»
Kempe, G
Diss. Utrecht, A quarto 192. 1937
mm.
'0:
«91
G 0 N-F E S S ^ E
EN
BJlOEFSCHRIFT TER VEROIJGING VAiT DE;-T amp;?:AAI) VAN
DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAIJ DE RUKSUITI-
VERSITEIT TE UTRECHT ; OP GEZAG VaN DEN REC-
TOR H'IAGNIPICUS DR.W.E.RINGER , HOOGLEEHAAR
IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,VOLGENS
BESLUIT VAI\^ DEN SENAAT DER UNIVERSI-
t'
TEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FA-
CULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID TE •
VERDEDIGEN OP WOENSDAG 7 JULI
1937,DES NAMIDDAGS TE VIER
•nbsp;UURnbsp;• ' ■
door
GERRIT THEODOOR ICEiMPEnbsp;• • • .
geboren te Utrecht-
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
2302 308 2
bibliotheek der
rijksuniversiteit
u t r e c h tl
V Q O R ./ O CRU
Het is niet dan met eenige aarzeling dat ik er toe overga
dit proefschrift aan de beoordeeling door de Faculteit der Rechts-
geleerdheid te ondenrerpen in een uiterlijke vorm,v/elke,naar ik
mij volkomen te^vust Toen, weinig aantrekkelijk genoemd moet worden.
^Ulereerst past mij daarom een woord van warme erkentelijk-
heid tot de Juridische Faculteit voor de welwillendheid,waarmede
zij mij heeft toegestaan mijn dissertatie in dezen vorm aan haar
voor te leggen.
Zeer in het bijzonder gaan mijn gevoelens van dankbaarheid
uit naar U,HoogGeleerde POMgS, Hooggeachte Promotor. Tijdens de
drie jaren gedurende welke ik het voorrecht gehad heb op het
Criminologisch Instituut onder Uw leiding te arbeiden,heb ik in
zóó ruime mate genoten van Uw hulp en steun, in zoowel als buiten
vakwerkzaamheden, dat het mij waarlijk onmogelijk is U voor
fiit alles in het korte bestek van dit Voorwoord dank te zeggen.
Ten zeerste hoop ik dat het mij gegeven moge zijn ook in de toe-
komst met U te blijven samenwerken, en zoo metterdaad van mijn
gevoelens blijk te geven.
Ook Uw adviezen,ZeerGeleerde Röling, waren mij bij mijn ar-
laeid op het Criminologisch Instituut van veel nut.
üe beteekenis van de hulp en aanmoediging, welke mij van de
zijde mijner medewerkers op het Instituut ten deel is gevallen,
kan moeilijk worden overschat. Zonder hun daadwerkelijke steun
ware het mij niet mogelijk geweest dit proefschrift reeds thans
te voltooien. In het bijzonder geldt mijn dank de Heeren .
ürs.L.HAi^Vr^SoEL en Ilr.J.VERHAAT, die de grafieken teekenden en
mu Lt ipli c e e rd e n.
Tot de vele anderen die mij bij de voorbereiding van mijn
-ocr page 7-werk met raad en daad terzijde hebl^en gestaan, moge ik hier
nogmaals mijn groote erkentelijkheid uitspreken. Hun welwillend-
heid zal bij mij steeds in dankbare herinnering blijven.
I N H O U Di
Uiteenzetting der methode van onoerzoek ~ directe en inoirecte
samenhang van misdaad en kerkelijke gesinnte - bespreking van
eenige vormen van c^irecte samenhang; : goäslasteringsdelicten ;
biecht ; bijgeloof ; religieuze dweepzucht ; psychosen met reli-
gieu;:e v/aand enkbeelöeni
Hoofdstuk I
Pag» 16.
Crimineelstatistische gegevens omtrent de kerkelijke gezindte van
veroordeelde individuen - Bespreking van cijfers betreffenoe ver-
schillende staten : Duitschland ; Cwitserlanc^ ; Hongarije ;
Tsjecho-Slowakije ; Joego-Glavië ; Vereenigde ^taten.
Crimineelstatistische gegevens betreffende Nederlanr.
Hoofdstuk II
lag. 45.
Statistisch onderzoek naar de criminaliteit, bezien in verband
met de kerkelijke gezindte der veroordeelden,in het Arrondissement
Utrecht, gedurende de jaren I9IO - 1930; Inleiding (systeem van
het onderzoek en algemeene beschouwing ) ; leeftijd en burger-
lijke staat ; beroep ; drankmisbruik ; straftoemeting ; résumé
c'er resultaten.
Sociale en economische positie der Nederlandsch-Hervormde en
Roomsch-Katholieke Kerk in Nederland : kerkelijke armverzorging;
Inwendige r^ending en Charitatief Werk ; jeugdwerk ;drankbestrij-
ding ; arbeidersbeweging. - Vergelijking d
sies.
Hoofdstuk IV
Pag. 119.
Kritische beschouwing öer verklaringen van anderen voor de hooge-
re crin,lnaliteit der Eooesch-Katholleken : achterstand der
Katholieken in eoononisch en sociaal opzicht ( bONC-EE ; AKIElIS )
öe onderdruklcing der Nederlancsche EatholieVen in vroeger óaren
(nbsp;) - achterstand der Katholiken in Mologisch op.icht
FEEEE ). - ongelijke vervolgingsintensiteit in de Kuidelijke
provinciën en het overige Nederland. - binder onafhankelijke
levenshouding der Katholieken. ( ïuu™ en anderen ).
Hoofdstuk V
Pag. 155.
^igen verklaring - de godsdienstsociologische achtergronden van
de economische en sociale positie der confessies - verschillende
-entaliteitstypen en hun nee^.lag in het maatschappelijk leven -
verklaring der criminaliteitsverschillen langs dezen weg.
er gegevens en oonclu-
Noten
litteratuurregjster.
-ocr page 10-Dc titel van dit proefschrift zal misschien gedachten weklren
aan een criminologische richting,welke eon i^eer nauv/ verband aan-
nam tusschen misdaad en religiositeit, of boter ge^^ogd,tusschen de
vermeende toename van de nisdaad en de gelijktijcige daling van de
religiositeit : de school der Spiritualisten.^^
7are het inderdaad onze bodo.'llng ,een betoog; to leveren in
spiri^ualistischen r^in, dan zoucon v/ij gevaar loopon mot ons feiten-
onderj^ook verkeerd uit te konen,Immers,het feitenonder::;oek,ook door
öeze richting in beginsel aanvaard,ondanks cat rij meer beteekenis
hochtte aan do moreele en religieuze factoren,heeft ovortuigend uit-
gewezen dat - naar uit de crimineele statistieken blijkt - sedert
liet begin dezer eeuv; de misc.agigheid zich in dalende richting ging
^ev/egen bij voortdurend toenemende onkerkelijkheid, terwi jl de cri-
minaliteit dor onkerkelijken zoowel absoluut als relatief zeer ge-
ring is.
^X'iar wij ons voorstellen het probleem quot;criminaliteit en con-
fessiequot; van een geheel andere zijde te benaderen,laten wij hier do
gecompliceerde kv/estie van het verband tusschen criminaliteit en
nioraal, evenals die betreffende het subtiele onderscheid tusschen
cie begrippcnquot;godsdienstig^= enquot;korkelijl:quot; buiten beschou-ving en be-
palen ons tot de opmerking,dat,voorzoover in ons betoog sprake zal
2iÓn van quot;onkerkelijkv.nquot; of quot;kerkloozen'-- hiermede uitsluitend be-
doeld worden die personen,die volgons eigen opgave geen lid zijn
van eenig kerkgenootschap.
Ons zal in deze studie bezig houden de vraag,v/elke de verkla-
ring zijn kan voor het telkens opnieun v/aar te nemen feit,dat bij
splitsing van bevolkingsgroepen naar confessie do misdadigheid dc-
ser groepen verschillend van omvang blijkt te zijn.
Gaan v/ij, zoekend naar deze verklaring,hot verband tusschen
criminaliteit en kerkelijke gezindte der delinquenten opsporen,dan
^ient daarbij vooreerst onderscheid te v/orden gemaakt tusschen twee
soorten van samenhang ;
1) pirecte saaenhanr;, v;aarlDii men te cioen heeft net crimineele daden,
gepleegd als rechtGtreeksoh uitvloeisel van bepaalde religiense
overtuigingen, althano van de voorstelling, v/olke de dacer zich van
bepaalde religieuze waarheden maakt ; der.e ^oehoeft natuurlij]- vol-
strekt niet objectief juist te sijn,integendeel,wij zullen in der.o
Inleiding nog gien, dat rnen bij directen samenhang vrijwel steeds
te doen heeft met verwrongen denkbeelden ontrent godsdienstige
voorschriften.
Indirecte samenhan.^;.waarbij men,als uitganéispunt nemende de groote
heteekenis van economische en sociale omstandigheden voor de crimi-
naliteit, sich afvraagt of deze omstandigheden voor de verschillen-
godsdienstgroepen al dan niet dezelfde zijn.
Ket zijn deze indirecte samenhangen,wier bestudeering het on-
derwerp van dit geschrift uitmaakt .I7ij stellen ons voor in de HoofdJ
stukken i en II een overzicht te geven van de feiten,wat betreft
fie criminaliteit,bezien in verband met de kerkelijke gezindte der
veroordeelde individuen in eigen land en daarbuiten : Hoofdstuk III
geeft een soortgelijk overzicht ( alleen voor Nederland) van de feiJ
ten op sociaal en economisch terrein. In Hoofdstuk IV zullen de verJ
klaringen van anderen worden besproken,terwijl ten slotte in het
Ve Hoofdstuk met behulp van de uitkomsten der godsdienstsociologie -I
een nog betrekkelijk jonge teik der sociologische wetenschap,die |
tracht het innerlijk verband tusschen maatL^chappij en religieuze |
denkbeelden te doorgronden - in korte treW-ien een beeld geschetst |
^^al worden van de mentaliteitstypen der I^oomsch-Katholieke,Luther- |
sehe en Calvinistische confessies, zooals der:e zich in de loop der |
historische ontwikkeling onder invloed der religieuze denkbeelden |
hebben gevormd.Aansluitend hieraan zal dan de vraag gesteld en be- |
antwoord worden of in deze mentaliteitstypen een verklaring kan worJ
den gevonden voor de verschillen in economische en sociale positie |
en criminaliteit, welke wij in do Hoofdstukken I,II en IJl aantoon- |
c'en.
In breedor vorband kan dece studie dus geacht worden een bij-
drage te vormen tot de sociologie cor kerkgenootschappon,oen onder-
werp, waar omtrent d.o litteratuur, en zeker öio, welke gebaseerd is
op exacte gegevens,nog vrij schaarsch is,tar-;ijl mot name de crimi-
neele sociologio der confocoies tot c.usvsr v/cinig belangstelling
mocht ondervinden.
Bovendien blijkt bij nadere beschouwing de crimineelc socio-
logie der kerkgenootschappen een naterie to zijn,v/aaromtront zich
terecht of ten onrechte allerlei quot; vaststaande neeningenquot; hebben
govorrid. Het is daarom voor den criminoloog van belang zich van
tijc. tot tijc op de waarde dezer meeningen te bezinnen en ::,q aan
öe gegevens der praktijk te toetsen,
J quot;at de criminaliteit der Katholielren hooger is dan die der i
Protestanten is een opinie,welke dertig j^lar gelecen evenzoogoed
als thans overal opgeld deed. v/ij willen hiermede deze overtuiging
niet als onjuist kenschetsen,doch het ligt toch o.i. voor de hand,
dat in een tijdvak,waarin op allerlei gebied do diepst ingrijpende
veranderingen hebben plaats gevonden, de mogelijkheid, dat deze
veranderingen hun terugslag ook op de criminaliteitsverdeeling in
de verschillende godsdienstgroepen hebben doen gevoelen,volstrekt
niet mag worden uitgesloten. Het is dan ook zeker aanvechtbaar,
wanneer b.v. BOIJOT.R^^ in 1932 de criminaliteit der Zuidelijke pro-
vinciën ongunstig noemt,waarschijnlijk uitsluitend op grond van
het feit,dat zij dit jarenlang geweest is, daarbij uit het oog |
verliezende, dat het criminaliteitcijfer van Noord-Brabant met |
uitzondering der oorlogsjaren 1916 - 1918 en het crisisjaar 1930
reeds sinds 1911 beneden het rijksgemiddelde is.^^nbsp;I
V Van de misdadigheid der Joden heet het, dat zij zeer over- I
wegendquot; economisch georiënteerd is,maar wanneer men b.^. de crimi- li
naliteit der Joden in het Oostelijk deel van Tsjecho-Slowakije na- |
gaat, dan blijkt,dat deze in 1925 voor slechts 37.1 fo economische |
criminaliteit was, terwijl van het totaal der delinquenten dit per-
cent bedroeg.
fy Dc misdadigheid van hen, die niet bij een kerkgenootschap ^ijn
aangesloten,was in vroeger jaren zeer gunstig. In soiuriige lancen,
waaronder 'Nederland, is zij, ondanI:s stijgingstendenzen,v/eliswaar
nog zeer gering; in andere echter vertoonen de onkorkelijkon een
criminaliteit, v/elke in verhoudir.g tot hun quot;bevolkingsaLüideel te
hoog is ( bv. in Tsjecho-Slowakije ). ïoch is de opvatting,dat de
misdadigheid der onlverkelijken altijd gunstig afsteekt bij die der
confessioneele groepen,tamelii^c verbreid.
Pit zijn slechts enkele punten omtrent v/clke zekere opinies
bestaan, die, naar vjij zeer in het kort trachtten aan te toonen,bij
nader ondersoek misschien zouden moeten worden herzien of zelfs
pri js^-egeven.
ïerugkeerend tot onze onderscheiding van directen en indirec-
ten samonhanscn tusschcn criminaliteit en religie, diont te worden
vastgesteld, dat de methode volgons welke zij worden onderzocht,
voor beide niet dezelfde zal kunnen zijn.
In hot eerste geval toch zal men vrijwel steeds te doen hebben
mot betrekkelijk op zichzelf staande gevallen. Voor de massale cri-
minaliteit der groote groepen hebben zij weinig beteekenis .V;il men
hiernaar diepgaand onderzoek instellen - v/ij merkten reeds op dat
dit niet in onze bedoeling ligt - dan kan slechts de biogra-
fische methode goede diensten bewijzen.
In het tweedo geval hebben wij te doen met groote groepen de-
linquenten; hier is slechts één methode bruikbaar om tot een inzichi
in de feiten te geraken: die welke gubr^aik maal:t van de statistiek.
Verklaring dor indirecte verbanden kan do statistiek,zelf immers
niet riioor dan een werktuig ons echter niet geven, leze moeten wij,
zooals reeds gezegd, op het gebied dor godsdienstsociologie zookon.
Daar wij ziillon uitgaan van de lan^;s ctatistischen weg vast-
i^:ostelc!o £;oGGvens,is het nooczaVclijk een v^oorc! te wijden aan ce
vorschillende l)e2:^raren,uelvo zijn ingebracht togen het gebruik eer
statistiek juist op dit tei-rein, ivaar het toch betreft een materie,
bij welker behandeling de grootst mogelijke objoctivitoit een eer-
ste vercischte is,
neecs neernalen is opgecorirfc,dat men, wil het verzamelde cij-
fermateriaal werkelijk buteekenis krijgen, dit moet » doen spreizenquot;.
ÏTu valt niet te ontkennen,dat de ergernis van tal van bekence
statistici - wij noemen slechts YOiT SOELDL over hot dilettan-
tische misbruik,dat veelvuldig gemaal^t is van cijfers,op kerkge-
nootschappen betrekking hebbende,helaas maar al te gegrond is.nbsp;i
Verschillende desk-undigen op crimineel-statistisch gebied hebben
hierin een ree'on gerien om tegenover alle onderzoekingen in deze
richting uitermate sceptisch te staan,vrelke scepsis er zelfs toe
leidde, dat alle bestudeering van do criminaliteit in verband met
(K^ kerkelijke gezindte der veroordeelde individuen a priori werd
afoowczen als zijnde tot onvruchtbaarheid gedoomd. Als argument
hiervoor werd ( en wordt nog wel ) aangevoerd,dat, in elk geval
bij de christelijke confessies, do aan de geloovigcn voorgesohre-
vcn gedragsregels onderling zoo weinig uitecnloopen,dat het onwaar-
schijnlijk geacht moet worden een afspiegeling van de confessie-
verschillen to vinden in de naar aard en omvang verschillende cri-
minaliteit dezer groepen.nbsp;|
Ilen kan, do juistheid deser opmerking tot op zekere hoogte aan-l
vaardende niettemin van meening verschillen omtrent de probleem- |
stelling zelve. VOI.^ IIAYR ^^ heeft tegenover de uiteenzettingen van I
VON SCHEEL terecht aangevoerd, dat niemand er aan denkt om eennbsp;I
rechtstreeksch verband te leggen tusschen de moraal-codices der |
verschillende godsdiensten en de statistisch, dat wil dus zegé,on |
als massaal verschijnsel, waargenomen misdadigheid. ( Men zie de |
toelichting bij het begrip quot; directen samenhangquot;).nbsp;|
BBB
Bötroft het 'bovengenoemde bezwaar dus niet zoozeer de aanwen-
ding dor statistiek bij onderzoekingen,de kerkelijke gezindte be-
treffende, als wel deze onderzoekingen als zoodanig, eveneens wor-
den verschillende bezv/aren geldend gemaakt tegen hot langs statis-
tischen weg benaderen dezer onderwerpen.
Een zeer voornaam bezwaar is het niet te ontkennen feit,dat
de aanteekoning omtrent do confessie op dc statistische telkaart
«
niets zegt omtrent do intensiteit, waarmede het geloof v/ordt bele-
den, ja zelfs volstrekt geen borg is, dat de persoon in k-westie
niet behoort tot de practisch ongeloovige quot; naam-christenenquot;. Op
zeer suggestieve wijze is dit bezwaar toegelicht door FBBSrL
wiens cijfers botreffende het aantal non-paschantes onder groepen
Ivatholieko gedetineerden een duidelijke taal spreken over hun ge-
loofsintonsiteit. ïïaar aanleiding hiervan valt echter direct op te
merken, dat het minder juist is als graadmotor voor de geloofsin-
tensiteit van crimineclen die der gedetineerden te nemen, daar toch
een zeer belangrijk deel diergenen,die zich aan criminaliteit schul-
dig maken,gestraft wordt met geldboeten of voorwaardelijke vrij-
heidsstraffen; het is dus niet onmogelijk, dat de weinig sterke
goloofsintensiteit der crimineclen eenigszins woi'dt overdreven.
Vooral in publicaties uit vroeger jaren ^quot;zijn allerlei meer
of minder plausibel klinkende theorieën opgesteld omtrent het re-
ligieus gevoel van quot; den misdadigerquot;, welke meeningen dan steeds |
steunden op waarnemingen,gedaan aan gedetineerden, soms zelfs al- I
leen aan gedetineerden ter zake van zware misdrijven. Het is duide- I
lijk,dat het niet aangaat deze uitkomsten generaliseerend toe to I
passen op allen die wel eens voor oen misdrijf zijn veroordeeld. |
i'er weerlegging van het hierboven geformuleerde bezwaar kan I
bovendien aangevoerd v/orden:nbsp;|
I
'1) dat, zoodra men een vergelijkend criminaliteitsonderzoek aanvangt |
bij verschillende kerkgenootschappen, de tegenwerping niet meer .1
ter zake dienend is, daar er geen reden ie om aan te nomen,dat cichl
onder de eene confossiegroep meer religieus indifferenten sullen ^
bevinden dan onder de andere.
2) dat bij do bestudecring der indirecte samenhangen tusschen misda- ,
öigheid en religie het quot; van huis uitquot; tot eon bepaalde confessie
behoorcn van grooter belang is dan cie vraag of de delinquenten self
al dan niet geloovig laj.nnen genoemd worden. lu ïloofdstuk V komen
wij op dit aspect van het probleem nog terug.
Een andere,tegenwoordig gelukking weinig meer gehoorde,tegen-
werping togen het gebruik maJien van statistieken is, dat het van wei-
nig kieschheid sou getuigen, om het individueele en innerlijke ge- |
loofsleven te betrekken in een sfeer van quot; tellen en wegenquot; ^
2ij die dit bezwaar aanvoeren,miskennen ten eenenmale het karakter
van het statistische werktuig en vergeten daarbij,dat het hier niet
gaat om hot niet voor uiterlijke waarneming vatbare geloofsleven,
doch uitsluitend om een sociologisch belangrijke waarneming,gedaan
aan de zonder waardeeringsoordeel als gegeven grootheden geaccep-
teerde kerkgenootschappon.
Een meer in het algemeen tegen de criminologisch-statistische
werkmethode aangevoerde bedenking is deze, dat de crimineele sta-nbsp;I
tistiek niet over alle crimineolen loopt. Hiertegen kan,in aanslui-|
■ting aan wat EOÏÏGER ^^ ^ dienaangaande opmerkte, aangevoerd worden,nbsp;|
öat ook dit bezwaar zijn kracht verliest, zoodra men zich zot totnbsp;|
vergelijkend onderzoek,daar er geen reden is om aan to nemen,datnbsp;|
bij de eene godsdienstgroep meer criminaliteit onontdekt zal blij-nbsp;I
Tenslotte nog een enkele opmerking - naar aanleiding van do
reeds genoemde scepsis van VON SCHEEL e.a. - over het wantrouwen,
waarmede velen, do neening toegedaan, dat zich met statistieken
alles laat bewijzen, ieder onderzoek aan de hand van cijfergegevens
gadeslaan.
Het valt inderdaad niet te ontkennen, dat speciaal bij ons on-
derwerp in vroeger jaren op de grofste wijze rnisb-ruik is gemaakt
van de mogelijkheid om door tendentieuze groepeering uitkomsten te
voorschijn te tooveren, welke schijnbaar voor een of ander kerkge-
nootschap bf uitermate gunstig of rondweg vernietigend waren.Zelfs
onderzoekers van onverdachte reputatie als bv. VGN OETTniGEIT gaan
in dit opzicht niet geheel vrij uitnbsp;Inmiddels behoeft het
nauwelijks betoog,dat het bovenbedoelde, tot op zekere hoogte dus
niet onge rechtvaardigde, wantrouv/en niet gericht is tegen de gebruik-
making van het werktuig der statistiek als zoodanig,doch uitslui-
tend tegen de partijdige keuze en rangschiMcing der cijfers, en
vooral tegen de interpretatie van de met behulp dezer praktijken
Verkregen resultaten.
ïïij stappen thans af van de uiteenzetting en verantwoording
öer werkwijze, welke wij in de volgende Hoofdstukken zullen toepas-
senten vestigen, alvorens hiermede aan te vangen, in deze Inleiding
zeer in het kort nog even de aandacht op enkele verschijningsvor-
men van direct verband tusschen criminaliteit en religieuze opvat-
tingen.
Men zou geneigd zijn te denken, dat hiervoor in de eerste
plaats in aanmerking k^vamen de a.g.^odslasteringsdel iet en, welke
^ij de Y/et van 4- November 1952 ( S.524 ) hun intrede in ons Straf-
wetboek gedaan hebben. rgt;e aanvulling van art. 147 van dit ïïetboek
heeft tot criminaliteit gestempeld het zich in het openbaar,monde-
ling of bij geschrifte of afbeelding,door smalende godslasteringen
op voor godsdienstige gevoelens l::v/etsende wijze uitlaten. De nieuw
ingevoegde overtreding van art. 429 bis laten vaj buiten beschouwing
daar v;ij onder quot; criminaliteitquot; uitsluitend willen verstaan het
handele n of nalaten, dat door de V/etgever gebracht is onder de
rubriek quot;misdrijvenquot;.
Gaan wij na wat de bedoeling is van art. 147.1e, dan bli.jkt
echter, dat het bestemd is om gevoeligheden van godsdienstige per-
sonen te beschermen en wel in de eerste plaats tegen aanvallen van
lieden,die zelf ongodsdienstig zijn en op kwetsende wijze anti-
godsdienstige proT^aganda voeren. Ofschoon de tekst van art. 147.1e
niet uitsluit,dat het daarin vervatte delict gepleegd zou Imnnen
^^rden door iemand van positief christelijke geloofsovertuiging,
spreekt het vanzelf, dat iets dergelijks wel zeer onwaarschijnlijk
is. 7ij zullen daarom bij de godslasteringsdelicten niet langer
blijven stilstaan en verwijzen voor nadere bijzonderheden naar het
belangrijke, aan deze materie gewijde proefschrift van
Een ander geval, waarin de moge li jliheid van directen samen-
hang denkbaar is,meenen, op het voetspoor van WLFFEIT ^^\verschil-
lende onderzoekers te zien in de werking, welke de^^iecht kan uit^
oefenen op zeer onontwikkelde Katholieken. De onderstelling wordt
öan geponeerd, dat zij soms geneigd zouden zijn om in de absolutie
een gemalikelijk te verkrijgen vrijbrief te zien om voort te gaan
aet het te drijven van zonden. 7are dit zoo, dan zou terecht de mee-
ning kunnen worden verdedigd, dat de biecht rechtstreoksche aanlei-
ding ten zijn tot het voortzetten van een misdadigen levenswandel.
Terecht is echter door velen ( ten onzent door BONGER en FEBER)^^)
er op gewezen, dat de absolutie volstrekt niet zoo gemalckelijk te
verkrijgen is, en dat bovendien het groote verantwoordelijkheids-
gevoel der geestelijkheid voldoende waarborg is,dat dergelijke
nieeningen bij de geloovigen nauwelijks zullen loinnen postvatten.
Bovendien ligt het voor de hand, dat het instituut der biecht in
de eerste plaats anti-criminogeen zal werken: de biechteling moet
2ich voornemen zich te beteren, gevaarlijke gelegenheden te mijden,
eventueel schade te vergoeden.
Buxaellóke. nognbsp;.ot antl-ori.inoseno .araI:tor ücr Mee'
^^^ ^^^^ ^^^^^^^^^^^ , ^ ^^^ ^^^^ ^^^ J
quot;^U, aat .oxaoonae oto.1: ..sor .oo^t ,,, onsooonool.e de.o.
oaeen^on o. o. ... .oet^too.. ... .en 0..0. ..
.nbsp;van ...nee p..eM.eHc spann.n.en.voo. .cl.. ...
eono. Meo.t - .oo.al „cr
:: : :::: ^^^ - - - ---
- -nnon ons .an 00.nbsp;bohraa.. op.e.cin,-
gt;1- UI. ,nbsp;quot;nbsp;~~ » quot;quot;
ca. J.a^,tstu 10 criniinoloelnoh v-n u- , ■nbsp;I
onv ^nbsp;l^toükcnis, oadat hior fo I
oabuTOStc Etrafbohooftc- aanlcicinr -,. ,nbsp;I
l-,. ,nbsp;«^anicicing 2an ge ven tot harânoldcig woei- I
Jvoeroncc nisdadico Imnfiollneon.nbsp;I
VOO. .et af.eagoorca van .it ochuK,gevoel hoo« .onbsp;l
»^G Of ßeon boteckonie.fiaar or niet .nbsp;I
lt;ion bi chtoTi •nbsp;quot;at I
--^teling n.ot be.n^st Is hon: ...nbsp;^nbsp;I
n
ter uitvoerig uiteen, dat in de bekentenis zelf,zoowel de bevniste
als onbev,niste,reeds een gedeeltelijke bevrediging van de behoefte
aan straf plaats vindt, en dat deze laatste behoefte vooral gevoeld
wordt teneinde door het ondergaan van straf te koraen tot een com-
pensatie van het «Liebesverlustquot; dat door het schuldgevoel wordt
veroorzaakt. In overeenstemming hiermede merkt BÖHIJIG- op: quot;Der Frei-
spruch des Beichtvaters erscheint mir mehr als die symbolische Be-
stätigung dieses abgelaufenen Seelenvorgangs ( d.i. de biecht
zelf )
Kan in het sporadische geval, waarin de biecht misschien een
ongunstige werking zou k^innen uitoe f enen, reeds gesproken worden van
verwrongen religieuze opvattingen,in veel sterker mte is ciit het
geval daar, waar geloof aan heksen en beoze geesten tot agressie-
ve reacties voert, zooals beleediging of zelfs nishandeling van de
als quot; heks « beschouwde persoon. In den tegenwoordigen tijd is,
althans wat Ïïest-Europa betreft, de criminogene beteekenis van der-
gelijk bijgeloof tot een minimum beperkt. V/ij volstaan daarom met
liet memoreeren van de mogelijkheid van crimineele uitingen als
rechtstreeksch uitvloeisel hiervan, en verwijzen voor nadere bijzon
derheden uit het verleden en uit landstreken, waar het bijgeloof
als oorzaak van criminaliteit nog wel een rol speelt, naar de wer-
ken van den bekenden autoriteit op dit gebied: ALBERÏ KELLïïIG.^'^^
Terloops vallen wij er nog op wijzen, dat zoowel de Roomsch-
Katholieke als de Orthodox-Protestante Kerken uitdruldielijk erken-
nen het bestaan van een duivel, de mogelijkheid, dat een mensch
door dezen duivel bezeten is, en de mogelijkheid, dat aan deze dui-
velsche beïnvloeding door bepaalde religieuze ceremoniën eon einde
wordt gemaalct. De Katholieke priester ontvangt krachtens één der
2.g. quot;kleinere wijdingenquot;,welke aan de priesterwijding voorafgaan,
de bevoegdheid op te treden als exorcist, van welke bevoegdheid
echter niet zonder bisschoppelijke autorisatie mag worden gebruik
gemaakt. Deze exorcistIsche handelingen sullen, voorzoover sij tegen-
woordig nog voorkomen, v^^el nimmer crimineele trekken dragen, inte-
gendeel, eerder zal het kunnen voorkomen,dat door een dergelijk op- j
treden van den geestelijke crimineele handelingen tegen quot;heksenquot;
©•d. worden tegengegaan.
In het thans te quot;bespreken verschijnsel kan in den strikten zin
geen voorbeeld worden gezien van een directen samenhang van religi-
euze opvattingen en misdadigheid. Toch meenen v/ij het hier te moeten
quot;bespreken, daar zoo als wij zullen zien, in zeer bijzondere omstan-
digheden dit directe verband wel tot stand komt en alsdan noodlot- I
quot;tige gevolgen kan hebben.nbsp;I
In sommige gedeelten van ons land,met name in het gebied der I
groote rivieren, hebben zich,formeel nog binnen het geheel dernbsp;|
Nederlandsch-Hervormde Kerk,groepen gevormd,wier eigenaardige Ie- |
vensbeschouwing er toe geleid heeft dat zij in den regel gezamen- I
lijk worden aangeduid als quot; de mystieke richting quot;^^'^De voornaamste[l
religieuze karaktertrek dezer richting is een zeer diep wortelende I
onzekerheid met betrekking tot de vraag of men al dan niet is uit- |
verkoren;het geheele leven wordt voortdurend door desen twijfel quot;be-l
heerscht, v/at soms (niet steeds) kan leiden tot een doffe onver- I
schilligheid voor het aardsche bestaan en tot verwaarloozing van |
huiselijke plichten,opvoeding der kinderen e.d. Bij herhaling werd I
bij de sociologische enquêtes,vanwege het Criminologisch Instituut |
in het Arrondissement Utrecht ingesteld, de aandacht gevestigd op I
het feit,dat in milieux met dergelijke religieuze opvattingen soms |
het moreel te gronde gaan van personen in de naaste omgeving lijd- I
zaam v/erd aangezien,daar men van meening was, dat, zoo hun de ge- |
na de der uitverkiezing te v/achten stond, deze hun ten deel zou val- I
len onder alle omstandigheden.nbsp;I
Do criminaliteit in deze leringen is gering,wat te begrijpen isl
daar eventueel ten gevolge van verwaarloozing op het slechte pad I
geraakte leden wel spoedig hun belangstelling in deze religieuze
groep zullen verliezen. Waar voor het plegen van eenig diliot bovon-lt;
dien steeds een zekere ( zij het dan ook vaak zeer geringe) mate |
van actief antisociaal voelen vereischt wordt, valt het overigens
ook niet te venvonderen,dat in een milieu waar allo aandacht is
toegespitst op het leven na dit leven,weinig crimineele tendenzen
-uilen werken.
Een geheel ander beeld verkrijgt de mentaliteit van zulke
groepen echter, wanneer deze denkbeelden zich oniwitó^elen op een
bodem van psychische degeneratie, welke de kiemen bevat van
psychotische stoornissen, waar dit het geval is, bestaat de moge-
lijkheid , dat , via het psychiatrisch zeer belangrijke fenomeen der
psychische infectie,extatische spanningen worden opgewekt,die zich |
volkomen onverwacht kunnen ontladen in gmwelijke drama's van moord
en doodslag.nbsp;I
3ij het gebeurde te Appeltern waren niet minder dan 27 perso- |
non betrolci:en, alle behoorende tot een kleine groep extremenbsp;|
Mettinus Sch.,een welgestelde boer van 27 jaar,gehuwd en vader van |
5 kinderen, kreeg tijdens een hevigen griepaanval talrijke halluci- |
^^lt;ties,welke alle daarop neerkwamen, dat hij de Uessias was,dat de |
dag des Oordeels was aangebroken en dat het zijn plicht was den |
duivel uit te drijven bij hen die zich in de macht van dezen bevon- |
den.Zijn waanvoorstellingen maakten in zijn omgeving diepen indi-uk. |
Tijdens een ceremonie van uitbanning riep hij de hulp in van zijn |
knecht,die toen zoo onvoorzichtig was duidelijk te doen blijken, |
dat hij niet geloofde in de bovennatuurlijke kracht,welke Sch.bij I
HS
2ich meondo to bespouren. Lese schijnt hieruit het vermoodon te |
hebben geput, dat de duivel, welken hij soo juist bij een der aaiiwe-^
zigen had uitgedreven,zich in den knecht verschool,waarna hij dezen
met een metalen blaaspijp neersloeg en vervolgens,daarin bijgestaan
ö-oor de andere aanwezigen,het lijk op afschuwelijke wijze mutileer-
c'e. Sch. en drie anderen werden onmiddellijk na de ontdekking van
c^e daiid naar een krankzinnigengesticht overgebracht;bij de rest
van de groep heeft het gen-men tijd geduurd eer men tot het inzicht
kwam,dat niet, zooals de ongelukkigen meenden, de goddelooze knecht
^^oor de hand des Heeren was geveld, doch dat hij door Sch. was
»doodgeslagen.
