-ocr page 1-
-ocr page 2-

Bk Moltzer.

Kast % PI. 0

No.29

-ocr page 3-
-ocr page 4-

J

jESCB

MET INI

PALAME

I

-ocr page 5-

J. VAN VONDEL'S

jESCHIED- EN HEKElDfCHTEN.

/ ;y

MET INLEIDEND SCHRIJVEN EN HISTORISCHE TOELICHTING VAN

J. VAN VLOTEN.

I.

SCHIEDAM, H. A-. M. E O E X. A. N T S.

1883.

I

I

-ocr page 6-

Vondel meende, dat de zeeren van dezen tyd zoo diep waren ingeëUert, dat men er wijn en edik in moest wrijven, en den quadtn hun eigen bedrijf levendig voor oogen stellen. Brandt.

Vondel toonde in zoo menig dichterlijk verheerlijkende vermelding van de daden onzer landgenooten, dat hij de grootheid van het tydstip gevoelde.

Bbill.

Ala hem zulke stof voorkwam, was er geen houden aan.

Brandt.

-ocr page 7-

INLEIDING.

Dat ik, bij 't kiezen van rubrieken voor deze uitgaaf van Vondels Dichtwerken, Geschied- en Hekeldichten in eene afdeeling samenvat, zal wel niemand bevreemden Beiden geven ons de levendige indrukken terug, door de geschied-feiten van den dag op hem gemaakt, en weêrspiegelen die, 'tzij in goelijk of ondeugend schertsenden of bijtend hekelenden, 'tzij in hartelijk deelnemenden, vurig bezielden en bezielenden trant. Zij behooren dus rechtens en van nature bijeen, en zullen hier zoo gevonden worden. Vreemder kon het wellicht iemand dunken, dat ik, met de hekeldichten aanvangende, den tot dusver steeds bepaaldelijk als Treurspel b handelden Palamedes de rei daarvan doe openen, al heeft niemand ooit ontkend, dat er scherpen hekels genoeg in zijn verzen steekt, 't Is echter juist, naar 't mij voorkomt, het eenige middel, om tot een doeltreffende opvatting en beoordeeling van 't schoone dichtgewrocht te komen, dat men die voorstelling van een treurspel wal op den achtergrond stelt, en allen voor den willekeurig gekozen vorm laat gelden. Men wordt daardoor al aanstonds tegen de misvatting gewaarborgd, het wezenlijke schoon van 't gedicht voorbij te zien, om slechts de onvermijdelijke gebreken in 't oog te vatten, die het, bij dien vorm, in zijn het heden in 't verloden weêrkaatsenden en bestraffenden inhoud, kenmerken. Het eerste denkbeeld er toe — wanneer men

-ocr page 8-

INLEIDING,

IV

Brandt (in zijn Leven van Vondel) gelooven mag — ging van den amsterdamschen schepen Albert Coenraeds Burg uit, die met Vondel over Oldenbarnevelt koutende hem gezegd had; «maak er een treurspel vanquot;, en toen Vondel het daar nog geen tijd voor vond: «maak het dan op een anderen naam.quot; En zoo deed hij, en koos daartoe de overeenkomstige stof uit de grieksche overlevering, waarbij Palamedes als slachtoffer der treken en lagen zijner vijanden bij 't beleg van ïroje, gelijk de Advocaat van do zijne tijdens het twaalfjarig Bestand, voorkwam. Bij de tooneelmatige behandeling dier stof moest natuurlijk voor ieder, die 't slechts om den laatsten te doen was, veel »van 't geenquot; — naar Brandts uitdrukking — «de grieksche historie eigenlijk betrofquot;, slechts «tot lof en bijwerkquot; schijnen te dienen; gelijk omgekeerd, wie er slechts het grieksch beloop van zaken in opgevoerd wilde zien, hier en daar don zin niet vatten moest, en zich in de voorstelling niet thuis vinden. Als afgerond treurspel kan het dus al aanstonds niet gelden, en is het belachelijk, het uit dat oogpunt te beschouwen, en met veel kunstgeleerd vertoon te — veroordeelen. Vat men daarentegen het eigenlijke doel in 't oog, om, onder schijn der oude en uitheemsche, de inheem-sche nieuwe toestanden en personen in tooneelmatigen vorm te hekelen — gelijk Albert Coenraeds en Vondel dat al koutende overleiden; dan kan men zich, zonder betweterige ergernis, in al 't taal- en dichtschoon verlustigen en verkwikken, dat er zoo ruimschoots in gevonden wordt, en daarbij niet minder de levendigheid van voorstelling en aanschouwelijkheid van teekening opmerken, die het kenschetsen, en evenzeer den groeten meeseer verraden.

Dat dezeindentreui'spelvorm, dien hij hier volgde, zich aan den eenigen hield dien hij tot dusver kende, dien van den zoogenoemden Seneca, spreekt van zelf, en kan hem niet euvel geduid worden; evenmin als men hem de daaruit voortvloeyende tekortkomingen tehoog mag aanrekenen1. Do

1

Aan beide maakt zich Prof. Martin in zyn beschouwingen (S. 321, 222) schuldig.

-ocr page 9-

INLEIDING.

— vraag is alleen, wat hij, die omstandigheid in aanmoiking ids genomen, ons geschonken, op hoeveel schoons en verhevens ide hij er ons in onthaald heeft. En dit is waarlijk niet luttel. ien Deels Vondels nader opzet — de hekeling van Olden-an barnevelts gerechtelijke moordenaars — deels de latijnsche :oe treurspelvorm, dien hij, bij gebrek aan beter, volgde, brachten g , hem tot die lange alleenspraken en over en weêr redeneerin-ler gen, tot dat slotverhaal van den bode en de bespiegelingen de der verschillende reyen, die zijn hekelspel kenmerken, en de de voor de opvoering zoo noodige handeling doen derven. )or Zulk een opvoering — en dat dient men hier wel in't an oog te houden — lag eehter ook nooit in zijn bedoeling; he hij gaf het stuk als he keldicht uit, en als treurspel tij- slechts om te .lezen, en zijn lezers voor het aan Olden-ch barnevelt begane onrecht de oogen te openen. Even be-lar lachelijk als het onder deze omstandigheden is, er een anderen, iet eigendunkelijken maatstai' bij aan te leggen, even onzinnig is ,n- ^ het, den dichter verwijtingen te doen over het dooreenhas-ig- pelen van oud-grieksche en de jongste hollandsche toe-

— standen en gebeurtenissen. De vraag is alleen, of deze in laatste er voor den lezer doeltreffend in veraanschouwlijkt m- en gekenschetst zijn. En dit kan niemand ontkennen, dat en op de dichterlijk schoons wijs, dat in de deels liefelijkste, iel deels verhevenste, deels scherpst en bijtend st, deels ook er vermakelijkst schertsende en hekelende, altijd uitstekende is- poëzy en keurige taal, geschied is. Ter opening en inleiding en van 't geheel zien wij Palamedes Olden barnevelt optreden, »r- die ons kalm en waardig zijn hacheiijken toestand komt schet-lie sen, de lasterlijke aantijgingen zijner kerkeliike en wereldlijke jn. haters weerlegt, en zijn wijs van handelen in staat en kerk-an zaken uiteenzet. Hij wordt door een dubbele rei vervangen, en waarin zijn aanhangers en die der tegenpartij in beurtzang iet optreden, om in de aanschouwelijkste poëzy den stand van uit zaken, en hun wederzijdsohe verhouding te schetsen. Zij Ue maken zich weg bij 't opdoemen van een paar helsche spoken,

gekomen om zijn hoofdvijand Ulysses den verraderlijken

32) toeleg op zijn leven in te Iplazen, en die zich en ons in de

vermakelijkste tweespraak daarover onderhouden. Door

V

-ocr page 10-

VI INLEIDING.

hen in een nachtelijk droomgezicht bewerkt, verlaat Ulysses zijn

zijn tent, om met zijn wapenbroeder Diomedes de tenuit- raad

voorlegging der doeltreffendste maatregelen te beramen, wort

en beider taak daarbij vast te stellen. Een rei hunner vol- teloc

gelingen wisselt hen af, om hot voorbestemmend Noodlot delg

in even ondeugend geestige als kloekgebouwde en vloeiende mine

verzen zijn hekelende hulde te brengen. Onderwijl zijn In

beide verraderlijke krijgsoversten werkzaam geweest, en en a

brengt ons nu de volgende handel, of bedrijf — als hot in vonr

latere uitgaven heette — in de tent van den koninkljjken van lt;

oppervorst Agamemnon zelf, waar, naar aanleiding der trou

reeds ingebrachte schijnbewijzen krijgsraad gehouden, en lt;ler,

elk der deelnemers, in zijn eigenaardig karakter, met de vouv

levendigste kleuren wordt voorgesteld, en in de sprekendste over

taal zich uit; terwijl Ulysses ten slotte gelegenheid vindt, lt;lern

zijn verraderlijk plan der volvoering nader te brengen. inste

Na hun uiteengaan, komen eerst Kalebas en Eurypilus op, reiza

om hun wraakgierig hart lucht te geven, en de beste Ai

middelen tot algemeene verspreiding der kwatongige ge- van

ruchten te bespreken; daarna Palamedes, om zijn bezorgd- digh

beid, door een nachtgerucht gaande gemaakt, te ontvouwen, gesti

en de vijandig gestemde vorsten om hem te beschuldigen; Üvei

terwijl hij, op het lasterlijke getuigenis van Ulysses en weel

Diomedes, vervolgens geboeid wordt weggevoerd. Een rei lijkh

zijner aanhangers heft daarna dien van oudsher terecht zoo de d

algemeen geliefden, bekoorlijken zang aan, ter verheerlijking van

van 't landleven, in tegenstelling van 't zorgvolle staats- hij (

beheer, en den vreeselijken ommekeer waaraan dit op een uitn(

oogenblik blootstaat. Te vergeefs dat vervolgens vrienden hun

en magen zich voor den ten ondergang gedoemden Pala- uitgi

medes in de bres stellen, de grijze en wijze Nestor zijn zijn

bedenkingen tegen de door Kalebas aangedrongen aanklacht digs

inbrengt; niet alleen door de verachtelijke Thersites tegen gebe

hem uitvalt, en Ulysses en Diomedes hem weêrspreken, tijd,

ook het tegen hem bevooroordeelde en opgehitste volk Di

komt zich in de zaak mengen, en doet, op Thersites vraag, al a,

of Palamedes sterven moet, zijn luidruchtig ja hooren. h^ef

Nestor uit zijn ontzetting over dit beloop van zaken, en d'0'1

v

-ocr page 11-

inleiding.

'sseg zijn vrees, dat den Grieken die moord huns trouwsten

unit- raadsmans zuur opbreken zal, en een vierde 1'raaye reizang

men, wordt door Palamedea' landslui aangeheven, om het vruoh-

vol- telooze vroeger optreden van een monstertemmer en ver-

idlot delger aller boozen, als Herkules te betreuren, en den niet

snde minder vergeefschen rouw van een beter ingelichten nazaat,

zijn In den laatsten handel schetst een bode, in een uitvoerig

, en en aandoenlijk verhaal, de tenuitvoerlegging van 't dood-

3t in vonnis en de waardige houding en laatste oogenblikken

jken van den wreedaardig gesteenigden grijsaard na veertigjarigen

der trouwen dienst. De Zeegod Neptunus, Palamedes voorva-

, en der, komt dan zijn broeder Oates al de ongevallen ont-

t de vouwen, die zijn moorders toeven, en Priam en Hekuba zich

dste over den Troje welkomen onderlingen tweespalt en broe-

ndt, dermoord der Grieken verblijden, terwijl een, met hen instemmende, verrukkelijk schoone trojaansche Maagden-

op, reizang het geheel sluit.

este Afwisseling en verscheidenheid genoeg — gelijk men ziet —

ge- van verzen en dichtschoon, al naar den aard der omstan-

rgd- digheden en de verschillende karakters, die ons voor oogen

^en, gesteld en sprekende of handelende opgevoerd worden.

:en; Overal staat daarvoor den dichter do keurigste taal, de

en weeldrigste rijkdom van beelden, de levendigste aanschouw-

rei lijkheid van zegtrant, en — al naar 't vereischt wordt —

zoo de deftigste of lustigste maatslag ten dienst. Het verschil

:ing van gemoedsaard, zoo ten goede als ten kwade, is er

atg- bij elk der optredende personen, waar zij voorkomen,

een uitnemend volgehouden, en niemand, die bij de woorden

den hun in den mond gelegd, behoeft te twijfelen, van wien deze

ila- uitgaan. De hollandsche kerk- en staatspartijen zijner dagen

zijn zijn er, in hun verschillende woordvoerders, met de leven-

icht digste verven, de kenneljjkste trekken geteekend, en het

gen geheele tafereel geeft het aanschouwelijkste beeld van den

:en, tijd, waarin het, onder griekschen schijn, in Holland speelt,

•olk Dat men, bij 't verschijnen, onder den griekschen mom

lag, al aanstonds de verschillende hollandsche gelaatstrekken

■en. heeft zoeken te bespieden, er, naar men meende, door den

en dichter onder verheeld, laat zich denken. Bij de hoofd-

vit

i

-ocr page 12-

inleiding.

personen moest dit trouwens zeer gemakkelijk vallen, en bij andere had men de keus tusschen meer dan een, en de dichter zeker van den aanvang af minder bepaalde personen, dan lieden van dezelfde of overeenkomstige gezindheid op 't oog. In dien zin moet men dan ook den «sleutelquot; opvatten, hier — naar Brandts aanteekeningen — bijgevoegd. Aan diezelfde aanteekeningen, in een van hem herkomstig handschrift, ter koninklijke boekerij, te vinden, is ook de onder den text, op verschillende bladzijden gegeven toelichting eeniger versregels ontleend, gelijk ze ook in vroegere uitgaven van 't stak (sedert 1705), met nog enkele andere, voorkwamen1. Hier hebben wij echler gemeend, ons tot de zijne te moeten bepalen, daar van de overige de inhoud minder vertrouwd en verantwoord is.

Wat de zaak zelve betreft, had Prins Maurits naar den welwijzen raad van zijn frieschen neef en schoonbroeder geluisterd: «Uwe Exc. hebbe te bedenken, indien wat exorbitants, dat ik niet verhopen en wil, kwam te gebeuren, dat het by de gantsche werelt Uwer Exc. alleen soude geweten wordenquot;, hij had zijn naam voor een leelijke smet gevrijwaard. Hij deed dat echter niet; doch 't ware zeker onbillijk, hem werkelijk alleen, hem zelfs in de eerste plaats voor Oldenbarnevelts dood aansprakelijk te stellen. Kerkelijke en wereldlijke haat en partyschap brouwden het meeste kwaad, en deden den man, ais «landverraderquot; sterven, die ter goeder trouw en om's Lands beste — naar zijn inzicht — de oppermacht der Staten elk in den zijnen, en ook over de kerk, had voorgestaan, en die in al zijn doen en laten geen ander beginsel kende, dan de inspraak van zijn «oprecht gemoet voor het Lant, Sijne Excellentie, en de Religiequot;, en die een even «vroom patriotquot; stierf, als hij altijd geleefd had.

vin

v. VL.

1

Zie daarover de nauwlettende uiteenzetting van Dr. Penon, in zijne Historische en bibliografische Beschouwing oyer Vondels lielcel-dichten (Groningen, 1874). bl. 173 en v. v. Hij de uitgaaf der kleinfaftj Hekeldichten komen wij vanzelf op dit vraagpunt terug.

-ocr page 13-

J. VAN TONDEL'S

PALAMEDES

of

VERMOORDE ONNOOZELHEIT;

HEKELEND TREURSPEL.

Nunc cassum lumine lugent. (Zij betreuren hem, nu hij dood is).

VONDEIj — Geschied- en Hekfitucmten I.

-ocr page 14-

inleiding.

personen moest dit trouwens zeer gemakkelijk vallen, en bij andere had men de keus tusschen meer dan een, en de dichter zeker van den aanvang af minder bepaalde personen,

dan lieden van dezelfde of overeenkomstige gezindheid op 't oog. In dien zin moet men dan ook den «sleutelquot; opvatten, hier — naar Brandts aanteekeningen — bijgevoegd. Aan diezelfde aanteekeningen, in een van hem herkomstig handschrift, ter koninklijke boekerij, te vinden, is ook de onder den text, op verschillende bladzijden gegeven toelichting eeniger versregels ontleend, geljjk ze ook in vroegere uitgaven van 't stuk (sedert 1705), met nog enkele andere,

voorkwamen1. Hier hebben wjj echter gemeend, ons tot de _ .

zijne te moeten bepalen, daar van de overige de inhoud 1—f /\ minder vertrouwd en verantwoord is.

Wat de zaak zelve betreft, had Prins Maurits naar den welwijzen raad van zijn frieschen neef en schoonbroeder geluisterd: »Uwe Exc. hebbe te bedenken, indien wat exorbitants, dat ik niet verhopen en wil, kwam te gebeuren,

dat het by de gantsche werelt Uwer Exc. alleen soude geweten wordenquot;, hij had zijn naam voor een leelijke smet -frpi n gevrijwaard. Hij deed dat echter niet; doch 't ware zeker ' onbillijk, hem werkelijk alleen, hem zelfs in de eerste plaats voor Oldenbarnevelts dood aansprakelijk te stellen.

Kerkelijke en wereldlijke haat en partijschap brouwden het meeste kwaad, en deden den man, als «landverraderquot;

sterven, die ter goeder trouw en om's Lands beste —

naar zijn inzicht — de oppermacht der Staten elk in den N u

zijnen, on ook over de kerk, had voorgestaan, en die in al zijn doen en laten geen ander beginsel kende, dan de 0

inspraak van zijn «oprecht gemoet voor het Lant, Sijne Excellentie, en de Religiequot;, en die een even «vroom patriotquot;

stierf, als hij altijd geleefd had.

vin

v. VL.

1

Zie daarover de nauwlettende uiteenzetting: van Dr. Penon, in zijne Historische en bibliografische Beschouwing o^erVondels Hekeldichten (Groningen, 1874). bl. 173 en y. v. Bij de uitgaaf der kleinen) Hekeldichten komen wij vanzelf op dit vraagpun*; terug.

-ocr page 15-

J. VAN VONDEL'S

5ALAMEDES

of

VERMOORDE ONNOOZELHEIT;

HEKELEND TREUKSPEL.

Nunc cassum lumine lugent. (Zij betreuren hem, nu hij dood is).

i

\

ONOEIj — Gescmikd- en Hekfi.dicmten I.

-ocr page 16-

K L I N C K E R T

't En leed geen zeven jaer, of Palamedesquot; schaêu By nacht do tenten ging der Rechteren doorwaren: Die resen op verbaest met opgeresen hiiyrea,

En sagen daer een' Bohim mishandelt blond en blaeu.

Zijnbaerthing dick van bloed; sijn keel was schor en fiaeu ))Wie komt ons riepen sy, «in 't duister dus vervaren?quot;' By toortslicht, sprack hy, ick uw straf lees uit dees blrren. Die mijne onooselheyd ten roove gaeffc aen 't graeu.

Sy sidderden van schrick; sy vlooden niet maar vloogen. Dan ginder dan. dan weêr hier, voor 't branden sijner oogen; Hy stapt' hen na, en liet een bloodvleok waer hy trad

Totdat de schemering des dageraeds, ontloocken, D'angstvalligheyd verdreef van 't naer en ijslijck spoocken En vond de vaderbeuls door 't knagen afgemat.

1 Naar de uitgave van 1625.

-ocr page 17-

KLINCKDICHT1.

leedt geen zeyen jaer, of Palamedes achaêu 's naohls do tenten van zijn reohteren doorwaren, ijzende verbaest met opgerezen haren,

schim vernamen, straf mishandelt, blont en blaeu.

baart hing dick van bloet: de keel ging schor en flaeu; pen: «och, wie komt ons mat een toorts vervaren?quot; rack: »ick ben 't, en lees uw vonnis uit dees blaren, mijne onnoozelheifc ten rove gaeft aan 't graeu.

derden van schrick: zy vloden niet, maar vlogen, iuder heen, dan hier, voor 't branden van zijne oogen. staptze na, en liet een bloetvleck waer hy tradt;

it het schemerlicht, in 't Oosten opgeloocken, stvalligheit verdreef van 't naar en ijslijck gpooken, vadermoorders vondt van 't knagen afgemat.

l!' de verbeterde lezing van 1652.

3

-ocr page 18-

T H E O K R Y T;

Waer ia de danckbaerheit te vinden? Voedt wolven op: voedt honden op, Op datze u fel verelinden.

4

-ocr page 19-

BERECHT

AAN

PALAMEDES BEGUNSTELINGEN».

Wie, tot staet en ampten beroepen, zich poogt te quy-ten voor het gemeene beste, zet goet en bloet in de weeg-Bohale om het gemeene beste: want naerdien de weg ter deught, ten opzicht der boozen, die zich doorgaens tegens de vroomen en oprechten kanten, steil en moeielijok valt, wort die baen vaa weinigen gezocht, weiniger bewandelt. Hierom munten deughtzame en dappere mannen boven anderen uit, en worden van de gemeente bemint en geëert, zoo lang zy van hars vaderen en voorstanderen gezont oordeelt. Hier tegens kanten zich doorgaens baet- en staetzuchtigen, die hun hyzonder nut boven de gemeene welvaert stellen, en, om alle hinderpalen weg te nemen, der vroomen naem en faem pogen hatelijk en verdacht te maken; het welck, dewijl hun hier toe stof ontbreekt, niet kan uitgewrocht worden, zonder slincke afwegen van bedrog en gewelt in te slaen. De menschen, die hot meeste deel licht geloovigh en onwetende zijn, en op menschen steunen, óf nuts halve, of uit zucht, dien of dezen toegedragen, laten zich licht en los misleiden van vermomde en be-driegelijcke voorgangeren, en noch te lichter, als er zaecken onder gemenght worden, die het heilige betreffen, onder welcks momaenzicht booze Heidens (ik reppe van geene Christenen) wonderlijck hunne personaedjen hebben gespeelt, en, ten bederve van vroome raetsheeren en wis-peltuurige gemeente, treffelijke winsten gestreecken. Doch gelijck het de reohtvaerdigheid eigen is, verdruckinghe te

1 Mede naar de lezing der verbeterde uitgaaf ran 1652.

, 5

-ocr page 20-

— 6 —

]ijden; zoo is haer oock tot eenen troostelijcken loon toe-geloght, dat haer onnoozelhoit niet onderdruckt blijft, maer By alle eerlijcke nakomelingen doorbreeckt, in waerde gehouden en geviert wort. Onder d'overouden kan hier van gotuighen do Griecksche Palamedes, hier op het Neder-duitsohe tooneel te voorschijn gebroght. Want nadat hy zoo sohendigli, onder deoksel van het oogli naer den vyant gewent en penningen genoten te hebben, by het gemeene volek in den haet gebroght, en door Agamemnon en Ulysses, tot eene onvergoêbare schade en bederf van geheel Grieckenland, vermoort was, heeft zijne onnoozeJheit en oprechtheit, na het verdwijnen der logenen en lasteringen, hoe langer hoe meer ter schande en verstroyinghe zijner vyanden doorgebroken, geljjck de zon, die, na het verstuiven der nevelen en dampen, opklaert, en te voorschijn komt; als dit vaers zegt, dat de Zeegodt

Collectasque fugat nubes, solemque reducit;

dat is:

De woleken wechjaeght, die van overal vergarer,

En weêr met zonneschijn den Hemel op doet klaren.

Zonder dezen troost en belooninge zouden de vroomen, die, gelijk pylaren, de staten der werelt, en de burgerlijcke gemeenschap noch staende houden, en onderstutten, dick-wijl onder den last der aenvechtingen, voor het gemeeno beste uit te staen, bezwijeken; daer zij nu, hier door ge-sterekt, noch menigmael dc stormen en onweders van het opgerockende graeuw manhaftigh en met eene wonderbare standvastigheit uitharden. Sokrates diende van outs ten spiegel zijner eeuwe; want hy valschelijck beschuldigt, als een die vreemt van de Griecksche Goden gevoelde, trooste, naer Xenofons getuigenis, zich zeiven aldus met Palamedes; Hier benepens troost my Falamedes, die een zelve doot als ick gestorven is; wa?it hy beschaft nu schooner lofzangken dan Ulysses, die hem onrechtvaeriigh om het leven hro.jht. De navolghende tijden zijn hierom niet luttel gehouden in de doorluchtighe pennen des historieschrijveren, en de trompetten der dichteren, uitbreiders van de gedaohtenisse

C

-ocr page 21-

der naemhaftige helden, die door hunne verwoiven eer, en onsterflijken naam en faem, de nakomelingen ter deaghf; aenprikkelen, wanneerze over weegen, hoe

Voor d'overwonne deught men wieroookgeuren queeckt, En elck van zulck een' helt en Godt op aerde spveeckt.

Toen mijn tooneelyver blaeckte om een lofwaerdig voorbeeldt gelukkigh uit te kiezen, schoot my ter goeder uure Palamedes in den zin ', een man zoo naenohaftigh by Griecken en Latijnen. Diogenes Laërtius getuight, in Sokra-tes leven, dat Euripides, die wijze treurspeelder, zijnen Palamedes ten tooneele voerende, Athene de moordadig-heit, gepleeght in hot ombrenghen van Sokrates, bedeok-telijok verweet; gelijck Filostrates, in Palamedes leven, die zelve verwijtwoorden, doch een weinigh breeder aldus gedenokt:

Ghy hebt, o Griecken, fel gestooit.

Den zoeten nachtegaal vermoort,

Een Zanggodin, in all's verzocht En wijs, die geen verdriet aenbroght.

Ghy hebt, geblintdoeokt altematl Door d'onbeschacmde loghentael Eens wreên tyruns, en zijne nuck,

Bedreven zulck een schendig stuck.

Daer hebt gy een heerlycke getuighenis gehoort van Pa-laniedes wijsheit, levendigh in het Grieckech uitgedruckt door dien goddelijckcn bynaem en titel PAXSOPIlÜN; gelijck Xenofon, Sokrates leerlirgh en tijdgenoot, hiermedo overeenstemt, in het vierde boeck der Gedenkwaerdige Zaecken , daar Euthydemus dit spreeckt: JJaer hebt ghy niet gehoort van Palamedes rampzaligheden, tan wien zy alle ree-men, dat hy, om zijne wijsheit benijt, door Ulysses omghekomen

1 Ce lezing der eerste uitgave is hier wel zoo aardig: „Als mijne treur-zangeies tochtig was, om yet wat treffe ijcx te rijmen, zoo heeft ze Paiamedes uitgfpiekt, een man die by Griecxscl e en Latijnsche Echrijvers zoo hoogli g». roemt wortquot;.

7

-ocr page 22-

is? De zelve Xenofon zeglit, in zijn tiende boek van de Jaght, dat Palamedes, geduuronde zijn leven, zijne tijtgenoo-ten in wijsheie verre te boven ging. 's Mans rechtvaerdigheit en onnoozelheit blijoken niet min als zjjne voorziohtigheit, geljjek wy airede aenwezeu: en Filostrates, in Apollonius Tyaneus leven, voert Thespion, eenen oversten der schoolwijzen, in zijn gespreek van de Rechtvaerdigheit, aldus in; Wanneer ick by my zeiven overhgghe, wat Palamede» voor Troje, en Sokraies l' Athene overquam, dan dunckl my, dat de Rechtoaerd iff heit by de menscken qualijck onthaelt wort: want deze allerrechtvaerdigsten zijn met de hooffde onbillijck-heit bejegent, ja, alleen op vermoeden van schelmstucken omghe-hroght, toen men tsgens recht het oordeel over hen velde.

Virgilius, in het tweede boeck van zijne Eneade, getuigt 'er dit af:

Misschien quam u de naem van Belus neef ter ooren. Vorst Palamedes, wijt befaamt, van rijck lot rijck, Dia, om gedicht verraet, op overschendigh blijck, Onschuldig wert ter doot, in 't Griecksche heir, verwezen. Om 't afracn van den krijgh: nu wordt de helt geprezen, En na zijn doot beklaeght.

Niemant kon dan dezen helt met den allerminsten schijn van eenighe boosheit en meineedigheid betichten, veel min aldus met reden over hom roepen:

Dees heeft zijn Vaderlant om gout en geit verkocht, Zijns meesters erfrijck aen een' maghtigher gebroght. Een wet om loon gesmeet, en wederom gebroken.

Wy komen by Ovidius, in zijn Herscheppingen, daer Ajax Ülyases dit te kaeuwen geeft;

D'onzaelghe Palameed met recht moght wenschen me, Dat noit Ulysses waer getoghen over zee;

Hy zou gewisselijck op,dezen dagh noch leven.

En had, zoo valsch betight, den geest niet opgegeven; AVicn d'overtuighde en al te wrockende Ithakees Opdichte 't loos verraet, en endelijck bewees 8

-ocr page 23-

[e 't Gedichte schellemstuck, ontdeckende de gaven,

0- En 't gout, dat hy 'er zelf te voren liet begraven.

it

[t Voorwaer Nazo heeft, naer mijn oordeel, dit geestig te

l8 pas gebroght, dewijl dit aertsschelmstuk eigentlijck tot de

1- herscheppingh of verschuppinge behoort. Diktys de Kre-i; tenzer, die den Trojaensohen oorlogh zelf bekleedt, en in ir Punische talo beschreven heeft, gedenckt, in zijn tweede xt boeck, beide deze deughden van Palamedes met die woor-t: den: Alzoo is dees uitnemende en in den leg her aengenaeme k- man, wiens raet en vroomheit mil vruchteloos waren, schen-e- ' digh omgehrcght, toen hy omringht was van zulcken, dien het

allerminst hetaemde. ])e Frygiaensche Dares zegt, dat Palast medes, door Alexanders of Paris' bant, vechtende omgekomen is; maer dit is ongeloofn aerdigh, dewijl hy hier in van het gemeene gevoelen afwijckt Roept men, dat Dares i in dien Oorlogh tegeuwoordigh was; wy stellen 'er Diktys

tegen: liet is ons genoegh dat Dares hem al'maelt wijs, manhaftigh, en lieflijck, en getuigt, dat d'Argiven in den h'ghor Palamedes weetenschap, billijokheit, en zachtmoe-digheit betreurden. Oock is 'er weinigh «en geleghen, dat weinighe schrijvers oneens zijn in de wijze van zijne doot; dat, naor Pausanias zeggen, Ulysses en Diomedes beiden hem verdroncken, of, zoo Dikiys aentekent, die beide hem in eenen put steenighden. Wat'er van is, Ulysses en Diomedes worden, naer het algemeen gevoelen, voor de schelmen gehouden, die dezen aenslagli brouwden, ver-T' dichten, en uitvoerden: waer by aenmerckens waerdigh is het geene Diktys niet verzwijght, dat er waren, die wel zegghen dorsten, hoe Agamemnon niet onkundigh was van dezen aenslagh, uit liefde ter veldheerschappye, en omdat de meeste menighte van Palamedes begeerde geregeert te i worden, en openlijok uit zeiden, dat hem het opperste gebiet toequam Dezelve Dikiys schrijft elders, dat alle Griecksche vorsten Agamemnon vervloeckten, en van hem afweecken, naerdien hy Apollos Priester Chryses zijne dochter, by hem misbruikt, weighorde, en oock dewijl lllysses en Diomedes, niet zonder Agamemnon's raet, Palamedes, ia den heire II 9

1

-ocr page 24-

zoo bemint en gezien, om hals broghten. Noch stael; ons waer te nemen hetgene Uares bybrenght, dat Palamedes, geduurende het bestant, den vorsten verscheide reizen aendiende, das Agamemnon niet waerdigh was veldoverste te weezen. Maer of iemant zich verwonderde, waerom Homerus dezen vader des vaderlandts zoo stilzwijgende voorbygingh, die moet weeten, dat de Poëet hier toe noot-zaeckeljok gedwongen was om zijnen doolenden Ulysses niot te brantmercken; waerom Filostrates, in Apo'.lonius leven, met recht zeght, dat Palamedes geene grooter vyan-den hadde dan Ulysses, en Homerus, dewijl d'een hem lagen leide, waer door hy omquam; en d'ander niet waerdigh achte zijnen lof aen te roeren. Wat onheil sedert om Palamedea doot den öriecken over den hals quam, ge-denokt Diktys de Kretenzer in zijn zesto boek, Hyginius in zijn 110e Hoofdstuk, Euripides in zijne Helene en Elektra, Seneca, de Latijnsche treurapeelder, in zijnen Agamemnon: ik zwijge, dat Xenofon, in zijn tiende boeck van deJaght, uitdrukkelijck de Goden, ter wraecke van dezen doorluch-tighen mans doot, invoert: alzoo dat de Pelasgen met recht klagen moghten:

Maer sedert Tydeus zaet.

En snoode Ulysses, tuck op alle schelmeryen,

Bestonden Pallas kerck en heilighdom t'ontwyen,

Daer ïrojes heil aen hing, en ruckte 't uit de kerck, Toen 't looze moortgheweer de slotwacht viel te stercir, En zy 't geheilight beeldt, de huif en kuische banden Der goddelijke maeght, met hun bebloede handen Aengreepen; — van dien tijt ontzonck den Grieck de moedt De voorspoet keerde hen den neck toe, heel verwoet; Ons krijghsmacht kreegh een krack, en entlooze onghevallen, En dees Godin vergramt een' weêrzin in ons allen,

Waer van Minerve zelf geen donkre teeekens gaf.

