-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

REYOLÜTIE OF TROUW?

-ocr page 6-
-ocr page 7-

0

Art

EES WOOED ÏM TOELICHTW ÏOOB DE 8EHEE8TE

eenige Predikanten en Ouderlingen der Nederlandsche Hervormde Gemeente van Leiden, s Gravenhage en Dordrecht.

AMSTERDAM, HÖVEKER amp; ZOON. •1879.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Eenige predikanten uit Leiden, 's Gravenhage en Dordrecht, die op kerkelijk gebied tot verschillende nuancen be-hooren, maar zich overigens hartelijk vereenigd gevoelen in de belijdenis van den Christus Gods naar de Schriften, kwamen onlangs samen, om van gedachten te wisselen over hetgeen in den laatsten tijd, naar aanleiding van art. 38, in hunne gemeenten is voorgevallen.

Onder aanroeping van den naam des Heeren en in het bewustzijn van Zijne tegenwoordigheid, kwamen zij tot de overtuiging, dat zij volkomen éenstcihmig denken over de hetee-kenis van dit nieuwe artikel, rakende de aanneming der nieuwe lidmaten in de Nederl. Herv. Kerk, en tevens over de hondiny, die zij tegenover deze bepaling hebben aan te nemen.

Zij gevoelden zich geroepen, in vereeniging met gelijkgezinde broederen Ouderlingen van hunne gemeenten, zich voor de Gemeente des Heeren in de Nederl. Herv. Kerk uit te spreken over hetgeen er geschied is, omdat zij niet voor zichzelven, maar als vertegenwoordigers dier Gemeente gehandeld hebben.

De navolgende bladzijden geven rekenschap van het gebeurde aan allen, die liefde gevoelen voor waarheid en recht.

De Heer der Gemeente zegene hen, die er kennis van, nemen, met Zijne liefde en vrede!

-ocr page 10-
-ocr page 11-

De wijziging van art. 38 Reglement Godsdienstonderwijs, door de Synode der Nederl. Herv. Kerk van 1878, heeft niet nagelaten, vooral in de laatste maanden, die Kerk te beroeren, en in het bijzonder hebben de leden van kerkeraden, Classicale en Provinciale besturen zich genoodzaakt gezien de vraag in overweging te nemen: hoe zij zich persoonlijk en gemeenschappelijk tegenover dat gewijzigde wetsartikel zouden hebben te gedragen.

De Bijzondere Kerkeraad van Leiden heeft het eerst die vraag beantwoord door aan de Synode te verklaren: sdat hij »aan genoemde verandering van artikel 38 geen kracht van

s Wet toekent, en....... ook niet voornemens is om, in voor-

skomende gevallen, zich aan die verandering gebonden te «achten.quot;

De Bijzondere Kerkeraad van's Gravenhage heeft, verklaard; »dat hij zich gewetenshalve bezwaard gevoelt voor de 'sGra-»venhaagsche gemeente de rechtskracht van artikel 38 nieuw »te erkennen, en derhalve zijn voornemen uitspreekt, deze Dwetsverandering ter zijde stellende, de aanneming op de «tot heden gebruikelijke wijze te doen geschieden.quot;

De Bijzondere Kerkeraad van Dordrecht heeft verklaard; sdat hij genoemde wijziging van het oude artikel 38 Regle-Drnent G. O. hcschouwt als niet geschied, en zich overeenkom-xstig die verklaring zal gedragen.quot;

-ocr page 12-

8

En hierbij is het niet gebleven. Van verschillende zijden, uit grootere en kleinere gemeenten, zijn stemmen opgegaan, die het der Synode duidelijk moeten maken, dat een aanzienlijk deel der leden van de Nederlandsche Hervormde Kerk zich om des yetoetcm wil aan die wijziging van artikel 38 niet kan en dus ook niet mag onderwerpen.

Het blijkt dus, dat velen de wijziging van dit artikel van groote beteekenis achten; want een kerkeraad komt er waarlijk niet zoo spoedig toe, om eene kleinigheid, op een bepaald punt, zich te verzetten tegen de hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht in de Kerk, naar welker verorderingen hij beloofd heeft zich te zullen gedragen bij. het besturen der gemeente.