Verschillende factoren werkten hier samen om dit noodlottig |
resultaat te bereiken. Ettelijke deelnemers aan het drama stamden
psychisch gedegenereerde milieux en waren bovendien door banden |
van bloedverwantschap verbonden; de hevige lichamelijke ziekte I
schiep bij Mettinus Sch. gunstige voorwaarden voor het actief wor- I
öen van een psychotische dispositie, terv/ijl bij hem bovendien nog |
sprake schijnt te zijn geweest van een langdurige beïnvloeding in |
ongunstige richting door een der meest abnormale groepsleden.nbsp;|
Het is van belang hier over te nemen een belangrijken passus, |
^loor boulm aan het einde van zijn,aan dit geval ge wijd, referaat |
geplaatst: quot; Het geschiedt vaak,dat de omgeving de symptomen van I
krankzinnigheid miskent en gelooft in de godsdienstige nanifesta- I
ties;dit gebeurt alleen bij menschen,die,zooals de familie Sch., |
^en Bijbel lezen zonder oordeel des onderscheids en de bijbelsche |
termen gebruiken zonder er voldoende bij na te denken.Op den pre- |
dikant komt het aan dergelijke situaties te doorzien.Anderzijds bo- |
schouwt men wel als fanatisme, wat in werke lijldieid de uitdrukking |
is van een oprecht geloofquot;.nbsp;|
re gebeurtenissen aan boord van den IZatwijkschcn log^ waren |
geheel gelijksoortig aan die van Appeltern. Ook hier was een psy- I
chotisch hoofdpersoon,die de omgeving onder den invloed wist te |
B
l^rengen van het waandenkbeeld, dat de wereld was vergaan en het
schip op weg naar het Nieuw Jerusalem. Ook hier duiveluitbanning
met daaraan aansluitende moordpartijen. Deze tragedie eischte niet
minder dan drie slachtoffers.Ook in dit geval zijn zoowel de leider
als de volgelingen later langzaam genezen; een vervolging vond
plaats,doch het psychiatrisch rapport concludeerde tot ontoereken-
haarheid wegens ziekelijke stoornis der geestvermogens ten tijde
van het begaan der strafteire feiten voor allen,die daaraan hadden
meegewerkt, waarna geen veroordeelingen werden uitgesproken.
Talrijk - wij zagen het in deze Inleiding - zijn de v/ij zen,
waarop denkbeelden, op religieus gebied ge legen,den menschelijken
geest in criminogene richting kunnen beïnvloeden.Één ding hebben
al deze uiteenloopende vormen gemeen:het zijn alle meer of minder
- ver gaande verwringingen va^ op zichzelf normale denkbeelden. Over-
al,van het eenvoudige quot; accommodement avec Ie cielquot; af tot de zware
psychose met waanvoorstellingen toe,heeft een uitleg van godsdien-
stige begrippen en waarheden plaats,welke be\mst of onbewust deze
waarheden een ombuiging doet ondergaan in die richtingen,die de
persoon in kwestie zelf verkiest. Hoe verder deze ombuigingen gaan,
des te uitzonderlijker worden de ge vallen,waarin se geschieden.
2ich sussen met de - vaak tegelijk door het verstand als onjuist
doorziene - opvatting,dat de godsdienstige voorschriften dit of dat
niet verbieden,doet vrijwel iedere religieuze mensch één- of meer-
malen in zijn leven; verschijnselen van diepgeworteld bijgeloof
2ijn al vrij wat minder frequent, terwijl de gevallen van halluci-
naties op religieus gebied uitsluitend voorkomen als symptoom van
en begeleidend verschijnsel bij verschillende psychosen; dat de ver-
wrongen godsdienstige denkbeelden op zichzelf oorzaak van geestes- i
stoornissen Imnnen worden is een door de psychiatrie verlaten stand-
punt. Een eigenlijke quot;godsdienstwaansinquot; wordt thans niet meer aan-
genomen;de waanvoorstelling wijst op het bestaan eener psychose,de
inhoud dezer waanvoorstelling is daarbij van secundair belang.
« rV-i ■
-ocr page 26-Hoofdstuk I
Een overzicht van het cijfermateriaal der buitenlandsche sta-
tistieken voorzoover dit betrekking heeft op de naar kerkelijke ge- |
^^dte gesplitste veroordeeld^assa,behoeft helaas niet van groeten 1
omvang te zijn.
Voor de landen waar de geheele ( of practisch de geheele)bevol-
king één godsdienst belijdt, als bv. Italië, Frankrijk, de Scandina-
vische staten, heeft het behandelen van deze kwestie in de statistiek
uiteraard weinig zin. Maar ook de staten met een naar confessie ge-
splitste bevolking toonen vaak weinig belangstelling voor een indee-
ling der crimineelen naar kerkelijke gezindte^ Pe motieven hiervoor
2ijn van verschillenden aard. In Engel^md (en ook in Amerika) huldigt
men de opvatting dat iemands religieuze overtuiging onöer alle om-
standigheden voor de overheid indifferent behoort te zijn.quot;quot;^-^ Afgezien]
van de vraag of de met het verschil van religie samenhangende socio- J
logische (waaronder hier ook begrepen worden criminologische)proble- |
men al dan niet van belang zijn,wordt hier een dergelijk onderzoek |
principieel uit den booze geacht. Puitschland heeft na de oorlogsja- |
ren het godsdienst-gegeven in de crimineele statistiek verwaarloosd |
op grond van de als communis opinio doctorum aangenomen meening,dat |
godsdienst en misdaad niet het minste verband houden met elkander?^ |
juistheid van deze stelling voor wat betreft het direct verband |
aanvaardende, kan men het desniettemin betreuren dat de Puitsche |
crimineele statistiek,door de religie gegevens weg te laten,tevens |
alle mogelijkheden heeft afgesneden om te komen tot een verdiepte, |
op exact materiaal opgebouwde studie van eventueel indirect verband |
tusschen kerkelijke gezindte en criminaliteit.nbsp;|
Het voorbeeld van Duitschland is in 1929 gevolgd door Zwitser- |
land, waar, toen in dat jaar, voor het eerst sedert 1912,wederom |
16.
oen voer geheel Zwitserland opgestelde crimineele statistiel.
Gepubliceerd, het achtenvege laten van een inceeling dor veroor-
«o^-elden naar kerkelijke gezindte gemotiveerd ,verd net een enkele
^^^iS^ins naar de redenen welke in i;.,itBohland tot eenzelfde be-
sluit gevoerd hadren.^^
Een gunstige «itr.onderinr vormen die .taten,^velke ge-legen
^ijn in dat deel van Kidden-Surcpa.waar strijdende Koomsch-^tho-
lieken en Grieksch-Orthodoxe invloeden ..eer diepgaande reli-
sxeu.e verschillen voor den dag brengen.ter..ijl ook Protestante
ßroepen zioh in dezen strijd niet onbetuigd laten.nbsp;staten .ijn'
SfflSariJe,nbsp;en Joepo-f.lav ië.
Omtrent Hongarije heeft FEBSE^) verschillende interessante
onderheden gepubliceerd, ontleend aan'een werkje van EHV/IN
De statistische gegevens betreffende T.Jecho-SlowakiJe en
Joego-Slavië .ijn, voor .oover ons bekend, ten onzent nooit gepu-
blicoerd.
Tor ,wille der volledigheid vangen wij aan met een zeer korte
recapitulatie der algeneen bekende gegevens „it oudere Puitscho
- 3v,itsersche statistieken; daarna zal bij de drie genoo.de Pridden-
'^'•-opoesohe staten iets langer worden stil gestaan,daar zij vooral
betreft de criminaliteit der Eoomsch-Katholieken belangwelckende
^■^.onderheden opleveren; vervolgens wordt ^„t een enkel woord mel-
quot;^G gomaakt van de resultaten,welke particuliere onderzoekingen
^n Amerika opleverden,en ten slotte zal worden be-zien welke op ons
oncerwerp betreklring hebbende gegevens de Kederlandsche Cri.inecle
in 1901 heeft de Kriminalstatistik een beschouwing gew-'Jd
aan de kerkelijke gezindte der veroordeelde individuen over de
a.ecennia X882 - 1891 en I89. - I90I. m beide perioden bleek de
criminaliteit der Katholieken aanzienlijk hooger dagt;. die der
SvangGlischon. Stelt men de misdadigheid der Joden op lOG, dan
vindt men in het
Ie decennium
Ilatholieken I47
Evangelischen 123
2e decennium
132
109
Alle aandeelen in 1882-1891 op 100 stellende,blijken voor
liet 2e decennium de stijgingen te bedragen:
Kat ho1i ek e n tot 118
Evangelischen quot; 116
Jodennbsp;quot; 131
Ie criminaliteit der Katholieken is in het bijsonder hoog bij
c-e misdrijven tegen den persoon en bij de vermogensdelicten; zij
wordt ongunstig beïnvloed door het feit dat het Katholieke volks-
deex sterk vertegenwoordigd is in de economisch zeer ongunstig ge-
sitLieerde Oostelijke deelen des Rijks. In r/ost Duitschland daaren-
tegen zijn stréken waar bij oen vrijwel geheel Roomsch-Katholieke
t^evolking de misdadigheid gering is ( V/estfalen; de Rijnprovincie).
Men vergelijke ten onzent de criminaliteitsontwikkeling van do la-
tere jaren in Noord-Brabant.
Daar de Kriminalstatistik tot I919 de splitsing naar gods-
dienst in het tabolwerk hoeft gehandhaafd,konden aan de hand hier-
van ook voor jaren na 1901 enkele gegevens worden berekend. V/ij
kozen hiervoor de jaren 1904, 1910 en 1917. Ter juiste waardeering
dor cijfers zij medegedeeld dat de bevolkingspercenten der beide
gi^-oepen Protestanten ( dit zijn voor het ovcrgroote deel Evange-
lischen) en Katholieken volgens de telling van I9IC resp. 61.6 en
36^ 'oedroogen.
In 1904 bestond de groep der delinquenten,welke zich schul-
dig maakten aan quot; Verbrechen und Vergehen gegen die Personquot; voor
^^^ uit Evangelischen, voor 44.2 uit Katholieken en uit
Joden.Voor I910 waren deze cijfers resp. 33.0 ,43.8 en 0.7 ;
voor 1917 psp^ 52.3. 46»5 en 0.7. Opvallencl is dat de K^thólicken
in deze soort misdadigheid, waarop toch het drankmisbruik groeten
invloed heeft, in het nagenoeg dranlcvrije ^^ oorlogsjaar I917 groo-
ter aandeel hebben dan in de jaren I904 en I9IO, ofschoon in het
goeddeels Katholieke Suid-Duitschland veel gccronken wprdt. Mis-
schien moeten v;ij hierbij denken aan de minder gimstige economische
positie dor Katholieken, waardoor zij in do oorlogsjaren het zwaarst
belast werden. Naar LIEPIvMN uiteenzet, leidde de druk der oorlogs-
ellende en de ondervoeding er toe, dat vooral de vrouwen zich
vaak te buiten gingen aan beleodiging en wederspannighoid,
Bij de quot; Yorbreahen und Vergehen gegen das Vermögenquot; toonen
(ie Katholieken minder ongunstige cijfers.In de jaren 1904 ,1910
en 1917 maken zij van deze groep uit resp. 39.8, 40.^ en 39.3 ^^
■tegen Evangelischen resp. 39.0. 38.2 en 39.4 Nemen wij de per-
centen alleen voor quot; Einfacher und schwerer Ldebstahln vinden
wij voor do Katholieken resp. 40.7. 39.7 on 39.4 ^a,voor de Evange--
lischen 5M, 53^ en ^9^ fi.
mTSERLm.7)
De Schweizerische Statistik heeft over de jaren 1892 - I896
cijfers gegeven omtrent do kerkelijke gezindte der wegens misdrijf
gedetineerden. Hier bleken, berekiend per 10000 inwoners van iedere
confessie, de criminaliteitscijfers resp. te zijn voor de Protestan-
1Q-.1gt; voor de Katholieken en voor do Joden 9.9(jaargemid-
öelden).
samenstelling der bevolking van het Koninkrijk Hongarije
was vó6r de vrede van Trianon een andere dan daarna. Vóórdien ver-
tegenwoordigden de groepen der Grieksch-Orientalen en Gricksch-
Katholieken nl. resp. ongeveer 11 en ruimnbsp;der bevolking;
als gevolg van den gebiedsafstand waartoe Hongarije bij genoemd
vredesverdrag werd verplicht,is thans het aandeel dezer confessies
;i-n c.e totale Hongaarsche bevolking gedaald op resp. 0^6 en
waardoor uiteraard ook de percentages van de overige religieuze
groepen aanmerkelijk zijn gevdjzigd.
Vergelijken wij voor het jaar 15^30 de bcvolkings-on de crimi-
naliteitspercenten der verschillende confessioneele groepen,dan
l^lijkt het volgendot
1930
Aand. in de tot.crim.
68.4
2.7
1930
Aand. in de bev.
4
64.9
2.3
0.6
20.9
6.1
5.1
19.3
4.7
4.2
0.7
arieksch-Orientalen
Calvinisten
Lutheranen
Joden
Andere conf.en kerkloos o\l
Vij zien dus dat de misdadigheid der Roomsch-Katholieken
hooger is dan ze volgens het bevolkingspercont behoorde te zijn;
'(ditzelfde geldt voor de Grieksch-Katholieken,tenvijl daarentegen
üe Trotestanten en de Joden lager criminaliteitsperccnten noteeren
dan men op grond der bevolkingsverhoudingen verwachten zou.
Vóór 1914 was de volgorde der verschillende confessies wat
betreft do criminaliteit een eenigszins andere.HACI^JR vergelijkt
do gegevens voor de jaren 1909-1913 en 1926-1928, met het volgende
resultaat:
Veroord. p. 100000 v. elke confessie
Gr.Katholleken
Gr.Oriëntalen
Joden
R. ka t n 01 ie k 0 n
Calvinisten
Lutheranen
1909-1913
662
615
582
520
512
350
Gr.Katholieken
R.Katholieken
Calvinisten
Joden
Gr.Oriëntalen
Lutheranen
1926-1928
874
711
G24
548
542
503
Zeer merl^waardig is het verloop der misdadigheid geweest bij
c^e Grieksch-Oriëntalen : vóór den oorlog, toen zooals reeds is
opgemerkt, het bevolkingsaandeel dezer groep omstreeks 12 io bedroeg,
was hun criminaliteit relatief op een na do hoogste van alle groe-
pen. Na den oorlog is deze onevenredige verhouding verdwenen on is
tegelijk met het bevolkingsaandeel het criminaliteitspercont soo
sterk gedaald, dat de misdadigheid dezor confessie thans' zoowel
absoluut als relatief gering genoemd Ican worden. E^XKER zoekt de
oorzaak hiervan in het feit, dat door het vredesverdrag die deelen
van Hongarije zijn afgesifetst, waar de Grieksch-Oriëntale confessie
volksreligie was en dus de onderlinge contrôle het ge ringst,terwijl
na I9ig slechts verspreide kleine groepen overbleven, waardoor de
contrôle op het moreel der gemeenteleden weer intensief kon worden
uitgeoefend.
Dc criminaliteit der Grieksch-IZatholieken is, ondanks do ster-
ke daling van het bevolkingsaandeel relatief groot gebleven. Vol-
gens HAGI'CER spruit dit voort uit het vorband dat bestaat tusschen
do Grieksch- en de Roornsch-KathoUeke Kerk ( de Grid^:sch Katholie-
ke Kerk is een zg. quot;geünieerdequot; kerk,dat wil zeggen dat do aanhan-
gers van dit kerkgenootschap den Paus erkennen als geestelijk hoofd,
terwijl zij verder een nagenoeg zelfstandige roligiouzo groep vor-
igen). Ha don oorlog v/erden do Grieksch-Katholiekon in veel minder
sterke mate quot; Auszenseitlerquot; dan de Grieksch-Oriëntalen,het geen
waarschijnlijk de daling hunner misdadigheid remt.
Ten aanzien van de criminaliteit na den oorlog kan men oen
groepeering maken in 3 deelen nl.
1)nbsp;de Grieksch-Katholieken,wier criminaliteit zeer ongunstig is,
2)nbsp;de Roomsch-Katholieken en Calvinisten,wier criminaliteit resp.
ongunstiger en gunstiger is dan normaal kon worden verwacht,
sonder dat zij zeer sterk afwijkt van dit normale peil, on
3)nbsp;de Lutheranen en Joden met een gunstige misdadigheid.
Een gdieel afzonderlijke postitie nemen naar wij zagen de
Grieksch-Oriëntalen in.
HACIC3R geeft nu, uitgaande van deze groepeering,verschillende
gegevens, betreklving hebbend op de sociale positie van de leden der
kerkgenootschappen,waarvan wij hier enkele overnemen:
In 1920 kond en, van het totfal der bevolking boven G jaar vf:n
iedere kerkelijke gezindte lezen en schri.-^ven bij de:
Jodennbsp;: 95.6 Calvinisten : 85-9 Gr.IZath.nbsp;: 69.6
Lutheranen : 91.6 Hoomsch-ri:ath. : 83-5 ^ Gr.Oriënt. : 63.4 ^
2.nbsp;Het aantal levend geboronen bedroeg per ICOC inw.van iedere
godsdienstgroep in 1925 :
Jodennbsp;: 14.3 Calvinisten : 28,3 Gr.Kath.nbsp;: 38.6
lutheranen : 25.7 Roomsch-Kath. : 29.4 Gr.Oriënt. : 23.5
De Grieksch-Oriëntalen vormen hier een uitzondering,hetgeen
vóór den oorlog waarschijnlijk anders was,
3.nbsp;Po sterfte bedroeg per 1000 inw. vs.n iedere godsdienstgroep
: 14.3 Calvinisten : 22.8 Gr. Kath. : 24.1
Lutheranen : 20.6 Roomsch-IZath. : 21.5 Gr. Oriënt. : 23.8
emigratie ( voor de crisis en de sluiting der grenzen oen
uitnemende v/elstandsgraadmeter !) was,volgens de cijfers van I928
als volgt verdeeld over de verschillende groepen (ter vergelijking
worden hun bevolkingsaandeel en hierbij gegeven) :
Bev.aand. Aand.in emigrat ie
! R.Kathollekennbsp;■ 64^9nbsp;59
i Grieksch-Oriëntalennbsp;0.6 oü
i Calvinistennbsp;20.9nbsp;19.9
Grieksch-Katholiekennbsp;2.3nbsp;lli9 (!)
5.nbsp;Dc sterfte in den loop van het eerste levensjaar vertoont
weer hot beeld van de drie groepen dat v/e reeds zagen (fc van het
totaal aantal geborenen); cijfers van I927 :
: 10.5 Calvinisten : 18.5 Gr.Kath. : 21.7
Lutheranen : I7.3 Roomsch-Kath.: 18.7 Gr.Oriënt.: 22.7
G-omengde huwelijken komen het moest voor bij de arieksch-
Katholieken en de Grieksch-Oriëntalen ( resp. ^ ennbsp;c; ^an
alle huwende G.K. en a.0. mannen sloten in 1928 een gemengd huwe-
lijk !).0ok bij de Protestante groepen zijn deze percenten hoog
( Calvinistennbsp;lutheranen 42.) terwijl de Roomsch-Katholie-
ken en de Joden weinig gemengd huwen. Tot voor eenige ,jaren echter
-wamcjj. ook bij de Eoomsch-ratholieken vcx'l gemengde huvTOlijken voor,
daar het Hongaarsohe Episcopaat hiertegen weinig streng optrad.^^
l^e bovenstaande gegevens maken de conclusie ,welke HaCKER uit
it materiaal trekt, nl. dat de criminaliteitsfrequentie geheel
Paise^llel gaat met hat economische on sociale niveau waarop de groe-/
pen Zich bevinden,wel zeer waarschijnlijk.
Verschillende bijzonderheden,merli^vaardig omdat zij afwijken
van die in ons land,trekken hier nog de aandacht.
In d
■e eerste plaats wel de omstandigheid dat,ondanks de mecr-
c-erheid die de Roomsch-Katholieken uitm^alven van de bevolking en
ondanks br -p * i a. ^ ^
nex leit dat ze voor den wereldoorlog deel uitmaakten van
^e Katholieke dubbel-monarchie, waarin van onderdrukking der
•-^tholieken geen sprake was, hun aandeel in de criminaliteit toch
^ovenhun bevolkingsaandeel ligt. Desniettemin.valt voor de laat-
Oaren daling te bespeuren. Bedroeg in I93O, toen hot bevolkings-
a^deel der Eoomsch-Katholieken ^ was, hun criminaliteitsper-
c-nnbsp;in 1933 bedroeg dit laatstenbsp;; het is dus dalend,
-IJ het ook weinig. Hetzelfde was overigens het geval bij de Griekse
^^atholieken ( van opnbsp;de Calvinisten ( ^ op 19,0 ) cn
lutheranen ( van 4^ opnbsp;, terwijl daarentegen de crimina-
der Joden boven hun bevolkingsaandeel kwam te liggen ( van
op 5 ^nbsp;.
) DIJ een aandeel in de bevolking van ^ i in I930).
^-^ke oorzal^en deze verhoogde Joodsche criminaliteit in het leven
moeilijk na te gaan; mogelijk speelt de crisis hier een
. öaar de Joden in Hongarije,evenals in ons land en in verschil-
lende andere Europeesche staten,bijzonder sterk in het ha.ndeiéievcn
vertegenwoordigd zijn. Volgens gegevens van 1920 bedroeg lx;t aan-
deel der Joden in de beroepsgroep quot;Handelquot; niet minder dan 45.1
Een andere verklaring zou gevonden Icünnen worden in de groote ver-
liezen, v/elk-o het Joodsche Kerkgenootschap lijdt. Tusschen de jaren
1918 en 1928 gingen niet minder dan 104S1 Joden tot andere gods-
diensten over ( ter vergelijking diene dat de daarna zwaarst ver-
liezende groep die eer Grieksch-Orientalen was met 1299 leden; de
Roomsch-Katholieken en de Calvinisten wonnon resp. 7083 en 1179
leden). ,/annoer deze overgangen grootendeels hebben plaats gehad in
maatschappelijk beter gesitueerde kringen kan hierdoor eon relatie-
ve toename der misdadigheid in de liand zijn gewerkt.
Verder vs.lt op te merken dat de misdadigheid der Calvinisten,
ofschoon gunstig, toch niet zoo gering is als men,vergelijkend met
de criminaliteit der G-ereformeerdon ten onzent, geneigd zou zijn
to vor\7achten, omdat het Calvinisme in Hongerije door zijn betrek-
kelijk groot aandeel in de bevolking ( in 1930 ongeveer ^ io )
sociologisch moer nadert tot do Eed.Hervormde Kerk ten onzent dan
tot do Gereformeerde.
1'e gunstige cijfers der Lutheranen lainnen, naar duidelijk blijkl
uit de gegeven bijzondorheden omtrent sociale en economische po-
sitie geheel hieruit worden verklaard.
Ten laatste zij er nog op gewezen dat de criminaliteit van hen,
ö niet tot eenig kerkgenootschap behooren,in Hongarije totaal
Seen rol speelt, omdat de groep zelf daarvoor te gering is. Volgens
gegevens van I920 omvatte de verzamelgroep quot; Baptisten, leden
■^an andere kleine gezindten, personen met onbekende confessie en
P^-^sonen,niet aangesloten bij eenig kerkgenootschapquot; niet meer dan
-^04-87 personen op een totale bevolking van bijna 8 millioen.
RosunGcrcnd stellen wij voor Hongarije dit vast: de crimina-
liteit bij de belijders der verschillende confessies vertoont een
eroote mate van overeenlvomst mot de economische en sociale positie
va-n hun kerlcgenootschap. Igt;e misdadigheid dor Hoomsch-IIatholleken
IS naar verhouding groot, ofschoon in de laatste jaren eon gunstige
ontwikkeling valt waar to nomen. Die eer Protestanten is en blijft
gunstig ; die der Grieksch-Katholieken is seor ongunstig, te
die oer Grieksch-Oriëntalen onder invloed va.n bijzondere omstcindig-
hoden thans gunstig is, bij zeer slechte economische positie. De
criminaliteit der Joden is relatief toenemend,waarschijnlijk ten
gevolge van het feit dat de maatschappelijk hooger staande leden
van dit kerkgenootschap er aan worden onttroklvcn.
Doze republiek telt een groot aantal kerkgenootschappen,of-
schoon de meerderheid der bevolking Roomsch-Katholiek is.
Om redenen van technischen aard zijn alle statistische gege-
vens betreffende Tsjecho-Slowakije berekend voor 2 gebieden,binnen
welke geheel afwijkende verdeelingen der bevolking over de kerk-
genootschappen bestaan. Deze doelen zijn :
1)nbsp;Mie^, Tioravib^ en Silezië,
2)nbsp;Slowakin en Earpathen-Rusland.
Het eerstgenoemde deel, dat de T/estelijke helft der republiek
■^ormt, stond voor den wereldoorlog meer onder Oostenrijkschen,het
weeo.e ( Oostelijlre) deel meer onder Eonigaarsohen invloed.Voor bei-
ße gebieden geven wij hieronder de verdeeling van de bevolking,
aoowel als die van de criminaliteit, over de verschillende kerk-
genootschappen. re bevolkingspercenten zijn berekend uit de gemid-
delden der volkstellinguitkomsten van I921 en 1930; de criminali-
teitscijfers geven de peroentueele verdeeling in I925 weer.
Roomsch-Katholieken
GiieksclWïatholieken
ï'rotestaiiten
T^Dechische Kerk
J oden
l^fv^^. aangesl.bii
lltslnbsp;nootschap
Bohemen etc.nbsp;Slowakije et^Co
( mannen en vrouwen )
bev. crim.nbsp;bev.nbsp;crim.
80.2
0.1
0.2
7.5
0.2
0.5
0.1
0.5
. ^nbsp;^^^ v;estelijk als in het Oostelijk deel der Repu-
^-^ek .;as dus de criminaliteit der Rocmsch-Katholieken relatief
In eerstgenoemd gebied is er slechts dén groep die een nog
:nbsp;verhouding vertoont, nl. die der onkerkelijken. In
^ owa..,e en Karpathen-Husland zijn bovendien de arieksch-Katholie-
'' '' ^^^^^-^^-Orthodoxen met hooge percenten vertegenwoordigd,
^^nbsp;''nbsp;li jken hier niet boven hun bevolkingsaandeel uit-|
terr-iquot;'quot;''quot;'nbsp;''nbsp;criminaliteit der Protestanten,
^ ^nbsp;der Joden vooral in het Oostelijk deel gunstig is
erimmaliteitsverloop na voor de jaren I923 en
'nbsp;^^^nbsp;^evolkingsaandeelen van 1921 en
; ^an vindt men, de percenten van I923 re-p iqpi nn. ^
^^ 100, het volgenöe:nbsp;omrekenend
^nbsp;' ^ =nbsp;5 SI = Slowakije ;
roomsch-kath^
Gr.Kath.en
^^•Orthodox
Ev^ang.en Tsj.
Joden
3ev. I
1921
f-— ..
100
100
Crim.
1923
100
100
100
100
loc
100
loc
las
15cj200lp
I I
129I100 j 114
92j 92 I 86
103'100 I 117
___I___ I
101 I105 i 99
ilquot; 102 ;ioo I 105
^jjunbsp;i^c.7 II 1930nbsp;IQ 97
•f
II
II
II
II
11
96
91
89
250
101
92
. 122
350I); 200
in öe^atsoliïe^cïjff^''rrnbsp;kleine've'r'anre'rim-e;;quot;
aandeel met .icl?£ongel'^''^^^^^Cingen in het perc^L\
-ocr page 37-In het ?/esteli.ik deel eer republiek zien wij het criminali-
beitscijfer der Roomsch-Katholieken dalen in een volkomen evenre-
oigheid met de daling van het bevolkingspercent.Evenzoo lainnen in
c.e Protestante groep evenredige veranderingen worden waargenomen.
Pe misdadigheid der Joden is sterker dalend dan hun aandeel in de
he\oll:ing^terwiil die der kerkloozen veel sterker stijgt dan hun
Voor hetnbsp;deel valt bij de PoomBch-Katholieken crimi-
nciliteitsdaling op te merken bij stijgend bevolkingscijfer;het om-
t.e.veerde vindt plaats bij de Joden. Pe Grieksch-IZatholieken en
Gi^eksch-Orthodoxen vertoonen een iets grooter stijging hunner mis-
f^ac.igheid dan mocht worden verwacht,de kerkloozen daarentegen een
iets geringer,tervdjl de Protestante groep hier in de gunstigste
positie verkeert.
Bij alzonderlijke beschouwing der economische criminaliteit
blijkt dat voor 1925 de JCatholieke confessies in het Qosteli.jk deel
iets hooger economische misdadigheid hebben dan men in verband
met de cijfers der totale criminaliteit zou verwachten,
vinden nl.:
Roorasch^iatholieken
Piotcstanten
( mannen en vrouwen )
Tot. crim.nbsp;?]con. crim.
63.8
18.9
3.5
10.0
3.2
0.4
0.2
ï^aar Slowakije en Karpathen-Fusland in ongunstiger economische
sociale omstandigheden verkeeren dan het 7estelljk deel der
wij uit deze cijfers der ecnomische criminalitei.
gevolgtrekking maken dat in Tsjecho-Slowakije,evenals in Honga-
-^e, ae beide Katholieke confessies en die der Grieksch-Orthodoxen
--tsohappelijk in de minst gunstige positie verkeeren.
;
. U
Helaas bestaat geen mogelijkheid om deze uitkorast aan andere
Statistische gegevens te toetsen,daar de^e, ge splitst iiaar korkelij.
ke ge cindte, niet vocrhanden zijn.
Kesumeerend constateeren wij:evenals in Kongarj,je vertoonen ^
in Tsjeoiio-Slowakije de Sitholieke confessies een tamelijk ongun-
stige, de Protestante daarentegen een vrij gn^instige criminaliteit.'
-n tegenstelj.ing tot Hongarije speelt hier de groep van hen, die
niet bij een kerkgenootschap zijn aangesloten, in de criminaliteit
eeja loi toenemende bet eekenis, vooral in de Westelijke helft van
republiek ( hun aandeel in de totale criminaliteit stijgt hier
in 1923-1927 gestadig van op ^ó,bij een bevolkingspercenta-
ge Van 7 r c' ^
i_i2nbsp;quot;'aarschijnlijk worden dece ongunstige cijfers ver-
o-^saakt door sterke immigratie van onkericelijke vreemdelingen in
de mijnstreken.
In dezen staat sta£:.n de godsdienstige verschillen in een der-
politieke en rastegenstel],ingen, dat zonder
het ook zeer globale, bijzonderheden omtrent deze tegen-
stellingen beoordeeling der criminaliteitscijfers van de verschil-
-ende groepen niet mogelijk is.
_nbsp;1931 bestond de bevolking van het
koninkrijk Joego-rOavië, gesplitst naar kerkelijke gezincte,uit de
^^olgende groepen:
Kohamneda-.er
l- ro tos tanten
Joaon
Grieksch- en Armeensch Katholieken
-O Servisch-Grieksch-Katholielzen vormden vo'ór den wereldoorlog
bevolking van het oude Servië.ITa den oorlog wer-
den hieraan o.m. toegevoegd öe vroeger tot de dubbelmonarchie
48.7 '/ó
37.5
11.2
1.8
0.5 ^/b
0.3 gt;:
29.
behoord hebbende gebieden Bosnië-Her.ego-ana en Kroatië.l-eze laat-
^ste gebieden vormen thans het v/esten en IT.v;. van Joego-Slavië.
Vooral het Hoord-r.-estelijk doel ( de departementen van de J'-rave
(Bi-avska)en do Save ( Savska)) is zeer overwegend Eoomsoh-Katholie
het eerst genoendo departement voor ongeveer ^ het laatstgenoem-
de voor i-uia 73 ;; .
Al dese gebieden waren er destijds,onder Oostenrijksch be-
stuur,in verschillende opzichten beter aan toe dan thans,nu de
-erviers in het nieuv,-e koninkrijk de toon aangeven.Eet gevolg is
Geweest dat de Eroatea in voortdurende oppositie zijn geraakt te-
scn de regeering van Belgrado, hetgeen tot zeer hevige interne
quot;panningen heeft geleid. In Januari 1929 stelde Koning Alexander
een koninklijke dictatuur in,welk nieuw régime aanvankelijk voo
Iamp;oaten een positieverbetering leek mode te brengen,welke ech-
te^ niet is voortgezet.
hieronder volgende beschouvdngen vooral
het oog,dat de criminaliteit der Roomsch-Eatholieken in aanzien
mate wordt beinvloed door de politieke tegenstelling van
-rviers en i:roaten,en dat politieke invloeden en werking van de
politieke tegenstellingen voortvloeiende economische en soci-
ale achterstelling der Kroaten hier een zeer belangrijken terug-
■ '-•E hebben op de misdadigheid der 2oomsch-i,;atholieken.
V/at economische positie betreft ten uit do emigratiooijfers
--^on geconcludeerd dat deze voor de in meerderheid Koomseh-
^a^houeken departementen weinig gunstig zijn. ,00 bedroog in I935
- -antal Uit de departementen Lravska,Savska en Trimorska ( d i
-t.ep.rtement;het is voor . ^ ,, Koom.ch-KathoXiek ) afkomsti e^
-granten ^ , ,,,nbsp;emigranten,terwijl de bevol-
-.^ce.cr gebieden niet meer dan ongeveer 4 van die des Hijks
doodgeborenen ( voor de .rave-en Save
. w.ar.omenten resp. ^ en 156 per loooo geboorten,tegen per
10000 voor het Rijv) e^ cijfers als b.v.üle vfm uitgezonden tubor-
culoseliódors (in I933 totaal 3976,waarvai niet minder dan 2424 ^il'
flo drie in neorderheid Eoomsch-Katholieko departcn£aten)hovestigon
het vernooden dat de economische en sociale positie der bevolking
ongunstig is. Pit geldt met na.e voer het departement var. üe Save.
