GottrnpLarKopeS^l,'!nbsp;te vragen en den Wgman Lauritz

naren dienbsp;te vaardigen. Door tegenwerking van de ambte-

van^n rê s geriS InTS

tegenover elkaa waï hÏ ^ft ïquot;quot;®'quot;nbsp;verschillende opvattingen

kei tot de compCt innbsp;^^

indeeling in disSn De m e ' Tquot; r'l ^^«'^»quot;quot;S^^ysteem met zijn

enkele zijn stem verhiri ^Tn:nbsp;quot;

die tevens partij zou weten te t Lnbsp;T' «^'»«i^^^de compagnie.

bestaansmogelijkhedeuTp ïl 1 Jf 7™nbsp;gesteldheid en

inkomsten kunnen worden en ook d'nbsp;woUndustrie een bron van

indien de IJslanders dekZrtle! 'nbsp;kon betere vruchten afwerpen.

vingen de Engelschen XaSs'huÏd 'nbsp;quot;quot;

de tijd was noï niet quot;quot;quot;»naers hun de visch voor den neus weg. Maar
lijke'M;^r„rnnbsp;quot; quot;quot;nbsp;-- U^'-ds Ltuur-

werdrgeth:vr;n'lïoSnTrt Z^Z'TT t

bleef dus bii het oude- tiJ / verpachting der havens besloot. Alles

de koo;^^^^^^^^^nbsp;-t Zweden hadden

oopiieden het zwaar te verantwoorden, wat ook op IJsland zijn invloed

-ocr page 70-

iet gelden Frederik IV overschatte de draagkracht van zijn onderdanen
tot een reeks failHssementen hem de oogen opende. De voorstanders van
den compagnie-handel wonnen terrein; tegen het einde van 1732 viel het
het besluit tot oprichting van de IJslandsch-Finmarksche Compagnie.

De IJslandsch-Finmarksche Compagnie (1733—1743),

De leden dezer Compagnie waren geheel vrij in de organisatie en regeUng
der bestuurszaken, voor zoover zij niet in botsing kwamen met 's konings
verordenmgen«). De voorwaarden voor de IJslanders waren minder streng-
de boeren mochten zelf de haven kiezen, waar zij hun waren wüden ver-
handelen. Hun eigen ambtenaren kregen toezicht op den handel Maar ook
nu ontbraken de klachten niet. Waren, die niet in de prijslijst stonden
vermeld, werden tegen zeer verschillende prijzen verkocht, terwijl de IJs-
landsche producten, die er niet in waren opgenomen, nauwelijks iets op-
brachten. Aan timmerhout en ijzer was gebrek, evenzoo aan zout om het
vleesch te pekelen. De controle van de sysselmannen was den kooplieden
een doorn in het oog, maar ditmaal was de regeering niet over de Denen te
spreken na aUe tegemoetkomingen harerzijds en zij hield haar ambtenaren
de hand boven het hoofd.

De reeders kozen de wijste partij en kwamen in het vervolg hun ver-
phchtingen na, zoodat de toestand veel verbeterde en de samenwerking
vlotte. Zoo slaagde deze compagnie er in om het slechte voorbeeld van haar
voorgangsters te doen vergeten. Zij bloeide en keerde jaarlijks 6 % uit Het
bestuur wist op verstandige wijze de waren in te slaan en bovendien de
boeren over te halen hun breiwerk beter af te werken, zoodat men op
de markt hoogere prijzen kon bedingen. De regeering wenschte mede te
profiteeren en vroeg bij de verlenging van het monopolie het dubbele van
de pacht De koopheden wilden hier niets van weten en stuurden het op
een openbare verpachting aan, waarbij het Vlaskoopersgilde de gelukkige was

Het Vlaskoopersgilde (1743—1758).

De verordening van 13 Juli 1742 voor dit lichaam stemt vrijwel overeen
met die van zijn voorganger van 13 April
1733; één bepahng was nieuw;
voortaan zou de inspectie der waren te Kopenhagen plaats hebben, dit
om een goede kwaliteit en een voldoende kwantiteit te waarborgen') Ook
de contrôle der sysselmannen op IJsland bleef bestaan, voornamelijk met
het oog op de waren, die reeds een winter opgeslagen waren geweest of
tijdens den overtocht hadden geleden. De vooruitzichten voor IJsland waren

•) Aöils, Monopolhandel, blz. 190-198.

') Aöils, Monopolhandel, blz. 198-221.

-ocr page 71-

dus lang met slecht, maar toen het gilde later ook het monopolie voor den
handel op Fmmarken verwierf, werd de toestand minder gunstig. Immers
de kooplieden trachtten op den IJsIandsche n handel te winnen, \Vat zij op
den Finmarkschen verloren. In hun interne aangelegenheden waren zij
overigens vrij. De voorspoed van de eerste jaren leidde tot uitbreiding van
het bestuur en vergrooting van het aandeelenkapitaal. Alle belangrijke zaken
werden door het voltallige bestuur geregeld.

Voor IJsland bleek de handel van het Vlaskoopersgilde toch niet zoo
gunstig, als men aanvankelijk meende te mogen verwachten. Het gehalte
der waren ging achteruit, meel en timmerhout werd in onvoldoende hoeveel-
heid ingevoerd. De koopheden verklaarden de klachten ongegrond en zoo
esliste de regeering, dat zij door getuigenverklaringen moesten worden
Devestigd. Dit prikkelde de koopheden, die bovendien in deze jaren twee
IJslanders tegenover zich vonden, die de belangen van hun volk met hand
en tand verdedigden. Het Alt^ingi besloot tot een minutieus onderzoek van
den handel op alle havens, in te stellen door de sysselmannen. Met de
bewijzen m handen vertrok een afgevaardigde naar Kopenhagen en velde
een vernietigend oordeel over den handel van het gilde. Wel waren het
slechte jaren geweest, maar de regeering kon het machtsmisbruik van het
gilde met ontkennen en eischte verantwoording. Aan de afspraak, dat de
koopman voor de hoeveelheid benoodigde waren rekening zou houden met
de opgaven van den sysselman van het betrokken district, was nooit gevolg
gegeven; de ongeregelde invoer leidde zelfs tot hongersnood, te meer daar
de koopheden den boeren te veel visch en vleesch afkochten en voor wol
en breiwerk te lage prijzen betaalden.

Het gilde verdedigde zich met de bewering, dat de IJsIandsche ambte-
naren met hun inspectie den handel in discrediet brachten en telkens aan-
merkmpn maakten om in Kopenhagen den indruk van plichtsgetrouwheid
te wekken. De koning had genoeg van alle klachten en droeg aan een
commissie het onderzoek naar den handel op. De uitslag van het rapport
was een felle critiek op de gedragingen der kooplieden, die sommige havens
met hadden bevaren en vaak te laat met hun schepen kwamen, wat de
IJslanders m de grootste moeilijkheden bracht. De kwahteit van timmerhout
en ijzer Het te wenschen over. het gereedschap voor de visscherij was eveneens
vaak onbruikbaar. Tenslotte mochten de boeren niet met anderen handel
drijven; zij waren dus op de Denen aangewezen, op wie de verplichting
rustte met de veriangens der IJslanders rekening te houden. Het gilde
verdiende dus niet gehandhaafd te worden. De regeering was het hiermede
eens en gaf den kooplieden in overweging van het monopoUe afstand te
doen. wat na onderhng overleg in 1758 geschiedde.

-ocr page 72-

De eerste Koninklijke Handel (1759—1763).

Op IJsland was men zeer ingenomen met het besluit van den koning
en zon op nieuwe plannen, die er op gericht waren het zelfvertrouwen
van de bevolking aan te wakkeren»). De achteruitgang lag niet alleen aan
de handelstoestanden, de boeren misten de energie om aan te pakken.
Vooraanstaande IJslanders hoopten dit te bereiken door de opkomst van
een eigen industrie. Zoo moest het meel op IJsland zelf gemalen worden,
het vleesch en de visch door de menschen zelf ingezouten. Ook de bereiding
van de visch kon worden verbeterd. Maar bovenal ware het te wenschen,
dat de handel niet langer zou worden verpacht; een vrije handel, gedreven
door de IJslanders zelf, was het beste. Een Deensch-IJslandsche combinatie
moest de leiding nemen en de bevolking leeren voor zich zelf te zorgen.

In Kopenhagen vielen de plannen bij den koning in goede aarde, maar
de invloed der ministers, die het oogenblik niet gunstig achtten voor kostbare
experimenten, hield de zaak tegen. Na langdurig overleg besloot men tot
een soort districtshandel, maar bij de verpachting der havens kwam er geen
enkel aannemelijk bod van de zijde der kooplieden. Toen hakte de koning
den knoop door en ging den handel voor eigen rekening drijven. De instructies
voor de kooplieden waren streng, de keur op de waren scherp. De route
der schepen was zóó opgemaakt, dat iedere haven een beurt kreeg. Ook de
werkplaatsen, die opgericht werden, kwamen onder toezicht. Er rustte
echter geen geluk op de onderneming; al spoedig hoorde men dezelfde klachten
als te voren. Het aantal schepen bleek te klein, hetgeen de regeering ten
goede wijzigde. Het breiwerk werd vaak afgekeurd, daar het vrijwel on-
verkoopbaar was.

Van IJslandsche zijde verlangde men een voldoenden voorraad van
timmerhout en meel, en minder tabak, brandewijn en kramerijen. De koop-
man, die de leiding had, voelde zich tegenover den koning niet verantwoord,
als hij alleen waren invoerde, waarop verloren werd, of breiwerk inkocht
tegen te hooge prijzen en de luxe-waren, waarop flink verdiend werd, achter-
wege liet; dan gingen de smokkelaars met de winst strijken. Zoo bleven
de moeilijkheden bestaan, ondanks de goede bedoelingen des konings.

De Algemeene Handelscompagnie (1764_1773).

De Algemeene Handelscompagnie, die de ondankbare taak van de
regeering overnam, was een zeer geziene handelsmaatschappij, die ter bevor-
dering van den groothandel was opgericht»). Sinds
1750 verzorgde zij den

') Aöils, Monopolhandel, blz. 222—249.
•) Aöils, Monopolhandel, blz. 249—266.

-ocr page 73-

handel en de zending in Groenland, tevens de walvischvangst, waarvan
de opbrengsten echter gering waren. Toen zij zich op den IJslandschen
handel toelegde, bleven de bepalingen grootendeels dezelfde. De regeering
hield een wakend oog op den invoer. De noodzakelijke waren moesten
gedurende het geheele jaar worden verkocht; in den winter was woeker-
handel en verkoop van brandewijn verboden. Over het algemeen had men
vertrouwen in de Compagnie en het begin was ook gelukkig. Zoo werd o.a.
besloten, dat eenige kooplieden den winter op IJsland zouden doorbrengen,
om voehng met de bevolking te krijgen. Ter bevordering van de visscherij
werd behoorlijk vischtuig en voldoende timmerhout voor scheepsbouw
ingevoerd. De IJslanders leerden met netten visschen en de visch beter
inzouten.

Wat den handel betrof, kon de Compagnie echter evenmin de klippen
omzeilen als haar voorgangsters. Ook nu kwamen er klachten over onvol-
doende en slechte waren en onheusche bejegening der klanten. Een wan-
toestand was, dat sommige koopHeden voor eigen rekening de visscherij
uitoefenden en dientengevolge veel van de ingevoerde waren zelf gebruikten,
hoewel het hun verboden was een eigen bedrijf te hebben. De boeren waren
het slachtoffer, daar de koopman geen tijd voor zijn klanten had of hun on-
noodige waren, tabak en brandewijn opdrong. Het toezicht op de kooplieden
en de ingevoerde waren was onvoldoende. Zoo verdween het vertrouwen
in de compagnie, wat bleek, toen men van IJslandsche zijde tegen de koop-
lieden optrad en bedorven waren afkeurde. Na
1770 kon de compagnie de
pacht niet meer opbrengen en verzocht verhooging der prijzen, om haar
verliezen te dekken.

Het vraagstuk van den handel kwam weer in het middelpunt der belang-
stelling te staan. De meeningen waren verdeeld, maar op IJsland kantte
men zich fel tegen een verhooging der prijzen, al wist men geen uitweg uit
de impasse: compagnie of districtshandel, koninklijke handel of vrijhandel?
De regeering hield haar besluit in beraad, maar kwam tot de slotsom, dat
het het beste was, wanneer de koning den handel maar weer overnam,
hetgeen in
1774 plaats vond.

De tweede Koninklijke Handel (1774—1787).

Het was den koning ernst met zijn plannen om den handel te drijven
tot voordeel van IJsland^). Hij trachtte de inkomsten op te voeren en een
belangrijke stap in de goede richting was de herziening van de prijslijst van
1702, die sterk verouderd was. De prijzen klopten niet meer en de vraag

Adils, Monopolhandel, blz. 266—276.

-ocr page 74-

naar verschiUende waren was veranderd. De nieuwe prijslijst van 1776 was
gebeerd op het gennddelde van in- en verkoopsprijzen'der laatste tien
J=^en vernunderd of vermeerderd met kosten, zonder berekening
van w Üst

moeten verscha ten

W er vÏlVlanro1°quot;T T «»ompagnie over te nemen.
Uf er Visoh of landbouwproducten in ruü werden gegeven over eeheel

IJsland zouden dezelfde prijzen gelden, berekend naar Deen che Lnt^^
gewicht^ De oude IJsIandsche maten en gewichten
werden afge c^fr De
koopheden moesten het geheele jaar op IJsland zijn en in modlijke tijden
over voldoenden voorraad beschikken.nbsp;'

Het koren werd ongemalen ingevoerd, daarbij molensteenen om den
boeren de kosten van het maaUoon te besparen. Ook kwamen er spi^neLlen
en weefstoelen voor de wolindustrie. Koopman en sysselman zouLn Terleg

rtfeirLtLTTnbsp;klachten zTu d!

St de c^r®nbsp;quot;quot;nbsp;aan menschen,

die m de schuld zaten, waren op crediet geleverd worden. Bij een ruimen

Heoen onquot;nbsp;'-d de koning groote verliezen; de pr^ ^

hepen op. maar voor IJsland, dat door natuurrampen werd geteisterd C

Tt Ädifnbsp;-d^extra sct;en

We Pnbsp;inkoopsprijs. Mets

op I IslLd konnbsp;economische toestanden

Xr^Se DeenlAenbsp;'r-den handel

Xnde iaÏZdnbsp;voorwaarden, die het

zo? de? ivLTn. T ^nbsp;«-quot;dels-Eealisations-Kommission

zou den overgang tot den vrijhandel voorbereiden. Zoo kwam er na

jaar een einde aan het handelsmonopolie voor IJslandnbsp;'

-ocr page 75-

derde hoofdstuk.

Valkenvangst en Valkeniers.

rol stLpnnbsp;IJslandsvaarders hun

waarfantnbsp;^^^^^^^^^ ^^^ den Deenschen handel op IJsland,

Z om b^Tnbsp;heb gewijd. Het zal dan gemakkelijker

verschillende kwesties naar de opvatting van Denemarken
het standpunt van de onderhavige compagnie in Kopenhagen te verwijzen.

Se^even, ZZ ^ Tu T fnbsp;beschikken wij over slechts enkele

SflewpT •nbsp;dat er HoUanders op IJsland

sief In ïnbsp;bescheiden aantal vergeleken met de Lgel-

retZnbsp;mag als vaststaand worden aangenomen. De beide

den kolf'fn '''''''nbsp;^^^nbsp;in 1490 door

Sze conn^ Tnbsp;Amsterdam verleend, wijzen in die rating.

en eerst quot; ?nbsp;^^ invloedssfeer van de Hanze

Hnltni Tnbsp;™ Republiek ontwikkelde zich een zuiver

ontdekkingsreizen, uitvloeisel van den wensch om

nLf hetnbsp;er toe bij. dat de vaart

naar het Noorden populair werd bij onze zeelieden.

biinbsp;ingezetenen der Republiek, die belang halt;iden

h^ quot;^et IJsland, wil ik de valkenvangers behandelen, en wel in het
bizonder de valkeniers van de Prinsen van Oranje. Aanvankelijk liepen de
be rekkingen met he Noorden geheel over Kopenhagen; van' een'^direct
verkeer was in den kring dezer belanghebbenden geen sprake. Toch is
ten^otte uit hun midden de man voortgekomen, die regelrechte handels-
verbindmgen zou aanknoopen. Door zijn bizonder karakter onderscheidt

zich hun bedrijf van de andere neringen, die de Republiek in aanraking
met IJsland brachten.

De valkenvangst was sinds de Middeleeuwen een belangrijke bron van
inkomsten, toen het weispel als de voornaamste en meest geliefde ontspanning

-ocr page 76-

van adel en vorsten gold. De valkerij als zoodanig is al heel oüd en uit
Midden-Azie afkomstig. In den feodalen tijd gold zij als een vooirecht van
den adel; den derden stand was het verboden valken te houden voor de
jacht Reeds Karei de Groote had op het Valkhof in Nijmegen vijf jager-
meesters waarvan één met het toezicht op de valken was belast^). In later
eeuwen bleef de jacht met de. valk bij den adel in eere; in den achtstoet
van het Henegouwsche huis kwamen „valkenaersquot; en ..havicnaersquot; voor^)
Mana van Bourgondië overleed aan de gevolgen van een val van haar paard
tijdens een jacht«). Hieruit blijkt, dat het weispel hoog in aanzien was

Onder Filips den Goeden en Karei den Stouten stond hij aan het hoofd van de
valkeniers; m de i6de en 17de eeuw was dit nog het geval. De vorsten legden
steeds een groote belangstelhng voor hun vogels aan den dag. Vrijwel overal
gold het voorschrift, dat alle gevangen valken eerst aan den meester-valkenier
moesten worden aangeboden, opdat hij voor zijn heer een keuze kon doen
De valk was ook een gehefkoosd geschenk tusschen vorsten onderhng^)

Niet aUeen in de Zuidelijke Nederlanden, ook in de Noordelijke gewésten
vinden wij gegevens over de valkerij en de positie der valkeniers. In ziin
ordonnantie ..beroerende de Edele Vogelenquot; van
1539 stelde Karei V u t-
drukkehjk vast. dat alle valken, zonder eenige uitzondering, die in het

VaTk?u-Tnbsp;^^^^^nbsp;.valkenaerquot; op Lt

1.nbsp;quot;hoesten worden aangeboden. Deze ambtenaar

va kervLbetaalde de vogels volgens de geldende prijzen. Bleef een

InH^h f 7 ^nbsp;^^^^nbsp;^^ ^«^kocht hij zijn valken

ondershands, dan werden kooper en verkooper beboet. Voor uit het buitenland

—nnbsp;^^nbsp;—^ daarin met dt

v'lTquot;^'nbsp;^^^nbsp;Voghelen. als Giervalcken. Geerter-
sels Valcken. Valcktersels. ende dierghelijcke. komende uyt Noor-
weghen ende IJslandt in onsen voorsz. Lande van Hollandt. niemandt
sal moghen koopen noch vercoopen. sonder die eerst te dragen ende
__onse seer Lieve en beminde suster de Coninginne. enz.

gt;) Prof. Dr A. E. H Swaen. „Enkele Mededeelingen omtrent de Valkenjachtquot; in het
Jaarverslag van het Kon. Oudh. Gen. 1925, blz. 25—47nbsp;'»quot;^^njdcat m net

ttnbsp;«^J-nbsp;der Graven en Gravinnen uit het Henegouwsche Huis

II. Nalezmg. Werken Hist. Gen. 3de serie. Nr -ïj hlr „ / , •nbsp;..

Polanen. Baljuw van Rijnland en Woerd«; sVt :333ioct ;3T4rquot;quot;' quot;quot;nbsp;quot;quot;

Galesloot, Recherches historiques sur la Maison de Chasse des Ducs de Brabant
Brllir'xTsquot; biquot;nbsp;droit de chasse de BralTt!

*) Galesloot. blz. 188—205. Appendice de la fauconnerie.

-ocr page 77-

VI. Witte IJslandsche valk, ca. 1640. Prinsenhof te Delft (blz. 44—45).

-ocr page 78-

^frnbsp;CccJf.Jyn. ^ CL.ft.cf/uc.

Uit: G. VV. Knorr, 177.1.

Foto Lichtbeeldcn-Instituut, Amsterdam.
VII. IJsIandsche valk op de hand (blz. 35).

-ocr page 79-

enz. enz., Regente ende Gouvernante voor ons in onsen Lande van

herwärts over. ofte in 't voorsz. Valckenhuys in onsen Hove in

den Hap. om daeraf te koopen ende nemen 't ghene dat haer ofte
hem beheven saF's).

Voor het eerst worden hier de IJslandsche valken genoemd, meestal
onder den naam van gier- of geervalk en geertersel of -tassel. Met valk is
het wijfje, met tersel het mannetje bedoeld. De valk was grooter en forscher
dan de t^sel, dus beter voor de jacht geschikt, wat ook bleek uit de hoogere
pri zen. De waarde van de jachtvogels werd bepaald naar hun ouderdom,
vni 01 zy ai of met voor de eerste maal in wilden staat hadden geruid. In
prijslijst werd nauwkeurig aangegeven, of dit het geval was, zoo ook of
dyogel in het wild gevangen of uit het nest was gehaald. Het muiten, de
rui, was altijd een critiek stadium voor de gezondheid van de vogels; de
prijs na den eersten rui was aanmerkelijk hooger. Uit den tijd van Leicester
en van zijn handteekening voorzien, is ons een prijslijst van de jachtvogels
Dewaard gebleven, die overeenstemt met de opgave uit „Het Jacht Bedrijffquot;.
een handschrift, dat omstreeks 1636 wordt gedateerd.

.,Dit zijn de prijsen van dese naevolgende vakken, die passeren
zuilen deur dese Nederlanden tot eenighe plaetse, daer het zoude
mogen wesenquot;:

een root geervalck totnbsp;X gulden

een root geerterssel totnbsp;VII gulden X stuvers

een haggere geervalck van eender muyte XV gulden
een haggere geertarssel van eender muyte XIII gulden III stuvers
een slechte roode valck totnbsp;XV gulden

een slechte roode terssel totnbsp;V gulden

een haggere valck van eender muyte XX gulden
een haggere tarssel van eender muyte VIII gulden«)
Uit de bovengenoemde scherp omlijnde bepalingen blijkt wel, hoezeer
de valkerij den vorsten ter harte ging. Ten allen tijde droeg de valkenier
de verantwoordelijkheid, dat zijn heer geen enkele kostbare j-achtvogel. die

''nbsp;^^ Wildernissen, in ordre ghestelt deur

PauUum G F. ^ N JMnbsp;Dordracenum. I. C. In 's-Gravenhage. bij Beuckel Cornelisz.

N.eulant. Anno MDCV. Derde Boeck. Derde Titel. Cap. I. _ In X633 hernieuwde Frederik
Hendnk de bepahng voor de in Holland en West-Friesland gevangen vogels. De boete bleef
op 12 car. gld. bepaald. Zie Cau. Placcaetboek II, blz. 2348

•) Arch Graaflijkheids Rekenkamer. Nr. 498. Vierde Register van de commissiën.
1586-1625. fol. XV v'.-XVI. - Het Jacht Bedrijff. ms. 128 A 32, Kon. Bibl. 's-Gravenhage,
fol. 176-183: Volght Van de Roofvogelen Die men Edele Vogelen noemt, door Prof. Dr. A. E.
H. Swaen afgedrukt en van noten voorzien in Ardea, Tijdschr. der Nederl. Ornith. Vereen.
Jrg. XVI, afl. 2/3 1927, blz. 66—76.

-ocr page 80-

gewesten wa„ het aantal gevangen valken betrekkelijk gering wasTn ver
hThet Pk caat o^^^ d '
Znbsp;«p. Na 1581 hernienwde

nij net placcaat op de jacht van 1517, doch nu niet langer in ziin kwaliteit
als opperhoutvester van Filips II») Na zijn dood nam
LeicSte zi n taquot;f

Philipsnbsp;MiT'mquot; ' quot;quot;nbsp;genoemd, n ;

^e luyden van de

ontleenen ^^n^nbsp;'nbsp;'-'quot;^tie

doen'om vTlcklt'r'nbsp;devoir

plaet'sen hS in HorT Tquot;quot;nbsp;quot;quot; quot;e oude gewoone

die»de io 1591 »n verzoek in voornbsp;''quot;J'^

bijlage U.pr=ü.„ van de ordo^vrrrafd^rj^^^^^^^^nbsp;Nederlanden. In de

de IJsland^he valken worden genoemd.nbsp;»««in

.8,8.nbsp;«» de JaeM. Deventer, E. Kluwer.

-ocr page 81-

len J'dietetquot;;^''*nbsp;Sijnder Excel-

betaelenl datv^T ■ f quot;quot;quot;

TerX r ? ™nbsp;zijnde,

ende me™tl„ ' „nbsp;^oen om te onderhouden

aênga* quot;nbsp;^^nbsp;den edelen valck

licht dfOTCketdfst'rirvnbsp;de valken afgericht werden.

Den re. Tt'-quot;®quot;nbsp;quot;i'™erig in.

genoine^den r r fnbsp;schoonsL, uyt-

~ aUeen de Witt': T^lnbsp;'

weten denTetrv ,nbsp;^quot;de wert, te

weten den Geervogel. meest en principalijcken op Revger gebruvckt

X Tunr J f ■ quot;Mey; Want in 't begin

weer «rdenbsp;quot;y'S^^fVt ^ijn, soo neemt men se

Ab tn H Vnbsp;sereet om te vliegen,

lancvtter los enquot; fnbsp;quot;^^^kt Ln den

als hij hem dunckt ti hebb ^ T » »derscheppen, ende
eerst magh sfen 7n d , . 'nbsp;afhuyven, opdat hij hem

wa« Zt r-l^geeft hThelT'f

Valck klimt sooTaTgh totLt b f .
nae den Reyger toe ef™ t „

met den vort endenbsp;. ?nbsp;^'^'^»de oft bindende

d ë drt'doLTlt ^nbsp;den Vogelen doot, daer den Havick

X » 't bel vTnbsp;^quot;^b^^P' die wonder delicaet

een fet quot;nbsp;'quot;quot;quot;'^P'nbsp;'' teste zijn van

-^eeds voldoenden jachtbuit te hebben, richtte men in de 17de eeuw

•) Arch.Graafl.Rekenk.Nr.4q8nbsp;j

Casie = „t, waarop d. valkeo wit XTquot; quot;''

-ocr page 82-

zgn. reigerijen in, waar de reigers door overvloedig voedsel tot het stichten
van kolonies werden verlokt. In de Zuidelijke Nederlanden bezaten de
Aartshertogen acht geervalken, speciaal voor de reigerjacht; ten onzent
waren het de Prinsen van Oranje, in het bizonder Maurits, die de valkerij
in eere hielden, tot de jacht met het geweer het vluchtbedrijf verdrong.

De meeste valken en zeker de geervalken, werden uit het buitenland
ingevoerd. De valken vangst was een prerogatief van de kroon. Later gingen
de vorsten der landen, waar de valk werd gevangen, er toe over dit
recht te verpachten of vergunningen te verleenen. De IJslandsche valken
golden van oudsher als de beste. Een autoriteit op het gebied van de valkerij
als keizer Frederik II, was in zijn ,,de Arte Venandi cum Avibusquot; dezelfde
meening toegedaaniquot;). Meermalen gaven de Deensche koningen aan andere
vorsten valken ten geschenke om de vriendschap te onderhouden, maar
ook zonden de laatste hun eigen valkeniers om de vogels te halen of van de
bevolking te koopen.

Op IJsland ging men bij de vangst als volgt te werk. De valk werd
gelokt door een sneeuwhoen, dat met een lang touw aan een paal was vast-
gebonden; aan dien paal was een groot net bevestigd, dat de in het verborgen
opgestelde vanger met een touw over den paal heen kon halen, als de valk op
zijn prooi was neergestreken. De vogel kreeg een kapje over zijn kop en
werd in een huisje, vastgemaakt op een rek, verzorgd. De vangers, die een
schriftelijke vergunning van den landvoogd hadden, brachten tegen St. Jan
de vogels naar het „Falkehusquot; in Bessastaöir, later in Reykjavik. Ieder man
reed met een tiental vogels op een houten kruis. De ,,Falkemesterquot;, te
vergelijken met onzen groot-valkenier, hield de vogels een week onder zijn
toezicht om gebreken te ontdekken, b.v. ziekten of gebroken veeren. Eerst

daarna werd de volle prijs betaald,. 7 rijksdaalders voor de grauwe, 13_14

voor de Uchte en 15—20 voor geheel witte valken. Met het zgn. valkenschip
gingen de vogels naar Kopenhagen. De boeren van de koningshoeven rondom
Bessastaöir brachten, als een soort heerendienst, de valken aan boord. Men
zette ze op met stof bekleede stangen onder het dek en voerde ze met vleesch,
gedoopt in melk. Als zij ziek waren, kregen zij het vleesch vermengd met ei
en olie. Het schip nam voor veertien dagen versch geslacht ossenvleesch
mede en levend slachtvee voor den verderen overtocht, die zes weken duurde.
Vanuit Kopenhagen werden de vogels in alle richtingen gezonden, naar
Frankrijk, Engeland en Portugalquot;).

In de i6de eeuw wierpen ook de Hamburgers zich op de valken, maar
beperkten zich meestal tot het opkoopen van de vogels. Toch kennen wij

•«) Swaen, K. O. G. 1925. blz. 38.
quot;) A9ils, Monopolhandel, blz. 546—548.

-ocr page 83-

uit dezen tijd al een enkele vergunning aan buitenlanders^^). De ziel van

den Hamburgschen valkenhandel was de koopman Matthias Hoep, die

verscheidene vangers in dienst had. Zij reisden voor hem naar IJsland en

waren volgens hun contract verplicht alle valken aan hem af te dragen.

Ook hier gold een bizondere bepaling betreffende de witte valken, die extra

werden betaald. Onder de namen van zijn agenten komt er één voor, die

voor ons van groot belang is. In 1584 maakten de gebroeders Mumme voor

Hoep een reis naar IJsland; de meegebrachte valken werden o.a. naar

Engeland verkocht. Met de africhting van de vogels hield Hoep zich niet

bezig; dit lag op het terrein van de koopers, veelal de gemachtigden van

vorsten en edelen. De prijzen van de valken waren van te voren reeds

vastgesteld; de reiskosten werden vergoed. De grauwe valken kostten 10,

de halfwitte 15 en de geheel witte 20 rijksdaalders. Onder de Mummen, die

voor Hoep reisden, worden een Augustijn, Marcus, Jochum en Thomas

genoemd; de drie laatste namen kwamen in de 17de eeuw ook nog in de

famihe Mom voor. Van sommige agenten is bekend, dat zij uit Elmshorn

in Sleeswijk afkomstig waren; dit was met de familie Mum(me) waarschiinliik
ook het geval.

Ook voor den valkenhandel bracht de invoering van het handels-
monopolie veranderingen. Na 1614 was het verboden zonder toestemming
van den Deenschen koning op IJsland valken te vangen of te koopen.
Tevens werd betaling van tol verplicht gesteld. Het werd toen gewoonte,
dat de vorsten toestemming verwierven voor hun valken vangers. Daaraan
is het te danken, dat wij in de verordeningen des konings namen genoemd
vinden, waaronder die van de valkenvangers der Prinsen van Oranje her-
haaldelijk voorkomenquot;). De eerste was Antonius Hendriksen, valkenvanger
van Prins Maurits, die 24 April 1609 vergunning kreeg om gedurende drie
jaar valken te vangen in ïsafjaröar-, Baröastrandar- en Strandas^^sla, dus
in het geheele Noord-Westelijke schiereiland. In een vrijwel gelijkluidenden
tekst werd deze toezegging op i Mei 1618 herhaaldquot;).

In een volgende vergunning vinden wij den naam Mumme, nu naar
slands gelegenheid verdietscht tot Mom(me), terug. Valkenier van Maurits
^toen Johan Verbrugge (van der Brugghe)»); als zijn dienaren of gemach-

D. Kanc. Registre over alle Lande. Nr. 7, 1559-1561. fol. 414. Hans van Orschot
(zonder nadere aanduiding) mocht drie jaar lang valken vangen in Zuid-Zweden.

quot;) Baasch. Islandfahrt der Deutschen, blz. 81-82 (noot i en 4). Ten onrechte m.i. be-
schouwt de schrijver bij de vergunningen van 1620 en later de Mommen nog als Duitsche
valkenvangers. — Lovsamling for Island. I, blz. 177, 30 April 1614.

quot;) Kancelliets Brevboger udgivne ved L. Laursen, 1609-1615. 24 April 1609; 1616-1620
1 Mei 1618. Vgl. Norske Registre 3, 335 b; 4. 51.

quot;) 's-Gravenhage, Not. Laurens Kettingh, Nr. 4, fol. 93, 19 Juni 1612.

-ocr page 84-

tigden worden Marcus en Johan Mom genoemd. Voor den tijd van twaalf
jaren kregen zij verlof tot valken vangst op IJsland, ditmaal in de ïgt;ingey-
jars^sla, het Noord-Oostelijke gedeelte, ingaande 31 December 1620. Een
tak van de famiHe was bij den Hollandschen valkenier in dienst gekomen
en had zich in Brabant gevestigdquot;). De relaties met Hamburg waren dus
verbroken; mogelijk hadden zij als dienaren van de Oranjes meer kans
hun bedrijf te blijven uitoefenen dan als agenten van een Hamburgsch
koopman, wiens stad de koning van Denemarken met inspanning van alle
krachten buiten het verkeer met IJsland wilde houden. Het gevaar, dat
de valkenvangers zich met den handel zouden bezighouden, was niet denk-
beeldig; in 1606 klaagde Malmö bij den koning, dat de Engelschen zich in
het Westen en Noorden van IJsland aan overtreding van het handelsverbod
schuldig maakten, terwijl in 1610 den IJslanders op het hart gedrukt werd,
geen handel met de buitenlandsche valkenvangers te drijven^').

2 Januari 1624 verleende Christiaan IV aan Johan Verbrugge en Johan
Mom, valkeniers van Prins Maurits, opnieuw toestemming om gedurende
negen jaar valken en haviken op IJsland te vangen. Hun jachtgebied werd
uitgebreid met Skagafjaröar-, Eyjafjaröar- en Mülasysla, resp. ten Westen
en ten Oosten van de hun oorspronkelijk toegewezen Igt;ingeyjarsysla gelegen.
Evenals vroeger waren zij den rechtmatigen tol verschuldigd; bovendien
gold dit octrooi slechts in zooverre geen ander reeds verlof had
gekregen^^).
In hetzelfde jaar werd nog een lid van de familie Verbrugge genoemd,
nl. Pieter (van der Bruggen), die in 1625 zijn vangers naar IJsland mocht
zenden om vogels te vangen en op te koopen. Hij was een oudere broeder
van Johan en een van de oudste valkeniers van den Prins. Reeds in 1612
verwierf hij toestemming om „leggenquot; te maken „opten Hil buyten Sgraven-
sande ofte andere bequame plaetsen alhier in Hollandtquot; voor de valken-
vangst. Hij vergenoegde zich echter niet met de aanwinsten uit het eigen
land en sloot in 1620 een contract met de gebroeders Tobias en Claes Antonisz.
Vosters uit Weert in de Kempen. Zij zouden voor hem naar IJsland reizen
om allerlei soorten van valken „en andere coopmanschappenquot; te koopenquot;).

quot;) T. K. U. A. Nederlandene. A. III. 40. Forskellige Akter og Dokumenter, Afskrifter, etc.
1568—1762. — Rotterdam, Not. Arnout Hofland, Nr. 255, blz. 214. Procuratie gepasseerd op
4 November 1631 door Jan Mom, valkenier, wonende tot Weert in de Meyerije van Den Bosch.

quot;) Summarische Deduction. Bijlagen Litt. BBB. fol. 130, i5 April 1606 en Litt. DDD,
fol. 130 v°., anno 1610.

18) Kanc. Brevb. 1624—1626, 2 Januari 1624. Vgl. Norske Reg. 4, 311 b.

») Kanc. Brevb. 1624—1626, 29 Juli 1624. Vgl. Norske Reg. 4, 330. Arch. Graafh Rekenk.
Nr. 498, 4de reg. der comm. fol. 274 —275 v. Deze vergunning gold ook voor den valkenier
Philips Dircxz. Mars. Reeds Willem Verbrugge, de vader van Pieter en Johan, komt in 1602
te 's-Gravenhage voor als valkenier van Maurits. Pieter was in 1622 ca. 55 jaar oud, dus omstreeks

-ocr page 85-

De grief van den Deenschen koning, dat de vreemdelingen zich niet uit-
sluitend tot de valken beperkten, was dus niet ongegrond.

Johan Verbrugge had als eerste valkenier een bevoorrechte positie; hij
mocht in het Valkhuis op het Buitenhof wonen en gold als het hoofd der
valkeniers van den Prins. Niet aHeen dat zijn me de valkeniers als Hendrick
de Valckenier e.a. tegen een zeker bedrag het ambt van hem pachtten,
Verbrugge eischte voor zich het recht op om over den koop en verkoop der
vogels te beslissen. De voordeden, aan den valkenhandel verbonden, waren
blijkbaar niet te versmaden, want meer dan eens klaagde hij bij de heeren
van de „Reeckeninge van de Graeffelijcheyt van HoUantquot; over overtredingen
van dit gebod, waarbij hij zich beriep op het placcaat dienaangaande, dat
van oudsher had gegolden«»).

Wenschten de Staten-Generaal de traditie voort te zetten en bevriende
vorsten valken ten geschenke te geven, dan kreeg Verbrugge opdracht de
vogels te leveren. Toen zij in 1629 den koning van Frankrijk twaalf vogels
vereerden, zette hij zijn beste beentje voor en deed er twee witte valken
bij, die de waarde van het geschenk aanmerkelijk verhoogden. Het kostte
hem moeite om de gelden te krijgen; hunne Hoog Mogenden vonden den prijs
te hoog. nl. f 1400 voor de twaalf vogels en nog eens f 1500 voor de twee
witte. Een goed afgerichte valk en daarbij een wit exemplaar, was echter een
groote kostbaarheid. Er viel helaas niet veel af te dingen; tenslotte werd,
na eenig protest der andere gewesten, de prijs op f 1200 bepaald, maar er
ging een jaar over heen, eer Verbrugge het geld in handen kreeg^i).

In de vergunning, die Johan Verbrugge. zijn zoon Willem en Johan
Mom m 1632 verwierven voor den tijd van twaalf jaar, werd uitdrukkelijk
vastgesteld, dat zij zich telken jare naar Kopenhagen moesten begeven om
vandaar met de schepen der IJslandsche Compagnie de reis naar en van
IJsland terug te maken; dit om smokkelhandel tegen te gaan. Een paar

1567 geboren; Johan was in 1577 te Weert geboren. Voor de genealogische gegevens van deze
valkeniersfamilie, mijn dank aan den Weled. Gestr. Heer J. P. de Man. Kol. der Art. te Breda.
Zie voor de methode van het vangen: Het Jacht Bedrijff. _ Rotterdam. Not. Nicolaes van der
Hagen. Nr. 102. blz. 4. 23 Maart 1620 over nadere condities; zij kregen een pak kleeren vooruit.
Vgl. Baasch, Islandfahrt der Deutschen. blz. 82. noot 2. Leg = vangplaats.

Arch. Houtvesterij. Nr. 178. Het stuk draagt geen dagteekening. maar vermeldt het
piaccaat van 17 April 1633. De valkenier Pieter Andriessen Noorman, die in het request
genoemd wordt, overleed in 1640 (vgl. Nassau Domeinen Nr. 599. fol. 57). waarop WiUem
Verbrugge als zijn opvolger werd aangesteld. Vermoedelijk dateert het stuk van 1638. aangezien
Nr. 179 van i April 1638 is.

Res. Staten-Generaal. 19 en 26 Januari 1629; 5. 6. 9 en 13 November 1629; 19 Januari
1630. Een tweede poging van Verbrugge om aan de Staten-Generaal twee witte valken te ver-
koopen. had geen succes. Vgl. 11 en 14 October 1630.

-ocr page 86-

maanden later werd de toezegging bekrachtigd, met vermelding van de vier
hun toegewezen districten22).
zij waren niet de eenigen, die de vangst op
IJsland uitoefenden. In 1628 had Willem Adams uit Helsingör het privilege
gekregen voor een groot aantal districten, vrijwel geheel IJsland omvattende,
met uitzondering van het jachtgebied van ons drietal. Hij was vrijgesteld
van de betaling van tol en genoot zijn voorrechten tot wederopzeggens toe.
In 1635 verkreeg hij met zijn huisvrouw Sara een vergunning voor het leven,
die uitgebreid zou worden over de districten der Hollanders, als het consent
aan Verbrugge afliep. Zoo gemakkelijk lieten onze landgenooten zich echter
niet op zijde schuiven; in 1637 wisten zij gedaan te krijgen, dat ook hun
octrooi voor het leven zou gelden, zij het tegen betaling van toP«).

Johan Verbrugge was al wat ouder; daar zijn zoon Willem voorbestemd
was om hem in zijn functie in het Valkhuis op te volgen, trad Johan Mom
als agent voor het buitenland op. Blijkens een accoord in 1623 met Verbrugge
gesloten, had Mom voor zich de vangst in de vier districten bedongen;
m.a.w. op IJsland liet Verbrugge hem de vrije hand, maar hield den verkoop
der vogels aan zich^«). Zoo ging Mom een rol spelen in den valkenhandel;
later zou hij zijn zaken uitbreiden over den geheelen IJslandschen handel.
Hij had zich inmiddels in Rotterdam gevestigd, waar hij een huis aan de
Baanstraat kocht, dat hij „de Witte Valkquot; noemde en tot aan zijn dood
bewoonde^s). Dit wees er ook op, dat hij zich als koopman een positie wilde
veroveren. Niettemin bleef hij in contact met zijn vorige woonplaats Weert,
het centrum van de africhting der valken, later bekend onder den naam van
Verckensweert, dat tot Valkenswaard zou worden^«). Hij verkocht de afge-
richte vogels naar het buitenland, vooral naar Engeland, maar ook aan
Duitsche vorsten^').

D. Kanc. Norske Reg. Nr. 5, 1631-1636, fol. 54 v'., 10 Januari 1632 en fol. 79. 25
Juni 1632. Het waren dezelfde districten als in hun vergunning van 1624

«) Kanc. Brev. 1627-1629. 15 Mei 1628. D. Kanc. Norske Reg. Nr. 5, 19 Mei 1635.
Norske Reg. Nr. 6, 1637—1642. 20 Mei 1637.nbsp;snbsp;ynbsp;jo

Mom was in 1639 44 jaar, vgl. 's-Gravenhage. Not. Pieter van Groenevelt, Nr. 94. fol.
449. 25 November 1639. Hij was dus geboren omstreeks
1597 en nog een jonge man, toen hij
voor het eerst als valkenvanger in 1620 genoemd werd. — 's-Gravenhage, Not. J. P. Timmers,
Nr. 158. fol. 229, i8 April 1646. Insinuatie van Mom aan Willem Verbrugge

«) Rotterdam, Not. Arnout Hofland, Nr. 257. fol. 341 v». engifteboekNr. 24. Koopsom
f1800; transport voor schepenen. 26 Januari 1635. - Zie voor den naam van het huis:
Memoriaal van overledenen, opgegeven ter Weeskamer. Arch. Weesk. Nr. 272 20 Febr. 1667
quot;) 's-Gravenhage, Not. Pieter van Groenevelt, Nr. 98. fol. 104. 8 Maart 1645. — Rotter-
dam, Not. Willem Sonnevelt, Nr. 581, fol. 8, 6 Mei 1649. — Algemeene Konst- en Letterbode
voor het jaar 1838. II. W. C. Ackersdijk, De Valkenjagt te Valkenswaard en Waalre, blz. 179.

quot;) Rotterdam, Not. Pieter van Ligt, Nr. 549, fol. 137, 3 April 1648. Vordering op Mr.
Frost, valkenier in Norfolk. Rotterdam, Arch. Weeskamer, Nr. 455, fol. 44, 15 September 1667;
vgl. Nr. 646, fol. 272—278. Opsomming van vorderingen op valkeniers en koopers van jacht-
vogels in binnen- en buitenland.

-ocr page 87-

Door zijn herhaalde reizen naar IJsland kwam Mom van de toestanden
daar te lande op de hoogte, wat hem later te pas zou komen. Voor de valken-
vangst nam hij IJslanders in dienst of kocht het jachtrecht van anderen,
die een vergunning bezaten. Zoo had een zekere Robert Elzdin (Engelsch-
man?) hem zijn rechten afgestaan in Hünavatns- en Borgarfjaröarsysla en
hem als bewijsstuk de schriftelijke toezegging van den landvoogd in handen
gegeven. Toen Mom later tot de ontdekking kwam, dat Robert niettemin
valken had gevangen en gekocht, diende hij op het Alt)ingi een aanklacht
m; bovendien had Robert hem het stuk ontfutseld, dat Moms rechten op het
jachtterrein bevestigde, benevens een Engelsche schuldbekentenis voor 120
daalders, die hij in Engeland voor Robert had betaald. Een derde grief was,
dat Robert het jachtgerei van Mom's dienaar had weggenomen, zoodat
deze, een IJslander, geen valken had kunnen vangen. De rechters onder-
vroegen den beschuldigde, die tot zijn verdediging aanvoerde, dat zijn vrouw
tijdens zijn ziekte den koop met Mom had gesloten, zoodat hij zich niet
voor deze transactie aansprakelijk achtte. De uitspra'ak was, dat Mom moest
kunnen bewijzen, dat de koop in tegenwoordigheid van getuigen was gesloten
en dus wettig. Was dit niet het geval, dan bleef Robert bezitter van het
jachtrecht; luidden de getuigenverklaringen bevestigend, dan kwam het Mom
toe. Voor het zich wederrechtelijk toeëigenen van het gereedschap voor de
valkenvangst moest Robert boete betalen; met den Engelschen brief konden
de rechters niet overweg, zoodat zij dat punt aan de lögrétta. de wetgevende
vergadering, overlieten^s).

De regeling van de vergunningen voor de onderscheiden districten gaf
wel eens meer aanleiding tot moeilijkheden. In de verordeningen des konings
was soms de bepaling opgenomen, dat de toestemming alleen dan gold, als
geen ander te voren toestemming tot de valkenvangst had gekregen; heel
scherp omschreven waren de rechten dus niet. Zoo protesteerde Mom in
1633 tegen den verkoop van valken in de Mülas^sla, welk gebied hem was
toegezegd. Bjarni Oddsson, die de vogels had verhandeld, beweerde, dat
hij niet had geweten, dat de koning de vangst voor dat jaar aan iemand
had gegund, eer Mom hem zijn beleeningsbrief toonde. Zij kwamen tot
een vergelijk, waarbij Mom den IJslander zijn vorderingen afstond, maar het
einde van het Hed was. dat hij langs een omweg toch in het bezit der vogels
kwam29).

Van meer beteekenis was zijn geschil met den gemachtigde van WiUem
Adams uit Helsingör. die zijn recht op de valkenvangst tegen 100 rijks-
d
aalders per jaar aan Mom had overgedaan. Toen Adams in 1637 overleden

All^ingisbaïkur fslands, V, 1620—1639, blz. 157—159. i Juli 1628.

Alpingisbaekur ïslands, V, blz. 311. i Augustus 1633.

-ocr page 88-

was, vorderde zijn huisvrouw Sara, die krachtens hun privilege van 1635
ook in het bezit van een vergunning was, 300 rijksdaalders van Mom, als
achterstallige pacht over de jaren 1633—1636, De zaak kwam voor op het
öxararj)ing; Mom ontkende aan Sara iets schuldig te zijn. Aangezien de
gemachtigde van de tegenpartij niet in staat was het bestreden contract
zelf over te leggen, verviel de vordering volgens de IJsIandsche wetten.
Zoolang het wettig bewijsstuk van de bestaande overeenkomst in het proces
niet ter tafel kwam, was Mom niet verplicht zich voor de betaling van de
laatste termijnen te verantwoorden^quot;).

Door deze en dergelijke overeenkomsten wist Mom zijn jachtgebied
steeds uit te breiden. De Hollandsche valkenvanger gold als een ernstige
gegadigde voor een octrooi op IJsland; zoo stond ook 's konings zilverbe-
waarder Jens Andersen Boldmester hem zijn rechten af. Toen de brief van
den koning van 1636, betreffende de vergunning aan zijn dienaar, in 1638
op het AlJjingi werd voorgelezen, bevestigde de landvoogd de juistheid van
Moms verklaring, dat hij in de rechten van den Deen was getreden. Deze
overeenkomst was met goedvinden van den koning gesloten. Mom mocht
zich blijkbaar in de gunst van Christiaan IV verheugen, want bij de be-
sprekingen op het Al{)ingi bleek, dat hij ook aan het Deensche hof valken
leverde. In 1641 kreeg Johan Marcusz. Mom met zijn beide zonen, Marcus
en Johan, voor den tijd van zijn leven octrooi, om met uitsluiting van alle
anderen, valken en haviken te vangen in de navolgende districten, Igt;orsnes-
t)ing (Snffifellsnes), Igt;orskafjaröart)ing (Reykjanes), en verder in Hünavatns-,
Myra-, Borgarfjaröar-, Kjósar-, Gullbringu-,
Arnes-, Rangarvalla- en Skafta-
fellssysla^i). Mom had zijn doel bereikt; vrijwel geheel IJsland werd door
deze vergunning zijn jachtgebied, daar de vier districten in het Noord-
Oosten, Pingeyjar-, Müla-, Eyjafjaröar- en Skagafjaröars^sla hem reeds
sinds het octrooi van 1637 toekwamen.

Evenals de vogels, waarin hij handelde, had Mom een strijdlustige
natuur; het ging niet altijd zachtzinnig toe bij de onderhandelingen over de
vangst. Een tegenstander, die ook niet voor een kleintje vervaard bleek,
was Jason Vest, met wien Mom het indirect al aan den stok had gehad,
toen hij in 1633 met Bjarni Oddsson over den verkoop van valken in de
Mülasysla twistte; Jason Vest was nl. de kooper der vogels geweest. In
1638 kwam het tusschen Mom en Vest tot een hooggaande ruzie. Op het
ÖxararJjing diende de eerste een aanklacht in, dat Vest hem met de punt
van een tafelmes in het gezicht had gesneden; de laatste beschuldigde Mom,

«») Allïingisbaskur Islands. V, blz. 512—514. 3 Juli 1637.

«) All)ingisb3ekur fslands, V, blz. 534—535. 29 Juni 1638. — D. Kanc. Norske Reg.
Nr. 6, 30 October 1641.

-ocr page 89-

dat hij hem 's konings brief uit de handen had gerukt, op den grond gesmeten
en vertrapt. Toen Mom dit onder eede ontkende en Vest voor de rechtbank
daagde, werd de laatste wegens mishandeling tot boete veroordeeld. Ten-
slotte verzocht Vest Mom vergiffenis voor de aangedane beleediging en
schold Mom hem de boete kwijt, waarop beiden zich ten overstaan van
de rechters verzoenden^^).

De belangen, die Mom door zijn vele relaties op IJsland had, wogen
zeer zwaar. Het kwam er voor hem ten zeerste op aan, dat hij over een goede
reisgelegenheid naar het Noorden kon beschikken. Zooals wij zagen, had de
koning van Denemarken in de vergunning van 1632 uitdrukkelijk bepaald,
dat de valkenvangers over Kopenhagen moesten reizen, met de schepen
van de IJslandsche Compagnie. In zijn missive aan de Staten-Generaal,
d.d. 28 December 1631, waarin hij eenige grieven tegen de onderdanen der
Republiek opsomde, had hij al bij voorbaat de aandacht op deze verordening
gevestigd33). Niet alleen de valkenvangers, maar ook de walvischvaarders
verstoutten zich in strijd met de privileges van de IJslandsche Compagnie te
Kopenhagen, met de bevolking handel te drijven. Toch waren de eersten
het meeste schuldig, want zij mochten krachtens hun vergunningen het land
betreden en konden bij het opkoopen van valken ook gemakkelijk genoeg in
andere waren handelen. Wij zagen reeds, dat Pieter van Bruggen zijn vangers
met een dergelijke opdracht uitzond en hij zal de eenige wel niet zijn geweest^«).
De Staten-Generaal, die 's konings brief in hun vergadering van 22 April
1632 behandelden, stelden de zaak in handen van een commissie, die eerst
in Augustus rapport uitbracht. Daar Christiaan IV in één adem klaagde
over walvischvaarders en visschers, raadpleegde zij de Noordsche Compagnie
als ter zake kundig. Maar het onderzoek leverde een negatief resultaat op
en de conclusie van de Staten-Generaal was, dat de deelhebbers van de
Compagnie vrijuit gingen. Wat de valkenvangers betrof, men vertrouwde,
dat de koning hun zijn gunst niet zou onthouden; zij oefenden immers een
bedrijf uit, dat den vorsten na aan het hart lag, daar de vogels slechts door
koningen en prinsen werden gebruikt. In dien geest schreven de Staten-
Generaal aan Christiaan IV. Handig werd de aandacht afgeleid van het
verwijt over den verboden handel, nu men slechts aan de Noordsche Com-
pagnie inlichtingen vroeg, wier werkzaamheden op ander terrein lagen, en
men een beroep deed op 's konings collegialiteit tegenover de Europeesche
vorsten, wier genoegens hij toch zeker niet zou willen bedervens®).

Alt)ingisbaEkur fslands, V, blz. 537—539. 29 Juni 1638.

Lias Admiraliteit, Nr. 5492, dat. 28 December 1631, ree. 22 April 1632. Zie bijlage A.

Vgl. Aöils, Monopolhandel, blz. 621. — Zie blz. 38.

Res. Staten-Generaal, 24 Augustus 1632. Lias Denemarken, Nr. 5907. 24 Augustus 1632.

-ocr page 90-

Nu had Mom, voortvarend als hij was, ernstige bezwaren tegen den
omweg over Denemarken. Bovendien voeren de schepen van de IJslandsche
Compagnie vaak zóó laat in den zomer naar IJsland, dat de goede tijd voor
de valkenjacht voorbij was; de terugkeer hier te lande in den herfst beroofde
hem van het profijt, dat hij nog van de vogels zou kunnen hebben. Daarom
bediende hij zich voor zijn overtocht naar IJsland van Engelsche schepen,
wat den duur aanmerkelijk bekortte. Bij placcaat van i6 April 1636 verbood
de koning den uitvoer van valken met Engelsche schepen en zoo werd Mom
ernstig in zijn bedrijf getroffen. In de jaren 1643—1646'had hij IJsland
niet kunnen bereizen en daardoor zijn contract met Johan Verbrugge van
1623, om hem valken te leveren, niet kunnen nakomen. Daarom vroeg hij
in 1646 Willem Verbrugge, die in 1643 zijn vader was opgevolgd, den
Prins van Oranje te bewegen tot een brief van aanbeveling aan den koning
van Denemarken. Het was ook in Verbrugge's belang, want zoolang Christiaan
IV Mom niet toestond om met Engelsche schepen te reizen, zooals hij placht
te doen, was het contract betreffende de levering van valken van nul en
geener waarde^®). Dit alles zou Mom er toe brengen, zich in alle opzichten
zelfstandig te maken en rechtstreeks buiten Denemarken om zijn belangen
op IJsland te behartigen.

Geheel in overeenstemming met de waarheid, nl, dat hij van 1643—1646
niet op IJsland was geweest, was zijn verklaring tegenover Willem Verbrugge
niet, In het begin van Mei 1645 was hij als passagier en koopman met de
Waterhondt van schipper Cornelis Starreman naar IJsland gezeild. Na een
reis van tien dagen kwam hij bij de Snsefellsjökull en in Grundarfjord,
Ongeveer een maand lang hield hij zich met de vangst en het opkoopen van
valken bezig en keerde einde Juli met 19 vogels en andere lading te Rot-
terdam terug®').

Deze reis, blijkbaar buiten medeweten van, althans niet in samenwerking
met Verbrugge gemaakt, wijst op een minder goede verstandhouding.
Tegenover den zoon van Johan Verbrugge stond Mom in een gansch andere
positie, te meer daar Willem Verbrugge van de IJslandsche zaken niet op
de hoogte was. Er bestond een zekere rivaliteit tusschen beide mannen, die
ook in transacties hier te lande tot uiting kwam. Zoo had Mom in 1639
aan de Staten-Generaal vier witte valken geleverd, voor de somma van
f 1800, maar ondervond moeilijkheden bij de afrekening, daar Verbrugge
op het geld beslag legde. De vogels waren voor Prins Willem bestemd. De
africhting der valken was het werk van den valkenier, die „ter saecke van

3«) 's-Gravenhage, Not. J. P. Timmers, Nr. 158, fol. 22g, 18 April 1646,
quot;) Rotterdam, Not. Vitus Mustelius, Nr. 508. fol. 267, 18 Juni 1657. Attestatie opgemaakt:
op verzoek van Willem Verbrugge, valkenier van de Grafelijkheid van Holland.

-ocr page 91-

azen, doen leeren ende naer behooren doen paleerenquot; een bedrag van f 484
3 st. in rekening bracht^s). Hoewel Mom in deze jaren nog als valkenier
wordt genoemd, lag zijn werkzaamheid toch grootendeels op het gebied van
den valkenhandel en liet hij het eigenlijke valkenierswerk aan anderen over.

Daar Verbrugge niet onkundig bleef van Moms handelwijze omstreeks
1645, zorgde hij voor een eigen vertegenwoordiger op IJsland. In 1646 sloot
hij een overeenkomst met een Joachim Mum te „Voornoordenquot; betreffende
de levering van een twintigtal valken, zoowel in 1647 als 1648. De prijs
bedroeg voor de „alderschoonste witte valcken ende tarssels, die gevangen
werden ofte te becomen sijnquot;, 30 rijksdaalders per stuk, voor de minder
mooie vogels 25, voor de „hager valck off tarsel, die gemeen sijn ende dubbel-
den hager genaemt werdenquot; 10; voor het laatste jaar waren de prijzen 35
en 16 rijksdaalders, te leveren vóór Allerheiligen te 's-Gravenhage, „heel-
veerichquot; en gezond^^). Was deze Joachim Mum nog familie van onzen Johan?
De naam kwam onder de Mummen te Hamburg al voor; waarschijnlijk had
een tak van dat geslacht zich via Holland blijvend op IJsland gevestigd.
Volgens het Fitja-annall verdronk in 1661 Jochum Jochumsz. Mum, wiens
vader een Hollandsche valkenvanger was, in het Lagarfljót; in de Islands
Arbaekur van Jón Espolfn is omstreeks 1685 sprake van een Ehsabeth Mum,
dochter van Jochum Mum, een Hollander, die op IJsland in Noröurmüla-
sysla woonde. Dit zou overeenstemmen met de Hollandsche acte van 1646,
want met „Voornoordenquot; is bedoeld de in het Deensch gebruikelijke plaats-
bepahng „for Norden paa Islandquot;.

Hoe het ook zij, Johan Marcusz. Mom was door zijn vele reizen een
bekend man geworden in den handel op IJsland en strekte in 1648 zijn
bemoeiingen nog in andere richting uit. 24 Januari 1648 verwierf Martin
Tancke, de Deensche resident te 's-Gravenhage, het privilege voor de zalm-
visscherij in de Hvita in de Borgarfjaröarsysla voor den tijd van 20 jaar
en koos als compagnons den bekenden Hans Nansen, burgemeester van

Paleeren = het uiterlijk goed verzorgen. - Res. Staten-Generaal, 25,26 en 29 November
1639; 3 en 4 Januari, 30 Maart en 18 April 1640;
5 Januari en 3 April 1641. Register der Ordon-
nantiën der Staten-Generaal, Nr. 3280, 10 April 1641. In 1641 ging Prins Willem naar Engeland
voor zijn huwelijk met Prinses Maria. Willem Verbrugge vergezelde hem en betaalde de som van
f
117 voor „onckosten van beddingen en bequaem sitten voor de vogelenquot; en reis-en verblijf-
kosten voor hem en zijn knechts. Misschien waren er van deze valken ook enkele voor geschenken
bestemd. Zie A. J. Servaes van Rooyen, Iets over de Valkenvangers in de 17de Eeuw. 's-Graven-
hage. Zonder jaartal, in elk geval nä 1896.

») Dr. H. Brugmans, Uit de Protocollen der Haagsche notarissen. II, blz. 19 en bijlage
XLIV. Die Haghe, Bijdragen en Mededeelingen,
igog. Ten onrechte meent de schrijver, dat
m 1645 Johan Verbrugge nog in functie was. Bedoeld is Willem, die in 1643 zijn vader was
opgevolgd.

-ocr page 92-

Kopenhagen, Marcus Raadebant, eveneens uit Kopenhagen en Johan Mom.
Gedurende de eerste drie jaar waren zij van alle vergoeding vrijgesteld;
daarna moesten zij een tiende gedeelte van de vangst aan den koning afstaan.
Voorts was alleen bepaald, dat zij de participanten van de IJsIandsche
Compagnie te Kopenhagen niet mochten benadeelen door handel te drijven
met de IJslanders. Om daartegen gevrijwaard te zijn hadden de Deensche
kooplieden het recht om de schepen van Mom c.s. te visiteeren, bij over-
treding van het handelsverbod naar Kopenhagen op te brengen en door de
Admiraliteit te laten vonnissen*®).

Dank zij de medewerking van Mom lag het zwaartepunt van de onder-
neming in de Repubhek. Als directeur van de IJsIandsche Compagnie te
Kopenhagen kon Hans Nansen bezwaarlijk in Denemarken een dergelijke
zaak op touw zetten. Hoewel Tancke het privilege verworven had en als
schakel tusschen den Hollandschen koopman en zijn Deensche collega's
optrad, was Mom financieel de hoofdpersoon. Hij had een „contract van
societeyt off Compagnie'; gesloten met de drie Denen. Het kapitaal bedroeg
1800 rijksdaalders, waarvan Mom en Tancke ieder 600 stortten, terwijl
Nansen en Raadebant het restant voor hun rekening namen. Hiervan zouden
de uitrusting en aankoop der gereedschappen, die in Holland moesten
geschieden, worden bekostigd. Op de financieele draagkracht van Tancke viel
intusschen niet te bouwen; toen het er op aankwam het geld te storten,
bleek de resident het niet beschikbaar te hebben en onze Rotterdammer
schoot het hem voor tegen 5 %«).

Einde April 1648 ging de galjoot de Gerechtigheyt onder Jacob Willemsz.
Prins, met Mom zelf aan boord, onder zeil naar IJsland. Na een avontuurlijke
reis, waarbij de passagier met meer eigengereidheid dan kennis van zaken
de navigatie wilde behartigen, bereikten zij Hafnarfjord; hier namen zij
eenige valken aan boord en zeilden vervolgens twee mijlen de Hvfta op.
Met het oog op een langer verblijf bouwden zij er eenige huisjes, waarin
het vischtuig en de schuit werden achtergelaten. Zij vischten op Hollandsche
wijze met netten, stalen, fuiken en schuttingen. Vooral in den beginne was
het drijfijs een gevaar voor het vischtuig. De zalmvangst had weinig succes,
maar Mom was er de man niet naar om alles op één kaart te zetten. De valken-
vangst had beter resultaat; met 16 valken, waaronder één witte, die gedurende
het verblijf op IJsland in een huisje ondergebracht waren, keerde de Gerech-
tigheyt naar het vaderland terug. Uit de attestatie van den schipper zien

«) Reykjavik, Landsbókasafn, Nr. 72 4to. Magnus Ketilsson, Forordninger og aabne Breve,
II, blz. 472—475. Fitja-annäll, Kjósaranndll en Annall Magnüsar s^slumanns Magnüssonar, 1648,
Arch. Hof van Holland, Nr. 773. Register van Sententiën 6 Mei—22 December 1661,
sententie Nr. 90 dd. 30 September 1661.

-ocr page 93-

wij. dat Mom een lastig heerschap was en door zijn eigenwijsheid meermalen
schip en volk m gevaren bracht. Met gehavend tuig bereikte men IJsland en
slechts door heimelijk tegenorders te geven, wist de schipper op de terugreis
zijn galjoot voor een schipbreuk bij de Shetlandseilanden te bewaren. Zijn
ergernis over dien landrot, die ..nochtans alle nachten gemackelijck slapen
gmgh tusschen twee lakens, alsof hij thuys geweest wasquot;, kende geen grenzen-
de acte. dateerend van een paar dagen na de behouden terugkomst in de
Maasstad, is er het bewijs van^).

Op IJsland waren de bisschop en de boeren ook niet erg op Mom gesteld.
Toen skonmgs brief op het Altgt;ingi werd voorgelezen, maakte de lögrétta
geen bezwaar; Mom mocht vrij in de Hvita visschen, waar de bezitters van
het vischrecht hem toestemming gaven. De bevolking, die dit recht hooger op
de rmer bezat of aan de Grfmsa en Noröura, zijrivieren van de Hvfta,
woonde, voelde zich benadeeld door de vangst van Mom, die zich onder
Hyanneyri vestigde. Volgens Tancke, met wien de afwikkeling van de
geldelijke aangelegenheden nog tot een proces leidde, gaf Mom door „sijne
quade directie ende uytvoeren van verbooden waren off coopmanschappen»
in stnjd met het octrooi van de IJslandsche Compagnie te Kopenhagen,'
aanleiding tot het intrekken van de vergunning. Ongegrond was dit verwijt
met. want in November 1648 had Mom drie IJslandsche paarden voor de
somma van f 125 aan Willem Verbrugge verkocht. De onderneming was
geen groot succes, hoewel er volgens het Ballardrannall in 1651 nog een
schip van Mom kwam om in de Hvfta te visschen. De op IJsland achter-
gelaten inventaris voor de zalmvisscherij werd later op 28 rijksdaalders
getaxeerd en voor 42 daalders verkochtquot;).

Volgens het accoord van October 1623 kreeg Verbrugge van iederen
vogel, dien Mom uit IJsland meebracht, anderhalven rijksdaalder Van Sep-
tember 1641 tot December 1648 was Mom in gebreke gebleven de gelden
af te dragen, die met den interest tot een bedrag van f 767
5 st. waren op-
geloopen. Sinds hij het privilege voor de valkenvangst op IJsland, krachtens
zijn vergunmng van October 1641, als zijn persoonlijk bezit beschouwde,
achtte hij zich blijkbaar niet meer verplicht het accoord, dat onderzoo
geheel andere omstandigheden en bovendien met Johan Verbruggen was
gesloten, geheel na te komen. Het bestaan van het accoord van 1623 loochende
hij echter met, gezien zijn klacht van 1646. waarin hij voorgaf gedurende

TroJ^K^''quot;quot;^^'^:nbsp;336. fol. 605. ag September 1648. Not. Isaac

Ï btage b!'' ' ' 'nbsp;395. acte 55. 14 Juni 1657.

quot;) Rikisréttindi fslands. blz. 108. - fslands ArkBkur. V. 1648. Vgl. noot 41. - Aöils.
Einokunarverzlun Dana d fslandi. 1602-1787. Reykjavik 1919, blz. 680.

-ocr page 94-

eenige jaren niet naar IJsland te hebben kunnen gaan. Wij zagen al, dat
hij zich op een andere wijze schadeloos had gesteld voor het nadeel, hem door
het placcaat van den Deenschen koning berokkend. Het had er dus veel
van, of Mom zijn handel geheel buiten Verbrugge om wilde bedrijven, hoewel
hij voorzien kon, dat de valkenier er geen genoegen mede zou nemen. Toen
na zijn reis voor de zalmvisscherij in 1648 Mom aan Verbrugge drie IJsland-
sche paarden verkocht had en geen geld kreeg, maakte hij in
1655 de zaak
aanhangig voor het Hof van Holland. In antwoord op Moms eisch diende
de valkenier toen zijn vorderingen betreffende de IJslandsche valken in.
Na eenig beraad oordeelde het Hof den laatsten eisch niet ontvankelijk.

In 1655 was de zaak tusschen Mom en Tancke hangende voor den Hoogen
Raad; de laatste werd tot de kosten veroordeeld. In 1661 deed het Hof van
Holland uitspraak in dit proces; ook in laatste instantie trok Tancke aan
het kortste einde. Hoewel hij Mom telkens had beloofd het voorschot van
de 600 rijksdaalders, voor de zalmvisscherij op IJsland, met de rente incluis
terug te betalen, was dit niet alleen nooit gebeurd, maar Tancke had boven-
dien nog eens f 800 tegen 6i % van Mom geleend. De zaak was door allerlei
uitvluchten van den resident op de lange baan geschoven. Tancke was van
meening, dat hij door het optreden van Mom op IJsland van zijn winst
was beroofd; ergo achtte hij terugbetaling van de geleende gelden overbodig.
Het Hof stelde Mom echter in het gelijk en veroordeelde Tancke tot volledige
betaling. De kosten van het proces moesten beide partijen dragen^^).

Zoo was de valkenvangst, en later de valkenhandel, het uitgangspunt
voor rechtstreeksche handelsbetrekkingen met IJsland geworden. De veel-
zijdige belangstelling van Mom in aanmerking genomen, behoeft het ons
niet te verwonderen, dat hij ook in relatie stond met Jonas Trellund, de
ziel van den Hollandsch-IJslandschen handel te Amsterdam. Het was in
de jaren omstreeks 1660, dat de laatste moeite deed om octrooi te verkrijgen
,,voor so langen tijdt [als] doendelijcken, onder IJsland te moogen op ancker
leggen visschen met vier scheepen minder off meerder, so men best can
bedingenquot;. Hoe deze toestemming te verwerven, was Trellunds zaak en de
kosten waren voor zijn rekening; maar was hij er eenmaal in geslaagd, dan
zou Mom voor de uitoefening van het bedrijf zijn medewerking verleenen.
Op dezen grondslag sloten zij een contract te 's-Gravenhage in Januari 1660.
Zoodra Trellund de vergunning in zijn bezit had, zou Mom voor gezamenlijke
rekening met het eerste het beste schip, dat hij krijgen kon, naar IJsland
vertrekken, en wat nog belangrijker was, Trellund onthullen, waar de beste
vischplaatsen waren. De leiding van de visscherij en de negotie berustte

Arch. Hof van Holland. Zakken met processtukken in civiele processen. M. 92; C, D
en E 2. — Arch. Hooge Raad, Nr. 896. Dictum, 29 Juli 1655. — Zie noot 41.

-ocr page 95-

Foto Lichtbeelden-Instituut, Amsterdam.
VIII. Reigerjacht naar teekening van Dirk Maes, 1656 (blz. 35).

-ocr page 96-

Rijks Prentenkabinet, Amsterdam.nbsp;F„to Lichtbeelden-Instit.uit, Amsterdam.

IX. Reigerjacht van Willem V op het Loo,nbsp;1767. M. 4198 (blz. 53).

-ocr page 97-

driilr. r ° ®nbsp;gemeenschappelijke rekening. Handel

dnjven en laten vsschen buiten dit contract om was verboden«)

inderd^lTnbsp;quot;''dere gegevens over deze vennootschap; of Mom

was ov? ? T'nbsp;ondernomen, is niet bekend. Hij

rverrm nnbsp;'nbsp;«jd, dat zijn zoon Marcus de zaken

vernam. Ook deze stond in relatie met Trellund, bij wien hij in dienst trad

hootd,twalvischvangst. Dit behoort echter tot het volgende

w«Sn besnr.nbsp;»quot;der IJsland, en zal in dat vefband

wï bii »fw^ ,,nbsp;hi-'fWj weer tot uiting, daar

hu by afwezigheid van zijn zoon het contract met Trtuund afsloot.

wordt mÓ™ i f' vergunning voor de valkenvangst op IJsland van 1641,
taSrva^nbsp;Het gebeurde in 1648 had

gun? b^dl T?'^quot;nbsp;S^had en sindsdien was hij uit de

oZ gS teld trquot;^.nbsp;'«48 ChristiU IV

lat» MaJ Mnbsp;rnbsp;°Pnbsp;toe te

^t oot Lhnbsp;erbij had neergelegd. Hij

Wat .^quot;quot;derjerg-inning zijn relaties met IJsland in stand ïe houden

^gen hadTknbsp;^et in Noor-

Êtedeloti®nbsp;™'kenvangst aldaar hoofdzaak geworden.

to ^vl iTnnbsp;Hendrick de gL, waren

dSigrOe^-ê s^hT®'quot;®,quot;'nbsp;jachtgebied tegen indringers te ver-

IV daï'loL? ,nbsp;quot;quot;'^'^quot;'oh'en; in 1638 verklaarde Christiaan

had verk^t'quot; ^nbsp;quot;quot; valkenvangst in Noorwegen

'TaeÄs hnbsp;^^'quot;«quot;iers leidde tot vijande-

«^ntetuten F quot;nbsp;Noorwegen, waarvan tallooze notirieele

dat Verbn,?r'nbsp;^ 1646 gesloten, waarbij werd bepaald,

zoquot; Ivtén® w T «'^quot;dr.ck de Gier jaarlijks vijf geervalken en geertarsels

trok zkriir ' K f geannuleerd. De laatste liep tegen de ïachtig en

Wh ®T»nbsp;^»quot;ega terug«).

zeer Lh , quot;k fnbsp;de valkenvangst op IJsland

Hulnbsp;Verhoeven, d.d.

y^JUU^ te Kopenhagen, toont ons. dat de koning van Denemarken ook

'is T Knbsp;Johai,, e» later Willem, Verbragge c„ Hendrick de Gier,

A. III. ,0. Forskellige Akter og Dokumenter, Afskrifter etc.
».t KettrvaVrquot;'nbsp;«»-quot;«quot;«quot;i. quot;r. .79. . April 1638. - VGravenhage,

■04 fol Iss T ' ,nbsp;'80 '650. Nr.

bii d™ 'tv quot; ^ ~nbsp;'quot;■'^e Hendrick de Gier, die gedurende 65 jaar valkenier

Igt;ome,„ « quot;fnbsp;■«-iquot;quot;'.' 'ij O'quot; t»®quot; 8» fquot; 0quot;lt;l- Nassau

quot;quot;»einen, JNr. ooo, fol. 173 v°.

-ocr page 98-

Hollanders onder zijn valkeniers telde. De schrijver beklaagt zich, dat hij
door oponthoud van den rentmeester de reis naar IJsland niet op tijd had
kunnen aanvaarden en verzocht vergoeding van de kosten. Dit was dezelfde
grief, die Johan Mom er toe bracht eerst met Engelsche en later met eigen
schepen den overtocht te maken. Verhoeven had de laatste, uit IJsland
medegebrachte, valken uit naam van Frederik III naar de hoven van Bruns-
wijk en Lüneburg gebracht. Thans wilde hij naar huis om vrouw en kinderen
te troosten en zou gaarne geld ontvangen, ten einde zijn schuldeischers te
voldoen. Behalve voor de spijziging van valken had hij een bedrag te goed
voor reiskosten, en bovendien nog recht op twee livreien. Blijkbaar werd
aan zijn wensch voldaan, want in 1655 gaf de koning order om Jacob (von
Hube) en zijn valkenvangers het gebruikelijke onderhoud tijdens de reis
naar en van IJsland te verschaffen^').

In 1660 begon het laatste conflict, dat Mom op grond van zijn valken-
vangst op IJsland zou beleven. De Deensche resident te 's-Gravenhage,
Petrus Charisius, kreeg opdracht namens de valkeniers van zijn koning over
het optreden van de buitenlandsche valkenvangers te klagen«»). Dit was
het begin van een langdurige historie, die met korte onderbrekingen tot in
1667 bleef slepen. 4 October kwam zijn eerste memorie in de Staten-Generaal,
waarin hij protesteerde tegen het zonder vergunning vangen van valken in
Noorwegen en op IJsland door onderdanen van de Republiek. Hij verzocht
terugbetaling der gelden uit den verkoop der IJslandsche vogels gesproten
en drong aan, dat men den valkenier van den Deenschen koning, die voor
dit doel was overgekomen, de behulpzame hand zou bieden De vergadering
stelde het verzoek in handen van een commissie, wier rapport 23 October
inkwam. In aansluiting daarop werd besloten aan den hoogschout Bergaigne
te 's-Hertogenbosch te schrijven met het verzoek den Deenschen valkenier
te helpen de gelden te achterhalen. Al spoedig bleek, dat Mom de hoofd-
schuldige onder de overtreders was. Zoodra de hoofdschout in opdracht
van de Staten-Generaal op de bewuste gelden beslag had gelegd, diende
Mom een request in tot ontslag onder cautie'®).

Bergaigne kwam in een moeilijk parket; hij moest zoowel den Deenschen
valkenier als den suppHant recht doen wedervaren. Blijkens zijn missive
d.d. 6 Augustus 1661 hadden enkelen den Deen de gelden uitbetaald, doch

«) Island og Faeröer. Suppl. 2. Nr. 9. — D. Kane. Noreke Tegnelser, Nr. 9.1653—1656,
10 Mei 1655.

quot;) Instnixbog og Alle uden Lands Sager, i Almindelighed. dog Svenske, Tydske, begynder
Anno 1613, endis Anno 1669. Fol, 253 v°,, 4 September 1660,

Res, Staten-Generaal, 4 en 23 October 1660; 27 Juli 1661.

-ocr page 99-

de handlangers van Mom waren in gebreke gebleven»). Charisius het zich
met uit het veld slaan en leverde in Februari 1662 een tweede memorie in,
waaruit wij wat meer te weten komen over de grieven, die de koning van
Denemarken, in het bizonder tegen Johan Mom, had. Hoewel hem wegens
-quaed comportementquot; reeds veertien jaren geleden het privilege voor de
valkenvangst op IJsland was ontnomen, had hij zich krachtens zijn oude
acte verstout „in 't heetste van den oorloghquot; zijn vangers naar IJsland te
zendensi). Denemarken maakte om en bij 1660 zware jaren door wegens
den ooriog met Zweden; een gewiekst koopman als Mom had zich de kans
niet laten ontglippen, toen de gelegenheid gunstig was. De IJsIandsche
^ompagnie te Kopenhagen kon de vaart in dezen tijd absoluut niet vol-
houden; de kust was vrij en het was niet te verwonderen, dat Mom weer
in actie kwam.

Waarom Mom zijn vergunning verioren had, weten wij uit zijn proces
met Tancke over de zalm visscherij. Op grond van zijn octrooi van 1641,
üat voor zijn leven gold, wist hij echter de rechtbank te overtuigen, dat hij
nog altijd het recht bezat om IJsland te betreden. Zoo slaagde hij er in, de
in beslag genomen gelden onder cautie terug te krijgen. Een gunstige om-
standigheid was, dat de Deensche valkenier intusschen naar zijn land was
teruggekeerd. Bovendien kon de hoogschout geen verdere stappen ten
gunste van den koning doen, daar de valkeniers te Valkenswaard onder
net gerecht van de particuliere heerlijkheid vielen, waar hij geen invloed
Kon laten gelden. De resident was hoogelijk verontwaardigd, dat hij van

aeze beslissing niet in kennis was gesteld en verzocht nogmaals recht voor
zijn koningM).

De Staten-Generaal hadden weliswaar den hoogschout opdracht gegeven
üen Deenschen valkenier behulpzaam te zijn, maar daarbij bleef het. De
Pnjs van deze „geroofde IJslantsche valkenquot; bedroeg f 80 per stuk. De
som, waar het om ging, was klein in vergelijking met de vele proceduren;
maar de eer van Denemarken kwam in het geding. De hoogschout kon niets
meer uitrichten, daar Mom de zaak aanhangig had gemaakt bij de „dingh-
Dancke ' van Waelre en Verckensweerde (Valkenswaard), die buiten zijn
competentie viel. Charisius zag zich het geld ontgaan en protesteerde wederom;
maar Mom het zich ook niet onbetuigd en drong aan, dat de zaak aan de
..ordinaris justitiequot; zou worden gelaten, wat hem een voorsprong gaf op

Res. Staten-Generaal. 30 Juli i66i. — Lias Loopende 1661. Nr. 4877. 6 Augustus 1661.
— Res. Staten-Generaal, 10 Augustus 1661.

quot;) Lias Denemarken, Nr. 5914, 22 Februari 1662. — Res. Staten-Generaal, 23 Februari 1662.

Lias Denemarken, Nr.5914, 7 April 1662 met bijlage. Res. Staten-Generaal, 6, 7 en 25
April 1662.

-ocr page 100-

de buitenlanders. De beslissing van de Staten-Generaal viel tenslotte ten
gunste van de laatste procedure uit®®).

Charisius gaf den moed echter niet op en overhandigde wederom een
memorie, die aan een commissie en vervolgens aan Mom ter hand werd
gesteld. Prompt antwoordde de laatste met een request. In September 1662
richtte de resident nogmaals een schrijven tot de Staten-Generaal, waarin
hij zijn verontwaardiging uitte, dat Mom de onbeschaamdheid had om de
procuratie van den koning van Denemarken aan zijn valkenier in twijfel
te trekken. Regelmatig ging de zaak van de Staten-Generaal naar een
commissie en terug, afgewisseld met memories van den resident of missiven
van den hoogschout, zonder uiteindelijke beslissings«). Ook in 1663 bleef zij
aan de orde; in zijn memorie van 5 Juni verzocht Charisius, dat het vonnis
zou worden opgeschort. Intusschen was met de reizen van de valkeniers
van en naar Denemarken reeds een grooter bedrag gemoeid dan de omstreden
som bedroeg; het ging echter om de eer van Denemarken. De Staten-Generaal
verwezen daarop beide partijen naar den plaatselijken rechter te Waelre
en Verekensweerd®5),

Johan Mom had intusschen appel aangeteekend tegen de uitspraak van
schepenen te 's-Hertogenbosch en een gunstig vonnis verkregen. Charisius
protesteerde, daar het proces niet voor den valkenier, maar voor den koning
van Denemarken werd gevoerd; ergo verzocht hij opschorting van het vonnis.
De Staten-Generaal verwezen den Deenschen valkenier naar het gerecht
te 's-Hertogenbosch5«). Eenige jaren bleef de zaak rusten, maar in 1667
protesteerde Charisius opnieuw tegen de uitspraak, aangezien de valkeniers
tot de proceskosten waren veroordeeld, die tot f 940 waren opgeloopen. Zijn
verzoek, dat de stukken van het proces nogmaals mochten worden onder-
zocht, had geen gevolg; sindsdien was de zaak van de baanquot;).

De voornaamste tegenspeler van den resident. Johan Marcusz. Mom.
was inmiddels gestorven. In 1665 was hij. vitaal tot het einde toe, hertrouwd-
m 1667 overleed hij te Rotterdam«»). Daarmede verdween de figuur, die

quot;) Lias J^opende 1662. Nr. 4880, dat. i Mei. ree. 5 Mei 1662. - Res. Staten-Generaal.
5. 10 en 25 Mei 1662. 2 Juni 1662.

quot;) Res. Staten-Generaal 6 en 21 Juni 1662. _ Lias Denemarken, Nr. 5914. 8 September
1662. - Res Staten-Generaal. 8 en 15 September 1662. ir October en 29 November 1662.-
Lias Loopende 1662, Nr. 4881. missive van Bergaigne, dat. 7. ree. ix October 1662.

2 ï'i^® Denemarken. Nr. 5915. 5 Juni 1662. - Res. Staten-Generaal. 5 en 9 Juni 1663.

») Li^ Denemarken, Nr. 5915, i9 September 1664.- Res. Staten-Generaal, 19 September
en
16 October 1664.

quot;) Lias Denemarken. Nr. 5916, 8 Januari, 3 en 26 Februari 1667. — Res. Staten-Generaal
8 en 10 Januari 1667, i, 3 en 26 Februari 1667.

quot;) Rotterdam, Acte van ondertrouw 6 Juni 1665. Hier wordt als geboorteplaats van
Mom opgegeven ..Elmeshoornquot;. vermoedelijk Elmshorn in Sleeswijk. Zie blz.
37. — Arch
Weeskamer. Nr.
455, fol. 44.

-ocr page 101-

dX RoTrlnbsp;T^t ™lkenha„dd had beheerscht; aan hem

geennbsp;'''^S'^l^^hte connecties met IJsland. Na i66a waren er

ten stTeSr 7nbsp;T ' »eer nitgegeven; Frederik III had

baar f ^nbsp;bnitenlanders verbodenquot;). Blijk-

sindsdTdenbsp;kW Jen

vanit Ifnbsp;r' quot;quot;quot;quot; «een intensieve

•S kon „rnbsp;de l8de eeuw bedroeg de uitvoer van

waSs!nfnbsp;vroeger 150. De valkerij verloor haar
niHt . quot;ntspanmng der vorsten en daarmede Valkenswaard zijn beteeke-
nis als centrum van de valkeniers«»).

hartJt^tnbsp;Willem V nog met de valk op het Loo. maar een

igTeruwtfnbsp;Iquot; niidden van de

ZtZ2pnbsp;onverwacht gulden dagen door de geestdrift,

XTook W^fnbsp;'eiddeinde jaren 184Z-

btófen de T?nbsp;l de jacht met de valk. Nog

Jan Peetnbsp;quot;quot; gewaardeerd bezit, want in 1845 reisde

afgerfchtV M^nbsp;halen, die op het Loo werden

MoSen I vlnbsp;van korten duur en thans is K. Th.

^vsamling for Island. I. blz. 267. 17 Mei 1662.
jagt, blz. 270'quot;°'quot;''nbsp;^838. A. D. Schinkel. Nog iets over da Valken-

quot;) Six. Vorsten van Oranje-Nassau. blz. 7—8 10
Swaen. K. O. G. 1925. blz. 30-32.

quot;) Nieuwe Rotterdamsche Courant. Onder de Menschen. 3/4. lo/i i October 1931 • Telegraaf.
7. 9 en
15 December 1933.

-ocr page 102-

VIERDE HOOFDSTUK.

Walvischvaart.

Wanneer wij bedenken, wat de walvischvaart en wat een luxebedrijf
als de valkenvangst voor het economische leven van de 17de eeuw hebben
beteekend, zijn wij geneigd aan de walvischvaart meer gewicht voor de
ontwikkehng van de betrekkingen tusschen de Republiek en IJsland toe te
kennen dan aan de individueele prestaties der valken vangers, met wie wij
in het voorgaande hoofdstuk kennis hebben gemaakt. Toch komt het mij
voor, dat de valken vangst den voorrang geniet. De Hollanders, die dit
bedrijf uitoefenden, kwamen in veel nauwer contact met het land zelf en
zijn bevolking dan de walvischvaarders, die slechts „en passantquot; op IJsland
kwamen, in den letterlijken zin van het woord.

In den aanvang mag de walvischvaart onder de kusten van IJsland
loonend zijn geweest, langzamerhand trok de gewilde buit zich naar Noorde-
lijker gebieden terug; daarmede verviel de noodzakelijkheid van het
traankoken op IJsland, dat wij in verscheiden acten vinden vermeld. Op
den heen- en terugtocht mocht men al eens een haven aandoen om water of
leeftocht in te nemen, meestal liepen de schepen op hun reizen naar en
van Spitsbergen en Groenland aan IJsland voorbij. Wel speelde IJsland,
vooral in den tijd van de ontdekkingsreizen, een belangrijke rol bij het
berekenen van den koers in het Noordpoolgebied. Een ervaren schipper als
Willem Barentsz. nam voor de beschrijving van de route naar Groenland
IJsland als uitgangspunt; anderen noemden het eiland in het verslag van
hun tochten^).

») Mr. J. W. Verbürgt, Uit een oud handschrift betreffende Groenland, Tijdschr. Kon.
Ned. Aardr. Gen. 2de serie, deel XLV, 1928, blz. 892—899. ,,Item als men is tusschen Groenlant
ende IJslandt, soe siet men Snevels Joekel op IJslandt ende Witsarck op Groenlant soe-
verre, als 't claer weder is; daarop seggen de bevaren luyden, dat er 30 weecken sees tusschen
beyden is en niet meer. Item dit is de coers van IJslant nae Groenlant; is dat ghij sijt

-ocr page 103-

Voor zoover de IJslanders zelf aan de walvischvangst deelnamen, was

het m Deenschen dienst; een zelfstandige visscherij in open zee was voor

hen mtgesloten, daar de uitrustingskosten, aan een dergehjke onderneming

^rbonden, ver boven de draagkracht der IJslandsche vermogens gingen.

Wel maakten zij zich meester van aangedreven walvisschen, wanneer hun

zulk een buitenkans te beurt viel, maar in zee konden zij met hun open

booten de dieren niet baas. In de i8de eeuw was er op Oost-IJsland eenige

handel in walvischtraan en baleinen; van veel beteekenis was deze nering
echter niet^).

Hoewel de walvischvaarders er veel minder dan de kabeljauw visschers
een gewoonte van maakten om in den smokkelhandel een bijverdienste te
zoeken, zag Christiaan IV hen na de invoering van het handelsmonopolie
toch met gaarne den IJslandschen bodem betreden. Ook de voordeelen van
de walvischvaart onder IJsland wilde hij uitsluitend zijn eigen onderdanen
ten goede doen komen. Onze vroegste gegevens over de Hollandsche wal-
vischvaart naar IJsland danken wij mede aan de missiven, over en weer
gewisseld, zoodra Hollandsche en Deensche belangen in dit gebied met
elkaar in botsing kwamen.

De eerste waarschuwing, gericht tot de Staten-Generaal, over de wal-
vischvangst door ingezetenen van de RepubUek uitgeoefend, dateert van
löiö. De koning kwam er tegen op. dat onze walvischvaarders op de kusten
van Noorwegen, IJsland en de Faeröer vischten en zich niet ontzagen ook
aan land te komen, wat in strijd was met het privilege, dat hij zijn eigen
onderdanen als bizondere gunst had toegestaan. De Staten van HoUand
namen de missive over en hun resolutie was in haar kortheid typeerend
voor het standpunt, dat de RepubUek tot in de iSde eeuw zou innemen
tegenover eiken aanslag op de vrijheid van de visscherij. Het college besloot
..beleefdelijck te antwoorden en te continueren het gebruyck en vrijheyt
van visschen, sulcx als tot noch toe is gedaenquot;®). In later tijd mocht het
antvvoord wat uitvoeriger en met meer redenen zijn omkleed, de Republiek
bleef haar standpunt getrouw en handhaafde haar rechten naar eigen inzicht.

suydwart van Brcdefoert in IJslant, soe moet hij sijn coers setten recht westen, totdat hij
^et Witsarck recht in 't noerden; soe mach hij vrij Groenlant aensoecken ende hij compt in
Encksfoertquot; (blz. 899).

Res. Staten-Generaal. 23 November 1616. reis van de Orangnenboom; 28 October 1617.
««s van Mr. Joris Carolus stuurman van Enkhuizen; 30 Augustus 1618. reis van de Hasewint.
g'- Mr. S. Muller Fzn.. Geschiedenis der Noordsche Compagnie. Utrecht. 1874. blz. 381—383-

*) Aöils. Monopolhandel. blz. 525.

') Lias Denemarken. Nr. 5898. dat. i8 Februari, ree. 11 April 1616. — Res. Staten-Generaal.
II en 13 April i6i6, missive aan den koning van Denemarken. — Res. Staten van Holland.
26 April i6i6.

-ocr page 104-

Christiaan IV had als één der motieven voor zijn verbod aangevoerd,
dat door het optreden der buitenlanders zijn onderdanen „aldaer op rouwen
ende steenigen bodem geseten, die sich oock van de aenstootenden ende
ommeliggenden see alleen ophouden ende generen moeten, van sulcke haere
gelegentheyt daerdoor ontbloot ende berooftquot; zouden worden. Dit argument
zullen wij met meer recht een eeuw later in het confüct over de kabeljauw-
visscherij onder IJsland terugvinden; tot de walvischvangst zagen de IJs-
landers immers toch geen kans. Ook kwam in 's konings missive reeds de
pretentie tot uiting, dat de walvischvaarders in het Noordelijke gedeelte
van den Atlantischen Oceaan eigenlijk aan hem vergunning moesten
vragen. Deze pretentie had terstond protesten van de zijde der Repubhek
ten gevolge, maar in het algemeen liep het verschü in opvatting over de
al of niet toegelaten walvischvangst niet over de visscherij op de kusten van
IJsland en de Fa-röer, maar over het gebied van de Noordkaap en het
terrein, waarvoor de Staten-Generaal in 1614 aan de Noordsche Compagnie
octrooi hadden verleend«). Voor de geschiedenis van deze verwikkeUngen,
die buiten mijn onderwerp liggen, verwijs ik naar Muller's Geschiedenis der
Noordsche Compagnie, in het bizonder naar zijn hoofdstuk over de Deensche
pretenties.

Maar wie waren nu de walvischvaarders onder IJsland, over wie
Christiaan IV in 1616 klaagde? Dat kunnen wij niet met zekerheid zeggen;
wel weten wij, dat Nicasius Kien, bewindhebber van de Kamer Delft der
Noordsche Compagnie, „mitsgaders de Compagnie van Islandtquot; 18 Mei 1615
bij de Staten-Generaal een request indiende, om voor een reis naar het
Noorden te worden geholpen „bij leeninge van vijff ijsere gotelingen, de
twee van sesthien ende d'ander drye van thien hondert ponden, omme
die te gebruycken op twee haere schepen, die zij gereet hebben liggende op
de Maze, omme daermede te gaen visschen op de custen van Islandt, alwaer
ordinaris veel roovers haer onthouden.quot; Het antwoord luidde, dat hunne
Hoog Mogenden de supphanten graag hielpen ..tot vermeerderinge van
neringe in dese landenquot; en aan de Admiraliteit binnen Rotterdam last
zouden geven om de gevraagde gotehngen voor een half jaar ter beschikking
te stellen®).nbsp;^

Maar de naam ..Compagnie van Islandtquot; was waarschijnlijk slechts de
vlag, die de lading moest dekken, want Kien en de zijnen, o.a. Dirck Adriaensz.
Leversteyn uit Delfshaven, hadden plannen, die zich heel wat verder uit-

') Res. Staten-Generaal. 26 en 27 Januari 1614. Het octrooi omvatte de kust van Nova
Zembla en Fretum Davids, Groenland, Beerland en Spitsbergen. Zie C. G.
Zorgdrager. Bloeyende
Opkomst der Aloude en Hedendaagsche Groenlandsche Visschery, enz. 1720, IH, cap. 3.

Res. Staten-Generaal. 18 Mei 1615. — Muller, blz. 313. noot 6.

-ocr page 105-

strekten dan IJsland. Zij waren degenen, die in 1614 bij de ontdekking
van Jan Mayen-eiland betrokken waren geweest en ook dit jaar nog in
s het geheim van de rijke vangst wilden profiteeren. zonder volgens de be-
pahng, vervat in het octrooi van de Noordsche Compagnie, van de nieuwe
ontdekking aangifte te doen bij de Staten-Generaal. Om de aandacht af
te leiden werd het onschuldig klinkende IJsland als doel van de reis op-
gegeven. Gezien hun verdere houding tegenover de Noordsche Compagnie
en hun conflict met de Staten-Generaal, was een dergelijke voorstelling van
zaken van hen te verwachten«). Wel moet de expeditie in de omgeving van
IJsland zijn geweest, want hun bericht over de vele roovers op de IJslandsche
^st kwam met de feiten overeen; in 1615 hebben de Spanjaarden in de
westfjorden geplunderd'). Botsingen tusschen de aartsvijanden waren dus
in het hooge Noorden te verwachten.

Ernstige moeilijkheden met de walvischvaart onder IJsland deden zich
tot 1631 toe blijkbaar niet voor; anders zouden ons stellig gegevens bewaard
zijn gebleven. Hetzij de onzen in de jaren na 1616 de voorzichtigheid in
acht namen, hetzij de koning minder scherp toezicht liet houden, klachten
leven uit. Dat de Hollanders er niettemin kwamen, blijkt uit het verslag
van een Groenlandsvaarder, die in 1618 op de Noordkust van IJsland,
vermoedelijk ter hoogte van Hrfsey in den Eyjafjord, bij toeval den rijkdom
aan kabeljauw ontdekte«). De twisten om Spitsbergen, waar Denemarken
t^evergeefs zijn pretenties tegen Engeland en de Republiek trachtte te hand-
haven, vroegen echter aller aandacht. '

In 1631 wordt dit anders. 16 December 1631 had nl. de IJslandsche
^ompagnie te Kopenhagen het privilege voor de walvischvangst onder
ijsland.verworven. Zij mocht, om haar rechten te beschermen, alle vreemde
schepen, hetzij walvischvaarders, of doggers, binnen een bepaalde zone
^ Rondom IJsland aangetroffen, opbrengen. Deze afstand was voor de
Engelsche
. vvisschers op vier, voor die van anderenaties opjzes zeemijlen vastgesteld,
de reeds m het vorige hoofdstuk behahdelde^hiissive van 28 December

«) Muller, blz. 311—332. — Dr. G. W. Kernkamp, Stukken over de Noordsche Compagnie.
^'Jdr. en Meded. Hist. Gen. 1898. XIXde deel. blz. 263-292. - Mr. R. Bijlsma, Oud-Rotter-

19^2082de deel. 1915. blz.

Aöils. Monopolhandel. blz. 645. Vgl. ^ffsaga Jóns Ólafssonar Indlafara. samin af honum
jajfum (1661). Uitgegeven door Sigfüs Blöndal. Kopenhagen, 1908-1909, blz. 123. — Ólafur
^avlösson, Vlg Spdnverja d Vestfjördum 1615 og „Spönsku vlsurquot;. eftir séra Ólaf d
^ndum. Timarit 1895.

•) Rotterdam, Not. Jan Andriesz. van Aller. Nr. 91, acte 88. 16 October 1619. — MuUer,
blz. 236—284.

-ocr page 106-

1631 uitte de koning nu ook zijn misnoegen over de walvischvaarders, en
wel op grond van de bovengenoemde Verordening®).

22 April 1632 kwam 's konings missive in de Staten-Generaal, vergezeld
van een request, dat Jacob Sebastiaensz. Coel van Kopenhagen indiende
met het verzoek, „dat haere Hoog Mogende den ingezetenen deser landen
bij affixie van billetten ofte andersins willen waerschouwen van sich t'ont-
houden van de vaart op IJslant ende 't eylandt Faro, respective om de
Noort gelegen, geconsidereert dat sijne hoochstgedachte Majesteyt niet
gemeynt en is de frequentatie van d'ingesetenen deser landen op de voorsz.
plaetsen te gedoogenquot;!«»). Beide stukken werden in handen gesteld van de
gecommitteerden ^der Noordsche Compagnie, die zich te 's-Gravenhage
bevonden; aan hun antwoord ontleenen wij het volgende:

„als dat bij die van de Noortsche Compagnie noch in 't gemein noch
in 't particuliere noyt eenighe equipagie sijn gedaen, veel weyniger
eenighe visscherije is gepleecht aen IJslandt; voorders niet weetende
wat eylanden sijne Majesteyt verstaet met Wespenoe, als denselven
naem in de zeecaertten noyt gesien hebbende, ende zijn de bewint-
hebberen van de Noortsche Compagnie deser landen daerover beducht,
dat onder alsulcken onbekenden naem wel souden mogen verstaen
worden eenige plaetsen, begreepen onder het octroy, hetwelcke Uwe
Hoog Mogende Heeren belieft aen die van de Noortsche Compagnie
deser landen te verleenenquot;quot;).

Het was te voorzien, dat Coel niet lang op antwoord zou willen wachten;
in Juh diende hij wederom een request in, waaruit blijkt, dat deze remon-
strantie hem niet bekend was. De Staten-Generaal stelden zijn klacht in
handen van de Kamer Amsterdam van de Noordsche Compagnie om rapport
uit te brengen. Zij verontschuldigde zich, dat de Kamer als zoodanig nooit
een request van Coel had ontvangen, maar dat de gecommitteerden, die in
April te 's-Gravenhage vereenigd waren, reeds een remonstrantie hadden
opgesteld. Middelerwijl hadden zij vernomen, dat Coel in Delfshaven een
schip gehuurd en ter walvischvangst had uitgerust, waardoor huns inziens

•) Island og Fasröer, Suppl. 2, Nr. 9. Islands Handel og Fiskerie. 1552—1668. 16 December
1631. — LovsamHng for Island. I. blz. 215. — Lias Admiraliteit, Nr. 5492, dat. 28 December
1631, ree. 22 April 1632. Zie bijlage A.

W) Res. Staten-Generaal, 22 April 1632.

Lias Admiraliteit, Nr. 5493. Het stuk draagt geen dagteekening, maar moet
nè. 22 April (in Mei?) te 's Gravenhage zijn opgesteld. Het laatste argument gaf aanleiding
om te klagen over de wijze, waarop Denemarken zijn rechten op Spitsbergen deed gelden,
onder den naam van Christiaansbergen. Wespenoe = Westmenoe = Vestmannoerne ==
Vestmannaeyj ar.

-ocr page 107-

de zaak haar recht van bestaan had verloren; de remonstrantie was deswege
in portefeuille gebleven^ä).

Meteen maakte de Kamer van de gelegenheid gebruik om de doopceel
van Coel te lichten en haar misnoegen te kennen te geven over de uitreeding,
die in strijd was met het octrooi der Noordsche Compagnie en de placcaten
van de Staten-Generaal. Reeds in 1613 was een verordening uitgevaardigd,
waarbij aan alle Nederlandsche zeeUeden werd verboden in dienst te treden
van vreemde koningen, potentaten, republieken of andere landenquot;). In de
jaren na 1614 werd dit verbod telkens hernieuwd, speciaal met het oog
op de walvischvangst.

De Kamer Amsterdam was goed ingelicht; inderdaad had Coel in
Februari 1632 een schip gecharterd en wel de Jager, groot 800 kwarteelen
traan, van schipper Dirck Cornelisz. tKint, voor een reis naar IJsland „ofte
d ommelegghende eylanden van dien omtrent de Noort Caep geleghen,
behoorende ofte die begrepen zijn onder de compagnie van IJslant voor-
schrevenquot;. De schipper moest met een lading traan of andere goederen
naar Kopenhagen zeilen om te lossen; vervolgens zou de reis naar Dantzig
gaan voor een nieuwe lading, die voor Rotterdam of Amsterdam was be-
stemd. Mocht de bevrachter bij nader inzien het beter vinden Kopenhagen
of Dantzig niet aan te doen, dan was de schipper verplicht regelrecht naar
het Vlie of de Maas te stevenen. De huur bedroeg f 900 per maand, voor
minstens vier maandenquot;).

Deze bevrachting van Coel is een typisch staaltje van de handelwijze
der IJslandsche Compagnie te Kopenhagen. Wij zagen bij de bespreking van
het Deensche monopoHe reeds, dat vooral in den beginne de onderdanen
van Christiaan IV niet over voldoende scheepsruimte beschikten voor den
handel op IJsland. Het privUege voor de walvischvaart vergrootte de
moeüijkheden om in het gebrek aan schepen te voorzien. De Compagnie
zocht haar toevlucht in het buitenland, maar vergat, dat gehuurde hulp
een gevaarlijke concurrente kon worden. Het duurde niet lang, of zij begreep
het Trojaansche paard binnen te hebben gehaald; vandaar de actie tegen
de vaart op IJsland door buitenlanders!

Het contract van de Jager bevatte een clausule, dat de schipper onder
den commandeur van den bevrachter stond en gehouden was zijn bevelen
op te volgen. Bovendien was de Jager niet uitsluitend ter walvischvangst

quot;) Res. Staten-Generaal, 23 Julien 12 Augustus 1632. Lias Admiraliteit. Nr. 5493. dat. 3,
ree. 12 Augustus 1632.

quot;) Res. Staten van Holland. 22 Maart 1613.

quot;) Rotterdam, Not. Jan Andriesz. van Aller, Nr. 85, fol. 247. 28 Februari 1632. — Bijlsma,
blz.
210—212.

-ocr page 108-

uitgerust. Het schip was voorzien van veertien gotehngen, twee steenstukken,
twaalf musketten en munitie, zoodat het doel van de reis drieledig was!
Er was nl. sprake van gewapend optreden tegen allen, die de visscherij wüden
verhinderen of in strijd met het octrooi, door den koning van Denemarken
verleend, vischten en handelden op IJsland of elders. Waarschijnlijk hebben
wij hier dus te maken met een vrachtschip, dat tevens als politievaartuig
dienst deed; immers de lading, die niet uitsluitend uit traan bestond, speelde
een grootere rol dan men van een walvischvaarder zou verwachten.

Het charteren van walvischvaarders hier te lande door Denemarken
was geen uitzondering; de gebroeders Braem te Kopenhagen, die in Deen-
schen dienst voeren en herhaaldelijk vanwege Spitsbergen met de Noordsche
Compagnie in conflict kwamen, namen meer dan eens in deze jaren hier
commandeurs en schippers met hun schepen in dienst, ondanks de placcaten,
die de vaart in vreemden dienst verbodeni®). Hun werkzaamheid lag echter
niet onder de kusten van IJsland en valt buiten ons bestek.

Keeren wij terug tot het tweede request van Coel. Na ontvangst van de
missive der Kamer Amsterdam gingen de Staten-Generaal er toe over
een schrijven aan Christiaan IV op te stellen, waarin men beleefd te kennen
gaf, dat de Noordsche Compagnie blijkens haar antwoord zich niet aan
verboden handel of visscherij onder IJsland schuldig had gemaakt, en men
tegelijk een beroep deed op 's konings goedgunstigheid tegenover de valken
vangers, zooals wij reeds hebben gezienquot;).

's Konings gramschap duurde niet langer dan hem dienstig was, want
alsof er geen vuiltje aan de lucht was, vroeg Christiaan IV in Maart
1633,
of de Staten-Generaal „den eersamen onsen lieven bysonderen Philippo
Pelt, burger der stadt Amsterdamquot;, wilden toestaan om „t'onsen behoeve
etlijcke schepen ende volck tot den walvischvanck dienlijck, te bevrachten
ende aen te nemen, oock andersints allerhande gereetschap als chaloupen,
trossen, ochshoofden, schenen, hoepen ende andere daertoe dienlijcke dingen
in te koopen ende in ons Koninckrijck te bestellen.quot; Het was een groote
teleurstelling geweest, dat de volgens 's konings commissie van
29 December
1.1. ingekochte waren werden vastgehouden. Christiaan IV verdacht de

») Lias Denemarken. Nr. 5903, 13 Maart 1632. Res. Staten-Generaal, 13 Maart 1632. —
Zij charterden in 1635 het Vliegende Hart, groot iio last, van Gerrit
Albertsz. Pey, in 1636 de
Fortuyn, groot 150 last, van Dirck IJsbrandtsz. Sorchdraeger, naar de Noordkaap en namen
Pieter Jansen voor 5 jaar als commandeur in dienst voor de walvischvangst. Amsterdam, Not.
Jan Warnaerts, Nr. 670, BBB. 7 en CCC. 2. 2 April 1635. Nr. 672. N. 2, 12 Maart 1636.

quot;) Lias Admiraliteit. Nr. 5493, dat. 3, ree. 12 Augustus 1632. Res. Staten-Generaal,
24 Augustus 1632. Lias Denemarken, Nr. 5907, 24 Augustus 1632. Waarschijnlijk is deze brief!
in verband met klachten van Denemarken over verboden handel in 1646 e
.V., in deze latere lias'
verzeild geraakt.

-ocr page 109-

Noordsche Compagnie hier de hand in te hebben gehad en terecht, want in het
placcaat van ii Maart
1633 was op verzoek der Compagnie het verhuren van
schepen voor de walvischvangst aan vreemde compagnieën
verbodenquot;).

De hier genoemde Philips Pelt was factor van de gebroeders Braem en
trad als hun vertegenwoordiger te Amsterdam op. Wij zullen zien, dat hij
meer relaties met het Noorden had; in den handel op IJsland speelde zijn
tamihe door haar samenwerking met Jonas Trellund later een belangrijke
rol. Pelt zelf had al moeite gedaan om van de Staten-Generaal toestemming
tot den uitvoer te verkrijgen, maar het advies van het college der Admiraliteit
tot Amsterdam was van dien aard, dat de Staten-Generaal afwijzend' op zijn
request hadden beschikt. Het verzoek van den koning, dat diende om Pelt
te ondersteunen, kwam
23 April 1633 in de Staten van Holland; dit college
verwees de zaak naar de Noordsche Compagnie. Hoe haar advies luiden zou,
was na de door haar gevoerde actie voor het reeds genoemde placcaat niet
wijfelachtig. Het was immers juist haar bedoeling geweest door middel
niervan mtrustingen van dien aard. zoowel ten behoeve van Braem en
consorten als van Coel en de IJslandsche Compagnie te Kopenhagen, on-
mogelijk te maken. Vooral het bedrijf van de eersten moest worden ge-
awarsboomd, daar men bij Spitsbergen voortdurend met de Deensche
walvischvaarders overhoop lagquot;).

Het jaar 1634 zou nieuwe moeilijkheden brengen en wel bizonder
ngewikkelde, omdat wij nu drie partijen tegenover elkaar vinden, alle drie
onder leiding van een Cool of Coel. Twee van hen woonden, althans
njdelijk, te Kopenhagen; maar alle drie behoorden misschien tot één en
aezelfde Delfshavensche familie. Het minst duidelijk is de positie van Claes
^001 te Kopenhagen, die als „dienaar van de Walvischcompagnie tot Coppen-
nagen optrad en Hendrick Cornelisz. Ijs van Vlieland als harpoenier in
lenst nam. Ijs kreeg opdracht om nog twee harpoeniers met elk een
tuurman en lijnschieter aan te werven en zich naar Denemarken te begeven;
vandaar zouden zij met de schepen der „voorschreven IJslandsche Com-
Pagnie (die dus met de genoemde Walvischcompagnie identiek was) naar
Jsland op de walvischvangst varen. Behalve vrijen overtocht en de kost
«regen allen
5 car. gid. van ieder kwarteel gekookt traan, terwijl de har-

ip Lias Denemarken, Nr. 5903. dat. 11 Maart, ree. 19 April 1633. — Bijlsma, blz. 2x1.

quot;) Res. Staten-Generaal, 26 Februari 1633, 7 Maart en 19 April 1633. Res. Staten van
olland, 23 April 1633. — Muller, blz. 246—269. — In een contract
voor de walvischvangst,
gesloten tusschen de gebroeders Braem en eenige kooplieden, nl. Abraham Dircksz. Leversteyn
van Delfshaven, Severijn Alemans van Rotterdam en Adriaen Claesz. van de Graef van
Amsterdam, treedt Philips Pelt als borg voor Godert Braem op. Amsterdam, Not. Jan
Warnaerts, Nr. 668, fol. 123 v°. - 125 v»., 31 Januari 1634.

-ocr page 110-

poeniers voor „potteryequot; i8o car. gld. zouden beuren vóór het vertrek uit
Amsterdam. Ijs ontving bovendien loo car. gld. voor de te maken onkosten
en 250 car. gld. voor een „vereeringequot;. Als comparanten traden voor Claes
Cool twee Amsterdamsche koopheden op, nl. Pieter Willemsz. Hooft en
Pelgrum Bosquot;).

Uit het feit, dat Jacob Sebastiaensz. Coel tegen deze contracten een
scherp protest deed hooren, zouden wij kunnen afleiden, dat Claes Cool
niet in dienst kan zijn geweest van de heeren „Bewinthebberen der IJs-
lantse Walvischvangst en der Compagnie in Denemarckenquot;, aan wie het
octrooi voor deze vaart was vergund en uit wier naam Jacob Sebastiaensz.
Coel protesteerde. Dus zouden wij in die „Walvischcompagniequot; een concur-
reerende Deensche onderneming moeten zien. De medewerking van de
Amsterdamsche koopheden Hooft en Bos, die tegelijkertijd hun steun
verleenden aan Jacob Sebastiaensz. Coel in een straks te bespreken kwestie,
wettigt echter het vermoeden, dat deze Amsterdammers althans in de
meening verkeerden, dat Claes Cool voor de wettige IJsIandsche Compagnie
te Kopenhagen werkte. In aanmerking genomen, dat de uitreeding te
Kopenhagen geschiedde, dus in het hol van den leeuw, ben ik geneigd tot
de veronderstelling, dat Jacob Sebastiaensz. Coel in Claes Cool een concur-
rent in het huren van buitenlandsche werkkrachten en materiaal voor de
IJsIandsche Compagnie te Kopenhagen zag en hem dit met 's konings hulp
trachtte te beletten.

Claes Cool stoorde zich echter niet aan het protest van Jacob Sebas-
tiaensz. Coel van Maart 1635, maar huurde ter zelfder tijd het schip van
Pieter Cornehsz. Seeman van Zaandam voor de walvischvaart onder IJsland.
Behalve Hendrick Cornelisz. Ijs nam hij Sieuwert Andriesz. van Staveren
en Pieter Davidtsz, van Zaandam als harpoeniers in dienst. Deze reis dreigde
eerst nog te mislukken, daar Pelgrum Bos op de lading beslag Het leggen;
maar de zaak werd opgeschort en bleef slepen tot in 163620).