Waarom dan hebben de kerkeraden van Leiden,'s Graven-hage en Dordrecht gemeend op dit punt met de Synode niet te mogen medegaan? Het antwoord op deze vraag ligt voor de hand, wanneer men zich slechts nauwkeurig rekenschap geeft van de beteekenis der wijziging van art. 38, — en het doel van deze bladzijden is dan ook eenvoudig, om eoor de Gemeente, d. w. z. voor allen, die in den boezem der Nederlandsche Hervormde Kerk den levenden Heiland met vreugde

D

belijden als hun Heer, duidelijk te maken welke beteekenis het gewijzigde art. 38 heeft.

Tot nog toe had de aanneming tot lidmaat in onze Kerk plaats adoor een Zeeraar, bijgestaan door éen of meer ouderlingenquot; Geheel in overeenstemming met het presbyteriaal karakter onzer Hervormde Kerk, trad bij de aanneming vooral het wezen en het recht van het ouderlingschap op den voorgrond. Als de leeraar Mjges taanquot; werd door den ouderling, niet slechts bij het voorafgaand sionderzoek naar de kennisquot; van hen, die aangenomen wenschten, te worden, maar juist ook bij gt;gt;de he-lijdenis des geloofsquot;, die zij aflegden, dan wil dit zeker niet

-ocr page 13-

9

heteekenen, dat de ouderling er hij mocht slaan, zonder iets te zeggen te hebben; maar dat hij, namens den kerkeraad, dien hij met den predikant vertegenwoordigde, en dus namens de gemeente zelve, het recht had toe te zien op de belijdenis van hen, die zich ter aanneming hadden aangemeld.

t Is toch zoo klaar als de dag, dat de Kerk oogenblikke-lijk zou ophouden als Kerk te bestaan, indien zijzelve, in hare vertegenwoordigers, onbevoegd verklaard zou worden om te oordeelen over het Christelijk karakter der belijdenis van hen, die tot haar wenscben toe te treden, terwijl men de aannemelingen daartoe ml bevoegd verklaren zou, door aan hen geheel en al het antwoord op de vraag over te laten: of zij in de Nederlandsche Hervormde Kerk tehuis bebooren, ja dan neen! De leeraar mei den ouderling — die twee vertegenwoordigers der gemeente tezamen — hadden tot voor 15 Januari 11. de nieuwe leden, volgens art. 38, niet slechts te ontvangen, maar aan te nemen, en zij hadden er dus over te oordeelen èf er misschien ook reden tot afwijzen bestond.

Nu was, helaas! in vele gemeenten de aanneming wel verlaagd tot een eenvoudig examen in de verschillende vakken, die hot Reglement voorschreef; maar het oude art. 38 verhinderde toch niemand, die bet ernstig met de aanneming meende, om den vollen nadruk te leggen op de belijdenis des geloofs, die de aannemelingen hadden af te leggen; zoodat het nu slechts van den predikant en den ouderling afhing om de ure der aanneming waarlijk ook tot een ure der belijdenis te maken, gelijk dit het geval behoort te wezen.

Wij verzwijgen niet, dat liet, bij den verwarden toestand der Kerk vaak moeielijk was voor de vertegenwoordigers der gemeente, te weten Jwe zij zich in bepaalde gevallen hadden te gedragen; — wij zien niet over bet hoofd, dat predikanten en ouderlingen, die tezamen met blijdschap den Chris-

-ocr page 14-

40

tus naar de Schriften beleden en zich bewust waren te staan op den ptrondslag van de belijdenis der Kerk, vaak onderling verschilden in de opvatting van het gébruik, dat zij van hun onweêrsprekelijk recht ook tot afwijzing van de aan-nemelingen mochten maken; en wij maken er geen geheim van dat ook nu nog op dit punt de gevoefens onder ons verdeeld zijn; maar hierin zijn allen, die in den Christus gelooven als hun Heiland en Heer, volkomen met elkander éenstemmig, dat van het recht der Kerk om te oordeelen over de belijdenis des geloofs van de aannemelingen niet mag afgedaan worden, en dat de ouderling, zoo goed als de predikant, in bepaalde omstandigheden, het recht heeft en dus ook verplicht kan zijn tot de zoodanigen te zeggen ; Gij behoort, blijkens uwe belijdenis, in de Christelijke Kerk niet tehuis, en daarom laat ik, als vertegenwoordiger der gemeente, u in de Nederl. Herv. Kerk niet toe; — ook niet al zoudt gij uwe klaarblijkelijke ontkenning van den eenigen levens-grond der gemeente wenschen te verbergen achter het uitspreken van den Naam des Vaders, èn des Zoons, èn des Heiligen Geestes!