CTOilgens is juist in doi'.e landsdeelen de volksontwikioling
grooter dan in het Rijk als geheel,wat te danken is aan het volks-
onaerwijs.dat duar destijds door de Hongaarsche overheid werd go-
Diganiseerd. m het depcrtement van de Prave bv. verstond in 19:53
der bevolking de k^mst van lozen en schrijven,in het depar-
tement van de Save 71^ terwijl voor het gel.eele Rijk dit cijfe:
ed r oe g.
SoEien over de jaren 1929 tot en ast I933 vindon wij voor de
«riminaiiteit der 5 grootste godsdienstgroepen de volgende peroen-
ten:
1929
1930
1931
1932
1933
Bev. 1931.
40.6
48.7nbsp;37.5
Mohainin.
9.8
7.3
11.2
Andere
2.8
1.7
2.3
2.7
2.4
Totaal
IOC
100
100
100
100
^ ^^ii'ect springt in het eog dat in het jaar 1931 het aandeel
3.oo.sch Katholieken in de criminaliteit encrm toeneemt ;dat he^
-nbsp;-waar daarna weer snel daalt doch aanzienlijk boven hot gunsti-
percent van I929 blijft.
„ ,nbsp;niet het verloop der misdadigheid dat der emi-
-nbsp;-, _cian Vinden ..j het zeer opmerkelijk verschijnsel,dat juist
,nbsp;waarin de groote criminaliteitswijzigingen optro-
wLrnbsp;der emigratie daalt tot I/3 van die van 1930.Zeer
Olingen welke de in verband met de crisis in andere landen g.no-
- -tregelen aan de Joego-Slavische emigratie in den weg le^de
Daar,zocals wij sagen, het grootste deel der emigranten afkom4
stig is uit de drie overwegend Roomsch-Katholieke departer.ienten,
bestaat de totale emigrantenmassa dan ook voor omstreeks 80yo uit ^
Rooms ch-ï:athol ie ken. Het lijkt daarom niet gev/aagd hier een zeer •
nauw verband aan te nemen tusschen de bele.-nTü.erde emigratie en het n
plotseling oiahocgSGhieten van hot aandeel der Roomsch-Katholieken i
i
in de criminaliteit, rit temeer omdat,wanneer wij uitsluitend hun
aandeel in de economische criminaliteit beschouwen dit bij denbsp;l]
i I
Roomsch-Katholioken in sterker mate nog is gestegen dan hun aandeeüj
in do totale criminaliteit (voor de economische crimirjaliteit be- ij
dragen de percenten resp. 30.7 in 1930 en 43.3 in 1931^.nbsp;1
Hen vindt hier dus de merkwaardige situatie dat als gevolg |
der emigratie het criminaliteitsaandeol gedurende jaren gunstig is
gebleven. Kiet zoodra echter v;erd de mogelijkheid, om eon crimineel :
zeer vatbaar deel der Roomsch-Katholieke bevolking te doen emigree-
ren, afgesneden of de gevolgen hiervan openbaarden zich terstond
met groote hevigheid
Typeerend voor de politieke situatie is ook hot groote aandeel
dor Roomsch-Katholieken in de delicten tegen den Staat. In I929
maakten zij van deze categorie delinquentennbsp;uit ( reactie
van Kroatië op den staatsgreep dos Konings ?), in I930 52.8 fo
in 1931 67.1 ( stijging «).
Omtrent de achterstelling der Roomsch-Katholioken valt iets
te vermoeden aan de hand van het feit dat in 1929 de personen die
zich aan ambtsmisdrijven sohiildig maakten,voor 86.1 Servisch-quot;
Grieksch-Orthodoxen waren, en slechts voor 7^ Roomsch-Katholieken.
in de jaren 1930,1931,1932 on 1933 bodraatt het percent dor
Roomsch-Katholieken resp. I3.9. 16.8,nbsp;en 21.8. Hot is moge-
lijk dat deze grootere deelname der Roomsch-Katholieken in do ambts',
misdrijven verband houdt mot de meer tegemoetkomende houding,welke j
he-t dictatorialo bewind aanvankelijk ten opzichte der Kroaten aan-
rierlcwaaröig is dat quot;bij de crimirialiteit dor I-Iohammodanen ab™
x'^'olm-t noch relatiex in 1^:51 verhooging te oonstateeren valt, onnank£|
cat ook liLin emigratie ( grootendeols naar Turkije ) in dat jaar
zeer sterk verrr.inuerde. G-esohiedt bij hen dc emigratio nisschien
uit ci.ncIero dan economische motieven ?
Ie misd.adighoid der Ct^rvisch-arieksch-Orthodoxon is, ongeacht
hun gunstig percent na 1931, toch nog steeds ce percentueel groot-
ste, Het -norm groot o aantal analphaboten in de overv/egend door
hon bewoonde departementen geeft roden te vermoeden dat hun soci-
ale positie nog ongunstiger is dan die der Roomsch-KatholiekenoOve-
rigens is het percentage der Servisoh-Grie2lt;sch-0rthodoxen in de
criminaliteit sinds 1931 wel geringer dan hun aandeel in do bevol-
king .
rucsumeerend kan v/orden vastgesteld d£it in hot Koninkrijl;
Joogo-Slaviö do Roomsch-Katholieken in de miscadigheid een gecom-
plicecrde positie innemen. ïer verklaring hiervan dienen naast
economische ook |)olitieke en raciale tendenzen ter doge in hot
oog te worden gehouden. I)e moé-elijkhoid eenor intensieve emigra-
tif; heeft hot criminaliteitsaandeel der Eoomsch-Katholioken langen
tijd gunstig gehouden ( tusschen 1924 en 1930 schommelend van 30
tot 35 gt;:-) ; het wegvallen dezer mogelijkheid doet do Roomsch-
Katholielre misdadigheid absoluut en relatief sterk stijgen,waarna
oen zek'ere aanpassing aan den nieuwen toestand stabilisatie brengt ;
op een niveau van omstreeks 40
31j gebreke aan officieele gegevens volgen hier enkele cij-
fers van p£irticuliere onderzoekers betreffende gedetineerden in
strafinrichtingen gesplitst naar confessie.
riINK bewerkte een groot materiaal, in totaal 32S34 personen,
gedetineerd in 46 straf- en opvoedingsgestichten. Leze massa
bestond voor 22.3 uit Eoomsch-Katholicken, voor 49.3 uit
Protestanten en voor 28.2 uit loden van andere kerkelijke gesinn-
ten en godsdicnstloozcn.
ïer zelfdor tijd was in de Yerocnigde Staten de verhouding
quot;bij hun kerkelijkG administratie bokenco hxitholieken on Protes-
tu.ntc;.n ongeveer als v3 : 5. Pc verhouding onder de gedetineerden
blijkt dus voor de Koomsch-k'atholioken gunstig te zijn, daar ze bij
deze groep ongeveer 3 : 7 is. Yoel conclusies laten deze cijfers
echter niot toe, omdat hot volster]ct niet vast staat dat in de
Srootc massa vHin hen, die niet bij dc administratie van eenig kerk-
genootschap bekend zijn,do verhouding der ab origine Katholieken
tot die der ab origine Protestanten dezelfde is.
Integendeel mogen wij in verband met het karakter der immigra-
tie vanuit Europa in de latere jaren onderstellen dat in deze mas-
sa het aandeel der Katholieken grootcr zal zijn. In cit geval wa-
re dus het verhoudingscijfer bij du Poomsch-Katholie]:e delinquente]
zeliEr gunstig te noemen.
LIUF.CriISOU, een testonderzoek instellend-., bij groepen gedeti-
noordon, bevond voor blanlcc, in Amerika geboren c'elinquenten, dat
do Joden on de godsdienstloozon in intelligentie hot hoogst stonde
ofschoon zij hot minst ontwikkeld waren. Voor dc Katholieken vond
hij opva].lond groote deelname aan soxueole criminaliteit on een
omvangrijk aandeel in de recidive.
LIcrkwaarcig is dat hij voor dc negerdelinquenten geheel ande-
re uitkomsten vond. Hier stonden de Katholieken hot hoogst,zoowel
in intelligentie als in ontwikkeling.IToch de Katholieken noch do
godsdivquot;.nstloozcn v/arcn in eenigszins boc'uidonde mate vertcgonwoor-
digd onder do recidivisten. Jammer genoeg doet tlUKGHISOlT goon po-
ging om dit curieuze verschil te vorklaron. Ook zijn de absolute
cijfers van zijn materiaal zeer gcilng, nl. bij de in Amerika
geboren blankon 253 gevallen ( 87 Katholieken, 108 Protestanten,
20 Jodon on 38 godsdicnstloozen) en bij do negers 250 ge-vallen
( 44 Katholieken, I8I Protestanten en 25 godsdienstloozon).
H E L' E R L A ÏT I»
Over de criminaliteit van do belijders dor vorschillcnde gods-
diensten bevat de Crimineele Statistiek gcgcvuns loopende over de
jaren 1896-1909 ( elk jaar afzonderlijk), 1911-1915 (eenmaal gepu-
bliceerd) en 1919. IJ^ dit jaar zijn omtrent dit onderworp in de af-
leveringen der Crimineele Statistiek goon medodeolingen meer gedaan;
meest recente gegevens, betroldring hebbende op het geheele land,
2ijn dio wolko PEBER^'^'^ voor eenige bijzondere delicten berekende
aan de hand van con telkaartenmateriaal,looponde over de jaren I929
en 1930.
Een uitvoerige bewerking van hot door de statistieken bijeen-
êobrachtc materiaal over de jaren 1901-1909 iB geschied door SOITGER
en VERRIJN STUART.
Behalve de data dor criminoelc statistieken heeft do Govange-
nisstatistiek in 1908, 19I8 en 1928 onkelc cijfers gcpubliceo2:d
over de in de gezamenlijke strafgevangenissen, dc huizen van bewa-
ring en dc Rijkswerkinrichting aanwezige mannen,verdeeld naar kerke-
lijke gezindte
Het meest uitvoerige ovorzicht van do criminaliteit, in ver-
band gebracht mot kerkelijke gezindte der veroordov^lden, is te vin-
den in do Crimineele Statistiek van I908, waaruit wij hieronder,
aangevuld met do gegevens van 1909, voor do 3 groepen Protestanten,
i^atholieken en Israëlieten de criminaliteitscijfers per lOOpOO
inwoners van dezelfde confessie overnemen voor de jaren 1896, 1902
en 1909:
Frotestanten
280.8
272.6
255.8
1896
1902
1909
Kathol lelcon
385.4
386.4
305.0
Is'raöllc ton' •
222.6
202.7
177.2
I)nbsp;^
Stellen wij,teneinde de criminaliteitsontwildieling in deze
jaren na te gaan, de cijfers voor 1896 op 100, can vinden wij bij
omrekening voor 1909 voor de drie groepen resp. T9 en 79. Of-
schoon uit de tabel blijkt dat ook in 1909 het criminaliteitscijfer]
öer Katholieken nog vorrev;og het hoogst is, blijkt toch de ontwik-
keling der criminalitüit bij hen gunstiger to i'.ijn gev/oest dan bij
do Protestanten. ïïe zullen ('itzclfde vorschijnsol voor de jaren
na 1910 in het Arrondissement Utrecht eveneens aantreffen.
r'oor BOITCtEPl zijn vorschillendG berekeningen gemaakt ter be-
paling van de criminaliteitscijfers voor eenige bijzondere dolicts
vormen, ter/zijl hij eveneens naging de porcentuoele verdeoling van
deze delicten over do vorschill onc'fe godsdienstgroep en. deze ge-
gevens V/orden berekend aan de hand (3 er Criminc'ivlo Statist loken van
de jaron 1901-1909.
Plaatsen wij in volgorde van afnemend criminalituitscijfor do
vorschill onde doliotsgroepen onder elk^iar, dan blijkt voor Protes-
tanten (sn Katholieken het verschil dor cijfcrs, borokonc por
loc.000 van elko gezindte, zeer aanzienlijk:
ICatholickon Totale bevolking Protestanten
74.4
4G.0
25.9
19.9
8.5
8.6
5.1
2.6
2.4
/ V n
29.0
20.7
9.1
6.7
5.7
5cO
2.4
Mishandeling |
98 |
.2 |
Eonv. diefstal |
54 |
0 |
7od^:; rspann ighe id |
37 |
.0 |
Gg quali f ice 0 rde d i cf sta1 |
24 |
.0 |
Gequal.mishandeling |
11 |
. |
Verduistering |
Q | |
Soxueelo delicten |
7 |
.1 |
Heling |
3 |
.5 |
Oplichting |
2 |
.5 |
Ofschoon do volgorde dor delicten nagenoeg dezelfde is ( do
Frotostanton vertoonen bij de goqual.mishandeling en vorduistoring
oen kleine afwijking ) zijn toch over do geheole linie de cijfcrs
voor do Katholieken hooger dan voor do Protestant^/n, zoor aan:.i;.,n-
lijk bij helr typische dronkenschapsdelict der weders.pa,nnigheid ,bij
de mishandeling en bij den eenvoudigen diefstal.
In ^een andere tabel berekende BOIIG^JR de peroentueele verdeeling
van alle delinquenten, die zich aan een bepaald delict schuldig maak-
ten,over de verschillende confessies.- De groepen rangschikkend in
een rij welke aanvangt met dat delict waarin de desbetreffende con-
fessie het hoogste aandeel had en eindigt met het delict waarin dit
aandeel het laagst v/as, verkrijgen wij het volgende beeld i ^le
delinquenten die zich aan het betreffend misdrijf schuldig maakten
:: IJJ /O ),
Katholieken
Jpenb. 3ch. d. eerbaarh,
ed e r spannighe id
Verkr. en ontucht ex 24'
Eenvoudige diefstal
Eenvoudige mishandeling
Gequal. mishandeling
Heling
Gequal.dief stal
Ontucht ex. 249
Verduistering
Oplichting
Aandeel Kath. in bev.
Evenals uit do vori
druk, dat de criminaliteit der Katholieken in do jaren,waarover de-
ze cijfers loopen ( 1901 - 1901; } gekarakteriseerd kan worden als
paupers- cn drinkerscriminalitej^ Bovenaan staan in bovenstaand
lijstje twGG delicten,welke beide v doch vooral het tweede } nauv/
verband houden met drankmisbruik,quot; de openbare schennis dor eerbaar-
heid cn dc wederspannighoid. Vrijwel op don voet worden zij gevolg
door hot typischc clcracntairG paupersdolict dor eenvoudige diefstal.
Allo gcqualificecrdc dGlictsvormen, benevens do mcor 'intcllcctuoelequot;!
vormen van vomogenscriminaliteit zooals verduistering cn oplichting
komen eerst hierna. Bij alle delicten blijkt hot criminalitcitsaan-
decl dor Katholieken hooger te zijn dan nun bevolMngsaandc^l.
Protestanten | ||
48.6 |
Oplichting |
59.4 |
44.5 |
Ontucht ex 249 |
58.3 |
44.0 |
Verduistering |
58.1 |
Gequal. diefstal |
56.6 | |
4J).6 |
Ge qu al. mi s h and e 1 i ng |
55.5 |
42.8 | ||
L en vo u d i g e mi shand e1ing |
54.7 | |
42.3 |
Eenvoudige diefstal |
53.7 |
40.6 | ||
4J.5 |
ed e rQ-pannigho id |
52.6 |
40.ö |
Heling |
51.7 |
37.0 |
Vorkr.en ontucht ex 247 |
51.b |
56, J |
Openb. sch, d. eorbaarh. |
47.5 |
35.0 |
Aandeel ?rot. in bev. |
59.0 |
tabel |
krijgen wij uit deze opgaaf |
den in- |
?
-ocr page 48-Geheel anders is dit bij de Protestanten, ^vaar alleen het dclic
oplichting boven not hevolkingsaandeel uitkomt,alle andere daar bo -
noden blijven. Uiteraard is, gegeven dc idjze van percentoering,dc
volgorde der groepen grootendeels het spiegelbeeld van die bij de
IvatholiGkcn. Allo gcqualificoerde en moer gecompliceerde vormen heb-
ben hooger percenten, de eenvoudige diefstal staat ongeveer in het
midden, ter.djl de dronkenschapsdelicten met do laagste percenten
vertegonv/oordigd zijn.
In het licht van bovenstaande gegevens is het niet recht dui-
delijk, waarom Dl] ROOS^^^an meening is, dat de criminaliteit der
Katholieken gekeni^ierkt zou worden door veelzijdigheid. In de groep
der economische delicten toch is duidelijk zichtbaar dc voorkeur voor
de elementaire vormen, in die der agressievo on sexueele delicten
die voor de vomen, welke nauw verband houden met dranlanisbruik. Het
naar verhouding gunstige aandeel der recidivisten in de massa der
Katholieken delinquenten, dat voor de jaren 1901 - 1905 telkens on-
geveer 2;. minder bedraagt dan het aandeel,dat alle recidivisten van
de totale crimineelonmassa uitmaken, staat waarschijnlijk in verband
met het feit,dat hot acute drankmisbruik een aoo groote rol speelt
in de criminaliteit der Katholieken ^^^iienzelfde verschijnsel zien
v/ij in een rccentc publicatie betreffende de misdadigheid in Amster-
dam gedurende de jaren 1923 - 1927^^^waaruit blijkt,dat de mannelij-
ke Roomsch-Katholicke Amsterdaimors, die hun misdrijï^lr stede pleeg-
den, 25.9 van het materiaal uitmaakten,terwijl zij van do recidi-
vist ongroep 25.4 vormden.
Uit de cijfers der Protestanten hebben wij reeds gezien,dat
hun aandeel in dc misdadigheid vrij quot;beduidend benoden hun bevolkings-
percent blijft ( rosp. 5^ en 59^ , de bevolking berekend naar
het gemiddelde der Volkstellinguitkomsten van 1839 en 1909. Daar
deze groep echter weinig homogeen is, omdat zij alle confessioneele
groepeeringen omvat, welke overblijven na aftrek der Roomsch-Katho-
lieken. Oud-Katholieken, Joden en personen niet tot eenig kerkgenoot-
schap behoorend, heeft het probleem •» criminaliteit en confessie''
zich steeds als vani'^elf gesteld in den vorm: waarom hebben de Hoomsch-
katholieken een deelname in de criminaliteit, welke veel grooter is
dan hun bevolkingsaandeel ?
Ter quot;bestudeering van dese kwestie zijn twee methoden aange\./end
Welke BOlTGiüR betitelt als de directe en de indirecte. Van de eerst-
genoemde methode, maakten vrij hierboven reeds gebruik. Ze bestaat in
het aanwenden van de gegevens der Crimineele Statistiek betreffende
Cie confessioneele verdeeling der veroordeelden voor het geheele Kijk
of voor een deel ervan.
Veel meer echter is destijds ( 1901 - 1910 ) gebruikt de indi-
recte methode, waarbij men tegenover elkaar stelt eenerzijds de bei-
de vrij\;el uitsluitend Katholieke provincies IToord-Brabant en Limburg,
anderzijds de overige provinciën des Hijks, Ofschoon deze methode
uitgebreider onderzoek mogelijk maakt, omdat verachillende bijzon-
derheden, het economisch leven betreffende, alleen provinciegewijs
te verkrijgen zijn, heeft zij daarnaast het groote bezu-aar, dat het
probleem van de criminaliteit der Roomsch-Katholieken geïdentifi-
ceerd \:ordt met dat der criminaliteit van Koord-Brabant en Limburg,
Talrijke misvattingen zijn inderdaad hieruit voortgevloeid, Hen
necft bv. de grootere misdadigheid der Katholieken geheel willen
verklaren uit verschillen in vervolgingsintensiteit tusschen de
Zuidelijke provinciën eener- de rest van Hederland anderzijds,(zie
Hoofdstuk lY ) daarbij uit het oog verliezende, dat ook in l^ederland
benoorden de rivieren do vervolgingsintensiteit niet overal dezelfde
is; men heeft verklaringen gezocht in hot rasverschil tusschen Zui-
delijke en Noordelijke ilederlanders, en zoo meer.
- Al deze pogingen tot verklaring van de criminaliteit der uoomsch
Katholieken lijden aan eenzelfde foutJ het feit, dat geen vergclij-
king v/orat gemaaktquot; van hun misdadigheid in de Katholieke provincies
met die in andere deelen des lands, waar zij een minderheid dor be-
volking uitmaken, en bovendien goeddeels onder geheel andere omstan-
digheden leven dan hun Zuidelijke geloofsgenooten.
lieer nog dan van BOHGUR, die overigens ook reeds sceptisch
stond tegenover de indirecte mothodo, juist omdat zij geleid had
tot zoovele dilettantische quot; verklaringen',is het de verdienste van
H^BZiR gev/eest in zijn studie alles uit de toepassing der directe
methode te hebben gehaald wat er, gegeven de inrichting onzer Crimi-
neele Statistiek, uit te halen viel. Daarbij trad aan het licht de
zeer belangrijke uitkomst, dat de stand der criminaliteit voor de
Hoomsch-Katholiekon in de niet-Katholieke provincies, doch in het
bijzonder in de grooto steden, veel ongunstiger \ias, dan in het
Zuiden. Ton bev/ijze hiervan zullen uit FIDHuR's werk enkele op dit
punt betrekking hebbende cijfers ;/orden overgenomen:
Over de jaren 1911 - 1915 en 1919 tezamen bedroeg hot aandeel
dat de Katholieken inn^ynen in het totaal der door de Rechtbanken
en Hoven onherroepelijk veroordeelde individuen 41.5 Van dit aan-
deel leverden Noord-Brabant en Li-.iburg tezamen 17.6 de overige
provinciën 25.9 bij eon bevolkingsverhouding ( volgons Volkstel-
ling 1920 van resp. 15.1 en 19.9 der totale Roomsch-Katholieke
bevolking. Loopen hier de verhoudingen nog 'v/einig uiteen, frappanter
verschillen vondnbsp;toon hij deze verdeeling naging voor ver-
schillende afzonderlijke delicten. Zoo bleken bv. bij de hieronder
volgende misdrijven de percenten voor de provinciën oord-Brabant
en Limburg en die voor de groep der overige provinciën wel aanzien-
lijk uiteen te loopon;
Katholieken
Smaad ^ eonv.bel. en
b e1.V.amo t e nare n
(artt.261,206,267)
ƒ e d e r 3 pa nni gh. G t c.
(artt.180 t,m.l84)
Eenvoudige diefst.
vart..51üj
Gequalif.dief stal
(artt»311,312)
Verduistering
(artt, 321,3^2)
In Brabant
en Limbur/^
13»9
2Ü.5
16.4
7.0
7.9
in de overige
provinc iën
O O V,
23.6
27,5
30.4 ( \}
2 • 9
Totaal
36.3
43.9
43.gt;9
37.4
37.8
Hen ziet, dE.it bij verschillende delicten de percentages enorni
^iteenloüpen en dat zelfs bij misdrijven als wederspannigheid en
eenvoudigen diefstal, welke men geneigd zo\; zijn als typisch te be-
schouv/en voor het anxie en door drankmisbruik geteisterde donkere
Zuidenquot; dit laatste gunstiger cijfers toont dan het overige Heder-
land. i'eliswaar moet men hierbij in het oog houden,dat het misdrijf
Van \vederspannigheid in de groote steden gemakkelijker \/ordt gepleegd,
omdat daar de kans om met de politie in conilict te komen grooter is
dan ton plattelande, terwijl verder ook bij de eenvoudige mishandeling
liet cijfer van Brabant en Limburg hooger is dan bij de overige pro-
vincies resp. 20.3 en 19.3 , totaal 4''.1 )s,nmar voor d£ economi-
sche criminaliteit blijkt toch overduidelijk dat men hier de Zuide-
lijke provinciën niet mag zien als de representanten der Roomsch-
Katholieke criminaliteit.
De criminaliteit der Katholieken in de vier groote steden
blijkt, wanneer men ze vergelijkt met het aandeel,dat de Katholie-
ken in de beschouwde jaren uitmaakten van de bevolking dezer steden,
voor diverse delicten belangrijk hooger te zijn dan op grond der
oevolkingsverdeeling verwacht kon v/orden. FüEIjR vond de volgende
cijfers:
Aandeel der Hoornsch-Katholieke bevolking der 4 groote steden
in dc totale bevolking van het Kijk op 31 Dccembcr 1920 : 6.17
( Verduistering
-'-c.ncoel, cat de RoomEch-Katho-( Oplichting
lioken delinquenten in de 4 ( Heling
groote stodon uitmalzon van het( Gec.ual. dief stal
t^otaal der delinquenten ver- ( Eenv.dief stal
oordeeld ter zake van:nbsp;( Vedorspannighcid
Totale Criminaliteit
Bij eonzelfde berekening voor do gemeenten bonedon 5000 inwo-
ners bidden de ovoreonkomstige percenten tc zijn: voor de bevolking
voor de delicten in ce volgorce, welke zij hierboven hebben
resp.: 4.36 , 6.20, 4.90, 8.80, 11.60, 9.39 cn 12.36. Bohcilve dc
eonvoudigo diefstal blijven dus alle afzondorlijke delicten bene-
den het bevolkingscijfer, sommigen zelfs zcor aanLionlijk.
Nog con tweede belangrijk verschijnsel laat zich uit de gege-
ben cijfers aflezen, on v/ol dit: dat dc criminaliteit der Katho-
lieken buiten IToord-Brabant on Limburg niet alleen grooter is dan
in dezo provinciën, doch zich tevens moer richt op die vormen,sian
welke de lioomsch-Katholioken in het algcnicen zich juist minder
Schuldig mailen. 2agon wij bv. in hot tabelletje van pag. 56 dat
^-c gcqualificeordo diefstal cn de verduistering laag gerangschikt
v;aran, uit de gegevens van pag.40 blijkt, dat juist do^c delicten
in hot Zuiden door do Katholieken voel minder worden begaan dan
in hot overige ITodorland. Hieruit blijkt,hetgeen terecht door
PE ROOS, cn later door FEBER, naar voren gebracht is,nl.,dat de
lïiisdadighcid dor Katholieken een groote mate van aanpassingsvermo-
gon vertoont, hotgeon overigens niet wegneemt, dat in wezen deze
criminaliteit, gelijk reeds word opgemerkt, con paupers-en drinkerr-
criminaliteit is ( wij spreken hier over de jaren 1900 - 1919 ! )
V/at o.a. duidelijk naar voren treedt bij het geringe verschil in
ö-e percenten van de tabel op pag.40 wat betreft het misdrijf der
v/ederspannigheid, terwijl bij den eenvoudigen diefstal het verschil,
16.08
12.90
12.70
10.58
8.60
8.04
7.14
ofsohoon nog zeer aanzienlijk, toch niet zoo groot is als bij den
Sequalificeerden diefstal en de verduistering.'
Op dit belangrijk verschijnsel der aanpassing in de Katholie-
ke criminaliteit zal uitvoerig v/orden teruggekomen in het volgende
Hoofdstuk, v/aarin de resultaten van een onzerroek, ondernomen aan
de hand van het op het Arrondissement Utrecht betreöring hebbende
teikaartenmaterlaai, loopende over de jaren I910 - 1930, nader
zullen worden bezien. Er zal dan gelesenheid zijn er op te wijzen,
dat in dit Arrondissement een aanpassing bezig is zich te voltrek-
ken van de misdadigheid der Katholieken niet alleen wat betreft
den aard maar ook wat betreft den omvang.
Hoofdstuk: II
'2oen V/ij de criminaliteit der Koomsch-Katholiéken in Neder-
land nader beschouv.Tienv/as er reeds gelegenheid om er op te wijsen
dat het systeem van bestudeering,v/aarbij de twee vrijwel geheel
Katholieke provincies IT.Brabaiit en Limburg geplaatst v/erden tegen-
over het overige Nederland of tegenover een bepaalce, overwegend
Protestante provincie, zijn bezwaren heeft. Paar echter toepassing
eener betere methooe, in verbanc met de inrichting der Crimineele
Statistiek, onmogelijk was, bleef de vraag, hoe de criminaliteit
der Protestanten en F-.K. zich verhield in een klein gebied met een
naar confessie gemengde bevolking,onbeantwoord.
Voorziening in deze leemte werd mogelijk toen het Criminolo-
gisch Instituut te Utrecht in de gelegenheid werd gesteld, de cri-
minaliteit in het Arrondissement Utrecht over de jaren ISIO - 1930
)
aan de hand van het telkaartenmateriaal te bestudeeren.
Het is van dit onderzoek, dat in het onderhavige Hoofdstuk
verantwoording zal worden afgelegd.
Statistische .onderzoekingen in den strikten zin des woords zijn
dit niet. Om conclusies te trekken uit de cijfers alleen v/as
meestentijds het materiaal niet groot genoeg, zoodat de statis-
tische waarneming niet meer kan zijn dan een uitgangspunt van v/aar-
uit men onder gebruikmaking van alle daartoe geschikte middelen
tot het gestelde doel tracht te naderen.
Hiermee v/illen wij niet zeggen dat het nooit mogelijk was
oni aan de hand van de statistische waarneming te komen tot het op-
stellen vsn onderstellingen, v/elke alleen daarom reeds een zekere
V/aarde bezitten, omdat ze de gelegenheid openen te vergelijken
niet de conclusies v/elke door andere onderzoekers uit hun statis-
tische gegevens worden getrold':en. Overeenkomende resultaten toch
verhoogen de waarschijnlijkheid van de onderstelling.
Men zoeke in dit Hoofdstuk dus geen uitkomsten; het wil
slechts geven een overzicht over het systematisch, naar eenige
43.
uit criminologisch oogpunt belangrijke onderwerpen, gerangschikte
cijfermateriaal.
het onderzoek.nbsp;,
Uitgangspunt vormden de gegevens, opgenomen op de telkaarten
der l^Ted er lands che Crimineele Statistiek. 7ij brachten deze gegevens
^ver op ponskaarten, daarmee het materiaal geschikt makend voor
inechanische sorteering^^,
Do 20 jaar omvattende periode 1910 - 1Q30. waarover ons on-
derzoek loopt, v/erd gesplitst in vier onderling niet gelijke jaar-
Ê^oepen, en wel de jaren : 1910 t/m 1914; 1915 t/m 1918; 1919 en
i^; en 1921 t/m 1930.
Criterium voor de plaatsing der telkao^rten in een dezer groe-
pen was de vraag, in welk jaar het delict was gepleegd. 7/as dus
bv. een misdrijf gepleegd in 1914, terwijl de veroordeeling ter
zake van dit misdrijf eerst in 1915 quot;.onherroepelijk was geworden,
dan werd de desbetreffende kaart gerangschikt in de jaargroep
1910 - 1914.
De ratio voor de jaargroepen-indeeling was het bekende, en ook
in ons materiaal merkbare, feit, dat de oorlogsjaren en de jaren
direct daarna belangrijke afwijkingen vertoonen,vergeleken bij de
^s normaal te beschouwen eerste on laatste jaargroep. Men denke
Slechts aan leeftijclssamenstelling der delinquentenmassa, deelname
■van vrouwen on kinderen ( tijdens den oorlog veel groot er dan daar-
voor en daarna ) onevenredig groote rol der economische crimina-
liteit, etc.
Ons onderzoek zal dus, behoudens eon korte algemeeno inlei-
ding, een vergelijking inhouden van het tijdperk 1910 - 1914 met
dat van 1921 - 1930. Daar de vrouwencriminaliteit het onderwerp
Uitmaakt van een afzonderlijke monografie, welke thans op het
Criminologisch Instituut in bev/erking is, zullen de hier volgende
beschouwingen uitsluitend betrekking hebben op mannelijke veroor-
deelden.
De teleenheid is het veroordeelde individu. Wanneer eenselfde
persoon sich in het verloop van één jaar meerdere malen aan mis-
drijf had schuldig gemaakt is hij in dat jaar één keer meegeteld,
^ulke gevallen kwamen niet veelvuldig voor. Tesamen maken de hier-
op betrekking hebbende tolkaarten nog geen 3 van het totale ma-
teriaal uit; bovendien bevindt het grootste deel deser gevallen
2ich in de jaren I917, 1918 en 1919, welke jaren, sooals reeds werd
opgemerkt,bij ons ondersoek nagenoeg geen rol spelen. Geen rekening
is echter gehouden met dubbeltellingen ontstaan uit de samentel-
ling van de afzonderlijke jaren in jaargroepen.
Verder spreekt hot vanzelf, dat bewerking van het materiaal
niet mogelijk was zonder een indeeling van de gepleegde strafbare
feiten naar een aantal delictsgroepen t.w. de groepen der agres-
00onomische en der soxueelo criminaliteit, de groep
diverse delictenquot; ( b.v. meineed, val sehe aangifte, schuldmis-
iquot;i.ivon e.d. ), de groep der bedelaars en landloopers, en tenslot- j
te die der belasting- en specifieke oorlogscriminaliteit (Overtre-
ding Distributiewet en verboden vervoer).
Gewerkt wordt hoofdzakelijk met de beide eerstgenoemde groe-
Pen; de groep der soxueelo criminaliteit liet, in verband met de
kleine absolute cijfers^^, g^oen verdere bewerking toe. Hetzelfde
geldt voor de, uiteraard criminologisch onbelangrijke, groep dor
diverse delicten Of öe overtredingen welke de bedelaars en
landloopers begaan, inderdaad tot do quot; criminaliteit quot;Imnnon wor-
den gerekend, maakt nog steeds een twistpunt uit^'^torwijl de
belasting- en specifiuke oorlogscriminaliteit afgezien van zwaar-
dere belastingdelicten ( welke echter zeer sporadisch voorkwamen)
Criminologisch van geringe beteekenis is. Pe beide laatstgenoemde
groepen zijn daarom buiten het onderzoek gehouden.
Over de Verdeeling der verschillende strafbare feiten over
deze delictsgroepen Irannen wij kort sijn. Meestentijds was een on-
gedwongen onderbrenging in een der groepen : agressieve,economische!
of sex-ueele criminaliteit mogelijk,
quot;v7anneer een delinquent zich aan meerc.cre delicten had schul-
gemaakt, voor v/elke hem bij één verocrdeeling een straf ¥/as
opgelegd, is bij de classificeering in de delictsgroepen het vol-
gende systeem gevolgd:
V;anneor dc d: lieten alle onder eenzelfde delictsgroep vielen
( bv. een diefstal en een verduistering)is het veroordeelde indi-
vidu onder die delictsgroep één keer meegeteld. 7anneer do delic-
ten ondor verschillende groepen violen, is de combinatie gebracht
onder die delictsgroep, waaronder het delict viel, waartegen het
swaarstc strafmaximum wordt bedreigd.