Na het omkomen van dezen naemhaftigen helt, bestelden Achilles en Ajsx zijne assche en gebeente ter aerde, op den oever van Eolië niet verre van Troje: wy houden in dit treurspel zijne uitvaert in Beotië, in de kerek, daer 10

-ocr page 25-

— -11 —

men by het overout orakel van Themis te rade gingh. De reden waorom wy hier d'uitvaeit vieren, bestelt ons Filo-Btrates, zeggende, dat die van Eolië Palameden eene kapel en pronckbeeldt toewijden, daer d'inwooners op zijn jaer-getijde te zamen schooiende, den Goden offeranden, te zijner gedachtenisse, toebroghteii; waeiom de Mesopische trearspeeler -wel te recht in zijne Andromache zinght;

De tijt heeft nimmer wechgenomen Den naem en 't overschot der vroomen:

Want na dat zy zijn overleên Blinkt hunne deught voor ieder oen.

[In de eerste uitgave liet Vondel hierop nog volgen, wat ook in deze niet ontbroken mag;]

Maer wy vallen mogelijck don lezer verdrietigh met al te lang eene voorrede, en zeggen noch, om kort te maken, dat, indien den letterkundigen hier in yet vreemts of on-gerijmts voorkomt, die sal weten, dat wy ons daer in gedragen hebben na het letterkunstigh beslayt daervan wettelijck t' Amsterdam by eenige dichters gemaeckt. En wat de spellingh belanght, alzoo ons besluit daervan niet en rept, eu dit in elx vryheit staet, soo hebben wy meest den gameenen sleur gevolglit, uitgezegt in weynige dingen, overmids wy ons tot nochtoo noyt ons eelven daer in hebben konnen voldoen, oock achtende dat er soo veel niet aen gelegen is, als, met verlof, zich sommigen wel inbeelden. In Èrankrijck hebben eenige geesten de spellingh willen hervormen, en juyst schrijven gelijck men spreeckt; dan sy sijn niet gevolgt geworden van de treffelijckstö schrijvers, die ongetwijftlt gewichtige redenen daertoe gehad hebben; en kon men hier af yet sekers besluyten, soo wast van noode datter een tweede Kadmus verrees, die meer letters vont, en het AB verrijckte: wy moegten vooreerst de Grieckache Eta en de Deensche oe invoeren; daartegens moght men eenige letters verwerpen. Maer, help Hercules! soo voortgaende zou men het eene volck tegens het ander op de been helpen. Wat kon hier uit H

-ocr page 26-

een letterkundige strijt ontstaen, veel bloediger als oyt het gevecht was van de Centauren! En Luciaen had tref-felijoke stof om dit pleyt te beschrijven; ick zwijge, datter licht een scheuringe te wachten stont tusschen poëten en poëten, tot nadeel van 't gemeen lichaem dor dichteren; insonderheit als men soo regelrecht tegens malkanderen acnliep, gelijck by exempel geschiet in 't geschil van de Z, die by sommige zooveel doet als dubbel S, het wclck zy meenen met de Griecksche letterkunst te konnen verdedigen, dat andere ronduit lochenen, roepende: of het schoon met die letter by de Griecken soo gelegen is, datse nochtans by ons niet meer geit als een sachte S, versterekende dit voorstel met de schriften van Coornhert en Spiegel Maer hola! 't is laugh genoegh om de geyten wol getwist, laet ons liever hooren, wat Palamedes te seggen heeft.

•12

-ocr page 27-

INHOUDT.

Palamedes, de zoon van Nauplius, koning van Eubea, teas, door zijne langduurighe en gelrouice dieniten, en uilsteeckende wijsheil, tot zulk een aenzien en grootaMhaerheit gesteghen y j Griecksche vorsten, en koninghen-gebrceders, dat er zonder zijnen ra et niets besloten wiert, en de gewichtighste zaecken op zijn wackerheit en ervarenheit rusten: maer dewijl ht/ gestrengh en onbuighzaem wai, in het voorstaen van der vorsten en steden hoogheit, hanlvesten, en gerechtigheden, kost ny het zoo naeu niet passen , of Agamemnon liet zich voorstaen, dat zijn eer en hoogheit door het gezagh van dezen man eemgsms gequetst, cf niet naer den eisch gevordert toert, waer door hy eenen afkeer van hem kreegh; het welde de priesters en wichelaers, en boven al Kalchas, mtrekende, zoo poogden zy dien onlust by Agamemnon te voeden, naerdien zylieden zich m zaecken, den godtsdienst en het heiligdom betreffende, met weinig geraecH vonden. Palamedes evenwel liet niet na, den koningh van Mycenen te believen, in al wat hy, behoudens eer en eedt, vermoght; gelijck hy, onder andere goede diensten, bevorderde, dat hem de veltheerschappye, en het opperste beleit van den optocht naer Troje, met gemeens stemmen wert opgedragen, bedert geviel het datt Ulysses, om van den optocht ontslagen te blijven, en zijne Penelope niet te derven, zich kranckzmnigh veinsde, en het dorre strant ploeghde, waer over hy van Palamedes (die Telemaech, des ploeghers zoontje in de vore leide, het welck de vader mij de te quetsen) achterhaelt en ontdeckt wert. Ulysses schalckheit aldus ten toon ges telt, zco nam hg hier uit stof Palamedes te haten: en sedert naer Trace gezonden, om graen voor het leger te halen, en ledigh weder gekeert, zoo wert Palamedes derwaert cftstiert, die met 13

-ocr page 28-

_ u —

geladen schepen afgevaerdight, hel heir spijsde, en prijs behaelde. Nav) UUjsses wrock toen in eene openbare vvantschap uitherstende, dool hilsle den gesteurden Aqimemnon, die nu naer meer gezaghs godl, of d'opperste hoogheit slant, noch feller op, met hulpe van d'eer* Kalchas, en andere bael- en staetzuchligen, voorwendende dat ooghe ü'Eubeèr niet anders zocht als de hoeren van Argos te verschup- over pen, e/i Achilles Ier vellheerschappye in te dring hen , en te hvnn verheffen. Toen nu de vorsten en krijgsoversten, gedurende het bestant, hierover gedeelt waren, en allerhande achterdocht onder de lichtgheloovighe en domme gemeente uitghestroit, het voick gehlinldoeckt en beqvaem was, om een loghen voor waerheit,

vatsche voor oprechte munle te ontfanqhen; zoo brouwen Ulysses en Dirmedes, niet zonder kennis des velt herren, eenen aen-slagh om, glimpelijck, en onder schijn van recht. Palamedes van kant te helpen, op deze wijze, tien broght door Agamemnon te weghe, dat Palamedes van legerplaetse veranderde Toen Ulysses des anderen dneghs zekeren schat van goude penninghen hadde laten begraven, ter stede daer Palamedes eerst zijne tente spande , zond hy eenen Trojaen, zijnen gevanghen, met eenen brief, om dien heimeljck aeu Palamedes te bestellen;

maer dees teert by Diomedes, die op hem paste, onderschept,

om hats gebrocht, en in den vollen krijgsraet gesleipt, en de brief daer gelezen, waerin Priam melde van het gezonden geit,

en hem steef tot het voorgenomen verraet. Het meeste deel der vorsten ziende 's vijants hant en zeghelringh, die kunstigh nagebootst waren, hielden het verraet voor bekent, te meer, dewijl het volck hier al eene wijle over gemompelt hadde: eeyiige heeren twijfelden, eenige wisten beter; en naerdien het krakeel aengroeide, zeide Ulysses, men most hel niet eer gelooven vóór dat men het stuck hadde onderzocht, en de penninghen, in den brief gemelt, bt/ den gedachten gevonden. Dit besloten, en de begraven schat opgegraven, wert Palamedes in hechlenisse verzekert, zijne d.ootvyanden tot rechters gestelt, doch ter bede Nestor hier by gevoegt. Toen de rechters over dit vonnis zaten,

quam Kalchas, geslerckt met het opgehitste graeu en de krijghs-Iteden, wien men dezen beschuldigden (na dat de gemeente zijne dnot stemde) overleverde, die hem , als eenen openbaren verrader, uitleiden, en steenighden. Oates, de jonger zoon van 14

1

-ocr page 29-

— 15

Nauplius, met rouwe getroffen^ toen zijn broeders onschuïdighe doot hem verhaelt teas, valt klachtigh aen Neptuin, den Zeegodin die, het hooft ien golven uitdeeckende, hem trooit met d eere die het lijck des dapperen helts volgken zal, en hem voor ooghen stelt, wat plagen Grtecken en den vadermoordenaren over het hooft hangen. Die van Troje vieren ovc, de doot van hunnen vyant Palamedes. Het tooneel is voor Troje.

15

-ocr page 30-

pebsonaedjen.

Palamedes, Johan van Oldenbarnevelt1.

Reien van EueEëRS, Arminianen; Ithakoizen en Pslopo-

nezers , Oommaristen,

Megeer , Burgemeester Paeu.

3isyfus, Ant. Buyck.

Ulysses , Fran^uis van Aersen.

Diomedes, Bu/jo Muys van Holy.

Eurypyi.us , Feslus Hommius.

Schilt wacht.

Agamemnon, Prins Maur /.s.

Nestor, Be raetsheer Junius.

Ajax, Prins Frederick Hemtrick.

Oates, De heer van der Myle.

Tersites , O. B. van Santen.

Kalciias, Johannes Bogerman.

Bode.

Neptuin.

Priam , Coninck van Spanjen,

Hekuda.

Rei van Trojabnsche Maeghden.

T

Atreus , Prins Willem i

:

16

1

„Deze personagiën in Palaraedes zijn my weleer gegeven.quot; Btanlt. Verplijk echter nog dm volgenden „Sletttelquot; van zijne liaud.

-ocr page 31-

SLEUTEL VAN PALAMEDES.

Om 't wit en ooghmerck van Palamedes' Treurspel t'ont-vouwen staat hier vooral te weten, dat wie hier neuawija in alle personadiën, vaarsen, en woorden, gtheymenissen wil soecken, zigh zal bedroegen vinden. Want de dichter heeft in zijn treurspel versoheyde saiiken gebroght, die geen gemeenschap met de saacko van Oldenbarnevelt hadden, maer den Giiecksohen Palamedes geheel eigen waren, en tot cieraadt dienden of tot schaaduwen, daar hy 't waate wezen des mans door soght te verbergen Palamedes moght hier Oldenbarnevelt niet in alle deelen en punten gelijck zijn, opdat men, duor die ongelijckheit, de gelijck-heit, die er was, te min zou zien.

Twee persoonadiën zijn er in dit treurspel, die elck buyten twijffel eenen man verbeelden: Palamedes den Advocaat, Agamemnon den Prins, dien de dichter, onder de rede-neeringen op desen tijt passende, oock saaken doet zeggen, do tijden van den Griekschen Palamedes raakende; dat oock plaats heeft in al de andere personadiën, die elck meer vertoonen dan éénen.

Ulysses verheelt hier twee persoonen, eerst Fr. v. A, Heer van Sommelsdijck, als den listigsten en doodehjeksten vyandt des Advocaats, en ten anderen een der rechteren, dewijl wy weten dat A. nooit in die rechtbank zat. — Door Diomedes heeft de dichter verschelde personen willen vertoonen, als; Graaf Willem Lodewijk van Nassau, den Heer van Duyvenvoorde, en teffens een der rechteren. — Thersites beterekent Gerrit Deukels van Santen, van Delft, een der reghteren, daer meu van verhaelt, dat hy weieer geweiucht had de beul te mogen zijn, en den advocaat verscheuren; welcke woorden of den zin onze dichter 17

/ONDEL — Geschied- en Hekeldichten I. 2

-ocr page 32-

— 18 —

Thersitea in de derde uytkomst van 't vierde bedrijf in den mont geeft, daar hy zeit, allang gewensclit te hebben »hem te villen met zijn tandenquot;, spelende in die woorden j op Van Santens groote backtanden. Oook beschrijft hv dien reghter door Gates, in da eerste uitkomst van 't vierde bedrijf. — Door Nestor worden de oneenzijdigste, die onder de rechters waren, verheelt, met name do Raadsheer Adrianus Junius. — De vier en twintig worgt;ien hier vertoont door vier. — Door Ajax vertoonde hy de Heeren van Schaagen en Asperen, die voor den Advocaat yverden, en hem poogden te verlossen; door Oates zijn kinderen en bloedvrinden, die gom pooghden te redden. — Door Calchas en Eurypilus de hevigste Contraremon-«trantsche predikanten, die ook alles — verstond de dichter — deeden, wat zo konden, met lasteren en schelden, om den advocaat in haat en ten val te brengen. — Door de rey der Peloponeesers en Ithakoisen, liet hy de vyan- 4,, den des advocaats en de Contraremonstranten spreecken, en door de rei der Eubeërs de Remonstranten,— Door Priam, Hekuha, en den rei der Trojaansche maagden, werden de Aertshertogen Albertus en Isabella, en voorts de geheele Spaansche partij, vyanden van Hollandt en van de Vereenigde Nederlanden, beteekent. — Megeer en Sisyphus waren helsche boosheden, die Oldenbar-neveldts vyanden de quaade middelen ingaaven, om hem i van kant te helpen.

Do erfgenamen van burgemeester Meeréns tot Hoorn, die hebben de '24 Reghters door beesten afgebeeldt, als:

Kromhout. - OIvfant. Bruyning. - Swarte Hond

Broeckhoven. -Luypaert. Van den Sande. - Swarte Beer,

A. van Swieten, -Beer met een m u y s Ploos. - A e p met een helm. j

onder de pjoten A. Zwelmius. - Haen met sporen.

G. B. van Santen.-Crocodil. Mandemaker en Schotse. - iwee Zee-P. J. Schagen. - Es el met een veêl. monsters.

Kouwenburg. - Slang. Vooght. - Swarte Leeuw.

Adr. Junius. - Klein V o sj e. Van Essen. - Gele Leeuw.

Peau.-Paauw. V. Sloot. - Bok.

A. Meynders. - Bruin Schaap.

18

-ocr page 33-

C4 . k'-wJl Pu *0 • ^

u

PALAMEDES

OF

VERMOORDE ONNOOZELHEIT.

EEBSTE HANDEL,

PALAMEDES1.

Die zorgt, en waeckt, en slaeft, en ploeght, en zwoeght2, en

(zweet,

Ten oirbaer van het Lant3 een lastigh ampt bekleet'. En waent de mensclien aen zijn vrooraheit te verbinden, Zal zich te4 jammerlijck in 't endt bedrogen vinden Van 't wiapelturigh volck, dat, veel te los van hooft, Genooten dienst vergeet, en 't erghste liefst5 gelooft.

Wat dorperheit is dit, onedele gemeente!

Wat bitse nijt verteert het mergh in uw gebeente! Wat dolheit voert u aen6, dat gy uw Heeren hoont, En met zoo valsch een munte uw trouwste vaders loont 1 O3, reuckelooze schaer, trê voort uit alle steden9: Baklaegh, beschuldigh ons10 ter vierschaer van de reden; Zet uw bewijzen op, daer geit bescheit enquot; blijck, Op dat Rechtvaerdigheit een billijck vonnis strijck'.

Gby zeght, zoo ras de wraeck de koninckljjke zielen Te rade riep om 't rijck van Troje te vernielen,

En sloot het eerloos stuck te rechten met heur zwaert,

19

1

In deze eerste uitkomst hoort men Oldenbarnevelt uyt de mondt van

2

Palamedes spreeken, en sich selven tegens d'uitgeatroide betichtingen ver

3

antwoorden (Brandt). — 2 Eerst: endraeft en ploeght. — 3 Eerst:

4

sal sich. — 6 Eerst: en leyder! 't q uaet. — 7 Eerst: wat dolheit u

5

vervoert. — 8 Eerst: Koomt. — 9 Eerst: treedt voorts, ick ben

6

te vreden. — 10 Eerst: Te dingen om 't iteschil. — 11 Eerst: doet

-ocr page 34-

/ , p — 20 —

cffe.Jft.S.

Dat ick gedaglivaert quam, en stout en onvervaert - Hen stuite, en dreef, het was te heftigh opghenomen: Men had noch tijt om tot het uiterste te komen:

Waer by het bleeck, hoe ick de zaeok van 't heiloos riick Meer droegh dan onze staet, gequetst door 't ongelijok1.

¥}':

■, Maer zulck oen los besluit valt licht te2 wederleggen, quot; Dewijl dit slot niot volght uit al 't3 voorgaende zeggen, Maer eer hot tegendeel: want dat ick liever zagh Het ongeljjck geslecht' by middel uan verdragh ,

Is waer, en lovens waert; want' wie ontkent, wat plagen Belione met zich sleipt, en hoe veel4 nederlagen, Gevaerlijok voor den staet5, wiens welvaert elck6, vol druck En anghst, ziet hanghen in de weeghschael van 't geluck. Dat ick dan noö Priam7 met krijgh zagh aengegrepen, Was om der Fryghen torts te keercn8 van ons scaepen, En niet het onghelijok in 't velt te zien geslecht Door Hektors en Achils onzeker lyfghevecht'1.

Hier by en rust het niet: men smijtme voor de scheenen, ^Dat ick do koningen van Sparten en Myceenen 'jnitf 'Met al de vorsten, toen men lande op 's vyants kust9,

Wou smooren in hun bloed, uit godtvergheten lust13, 4/ U Naerdien ick, voor den siagh en 't bloedig oorloghsteeckcn11,

20

1

In plaats van dit achttal regels eerst:

Ghy seght, als nu de wraeck, om Trojen om te keeren,

Onledig hiel den raed der koningen en h e e r e n j Dat ick gedaghvaert qxiara, en schoon sy altemaal Besloten 't eerloos feyt te rechten nae het stael,

Noch aeyde ick 't was by hen te heftigh opgenomen.

En dat men tijts genoegh zou tot het wtersf komen,

Waer wt men vaten moght, dat ick't meyneedigh rijck Meer gunst toedroegh als ons, gequetst door *t ongelij:k.

2

Eerst: Ick antwoord: het besluit is licht om. — 8 Eerst:

3

Vermi dts dit geensins volgt wt het. — 4 Eerst; De saeck in vreê

4

10 Eerst: we eren. — 11 Eerst:

5

Was om Achilles niet met Hector onverveert,

6

Teworstlendoenom'trampofhunófonsbesc beert. —

7

12 Eerst: als wy setten onsen voet.— 13 Eerst- o p Dardc.n s b odem,

8

woA versmooren in hun bloed.— l*!; Eerst: Omdat ick, als men

9

had gegeven 't bloedig teecken.

-ocr page 35-

— '21 —

Beral de gantsche vloot terstont in zee te' steecken,

En zelf te schepe ging1, 't Geleeok wat, -wist men niet Fat Agamemnon, 't hooft, dit zelf belaste en riedt,

Die, toen wy 't wijeken der yerleghe2 krijghslien vruchten, Hun allen troost en hoop beneemen wou van vlughten , amp;

Elek' moedighen tot slaen, wanneer de noodt hen deê Aenloopen op het spits, of 't zwalpen van de zeos.

Noch wil men my te lijve, omdat ick, trotsquot;, en stouter Dan andre, eer Ifigeen noch verfde 't bloedigh outer,

Het offren hinderde, en dit' stuck leide in beraet,

Of juist onnoozel bloet, en Agaraemnons zaet, __vr'^-C'

De felle Hekaïe most zoenen3, en verzachten,

Dan of men haer een hinde, of wilde3 geit zou slaghten;

Een laster4 die zich schaemt; recht of hy veel verbeurt,

Die Katchas in zijn driftquot; en schelmsche droomen steurt,

En biilijck twijfelt of oit5 Goden en Godessen

In 't gruwzaem moorden van geheilighde princessen

Behagen namen, juist gehjek der Goden tolck

Dees grove loghens veilt voor waerheit aen het volck, ^

Dat voor hem nedervalt, en lust schept in13 't vernielen 7

En ommebrengen van zoo veel gedoemde zielen.

Men stroit, om Argos haet te wetten6 tegens my,

Dat ick besnoeyen wil de wettighe vooghdy Dei- twee gebroederen, en d'opperate van Grieken15 Treeke op Achillos zijde, en poogh bedeckt hun wiecken Te korten, waer ick kan16; 't welck uitberst meer en1' meer, Nu ick met paerden13 van 't verovert Lesbos keer,

21

1

i Eerst ^nhielmebinuen's boord s. — 8 Eerst; als wy 't aerselen

2

der bange. — 4 Eerst; En.— 5 Slaet op den siagh by Nieuwpoort, dacr dat

3

heers haet te s c h a r p e n. — 15 (Deie beide versregels) hebben bun opsicht

4

op d'uytstroying, dat d'Advocaat liet gesagli van Prins Maurits soght in te

5

ick met hengsten.

6

binden. Br. — 16 Eerst: m a g h. — 17 Ee^st: langs hoe. — 18 Eerst: M i t s

-ocr page 36-

— 22 —

Met stier en randren', en een hoop geboeide slaven, Maer 't gout Terlochen, om behendigh t'ondergraven Hun aenghegroeit gezagli'2: dewijl elck, als zijn Godt, Dien aenbidt, die hem streckt tot voordeel en genot. Dan om die laster plaets te geven, achte ick3 vorsten Al' t'edel van gemoedt: en geen rechtschape5 borsten // Gevoelen dit van my, dio Menelaus met ' , Zijn' ouder broeder heb door mijn beleit gezet6 X Tot hoofden van den toght7, met raot der bontghenooten8. lek droegh hun op 't beleit van Grieckens oorloghsvlooten9. Toen Kalchas op hen smaelde10, en uitspoogh vier en vlam. Om datze sproten uit eenquot; goddeloozen stam Dat ick gebrantmerokt wort van lieden, zonder1quot; oordeel, Als een die roof misbruick tot eigenbaet en13 voordeel, Kn Chirons voesterlingfi zoeck hoogh te zetten14: neen j Ick kan (Jupijn zij danok) 't byzonder van 't gemeen Voorzichtigh schiften, en elk een het zijn beschaffen1^; Ick hanthave ieders recht, en passé op niemants blaften. Elcks vryheit is de mijne; ick weeghze16 in eene schael. £.c Wie hier uit vrooze zwicht1': ick sta gelijck een pael. Dreight Palamedes vry te moorden, en te priemen: Hy blijft de zelve man, al sneedt ghy hem aen riemen: H y13 draegbt zich, naer zijn' plicht, gehou en troula, en kuisoh. Men zoecke waer men wil, hier leght20 d'Eubeër t huis.

-ocr page 37-

— 23 -

Voorts dat ick Thestors zoon bestrafte, en niet wou sohroo-

men1,

Is waer. My docht 't was tijt, zijn hooverdy te toornen2, Naerdien hy verder dan3 de kerck en 't outer gaet. En ommesnufflen komt4 uit staetszucht in den raet5. Hy is een vreemdelingh, ja, een Trojaen geboren, En kent ons zeden niet, en ham vest, dier bezworen6. Noch wat 'b Lants7 welvaert eischt. Hy spitse3 zijn verstant Op 't geen zijn ambt betreft, en kruipe in 't ingewant Der dieren met zijn' geest, en stare op 's Hemels lichten; Hy lette op voglezangh, en droomen, en gezichten. Op Godtspraeck, en geheim, en hang 'er niet wat by Van 't zijne; of lust hem dit8; elck heb zijn oordeel vry9. Maer 't is te schaemteloos, en strijt met al mijn daden, Dat ick ben omgekocht om 't legher te verradenquot;: Dat Paris, om met my te handlen van dien moort,

Lag 's nachts met een geley, vol10 gout gelaên aen boort: Dat ick den oorlogh schorte11 en uitstel nam tien daghen, Om ons t'ontwapenen, en dan het stuck te waghen Met grooter zekerheit. Apollo, die uw' troon En klaren zetel boude12 in 't midden van de Goón, Met uwe klaerheit dooft de starrelichte13 lampen,

En van het aerdtrijok vaeghtquot;1 de nevels en de dampen,

h

ks ioi

15

b

'~4 h-'Xo

23

1

Eerst: Soo vaeck heb doorgenomen. — 2 Eerst: Zijne hovaerd

2

te betoomen. — 3 Eerst: als. — 4 Eerst: Snutten komt wt baet- en.—

3

6 Al deze woorden wijzen aan, dat hy Testora zoon, Calchas, of die predi

4

kanten, die sich met stnatsaken wilden moejen, hadt tegengestaan. Br. —

5

6 Eerst: Noch kent de zeden niet, die tot ons lant behooren. Dit geeft te kennen, dat de meeste predikanten vreemdelingen, Brabanders

6

en Vlaamingen waren, en onkundigh van 'sLandts voorrechten en vryheden. Br. -

7

Eerst: ons. —SEerat: wette. — 9 Eerst: 'et hem. — 10 (Hier) toont

8

meende hy — binnen de palen van Godt» woort hadden te houden, en over

9

'tgeen daar buiten gaat eick zijne vryheid te laten, of onderlinge verdraagh-

10

was; 't geen hem te dier tijd met verscheyde naamlooze schentschriften, met

11

name Den goude stock. De pracktijk van den Spaenschen Raedt.en 't Noodwendig Discours, in druck werdt naagegeven, en onder 't volck gestroit, dogh noit bewesen. Br. — 12 Eerst: met. — 13 Eerst: Schorste —

12

saamheid te oetfenen. Br. — 11 (Dit) behelst des Advocaats verdeedighing tegens de beschuldiging, dat hy geldt van Spanje trok, en een heymelijk verrader

13

heyd bluscht de goddel ij cke. — 16 Eerst: Veeght.

-ocr page 38-

— u —

Ghy ziet in dezen nacht, en voor uw Majesteit Stuit zulok een schennis af1 op mijne onnoozelheit.

Dit is mijn loon, die, met my zeiven te2 bezwaren. Tot heil der Griecken heb geslaeft zoo veele3 jaren, Met -wijsheit, raet, en daet 't bouvalligh rijck gestut, De stormen afgeweert, en op mijn borst geschut, Den schalck4, vermomt met schijn van godtsvrucht en van

(heiligheit,

18

' . I Ontdeckt, en Pelops hof en 't Landt herstelt in veiligheit, Uitheemsche ballinghen, van have en huis berooft, Gelockt, gewelkomt, en in mijnen schoot gestooft, Der'steden kreits vergroot5, gesterckt met vaster muuren, ■Verplicht, tot Grieckens hulpquot;, gekroonde naghebuuren6. Met kielen inghesleipt den oogst, die 'tOosten las;. P. Ja, daer de naelde zwijmt gostaen naer vryen pas, Ullysses achterhaelt, het heir, bykans3 verlaten _L Door honghersnoodt, gespjjst, geoeffent ons soldaten, T p Achilles gramschap weêr verzoent door mijn7 beleit8, ' i D'eilanden en de steên, aen Helles strant, ontzeit, Steenrotsen uitgehoolt, en stuckon lants vergraven. Nu hier een schans geleght, dan gins gediept een haven, ^ T'Abyde in doots gevaer mijn moedigheitquot; gebraght, ]§'!$' Daer ick gcwont wert, op den aonslagh in den nacht, Daer, toen'J Achilles weeck als 't naulijcx was begonnen, Noch voor den morgenstond de vesting werd gewonnen: En, had ik d'ongunst van ons princen niet gevreest, Lymes, vóór mijn vertreck, waer in ons maght13 geweest. Maer wat beschuldige ick een wuft en dom gepeupel,

'4

1

Eerst; derzulken schennis atuit. — 2 Eerst: Di t's m ij n besol-

2

dingh dan voor dat ik met. — S Eerst: Tot der Arghi/en heil

3

geslaeft heb soo veel. — 4 Eerst: boef. — 5 Eerst: vergroot der

4

steden kreits — 6 Eerst: Tot Grieckens liulpverplicht. — 7In

5

dese woorden wordt gcsien op Oldenbarneveldts gesantscbappen, toquot;, vijfmaalea

6

oprechten der Oostiudische Compagnie, elf lot bet vorderen van den toelegb,

7

Als 't scheen. — 9 Eerst: de deugbt des Peleaens ven.taelt niet

8

kloeck. — 10 Geeft te kennen, dat hy 't oorlogsbedrijf met zijn beleit

-ocr page 39-

— 25 —

Dat, na den voorgangh van zijn' Heer, gaet recht of kreupel,

Dewijl' Laörtes zoon, die op een' grootor2 bouwt, rrgt;

My met 's rjjoks wichelaer al deze moeiten brouwt, ■'

En naer mijn leven staet3, zijn zinnen weet te' spitsen i1f(-Ora 't krijghsvolok tegens my baldadigh' op te hitsen. Zy brullen meer en meer. Waer of ick best verschuil? Wie blijft, loopt lijfsghevaer: wie vlught, dien sohoutmen vuil.

My docht, den jongsten nacht, dat ik, voor audren radder, Des schaeckerg burgh beklom, en staendequot; op eene ladder Den geest gaf', daer ick trots den vyant bezigh hiel,

En van een groot stuck muurs geplet ter aarde viel:

Doen schoot ick op, en schoon geen wjjzo ops ydelheden Van spoock of droomen past, noch leght my op de leden Of d'eene of d'andre ramp. Mijn strenge dwaelstar oock Voor Troje, in mijn geboort, zoo vroegh mijne oogen9 loock. De wichelaers my niet dan ongelucken spellen: —

Doch een manhafte ziel moet dit ter zijden stellen.

Heer vader, die my erft den zegen van uw kroon.

Het ga met my zoo 't wil: ik blijf uw echte zoon Van bloet en van gemoedt, en zal u niet ontaerden In trouwe en vroomigheit10, in 't midden van de zwaerden, In 't barnen2 van den nijdt en lasteringhen, daer Mijn goede naem en faem van12 wordt gedruckt zoo zwaer. Ick weet waer op ick steun. Mijn onghekreuckt geweeten Geene ontrouw is13 bewust, noch heeft zich oit14 vergeeten Aen eenig schendig stuck. Indien ick hierom15 ly.

Zoo wasch' mijn edel bloet eens anders schelmery.

Itl)

REY VAN EUBECRS, REY VAN 1THAK01ZEN. Wy krijghsliên passen, op ons beurt, Rontom Neptunus muuren.

25

1

Kerst; Daer doch. - 3 Eerst: grootren. - 3 't Welck te kennen geeft, dat Ulisses of Aersen, steunende op Prins Maurits, hem, met den wichelaer, of eenige predikanten, al dit spel maicktenen naar sijn verderf stonden, ür.-4Eent: en gaet sijn sinnen. — 5 Eerst: do 1 koppig. — 6 Eerst: veeh-tende.-7 Eerst: opgaf den geest - 8 Eerst: ick niet op d'. - 9 Eerst: Voorlangh te Troje in't velt mijn beide ooghappels. - 10 Eerst: In vroomigheit, in trou, — 11 Eerst: midden. — 12 Eerst: mê. —

2

18 Eerst: En is niet quaets — 14 Eerst; n o i t. — 15 Eerst: f e y t; en • oo ick daerom.

-ocr page 40-

— 26 —

Terwijl de Hemel starloos treurt,

Eu telt de sleepende uuren.

De nare lucht nu schreit, En zucht; Hoe lange zal het duuren?

De middernacht herhaelt haer scha Met dicke^ duisternissen.

Slaghregens deckeii Cynthia,

Dies wy haer aenschijn missen.

Wiens vroomheit zal Met Trojeng val 't Begonnen oorlogh slissen?

REY VAN ITHAKOIZEN.

D'Eubeër atkomst zal met dwang Mars teugeleu ten lesten.

Doch niet met Trojens ondergang. En 't storten van dees vesten:

Maer onvervaert1 Door Hektors zwaert Den gront met Griecken2 mesten.

REY VAN EUDEëRS. Die zwangher gaen van schelmery3Ons Prins hier mc betichten.

Om datze minder zijn als hy,

£n niet vooruit en lichten.

Zoo pooght de nijdt De Deught4, van spijt. Veel loghens op te quot;dichten,

REY VAN ITHAKOIZEN.

Wat zucht hy in zijn' boezem draeght Is langh5 aeu hem gebleecken,

Die 't heir op 's vyants bodem waeght, En dan van vrê wil spreecken; Die veinst en sluipt, En onderkruipt Al de opperste der Greccken.

REY VAN EIJBEëRS.

Aen hem, wiens tong van honighr' douwt. En draeght vergift inwendigh,

\ f '«W;

[iamp;^J

A

26

1*

1

Eerst: met dese aerd. - 3 Eerst: Van lijkenvette. - S Eerst:

2

;u i t e r y — 4 Eerst: Dus tracht de Nijd zijn ïaem. — 5 Eerst:

3

/ a e c k — 6 Eerst: u e c t a r.

-ocr page 41-

— 27 —

Wort eer dees gohalckheit toebetrouwt1,

Ea wat men acht voor sohendigh;

Die hof en zael Met loghentael Stoffeeren kan behendigh.

■fJ c .

Ons yorst wil2 op geen ledekant a» j

Myoenes eer3 beschermen:

Hy ploeght niet langs onvruchtbaer4 «trant.

