I) E R
V O O K
DUUR
UlTtiAVK A. B OH HO FF, LZ. - UKUZKN.
DER
®Ril)i f @ L ^ S L C i ® i K i B«
V O O E
DOOR
UITGAVE A. BOMHOFF, LZ. — NEUZEN.
I.
W ij z e : Wïen Neêrlandsch bloed.
Komt landgenooten ! heften wij
Een blijden juichtoon aan,
En zij dit heug'lijk feestgety
De tolk van ons bestaan.
Verheft de stem uit volle borst
Met blijdschap en gejuich,
Zoodat, èn land, èn volk, en vorst.
Van uwe vreugd getuig! (bis.)
Drie honderd jaren vloden heen.
En Neêrland's vrije vaan Ziet men nog wapp'ren om ons heen,
Fier op haar vrij bestaan;
En 'tvolk, welks voorzaat zoo getrouw
Die kleuren voeren dorst.
Wijst U 't Oranje, Wit en Blaauw, Met trotsche, fiere borst, (bis.)
Den Briel, die stad, haar naam en faam,
Der vrijheids eersteling;
Waar dwing'landjj in 's Prinsen naam
Den eersten stoot ontving;
Haar roemen wij met luiden zang,
Wie ook ons hind'ren wil.
Den Briel, het graf van Spaanschen dwang, Den Briel en één April, (bis.)
4
Daar kneep de fiere watergeus,
Den wreeden Castiljaan ..
De bril van den verwaanden neus,
Om er nooit weêr op te staan; t
Eas klonk, —■ vooral in 't Zeeuwsch gewest,
Den dwingeland ten val,
De vrijheidskreet in Vlissing's vest En in Bnkhuizen's wal. (his.)
Komt! eensgezind dan in den zang
En eensgezind in 't hart,
De hand aan 't zwaard ons leven lang,
Als ons een vreemd'ling tart.
Wij roepen bij de Oranjevaan
De oud vaderlijke leus:
»Steeds blijve Nederland bestaan,
Vivat! vivat de Geus!quot; (bis.)
II.
Wijze: Wij leven vrij, wij leven blij!
Hoera den Briei! Hoera den Briel!
Hoera voor één April!
Toen aan oud-Holland's zandig strand Het Geuzenzwaard met vaste hand, De vrijheid opent in het land,
Voor al wie vrijheid wil.
Lang leev' de Geus! lang leev' de Geus
Die met een moedig hart De poorten breekt, het leven waagt,-Met roer en zwaard den vijand daagt. En met de brandtoorts onversaagd Den Spaanschen trotsaard tart.
Gij Kloppestok! gij Kloppestok!
Wiens hart voor Willem klopt. Gij , die den Spaanschgezinden bloed, De schrik en angst joeg in 't gemoed En in zijn harnas sidd'ren doet,
Gij hebt ze flink gefopt.
En ook een lied, en ook een lied,
Voor d' eed'le Meeuwes Zoon:
Die, met een kloeken moed bezield, Des Spanjaard's laatste hoop vernield. En zoo den Briel voor ons behield, Ja, ook uw daad is schoon !
Maar roemt den held , maar roemt den held,
Een krans voor 'tedel hoofd Van Treslong , onzen waterleeuw ,
Die 't monster van de vrijheids-eeuw, Met Holland's braven, Fries en Zeeuw , De eerste burg ontrooft.
Komt, zingen wij! komt zingen wij!
Het reuzenvolk ter eer,
Waarvan wij allen kiud'ren zijn ,
Komt, bij de vreugde en den wijn, Aan Maas en Waal, aan Schelde en Rijn, Een feestzang tot hun eer.
En komt de dag, en komt de dag.
Dat Vaderland en Vorst,
Ons roept voor 't regt van have en erf. Dan klink' de kreet: »Verwin of sterf. Dat Neêrland's kroost dan roem verwerf;quot; Leef, Land! leef. Volk! leef. Vorst!
111.
Wijze: Die Wacht am Rhein.
JJfia.r stijgt een vreugdekreet omhoog,
Daar schiet een straal uit ieders oog;
Vivat de Geus! vivat de Geus!
Is heden Neerland's zonenleus;
Stemt in dien kreet, mijn Nederland (his.J En klink' die feesttoon voort Tot 't verste strand!
Viert feest, Bataven! blij te moê.
En brengt den vaad'ren eere toe;
Roem vrij de Geus, den fieren Geus, Die Alva's bril nam van den neus; Verbreid dien roem tot 't verste oord, En plant de faam dier dapp'ren voort, Zweert, waar de vreemdling woedt:
»Vrij Neerlandsch bloed!quot;
Gedenkt de dag met vreugdgeschal,
Hoe 't Geuzenvolk voor Brielle's wal Met eed'len, on versaagden moed. De Spaansche dwingland sidd'ren doet. Komt, zingen wij een Geuzenlied, fhis.) En smoort,, mijn vaderland! die feesttoon niet. (his.J
(his.)
(his.)
8
En wen dat lied de borst onttoog,
't Oranje, blanche, bleu omhoog;
Een kreet: hoera! voor Neerland's vlag, üie gansch de wereld wapp'ren zag.
Die vlag, waar elke vaan voor streek, (bis.) Omhoog, omhoog die vlag, die nimmer week. (bis.J
Komt, zonen van dat voorgeslacht Vol heldenmoed en reuzenkracht,
Met geuzenhart en geuzenvuist.
En geuzenbloed dat in ü bruischt:
Vooruit! voor 't dierbaar vaderland, {bis.) De Zeeuwsche leeuw teigt meê, voor vorst en land (bis.)