ïlog een derde hoofdindeeling blijft te bespreken over,en v/el
geografische. Hot onderzochte go bied is gesplitst in twee
doelen, do gemeente Utrecht, en hot overige Arrondissement. Hot
motief voor het gescheiden houden van oen tamelijk groote stad cn
oen gebied dat overwegend plattelandskarakter hooft, is zondor
meer duidelijk. Bovendien was voor ons onderzoek doze indeoling
mode geboden door de voor gomconto en quot; plattelandquot; verschillende
quot;bovolkingsvordooling over do divorso confessies. Dat deze vordoo-
ling niot onaanzienlijk uiteenloopt blijkt uit het volgende tabel- '
lotje, tor verduidelijking waarvan diene, dat de percenten voor
1S10/'14 berekend zijn aan do hand v^r. do gegevens der Volkstel-
ling van 1909, die voor 1915/'18 uit het gemiddelde van do Volks-
telling-uitkomsten van 1909 on 1920, die voor 1919/'20 uit de ge-
gevens der Volkstelling van 1920 en dio voor 1921/'30 woor uit
het gemiddelde van do Volkstellinguitkomston van 1920 on 1930.
Hot overige Ar r o nö is s cm cn t
G-cmconto Utrecht
J |
10/14 |
a5/i8 |
19/'20 |
•21/30 |
'10/14 |
15/18 |
'19/20 |
■21/30 |
Pod.Hcrv, |
46,7 |
44.2 |
42 .1 |
37.8 |
51.7 |
50.5 |
49.6 |
47.0 |
Roomsch- |
35.0 |
35.2 |
35.3 |
35.2 |
31.3 |
30.7 |
30.3 |
30.0 |
^oreformoerd |
6.8 |
6.4 |
6.0 |
6.0 |
12.8 |
12.9 |
12.9 |
12.8 |
^iot aangesl ^ij oenig |
. 4.5 |
7.2 |
9.5 |
14.1 |
1.6 |
2.8 |
3.8 |
6.6 |
^^ûerc groc- 7.0
3.1 5.4 3.6
2.6
6.9
100
7.1
100
7.0
100
îoteal
100 100 100 100
100
3ij do volgende beschouwingen is alleen gebruik gemaakt van
hot materiaal,bctroMcing hebbende op do voroorc;o::lde individuen,
dio opgavo tot de ïIcdcrlandsch-Hcrvorndc Kerk tc behooren of tot
dc Roemsch-Kathol.ieke .
I'O reden hiervoor v/as, dat alleen deze groepen delinquenten-
massa's oploverdon die voldoondo groot waren voor statistische
bewerking.
Van do vaak gebruikte groep quot; Protestantenquot; wordijn hier geen
cijfers gegeven, aangezien de sdxmonstelling derer groep voor cri-
minologische onderzoekingen te heterogeon is. Gaat men b.v. na
welk deel de kleine Protestante groepen : Remonstrant,Evang. on
Hersteld Luthorsch, Qhr. Gc reforme erd, Poops go z ind, V/a al s c h H c r vo rmd
cn overblijvende Protestante groepjes, tesamen uitmaken van de to-
tale Protestante bevolking van hot Arrondissement in de jaren 1921-
1930 ( alleen mannen), dan vindt men een perccntago van 8.5. Bere-
kent men het ovoroenkomstigo cijfer voor het aandeel dezer groepen
in dc totale Protestante criminaliteit, dan blijkt dat slechts
4.7 tc bedragen. Hot leek daarom aangewezen om, inplaats van met
dc heterogene groep dor quot; Protestantenquot; te werken, uitsluitend de
cijfers tc bezien van het grootste der deze groep scun ons teil endo
kerkgenootschappen : het Noderlancïsch-Hcrvormde.
BeTOIkingsaandeel der drie voornaamste kerkgenootschappen en der groep
van henydie niet bij een kerkgenootschap zijn aangesloten.
In de gemeente Utrecht
N.H.
R.K.
Je, O
In het overige arrondissement
N.H.
______
.....
Ljf..
Ger.
Geen
Kerkg,
quot;iTïnbsp;loquot;quot;
z,s .....A^--'-'quot;
. - -............
Geen
^Cerktr
Jaargj.^10/,14 '15/'18 '19/'20 'Sl/'30
-ocr page 60-TABEL
Griminali-fceit van mannen in de gemeente Utrecht,gesplitst naar ja:
groepen, soorten en lïerlielijke gezindte der delinquenten.
Criminalité des honiraes dans la communauté d'Utrecht,divisée selon
-Les periodes^ la nature des délits ot le culte
aar~
rMCath.;Geref
a.Hom. ; i:éf.
G-eon Overige i Tot aal
kerk.gez.^
sans cultej autres : ïotal
ïTed.IIerv.
IRof .îleerl
Jaargroep 1910-1914
Periode____ _ _
Crim.Sexuelle i
Totale crim.nbsp;!
Jaargroep 1915-1918!
££riodo ____
■Agressieve crim, i
Economische crim.
Sexuoele crim«
Totale crim.nbsp;|
!
Jaargroep 1919-1920i
friede_________^^
Sexueele crim.nbsp;j
Totale crim.
Jaargroep 1921-1930
friede______
Agressieve crim.
Economische crim.
^exueele crim.
Totale crim.
Totale perJode ' quot; •
1910-1930
1910-19^ __
■Agressieve crim.
Economische crim.
Sexueele crim. ,
Totale crim.nbsp;:
11
10
21
2
1
12
29
1
42
333
474
23
830
O®
1
30
10
45
1
56
205
965
25
1195
1
9
10
12 6
415
30.
571
3
11
14
1
13
14
5
27
32
36
43
6
85
878
1094
215
2187
49
74
11
134
39
50
13
102
56
86
8
150
76
175
13
264
1542
2948
293
4783
43
73
13
129
159 |
149 |
228 |
206 |
9 |
1 13 |
396 |
j 1 368 i |
91 |
! { 97 |
490 |
399 |
7 |
15 |
588 |
511 1 1 |
56 |
j ] i 61 |
210 |
154 |
21 |
9 |
287 |
224 |
377 |
377 |
478 |
449 |
92 ! |
Î 93 |
947 i 1 |
919 1 |
683 |
684 |
1406 |
1208 |
129 |
130 |
2218 |
2022 |
Criminaliteit van matinen in het overige Arrondissement Utrecht, ge-
splitst naar jaargroepen,soorten en kerkelijke gezindte der
ûelinquenten.
Criminalité dans le reste de l'Arrondissement d'Utrecht,divisee selon
-Les periodes, la nature des délits et le culte des délinquantsnbsp;j
ÎTed.ïïei-v. :F..Kath., Geref
Rof .^leerl.CcRom.
Héf
. Geen ^Cveilge| Totaa]
^ ke rk.gez. ;nbsp;i
sans culte autresi Total
498 |
; 381 |
: 64 |
6 |
20 |
j 969 |
454 |
■ 281 |
■ 58 |
: 4 |
19 1 |
1 ' 796 |
31 |
; 18 |
6 |
1 |
^ 56 | |
963 |
■ 680 |
128 |
10 |
; 40 1 |
: 1821 i |
i 202 |
176 |
26 |
! ' 7 i |
' 10 |
! i 421 |
! 863 |
525 |
: 92 |
i 11 ; |
48 |
' 1539 |
1 16 |
; 12 |
5 |
— i |
-- |
; 33 |
1 1081 i |
713 J |
, 123 |
: 18 |
58 |
; 1995 1 |
I i 164 |
104 |
30 |
J t 2 ; |
7 |
; 307 |
i 450 |
276 |
63 |
' 12 ; |
29 |
i 830 |
; 20 |
12 |
3 |
: . 1 ' |
2 |
' 38 |
i 634 i |
392 |
96 |
i 15 : f { |
38 1 |
1175 i |
1104 |
i : 749 |
267 |
1 ; |
41 ! |
2241 |
! 1079 |
687 |
166 |
90 ! |
73 1 |
2095 |
1 197 |
' 130 |
44 |
15 ; |
10 ! |
396 |
! 2330 |
1566 |
477 |
185 i |
124 ! 1 |
4732 |
'1930 Période 1910- |
1930 | ||||
1968 |
1410 |
387 |
95 |
78 ' |
3938 |
2826 |
12769 ' |
379 |
117 1 |
169 |
5260 |
264 |
i 172 1 |
58 |
; 16 j |
13 : |
523 |
5058 |
5351 • i |
824 |
; 228 1 |
260 i |
9721 |
t gehoele |
Arrondiss |
ement |
1910-1930 | ||
•rondissement entier |
191Û-1930 | ||||
: 2651 |
2094 |
443 |
, 138 |
154 |
5480 |
i 4232 |
p977 i |
465 |
• 190 1 |
344 . |
8208 |
^ 393 |
1 302 ; |
66 |
i 29 1 |
26 |
816 |
7276 |
5373 ' |
974 |
: 357 1 |
524 , |
14504 |
Jaargroep I9IO-1914
^ri^e_____
■^^ressïeve crïmê
Crim,agressive
Economische crim.
Crim.économique
Sexueele crim.
Crim.se^aielle
-I^otale crim.
Crim.totale
Jaargroep 1915-1918
^rj ode_______
•^i-Sressieve crim.
Economische crim.
Sexué ele crim.
Totale crim.
Jaargroep 1919-1920
^riode
■'^ßressieve crim.
Economische crim.
2o.xueele crim.
Totale crim.
i^iode____
•^^Sressievc crim,
Economische crim.
^exueele crim.
Totale crim.
^^gressieve crim.
Economische crim.
Sexueele crim.
Totale crim.
Agressieve crim.
Economische crim.
;jJejaieole crim.
Totale crim.
INLEIDBig.
Hot totaal aantal mannolijlvo, ter zake van misdrijf ( agres-
sief, Gconomiscli of sexueel ) veroordeelde individuen, bedroeg over
hot tijdvak 1910 - 1930 14304. ( sio tabellen 1 en 2 ).
Voor dc geraeonto Utrecht, het overige Arrondissement Utrecht
en hot totale Arrend isDement Utrecht vinden wij, wanneer wij het
criminaliteitscijfer per 100,000 mannelijke inwoners berekenen over
do periode 1910-1930, voor dc voornaamste kerkgenootschappen en
voor dc groep van hen, dio geen dcol uitmal^ien van oenig kcrkgenoot-
soha]^, hot volgende:
Tot.bev. ITod.Herv. R.K. Goref. Groep quot;Geen |
kerkgcn.quot;
Gcmeento Utr, |
369 |
414 |
432 |
Het overige Arr. |
466 |
476 |
303 |
Het totale Arr. |
429 |
434 |
473 |
68
198
134
181
294
241
Allereerst blijkt dat voor het quot; platteland van het Arron-
dissement dc criminaliteitscijfers over de geheele linie hooger
zijn dan in de gemeente Utrecht.nbsp;i
Dit verschijnsel, namelijk dat de stad een minder groot aan- i
deel in do criminaliteit hgeft dan het platteland, deed zich tot
1933 ook in hot Rijk bemerkenquot;^' i Zoo was bv. in 1932 nog het cri- r
minalitoitscijfcr per 100000 inwoners ( Rijksbclastingovertrcdin- |
gen niet meegerekend) voor de vier groote steden 180.3. daarente- |
gen voor de gemeenten met 20000 en moor inv/onors ( behalve de vier |
groote steden) 198.3, voor do gemeenten van 3000 - 20000 inwoners |
198.0 en voor de gemeenten benedon 3000 inwoners 181.3.nbsp;|
In 193,3 veranderen deze verhoudingen. Volgens de laatste ge-
gevens ( 1934 ) bedragen de criminaliteitscijfers voor dc vier
gemeen tongroepen resp. 228.7 , 221.6 , 203.8 en 2^13.1»
Terugkomende op de naar confessie verdeelde dclinqucntenmas-
§a constateeren wij dat de criminaliteit der R.K. die der IT.H.
overtreft, vooral ten plattelando,terv/ijl bij beide kerkgenoot-
Totale criminaliteit per 100.000 mannen
Het overige arr.
Gemeente Utrecht
1910 - 1930
Het geheele arr,
Sr 414 432 181 68 369
454 ^IS 241 134 4E9
476 505 294 198 466
m
i
i
schappen het cijfer hooger is dan dat voor de gchoolo bevolking
van dc drie beschouwde gebieden.
Yoor de Gereformeerden en co groep dor onkerkelijken vallen
de bij 250 ndcr lago criminaliteitscijfers in het oog. Het is daarom,
mede in verband mot hot retds genoemde feit, dat bij de verdere
boschouv/ingon aan deze groepen geen aandacht meer zal worden ge-
schonken, geraden hier enkolLc opmerkingen over dc misdadigheid
bij deze bevolkingsdeolcn te maken.
Berekenen wij do verhoudingscijfers per 100000 voor de eerste
en do laatste jaargroep ( dus resp. de jaron 1910/'14 en 1921/'30)
dan blijken deze voor dc Goreformeerdon te bodragen 194 on 285i
voor do groep der onkerkeli jken 6_5 on 160. Ondanks hot feit, dat
»bij beide groepen do misdadigheid nog steeds zeer gering is,blijkt
ze.toch tcenomonde te zijn, en wol voor do laatstgenoemde meer dan
voor do eerstgenoemde.
Be ondors-fc Hing, in 1913 gemaakt door BONGER^\ namelijk dat
in den loop der jaren de criminaliteit dor Gcroformoerden on on-
kerkeli jken zich, in ongunstigon zin zou gaan wijzigen, blijkt dus
door ons materiaal bevestigd te worden. Op hot voetspoor Vcin BOnGEl^
.Imnnen wij hiervoor eon verklaring zoeken in hot feit, dat beide
groepen als zoodanig van betrekkelijke roconton datum zijn ( mas-
sale onkerkelijkheid treedt eerst na 1870 pp; de Gereformeerde
Kerk ontstond in 1886 bij dc Doleantie) on mot voel tegenkanting
to strijden hebben gehad. Aanvankelijk zullen de leden dezer groe-
pen als het ware automatisch oen quot; karaktersolcctiequot; gevormd hob-
ben^\ welke seloctieve werking van de groepen later, toen deze
goacceptecrd en erkend werden, moer en meer to loor ging.
De criminaliteitstoename is bij do onkerkelijken duidelijker
dan bij do Goroformoerden, hetgeen waarschijnlijk sijn verklaring
hierin vindt, dat binnen de Gereformeerde gemeenten oen zeer
■ _____________
strenge tuchtquot; heerscht, welke zich ook uitstrekt over die daóen,waar-
door de gemeenteleden in maatschappelijk opzicht aanstoot geven. Bij
de onkerkelijken is wel is waar geen groepsverband,doch de anti-cri-
minogene werking der moderne arbeidersbev/eging, die zooals bekend on-
der haar leden zeer vele onkerkelijken telt5 kan moeilijk worden
oversohato Zonder haar ::ioi; -./aarschijnlijk de toenamo van ds misdadig-
heid der groep van nen, die niet bij een kerkgenootschap zijn aange-
sloten, een veol aanzienlijker zijn gefeest, aangezien vooral in de
laatste drie deccnnia de onkerkclijkhoid in de arbeidersbevolking
grooten omva.ng heeft aangc-noucn.
Zeer opvallend is ook dat de criminaliteit der onkerkelijken
in de gGmecnto Utrecht geringer is dan in hot overige Arrondissomcnt.
ï^it wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het betrekkelijk groote
aandeel ( moer dan 10 ) dat ög onkerkelijken uitmaken van de be-
volking der zg. quot; villadorpen^' op de zandgronden ( Zeist»Briobcrgen,
iioorn etc.).
Teneinde na te loinnen gaan op welke wijze zich de agressieve
en de economische criminaliteit der N.H., Ü.K. en totale bevolking
in de gemeente Utrecht en in h'^t^Öi^ndissement heeft ontwikkeld
in het verloop van de periode 1910/'30, zijn de criminaliteitscij-
fers berekend per IC4OOO mannen over de 4 jaargroepen. ( Tabel )
Nauwkeurige beschouwing dezer cijfers leert,dat in de gemeen-
te Utrecht bij onderlinge vergelijking dernbsp;ennbsp;de a^res-
sieve criminaliteit der laatstgenoemde groep zich gunstiger ont-
wikkelt dan die der eerstgenoemde^ alh0G\;ül beide ongunstiger cij-
fers vertoonen dan die voor de totale bevolking. In het overige
Arrondissement is do ontwikkeling bij dit soort misdadigheid voor
do R.K. zelfs gunstiger, niet alloon dan die der N.H. maar ook dan
die der totale bevolking .
Nog duidelijker is hot voor do R.K. gunstig verloop dor cijforo
bij do BConomischQ criminaliteit. In dc gemeente Utrecht vertoont
TABEL 3.
Criminaliteit per 10.000 mannen in de gemeente Utrecht in
de vier jaargroepen,verdeeld naar confessie en aard der
criminaliteit.
Criminalité çar 10.000 hommes dans la comm. d'Utrecht,
dans les 4 périodes,selon le culte et la nature des délits.
■quot;1quot;
I ITerdel.Herv.
i Réf.Neerl.
Jaren
années
Totaal
Total
Roomsch-Kathol.
Cathol.Romains
j Agress. |
i Econ. |
i Agrèss. |
j Econ. i Cr.écon 1 |
1 1 Agrèss. |
Econ. Cr.écon. ! , | ||
1910-1914 |
1 11.7 i |
I 16.7 |
11.9 |
17.2 |
1 14.9 1 |
20.7 i i | |
1915-1918 |
1 1 8.2 |
i 38.7 |
8.3 |
44.4 |
1 11.1 ! |
45.5 | |
1919-1920 |
9.3 |
j 30.6 |
9.8 |
1 36.8 |
i 1 12,7 |
i 32.2 i 1 ; 1 | |
1921-1930 |
12.3 |
1 15.4 |
14.0 |
17.8 |
! 15.0 i |
1 j 17.9 • 1' | |
i ii Criminaliteit per 10.000 mannen in het overî.ge Arrondissment . | |||||||
1910-1914 |
21.6 |
i 17.8 1 1 |
I |
21.5 |
18.8 |
27.2 |
20.1 |
1915-1918 |
10.7 |
! 38.9 i |
t |
10.1 |
43.2 |
14.5 |
43.2 |
1919-1920 |
14.2 1 |
38.4 1 1 |
i 1 2 |
15-3 |
42.0 j |
15.9 |
42.2 |
1921-1930 |
18.6 1 { 1 i i |
17.4 |
1 i i i i |
i 19-5 i |
19.0 1 |
20.9 ! |
19.1 |
■R
dczG voor dc H.K. nl. daling, voor de N.H. daarentegen stijging.In |
het overige Arrondissemont stijgt bij de H.H. het verhoudingscijfer
doch bij do R.K. daalt het.
ivxen houdo echter wel in hot oog dat ondanks deze gunstige ont-
wikkeling ook in de jaargroep 1921/'30 do cijfers der K.K. nog
stüGGS over do gchocle linie hoogor zijn dan dio dor 11.H. en die
dor totale bovolkings al zijn de verschillen lang niet moer zoo bo-;'
duidend als in dc eorsto vijf jaren dor beschou./do periode.
Het loont de raooite iets dieper in te gaan op de samenstolling
van do groep dor economischc delicten in verband met dc beide kerk-
genootschappen.
Te dien einde beschouwen v/ij van dozo groep afzonderlijk dc
delicten eenvoudigen diefstal i art. 310 br.), verduistering in
dienstbetrekking ^art. 322 or.) on oplichting i,art. 326 br.) en ver-
gelijken nu de frequentie van do eenvoudige diefstal oonor-, do
delicten van ^rtt. 322 on 326 anderzijds, voor de gemounto on hot
overige Arrondissoi.iont Utrecht, over de eerste on do laatste jaar-
groep. Hot belang van dit onderzoek is hierin gelegen, dat het de
gelcgonhoid biedt om voor ons materiaal na to gaan, of zich ook
hior voordoet hot vorachijns^l, waarop reeds vorschillondc malen,
laatstelijk door FLKJR^^, is gewozen, dat do economische criminali-
tüit dor R.IC. zich hoofdzrJcclijk richt op do moor elemontaire vorm
Van het v/egnomon '' i;onder moor ( de eenvoudige diefstal dus ) cn
zich minder uit in dc vormen,wolko oon voorafgaande schonding van
VGrtrou\/on onderstellen of moer vergen van de intclligontie dos
V
dadersj ais de verduistering in dionstbctrokking cn de oplichting.
Het delict verduistering wordt hior opzettelijk buiten beschouwing [
gelaten, omdat dit vaak ( maar niet steeds )\/at betreft do vooron- t
dcrstclde mato van intelligentie bij don dader, mo^r mot don cc-n-
voudigen diefstal gelijk te stcllon is dan mot do andere beide ge-
nocmdo artikelen, ilen denke quot;bv. aan verduistering, gepleegd door
het verkoopen van in huurkoop ontvangen goederen, v/aar juist met r
intelligentie vcrcischt wordt voor het inzicht in het crimineclc
van het feit, dan voor het plegen van hot delict zelf.
I'iüEBH publiceert in zijn studiü gegevens omtrc-nt t^.'ce perio-
den ; 1301-1909, cn 1910-1915 tcsainen uet 191 j. Se betroffen het
gehcole Rijk. In d^- eorsto periode bedroeg hot bovolkini-isaandeel
der Protcsta^ntcn 59.0 ( berekend voor dc totale bevolking van 10
jaar cn ouder volgens het geniddoldc dor Volkstcllinguitkomsten
van 1899 en ljj9),hun a'inde^l in don c..nvoudigcn diefstal 55.7
in dc verduistering ( artt. 521 cn 32:J 53.1 % on in de oplichting
Het buvolkingspcrccnt dür R.iC. bedroeg oo.Q, hun aandöjl
in den ecnvoudigen diefstal 45.6 (l), in do verduistering 57.J '.o
on in de oplichting 56.0 Voor dc andere jaargroep ./erdon soort-
gGliji:c, weinig afwijkende resultaten govonu'^n.
Hot soortgelijk onderzoek, ingcstold bij ons ci^::cn materiaal,
leverde het volgendo op ;
Op dc U.K. dolinqucnton, welke zien in do periode 191o -
1914 in hot gchoclo 7vrrondisscmont ( gomov^ntt. Utroont dus inbegre-
pen ) aan cconomischc criminaiitcit schuldig maakton, violen tc-
B:jmon dclicten oonv. diefstal cn ^ dol. ox artt. 52:3 cn 526.
-/ij kunnen dit ook zoo uitdrukken, dat op dolinqucntcn ^ del.
ox.art. 510 cn 7 dol. cx.artt. 522 cn 526 violen» Voor de il.H. \/a-
ixn dozo cijfers rosp. 4A on 9 . Dc H.llc maakton sich toon dus in-
^•ordaad naar verhouding moer ijchuldig aan diefstal on iets minder
aan verduistering in dionstbctrokking en oplichting dan do II.H.
In 1J21 - 195vj trof-X cn wij andere cijfers a:ai. op iJO
delinquenten di.. zich schuldig maakten aan vormogonscri^-xinalitcit,
komon üclictcn van cenvoudigcn dicfstquot;l cn 13 od. ox.artt.522
on 526. quot;Jc iT.H. hobbon ovcncons resp. 42 cn 15 dolicton por
vciTiogonsLii sOad igcrs.
•c zien dus dat in de latere jaren de verhoudingscijfers gelijk
gev/orden zijn,en v/el voornamelijk doordat quot;bij de R.K. de frequen-
tie van het delict der eenvoudige diefstal naar verhouding aanzien-
lijk is gedaald, wa,artegenover die van de verduistering in dienst-
quot;betrekking en de oplichting met een groote sprong is gestegen. Bij
N.H. stijgt dit cijfer ook wel, doch minder sterk.
üen enkele opmerking zij hier nog gemaakt over de economische
Zoov/el in de gemeente Utrecht als in het overige Arrondisse-
'-^ent daalt in de jaren 1915 - 1918 het aandeel der R.K. in de eco-
nomische criminaliteitj in het eerstgenoemde gebied van 45.5 in
1910 - 1914 op 41.4 yó,, in het laatstgenoemde van 54.9 op 54.1
ï^e iï.H. doen hiertegenover in beide gebieden aandeelsstijgingen
zién.
Bij de R.K. gaan de aandeelsdalingen in de economische crimi-
naliteit gepaard met zeer duidelijke dalingen van het aandeel,dat
de veroordeelde individuen van 20-29 jaar innemen in het totaal
der verraogensdelinquenton. In de gemeente zien v/e een daling van
% in 1910 /'14 op 22.8; in het overige Arrondissement van
op 26.1 /o. Bij de N.H. daarentegen blijft het aandeel doaer
leeftijdsgroep in oc gGceentc Utrecht nagenoeg constant, terwijl
het in hot overige Arrondissement stijgt van 26.1 gt; in 1910 /'14
op 32.1 in 1915 /'1'3.
Brengen we nu met het bovenstaande in verbond het merkvvaardi-
Se feit, dat binnen de groep dor 20 - 29 jarigo vcrmogensmisdadi-
gers bij de K.H. in 1915 /'18, vergeleken bij de jaren 1910 /'14,
een vGcl sterker stijging van het aantal eorstveroordecldcn merk-
baar is dan bij de R.;:. ( stelt men voor beido groepen het aantal
eerstveroordcGlden van 20 - 29 jaar in 1910 /'14 opnbsp;dan bedra-
gen ze voor 1915-1918 resp. voor de K.H. 278, voor de R.K. ochtcr
-ocr page 70-slechtsnbsp;!), dan ligt voor de hand de veronderstelling,dat in
het gebied van het Arrondisseiiient Utrecht door de mobilisatie aan
hetnbsp;volksdeel een naar verhouding grooter aantal potentieel-
crimineele elementen v;erd ontrokken dan aan het iT.H.
üen aardige bevestiging dezer onderstelling geeft het feit,
dat in de na-oorlogs-jaren 1915 - 1920 het aandeel der 2u - 29 ja-
rige K.K, in de K.K, economische criminaliteit omhoog springt van
%i terv/ijl voor de K.H. de aandeelsstijging voor deze
groep V/el aanwezig is, doch veel minder sterk,nl. van 27.1 % op
De betrekkelijk gunstige positie der R.K. ten aanzien hunner
economische criminaliteit in de oorlogsjaren is een verschijnsel,
dat zich ook voor de totale criminaliteit van het Kijk in dezelfde
periode laat waarnemen. Beziet men de cijfers, gepubliceerd op
Pag. X}CVIII van de Crimineele Statistiek 1919, dan blijkt dat,
Wanneer we daar gegeven relatieve cijfers voor 1915 op 100, voor
1919 het criminaliteitscijfer per 100,000 inw. van elke godsdienst-
groep bedraagt ;nbsp;Protestanten 176®^
Roomsch-Kathol. 140.
»'elke factoren dit verloop der cijfers voor hot Rijk boinvloeden
is moeilijk na to gaan.
BH BURGL-RLTJIOi; STAAT.
gt;'il men oen vergelijking makon van de cijfers, betrekking heb-
quot;hcnde op den burgerlijken staat der delinquonton in do tijdvakkon
1910 /'i4 on 1921 /'30, dan is hot noodzakelijk eerst na to gaan
welke vorandoringen in denzclfdcn tijd hebben plaats gehad ten aan-
zien van don loofti.i'dsopbouw dor boschouv/do massa's.
^en vordocling van hot materiaal naar eon drietal leeftijds-
groepen, nl. de dGlinquonton beneden 20 jaar, die van 20 t/m 29
jaar en dio van 30 jaar en ouder, doet oon twootal verschijnselen
T A 3 JD L 4.
Verdeeling der delinquenten naar aard der criminaliteit,en leeftijds-
groepen, over do perioden 1910/14 en 1921/30.
(Geografische eenheden: Gemeente Utrecht en overige Arrondissement )
Division des délinquants selon la nature de la criminalité et les
groupes G^âge,pendant les périodes 1910/14 et 1921/30.
(Unités géographiques : la comm^ine d'Utrecht et le roste de l'Arrond.)
Gemeente ) Utrecht
Comm.d' )
Economische
crim.
crim.économ.
I
I
i
»
-i.
I
i
!
l
t
i
Ket overige Arrondissement
la reste de l'Arrondissement
Agressieve
crim,
crim.agress
Agressieve
crim.
crim.agress
Economische
crim.
crim.économ.
Leeftijdsgr.
Groupes
d'âge
1910/14; 1921/30
beneden 20 j
moins de 20
81
32
20-29 jaar
ans
157
354
50 j.en ouder
ans et plus
144
443
Totaal
total
877
333
1910/14 |
1 1921/30 |
»1910/14 |
1 1921/30 |
•1910/14 |
1921/30 |
159 |
j 301 |
1 135 f 1 |
i 279 |
î 253 |
607 |
136 |
; 412 |
1 ! 420 |
! ! 932 |
1 229 |
770 |
178 |
1 380 |
1 1 410 |
i ; 1029 |
i |
716 |
473 |
• 1093 |
î 965 I |
1 1 2240 |
; 795 |
2093 |
kennen, welke zich zoov/el voor de beide kerkgenootschappen als
voor de totale delinquentenmassa vertoonen. Bij de behandeling var'
den burgerlijken staat zullen v/ij echter zien dat het gevolg dezei
wijzigingen in den leeftijdsopbouw voor de groepen der H,H. en
H.K. veroordeelde individuen niet hetzelfde is.
De agressieve en de economische criminaliteit afzonderlijk
beschouwende, vinden wij bij de eerstgenoemde soort misdadigheid^
alD de jaargroepen 1910 /'14 en 1921 /'30 worden vergeleken, een
verschuiving in de richting der hoogere leeftijdsgroepen. In de
eerste jaargroep bestaat de groep der agressieve delinquenten in
de gemeente Utrecht voor 43.5 uit personen van 30 jaar en ouder;]
in het overige Arrondissement voor 42.5 In do jaren 1921-195u
zijn deze percGntcn rosp. geworden 50.5 en 45.5.
Ongt3v/ijfeld zal men hier moeten denken ac^n hot afnc-mcnd
drankgebruik, vooral bij dc jongcro gGneratic. Daarnaast zien v/ij,
dat voor de totale criminaliteit van hot Rijk zich, zij het dan
in geringe mate, oen dergelijke tendens openbaart. In 1911 /'15
\/as 45.1 dor voroordcoldo individuen 30 jaar of oudor, in 1929
44^ hotgGcn doet vermoeden dat hier ook andere factoren v/ork-
zaai-ü zijn, met name wijzigingen in don leeftijdsopbouw der totale ^
bevolking ( volgons do Volkstolling 1909 was 51.9 dor bevolking
van hot Rijk 50 jaar of ouder? hot gGuiddcldo van do uitkomsten
dor Volkstollins^on 1920 on 1950 bedraagt voor dczo loof tijdsgroep '
welke hun terugslag hobbon in do massa dor veroordeelde
individuen.
^ij cconomischG criminaliteit vinden wij con concontratio
in do lcoftijds^r_o_ojggt; dor 20 - 29- jarigen. In dc oorstc jaargroep !
vallon van do vormogcnsmisd^digors in dc gomoontc Utrocht 25.8 i
in dG bovGngcnoomdo leeftijdsgroep, in het ovcrigo Arrondissement
evencons 23.8 % . In dc laatste tien jaren bedragen doze p^rconton
rosp. 57.7 cn 56.8.
Leeftijdsversohuivlngen bij de delinquenten
'/jr
Het overige arrondissement
Gemeente Utrecht
Agressieve criminaliteit
- 20 80/ 30 j,
29r en
jaar jaar ouder
1921/»30
1910/'14
1921A'30
Economische criminaliteit
Ho
-ocr page 74-Deze ontwikkeling schijnt vreemd,als myn in aanmerking neemt
dat de reeds genoemde wijzingingen in den leeftijdsopbouw
c-or bevolking zich toch ook in de groep der vermogensdelinquenten
moeten voelbaar raaJcen. Hiertegenover moet echter v^rden opgemerkt,
dat sinds do jaren 1910-1914 tengevolge van het sterk toegenomen
Sociaal werk to-n behoeve van kinderen en jougcUge personen het
aandeel van de groep der personen beneden 20 jaar in de criminali-
teit afnemende is. Voor de totale criminaliteit zijn dc Rijkscij-
^ers resp. 1911-1915 22.9^'^ en 1929 20.0^^.Daar nu de criminaliteit
^'Ozer leeftijdsgroep voor het overgroote deel economische crimina-
liteit is, zal ook in de vermogensmisdaöigheid hot aandeel van hen
die beneden 20 jaar zijn hot sterkst afnomon. Pat ook het aandeel
van hen, die 50 jaar en ouder zijn,naar verhouding kleiner moet
worden,blijkt uit de volgenöe vergelijking:
Stelt men hot absolute jaai'gemidaelde bij do totalt; economischc
criminaliteit voor de jaargroep 1910-1914 op 100, dan blijkt voor
do jaron 1921-1930 dit gemiddelde to bedragen ; beschouwt men
de categorie dor delinquenten van 30 ja^r en ouder echter afzonder-
lijk dan blijkt hier dit gemiddelde ( dat voor 1910-1914 wederom
gesteld op 100 ) niet meer te bedragen dan 112.
l^e oorzaak hiervan heeft mon te zoeken in do grootere doelnamo
dezer leeftijdscategorie in de agressieve criminalitei t.I,laakt men
'^oor deze soort misdadigheid eön soortgelijke vergelijking als
bovenstaande, dan vindt nxin voor de totaio agressieve criminali-
■t^^it een stijging van hot jaargemiddelde van 100 op 120, torvajl
Voor de delinquenten van 30 jaar en ouder afzonderlijk deze stij-
ging veel grooter is, ni. van op 132.
Aandeolsdaling bij do beide leeftijdsgroepen der beneden-
twintig jarigen en der delinquenten van 30 jaar en ouder moet och-
quot;^er vanzelfsprekend stijging veroorzaken van de derde é:;roep,die
öer 20-29-jarigen.
Vergelijkt uen deze wijzigingen in den leef ti jdsopboui/ der i.
delinquentenuassa met die in de totale bevolking van het Arrondid- r
seuent, dan blijkt ook daar een verouderingiaverschijnoel op te
treden, evenals v.e dit zagen bij de agressieve delinquenten.Laakte
in 1910-1914de bevolkingsgroep der lJ-3^gt;jarigen nog 43.5/.? uit van I'
de bevolking, volgens de Volkstellingöcijfers van 19S0 is dit per. '
nog slechts 45.9.nbsp;i!