Er waren echter nog meer bevrachtingen, die Jacob Sebastiaensz.
Coel ergerden. Eenige Deensche koopHeden, Jürgen Danielsz., Harman
Woyste, Jan Ottersz. en, last but not least, Jacob Sebastiaensz. ver-
zochten nl. in Maart 1634 aan de ons reeds bekende Amsterdamsche
kooplieden Pieter Willemsz. Hooft en Pelgrum Bos tegen een uitreeding
ter walvischvangst, ditmaal te Rotterdam, te protesteeren. De kwestie was
niet onvermakelijk, want de hoofdaanlegger van dit plan was Hendrick

quot;) Amsterdam, Not. Jan Warnaerts, Nr. 668, fol. ii8 v®.—119, 27 Januari 1634.

«•) Amsterdam, Not, Jan Warnaerts, Nr. 670, BBB 6, 27 Maart 1635.— Not. Nicolaes
Gerritsz. Rooleeu, Nr. 762, fol. 78, 30 Maart en fol. 116, 4 April 1635.— Not. Jan Warnaerts,
Nr. 670, X 3, 17 April 1635. Nr. 671, 13 November 1635. Nr. 672, MMM 6, 15 Februari 1636.

-ocr page 111-

Meeuwsen (Coel), een neef van Jacob Sebastiaensz. Dit veelbelovende familie-
lid had zijn oom verzocht een accoord met hem aan te gaan in zake de
walvischvaart onder IJsland, opdat hij naast de IJslandsche Compagnie
te Kopenhagen dit bedrijf zou kunnen uitoefenen. Begrijpelijkerwijs had
Jacob Sebastiaensz. Coel dit afgeslagen, waarop Hendrick gedreigd had,
„soo het met geen consent mach geschieden, dat hij met meer schepen,
ten minsten met vier scheepen, evenwel sal comen.quot;

Het verzoek uit Kopenhagen aan de Amsterdamsche kooplieden hield
in, dat zij aan Hendrick Meeuwsen en zijn reeders te verstaan zouden geven,
dat een dergelijke uitreeding ten eenen male verboden was, als in strijd
niet de bekende missive van den koning van Denemarken, d.d. 28 December
1631. In het protest der Deensche koopHeden werden als Rotterdammers,
die bij deze zaak waren betrokken, genoemd Hendrick Nobel, Cornelis Müsch,
gr^fier van de Staten-Generaal, Joost Adriaensz. van Coulster, lid van de
Admiraliteit tot Rotterdam en brouwer in de Oranjeboom, e.a. Als schipper
zou optreden Dirck Cornelisz. tKint, als commandeur Hendrick Meeuwsen
zelf. In verband met een soortgelijke uitrusting werd ook Abraham Lever-
steyn met zijn schipper, reeders en volk genoemd. Daar de Deensche koop-
heden met Coel het privilege bezaten om „op ende onder IJsland alleene
walvisch en andere visch te mogen vangen ende sij met andre luyden
schaeden niet en sijn gedientquot;, waarschuwden zij, dat allen, die met de
uitreeding hadden te maken, als „lantberoversquot; beschouwd en met arrest
zouden worden gestraft^i).

Jacob Sebastiaensz. plukte nu de wrange vruchten van zijn contract
van twee jaar geleden; de schipper, die toen voor hem gevaren had, Dirck
Cornelisz. tKint, was in dienst van zijn concurrenten getreden en zeilde met
de Jager, groot 130 lasten en gemonteerd met veertien gotelingen, naar
IJsland ter walvischvangst. De huur bedroeg 825 car. gld. per maand. Leef-
tocht en kruit, „'t welcke den schipper soo tot eerschooten van de Com-
pagnie als door ordre van henluyden bevrachters, haeriuyder commandeur
offte commys sal comen te verschietenquot;, kwamen voor rekening van de
bevrachters. Als zoodanig traden op Joost Adriaensz. van Coulster, Cornelis
^ Bartholomeus Bastiaensz. Coel. broeders van Jacob, en Willem Willemsz.
Nobel. Zij noemden zich „bewinthebberen van de Islantsche Compagniequot;
en zetelden te Delfshaven. waar de lading moest worden gelost^quot;).

De plannen van Hendrick Meeuwsen strekten zich nog verder uit; in

quot;) Amsterdam, Not. Jan Warnaerts, Nr. 668. fol. 189 v°. — 190. 3 Maart 1634. — Zie over
van Coulster: Mr. R. Bijlsma, Rotterdams Amerika-vaart in de eerste helft der 17de eeuw. Bijdr.
voor Vaderl. Gesch. en Oudh. 5de reeks, 3de deel. 1916, blz. 105.
114—115-

Rotterdam. Not. Arnout Wagensvelt. Nr. 144. acte 320, 6 Mei 1634.

-ocr page 112-

December van het jaar 1634 nam hij een drietal Fransche harpoeniers voor
deze IJslandsche Compagnie in dienst, die tusschen Groenland en Spitsbergen
zouden visschen. Van deze acte, die overigens buiten ons onderwerp valt,
is één zinsnede van beteekenis. Men hield hier te lande nl. rekening met
de kans, dat de IJslandsche Compagnie te Kopenhagen op de harpoeniers
beslag legde; in dat geval waren zij gehouden voor goede plaatsvervangers
te zorgen^«).

Ook in 1635 zette de IJslandsche Compagnie te Delfshaven haar werk-
zaamheden voort, getuige een contract van Februari, waarbij Joost Adriaensz.
van Coulster zijn schip de Winthont, groot 150 lasten, voor 790 car. gld.
per maand verhuurde aan Cornelis en Bartholomeus Bastiaensz. Coel voor
de walvischvangst onder IJsland. De beide broeders met Hendrick Meeuwsen
hadden 15/32 part in de uitreeding, terwijl de rest in handen was van Van
Coiilster e.a.^«), In April rustte Hendrick Meeuwsen nogmaals een schip
uit, de Fortuyn van schipper Dirck Dircx, groot 50 lasten, met dezelfde
bestemming. De huur bedroeg f 1000 voor de geheele reis^^). Ongeveer in
denzelfden tijd werd er nog een contract voor de walvischvangst gesloten,
echter naar de Noordkaap, waarvoor de bevrachters den schipper een pas-
poort zouden verschaffen^®).

Dit werd Jacob Sebastiaensz. toch al te kras; in April 1635 diende hij
„vanweghen de beeren bewinthebberen der IJslantse walvischvangst ende
Compagnie in Denemerckenquot;, een klacht in tegen Dirck Cornelisz. tKint,
schipper van de Jager, en Hendrick Meeuwsen, commandeur, wegens ver-
boden walvischvangst, het opslaan van tenten en het stellen van ketels
voor het koken van traan in de haven van Stengelsfort (?) op IJsland in
1634. Confiscatie van schip en lading, tevens een boete van 600 rijksdaalders,
was de straf voor dit misdrijft'). Tegelijk schreef Christiaan IV aan de
Staten-Generaal over klachten der IJslandsche Compagnie te Kopenhagen,
gericht tegen onderdanen der Republiek. De nadruk viel nu echter op den
verboden handel, zoodat wij deze zaak in ons volgende hoofdstuk zullen
behandelen. In deze jaren was de grens tusschen walvischvaart en handel
niet scherp te trekken; vandaar dat in de requesten beide vaak in één adem
werden genoemd.

Coel fungeerde steeds als overbrenger van de missiven des konings.
Persoonlijk was hij meer geïnteresseerd bij de walvischvangst. Hij trad op

«») Rotterdam, Not. Jacobus Delphius, Nr. 402, acte 25, 3 December 1634.
*♦) Rotterdam, Not. Adriaen Kieboom, Nr. 150, acte 307, 17 Februari 1635. Bijlsma, t.a.p.
quot;) Rotterdam, Not. Adriaen Kieboom, Nr. 150, acte 362, 18 April 1635.
quot;) Rotterdam, Not. Jan Andriesz. van Aller, Nr. 85, acte 378, 9 Maart 1635.
quot;) Rotterdam, Not. Jan Andriesz. van Aller, Nr. 99, acte 63, 13 April 1635.

-ocr page 113-

X. Geysir bij Hiisavik, waarin schapcvlcesch wordt gekookt (blz. 75—76).

-ocr page 114-

ijsi^andsciik jgt;ame.

Uit: „De Walvischvangstquot;, .784.nbsp;p^io Lichtbeelden-Instituut, Amsterdam,

XI. IJsIandsche Dame, kleederdracht in de iSde eeuw.

-ocr page 115-

als gemachtigde van de IJslandsche Compagnie te Kopenhagen en ver-
zorgde de uitrustingen hier te lande; vandaar zijn verontwaardiging, als
onze walvischvaarders voor eigen rekening schepen uitreedden naar het
betrokken gebied. Zijn zaken wikkelden zich niet altijd zonder moeilijkheden
at want het geschil met Pieter Cornelisz. Ijs. schipper van Vlieland, liep
zoó hoog, dat Ijs beslag legde op vischtuig voor de walvischvangst, dat
Coel te Amsterdam had opgeslagen. Daar het vischseizoen naderde, verzocht
Coel opheffing van het beslag en stelde süffisante cautie. Daarmede ging
Ijs accoord, want in het gelukkig bezit van: „drie stucken walvisvoor-
gangers, bestaende twee elcx in ses deelen, d'ander int geheel, en noch 25
rance walvisharpoenen, twee messen, noch seeven geteerde walvislijnen, noch
een blieken pomp met een kit, noch een grutketel, noch ses ledige tonnenquot;,
trok Jacob Sebastiaensz. af^»). Sindsdien wordt hij niet meergenoemd.

Van Deensche zijde was de stroom van requesten met den jare 1635

uitgeput. Om nog eens duidelijk het standpunt van de regeering te bepalen.

vaardigde Christiaan IV in het begin van 1636 een verordening uit, waarbij

zoowel „etzliche auslendische, so wohl auch unsere unterthanen mit ausz-

lendischer aequipierungquot;, die zieh met de walvischvangst onder IJsland

bezig hielden, op het hart werd gedrukt, zich daarvan in de toekomst te

onthouden. Ook het binnenloopen van havens in IJsland, Groenland en

Noorwegen om traan te koken werd verboden^»). In aansluiting hierop werd

in April het privilege van de IJslandsche Compagnie voor de walvischvangst

verlengd; de clausule over het opbrengen van vreemde visschers binnen

een bepaalde zóne werd herhaald. Deze bleef voor de Engelschen op vier,

voor andere naties op zes zeemijlen vastgesteld, evenals in het privilege
van 163130).nbsp;jnbsp;5 gt;nbsp;F 5

Na alle gekibbel waren de gemoederen blijkbaar tot rust gekomen,
want in de volgende jaren ontbreken de klachten. Wel hield de resident te
Kopenhagen, Carel van Cracau, een oogje op de gedragingen van de Deensche
oorlogsschepen. Hij rapporteerde o.a. in 1636 en 1641, dat er eenige naar
■IJsland gingen, maar van een optreden tegen onze schepen had hij niets
vernomen, zoodat het een gewonen inspectietocht gold. In 1639 schreef hij
over Philippus Pelt te Amsterdam, die toen nog als factor van Jan Braem
optrad en in 1656 voor de Groenlandsche Compagnie te Kopenhagen Pieter

O ^'quot;Sterdam, Not, Nicolaes Gerritsz. Rooleeu. Nr. 762. fol. 21 v'.. 6 Februari 1635; fol.
I v°.—62.17 Maart 1635; fol, 47 v'.—48. 19 Maart 1635; fol. 133. 23 April 1635; fol.
133
«3 April 1635.

quot;) Island og Faeröer. Suppl, 2. Nr. 2. 23 Januari 1636.

*®) Island og Fa;röer, Suppl. 2. Nr. 9, 16 April 1636. Lovsaraling for Island, I, blz,
220, Documenten Holland, Nr. 2083. nr. 21. bijlage ..Pro Informationoquot;. Februari
1741. Litt. F.

6nbsp;65

-ocr page 116-

Reyniersz. van Ditmarsen als commandeur voor de walvischvaart naar
bpits Dergen in dienst nam^i).

Wij naderen de jaren na den afloop van het octrooi der Noordsche
Compagme. Een tijdlang ging de walvischvaart achteruit, tot na den eersten
Engelschen oorlog een opleving viel waar te nemen. In 1655 bv zond
Adnaen Hartman, burgemeester van Rotterdam, een schip onder schipper
Jacob Jacobsz. Harel ter walvischvangst naar Groenland. De commandL
mocht zeilen, waarheen hij wüde, om zijn spek tot traan te koken; dat havens
op IJsland met uitgesloten waren, blijkt uit de volgende clausule-

„oft geviele dat 't voorsz. schip soude mogen in Islant comen om 't
speek te koken, zuUen d'heeren bevrachters moeten presteren, dat
henluider commandant of scheepsvolck aldaer niet zuUen handelen tot
offentie van Zijn Majesteyt van Denemarcken of desselfs ingesetenen
waardoor 't voorsz. schip eenige schade soude mogen lijden, maar
alleenelycken daer mogen hun speek koken, sonder dat het voorsz
schip aldaer gearriveert zijnde, voor de tweede mael tot het koken
van den traen naer een ander plaets zall mogen vervoert
wordenquot;82)
Men was zich hier te lande dus wel degelijk bewust, dat er eenige risico
aan het bmnenloopen van een IJslandsche haven was verbonden, voor een
walvischvaarder van uitsluitend nadeeligen aard, daar het voordeel van den
handel niet tegen een confiscatie opwoog. Toch lagen er in 1656 Hollandsche
walvischvaarders voor de Strandas^^sla®'). Zoo groot was het risico niet, of
het voordeel van de vangst woog er tegen op.

Tegen 1660 verschijnt Jonas Trellund ten tooneele. Daarmede komt
er een nieuw element in de walvischvaart onder IJsland. Hoewel zijn werk-
zaamheden reeds lang vóór 1660 begonnen en toen op het gebied van den
IJslandschen handel al eenige uitgebreidheid hadden verkregen, wil ik hier
uitsluitend zijn walvischvaart bespreken, die zich tot de jaren 1661 e v
beperkte. Naar het mij voorkomt, was het privüege, dat hij in 1660 verwierf,
slechts een middel om vasten voet op IJsland te krijgen. Wij zullen later
zien, dat hij reeds in 1659 en 1660 een aantal schepen naar IJsland bevrachtte
die een uitgebreiden smokkelhandel dreven, al beschouwde hij zichzelf ook
ds redder m den nood voor IJsland, toen de IJslandsche Compagnie door
den oorlog genoodzaakt was de vaart te staken.

^^V^jn actie om een vergunning voor de visscherij van den Deenschen

L^ Denemarken, Nr. 5904. dat. 4. ree. 18 Juni 1636; dat. 24 Mei, ree. 10 Juni 1639.
Nr. 5905, dat. 22 Jum, ree. ii Juli 1641- Amsterdam. Not. Nicolaes van Bom. Nr. 2141
lol 27. 4 Februari 1656.nbsp;^ '

«) Rotterdam. Not. Vitus Mustelius. Nr. 506. blz. 190. 16 April 1655.
Vatnsfjaröaranndll yngri.

-ocr page 117-

koning te verwerven, hooren wij voor het eerst, als de regeering van Amster-
dam hem een brief van aanbeveUng geeft voor de Staten-Generaal, waarin
zij de hulp van de vertegenwoordigers der Repubhek in Denemarken inroept,
om voor Trellund toestemming te verkrijgen op IJsland aan land te
komen. In het request aan Amsterdam, dat ons niet bewaard is gebleven,
maar waarvan wij den inhoud uit het schrijven der regeering kennen, ver-
klaarde hij reeds sinds jaren handel op IJsland te drijven; voor zijn visscherij
onder de kust zou hij gaarne verlof hebben om een haven binnen te loopen
m geval van slecht weer. Noch de aard van zijn handel noch die van
zijn visscherij worden nader toegeUcht. De Staten-Generaal besloten, na het
ingekomen rapport, hun gezanten te Kopenhagen te schrijven dit ver-
zoek te ondersteunen®«).

Te oordeelen naar de twee privileges, die Trellund in den zomer van
1660 van Christiaan IV ontving, zij het dan ook tegen een behoorlijke
pacht, was de uitslag van de bemoeiingen der gezanten alleszins bevredigend.
Het privilege van 18 Juli 1660 behelsde toestemming voor de walvischvangst
en andere visscherij onder IJsland voor den tijd van 20 jaar, op één of ander-
halve mijl afstand van de kust. Het aanloopen van havens in geval van storm
was hem toegestaan; bovendien mocht hij in de een of andere haven, b.v.
Grundarfjord, Hafnarfjord of elders, opslagplaatsen laten bouwen om zijn
Visch, traan, walvischbaarden en vischtuig te bewaren. Ook zijn sloepen en
booten mocht hij daar in veüigheid brengen. Daarnaast kreeg hij vergunning
tot het opkoopen en afhalen van rog. Verboden werd hem daarentegen alle
handel zonder toestemming van den landvoogd en de participanten der
IJslandsche Compagnie te Kopenhagen, op straffe van confiscatie der waren;
zijn octrooi liep echter geen gevaar. Voor dit privilege bedroeg de pacht
2000 rijksdaalders in specie, telkens 400 voor een periode van vier jaar. De
sysselmannen en ambtenaren op IJsland kregen een wenk om zorg te dragen,
dat de bevolking Trellund en zijn volk tegen een billijke vergoeding bij zijn
bedrijf behulpzaam was, waar dit noodig mocht zijn®quot;).

Jonas kon met dit resultaat tevreden zijn, dat nog werd vergroot door
het privilege van 14 Augustus d.a.v., waarin hem speciaal de opkoop van
rog op dezelfde voorwaarden werd toegestaan.
Na vooruitbetahng van twee
termijnen was het octrooi hem voor acht jaar verzekerd.
De rechten der
■IJslandsche Compagnie mocht hij niet aantasten, maar tegen overtreders

Lias Loopende 1660. Nr. 4873, 22 Januari 1660. Res. Staten-Generaal, 26 Januari en
Februari 1660. Lias Denemarken, Nr. 5913, 6 Februari 1660.

quot;) Aöils, Monopolhandel, blz. 120. Lovsamling for Island, I, blz. 255—256. Magnus
Ketilsson, Forordninger og aabne Breve, III, blz. 72—74. Afregninger, III, 148. J- 203 og L.
30 b, quitantie van 23 Augustus i66o.

-ocr page 118-

van haar privileges was het hem vergund op te treden. Zoo hij een aandeel
m de Compagnie kocht of de vergunning overnam van iemand, die op IJsland
handel mocht drijven, dan was het zijn goed recht om daarvan zooveel
mogelijk profijt te trekkenss).

Wij komen hier in aanraking met de pijnlijke verhouding tusschen
Christiaan IV en zijn IJsIandsche Compagnie. Door den oorlog met Zweden
was zij niet in staat geweest de vaart op IJsland naar behooren te onder-
houden; in 1659 en 1660 had de handel zelfs stil gelegen, daar de koning de
schepen voor den oorlog opeischte. TreUund had van die stagnatie gebruik
gemaakt om vasten voet op IJsland te krijgen en uit de klachten der Com-
pagnie bleek, dat hij een geduchte concurrent was geworden. Christiaan IV,
die reeds lang over zijn kooplieden ontevreden was. besloot zich TreUunds
ondernemingslust ten nutte te maken. De situatie was niet van humor
ontbloot, als wij zien, hoe Jonas zich met een effen gezicht het privilege voor
het aandoen van eenige IJsIandsche havens het schenken, waar hij heusch
zonder toestemming ook wel zou zijn gekomen en ondertusschen reeds
een vaste basis had gevonden. Zijn positie tegenover de IJsIandsche Com-
pagnie werd echter veel sterker, hoewel hij zijn vergunningen tegen een
pacht van
200 rijksdaalders per jaar niet cadeau kreeg.

Van 's konings standpunt bezien, was de toegeeflijkheid van Christiaan
IV tegenover Trellund begrijpelijk. Het waren dure jaren voor 's lands
schatkist en alle bizondere inkomsten waren welkom; vandaar de gretigheid
van Chrisüaan IV om TreUund met dit privilege te begunstigen en later de
toestemming tot het opkoopen van rog nog eens extra te verkoopen. Hij wist,
dat Trellund zijn handel dreef van Amsterdam uit en dit zou blijven doen,'
zoolang hij, buiten de Compagnie staande, niet in Kopenhagen behoefde té
zetelen. Niettemin werd hem, zonder de voorwaarde van zijn handel van
Kopenhagen uit te moeten drijven, in het vooruitzicht gesteld, dat hij zich door
koop van een aandeel in de Compagnie nog uitgebreider relaties kon ver-
schaffen.
Wij mogen in deze transactie dus wel in de eerste plaats een
streven van den koning zien om geld te krijgen, wat dank zij Trellunds be-
geerte naar een grooter afzetgebied gelukte.

Wij zullen er hier niet verder op ingaan, hoe Jonas zich meester trachtte
te maken van een deel van den IJslandschen handel, maar ons beperken
tot zijn walvischvangst. Uit het voorgaande is wel gebleken, dat deze
visscherij niet het eenige en zeker niet het voornaamste motief van zijn
streven was, maar wel het kwetsbare punt voor de IJsIandsche Compagnie
beteekende, daar zij sinds jaren van haar privilege weinig of geen gebruik

»•) Aöils, Monopolhandel, blz. 120. Lovsamling for Island. I, blz. 256. Magnus Ketilsson,
III, blz.
74.

-ocr page 119-

had gemaakt. In zijn „Gründtlicher Berichtquot;, een soort apologie van zijn
optreden, zeide Trellund later met ronde woorden:

„Dasz aber solches vermeintliche fundament von der compagnie
nur blosz zum schein angeführet wird, da doch in der that einige
unter ihnen ausz privat hasz dieszes werck wieder mich treiben, ist
unschwer daraus abzunehmen, dasz niemandt beweisen kan, dasz
jemals seithero die compagnie so groszen schaden bey dem wallfisch-
fang gelitten, einiges schiff alhir ausgerüstet und nacher Iszlandt
geschicket worden, die fischerey und den rögenhandel alda zu suchen
und fortzusetzen, davon diesze statt einigen profit und nahrung hette
haben mögen.quot; En wat verder betoogde hij: „Belangendt den wall-
fischfang, hat zwar die compagnie für etzhchen jähren denselben
angestellet, nachgehendts aber, alsz sie groszen schaden dabey gehabt,
gäntzlich wieder cassiret und fahren
lassenquot;«').

In Januari 1661 rustte hij inderdaad een walvischvaarder uit en wel
t Houte Wambus van schipper Pieter Jansen Houtewambus van Middelie.
Als commandeur nam hij Andries Lourensz. van Amsterdam in dienst, die
„tegens d'behoorlijcke ende ordinaris tijt hem uyt dese landen transpor-
teeren sal na Groenlant, IJslant ende alomme daeromtrent, soo den voor-
noemden Seigneur Trellont sal coomen te ordonneeren.quot; Zijn gage bedroeg
20 st. voor ieder kwarteel zuiver traan, dat door Gods zegen zou worden
verkregen, en f 120 voor „een pot wijnsquot;. Wij hebben het aan het toeval
te danken, dat er over deze reis iets meer bekend is geworden. De com-
mandeur verklaarde nl. later op verzoek van Paulus Pelt, een oom van
Trellunds vrouw, dat hij op IJsland uit het schip van commandeur Pieter
Uaesz,, genaamd de Swarte Ruyter, 42 kwarteelen traan in 't Houte Wam-
bus had overgenomen««).

Uit een andere acte valt te concludeeren, dat ook dit tweede schip
door Trellund voor de walvischvangst onder IJsland was uitgerust en wel

Island og Fairöer, Suppl. 2, Nr. 9. Gründtlicher bericht, warümb die mir allergnädigste
ßegonnete iszländische octroy, auff den rögenhandell und fischerey. mit recht nicht mag wieder
cassiret werden. Zonder datum of jaar. Zie bijlage F.

Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2793. fol. 218, 28 Januari 1661. Het contract
evat enkele toevoegingen, waardoor het zich onderscheidt van de vrachtbrieven voor de Groen-
andsvaart. „... zal zeylen na Groenlant/langs de custen van IJslant, Noorwegen/ende alomme
daaromtrent op de visscherije van de walvisschen, omme aldaer in zee off oock in hoedanige plaetse
o^f Plaetsen, bayen off andersints te leggen, drijven, wenden, keeren, zeylen, verseylen, visschen,
laden ende herladen /, als den commandeur of comies van den
bevrachter sal goetdunckenquot;. Het
tusschen // geplaatste is toegevoegd. — Nr. 2756, 14 Januari 1661. Mocht het contract over
1662 worden verlengd, dan beurde hij f300.— voor „een pot wijnsquot;. Een kwarteel traan werd
Berekend op „twaelff steecanquot;. — Nr. 2761, 20 April 1662. De reis ging eerst naar Groenland.

-ocr page 120-

met Marcus Mom. den zoon van den ons bekenden valkenhandelaar uit
Rotterdam, Jan Marcusz. Mom, als commies aan boord. De Swarte Ruyter
onder schipper Pieter Thomasz., beleefde nog een tweede avontuur op haar
reis, dat een aardig kijkje geeft op de wisselvaUigheden van het bedrijf
In Mei was het schip bij Hrisey, een eilandje in den Eyjafjord op Noord-
IJsland aangekomen en later legde de harpoenier de verklaring af:

„dat sij getuygen tsedert deselve tijt tot den ses-en-twintichsten
September daeraen, als wanneer sij vandaer weder vertrocken, seven
walvisschen hebben helpen vangen, doch dat sijluyden maer ses wal-
visschen daervan becomen hebben, nadien als de sevende walvisch
bijna doot was. de harpoen los gingh, ende haer volck vermits het
hart weer die niet beroeyen conden. ende dienvolgende deselve
moesten verlaten, hetwelck was omtrent te elff uyren in de nacht;

dan s'morgens dach geworden zijnde, [sij] vernamen dat deselve
walvisch in Olefioert (Ólafsfjord) aen strant lagh. waeromme haer-
iuyder coopman en commandeur, beneffens eenich van haer volck
aenstonts met vier sloepen derwaerts roeyde, maer wilden de inge-
setenen deselve walvisch int geheel noch deel niet laten volgen;
integendeel deelden dien gheÜjck onder malcander ende consumeerden
dezelve, ende dat niettegenstaende door het volck van hen getuygen
de voorschreven walvisch met de lens wel tachtich a hondert steecken
gegeven ende soo goet als gedoot was.quot;®«)

De spijtigheid van den harpoenier komt duidelijk aan den dag, maar
bedenkt men, in hoe moeilijke omstandigheden de IJslandsche bevolking
verkeerde, dan kan men zich levendig voorstellen, hoe groot de vreugde
over een zoo onverwachte buitenkans was. Zoo maar een heelen walvisch
's morgens aan de kust te vinden, was een gave des hemels, die niet genoeg
op waarde kon worden geschat; maar de onzen hadden het toekijken.

De avonturen van de Swarte Ruyter waren daarmede nog niet ten einde.
Toen de schipper in het najaar in Groenefiort (Grundarfjord) lag om lading
in te nemen, dwong een zware storm hem, tot behoud van schip en volk.
den grooten mast te kappen. Hij was daarop genoodzaakt den winter op
IJsland over te blijven; dat hij toen van de gelegenheid gebruik maakte
om handel met de bevolking te drijven, sprak haast van zelf. Toen de
schipper zich later verantwoorden moest voor het verlies van zijn mast,
verklaarde hij na de ramp nog slechts kwarteel traan en een kwarteel
vincken (kleine stukken spek) aan boord te hebben gehad; de rest van
de lading bestond uit stokvisch e.a. Het grootste gedeelte van de vangst,

») Amsterdam. Not. Pieter van Buytene. Nr. 2759. 30 December 1661.

-ocr page 121-

42 kwarteelen traan, was trouwens in 't Houte Wambus overgeladen.«)
Marcus Mom had een mooie vangst gedaan met zijn zes walvisschen.
In Januari was hij in dienst van Jonas Trellund gekomen; daar hij op dat
oogenbhk in Engeland vertoefde, had zijn vader, Johan Marcusz., het con-
tract gesloten, dat door Marcus in April was bekrachtigd. Als „opsiender
over desselfs (i.e. Trellunds) goederen ende koopmanschappen ende verdere
bedrijffquot; zou hij op de walvischvaart onder IJsland
vertrekken. Zijn loon
bedroeg lo st. van ieder kwarteel traan. Ten strengste verbood TreUund
hem direct of indirect, voor eigen rekening of die van anderen, handel te
drijven. De harpoenier verklaarde ook, dat noch Mom noch de commandeur
lading aan boord hadden gehad, behalve vischtuig voor de walvischvangst;
zij hadden geen handel gedreven en de groote sloep slechts voor de visscherij
gebruikt.

In het contract, dat Johan Mom met TreUund afsloot, kwam de volgende
clausule voor: „heeft den gemelten Johan Mom aengenomen terstont na de
teyckeningh deses, den gemelten Seigneur TreUont oprechtelijck ende ter
goeder trouwen te suUen verclaeren de plaets, daer sijns oordeels de beste
walvisscherije in IJslant is, ende waer de koockerije ende huysinge van den
gemelten Seigneur TreUont gestelt behooren te werdenquot;«). Die geschikte
plaats was blijkbaar Hrfsey in den Eyjafjord, want volgens het BaUararan-
n^ waren er dien winter op dat eiland dertig HoUanders onder bevel van
Marcus Mom in een huis, dat zij zelf hadden gebouwd.

Paulus Pelt, die, zooals wij later zuUen zien, in nauwe relatie met Trel-
mnd stond, charterde in 1662 de Swarte Beer van reeder Adriaen Bras van
Hoorn voor de walvischvangst onder IJsland. De reis vond een onfortuinlijk
einde, want het schip verging bij Groenland. Het terrein dezer walvisch-
vaarders strekte zich van de kust van Noorwegen en IJsland tot Groenland
uit«). Nadien ontbreken gegevens betreffende de walvischvangst; de koop-
heden bepaalden zich in de volgende jaren in hoofdzaak tot den handel.

In 1668 was Rotterdam het uitgangspunt van twee expedities, die de
Noordkust van IJsland als basis voor hun visscherij kozen. Lens Harmensz.,
commandeur op het fluitschip de Stadt Rotterdam, kwam met Dirck
Pietersz. van den Velde, commandeur op het fluitschip de Harder, overeen,
dat zij samen hun geluk zouden beproeven en koers zetten achter IJsland

Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2761, 20 April 1662. Nr. 2768, 28 Ja-
nuari 1604.

Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2756, 19 Januari i66r.

Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2760, 12 Januari 1662. De huur bedroeg
^2550.—. Nog een tweede walvischvaarder, de Schaepherder, verging in de Baerebaai op
Spitsbergen. Nr. 2672. 13 September 1662.

-ocr page 122-

om naar Kaap Noord (i.e. Kaap Horn), de Noordwestelijke punt van
IJsland. Mochten zij elkaar uit het oog verhezen, dan was als plaats van
^menkomst aangewezen Eyerfort (de Eyjafjord), tusschen Langanes en
Kaap Horn m. Inderdaad dreef de mist hen uit elkaar. De Stadt Rotterdam
bleef ter hoogte van den Eyjafjord kruisen, dreef af tot onder Grlmsey
maar keerde terug naar het afgesproken punt. Van de Harder was niets té
bekennen, zoodat de commandeur na een week besloot de reis voort te
zetten volgens de overeengekomen route. Bij Noorderfort (den Noröurfjord)
vmgen ZIJ hun eersten walvisch. binnen een week door een tweeden gevolgd'
begm September maakten zij een derden buit. Daar zij sinds half Augusts'
mets meer van de Harder hadden gezien of gehoord, keerden zij naar het
vaderland terug om aan hun reeders Johan Kerrebroeck en Jacob
Noordthev
verslag uit te brengen«).

Nog een andere walvischvaarder, uitgerust door Abraham de Hartogh
te Rotterdam, had succes ter hoogte van Kaap Horn. Het was de Mase van
Dordrecht, die onder Aryen Claesz. als commandeur eveneens in Augustus
onder IJsland vischte. Zonder avonturen verhep de reis echter niet blijkens
het verslag van den commandeur, waaraan wij een beschrijving van de
vangst ontleenen. Toen zij een baai ten Westen van Kaap Horn uitzeilden
zagen zij eenige visschen,nbsp;• '

„en onder anderen een vis, die achter bij 't schip quam en met
zijn vinnen sloech, waerop de voorschreven commandeur met zijn
sloup is affgevallen, en heeft de voorschreven visch geschooten, en
zijn daernae drie andere van haere sloupen mede gecomen en hebben
haere harpoenen daer mede in geschooten en hebben doen zoodanich
gelenst. dat de vis al bloet bhes, wesende tegen den avont, sleepende
de voorschreven visch met haer vier sloupen al in de wint zeewaerts,

totdat het begon doncker te worden, als wanneer 't voorschreven

haer schip een vuyr opsette en 't vuyr opgeseth hebbende, het nae

de wal toe leyde, maer hebben nae die tijt 't schip niet meer gesien

en de vis met haer deposanten tzeewaert loopende, bleven met haer

4 sloupen daeraen vast tot smorgens den 23 dito toe, als wanneer

door t affbreken van 3 lijnen 2 sloupen daeraf raeckten, en heeft

doen den commandeur de lijnen van de andere 2 sloupen doen
afcappen ofte affgecapt,

en 's morgens, moy dach wesende. hebben zij haer voorschreven
schip met gesien, waerom zij den anderen bedroefft aensagen. vermits
ZIJ wel 8 ä 9 mijlen tzeewaert in waren, en hebben doen haer beste

Rotterdam, Not. Zeger van der Brugge. Nr. 828. acte 169. 27 September 1668.

-ocr page 123-

gedaen met zeylen en royen om lant te crijgen en doen zij omtrent de
wal quaemen, zaegen zij een schip uyt de wint comen, daer zij tezae-
men zeer over verblijt waren, maer wat dichter bij haer gecomen
zijnde, oordeelden zij dat het lens was, en stack het bij met zijn groot
marsseyl, maer weynich tijt daernae liep [het] weder in zee, en van haer
aff, als wanneer zij tsaemen hebben geresolveert, dat yeder zijn lijff
zoude zien te salveren, zoo best [hij] conde, en is Dingeman Aertszoon
mette eerste sloup aen lant gecomen, den commandeur [met] de
tweede sloup en d'andere twee daernae, en hebben haer 's nachts in de
boerehutgens wat gedroocht en geslaapen,

en den 24 dito, 's morgens vrouch als wanneer het helder claer
weder was, en [zij] dus verder in zee conden zien, hebben geen
scheepen vernomen en alsoo het laet in 't jaer was, hebben goetge-
vonden met twee slouppen de bay in te roeyen en d'ander twee daerin
laten blijven, om te zien off zij haer schip daer conden sien off ver-
nemen, en ontrent 2 mijlen de bay in geroeyt zijnde, quaemen [zij]
bij een cleyn dorpe, alwaer een jongen op ['t] strant ontmoetende,
zeyde die, dat hij daechs te voren een schip bayewaert in hadt zien
loopen, ende dat hij het dien morgen noch hadt gesien, en doen
met die jongen eenich volck den berch opgegaen zijnde, hebben
't schip gesien, zoo verre men het bayewaert beoogen conde, en
doen met een verrekijcker 't schip in de bay naerder beoogende,
sagen doen dat zij zeyl maeckten, en den berg affgecomen zijnde,
zijn tsamen met d'voorschreven twee sloupen nae 't schip toegeroeyt
en geseylt, en eyntelijck dat becomen hebbende, hebben gesien ende
bevonden, dat het haer eygen schip was en zijn 't volck van die 2
sloupen doen tscheep gegaen, en hebben haer best gedaen om de bay
uyt te komen ende tegen den avont zijn de andere 2 sloupen mede
aen boort gecomen en hebben toen haer best gedaen om de bay uyt
te laveren ende 't zee te raecken en zijn des nachts in zee geraeckt,
eindigende etc.quot;quot;)
De walvischvaart, die zich allengs naar Groenland en Straat Davids
verplaatste, ging naderhand IJsland voorbij. Toch volgde men nog lang de
Noordkust; zoo voer bv. in 1686 de Mattheus onder commandeur Michiel
Lens om den Noordwesthoek van IJsland«). In
deze jaren werd het spek aan
boord klein gesneden en later in de Republiek tot traan gekookt. De schepen
deden IJsland dus niet meer aan voor het koken van de traan, al wil dit
niet zeggen, dat de walvischvaarders niet op de heen- of terugreis een haven

**) Rotterdam, Not. Jacobus Delphius, Nr. 398, acte 136, 2 October 1668.
Amsterdam, Not. Adriaan van Santen, Nr. 3827, 28 Augustus 1686.

-ocr page 124-

bmnenhepen, als zij hun bedrijf op de Noordkust van IJsland uitoefenden
Zoo gebeurde het b.v. in 1680, dat de sloepen van drie walvischvaarders. die
bij Hrisey m den Eyjafjord lagen, een buis uit Zierikzee ontzetten, die op
grond van smokkelhandel door den Deenschen koopman in Hüsavfk was
opgebracht«®).

De IJskndsche annalen weten te vertellen, dat de IJslander Tón
Eggertsson in den zomer van 1683 zonder pas wegreisde met een HoUand-
schen Groenlandsvaarder. die Grfmsey aandeed, en dat in 1685 het poolijs
tusschen Groenland en IJsland de walvischvaarders zóó in het nauw bracht
dat ZIJ hun schepen moesten verlaten en zich in de booten redden. Ver-
scheidene Hollanders brachten toen den winter op Noord-IJsland en in de
Oos fjorden door«^). Ook in het begin van de i8de eeuw worden er nog
Hollandsche walvischvaarders genoemd. Zoo had in 1705 een Fransche
zeeroover bij Groenland twee of drie Hollandsche walvischvaarders genomen
en een gedeelte van de bemanning in de IJslandsche Oostfjorden aan wal
pzet. dat met HoUandsche koopvaarders naar het vaderland terugkeerde
In 1710 hep m Hafnarfjord een Hollandsch schip binnen, dat in het pooliis
averij had opgeloopen; het had 70 man aan boord. Vermoedelijk was het ook
een walyischvaarder, al wordt het in het Fitja-annâll niet uitdrukkelijk ver-
meld De bemanning herstelde het schip, kocht schapen en runderen van
den landvoogd en zeilde weg«®).

Tnbsp;Westfjorden waren de Hollanders ook geen onbekende verschijning.

In de Talknfirömgasaga heet het, dat zij al vroeg in de i8de eeuw in den
Talknafjord kwamen. Zij gaven de geraamten der walvisschen aan de boeren
die van de ribben staUen voor hun schapen bouwden; het waren langgerekte
stallen voor éen rij beesten. De ribben werden nl. voor kapspanten gebruikt,
zoo dat de uitemden in twee evenwijdige muren rustten en het gebogen
gedeelte het gewelf vormde, zoo dicht mogelijk tegen elkaar

Zorgdrager, wiens Groenlandsche Visscherij in 1720 het licht zag,
schreef ook uitvoerig over IJsland, waar hij geweest was. In
1699 liep hij een
baai op de NooMkust, Goeswijck (Hüsavfk) genaamd, binnen. He^ drijf^
had de visscherij bemoeilijkt; hoewel hij in verband met het geringe succes
spoedig weer wilde vertrekken, liet hij zich door een Deenschen Lopman
overhalen om naar de warme bronnen te gaan kijken en begaf zich te paard
met een gids op weg Zijn beschrijving verraadt den walvischvaarder; de
berekende hij naar die van een traanketel, kwarieel,

quot;) AnndU Magnûsar sj^slumanns Magnûssonar. - Mand og F^röer. Suppl. 2. Nr. 2
4 Febnjarx x6 r. Dxt voorv^ wordt in het hoofdstuk over de kabeljauwvisscherij bessen:

«) Annâll Magnûsar. Hestsannâll, Valla-annâil. Fitja-annâllnbsp;'^proKen.

quot;) I-orsteinn Erhngsson, Sagnir Jakobs gamla. Reykjavik. X933, blz. 116 e.v.

-ocr page 125-

half kwarteel en koksketel. Het water smaakte versch en zoet, wat zwavel-
achtig. In de directe omgeving der warme bronnen was het gras frisch groen.
Wij zullen voor het verslag van zijn uitstapje Zorgdrager zelf aan het woord
laten, al draagt het verhaal de sporen van de bewerking door Moubachquot;).

„Wat de voornoemde Springbron of zeldzaam opwellende Put
aangaat, deeze als gezegt is, welde als bij ademhaahng, gelijk een
Walvisch water blaast, en zulks op deeze volgende wijze, evenmaatig
alsof het door eenig werktuig wierd verricht; wanneer de ademhaahng
of blaazing was geschied, viel het water omtrent 5 of 6 voeten diep
beneden den rand en aldaar natuurlijk, doch sterk kookende, quam
't allenks in den tijd van ruim 200 tellens wederom opwellen tot op
2 voeten onder den rand, geevende alsdan een kleine barst of uit-
spatting, waarnaa het weder i of i| voet zakte en 't quam in den
tijd van ongeveer 100 tellens wederom kookend opwellen tot op den
rand; daar gekomen barste of blies het water uit de Bron 10 of 12
voeten hoog boven den rand en bleef dus in de hoogte staan, tot men
ruim vijftig tellen kon; alsdan viel het weder inwaarts gelijk te voren.
Deeze enkelde ademhaahng of wateruitwerping geduurde in 't geheel
eenen tijd van omtrent 400 tellens, geschiedende deese opwelling
in zodanig een evenmaatige order, dat men zonder eenig gevaar naa
't invallen op den kant van de Bron, uit harde steen bestaande, kon
staan en 't kooken aanzien; dat anders zonder deeze evenmaatige
order niet geschieden kon; want aldus blaazende wierp de Bron in
d'aangeweeze tijt het water tot zodanig een hoogte met een dikke
straal uit, waarvan aan alle zijden, kanten en boorden zeer veel heet
water zich verspreidde, zulks men op den kant van de Bron zonder
deeze gezegde evenmaatige order ligtelijk zou overstort worden en
zich können branden, vermits dit water ongemeen heet was.

Wij hadden een stuk Schaapevleesch mede genomen om alhier te
laaten gaar kooken: wij wierpen er de helft van in deeze en d'andere
helft in de verhaalde wijde Bron, beide aan een lang tou met een
steen daaraan gebonden vastgemaakt; met ieder ademhaahng wierd
dit vleesch telkens opgeworpen en viel echter wederom geduurig in

quot;) Zorgdrager. Groenlandsche Visscherij, I, cap. 7, blz. 36—39. Die intens groene
kleur van het gras, onder invloed van de hooge temperatuur, is inderdaad telkens weer een
verrassing, door de tegenstelling met het andere gras, dat zelfs op het welverzorgde tun (huiswei)
naar onze begrippen nauwelijks groen is. — Een aardige beschrijving van IJsland in de 2de helft
van de i8de eeuw vindt men in „De Walvischvangst met veele bijzonderheden daartoe betrek-
kelijk, met platen.quot; Te Amsterdam bij Petrus Conradi, te Harlingen bij Volkert van der Plaats,
1784 en 1785. III, cap. i, blz. i—18.

-ocr page 126-

de Bron, dat wij dan op den rand staande, zagen leggen en koken;
duslieten WIJ tnegenmaal in d'ademhaaling opwerpen en weder neer-
vallen om te kooken. Vermits we gezegd hebben, dat ieder adem-
haahng eenen tijd van 400 tellens van nooden hadde, zoo is dan 9 maal
400 / 3600 teUens, waar voor wij een half uur reekenden en in deezen
tijd bevonden wij het vleesch van bequaame gaarte te zijn om te eeten
zijnde genoegzaam blank gekookt. Alzoo wij ten dien einde brood
hadc^en mede genomen, deeden we van dit gekookte vleesch onze
maaltijd en dronken van 't Bronwater, als 't verkoelt was, eens rond
Om deeze yeemdigheit bewaarde Zorgdrager een stuk van 't zelve
vleesch nadat hij 't hard gedroogd had. Dus gegeeten en gedronken
hebbende, gingen ze naar een nabij gelegen Boerenhuis of hut, daar
ZIJ melk toe dronken en begaven zich verder wederom naar boord quot;

TT.I.rffl. persoonlijk relaas van een walvischvaarder, die omstreeks 1700

IJsland bezocht, zullen wij dit hoofdstuk besluiten.

-ocr page 127-

VIJFDE HOOFDSTUK.

Vrachtvaart en Handel.

1602—1658.

„De geoctroyeerde negotianten op IJslant en Fero hebben voor gebruyck
haer alle jaren te bedienen van een goet getal Nederlantsche fluytschepen
om hare IJslandsche coopmanschappen van die eylanden in dit rijck ende
oock wel directe naer Hollant te brengenquot;, schreef Jacob Ie Maire. onze
resident te Kopenhagen 13 Maart 1677 aan de Staten van Holland. Het
behoeft geen nader betoog, dat de Hollanders het niet lieten bij deze vracht-
vaart m dienst van anderen, maar ook voor eigen rekening handel dreven,
zoodra zij daartoe de kans schoon zagen. Iets nieuws was dit handelsverkeer
niet; wij hebben in ons eerste hoofdstuk gezien, dat reeds in de 15de eeuw
Hollandsche schepen naar IJsland voeren en met stokvisch en andere waren
terugkeerden. In de i6de eeuw waren er eveneens Hollanders onder de
vreemdelingen, die IJsland van het noodige voorzagen, maar eerst in de 17de
eeuw zou de IJslandsche handel tot zijn grootste ontwikkeling komen.

Het gebrek aan schepen en ervaren zeelieden, waarmede de Deensche
koopheden nog lang zouden hebben te kampen, was de oorzaak, dat de
vaart met buitenlandsche schepen moest worden
onderhouden, zeer tegen
^n wil des konings, die telkens het gebruik van vreemde
schepen verbood.
Was het in de eerste periode van het handelsmonopoHe voornamelijk Ham-
burg, dat in het tekort voorzag, later werd dit anders. Tot diep in de 17de
eeuw waren het Hollandsche schepen, die in dienst van Deensche koop-
heden naar IJsland voeren. Evenals dit bij de walvischvaart tot zelfstandige
uitreedingen had geleid, zou het ook hier den stoot geven tot een opleving
van het directe handelsverkeer van de Republiek met IJsland. Voor zoover
na te gaan is, was deze handel voor onze
kooplieden een nevenbedrijf,
Waaraan zij, als de omstandigheden gunstig waren, wel een plaatsje naast

-ocr page 128-

de belangrijkere takken van hun negotie wilden inruimen. Vaak was de
bloei van dit bedrijf afhankelijk van het persoonlijk initiatief van enkele
reeders en verviel het, als hun belangstelling zich op ander gebied wierp
Dit neemt niet weg, dat later, in nauwen samenhang met de kabeljauw-
visscherij, de trek naar het Noorden bleef bestaan; ja, het is zelfs bij de
m dit hoofdstuk besproken handelsreizen niet altijd duidelijk in hoeverre
het eigenlijke doelwit handel of visscherij was.

Reeds in 1602, het eerste jaar van het handelsmonopohe, vinden wij
twee Hollandsche schippers in de Sonttolregisters vermeld met IJsland
als bestemming; in April voer CorniUis Banckersen van Alkmaar met een
lading mt Malmö door de Sont, gevolgd door Cornehs Petterson van Huis-
dumen voor rekening van burgers uit Kopenhagen. Twee van de drie steden

die van Chnstiaan IV het privilege voor den handel op IJsland hadden ont-
vangen, huurden dus Hollandsche schepen. In de volgende jaren ontbreken de
gegevens omtrent Hollandsche schippers naar IJsland, maar in de eerste
periode van de IJslandsche Compagnie te Kopenhagen komen zij her-
haaldelijk voor^).

Zoo stevenden in 1619 drie schepen met goederen uit Kopenhagen door
de Sont, met bestemming voor IJsland, nl. van Thirrack Simonsen van
Stavoren, Louis Hermansen van Vheland en Michel Jansen van Purmerend
Evenals in de bloeiperiode van onzen handel op IJsland, waren het voor-
namelijk de West-Friesche steden en de Waddeneilanden, die het grootste
contingent van deze schippers leverden. De tonnenmaat nam aUengs toe- in
1620 bracht Benne Bennesz. van Vlieland een lading van meer dan 100 l'ast
van Kopenhagen naar IJsland. Twee jaar later voeren op één dag vier
Hollandsche schippers door de Sont op weg naar IJsland, nl. Douwe
Mansen van Vlieland, Petter Simonsen van Enkhuizen, Hannis Thewisz.
^n Terschelling en Simon Ellertsz. van Opmeer. In
1623 waren het Reinierde
Fittersen van Stavoren en Jansen Ritz van Molkwerumquot;)

T ^quot;tnbsp;l^et eerst een specificatie van de lading aan.

Toen Jan Albertsz. van Vlieland in Mei de Sont passeerde, had hij 22 last
bier, brood en meel voor de IJslandsche Compagnie aan boord, de voor-
naamste waren, die Denemarken op IJsland invoerde. Cornelis Cornelisz.

Zie het hoofdstuk over het Deensche Handelsmonopolie, blz. 16-30. - Nina Ellineer-
Bang. Tabener over Skibsfart og Varetransport gennem 0resund. 1497-1660. Kopenha en f/oö.

In de Sonttolregisters worden de schippers aldus vermeld met de toevoeging .,Ld
Borger gods laad under centum laster, will thill Islandquot;. ..ladt offver centum lasterquot; of med
^mpagmes gods till Island In
1625 ontbreekt bij vijf schippers uit West-Friesche steden,
die met een lading voor de Compagnie voeren, de aanduiding ..till Islandquot;, hoewel er voleens
de TabeUer vijf de reis naar IJsland maakten. Ik geef de namen der schippers in de oor-
spronkelijke spelling der Sonttolregisters.

-ocr page 129-

van Vlieland vervoerde ook mout, en Reinhold Barentsz. van Stavoren gort.
In 1630 gingen er niet minder dan zeven Hollandsche schepen in dienst
van de Deensche koopheden naar IJsland. Behalve Pieter Simonsen van
Enkhuizen, die in 1622 al een reis had gemaakt, waren het Thede Dawis,
Ellert Lannarts en Dirck Ellertsz. van Vheland, Cornehs Dawis van Ter-
scheUmg en Jelle Amissen van Amsterdam. Een nieuwe verschijning was
de convooier, die de reis meemaakte. Bastian Teenick van Vlissingen zou
nl. de schepen van de IJsIandsche Compagnie tot IJsland toe vergezellen.
Was het te verwonderen, dat de HoUandsche schippers weinig eerbied
hadden voor het gezag van een compagnie, in wier dienst zij stonden èn
als vrachtvaarders èn als convooiers?

Jacob Segersz. van Workum, die in 1631 naar IJsland ging, had behalve
meel ook Spaansch zout, mede. brandewijn en kramerijen aan boord. Van
Jan Sivertsen van Vheland vermeldt het Sonttolregister, dat hij voor Hus-
^jck (Hüsavfk) was bevracht, terwijl Simon Ellertsz. van Opmeer naar
Oreback (Eyrarbakki) ging. De laatste maakte in 1633 zijn derde reis voor
de IJsIandsche Compagnie; in dat jaar voeren nog drie schippers van Kopen-
hagen naar IJsland, nl. Jan Berentzen van Vlieland, Jan Backer van Wem-
mehngh (Wemeldinge ?) en Erich Theissen van Harlingen, die behalve
levensmiddelen ook ijzer en koperen ketels aan boord had. Nog tweemaal
png Erich Theissen naar IJsland, in 1637 met zout en in 1638 met ijzer en
laken naast de gewone producten. Sindsdien zijn er tot 1661 toe geen
Hollandsche schippers meer op hun reis naar IJsland, in dienst van de
IJsIandsche Compagnie, in de Sonttolregisters opgeteekend.

Deze opsomming mocht niet ontbreken, omdat hieruit de handelwijze
van de Deensche kooplieden aan den dag treedt, die telkens aanleiding
tot wrijving zou geven. De schippers, die in hun dienst naar IJsland voeren,
eerden de aan dien handel verbonden voordeelen maar al te vlug
kennen
^ aarzelden niet om de verworven kennis ten eigen bate aan te wenden,
van dat standpunt beschouwd zou de titel van dit hoofdstuk ook kortweg
^Smokkelhandelquot; kunnen luiden, maar dan vielen de schepen, die voor
Deensche rekening in de Repubhek werden bevracht, er buiten en de grens
^sschen deze en de zgn. smokkelschepen is niet altijd scherp te trekken,
quot;oor den schipper kwam het er niet zoo op aan, of hij voor een Deenschen,
dan wel voor een Hollandschen koopman voer. In slechte jaren pakte men
^an, wat geboden werd; in goede jaren stelde men zich in dienst van
den meestbiedende. Hoe dit proces verhep, zullen wij thans nagaan.

Omstreeks 1630 moet de smokkelhandel al zóó'n omvang hebben gehad,
dat de IJsIandsche Compagnie bij Christiaan IV over de Hollanders klaagde.
Het gevolg was de bekende missive van den koning, d.d. 28 December

-ocr page 130-

1631®). waarin hij in één adem zijn grieven over onze valkenvangers wal-
vischvaarders en kooplieden opsomde. De laatsten hadden handel gedreven
in de havens van IJsland en daarmede inbreuk gemaakt op het privüege
van de Compagnie. Hoe de Staten-Generaal op deze missive antwoordden
hebben wij reeds gezien«). Over den handel werd in den brief aan den
koning niet gerept.

Het was geen toeval, dat de eerste berichten over den handel der
HoUanders op IJsland uit deze jaren stammen. De voorziening door de
Compagnie het te wenschen over en dit werkte den smokkelhandel in de
hand. De IJslanders klaagden over gebrek aan de
noodzakelijkste waren-
kwamen de schepen der Compagnie laat of in het geheel niet. dan ontbrak
het hun aan meel. zout en vischtuig. De bevolking had de keus tusschen
gebrek lijden of gestraft worden wegens handel met vreemdeUngen Was
het zoo vreemd, dat zij hulp bij de buitenlanders zocht, die vaak IJslandsche
producten in ruil aannamen, welke de Deensche koopman had afgekeurd^ß)

Het BaUarärannäU verhaalt, dat er in 1607 een Deensch schip bij Büöir
verging en er sindsdien nooit meer één was gekomen. Wel had er in den zomer
van 1632 een Hollandsch schip gelegen, onder een IJslandschen schipper
HaUdor Igt;óröarson. die in de RepubUek was getrouwd. Daaruit blijkt, dat
de IJslandsche Compagnie zelf de IJslanders in de armen der vreemdelingen
dreef door haar ongeregelde vaart. Niettemin herhaalde zij in Februari 1635
haar klachten over de Hollandsche smokkelaars in veel scherper vorm.

Haar request aan Christiaan IV begon met er op te wijzen, dat de
missive van den koning aan de Staten-Generaal van December 1631 weinig
resultaat had gehad. De Engelschen. die tegelijkertijd een vermaning hadden
gekregen, hadden zich tenminste nog eenigszins aan het Deensche protest
gestoord, maar de HoUanders waren nog veel brutaler geworden. Niet aUeen
de walvischvangst hadden zij onder IJsland uitgeoefend, maar in 1634 zelfs
openlijk handel gedreven; heele scheepsladingen droge visch hadden zij
opgekocht en de bevolking tot smokkelhandel verleid in strijd met de
privüeges. En wat het ergste was. zij hadden laten vertuiden, dat zij in het
voorjaar met zóó n groote macht terug zouden komen, dat zij wel eens zouden
willen zien. wie het hun zou verbieden op IJsland handel te drijven!«)

De Compagnie te Kopenhagen deed een ernstig beroep op den koning
om nogmaals bij den Stadhouder en de Staten van HoUand er op aan te

*) Zie bijlage A.

*) Zie blz. 43 en 57—58.

Aöils. Monopolhandel. blz. 617—622.

•) D. Kanc.. Indteg tiU Registre og Tegnelser. samt henlagte Sager. 1583-1648. Island

F^roerne og Grönland. Litt. G. Voor den Deenschen tekst van het bezwaarschrift, zie bijlage c'.
80

-ocr page 131-

dringen, dat zij hun onderdanen de vaart op IJsland zouden verbieden;
tevens moest hij een oorlogsschip naar IJsland
zenden om paal en perk
aan het optreden van de HoUanders te stellen. De IJslandsche Compagnie
was zich haar zwakke positie wel bewust en onder de Deensche kooplieden
heerschte groote angst; anders had men zich te Kopenhagen niet zoo ongerust
gemaakt over het dreigement van de Hollanders. In de Republiek had men
vast en zeker gelachen, als men had geweten, tot welk een paniekstemming
deze overmoedige woorden hadden geleid. Van alle franje ontdaan was het
niets dan grootspraak na een min of meer geslaagde smokkelcampagne.
Het typeert echter wel het ontoereikende gezag van de Compagnie, dat
de Hollanders zich zóó sterk op hun handel lieten voorstaan. Zij traden
met des te grooter zekerheid op, dank zij de welwillende houding der lagere
IJslandsche ambtenaren, die maar al te goed wisten, dat in de practijk
de overtreding van het handelsverbod grooter voordeelen bood dan de
naleving.

De IJslandsche Compagnie had nog een grief tegen de Hollanders, die
zij in haar request tot uiting bracht, nl. dat de markt in de Republiek
voor haar IJslandsche waren door den smokkelhandel werd bedorven. Dit
was inderdaad juist; Amsterdam b.v. profiteerde van de directe verbinding
met IJsland. Een notarieele acte uit Rotterdam van 23 October 1634 stelt
dit duidelijk in het licht. Op verzoek van Leendert Steur, koekbakker te
Amsterdam, verklaart Hendrick Corstiaensz. van der Knap, dat hij getuige
IS geweest van de volgende transactie met 1200 paar IJslandsche kousen:
Steur heeft in de herberg „het Goude Laeckenquot; te Rotterdam deze partij
geleverd aan twee wantsnijders, Herculis Jansz. en Cornells Bruynsz., tegen
den prijs, die voor het nieuwe goed, dat omstreeks de Amsterdamsche kermis
van IJsland kwam, zou worden betaald'). De Deensche kooplieden, wier
Waren den omweg over Kopenhagen moesten maken, voelden zich door
deze concurrentie ernstig benadeeld.

Christiaan IV liet er geen gras over groeien en richtte weldra een
j^issive tot de Staten-Generaal, die Jacob Sebastiaensz. Coel in April over-
racht«). De koning herinnerde aan zijn klachten van 1631 en protesteerde
nogmaals tegen den smokkelhandel op IJsland; zelfs beschuldigde hij een
ingezetene van de Republiek met name, en wel EHas Trip te
Amsterdam,
le op IJsland een lading visch en andere waren zou hebben gehaald. De
Maten-Generaal stelden de missive in handen van Holland en daarbij bleef
^t. Coel zelf diende te Amsterdam een klacht in tegen schipper Sicke
Wijbrants van Molkwerum, die op IJsland handel zou hebben gedreven, en

) Rotterdam, Not. Gerrit van der Hout, Nr. 287, acte no, 23 October i634'
Over Coel, zie 00k blz. 61—65.

-ocr page 132-

tegen zijn reeders Elias Tnp en Barent Isbrantsz. Halffhoorn, havenmeester
De eerste ontkende aan deze nitreeding eenig aandeel te hebben gehaTtn
de tweede nam de beschuldiging voor kennisgeving aan»)

Mei het quot;mnbsp;St^'ten-Generaal had Coel evenmin succes; in

Mei herhaalde hij zijn verzoek, in Juli nogmaals. Pas in December kwam er

LS! va dnbsp;Amsterdam, „als de meeste kennquot; e

van rêJ l , ^e voorschreven gelegentheydf, aanwezen om den koning

Sristtarïv wquot;- ^^«^'«'^^rtijd schreven de Staten-Generaal aan
Christiaan IV over het onderzoek tegen Elias Trip, dat geen bewijzen van

To het J H quot;nbsp;m-nésci^e Compagnie had opgeleverdquot;). Noch

op het gebied van de walvischvaart noch op dat van den handel kL Coel
op eenig resultaat van zijn bemoeiingen bogen

direc?ntT Pnbsp;de gegevens over schepen, die

direct uit de Repubhek naar IJsland voeren; maar dat wil niet zeggen, dat

^tTeelden knbsp;'T^f'nbsp;quot;e falv sch!

™efb Hkt ofnbsp;^637 IJsIandsche visch, waarvan echter

nï ^nbsp;quot;quot; IJsland of via Kopenhagen had ontvan-

gen Ook van de IJsIandsche kousen, die hij in 1643 als bergloon uit het

makenujnbsp;quot; ^^nbsp;toegewezen, is dit niet uit te

CanlÜ I'TVquot;nbsp;1644-1645, toen het voor de IJsIandsche

de vaart 4 IJsland

IZnbsp;tT'nbsp;den oorVtegen

W^'ndtsche Compagnie tot Coppenhagen is geobligeert met 15 wel
gemonteerde scheepen Sijne Majesteyt in tijde van noodt bij te springen,

voegde hl, er later aan toe, dat er van deze schepen „maer 8 of 9 bequaem
ten oorlogequot; waren. Christiaan IV had in
1645 evenmin succes dalr^

t'tTereerTnT'Vquot;nbsp;^ boeren'vr'z^^lo

moest reqmreeren.^). Toen de vrede te Brömsebro geteekend was en de

») Lias Denemarken, Nr. 5903, dat. 16 FebniaH , a ^
3 April x635. Res. Staten van Holla;d, 4nbsp;'' m

X. 3, 24 April 1635.nbsp;^nbsp;^quot;quot;^terdam. Not. Jan Warnaerts, Nr. 670.

Res. Staten-Generaal, 5 Mei, 2 en 10 Tuli t a„„ *

1635. Res. Staten van Holland, 8 M i, quot;juH^n 6 ltzz \ rnbsp;quot;

ii December 1635.nbsp;^ Juli en 6 December 1635. L,as Denemarken, Nr. 5903.

quot;) Zie blz. 60—61 en 65. Amsterdam, Recht. Arch Nr 2ofij P^i t^-, o

Not. jaco. va„nbsp;Kr. squot; ti^ZTZ Z^'quot;'

-ocr page 133-

schepen naar IJsland konden uitvaren, was het te laat in het jaar, zoodat
stormen de vaart bemoeilijkten.

Onder deze omstandigheden was IJsland van allen invoer verstoken.
Toen er in het voorjaar van 1644 twee Hollandsche schepen in Hafnarfjord
kwamen om handel te drijven, pleegde de voogd op Bessastaöir, als plaats-
vervanger van den landvoogd, met de IJslandsche ambtenaren overleg, of
in dit geval de handel met buitenlanders kon worden toegestaan. Tenslotte
besloot hij het verbod te handhaven, waarop de schepen naar Snaefellsnes
zeilden en daar goede zaken maakten. De voogd trachtte op het Alï)ingi
een categorische uitspraak uit te lokken, of de IJslanders, die met de Hol-
landers hadden gehandeld, moesten worden gestraft. De vergadering be-
schouwde den toestand echter als abnormaal en achtte het koopen van
altaarwijn voor de kerken en lijnen voor de visscherij onder deze omstandig-
heden geoorloofd; het kwam dus niet tot een vonnis. Op IJsland haalde men
de vreemdelingen in als redders in den nood, nu de Deensche schepen
niet kwamenquot;).

Hetzelfde gold voor 1645, toen er reeds vroeg in het jaar Hollandsche
schepen naar IJsland kwamen om te handelen en de Deensche eerst in den
herfst arriveerden. Volgens de IJslandsche annalen kwam er één Hollander
in den Breiöafjord en een ander voor Batsandar onder bevel van een IJsland-
schen koopman uit de Westfjorden, Einar Póröarson. In dit jaar voer ook
de Waterhondt naar IJsland, waarmede Johan Marcusz. Mom uit Rotterdam
de reis maakte. Volgens het oorspronkelijke contract trad Pieter Dircx
Waterhont van Zaandam als schipper op en waren Adriaen Pouwelsz. en
Gerrit Hendricx Nieuwenhoven, kooplieden te Rotterdam, de bevrachters.
Blijkbaar nam later Cornelis Starreman het commando over, want hij wordt
als schipper genoemd in de attestatie van 1657 over deze reis. Daar hij bij den
Snaefellsjökull en in Grundarfjord geweest is, is de Waterhont waarschijn-
hjk het schip, dat in het Ballardrannall wordt vermeldquot;).

Uit Amsterdam zijn twee uitreedingen bekend; François van der Linde,
koopman aldaar, bevrachtte de Engel Gabriel van Cornelis van Santen uit
Bergen in Noorwegen naar IJsland of de Faeröer. Bovendien charterde een
Deensch koopman. Jan Nielsen van Kopenhagen, die tijdelijk te Amster-
dam vertoefde, de Jonge Prins van Denemarken van Jacob Cornelisz. Jeppe
Van Vlieland voor een reis naar IJslandquot;). Hier zien wij dus de concur-
renten broederlijk naast elkaar in de Republiek hun zaken behartigen.

Aöils, Monopolhandel, blz. 623—625.

quot;) Ballardrannâll, Fitja-anndll. — Rotterdam, Not. Arend van der Graaf. Nr. 333, fol.
243. 21 April 1645, Voor de reis van Mom, zie blz. 44.

quot;) Amsterdam, Not. Pieter Capoen, Nr. 1588. 22 April en 3 Juni 1645.

-ocr page 134-

Hoewel de IJslandsehe Compagnie door het niet nakomen van haar
verphchtmgen, zij het dan ook door samenloop van omstanZheden bnlen
haar schnld, feitelijk het recht van protesteeren
verbeurd hfi beklaagd:
zy zi,i opmeuw by den koning over het optreden der Hollanders Christen
IV streef m Januari 1646 aan zijn resident te 's Gravenhage, Martin Tancke
rnet de opdracht by de Staten-Generaal tegen den smokkeLndd o^ UsTand
te protesteeren^Dezen Deenschen vertegenwoordiger hebben wij reeds 1 erên
kennen by de bespreking van zijn privilege voor de zalmvissch rrdat hh

trachTttZlen'^

veei succes had hy met zijn protest niet, want een jaar later diende hii een
memone m. „raeckende het commercium van de
D enemarckschrilskndt
sehe Compagniequot;. De Staten-Generaal noodigden hem Tl bequot;
persoonlyk toe te hchten. Kort daarop vertrok Tancke n.lTeneZken
na en tweede memorie te hebben overhandigd, waarin hij klaa^oC

to^i oTlïr r Tf'nbsp;die hun lor^-

draaiery op IJsland en de Fa^röer bedreven. Het kwaad had zóó'n omvane

aangenomen, dat de IJslandsche Compagnie te Kopenhagen er ernLg onde^

had te lyden; haax schepen keerden leeg of met een halve lading van Snd

terug, daar de Hollanders de waren hadden opgekocht. De StaterCeneraal

namen de zaak nogal laconiek op, wenschten den resident een goede re s en

tyt gelet worden naer behoorenquot;, m.a.w. de memorie bleef in poLfeuillequot;T

„n »1 T f , Christiaan IV volgde Peter Christian Roch Tancke

IJsl nd'Le'colnbsp;«P ''eurt kreeg hij de belangen van d

IJslandsche Compagme te verdedigen; zijn memorie van r September 1648

Tar ?e re. quot;nbsp;^^nbsp;»verwezen hem naar Amsterdam

waar de regeermg, na mformaties bij de Noordsche Compagnie te hebben

Jan Hetersz. van Zaard^^^^a^KreTjaquot;;;:^^^^^^^^^^^^^^

nehs Karsteson naar IJsland, van schepen, die op de F=erL wa n gewees^^

enz^had het by het rechte einde. Een contract van Februquot;

quot;I R tnbsp;' -fquot;quot;quot;' V»™ Tanckc c„ Mom. zio blz

quot;) Ros. Staten-Generaal, g April en Mei rfi,^ t.o»nbsp;,nbsp;45 4»-

en 23 Mei 1647.nbsp;Denemarken, Nr. 5908, 10 April

quot;) Lias Denemarken, Nr. 5908, i Seoteinh/^r ta.b u oi. x ^
iM. Amsterdam. Arch. Bnr. P^rt.'. . S^^r^rt ÏLt^d:^^^ II
dat. xo, ree. 15 September X648. Res. Staten-Generaal, 15 September 164?nbsp;' ' '

84

-ocr page 135-

stelt hem in het gelijk; Hugo Davelaer, koopman te Amsterdam, had de
Fesant van schipper Jan Pietersz. Geel van Zaandam voor een reis naar IJsland,
de Faeröer en alle ,,vrije en onvrije plaatsenquot; om de Noord gecharterd^®).

Veel bereikte de resident echter niet. Hoezeer hij op een resolutie
aandrong, waarbij de Staten-Generaal de vaart op IJsland verboden, de
zaak bleef slepen. De Staten van Holland verzochten Roch in November
om een uiteenzetting van de redenen, waarom Denemarken de vaart ver-
boden wenschte te zien; daarmede ging ook dit protest van Deensche zijde
den doofpot in^o). Verscherping van het handelsverbod op IJsland zelf had
evenmin resultaat gehad; de smokkelhandel bracht voor beide partijen te
veel voordeelen mede, om zich aan de Compagnie te storen, die toch haar
verbodsbepalingen geen kracht kon bijzetten^i).

Uit het jaar 1649 is ons een bevrachtingscontract uit Rotterdam bekend,
dat echter om onbekende redenen den zelfden dag werd geannuleerd en
gewijzigd in een reis naar Schotland. Louis Jacobsz. Vermande charterde 't
Fortuyn van Jan Hendricx voor een reis naar IJsland, waar de lading
moest worden verhandeld. Vermande had een vischhandel; waarschijnlijk
was het doel van de reis dus het opkoopen van visch^^). Blijkens de IJsland-
sche annalen zijn er in de volgende jaren wel Hollanders op IJsland geweest,
rnaar de gegevens hier te lande ontbreken. In 1652 kwamen zij in den Breiöa-
fjord, op de EUiöaeyjar en op Flatey. Eén der schepen verging later of werd
door de Engelschen in den grond geschoten; want het hout ervan dreef
aan en Engelschen verkochten de zeilen. In 1653 kwamen er Hollandsche
schepen in het Zuiden en Oosten van IJsland; maar in 1655, na den Engel-
schen oorlog, nam hun aantal zóó toe, dat de IJslandsche Compagnie haar
kooplieden voor Hafnarfjord opdracht gaf de smokkelaars op te pakken.
Volgens sommige berichten werden er twee, volgens andere drie smokkel-
schepen ter hoogte van den Snaefellsjökull opgebracht, terwijl een vierde
wist te ontsnappen23).

quot;) Lias Denemarken, Nr. 5908, 23 September 1648. Res. Staten-Generaal, 23 September
1648. Amsterdam, Not. Pieter Capoen, Nr. 1589, fol. 153, 17 Februari 1648.

Res. Staten-Generaal, 8 en 15 October en 18 November 1648. Res. Staten van Holland,
November 1648.

Seilu-anndll en Vallholtsanndll, 1646.

Rotterdam, Not. Vitus Mustelius, Nr. 501, blz. 106, 19 Maart 1649. — Het Fitja-annAll
vermeldt in dit jaar nog een HoUandsch schip, dat onder een Deenschen kapitein in Eyrarbakki
wam om gedroogde visch op te koopen. De kapitein
gaf voor in opdracht van de IJslandsche
Compagnie te handelen, maar de voogd op Bessastaöir legde beslag op het schip, waarop de
lt;2en zijn Hollandsche bemanning in den steek liet.

quot;) Ballardranndll; Fitja-anndll; Anndll Magnüsar, Fitja-anndll, Seilu-anndll en Vallholts-
anndll.

-ocr page 136-

Van een van deze schepen is ons, dank zij den diplomatieken nasleep
meer bekend. In Maart 1655 sloot te Rotterdam Bastiaen Starreman als
bevrachter een overeenkomst betreffende een reis naar IJsland van Abrahams

Offerhande groot 80 last, met den schipper Jan Reyersz. van Krimpen. Het

contract luidde als volgt:

„omme alsdan bij de eerste gelegentheyt van weder en wint van
deser stede te zeylen naer Schotland, lerlant. Hitland (Shetlands-
eilanden), Phero (Fasröer), IJslant ofte diergelijcke andere vrije plaetsen
om de Noordt, tot believen van den voorsegden bevrachter, die zelfs
met den voorsegden schepe de voorsegde voyagie zal doen,

alwaer denselven bevrachter met den voorsegden schepe zal
mogen visschen, handelen, negotieren, zeylen, drijven, leggen, lossen
en laden naer t goedduncken van den voorsegden bevrachter; ende
zijn bevrachters visscherie, negotie off handelen voltrocken ende 't
schip de ladinge becomen hebbende, zal alsdan metter voorsegde
pladen schepe mogen zeylen op aUe bequame vrije plaetsen, daer den
bevrachter 't geraden vinden zall, mits . . .quot;24),

Deze overeenkomst is een mooi voorbeeld van de wijze, waarop een der-

plijke re^ werd opgezet. De uitrusting gold voor handel en visscherij, wat

he voordeeligste mocht zijn. Het geheele Noordelijke gedeelte van den

Atlantischen Oceaan kwam voor de werkzaamheden in aanmerking In latere

contracten is de opsomming van de route vaak niet zoo volledig en moeten

WIJ ons met den algemeenen term „om de Noordquot; tevreden stellen. Mocht

men in de Republiek dit gebied al als „vrije plaatsenquot; beschouwen, de

IJslandsche Compagnie dacht er anders over en Abrahams Offerhande viel
als slachtoffer.

^^^^ Mei plaats moet hebben
gehad lokte een protest van de reeders uit, die in Augustus een request bij

. de Staten-Generaal indienden. Dit werd, vergezeld van een brief van Rotter-
dam, aan onzen resident te Kopenhagen, Frederik de Vries, toegezonden
me verzoek om aan te dringen op opheffing van het beslag. De Staten-Gene-
raal schreven tegelijkertijd aan Frederik III, dat de sysselman in het district
van Stapi, waar het schip op de reede had gelegen, zelf aan boord was
geweest en geen bezwaren tegen de visscherij had gemaakt. Hij had zelfs
zijn eigen jol ter beschikking gesteld, „ende oversulcx, alhoewel bij den voors
schipper mets anders en is gedaen, als volgens het vrije recht van in de
ruyme zee te visschen sonder dat yemant ter werelt contrarie soude connen
sustineren, echter mede geschiet wasquot;, dat een Deensch schip op Abrahams

quot;) Rotterdam, Not. Vitus Mustelius, Nr. 506. acte 149. 25 Maart 1655.

-ocr page 137-

Offerhande beslag had gelegd en de lading in Kopenhagen verbeurd was
verklaard25).

Spoedig resultaat had onze resident niet, want in October schreef hij
de missive aan den kanselier te hebben overhandigd, ten einde de zaak bij
den koning te bepleiten. In Rotterdam werden de reeders ongeduldig en
dienden een tweede request in, dat denzelfden weg volgde. Teekenender
voor het gebeurde op IJsland dan deze officieele stukken, was de verklaring
door den bevrachter afgelegd, waaruit wij nog enkele bizonderheden omtrent
deze onfortuinlijke reis vernemen. In deze attestatie werd de nadruk gelegd
op de uitrusting van Abrahams Offerhande als visschersvaartuig, met
vischtuig, 28 last zout, lijnen en hoeken. Voor Stapi gekomen, werden
bevrachter en schipper bij den sysselman, Matthijs Gommers, ontboden
om hem over het doel van hun komst in te lichten. Zij vroegen den IJslander
vergunning om nog enkele jollen voor zich te mogen laten visschen, hetgeen
hij toestond; in droge visch en andere waren mocht de bevrachter echter
niet handelen. Tot dusverre is de gang van zaken duidelijk; de scheiding
tusschen handel en visscherij stond en viel met het verschil tusschen „drogequot;
en „nattequot; visch. De eerste was handelswaar en viel dus onder het privilege
van de IJslandsche Compagnie; de laatste behoorde tot de visscherij. Maar
nu komt het karakteristieke van het verkeer der IJslanders met de vreemde-
lingen.

De attestatie vervolgt nl.: „maer wel dat hij deposant (Starreman)
kousen en wanten vermochte te negotieren, seggende (de sysselman), dat
'tselve de Compagnie niet en rochte; affirmeert hij deposant mede, dat hij
tot de voorschreven visscherie ende omme de visschers in zee te contenteren,
ses kleyne oxhoofden brandewijnen, vijf ijsere potten en twee rollen tabacq in
't voorschreve schip heeft medegenomen.quot;««). Mochten deze waren hier al
bedoeld zijn als betaling voor geboden hulp bij de visscherij, men wist dan
toch wel heel goed, wat de IJslanders graag van de buitenlanders aannamen.
Van belooning voor diensten, bewezen bij het verkrijgen van natte visch,
naar ruilobject bij het opkoopen van droge visch, was maar één stap. Tabak
en brandewijn kon iedere schipper voor eigen gebruik aan boord hebben,
maar ijzeren potten scheepte men toch zeker met een bepaalde bedoeling m.

De reeders gaven den moed niet op en dienden in December een derde
request bij de Staten-Generaal in, dat aan de zorg der buitengewone gezanten

quot;) Res. Staten-Generaal, 16 Augustus 1655. Lias Denemarken, Nr. 5910. Augustus 1655.
Reeders waren Michiel Viruly, Pieter Jansz. Lagendael, Hubrecht van de Wetering e.a.

Lias Denemarken. Nr. 5910, dat. 30 October, ree. 11 November 1655. — Res. Staten-
lt;ieneraal, 16 November
1655. Lias Denemarken, Nr. 5910, 16 November 1655. — Rotterdam,
Not. Vitus Mustelius, Nr.
506, fol. 682, 24 November 1655,

-ocr page 138-

naar Denemarken werd toevertrouwd. Veel heü was er van den konins echter
me te verwach en; uit zijn missive aan de Staten-Generaal blij^t^at hl
met de confiscatie v^ Abrahams Offerhande een voorbeeld wUde ste len
,n. h r f Tnbsp;h^'dden gewerkt D s elïs

mgehadde ladingh geeft claerlijck aen den dach dat L „Tt

tafiquerensaisvisschenshalvenildaergecomeni::^^^^^^^^

mt het Duitsch vertaalde missive heet. die in Februari 1656 in de vergatóf
kwam Noch vreemde noch Deensche onderdanen mochten I ljZf
handd dnjven en visschen. sinds de IJsIandsche Compagnie het

De schipper besloot zelf naar Denemarken te gaan om het schio vrii te
maken. Sl^de hij daarin, dan waren de onkosten voor de eetes wird
alleen de lading vrijgegeven, dan droegen de bevrachters de k Je'nTa^
de confiscatie. Onze resident. Frederik de Vries, koesterde weinig how oplen
^nstig resultaat; eerlijk voegde hij er in zijn missive uÄngö^n
Januari
1656 aan toe: ..sulcx ick geene apparentie sie van redres flsooT
gemteresseerdens. die hier sijn geweest, van 't vonnisse bij de ldmähev
g Weesen, hebben geappelleert (recht tegen mijn advis) hebte^e noch
daerenboven een goede quantiteyt coussens en andere stoffen tegerbrande
wijn in IJslant voors. verhandelt, ende in haer schip gebracht 't g^ s
m de requeste aen Uwe Hoog Mogende verswijgen; Lf noch bSj omt da
gSn hebbLTb-?quot;quot;^' hebben gestelt om in IJsland te handelen, dl; Ick

farfeli^f „,r inbsp;daervan henluyden

^edehgh was ende van onwaerheyt soude convinceren, hebben 'tselve

n emand ter wereld geopenbaert.quot; De beslissende stap naar den smokw!

handel was dus reeds v6ór de uitreis gedaan. Succes heLn de pogingen tot

oS ~eu^ quot;iVf ^nbsp;quot;-«engewone gefanSap

Ab;aLm?mfnbsp;''ijquot; programmaquot;).

Z Anbsp;^nbsp;koers had gezet. In het najaar legden twee

opvarenden van de Jonge Monnick een verklaring af over Ln reis nlar
piand die evenmin gelukkig verliep. Juist aan het feit, d^het L7p aZ

plnst e'nnbsp;n^quot;' quot;nbsp;iets bekend w Tja^Ób

Panser en Joachim Oudaen, kooplieden te Rotterdam, hadden de Jonge

quot;) Res. Staten-Generaal, 22 December ie«;«: tjoot^ ,
.«be, »C. ,nbsp;Kes. Slatl^^;quot;nbsp;quot;

Of jaar, het moet van 1656 zijn, -e Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, V, blz. 1x9.

-ocr page 139-

Monnick naar IJsland bevracht. Ter hoogte van Schotland sloeg het schip
lek, waardoor de lading waterschade kreeg. Jacob van Vlierden, die als
koopman medevoer, had de reis niet voortgezet, maar de verongelukte
goederen met groot verlies te Bergen in Noorwegen van de hand gedaan.
De tabak was verrot, de ijzeren potten en staven verroest, het meel bedorven
en het zout gesmolten. De schipper, Willem Bastiaens de Man, voer dus zuiver
en alleen met handelsdoeleinden naar IJsland; van visscherij wordt niet
gesproken^»).

Wij zijn langzamerhand tot de jaren 1658 e.v. genaderd. Waren de
bevrachtingen tot nog toe sporadisch, onder invloed van de toestanden in
Denemarken ontwikkelde zich in de volgende jaren een geregeld handels-
verkeer tusschen de Repubhek en IJsland, dat
dank zij het optreden van
Jonas Trellund zijn zwaartepunt in Amsterdam vond.

1658—1667.

Bij de bespreking van de werkzaamheden der IJslandsche Compagnie
te Kopenhagen®«) hebben wij reeds gezien, dat omstreeks het midden van
de 17de eeuw haar positie verre van schitterend was. De verhoogde activi-
teit van onze smokkelaars was een bewijs te meer van haar onmacht den
liandel op IJsland naar behooren te voorzien. Niettemin beriep zij zich,
zooals bij de confiscatie van Abrahams Offerhande bleek, op haar monopolie,
als het er op aan kwam de gehate concurrenten te weren. Tijdens den
oorlog met Zweden (1657—1660) kwam de vaart naar IJsland geheel tot
stilstand; dit scheen het oogenblik voor de Hollanders om zich geheel van
den handel meester te maken en zij hebben de kans benut.

Wij hebben er ook meermalen op gewezen, hoe de Deensche koop-
lieden, vooral in de eerste periode van het handelsmonopohe, genoodzaakt
waren in het nijpend tekort aan scheepsruimte door het charteren in
net buitenland te voorzien. Hoewel de smokkelhandel der Hollandsche
schippers hun een waarschuwing had moeten zijn om tegenover deze mede-
dingers de grootste voorzichtigheid te betrachten, grepen de Deensche
koopheden in deze moeilijke jaren weer naar dit gevaarlijke middel en

quot;) Rotterdam, Not. Andries van Aller, Nr. 631, acte 54. 3 September 1655- Twee jaar later
^as de zaak van de Jonge Monnick nog niet afgehandeld. Joachim Oudaen twistte met Isaiick
quot;^an
Buren, kapitein van de burgerij en koopman, over de assurantiepolis van het schip. Hij
^enschte van de verzekering i f 2800 een bedrag te ontvangen ter vergoeding van de schade,
öoor de averij ontstaan. Tenslotte werd de zaak in der minne geschikt. - Rotterdam, Not.
^ndnes van Aller, Nr. 610, acte 119. i Mei 1657.

Zie blz. 19—21.

-ocr page 140-

haalden daarmede, evenals dit bij de walvischvaart het geval was geweest
het Trojaansche paard binnen.nbsp;geweest.

Een bevrachting van 1658 wijst in deze richting. Johannes Feisa
koopman te Amsterdam, charterde de Peperbael, groot
130 Isten Tn
schipper Claes Jacobsz. Boom van Bniksloot
met ballast' nf^ Kopen-
hagen. waar het schy voor IJsland zon worden geladen. Op de terugreis

Im an'tT',.'?quot; quot;liquot;®nbsp;Kopenhagen. Glückstadt of lm-

^erdana-) Trad Feiga zelfstandig op of handelde hij in opdracht van

Deensche koopheden? Het geeft te denken, als wij zien, dit dezeUde schipper

fn T^ndnbsp;Pri^^go had gekregen voor enkele haven

Penih, f ■nbsp;te Amsterdam en bevrachtte niet alleen de

i Xd HeTee T tnbsp;Schermerhorn naar

IJs and Het eerste schip was voor de „haven off riviere van Walsfiordquot;

bestemd, den Hvalfjord, waar Bladt handel mocht drijven. Het twSe

sclnp ^ng naar den Patreksfjord en kwam later op de Hvftä en in ^yrl

in de Kjos. De ladmg was voor Amsterdam bestemd, tenzij de bevrachter

andere orders gaf wanneer dit op de terugreis via Noorwegen noodig mocht

tented P f Tquot;nbsp;Amfterdam

teru^de Peperbael na een ontmoeting met een Oostender kaper»^)

Deze bevrachtingen geschiedden met medeweten en goedvinden van

den Deenschen konmg. Zijn resident te 's Gravenhage, Petrus Charisius

verzocht nl. de Staten-Generaal toestemming voor het uitloopen v^n de

onZTi^ r™ ..gedestmeert naer IJslandt, omme aldaer de Ltlijdende
onderdanen te victuaheren, sijnde deselve geladen met meel. broot bier

oT T.nbsp;noodtsaeckelijckhedenquot;. en zonden velhg

uimw ue noeae der Oroenlandsvaarders de

reis kunnen aanvaarden Dene-
marken nep m hetzelfde jaar nog eens de hulp van de Republiek in' in het
najaar vroeg de resident, of de schepen van hieruit, me^
leve^midLlen
voor Kopenhagen geladen, ter hoogte van Flekkerö^
in ZuTd-Z wegen
gekomen, mochten afbuigen om eenige met visch
geladen scWn van
IJsland onder hun hoede te nemen. Met deze mogelijkheid hie nflaatste

quot;deV«^^^nbsp;^^^nbsp;- Amsterdam afsl^o^

Stond deze Kopenhaagsche koopman ondanks het feit, dat hij van
Nederlandsche schepen gebruik maakte, nog in nauwe conn;ctie ml 2n

«) Amsterdam, Not. Jan Volkertsz. Oli, Nr. 1539nbsp;.g.o

«) Amsterdam. Not. Jan Volkertsz. Oli, Nr 1540nbsp;r^ f'^ xr

tember en i October 1659.nbsp;^^ ' ^ ^^nbsp;Nr. 1515. 25 Sep-

quot;) Lias Denemarken, Nr. 591a. 17 Mei 1659. Res. Staten-Generaal. 24 October 1659

-ocr page 141-

officieelen Deenschen handel, dit was met Jonas Trellund, die in deze jaren
een aantal schepen te Amsterdam uitreedde, niet het geval. Wie was Trellund,
waar kwam hij vandaan en wat bewoog hem zich te Amsterdam te vestigen?
Wij zullen trachtten deze vragen te beantwoorden, voor zoover de gegevens,
die wij over hem bezitten, ons daartoe in staat stellen.

Toen Trellund in 1660 de reeds besproken privileges voor de walvisch-
vaart onder IJsland en het opkoopen van rog verwierf, was hij daar te lande
geen onbekende meer. Onze oudste gegevens over zijn IJslandschen handel
dateeren van 1659. Misschien zond hij reeds in 1658 schepen naar het
Noorden; voordien hield hij zich echter met andere takken van handel
bezig. De eerste ons bekende notarieele acte, waarin hij als koopman te
Amsterdam voorkomt, is van 20 April 1654. Hij bevrachtte toen een schip
om ossen te halen op de „R5rperredequot; in Jutland. Dit licht ons in over zijn
afkomst. Hij was omstreeks 1630 te Ribe geboren, waar zijn vader,
Jens Jonsen Trellund, Hd van den raad was, en stamde dus uit de gezeten
burgerij. Welke redenen hem er toe dreven zijn heil in de Republiek te
zoeken, is niet bekend. Misschien heeft de handel in Jutsche ossen, die een
zeer belangrijke plaats innam in het verkeer tusschen Denemarken en de
Republiek, hem naar Amsterdam gevoerd®«). Als ondernemend jonkman
had hij in de grootste koopstad der Nederlanden betere vooruitzichten op
een eervolle carrière dan in een Deensch provinciestadje en de jaren te
Amsterdam doorgebracht, stelden hem in het gelijk.

Nam hij zelf het initiatief tot deze vestiging? Wenschten de kooplieden
te Ribe een agent in de Republiek te hebben of haalden hun Amsterdamsche
collega's hem over naar Amsterdam te verhuizen? Misschien hebben beide
factoren gewicht in de schaal gelegd; geen enkele acte geeft daaromtrent
uitsluitsel. In zijn acte van ondertrouw wordt hij „factorquot; genoemd; maar
in wiens dienst hij werkzaam was, wordt helaas niet vermeld.

Zeer belangrijk voor zijn latere positie in de Republiek was zijn huwelijk
met Sara Giessenbier, dat op 21 Augustus 1654 werd ingeschreven:

„Jonas Trellondt van Rypen in Denemarcken, factoor out 24
jaer, de ouders aldaer, geassisteerd met Thomas Jensen, woonende
op de Kolck, ende Sara Giessenbier van Amsterdam, out 16 jaer, ge-
assisteert met haer moeder Catrina Pelt, woonende op de Nieuwe
Zijds Voorburghwal.quot; (w.g.) Jonas Trellondt, Sara Giessenbier. In

quot;) Amsterdam, Not. Jacob do Winter. Nr. 2398, fol. 55. 20 April 1654- — Dansk bio-
grafisk Lexicon udg. af C. F. Bricka, Kopenhagen 1903. XVII. blz. 492. - ^^
veerhaven voor de Deensche ossen. Dr. Axel Nielsen. Dänische Wirtschaftsgeschichte, Jena
^933. blz. 136 e
.v.. 168 e.v.

-ocr page 142-

margine: Pieter Jansse TreUont. sijn broeder, heeft op dato de
5. September verclaert seker missive van consent bij de vader van
de bruydegom onderteeckent te zijnquot;35)_

trnd n!nbsp;voorwaarden, die kort te voren waren opgemaakt.

Misschien hebben wij hier de oplossing van het raadsel van zijn vestiging
e Ams erdam. De eerste was blijkens zijn naam een Deen. de laatste waf
aan de famihe Pelt verwant. Is het gewaagd te veronderstellen, dat Trellund
wegens relaties met Jensen, die als koopman te Amsterdam was gevestigd.

in de krin/r Tnbsp;^^^^^^^^ geïntroduceerd

n de kringen, waar hij zijn aanstaande vrouw zou leeren kennen? 13 Sep-

^tr^'nbsp;en den volgenden

dag had de huwelijksinzegening in de Luthersche kerk plaatsquot;)

In de eerstvolgende jaren wezen de relaties van Trehund nog niet in
de richting van IJsland. Hij dreef een levendigen handel op zijn vaderland
waarheen hij o.a. wijn en stukgoederen verscheepte; maar bovenal belaneriik
was de handel in granen, die hij uit Kalundborg (waar zijn broeder Pieter
Jansz.. eigenlijk Peder Jonsen. woonde). Aarhus. Korsör. Aalborg en elders
/Tcl^'rfu Zuid-Europa had hij connecties, vnl. in Portugal; uit St Uvis
(of St Ubes i.e. Setubal) haalden zijn schepen zout. dat voor Denemarken
was bestemd. Zelfs had hij zaken met Saleh in Barbarije®«). Kortom om-
streeks 1658 was Trellund een koopman, wiens ondernemingslust hem in alle
richhngen betrekkingen deed aanknoopen; voor een jonkman van nog geen
dertig jaar een aardige positie!nbsp;^ ^

van Ti^rr:

Amsterdam, Not. Gillis Borsselaer, Nr. i486, foJ. 22-5 v 7 A„m,.t„« xfic.

J lxnbsp;• -i. -SU ivici 1055, „jonas Irellon van Rypen, coopman heeft ziin

— -Sn coe^aet Gi^^:

x655. Not. Nicolaes van Born, Nr. 2x39 7^00 mlir^ö'^M' 'nbsp;en x April

X5 Juli en 28 September X655. Nr. 2x4:, xl Zn^l

Voor zijn zouthandel: Amsterdam, Not. Jacob de Winter, Nr. 2398, 24 November 16,.
Nr 2400 X Jum X657. Not Nicolaes van Born, Nr. 2x40, 2 en X4 Juli, 4 Augustus, 9 Se^ em^
1655. Nr. 2x41. 31 Januan x656. Nr. 2x42, 28 April en xx September 1657. Not Pieter van
Buytene, Nr.
2745. i9 Juni x657. Nr. 2792, 7 December x657

f ÏTnbsp;26 en 28 Februari en 28 Maart X658.

Amsterdam, Not. P:eter van Buytene, Nr. 2749. 22 en 24 April X659. Nr. 2792, 8 Mei X659

-ocr page 143-

Voor Trellund was zijn huwelijk een stap in de goede richting om zijn
positie in de Amsterdamsche handelskringen te versterken. Wat zag de
familie Pelt echter van haar kant in deze
verbintenis met den jongen factor?
Jonas was toen nog te jong om groote verwachtingen van zijn koopmanschap
te rechtvaardigen. Wilde zijn schoonfamihe op haar beurt partij trekken
van de Deensche relaties, waarover hij beschikte? De waarheid zal in het
midden liggen; beide partijen zullen haar vooropgezette bedoelingen niet
dit huwelijk hebben gehad, die min of meer door den loop der dingen zijn
begunstigd.

Wij leerden reeds een lid der familie Pelt kennen, dat relaties met
Denemarken had, nl. Philips Pelt, die als factor der gebroeders Braem en
agent voor de Deensche walvischvaart optrad. Ook in verband met trans-
acties met IJsIandsche visch en kousen is zijn naam genoemd®®). Hierbij
was echter van rechtstreeksche connecties met IJsland geen sprake. Heeft
Trellund misschien daartoe den stoot gegeven? Als Deen was hij beter van
de toestanden te Kopenhagen op de hoogte; hij kon weten, met welke
moeilijkheden de IJsIandsche Compagnie te kampen had om de vaart op
IJsland gaande te houden. Ondernemingslust bezat hij in hooge mate; mogen
wij veronderstellen, dat hij, gebruik makend van de belangen, die de familie
Pelt in deze richting had, haar wist over te halen om de waren direct van
IJsland te betrekken? Zooveel is zeker, dat zonder haar financieelen steun
Jonas nooit in staat zou zijn geweest zijn handel zoo grootsch op te zetten.

In 1658 vinden wij de eerste sporen van hulp van de zijde van Catharina
Pelt, zijn schoonmoeder. Zij machtigde haar broeder Paulus om als borg
voor Trellund op te treden, toen hij een bedrag van f 15.000
b. i 16.000 wilde
opnemen. Dit was nog maar een kleinigheid in vergelijking met het bedrag,
dat hem in 1659 vanwege zijn schoonfamilie ten dienste zou staan. In een
overeenkomst van April 1659 deed hij een lange lijst van pretenties aan een
combinatie van crediteuren over, onder wie wij, behalve Catharina en Paulus
Pelt, Abraham Pelt, Herman Cappelen en
Jan Wesselingh vinden genoemd.
Het totaal bedrag was f 117.000, waarvan f38.500 in zijn
IJsIandsche
onderneming was gestoken«quot;).

De voorbereidingen daartoe trof hij reeds in 1658. Niet alleen vinden
wij twee bevrachtingen vermeld, die wijzen in de richting van zijn latere
uitreedingen naar IJsland, maar ook eenige contracten met personen, die
een rol in den IJslandschen handel zouden spelen. Zoo rustte hij de Melckmeyt
van Pieter Pietersz. van Hoobre(?) uit voor een niet nader omschreven reis,

quot;) Zie blz. 60—61 en 65.nbsp;Anril

*quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2747. quot; ^pril 1658. Nr. 2749, 21 P
'659. Nr. 2750, 26 Mei 1659. — Zie voor deze familierelaties, bijlage G.

-ocr page 144-

Enkhuizen, waarvan Jan Claesz.

ifpimss

rsîfiifisiî

T'nbsp;dan wij met de Tor ons ï:

vonden bevrachtmgscontraoten kunnen aantoonen. Zoo weten wH b v u t

(zudwit itrnbsp;^ ^^^^nbsp;-«P s'aC

s-T nH { T®*quot;®' dat er iets omtrent de uitreeding bekend

.s '). De toestand op IJsland was zóó, dat de bevolking in den nitersfen nood
haar toevlucht nam tot den smokkelhandel, te meer
Lr de Cmddingen

dezen amenloop van omstandigheden wist Trellund handig te profiteeren

vand!quot; quot;nbsp;^■■«öafjord, en wel bij voorkeur op F^-'

Zl, t ^^l^^P»nbsp;Stykkishohn, stapi'en de Bjarneyjar om

hand e'n tnquot;!;nbsp;naar IJsland voor het toiicht'lp den

tcS n Wa 1 ietinbsp;vertrek van zijn schepen'af te

kwam hquot;; Teul „ H .nbsp;scheepsvolk of de schepen, dan

denbsp;Ï.^ hij er direct bij, toen

RifgestraL wl^Tnbsp;quot;quot;nbsp;°P de rot en bij

hu p tenbsp;keurvorst van Brandenburg weigerd

om h tnbsp;het werk gesteld

hij de man, in wiens hand de bes^Hagquot;), quot;quot;

*=) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene Nr -j-t.« a

«) Annâll Magnûsar, Kjôsarannâll.nbsp;' 'nbsp;^ November 1658.

quot;) Met welk schip Trellund de reis naar TTcio.,^nbsp;.

Ballarârannâll kwam h J met een klein chi^ H / i , ? ' quot;nbsp;^^^

J een üiem schip. Hij spreekt m zijn „Gründtlicher berichtquot; (zie

-ocr page 145-

Ernstiger was de ramp, die hem trof door het vergaan van de Melckmeyt,
het schip, dat als laatste van Flatey zou vertrekken en reeds een volle lading
natte visch, ca. 60.000 stuks, aan boord had. Op de heenreis was de Melckmeyt
in Juli bij Papey, op de Zuidoostkust van IJsland gesignaleerd en had onder
schipper Hans Davidtsz. de reis naar den Breiöafjord voortgezet. Na er den
zomer handel te hebben gedreven, zou het schip in het najaar naar het
vaderland terugkeeren, toen een storm het in de haven van Flatey tot
zinken bracht. Twee dagen lang zat de bemanning op den achtersteven, het
eenige gedeelte, dat nog boven water uitstak, in de felle koude op haar
redding te wachten. Toen de storm bedaarde, werden zij volkomen uitgeput
aan land gebracht; één van hen was inmiddels bezweken. De lading ging
grootendeels verloren; behalve de zeilen en kabels kon men wat grutten
bergen, waarmede de opvarenden zich in den winter voedden. Medelijdende
boeren hielpen hen met levensmiddelen en vertelden niets dan goed van
de schipbreukelingen. Van het wrakhout van de Melckmeyt maakte de
bemanning een boot en zeilde daarmede in den zomer naar huis«).

Na hun terugkomst verklaarden de schipper en zijn volk, dat hun schip
verongelukt was, „sonder dat er van de ladinge iets gebercht is off gebercht
beeft connen werden, haddende zij getuygen genoech te doen om haer leven
te salveren; ende ten lesten, dat ten tijde, als het voorschreven schip quam
te
blijven, de ladinge van dien bestont in omtrent tseventich duysent stucx
gesoute stapelvis, achtentwintich tonnen gesoute vleesch, omtrent duysent
pont drooge vis, omtrent hondert schapevellen, een oxhoofd traen ende
anderhalve ton talck,
behalven noch eenig cargasoen, dat niet verhandelt
wasquot;«).

Dank zij de overeenkomst met de familie Pelt, waarbij Trellund de
pretenties, die hij op de lading van een aantal schepen bezat, aan zijn
crediteuren overdeed, kennen wij zes schepen met de schippers van zijn uit-
reeding in 1659 met name. Behalve de Melckmeyt onder Hans Davidtsz.,

bijlage F) van zeven schepen, waarvan er zes met name bekend zijn. Nu charterde hij in den-
delfden tijd de Jonge Vogelaer van Ellert van Hoeff, een scheepje van 36 last. Was dat soms
et ontbrekende en meteen de reisgelegenheid voor Trellund zelf? Amsterdam, Not. Pieter
van Buytene, Nr. 2749, 10 April 1659.

Vóór zijn vertrek verleende hij aan Sara Giessenbier, zijn vrouw, en Catharina Pelt, zijn
schoonmoeder, volmacht om zijn zaken waar te nemen gedurende zijn afwezigheid. Tegelijkertijd
»laakte het echtpaar zijn testament, waarbij hun twee kinderen als erfgenamen werden aan-
Sewezen. Amsterdam, Not. Pieter van Buytene. Nr. 2750. 28 Mei 1659. — Amsterdam, Not.
'e er van Buytene. Nr. 2752, 21 Januari 1660. zie bijlage D.

quot;) Amsterdam, Not. Jan Volkertsz. Oli, Nr. 1515, 6 Augustus 1659. — Kjósaranndll,
'tja-annAll en BallardrannAll.

') Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2754, 20 Juli 1660.

-ocr page 146-

die zoo'n noodlottig einde vond bij Flatey, waren het de Ceurvorst van
Brandenburg onder Hendrick Willemsz. van Schellinghwoude, de Jonker
Willem onder Cornelis Cornehsz. Ancker en de Prins Hendrick van Philips
Wihemsz. Evenzoo weten wij, dat Pieter Thijssen Hellebaert met de Roode
Fortuyn en Claes IJsbrantsz. met de galjoot de Ruyter voor hem naar
IJsland zeilden^').

Slechts van drie schepen is de vrachtbrief bekend. De Ceurvorst van
Brandenburg, groot 200 last, zou zeilen naar Trondhjem, „na eenich eylant
ende plaetse op die hooghte off daeromtrent.quot; De schipper maakte bezwaar,
toen hem duidelijk werd, dat hij naar IJsland moest varen. Eerst een ver-
klaring van Trellund, dat hij een eventueele aanhouding door Deensche
schepen van de IJslandsche Compagnie of anderszins met een som van
f 12.000 zou vergoeden, kon den schipper bewegen de reis te aanvaarden.
Toch was de verhouding tusschen hem en zijn bevrachter niet goed. Op
IJsland kwam het al tot wrijving, toen Hendrick Willemsz. geen hulp wilde
verleenen bij de stranding van de galjoot voor Rif, en later klaagde de
commies van Trellund, Bastiaen Nielsen, dat de schipper weigerde zijn
mannen aan land te zenden om de visch te halen. Daar bij gebrek aan natuur-
lijke havens de schepen op de reede moesten blijven liggen, kwamen de
IJslanders gewoonlijk met hun jollen langszij om de visch over te laden.
Met slecht weer was dit voor hun wrakke bootjes echter te gevaarlijk en
ging de bemanning met de sloep aan land«»).

De stuurman van de Ceurvorst, Olfert IJsbrantsz. van Venhuizen,
kwam naar zijn beste krachten voor de belangen van Trellund op, maar
stuiUe op onwil van schipper en volk. De eerste was soms zóó dronken, dat
hij in Hafnarfjord niet in staat was de Ceurvorst buitengaats te brengen,
zoodat er veel tijd verloren ging met het wachten op een loods. De bemanning
werkte niet harder dan strikt noodig was en verzorgde het stuwen van de
ladmg zóó slecht, dat Trellund later in Amsterdam den schipper verweet,
dat hij wel 40.000 pond visch meer in de Ceurvorst had kunnen laden.
Hoewel dit door verscheidene koopheden en varenslui bevestigd werd, moest
Jonas hem de volle vracht betalen«»).

Van de reizen der andere schepen is minder bekend geworden. Het
bevrachtingscontract van de Joncker Willem van Willem Pietersz. Joncker,

«) Zie blz. 93. - Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2749. 21 April 1659. Nr.
2750, 26 Mei 1659.

quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2749. M Februari 1659. Nr. 2752, 2r
Januari 1660; zie bijlage D.

quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2751, 3 November, 3, 10 en 11 December
1659. Nr. 2752, 13 Februari 1660.

-ocr page 147-

in wiens plaats Cornelis Cornelisz. Ancker als schipper optrad, was in zijn
soort haast een raadsel. Het schip zou zeilen, waarheen bevrachter of commies
het zenden zou, maar „niet verder om de Noort als Dronten (Trondhjem),
om de Oost niet door de Sont, om de West niet verder als Bordeaucx, noch
oock niet in Engelant, Schotlant of Yrlant.quot; Zoo bleef er niet veel anders
over dan IJsland, dat ook inderdaad het doel van de reis was. De Prins
Hendrick van Philips Willemsz. werd door Trellund in samenwerking met
zijn oom Paulus Pelt bevracht, terwijl als reeders Dirck Clasen van Leeck
en Garbrant Warnaertsz. optraden. Pieter Thijssen HeUebaert voer op de
Roode Fortuyn en sprong in de bres, toen de schipper van de Ceurvorst
van Brandenburg de visch niet van land wilde laten halen. Van de galjoot
de Ruyter is verder niets bekendso).nbsp;^

Al had Trellund het leeuwenaandeel aan den HoUandschen handel op
IJsland in 1659, toch was hij niet de eenige. Zoo bevrachtte Cornelis Roeloffsz.
en Pieter Symonsz. van Landsmeer de Swaen van Jan Jacobsz. Schamel van
Vlieland met onbekende lading naar IJsland, waar de schipper drie havens
moest aanloopen. De koopman Symon Claesz. Snijder zond de galjoot de Dop
van Jan Cornelisz. Dop van Vlieland, terwijl een broeder van dezen schipper,
Pieter Cornehsz. Dop, met de St. Pieter voor een combinatie van Amster-
damsche kooplieden naar IJsland ging. De voornaamste bevrachter van
de St. Pieter was Pieter Stolwijck, een kruidenier, die later aanspraken maakte
op de geheele ladingsi).

Van Rotterdam uit voer de St. Jacob van Pieter Thomasz. voor Adriaen
Pauwelsz. e.a. naar IJsland, evenals de Eendracht van Jan Theunisz. voor
rekening van Pieter Bisschop. In het contract voor de laatste reis was een
clausule
opgenomen, dat de bevrachter alle kosten van een eventueele con-
iiscatie moest dragen^^j^ Was dit een voorzorgsmaatregel na het gebeurde
met Abrahams Offerhande?

Hoe het bij den handel op IJsland zelf toeging, weten wij uit een toe-
vallig bewaard gebleven rapport van twee commiezen, die in
1659 in dienst
van Trellund werkzaam waren. De eene was Bastiaen Nielsen, die bij de
lading van de Ceurvorst van Brandenburg betrokken was geweest en de
andere Severeyn Pietersz., koopman van Aarhus; hij onderteekent „Söffren

Pederssenquot;. In de acte wordt zijn naam zoo goed mogelijk vernederlandscht.

quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2749, 14 Maart 1659, vgi. 21 April 1659;

22nbsp;Maart en 14 Februari 1659. Nr. 2752, 21 Januari r66o.

quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2792, fol. 140—141, 19 Maart 1659. Not.
Jan Volkertsz. Oli, Nr. 1540, 24 Maart en 16 April 1659. Not. Pieter van Buytene, Nr. 2750.

23nbsp;Augustus, 18 en 29 September 1659.

quot;) Rotterdam, Not. Vitus Mustelius, Nr. 510, fol. 129, 7 Maart 1659; fol. 231, 30 Juni 1659.

-ocr page 148-

Dit maakt het vaak zoo moeilijk om met zekerheid te zeggen, of wij met
een Deen of een Nederlander te maken hebben, als de proef op de som
ontbreekt. Beiden noemden zich „gewesen commisen van de Deensche
IJslandsche Compagnie, residerende tot Coppenhagenquot;. De toestand van
de Compagnie was dus blijkbaar van dien aard, dat ook haar dienaren haar
den rug toekeerden en een toevlucht in de Republiek zochten. De hieronder
volgende prijslijst gold voor den handel in den Breiöafjord en wel voor 1659,
toen de schepen van Trellund hun lading tegen visch verhandelden, te weten:

een smal tonne gort.................... tegens 320 pont vis

een pont ijsere ketels en potten....................-nbsp;4nbsp;- -

het stuck van yder slecht bootsmansmes..nbsp;- 8 a 10nbsp;-
eeu pot france wijn, gaende vijff potten in

vier mingelen............................................-nbsp;8nbsp;-

een pot coorn of slechte brandewijn ..........- 10 a 12nbsp;-

een smal tonne erreten....................................-nbsp;240nbsp;- -

een pot rosolis (soort likeur) ende anijs...nbsp;-nbsp;16nbsp;- -

een pot goet bier............................................-nbsp;2nbsp;- -

een pot scheepsbier..........................................-nbsp;inbsp;- -

een elle coesvelts (Koesfeldsch) linnen---------nbsp;16nbsp;-

een el osenbrughs (Osnabrücksch) linnen..nbsp;-nbsp;15nbsp;- -

een kinnetge seep............................................-nbsp;480nbsp;-

een tonne teer..................................................-nbsp;440nbsp;- -

een tonne sout..................................................-nbsp;100nbsp;- -

een banck rijcxdaelder....................................-nbsp;90nbsp;- -

een el slecht ruych off wantlaken................-nbsp;40nbsp;- m) -

De resultaten van zijn handel spoorden Trellund aan op den inge-
slagen weg voort te gaan. Nog in December 1659 verzekerde hij zich van
de diensten van Cornelis Cornelisz. Ancker, die reeds een reis voor hem
had gemaakt. Ancker mocht geen zaken voor eigen rekening doen, maar wel
op iedere reis 200 paar IJslandsche kousen voor zich zelf inslaan®*). Voor
de campagne van 1660 bevrachtte Trellund de Kuyper van Jan Claesen
Kuyper van Schermerhorn, 't Swarte Peert van Dirck Reyersz. van Vlieland,
de Vliegop van Pieter Eldertsz. Vliegop van Vlieland en de St. Anna, waar-
van Jacob Calaber en Jan IJsbrantsz. Rogh de reeders waren. In het contract
voor de Vliegop was de clausule opgenomen, dat de bevrachter of zijn
commies zich het recht voorbehield het schip van IJsland direct naar Frank-
rijk te zenden om te lossen. In dat geval werd het leven van den schipper

quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2752, 26 Januari 1660.
quot;) Amsterdam. Not. Pieter van Buytene, Nr. 2751, 6 December 1659.

-ocr page 149-

verzekerd tegen gevangenneming door de Turken. Dat dit gevaar allerminst
denkbeeldig was, bewijst het lot van den schipper van de St. Anna, Barent
IJsbrantsz. Roest van Den Burg op Texel, die op zijn reis van IJsland naar
i^ranknjk door zeeroovers werd genomen en naar Algiers opgebracht, van-
waar hij een roerenden brief aan zijn huisvrouw schreef om Trellund en zijn
reeders te bewegen hem los te koopenss).

Een schip, dat blijkbaar ook in dienst van Trellund naar IJsland voer,
was de Swarte Ruyter onder schipper Claesz. IJsbrantsz. Rechtuyt. In Mei
lööo stak het in zee en had al spoedig een ontmoeting met een kaper, die
zich één en ander van de lading toeeigende. In den Breiöafjord gekomen,
ankerden zij bij een eilandje voor Flatey, waar zij aan land gingen en een
vuurtje stookten. Dit had ernstige gevolgen, want „alsoo de voornoemde
naer schipper ende die hij bij hem hadde, 'tselve vuyr niet uyt hadden gedaen,
IS hetzelve eylantge, dat van een venige gront was, aen brant geraeckt,
sonder dat het daernae door eenich van haer scheepsvolck uytgebluscht
conde worden.quot; Zooals meer gebeurde, was ook op de Swarte Ruyter de
verhouding tusschen den schipper en den vertegenwoordiger van den be-
vrachter niet ideaal. Na zijn reis legde Jaspar Jansen van Ribe, een boots-
gezel van i8 jaar, een verklaring af, waarin hij vertelde:

„dat hij op seeckeren dach in IJslant binnen boort van het voor-
schreven schip besieh wesende met schrijven ende op te tekenen de
visch, die aen boort gebracht wiert, sulx hem getuyge voor sijn ver-
treck van hier door de voornoemde Seigneur Trellont was geordonneert
tot ontlastinge van den voornoemden schipper, deselve schipper in 't
vooronder, daer hij getuyge sat, gecomen is, vragende hem getuyge:
wat doet gij? Ende bij hem geantwoort sijnde: ick schrijf wat voor
mijn selfs!, besach sulcx denselven schipper ende nadat hij 't gelesen
hadde, scheurde hij 't papier aen stucken, seggende: men soude soo
de duyvel bedriegen! ende gaff hem getuyge verscheyde slagen ende
trock oock eenich haer uyt sijn hooftquot;^).

Ook de andere kooplieden herhaalden hun uitreeding. Cornelis Roe-
otfsz. en Pieter Symonsz. van Landsmeer, die in 1659 de Swaen naar
IJsland hadden bevracht, zonden nu de galjoot de Spinder van Jan Claesen
öpinder van Vheland; indien de schipper of zijn volk goederen
meenamen
om op IJsland te verhandelen, mochten zij dit niet zelf doen, maar moesten
het aan den commies van de bevrachters overlaten. Zoo trachtte men ruil-

quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2793, fol. 52. 8 April 1660. Nr. 2753, 16,
23
on 28 April 1660. Nr. 2755, 31 December 1660. — Ballarârannâll.

Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2756, 7 Februari 1661.