Dit laatste toch zou niets anders dan een onzedelijk spel met woorden mogen heeten; — dubbel ergerlijk in de ure der aanneming, — want de belijdenis van den Naam des Vaders, èn des Zoons, èn des Heiligen Geestes is de korte samenvatting van wat 18 eeuwen lang voor het Evangelie heeft gegolden, en mag dus niet misbruikt worden om samen te vatten wat in den grond op niets minder dan op eene ontkenning van datzelfde Evangelie uitloopt.

En omdat art 38, zooals het nu gewijzigd is, de kerke-raadsleden dwingen zou aan dit onzedelijk woordenspel deel te nemen, daarom juist verzetten zich de kerkeraden van Leiden, 's Gravenhage en Dordrecht daartegen; want met

-ocr page 15-

11

enkele woorden werd het recht der Kerk om te oordeelen, niet over het geweten, maar over de uitgesproken geloofsovertuiging der aannemelingen door dit artikel geloochend, onderdrukt en krachteloos gemaakt, terwijl de ouderling, door den kerkeraad met den predikant afgevaardigd tol de aanneming, nu, bij de hoofdzaak, de belijdenis des geloofs, niets meer zijn zou dan een figurant.

Dat wij hier niet overdrijven zal blijken. Wij lezen toch in het gewijzigde artikel:

«De kerkeraad........ vaardigt tot de aanneming af den

((.predikant.......en éen of meer ouderlingen.

....................

«Bezwaren tegen de geloofsovertuiging der aannemelin-«gen leveren geen grond tot afwijzing op, wanneer zij zich «bereid verklaren, toestemmend te antwoorden op de vragen, «die hun naar art. 39« (dc belijdenis van den Naam des Vaders, èn des Zoons, en des Heiligen Geestes) «zullen worden «gedaan.»

«De aanneming geschiedt namens den kerkeraad door den (.(.predikant.d

Men leze toch wat er staat:

«De kerkeraad vaardigt tot de aanneming af éen ot' meer «ouderlingen met den predikant.quot; Natuurlijk! zou men zeggen, daar zijn juist de ouderlingen voor. Zij moeten namens den kerkeraad tol de aanneming toelaten, of van die aanneming uitsluiten. Ja, maar, zegt hel slot van het artikel, ade ((aanneming geschiedt namens den kerkeraad door dm predi-((kant.ygt; Dus; de kerkeraad moet de ouderlingen mede-a/ww-digen tot de aanneming, waartoe zij niet, maar slechts de predikanten recht hebben, volgens deze verordening.

Is het wonder, dat de ouderlingen der gemeente gezegd hebben : maar op dien grondslag gaan wij niet naar de aanne-

-ocr page 16-

42

ming!? Wie nog eenigszins prijsstelt op het toezen van zijn ambt, laat zich niet door zulk een wetsartikel zijn recht, en door een enkelen tusschenzin het recht der Kerk ontstelen.

Ook, — juist het recht der Kerk, der gemeente!

Want indien de ouderling, de door den kerkeraad daartoe afgevaardigde, geen recht heelt aan de aanneming deel te nemen, dan kan hij wel wegblijven; — dan heeft ook de kerkeraad, dien hij vertegenwoordigt, geen recht zich hierin te laten gelden; — dan heeft ook de Kerk zelve, door den kerkeraad vertegenwoordigd, geen recht tot afwijzing of goedkeuring, maar heeft zij slechts af te wachten wie zich wel als lidmaat in hare boeken wil laten inschrijven. Zóo wordt de Kerk eene weerlooze prooi van willekeur en klerikalisme.