'/anneer wij thans nagaan, op welke wijze de waargenomen leef- ;
tijdsverschuivingen op de verdeeling der delinquentenmassa naar
Burgerlijken Staat van invloed zijn,dan kan './orden vastgesteld dat
deze beïnvloeding voor de beido groepen der i.T.H. en H.lv. delinquen-
ten niet dezelfdo is.
Bij nadere beschouwing blijkt dit vcrschil uitsluitend voor
te komen bij dc economische criminaliteit. Ten aanzien dor agres-
■Sicve nl. zien wc zoov/ol bij dc 11.H. als bij dc R.IC. datgene, wat
als govolg van hot stijgen der gemiddelde leeftijd bij de agres-
sieve delinquenten to vorwachtcn viel', een toename van het aandool,
dat do gehuwden innomon in dc groopon vcroordcoldo individuen. Hot
sterkst oponbaart zich dit in do lo^ftijdsklasso dor ou-49 jarig^in,
waar voor dc Iv.H. hot gchuwdGnporcont stijgt van 65.8 in do jaren
1910-14 tot 75.1 in do jaren 19;21-30? voor dc R.X. zijn dczo pcr-
ccntcn rosp. 61.7 on 63.7. In do lc«-ftijdaklasso dor 20-29 jarigon
stijgt hot gehuwdonpo-rcont Gvonccns, hotgcon begrijpelijk is,omdat,
bij vorhooging van don gcuiicidoldun louftijd,naar verhouding hot
aantal voroordooldon in do hoogst., jar^n dozor groop (waarin zich
relatief do moosto gohu\/dcn bovindon) zal tocno..:cn. Bij dcnbsp;is j|
öozc porccntucolo stijging zoor gering,nl. van 25.7 in 1910-14 op
25.8 in 1921-5.;. Do R.i:. toonon ..cn grootcr toonaiüo, van 18.5 op
24.5 hetgeen vorband houdt met hut foit,dat do gomidd..ldo Icof-
tijdsvorhooging bij d^zo laatston con grootorc is dan bij do iï.H.
Belinquenten,verdeeld naar aard hunner criminaliteit,burgerlijken
staat en kerkelijke gezindte, naar leeftijdsgroepen 20 - 29 jaar
en 30 ~ 49 jaar.
Geografische eenheid : het geheele Arrondissement.
Délinquants, divisés selon leur criminalité, état civil et culte,
dans les groupes d!âge de 20-29 et 30-49 ans.
Unité géographique : 1' Arro^adissement entier.
Jaargroep
lériode
1910-1914
N e d e r 1. He rvo rind e n
néf,^oorl.
E 0 oms ch-Kat ho1i e ken
_Catholj,RpjE^ns________
AgFe s s i e vequot;quot;quot;7quot;Ë c bno¥i's'ch e
crim. i crim.
A gr e s's le ve 7 ' 3 c ono-ni s oh q
_____
___' _ 1 ______________
! 20/29 ; 30/49(20/29 i 30/49 I 20/29 i 3o749]2o729 j 30/49
! quot;i - .-^riP, : -i M-nC! I -i a VIO ! -i on c; î quot;î OVIC! 1 quot;i anP, ' T . MTIR '. i . aïlS
Onge huv/d |
! 220 ! |
! 67 |
127 |
72 |
194 |
i 61 1 1 |
93 |
1 43 1 |
Gehuv/d |
1 69 |
! 141 |
48 |
119 |
1 44 |
113 |
42 |
,86 |
Ove il ge |
2 |
1 I |
10 |
- |
9 |
2 |
9 | |
f --------- |
--------1 |
— ------ |
— _ — |
. ^ ^ . . — ^ — — | ||||
Totaal |
1 291 1 |
j 221 1 |
176 |
201 |
238 |
183 |
137 |
138 1 ! |
Jaargroep |
1 1 |
1 |
\ |
1 |
1 | |||
1921-1930 |
1 ] |
1 |
i | |||||
Ongehuwd |
463 ! |
j 120 i |
j 390 |
115 |
353 |
12 3 |
322 |
98 |
Gehuv/d i |
1 146 |
403 i 1 |
167 1 |
279 |
115 |
298 |
108 |
199 |
Overige |
1 i 5 |
1 14 i 1 i |
4 |
24 1 |
13 |
24 | ||
i Totaal |
612 1 |
1 1 1 1 i |
561 |
418 1 i |
1 470 1 1 j |
434 |
——^ 1 431 i |
321 |
Imracrs het blijkt, dat in 1910-14 bij de R.IC. 58.0 der agressie-
ve delinquenten beneden de 30 jaar was, in 1921-30 echtcr niet mee]
dan b2jA yi, ; dezelfde cijfers zijn voor de II.H. rosp. 56.3 en 53.0
Vonden wij dus bij de agressieve criminaliteit hot verschijn-
sel dat te verwachten viel, anders, en moer gecomplicoord, zijn de
verhoudingen bij de economische delinquenten.
Bij de iT.H. vinden wij hetzelfde wat v/ij bij de 13.H. agres-
sieve delinquenten constateerden ; stijging van het gehuwdenaan- ;
dccl in de beide leeftijdsklassen 20-29 on 30-49, Dg cijfers zijn
resp* in 1910-14 27.3 en 59.2 in 1921-30 29.7 cn 66.6 Ver- |
gelijken wij hiormcdc do wijzigingen, \/clkc bij vergelijking dor ;
genoemde jaargrocpon blijken tc hebben plaats gehad in dc opbouw
der IT.H, bevolking van do provincie Utrccht, dan blijkon^zc met ii
do veranderingen dezer opbouv; in do massa dor H.H. vcroordceldG
individuen ( agressieve cn oconomischG criminaliteit boido) vrij-
v/el parellel te gaan. Bedraagt in 1910-14 hc-t gehuwdenaandeel in
de bevolking voor dd beide leeftijdsklassen resp. 27.2 en 80.6 % ,
in 1921-30 zijn dezc, perccntcn resp. 29.6 on 83.9.
Opvallend is nu, dat bij de R.K. dit parallelismc, vat betreft
de wijzigen in hot gohuwdenaandeel bij do bevolking cn bij do
groep der Gconomische delinquenten, in het gchcol niet wordt aan-
getroffen, Tcr\/ijl hot porccnt, dat do gehuwden innemen in dc R.K.
bevolking van 20-29 jaar geen wijziging ondergaat ( hot blijft
staan o-) 24.5),daalt onder de crimineelGn dit aandeel voor dezelf-
de leeftijdsgroep van 30.6 op 25.1. In denbsp;bevolking van 30-
4 9 jaar noumt hot gchuwdcnaandoel toe van 75.5 tot 79.5 /ó maar
ondGr de oconomischc dclinquontcn van deze leeftijdsklasse heeft
c aling van hot gohuv/dcnaandGol plaats van 62.5 op 62.0 .
Bij het beschouwen dor op de R.K. betrokking hebbondo cijfcrs
dringt do godachtc zich op dat hier bijzondere ffictoren werkzaam
-^Aandeel der gehuwde delinq.uenten in de criminaliteit.
Nederlandsch-Hervormden
Economische criminaliteit
Agressieve criminaliteit
7fJ
1910/ 1921/
U4 »20
UI.
^el.v.20-29 j.nbsp;del.v.30-49 J
del.v.20-29 J.nbsp;del.v.30-49 j
Roomsch-Katholieken
iOj^
-ocr page 79-iiijn wclkG er toe leiden, dat dc burgerlijke staat-verdccling in
dc R,K. bevolking cn in dc groep der R.i:. welke ter zake van cco- I
nomischc criminaliteit vcroordccld zijn, belangrijke afwijkingen
vertoonen.
Het is mogelijk dat oen dezer factoren gclcgon kan zijn in
het grootere gcmicdcldc kindertal bij dc R.K. Uit dc gegevens eer i
Volkstelling van 193ü blijkt, dat, wanneer men ■bcschou\/t de huwe-
I
lijken, gesloten in hot Rijk in do poriodo 1886-1910, hot gemid- ;.
CQlu kindertal, al naar'mato do godsdienst van ...o vroui^ was, R.K,,:
Gercformcor: ofnbsp;rosp, bci-roog 7.45, 6.42 on 5.59 , torwijl
voor hot totale aantal huwelijken hot gcmi'/eold kin:.ortal bodroog j
Uit ''ozo cijfers treedt duidelijk naar voron :gt;at h^ gomid-
■■quot;ei; kin^^crtal .-^or R.K. nog stoots belangrijk hoogor is 'an«cd.at
c'er belijders van andoro confossios on ''at dor totale bevolking,
ofschoon vooral in Ic grooto contra ook hot gcboortocijfcr dor
H.K. snel dalende is^). .
Dc boteokenis van het aantal kinderen voor do oconomischc
positie van een gezin is o^n vorschillon-^onac.rriiato zij jonger
of ouder zijn. Zoolang do kin'.oron nog niet den leef tij'' bereikt
hebben \/aarop zij kunnen gaan dcolnemGn aan hot beroopsloven,zal
do Gconomische positie van het groote gezin oon mindor gunstige
aijn. Gaan daarontogon .o kinderen succossiovelijk alle moovor-
-ionon, dan komt ton slotte het groote gozin ( zoolang .althans
do kinderen nog dool van hot gezin uitmaken) in oon gunstiger oco- j
nomischc positie dan hot kloino.
Kan het hierboven uitocngczotto bijdragen tot dc verklaring
van '^c eigenaar:'igo afwijkingen, welke wij \/aarnamGn voor lo cco-
nomischo criminaliteit van 'o R.K. gohu\/^'o mannen ?
Onzoa inziens is ;.it inderdaad hot geval, \/aarbij cchtor v.czo
restrictic gemaakt moot worf.cn quot;at ' ozo verklaring ?vlloon daarom
raag v/or. cn aangovoor': om.'.at f'o ;.oor ons boschouv/:g poriox niet
6Jc
verder gaat dan het jaar 193J. Immers, sedert het uitbreken van de
eGonomische crisis is de jeugdwerkloosheid,welke voordien gering
was,zoo sterk toegenomen, dat thans de gelegenheid om direct na
het quot;beëindigen der schooljaren door meeverdienste de zorgen van
het gezin te helpen verlichten,aan zeer velen jeugdigen niet meer
Vy'ordt geboden.
Bezien wij thans, in het licht der door ons opgestelde hypo-
these, ten t\,=eeden male de gegevens omtrent het gehuwdenaandeel
in de groep der R.K. economische veroordeelden, verdeeld over de
leeftijdsklassen 20-29 en 30-49.
Het zou te verwachten zijn, dat in de eerstgenoemde lecftijds-j
klasse, waarin zich nog geen vaders van gezinnen met meeverdienen-
de kinderen bevinden, het gehuwdenaandecl onder de ter zake van
economischc criminaliteit vGroordeGlden,grooter zal zijn dan in
do ovorcenkomstigG bevolkingsgroepen. Inderdaad blijkt dit het ge-
val. In do jaren 1910-14 zijn do cijfcrs resp. voor de bevolking
en de groep der veroordeelden 24.5 ^^ en 30.6 er is dus een spre-|
kend verschil. In de laatste jaargroep zijn de percentages elkan-
der dicht genaderd ( 24.5 en 25.1), maar nog steeds zien we dat
het percent der gehuwden in de groep der veroordeelden hooger is
dan in de overeenkomstige bevolkingsgroep.
In de leeftijdsklasse der 30-49-jarigen zouden wij verwachten
dat bij de R.K. het aandeel dat de gehuwden uitmaken van de groep
der voor economische delicten veroordeelden, in verhouding tot dat,,
wat zij vormen van de R.K. bevolking, een geringer zou zijn dan bi-|
de N.H. Voor de jaren 1910-14 blijkt dit niet. Stelt men nl. voor
H.H. en R.K. het gehuwdenaandeel in de bevolking voor deze jaar-
groep opnbsp;dan blijken de aiindeelen der gehuwden in de massa
der voor economische misdadigheid veroordeelde resp. te zijn 73
en 83. Dit is dus tegen de verwachting wat waarschijnlijk zijn
oorzaak vindt in het feit, dat in deze jaren het verschil in ge-
middeld kindertal bij N.H. en R.K. minder uiteenliep dan in. later
tijd, waardoor dus in 1910-1914 voor de Katholieken de gunstiger
positie een rol van geringer beteekenis speelde. Berekent men uit
de Volkstelling 193J de verhouding van het gemiddeld kindertal bij
de huwelijken,gesloten in de jaren 1895-1900, waarbij de vrouw be-
hoorde tot de groep Overige Protestanten quot; ( d.z. de Protestante
groepen, na aftrek der Gereforraeerden en Chr.Gereformeerden,in
hoofdzaak dus de Ned.Hervormden) en voor die, waarbij de vrouw be-
hoorde tot de Roomsch-Katholieke Kerk, dan vindt men 100 ; 158,
terwijl dezelfde verhouding voor de huwelijken,gesloten in de ja-
ren 1906-1910 100 ; 142 is. Veel duidelijker nog blijkt de ver-
schuiving ten gunste der Katholieken, wanneer men deze verhouding
quot;berekent voor de gemeenten beneden 5uOO inv/oners : ze is dan voor
de huwelijken, gesloten in 1895-1900 100 ; 142 , voor die,gesloten
in 1905-1910 100 ï 154.
Fanneer wij voor de jaren 1921-1950 dc aandoolen der gehuwden
vergelijken op de wijze zooals dat gcschiedde voor 1910-1914, dan
quot;blijkt dat de verhoudingscijfcrs voor N.H. cn R.K. resp.bedragen
en 78 en dat dus nu inderdaad de R.K. relatief minder gchuv/den
hebben in de groep der 50-49 jarigen ter zake van economische de-
licten veroordeelden dan de K.H.
Groote voorzichtigheid dient betracht te worden, wanneer mennbsp;|
aan de hand van het statistisch materiaal een onderzoek insteltnbsp;j
naar de criminaliteit der R.K. en K.H. in verband met de beroepen,nbsp;I
welke door de delinquenten werden uitgeoefend. Immers, daar de mo-nbsp;1
gelijkheid van een te groote materiaalversnippering dient te wor-nbsp;I
den voorkomen,moet men een welhaast onbeperkt aantal beroepen sa-nbsp;|
menvatten in een klein aantal beroepsgroepen. Getracht is iedernbsp;|
dezer groepen zoo homogeen mogelijk te maken, en tevens te komennbsp;I
-ocr page 82-tot een sociologisch beter verantwoorde indeeling dan die \/elke
vaak gevolgd v/ordt en groepeert naar de categoriè'ns Landbouw en
visschorij ; Handel en ITijverhoid 5 Verkeer ; Huisbedienden ;
Vrije beroepen ; cn Losse arbeiders. Het grooto bczv/aar tegen do-
zc indoeling is dat ao in v/ezon gebaseerd is op ccn bodrijfs-,
on niet op ccn borocpsondcrschciding. Zoo worden bv. in dc groep
Handel cn Nijverheid , ook wannoor men binnen deze nog dc ondor-J
scheiding van zelfstandige on ondergeschikte beroepen in acht noemtj
toch zeer heterogene beroepen samongovoogd,vooral wanneer mon. let I
op hot criterium van het al dan niet quot; geschoold zijn van het I
beroep. Uit het oogpunt vsin zuivore boroGponindceling valt hot mooij
lijk te verdedigen, wanneer bv. een typisch geschoold ambacht als I
dat van typograaf mot hot bij uitstek ongeschoolde beroep vannbsp;I
loopjongen in o'én groep gebracht wordt.nbsp;|
Ter ondervanging van de hierboven gcnocmdo bezwaren is dc |
door ons gebruikte beroepsindoeling^^^ in dc eerste plaats geba- |
seerd op het criterium j niet-intellectueele en iiltej^lec^;^^^nbsp;I
beroepen. Verreweg het grootste deel der delinquenten werd ge- |
rangschikt in de eerstgenoemde afdeeling, v/aarin werden onderschei-I
den de volgende 9 groepensnbsp;|
I. Landbouwers, jo.gers, visschers.nbsp;I
II. Ambachtslieden.nbsp;I
III. Ongeschoolde en losse arbeiders.nbsp;|
IV. Kooplieden ( venters).nbsp;I
V. Kleine middenstanders.nbsp;I
VI.nbsp;'..inkelpersoneel, lager kantoorpersoneel,reizigers.nbsp;|
VII.nbsp;Lager arabtelijk personeel ( beambten).nbsp;|
VIII.nbsp;Huishoudelijk en verplegend personeel.nbsp;I
IX.nbsp;Overige niot-intellectueele beroepen.nbsp;|
In de afdeeling : intellcctueole beroepen worden 8 groopon onder- |
scheidon, nl.:nbsp;|
X.nbsp;Vrije beroepen.nbsp;I
XI. yimbtenaren. |
XII. Hooger kantoorpersoneel.nbsp;I
XIII. Onderwijzend personeel.nbsp;|
XV. ^-^ersonen, zelfstandig werkzaam in grootere middenstands-nbsp;en I
-ocr page 83-XVI. bcholieren en studenten.
XVII. Overige inteliectueele beroepen.
Verder worden nog genoemd de groepeni
XVIII, J?ersonen zonder beroep.
XIXO Beroep onbekend.
Theoretisch zou dit groote aantal groepen een al te ver gaan-
de splitsing van het materiaal -met zich kunnen brengen.
üaar echter, zooals gezegd^ verreweg het groot.^te deel der
delinquenten in de afdeeling dor niet-intellectueele beroepen,on
hiervan v/eer het grootste doel in do groepen I, II, III en IV
valt,blij ven naast eon a,antal groepen, dio vrij\.Gl geen rol spe-
len, verschillende andere over, welke vertegenwoordigd zijn mot
cijfers, groot genoog voor statische bewerking.
ilon ondorvordooling van dc naar leeftijdsgroepen ingedeelde
dGlinqucnten over de beroeps groepen liet hot materiaal echter niot
toe.
Het delinquentenmateriaal verdeelende in 2 soorten van ver-
oordeelden resp. ter zake van agressieve en economische criminali-
teit, constateeren A/ij voor de eerst genoemde soort dat zoov/el
in de jaren 1910/'14 als in de periode 1921/'3o het aandeel van de
groep der ongeschoolde en losse arbeiders bij IT.H. en u.K. nog
steeds het grootste is ofschoon wel aanzienlijke vermindering
hoeft plaats gehad. In 1910/'14 bedroeg hun percent voor de R.K, |
4^, voor do ü.H. 43.5, in 192.1-30 resp. 40.4 cn 38.4 ; vooral I
bij de R.K. is dus dc deelname dozor groepen in de agressieve cri- |
minaliteit sterk toruggoloopon. In samenhang hiormodc kunnen wij |
vaststellen, dat het percentage der ambachtslieden bij de R.K.nbsp;|
veroordeelden is gestegen van 19.6 op 23.5, bij de luH. daarentc- |
gen gedaald is van 21.1 op 18.7. Het aandeel der landbouwers etc. |
dat bij de R.K, daalt van 11.7 op 8.9, citijgt bij de IT.H. vannbsp;|
TABEL 6.
Verdeeling der delinquenten naar kerkgenootschap,aard der crimi-
naliteit en beroep in de perioden 1910-1914. en 1921-1930.
( geografische eenïieid : iiet geheele Arrondissement).
Pivision des délinquants selon le ou3.te,la nature de la crimi-
nalité et les profï^essions,pendant les périodes 1910-1914 et
1921-1930^
( unité géographique : 1' Arrondissement entier)
I Eoomsch-Katholieken |
île cl e rl and s ch-île rv 0 rmd e | |
lAgressieve |
Economische | |
Agressieve lEconomische |
;crim.agress -jcrim. économ.' crim, agressi crim. éconoip.
quot;D
i3eroepen
Professions
;191Q/;192]/ 1910/ 192V ' 1910/ 192l/;1910/: 192V
t'14. »■^n , n/ »xn n,i ' i-xn i fi/inbsp;t-znquot;^
•14
30
30
14
'14
30
'30
Landboixw en |
i ; 62 1 |
1 99 37 |
: 83 |
101 |
. 253 |
1 60 |
143 | |
Ambachtslieden |
il04 { |
' 264 i |
112 |
272 |
■ 138 |
1 277 |
148 |
371 |
Ongeschoolde ber. |
i Î260 |
! 454 |
' 200 |
373 |
1 i 1 283 |
; 369 ? t |
i ; 292 |
j i i 326 i |
'Venter s marchands ambul. |
1 48 |
; 142 1 |
41 |
103 |
i 60 1 |
I 142 |
i 41 |
118 |
quot;/i nke 1- e n kan10 0 r- |
' 7 l i i |
1 ! ^ 1 i |
28 1 |
113 1 1 |
j i 14 1 1 1 1 1 |
i 62 1 |
23 1 1 |
i : 139 j 1 |
Hoogere handelsber. j 8 |
1 26 |
i 1 i |
1 18 1 j |
i 3 1 1 |
1 '' |
2 |
1 | |
Scholieren en stud. |
! 8 i |
i 7 1 |
! 21 1 |
66 1 |
i 6 t |
» 1 12 1 |
30 1 |
i 1 ^^ |
Zonder beroep |
i |
1 30 1 |
31 i |
1 j 60 |
I 27 1 |
; |
30 |
i ! 93 |
Andere beroepen |
1 i 20 i 1 |
1 ! 57 j |
6 j |
44 |
! 23 i-------- |
i ^^ i 1 |
1 14 1 |
74 |
1 |
„„ _ - |
1 | ||||||
Totaal |
^30 j |
1126 1 1 |
487 |
1136 |
637 1 |
11481 1 1 |
662 ! |
1337 |
Ten aanzien van de deelname aan de economische criminaliteit
kunnen wij in groote trekken hetzelfde constateeren als bij de a-
gressieve. Het aandeel der ongeschoolde daalt sterk, doch blijft
groot ( li.K. van 41.2 op 53.0 J H.H. van 44.1 op 55.7 ). Dat der
ambachtslieden stijgt deze keer niet alleen bij de k .k., doch ook
bij de H.H. Voor de H.ï;. is de toename gering ( van 25.1 op 24.0) ,
voor de K.H. iets beduidender ( van 22.2 op 23.8 ). De aandeelcn
van de groep der landbouwers etc, blijven constant.
Bij beide criminaliteitsgroepen laat zich ten aanzien zoo\;el
van de R.K. als van de N.H. een opvallend grooto toename vaststel-
len van de aandeelen v/elke de groepen der reizigers,winkelbedlen-
den etc, en die der venters innemen. Bij do economischo criminali-
teit, stijgt bij eorstgenoemdc groep hot porcont dor R.K. van 5.8
op 10.0, dat dor H.H. van 5.8 op 8.9 ; bij laatötgonoomdo zijn do
cijfers rosp; R.K. vg-n 8.5 op 9.2 ; H.H. van 6.2 opnbsp;Evonocns
valt op dat hot aandeel der groop : studenten on scholicron (dat
zijn practisch alleen schooljongens), welke groep alleen bij de
economische criminaliteit een rol van eenige beteekenis speelt,
stijging vertoont, in het bijzonder bij de R.K. ( van 4.3 op 5«B)^'
Ken opmerkelijk verschijnsel is bovendien nog dat de aandee-
len, welke bij de R.K. de groep quot; landbouw etc. quot; inneemt,bij de
agressieve en economische criminaliteit \;einig uiteen loopon,ter-
wijl daarentegen bij de H.H. deze aandeelen zeer verschillend in
grootte zijn. Voor de jaren 1921-50 zijn voor de R.K, de percenten
resp. 8.9 en 7.6, voor de H.H. 17.1 en 9,Z, oorxaaic van lt;diiquot;fe
verschil dient v/aarschijnlijk gezocht te \.'orden in het feit, dat
zich in de groep dor veroordeelden, wier beroepen vallen onder de
beroepsgroep landbouw etc.'' ( dat zijn voor hot ovorgroote doel
boeren ) bij do iJ.H, een relatief grooter aantal zelfstandig v/erk-
zamon bevindt dan bij de R.K. ( do porconton zijn rosp. voor N.H.
53.4, voor R.K. 30.7 ), Daar een quot; oigcn boer uit hoofde van
Landbouv/,v1.sscherij etc.
Ambachtslieden
^nbsp;(economische en agressieve crim.tezamen)
I Ongeschoolde beroepen (in grafiek VI tüzamen met losse arbeiders)
Venters
Winkel-en kantoorpersoneel ; reizigers.
Schalieren en studenten
Zonder beroep
Overige beroepen en losse arbeiders ( in grafiek VI zonder losse arbeiders)
Beroepen der delinquenten
arrondissement
Gemeente Utrechtnbsp;Het overige
Roomsch-Katho li eken
zói-
Nederlands ch-Hervormden
iss
-ocr page 87-Beroepen der delinquenten
(voor de beteekenis der verschillende delinquenten zie de grafiek van pag,^)
Agressieve crim.nbsp;Roomsch-ICatholiekennbsp;Economische crim.
i |
2V\
H
hi
Nederlandach-Hervormden
2ilt;P|
ult;
zijn veelal betere economische positie, eerder zal komen tot het
plegen van een agressief, dan van een economisch delict, v/ordt
hierdoor een verklaring gegeven voor het feitjdat bij de N.H. de
groep '' landbouw etc. ' in de agressieve criminaliteit een grooter
rol speelt dan in de economische.
Daar ten aanzien van de verdeeling over de beroepsgroepen
stad en platteland van het Arrondissement zich niet op dezelfde
wijze gedragen (zoo speelt bv. de groep der landbou\/ers etc. in
de gemeente vrij\/el geen rol, terwijl ze in het overige Arrondiü-
•I
sement met vrij hooge percenten vertegenwoordigd is), voegen vdj
thans de agressieve en economische criminaliteitsgroepen samen
en onderscheiden de verdeeling over de beroepsgroepen volgens het
criterium : gemeente Utrecht en overige Arrondissement.
Dc reeds geconstateerde aandcclstoenamc bij do R.K. in do
groep dor ambachtslieden blijkt vooral op hot platteland van het
Arrondissomont te hebben plaats gehad, waar hun percent stijgt
van 19.5 in 1910-14 op 22.8 in 1921-30 ; in de.gomoonte Utrccht
daarentegen is de stijging slechts gering ( van 24.8 op 25.3).
Hiertegono^or blijkt do sterke aandoolsdaling van do groep dor
ongeschoolde en losse arbeiders vooral door de dolinquentcnmassa
van do gomeonto Utrccht tc zijn veroorzaakt, zoowel bij dc R.K.,
als bij do K.H. Ook do opvallende stijgingen bij dc groopon dor
venters en winkolbodicnden otc. worden voornamelijk door do ge-
meente veroorzaakt.
Hot valt bijzonder to botrouron dat vorgolijkingsmatoriaal,
waaruit wij zouden kunnen looron, hoo in hot door ons ondorzochto
en
gebied de beroep/verdeeling is over de tot beide kerkgenootschap-
pen behoorende bevolkingsgroepen» volkomen ontbreekt. De Volkstel-
ling van 1909 bracht beroep en confessie in het geheel niet met
elkander in verband, die van 1920 en 1930 doen dit \srel, doch alleen
Verdeeling der delinquenten naar kerkgenootschap en beroep in de
gemeente Utrecht en in het overige Arrondissement.
( Agressieve en economische criminaliteit te samen)
Division ces délinquants selon le culte et la profession dans la
comm.d'Utrecht et dans le reste de 1'Arrondissement.
( Criminalité agressive et économique ensemhle )
Het overige Arrondissement
le reste de l'Arr.
Gemeente Utrecht
Gomm.d'
Beroepen
professions
Ned. Herv.nbsp;i
Eéf.Neerl.nbsp;|
Cai
iïed.Herv.
Réf.Heerl.
1910/141 19^1730
n.Eath.
ith.Rom.
1910/14 i'T92l7W
Landbou?/ ennbsp;\
visscherijnbsp;'
Ambachtslieden ;
103
177
25
22
j 273
»
97
104
13
47
27
47
10
31
29
50
15
26
8
21
51
29
55
106
115
54
932 I 2183
14 36
826
662
855
387
355
Ongeschoolde ber.;
en losse arb, 1
!
Venters
Winkel-en kantoor-
pers reizigers '
Hoogere handelsb.,'
Scholieren en »
stud.nbsp;;
Zonder beroep
Andere beroepen
Totaal
172
328
556
150
55
32
26
63
151
375
430
795
171
94
42
95
128
306
63
11
/-
O
9
24
20
10
21
10
88
154
26
24
3
20
20
16
203
183
400
76
17
218
300
89
107
voor het geheele Rijk, tervvijl bovendien de daar gebruikte indee-
ling in bedrijfskiassen voor ons doel niet bruikbaar is.
)
Uit de hierboven gegeven beroepenverdeeling der crimineelen
laten zich eenige onderstellingen afleiden betreffende de verschui-
vingen in de mate van deelname der R.K. en N.H. in de beroepen der
verschillende beroepsgroepen, welke in de periode 1910-1930 zijn
opgetreden in het gebied van het Arrondissement.
In de eersto plaats zagen v/ij, vooral op het platteland van
het Arrondi ssomcnt, bij do k.K. aandocls-toename der ambachtslie-
den on afname in de groop dor landbouv/ers ( resp. van 19.3 op 22.8
cn van 14.4 op 11.9 in hot Arrondissement zonder do gomeonto). Bij
de K.H. is de stijging bij do ambachtslieden zeor goring, terwijl
bij hen ook de groop landbouwers etc. toeneemt ( rosp. van 19.6 op
20.0 en van 16.2 op 17.2). Dit opvallend verschil zou zijn oorzaak
;^kunnon vindon in hot feit, dat do R.K. bevolking van hot Arrondis-
V/^ N.H.
somont moor in ondorgeschikto dan in zelfstandige agrarische boroo-
.^vpen werkzaam is, en dientengevolge in meerdere mate is overgegaan
^/j^naar de beter betaalde industrieele betrekkingen dan dit bij de
het geval v/as. Dit temeer, omdat, v/anneer men de groep der
ongeschoolde arbeiders { v/aaronder niet zijn begrepen de landarbei-
ders) beziet onder aftrek der groep quot; losse werklieden ,ook hier
het aandeel der R.K. niot onbeduidend blijkt te zijn gestegen,nl.
^^^ 16*9 op 19.2 %, tegen reap. 15.3 en 16.8 bij de H.H. Steun
vindt deze onderstelling ook in het feit, dat wanneer wij de groep
dor landbouwers etc. vordoelen in zolfstandig on ondcrgoschikt
werkzaraon, het aandeel van de R.K. ondergeschikten,v/elke zich aan
agressieve en economische criminaliteit ( dc groepen tezamen go-
nomon)schuldig maakten, is godaald van 9.8 % van het totaal aantal '
R.K. agressieve en economische delinquonton in 1910-14 op 8.4 in
1921-30, terwijl bij de N.H. juist stijging te zion is,nl. van
Eon tvi'CGGG argument kan zijn, dat voor het geheele Rijk de
beroepsontwikkeling bij de R.li. blijkbaar eveneens in de richting ^
gaat van afnemendo doGlname aan de beroepen in landbouw en vissche-
rijjon toGnomonde aan die van handel en nijverheid. Uit de Volks- ^
telling 1930 toch blijkt dat in dat jaar van allen,di.. werkzaam quot;
waren in de landbouw in ITederland, 43.5 % i^.H. was en 40.2 R.K. ;
Vergelijkt men hiermede de Volkstelling 19j9, waaruit berekend kan!
worden dat het aandeel^ hetwelk de R.K. haöden in de bevolking van;
de gemeenten tot 1000 inwoners, niet minder was dan 43.4, tegen een
aandeel in de totale bevolking van het Kijk van 35.1 dan is net^
niet gewaagd te onderstellen dat in de tusschenliggende 20 jaar
de R.K. zich meer georienteerd hebben op de industrieele beroepen
en minder op de agrarische. Bovendien geeft een soortgelijke bere-i
kening als die welke aan de hand v^n Volkstelling 1909 gemaakt werd:?
voor Volkstelling 1930 tot resultaat, dat de K*K., van de totale
bevolking uitmakend 36.4, in de bevolking der plaatsen tot IOvJO
inw. mot 33.1 '/o waren vertegenwoordigd.
De opvallende aandeolsstijgingon in de groep der winkelbe-
dienden, reizigers otc. laten zich ongedwongen verklaren uit het
na de jaren 1910-1914 zeor in intcnsitoit toegenomon economische
levGn.12), Ze treden voor bcido kcrkgonootschappon in ongovecr
gelijke mate op. uindor verklaarbaar is de percentuoolo toenariie
van dc groep dor venters on straatkooolicdon. Over de geheele li-
nie stijgt dit percent, bij de K.K. nog iets sterker dan bij de
ivMi. Het is mogelijk dat het hier niet zoozeer betreft een toena-
me van de criminaliteit in deze beroeps '-groep, dan wel dat we
hier te naken hebben net een verandering van systeem bij de invul- '
ling der telkaarten in dier voege, dat in de periode 1910-1914 de-
se personen eerder werden beschouwd als bedelaars (misschien soms
ook als los arbeider) en als zoodanig ingeschreven op de telkaart.
Het aandeel der groep scholieren en studentenquot; is over het
algemeen uiteraard klein, echter voor de gemeente Utrecht zoowel
quot;bij de R.K. als bij de IT.H. opmerkelijk veel hooger dan in het
overige Arrondissement ( R.K. in 1921-1930 : gem.Utrecht 5.7 %
overig Arrondissement 1.8 ; N.H. resp. 5.6 en 2.5 ). Of de jeugd-
criminaliteit in de stad grooter is dan op het platteland, dan
v/el of dit verschil verband houdt met de mogelijkheid om in de
stad de jeugdcriminaliteit intenser te bestrijden dan op het plat-
teland, of wel met het feit, dat de politie ten plattelande,door
nauwer contact met de bevolking,voor de tot criminaliteit neigende
jeugd een reëeler en angstwekkender machtsfactor vertegenwoordigt
dan in de groote stad, valt aan de hand dezer gegevens niet uit te «
maken. Ook een samemverken van deze oorzaken kan tot het verschil
geleid hebben.
gRAIÏÏü.II3BRUIK.
Sterker dan bij eenig ander onderdeel van de stof kunnen wij
bij de bestudeering van het drankmisbruik der delinquenten ver-
schillen vaststellen in het verloop der cijfers bij de N.H. en de
R.K.