-ocr page 150-

handel tusschen scheepsvolk en bevolking te voorkomen. Pieter Cornelisz.
Dop van Vlieland voer, evenals in 1659, met de St. Pieter voor Pieter Stol-
wijck, die nu samenwerkte met Jan Bas, naar IJsland. De schipper hield
blijkbaar rekening met het gevaar van een minder aangename ontmoeting,
want zijn contract sloot met de woorden: „ende ten lesten, oft gebeurde!
dat het voorschreven schip van ofte uyt IJslant verdreven, verjaecht off
vandaer vertrecken most door Deensche Compagnie-schip of -schepen, dat
in zulcken geval na arrivement alhier, de bevrachters aen den voornoemden
schipper zijn bedongen vracht zullen moeten betalenquot;quot;).

Voor hetzelfde tweetal kooplieden voer de Jonge Graeff Willem van
Willem Albertsz. Graeff van Landsmeer naar IJsland. Dit schip was bestemd
naar Urback (Eyrarbakki) en bereikte het doel van de reis tegen eind Augus-
tus. Ondanks de aanwezigheid van een schip van de IJslandsche Compagnie
te Kopenhagen ging de koopman aan wal om te zien. of er zaken waren te
doen. Het geluk was hem niet gunstig, waarop hij nogmaals met den schipper
aan land ging om een loods te halen. Intusschen kwam de Jonge Graeff
Willem op drift. Na vergeefsche pogingen om weer onder den wal te komen,
besloot de bemanning naar huis te zeilen; intusschen hadden de koopman
en de schipper, helaas zonder succes, getracht het schip weer te bereiken
en waren gedwongen met een ander schip terug te
keeren^s). De IJslandsche
kust deed zich weer eens van haar ongunstigste zijde kennen met haar ge-
vaarlijke rotsen en felle branding.

Evenals in den vorigen herfst trof Trellund toebereidselen voor het
volgende jaar en nam voor 1661 Severeyn Pietersz. en Bastiaen Nielsen
als commiezen in dienst, die wij bij de prijslijst van 1659 leerden kennen.
Hun contract gold voor twee jaar; bovendien had de laatste bedongen, dat,
voor het geval hij een aanstelling als oppercommies bij de IJslandsche
Compagnie te Kopenhagen mocht krijgen, de overeenkomst verviel. Er
blijken dus nog relaties met Denemarken te bestaan en wij zullen zien, dat
ook de aspiraties van Trellund langzamerhand in Deensche richting gingen.
Voorloopig worden wij het slechts in zooverre gewaar, dat hij niet zelf als
bevrachter van de schepen naar IJsland optrad, maar de behartiging van
zijn belangen aan zijn oom Paulus Pelt toevertrouwde^»). Zoo traden beide
commiezen later tijdens de afwezigheid van Trellund bij Paulus Pelt in dienst.

quot;) Amsterdam. Not. Pieter van Buytene. Nr. 2793. fol. 55. 10 April 1660; fol. 45-46.
3 April 1660.

quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2793. fol. 117—118, 26 Juli 1660. Nr. 2755.

15nbsp;November 1660. Not. Jan Volkertsz. Oli. Nr. 1516, 13 November 1660. Zio bijlage E.

quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2755, 18 en 25 November 1660. Nr. 2758,

16nbsp;Juli 1661.

-ocr page 151-

Heelemaal gerust voelden de schippers zich toch niet, wat de houding
van de Compagnie te Kopenhagen tegenover hun schepen op IJsland be-
trof Inder Tjaerts van Harhngen, schipper van d' IJslantsche Boer, die
in 1661 met Paulus Pelt een contract voor een reis om de Noord afsloot.
Dedong m geval van confiscatie een schadevergoeding van f4600. Deze Inder
ijaerts was blijkens een kantteekening (Eindar Tjed^ Islander) op een
vroege^n vrachtbrief een IJslander. Mogen wij hem vereenzelvigen met
ümar Poröarson. die volgens het Ballararannall in 1661 op Flatey kwam.
oen er zooveel Hollanders in den Breiöafjord waren? Dan was hij in 1645
reeds met een Hollandsch schip op IJsland geweest. In de kringen van de
Amsterdamsche koopheden was hij geen onbekende; in 1655 ging hij met
hetzelfde schip voor Trellund naar Aalborg en in 1660 maakte hij voor Jan

aesz. Schulperoort een reis om de Noord, die misschien wel IJsland tot
bestemming hade»).

Behalve d' IJslantsche Boer bevrachtte Paulus Pelt de Rode Fortuyn
an Pieter Willemsz. van Vlieland, de Blaeuwe Arent van Cornehs Jacobsz.
oort en de St. Pieter van Willemsz. Vijgh van Akersloot. Ook hier was in
et geval van confiscatie door de IJsIandsche Compagnie door verzekering
la P^'T'inbsp;^^^^ Frankrijk bestemd en moest te Rouaan, Nantes,

to rquot;nbsp;Bordeaux worden gelost«). Mocht Trellund er zich meestal

e beperken zijn visch in Amsterdam van de hand te doen, hieruit blijkt,
t iemand als Pelt directe relaties met het buitenland had voor den afzet
^an de ^droogde visch. Dit maakt het des te waarschijnlijker, dat Trellund
famT^^^Pnbsp;^a^del voordeel putte uit de connecties van de

^^^^nbsp;profiteerde van de rechtstreeksche

veroinding met IJsland, die hij haar kon verschaffen.

In den zomer van 1661 zond Pelt nog d'Hercules of de Pijl van Isaac
lee 1nbsp;Amsterdam naar IJsland; het was laat in den tijd en de reis

onder de nadeelige gevolgen van dien. Half September pas kwam de
^ nipper voor Groenefiord (Grundarfjord), waarop hij direct naar den
te tnbsp;^^^^ bevrachter reisde om maatregelen voor het lossen en laden

treffen. De bespreking leverde moeilijkheden op. daar de schipper zoo
^ ug niogehjk wenschte terug te keeren. Een maand lang bleef de Pijl op
reede liggen en zeilde tenslotte naar Oolswijck (Ólafsvik) om te lossen,
ler nam de schipper visch aan boord, die door het slechte weer bij het

Zw- Pnbsp;Not. Pieter van Buytene, Nr. 2756, 11 Februari i66r. Not. Jacob van

leten. Nr. 879, 28 November 1655. Not. Pieter van Buytene, Nr. 2793, fol. 30—31, 27 Febr.
00. — Over Einar tórdarson in 1645, zie blz. 83.

Amsterdam, Not. Pieter van Buytene. Nr. 2793, fol. 234, ca. 20 Februari 1661. Nr.
2750, 21 Februari en 4 Maart 1661.

-ocr page 152-

inladen nat was geworden en dus snel aan bederf onderhevig. Teruggekeerd
in Grundarfjord wist hij van den oppercommies Stoffel Jansz. Sol, die de
leiding van den handel had, gedaan te krijgen, dat hij in afwijking van zijn
vrachtbrief terstond naar Amsterdam mocht terugkeeren. Een andere
schipper, Pieter Thomasz., zou de visch, die voor Frankrijk was bestemd,
overnemen. Toen Fonteyn na een avontuurlijke reis, waarop hij tot bij
Groenland afdreef, met een gehavend schip eindelijk in de Republiek arri-
veerde, verweet Pelt hem, dat hij zich niet aan het contract had gehouden
en bovendien met een bedorven lading kwam
aanzetten«^).

Nog een slachtoffer van het late seizoen was Albert Pietersz. van
Amsterdam, die met de galjoot Santa Maria eerst in Augustus door Paulus
Pelt werd uitgereed. Evenals de Pijl zeilde hij naar Grundarfjord, werd
vandaar naar Ólafsvik en Rif gezonden om visch te laden, waar de schipper
zijn anker en kabel verspeelde in een hevigen storm. De sloepen, ankers en
kabels hadden zooveel te lijden, dat de schippers meermalen waren genood-
zaakt zich tegenover hun bevrachter over het verlies daarvan te verant-
woorden. De Santa Maria b.v. had na het slechte weer voor Rif niet meer
onder den wal kunnen komen om haar volle lading te krijgen en was van
de Noorderhaven(?) direct naar Amsterdam gezeild. Op de terugreis beleefde
de bemanning, dat Cornelis Cornelisz. Ancker, die als schipper en koopman
medevoer, voortdurend dronken was, „hebbende om gemackelijk aen de
dranck te coomen, een ancker brandewijn in sijn koy aen 't hoofdeneynt
bij hem te leggen, dat niet alleen uyt was op haer arrivement alhier, maer
was te vooren noch een ancker brandewijn in 't ruym ledich gemaecktquot;®®).

Een enkele maal bevrachtte Paulus Pelt een schip naar Frankrijk en
vandaar naar IJsland; dit was het geval met de Santa Maria van Pieter
Claesz., waarop Jacob Swart als commies meevoer. Hij was betrokken in
de discussie over de lading van de Pijl en vertoefde dus tot in het najaar
op IJsland. Eerst in December was hij te Amsterdam terug en legde toen
rekenschap en verantwoording van zijn handel af. Zijn attestatie bevat
zoo'n levendige schildering van de toestanden op IJsland, dat ik hem zelf
aan het woord laat om ons daarover in te lichten.

„ . . . dat hij in den maend December van den jare 1660 met [een]
seecker schip, dat door Paulus Pelt bevracht was, geseylt is naer

Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2758, 28 Juli 1661. Nr. 2759, 2, 15 en 21
December 1661. Not. Jan Volkertsz. Oli, Nr. 1516, 6 December i6öi. — Het BallardrannAll
noemt Stoffel Janssen met name als leider van de Hollanders in den Breiöafjord.

quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2758, 3 Augustus 1661. Nr. 2760, 11 Januari
1662. Not. Jan Volkertsz. Oli, Nr. 1516, 7 December 1661. — Volgens het Vallholtsanndll lag
er in den winter van 1661 een Hollandsche dogger met koopwaar in den Breiöafjord.

-ocr page 153-

Vranckrijck ende vandaer nae IJslant, alwaer de voorschreven Pelt
hem getuyge seecker cargasoen toestont, dat hij getuyge in de maent van
Mey bequam met schriftelijcke ordre van den gemelten Pelt omme aldaer
een scheepsladingh natte vis te procureeren, met expres verbot van
aldaer geen coopmanschap aen lant te doen, 't sij in drooge visch off
andersints, om in geen ongelegentheyt of moeyten te coomen off
geraken met die van de Deensche Compagnie off derselver ministers;

dat hij getuyge omtrent ultimo Mey daeraen op Hanefiort
(^Hafnarfjord) in IJslant leggende, eenen Mats Erasmusz. van Coppen-
hagen doen aldaer gearriveert is, welcke aenstonts aen de voocht aldaer
(te Bessastaöir) claechde, dat hij getuyge hem in de wech lagh. ende
hoewel de voocht wel wist ende oock tegens den gemelten Mats
Erasmusz. in presentie van hem getuyge seyde. dat hij getuyge hem
met een stuyver schade gedaen ende alleen met sijn eygen boots
maer gevischt ende niet in drooge visch gehandelt hadde, vertrock
hij getuyge met zijn schip echter op d'aenseggingh van den voocht.
met het eerste bequame weer ende wint. te weten op den tweeden
Juny van Hanefiort. hebbende terselver plaetse omtrent ses duysent
stucx natte visch becomen;

ende heeft hij getuyge doen in zee omtrent de omleggende plaetsen
als Kiebelwijck (Keflavfk) ende Reugenes (Reykjanes) hem onthouden,
ende sijn visscherije aldaer doende, sijn verscheyde inwoonders van
t lant hem getuyge comen versoecken en smeecken. ten eynde hij haer
meel voor natte visch geheffde te geven, dagende deselve inwoonders
dat sij haer gerieff en nootdruft van meel van de Deensche coopluyden
met en conden becomen. ende hoewel hij getuyge om zulcx te doen
geen ordre hadde. heeft hij nochtans door 't hart aenhouden van
deselve inwoonders eenich meel tot haer nootdruft voor natte visch
gegeven tot groot nadeel van sijn getuyges voornoemden
meester
(Paulus Pelt);

ende voorts seylende naer Breefiordt (Breiöafjord) en Jeukel
(Snjefellsjökull) om als vooren natte visch te becoomen. wiert hij
getuyge aldaer mede van de inwoonders. die hem conden. om meel
tot haer onderhout en nootdruft aengesproocken ende gebeden,
dagende dezelve tegens hem getuyge insgdijcx. dat zij haer gerieff
ende haer onderhout van de Deensche coopluyden ende voornament-
lijck van de coopman van Stickelholm (Stykkisholm) niet conden
becomen. ende gerieffde hij getuyge, hoewel buyten sijn ordre ende
last, de voorschreven inwoonders mede met meel voor drooge visch,
becomende hij getuyge in alles omtrent tsestich wet (IJslandsch

-ocr page 154-

gewicht van loo pond) drooge visch, behalve dat hij getuyge noch
eenige drooge visch becomen heeft, in betalingh van oude schulden van
denrequirant (Trellund), alle welcke visch hij getuyge geladen heeft
in het schip (de St. Pieter) van Pieter Willemsz. Vijgh (van Aker-
sloot), waermede hij getuyge overgecomen isquot;®«).

Deze attestatie is daarom zoo teekenend, omdat wij er uit zien, dat
vaak het toeval beshste, of de lading uit „nattequot; dan wel uit „drogequot; visch
zou bestaan. Bovendien stemt zij. wat de slechte voorziening door de Deen-
sche koopheden betreft, met de officieele klachten van de IJslanders overeen
Het was dus met te verwonderen, dat de bevolking de HoUanders, die ook
met haar ambtenaren op goeden voet stonden, graag zag komen. Gold het
relaas van Swart voor het Zuidelijke gedeelte van IJslands Westkust, een
attestatie van zijn collega, Severeyn Pietersz., dien wij reeds als commies
van Trellund leerden kennen, geeft een nog minder gunstig oordeel over
den Deenschen handel ten Noorden van den Breiöafjord. Evenals Swart
had hij zich tijdens de afwezigheid van Trellund in dienst van Paulus Pelt
begeven, maar legde zijn verklaring op verzoek van den eerstgenoemden af.
Aan zijn attestatie, bevestigd door zijn ondercommies Hans Hansen, ont-
leenen wij het volgende:

„dat sij getuygen op den derden May uyt het Exel (Texel) deser
landen geseylt sijn naer IJslant, met expresse ordre ende bevel van den
gemelten
Pelt in IJslant een scheepsladingh natte visch te procureeren
ende selffs sooveel te laten visschen als mogelijck zoude zijn, tot
welcken eynde sij getuygen eenich cargasoen van den gemelten Sr. Pelt
ontfangen hadden, waervan sij getuygen den voornoemden Pelt oock
contentement gegeven hebben ende daerin tevens met expres verbot,
soo aen haer getuygen als andere comisen in IJslant, geen drooge
visch noch eenige andere coopmanschappen te handelen, daerop de
Deensche Compagnie eenige pretensie soude connen off mogen maken;

dat voorts zij getuygen in Oloffswijck (Ólafsvfk) comende, aldaer
eenige natte visch becoomen hebben, ende door bidden ende smeeken
van de boeren ende inwoonders aldaer om eenich meel. daervan sij
zeyden [dat sij] groot gebreck hadden ende van den Deenschen coop-
man met genoech gerieft wierden. hebben sij getuygen. hoewel
tegens haer ordre, eenige tonnen meel tegens drooge visch verhandelf
van gehjcken tot Arnefiord (Arnarfjord) comende om natte
te becoomen, moesten sij getuygen genoechsaem tegens wil en

quot;) Amsterdam. Not. Pieter van Buytene. Nr. 2755. 21 December 1660. Nr. 2759 ,0

December 1661.

-ocr page 155-

XII. IJsland. Kaart van Bisschop Póröur I'orliksson van Hólar, 1G70.

-ocr page 156-

dank de inwoonders met meel ende anders gerieven tegens drooge
visch, ende terwijle sij aldaer lagen, versochten de inwoonders van
Durefiort (D^afjord), soo met brieven als mondelingh, aen haer
getuygen dat sijluyden met haer schip daer wilden comen om haer
te versorgen van levensmiddelen, daeraen sij seyden [dat sij] groot
gebreck leeden, vermits aldaer geen compagniesschip was gecomen,
ende onseker was off noch één comen zoude;

ende zij getuygen op 't versoeck als vooren na Durefiort geseylt
ende aldaer comen de, hebben nochtans buyten haer ordre de inwoon-
ders van haer goederen bijgeset, sooveel sij getuygen conden missen,
doch omtrent vijff ä ses dagen daer gelegen hebbende, is er een
compagniesschip ter voorschreve plaetse gearriveert, waerop sij ge-
tuygen aenstonts haer ancker deeden lichten ende in zee gingen;

ende dat mede, terwijle sij getuygen tot Arnefiort lagen, eenige
boeren van Isefiort (ïsafjord) bij haer gecomen zijn, versoeckende
zij getuygen met haer schip daer wilden coomen, ende haer met meel
ende andere eetbare waaren voorsien, ende sij getiiygen deselve
boeren dat affslaande ende haer wijsende aen de Deensche coopman
Harman Wust (W0st) die aldaer lach, seyden deselve boeren tegens
haer getuygen: wie zoude met dien coopman willen handelen? Hij is
geck ende den duyvel is in hem gevaren; want hij begeert onse vis
ende wil tnegentich ä hondert pont hebben voor een wette, die maer
tachtich pont is, ende daerenboven de goederen ons hooger opdringen
als den taxt uytbrenckt, voegende daerbij: daer zijn wel vier ä vijff
booten vol met vis gecomen om te handelen, maer door sijn on-
redelijcke begeert in 't gewicht sijn se sonder te handelen met de
vis weder na huys vertrocken, off alle tselve in substantie.

Ten lesten verclaren sij getuygen noch, dat sij in alles omtrent
ses hondert wette drooge visch tegens haer ordre in gehandelt hebben,
boven de droge vis die sij uyt schulden van den requirant (Trellund)
hebben becoomen, welcke handelingh van drooge visch tegens haer
goederen veroirsaeckt heeft, dat de schepen van den gemelten Sr. Pelt,
na Vranckrijck gedestineert, haer volle ladinge van natte visch niet
hebben becomenquot;®®).

Was de visch, die de boeren aan de Denen trachtten te verkoopen van
slechte kwaliteit geweest, dan was het optreden der kooplieden te veront-
schuldigen; maar in dat geval zouden onze schippers en commiezen evenmin

quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2759, 30 December 1661. Nr. 2760, 24
Januari 1662.

-ocr page 157-

een dergelijke lading hebben ingenomen. In gevallen als de bovenstaande
waren het de Denen zelf, die de bevolking in de armen van de vreemdeHngen
i.c. van de HoUanders, dreven. Misschien stelde de commies, die zich over
dien handel te verantwoorden had, de zaken wat sterk gekleurd voor in
hoofdzaak komt zijn verklaring echter met de feiten overeen

Na dit uitstapje langs de IJslandsche kust keeren wij naar Amsterdam
terug en ontmoeten daar nog meer kooplieden, die schepen naar ITsland
bevrachtten, behalve Paulus Pelt, die er in het geheel zeven zond, voor
zoover de contracten ons bekend zijn. De beide kooplieden uit Landsmeer,
Cornells Roeloffsz. en Pieter Symonsz. Heynis, reedden wederom de Spinder
van Jan Claesz. Spinder van Vlieland uit en bovendien in den zomer nog
d Adelaer van Pieter Claesz. Deucht d'Jonge van Hamburg. Mochten de
schepen op IJsland geen volle lading kunnen krijgen,
dan kon de schipper
op de Faeröer, de Shetlandseilanden of in Noorwegen vracht innemen««)
Twee kooplieden uit Schermerhorn, Pieter Pietersz. en Jacob IJsbrantsz
die in 1660 tezamen de St. Jan van Olibrant Jansz. van Gracht [Graft] naar
IJsland hadden bevracht, traden nu ieder afzonderlijk als bevrachter op Pieter
Pietersz. zond de Santa Maria van Albert Pietersz. van Amsterdam in het
voorjaar naar IJsland; die reis voor Paulus Pelt in den zomer was dus de
tweede tocht van den schipper. Voor Jacob IJsbrantsz. voer Harmen Luyt-
jens van Vheland met de Sleutel naar IJsland. Een tocht, die minder for-
tuinlijk afliep, was die van de galjoot de Coningh van Vranckrijck van Cornehs
Jansz. van Amsterdam, die voor Pieter van der
Horst als reeder in Maart
uitzeilde, maar ter hoogte van de Doggersbank door storm werd overvallen
en lek geslagen. De bemanning, waaronder een Jan Jansz. van IJsland
(vernioedelijk een Jón Jónsson), werd door een visschersvaartuig gered«')

Paulus Pelt was in 1661 niet de eenige van zijn familie, die zich met
den IJslandschen handel bezighield. Zijn neef. Abraham Pelt Hansz., zond
de galjoot de Orangieboom van Cornelis Ysbrantsz. van Vlieland, groot 60
lasten, naar IJsland en vandaar naar Nantes««). Dit is het eenige bewijs
dat mij ten dienste staat, wat betreft relaties met IJsland van dezen
Pelt. Pas later wordt Abraham Hansz. in overeenkomsten met Trellund ge-
noemd; meestal was het Paulus, die de zaken behartigde en als bevrachter

«) Amsterdam, Not Jan Volkertsz. Oli, Nr. 154X. 9 Maart 1661. Not. Pieter van Buytene
Nr. 2793, fol. 307. 25 Juli 1661.nbsp;'

Amsterdam Not. Jan Volkertsz. Oli, Nr. 1540, z6 Juli 1660. Nr. 1541, 5 en 22 Maart
i65r. Nr. 1516, 23 Maart 1661.

•») Amsterdam, Not. Jan Volkertsz. Oli, Nr. 1541, 16 Maart 1661. Hij komt pas in later
jaren op den voorgrond als één der voornaamste schuldeischers van Trellund. Res. Staten-
Generaal. r Augustus
1668. — Zie bijlage G.

-ocr page 158-

optrad. Met hem werkte Trellund op het gebied van den IJslandschen
handel doorgaans samen.

In 1662 was Trellund niet te Amsterdam, maar toch zond Paulus Pelt
eenige schepen naar IJsland. d'IJslantsche Boer was weer van de partij,
maar nu onder schipper Wijbrant Heeres Coster van Harlingen, die zich
evenals Inder Tjaerts, tegen confiscatie vanwege de IJslandsche Compagnie
verzekerde. Een tweede schipper uit Harlingen, die voor Pelt een reis maakte,
was Leendert Pietersz. de Graeff met de Graeff sonder Lant, terwijl uit
Rotterdam 't Blaeuwe Schaep van Michiel Pouwelsz. in zee stak. Van de
eerste twee reizen is ons slechts bekend, dat Jacob Swart als commies op
de Graeff sonder Lant medevoer®®).

Anders is het gesteld met 't Blaeuwe Schaep, dat op haar beide reizen
van 1662 er niet in slaagde IJsland te bereiken. Toen het schip begin Mei
zee had gekozen, werd het tusschen de Orkaden en de Shetlandseilanden door
kapers met Portugeesche commissie aangehouden en naar Schotland op-
gebracht. De lading, bestaande uit een partij meel, brandewijn, ijzer, ijzeren
potten, lijnen, enz. werd geconfisqueerd, maar het schip zelf door den schipper
weer van de kapers teruggekocht. Dit avontuur schrikte den bevrachter
blijkbaar niet af, want in Augustus zond Pelt het schip opnieuw naar IJsland.
Thans achterhaalde het noodlot 't Blaeuwe Schaap bij de Fseröer, waar
het een gedeelte van de lading had gelost. De fokkemast was in een storm
geknakt en toen de schipper na de herstelling opnieuw vertrokken was,
dwong het slechte weer hem terug te keeren. Tenslotte deed hij de lading
voor IJsland ook in Thorshavn van de hand en keerde na lange omzwervingen
over Noorwegen in de Republiek terug met een schuit zóó lek, dat de matrozen
in de kajuit moesten slapen en de bultzakken in de kooien nat waren. Wij
zien hieruit, dat Pelt ook connecties op de Fseröer had; hij zond er in het najaar
nog de Cleyne St, Joris van Dirck Willemsz. Topent van Venhuizen heen™).

Wij zijn nu tot het jaar 1663 genaderd en hebben sinds 1660 Jonas
Trellund niet meer onder de bevrachters voor den handel op IJsland aange-
troffen. Toch zijn er sporen van zijn invloed; niet alleen legden verschillende
commiezen op zijn verzoek verklaringen af over den gang van zaken op IJsland
maar in het najaar van 1660 verkocht hij nog een partij IJslandsche

«») Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2760, 4 Maart 1662. Nr. 2794, fol. 445—446,
31 Maart 1662, fol. 472 v°.—473, 5 Mei 1662. Nr. 2768, 22 Februari 1664. — Volgens het
Vallholtsanndll kwamen de Hollanders in het Zuiden, Westen en Noorden van IJsland.

'®) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2762, 19 Juli 1662. Nr. 2794, fol. 352, 18
Augustus 1662. Nr. 2764, 18 Januari en 2 Maart 1663. — Rotterdam, Not. Dirck Block, Nr.
738, acte 211, 10 Juni 1664. — Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2794, fol. 616, 13 Oc-
tober 16G2.

-ocr page 159-

had verworven. Wij zullen tha^ zÄrSnln -fdir^^

gezelÄeer^tfrenbsp;Staten-Generaal ver-

hem echter niet vergund de havens binnen te loopetwat mrt ;toiTn'
echt weer een groot bezwaar was. Daar hij van piL was dit bed f voor^
te zetten, zou h.j gaarne verlof hebben
op één of anderhalve mijl van de kus
te mogen visschen en enkele havens aan te doen, om zijn schepereen

cSlerX dt, hnbsp;Dit leidde tot een schrijven van dit

SgoTrbÏaehtTfnbsp;« aan den

medewerking om van L Defns^e regS^t T
een basis voor zijn visscherrxtn^Hn he b

.nbsp;het bezit van het octrooi voor de

») Amsterdam. Not. Pieter van Buytene Nrnbsp;c . u

Rpq cit^i-^,. r^ 1 Tnbsp;-LNr. 2754, 29 September 1660.

) Kes. Staten-Generaal, 3 Januari 1660. Actehn^v tvt

Loopende 1660. Nr. 4873, 22 Januari 1660 Res Staten ^ ,nbsp;'

Lia. Denemarken. Nr.'5913. 6 Fe.J^iet f^^^^^^^^nbsp;Z'

lysninger til Statskollegiets Historie.

108

-ocr page 160-

walvischvangst gekomen was. kon hij tegenover de IJslandsche Compagnie
zijn troeven uitspelen; zij had immers in geen jaren van haar voorrecht
in dezen gebruik gemaakt. Zoo kon hij zich. zonder haar openlijk voor het
hoofd te stooten. vasten voet op IJsland verschaffen en daardoor, als het
ware met terugwerkende kracht, zijn handelsbetrekkingen in de jaren 1659
en 1660 sanctioneeren. Van Deensche zijde trachtte men het prestige hoog
te houden, door in het privilege de bepaHng op te nemen, dat hij geen handel
mocht drijven dan met toestemming van den landvoogd en de participanten
der IJslandsche Compagnie, ofschoon men in Kopenhagen beter dan elders
wist, hoezeer de Deensche kooplieden te kort waren geschoten. Toen hem
in den zomer van 1660 de privileges verleend werden, vertoefde hij waar-
schijnlijk te Kopenhagen. Begin Juni strooide hij tenminste met kwistige
hand volmachten rond om tijdens zijn afwezigheid zijn zaken te behartigen.
Zoowel Abraham Pelt Hansz. als zijn schoonmoeder Catharina Pelt kregen
opdracht de loopende zaken waar te nemen; voor het geval dat zij kwamen
te overlijden, wees hij zijn vrouw, Sara Giessenbier, en zijn boekhouder,
David Variet, die reeds sinds 1655 in zijn dienst was, als gevolmachtigden

aanquot;).

Hoewel Trellund met het resultaat van zijn actie te Kopenhagen te-
Vreden kon zijn, wenschte hij een volledige vergunning voor den handel
en diende in December 1660 nogmaals een request bij de Staten-Generaal
in; thans ging het er om van den Deenschen koning „boven het octroy bij
hem geobtineert van onder IJslandt te mogen visschen, walvisch ende
andere cleyne visch, van den hoochstgemelten Coninck noch te becomen
consent, om op d'eene ofte andere haven aldaer met d'inwoonders te mogen
handelen.quot; Op advies van een commissie werd zijn request in handen van
de colleges ter AdmiraUteit tot Amsterdam en Rotterdam gesteld. Het eerste
bracht een gunstig rapport uit, maar stelde als voorwaarde, dat de traan
en het spek overeenkomstig de placcaten naar de Republiek moesten worden
verscheept; het antwoord van het laatste liet langer op zich wachten, maar
viel eveneens gunstig uit. De Staten-Generaal besloten dus Trellund ter
wille te zijn en in Denemarken stappen te zijnen gunste te doen, „daer hij
geresolveert is een notabel aental schepen te equipeeren, waeraen een groot
captael is hangende, dat mede daerdoor de gemeene commercie ende trafyck
merckelijck zal werden gebeneficeertquot;'*).

Het was te voorzien, dat de IJslandsche Compagnie te Kopenhagen een

quot;) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2753, 9 en ro Juni 1660. Nr. 2742, 14 De-
cember 1655.

Res. Staten-Generaal, 31 December 1660; 11 en 29 Januari, 3 en 10 Maart 1661. Lias
Denemarken, Nr.
5914, 10 Maart i66i.

-ocr page 161-

ambtenaren aan om met dTl Tda^'h °V *nbsp;™

gelevlrd'ïendrï/r^f rquot;nbsp;--quot;«-t had op-

ÄrorÄdtLnnbsp;i --

gebracht. Hij had scheepsladingen visch op^t d^nbsp;quot;

«es niet toekwamen, zoodat de schepfn^v^de clp gnil mTh^l^:
vracht waren temggekeerd en vele goederen onverkocht wLn geblev»

ait zon voor Kopenhagen een ramp zi n, daar de handel op IJsland een
belangrijke bron van inkomsten voor de stad beteekende Het ,l
belang was dns gediend met het ^oort^stj

De koopheden verzekerden zich van den steun der bunrerii dt • 1,
biJ monde van het coUege der 3a-mannen tot den mSstralf wndde

eigen belang, want de participanten vl rnbsp;'s konings

tijden van oorlog metnbsp;^^ quot;
de 32-mannen brak ook een lans voor T h

dienst van de Compl^Tb^^^^^^^^^^nbsp;^^ —'

Febniarinbsp;heb ik niet

for Island. I, blz. 257-259, 28 Apr r zx luL en^^ fnbsp;Staatscollege. Lovsamling
29 April
X66X. ^ ' 3 ^quot;Sustus x65x. - Lindba^k, I, blz. X5,

Lindbaek. I. blz. 39. 5 October x66x.
quot;) Lindbask. I. blz. 60. 4 Februari X662.

-ocr page 162-

Het schippersgilde had echter zelf reeds stappen gedaan om zijn belangen
te behartigen. In zijn request aan den magistraat schreef het den achteruit-
gang van de zeevaart in Denemarken, en in het bizonder te Kopenhagen
toe aan de concurrentie van de buitenlandsche schippers, die door de Deensche
kooplieden voor de vaart op IJsland in dienst werden genomen. Het
^Ide was dus met bhnd voor de tekortkomingen van zijn eigen landgenooten.
Wanneer Trellund van Amsterdam c.s. zich nu nog van het laatste restje
van de zeevaart meester maakten, was het met de stad gedaan; de
oorlogsjaren waren toch al fnuikend voor Denemarken geweestquot;)

fnbsp;Tnbsp;schippersgilde was een

verzoekschrift van den magistraat aan Frederik III, waarin werd herinnerd

hTJr t T quot;quot;quot;nbsp;IJ^l-d aan de Ham-

burgers te ontnemen en Kopenhagen ten goede te doen komen. Dit was

voor de stad van zoo groote beteekenis geweest, dat zij ernstig had geleden

onder de P-ileges die Trellund en zijn aanhang doo^ valsche voofsp ege-

Imgen in 1660 hadden verworven; geen vijand had een arglistiger streek

kunnen bedenken om haar ondergang te bewerken. Sindsdien was de souve-

reiniteit des konings bevestigd en de magistraat smeekte Frederik III van

uVquot;nbsp;t^^kken en door een

onmiddellijk verbod van allen handel door vreemdelingen den achteruitgang

van zeevaart en commercie te stuiten; slechts Deensche burgers zouden op
IJsland mogen varen'»).

in hnbsp;December reeds het request der kooplieden

in behandeling had genomen, had beide partijen over de zaak gehoord en

I sLndJnh rnbsp;quot;PPf ^^^nbsp;«^t adviseerde om de

n t , tï'nbsp;^^nbsp;de aan Trellund verleende privileges

vrpdVhnbsp;'''nbsp;Sedrag aanleiding tot onte-

vredenheid gegeven, maar de vergunning van den laatste was in strijd

met haar privileges en 's lands belang. Mocht Frederik III er toe overgaan
om een nieuwe compagnie op te richten, dan was een eerste voorwaarde,
dat de part^ipanten te Kopenhagen moesten zijn gevestigd en de uit-
^eedm jdaar plaats vinden. Trellund kon men aanbieden participant te
worden of, zoo hij daar met voor voelde, hem voor de reeds betaalde pacht
een billijke vergoeding geven®quot;).

In zijn rapport zinspeelde het Staatscollege op hetgeen Trellund tot
^verdediging tegen de klachten der IJslandsche Compagnie had aan-

Lindback, I, blz. 58. 31 Januari 1662.
quot;) Lindbaïk, I, blz. 61, 12 Februari 1662.

LinnA^T,quot;quot;quot;quot;®nbsp;quot; October 1661. opdracht van den koning. -

^mdbak, I, blz. 39, 2 December 1661; blz. 63, 17 Februari 1662

-ocr page 163-

gevoerd. Zijn „Gründtlicher bericht, warüinb die mir allergnädigste ge-
gönnete iszländische octroy auff den rögenhandel und fischerey mit recht
nicht mag wieder cassiret werdenquot; is het antwoord op de door de kooplieden
tegen hem ingebrachte beschuldigingen. Trotsch wijst hij het protest tegen
zijn privileges voor de walvischvaart en het opkoopen van rog van de hand
en klaagt op zijn beurt de Compagnie aan:

„Viel weniger kan ich penetrieren, ausz wasz gründen die isz-
ländische compagnie dawieder sich beschweren und auflegen kan,
alsz nur dasz es vielleicht ausz einem particulier hasz und gefaszete
abgunst wieder mich und meine nahrung herrühren müsze, inmaszen
ich eben zu der allerbeschwehrligsten kriegszeit, da die compagnie die
einwohner desz landes Islandt mit notthürfftiger leibzugt und victu-
aliën in zWeyen, alsz anno 1659 und 1660 nicht versörgeten, mit 7
schiffen jedes jähr bemellte insuU versehen, und in dem ein schiff
durch Gottes gewalt in den haffen Flato geblieben, und ein anders
von den Türcken genommen und zu Algier mit volck und ladung
auffgebracht, zu meinem leyder groszen schaden versorget, für welche
grosze dienstleistung und erlittenen schaden mir die compagnie
meines ermeszens vielmehr behörete befurderlich als hinderlich in
meiner octroy zu sein, auff dasz ich etwasz wiederüm zu meinem
erlittenen schaden kommen und gelangen möchte.quot;

Wat de walvischvangst betreft, betoogt hij de Compagnie geen schade
te hebben gedaan, daar zij reeds lang niet meer van haar privilege gebruik
maakte. Kortom, hij is de onschuld in persoon, daar de Compagnie zelf
zich deze moeilijkheden op den hals heeft gehaald door, met voorbijgaan
van de eigen burgers. Hamburg en Lübeck van de vaart op IJsland te
laten genieten. Ook wat de visscherij aangaat, heeft hij zich niet aan inbreuk
op haar privileges schuldig gemaakt, want „die compagnie fenget ihren fisch
selbst nicht, sondern kaufft selbigen von desz lands einwohnern.quot; Zijn ma-
trozen en visschers huurde hij op voorwaarde, dat zij zich niet met den
ruühandel zouden inlaten; gebeurde dit ondanks zijn verbod toch, dan
waren er zulke kleine bedragen mee gemoeid, dat het voor de Compagnie
geen schadepost kon zijn. Kon zij de overtreders betrappen, dan stond het
haar vrij hen te straffen met verbeurdverklaring van de goederen. Uit dit
aUes bleek toch wel zonneklaar, dat hij zich aan geen misbruiken schuldig
had gemaakt en eerder als weldoener van IJsland moest worden beschouwd;
hij kon dus alle aanspraken laten gelden om niet willekeurig van zijn privi-
leges te worden beroofd®^).

Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 9, zonder datum of jaar, Zie bijlage F. — Waar-
schijnlijk hebben er in den zomer van r66i slechts mondelinge besprekingen over het geschil

-ocr page 164-

7'

_-L-zO-'^s/' .. ^ _____

M

t '

^Gcïi^fj^ftf Mj-öfflfpittjt^, «Mim^ ju«« Ötf fflbif-'it^ C^oot^

Gem. Oud Archief, Arasterdam.
XIII. Acte van ondertrouw van Jonas Trellund en Sara Giessenbier, 1654 (blz. 91—92).

f»e^iuifAA) ^V)
X quot;«Ijnbsp;^ ßf«tfi»-nbsp;- If

-ocr page 165-
-ocr page 166-

Frederik III had wel ooren naar het voorstel van het Staatscollege-
hij zag terecht in. dat hij een dergelijke figuur, die op invloedrijke relaties
in de RepubHek kon rekenen, beter tot vriend dan tot vijand kon hebben.
Ondanks het drijven van de kooplieden liet de koning zich niet verleiden
om TreUund zonder vorm van proces ter zijde te schuiven. Hij had in hem
een machtig wapen om zijn onderdanen tot grootere werkzaamheid te
dwingen en speelde beiden tegen elkaar uit. Daarom besloot hij tot opheffing
van de IJslandsche Compagnie en droeg zijn raadslieden op met TreUund
over de reorganisatie van den handel op IJsland overleg te plegen. Door
hem als adviseur te gebruiken vergemakkelijkte Frederik III hem den
overgang van concurrent tot bondgenoot««). De koopUeden konden er zich
op beroemen, dat zij hun zin in zake de aan TreUund verleende privileges
hadden doorgedreven, en TreUund, dat hij door het besluit des konings een
belangnjke plaats in de handelskringen van Kopenhagen kreeg; zoo hield de
koning beide partijen te vriend.

Niet aUeen TreUund. ook Hans Nansen kreeg opdracht om een nieuw
schema te ontwerpen. TreUund deed het voorstel om IJsland in vier
gelijke deelen te verdeelen; de Hoofdparticipanten, die de leiding van
den handel zouden krijgen, konden tezamen overleggen, hoe het eüand
het beste kon worden bevaren, tot profijt van Kopenhagen en tot heU van
IJsland zelve. Het resultaat was de verordening van 31 Juli 1662. waarbij
de , IJslandsche Handelscompagniequot; voor 20 jaar het monopoHe voor den
handel op IJsland verwierf«®). Gewoonlijk werd de periode na 1662 naar de
Hoofdparticipanten genoemd, hoewel uit dezen naam blijkt, dat zij tezamen
toch een soort compagnie vormden.

tusschen de IJslandsche Compagnie en Trellund plaats gehad. Het StaatscoUege bracht na zijn
vergadenng van 29 April den koning verslag uit. dat Jonas „aa.
zijn zeggen do concessies voor
de walvischvangst en handel in rog had verdedigd; bovendien had het coUege hem een afschrift
van de privileges der Compagnie ter beantwoording doen toekomen. Blijkens een procuratie

xsxri j t n'quot;^P-ter van Buytene. Nr. 2756. 28 Januari
Uarinf P 1nbsp;van te vertrekken en vertoefde hij naar de ver-

Ua ing van Paulus Pelt (Amsterdam. Not. Pieter van Buytene. Nr. 2758, 16 Juli i66r) daarop

eenigemaandenmDenemarken.Hijoordeeldehetblijkbaar raadzaam pres^^^

pagme tegen hem begon te ageeren. Of zijn ..Gründtlicher berichtquot; een antwoord is op de uit-
noodiging van het Staatscollege of een verweer tegen het tweede request der kooplieden van
October 1661 IS met uit te maken. Ik voor mij ben geneigd tot de veronderstelling, dat zijn
apologie van het najaar van 1661 is. toen de houding van de Compagnie dreigender werd en
2'J den koning om opheffing van zijn privileges verzocht; TreUund vertoefde toen wederom
te Kopenhagen (Amsterdam. Not. Pieter van Buytene. Nr.
2759. 30 December 1661).

Lovsamling for Island. I. blz. 260-262. 3 en 7 Maart 1662.

quot;) Lovsamhng for Island. I. blz. 263-264. 30 Maart en 2 April 1662; blz. 270-271. 16
Jum 1662; blz. 277. 31 Juli 1662. Zie blz. 22.

-ocr page 167-

De overwinning van den koning was van de grootste beteekenis voor
de ontwikkeling van den Deenschen handel. Eén van de voorwaarden was
dat de uitreeding naar IJsland uitsluitend te Kopenhagen moest geschieden'
Trellund was dus gedwongen zijn zaken van Amsterdam naar Denemarken
over te brengen en daarmede verloor de directe handel van de Repubhek
met IJsland zijn voornaamsten vertegenwoordiger. Al bleef hij met Amster-
damsch kapitaal zijn zaken drijven, het uitgangspunt van den handel lag
voortaan m Kopenhagen en daarmede had de burgerij haar zin gekregen
In zooverre is het juist, dat Frederik III door hem voor den Deenschen
handel te wmnen het handelsverkeer van de Republiek een gevoeligen slag
toebracht«^). Niet dat in Amsterdam de IJslandsche handel met Trellund
stond en viel, maar de hooge vlucht van de laatste jaren was grootendeels
aan hem te danken geweest. De belangstelling van reeders als Paulus Pelt
e.a w^ zeer zeker door hun connecties met Trellund in sterker mate op
IJsland gevestigd dan anders het geval zou zijn geweest. Hoewel het contact
bleef bestaan, had het echter aan intensiteit ingeboet. Amsterdam was
aardig op weg geweest om den geheelen handel tot zich te trekken, maar
aan dit proces kwam nu een einde.

Oppervlakkig beschouwd rees Trellunds gelukster door deze verandering
van positie. Pas later zou blijken, dat zij geen verbetering was. Aanvankelijk
mochten de Hoofdparticipanten zich in de gunst des konings verheugen-
ZIJ kregen toestemming om een oorlogsschip uit te rusten en alle schepen'
die in strijd met hun privileges op IJsland en de Faröer handel dreven, op
te brengen en verbeurd te verklaren««). Evenals in de vorige verordeningen
kondigde de koning maatregelen aan tegen de buitenlanders, die zich aan
smokkelhandel schuldig maakten. Dit euvel was echter onverbrekelijk aan
het handelsmonopolie verbonden, zoolang de Deensche koopheden niet
volkomen voor hun taak om de vaart op IJsland te onderhouden waren
berekend. Dit bleek ook weer. toen de Hoofdparticipanten op hun beurt
genoodzaakt waren zich van buitenlandsche schepen te bedienen

Wij keeren thans naar de Republiek terug om na te gaan. hoe men daar
m 1663 en volgende jaren den handel op IJsland voortzette. Onder de be-
vrachters vmden wij in de eerste plaats Jonas TreUund, die nu als „Raet
ende assessor in de Admiraliteyts collegio van Zijne Conincklijcke Majesteyt
van Denemarcken ende Noorwegenquot; in de acten voorkomt. De schippers,
die hij m zijn hoedanigheid van Hoofdparticipant in dienst nam, voeren
m ballast of met eenige lading naar Kopenhagen om daar te lossen en
te laden, zetten na een ligtijd van veertien dagen de reis voort en bleven

2 Carl Christiansen, Bidrag til dansk Statshusholdnings Historie, I, blz. 264-270.
quot;) Island og Faeröer. Suppl. 2. Nr. 2. 10 April 1662,

-ocr page 168-

ongeveer een maand op IJsland. In het gebied van den koning van Dene-
marken genoten zij vrijdom van tollen; dit had betrekking op den Sonttol
In deze jaren vmden wij in de Sonttolregisters achter de namen der Neder-
landsche schippers, die naar IJsland voeren, telkens de woorden
„fry passiretquot;
De eerste is Pieter Eldertsz. Vliegop van Vlieland, die evenals in 1660
het geval was geweest, met de Vliegop naar IJsland ging, nu echter via
Kopenhagen. Het schip werd op de reede van Rif door den commies van
irellund, Bastmen Nielsen, met visch afgeladen en verspeelde bij het uit-
zeilen twee kabels en een werpanker. Ook de Vergulde Roos van schipper
Gerrit Cornehsz. van Terschelling was voor den Breiöafjord bestemd, maar
bereikte eerst in Juli zijn bestemming. Waarschijnlijk was de omweg over
Kopenhagen oorzaak, dat Trellunds schepen in 1663 zóó laat op IJsland

ge^V^quot;' ^^ding visch meer konden krijgen. Zoowel zijn
commies Willem Fechtel van Malmuyen (Malmö), die twee winters
op
Usland overbleef, als Pieter Thomasz., die als supercargo de reis met het
W tte Lam maakte, verklaarden, dat de boeren van Rif, Grundarfjord en
btykkisholm hun visch naar andere havens hadden gebracht, daar de
schepen meer dan een maand later dan gewoonlijk waren gekomen; schipper
Cornehs Ancker, die in dienst van Trellund als stuurman op de Vergulde
Koos voer, schatte die hoeveelheid visch op ca. 300.000 pond««)

A^^terdamsch koopman, die zich tot nu toe slechts weinig op het
gebied van den IJslandschen handel had bewogen, al bevrachtte hij in 1660
d IJslantsche Boer van Inder Tjaerts om de Noord, was Jan Claesz. Schul-
peroort. In het jaar 1663 zond hij niet minder dan vijf schepen naar het
Noorden, zoowel direct naar IJsland als via Kopenhagen; in beide gevallen
werd vergoeding voor confiscatie door de Deensche kooplieden in het voor-
mtzicht gesteld. Blijkbaar vertrouwden de schippers de zaak toch niet
volkomen. Het waren Esdra Rocques Jongerhelt van Amsterdam met
d Brouwer Andries Egbertsz. van Harlingen met de Witte Duyff, Willem
tl T' Tnbsp;Landsmeer met de Jonge Graeff, Jan Jansz. Backer

O Unbsp;de St. Joris en Hessel Cornelisz. Wortel van Ter-

schelling met de galjoot de Hollantsche Tuyn, die tevens de Fœrôer zou
aandoen. Voor rekening van Paulus Barentsz. van Enkhuizen voer Gooi
Cl^^an Vlieland met de Lieffde over Kopenhagen naar IJslandquot;). Een

26 A quot;mnbsp;quot;quot;quot;nbsp;fol. 732, 20 April ,663; fol. 713-714.

Nrnbsp;J',nbsp;quot; quot;quot;nbsp;^063. Nr. 2768, 25 Januari 1664

Nr. 2788. I Februari 1669. — Ballardrannâll.nbsp;/ . J Jnbsp;f

28 Mnbsp;Buytene. Nr. 2794. fol. 679, 20 Maart 1663; fol. 779.

28 Me, 1663; fol. 781-785, a Juh 1663; fol. 7x9. 9 Juli 1663. Nr. 2795. fol- 831. 8 Augustus 1663 -

2794. fol. 686 v». -687, 23Maarti663.FrançoisLodewijcx.kruidenierteAmsterdam,stelde

zich borg voor de betaling van de vracht. Hij was ook aan de familie Pelt verwant, zie bijlage G.

-ocr page 169-

zuiver Deensche bevrachting scheen die van 't Lam van schipper Jan
Martensz. van Vheland, door Pieter Nicolaesz, van Kopenhagen, direct naar
„'t Suydeyntquot; van IJsland, doch de bevrachter moest den schipper even-
tueele confiscatie vergoeden; de lading was voor Kopenhagen, Nantes of
Bordeaux bestemd®®).

Ook als Hoofdparticipant zocht Trellund, hetzij persoonlijk, hetzij door
toedoen van zijn boekhouder David Variet, een groot gedeelte van zijn
schippers en commiezen in de Republiek. Tusschen April en September
sloot hij de meeste contracten af; verreweg het belangrijkste was dat met den
ons reeds bekenden Christoffel Jansz. Sol, kortweg Stoffel Jansen, die in
1661 als oppercommies van Paulus Pelt op IJsland werkzaam was geweest.
In Mei 1663 trad hij als zoodanig bij Trellund in dienst voor vier jaar tegen
een salaris van f715 'sjaars. Een bepahng, die verband hield met de ver-
anderde positie van zijn meester, was, dat hij zich met zijn familie te Kopen-
hagen moest vestigen. Evenals vroeger lag het terrein van zijn werkzaamheid
in den Breiöafjord, waar hij elf man gedurende een jaar onder zijn bevel
kreeg. Dit aantal werd in de zomermaanden, als de schepen uit de Repubhek
in de „bocht van Bredefiordquot; lagen, met twaalf man en nog dertien IJslanders
uitgebreid, die speciaal voor het van en naar boord brengen van de vracht
werden gehuurd. Alle onkosten, die het verblijf op IJsland meebracht, moest
de oppercommies betalen, behalve de reparaties aan huizen en schepen. Hij
had als het ware de geheele administratie van een agentschap, zorgde voor
de correspondentie, het bodeloon en de tractementen van de gehuurde
werkkrachten. De uitbetaling der gages van commiezen, schippers, timmer-
lieden en kuipers viel buiten zijn werkzaamheid.

Stoffel Jansen was Trellund nauwkeurig verantwoording schuldig voor
alle negotie, „ende dat naer den tacx IJslants ellematen ende gewicht,
tenware ick (Trellund) selffs eenige waren taxeerdé hooger off lager als de
lanttacx, naer welcke taxatie deselve goederen dan te reeckening moeten
worden gebracht.quot; Behalve zijn vaste salaris ontving hij een som van 500
rijksdaalders per jaar voor alle onkosten en een stuiver van iedere 100 pond
(Hollandsch gewicht) droge visch, die hij verhandelde; werden er andere
waren verhandeld, dan kreeg hij daarvan dezelfde provisie. Als commiezen,
die onder Stoffel Jansen stonden en hem verantwoording schuldig waren,
nam Trellund Mathijs Jaspersz., Bastiaen Nielsen en Pieter Thomasz. in
dienst; in het contract van den eerste was bepaald, dat hij bij het wegen
van de visch de gewichten van de oude compagnie moest gebruiken, ter-
wijl alle overwicht „soo op visch als andersquot; ten voordeele van Trellund

8') Amsterdam, Not. Jan Volkertsz. Oli, Nr. 1542, 8 Juni 1663.

-ocr page 170-

kwam®®). Als schippers traden bij hem in dienst Olfert IJsbrandtsz. van
Texel, Hans Davidtsz. van Amsterdam en Pieter Jansz. Houtewambus van
Middehe, die wij reeds in de jaren 1659 en 1661 leerden kennen»o).

Voor de IJslanders rondom den Breiöafjord waren Stoffel Jansen en
Olfert IJsbrandtsz. goede bekenden. De sysselman van de Baröastrandar-
sysla, Eggert Björnsson van Skarö, kreeg door hun bemiddehng brieven
en waren van Jonas Trellund, met wien hij op zeer vriendschappelijken voet
stond. In den zomer van 1663 ontving hij o.a. linnen en suikerbrooden uit
Amsterdam, die hij gaarne wilde vergoeden, als hij maar wist hoe! Trellund
had hem op de hoogte gebracht van de reorganisatie van den handel, maar
de sysselman vond, eerlijk gezegd, dat er dat jaar niet bizonder veel goeds te
krijgen was, toen hij op Stykkisholm kwam. Hij was weliswaar wat laat, maar
vroeger had hij betere waren voor lagere prijzen kunnen koopen. Blijkbaar
had hij een afspraak met Trellund om slechts met zijn bedienden handel te
drijven, maar hij zou gaarne zien, dat het hem vergund was zijn visch en
breiwerk daar af te leveren, waar het hem het gemakkelijkste uitkwam. Hij
verontschuldigde zich over de aanmerkingen, die hij op den handel had
gemaakt; misschien klaagden anderen in stilte over wat hij openlijk schreef.
Over den schipper, dien hij Olivier Isbrandsson noemt en op Flatey had
aangetroffen, was hij goed te spreken; ook zijn volk was van een goed slag
en de leiding liet niets te wenschen over®^).

De werkzaamheden van Trellund beperkten zich niet tot IJsland. Toen
de IJslandsche Compagnie voor de Hoofdparticipanten plaats moest maken»
kreeg Christoffel Gabel als rentmeester van de Faeröer het monopohe voor den
handel op deze eilandengroep. Al spoedig werd op aandringen van den
koning Trellund met de voorziening van de Fseröer belast. De bevolking was
echter niet bizonder ingenomen met deze regeling, daar Trellund aan de
hooge prijzen vasthield ten nadeele der bewoners en zijn schepen vaak te
laat kwamen. De plaatsvervanger van Gabel, Johan Heydeman, aan wien
Gabel zelf de voorkeur had gegeven, was zijn voornaamste mededinger.
Zoo bevrachtte Heydeman zelf in 1663 een schip naar de Faeröer, hoewel hij
eerst met een schip van Trellund zou
reizen®quot;).

Trellund koesterde grootsche plannen ten opzichte van de Fseröer; hij

»») Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2765, 1 Mei 1663. Hij reisde met de Santa
Catharina. Not. Pieter de Bary, Nr.
1719, 23 Mei 1663. Not. Pieter van Buytene. Nr. 2765,
12 en 26 April, 8 Mei 1663.

»®) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2765, 14 en 24 April, 13 Mei 1663.

Eggert Björnssons Brevbok, V, blz. 296—297, 4 September 1663. Egt;jóöskjalasafn,
Reykjavik.

W) N. Andersen, Faeröerne, 1600—1709, blz. 67—71. — Amsterdam, Not. Pieter van
Buytene, Nr. 2765, 15 Juni 1663.

-ocr page 171-

wilde er een lakenweverij vestigen. Daartoe nam hij drie wolkammers in
■dienst, Augustijn en Robreham la Motte en Jacques Lempreur, die met de
„drapeniersquot; Filips Koorn en Jacob Gerritsz. onder leiding van Claes Eiserner
zouden komen te staan. Zij moesten „werken met wolplaten, scheyden,
cammen ende spinnen ende alles, wat verder tot hetselve werk behoort,
ende alle 'tselve d'inwoonders van Fero voornoemt oock t'onderwijsen en de
leeren.quot; Het volgende jaar zond hij met een schip van Jan Claesz. Schulper-
oort nog Johannes Pietersz. van Leeuwarden naar de Faeröer, eveneens
voor dit bedrijf. Volgens zijn contract zou hij moeten „gehoorsamen en
getrouwelijck werken, en zich niet te buyten gaan met droncken drinken of
in gebreke blijven te gehoorsamen of twist off crackeel te zoeken met d'in-
woonders van Fero, maer met deselve inwoonders in goede eendracht te
leven ende de publicque kercke aldaer te frequenteeren op Sondage ende
heylige dage, als 't niet geoorlooft is te werckenquot;»»). Van den afloop van dit
experiment is helaas niets bekend.

In verband met zijn handel op de Faeröer bevrachtte Trellund in den
zomer van 1663 de Cleyne St. Joris van Dirck Willemsz. van Venhuizen
en d'Eendracht van Claes Bolder van Hamburg naar Thorshavn. De Fae-
rösche wol, door de bewoners tot kousen verwerkt, was van groote beteeke-
nis voor den uitvoer; evenals de IJslandsche vonden zij veel aftrek in de
Republiek. Philips Pelt, dien wij vroeger reeds leerden kennen, was de
voornaamste importeur van deze kousen in Amsterdam. Misschien waren ook
de relaties met de familie Pelt voor Trellund aanleiding om zijn handel over
de Fseröer uit te breiden. In het voorjaar van 1663 verkocht Paulus Pelt
nog een partij Faerösche kousen aan twee kousenverkoopers te Amsterdam;
maar in den zomer sloot Trellund met dezelfde kooplieden een contract af
voor de levering van een nog grootere partij. Hij had aan zijn vérstrekkende
plannen voor de bevordering van den Deenschen handel in het algemeen
te danken, dat de koning hem de voorkeur gaf bij de verpachting van den
handel op de Faeröer. Misschien was de handel in kousen van de Pelten het
uitgangspunt voor zijn lakenweverij op de Faeröer, evenals hun handel in
visch hem indertijd den weg naar den IJslandschen handel had gewezen«*).
Uit dit alles blijkt wel zijn groote bedrijvigheid in het eerste jaar van zijn
verblijf te Kopenhagen.

Zooals reeds gezegd is, was Frederik III den handel der Hoofdpartici-

Ȋ) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2766, 4 en 5 September 1663. Nr. 2771,
10 October 1664.

««) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2794. fol. 799. 23 Juli 1663. Nr. 2795.
fol. 840, 29 Augustus 1663. — Andersen, blz. 58, — Amsterdam, Not. Pieter van Buytene,
Nr. 2765, 23 Mei 1663. Nr. 2766, 10 Juli 1663.

-ocr page 172-

panten in den beginne'gunstig gezind. Niet alleen in Denemarken, ook in het
buitenland trachtte hij ahe moeilijkheden voor hen uit den weg te ruimen.
Zoo droeg hij in Maart 1663 zijn resident te 's Gravenhage, Petrus Charisius,
dien wij bij zijn optreden tegen Johan Marcusz. Mom leerden kennen, op in
de Repubhek bekendheid te geven aan de verordening van 31 Juli 1662,
waarbij de „IJsIandsche participantenquot; het monopohe hadden verworven.
De resident moest waarschuwen tegen de vaart op IJsland en de Vestman-
naeyj ar, evenals dit vroeger reeds was gebeurd, daar confiscatie van schip
en goed op overtreding van het handelsverbod was gesteld. In Mei schreef
Charisius aan Frederik III, dat hij op het bericht van uitreedingen naar
IJsland, met den Raadpensionaris had geconfereerd over een placcaat, dat
de vaart op IJsland zou verbieden. Men had hem toegezegd, dat er van
hooger hand op zou worden gewezen, dat de onderdanen van de Republiek
den handel der Hoofdparticipanten niet mochten benadeelen, maar tot een
verbod van de vaart op IJsland zou het zeker niet komen®^).

In Juni diende hij uit naam van den koning een memorie van dezelfde
strekking in bij de Staten-Generaal, die hem naar het college ter Admiraliteit
tot Amsterdam verwezen. Het kostte Charisius al evenveel moeite als zijn
voorgangers Tancke en Roch om de leden der regeering te overtuigen van
het recht, dat zijn souverein had. om den handel op IJsland te verbieden.
De Admiraliteit tot Amsterdam won het advies van Trellund in, die blijkbaar
tijdelijk in het land was; wij weten echter niet, wat Jonas' oordeel was.
Het was voor hem een mooie gelegenheid om zijn Nederlandsche concurrenten
dwars te zitten; gunstig voor onze schippers zal zijn advies wel niet zijn
geweest. In de Staten-Generaal nam HoUand de resolutie over en het resultaat
der beraadslagingen was, dat aan den resident duidelijk zou worden gemaakt,
„dat de faculteyt van 't negotieren en visschen alomme en particuherlijck
in Europa, op elckanders kusten ende landen is gefondeert op de natuur-
lijcke vrijheyt, de ghemeene rechten ende tractaten tusschen beyde natiën
ghemaeckt.quot; Van Deensche zijde zou men moeten bewijzen, dat de Repubhek
in dezen ooit concessies had gedaan of de rechten van den koning erkend®®).
Daarmede werd, evenals indertijd met Tancke in 1647, de zaak op de lange
baan geschoven.

Of het feit, dat Trellund het zwaartepunt van zijn zaken naar Dene-
marken verlegd had, zoo'n grooten invloed had of dat andere factoren zich
deden gelden, zeker is, dat in 1664 het aantal bevrachtingen maar klein was.

»') Zie blz. 50—52. — Instruxbog, fol. 276, 29 Maart 1663. — Island og Faeröer, Suppl. 2,
Nr. 2, Peter Cliarisii relationer, 25 Mei 1663.

Island og Faïröer, Suppl. 2, Nr. 2, relationcr, 8, 15 en 29 Juni 1663. Res. Staten-Generaal,
S Juni en 19 Juli 1663. Res. Staten van Holland, 14 en 18 Juli 1663.

-ocr page 173-

Slechts Jan Claesz. Schulperoort bevrachtte een schip en wel de Luypaert
van Claes Sickes van Terschelling naar IJsland. De schipper voer in ballast
naar Kopenhagen en zou de lading van IJsland in Amsterdam lossen. Evenals
drie Nederlandsche schepen, die in Mei door de Sont zeilden, was de Luypaert
vrij van tol. Van dit drietal, dat voor rekening van de Hoofdparticipanten
voer, zijn ons echter geen vrachtbrieven bekend. Waren zij door Amster-
damsche koopheden bevracht, zooals met de Luypaert het geval was, of
direct door de Deensche kooplieden zelf? Schippers waren Jelle Auckes van
Harlingen, Arris Cornelissen van Vlieland en Hessel Cornelssen van Terschel-
ling, die in 1663 voor Schulperoort had gevaren. Een directe bevrachting
naar IJsland was die van de Vos van schipper Pieter Roeloffsz. Vos van
Amsterdam voor rekening van Harmen Winckhoff en Jan Radtbergen te
Amsterdam, waarvan wij verder niets weten®').

Het eenige schip, waarvan indhrect Trellund als de bevrachter bekend
is, verongelukte in December 1664 bij Schaarswijk (Skarösvik) in den
Breiöafjord. Een verklaring over de schipbreuk werd ruim een jaar later
door den stuurman Cornelis Cornelisz. Ancker op verzoek van David Variet,
den boekhouder van Trellund, afgelegd. D'Eendragt van Jacob Jansz, van
der Voorden van Rotterdam was voor de Faeröer bestemd en vertrok in
October met een lading uit de Republiek, Begin November sloeg een storm
ter hoogte van de Faeröer hen uit den koers tot onder de kust van Noorwegen.
Zij verloren een sloep, moesten een partij steenen over boord werpen en
trachtten tevergeefs hun doel te bereiken. D'Eendragt was zóó lek, dat zij
besloten voor den wind op IJsland aan te houden, daar zij gebrek aan water,
brood en bier kregen;

„crijgende het lant in 't gesicht op den vijfftienden December, setten
doen een schoorseyl bij, dan conden echter op geene havens geraecken
ende den negenthienden ditto 's morgens dicht onder 't lant in Brede-
fioert wesende, sagen alsdoen aen lij van haer een vlackte, dat sij
meynden een reede te wesen, deden haer best om daer te coomen
ende, waer
't mogelijck, haer leven te salveeren, nadien sij getuygen
(Ancker e.a.) ende haer ander volck gantsch afgemattert waren door
de lanckduyrige sware reys, ende sij het pompen, dat sij ses weecken
aen den anderen hadden gedaen, niet langer uytstaen conden, ende
geraecten sij eyntelijck op de voorschreve vlackte ende salveerden
haer in groot pericul met swemmen aen lant ende deeden aenstonts
haer best tot bergen der goederen in 't schip geladen; dan wiert

»') Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2795, fol. 1007, 25 April 1664. Sonttolregis-
ters. — Amsterdam, Not. Jan Volkertsz. Oli, Nr. 1542, 10 Maart 1664.

-ocr page 174-

's anderen daechs het voorschreven schip gantsch aen stucken ge-
stootenquot;®»).

Volgens het Ballardrannall bereikten zij de IJslandsche kust ter hoogte
van Rauöisandur, konden daar niet ten anker komen en liepen bij Öndverö-
arnes, de N.W.punt van Snaefellsnes, aan land. Het water in de kajuit
stond zóó hoog, dat zij er tot hun knieën in waadden; in drie dagen hadden
zij niet kunnen eten of vuur maken. Met behulp van een kabel kwam de
bemanning aan land. Overal spoelden de wrakstukken aan, maar het voor-
naamste van de lading kon worden gered. Dit klopt met de verklaring, die
twee der opvarenden te Rotterdam aflegden, waarin zij zich verantwoordden
over de goederen, die zij hadden helpen bergen en afgeleverd aan twee
kooplieden op Skarösvlk, Seur Pieterse en Bastiaen Nelisz., in wie wij twee
oude bekenden, nl. Severeyn Pietersz. en Bastiaen Nielsen, commiezen van
Trellund, herkennen. Van de lading werd gered: „600 noortse deelen, 200
sweetse deelen, 40 paalbalken, 72 spieren, 10 eyken kielstucken, 20 ge-
saagde kielen, 16 ijsere potten, 6 tonnen potspijs, 2 vaatgens blomme, 3
kinnetgens zeep, 52 anckers anijs, 6 anckers france brandewijn, 2 balen wolle,
6 groote pakken soo met linne als wolle, 2 drooge vaten, 6 kisten met al
't gunt daarin was, eenige mandens, 30 lijnen en 2 groote boshoepenquot;»»).

Trellund ondervond op zijn beurt de concurrentie van de Hollanders
op IJsland. Een galjoot, de St. Joris, die onder IJsland had gevischt en met
slecht weer onder Tellesand(?) ten anker was gegaan, liet hij door vier
jollen aanhouden. Het schip werd naar Kopenhagen opgebracht en voor
goede prijs verklaard. De Nederlandsche resident, Jacob le Maire, protes-
teerde tevergeefs tegen de confiscatie; op grond van het privilege, in 1662
aan de Hoofdparticipanten verleend, bleef het vonnis ongewijzigd^quot;quot;). De
Deensche kooplieden traden weer krachtiger op tegen den smokkelhandel
op IJsland en vonden daarbij de buitenlanders tegenover zich vereenigd.
Zoo had ook een Hollandsche galjoot bij Strandir ter hoogte van Brennu-
staöir voor anker gelegen en met de boeren handel gedreven. Later was het
schip door een storm aan land gedreven, waarop 's konings ambtenaar de
medegebrachte en ingekochte waren had laten confisqueeren en in een pak-
huis wegsluiten. Kort daarop was er een groot schip uit Hamburg gekomen,
waarvan de koopman gemeene zaak met den schipper van de galjoot maakte,
de pakhuizen liet openbreken en zich de waren toeeigende. Toen de vreemde-

w) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2775, 4 December 1665.

»») Rotterdam, Not. Andries van Aller, Nr. 636, acte 29, 12 December 1665.

1«®) T. K. U. A. Nederlandene. A. II. 14. Akter og Dokumenter vedrorende det politiske
Forhold til Nederlandene, 1660—1665, 10 September 1664, brief van Jacob le Maire; 12 en 26
September, 5 October 1664; 25 Januari 1665.

-ocr page 175-

lingen alle goederen verhandeld en zooveel mogelijk IJslandsche waren
opgekocht hadden, staken zij de galjoot in brand en zeilden weg. Tevergeefs
trachtte de koning de boosdoeners te achterhalen door een bevel van aan-
houding tegen den Hamburger uit te vaardigen, wanneer hij op de terugreis
Glückstadt zou passeeren^o^).

De tweede Engelsche oorlog (1665—1667), waarin Denemarken na lange
aarzeling de zijde van de Republiek koos, had een zeer ongunstigen invloed
op de scheepvaart en veroorzaakte langdurige stagnatie in het verkeer met
IJsland. Niet alleen ontbreken de bevrachtingen voor Deensche rekening
hier te lande, maar ook de Nederlandsche koopHeden zonden in deze jaren
geen schepen naar IJsland. De IJslandsche annalen zijn in hun berichten
over den oorlog, die de vaart onmogelijk maakte, vrijwel gelijkluidend; er
kwamen slechts schepen uit Denemarken, voor zoover zij aan de Engelsche
kapers hadden kunnen ontkomeniquot;^). Dat zich hieronder nog wel eens een
Hollandsche schipper bevond, blijkt uit het Sonttolregister van 1666, waarin
Henrich Tonnis van Harlingen met een lading voor Hans Nansen,,,President
der IJslandsche Compagniequot;, op weg naar IJsland werd gesignaleerd. Volgens
het Ballarârannâll kwam er in 1665 geen enkele Hollandsche dogger naar
IJsland. Dit gold ook voor 1666 en pas in den herfst van 1667, toen de vrede
gesloten was, werd de vaart op IJsland hervat.

Deze oorlogsjaren waren voor Trellunds financieele positie beslissend.
Wij hebben reeds gezien, dat hij in 1659 en 1660 met Amsterdamsch kapitaal
den IJslandschen handel dreef; voor zijn zaken als Hoofdparticipant gold het-
zelfde. Zonder den steun van de familie Pelt had Trellund nooit een vierde
gedeelte van IJsland voor zijn rekening kunnen nemen. Zoolang hij te
Amsterdam zetelde, kon iemand als Paulus Pelt, met wien hij in nauwe
relatie stond, een oogje in het zeil houden. Na zijn vestiging te Kopenhagen
werd dit anders. In den beginne liet het zich aanzien, of hij tegen zijn ver-
pHchtingen van Hoofdparticipant was opgewassen. Het jaar 1663 toont
hem in volle kracht en op velerlei gebied werkzaam. Als altijd was hij voor
nieuwe ondernemingen te vinden, getuige zijn bemoeiingen met den handel
op de Faeröer. Trellund, die op een beperkt terrein goede resultaten had
behaald, miste de zelfbeheersching om zich tot één gebied te bepalen; zijn
veelzijdige belangstelling zou hem noodlottig worden. Misschien hadden het
overleg en de bedachtzaamheid van zijn Amsterdamsche familie, die boven-
dien over een groot kapitaal beschikte, hem op den goeden weg kunnen
houden; misschien had ook zij het op den duur tegen het dwangsysteem van

Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 2, 29 Juli en 2 Augustus 1664.

Fitja-annâll, Annâll Magnûsar, Hestsannâll, Vatnsfjarôarannâll yngri, op de jaren
1665—1667.

-ocr page 176-

het monopohe moeten afleggen. Zooveel is zeker, dat Trellund de moeilijk-
heden van den handel op IJsland onderschat heeft. Een handelshchaam
als de IJsIandsche Compagnie had het niet kunnen bolwerken; den Hoofd-
participanten zou het niet beter vergaan.

Daar hij gedurende den oorlog geen schepen in de Repubhek uitreedde,
weten wij weinig van zijn handel in deze jaren. Tijdens de algemeene opleving
na den oorlog nam hij nog met een enkel HoUandsch schip aan de vaart op
IJsland deel; in 1668 voer Eelke Tjalfsz. van Terschelling, in 1669 Cornehs
Paulsson van Edam met een lading voor hem door de Sont. Dit zijn de laatste
gegevens omtrent bevrachtingen, waarbij hij geïnteresseerd was. eer het nood-
lot hem achterhaalde. Beter zijn wij ingehcht over zijn verhouding tot de familie
Pelt. die minder vriendschappelijk werd, naarmate de zaken van haar be-
schermeling achteruit gingen. Tot dusverre had David Variet. die TreUunds
zaken in de Repubhek waarnam, steeds aan de verplichtingen van zijn
meester kunnen voldoen, daar Catharina Pelt de wissels betaalde. Maar het
was te voorzien, dat zij dit niet zou blijven doen en in 1669 weigerde zij
hem langer voor te schietenws). Intusschen had TreUund reeds andere hulp-
bronnen aangeboord en een transactie gesloten, die het begin van het einde
beteekende.

Helaas ontbreken ons de stukken van deze overeenkomst, maar uit
latere gegevens valt af te leiden, dat TreUund reeds in Aprü 1665, door
bemiddehng van Paulus Pelt, geld had geleend van Susanna van Gansepoel,
weduwe van Arnout Pelt, suikerbakker te Amsterdam. Hoe groot het bedrag
was. weten wij niet. maar in 1669 was de schuld van TreUund aan haar en
haar zoon Arnout Pelt tot een 40.000 rijksdaalders opgeloopen. Deze tak
van de familie liet zich niet langer het geld uit den zak kloppen en stelde
m Maart 1668 pogingen in het werk om haar vorderingen betaald te krijgen.
Zij had het geluk een verdediger van haar belangen te vinden in den persoon
van Cort Adeler. die met Anna Pelt. een dochter van Susanna van Gansepoel,
was getrouwd^»*).

Deze famiherelatie maakte den toestand voor TreUund des te hope-
loozer, daar Adeler als admiraal in Deenschen dienst een belangrijke positie
te Kopenhagen innam en veel meer kracht achter zijn eischen kon zetten
dan de famiHe Pelt van Amsterdam uit mogelijk was. TreUund had zijn
privilege van Hoofdparticipant als onderpand voor de leening van 1665
afgestaan; dit was toevertrouwd aan Adeler, die langs dezen weg vasten voet
m den IJslandschen handel kreeg en in samenwerking met Arnout Pelt TreUund
langzaam maar zeker wist te verdringen. Over deze beide figuren, die voor

Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2782, 16 Juli 1667, 19 en 26 September 1667

Lindbaïk, II, blz. x, 20 April X670. Voor de familierelaties, zie bijlage G.

-ocr page 177-

den IJslandschen handel van Amsterdam sinds 1667 groote beteekenis
zouden krijgen, zullen wij later uitvoeriger spreken. Hier komen zij alleen
ter sprake, voor zoover zij in de zaken van Trellund in Denemarken een
rol spelen.

Uit dit alles blijkt, hoe slecht Trellund er na den oorlog voor stond.
Al leende hij in Kopenhagen van Hans Nansen e.a. en al verpandde hij zijn
huizen en grondbezit op Christianshavn, er was geen denken aan, dat hij zijn
schulden aan de familie Pelt zou kunnen afdoen. Zoo kon hij worden ge-
dwongen zijn schuldeischers in de Republiek met IJslandsche waren te
betalen; daartoe kwam hij in 1667 met Cort Adeler overeen, dat hij geen
visch van IJsland zou mogen uitvoeren, eer Adeler 1800 schippond (i schip-
pond = ca. 300 pond) visch had gekregen. In 1668 gold hetzelfde voor
een partij IJslandsche kousen, groot 16.000 stuks, terwijl Adeler in hetzelfde
jaar nog 770 schippond visch zou ontvangen. Van 's konings wege werd
een bevel uitgevaardigd om zorg te dragen, dat Trellund niet op slinksche
wijze de afspraak zou weten te ontduiken^®®).

Dreef dit optreden van Cort Adeler in Denemarken Trellund meer en
meer in het nauw, in 1668 besloot Susanna van Gansepoel ook langs den
officieelen weg een poging te doen om de geleende gelden terug te krijgen.
Zij diende in Maart een request in bij de Staten-Generaal, die terstond aan
den koning en hun resident Jacob le Maire te Kopenhagen over haar verzoek
schreven. Mede uit naam van haar zoon Arnout, die reeds naar Denemarken
vertrokken was om de zaak te vervolgen, en haar schoonzoon Cort Adeler
zag zij zich genoodzaakt een actie tegen Trellund in te stellen, „als
sijnde denselven met gemoede tot gene redelijckheyt te brengen.quot; Een paar
maanden later volgde Abraham Pelt Hansz. met een gelijkluidenden wensch;
ook te zijnen gunste ging er een missive van de Staten-Generaal naar den
koning van Denemarken, waaraan wij het volgende ontleenen:

„dat hij door grote smeeckingen ende recommandatiën van vrunden
bewogen was geworden, om seekere Jonas Trellont in sijnen uyt-
tersten noot te assisteren, ende dat denselve suppliant dienvolgende
op beloften ende toeseggingen van daerover volcomen satisfactie te
sullen genieten, van denselven Trellont soodanich misleyt was, dat
den suppliant van tijt tot tijt, soo met 't geven van crediet als 't
betalen van schulden, wisselbrieven ende 't debourseeren van pen-

1®») Afregninger, III, 148, J. 203 en L. 30 b, afschriften uit het verpandingsboek van
Christianshavn, 25 Juni 1667; 17 Maart 1668,16 Juni en 9 December 1668; 16 Februari 1669. —
Magnus Ketilsson, Forordninger og aabne Breve, III, blz. 129, 23 December 1667; blz. 131,
25 Maart 1668; blz. 134, 16 December 1668.

-ocr page 178-

ningen, aen hem Trellont verstrect ende geleent hadde een somme
van over de 200.000 guldens.

Ende off wel denselven Trellont (als hebbende naest Godt met des
supphants voornoemde assistentie sijn geluck merckelijck gevordert
ende voortgeseth, dewijle aUes wat hij hadde, van den supphant was
afgevloeyt) behoort hadde, hem tegens den voornoemden Pelt Hansz.
van sijn devoir gequeten te hebben, ende denselven vervolgens, soo
met in 't geheel, ten minsten eenige betahnge stucxwijs ende ten
deele gedaen te hebben, 't sij in coopmanschappen ofte andersints,
dat hij echter nochtans van sulcx te doen, niet aUeen nalatigh ende
in gebreken was gebleven (onaengesien hij daertoe macht ende
middelen genoech hadde), maer ontsagh sich noch bovendien niet
van sijne goederen ende coopmanschappen alhier te lande door
vreemde personen ende verkeerde namen te laten beneficieren,

ende naerdemael den meergenoemden Trellont sich van hiér naer
Coppenhage metterwoon heeft getransporteert ende dat den supphant
voornemens is hem aldaer over de voornoemde sake te vervolgen,
dat wij denselven in dese sijne soo rechtmatigen ende deuchdelijcken
sake ende pretensie oock seer gevordert ende verholpen sagen, als
t'eenemael onredelijck sijnde, dat de ingesetenen van desen Staet
door soodanige gepractiseerde misleydinge ende bedriegerijen van hun-
ne middelen ende geit soo troulooselijck berooft souden
werdenquot;quot;)»).

Ziehier het zondenregister van Jonas; Abraham Pelt Hansz. was heele-
maal niet meer over zijn vroegere beschermeling te spreken! Inderdaad had
deze het er naar gemaakt, maar dit belette hem niet de verdrukte onschuld
te spelen. Toen Susanna van Gansepoel in het najaar van 1668 haar verzoek
herhaalde en zelfs in Februari 1669 ten derden male een request indiende,
kenschetste zij Trellund ronduit als een oplichter, „niet anders voor hebbende
als haer op gelijcke wijse te bedriegen, als hij verscheyde andere goede
ingesetenen van den Staet bedrogen heeft, omme haer met opgeraepte
hquidatiën, geduyrich traineren ende slepend te houden, verscheyde mali-
tieuse rekeningen gefabriceert ende voorts alles soodanich geëmbrouilleert
naddequot;, dat zij wanhoopte ooit langs den gewonen weg recht te verkrijgen.
Uit haar laatste request blijkt, dat Paulus Pelt nog steeds goede vrienden
met Trellund was; hij hield zich in Kopenhagen op en had blijkbaar
partij voor Jonas gekozen^o^).

Res. Staten-Generaal. 13 Maart, i en 6 Augustus 1668. Lias Denemarken, Nr. 5917,
13 Maart en 6 Augustus 1668. Vgl. Amsterdam, Not. Salomon van der Sluys, Nr. 3515,
fol. 175, 8 September 1668.

Lias Denemarken. Nr. 5917, 7 November 1668. — Res. Staten-Generaal, 21 Februari
1669. Lias Denemarken, Nr. 5917, 21 Februari 1669.

-ocr page 179-

Nog hield de koning Trellund de hand boven het hoofd, wat blijkt uit
een brief van Le Maire aan de Staten-Generaal in antwoord op hun missive.
Frederik III vond de beschuldiging van de weduwe, dat Trellund haar
had willen bedriegen, wel wat hard; toch riep hij Jonas ter verantwoording.
Kon Trellund zich niet vrijpleiten, dan moest hij maar als lid van het
Admiraliteitscollege aftreden, aangezien de koning hem daartoe benoemd
had in de veronderstelling, dat hij een eerlijk man was en geen bedrieger.
Overeenkomstig den wensch der Staten-Generaal werden er eenige koop-
lieden aangewezen om Trellunds boeken na te zienquot;®).

Heel gunstig was de uitslag van dit onderzoek blijkbaar niet; uit latere
stukken blijkt, dat het Hoogste Gerechtshof in het proces van Arnout Pelt
tegen Trellund in Augustus 1669 een ongunstig vonnis over den laatsten
velde en hem veroordeelde tot betaling van zijn schulden aan de familie
Pelt. Hoewel Jonas ontkende Pelt iets schuldig te zijn, kwam het in October
tot een executie, waarbij de koning zorg droeg vóór alle andere crediteuren
schadeloos te worden gesteld. Trellund had in den herfst van 1668 nog ge-
tracht zijn positie te redden door den koning restitutie van de pachtsom voor
zijn privileges van 1660 te verzoeken, die hij toentertijd voor acht jaar vooruit
had betaald; tengevolge van de reorganisatie van den IJslandschen handel had
hij er nauwelijks een jaar plezier van gehad. Frederik III wilde er niet van
hooren en Trellunds lot was bezegeld. De stadsvoogd van Christianshavn
kreeg opdracht alle roerende en onroerende goederen te taxeeren; Jonas
was toen nog aanwezig. Op de vraag naar zijn boeken en bescheiden ant-
woordde hij, dat hij een aparten boekhouder in de Republiek had en geen
papieren kon overleggen. De geheele inventaris, w.o. vele schilderstukken,
bracht veel te weinig op om 's konings vorderingen te voldoen, zoodat er
een bevel tot inhechtenisneming tegen Trellund werd uitgevaardigd^quot;^).

Hoewel hij zich toen verbond ter beschikking te blijven, achtte hij het
toch geraden om het hazenpad te kiezen en verdween met de Noorderzon.
De zaak bleef slepen, tot in 1672 de koning zijn kamerheer Lorentz Tuxen
met de afwikkehng belastte. Vanuit de veilige verte van Flensborg protes-
teerde Jonas tegen dit optreden en verklaarde zich accoord met het protest,
dat zijn zuster en kinderen tegen Tuxen hadden ingediend. Het recht nam
echter zijn loop; in 1673 verzocht de stadsvoogd van Christianshavn toegang
tot de woning van Trellund, die hem door de familie, w.o. Paulus Pelt,
werd geweigerd. Tevergeefs trachtte Evert Trellund, Jonas' jongere broeder,
aan wien Jonas de behartiging van zijn belangen had opgedragen, nog iets

i®®) Lias Denemarken, Nr. 5917, dat. 23. ree. 30 Maart 1669.

quot;») Lindtek, II, blz. i, 20 April 1670. — Afregninger, III, 147, J. 203, 19 October 1668
en 18 April 1669.

-ocr page 180-

te reddenquot;«). Hoe TreUund zijn privüege voor den IJslandschen handel in
veUigheid trachtte te brengen door het aan zijn broeder over te dragen,
zullen wij later bespreken in verband met de rol, die Cort Adeler in'deze
zaak speelde.

1667—1685.

Na deze uitweiding over de lotgevaUen van Jonas TreUund in Dene-
marken keeren wij naar Amsterdam terug, waar inmiddels anderen in zijn
plaats den handel op IJsland hadden voortgezet. In de jaren 1667 e.v.
speelde de combinatie Cort Adeler—Arnout Pelt een overwegende rol; laat
ons thans deze wat nader beschouwen.

Cort Adeler, of Coert Sivertsen Adelaer, zooals hij zich tijdens zijn
verblijf in de Republiek noemde, was in 1622 in Brevik in Noorwegen
geboren, waar zijn vader een houthandel had; in 1662 woonde nog een
broeder van Cort in Noorwegen. Op jeugdigen leeftijd kwam hij naar Hoorn
en trad hier in den zeedienst; vandaar dat hij vaak den titel van Adelborst
aan zijn naam toevoegde. In 1646 woonde hij nog te Hoorn en huwde met
Engeltje Siwerts, uit welk huwelijk in 1647 een zoon. Siwert Adelaer. werd
geboren. Na in Venetiaanschen dienst gelukkig te hebben gestreden keerde
hij in 1661 als Cavaher van San Marco en den Grooten Senaat van Venetië
naar de Republiek terug. Weduwnaar geworden, hertrouwde hij in 1662
met Anna Pelt, de 21-jarige dochter van Susanna van Gansepoel en wijlen
Arnout Pelt, suikerraffinadeur te Amsterdam. In 1663 werd hij admiraal
m Deenschen dienst, waarschijnlijk op aanraden van TreUund, die toen
reeds lid van het Admirahteitscollege in Denemarken was en Adeler door
beider relaties met de familie Pelt kende. Frederik III riep gaarne vreemde-
hngen tot zich; aan den argwaan, dien de koning koesterde tegen den rijks-
admiraal Hendrik Bjelke en den invloed van TreUund had Adeler zijn be-
noeming te dankenquot;!).

In de volgende jaren klom Adeler tot een zeer belangrijke positie in
Denemarken op en verzorgde de vloot tijdens den oorlog. Hij vergat zijn
Amsterdamsche verwanten niet; door zijn toedoen kreeg Arnout Pelt. zijn
zwager^ leveranties voor de Deensche marine. Nog een ander koopman,

Afregninger. III. 147. J. 203. 16 April 1672, 8 Januari 1673, 11 Juni 1673 (?). Afreg-
ninger. III, 148, J. 203 en L. 30 b, II December 1669, 13 December 1672, 17 November 1673,
ï6 Maart 1674. Afregninger. XXI, 2, J.
145. i Mei 1675.

Chr. Brünn, Curt Sivertsen Adelaer. En historisk undersogelse. Kopenhagen 1871.
Zie voor zijn carrière als admiraal: Preben Holck, Cort Adeler. Kopenhagen 1934. — Amsterdam,
Doop-, Trouw- en Begraafregister Nr. 685. Puyregister, fol. 99, 7 Juli 1662. Nr.
947. Trouw-
register van het Stadhuis, 23 Juli 1662. Not. Pieter van Buytene, Nr. 2761, 24 Mei 1662. Nr.
2772, I Januari 1665. — Zie bijlage G.

-ocr page 181-

met vvien Adeler in relatie stond, was Steven de Vries, dien wij ook op het
gebied van den IJslandschen handel zullen ontmoeten. De verhouding met
Trellund was toen nog goed, getuige de oprichting van een zoutcompagnie
in Denemarken onder hun leidingquot;«).

Rezen er in de oorlogsjaren moeilijkheden met het uitvaren van schepen,
dan deed Adeler voor zijn familie èn voor zich zelf een goed woordje. Zoo
verzocht de Deensche resident Charisius in Februari 1666 verlof tot het
uitzeilen van eenige schepen, w.o. het fluitschip de Kerssenboom, dat te
Hoorn voor IJsland was bevracht, en de galjoot de Backer, dat voor de
Fseröer was bestemd. Hoewel de Staten-Generaal het verzoek afsloegen,
zond Arnout Pelt d'Jonge Backer van Claes Albertsz. den Uyl van Amsterdam
in Maart 1666 naar de Faeröer, vanwaar de schipper in den zomer terug-
keerde. Kort daarop diende Charisius een verzoek in bij de Staten-Generaal,
waarin hij toestemming verzocht voor het uitvaren van eenige schepen
„met provisie van sout ende andere behoeften nae IJslandt, Veröe ende
Noorwegen om met hare ladinge van stockvisch herwaerts te comen.quot; Toen
de Staten-Generaal weigerden, wees Adeler op het groote gevaar, waarin
de Faeröer, IJsland en zelfs Noorwegen zouden geraken, indien zij niet bijtijds
van zout en andere noodzakelijke waren werden voorzien. Het oorlogsgevaar
maakte echter het gebrek aan schepen voor Denemarken zelf zóó nijpend,
dat Adeler zijn bemoeiingen voor IJsland achter stelde bij die voor het
moederland; zonder hulp van de Republiek kon Denemarken geen vloot
uitrustenquot;®).

Indirect, als slachtoffer van den Engelschen oorlog, kwam er in 1667
een Hollandsche Oost-Indievaarder op IJsland, die meer dan eenig ander
HoUandsch schip in de herinnering van het IJslandsche volk voortleeft
tot op den huidigen dag. Het was het Wapen van Amsterdam, dat in Sep-
tember op de Zuidkust van IJsland schipbreuk leed. In oorlogstijd was het
gewoonte, dat de retourvloot van Indië de route volgde achter Engeland
om en doorgaans door onze convooischepen ter hoogte van de Shetlands-
eilanden werd opgewacht. Dit was in 1667 ook het geval, maar door een
zwaren storm werden twee schepen uit hun koers geslagen. Het genoemde
schip van de Kamer Amsterdam verging onder IJsland, de Walcheren van

quot;2) Res. Staten-Generaal, 26 Maart 1665. — Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr.
2777, 12 Juni 1666.

quot;3) Res. Staten-Generaal, 8, 11 en 25 Juni 1665. Lias Denemarken, Nr. 5915, ii Juni
1665. — Res. Staten-Generaal, r8 en 27 Februari
1666; 13, 19, 22 en 29 Maart 1666; 6 en 23
April 1666. Lias Denemarken, Nr. 5916, 23 April
1666. — Amsterdam, Not. Pieter van Buytene,
Nr. 2796, fol. 47,
I Maart 1666. Nr. 2777, 8 Juni 1666. — Res. Staten-Generaal, 7, 11, 17, 18,
19 en 21 Juni, 10 September 1666. Vgl. P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk,
V, blz. 213.

-ocr page 182-

Vr-,

r......*

Stadhuis, Maassluis.

Foto C. n. van Bohemen, 's-Gravenhage.

XV. „College van Gecommitteerden ter Visscherij van Maassluisquot;, door G. den Bergh, 1665 (blz. 160-161).

-ocr page 183-

44

s

Stadhuis, Maassluis.nbsp;. „ i,nbsp;,,„„„„ , ^ ,

1'oto C. 13. van lioncmen, s-Gravenhagc.

XVI. „College van Gecommitteerden ter Visscherij van Maassluisquot;, door G. den Bergh, 1665? (blz. 160—161).

-ocr page 184-

de Kamer Zeeland bij de Fasröer. Het grootste gedeelte van de bemanning
liet het leven bij deze ramp; van de kostbare lading werd slechts weinig
geborgen. Weliswaar besloot de Kamer Amsterdam, na overleg met den
resident te Kopenhagen, Frederik IH toestemming te verzoeken om twee
schepen naar IJsland te mogen zenden, die het kanon en andere zware
goederen zouden trachten op te visschen; vermoedelijk heeft die zending
niet plaats gehad. Voor ons is uit de memorie van Le Maire aan den koning
één zinsnede van belang: de bewindhebbers van de Kamer Amsterdam beloven,
dat de bemanning van de bergingsvaartuigen geen handel op IJsland zal
drijven in strijd met de aan de Hoofdparticipanten verleende privilegesquot;«).

Zoodra het einde van den oorlog in het gezicht was. werd de vaart
op IJsland hervat. Eén van de eerste bevrachters in den zomer van 1667
was Arnout Pelt. de zwager van Cort Adeler. Daar de vrede nog niet gesloten
was. werd de uitreeding eenigszins gecamoufleerd. Hij bevrachtte in Juni
de St. Paulus van Adriaen Bras; het schip, dat te Medemblik lag, zou als
een walvischvaarder worden uitgerust, maar was voor IJsland bestemd. De
lading, op IJsland ingenomen, moest te Kopenhagen worden gelost. Een
paar dagen later werd een nieuw bevrachtingscontract opgemaakt, waarin
Theodorus van der Heyden als bevrachter en Pieter Thomasz. van Lands-
krona als schipper optraden. De havens van bestemming waren fsafjord en
D^^rafjord. De lading was voor Landskrona bestemd, maar dat bleek een
voorwendsel, „oversulcx dat Lanscroon. om daer te lossen, alleen is gestelt
pro forma om. indien de schipper in zee van Engelschen of Schotten aen-
gerant wiert, hem te beter zoude connen ende mogen behelpen ter fine om
weder vrij ende van deselve ontslagen te geraken.quot; Veel nut hadden deze
voorzorgsmaatregelen niet, want in het najaar verklaarde de schipper, die
eigenlijk te Ribe (hij teekent: Pütter Thomessen van Rypen) thuishoorde,
dat hij door Engelsche kapers naar Leith was opgebrachtquot;®).

Een tweede schip, dat Arnout Pelt verhuurde voor een reis naar IJsland,
was al niet gelukkiger. Als bevrachter trad op HarmenCappele n te Amsterdam;
l
^t schip, de Juffrouw Johanna van Eelke Tjalfsz. van Terschelling was

Alle gegevens, die mij uit IJsIandsche en Nederlandsche bronnen ten dienste staan,
betreffende de stranding van beide schepen, heb ik in bijlage H. verwerkt. — T. K. U. A. Neder-
landene. A. II. 16. Breve fra den hervicrende nederlandske resident Jacob le Maire (1667—1669),
dat. 20/10 Februari 1668.

Arnout Pelt kocht in Februari 1667 van Adriaen Bras een schip, genaamd de Crab,
dat voor een reis naar IJsland werd uitgerust. Misschien is dit identiek met de St. Paulus, aan-
gezien de Crab in Rotterdam terugkeerde en de schipper van de St. Paulus zijn verklaring ook
te Rotterdam aflegde. Amsterdam. Not. Pieter van Buytene, Nr. 2788, 26 Maart 1669. Nr. 2796,
254, 9 Juni 1667; fol. 257,
13 Juni 1667. Nr. 2781, 15 Juni 1667. Rotterdam, Not. Isaac
Troost. Nr. 543, acte 171, 31 October 1667.

10

129

-ocr page 185-

bestemd voor den Breiöafjord. Uit de verklaring, die de schipper in den
herfst over zijn lotgevallen aflegde, blijkt dat zoowel Cort Adeler als Arnout
Pelt bij deze onderneming waren betrokken. Op zijn reis naar IJsland ont-
moette Eelke Tjalfsz. twee Engelsche schepen van Yarmouth, waarvan hij
er één, de Hennick van Samuel Blackbyl, nam; dat schip kwam blijkbaar
van IJsland en was geladen met stapelvisch. kousen, wanten en vaömal.
Met de prijs achter zich aan zeilde de schipper naar Rif; toen hij, na gelost
en geladen te hebben, wilde vertrekken, sloeg een storm de Hennick op de
rotsen te pletter. Een hd van de bemanning reisde daarop naar Grundar-
fjord om Stoffel Jansz. Sol, den oppercommies, te vragen, of zij de lading
uit het Engelsche schip in zijn pakhuizen mochten opslaan. Toen Sol, een
goede bekende uit TreUunds glorietijd, dit weigerde, trachtte de schipper
de lading van de hand te doen en zeilde met de Juffrouw Johanna alleen
naar het vaderiand terug. Vlot zou de thuisreis echter niet verioopen. want
op de kust van Jutland sloeg het schip lek, zoodat de bemanning nauwelijks
tijd had om de lading te bergen. Het einde van het lied was, dat er
voor de kooplieden geborgen werd 112 ton traan, visch en vleesch, 9300
stuks gedroogde IJslandsche visch benevens 10.000 paar kousen en
wantenquot;®).

De rol van Theodorus van der Meyden, dien wij reeds als bevrachter
van de St. Paulus leerden kennen, is niet heelemaal duidelijk. In Augustus
1667 zond hij nog twee schepen naar IJsland, nl. de Keyser, groot 145 last,
van Pieter Dircxsz. Keyser van Texel en de St. Marten, groot 90 last. van
Pieter Cornelisz. van Texel. Het eerste was bevracht voor Westmeneu (de
Vestmannaeyjar), het laatste voor Boysant (Batsandar); de lading was voor
Glückstadt en Kopenhagen bestemd, de huur werd per schippond berekend.
De Vestmannaeyjar behoorden tot het ressort van Hans Nansen, Batsandar
tot dat van Kristofer Hansen, voor wien volgens de Sonttolregisters Frans
Joostz. van Vlieland in Juni naar IJsland voer. Waarschijnlijk trad hij dus
als agent der Deensche kooplieden op, hoewel een directe aanwijzing omtrent
relaties met de Hoofdparticipanten hier nog ontbreektquot;'). Van moeilijk-
heden voor de Hollandsche schepen op IJsland hooren wij niet, behalve
dat de galjoot de St. Jacob van Jacob Hinloopen Vermaes wegens verboden
handel binnen het octrooi van de IJslandsche Compagnie door de Admirali-
teit te Kopenhagen was geconfisqueerd. De buitengewone gezant in
Denemarken, Van Reede van Amerongen, schreef aan Amsterdam, dat de

quot;«) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2796, fol. 284 v°., 23 Juni 1667. Nr. 2783,
17 November en 14 December 1667.

Amsterdam, Not. Pieter van Buytene. Nr. 2796. fol. 296 vquot;., 2 Augustus 1667; fol.
300 v°..
14 Augustus 1667.nbsp;^

-ocr page 186-

reeder tegen het vonnis moest appelleeren. Het ware van deze kwestie is
echter niet bekend. In 1669 zinspeelde Jacob le Maire op een galjoot van
Amsterdam, die wegens smokkelhandel verbeurd was verklaard; vermoedelijk
is hiermede de St. Jacob bedoeldquot;«).

Een zaak van langer adem, die aantoonde, dat de Hoofdparticipanten
evenmin als de IJsIandsche Compagnie in staat waren om den IJslandschen
nandel te verzorgen, was het geschil van Eldert Pietersz. Brouwer van
Vlieland met Hans Pedersen Bladt te Kopenhagen. Deze koopman, één
der Hoofdparticipanten, had met den schipper een contract gesloten over
een reis naar IJsland. Ten gevolge van een te laat vertrek uit Denemarken
en storm had het schip IJsland niet kunnen bereiken en was met zijn lading
teruggekeerd. Nu weigerde Bladt niet alleen de vracht, die de schipper
ook met in ernst vorderde, te betalen, maar eischte ook schadevergoeding.
Onze resident te Kopenhagen trok zich het lot van den schipper aan, maar
al spoedig bleek, dat het hoofdmotief van deze procedure een represaille
was voor de aanhouding van een schip met zwavel in de Republiek, waarbij
rentmeester Müller, een zwager van Bladt, was geïnteresseerd. Zoolang de
kwestie in de Nederlanden niet naar den wensch der Denen was opgelost,
bleef de schipper, die buiten zijn schuld niet aan zijn contract had kunnen
voldoen, de dupe van het misnoegen der Deensche koopliedenquot;»).

In 1668 vinden wij ook Peder Bladt, den zoon van Hans Pedersen, als
bevrachter te Amsterdam. In Maart sloot hij een contract met Cornehs
Jansz. van Amsterdam, schipper van de St. Jan, groot 60 lasten, voor een
reis naar Stappens (Stapi) en Boedensstadtshaven (Büöir) op IJsland. De
lading droge visch was voor Kopenhagen bestemd. Op de reede van Stapi
ontmoette de schipper nog twee schepen, die in opdracht van Peter Bladt
waren gekomen, nl. de Vrede van Wybke Feckes van Helmstadt en de
Brouwer van Eldert Dircxsz. Brouwer van Vlieland. Later bleek, dat de
lading van het laatste schip te Amsterdam werd gelost, waarbij de schipper
zich moest verantwoorden voor de kwaliteit van de visch; het was nl. een
partij, die reeds in den vorigen zomer afgehaald had moeten worden, maar

quot;«) Amsterdam. Arch. Burg. Diplomatieke Missiven. Nr. 13; Denemarken. 12 Juli 1667.
Lias Denemarken. Nr. 5917. dat. 2. ree. 14 Februari 1669.

quot;•) In de eerste brieven van Le Maire is steeds van Eldert Pietersz. Brouwer sprake; uit
latere brieven blijkt, dat dit moet zijn: Eldert Dircxsz. Brouwer van het schip de Brouwer. Ten-
^otte bood de schipper Bladt f 4000.— om tenminste zijn schip vrij to krijgen. — T. K. U. A.
Nederlandene. A. 11. 16. 26 November 1667. Lias Denemarken. Nr. 5916. ro December 1667.
Nr.
5917. dat. 24 December 1667. dat. 7 en 14 Januari 1668. dat. 4 (met bijlage). i8 en 25 Fe-
bruari 1668. 5 Mei 1668. 21 Juli 1668 (brief van de Staten-Generaal aan Frederik III). dat. 13
en 27 November 1668. — Res. Staten-Generaal. 8 September 1668.

-ocr page 187-

door het uitblijven van de schepen wegens den oorlog was blijven liggen^«quot;).

Theodorus van der Meyden charterde in 1668 de Ruyter frensch van
Paulus Andriesz. van Stavoren voor rekening van Hans Nansen voor een
reis via Kopenhagen naar eenige „navigabel sijnde plaetsenquot; op IJsland.
Bovendien zond hij de St. Pieter van Jan Pietersz. Ytes van Medemblik
direct naar Isafjord en Djrrafjord en de Coninck Salomon van Simon Gilde
van Burgerdam via Denemarken naar dezelfde havens. Uit het Sonttol-
register blijkt, dat dit laatste schip met een lading visch, traan, vaömal
en vleesch voor Kristofer Hansen, mede één der Hoofdparticipanten, naar
Kopenhagen terugkeerde. Tenslotte bevrachtte Van der Meyden nog 't
Suyckervadt van Anthony Jansz. der Moose van Middelburg naar Sagistrant
(Skagaströnd) en Rexifiord (Reykjarfjord) op Noord-IJsland. Ook bij de
reis van de Heyhge Drievuldigheyt van Hendrick Meyer van Hamburg,
die met een lading visch van Rif kwam, was hij betrokken^«!).

Wij zien hieruit, dat, zoodra de omstandigheden de vaart op IJsland
weer mogelijk maakten, de Hoofdparticipanten in de Republiek schepen
voor hun handel charterden. Een enkele maal was de Deensche koopman
zelf aanwezig om het contract af te sluiten, zooals met Peder Bladt het
geval was; meestal trad een Amsterdamsch koopman als hun vertegen-
woordiger op. Dit maakt het uiterst moeilijk om de positie van Van der
Meyden e.a. met juistheid te bepalen; slechts vergelijking met latere ver-
klaringen en aanteekeningen in de Sonttolregisters kan de oplossing brengen,
of het een zelfstandige bevrachting dan wel een contract in opdracht van
Deensche kooplieden betreft. Zoo voer Henrick Tonnis van Harlingen in
1668 voor rekening van rentmeester Müller door de Sont, Eelke Tjalfsz.
van Terschelling met een lading voor Trellund, Jan Simonsen van Ter-
schelling en Joost Cornelisz. van Vlieland zonder nadere aanduiding van
hun bevrachter.

Van den laatsten is echter bekend, dat hij door Steven de Vries was
gehuurd om met 't Lam een lading baksteenen naar Kopenhagen te brengen
en daar voor Rif op IJsland te laden. Deze Amsterdammer, een „familiare
bekendequot; van Arnout Pelt, behoorde ook tot den kring van de op IJsland
handelende kooplieden. Hij bevrachtte in 1668, behalve 't Lam van Joost
Cornelisz. van Vlieland, de Coninck David van Hendrick Reymen en de
St. Catharina van Juriaen Govertsz., beiden van Amsterdam, naar IJsland.
De Coninck David was voor Rif, de St. Catharina voor Stickelsholm (Styk-

Amsterdam, Not. Jacob de Winter, Nr. 2401, fol. 74, 9 Maart i658. Not. Pieter van
Buytene, Nr.
2786, 3 Augustus, 5 en 6 September 1668.

Amsterdam, Not. Pieter van Bujdene, Nr. 2797, fol. 211, 8 April 1668; fol. 240, 19 April
1668; fol. 197, 26 April 1668; fol. 231, 29 Mei 1668. Nr. 2786. 31 Augustus, 19 en 26 September 1668.

-ocr page 188-

kisholm) en Commerwaeg (Kumbaravogur) bestemd, havens van TreUund.
roen de schepen in September hun lading gedroogde visch te Amsterdam
losten, legde de schipper van de St. Catharina een verklaring af, dat hij,
voor rekening van Cort Adeler gecharterd, uit IJsland niet meer dan 218
schippond visch en kousen uit naam van Trellund had medegebracht. Dit
was een uitvloeisel van de ons reeds bekende overeenkomst tusschen Trel-
und en Adeler. waarbij de eerste zich verbond om aan den laatste in IJs-
landsche waren zijn schulden af te doen. Had Adeler dus Steven de Vries
als zijn vertegenwoordiger te Amsterdam aangewezen. Trellund had de
behartiging van zijn belangen toevertrouwd aan Laurens Jansz. Abo.
handelaar in stokvisch te Amsterdam en getrouwd met
een dochter van
Paulus Pelt. Dienovereenkomstig eischte De Vries van Abo. dat hij alle
kousen, die De Vries voor Adeler had ontvangen, voor rekening van Trel-
lund zou overnemen, opdat De Vries het geld aan Adeler kon afdragen,
^it gaf aanleiding tot moeilijkheden, daar volgens Abo De Vries al een
gedeelte had verkocht en daardoor hem (Abo) aan een bepaalden priis
gebonden. 122)nbsp;^

Het jaar 1668 brengt ons nog een bevrachtingscontract voor een reis
naar IJsland, dat geheel van de gewone vrachtbrieven afwijkt, wat den
aard der lading betreft. Gillis Sautijn. koopman te Amsterdam, bevrachtte
in opdracht van Gabriel Marselis. ..van wegen sijn conincklijke Majesteyt
van Deenmarcken assessor in 't Overbergambts collegie ende postmeester
generaal van Noorwegenquot;, 't Swartepaert van Adriaen Dircxsz. Swartepacrt
naar IJsland om uit Hüsavik een lading zwavel te halen. Dit herinnert ons
aan 1532, toen blijkens het protest van eenige Hamburgers, de Hollanders
ook bij de zwavelexploitatie op Noord-IJsland waren betrokken. In de
tweede helft van de i6de eeuw trok de koning van Denemarken de zwavel-
winning weer aan zich; sindsdien was dit monopolie een geliefd object om
te verpachten. In 1665 verwierf Gabriel Marselis dit privilege, maar was
verplicht aan Hans Pedersen Bladt, die oudere rechten meende te hebben,
schadevergoeding te betalen; op zijn beurt liet hij de exploitatie over aan
^ilhs en Wülem Sautijn te Amsterdam, die de Staten-Generaal verzochten
de zwavel vrij te mogen invoeren. Van de reis van 't Swartepaert in 1668
IS slechts bekend, dat de schipper na zijn terugkeer in Juni zich verantwoordde
over de lading; toen het schip IJsland verliet, lag het 13 voet diep, bij aan-

Amsterdam. Not. Pieter van Buytene. Nr. 2797. fol. 274. 16 Juni 1668. Nr. 2775,
ï6 November 1665. Nr. 2797. fol. 252. 17 Mei en fol. 225. 24 Mei 1668. — Not. Adriaan van
anten. Nr.
3765, 13 September 1668. Not. Pieter van Buytene. Nr. 2786, 11. 14 en 15 Sep-
tember
1668. Nr. 2787, 27 October 1668. Nr. 2788. 12 Januari 1669. — Not. Pieter van
buytene. Nr.
2786, 13 September 1668. Nr. 2787. 5 October 1668. — Zie bijlage G.

-ocr page 189-

komst in de Republiek maar 12 voet. De oorzaak van het verschil lag hierin,
dat de zwavelaarde, die op IJsland onder den blooten hemel had gelegen,
tijdens den overtocht zooveel water had afgescheiden (dat men uitgepompt
had), dat de lading dusdanig was geslonken^^a).

Voor het jaar 1669 ontbreken vrijwel de contracten omtrent de vaart
op IJsland; slechts één bevrachting, en wel van een goeden bekende uit
Rotterdam, is ons bekend. In Mei ging Marcus Mom, schipper van het
hoekerschip de St. Pieter van Staaden, voor de kooplieden Jacobus van
den Berch, Dirck van Huissen en zijn zwager Joost Colck met een lading
koopmansgoederen naar IJsland^^«). Volgens de Sonttolregisters voer Hen-
drick Teunissen van Harlingen, evenals in 1668, voor rentmeester Müller
naar Holmenshaffen (Hólmur, het latere Reykjavik), Cornehs Paulsson
van Edam met vracht voor Jonas Trellund en keerde Arrian Cornelisz.
van Harlingen met een lading visch voor Erich Munck te Kopenhagen
naar Denemarken terug.

Dit zal wel het laatste schip geweest zijn, waarin Trellund waren voor
zijn handel op IJsland inscheepte. Wij zagen reeds, hoe zijn schuldeischers
in deze jaren het net steeds nauwer toe haalden. Had hij in 1668 reeds een
belangrijk deel van zijn IJsIandsche producten aan Adeler moeten afstaan,
in 1669 kreeg Adeler alle vorderingen van Susanna van Gansepoel op Trel-
lund in handen. Na haar requesten van 1668 en 1669, die weinig resultaat
hadden gehad, droeg zij in September van het laatste jaar al haar pretensiën
aan Cort Adeler over, in de verwachting, dat hij, dank zij zijn hooge positie
in Denemarken, nog iets zou kunnen redden^^sj^

Het werd hoog tijd. Jonas, die de catastrophe zag naderen, trachtte
zijn privilege voor den IJslandschen handel nog te redden en schreef het
in Juni 1669 op zijn jongeren broeder Evert over. Ook Evert Trellund had

Amsterdam, Not. Gerrit van Breugel, Nr. 3492, 31 Maart 1668. Not. Adriaan van
Santen, Nr. 3764, 31 Maart en 29 Juni 1668. Res. Staten-Generaal, 27 November 1668. Vgl.
Christiansen. Bidrag til dansk Statshusholdnings Historie, I, blz. 269.

Nog eenmaal wordt Amsterdam in verband met de zwavelexploitatie op IJsland genoemd,
echter zonder datum of jaar. Gisli Magnüsson, sysselman van Hliöarendi, verwierf in 1647 het
privilege voor den zwavelhandel en had plannen om dit winstgevend te maken, dank zij een
leening van 10.000 daalders, die hij met kooplieden te Amsterdam wilde sluiten. Zij zouden een
schip zenden om de zwavel te halen en dat meteen onder de kust laten visschen. Arnamagna;anske
Haandkriftsamling, 192 b, 4to, fol. 14; vgl. Aöils, Monopolhandel, blz. 545 en 673. Waarschijnlijk
dateert dit plan dus van omstreeks 1650. Gisli ijverde steeds voor de verbeteringen van de toe-
standen op IJsland. Hij had te Leiden medicijnen gestudeerd en misschien zijn vrijhandels-
ideeën uit de Republiek medegebracht. Album Studiosorum Academiae Lugduno Batavae,
13 April 1643, Gislaus Magnus Islandus, 20 (jaar), M(edicinae Studiosus).

Rotterdam, Not. Zeger van der Bruggen, Nr. 824, acte 192, 24 Mei 1669.

Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2791, 27 September 1669.

-ocr page 190-

zijn handelsopleiding in Amsterdam genoten en was door de connecties
van zijn broeder met de famüie Pelt bevriend geraakt. Zoo weten wij uit een
acte van 1662, dat hij „bij Pelt thuis familiaer en gemeen is en diens vrouw
neeft geholpen met eenige kisten naar een schuytevoerder te brengen, etcquot;;
nij was toen 21 jaar oud, dus heel wat jonger dan Jonas. In 1664 nam hij
eenige zaken waar, die speciaal met den handel op de Faröer verband
hielden; ook in later jaren verzorgde hij den verkoop van waren, afkomstig
van de Faeröer en stond daarvoor in relatie met Laurens Jansz. Abo. Toen
Jonas gevlucht was, rustte op Evert de ondankbare taak om zijn broeder
tegen-de vorderingen des konings in bescherming te nemen^««).

Na de troonsbestijging van Christiaan V diende Cort Adeler in April
1670 een request in om zich van het privilege voor den IJslandschen handel
te verzekeren. Weliswaar had TreUund hem zijn octrooi afgestaan als onder-
pand voor de leening. die hij met Susanna van Gansepoel en Arnout Pelt
had aangegaan, maar in Juni 1669 had niettemin Evert TreUund aanspraken
op het privüege van zijn broeder doen gelden, die erkend waren. Toen het
faiUissement van Trellund een feit was. besloot Adeler zich met de verwerving
van dit privilege schadeloos te steUen voor de 40.000 rijksdaalders, die
Jonas successievelijk van de famiUe Pelt had geleend. Hij beloofde den handel
beter te verzorgen dan TreUund; alle goederen waren toch immers uit de
zaken van zijn schoonmoeder afkomstig. Daar TreUund hem indertijd het
privilege in onderpand afgestaan had. meende hij gegrondere rechten op het
monopolie te kunnen laten gelden dan Evert. Deze actie ondernam Adeler
in overleg met Arnout Pelt, die reeds sinds een jaar in Kopenhagen vertoefde
om het proces tegen TreUund te voeren.

Het StaatscoUege nam de zaak vrijwel direct in behandeling. De mee-
ningen waren verdeeld, maar de meerderiieid was van oordeel, dat Adeler
ae beste aanspraken kon laten gelden. De overdracht van het privilege
door Jonas aan zijn broeder was van nul en geener waarde, daar het octrooi
door de overeenkomst tusschen TreUund en Adeler zijn geldigheid reeds
nad verloren. Een enkel lid van het college was de meening
toegedaan,
dat TreUund zijn privilege slechts bij 's konings genade genoot en dus niet
prechtigd was het aan anderen te verpanden, en zeker niet aan buiten-
anders, i.e. een dame te Amsterdam; zoowel overdracht als verpanding
waren onwettig en daarmede verviel èn het recht van Evert èn de aanspraak
van Adeler. Na eenig beraad sloot de koning zich bij de
meerderheid van
net coUege aan, vernietigde de aan Evert verleende voorrechten en schonk

quot;«) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene, Nr. 2761. 9 Mei 1662. Nr. 2768, 22 Februari
1664. Nr. 2787, 5 en 8 December 1668. Afregninger. III. 148, J. 203 en L. 30 b. 11 December 1669.