Op dat hy magh verwarmen

Zijn bedghenoot, Die in haer' schoot

Hem kust, en neemt in d armen.

REY VAN ITHAKOIZEN.

Het logh geslacht van Ithaka, 'v gt;■

Dat achter leght5 gekroopen,

Is niet zoo vierigh nerghens na

Om hopliên op te loopen,

Gelijck uw Heer, Die met zijn rpeer

Komt achter aen gedroopen.

REY VAN EUBEëRS.

Wat Palamedes derf bestaen Dat bleeck, toen hy in 't landen Het volck hief' in slaghorden staen, gt;'•

En redde van ^verbramlen, s

En strandens'f noot Or.s trotse vloot, /

Daerquot; 't leghér weeclc-met schanden

REY VAN ITIIAKOIZEN.

't Is waer, wy kennen 's mans bedrijf: Het bergen van rte kielen Was 't bergen van zijn eigen lijf,

Daars zoo veel helden vielen;

Daer1 hy de doodt den rugge boodt. Met wiecken aen zijn hielen.

REY VAN HJBEëUS

Hoe de onverbiddelijcke Tlirax Hem leende gunstige ooren,

97

1

Eerst: Doen.

-ocr page 42-

— 28 —

Bleeok, toen liy 't heir vertrooste straeks rVj.lH van graen en1 koren,

Daer hy 't uw vorst Ontzegghen dorst, Als2 't leger scheen verloren.

HEY VAN ITlïAKOIZEN.

Ulysses droegh men geen ontzagh. , Wat -was aen hem bedreven,

Die niet uit Argos schatkist magh Zijn paordon voeder geven,

Nooli aen den disch Der grooten3 ia Gosien, en hoogh verheven!

REY VAN EUDEëRS.

Hy is te vrede met zijn erf,

En zijn Heer vaders leenènquot;.

Al bet dan4 hy, die roemen dorf v quot; Op Tthaka, van steenen

En klippen woest En groot, wiens oeghst Is slechter dan wy meenen.

REY VAN ITHAKOIZItN.

Maer waerom stoft dit volck aldus Op zijne erfkonicckrijken? 1 Q Heeft niet de\vader Nauplius

Voor Princen moeten wijeken.

En, tot zijn heil, De vla'gli, en't zeil, Voor minder moeten strijken?

REY VAN EUBECRS.

'tWas Nauplius, wiens wijzen raet5 Veel koningen verzochten;

Die vorsten stutte, en hunnen staet6. Op veel manhafte tochten;

Doen zy weleer, Van heind en veer, Geschenckon tot hem broghten.

28

1

Kerst: Met graen en weeldifm. — 2 Eerst; Doen. — 8 Eerst: des

2

veltheers. — 4 Eerst: a I s. — 5 Eerst; v ij s h e 11 v a e c k. — 6 Eerst E n

3

hiel met alle vorsten spraeck.

-ocr page 43-

— 29 —

REY VAN ITIIAKOIZEK.

Waer 't yreemt, dat Palamedes dan Ons heirkracht gingh verraden,

Dewijl' hy muilen stallen kan,

Met schatten zwaer geladen,

Gelijk de stam, Daer hy af quam,

Geen giften wou1 versmaden?

KEY VAN EUBEëRS.

Is hy met recht een brantmerck waert.

Die zich vergaept aen gaven,

Zoo brantmerckt eerst den gnooden aei t , '

Aertsvyant van de braven,

Die vilt, en stroopt, Een'staet verkoopt, ■-_y

En 't volck misbruickt, als slaven'.

SteiljNeritos, vol klippen, heeft —quot;-f '

Noit woester dier ontfangen '

Als hyjquot;die, schelms en onbeleeft, quot;quot; ■gt;L: %

Betrouwt zijn slimme gangen, ^ i . quot; -

Die lieght, en stout Zijn verf behout, /■

Schoon hy'r in wort gevangen.

REY VAN ITUAKOIZEN.

Ulysses, die op Kalchas steunt.

En ons gebroederheeren,

Zich deze laster niet bekreunt;

Zijn vroomheit zal men eeren:

Maer wie den helm Voert als oen schelm.

Dat zal de tijt ons leeren.

REY VAN EUBÈCRS.

Drael lang, 6 blonde Phoebus, drael,

29

1

Wiens goutsucht boos En Godedlooi, Vind sijns gelijck niet éénen. —

-ocr page 44-

— 30 —

Schuw1 eeuwigh onze kimmen:

N

D'ondancbre Grajen niet bestrael,

Bi

Die meer en2 meer verslimmen.

K

Waer vlieden wy? Wat Razery

Komt uit den afgront klimmen?

Iti

V

It

' D

B

' M

TWEEDE HANDEL.

V

SISYFÜS. MEGEEB.

Waer ben ick, Sisyfus, gemat van op te stijghen? Nu schep ick weder lucht: nu kan ick adem krijghen. WaerTJen ick? In wat nacht? Megeere, die my jaeght, Nachtmerri, oude kol, hoe hebtghe my:l geplaeght Met uw bebloede zweep en peckstock onderwegen, Eer ick een' doorgang heb naer 't bovenvoJck gekregen! Waer ben ick? In den dag, of in een' bljjder nacht Dan4 d'onderaerdsche poel ? Waermagh ick dooien? Zacht; Waer vind ick Hekaté? Waer flonckeren de starren? Wanschepsel, die geen grijns behoeft, noch kunt ontwarren Uw hair, dat gruwzaam5 krielt van zwarte slanghen, zegh, Waer dwael ick? Op wat spoor? Waerheen leit ons de6 wegh? My dunckt, ick hoor gcbas' van honden, die ons riecken. Zwijght, rekels: luistert: sus. Help Cerberus, 't j;ijn Griecken! Ick ben in Pelops rijck, of in mijn out gebiet,

T'Ephyren; dat gaet wel Momaenzicht, hoort ghy niet? Wy zijn t'Ephyren, daer de menschen van mijn treecken, En schellemstucken8 met een groot afgrijzen spreecken, En Minos vloecken, als zy hooren, dat mijn straf

30

1

Eerst- schou, — 2 Eerst: lanscs hoe. — 3 Eerst; h ebt gh e on s. —

2

4Eerst; als.— 5 Eerst; Uw pruick, die erouUj ck. — 6Éer8t;waer

-ocr page 45-

— 31 —

Nietzwaerder ■weeght, als 't wicht eens steens, bergh op, bergh Bezweet te wentelen in' onderaevdsche kelders. (af,

Kolrijster, rade ick recht? Zeg op. of zijn wy elders?

--MEGEER.

In Troas staenwe, niet in Isthmos, in 't gezicht Van Ilium, daer nu het Dorisch leger light,

In 't vlacke en open velt, van waer wy korts vernamen De bleecke schimmen, die ons treurigh teg'ën quamen, Besprenckelt van veel bloets, gehouwen, en gekapt, Mishandelt, en mismaeckt, gezenght, gequetst, gekraht.

SISYFUS.

Wat's d'oirzaeck van 't geschil?

MESEER.

Een vorst, vervoert van minne-, Heeft tot zijn bruit3 geschaeckt de schoone1 koninginne Van Menelnüs, die zoo zeer niec op de deught Als op de schoonheit vlamt, en 't bloeisel van haer jeught. En hoogher die waerdeert als veeier prinsen leven.

SISYFUS.

Een slimmer Sisyfus is noch na my gebleven Wat uilEomst staet ons eens1 te wachten van 't gevecht? MEGEER.

Men zal geëffent zien , en tot den gront geslecht 't Hof van Laömedon, en dees benjjde vesten:

Als Inachus geslacht, die 't krijgsvolck geeft ten beste. Dat overwinner noch, den tienden zomer, zal De Goón verschricken met dien ijsselijcken1' val;

Dan zal het overschot der vlughtige Trojanen , Met handenwringen en af biggelende tranen,

Bescheiden Paris, die, zoo reuekeloos onkuisch, Veroorzaeckt het2 bederf van zijn doorluchtig huis, En liever zijne8 faem en glorie uit wou9 wissen,

Dan 's boels10 aenminnigheit en kittelingenquot; missen.

31

1

minne. — 3 Eerst: b o e 1. — 4 Eerst :bruit en. — 5 Eerst: of onsstaet. -

2

sy n. — 9Eerst: te. — 10 Eerst: Als boels. — 11 Eerst: kitteling te.

-ocr page 46-

— 32 —

SISYFUS.

Ghy en uw zusters, als hem Venus had verlockt,

Hebt verre een grooter quaet gesponnen en berookt, Toen1 ghy der Doren vloot de zee ging overvoeren, En om een geile- vrou gansch Azië beroeren.

Eumenides! welaen, recht haestigh3 overent Uw slingerslangig hair, en brant, en blaeckt, en schent, En sehuimbeckt, raest, en moort: daer ziet men 't leger krielen: Daer laedmen Charons schuit, tot zinckens toe, met zielen: Hetisser drock non 't veer; zoo, Wraeckgodinnen4, voort. Spoockt door de benden heen: verzadight u met moort: De messen zijnder op gewet, en scherp geslopen. Beschildert u gewaet met bloet en puersse streepen. Vernist uw troniëu met brein, versch uitgespat.

Ziet toe, ghy snevelt licht, het is 'er slibbergladt. Zoo, dochters van do nacht: maer als ghy hier met lijeken De stroomen hebt gedamt, en d'overzeesche lijeken Tot puin, en gruis verplet, en uit hun plaets beweeght, Den adeldom en 't puick der vorsten uitgeveeght7 Zal dan de wraeok,vernoeght door 't bloet van zoo veel5 helden. Het woeden staecken?

MEGEER.

Neen, dan wil 't Europe gelden. Ghy Grajen, huilt; zet vry uw dootverf, droef enquot; bangh: Wy komen, om een'7 weg tot uwen ondergangh Te banen, zwanger van voordachte schellemstucken, En hechten Argos ramp neu Trojens ongelucken.

SISYFUS.

Wat middel isser om te roekenen dit quaet? ; MEGEER

Den Phoenix, daer hun heil en zoghen in bestaet. Te helpen aen d'een zijde, op datze met zijn sterven .Oock zijn manhaftigheit, en raet, en wijsheit derver, En vallen overhoop wraeckgierigh van gemoedt.

1 Eerst: Als. — 3 Eerst: 1 i c h t e. — 8 Eeist: yligb. —4 Eerst; Wreeckeressen. — 5 Eerst:8oo veeleer. — 6 Eerst:en gr iyt, nw do ot verf get, wordt —7£erit:Den.

32

1 V X ' .9f

-ocr page 47-

— 33 —

En voeren burgerkrijgh om zijn onschuldigh bloet.

lok zie de vorsten al gespouwen, en verbolghen,

De volcken van één tale elckanderen1 vervolghen,

Eilanden in 't geweer, het vaste lant in roer.

Hier wordt men vlam gewaer: daer hoort men een rumoer Van steden tegens steên, en vlooien tegens vlooten.

D'eon ramp uit d'audre wast. Wat wordt'er bloets vergooten! Eubea loopt 't gedoilt Peloponesus af,

En Scyros Ithaka, Thessaeljo licht2, tot straf Van Lokres, oorloghsvolck:i. De Cykladyners1 slijpen Hijn speer, om onderlingh elckandren3 aen te grijpen, -De lastren klimmen op. D'een draeght des anders schuit, 4Der vorstenhoven zijn met gruwlen opghevultquot;, y01

Met bloetschande, overspel, met moort en vuiligheden. Men luistert noch naer recht, naer billijckheit, noch reden. De koninginnen en princessen zijn bykans Al schuldigh aen den moort en neêrslagTi van haer' mans, En eer- en trouweloos. Elck is om 't felst verwoeder.

De zoon wreeckt 's vaders leet: de dochter wreeckt haer

(moeder.

't Vertwijflen aen den stam en wettighe afkomst splitst Het volck, en voedt den veede, en eindeloozen twist, En 't woeden, dat zoo langh beschreyeiijk zal duuren,

Tot dat men eindlijck zie8 de steden zonder muuren, De stroomen onbezeilt, de kampen onbeploeght, En d'onderaertsche Styx bevolleckt, en vernoeght.

Rampzaligh spoock, ghy zijt tot mijn dienst gekoren'

Voor andre zielen: ga, en noop uw neef met sporen,

Wiens schalckheit hapert, om bedriegêlijck en valsch Den zoon van Nauplius te brengen om den hals.

Hy sluimert: in zijn' droom en slaep zal by u hooren, En wat uw geest verdicht10, dat vezel hem in d'ooren. „J, Ga heen, rampzaligh spoock!

1

Eerst: stam mal kauderen. — 2 Eerst: T h e s 3 a 1 i e n,— 8 Berst r

2

krggsvolck licht, — 4 Eerst: deCyklailes, die. — 5 Eerst: m alk a n-

3

e r d i c h t.

4

33

-ocr page 48-

^ ^ i —

/— Cc A f-^TO ft»ö,

SISYFUS.

Ben ick de beste dan,

/ Dien d'afgront tot dit snoot bedrijf uitbraken kan?

[ Is iemant meer1 bequaem tot schelraery gevonden?

\ Dit k mijn afkomsts tent: ick moet zijn hart doorgronden. - ^tTj^heeft deTeus al wegli. Megeere, 't is beschiokt.

Als hy mijn' geest vernam, toen wert2 zijn geest verschrickt: i.' r Het zweet braok uit van angst: zijn bairen schichtigh:l rezen. Ick heb hem naer zijn' wensoh den kortsten wegh gewezen. MEGEER.

Zoo is het reizens tijdt. Gedoomde ziel, ga schuil'.

Duick in den donokren poel, en noit beschenen kuil.

Do nacht is op zijn droefste, en Febe wijckt de spoocken. „ : Ulysses gaept en geeut: ghy hebt zijn fUSfgebroken. fx Daer treet hy uit zijn tent. Gaep aerdtrijck: zwelghze3 heel N 9 17 En raeu, die ehy terstont4 gebraeckt hebt uit uw keel.

I. I Jf DLISSES. IDIOMEDES. l» ■ .. . »

Een dunne slaep beschoot noch nauwelijcks mijne ooghen. Of mijn onruste geest beguichelt5 wert bedroghen Van eenen droom, of6 schim, die me in den droom verscheen. Mijn wil begunstighde, en den aenslagh holp8 bekleen. En 't stuck met zulck een list besteecken en vermommen, Dat Nestors wijze tongh hier9 tegens moet verstommen. Het zij dan schim, of droom, of wat het wezen wil.

Het is10 geen marrens tijt. Mijn lijfknecht, ga al stil Naer Diomedes tent. Zegh, dat ick hem verbeide Zoo daetlijck hier ter steê. Flus, toenquot; by van my soheide, v Wert d'aenslajfh opgheschort tot wijder overlegh. Dan12 was 'er 't een, en dan wat anders13 in den wegh: Nu14 gaet hy gladt, en 't magh een rijpen raetls verstrecken:

34

1

Eerst: bet. — 2.Eerst: was. — SEerst; schielüek. — 4Eerst: en al. —

2

5 Eerst; verzwei gt ze die ghy thans. — 6 Eerst: door'tKuichlen. —

3

slaghgunstenholpme't feit. — 9 Eerst: daer. — 10 Eerst:

4

'tEnis. — 11 Èerat: doen thans. — 12 Eerst; Als nu zoo. —

5

18 Eerst; Dan 't ander. — li Eerst; N u dunckt me. — IS Eerst:

6

een raet.

-ocr page 49-

■upu-iy^

UUjl «

u_ 35 _

j

u hgt;

Doch dick1 schijnt! ruim in 't eerst, 't geen scherp valt

• ('t voltrecken. t L

Maer d'aenslagh evenwel2 moet eenmael zijn gewaeght.

Mijn vyant staet versuft, en dut, en is versaeght.

Hy vint zich radeloos, om zicü van3 lastermonden, 'fi'i * 1 En loghenen41' ontslaen, waermeê hy wert geschonden.

Hoe hy zich meer verweert, en naer zijné onschult tracht,

Hoe 't lastren sterker5 groeit. Hy is, en blijft verdacht. Het krijgsvolck is gedeelt: d'een looft hem als oen' vader, En d'ander lastert hem, gelijck een6 lantverrader.

Het lasteren wint velt, dewijl7 der Goden tolck Die vuile schennis3 queeckt, en koestert onder 't volck.

Mijn wraecklust zal eerlangh hem zijnen trots verleeren,

En d'oude leempten gansch tot etter uit doen zweeren.

Hy, ziende dat zijn pleit en rolle liep naer 't ent,

Den veltheer gistren noch quam smeecken in zijn tent,

En bad, hy wou hem toch zijn gunstighe ooren leenen:

Ophalende wat dienst ons9 Argos en Mycenen Ontfingen door zijn zorgh en overtrouwen10 plicht.

De koningh beet vergramt hem toe11 in 't aengezicht: ■■

Ick heb gedienstigheên, ick ken't, door u genooten, -T, /'

Maer een ontfanghen spijt my schendigh heeft verdrooten'-'. Het hof van Argos zal u13 morselen tot gruis14, _Li

Of ghy zult hen tot stof verdelghen met htre Huis. ' cV

Dat dreighen trof hem: doch15hyantwoordé onverslaghen: p Het hof van Argos heeft zich noit onheusch16 gedraghen, , '

Maer met genade altijt zijn vijanden~ontmoet; ^ w f

Dies bidde ick dat uw wraeck niet al te hevigk.woed'. , -

I

---- /UMyf

1 Eerst: vaeck. — 2 Eerst: niettemin. — 3 Eerat: van dei — 4 Eerst: logens zich. — 5 Eerst: Te meer hy zich. — 6 Eerst: Temeer het lastren. — 7 Eerst :hem verspuwt enscheldvoor. — 8 Eerst: By dese swarigheit koomt, dat. — 9 Eerst: de lasterlogen. — 10 Eerst: dat. - 11 Eerst: Ontfangen hadden eer doorsyngetrou-w e n. —12 Eerst: hem toe vergramt. — 13 Dit siet op het segghen ran prins Maurits tegen den predikant Walaeus, van den Advocaat 's nachts vóór syn doot aen den Prins gezonden, om deszelfs gunst voor sijn kinderen te versoecken, dat hem twee dingen speten. Br. — 14 Eerst: D'Atriden willen u ver. — 15 Slaat op des Prinsen dreygement te vooren gedaan. Br. — 16 Eerst: dreigement hem trof. — 17 Eerst: oit beleeftelyck.

0^ lt;

Hi.

/r-.i.

35

-ocr page 50-

•»

JcM. 1 ''quot;1,'»« .

— 36 —

Dus soheide hy, beducht, zoo 't bleeck aen zijn manieren, Voor Agamemnons wrock, en 't spits der heibardieren.

| Nu 't ga hier hoe mê 't wil, quot;t kan anders nieTais wel. Ick ben het met alleen, de grootsten zijn in 't spel. Wy hebben op ons zij de weereltlijcke maghten, En priesterlijeken1 arm, gesterekt met dommekrachten: En noodeloos is hy1 beducht voor Teel gevaers.

Die tot zijn voorspraeek heeft de tong des wiohelaers.

/0

i Iw wiü*p4

iCpv-a'é •

Ick kom op uw ontbodt, geheimste vrient, en macker. Wat onrust drijft uw' geest? Wat houdt uw zinnen wacker, In 't midden van den' nacht?

ULYSSES.

Noch Venus noch haer vier, Maer zaeoken van gewight. De rechte tijt is hier. Om onzen aenslagh nu2 terstont in 't werek te stellen.

DIOMEDES.

Mijn raet is hier te kleen.

ULYSSES.

Daer wil u niet mê quellen.

DIOMEDES.

Ik kan geen doorgang zien, en blijf 'er noch voor staen. Zoo langh ick niet begrijp, ^00 dat het toe kan gaen.

ULYSSES. — -

Hjj brack, door 's krijghraets3 last zijn tent op gistren merghen, En sloegh zich elders neêr; waeromquot; men kan verberghen, In d'eerste legherplaets, een zeker wight van gout,

Recht of zijn zorgh dien fchat7 aen d'aerde had vertrout Sis hy nu wordt beticht van zijne ontfange gaven, Zoo zal de krijgsraet flucks dien rijekdom op doen graven ; Dan schijnt8 hy sohuldigh aen het opghedicht vernet9.

DIOMEDES -

IfUt r 6/i.f 5/1- hSMz

't En heeft niet schijns genoegh.

36

1

I Eerst; gee«telijcken. — 2 Eerst: En waertoe s»! hy sjjn. —

2

Eerst: Dusin de midder-. — 4 Eerst; s o o. — 5 Eerst: W t 's v e ! t-

3

door. — 9 Eerst: wort aen't opgeleyde quaet.

-ocr page 51-

— 37 —

r /i ■«

UU- '■%

..©\

Ml

ui.YSSKS

Uit komt óns noch te baet:

lek zal in Priaems naem een' brief aen hem doen schrijven, Die, meldende van 't gout, hem zoeokt ter daet te stijven.

DIOMEDES.

Wie zal de bode zijn?

ULYSSES.

Een slaef uit Priaems stadt1,

Mijn krijghsgevange. Als ghy de ronde doet, zoo vat2Den bode by den hals, en help hem voort3 om 't leven; Dau Agamemnon flux den loozen brief gegeven4.

Hoe kan d'Eubeër toch ontworstelen dien' striok?

DIOMEDES.

't Is recht Ulysses vont; maer als ick overwick'5,

Het stuck is vol gevaers: laet dezen raet besterven.

- ULYSSES.

Ick vrees, uw bloöheit zal de gantsche' zaeck bederven. Hoe stouter aenghevat, hoe lichter uitghevoert.

Men waghe slechts de kans8.

DIOMEDES.

Waer 't schaeckspel, waer het boert.

Best dat men 't wat vertreckt: de tijt is niet geboren.

ULYSSES.

Daer is met sammelen tot nog toe meer verloren,

Meer schade als winst gedaen.

DIOMEDES. Tl ''

De man heeft groote gunst ; ' By 't volck en by den Raet.

ULYSSES.

Vermomde9 loghenkunst Heeft zjjn gezagh verkleent10 door 't langh en stadigh knagen.

37

1

Eerst: Maer, eenTrojaens slavoen.-S Eerst - D i e m ij n g e v a n-

2

gen is; gliy suit de ronde doen. — 8 Eerst: En passen op den

3

spie, en helpen hem. — 4 Eerst: En vindende den brief dien

4

Agamemnon geven. — 5 Kerst: Doch ontworstlen desen. — 6 Eerst

5

De kans moet uijn gewaeght, — 9 Eerst; bedeckte. — 10 Eerst

-ocr page 52-

— 38 —

DIOMEDEB.

Al die hem zijn verwant van vrienden, en van magen, Begunstigen zijn zijde', en dreighen ons met wraeok.

ULYSSES.

Geen maegh of bloetverwant magh tuighen in zijn zaeck. _ Noit man van dreighen atorf 1.

DIOMBDES.

lok zie hem triomfeeren2,

Daer Ajax en Achil zijn zaeck int recht verweeren3,

Door 's grijzen Nestors tong.

ULYSSES.

De veltheer draeght de kling4, De veltheer is de ziel en stuurman van 't geding:

'sRechts uitspraeck staet by hem. Hy kiest bequame mannen. En kipt de rechters uit, die 's leghers5 viersohaer spaanen. A rTquot; WOMEDES. — ,1

r Zoo d'aengeklaeghde zich beroept op't Griecksche reoht? [r-(5? M't UI.YSSES.

't Geschil wort naer de plaets gewezen, en geslecht7. Wy staen op 's vyants boom. Wy kennen hier geen wetten, ^ Dan die 's veltmaerschalcks8 mont en lippen zullen zetten. Zijn wil is wèts génoegh ; die spreeeke, en9 ieder zwijgh'. Des Oppervorsten zwaert is rechter in den krijgh. J................ DIOMEDES.

Of d'Oppervorst bezweeck, als d'aenslagh waer begonnen?

ULYSSES.

De weerelt lijdt geensins10 twee schitterende zonnen; Zoo duit geen heerschappy twee hoofden in een rijok. Geen vorst zijn wederga, geen koningh zijns gelijck. D'Eubeër is te hoogh in mogentheit gestegen.

En aenzien by 't gemeen; dit's Agamemnon tegen; Die heeft wel duizentmael geklopt op zijn rappier.

38

1

s t e r f t. - S Eerst: Achi 11 es, vroom in feyten. - 4 Eerst- En Ajax

2

ssl s^n saeck ten wterstenbepteyten.- 5 Eerst: D'-tachtick

3

lieel gering. -6 Eerst: die d'Uey Ighe. -7 Eerst: gevonnist enbe-

4

slecht - 8 Eerst: AU die des veltheers mont. - 9 Eerst; e e n. —

5

10 EerstIgeensins lijd.

-ocr page 53-

— 39 —

Gevloeokt by al de Goon, gezworen hoogh en dier, : By zijnes gordels draeok, by 't krunckelen der slangen, ! -!«, ',i Waermê de.Gorgon van zijn beuoklaer is1 behangen, — En by den staf des- rijcks, van'Mulciber gesmeet,

Dat hy zich wreecken zal Tan al 't ontfanghen1 leet, 's Eilanders krijghsgezag niet lang in 't heir gehengen2.

Al zou hy d'Oppergoón met d'onderaerdsche mengen5.

DIOMEDES. ^^

Met Agamemnons wrook is 't leger niet gepaeit.

ULYSSES.

't Is waer, maer dat is vol oneenigheit gezaeit.

De meeste hoop is blint, om d'oirzaeck van dit wrocken Te zien met onderscheit: ook heeft m'er in betrocken Het kerkeljjck geschilquot;, de maght van 't wichelhof3. En 't geen den dienst betreft der Goden. Deze stof Zoo kitligh4 is van aert, dat allerlei krackeelen,

Dat zuêht tot eige baet en staet hier onder speelen:

En alle schelmery, die slechts een schijngestalt Van heiligheit ontleent, licht door den trechter valt. Men hitst 's voloks harten op tot razerny9 door 't krjjten En d'allersterckete past den zwacksten uit te bijten. _ DIOMEDES.

Maer wacht u, als de tijt de waerheit eens ontdeckt'.

ULYSSES.

Al hebtghe 't heilighdom met vadermoort bevleckt, Uw zusters schaemte ontbloot, in ^ aenzicht Van uw' zwager, Den blixemdrager zelf10 gekroont tot horendrager. Verkracht zijn bedtgenootequot;, en schenckér Ganimeed, Het12 wort niet eens gemerckt, als maer een Outerkleet Die gruwelen bedeckt, het13 strecken dan geen zonden. DIOMEDES.

En of de Priesters 't pleit met Palamedes stonden? ■ -

' P7

39

1

Eerst: menglen. — 6 Eerst :'t verschil van kerckenplight. —

2

Eerst: D a t d'e ilander niet lang aijnMajesteitsal benglen —

3

h el t.«-10 Eerst: J a, self den blixemdrigh. -11 terst: eêgemael.-

4

12 Eerat: 'ten.

-ocr page 54-

■— 40 —

ULYSSES.

Dat is onmogelijck; want hoe men't went of keert,

't Schort even Kalchas. daer het Agamemnon deert:

Zijn hoogheit is geraeckt, en heiligheit, die gtedes. -■

Door' d'onderkruipingen en list van Palamedes,

Allenghs gemuilbant wort, en van zijn' glans berooft: , En 't was zoo verr' gebroght2, dat geen gemytert hooft -i Zou spreecken in den raet, of met de vorsten stemmen;

, 'r. Een toom om naer zijn' wensoh do wiclielaers te temmen:

Dit stoeckt3 hem in den krop: behalve dat hy steef lt;

rgt;i» i, De^vorsten tegenb hem; die zoo go-ltyvrigh dreef, - tL-S Dat elke Griecksclnrsfadt zou leggen nieuwe drempels, Om 't Nootlot op 't altaer, in Goduewijde tempels ,

ij Te vieren met den reuck van 't gulden wieroockvat;

I Een dienst daer 't priesterdom4 eea koninglijeken schat, O En rijeken ooghst af maeit. Hoe geestigh zag men schaecken / Den tabbert, ens de kap| Met onbeschaemde kaecteï quot;

Dreef Kalchas, naer zijn' wensch, met luttel stemmen door 1 't Besluit de^ tempeliers, en gaf geen reên gehooi'. gt; tquot;, . D'Eübeër heeft zijn kans6 in Aulis oock verkeeckenquot;; ' quot; ' Daer riep8 hy: schoon de vloot door storm niet af kan steecken9, Q Men magh zoo reuckeloos niet plengen koningsbloet. „ Men steil' den neêrslagh uit: misschien is10 oock de vloek Hier mede niet11 gepaeit: wilt u 3cr joffer12 jamren:

Houwt13 liever af den hals van witghewolde lamren.

^ Daer sqhon hem 't priesterdom de krijgsliên op het lijf.

Elck vloeckte, en schelt om 't felst14. Zy kreten even stijf: ^ Het zaet van Nauplius, van Godtsdienst gansch15 verbastert, Viert16 tempel, noch altaer: Diana wordt gelastert.

Verworght den vryen geest, of stort hem van een' rots:

Dees smaelt op wichlery, en droomen, stout en trots

5

1 Eerst: mits. — 2 Eerat: veer gebraght. — 8 Eerst: L e i t. — « 4 Eerst iDienst, daerde priesterschap. — 5 Eerst: met. — 6 Eerst : het oock — 7 Eerat :heel verpeuter». — 9 Eerst: z e y d. — 9 Eerst: enonweêrleutert. -10 Eerst: z a 1. -11 Eerst • H i e r m e'ê n i e t s ij n. -12 Eerst: j o n f e r. — IS Éerat; Hackt. — 14 Eerst: s e e r s t. —16 Eerst: is. — 16 Eerst: 't viert. — 17 Eerst: d'inspraeck Gods.

40

lt;L J-. .

(

-ocr page 55-

— 41 —

Hy twijfelt aen Godts dienst, en1 zal het heir verwarren:

Hy acht noch vogelzang, noch ingewant, noch starren.

Ick rep van geen geheim: ghy, Diomedes, zaeglit -

Wat hy te lijden had, om 't redden van de maeght.

DIOMEDES.

Zijn aengewende vlijt tot Ifigeens verschooningh,

Te lichter hem in gunst kan brengen hy den koningh.

ULYSSES.

't Blijft tusschen u en my2: 't is Agamemsons aert,

Dat zijn gedachtenis geen weldaet langh bewaert:

Maer 't leed, hem aengedaen, en eens3 gelede smarte, —

Schiet diepe wortelen in zijn wraeckgierig harte, ^,

Al t' onverzoenelijck. 't Was Aureus, die voorheen

By opdraght onderkroop 't out recht der Grieksehe steen ;-t quot;n

De zoon vlamt op de vrucht van deze perekementen,

En hoopt zijn' laurentelg op dezen boom te enten: t

Maer Palamedes oogh zijn gangen onderschept,

En is voor hem gereet. en waeokt eer hy zich rept; ' j

Diesraest's krijghsvorsten wraeck3, die om hem te betrapenj —

Misbruickt den ouden haet der Griecksche legerpapenquot;; ».lt; /..•

Bedienaers van de noot, en noit jverbeden dwangh;

Die doen hem 't quot;koude zweet aflbopen, door 't gedrangh'

Der lasteraren, en staêgh liegende (onverboden,

Geen misdaet reecknen 't quaet, 't geen streckt tot4dienst der L-UifV.

(Goden, „ j, o i, Doch 't geit ons evenveel. Wy doelen naer ons wit,

Het zy dan slincks of rechts: waerom ick ernstig bid, ~

Dat uwe dapperheit dit heldenstuck verzelle.

DIOMEDES

Ick vint den aenslagh nut6, 't is waer, maer dat ick stelle My selven in gevaer, is overwegens waert.

41

1

Eerst: gants in twyfel treckt; by. — 2 Eerst: ray en u. - 8 Eerst:

2

Willem, in den jare 1584 vastgestelt, maar door sijn doot verhindert, waervan de brieven, met de segels en ondertekening der steden , nogh in wesen zyn.

3

Voorts wil hy seggen, dat Prins Maurits, naer dezelve hoogheit staande, door den Advocaat was belet, en dat dit d'oorzaak was van 's Prinsen toorn. Br. —

4

Eerst: ten. — 6 Eerst: go et.

-ocr page 56-

— 42 —

lok ben een man in 't velt, om op een moedigh paert, Dat Bchuimbeckt, briescht, en trapt, en stof worpt1 met zijn

(voeten.

Mijn vyant, voor de vuist, met zwaert en speer t'ontmoeten; Maer 'k heb uw veinzery, Ulysses, lang verleert,

lek stem het niettemin, dewijl ghy 't zoo begeert. ^ — ULYSSES.

Ay, Diomedes, laet die zorgh aen my bevolen:

Het moet er doneker zijn, daer d'Ihtakois zal dolen! DIOMEDES.

Welaen, ick ben 't getroost: doch eer wy 't stuck bestaen, Zoo zal het noodigh2 zijn, ons rijper3 te beraên.

Op dat men 't schandelijck ten halven niet laet steecken, Vemieu my anderwerf den voorslagh van uw4 treken.

ULYSSES.

Trê met my in mijn tent, 't zal wel zoo veiligh zijn. Men handelt van die zaeck best achter onss gordijn.