Dat mag niet! Want langs dien weg zou de Kerk zelve medeplichtig worden aan het ondermijnen van haar eenigen levensgrond, door stilzwijgend te blijven toezien, waar het streven openbaar wordt om alle objecticiteit der van God gegeven waarheid uit te wisschen. Door alle eeuwen heen heeft de Kerk beleden, dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is (1 Joh. 4 : 2), dat zij zich met God verzoend iceet door het geloof in den gekruisten maar levenden Christus, en zij mag zich niet stilhouden, of zij zou ophouden de Kerk van Christus te zijn, zoodra men tracht aan deze hare belijdenis alle uitsluitende waarde boven elke andere zich Christelijk noemende beweering te ontnemen, gelijk in art. 38 geschiedt. Indien zij zich neerlegde bij eene wetsbepaling als deze, zou zij moeten beginnen met zelve te loochenen het openharingi-ka-rakter der waarheid; maar zij kan dat niet en zal het ook nimmer doen, omdat zy door eigen levenservaring het woord des Heeren tot Nicodemus heeft leeren verstaan en herhaalt tot allen, die haar geloof ontkennen en bestrijden: Wij spreken, wat wij weten, en getuigen, wat wij gezien hebben;

-ocr page 17-

13

al neemt gijlieden onze getuigenis ook niet aan. (Joh 3 : 11.)

En die dat nu inziet, is om des gewetens wil verplicht zich tegen zulk eene daad van geweld en miskenning van het wezen der Kerk te verzetten. Hij moet tot de Synode zeggen : Ik ga niet mede!

Welnu, dat hebben de kerkeraden van Leiden, 's Graven-hage en Dordrecht gedaan.

Zij zagen, dat het gewijzigde art. 38 den ouderling, d. w. z. niet dien bepaalden persoon slechts, maar den officieelen vertegenwoordiger der Kerk als zoodanig, en dus de Kerk zelve tot een speelbal maakt van de willekeur van den aannemeling, terwijl de predikant, inplaats van als mede-ouderling, hier als alleenheerscher optreedt in de zaak, waarop het bij het afleggen der geloofs-belijdenis aankomt, en zij hebben gezegd: dat is onzedelyk, onchristelijk en onhervormd.

Zij zagen hier tot wet en recht gestempeld, dat iedere uitgesproken geloofsovertuiging goed en in de Nederl. Herv. Kerk op hare plaats is, — immers geen grond mag opleveren tot afwijzing, — indien men slechts bereid is, dus zelfs de stoutste ontkenning te bedekken met den heiligen Naam des Vaders, èn des Zoons, èn des Heiligen Geestes, en zij hebben gezegd: dat is onrecht en verraad; want zoo tracht men met éen pennestreek het wezen der Kerk te veranderen, maar dat kan niet; want: Niemand kan een ander fundament leggen, dan wat gelegd is, namelijk Christus!

Zij zagen, dat de Synode, die bij haar optreden in 1810 uitdrukkelijk, met alle kerkelijke besturen, in last kreeg «de handhaving der leen, en die dus geen recht heeft of ooit kan krijgen aan de leer der Kerk en aan het wezen der Kerk, dat zich uitspreekt in de besliste belijdenis van den Christus Gods naar de Schriften, de hand te slaan, bewust of onbewust, met opzet of gedreven door de zucht om het onver-

-ocr page 18-

14

eeniirbare samen te binden, — zich bepaald vergrepen heelt aan de Kerk, die zij niet beheeracJien mag, maar die zij allereerst geroepen is te dienen.

En daarom hebben zij gezegd: Dat gewijzigde art. 38 bestaat voor ons niet, want de Synode had het niet mogen invoeren, omdat daardoor het recht der Kerk verkracht en het wezen der Kerk vernietigd wordt. Wij zullen er ons dus niet aan storen.

Nu zegt men wel: Dat is oproer! maar wie zoo spreekt, geelt zich geen rekenschap van wal oproer eigenlijk betoekent. Het is juist gehoorzaamheid aan de hoogste macht, de eerste wet der Kerk. Elke kerkeraad is allereerst gehoorzaamheid schuldig aan de Kerk, die hij dient, d. w. z. aan den Heer der Gemeente, die hem geroepen heeft. Ook de Synode staat in dit opzicht met den geringsten kerkeraad gelijk.