-ocr page 191-

Adeler het privilege voor den handel op IJsland op dezelfde voorwaarden,
als Trellund had genoten^^?)

Voor zoover ons de contracten bekend zijn, zeilden er in 1670 slechts
weinig schepen uit de Republiek naar IJsland. Theodoor van der Heyden
bevrachtte drie ons bekende schepen via Kopenhagen naar IJsland, nl. de
Ruyter frensch van Paulus Andriesz. van Stavoren, de VHegop van Pieter
Eldertsz. Vliegop van Vlieland en de Keyser van Pieter Dircksz. Keyser
van Texel. De eerste schipper, die in 1668 voor rekening van Hans Nansen
had gevaren, was gecharterd voor Ourbagh (Eyrarbakki); de tweede, ons
bekend uit de jaren 1660 en 1663, toen hij voor Trellund voer, ging naar
Hanefiord (Hafnarfjord) en de derde naar Kibbelwig (Keflavik). In tegen-
stelling met de contracten uit vroeger jaren, toen de huur per maand be-
rekend werd, werd zij thans naar de lading berekend, waarbij een schippond
droge visch als eenheid gold. Van de eenige rechtstreeksche bevrachting
naar ïsafjord en D^afjord, die ons bekend is, was de bevrachter een Deensch
koopman. Abraham Wüst; het betrof de Lakenkramer van Adriaen Cornelisz.
van Harhngen, die echter te Kopenhagen loste. Uit latere verklaringen
blijkt, dat ook Arnout Pelt eenige schepen naar IJsland zond, nl. de Ge-
croonde Soutpan van Pieter Jansz. Loeffhouwer voor Cort Adeler en de Goude
Appel van Cornelis Jobsz. Dronckert van Vlissingen. Dit laatste schip veronge-
lukte bij de Shetlandseilanden, zonder dat er iets van de lading kon worden
geborgen. De Gekroonde Soutpan bracht het er beter af. Daar Arnout Pelt
een lijst van de op Rif ingeladen goederen vroeg, weten wij, waarmede de
schipper terugkeerde, nl. 76.700 stuks droge visch, 25 pakken met wolwaren,
8000 pond stokvisch, 300 paar kousen en wanten, 2 vaten boter en i ton talk^^s).

Niettemin was het aantal Nederlandsche schepen, dat volgens de Sont-
tolregisters uit Kopenhagen naar IJsland stevende, bizonder groot en onder
de bevrachters vinden wij verscheidene Hoofdparticipanten. Zoo ging voor
Hans Nansen Egbert Jacobsen van Harhngen in Mei naar IJsland, keerde
in Augustus met een lading visch en traan terug en zeilde vrijwel direct
daarop met 44 last IJslandsche visch en andere goederen voor de IJslandsche
Compagnie naar Amsterdam. Tevens blijkt nu, dat twee van de drie schepen,
die Theodoor van der Meyden in Amsterdam charterde, ook voor Hans

Lindbaek, II, blz. 2,18 April 1670; blz. i, 20 April 1670; blz. 4—8, 20 en 21 April 1670.—
Lovsamling for Island, I, blz. 329, 26 Maart 1670. Magnus Ketilsson, Forordninger og Aabne
Breve, III, blz. 157. Adeler verwierf het privilege op 26 Mei 1670, nä de beraadslagingen van het
Staatscollege in April; om onbekende redenen is echter later de datum in 26 Maart veranderd.

Amsterdam, Not. Henrik Venkel, Nr. 3043, fol. 79 v°, 18 Maart 1670; fol. 81—82v°,
18 Maart 1670; fol. 84—85, 21 Maart 1670; fol. 82 v°.—84, 22 Maart 1670. Not. Salomon van
der Sluys, Nr. 3520, fol. 227, 14 October 1670; fol. 263, 27 October 1670. Nr. 3518, fol. 171
v°.—172, 10 November 1670.

-ocr page 192-

Nansen voeren, nl. de Ruyter frensch en de Vliegop. Wij mogen in Van
der Heyden dus wel den agent van dezen vooraanstaanden Deenschen
koopman zien. Het derde schip, dat hij bevrachtte, nl. de Keyser, voer
eveneens voor Deensche rekening en wel voor Margarete, „Borgemester
Peder Pedersens Enckequot;, de weduwe van burgemeester Peder Pedersen,
ook één der Hoofdparticipanten.

De ons bekende Hans Pedersen Bladt zond Frans Schröder van Amster-
dam in Mei naar IJsland, die in September met klipvisch, traan en vleesch
^rugkeerde. Tezamen met rentmeester Müller bevrachtte hij het schip van
Paul Berentzen van Enkhuizen, dat in Juni door de Sont stevende. Müller
was echter één van de belangrijkste onder de Deensche bevrachters, voor
zoover het Nederlandsche schepen betreft. Behalve het schip, dat hij met
Bladt charterde, zond hij Rein Jansen Vos van Vlieland met tabak, brande-
'^ijn en kaas, Hendrick Tönissen en Joncker Pietersen, beiden van Harlingen,
en Cornehs Jansen van Terschelhng naar IJsland. Voor Cort Adeler voeren
Pieter Jansen van Nieuwendam en Cornelis Jansen van Vlissingen; voor
Evert Trellund ging Sieuwert Jansen van Vlieland.

Het was, alsof de moeilijke jaren van de IJslandsche Compagnie om-
streeks 1630 waren teruggekeerd. De Sonttolregisters verschaffen ons met
hun opgave van de betrokken kooplieden de zoozeer gewenschte gegevens
^trent de vaart op IJsland, nu de contracten in de Republiek ontbreken.
Het was echter te voorzien, dat de koning allerminst gesteld was op een
dergelijk aantal bevrachtingen van buitenlandsche schepen. Hij besloot een
^nde aan deze methode te maken. Van hoeveel beteekenis dit voor de
Nederlandsche vrachtvaart was, blijkt uit een zeer karakteristieke missive van
onzen resident Le Maire van Mei 1671, waaraan wij het volgende ontleenen:
„Sedert het afgaen van mijn laatste is aen dit hof niet voorge-
vallen, waerdich om Uwe Hoog Mogende in schuldige dienstbaerheyt
te berichten, als alleenlijck, dat hier met dit voorjaer naer ouder
gewoonte eenige nederlantsche scepen met ballast gecomen sijn, op
hoope van een vracht naer IJslant te crijgen, doch dat deselve onver-
richter saecke hebben moeten vertrecken, doordien den coninck aen
de IJslantsche negotianten heeft laten seggen, dat hij niet begeerde,
dat se tot transport van hare IJslantsche waren en coopmanschappen
eenige vreemde scepen souden moogen gebruycken, maer alleenlijck
haer eygen, ofte die in dit rijck thuys hoorden, en dat op verbeurte
van haer octroy, ende daerenboven een arbitrale straffe, sulcx dat
hier voor de nederlantsche scepen naer dat eylant geen meer vracht
te verdienen sal sijn;

. . . het Deens commerciecollegie stelt al tamelijcke goede ordre

-ocr page 193-

omtrent de trafique en schipvaert, animeert veele voorname inge-
setenen tot het coopen en bouwen van scepen, sulcx het apparent
is, dat dit rijck in corte sooveel eyge scepen sal hebben, als er noodich
sijn tot transport van hare eygen ende inbrengen van vreemde
waeren, hetwelck voor desen door gehuerde nederlantsche scepen
wiert gedaen, sulcx het schijnt, dat ahe Europische coningen en
princen haer eyge scepen soecken te hebben om door dat middel Uwe
Hoog Mogende schipvaert te besnoeyen, hetwelck een groot gedeelte
van het welvaren der Nederlanden isquot;^®).

Deze missive brengt ons meteen de oplossing van het ontbreken van
zoovele contracten in de Repubhek voor de vaart op IJsland. De schippers
voeren in het voorjaar op goed geluk naar Denemarken, in de hoop op een
lading voor IJsland; de contracten werden dus te Kopenhagen gesloten.
Dit verklaart de tegenstrijdigheid tusschen het groote aantal Nederlandsche
schepen, dat voor Deensche rekening door de Sont naar IJsland stevende,
en het kleine aantal bevrachtingen, dat ons uit Amsterdam bekend is, hoewel
er natuurlijk meer kunnen zijn geweest. Toch vinden wij in 1671 nog éénige
bevrachtingscontracten te Amsterdam, gedeeltelijk voor Deensche rekening
opgemaakt. Het eerste betrof de galjoot de Tonneboeyer, groot 45 last, van
Dirck Scheltjens van Hamburg, die door Nicolaas Timonsz. Pot, koopman
te Amsterdam in samenwerking met Hans Pedersen Bladt van Kopenhagen,
voor een reis naar Stappen (Stapi) werd gecharterd. Alle plaatsen tusschen
de Joekel (Snasfellsjökull) en Leuckenes (Laugarnes) kwamen in aanmerking
om aangeloopen te worden voor een lading visch en zalm, die voor „St. Se-
bastiaen in Biscayenquot; was bestemd. De andere contracten sloot Arnout
Pelt af in opdracht van Cort Adeler, nl. met Pieter Agges van Bergen in
Noorwegen voor een reis van de St. Jan naar Stykkisholm en Greufioert
(Grundarfjord?) en met Sieuwert Jansz. Braeuwenhaen voor een reis met
de Maria naar IJsland zonder nadere aanduiding der havens. Tevens verkocht
hij aan Adeler de galjoot de Swarte Arent voor f2500.— en nam Pieter
Thomasz. van Amsterdam als schipper daarop voor Adeler in diensti»»)^

Het jaar 1671 heeft op IJsland eenige vermaardheid gekregen door het
gebeurde met de drie rollen tabak, die Torfi Hakonsson aan den sysselman
Jón Vigfüsson op Akranes had gegeven of verkocht. Op de aanklacht
van smokkelhandel werd het HoUandsche schip, waarvan de tabak afkomstig

12«) Lias Denemarken, Nr. 5918, dat. 16, ree. 23 Mei 1671. Res. Staten-Generaal, 23 en
29 Mei 1671.

Amsterdam, Not. Jan Volkertsz. Oli, Nr. 1545, 25 Maart 1671. Not. Salomon van
der Sluys, Nr. 3521, fol. 46 v°., 20 Maart 1671; fol. 51, 28 Maart 1671. Nr. 3522, fol. 238, 28
Maart 1671; fol. 246, 4 April 1671.

-ocr page 194-

was, in beslag genomen en de goederen verbeurd verklaard; het volgende
jaar verloor Jón zijn ambt. Het merkwaardigste van het verhaal voor ons
IS, dat Torfi, een geboren IJslander, zich in de Republiek had gevestigd en
m den zomer met zijn dogger naar IJsland kwam om wat handel te drijven.
Omtrent zijn levensloop is verder niets bekend, dan dat hij Calvinist werd
en stierf tengevolge van het overmatig gebruik van brandewijn. Volgens
de IJslandsche annalen werd in hetzelfde jaar in den Alptafjord de Hol-
landsche koopman Pétur Nordman door een Deensch schip beschoten^i).

In 1672 verhinderde de derde Engelsche oorlog de vaart naar IJsland.
Toch charterde Arnout Pelt voor rekening van Cort Adeler twee schepen voor
een reis naar IJsland. Het waren echter geen Nederlandsche schippers; de
eerste was Johan Jacobsz. van Sonderborg, die te Kopenhagen de St. Pieter
voor Rif zou laden, de tweede Hans Hansz. Berg van Sleeswijk, die met de
Goude Pellicaen via Kopenhagen naar Groenefiort (Grundarfjord), Stickels-
holm (Stykkisholm) en Commerwaegh (Kumbaravogur) ging, en de derde Olen
Olensz. van Kopenhagen, wiens schip de Fortuyn naar Rif was bevrachtquot;«).

Zeer typeerend voor de methoden van de Hoofdparticipanten op het
gebied van den IJslandschen handel was het contract, dat Arnout Pelt in
December 1672 afsloot met Jacob Blanckert van Zierikzee, schipper van
d'Eendragt, die in Maart 1673 zou zeilen naar Rifhaven (Rif) op IJsland;
de bevrachter moest hem een Deenschen pas bezorgen en van confiscatie
Vrijwaren. Toen in April 1673 het definitieve contract opgemaakt werd,
werden tevens Grundarfjord, Stykkisholm en Kumbaravogur als aanloop-
havens opgegeven. De schipper, die, hoewel te Zierikzee thuishoorende, in het
voorloopige contract als van Kopenhagen werd opgegeven, heette nu van
Waerdingburg (Vordingborg) in Denemarken; Arnout Pelt moest hem een
anderen pas en een „burgersbriefquot; van laatstgenoemde stad verschaffenquot;®).
Nu de verordening des konings betreffende het gebruik van buitenlandsche
schepen zóó streng was, dat overtreding van het verbod gevaarlijk was,
werd het charteren van buitenlandsche schepen aldus gecamoufleerd, en dat
nog wel door één der Hoofdparticipanten. Om aan het
scherpere toezicht
in Kopenhagen te ontkomen, werd Vordingborg als fictieve plaats van her-
komst voor den schipper uitgezocht.

Hoewel tijdens de oorlogsjaren de vaart naar IJsland practisch stil-
stond, bleek Arnout Pelt in 1673 toch ook nog voor eigen rekening een schip

Islands Arbxkur eftir Jón Espolin. Vatnstjaröaranndll yngri.
i®') Amsterdam, Not. Salomon van der Sluys, Nr.
3524, fol. 185, 27 April 1672. Not.
Adriaan van Santen, Nr.
3773, 5 Mei 1672. Nr. 3863, fol. 43, 30 Juli 1672.

Amsterdam, Not. Adriaan van Santen, Nr. 3863. fol. 82, 8 December 1672; fol. 102,
M April 1673.

-ocr page 195-

te hebben bevracht, nl. de galjoot de Kuyck van schipper Willem Swaen
van Vlieland, die met Pinksteren in Rif had gelegen en in den zomer met
een lading droge en gezouten visch te Amsterdam terugkeerdequot;«). Tevens
was hij betrokken bij de bevrachting van de Sillevisscher van schipper
Cornehs Jansz. (Niels Hansen) van Bergen, die hij voor Cort Adeler te
Kopenhagen naar IJsland bevrachtte. Op de terugreis van Rif werd het schip,
ook wel de Vergulde Haringvanger of korter de Vergulde Buys genaamd,
door Schotsche kapers naar Edinburg opgebracht. Toen de lading IJsland-
sche waren en later ook het schip, zij het onder een anderen naam, in de
Repubhek verkocht werden, droeg Adeler Pelt op bij de Staten-Generaal
een request in te dienen, opdat schip en lading aan den rechtmatigen eigenaar
zouden worden teruggegeven^®^).

In deze jaren worden er in de IJslandsche annalen geen Hohandsche
schepen genoemd. Wel had in 1672 een HoUandsch schip bij de schipbreuk
van een IJslandsch vaartuig, dat van Grimsey komende in den Eyjafjord
verongelukte, hulp trachten te bieden, maar daarna hooren wij niet van
Hohandsche schepen vóór 1675, toen er bij Sandey en Flatey in den Brei-
öafjord verschenen^®«). In dat jaar verzocht ook Arnout Pelt in opdracht van
Cort Adeler den Staten-Generaal verlof tot het uitloopen van de Juffrouw
Anna, het schip van Cornehs Janssen, dat Pelt voor rekening van zijn zwager
had bevracht met een partij rogge, zout en brood „tot conservatie, soowel
van Fero als IJslant, alwaer grooten hongersnoot isquot;. De zaak werd naar
het college ter Admirahteit tot Amsterdam verwezen; na een gunstig advies
mocht het schip uitloopen^®').

Het jaar 1676 bracht een opleving van het handelsverkeer. Arnout
Pelt charterde twee schepen voor een reis naar IJsland; ditmaal was zijn
opdrachtgever een koopman te Londen, Theodoor Jacobsz. De schepen
werden te Amsterdam geladen voor Rif en moesten de lading visch naar
Nantes brengen; het waren de Vrundschap van Matthys Focks (Mathew
Fox) van Londen en de Fiolet van Phihps Fauler (Fowler) van Jarmuyden
(Yarmouth). Tegelijkertijd zond hij voor eigen rekening het fregat de
Juffrouw Anna onder schipper Cornelis Benjaminsz. van Delfshaven. De
schepen namen in Mei en Juni hun lading op IJsland in en keerden tegen

Amsterdam, Not. Adriaan van Santen, Nr. 3776, 18 en 25 Juni 1673.

13») Res. Staten-Generaal, 5. 9 en 16 Juni 1674. Lias Denemarken, Nr. 5920, missive van
Just Höegh, Deensch resident te 's-Gravenhage, dat. 5 Juni 1674 met bijlagen (request van
Arnout Pelt en vertaalde stukken betreffende de bevrachting te Kopenhagen en het cognosse-
ment te Rif). Amsterdam, Not. Salomon van der Sluys, Nr. 3525, fol. 191, 31 October 1672.
Nr. 3528, fol. 128, 27 November 1673. Not. Adriaan van Santen, Nr. 3799, 28 November 1680quot;.

Vatnsfjaröaranndll yngri en Annäll Magnüsar.

quot;') Res. Staten-Generaal, 16 April 1675.

-ocr page 196-

het najaar terug. De Vruntschap had op de heenreis met lekkage te kampen
en de bemanning had het schip in de haven van Walfoort (den Hvalfjord)
op het strand gezet om het te herstellen. Op de terugreis zwalkte de schipper

NA Knbsp;aangehouden en arriveerde eindelijk te Amsterdam.

JNóch van hem. nóch van zijn collega van de Fiolet beleefde Arnout Pelt
veel genoegen, want met dien schipper kreeg hij het aan den stok over
net lossen van de ladingquot;®).

De galjoot de Valck van schipper Jacob Dircksen van Vlieland, mede
door Arnout Pelt naar IJsland bevracht, koos in Mei 1676 zee onder het
convooi van Cornelis Tromp en laadde op IJsland: ..omtrent 130 schip-
ponden soo stockvis als clipvis. 4 tonnen traen. 40 vossevellen eer meer als
min omtrent 3000 paer enckelbants (enkeldraads) kousen. 60 paer dito
üubbelbants (dubbeldraads). 200 paer wanten. 20 kattevellen en andere
cieynichedenquot;. Op de terugreis werd de Valck ter hoogte van de Doggersbank
üoor kapers genomen en naar Duinkerken opgebracht; beroofd van schip
en lading keerden schipper en bemanning naar Amsterdam terugquot;»).

Ook de Zon van schipper Willem Harmensz. Bas van Vheland. dié door
den ons bekenden Theodoor van der Meyden te Amsterdam voor rekening
van Hans Nansen te Kopenhagen naar IJsland was bevracht, vond een
onfortuinlijk einde, toen het in October 1676 op de Lauwersgronden. niet
ver van Schiermonnikoog, schipbreuk leed. Drie passagiers, die de reis van
jijsland hadden meegemaakt, legden op verzoek van den bevrachter een ver-
klaring af omtrent het gebeurde. Een gedeelte van de lading, die uit visch.
quot;aan, vleesch, zalm, vaömal, wollen hemden, kousen en wanten bestond,
werd op Schiermonnikoog geborgen, vanwaar de schipper de goederen naar
Jf^msterdam zou brengenquot;«).

Een nieuwe figuur onder de bevrachters voor den handel op IJsland is
Arent van Deurs. koopman te Amsterdam, die in 1676 twee schepen naar
jsland bevrachtte, nl, de Vlaswagen van Simon Reynsz. van Harlingen
aar Stappenshaven (Stapi) en de Hoop van Claes Jacobsz, van Edam naar
ötromfiord (Straumfjord), Het laatste schip was een buis; de schipper moest
e goederen in de haven lossen en vervolgens op de reede ten anker gaan
m de visch in te nemen, die hem door de IJslanders met hun booten zou
worden gebracht. De bemanning moest deze visch zouten en tenslotte de

16 ATnbsp;Not. Adriaan van Santen. Nr, 3864. fol. 306, 12 Maart 1676; fol. 311 v^.

Maart 1676. Nr, 3779. 13 Maart 1676. Nr. 3780, 10. 23 en 26 October 1676, 14 November 1676.

•) Amsterdam. Not. Adriaan van Santen. Nr. 3865. fol. 27. 11 April 1676. Nr. 3876 {?).
um onbekend. De laatste acte is door brandschade ernstig verminkt; de attestatie sluit
Iter zóó goed bij het contract aan, dat ik beide stukken heb samengenomen.

quot;quot;) Amsterdam. Not. Henrik Venkel, Nr. 3018, 27 October 1676.

-ocr page 197-

haven weer inzeilen om de goederen voor den bevrachter in te nemen. Het
schip was dus ingericht op het zouten van de visch; of het echter ook
vischtuig aan boord had om zelf te visschen, bhjkt niet uit het bevrachtings-
contract. In 1677 had Van Deurs een kwestie loopen over een partij stokvisch,
aangebracht door de Vlaswagen voor rekening van Johan Kleyn, den „gouver-
neurquot; van IJsland; als hij daartoe order kreeg van de weduwe van Hans
Pedersen Bladt of haar zoon Peder Bladt, zou hij aan Theodoor van der
Heyden de provisie uitbetaleni^i). Of deze partij afkomstig was van de reis
van de Vlaswagen in 1676 of van een volgende reis in 1677, is niet uit
te maken. Wel blijkt uit deze acte, dat Van Deurs, evenals Van der Heyden,
in relatie stond met de Hoofdparticipanten.

In 1676 was ook Rotterdam weer vertegenwoordigd en wel met de
uitreeding van de St. Pieter van Lifco in Schotland van schipper Engel
Gabriel, door Pieter van Schellebeeck, koopman te Dordrecht. In 1677 zonden
Claes Beth en Claes Cornelisz. Cluyt, beiden van Landsmeer, de Alderheyhg
van schipper Cornelis Visscher van Texel naar IJsland^^^). In 1678 ontbreken
de bevrachtingscontracten, maar het jaar 1679 zou weer een opleving brengen.

Een kwestie, die tengevolge van den diplomatieken nasleep meer stof
opwierp dan zij eigenlijk waard was, was de aanhouding van het fluitschip
de Hoop van Jan Jansen Krop van Vheland en de buis St. Jan van Cornehs
Jansen door Zweedsche kapers in 1676; de schepen werden naar Göteborg op-
gebracht en de lading geconfisqueerd. Het was een uitvloeisel van den oorlog
tusschen Zweden en Denemarken, daar beide vaartuigen met stokvisch, voor
Deensche kooplieden bestemd, waren geladen. Onze resident te Kopenhagen
trachtte de schepen vrij te krijgen en zou, wanneer hij in Göteborg niet
slaagde, te Stockholm pogingen in het werk stellen. De bemanning van de
Hoop had het kwaad te verduren, daar de Zweden „alle de hollantsche
matrozen van het opgebrachte fluytschip niet alleen van haer kleedinge
berooft hadden, maer oock half nakedt sijnde in hechtenis hadden geset
ende van koude en honger bijnae heten vergaen, in sulcker voege, dat de
hooghbootsman van ongemack op sijn sterven lagh, hebbende niet anders
als een linnen broeck en een hemt aen, ende de plancken van de vloer tot
een legerplaetsquot;quot;®).

1quot;) Amsterdam, Not. Jan Volkertsz. Oli, Nr. 1546, i Maart en 20 April 1677. Not. Henrik
Venkel, Nr. 3018, 14 October 1677.

»«) Rotterdam, Not. Philip Basteels, Nr. 944, acte 677, 27 Maart 1676. — Amsterdam,
Not. Adriaan van Santen, Nr. 3865, fol. 208, 12 Maart 1677.

quot;») Lias Denemarken, Nr. 5921, dat. 3, ree. 14 November 1676; dat. 14, ree. 24 November
1676. Res. Staten-Generaal, 14 en 24 November 1676, 24 December 1676. Lias Zweden, Nr.
6542, dat. 30 November, ree. 24 December 1676, missive van den resident Rumpf te Stockholm.

-ocr page 198-

Deze aanhouding had door de omstandigheden, waaronder de Deensche
koopUeden de vaart op IJsland onderhielden, voor ons grootere beteekenis
dan een simpel voorbeeld van kaapvaart. Le Maire zette dit in zijn missive
aan de Staten van HoUand d.d. 13 Maart 1677 uiteen. „De geoctroyeerde
negotianten op IJslant en Fero hebben voor gebruyck haer aUe jaren te
bedienen van een goet getal Nederlantsche fluytschepen om hare IJs-
lantsche coopmanschappen van die eylanden in dit rijck ende oock wel
directe naer HoUant te brengenquot;, zoo lichtte hij zijn committenten in. Hij
verklaarde voorts, hoe tot nog toe de pogingen om de Hoop vrij te krijgen
geen resultaat hadden opgeleverd, en

„soo hebben voojsz. negotianten mijn aengesprooken en versocht
verseekeringe te moogen hebben van dat hare coopmanschappen,
geladen sijnde in HoUantsche schepen, van de Sweedsche capers vrij
souden moogen passeeren, ofte dat zij andersints genootsaeckt
souden sijn haer van Engelsche vaertuygen te bedienen,

en vermits Uwe Ed. Groot Mogende onderdanen maer al te veel
door dezen droevigen oorlog hare negotie op d'Oostzee ende in die
quartieren door d'Engelsche ondercropen is, soo was het te wen-
schen, dat se uyt de vaert naer IJslant conden gehouden werden,
hetwelck soude cunnen geschieden, indien de Sweedsche plenipoten-
tiarissen tot Nimwegen uyt crachte van het voorgemelte 8. articul
van het commercietractaet (tusschen Zweden en de Republiek) vrije
passen voor alle HoUantsche schepen, van IJslant en Fero comende,
geliefde te verleenen, suUende voors. negotianten dit jaer het getal
van 24 van doen hebben, ofte oock, soo se conden te weegh brengen,
dat de twee opgebrachte schepen tot Gottenburch met hare inge-
scheepte goederen, in corte en eer de vaert derwaerts aen sal gaan,
cost- en schadeloos wierden gerestitueert, waeruyt men alsdan hier
soude cunnen sien, dat hare IJslantsche waren door HoUantsche
schepen in vrijheyt souden cunnen werden getransporteert.quot;

Een paar dagen later schreef hij, dat de Deensche kooplieden wederom
DIJ hem op uitsluitsel hadden aangedrongen, aangezien zij anders naar
bonden moesten schrijven om Engelsche schepen te hurenquot;«).

Uit het getal 24, dat Le Maire opgeeft, blijkt, dat de Deensche koop-
heden veel meer van onze schepen gebruik maakten dan wij uit de ons
ten dienste staande gegevens hebben kunnen opmaken. Tevens toont het
aan, dat de Hoofdparticipanten zich allerminst meer stoorden aan de uit-

Lias Denemarken, Nr. 5921, dat. 13 en 16, ree. 20 en 23 Maart 1677. Res. Staten-
Generaal. 20 Maart 1677. Res Staten van Holland, 20 en 23 Maart 1677.

-ocr page 199-

spraak des konings betreffende het gebruik van buitenlandsche schepen.
Niet aheen werden er Nederlandsche, maar ook Engelsche schepen ge-
charterd. Bij een stof als deze zijn wij echter aangewezen op het materiaal,
dat ons, vaak bij toeval, bekend is, en op indirecte conclusies; vandaar dat
een categorisch antwoord op vele vragen vaak onmogelijk is. Zoo ook hier:
stelde Le Maire, om aandrang op de Staten van Holland uit te oefenen, het
aantal benoodigde schepen soms hooger dan met de werkelijkheid overeen
kwam? Bij gebrek aan afdoende gegevens is de kwestie niet uit te maken.

Intusschen was de zaak van de Hoop nog steeds hangende; de zending
van Le Maire's „hantschrijverquot; naar Stockholm richtte weinig uit. Toen
besloten de Deensche kooplieden zich op andere wijze schadeloos te stellen
en wisten van den koning gedaan te krijgen, dat zij de Zweedsche goederen,
in Nederlandsche schepen door de Sont komende, mochten aanhouden. Toen
Thomas Jensen Dobbelsteen, de koopman, wien de lading van de Hoop
toekwam, dit in practijk bracht, rezen er nieuwe moeilijkheden met Zweden.
De Deensche resident te 's Gravenhage Meyercron zette in zijn memorie
van 27 October 1677 het standpunt van zijn regeering nogmaals uiteen.
Bij wijze van uitzondering en in strijd met het octrooi was het den partici-
panten op hun verzoek toegestaan Nederlandsche schepen voor de vaart
op IJsland te huren; het voordeel was dus geheel aan de zijde der Neder-
landers, op wie de plicht rustte te zorgen, dat de goederen veilig over-
kwamen. Noch de bemoenngen van Le Maire te Kopenhagen, noch die van
Rumpf te Stockholm hadden eenig resultaat; de Zweedsche regeering stelde
zich op het standpunt, dat Nederlandsche schepen, in Deenschen dienst op
IJsland varende, Deensche schepen waren, aangezien het octrooi het gebruik
van buitenlandsche schepen door de participanten verbood. De Hoop was
en bleef verloren, evenals een buis van Edam, die Peder Bladt in 1678 door
Arent van Deurs te Amsterdam naar IJsland had laten bevrachten; ook
Bladt stelde zich voor dit verlies schadeloos met het aanhouden van Neder-
landsche schepen, waarin Zweedsche goederen waren geladenquot;^).

Ondanks de minder aangename ervaringen, die de Deensche koopheden
in deze jaren met het charteren van Nederlandsche schepen hadden op-

1«) Lias Denemarken, Nr. 5921, dat. 24 April, ree. 4 Mei 1677; dat. 8, ree. 18 Mei 1677;
dat. 5, ree. 15 Juni 1677; dat. 3 en 17, ree. 10 en 24 Augustus 1677 met bijlage; dat. 4 en 11,
ree.
II en 18 September 1677; 26/27 October 1677; dat. 27 November, ree. 4 December 1677.
Nr. 5922, dat. 6, ree. 13 September 1678 met bijlage. — Res. Staten-Generaal, 4 en 11 Mei 1677,
25 Augustus, 25 September en 17 November 1677. Res. Staten van Holland, 18 en 22 September
1677. — Res. Staten-Generaal, 24 Januari 1678 (request van Jan Jansz. Krop van de Hoop),
13 September en 7 November 1678. Res. Staten van Holland, 22 Februari en 22 November 1678. —
Lias Zweden, Nr. 6542, missive van Rumpf, dat. 10 Maart, ree. 2 April 1678, waaruit blijkt, dat
Richard Karsseboom en Pieter Scholten, koopheden te Amsterdam, de reeders van de Hoop waren.

-ocr page 200-

gedaan, bleven zij hun oude gewoonte trouw. Zoo voeren volgens de Sonttol-
registers in 1678 binnen drie dagen tijds door de Sont naar IJsland Reinert
fransen van Groningen voor Peder Bladt. Marten Jansz. van Venhuizen,
^utke Claesz. van Enkhuizen en Simon Rens van Harlingen voor Hans
Nansen. Dirck Jansen van Terschelling en Siewert Douwes van Terschelhng
voor Anna Pelt. de weduwe van Cort Adeler. Zij voeren blijkbaar met de
..gemene vlootquot; van Kopenhagen, waarvan de laatste schipper in een
attestatie, in den zomer van 1679 opgemaakt, spreekt. Zijn schip, de Philip-
. pus had in 1678 in Commerwaegh (Kumbaravogur) en Rif visch geladen,
werd in October door een zwaren storm overvallen en strandde op de rotsen,
^e bemanning van de Fortuyn van schipper Jochem Becker van Kopenhagen
kwam hem te hulp en met veel moeite gelukte het de Philippus vlot te
njgen. In den winter werd de schade zoo goed mogelijk hersteld, in Mei
pnieuw lading ingenomen en de terugreis aanvaard. Zonder ongelukken
ereikte men Amsterdam, waar de stokvisch aan de eigenaars, de koopheden
ernard van der Linden en Johannes Santbergh, werd afgeleverd, die dus
hjkbaar met Anna Pelt te Kopenhagen in verbinding stonden voor den
atzet van de stokvisch in de Republiek. Het was en bleef een gevaarlijke
^is. die menigmaal den ondergang van één of meer schepen met zich bracht.
J R ® Adelaers van Pieter Joentjes van Hinlopen, die in den zomer van
078 voor Peder Bladt van Kopenhagen te Stapi met visch, traan en kousen
voor Amsterdam was afgeladen, heeft de Republiek nooit bereiktquot;«).
H-riiquot; ^^^^ bevrachtte Theodoor van der Meyden de Stadt Harlingen van
nidde Igges rechtstreeks naar Urback (Eyrarbakki), om met een lading
stokvisch weer te keeren. Jan Pietersz. Baers van de buis de Vrede bracht
por Claes Pietersz. Beth, denzelfde, die in 1677 de Alderheylig naar IJsland
/ ond, 41.000 pond stokvisch, 500 paar kousen en wanten mede, die echter
oor vochtigheid waren bedorven. De Gerechtigheyt van Claes Heeres van
mloopen, die in Rif door Bastiaen Nielsen met 444 schippond stokvisch,
3 tonnen traan en 17 pakken kousen was afgeladen, bracht het er beter afquot;'),
s h nquot;^ ^^ Sonttolregisters voeren dit jaar Rein Cornelissen van Ter-
chelhng voor Peder Bladt. Focke Dircksen van Harlingen voor Kristoffer
ansen en Heere Adriansen van Hinloopen voor Anna Pelt naar IJsland,
indsdien zijn er geen Hollandsche schepen meer op hun doorvaart door de
ont in dienst van Deensche kooplieden geregistreerd.

In de volgende jaren ontbreken gegevens omtrent de vaart naar IJsland.

Amsterdam, Not. Adriaan van Santen, Nr. 3792, 17 Juli 1679. Nr. 3793, 22 Septem-

1679.

^^ Amsterdam, Not. Henrik Venkel, Nr. 3019, 21 April 1679. Not. Adriaan van Santen.

3792, 24 Juli 1679. Nr. 3794, 13 November 1679.

-ocr page 201-

maar in z682 kwam de Liefde van Hessel Hiddes van Molkwerum met een
lading stokvisch in Amsterdam terug. Twee opvarenden verklaarden, dat
zij op IJsland 703 stuks stokvisch buiten weten van den schipper in het schip
hadden geladen, die hij hen echter het behouden. Voor rekening van de
weduwe Adeler bracht de St. Joris van Hans Ipesz. van Sonderborg een
lading stokvisch en andere waren van IJsland naar Amsterdam, die aan
Philips Pelt Emanuelsz. werd afgeleverdquot;®). Anna Pelt, die na den dood van
Cort Adeler in zijn plaats van Hoofdparticipant was getreden, was één van
de oude garde te Kopenhagen. Hans Pedersen Bladt en Hans Nansen waren
door hun zoons in den IJslandschen handel opgevolgd; tot de jongeren
behoorde o.a. Thomas Jensen Dobbelsteen, die in de eerste periode van den
Districtshandel een belangrijke rol speelde.

In 1685 bevrachtte een Pieter Jansz. Dobbelsteen van Kopenhagen
het Gelooff van Frans Crijns Moscuyl van Amsterdam naar IJsland, tezamen
met Hans Meyers van Hamburgh en Co. Op grond van verboden handel
werd het schip op IJsland geconfisqueerd en naar Denemarken opgebracht.
Onze resident te Kopenhagen, Robert Goes en later Cornelis Moeringh,
kreeg de zaak te behandelen. Volkomen in den haak was het met deze
bevrachting niet; volgens den laatste was het contract niet in orde. Wel
had één van beide bevrachters een vergunning om onder IJsland te visschen,
maar niet om er handel te drijven. „Dat er vuyligheid steekt in dese sake,
is buyten allen twijfel, maer onseker nogtans, waer die sij te vinden, ende
kan ik niet onderlaten U Hoog Mogende daerop toe te dienen, dat die mijns
oordeels wel soude kunnen schuylen aen drie kantenquot;, óf bij de bevrachters
alleen, die niet veel hadden te verhezen, óf bij hen in vereeniging met de
Deensche kooplieden óf bij de reeders, die een hooge verzekering op het
Gelooff hadden afgesloten. Het geval is voor ons des te merkwaardiger,
daar Moeringh de veronderstelhng uitspreekt, dat zoowel de bevrachting
als de aanhouding volgens een van te voren beraamd plan waren opgezet.
Het gerucht ging, dat er in 1684 wel zeven Hollandsche schepen op IJsland
smokkelhandel hadden gedreven en nu was de bevrachting van het Gelooff
ondernomen om een slachtoffer in handen te krijgen tot afschrikwekkend voor-
beeld. Het schip, dat het Gelooff van Frans Crijns op IJsland zg. op heeterdaad
had betrapt, zou door dezelfde bevrachters te Amsterdam zijn gecharterdquot;»).

In hetzelfde jaar had te Rotterdam een uitreeding plaats gehad en wel
van de Hertogh de Goede Hoop van schipper Teunis Pieterse, die in de

quot;«) Amsterdam, Not. Adriaan van Santen. Nr. 3808, 23 Juli 1682. Nr. 3809. 20 October
1682. — Zie bijlage G.

quot;») Amsterdam. Not. Adriaan van Santen, Nr. 3824,15 Mei 1685. Lias Denemarken, Nr. 5925,
dat. 24 November, ree. 4 December 1685; dat. i, ree. 11 December 1685. — Anndll Magnüsar.

-ocr page 202-

2andtbaey(?) ten Noorden van IJsland in een zwaren storm zijn kabel
en anker verspeelde en, om zich te redden, zijn plan om op IJsland handel
^ drijven, moest opgeveni«»). Volgens de Sonttolregisters voer in 1685
Remich Mosters van Vlieland naar IJsland om met een lading voor Lauridz
ßeck terug te keeren. Dit zijn de laatste gegevens omtrent rechtstreeksche
bevrachtingen van de Republiek uit naar IJsland en het charteren van
■Nederlandsche schepen door Deensche kooplieden. Voortaan viel in de vaart
op IJsland de nadruk op de visscherij, door onze schepen onder de kust
uitgeoefend, die eveneens tot wrijving met Denemarken zou leiden.

Voor wij tot de behandeling der kabeljauwvisscherij overgaan, mogen
ler enkele opmerkingen over den handel in visch en kousen een plaatsje
vmden. Zooals uit de besproken gegevens wel voldoende duidelijk is ge-
worden, waren deze verreweg de voornaamste artikelen van den IJslandschen
andel. De IJslandsche visch werd door de vrachtschepen in tweeërlei toe-
stand vervoerd, hetzij als stokvisch of „drogequot; visch, hetzij als zoutevisch
01 ,,nattequot; visch, ook wel klipvisch of stapelvisch geheeten. De eerste had
op IJsland een geheele bewerking ondergaan en kon terstond als vracht
worden verscheept, wanneer de buitenlanders met hun schepen in het
voorjaar op IJsland kwamen. De laatste was, als het ware slechts voorloopig,
. de IJslanders gezouten en werd soms direct aan boord, soms na lossing
jn e Republiek opnieuw gezouten, eer zij voor verdere verzending naar het
^mtenland geschikt was. Beide soorten waren echter snel aan bederf onder-
hevig, als de lading aan vochtigheid werd blootgesteld. Vandaar de talrijke
^erklaringen van schippers en opvarenden, dat de visch bij het inladen
P IJsland in goede conditie verkeerde, maar wegens het slechte weer of
aoor lekkage tijdens den overtocht had geleden.

br ^^^ ^^ voorkomen werd onder in het schip een laag steenen aange-
bracht, die het nat worden moest tegengaan; ook werden er wel houten
^eschotten aangebracht tusschen beide soorten lading om bederf te voor-

vuld^^hnbsp;Meyer van Hamburg, schipper van de Heylige Drie-

^ digheyt, rapporteerde over zijn reis in 1668, „dat sij onderwegen in 't
erwaerts comen uyt IJslant extraordinaris hart weer en storm hebben ge-
^adt, ende dat sij in 't lossen van haerluyden schip bevonden hebben, dat
^eneden in 't slach van 't schip op de steen, die sij tot garnier hadden van
^e visch, die aldaer gestuywt lach, een parteye van deselve nat ende verrot
nae bedorven was, ende dat na tellinge deselve natte, verrotte ende be-
orven visch bestont in twee duysent achthondert en ses stucx visschen,

Rotterdam, Not. Samuel van Lodesteyn, Nr. 1391, acte 272, 15 Augustus 1685.

-ocr page 203-

na gissmge omtrent seven duysent pont bedragendequot;. In het bevrachtings-
contract van de Tonneboeyer van Dirck Scheltjens van Hamburg was
bepaald: „gelijck oock hij. schipper, met sijn volck ende boot denselven
commis ten dienste sal moeten staan, soo in 't lossen ende laden als met
de
vis te souten, ende de drooge ende natte met deelen, hem tot dien eynde
mede te geven, na elcx oirbaer aff te scheyden ende aff te stuwen, mitsgaders
watandersmtstot vorderingh van de reyse zoude mogen dienstlich sijnquot; «i)

Niettemm stonden de bevrachters bij den terugkeer van hun schepen
vaak voor onaangename verrassingen. De stokvisch werd in „kippenquot; of
„kippiensquot; verpakt, een hoeveelheid van ca. 50 pond met een hoepel erom
Lieten de hoepels los en viel het pak uit elkaar, dan moest de visch opnieuw
worden samengebonden en bij dergelijke incidenten bleek de conditie van
de visch vaak allerminst prima te zijn. Zoo had Johan Kievit, raad en
vroedschap van Rotterdam, tezamen met Egbert Meusz. Kortenaer vice-
admiraal, van Pieter Korff, koopman, 8000 pond IJslandsche stokvisch
gekocht, die van Amsterdam was gekomen. De partij was verscheept in
160 „kippiensquot; van 50 pond; bij het nazien van de visch bleek 2700 pond

te zijn bedorvenquot;2).

Dezelfde Pieter Korff had in 1665 met Coenraet de Radder, burger
te Brussel, een contract gesloten over de levering van 20.000 pond zoute-
visch ä f 12. 2 st. 5
p. per 100 pond en 15.000 pond IJslandsche visch ä
f
13 per 100 pond. Een ander koopman te Rotterdam, Adriaen Pauwels
had aan Pedro Flaemuel, koopman in Teneriffa, in 1657 20.000 pond droge
visch geleverd; Abraham den Hartogh zond in 1656 een partij IJslandsche
stapelvisch naar Dieppe, Pieter Punt naar Rouaan^quot;). Wij zien hieruit dat
de koopheden te Rotterdam zich veelal bezighielden met den verkoop'van
de droge en gezouten visch naar Noord-Frankrijk, terwijl Paulus Pelt e a
te Amsterdam voor den afzet van de visch meer op Zuid-Frankrijk waren
ingesteld.

Voor den handel in stokvisch en droge visch was Amsterdam het cen-
trum, zoowel wat den invoer uit Denemarken als direct van IJsland betreft
Phi ippus Pelt, die reeds vroeg in verband met den handel in visch
en kousen wordt genoemd, was voornamelijk bij den eersten betrokken,
de andere leden van de familie bij den laatsten. Voordat Jonas Trehund in
1659 zijn schepen naar IJsland uitreedde, had hij na de reis van de Melckmeyt

1«) Amsterdam, Not. Pieter van Buytene. Nr. 2786, 26 September 1668. Not. Jan
Volkertsz. Oli, Nr. 1545, 25 Maart 1671.

Rotterdam, Not. Dirck Block, Nr. 738, acte 138, 25 November 1662.

»3) Rotterdam, Not. Isaac Troost, Nr. 546, acte 8, 5 December 1665. Not. Vitus Mustelius,
Nr. 516, acte 349,
5 Juni 1663. Nr. 513. acte 617. r November 1660.

148

-ocr page 204-

m 1658 aan Gerrit de Back 160 tonnen gezouten visch en 21 tonnen gezouten
gullen (soort van kleine kabeljauw) verkocht, resp. tegen f 14. 15 st. en f12
per ton. In 1660 verkocht hij aan Gijsbert Adriaensz. de Vries en Jaspar
Vinckel, koopheden te Amsterdam, een partij van 150.000 pond IJslandsche
stokvisch tegen f6. 15 st. per 100 pond met i % korting voor contante
betaling. Van October 1660 tot Februari 1661 zouden beide partijen de
stokvisch niet goedkooper mogen verkoopen dan voor f7. 10 st. de 100
pond; wie van beiden zich niet aan deze voorwaarden hield, verbeurde een
som van f 1000. De prijzen, die in deze transactie worden genoemd, komen
ongeveer overeen met den prijs van de IJslandsche visch. die in het geschil
usschen Pieter Stolwijck en zijn medereeders over de lading van de St.
i'ieter werd vastgesteld, nl. f 5 tot f 5. 5 st. per 100 pond. In de acte is
echter alleen van IJslandsche visch sprake, zonder nadere aanduiding van
roge of gezouten visch. Stolwijck was echter, evenals Hendrick Vriesen-
urgh. één zijner medereeders. kruidenier; vermoedelijk zal het dus wel
stokvisch zijn geweestquot;«).

Jaspar Vinckel deed in 1667 ook zaken in stokvisch met Arnout Pelt.
le hem 20.000 pond verkocht tegen f 11. 5 st. per 105^ pond met i %
orting. Denzelfden dag verkocht Pelt aan Jan Wijncoop twee derden en
aan Cornehs Salm één derde van alle ..rontvisch, leggende alhier op de
ude Schans, in 't packhuys, voor dezen geweest de Noortsche kerckquot;,
egen f
II. I st. 4 p. de 105^ pond met i % korting. Ook Laurens Jansz.

O deed zaken met Cornehs Salm en verkocht hem in 1669 4.000 pond
^ Jslandsche visch tegen f 6J de 100
pondquot;«). Vaak deden zich bij derge-
yke overeenkomsten kwesties voor. als de visch niet tijdig werd afgehaald,
^e verkooper zat dan verlegen met deze snel aan bederf onderhevige
e d^^Tnbsp;voorbaat tegen extrakosten van pakhuishuur

• In dit geval b.v. ging het om een 40.000 pond. terwijl reeds een -ïo.ooo
pond was afgehaald.

^ Dezelfde Jan Wijncoop werd in 1664 door Jan Claesz. Schulperoort,
ns uit den IJslandschen handel wel bekend, herhaaldelijk gemaand om
^e drop visch, die hij tegen f 8 5/8 per 107 pond had gekocht, af te halen,
angezien hij anders voor de kosten van het opslaan zou worden aange-
sproken. In 1669 bedong Wijncoop van de IJslandsche visch, aangebracht
oor de Juffrouw Maria van Jacob Hiddes en aan hem geleverd door Samuel
% korting boven het gebruikelijke % van contante betaling,

temgt;Jquot;^ Amsterdam. Not. Pieter van Buytene, Nr. 2748, 9 November 1658. Nr. 2754. 29 Sep-
™ber i66o. Nr. 2750, 18 en 29 September 1659.

') Amsterdam. Not. Pieter van Buytene. Nr. 2782. 12 en 18 Juli 1667. Not. Salomon
an der Sluys. Not. 3518. fol. 29. 14 Maart 1670.

-ocr page 205-

aangezien het grootste gedeelte van deze partij van 38.400 pond was be-
dorven Als getuige trad op Johannes Feiga. dien wij in
1658 bij de eerste
bevrachting van de Peperbael hebben leeren kenneni^e).

Ook in de latere jaren, toen de rechtstreeksche handel op IJsland afnam
bleef Amsterdam de voornaamste markt van de visch. De Deensche schepen
kwamen met hun lading direct van IJsland naar de Republiek, zoo b v in
1685 de Vergulde PeUicaen van Isaac Baukes van Kopenhagen, in 1686 de
Koninck David van Hendrick Harmensz. van Apenrade en in
1680 de Roos
van schipper Peder Jonssen, bestemd voor Johannes Santbergh, koopman
te Amsterdam, die in
1678 was betrokken bij de lading van de verongelukte
Phihppus. Daar de Roos door een kaper onder kapitein Jacobus la Bouw
van Rotterdam opgebracht was, probeerde Santbergh door toedoen van den
Deenschen zaakgelastigde te 's Gravenhage zijn goederen terug te krijgenquot;')
Naast de visch waren de kousen en wanten het voornaamste artikel
van den IJslandschen handel. Wij zagen reeds, dat in het handelsverkeer
met de F^röer telkens van kousen sprake is; de wanten kwamen speciaal
van IJsland. Soms vinden wij „tweeduyms wantenquot; vermeld, nl wanten
met twee duimen, die nu nog op IJsland voorkomen. Toen tijdens den
tweeden Engelschen oorlog de vaart gestremd was, betrok Arnout Pelt deze
waren uit Kopenhagen, b.v. in
1666 5550 paar wanten en 399 paar kousen.
Volgens den inventaris van een winkel in Rotterdam kostten in
1669 de
kousen f 1
.7 St., de wanten 10 st. het paar. Toevallig is ons bewaard gebleven
de afrekemng van de kousen, wanten en vaömal, die Steven de Vries in
1668
voor rekemng van Cort Adeler in ontvangst nam. Toen kostten de kousen
f) st. het paar, de wanten 6 st. de drie paar en de „vadmerquot; 6 st. de el De
] artij bestond uit
7716 paar kousen, 21.542 paar wanten en 819 el vaömal
voor een totaal bedrag van f
4714. 14 st. Na aftrek van kosten was de op-
brengst f
3888. 14 st. De vracht werd berekend k f5 3/4 per schippondquot;J^.

Beter zijn wij mgehcht omtrent de prijzen van de kousen van de F^röer
Jan de Leeu en Claes Rieman kochten in
1663 van Paulus Pelt 25.000 paar
kousen van
7 st. en 12.000 paar van 5 st. het paar. In den zomer nam jLas
Trellund aan, beiden koopheden in
1663 70.000 paar en in 1664 80.000 paar
te leveren tegen 11 st. het paar. In
1669 had Susanna van Gansepoel met

... nT^a^quot;'nbsp;quot;quot;nbsp;- en za October X664. r November

1664. — Not. Adriaen Lock, Nr. 2229, 4 Februari 1669

. K.nbsp;Denemarken. Nr. 5926. r December 1689 met inventaris van de Roos dd. 30 Oc-

tober 1689 en memorie van Lente dd. 30 September 1689

Amsterdam. Not. Pieter van Buytene. Nr. 2776. 13 Januari 1666. - Rotterdam. Not.
Andnes van Aller Nr.
646, acte r8, 12 Maart x656. Nr. 648, acte xo. x Juni X669. - Amsterdam.
Not. Pieter van Buytene, Nr.
2788, 12 Januari 1669.

-ocr page 206-

Claes Kieman kwestie over het uitschieten van de beschadigde kousen uit
een partij van 30.000 paar^®®). Hoewel minder sterk dan met de visch het
geval was, hadden ook de kousen vaak van de vochtigheid te lijden, waar-
door zij zeer in waarde achteruit gingen. Zoowel op IJsland als op de Faeröer
waren de kousen een geUefd object in den smokkelhandel, zooals wij in
ons volgende hoofdstuk over de visscherij zullen zien.

quot;») Amsterdam. Not. Pieter van Buytene. Nr. 2765, 23 Mei 1663. Nr. 2766. 10 Juli 1663.
2790, ro Juli 1669. Not. Gerrit van Breugel. Nr. 3492, 24 Juli 1669, quot; en 18 Juli 1670.

-ocr page 207-

ZESDE HOOFDSTUK.

Kabeljauwvisscherij.

In ons hoofdstuk over de vrachtvaart en handel in de 17de eeuw hebben

2 l quot;P/HT:-quot;''nbsp;welke'louterTn JlLquot;

om handel te dnjven naar IJsland voeren, en die, welke ook de visscher«

mt,«fenden, n.et altijd scherp is te trekken. Voor zoover nit de bevrlchtTn/s

contracten of verklaringen was op te maken wat het hoofddoel van de rSs

was, hebben wy de schepen verdeeld in handels- en visschersschepen- Tar

het matenaal geeft lang niet altijd voldoende uitsluitsel omtrent dê^Tard

van de re,s. Mondehnge orders aan den schipper of den Tomm es hebb:^

stelhg de zeer beknopte contracten aangevuld; zelfs werd veequot; hun

Ts ha^dTf • Tnbsp;omstandigheden het voordeTligste

was, handel drijven of visschen. Een schip, dat uitgezonden was om een

be^js.nbsp;is hiervan een aarlg

..hei!??'quot;' de confiscatie van Abrahams Offerhande in 1655 het onder-
scheid tusschen droge en natte visch den doorslag hebben gfgeven of de

TanS, dVXrntt fe^^^X^^nbsp;Com^alnie^had gt

,nbsp;' . zeggen, dat een lading natte visch het schin tot

quot;quot; opportunistisch beS a

de vaart naar IJsland in de 17de eeuw, zooals wij het tot nu toe hebben
leeren kennen, kwam het er noch voor den bevrachter, noch voor den scWpneï
zoo precies op aan, hoe en waarmede de reis winstgevend kon word™ g

Ten dfquot;nbsp;van de hand

doen dan was het goed; kon men, terwijl het schip op lading lag te

wachten, de bemanning of de IJslanders intusschen voor zi^ Iften

visschen, dan was het ook goed. Voor den schipper van die dagen wa heï

-ocr page 208-

volkomen duidelijk, wat zijn bevrachter met soms zeer weinig woorden

omtrent het doel van de reis wist te zeggen; ons geeft een dergelijk contract

ang met altijd voldoende houvast om ons een duidelijk beeld van het bedrijf
te vormen.

De IJslandsche bronnen komen ons in zooverre te hulp, dat zij in
et eene geval van „skipquot;, in het andere van „duggaquot; spreken; met het
eerste was een handelsschip bedoeld, met het tweede een dogger, een kleiner
vaartuig, speciaal voor de kabeljauwvisscherij ingericht. Voor den handel
gebruikte men vaak fluiten of galjoten, kortom koopvaardijschepen; de vis-
scherij maakte gebruik van doggers, later van hoekers. Daar de visscherij
er IJsland steeds een vaart ten zoute was, in tegenstelhng met de vaart
^en versche op de Noordzee, werden voor de vaart naar het
Noorden soms
^oc buizen gebruikt met opgestopte bun, daar deze voor de zoutevaart niet
^oodig was. Ook koopvaardijhoekers, die 's winters voor de vaart naar het
uiden van Europa werden gebezigd, maakten in den zomer een reis naar
^Jsiand, daar voor dit slechte traject slechts zwaardere schepen in aanmer-
^mg kwamen. Zooals op handelsgebied de IJslandsche nering een neven-
de hnbsp;^^^ ^^ kabeljauwvisscherij immer een tweede plaats in naast

behalve misschien in Maassluis. Dit maakt het niet
^ makkelijker gegevens te vinden, die ons in staat stellen een bevredigend
overzicht van dit bedrijf te geven.

dam hquot;nbsp;trekken kunnen wij zeggen, dat bij de uitreedingen te Amster-

en ff ^ o^Jang van den handel overwoog, getuige de bevrachtingscontracten
^ attestatiën over de reizen. Daarnaast ontwikkelde zich in den loop van de
ha ^ ^^^ bedrijf, dat zich veel langer zou handhaven dan het directe
ndelsverkeer met IJsland, nl. de kabeljauwvisscherij, die haar uitgangs-

Misnbsp;^^nbsp;^^nbsp;^^erikzée en de Waddeneilanden,

sch^ ^^^^^ ^^ buitenlandsche concurrentie op de Doggersbank de vis-
dekT^M^^*^ ^^^ Noorden, waar de handel de droge visch reeds lang had ont-
dat 1 ^^ ontbreken voor de eerste helft van de 17de eeuw de gegevens,
hetnbsp;zeggen, dat er nog niet door Hollanders zou zijn gevischt. Op

op jfnbsp;visscherij zijn wij, nog veel meer dan op dat van den handel.

Denbsp;aangewezen, dat ons materiaal kan verschaffen óf onthouden.

^ smokkelhandel gaf door de protesten van Deensche zijde aanleiding tot
denbsp;kwesties, die ons over den handel menig kostbaar gegeven aan

and doen; dit was op het gebied van de visscherij in de 17de eeuw echter
^let zoo sterk het geval.

richt^^^^ ^^quot;stiaan IV in 1616 zijn waarschuwing tot de Staten-Generaal
^ e over het optreden van onze walvischvaarders, antwoordden de
en van Holland, dat zij zouden „continueren het gebruyck en vrijheyt

-ocr page 209-

van visschen, sulcx als tot noch toe is gedaenquot;^). Is dit als een zinspeling op
kabeljauwvangst te beschouwen of is hier „visschenquot; gebruikt voor de
walvischvaart? De bronnen laten ons hier in den steek, daar geen enkel woord
den aard der visscherij nader aanduidt.

De Groenlandsvaarder, die in i6i8 op de Noordkust van IJsland zijn
bedrijf uitoefende, ontdekte blijkens het relaas van twee opvarenden bij
toeval den rijkdom aan kabeljauw. Schipper Aert Arrensz., op wiens verzoek
de attestatie werd afgelegd, was in Mei naar Groenland uitgezeild en kwam:
„bij een eylandeken, gelegen bij Noorden IJslant, opten XXXen
Juny omtrent den middach van denselven daege, voor welcke eylan-
deken aen de Noordoostsijde den requirant het ancker heeft laeten
vallen tot omtrent tusschen negen ofte tien vademen diepte, alwaer
sij attestanten aen ancker bleven leggen, op de diepte als voorschreven,
omtrent dertich uuren lang,

ende dat sij attestanten ten selven tijden de sloep hebben helpen
uutsetten ende met den requirant nevens andere scheepsgasten sijn
gevaeren aan 't voorschreven eylandeken, op welck eylandeken den
requirant met hen attestanten nevens andere scheepsgasten sijn
gegaen, alwaer sij attestanten veel veugelen doot sloegen, dewelcke
aldaer in grooter abondantie waeren, ende aldaer omtrent een quar-
tier uurs hebbende geweest ende siende naer haer schip toe, hebben
gesien, dat de gasten op het schip een visch opstaeken, sonder dat
sij attestanten van verde kosten sien, wat dat voor een visch was,

maer sij attestanten metten requirant ende het andere gesel-
schap wederomme in haer schip gecomen sijnde, hebben bevonden,
dat het een cabbellauw was, dewelcke bij de gasten (als voren) was
opgesteeken, sulckx dat daernaer bij haer attestanten ende de andere
gasten is uutgeworpen vier kardeelen hoeckwant, te weten twee
cardeels schelvischhoecken ende twee cardeels cabellauwshoecken,
welcke schelvishoeken veel recht waeren geworden, hetwelck sij
attestanten meenden van de visschen te sijn gedaen, ende dat, de
voorschreven kardeelen gelegen hebbende omtrent een halff uur.
[sij] daermede gevangen hebben drie-ende-dertich cabellauwen, be-
halve diegeene, dewelcke affbraecken, waernaer met haecken naer
gehaeckt worden [is];

eyntelijcken, dat aldaer in de voorschreven tijt van dertich uuren,
dat sij attestanten aldaer aen ancker laegen, sooveel cabellauwen sijn
gevangen, dat er vier tonnen vol sijn gesout ende door 't gebreck

») Zie blz. 55.

-ocr page 210-

van sout [sij] eenigen hebben opgespouwt ende in 't want te drooge
gehangen, ende daernaer 'tseyl sijnde gegaen, heeft den requirant
het loot laeten vallen, naerdat sij een weynnich t' seyl hadden ge-
weest, ende bevonden veertich vademen diepte, swartachtige sant-
gront, wijders niet attesteerendequot;^).

Of deze wonderbare vischvangst de aanleiding was tot het opmaken
van de attestatie of dat de schipper zich wilde verantwoorden over het
beschadigen van het vischtuig, blijkt niet; wel valt uit de verbazing van het
scheepsvolk af te leiden, dat een dergelijke overvloed van kabeljauw een
verrassing voor hen was.

Toen Christiaan IV in 1631 de IJsIandsche Compagnie het privilege
voor de walvischvangst onder IJsland verleende, kreeg zij ook het recht om
vreemde schepen, hetzij walvischvaarders of doggers, binnen een bepaalde
zone rondom IJsland aangetroffen, aan te houden en op te brengen. Die
a stand was voor de Engelschen op vier, voor de andere natiën op zes zee-
mijlen vastgesteld®). De Engelschen worden met name genoemd; of onder
e andere natiën ook Hollanders waren begrepen, blijkt uit 's konings ver-
ordenmg niet. In aanmerking genomen, dat Christiaan IV kort daarop in
2ijn reeds herhaaldelijk genoemde missive van 28 December 1631 spreekt van
mgezetenen der Repubhek, die „sich ein Zeit hero unterstanden unter
nsern Insulen Wespenoe und Iszland zu merckhchem Abbruch Unserer
Underthanen daselbst und jetzterwehnter Compagnie ihren Wall- undt
Fischfang zu treibenquot;, is dit wel waarschijnlijk.

Het is echter de vraag, of hier sprake is van walvischvaarders, die van
^un verblijf in de IJsIandsche wateren gebruik maakten om te visschen, zooals
e bovenpnoemde Groenlandsvaarder van 1618, of van doggers, die speciaal
er kabeljauwvisscherij naar IJsland zeilden. De schepen, die in deze periode
^aar het Noorden voeren, hetzij ter walvischvangst, hetzij om handel te
rijven, zullen in vele gevallen vischtuig aan boord hebben gehad voor de
^oekwantvisscherij. Dit maakt het uiterst moeilijk een scheiding te maken
usschen handels- en visschersschepen, want in de practijk bestond dit ver-
e u eigenlijk niet. De Groenlandsvaarder, die vischtuig voor de kabeljauw-
en schelvischvangst aan boord had, bleef niettemin een walvischvaarder;
200 kan ook een schip, dat met een lading naar IJsland voer, niet als een
isschersvaartuig worden beschouwd, omdat het van de gelegenheid om te
Visschen gebruik maakte.

Tot de visschersvaartuigen, de eigenlijke zg. IJslandsvaarders, mogen,
men aan een strenge scheiding zou willen vasthouden, alleen die

') Rotterdam, Not. Jan Andriesz. van Aller, Nr. 91, acte 88, 16 October 1619-
') Island og Fa:röer, Suppl. 2, Nr. 9, 16 December 1631 en 16 April 1636.

-ocr page 211-

schepen worden gerekend, die zich uitsluitend met de kabeljauwvisscherij
bezighielden en ook slechts daarvoor waren uitgerust

Het is natuurlijk mogelijk, dat er in de eerste decennia der 17de eeuw

onder de Hohandsche schepen, die bij IJsland werden gesignaleerd.

reeds doggers zijn geweest, maar .waarschijnlijk dunkt het ons niet. Voor de

betrekkelijk kleine doggers was de afstand tot IJsland te groot om met

succes te kunnen wedijveren met de handelsschepen, die zich van een zooveel

winstgevender lading gedroogde visch wisten meester te maken. Wij zagen

reeds, dat het risico van een lading droge visch niet onbelangrijk was; voor

de natte visch, die door de IJslanders was gezouten, gold dit in nog sterker
mate.

Van ahe tot nog toe behandelde IJslandsvaarders was het aUeen
Abrahams Offerhande, in wier contract van visscherij wordt gesproken-
dit is het eerste schip, waarvan wij weten, dat het
voor de visscherij was
uitgerust, maar van de gelegenheid tot handel gebruik maakte. Volgens de
verk aring van den schipper had hij niets anders gedaan dan in zee visschen
zooals met het „vrije recht van in de ruyme zee te visschenquot; in overeen-^
stemming was«). Door de confiscatie uit naam van de IJslandsche Compagnie
op grond van verboden handel en den daaraan verbonden diplomatieken
nasleep viel echter de meeste aandacht op den handel, die Abrahams Offer-
hande noodlottig werd, en hooren wij weinig of niets over de visscherij

Toch wijst dit voorval, dat zich in 1655 afspeelde, in de richting van
de kabeljauwvisscherij, welke onze visschers onder IJsland uitoefenden
In datzelfde jaar verkocht Cornehs Jansz. Truitingh van Vheland aan Pieter
de Vos koopman te Rotterdam, een partij gezouten kabeljauw en stapel-
visch, die Jehe Alberts,
na elf weken op de visscherij naar IJsland te zijn
geweest zou hebben gevangen.
De visch moest worden geleverd, zoodra het
schip binnen was, en wel bij de 100 stuks, te weten „64 koppel voor ieder
hondert, ieder visch met den staart ter lengte van 22 duimquot;; mochten zij
kleiner mtvallen, dan golden er twee voor
één^). In geen enkel contract of
verklanng over den handel in visch vinden wij zulk een nauwkeurige opgave
van de grootte der visschen; wel is soms sprake van het uitschieten van al
te kleine visschen. In deze transactie wordt echter voor het eerst gesproken
van een lading, die reeds bij voorbaat werd verkocht, hetgeen wijst op een
bestaand bedrijf, waarvan de opbrengst was te schatten. In 1656 leverde
dezelfde Jelle Alberts, die schipper op de Kloek bleek te zijn, een scheeps-
lading IJslandsche gezouten kabeljauw aan Pieter Punt, eveneens koopman te
Rotterdam. De kooper stelde een opzichter aan om de visch bij de levering

') Lias Denemarken, Nr. 5910. 16 Augustus 1655. Zie blz. 86.

Rotterdam, Not. Vitus Mustelius. Nr. 506. blz. 356. 23 Juli'i655.

-ocr page 212-

te contróleeren en kwam zelf ook meermalen kijken. Nadat de visch was ge-
meten met een duimstok, waarop de juiste maat was afgeteekend, werd zij
opnieuw gezouten en naar Rouaan verzonden om daar te worden verkocht.
De partij had een waarde van f 1608.14 st. en bestond uit 10.350 stuks, die
na de levering aan Thomas Punt, den zoon van Pieter, te Rouaan, nogmaals
werden geteld®).

Al zou het niet verantwoord zijn uit deze enkele acten tot het bestaan
van een belangrijk bedrijf te besluiten, wij moeten steeds in het oog houden,
dat menig kostbaar gegeven in onbekende bronnen kan schuilen. De beman-
ning vischte waarschijnlijk „op deelquot;, d.w.z. zij had recht op een bepaald
aandeel in de vangst; nauwkeurig omschreven contracten, zooals voor de
handelsreizen naar IJsland werden opgemaakt, vinden wij bij de visscherij
niet. Indirect hooren wij wat meer over den gang van zaken, als bv. de
aflevering van de visch op moeilijkheden stuitte; maar wij beschikken pas
over nauwkeuriger gegevens uit later jaren. Ook nam de kabeljauwvisscherij
onder IJsland een ondergeschikte plaats in, vergeleken bij die op de Noord-
zee en ter hoogte van de Doggersbank.nbsp;'

Laat ons thans nagaan, wat er over dit bedrijf bekend is'). Reeds in
het begin van de 17de eeuw vinden wij een verordening, waarin van een
college van „Gecommitteerden van de Visscherijquot; te Maassluis wordt ge-
sproken. Zij mogen voor den tijd van 24 jaar een stuiver van iedere ton
gezouten visch en haring heffen om de kosten van vuren, bakens en het
onderhoud van de haven te bestrijden; dit octrooi werd in 1622 hernieuwd.
In 1639 werd dit recht verhoogd; behalve de stuiver werd, in plaats van een
oort van iedere ton, de 40ste penning van de totale waarde der aangebrachte
levende en doode visch geheven, en bovendien van ieder haringschip f 12.—
Van elke teelt en van iederen hoeker f 8.—. Regelmatig werd dit octrooi ver-
engd, tot in 1679
ook van de hoeker schep en, op I Jsland varende, voor iedere
teelt f8.— werd geheven«). Dit is de eerste maal, dat in een octrooi van
hoekers, ter kabeljauwvangst naar IJsland varende, wordt gesproken.

Hoewel in latere jaren Maassluis de voornaamste markt voor de gezouten
Visch was, hebben de oudere berichten over de kabeljauwvisscherij onder
Jsland betrekking op andere plaatsen. Wij zagen reeds, dat omstreeks

') Rotterdam, Not. Vitus' Mustelius, Nr. 512, blz. 233. 10 November 1656; acte 264,
22
December 1656. Nr. 508, blz. 57, 29 November 1656.

'') Mr. A. Beaujon, Overzicht der Geschiedenis van de Nederlandsche Zeevisscherijen,
^»clen 1885. Zie cap. 3 over de hoekwantvisscherij, blz. 149—161.

Maassluis, Archief van Gecommitteerden ter Visscherij, portefeuille met octrooien,
December
1614, 6 Mei 1622, 6 October 1639, 20 Juh 1654, 14 Maart 1662, 9 April 1668 en
30 September
1679.

-ocr page 213-

i655 schippers van Vlieland naar IJsland voeren om te visschen. Volgens het
Vallholtsanndll lag er in 1661 's winters een Hollandsche dogger met koop-
waar in den Breiöafjord; als bizonderheid vermeldt het Ballardranndll, dat er
wegens den oorlog tusschen Engeland en de Republiek in 1665 geen enkele
dogger uit Holland kwam. Wij mogen dus wel aannemen, dat er na het
midden van de 17de eeuw reeds geregeld doggers naar IJsland voeren, o.a.
uit Zierikzee. In 1669 legde Cornelis Pietersz. Sijs, gezworen keurmeester
van gezouten visch te Maassluis, voor schepenen een verklaring af, dat hij

op verzoek van Gerrit Pietersz. Waterman van Zierikzee 33 tonnen IJslandsche

visch gekeurd had, waarvan er 29 zuur bleken te zijn»). Dat was het groote
bezwaar van de vaart naar IJsland, dat men de visch niet snel genoeg naar
het vaderland kon brengen. Waarschijnlijk heeft de vooruitgang van den
scheepsbouw in later jaren de ontwikkeling van dezen tak van visscherij
bevorderd.

In 1670 verklaarden, eveneens voor schepenen van Maassluis, de ge-
broeders Blanckert uit Zierikzee, Lieve en Willem Jacobsz., dat zij in
Augustus met hun hoekers van IJsland waren teruggekeerd en terstond hun
visch in openbaren afslag hadden verkocht, waarbij Hugo Poortugael van
Maassluis kooper was geworden. Hij was blijkbaar één der voornaamste
vischhandelaren; in September 1670 deed hij nog een poging om ook de
vangst van Pieter Claesz. van Zierikzee in handen te krijgen. De schipper had
zijn visch echter al aan Ary Jasper Verwint en Jan Arentsz. Nolleman, beiden
kooplieden te Maassluis, verkocht, zoodra hij met zijn hoeker voor Den Briel
was gearriveerd. Ook de visch, die onder de Faeröer gevangen werd, kwam te
Maassluis op de markt; in 1670 verkochten twee stuurlieden van Zierikzee,
Cornelis Leendertsz. Vrolijck en Jan Jansz. Swartooch, hun vangst aan
Hugo Poortugael tegen f 8.16 st. de ton; in openbaren afslag waren de prijzen
f 10.14 st. en f 9.15 st.iö). Maassluis was dus reeds het centrum voor den
afzet van de gezouten visch, eer wij over gegevens voor de IJslandsche
visscherij daar ter plaatse beschikken.

Anders is het gesteld met Zierikzee, waar het St. Pietersgilde de be-
langen van de visscherij behartigde en meer dan deze. De leden van het
güde verheugden zich blijkbaar in het voorrecht van vrijdom van impost op
den brandewijn, dien zij op hun reizen op de Noordzee en naar IJsland mee-
namen. Het kostbare nat was niet alleen voor eigen gebruik bestemd; de
visschers hadden ook de gewoonte den brandewijn op IJsland te verhandelen.
In 1671 kwam dit privilege in het gedrang en het gilde haastte zich om den

») Recht. Arch. Maassluis, Nr. 142, fol. 82 v°., 14 October 1669.

1«) Recht. Arch. Maassluis, Nr. 142, fol. 148—148 27 Augustus 1670; fol. 150 v°., 4 Sep-
tember 1670; fol. 153 v°.—155 v°.. 29 September en 20 October 1670.

-ocr page 214-

vrijdom te behouden, wat ook gelukte. Voortaan zou, evenals voorheen,
de brandewijn, dien men
op de reyse van noode had oft van meyninge was op
IJsland te verhandelen,
vrij zijn van impostquot;).

De IJslandsvaart telde in Zierikzee vurige aanhangers. Toen in 1672
wegens den oorlog het uitvaren bij placcaat verboden was, voeren twee
schippers 's nachts den boom stuk, hoewel zij kort tevoren vóór 's burge-
meesters bedde plechtig hadden beloofd niet te zullen vertrekken. Jan
Vogel was de boosdoener, die zich den toorn van den burgervader op den
hals haalde door ondanks het verbod de reis naar IJsland te ondernemen.
De stedelijke regeering van Zierikzee hield blijkbaar streng de hand aan de
placcaten; het volgende jaar vroeg het Visschersgilde, of het uitloopen der
visschers niet bij oogluiking kon worden toegestaan, zooals ook te Maassluis
en te Vlissingen geschiedde. Het verzoek werd afgeslagen; toen het in 1675
herhaald werd, behield de stad zich de beslissing voor, tot zij inlichtingen had
ingewonnen over de gedragslijn, door andere plaatsen gevolgd^^)^

In tijden van oorlog liepen de schepen groot gevaar wegens de vele
kapers op de Noordzee. Zierikzee en Maassluis boden elkaar de helpende
hand bij het heroveren van de genomen hoekers; overdeken Adriaen van
Ketenburg, deken Job Haase en de ommegangers van het St. Pietersgilde
sloten met de belanghebbende reeders van Maassluis in 1674 een overeen-
komst, waarbij werd bepaald, dat beide steden elkaar de hernomen hoekers
zouden teruggeven tegen een bepaalde som gelds, onverschillig of het een
IJslandsvaarder of een Noordvaarder was^®). Ook te Maassluis gingen er in
1674 stemmen op om het uitvaarverbod op te heffen, ditmaal onder verwij-
zing naar Zierikzee, vanwaar zooveel schepen naar IJsland waren uitge-
loopen. Een tweetal Gecommitteerden ging met den Penningmeester naar
's Gravenhage om den Prins dit verzoek voor te leggen. Daar Zijne Hoogheid
niet aanwezig was, kregen zij den raad te wachten, tot de vloot in zee was,
aangezien de haringvisscherij dan wel om opheffing zou vragen^«).

In 1675 moeten er van Maassluis al IJslandsvaarders zijn uitgereed.
Toen het oogenbhk van uitzeilen der visschers naderde, trok de Penning-
meester met drie Gecommitteerden naar Rotterdam om gedaan te krijgen,
dat eenige convooischepen de Groenlandsvaarders en IJslandsvaarders om
de Noord zouden vergezellen. Hun werd toegezegd, dat kapitein Van Brakel
tot de Shetlandseilanden de schepen, welke klaar waren, zou convoyeeren^®).

Zierikzee, Raadsnotulen, 17 April 1671, 5 Juli 1677.
Zierikzee, Raadsnotulen, 31 Maart en 3 April 1672; 25 Mei 1675.
quot;) Maassluis, Arch. Gecomm., Port. 6, 1674.

1*) Maassluis, Arch. Gecomm., Rekeningenboek; 1672—1716, Nr. 38, 26 April 1674.
Maassluis, Arch. Gecomm., Rekeningenboek 1672—1716, 23 April 1675.

-ocr page 215-

Eén van de reeders, dien wij bij name kennen als betrokken bij de IJs-
landsche visscherij, was Abraham van Lis, die tot de Gecommitteerden
behoorde en zoowel naar 's-Gravenhage als naar Rotterdam den Penning-
meester vergezelde.

In hetzelfde jaar 1675 zond hij een hoeker via Schotland naar IJsland.
Jan Jorisz. de Jong, die als „westerstiermanquot; medevoer, had geen al te
hooge opvatting van zijn plicht. Toen het schip in de Firth of Forth (het
Fort off Lietse Gat) lag, had hij zich weinig om zijn volk bekommerd en
zelfs niet voor mondkost gezorgd. Door zijn dralen kwam men te laat bij
IJsland, waar de andere hoekers reeds lang aan het visschen waren. Toen
kwam aan het licht, dat hij niet het minste begrip van de visscherij had,
ja zelfs nooit onder IJsland kabeljauw had gevangen! De resultaten waren
slecht; op de terugreis hep hij uit den koers, zoodat men de vischplaatsen
onder de Fseröer voorbijzeilde. In Schotland bleef hij weer te lang liggen,
hoewel de bemanning hem waarschuwde, dat de lading door een langdurig
oponthoud kon bederven; als antwoord verving hij drie van het scheeps-
volk door anderen. De verhouding was dus verre van ideaal; bovendien
gedroeg hij zich zeer slecht, vloekte en sloeg. Zijn eigen zoon had nauwelijks
zijn werk kunnen verrichten en geen f 2.— per last verdiend^®).

Meestal ging de reis via Schotland om levensmiddelen in te nemen;
dat was in 1675 ook het geval met een hoeker van Pieter van Lis, onder
Arent Tijsz. Couwenhoven als stuurman. Met het oog op de kapers trachtten
de hoekers op de terugreis van IJsland ter hoogte van de Shetlandseilanden
het convooi van de haringbuizen op te vangen, ten einde onder dit geleide
veihg thuis te komen. Een hoeker onder Pieter Gillisz. van der Meer als
stuurman, varende voor Pieter van Lis, hep in 1676 op „Hitlandquot; aan om
naar het convooi te informeeren. Toen hij van de „Hittenquot;, de bewoners
der Shetlandseilanden, hoorde, dat de kruisers al waren vertrokken, zeilde
hij naar huis en viel al spoedig in handen van een Franschen kaper. Een
andere hoeker van Pieter van Lis, onder Wouter Woutersz. Westerhey,
werd in 1676 door een Duinkerker fregat genomen, maar door kapitein
Van Eede van de Admirahteit van Rotterdam bevrijd; de vangst bestond
uit 12 last en 9 ton visch^').

Het cohege van Gecommitteerden ter Visscherij te Maassluis telde
negen leden, zeven als vertegenwoordigers van de reeders en twee, die
speciaal de belangen van de boekhouders, dat zijn de reeders der IJslandsche
visscherij, behartigden. De Penningmeester maakte geen deel van het college

Recht. Arch. Maassluis, Nr. 144, fol. 13—14, 3 October 1675.

quot;) Recht. Arch. Maassluis, Nr. 144, fol. 12a, 3 October 1675; fol. 51, 3 September 1676;
fol. 52, 9 September 1676.

-ocr page 216-

POHT DE MAASIgt;ANJ}SI^UIS,
Lli^nbsp;a lEnboucliurc dc la Mcuze.

iiavkk TAN MAASI.andsj.uis.

aan den Mond der ilazt.

Foto Lichtbeelden-Instituut, Amsterdam

Uit: De Jong en Salieth.

XVII. Gezicht op Maassluis. iSde eeuw.

-ocr page 217-

Uit: „Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlandenquot;.

XVIII. Gezicht op Zierikzee van den Westhavendijk af, 1751.

-ocr page 218-

uit, maar werd voor een bepaalden tijd door de boekhouders aangesteld. Daar
een gedeelte der leden jaarlijks aftrad, nam hij een zeer voorname plaats in. In
de vergadering van 13 April 1662 werd bekend gemaakt, dat Schout en Burge-
meesteren hadden toegestemd, dat „de voorcamer sal werden bij heur ge-
bruyckt tot ordinaris als extraordinaris vergaderinge wegens de visscherij,
mits daervoor betaelende tot heuyer jaerlijcx veertich gulden, dat sal ingaan
de
I April 1662 en 'twelck de visscherij soo heeft toegestaenquot;; bovendien
werd „geresolveert, dat men een tafel met een banck in de voorschreven
kamer sal laten maecken, die men sal verruwen, mitsgaders noch ses kussens
ende een kleet over de tafel, waertoe gecommitteert is de penninckmeester
Hendrick Maeslant ende Willem Puteyn''^®), Tot nog toe hadden de ver-
gaderingen plaats gevonden ten huize van één der leden; waar zich echter
de bewuste voorkamer bevond, wordt niet nader aangeduid. Waarschijnlijk
zal zij in het Weeshuis zijn geweest; in de vergadering van 26 Januari 1697,
is nl. sprake van een schilderij, waarop het college is afgebeeld en dat in het
Weeshuis hing^»).

1676 was een belangrijk jaar voor Maassluis; de heffing op de vis-
scherij werd verhoogd, misschien in verband met de door den oorlog geleden
verhezen. In April besloot het college, dat „die scheepe, die naer Jijslant
sulle gaen, suUe betaelen voor de visserij in plaes van de i st. van de tonne
swaerte, sulle nu betaelen van ider schip voor die reys elck 8 gl., ende als
deselve wederom te haering comen te vaeren, dat deselve alsdan noch sulle
betaelen, elck schip 4 gl., ofte die niet te haering comen te vaeren, dat die
dan sulle betaelen van elcke Jijslantse reys voor een schip 8 gl.; soo sulle die
scheepe meede moete betaelen, die het verleeden jaer 1675 hebbe gevaerequot;^quot;).

In de Rekeningenboeken van de Gecommitteerden ter Visscherij vinden
wij de opbrengst van de stuiver per ton zoutevisch van de Noordzee ver-

quot;) A. M. Nieuwenhuisen, Het college voor de kleine visscherij te Maassluis. Tijdschr.
voor Gesch., Jrg. 46, 1931- — Resolutyboeck van de Visserij van Maessluys, beginnende
met den Jaere 1652 ende geëindigt den 27. February 1683, op 13 April 1662.

1») Resolutieboeck van de Visscherij op Maessluys, begonnen Anno 1695. „Op der ver-
gadering is Abram Leendersz. van der Lee voor 't Collegie verschenen en heeft kenniss gegeven,
dat hij in de jaere 1665 is geweest gecommitteerde van de visscherij, ende dat den Penning-
meester Maarten Nelis, nevens alle de gecommitteerden, alsdoen resolveerden haer selven te
laten uytschilderen, ende de kosten van dien uyt haer eyge beurse te betaelen, gelijk geschiet
is, met intentie om het uytgeschilderde bort ter vergaderplaats van de visserij op te hangen,
ende daermede also ten allen tijden te continueren tot dispositie van den Penningmeester en
gecommitteerdens intertijt, so langen als het voors. bort in wesen sal sijn,

ende dewijle het voors. bort op het weeshuis is blijven hangen, als den Penningmeester en
gecommitteerdens haer vergaderplaats hebben genomen op het dorpshuis, so heeft de voor-
noemde Abraham Leendersz. versogt het voors. bort aldaer te willen plaatsen.quot;

20) Resolutieboek Gecomm. 1652—1683. 13 April 1676.

12

161

-ocr page 219-

antwoord; dit was de Doggevaart, de voornaamste nering naast de haring-
visscherij2i). Daarnaast werd van ieder schip een soort bedrijfsbelasting
geheven onder den naam van „havengeitquot;. De Rekeningenboeken geven een
doorloopende reeks van de bedragen, die hiermede waren gemoeid, van 1639
tot 1799. Wij vinden haringschepen, haringvaarders of buizen genoemd naast
hoekers ten haring of hoekers 's zomers ten haring varende; in 1676 worden
voor het eerst de IJsland (s)vaarders vermeld. Van 1676 tot 1684 wordt
slechts het totale bedrag opgegeven, zoodat wij niet weten, hoe de verhouding
tusschen haringschepen en IJslandsvaarders was. Dit is echter wel het geval
voor de jaren 1684—1690; toen voeren er in 1683 7, in 1684 26, in 1685 20,
in 1686 14, in 1687 9, in 1688 5, in 1689 7 en in 1690 9 hoekers naar IJsland.

Hoe het ook zij, sinds 1676 lieten de reeders van de IJslandsche visscherij
zich gelden, wanneer het er op aan kwam hun belangen te verdedigen en
hun schepen het zoozeer gewenschte convooi te verschaffen. Zij plachten
onderling te overleggen, hoe de zaken zouden worden geregeld; in Maart
1676 vergoedde de Penningmeester aan Maerten Pouwels „dat daer verteert
was bij 13 boeckhouwers, die haer scheepe naer Jijslant soude sende en mal-
kander daer verstaen hadde, op wat manier de scheepe soude vaere en 't
volck te huyerequot;. Toen er in den zomer twee schepen door kapers genomen
waren, besloot men in Augustus ernstig werk van een convooi te maken;
de slachtoffers waren Pieter Gillisse van Zwartewaal met 28 last visch en
Dirck Winter. Eenige malen maakte men de reis naar Rotterdam. Aanvanke-
lijk trachtte men gedaan te krijgen, dat het convooi voor de haringschepen
ter hoogte van de Shetlandseilanden zou blijven kruisen om de IJslands-
vaarders op te wachten; dit werd echter afgeslagen. Kort daarop had men
een onderhoud met admiraal Willem Bastiaensse en de penningmeesters
van de Groote Visscherij, waarbij men er op aandrong, dat het convooi wat
meer in den koers der IJslandsvaarders zou mogen kruisen. De admiraal ant-
woordde met de zorg voor de visscherij te zijn belast en dus ook eenige schepen
om de Noord te zuhen zenden. In de laatste samenkomst met de regeering
van Rotterdam wist men eindelijk door te zetten, dat kapitein Evert de
Liefde „voor drie weecke ofte een maent soude gaen cruysse om de Noort
tot Hitland toe om de Jijslantsvaerders op te soecke ende bijeen te soecke
te brenge, sooveel doendelijck is, en dan thuys te comen; dat alsdoen bij de
heere van den Raet ons is toegestaen, dat wij dat schip zouden hebbenquot;quot;^).

Terzelfder tijd was de noodkreet van de reeders tot de Staten-Generaal
doorgedrongen. 12 Augustus kwam hun request in de vergadering, waarin

Maassluis, Arch. Gecom., Port. 6, 30 Augustus 1631, request der Doggevaarders.

Maassluis, Arch. Gecomm., Rekeningenboek 1672—1716, 15 Maart 1676; 4, 14 ea
18 Augustus 1676.

-ocr page 220-

zij er op aandrongen, „dat de IJslandtsvaerders, jegenwoordich tot seven-
en-twintigh in 't getal, convoy mach werden toegevoecht om van de vijanden
te sijn bevrijtquot;, waarop besloten werd het advies van Wihem Bastiaensse in te
winnen23). Of dit aantal voor ahe plaatsen langs de Maas gold en hoeveel er
daarvan voor rekening van Maassluis kwamen, weten wij niet; evenmin
of
het convooi aan de verwachtingen heeft beantwoord. Wij zouden geneigd
zijn het tegendeel te veronderstehen, wanneer wij zien, hoe in 1677 de kwestie
weer aan de orde komt. In April staken de boekhouders de hoofden bij elkaar
en besloten zich tot de Staten-Generaal of de Staten van HoUand te wenden
om convooi, hefst tot IJsland of anders tot de Shetlandseilanden, waar als
plaats van samenkomst voor de terugreis Bresont werd aangewezen^«).

Uit verscheidene verklaringen van visschers blijkt, dat de Groenlands-
en IJslandsvaarders hun convooi tot „benoorden het santquot; (de Doggers-
bank) hebben gekregen. Doggevaarders, die later afgeweken waren om hun
bedrijf uit te oefenen, werden direct door de Duinkerkers genomen; maar
ook de IJslandsvaarders, die den tocht naar het Noorden voortzetten, waren
voor de gevreesde kapers niet veihg. Tot onder de kust van IJsland ver-
volgden zij de visschers en in Juh 1677 vielen er heel wat slachtoffers. Volgens
het Rekeningenboek werden genomen: Wouter den Heygenaer, Ary Jorisz.
de Knecht, Frans Gerritsz., Ary Jansz. Vogel en Leendert Sent, terwijl Jan
Arentse van der Hooff weer werd bevrijd. Voor zoover uit latere verklaringen
der opvarenden is op te maken, waren er twee hoekers bij, die voor rekening
van Pieter van Lis voeren, nl. Wouter den Heygenaer en Ary Jorisz de
Knecht, en één voor Abraham van Lis, te weten Ary Jansz. de Vogel. De eerste
hoeker werd bij de Nieuwe Klip ter hoogte van den Eyjafjord buitgemaakt,
pe tweede bij den Rodenhoeck (Rauöagnüpur), beide door Carel Maréchal
en Pieter Lassy, varende met commissie van den Franschen koning. De
visschers hadden echter vertrouwd op het placcaat van dezen souverein
betreffende de vrijheid van de visscherij, dat vóór hun vertrek was uit-
gevaardigd, en zich dus niet tegen de kapers verzet. Uit een notarieele acte
van veel later datum blijkt, dat er in dit jaar nog veel meer hoekers door
Fransche kapers waren buit gemaakt. Cornehs Loper en Job Haase,
regeerend deken en oud-deken van het St. Pietersgilde te Zierikzee, legden
in 1686 te Maassluis een verklaring af, dat in 1677 door Fransche commissie-
vaarders waren gevangen genomen: Jan Jacobsz. Backer, Cornehs Decker,
Pieter Claesz., Jacob Adriaensz., Pieter Teunisz., WiUem Jacobsz. Blanckert,
Simon Voocht, Simon Cornehsz. en Pauwels Jansz. van Zierikzee. Boven-
dien waren, behalve de bovengenoemde stuurheden van Pieter van Lis,

Res. Staten-Generaal, 12 Augustus 1676.
Resolutieboek Gecomm. 1652—1683, 28 April 1677.

-ocr page 221-

Frans Gerritsz., varende voor Cornelis de Roy, burgemeester van Maassluis
en Leendert Centen (Sent) de Jonge, varende voor Neeltje Jans Noortlander,
weduwe van wijlen Pieter Claesz. Hoochwinckel, als slachtoffers gevallen.
De zaak van de opgebrachte hoekers was nog steeds niet afgedaan; vandaar
dat de belanghebbende reeders zooveel jaren later nog over den terugkoop
doende waren^®).

De schepen, die de kapers dicht bij honk buitmaakten, brachten zij
direct naar hun standplaats op; met de hoekers, onder IJsland genomen,
was dit niet mogelijk. Zij gingen dan als volgt te werk: als onderpand voor
het vastgestelde losgeld namen zij een gijzelaar, veelal den stuurman, mede.
De twee genoemde hoekers werden resp. op f3000.— en f2700.— getaxeerd.
Of ooit dergelijke sommen door de reeders betaald werden, blijkt uit de
gegevens niet. Wel hield de bemanning bij het in dienst treden met deze
kwade kans rekening; Govert van Wijn, een bekend koopman te Maassluis,
verzekerde zijn scheepsvolk tegen het risico met 50 % schadevergoeding.
De visschers waren er echter niet mede tevreden, daar de kapers ook hun
persoonlijk bezit roofden en hun de kans op verdere verdiensten van de
reis ontnamen^«).

Het was te begrijpen, dat de reeders overleg pleegden om aan dit
optreden der kapers paal en perk te stellen. Twee der Gecommitteerden
reisden in Juh 1677 met den Penningmeester naar Rotterdam om te klagen,
dat er 18 schepen onder IJsland waren genomen. Hun verzoek was, dat
Evert de Liefde, die met zijn schepen op de kust van Vlaanderen kruiste,
de genomen IJslandsvaarders zou trachten te ontzetten. Toen de zaak in
de Staten van Holland kwam, werd uiting gegeven aan de vrees der Ge-
committeerden van Maassluis inzake de IJslandsvaart. Men maakte zich
nl. bezorgd, dat de Fransche commissievaarders den koning zouden weten
te bewegen tot intrekking van de geaccordeerde vrijheid van de visscherij.
De geïnteresseerden hadden zich van hun kant al in verbinding gesteld
met een advocaat te Parijs, die de herroeping als zeer dreigend afschilderde,
aangezien de koning van Frankrijk van de Staten-Generaal dezelfde vrijheid
voor zijn onderdanen eischte. In hun resolutie besloten de Staten van
Holland aan de gevolmachtigden te Nijmegen op te dragen de herroeping

«) Recht. Arch. Maassluis, Nr. 144, fol. iiz v'., 23 Juni 1677; fol. 117, 30 Juni 1677.—
Maassluis, Arch. Gecommit., Rekeningenboek 1672—1716, Juli 1677. — Recht. Arch. Maassluis,
Nr. 145, acte 16. 17 December 1677; acte 19, 22 Januari 1678; acte 47, 22 Maart 1678; acte
60 en 63, 12 en 19 April 1678. Nr. 155, acte 31, 4 Juni 1700.— Not. Arch. Maassluis, Not. Cornelis
de Winter, Nr. 5509, acte 59, 18 Februari 1686.

2«) Zie noot 25: Nr. 145, acte 47, 22 Maart 1678. Not. Arch. Maassluis, Not. Cornelis de
Winter, Nr. 5503, fol. 121, 4 October 1676.

-ocr page 222-

tegen te houden, en verder de visschers zooveel mogelijk te convoyeerenz').

Intusschen zat men in Maassluis niet stil. Twee der Gecommitteerden,
Pieter Nooten en Jan Brusselse, en de Penningmeester trokken met twee
dekens van het St. Pietersgilde te Zierikzee, Lieve Jacobs en Job Haase,
naar 's-Gravenhage om over de genomen IJslandsvaarders te spreken; met
de belofte, dat de zaak in de Staten-Generaal in behandehng zou worden
genomen, keerde men naar huis terug. Reeds was Evert de Liefde gewaar-
schuwd, dat de Duinkerker kapers met een aantal veroverde schepen terug-
keerden, opdat hij een poging kon aanwenden ze te bevrijden. Enkele
reeders waren buiten medeweten van de Gecommitteerden in 's-Gravenhage
geweest om over de schadevergoeding te spreken. Dit was niet naar den
zin van het college, dat bepaalde, dat iedere kwestie op zichzelf met de
assuradeurs moest worden geregeld. Wat den afkoop der genomen hoekers
betrof, wenschten de Gecommitteerden in overleg met de dekens van het
St. Pietersgilde te handelen. Direct bij de ambassadeurs te Nijmegen aan
te kloppen vond men een te groot waagstuk voor het kleine college; vandaar
dat men besloot de zaak aan den pensionaris van Zierikzee toe te vertrou wen^»).

Ruim een jaar lang bleef de kwestie van den afkoop der veroverde
hoekers slepen. De Fransche commissievaarders eischten in totaal een
bedrag van f 18.000, waaronder zoowel Groenlands- als IJslandsvaarders
waren begrepen. De koning van Frankrijk wilde de schepen vrijgeven op
voorwaarde, dat de door Zeeuwsche kapers opgebrachte Terraneufvaarders
ook zouden worden teruggegeven. Toen dit echter niet geschiedde, werden
de Groenlandsvaarders geconfisqueerd en maakte men zich te Maassluis
ongerust, dat de IJslandsvaarders hetzelfde lot zou treffen, als aan de
condities van den Franschen koning niet werd voldaan. De Staten van
Holland besloten daarop bij den gezant te Parijs op het vrijgeven van de
Nederlandsche schepen aan te dringen en tevens toe te zeggen, dat ook
het beslag op de Terraneufvaarders zou worden opgeheven^»).

Van het oogenbhk af, dat de rust ter zee terugkeerde en de Duinkerker
kapers niet langer de visschers verontrustten, zwijgen de bronnen over de
IJslandsvaarders. Over het bedrijf, dat ongestoord kon worden uitgeoefend,
viel niet veel te vertehen; slechts enkele losse mededeehngen wijzen op het
voortbestaan van de visscherij onder IJsland. Zoo klaagde in 1682 Huy-

Maassluis, Arch. Gecomm., Rekeningenboek 1672—1716, 29 Juli 1677. — Res. Staten
van Holland, 28 en 31 Juli 1677.

2®) Maassluis, Arch. Gecomm., Rekeningenboek 1672—1716, 2 en 3 Augustus 1677. —
Resolutieboek Gecomm. 1652—1683, i en 30 Augustus 1677, 28 September 1677.

'») Res. Staten van Holland, 16 December 1678. — Res. Staten-Generaal, 10 Maart 1689;
vgl. 27 Augustus en 28 November 1697.

-ocr page 223-

brecht Cornelisz. Stavast, die als stuurman voor Adriaen Ackershoeck had
gevaren, dat de kwaliteit van het St. Ubeszout te wenschen overliet. Na drie
weken op de visscherij te zijn geweest, kwam hij tot de ontdekking, dat
een gedeelte van de visch, die reeds gezouten was, begon te bederven.
Gewoonlijk rekende men vier tonnen zout voor een last visch; maar nu
een gedeelte voor de tweede maal moest worden gezouten, kwam hij te
kort en had anderhalve last minder kunnen inzouten. Een andermaal
koesterde de reeder verdenking tegen de visschers, dat zij bij het lossen
van de visch een en ander hadden achtergehouden; het schip bleek echter
volgens stuurman Cornehs Jansz. Groen niet meer dan 22 last en 10 tonnen
visch (kabeljauw en gullen) en twee kantjes lever te hebben bevat. De
hoeker van Pieter van Lis, koopman te Maassluis, onder stuurman Willem
Leendertsz. van der Heyde, die in 1687 onder IJsland had gevischt, werd
ten Westen van Kaap Noord (Kaap Horn) door storm overvallen en van
zijn ankers losgeslagen; om schip en lading te redden was de bemanning
genoodzaakt de kabels en een gedeelte van het want te kappen. Tenslotte
keerde het schip met 84 tonnen visch te Maassluis terug, deels eigen vangst,
deels van andere visschers overgenomen^«).

Een gedeelte van de aangebrachte visch vond zijn weg naar andere
steden van de Repubhek, o.a. naar Amsterdam; in vroeger jaren was het
andersom. Zoo zou in 1684 de marktschipper op Amsterdam voor Pieter
Jansz. Nooten, koopman te Maassluis, zes last visch meenemen, die de
huisvrouw van Nooten, buiten voorkennis van Cornehs de Roy, den boek-
houder van den hoeker, van den stuurman had gekocht; aan de ergernis
van den reeder over dit eigenmachtig optreden van zijn stuurman hebben
wij het bericht van deze transactie te danken. Soms werd de visch ook
direct te Amsterdam afgeleverd. Dit was het geval met de vangst van den
hoeker het Jonge Schaap van schipper Hendrick Jansz. Schaep van Den
Briel, die in 1686 zijn lading, onder IJsland en de Faeröer gevangen, in
Amsterdam loste^i).

In 1687 was het aantal schepen uit Holland en Zeeland, welke onder
IJsland vischten, toch zóó belangrijk, dat men het geraden achtte een
boodschapper naar het Noorden te zenden, toen bleek, welke gevaren de
visschers van de zijde der Turksche zeeroovers bedreigden. Begin Juni
hadden de reeders de Staten-Generaal om een schip verzocht; het resultaat
was geweest, dat er twee naar de Noordzee waren gezonden; de Doggevaart

3quot;) Recht. Arch. Maassluis, Nr. 147, acte 48, 20 September 1682. Nr. 148, acte n,
27 Maart 1684. Nr.
149, acte 82, 16 Augustus 1687.

31) Recht. Arch. Maassluis, Nr. 148, acte 52, 23 September 1684 Nr. 149, acte 33,14 Sep-
tember 1686.

-ocr page 224-

nam immers een belangrijker plaats in dan de IJslandsche visscherij. Kort
daarop vertrok de Penningmeester met Pieter van Lis naar 's-Gravenhage
om ook voor de IJslandsvaarders uit Maassluis, Zierikzee en andere plaatsen,
meer dan 50 in getal, een schip toegezegd te krijgen, ten einde voor de Turken
te waarschuwen. De boekhouders kregen hun zin, getuige de uitreeding van
de Francis van schipper Charles Armeroth van Londen. Leendert Holaer
van Zierikzee en Hugo Poortugael en Govert van Wijn van Maassluis sloten
een contract met den Engelschen schipper voor een reis in ballast naar
IJsland. In opdracht van de reeders zou Pauwel Abrahamsz. Snel als stuur-
man op de Francis meegaan ter controle van den schipper en als deskundige
voor de visscherij. Fortuinlijk was de reis niet; waren de Turken, die op de
Noordzee kruisten, werkelijk naar IJsland gestevend, dan had het er voor
onze visschers slecht uitgezien. Armeroth was gedwongen twee dagen op de
Shetlandseilanden te blijven om zijn schip te herstellen; op weg naar de
Faeröer dreef de Francis vervolgens af tot onder de kust van Noorwegen. De
stuurman adviseerde hem terug te keeren, daar het schip niet geschikt
was voor dit traject en bovendien een gedeelte van de bemanning ziek in
haar kooi lag. Armeroth weigerde eerst, maar gaf tenslotte toe, nadat de
stuurman hem een schriftelijke verklaring gegeven had, dat de Francis
onmogelijk de reis kon voortzetten®^).

Over het algemeen komen in deze jaren geen ernstige moeilijkheden
met Denemarken voor, die, zooals bij den handel het geval was, ons de
meeste gegevens over het bedrijf zouden kunnen verschaffen. Toch wijzen
enkele berichten er op, dat het euvel van den smokkelhandel aan de visscherij
evenzeer inhaerent was als aan de vaart op IJsland, zooals wij die
in ons vorige hoofdstuk leerden kennen. Wij zagen reeds, hoe in 1671 het
St. Pietersgilde te Zierikzee met hand en tand zijn vrijdom van impost
verdedigde, waar het den brandewijn voor de reizen naar IJsland gold. Als
onze visschers dicht onder de kust de kabeljauwvisscherij uitoefenden, lag
het voor de hand, dat zij hun tabak en brandewijn op IJsland ruilden tegen
de zoo geliefde kousen en wanten. Een aardig pendant van het gebruik te
Zierikzee was de gewoonte te Maassluis om aan de weesjongens, die op de
IJslandsvaarders meevoeren, tabak mee te geven om tegen
wolwaren te
verhandelen. In 1677 b.v. kregen zij vanwege het Weeshuis 170 pond tabak
à 27 st. het pond mee om op IJsland tegen kousen en wanten te ruilen. Zoo
probeerden de regenten op een goedkoope manier aan wollen goederen voor

»ä) Maassluis, Arch. Gecoram., Rekeningenboek 1672—1716, 12 Juni 1687. Res. Staten-
Generaal, 12 Juni en 20 Augustus 1687. — Rotterdam, Not. Samuel van Lodensteyn,
Nr. 1394, acte 328, 13 Juni 1687. Recht. Arch. Maassluis, Nr. 149, acte 79, 23 Juli 1687.

-ocr page 225-

hun pupillen te komen; misschien kregen zij ook wel onverwerkte wol uit
IJsland®®).

De verleiding was dus groot om het mes van twee kanten te laten
snijden. De schepen, die op de visscherij naar IJsland voeren, namen meestal
een klein cargasoen mede, dat bij een gunstige gelegenheid in één der aan-
loophavens op de Fseröer of IJsland werd verhandeld. De reeders plachten
hun schippers wat manufacturen, tabak en brandewijn mede te geven, die
ook als betaling of „vereeringquot; voor bewezen diensten konden gelden. De
voorhefde van onze visschers voor een goed smokkelzaakje in aanmerking
genomen, was het te voorzien, dat de grens van een beperkt cargasoen naar
het oordeel der Deensche autoriteiten spoedig werd overtreden. De reputatie
van de Nederlandsche schippers in de 17de eeuw was op het punt van den
smokkelhandel van dien aard, dat de Denen op IJsland een extra oogje
in het zeil hielden, wanneer er Nederlandsche schepen werden gesignaleerd.

In 1680 vinden wij een staaltje van de naar Deensche opvatting verre-
gaande brutahteit, waarmede onze visschers op IJsland smokkelden. Toe-
vallig is ons een nauwkeurig verbaal van het gebeurde bewaard gebleven.
De schuldige was ditmaal een Zeeuw, nl. Jacob Leendertsz. van Zierikzee,
schipper van de buis De duizent Vreesen, die in Juni 1680 de haven van
Hüsavfk binnenvoer. De Deensche koopman, Christoffer Hansen Bang, die
in opdracht van Henrik Müller, één der Hoofdparticipanten, den handel op
Hüsavik verzorgde, hield het schip aan en informeerde bij den schipper,
of hij IJsIandsche waren aan boord had. Dit was inderdaad het geval; er
waren nl. 500 a 600 paar IJsIandsche en 1200 paar Faerösche kousen aan
boord. Verder bevatte De duizent Vreesen 15 last kabeljauw en 33 ton zout.
Op grond van verboden handel bracht de koopman de buis naar Hüsavik
op; toen bleek zij bovendien nog 22 el vaömal, 12 el stof, 39 el rood kirsey
(karsaai, een grove wollen stof), 46 el rood gestreept linnen, 14 el blauw
gestreept en 24 el wit hnnen in te hebben. De koopman maakte korte metten,
liet de heele lading uit de buis halen, de zeilen van het schip afnemen en
borg alles achter slot en grendel in zijn pakhuis. Hij had echter buiten den
waard gerekend, in casu de landgenooten van den schipper. Het gerucht
van deze executie had zich natuurlijk langs de Noordkust van IJsland
verspreid. Nauwelijks een maand later verscheen er een zestal sloepen
van drie Hollandsche walvischvaarders, die in den Eyjafjord lagen. De be-
manning vroeg den koopman den schipper zijn goed terug te geven; toen
Bang dit weigerde, verschaften zij zich zelf recht, braken het pakhuis open,
haalden de waren en zeilen eruit en zeilden weg met de buis op sleeptouw.

Gedenkboek van het Weeshuis der Hervormden te Maassluis, zijne Geschiedenis tot
de tweede helft der negentiende eeuw, geschetst door N. M. Keukenmeester, oud-regent.

-ocr page 226-

In Februari 1681 diende Henrik Miiller op grond van het verslag van zijn
koopman een klacht bij den koning in, die zijn extra-ordinaris envoyé
Simon de Petkum opdroeg bij de Staten-Generaal te protesteeren. De
zaak werd naar het college ter Admirahteit in Zeeland verwezen en ging
den doofpot in®«).

In de laatste decennia van de 17de eeuw deden de meeste moeilijkheden
zich echter voor op de Faeröer, die vooral door de Zeeuwsche schippers
regelmatig op hun reis naar IJsland werden aangedaan. Al vallen deze
kwesties min of meer buiten ons onderwerp, toch is het o.i. gewenscht één
en ander in het kort aan te stippen, daar zij een precedent hebben geschapen
van de ernstige wrijving met Denemarken in de 18de eeuw. De bewoners
van de Faeröer waren al evenzeer op de Nederlandsche visschers gesteld
als de bevolking van IJsland. Niet alleen ruilden zij gaarne hun kousen tegen
tabak en brandewijn, maar ook hadden zij soms gebrek aan levensmiddelen,
waarin het verschijnen van de vreemde visschers uitkomst kon brengen.
Dit was o.a. het geval met de Makreel van Cornehs Jacobsz. Blanckert van
Zierikzee, die op de terugreis van IJsland door een kaper werd achtervolgd
en wegens storm een toevlucht op de Faeröer zocht, waar groote hongersnood
heerschte. Toen de schipper van zijn proviand afgestaan had, wat hij missen
kon, en naar Zierikzee zeilde om een lading graan te halen, werd hij bij zijn
tweede komst op de Faeröer wegens verboden handel
aangehouden^^).

Van langer adem was het geval van den hoeker de Hoop van schipper
Leendert Leendertsz. Treus van Maassluis, die in 1688 voor zijn reeders,
Pieter Jansz. Nooten van Maassluis en de weduwe Laurens Jansz. Nooten
en Nicolaes van der Meer te Amsterdam, naar IJsland zeilde. Door slecht
weer was de schipper gedwongen onder de Faeröer te ankeren, waar eenige
boeren met hun jollen langszij kwamen om zaken te doen. De schipper
weigerde, „eensdeels, dat sulx niet vermogt te geschieden en anderdeels,
omdat sij geen cargasoen hadden om handel te konnen drijvenquot;; wel schonk
hij hun een glaasje en de bemanning kreeg wat kousen ten geschenke. Toen
de schipper kort daarop in een baai ten anker wilde gaan, werd hij aan-
gehouden en zijn schip in beslag genomen. De lading bestond uit 150
tonnen
St. Ubeszout, 28 tonnen zand voor ballast, 20 tonnen versch water, 36 tonnen
bier, 50 tonnen turf, brood en levensmiddelen. Daar de reis een paar maanden
zou duren, had men tamelijk veel mondkost aan boord, o.a. ook een half
vaatje karnemelk voor schipper Sacharias Teunisz. Beenhacker, eveneens

quot;) Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 2, 4 Februari 1681. Lias Denemarken, Nr. 5923, dat.
31 Maart, ree. 3 April 1681. Res. Staten-Generaal, 3 en 12 April 1681.

Recht. Arch. Maassluis, Nr. 148, acte 142, 8 December 1685. — Res. Staten-Generaal,
21 en 24 November 1687. Lias Requesten, Nr. 7443, 21 November 1687 met bijlagen.

-ocr page 227-

op weg naar IJsland. Bij het onderzoek door het gerecht op Thorshavn
kwam de gevolmachtigde van den landvoogd van de Faeröer tot de conclusie,
dat de Hoop bovendien stukken gedrukt katoen, blauw dril, blauw linnen,
grof wit linnen, zwart laken, 2i anker Fransche brandewijn, ij anker wijn
en pond snuiftabak aan boord had.

Uit de getuigenverklaringen bleek, dat de matrozen wat van hun tabak
en peperkoeken hadden geruild, „omdat sij kousen op haer eygen beenen
nodig hadden, wanneer sij op de visscherij warenquot;; de schipper had aan
anderen wat tabak cadeau gegeven, „nademael dat in de craemboeden
manquement van taback wasquot;, maar er geen geld voor aangenomen. Op
grond van verboden handel en aangezien de schipper
hinnen den afstand
van vier mijlen van de kust
was aangetroffen, werden schip en lading gecon-
fisqueerd, terwijl de bemanning mocht vertrekken. Onze resident te Kopen-
hagen, Robert Goes, diende uit naam van de reeders een protest bij den
koning in over de wijze, waarop men op de Faeröer de Hoop een valstrik had
gespannen. Een schip met 12 man aan boord en ter visscherij uitgerust zou
nooit handel kunnen drijven met een cargasoen van nog geen 100 rijksdaal-
ders®®). Eenig resultaat bereikte Goes met zijn actie niet.

Tien jaar later kreeg hij een dergelijke zaak te behandelen, nu van
den hoeker de Hoop van Marinus Cauw van Zierikzee; de Hoop van 1698
was al niet gelukkiger dan haar naamgenoot van 1688. Toen de schipper
op weg naar IJsland de Faeröer aandeed om water in te nemen, werd het
schip aangehouden en in beslag genomen. De aanklacht van verboden
handel berustte op nog zwakkere gronden dan in 1688; maar nu nam Dene-
marken de gelegenheid te baat zijn pretensie, dat vreemde schepen de
kust niet binnen den afstand van vier mijlen mochten naderen, te laten
gelden. Aangezien het hier een confiscatie op de Faeröer betreft, zullen wij
het geval van de Hoop niet in extenso behandelen. Het is alleen daarom van
belang, omdat de Admiraliteit te Kopenhagen het vonnis op het visschen
binnen de verboden zóne grondde, toen een veroordeeling wegens verboden
handel niet mogelijk bleek. In 1740 zou hetzelfde argument tot een ernstig
geschil met Denemarken leiden, waaraan wij een afzonderlijk hoofdstuk
zullen wijden. Over de Hoop van 1698 alleen nog dit: met evenveel virtuositeit
wist onze resident Robert Goes de Deensche ministers er telkens over aan

3«) Recht. Arch. Maassluis, Nr. 149, acte 122, 25 Juni 1688. T. K. U. A. Nederlandene.
A. II. 23. Akter og Dokumenter vedrorende Beslagteggelse af dansk-norske og nederlandske
Skibe, 1690—1697. memorie van Robert Goes, dd. 28 Maart/7 April 1690 met bijlagen:
Litt. A, request der reeders dd. 13 Juli 1688; Litt. B, attestatie voor Not. Adriaan van Santen
te Amsterdam, dd. 22 Juni 1688 en verklaring voor schepenen van Maassluis, dd. 25 en 26 Juni
1688; translaat uit het Deensch, verslag van de rechtszitting 9/19 Mei 1688.

-ocr page 228-

te klampen, als deze hem te ontwijken. Van November 1698 tot Augustus
1699 liet hij niets onbeproefd om zijn doel te bereiken, echter zonder resultaat.
De opvatting van de Deensche regeering was van dien aard, dat zij, toen zich
in 1740 hetzelfde geval bij de visscherij onder IJsland voordeed, tot een
diplomatiek confhct van beteekenis zou
leiden^').