REY VAN PELOPONNESERS EN ITHAKOIZEN.

quot; 'Vquot;

gt; EURYPILUS.

Komt, laet ons by de donckre maen Eendraghtelijck ten reie gaen,

En yvrigh storten deze beê Voor ons drieaenzicht Hekaté: — '

Datze Atreus zoonen toch bewaer', U- A Die voor ons haertstede, en 't altaer8, ^

'• r- Zoo^rustigh waeghden lijf en goet,

\ JLoiTv. £n troosten 't volck in tegenspoet.

Dat geen verrader zich verstout, £=/ -Om 't flickeren van Priams7 gout, lo,

Hen t' overlevren aen den Frijgh, / / ia En ons in 't heimelijck bekrijgh: '

En smoor' half doón op doón gehoopt In 't bloet, dat uit ons wonden loopt:

42

1

Eerat: werpt. —2 Eerst:'t hoofïlinoodigh. —8 Eerst: wij d ers.—

2

4Eer8t;uwer. — 5Eerst:de.— 6 Eerst: o u t a e r. — 7Eerst: flickren

3

van 't Trojaensche.

-ocr page 57-

— 43 —

En stoook', ten schrick van Grieckenlant,

Door Hektors toorts de vloot in brant;

En geef uitheemschen gasten stof __ k Te roepen1; hfef's 't kerrëckhof,

Daer Troje, godtloos en te droef2,

Mycene en al het heir3 begroef;

Daer stont Achilles tent wel eer;

Hier lagh de veltheer1; ginder veer Wert dagh op dagh zoo fel gestreên, Om Menelaüs bruit Heieen;

Hier lagh de vloot, om dezen hoeck.

Godin, ay keer dien zwaeren2 vloeck.

Bewaer uw zuivre3 kercken oock,

Dat elck uw4 tempel plechtigh smoock';

Dat al5 uw reuckwerck opwaert rijs',

Naer d'eenmael aen-enome wijs,

Den6 eenmael voorgeschreven plicht;

Het zij10 ghy droef of heller licht.

Begunstigh toch11 Apolloos zoon, Den taelman van den oppertroon, -

Die zich op Gods geheim verstaet,

En alle teeckens gade slaet;

Die klaer12 kan spellen 't ongezienst,

En wien de zuivre Godesdienst,

De waerheidt zoo13 ter harte gaet.

En achtze een pyler van den staet;

Een pijler, daer de staet op leunt;

En om deze oorzaek zich \ bekreunt | ■lt;

Met's konings14 weereltlijcken staf,

Al neemt men 't hem zoo15 qualijck af.

Keer van ons alle nieuwigheên.

Bevry voor vleck uwe outerkleên,

43

1

1 Eerst: segghen. — 2 Eerst: door Godloosen boel. — 8 Eerst:

2

Mycenen met haer maght. — 4 Eerst; Agamemnons, 5 e-erst:

3

keer, oGodesse, sulekeen. — 6 Eerst: Godin, uw kercken.—-

4

Eerst: opdat uw. — 8 Eerst; Opdat. — 9 Eerst: Na d'. — 10 Eerst:

5

't zij dat. — 11 Eerst: Doch. — 13 Eerst: vaeck. — 13 Eerst: BOfl

6

diep en swaer. — 14 .Kerst: vaeck met den. — 15 Eerat: weer.

-ocr page 58-

— —

En neem de priesters in uw scherm,

Die uwe altaren houden warm.

EURYPYLUS

Zy heeft u toegeknickt. Nu zingh een andre wijs1:

Heft aen een nieuwen dans, en geeft het Noodtlot'pnjs2.

..VtCii ! »J REY VAN PELOPONNESERS EN ITHAKOIZEN3.

O kracht, van niemants maght4 t'ontvliên,

Gewelt, dat tusschen uwe knien —^ Beklemt de diamanten spil,

Daer 't al op draeit naer uwen wil;

Die hebt van eeuwigheit gezaeit 't Zaot, daer de tijt zijn vrucht af maeit; — O dwangbestuurster van al 't quot;werk,

Die Goón en menschen stelt een perck;

Houvast en ancker van 't gesticht Der weerelt, die in tegenwight De hooftstof5 houdt; o zuil, die zelf Draeght onbezwaert dat zwaer gewelf;

Met uwen6 ijzren scepter heerscht,

En blijft'er lest, en waert'er eerst;

Die Hemel, Aerde, en Hel bestiert,

En eischt7 dat elck uw Godtheit viert;

Die op uw beurt de starren riept,

En meerdre en mindre Goden schiept,

En blijft versteenight en verstookt,

En hebt al 't nodigh8 quaet berockt: 'Hm.h'' • ^ !/ Saturnus die zijn9 vader lubt, / De zoute zee10 met bloet bedrupt,

JtnAt**' p;en oirzaeck dat'er Venus quam,

Met hare onkuische minnevlam.

44

1

Eerst: wend u tot de Noot. — Eerst: maeckt haer Godheyt

2

groot. — 8 In deze rey hoort men het Noodlot aenroepen, daer ae dichter

3

het harde gevoelen der Predestinatie door beschimpt. Br. — 4 Eerst: die

4

niet en s ij t. — 5 Eerst: d'h ooftstoffen. — 6 Eerrt: 0, d i e m e t —

5

7 Eerst: maeckt. - 8 Eerst: noodlijck. — 9 Eerst: zy nen. - 10Eerst;

6

En 't pekelschuim.

-ocr page 59-

— 45 —

Jupijn, cmtvonckt door Cypris strael,

Voort walghde van zijn eegemael Die bleef verschupt: een schoone boel1.

Of jonghen, was zijn minnedoel2.

Mercuur wert dailerslimste dief,

En Bacchus kreegh de kruicken lief, En, struiokelende na den dronck,

Zong heiige vaerzen, dat het klonck.

Mars groeide in bleet en mensohernoort. De reuzerot quam3 fel aen boort Den Donderaer met smaet en schimp,

(k-l^ Toenze4 Ossa perste met Olymp,

En weer met Ossa Pelion,

Eer haer5 een stercker overwon.— ,

Dat Minos bruit, dat hitzigh6 dier, .

quot;it. Zicfi liet bespringen van een stier: o }

Dat d'Africaen, zoo wreet als sterok, Van menschenhoofden boude een kerck, , j Zijn kerckghewijde priester' had 'fift^ Een dootshooft tot zijn wieroookvat; ^ J' j'

En, eer hy noch gebeden sprack, Een' mensohenongelturts ontstack.

En plengde, met een heilgen schijn.

Root8 menschebloet, in plaets van wijn;

En offerde den Goón tot brant Halflevend menscheninghewant;

Terwijl de' menschendarrem sluit Om 't lijf zijn taeie menschenhuit,

Zijn offerkleet, en feestcieraet;

En zong en schreeude zonder maet,

Uit perkament, vol bloetroot schrift,

Verruckt door innerlijcke drift;

En hiet10 weergalmen op elk vaers Een' rey van woeste moordenaers.

45

1

Eerst: en al zijn feest. — 2T!er8t: was hoer of jongen of een

2

eest.-— 3 Eerst :de reuze'n kwamen. — 4 Kerst :doen ze. - 5 Eerst:

3

em. — 6 Eerst: geyle. — 7 Eerst: En dat zijn tempelpriester. —

4

Eerst; Faers. — 9 Eerst: een. — 10 Ferst: deê.

-ocr page 60-

— 46 —

Wier wapen, zwaert, noch kortelas,

Maer kaeckebeen of schinckel was: Dat Tantalojj, noch vuil bemorst Van versche moort, opschaffen dorst Zijn' eighen zoon' op Jovis disch, ~' Niet by geval gebeurt en is:

Ghy Nootïot, nimmer gruwlen moè1, quot; Waert d'oirzaeok: u komt d'eere toê2, — Die dubbeltronie Janus slacht,

Van achter grimt' van vore lacht.

Zoo noch 't verraet smeult in zijne asch, Ontdeckt het toch5 uw priestren ras:

Scherp Argos sabel meer en6 meer,

En smijt den Troischen standert7 neêr.

U quot; EURYPYLÜS.

Hou op, ghy hebt voldaen: het Nootlot heeft volkomen Uw danssen en gezang genadigh8 aanghenomen

DEHDE HANDEL.

DIOMEDES. SCHILTWACI1T. AGAMEMNON.

Hou, schiltwacht, hou!

SCHILTWACHT.

Wie daer?

DIOMEDES.

Ick moet den veltheer spreeeken

46

1

baer bescheet. — 3 Eerst*. Ghy self waert d'oorsaeck, ukomt

2

d'e er. — 4 Eerst; grijnst. — 5 Eerst: doch. — 6 Eerst, langs h o e. —

-ocr page 61-

SCHILTWACHT.

iVie zijtghe? Melt uw' naem, of geef het legher'teecfcen.

DIOMEDES.

t Is Diomedes zelf.

SCHILTWACHT.

Koom, weck hem, daer hy leit.

DIOMEDES.

firootmeester van ons heir, die uwen legher spreit Van drooghe en dorre blaên, op, op! 't ia tijt te waecken.

AGAMEMNON.

Wel Diomedes, vrient, zegh op, wat zijn 't voor zaecken? Wat brenght ghy ons by nacht? Is Hektor op de been?

DIOMEDES.

'k Heb een Trojaenschen spie den hals versch afghesneên. Als ick de ronde sloot2. Hg is belast met brieven, lok sleep den booswicht hier. Het zal den vorst believen Te vorschen naer 't geheim.

AGAMEMNON.

Koom, hoti de torts wat dicht. Op dat ick dezen gast beschou in 't aenghesicht.

Dit's3 waurlijck een Trojaen, van kleeding en van wezen. Dit's Priaems zegelringh. Ick moet het inhoudt lezen. Op mannen, 't is verraet. Mijn dienaers, flucks, gaet heen, Behalve Palameed, roept al den raet by een.

AGAMEMNON. ULYSSES. DIOMEDES. NESTOR. AJAX. Ghy die, voor kroonegout en vorstelijcke banden, Den kopren hellem voert4, en met uw dappre handen Uit stael van Asiën het vier klinckt, schilden kerft1, En Simoïs met brein en bloet vermenght, en verftquot;, Hoort toe: wy zullen u de reden' gaen verklaren, Waerom men buiten tijtg2 den krijghsraet laet3 vergaêren. De Frygiaen (die, 't heir bespiedende by nacht, Van Diomedes hant zoo versch is omgebraght,

47

1

1 Eerst: 'tgewoonlyck. - 2 Eerst: d e d e. - 3 Eerst: 't I s. - 4 Eerst

2

Ick sal u voorts de reên en oorsaeck. - 8 Eerst: t'onty da dus. ■

3

Eerst: deê.

-ocr page 62-

— is —

Ala hy de rondo sloot, verbaest hem quam1 gemoeten. En aleepte doot en warm2 voor uwer aller voeten, r

Daer gby hem liggen ziet), was met een brief belaen, igt;Ó Diem' uit zijn boezem trock, en iemant achjjnt te raên Tot grouwelijck verraet. Men3 zal u laten hooren t Het inhout van dit blad, een donder in onze4 ooren;

«Neptunus waerde zoon, die uw grootvaders stad Begunatight waer ghy mooght; de lettera van dit Wad Getuigen mijne gunst5, waerdoor ick ben geneghen Te strecken over u mjjn' koninglijcken zegen.

Dat ghy ontfangen hebt het jonghat gezonden gout, Verstout ick uit den spie11, wiens ment ghy toebetrout7 't Geheimate3 van uw harte. Ick heb alreê genooten De vruchten van 't bestant, voor luttel tijts besloten. En wacht op 't uiterat vaat. Is erghens gunat te koop Om gout, zoo apaer geen munt. Ick, Priam, leve op hoopquot;. Daer is 't geheim dea briefs. Wat dunckt u, Griekache vorsten? ULYSSES.

Verdelgze, o Juno, toch9 die naer ons leven dorsten.

DIOMEÜES.

Ontdeckze, o Hekaté, die naer den ondergang Van onze tenten staan.

NESTOR.

Ontdeck de waterslangh.

Gescholen onder 't10 graa.

AJAX.

Saturnus, breng de waerheit Ten leste eens aen den daghquot;.

AGAMEMNON.

Wie twijffelt aen de klaerheit

Van 't goddeloos verraet.

48

1

Eerat: doend hem quam verbaest. - 2 Eerst: sleept' hem

2

dood en warm. - 8 Eerst: l c k. - 4 Eerst: 'twelck vreecit klinckt

3

in mij ne. - 5 Eerst: Betuigen mijne gonst. - 6 Eerst: Ickuitden

4

spie v. - 7 Eerst :toevertrout. - 8 Eerst: 't Geheimnis. - 9 Eerst,:

5

Doch. -10 Eerst; Dieschuiltin't groene. - 11 Tën lesten eens

-ocr page 63-

— 49 —

ajax.

Ick twijfel, met verlof, Die alle treken ken, en saussen van het hof. _

agamtmnon.

Nu, Ajax, geef gehoor, en spieeck1 niet ongereghelt.

nestor.

Is 't koning Priaema merck ?

agamemnon.

De brief was toegezegelt Met 's konings eigen ring, doch 't wapen is misluckt In 't zeeglen, en de2 hant in 't schrijven wat gedruckt. Mistrout ghy aen mijn woort, geloof uwe eigene oogen: Daer, vader, lees den brief.

ajax.

Een dochter van de logen, Een vondeling van 't hof, een bastert van de nijt, En overjaerden wrook, 't uitbraecksel van de spijt. nestor

Dit3 zwijmt naer1 Priams hant, gelijck4 de druck van 't wapen

ajax.

Zoo paeit men 't slechte volck: zoo leght5 men kinders slapen Maer Ajax nimmermeer.

agamemnon.

't Zij hoe men dit' verschoon', De koning Nauplius is Godt Neptunus' zoon.

ajax.

Ja, PalaraedoB is 't, ick hou het8 u ten beste9. lt;-agamemnon.

Neptunus' eige stad is10 Trojens hooge veste11.

D'Eubeër draeghtze gunst, met al12 zijn heiloos zaet. l ajax.

wa, Palamedes is 't, die brout ons dit verraet. Die booswicht moet van kant.

1

Eerst: vees. - 2 Eerst; iij ne. - 3 Eerst: 'tSchrift. -4 Eerst: na. -

2

Eerst: soo doet. — 6£erat:leit. — 7 Eerst:'! stack. — 8 Eerst

3

ou d' et. — 9 Eerst: besten, — 10 Eerst: i ij ii. — 11 Eerst: vesten. —

4

49

5

VONDEL. —Geschied- en Hekeldichten I. 4

-ocr page 64-

— 50 —

ULYSSES.

Beschut ons, goede Goden!

Zoo (5

fwfr DIOMEDES

Dat tref Laomedon!

Met 1

Indie

De d

Een

Des

AJAX. ti

Of eer by' tijts gevloden.

1 DIOMEDES.

Zoo groot een onheil treffe ons tenten nimmermeer'1.

AGAMEMNON.

Hier geit geen lochenen; want hoe men 't wende of keer 3, 't Is Priaems tekening; wy twyflen nu niet langer,

Ou Of Palamedes gaet van deze boosheit zwanger

^ A.ÏAX. _ ZOO

Dit heeft men lang gezocht, en onder 't volck geatroit,

En nu met dezen brief bet schelmstuck opgetoit. Zoo

NESTOR.

Gby, Heeren, ziet wel toe, 't zijn zorghelijcke zaecken. Die Hy vangt wat wightigs aen, die tot een schelm zal maecke Een welgeboren vorst, een man van groot bewint:

Dies wensch ick, dat geen wraeck uwe oogen en verblind. Men overweeg de zaeck, en veil'2 geen onrijp oordeel.

AGAMEMNON.

Waer5 hoogheit wort gequetst, heeft niemant eenig voordeel. Om NESTOR. : Of 1

Of hoogheit6 is gequetst, dat hangij hier in geschil. Mae

AGAMEMNON,

Zoo

Van Hoe Wie Lae

AtïAMe.i»IWUXN. '„-. v'Viquot; quot; ' ' J

i/hy,8/* Hy merckt de misdaet licht, die ze anders mercken wil. . .. ' NESTOR.

Wie iemant hatig is, zeer licht een brief kan dichten.

^ - AGAMEMNON.

Nabootsen hant en,merck', onnoozelheit' betichten?

NESTOR.

Dat is wel eer gebeurt.

i:

4 Eei vae(

50

1

Hst stuck met reden wiekt, en velt. - a herst; ft aerd. - b tersi

2

Kerst ■ i n. - 2 Eerat: Dat ongeluck en «ij on» nimmermef

-ocr page 65-

— 51 —

AJAX.

Al waer bet noit geschiet, Zoo durf1 men 't nu bestaen.

AGAMEMNON.

Die 't leger heeft bespiet2. Met brieven afgerecht, leght hier voor u1 verslagen.

-— - AJAX.

Indien hy levend waer, men moght hem ondervragen. AGAMEMNON.

De doode melt de zaeck: het is een Frygiaen.

AJAX.

Een slaef, die korteling in 't oorlogh wert gevaên.

AGAMEMNON.

Zoo zou men alles wel in twijfel konnen trecken.

AJAX.

Zoo zou men altijt wel des vroomen naem bevlecken.

AGAMEMNON.

Die man2 was langh verdacht.

AJAX.

Zoo was de valsche tong

Des groeten logenaers.

AGAMEMNON.

Ghy, Ajax, zijt te jong. Om Agamemnons mont zoo kort te heeten liegen.

Of lust het u, zoo wil u zel/en niet bedriegen,

Maer dat uw degen passé op 't konincklijoke stael.

AJAX.

Zoo doet hy. cw

NESTOR

Houdt geraack, ghy Heeren! Liet ,do schael Van ware bülijokheit besleohteu/d'onghelijcken. ;•/ ,

Hoe kan een toornig3 zwaert een wettig vonnis strijeken!

roden!

en.

rJ.

keer'3, »

sstroit,

jken. laeoke;

blind', deel.

ordeel,

1.

in wil.

iten.

i?

(ji

'jUM o

Wier' 't recht heeft op zijn zy, dick' sneuvelt door het spits. Laet reên u scheiden; 't zwaert is oordeelloos en bits8.

e r m e

- 4 £ers

- 6 tersi

51

1

1 Eerst; derf — 2 Eerst: verspiet. — 3 Eerst: hier voor u leit. —

2

Eerst: ni e n sch. — 6 Eerst; u w h e vi p — 6 Eerst: Die. 7 Eerot

3

v a e c k. - 8 Kerst :Bezadight brein uschey: die rechteristebits.

-ocr page 66-

— 50 —

ulysses.

iSescliut ons, goede Goden.

diomedes

Indiei De d

'-c

r

Van Hoe Wii Lae

Dal tref Laomedon! ,, , ,

ajax. ' ^ Met t

■ft, )iAv - ■ Of eer by' tijts gevloden.

diomedes.

Zoo groot een onheil treffe ons tenten nimmermeer1.

agamemnon. _ r 1 '3

Hier geit geen lochenen ; want hoe men 't wende of keer , 't Is Priaems tekening; wy twijflen nu niet langer, Een

DO Qf Palamedes gaat van deze booslieit zwanger

ajax. Zoo

Dit heeft man lang gezocht, en onder 't volck gestroit,! En nu met dezen brief het schelmstuck opgetoit. /00

nestor. _

Ghy, Heeren, ziet wel toe, 't zijn zorghelijcke zaecken. Die Hy vangt wat wightiga aen, die tot een schelm zal maeckel Een welgeboren vorst, een man van groot bewmt:

Dies wensch ick, dat geen wraeck uwe oogen en verblind . Des Men overweeg de zaeok, en veil'2 geen onrgp oordeel. |

agamemnon. _ j , n

Waer5 hoogheit wort gequetst, heeft niemant eemg voordeel. Om nestor. _ 1 y* 3

Of hoogheit6 is gequetst, dat hangt hier in geschil. Mae

agamemnon. f fir: v, '.'J . _

Hy merckt de misdaet licht, die ze anders mercken wil. Zoo

nestor.

Wie iemant hatig is, zeer licht een brief kan dichten.

^ - agamemnon

Nabootsen hant en.marck', onnoozelheit' betichten?

nestoe.

Zoo d

Dat is wel eer gebeurt.

1

4 Ee vae

50

1

Het stuck met reden wiekt, en velt, - a Kerst; W aerd .

2

d'h ooglieit. — 7 Eerst: d'on n.

3

Kerst■ in. - 3 Eerst: Dat ongeluck en lij ons nitnmerme

-ocr page 67-

— 51 —

AJAX.

Al waer het noit geschiet, Zoo durf1 men 't nu bestaen.

AGAMEMNON.

Die 't leger heeft bespiet2, Met brieven afgerecht, leght hier voor u3 verslagen.

-AJAX.

Indien hy levend waer, men moght hem ondervragen.

AGAMEMNON.

De doode melt de zaeck: het is een Frygiaen.

AJAX.

Een slaef, die korteling in 't oorlogh wert gevaên.

AGAMEMNON.

Zoo zou men alles wel in twijfel konnen trecken.

AJAX.

Zoo zou men altijt wel des vroomen naem bevlecken.

AGAMEMNON.

Die man4 was langh verdacht.

AJAX.

Zoo was de valsche tong

Des grooten logenaers.

AGAMEMNON.

Ghy, Ajax, zijt te jong. Om Agamemnons mont zoo kort te heeten liegen.

Of lust het u, zoo wil u zei/en niet bedriegen,

Maer dat uw degen passé op 't konincklijcke stael.

AJAX.

Zoo doet hy.

NESTOR

Houdt gemack, ghy Heeren! Liet de schael Van ware billijokheit beslechten d'onghelijcken ; Cnxjts.-.- ■ v Hoe kan een toornig5 zwaert een wettig vonnis strijcken! Wie0 't recht heeft op zijn zy, dick7 sneuvelt door het spits. Laet reên u scheiden: 't zwaert is oordeelloos en hits8.

oden!

keer'3,

9

stroit,

iken. laeckei

blind', ieel.

)rdeel.

1.

n wil. iten i?

Üi

'jMt,

, i, . 'j%H!

e r m e r 1 Eerst -.derf — 2 Eerst: verspiet. — 3 Eerst: hier voor u leit. — - 4 Eers 4 Eerst: ra e n s c h. — 6 Eerst; u w h e v i g — 6 Eerst: Die. — 7 Eer3t 6 Kersi va eek. -8 Kerst: Bezadight brein u schey: die rechter iste bits.

51

-ocr page 68-

— 52 —

Het zwaert1 zij op Dardaens meineedig zaet verbittert, Drijf Hektor op de vlught, als 't in zijne ooghen2 schittert, En blixemt. Jupiter noch geen der Goon3 geheng', Dat d'eene bontgenoot het bloet des anders pleng', Het Dorisch leger rijt' zijne eigene4 ingewanden,

Geweer en wapens meng, verwarre zwaert en5 handen. Wat had de vyant stof te lachen in ons doot!

Hoe zou hy vier en torts in ons gedeelde vloot Dan slingeren met maght, en met bebloede sabels Doorhouwen, voor de vuist, ons anckertouw, en6 kabels, En zenden brandende de kielen zeewaert in,

In 't aenzlen van de stad, en Priaems hofgezin'.

'Verblijft de zaeckt aen my'. Vertrout mijn zilverhairen, En grijzen8 ouderdom, wien9 veel is wedervaren.

AGAMEMNON.

Al waer 't mijn eigen bloet, soo wil ick dat men straff' De stichters van 't verraet.

AJAX.

Ick, dat een open graf

Hen levendigh verzwelg.

NESTOR.

Wy stemmen 't al te zamen; Maer waer de boosheit schuilt, valt10 doncker .om te raemen.

AGAMEMNON.

De goddeloozequot; neemt de scheemring tot zijn wijck. NESTOR.

Men steil' dan 't oordeel uit, totdat het ieder blijck'.

AGAMEMNON.

Ontbeert dit schijn en blijck ?

NESTOR.

Het is te twijffelachtigh.

52

1

Eerst: mes. — 2 Eerst: blixemende. - 3 Eerst: In d'appel igner oogh, veel eer dan 'tGod. — 4 Eerst: sgns selfs. —*6 Eerst: lun wapenen vermeng', verwarr' sijn rechter-. -6 Eerst: '«Gedraeide hennep gaen doorhouwen vanont - 7 Eerst: 't Ge s ch i 1 aen m y vcrblyft.-8 Eerst rgraeuwen, - 9 Eerst: d i e. - 10 Eerac : b c h ij n t. -

-ocr page 69-

— 53 -

AGAMEMNON.

Wat eiecht ghy roor bewijs? Hoe bondig? Of hoe krachtig?

NESTOR.

Dat klaer en helder licht, gelijck de middagh doet. lt; J.

AGAMEMNON.

Hj quetst het vaderlant1, die booze stucken2 voedt.

NESTOR.

lek voê geen quaet3, maer vrees onschuldig bloet te storten,

AGAMEMNON.

Ghy vreest niet eens den staet door slapheit te verkorten.

NESTOR.

De rechter handelt wijs, die veel quaetdoendora spaert,

Om één onnoosle ziel te vryen van het zwaert.

AGAMEMNON.

Zoo kan geen rijck bestaen.

NESTOR.

Zoo kan het eeuwigh duuren. Gerechtigheid bout steen, en4 konincklijcke muuren,

Daer onrecht en gewelt palaizen ommeruckt.

Van elcken druppel bloets, door onrecht5 rnderdruckt, Gedoerat6 door 't schendig stael, ontspruiten duizent wrocken, ' Die bersten uit tot wraeck, wiens zwaert eens uitghetrocken , Keert langzaem in zijn scheê. Wie heilig bloe vergiet,

Tergt Nemesis. Zie toe, en roer dees Hydra niet 't Is licht een hooft gevelt, in reuckeloozen tooren:

Maer kunst is 't, groote kunst7, den wortel gants te smooren. Wanneer de hals, in plaets van één, veel hoofden teelt. AGAMEMNON.

Mijn oordeel van het uw hierinne niet verscheelt.

Ick kniel voor Themig troon; mijn daden dat betuigen, 't Waer razerny8 het recht uit haet ep nijt te buigen. y

Ick zal niet wetteloos bestaen door onbescheit.

Wie tegens 't Vaderlant9 en d'Oppermajesteit

53

1

E«r«t; 'tgemeenebest. - S Eerit: feiten. - 3 Eerit; nietquaets.-

2

4Eent; die bout de. — 6 ïerit; de ngeen t, di e m'. — 6 Eerst: Eu

3

doemt. — 7 Eerit; let hier op. — 8 fierst; dolligheit. — 9 Eerst-

4

't A ] g e m e e n.

-ocr page 70-

— 54 —

r

Zich zelven schandelijck noch eerloos heeft vergrepen, Die loopt geen lijfsgevaar.

AJAX.

Och, waren noit mijn schepen Verzeilt van Salamin zoo verre aen1 Tenedos!

AGAMEMNON.

Gevalt het u, zoo ruck2 uwe anckertouwen los: Het steeckt den Grajen niet op tien of twalef kielen.

AJAX.

Maer toen twee Ajaxen 't gansch leger tegenhielen. En redden uwe vloot, daer 't al scheen overmant;

Daer Hektors fackel reê de zeilen stack aen brant; Toen stackt'er nauw genoegh. Hoe of dit uit wil vallen? Mijn vader Telamon was d'eerste, die de wallen Van Troje zelf3 beklom, en Hercles steef met kracht; Een van de vijftigh oock, die om de guide vacht,

Door 't klinokende gedruis der Cyaneesche rotsen, i' . Naer Kolohos togen, en den'Zeevooght ginghen trotsen: Ick, volghende den aert van zulck een4 braven helt, , Heb Helles vloet gekruist, en hier in 't vlacke velt Mijn tent gespannen, nam met ernst5 het leet ter harte Van Menelaüs, en 't verongelijckte Sparte.

Dit's mijn bezolding nu, dit's, Ajax, al uwe eer! Wat drael ick? 'k Heb verlof: men guntme dat ick keer'. AGAMEaNON.

Uw vader Telamon, de terger der Trojanen, Was oorzaeck van veel bloets, en veeier Griecken tranen; Was oorzaeck, dat de vloot der Eryghen overwoei TL Dat Alexander, in vergoeding van zijn moei', r 'T'S Mijn

lijn broeders bedgenoot, en dierbaer pant, vervoerde,

-s*ir - quot; .....

■J.k.Ji En door dien6 roof Europe en Azië beroerde,

Wat uwe reis belangt, ghy stoft al t'onbedochfc,

Als of aen u alleen hing d'overzeesche toght.

Neen, Ajax, staeck dien roem, en wil het my vergeven,

___viub

1 Eerst: i n d'h a v e n. — 2 E' rst; m a e c k. — 8 Eerflt VauTrojen eer, - 4 Eerst; een 800.-5 £erst;Gespalinen mijne tent, en nhln — £ Eerst: s ij n.

fi

Aert-I- ■

A

-ocr page 71-

Om eenen Ajax waer de toght niet nagebleven.

NESTOR.

Gliy, Heeren, waer toe dient dit onderling verwijt?

Het baert afkeerigheit als d'een den andren bijt. -*

lok bid den Oppervorst, by wil zijn gn nsohap sussen,

En niet den oorlogsmoed van dezen krijgsbelt blusne.

Wiens brave daden volght d'onsterffelijcke naem.

De mont van ieder een1 gaet zwanger van zijn faem. Een veltlieer, die met hoon zijn hopliên loont, na 't strijden-,

Ontziet zijn heirkracht niet de zenuw af te3 snijden'.

AJAX.

Daer leght5 't vervloeokt geweer; de Goden straffen my,

Indien ick oit hierna het zwaert gorde6 op mijn zy.

Geen helt behaelt hier lof, hoe dapper, hoe rechtschapen, Hoe vroom hy zit te paert; dat zich een ander wapen: - -Ick dienquot; geen dwingelant, noch geen vermeten hooft, — Dat niet prijswaerdig acht, dan' 't geen zijn harssen looft.

NESTOR.

Nu Ajax toom den moed; beweer uw zaeck met reden. ^

AGAMEMNON.

Wy zijn dit lang gewent; 't zijn d'oude oploopentheden8;

Best dat hy eerst bedaer

NESTOR

't Is heftig gekrackeelt. Het drucktme, de gemoên aldus te zien gedeelt9?

Ick wenschte, dat die twist geslecht waer, en bevredight.

AGAMEMNON.

lok wensoh het desgelijcks.

NESTOR.

. Als elek het zijn verdedight.

En treokt zijn' strengh naer maght, is 't bijster2 ongezien. »»

AGAMEMNON.

Wat Agamemnon drijft, moet eerst12 voor al geschiên. ^

55

1

Kerat: eens ieghelycka. - 2Eerat: atryen. - 3 Eerat: S ij n e t g e n heirkracht gaet de aeenwen at u eken. — 4 Eerat: 8 n y e n. — 5 Eerat: lelt. — 6 Eerat: imraergorddendegen. — 7 Eerat: a 1 a. — 8 Eerat: koraelheden. ~9 Eerat; te zien aldua verdeelt. -10 Eerat: na. -

2

Een ; wilt en, — 13 Eerat - dat moet.

-ocr page 72-

— 56 —

Het voegt' den minderen voor meerder maght te duicken.

NESTOR.

Een koning kan zeer lioht d'ontfange maght misbruicken.

AGAMEMNON.

Dat oordeel staet aen Hem.

NESTOR.

. . En oock aen zijn gemeent.

Van wie hy zijne maght, en heerlijckheit ontleent.

iJe koning is om 't volck. De wijze kan zich1 voegen Naer tijtsgelegentheit, en ieder oen2 vernoegen,

Inzonderheit de ziel van zijn geheimen raet.

De leden van het rijck, en pijlers van den staet. /• lek wenschte dat men zwichte3, en ongheval verhoede.

ULYSSES.

Ick spreeek er zoo veel in, men houd 'et my ten goede:

I)at elek den vorst versehoone, en quaet vermoeden schort', Zoo langh, naer5 luit des briefs, geen geut gevonden wort Omtrent de legerplaets van Palamedes' tenten.

Men onderzoeck het stuck, en staeck dees dreigementen. DIOMEDES.

Die raet gevaltme wel6.

AGAMEMNON.

Wat zeght7 er Nestor van?

NESTOR.

- Oprechte munt de proef gewilligh lijden kan:

Zoo zal 't navorschen oock geen eerlijck man beschamen.

ULYSSES.

Wie neemt dien last op zich?

AO VMEMNON.

U beide zal 't betamen.

ULYSSES

Het waer ons aengenaenut, indien het andren deen.

AGAMEMNON.

Men volge8 mijn bevel: verricht dit met u tweên. i

56

1

kan — 4 Eerst; Uwhoogheitalleramn—5 Eerst: n a — 6 Eent-

2

my wel geralt. — 7 Eerst; seydt. — 8 Eerit; volbrenght ghy

3

Eerst: t Bet aem t. — 3 Eerrt; wy», dieiichweette. — 3 Eerat •

-ocr page 73-

Ongterfelijcke Goön, wier overgroot vermogen ■ Uw priesterschap beschermt, als d'appel van uwe3 oogen, _ Uit uwe3 gtoelen daelt, beschaduwt' van een wolck, En hanthaeft uw gemeente, uw eerophoudend volok,

En waerde speelgenoots, die over hunne waeyen, fluüVj. Do zoomen van hun kleet, en mantels laten zwaeyen,

Wier langgebaerde kin van hairen hangt vermast;

Wier wenckbraeu en gebaer niet lochent, hoe hun past , , ~-Een wettelooze maght; die prat op vorstenbanden.