Indien nu de Synode recht wil maken wat krom en krom wil maken wat recht is, dan moet zij dat weten en verantwoorden; — maar dan wordt het plicht, d. w. z. getrouwheid aan de Kerk en gehoorzaamheid aan den Heer der Gemeente, voor ieder, die het gepleegde onrecht inziet, te zeggen: Ik ga niet mede, uit gehoorzaamheid.

Dat is geep oproer, geen geweld, geen revolutie; want het is het blijven staan voor het recht, het wezen en den grondslag der Kerk, die wèl kunnen worden geschrapt uit een wetsartikel; maar nimmer kunnen worden weggenomen, zei fa niet door de Synode der Nederl. Herv. Kerk.

En daarom hebben predikanten en ouderlingen van Leiden, 'sGravenhage en Dordrecht, geheel onafhankelijk van elkander en toch in éenen geest, gemeend verplicht te zijn aan de Synode te zeggen: Ziehier de grens van onze gehoorzaamheid! Gij kunt allerlei bepalingen maken tot regeling van de kerkelijke zaken, en wij zullen u daarin volgen, voor

-ocr page 19-

zoover zij het geweten niet raken. Maar als gij meent u een recht te mogen aanmatigen, dat gij niet hebt zoo min als wij; — als gij de Kerk van het fundament, waarop zij staat, den levenden. Christus, meent te mogen overbrengen op een bodem, waarop zij niet tehuis behoort, de subjectieve willekeur, en dat wel terwijl bijna de geheele Kerk u vooruit gewaarschuwd heeft door middel van hare Classicale vergaderingen, dan noemen wij dat verraad en revolutie, en tegenover dat verraad en die revolutie is niet-meêdoen trouw!

De groote vraag is in deze dus niet, gelijk sommigen liet verkeerdelijk voorstellen : Dat art. 38 nu slechts formuleert, wat vroeger jaren lang man tie was; want indien dit zoo ware, zou de beweging waarschijnlijk niet ontstaan en bijna zeker niet van Leiden, 's Gravenhage en Dordrecht uitgegaan zijn. De vraag ; hoe, hij den tegemcoordiyen toestand der Kerk, een kerkeraad zich tegenover moderne aannemelingen te plaatsen heeft, wordt nog, gelijk vroeger, verschillend beantwoord door predikanten en ouderlingen, die overigens van harte vereenigd zijn in de belijdenis van den Christus Gods.

Maar de grond van den tegenstand tegen art. 38 ligt hierin, dat de Synode ons, indien wij het aannamen, dwingen zou het recht te erkennen in de Kerk van hen, die o. i. het wezen en den grondslag dier Kerk bestrijden, en wier recht in de Kerk wij dus altijd moeten en zullen ontkennen, ook al zijn zij feitelijk nog binnen hare muren.

De Synode weet, dat wij verraad zouden moeten plegen aan onze conscientie, indien wij haar hierin volgden, én zij wete dan ook wat zij met ai't. 38 te doen zal hebben, nu het niet slechts door woorden, maar ook door daden haar duidelijk wordt, dat het ons met onze overtuiging ernst is.

En de Gemeente?.. . Zij neme kennis van deze bladzijden, 't Is hier niet om een diepzinnig vraagstuk, maar om een

-ocr page 20-

If)

doodeenvoudige, doch zeer gewichtige zaak te doen. Wie de Kerk, de diep gezonken, maar daarom ie meer op onze liefde en deelneming aanspraak hebbende Nederlandsche Hervormde Kerk liefheeft, hij zoeke het heil voor haar bij den Hser, en hij onttrekke zich niet aan haar lijden. In medelijdende liefde toch werden wij door Hem gezocht, die ons in haren schoot heeft gevonden. Laat ons dat niet vergeten! 't Zal ons bedachtzaam maken ook waar wij strijden, omdat wij de Kerk niet nog dieper wenschen te zien vervallen.

En wat zal het einde zijn? Wij weten het niet en wenschen het ook niet te weten. — Laat ons nu zeggen, want het past op onze lippen, indien het tenminste leeft in ons hart: Nous maintiendrons! Ik zal handhaven! De gevolgen zijn voor den Heer. Goddank! Wij weten dat Hij regeert, en «als Hij regeert is alles wel!»

Dat zal blijken!

-ocr page 21-
-ocr page 22-
-ocr page 23-
-ocr page 24-