Onder IJsland zelf deden zich geen bizondere moeilijkheden voor,
afgezien van het gevaar van Fransche kapers, die de visschers tot in het
Noorden vervolgden. In 1690 was een hoeker van Lambertus van Ooster-
wijck, burgemeester en koopman te Maassluis, onder stuurman Claes Petersz.
Snel met elf andere schepen en eenige Groenlandsvaarders onder convooi in
zee gestoken en werd op zijn visscherij onder IJsland bij den Rodenhoeck
(Rauöagnüpur tusschen den Eyjafjord en Langanes) door een Franschen
commissievaarder genomen en tegen betaling van f 2550.— vrijgelaten, voor
welk bedrag de stuurman als gijzelaar werd medegenomen. Op de terugreis
werd hetzelfde schip ter hoogte van de Doggersbank nogmaals door een
Franschen kaper genomen en naar Duinkerken opgebracht. Van de andere
in dit jaar uitgevaren hoekers uit Maassluis is alleen met name bekend die
onder stuurman Claes Ariaensz. Oom, varende voor Jan Simonsz. van der
Meer; de waarde van het „loopende en staande wantquot; bedroeg een f 1300.—.
Het bleek nog steeds gewoonte zijn, dat ook de schepen van Zierikzee hun

Res. Staten-Generaal, 6 November en 31 December 1698; 14 en 23 Januari 1699;
3, 8 en 10 Februari 1699; 14, 21 en 24 Maart 1699; 18, 24 en 27 April 1699; 16 en 30 Mei 1699;
2, 6, 16 en 17 Juni 1699; 10 en 28 Juli 1699; i Augustus 1699. — Lias Denemarken, Nr. 5929,
missiven van Robert Goes: dat. 19/29 November, ree. 10 December 1698; dat. 26 November/
6 December, ree. 15 December 1698; dat. 6/16 December, ree, 26 December 1698 met bijlage
(memorie van Robert Goes aan den koning, dd. 22 November/2 December en 6/16 December

1698);nbsp;dat. 13/23 December 1698, ree. 5 Januari 1699; dat. 31 December 1698/10 Januari, ree.
23 Januari 1699 met bijlage (vertaling van art. 2 van 's koningP verordening dd. 13 Mei 1682
betreffende den handel op IJsland en de Faeröer; dat. 17/27 Januari, ree. 3 Februari 1699; dat.
21/31 Januari, ree. 9 Februari 1699; dat. 11/21 Februari, ree. 4 Maart 1699; dat. 14/24 Februari,
ree. 7 Maart 1699 met bijlage (memorie van Robert Goes aan den koning, dd. 13/23 Februari

1699);nbsp;dat. 25 Februari/7 Maart, ree. 14 Maart 1699 met bijlage (memorie van Robert Goes aan
den koning dd. 25 Februari/7 Maart 1699); dat. 7/17. ree. 24 Maart 1699 met bijlage (vertaling
van het vonnis op de Fasröer gewezen tegen den schipper van de Hoop, copie dd. 5 December
1698); dat. 18/28 April, ree. 5 Mei 1699; dat. 29 April/9 Mei. ree. 16 Mei met bijlage (memorie
van Robert Goes aan den koning dd. 29 April/9 Mei 1699); dat. 2/12. ree. 20 Mei 1699; dat. 9/19,
ree. 26 Mei 1699; dat. 13/23, ree. 30 Mei 1699; dat. 16/26 Mei, ree. 2 Juni 1699; dat. 19/29 en 20/30
Mei, ree. 6 Juni 1699 met bijlage (memorie van Robert Goes aan den koning dd. 19/29 Mei 1699);
dat. 30 Mei/9 Juni. ree. 16 Juni 1699; dat. i/ii, ree. r8 JuU 1699; dat. 8/18, ree. 25 Augustus
1699; dat. 12/22, ree. 29 Augustus 1699; dat.
4/14. ree. 24 November 1699. — Het belangrijkste
in deze zaak was een conferentie van Robert Goes met de Deensche ministers, naar aanleiding
waarvan de koning een concept opstelde voor den Deenschen secretaris te 's-Gravenhage. Island
og Fa;röer, Suppl. 2, Nr. 2, 13 Mei 1699 met als bijlagen ..Argumentaquot; en ,,Islandica.quot;

-ocr page 229-

vangst te Maassluis op de markt brachten; dit was het geval met den hoeker
onder stuurman Adriaen Heindricxsz. Babbe van Zierikzee, die in 1692
ongeveer 15 ä 16 last visch te Maassluis het keuren®®).

Dezelfde stuurman, Claes Ariensz. Oom werd in 1696 met den hoeker
de Vreede, toebehoorende aan Rochus Jacobsz. Berckel, in de Ketelbay
ten Westen van Kaap Horn door kapers overvallen, evenals de Bolck van
denzelfden boekhouder. De hoeker onder stuurman Willem Huygen Menkint,
varende voor Bastiaen Denick, onderging hetzelfde lot, terwijl stuurman
Huygh Leendertsz. den Harder, die voor rekening van Pieter van Lis onder
IJsland vischte, met opoffering van een kabel nog juist den dans wist te
ontspringen®»). De schepen, welke op hun reizen niets bizonders beleefden,
worden in de bronnen niet vermeld; daarom is het niet mogelijk een volledig
beeld van de visscherij te geven.

Volgens de Rekeningenboeken hadden in 1696 en 1Ó99—1701 resp. 4, 9,
12 en 3 IJslandsvaarders het „havengeitquot; betaald; van de jaren 1720'en
1721 is het aantal IJslandsvaarders niet bekend, evenmin van de periode
1725—1769, waarin zij ieder jaar bij de afrekening worden genoemd; dit
is echter wel het geval met de jaren 1785—1799. Wij zijn dus voor de
eerste decennia van de i8de eeuw op de zeer schaarsche gegevens aange-
wezen, die ons voor de IJsIandsche visscherij ten dienste staan en die o.a.
te danken zijn aan aanhoudingen door Denen.

Zoo weten wij, dat in 1719 het hoekerschip van Willem van der Busse,
schepen van Zierikzee, nl. de Lijnbaen onder schipper Cornehs Bijl, op grond
van verboden handel op IJsland door een Deensch inspectievaartuig haar
Bergen in Noorwegen werd opgebracht. Dat lot trof ook de Sluische Visscher
van stuurman Cente Martensz. Nebbis, varende voor Gijsbert de Lange van
Maassluis. Hoewel de reeder van de Lijnbaen onder eede verklaarde, dat
hij den schipper geen waren om te verhandelen had mede gegeven, bleef
de hoeker verbeurd verklaard«®).

Met de Sluische Visscher hep het fortuinlijker af. De Deensche kapitein,
die beide schepen aangehouden had, was in het laatste geval buiten zijn

Recht. Arch. Maassluis. Nr. 150. acte 133, 10 Augustus 1690 met bijlage dd. r6 Oc-
tober
1690; acte 135, 30 Augustus 1690. Nr. 151, acte 158, 8 October 1692.

SS) Recht. Arch. Maassluis, Nr. 153, acte 48, 14 September 1696; acte 60 en 61, 2 en 4 No-
vember
1696; acte 75. quot; Januari 1697; acte 88. 11 April 1697. — Zie kaart VIII.

«) T. K. U. A. Nederlandene. A. III. 35. Akter og Dokumenter vedrorende de gensidige
danske og nederlandske Fordringer for opbragte skibe under den spanske Arvefolgekrig. „Likvi-
dationssagerquot;
(1702—1738). III, Nr. 69 en Nr. 133. Nederlandene. A. III. 36, Nr. 133,23 Juni 1722
en 7 October 1719. Lias Denemarken, Nr. 5939. missiven van Willem Op Dorp uit Kopenhagen,
dat.
4 en 21. rec. 11 en 28 November 1719; dat. 23 December 1719, rec. 30 Januari 1720; dat.
20 en 23, rec. 27 en 30 Januari 1720. Res. Staten-Generaal. 16 October 1719,

-ocr page 230-

boekje gegaan, daar de overtreding van het handelsverbod op de Fseröer
niet was bewezen. Volgens de verklaring van de bemanning waren de lotge-
vallen van haar schip nog veel avontuurlijker. Frans Frobus, de commandant
van het Deensche inspectievaartuig, had een gedeelte van zijn scheepsvolk
op den hoeker gezet en was er mee naar IJsland ter kaapvaart gevaren;
schadevergoeding voor deze expeditie had hij den schipper wel beloofd,
maar niet betaald. Onder de kust van IJsland gekomen, beval hij den visschers
hun kleeren uit te trekken, die zijn mannen aantrokken ten einde zich voor
visschers uit te geven. In de haven van Absous (Hofsós) werden door den
aldus als hoeker gecamoufleerden kaper twee hoekers genomen; in Sieckel-
wort (Siglufjord) werd een ander schip tot kaper gepromoveerd en keerde de
Sluische Visscher in het gevolg van den Deen naar Noorwegen terug,
vanwaar de bemanning eindelijk weer naar het vaderland koers kon zetten«^)
Bovendien zou volgens een niet bevestigd bericht een hoeker uit Zierikzee,
genaamd de Nachtegael, in Mei 1720 na een verwoeden strijd in een baai
op IJsland door de Denen zijn veroverd; het schip had brandewijn, tabak
en hnnen verhandeld tegen traan, kousen en wanten«).

Een bloeiend bedrijf was, tenminste voor zoover het Zierikzee geldt,
de visscherij onder IJsland niet. Een placcaat van 1726, uitgevaardigd
door Baljuw, Burgemeesters, Schepenen en Raden van Zierikzee, verschaft
ons eenige inhchtingen over de toestanden bij deze nering. Het St. Pieters-
gilde had nl. geklaagd over het gebrek aan zeelui en de stad haastte zich
de belangen van het gilde te behartigen. Voor alle takken van de zeevaart
was het schippers en stuurlieden voortaan verboden matrozen in dienst te
nemen, tenzij voor schepen, die te Zierikzee thuis hoorden. Dit gold voor de
vaart op de Noordzee, maar eveneens voor die naar IJsland, Noorwegen, de
Faeröer en Shetlandseilanden, enz. Gebleken was, dat enkele schepen bij
gebrek aan scheepsvolk niet hadden kunnen uitvaren; aan werkgelegenheid
ontbrak het toen dus niet. Overtreding van deze bepaling werd streng ge-
straft; reeders van buiten de stad mochten geen volk aanwerven, eer de
reeders van Zierikzee waren voorzien. Als huur voor een IJslandsche reis
werd negen schellingen per last vastgesteld; ook de visch moest weer te
Zierikzee aan de markt worden gebracht, op straffe van boeten. Het gevaar
van confiscatie op grond van ruilhandel door de bemanning was niet denk-
beeldig; op verzoek van de reeders werd een bepaling opgenomen, dat de

«) Recht. Arch. Maassluis, Nr. 157, acte 94. 6 December 1719. T.K.U.A. Nederlandene.
A. III. 36, Nr. 69, 1—3, 25 Maart 1722, 17 December 1719 en 11 October 1719 te Bergen.
Nederlandene. A. III. 37, sub Litt. D, uitspraak van het gerecht te Bergen, dd. 19 October
1719. Res. Staten-Generaal, 18 December 1719. — Aöils. Monopolhandel. blz. 648—649.

«) Lias Denemarken. Nr. 5939. dat. 29 Juni, ree. 6 Juh 1720.

-ocr page 231-

boosdoeners de verhandelde waren zouden verliezen en tot boete worden
veroordeeld. Bij herhaling werd er met verlies van poorterschap, hech-
tenis op 's Gravensteen en verbanning gevonnist. Wenschte een lid van
de bemanning den dienst vóór het einde van den vastgestelden termijn te
verlaten, dan moest hij boete betalen, tenzij hij promotie maakte tot stuur-
man of schipper op een koopvaardijschip1®).

Een request, in 1727 door de visschersgezellen ingediend, licht ons in
omtrent de oorzaak van den achteruitgang van de visscherij te Zierikzee.
Zij gaven toe, dat zij vaak van andere plaatsen uit naar IJsland en elders
uitgevaren waren, „niet tot nadeel off uit een tegensin van dese haere
geboortestad en woonplaetse, veel min bij gebrek van diergelijke vaart alhier,
maar alleen ter oorzaeke, dat sij op andere plaetsen 11, 12, ja 13 schellingen
per last van de IJslandse vis genotenquot;, terwijl het loon in Zierikzee- op 9
schellingen was vastgesteld. Hun verzoek was, dat dit in elk geval op 10
schellingen 6 grooten of 11 schellingen zou mogen worden gebracht. Ook ten
opzichte van de kwaliteit van de IJslandsche visch werd een verordening
uitgevaardigd om de bedorven visch uit te schieten2).

Slechts wanneer bizondere gebeurtenissen aanleiding er toe geven,
vinden wij in de bronnen één en ander opgeteekend, waaruit blijkt, dat de
visscherij onder IJsland geregeld werd uitgeoefend. Zij was en bleef echter
minder belangrijk dan de haringvisscherij en de kabeljauwvangst op de
Noordzee. Daaruit is o.i. ook te verklaren, dat er geen bepaald scheepstype
voor de IJslandsche visscherij in gebruik was. Het meest hooren wij van
hoekers, maar daarnaast vinden wij ook andere soorten genoemd. Zoo voer
in 1730 Jacob de Kneght als schipper op een koopvaardijschip uit Maassluis
naar IJsland; in 1732 ging uit Vlaardingen de buis de Anna Maria voor
Abraham van der Linden onder Jacob Janse Brouwer in zee, en verspeelde
op de terugreis van IJsland den mast en een gedeelte van de lading, o.a.
5 tonnen St. Ubeszout, die door een „sware dwarl off draaywintquot; over
boord werden geslagen. Ook Govert Janse Valan van Maassluis, schipper
van de Jonge Christiaan, voer met een buis in 1736 naar IJsland om met een
lading naar Rotterdam terug te keeren; in 1733 was dezelfde schipper met
een hoeker naar IJsland geweest en toen was één van de matrozen aan boord
ernstig mishandeld*®). De reeders gebruikten voor de IJslandsche visscherij

1nbsp;Zierikzee, Arch. Visschersgilde, 14 September 1726.

-ocr page 232-

de schepen, die zij toevalhg beschikbaar hadden; soms waren het buizen,
die anders voor de haringvangst werden gebezigd, soms ook koopvaardij-
hoekers, aangezien men voor dit gevaarhjke traject graag een zwaarder type
verkoos boven de kleinere visschersvaartuigen, die op de Noordzee in ge-
bruik waren. In een „Haringboekjequot; van
1731 vinden wij onder de IJslands-
vaarders van Vlaardingen, twee stuurheden van hoekers vermeld, nl. Isaäc
Teunis Kahsvaer en Jacob van der Velde, en verder schippers van koop-
vaardijschepen, waarvan o.a. Leendert Janse Voeser (Fousert) in 1732 een
reis naar IJsland maakte

Omstreeks 1740, toen de IJslandsche visscherij door het confhct met
Denemarken in het middelpunt van de belangsteUing kwam te staan, waren
het voornamelijk hoekers, die ter kabeljauwvangst voeren. De jaren 1740—
1742 zuUen echter afzonderlijk worden behandeld, aangezien de diplomatieke
moeilijkheden grootendeels aan de practijk van de visscherij voorbijgingen.
Hier alleen dit: Denemarken bracht in den zomer van 1740 een zestal hoekers
van Maassluis, Vlaardingen en Zierikzee, die onder de IJslandsche kust
hadden gevischt en wat ruilhandel gedreven, naar Kopenhagen op, waar
zij verbeurd werden verklaard. Bij het proces, over de confiscatie gevoerd,
stelde Denemarken zich op het standpunt, dat het gerechtigd was alleri
vreemdelingen de visscherij binnen een bepaalde zóne te verbieden. Hoe
de strijd verhep, zullen wij in ons volgende hoofdstuk behandelen en ons
hier beperken tot een overzicht van de kabeljauwvisscherij in de 18de eeuw,
voor zoover wij met de schaarsche gegevens een indruk van dit bedrijf
kunnen geven.

In 1747 deed het college van Gecommitteerden te Maassluis moeite
om convooi voor de IJslandsvaarders te krijgen; zij traden op als vertegen-
woordigers van de geïnteresseerden in de IJslandsvaart langs de Maas
(van Dordrecht tot Den Briel). Voor Maassluis waren het Jacob van der
Hout en Hendrik van der Hoeve, voor Vlaardingen Abraham van der Linden
en Dirk van Assendelft; ook met Zierikzee werd overleg gepleegd. Toen
in dat jaar Bergen op Zoom belegerd werd, besloten de boekhouders een
„hberale giftequot; te doen tot aanmoediging van het garnizoen; de ingezete-
nen konden hun gave in een bus deponeeren. Van de bijeengebrachte gelden
zou men drie last haring en twee last IJslandsche visch van de eerst binnen-
komende schepen koopen en naar Bergen op Zoom zenden*').

-ocr page 233-

Van 1750 af beschikken wij over statistische gegevens betreffende de
IJslandsche visscherij tot 1786 toe*«). Wij zullen ons hier echter beperken
tot eenige bizonderheden betreffende den algemeenen gang van zaken. In
1750 b.v. schreven de Nederlandsche Jaarboeken, dat de schepen gemiddeld
slechts 10 last visch hadden aangebracht, wat in vergelijking tot andere
jaren, toen de vangst 30 ä 40 last bedroeg, heel weinig was, ,,zoodat in geval
het Gods gunste niet geheft aen deze tak onzer zeevaert eenen nieuwen
groei en bloei te schenken, dezelve ook eerlang moet sterven, dewijl het
scheepsvolk, welks loon bij 't last gerekend wordt, bij een slechte visscherij
geen bestaen voor hun gezin kan vindenquot;. De steden, die deze visscherij
uitoefenden, waren Rotterdam, Schiedam, Delfshaven, Vlaardingen, Maas-
sluis, Den Briel, Dordrecht, na 1762 ook Enkhuizen en een enkele maal
Zwartewaal. Maassluis leverde het grootste contingent; daarop volgde Vlaar-
dingen. De prijzen, die de visch in Frankrijk opbracht, waren van groote
beteekenis voor het bedrijf. Soms ondervonden de visschers veel hinder
van het ijs, waardoor de vangst weinig opleverde, b.v. in 1756. Het aantal
IJslandsvaarders schommelde in de jaren 1751—1758 beneden de 100, van
1759—1772 ver boven de 100 schepen; daarna trad een dahng in, tot in
1781 e
.v. de visscherij wegens den oorlog stil lag. Met een vangst van 15
last per schip waren de onkosten van de reis goedgemaakt; zoodra een jaar
gunstige resultaten had gehad, steeg het aantal IJslandsvaarders voor het
volgende seizoen, al beantwoordde de vangst dan lang niet altijd aan de
hooge verwachtingen*®).

De Zeetijdingen van Maassluis, een welkome bron voor de jaren 1765—
1779, geven van ieder jaar den naam van schip en stuurman, die het eerst
uitzeilde; bovendien vermelden zij de jagers, die tusschentijds naar IJsland
zeilden om de visch van de andere schepen over te nemen, die hun bedrijf
dan konden voortzetten. Eén van de voornaamste jagers voor Maassluis
was die van Frans, later Pieter Packvis, voor Vlaardingen die van Jacob
van der Velde. De jagers brachten doorgaans een 50 last visch aan, maar
vischten zelden zelf. De IJslandsvaarders voeren einde Maart, begin April
uit en keerden einde Augustus, begin September terug. De jagers maakten
één of meer reizen in Mei, Juni of Juli en konden in één maand tijds heen
en terug zijn. Het havengeld van de IJslandsvaarders, dat f 8.— voor elke
reis bedroeg, werd in April over het afgeloopen jaar betaald en in de

-ocr page 234-

Ned. Hist. Scheepv.-Miis., Amsterdam.nbsp;Foto Lichtbeelden-Instituut, Amsterdam.

—•-Tx':'

L

XIX. Vlaardingen met visschershaven naar aquarel van J. Swertner, 1765.

XX. Het uitzeilen der hoekers en buizen te Vlaardingen naar aquarel van J. Swertner, 1765.

-ocr page 235-

XXI. Model van een fluit, koopvaardijschip,
midden 17de eeuw.

XXII. Model van een koopvaardijhoeker,
2de helft i8de eeuw.

-ocr page 236-

Resolutieboeken van het coUege van Gecommitteerden verantwoord»).

Sporadisch is ons één en ander over de visscherij van andere
steden bekend; niet aUeen Maassluis klaagde omstreeks het midden van
de i8de eeuw over den achteruitgang van de kabeljauwvangst onder IJsland.
Wij zagen reeds, dat in 1727 de visschers van Zierikzee slecht over den
toestand waren te spreken. Om aan hun wenschen
tegemoet te komen en
het bedrijf niet geheel en al voor de stad verloren te laten gaan, dienden
eenige boekhouders te Zierikzee een verzoek bij den magistraat in betreffende
loonsverhooging voor de IJslandsvaart. Het waren de reeders Johan van
der Schatte, Isaäcq Boom, Adriaen van der Os, Tonis van der Os, Pieter van
IJsselsteyn en WiUem den Berg, die het „lastgeldquot; op minstens 10 schel-
hngen per last wilden brengen. Naarmate de prijs van de visch per ton steeg,
zou ook het loon per last worden verhoogd. De raad stond het verzoek toe.
Kort daarop werd den reeders toegestaan het loon tot 11 schehingen te
verhoogen, onafhankelijk van den prijs van de visch per ton. Om de visscherij
aan te moedigen, werd in 1750 het loon zelfs op 13 schellingen 4 grooten
per last gebracht, maar tevens het placcaat vernieuwd betreffende het
verbod van uitvaren van andere steden dan van Zierikzee.

Van Den Briel is bekend, dat in 1744 de kabeljauwvisscherij onder
IJsland werd hervat. In dat jaar maakten vier schepen een reis, die goede
resultaten opleverde; het waren twee koopvaardij- en twee vischhoekers,
die resp. 40—46 en 28—30 last visch aanbrachten, die voor f 17 ä f 18 per
ton werd verkocht. In 1749 was het aantal schepen aangegroeid tot vijf
koopvaarders en tien hoekers®^). Het was dus wel een zeer wisselvallig bedrijf,
als wij de berichten van onderscheiden plaatsen over dezelfde jaren vergelijken.

Bij de vaart op IJsland deden zich omstreeks 1750 de volgende algemeene
kwesties voor. Het college van de Groote Visscherij klaagde, dat de IJslands-
vaarders op hun reizen benoodigdheden voor de visscherij direct of indirect
aan andere natiën verkochten; dit was b.v. het geval met zout, tonnen en
hoepels, die zij op de Shetlandseilanden en elders van de hand
deden®quot;). Een
paar jaar later, in 1764, stelde het cohege voor, naast het uitvoerverbod van
schepen, voor de IJslandsche visscherij ook een uitvoerverbod van vischtuig uit
te vaardigen; bovendien zou men hier te lande niet mogen deelnemen aan

quot;) Resolutieboek Gecomm. 1730—1760, 1760_1773.

quot;) Zierikzee, Raadsnotulen, i8 enig April 1746. Arch. Visschersgilde, 21 April en 4 Mei
1746- Raadsnotulen. 10 en 17 April 1749; 18 Maart 1750; 27 April 1752. — Jan Kluit. Den Ouden
en Nieuwen Briel, Anno 1777. I. blz. 427 e.v., ms. in het Gem. Arch, van Den Briel; vgl. Not.
Arch. Brielle, I—II. Not. Daniël Rolandus. 26 September 1746 en 2 Mei 1747.

quot;) Arch. Groote Visscherij tot 1823. Nr. 6. fol. 561, 29 April 1750; Nr, 7, fol. 28 en 29 V.,
26 October en i6 November 1751; fol. 35 v°., 18 Januari 1752; fol. 39, 9 Februari 1752. —
Resolutieboek Gecomm. 1730—1760, 11 October 1751.

13nbsp;177

-ocr page 237-

uitrustingen ter zee in het buitenland en was het den varenslieden verboden
in dienst van buitenlanders te treden®®). Een algemeen belang was, dat de
IJslandsvaart, evenals de Groote Visscherij, vrijheid van impost op alle
middelen zou genieten, die zij op haar reizen naar IJsland gebruikte.
De Staten van Holland besloten, ten einde misbruik te voorkomen, dat
ieder jaar een lijst van de betrokken schepen met opgave van de verbruikte
middelen moest worden ingediend, opdat restitutie van den impost kon
plaats hebben®*). In de lijsten van schepen, die voor den vrijdom van impost
in aanmerking komen, zijn de namen van de reeders met het aantal schepen,
dat zij naar de Noordzee of naar IJsland zonden, opgenomen. Soms gingen
de vaartuigen zoowel naar IJsland als naar de Noordzee, zoodat wij voor
het juiste aantal IJslandsvaarders meer houvast hebben aan de opgaven
in de Rekeningenboeken.

Slechts enkele berichten over reizen naar IJsland zijn bewaard gebleven;
in 1752 werden de hoekers de Eendraght van Jan Uyttendoorn van Maas-
sluis, varende onder Willem Ariense Moerkerke, de Jonge Ary van Leendert
Denik onder stuurman Ary Brakel en de Jonge Willem Pieter van Lambert
Schelvisvanger onder stuurman Jan de Kromme, op hun terugreis van
IJsland door een zwaren storm overvallen, die het eerste schip zoodanig
toetakelde, dat het de beide andere slechts met moeite gelukte de Eendraght
behouden in Texel binnen te brengen. De hoeker van Abraham van der
Meer onder stuurman Klaas van der Korf, verloor in 1754 zijn mast ter
hoogte van de Doggersbank, maar wist met inspanning van alle krachten
Maassluis te bereiken. Soms trof het ongeluk het schip nog vóór de reis naar
IJsland; dit was in 1779 het geval met den hoeker de Pieter en Johanna van
Pieter Schim, die onder Robbregt de Vos op de uitreis onder Den Briel in
een onweer zijn mast verloor®®).

Wat den afzet van de visch betrof, was de verhooging van de invoer-
rechten in Frankrijk een ernstige belemmering van de visscherij. De oorlogs-
jaren van 1780 e.v. droegen er ook toe bij, dat de visscherij achteruit ging.
Al waren de schepen ter kabeljauwvisscherij onder IJsland vrij van de
verpHchting om den derden man van hun equipage voor de Admiraliteit
af te staan, toch baarde de veiligheid en bescherming van de visschersvloot
den reeders groote zorgen. In later jaren namen vele varenslieden dienst

quot;) Resolutieboek Gecomm. 1760—1773, 11 en 14 April en 9 Juni 1764.
»*) Res. Staten van Holland, 6 Mei en 9 October 1750. Arch. Groote Visscherij tot 1823,
Nr. 6, fol. 565, 26 Mei 1750. Maassluis, Arch. Gecomm., Port. 9, 9 October 1750; Ujsten van
schepen, 1753 en 1763—1840. Resolutieboek Gecomm. 1730—1760,12 Mei en 20 October 1750.

«») Recht, Arch. Maassluis, Nr. 157, deel 13, acte 17, 17 October 1752; acte 26, 4 October
1754; deel 20, acte 26, 27 April 1779,

-ocr page 238-

op de schepen, die van Oostende uit ter visscherij onder IJsland werden uit-
gereed, tot groote ergernis van de reeders, die zich door deze concurrentie
hun werkkrachten zagen ontnomen®«). Hoe de geïnteresseerden in 1788 e.v.
moeite deden om met behulp van een premie de kwijnende IJslandsche
visscherij weer op de been te helpen, een proces, dat zich tot in de 19de
eeuw voortzette, zullen wij in ons laatste hoofdstuk met een enkel woord
behandelen.

Het contact van de kabeljauwvisschers met de IJslanders was in de i8de
eeuw lang niet meer zoo intens als vroeger; maar in de volksverhalen leven
de Hollandsche visschers voort als de best bekende onder de vreemdelingen.
Evenals bij den smokkelhandel in de 17de eeuw speelde de tabak in den
ruilhandel een groote rol. Wij zagen reeds, hoe in 1671 de drie rollen tabak,
die Torfi Hakonsson aan den sysselman Jón Vigfüsson verkocht, beiden
noodlottig werden. De Hollandsche tabak gold als de beste en heette op
IJsland „langferöamannstóbakquot;, i.e. „reizigerstabakquot;. Jón Vigfüsson,
bisschop van Hólar, die zich ondanks zijn geestelijke waardigheid gaarne
met den handel met buitenlanders inliet, droeg den naam van „Bauka-Jónquot;,
„tabaks-Jónquot;quot;).

In de 17de eeuw leefde er op IJsland een dichter, Igt;orvaldur Rognvalds-
son van Sauöanes, bekend om zijn runenkennis en tooverij. Rondom deze
figuur ontstond een cyclus van volksverhalen, waarin de Hollandsche
visschers een voorname plaats innamen. Daartoe behoort de overlevering
van den HoUandschen dogger, die in het Svarfaöardal algemeen bekend
is. Het verhaal gaat, dat Igt;orvaldur eens in het voorjaar geen tabak meer
had; zoo iets gebeurde meer, als de Deensche schepen pas laat
kwaraen®8).
Vaak voorzagen de HoUandsche visschers, die doorgaans vroeger kwamen,
in de dringendste behoeften. £gt;orvaldur, die naar een hartig snuifje verlangde,
sprak toen een bezwerende strophe om een HoUandschen dogger naar
den Eyjafjord te laten komen. Terstond Uep de wind om en een storm
dreef den volgenden dag een schip den fjord binnen, dat inderdaad een
HoUandsche dogger bleek te zijn, zoodat I^orvaldur zijn hartewensch kon
bevredigen. Niet altijd was de verhouding tusschen den dichter en de
vreemdelingen echter zoo goed.

Resolutieboek Gecomm. 1784—ï794. 9 Februari en 5 Maart 1787; 17 en 25 April 1787,
vgl. het placcaat der Staten Generaal van 26 Juni 1780.

quot;) Aöils, Monopolhandel, blz. 634 en 642. Hestsanndll.

quot;) J. C. Poestion, Isländische Dichter der Neuzeit, 1897, blz. 237—241, „Schiffsneuig-
keitenquot; naar Arni Böövarsson: een zeer humoristische schildering van de vreugde der IJslandsche
bevolking, als eindelijk het langverwachte schip uit Denemarken komt met tabak en brandewijn,
en de Katzenjammer tot slot, als de boeren hun visch en kousen hebben verhandeld tegen ter-
stond opgedronken brandewijn en met leege handen thuis komen.

-ocr page 239-

Eens, toen er een Hollandsche dogger binnenvoer om water in te nemen,
gingen Porvaldiir en zijn vrouw aan boord om wat tabak te halen; zij was
een hartstochtelijk rookster. Toen de kok zich vrijpostigheden tegenover
haar veroorloofde, kwam het tot handtastelijkheden, waarop Igt;orvaldur een
vervloeking over den kok uitsprak. De bemanning van den dogger, ontzet
over de onduldbare pijnen, die de kok kreeg te verduren, vroeg den dichter
zijn toorn te matigen. Igt;orvaldur sprak toen een tweede strophe, waarin de
kok veroordeeld werd om tot het einde zijner dagen op zee te blijven rond-
zwalken. Ook dit vonden de anderen nog te erg, want zij zouden dan ook de
dupe worden van deze vervloeking. Tenslotte het ïgt;orvaldur zich verbidden
en stelde zich tevreden met de uitspraak, dat de kok niet in volle zee, maar
slechts in een beetje water zou verdrinken. Dit gebeurde ook. Toen het
schip behouden weergekeerd was, struikelde de kok op weg naar huis
op de brug over een kanaal en verdronk. Zijn moeder besloot haar zoon
te wreken; ook zij beschikte over toovermacht en zond in het volgende
jaar met de visschers een spook naar IJsland om Igt;orvaldur te straffen. Maar
de dichter was het spook te slim af en kroop onder den buik van zijn paard,
toen het spook hem uit het zadel wilde hchten, zoodat het alleen het paarden-
tuig in handen kreeg. Ook twee vrienden van den kok, o.a. zijn broer,
trachtten Porvaldur te betooveren; zijn macht over hen bleek echter sterker,
zoodat zij blij waren er heelhuids af te komen®®).

In de IJslandsche annalen zijn de berichten over de Hollandsche schepen
in de i8de eeuw niet meer zoo talrijk. Tijdens den Districtshandel werd
IJsland voldoende van de noodzakelijkste waren voorzien, al waren er
natuurlijk uitzonderingsgevallen. Maar zoo nu en dan worden er Hohandsche
schepen genoemd, b.v. op Palmzondag in 1700 sloeg een Hohandsche dogger
bij Hólmur tegen de rotsen te pletter; in 1718 kwamen er twee Hollandsche
schepen in den Hvalfjord en één in Hafnarfjord®quot;). Langzamerhand ver-
dwijnen de Hollanders uit de annalen om in de mondehnge verhalen weer
op te duiken. In de eerste decennia van de i8de eeuw waren de HoUanders
in de Westfjorden telken jare terugkeerende gasten; nog leven zij in de her-
innering van de boeren voort. In den Talknafjord b.v. maakte de bevolking
haar truien, kousen en wanten naar den smaak der vreemdehngen. Effen
breiwerk was niet in tel; alles moest bont zijn met ingebreide ruitjes en
rozen. De geheele bemanning der doggers dreef gelijkelijk handel, de kok
zoowel als de schipper. De matrozen mochten zooveel goederen meenemen,
als zij onder en in hun kooi konden bergen. Zij brachten allerlei lekkernijen

Jón Porkelsson, Pjóösögur og munnmaeli, n:^tt safn. Reykjavik 1899, blz. 388, 405—

408 e.v.

w) Valla-anndll; Viöauki Fitja-anndls.

-ocr page 240-

mee, b.v. tabak, stroop, zoethout, peperkoek, gebrande koffie, bruine suiker,
kaas, rozijnen, tot Haarlemmerohe toe; verder vischhjnen, haken, vlas,
hnnen, jutte, hennip en allerlei aardewerk.

Volgens de IJslanders waren de Hollanders allesbehalve onnoozel om
mee te doen te hebben. Het beste was zich te houden, of men niets wilde
koopen en vooral niet te vlug toe te happen, maar over ieder ding lang te
marchandeeren. Nu, het is den IJslanders wel toevertrouwd om zich met
zaken doen niet te haasten! De gesprekken werden gevoerd in een apart
taaltje, dat de Hollanders voor IJslandsch en de IJslanders voor Hollandsch
versleten; niettemin begrepen zij elkaar uitstekend. Een HoUandsche schipper,
Jón Arason (Jan Ariensz. ?) genaamd, voer jaren achtereen op den Talknafjord
en sprak zuiver IJslandsch. Hij verkocht een soort doeken, donker met
witte strepen, die de vrouwen op de wijze van sjaals droegen en als kostbare
stukken in eere hielden; zij heetten naar hem „Jón Arasonsdoekenquot;. Zooals
zoovele Hollandsche schippers nam ook hij iedereen mee, die om de een of
andere reden IJsland wilde verlaten en redde daardoor vaak misdadigers.
Hij het zich echter nooit voor den overtocht betalen, ook niet met visch.
Zelfs de romantiek van een IJslandsche, die haar man en kinderen voor
hem in den steek liet en meevoer, ontbreekt niet. Zij werd echter hier te lande
door andere IJslanders herkend en Jón was gedwongen haar weer naar haar
man terug te brengen«^).

Mogelijk zijn er nog meer van dergelijke verhalen in ons onbekende
bronnen verscholen. Mondehnge verhalen hebben op IJsland een lang leven
en de Hollandsche visschers hebben over het algemeen een gunstige pers
gehad, hoewel er ook hier uitzonderingen op den regel zijn. In de 17de eeuw
kwamen de Hollanders voor den handel speciaal in den Breiöafjord en voor
de walvischvangst op de Noordkust; in de i8de eeuw zaten onze visschers
voornamelijk in de Westfjorden en op de Oostkust. Dit hing samen met den
trek van de visch en was dus aan wijzigingen onderhevig. In de verhalen
van visschers van Maassluis, die ons bewaard zijn gebleven, vinden wij telkens
de namen van baaien en fjorden ten Westen van Kaap Horn, en ten Westen
en ten Oosten van Langanes. In 1740, toen Denemarken krachtig optrad
tegen de Nederlandsche visschers, werd de visscherij grootendeels op de
Oostkust van IJsland uitgeoefend. Tegen het einde van de i8de eeuw, in de
minder gunstige jaren voor de kabeljauwvangst, vinden wij daarentegen
telkens de Westfjorden genoemd. Een bizonder aardig
reisverhaal van de
lotgevallen van een Hollandschen dogger van Vlaardingen in 1782 is het
„Dagverhaal der merkwaardige Rampen en Wederwaardigheden, overge-

•1) amp;orsteinn Erlingsson, Sagnir Jakobs gamla. Reykjavik 1933. Tdlknfiröinga-saga,
blz. 116—
119.

-ocr page 241-

komen aan het Scheepsvolk van het Schip de Jonge Alidaquot; van stuurman
Frans van den Broek, door Jan Maartensz. Groen, één der opvarenden, na
de behouden thuiskomst te boek
gesteld®^).

Hiermede besluiten wij de kabeljauwvisscherij en' keeren naar 1740
terug, toen de visscherij onder IJsland door een ernstig conflict met Dene-
marken over het dominium maris in het Noordelijke gedeelte van den
Atlantischen Oceaan in het middelpunt van de diplomatieke belangstelling
kwam te staan en aan vele en velerlei verwikkelingen van de Europeesche
politiek werd vastgeknoopt.

«2) Dit zeer zeldzame werkje is in het bezit van den WelEd. Gestr. Heer Mr. F. C. Koch

te Rotterdam, die mij met groote bereidwilligheid toestond het hier af te drukken, zie bijlage L.

lt;

-ocr page 242-

ZEVENDE HOOFDSTUK.

De Strijd over het Dominium Maris (1740—1742).

Bij de behandeling van de walvischvaart hebben wij reeds opgemerkt,
dat de koning van Denemarken het liefst had gezien, dat de ingezetenen
van de Republiek hem vergunning hadden gevraagd voor de walvischvangst
in het Noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan. Er was echter
geen denken aan, dat de Republiek in een dergelijken eisch zou treden en
Christiaan IV miste de kracht om zijn wil door te drijven. Bij de wrijving
over de walvischvangst onder IJsland in de jaren 1631—1632 en 1634—1635,
waarbij Jacob Sebastiaensz. Coel als vertegenwoordiger van 's konings be-
langen in de Republiek optrad, werden dezelfde motieven aangevoerd:
handel en visscherij waren het monopolie van de Deensche onderdanen,
voor zoover zij als participanten van de IJslandsche Compagnie daarvoor in
aanmerking kwamen. Doch de bepaling, vervat in hun privilege voor de wal-
vischvangst, dat zij gerechtigd waren alle walvischvaarders en doggers, binnen
een bepaalde zóne rondom IJsland aangetroffen, aan te houden en op te
brengen, werd nimmer naar de letter uitgevoerd. De confiscatiën, die in
den loop van de 17de eeuw plaats vonden, betroffen schepen, die handel
hadden gedreven in strijd met de privileges van de IJslandsche Compagnie;
van verboden visscherij of een verboden zóne was geen sprake^). Het is echter
niet onmogelijk, dat in dit geval een maatregel, aanvankelijk bedoeld om
het naderen van de kust en den daarmee samenhangenden smokkelhandel
tegen te gaan, eerst op den duur een principieele zijde heeft gekregen.

Voor het eerst in 1688, bij de confiscatie van de Hoop, die bij de
Faeröer op kabeljauw vischte, wordt het argument van de verboden zóne
te berde gebracht, toen de aanklacht van verboden handel te zwak bleek.
Dit was in 1698, na de aanhouding van de Hoop van Zierikzee, in nog veel

X) Zie blz. 57—65 en hoofdstuk V passim.

-ocr page 243-

sterker mate het geval; bij de procedure, die toen door onzen resident te
Kopenhagen, Robert Goes, ten behoeve van de reeders werd gevoerd, vinden
wij voor het eerst in extenso het tweede artikel van de verordening van
13 Mei 1682 aangehaald, waarop de confiscatie werd gegrond. Het luidde
als volgt:

„Sal de gemelte Compagnie alleen toegelaten en wesen te han-
delen en kopen ende vercopen op IJslandt, Feroe ende de andere
kleyne daeronder leggende havenen ende baeyen, alsmede te vissen
vier mijlen rontom 't landt in de zee, ende geene andere, 'tsij inlandse
ofte vremde, onder straff ende verbeurte van 't schip ende goet,
waer het aengetroffen wert. Betrapt men yemand hier jegens ofte
het landt naders als vier mijlen eenige handel of doggerij te drijven,
soo sullen haere waeren met de schepen geconfisqueert ende aen de
Compagnie vervallen wesen ende de personen, die daerop varen, daeren-
boven nae gelegentheyt van de saeck gestraft werden aen 't lighaem.quot;

Goes zag terstond het groote gevaar in van een dergelijke pretensie van
Deensche zijde en schreef in een begeleidend schrijven aan de Staten-Generaal:
„Bijaldien nu haer Hoog Mogende geheven te verstaen, dat, gelijck aen
Sijne Majesteyt toekomt de souverainiteyt van de voors. eylanden, denselven
also compareert de souverainiteyt van vier mijlen zee rontom deselve, sie
ick niet, dat in deze saeck met vrugt yets meer kan werden gedaen, vermits
het in confesso is, dat de schipper binnen de voors. vier mijlen heeft gevistquot;®).

De kwestie van de verboden zone, waarop Denemarken uit hoofde van
zijn dominium maris aanspraak maakte, bezorgde den resident meer hoofd-
brekens, getuige zijn overweging: ,,off men derhalve hier bevoegt is soodanige
ordonnantiën te maken, waer bij schip en goet verbeurt sou werden verclaert,
soo ymant op vier mijlen nae de voors. eylanden wilde naderen, en soo
jae (als haer Hoog Mogende apparentelijck suhen sustineren van neen),
off het redelijck is, dat soodanige ordonnantie, doorgaens niet werdende
opgevolgt (gelijck den schipper seyt wel te weten, dat sij buyten executie
wert gehouden), nu levendig wert gemaeckt om goet te maecken een con-
fiscatie, daer men anders geen mouw aen weet te stehen.quot; De Staten-Generaal
spraken ook hun bevreemding uit, dat de koning anderen natiën de wet wilde
voorschrijven, waar het de vrijheid van de zee gold; bovendien had een
college als de Admiraliteit te Kopenhagen niet de bevoegdheid om een
volkenrechtelijk geschil te beslechten. Van Deensche zijde dorst men de
consequentie van een veroordeeling op grond van verboden visscherij ten-
slotte toch niet aan, maar de Hoop werd niet vrijgegeven. Het vonnis

Zie blz. 169—171. — Lias Denemarken, Nr. 5920. dat. 31 December 1698/10 Januari,
ree. 23 Januari 1699 met bijlage.

-ocr page 244-

bleef echter op twee gedachten hinken, zoowel van verboden handel als
van visschen binnen de vier mijlen®).

Als precedent van de gebeurtenissen in 1740 is dit voorval van zooveel
beteekenis, dat wij hier de voornaamste overwegingen m het kort weergaven.
In de i8de eeuw kwam het op grond van dezelfde Deensche pretensiën tot
een veel ernstiger conflict over de visscherij onder IJsland. In de Neder-
landsche geschiedbronnen vindt men heel weinig gegevens over dit geschil;
slechts Beaujon behandelde de zaak in het kort bij de bespreking van de
IJsIandsche kabeljauwvisscherij«). Wij zagen reeds in het aan die visscherij
gewijde hoofdstuk, dat de diplomatieke moeilijkheden in de practijk weinig
afbreuk aan het bedrijf zelf hebben gedaan, behoudens het verhes van eenige
schepen. Onze IJslandsvaarders stevenden met evenveel gemoedsrust als
tevoren ter visscherij, zij het dan, dat zij de voorzichtigheid in acht namen
om niet al te dicht onder het bereik van de Deensche kruisers te komen.

Laat ons thans het verloop van den strijd over het dominium maris nader
bezien. Hoewel ons uit de Nederlandsche archieven weinig gegevens over de
visscherij in de jaren vóór 1740 ten dienste staan, moet het bedrijf in die
periode tamelijk druk zijn uitgeoefend. Verscheidene sysselmannen schreven
naar Kopenhagen om over het optreden van de vreemde visschers, in het
bizonder de Nederlandsche, te klagen. Hun klachten zijn daarom van
belang, omdat de strafexpeditie van 1740 grootendeels naar aanleiding
van hun berichten op touw werd gezet. In 1737 b.v. schreef Jón Bendixsen
(Benediktsson), sysselman van de NoröurJ)ingeyjars5^sla, dat de bevolking
van Langanes ten zeerste van de visschers te lijden had; niet alleen
verdreven deze de IJslanders van de beste vischplaatsen, maar waar zij aan
land kwamen, bedreigden zij de boeren en namen hun het vee af. Jón
Jónsson, wiens district niet nader wordt aangeduid, klaagde in 1738, dat
de geheele Noordkust van Langanes af naar het Westen toe, door de Neder-
landsche visschers werd geblokkeerd. Hij sprak ook zijn verontwaardiging
uit over het feit, dat zij de visch aan boord schoonmaakten en den afval
in zee wierpen; hierdoor lokten zij de visch van de kust weg tot ver in zee,
waar de IJslanders niet konden komen. Volgens het octrooi van de IJslandsch-
Finmarksche Compagnie mochten zij niet binnen vier mijlen van de kust
visschen, maar daar stoorden zij zich totaal niet aan. Ook uit de West-

») Lias Denemarken, Nr. 5920, dat. 17/27 Januari, rec. 3 Februari 1699; memorie van
Robert Goes d.6n koDÏng dd. 13/23 Februari 1699 e.a., zie blz, 171» noot 37.

«) Beaujon, cap. 5, „Dominium marisquot;, blz. 186. 199—209. Wagenaar, Vaderiandsche
Historie, XIX, blz. 278—280. Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, 1751, IX.
cap. 6. blz. 378. noot 3. P. J. Blok. Geschiedenis van het Nederiandsche Volk. VI. blz. 136.
noemt wel den strijd over het dominium maris, maar niet naar aanleiding van IJsland.

-ocr page 245-

fjorden kwamen in 1739 dezelfde klachten; het Deensche schip voor den
Patreksfjord en Bildudal had slechts een halve lading kunnen krijgen.
Voor de kust van de Baröastrandar- en fsafjar9ars;^sla zouden wel een 150
Nederlandsche visschersschepen hebben gevischt, die de vangst voor de IJs-
landers bedierven, aangezien de bevolking zich in haar kleine booten niet
zoover in zee kon wagen®).

Naar deze klachten te oordeelen was de houding van de Hollanders
tegenover de IJslanders ten kwade veranderd vergeleken bij de 17de eeuw,
toen hun optreden over het algemeen gunstig werd beoordeeld. Nu waren
de schippers der handelsschepen veel meer op een goede verhouding met
de IJslanders aangewezen dan de visschers. De voortdurende wrijving met
de Deensche kooplieden werkte in de hand, dat de bevolking haar toevlucht
tot den smokkelhandel nam. Voor den gunstigen afloop van de negotie
was een goede omgang tusschen IJslanders en vreemdelingen een eerste
vereischte; daaraan heeft het in de 17de eeuw doorgaans niet ontbroken.
De gevaren van de scheepvaart op de onherbergzame kusten kweekten een
kameraadschappelijke verhouding tusschen de bewoners van de afgelegen
fjorden en de zeelui, wat den ruilhandel ten goede kwam.

Met de visschers was het anders gesteld. Voor de uitoefening van hun
bedrijf waren zij veel minder afhankelijk van de bevolking dan de schippers
van de 17de eeuw. De vooruitgang in den scheepsbouw stelde hen in staat
de reizen naar en van IJsland in een korter tijdsverloop te volbrengen, zoodat
het aanloopen van de IJslandsche havens niet meer zoo'n gebiedende nood-
zakelijkheid was als in vroeger tijd. De Hoop van 1688 rekende b.v, op een
reis van achttien weken en nam levensmiddelen voor dien tijdsduur mede.
Viel de overtocht echter tegen of verspeelde men tijd met het zoeken naar
een goede vischplaats, dan was het noodig op IJsland levensmiddelen in
te slaan, vnl. versch vleesch en water. Zoo bleef het contact met de be-
volking bestaan, daar beide partijen bij dergelijke gelegenheden van de
mogelijkheid tot ruilhandel gebruik maakten. Nu de visch als handelswaar
niet meer in aanmerking kwam, waren het de wolwaren, die tegen brandewijn,
tabak en gebruiksvoorwerpen werden geruild.

De IJslanders, die in de eerste helft van de i8de eeuw minder over
het gebrek aan noodzakelijke waren hadden te klagen en zich meer op de
visscherij begonnen toe te leggen, waardoor hun koopkracht steeg, wenschten
niet door de vreemdelingen hierin te worden gedwarsboomd en be-
schouwden op dit gebied de buitenlanders dus meer als concurrenten dan
vroeger. Dit droeg er misschien ook toe bij, dat zij minder goed over de

Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 26a, 16 September 1737, 21 September 1738 en
16 September 1739.

-ocr page 246-

Hollanders waren te spreken. De IJslandsch-Finmarksche Compagnie, die
sinds 1733 den handel op IJsland verzorgde, had volgens het 6de en 7de
artikel van de verordening van 15 December 1732 het recht om alle niet-
geprivilegeerde visschers binnen vier mijlen van de kust op te brengen;
de sysselman van het betrokken district moest bovendien alle vreemdelingen,
die binnen zijn ambtsgebied handel dreven, opsporen en vonnissen. Schip
en goed moesten naar Kopenhagen worden opgezonden en zouden door de
Admiraliteit voor goede prijs worden verklaard«).

Na de in 1737, 1738 en 1739 ingekomen klachten besloot de Compagnie
aan het optreden der visschers paal en perk te steUen en wendde zij zich tot
de Rentekamer, die een onderzoek instelde. Het resultaat was, dat Edvard
Holst, secretaris voor het district Trondhjem, IJsland en de F^röer een
memorie opstelde, waarin hij een plan de campagne ontwierp. Hij wees er
op, hoe de overtredingen der visschers van tweeërlei aard waren; 1°. kwamen
zij zóó vroeg in het jaar in de buitenhavens op de Faeröer, dat zij reeds
lang hun waren, als tabak en brandewijn, tegen kousen hadden verhandeld,
eer de handelsbedienden op de hoofdplaatsen er de lucht van kregen, en
2°. oefenden zij de visscherij onder IJsland uit binnen de verboden zóne.
Wat het eerste punt betrof, bedierven zij de markt voor de Faerösche waren,
en wat het laatste aanging, had de bevolking op IJsland ernstig onder
hun bedrijf te lijden, getuige de brieven der ambtenaren. Hij stelde den
koning voor, zoo vroeg mogelijk in het voorjaar een klein fregat naar de
Faeröer en vervolgens naar IJsland te zenden om alle vreemde schepen,
binnen den afstand van vier mijlen van de kust aangetroffen, op te brengen
en op IJsland te laten vonnissen').

Christiaan VI besliste, dat de zaak in zijn geheimen raad zou worden
behandeld en belastte zijn raadsheer Johan Sigismund von Schulin met de
afwikkeling. Von Schulin was tevens als eerste secretaris van de buitenlandsche
kanselarij met de aangelegenheden, die zich tusschen Denemarken en de
Republiek voordeden, belast; hij kreeg dientengevolgezoowelde buitenlandsche
als de binnenlandsche correspondentie over de kwestie in handen en werd
dus de man, in wiens handen de draden tezamen kwamen. Al spoedig bleek,
dat de regeering van zins was de aanwijzingen van Holst op te volgen; half
Mei 1740 werd de instructie voor Christopher Klog, den kapitein van het
fregat de Blauwe Reiger, opgesteld. Zijn opdracht was alle niet-geprivilegeerde
visschers, die .binnen de verboden zóne visschende werden aangetroffen,
op te brengen en te laten vonnissen. Voor ons is het artikel van zijn instructie,

«) Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 2, extract zonder datum.

') Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 26a, schrijven van de Rentekamer aan den koning
d.d. 9 Januari 1740.

-ocr page 247-

dat de route vaststelde, het leerzaamste, aangezien wij daaruit te weten komen,
waar onze visschers zich plachten op te houden. Dit bleken vooral de West-
fjorden te zijn, nl. de Patreks-, Arnar-, D;^a- en Isafjord. Vooral de kleinere
fjorden en baaien als de Talkna-, önundar- en Sügandafjord en de Lutzebay
meer naar het Noorden toe, waren in trek; deze boden de beste gelegenheid
tot een ongestoorden smokkelhandel. Meestal bleven zij ten Westen van
Kaap Noord (Kaap Horn), daar het poolijs hen zgn. verhinderde benoor-
den om te zeilen. Dit was echter, evenals het innemen van versch water,
een voorwendsel om in de Westfjorden te blijven liggen en met de bevolking
handel te drijven®).

Eind April hadden de IJslandsvaarders in volslagen onwetendheid van
hetgeen hun boven het hoofd hing, naar IJsland koers gezet. Of de hoekers
van Maassluis, w.o. de Anthony onder stuurman Teunis Ariensz. Gorter
en de Anna onder stuurman Salomon IJsbrandsz. van Leeuwen, eerst op
de Westkust hadden gevischt en vervolgens om Kaap Horn heen naar
het Oosten waren gezeild, of dat zij ditmaal direct langs de Oostkust van IJs-
land waren gestevend, valt uit de attestatie der bemanning van beide
hoekers niet op te maken, maar vast staat, dat zij ter hoogte van de Oost-
fjorden den Deenschen kruiser in het vizier kregen. De visschers waren
in de baai van Lommerfort (Loömunöarfjord) binnengevallen om pools-
hoogte te nemen en hadden van de bevolking vernomen, dat er gevaar
dreigde. De Anthony had kort daarop het opbrengen van drie hoekers,
w.o. twee van Maassluis, gezien en meende, dat zij naar de baai van Waeter-
fjord (Wapenford, Vopnafjord) waren opgebracht. De Anna was bij de
Burgerfort (Borgarfjord) getuige van het nemen van vier schepen, die naar
Koljemol (Kohumüli) waren gevoerd. Toen zij van een IJslander hoorden,
dat er nog meer slachtoffers, ook uit Zeeland, waren gevallen, sloeg hun
de schrik om het hart en voelden zij zich gedrongen „gemelte hunne
visscherij te quiteeren ende naer huys te zeylenquot;®).

Volgens het verslag van zijn kruistocht had de commandant van de
Blauwe Reiger onder de Fseröer geen ongeprivilegeerde schepen aangetroffen
en was hij wegens het slechte weer eerst langs de Oostkust van IJsland
gezeild. Onze visschers hadden wel pech gehad. Begin Juni betrapte Klog drie
hoekers op twee mijlen van de kust, nl, 't Jongste Kind van schipper Cors
Jansen van Maassluis, de Jonker Gerrit van WiUem Willemsen en de Jonge
Johanna van Jan Jansen Brouwer, beide van Vlaardingen. Nadat hij de
schepen naar den Reyöarfjord had opgebracht, voer hij nogmaals uit

«) Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 26a. 16 Mei 1740.

») Documenten Holland, Nr. 1922, verklaring voor schout en schepenen van Maassluis,
3 Augustus 1740.

-ocr page 248-

en nam drie weken later de Portugal van Jan Jansz. Bos van Maassluis,
de Dadelboom van Crijn Vroolijk, de Gekroonde Kabeljauw van Pieter
Gerritsz. en de Jonge Clasina van Claes van der Nat, alle drie van Zierikzee.
Zoodra ook over de vier laatste hoekers het vonnis geveld was, kon de
Blauwe Reiger met haar prijzen naar Kopenhagen zeilen. Klog verdeelde
zijn bemanning over de schepen en aanvaardde half Augustus de terugreis.
Onderweg maakte de Hohandsche bemanning van de Jonker Gerrit het
plan zich weer van het schip meester te maken, maar een hd van de Deensche
equipage wist dit te verijdelen. De Portugal raakte met slecht weer van het
fregat af, maar bereikte zonder ongevaUen de plaats van samenkomst in
Ny-Hellesund in Noorwegen. Dit was echter niet het geval met de Jonge
Johanna, wier bemanning den Deenschen cadet met zijn bootsvolk in het
ruim opsloot en zegevierend met haar gevangenen in de Republiek terug-
keerde, waar Hans Henrich Eller, de cadet, en de matrozen te Amsterdam
werden opgesloten. De bemanning der hoekers onderging te Kopenhagen het-
zelfde lot; de schepen werden in afwachting van een nadere beshssing opgelegd^quot;).

Behalve zijn journaal leverde de commandant van de Blauwe Reiger
een aantal documenten in, die betrekking hadden op de proceduren op
IJsland. Onze resident te Kopenhagen, Gillis Coymans, die zijn handen vol
zou krijgen met deze geschiedenis, deed terstond moeite om een copie van
de stukken te bemachtigen, wat hem pas in October gelukte. Hieruit blijkt,
dat ïgt;orsteinn Sigurösson, sysselman van de Noröurmulas^^sla, ii Augustus te
Hólmar aan den Reyöarfjord kapitein Klog met de schippers van de vier het
laatst opgebrachte hoekers voor zich kreeg. Feitelijk viel het proces onder
het ressort van den sysselman van de Suöurmülasysla, Hans Wium, maar
deze ambtenaar was op tournée. Ook Porsteinn had niet onmiddellijk aan het
bevel van den Deen gehoor kunnen geven, daar hij ziek was ten gevolge
van een moeilijken tocht in sneeuw en regen; bovendien was hij al over de
zestig. Keerde zijn collega van het Zuidelijke district niet spoedig terug, dan
zou hij, om den kapitein ter wille te zijn, de zaak op zich nemen. Toen Hans
Wium inderdaad op zich liet wachten, aanvaardde Igt;orsteinn de reis naar
den Reyöarfjord, waar de Deen al vol ongeduld te Hólmar wachtte. Klog
had in zijn herhaalde brieven aan den sysselman reeds geïnsinueerd, dat die
ziekte een voorwendsel was om zich aan zijn plicht te onttrekken, wat
I^orsteinn met een lang verhaal over zijn kwalen weerlegdequot;).

Island og Faïröer, Suppl, 2, Nr. 26a, rapport van Christopher Klog, 8 September
1740; brief van Hans Henrich Eller uit Amsterdam, i October 1740; 3, 4 en 8 October 1740.

quot;) Documenten Holland (die gedrukt en niet geïnsereerd zijn in de gedrukte registers
van Haar Ed, Groot Mogenden), 1740—1744, Nr. 2033, Nr. 16, bijlagen van de missive van
Coymans, dat. 18, rec. 25 October 1740: 22 en 25 Juli, 4, 7, 13 en 15 Augustus 1740; vgl. Res,
Staten-Generaal, 25 October 1740.

-ocr page 249-

Bij het verhoor bleek Jan Jansz. (van den) Bos, schipper van de
Portugal, te zijn uitgevaren voor Lambert Schelvisvanger, burgemeester
en chirurgijn te Maassluis. Behalve lo rollen tabak om versch vleesch voor
te koopen had zijn reeder hem niets meegegeven om te verhandelen; hij had
inderdaad in den Vopnafjord een schaap gekocht, maar verder slechts ge-
vischt. Crijn Vrolijk van de Dadelboom, die evenals Pieter Gerritsz. van de
Gekroonde Kabeljauw, voor rekening van Tonis van der Os te Zierikzee
voer, had ter hoogte van de Sandbogt (Sandvik) gevischt; zijn makker had
in den Loömunöarfjord vier schapen van de IJslanders gekocht in ruil
voor vischlijnen en tonnen. Ook de Jonge Clasina van Claes van der Nat,
uitgereed door Abram van Gaveren te Zierikzee, had op dezelfde hoogte
gevischt en ook wat schapenvleesch ingeslagen. De schippers loochenden
niet, dat zij binnen den afstand van vier mijlen van de kust hadden gevischt,
maar verklaarden niet van deze beperkende bepaling op de hoogte te zijn,
De sysselman sprak het vonnis uit, waarbij zij aan overtreding van het vis-
scherijverbod werden schuldig verklaard. Dat beetje ruilhandel, dat zij met
de IJslanders hadden gedreven, was echter van zóó weinig belang, dat de
lijfstraf voor dit vergrijp hun werd kwijtgescholden. De Deensche comman-:
dant achtte het vonnis veel te zacht; die rollen tabak toonden duidelijk aan,
dat de schepen waren gekomen om te smokkelen. De uitspraak van het
gerecht, dat hij verphcht was zijn gevangenen naar Kopenhagen te brengen,
stond hem evenmin aan, maar de sysselman betoogde, dat het van de be-
volking niet te vergen was, dat zij zoo'n groot aantal Hollanders den winter
over den kost gaven. Het vonnis over de drie het eerst opgebrachte hoekers,
het Jongste Kind van Cors Jansen Jonghman, varende voor Ary Broer
van Maassluis, de Jonker Gerrit van Willem Willemsen en de Jonge Johanna
van Jan Jansen Brouwer, viel in denzelfden geest uit. De IJslandsche
rechters waren van oordeel, dati de beklaagden niets kwaads tegen de be-
volking hadden bedreven, Het feit, dat één der schippers tien paar kousen
aan boord had gehad, die hij bij het zien van het fregat in zee had geworpen,
telde niet zóó zwaar, dat lijfstraf moest worden toegepast. Ook de omstandig-
heid, dat zij niet op de hoogte waren van de bepaling omtrent de verboden
zóne, strekte tot verzachting van het vonnis. Daarmede kon de commandant
aftrekken; hoe hij met zijn hoekers naar Denemarken kwam, hebben wij
reeds vernomen.

Laat ons thans de reactie in de Republiek nagaan, toen het ongeluks-
bericht bekend werd. Nauwelijks had de bemanning van de Anthony en de
Anna begin Augustus haar verklaring over het opbrengen van een aantal
hoekers afgelegd, of het nieuws deed als een loopend vuurtje de ronde. De
Zweedsche gezant te 's-Gravenhage, Joachim Friedrich Preis, één der best

-ocr page 250-

ingelichte buitenlandsche gezanten, die voorbestemd was zelf ook nog een
rol in dit drama te spelen, teekende een paar dagen later reeds in zijn journaal
het bericht op. Het was te voorzien, dat de reeders er geen gras over zouden
laten groeien. 24 Augustus 1740 dienden zij een request bij de Staten van
Holland in uit naam van „de gesamentlijcke Reeders en Geïnteresseerdens
in en weegens de Cabeljauws Visscherij ter Zee om IJslandt navigeerende,
van Rotterdam, Delfshaaven, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis, te
kennen geevende, dat sij Supplianten, hunne Voorouders en Voorsaaten
een meenigte van jaaren herwaarts tot nu toe gerust en vreedelijcken met
hunne scheepen,
die van tijd tot tijd zijn geaccresseert tot honderd en meer, ie.r
voors. Cabeljauws Visscherij hebben genavigeert om IJslant voornoemt,
sonder aldaer of desweegens door wie het soude moogen weesen, eenige de
minste hinder of belet te ontmoeten, maar altoos hunne scheepen derwaarts
gesonden zijnde, na bekoomen Laadinge onverhindert weeder zijn gehaavent
ter plaatse, vanwaar dezelve waaren uitgevaarenquot;.

Het optreden van Denemarken zou afbreuk doen aan een belangrijke
navigatie en den ondergang veroorzaken van een bedrijf, waarin duizenden
bier te lande een bestaan vonden. Het was dus zaak, dat de Staten
-Generaal
bij monde van resident Coymans ernstig bij den koning van Denemarken
protesteerden. Behalve een protest bij Christiaan VI deden de Staten-
Generaal ook hun beklag bij den buitengewonen gezant van Denemarken
te 's-Gravenhage, Niels Griis, met wien zij einde Augustus een conferentie
belegden om zijn medewerking in te roepen. Preis weet hierover te vertellen,
dat Griis de aanhouding voorstelde als een uitvloeisel van het aan de
IJslandsch-Finmarksche Compagnie verleende monopolie, waaraan door
middel van de couranten in de Republiek bekendheid was gegeven; deze
wijze van bekendmaking wenschten de Staten-Generaal echter niet te
accepteereni2).

Ook de reeders van de uit Zeeland afkomstige hoekers besloten een
request in te dienen, nl. Tonis van der Os en Abraham van Gaveren, koop-
lieden te Zierikzee. Dit protest volgde denzelfden weg en kwam via de
Staten-Generaal in handen van Coymans, die inmiddels begin September
een memorie aan den koning had overhandigd om op de vrijlating der
schepen aan te dringen. Overigens ging de maand rustig voorbij, behalve
eenig geharrewar over den Deenschen cadet. Hans Henrich Eller. die te
Amsterdam gevangen zat. Het gerucht ging. dat hij een verklaring had onder-

Hollandical, Preis Journal, 1740—1741, Nr. 172, 7 Augustus 1740. — Hollandica I,
Generalt UthtSg af 1740—1741. Holland Republiek en Denemarken, 29 Juli/9 Augustus en
26 Augustus/6 September 1740. — Res. Staten van Holland. 24
Augustus 1740. Res. Staten-
Generaal, 26 Augustus 1740.

-ocr page 251-

teekend, waarin hij toegaf zelf eenige IJslandsche waren aan boord van den
hoeker te hebben gesmokkeld, ten einde later een voorwendsel te hebben
om het schip te arresteeren; uit zijn brief aan de Admirahteit te Kopenhagen
bleek, dat de stuurman van het bewuste schip wel had getracht hem tot
onderteekening van een dergelijke verklaring te dwingen en dit zelfs op zeer
hardhandige wijze, maar Eller had natuurlijk geweigerd^®).

10 October 1740 ontving Coymans een memorie, onderteekend door
Von Schulin, in antwoord op de zijne van begin September; de resident
kenschetste het Deensche antwoord als onvoldoende, aangezien de schepen
op grond van visscherij binnen de verboden zone opgebracht waren en
„de andere reedenen soo frivool sijn, dat se alleenlijk gesteld schijnen om
aan het antwoord een seekere extensie te geevenquot;. Vrijwel onmiddellijk nl,
12 October diende hij een tweede memorie in, waarin hij betreurde geen
gunstiger uitspraak te hebben verkregen. Dat vreemdehngen geen handel
op IJsland mochten drijven, was bekend; maar het verbod van visscherij
binnen vier mijlen van de kust was nieuw. Het verwijt, dat de visschers
door den afval van de visch in zee te werpen, de vangst zouden bederven,
achtte hij ongegrond; de zee was immers zóó uitgestrekt en bovendien:
„il paroit aussi peu probable que des gens, qui y viennent pêcher tous les ans
et dont l'unique gagnepain est la pêche, contribueront pour la ruinerquot;.
Bovendien was dat beetje ruilhandel niet van dien aard, dat het de confiscatie
van zes hoekers kon rechtvaardigen^«).

De zaak van den Deenschen cadet met zijn vijf matrozen kwam nu
in het middelpunt van de belangstelhng te staan, daar Griis, de Deensche
gezant te 's-Gravenhage, bij de Staten-Generaal een verzoek tot invrijheids-
stelhng indiende, waarop die van de schippers te Kopenhagen zou volgen.
Het college gaf de Admirahteit van Amsterdam bevel de Denen vrij te laten
en richtte hetzelfde verzoek tot de Admirahteit van Rotterdam, aangezien
het gerucht ging, dat twee der Deensche matrozen naar Vlaardingen waren
overgebracht om tegen één der schippers te worden uitgewisseld. De Staten-
Generaal gingen hiertoe over in vertrouwen, dat de koning niet alleen de
gevangenen zou loslaten, maar ook de schepen zou vrijgeven. Men bleef
te Kopenhagen echter op het standpunt staan, dat de hoekers volgens de

13) Res. Staten-Generaal, 8 October 1740. — Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 26a, i Oc-
tober 1740.

quot;) Missiven van Staat, Nr. 99, dat. 4, ree. 11 October 1740, met als bijlage een lijst der
schepen met verslag van de respectievelijke reizen, vgl. Res. Staten-Generaal, 11 October
1740. Res. Staten van Holland, 13 October 1740. — Lias Denemarken, Nr. 5945, dat. 11,
ree. 18 October 1740 met bijlagen, o.a. een Fransche copie van de Deensche memorie en het
antwoord van Coymans, d.d. 12 October 1740. Res. Staten-Generaal, 18 October 1740. Res.
Staten van Holland, 19 October 1740.

-ocr page 252-

ordonnantiën van 1682 en 1733 verbeurd waren verklaard en lichtte op eenige
ondergeschikte punten de Deensche opvatting toe. Het was o.a. niet waar,
dat de commandant van het fregat speciaal de Nederlandsche hoekers had
opgebracht en die van andere natiën ongemoeid gelaten; slechts degene, die
binnen de vier mijlen visschende waren aangetroffen, had dit lot getroffenquot;).

De Deensche regeering bracht harerzijds ook haar gezant te 's-Graven-
hage op de hoogte van den inhoud der memorie, opdat hij haar standpunt
zou kunnen verdedigen. Men zag te Kopenhagen terecht in, dat een precedent
van de grootste beteekenis was en het in de registers van de Admiraliteit
naslaan, of zich reeds vroeger een dergelijk geval had voorgedaan, nl. het
uitzenden van een Deensch oorlogsschip naar IJsland om vreemde visschers
op te brengen. Hier te lande nam voorloopig de beantwoording van de Deen-
sche memorie allen tijd in beslag, zoodat November zonder nieuwe pubhcatiën
voorbijging. Wel zond Coymans de vertaling over van de verklaringen van
commandant en opvarenden van het fregat, die tot grondslag voor het Deen-
sche antwoord hadden gediend, o.a. de mededeehng van Klog, dat hij de
hoekers, die buiten de vier mijlen waren aangetroffen, geen overlast had aange-
daan. Dit was b.v. het geval geweest met de Vrije Zee van Anthony van den
Berg uit Maassluis en Engelsche en Fransche visschers. De commandant had
ook de methode gevolgd om telkens, wanneer hij een haven binnenliep,
eenige matrozen naar de naastbij zijnde fjorden en baaien te zenden om
naar vreemde schepen te informeeren; zoo bleek in den Noorderfiord (Norö-
fjord) een Hollandsche hoeker te zijn geweest, die tekort aan brandhout
had, maar onverrichterzake weer zee had gekozenquot;).

De Zweedsche gezant te 's-Gravenhage, Preis, die zijn vorst zeer nauw-
keurig op de hoogte hield en getrouw de copieën der uitgewisselde stukken
overzond, had volop tijd om alles haarfijn uit te pluizen en gaf in een
niissive aan den koning van Zweden een
overzichtelijk verslag van hetgeen
zich tot nog toe tusschen beide regeeringen had afgespeeld. Daar hij op
onopvallende wijze met den Deenschen gezant voeling kon houden, zijn zijn op-
merkingen zeer de moeite waard. Zoo wist hij te
berichten, dat de Deensche
regeering voorloopig zeer voldaan was over den indruk, dien haar optreden
in de Repubhek had gemaakt. Het ging er nu om af te wachten, of men bij
de Admirahteit te Kopenhagen in hooger beroep zou gaan; daarin zou nl.
een erkenning liggen van de competentie der IJsIandsche justitie, die het
vonnis over de hoekers had geveld. Ook had Preis iets hooren mompelen

quot;) Res. Staten-Generaal, 21 October 1740. Res. Staten van HoUand, 21 October 1740.

quot;) Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 26a, 29 October en 8 November 1740. — Lias Dene-
marken, Nr. 5945, dat. i rec. 16 November 1740 met bijlagen, w.o. een vertaling van de
ordonnantie van 13 Mei 1682.

14

193

-ocr page 253-

over stappen, die de Republiek te Londen en Parijs overwoog om tot een
gemeenschappelijke actie te komen ten gunste van de vrije zeevaart, waarbij
visitatie was uitgesloten^').

Tot nog toe had men zich aan weerszijden bepaald tot het overhandigen
van nota's, die in onmiddellijk verband met het gebeurde stonden; dit zou
in 1741 anders worden. Het werd nu een strijd tusschen twee volkenrechte-
lijke opvattingen, die heel wat pennen in beweging bracht. Bij de be-
spreking van de kabeljauwvisscherij hebben wij reeds gezien, dat het
bedrijf zelf rustig werd voortgezet, zij het dan ook met meer voorzichtigheid
dan tevoren. De reeders hielden rekening met het gevaar van kruisende
oorlogsschepen en trachtten zich te vrijwaren tegen het risico van confiscatie
wegens verboden handel; zij waren tenslotte de dupe, daar het verlies van
schip en lading op de bemanning niet was te verhalen. Zoo vaardigde Zierikzee
nog in December 1740 een placcaat uit, waarbij overtreding van het verbod
van handel streng werd gestraftquot;).

In Denemarken zocht Von Schuhn een bekwamen verdediger van 's lands
belangen en verzocht Hans Gram, raad van j ustitie en archivaris, een uiteen-
zetting van het Deensche standpunt te geven; als uitgangspunt verschafte
hij hem eenige „argumentaquot;, die in 1699 hadden gediend om de confiscatie
van de Hoop op de Faeröer te rechtvaardigen. Zoo moet m.i. het schrijven
van Von Schuhn worden beschouwd, dat hij in December 1740 aan Gram
zond. De opdracht luidde na te gaan, welke gebeurtenissen en documenten
uit het verleden het recht van den koning om allen vreemdelingen de visscherij
binnen een bepaalde zóne te verbieden konden aantoonen. In den loop
van 1741 arbeidde Gram aan de hem toevertrouwde taak en ofschoon een
directe aanwijzing ontbreekt, mogen wij aannemen, dat Gram de schrijver
is van het lijvige boekdeel, dat onder den titel van „Summarische Deductionquot;
de Deensche pretensiën verdedigtquot;).

quot;) Hollandica I. Generalt Uthtäg, Denemarken en Holland Republiek, 18/29 November
1740. Extr. Ord. Envoyéns Preis Bref til Kungl. Mayt. 18/29 November 1740.

quot;) Zierikzee, Arch. Visschersgilde, placcaat van 12 December 1740.

quot;) Island og Faeröer, Suppl. 2. Nr. 26a, 29 December 1740. Voor de „Argumentaquot;, zie
Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 2, 13 Mei 1699.

Additamentum ad catal. ms, fol. 69, „Summarische Deduction über den Fischfang und
die Schiffarth in der Nordsee; mit beylagen. Autore A. Hoyerquot;, Univ. Bibl. te Kopenhagen. —
Het handschrift zelf geeft geen enkele aanwijzing omtrent de persoon van den schrijver, evenmin
een datum of jaar. In „Historiske Samlinger og Studier vedr0rende Danske Forhold og Person-
ligheder, isaer i det 17, Aarhundrede, udgivne af Dr. Holger Rordam, IV, Kobenhavn 1902quot;
vond ik een „Bidrag til Historieskriveren Andreas Hojers Levnedquot; (blz. 133—247 en 484—533),
waarin op blz. 531 de opmerking voorkomt, dat dit ms. „tUtegges
A, Hoyer, skont hans Navn ikke
findes der iquot;. Tevens bleek mij,datHoyer28 Augustus
1739 was overleden, terwijl in het ms. (11,3)
sprake is van „in dem abgelebten Jahr 1740quot;, Een vooruitzienden bhk wil ik den Deenschen

-ocr page 254-

Inmiddels maakte men te Kopenhagen aanstalten om de hoekers te
verkoopen, waartegen Coymans in een korte memorie protesteerde. Ook in
de Republiek werden de belanghebbenden ongeduldig en Zeeland diende
begin Januari 1741 een klacht bij de Staten-Generaal in, dat alle protesten,
zoowel bij monde van Coymans te Kopenhagen als te 's Gravenhage bij
Gnis, tot nog toe geen resultaat hadden opgeleverd. Doch de molens van
de regeering der RepubHek maalden langzaam, maar goed. Het onderzoek,
dat een commissie uit de Staten van Holland naar aanleiding van Coymans'
missiven had ingesteld, was uiterst grondig opgezet. In zijn resolutie
van 21 Januari 1741 drong het gewest er op aan, dat de resident te Kopen-
hagen nogmaals tegen de confiscatie der hoekers zou protesteeren en ver-
klaren, „dat den Staat nooit sal erkennen het regt van eenige Moogentheid
om op sulke groote distantie als van vier Duytsche mijlen, te verbieden
de vrije Navigatie en Visscherije; want dat alsdan andere Potentaten dit
exempel souden können volgen, waardoor alle Zeevaart en Visscherijen
souden worden onttrokken aan een Natie, die ten deele daarvan moet bestaan;
dat haar Hoog Mogende hoopen en verwagten van de beroemde aequiteyt
van sijne Koninglijke Majesteit een spoedig redres van haare grieven en
van het ongelijk, dat haare Onderdaanen hebben moeten lijdenquot;. Coymans
kon voor zijn verklaring gebruik maken van de resolutiën, die de Staten-
Generaal in 1699 naar aanleiding van de confiscatie van de Hoop hadden

genomen en „van hetgeen door de Heer Minister Mauricius over de materie
IS geschrevenquot;«»).

geleerde allerminst ontzeggen, maar dat hij vóór Augustus 1739 haarfijn de aanhouding van
een zestal Nederlandsche hoekers kon beschrijven, die in den zomer van 1740 plaats vond
grenst aan het wonderbaarlijke. M.i. kan Hoyer dus niet ah schrijver van de „Deductionquot; in
aanmerking komen.

De opdracht van Von Schulin aan Hans Gram, die tevens archivaris was, geeft m.i. den door-
slag, dat Gram de auteur van de „Deductionquot; is. In zijn biografie (C. F. Bricka, Dansk biografisk
lexicon, VI, blz. 175) van de hand van H. F. Rordam staat bovendien: „De Hverv, der paa-
lagdes ham af Regeringsautoriteter, plejede dog at staa i na:rmere Forhold til hans egentlige
^ald,... eller da Udenrigsminister Schulin 1741 forlangte og
fik Opiysninger om Fiskeriet og
aen fremmede Nationer forbudne Handel paa Island, Faroerne og Norgequot;.
Het ms. is geschreven
m een regelmatig handschrift, dat niet overeenkomt met dat van Gram; het zal dat van een af-
schryver zijn, die niet volkomen ter zake kundig was, getuige de onnauwkeurigheden in den
^atijnschen tekst. Dat de Universiteits-Bibliotheek, waar het ms. berust, dit toeschrijft aan
Bernard Möllman, vindt m.i. zijn grond hierin, dat Möllman in nauwe relatie met Gram stond
en hem later als bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek opvolgde; aan Gram zelf heeft
men echter niet gedacht.

Documenten Holland, Nr. 2033. nr. 18, dat. 20 December 1740, ree. 2 Januari 1741
met bijlagen. Res. Staten-Generaal, 2 en 3 Januari, 2 en 4 Februari 1741. Res. Staten van
Holland, 6 en 21 Januari 1741.

-ocr page 255-

Hier hooren wij voor het eerst den naam van onzen kampioen voor de
vrijheid van zeevaart en visscherij, die als rechtskundig adviseur de regeering
in dezen terzijde stond. De „Deensche Ambassade van Mauriciusquot; is een
waardig pendant van de „Summarische Deductionquot;; een onderscheid is, dat
de laatste in opdracht van de regeering te Kopenhagen werd geschreven,
terwijl de eerste haar ontstaan dankt aan het persoonlijk initiatief van den
schrijver, die louter voor eigen genoegen een diepgaand onderzoek instelde
naar hetgeen over de „Noordsche Vaartquot;, in den ruimsten zin van het woord,
was te vinden. Aanleiding daartoe was voor hem geweest een soortgelijk
geschil eenige jaren tevoren over den handel van de walvischvaarders in
Groenland gerezen^i). In zijn missive uit Hamburg d.d. 22 Maart 1740 schrijft
hij, dat hij begonnen was met de opsteUing van een lijst van tractaten en over-
eenkomsten, tusschen de Repubhek en Denemarken gesloten, betreffende de
„Noordsche Vaartquot;; „egter heb ik er chemin faisant somtijds het een en
ander bijgevoegt, wanneer het mij attentie waardig scheen, hetsij om de
curieusheid, hetsij om de toepasselijkheid in generaale argumentatiënquot;.
Aanvankelijk was zijn verhandeling zuiver speculatief, maar zij kreeg weldra
actueele beteekenis in verband met de in Denemarken weer opduikende
pretensiën van het dominium maris. Als resident te Hamburg stond hij in
nauwe relatie met Kopenhagen en kreeg al spoedig de lucht van de Deensche
eischen, die volgens hem uitsluitend op het heffen van een j aarlij ksche
recognitie waren gericht^^).

Zijn voldoening was groot, toen de zaken zich in de door hem aangeduide
richting ontwikkelden en zijn onderzoek van waarde bleek voor de bestrijding

P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, VI, blz. 136—137. — „Deensche
Ambassade van Mauriciusquot;, Kon. Bibl., 's-Gravenhage.

Deensche Ambassade, dat. 22, ree. 28 Maart 1740; dat. 26, ree. 30 April 1740. — Mr.
Jan Jacob Mauricius werd in 1692 te Amsterdam geboren. Hij was uiterst begaafd en zeer
vroeg ontwikkeld. Toen hij 6 jaar was, preekte hij in de Gasthuiskerk; op zijn 8ste jaar maakte
hij Latijnsche en Nederlandsche verzen en als 13-jarige ging hij te Leiden theologie studeeren.
Later ging hij over naar de juridische faculteit en promoveerde, 16 jaar oud, op een proefschrift
„De Gallorum Germanorumque originequot;. In 1711 werd hij advocaat bij het Hof van Holland
en commies bij den Raadpensionaris Anthonie Heinsius. Later woonde hij te Nijmegen en
vestigde zich tenslotte te Purmerend, waar hij in 1719 schepen en pensionaris werd, vervol-
gens burgemeester en gedeputeerde naar de Staten van Holland. In 1725 trad hij op als
resident van de Republiek te Hamburg en kreeg in 1733 den titel van minister. In deze
jaren valt zijn werkzaamheid als verdediger van 's lands belangen in den strijd met Denemarken
over het dominium maris. In 1742 ging hij als Gouverneur-Generaal naar Suriname, wat de
minst gelukkige periode van zijn leven was. In 1744 vroeg hij ontslag, maar kon eerst in 1751
terugkeeren. In 1756 ging hij weer in zijn oude functie naar Hamburg, waar hij in 1768 over-
leed. In het familiegraf te Purmerend werd hij bijgezet. Nieuw Biogr. Woordenboek, VII.

-ocr page 256-

van de Deensche pretensiën. „Ik kan seggen, dat ik daarvan een soort van
pressentiment heb gehad; en dit is het motief geweest, waarom ik over
IJsland (schoon die moeite onnut scheen) alles soo breed heb nagesochtquot;.
Na de Deensche memorie van
27 October 1740 stelde hij een vervolg op zijn
verhandehng op, dat zich direct bij de eischen van de practijk aansloot,
terwijl hij in het voorjaar van
1741 een zeer uitvoerige studie wijdde aan
de „Pro Informationequot;, door Denemarken in Februari tot de Repubhek
gericht23). Deze lijvige memorie van Denemarken was het antwoord op een
vraag van de Staten-Generaal, of ooit andere staten de door Denemarken
verboden zóne hadden erkend en in hoeverre het edict van
1682 ten uitvoer
was gelegd. Coymans zond het Deensche antwoord, dat als bijlage de „Pro
Informationequot; bevatte, naar zijn principalen met dringend verzoek om
orders, daar hij een herhaling van het gebeurde in
1740 niet uitgesloten
achtte, „want hoe meer sij in handen krijgen, hoe minder sij sullen wiUen
hooren van te restitueeren, en ik vrees, dat de smaak van te nemen de vier
mijlen steeds wijders sal doen extendeerenquot;. Er viel al niets meer te resti-
tueeren; de lading uit de hoekers was reeds verkocht^«).

De „Pro Informationequot; poneert een viertal stellingen, die in een reeks
van bijlagen door documenten worden bekrachtigd, nl.:
1°. De zeevaart, visscherij en handel op Groenland, IJsland, de Faröer,
Fmmarken, Noordland en andere eilanden en kusten in den Noorde-
lijken Atlantischen Oceaan, die tot het gebied van den Deenschen koning
behooren, zijn ten allen tijde den buitenlanders verboden geweest, tenzij
tractaten of privileges het tegendeel bewijzen.

2nbsp;. De verordeningen ten opzichte van deze gebieden zijn door tractaten

en privileges bevestigd en telkens hernieuwd, zoodat zij algemeen
bekend zijn.

3nbsp;■ Bij verschillende gelegenheden zijn de souvereine rechten van den

Deenschen koning over deze gebieden door andere staten erkend.
4°. De souvereine rechten van de Deensche kroon zijn ten allen tijde
tegen inbreuk en overtreding verdedigd, zoowel door
vertoogen als
practische maatregelen.

De bijlagen bevatten den tekst van privileges, tractaten, verordeningen,
brieven en uitspraken uit de
15de—17de eeuw. Een groot gedeelte der

quot;) Deensche Ambassade, dat. 13, rec. 17 September 1740; dat. 22, rec. 26 November 1740;
dat. 17, rec. 21 Maart 1741. Het laatste stuk komt ook voor in Lias Duitschland. 1741,1. Nr. 6306.

Documenten Holland. Nr. 2033, Nr. 21, missive van Von Schulin d.d. 4 Februari
174Ï; missive van Coymans. dat. 7. rec. 18 Februari 1741, met als bijlage de .,Pro Informationequot;
van 5 Februari 1741. Missiven van Staat. Nr, 100. dat. 24 Januari, rec. 6 Februari 1741,

-ocr page 257-

argumenten heeft betrekking op de verhouding met Engeland; voor de Repu-
bhek zijn eenige stukken van directe beteekenis, b.v. de missive van den
Deenschen koning van
i6 Februari 1635, de verordening van 16 April 1636 en
de memoriën van Peter Roch en Charisius, resp. van i September
1648 en 8 Juni
1663, die wij reeds hebben leeren kennen in den loop van ons onderzoek^®).

Zooals Coymans terecht in zijn begeleidende missive opmerkte, „dat
het oogmerk van het Hof met het communiceeren van de gemelde stukken
is, de eerste staat van de quaestie te veranderen, of tenminsten deselve
met andere te melleeren en alsoo de saak in longeur te trekken, waardoor
de beleedigde geïnteresseerdens in de Vishoekers seekerlijk souden lijden,
terwijl men hier in de possessie van het genoome soude blijvenquot;, nam de
pretensie van het dominium maris een steeds grooter plaats in en kwam
de voor de reeders zooveel belangrijker vraag van de restitutie der schepen
meer en meer op den achtergrond. De resident besloot echter voet bij stuk
te houden en overhandigde in den loop van Februari
1741 een memorie
aan de Deensche regeering, die grootendeels gebaseerd was op de resolutie
van de Staten-Generaal van
4 Februari 1.1. en de uiteenzettingen van Mau-
ricius. Deze gedragslijn was voor hem des te gemakkelijker te volgen, daar
hierin het uiteindelijk resultaat van de beraadslagingen in de verschil-
lende regeeringscoUeges over zijn eerste memoriën was neergelegd, nl. die van
3 September en 12 October met de Deensche antwoordnota's van 10 en
27 October 1740. Natuurlijk hadden de latere discussiën in de Staten van
Holland en Zeeland haar invloed doen gelden, zoodat de beschouwingen van
de Staten-Generaal, mede onder invloed van het werk van Mauricius, op
een algemeener plan staan^®).

De Staten-Generaal zouden den Deenschen koning niet het recht
betwisten om een ordonnantie als die van
13 Mei 1682 uit te vaardigen ten
behoeve van zijn eigen onderdanen, maar het was ten eenenmale uitgesloten,
dat hij met een soortgelijke verordening de vrije visscherij van andere staten
aan banden kon leggen. Christiaan IV had in zijn privileges voor de wal-
vischvangst aan de IJslandsche Compagnie van
1631 en 1636 den afstand
al op zes mijlen bepaald; waar moest het heen met de vrijheid van de zee,
als zulke bepalingen naar willekeur konden worden vastgesteld? Men had
van Deensche zijde ook niet de hand aan dit verbod gehouden; de Repubhek
had nooit moeilijkheden in haar bedrijf ondervonden. Ook de hernieuwing
van het octrooi in
1733 voor de IJslandsch-Finmarksche Compagnie kon
geen verandering brengen in den stand van zaken, daar het recht op de

Zie blz. 81. 65, 84 en 119.

Documenten Holland, Nr. 2033, Nr. 21, dat. 18, ree. 28 Februari 1741; memorie van
Coymans d.d. 20 Februari 1741. Res. Staten-Generaal, 4 en 18 Februari 1741.

-ocr page 258-

vrijheid van visschen door het volkenrecht en het ongestoorde bezit sedert
meer dan een eeuw was gesanctioneerd. Noch het verwijt over het bederven
van den vischstand, noch de beschuldiging van verboden handel, waren
voldoende om de confiscatie van een zestal hoekers te rechtvaardigen.

Coymans stond in zijn opvatting, dat het principe van het dominium
mans het feit van de confiscatie uit het centrum der belangstelling had
verdrongen, niet alleen. Toen de Zweedsche gezant Preis zijn koning inlichtte
wer den stand van zaken, schreef hij hetzelfde, zij het dan zonder commentaar.
Mauricius was van oordeel, dat de „Pro Informationequot; „veel parade soude
maken, soo wij niet bij avance een Magazijn van tegenweer hadden opgeregtquot;.
Naar aanleiding van de in October gewisselde nota's had hij in November
zijn ..Aanhangsel bij de Recapitulatie enz. over IJslandquot; geschreven; thans
KWam hij met zijn ..Memoriën om te dienen tot stoffe voor een replicq op de
JJeensche Informatiequot;. Met groote belangstelling bleef hij de zaak volgen,
getuige zijn „Invallende Remarques op het Deensche geschrift van den
5 Augusty
1741quot;, waarmede zijn werkzaamheid ten einde was^'). Het zou
o^ te ver voeren diep op de door Mauricius verkondigde theorieën over de
„Noordschequot; vaart in te gaan. Slechts voor zoover zijn verhandelingen als
grondslag voor de resolutiën van de Staten-Generaal hebben gediend, komen
zijn denkbeelden voor ons in aanmerking. In zijn missive van
22 November
1740 schreef hij zelf reeds: „Hoe het sij, ik bidde, dat haar Hoog Mogende
mijn goeden iever met indulgentie gelieven aan te sien, dog de modestie
dwingt mij van tevooren selffs te waarschuwen, dat alles, wat ik in deese
^ee vellen schrifts gesegt heb, vervat is in de korte woorden van den Heer
Resident Coymans, namentlijck dat het Regt, in de Ordonnantie van
1682
DIJ de Denen gesupponeert, 1°. bij geen vreemde Mogentheeden erkend is
en
2°. buiten effect gebleevenquot; s«).

Zoo bracht Mauricius de vier punten van de „Pro Informationequot; tot
twee terug, nl. 1°. „dat het recht van den Deenschen koning van ouds ge-
pretendeerd en bij occasiën gesouteneerdquot; en
2°. „dat het bij ons geagnosceerd
IS . Eischen kunnen altijd worden gesteld, maar zij bewijzen niets. Het komt op
de feiten aan en deze spreken voor de Republiek, die ten allen tijde ongestoord
onder de kust van IJsland had gevischt, zonder dat Denemarken het had
verhinderd. Het komt dus vooral op het tweede punt aan en ook daarin
IS het recht aan de zijde van de Republiek, die nooit ofte nimmer een derge-
lijke pretensie van den Deenschen koning in een onderteekend verdrag had
erkend. De disputen met Christiaan IV over de vrije vaart hadden niet tot

quot;) Hollandica I, Generalt Uthtag, Denemarken, 2/13 Maart 1741 met copie van de „Pro
Informationequot;. — Missiven van Staat, Nr. 100, dat. 3, ree. 7 Maart 1741.

Deensche Ambassade, dat. 16, ree. 22 November 1740.

-ocr page 259-

een formeele overeenkomst geleid; ergo was alles bij het oude gebleven, i.e.
het verdrag van Spiers van 1544, dat in 1645 stilzwijgend was hernieuwd.
Bovendien kwam in de meeste verdragen en overeenkomsten slechts de
handel ter sprake en werd van de visscherij niet gerept^®).

Intusschen kon Coymans te Kopenhagen den verkoop der hoekers niet
tegenhouden; bij een onderhoud met Von Schulin verklaarde de minister,
dat de „Pro Informationequot; zóó klaar en duidelijk het onbetwistbare recht
van den Deenschen koning had aangetoond, dat van protest van de zijde
der Repubhek nauwelijks sprake kon zijn. Weliswaar leverde de resident
nog een schriftelijk protest in, maar hij kreeg terstond de verklaring terug,
dat de Deensche regeering niets meer aan haar voorafgaande uiteenzettingen
had toe te voegen en dat de Repubhek dus beter deed haar onderdanen
te waarschuwen om niet in de verboden zóne te visschen, ten einde moeilijk-
heden te voorkomen. Denemarken was vast besloten op den ingeslagen
weg voort te gaan en ook voor het komende seizoen een kruiser naar de
IJslandsche wateren uit te rusten. Dit verontrustte Coymans, al hoopte
hij, dat het „veel van spreken en niets van wordenquot; op het voornemen
van de Deensche regeering van toepassing zou zijn. Ook stak hij zijn licht
op, waarom de koning den afstand juist op vier mijlen had bepaald. Toen
zijn zegsman, minister Holstein, meende, dat deze afstand juist nog was
te overzien, gaf de resident ten antwoord, dat men dan al bizonder goede
oogen moest hebben; bovendien kon men zich toch niet alles toeëigenen,
wat men met den bhk kon omvatten. Volgens hem kon de afstand hoog-
stens op een kanonschot worden bepaald®quot;).

Toen in Maart 1741 de verkoop van de hoekers een feit geworden
was, bleek de opbrengst 5849 rijksdaalders te zijn. Reeds in December 1740
was ter beurze van Kopenhagen een openbare veiling gehouden; in Januari
was de lading verkocht, die de koning gedeeltelijk voor den Finmarkschen
handel had overgenomen. In totaal had de confiscatie ruim 11.000 rijks-
daalders opgebracht, waarvan na aftrek der kosten bijna 4.000 overbleef;
de commandant van het fregat kreeg een vierde gedeelte, terwijl de rest
aan de Zahlkammer werd afgedragen®^). In de Repubhek maakte het bericht

2») Deensche Ambassade, dat. 17, ree. 21 Maart 1741 met een aanvuUing, dat. 14, ree.
18 April 1741.

3«) Documenten Holland, Nr. 2033, Nr. 21, dat. 25 Februari, ree. 4 Maart 1741 met bijlagen.
Res. Staten-Generaal, 4 en 11 Maart 1741. Res. Staten van Holland,
9. 14 en 23 Maart 1741.
— Island og Fseröer, Suppl. 2, Nr. 26a, 21 Februari en 14 Maart 1741. — Missiven van Staat,
Nr. 100, dat. 4, ree. 11 Maart 1741 met bijlagen, dat. 14, ree. 22 Maart 1741.

Rentekammerets islandske, faerßske og gronlandske Sager, 1660—1848, I d, 1740—
1741. Dokumenter vedr0rende de til Island opsendte 6 hollandske Hukkerter; voorwaarden
van de verkooping, afrekeningen, enz. lt;

-ocr page 260-

van den verkoop der schepen een pijnhjken indruk. Hadden de reeders
nog steeds in stilte gehoopt, dat de koning niet zóóver zou durven gaan of
hadden zij meer resultaat van de herhaalde protesten der Staten-Generaal
verwacht ? In de resolutiën is uiteraard weinig van de discussiën te vinden,
maar iemand als Preis, die overal zijn oor te luisteren legde, rapporteerde
aan zijn koning, dat de twist tusschen Denemarken en de Republiek ernstiger
vormen ging aannemen, nu de reclames zonder gevolg waren gebleven.
Van Deensche zijde had men de erkenning van het dominium maris aan
de confiscatie der hoekers vastgekoppeld; iedere poging van de Repubhek
om de schepen terug te krijgen beschouwde de koning van Denemarken
als een aanval te meer op zijn rechten in het Noordelijke gedeelte van den
Atlantischen Oceaan. Holland, het gewest, dat het meeste bij de zaak
geïnteresseerd was, had de kwestie aanhangig gemaakt, waarop zich in de
Staten-Generaal twee opvattingen af teekenden; de heftigste won het pleit.
De eene partij was van meening, dat een gewapend optreden van de Republiek
om den verkoop te wreken en de vrijheid van de zee te verdedigen,
haar wel eens in een moeilijk parket kon brengen, terwijl de andere betoogde,
dat, als de Staten-Generaal dit toelieten, Denemarken in zijn houding werd
gestijfd en andere natiën zijn voorbeeld zouden kunnen volgen. Het behoeft
geen betoog, dat Holland het laatste standpunt krachtig voorstond; zijn
voorstel, reeds vastgelegd in de resolutie van 14 Maart, om de colleges ter
Admiraliteit in dezen te hooren, vond weerklank in de Staten-Generaal®^).

Zoo rijpte het besluit om de uitvarende visschers door oorlogsschepen
te doen convoyeeren; dit bracht de zaak in een nieuw en ernstiger stadium.
Wehswaar was het van de zijde der Republiek slechts als voorzorgsmaatregel
bedoeld, maar Denemarken vatte het anders op. Preis was van meening,
dat men hier te lande heel goed wist, dat Denemarken, als het er op aan
kwam, veel hooger troeven in handen had, aangezien het de vaart van
Nederlandsche schepen door de Sont kon verhinderen. Naar aanleiding
daarvan schreef Preis in zijn dagboek: „On a bien objecté qu'on en avoit
les clefs encore a Amsterdam; mais soit qu'on ait compris que ces clefs
n'estoient plus si bonnes qu'autre fois, soit qu'on euse eu d'autres raisons
et considérations, les Estats s'accommoderont et cèderontquot;®®). Zou de
Zweedsche gezant, die doorgaans een goeden kijk op de zaken had, het bij
het rechte eind hebben en was het besluit tot convooi slechts als fanfare
bedoeld om Denemarken van verdere stappen terug te houden?

Voorloopig had het er meer van, dat de Republiek inderdaad tot door-
tastende maatregelen zou overgaan. De Staten van Holland waren van oor-

Hollandica I, Generalt Uthtamp;g, Denemarken, 17/28 Maart 1741.

Hollandica I, Preis Journal, 1740—1741, Nr. 172, 18, 23 en 24 Maart, 12 April 1741.

-ocr page 261-

deel, dat de visscherij moest worden beschermd; voor den tijd van zes maanden
zouden twee oorlogsschepen onder IJsland kruisen om de visschers tegen
mogehjken overlast van Deensche zijde te beschermen. Zooveel haast zette
men achter de uitrusting, dat er geen extra schepen werden geëquipeerd,
maar twee beschikbare bodems uitgezonden, nl. de Boekenroode onder
kapitein Soet en de Assendelft onder kapitein Akersloot, beide van 50
stukken en behoorende tot de Admiraliteit van Amsterdam. Volgens de
instructie zouden de IJslandsvaarders op de reede van de Shetlandseilanden
samenkomen en vandaar onder convooi naar IJsland zeilen. De visschers
mochten in géén geval nader aan den wal komen dan op een kanonschots-
afstand, op straffe van de bescherming van het convooi te verbeuren; op
die voorwaarden slechts zou de commandant hun bijstand verleenen, als
zij van Deensche zijde in hun visscherij werden gestoord®*).

Intusschen zette men zich hier te lande aan den arbeid om een uitvoerig
antwoord op de „Pro Informationequot; op te stellen. In hun resolutie van
17 April 1741 betoogden de Staten-Generaal, dat de Republiek niet van zins
was den koning van Denemarken het eigendomsrecht van zijn bezit in het
Noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan te betwisten, maar dat
zij protesteerden tegen de willekeur, waarmede de koning de visscherij van
andere natiën meende te kunnen beperken. De tractaten, opgesomd in de „Pro
Informationequot; hadden niets met de zaak te maken, aangezien zij tusschen
Denemarken en andere staten waren gesloten; het oudste tractaat, dat de
Republiek met Denemarken verbond, was dat van Spiers van 1544, waarbij
den onderdanen van beide rijken een vrije en ongestoorde vaart in het
wederzijdsche gebied werd gewaarborgd. Alle beperkende bepalingen, uit-
gevaardigd door de Deensche regeering, waren niet van kracht voor de
onderdanen van de Republiek, zoolang zij geen desbetreffende overeenkomst
met Denemarken had gesloten. Ten onrechte werd de souvereiniteit des
konings over het hem toebehoorende gebied telkens samengekoppeld met
het recht om anderen de visscherij in de aangrenzende zeeën te verbieden.
Alle pogingen van Deensche zijde, ondernomen in den loop van de 17e eeuw,
om van de Repubhek een erkenning van de Deensche souvereiniteit in het
Noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan te verkrijgen, waren op haar
tegenstand afgestuit. Op grond van de ordonnantie van 1682 had eerst in
1698 een confiscatie plaats gevonden en dat nog wel onder de Faröer,
terwijl men in Denemarken heel goed wist, dat de Nederlandsche visschers
steeds ongestoord onder IJsland waren blijven visschen. Na een heftig
protest tegen de inbreuk op de vrijheid van de visscherij eindigde de resolutie

Res. Staten van Holland, 24 Maart 1741, n en 13 April 1741,

-ocr page 262-

met de verzekering van de Staten-Generaal, „dat zij daar niet tegen hebben,
dat eene reedelijke distantie worde vastgestelt, binnen welcke aan niemand
gepermitteert zal zijn aan IJsland te visschen, maar dat hetzelve niet ge-
schieden kan als bij Conventie, en dat haar Hoog Mogende hen daartoe
aanbieden en zelfs (zoo men wil) onder bemiddelingh van Vranckrijck,
Engeland en Ruslandquot;35).

Deze zwenking kwam niet onverwachts; reeds de resolutie van de
Staten van Holland van 24 Maart 1741 bevatte een dergelijke clausule.
Zij toonde aan, dat men hier te lande ondanks veel groote woorden niet
van zins was zich door een al te fel optreden de kans op een minnelijke
schikking te laten ontglippen. Men zag terecht in, dat een zekere territoriale
zone moest worden geëerbiedigd en wilde haar vastgesteld zien op een
kanonschotsafstand. Het verschil in opvatting werd daardoor eer gradueel
dan principieel; er viel over te praten, waar het midden lag tusschen vier
mijlen en den afstand van een kanonschot. Door de bemiddeling van
drie groote mogendheden vast te knoopen aan de oplossing van het geschil
bracht de Republiek haar op een internationaal niveau; dit moest Denemar-
ken verhinderen de kwestie binnenskamers af te doen. De Deensche regeering
zou er wel niet op ingaan en dan kwam de strijd over het dominium maris
op de lange baan. Zou Preis met zijn voorspelling gelijk krijgen?

Toen Coymans te Kopenhagen de resolutie van de Staten-Generaal
ontving, verwachtte hij niet veel heil van verdere reclames en uitte zijn
vrees, dat de zomer wel eens een herhaling van de gebeurtenissen van 1740
zou kunnen brengen. Zijn agent te Helsingör, Arent van Deurs, berichtte
hem, dat het fregat de Zeeridder in de Sont gereed lag voor een kruistocht
onder IJsland. De stemming in Denemarken was geprikkeld genoeg, om
niet van toegeven te willen weten. De Zweedsche legatiesecretaris te Kopen-
hagen, Von Höpken, haastte zich Preis mede te deelen, dat de Engelsche
gezant een onderhoud met de Deensche ministers had gehad, waarbij het
conflict met de Republiek zeker ter sprake was gekomen. Als zijn per-
soonlijke meening gaf hij te kennen, dat de koning van Denemarken niet
van zins was zich aan de meening van Engeland te storen. Overigens was
hij het met Preis eens, ,,que les deux partis n'ont guère sujet de se craindre
l'un l'autre; la République aura apparamment trop de besogne chez elle
dans les conjonctures présentes, pour qu'elle puisse songer à l'établissement
de son commerce en Islande, et le Dannemarck pourtant n'aime pas mieux
que de pouvoir rester en reposquot;. Te Londen kreeg de Nederlandsche resident.
Hop, na de aanbieding van de resolutie van de
Staten-Generaal ten antwoord,

quot;) Res. Staten-Generaal, 17 April 1741.

-ocr page 263-

dat Engeland met genoegen wilde medewerken tot een minnelijke schikking
tusschen Denemarken en de Republiek®®).

De Staten van Hohand werkten inmiddels koortsachtig aan de uit-
voering van het plan tot convooi. De visscherij onder IJsland mocht geen
stagnatie ondervinden, „doordien andere Natiën daarvan suhen tragten te
profiteeren en die Visscherije, een jaar verloopen zijnde, en het debit elders
gediverteert, namaals niet ligt weeder te bekoomen sal zijn.quot; Het was zaak
zijn plaats op de markt te behouden. Zoozeer wenschte het gewest de uit-
rusting van het convooi te bespoedigen, dat de andere gewesten een wenk
kregen zich bij de resolutie van 17 April aan te sluiten, zooals Zeeland
terstond had gedaan. Gelderland kwam in zijn vergadering van 20 April
tot de conclusie, dat het niet voldoende van den inhoud der „Pro Infor-
mationequot; op de hoogte was om tot een zoo vérstrekkend besluit, als Holland
voorstond, mede te werken en gaf de voorkeur aan een minnelijke schikking.
Friesland was het met Hohand eens; Utrecht en Groningen hadden nog geen
opdracht ontvangen, terwijl Overijsel met het plan tot convooi accoord
ging. Hohand richtte nogmaals een ernstig verzoek tot de gewesten, die zich
niet bij zijn zienswijze hadden aangesloten, om zulks alsnog te doen en had
succes. Utrecht gaf het voorbeeld, weldra door Gelderland gevolgd; slechts
Groningen had nog geen toezegging gedaan. Het convooi was echter verzekerd;
Hohand had zijn zin doorgedreven, in zijn actie ten krachtigste door Zeeland
gesteund, dat mede groot belang had bij de visscherij onder IJsland®').

In Kopenhagen bepaalde Coymans zich tot het overhandigen van de
resolutie van 17 April 1741 als antwoord op de „Pro Informationequot;. Hij
kreeg te hooren, dat de Deensche regeering bezig was een uitvoerig antwoord
op te stellen, daar de „Pro Informationequot;, al te vlug in elkaar gezet, niet alle
argumenten bevatte. Waarschijnlijk sloeg dit op de „Summarische Deduc-
tionquot;, hoewel het handschrift nimmer wordt genoemd. Toch waren reeds
in de „Pro Informationequot; dezelfde bijlagen opgenomen als in de „Summarische
Deductionquot; voorkomen; verband tusschen beide publicatiën bestond er dus in
ieder geval. Ook met de vreemde gezanten hield Coymans voehng; zoowel
de Engelsche als de Russische gezant betuigden hem het leedwezen van hun
meester over het confhct tusschen Denemarken en de Repubhek, waarin zij
gaarne wilden bemiddelen. De Russische gezant. Baron Korff, gaf als zijn

M) Missiven van Staat, Nr. 100, dat. 29 April, ree. 6 Mei 1741. — Hollandica I, Svenska
Beskickning till Preis, Köpenhamn 1733—1741, dat. 25 April/6 Mei, ree. 1/12 Mei 1741; dat.
31 Maart/ii April, ree. 7/18 April 1741. — Res. Staten-Generaal, 2 en 9 Mei 1741. Missiven van
Staat, Nr. 100, dat. 5, ree. 9 Mei 1741.

3') Seer. Res. Staten van Holland, 10 Mei 1741 met bijlagen, o.a. Res. Staten-Generaal.
3 Mei 1741. — Res. Staten-Generaal. 18. 23 en 26 Mei 1741. Res. Staten van HoUand. 27 Mei 1741.

-ocr page 264-

meening te kennen, dat de pretensiën van Denemarken te ver gingen®®).

De Deensche regeering hulde zich in een hooghartig stilzwijgen en rustte
een drietal fregatten uit, waarover allerlei geruchten de ronde deden. Volgens
den één was het een reactie op het besluit van de Republiek om de visschers
te convoyeeren, volgens den ander betrof het een oefenreis voor adelborsten.
Mauricius bekeek de zaak aldus: „Het ruiterlijke antwoord der Heeren Deen-
sche ministers, dat onze quaestie gevoegelijker met declaratiën dan met
negotiatiën geëindigt kan worden, surpreneert mij niet. Die Heeren zijn
gewoon met de Repubhcq van Hamburg te handelen en geen denkbeeld
hebbende, dat er grooter Heeren in de Waereld können zijn dan met den
naam van Koningen, weeten sij geen onderscheid tusschen de Repubhcq
van Venetiën en die van St. Marin. Hun antwoord is egter moogelijk soo
geheel ongefundeert niet; immers sooverre mij de toon, waarop men in deese
gewesten het beste luistert, door een verblijf van sestien jaaren en vele
voorgekoomene gevallen, bekent is geworden, geloof ik in het geheel, dat
een drooge Declaratie aan het Deensche Hof meer effect doet dan hondert
Vriendelijke remonstrantiënquot;. De Deensche gezant te 's-Gravenhage was
van meening, dat Denemarken niet in onderhandeling kon treden, zoolang

de Repubhek geen afstand had gedaan van haar zg. recht op de visscherij.
Hij

verdedigde de opvatting, dat, volgens het principe van de souvereiniteit
over de aangrenzende zeeën, de bezitter van de kusten bij gebrek aan over-
buren gerechtigd was zijn invloedssfeer zóó ver uit te breiden, als hij dienstig
oordeelde voor zijn eigen veiligheid. Slechts zijdelings, nl. uit de berichten
van Preis, weten wij, dat de Engelsche gezant zich uitgelaten had, dat slechts
wapengeweld het geschil kon beslechten; een uiting, die zeer het misnoegen
van den Deenschen koning had gewekt®®).

Hier te lande kon men zich slechts in gissingen verdiepen aangaande
de bestemming van het escader, dat Denemarken volgens de berichten van
Coymans uitrustte. Was het tegen de Republiek gericht? Zelfs een scherp-
zinnig opmerker als Mauricius, die het vaak bij het rechte einde had, wist
niet, wat hij ervan denken moest. Dat Denemarken zóó agressief ten opzichte
van de Repubhek gestemd zou zijn, gaf hem de volgende woorden in de
pen: „Ik kan egter zulks quaalijk gelooven, schoon ik anders van de quaade

Lias Denemarken, Nr. 5945, dat. 6, rec. 13 Mei 1741; dat. 27 Mei, rec. 3 Juni 1741.
Missiven van Staat, Nr. 100, dat. 3 en 17, rec. 10 en 24 Juni 1741.

'*) Hollandica I, Generalt Uthtäg, Denemarken, 6/17 Juni, 30 Juni/ii Juli, 7/18 Juli en
11/22 Juli 1741. Svenska Beskickning tili Preis, Köpenhamn, 1733—1741. dat. 6/17 Juni,
rec. 23 Juni 1741. Preis Journal, 1740—1741, Nr. 172, 7, 8 en 14 Juli 1741. — Missiven van Staat,
Nr. 100, dat. 23 Juni, rec. i Juli 1741; dat. 27 Juni, rec. 4 Juli 1741 met bijlage de memorie
van 26 Juni 1741. dat. 30 Juni, rec. 4 Juli 1741. — Res. Staten-Generaal, i Juli 1741.

-ocr page 265-

wille der Deenen volkomen gepersuadeert ben. De eenvoudige reedenen van
mijn geloof zijn, i°. dat gants IJsland voor Deenemarken sooveel niet waard is
om sig daarom in soo groote kosten te steeken; 2°. dat het selfs in het geheel
meer dan probabel is, dat deese Equipagie niet in zee kan gebragt worden
sonder vreemd geld, hetzij van Vranckrijck of Engeland, en 3°. dat ik geen
reeden kan uitcijferen, waarom één deeser twee Mogentheeden aan Deene-
marcken een soo groote somme sou wegwerpen, als de uitrusting geen
andere reedenen had. Ik beken egter met eerbied, dat in den tegenwoordigen
enigmatiquen toestand van saaken de beste probabiliteiten misleiden können,
gelijk men ook op dezelfde wijse bij continuatie even blind blijft omtrent
het waare oogemerk der Sweedenquot;*quot;).

Toch was Mauricius op den goeden weg met zijn veronderstelling, dat
de verhouding van Denemarken tot de groote mogendheden, in het bizonder
Engeland en Frankrijk, een groote rol speelde. In deze voor Europa onrustige
jaren zochten de kleine staten hun heil in aansluiting bij een groote mogend-
heid. Het ligt buiten ons bestek de buitenlandsche politiek van Denemarken
in deze periode in bizonderheden na te gaan, maar een enkel feit verdient
toch vermelding. In Februari 1741 had Engeland een verdrag met Dene-
marken gesloten, waarin o.a. was bepaald, dat Denemarken Engeland tegen
subsidie hulptroepen zou leveren ter bescherming van Hannover. De slappe
houding, die Engeland ten opzichte van de constellatiën op het vasteland
van Europa aannam, stak ongunstig af bij de krachtige politiek, die Frankrijk
in deze jaren voerde. Beide staten dongen te Kopenhagen naar de gunst van
Christiaan VI. Tot nog toe had Engeland de overhand gehad, waaraan de
Deensche koning een subsidie van 250.000 rijksdaalders te danken had; wehs-
waar moest hij troepen leveren, maar Engeland bekostigde het onderhoud. Op
aandrang van Zweden, dat Frankrijks zijde hield en waarmede Christiaan VI
op grond van een opvolgingskwestie gaarne goede vrienden bleef, begon
de koning echter over te hellen naar Frankrijk, dat hem bovendien 400.000
rijksdaalders beloofde. Zoolang het verdrag met Engeland van kracht was,
nl. tot 14 Maart 1742, was er echter geen sprake van, dat Denemarken
openlijk de zijde van Frankrijk kon kiezen. Officieel was Denemarken in
1741 dus nog Engelands bondgenoot*^).