En keizers kroonen treet; wier hoeden, breet van randen,

Gebogen van ter zij, voor spits, en achter spits,

Beschaduwen 't gelaet, daer 't liefelijck en bits Zich in het statigh menght, tot stijving van geboden,

En tucht van zielen1; o, onsterfelijcke Goden,

Die onze ootmoedigheit gebeurt hebt2 uit het stof Op Uwen tempeltroon; o Goden; U zy lof,

Dat ghy uwe eere wreeckt, en straftze, die vermetel Opdraghen 't kerckenrecht den weereltlijckon zetel.

Te vast enquot; zeker staen op 't slibberigh en steil.

En buighen3 't Heiligdom ten dienst van burgerheil.

Dat Palamedes ons nu muilbande, en ten spot maeck'

't Gezagh der tempeliers, de zekerheit der Godspraeck:

Dat hy op 't outer nu zijn nieuwe gruwlen zet,

En wuft, en onbesuist onze outerkleên besmet.

Nu zal hy leeren wat het in heeft, dus t' ontijde.

Dus stout, de hant4 te slaen aen 't priesterlijck gewijde. /

Wy staen niet Goden in een noit gekrenokt10 verbont. -^pèr Al wie ons wederspreeckt, die wederspreeckt Godts mont. quot;o. Wy zijn Godts beelden, zijn gewettigdequot; gezanten, / f Beroepen en gestelt12 tot Jupiters trouwanten

57

1

1 K. en Eur. apeelen Lier de rolle van heerschzuchtige kerkelgken, zich

2

En zielentuchtiging. - 6 Eerst lonsedemoed hebt geheven. -

3

10 Eerst: Onhreeckely ck.-11 Eerst: a fdrucksels Godi, onnterf-

4

1 ^ c k h e i t s. —■ 13 Eerst: Wy syn gehult, gesalft.

-ocr page 74-

— 58 —

En stoet, en draghen zijn livrey. Wie raedt zoeckt, gaet1

quot;1 i Door onzen mont alleen by Jupiter om raetquot;. Na

De wereltlijcke stoel, die ons durf3 teghenwroeten, Ge

Moet nederzijgen, staet1 op wanckelbare voeten. Va

Een blixera is ons wenck, een donder5 ieder woort. Er

Wy sijn de6 muur om 't rijck, de sleutels van stads poort, Er De faokels, om een lant in lichten brant te stellen.

j Wy geven aengeterghtquot; d'uitbraecxelen der Hellen, Zij

' En Vloecken, vryen toom: en geen Monarch zoo yaeu H(

Ul Ziin heir hrenct on de been. nln wv het woeste erraeu. J. Ei

H

ï

jVgt;.v

ij** . . j w. w---n---

Zijn heir brengt op de been, als wy het woeste graeu.

Uaer komt Eurypilus. Wel, zoon, mijn zinnen hangen t, quot;V'

In twijffel tussclien vrees, en hartelijck verlangen. S-

Hoe is het spel vergaen? Is 't boschzwijn eens gejaeght? ' E

EURYPILUS. A

O, eer des Priesterdoms, men heeft te recht gedaeght Jf

Den vyant onzes naems, zoo ras men Priaems gaven8 E

Hadde uit het aertrijck, daer zijn tent stont, opgegraven9. H

KALCHAS. _,/ ï E

• ,• Mjjn hart van blijdschap zwilt, en geeft den geest meer bots: ^ A

^ • j Mijn ingevvant springht op, en juicht van vreught, nu10 Godts-^' E Erfvyant is beknelt inquot; d'Ithakoische stricken.

/-5 Dit's Noodlot en Gods werck12, geen menschelijckbeschicken. 2

~ quot;Tèürypilus.

Maer of dees13 schalcke noch het14 lijfsgevaer ontsprongh,

Door zijn ervaren brein, en honighzoete15 tongh?

KALCHAS. ]

T* De zaeck lijdt geen gevaer* De zaeck lijdt geen gevaer16: wy zullen 't zoo bestellen Dat zjjn dootvyanden, en haters 't oordeel vellen;

3.^'-

1 Eerst: En voeren sijn levrey, en maecken synen stoet. —

2 Eerst: E n door ons' heiligheit men God heit spreecken m o e t. - 3 Eerst: Wat w. maght ons stout derf. - éDiens setel sijgt, en staet. - 5 Eerst: Ons wencken blixems snn en donders.- 6 Eerst; e e n. - 7 Eerst: Gesart wygevenaen. - 8 Eerst: nadat men opgegraven. - 9 Eerat: Hadde in sijnleghertent d'on t-fangenTroische gaven. - 10 Eerst; ontspringt ni eens die vyant. - 11 Eerst: Ten leste is betrapt door. - 12 Eerst: Het Noodlot dit bestnnrt. - 13 Eerstd i e. - 14 Eerst: d i - 15 Eerst: alibbergladde. - 16 Eerst: en lijdt geen last.

58

-ocr page 75-

— 59 —

Na dat men 't oude, en langvergeten uit den hoeck Gehaelt hebbe, en wel naeu dooraoeht zijn1 levens boeck, „ r Van dingen die hem zijn ontschoten door de jaren:

En waer de logen geit, daer zal men waerheit sparen, ; En geven 't valsch een schijn van onrecht, en een verf quot;Van bloetbadt en5 verraet, van liên- en lantbederf.

Zijn vonnis boven aen zal in het voorhooft voeren, Hoe godtloos hy3 bestont het Heilige aen te roeren,

En brack met eenen bant 's rijcks banden altemael, 35-

Het heir verwarrende met een gedeelde tael,

, Verweckcnde4 een gedroght en Hydra van geschillen, 8' Van noot, gebeurlijckheit, van moeten, en van willen5, .■'v En eischte in dit geschrei, dat slechts zijn bovenzang Alleen zou zijn gehoort, in6 kerck- en priesterdwang;^ Ja, wetten smedende, waer naer wyquot;, outerkneohten,',/.gt;, 'Qi'' Een hemelsch Godvry volck, ons8 zouden moeten rechten9! Hy steef het onderscheit! van noodigh en van nut10,

En streckte door gezagh der niewigheden stut11, 1 5.1,, ,.-,i Afslaende een wettige verzameling van papen12, quot; ^

En brenghende om zijn tent vreemt krijghsvolck in hunls

(wapen14,

Zelf buiten 's maerschalcks1' last; en duizent dingen meer.

Maer gaenwe binnen, want de Raet vergadert weer. —

PALAMEDES.

O nacht, wiens doncker kleet beschaduwt alle menschen,

Zoo wel die heerlijck zijn, als die om nootdruft wenschen. Wat boosheit decktge toch16 met dicke duisterheên17?

1 Eerst; heeft, en dooraoeht wel naeu syns. — 2 Eerst: van. —

5 Eerst: Hoe dat hy driest - 4 Eerst: Beswangrende. — 5 Versta de geschillen over 't stuck der eeuwige verkiezing met dcrzelver aenk'.even. Br. -

6 Eerst: door. — 7 Eerst; waerna dat d'. — 8 Eerst: s i c h. — 9 Hg meent de resolutiën der HH. Staten van Uollandt, tot vrede der kereke genomen, die de kerckelijeken hielden door den Advoeaet uitgewerekt. Br. —

10 Het onderscheid tusschen nootsaeckelijcke en nutte geloofspunten. Br. —

11 Willende seggen, dat hy de Bemonstranten, die men van nieuwigheden betichtte, had begunstigt Br. — 12 Ken nationale Synode op dien voet, ala x' de kerckelijeken die hegeerden en daerna verkregen. Br. —• 13 Kerst: de.— 14D. i. het aenneemen der waerdgelders, 't welck hem wera geweten.^ Br.—

15 Eerst: veltheers. — 16 Eerst: Doch. — 17 Kerst: duisternis.

k. 51

t--

| ff Ifll iftx

-ocr page 76-

— 60 —

.jf- Wat lagen zoecktge met uw schaduwen te kleên1?

Men vordertme in den Haet; hoe durf ick my betrouwen2? Het is op my gemunt: daer is wat quaets gebrouwen. Men mompelt allerleis: men stroit een valsoh gerucht, ^vf Mijn vrienden zijn bezorght: men raetme dat ick vluchtV Hoe kan een vroom gemoedt, ghy kentet, Hemellieden, Van geen verraet' bewust^erstaen tot eerloos vlieden! Hoe kan een edel hart verzwelgen, dat meu zeggquot;: 1quot;^quot; Die droop voor schellem deur voor Troje in 't zwaer3%eleg, fi? En dorst zijn zaeck, voor recht gedaghvaert, niet verweeren, Dewijl hy t halsrecht, dat hem dreighde, niet kon keeren4! — Neen, Palamodes, blijf; ontzie geen ongevalquot;,

Al schiet men pijlen uit, gedoopt in bittre gal;

Noch5 brantmerck door uw vlucht, uit ydele vervaernis, Uw naem en glorie niet6, u zeiven tot bezwaernis,

Uw magen tot verwijt, uw vyanden tot vreught:

Maer hef het hoofd omhoog7, en toon, dat ware deught, Als d'eedle pallemboom, geen last te dragen weigert, En tegens 't zwaer gewicht der lasteringen steigert. Het onverbreeckbaerquot; recht van 't oude Grieckentant, Ons Hantvestboeok8, geschat oen dier en heilig pant, De guide Vryheit, die vast treurt, en slaet aen 't qujjnen, Ick reis op13 reis dus lang heb tegens 't ondermijn ijn Der boozen voorgestreên: ick blijf haer schutsheer noch, En voorspraeck tegens list, en Vuitgemaeckt bedrogh, Zoo lang een druppel bloets zal uit mijne adren14 leecken; Zoo lang mijn zuivre tong kan zuivre waerheit spreecken.

r

1

Eerst; Wiens laghen of bedrogh nw waerheid gunstig is. —

2

door den Raedtsheer Berkhout, en nogh een Heer, van syn ongheval gewaer-

3

Eent: Troj en in 't. — 6 Deze beide regels eerst:

4

Noch dorst gedaghvaert niet sijn saeck voor recht bepley ten. Vermida hy was berucht van schandelycke feyten. —

5

niet uws naems. - 10 Eerst: beur uw voorhooft op. - 11 Eerst:

6

onverbreecklyck. -12 Eerst: d'H antvesten, oit. -18 Eerst: aen. -

7

14 Eerst: myn aders.

8

{

-ocr page 77-

— 61 —

De maght ontbreeckt me niet om dit gevaar t'ontvliên1.

Jupijn en Peleua zoons ray hulp en bijstant biên2, CjXj

Verbinden3 zich om strijt, met hooge en heilighe eeden, — Te keeren 's maerschaloka wrock4 en ongerechtigheden,

Mijn zuivre1 onnoozelheit, in spijt van logentael.

En ziedend heete wraeck, door wapens en doorquot; stael Te vrijen wettelijck: maer als ick 't overwege,

't Is beter dat iok lij, dan mijnen naem en' zege Met burgermoort bevleoke, en om hun onverstant Grieck tegens Grieck, en standers teghen standers kantquot;: 't Is beter, dat men één verdelge hier op2 aerde.

Als 't euvel uitwasch met den schitterenden zwaerde. . Van dat men my verkoor tot aller Vorsten mont, - ^

En, als verdediger aen ons gebiet verbont, quot;' i - ;

Met zulck een dieren eet3, verslont ick, zoo ick 't huiden Hoognodig voor den staet (hoe schendigh zij 't misduiden)

En tot verzekering der vorsten in 't gemeen,

Noch oordeel, dat 't gezagh op 't Heiligdom alleen ! u-s.--Den sceptren toebehoort, en vorstelijcke banden4;

Geen reuckloos5 tempelier zijn vingers en zijn handen ' v ~ Zal schenden aen dien toom, en teugel, als een recht, En hoogheit, aen 's Lants staet onscheibaer vast gehecht.

Het is van aenvang oock, by alle bontghenooten,

Eenparig zoo verstaen, verdadight ,_ërf besloeten6:

Zoo drijf ick dan niet nieus of zeldzaems, zoo men 't noemt,

Geiijck d'Aertswichelaer, die 't weereltsdom7 verdoemt. Genomen iok wacr stom, en liet dien teugel slippen. Tot wroeging mijner ziele, en schennis mijner lippen, y Zou niet te duchten staen gewetens scherpe dwang, !./ -

61

1

1 Eerst; ontgaen. - 2 Eerst: msnhafte zoon, sunneefdeFe-

2

Eerst: een siel verd. van der. — 9 Eerst: dier gezworen.—

3

10 Uit begrijpt Old's, gevoelen van 't gesagh én 't reght eener christelycke

4

hooge Overheyt over't kerckelyck, altijï by hem verdadight. Br. —11 Eerst;

5

En dat geen. — 12 Te weten dat de hooge Overheit oock marht hadt

6

over 't kerckelijcke en zaaken van Godsdienst. Br. — 13 Eerst: Maer't pries-

7

t er d o m.

-ocr page 78-

— 62 —

sfi

Waer aen geketent1 is der steden ondergang2? rj'* Na 'et bannen van de deught, het3 grouwelijck bestormen

Van raethuis, en van keick; na 't endeloos hervormen Van tempel, tempeldienst, en wat aen 't outer kleeft. Wat raetsheer ia zoo jong, die dit niet4 heeft beleeft? Do kerckers galmen noch. De kussens, en de zalen Ontbloot van grijzen raet, het roocken van de palen; Besohreyen hun gewelt, en 't zwaert van bloet bespat. Hun dolheit roockt en5 spoockt van d'eene in d'andrequot; stadt, Het heilig perckement, met heerljjck wasch bezegelt, Betuight hun razerny, te woest en ongeregelt.

Vergeeft het my, indien mijn ouderdom vermast',

Na zoo getrou een dienst, u raeokt, en zich ontlast9. De Goden zullen, tot gerechtigheit bewogen,

Verdruckte0 waerheit eens hanthaven, als do logen. Van Schalckaert10 ruw gesmeet, gevijlt van Kalebas tong11, Gelijck eenTüile damp verdwijnt by out en jong12. ;. Men maeckt den veltheer diets, om ons als kaf te wannen, lh ,'^Al waer men tegens hem met yver ingespe.nnen;

Schoon niemant meer dan13 ick zijne eer gevordert heeft14: Hoewel getrouwe dienst my quae belooning geeft, 't Is waer, ick dulde 't noit, noch zal het niet gehengen15 Met mijn bestemming, dat men reuckeloos16 ga mengen lt;i: -K't Byzonder en 't gemeen, 't welck groot verschil verweckt. ~ Het opperste gezag, als hy te velde treckt

Is, met gemeenen raet, zijn scepter opgedragen;

1 Hier toont de dichter des Advocaats bekommering, vreesende, dat indiei d'Overbeyt haer gesagh m't ktrckelijcke liet vallen, dan de gewetensdwang zou ingevoerd worden, en ontvont iu de volgende vaerzen het quaet gevolg van dieu dwang. Br. — 2 Kerst :gekoppelt. —- 3 herst: n a 't ■ 4 Kerst: 't niet en. — 5 Eerst; dolligheit, die. -6 Eerst: en roockt van stadt tot. — 7 Eerst; vroomigheit ge sart — 8 Eerat: uw seeren raeokt te hard. — 9 Eerst: De klare. — 10 Eerst: d'Ithakois.— U Eerst: van Kalchas tong gevijlt. -13 Eerst: damp verst uift, en als een rook verijlt. -13 Eerst; schoon nismant bet als. — 14 Dat hy 't gesagh des Prinsen soght te verminderen, was de gemeene roep j maer 't werd hy hem ontkend, en hy beriep zich op de diensten tot zijner bevordering ged'aen. Br. — 15 Dit en de volg. vaarsen geven te kennen, dat hy 't vermeesteren van den Staat en 't onbepaalt gezsgh niet zou konnen gedoo

gen. Br. — 16 Eerst: m'on or delij ck.

--------m

I l 0 -

1 _t' ÖJlS'U-è

-ocr page 79-

— 63 —

Niet om 't byzonder recht der Vorsten te belagen,

En deze maght zoo wijt te trecken', dat er een 't Byzonder eigendom zou gmilten in 't gemeen, (-

Zich2 als een dwinghlant, in den hooghen3 zetel zetten, -

En schenden de van outs bezwore (iriecksche wetten.

Hoe kan ick schaemteloos dat onrecht met hem staen,! En tegens eer en eet mijn vaderlant verraén?

, 't Besetten van mijn4 tent, met grooter5 tal van wachten6,

_ Geen wettig voedsel geeft tot allerley gedachten,

quot; Dewijl' het is geschiet doorV^Iestors8 wijzen raet.

Ick was alreê gebros;Iit in veler hopliên haet; ' •••

Men zag noch hoorde niet dan blixemen, en dondren: ( Men mompelde van moort. bloetatortingen, en plondren. Wat vorst vermagh dit niet? Wat raeckt het iemants kroon, Dat ick voorzichtelijck verzeker mijn persoon 7 Dit maeckt geen staet in staet, geljjckze lastren darren,

Noch strekt niet om het heir door tweedracht te verwarren,

Maer eer9 tot eenigheit; dewijl mijn lijfwaclits eedt Noch tegens 't algemeen, noch 's konings hoogheit street.

Dat wy de schatkist van 's Lants middelen uitputten10,

Waer door zich 't weerloos heir niet langer kan beschutten, Ja, loopt geen klein gevaer van droeve nederlaeg.

Ten zij men met Priaem zich schandelijok verdraeg —

Is logen en verziert: 't zou waerheit bet gelijcken,

Waer dit geduit op11 hen, die eerloos zich verrijcken.

men

•men ft.

seft?

n;

pat. 6 stadt,

It.

it8.

ongquot;, nnen, seft14 :

engen veckt.

Maer daer en deert het niet! 't is niet zoo zeer om my:

i!gt;

it indien

wl \\VK

Men poogt1'2 den vryen staet te quetsen door mijn zy13. Men roept tot slaefschen dienst het vrygevochten Griecken,

.te

1/ f won

t 7

seeren k o i s, — stuift, talg. ene roep; tot zijner n, dat hy en gedoo-

1 Eerst: strecken. - Eerst: En. -3Eerst; sicli in den -4 Eerst: mijner. - 5 Eerst: meerder. — 6 Bit siet op het aannemen der waard-gelders in den jaare 1617 in versch'3yde Ho'landsche steden en Utrecht, om oproer voor te koomen en daetlijckheden af te weeren, geschiedt; welck aannemen in de volgende vaarsen wordt verdad ght. Br. — 7 Eerst: vermits. — 8 Eerst: A j a x. — 9 Eerst: wel. — 10 Dit had men den Adv, te last geleght en werdt oock in sijn vertoogh wederleydt. Br. — 11 Eerst: gestroitom. — 12 Eerst: tracht. — 13 Dus spreeckt oock d'Advocaat in zijn vertoog aen de Staaten, zeggende: „ick hemercke hoe langer hoe klaarder, dat men doormyne zijde der landen staat en welstandt zoeckt te empiëteeren of aan te grijpen. Br.

63

-ocr page 80-

— 64 —

En treokt bedeoktelijck slagveêren uit zijn wiecken. Men gaet de Troomsten na, op dat men 't recht verstomra'. De Godsdienst streokt een grijns: het1 sohelmstuck gaet voor

(mom.

Wat arm en bijster is2, tot Agamemnons vo- rdeel, De zaeoken hanthaeft, niet uit wetenschap en oordeel, Maer puur uit eigebaet. 't Geraes, 't gedrang, 't gewoel Is om den Heilig niet, maer om den heilgen stoel. Ick zal gedaghvaert dan voor Agamemnon treden, En tegenwoordigh zelf den(loozeu raet bekleden, En uitstaen met gedult, het zy oock wat het zij.

Koom, lasters logentael, ick ken my zeiven vry.

Koom, overjaerde wrock: koom. langgedreighde wraecke: Ick steun op mijn gemoedt, en mijn gerocW^1 zaccke. Ick stap mijn doot te moet, zy streckt 't gemeen tot baet, Als ick mijn bloet vergiet ten offer voor den staet3.

PALAMEDES. AGAMEMNON. NESTOR. DIOMEDES. ULYSSES.

Ick ben, op uw ontbodt, beheerscher van Myceaen, En overste van 't heir, hier in den raet verscheenen. Wat onraet steurt uw rust4, en daghvaert ons by nacht?

AGAMEMMON.

Ghy, Palamedes, waert van overlangh verdacht.

En 't quaet vermoeden groeit, als of ghy met de Fryghen

Had heimelijck bestant5. j£ 'iamp;v

PALAMEDES. -

Onnooslen' te betijghen Is kleene kunst, en die geen brave Heeren past; Dat lastren eischt bewijs, daer is wat meer aen vast6. Wy hebben niet gemeens met dat meineedig Trojen.

64

1

Eerst: en 't. - 2 Keret; Wftt kael ia en beroyt. - S Eerst- op m g n

2

goede. - 4 Men ziet in deze uitkomst Palamedel de rol van OMenbarnevelt

3

Vertoog, den Staaten van Hollandt in den jaare 1618 toogesokden, en met

4

liunne privilegie gedruckt, worden geleesen. Br. —S Eerst; drijft u op.—

5

Eerst: verstan t. — 7 Eerst: D'on n o osle. — 8 Eerst;

6

Daer M; overtuygeu is een hoogre wetenschap.

-ocr page 81-

— 65 —

agamemnon. (

Hoe komt ghy dan berucht? i.

quot; palamedes.

Dat vraeght hen die dit stroyen, Tot schennis mijnes naems.

agamemnon.

Gemeenlijck wil 't zoo gaen:

Waer iemant wort belast, daer is een weinig aen.

palamedes.

Zoo maeokt de lastering dan vroome lieden schuldig?

agamemnon.

Dat volgt niet; maer 't geroep is nu zoo menigvuldig In aller krijghsliên mondt, en zelf in Priaems stadt,

Zoo dat men vast gelooft: hier' hapert dit nf dat.

palamedes.

OnzekerIlantgerucht moet logen zijn of waerheit.

Dat elck 't bedenoken gehorte, en wachte op meerder klaer-j ma Ai.

i agamemnon. (heit.' , ^

De staet en lijdt het niet, het leger loopt gevaer. Öu/T.

palamedes. 5

Wat eischt dan d'Oppervorst? dat ick de waerheit spaer'. En logentael verdicht, en valsche stricken breide,

Mijne eige ziel vorworge, en zoo vau 't leven2 scheide?

agamemnon.

Spreeck waerheit: melt onsflucks, wat in dien boezem sleeckt.

palameoes.

Een vroom en oprecht hart, een ziel die3 deugden queeckt,

En noit zich kreucken' liet door konincklijcke giften.

agamemnon.

Ghy, zoon van Nauplius, men zal uw woorden ziften;

Bedrieg uw zeiven niet5, noch hael geen zwaerder straf Uw misdaet op den hals: men heeft'er tijdingh af.

Heeft Paris met een glay u niet aen boort gelegen?

Ziet daer, hij staet verstomt; hy heeft er op gezwegen:

Hy zet zijn dootverf; hy besterft in 't aengezicht:

1 Eerst: daer. — 2 Eerst; van hier ver. — 8 Eerst: 'dat ware. 4 Kerst: en was gekreuckt. — 5 Eerst■ u selven niet bedriegh.

65

VONDEL — Geschied- en Hekeldiohtes l. 5

-ocr page 82-

— 66 —

Het quaet geweten wroegt: het schellematuck beticht Zijn' eigen meester. Zoo, zoo zal iok 't kluwen krijgen; Wy hebben 't einde alreê: hy staet het toe met zwijgen.

PALAMEDES.

Niet schellems sta iek toe, noch ben in 't minst bewust Van meineedt of verraet, noch in 't geraoedt1 ontrust;

Neen Agamemnon, neen, maer sta2 al heel verwondert Om does beschuldiging, die in mijne ooren dondert, lok zie ghy dinght uit wraeck naer' mijn onnoozel bloet; Dat kuntge3 storten, maer 't vryspreeckende gemoedt Noit blussen, neen voorwaer4. Mijne onschult't hooft zal hef-Ten golven uit, hoe fel6 haer lasterbuien treffen. (fen Is 't om myn doet gedaen, zoo spaer deze ydle reên: Koom, koel uw moed aen my, en lei me daetlijck heen.

AGAMEMNON.

Hy maeckt zich zeiven t' zoeck, ja, durf7 den koning tergen, Ontkent 't bekende stuck, en waent het te verbergen. Wy moeten strenger gaen. Men breng'8 de pijnbanck hier. En perst9 de waerheit uit met water en met vier:

Het is hardneckigheit. Brenght herwaert haire koorden, En reckt hem kruisgewijs,; hy past op niemants woorden. Wy hebben dat wel eer/halsstercker hooft 10 verleert.

PALAMEDES. | j f , t .

Dat's strijdig tegens recht.

AGAMEMNON.

Geen wettig krijghsrecht11 keert Zich aen het burgerrecht12. De vorsten, vol en droncken, Hantvesten nu eu dan de Griecksche steden schonken. Hy neemtze, dieze gaf den volcke in eigendom: 't Is Heerengift: een Heer, die eischtze wederom.

Indienzo ons dienstig zijn, wy willen datze spreecken, Maar zwijghen, zooze ons't hooft met tegenstribbenbreecken.

66

1

Kerst; nocht innerlijck. — 2 Eerst; den. — 8 Eerst: merck n w

2

valscheid dingt na, - 4 Eerst: moo^htge. - 5 Eerst: W tblusschen

3

brengt. - 9 Eerst: parst. - 10 Eerst: halsterckere. -11 Eerat: oo r-

4

logsvorst. — 12 Eerst; Aen iemants recht of wet.

-ocr page 83-

— 67 —

palamedes.

Men heeft 'er dan vergeefs het1 oorlogh om gevoert Vergeefs 't aenpalend rijok des2 nabuurs om beroert,

En ydel op gestoft. Uw vader, in zijn leven,

Sprack dickwijl: »waer toe't recht in perckement geschreven, Met letters, root van gout, gesterckt met heerlijok wasch;

Indien3 geen burger oit des zellefs vruchten las , _,

Noch deel had aen 't genot?quot; Ocli, overheerde Argiven!

AGlMEMNON.

Wy staen op 's vyants boom: mijn willen, mijn believen Is aller Griecken wet. Acht iemant mijne stem Een krachteloozen galm, dees4 degen geeftze klem. |

Nu antwoort op ons vraeg; hier geit geen tegenstreven.

PALAMEDES.

lok ben, Heer koning, u nooit antwoort schuldigh bleven.

agamemnon. —

Nu' rant den booswicht aen. Ghy, pijnigers, koomt voort!

Wat voer ick woordenstrijt met dezen schelm? Hy hoort Noch luistert naer mijn reen. Men legh hem't vier wat nader;

Daer is niet aan verbeurt, al sneuvelt de verrader.

palamedes.

Ghy Heeren, ziet voor u: ick ben in uwe maght:

Gebeurtme leet of smaet, dat is gewelt of kracht.

Ghy mooght met luit gebaer de ruimo lucht vervullen:

Maer denckt, daer leven 'er6, die 't van u eischen zullen! Belijdenis, door pijn uit iemants mont geperst,

Wordt zelden vast gelooft, en schoon gy 't heelt, het berst Ten dicken muuren uit. Hij overtreet de palen Van billijckheit, die zóó waent iemant t'achterhalen. ,

nestor. —- ktif iwaj

Indien het u gevalt, ó veltheer, ga met my,

Op datwe ons onderling bespreecken, aen d'een zij.

agamemnon.

Wat üeghtquot; de vader goedts?

67

1

Eerst: v a e c k. — 2 Eerst: a ij n b, — 3 Eerst: Wanneer. — 4 Eerst:

2

m y n. — 5 Eerst: Voorts. — 6 Eerst: levender. — 7 Eerst: z e i t.

-ocr page 84-

— 68 —

NESTOR.

lok zal, groote1 koning, Van n niet bidden 't geen magh dienen tot verschooning y Van oproer2, of verraet. Is hier de minste schuit, Hy draegh' verdiende straf, en peenen met gednlt;

Maer dat ghy geensins pooght3, door pynigen en recken. Een misdaet uit den mont van dezen vorst te trecken, Tot quetsing van de grootste, en van 't byzonder recht Des vorstelijcken naems, en zoo u zelf bevecht. Men heeft oock op dit stuck nu lang genoeg gedrongen. Misschien is 't giftig spogh van bitse lastertongen:

Maer is 'er anders iet, men legg' hem dat te laet, ' En geef zijne onschult plaats.

rgt; AGAMEMNON.

------quot; De booswicht is al vast4.

0 roem van Neleus stam, het schelmstuck zal ons scheiden, u^v Wy vonden goet, hem dus5 een weinig om te leiden: ? af ■, Maer of hy 't loochnen dorst, al waer hier blijck en schijn,

Zou dan de pijnbanck niet ons jongste toevlucht zijn? quot;i ^ NESTOR.

't Geen blijckt, dat spreeckt van zelf: wie vuil is moet zich

(schamen,

Daer vele tekens klaer6 een zaeck bestemmen t'zamen. Men neem zoo kort een' weg alsm'immer neemen kan

AGAMEMNON.

Sleept hier den dooden spie. Wat dunckt u van dien man?

PALAMEDES.

Het is een zielloos lijf.

AGAMEMNON.

Dit is het7 datwe vraghen. Is 't niet de spie, die nu8 het leger quam belaghen?

PALAMEDES.

iiJf

't Waer mooghlijck.

68

1

Eerst: grootmaghtigh. — 2 Eerst? meineet. — 3 Eerst: niet en

2

tracht. - 4 Eerst: die is vast. - 5 Eerst: 't goet, hem sco. - Eerst:

3

te kennen. — 7 Eerat: dat is 't niet. — 8 Eerst: v a e c k.

-ocr page 85-

— 69 —

AGAMEMNON.

't Is hy zelf, die dickwijla was gewent, Te sluipen door het heir1 in Palamedes tent

PALAMEDES.

Mijn aengezioht dien mensoh met kennis noit aensohoude.

AGAMEMNON.

Uwe oogen zagen hem, toen ghy hem toebetroude'

't Geheim van brief op3 brief, wanneer4 hy van Priaem U schriften bracht, en groete in's grijzen konings naem.

PALAMEDES.

s Mjjn hair moet, als Megeer, van zwarte slangen krielen;

Mijn schim gevoele alleen de plaeg, die4 allo zielen /0 , In 't onderaardsche hol1 van Dis is toegedoemt; ( -'/■ r

Mijn naem een vloeok zij, waer dees ergens2 wordt genoemt;

Of als Prometheus moet iok 't leverpicken lyen —

Indien ick kennis heb aen die verraderyen.

AGAMEMNON.

Spaer uw meineedigheit, o, boos verraders hart!

Want hoe3 gy hooger zweort, hoe dieper ghy verwart.

Lees zelf den loozen brief, van 's koning ring gezegelt,

Getekent met zijn hant, en vloeck niet ongeregelt. \ -

PALAMEDES. r***, *

Het schrijven is Priaem noch Hektor niet verboón, OvutsMnr:'•gt;! Noch strecktme' tot geen vleok. Ghy weet het10, goede Goón, Zoo verre van11 bedrog in Uwen troon gezeten,

Hoe onbevleckt12 ick ben, en zuiver13 van geweten.

AGAMEMNON.

Nu, Diomedes, tuig.

DIOMEDES.

Wat eischt men voor bescheed ?

AGAMEMNON.

Tuig wat u wedervoer, als ghy de ronde deedt.

69

1

aen. -4EerBt- of ala. - 5 Eerst: achimme dragen a 11 een,'tgeen.—

2

6 Eerat: den ond. poel. — 7 Eerst: die ay een vl. waer dat hy —

3

Eerat; hoe dat. — 9 Eerat: my. — 10 Eerst: kentet. — 11 Berit- Dia

-ocr page 86-

DIOMEDES.

't Was over middernacht: de bleecke starren vielen.

Eerst ging ick strandewaert bezichtigen ons kielen;

Maer alles was in stilt: toen' namen wy ons padt Naer Ida, tusschen 't heir en tussohen 's vyants stadt; quot;Van derwaert hoorden wy geruisch van iemants voeten, En hielden stant, belust wat of ons zou gemoeten1, Of spoook, of dior of mensoh. 't Gerucht quam nader aan. Mijn oor begeerig ving het ritselen der blaên,

Van 't lisch, en groene kruit. By schemering2 ten leste Word ick den schelm3 gewaer (het dien' al 't heir4 ten beste) En roep; wie daer? Hy zwijgt, en ruckt gezwint voorby. Ick volg met blanck gewee'r, en quets hem in zijn dy,

En vat hem naer den kraegh; hy duickt, en of het öodt gaf, Steeck ick den loozen spie met mijnen dolck6 den stror af. Hy sneuvelt op het velt, als ick hem dootlijck grief7. Men ruckt zijn' boezem op, en vint 'er dezen brief, Waer uit ae boodschap blijckt, en wien hy was gezonden. AGAMEMNON.