Van het totaal der ter zake van agressieve delicten veroor-
deelde individuen behooren bij de R.K. in 1910-1914 18.5 tot de
habitueele en 37.ü tot de acute drinkers 3 voor de H.H. v;aren deze
percenten resp. 17.4 en 31.6, dus lager. In 1921-1950» is het
drankmisbruik over de geheele lijn sterk gedaald, maar nog steeds
is het bij de R.K. hooger dan bij do K.H.; voor habitueele en acute
drinkers zijn de cijfers resp. R.K. J en 28.2 ; H.H. 6.7 en 21.4
Van het totaal der ter zake van economisch misdri.jf veroordeelden
v.'arcn habitueele en acute drinkers bij de R.K. in 1910-14 ï Q.4
en 8.0 bij de N.H. 11.1 en 4.5, terwijl dezelfde cijfers voor
TABEL
Verdeeling der delinquenten naar kerkelijke gezindte,aard der oriminali
teit en drankmisbruik,in de perioden 19IO/14 en 1921/30,
( geografische eenlieid: het geheele Arrondissment )
8.
Looms ch~Eatholie ken
Cathol.Rom.
ïï e d e r1and s ch-He rvormd en
Réformés îleerl.
D rankm i s b ru ik
Abus des
boissons
Habitueel
habituel
Acuut
au temps du
délit
Allo del.
Tous les del.
Agressieve
crim.
crim.agress.
1910/14 j 1921/30
Economische
crim.
crim.économ.
Inbsp;.nbsp;\
Economische
crim.
crim.économ.
-ocr page 94-T 3 E
Verdeeling der delinquenten naar kerkelijke gezindte en drankmishraik
in de gemeente Utrecht en het overige Arrondissement Utrecht.
( Agressievejeconomische en sexueele criminaliteit tesamen)
Division des délinquants selon le culte et 1 'abus des boissons,dans
la comm.d'Utrecht et le reste de l'Arrondissement d'Utrecht.
(Criminalité agressive,économique et sexuelle ensemble)
Gemeente Utrecht
Comm.d'
Het overige Arrondissement
Ie reste de 1'Arr.
ITed.Herv.
Réf .ïïeerl.
I
1910/14 1 1921/30 I1910/14 1921/30
--------I---------1--------j--------
R.Kath.
Cath.Rom.
Drankmisbruik
Abus des
boissons
! ! {
1 1 gt;
!
66
35
Habitueel
74
i
Ned.Herv.
R.Eath.
1921/30
101
119
Réf.Neerl.nbsp;Cath.Rom.
1910/14'1921/30 I 1910/14
_______1__________L---------
114
Acuut
268
98
233
148
141
134
143
100
1366
680
2380
963
396
919
Alle del.
1921-30 bleken te zijn R.i:. 4.4 en 6.5, X'i.H.nbsp;ennbsp;Ook hier
blijkt dus het drankmisbruik aanzienlijk gedaald, en hebben de .
II.K. althans wat het acuut drankmisbruik betreft, een ongunstiger
cijfer dan de ÎJ.H.
Beschouwt men het drankmisbruik naar de geografische verdee-
ling dan blijkt de gemeente Utrecht zoo\;el bij de R.K. als bij de
ü.H. zoov/el voor habitueel als voor acuut drankmisbruik ongunsti-
ger cijfers te vertoonen dan het overir^e Arrondissement. De R.K.
geven voor de gemeente resp. 15.2 en 26.6 in 1910-14, voor het ove-
rige Arrondissement 13.5 en 20.7 î.in 1921-30 7.2 en 15.3, tegen
6 .4 en 16.3 in het overige Arrondissement. Voor ÏT.H. vinden we in
1910-14 in de gemeente 18.7 en 25.2 in overige Arrondissement
11.8 en 15.1 î in 1921-30 en 15.6, tegen bj^ en 11.3 in het
ovorige Arrondissemont, Ten. aanzien van hot acute drankvàisbruik
ligt de,oorzaak van hot verschil tusschon stad on platteland waar-
schijnlijk in het feit dat in de gemecnto de delicten van wodor-
spannigheid en bclommering van ambtenaren, die vaak in dronken-
schap V/orden gepleegd, vaker voorkomen dan op het platteland, waar
minder gelegenheid is om mot do politie in botsing to komen. Zoo
worden bv. in 1921-1930 in dc geracente Utrecht ter zake van woder-
spannigheid ( niot gocombinccrd met andore delicten) veroordeeld
138 raannon, togen 127 in hot overige Arrondissemont, dat ± 2 keer
zooveel inwoners telt als de gomoente.
Hot verschil ten aanzien van hot habitucele drankmisbruik zal
wel samenhangen mot het feit, dat de normen \/elkw ten plattolanac
worden aangoiogd bij de beoordeeling van dit gegeven andere zijn
dan die v/olko de politie in dc gemeente Utrecht aanlegt.
Dat bij de economioche criminaliteit de drank po rcont.;n ov^r
de geheele linie veel la.icr zijn dan bij de agressieve, zal nie-
mand verbazen. Hot feit is bokend en blijkt telkens weer bij on-
Drankmisbruilc der delinquenten,in percenten v.h.totaal aantal del.
totaal der del.
= 100
Roomsch-Katholieken
économische crim.
Agressieve crim.
1921/1930
1921/1930
1910/1914
1910/1914
1 |
\XKXX\
mmm
Nederlandsch-Kervormden
H
-ocr page 97-Drankmisbi^il: der delinciuenten ( totale criminaliteit )
Roomsch-Katholieken
totaal der del.
= 100
Het overige arrondissement
Gemeente Utrecht
1910/1914
19?^1/1930nbsp;1910/1914nbsp;1921/1930
/fr | |
i |
/yy'y |
Nederlandsch-Hervormden
C./ | |
I ,
derzoekingen, het drankmisbruik der crimineelen betreffende. Zoo ;
geeft bv. van der -uroiTijnl^^ci.ifers betreffende habitueel en acuut ^
drankmisbruik bij de delinquenten, welke zidh in de jaren 19Ul/'05'
1910, 1911/'15 en 1319 schuldig maakten aan eenige misdriiven te- '
i
gen den eigendom ( deze cijfers betreffen het geheele hijk). Voor ^
de eenvoudige diefstal bv. vindt hij over de vier perioden resp.
voor habitueel en acuut drankmisbruik de cijfers 12.5 en ^.1 ; '
^P-vk en j en 10.8 3 ennbsp;Voor de verduistering
( inbegrepen verduistering in dienstbetrekking ) luiden de uit-
komsten resp.nbsp;en 5 1^8 ennbsp;; en 11.2j 5.2 en
£^2. Opvallend is hier ook dat bij de economische delicten de cij- '
fors voor habitueel en acuut drankmisbruik zoo '..'oinig uiteonloopen,
zoodat het eerste bij deze criminaliteit een naar verhouding veel '
belangrijker rol spoelt dan bij de agressieve criminaliteit,
Rosumeorend kunnon wij dus vas-tstellen dat zoov/ol bij do Jff.H.
als bij do R.jt. de porconton der ha'bituoelo en acute drinkers on-
der do crimineelen zich in dalondo richting bewegen ( uitgezonderd
het zoo juist genoemde stijgende porcont dor acute drinkers bij dc
N.H. economische delinquenten). Bij do NiK. echter is deze d.-aing
een sterkere dan bij de R.K.
De vraag kan gesteld v/orden of er, in verband met den belang-
rijken invloed van het drankmisbruik op de agressieve criminali-
toit, verband kan wordon aangetoond tusschen de daling (stijging)
van de aandoolcn dor N.H. on R.K. in het totaal dor agressiovo
criminalitoit, en de daling ( stijging ) dor aandeelen, wolkc do
N.H. on R.K. hobbon in hot totaal der acute on dat dor habituéoio
drinkers.
Stellen wij ter vergemakkelijking dezer vergelijking de crimi-
naliteits-en drankmisbruik-aandeelen voor de periode 1910-1914,
alle op 100, dan blijkt in de jaren 1921-1950 voor de N.H. het
Drarikimistimik en agressieve criminaliteit
Ned.Hervormdennbsp;Roomsoh-Kath.
100 94 21nbsp;100 89 97
■
Aandeel in het totaal der agressieve del.in 1910-1914)
Aandeel in het totaal der acute drinlcera in 1910-1914^quot; ^^^
Aandeel in het totaal der agressieve del. in 1921-1930
Aandeel in het totaal der acute drinlcera in 1921-1930
-ocr page 100-Drankmisbrait en economische criminaliteit
Ned,Hervormdennbsp;Roomsch-Kathol,
100 93 88nbsp;100 93 111
Aandeel in het totaal der economische del.in 1910/'14 )=100
Aandeel in het totaal der habitueele drinkers in 1910/'14)
I
Aandeel in het totaal der eoonomisohe delinquenten in 1921/'30
Aandeel in het totaal der habitueels drinkers in 1921/'30.
-ocr page 101-criminaliteitsaandeel te zijn gedaald op 94, het aandeel in het
totaal der habitueel beschonken delinquenten op 80, en dat der
bij feitpleging beschonkenen op 91. Hier zien v/e dus een taiaelijk .
I
V/el parallel loopende ontwikkeling. Voor de R.K. delinquenten zijn
de overeenkomende cijfers resp. 89, en 97, waaruit valt af te
leiden dat bij de relatieve teruggang van de agressieve crimina-
liteit der R.K. de teruggang van het drankmisbruik een rol van
veel geringer beteekenis gespeeld heeft dan bij de 1\quot;.H. en dat
dientengevolge deze criiiinalitoitssoort bij do R.K. nog sterker
achteruit geloopen zou zijn wanneer ook bij hen eon verdore terug-
gang van het drankmisbruik had plaats gehad.
Volledigheidshalve zij hier bij gevoegd dat ten aanzien der
i'
economische criminaliteit geen sprako is van eenig parallelisme
tusschen de ontwikkeling der criminaliteit en de cijfers van het
• habitueel drankmisbruik.Hier zijn de vorhoudingscijfers voor hot
aandeel in het totaal der delinquonton en dat in het totaal der
habitucele drinkers in 1921/'30 voor dc InI.H. 93 on 03, voor de
R.K. 93 en 111, de aandoelon van 1910 /'14 weer op 100 gestold.
Ter vergelijking met ons materiaal zijn uit dc tabellen 10
en li der Crimineele Statistiek 1930 eenigo cijfers berekend. De
gegevens, in deze tabellen opgesomd voor de delictgroepen ; mis-
drijven tegen ambtenaren, lichte mishandeling, zware mishandeling,
moord en doodslag, zijn te dien einde door ons gecombineerd tot
de hoofdgroep i agressieve criminaliteit .Evenzoo zijn de cijfers
der delicten 2 eenvoudige diefstal, verduistering, gequalificeerde
diefstal, gequalificeerde strooperij en oplichting samengevoegd tot
de hoofdgroep : economische criminaliteit.
Vergelijking der gegevens voor de agressieve misdadigheid van
het Rijk en het Arrondissement Utrecht leert dat het laatste ge-
bied, wat betreft het habitueele drankmisbruik, in de jaren 1910-
1914 in ongunstiger positie \/as dan het Rijk. ( N.H. 17.4, R.k.
18^ J het Rijk 1910 : 12.5, 1915 11.3, daarentegen bij het acu- j
te drankmisbruik in een gunstiger ( N.H. 51.ö, R.k. 57.0? het Riji
1910 42.5, 1915 40.1 ). Sij de economische criminaliteit lagen de,
cijfers van het Arrondissement over de geheele linie iets hooger.
In vergelijking met de Rijkscijfers voor 1950 is voor de agressie-
ve Criminaliteit in het Arrondissement het habitueele drankmis-
bruik nog steeds hooger dan in het Rijk ( N.H.nbsp;r,k. 9^ j
het Rijk 1950 ),terwijl het acute drankiuisbruik ongeveer ge-
lijk is. Bij de economische criminaliteit vinden we geen afv/ijkin-
gen.
De slotsom dezer vergslijking wordt dus dat over het algemeen'
in het Arrondissement Utrecht het habitueele drankmisbruik bij de
veroordeelden -meer voorkomt dan dit voor hot geheele Rijk het ge-
val is, het acuto ongeveer in gelijke mato.
Pogingen om aan do hand van statistisch materiaal factoren
aan te wijzen, \/elke de v/aargenomen verschijnselen op het gebied
van het drankmisbruik der dolinquonton zouden kunnen verklaren,
moeton helaas achterv/ege blijven bij gebrek aan gegevens ; data
betreffondo hot alcoholverbruik bij de lodon dor versohillondo
kerkgenootschappen ontbroken nl. totaal.
In Hoofdstuk V zullon \/ij cchtor zion dat hot mogolijk is
om oen hypothese op to stollon, xraaruit zich ondor uoor laat vor-
klaron do bij Katholiokcn on Protostanton vorschillonde houding
ton opzichte van hot drankmisbruik,
STRAPTOEKGTING.nbsp;'
Konden wij roods bij hot onderzoek naar hot drankmisbruik
dor delinquenten wijzon op duidelijk v/aarnoombaro vorochillon in
do cijfers, betrekking hebbend op do boido korkgonootüchappon,
betrokken bij onzo boschouwingon, voor hot ondoruorp; straftoo-
TABEL
Verdeeling der delinquenten naar kerkelijke gezindte,aard der
criminaliteit en zv/aarte der opgelegde straffen en maatregelen,
perioden : 1910/14 en 1921/30 geogr*eenheid: het geheele Arrond,
Division des del.selon le culte,la nature de la criminalité et
les peines er mesures.
périodes : 1910/14 et 1921/30 unité géogr.îL^Arrondissement
entier 4
10.
Fl 0 0 ms c h-Ka t ho 1 i eken
Cathol.Rom,
lïederlandsch-Hervormden
Reformés Necrl.
Agressieve Economische
Economische
crim.
Agressieve
crim.
crim.
crim.
crim.agress.! crim.ëconom|. crim.agress. | orim.économ.
1921/ 1910/i 1921/; 1910/1 1921/ j 1910/ jl92l/
'14 î '30 i '14 '30 '14 '30
1910/
'14
'30
G-evangenisstr.
prison
quot;t.e.m. 5 maand,
jusqu'à 3 m,
incl.
3 m.t.e.m. 1 j.
3 m.jusqu'à 1
an. incl.
Qieer -öan 1 j .
plus d' 1 an.
geldboete
amende
quot;tuchtschool
école corr.
quot;terbesch.stell.
^iss.ài la disp-.
du Gouv.
quot;te rug gave
^em.aux parents
ïotaar.
Total
277
29 •
10
796
230
26
260
12
1126
530
185 i 295 282 302
323 i 33 35
5
1121
14
309 332
662
93
52
3
1
487 1136 1 657 j1481
'1-
375
43C
69
476
113
75
11
1557
191
146
50
163
40
59
13
87
27
105
37
39
motings dat thans aan de orde is, kan deze opmerking eveneens ge-
maakt worden, in het bijzonder wat betreft de ontwikkeling welke
merkbaar wordt bij vergelijking van de jaargroepen 1910-14 en
1921-30.
livenals dit bij de behandeling van vorige onderwerpen geschied-
de worden de uitkomsten op twee wijzen beschouv/d, nl. in de eerste
plaats de straftoemeting aan hen, welke zich binnen het Arrondis-
sement schuldig maakten aan agressieve en economische criminaliteit
en in de tv/eede plaats de straftoemeting aan hen, die een of meer
strafbare feiten pleegden in de gemeente Utrecht dan wel in het
overige Arrondissement.
Bij de agressieve criminaliteit nemen wij v;aar een over de ge-
heele linie optredende, buitengewoon sterke verschuiving in de
richting van de geldboete. In de jaren 1921-30 worden van de H.H.
niet minder dan 75.7 ^^ bestraft mot een boete, tegen 50.5 in 1910-
19145 voor do R.K. zijn deze cijfers resp. 70.7 en 49.0
Dc categorie dor korte gevangenisstraffen, die van maximaal
3 maanden, speelt ook in 1921-193^.' nog wel een rol, doch heeft on-
geveer dc helft van haar aandeel aan dat der geldboete moeten af-
staan. Voor do N.H. zijn do percenten 42.8 on 20.4, voor dc R.K.
43.4 on 24.6. Hoogere- gevangenisstraffon en kinderstraffen cn
maatregelen spelen bij de bestraffing van agressieve delicten geen
rol van beteekenis. Dc ontwikkeling der cijfers is voor beide kerk-
genootschappen ongeveer deselfde, al kan men opmerken dat bij de
R.K. de afname van het aandeel der korte gevangenisstraffen iets
• minder groot is dan bij de IT.H. Veel sterker sprekende verschil-
len worden echter zichtba.ar bij de beschouwing van de
Economische criminaliteit. Voor de periode 1910-1914 is de be-
strijding der economische criminaliteit in hoofdzaak geconcentreerd
'SL
gevangenisstraf t/m 3 maanden
gevangenisstraf van 3 maanden
t/m 1 jaar
gevangenisstraf quot;boven 1 jaar
geldboete
tuchtschool
terbeschikkingstelling van
de Regeering
alle gevangenisstraffen boven
3 maanden,tuchtschool en ter-
beschikkingstelling etc.
straftoemeting
«
Economische criminaliteit
Nederlandsoh-Hervormden
1921-1930
1910-1914
itPo
T-k!
Agressi^eve^
1910/'14 1921/'30 1910/'14 1921/^30
757
IM
Vu ]!aii
Roomsch-Kath.
Ned.Herv.
RoomsGh-Katholieken
r^r
txi
V/V
iS
Él
M
I
El
in 2 straffencategorieën, nl. die der korte gevangenisstraffen en
die der geldboete.
Reeds dadelijk zien v;e Mer verschillen tusschen de aan U.K.
en de aan R.K. opgelegde straffen. Bij de laatste delinquenten-
groep is een sterk over\/icht in de categorie der korte ^gevangenis-
straffen ( aandeel der korte gevangenisstraffen 58.0 % , der geld-
boete 21.6) hetgeen bij de K.il. in veel minder mate het geval is
( hier zijn de cijfers resp, 28.9 en 24.6). Het is mogelijk dat de
sterk uiteenloopende aandeelen der korte straffen bij K.H. en R.K.
verband houden met de gerichtheid der R.K. economische criminali-
teit op den eenvoudigen diefstal.
In de categorie der gevangenisstraffen van 5 maanden tot en
met 1 .jaar is het aandeel der R.K. beduidend geringer dan dat der
H.H., resp, 17.9 en 22.0 Daarentegen is het aandeel der kinder-
straffen en - maatregelen^quot;^^ ( tuchtschool en terbeschikkingstel-
ling ) voor de R.K. iets hooger nl. 15.6 y^, tegen 14.9 bij de N.H.,
terwijl ze bij de gevangenisstraffen boven 1 jaar weer een iets
gunstiger positie innemen ( K.H. ;^,R.K.nbsp;).
-/e kunnen voor de periode 1910-1914 dus vaststellen dat aan
de R.K. vooral lage gevangenisstraffen worden opgelegd, en dat,
mede op grond van de cijfers voor de categorieën der hoogere straf-
fen, het vermoeden gerechtvaardigd is, dat hun economische crimina-
liteit van minder ernstigen aard was dan die der IT.H., en dat de
R.K. veroordeelden misschien op grond van hun slechten economischon
toGStahd vaker tot gevangenisstraf van korten duur dan tot geldboe-
te werden veroordeeld.
Geheel andere cijfers zijn hot welke v/ij vinden voor de perio-
de 1921-1950.nbsp;' ■
In de eerste plaats valt op te merken dat de in verband met do
invoering der voorv/aardelijke vcroordeoling geheel gewijzigde straf-
toemetingspolitiek zich op het eerste gezicht uit Ge cijfers ken-
baar naakt.
;7as in 1910-1914 öe geheele straftoemeting; toegespitst op de
korte vrijheidsstraf en de geldboete, voor 1921-1930 is, wat de f|
economische criminaliteit betreft ( over de agressieve spraken vaj f
reeds ), het zwaartepunt, behalve in de categorie der ge Idboete, j|
komai te vallen in die der gevangenisstraffen Vv'^ 3 maanden tot en
met 1 jaar. lit is begrijpelijk, daar vaak van een voorwaardelijke
gevangenisstraf, welke de duur van 3 maanden niet te boven gaat,
onvoldoende afschrikwekkende werking zal uitgaan.
Binnen het kader van deze wijziging, der richting welke de
straftoemetingspolitiek in de jaren 1910-1914 nog volgde, blijken
nu echter duidelijke verschillen wat betreft de veranderingen v/el-
ke hehhen plaats gehad in de aandeelsverhoudinfen voor ce groepen
der ïï.H. en n.K. veroordeelden.
!
In de categorie der korte gevangenisstralfen blijkt het hooge I
1
aandeel der R.i:. recr sterk te zijn gecaal^.., nl. van 38.0 op 26.0. |
Bij de N.E. is ook daling, doch veel minder sterk (nbsp;op 24.1). i
re straffen van 3 ma:..ndcn tot en met 1 jaar vertoonen nu voor j
IT.H. en ?.i:. ongeveer gelijko aandeden, nl. 28.4 en 28.0 ter^.'^ajl
in 1910 /'I4, nac'.ir wij zagen, het aandeel der R.E. in doKo catego-
rie geri.nger v-'as dan dat (''er r.H.
Het aandeel der £evan^.G nisstraff en boven 1 .jaar blijft voor dei
R.K. nagenoeg constant ( en 3.4), doch voor de N.H. daalt het J
^^ 7*6 op 4.4.. Tquot;j kincerstraf fen on-maat re gelen vertoonen bij beidi'
lx ri:genootschappen een ietwat dalend aandeel ( K.H. van I4.9 op j
12.1 ; R.K. van 13.6 op 12.8).
i
Vo stijgingen ten slotte in het geIdboeteaandecl zijn voor
K.H. on R.K. dezelfde ( resp. Vcai 24.6 op 30.6 on van 21.6 op 27. 2^^
-'■■»f-f
■
I
.-V;
'i'
i
n
Duidelijlv blijkt uit hot bovenstaance dat van de in de jaren
1910nbsp;gunstige positie dernbsp;veroordeelden bij de straftoo
meting.in de periode 1921-30 geen sprake neer is. Het aandeel dor
aan K.H. opgelegde gevangenisstrafion bedraagt dan 32. 4 van het
totaal der opgelegde gevangenisstraffen, voer dc R.i:. is dit -ner-
oent ochter 33( dezelfde cijfers voor 1910-1914 wai'cn resp.
29.6 on 23.4).
I!u zij hier reeds direct bi ige voogd dat voor de ri.Kquot;, het ver-
houdingscijfer dor voor\7acirdelijk veroordeelden oen hooger is dan
voor de H.H., doch het tamelijk gering verschil dezer cijfers
( zio aldaar) is zeker niet in staat het geheel gewijzigde straf-
toemetingsbeeld dat de R.i:. opleveren, voldoende te verklaren.
Kaar alle waarschijnlijkheid staat deze verandering in nc-iuw
verband tot de richtingswijsigingon v;clke zijn opgetreden in de
economischo criminaliteit der R.K., welke wij reeds aan een be-
schouwing onderwierpen. Bij het trekken van deso conclusie dient
echter groote voorzichtigheid te wordon betracht daar bij de straf-
toemeting een groot aantal factoren van min of meer irrationeel en
aard een rol spelen, en het daeirom de vraag is of ons materiaal
wel van een zoodanige grootte is dat het trokken van een dergelijke i
conclusie zonder gevaar kan geschieden.
Temeer dient hier behoedzaamheid te wordon inachtgenomen daar
vergelijkingsmateriaal volkomen ontbreekt. Ken onderzoek naar de
straftoemeting in verband met de kerkelijke gezindte der veroor-
deelde individuen is noch in binnen-,noch in buitenland tot dusver
ingesteld.
ll,
i ti'
m
I
Vergelijking van de straffen, opgelegd aan hen, die hun de-
licten pleegden in de gemeente Utrecht, en aan hen, die ze bogingen
in het overige Arrondissement, leert,dat vooral in laatstgenoemd
gebied de E.K. delinquenten in 1910-1914 zeor overwegend v;orden
TABEL
Verdeeling der delinquenten naar kerkelijke gezindte en zwaarte degt;'
opgelegöe straffen en maatregelen,in de gemeente Utrecht en het
overige Arrondissement Utrecht.
( Agressieve,economische en sexueele criminaliteit tesamen)
II.
govangenisstr.
üed,
Hef,
1910/14
150
84
24
85
14
21
8
396
t.e.m.3 mnd.
3 mnd.t.e.m. 1 j
meer dan 1 j.
geldboete
tuchtschool
terbeschikiïcingst
t eniggave
berisping
Totaal
Ganeente Utrecht
Comm.d' Utrecht
quot;quot; R.Kath.
Cath.Rom.
Herv.
ïTeerl
■1---
I
I
1910/14
158
59
13
1910/14
329
103
32
quot;1—
»
j
f
I
I
240
209
27
392
42
34
89
19
24
5
I 1921/30
1921/30
232
187
38
381
48
32
1
420
31
42
6
•z.
947
1
i
367
963
919
Het overige Arrondissement
Ie reste de 1'Arrondissement
ITed.Herv. ^
Réf.Neerl.
R.Kath.
Cath.Rom.
'1910/14 I 1921/30
1921/30
499
349
67
384
230
50
807
68
24
2
1
274
59
19
280
30
16
2
680
1566
1303
98
51
8
5
2380
-ocr page 110-straftoemeting
(voor de beteekenis der verschillende arceeringen zie grafiekXL)
Nederl. Hervormdennbsp;^^^^
Gemeente Utrechtnbsp;Het overige arr.
1910-1914
1 921-1920
Ui ^
m
i
i
m
2
H
Roomsch-Katholieken
r/.r
l'r.L
u
3.r
i
i
U. V
-ocr page 111-gestraft met korte gevangenisstraffen i het verschil met het gel'i-
boeteprocent is gering,terwijl de N.H. overwegend met geldboete
gestraft v/erden. lgt;e cijfers zijn resp. voor denbsp;in de catego-
riën ; korte gevangeniastraf f en, ge vang e ni ^ s t r af f e n _van 'ó. ui^ t/^
1 jaar en geldboete J 40.2, S,^, 41.5. Voor de IT.H. resp.: 54.2,
10.7 en 45. ö. In 1321-1950 zijn de cijferj voor de N.H. en HoK.
elkander dicht genaderd, ofschoon bij de 11...:. nog steeds het aan-
deel der korte straffen grooter is.De cijfers zijn voor hen 24.5.
14.7 en 51.5, voor de N.H. 21.0, 14.7 en 54.6.
In de gemeente Utrecht is, wat in verband staat met de meer
economische geörienteerde criwAnaliteit, het aandeel der geldboete
zeer veel minder groot dan in het overige Arrondissement,ofschoon
het -W-el sterk toenemend is. In 1910-1914 bedraagt het voor N.H.
21.5, voor de R.K. 24.2, in 1921-1950 echter voor N.H. 41.4, voor
R.IC. 41 c5.nbsp;... -nbsp;• - -
In de eerste jaargroep is hier het aandeel dernbsp;_s_traffo_n
bij de R.il. grooter dan bij de N.H., echter is het aandeel der fe-e-
van^s^enisatraffen van 5 maanden t/mnbsp;geringer ( resp.
16.1, tegen 21.2 bij de N.H.,).
In de jaargroep 1921-1950 zijn voor de boido categorieën ge-
vangenisstraffen en voor de geldboete do cijfers voor N.H. en R.R.
vrijwel gelijkluidend, nl. voor oerstgenoomden 25.4, 22.1 en 41.4,
en voor de laatstgenoemden 25.2, 20.4 on 41.5.
Voorfil in do gemoen-te demonstreert zich ton aan?.ion van dc
straftoemeting duidelijk het vorschijnsol dat do R.v, zich aan gaan
passen aan do criminalitoitssituatio dor N.H.
:xC.CIDIVE. -
In vorband met de - straf toe-mot ing diont hiör'ook gesproken to
v/ordon over het aandeel, dat do recidivisj^ uitmaken van de totale
i'^ir
ii:
aantallen iJ.H. en RoK. veroordeelden.
Vergelijken wij wederora de perioden 1910-1914 en 1S21-1930,
dan blijkt bij de agressieve criminaliteit het recidivistenprocent
bij de iJ.K. constant te zijn gebleven op 43.2, dat der K.K. daar-
entegen te zijn gestegen van 47.9 op 50gt;1. Van de in 1921-19vgt;0
in het Arrondisseaent Utrecht ter zaks van agressieve criminali-
teit veroordeelde Roomsch-JCatholieken was dus de meerderheid recidi-
vist .
Bij de economische criminaliteit constateeren v/ij hetzelfde
verschijnsel, nl. een dalend percent voor donbsp;( van 44.4 op
42.9 ) en stijging voor de K.K. van 41.1 op 44.0.
Beschouwt men de recidivistencijfers volgens de geografische
indeeling, dan blijkt dat in de jaren 1910-1914 in de gemeente
Utrecht het aandeel dat de recidivisten innaiaen in de totale ver-
oord e el denm^-s sa voor denbsp;54.0 bedroeg, voor de R.K. 44.4. |
Deze voor de R.K. gunstige cijfers waren echter in de jaren 1921-
1^50 geworden 46.0 en 48.3._ In het overige Arrondissement waren in
1910-1914 de percenten zeer veel lager dan in de gemeente, nl.
voor ïT.H. en K.::. resp. 58.4 en 44.1. Beide aandeelen zijn in 1921-
1930 gestegen, nl. tot 41.1 en 44.4. Hier zien v/ij dus bij uitzon-
dering een aanpassing van de ^I.il. aan hot niveau der R.K.
Het valt op dat bij do 3^r.H. in beide perioden het recidivis-
tenaandeel dor gemeente hooger is dan dat van het overige Arrondis-
sement. Dit berust waarschijnlijk op de agressiovo crivainaliteit
der K.H. op het plattelands onder do tor zake hiervan veroordeelde
iT.H. delinquenten bevinden zich vrij voel oerstvGroordoclden,mis-
schien omdat bij hon het aandeel dor quot; bctoro quot; boerenbevolking
grooter is dan bij dc R.K. ( Vgl. do boroeponboschouwing ).
ssiras^
Voorwaardelijke veroordeeling.
Het aandeel öat de voorY/aardelijke veroordeelingen innemen in
het totaal der opgelegde straffen en maatregelen, kan niet worden
vergeleken voor de jaargroepen 1910-1914 en 1921-1930, daar de
voorwaardelijke veroordeeling eerst in 1915 mogelijk werd. Verge-
leken worden daarom de percenten van de jaargroepen 1915/1918 en
1921/1930.
Bij de agressieve criminaliteit wordt zeer zelden voorwaarde-
lijke veroordeeling opgelegd. Voor denbsp;zijn de cijfers resp.
2.7 en voor de H.i:. 2^2 en ^ Noemenswaardige stijging
is in deze percenten niet aanwezig, wat verband houdt mot de zeer
toegenoiuen oplegging van geldboeten, welke vrijwel nooit voorwaar-
delijk worden opgelegd. Anders is dit bij de economische crimina-
liteit, waar we sterk stijgende aandeelen vinden. Be N.H. stijgen
van 1^2 op 13.8, de E.X. van 7^ op 13.4 %. Van noemenswaardig ver- |
schil der cijfers voor de beide kerkgenootschappen kan, naar men L
ziet, niet worden gesproken.
■ j
Xj^ (je fyemeente Utrecht delicten plegenden kunnen naar verhou-
ding iets vaker op voorwaardelijke veroordeeling hopen dan zij
die hun delicten in het overige Arrondissement plegen. Daar hier
bezien wordt de totale criminaliteit, welke door de economische
criminaliteit in aanzienlijke mate wordt beinvlood, zien we de
percenten zoowel in de gemeente als in dot ovorige Arrondisseaent
stijgen. Voor de gemeonto zijn do cijfers : is^H. van 7^ op
H.K. van 8.6 op 12^ ? voor hot overige Arrondissement vindon wij:
ÏÏ.H. van 6^ op ^ ;nbsp;van 4^ op
./eer zijn do verschillen tusschon dc kerkgenootschappen go-
ring. In de gomeente worden de R.L. iets gunstiger behandeld,in
het ovorige ^rrondissoment de N.H.
Opvallend is dat over de geheele linie de poxcenton in de
rii't
■:r
gemeente vrij wat hooger zijn dan in hot overige Arrondis£2omont.
Ook dit zal waarschijnlijk moeten worden toegeschreven aan het
feit dat de agressieve criminaliteit, waarbij, naar wij zagen,
zelden voorwaardelijk wordt gestraft, juiöt in het overige Arrondis-,
sement een rol van beteekenis speelt, meer dan in de gemeente
Utrecht.
S t r af t O ome t i ng in.nbsp;•
Ten slotte zullen wij, in afwijking van het tot dusverre ge-
volgde systeem, waarbij vrijwel steeds alleen de jaargroepen 1310-
1914 en 1921-19oJ werden beschouwd nog een enkele opmerking maken
omtrent de straftoemeting aan is.H. en H.K. agressieveVeconomischo
delinquenten in de jaren 1915-1918 vergeleken bij die in de eerste
en laatste jaargroep. Vooral wat betreft de economische criv.inali-
teit is dit van belang, omdat uit de vergelijking der cijfers dui-
delijk blijkt hoezeer in de jaargroep 1910-1914 bij de K.K, de
richting der economische criminaliteit bepaald -was op den typischen ;
oorlogs- en crisiscriminaliteitsvorm der eenvoudige eigendomsdelic-
ten.
Zooals we reeds zagen bedroeg voor de y.H. in de eerate jaar- •
groep het aandeel der drie categorieën gevangenisstraf ( tot en
met 3 maanden s 3 maanden tot en ..iet een jaar 5 boven 1 jaar )
resp. 28^ ,22^ ennbsp;Voor de jaargroep 1915-1918 worden de-
ze cijfers .nbsp;^ ennbsp;^c- criminaliteit der N.H. ver-
eenvoudigt zichtbaars het aandeel der korte straffen stijgt zeer
aanzienlijk, dat der straffen van 3 maanden t/m 1 jaar stijgt even-
eens, terwijl het aandeel der hooge gevangenisstraffon terugloopt.