De uitrusting der oorlogsschepen, die zooveel commentaar uitlokte,
vlotte ondertusschen niet naar den wensch van den Deenschen koning;
toen het escader eindelijk kon uitzeilen, was het Augustus geworden. Eerst
nu bleek, met welken diplomatieken stap het vertrek der schepen verband

Missiven van Staat, Nr, loi, dat. 8 en 11, ree. 15 en 18 Juli 1741.

Edvard Holm, Den dansk-norske Stats Stilling under Krigene i Europa (1740—1742),
Kopenhagen 1891.

-ocr page 266-

hield. De Deensche regeering overhandigde Coymans een uitvoerig manifest,
d.d. 5 Augustus 1741, dat als antwoord op zijn verschillende memoriën van
de laatste maanden moest dienen. Oorspronkelijk was het stuk op 22 Juli
gedateerd geweest, maar in verband met het verlate uitvaren van de oorlogs-
schepen was de datum
veranderd«^) _ Het stuk was het onderwerp van den
dag, toen het in den kring der diplomaten bekend werd, aangezien het nog
sterker dan tevoren de pretensiën van Denemarken proclameerde.
Het betoog beperkte zich niet meer tot een verklaring van 's konings souve-
reimteit over zijn gebied met de aangrenzende zeeën, maar verkondigde
het dominium maris van Denemarken over het geheele Noordelijke gedeelte
van den Atlantischen Oceaan. Deze pretensie in combinatie met het uit-
kopen van het escader liet geen twijfel meer aan 's konings bedoelingen.
Voor de hier verkondigde theorieën heeft ongetwijfeld de „Summarische
Deductionquot; als grondslag gediend. Al had een gedeelte der bijlagen reeds
voor de „Pro Informationequot; dienst gedaan, het was uitgesloten, dat een
dergelijk uitvoerig geschrift met zijn overvloed van aanhalingen uit rechts-
bronnen tusschen einde December en begin Februari zou zijn opgesteld.
Veeleer mogen wij aannemen, dat de Deensche regeering met haar opdracht
aan Hans Gram beoogde tot een publicatie te komen, die met één slag alle
pretensiën van de Deensche kroon onomstootelijk zou bewijzen. De indeeling
van het werk wijst ook op een dergelijken opzet. In het eerste gedeelte vinden
wij een samenvatting van de souvereiniteitsrechten der Deensche koningen
over het Noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan; het tweede
bevat een relaas van het gebeurde in 1740, terwijl het derde en laatste gedeelte
het dominium maris tegen de aanvallen der Republiek verdedigtquot;).

Naar hetzelfde schema was het manifest van 5 Augustus 1741 opge-
bouwd. Als aanvulling op de „Pro Informationequot; toonde het allereerst aan,
hoe de Deensche koningen van oudsher het dominium maris hadden bezeten
over het Noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan, aangeduid als
..la mer du Nordquot;. Daarmede hing samen het recht om verordeningen uit
te vaardigen betreffende handel en visscherij; wie het dominium maris
bezat, bezat ook het jus piscandi. Deze zienswijze vernietigde de
pretensiën
van de Staten-Generaal; er bestond geen vrije zee en terwille van het
beklagenswaardige IJsland, waarvoor de visscherij de eenige bron van wel-
vaart was, had Denemarken den buitenlanders alle vangst binnen vier
mijlen van de kust verboden, opdat zij de bevolking niet van haar voornaamste

Missiven van Staat, Nr. loi, dat. i, 8 en 22, ree. 5, 12 en 26 Augustus 1741; dat.
5.
12, 19 en 29 Augustus, ree. 12, 19 en 26 Augustus en 5 September 1741.

quot;) Lias Denemarken, Nr. 5945, dat. 8. ree. 15 Augustus 1741. Voor den inhoud der „Sum-
marische Deductionquot;, zie bijlage K.

-ocr page 267-

middel van bestaan zouden berooven««). Begrijpelijkerwijze werd de Deensche
gezant te 's-Gravenhage, Griis, die door Von Schuhn op de hoogte van
den inhoud van het Manifest was gebracht, geïnterpeheerd over dezen stap
van zijn regeering. Volgens Preis legde Griis den nadruk op het beleedigende,
dat voor zijn meester was gelegen in de resolutie van 17 April 1741, waarbij
de
Staten-Generaal tot convoyeeren der visschers hadden besloten. Boven-
dien had dit regeeringscohege eigenmachtig de verboden zóne van vier
mijlen teruggebracht tot den afstand van een kanonschot, zonder zelfs de
door de Republiek voorgestelde bemiddehng van de daartoe aangezochte
mogendheden af te wachten. Ook hadden de visschers zich niet aan het
verbod gestoord en waren als altijd ter visscherij uitgevaren. Dit was inder-
daad juist; ontmoetingen met het Deensche escader waren echter uitgebleven,
daar de IJslandsvaarders vroeg en de ooriogsschepen laat naar IJsland
waren gezeild«®). Opzet of toeval?

Zoo stonden de zaken, toen Christiaan VI, volgens het tusschen beide
staten bestaande tractaat, bij Zweden aanklopte om bemiddehng in het
confhct met de Repubhek. De Deensche gezant te Stockholm, Grüner,
overhandigde Frederik I een memorie, die de koning van Zweden beant-
woordde met de belofte van medewerking. Begin September 1741 gaf Preis
te 's-Gravenhage de missive van zijn meester aan de Staten-Generaal over
en trad daarmede handelend op in het drama, dat hij tot nu toe als een
zeer belangstellend toeschouwer had gadegeslagen. Al spoedig berichtte hij
zijn koning, dat hij bij Fagel, den Griffier van de Staten-Generaal, had
geïnformeerd, hoe de zaken stonden. Fagel gaf als zijn meening te kennen,
dat de eischen van Denemarken van dien aard waren, dat de Republiek
er niet aan dacht, er in toe te stemmen; hij hoopte dus op een invloed ten
goede van de bemiddehng der drie mogendheden, waartoe Engeland en
Rusland reeds pogingen hadden gedaan««). Toen Preis zich met den Deen-
schen gezant in verbinding stelde, bleek Grhs van dezen stap van zijn
regeering echter niet op de hoogte te zijn. Hij was niettemin van oordeel,
dat Denemarken de bemiddehng van Zweden had ingeroepen, en die van
de andere mogendheden niet wenschte te aanvaarden, omdat de grondslag
der besprekingen volgens Christiaan VI een andere moest zijn dan naar

-ocr page 268-

.....quot;m-

1931.

-ocr page 269-

1931.

1931-

-ocr page 270-

de meening van de Republiek. De Staten-Generaal wenschten te onder-
handelen over de vrijheid van de visscherij, terwijl Denemarken de erkenning
van het dominium maris eischte; eerst als de Republiek dit erkend had,
kon over de vergunning om in de zeeën rondom IJsland te visschen worden
onderhandeld. Mauricius had het dus goed ingezien, toen hij in den beginne
reeds voorspelde, dat het den Deenschen koning om een recognitie voor
de visscherij was te doen. Het convooi voor de visschers had de maat doen
overloopen; om verdere onrust te voorkomen had Denemarken de bemidde-
ling van Zweden ingeroepen. Hoewel Griis dit als zijn persoonlijke opvatting
verkondigde, zal hij met dit betoog toch wel de zienswijze van zijn regeering
hebben weergegeven^').

Mocht de Deensche regeering haar zaakgelastigde te 's-Gravenhage al
zonder bericht laten, zij liet geen tijd verloren gaan om haar gezanten aan
de andere Europeesche hoven van den stand van zaken op de hoogte te
brengen. Tegelijk met het manifest aan Coymans gingen de copieën aan de
Deensche gezanten te St. Petersburg, Stockholm, Hannover en Parijs in
zee. Met de Russische regeering had Denemarken nog andere kwesties, die
wij hier in het kort even willen aanstippen. Denemarken wenschte in vrede
te leven met Zweden en Rusland en was met beiden verbonden door een
defensie- en garantie-tractaat. De verhouding tusschen Zweden en Rusland
liet echter te wenschen over, wat in 1741 tot een oorlog zou leiden. Onder
die omstandigheden zou Denemarken Rusland met eenige schepen te hulp
nioeten komen. De Russische regeering, die van de Deensche uitrusting ter
zee had gehoord, eischte, dat een gedeelte daarvan haar zou helpen ten einde
Zweden van den oorlog terug te houden. Christiaan VI had echter weinig
lust om Zweden al te zeer voor het hoofd te stooten en verschool zich
achter den strijd met de Republiek over de visscherij onder IJsland om de
hulpverleening aan Rusland op de lange baan te schuiven. Op die manier
was de houding van Denemarken zoowel tegenover Zweden als tegenover
Rusland gered«®).

De bemiddeling van Rusland, evenals die van Frankrijk en Engeland,
wees Denemarken af met de opmerking, dat in deze kwestie geen bemiddeling
van noode was. Te Parijs kreeg de Deensche gezant. Baron Windt, opdracht
het standpunt van Denemarken nader toe te lichten en de Fransche re-
geering te verzoeken de Republiek een wenk te geven om niet verder op
den ingeslagen weg voort te gaan. Te Hannover drong de Deensche gezant
aan, dat Engeland ten gunste van Denemarken stappen bij de Staten-

*') Hollandica I, Generalt Uthtag, Holland Republiek, Denemarken en IJslandsche
Visscherij twisten, 25 Augustus/5 September 1741.

quot;) Holm, blz. 31—46.

15nbsp;209

-ocr page 271-

Generaal zou doen. Getrouw brachten de vertegenwoordigers van de Repu-
bhek over, wat zij van de beraadslagingen aan de verschillende hoven te
weten konden komen. Zoo berichtte Van Hoey, onze ambassadeur te Parijs,
dat men daar een samengaan van Frankrijk, Engeland en Rusland in een
poging tot bemiddehng tusschen Denemarken en de Republiek uitgesloten
achtte«).

De regeeringscolleges in de Repubhek hielden zich intusschen bezig
met de behandeling van de missive van den koning van Zweden aangaande
de bemiddeling in het geschil over de visscherij onder IJsland. Preis stak
overal zijn voelhorens uit, polste den Heer van Obdam, den voorzitter
van de Ridderschap en confereerde met de pensionarissen van Amsterdam en
Dordrecht en gedeputeerden van eenige andere gewesten. Zoo kon hij zijn
vorst berichten, dat het aanbod tot bemiddehng over het algemeen zeer
werd gewaardeerd; het standpunt van Denemarken wekte echter pijnlijke
verbazing. Over de verboden zone zou nog te praten zijn, maar voetstoots
het dominium maris erkennen, wat Christiaan VI vooropstelde, was uit-
gesloten. Te Amsterdam heerschte zelfs groote opwinding, toen de post uit
Denemarken wegens stormweer uitbleef; de kooplieden hielden al rekening
met de mogelijkheid van een oorlogsverklaring van Denemarken aan de
Repubhek»).

Het was te verwachten, dat de beraadslagingen over het Zweedsche
voorstel van langen duur zouden zijn. De Deensche gezant te 's-Gravenhage
werd ongeduldig en drong er bij Preis op aan, dat hij nieuwe voorstellen zou
doen, wat de Zweedsche gezant echter weigerde, zoolang de Staten-Generaal
niet op de eerste missive van zijn vorst hadden geantwoord. Hij wees zijn
Deenschen collega op de starre houding van de Deensche regeering, die van
geen bemiddehng der drie mogendheden wilde weten. Uit het antwoord van
Griis maakte Preis de gevolgtrekking, dat Denemarken vooral slecht was
te spreken over het optreden van den Engelschen gezant in de Repubhek,
die het standpunt van de Staten-Generaal heftig verdedigde. Ook met
den Griffier van de Staten-Generaal confereerde Preis en drong op
antwoord aan; Fagel verontschuldigde zich met de opmerking, dat het
antwoord op moeilijkheden stuitte en men hier te lande bovendien in het
onzekere verkeerde, hoe ver de hulp zou gaan, die Denemarken aan Zweden

Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 26b, missiven aan Von Bachoff te St. Petersburg, d.d.
28 Juli, verzonden 5 Augustus 1741; aan Solenthal te Hannover, Windt te Parijs en Grüner
te Stockholm, d.d. 5 Augustus 1741. — Missiven van Staat, Nr. loi, dat. 22 en 25 Augustus,
ree. 26 en 29 Augustus 1741. Res. Staten-Generaal, 26 Augustus 1741.

W) Hollandica I, Générait Uthtâg, Denemarken en IJslandsche Visscherijtwisten, 29 Augus-
tus/9 September 1741. Preis Bref til Kungl. Mayt, 29 Augustus/9 September 1741.

-ocr page 272-

volgens de bestaande tractaten had gevraagd. Ging het om bemiddeling
of om daadwerkelijke hulp?®i).

Eindelijk kwam de kwestie in de Staten-Generaal aan de orde, Gelder-
land stemde vóór het Zweedsche aanbod, Groningen eveneens. Holland was
van meening, dat men reeds voldoende blijk van goeden wil had gegeven
met over een redelijken afstand te willen onderhandelen. Bovendien had
men daartoe de bemiddeling van drie mogendheden ingeroepen, wat Dene-
marken echter niet welgevallig scheen te zijn; wilde Zweden zich daarbij
Voegen, dan had de Republiek er niets tegen, maar overigens bleef zij bij
haar eens genomen besluit. In dien geest ging 30 October 1741 het antwoord
aan den koning van Zweden af, dat omstreeks half November door den
resident Rumpf werd overhandigd. Het exposé, dat men bezig was samen
te stellen over de aanspraken van Denemarken aangaande het dominium
maris, was nog niet gereed en zou den koning later worden
toegezonden®^).

In de instructiën, die de Deensche gezant later van zijn regeering ontving,
was inderdaad de zienswijze van Denemarken neergelegd, dat de Republiek
eerst het dominium maris erkennen moest, voordat van onderhandelingen over
de visscherij sprake kon zijn. Men kreeg hier te lande den indruk, dat
Christiaan VI het niet tot onderhandelingen wenschte te laten komen en
daarom een eisch vooropstelde, waarvan de Deensche regeering van tevoren
kon weten, dat de Republiek er niet op in zou gaan. Toen de Deensche
gezant te 's-Gravenhage over het antwoord der Staten-Generaal aan den
Zweedschen koning ingelicht werd, gaf hij als zijn persoonlijke meening te
kennen, dat de Republiek hoog spel speelde met op den steun van Engeland
te vertrouwen. De Engelsche regeering zou nooit van haar rechten afzien,
maar had er niet op tegen, dat de Republiek de kastanjes voor haar uit
het vuur haalde. Van Engelsche zijde had Denemarken ondertusschen geen
heil te verwachten^^).

quot;) Hollandica I, Generalt Uthtäg, Denemarken en IJslandsche Visschcrijtwisten, 5/16 en
12/23 September 1741. Preis Bref til Kungl. Mayt. 12/23 en 19/30 September 1741. — Generalt
Uthtäg, Holland Republiek en IJslandsche Visschcrijtwisten, 19/30 September 1741.

Secr. Res. Staten van Holland, 20 September en 11 October 1741. Res. Staten van
Holland, 28 October 1741. — Hollandica II, Strödda handlingar. Port. 6, Förhandlingar 1701—
1815, Ad regem Sueciae die 30 Octobris 1741. — Missiven van Staat, Nr. loi, dat. 17 November,
ree. 2 December 1741.

Hollandica I, Generalt Uthtäg, IJslandsche Visschcrijtwisten, 26 September/7 October
1741, 13/24 October 1741, 31 October/ri November 1741; Denemarken, Holland Republiek,
Engeland, Zweden, 31 October/ii November 1741; Denemarken, Zweden, IJslandsche Visscherij-
twisten, 21 November/2 December 1741. Preis Bref til Kungl. Mayt. 13/24 October, 31 October/
II November, 21 November/2 December 1741. Preis Bref til Kanslipresidenten (Graaf Gyllen-
^xg), 31 October/ii November 1741.

-ocr page 273-

Wij zijn intusschen al tot den herfst van 1741 genaderd. Het veel-
besproken convooi was einde September van zijn kruistocht teruggekeerd;
van de Deensche oorlogsschepen had men niets bemerkt. Volgens het ver-
slag van den commandant toonden de stuurheden van de visschersschepen
een souvereine minachting voor de artikelen van zijn instructie, die betrek-
king hadden op den verboden handel en den te eerbiedigen afstand van de
IJslandsche kust. Zij waren er slechts op uit om de beste vischplaatsen te
vinden en hielden zich met andere overwegingen niet op. Dit bleek ook al
uit de berichten, die de Deensche gezant te 's-Gravenhage in Augustus te
Maassluis had ingewonnen; de visschers hadden naar ouder gewoonte onder
IJsland gevischt en zelfs handel met de bevolking gedreven. Eén van de
geliefde vischplaatsen was het gebied rondom Langanes, het Noord-
oostelijke schiereiland, dat dezen zomer echter tot ver in zee door drijfijs
geblokkeerd was geweest®«).

Noch in de Repubhek, noch in Denemarken was men tevreden over den
geringen voortgang in de kwestie der visscherij. Hoewel men niet van zins
was den officieelen weg te verlaten, besloot men daarnaast den officieusen
te bewandelen. Een zeer merkwaardig document van het najaar van 1741
geeft blijk van deze veranderde mentahteit; het stuk is getiteld: „Memorie,
waarna de persoon, die zal worden gezonden na Denemarken tot applaneren
en wegnemen der differenten, tusschen Sijn Con. Mat. van Denemarcken en
den Staat ontstaan over het vissen van de Onderdanen van den Staat binnen
de vier mijlen van de kusten van IJsland, zig zal moeten gedragen in de
negotiatie daarover met de ministers van Sijn Con. Mat. van Denemarckenquot;
en is bewaard in concept, minuut en afschrift. Op de minuut staat in het
handschrift van Fagel aangeteekend: „Copye den 8. November 1741 ter
hand gesteld aan den Heer Larreyquot;. Het concept is van de hand van De
Larrey, addenda en corrigenda zijn van FageP®).

De bedoeling was, dat de vertrouwensman door geheime onderhande-
lingen buiten de andere mogendheden om, ja zelfs zonder er den Neder-
landschen resident te Kopenhagen in te kennen, zou trachten de geschillen
uit den weg te ruimen. Een kort overzicht van de opvattingen van Dene-

Missiven van Staat, Nr. loi, dat. 22, ree. 24 September 1741. Res. Staten-Generaal,
24 September en 3 November 1741. — Zie kaart III.

Staten-Generaal. Vervolg Nr. 78, zonder datum. Thomas Isaäc de Larrey was in 1703
te Wesel gedoopt en kwam in 1726 in dienst bij den Graaf van Aldenburg; tot 1744 was hij gou-
verneur en regeeringsraad van het vorstendom Kniphausen. Als zoodanig kwam hij in aanraking
met Willem Bentinck, Heer van Rhoon, die met Charlotte Sophia van Aldenburg, vrouwe van
Kniphausen en Varel, was gehuwd. Bij de scheiding van Bentinck stond De Larrey aan zijn zijde
en behartigde Bentinck's belangen bij den koning van Denemarken in zake het bezit van Varel
en Kniphausen. — Ned. Adelsboek 1926 en Nieuw Biogr. Woordenboek I.

-ocr page 274-

marken en de Republiek, neergelegd in het manifest van 5 Augustus en de
resolutie van de Staten-Generaal van 17 April 1.1., volgde. Nu was uit zekere
(ons onbekende) missiven van 30 September en 17 October op te maken,
dat de pretensie van den Deenschen koning niet zóó ver ging, als hij openlijk
verkondigde; met de erkenning van een verboden zóne van vier mijlen zou
hij tevreden zijn en den visschers in geval van nood ook den toegang tot de
IJslandsche havens niet ontzeggen, mits zij zich hielden aan het verbod van
handel met de bevolking. Het kwam er nu op aan ook dezen laatsten eisch
van den koning te ontzenuwen. Door zijn heftige uitvallen tegen de Republiek
was het voor den Deenschen koning niet gemakkelijk op dezen eisch terug
te komen; daarom was het zaak langs geheimen weg een middel daartoe te
vmden. Wanneer Christiaan VI openlijk verklaarde, dat het nimmer zijn
bedoehng was geweest de visscherij buiten de verboden zone te verbieden
en hij zich genegen toonde tot onderhandelingen met de Republiek over
een redelijken afstand, zou het geschil spoedig tot het verleden behooren.

Bij den gang der onderhandelingen moest de vertrouwensman het vol-
gende in het oog houden: beide staten zouden het overleg openen, maar
van Deensche zijde moest het slepende worden gehouden, terwijl onder-
tusschen de visscherij als van ouds zou worden uitgeoefend. De IJslanders
vischten immers vlak onder de kust, de Nederlandsche visschers daarentegen
op grooter afstand; van eenig nadeel voor de bevolking van de zijde der
vreemde visschers was dus geen sprake. Van haar kant zou de Republiek
toezien, dat haar onderdanen geen verboden handel dreven. De clou van de
opdracht was, dat hij gerechtigd was aan den minister of de ministers, die
hun medewerking zouden verleenen, een som gelds te betalen, „welke hij
zoo moodicq zal zoeken te maken als doenlijk is, en die in allen gevalle niet
zal mogen excederen eene somme van 50.000 guldens, op zoodanige manier
en wijse, als hij met hem of haar zal convenieerenquot;. Kon hij echter gedaan
krijgen, dat een dergelijke verzekering schriftelijk werd gegeven, liefst door
den koning zelf of met zijn volmacht, dan mocht hij met zijn aanbod tot
f 100.000.— gaan!

Dit document werpt een scherp licht op de geheime politiek van de
Republiek, die krachtens haar rijkdom zulk een voorstel kon doen. Van de
zending van De Larrey zijn ons brokstukken bekend uit zijn correspondentie
met Willem Bentinck, Heer van Rhoon, wiens particuliere belangen hij in
Denemarken behartigde. Dit had de keuze op De Larrey gevestigd, daar
hij op onopvallende wijze beide opdrachten kon vereenigen. Einde December
1741 bleek hij te Kopenhagen te vertoeven en schreef aan den Raadpen-
sionaris Antonie van der Heim over zijn onderhoud met Von Schulin, dat
voor ons geen nieuwe gezichtspunten opent. De houding van den Deenschen

-ocr page 275-

minister was weinig tegemoetkomend; ook bij zijn collega's Holstein en
Von Berkentin ontmoette De Larrey weinig medewerking. Christiaan VI
was niet van zins zijn standpunt te laten varen, wat betreft de verboden
zone, maar hij zou de visscherij der ingezetenen van de Repubhek daarbuiten
niet bemoeilijken. Tegelijkertijd schreef De Larrey aan Bentinck, dat er
van Von Schuhn weinig heil te verwachten was, aangezien hij tot Frankrijk
neigde; hem aanbiedingen te doen was geld verknoeien! Niettemin waagde
hij een poging in die richting, die echter geen resultaat opleverde. Behoudens
het principe van de vier mijlen was de koning in het voorjaar van 1742
geneigd de Repubhek geen moeilijkheden in den weg te leggen. Van Deensche
zijde is ons weinig over deze onderhandelingen bekend; wel schreef Von
Schuhn in April 1742 aan Bentinck, dat hij het geringe resultaat van De
Larrey's zending betreurde. Bovendien zijn er nog twee ongeteekende
Fransche brieven bewaard gebleven, één zonder datum en één van 15 De-
cember 1741, waarin de onbekende schrijver zich bij Bentinck verontschul-
digde, dat zijn positie hem niet toeliet, zich verder in de zaak te mengen. Wie
deze onbekende was, die van De Larrey's opdracht op de hoogte was, blijft
ons verborgen®®).

Nog steeds had de Repubhek geen antwoord gegeven op het Deensche
manifest van 5 Augustus 1741. Mauricius was er direct bij geweest om zijn
,,InvaUende Remarques op het Deensche Geschriftquot; aan de Staten-Generaal
te overhandigen en had daarin de Deensche pretensiën krachtig bestreden.
De Staten van HoUand namen begin December het rapport van de Ridder-
schap en andere commissiën in behandeling. 6 December 1741 zonden de
Staten-Generaal een lijvige resolutie met een groot aantal bijlagen naar
Kopenhagen en Stockholm. De Repubhek hield vast aan haar opvatting,
dat de Deensche koning niet het recht had om de visscherij te beperken,
zelfs niet op grond van een gepretendeerde possessie van het dominium maris
in het Noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan. Als precedent
kwam slechts de confiscatie van de Hoop op de Faeröer in 1698 in aan-
merking: toen hadden de Staten-Generaal reeds krachtig geprotesteerd. In
de bijlagen vinden wij een aantal resolutiën en verklaringen, waarvan voor
ons die van de visschers van Maassluis, Vlaardingen en Zierikzee van belang
zijn, als zeer teekenend voor hun opvattingen. Zij gaven al bitter weinig om
de verordeningen der hooge heeren en verklaarden steeds ongestoord onder

w) Briefwisseling en Aanteekeningen van Willem Bentinck, Heer van Rhoon, uitgegeven
door Prof. Dr. C. Gerretson en Prof. Dr. P. Geyl, I; brieven van Willem Bentinck aan De
Larrey en van den laatsten aan Bentinck en den Raadpensionaris, nrs. XXIV—XXVI, XXVIII,
XXX—XXXIII, XXXV—XL, XLIII, XLVI, XLVIII, XLIX. — Werken Hist. Gen., 3de serie,
Nr. 62, 1934. — Island og Faeröer, Suppl. 2, Nr. 26b, 3 April 1742 e.a.

-ocr page 276-

IJsland te hebben gevischt. Zelfs Centen Maarten Nebbes was de moeilijk-
heden van de Sluische Visser van 1719 vergeten; hij was in 1741 ook al 67 jaar!
Meerendeels waren het oude visschers, die sinds het begin van de i8de eeuw
op IJsland hadden gevaren. Van eenige beperkende bepahngen hadden zij
nooit gehoord en van de zijde der IJslanders steeds een vriendelijk onthaal
pvonden. Van heel vroeger wisten zij zich nog te herinneren, dat in drukke
jaren chirurgijns op de schepen plachten mede te varen, die in een bepaalde
haven op IJsland aan land gingen om daar de zieken van de vloot te helpen
en na afloop van het seizoen weer werden afgehaald. Met enkele onder-
brekingen hepen hun verhalen over de eerste decennia van de iSde eeuw®').

De resolutie van 6 December 1741 met haar talrijke bijlagen werd
aan de vertegenwoordigers der Republiek te Parijs, Londen, Stockholm en
St. Petersburg toegezonden. Verwachtte men veel heil van deze uiteen-
zettingen? Het was den Deenschen koning toch immers om een jaarlijksche
recognitie voor de visscherij te doen, al trachtte Preis nog een oplossing te
vinden, waarbij de Repubhek toestemde in een verboden zóne zonder noch-
tans haar recht op de visscherij prijs te geven. Op Coymans rustte de on-
dankbare taak dit antwoord aan de Deensche regeering te overhandigen;
een paar weken later moest hij zijn principalen helaas berichten, dat zij een
antwoord overbodig achtte, aangezien de Republiek geen nieuwe gezichts-
punten aan de hand had gedaan. Over en weer vond men de argumenten van de
tegenpartij te zwak; al hadden de onderdanen van de Republiek jarenlang
onder IJsland gevischt, dit gaf haar nog niet het recht op de visscherij onder de
kust. Zoo bleef men aan het harrewarren zonder uiteindelijk resultaat®®).

Van verschillende hoven kwamen berichten over de aanbieding van de
resolutie binnen. De Nederlandsche gezant te Parijs schreef, dat zij in
regeeringskringen een goeden indruk had gemaakt, „dewijl daarbij met alle
mogelijke moderatie op een seer geleerde en klaare wijse word gedemonstreert
het goed regt van den Staat ten deese, en niet minder weesentlijk wederlegt
alle hetgeene van de Deensche zijde daarteegens is ingebragt geworden;
wie het is, die de Penne in het opstellen van deese memorie heeft gevoerd,
is mij ten eenemaale onbekend, dog selfs de eerste leesinge daarvan heeft
mij een soodanige hoogachtinge voor desselfs Persoon doen opvatten, dat ik
mij beswaarlijk onthouden kan van opentlijk te betuigen het deel, dat ik
neem in het genoegen, dat aan hem moet worden toegebragt, door soo vol-

quot;) Missiven van Staat, Nr. roi, dat. 25, ree. 29 Augustus 174X. Zie „Deensche Ambassade
van Mauriciusquot;. — Res. Staten van Holland, 2 December 1741. Res. Staten-Generaal, 6 Dec. 1741.

quot;) Hollandica I, Generalt Uthtig, IJslandsche Visscherijtwisten, 12/23 December 1741.—
Missiven van Staat, Nr. lor, dat. 6, ree. 17 Januari 1742 met bijlage. Nr. 102, dat. 23 Januari,
ree. 5 Februari 1742.

-ocr page 277-

maaktelijk geslaagt te hebben in het uitdrukken van U Hoog Mogende wij se
en standvastige gevoelens in het voorstaan van het regt van derselver
Onderdaanen, etc. . . Jammer genoeg was de Deensche regeering een
andere meening toegedaan!

Ook Preis werd met een afschrift van dit dossier, dat hij een folio boek
noemde, gelukkig gemaakt; een tegenbeleefdheid voor het aanbod tot be-
middeling van den koning van Zweden. Toen hij met Fagel de zaken besprak,
waren zij het erover eens, dat een vergelijk bij voorbaat was uitgesloten;
de Republiek zou nooit het dominium maris van den Deenschen koning
erkennen, wat Denemarken juist als conditio sine qua non stelde. Preis
was van oordeel, dat de Republiek met Denemarken over den afstand van
vier mijlen kon beraadslagen, zonder dat het dominium maris in het geding
kwam; immers in de onderhandehngen met de Deensche regeering lag stil-
zwijgend opgesloten, dat de koning over de visscherij had te beslissen. Zijn
Deensche collega te 's-Gravenhage wees dit van de hand, daar Christiaan VI
stond op een erkenning van het dominium maris in ipsis terminis. Behalve
Preis had de Zweedsche koning nog een rapporteur in de Repubhek, die
evenwel geen anderen kijk op de kwestie had als de gezant. De legatiesecre-
taris, Christer Horn, stelde tegen het einde van 1741 een rapport op over de
gebeurtenissen van het afgeloopen jaar en kwam tot dezelfde conclusiën,
hier echter in een doorloopend relaas te boek gesteld®quot;). De waarde van de
opmerkingen van Preis hgt in de onmiddellijke reactie op het gebeurde.
Loopende geruchten vonden ook een plaatsje in zijn brieven of dagboek,
soms ten voordeele van het inzicht in de stemming hier te lande, soms ten
nadeele van het goed begrip van het geschil in haar geheel. De „Berattelserquot;
van Christer Horn geven een meer bezonken verslag van de gebeurtenissen.
Een vergelijking leverde echter geen belangrijke afwijkingen op.

Het voorjaar van 1742 naderde en evenals in 1741 kwam de kwestie van
het convooi ter sprake. Begin Maart diende Zeeland een voorstel bij de
Staten-Generaal in om de IJslandsvaarders te beschermen. Besloten werd tot
convooi van de koopvaarders naar de Oostzee wegens den oorlog tusschen
Zweden en Rusland, waarvan een gedeelte met de zorg voor de IJslands-

»») Missiven van Staat, Nr. lor, dat. 22, rec. 27 December 1741; dat. 25, rec. 29 December
1741. Missive van Rumpf uit Stockholm, dat. 26 December 1741, rec. 10 Januari 1742 en van
De Swart uit St. Petersburg, dat. 30 December 1741, rec.
19 Januari 1742.

HollandicaI,Förhandlingar 1701—1815, dat. 12/23 December, rec. 22 December 1741.
Commissionssecreteraren Frih. Christer Horns berattelser om Holland, 1741—1743. Nr. 60,
dat. 22 December 1741/2 Januari 1742. Vgl. Koninkl. Bibl., Stockholm: D. 1326, i, Frih. Christer
Horns Berattelser och politiska anteckningar framp;n Holland, 1740—174Ö, I. Ur Hornska Samlung
pamp; Fogelvikskankta 21 April 1868; Friherre Christer Horns Politiska anteckningar och journal,
1740—1743.

-ocr page 278-

vaarders zou worden belast. Ook zouden de oorlogsschepen, die de retour-
vloot van Oost-Indië moesten opwachten, een oogje op de visschersvloot
houden. Sinds dat nieuws bekend werd, zwijgen de resolutiën onverwachts
over het conflict met Denemarken. Wat was hiervan de reden? De alwetende
Preis licht ons in den zomer van 1742 daarover in. De Deensche regeering
was de schrik om het hart geslagen bij het hooren van zóó vele uitrustingen
ter zee in de Republiek; uit eigener beweging had zij bij monde van
Coymans aan de Staten-Generaal en aan Amsterdam laten verzekeren, dat
zij niet van zins was de visschers onder IJsland lastig te vallen. Het gevolg
was, dat de RepubHek haar convooi beperkte, nu Denemarken den eens
met zooveel ijver opgenomen strijd langzamerhand Het verioopen®^).

De internationale toestand in Europa blijkt in dezen van groote be-
teekenis te zijn. Engeland zag den invloed van Frankrijk op het vasteland
gaandeweg toenemen en trachtte de RepubHek voor zich te winnen met
schoone beloften van bescherming van handel en zeevaart; ook in het geschil
met Denemarken was Engeland bereid haar tegen Denemarken te helpen.
Helaas zijn ons geen stukken bekend, die hier over Hcht verschaffen. Wel
is een concept zonder dagteekening van de hand van Von Schulin (?) be-
waard gebleven, waarin wordt gezegd, dat de koning niet van zins was de
visscherij, uitgeoefend door de onderdanen van de RepubHek of andere
mogendheden in het Noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan,
te belemmeren. De eisch van het onbeperkte dominium maris had dus al
heel wat van zijn scherpte verloren. Een ongedateerd concept van de hand
vai| Von Berkentin, eveneens minister van Christiaan VI, geeft ook de
afwachtende houding van de Deensche regeering weer. De schrijver is van
meening, dat een scherp protest tegen de uitrustingen ter zee van de Repu-
bliek niet op zijn plaats is; het zou koren op den molen van de agressievere
elementen in de Staten-Generaal zijn. Wat de poHtieke consteHatie in Europa
betreft, oordeelt hij: „Was wir hierbey vermutlich obtiniren könnten, is
dass, weil Engelland allem Ansehen nach sich nicht so favorabel für uns
declariren würde, wie es biUig vermöge der Alliance und der vorigen Trac-
taten thuen sollte, wir uns dadurch ein sehr guten Praetext zu der künftigen
an Franckreich zu declarirenden praeference menagiren könnten. Und
hierinnen besteht dann mein Bedencken über die Frage eines in HoUand zu
übergebenden Pro Memoriaquot;«^).

quot;) Res. Staten-Generaal, 3, 8 en 24 Maart en 16 April 1742. — Hollandica I. Generalt
Uthtäg af
1742—Ï743, IJslandsche Visschcrijtwisten, 26 Juni/7 i742-

Island og Faïröer, Suppl. 2, Nr. 26a. Concept van de hand van Von Schulin (?) zonder
datum en van Von Berkentin, eveneens ongedateerd, waarschijnlijk beide van het begin van
1742, vóór Maart 1742.

-ocr page 279-

Wij zagen reeds, dat de vriendschap tusschen Engeland en Denemarken
bekoeld was. In het begin van 1742 schreef Mauricius reeds: „Het geloof,
waarin veele hier al voorheen geweest zijn, dat Denemarken coquetteerde
met Vranckrijck, word leevendiger seedert de revolutie in Rusland. Of Dene-
marken Vranckrijck, dan of Vranckrijck Denemarken aansoekt, is duister
te raaden. En selfs weet men niet regt te seggen, op wat gronden dit geloof
steunt. Egter geeft dit ahes aanleiding om de tegenwoordige situatie der
saaken van het Noorden een weinig naader te overdenkenquot;. Tegen Maart
1742 hep het tractaat met Engeland af en inderdaad werden de pogingen
van Frankrijk om Denemarken voor zich te winnen met succes bekroond.
Nauwelijks was 14 Maart het verdrag met Engeland afgeloopen, of Dene-
marken en Frankrijk sloten 15 Maart een tractaat van vriendschap met
toezegging van defensieve hulp. De koning van Denemarken kreeg zijn
400.000 rijksdaalders subsidie, kon zijn slot afbouwen en nam geen zware
verphchtingen op zich. Voor ons is één van de geheime artikelen het belang-
rijkste:
mocht het geschil met de Republiek over de visscherij onder IJsland
tot een oorlog leiden, waarin Engeland tegen Denemarken partij koos, dan zou
Frankrijk met de noodige troepen zijn bondgenoot te hulp komen\
Engeland,
dat in December 1741 nog een poging had gedaan om het bestaande tractaat
te verlengen, zag zich nu door zijn optreden in zake den strijd over het
dominium maris voor het feit geplaatst, dat zijn bondgenoot de zijde van
Frankrijk koos®®).

Zoo liep het confhct over de visscherij onder IJsland en het dominium
maris roemloos ten einde. Vergeleken bij de belangrijke kwesties van Euro-
peesche pohtiek was het een storm in een glas water, maar niettemin was het
voor de betrokken partijen een factor van beteekenis. Christiaan VI ge-
bruikte den strijd met de Repubhek als voorwendsel om Rusland de volgens
het bestaande tractaat gevraagde hulp tegen Zweden te weigeren; de Repu-
bliek trachtte als in haar glorietijd de vrijheid der zee te handhaven, maar
was toch terwille van de belangen van handel en visscherij niet van zins de
kwestie op de spits te drijven. Van weerskanten gebruikte men groote
woorden om de tegenpartij te imponeeren en maakte aanstalten om met
een escader de rechten te verdedigen; tenslotte waren beide partijen tevreden,
als het bij het oude bleef, al dook de kwestie van tijd tot tijd nog eens op.

Zoo dienden in December 1742 de reeders van de bewuste hoekers
van 1740 nogmaals een request in om tegen de confiscatie te protesteeren;
het waren Tonis van der Os en Abraham van Gaveren vanwege Zierikzee
en Ary Broer, Lambert Schelvischvanger en Willem Bubbezon vanwege

«') Missiven van Staat, Nr. 102, dat. 12, ree. 17 Januari 1742. — Kongehusets og Rigets
Arkiv, E (Tractater); vgl. Holm, blz. 46—60.

-ocr page 280-

Maassluis. Coymans kon dus aan den gang blijven met reclameeren, hoewel
hij het nut ervan niet inzag. Een onjuistheid in het request van de reeders
toont aan, dat de zaak op den achtergrond was gekomen, al gaven zij hun
actie niet op. Er is in het request nl. sprake van een hoeker de Wassende
Maan, die echter niet tot het geconfisqueerde zestal behoorde. De herinnering
begon dus al te verbleeken; Coymans, op zijn qui-vive als altijd, veranderde
dit terstond in de Portugal, één van de slachtoffers van 1740®*).

Uit later jaren is ons van Deensche zijde nog slechts een ongedateerd
concept voor een memorie bewaard gebleven, dat in elk geval na Maart 1745
is opgesteld. Daarin wordt o.m. uiting gegeven aan de voldoening, dat het
Deensche escader van 1741 geen visschers binnen de verboden zóne had
aangetroffen en dat de oorlogsschepen van de Repubhek en die van Dene-
marken elkaar niet hebben ontmoet; dat had de kwestie maar ingewikkelder
gemaakt! Ook de correspondentie met Bentinck, op wiens instigatie de
zending van De Larrey plaats vond, wordt gememoreerd. De opsteller van
het concept is tenslotte zeer te spreken over het feit, dat, sinds het gebeurde
in 1740, geen Nederlandsche visschers zich meer binnen den verboden afstand
van vier mijlen hebben laten zien. De mentaliteit van de IJslandsvaarders
in aanmerking genomen mogen wij veronderstellen, dat zij de voorzichtigheid
wat meer in acht namen, maar niettemin hun bedrijf hebben uitgeoefend,
zooals het hun het beste uitkwam. Denemarken kon zich niet ieder jaar de
weelde van een kruistocht onder IJsland veroorloven; zoo bleven later de
moeilijkheden achterwege®®).

Uit het „Journael of Daghregisterquot; van het fregat 't Hoff St. Jans-
Kerke, dat in 1745 op een reis om de Noord voer, zien wij, dat de gewoonte
om de retourvloot ter hoogte van de Shetlandseilanden op te wachten,
ook in de i8de eeuw nog bestond. Ditmaal was de plaats van samenkomst
echter onder IJsland, „aan Kaap Heklaquot;, dus aan de Zuidkust. Van een
jager van Maassluis hoorde de commandant Jacob Eduard van der Gon,
dat er tamelijk veel ijs op de kusten was. Hij nam zijn koers van Papey
op de Oostkust, langs de Vestmannaeyjar en de Vogelscheeren (Fuglasker)
aan de Zuidwest-punt van IJsland naar Hanefjord (Hafnarfjord) om eenige
zieken aan wal te brengen. De „amtmanquot; van IJsland kwam met zijn vrouw
aan boord en werd met elf saluutschoten begroet, terwijl de voogd, die
ook door zijn echtgenoote was vergezeld, met zeven schoten tevreden
moest zijn. Ongeveer een maand bleef het fregat op de reede liggen, tot de

Res. Staten-Generaal, 4 December 1742. Lias Denemarken, Nr. 5946, dat. 22, ree.
31 December 1742 met bijlage. Zelfs in 1743 is de zaak nog niet afgedaan, zie Lias Denemarken,
Nr. 5946, missive van Coymans, dat. 12, ree. 22 October 1743.

quot;) Island og Fajröer, Suppl. 2, Nr. 26a.

-ocr page 281-

zieken waren genezen; telkens is er sprake van het vullen van de watervaten
aan den wal. De Middelburg, die het jaar tevoren onder de IJsIandsche
kust had gekruist, deed echter geen havens op IJsland aan®®).

In 1760 kwam de visscherij onder IJsland onverwachts weer ter sprake.
Onze resident te Kopenhagen, Bosc de la Calmette, berichtte het uitvaren
van een Deensch oorlogschip op een kruistocht onder IJsland. Gedachtig
aan het gebeurde van 1740 informeerde hij bij de Deensche regeering, wat
de aanleiding hiertoe was en kreeg te hooren, „dat een schip na IJsland
stond gesonden te worden om den sluikhandel op die kusten te beletten,
maar dat men aangaande de visscherij wel begreep, dat het voor de visschers
niet moogelijk was om altoos op een bepaalde distantie van de kust te blijven,
met verseekering, dat daaromtrent aan den commandeur van het schip de
vriendelijkste orders souden gegeeven worden, in vertrouwen, dat de visschers
van haare kant niet buiten hooge noodsaakelijkheid sóó na onder de wal
souden komen, dat men soude moeten vaststeUen, dat sij iets anders in
den sin hadden als aUeen daar te koomen visschen, en dus verhoopte niets
te sullen voorvallen, dat occasie tot eenig ongenoegen soude kunnen geevenquot;®').
Voorwaar een heel ander geluid dan in 1741!

Eerst in Augustus 1761 werd in de Staten van HoUand rapport op de
missive van Bosc de la Calmette uitgebracht, vergezeld van een concept-
placcaat betreffende den sluikhandel op de kusten van IJsland. In het
college van Gedeputeerden van de Groote Visscherij was de zaak eveneens
aanhangig gemaakt, daar de boekhouders en reeders van de IJsIandsche
visscherij zelf reeds over dit euvel hadden geklaagd. Het resultaat was, dat
de Staten-Generaal in Februari 1762 een placcaat uitvaardigden, waarvan
de aanhef luidt: „Alsoo wij geïnformeert zijn, dat eenige schippers, stok-
houders, matroosen en jongens, vaarende op scheepen tot de IJsIandsche
visscherije uitgerust, teegens den wil en begeerte van haar boekhouders en
rheeders, in plaats van te visschen, daar zij toe zijn aangenomen, haar buyten
noodsake onthouden in de baayen van IJsland en aldaar haer parriculier
voordeel soecken te bevorderen door het verhandelen van taback, genever
en brandewijn en andere waaren aan de ingesetenen van IJsland, tegens
talk, hemdrokken, broeken, koussen, sokken en wanten, niet zonder suspicie
van tot zoodanigen handel ook wel te misbruyken de scheepslijnen, tonnen
en zoutquot;, werd voortaan allen opvarenden verboden meer tabak, jenever
en brandewijn mede te nemen dan voor persoonlijk gebruik noodig was en

quot;) Dr. J. de HuUu, De archieven van de Admiraliteitscolleges, Nr. 1139 (van de Maze)
en 2369 (van Amsterdam).

quot;) Res. Staten-Generaal, 28 April 1760. — Res. Staten van Holland, 6 Mei 1760.

-ocr page 282-

den tijd bestemd voor de visscherij tot groot nadeel van hun reeders te
besteden voor ruilhandel met de bevolking®®).

Nu dit misbruik den reeders zelf nadeelig dreigde te worden, aangezien
de bemanning vischtuig begon te verhandelen, drongen zij op maatregelen
aan, die volkomen in de lijn der Deensche regeering lagen. Zoolang de
smokkelhandel de belangen der reeders niet schaadde, lieten zij de bemanning
begaan; maar wij zagen reeds, hoe Zierikzee ten gevolge van de confiscatiën
van 1740 een dergelijk verbod uitvaardigde, aangezien de reeders tenslotte
de dupe waren. Of de exemplaren van het placcaat, die aan iederen stuurman
ter hand werden gesteld, aan het doel hebben beantwoord, staat echter
te bezien.

Volkomen gerust was onze resident te. Kopenhagen toch niet, wat het
optreden van de Deensche inspectievaartuigen betrof. Telkens wanneer er
sprake was van een kruistocht onder IJsland, achtte hij zich geroepen in-
hchtingen in te winnen, of die tocht tegen de Nederlandsche visschers was
gericht; zoo b.v. in 1774, toen hij echter van de Deensche regeering dezelfde
geruststellende verklaring kreeg als in 1760. Ditmaal heette de uitrusting
van twee schepen te zijn geschied tegen de Duinkerkers, die evenals in 1766
zich aan wandaden tegenover de IJslandsche bevolking schuldig maakten,
de boeren bij de visscherij lastig vielen, zich van de gevangen visch meester
maakten en zelfs het vischtuig roofden. Waarschijnlijk achtte Christiaan VII
het in dit verband noodzakelijk om nogmaals een verordening uit te vaar-
digen tegen den handel op IJsland door vreemdehngen en het visschen te
dicht onder de kust. Veel nieuws bevat deze ordonnantie niet; de koning
verzorgde sinds 1774 zelf den handel en wenschte zich tegen ongewenschte
concurrentie te vrijwaren, zoowel van zijn eigen onderdanen als van buiten-
landers. In zijn begeleidende missive maakte Bosc de la Calmette de op-
merking, „dat men gemenageert heeft de bewuste distantie van vier mijlen
te noemen en zig vergenoegd te stellen
onder de kustenquot;^^).

Blijkbaar had de Rentekamer op aandringen van de Algemeene Handels-
compagnie deze maatregelen uitgelokt; in haar advies van 30 Maart 1776
gaf zij een overzicht van de schade, die de Deensche handel op IJsland
van de vreemdehngen had te lijden. In de klachten werd er op gewezen.

quot;) Res. Staten van Holland, 7 Augustus 1761. — Arch. Groote Visscherij tot 1823, Nr. 7,
fol. 203, 207 en 223. Res. Gedep. Groote Visscherij, 1750—1763, 17 en 18 April en 3 November
1761. — Res. Staten van Holland, 12 Februari 1762. Res. Staten-Generaal, 15 Februari 1762.

quot;) Res. Staten van Holland, 15 Juh 1774. — Res. Staten-Generaal, 15 Mei 1776. Missiven
van Staat, Nr. 144, dat. 7, ree. 15 Mei 1776. Res. Staten van Holland, 18 Mei 1776. Een vertaling
van 's konings ordonnantie kwam ter tafel in de vergadering van Gedeputeerden van de Groote
Visscherij te Delft, 31 Mei 1776. Arch. Groote Visscherij tot 1823, Nr. 9, fol. 46 e.v.

-ocr page 283-

hoe van oudsher de vaart naar IJsland afhankelijk was gesteld van de
toestemming van den Deenschen koning. Evenals tijdens den
strijd over het
dominium maris in 1741 komt de verboden zone van vier mijlen aan de orde,
maar men achtte het raadzamer in de ordonnantie geen bepaalde distantie
vast te stellen, maar zich te bepalen tot het opbrengen van schepen, wier
bemannmg op smokkelhandel was betrapt. Inderdaad blijkt, dat de ver-
ordening niet speciaal tegen de Nederlandsche visschers was gericht, aan-
gezien in het advies van de Rentekamer herhaaldelijk sprake is van de
Fransche visschers, de „pêcheurs d'Islandequot;; deze regeling werd ook gemaakt
in overleg met den Franschen gezant te Kopenhagen op grond van een
overeenkomst tusschen Denemarken en Frankrijk van i766'o)

In de oorlogsjaren 1781 e.v. liet zich de concurrentie van de Fransche
visschers geducht voelen. De reeders van Vlaardingen en Maassluis trachtten
het uitvaarverbod voor de IJslandsche visscherij opgeheven te krijgen
opdat zij als van ouds hun schepen ter kabeljauwvangst zouden mogen
zenden. Na eenig overleg stemden de Staten-Generaal er in toe bij wijze van
proef hun placcaat tijdelijk buiten werking te steUen. wat later werd ver- ■
lengdi). De oorzaak van het verval der kabeljauwvisscherij zat echter dieper;
in ons laatste hoofdstuk zuUen wij in 't kort de maatregelen bespreken, dié
men hier te lande nam om te trachten haar weer op de been te brengen.

) Reykjavik. I^jóöskjalasafn, Nr. 19, 9 April 1776. In dit Deensche stuk worden de Neder-
landsche en Engelsche visschers slechts genoemd in verband met de bizondere bepalingen die
voortaan voor de Fransche visschers zouden gelden. - Relation d'un voyage dans la Mer du
Nord, aux cotes d Islande, du Groenland, de Ferro, de Schettland, des Orcades et de Norwège
fait en 1767 et 1768 par M. de Kerguelen Trémarec, Lieutenant des Vaisseaux du Roi, de l'Aca-
démie Royale de Manne, commandant les Frégates la Folle et l'Hirondelle. Amsterdam 1772 -
De schrijver maakte dezen kruistocht naar aanleiding van moeilijkheden over de visscherij onder
IJsland, die dank zij den Franschen gezant te Kopenhagen, Ogier. bij de overeenkomst van 1766
waren bijgelegd. Zijn beschrijving van IJsland komt vrijwel letterlijk in vertaling voor in „De
Walvischvangst met veele bijzonderheden daartoe betrekkelijkquot; van 1784.

quot;) Res. Staten-Generaal, 15 en 30 Maart 1781, 30 Juli, 28 September èn 19 October 1781;
4 Maart en 20 Augustus 1782.

-ocr page 284-

ACHTSTE HOOFDSTUK.

De Visscherij in de 19de Eeuw.

Wij zagen reeds, hoe de kabeljauwvisscherij in de laatste decennia
van de i8de eeuw achteruit was gegaan. Sinds 1775 valt een daling van
het aantal schepen te constateeren en na den oorlog met Engeland (1780-
^84) bedraagt het gemiddelde aantal schepen omstreeks 50^). Welke waren
de oorzaken van dezen achteruitgang?

Het request, dat „de geïnteresseerden in de IJslandsche kabeljauw-
visscherije te Delfshaven, Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Zwartewaal
en Enkhuizen, en dus de gezamentlijke geïnteresseerden in de IJslandsche
vaart van Holland en Westvrieslandquot; in 1788 bij de Staten van Holland
mdienden, brengt ons op de hoogte van de opvattingen der reeders dien-
aangaande. In de kringen van de IJslandsche visscherij was men van oordeel

dat de steeds groeiende concurrentie van de kabeljauwvisscherij bij New-
foundland éen der eerste oorzaken was van den achteruitgang, daar het aan-
bod de vraag verre overtrof. Maar daarnaast had de visscherij ook concur-
renten in haar directe omgeving gekregen, nl. de Fransche visschers en die
uit de Oostenrijksche Nederlanden, resp. van Duinkerken, Oostende en
Nieuwpoort. Het aantal schepen, van deze havens uitgereed, bedroeg ongeveer
een honderd per jaar. Bovendien waren de invoerrechten, die in deze landen
van de visch werden geheven, zóó hoog, dat de Republiek niet meer kon
concurreeren, ja zelfs soms geheel en al van de buitenlandsche markt werd
verdrongen.

Maar het ergste was, dat in de naburige rijken de visscherij den steun
van de regeering genoot in den vorm van een premie. Deze maatregel werd
hier te lande van tijd tot tijd toegepast op de haringvaart en de walvisch-
vaart, maar de kabeljauwvisscherij had dit voorrecht nimmer genoten.

Zie bijlage J.

-ocr page 285-

Zelfs in de goede jaren, als de opbrengst meer dan vijf tonnen gouds bedroeg,
bleef er na aftrek van de kosten der uitrusting slechts een geringe winst voor
de reeders over, die meermalen door de lage prijzen en den geringen afzet tot
nihil werd gereduceerd. De conclusie was, „dat het mitsdien geen breed-
voerig betoog nodig heeft om uit allen deeze te besluiten, dat de supplianten
verseeren in de termen om door een premie uit 's lands kas gesoulageerd te
worden, bijzonder ook om te worden aangemoedigd deeze tak van visscherije
tot haare voorige grootheid te brengenquot;. Dit zou ook allen nevenbedrijven
ten goede komen, den traankokerijen van vischlever, den scheepstimmer-
werven, den zeilmakerijen, e.a. Bovendien zou een groot aantal menschen
weer een bestaan in de visscherij vinden, waardoor het land grootere voor-
deelen zou genieten dan het nadeel van de kosten der premiën, die f 800.—
per schip zouden moeten bedragen^).

De Staten van Holland waren van meening, dat de IJsIandsche vis-
scherij inderdaad van alle zijden door concurrenten werd belaagd, maar dat
dit nog geen reden was om de premie hooger te stellen dan voor de
haringvaart. Zij besloten dus in Juh 1788 voor den tijd van twaalf jaar
een premie van f 500.— te verleenen voor ieder schip, dat ter IJsIandsche
visscherij uitvoer. Een commissie uit de reeders zou worden belast met het
onderzoek naar de resultaten van de visscherij en de belanghebbenden, die
voor de premie in aanmerking kwamen, aan de Staten van Holland voor-
dragen met dien verstande, dat het totaal bedrag der premiën pondponds-
gewijs over de boekhouders zou worden verdeeld. De uitbetaling der gelden
zou, voorloopig gedurende drie jaar, in overleg met de reeders geschieden.
Dit besluit werd 9 April 1789 bevestigd en was in 1792 nog van kracht^).

De oorlog met Frankrijk berokkende de visscherij groote schade, hoewel
de reeders er op hadden aangedrongen, dat onze oorlogsschepen de Fransche
visschers ongemoeid zouden laten; het logisch gevolg zou immers zijn, dat
ook de Nederlandsche visschers door de kapers zouden worden gemolesteerd.
Aanvankelijk werden de schepen, uitsluitend ter visscherij uitgerust, ook
met rust gelaten, maar al spoedig vervolgden de Fransche kapers onze
visschers tot onder IJsland, waar o.a. in 1794 verscheidene slachtoffers
vielen. In de dagen van 29 Juh tot 4 Augustus hadden zij vijf doggers
ten Westen van de Fuglasker genomen. In een gevecht ter hoogte van
Snaefellsnes overmeesterden de Franschen nog een dogger, waar zij de op-

Maassluis, Arch. Gecomm., Port. 8, 26 Juni 1788. De opbrengst der Newfoundlandsche
visscherij bedroeg volgens een Engelsch minister in 1774 516.000 quintalen visch, in 1786
reeds 732.000 quintalen, dus 216.000 quintalen of 24.192.000 pond visch meer.

«) Res. Staten van Holland, 12 Juli 1788; 9 April en 15 Mei 1789; 16 en 20 Februari 1792;
vgl. Maassluis, Arch. Gecomm., Port. 8.

-ocr page 286-

1931-

i'jji-

-ocr page 287-

I93I.

1931.

-ocr page 288-

varenden van de andere schepen op overzetten. Deze laatste dogger werd
tenslotte vrijgelaten en dreef bij Grundarfjord aan. De kapers hadden vrijwel
alles geroofd: zeilen, ankers en ankerkettingen, alle kookgerei en levens-
middelen, behalve drie tonnen scheepsbrood, wijn, bier, brandewijn en
water; de matrozen mochten slechts de kleeren, die zij aan hadden, behouden.
Sommige der veroverde doggers waren in brand gestoken, andere in den
grond geschoten. Toen deze eenig overgebleven dogger aandreef, waren er
70 man aan boord, die door de boeren van Snafellsnes zoo goed werden
verpleegd, als hun armoe veroorloofde. Zij gaven hun kleeren, kousen, turf
en een zeekaart, daar de Franschen hun alles hadden afgenomen. Zelfs
kalefaterden zij het schip, zoodat de matrozen er mee naar huis konden
zeilen«).

Later, bv. in 1797, dreigde het grootste gevaar van Engelsche zijde.
De reeders trachtten het bedrijf gaande te houden door hun schepen onder
neutrale vlag, hetzij onder Deensche, hetzij onder Pruisische, ja zelfs onder
Russische vlag te laten varen. Dit bracht echter moeilijkheden mede, daar
de schepen in geval van verovering door Engelsche kapers niet als Neder-
landsche vaartuigen konden worden opgeëischt. Engeland bracht alle
visschersvaartuigen op, die van of naar vijandelijke havens voeren, ook al
was de schipper in het bezit van een neutralen pas. Zoo werd in 1798 Huib
Bontestein, varende onder Russische vlag, voor de reederij Mannekes, Beyer
en Steur te Maassluis ter hoogte van Texel, door een Engelsch schip ge-
nomen en naar Yarmouth opgebracht; hetzelfde lot trof de twee IJslands-
vaarders van de Weduwe Van Loo en Alexander van Yperen®).

Dit werd den reeders van Vlaardingen en Maassluis toch te kras; zij
besloten voor gezamenlijke rekening een schip naar IJsland te zenden om
hun schepen voor het gevaar, dat van Engelsche zijde dreigde, te waar-
schuwen. Het brikschip de Reformator van de reederij Mannekes, Beyer en
Steur onder kapitein Jan Scheepen van Embden zou zijn kruistocht onder
IJsland beginnen op de Westkust ter hoogte van den Breiöafjord en vervol-
gens langs de Zuidkust varen om de visschers op de hoogte te brengen. De
kosten droegen de reeders naar evenredigheid van het aantal schepen, dat
zij hadden uitgezonden. Van Vlaardingen waren er 24 schepen van 14 reeders
en van Maassluis 8 van 6 reeders in zee. Beide groepen stelden een „gleuzerquot;
aan, die voor den goeden gang van zaken zorg moest dragen. Uit het relaas

«) Maassluis, Arch. Gecomm., Port. 9, 5 April 1793. — Jhr. Mr. J. C. de Jonge, Geschiedenis
van het Nederlandsche Zeewezen. V, blz. 151. tgt;orvaldur toroddsen, Feröabók, Sk^rslur um
rannsóknir 4 fslandi, 1882—1898, III, blz. 38—39 over Snaefellsnes.

') Resolutieboek van de Gecommitteerden ter visscherij te Maassluis 1794—1815, 3, 5
en 10 April 1797; 6, 10 en 12 Maart en 21 Mei 1798.

10nbsp;225

-ocr page 289-

van den kapitein bleek, dat hij op de reede van Deerfor (D^^rafjord) in Juh
29 schepen had gepraaid. De kosten van deze reis bedroegen ruim f 3000.—
waarvan f 2800.— voor huur van de Reformator; onder de kleinere onkosten
vinden wij o.a. .vermeld het verschot van de „gleuzersquot; op IJsland voor
„expressens te paartquot;. Voor de reeders kwam de expeditie dus op een f 100.—
per schip te staan®).

Omstreeks 1800 waren er telkens klachten over de Engelschen, die onze
visschersschepen opbrachten. Klaas Hogendijk Klaasz. van Vlaardingen
wilde in 1799 een groote hoeveelheid zout, tonnen en hoepels van Noorwegen
uit naar IJsland verzenden; nog vóór hij toestemming tot den uitvoer had ver-
kregen, was het schip, dat al uitgevaren was, door Engelsche kapers genomen.
Het Provisioneel Comité tot de Zaken van de Groote Visscherij van de
Bataafsche Repubhek vertrouwde het zaakje echter niet, daar de hoeveelheid
zout en tonnen het benoodigde voor een reis naar IJsland verre te boven
ging en dus waarschijnlijk bestemd was voor verkoop naar het buitenland.
Van hoogerhand trachtte men de visscherij tegemoet te komen door den
invoer van de visch te belasten, maar een enkele reeder probeerde langs een
minder officieelen weg nog wat te verdienen. Zoo had bv. Klaas van Rossen
van Vlaardingen opheffing van het invoerrecht op de IJsIandsche visch
verzocht voor de lading van den hoeker de Jonge Jan. Achteraf bleek, dat
hij dit schip, oorspronkelijk te Maassluis thuishoorende en een paar jaar
tevoren door de Engelschen genomen, in 1800 in Engeland had gekocht en
te Altona voor de visscherij naar IJsland had uitgerust. Toen hij na de reis
zijn lading in Altona niet van de hand kon doen, zond hij de visch naar Vlaar-
dingen, maar het college beschouwde de lading terecht als uit het buitenland
ingevoerd en weigerde de invoerrechten kwijt te schelden'). In 1800 werden
er drie IJslandsvaarders van Maassluis naar Yarmouth opgebracht, te weten
de Hoop van Leendert Bas, de Bruid van C. van Jacob van Rossen en de
Maria Ehsabeth. De twee laatste schepen hadden met een Pruisischen kapi-
tein onder Pruisische vlag gevaren ter wille van de neutrahteit, wat echter
niet tot het beoogde doel had geleid«).

Onder deze moeilijke omstandigheden grepen de reeders van Vlaardingen

«) Resolutieboek Gecomm. 1794—1815, 21 Mei 1798. Maassluis. Arch. Gecomm..
Port. 7. 7. 21 en 23 Mei, 5 Juli, 23 en 24 Augustus 1798. In 1802 voer dezelfde kapitein met dc
Koophandel naar IJsland; voor de monsterrol, zie Port. 9, 10 Maart 1802. De bemanning beurde
hand- en lastgeld, vgl. ook de monsterrol van de Vreede, onder stuurman Elisa Verschoor.
Port. 9. 26 Maart 1802.

Arch. Groote Visscherij tot 1823. Nr. 11. fol. 173—174, 6 Mei 1799; fol. 223 v°.,
4 Maart 1800.

8) Recht, Arch. Maassluis, Nr. 157, acte 53, 9 Mei 1801; acte 54. 5 Juni 1801; acte 57.
15 Augustus 1801.

-ocr page 290-

en Maassluis wederom naar hetzelfde middel als in 1788 en vroegen in 1802
aan het Staatsbewind een premie voor de IJslandsvaarders. Zij dienden een
request in uit naam van de „Gecommitteerden tot de zaken van de kleyne
of IJslandse kabbeljauwvisserije te Vlaarding en Maassluysquot; en verzochten
een premie van f 800.— voor de twee eerste en van f 500.— voor de tien
volgende jaren voor elk schip, dat ter visscherij naar IJsland zou uitvaren.
Zij beriepen zich op de overwegingen van de Staten van Holland in 1788
en klaagden hun nood, dat er sinds 1793 niet minder dan 68 schepen van
Vlaardingen en 44 schepen van Maassluis door den vijand waren genomen.
Daar zij voor 1802 nauwelijks 20 schepen konden uitrusten, zou het geen
bezwaar voor de regeering zijn om een premie te verleenen. Tevens blijkt uit dit
request, dat de uitbetahng van de premie sinds 1797 niet had plaats gevonden;
er werd alsnog in het belang der betrokken reeders op uitkeering aangedrongen.
Het resultaat was, dat voor 1802 een premie van f 700.— per schip zou
worden toegekend. Terstond daagden gegadigden op, ook van buiten de
steden langs de Maas, o.a. de boekhouder J. C. Borst van Delfzijl, wiens
hoeker de Vriendschap in 1801 en 1802 een reis naar IJsland had gemaakt,

zoodat hij recht had op een premie van f 500.— en één van f 700._. Als

procureur van de reeders trad M. H. van Son te 's-Gravenhage op, die de
lijst van de betrokken schepen uit handen der reeders ontving en met de
zorg voor de uitbetaling was belast®).

Sinds 1802 zijn ons de lijsten bewaard gebleven van de boekhouders en
stuurlieden, wier schepen ter visscherij onder IJsland waren uitgevaren en
voor de premie in aanmerking kwamen. In October, na den terugkeer der
visschers, werd de lijst opgemaakt en naar 's-Gravenhage gezonden; in het
voorjaar werden de gelden uitbetaald^«). Het volgende jaar verzochten de
reeders reeds verhooging van de premie met f 200.—, maar dit werd slechts
voor 1803 toegestaan; een zelfde verzoek voor 1804 werd afgeslagen. Bij reso-
lutie van het Wetgevend Lichaam dd. 17 Juni 1803 en besluit van het Staats-
bewind dd. 23 Juni 1803 werd de premie voor de IJslandsvaarders voor den
tijd van twaalf jaar weer op f500.— per schip vastgesteldquot;).

») Resolutieboek Gecomm. 1794—1815. 2. 12 en 13 Januari 1802, 5 en 7 Mei 1802. Maas-
sluis, Arch. Gecomm., Port. 8, 13 en 8 Februari, 8 Maart 1802; 8, 15. 22 en 27 April 1802;
20 Mei en 25 Augustus 1802.

quot;) Maassluis. Arch. Gecomm.. Port. 8. De lijsten zijn niet volledig. Van de jaren
1802—1805 en 1807 zijn de opgaven bewaard gebleven. De ontbrekende jaren heb ik trachten
aan te vullen met gegevens uit het Resolutieboek Gecomm. 1794—1815 en het Arch. Groote
Visscherij tot 1823. zie bijlage N.

quot;) Maassluis, Arch. Gecomm., Port. 8, 13 April 1803; copie van het Besluit van het Staats-
bewind d.d. 23 Juni 1803. Resolutieboek Gecomm. 1794—1815, 2 October 1804, vgl. Maassluis,
Arch. Gecomm., Port. 8, 4 October 1804.

-ocr page 291-

Sommige reeders wenschten het mes van twee kanten te laten snijden
en een dubbele premie in de wacht te sleepen, zoowel voor de haringvaart als
de IJslandsvaart. Reeds inde 17de eeuw was het gewoonte, dat een IJslands-
vaarder, welke door samenloop van omstandigheden vroeg van IJsland terug
kwam, nog een reis ten haring maakte. Voor het coUege der visscherij was dit een •
voordeel, aangezien het schip voor de tweede reis ook „havengeitquot; betaalde,
zij het dan ook de helft van het volle bedrag, verschuldigd voor een haring-
reis. Met het systeem der premiën was het voordeel echter aan den kant van
de reeders; zij meenden op een dubbele premie, voor beide takken van vis-
scherij één, aanspraak te kunnen maken. Het Provisioneel Comité tot de Zaken
van de Groote Visscherij besliste echter in 1805, dat voor één schip slechts
éénmaal premie zou worden betaald. De overwegingen waren, „dat het van
nadelige uitwerking voor beide die visscherijen zoude zijn, doordien de
schepen om twee praemiën in één en hetzelfde jaar te genieten, hunne vaart
op IJsland vroeger dan anders zoude afsnijden, om nog op 't laatst van de
haringteeld een reisje van korten duur ten haring te kunnen
doen.quot;i2).

De onrustige politieke toestanden lieten niet na in deze jaren een slechten
invloed op het bedrijf uit te oefenen; telkens zijn er klachten over de moeilijke
omstandigheden, waaronder de visscherij werd uitgeoefend. In de jaren
1806—1809 was het aantal schepen uiterst beperkt, in 1810 en 1811 lag de
vaart geheel stil. Napoleon had voor dien zomer, tot groot nadeel van de
reeders, alle visscherij verboden. Het Provisioneel Comité tot de Zaken van
de Groote Visscherij kwam in zijn vergadering van 8 Augustus 1811 tot de
slotsom, dat de ingezetenen van de plaatsen, waar de visscherij werd uit-
geoefend, in een aUertreurigsten toestand verkeerden; „de armoede, die
aldaar zoo klaarblijkelijk heerste, is nog aanmerkelijk vermeerdert en wan-
neer de geheele stilstand der haring- en kabbeljauwvisscherijen blijft voort-
duren, alsdan zijn de vooruitzichten tegen den naderenden winter zóó akelig,
dat men zich daarvan niet wel een gegrond denkbeeld vormen kan; het is
meer dan waarschijnlijk, dat alsdan verscheidene menschen door honger en
gebrek zuüen moeten omkomen, naardien de armen- en plaatselijke kassen
geheel uitgeput zijn en het aantal ingezetenen, dewelke nog iets kunnen
contribueeren, te klein van getal is, om in de noodzakelijkste, in de dringendste
behoeften hunner medeburgeren naar behoore te voorzien.quot; In zijn ver-
gadering van 8 October 1811 besloot het college audiëntie bij den Minister
van Binnenlandsche Zaken aan te vragen en, zoo mogelijk, bij den Keizer
zelf; de Intendant van het ministerie zou zijn medewerking daartoe ver-
leenen. Inderdaad genoot de president van het College van de Groote Vis-

Arch. Groote Visscherij tot 1823, Nr. 12, fol. 224 vquot;.—225, 7 Mei 1805.

-ocr page 292-

scherij, Lambert Schelvisvanger met twee leden, J. van der Kemp en A. J.
Slijper, de eer bij den Keizer, tijdens zijn verblijf te Amsterdam, te worden
toegelaten, die hun een onderhoud van drie kwartier toestond. De heeren,
in het zwart gekleed met driekante hoeden, verzochten opheffing van het
verbod voor de visscherij, althans voor zoover het met de bedoelingen des
Keizers strookte. Nadat Napoleon een aantal vragen betreffende het aantal
schepen en de opbrengst van de visscherij gesteld had, liet hij de heeren gaan
met een kort: „het is goedquot;. De vertegenwoordigers van de Groote Visscherij
hadden dus hun doel bereikt^®).

Ondanks het verbod van uitvaren hadden enkele IJslandsvaarders het
er blijkbaar toch op gewaagd onder IJsland te gaan visschen. Toevallig is
ons bewaard gebleven het verslag van de reis van de Gerechtigheid van
schipper W. van der Horden van Maassluis. Half April zeilde hij uit de Maas
en arriveerde een kleine maand later onder de IJslandsche kust. Reeds op
de uitreis had hij met storm te kampen gehad; dit werd er tijdens het verloop
van den zomer niet beter op. Met nog vijf andere Hollandsche en een veertig-
tal Fransche schepen dreef de Gerechtigheid af tot bij Kaap Horn, waar zij
in het ijs geraakten. Met veel moeite gelukte het den schipper zich onder
Hrfsey in den Eyjafjord te redden. Tegen het advies van de Fransche vis-
schers in besloot hij Oostwaarts om den Hoek van Langernis (Langanes) te
varen, waar hem nog veel grootere gevaren van het ijs dreigden. Met acht
schepen kwam de Gerechtigheid tenslotte behouden in den Vopnafjord. Na
allerlei avonturen weer in zee gestoken, kwam het schip eerst ter hoogte
van de Ruyterklip buiten het ijs en aanvaardde toen de terugreis naar
het vaderland^*).

Blijkens het gebeurde met een hoeker van het handelshuis Hoogendijk,
Betz amp; de Willigen bestond de mogelijkheid, niettegenstaande het verbod
van uitvaren, toestemming van den Minister van Marine voor een bepaald
aantal maanden te verkrijgen. Zoo kregen de bovengenoemde reeders consent
voor acht maanden om een hoeker naar IJsland ter visscherij te zenden.
Schip en lading werden met groote kosten naar het Vlie gebracht om de
Engelsche kapers op onze kust te ontloopen. Binnen den vastgestelden tijd
kwam stuurman H. van der Valk weer in het Vlie binnen met een buiten-
gewoon groote vangst, die een besomming van ruim f 60.000.— beloofde.
Maar het hinkende paard kwam achteraan! Een kleine hoeveelheid kousen

quot;) Arch. Groote Visscherij tot 1823, Nr. 13, fol. 242 v°., 8 Augustus 1811; fol. 247 v°.,
8 October 1811; fol. 250, 10 October 1811; fol. 253, 12 October 1811; fol. 255 v°., 15 October
i8n; fol. 259
v., 24 October 1811.

quot;) Arch. Gecommitteerden tot de IJslandsche Kabeljauwvisscherij in Zuid-Holland, Port.r,
1811, zie bijlage M en kaart XIII en XIV.

-ocr page 293-

en wanten, die aan de matrozen behoorde, gaf den douanen een gretig
aangegrepen voorwendsel om het schip in beslag te nemen. Hoewel de
reeders in hooger beroep door verschillende rechtbanken en eindelijk door
den Keizer zelf onschuldig werden verklaard en restitutie van het provenu
van de lading werd bevolen, hadden zij door personeele vervolging, verlies
van schip en verdere kosten toch groote verliezen geledenquot;).

De gelukkige verlossing van het Fransche juk werd in de vergadering
van Gecommitteerden te Maassluis dankbaar gevierd en daarbij de ver-
wachting uitgesproken, dat het van nu af aan met de visscherij weer omhoog
zou gaan. Al spoedig kwam één der leden tot de ontdekking, dat de premie
voor de IJslandsche visscherij met het jaar 1814 afliep en drong aan, dat
men in samenwerking met Vlaardingen verlenging zou verzoeken; daar
was men ook reeds doende in die richting. Het resultaat was, dat beide
plaatsen in 1815 besloten, voorloopig voor drie jaar, een premie van f500
aan te vragen. Het nieuwe bewind ging echter niet over één nacht ijs en
won eerst de noodige inhchtingen in, in hoeverre de IJslandsche visscherij
steun verdiende. Het beroep op vroegere bepalingen was van geen nut,
aangezien de omstandigheden zóó veranderd waren, dat de koning zich
niet aan den ouden regel kon houden. De reeders dienden daarop een memorie
in, waaruit overtuigend bleek, dat de IJslandsche visscherij met evenveel
recht als de haringvaart op een premie aanspraak kon maken. Het aantal
schepen was zóó gering, dat het bedrag geen gewicht in de schaal legde in
vergelijking tot de andere uitgaven van landswegequot;).

In 1817, bij de instelling van het College van Gecommitteerden tot de
IJslandsche Kabeljauwvisscherij in Zuid-Hohand, werd. de IJslandsche
visscherij gekarakteriseerd als te worden uitgeoefend tusschen 65° en
67° graden Noorderbreedte. Volgens een afkondiging in het Staatsblad van
6 Maart 1818 werd de premie voor den tijd van drie jaar op f 500'gesteld.
Te beginnen met het jaar 1818 zijn de lijsten der schepen met de namen van
hun reeders en het aantal aangebrachte lasten bewaard gebleven. Korte
aanteekeningen lichten ons in over de omstandigheden, waaronder de
visscherij was uitgeoefend; zoo weten wij, wat voor ongelukken er waren
gebeurd, in hoeverre het ijs het bedrijf had bemoeilijkt, enz.quot;). Aan deze

quot;) A. Hoogendijk Jzn., De Grootvisscherij op de Noordzee. Haarlem 1893, blz. 45.

quot;) Resolutieboek Gecomm. 1794—1815, 28 December 1813; 28 November 1814; 18 Januari
en 22 Juni 1815. Maassluis, Arch. Gecomm., Port. 8, 9, 17, 20 en 29 Juni 1815. Arch. Ge-
comm. tot de IJslandsche Kabeljauwvisscherij in Zuid-Holland. Port. I, 20 Juli 1815.

quot;) Arch. Gecomm. tot de IJslandsche Kabeljauwvisscherij in Zuid-Holland, Handelingen
van Gecomm., Nr. 5, 27 December 1817. Voor het aantal schepen in deze jaren, uit Nr. 5 en
Nr. 6 samen gesteld, zie bijlage N.

-ocr page 294-

bron ontleenen wij het hieronder volgende beknopte overzicht van de
IJsIandsche visscherij in de periode van 1818—1852,

De prijs van de visch bedroeg in goede jaren f 18 ,per ton; één last
werd op 14 ton gerekend. Bracht de visch f 14 op, dan waren de uitgaven
nog gedekt. In 1821 was de vangst slecht wegens het vele ijs, in 1822 bedroeg
de prijs per ton slechts f8 a f 9, terwijl een groot gedeelte van de visch
onverkocht bleef; in zoo'n geval leden de reeders ernstige verhezen. Een
groot nadeel voor den uitvoer naar het buitenland was het hooge invoer-
recht, dat Frankrijk sedert 1823 hief van de. IJsIandsche visch, waardoor
het voornaamste afzetgebied werd gesloten. De visschers oefenden hun
bedrijf gewoonlijk op de Westkust van IJsland uit; zij, die later op de
visscherij kwamen, bleven aan de Zuidkust, waar de vangst doorgaans niet
slecht was. Na 1825 steeg het aantal schepen; een gemiddelde opbrengst
van 25 last per schip was geen zeldzaamheid.

ToevaUige omstandigheden speelden vaak een belangrijke rol. Zoo had in
1831 een betrekkelijk groot aantal matrozen dienst genomen op de vloot,
waardoor plaatsen als Pernis, Zwartewaal en Middelharnis geen voldoende
ervaren zeelui voor, hun zomervisscherij hadden kunnen krijgen en nu hun
schepen maar met volk van Vlaardingen naar IJsland zonden. Wat den
uitvoer naar België betrof, had de pohtieke toestand een ongunstigen invloed
op den afzet,van de visch. In de jaren 1833—1836 was de uitslag van de
visscherij door het buitengewoon slechte weer op de IJsIandsche kusten
zeer bedroevend; berichten over schipbreuk en verlies van schepen zijn
schering en inslag. Terstond liep het aantal schepen terug, te meer daar de
haringvangst zeer gunstige resultaten had gehad. Dit had ten gevolge, dat
de reeders de schepen, die zoowel ten haring als naar IJsland konden varen,
nu uitsluitend op de haringvisscherij zonden. Weliswaar eischte de kabeljauw-
visscherij een minder kostbare uitrusting en goedkoopere werkkrachten, maar
het risico van de reizen was ten gevolge van de vele stormen op de gevaarlijke
kusten tamelijk groot. Hoewel bij een goede vangst de visscherij onder
IJsland verre van onvoordeehg was, zien wij telkens, dat de reeders aan de
haringvaart de voorkeur geven. Na 1840 schommelde het aantal schepen,
dat van Vlaardingen en Maassluis naar IJsland voer, beneden de zes!
Evenals tegen het einde van de i8de eeuw, toen de visscherij er slecht
voorstond, werden ook nu door bejaarde reeders herinneringen opgehaald
uit den tijd, dat er wel 70 schepen van Maassluis naar het Noorden gingen;
de hooge invoerrechten van Frankrijk en België hadden het bedrijf echter
zóó sterk achteruit doen gaan, dat de vaart haast alle beteekenis verloren
had. In 1845 werd de trage verkoop van de visch hier te lande toegeschreven
aan het gebrek aan goede aardappelen, daar de visch slechts in combinatie

-ocr page 295-

daarmede werd gegeten. In de jaren vóór 1850 was de vangst uitermate
gunstig, maar de verwachting, dat dit een opleving van het bedrijf ten ge-
volge zou hebben, werd niet bewaarheid.nbsp;'

Voor de jaren 1852—1859 ontbreken ons berichten over de visscherij,
maar voor de periode van 1859—1880 beschikken wij over gegevens uit de
Verslagen van den Staat der Zee visscherij, waaraan wij de volgende bizonder-
heden ontleenen. In 1859 vinden wij weer de oude klacht over het verbod
van invoer van gezouten visch, dat Frankrijk en België handhaven tot
groot nadeel van onzen afzet. In 1859 en 1860 waren er drie schepen naar
IJsland geweest, in 1861 ging het laatste. Hoewel van 1862—1865 de IJs-
landsche visscherij hier te lande geheel stil lag, bleven de reeders het bedrijf
toch een goed hart toedragen. Het plan van een Deensche maatschappij
om deze visscherij ter hand te nemen had hun vohe belangstehing. Dene-
marken werd eindelijk wakker geschud, wat de exploitatie van deze rijke
bron betrof, en maakte ernstige plannen om de visscherij te gaan uitoefenen
met moderne hulpmiddelen. De concurrentie van Engelschen, Nederlanders,
Amerikanen, maar vooral van de Franschen, had hun de oogen geopend
voor de vele mogelijkheden van een goede exploitatie. De bevolking van
IJsland zelf en de Fjeröer kon met haar open vaartuigen het bedrijf niet
loonend maken; dus besloot men het van Deensche zijde te probeeren. Zeer
terecht oordeelde de maatschappij haar vooruitzichten gunstig, daar zij over
een basis op IJsland zelf kon beschikken, wat den buitenlanders ontbrak.

In 1865 zeilde uit Nederland nogmaals één schip ter kabeljauwvisscherij,
maar het resultaat was zóó bedroevend, dat eerst in 1870 de poging werd
herhaald. Een nieuw experiment was de hervatting van de walvischvaart
onder IJsland, ondernomen door een Rotterdamsche reederij met een modern
uitgerusten walvischvaarder onder kapitein Botteman. Het resultaat was
in 1869 slecht, in 1870 reeds beter. De groote moeüijkheid was niet zoozeer
het schieten met een nieuw soort harpoen als wel het binnen boord brengen
van de gedoode visschen. Soms brak de lijn af, soms scheurde de harpoen
los; een enkele maal gingen haaien met den buit strijken. Alsof de tijd van
Christiaan IV terugkeerde, ontmoette de reederij moeilijkheden van de zijde
der Deensche regeering, die de walvischvangst onder IJsland op straffe
van boete verbood. Niettemin bestond er kans op een gunstige schikking,
mits men bij het kabinet te Kopenhagen aanklopte. Het strenge standpunt
van Denemarken betrof echter eerder de kabeljauwvisscherij dan de wal-
vischvangst. De bevolking van IJsland zag ook gaarne, dat de walvisch-
vangst onder haar kusten werd uitgeoefend, daar zij de voordeelen genoot
van de traankokerijen op het eiland zelf. Zij kreeg de beschikking over de
afvalproducten en had reeds een petitie aan den koning van Denemarken

-ocr page 296-

gezonden om het verbod in te trekken. Intusschen was de Rotterdamsche
reederij al opgeheven, zeer tot leedwezen van de belanghebbenden; de minder
gelukkige reizen van 1869—1871 hadden echter het kapitaal opgeslokt. In
het laatste jaar was het meermalen gebeurd, dat de walvisch er met de
sloep van door ging, wat het kappen van de lijnen noodzakelijk maakte.
Nog was de techniek niet ver genoeg gevorderd om een volledig succes van
de visscherij te waarborgen.

De kabeljauwvisscherij onder IJsland werd al sinds jaren niet meer uitge-
oefend, tot in 1876 nog een poging werd gedaan, evenwel zonder succes. De
visscherij van eenige schepen van Maassluis onder de Faeröer leverde echter wat
meer op. Over de jaren 1878—1880 ontbreken de berichten over de visscherij
bij IJsland geheel. Regelmatig wordt herhaald, dat de vaart op IJsland
geheel was vervallen, maar dat de winterbeugvaart op de Doggersbank
zich tamelijk wel wist te handhaven. Niettemin vermelden de Zeetijdingen
van Maassluis, dat er in 1883 eenige schepen van Maassluis naar IJsland
voeren; 11 April gingen er twee in zee. Of zij door andere gevolgd zijn, blijkt
niet. In 1884 ging er een jager naar IJsland, die met 25 last visch terugkeerde.
1885 vermeldt drie jagers, waarvan er één met 21 last visch, door vier schepen
gevangen, terugkwam. Hoe groot het aantal IJslandsvaarders echter was,
valt uit de korte berichten niet op te maken. In 1886 voeren er in elk geval
drie, in 1887 vier en in 1888 twee schepen naar IJsland.

Uit de tweede helft van de 19de eeuw is ons van IJslandsche zijde
slechts een enkel bericht over de Nederlandsche visschers bekend. In menig
verhaal kunnen echter nog wel berichten over onze visschers schuilen, die
ons zijn ontgaan, daar dit tijdperk eigenlijk buiten ons onderwerp valt.
Igt;orvaldur Poroddsen, in 1855 op Flatey in den Breiöafjord geboren,
verhuisde later naar Hagi aan het Baröaströnd. Eén van zijn vroegste her-
inneringen was die aan het bezoek van zijn grootvader. Deze was naar de
Westfjorden geweest en had handel gedreven met de „l)jóöirquot;, waarmede
de Nederlandsche visschers werden bedoeld. ïgt;orvaldur kreeg bij die ge-
legenheid een groote Wikken doos met peperkoeken, die hij nog nooit tevoren
had gezien of geproefd; zijn moeder kreeg een groote Hollandsche kaas en
zijn vader een Hollandsch mes. Het zijn dus nog dezelfde lekkernijen en
gebruiksvoorwerpen als in vroeger eeuwen en dezelfde wolwaren, bv. wollen
truien, vonden nog steeds aftrek bij de visschers^«).

De moderne trawlervisscherij, die van IJmuiden en andere plaatsen

quot;) tgt;orvaldur Egt;oroddsen, Minningabók, Kopenhagen 1922, I, blz. 40. — Voor .,J)j6öirquot;.
zie Sigfüs Blöndal, Islandsk-dansk Ordbog, Reykjavik 1923/1924. blz. 975: a) fremmede. ikke
danske, spec. hollandske Kobmaend i islandske Havne. — Jón tgt;oroddsen, Piltur og Stülka.
4de druk. Reykjavik 1923. blz. 72.—G. G.Hagalln, Kristrün 1 Hamravlk, Akureyri. 1933, blz. 7.

-ocr page 297-

uit in de 20ste eeuw ter hoogte van IJsland uitgeoefend wordtquot;), heeft
vrijwel alle contact met het eiland verloren; slechts onder bizondere om-
standigheden doen de schepen de IJsIandsche havens aan.

Sinds het begin dezer eeuw heeft IJsland zelf een zeer snelle ontwik-
kehng op economisch gebied doorgemaakt, grootendeels ten gevolge van
de hooge vlucht van de visscherij. Het valt buiten ons onderwerp hier-
over uit te weiden. Slechts nog dit: in 1932 vielen er te IJmuiden drie IJs-
Iandsche trawlers met visch binnen! De kringloop was volbracht. Evenals
voor duizend jaar beschikken de IJslanders over eigen schepen en trachten
thans zelf op het vasteland de visch van de hand te doen, die gedurende
zooveel eeuwen door de onderscheidene natiën van Europa in hun. wateren
werd gevangen. Hun komst werd door onze reeders echter met leede oogen
aangezien. Oorzaak was de val van het Engelsche pond, waardoor de in
Schotland en Engeland te bedingen prijzen dermate in waarde waren
gedaald, dat de IJslanders besloten op het vasteland van Europa een
afzetgebied te zoeken. De visscherij hier te lande had echter met zóó
groote moeilijkheden te kampen, dat zij de pogingen van de IJslanders als
dumping beschouwde en hun beleefd, doch beslist te kennen gaf, dat men niet
op offertes was
gesteld^o). Het bewijst intusschen, hoezeer de positie van
IJsland sinds het einde van de i8de eeuw is veranderd. De opheffing van
het handelsmonopohe had de economische evolutie ingezet, die na 1874 en
vooral sinds den wereldoorlog in uiterst snel tempo verhep. Thans heeft
ook IJsland, evenals geheel Europa, ernstig onder de gevolgen van de
crisis te lijden; toch zal de visscherij voor dit kleine, maar kloeke volk de
rijkste welvaartsbron blijven tot in lengte van dagen!

Over dezen tak van visscherij zijn nadere gegevens te vinden in de Verslagen en Mede-
deehngen van de afdeeling Visscherijen, uitgegeven door het Departement van Economische zaken.

2») Zie de Prins van 27 Februari 1932. — De Katwijksche reederijvereeniging de Vuurbaak
had zich tot den minister van Binnenlandsche Zaken gewend om te wijzen op de desastreuse ge-
volgen van den aanvoer door IJsIandsche trawlers. Een heffing in Engeland van 10 % op de
visch dreef de schepen naar IJmuiden, waar hun ongeregeld binnenvallen de prijzen op het on-
verwachtst deed dalen. De Heer N. ParlevUet te Katwijk, die omstreeks half Maart 1932 in de
Kamer van Koophandel voor Rijnland de belangen der Katwijksche reeders verdedigde, kreeg
kort daarop een aanbieding van Helgi Zoëga uit Reykjavik om hem IJsIandsche visch te leveren
Wanneer de reeders uit Nederland hun trawlers naar IJsland zonden, kon hij voor een volle
lading zorgen. Zij bespaarden zich de kosten vaneen langdurige reis, behoefden geen vischtuig
mee te nemen en konden rekenen op een volle vracht, terwijl er geen tijd verloren ging met het
zoeken naar een goede vischplaats. IJsland had zich uitstekend bij de nieuwe
methoden aangepast,
getuige het opsporen van de scholen kabeljauw door middel van vliegtuigen, zooals in 1928 ge-
beurde. Daar echter een groot gedeelte van de Nederlandsche visschersvloot stil lag en de
prijzen hier te lande laag waren, had het geen zin om op het IJsIandsche voorstel in te gaan.

-ocr page 298-

bijlage a.

Missive van Christiaan IV aan de Staten-Generaal
(28 December 1631).

Christian der Vierte von Gottes Gnaden zu Dennemarck, Norwegen,
der Wenden und Gothen Königh, Herzogh zu Schleszwigh Holstein, Stor-
marn und der Ditmarschen, Graf zue Oldenburgh und Delmenhorst.

Unsere Freundschafft, günstigen gnedigsten und gnedigen Willen zuvor,
Hoch und Mogende Herrn Städten General der Unirten Provinzen in Nieder-
land, gute Freunde undt Nachbarn,

Wir mügen den Herrn Städten General freundlich, günstig und gnedigst
nicht vorenthalten, dasz Unsz die sämbtliche Verwalter der Iszländische
Compagnie alhie und liebe getreue underthänigst supplicando klagend zu
erkennen geben laszen, welcher Gestalt unter andern Nationen auch der
Herrn Städten General Underthanen sich ein Zeit hero unterstanden, nicht
allein unter Unsern Insulen Wespenoe^) und Iszland zu mercklichem Abbruch
Unserer Underthanen daselbst und jetzterwehnter Compagnie ihren Wall-
undt Fischfang, besondern auch in den Hafen selbst ihre Commercia zu
treiben, wie dan auch nicht weniger, dasz die Falckenfänger, so jährlich
solche Insuln zu besuchen pflegen, vielmehr dem Kauffhandel alsz dem
Falckenfang obliegen, und dadurch sowol Uns des gewöhnlichen Zollens,
alsz Unsere Underthanen der ihnen von Uns gnedigst vergünneten Freyheyt
und Conseszion berauben und priviren, underthänigst bittend. Wir geruheten
gnedigst Uns ihrer, ausz königlicher Authorität und angeborner Clemenz,
in diesen Fällen ahn zu nehmen, und dasz dergleichen Unpasz und Behin-
derung ahn ihrer Nahrungh und Gewerbe abgeschafft werden möchte,
gnedigst verbeugen.

Wan Wir Uns nuhn Unserer gehorsamben Underthanen in zugefügten
Beschwerungen königlich hohen Ambts wegen ahn zu nehmen schuldig
erkennen, so haben Wir E. Wol^e solches nicht allein wolmeinlich ver-
stendigen wollen, besondern ersuchen auch dieselben hiemit freundlich,
günstigh und gnedigst, Sie wollen durch ein öffentlich Edict den ihrigen

Vestmannaeyjar.

-ocr page 299-

inhibiren und verbieten laszen sich des Wah- und Fischfangs und des Kauff-
handels, unter gedachten Unsern Insuln, gänzhch zu enteusern und dan
die Falckenfänger, so Unsere gnedigste Bewihigung deszwegen erlangt,
dahin ermahnen, dasz Sie zu folge Unserer alhie im Reiche gemachter
Verordnungh hinfüro jährhch von Unser Stad Copenhagen mit gedachter
Compagnie Schiffen nacher solchen Insuln zu ihren Falckenfang zu ver-
reisen, und ihren Wegh wiederümb zurück, gleicher Gestalt, dahin zu nehmen
verpflichtet undt gehalten sein sohen.

Damit also dadurch Unsere Gerechtigkeit nicht geschmelert, aller
Unterschleiff verhindert. Unsere Underthanen nicht in Schaden gesezet und
Wir nicht etwa, wieder Unsern Wihen, veruhrsacht werden mügen wieder
die Verbrecher mit exemplarischer Strafe, inhalt der ahngedachten Orten
übhchen Gesezenen verfahren, und ohn einige Remission die gebürliche
Execution ergehen zu lassen, gleich wie nuhn dies ahes der Billigkeit gemeesz
auch zu Conservirung der zwischen Unsern und der Herrn Städten General
Underthanen unterhaltener guten Correspondenz dienhch sein wirt, also
woUen Wir umb so viel desto weniger zweifeln, die Herren Städten General
werden die ihrigen vor Schaden zu verwarnen, sich angelegen sein lassen;
solches umb dieselben in Freundschafft, Gunst und Gnäden zu erkennen!
sein Wir jeder Zeit erbietigh und geneigt.

Gegeben auff Unserm Schlosz zu Friedrichsburg den 28 Decembris
anno 1631.

Christian.

Denn Hoch und Mogenden Hernn Städten General der Unirten Provintzen

in Niederiand, Unsern gutenn Freunden unnd Nachbahrnn.

Alg. Rijks Archief, 's-Gravenhage. — Lias Admirahteit 1632, Nr. 5492.
Dat. 28 December 1631, rec. 22 April 1632.

-ocr page 300-

bijlage b.

De Reis van Johan Marcusz. Mom naar IJsland in 1648.

Op huyden den XXIXen September anno 1648 compareerden voor mij
Arent van der Graeff, openbaer notaris bij den Hove van Hollant gead-
mitteert, residerende binnen Rotterdam, ende de naebeschreven getuygen
Maerten Jacobsz., gewesen timmerman, out XXXIIII jaren, Gijsbert
Boom, gewesen salmsouter, out XXIX jaren ende Tonis Jasz. Baen, gewesen
visser, out XXV jaren (ofte elcx daerontrent), alle in de voorschreven
qualiteyt gevaren hebbende metten galjootschepe genaemt De Gerechticheyt,

Ende hebben ten versoucke van Jacob Willemsz. Prins, schipper op
den voorschreven schepe, geattesteert ende getuycht, hoe waer is, dat,
naedat sij attestanten den 23en April verleden met den voorschreven schepe
t' seyl gingen omme naer IJslant te seylen, op hebbende Jan Markusz.
Mom als coopman, onderwegen denselven Mom verscheyden malen hoorden
seggen, dat alwaer sij komen souden, goede anckergront souden vinden,
daer ter contrarie op ende in de klippen voor Haneveer^) het schip in groot
prijckel wiert gebracht, sonder dat denselven Mom eenigen raet van den
schipper wilde hooren, hem selven het stiermansampt vermetende, jae, den
schipper niet meer als een jongen achtende, gelijck hem mede voor een
schelm uutgescholden ende geslagen heeft, omdat hij voor Haneveer niet
nader aen den wal gekomen was, terwijle de voorschreven Mom aen lant
was gegaen, daer 't nochtans niet den schipper, maer den lootsman (die
hij. Mom, op 't schip gestelt hadde) ongeraden vont;

Verclaren mede, dat onder Warwijck(?) een ancker ende een deel van
den kabel verlooren ende onder Kibbelwijck^) een bladt van een ancker,
omdatter geen goede, maer khppige gront is. Ende niettegenstaende hij,
Mom, hem selven het stiermansampt onderwont, gingh nochtans alle
nachten gemackelijck slapen tusschen twee lakens, alsof f thuys geweest
was, brengende sulcx het schip veel malen in groot prijckel, dewijle
geen raet off ordre van den schipper gevolcht wilde hebben, in sulcker

-ocr page 301-

voegen, dat [sij] sekerlijck het schip in 't herwaerts komen, tusschen Faierhil
ende Hitlant^) op Faierhil souden verlooren hebben, tenware des nachts
door heymelijcke ordre van den schipper van koers hadden verandert, gelijck
men des morgens blijckelijck konde sien;

Verclaren noch, dat sij den voornoemden Jan Mom opte reyse hebben
hooren seggen, dat het des schippers schuit was, datter tweederleyt sout
scheep was, dewijle doen hij. Mom, Jan Cornehsz. Speelman daerover
aensprack, ende den schipper tegen denselven mede wat seggen wilde, den
voornoemden Jan Cornelisz. daerop tegen den schipper hadde geseyt:
„SAvijgt ghij, jouw guyt, ghij en hebt geen eer van je sprekenquot; ende dat
den schipper daerover stilswijgende heengegaen was.

Ende den voornoemden Gijsbert Boom verclaert noch alleen, dat hij
den voornoemden Jan Mom opte reyse heeft hooren seggen, dat hij, als hij
wilde, een schelm van den backer soude maken, ende bijaldien den schipper
daervoor wilde spreken, dat hij der dan wel twee soude maken.

Presenterende 'tselve desnoot ende versocht nader bij eede te stereken.
Aldus gedaen ende gepasseert ter presentie van Johannes Meys ende Johannes
van Rijnsouver als getuygen, die etc.

(w.g.) Maerten Jacobs

Gysbrecht Boomnbsp;Tuenes Jassen

Johannes Meys
Johannes van Rynsouver.

Gem. Arch., Rotterdam. — Not. Arch. Nr. 336, blz. 605, 29 September 1648.

Op huyden den lillen April 1654 compareerden voor mij Isaäc Troost,
notaris etc. Mattheus Hartooch ende Lambrecht Bartholomeeusz., beyde
wonende alhier, dewelcke verclaerden bij hare manne waerheyt in plaetse
van eede, ter requisitie ende instantie van Jan Mom, mede wonende alhier,
hoe waer is, dat sij deposanten in 't begin van den jare 1648 van den
requirant sijn gehuert ende aengenomen omme met hem te doen een reyse
naer IJslant omme salm te vangen, te weten den voornoemden Hartooch
voor stierman ende Lambrecht Bartholomeeusz. voor cuyper,

tot volvoeringe van welcke reyse sij deposanten het schip, 'tgunt daertoe

') Fairisle en Shetlandseilanden.

-ocr page 302-

was gedestineert, hebben helpen toerusten ende claer maken, mitsgaders
de goederen daertoe noodich inschepen ende op den 23en April des voor-
segden jaers 1648 in compagnie met eenige Groenlantsvaerders uyt de Mase
in zee geloopen, ende naerdat sijluyden eenige ongevallen hadden gehadt,
soo van aen lager wal met prijckel te raken, als twee capers, waervan eene
henluyden eenige goederen ontnam ende d' andere hun najaeghde (doch
niet bequam),

sijn sijluyden met het schip, den requirant ende 't andere scheepsvolck
op den loen Mey onder lant ten ancker geraeckt, hetwelck bevonden wiert
met ijs ende sneeuw te sijn bedeckt, van welcke tijt aff sijluyden beneffens
den requirant, continuelijck haerluyder uytterste debvoir hebben gedaen
omme haer salmvanghst te vorderen, sonder dat sijluyden hen anders ergens
mede becommerde alsmede niet den requirant, in wekken hare neringe
haer verscheyde ongelucken ontmoete van dat hare stalen om stucken
dreven door den ijsgangh ende naerdat d'selve weder waren herstelt, d'selve
continuelijck verscheyde gaten in braken, sonder dat hetselve echter
den requirant van sijn behoorlijcken dienst ende debvoir ophielde, maer
daerinne altijt volharde ter tijt ende wijle toe de tijt van de salmvanghst
was gepasseert ende niet ter werelt meer was te vangen,

gelijck sijluyden hebben ondervonden, dat in eenige dagen aen den
anderen voor haer vertreck, nietjegenstaende sijluyden dagelijcks ende
s' nachts grooten arbeyt daertoe deden, geen salm wert gevangen, sulcx
dat sijluyden eyntelijck resolveerden naer 't vaderlant te vertrecken, naerdat
alle hoop om iets meer te vangen was t'eynde, op welck haer vertrecq den
requirant alle het sout, tonnens, fuycken, netten, schuttingen, palen ende
andere gereetschap heeft gelaten ende gesloten in de houte huysingen, die
sijluyden tot vijff in getale hadden gemaeckt ofte aldaer opgeslagen ende
de vischschuyt voor deselve huysinge laten staen, in vougen dat sijluyden
op den XXIIIIen September 1648 voorsegd wederom in de Mase sijn
gearriveert.

Eyndigende etc. Aldus gedaen ende gepasseert ter presentie van Dirck
Troost ende Jan Jansz. als getuygen hiertoe gerequireert.

(w.g.) Mattheus Hertich

Lambert Mesenbsp;Quod attestor

Johannes Jansennbsp;IsAäc Troost nots pub.

Dirck Troost 1654nbsp;1654.

Gem. Arch., Rotterdam. — Not. Arch. Nr. 542, acte 197, 4 April 1654.

-ocr page 303-

Op huyden den XIVden Juny 1657 compareerde voor mij etc. Matheus
Jansz. Hartoch jegenwoordich schipper ende WiUem WiUemsz. opper-
stierman, respectivehjck op den schepe genaemt den Briel, daerop Capiteyn
is Aert Jansz. van Nes, de welcke gesamentlijck (onder presentatie van
eede desnoods sijnde) verclaerden ten versoucke van Wülem Verbrugge,
valckenier des Graeflijcheyts van Hohant,

dat sij in den jaere 1648 in den maent van April met het gailjootschip,
genaemt de Gerechticheyt, groot omtrent 70 lasten, te weten den voor-
noemden Matheus Jansz. in dier tijt als stierman ende den voornoemden
WiUem WiUemsz. als kock van deselve schepe gevaeren hebben uyt de Maese
naer IJslandt, omme aldaer salm te vangen, waerop alsdan schipper was
Jacob WiUemsz. ende bevrachter Jan Mom, respectivehjck woonende alhier
ende doen medevaerende op den voorschreven schepe,

ende sij deposanten met deselve ende het andere scheepsvolck alsoo
gesaementlijck omtrent de maent Mey daeraen volgende gearriveert sijn
tot omtrent twee mijlen in de riviere de Wida^), gelegen dicht bij de Conincks
Reede, genaemt de Haneveerquot;) in IJslant voornoemt, alwaer de deposanten
in de voorschreven quahte leggende, van de voorschreven bevragter Jan
Mom sijn gelast geworden eenige valcken uyt het landt van IJslandt in het
voorschreven schip op de voorschreven riviere leggende te brengen, gelijck
de deposanten de voorschreven valcken (die aldaer in een huysken vergadert
waeren), alsoo volgens de voorschreven ordre van den voornoemden Jan
Mom schepe hebben gebracht, te weten omtrent wel sestien in getaele,
daervan hij. Mom, aldaer (sooals de deposanten van de IJslanders selfs
hebben hooren seggen) 't vangloon hadde betaelt, daeronder was eene witte
valck, aUe dewelcke de voornoemde Jan Mom als bevrachter van den
geheelen gantsche schepe was overvoerende.

Ende sijn de deposanten alsoo in 't laetste van Augusti 1648 voornoemt
wederom vandaer geseylt ende in 't laetste van September daeraenvolgende
met den voorschreven schepe, waerop den voornoemden Jan Mom in den
voornoemden quahteyt beneffens de deposanten en andere scheepsvolcke
mede was varende, in de Maese voor 't Hooft te Rotterdam alhier ge-
arriveert, welcke voorschreven valcken gelost ende tot Rotterdam door den
voornoemden Matheus Jansz. Hartoch ende anderen van de voorschreven
scheepsvolcke tot Rotterdam aen off op het Hooft gebracht sijn, gevende
voor redenen van wetenschap alle hetgene voorschreven is, in de voor-
schreven quahteyt gefrequenteert te hebben.

») De Hvftd.
') Hafnarfjord.

-ocr page 304-

Presenterende etc. Aldus gedaen ende gepasseert binnen de voor-
schreven
Stadt Rotterdam ter presentie van Boudewijn Delphius ende
Jacobus Delphius Junior, mijne clercquen als getuygen hiertoe gerequireert.

(w.g.) Boudewyn Delphius Mattheus Jansen Hertich
Jacobus Delphiusnbsp;Willem Willemsen

Junior

Jacobus Delphius not. publ.
anno 1657.

Gem. Arch., Rotterdam. — Not. Arch. Nr. 395, acte 55, 14 Juni 1657.

17nbsp;241

-ocr page 305-

Request van de IJslandsche Compagnie (1635).

Stormechtigste hoyhaarne forste, aldernaadigste herre

och konningh,

Effterssom wij nogle aar forledenn, nemblig Anno 1631 h0geligen waare
foraarsagede, for eders kong. Mays« vnderdanigst att andrage, huorledis
att engellsche och hollender sigh ni0gedt vnderstoede jcke alleniste vnder
eders mayst^ lande Isslandt och Westmann0e, jmod gammell privilegie
att bruge dieris duggerie och huallfangk, medens end och jndl0be wdj
hauffnene att bruge der stoer ki0bmandschab, f0rendt woris schibe der
ankomme, wores compagnie thiU stoer schade och affbreck, paa huillken
wores wnderdanigeste angiffuende eders maj^quot; naadigste os meddeelltte,
eders maj^« schriffuellsse thill hans kong. ma}^^quot; vdj Engellanndt, saa och
thill de Generaell Stater vdj Hollanndt, medt formaningh och attwarssel,
de dieris vndersaatter wille fra shgh wlouffligh fischerj och ki0bmandschaff
endthollde, saa frembt ey anden wleilighedt deraff schulle endtstaaes, for
saadann eders mays^ kongelige och faderlige forssorrigh wij paa det h0geste,
som thillb0rligt haffuer eders kong. Ma}^quot; att loffue och ber0mme,

Huillcken eders Mayst» naadigst schriffuellsse thill hanns mays« udj
Engellanndt, och nogenn frucht haffuer skaffedt, saa de engellsche ey ehre
saa megedt dristige som thillforne. Mens hoes Hollenderne lader sigh ansee,
eders may^tö naadigste schriffuelsse och adtuarssell icke saa well ehr thagen
vdj acht, som det sigh bürde; jdett de siden haffuer beuist sigh der vnder
landene, megedt dumdristiger endt thillforne, jcke alleniste medt fischerj
och huallfangk, mens med of fendtlich handeil och
ki0bmandschaff, saa de
forleden foraar der paa Isslanndt haffuer faredt blott paa
ki0bmandschaff
allene och sigh thillferhandelet fast hehle schibs ladinger, med jsslandsche
th0rfisch och andre wahre, och vdj saa maader forssettligen och throdtziger
wiiss offuertraader eders maystts naadigste attwarssell och forbudt, och
saaledis stieler sigh indt vdj eders may«'«« priuilegerede lande att handle,
wndersaatterne der persuadere och bedrage, jngen licent eller thoUdt thill
eders mays« och cronen vdgiffue, compagniens handell sammesteds suecke

-ocr page 306-

och betage, uores marckinde vdj Holland! och andresteds medt saadann
jsslandsche waare forderffue.

Och det som allermest och beuissligdt ehr, lader sigh offendtligen
forliude, att de achte paa foraaredt att komme der saa stercke, att de
Wille see, huem dennem landet att handle paa schulle wille forbiude. Saa
de trachte effter medt throdz och macht, om det vdj thide ey forekommes,
wores campagnie der adt ruinere.

Huilcke dieris bedrifft och anslagh wij h0yn0dtuendigh foraarsages,
eders mayß« wnderdanigst adt andrage, och ey stillssuigendislt; der medt
fortie, eders may»« och rigedt thill st0rre omkostningh i frembtidenn, om
dieris macht och offuermoedt fick der nogen mere frembgangh. Och effterdj
alldernaadigste herre och konningh, wores compagnie formedellst den store
s0eschade, th0rckenns, bygnings och forleden aaringers d5n:tids schade, wij
heffuer liidt och vdstanden paa en lo eller 12 aars thidt, jcke ehre mechtige
eller künde thaale och vdstaae, dennem medt macht adt bejegne och
forhindre, som wij gierne wille, thj er derfore wores allder vnderdanigste
thillflucht, b0n och begierinngh, adt eders may®quot; oss naadigst eders^ maystlt;8
schriffuellsse thill hanns f0rstlige naade prindtz Hinrich, saauell som thill
Staterne vdj Hollanndt wille meddele, saa wij maatte vden ophoUdt thill
rette forhielpis, offner dennom oss allerede saadann jndpass och schade
giordt haffuer, som wij achter der medt rettenn, vedt woris fulldmechtige
att lade thillthahle och forf0llge, vdj lige maader eders kong. maysquot;, som
sine lande och rigers, saa wellssom wores mechtige fader och forsuar, oss
alldernaadigst endnu vdj dette thillfalldt, dieris stoere dumdristighedt och
hoffmoedt dennem att bethage och forekomme, wedt edt beqaembt orlogh-
schiff och gott follck medt f0rste aaben wandt, nu paa foraaredt forssiune
och komme thillhiellp, som entten med Fides, Nellebladet eller Raphaell
der künde l0be landet omkringh, hauffnerne der adt visitere och icke bliffue
still liggennde, mennss saaledis hollde s0en thill Johannj eller i. Jullij, idet
lengste, och icke lenger, thuifflendis icke paa, eders kong. mayst^ omkostningh
bleff jo äff reissen nocksom recompenseret, alldernaadigst anseende, wores
compagnies aarligen äff saadan dieris jndpass och bedrifft jmod eders may»»*»
h0yheds offendtliche forbudt och adtuarssell m0gedt sueckis och afftager,
der wij doch effter eders may®tts naadigste oss giffuene preuilegie frembfor
andre eders maystis ggen vnderssaatter, aliéné landet att besegle ehr thilladt,
och ingen andre, möged mindre de eller nogen anden fremmedt nation.

Hu or jmod wij wnderdanigst ehre f or obligerede samme lande igien aliéné,
medt alldt dess n0dt0rfft adt fors0rge och wnderhollde, som det sigh b0r,
och hiidt jndthill medt stoer och merckeligh bekostningh, landenes och
denne goede byes forbedring, Gudschee loff, scheedt och effterkommedt ehr.

-ocr page 307-

Denne wores h0yn0duendige och thiUtuungene ydmuge suphcation
bede och gierne begiere wij paa det aUderwnderdanigste, eders kong. maysquot;
sigh ahdernaadigst wihe thihssinde
f0re, och vdj kong. gunst och naade
miUdehgen opthage, och oss jmodt saadan woUdehgh jndtrangh komme thiU
hiehp, och alldtidt bhffue oss och wores compagnie enn naadigh herre och
konningh, huor paa wij eders kong. maysquot;3 naadigste andtsuar paa det
ahdervnderdanigste ehre formoedende. Och ynscher wij herhoess, att Gudt
ahermegtigste naadehgen lennge och weU wiU spare och beware eders kong.
maysquot; thiU sidt nauffins asre och disse lande och rigers wellfardt vdj et
l0cksahgdt och fredehgdt regimendte.

Actum Kiöbenhauffn den 3. Februarij Anno 1635.

Kong.nbsp;vnderdannige thiennere

Isslandtz Compagnies forualtere

jürgen Daniels Jacob Pederss Harmen Weysse

eig. h.nbsp;eig. hdt.

Werner Klawmannbsp;Jens Anderssenndt

eig. handt.nbsp;eig. handt.

Danske Kancehie, Indlaeg til Registre og Tegnelser, samt henlegte Sager
(1583—1648) Island, Faeröerne og Grönland. Litt. G. — Rigsarkiv,
Kiöbenhavn.

-ocr page 308-

Jonas Trellund op IJsland in 1659.