Tot meerder zekerheit, om alles te doorgronden, Zoo heeft men nagevorscht wie deze lagen brouc, Wie schelms genoten heeft het vyantlijcke gout, En 't looi-geheim ontdeckt. Ulysses, doe ons open. En toon ons, hoe men poogt,3 den krijghsraet om te koopen.

ULYSSES.

Ick bidde, onschuldig my.

AGAMEMNON.

Nu toon ons flucks9 den schat. Op dat de zaecke blijcke, eer iemant ons bekladd'.

ULYSSES.

Daer ziet ge, o vorsten, 't gout, tot ons bederf beschoren. Wiens glans het oog verblinde, en schendigii kost bekooren De lang'0 beproefde trou, tot zulck een gruwzaemheitquot;,

70

1

schau. -4 Eerst: aoo word'ick hein. - 5 Eerst: den 6 r i eck. -6 Eerst;

2

In't dui eken ick den s pie steeck bot teling.-7 Eerst: de schelm

3

en looze dief. - 8 Eerst: waermè men tracht. - 9 Eerst: voorts

4

epen ons. — 10 Eerst: vaeck. — 11 Eerst: soo veryloeckt een feit.

-ocr page 87-

— 71 —

Als in Europe oit droef en deorlijck wiert1 beschreit. 't Meineedig Troje voedt met zulck een lookaes wolven. En tygers in ons heir. Dit heeft men opgedolven,

Daer Palamedes korts zijn leger had gespreet.

Och2, dat een groote:! ziel zich zelve dus vergeet!

AGAMEMNON.

Hy schat het gout te hoogh3, die 't ydel weerelts goet schat, En inhaelt4 om een heir te stellen in een bloetbadt.

PALAMEDES.

Ick hoor, iok denck, ick zie, Jupijn, ghy kent mijn wit.

Zoo doetge, o Themis, die voor zijne5 voeten zit.

Wiens Godspraeck ick bezweer, in deze mijn verkleening

Datze in Boeotiën van mijn oprechte meening

Getuigenisse geef, zoo lang haer Godheit spreeckt, . n . /

En langs haer heiige kerek Cefisus stroomt en leekt. ^

AGAMEMNON. '

Wy nemen 't voor bekent: 't verraet is ons gebleecken;

Ga voort6 in hechtenis, tot dat 'er word' gestreecken Een vonnis over u7. Legh af 't meineedig zwaert9,

Legh af! Ontwapent hem; hy ia deze eer niet waert10. PALAMEDES.

Dit's openbaer gewelt.

AGAMEMNON.

Scheit dezen van de vroomen Door scherpe vangenis. Laet niemant by hem koomen.

Opquot; dat hy 't rechte loon naer12 zijn verdienste ontvane'.

NESTOR. . gt;

Een die niet denken durf13 is wonder bloode, en bangh. \

REV VAN EUBEëRS. 15

Het dun gezaeit gestarnt verschiet Zijn glans, en gloeit zoo vierig nietquot;.

7!

1

Eerst: AlBoitisinEur. bejammert en. - 3 Eerst; Ach. - 3 Eerst:

2

groot s e. -4 Eerit; Te hoogh h y 't gout w a e r d e e r t. - 5 Eerat: A. 1 3

3

TEerst: voorts —8 Eerst: 'tfeit. — 9 Eerst: sweerd.—10 Eerst: Ont

4

wapent hem terstont! Wat draelt ghy? Ick begeer *t. -11 Eerst:

5

Tot. — 12 Eerst: na. — 13 Eerst: derf. — 14 Eerst:

6

Alreê het dun gezaeit gestarnt

7

Verflaut, en niet soo vierigh barnt.

-ocr page 88-

— 72 —

De sohaduwe is aan 't overleenen. /0 De morgenstar drjjft voor zich heenen'

De benden van het hemelsch heir'.

De voerman van den grooten Beir,

Op dat hy zijne beurt verwissel',

Vlught heen1 met omgekeerde dissel.

De goude Titan rijst alreê Met blaeuwe paerden uit der zee,

En schittert over bosch en duinen,

En Idaes bladerrijoke kruinen.

O, wellekoome morgenstont, -75

Ghy voert hem spelen (in den mout /Lamp; O;:- -èi Van eindelooze zaligheden, 2 f j-i

Die, lustigh rustigh', wel te vreden,

Beschouwt al wat natuur' ons geeft; Wat sohoonheit in haer aenschijn zweeft; t» ' Wat Godlijck wort, door al haer leden,

J Van 't diep verwondren aengebeden.

y' Die in een liefelijcke streeck.

By 't ruischen van een klaore3 beeck Zijn lanthuis sticht en acker6woning,

Wat is dat een gezegent koning!

Die nimmer7 vlamt op ydlen lof.

En zijne lusten met zijn' hof Bepaelt8, en indrinckt met zijne ooren Den vooglezangh, die zich laot hooren,

Daer morgendau, als perlen0, leit By druppels hier en daer gespreit, Op roozebladen, versch ontloocken:

Wanneer zich opdoen duizent roken,

En duizent kleuren, voor het oogh, Van bloemen, als een regenboogh.

IHquot;

Als Iris bruiloftskleet geweren.

72

1

8 Eerst: D1 e r 1 u * h t. - 3 Eerst: rustigh lustigh - 4 Ferit: w a t ons

2

Eerst: De nacht het opgeeft voor zich heenen.

3

8 Eerst: vernoeght. -9 Eerst: Als d'ucntenddou langwerpigh.

-ocr page 89-

— 73 —

Een schildery, vol geest, en' leven.

Hy plant, hy poot, of hy verzet, Belaeght de vooglen met zijn net; Of, overleenende met yver,

Treokt spartelvigschen1 uit den vyver, Met zjjn geboge hangelroe:

Of is hy zulke spelen moê,

Hy spant zijn paerden in, vóór 't dagen, ^ En gaet met honden 't knijn belagen; Of rijdt by klaren zonneschijn ,

Door wegen, die gestrengelt zijn. Als voormaels der Kretenzen doolhof.

Hier bloeit een afgetuinde koolhof; Daer lachs een beemt, een klajerwey, Omcingelt met een bomenrey.

Men melckt der koeien uiers3 wacker; Hier zwoeght en ploeglitmen op den acker, ^ En ginder hoopt men op 't gewas:

Daer zaeit men boeokweit; ginder vlas: Hier groeit en bloeit het weeligh4 koren, Omheint met steeokelige doren:

Daer spoeit een speeljacht over quot;t meer: Hier roockt een dorrep: ginder veer Wil in 't verschiet een slot5 verflaeuwen, En hooger op 't gebergte blaeuwen.

Verr'quot; dwaelt hy van dit leven af Dien d'onrust nagaet tot in 't graf. En2 tot den avont, van den morgen, Geknaeght geplaeght wort van de zorgen; De zorgh, die nimmer3 rusten laet Den slaef van eenen4 vryen staet. Die10 tot gemeene best zal ramen, Verbindenquot; zooveel hoofden t'zamen;

73

1

1 Eent rdieBwymtna't. - 2 Eer«t; De spartelTisch treek t. -

2

Een alot wil in 't verschiet. — 7 Eerst: Veer. —7Eer»t: Die.-

3

Eerst: Van sorghe, die niet. -9 Eerst; Die ilaefwort Tan een.-

4

10 Eent: En. — 11 Eerst; En brengen.

-ocr page 90-

'1*

Hy wort gebeten van den nijt, ^ Hoe vroom en eerlijok hy zinh quijt.

De tabbert, iok beken 't is eerhjck, En 't kussen deftigb, en raetsheeriijok: Maer och, wat is 't een lastigh pack! Wat moeite nestelt onder 't dack,

Daer ieder vlamt op hooger1 stoelen, En, allerlei gebreken woelen.

Dien ramp vermijt mijn burgerboer. Hy drinckt uit gout noch parlemoer 'Geen akonijt, noch spogh van draecken, 't Welck't hart de ziel doet quijnendbraecken. Oock schuilt hy voor de ponjaerts vry Die, achter een2 tapissery,

Den ma^ van staet het lijf ontzegghen. En zynen voorspoet lagen leggen.

Geen vreeze maekt hem 't leven zuur. De gunst des volcks, dat, wispeltuur — En wuft, nu streelt3, nu steeckt, zijn Heeren, Hy zonder hartzeer magh ontbeeren. Hy wordt van ;t bedt niet' opgeklopt Half suizebollend: noch men stopt Zijn hant vroegmorgens niet vol schriften. Men zal zijn ommehang niet ziften.

Zijn huisgoön niemants wrock bespiet. Men mat hem door veel aanspraecks niet, Paer hy beschanst zit met5 papieren. Die door de slaefsche zinnen zwieren; Hy siddert niet voor 's priesters stem. Die al zijn vuilnis vaeght aan hem.

I ^

Zijn' Lantsheer schelt zoo bits en snoodequot;, En veinst zich Godts gezant en bode7. V.. Door zooveel klippen en gevaers, j Door 't onweer, dat de wichelaers

74

1

Eerst: nahoogre. — 2 Eerst i de. — 3 Eerst: stroockt. —4 Eerst:

2

ö Eerst: En schelt syn Lantsheer voor een bengel. — 7 Eerst:

-ocr page 91-

En1 lastertongen wecken stedea,

Drijft d'afghoslaefde- Palamedes. Men ziet 'a mans schipbreuk3 te genioet, Ten zy Neptuin zijn weth'gli bloot Verschoono, en, aen^ebeên om byslant, Dees zee bezadigh met den dryfunt.

VIERDE HANDEL.

GATES. AJAX.

O, Chalcis, die uw4 strant bekleet met pracht5 van huizen. En t'elkens zevenwerf hoort in één etmael bruisen Euripus pekelschuim, zoo dick1, met zant gemenglit', Hy uit d'Egeesche zee gewelt van golven brenght, De horens steeckt om hoogh3, en komt uw hooge muuren, Den oever van weerzijde, en Aulis haven' schuuren; — O vaderlijke stadt, hoe luttel voeltge noch,

Hoe Argos wrock en wraeck, en 't Cafeleensch bedrogh Mijn' ongerusten geest afmatten, en vermoeien; Hoe hoop en vrees in my nu ebben, nu weêr vloeien. Och, Vafler Nauplius, uwe afkomste is in noodt! Men dinght heur2 naer den hals. Zy3 worstelt met de doot. Men toetst de lastering, en schouwt hem vroom, en echter Beticht den vroomen4quot;, stelt zijn*quot; vyant tot zijn' rechter13. Hy, die de schilt van 't recht, de montquot; der vryheit is, Ontbeert zijn' vrydom in een15 zware vangenis.

75

1

1 Eerst; Met. - 3 Eerst: afgesloofde. — 3 Eerst; Syn schipbreuek

2

hen. —HEerat: hy. — 12 Eerst: Men gaet hem na, en. —18 Dit

3

was oock de klaghte van dea Advocaat» vrouw en kinderen. Br. — 14 Eerst:

4

de tong, demonten schild—15 Earat: Sijn vrydomnuontbeertin.

-ocr page 92-

— 76 —

Hoe kan Ulyseee tooh1 een wettig vonnis spreecken,

Wiens haet niet lievers wenschte als zich aen hem te wreecken, Van dien tijt2 dat hij sleepte, in schijn van dol, het3 spoor Aen strant, toen4 Palameed het kint leide in de voor ;

Dies hy, zijn halve ziel4, Penelopé most missen, Om, Sparte ten geval, de schandvleck uit te wissen Van Menelaüs bedde; en sedert, toen6 de Trax Hem afsloeg zijn verzoock, en mijnen broeder stracks Afvaerdighde met graen, als' 't schier was omgekomen. Heeft d'oude wrock allengs in felheit toegenomen, 'k Verzwijgh al 't overig8. Wat Tydeus zoon belanght: Men weet hoe een soldaet9 aen Agamemnon hangt. En van zijn handen vliegt: maer keert10 vooral, o Grieckenl Dat toch die razebulquot;, die geen van allenli riocken Noch luchten magh, en pas13 twee woorden spellen kan, Geensins ter vierschaer ga, en14 over zulck een man En zijn manhaftigheit15 een onrijp oordeel stamer', Die domme16 wort bereên van onzen vogelramer. Thersites buldert uit wat Kalchas denckt of droomt. d'Gnweetenheit doorgaens is1' stout en onbeschroomt. In 't kort18, loftuitery en baetzncht zien wy heden En haet, en19 dommekracht den rechterstoel bekleeden; Dit spelt mijn geest niets goets. Mijn broeder is verraên. De dwinglant stelt de wet; hoe kan dit wel2quot; vergaen!

Maer gins komt Ajax aen: men kent hem aen zijn schreden51; Het22 aenzicht is vol viers. Hy mort, on schijnt t'onvreden; Best zoeck ick heul aen hem. G zoon van God23 Jupijn. Wat tydingh brengt ghy ons? Zal heden, onder schijn

lt;5^

S-,\ -i

treden. — 22 Eerst: Syn.

1 Eerst: doch.— 2 Eerst: sedert. —8 Eerst: wtsinnig t ploege.— 4 Eerst: doen. — 5 Eerst: Waerdoor hy sijne bruit. — 6 Kerst: na-maels, als. — 7 Eerst: doen. — 8 Eerst: Maer saeken ick verswij «rh.- 9 Eerst: Dat's een soldaet, die gan t s. -10Eerst: weert.— 11 Eerst: doch de rasebol. -12 Eerat: dien iemant qualgck. - Eerst: scharp. — 14 Eerst: Ter vierschaer niet en pa nocht. — 15 Eerst: TsTocht over sijne daên. — 16 Eerst: S y n do inheit. — 17 Eerst: D'on vreten d h eid, die maeckt hem. — 18 Eerst: Kortom. - 19 Eerat: En loshoofts — 20 Eerst: Sijn haters meesters syn; hoe of dit wil. — 21 Eerst: Maer sie ick herwaert niet den grooten Ajax

23 Eerst: sone van.

76

Hi

-ocr page 93-

— 77 —

Van recht, mijn broeder dus onnoozel sneven' moeten?

AJAX.

De noit verdiende schuit zal hy onschuldigti2 boeten, Ten zij het wert geschut.

OATES.

Wat raet? De tjjt is kort3, lek raedeloos. Wat raet?

AJAX.

De zoon van Peleus wort4 Te Lesbos nu5 verlet; het zijn Ulysses streecken6. Men heeft door Atreus zoons met voordacht7 dit besteeckem Maer zonder dat, wy twee doorhieuwen met ons stael 's Gevanghens ijsren bant8, in spijt'van logentael En valscheit, die doortrapt dit, naer heur9 wenseti, bestellen10, Hot recht van dezen vorst verdrueken, en hem knellen11 Door12 openbaer gewelt. Zy willen 'er mê voort.

Foey, dat nuu Atreus zaet de vorsten ringheloort, ïen man van groot gezagh14, voor zulck een snoodevierschaer ietrocken, sterven moet, zijn bloet stort, dat zoo dierbaer Jescbat zal worden, als de naklaght komt te spa15,

ft0

!Vf

'

ïeel16 Grieckenlant de lucht met droeven weergalm sla17, |]n jammerlijck geschal13: wanneer de vlechten hangen, e!9 handen gaen in 't haer de tranen langhs de20 wanaen if biggelen bedruckt, het21 schelmatuck wort verfoeit, laer dat d'aertswichelaer geveinst hier onder roeit let zijn doortrapte tonge, en koestert onze plagen, in baeckert ons bederf, is schande22 te verdragen: )at een verloopen Frygh, gansch Griecken tot verdriet.

1 Eerst: d'onnoozelheit myns broeders sneuvlen. — 2 Eerstt )een en straffen sal hy. — 3 Eerst: Wat sal ick best bestaen. — * Eerst: m^jn neef, de Pleleaen. — 5 Eerst: wat, — 6 Eerst: 't zyn l'Ithakoischetreecken. - 7 Eerst: met voordacht door d'Atriden.-J Eerst: banden self. — 9 Eerst: n a h a e r. — 10 Eerst: beschicken. -[1 Eerst: En 's vorsten brave siel en wackerheit verstricken. — 12 Eerst: Met. - 13 Eerst: dus — 14 Eerst: Foei, dat soo groot een man. - 15 Eerst: Sal worden ge waerdeert als 't k lag hen is te I a e t. - 16 Eerst: En. — 17 Eerst: s 1 a e t. - 18 Eerst: van klaghten en gehuil.— 19 Eerst: De. — 20 Eerst: haer.— 21 Eerst: en't. —22 Eerstt dat's sonde.

*

77

-ocr page 94-

— 78 —

In zulek een feilen brant al juichende oli giet1.

Het lust me nu beknopt'2 zijn leven door te loopen3:

Zijn vader Thestor had van kinsbeen af4 doorkroopen 't Half levende ingewant der dieren, zoo hy zey.

Hy noemde zich een zoon van Febus en Aglay,

Nam acht op vogelzang, of spoock, en ydle droomen,

Op drift van God en geest, op 't ruischen van de boomen, En 's Hemels aenghezicht, in 't allernaeste dorp,

't Welck roockte by het leek5, omtrent een slingerworp Hier queeckt hy Kalohas brein, en leerd' hem buldren, trap En droomen6 menghen in lantnutte weetenschappen, (pen'

Dock ramen op een hair de5 hairen van een doggh',

De korlen van een vijgh, de biggen van een zogh,

Eer zy geworpen had. en7 't maecksel van haer jonghen. Verl Hy spitste zijn vernufc op drie en8 zevenspronghen, AP0

Het wettige gebruick van woord- en letterkracht, Te

Zeefbekken en gebeent. Hy leit den zoon by nacht9Op hemelhoogh geberghte12, en starrende in de starren,

Geeft13 diepe raetsels uit, en laet hem kloeck14 ontwarren Verwarde vragen, en ontstricken knoopen, daer H0'

Een Godtschaick Arabier- of out Egyptenaer,

Of Indiaensch Brachman van15 zweeten zoude, en hijghen. Ml Hier prachte Kalchas mede, om nootdrufts eisch te krijghon. De En bedelde achter lant, gelijek hy was gewent, —j

Tot dat Laokoön en Panthus, in het16 endt Hem kruiden in het hof. Dit wist hy zoo te smeecken,

Te vleien met zijn tonghe, en naer den mont te spreeckeni:

(

Dat hj

Toen l Een Gi

Regee

Die re

ZagG

Dorst

Voor

Euryi

Tot c

Van'

Toen

Inquot;

Die Dit Vai

78

1

Eerst:

Dat in boo fel een brant hy voedende oly giet.

Dat een verloopen Grieck gants Griecken doet verdriet.-

2

Eerst: ditmael eens. — 3 Eerst: te doorloopen. — 4 Eerst: h i e t,

3

wiens harssen had. — 5 Hierby verstaet de dichter het lac van Geneven;

4

maar de predikant Trigiandt meende, dat het een steeck op hem was, omdat

5

hy te Vianen by de Lek schoolmeester was geweest. Br. — 6 Eerst: deftigh

6

zwanger gingh, na. — 10 Eerst: En oefende sijn geest op drie-

7

krnin. - 13 Eerst: gaf. — 14 Eerst: 1 ie t sij n soon. — 15 Eerst: om. —

8

16 Eerst: hem in 't. - 17 Eerst: Door ydel lof endoor'toppronc-

9

ken der gebrek en.

-ocr page 95-

— 79 —

Dat hy gewijt wert tot' aertswichelaer van 't rijok.

Toen blies de staet hem op. Hij zat verghult1, gelijck Een Godtheit op 't altaer2; en die noch3 korts gaet beedlen, Regeert de4 Tempeliers, en ringheloert5 's Lants eedlen. Die rechte schijndeught borst' tot booze stucken uit, Zag Godt noch menschen aen, schoffeerde een jonghe6 bruit7, Dorst stroien dat geen ziel voor Minos lieel't te schroomen8, ■Voor Cerberus, noch Styx, al molooken en droomenquot;. Eurypylus bedeokte al 't1- overige vuil,

Tot dat zijn meester, bangh voor straf9, gelijck een uil, Van elck10 verpickt, het hof van Priaem most11 begeven. Toen quam de balling naeckt in Griecken aengedreven12. In13 Agamemnons hof, en vlamde op 't out genot, Verhaelde14 hoe hy 'snachts, door inspraeck van den Godt Apollo, wiert19 vermaent uit Trojes slot en wallen Te wijeken, om t'ontvliên20 de dreigende ongevallen,

Die 't stamhuis van Dardaen nu hangen over'-' 't hooft. Dit nam ons priesterschap dus- in, en 't wert gelooft Van 't volck; waer op de Faem door alle steen gingh23 stroyen, Hoe Kalchas zagh by nacht34 den hoogen burgh van Trojen Verweldight, d'oude-5 wacht in 't sluimeren gedoot, Minervaes kerek van heil en heilighdom'-6 ontbloot. De Sceesche poort berooft van wijlen 's konings asschen,

79

1

1 Eerst: verkoren werd. - 2 Eerst: Doen blies hem hoovaerd

2

op, doen achtte hy sich. —3 Eerst: Een Hailigh van 't outaer. -

3

Eerst: soo —5Eerst: Hoonde alle. — 6 Eerst: bengelde. — 7 Eerst:

4

Sijn trotsheyd borst terstont. — 8 Eerst: Door gaylheydhy

5

ontmaegde een streng verloofde. — 9 Hierop volgden eerst nog deze

6

vier regels*.

7

Eens anders bedgenoot, al t'cerloos van gemoed. Tot schennis hy versocht, en maeckthaerhuischeydvroet. —

8

Eerst: Dat niemand Minos heeft noch Cerberus tevruch ten.—

9

Van iedereen. —15 Eerst: most s 1 i m. —16 Eerst: doen quam hy

10

alberoyt in Grieckenland gedreven. -17 Eerst: Aen. -18 Eerst:

11

Wtghevende. — lü Eerst: was. —20Eerst: vlieden om t'ontgaen.-

12

21 Eerst: h i n g e n. — 22 Eerst: soo. — 23 Eerst: de Eaem ging voort

13

door alle steden. — 24:Eerat: h ad ge si en. — 25 Eerst: En de.-

14

26 Eerst: en van 't Palladium Minervaes kerk.

-ocr page 96-

— 80 —

Het hof, in lichten brant1, het Griecksohe zwaert verrasschen, De stad in2 wijn en slaep yerdronken3 op haer feest;

En tot een klaerder blijok, hoe zijn verlichte geest De Goden, vyandehjck5, op Ilium gebeeten,

Zagh waren. Pallas op de kruin van 't slot gezeten, Met helm en beucklaer, schoot en drilde hare6 lans, Of stack de krijgstrompet van tin en hooghen trans. Der Goden Vader, afgestegen uit de woleken7.

Steef zelfs de zenuwen en arm der Griecksohe volcken, Dreef al wat Troje haet op d'af komst van Dardaejn, Den vloecken toegedoemt, met ernst8 en yver aen.

Zijn wreede Juno, mot den aengegorden degen,

Bezet de waterpoort, en houdt alom9 de weghen En straten10 veiligh, langs de zee, en waterkant, Verdaghvaert overluit11 de krijgsliên van he12 strant. De vloot gaf drommen13 uit, den anderen tot bystant. Neptunus11 schudde vast met zijnen scherpen15 drytant D'aeloude16 grontvest, die zoo diepe wortels schoot. De priesterschap, verbaest en wit1' bestorven, vloodt Om troost naer18 d'outers toe, en Godghewijde drempels: Maer ydel, en vergeefs19. Zij vonden alle tempels Verlaten van de Goón, geen20 heilighdom in 't31 koor. Zy wieroockten te spa: geen Godtheit gaf gehoor.

Daer spoockten met haer toorts de wreede Razernyen, Met slingerslangig hair. Men zagh aen alle zijen

^ 1 Eerst: 't Pallays van vlam omringt, en 't. — 2Eerst: van. —

8 Eerst :bedolven. — 4 Eerst: Ja, tot waerteeckennoch. — 5 Eerst: De vyandlijke Goón. — 6 Eerst: benckelaer, vast drilde haer t a e y e. — 7 Eerst:

Enschuddehaerpluym; Belloon dieblieavan's torenstrans, En stack de moordtrompet; de vaderheet ontsteecken.-

8 Eerst: , Door wraeck self d'armen steef ensennwen derGreecken, Verschaft hun moedt, en dreef de Goón op den Dardaen En op syn wapenen met kracht. —

9 Eerst: DeSceesche poort besette en hiel alsins. — 10 Eerst: toepaên.-11 Eerst: En riep met heesche keel. — 12 Eerst: de. —

18 Eerst: drommels. —14 Eerst: Neptnyn, die. — 15 Eerst: ■ ij n e r gaffel. —16 Eerst: 's mnurs oude. — 17 Eerst: a 1. - 18 Kerst: n a. —

19 Eerst: al vergeefs helaes! — 20 Eerst; van. - 21 Eerst; het.

80

-ocr page 97-

- 81

De stadi ten val gedoemt. Zoo raeokt hy in zijne eer;

Wat Ilium ontnam, gaf hem Mycene1 wéér.

De Teltheer most zijn tong met2 groote kosten huuren,

En d'eerste in Ifigeen zijn huurlinghswrook3 bezuuren,

Toen hij, op dat de vloot van Aulis raeckte in zee,

Haer overgaf door dwang ten zoen van4 Hekaté. /

Een eerlijok burger, die dit5 aenzagh met verwondren.

Most vluchten, en bedruckt zijn Huisgoon noch zien plondren

Van 't krijghsvolck5, heimelijck doorquot; Kalchas opgeruit

Die riep6 noch, dat dees plaegh hem trof7 door Godts besluit.

De veltheer lochent niet8 dat Testers zoon een schelm is:

En evenwel dewijl hy hem gelijck een9 helm is

By dees gelegenheit, misbruickt hy 's wiehlaers10 dienst

En boosheit tot zijn11 wit: maer zal op 't11 ongezienst

Dien booswicht, die hem op den hals leght noch12 verschop-

(pen, (/

Gelijck hetkint, na 't spel, zijne13 afghesleurde poppen.

oates.

Mijn broeder heeft den schalck16 gekeecken door en door, . •„• Van voetzool tot de kruin, en quam zijn lagen voor.

Tot aller Griecken17 heil, en hiel met kracht den teugel, '

Tot dat de wichelaer den voet kreegh18 in den beugel.

En door 's veltmaerschalcks heup de steun der19 stegelreep.__ |

Nu leert hy 't Dorisch paert heendraven naer20 zijn zweep. En wacker luisteren naer 't prickelen van de21 sporen:

Nu rijt hy die hem reê22, en heeft alreê gezworen

6

1

Eerst: dat gaf hem Argos. — 2 Eerst: toten En self zyn

2

k^rijgsliên. — 6 Eerst: by. — TEerst; sey. — 8 Eerst: straf ont

3

wreedheid en moordadigheid. — 8 Eerst;

4

In Au li s aldereerst,doenop der vorsten beê Endwang, bylfigeen m o s t h e y 1 g en.—

5

Eerst: Een burgher, die 't mishaeghde, en. — 5 Eerst: Door

6

hem een stalen. - 11 Eerst: misbruickende syn. -12 Eerst: hun. -

7

13 Eerst: op het. —14 Eerst: soo sullen se den boef en booswicht

8

een s. - 15 Eerst: de kindera doen hun. - 16 Eerst; boef. - 17 Eerst:

9

der Archiven. - 18Eerst; Tot hy den eenen voet arghlistigh. -

10

19 Eerst -.Des veltheera heup kreegh steun van. -20 Eerst: 1) o e t

11

wonder gaern na 't prickelen sijner. — 22 Eerst: reê.

12

81

13

VONDEL. — Geschied- en Hekeldichten I.

-ocr page 98-

— 82 —

By Palainedes doodt. Wat raet? De tijt is kort,

En hoe men langer wacht', hoe 't quaet noch arger wort.

AJAX.

De radelooze neemt het reedste tot zijn voordeel,

Niet zoo hy wil, maer mas;h. Zoo Nestor over 't oordeel Moght zitten, mogelijck viel 't vonnis niet zoo zwaer. Al2 winst genoegh, indien wat tijts gewonnen waer; Zoo hem de vierschaer sloegh voor eeuwigh in de3 boeyen, Achilles midlerwijl moght kloeck hier4 onder roeyen, D'oploopentheit des voioks verkoelen, 's maersulialcks5 haet Bedaren1; Nauplius zou spreecken voor zijn zaet En eersten' erfgenaem, en zienze eens onder d'2oogen, Die zich behelpen met deze uitgestroide'3 logen.

Oates, 't voeght u eerst4 te dingen voor uw bloet. Randquot; Agamemnon aen, en grijp hem in 't gemoet. Betuigh hem, hoe het strijt met 's rechters stijl5 en orden. Dat een betighte zal van zijnen6 vyant worden Veroordeelt: en hou aen, en drijf het door7 dat hy Den zoon van Neleus laet8 met d'overige dry Ter vierschaer gaen16: misschien zal hy u dit17 vergunnen Uit schaemte, en oock dewijl drie rechters stemmen'8 kunnen Vermeestren 's vierden stem. Dit's 't naeste, dat ick weet.

OATES.

lok ga. Och, Atreus bof en aert is veel19 te wreet:

Dies ben ick hoopeloos, en vinde my verlaten20.

AJAX.

T)

Jupijn bescherme uw broêr, en sohenze, die bem haten21

82

1

lEer»f: draelt, — 3 Eerst; 'tWas, — 8 Eerst: in cndeloose,—

2

4 Eeist: midlertyt die kost er. —5 Eerst: 'a veltheers. — 6 kerst:

3

Versachten.—7 Kerst: we t ti ge. — 8 Eerst: en treden ze onder.—

4

11 Eerst; Ga —13 Eerst; aller recht. — IS Eerst; iemant wie 't oot

5

Gedoogh dat Neleus' zoon. -16 Eerst: Ga. -17 Eerst; 't uw heê —

6

18 Eerst; omdat se allicht drie rechters. — 1» Eerst; Ick spoey

7

sy, sal vans ij n. - 14 Eerst: versueck ernsthaftelijck. — 15 Eerst:

8

ende — 31 Eerst; uw broeder vrye, en al sijn haters schende.

-ocr page 99-

AGAMEMNON1. OATES.

D'Eubeërs krijten vast: wy maeoken 't daeglgcks1 grover.

Het moet er evenwel nu onder door, of over:

Hier geit geen deinzen: neen2, de kans is nu3 gewaeght.

OATES.

Ghy, die, als hooft van 't heir4, de bijl van 't leger draeght. En zijt geboren tot den troon5 en 't scepterzwaeyen, Wil door uw heuschheit toch ons ongenoeghen' paeyen. De rechters spannen vast de vierschaer: 't valt my zwaer5. Mijn broeders leven hangt ia 't6 uiterste gevaer. Zy weegen, altemael7 op hunnen vyant nijdigh.

Do zaeok niet n ;er den eisch, maer dragen zich eenzijdighquot;. Schut deze onbillijckheit, en toomze1- door uw macht. AGAMEMNON.

Ghy spreeckt te spaê: de zaeok is nu te verr' gebraght. De rechters zijn gelot: hy zalze kennen moeten.

Doi'hquot; vint ghy 't goet, men zal de strengheit8 wat verzoeten Met eene9 vierde stem. Wy stellen 't aan uw keur. Vermeerder het getal16, en draeg ons ieraant veur.

GATES.

Dit ampt voeght Nestor17.

AGAMEMNON.

Voort, mjjn scbiltknaep18, zonder beiden, Zegh Nestor, dat hy in het19 recht den twist help scheiden, Drie stemmen stercke met20 zijn wijsheit, om de maet-1 Te ramen, als het past, en zonder gunst, of haef22.

83

1

1 In de rol van Agamemnon vindt men in dese uitkomst aan 't slot d'eyge

2

woorden, die men seyt, dat Prins Maurits sprack, toen hy den Advocaat

3

op 't schavot sagh, verwachtende den slag des uoots. Br. — 2 Eerst: langs

4

hoe.—3 Eerst: a er s el en. — 4 Eerst: al. — 5 Eerst: Oppervorst.—

5

Eerst: het staf, — 7 Eerst; doch ons onbeuoeghen. — 8 Eerst -.

6

dragen sich in 't oordeel te part ij dig h — 12 Ferst.: w e e r t s e. -

7

13 Eerst: Maer. — 14 Kerst: 't geen streng schijnt. — 15 Eerst:

8

d a 11 e r niet. — 22 Eerst: Onbillijcx in dit stuck wt toorn en

9

sucht geschiet.

-ocr page 100-

84 —■

Zy wanen ong dit werok met loosheit1 t'onderkruipen,

Maer 't is de dootsnick3: 't zijn d Eubeërs loste stuipen. !let recht' is zoo doornaeit, en zoo bezet in all's, llyraeckt'er niet eer af, of 't' koBt hem zijnen hals. De sabel5 moet er deur, het sïj men 't recht of krom hout5 : En eer de rechtbanck zweegh, ick goot een tong van stora

(gout.

Dat hondertooghde1 hooft, die waehter ben ick moê, En Argos Argus haet, al was2 't maer om de koe, Die tot den buick toe treed in groene3 klaverweide. Ick zie, ick zie den beul 't zwaert trecken uit de4 scheide. Den ouden hontsvot banghquot; staen siddren voor den slagh; Daer leght5 de grijze kop, 's Lants uitgedient gezaghquot;!