Bij de R.K. nu zien we het volgende in 1910-1914 zijn do
cijfers voor de drie categorieën gevangenisstraffen resp.^^^O^
17^ en 5,5 In de jaargroep 1915-1918 echter v;orden ze resp,
35.3, 30,6 en 3jl Hier vertoont zich dus het merkwaardig yer-
^ schijnsel dat h^t aandeel der kort^traffe^a^^nbsp;aat der
straffen van 3 maanden t/m 1 jaar zeer sterk omhoog gaat 5 de hooge
straffen loopen terug, als hij de i.'oH., doch iets minder sterk.
Het feitj dat de repressie in de oorlogsjaren ten aanzien van
de economische crirainaliteit der i'.H. een andere was dan die ten
aanzien van de economische criminaliteit der iï.K., v/elke naar ver-
houding strenger werden gestraft, wijst erop dat voor deze laatste
bevolkingsgroep de overgang van voor-oorlogsche-' in ^^ oorlogs -
criminaliteit een minder abrupte geweest is dan voor de N.H., waar-
uit vanzelf voortvloeit dat dan de economische positie der H.II.
in de jaren 1910-1914 een beduidend minder gunstige geweest moet
zijn dan die der iJ.H. Immers, tegenover de iüH., wier oorlogscrimi-
naliteit meer de kenmerken droeg van een voorbijgaande eruptie,kon
volstaan worden met het relatief veelvuldig opleggen van • waar-
schuwende korte gevangenisstraffen, terwijl daarentegen de R.K.
economische criminaliteit binnen de perken gehouden moest worden
met behulp der zwaardere gevangenisstraffen, die van 3 maanden tot
en met 1 jaar.
SAl,üIljIYATTIHG.
Resumeeren wij ten slotte de resultaten onzer statistische |
analyse, dan treedt als voornaamste uitkomst naar vorens de wijzi-
gingen in a..rd en omvang van do criminaliteit der R.K.
Vat haar a^ betreft, zagen wij dat ze in 1910 /'14 nog oen
uitgesproken paupers- on drinkcrsmisdadighoid genoemd mocht worden,
terwijl ze in 1921 /'30 vrijwel hetzelfde beeld vertoont als de
criminaliteit der If.H., namelijk dalende deelname aan oe agres-
sive delicten en stijgende frequentie der v.ieer ernstige economische
vaisdrij ven.
Vat den omvang betreft, kan geconstateerd worden dat .elis-
waar de criminaliteit der R.K. in 1921 /'5. over de geheele linie
nog boven die der ITcH. ligt, maar de verschillen toch zeer veel
geringer zijn dan in de jaargroep 191Ü /'14,toende criminaliteits-
cijfers der K.i:. nog ver boven die der iT.H. uit kwaia.nbsp;^
Bij de bespreking van den bur^rlJ-JXejl.^la^ vonden wij dat
het kindertal der H.K. gezinnen een naspeurbaren invloed, gedeelte-
lijk gunstig, gedeeltelijk ongunstig, uitoefende op de economische
criminaliteit der gehuwde H.Iv. delinquenten.nbsp;^
De cijfers dernbsp;wezen in de richting van een
verschuiving in de deelnarae aan agrarische en industrioele beroe-
pen bij do R.i:.p welke zou kunnen samenhangen met de verbeterde
maatschappelijke positie van dit volksdeel.
Belangrijk was de conclusie, dat het drankmisbrui]: bij do R.K.
ofschoon dalend, toch nog steeds weinig gunstig genoemd moet worden.
In de volgende Hoofdstukkon komt dit nog nader ter sprake.
In de straftoemeting v/eerspiogolden zich, naar wij zagen, ge-
trouwelijk de wijzigingen welke de criminaliteit der R.K. bezig isnbsp;j
te ondergaan. Bovendien vonden wij voor deze volksgroep een stij-nbsp;|
gend rooidivocijfer, terwijl de beschouwing dor straftoemeting innbsp;|
de oorlogsjaren uitkomsten opleverde welke gehool in de lijn vannbsp;|
het tevoren betoogde blevon.nbsp;j
/vlies saraenvattend, constateeron wi j s
In het Arrondissement Utrecht blijft de misdadigheid der Hodor- |
landsch-Hervormdon tamelijk wel constant; die der Roomsch-Katho-
lioken toont in 1910-1914 diepgaande verschillen, ,/elke zoowol den
aard als den omvang betreffen.
teit .d^Jiooms^^^^^nbsp;An JiaL^^^^nbsp;t
z^er^stexkonbsp;^A^ dej. Ijeji) rland sch-He r voj^d^iec ft^^in-
L-e..astl deze aaj:^as_sln_g_is ^
du iQoli .1 k waarneeiul^r^nbsp;_____■
lli
m
m
iM
In Hoofdstuk I sagen wij reeds, hoe verschillende onderzoekers f;
van het probleem • criminaliteit en kerkelijke gezindte het ver- f'
li'
band in het licht stelden, dat bestaat tusschen de misdadigheid van
i
een bepaalde religiegxoep en de aociale en economiache positie van
de leden dier groep.
Waar het eigen onderzoeksUitoengezet in Hoofdstuk II,betrek-
king had op do periode 1910 - 1930 ligt het voor de hand, dat wij,
op het voetspoor der bovenbedoelde onderzoekers en uitgaande van
de onderstelling, dat er tusschen criminaliteit e.enerzijds, econo-
mische en sociale situatie anderzijds een zeer nauw verband be-
starr.t, trachten na te gaan hoo deze situatie zich voor de Roomaoh-
liatholieke en iTederlandsch-Hervormde volksgroepen in deze jaren
heoft gewijzigd.
Hoe deze Y/ijzigingen op economisch gebied hebben gewerkt is
nauwelijks na te gaan. Gegevens hieromtrent zijn, gesplitst naar i
kerkelijke gezindte, alleen te vinden in de Beo rijfstelling^^. Af- i
gezien nog van het feit, d£it deze cijfers niet dan zeer oppervlak- ;
i
kige conclusies omtrent de toe- of afname van den materieelen './el- |
stand zouden toelaten, is het maken van een voor ons gebied go- j
schikte vergelijking der gegevens van 1909, 192o en 193J onmogelijk,'
omdat
1)nbsp;de eenheden van de volks tellingen niet de:-:elfdo zijn { in 1909 de
provinciën, in 1920 en 1930 de speciad voor deze statistiek ont-
worpen economisch-goografi30he eenheden) en
2)nbsp;ae zich niet laton vergelijken met de door ons aangewende Arron-
QissementseenneiQ
Van alle andere op het 'irtschaf tsloben-' betrekking hebbende
gegevens is er geen een, -Jaarbij splitsing gemaakt is naar kerkge-
nootschapj met name de zoo belangrijke belastingstatiotieken laton
ons hier in den steek, tenzij men de gegovens van iïoord-Brabant on
i'l
i
en LiViiburg op dit punt als representatief voor de Ro o ins cli-Katho-
lieken zou willen beschouv/en, wat echter o.i. onjuist is.
Des te meer zal echter kunnen v/ordeh gesproken over de socia-
le oïitwikkeling der Roomsch-Katholieke en ITederlandsch-Hervormde
( of meer algemeen : Protestante ) volksgroepen. Dat behandeling
hiervan groot belang heeft - ook omdat uit een eventueel te consta-
teeren vooruitgang op sociaal terrein met de noodige voorzichtig-
heid geconcludeerd mag worden tot het bestaan van een in economisch
opzicht eveneens verbeterde positie spreekt vanzelf, \;aar toch
kan 7/ordGn aangenomen, dat een goed georganiseerd kerkelijk leven,
een bloeiende vakactie, een krachtige jeugdbeweging e.d. evenzoo-
veel anti-criminogeen werkende factoren zullen zijn.
^'il men hiertegen aanvoeren, dat de crimineelen vaak niet be-
hooren tot de groepen, welke door zulke kerkelijke of wereldlijke
organisaties kunnen werden omvat, dan valt hiertegen op te merken,
dat inderdaad wel een deel ( vermoedelijk minder groot dan men het
soms wil voorstollen ) der veroordeelde individuen behoort tot den
echten quot; zelfkant ^ der groepen, die zich aan pogingen tot niveau-
verheffing weinig gelegen laat liggen, maar dat bij voortgaande
uitbouw van den socialen arbeid deze • zelfkant voortdurend smal-
ler zal worden, hetgeen criminologisch van eminente beteekenis is.
In dit Hoofdstuk zullen voornaiiielijk de volgende onderv/erpen
v/o rG e n besc houv,'d =nbsp;ivvlt^nbsp;U^Ui
1)nbsp;de organisatie van de kerkelijke on v/ereldlijke liefdadigheid
( Inv/endige Zending en Charitatief \ycrk) .
2)nbsp;het confessioneelG jeugdwerk ( quot; reddingswerk quot; en eigenlijke
jeugdbeweging).
3)nbsp;de confessioneele arbeidersbeweging.
4)nbsp;de confessioneele drankbestrijding.
Jen volledig overzicht van dit sociale v/erk moet men hier
niet vervrachten. Het is er ons hier slechts om tc- doen eenige
groote lijnen aan ts geven, langs welke de maatschappelijke ont-
wikkeling in confcssioncele kringen heeft plaats gehad cn plaats
hoeft.
Alvorens over te gaan tot een bespreking der organisatie van
het kerkelijk leven, en wel vooral van dat deel van het kerkelijk i
leven, dat betrekking hoeft op socialo ontwiklseling, ia het dienstig
aan to vangen mot öcn kort ov.;rziGht ovor die gegevens, waaruit
cnkolo conclusics ku.nnon getrokken worden omtrent dc intensiteit
van hot massale kerkelijke moclevcn dor leden van oc Roomsch-Katho-
lieke en dc iïGdorlandsch-H;.rvormdo Korkö de kerkelijke statistie-
ken.
a.nbsp;Do statistioiL..dG.^, Roqmsch-Ka_tholjpke_over do
jaren 1926 - 1936, word ons welwillend tor beschikking gestold door '
don /.oer Lcrwaardon Hoor jocrotaris van hot Aartsbisdom. Uit de
gegevens der dekenaten Culemborg, Amersfoort, Breukelen, liontfoort
en Utrecht was het mogelijk cijfers te berekenen voor een gebied,
dat een groot deel van het Arrondissement Utrecht omvat ( er ont-
breken enkele parochies, behoorende tot de dekenaten Hilversum en
Arnliem, benevens eenige die onder het diocees Haarlem vallen).
Voor de jaren 1926, 1930 en 19 35, waarover wij cijfers publi-
ceeren, betroffen deze een materiaal van resp. 106495 5 116511 en
126770 parochianen? voor de gemeente Utrecht afzonderlijk waren
deze getallen resp. 52383, 58759 en 63550.
Je drie genoemde jaren in een tabel saiAenstellend komen udj
tot de volgende verhoudingscijferss( zie tabel volgende pag»)
Direct valt op, dat de cijfers voor het door ons samengestel-
de gebied ( waar de gemeente Utrecht bij is inbegrepen) belangrijk
3)
ongunstiger zijn dan die van het geheele Aartsbisdom en dat de
percenten voor de gemeente Utrecht apart veel slechter zijn dan
I
Kerkelijke Statistiek der Roomsch-Katholieke Kerk
i Non-paschantesl^ïion-catechesantes^lnbsp;Apostatae ^^
I in io -van het jin ^ van het to- inbsp;in io van het
i totaal aantal jtaal aantal cate- ;nbsp;totaal aantal
I communioantes Ichesantesnbsp;jnbsp;conimunioantes
ri926 1930 |
.1935 11926 |
1930 ,1935 |
;i926 1 |
1930 |
1935 | |
het geschouwde T gebied j 9.0 ; 9.6 |
( : 11.3 ' 4.1 1 |
3.9 4.2 |
1 3 = 2 1 |
3.4 |
4.2 | |
het Aartsbisdom |
1 5.6 6.1 |
1 6.9 : 2.2 |
2o9 i 2.1 i |
1.7: i i |
2.0 |
2„5 |
de gemeente |
14-.0 il4.8 |
16.8 7.6 |
j 6.9! 7.2 |
1 1 |
5.3 |
6.5 |
Gezin |
n e n |
met 1 of 2
kinderen
1926 11930 |1935 |1926 :i930 il935
gehied jl4.8 !l3.3 |l4.3 |26.7 128. 6 j29-5
Ïïi het Aartshisdomil3.2 ;12.2 il2 .5 23.5 j 24.5 ;25.8
j me t me er
i kinderen
|l926 i 1930 j 1935
1 I
58.5 158.1 56O2
63.3 I 63.3 61»7
zonder
kinderen
ï^i het beschouwde
29.8 133.4 i33.1 !54.8 j51.7 i52.0 |22,7 ■ 28.8'
de gemeente
Utrecht
het beschouwde
gebied
lïi het Aartsbisdom
de gemeente
Utrecht
Gemengde huwelijken
in io van het totaal
aantal huwelijken
waarbij ten minête
1 partij R.K.was,
! ; ;
:nbsp;Inbsp;'
1)nbsp;dat zijn zij, die hun Paaschplicht niet •'/ervullen.nbsp;■
2)nbsp;dat zijn zij,die niet een voldoend aantal cate chesatie lessen^
volgen.
3)nbsp;dat zijn zij,die practisch met de Kerk gebroken hebben.nbsp;'
-ocr page 121-fi
BQi
die der beide andere gebieden. Hetgeen echter van rneer belang iu,
is de conclusies dat in alle drie de territoria de percentages
der non-paschantes, apostatae, gezinnen raet een of tv/ee kinderen en
gemengde hu\;elijk6n in 1930 zijn gestegen, vergeleken met 1326.
'/at betreft de non-paschantes en de apostatae zetten deze stij-
gingen zich ook in 1935 nog voort.
Nu moet weliswaar bij de beschouv/ing der bovenstaande tabel
in verschillende 02gt;'Zichten groote voorzichtigheid worden betracht.
Zoo zegt bv. de gezinnenstatistiek betrekkelijk weinig, omdat heb
voor juiste waardeering hiervan noodzakelijk zou zijn den gemid-
delden leeftijd der huwenden te kennen. Verder zijn de cijfers der
gemengde huwelijken vermoedelijk veel te laag, daar liij alleen be-
trekking hebben op die gemengde huwelijken, v/elke ter kennis geko-
men zijn van de parochiale geestelijkheids vooral in grootere
plaatsen zal dit echter lang niet steeds het geval zijn.
Dit neemt echter niet weg, dat ten aanzien der beide catego-
rieën non-paschantes en apostatae de gegevens geen andere conclu-
sie toelaten dan dat het aandeel dezer groeoen in het totaal der
communisantes voortdurend toenemend is en dat vooral in de groote
stad, waar onoverzichtelijke parochies aan een goede zielszorg
ernstige hinderpalen in den weg stellen, steeds meer voor de Kerk
verloren gaat. Hetzelfde als voor de gemeente Utrecht constateert
men bv, in de gemeente Groningen? in 1935 bedroeg het aantal non-
paschantes hier 12.8 van het totaal aantal communicantes
( gemeente Utrecht 16.8, maar het totale Aartsbisdom 6.9 ! ).
Voor de apostatae '/as het aandeel, dat zij vormden van het totaal
der communicantes 5.0 % ( gemeente Utrecht 6.5, maar Aartsbisdom'
2_i_5 ). Voor de gemeente Arnhem bedroegen de overeenkomsstige percen-
ten resp, 18.4 en 2.9, eveneens berekend over 1935.
i'flSl
b.nbsp;Bezien wij thans de kerkelijke statistiek der i^ederlanddcn-
Hervormde Kerk, zooals deze geregeld wordt opgenomen in hot Ver-
slag der schriftelijke Kerkvisitatie, dat deel uitmaakt van de
Handelingen der Generale Synode.
T)eze gegevens worden provinciegewijö verstrekt. Ofschoon zij
ook van vroeger jaren verkrijgbaar zijn, zullen wij ze slechts van
1921 af hesGhouv;en, daar in dat jaar de op to nemen onderwerpen
reglementair werden vastgesteld, welk reglement sindsdien niet
meer is gewijzigd.
Uit de telkens over twee jaar loopende opgaven kiezen v/ij
die van de jaren 1921 - 1922, 1927 - 1928^^en 1933 - 1934.
Vergelijkingen met de cijfers der Roomsch-Katholieke kerke-
lijke statistiek zijn uiteraard niet mogelijk, ./ij kunnen slechts
vergelijken den aangroei van het aantal Roomsch-Katholieke parochi-
anen in het gebied, waarover onze beschouwing der Katholieke sta-
tistiek liep, en die van het zielental der Hederlandsch-Hervormde
Kerk in de provincie Utrecht. De aantallen voor de jaren 1926
( R.K.) en 1923 - 1324 ( gemiddeldei K.H.) op 100 stellende vinden
wij resp. voor 1930 en 1335 (R.K.) en 1929 - 1930 en 1933 - 1934
( i^.H.) het volgendes
Ro omsch-Katholi o ke nnbsp;Ne d e rland s ch-He r vormd en
1926 1330 1935nbsp;1923/1924 1929/1930 1933/1934
100 103 119 100nbsp;106nbsp;101
Tegenover een geleidelijke aangroeiïng van het parochianen-
tal bij de Roomsch-Katholieken staat dus een aanvankelijk ietwat
vermeerderd, daarna weer venainderd zielental bij de Kederlandsch-
Hervormden, dat echter wat het absolute cijfor betreft in 1333/
1934 toch nog boven dat van 1923/1924 ligt.
Gombineeren v/ij nu voor de Kederlandsoh-Hervormden,evenals l^ij
-ocr page 123-dit deden bij de Katholieken, verschillende gegevens in een tabel
dan vinden wij het volgende: (zie tabel volgende pag. )
Het spréékt vanzelf, dat deze cijfers alleen vergelijkender-
wijs beteekenis hebben. Of op zichzelf het percent der ingezegendj^
huwelijken hoog of laag is, valt hieruit, bij gebreke aan materi-
aal ter berekening van het aandeel der voor huwen in aanmerking
komende mannen en vrouwen in het totale zielental,niet te beoorde(^
len. Iets dergelijks geldt voor het aandeel, dat de aannamelingeri
uitmaken van het totaal der catechesanten; ook dit is niet te be-'
oordeelen, daar onbekend is hoe groot onder dit laatste totaal de i
i
groep is van hen, die zich bevinden in de jaren tusschen 18 en |
23, de leeftijd, waarop men gev/oonlijk wordt aangenomen.nbsp;i
7el Ican echter uit deze gegevens geconcludeerd 7/orden,dat de i
relatieve aantallen gedoopten en catechesanten van I923 ~ 102A
1929 - 1930 achteruit loopen; dat de doopelingen, ondanlcs een ge-
ring oploopen van het cijfer toch met hun percent van I933 - 1934
beneden dat van 1923 - 1924 blijven, evenals dit voor de ingeze- ^
gende huwelijken het geval is; dat het cijfer der aannemelingen
na 1929 - 1930 weer daalt op het niveau van I923 - 1924- en dat he '^
catechesantenpercent voortdurend dalende is.
De cijfers, betrekking hebbende op hot verlies, dat de
rederlandsch-Hervormde Kerk lijdt, zijn buitengewoon moeilijk te
beoordeelden. Het is niet te schatten in hoeverre zij met den fel
telijken toestand overeenstemmen.
Zeer waarschijnlijk heeft een groot aantal personen alle con
tact met de Kerk verbroken zonder zich uitdrukkelijk te laten af-
schrijven^); deze maken dan officieel nog deel uit van het lidmaten
of (en) zielental. Dit in aanmerking nemende kan aan het vrii o ij
u oUns—.j
tig verloop der bovenstaande percenten geen al te groote beteeke-
-ocr page 124-Eerkelijkc Statistiek der Nederlandsch-Hervorinde Zerk.
i Lidmaten
i in p van het
^ zielental
I Gedoopten j
• in ^ van het |
; zielental =
Ingezegende
huwelijken
in io van het' zielental
aantal lid-
maten
Aannemelingen
in van het
totaal aantal
catschesanten
Overgangen
uit êe N.E.
Kerk
in io van het
zielental
Gatechesanten
in van het
11923/ 1929/1953/'23/!'29/|'35/i '2^*29/
■ quot;24 '30. '34 .'24 i'30 f34 1 ' 24 f30
'23/'29/i'33/ i'23/f'29/'35
»24 i'30 f34 1 '24 i'30 1'54
Provincie Utrecht !33..8'33.'3
1) I^eze opgavt.' was niet volledig.
-ocr page 125-nis gehecht worden. Een kleine berekening aan de hand van cijfers,
de gemeente Utrecht betreffende, kan dit aantocnen.
De Volkstelling van 1920 gaf voor deze gemeente een totaal
van 60^267 Nederlandsch-Hervormde personen. Aannemende, dat het ver-
lies der Nederlandsch-Hervormde Kerk, dat, zooals bekend, in de
laatste jaren voortdurend plaats heeft, in de gemeente Utrecht
jaarlijks 0.75 ^ van het zielental bedraagt ( het is, naar men
met zekerheid mag aannemen, hooger dan in de provincie, waar in
vele orthodox-kerkelijke plattelandsgemeenten weinig afval plaats
heeft) dan zou dus in 1930 het zielental met omstreeks 4000 zijn
verminderd. In werkelijkheid echter bleek de Volkstelling van I930
een totaal te geven, dat 6378 lager was dan dat van I920 ( nl.
53889 personen) dus beduidend meer dan men zou verwachten. Het
register van den Burgelijken Stand gaf voor I930 een totaal van
63515, daar men hier met overgang en uittreden na I920 geen reke-
ning kon houden.
Zeer merlavaardig is ook, dat het totaal der Roomsch-Katho-
lieken in de gemeente Utrccht volgens den Burgerlijken Stand in
1930 55235 bedroeg, terwijl het cijfer der Volkstelling
slechts zeer weinig daar beneden bleef ( 54691); dit ondanks het
feit, dat ook bij de R.K. de Burgerlijke Stand geen rekening kon
houden met overgang en uittreden na 1920.
De conclusie, te trekken uit het bovenstaande, kan deze zijn*
dat beide kerkgenootschappen symptomen vertoonen van verminderen-
den vat op de massa; dat dit bij de Nederlandsch-Hervormde Kerk
waarschijnlijk in ernstiger mate het geval is dan bij de Roomsch-
Katholieke ; en dat voor beide groepen de stad meer lijdt dan
het platteland.
Deze conclusie wordt geheel gedekt door die van KRUIJT
-ocr page 126-ö-ie van het platteland opmerkt: quot; Do provincie Utrecht is zeer
kerkelik en zeer kerks . . . quot; (p.lOS) maar er tevens de aandacht
op vestigt dat de gemeente Utrecht veel minder {^vinstig staat dan
het platteland, zoowel wat betreft de Katholieke als wat aanbe-
langt de Hervormde Kerk. ( p.l07 )»
Van de vele factoren, v/elko hun invlood doen gelden bij den
quot;bloei, resp. bij het verval van het kerkelijk leven in een bepaald
kerkgenootschap is er een, v/elke van bijzonder groote beteekenis
is: Het standpunt van het kerkgenootschap ten opzichte van het
complex van werkzaamheden, al dan niet rechtstreeks van dat kerk-
genootschap uitgaande, dat men pleegt samen te vatten onder den
naam van quot; Sociaal \7erkquot;.
Dies rijst de vraag: T/elk standpunt hebben in dezen de
Roomsch-Katholieke en de Nederlandsch-Hervormde ( of meer in het
algemeen de Prcïestante ) Kerken ingenomen en welk nemen zij thans
in ?
In de eerste helft der 19de eeuw was ten onzent de Nederlandse'
Hervormde Kerk practisch het eenige kerkgenootschap, dat beteeke-
nis had; de emancipatie der Roomsch-Katholieken moest nog een
aanvang nemen; een Gereformeerde Kerk l)estond nog niet, afgezien
dan van de kleine groep Afgescheidenen, die later ( 1892 ) gedeel-
telijk van deze kerk deel zou gaan uitmaken.
V/at innerlijke kracht en zelfbe-ivustzijn betreft maakte quot; de
groote kerkquot; een periode door van diepe depressie; deze had zich
in de 18de eeuv/ al duidelijk aangekondigd, doch het landsvader-
lijk bestuur van v/illem I, v/aarvan in het algemeen een initiâtjef-
doodende invloed uitging, bracht de Nederlandsch-Hervormde Kerk
in een positie van vergaande afhankelijkheid tegenover het v/(r.eld-
11jk gezag,zonder dat hiertegen binnen de kerk zich veel stemmen
verhieven . Er ontstond een verhouding van staat en kerk,v/elke
veeleer in overeenstemming mocht heoten met Luthersche dan met
Ca^^i^^^Gh^opv^^jUiger^ïjtronj^^
^ Heclclings- en Evangelisatiearbeid leverde, dank sij het werk
van enkele groote figuren ( HELDRI]^ ! ) v/el vruchten, doch de
vraag of de kerk zich in mocht (moest) laten niet de problemen van
die groote macca harer leden, die, zonder alsnog tot de quot; gevalle-
nen quot; te behooren, in een mciatSGhay^pelijke positie verkeerden,
welke hon ieder oogenblik daartoe kon Dialcen, v/erd nog niet gesteld
Toen bij de G-rondwet van 1848 het reOht van vereeniging en
vergadering als grondrecht ?/erd oi^genomen en enkele jalren later
sijn uitwerking verkreeg in do ïïot van 1855 was hiermede een ein-
de gekomen aan het uit de Revolutie stammende coalitieverbod,v/aar-
door de positie der arbeiders een uiterst belangrijke wijziging
ondergingquot;^^. Langzamerhand begon in deze kringen het donkbeeld van
het oprichten van stands- en vakbonden veld te winnen en nu werd
het probleem: hoe moet de kerk hiertegenover stelling nemen ?
acuut.
Vele jaren lang hebben de gezaghebbende kringen der Neder-
landsch-Hervormde Kerk,v/aarschijnlijk mede onder een sterke,min of
meer onbewuste, beïnvloeding van het economisch liberalisme op het
standpunt gestaan dat de kerk alleen een taak had in het zuiver
geestelijke, on dat dit geestelijke niet alleen buiten, doch
zeer bepaaldelijk tegenover het sociale stond. Verschillende om-
standigheden hadden tot do totstandkoming van deze meening medege-
v/erkt. In den loop der 19de eeuw had in de Hervormde Eerk het
proces dor quot; verburgerlijking quot; bijzonder snelle vorderingen ge-
maakt. zonder te treden in een waardeering hiervan loinnen wij ons
geheel aansluiten bij SLOTErmiCïïR DE BRUINE^^, waar hij zegt:quot; do
christelijke gemeente telt in haar midden althans boeren, burgers
en arbeiders. Maar elk van deze groepen heeft een eigen blik op
het leven. En al te weinig heeft de kerk aandacht gewijd aan de
arbeidersziel; al te zeer oriënteerde zij zich aan de burgerij en
de boeren alleenquot;^), Langen tijd bv. haooen de kerkelijk bedeelden
jk stemrecht; voorstel] em omnbsp;-p^crr.-i ■; v^n- _________j-
ren werden gebrandmerkt als quot; ultra-socialistischnbsp;toen
tijdens de groote' staking van 1905 een vooraanstaand predikant als
2ijn meening to kennen gaf dat een der^el.ijke massabeweging voor
de kerk roden moest zijn om de hfmd in eigen boezem te steken,ver-
wekte dit groot opzienjnog in 1910 kon in do Diaconale Oonforentie
de stelling v/orden geponeerd, dat als basis voor de kerkolijke
armverzorging beschouwd moest worden hot feit, dat door haar de
kerk a.h.w. tot dc behoeftigen kon zeggen:quot; Gij armen hebt even-
goed als oen krcmko berusting on tevredenheid in Uw lot te leoren
en do waarde van het kindschap Godsquot;^^^. Leerzaam is ook dat in
1922, wanneer or toch in doze opvattingen roods een duidelijke
kentering ten goede is ingetreden, de werkliedenveroeniging
quot; Patrimonium quot; op haar jaarvergadering onder meer constateert
quot; dat in het algemeen bij de prediking des Noords niet voldoende
aandacht v/ordt gcschonlien aan hot sociaal vra:, gstukquot; en quot; dat hot
Y/enschclijk is dat bij dc opleiding der a.s, bedienaren des V/oords
meer dan tot heden rekening gehouden wordt met dit te kort
Behalve het reeds genoemde principieel e bezwaar, dat do kerJ:
zich nooit raet sociale problemen moet inlaten, werden (en worden)
ook nog als bedenkingen aangevoerd de vrees dat eon meer sociaal-
ge richte kerkpolitiek zal leiden tot theologendilettantisme in
sociologische on economische vraagstuk;:en, en de meening,dat de
kork geen sociaal work kan vorrichten zonder met haar gezag partij
te kiezen vóór of tegon bepaaldo economische st elsel s^'^ ).
Al doze oorzaken hebben tezamen tot gevolg gehad dat de so-
cialü ontwikkeling in Protestant-Christelijk Nederland zich voor
een zeer belangrijk doel hooft voltrokken buiten de kerk om^^^^
cn dat het Christelijk Nationaal Vakverbond in 1932 terecht kon
constatooron: quot; Met volle erkenning en waardeering van de hulp,
die de christelijke vakbeweging van enkele geestelijke voormannen,
ook domino's, we denlien aan ICUIJPER, TAIZIA, birXEL, mocht ontvangen.
V/as hot toch heel dlkv/ijls helaas zoo, aat oolc teeenover meerdere
toonaangevende personen in christelijken kring het goed recht der
christelijke vakorganisatie moest worden verdedigd»^^^.Nog steeds
is in Protestante, evenmin als trouwens in Nederlandsch-Hervormde
kerkelijke kringen, geen sprake van een communis opinio v/at be-
treft de beantwoording van de vraag, wat wel en wat niet tot de
sociale taak der kerk gerekend moet worden.
Geheel anders is de wijze waarop de Roomsch-Katholieken- mis-
schien ]:an men beter zeggen; de Roomsch-Katholieke Kerk ~ tegen-
over het prob],een in kwestie staan. j)at hier een fundamenteel ver-
schil moet zijn met protestante opvattingen vlooit voort uit het
gezag der Kerk. Zoowel Katholieken als Protestanten aanvaarden het
feit, dat er een zeker,moer of minder vast, verband bestaat tus-
schen de geloofsovertuiging en de projectie daarvan in hot maat-
schappelijk loven. Voor do eorstgenoemoen bi'engt dit echter de
consequentie mede dat hot gezag der Kerk in zaken, het geloof be-
treffende, zich eveneens zal moeten doen gevoelen in hot maatscliap-
pelijk loven.^^^
In de eerste helft der 19do oeuw morlct men hiervan ten onzent
weinig. In don strijd om het horstel dor Hiorarchie stonden do
Katholieken schouder alt;an schouder mot de liboralon^quot;^ ^ en nog ver-
scheidene jaren daarna zagen zij in dezon vrienden en bondgenoo-
ten. Omstreeks do 60-or jaren gordt de Kork zich aan ten strijde
om do verwezenlijking van een Katholieke maatschappij-inrichting.
Do Syllabus van Pius IL ( 1864 ) plaatst do Katholieke levens- on
wereldbeschouv/ing lijnrecht tegenover de liberale. De uitwerking
hiervan dood zich in Nederland niet voor omstreeks 1880 duidelijk
gevoelen. Vooral in Brabant en Limburg was de Katholieke gozoton
burgerij sterk quot; geliberaliseerd
V/anneer echter de uitbouw van het sociale v;erk ondor do
Katholieken een aanv.;ng noomt zien v/ij dit geschieden bf ondor
rechtstroekscho leiding dor geestelijkheid, bf door loekon,arboi-
f^ni^Mdh-^' Miiiü JU.du^flidiÂUiHfy^^fhf^
-ocr page 131-öend in nauwe samenwerking met geestelijke adviseurs. Het is- we
zullen dit bij de meer gedetailleerde behandeling der Eoomsch-
Katholieke sociale ontwikkelinL tellcens weer zien - de Kerk gelukt
de emancipatie Van het Katholieke volksdeel geheel te doen geschie-
den volgens de richtlijnen,door hcuir geestelijke leiders uitge-
stippeld^^^i In hoeverre deze leiders hun standpunt inzake bepaal-
de maatschappelijke kwesties door aanwencing van hun geestelijk
gezag tot een voor de geloovigen dwingend bevel maken,is uiteraard
een kwestie van tact. Terecht meende AENGENKNTnbsp;Lr moet een
vrijheid van beweging bestaan in profane zaken en die van zuiver
politieken aardquot;. Maar het recht der i:erk om zich met haar geztig
uit te spreiien over alle maatschappelijke vraagstukken staat,van
21 )
Roomsoh-Katholiek standpunt beschouwd,principieel vast .
Resumeerend concludeeren wij dus: dat zoowel de llederlandsch-
Hervormde als de Roomsch-Katholieke Kerk in de eerste helft der
19de eeuw aan het sociaal vraagstuk weinig aandacht besteden;dat
de in de tweede helft dier eeuw inzettende sociale beweging onder
de Protestanten zich voltrekt in een tamelijk los verband met de
kerkelijke instanties; dat ^^ij daarentegen bij de Katholieken door
de geestelijkheid woröt opgevangen en onder haar hoede genomen.
Een belangrijke vraag, in verband met het direct van de kerk
uitgacinde of door de geestelijkheid gestimuleerde sociale werk is
die van de
Op dit punt hebben de Katholieken zeer veel op de Protestan-
ten vóor^^^. Pe indeeling van het te bewerken gebied naar kadas-
traal begrensde parochies; het feit dat door tien Bisschop de onder
hem ressorteerende geestelijkheid naar elgQYi ^oeddun^ïen kan -worden
verplaatst,waardoor de mogelijkheid om den rediten man op de rech-
te plaats te krijgen zeer wordt vergroot; de bijstand welke de
pastoor zich kan doen verleenen door een of meer kapelaans; - het
zijn even zooveel voordeelen voor het succesvol verrichten van
maatschappelijk v;er]i.