Op huyden den 21. January anno 1660 compareerden voor mij, Pieter
van Buytene, notaris pubhcq bij den Hove van Hollant geadmitteert,
t' Amsterdam residerende, in presentie van de nabeschreven getuygen,
Olphert IJsbrantsz. van Venhuysen, out omtrent
37, jaren gewesen stuyrman
van 't schip, genaemt de Ceurvorst van Brandenborgh, daer schipper op is
Hendrick Willemsz. van Schellinghwoude, ende Bastiaen Nielsen, out omtrent
35 jaren, gewesen comis van 't selve schip,

ende hebben ten versoecke van Sr. Jonas TreUont, coopman alhier,
getuycht, verclaert ende geattesteert waer ende waerachtich te zijn, dat zij
getuygen yder in quahteyt voorschreven jongst gevaren hebben op 't voor-
schreven schip ende daermede desen voorleden jare (1659) geweest zijn in
IJslant ende aldaer op 't RifP) hggende, is 't gebeurt, dat seecker persoon
van het bootsvolck van haer voorschreven schip, hem beseert hebbende,,
ende die al op wech ende vertrocken was na Stappe®) om daer genesen te
werden, gelijck oock bijna daer gedaen is geworden, den voornoemden
schipper Hendrick Willemsz. het volck van het galjoot van Hessel Cornehsz.,
die mede in des requirants dienst was, getracht heeft te dwingen om de
voorschreve beseerde man van sijn schip te brengen na Hannefiord®), niet-
tegenstaende sij getuygen ende den voornoemden schipper wel wisten, den
requirant geordonneert hadde, dat het voorschreven galjoot na Stickels-
holm1) most gaen,

ende 's nachts daeraen een storm opcomende, versochten die van het
voorschreven galjoot, als haer zeiven niet connende redden, hulp aen die
van 't voorschreven schip, dat bij haer voorschreven schipper gerefuseert
ende geweygert wiert, ende stranden daerop het voorschreven galjoot, dat
wel ses dagen op 't drooge bleeff sitten, comende den requirant van Stappen
cito op de tijdingh van 't stranden van 't selve galjoot mede op 't Riff,
doende ende latende aenstonts groote moeyte met graven als anders aen-

1nbsp; Stykkisholm.

-ocr page 309-

wenden om 't selve daer weder aff te crijgen, bindende 't selve oock ledyge
oxhooffden op de sijde, ende alsoo daertoe mede hooghnoodich was 't ge-
bruyck van het voorschreven schip ende volck, versocht den requirant aen
de selven schipper, dat hij met zijn volck, het water op 't hoogst zijnde,
zijn beste wilde doen om met een gijn 't galjoot te helpen affwinden, ende
zoude 't seyn
wesen, dat als de trompetter blies ende met de hoeden uyt
het galjoot gewinckt wiert, dat dan die van 't galjoot claer waren om te
winden, ende dat het volck van het voorschreven schip daerop claer zijnde
om de voorschreven hulp te doen, den voornoemden schipper, soo hij getuyge
stuyrman alleen verclaert, alsdoen tegens sijnbootsvolck seyden, dat, bijaldien
zij in dit werck eenich leet ontfingen, het voor haer reeckeningh zoude sijn,
alsoo het geen scheepswerck ende zijn bevel niet en was den requirant
te helpen.

Voorts dat denselven schipper verscheyde malen, als 't storm was off
hart wayde ende de IJslantse jollen haer niet aen schip dorsten vastmaken,
uyt vrees door haer swackheyt schade te lijden, den voornoemden schipper
heeft geweygert gehadt op 't versoeck van hem getuyge, Bastiaen Nielsen,
sijn volck visch van lant af te laten halen, niettegenstaende hij getuyge,
Bastiaen. hetzelve volck telckens presenteerde daervoor te betalen, oock dat
wanneer 't eenichsints boven ordinary wayde. gelijck 't meest dagelijcx
deede. ende de IJslantse jollen, gelijck voorschreven, haer niet aen haer
schip dorsten vastmaken, doch echter met haer jollen vol visch omtrent
haer schip quamen om die te vercoopen ende begerende haer visch in de
boot van 't voorschreven schip, die daeraen vast lach. te werpen ende dat
de visch daeruyt wederom in 't schip mochten werden overgehijst. om alsoo
voor te coomen 't beschadigen van haer swacke jollen, die meest van vuyre
halff-duyms plancken aeneen waren gespijckert. ende die tegens 't minste
stooten niet en connen. den voornoemden haer schipper verscheyde ende
menich mael uyt enckel wrevelmoedicheyt geweygert ende niet begeert
heeft gehadt. tselve alsoo mocht werden gedaen;

Alhoewel hij getuyge. Bastiaen Nielsen, hem vrindelijck daervan badt,
versocht hem. voor oogen stellende de onmogelijckheyt van 't schip geladen
te connen crijgen. bijaldien hij hem de middel alsoo benam, behalven dat hij
getuyge hem schipper begeerde te betalen na redelijckheyt. soo hij yets
boven sijn schuldige plicht tot des requirants hulp ende affladinge van 't
voorschreven schip quame te doen. ja. was den voornoemden schipper op
hem getuyge stuyrman vergrämt, omdat hij verstont, dat hij getuyge
stuyrman den requirant al te wel ten dienste stont.
seggende rontuyt: „den
coopman moet u gagieren; gij dient hem zonder mijn ordrequot;.

Ten leste verclaerden sij getuygen noch. dat op de haven van Stickels-

-ocr page 310-

holm gebeurt is, dat, als hij getuyge, Bastiaen, door ordre van den requirant
aen den
voornoemden schipper versocht om een boot met vis van lant
äff aen boort te halen, dat denselven schipper zulcx weygerde ende niet
begeerde te doen ende den requirant sulcx aen den schipper van de Roode
Fortuyn®), die mede in zijn dienst aldaer lach, versoeckende, heeft denselven
sulcx laten doen ende de visch aen boort van haer getuygen schip gebracht.

't Gunt voorschreven staet, presenteerden zij getuygen desnoot ende
daertoe versocht zijnde, t' allen tijde met solemneelen eede nader t' affier-
meeren. AUes oprecht gedaen t' Amsterdam, ter presentie van Everardus
d'Blocq ende Abraham Cappelen, als getuygen hiertoe versocht.

(w.g.) A. Cappelen

Olfert IJsbrantsz.

Bastian Nielssennbsp;E. d' Blocq.

Gem. Oud Arch., Amsterdam. — Not. Arch. Nr. 2752, 21 Januari 1660.

») Pieter Thijssen Hellebaert.

-ocr page 311-

„De Jonge Graeff Willemquot; voor Eyrarbakki in 1660.

Op huyden den 13. Novembris anno 1660 compareerden voor mij, Jan
Volk[ertsz.]. Oh, openbaer notaris tot Amsterdamme residerende, bij den Hove
van HoUand geadmitteerd, ter presentie van de ondergeschreven getuygen,
Lourens Oloffsz., cuyper, out omtrent 30 jaren ende Hendrick Pietersz.,
timmerman, out omtrent 21 jaren ende hebben bij ware woorden in plaetse
van eede ende onder presentatie, sulx desnood ende versocht sijnde, naerder
te stereken ende bevestigen, ter instantie ende versoecke van schipper
WiUem Albertsz. Graeff van Lansmeer, voerende 't schip genaemt de Jonge
Graeff, eenpaerlijck verclaerd, getuyghd ende geattesteerd, hoe waer is,
dat sij attestanten op den 31. Augusty lestleden met 't voorschreven schip
(daerop sij elcx in de voorschreve bedieninge voeren) voor de haven van
Orbachi) in IJsland sijn gecomen ende doen gesien hebben een Deens com-
pagnieschip in de haven leggen, waerover den coopman Claes Hansz. met
de boot aen land is gevaren om te sien, off hij aldaer handelinge soude connen
crijgen, denwelcken denselven dagh tegens den avond weder aen boord
comende, seyde tegens den requirant, dat daer geen handelinge voor hun
was, ende de meeste havens oock met Compagnieschepen beseth waren, mits
't wélck den
voorschreven Claes Hansz. neffens sijn macker off medecoopman
ende den requirant redenen cregen om vandaer te gaen nae Noorwegen,
daer denselven requirant om hun ten dienste te wesen, mede tevreden was,
mits dat sij coopluyden hem een brieffjen souden geven, dat hij requirant
sodanige verbeteringe van vrachte daervoor soude genieten, tot discretie
van goede mannen tot Amsterdam te kiesen; naer welcke redenen de coop-
luyden echter resolveerden, dat sij binnen de haven van Orbach wilden
wesen. ende dat den schipper nae land soude varen om een lootsman ende
maken het schip binnen deselve haven te crijgen.

Volgens welcke resolutie den requirant met den voornoemden Claes
Hansz. neffens hun attestanten den i. September omtrent den middagh nae
land gevaren is om de loots te halen ende niet om gebreck van victualie. Ende
alsoo aen land geweest sijnde tot den avond omtrent voor sonnenondergangh,

1) Eyrarbakki.

-ocr page 312-

den voornoemden Claes Hansz. alsdoen eerst gereed was om weder nae boord
te vertrecken, 'twelck oock dadelijck op sijn begeren geschiede, doch met
hun boot buyten comende, vonden zij hun schip driftigh ende deden hun
best om daeraen-te raken, maer conden dat niet becomen; resolveerden
daerover weder aen landt te varen met voornemen om des morgens vroegh
weder te trachten het schip te crijgen, dan conden niet aen land raken vóór
den volgende morgen, dat de son wel twee uren op geweest was. soodat sij
hun schip naederhand niet weder sagen, ende soowel sij attestanten als
den requirant ende den voorschreven Claes Hansz. met andere schepen
hier hebben moeten overcomen.

Sonder fraude. Gedaen binnen der voorschreven stede Amsterdamme,
ten huyse mijns notaris ter presentie van Johannes Oh ende Govaert Glimmer,
getuygen hiertoe versocht.

(w.g.) Laurens Ollofsen

Heindryck Pietersenbsp;G. Glimmer

in kennisse van mij

J. Volk. Oli.

Gem. Oud Arch., Amsterdam. — Not. Arch. Nr. 1516. 13 November 1660.

Op huyden den 15. November anno 1660 compareerden voor mij,
Pieter van Buytene, notaris publicq bij den Hove van Hollant geadmitteert.
t' Amsterdam residerende, in presentie van de nabeschreven getuygen.
Jonas Andriesz., out omtrent 36 jaren, hooghbootsman, ende Pieter Martsz.,
out ontrent 28 jaren, cocq, beyde in die qualiteyten jongst gevaren hebbende
op 't schip de Jonge Graeff Willem, daer schipper op is Willem Albertsz.
Graeff van Lansmeer, ende hebben ten versoecke van Pieter Stolwijck ende
Jan Bas woonende alhier, getuycht, verclaert ende geattesteert waer ende
waerachtich te sijn, dat sij getuygen op den 7. Augusti voorleden met het
voorschreven schip uyt het exel^) deser landen geseylt zijn na IJslant,

arriverende aldaer voor de haven van Urbach«) den 31. Augusti daeraen,
als wanneer des anderen daechs op de middach den voornoemden haren
schipper om victualie te coopen met Claes Hansz., die vanwegen de requi-
ranten medevoer ende twee van haer bootsvolck ende een jongen met de
boot na lant voeren met toeseggingh, die den schipper aen haer stuyrman

ï) Texel.
») Eyrarbakki.

-ocr page 313-

deede van desselven daechs bijtijts weder aen boort te sullen coomen ende
dat, niettegenstaende sijluyden niet alleen tot den avont van denselven
dach toe, na den voornoemden haren schipper wachten, middelerwijle sy
tot voor de barningh van 't gat van Urbach opseylden, ende het [schip]
met de fock op de mast heten drijven, quam echter den voornoemden haren
schipper noch niemant van haer volck weder aen boort,

ende de nacht aencomende ende het hart beginnende te wayen, seylden
wat van de wal aff, doch omtrent middernacht wenden 't weder na de
wal toe, ende ontrent tegens de middach des volgenden daechs quamen
alsdoen weder onder de wal, dan vernamen echter schipper noch boot ende
den tijt van vijff etmael langh haer uytterste best gedaen hebbende met
laveren om bij de wal te houden, dat haer onmogelijck was, ten opsichte
sij maer vier man ende een cleyne jongen starck waren, ende haer schip
na behooren niet regieren conden, daerdoor van dach tot dach verder
van de wal dreven, resolveerden na verloop van deselve vijff etmael met
malcanderen tot behoudenis van schip, goet ende leven herwaerts aen
terugge te keeren ende quamen sijluyden eenige dagen daernaer behouden

in 't Vlie binnen;

ten leste verclaeren sij getuygen noch, dat Harmanus Hartochs, die
haer coopman was, haer niet geordonneert off belast heeft gehadt terugge
te keeren off een andere haven te kiesen, maer dat sij getuygen ende haer
stuyrman uyt redenen, als geseyt is, [het] voor haer onmogelyck was IJslant
te beseylen, sulcx selffs hebben geraden gevonden, waertoe deselve haer
coopman oock consenteerde.

't Gunt voorschreven staet, presenteerden ende etc. Alles oprecht gedaen
t' Amsterdam ter presentie van Steven Geke ende Jasper van Wesenbeecq
als getuygen.

(w.g.) Pieter Maertsz.

't merck A gestelt by Jonas Andriessen voornoemt

Steven Gelre

Jasper van Wesenbeecq.

Gem. Oud Arch., Amsterdam. — Not. Arch. Nr. 2755, 15 November 1660.

-ocr page 314-

Verweerschrift van Jonas Trellund (1661).

Gründtlicher bericht, warümb die mir allergnädigste gegönnete iszlän-
dische octroy, auff den rögenhandeU und fischerey, mit recht nicht mag
wieder cassiret werden.

Esz haben ihre kön. mtt. so wohl auf der herren staten general an
dieselbe meinetwegen abgelaszenes vorschreiben^) alsz gethane mündtliche
intercession desz damahls hiergewesenen ihrer hochmögenheiten extraordinari
gedeputirten in anno i66o2), mit mir aUergnädigst durch einen rechtmeszigen
und unwiederrufflichen contract, tractiren laszen wegen desz isländischen
rögenhandelsz und fischereyen, dasz ich solchen handell 20 jähr lang frey
und ungemolestiret treiben und fortsetzen möchte, für welche octroy dan
ich jedes jähr 100 reichsthaller zu geben mich
verbunden, auch also fort
auf dero domahliges allergnädigstes zumuthen für 8 gantzer jähr voraus
bezahlet, besage der mir darüber ertheilten königlichen quitanz.

Alsz ich nun auf sothane von ihr. kön. mtt. selbst unterschriebene und
mit dem königl. insiegell bekräfftigte und befestigte octroy, nicht unbiUich
mich gegründet, und dannenhero solchen rögenhandeU und fischereyen
zubeginnen, meine mitteU angegrieffen, da ich dan die darzu gehörige gerät-
schafft nicht allein machen und unterschiedtliche leüte, so den fisch nach
ternovischer art®) zu schneiden wiszen, aus Franckreich kommen laszen,
sondern auch durch erbauwunge einiger packhäuser, annehmung der zum
Wallfischfang benötigten leüte,
Zimmerung mehr dan 20 darzu erforderten
kleinen und groszen schlüpen, und sonst
Verwendung groszer summen auf
einigen zur fischerey bequemen schiffen mich bereits in die possession mit
groszer mühe und
Unkosten gesetzet, dadurch den der gröszeste theiU meiner
negotion von andern orthen ab und dahin dirigiret worden.

So selbsten sehe ich nicht, warümb ihr kön. mtt. sothane mir einmal
allergnädigste ertheilte octroy an itzo zu confirmiren sich weigern können,
da doch alles de novo bey dieszer geenderten regirung«), nach deroselbst

1) Alg. Rijks Arch.. 's Gravenhage. Lias Denemarken, Nr. 5913. 6 Februari 1660.

') Vogelsang, pensionaris van Amsterdam.

») Zooais dit bij de visscherij onder New-Foundland gebruikeüjk was.

«) Na de invoering van de erfelijke monarchic in Denemarken in 1660.

-ocr page 315-

eigenen allergnädigsten befehlich gesuchet werden musz; viel weniger kan
ich penetriren, ausz wasz gründen die iszländische compagnie dawieder sich
beschweren und auflegen kan, alsz nur dasz es vielleicht ausz einem particu-
her hasz und gefaszete abgunst wieder mich ind meine nahrung herrühren
müsze, inmaszen ich eben zu der aherbeschwehrligsten kriegszeit, da die
compagnie die einwohner desz landes Islandt mit notthürfftiger leibzugt
und victualiën, in zweyen jähren, alsz anno 1659 und 1660 nicht versörgeten,
mit 7 schiffen jedes jähr bemellte insuU versehen, und in dem ein schiff
durch Gottes gewalt in den haffen Flato®) gebheben, und ein anders von den
Türcken genommen und zu Algier mit volck und ladung auffgebracht, zu
meinem leyder groszen schaden versorget, für welche grosze dienstleistung
und erhttenen schaden nur die compagnie meines ermeszens vielmehr be-
hörete befurderhch, alsz hinderhch in meiner octroy zu sein, auff dasz ich
in etwasz wiederüm zu meinem erlittenen schaden kommen und gelangen
möchte.

Unterdeszen aber wird unerweiszlich von berührter compagnie wieder
mich ausgesprenget und fürgegeben, alsz wan meine octroy ihren privilegiën
zu wieder wehre, und dieszer statt einige nahrung entziehen solte, und auf
dieszes ungegründetes fundament fundiret sich ihre wieder mich eingebrachte
schrifft, in welcher sie die confirmation meiner octroy zu hinderen und zu
hemmen, sich dem bericht nach eüszerst unterstehen sollen.

Dasz aber solches vermeinthche fundament von der compagnie nur
blosz zum schein angeführet wird, da doch in der that einige unter ihnen
ausz privat hasz dieszes werck wieder mich treiben, ist unschwer darausz
abzunehmen, dasz niemandt beweisen kan, dasz jemalsz seithero die com-
pagnie so groszen schaden bey dem wallfischfang gehtten, einiges schiff
alhir ausgerüstet und nachher Iszlandt geschicket worden, die fischerey
und den rögenhandell alda zu suchen und fortzusetzen, davon diesze statt
einigen profit und nahrung hette haben mögen. Ja, sie sind vielmehr dieszes
jähr ihre eigene mitbürger vorbey gegangen, und haben ihnen die participation
dieszes handelsz, so wie man mich berichtet, nicht eines pubhque praesentiret,
da sie doch die zu solchem handeU erforderte mitteh und spesen unmüglich
selbst aufbringen können, sondern sich zu den Hambürgern und Lübeckern
gewendet, und selbige so wohl mit dem profit desz handelsz alsz der durch
die auszrüstunge causirte nahrung eigenthätig gebeneficiret, welches warlich
nicht von ihnen wurde geschehen sein, so sie den profit und dasz interesse
dieszer stat mehr darunter gesuchet, alsz ihren wieder mich und meine
geringe nahrung gefaszeten hasz zu mainteniren.

») Flatey, waar in October 1659 de Melckmeyt verging, zie blz. 95.
«) De St. Anna van Barent IJsbrantsz. Roest van Den Burg, zie blz. 99.

-ocr page 316-

Ob nun zwar hiedurch sie selbst ihre eigene privilégia gekräncket, und
directe dawieder gehandelt haben, so wollen sie doch, dasz ihr. kön. mtt.
ihres
hohen orts dieselbe unverbrüchhch feste zu halten, gebunden sein;
mir aber, da
ich doch im geringsten nichts wieder meine octroy jemalsz
gepecciret, wollen sie, dasz ihr. kön. mtt.
ohne alle Ursache dieselbe zu
meiner
eüszersten ruin anitzo wiederümb auszhendig machen und cassiren
sollen, da
doch im gegentheill ihr. kön. mtt. meine privilégia auff 20 jähr
lang, vermüge contracts feste gestellet,
und ohne meine peccatie gegen
dieselbe nicht
revociren können; ihre aber, alsz welche einig und allein in
ihr. kön. mtt. belieben und arbitrio bestehen, nur so lang bestandt haben,
bisz ihr. kön. mtt. sich eines andern besinnen, dahehro den ohnschwer
abzunehmen, dasz ihr. kön. mtt. dieselbe alszdan der compagnie nicht
länger zu laszen obhgirt sein, wen sie allergnädigst
sehen werden, welcher
gestalt dasz landt Iszlandt zu dero beszeren nutzen, auch Vermehrung ihrer
und desz reiches intraden gebraucht und emploiiret werden kann.

Also kan von mehrberührter compagnie auch mit gründe nicht deduciret
werden, dasz ihr. kön. mtt. ihren privilegiis derogiren, in dem sie mir aller-
gnädigst, vermüge meiner octroy, daszelbe gegönnet, welches von der
compagnie nichts geachtet, von ihnen oder jemandts in dieszem reiche auch
nicht gesuchet, noch gebrauchet worden, ihren privilegiis auch besagter
maszen gantz und gar nicht zu wieder ist, alsz nemlich:

1.nbsp;die compagnie fenget ihren fisch selbst nicht, sondern kaufft selbigen

von desz landsein wohnern.

2.nbsp;und weill die compagnie den rögen nicht gekaufft, ist derselbe von den

einwohnern biszhero alsz ein untaughche nichtes wehrte materia

weggeworffen worden.

3.nbsp;belangendt den wallfischfang, hat zwar die compagnie für etzlichen

jähren denselben angestellet, nachgehendts aber, alsz sie groszen

schaden dabey gehabt, gäntzhch wieder cassiret und fahren laszen.

Und ausz dieszen 3 puncten erhellet der grundt meiner octroy, dermaszen,
dasz wan ich sonst einigen handell, so der offtberührten compagnie prseju-
dicirhch ist, auff Iszlandt treiben und
anfangen würde, und mir solches
überwiesen werden
könte, dasz meine güter alszdan ohne fernere prsetension
auf meine person und
Privilegien confisciret werden sollen, wiewohl ich
nichts darwieder
kann, noch mir imputiret und beygemeszen werden mag,
wan ich die matrosen und fischer mit der condition vermiete und heüre,
dasz sie durchaus nichts handelin noch von iszländischen gütern einkauffen
sollen, und sie gleichwohl heimhch und verstolenerweyse, ohne alles mein
wiszen, ichtendes in ihren
kistgens und koyen verborgen und mit auszführen

-ocr page 317-

Sölten, da dan auf solchen fall, ob gleich die güter auff Iszlandt so köstlich
nicht fallen, dasz in so kleiner Quantität solche etwasz zu jemandts praejur
ditz importiren können, der compagnie frey stehet, darnach zu inquiriren
und nach befindung solche leüte mit confiscation sothaner ihrer güter
zu straffen.

AUdieweill ich dan im geringsten nichts zu wieder der zum öfftern
erwehnten compagnie gehandelt noch gethan, und durch'die ihr. kön. mtt.
allergnädigste vermüge contracts ertheilten octroy ein jus acquisitum er-
langet, welches mihr unverschuldeter maszen, nach auszweisung aller rechten,
nicht wieder kan abgenommen werden, ich aber gleichwohl erfahre, wie oben
erwehnet, dasz die iszländische compagnie sich hart darwieder setzet, so
will ich doch nicht hoffen, dasz ihr. kön. mtt. ausz einer bloszen vermeinten
beysorge, so die compagnie etwan diszfalsz haben mag, meine kaufflich an
mich gebrachte gerechtigkeit, so in rei veritate niemandts praejudicirhch
ist, cassiren und mir wiederümb abnehmen, oder auch verendern, sondern
in dem ich nur blosz den rögen und dasz jenige zugenieszen und zu haben
suche, welches andere wegwerffen und nicht begehren,, auch niemandt
schaden oder vortheil bringen kan, vielmehr mich bey meiner octroy aller-
gnädigst schützen und mainteniren, und zu mehrer meiner
Versicherung
dieselbe anitzo confirmiren und bekräfftigen, mich auch, der ich schon eine
geraume zeit, zu meinem groszen schaden und Versäumnis, alhier gelegen,
ohne weitere dilation allergnädigst depechiren und abfertigen werden.

Tr^llundt.

Rigsarkiv, Kopenhagen. — Island og Faeröer. Suppl. 2, Nr. 9.

-ocr page 318-

ARNOUT PELT geh. met Anna Bruistens

I

ABRAHAM PELTquot;)

geb. te 's-Hertogenbosch Dec.nbsp;1533

overl. te Hamburgnbsp;Nov.nbsp;1602

geh. te Antwerpennbsp;14 Oct.nbsp;1560

met Catharina de Bock

geb. te Aalst (VI.)nbsp;13 Aprilnbsp;1542

overl. te Hamburgnbsp;1625

PHILIPS PELT (cramer)
geb. te Antwerpen Maart 1578
overl. te Amsterdam 1657
geh. te Hamburg Dec. 1600

met Christina Agenna
geb. te Norden 1581
overl. te Amsterdam 29 Oct. 1614

CATHARINA PELT
geb. te Amsterdam n Jan. 1604
overl. te Amsterdam 4 Juni 1674
geh, met François Lodewijcx

(kruidenier)

EMANUEL PELT
geb. te Amsterdam 8 Dec. 1605
overl. te Amsterdam 25 Juli 1658
geh. te Amsterdam
met Anna Verpoorten

1

ABRAHAM PELT (ijsercramer)

HANS PELT
geb. te Antwerpennbsp;8 Mei 1567

geb. te Antwerpen
overl. te Amsterdam
geh. te Amsterdam
met Eva Vogels
geb. te Antwerpen
overl. te Amsterdam

1nbsp;Nov.nbsp;1573

2nbsp;Julinbsp;1659
ig Dec.nbsp;1604

24 Oct.nbsp;1576

12 Dec.nbsp;1646

Deo. 1628
Sept. 1596

overl. te Amsterdam
geh. te Antwerpen
met Suzanna Vogels

r

1

catharina pelt {

geb. te Amsterdamnbsp;23 Jan. 1606

overl. te Kopenhagen 29 Nov. 1673
geh. te Amsterdamnbsp;23 Jan. 1635

met Coenraad Giessenbier
geb. te Hervoortnbsp;1603

overl. te Amsterdam

ANNA PELT

geb. te Amsterdam

12

April 1608

overl. te Amsterdam

4

Aug.

1677

geh. te Amsterdam

12

Juni

1640

met Herman Capellen

geb. te Osnabrück

2

Nov.

1613

overl. te Amsterdam

19

Jan.

1681

paulus pelt (zijdekooper)
geb. te Amsterdamnbsp;19 Mei 1619

overl. tenbsp;1678

geh. te Amsterdamnbsp;19 Juli 1643

met Lucretia van Gansepoel
geh. te Amsterdamnbsp;16 Oct. 1618

overl. te Kopenhagen 14 Febr. 1673

SUSANNA PELT
geb. te Amsterdamnbsp;15 Oct. 1612

overl. te Amsterdam 15 Aug. 1696
geh. te Amsterdamnbsp;3 Oct. 1645

met Johannes Weslingh (sijcraemer)
geb. te Mindennbsp;5 Sept. 1611

overl. te Amsterdam 29 Sept. 1669

MARIA PELT
geb. te Amsterdam 10 Juni 1610
overl. te Amsterdam 7 Dec. 1680
geh. te Amsterdamnbsp;i Maart 1644

met Johannes Severeyns (Meurck)

arnout pelt

geb. te Amsterdamnbsp;Juni 1599

overl. tenbsp;vóór 1662

geh. te Amsterdamnbsp;16 Aug. 1633

met Suzanna van Gansepoel
geb. te Amsterdamnbsp;1606

abraham pelt

geb. te Amsterdamnbsp;Oct. 1597

overl. tenbsp;n4 1668

geh. te Amsterdamnbsp;8 Nov. 1625

met Helena van Gansepoel

geb. te Aarhus
overl. te Amsterdam

2 Juni 1615
22 Oct. 1652

geb. te Aken

1601

_L

1

arnout pelt

geb. te Amsterdam
overl. te

sara giessenbier

geb. te Amsterdamnbsp;kj^s

overl. te

geh. te Amsterdamnbsp;13 Sept. 1654

met Jonas Trellund
geb. te Ribenbsp;1630

overl. te

anna pelt

geb. te Amsterdam
overl. te

geh. te Amsterdam

met Cort Adeler
geb. te Brevik
overl. te Kopenhagen

ABRAHAM WESSELINGH
geb. te Amsterdamnbsp;21 Aug. 1646

MARIA PELT
geb. te Amsterdamnbsp;23 Jan. 1651

overl. te Amsterdamnbsp;5 Nov. 1694

geh. te Amsterdamnbsp;24 Aug. 1666

met Laurens Jansz. Abo
geb. te Aarhusnbsp;19 Sept. 1640

overl. te Amsterdam 12 Sept. 1698

philips pelt

JOHANNES PELT
geb. te Amsterdam
overl. te

MARIA PELT
geb. te Amsterdam
overl. te

geh. te Amsterdam

met Gasper van Wickevoort
geb. te Amsterdam
overl. te

1641

23

Juli

1662

16

Dec.

1622

5

Nov.

1675

ged. te Amsterdam
begr. te Amsterdam
geh. te Amsterdam

met Geertruyt Vicken
geb. te Haarlem
begr. te Amsterdam

29 Aug. 1632
24 Mei 1698
4 Sept. 1657

1626
7 Nov. 1691

I Aug. 1636

1655

1622

overl. te Amsterdam
geh. te Amsterdam

met Catharina Trellund
geb. te Kopenhagen

12 Nov. 1680
23 Oct. 1678

1641

r

JONAS
ged. te Amsterdam

CATHARINA MARGARETHA
ged. te Amsterdamnbsp;14 Sept. 1655

ANNA
god. te Amsterdam

I Maart 1658

5 Oct. 1656

Gedeeltelijk afkomstig uit den stamboom der familie Pelt, door Paulus Justus Determeyer Weslingh. Amsterdam,
30 Juni 1755.

') Uit dit huwelijk werden 12 kinderen geboren, allen te Antwerpen. In 1585 ^ de femUie ter wille van het geloof
(zij was Luthersch) Antwerpen en reisde over Frankfort naar Hamburg, waar z.j z.cn t.gde.

-ocr page 319-

De Schipbreuk van „Het Wapen van Amstetdamquot; in 1667-

In tijden van oorlog nam de vloot, die naar Oost-India koers zette
vaak 1 rUe ..achter Engelandquot; om. ten einde

en in het Kanaal te ontwijken; denbsp;. t wThet ^

keur Terwille van de veiUgheid van de kostbare lading werd het allengs

Ll;™ nien de Oostindievaarders bij de Shetlandsetb

Republiek —de. Vo«

verband met de terugkomst der schepen uit Indie. Gejoon^k vertrokken
zij tusschen Kerstmis en Nieuwjaar uit Batavia; daar
maanden in beslag nam. konden zij tegen Juh of

worden verwacht. Bizonderheden over het convooi en de quot; vofe^™
werden in een geheime order door de secrete
commissie ad hoe ^^^
Zeventien van de
Oost-Indische Compagnie aan de Kaap neergelegd,
gold het af te wachten, of het geluk den schepen gunstignbsp;,

Zonder gevaren was deze route voor de zwaargeladen 0°
allerminst; slormen konden het laatste gedeelte van denbsp;^^

ongunstig beïnvloeden. Al eens eerder had de
Bitter, ie einde 1664 Indiê verUet. een grootennbsp;f,

moeten maken, maar zij was tenslotte in den loop va»'665 door De Ruy^^^
behouden
thuisgebracht. In 1666 verhep de terugreis J™quot;^
1667 was een ongeluksjaar. Twee schepen leden schipbreuk nl het Wapequot;
van Amsterdam van de Kamer Amsterdam en de Wal^™quot; ^^^
Zeeland.). Het eerste was de befaamde Oostmdievaarder, dgt;e onder IJ land

verging; het laatste verongelukte bij denbsp;ƒ1664

boekkiequot; was dit de vijfde reis van hetnbsp;quot;

zeilde het schip uit het Vlie en 19 September 1667 strandde het op de Zmdkust

Wapen van Amsterdam, verongelukte en vertelt, danbsp;„ ' ,e Amsterdam

sehlp cn worden per abuis de F«röor als plaats van de stranding opgegeven.

-ocr page 320-

TMand'l In sommige IJsIandsche annalen wordt de Sólheim^andur
Tde S n Xe de LiSarirsandur als plaats
van de schipbreuk
n hèt eerste geval zou het ten Zuiden van den EyjafjallajokuU,
ta hTtw^ede ten zSden van den VatnaiökuU geweest zijn»). Onherberg-
zaam is If^t van IJsland bij uitstek en de ontberingen verhoogden

hpt verUes aan menschenlevens aanmerkelijk.

Urhet rapport, door den opperbevelhebber van de retourvloot, Johan
van
Dam laSogd van Ambon, a6 October 1667 aan de Staten-Generaal
Trgeg
^ven blijkt dat de commandant met een vloot v- negen -hep»
rionder twee fluiten, a6 Januari van Batavia wa^ vertrokken en in M«
rrde Kaap arriveerde, waar zich nog drie fluiten bl) hem voegden. Begin
Tuni zette^j de reis voort „steUende den cours volgens de ordres van onse
Seren meesters nae d'eylanden van Fero, bewesten d'eylanden van
^orTs en Flores om; dese vloot is dan wel tot op de ^eete van ^ graden
b nTorfen de Unie ge'combineert bij n;alcand-u geweest ^^ we^^l^

tröer wfdoor het sfechte weer en de gevaarlijke steoomen nog bem«.li,k .
!ooquot;t de vloot onder Qualbuy (Kvalba)

tober 1667 Thorshavn bereikte. Kort tevoren was de Wieren veronge^k^
waarbij het grootste gedeelte van de bemanning omkwam, daar het wrak

onmiddellijk was gezonken»).nbsp;Hrwf het Waoen

Dezelfde storm, die de vloot uit elkaar had
van Amsterdam naar het Noorden en was oorzaak van de stranding op de
kust van IJsland. Het bericht van de vermissing werd in het vaderland
bëklnd door toedoen van een schipper, die de verbinding quot;s^equot; ^e
retourvloot en het convooi, dat haar opwachtte, tot stand had moeten

TT^apea van Amsterdam, den .1 Mey uyt 't VU., den .9
K^« Amste.dam: . .eis .o
,657-30 Juiü .659; 3« gt;7 December 1659-30 1661 re» »7 P

Archfe., Nr. 4389, lol- r^H ^

-ocr page 321-

brengen. Het eskader onder Admiraal Van Gent, dat ter hoogte van de Shet-
landseilanden kruiste om de Engelschen op een afstand te houden, had hij
echter niet kunnen vinden en was met zijn tijding naar Amsterdam gezeild.
Kort daarop legde de admiraal voor de Kamer Amsterdam een verklaring
af, dat het slechte weer en de late komst van de retourvloot zijn opzet om
haar veilig naar het vaderland te brengen, hadden verijdeld®).

De IJslandsche annalen geven, voorzoover zij het jaar 1667 beschrijven,
een min of meer uitvoerige beschrijving van de schipbreuk; alle zijn een-
stemmig in hun oordeel, dat er nooit een schip met zoo'n kostbare lading
op IJsland was gekomen, sinds het eiland was bewoond. De waarde bedroeg
43 tonnen gouds; de lading bestond uit goed, parels, zilver, koper, katoen,
linnen, zijde, dunne kleeden en doeken. Veel ging verloren; van de bemanning
wist zich een gedeelte in de booten of op het wrak te redden, maar velen
kwamen om in de kokende zee of stierven van koude. De plaats van de
stranding lag zóó ver van de bewoonde wereld, dat maar 80 van de 200
opvarenden haar levend bereikten; zij trokken naar Eyrarbakki of over-
winterden in Seltjarnarnes en Kjalarnes. Bij het vervoer van de geborgen
goederen werd, naar de verhalen, zijde voor de buikriemen van de paarden
gebruikt en tegen steviger materiaal voor teugels en stijgbeugels geruild met
wie het maar wilde hebben. Volgens de opvatting der Deensche regeering was
dit alles strandvond en kwam dus den koning toe. Er kwam een bevel, dat
de goederen naar Bessastaöir moesten worden gebracht; maar men geloofde
algemeen, dat op Oost-IJsland menigeen zich één en ander toeeigende«).

Volgens een ander annâll kwam het grootste gedeelte van de oor-
spronkelijk 250 koppen tellende bemanning aan land, maar velen stierven
van de koude, daar zij slechts in zijde waren gekleed. De meesten kregen
in het najaar passage op de Deensche schepen, de anderen bleven den
winter op IJsland over. Louter klokkekoper had tot ballast van den Oost-
indievaarder gediend en de lading bevatte allerhande zeldzaamheden als
kostbare edelsteenen, karbonkels en zelfs civetkatten'). Het Kjôsarannâll
verhaalt, dat velen der opvarenden dronken waren van den brandewijn,
dien zij na de ramp als hartversterking hadden genomen. Daar het heel
koud was en de naastbijzijnde hoeven ver weg waren, overleefden slechts
60 man de ramp. Een mondelinge overlevering op IJsland zegt, dat zij
de bewoonde wereld al bijna hadden bereikt, eer de IJslanders iets van
de schipbreuk hadden gemerkt. Toen de boeren daarop gingen zoeken,

*) Res. Kamer, Amsterdam, V. O. I. C. Koloniaal Archief, Nr. 367, 9 en 27 October 1667.
missive van de Kamer Amsterdam aan de Staten-Generaal met als bijlage den brief van de
Hasebcrch (één der schepen van de retourvloot) aan Van Gent, d.d. 4 October 1667. Lias Oost-
Indië, Nr. 5750.

•) Islenzkar Arbœkur, V. Fitja-annâll.

18

257

-ocr page 322-

vonden zij velen langs den weg liggen, sommigen nog in leven, anderen
reeds gestorven. Daartoe behoorde ook de kapitein, die in prachtige kleeren
gestoken was en een kostbaren ring aan zijn vinger droeg; de matrozen
waren zeer begaan met zijn dood. Een andere anecdote vertelt van een
neger aan boord van het Wapen van Amsterdam. Het was een reus van
een kerel, lastig om mee om te gaan. Daar hij beter kon zwemmen dan
de anderen, redde hij vele menschen, maar stierf van uitputting na die
krachtsinspanning en werd begraven onder een hoop steenen op de gruis-
vlakte, die sindsdien Skohamelur heet. In een IJslandsch versje is sprake
van een Indischen geur, die door het geheele bosch hangt, een toespeling
gt;op de schipbreuk®).

De Kamer Amsterdam stelde zich met den buitengewonen gezant te
Kopenhagen, den Heer Van Reede van Amerongen, in verbinding om in
het bezit van de lading te komen en schreef op zijn advies aan Henrik Bjelke,
rijksadmiraal van Denemarken en landvoogd van IJsland, of hij een lijst
van de geborgen goederen wilde laten opmaken. Otto Bjelke, die in 1667 als
commandant op Bessastaöir zetelde, nam alles, wat de sysselmannen hem
toezonden in ontvangst en verkocht het in den loop van den winter. Toen
hij in 1668 naar Denemarken vertrok, nam hij behalve een groot bedrag
aan belastinggelden ook vele kostbaarheden, afkomstig uit het Wapen van
Amsterdam, mede. Intusschen had de Kamer Amsterdam bij onzen resident
te Kopenhagen, Jacob le Maire, er op aangedrongen, dat hij den koning
toestemming zou verzoeken tot het uitloopen van twee bergingsvaartuigen®).
Nadere gegevens omtrent deze expeditie ontbreken; vermoedelijk heeft zij
niet plaats gevonden.

') Vatnsfjaröaranndll yngri. — Veertien schipbreukelingen keerden met de Hollandsche
galjoot van schipper Jan Crop via Glückstadt in het vaderland terug. De Kamer Amsterdam
besloot eerst de matrozen te hooren over den dood van den schipper en het in veiligheid brengen
van de diamanten, eer zij de gages uitbetaalde. Res. Kamer Amsterdam, Koloniaal Archief, Nr.
367, 28 November en 29 December 1667, 2 Januari en i Maart 1668. De schipper heette Reynier
Brinckman.

*) Mijn zegsman in dezen is Siguröur Arason van Fagurhólmsm^ri, een hoeve in de Skaf-
tafellss;^sla. Hij bevestigde mij, dat de stranding op de Skeiöardrsandur had plaats gehad, ca.
30 K.M. ten Westen van Ingólfshöföi. Deze vlakte bestaat grootendeels uit vochtig zandleem,
waardoor de Skeiöari en andere groote rivieren zich een weg banen. Zelfs voor IJslanders is het
een uiterst moeilijk terrein, laat staan voor vreemdelingen. Van de aangespoelde goederen had
hij twee ovalen koperen doozen (vermoedelijk tabaksdoozen) en het koperen beslag met sleutel-
gat van een kist gezien. De ankers waren naar Skaftafell gebracht en lagen in een ravijn,
dat de Skeiöari sindsdien met slijk had opgevuld.

») Bewindhebberen Kamer Amsterdam, Koloniaal Archief, Nr. 493, 18 November 1667. —
T.K.U.A. Nederlandene. A. II. 16, ro/20 Februari 1668; Rigsarkiv, Kopenhagen. — AnnAll
Magnüsar s;^slumanns Magnüsonar.

-ocr page 323-

Over de reis van de Walcheren, die onder de Faeröer een droevig einde
vond, is minder bekend, hoewel deze schipbreuk de gemoederen evenzeer in
opwinding bracht als die van het Wapen van Amsterdam op IJsland. Toen
zij bij Kvivig geschied was, bleef een agent van de Oost-Indische Compagnie
met de boot en matrozen van een ander schip achter om de lading te bergen.
Deze gevolmachtigde. Jan van Couwenburgh, behartigde echter beter zijn
eigen belangen dan die van de Compagnie. Hij verkocht nl. aan twee schip-
pers van Vlieland, die voor rekening van Arnout Pelt, koopman te Amster-
dam, naar de Faeröer waren gezonden, één en ander van de lading; het waren
Jochem Annesz. van de galjoot de Carelshaven en Siewert Jansz. Brauenhaen
van de Juffrouw Maria. Toen eerstgenoemde schipper met zijn aanwinst te
Amsterdam terugkeerde, droeg hij de goederen aan zijn bevrachter af, o.a.
een pak „met .een breydraet genaeyt ende gemerctquot;, een vat gemerkt I.V.C.
met 53 stuks katoen en 50 bosjes ruw zijde. Bovendien hadden zij van hem
167 stuks fijne parcallen (katoenen stof) gekocht tegen 3 rijksdaalders het stuk,
op voorwaarde, dat al wat deze meer dan de helft boven dezen prijs zouden
opbrengen, gelijkelijk tusschen beide partijen zou worden verdeeld. Evenals
dit bij de stranding van het Wapen van Amsterdam het geval was geweest,
hadden de vinders van alles uitgeleverd; er was bv. hnnen. peper, edel-
steenen en gesneden kristal opgevischt. De predikant van Syd Strömo, tegen
wien de overheid ernstige bezwaren had, verloor zijn ambt, toen hij ge-
sneden steenen, afkomstig van de Walcheren, bleek te hebben gekocht. Ook
rezen er kwesties, of de gevolmachtigde van de Compagnie gedeelten van
het wrak aan de bevolking op de Faeröer cadeau mocht doen, of dat alles
den koning toekwamquot;).

Nog eens wordt in de IJslandsche annalen van Hollandsche Oostindie-
vaarders gesproken. In 1691 kwam er kort vóór Paschen een Hollandsche
dogger in Hafnarfjord, op zoek naar drie vermiste schepen van de retourvloot.
De opvarenden strekten hun nasporingen uit tot de Vestmannaeyjar, waar
zij een stuk van den post van een kajuitsdeur en wat aangespoelde stukken
zijde vonden, die van één der schepen afkomstig waren. Iets naders is ons
over dit voorval niet bekendquot;).

quot;) N. Andersen. Faeröerne, 1600—1709, blz. 208, 394 en 441. — Amsterdam, Gem. Oud
Archief. Not. Pieter van Buytene, Nr. 2796, fol. 368, 19 September 1667. Nr. 2783, 10 December
1667; vgl. Not. Adriaan van Santen. Nr. 3765, 29 Augustus 1668. Arnout Pelt had blijkbaar
in opdracht van de Kamer Amsterdam, deze schepen naar de Fa;röer gezonden, daar de
Kamer Zeeland de zorg voor het bergen der goederen aan Amsterdam had overgelaten.
Arch. Kamer Zeeland, Koloniaal Archief, Nr. 8341, 4 Juni 1669; er werd nog voor ruim
f9700.— geborgen.

quot;) Valla-annâll.

-ocr page 324-

Tabel van IJslandsvaarders (1751—1786). i)

Zwar- Enk-
tewaal huizen

Rot-
ter-
dam

Gem.
aantal
lasten

Dor-
drecht

Delfs-
haven

Schie-
dam

Vlaar-
dingen

Maas-
sluis

To-
taal

Jaar

Brielle

1751

1752

1753

1754

1755

1756

1757

1758

1759

1760

1761

1762

1763

1764

1765

1766

1767

1768

1769

1770

1771

1772

1773

1774

1775

1776

1777

1778

1779

1780

1781

1782

1783

1784

1785

1786

7
6

7

8
8

9
?

10

10
?

10
8
8
6

5

6
6
6
6
6
6
5
5
3

I

4

3

I
I

1

?

2
?

5
5

3

I

1

2

3
3
3
3
3
2
2

I

4
2

2

5

3

4

?

5

6
?

4

4

5
3

3

4
4
4
3
3

2

3
3

12
6
8

18(1)

15(1)

21(1)
?

34(1)

47(1)
?

52

55

51(1)

43(1)
52
66

68(1)
68(2)

56
55

60(1)
44(1)

41(1)

32

36

24

17

19

34
38

31

40(2)

31

55(2)
43(2)

56(2)
?

41(2)

55(2)
?

48
63

77(2)
56(2)

75(3)
73(2)
72(2)
75(2)
65(2)
55(2)
70(2)
67(2)
56(1)
47(1)
40(1)
12
5
5

26

25

12

4

5
5
5

4

?

4

4
?

4
3
2
2
2
2
2
2
2
2
2

73
64
56

95
76

95

III

94

124
?

123
142
148

113

140

155
157

160

137

126

145

121
107

83
78
36
22

24

61

63

12

7

20

II

15
2-4

slecht
goed
matig

15

20
redelijk
redelijk
redelijk
redelijk

10

9

5

8

14

6

7

5

8

5

9

16
goed

16

20

4
2
2
2
2
2
2
2
2
2

?

?

18
16
22

slecht
slecht

matig
?

?

2

3

4

41

49
52
58

27

31

29

T.^^ O®/®nbsp;»751-1765 ontleend aan de Nederlandsche Jaarboeken, voor

1766-1786 aan de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken. Do getallen, in do kolommen van Vlaar-
dmgen en Manluis tusschen haakjes geplaatst, geven het aantal jagera aan. dat naar
IJsland
ging om de visch van de IJslandsvaarders over te nemen, opdat deze de visscherij louden
kunnen voortzetten. De vraagteekens duiden op het ontbreken van gegevens omtrent hot juiste
Tu^ scheen. In
1781 en 1782 lag de vaart stil wegens oorlog; toch voer in 1782 do Jonge
hJt L?quot;nbsp;die onder IJsland nog andere schepen aantrof, zie bijlage L. Volgens

tl quot;«quot;«quot;'quot;Kenbo^k van het College ter Visscherij van Maassluis bedroeg het aantal schepen
ïlnnbsp;quot;nbsp;9 »788. 10
in 1789. 12 in 1790. 13 in 1791. 15 «n 1792. 20 in 1793.

5 in 1794. 6 in 1795. 10 in 1796. 18 in 1797. 9 in 1798 en 3 in 1799.

-ocr page 325-

Inhoudsopgave der „Summarische Deduction*

Erster Abschnitt.

Summarische Deduction derer Gerechtsame der Grone Dännemarck

und Norwegen über den Fischfang und die Schiffarth in der Nord-See Gesetze

zu machen.

1.nbsp;Die Könige von Dännemarck und Norwegen haben von uhralten Zeiten
her das dominium auf der Nord-See gehabt.

2.nbsp;Und dahero die Schiffarth auf selbiger nicht jederman zugelassen.

3.nbsp;Am allerwenigsten fremden fischens oder handels halber nach Issland
etc. zu fahren vergönnt.

4.nbsp;Weilen vieler ihrer eigenen Unterthanen eintziger Unterhalt fast von
dem Fischfang blosz und allein dependiret.

5.nbsp;Und über das sie in ihren beschwomen Capitulationen ihren Unter-
thanen dieses Vorrecht zu conserviren versprochen hatten.

6.nbsp;Solcher ihrer Gerechtsame auch ist von keiner eintzigen Nation wieder-
sprochen worden.

7.nbsp;Vielmehr haben andere dieses ius ausdrückhch agnosciret.

8.nbsp;Und die Könige von Dännemarck bey ihren Tractaten sich solches
sorgfältig reserviret.

9.nbsp;Welches nicht ohne Ursach mit so vielen in Engelland publicirten
Verordnungen bestärcket wird.

10.nbsp;Und obwohlen die Könige von Dännemarck in favorem derer Engländer
sich manchesmahl dieses iuris begeben haben, so ist solches doch nie-
mals in perpetuum geschehen.

11.nbsp;Dahero wann ein Engländer nach Issland fahren wohe, er allemahl
zu forderst am dänischen Hoff sich um eine Concession umsehen müsze.

12.nbsp;Welches, auch in den neuern Zeiten beständig beobachtet worden,

13.nbsp;Und hat man, wann ohngefehr dawider gehandelt worden. Englischer seits
das factum niemals entschuldiget, sondern nur pro mitiganda poena
gebeten.nbsp;.nbsp;'

14.nbsp;Ja denen Königen von Dännemarck das Recht privative in der Nord-See
an denen Gegenden Grönlands zu fischen magno pretio abkaufen woUen.

-ocr page 326-

15.nbsp;So kann auch keine andere Nation das mindeste aufweisen, dass in
Ansehung ihrer dieses Vorrecht der Grone Dännemarck nicht gültig
seyn solle,

16.nbsp;Und besonders würde es der Republique Holland schwer fallen der-
gleichen Beweisen vorzubringen.

17.nbsp;Weil man hier in einem iure versirt, dass noch neuerer Zeiten andern
Völcker der Grone Dännemarck eingestanden haben, wie solches das
Exempel der Grone Schweden bekräftiget.

18.nbsp;Und überhaupt der Schlusz gilt, dass dergleichen iura praecipua sich
so schechterdings nicht occupiren lassen.

ig. Es haben auch die Hanseatischen Städte die Erlaubniss auf der Nord-
See zu schiffen von der Grone Dännemarck erlangen müssen.

20.nbsp;Deren Commercia doch lange vor den Holländischen floriret hatten.

21.nbsp;Ja die Schiffarth nach Issland ist alle Zeit denen eigenen Königlichen
Unterthanen verboten gewesen.

22.nbsp;Die Könighchen Verordnungen de non navigando ad oras Islandiae etc.
sind dahero allgemein und excipiren keine Nation.

23.nbsp;Deswegen hat man alle und jede die dawider gehandelt, allemahl mit
gleicher Schärfe gestrafft, wie man die Exempla an einigen Englischen,
Französischen, ja selbst Holländischen Schiffen sehen kann.

24.nbsp;Man war auch jeder Zeit bereit eher dieses Recht mit dem Degen zu
verfechten als dass man sich etwas davon hätte sollen nehmen lassen.

25.nbsp;Weswegen man nun wohl mit grösster Zuversicht sagen kann, dass die
jetzige praetension derer Holländer sine ullo fundamento seye.

26.nbsp;Maszen ihr auch sogar ihre eigene von denen Königen von Dännemarck
vormahls erlangte privilégia mit dürren Worten wiedersprechen.

27.nbsp;Die sich doch sonsten so hoch gehalten, dass sie sich solche sorgfältig
in dem Tractatu Spirensi haben confirmiren lassen.

28.nbsp;Welcher Tractatus ihnen also kein neues Recht giebt, sondern nur das
jenige, so wie vorhero gehabt bestätiget.

2g. Und post Tractatum Spirensem ist ihnen ebenfalls weiter nichts ein-
gestanden worden.

30.nbsp;Wenigstens hat man dänischer Seits nicht nöthig dieses weitläuftig
zu beweisen, sondern kann von der Republique Beweisz fordern, und
so lange dieses nicht erfolgt, in quieta possessione bleiben.

31.nbsp;Aus diesem Tractatu Spirensi aber über des bissher gesagte den Schlusz
machen, dass Teutschland und Spanien auch dieses Recht derer Könige
von Dännemarck agnosciret haben.

32.nbsp;Und es mithin wohl pro iure universaliter agnito passiren könne.

-ocr page 327-

Zweyter Abschnitt.

Kurtze und denen verhandelten Actis gemäsze Erzählung derer über
dieses hohe Vorrecht zwischen ihro Königlichen Mayestät in Dännemarck
und Norwegen und der Repubhque HoUand entstandene Irrungen,

1.nbsp;Die jetzige zwischen Ihro Mayestät und der Repubhque HoUand er-
wachsene Irrungen lassen sich in Ansehung der letzten durchaus nicht
justificiren,

2.nbsp;Zumahl sie noch dazu mit allerhand kaum von Feinden ärger zu ver-
muthenden insolentzen verknüpfet gewesen,

3.nbsp;Denen der König nach langer Gedult endhch mit Ernst vorbeugen
müsze.

4.nbsp;Dahero Ihro Mayestät 1740 eine Fregatte ausgeschicket, durch welche
einige Holländische Schiffe aufgetrieben worden sind.

5.nbsp;Durch deren Confiscation die Repubhque sich nicht offendiret erachten
kann.

6.nbsp;Vielmehr Ihro Mayestät alle nur beliebige Satisfaction zu geben schuldig
wäre.

7.nbsp;Maszen man nuUo iure suffragante mit ihnen hätte gelinder verfaren
können.

8.nbsp;Dahingegen die Repubhque auch darinnen schon Ihro Königliche
Mayestät offendiret, dass sie den mit der Flucht sich salvirten Schiffer
bey sich protection finden läszt.

9.nbsp;Und die best fundirte Königliche iura mit allerhand nichtigen Ein-
würffen zu kräncken sucht.

Dritter Abschnitt.

Rechtliche Beantwortung derer von der Repubhque Holland gegen
dieses uhralte hohe Vorrecht der Crone Dännemarck und Norwegen
gemachten Einwürffe.

1.nbsp;Die Beantwortung dieser Einwürffe wird hier ex superabundanti über-
nommen.

2.nbsp;Quaestio praeiudicialis aus welchen fontibus iuris die causa praesens
zu decidiren seye.

3-nbsp;Ob die Römer das Meer einer Occupation unfähig gehalten haben?

4-nbsp;Richtige formirung der Status controversiae.

5.nbsp;Ob es diesem Vorrecht der Crone Dännemarcks etwas schaden könne,
wann solches die HoUänder agnosciret haben?

6,nbsp;Beweiss dass die Repubhque HoUand solches Ihro Mayestät zukommen-
des Recht agnosciret haben,

-ocr page 328-

7.nbsp;Und die libertatem maris gegen die Grone Dännemarck nicht allegiren
dürffe.

8.nbsp;Weil sie nur allzu deutlich servitutem maris agnosciret hat.

g. Nähere Beleuchtung der Frage, ob das Meer occupiret werden könne.

10.nbsp;Schlusz von dem bissher gesagten auf das Dominium maritimum der
Grone Dännemarck.

11.nbsp;Ob nach dem Völker-Recht das lus piscandi pro re merae facultatis
zu achten?

12.nbsp;Nöthige cautel bey der allgemeinen Bejahung dieser Frage.

13.nbsp;Schlusz von dem hier gesagtem auf das ius piscandi in mari Boreali.

14.nbsp;Beweiss dass es den Höllander nichts helfe, ob das im Issland erhandelte
wenig oder viel austräge.

15.nbsp;Und das dergleichen Erfahren eigentlich nicht wieder die libertatem
commerciorum seyé.

16.nbsp;Beweiss dass die Grone Dännemarck in diesem imperio in mari boreali
genugsam durch ihren langen Besitz gesichert seye.

17.nbsp;Erörterung der Frage, ob die praescriptio inter libéras gentes Platz
habe.

18.nbsp;Beweiss dass dieses Dominium in mari Boreali keine blosze praetension
Ihro May estât seye.

19.nbsp;Ob der Einwurff, dass die Schiffarth und der Fischfang actus merae
facultatis seyen, hier etwas gelten möge.

20.nbsp;Zugleichem ob es den Holländer etwas helffe, wann sie mehrmals in
diesen Gegenden gefischet haben ohne darüber gestrafft zu werden.

21.nbsp;Welches dass es geschehen sey, sich doch nicht praesumiren läszt, weil
die Königlichen beamten diesfals ihre scharfe ordres hatten.

22.nbsp;Und ohnehin ein officialis denen Rechten seines Herrn nicht vergeben kann.

23.nbsp;Auch die zuweilen gebrauchte indulgentz das ius puniendi vor das
künftige nicht aufhebet.

24.nbsp;Ja wohl andere Puissances sich über dergleichen all zu grosse Freyheyt
derer Holländer beschweret haben würden.

25.nbsp;Und endlich alles dieses contra manifestam bonam fidem geschehen
wäre, dahero es auch kein ius agendi aufs künftige geben könnte.

26.nbsp;Ja man trauet nicht einmahl denen Herren General Staaten zu, das
sie an dieser nichtigen Ausflucht theil habben können, sondern hält
es vor ein inventum des Patroni causae.

27.nbsp;Wie dann wenigstens nicht zu erweisen stehet, dass sich alle Holländische
Schiffer dergleichen Freyheyt promiscue herausgenommen haben.

28.nbsp;Erörterung der Frage, ob die Spitzberge der Grone Norwegen zuge-
hörig
Seyen.nbsp;^

-ocr page 329-

2g. Als auch welche die Repubhque Holland ex titulo inventionis praeten-
sion zu machen scheinet.

30.nbsp;Welche praetension, wie sie schon nach dem ersten Anblick höchst
ungerecht ist.

31.nbsp;Also wiederstreitet sie allen altern factis der Repubhque HoUand.

32.nbsp;Ja selbsten allen Gesetzen der BiUigkeit, Treu und Glaubens.

33.nbsp;Zumahlen die HoUänder nicht einmahl erweisen können, dass sie die
primi inventons dieses Eylandes seyen,

34.nbsp;Und verdancket man also der Crone Dännemarck blutschlecht, dass
selbige fremden Nationen die facultatem piscandi liberali manu bisher
conserviret hat.

35.nbsp;Welcher Undanck aber solche nur desto eifferiger machen muss in
diesem ihren iure dominii ne latum quidem unguem nach zu geben.

36.nbsp;Ob die gegenwärtige causa derer HoUänder vor die dänische Gerichte
gehöre.

37.nbsp;Be weiss dass hier durch die mediation andrer Potentaten vor die Herren
HoUänder nicht viel auszurichten seye.

38.nbsp;Und dass es iuris gentium sey, die dehcta fremder Unterthanen loco
dehcti zu bestrafen.

39.nbsp;Beschlusz.

Beylagen. Litt. A —Z, AA —ZZ, AAA —ZZZ, AAAA — HHHH.

Additamentum ad catal. ms. folquot;. 69. Universiteits-Bibhotheek, Kopen-
hagen.

-ocr page 330-

DAGVERHAAL

der

merkwaardige
RAMPEN en WEDERWAARDIGHEDEN

overgekomen aan het SCHEEPSVOLK
van het SCHIP

DE JONGE ALIDA

gevoerd geweest bij stuurman

FRANS VAN DEN BROEK,

Ter Vischvangst van VLAARDINGEN gedestineerd naar
IJSLAND, den gden Mei, en door den nood van het Ijs op
strand gezet den 27 Augustus, 1782.

BEHELZENDE:
Deszeljs Zeetogt uit het Vaderland. — Sukkelen door het Ijs, en won-
derlijke uitredding, uit het oogschijnlijkst gevaar van door het zelve
verbrijzeld te worden. — Stranden op
IJsland. — Elendige
toestand daar ter plaatse. — Ontmoetingen met de hewoonders.
^ — Gevaarlijke en moeijelijke togt door IJsland, over hemelhooge
bergen, met sneeuw en ijs bedekt. — Reis naar Koppen-
hagen. — Menschlievende behandeling en beminnelijk

C ar acter van den HoUandschen Afgezant aldaar. _

Reis naar Hamburg en van daar naar het
Vaderland,
enz.

door

JAN MAARTENSZ'. GROEN,

een der Schepelingen.

TE ROTTERDAM
Bij J: KRAP, A: Z:, op de Hoogstraat

En te VLAARDINGEN
Bij K: NIJKERK, 1783.

-ocr page 331-

DAGVERHAAL^)

DER

RAMPEN EN WEDERWAARDIGHEDEN
van het VOLK van het SCHIP
DE JONGE AU DA

Het oogmerk, geëerde Lezers! waarmede ik dit Dagverhaal schreef, was
alleen om te voldoen aan de nieuwsgierigheid van het Algemeen en bijzonder-
lijk van mijne en mijner lotgenoten Medeburgers. Hunne harten hebben,
zo ras onze rampen hun ter ooren waren gekomen, te veel deel in dezelven,
en naderhand in onze redding uit dezelven, genomen, dan dat ik mij zou
kunnen verbeelden, dat eene wat uitvoeriger beschrijving en nadere kennis
van dezelven hun onverschillig zou zijn. En met des te meer ijver en dankbaar-
heid wil ik hun die mededeelen zedert ik door de ongevallen, die ik ga be-
schrijven, en waar van ik een deelgenoot geweest ben, bij ondervinding
heb geleerd, hoe zeer den mensch dikwijls het medelijden van anderen noodig
heeft, hoe hetzelve niet algemeen gevonden word en hoe veele dankbaare
achting derhalven elk een, die een mensch, en dus aan elende en ongeluk
blootgesteld, is en blijft, aan dezulken is verschuldigd, die een aandoenlijk
en deelneemend hart met zich omdraagen.

Ik hoop, dat ieder, die dit verhaal leest, altoos deze mijne bedoelingen
in 't oog zal houden, en dat geen een mijner Lezeren mij zal beschouwen
als iemand, die hier door den naam van eenen Schrijver heeft willen ver-
werven. Gelijk men in den tegenwoordigen tijd niet veel kunst behoeft,
om mede onder de Schrijvers gesteld te kunnen worden, zo strekt zulks
ook niet altoos tot eer: en om slegts eenen draaglijken stijl te schrijven,
gevoel ik mij zo onbekwaam, dat ik demoedig om verschooning verzoek,
voor alle de gebreken, die elk eenigzins beschaafd Lezer zeer zeker in dit
geschriftje zal vinden. Het al te onvergeeflijk gebrekkige ten deezen opzigte.

Het eenige ons bekende exemplaar van dit boekje bevindt zich in het bezit van den
WelEd. Gestr. Heer Mr. F. C. Koch te Rotterdam.

-ocr page 332-

zal evenwel, hoop ik, door de naauwkeurigheid, waarmede ik aan mijn ge-
melde oogmerk heb trachten te beantwoorden, vergoed worden.

Ik heb namelijk dit Dagverhaal niet eerst beginnen op te stellen, na
dat ik reeds gerust en veilig in het Vaderland was teruggekomen. Ik zou
dan, zelfs met de grootste aandacht noch alles in de behoorlijke en waare
orde niet kunnen herdenken of verhalen. Maar van den negenden van
Augustus af aan, na dat onze reis door de veelvuldige tegenspoeden, die wij
ontmoetten, bedenkelijk begonnen was te worden, heb ik ook reeds dage-
lijksch aantekening van onze volgende rampen beginnen te houden.

Na dat wij dan den ganschen Zomer door het Ijs in onze Visscherij
zeer belemmerd waren geweest, stevenden wij

Den 9den van Augustus, op het gerucht dat 'er om het Zuiden veel
visch was, zuidelijk, en passeerden de
Kaap Noord^). Wij hadden toen goed
weer, en vernamen weinig ijs, zo dat wij al verder om het Zuiden bleven
loopen, en

Den I3den bij Grim^) kwamen, alwaar wij vier dagen met een gelukkig
vooruitzicht, door de veelheid der Visch die wij vernamen, vischten. Wij
kreegen daar meer Schepen bij ons, die ook geen Ijs ontmoet hadden.

Den I7den Augustus werd de lucht zo dik en mistig, dat wij ons genood-
zaakt vonden, om onze vischvangst te verlaaten. Wij meenden toen oost-
waards te loopen, als visschende tot
Langernis1), te komen, en dan onze reis
naar het Vaderland aan te vangen. Wij stevenden dan ook daadelijk, met
ons zeil in top, 's avonds oostelijk op. Maar het leed niet lang, of het tijdstip,
waarop onze grootste rampen een aanvang zouden nemen, wierd geboren, want.

Den i8den, 's morgens vroeg, werden wij reeds door drie Schepen, die
ons ontmoetten, gewaarschouwd, dat wij wenden moesten, zo wij niet in het
ijs wilden komen. Hoe zeer nu zulks ons ook deed verschrikken, bleven wij
echter noch onze cours houden, tot dat wij daadelijk tegen het ijs kwamen.
Het was toen noch duister en mistig, en wij lagen het over aan de wenk.
Toen het dag geworden was, zagen wij ook meer andere Schepen bij ons.
Wij besloten toen andermaal naar het ijs te vaaren; maar daar bij komende,
vonden wij hetzelve zo vreeslijk dik dat wij ons in hetzelve niet durfden be-
geeven, te minder, om dat de lucht ook toen noch zeer mistig was. Wij keerden
derhalven met ons vijven terug, zijnde die,
henevens ons, Teun van Duffelen,
Jan van Keulen, Jaap van Blaaderen, en Kees Struis,
welke lestgenoemde

-ocr page 333-

zedért dien tijd onophoudelijk bij ons bleef, en deelgenoot werd van onze
grootste elenden. Wij zeilden dan voort. West ten Noorden: 's avonds bragten
wij onze benets af, en lieten het alzo des nachts voor west opsteeken.

Den igden woei het eene stijve koude. Hier kwam noch Alewijn Huiberts
bij ons. Des morgens, omtrent ten tien uuren, hielden wij derhalven met
ons zessen vol, naar de wal toe met oogmerk op de
Heinfori^) ie loopen. Doch
naardien de lucht zo mistig was, dat zommigen onzer, hoe zeer wij allen
anderzins wenschten in de baai te komen, de wal niet durfden aandoen,
laveerden wij weder van de wal af, en lieten het vervolgens 's nachts, met
het schoverzeil, oostelijk opsteeken.

Den 2osten, 's morgens tusschen vier en vijf uuren, brachten wij onze
topbenets weder aan, en hepen met malkander verder oostelijk op; wen-
schende alzo, oostelijk om, naar huis te komen. Wij zeilden dan Oost ten
Zuiden voort, met een noordelijke Wind. Doch naauwlijks hadden wij zo
twee uuren gezeild, of wij kwamen al wederom in gevaar van het ijs. De
lucht evenwel was toen iets hchter. Dit deed ons den genomen cours door
het ijs, hoe gevaarlijk zulks anderzins ook was, houden, tot dat wij, na aldus
een uur of vijf door het ijs gelopen te hebben, voor een onoverzienlijk ijsveld
kwamen, waardoor wij wederom volstrekt genoodzaakt wierden onze cours
te veranderen en westelijk te zeilen, 's Avonds kwamen wij al wederom tegen
het ijs aan. Wij waren toen, naar gissing, bij
de Hurgelbogt^). Wanneer wij te
vooren van de
Kaap Noord ten Zuiden zeilden, was 'er noch maar weinig ijs
in de
Hurgelbogt; doch thans zat dezelve reeds vol. Wij waren toen volstrekt
ten einde raad; vóór ons en achter ons hadden wij ijs: en, daar de dikke
mist ons belette om met genoegzaame onderscheiding te ontdekken, waar
wij eigentlijk waren, zo was het voor ons ook allerraadzaamst de wal aan
te doen. Evenwel, onze benets afgebragt hebbende, draaiden wij Oost over
bij onze overige maats, die allen schoon gemaakt hadden en waren toen iets
vooruit, doch
Kees Struis, die, even als wij, zulks noch niet gedaan had,
bleef bij ons. Toen wij het alzo één uur Oost hadden laaten leggen, draaiden
wij vervolgens weer west bij, met het zeil aan wenk, verwachtende alzo
den dag. Na het aanbreeken van den dag, zijnde

Den 2isten, sloegen wij, onze benets weder aangebragt hebbende, vol,
om de noordwest ten westen, met het zeil in top, verneemende toen weinig
ijs. Des namiddags kwamen wij, naar gissing, tegenovernbsp;Hier

zouden wij, naar alle waarschijnlijkheid, verongelukt hebben op de klippen,

-ocr page 334-

die de Traantonnen genoemd worden, zo Gods goedheid niet gewild had,
dat het aan Land iets lichter was, waardoor wij het gevaar van onze cours
ontdekten, en geraden werden van de wal afteleggen. Den geheelen volgenden
nacht zeilden wij toen oost zuidoost voort, zo dat wij

Den 22sten ons verbeeldden de Laagernisse^) te zien. Vervolgens kwamen
wij, naar gedachten, voor
KlipbaaiHier zou de benaauwdheid, die vast
dag aan dag vermeerderde, en het verlangen naar eene baai, ons zekerlijk
hebben doen oploopen, zo wij maar met genoegzame zekerheid geweeten
hadden, dat wij waarlijk waren, daar wij gisten te zijn; doch daar wij, door
de mist, de toppen der bergen niet konden zien, zo durfden wij zulks niet
waagen. Wij lagen het derhalven weder op zee, tot zes uuren in den avond.
•Daar evenwel durfden wij ook niet blijven, naardien wij, zo de wind sterker
geworden was, op laager wal geraakt zouden zijn. In deze dubbele verlegen-
heid kwam de Stuurman het Volk vraagen, of zij hunne toestemming gaven,
om door het ijs vol te slaan, ten einde alzoo boven de Kaap te komen. Wij
gaven onze toestemming, en sloegen dan vol om de noord noordwest: en alzo
bleven wij dien ganschen nacht door het ijs lopen, in gevaar van elk oogenbUk
verbrijzeld te worden, schoon de lucht toen eenigzins lichter was.

Den 23sten, tegen den morgen, moesten wij volhouden voor een baan
ijs van twee mijlen lang. Beneden deze baan gekomen zijnde, kreegen wij
de wind veel noordelijker, zo dat wij nu maar west noordwest konden zeilen,
hoe zeer wij het anders gewenscht hadden. Daarenboven was het ijs, waardoor
wij liepen, zo ontzaglijk dik, dat het gezigt daarvan en van het gevaar,
dat het dreigde, elks hart beklemde, en aan niemand onzer, hoe zeer wij
anderszins ook afgemat waren, den lust tot eeten of slaapen overliet. Onder-
tusschen, wel verre van te verminderen, vermeerderde onze benaauwdheid
van oogenblik tot oogenblik. Tegen den middag was het:
daar legt het Land!
Doch wij kenden het geen van allen. Kees Struis en wij evenwel wilden met
ons beiden beproeven, of wij eene baai of haven konde krijgen, en alzo ons
leven redden: want het waaken, het tobben door het ijs, en de geduurige
vrees van elk oogenblik vernield te zullen worden, hadden ons zodanig
afgemat, dat wij geheel buiten staat waren om langer met zo veele tegen-
-spoeden te worstelen. Wij zetten het dan naar de wal toe. Wij diepten, en
hadden i6, 15, 13 vademen water. Eindelijk was het:
daar legt de grond!
ach! steek, steek toch!
Wij hadden toen, op zijn best, twee of drie vaêm.
Dewijl het water vrij helder was, konden wij den grond niet alleen gemaklijk
zien, maar wij zagen tevens ook met angst en vrees den eenen kei wel één

-ocr page 335-

voet of twee boven den anderen uitsteeken. Wij hadden toen Kees Struis
aan zee van ons, die het weer aan zee lag, terwijl wij ook weder gelukkig
over staag kwamen, door Gods goedheid, die wij nu van achteren zien en met
dankbaarheid erkennen, dat daarin ter onzer redding medewerkte. Want
op dat tijdstip waren wij zo verre af, van ons te verbeelden hier door gered
te zijn, dat wij het veeleer beschouwden als slechts eene verlenging van
onze jammeren, en een uitstel van den akeligsten dood, dien wij dachten
niet te kunnen ontgaan. Wij wisten zelfs niet meer, wer waards wij het roer
wenden zouden. De angst en verschrikking alleen scheenen ons te bestuuren.
Deze joegen ons thans van de wal af: en deze zelfden waren het, die ons kort
daaraan wederom daar na toe dreeven. Want ook in zee durfden wij niet
blijven. Däär was geen ander vooruitzicht, dan van welhaast door dezelve
verbrijzeld en ingeslokt te zullen worden. Van alle kanten waren wij daar
door het ijs bezet, dat des te vreeslijker en gevaarlijker werd, naar maate
de nacht en de duisternis begonnen te naaken. Wij keerden derhalven tegen
den avond terwijl het nog dag was, terug naar de wal, die wij zo even ont-
vlucht waren. De ondieptens en de klippen, die wij daar hadden gezien, en wier
ijslijkheid noch den angstvalligsten indruk op onzen geest maakten, deeden
ons onze boot als het eenigste middel ter onzer redding beschouwen. Wij
maakten dezelve dan met schreiende oogen gereed om, ingevalle ons schip
door het ijs lek mocht worden, of tegen de klippen aan stukken stooten, dat
wij ons elk oogenbhk voorstelden te zullen gebeuren, met dezelve, noch zo
lang mogelijk was, de uiterste woede des ongeluks en den dood te ontvlugten.
De goede Voorzienigheid echter wilde, dat hier alles tegen onze vrees en
verwachting uitviel. Wij hadden de boot tot dat einde, waartoe wij haar
in gereedheid gebragt hadden, niet noodig. Wij liepen thans gelukkig voor
eenen steilen en zeer hoogen berg, daar wij geene klippen vernamen, maar
altoos i6 ä 17 vaêm water hadden: zo dat wij eindelijk eens in de stilte
kwamen, en onze boot mogten uitzetten, om met dezelve in de bogt, door de
IJslanders
Bolkbogt^'^) genoemd te boegzeeren. Een Jol met IJslanders kwam
'er vervolgens van de wal af, om ons den goeden ankergrond aantewijzen.
Elk, die zich de rampen en het veelvuldig gevaar, waaraan wij dus buiten alle
hoop, ontrukt waren, slegts met eenige levendigheid kan voorstellen, kan
gemakkelijk begrijpen, met welk eene vuurige aandoening wij God voor
deeze gelukkige en schielijke verandering van onzen toestand dankten. Het

-ocr page 336-

menschelijk hart gevoelt dan eerst recht het geluk van zijnen staat buiten
dringende onheilen, wanneer het bij ondervinding heeft leeren zien, aan
hoeveele rampen de mensch onderworpen is. Wij waren nu, dacht ons, in
een behoude haven; ons leven was gered; en onze Schepen zelfs scheenen
wel bewaard te leggen, zo dat wij met dezelve, bij gunstiger weêr, wederom
hoopten te vertrekken, en gelukkig, na het uitstaan van zo veele gevaaren,
naar het Vaderland terug te keeren. Dit blijde vooruitzigt evenwel werd,
twee dagen naderhand, naamelijk

Den 25sten geheel vernietigd. Een geweldige wind uit zee, uit den oost
noord oosten, joeg het ijs op zulk eene menigte en tot zulk een vreeslijke
dikte in de baai, dat wij welhaast niet langer voor de drie ankers, die wij
uitgeworpen hadden, zouden hebben kunnen blijven leggen. Eindelijk werd
het ijs met zulk een geweld op het strand gejaagd, dat wij het niet langer
durfden afwachten, om het mede op 't strand te zetten, eer dat zulks ons
onmogelijk mogt worden. Een anker wonden wij dan t'huis: het tweede
lieten wij slippen: het derde haalden wij op een sprenkel: vervolgens zetten
wij het zeil bij, vierden kabel, en zetten het alzo op 't strand. De zee was
toen door het ijs slegt, welk gepaard met de voorzigtigheid en bedaardheid,
waarmede wij te werk gingen, oorzaak was, dat wij niet sterk stootten. De
drie volgende dagen bleven wij aldaar nog in de Schepen. Maar eindelijk,
toen de zee onder het ijs door begon te schieten, en zeer hoog te worden,
werden de Schepen zo gevaarlijk geschokt, dat zulks volstrekt onmogelijk
wierd, zo dat wij ons, hoe ongaerne wij zulks ook deeden.

Den 28sten genoodzaakt vonden, om van de Schepen te vlugten. Dit
ongeval vooruit ziende, hadden wij 's middags reeds eenige tonnen aan de
wal gebragt, op malkander gezet, en over dezelven een zeil gehaald, waar-
door wij den volgenden nacht noch eenigzins tegen de onguurheid der
lucht werden beschermd, terwijl de kaale steenrots ons tot eene leg- en
slaapplaats strekte.

Den 2gsten haalden wij, met veel moeite, meer goed van de schepen:
als onze turf, ons bier, zout, en verdere eetbaare spijs, ook onze kooyen en
verdere voornaamste benoodigdheden. Vervolgens maakten wij toen van
paaien, die wij daar vonden, van tonnens, die wij op malkander zetten, en
van de zeilen, die wij ook gelukkig van de Schepen gekregen hadden, eene
tent. In deze tent hielden wij des daags met ons vierentwintigen huis:
buiten dezelve stookten wij, zo rijkelijk als wij maar wilden, dewijl 'er daar
ter plaatze een overvloed van hout te vinden was: in een schaapenhok, dat
dicht bij onzen tent was, kookten wij ons eeten: en 's nachts sliepen wij in
twee
stooven of huizen, die ons ten dien einde van de IJslanders waren
vergund.nbsp;lt;

-ocr page 337-

Na dat wij op deeze wijze tot den tweeden September gesukkeld hadden,
maakten wij wederom een andere tent.

Den 6den September was de zee veel slegter, dan zij geweest was, zo
dat wij aan de schepen konden werken. De Stuurlieden lootten derhalven
met malkander, aan wiens Schip men eerst zou arbeiden. Het lot wees,
dat 'er aan de Buis het eerst werk moest begonnen worden. Met ons allen,
met ons vierentwintigen deeden wij derhalven ons best, om dezelve vlot te
krijgen, doch, behalven dat beiden de Schepen door de zee tot eene aanmerke-
lijke hoogte opgeslagen waren, zo zat ook de Buis in eene zelling van wel
twee voeten diep, zo vast, dat wij het anker, dat in zee hong, naar ons toe
wonden, zonder met het Schip iets te vorderen: weshalven wij onzen arbeid,
om hetzelve weder in zee te brengen, moedeloos moesten
Staaken.

Den 7den beproefden wij, of wij den Hoeker vlot konden krijgen. Wij
haalden daar de tonnen met visch af, en pompten het bun lens. Tegen den
avond werd het hoog water, en daarop ontstond 'er een algemeen geroep,
dat de Hoeker bijna vlot lag. Doch toen wij aan boord kwamen, zagen wij,
dat hij lag te draaien in zijne zelhng. Zo lang evenwel als 'er noch eenige
hoop was, gaven wij den moed niet op. Wij pompten toen noch tweeëntwintig
honderd steek, en wonden de reep van het anker, dat in zee stond, door.
Maar ahes te vergeefs. De Hoeker vorderde even min, als de Buis daags
te vooren gedaan had. Ondertusschen was daar van al het ijs, dat onze
Schepen zo ver op strand had doen .loopen, geen schelf meer te zien: waar-
door ons hartzeer, om dat wij de Schepen niet weder in zee konden krijgen,
niet weinig werd vermeerderd; schoon het waar zij, dat de Schepen ook reeds
zo veel geleden hadden, dat zij nu al onbekwaam waren om, zonder het
grootste gevaar, zee te bouwen. Ahe hoop van onze Schepen wederom t'huis
te brengen was derhalve verdweenen: en om zelfs wederom naar het Vaderland
terug te komen, was 'er vooreerst geen ander middel overig, dan de hulp en
goedwilligheid der IJslanders. Wij zonden dan een' brief aan den
Syselman,
dat zo veel als Strandvonder betekent, waarbij wij verzochten, dat hij ons
van het Land wilde helpen. Terwijl wij, met hoop en vrees, naar antwoord
wachtten, woei intusschen

Den loden onze tent, met een vhegenden storm, om, die wij zo spoedig
doenlijk was, wederom trachtten te herstellen, doch niet volkomen af
kreegen. Want

Den iiden na den middag kwam de Syselman, om ons naar Schuttelwijk^^)
te voeren. Wij deeden toen onze meeste eetbaare spijs in een jol, die daarmede

19

273

quot;) Skutilsfjorcl, waaraan Isafjord ligt; de naam van de baai wordt voor de nederzetting
gebruikt.

-ocr page 338-

oogenbliklijk weg voer: terwijl wij ons zelfs gereed maakten, om met ons
overige goed des anderen daags te vertrekken.

Doch den iaden was het weêr zo ruw, dat wij niet konden reizen. Thans
waren wij ook door de IJslanders, die van alle kanten naar ons toe kwamen,
overrompeld, en, zonder dat wij daar iets tegen durfden zeggen, moesten
wij ons goed voor onze oogen zien opeeten, uitdrinken en wegdraagen.

Den I3den, 's morgens vroeg, gingen wij, na dat wij ons goed in jollen
gedaan hadden, op weg, die door de keyen, waarmede dezelve als bezaaid
was, bijna onbruikbaar was: en, na dat wij met de grootste moeite, die
door onze zwaare laarzen, welke wij hadden moeten aanhouden, noch merke-
lijk vermeerderd werd, omtrent twee uuren gegaan hadden, kwamen wij op
Vuurefort^^). Aldaar vonden wij zeventien paarden gereed, om ons goed, dat
met de gemelde jollen tot zo ver gebragt was, verder voort te brengen.
Doch wij zelfs moesten wederom gaan, uitgenomen twee van ons vieren-
twintigen, die, om dat zij niet zeer gaan konden, op
Vuurefort bleven, tot
dat de paarden wederom terug kwamen. Op deezen togt gingen wij over
bergen, die zo steil en hoog waren, dat onze hoofden scheenen te draayen,
zo dikwils wij naar beneden zagen. De schrikverwekkende en grootsche won-
deren Gods, die, bij eiken opslag van het oog, ons hier vertoond wierden.
zijn met geen pen te beschrijven. Dat geen hetwelk boven al het overige
onze aandacht en bewondering trok, en ook in de daad een allertreffendst
gezigt uitleverde, was eene watervallei, die haare wateren ter diepte van
twintig vademen tusschen deeze ontzaglijke bergen deed door rollen. Na dat
wij alzo omtrent drie uuren voortgegaan waren, kwamen wij in de
Bogt
van Sledie^^).
Hier leden wij onbeschrijflijk veel. Wij waren vermoeid van de
reis, die wij langs een' allerongebaandsten weg hadden afgelegd, en verkleumd
van de koude. Vuur konden wij niet maaken, en stoven waren daar niet.
dan op eenen zeer verren afstand. Geene andere verversching of verkwikking
konden wij derhalven bekomen, dan ijskoud water en een stuk brood. Met
het vallen van den nacht vermeerderden onze rampen. Het volk, dat ons
zou geleiden en voor ons zorgen, verwachten wij te vergeefsch: het was
dien dag op
Vuurefort gebleven. Wij zagen ons dan genoodzaakt om, zo
als wij waren, met natte beenen, die wij op de reis hadden gekregen, en die
door de koude en vorst reeds gevoelloos waren geworden, en in 't geheel
met een verkleumd lichaam, onder den blooten hemel op de kaale steenrots
te vernachten. De vermoeidheid van de onbeschrijflijke ongemakken, die
wij hadden moeten uitstaan, deed aan zommigen onzer de ongeschiktheid
van dit nachtverblijf naauwlijks gevoelen. Zij vielen in slaap. Doch, dewijl

quot;) Furufjord, ten Oosten van Kaap Hom en ten Noorden van den Drangajökull.

quot;) Waarschijnlijk Sletta, waarnaar de Jökulsfjord aldus kan zijn genoemd.

-ocr page 339-

het water van de bergen onder ons lichaam kwam aflopen, waren wij, toen
wij ontwaakten, in plaats van door onze rust verkwikt te zijn, geheel verstijfd
door de koude, en op de plaats, daar wij lagen, aan de rots vastgevrozen.
Wij hadden echter allen het geluk, van

Den i4den den dag te zien aanbreeken, en tegelijk onze geleiders te zien
opdaagen, met onze twee agtergeblevene Medgezellen en ons goed, dat wij hier
wederom in jollen laadden. Vervolgens gingen wij met ons vierentwintigen
in drie jollen, en voeren alzo des morgens ten tien uuren van
Raapfort^*) (zo
noemden de IJslanders de plaats, daar wij vernacht hadden) de
Bogt van
Sledie
uit. Wij troffen toen vrij goed weêr, en hadden in het begin ook een'
gunstige wind: vervolgens roeiden wij, toen het stil wierd. Althans om tien
uuren des avonds kwamen wij behouden te
Schuttelwijk. Daar ter plaatse
nu lag wel een Deensch schip, doch dat was naar de
Straat gedestineerd:
twaalf man van ons vierentwintigen, evenwel, wilde deszelfs Schipper mede-
neemen tot
Paterfort^^), om van daar verder naar Koppenhagen te kunnen
oversteeken.

Den i5den lootten derhalven onze Stuurlieden, wiens volk met dat
Schip naar
Pater fort zou vaaren, en wiens volk te Schuttelwijk eene andere
gelegenheid zou afwachten? Ons geluk wilde, dat wij het eerst mogten
vertrekken.

Onze verblijfplaats op Schuttelwijk was intusschen een groot Noordsch
huis, vol van noordsche planken, waardoor hetzelve volstrekt ongeschikt
was, om daar in eeten te kooken, of in 't geheel te stooken. Buiten de deur
hielden wij derhalven onze keuken en stookplaats, doch evenwel zo nabij
dezelve, dat wij, als wij ons warmen wilde, noch in de deur konden zitten*.

Den i6den, 's morgens om negen uuren, namen wij met ons twaalven
afscheid van even zo veele onzer ongeluksgenooten, en gingen wij scheep
naar
Paterfort. Het deelgenootschap aan dezelfde rampen maakt eene bij-
zondere wederzijdsche genegenheid, en eene ongeveinsde vriendschap. Onze
scheiding geschiedde dan ook niet zonder aandoening, zelfs niet zonder dat
zommigen onzer de overigen hadden aangeboden, om in hunne plaats te
blijven, en hen te laaten vertrekken: doch hetwelk zij met dezelfde edel-
moedigheid, waarmede het hun wierd aangeboden, afsloegen. Wij ver-
trokken dan, en troffen een' goeden wind, zo dat wij

Den i7den 's namiddags ten vier uuren reeds voor Paterfort ten anker
kwamen. Hier nu vonden wij maar één Schip, dat onmiddellijk naar
Koppen-
hagen
moest en 'er slegts zes van ons konde medeneemen. Een ander Schip

Hrafnsfjord, één der zijfjorden van den Jökulsfjord.

quot;) Patreksfjord.

-ocr page 340-

lag evenwel noch te Adelfert^*), waarmede de overige zes mede tot zo ver
konden gevoerd worden. Van deeze gelegenheden maakten wij derhalven
terstond gebruik, en na dat

Den i8den onze Stuurman met noch vijf Matroozen hun goed in het
Schip, waarmede zij naar
Koppenhagen zouden vertrekken, ingescheept, en
wij van dien tijd af tot den drieëntwintigsten toe dat zelfde Schip met drooge
visch hadden helpen laaden, verreisden wij

Den 23sten naar Adelfert. Wij vertrokken van Pater fort 's morgens om
tien uuren met tien paarden, die thans ons zo wel als ons goed droegen. Om
twaalf uuren kwamen wij op Zwtsiaaiquot;), van waar wij om één uur na den
middag, onder een dikke sneeuw, die ons deze anderzins moeyelijke reis
noch moeyelijker maakte, wederom vertrokken. Wij hadden op deezen togt
werk genoeg, om op onze paarden te blijven zitten. Menigmaalen sprongen
zij met ons van keyen, die tien voeten boven de anderen uitstaken. Deeze
dieren echter, die daarop scheenen geleerd te zijn, deeden zulks met eene
voorzigtigheid, die te bewonderen was, en nimmer maakten zij hunnen
sprong, voor dat zij voelden, dat wij vast zaten. Doch dit alles nam de ijsse-
lijkheid daarvan niet weg; bijzonderlijk daar de bergen, waarover wij reden,
van zulk eene verschrikkelijke steilte waren, dat wij, indien wij het ongeluk
gehad hadden van te vallen, bijna loodlijnig neergevahen zouden zijn,
zonder iets te raaken; en van eene zo onmeetbaare hoogte, dat wij, boven
op dezelve zijnde, beneden niets hoe genaamd konden zien. Ook boven
op de bergen viel 'er sneeuw, en beneden was het regen, en toen wij omlaag
waren, konden wij slegts de helft van de hoogte der bergen zien, terwijl
het overige gedeelte door dampige wolken, die daar toen over bleken te
hangen, voor ons gezigt bedekt was. Tusschen zeven en acht uuren des
avonds kwamen wij nochtans. God zij gedankt! behouden, schoon zeer
vermoeid te
Adelfert. En hier wierden wij, gelijk vervolgens ook op het Schip,
waarmede wij verder voort reizen moesten, zeer vriendelijk ontfangen, en
heusch onthaald. Met dit Schip, dat een vlugge éénmast Hoeker was, met
vast tuig, en éénendertig Deensche lasten groot, gingen wij vervolgens
naar
Koppenhagen, met een' goeden wind, onder zeil, naamlijk

Den 2den October: naar welken tijd, als zijnde dat aldaar de beste van
het jaar, wij hadden moeten wachten. Vervolgens kreegen wij eene on-
gunstige wind, die ons lang deed sukkelen, eer wij ten einde het Land kwamen.

Den 5den waren wij bij den Jengelberg^»).

») Volgens kaart XIII en XIV moet de Arnarfjord zijn bedoeld.
quot;) Zie kaart XIII en XIV.
quot;) Snaefellsjökull.

-ocr page 341-

Den gden bij de Vogehcheeren?^), en

Den iiden bij de Westermaanen'^^). Wij waren nu ten einde 't Land, en
kreegen een' goeden wind, met een frisse koelte.

Den I5den, 'smorgens, passeerden wij het Eilandi^ero. Doch naauwlijks
waren wij hetzelve gepasseerd, of wij hadden een vliegenden storm, die met
eene vreeslijke en onophoudelijke woede vierentwintig uuren duurde, zonder
ons evenwel te beschadigen.

Den i8den passeerden wij, na gissing, het Land, en kreegen toen een
tweeden storm, die echter schielijk wederom bedaarde.

Den 23sten, 's morgens, kwamen wij aan den hoek van Ter Neus: en
's avonds aan het vuur van
Schagen.

Den 25sten, kwamen wij in de Zond, daar wij klaarden: en eindelijk
kwamen wij

Den 26sten, 's namiddags ten drie uuren, door Gods zegen, te Koppen-
hagen.

Wij vervoegden ons aldaar terstond bij den Hohandschen Ambassadeur.
Doch wij konden onze passen, die wij verzochten, niet krijgen voor

Den 27sten, wanneer Zijn Exehentie ons dezelve ter hand stelde, daar
bij ons waarschouwende, dat wij nu vervolgens naar den President moesten
gaan, om eene vrije pas te haaien, en dat wij daarvoor elk tweeëntwintig
stuivers zouden moeten geeven. Terwijl wij nu reeds daadelijk naar den
President op weg waren, berekenden wij, dat wij zo veel gelds niet konden
uitmaaken, en namen het besluit om ons andermaal bij den Hohandschen
Ambassadeur te vervoegen. Daar gekomen zijnde, gaven wij Zijn E. onze
verlegenheid te kennen, en verzochten Hem, met alle ons mogelijke beleefd-
heid, om reisgeld. Zozoud gij dan, vroeg daarop Zijn E., noch geld toe wiUen
hebben? welke vraag wij rondborstig met ja beantwoord hebbende, zo ging
Zijn E: naar binnen, en weder tot ons komende, gaf Hij aan één van ons,
vijf vierkante papiertjes, zeggende: „ziet daar; gaat nu naar den President,
en zo hij geld wil hebben, dan moet gij 't hem geeven: doch zegt, dat ik
u zend.quot; „Wel
mijn heer 1quot; hernam hierop één van ons, „waar moeten wij dan
dat geld van betaalen?quot; Hierop begon de Ambassadeur hartig te lachen, en,
den Stuurmansmaat aanziende, zei Hij: „wel oude vader! ik geef U daar
zo aanstonds in de vijftig gulden.quot; „Wel mijn heer!quot; hervatte daarop de
Stuurmansmaat, terwijl hij beide zijne handen uitstak, „ik heb geen koperen
duit in mijn handen.quot; „Wel oude man!quot; zeide toen de Ambassadeur, die
thans noch veel hartiger lachte dan van te vooren, „ga gij vrij met die papiertjes
door gansch
Denemarken, zij zuhen u overal voor goed geld verstrekken.quot;

Fuglasker.

Vestmannaeyjar.

-ocr page 342-

Wy bedanken Zijn E: toen op de beleefdste wijze, die ons mogelijk was,
voorde edelmoedige hulp, die Hij ons door dat geld verleende. En L ieusch-
heid, de vriendelykheid, en, mag ik het zeggen, de broederlijke dienstvaar-
digheid. waarmede Hij ons behandelde, zullen, in mijn hart ten minsten,
altoos, zo lang ik leef. een levendige aandoening van dankbaarheid en eerbied
jegens Hem doen huisvesten. - Wij gingen vervolgens met gerustheid naar
den President, van wien wij dan ook onze vrije pas. en dat wel zonder dat
WIJ daar geld voor behoeften te geeven, kregen.

Vervolgens zwierven wij recht als vreemdelingen door Koppenhagen, zo
dat
WIJ, geene herberging kunnende krijgen, twee nachten op de straat
moesten vernachten. Eindelijk evenwel kregen wij van den Kapitein van
de Paketboot na
Ktel, met wien wij ook vaaren moesten, verlof, om maar
in de boot op kisten te slaapen.

Den 7den November verlieten Wi] Koppenhagen, en

Den loden kwamen wij te Kiel.

Den i2den, 's middags ten één uur. vertrokken wij wederom van Kiel
met een wagen naar Hamburg, daar wij voor vragt moesten betaalen
zesennegentig stuivers, die wij gaarne zouden gespaard hebben, zo wij die
weg te voet hadden kunnen afleggen. En 's avonds ten negen uuren kwamen
WIJ ie Nteuw Munster. Onze wagen was onder weg gebroken en dit deed
ons een dag te
Nieuw Munster blijven, daar wij ons onder anderen ver-

be'taale'f^^^nbsp;tweemaal koffy te drinken, moesten

Den i4den 's morgens ten vier uuren, reeden wij uit Nieuw Munster,
en kwamen s avonds ten zes uuren te Hoornbrug.

^ Den i5den, 's morgens ten twee uuren, reeden wij van Hoornbrug, en
s avonds ten elf uuren kwamen wij te
Hamburg.

■ Ons geld was nu wederom ten einde. Wij moesten derhalven wederom
geholpen worden. Ten dien einde gingen wij dan naar den HoUandschen
Ambassadeur die te
Hamburg resideerde, en verzochten Zijn Excellentie
om reisgeld. Wij kreegen van Zijn E: terstond ieder één ducaton, en ver-
volgens, na dat wij Zijn E: herinnerd hadden, dat dat geld niet toereikende
was,^om onze vragt, die voor elk zesennegentig stuivers beliep, te betaalen.
gaf Zijn E: ons noch zes Deensche ducaaten. met bijvoeging van deeze
woorden welke eene geheel andere indruk op ons hart maakten, dan de
behandehng van den Ambassadeur te
Koppenhagen weleer had gedaan, „pak
u nu maar schielijk weg, en komt niet weer!quot;

. Den i6den kwamen wij met ons vijven, (want den zesden, die een
Bovenlander was. verlieten wij thans) op twee Smakken, die, buiten om,
naar
Amsterdam moesten vaaren, en waarmede wij

-ocr page 343-

Den 24sten 's morgens, uit Hamburg zeilden. . . Doch 's avonds moesten
wij in de
Elve ankeren.

Den 25sten zeilden wij, met een' goeden wind, de Elve uit; doch

Den 27sten, 's morgens, liepen wij, met een' kwaaden wind in de Ooster
Eems
binnen. Wij vertoefden vervolgens noch een dag of zeven op stroom.
Doch toen begon het zo sterk te vriezen, dat wij te
Delfziel in de haven
moesten binnenhaalen. Wij verlangden sterk naar huis, om aldaar langer te
wachten, en derhalven reisden wij verder

Den 4den December te voet voort, zo dat wij 's avonds te Groningen
kwamen, alwaar wij van den Oldenman wdxv 't Schippers Gild vier zesthalven
kreegen.

Den 5den, 's morgens, 'gingen wij uit Groningen, en 's avonds kwamen
wij op
Smilde.

Den 6den kwamen wij te Meppel, en

Den 7den te Zwol. Hier verzochten wij wederom om eene reispenning,
doch wierden, zonder ergens iets te krijgen van den een naar den anderen
gestuurd. Ondertusschen waren wij zeer vermoeid van het gaan, en om te
rijden hadden wij geen geld. Wij bleven echter niet zonder hulp. Daar was
een Heer, die alleen zo veel voor een wagen wilde geeven, als wij met ons
allen. Wij stapten dan op. Noch maar ééne eenigzins mindere zwaarigheid was
'er over, naamelijk, dat het geld, aan de tolhekken te betaalen, hooger liep,
dan onze gansche bezitting, die, toen wij op den wagen stapten, noch maar
in de twintig stuivers groot was. Doch ook deeze zwaarigheid werd uit den
weg geruimd door een' ander Heer, die, benevens den voorgemelden, ons
vrij hield van tollen, eeten, drinken en slaapen.

Den 8sten dan reeden wij uit Zwol en kwamen te Nieuwkerk.

Den gden reeden wij van Nieuwkerk af, en 's avonds kwamen wij te
Amsterdam. Thans hadden wij noch maar zo veel gelds, dat wij daarvan
slegts eene nacht konde teere, gelijk wij terstond in de noodzaaklijkheid waren
om te doen. Des morgens daar aan.

Den loden naamelijk, gingen wij derhalven naar den Schout van 't
Zeerecht, van wien wij vierentwintig stuivers kreegen, die in verre na niet
toereikende waren om ons t'huis te brengen. Op nadere onderrichting ver-
voegden wij ons derhalven bij den Strandvonder, den Heer
Geelvink. Maar
hemel, hoe
verschrikten wij, wanneer Zijn E: ons, die om een reispenning
verzochten, vroeg: „weet gij wel vrienden, dat ik u in de boete van zeventig
gulden kan beslaan?quot; Onze schrik echter verdween geheel, en veranderde
welhaast in eene dankbaare blijdschap, wanneer Zijn
E:, op onze ingebragte
verschooning, dat wij naamelijk de rechten niet wisten, ons met vriendelijk-
heid verzekerde, dat Hij ons, om die reden, onzen misslag vergaf, en dat Hij

-ocr page 344-

ons zelfs wel iets wilde geeven, en één van ons ook een gouden ducaat in
de hand stak. Hij raadde ons daarenboven noch. dat wij bij den Oppersten
zouden gaan, van welken raad wij echter geen gebruik maakten, na dat wij
berekend hadden, dat wij nu gelds genoeg hadden, om t'huis te komen
Zonder ons dan ergens langer mede op te houden, zetten wij onze reis voort,
en vertrokken 's namiddags ten twee uuren uit
Amsterdam, waarop wij
's avonds te
Hillegom kwamen.

Den iiden vertrokken wij wederom van Hillegom, en vorderden dien
dag tot
Schipluiden: waar van daan wij

Den i2den vertrokken, en ten elf uuren eindelijk te Vlaardingen kwamen,
dankenden den goeden, den weldaadigen, den barmhartigen God, die ons
uit zo veele en zulke verschrikkelijke gevaaren heeft gered en verlost, die
ons aan ons Vaderland en onze Medeburgers heeft terug gegeeven, niet
aUeen, om tot voorwerpen van verwondering onder hen te verstrekken,
maar ook om spreekende blijken en bewijzen onder hen te zijn van zijn
vaderlijke toezigt over alle kinderen der menschen, en die eindelijk ons, na
ons zo veele gevaaren te hebben doen uitstaan, tot rust en veiligheid heeft
gebragt, ten einde wij voortaan des te beter de voortreffelijkheid zijner
algemeene zegeningen zouden gevoelen, en steeds jegens Hem een dankbaar,
en door dankbaarheid een deugdzaam en recht godsdienstig hart zouden
omdraagen.

EINDE.

-ocr page 345-

Verslag van een IJslandsche reis in 1811.

Journaal der Reize ter Visscherij naar IJsland door het schip
de Gerechtigheid, schipper W. van der Horden van Maassluys.

„Den 15e April 1811 zeilde wij uit de Maas met goed weder in zee en
passeerde Hitland op den 23e en vervolgens den 8e Mey.

Den loe Mey bereikte wij IJsland met een zware storm uit den N.O.,
zodat wij genoodzaakt waren alle zeilen te reven.

Eerst den 12e bedaarde deze storm, zodat wij toen konde aanvangen
met visschen, zettende wij de visscherij voort tot op den iie Juny, wanneer
wij overvallen wierden door eene hevige storm uit het Z.W. ten W., welken
ons naar de Noordkaap dreef, tegelijk met een veertigtal fransche en nog vijf
andere hollandsche schepen.

Dezelfde storm duerde met gelijke hevigheid voord tot den 14e derzelver
maand, zodat wij ons op den 15e Juni een halve mijl bezuide de Noordkaap
bevonden.

Deeze dag leverde opnieuw andere gevaren, terwijl uit het N.N.0.
eene massa ijs met een hevige kragt en in grote hoeveelheid zodanig kwam
aansnellen, dat wij om het grootste gevaar, zoo mogelijk te ontgaan, ge-
noodzaakt waren te vlugten.

Dan den i6e opende zich nieuwe gevaren, welken ook steeds meer en
meer toenamen. Op de hoogte van Klip-baai 1) gekomen geraakte wij zo
digt in het ijs bezet en omgeven door vreesselijk zware schotsen, dat ons
nauwelijks eenige opening overig bleef; hierbij woei het eene frissche koelte,
welke tegen den avond door stilte gevolgd wierd, zodat wij nu geheel in
het ijs beklemd zaten.

Wij zettede nu de boot uit en vingen aan ons schip te boegseeren; en
het gelukte ons door inspanning van alle menschelijke kragten en het meeste
beleid, maar ook na de hoogste gevaren te hebben doorgestaan, daar ons het
verlies van alles als zeker voor oogen stond, eindelijk uit het ijs beklemd te
geraken, zijnde toen twee en een halve meil van het land, hebbende de
wind Z.W.

Klipbaai; waarschijnlijk is hiermede de Skagafjord bedoeld, zie kaart XIII.

-ocr page 346-

Wij moesten het nu Z. en O.-waarts overleggen, de zee zijnde vol ijs.
Op den 17e bevonden wij ons te zijn voor het gat van Eienoord®), komende
het ons gerade voor te trachte aldaar op te komen.

Onophoudelijke ongemakken bejegende ons, hevige stormen en ont-
zachelijke massa's ijs en zneeuw stelde ons bloot aan de geweldigste worste-
lingen, maar bereikte zo ons oogmerk en met het zeil van twee reven kwamen
wij op goede ankerplaats agter het eiland.

Twee uuren na onze aankomst kwamen nog twee hollandsche schepen
bij ons ten anker, zoals wij ook daar nog een deensch kofschip aantroffen,
hetwelk niet op zijn bestemde plaats komen kon.

Den 2ie besloten \vdj wederom naar zee te zeilen in hope dezelve van het
ijs ontruimd te zien, maar nauwelijks eenigzints gevorderd zijnde, geraakte
wij wederom zo digt en tegens het ijs aan, zodat wij genoodzaakt waren om
onder het vlak van het eiland te lopen en deze toevlugt te kiesen, schoon
bloodgesteld aan het verlies van schip en leven, dan er schoot ons geene
andere weg over. Naar hetgeen wij vernamen, waren ook veertien fransche
schepen daar voorbij gelopen, die evenals wij voor het ijs hadden moeten
vlugten.

Na een gedronge en gevaarvol toeven bloodgesteld aan het gedurig
voor oogen zijn van schip en leven te verliesen en na inspanning van al wat
mogèlijk was gedurende zeven dagen, vertrokken wij van onze plaats op
den 28e, ons vleiende er nu eenige schaking zoude zijn ontstaan,

maar den 29e verschenen opnieuw de oude jammeren in hunne volle kragt
en wederom waren wij genoodzaakt door de bezetting van het ijs op gelijke
wijze en in dezelfde toestand als tevoren wederom terug te keren; den 30c
kwamen wij dan ook wederom onder het voorgenoemde eiland aan, maar
konde het op de gewone plaats niet houden en waren genoodzaakt ons schip
op te korten tot op twee vadem. Dagelijks vervoegden wij ons op het eiland
om op te merken, of er eenige ruimte ontstond.

Den 8e Juni kregen wij zeer ruw weder met eene westelijke wind, waar-
door een wijnig ruimte ontstond en wij in de gclegcndheid waren eindelijk
onze gevaarvolle legplaats te ontwijken, ons strelende met eenige redding,
den 9e vertrokken \vij dan ook van daar, maar liepen en schoven des avonds
onophoudelijk tusschen zware schotsen door.

Den loe des middags kwamen er twaalf fransche schepen oplopen, die
bijlagen en welken wij praaide, ons zeggende, dat het bij den Hoek van
Langernis') opgepropt vol ijs was, waaraan wij egter geen geloof slaande onze
reis voordzettede, terwijl zij ons volgde; des avonds overviel ons een dikke

') Eyjafjord met het eiland Hrlsey.

») Langanes, de Noordoostpunt van IJsland.

-ocr page 347-

mist, zodat wij slegts zeer wijnig van ons konde afzien, evenwel kregen wij
een schip in het gezigt, dat in het ijs beklemd zat; wij draaiden bij, maar
hetzij naar wal of naar zee, van rondsom was het vol ijs.

Des nagts klaarde de mist op en wij zeilde toen onder den Hoek van
Langernis op anderhalven meil, maar een wijnig voordgezeild zijnde, kwamen
wij tegens de vaste zoom van het ijs aan;
— luide het over naar de wal toe —
en nu wierd het stil, zodat wij de boot konde buiten brengen, boegserende
toen ons schip tot onder de wal, komende op vijf vademen ten anker.

Maar nauwelijks twee a drie uuren daar gelegen hebbende, wierden wij
zodanig door het ijs bestormd, dat het daar niet te houden was, en wij
waren genoodzaakt naar de wal te korten tot op drie vademen, hopende nu
meerder veilig te zijn, dan meer en meer naderde ons wederom het ontvlugte
gevaar, verschrikkelijke ijsschotsen dreven op de wal aan en dwongen ons,
wilde wij niet alles ogenblikkelijk ten prooy geven, wederom te vlugten;
op dat tijdstip waren vijf andere schepen om ons heen.

Het ijs nam meer en meer toe en verergerde van ogenblik tot ogenblik
onze gevaarvolle toestand, schuivende ons tot op agt voet water aan de
buitenklippen van Langernis en wij konde geen water bespeuren, zodanig
was alles door het ijs bezet; deze toestand veroorzaakte veel schadens aan
de schepen, verliezende ook eene derzelve zijn anker en kabel en

dus tot den 12e in de kommeriijkste toestand te hebben doorgebragt,
ieder ogenblik de verplettering onzer schepen
door de beknelling van het ijs
tegemoet hebbende gezien, dreven wij dien dag ijs-gemeen zeewaards in,
voordgestuwd door ijs en stroom en deze alleen meester onzer bodem,
kwam er niet voor de 14e eenige ruimte, zodat wij door de schotsen heen
wederom onder de Hoek van Langernis kwamen, bevindende ons daar te
zijn met agt schepen, komende aldaar ten anker op drie vadem, brengende
wij het vervolgens door onophoudelijke werkzaamheid en de meeste in-
spanning ter ontwijking van gedurig elkaar opvolgende gevaren, behouden
tot voor het gat van Wapenfort1).

Steeds duurde de gevaren door liet ijs ontstaan voord, afwisselende
met meerder en minder zwaarte, maar altijd zodanig bezet, dat wij geenc
uitkomst konde vinden en het meeste werkzame overieg grote schadens
moeste voorkomen tot dat op

den 27e July de wind zig verheffende en het ijs in volle beweging met
alle kragt op ons aan dreef, ons met geweld onder het ijsselijkst gevaar liet
gat binnen dringende. Welk middelen ook aangewend wierden, gene waren
meerder over tot besturing van ons schip en ten prooy van ijs en wind waren

1nbsp; Vopnafjord.

-ocr page 348-

wij geen meester meer onzer bodem; in deze toestand geraakte wij op eene
klip. op welken slegts vier voet water stond. Wij bragten onze ankers uit
en bevonden zonder ons schip te ligten niet van dezelve te kunnen afkomen.

Hier bleef gene keuze over, spoedig moest een besluit worde genomen,
of schip en leven was in een direct gevaar en zeker verloren. Wij besloten dus
het wigtigste aan boord over boord te werpen en dus het schip te ligten en
volbragten zulks door het in zee werpen van vele tonnen zout en water,
hetgeen ook van gewenscht gevolg was, zodat wij van de klip afraakte.
Grote schaden had dit ongeval egter ten gevolge, daar wij onder andere
bevonden een stuk van ruim zes voeten uit de voorsteven te zijn gerukt,
terwijl overigens in allen dele de gevolgen dezer gevaarvolle toestand zig
liet ontdekken.

Maar wederom uit dit gevaar gered bragten wij nu het schip op drie
vadem ten anker, pompende zeer veel water en nog steeds stikkende vol in
hetijs bezet blijvende, moesten wij onophoudelijk aanhouden met boegseren
en werken door het ijs, tot wij het eindelijk zo verre bragten, dat wij afgemat
door de hoogste inspanning boven in het gat van Waapefort ten anker
kwamen op den
28e July.

Iedere dag hernieuwde ook hier de pijnlijkste zorgen voor het behoud
van ons schip, geen ogenblik zonder inspanning der hoogste kragten en
beleid, tot dat op den
23e Augustus eenige hoop voor ons verscheen en
het ijs zig een wijnig opruimde en wij wederom onze reis konde vervolgen
naar het vaderland, altijd nog midden door de schotsen tot op
12 meylen
aan zee van Ruyterklip®) van het land. waar zig geen ijs meer bevond.

Wij brachten agt dagen door tot aan de Noordhoek van Hitland, hebben-
de iedere dag mooy weder en stilte, zijnde nu den
31 Augustus.

Gestadige zuidelijke winden hielden ons op de Noordzee bezig, tot wij
ons den
13e September op de hoogte der Maas bevonden op dertien vadem
water, de Briel Z.0. van ons zijnde, den volgenden dag behoude in de haven
van Maassluis aangekomen, terwijl nog de doorgestane rampen en gevaren
nog de toestand onzer bodem, al de gevolgen van dien ons eenigenmate
hadden doen hopen die haven onzer bestemming nimmer weder te zienquot;.

Archief van Gecommitteerden tot de IJslandsche Kabeljauwvisscherij in
Zuid-Holland. Portefeuille i. — Algemeen Rijks Archief, 's-Gravenhage.

») Op de Oostkust van IJsland, wordt ook Buydcrklip genoemd.

-ocr page 349-

Tabel van IJslandsvaarders (1802—1852).

Jaar

Maas-
sluis

Vlaar-
dingen

Zwar-
tewaal

Pemis

Delfs-
haven

Aantal

13

9

I

I

24

5

6

I

I

13

10

9

2

I

22

II

4

6

2

I

_

20
4

2

3

3

_

_

_

2
6

I

n

2

3

2

^
I

I

2

I

3

_

_

_

4

3

2
7

_

_

_

5
7

6

3

_

I

_

10

II

4

15

8

5

13

8

4

12

8

5

13

3

5

8

7

4

II

6

9

15

3

6

__

—.

Middel-

9

«J

4

6

I

I

harnis

12

4

5

2

II

5

6

3

I

15

5

5

2

2

I

15

3

4

4

5

I

17

5

5

4

3

I

18

5

8

I

2

I

17

3

5

I

9

4

7

3

14

4

4

2

10

2

2

—quot;

—-

4

2

I

ry

I

4

0

2
2

I

I

j
5

-

I

-

I

2

-

I

2

0

I
I

_

_

A

2

I

I

3

4

I

5

5

I

6

3

3

3

3

5

5

N.B. 1802—1805 en 1807,
zie Maassluis, Archief van
Gecommitteerden ter Vis-
scherij.

1806, zie Resolutieboek
van Gecommitteerden ter
Visscherij van Maassluis,
1794—1815, 6 December
1806.

1808nbsp;en 1810, zie Arch.
Groote Visscherij tot 1823,
Nr. 13, fol. 259
V®., 24
November i8rr.

1809nbsp;en 1811, zie Arch.
Groote Visscherij tot 1823,
Nr. 13, fol. 149, 20 Sep-
tember 1809; fol. 250, 10
October 1811.

1812—1817 ontbreken.

1814-1815, zio voor Vlaar-
dingen, Arch. Groote Vis-
scherij tot 1823, Nr. 32;
zie voor Maassluis, Re-
solutieboek van Gecom-
mitteerden ter Visscherij,
1794—1815, 18 Januari en
22 Juni 1815.

1818—1831 en 1832—1852
zio Arch. Gecommitteer-
den tot do IJslandsche
Kabeljauwvisscherij in
Zuid-Holland, Handelin-
gen van Gecommitteerden,
Nr. 5 cn Nr. 6.