ULYSSES. NESTOR. THERSITES. DIOMKDES. REIEN VAN PEI.OPONÈSERS EN ITHAKOIZEN. KALCHAS. Ghy heeren, die, teu dienst van 't Griecksohe leger, heden'6Om Palamedes zaeck ter vierschaer zijt getredea15, U allen is bekent het grouwelijk verrast.

Gebrouwen tot verderf van 's Lant8lc gemeenen staet, En hoe d'Eubeër vorst, uit Nauplius gesproten, Het toegezonden gout meineediRh heeft genoten Van koning Priaems spie, de hopliên1quot; omgekocht In 't heimeljjck, en 't heir van langlier hant18 gebroglit In 't uiterste gevaer van, onder Trojes wallen,

Vóór 't kriecken van den dagh, te worden overvallen. Dewijl de misdaet dan geen schijn ontbeert, noch blijck19, Ontbreeckt 'er, dat men voorts een wettig vonnis strijck'. En naer 't bedreven20 stuck den schuldigen leer-1 boeten

84

1

De saeck. — 4 Eerst :eeriiietaf, 'ten. — 6 Eerst: k I i n g d i e. —

2

fi Eerst: schouwt. — 7 Eerst: h onde rtoogigh. —8 Eerst: waer.-

3

Eerst: frissche. — 10 Eerst: d e r. — 11 Eerst: vast. — 12 Eerat. 1 ei t. —

4

13 Zie aant. 1 der vorige bladz. — 14 Eerstr tegaêrop A-gamemnons

5

19 Eerst: sooklaeren heider blijckt. -—20 Eerst: begangen.

6

21 Eerst: doe.

-ocr page 101-

— 35 —

Hetgeen zijn sohult verdient1. Ghy, rechters, zult dan moeten Aenwjjzeu met uw stem wat hem te lijden staet2,

Die zich vervoeren liet tot zulok een lantverraet3. Dat Nestor zich verklaer.

NESTOR

lek wenscli, doorluchtste' Heeren, Dat wy den Grieckschen staet, gewoon te triomfeeren5, In 't recht niet quetsen, maer 't gerecht veel6 liever heil' Tot matigheit, dan1 al te straf2 een vonnis veil'.

THERSITES. Vquot;'

Wat zeght3 de grijze man? Ghy suft, o oude vader!

Geen strengheit is te hart. Het is een lantverrader! , Verschoontge noch een schelm, die 't leger heeft verraên? Betrouwme 't scherprecht toe: laet my met hem begaen4. lek heb alquot; langh gewenacht dien1'- booswicht aen te randen. En, tot elcks schouspel, hem te villen met mijn tanden.

ULYSSES. -

Thersites, hod gemaek, en spreeck op uwe beurt. Ou vader Nestor, dat gy 't leger ongesteurt14 En ongewont bewaert, is aller eere15 waerdigh.

Dit zal gebeuren, zoo wy hedenquot;1 heel rechtvaerdigh Den rechterstoel bekleen en Themis eere biên'7.

Geen hoogheit bleet noch stam verschoonen noch18 ontzien: Want zoo men 't heilig recht wil krencken19 door verschoo-

(ning,

En door de vingers zien, die 't outer en de woning Dit goutzucht lagen leght20, en dragen zich21 als toclk

! b1

85

1

1 Eerst: Sün welverdiende atraf. - 2 Eerst: wort opgeleyd. —

2

Eerst: bewegen liet tot soo vervloeckt een feyt. — 4 Eerst: genadig. - 5 Eerst: door't oordeelen nocht quetsen nocht verse er en.-6 Eerst: Den schoon gebloeiden staet, maerdatmen.-7 Eerst: als. — 8 Eerst: streng. — 8 Eerst: seyd. — 10 Deze twee regels eerst:

3

Een overgeven schelm; vindt sulck een by u heul?

4

Laet my er meè begaen, en heilight me tot beul. —

-ocr page 102-

— 86 —

En voorspraeck ran dit1 stuck; gewissehjok al 't2 rolok Zal t'zaemenrotten en vergaderen by3 hoopen, En momplen', dat men laet de grootste schelmen loopen, En die hantdadigh zijn aen kleene misdaên4 hard Ter stralFe vordert, en de goê gemeente sart,

En haer5 by d'ooren treckt'.

diomedes.

Laet hem6 zijn schuit betalen, Eer wy op ouzen hals al 's legers7 ongunst halen.

Ick zie veel zwarigheên, betrouwme naulijcks hier8. En vrees9, niet zonder reên, dat duizenthoofdig dier10. By dees gelegenheit, en onder Trojes veste.

thers1tes.

De vader was lang13 kintsch, men hou hem die11 ten beste: Wat uitspraeck hoeft men hier? Hy brengt zijn vonnis mê. nestor.

Om 't heil van 't Vaderlant, verguntme deze bo, En overweegt, of 't niet geraên is, den mislxouden15 Eabeër eeuwig in gevangenis te houden,

Op dat men 't out geslacht het uiterste niet vergh'.

En znlck een' aenhangh niet tot blinde wraeckzucht tergh'16; Hy heeft een' langen sleip van hooghgeboren magen. De17 vader Nauplius, toen13 wy in Aulis lagen,

Zich in gedienstigheên niet luttel19 queet, en bood Al wat hy bieden moght tot redding van ons vloot,

86

1

Eerst: Vansulckeenschendigh. — 2 Eerst: het. — 3 Eerst:

2

vergaêren in veel. - 4 Eerst; m o r r e n. - 3 Eerst: sonden. — 6 Kerst:

3

als. - 7 Hier volgde eerst nog: Het krijgsvolck zal ons hoonen, £n roepen dat wy sijn aensienders vau persoon en Of dat wy 't met hem staen, die sulcke netten breyd

4

Eerst: Isnietdanaltewaer: laet dees. - 9 Eerst; datweoponzen

5

hals der h opli 6 n. - 10 Eerst: e nvindmyai bevreest. - ll Eerst:

6

ducht. -13 Eerst: heest. — 13 Eerst: diewort. —14 Eerst; hou d'et

7

16 Deze drie regels eerst;

8

Of't ongeraden waer, d'Eubeër Vorst te leggen

9

In eeuwig' hechtenis, opdat men niet en maeck

10

17 Eerst; S ij n. — 18 Eerst; als. — 19 Eerst; e e u w i g h.

-ocr page 103-

— 87 —

En Palamedes dienst ging boven elcks vermoeden.

UI/Ï68ES.

Voorgaende deughden met een sohellemstuok1 vergoeden, Is Griecken ongewoon2. Een schandelijcke daet Wischt alle weldaên uit. Voorlede vroomheit baet Geen' mensche, die van aert verandert3, en verwandelt, 't Oog naer den vyant went, en heimlijok met hem1 handelt, Geen ry2 van out geslacht, noch stam, noch adeldom Wort aengezien in 't recht6, noch buight de wetten krom: Want raeckte dit in zwang, en was die dagh gheboren (Wat zou'er tegenstaan?) zoo liep de staet verloren. En om door (terekers zich t'ontslaen van3 Palameed, Dit heeft bedencken3 in, en strijt met onzen eedt.

Die ons zoo dier verbindt, naerdien de man4 moet sterven, Die schuit heeft aen verraet, en 't algemeen bederven:

Oock geene burgh noch huis5 verzekeren genoegh Een' heer van groot gezagquot;. Men houdt6 of spade öf vroegh Om'-7 zijn verlossing aen. Men8 zoeckt de wacht te krencken. Men houdt al 't15 Vaderlant in onrust, en bedenoken. .

Men graeft de muuren door, of draeght hem in een kist quot;Voor boecken uit. Men veinst, men hangelt, en men vischt Om torens, en om graft, en, eer 't de wacht16 kan riecken, Krijght een gevangen heer gelijck een vogel, wiecken, Zweeft over zee en zant door vrye en17 ope lucht. Zoo gaf de Cekroper Dedael zich op de18 vlught, Dan19 van zijn vanghenis, waerin hy zat gesteecken, Ontbonden, past zijn leedt en onghelijck te wreecken. Het geen hy t'onrecht20 droomt, dat hem21 is aengedaen,

87

1

1 Eerst; schelmstuck te. — 3 Eerst: ongewent. — 8 Eerst: ver

2

v y a n t. - 5 Eerst: Noclit reecx. -6 Eerst: Enworthieraengesien. —

3

Eerst: in hechtenis te b r e n g; e n. - S Eerst: 't Heeft veel beden

4

m e n s c h. - 10 Eerst -.Daerna soo kan geen plaets. — 11 Eerst: Een

5

vorst el ij ck persoon. -12 Eerst: t r a c h t. -18 Eerst: N a e r. -14 Eerst:

6

over zee en zand zweeft heen door d'. -18 Eerst; Als de Cecro-

7

pische Dedael sich gaf ter. — 19 Eerst; En. - 20 Eerst; waent en.-

8

en men. — 16 Eerst: het. — 16 Eerst: eer men het. —17 Eerst: En

-ocr page 104-

— 88 —

En durf al wat hy denokt uit wederwraeck1 bestaen. 'k Verzwijgh meer rampen, die den Grieckon staen to-nestor. (zorgen.

Ontsla u van die vrees, door vaste en wisse borgen.

diomedes.

Wat borge is mans genoegh?

nestor.

Achilles geef zijn woort, En Ajax. Wel, wat's dit? Wie komt ons hier aen boort?

thersites.

Het is de goê gemeent'.

nestor.

O, Goddeloze treecken!

thersites,

Wat zeght ghy ? 't Is het volck; dat heeft 'er in te spreeoken. Wat zeght 'er1 't leger toe? Ontvouwt2 uw oordeel, dra: Zal Palameed, de lantvorrader, sterven?

rey (van peloponnesers en ithakoizen).

Ja! —

k alohas.

Dat ia Godta eige stem'. Ghy, rechters, opent d quot;ooren, Ed stemt met Godts7 gemeente of vreest der Goden toeren.

ulysses.

Men lever' hem den volcke.

diomedes.

lek stem 't.

thersites.

Thersites oock.

nestor.

Argivische landouw, mijn oogen zien den rcoek

88

1

1 Eerst: aengrijpen en. - 2 Eerst: Meer ding; hen ick verannjgh,

2

die stonden te be-. - S Eerst :zeydter. - i Eerst: ii o o m t g e e f t. -

-ocr page 105-

— 89 —

Nu opgaen voor den1 brant, en Kalebas ondertussoben Wieght Grieeken noch2 in slaep, in stê van 't vier11 te blus-

(schen,

Dat heimlijek1 in zijne ascb vast smeult, ontvonokt, ens

(smoockt,

En die u hoên zoude, is de stoockebrant, die 't2 stoockt, En voedt, uit lust tot wraeck, die sohriokelijoke3 vlammen. Nu roem op geene ry van vaderlijoke4 stammen.

Op boven, schoon van bouw, noch steden, trots van muur: Men sloopt en5 slecht bet al in ééne6 onzalige uur;

Men velt met éénen slagquot; wat langsaem is geklommen.

Gaet, Grieeken, ruokt om verr' die zuil der vorstendommen, Den Atlas, die 't gebied op zijne scboudren7 schraegt, En onverwrickbaer zulck een8 groot gevaerte draegt;

Den belt, die onlanghs vrijde9 uw dier verpande steden10./

Gaet, Grieeken, smoort de ziel van uw gerechtigheden,

Verworgt uw' troüsten raet in zoo veel ongevals.

Ruckt11 Vryheits voorspraeck fel12 de tong uit zijnen hals.

Mijn ziel verdwijne18 aen lucht: dat19 Pylus mijne beenen Ontfange, eer ick den val van Grieeken hoor20 beweenen.

BEY VAN EÜBEëRS. !-('')/) I •

Och, waerom21 of der Goden onbescheit [ I :/l r

Befaemde deught hier rust en vrede ontzeit, - 'O lt;,/, En, zonder staf, en omzien, dwinght te22 gaen / }

Zoo steil een padt, zoo ongebaendquot; een baen,^^^^^^^^^

89

1

1 Eerst:Opgaen van uwen. — 2Eerst; Die wiegt het volek. —

2

3Eerst:en niemand tracht. - 4Eerst: Het vier, dat.- 5 Eerst: en

3

Eerst :£n wt byzondre wrock geeft voedsel dese. — 8 Eerst:

4

Roemt op geen lange ry van oude vadren. — 9 Eerst: men.—

5

10 Eerst: op dese, —11 Eerst: genwint ter neêr. —12Eerst: schou

6

ders. —13Eerst: onverwricklijck dat, — 14 Eerst: Die onlangs

7

zyne twee sterekten, en Vlissingen met het slot Rammekens, aan d'Engelschen,

8

om hulp van hun te verwerven, in den jaare 1585 verpandt, en meest door

9

't beleyd des Advocaats weêr aan den Staat gebracht. Br. - 16 Eerst: U w. -

10

17 Eerst: r u c k t. —18 Eerst: Siele smelt e. —19 Eerst: en. — 20 Eerst:

11

dat ick hoor der Grieeken. — 21 Eerst: Ach, waertoe. — 22Eerst;

12

aerselendoet. — 23 Eerst: wilden woest.

-ocr page 106-

Door kreupelbosch, door streecken1, ruig: begroeit, En onbestraet, daer ieder- step vermoeit Een' arbe tsaem' hartvochtigh' man, geteelt Om barrevoets gepchoeit te gaen met eelt:

Daer Vrou Natuur gezaeit heeft scherp gesteent, Dat zweet uitperst een' berghreus1' lang gebeent: Daer niemant hem de rechte lantstreeck wijst.

Geen spits van vleck of stadt voor 't oog verriist'?

Zoo zwuer een' wegh, van 's Hemels hooghen trans, Dreef Junoos wrock den bastertzoon haeis muns Geweldigh in. 't Geklater van haer zweep Van kintsbeen af zijn grove krach'en sleep.

Het teeder kint, voor d'eerste proeve2 greep, Twee slanghen aên, die 't voortquot; te bersten kneep. De voêster schept haer dootverf, en ziet' stom 's Kints vuistje zwart van adderen rontom3.

Zijn stiefmoêr raest, op schoone4 Alckmene beus, Als zy hem ziet van poelalangh5, leeuw, en reus Van Diomeed, Busyr, en stiersgedruischquot;, En Kukus moort met zege komen thuis1'6;

En gespen, tot een wonder van zijne13 eeu, Om zijne borst de slang, en fleren leeu;

Geharrenast als een uitsteeckend14 helt,

Met die hy trots ter neder15 had gevelt.

Wat grouwelijck, wat schriokeljjck gedroght, Van lucht en zee en aerde voortgebroght,

Legt niet gekneust? Elck looft Alcides deught, Zoo wijdt en zijdt de zon het oogh verheught16.

90

1

Eerst: wephen. - 2 Eerst: elcke. -3 Eerst: sweeten doet selfo

2

Eerst: Voor d'eerste proef 't wicht me», syne handjes. - 6 Eerst:

3

w e ê r. - 13 Eerst: verwondringzyner. -14 Eerst: onvergeleecken.-

4

15 Eerst: vreesdeen moedig —16 Deze drie regels eerst:

5

Lucht Zee en Aerde in at licht te voorschyn hrocht

6

Daer m'eensaemdwatjltjdaer Bonder spoorofpad

-ocr page 107-

— 91 —

De Faem 's belts naem1 voert over alle zeen; Hy wort gelijck een Godtaeit1 aengebeên.

Van daer de zon de beide Moeren verft,

Tot daerze daelt en in de baren sterft.

Maer eindhjek breeckt by, met zijn harde2 knods. Ter nachtpoorte3 in des onderaertschen Godts, Der schimmen wijok naer boven open lagh:

Elck sprietooght, blints geslagen van den dagh.

Hy dondert op vau 't nooit verlichte spoor, En jaeght vol moeds den zwarten rekel voorG,

Viert kort, en voert4 de keten met zijn bant,

Waer mede hy drie hoofden5 leide aen bant.

De zon bezweem; de nacht viel uitgespreet Op 't aertrijck neêr, zoo vlack gelijck een kleet6. Van schrick en vrees. Hy drijft den Helhont heen7. En voert dien schrick door alle Griecksche steên8.

Zoo had de vuist van Hercules geklemt.

Men zagh nu de aerde en 't onderaertsch9 getemt, Als hy zijn hooft door 's Hemels nave stack, En onderstut het'10 licht gestarrent dack.

Alcides deught genoot dit tot haer loon.

Dat. hy om hoogh met d'eeuwigheid der Goön Verheerlijckt11 wert, en slaende 't hooft om leeg, Roock 't wieroock, dat van 't outer15 opwaert etee Alckmena's zoon, die zulck een glori kreegt, at baat het dat gy 't aerdrijok hebt geveegt Van ongedierte, en16 menigen tyran. En d'Oppergoón17 u bruikten tot hun wan,

£

s?:

fS \ I

il

1

1 Eerst: sijn roem. - 2 Eerst: sijn Godheyd word kerckplech-

2

t i g h. - 3 Eerst :en e n d e 1 ij c k soo breeckt hy met sijn. — 4 Eerst:

3

Ter poorten. - 5 Eerst: 't sprietooght er al. - 6 Deze twee regels eerst:

4

Eerst: vlyd. — 8 Eerst: fors den driekop.—9 Deze twee regels eerst:

5

Met sweem de son, en 't licht ontsnapt syn siel,

6

En als een kleed de nacht op 'tAertrykviel. -

7

Eerst: grouwelvoor. — 11 Eerst: voerde hem soo de Grieck

8

sche steden door. -12 Eerst: Aerde enonderaerdsch. -13 Eerst:

9

onderschoord' het. - 14 Eerst: omtoogen. - 15 Eerst: d'outers.-

10

16 Eerst: -diert, van. —• 17 Eerst: dat de Goón.

11

9i

-ocr page 108-

— 92 —

Als sedert uw vergodingh d'Opperhel,

Naer beuren' aert, wat gruwzaem- is en fel Heeft aengeteeU:1, en rockent enckel quaet.?

Als onkruit weêr vertreet het edel zaet?

Och, of ghy noit van ons gescheiden waert!

Och, hadt ghy toch gestaeckt uw Hemelvaert,

Zoo zouden wy1 niet zuchten naer om hoog,

Zoo zou geen traen neêrrollen2 uit ons oog.

Zoo zouden wy niet derven d'eerstequot; vreught,

Noch treurig zien, hoo hooghgernelde deught Dus overvalseh betight wordt en bekladt;

Hoe heiligh bloet 't meineedigh zwaert bsspat;

Hoe d'Oppervorst, en aller schelmen' tolck,

Dat edel hooft8 ten roove geeft aen 't volck;

't Welck, opgheruit van 't Hof en 's Priesters haet9,

In zijn bederf met blyschap weiden10 gaet.

Nu raest en woedt d'onwetende gemeent, 1 J ' i De GrieckscLequot; staet voorbochtig overleent:

Flus, alsze12 ontwaeckt, en denckt13 haer dolheit na14,

Komt naberouw en klagen veel te spa. «u jji

Flus16, als 's mans Deught, na's Logans mist en damp. Het hooft opsteeckt16, en blinckt als 's Hemels lamp.

Zal 's Volcks gekerm'7 betuigen wie hy was,

Maer al18 vergeefs bevochtigen zijn asch.

92

1

b re i n. - 9 Eerst: doorvorst- en priester liaet. -10 Eerst: weyen.-

2

11 Eerst: Enonse. —ISEerst; Thans als m'. —ISEerst; slaet.—

-ocr page 109-

— 93 —

VIJFDE HANDEL.

BODE. OATES. NBPTUUN.

Vervloeckte, afgvijsselijoke, on deerelijcke moort!

Verfoeilijck schellemstuok! Waer heeft meu oit gehoort quot;Van zulck een' gruwel? Kan de Hemel dit1 gehengen!

Wie zag doorluchtig bloet oit scliandelijoker plengen?

DATES.

Verhael dees nederlaegli-, quot;Vertel, van stuck tot stuck,

Mijn broeders uitgang, en beklaeghlijck ongheluck,

BODE.

Zoo flucks de rechters, na veel overleghs, ten leste

Hem gaven 's knjghsvolcks haet1, en hevigheit ten beste,

Theegh al de Pelopeesche en Ithakoische schaer

Naer 's Opperhooftmans tent, en legerplaetse, daer

Men Palamedes hiel verzekert en gevangen;

En paep Eurypilus hem sterekte, om zjjne gangen

Te strecken naer de doot getroost, en wel gemoedt. quot;ï-

En Kalchas spreeckt hem aen; «ghy die ons2 aller bloet

En leven op een' prijs gezet hebt, en u merckelijck

Bezondigt, en^jnisgaen aen 't wereltlijck en kerckelijck;

De goedige gemeente eischt billijck u tera straff

quot;Üw jongste tjjdt is hier, diesquot; breeck dit marren afquot;.

D'Eubeër vorst rees op3 van daer hy was gezeten, jquot;?

En sprack: »o mannen, die met onrecht zijts gebeten

Op mijne onnoozelheit, wat is dit voor. een wijs, r\ y

Dat veertiglijaerge dienst, en zooveelrslavernij's, / fquot;

Met storten van mijn4 bloet vergolden wort in 't ende1*?quot;^ j

93

1

1 Eerst: dat. — 2 Eerst: Die neêrlaegh onsverhael. — 3 Eerst:

2

grim — 4 Eerst: Met soo spreeckt Calchas: gliy, die onser. —

3

dat Palamedes, ter doodt gaande, des advocaats leste woorden gehruickt;

4

hals raeckte. Ook besloeten Vondels beschuldigers o. a uyt dese woorden, dat Palamedes den advocaat verbeelde of sijn rolle speelde. Br.

-ocr page 110-

- 94 —

Zy kreten; «Lantverraêr, dat God Jupijn u1 schende: •| Ji Ghy hebt u vonnis wegh!quot; Hy zweegh, en trat voorheên. D'aertsofferwichlaer quam de rechte zy2 bekleen.

Eurypilus de slincke3, en schenen zich t'ontfermen4.

y \' Een Cephaleensch soldaet, droeg5 voor hem op zijne armen, .A % Het^Troische gout, zoo 't hiet, in eenen6 beuckelaer. V Zoo' ging hy moedig, en met voegelijck gebaer,

quot;JsOmcingelt' en bestuwt van krijghslien, en van trossen, fc-^ En zette zijnen7 tret naer Idaes hooge bosseh- j ' Een heuvel rijst 'er aen den voet des bergs, die schuin wZich, als een schouburgh, kromt8, van wiens verhevo kruin ^En toppunt, als de vloot eerst anckerde10 in dees haven,

J Een kerck, de zon gewyt, geciert met rijcks gaven, T Verstreckte een baeck in zee, door 't heelt des Godts11, die \ a j (korts

^ Voor d'ooster gevel braef ten toon12 stont niet een torts, ^ «Wiens goude flonkervlam natuurlijck scheen te lichten, ^ ^ En neer te stralen13 op der menschen aengesichten. . ^ Nu leght14 dat schoon gebou geschonden en gesloopt15. ^ \ De heilghe16 steenen, hier en ginder opgehoopt,

D'aloude17 heerlijckheit bestenen en beschreien.

\)Tn dees gewyde kerck gingh 's krijghsvolcks moetwil18 weien, En brande, en blaeckt'et al. D'aertswichelaer stont stom, V4 En loech om 't pionderen van Febus heiligdom,

En grenikte, als hy zagh hoe 't schuim der menschen kreilig A» Een schouwspel maeckte van den Frygiaenschen Heilig.»» Deze eertijfs een gewijde en afgekeurde plaetg, ƒ Nu een verspogen vloeck, na 't woéden des soldSifs, Wj-t . Tei\ vadermoort gedoemt, met grouwelijcke woorden,

^ Vast grimmelt van het volck, dat zwart van allen oorden

04

1

Eerst: Jupijn nw meyneed. - 2 Eerst: S ij n rechte sijde quam

2

d'A ertsvrichelaer -3 Eerst: De slincke Eurypylns. - 4 Eerst:

3

erbarmen. - 5 Eerst: r e c h t. - 6 Eerst: Quansnis 't meyneedigh

4

gont droegh in een.-7 Eerst: B e d ro m in el t. — 8 Kerit: vorderde

5

s y n. — 9 Eerst: Groeit als een schoutooneel. — 10 Eerst: werpt

6

't a n c k e r. — 11 Eerst: ver m ids de God. — 13 Zerst: te p r ij c k. —

7

sloopt. — 16 Eerst: E n d'hey 1 ge. — 17 Eerst: De voorig'.,— 18 Eerst:

8

Ons Krijghsvolcx moedwil in die Godenprael.

-ocr page 111-

— 95 —

Hier dringt, en t'zamemchoolt: en Idae'g steilheit-Ieeft Van menKchen, daer de bersjh een open uitzicht heeft Op dezen heuveltop. Men ziet ontelbre1 zielen In zijn cypressen en geboge tacken krielen,

Eu beven in de blaên Wat is 'er een gewoel!

Een ieder heeft, zijii wit. Hees draeght zieh stil en koel In 't weereldlijck beloop, noch weet wat hy zal wensehen. En om te kijcken volgt slechts 't spoor van andre mensehen; Die braeckt zijn gal, en scherpt zijn tong, gelijck een pijl, En bootst in 't spreeckon na den priesterlijcken stijl, En schelt, en is vol viers, en groeit in 's naesten schennis, En wort al heel bereên van yver, zonder kennis.

En dorst naer1 edel bloet. Een ander, ruim zoo flaeu In togenyveren, uit vreeze van het jlt;raeu.

Zich intoomt, en met rou het treurspel komt bekjjcken. En 't voorspel van 't bederf der Europeesche rijcken. Een eenigh zwijger weegt de weerelt in een schael, 's Voicks razerny ' belacht, en zucht2 om 's lijderti quael. l)e domme menighten haer handen t'zaraenklappen.

Met dat hy, als een leeu, grootmoedig aen komt stappen, En klimt den heugel op, eer dat hem iemant vergt Hy keert, zoo ras hy sraet3, naer 't rijzende gebergt Dat statig aengezichtB, waermeê hy onbezweecken Plagh in Mycenens zael voor 'theiligh recht te spreecken. En voor den Grieckschen staet te dingen met zijn tong. 't Nieuwsgierig volck, door 's mans vrypOKtigh wezen, hong In twyfel, of hy met den hals zijn schuit zou boeten,

Den of men door gena het vonnis zou verzoeten.

OATES.

Hoe klopt mijn hart! De' schrick mijn aendacht breeckt en . . (stoort:

Doch vaer ghy niet te min met uw vertelling voort.

BOIIE.

tt 1

Zoo staonde in 't openbaer, met opgerechten hoofde,

95

1

1 Eerst:ontallijckheid. —8 Eerst: na 't. — SEerst: sott.erny.—

2

Eerst: treurt. — 5 Eerst: staendeop'topperste. —6 Eerst: a e n-

3

sicht werd. — 7 Eerst: Het nieuwsgier.

-ocr page 112-

— 96 —

»0 mannen!quot; zeght hy, of uw heuscheit noit geloofde ^ 1 Al 't geen de valscheit heeft van lantverraet gedicht', ^ A Dat was mijn leste1 wensch. 'k Heb volgens mijnen plicht 4 ( Gansch vroom, en ongeveinst, en opentlijck gehandelt, ^ \ En stierf een oprecht Grieck, gelijck ick heb gcwandelt'. Uit had hy, als daer op van wederzijden hem IDe priesters by de Goön verbaden met hun stem, i j i En steenden overluit. Na 't sluiten der gebeden Zoo weeckenze af verbaest, en gaven zich beneden. Hy, met zijn dienaers hulp getroost, en wel te moê, Bereide zich ter doot, en tot den middel toe,

' L, V Ten halven lijve naeckt, in 't uiterst van zjin Ijjden, : Den2 lijfknecht oorlof gaf, die treurig trat ter zijden, Na dezen3 jongsten dienst. Daer stont de Deught, geciert Met wave onnoozelheit, van 't leelijck ongediert Begrenen en begrimt. De gruwelijcke4 krygers, Van nienschen nu veraert in luiperden, en tygers, Van roedhjckheit ontkleet, bezeten van de Wraeck, /';i En helsche5 Razerny, beving een grager smaeck

Naer 't goddelijcke bloet. Zy knarsten op de tanden. Men zag de gramschap6 uit hun dreigende ooghen branden. Die gloeiden vreesselijck, als gloênde9 kolen viers:

En nu verkropt van toorne, ontzinnig10, vol getiers En vloeokens als de haet hun-krachten had geslepen, — Oe vadermoordenaers en/vloeckenquot; steenen greepen, \ ■■ En blixemden met macht op dien manhaften12 vorst, lek zagh den eersten steen afstuiten van zijn borst, Den tweeden van den slaep des13 hoofts, en hoorde klincken Den slagh van 't beckeneel. Terstont verging hem 't blincken Van 't eerlijck grijze14 hair. Dat aensicht van den staet15 Wert jammerlijck van bloet besprengkelt, en begaet.

96 ^ /

1

Bode de woorden, die d'Advocaat op 't acbavot tot de gemeente sprack. Br. —

2

felste. — 8 Eerst; Degramscliapsagmen. — 9 Eerst: gel ij c k

3

als. - 10 Kerst: ontsint en. — U Eerst: grouwelijken be nis en

4

D uy vel s. - 12 Eerst: Desen vromen. - 13 Eerst: 8 y ni. - 14 Eerlt:

5

silver. — 15 Eerst: achtbare gelaet.

6

4 Eerst: s ij n. - 5 Eerst: d'a 1 d e r. — 6 Eerst: beestilyeke. — 7 Eerst:

-ocr page 113-

— 97 —

Met zeegh hy zwijmend neer. De moordenaars des brayen' Vaat hagelen2, zoo lang tot datze hem begraven3, En smooren4, door '' gewicht van steenen meer en meer: Gelijck Goat5 Bachus' rei ging razende keer 3en zoeten harpenaer, die vogels kost locken, En dieren, en' geb^omt, met toitsen, steenen, srocken En morzelden zijn vleesoh met allerlei geweer.

Zoodanig was het eindt8 van dezen wijzen heer, Ms 't reuckelooze volck, toevliegende, op ging krabblen Het bloedig puin. en om de wreede steenen grabblen; Oees uit nieuwsgierigheit, en die uit enklen haet.

Op dat zijn dolheit, haet9, en moortlust wert verzaet.

Veel doopten 'sr10 in 't bleet de vochtbezweete doecken, Ën wrongen 't uit in wijn, en zoopen 't op met vloecken, Za nooden juichend tot d'onmenschelijcke feest 3un spitsbroers, van dien God, en zeiven tuimelgeest jedreven en geraeckt. üe Hemel streelequot;1 uw zinnen gt;Iet troost, om door gedult dat onheil t'overwinnen12.

oates.

Jrootvader, slaeptghe nu in zee, op uwen stoel13,

■Joch voeltge14 't ongelijck van uwen neve? Spoel15 5n wasch het aerdtrijck weer van d'oude gruwelvlecken. Jw gramschap kost wel eer der bergen kruinen deeken, Sn, tot uw broeders wraeck, de menschen en het vee Toen16 Pjrrhe en haer gemael niet zagh als bare zee) /erdrincken en verdoen: nu 't hooft om hoogh gesteecken17, in toon u koel18, nochtraegh, om straf en strengh te wreecken 'J zolven, en uws bloets geleden smaet, en hoon. {oom, hanthaef uw geslacht, en d'oude sluyerkroon ran koning Nauplius. Zoo zal elck een bekennen19

1 Eerst; Godvergeten boeven. - 2 Eerst; Dielisgelden-3 Eerst: 'hem gants begroeven. — 4 Eerst csmoorden. — 5 Eerst: als, — Eerst: vopelen. - 7 Eerst; en - 8 Eerst: end. - 9 Eerst: Do 11 ig-eid.^— 10 Eerst: dooptender. — 11 Eerst: s t-ro ock. — 12 Eerst: t e erwinnen — 13 Esrst: leghtge dood in d'afgrond, noch ge-oel t. - 14 Eerst: nw Godtheyd. -15 Eerst: uws naneef s, koom, en poelt. -16 Eerst: Doen. - T7 Eerst: Uwhooft nuop wil steeeken.-8 Eerst: 1 ogh. — 19 Eerst; opdat er door uw oordeel.

97

VONDEL, — Geschied- en Hekeldichten I. 7

-ocr page 114-

Dat niemant ongestraft het godthjok zaet magh aohennen1.

NEPTUIN.

Mijn zoon, die 't broederlijok en deerlijck ongheluck Beklaegt2, schep moedt, en toom en matig uwen drack.

Zijn doot, zoo onverdient, als staet en lantbederflijck,

Roept wraeck, en maeckt zijn naem al 't aertrijok door on-. 1 (aterfhjck.

De dappere Ajax en Achilles blijven stout Bewaerders van het lijck tot dat men namaels houdt 'b Mans3 uitvaert, als zijne asch met tranen wort begoten Van Kadmus' borgery, de schreyende Bceoten:

Wanneer de toeloop van 't by hem verdadight volck Zijn sterflijkheit geleit4 ter onderaerdsche kolck,

Gewelft5 met elpenbeen, gedeokt7 met marmerzercken,

Daer Themis antwoort geeft, en in baer kerck der kercken Het wieroock voor baer smoockt. Dicht aan de voeten van D'aenbiddelijcke' maeght men dezen grooten man Een gouden pronckbeelt recht. De Griecksche Joffers bnnghen En schencken tot dees prael hare afgestreeckte ringhen. Ick zie aireede9 staen den Heiligh, hallef naeckt,

Vrvpoatigh als een helt, die voor de Vryheit waeckt, quot;Betekent door den hoedt, bewaert zoo zorreghvuldigh Met d'eene; d'andre hant, aen Trojes gout onschuldigh, Hantvesten, toebetrout10 't gewijde perekement,

En zegels gade slaet, op datze niemant schend. D'Eerwaerdighe Godin11 's mans deughden schijnt te vieren, En deckt het grijze hooft13 met heilige laurieren ;

Terwijl hem vreeshjek lijf en leven wordt ontzeit Van 't grimmig ongedierte, op zijne onnoozelheit (Gemat van ouderdom en veertigjarigh worstlen)

Als op een vetten roof, met opgesteecke borstlen, Met manen versch geschud, en muilen opgespart,

98

1

Eerst: Nochblyck, dat Goden » 8 e 4 teeft b are4, pquot;0.!

2

deel. — 2 Eerst: Besteent. —SEerst: r cem r uc ht ba e r. — ^Eerst

3

SFerst: aenbedelycke, - 9 Eerst: A1 re 1 c k -10 Eerat

4

D'hantvesten toevertront. — 11 Eerst: Gode s. — IB Eerst, ayt

5

grvsen kop.

-ocr page 115-

— 99 —

Gebeeten, en verhit. Zyn fiere trotsoheit' tart 't Vuur spuwen- van den draeek, eene onrust zijner eeuwe,

Het huilen van den wolf, het brullen van den leeuwe, 't Sohuimbeckende everzwijn, het naer geloei des aliers. Het grimmen van den beer, 't gebriesch des tygerdiers, En quot;s luiperts tantgeknars. Zoo leeft zijn faem de jaren En eeuwen door, in spijt der vadermoordenaren:

De Fenix van zijn'1 tijdt; en hoe de Nijt meer bast,

Hoe minder hy versaeght, die altijt Uooger4 wast.

't Is billijck dat zijn roem en lof ten grave uitzwelle.

Men wjjdt hem in /Eoolje een heilighe5 kapelle,

En jaergetijdig feest, en zet op 't hoogh altaer6.

Zijn gouden beelt7, met zang, en deftig kerckgebaer.

De priesters, met hun pracbt en blinckende gewaden Aen 't offren8, halen op zijn heerelijcke daden.

Maer groot is 't jammer en beschreilijok 't ongeval,

't Welck om een vroome ziel gansch Griecken treffen zal;

Groot is d'elende, daer zijn haters zich in wicklen:

Mijn neef, uw vader, gaet met geile minne pricklen Der koninginnen en prinoessen eenzaem bedt,

Wier bruidegoms de krijgh voor Troje houdt verlet;

Wier poezelachtigh vleeach, door 't lang ontbeeren weeligh, De wellust kiest voor schaemte, en draegt zich overspeelig, En heelt zijn kitteling, en lonckt, en streelt, en kust,

En onderlingen brant met zoet omhelzen bluscht,

quot;Versmaet der mannen trou, om't puick der jongelingen; ^

D'oueerelijcke galm van spelen, danssen, zingen ] ■'■L

Door' t guïïTèn welfsel rolt, en Venus stroit er zaet9, w*'V'-''?»-Om neerslag, bloet, en moort, en allerhande10 quaet, ) / Om tranen, en gehuil te maeyen, en te oegsten;

Om vorst, en vorstendom, en rijcken te verwoesten,

vj J

Het2 dooiende overschot met ongerusten1'2 stap Te sollen13, over zee en zant, in ballingschap.

99

1

Kerst; moed die. - 2 Eerst: 'tVier spouwen -3 Eerst; Phce n i x s ij n e r. - 4 Eerst :hoe hoog er dat hy. - 5 Eerst :iEolien hemwijdt en h e i 1 i g h t. — 6 Eerst: outaer. — 7 Eerst: beeltenis. — 8 Eerst: heruoffrende. — 9 Eerst: 't saed. — 10 Eerst: alderhande, —

2

Eerst: E n 't. — 12 Eerst: t wij fe ly k. — 13 Eerst: sende n.

-ocr page 116-

Zoo verre, en zoo uitheemsch, dat alle volcken1 gapen, Beducht2 of 't menschen zijn of zeker slagh van apen.

Achilles gramschap slaght ïhersifes met een vuist.

ij De moort slaet JJiomeed van Troje. 't Water bruist,

£n raeckt aen 't zieden, als mijn grimmigheit verbolgen # Haer vinnen van zich steeckt, waerop de stormen volgen, Die Agamemnon, in het keeren met zijn vloot,

Afeischen rekening van Palamedes doot.

En 't bloet mijns bloetverwants: en pijnigen 't gewisse Des feilen moordenaers, die enckle duisternisse,

Met roode stralen viers, en kromme blixems ziet Gespouwen, en geklooft3, en met zijne ooren niet Als schorre donders hoort, en ysselijcke slagen:

En drijft onwetende naer1 Samos door de vlagen,

In 't eeuwig schuimend graf van Ikarus, en looft Den zaligen Priaem, voor 't hoogaltaer5 onthooft:

Vergeet zijn zegefeest, en vangt, in angst des levens6.

Met zjjn gehoor 't gekraeck van stevens tegen» stevens, Van zijde tegens zij, van kiele7 tegens kiel8.

De vader Nauplius, bedroeft in zijne9 ziel.

Zal10 op d'Eubeër kust de wederkomst der Greeeken Zoo ras niet riecken, of hy laet een toorts11 ontateecken, . En licht in zee van 't slot, dat, steil en hoog gebout,

i''r'Op rjPbèi-gs verheve kruin, van wederzij beschcut Een bare zee, wier diepe en holle watren woelen,

D'eilanden allesins en vasten gront bespoelen.

De stuurliên van de vloot, verleit12 door deze toorts,

Zich geven derwaert aen. daerze al te zamen voorts,

In plaetse van den noot en lijfsghevaer t'ontslippen,

Vervallen in 't gedruis der Kafareesche klippen, , « - ^ If

1 Eerst: nieusgier'tvolckkomt gapen. — 2 Eerst: En dut. — gt;r 3 Eerst: doorklooft. — 4Eerst: na. — 5 fierst: outaer. —ö^erst: vol schricx en beven s. - 7 Eerst: scheepskielen. — 8 De Dichter wil seggen, dat Prins Maurits daerna wroeging haat over des Advocaats doodt; en door dat onweêr verstaat hy den onverzienschen storm, die synen aenslag on Antwerpen, om Breda te ontsetten, ongelukkig belette. Br. — 9 Eerst: d e 8 Vaders Nauplius, met smart verkropte. — 10 Eerst: Die. — 11 Eent: Alreêgeroken heeft, een fackel doet. — 12 Eerst: ▼ e r 1 o c k t.

100

-ocr page 117-

— 101 —

En 't luid luidende gehuil van dien' verbolgen vloet, j Die stadig barnende2 op de blinde klippen woedt. ]/' 1 5 ' « i 3 Daer houdt gerechte Wraeck d'ontrampeneerde schepen ^ r-Bezet, door rots en plaet3, als van haer bant gegrepen: quot;f. j Of met een' dijck bewelft van zant, dat hallef drijft, ,

En, by2 gebreck van vloet, hen sloopt, en stuoken wrijft: ■

Of achter driftig, voor gestrant op harde kayen:

Of stootze aen splinters door den draaistroom, in het zwayen. De zeeliên5 vloecken d'onherbergelijoke ree.

En haten 't drooge lant, en roepen om de zee;

Wiens heesche en schorre keel, door 't naer gehuil der

(menschen

(Dat ydel en vergeefs met kerckbelofte3 en wenschen Mijn gramschap paeyen wil) wort over 't vlack verdooft.

Ulyeses evenwel, en 't prat gekroonde hooft,

Ontslippen dit gevaer, gespaert tot droever4 treurspel,

Daer gener sohipbreuck van het voorspoock is, en5 veurspel.

'k Zie Klytemnestre alreè, geveinsdeljjck en bly Onthalen haer gemael, en Argos borghery Den vorst met volle6 vreught begroeten, en ontfangen.

De lucht wort nu doorgalmt7 met fluiten en gezangen, De kercken gaen ter feest. De koninckljjcke zael Wort statig toegerust met overdaet van prael.

Men recht banckettenquot; aen, hoedanig, vóór hun tranen.

De jongste maeltijt was der blijde Frygianen.

Het tafelbedde blinckt van 't Frygiaensche12 paers,

En s purpers glans vermeert by toorts en wassekaers.

't Gout van Assarakus verzwelgt de Grieksche wijnen, En Godenleckerny. De koppen, vol robjjnen,

Het sterffelijck gezicht, en d'oogen scheemren doen.

O 't Gout recht'er wildbraet aen, en Paeu, en Kallekoen13.

101

1

gesteent. — 4 Eerst: door. — 5 Eerst: schippers. — 6 Eerst: bede-

2

1 Eerst: soo. -2 Eerst: barnt en. -3 Eerst; Veriet door 'tscharp

3

1 o f t. - / Eerst: 1 e y d e r. - 8 Eerst .-'tvoorspoockselisen't. - 9 Eerst:

4

are Eerst :ge8la?en word. -11 Eerst: rechtmen. -12 Eerst:

5

111 as ene. 13 Burgemeester Reinier Pauw hieldt dat dese woorden op

6

nem sloegen, te meer omdat het woord Pauw met een groote P was

7

gedruckt. Br. 6

-ocr page 118-

— 102 —

Hy leght 'er1 hoogh en prat, munt uit2 door zijn (sieraden, Het armelijne voêr, Laomedoas' gewaden,

Noch lest gedragen aen het lichaem3 ran Priaem.

Zijn bedgenoot4 bezweert hem, by 's yerwinnaers naem, Dat hy zijn vyanta prael en purper5 af wil legghen. Ter eere van haer kunst. Hy laet zich licht6 gezegghen, Onkundig van 't gevaer der straoksquot; aenataende doot, O.u 't hantwerck aen te doen van zijne7 bedgenoot. Verschrickt noch vreest niet, nu8 een balling om zal brengen Het hooftquot; den koningen; een overspeelder plengen Het bloet des echten9 mans. Ditofifer streckt ten zoen10Van Ifigeen. üe disch zal zijnen heer zien bloên11, Het roode vocht den wijn bespatten, 's Konings leven Zal nu door d'eigen hant der koninginne sneven12. Het aenghetogen kleet verraet den Heer13, ontzeit De handen doorgang. Hoe hy zwoegt, en arrebeit. En lucht zoeckt, darmen noch het hooft geen open vinden14. Egist, de suffer, die van min zich liet verblinden18.

Stoot Agamemnon in de lenden, maer de moedt Bezwijckt in 't wonden, en het moortmes keert bebloetquot; Ten halve wederom. De koning raeckt aen V worstlen. En, als in 't wilde woudt het boschzwijn, ruigli van borstlen, Gegreepen van het net, ontvlieden wil met maght21, En uitkomst zoeckt alom, en woelt22 met dommekracht.

102

1

Eerst; Hy ielfleyd. - 2 Eerst: en munt. — S Eerst ivoor andrea

2

wt met bonte en spickelige. - 4 Eerst: En draeght aen'tlijf de

3

pracht en kleeding. - 6 Eerst: Snne eegemael. — 6 Eerst: 't v e r-

4

lichtis hy te. - 8 Eerst: korts. — 9 Eerst: d e r 1 i e v e (met omzetting

5

tevens van beide versregels). — 10 Eerst: siddert niet. — 11 Eerst: den

6

vorst.- 12 Eerst; En spillen 't bloed eens. -13 Eerst: ayn slach

7

lieer sal bloeden sien, — 15 Eerst: Van Argas koningin ter

8

neêrlaegh wordt gegeven. -16 Eerst: dat weigert en. -17 Eerst:

9

sonder opening ïijn hooft beslooten houwen. —19 Eerst:

10

De suffert gansch versuft hem in de leaden steeckt.

11

Maer overmiti de moed in 'tquetsen hem ontbreeckt. -

12

20 Eerst: Het mes ten halven keert, de vorst begint te. -21 Eerst:

13

nochtans t'ontvlieden tracht. — 22 Eerstr Eu alsiniwtkoms-t

14

soeckt en woed.

-ocr page 119-

— 103 -

Gansch ydel, nademael de stricken en de ruiten1 Van 't looze jagp.rnet door 't woelen dichter sluiten2: Zoo woelt en pooght1 hy oock bedompelt, om het valsch En loos gebreit gewaet te rucken2 van den hals:

Maer3 in den wijden schoot en mouwen4 ingewickelt Raeckt dieper in 't gevaer, van duizent doón' gepriokelt. De dochter van Tyndaer sterckt razende terwijl5Haer boel, en schiet'er toe, gewapent met een bijl6: En, als men aen 't altaer, om plechtig feest te vieren7. Voor 't slachten met de bijl, eerst mcrokt den neck der

(stieren8;

Zoo micktze heene en weêr met hare wreede9 vuist. De wraeck regeert de bijl. Zy10 neemt het wis en juist. Hy leght er toe, de schelm. Hy leght'er11. 't Is gekloncken Met dezen dwingelant, wiens wreetheit heeft gedroncken Het bloet van Godt Neptuin, zoo gratig12, en zoo helsch. Het hooft hanght aen den hals met eenen sleter13 veis. Hier vloeit het schuimend root: daer grijnzen mont en oogen. Kassandre, vol van Godt, komt razende14 ingevlogen, Bewijst den lijcke en romp noch d'alleruiterste18 eer Met haren roozenhoet19. Zy gaetze flucks te keer Met haer bebloede bijl20, en deckt den zieleloozen Met zijnen schoenen21 buit, die vallende de roozen En frissche bloemen kreuckt, en verft den elpen stoel22. »Legh daer, o23 moorderes, legh daer, o konings boel24.

103

1

1 Eerit; en vergeef», vermids het vol Terschricken. - 2 Eerit:

2

door 't woelen eng her maekt de loozejagerstricken.-3 Eerit:

3

tracht. - 4 Eeret: blindgeweven kleet te worpen. - 5 Eerat; E n. -

4

Eerst: ploy en. - 7 Eerst: Alom sijn vyand loeckt, angstvallig

5

a e n. — 8 Eerst: al woênde en rasend atrax. — 9 Eerst: V e r s e 11

6

plechtighe offerfeesten. — 11 Eerst: beesten, — 12 Eerst; Ec

7

stieren, alsoo micktse en wiekt haer felle. —IS Eerst: Dan gin

8

der, dan weêr hier, en. — 14 Eerst: wegh heeft hy 't. — 16 Eerst:

9

't neptuniaensche bloet so gretigh, —16 Eerst: 't Hooft qnalick

10

afgehackt hangt aeu een lapken. — 17 Eerst: ter sael komt. —

11

18 Eerst: En met haer soosennoet den l^cke d'wterste. - 19 Eerst:

12

liewyst, en kranst den romp.— 20 Eerst: Met d'acxe, warm van

13

bloet. - 21 Eerst: geroofden. — 23 Eerst: marmervloer. — 23 Eerst:

14

roept de. — 24Eerst: hoer.

-ocr page 120-

— 104 —

O gchantvleok van mijii bedde, o pest van znivre' zeden! Dat is de loon der- lang gepleegde vuiligheden!quot; IJ, Het[daetlijok juichend hof, en vrolijcke paleis lt; VtJuh Geeft nu een' naren galm, en is vol moortgeschreis. I Elektre zwijmt van schrick, en angstig voor haer moeders Verwoetheit, bergt gezwint d'onnoozelheid des broeders Door Strofius, haer neef. Zy zelf verstoeten slijt In 's kerkers duisternis de bloem van haren tijt1; Tot d'overspeelder haer, om achterdocht te schouwen, Gelijck een lantmaegt, dwingt een' ackerman te2 trouwen: Zoo lang tot3 dat de wraeck de moordenaers verrast, Die, alsze in Pallas kerck de groote Goden vast Met blyschap offren, om Orestes overlijden,

Besprongen worden, en benart aen4 alle zijden.

De smart geeft wapens aen de dochter en den' zoon. De moedermoort bespat het aengezicht ier Goón, Die, toornig, en verhit, om 't schendig kerckontwyen, Dagvaerden staende voets de felle Razeryen,

lt;. ,i Metj biezend slangenhair, en ysselijck gegrim. quot;7 1quot; De neêrslagh knaegt hun t hart. De moederlijcke sohim ü,/quot; Stapt met de fackel hen verwoet na8 door den tempel. (. | Zy vlieden voort, en zien devVloecken op den drempel, '« .Zijn aller menschen vloeck, om zulck een gruwelmoort. De daecken stierenze ongehuisvest altijt voort. ' Dat leert naer heilig bloet van Godenkinders dorsten. Tot in het derde lit. Ick ga den val der Vorsten, En Koningen voorby. Ick zwijg, hoe Grieokenlant Veroorzaeckt moort uit moort, en mengelt brant in brant. En uitroeit' stam met stam, geslachten met geslachten, . Door schennis schennis boet, verkrachten met verkrachten, Aen 't kerekgewijde schent zijn handen10 onbesuist. En in zijn boezem wroet: terwijl Ulysses kruist

104

1

En vangenis bemuurt een treurig leven leit. —

2

Eerst: Doet met een ackerman, als een boerinne. — 5 Eerst;

3

ter tijt toe. — 6 Eerst: van. — 7 Eerst: wapenen aen dochter en

4

a e n. - 8 Eerst :6ewapend met een torts, hen nastapt. - 9 Eerst:

-ocr page 121-

De zeên veel jaren lang in pekelschuim gedolven', Gesmeeten herrewaert en derwaert met mijn golven, Gesolt. gerolt, door zoet en zuur, door heet et kout, Geweeckt van 't nat, gebraên van hitte, en zoor van 't zout. Na dat hy is ontslipt de Kafareesche lagen.

De winden hen) quot;en d'ongenadige- oevers jage.i Van 't forsche Tracisch3 volk, daer Hebrus' koude vliet Zijn water loost, en in d'Egeesohe baren giet; Van derwaert wederom naer4 d'Afrikaensche kusten;

Daer zjjn gezelschap zich ter neêr wil slaen, au rusten, Verlockt door 't lecker ooft: dan naer1 Trinakria, In 't hol van Polifeem, den Cyclops, die te spa Zijn dronckensohap beklaeght, om dat hy nu, in 't duicken En rijzen van de zon, niet langer mag gebruicken5 Den zienelijoken Godt, het6 aengebeden licht; Dat tweemael daer /Eool zijn zetel heeft gèsticht, En over buyen heerscht, en breidelt dwarrelwinden: Dan weêr naer7 Antifaet, zoo hongrig op3 verslinden Van 't9 raeuwe menschenvleeach, waer hy 't bekomen kon. Dan by de toveres, een dochter van de zon,

Die haer verspieders loos herscheppen10 kan in zwijnen, Den2 Ithakois verlet driehonderd zonneschijnen.

Tot dat ze in 't scheiden zich met Telegoon vertroost, In wiens schoon aenschijn zweeft, en leeft, haer boelschap»

(kroost.

Van derwaert went hy 't roer naer d'Oceaensche baren. En daelt daer onderaerdsche en dootsche schimmen waren; Dan wort zijn dwalend schip aen Ceres kast gestiert'quot;,

Daer hy de staetsy van Elpenors uitvaert13 viert; Van hier langs de oevers der zoetzingende Sireenen, Die onder navel visch, en boven maogden scheenen. Ick zwijgh, hoe hy 't gevaer van Soylle, en van Charibd,

105

1

Eerst: van 't pekelschuim bedolven. — 2 Eerst; onhcrbergli-lijcke.— 8 Eerst: Tliracies.— 4 Eerst: na.— 6 Eerst: eenoogigh niet magli bruicken. — 6 Eerst: en 't. — 7 Eerst: na. —.8 Eerst: oy t hongrig om. —9 Eerst: Het.— 10 Eerst: flucx verscheppen.—

2

Eerst: En d'. — 12 Eerst: Dan wederom zyn schip aen Circe's oorden stiert. -13 Eerst: met lijckstacy hy Elpenoors wtvaert.

-ocr page 122-

— 106 —

Haer draeistroom, barning, kolck en klip en rots1 ontslipt, De rotsen wit van schuim, de grondelooze gronden2, En't bassende gehuil der blaeuwe en zeegroen honden: En lant daer Faëthuuz' haer vaders kudden3 hoedt,

Die 't hongrig scheepsvolck slacht, welcks smet4 Ulysses boet Met schipbreucke, als hy naeckt, tot berging van zijn leven. Na negen dagen, by Kalipgo komt gedreven;

Die, als hy is ontruckt de kaecken van de doot, Hem zeven jaren stooft, en koestert in haer schoot. En leert den Grieck, met min te stoocken, en te lessen, Hoe zacht een minnaer rust in d'armen5 der Godessen; Waer by hy eenen6 zoon en schoone dochter teelt:

Deze op de moeder treckt, die is zijn vaders beelt. Na dat hy van haer scheit, en zij 't niet kan ontzeggen En ziet Feacië met blyschap voor zich leggen, lek mijnen Drietant rep, en breeck zijn nieuwe kiel.

Daer berght Leukothoë zijn half vcrdronokel ziel, 1^, yp De strant ontfanght hem naeckt. Hier schuilt hy in de bladen. ^ De konincklijoke maeght bestelt uit min8 gewaden ^/n^ Den naeckten9 vreemdelingh, begaen om .Peneloop. ^ Hy vint zijn bedgenoot ten leste by10 een hoop

Verliefde vryers, die vast naer haerquot; kuischeit dingen, Omcingelt en bezet, en durfze13 stout bespringen, En stort hen overhoop, en valt, na lange èlent, In d'armen van zijn lief13. Maer voor het dreigement Der heiige Godtspraeck (die hem waerschuwt14 voor zijn

(bastert

Berreeat, hy razende'5 de groote Goden lastert.

En zich bezijden 's weeghs in eenzaemheit versteeckt. Zoo langh tot16 Telegoon, door Circes zorg gequeeckt,

106

1

Eerst: woest gesteente, - 2 Eerst: afgronden. - 3 Eerst: beesten. — 4 Eerst: wiens sonden. — 5 Eerst: soetd'omhelsingisen byslaep, — 6 Eerst: Tertyttoedatseeen. - 7 Eerst: Leukothoë die berght sij ne half versoope, — 8 Eerst: xneêdoogende. — 9 Kerst: Ve rsc n af t den.— 10 Eerst: eegemael'.en laesten met.—

-ocr page 123-

— 107 —

Belast zijn yader eens t'aenschouwen, buiten 'weten1,

Hem in zijne adren wont, met eenen tack, gereeten2Van doornen, aengheteelt uit een yenynigh zaet3,

Waer aen de booswicht sterft, en bluscht Neptunus' haet3.

GATES.

Grootyader, ylughtghe uw' zoon, en laet liem in zgn4 lyen.

Getroost met woorden en met schoone wichleryen'.

En martge met uw wraeck? O, Vader, wat zal 't zijn? Het menschelijck geslacht wort weelig. Op, Jupijn!

De Hemel wort bestormt, beklommen yan de boosheit Der nieuwe reuzen; op, en blixem hun godloosheit!

PRIAM. HEKUBA. ^T' ( 1

Dit ongeluck is hem yoor ons te spaê beschoren. {fiUfr /Jk ^

Waer dit wat eer gebeurt, noit hadden wy yerloren z ] , ^

Zoo yeel yermaerde' steên, tot nadeel yan 't gemein.

Nu, Grieksche wijsheit, loop, en raeskal zonder brein'.

't Huis yan Assarakus heeft zellef Pelops' handen

Den grootgten yyant der Trojanen aen zien randen, ,,

En, onder9 decksel yan meineedig lantverraet,

Zoo schendig doemen. Vaer nu wel, o, Griecksche staet,

O radelooze maglit, die in uw degens strompelt.

Droomt yan geen Troje meer: waeckt, om niet oyerrompelt „

Te worden, noch yerrast yan Hektors bloedig10 stael!

HEKUBA.

Die zegen dout op ons uit11 's Hemels milde zael.

De Goden toonen zich op heden goedertieren,

PRIAM.

Ick wil, dat Hof en Stadt op deze tijding yieren! —

107

1

Eerst; t'acnBehouwen eens het aenghesicht sij ns vaders.—

2

8 Eerst: Met een vergi ftige en daertoe b e sch eer d« door n. —

3

Eerst; toorn. — 5 Eerst: dit. — 6 Eerst; prophecyen. —7Eirst:

-ocr page 124-

108

REV VAN TROIAENSCHE MAEGHDEN.

Trojaensohe wijdberoemde jeught. Zingt Pallas lof, en juicht van vreught, En eert met kerckgebaren Haer drempels en altaren1.

De feestehjcke schare danss', En schudd' voor haer den lauwerkrans! Dat maegdelijcke pruioken In groene olijven duicken:

En 't hair met zilver niet vertuit, Noch2 perlesnoer, maer als een bruit Den witten hals bekleede,

En deck' naer3 d'oude zede.

Dat Asië te zamen school':

AF die op d'oevers van Pactooi 't Gout scheemren zien, en blincken: Of die Meander drincken:

Of treên Kaysters boort, die wit Van langgehalsde zwanen zit,

Die in de zuivre plassen Haer blancke pluimen wassen:

Of1 't volck van Sagaris besproeit, Die d'ackers schuurt, en bochtigh vloeit: Of dat2 verdreven ballingh.

Noch2 voeder hoeft, noch2 stallingh

Voor Griecksche kleppers, en met druck Most vlieden6, om Achilles juck, En heerschappy te schouwen In veilige landouwen;

En voor Kaïkus Xanthus koor, En d Iliasche vesten voor Lymes, wiens zwacke muuren Geen stormgevaert7 verduuren.

Weckt heilgen galm, en huwt aw keel Aen luit en zangerige veêl.

108

1

1 Eerst; onteren. — 2 Eerst: Nocht. — 3 Eerst; na. — 4 Eerst: 't Sy. —

2

Eerst: tSy t geen. - 6 Eerst: Most rlieden. — 7 Eerst: stormen en.

-ocr page 125-

— 109 —

Wilt heldre stemmen paren Met spel van wint en snaren:

En treckt, met Goddeljjck geluit, De blijde ziel ten ooren uit:

Gelijck met maetgezangen Ghy Paris gingt ontfangen;

Toen op het water, rey aen rey, Met vreugt ontmoete zijn galey, En welkom hiet van harte'

De sohoone bruit van Sparte1:

Die Proteus brande met haer min. En uitblonck als een Zeegodin: Zoo Venus quam bepeerelt In 't perlemoer ter weerelt:

En toen2 de schoonheit van Heieen Niet sterflijks, maer een zonne scheen. Die, cierljjck uitgestreecken,

Het hooft eerst op komt steecken:

En in het zilver van den vloet Haer goude vlechten4 sohittren doet; En in 't kristal 't vergulsel Ziet spieglen van haer hulsel.

O, dochter van den Dondergodt, Minervel ghy bewaeckt het slot Van uw Godsdienstig Trojen. De vyanden verstroien;

En Agamemnon drinckt5 verwoet Zijn trouste raetsmans edel bloet. Het lesher durf5 zijn speeren Nu tegens Argos keeren.

Mycene, van verstant berooft,

Haer wijsheits beokeneel doorklooft, O En langs het velt loopt scharssen Met d'uitgetoge7 harssen.

109

1

M y c e n e n, enz. — 3 Eerst: d o e n, — 4 Eerst rpruicke. — 5 Eerst:

2

sn y pt. — 6 Eerst: g a et. — 7 Eerst: wtgetogene.

-ocr page 126-

110

Stadts grootste vyant voor de poort Leght1 Tan zijn eigen volck vermoort. Lof, lof zij u, Godesse,

O, strijtbre krijgheresse!

Voor u galmt 't -rrolijcke geBchrey, Voor u klinokt ruispijp en schalmey, Voor u gehuwde vrouwen.

En joffers2 feestdag houwen;

En met gemengde1 reien treên Naer3 wit albast en marmersteen. De priesters op uw drempels Ontsluiten alle tempels;

Zoo flucx 't Godinneboelt genaeckt Dat over Dardans stamhuis waeokt, De scharen naer2 u tochten,

En zijn met loof bevlochten.

Stockoude grijzerts, levens zat, Hunn' wensch deelachtigh, komen mat U offerwijnen brengen.

En sidderende plengen.

110

1

1 Eerst: leyt. — 2 Eerit: j o n f f er b. — S Eerst: vermengde.-,

2

Eerst; N a.

-ocr page 127-

Een geestverwant dichtvriend1 mocht, een jaar of wat later, Vondel omtrent zijn Palamedes toeroepen:

Hoe deftig heeft uw brein, met serrep-zoete treken, Een oud' vermoorden Griek goet Hollandts leeren spreken. En met een kloeke vond voor alleman ontleed De veertigjaar'ge dienst, die d'oude Palameed Voormaals geofferd hoeft aen 't zygend rijk der Grieken! — Die voor zulk heerlijk doen by 't Ithakoisoh geslacht En Pelopeesche grauw is deerlijk omgebracht; —

En wat er voor de dood, en wat er na het leven Des wijz' Eubeër vorst voor Trojen is bedreven,

Brengt uw verheven geest zoo geestig aan den dach, Dat ieder zich met recht daarin verwondren mach; —

de weerpartij dacht er anders over. «Beschimpen Christi leer, Bekladden ons Lands eerquot; noemde zij, in de kreupel-rijmen van een harer bekrompenste woordvoerders', zijn dichterlijk streven, en hem zelf een «cappoena Poëet, quot; zonder schamen.quot; Men liet het dan ook niet bij louter schimp in woord en rijm, men wilde hem ook zelf te lijf, en hij had het slechts aan zijne goede vrienden in de am-gterdamsche vroedschap en bij quot;t gerecht, en den ijver der amsterdamsche heeren voor hun zelfstandig rechtsbe-heer te danken, dat hij niet, op den eisch van den advokaat-fiscaal bij den Hove van Holland, naar den Haag opgezonden, maar in zijne woonstad voor schout en schepenen gedaagd werd, en ten slotte met een boete van driehonderd gulden vrij kwam. In de eerste onzekerheid, na 't rumoer door de uitgaaf in Amsterdam en den Haag veroorzaakt, van wat men met hem zou aanvangen, zocht hij bij zijn zuster Glemensken en haar man. Hans de Wolf, een gehuil-

1

Q D. C. V. Aan den Ed. Welgel. J. v. V., opgenomen in Apollo's Harp, Amsterdam, 1658. — 2 Zie: Den Gereformeerden Mom us aen J. v. V., 6 Deo. 1825 in van Lennep'a Vondel U 527.

) H

-ocr page 128-

4

— m

plaats; doch deze 'ieden, die in de edele eigenaardigheid ■van zijn bezield dicMvernuft, om »ul wat op 's harten grond lag naar lijn keel te doen wellenquot;, slechts een gansoh onbetamelijke Bschrijfzucht'' zagen, en meenden dat hij beter zou doen zich aan zijne kousnnneering te houden, dan zooveel te sohrijTen en wrijven, moesten hem een min aangenaam gezelschap zijn. Hun dus ien antwoord gevende, dat hij in tegende;:1 adat volk do waarheid noch wel scherper zeggen zouquot;, wendde hg zich liever tot het dichtlievend gezin van den. meer onafiuviikelijken Laurens Joosten Baeck, die hem met de meeste heuschheid herbergde en verzorgde. Toen daarop, na een dag of vier, 't gevaar van 't vervoer nat?r den Haag geheel geweken was, waagde hij zich uit zijn tijdelijken schuilhoek voor den dag, en zag weldra de zaak voor een tweetal schepenen — zijn geestverwant en aanzetter tot het stuk zelf, Albert Koenraads Burg en zijn tegenstander Er.nt Roeters — brengen, die 't naiuurljjk jiet kunnende eens worden, het pleit voor 't volle ócbepental brachten, üun meerendeel, al aanstonds tot zachtheid gestemd, vond daarenboven in den rederijkenden schout Jan ten Grootenhuia zelf een niet min ier zacht gestemd aanklager, hem alleeii ren laste leggende, dat hij «in bet Treurspel dingen had gesproken, die hij niet had behoaren te zeggenquot; Zoo werd hij, in spijt van schepen Jan Jijsbrechts' zeggen, dat liet men hèm begaan. Var. Mondei 't niet weer zou doen, slechts tot de reeds gemelde geldboete veroordeeld, 't geen sommigen «met een vossenstaart gegeeseldquot; achten, en alleen — als de volle waarheid was — strekkende, om zijn boek te meer bekend, en er do menschen te meer belust op te maken. De eerste druk van 't stuk, voor een deel vóór de uitgaaf opgehaald, was in luttel dagen uitverkocht, en werd weldra van een tweeden en derden, voorts van nog meerdere gevolgd1.

1

Zie voor een m ander Brandts Leven van Vondel.

H2 j?

-ocr page 129-
-ocr page 130-
-ocr page 131-
-ocr page 132-