1802

1803

1804

1805

1806

1807

1808

1809

1810

1811

1812

1813

1814

1815

1816

1817

1818

1819

1820

1821

1822

1823

1824

1825

1826

1827

1828

1829

1830

1831

1832
T833

1834

1835

1836

1837

1838

1839

1840

1841

1842

1843

1844

1845

1846

1847

1848

1849

1850

1851

-ocr page 350-

■•,-nbsp;Ik-.. ,r

il

-ocr page 351-

Bij de Illustratiën en Kaarten.

I. IJsIandsvaarder visschende met de kol, i8de eeuw. Uit: G. Groene-
wegen, Verscheidene Soorten van Hollandsche Vaartuigen, 1786;
eigenlijk loopt de dateering van de platen over de jaren 1783-1802.
Een soortgelijk scheepstype komt voor op kaart XIII. In een
enkele verklaring uit het laatst van de 17de eeuw wordt gesproken
over de kollijn, waarmede door een hoeker van Maassluis werd
gevischt (Recht. Arch. van Maassluis, Nr. 153. acte 48, 14 Sep-
tember 1696. — Alg. Rijks Archief, 's-Gravenhage).

II. Privilege door Koning Johan van Denemarken aan Amsterdam
verleend, 1490. Afgedrukt in Diplomatarium Islandicum, VI, blz.
689—690, vgl. P. Scheltema, Het Archief van de IJzeren Kapel,
blz. 120—122. Het privilege berust op het Gem. Oud Archief te
Amsterdam (IJzeren Kapel, lade 42).

III.nbsp;Albrecht Dürer, IJslandsche Costuumstudie, 1521. Uit: Dr.
Friedricli Lippmann, Zeichnungen von Albrecht Dürer in Nach-
bildungen. G. Grote, Berlijn. Abt.
XXVI—XLVIII; XXVIII,
Zeichnungen in der Sammlung des Herrn Baron Edmond von
Rothscliild in Paris. Penteekening met waterverf gekleurd; rechts
boven: 1521 Allso gand dy reichen frowen in eissland; daaronder
het monogram. Vgl. Dr. J. Veth en Dr. S. Muller. Albrecht Dürers
Niederiändische Reise. 1918, I, XLV (L.
375).

IV.nbsp;Albrecht Dürer, IJslandsche Costuumstudie, 1521. Zie sub III.
Bovenaan: Jn eyslant gett das gemein folg also.

V. Albrccht Dürer, IJslandsche Costuumstudie, 1521. Zie sub III.
Bovenaan: 1521 also gat man In eyslant dy mechtign; daaronder
het monogram

VI. Witte IJslandsche valk. ca. 1640, Prinsenhof te Delft. Op den
voorgrond het fluwcelen kapje, waarop het wapen van den Prins
van Oranje is geborduurd. Voor een beschrijving, zie: Jhr. B. W. F.
van Riemsdijk, Historische Beschrijving van het Klooster van
Sinte Agatha met het Prinsenhof te Delft, benevens een catalogus
der verzameling en eene lijst der boeken in de historische zaal
aanwezig. 's-Gravenhage 1912, 3de druk, blz. 113—quot;4. Nr. 157.

287

-ocr page 352-

I. IJsland. Detail van do kaart in „Thcatrum orbis terrarumquot; van Abraham Ortclius, 1579

-ocr page 353-

'RratneEli:

p-onumt:

II. IJsland. Detail van de Poolkaart van Willem Barcntsz., 159S.

-ocr page 354-

III. IJsland Kaart van Andrea, Vcl.oiu, in ..Theatrum orbis tcrrarn.nquot; van Abraham Orte.ins. «i.Rogcvcn door r.antijn,

-ocr page 355-

IV. IJsland. Kaart uit den Wereldatlas van Gerard Mercator, 1613.

-ocr page 356-

V. IJsland. Detail van de „Nieuwe Pascaert van IJslandquot; van Joris Carolus van Enkhuizen, 1626.

-ocr page 357-

(f ,'y)/,-/R ƒ ^nbsp;4?' s E P T^éN TRI O -N A L I S P .H R S

. ''ittfrl'v'TV/^VT VTV .

-ocr page 358-

te-

-ocr page 359-

Toto IJclillgt;oclclcn-Iiitlltgt;iul, Aniilcrdam.
VIII. IJsIaml. Kaart uit Lootsman's „Zeespiegelquot;, 1705.

-ocr page 360-

IX. IJsland. DC,ai. v.„ d. „Pas.»«. va„ donbsp;vaar.cgUquot; door Gorard van Kcu.on, .706.

-ocr page 361-
-ocr page 362-

Sirt'antee

! \ CS'^rs

roto LichtbecUlcn-lnstituut, Amsterdam.

XL IJsland. Dc.ai. do „Nieuwe plat.e Pask.ar.quot; van Laurens 1'eykes Haan. „U,.geven door Gerard van Keu,en, ea. ,7=0.

-ocr page 363-

O t^

lt;J

gt;
«

lt;J
tn
73
B
c)

O

bO

S
•a

Êf

•3
C

u
'f
a
ü

'A

-ocr page 364-

UnivmliriU-Hibliolhfck, Lfl.Un.

dc „Nieuwe Paskaart van Hitland tot IJslandquot; (l.K)r zeelieden van
Maassluis, ca. i7.jo.

XIII. IJsland. Detail van

-ocr page 365- -ocr page 366-

XVI. IJsland. Topografische kaart, 20ste eeuw.

-ocr page 367-

VII ITslandsche valk op de hand. Uit: G. W. Knorr, Kabinet van
NCu^ke ZeldzaLheden, 1773; naar de natuur geschilderd

door B. R. Dietzschin {1767).
VIII Re gerjacht naar teekening van Dirk Maes, ^656- Jeek^ng
in
5ost-Indischen inkt in het bezit van Kon. Oudk. Gen. te

IX SaS^ van Willem V op het Loo, 1767. Door B. Mourik m
de Netolandsche Mercurius van Augustus 1767, blz. komt
roofir jhr. R. c. Six, De Vorsten van Oranja-Nassau en de

G C Zor^ager, Bloeyende Opkomst der Aloude en Hedendaag-
^he GroLlandsche Visscherij, Amsterdam 1720
I, cap. 7,

In de baai een Deensche koopvaarder; volgens Zorgdrager
Taalde de Deensche koopman hem over tot ditnbsp;('699 •

XI nstodsche Dame, kleederdracht in de i8de eeuw. U.t: Dc Wal-
• litvfngst met veele bijzonderheden daartoe betrekkelijk, met
nlaten Amsterdam bij Petrus Conradi,
1784 en 1785.
VTT fls andkaart van Bisschop PórSur torliksson van Hólar 1670.

f de Arnlagnceaansche Handschriftenverzameling te Kopen-

Wen i^den BreiSafjord het Hollandsche schip, dat als voorbeeld
tThet vignet op L omslag dienst deed. Póröur Porldksson
leerdfin ^67 van een lange reis over het
vasteland van Europa

'aafljsland terug. Hij bezocht de Republiek. Duitschland en

Frankrijk en verwierf in Kopenhagen den magistergraad (Va ns-
«quot;taUdU yngri). In het Museum te Key.lt;iav ^ — ^
een met waterverf gekleurde copie van deze kaart, waarop
schip in den BreiSafjord een Hollandsche vlag draagt
XIII AcU van ondertrouw van Jonas Trellund en
Sara Giessenbier.
te,! UU het Doop-, Trouw- en Begraafregister. Nr.
682. fol. 90 v ..
Mks Inteeken Register van de Puye.
21 Augustus 1654.
rom Ond Archief te Amsterdam.
Xiv Skop L tabaksdoos met gezicht op Amsterdam, xS e eeuw.
over de Hollandsche tabaksdoozen in Reykjavik,
Het Gissen van Vaart en Verheid, het Loggen en d« Tabaksdoos

van Pieter Holm. In ..De Zeequot;. Jrg. 1928-1929.
XV Collervan Gecommitteerden ter Visscherij van Maas lui .
'i nr r den Bergh.
1665. Het college bestond uit negen leden.
tTarvan twee sociaal met de behartiging van de belangen der

Us Xhlvisrherij waren belast. De tweede en derde figuur

-ocr page 368-

van rechts op de tweede rij onderscheiden zich van de anderen
door hun ronden kraag; zouden zij soms de vertegenwoordigers
der boekhouders, de reeders ter IJslandsche visscherij, zijn? Voor
de dateering hield ik mij aan de opgave van den Heer C. B. van
Bohemen, schilderijen-restaurateur te 's-Gravenhage.

XVI. „College van Gecommitteerden ter Visscherij van Maassluisquot;,
door G. den Bergh, 1665 (?), Verscheidene der afgebeelden ver-
toonen gelijkenis met die van het schilderij sub XV; b.v. de eerste
van rechts met den tweede van links (XV), de tweede van rechts
met den eerste van links (XV) en de derde van rechts met den derde
van links (XV). Het schilderij dunkt mij van later datum, te
oordeelen naar de gezichten.

XVII. Gezicht op Maassluis, i8de eeuw. Uit: „Atlas van alle de Zeehavens
der Bataafsche Republiek, Allen zeer naauwkeurig ter Plaatse
zelve geteekend door den beroemden Konstenaar Dirk de Jong
en zeer fraay in het koper gegraveerd door den Konstgraveur
M. Saliethquot;. Te Amsterdam, Johannes Allart, 1802.

XVIII. Gezicht op Zierikzee van den Westhavendijk af, 1751. Uit: „De
Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlandenquot;, IX, cap. 6,
beschrijving der stad Zierikzee, blz. 243—435. De afbeelding staat
tegenover blz. 246 en is van de hand van T. C. Philips en gegra-
veerd door Ts. Tirion.

XIX. Vlaardingen met visschershaven naar aquarel van J. Swertner, 1765.

XX. Het uitzeilen van hoekers en buizen te Vlaardingen naar aquarel
van J. Swertner, 1765.

XXI. Model van een fluit, koopvaardijschip, midden 17de eeuw.

XXII. Model van een koopvaardijhoeker, 2de lielft i8dc eeuw. Uit: G. C.
E. Crone, Nederlandsche Jachten, Binnenschepen, Visschersvaar-
tuigen en daarmee verwante kleine Zeeschepen, 1650—1900,
plaat 559. Amsterdam 1926.

XXIII.nbsp;Hornbjarg (Kaap Horn), Noordwest-IJsland, bekend uit het
hoofdstuk over dc walvischvaart.

XXIV.nbsp;De Vestmannaeyjar aan dc Zuidkust van IJsland. Een zeer impo-
sante, maar in de scheepvaart beruchte eilandengroep, bekend om
den rijkdom aan vogels, die in de holen en spleten van den rots-
wand nestelen.

XXV. Schapen opdrijven langs den Hvalfjord. De schapen blijven den
geliceien zomer buiten in dc bergen, meestal de ooien tezamen
met haar lammeren.

XXVI. Bolungarvfk aan het ïsafjaröardjup; op de Hollandsche kaarten

20nbsp;289

-ocr page 369-

bekend als Bolungenvijk, vroeger een geregeld bevaren haven,
thans een paar verspreide huizen aan den voet van de bergen.

XXVII. Snaefjahaströnd met Isafjaröardjup, de Noordelijke oever, gezien
van ïsafjord uit. Tot ver in den zomer blijft de sneeuw liggen;
hier en daar een klein boerderijtje, verder niet bewoond.

XXVIII. ïsafjord aan den Skutilsfjord. Eén der belangrijkste vischhavens
van de Westfjorden, reeds in de 17de eeuw geregeld bevaren.
De huizen hggen onregelmatig verspreid over de landtong, naar
het zeggen van de IJslanders, als pakken, die een op hol geslagen
pakpaard heeft verloren!

XXIX. ïsafjord. Kabeljauwkoppen bij maalderij. Dank zij het koelere
klimaat is de geur van deze stapels te verdragen, al ruikt men van
verre de doordringende lucht; voor wie op IJsland gereisd heeft,
de quintessence van de vischhavens.

XXX. ïsafjord. „Dansk Monopolhusquot; op de landtong, naar ons idee een
klein onaanzienlijk schuurtje, waar de Deensche koopman in den
tijd van het handelsmonopohe zijn waren opsloeg, maar voor de
IJslanders een paradijs van heerlijkheden en noodzakelijke ge-
bruiksvoorwerpen. De heerschappij van het Deensche monopohe
is voorbij sinds het einde van de i8de eeuw, maar in dit huisje
leeft de herinnering voort.

I. IJsland. Detail van de kaart in „Theatrum orbis terrarumquot; van
Abraham Ortelius, uitgegeven door Plantijn in 1579; Ned. Hist.
Scheepvaart-Museum te Amsterdam.

II. IJsland. Detail van de Poolkaart van Willem Barentsz., 1598.
Posthume kaart van Barentsz in: J. Huygen van Linsclioten,
Navigatio ac itinerarium in Orientalem sive Lusitanorum Indiam,
1599. Ned. Scheepvaart-Museum te Amsterdam. ..Beschrijvinghc
van de drie seylagien door de Hollanders gedaen an de Noordt-
sijde van Noorweghen, Moscovia, nova Sembla, ende door de
Weygats olte Strate de Nassou, so mede het deel van Grocnlandl
op de 80. graeden ende de omleggende grensen van Tartarijen,
ende de Capo Tabin ende des landtschaps Bargi, so oock liet
Oostersche deel van America; door Willem Barents van Amstel-
redam, de vermaerde Pilootquot;, Opgenomen naar het exemplaar
in de collectie Oude Kaarten in de Universiteits-BibUotheek te
Amsterdam, Nr, 128.

-ocr page 370-

III.nbsp;IJslandkaart van Andreas Velleius in „Theatrum orbis terrarumquot;
van Abraham Ortelius, uitgegeven door Plantijn in 1592. Ned.
Hist. Scheepvaart-Museum te Amsterdam.

IV.nbsp;IJslandkaart uit den Wereldatlas van Gerard Mercator, 1613.
..L'atlas
ou meditations cosmographiques de la fabrique du monde
et figure d'iceluy, de nouveau reveu et augmentéquot;, bij Jud.
Hondius te Amsterdam, Ned. Hist. Scheepvaart-Museum te
Amsterdam.

V. „Nieuwe Pascaert van IJsland, Fretum Davids ende de Landen
daer bij Westen, Joris Carolus van Enckhuysen, 1626quot;. Joris
Carolus was een bekend stuurman, die verscheidene reizen naar
het Noorden maakte, o.a. in 1617, vgl. Res. Staten-Generaal,
28 October 1617. In 1630 bood hij den Staten-Generaal een nieuwe
paskaart aan „op haer behoorlicke breete ende lengte ende op
haer streckinge van alle compasstreeckenquot;, die het college echter
niet aanvaardde (Res. Staten-Generaal, 15 Mei 1630). Of dit
soms de kaart is, waarvan in de resolutie sprake is? — Alg, Rijks
Archief te 's-Gravenhage.

VI. IJslandkaart naar Joris Carolus in den Wereldatlas van Willem
en Joan Blaeuw, 1635. „Tabula Islandiae auctore Georgio Carolo
Flandroquot; bij Willem Blaeuw te Amsterdam. Het verschil met de
kaart van Mercator springt terstond in het oog, maar tenslotte
geeft de handschriftkaart van 1626 den vorm van IJsland het
beste weer. Ned. Hist. Scheepvaart-Museum te Amsterdam.

VII. IJslandkaart uit van Keulen's „Nieuwe Groote Lichtende Zee-
fackelquot;, 1689, gedrukt bij Johannes van Keulen te Amsterdam.
Op deze kaart vinden wij op de Westkust van IJsland een aantal
namen, die bij de vrachtvaart en handel worden genoemd, bv.
Hvalfjord, Riff, Groenefiord, Stickelsholm (hier Fykelsholm),
Isafjord en Caap de Noort voor Kaap Horn. Welke naam in
Gomlewijk verscholen is, kan ik niet uitmaken. Links onder in
den hoek een „kippienquot; stokvisch (zie blz. 148), twee tonnen met
visch en een pak kousen, de drie voornaamste artikelen van den
IJslandschen handel, Ncd. Hist. Schcepvaart-Mueseum te Am-
sterdam.

VIII. IJslandkaart uit Lootsman's „Zeespiegelquot;, 1705. „Caerte van
IJsland met sijn bayen en droogten, bij Casparus Loots-man op
't waterquot;. Wij vinden hier enkele, ons in den loop van ons onder-
zoek vertrouwd geworden namen, die op kaart VII niet voor-
komen; op de Westkust b.v. Commerwold (Commerwaegh, Kum-

-ocr page 371-

baravoEur) Ar(u)narfjord en de Bredefioerd (Breiöafjord). In de
\Srd n is Retelbaay van kaart
VII tot Ketelbay geworden,
Tder wdken naam deze baai in het hoofdstuk over de kabel,auw-

herhaaldehjk voorkomt. Op de Noordkust .n het aa t
namen beduidend grooter en, wat meer zegt, de Deensche ot
ïXdsche vorm heeft voor den onder de schippers en visscher
lebruireUjken plaats gemaakt, bv. Eyerfort (Eyjafjord) en de
Cden)hoeckVauöagnupur). Ned. Hist Scheepvaart-Museum

IX ' P^kaenTn de Eyslandse vaarwegh tussen Coppenhayen en
riTd leer dienstig voor de Eijslandsvaarders fAmsterdam
h^G van rui™de Nieuwe brug X706quot;. Handschriftkaart
van nXnd met weinig en meerendeels onbekende namen; op
Twes kquot; t ontbreken'vrijwel alle namen. De IJslandsvaarder
tarnen weliswaar geregeld in de fjorden om water m te nemen
e^tv^ ri^^handel te drijven, maar het contact met de bevolkmg
was lang niet zoo intens als in de 17de eeuw. Langzamerhand
■ Tntstaan Nederlandsche namen voor bepaalde punten, die voor
dê JsLndsvaarders van belang waren, bv. Strandbay op de Oos -
fust de Nieuwe Klip op de Noordkust en de Orgelbay vermoede-
nm de Hünafloi. Ned. Hist. Scheepvaart-Museum te Amsterdam.
X.
Vignet van de handschriftkaart sub IX. Ned. Hist. Scheepvaart-

Museum te Amsterdam.

XInbsp;NkuTe platte Paskaart van de Noord-Oceaan van Hitland tc^t
;; rJtraat Davids, zeer dienstig voor de Straat Davidsvaarders

vet s raat nu nieulijks en naaukeurig afgeteekent en beschreeven
I
door schipper Laurens Feykes Haan en verder in 't ligt gebragt
doo G.quot;an Luienquot;, zonder jaar. Daar Laurens Feykes Haan in
een reis naar Straat Davids maakte, vermoed ik, dat de

k'aart Tadien, dus tegen 1720, is verschenen'). Ned. Hist. Scheep-

vTirt-Museum te Amsterdam.nbsp;, i

XIInbsp;NTeuve Kaart van IJslandquot; uit Zordragefs ..Gr-nlandsch
vSeriiquot; 1728. Het merkwaardige van deze kaart is, dat zi
lich slecL door de namen onderscheidt van die van 1720 uit
de e uitgave van Zorgdrager. Voor ons heeft zij bij^^onde
waarde daar wij op de Oostkust de namen terugvinden, die
u[dens het conflict met Denemarken over de visscherij onder

.nbsp;Hiwn 2iK L. Bobé. Lourcn Fcykcs HaaM Kurlorskriftor tor

-ocr page 372-

IJsland telkens worden genoemd. Een vergelijking tusschen beide
kaarten toont het onderscheid aan; die van 1720 geeft vrijwel
dezelfde namen als die van Laurens Feykes Haan sub XI, hoewel
niet in zoo grooten getale. Op de kaart van 1728 zijn dezelfde
namen vernederlandscht, bv. Wapen Fioerd voor Hopna Fioerd
(Vopnafjord), Zandhoek voor Strand, Lammer Fioerd of Lommer-
fjord voor Lodmundarfjord en Kolholm of Koljemol voor Kol-
lumuli. In de Westfjorden vinden wij de Bolkbogt voor den Jökuls-
fjord, hoewel in de beschrijving van M. de Kerguelen Trémarec^)
de Bolkbogt meer met het ïsafjaröardjup overeenkomt. Ned.
Hist. Scheepvaart-Museum te Amsterdam.

XIII. „Nieuwe Paskaart van Hitland tot IJsland, gelegt na de onder-
vinding van verschelde Zeelieden, varende van Maassluis, ge-
teekent voor C. van Tolquot;. Zij pleit voor de bevarenheid van de
visschers, die in staat waren een dergelijke kaart te teekenen.
Volkomen juist is de geografische vorm van IJsland niet, maar toch
wordt de
werkelijkheid aardig benaderd. Blijkens de aanteekening
bij den klip ten Zuiden van IJsland is zij n^
1734 gemaakt, mis-
schien wel omstreeks 1740 ten tijde van het conflict met Dene-
marken over de visscherij onder IJsland. In de Westfjorden
vinden wij talrijke namen, evenals op de Oostkust. Op de West-
kust is een teekenend voorval gememoreerd; „Hier hebben 5
schepen 12 ankers verloorequot;. Ten Oosten van Kaap Noort is de
Vuurefort, de Furufjórd, aangegeven, dien wij meermalen m
verklaringen betreffende de visscherij tegenkomen. Op de Oost-
kust komt Koljemol voor. juist in den vorm. waarin het in de
verklaringen over de aanhouding der schepen in 1740 wordt
opgegeven; dit is ook het geval met de Sandbogt. Coll. Bodel.
Nr. 114. Universiteits-Bibliotheek te Leiden.

XIV Nieuwe verbeterde Paskaart van IJslandt. zonder Miswijzingen.
quot; (mits benoorden het Landt lè Streek Noordwestering nemende)
Uyt eigen Ondervinding, geduurende den Tijd van Twintig Jaaren
zeer naauwkeurig waargenomen en van veel fouten gezuyvert.
Alles Geteekend en in 't ligt gebracht door Jan de Vos. van Zierik-
zee. Tot Zierikzee bij Pieter Ozias van den Thoorn. Boek- en
Zeekaartverkooper in de Poststraat in de Gekroonde Drukkerij en
te Amsterdam bij Dirk onder de Linden. Boekverkooper in de

^Tr^arcc voer op Hollandsche kaarten en constateerde b.v. ton Zuiden van de West-
punt van IJsland een groep rotsen, die slechts op de Hollandsche kaarten voorkwam, hetgeen
hem door een IJslander werd bevestigd.

-ocr page 373-

Kalverstraat over de N.Z. Kapelquot;. Links onder in den hoek:

J. van Hagen fecit 1761.

Deze zeer karakteristieke kaart geeft een overvloed van namen,
deels op de IJslandsche of Deensche vormen gebaseerd, deels van
eigen vinding en door het gebruik van jaren in de visschenj ge-
sanctioneerd, bv. de Ary Klaas Ree op de Westkust en de Leen
Kaus bogt op de Noordkust, ten Oosten van Kaap Horn. De
Vuureford is veel Zuidelijker aangegeven dan op kaart XIII;
in de Eyerford (Eyjafjord) het Eyland Rise (Hrisey) en langs de
Zuidkust de laconieke mededeehng: dit sijn allemaal bogtenl
Met de plaatsnamen, meer het binnenland in, staat De Vos op
minder goeden voet; Holmer (Reykjavik) en Schalholt (Skalholt).
de bisschopszetel, liggen tamelijk wel op de hun toekomende
plaats, maar „Beste Stadiumquot; (Bessastaöir) is op Oost-IJsland
aangegeven. Nu komt de naam daar ook voor, maar gezien het
slot, dat de plaats voorstelt, is men geneigd aan Bessastaöir m
het'westen bij Reykjavik te denken, waar de plaatsvervanger

van den landvoogd zetelde.

Dit verschijnsel stemt met de feiten overeen; de visschers
kwamen in de i8de eeuw lang niet meer zooveel aan land als
de schippers in de 17de eeuw. Het contact ging langzamer-
hand verloren, wat blijkt uit het vernederlandschen der namen.
In de Westfjorden is voor ons nog van belang de Schottelfjord
(Skutilsfjord), een inham van het ïsafjaröardjup, waaraan het
tegenwoordige ïsafjord ligt. Even ten Noorden ligt Sleeten,
Sleta bekend uit het „Dagverhaal van de Jonge Alidaquot; als de
Bogt'van Sledie, zie bijlage L. Coll. Bodel, Nr. 124, Universiteits-

Bibhotheek te Leiden.

XVnbsp;IJsland. Detail van de kaart uit Van Keulen's Atlas, 1790; geo-
grafisch zuiverder , maar lang niet zoo karakteristiek als dc beide
voorafgaande visscherskaarten. Ned. Hist. Scheepvaart-Museum
te Amsterdam.

XVInbsp;Topografische kaart van IJsland, 20ste eeuw. Eenvoudig kaartje
' met de huidige
IJslandsche namen van de voornaamste steden,

havens, fjorden, bergen cn gletschers, uit „Where the sun shines
at midnightquot;, uitgegeven om het toerisme op IJsland te bevorderen.

-ocr page 374-

register van persoonsnamen.

a.nbsp;Blz.

Abo, Laurens Jansz., Bijlage G 133,

135. 149

Aa, Adolf van der.................. 34

Adams, Willem................. 40, 41

Adelaer, Coert Sivcrtsen, zie Cort Adeler.
Adeler, Cort., Bijlage G 23, 123, 124,
127-130, 133-136, 138-140, 145, 146, 150

Adelaer, Si wort..................... 127

Adriansen, Heere, schipper van Hin-

lopen............................ 145

Adriaensz., Jacob, schipper van Zierik-
zee .............................. 163

Aertszoon, Dingeman................ 73

Aggcs, Pieter, schipper van Bergen

(Noonv.)......................... 138

Ackcrshocck, Adriaen ............... 166

Akersloot, kapitein ................. 202

Albertsz., Jan. schipix:r van Vlieland 78

Alberts, Jelle, schipper.............. 156

Aldenburg, Charlotte Sophia van..... 212

Aldenburg, Graaf van............... 212

Alemans, Scvcrijn, van Rotterdam ... 61
Alexander, Prins der Nederlanden .... 53
Amerongen, Van Reede van. buiten-
gewoon gezant te Kopenhagen 130, 258
Amissen, Jclle, schipper van Amsterdam 79
Anderssenndt, Jens, Deensch koopman 244
Andriesz., Jonas, hoogbootsman .. 249. 250
Andriesz., Paulus, schipiier van Sta-
voren ....................... 132, 136

Andriesz., Sieuwert, harpoenier van Sta-
voren ........................... 62

Ancker, Cornelis Cornelisz., schipper

96, 97, 98, 102, 115. »20

Blz.

Annesz., Jochem, schipper van Vlieland 259
Arason, Jón., bisschop van Hólar .. 12

Arason, Jón., schipper............... 181

Arason, Siguröur ................... 258

Ariensz., Jan, zie Jón Arason........ 181

Armeroth, Charles, schipper van Londen 167

Arnarson, Ingólfur.................. i

Arrensz., Aert, schipper van Rotterdam 154

Assendelft, Dirk van................ I75

Auckes, Jelle, schipper van Harlingen 120

b.

Baen, Tonis Jasz...............237, 238

Bacrs, Jan Pietersz., schipper........ 145

Babbc, Adriaen Heindricxsz.......... 172

Bachoff, Baron Von, Deensch gezant te

St. Petersburg.................... 210

Back, Gerrit de .................... '49

Backer, Jan. schipixjr van Wemeldinge 79
Backer, Jan Jacobsz., schipper van

Zierikzee......................... 163

Backer, Jan Jansz., schipper van Bur-
gerdam ..........................

Bang, Christoffer Hanson, Deensch

koopman ........................ 1^8

Banckerscn, Cornillis, schipper van

Alkmaar......................... 78

Barentsz., Paulus, koopman van Enk-

huizen ........................... 115

Barentsz., Reinhold, schipper van Sta-
voren ............................ 79

Barentsz., Willem................... 54

Bartholomeeusz., I^mbrecht, kuiigt;er
van Rotterdam...............238, 239

-ocr page 375-

Bas. Jan.......................

Bas, Leendert....................... ^^^

Bas, Willem Harmensz., schipper van

Vlieland..........................

Bastiaensse, Willem, admiraal.....162. 163

Baukes. Isaäc, schipper van Kopenhagen 150
Beenhacker. Sacharias Teunisz.. schipper 169

Beek, Lauridz.. Deensch koopman----147

Becker. Jochem, schipper van Kopen-
hagen............................

Bendixsen, Jón. zie Jón Benediktsson.

Benediktsson, Jón. sysselman........ 185

Benjaminsz.. Cornelis. schipper van

Delfshaven .......................

Bennesr.. Benne. schipper van Vlieland 78

Benninck, Johan....................

Bentinck. WiUem. Heer van Rhoon

212. 213, 214, 219

Berch, Jacobus van den.............. '34

Berentzen. Jan. schipper van Vlieland 79
Berentzen.
Paul, schipper van Enkhuizen 137

Berg, Anthony van den.............. '93

Berg. Hans Hansz.. schipper van Slees-

wijk............................. '39

Berg, Willem den.................... '77

Bergaigne, hoogschout te 's-Hcrtogen-

bosch............................ 5«

Berckcl, Rochus Jacobsz............. 172

Bcrkcntin, Von, Deensch minister 214, 217
Bcth, Claes Pietersr.. koopman van

Landsmeer......................... M5

Beuningen, Coenraad van, buitengewoon

gezant te Kopenhagen............. 88

Bisschop. Pieter.................... 97

Bitter. Pieter de.................... 255

üjelkc, Hendrik, Rijksadmiraal ..127. 258

Bjelke. Otto........................ ^58

Blaaderen, Jaap van................ 268

Bladt, Hans Pedersen ... 21. 22. 90.

108. 110, 131. »33. '37. '38. '42. 146

Bladt. Peder......13'. '32, «42. '44- «45

Blackbyl. Samuel, schipper.......... 130

Blanckert. Cornelis Jacobsz.. »chippcr

van Zierikzee.....................

Blanckert. Jacob, schipper van Zierikzee 139

Blanckert. Lieve Jacobsz.........158. 165

Blanckert, Willem Jacobsz.......158. 163

Blocq, Everardus d' ................ 247

Bock, Catharina de. Bijlage G,

Bolder. Claes, schipper van Hamburg 118

Boldmester. Jens Andersen.......... 42

Bontestein, Huib....................

Boom. Gijsbert, zalmzouter......237. 238

Boom. Isaäcq...................... '77

Boom. Claes Jacobsz.. schipper van

Buiksloot........................ 90

Borst, J, .......................... quot;7

Bos, Jan Jansz. van den........189, 190

Bos, Pelgrum, koopman van Amsterdam 62

Botteman, kapitein.................. 232

Bouw. Jacobus la. schipper van Rotter-
dam ............................. '50

Braem. Gebroeders............60. 61. 93

Braem. Godert...................... 61

Braem, Jan.........................

Brakel, Van, kapitein............... '59

Brakel, Ary........................ '7«

Bras, Adriaen. reeder van Hoorn 71, 129
Braeuwenhaen, Sieuwert Jansz.. schip-
per ..........................138.
259

Brinckman. Reynier ................ 258

Broek. Frans van den ..........182. 266

Broer. Ary......................... 218

Brouwer. Eldert Dircxsz.. schipper van

Vlieland......................... '3'

Brouwer. Eldert Pietersz., schipper van

Vlieland, zie Eldert Dircxsz......... '3'

Brouwer, Jacob janse............... '74

Brouwer, Jan Jansen, »chipper van

Vlaardingcn...................'88. '^o

Bnigghe, van der, zie Verbrugge.
Bruislens, Anna, Bijlage O.

Brusselse. Jan. van .Maassluis........ '65

Bruynsz., CorneU». wanUnijiler ...... 81

Bubbezon. Willem.................. a'®

Buren, Isaäck van..................

Busse. Willem van der.............. '7*

Bijl. Cornelis........................ '72

c.

C. zie K.

d.

Dam, Johan van ................. .. 256

Danielsz., Jürgen. Decnsch koopman 62, 244

-ocr page 376-

Davelaer, Hugo ....................

Davidtsz., Hans, schipper van Amster-
dam ......................... 95. quot;7

Davidtsz., Pieter, harigt;oenier van Zaan-
dam ............................. 62

Dawis. Cornelis, schipper van Terschel-

Hng ............................. 79

Dawis, Thede, schipper van Vlieland 79

Decker, Cornelis.................... 163

Delphius, Boudewijn................

Delphius, Jacobus Jr............... 241

Denick, Bastiaen ................... '72

Denik, Leendert....................

Deucht, Pieter Claesz. d'Jonge, schip-
per van Hamburg................

Deurs, Arent van, koopman van Am-
sterdam ........... MI, 142. 144. 203

Dircx, Dirck, schipper .............. 64

Dircksen, Focke, schipper van Har-
lingen ........................... '45

Dircksen, Jacob, schipper van Vlieland 141
Dobbelsteen, Pieter Jansz.. Deensch

koopman......................... '4^

Dobbelsteen, Thomas Jensen, Deensch

koopman.................25, 144. Mö

Dop, Jan Cornelisz., schipper van Vlie-
land ............................. 97

Dop, Pieter Cornelisz.. schipper van

Vlieland ..................... 97. '»o

Douwes, Siewert, schipper van Terschel-
ling ............................. '45

Dronckert, Cornelis Jobsr., schipper

van Vlissingen ...................

Duffelen, Teun van.................

Dürcr, Albrccht ....................

160

quot;5
74
34

13

192
79

e.

Eede, Van, kapitein ................

Egbcrtsi., Andrics, schipper van Har-
lingen ...........................

Eggertsson, Jón....................

Egmond ...........................

Elisabeth, koningin van Engeland ....
Eller, Hans Henrich. Dccnsch cadet

189. 191.

Ellertsz.. Dirck, schippcr van Vlieland

Ellertsz., Simon, schipper van Opmeer

78. 79

Elsemer, Claes, lakenwever.......... 118

Elzdin, Robert..................... 4'

Erasmusz.. Mats, Deensch koopman 103
Erik, koning van Denemarken {1396—

X439) ...................... 5. 6, 7

Espolin, Jón ....................... 45

f.

Fagel, Griffier der St.-Gen. 208, 210,

212,

Fauler, Philips, zie Philips Fowler.
Fechtel, Willem van Malmö, commies
Feiga, Johannes, koopman van Amster-
dam......................... 90,

Feckes, Wybe, schippcr van Helmstadt

Filips, de Goede....................

Filips H, koning van Spanje........

Flacmuel, Pedro, koopman van Tene-
riffa .............................

Focks, Matthijs, zie Mathew Fox.
Fonteijn, Isaäc, schipper van Amster-
dam .........................

Fousert, Leendert Janse.............

Fowlcr, Philips, schipper van Yarmouth
Fox, Mathew. schipiJcr van Londen ..
Fransen, Reinert, schipper van Gronin-
gen .............................

Frederik II, Duitsch keizer..........

Frederik I, koning van Zweden

(1720—1751) .....................

Frederik II, koning van Denemarken

(1559-1588) .....................

Frederik III, koning van Denemarken
{1C48-1670) 21. 23, 49. 50, 53.
86, 108, 110, m, quot;3. quot;4. quot;8,
119, 126, 127,

Frederik IV. koning van Denemarken

(1699—'730) .....................

Frobus, Frans. Dccnsch kapitein ....

Frost. Mr..........................

117

g.

Gabel, Christoffcl.................

Ganscpocl. Helena van. Bijlage G.
Gansepocl, Lucretia van. Bijlage G.

216
quot;5

150
131
32
34

148

102

'75
140
140

145
36

208

13

129

25

'73
40

-ocr page 377-

Gansepoel, Susanna van. Bijlage G.

123—127, 134. 135. 150

Gawren, Abram van .......190. ipr. 218

Geel, 3 an Pietersz., schipper van Zaan-
dam .............................

Geelvink........................... 279

Gelte, Steven.......................250

Gent, Van, admiraal................ 257

Gerritsz.. Frans, schipper van 'Maas-
sluis .........................164

Gerritsz., Jacob, drapenier........... 118

Gerritsz., Pieter, schipper van Zierik-
zee ..........................
189, 190

Gier, Hendrick de.................. 49

Giesenbier, Coenraet, Bijlage G ...... 92

Giessenbier, Sara. Bijlage G----91, 95- 109

Gilde, Simon, schipper van Durgerdam 132
Gillisse, Pieter, schipper van Zwartewaal 162

Glimmer, Govaert .................. 249

Goes, Robert, resident te Kopenhagen

146, 170. 171. 184, 185

Gommers, Mattbijs, sysselman ....... 87

Gon, Jacob Eduard van der ........ 219

Gorter, Teunis Ariensz.............. 188

Gettrup, Lauritz., logman........... 25

Govertsz., Juriaen, schipper van Am-
sterdam ......................... ^32

Graeff, Leendert Pietersz. de, schipper

van Hallingen ...................

Graeff, Willem Albertsz.. schipper ran

Landsmeer......... 100, 115. 248, 249

O^m.nbsp;Decnsth historicus iq^.

rps 307

Griis, Niels, buitcngew. quot;DecnscYv gciant
tc 'sGravenhage 19'. «O®, 195, 208, 209

Groen, Cornelis Jansz............... 16amp;

Groen, Jan Maartcnsz...........182. 2Ö6

Grüner, Deensch gezant tc Stockholm

208, 210

h.

Haase, Job ................159. 163. 165

Hikon, koning van Noorwegen (1217—

quot;63)............................ 3

Hamp;konsson, Torü............138, 139. 179

Halfflioom. Barent Isbrantsz......... 82

Hansen, Hans, commies............. '04

Hansen, Kristofer, Deensch koopman

22, 130, r32, 145
Hansen, Niels, schipper van Bergen

^^oorwegen'^......................

Hanssoa. Ülfar................. 12, 13

Hansz., Claes, commies.......... 248-249

Harder, Huygh Leendertsz. den...... 172

Harel, Jacob Jacobsz., schipper...... 66

Harmensz., Hendrick, schipper van

Apenrade........................ 15°

Harmensz., Lens, commandeur ...... 71

Hartman, Adriaen, burgemeester van

Rotterdam........................ 66

Hartogh, Abraham den, koopman van

Rotterdam.................... 72. M«

Hartoch. Matheus Jansz. 238, 239, 240, 241

Hartochs, Harmanus................ 25°

Hartooch, Mattheus, zie Matheus Jansz.
Hartoch.

Heeres, Claes, schipper van Hinloopen 145
Heyde. Willem Leendertsz. van der..
166

Heydeman, Johan.................. quot;7

Heygenaar, Wouter den............. 163

Heim, Antonie van der. Raadspensio-
naris ............................ 213

Heyn, Johan....................... 34

Heynis, Pieter Symonsz., koopman van

Landsmeer..................97. 99. 106

Hevnsius, XntUorvie. Raads^wnsionaris igö
Hellebaert. Pieter Thijssen, schipper 96.

97. 247

Hcudrit VIII. koning van Engeland 10, r r

Headriksea, Antonius................ 37

Hendtlcx, ^an. «Auppcr.............

Hermansen. Louis, schipper van Vlie-

land.............................

Hcrtich, Mattheus, zic Matheus Jansz.
Hartoch.

Hiddes, Jacob...................... ^40

Hiddes, Hessel, schipper van Molk-

wcrum...........................

Hoeff, Ellert van. schipper.......... 95

Höegh, Just, Deensch resident....... 140

Hoep. Matthias, van Hamburg....... 37

Hoeve, Hendrik van der............ 175

Hoey, Van, ambassadeur tc Parijs .... 210
Hogendijk, Klaas Klaasz............. 226

-ocr page 378-

Holaer, Leendert................... 167

Holm, Hans.................... 10, ir

Holst. Edvard...................... 187

Holstein, Deeascb minister......200, 214

Hoobre, Pieter Pietersz. van......... 93

Hooff, Jan Arentse van der.......... 163

Hooft, Pieter WWemsz., koopman van

Amsterdam....................... 62

Hoochwinckel, Pieter Claesz.......... 164

Höpken, von, Zweedsch legatiesecretaris

te Kopenhagen.................... 203

Horden, \V. van der............229, 281

Hop, Resident te Londen........... 203

Horn, Christer, Zweedsch legatiesecre-
taris te 's-Gravenhage............. 216

Horst, Pieter van der............... io6

Hout, Jacob van der............... 175

Houtewambus, Pieter Jansen, schipper

van MiddcUc.................. 69. 117

Hube, Jacob von................... 50

Huiberts, Alewijn................... 269

Huissen, Dirck van.................. 134

I.

Igges, Hidde, schipper van Harlingen 145

Ypercn, Alexander van ............. 225

Vtcs, Jan Pietersz.,schipper vanMcdem-

blik............................. JJi

Ipcsz.. Hans, schipper van Sonderborg 146
Isbrandsson. Olivier, zie Olfert IJs-
brandtsz.

I.

Jacobson, Egbert, scluppcr van Harlin-
gen ............................. 136

Jacobsr., Johan. schipper van Sonder-
borg ............................. 139

Jacobsz., Claes, schipper van Edam 141
Jacobsz., Macrten, timmerman van Rot-
terdam ......................
237, 238

Jacobsr., Theodoor, koopman van Lon-
den..............................
140

Jansen, Cornelis, schipper .......140, 142

Jansz., CorneUs, ichlpi^r van Amster-
dam .........................106, 13'

Jansz., Cornelis, schipper van Schermer-
horn ............................. 90

Jansen, Cornelis, schipper van Terschel-

ling............................. 137

3 ansen, ComeUs, schipper van VWssingen 137
Jansz., Cornelis, zie
Niels Hansen.
Jansen, Cors, schipper van Maassluis

188, 190

Jansen, Dirck, schipper van Terschelling 145

Jansz., Herculis, wantsnijder ........ 81

Jansz., Jan, van Rotterdam......... 239

Jansz., Jan, van IJsland............ io6

Jansen, Jaspar, bootsgezel van Ribe .. 99

Jansen, Karsten, schipper........... 84

Jansz., Marten, schipper van Venhuizen 145
Jansen. Michel, schipper van Purmerend 78
Jansz.,
Olibrant. schipper van Craft 106
Jansz., Pauwels, schipper van Zierikzee 163

Jansen, Pieter, commandeur......... 60

Jansen, Pieter, schipper van Nieuwen-

dam............................. 137

Jansen, Sieuwert, schipper van Vlieland 137
Jansz., Stoffe/, zie
Cbristoffcl Jansz. Sol

Jaspersz., Matthijs, commies ........ 116

Jensen, Thomas................ 91. 92

Jeppc, Jacob Cornelisz., schipper van

Vlieland .........................

Joentjes, Pieter, schipper van Hinloopen 145
Jong, Jan Jorisz. de................ 160

JoVvatv, kotvvtvft vatv Denemarken (1481—
................................. ®

Jongerhelt, Esdra Rocques. schipper

van Amsterdam..................

Jonghmao, Con Jansen.........188, 190

Jonck«. WvWcTO Pictcrax.............

Janssen, Pcdcr, schipper............ '30

Jónsson, )6n.nbsp;............

Joostz.. Frans, schipper van Vlieland ijo

k.

Calaber, Jacob, rccdcr.............. 98

Kalisvaer, Isaac Teunis............. 175

Cilmettc, Boso dc la. resident te Kopen-

hagen........................

Capigt;clcn, Abraham.................. 247

Capiwlen, Herman, Bijlage G 92. 93- 129

-ocr page 379-

Karei V...................32. 34

Karei de Groote.................... 32

Karei de Stoute..................... 32

Carolus, Mr. Joris, van Enkhuizen ... 55

Karsseboom, Richard................ ^44

Karsteson, Cornelis, schipper......... 84

Cauw, Marinus, van Zierikzee........ 170

Keyser. Pieter Dircxsz.. schipper van

Texel............................ 136

Kemp, ƒ. van der................... 229

Centen, Leendert de ^onge, zie Leendert
Sent.

Kerrebroeck, Johan, reeder........... 72

Ketenburg, Adriaen van............. '59

Kewkn, Jan van...................

Cbaiisius, Petrus, Deensch resident te

bo.

Christiaan I, koning van Denemarken

(1448-1481)....................7

C\K\süaau II, kotiing van Denemarken,

(1513-^523!'...............

Christiaan 111, koning van Tgt;enemaTV.eT\.

^5591..................

Christiaan IV. koning van Denemarken,

(1588-1648).....14.nbsp;38.

.,2—44,nbsp;J.J. 56. 39. 60.

64. 65. 67. 68. 78—82. 84,
^55' iqS. 199. 232.

2JJ. 336

CÛTOXXÏMV W vau Denettvaxken
(1670—1099/.................. 'J' ^JS

Christiaan VI, koning van DcnemarVen

2og, 2tO, 211. 2Z3, 214. 216, stj-, 218
QirisViaan \\\. \simi ^^^ Dcwm^Vcw

(1766—1800)......................

Kien, .............................. 56

Kievit, Johan...................... M»

Kmt. Dirck Cornelisz.. 't. schipper 59.

63.nbsp;O4

Claesz., Arycn, commandeur....................72

Claesz.. Gooi. schipper van Vlieland.,nbsp;115

Claesz.. Lutke. schipper van Enkhuizennbsp;145

Claesz.. Pieter. commandeur ................69

Claesz.. Pieter. schipper van Amsterdamnbsp;102
Claesz., Pieter. schipper van Zierikzee

158, 163

Klawman, Werner, Deensch koopman 244

Kleyn, Johan ......................

Klog, Christopher, Deensch kapitein

187. 188, 189, 193
Cluyt, Claes Cornelisz.. koopman van

Landsmeer........................ '42

Knap, Hendrick Corstiaensz. van der 81

Knecht, Ary Jorisz. de.............. 163

Knecht, Jacob de. schipper van Maas-

.................................. '7-f

Knol, Jan, schippet.................

Cobel, François..................... rr

Coel. zie ook Cool.

Coel, Bartholomeus Bastiaensz. ,, 63, 64

Coel, Cornelis Bastiaensz......... 63,

Coel, Hendrick quot;Meeuwsen----62, 63. 64

Coel, Jacob Sebastiaesz. 58. 59. 61—65,

81. 82. 183
Coymans. Gilhs.tcsident tc Kopenhagen

189—215, 217. 219

CcJcA-, Joost........................ »34

.................................. -f

Koninclt, Gerrit 3ansi.. stWippci van

Enkhuizen ....................... 94

Cool, zie Coel.

CooV C\acs.....................

Koorn, Filips, drapenier.............

Kori. Klaas van dor................

Korte. Baron. Russisch gezant tc Kopen-

Aagra............................

Kor», Pieter, Voopman van YtoVtcTÄam

Cotnclist.. Adriaen. schipper van Har-
......
............................

Axüs, whippet van VUcland 120
Comeliaz., Cornelis. schipper van Vlie-

land......................... 78. 79

CorneUaz.. Gerrit, scliipper van Ter-

êchelling..........................

Cornelisz., Hessel, schipper ...... 94. »AS

Zie Hessel Cornelisz, Wortel.
Cornelisz.. Joost. amp;th\ppct van VVWVand t^i
Cornchsz.. Pieter. schipper van
Texel.. 130
Cornelissen, Kein, schipper van Ter-
schelling.......................... '-»s

Cornelisz.. Simon, schipper van Zierikzee 163
Kortcnaer. Egbert Meusz.. vice-admiraal 148

-ocr page 380-

Coster. Wijbrant Heeres, schipper van
Harlingen........................

Coulster, Joost Adriaensz. van---- 63, 64

Couwenburgh, Jan van.............. 259

Couwenhoven, Arent Tijsz........... 160

Cracau, Carel van, resident te Kopen-
hagen........................ 65, 82

Krimpen, Jan Reyersz. van, schipper.. 86

Kromme, Jan de....................

Crop, Jan.......................... ^^^

Krop, Jan Jansen, schipper van Vlieland

142, 144

Kuyper, Jan Claesen, schipper van
Schermerhorn................... .. 98

Lagcndael, Pieter Jansz.............

Lange. Gijsbert de..................

Lannarts, Ellert, schipper van Vlieland 79

Larrey, Thomas Isaäc de 212, 213, 214, 219
............................ J^J

\je«. XVw^m VjeettàtTM.. vaiTv A«----

Lceck. Dirck Oasen van............ 97

quot;Lccnàertsz.,J acob, sch'ipper vanT-icriiVixcc
Lccu, Jan de, koopman tc Amsterdam
150
Lcouwcn, s.ilomon IJsbrandsz., van .. 188
\JC\CCS\.CT....................... ii.

Leiden, Pieter...................... 7

Lcmpreur, Jacques, wolkammer......

Lens. Michiel....................... 73

Lewrateyn, Abr»h*in Dircksj. ... 61, 6j

tJiTcV.nbsp;........ ^

Liefde, Evcrtdc, kapifctn.....tói, 164, 165

Linden, Abraiiajn der.......17-»' '75

Linden, Ucitxaid van der............ »■^S

Linde, François win der. koopm.m van
.................................

Lis. Abraham van...............'60. 163

Lis, Pieter van____160, i6j, i6ö, 1O7, 172

Lodcwijcx, l-ratvqois, kruidenier Ic Am-
sterdam,
Hijlnge G ...............

WtVct iansM.. scUvv^V«r ijö

'-oo, weduwe Van, reederij..........

Loper, Cornelis.....................

Lourensz., Andries, commandeur van

Amsterdam ...................... 69

Luytjcns. Harmen, schipixsr van Vieland 106

Martensz., Jan, schipper van Vlieland 116

Maertsz., Pieter, kok ...........249, 250

Maeslant, Hendrick................. i6i

Magniisson, Gisli, sj-sselman.......... 134

Maire, Jacob le, resident te Kopenhagen
77, 121, 124, 126, 129, 131, 137,

143, 144, 258

Man, Willem Bastiaens de, schipper .. 89

Mannekcs. Beyer ca Steur .......... 225

Mansen, Douwe, schipper van Vlieland 78

Maréchal. Carel.....................

Äfargarete, ued. van bürgern. Peder

Pedersen van Kopenhagen......... 137

Maria, Prinses...................... 45

JV/aria »■an Bourgondië.............. 32

^^.aria van Kongaiiie................

ilfarefhej, Philips Dircxz......... 34gt;

MarscVjs, Gabriel ...................

Mauricius. Mr. Jan Jacob, minister tc

Hamburg.................... 195-218

Mauriiü, Prin» van Oranje ..nbsp;Vi.

.kVstaham van dcc............. t?^

Meer, Jao Simonsz. van üvr ........ 17'

WtXt, ^vocJkWi van det ............ • ^lt;gt;0

Areeuwsen. Hendrick. zio Coel. Hendrick

Meeuwsen
Mcvdcn. Thcodorus van
der 129, 130.

132. 136, 137. 141. M5

liVeveT. Hcndx^cV. van Uavn-
.............................

■JAcwrcTon, Wcnwn^. 'CVctwctv wvdent

tc 's-Gravenhage.................. '44

.Vlt;7r/y, Haas, koopman van Hamburg 14b

Johanw» ....................

Rfenkint. U'iffem //ujTfcn ...........

Mese. Lambert. 11c Lambctt ii^xtVvolo-
nxecusi.

Meurck, Johannes Severeyns. Bijlage G.
Mocringh. CorneUs. icsidcvit tc Kopen-
hagen............................

Mocrkerke, Willem Ariense .......... i?»

Mol, Äfartin de..................... ^4

Mol, Jan de....................... 34

Mol. Pieter de..................... 34

Mollen, K. Th...................... 53

Mom, Augustijn.................... 37

Mom, Jan.......................... 3

SOI

-ocr page 381-

Mom, Joachim ..................... 45

Mom, Jochum...................... 37

Mom, Johan Marcusz. 38—46, 48—52,

71, 83. 84, 119, 237, 238, 240

Mom, Marcus .................. 37. 38.

Mom, Marcus Johansz. 42, 49, 7°, 71. i34

Mom, Thomas...................... 37

Momme, zie Mom.

Moose, Anthony Jansz. der, schipper

van Middelburg .................. 132

Moscuyl, Frans Crijns, schipper van

Amsterdam ...................... ^40

Mosters, Reinich, schipper van Vlieland 147

Motte, Augustijn la, wolkammer...... 118

Motte, Robreham la, wolkammer..... 118

Moubach........................... 75

Mule, Laurentius ..............................13

Müller, Henrik, Deensch koopman en
rentmeester 22, 131. 132. '34. '37.

168, 169

Mum, Elisabeth .................... 45

Mum, Jochum Jochumsz............ 45

Mum(me), zie Mom

Munck. Erich,koopman van Kopenhagen 134
Müsch.
ComeUs..................... 63

n.

Nansen, Hans, Deensch koopman..20,
21, 22, 45.
46.110,113.122,124,

130, 132. 136. 137. '4'. 145. 146

Nansen Jr., Hans............... 23. 24

Napoleon ..................228, 229, 230

Nat, Claes van der..............189, 190

Nebbis, Ccnte Martensz., schippcr van

Maassluis ........................ 215

Nelis, Maarten, van Maassluis........ 161

Nelisz., Bastiaen, zie Bastiaen Nielsen

Nes, Aert Jansz., van............... 240

Nielsen, Bastiaen, commies 96, 97.
98, 100, 115, 116, 121, 145. 245. 246. 247

Nielsen, Find.......................

Nielsen, Jan, Deensch koopman ---- 83

Nieuwenhoven, Gerrit Hendricx, koop-
man van Rotterdam.............. 83

Nicolai, Gerardus, van Haarlem ---- 7

Nicolaesz., Pieter, koopman van Kopen-
hagen............................

Nobel, Hendrick........................................63

Nobel, Willem Willemsz........................63

Nolleman, Jan Arentsz., koopman van

Maassluis ................................................158

Noordthey, Jacob, reeder ......................7~

Noortlander, Neeltje Jans ......................164

Noorman, Pieter Andriessen ..................39

Nooten. Laurensz Jansz..........................169

Nooten, Pieter Jansz........165,166, 169

Nordman, Pétur........................................i39

o.

Obdam, Van ....................... 210

Odsson, Bjarni ................. 41. 42

Ogier, Fransch gezant te Kopenhagen 222
Olensz., Olen, schipper van Kopenhagen 13g

Oli, Johannes ...................... 249

Ollofsen, Laurens...............248, 249

Oom, Claes Ariensz.............171. '72

Oosterwijck, Lambertus van......... 171

OpDorp, Willem, resident te Kopenhagen 172

Orschot, Hans van.................. 37

Os, Adriaen van der................ 177

Os, Tonis van der---- 177. 190, 191, 218

Ottersz., Jan, Deensch koopman ---- 62

Oudaen. Joachim............... 88. 89

p.

Packvis, Frans ..................... 176

Packvis, Pieter..................... 'quot;6

Panscr, Jacob...................... 88

Parlevliet, N....................... -31

Pauwelsz.. Adriaen. koopman van Rot-
terdam ...................... 97. 148

Paulsson, Cornelis, schippcr van Edam

123. 134

Pederss, Jacob, Dccnsch koopman .. 244
Pedersen, Pcder, burgemeester van

Kopenhagen ................. 22, 137

Pedersscn, Soffren, commies 97. 98, 100,

104, 121

Peels Jr.. Jan ..................... 53

Pey, Gerrit Albertsz................ 60

Pelt, familie, Bijlage G.

Pelt, Abraham, ijzerkramer. Bijlage G.

Pelt, Abraham Hansz., Bijlage G. 93.

106, 109, 124, 125

-ocr page 382-

Pelt, Anna, Bijlage G. 123, 127, 145, 146
Pelt, Arnout, Bijlage G.
Pelt, Arnout, suikerbakker te Amster-
dam, Bijlage G...............
123, 127

Pelt, Arnout, koopman te Amsterdam
Bijlage G.
123, 124, 126-130, 132,

135. 136. 138-141. 149. 150, 259
Pelt, Catharina, Bijlage G. 91. 93. 95.

109, 123

Pelt, Emanuel, Bijlage G.

Pelt. Hans, Bijlage G.

Pelt, Johannes. Bijlage G.

Pelt. Alaria. Bijlage G.

Pelt, Paulus, Bijlage G. 69, 71, 93.

97. 100-107. 113. 114, 116. 118, 122,

123, 125, 126, 133. 148. 150
Pelt, Philips, Bijlage G. 60, 61, 65,

82, 93. quot;S, 148
Pelt, Philips Emanuelsz., Bijlage G. 146
Pelt, Susanna, Bijlage G.
Petkum, Simon de, Deensch envoyé te

's-Gravenhage.................... 1Ö9

Petterson. Cornelis. schipper van Huis-
duinen ...........................

Pietersz., Albert, schipper van Amster-
dam .........................
102, 106

Pietersz., Hendrick..............248. 249

Pietersz., Jan, schipper van Zaan-
dam ............................
84

Pietersz., Johannes, drapenier van

Leeuwarden......................

Pietersen, Joncker, schipper van Har-

'ingen............................ '37

Pietersz., Pieter, koopman van Amster-
dam ............................. 8

Pietersz., Pieter, schipigt;er van Hoobre 93
Pietersz., Pieter. koopman van Scher-
merhorn ......................... ïo6

Pieterse, Seur, zie Söffren Podersscn
Pietersz.. Severeyn, zie Söffren Pcdcrssen
Pioterse, Teunis, schipper van Rotter-
dam .............................
146

Pittersen, Ueinierde, 8chipigt;cr van Sta-
voren ...........................
78

Poort, Cornelis Jacobsz., 8chipigt;«r .... loi
Poortugal, Hugo, koopman van Maas-
sluis .........................
158, 167

Pot, Nicolaas Timonsz., koopman te

Amsterdam ...................... 138

Pouwelsz., Adriaen, koopman van Rot-
terdam ..........................
83

Pouwels, Maerten................... 162

Pouwelsz., Michiel, schipper ........ 107

Preis, Joachim Friedrich, Zweedsch ge-
zant te 's-Gravenhage
190, 191. i93.
199, 201, 203, 205, 208, 210, 215, 216, 217

Prins, JacobWillemsz.....46. 237, 238, 240

Punt, Pieter, koopman van Rotterdam

148, 156, 157

Punt, Thomas, koopman te Rouaan 157
Puteijn, Willem ....................

R.

Raadebant, Marcus, Deensch koopmannbsp;46

Radtbergen, Jan........................................120

Radder, Coenraet de. koopman van

Brussel....................................................^8

Reginprecht..........................4

Rechtuyt, Claes IJsbrantsz.. schippernbsp;99

Reyersz.. Dirck, schipper van Vlielandnbsp;98
Reymen, Hendrick, schipper van Am-

dam ..........................................................'32

Reyniersz., Pieter, commandeur van

Ditmarsen.................... Ö5,nbsp;66

Reynsz., Simon, schipper van Harlingennbsp;141

Rens, Simon. schipper van Harlingennbsp;145
Rieman, Claes, koopman te Amsterdam

150,nbsp;151

Ritz., Jansen, schipper van Molkwerumnbsp;78
Koeloffsz., Cornelis. koopman van lands-
meer .................... 97.
99.nbsp;106

Roest, Barent IJsbrantsz., schipper van

Den Burg ................... 99.nbsp;252

Rogh, Jan IJsbrantsz., reeder ............98

Roch, Peter Christian, Deensch resident

te 's-Gravenhage .... 84, 85, 88, 119.nbsp;198

Rognvaldsson, 1'orvaldur........i79.nbsp;180

Itossen, Jacob van ..................................226

Rossen, Klaas van ..................................226

Roy, Cornelis de................'64,nbsp;166

Rumpf. resident te Stockholm.. 142,nbsp;144

Rumpf, resident te Stockholm.. 211,nbsp;216

Ruyter. de. Admiraal ............................255

Rijnsouver. Johannes van ......................238

-ocr page 383-

s.nbsp;Blz.

Salm, Cornelis...................... i49

Santbergh, Johannes, koopman van

Amsterdam ..................I45. 150

Santen, Cornelis van................ 83

Sautijn, Gillis ...................... '33

Sautijn, Willem..................... i33

Schaep, Hendrick Jansz., schipper van

Den Briel........................ '66

Schamel, Jan Jacobsz., schipper van

Vlieland ......................... 97

Schatte, Johan van der............. I77

Scheepen, Jan...................... 225

Schellebeeck, Pieter van, koopman van

Dordrecht ....................... M2

Scheltjens, Dirck, schipper van Ham-
burg......................... 138. 148

Schelvisvanger, Lambert 178, 190, 218, 229

Schim, Pieter ...................... 178

Scholten, Pieter.................... '44

Schröder, Frans, schipper van Amster-
dam ............................. 137

Schulin, Johan Sigismund van, Deensch
minister 187, 192, I94. '95. '97. 200,

208, 213, 214, 217
Schulperoort, Jan Claesz., koopman van

Amsterdam .. 94- lo»' quot;5. quot;8, 120, 149
Seeman, Pieter Cornelisz., schipper van

Zaandam ........................ 62

Segersz., Jacob, schipper van Workum 79

Sent, Leendert .................163. 164

Sigurösson, tgt;orsteinn, sysselman ---- 189

Sickes, Claes, schipper van Terschelling 120
Simonsen, Jan, schipper van Terschel-
ling ............................. '32

Symonsz., Pieter, zie Heynis, Pieter Sy-
monsz.

Simonsen, Pieter, schipper van Enk-
huizen ....................... 78. 79

Simonsen, Thirrack, schipper van Sta-
voren ........................... 78

Sivertsen, Jan, schipper van Vlieland 79

Siwerts, Engeltje ................... '27

Skodborg, Jörgen, Deensch gezant ... 10

Slijper, A. J........................ 229

Snel, Claes Petersz.................. »7»

Snel, Pauwel Abrahamsz............ '67

Snijder, Symon Claesz............... 97

Blz.

Soet, kapitein...................... 202

Sol, Christoffel Jansz., commies 94, 102,

116, 117, 130

Solenthal, Deensch gezant te Hannover 210

Son, M. H. van.................... 227

Sorchdraeger, Dirck IJsbrandtsz..... 60

Speelman, Jan Cornelisz............. 238

Spiker, Jacobus .................... 7

Spinder, Jan Claesen, schipper van Vlie-
land ......................... 99. 106

Starreman, Bastiaen............ 86, 87

Starreman, Cornelis............. 44- 83

Stavast, Huybrecht Cornehsz........ 166

Steur, Leendert..................... 81

Stolwijck, Pieter........ 97. ioolt; M9. 249

Struis, Kees ...........268, 269, 270, 271

Swaen, Willem, schipper van Vlieland 140
Swaenswijcq, Nicolaes van, commies 94
Swart, De, resident te St. Petersburg 216

Swart, Jacob, commies.......102,104, 107

Swartepaert, Adriaen Dircxsz., schipper 133

Zwartewaal, Pieter Gillese van...... 162

Swartooch, Jan Jansz., stuurman van

Zierikzee......................... 158

Sijs, Cornelis Pietersz., keurmeester te
Maassluis........................ 158

t.

Tancke, Martin, Deensch resident tc

's-Gravenhage 45, 46, 47, 48, 51. 84, 119
Teenick, Bastian, schipper van Vlissingen 79
Tennissen, Hendrick, schipper van Har-
lingen ............. 122. 132, 134. 137

Theunisz., Jan, schipper ............ 97

Teunisz., Pieter, schipper van Zierikzee 163
Theissen, Erich, schipper van Harlingen 79
Thewisz., Hannis, schipper van Ter-
schelling ......................... 78

Thomasz., Pieter, schipper 70, 97. '02, 138

Thomasz., Pieter, commies...... 115. 116

Thomasz., Pieter. zie Putter Thomessen
Thomessen, Pfitter. schipper van Ribe 129
Tjalfsz., Eelke, »chipigt;er van Terschel-
ling ............... 123, 129, 130. 132

Tjaerts. Inder, schipper van Harlingen

loi, 107, 115

-ocr page 384-

Tjed*, Eindar, Islander, zie Tjaerts,
Inder.

Tonnis, Hendrick, schipper van Harlin-
gen, zie Hendrick Teunissen.
Topent, Dirck Willemsz., schipper van

Venhuizen........................ 107

Trellund. Anna, Bijlage G.
Trellund, Catharina, Bijlage G.
Trellund, Catharina Margaretha, Bij-
lage G.

Trellund, Evert ...... 126, 134, 135, 137

Trellund, Jens Jonsen .............. 91

Trellund, Jonas, Bijlage G. 2t, 22,
23, 48, 49. 61. 66—71. 89. 91—
136, 148. 150, 152, 245, 251, 252, 253, 254

Trellund, Pieter Janse .............. 92

Treus, Leendert Leendertsz., schipper

van Maassluis.................... 169

Trip, Elias..................... 8r, 82

Troost, Dirck ...................... 239

Truitingh, Cornelis Jansz., schipper van

Vlieland ......................... 156

Tuxen. Lorentz .................... 126

u.

Uyl, Claes Albertsz. den. schipper van

Amsterdam ...................... 128

Uyttendoorn, Jan................... 178

v.

Valan, Govert Janse................................I74

Valk, H. van der......................................229

Valckenier. Hendrick do..........................39

Varlet. David .. 109, 113, 116, 120,nbsp;123

Veer, Marek Symonsz. van der ............8

Velde, Dirck Pietersz. van den ............71

Velde, Jacob van der.......... 175,nbsp;176

Verbrugge, Johan 37, 38, 39, 40, 44, 45.

47.nbsp;49

Verbrugge, Pieter............... 38.nbsp;43

Vcrbruggen, Willem ................................38

Verbrugge. Willem 39, 40. 44. 45. 47. 48.

49.nbsp;240

Verhoeven, Jacob............... 49.nbsp;50

Vermaes, Jacob Hinloopen ....................130

Vermande, Louis Jacobsz........................85

Verpoorten, Anna, Bijlage G.

21

Verschoor, Elisa.................... 226

Verwint, Ary Jasper, koopman van

Maassluis.......................... 158

Vest. Jason.................... 42. 43

Vigfüsson, Jón, sysselman .. r38, 139, 179
Vicken, Geertruyt, Bijlage G.
Vinckel, Jaspar, koopman van Amster-
dam ............................. 149

Viruly, Michiel..................... 87

Visscher, Cornelis, schipper van Texel 142
Vliegop, Pieter Eldertsz.. schipper van

Vlieland .................98, 115. 136

Vlierden, Jacob van................ 89

Voeser. Leendert Janse ............. 175

Vogel, Ary Jansz................... 163

Vogel, Jan, schipper van Zierikzee---- 159

Vogels, Eva, Bijlage G.
Vogels, Suzanna, Bijlage G.
Vogelsang, pensionaris van Amsterdam
en buitengew. gezant te Kopenhagen

108, 251

Voocht. Simon ..................... 163

Voorden, Jacob Jansz. van der, schippcr

van Rotterdam................... 120

Vos, Pieter de, koopman van Rotterdam 156
Vos, Pieter Roeloffsz., schippcr van

Amsterdam ...................... 120

Vos, Rein Jansen, schipper van Vlieland 137

Vos. Robbregt de................... 178

Vosters, Claes Antonisz.............. 38

Vosters, Tobias Antonisz............ 38

Vries, Frederik de, resident to Kopen-
hagen......................86,87, 88

Vries, Gijsbert Adriaensz. de, koopman

van Amsterdam.................. 149

Vries, Stoven do ..... 128, 132, 133. 150

Vriesenburgh, Hendrick ............. 149

Vrolijck, Cornelis Leendertsz.. stuurman

van Zicrikzeo..................... 158

Vroolijk, Crijn..................189, 190

Vijgh, Pieter Willemsz., schippcr van
Akersloot....................loi, 104

w.

Warnaertsz., Garbrant, reeder ...... 97

Waterhont, Pieter Dircx. schipper van
Zaandam ........................ 83

305

-ocr page 385-

Waterman, Gerrit Pietersz........... 158

Weysse, Harmen, Deensch koopman,

zie ............................. 244

Wesenbeecq,'Jasper van............. 250

Weshngh. Johannes. Bijlage G.
Wesselingh, Abraham, Bijlage G.

Wesselingh, Jan.................... 93

Wetering, Hubrecht van de.......... 87

Wickevoort, Gasper van. Bijlage G.

Willem I. Prins van Oranje ........ 34

Willem II. Prins van Oranje ---- 44- 45

Willem III. stadhouder..............

Willem V. stadhouder...............

Wülem III. koning der Nederlanden ..
Willemsz.. Dirck. schipper van Ven-
huizen ...........................

Willemsz.. Hendrick, schipper van

Schellingwoude ...........96, 245, 247

Willemsz.. Pieter. schipper van Vlieland 101

Willemsz.. Philips, schipper....... 96, 97

Willemsz., Willem, stuurman van Rot-
terdam ..........................
241

Willemsen. WUlem, schipper van Vlaar-
dingen .......................'90

Windt. Baron, Deensch gezant te Parijs

209, 210

Winckhoff, Harmen................. quot;o

Winter, Dirck...................... '62

Wium, Hans, sysselman............. 189

Woyste, Harman, Deensch koopman

62, 105, 244

Wortel, Hessel Cornelisz., schipper van
Terschelling, zie Hessel Cornelisz. 115,
120

53
53
53

W0st, Harman ............. 62, 105, 244

Wüst, Abraham, Deensch koopman .. 136
Wust, Harman, zie Harman Wost.
Wij brants, Sicke, schipper van Molk-
werum ...........................

Wijn, Govert van...............164, 167

Wijncoop, Jan ..................... '49

IJ.

Ijs, Hendrick Cornelisz., harpoenier van

Vlieland ..................... ^i, 62

Ijs, Pieter Cornelisz., schipper van Vlie-
land............................. 65

IJsbrantsz., Claes, schipper...... 94' 96

IJsbrandtsz., Cornelis, schipper van Vlie-
land ............................. '06

IJsbrandtsz., Jacob. koopman van

Schermerhorn .................... '06

IJsbrandtsz., Olfert, stuurman van Ven-
huizen ...................96,
245, 247

IJsbrandtsz., Olfert, schipper van Texel 117
IJsselsteijn, Pieter van ............ I77

z.

Zoega, Helgi ....................... ^34

P

tgt;óröarson, Einar................ 83,nbsp;loi

lgt;óröarson, Halldór, schipper................80

tgt;orldksson, Guöbrandur, bisschop ....nbsp;M

-ocr page 386-

a.nbsp;Blz.

Aalborg........................ 92, loi

Aalst (VI.). Bijlage G.

Aarhus, Bijlage G.............. 92, 97

Aken, Bijlage G.

Akersloot ......................loi, 104

Algiers.....................99, 112, 252

Alkmaar............................ 78

Altona............................. 226

Ambon............................ 256

Amerika............................ 232

Amsterdam, Bijlage G, Hoofdst. V.
8, 10. 13, 21, 31, 79, 81, 82.
83, 90-151. 166, 169, 189, 191, 196,
201, 210, 217, 220, 229, 245, 247, 248,

249, 255, 256-259, 278, 279, 280

Antwerpen, Bijlage G............ 10, 13

Apenrade.......................... 150

b.

Barbarije........................... 92

Batavia........................255. 256

Beere baai........................... 71

Beerland........................... 56

België..........................231, 232

Bergen (Noor^v.)... 5, 8, 13, 83, Sg,

138. 140, 172, 173

Bergen op Zoom.................... i75

Bordeaux..................97, 101, 116

Bremen......................4, 8, 14

Bremcrholm........................ 24

Bresont............................ 163

Brevik, Uijlnge G................... 127

Brielle (Den Briel) 8, 158, 166. 175-

178, 260, 284

Bristol............................. 7

Blz.

Brömsebro.......................... 82

Brugge ............................ 13

Bruns wijk.......................... 50

Brussel............................ 148

Buiksloot.......................... 90

Den Burg...................... 99. 252

c.

Christiaansbergen........................................58

Christianshavn..................124,nbsp;126

Corvcs..........................................................256

d.

Dalkey, zie Talkay ................ 7

Dantzig .........................7. 59

Delfshaven 56, 58, 61, 63, 64, 140.

176, 191, 223, 260, 285

Delft.............................. 56

Delfzijl ........................227, 279

Deventer........................... »3

Dieppe ............................ 14®

Diest.............................. 4

Doggersbank io6.141, 153. ^57. 163. 171.

178. 233

Dordrecht..............»75. 176.210, 260

Dronten, zie Trondhjem

Duinkerken 141. 160. 163, 165. 171. 221, 223

Duitschland 7, 8, 9. '3. M.

17. 18, 31, 40, 262
Durgerdam.....................115. '32

e.

Edam ............... 123. i34. M». M4

Edinburg.......................... 140

register van plaatsnamen.

-ocr page 387-

2, 6-14.
37. 38. 40.
65, 66, 71.
122, 128, 130, 143. 144'
193, 198, 203-211. 217.

232, 234. 242.
Enkhuizen 55- 78. 79

F.

F^röer i. 5- '9. 55. 56. 58. 77.
83. 84. 85. 86, X06, 107. 1x4- 22.
128, 129, 135. X40. 143. X50. X5X. X58.
160 166-17X. X83-X88, 194. X97. 202,
2x4. 222, 232. 233. 255. 256. 259. 277

FaierhU, zie Fairisle.nbsp;....... ^^^

Fairisle.......................

Faro, zie Faïröer.

Fero, zie Faeröer.nbsp;^nbsp;,97, 200

Finraarken......................^

Flekkeröy.........................

Flensborg.................... . . . . . . 256

Floresnbsp;..........160

Forth, the Firth of..........

Frankrijk 36. 39. 74- f 99. xo .
:o2. ;o3. X05. X60, X63-X65. xjx. 6
178, 193. 203. 206, 209. 2.0, 214-2x8,
^nbsp;222-225.
229-232. 25X. 262, 28^

Fretum Davids......./ 'quot; quot; \................2^6

Friedrichsburg (Fredenksborg) ...... . 236

.................204

Friesland ............

g.

Gelderland----

Glückstadt 18,

Góteborg......

Graft.........

's-Gravenhage

119, X50. x6o.

Groenland 54.

66, 69. 7X.

............. 204. 211

21, 22, 90, X22, 130. 25S

'.............142. X43

............. 106

quot;iiV '32. 33. 45. c v.
165, 167, X7X. X90. X9X.

192. X93. 227

55, 56. 57. 64. 65.

73. 74. 90. 102, X54.
155, 196. 197. 222, 239. 261

Blz.
279
52

225

Elbe......

Elmesbom

Embden

Engeland

31. 36.
50. 57.

37.

21, 22, 25,
41. 44 45.
80. 85, 97.
155, 158. 167.
222-226, 229,

255. 257. 261, 262
94, 115. 137.
145, 176. 223. 260

145,204.211.279

Groningen .. • •

h.

Haarlem, Bijlage .............•••••• ^

Hamburg, Bijlage G 7. - 9.
11-14. X7-2X. 36-38. 45. 77.
io6. III. 1X2. 1x8. X2I, 122, 132, X33.

i38.I46.X47.X48.x96.205.252.266,^^^

.206, 209, 210

........::::v.';2. x3.3t.262

Hanze.............. 4.nbsp;g, 14

Hanzesteden................

Harlingen 79. xoi, X07. X15. X20 22,

132, 134. X36. 137. X41. X45

Helmstadt (Halmstad).........•••••• ^^x

Helsingör......x6, 19. 40. 4X. 82 88 203

•s Hertogenbosch, Bijlage Gnbsp;3». 50. 5

Hervoort, Bijlage G. ^nbsp;^^

Hillegom...........................^^^

Hinloopen..........................

Hitland, zie Shetlandseilanden.nbsp;^^

...............quot;.'.'.■.■.'Vx'.xV?. 128

Hoorn................

Hoornbrug......................... ^g

Huisduinen.........................

i.

..........7. 97

Ierland ...............

J.

Jan Mayen-eiland...................

Jarmuyden, zie Yarmouth.nbsp;^^^ ^^^

Jutland..................

k.

..............02

Kalundborg..................................^^

Kampen......................... ....^^^

Katwijk....................................................^g

Hempen, dc................................................^ g

Kiel..........................;;;;;

Kniphausen....................................^g

Koesfeld........................

Kopenhageni6, 18, 22, 25. 26. 27.

28. 3«. 36. 39. 43. 40.®-^-

....... 256

..................................

Kvivig.........................

-ocr page 388-

l.

Landskrona........................ 129

Landsmeer 97, 99, 100, 106, 115, 142,

248, 249

Lanscroon, zie Landskrona.

Lauwersgronden.................... 14'

Leeuwarden......................... 118

Leiden.........................I34. '96

Leith.............................. 129

Lietse gat.......................... ï6o

Lifco.............................. 142

Londen.........140,143.167, 194. 203, 215

Loo, het........................... 53

Lübeck................ 8, 14, 112, 252

Lund.............................. 4

Lüneburg.......................... 5o

m.

Maas, de...........153. 163. ' 75. 227.nbsp;239

Maassluis 153. 157-181, 188-193.212,
214, 219, 222-227, 229, 230, 231, 233,

260, 281, 284,nbsp;285

Malmö.............16. 19. 38. 78.nbsp;quot;5

Malmuyen, zie Malmö.

Marin St......................................................205

Medemblik......................129.nbsp;»32

Meppel ........................................................279

Middelburg..................................................»32

Middelharnis...................231,nbsp;285

Middelie........................ 69.nbsp;»»7

Minden, Bijlage G.

Molkwerum ................ 78. 81,nbsp;146

Monnikendam............................................8

n.

Nantes.................101, 106, 116, 140

Newfoundland..................quot;4, 251

Nidaros, zie Trondhjem.

Nieuwendam........................ »37

Nieuwkerk.......................... ^79

Nieuw Munster........ .............. 278

Nieuwpoort ........................ ^^3

Noordkaap.............. 56, 59. 60. 64

Noordland......................... »97

Noorwegen 55, 65, 69, 71, 83, 89,
90, 106, 107, 120, 127, 128, 133,
138, 167, 172, 173, 189, 222, 248, 264
Norden, Bijlage G.

Norfolk............................ 40

Nova Zembla....................... 56

Ny-Hellesund....................... 189

Nijmegen..........32. 143, 164, 165, 196

O.

Oostende................... 90. 179. 223

Oost-Indië.....................217. 255

Opmeer........................ 78, 79^

Orkaden.................... »o, 107. 222

Osnabrück, Bijlage G................ 98^

Overijsel........................ »». 204

p.

Parijs..........164, 165, 194. 209. 210, 215

Pernis..........................231. 285

Petersburg. St..........209. 210. 215, 216

Phero, zie Fairöer.

Portugal.................... 36. 92. 107

Pruisen.........................225, 226

Purmerend..................... 78. 196

Q.

Qualbuy, zie Kvalbö.

R.

Ribe, Bijlage ............... 9i. 99. 129

Rochelle, la......................... »«»

Rotterdam 40. 44- 52. 53- 56-81.
83, 85-89. 97. »07. »09. 120. 121.
129, 134. 146. 148, 150. 156. »60. »62.
164. 174. 176. 191. 232. 233. 237. 240.

241. 260

Rouaan....................»o»' »48. »57

Rusland 203. 204. 208. 209. 210, 216. 218. 225
Rypen. zie Ribe.

s.

Saleh.............................. 92

Schagen............................ ^77

Schellingwoude. ................. 96, 245

-ocr page 389-

Schermerhorn ..............

Schiedam.......... '76. '91. quot;3- ^^

................................... ^^^

Schipluiden ........................

Schotland I. 85. 86. 88. 97. quot;9.

140, 142, 160. 234

Cfnbsp;.......... '38

Sebastiaan. St............

Setubal......zie St. Uvis.

Shetlandseilanden i. 8, 47. 86. 106.

107.128.136.159,160.162.163.167.

173 177.202.219,222.238.255.257, 284

' ../nbsp;... 37, 52. 139

Sleesw.jk................. 37nbsp;^^^

............................. ^

Sonderborg..................................^^^

...................'.'.iw.' VoV. 262

Spiers...................

Spits^rgen 54. 56, 57. 58.nbsp;^^^

Stavoren...........62. 78, 79. 132. 136

Stockholm 142.144.208.209,210.214.

215, 216

Straat Davids....................... ^^^

Suriname..........................

Syd Strömo........................

t.

T-jj^^-;;;;;;;;;;::;::::::::::::: ,48

Tcrraneuf.......................

Terschelling 78, 79. quot;5. quot;o. 123. 129.

132. 137. »45

Texel..99, .04. »»7. '30. .36. .42.

Thorshavn..............!f,

Trondhjem................. 96, 97. 8

Turken..................»66, .67. 252

u.

Ubes. St.. zie St. Uvis.

Utrecht.................... J' /'T'

Uvis. St................ '66, 169, «74

v.

Valkenswaard .......... 4°.nbsp;quot;

Varel.............................. '''

Venetië............................ 205

Venhuizen..........96. 107, quot;8. »45. 245

Verckensweert. zie Valkenswaard.

164

Vlaanderen.......................

Vlaardingen.... 174. »75. '76. '81. '88,
191. 192. 214, 222. 223, 225. 226. 227.

230, 231, 260. 266. 280. 285

Vlieland... 61. 78. 79. 83, 97. 98,
99, 100. loi. 106, 115. 116, '2o. '30.
131, 132, 136. 137. '40, 141. '42. 147.

156.158.259

Vlissingen.................. 79, i37. '59

Voornoorden....................... ^^

Vordingborg........................ ^^9

w.

Waerdingburg. zie Vordingborg.

Waddeneilanden.................... '53

Weert...................... 38. 39. 4«

Wemeldinge........................ 79

...................................

Witsarck...........................

Workum........................... ^^

y.

Yarmouth..............................225. 226

IJ.

IJmuiden.......................... ^^4

z.

Zaandam............... 62. 83. 84. 85

Zaltbommel........................

Zeeland............«9«. 195.204.216. 255

Zcclhem...........................

ZicrikiccS. 74. ijy. »53. »58. »59. »63.
165. 167-177, 183. 189. 190. »9». »94.

ai4. 218. 221

Zwarlcwaal.....162. 176. 223. 23». »60. 283

ZwcdcnóS. 81, 89. 142. «43. »44. »90.
»93. »99. 201. 203. 206, 208. 209.
aio,

211, 216. 318. 262

Zwolle.............................

-ocr page 390-

a.

Absous, zie Hofsós.
Adelfert, zie Arnarfjord.

Akureyri...........................

Alptafjord .........................

Arnarfjord ........... 104. 105, 188,

Arnefiord, zie Arnarfjord.
Arness^-sla .........................

b.

Baröastrandars^la........ 37. quot;7.

Baröaströnd.............

103, 257,
. 22,

45
188

41. 42

233

121

'3'
284

274

226

85

55
256

42

282

22, 83,

BAtsandar .................

Beru fjord..................

Bessastaöir.....36, 83, 85,

Blldudal(ur)................

Bjarneyjar.................

Bocdcnsstadtshavcn, zie Buöir
Bolkbogt, zie fsafjaröardjup.

Borgarfjaröars^la.......

Borgarfjord ............

Bo)'sant, zie BAtsandar.
Brcdefoert, zie Breiöafjord.
Brecfiordt, zie Breiöarfjord.
Breiöafjord
14. 55. «3. 85. 94- 95.

98, 99, roi, 102, 103, 104, 115.

117, 120, 130, 140. 158, 181, 225,

Brennust.-iöir .......................

Büöir ..................... 80.

Buydcrklip ........................

Burgerfort. rie Borgarfjord.

d.

Dccrfor, zie Dy^rafjord.
...................................

Durcliort, zie D^^rafjord.
D^rafjord
22. 103. «29. 132. '36. '88.

e.

Eicnoord. zie Eyjafjord.
...................................

....................................

Eyerfort, zie Eyjafjonl.
.....................................

Eyjafjaröaregt;SIn ................ 38.

Eyjafjord 57. 70-72. 74. «40. 163,
l63, 17'. »79. 229.

Blz.

22

139

276
42

186

233
130
22
258
186
94

Blz.

Eyrarbakki 22, 24, 79, 85, 100, 136,

145, 248, 249, 250, 257
Eyri............................... 90

.... 258
112,

233. 252

roi,
140,

219,

224, 277
.... 274

138

....nbsp;47

140,nbsp;268

9

83.

139.nbsp;225

....nbsp;42

74.
237.

245.nbsp;259

•■••nbsp;233

74.

70.
138,

67.

219,
240,

f.

Fagurhólmsmj^ri............

Flatey 85, 94. 95- 96, 99.

quot;7.

Flato, zie Flatey

Fuglasker................

Furufjord..................

g.

Goeswijck, zie Hüsavik.
Greufioert, zie Grundarfjord.

Grim, zie Grlmsey.
..........................

Grlmsey............... 72.

Grindavik..................

Groenefiort, zie Grundarfjord
Grundarfjord .
22, 44. 67.

loi, 102, 115. '30,

Gullbringusj^la.............

h.

Hafnarfjord 8, 9. 22. 46.
83. 85, 96. 103. '36, '80,

_____ 269

....nbsp;'34

22,nbsp;173
12,nbsp;179
________189

14.

II.

'34. '80
.... 275
229, 282

____ 22

.... 269
41. 42

22,
74.

Hagi...............

Hanefiort, zie Hafnarfjord.
Haneveer, zio Hafnarfjord.
Hanevoort, tic Hafnarfjord.
Hannefiord, zio Hafnarfjord.

Heöinsfjord ................

Hcinfort. zio Heöinsfjord.

Hllöarendi..................

Hofsós.....................

Hólar .................

Hólmar....................

Holmensliaffcn, zio Hólmur.

Hólmur ...................

Hrafnsfjord ................

Hrlscy .........57. 70. 7'.

...........................

.............................

Hünavatnssj^Ia.............

Hurgelbogt, zie Himaflói.

-ocr page 391-

Blz.

Hüsavlk.......II.nbsp;74. 79. I33. i68

Huswijck, zie Hüsavlk.

Hvalfjord....................................'47

Hvanneyri .........................

...................... 46. 47. 90. 240

i.

...... 258

...............................

fsafjaröardjüp ..................-quot;ge

................................ ^

ïsafjord 105. 129.132.136.188. 273

Isefiort zie /safjord.

J.

Jeugelberg, zie SnsfellsjókuU.

Jeukel, Zie SMefellsjokull.

Jöckel, zie Snaefellsjökull.nbsp;^ ^

.................................. 27-5

Jökulsfjord......................... /O

K.

.... 219

Kaap Hekla ..................

Kaapnbsp;Hornnbsp;72.nbsp;166.nbsp;172.nbsp;181.229.

^^nbsp;268. 269, 274. 281

Kaap Noord, zie Kaap Horn

...................... '36. 237

Ketelbay...........................

Kibbelwig. zie Keflavik.

Kibbelwijck. zie KeHavik.

Kiebelwijck. zie Keflavlk.nbsp;^

Kjalarnes......................

.............................. ..

Kjósars:^sla ...................

Klipbaai, zie Skagafjord.

Koljemol. zie Kollumüli. ^^^
...................................

Commerwaeg, zie Kumberavogur.

Kumbaravogur ......... '33. '39. '45

l.

Laagernisse. zie Lagcnes. ^^
Lagarfljót.......................... ^

................................... 7

.»3

Langernis. zie Langanes.nbsp;^^^

Laugarnes .........................

Leuckenes. zie Laugarnes. ^gg ,90
Loömunöarfjord..................

Lommerfort. zie Loömunöarfjord.

, .nbsp;....... 276

Luisbaai...................

....... loö

Lutzebay..................

m.

Mülasysla.................. 38. 4'. 42

.......................... ^^

n.

Nieuwe Klip ....................... ^^^

Noorderfiord. zie Nordöfjord.
Noorderfort. zie Noröfjord.

Noorderhaven......................

Noordkust .....................

Noröfjord.......................... ^^^

...................................

72

Noröurfjord........................ '

Noröurmülas^la................

Noröurpingeyjars^la................ ' 5

O.

ólafsfjord..........................

ólafsvik ...............'°4' ^45

Olefioert. zie Ólafsfjord.
Oloffswijck. zie Ólafsvik.

öndveröarnes.......................

önundarfjord.......................

Oolswijck, zie Ólafsvik.

Oostfjorden ........................ ^4

Oostkust...................'«'.'«8'

....................................

Orbach. zie Eyrarbakki.
Oreback. zie Eyrarbakki.
Orgelbogt. zie Hünaflói.
Ourbagh. zie Eyrarbakki.

Papey.......................

Paterfort. zie Patreksfjord.
Patreksfjord....
22. 90. '86. 188. 275. 276

r.

Raapfort. zie Hrafnsfjord.
.................................... ^42

Rauöagnüpur...................' 3- '7

Rauöisandur........................

Reugenes. zie Reykjanes.
Rexifiord. zie Reykjarfjord.
Re^öarfjord................

-ocr page 392-

Reykjanes...................... 42.nbsp;103

Reykjarfjord.................... 22,nbsp;132

Reykjavik.............. 22, 36, 134,nbsp;234

Rif(f) ..22, 94, 102, 115, 130. 132, 136.

139, 140. 145,nbsp;245
Roo(den)hoeck, zie Rauöagnüpur.

Ruyterklip....................................................284

s.

Sagistrant, zie Skagaströnd.
Sand bogt, zie Sandvlk.

Sandey............................ '40

Sandvik............................ I90

Sauöanes........................... '79

Schaarswijk, zie Skarösvik.
Schagenes, zie Lagenes.
Schuttelwijk, zie Skutilsfjord.

Seltjarnarnes........................ 257

Sieckelwort, zie Siglufjord.

Siglufjord........................... 269

Skaftafell.......................... 258

Skaitafellss^la.................. 42. 258

Skagafjaröars^la............... 38. 42

Skagafjord...................... 14, 281

Skagaströnd................ 22, 132, 270

Skilholt........................... 4

Skarö.............................. quot;7

Skarösvik.......................... 121

.................................... 258

Skeiöardrsandur.................256, 258

Skollamelur........................ 258

Skutilsfjord ....................273, 275

Siedle. Bogt van, zie Sletta.

Sletta..........................274. 275

Snaifellsjökull 44, 54, 83, 85,103,138.276

SnncfcUsncs.....24, 42. 83, 121, 224. 225

Snevels Joekel, zie Snifcllsjökull.

Sólheimasandur..................... 256

Stafnes............................ 94

Stapi 22, 86, 87. 94. 13«. «38. «4«. '45. 245
Stappc(ns). zio Stapi.
StapiKnshavcn, zie Stapi.

Stengclsfort........................ ^^

Stickcl(8)holm. zie Stykkisholm.

Strandas^sla.................... 37. lt;gt;6

Strandir...........................

Straumfjord........................

Stromfiord, zie Straumfjord.
Stykkisholm
22. 94. 103, 115, 117, 132,

133. 138.139. 245-247

Suöurmülasysla..................... 189

Sügandafjord.............,.......... 188

Suydeijnt, 't........................ 116

Svarfaöardal........................ I79

t

Télknafjord............ 74, 180, 181,nbsp;188

Tellesand....................................................'21

Traanbaai....................................................269

Traantonnen..............................................270

u

Urbach, zie Eyrarbakki.
Urback, zie Eyrarbakki.

v

Vatnajökull........................ 256

Vestmannaeyjar 6, 12, 13, 14. 22, 24,

58, 119, 130, 155. 219. 235. 242, 259, 277

Vestmannoerne, zie Vestmannaeyjar.
Vogclscheeren, zie Fuglasker.

Vopnafjord.....22, 188, 190, 229, 283. 284

Vuurefort, zie Furufjord.

w.

Waeterfjord, zie Vopnafjord.
Walfoort, zie Hvalfjord.
Walsfiord, zie Hvalfjord.
Wa(a)pc(n)fjord, zio Vopnafjord.

Warwijck.......................... =^37

Wespenoe, zie Vestmannaeyjar.
Westermaanen, zie Vestmannaeyar.
Westfjorden 14. 57. 74. 83. 180, 181.

185, 186, 188, 233

Westkust ...................... 188, 231

Wcstmeneu, zie Vestmannaeyjar.
Westmenoe, zie Vestmannaeyjar.
Wida, zie HvitA.
Wolfsbogt, zio
fsafjaröardjup.

z.

Zandtbaey, de...................... '47

Igt;

l'ingcyjars^sla.................. 38.nbsp;42

lJor3kafjarö.irl)ing........................................42

.............................................................42

-ocr page 393-

a.nbsp;b»-

........ i8r

Aardewerk......-.........

Admiraliteit van Amsterdam 6i. ri9,

140, 192. 202

Admiraliteit te Kopenhagen 184. 192. ^93
Admiraliteit van Rotterdam 56,nbsp;^^^

Admiraliteit van Zeeland ..........

An^hgi i, y.nbsp;27. 42. ^^

...... q8, 121

Anijs....................

b.

..................132

Baksteenen..............................^^

Baleinen ...................................233

^Z'TTX'90'.'nbsp;225. 272

Boekhouder.. 160. 162. 166. 167. 172.

175. '77. 220. 227

........ 13. 136

Boter ...................

Brandewijn 17. 25. 28. 29. 79. 87.
98. 107. 121. 137. '39. 158. 167. '68.
169. 170. 173.'86. 187. 220. 225. 257
„ 1nbsp;26. 28. 30. quot;7. '80

Brcwerk................. ^^^

Broeken ...................

Broed ................

Bun........................

c.

....... 60

Chaloupen ..................................^^^

Chirurgijn..........................

Civetkatten........................

d.

Blz.

Doeken, Jón Arasons-............... '8'

Dogger 57. I39. X53. X55. '56. 158. I79. 180

Doggevaarders .............'62.163. '66

........................::;: ns

Drapenier.....................

„ .,nbsp;................ 170

Dril.....................

Dwangarbeid....................... *

e.

...... 98

Erwten......................

f.

....... 36

Falkehus ......................

Falkemester........................ ^

Fluit (schip)................... '43. '53

Fuiken ............................

g.

Galjoot............................

............................ 32. 33- c-v.

Giervalk............... 32. 33. 35. « v

.........225, 226

Gleuzer....................

Gort........................... 79. 98

..........7, 92

Graan ..................

Groenlandsvaarders 90, I54. '55. '59.

163, 165. '7'. 239

Grondbelasting ..................................^^

................................... ^^

.................................... ,64

Gijzelaar.........................

h.

Haarlemmerolie.....................

Haken.............................

Handelscompagnie, Algemeene.....28—29

register van de voornaamste zaken.

-ocr page 394-

Handels-Realisations-Kommission..... 30

Haring ........................i57. 161

Haringvisscherij 153, 159, 161, 162, 174,

175, 224, 228, 230, 231

Havengeld .............162, 172, 176, 228

Havik............................. 35

Hawking Club, Loo................. 53

Hemden ........................... '41

Hemdrokken ....................... 220

Hennip............................ i®'

Hoeker .. 153, 157. 158. I59, 160, 162,
163, 164, 165, 172, 173, 174, 175. 177.

178, 190, 192

Hoekwant ......................... '54

Hoekwantvisscherij ................. '55

Hoepels................60, 121, 177, 226

Honig ............................. 7

Hoofdparticipanten 21—23, 113. 114.
116. 117. 118, 119. 120, 121, 122, 123,
129. 130. 131. '32, 13Ö, '37. '39. 142.

143. '44. '46. 168

ilout...........................................' lt;

Hout, Noordsch........................................'2'

Hout, Zweedsch........................................'2'

Huiden........................................................7

i.

Impost ........................'58. 178

J.

Jager..........................»76. 260

Jenever............................ 220

Jutte.............................. '8'

k.

Ka.-«......................137. '81. 233

Kabeljauwvisscherij. Hoofdst. VI. VII,

Vlll. 56. 57. 78. '47

Cigie.............................. 35

Kaporij ao. 22. 56. 57, 74« 90. 99.
107. 112, 122. 140, 142, 143. '50. '59-

173. 221, 225. 226, 229. 239. 252

Kardeel............................ '54

Cargasoen......................'68, 170

Karnemelk.........................

Karsaai............................ '68

Katoen............................ 170

Kattevellen........................ 14'

Ketels.......................... 79. 98

Kielen............................. 121

Kielstukken......................... 121

Kipp(i)en.......................... 148

Kirsey............................. '68

Klipvisch..................137. '4'. '47

Koffie.............................. '81

Kok............................... 180

Commissievaarder.......163, 164, 165, 171

Compagnie, Groenlandsche, te Kopen-
hagen ............................ 65

Compagnie, Noordsche 43. 56-61, 66. 84

Compagnie, Oost-Indische........255, 259

Compagnie, IJslandsche, te Kopen-
hagen 19-21. 5'. 57. 59. 61-68,
78-85, 87. 89, 93. 96, 98. 100,
loi, 103. 107-113. quot;7. quot;9. '22. 123,
130, 131, 137. '52. 155. 156. 183, 198,

242. 254

Comjiasnit». IJilftndüch-FinmRrk?«:'.« 36,

185, 1Ö7. 191

Compagnie van IJsland, van Delfshaven

56, 63. 64

Confiscatie, Hoofdstuk VII 115. quot;6.
119, 121. 139. '52. 156. 169. 170. '73.

175. '83

Koninklijke Handel. Eerste.......... 28

Koninklijke. Handel, Tweede .... 29. 30
Convooi... 159. 160, 162, 163. 171. 204.

205. 208, 212. 216. 217. 256

Kramerijen..........................................79

Kousen. Fœrûscho 118. 150. 15'. '68. 169
Kousen, IJslandsche 81. 82. 93. 98.
118. 124, 130. 133. '36. '4'. '45. '47.
148. 150. 15'. '67. '68. '73. '80. K^o.

220, 225, 229

Kruidenier......................... '49

l.

Ulken...................... 79. 98. 170

Ukcnwcverij. IsTrósche..............

...... 20

................................

Leg........................... 38. 39

Levensmiddelen.........'60. 169. 186, 225

...................................

-ocr page 395-

Linnen 7.nbsp;98. quot;7. quot;i, 168, 170.

173, ï8i. 259

............. 25

......................

I-U........................

Losgeld......................

m.

....... 168

Manufacturen ..............

Mede..........................^^

Meel... 7. '7. 20. 27. 28. 78.

80. 89. 90, 107 121

Merigarto. gedicht.................. 3

.......... 9°, 233

Messen ................

Molensteenen....................... \

„ .nbsp;..........7. 17. 79

................

Muiten ..............................................^ ,

Munitie............................ ^

Musketten..........................

n.

........... 46

Netten..........................................^

New-foundlandvisscherij .........224, 5

Noordvaarder ......................

O.

Okshoofd.......................^

Oost-Indievaarder.......... quot;8' ^56-2^

Ossen........................;;;;;

..............................

p.

......... 121

Paalbalken.................

Paarden. IJsIandsche 47- 48. 226, 257. 274

Paleeren...........................

Peperkoeken............... 170. 18.. 233

Pietersgilde van Zierikzee. St. 158. 159,

163. 165. 167. 173
..... 9

Piningsdómur ................................^^^

P^^P'j' .................'.'.'98'.VO7. 121

Potten..................... ;nbsp;^^

Potterye.....................

Premie. Hoofdst. VIII...................'79

Prijslijst ..... 10. 23. 24. 26. 29.nbsp;33

Heiger..............34. 35. 36

Roeiriemen.....................

Rog.... 67. 68. 91. 108. 112. 113. 251-254

........ 140

..................... .......

Rontvisch ..................

................................181

Rozijnen.......................

s.

...... 190

Schapen ....................

Schapevellen........................

Scheepsbeschuit..................... ^^

Scheepsbouw....................... ^^

...nbsp;...... 220

Scheepslijnen................................^^^

Schilderij ......................... .

Schippond................. '30. 136. 150

Schuttingen........................ ^ ^

Sekkjagjald ...................... . ^

Slachthavens................... '

Smokkelhandel. Hoofdst. VII i53. '56.

167. 168. 169. 170. 173. »79. 183
..... 36

Sneeuwhoen..................

Snuiftabak.........................

...... 220

Sokken..........................................^^^

Spieren.........................y ^^

Spinnewielen ....................... ^^

Stalen.............................

Stapelvisch................. »47.'48.

Steecan....................... . ' V

Stokvisch 5. e.v. 70.108,128.136.

141, 142. 145. c v-

Stokvischhandelaar ................. ^33

..............................;::V. 'is'i

Suiker.......................

Suikerbrooden................V quot;aquot;

Sysselman 26. 27. 30. »'7.'38. 187.

'nbsp;189. 190. 273

t.

Tabak 25. 28. 29. 87. 89. 137.'38.
167. 168. 169.
170. 173. '79-'8I '86,

187, 190. 220

Tacx. 2ie Prijslijst

Taksering. general................. .

Talk................... 7. 95.'36. 220

Teer.......................

Terraneufvaarders...............' 5.

Tersel ......................... c.v

Timmerhout ... 7. 27. 28, 29
_nbsp;........ 237

Timmerman................

-ocr page 396-

Tonnen.......... 177, 190. 220. 226, 239

Tooverij .......................I79. 180

Traan ..7. 24, 130. 132, 136, 137. M^.

145. 173

Traankokerijen .................224, 232

Trossen............................ ^

Truien.........................180, 233

Turf...........................225. 272

150, 168

35. e.V.
35. e.V.

-48, 240

____ 240

235. 236
.... 32

39. 40
33. e.V.
10, II
22, 24

25,nbsp;181
221, 228
107,

190, 221
.... i8r

26,nbsp;27
186, 190
.... 234

.... 179
.... 141

u.

Unie van Kalmar,

v.

Vaömil.... 2, 6.130,132,141
Vadmer, zie Vaömdl

Valk, witte ...................

Valk, IJslandsche..............

Valk ........................31

Valkenier, Hoofdst. III..........

Valkenvangst, Hoofdst. III......

Valkhof te Nijmegen............

Valkhuis te 's-Gravenhage 32, 33,

Valcktersels................ 32.

Verpanding ..................9gt;

Vischhavcns ...................

Vischlijnen.....................

Visscherij, Groote .. 177. 178. 220,
Vischtuig 29, 46, 80, 83, 87,
121, 142, 155. '77.

Vlas...........................

Vlaskoopersgildo................

Vleesch 26, 28, 130, 132, I37. M'.

Vliegtuig.......................

Volksverhalen..................

Vosscvellen.....................

w.

Walvischtraan.......... 55- 59. 60, e.v.

Walvischv.iart 54 e.v. 80, 82, 91.
93, 108, 109. 112, 113. '29. '55. '68,
181, 183, 196, 193, 223, 232. 233, 235.

236, 251-254

Walvischvoorgangers................ 65

Wanten, IJslandsche 130, 136, 141, 145,

150, 167, 173, 180, 220, 230

Weefstoelen........................ 3o

Weeshuis van Maassluis..........161, 167

Weispel............................ 3i

Westerstuurman.................... 160

Wet...........................'03. 105

Wikingen.......................... '

Wol................... 7. 27, 121, 168

Wol, Fajrösche ..........................................quot;8

Wolindustrie ................... 25,nbsp;30

Wolkammer........................

Wolplaten .........................

Wolwaren............. '36. 167. 186,nbsp;233

Wijn ..........17. 90, 92. 98, 170,nbsp;225

IJ.

IJslandsvaarder 155. '56. I59. 162, 163,

164, 165, 167, 172. 175. '76. 177. 178.
185, 188, 202, 208, 216, 219. 225, 226,

227, 228, 229. 233. 260. 285
Ijzer ..7. '4. '8. 25. 26, 27, 79. 107

........138. 141

48. 51. 84,
238, 239. 240

............ 237

............. 225

......... 98, 121

............. 224

I............ 181

89. 92, 98.
169. 174. 177.
238, 239. 272, 284

z.

Zalm.................

Zalmvisscherij .. 46. 47-

128
232

134

157. '58. 161,
14. 131. '33.

Zalmzouter.............

Zeekaart ..............

Zeep ..................

Zeilmakerij.............

Zoethout...............

Zout .. 26, 79. 80, 87,
128, 140, 155. '66. «68,
220, 226,

Zoutcompagnie .........

Zoutevisch 147. '48. M9.
Zwavel ....
7. quot;. '3.

-ocr page 397-

a.nbsp;Blz.

Abrahams Offerhande 86, 87, 88, 89,

97. 152. 156

d'Adelaar..........................

de Alderheyhg .........................MS

de Anna..................... 188,nbsp;190

de St. Anna................9«, 99,nbsp;252

de Anna Maria..........................................^74

de Anthony....................^88, 190

de Assendelft..............................................202

b.

de Backer..........................

de Blaeuwe Arent..................

de Blauwe Reiger ......... 187, 188, 189

't Blaeuwe Schaep.................. 107

de Boekenroode.................... 202

de Bolck........................... '72

den Briel.......................... 240

de Brouwer.......................

de Bruid van ..................... 226

de Buys........................... 90

c.

C. zie K.

d.

de Dadelboom .................«®9. 190

de Dop............................ 97

de Drie Adelaers.................... '45

de Duizent Vreesen ................ '68

de Eendracht ......97. '20. 139. 178

e.

de Engel Gabriel ................... ®3

f.

de Pesant .........................

de Fiolet .......................... 14'

de Fortuyn ............ 60, 64. 139. '45

't Fortuyn.........................

de Francis......................... '67
de Gekroonde Kabeljauw........189. 190

de Gecroonde Soutpan.............. 136

het Geloof f.........................

de Gerechtigheid ...............229. 281

de Gerechtigheyt........46. M5. 237. 240

de Goude Appel.................... '36

de Goude Pellicaen ................. '39

de Graeff sonder Lant.............. 107

h.

de Harder ..................... 7'. 72

de Hasewint ....................... 55

de Hennick........................ '30

d'Hercules ......................... 'O'

de Hertogh de Goede Hoop ......... 146

de Heylige Drievuldigheyt.......132, 147

't Hoff St. Jans-Kerke.............. 219

de Hollantsche Tuyn ............... quot;5

de Hoop 141. 142. 143. 144. 169. 170.

171, 183, 184, 186, 194. 214. 226
't Houte Wambus.............. 69, 71

J.

de St. Jacob............... 97. gt;30. gt;3'

de Jager............... 59. 6°. 63, 64

de St. Jan.............106, 131. '38. 142

de Jonge Alida........... 182. 260. 266

dc Jonge Ary...................... '78

d'Jonge Backer..................... '28

de Jonge Christiaan................. '74

dc Jonge Clasina ...............'89. '90

de Jonge Graeff Willem.........'oo, 248

de Jonge Jan...................... 226

dc Jonge Johanna..........188, 189, 190

dc Jonge Monnick.............. 88, 89

dc Jonge Prins van Denemarken..... 83

het Jonge Schaap .................. '66

de Jonge Vogelaer.................. 95

de Jonge Willem Pieter............. '78

't Jongste Kind................'88, 190

de Jonker Gerrit .......... 188, 189, 190

dc Jonker Willem .................. 96

-ocr page 398-

de St. Joris................115, 121, 146

de Juffrouw Anna.................. 140

de Juffrouw Johanna ...........129, 130

de Juffrouw Maria .............149, 259

k.

de Carelshaven..........................................259

de St. Catharina ...............132,nbsp;133

de Keyser..................130, 136,nbsp;137

de Kerssenboom........................................128

de Ceurvorst van Brandenburg, 94, 96,

97. 245

de Cleyne St, Joris.............107, 118

de Klock.......................... 156

de Coninck David.......... 94, 132, 150

de Coninck Salomon................ 132

de Coningh van Vranckrijck......... 106

de Koophandel .................... 226

de Crab............................ 129

de Kuyck ......................... 140

de Kuyper......................... 98

l.

de Lakenkramer........................................136

't Lam........................116,nbsp;132

de Lieffde......................quot;5.nbsp;M^

de Luypaert................................................120

de Lijnbaan................................................172

m.

de Makreel..................................................169

de Maria......................................................'38

do Mario Elisabeth....................................226

de Marieknyght ........................................7

de St. Marten............................................'3°

de Maso van Dordrecht..........................72

de Mattheus................................................73

de Mclckmeyt.......... 93. 95. '48.nbsp;252

de Middelburg ..........................................220

n.

de Nachtegaal...................... '73

o.nbsp;Blz.

de Ombehouden..................8, 9

d'Orangieboom ..................... 106

de Orangnenboom .................. 55

p.

de St. Paulus..................129,nbsp;130

de Peperbael................... 90,nbsp;150

de Phihppus ...................145.nbsp;150

de St. Pieter .. 97. 'oo. 'O'. '04. '32.nbsp;149

de Pieter en Johanna..............................178

de St. Pieter van Lifco ..........................142

de St. Pieter van Staaden......................134

de Portugal .............. 189, 190,nbsp;219

de Prins Hendrick.............. 96,nbsp;97

de Pijl.........................loi,nbsp;102

r.

de Reformator..................225,nbsp;226

de Roode Fortuyn......96, 97. 'o'.nbsp;247

de Roos ......................................................150

do Ruyter ..................... 96,nbsp;97

de Ruyter frensch......... 132, 136,nbsp;137

s.

de Santa Maria.................102,nbsp;loO

de Schaepherder ......................................7'

de Sillevisscher..........................................'40

de Sleutel ..................................................'06

de Sluische Visscher....... 172, 173.nbsp;215

de Spinder..................... 99.nbsp;106

de Stadt Harlingen..................................I45

de Stadt Rotterdam............ 7'.nbsp;72

't Suyckervadt ..........................................132

de Swaen...................... 97.nbsp;99

de Swarte Arent ......................................138

de Swarte Beer..........................................7'

't Swartepaert ..........................................133

't Swarte Peert ........................................98

de Swarte Ruyter .......... 69, 70.nbsp;99

t.

de Tonneboeyer................138, 148

-ocr page 399-

v.nbsp;Blz.

de Valck........................... Mi

de Vergulde Buys.................. 140

de Vergulde Haringvanger........... 140

de Vergulde PeUicaen............... 150

de Vergulde Roos .................. quot;5

de Vlas wagen..................i4i' '42

het Vliegende Hart................. 60

de Vliegop............. 98. 115, 136. »37

de Vos............................ 120

de Vre(e)de............131. M5. 172. 226

de Vriendschap..................... 227

de Vrundschap.................140. 141

de Vrije Zee........................ i93

w.

de Walcheren......128. 129, 255, 256, 259

het Wapen van Amsterdam 128, 255,

256, 257, 258, 259

Blz.

de Wassende Maan ................. 219

de Waterhondt................. 44. 83

de Winthont....................... 64

de Witte Duyff .................... quot;5

het Witte Lam..................... quot;5

loi, 107, 115

IJ.

d'IJslantsche Boer.

z.

de Zeeridder ...................... 203

de Zon............................ M'

-ocr page 400-

STELLINGEN

I. De handel op IJsland in de 17de eeuw moet worden be-
schouwd als een opportunistisch nevenbedrijf van koop-
lieden in de groote handelssteden der Repubhek, wier
particulier initiatief en persoonlijke relatiën van over-
wegende beteekenis waren.

II. De uitspraak van A. M. Nieuwenhuisen in zijn artikel
„Het college voor de kleine visscherij te Maassluisquot; (Tijd-
schrift voor Gesch., Jrg. 46, 1931), dat er vóór de tweede
helft van de i8de eeuw uit Maassluis geen schepen ter
haringvangst voeren, is onjuist.

III.nbsp;Ten onrechte betrekt Jón Stefdnsson in zijn artikel „Til-
raunar Danakonunga til aö selja Islandquot; (Tfmarit, 1898)
de steden van Overijsel in de onderhandelingen van Hans
Holm betreffende de verpanding van IJsland door koning
Christiaan II van Denemarken.

IV.nbsp;Voor de geschiedenis van de Republiek in de eerste helft
van de i8de eeuw is het archief van den Zweedschen
gezant tc 's-Gravenhage, Frih. Joachim Friedrich Preis,
een bron van buitengewoon groote beteekenis.

V. De „Summarische Deductionquot; (add. ad ms. catal. fol. 69,
Univ. Bibl., Kopenhagen) moet op naam van den jurist
en historicus Hans Gram worden gesteld.

-ocr page 401-

r«-

Äf

vS

-ocr page 402-

VI. De genealogie is een onmisbare hulpwetenschap voor de
economische geschiedenis.

VIL De bewering van J. E. Kroon in zijn proefschrift, „Bijdragen
tot de geschiedenis van het geneeskundig onderwijs aan de
Leidsche Universiteit, 1575—1625quot; (Leiden 1911), dat aan
Leiden de prioriteit van het klinisch onderwijs toekomt
boven Utrecht, is onjuist.

VIII Ten onrechte betoogt A. Giry in zijn werk, „Histoire de
la ville de St. Omerquot; (1877, blz. 276), dat uit „Liber
Miraculorum S. Bertini Abbatisquot;, in de Acta Sanctorum
Septembris II. blz. 597. tot het bestaan van een vasten
handelsweg van Engeland over St. Omer naar Italië kan
worden besloten.

IX Voor de volkstaal van de 17de eeuw zijn de notarieele
attestatiën een betrouwbaarder bron dan de blijspelen mt
dien tijd.

X. In Constantijn Huygens' Hofwijck (uitgave Dr. H. J.
Eymael, Zutphen 1920) moet
ontstraeten in vers 2374
worden verklaard als: sloopen van oude
stadsbuurten.

XI Aan liet in „^fisaga Jóns Ólafssonar Indlafaraquot; (Dr.
Sigfiis Blöndal, Kopenhagen 1908/9) voorkomende
zelufa
ligt het Hollandsche woord sloep en niet zeclooper ten
grondslag.

XII Het gebruik van lichtbeelden bij het onderwijs in de ge-
schiedenis verdient aanbeveling, mits de voorstelling histo-
risch wetenschappelijk is verantwoord.

-ocr page 403-

IF

-ocr page 404- -ocr page 405-
-ocr page 406-

ff- , ■

-ocr page 407-