Hier staat, wat de Protestante kerken hetreft, het stelsel
tecenover, dat aan lederen predikant, ongeacht zijn gaven,eenzelf-
de taak wordt opgedragen, terwijl hij bovendien bij het verrichten
dezer taak practisch alleen staat. Kan hij zijn capaciteiten wel-
licht beter aanwenden in een andere plaats dan die waar hij werkt,
dan l^n dit op geen andere manier bereikt worden dan deer eon be-
roep uit die andere gemeente. Niet ten onrechte verzuchtte het
Algemeen Ueokblad voor Christendom on Cultiir.r dan ook*.
quot; ',7at eon nieawo perspectieven zouden zich openen voor den dominee,
die groote moeite heeft met zijn proeken,maar voortreffelijk met
de menschen praten kan,wanneer men hem van een aantal preekbeur-
ten vrijstelde en hem in plaats daarvan huisbezoek opdroeg ! Onze
kerk is kis een uiterst oudorwotscho firma, die hardnekkig aan
allerlei oude gebruiken on instellingen vasthoudt, terwijl de
23)
klanten stuk voor stuk naar eon ander ga..nquot; ''.
Bovendien oudórschatte men ook niot hot aanzienlijk verschil
in sociale scholing bij de opleiding dor Protestante en die der
Katholieke geestelijkheic
Een bijzondere handicap voor hot Protestantisme is ook de
vaak bejammerde verbroHieling in een groot aantal kleine groepen,
ïïeliswaar heeft SL0ÏEI'IAi3P. DE BRÜIITL, wanneer hij meent dat aan
deze verbrok]:eling een te groote beteekenis wordt gehecht, omdat
verreweg het grootste deel der Protestanten nog tot de Nederlandsch
Hervormde Kerk behoort, formeel gelijk ( zie zijn cijfers in II,
pag. 246 noot) doch do richtingsverschoidenheid binnen dit kerk-
genootschap is zóó enorm ( men denl^o aan uitersten als
Ps. SNETHLAGE en prof.Dr.VICSGHSR !) dat dit argument weinig be-
teekenis heeft. Het is dan ook,uit sociaal oogpunt bezien,niet
recht duidelijk waarom Ds.BAI^HUTSEII VAïT DEII BKim: het feit quot; dat
haar grenzen zoo v/ijd zijngt;' voor ' ae heerlijkiieid en eer der
Hederlandsch-Hervo rmd e-Ke rk • = houdt.
ochetsen v/ij thans in enkele groote lijnen onstaan en ont.vik-
keling van de sociale v/erkzaamlieid onder de Ked .Hervormde ( Prots-
tante) en de Roomsch-Katholieke volksmassa's, wederom aanvangend
met het Protestante volksdeel ( z.g.'quot; christelijke^ organisaties
omvatten zelden uitsluitend ITederl.Hervormden, maar meestal even-
eens leden van andere Protestant-Christelijke groepen^).
Als oudste vorm van rechtstreeks van de kerk uitgaand maat-
schappelijk Y/erk dient genoemd te worden de kerkelijk_e_ ^^^rjljjoj^ji
Daar de Armenwet van 1854 de kerken geheel vrij liet in dc
regeling van hun eigen anucnzorg, heeft in 1856 do Generale Synode
der Hederlandsch-Hcrvorade Kerk het ' Reglement voor dc Diaconieën^'
vastgesteld, sindsdien verschillende malen gewijzigd. Omdat de
diaconie geheel plaatselijk van karakter is, functionneert het
steisel zeer verschillend, al naar gelang de kerkelijke gemeente
25)
over veel of weinig geld beschikt
Naast dc diaconioën staat oen groot aantal particuliere ver-
oenigingon en instellingen, welke,los van de kerkelijke organisa-
tie, dc armverzorging beoefenen.
Het is bekend dat de kerkelijke armverzorging vooral in de
laatste 15 jaar voortdurend terrein verliest a£in do burgerlijke,
dit ondanks het feit, dat volgens de An-aenwet wordt geëischt dat
de behoeftige, alvorens een beroep te doen op de burgerlijke arraen-
aorg, zich wendt tot de kerk ( voorzoover hij tenminste lid is van
oen kerkgenootschap). Daar dc gemeenten soms moer uitkocren dan
de kerk kan hierin een roden liggen tot afval, welk in criminolo-
gisch opzicht voor de kerkgenootschappen wel zelden verlies zal
bcteekenen^^^. inJiU ^jti^^^^} ^Wut^ .
i^on hoogst belangrijke tak van soaiaal -..crk in cU Protestante
eeueenschap zijn de jonaelings- .en
ï-e eerste Protestant-Christelijke jongelir;:,envereeniging da-
teert van 185^ ; reeds in 1853 v/ord het beleende iJederlandsch Jon-
P7 )
-.1,4- irriifTAn^ï Tiri!.ïiirST17ï.'igt;ï heeft deze 'be-./e-'
gelingeisTorboïici opgerioht. Volgons i^mioi.j .
ging hij haar ontstar.n oelangrijlce invloeden verwerkt van de toen-
raaala bloeiende uéveil-bewegiBg, «e e^¥«te hevige reactie tegen de
vervlakking en verburgerlijking lt;3er Herirortóde kerk. Haar doel was
oorspronkelijk geneensohap .elijke bespreking van religieuze vraag-
stukken. teneinde te koaen tot een verdiept godsdienstig leven.
ïlet verbond is eigenlijk in we^ien nog volkomen gelijk gebleven
aan wat het toen as .slechts heeft het zijn arbeid willen uitbrei-
den naar de behoefte der tijden. Je geestelijke drijfveer is nog
steeds dezelfde, het is die van het ' willen getuigen.van een op-
komen voor het Christendomnbsp;. ^e in hot S.J.V. georganiseerde
jongeren stai-,uaen voor een aanzienlijk deel uit den arbeiders- en
kleine middenstand, .'eer dan op het verrichten van sociaal ^,erk
valt de nadruk op do gemeenschappelijke gezindheid,welke het samen-
zijn kleurt.
Het Verbond heeft zich sedert zijn oprichting sterk uitgebreid
Het omvatte in 1Ü23 omstreeks 1450Ü leden, georganisoord in 600
afdeolingon, op 1 ^ctober 1935 19436 leden, georganiseerd in 830
afócelingGn,
GchcGl vergroeid mot hot N.J.Vc, v/elks lodon in dc leoftijds-
categorie 18-30 jaar vallon, zijn do Imaffon-on jon^oUod^^
ooni^ingon % waarin oe jongoron van 12-14 on van 15-17 jaar wor-
don saniongohracht. Hokont mon hot gozamonlijk ledental dozor groe-
pen moo,dan boroikto hot 3Î.J.V. eind 1923 Mjna 27Ö00 jongoron, in
23)
( 1 Octobor) 1935 bijna 36000
■direct zoowel als indirect kan o.i. de anti-criminogene be-
teekenis dezer organisaties nauwelijks worden overschat, v/anneer
KEn alleen maeir In aanmerking neemt haar invloed in den strijd te-
gen het standhouden der funeste crankgev/oonten onder öe jongelie-
den, dan valt het te begrijpen hoe ARIl'NG in 1905, bij het opsom-
men der oorzaken van het abnormaal groote drankgebruik onder de
Katholiekenj spijtig een vergelijking trok tusschen dit omvangrij-
ke, op hechte traditie gebaseerde,Protestante jeugdwerk en de toen-
maals nog niet in gang gekomen Poomsch-Eatholieke jeugdzorg.
Tenslotte dient nog vermeld dat in 1886 de Doleantie voor een
groep Gereformeerde jongeren aanleiding was uit het N.J.v. te tre-
den. Sindsdien heeft het Gereformeerde Jeugdwerk zich ontzaglijk
uitgebreid; voor 1932 wordt een cijfer genoemd van bijna 50000
jongeren, die hierdoor worden bereikt. Afgezien van den dogmatischer
grondslag vertoont het G.J. groote gelijkenis met het N.J.v.
Het Protestante jeugdwerk, dat wij hierboven be spraken,mag
niet worden beschouv/d als een op zichzelf staand iets. Het maakt
deel uit van dat groote complex van Protestant-Ohristelijke,niet-
kerkelijk sociale activiteit, dat aangeduid wordt als quot; Inwendige
Zendingquot;, en wier arbeid omschreven wordt als quot; alle arbeid, die
door woord en caad het Evangelie van Gods liefde en genade in
Jezus Christus tracht te brengen binnen den kring der ohristen-
30)
hele buiten '^den weg van het kerkelijk ambtquot;.
Heeds in 1845, cus nog vóór in puitschland de beweging der
quot; Innere Missionquot; geboren was, werkte ten onzent HELPKING in die
richting. Tusschen de jaren 1845 en 1865 beleefd, vooral dankzij
heldring's initiatieven, de Inv/endige Zending een periode van
grooten bloei. Uit de door SLOTEMIOiiR DE BRUINE gegeven bijzon-
derheden^^^ citeeren wij in verband met ons onderwerp alleen denbsp;;
Settenschen inrichtingen ( 1848 ) en Hoenderloo ( 1853 ); uit la-
ter jaren dateeren de Marthastichting ( 1883 ) en Valkenheide (1909),
Hoezeer het'werk der Inwendige Zonding stimuleerend workte,
blijkt bv. uit do agenda van het eerste Kerkelijke Congres van
Hervormden, gehouden te Amsterdaiu in 1895, waar in dc acht secties
resp. behandeld worden: de kerk, do evangelisatie, het ondorv.ijs,
de armenzorg, de christelijke ziekenverpleging, de arbeidersbelan-
gen, do strijd tegen de prostitutie en die togen het drankmisbruik.
J
Alhoewel dus de arbeid dor Inwendige Zending uiterst belang-
rijk en veelomvattend is, valt het op, dat zij zich naar één zijde
minder krachtig uitzette? die van de arbeidersbeweging.
De Protostant-CJirj^ei,U^£e.iirbejLder^^^^nbsp;is in het geheel
van protestant sociaal werk het laatste ontstaan ( niet ten onrcch-
te noemt SLOTIDK/uOilR DE BRUIÏG haar:quot;de nieuwste Inwendige Zending^') ;
en heeft mot den meesten tegenstand te kampen gehad.Vord - wij
merkten dit reeds op - de arbeid tot steun aan gevallenen en tot
bokeering van ongoloovigen en andersdenkenden min of meer beschouwd
als vanzelfsprekend^-^^ in ieder geval als liggend geheel in do
lijn der kerk,anders was dit, waar het dc vraag betrof of christe-
lijke arbeiders zich konden organiseeren in vakbonden, ten einde
aan gerechtvaardigde acties, hun belangen betreff ende,door hun aan-
tal kracht bij to zetten.
Over do hiormode samonliangondo principiëole vraagstukken
heorscht tot op den huldigen dag verschil van meening, ofschoon
zich langzamerhand in de kringen dor arbeiders wel een communis
opinio gevormd hooft. Duidelijk schetst SLOTEIvIAiCSR DE BRUIiG deze
moeilijkheden: quot; De christelijke kringen gevoelen er behoefte aan,
zich altijd-door to oriëntooren aan wat zij als levenslijnen in
do H.Schrift hebben ontvangen. Hot mag niet worden ontkend,dat dit
practisch geoordeeld zijn schaduwzijde hooft, omdat nu telkens een
bezwaar kan oprijzen on hot snelle,vlotte handelen kan v/orden
vertraagdquot;^^^.
Zoo verklaarde Patriraoniun zich in 189J togen de werkstaking,
daar deze quot;beschouwd v/erd als een zonde tegen den patroon.Hot Soci-
aal Congres van 1891 erkende echter, onder bepaalde voorwaarden,
het stakingsrecht, behalve voor ambtenaren. De christelijke v?.k-
beY/eging heeft het daarna steeds gehandhaafd. Het vraagstuk der
medezeggenschap maakt nog steeds onderwerp uit van soms sterk af-
wijkende beschouwingen. Het gezag van den patroon ' gaf omstreeks
1903 aanleiding tot heftige discussies5 ook dit vraagstuk is later
herhaaldelijk weer aan de orde gesteld.^'AV-
De aanvang der Proetstant-Christelijke arbeidersbeweging
( niet die der vakbeweging; deze zette enkele jaren later in )
hangt nauw samen met de ontwikkeling van het socialisme.Aanvanke-
lijk maken de confessioneele arbeiders, voorzoover georganiseerd,
deel uit van het neutrale Algemeen iMederlandsch Werkliedenverbond,
gesticht in 1870 als reactie tegen de oprichting eener Nederland sehe
sectie der Eerste Internationale in 1869,welke een periode van
krachtige socialistische activiteit inluidde. Gaandeweg winnen de
socialistische denkbeelden binnen het A.N.U.V. veld, hetgeen in
1876 leidt tot uittreden van de confessioneele elementen,die teza-
men het christelijk werkliedenverbond quot; Patriomonium quot; gaan vormen.
In 1890 splitst zich hiervan of een groep Nederlandsch-Hervormden,
zich organisecrend in de Christelijke Nationale V/erkiiiansbond, en
in 1910 ontstaat het Luthersch ..erkliedenvcrbond '» iiaarten Lutherquot;.
In verband met deze afsplitsingen bestaat Patrimonium thans hoofd-
zakelijk uit Gereformeerde leden, ofschoon het verbond officieel
niet kerkelijk is, in tegenstelling tot de beide andere genoemde
bonden.
Hebben v/ij dus hier te doen met algemeen sociaal georiënteer-
de v/erkliedenvercenigingcn, reeds spoedig ontv/ikkeldc zich uit deze
kringen oen roc-ks van vakorganisaties? do oorstc, dio dor timaer-
liedonsontstaat in 1391. Eon gozaraclijkon basis word goforacerd in
1303 in don vorm van hot Christelijk Nationail Veikvorbond. Hot
toldo bij don aanvang ruim 5000 lodon, op 1 januari 1935 1135Ó6.
Do verhouding dozor,zich vrijT/ol zolfstandig ontuikkolondo, vak-
bov/oging tot do oude algomoono bonden leverde aanvankelijk veel
moeilijkheden opj zij v/erd in 1931 geregeld op dezen grondslag,dat
' de Bonden vooral de taak om de christelijke beginselen te
bestudeeren en te doen leven ( vervullen) 5 voorts v/erken zij op
het terrein van sociale scholing en vakopleiding, van volkshuis-
vesting en beroepskeuze. Het terrein breidt zich gemakkelijk uit.
De zuivere vak-actie blijft geheel voor rekening der organisaties
en der Centrale^'^.
In het gebied van het Arrondissement Utrecht steeg het leden-
tal der bij het G.IT.V. aangesloten vereenigingen van 1119 in 1915
''^R 1
op 5540 in 1935 .
De grondslag van het G.iJ.V. is de aanvaarding der christelij-
ke beginselen; het verbond is m.a.w. interconfessioneel. Daar-
naar wij nog nader zullen zien - de Roomsch-Katholieke kerkelijke
overheid zich tegen het stelsel van intorconfessioneele organisa-
tie heeft uitgesproken, heeft dit geen practioche beteekenis.
In 1929 nam het C.IJ.V., in samenwerking met de verschillende
Protestant-Christelijke jeugdvereenigingen^ de organisatie van en
het vak- en nijverheidsonderv/ijs aan do christelijke arbeidersjeugd
in het plan zijner workzaamlieden op. In 1932 waren in dit jeugd\jerk
ongeveor lOpOO jongeren vereenigd. Op de in dat jaar gehouden
Jeugdwerk-conferentie werd echter geklaagd ovor den te geringen
39)
uitbouv/ van dit werk ten plat t eland e
Afzonderlijke bespreking vraagt ten slotte, om haar groote
-ocr page 139-belang in verband met de criminaliteit, de drankbentri.iding^^
Ook hier ging, evenals op andere terreinen,neutrale organisatie
vooraf aan de confessioneele. In 1842 was de Nederlandsche Veree-
niging tot afschaffing van sterken ( niet alcoholischen i ) drank
gesticht. Het was een harer leden,Js.AIEI^A VAN SCmumm, die in
1862 te Amsterdam aanving met de geheelonthoudersbeweging op Pro-
testant-Christelijken grondslag^ ook in Groningen werd dit werk
omstreeks dien tijd aangevat, i^cn landelijke organisatie kwam, na
langdurige en moeilijke voorbereiding eerst in 1831 tot standjop-
goricht werd de ITatonalc Christelijke Geheel-Onthouders Yoroeni-
ging, welko vlt;5($r den wereldoorlog een gestadige groei vertoonde
( in 1900 6318 leden, in 1910 104Ö0 ), doch na eon hoogtepunt om-
streeks 1920 een dalend ledental noteert ( in 1937 10597 ). Voor
do jongeren ( dc loeftijdsgrens bij de H.C.G. o.V. is 23 jaar )
bestaat sedert 1916 de chr.Jeugd-drankbostrijdersvercniging do
Schakelquot; welko ruim 1100 loden telt.
Bij de beoordecling dezer ontA/ikkoling verlioze men niet uit
hot oog, dat de organisaties van hot Jongelingsverbond,ofschoon
niet principicca op onthoudersstandpunt staande, tach practisch
van veel belang zijn voor do bevordering van matigheid cn don
strijd tegen drinkgov/oonton.
Een soortgelijk globaal overzicht van ontstaan on gr:.ei dor
sociale workza-amhcid volge thans hieronder voor do uoomsch-Katho-
lieken. lgt;aar de beteokonis dozor ovorzichtcn gelogen is in do mo-
golijkhoid, welke zij bieden om vorgolijkingon to makon, zal hier
dczGlfde volgorde worden inachtgonomen als in hot reeds gogoven
Protestante overzicht'^'^ ^.
Over de van de Roomsch-Katholieke Kerk uitgaande k^^eiiJXe_.
amenzorg valt weinig op te merken. Ze is gesplitst in parochiale
en niet-paroGliiale liefdadigheid. :;ooals deze henamingen reeds
aanduiden staat quot;bij de eerste soort iedere parochie op zichzelf^
• 42)
een Armbestuur oefent
He niet-parochiale liefdadigheid beweegt zich op veel ruimer
terrein dan de eigenlijke armenzorg ' stricto sensu. Het door
de Roomsch-Katholieke charitatieve versenigingen bestreken gebied
kan eenigszins worden vergeleken met dat v/at onder de Protestanten
\70rdt bev/erkt door de véreenigingon,v/elke de Inwendige Zending be-
oefénen.
ïe beginnen ongeveer met het jaar 1835 leg,,en de charitatieve
vereonigingen en instellingen groote werkkracht aan den dag. Uit
de respectabele lijst, welke Het Katholieke ïgt;iederland' in 1913
publicoerdequot;^^^ blijkt echter wel een zekere eenzijdigheid. Het be-
treft hier namelijk overv/egond weesinriohtingen en tehuizen voor
ouden van dagen. Voor ons onderwerp van bijzonder belang is het
feit, dat tot aan hot einde dor 19e oeuw aan inrichtingen voor ver-
waarloosde en misdadige jeugd weinig bestond9 behalve enkele te-
huizen voor ver^/aarlooöde on gevallen vrouwen en meisjes ( het
oudsto is volgens bovengenoemde lijst van 1857;het gesticht quot; De
Voorzienigheid' te Leiden, voor vor\/aarloosde meisjes? later vinden
wij de oprichting van dergelijke tehuizen nog genoemd in do jaron
1860, 1866 en 1884 )•
Een broeder veld bestrijkt de zeer belangrijke Vereeniging van
den H.Vincentius van Paulo, een in 1833 gestichte vyoreldorganis--
tiö,welke in 1846 hier te lande werd geintroduceerd. Van de vele
door haar georganiseerde ' liefdewerken '' noemen \vij, als zijnde
voor ons van bijzonder belang, het in 1397 aangevangen werk ten
behoeve der crimineelo jeugd? in opzet alleen gericht op het onder
toezicht houden van kinderen, die eigenlijk in de termen vielen om
in opvoedingsgestichten te worden opgenomen,leidde dit liefdev/erk
al spoadig tot de oprichting in 1900 van een eigen opvoedingsge-
sticht voor jongens to Hederweert. Toen de Kinderwetten de zorg
voor de misdadige en verwaarloosde jeugd geheel op nieuwe leest
schoeiden, heeft de Vincentiusvereeniging hieraan krachtig meege-
werkt door de oprichting van niet minder dan zes gestichten,alie
in de periode 1907 - 1913 -»
:0e bespreking van het reclasseeringswerk voor kinderen bracht
ons reeds op het chapiter; ^M^iËX}^^ aansluiting hieraan dient
dan ook bezien te worden het patronaatswerk. Uit belangrijk stuk
sociale arbeid is merk^7aardig la.it tot ontwikkeling gekomen. Niet
ten onrechte sprak Het Katholieke Nederland ' van een der
7ongste spruiten aan den wijdvertakten boom van het Katholiek
sociaal leven in Koomsch Nederland''^^^^ Soel der patronaatsbewe-
ging was de verzorging van ' de godsdientigzedelijke en maatschap-
pelijke ontwikkeling en von^iing der schoolvrije jeugd^' en de be-
hartiging der daan-aee sejiiengaande belangen tot het bereiken van
den mannelijken leef tijd'^^^ Ms onderdeel van de Avas t erd amsche
bt.Josephs Gezellenvereeniging ( waarover laterj zij dateert van
1868 ) bestond reeds een op patronaat gelijkend jeugdwerk. Iets
dergelijks Mas in 1872 te Arnliem tot stand gekomen als onderdeel
van het Vincentiuswerk. De eigenlijke patronaats-organisatie ech-
ter dateert eerst Vo^n 1904. De beweging ging uit van Noord-Neder-
land; Brabant en Limburg kwamen er eerst een paar jaar later toe.
Het werk was parochiegewijs georganiseerd en omvatte weldra tien-
duizenden jongeren. In 1928 is een verstrekkende reorganisatie van
het patronaatswerk, dat zich gaandeweg v.at eenzijdignbsp;gaan in-
stellen op het bijbrengen van verstandelijke ontwikkeling,tot stand
gekomen'^'^^'. De groote beweging werd gesplitst in diverse, diocesaan
georganiseerde vereenigingen waarvan de beide voornaamste zijn de
Jonge gt;^acht en de Verkennerstroepen (opgenomen in het verband der
Nederlandsche Padvindersvereeniging, echter met een groote uate
van zelfstandigheid); hiernaast zijn blijaren bestaan de overblijf-
sels der oude patronaatsgroepen.nbsp;I
Aan organisaties voor oudere jongens ( boven 17 jaar) ontston
den in 1916 quot; de Jonge 'iTerlrman'' , oiastroelcs 1920 de Jonge Boeren- '
bond, en omstreeks 1930 de Katholieke Jonge Hiddenatandsvereeniginj
Het jeugdvv'erk voor meisjes is aangevangen in het 3uiden met gt;
de beweging der Eucharistische Kruistochtquot; ( omstreeks 1920 ),
doch vond zijn verderen uitbouw in de K.J.^a. ( voor jongere meis-
jes) en de K,J.V, ( voor oudere meisjes) terv.djl in het diocees i
Haarlem de Graalbev/eging een geheel afzonderlijke plaats inneemt.
Apart staan nog het reeds van omstreeks 1870 dateerende
Vincentiuspatronaat ( alleen in enkele grootere plaatsen voor die
kinderen, wier ojuders door de Vincentiusvereeniging gesteund wor- 1
den) en het rondom 1920 ontstane Franciscus Liefdewerk, dat even- I
eens alleen in grooter plaatsen werkt ten behoeve van die Koomsch- I
Katholieke paupersjeugd, welke van de Kerk dreigt te vervreemden, 'I
Vooral deze beide laatste organisaties verrichten in anti-crimino- I
genen zin werk van groote beteekenis.nbsp;1
Afgezien van de zuiver godsdienstige congregaties bereiktenbsp;I
het Hoomsch-Katholioko jeugd\/erk in 1928 95447 jongeren, in 1932 ' |
156330 en 1936 2041ü0.nbsp;|
Thans zullen \/ij, ovenals wij dit deden bij de Protestanten,
een blik slaan op do ontwikkeling der arboidorsbowe^iondor de
Katholioken^^^.nbsp;;
Zij neemt, zooals de Protestant-Christelijke, haar oorsprong \
in het reeds gonoemdo Algemeen Koderlandsch ./erkliedenverbond,doch •;
terwijl oorstgenoemde zich reeds in 1878 uit het A.K. /.V. losmaakte,
hebbon de Katholieke arbeiders, voorzoovor georganiseerd, er tot ll
1888 deel van uitgemaakt. Tot dat jaar beperkte de Katholieke ar- N
I
boidersorganisatie zich tot de St.Josophgozellenverooniging, opge
i'iJ
-ocr page 143-richt te Arasterdam in 1868, in navolging van het Duit sehe werk der
gezellenvereenigingen, zooals deze door KOLPIITG vi/aren in het leven :
geroepenquot;^^^.
Het is quot;belangv/ekkend om na te gaan hoezeer de socialistische
agitatie stimulearend heeft gev/erkt op het totstandkomen van een
Roomsch-Katholieke arbeidersbeweging, '.'ij veroorloven ons een wat
langer citaat uit quot; Het Katholieke Nederland-', teneinde dit nader
toe te lichten. Het beschrijft de situatie omstreeks het jaar 1835:
Hen zou zich echter deerlijk vergissen, wanneer men meende,
dat nu ook onder de Roomsche arbeiders de geesten niet waren wak-
ker geworden. In tegendeel. Lensdeels heerschte ook onder hen de
ontevredenheid, tengevolge van de \/eldaden van het liberale bedrijfs
systeem, waaronder zij leden, aan den anderen kant was de heftige
socialistische agitatie ook onder hen niet zonder invloed gebleven.
Kn wat wonder I Zooals gezegd, een organisatie bestond er niet.'.
De sociale wetenschap en de beginselen,die er aan ten grondslag
moeten liggen, was nog weinig ontwikkeld.
Vanzelf geen cursussen, geen volksontwikkeling enz.enz. Kiets
van dat geheele samenstel van organisaties en instellingen,waardoor
wij tegenwoordig Td.i. 1S13 | ons volk kunnen ontwikkelen en voor-
lichten, de grond~slag van geheel onze sociale werkzaamheid.
Van socialistische zijde dreigde het Roomsche volk dan ook het
grootste gevaar. Tientallen waren reeds lid van socialistische
en neutrale organisaties. Velen der ouderen in onze beweging,
die thans een eervolle plaats innemen in de rijen onzer Katholieke
sociale werkers, hebben met de anderen meegedaan, in do geestdrift
van hun jonge jarengt; om de bevrijding, die komen zou door de socia-
listische theorieën,om DOMELA NIEU^^EiMJIS en andere radicale kop-
stukken een geestdriftige ontvangst te bereiden.
Kaar velen, die eveneens een sieraad voor onze partij hadden
-ocr page 144-loinnen zijn, zijn niet terug gekomen en hebben wij levenslang als
vijanden tegenover onze beweging zien staan.
Dat was de maatschappelijke toestand, en waren de moeilijk-
heden daaruit ontstaande, waarmede de eerste groote, algemeene
K.K. arbeidersorganisatie te kampen had bij haar oprichting
In 1888 wordt dan door een groep leeken, met krachtigen steun
van den Bisschop van Haarlem, opgericht de ïTederlandsch Roomsch
Katholieke Volksbond. Ondanks hevige oppositie in conservatieve
la-ingen wist de beweging zich te handhaven en tot een belangrijken
groei te geraken, Het spreekt vanzelf, dat de verschijning van Leo
XIII 's Encycliek quot; Kerum Novaiaim quot; drie jaar later op deze ont-
wiMreling grooten invloed uitoefende. Ter kenschetsing der activi-
teit van den Volksbond doen wij nog enkele grepen uit de lijst van
werkzaaiTÜieden tusschen 1888 en 1915- m 1893 ontstaan uit de
tongen van den Volksbond de eerste Katholieke vakorganisaties;
in 1894 zoekt hij, in verband met sociale wetgeving, contact met
de Roomsch-Katholieke Kamerclub; in 1900 stelt de bond een gedrags-
lijn vast, te volgen in geval van werkstaMng; in 1902 verzoekt
hij de Katholieke pers veel aandacht aan sociale aangelegenheden
te wijden en stimuleert krachtig het opkomend patronaatswerk;enzoo-
voo rt s.
7as de R.K. Volksbond diocesaan, de vakorganisaties waren,
althans grootendeels, nationaal georganiseerd. Gedeeltelijk waren
2ij uit den Volksbond voortgekomen, gedeeltelijk stonden zij op
Zichzelf. Krachtig werd de vakorganisatie aangemoedigd doordat in
1906 ( later nog eens in 1911 ) het Episcopaat zich tegen inter-
confessioneele organisaties uitsprak.
Als gevolg van de organisatorische ver^varring heeft jarenlang
tusschen de federatief gegroepeerde vakbonden en de algemeene ver-
eonigingen wrijving bestaan, totdat in 1925 de geheele Roomsoh-
ICatholieke arbeidersbeweging in één lichaam centraal werd georga- .
nisüord: het Roomsoh-Eatholieke Yverkliedenvcrbond in Nederland.
Het wordt gevormd door de vijf diocesane algemeeno bonden on de
vakorganisaties;de deelon behouden oen zekere zelfstandigheid.
Ondor de bemoeiing van het R.KoW.V. valt een zeer uitgebreid soci-
aal werk: godsdienstig-zedoD.ijke en geestelijke ontwikkeling van
volwassen en jeugdige arbeiders; vakorganisatie;volksgezondheid;
verzekeringswezen en sociale wetgeving. T'en tijüe van de oprich-
ting telde hot R.K.Y/.V. 107753 leden, op 1 Jan.1935 182675. In het
gebied van het Arrondissement Utrecht steeg het ledental der in
1925 in het R.K.W.V. vereenigde organisaties van 1712 in 19IO op
9703 in 1935^*^^
Be invloed, in do Roomsch-Eatholieke arbeidersbeweging uitge-
oefend door de hooge geestelijkheid,is eon zeer groote. Wij bespra-
ken roeds do uitspraken in zake de intcrconfessioneele organisatie.
In I9I8 ontzegde hot Ilpiscopaat aan iedere Katholiek, die lid werd
of ble(3f van oen socialistische of anarchistische ve roeniging het
51)
recht om de sacramenten te ontvangen
Tor afsluiting van onze bespreking van het sociaal werk in
Katholieken kring staan v/ij ten slotte nog stil bij een organisa-
tie, welke ook in rechtstreeksch verband mot de criminaliteit der
Katholieken van de grootste beteekenis geacht moet v/ordon: de
jj^ankbestrij ding^^^.
Aan de Roomsch-Katholielve dranl:be strijding is onafhankelijk
de naam verbonden van Dr. ALPH. ARIENS. Als kapelaan in het indus-
trie con tnxm Enschede was hij ruimschoots in de gelegenheid te con-
stateeren, hoezeer de geestelijke en materieele emancipatie dor
Katholieke arbeiders door een ontzaglijk drankmisbruik belemmerd
word. In Februari 1895 werd als gevolg van ARIENS' onvermoeide
propaganda door eenige arbeiders te Enschede de eerste Katholieke
drankboStrijfiorEvoreeniglng opgcrichl onder de naam quot; Fa-isvorbondquot;
dit v,as niet uitsluitend eon arboidersvereeniging, dooh zij stond
voor allo maatsohappelijke standen open.
ianvankolijt beperkte de afsehaffing .icfc tot sterken drank,
rnaar dit bleok v;elüra absoluut onvoldoeude.quot; Hot bier werd do
schande van hot Erui^)Vcrbond on dit laatste zeu tot een roemloos ^
ondergaan gedoemd zijn ge-,,eest, wanneer niet kort na zijn oprich-
ting de geheelonthouding ooi: voor bier en wijn door eon kern van
led on ware quot;be o e i'e nd ' *
in het Aartsbisdom Utrecht kreeg de be-zeging,nx.de dankzij
SCffiüiKI/a!, spoedig vasten voet; in het Zuiden, waar het drankmis-
bruik voel grooter omvang had en veel dieper was ingeworteld,eerst
lator. Maastricht was de eei^te ^^^^^
TftQ7 lt;-crigt; te Knschede de eerste flaria-
verbond tot stand bwam, m löb' /..eiu
vereenlging gesticht, een drankbestrijdingsorganisatie voor
vrouwen. In 1899 vereenigden zich de vijf diocesane ICruisverbonden
on de Hariaveroenigineen in don, eerst nationalen, later federa-
tiovon boud. quot; Sobriëtas Hoe behoedzaam men toen nog bij de be-
strijding van het drankeuvel to werk moest gaan.blijlrt duidelijk
Uit do i-iohtlijnen, welke ARLHNË voor Êobriëtas uitstippelde:
,, , ^nbsp;, .1. r-tr.TK-gt; en andere alcoholisclie dranken
1)nbsp;het matig gebruik ^/an f^ei-o,
mag op zichz-elf niet worden afgekeurd;
2)nbsp;onthouding v^i sterke dranken is voor een leder een practisch
middel om in de deugd van matigheid te volharden,
3)nbsp;voor hen, die tot do on=iatigen behooren, is de onthouding van
sterke dranken on in somi«ige gevallen van allo alcoholische
dranken beslist noodzakelijk,willen aij de onmatigheid vaarwel-
zeggen;
4)nbsp;het gebruik van alcoholische dranken door kinderen is altijd
schadelijk;
5)nbsp;tot doorwerking dozor beginselen is noodzakelijk,dat in alle
-ocr page 147-standen door woord en voorbeeld worde, voorafgegaanquot;\
T)e organisatie der Kruisverbonden onderscheidt twee catego-
rieën; geheel-onthouders en afschaffers; de laatsten onthouden sici
van stoiaien drank geheel, doch gebruiken wel gegiste dranken, ech-||
ter met bijzondere matigheid. Hiernaast vormde zich in de Bisdom-
men don Bosch on Breda een groep van z.g. quot; halfdaagsohe afschaf-
fersquot;, die zich verplichtten tot onthouding van sterken drank en-
kel in den namiddag. Aanvankelijk was deze groep vereenigd in de
Paulusvereenigingen, welke alleen bestonden in het Zuiden, aange-
zien men van oordeel was, dat daar op het gebied van massale
drankbestrijding slechts langs dezen weg iets te bereiken viel.
Toen naast deze vereenigingen Kruisverbonden werden opgericht met
drie categorieën leden ( geheelonthouders, afschaffers en half-
daagsohe afschaffers) verloren daardoor de Paulisten hun reden vanj
bestaan en do Paulusvereenigingen verdwenen. Keg steeds vormen de
halfdaagsohe afschaffers eon groep in de R.K. drankbestrijding,
doch hun aantal is gering gov;ordon ( ^^io beneden).
Sindsdien heeft het drankbestrijdingswerk in Katholieke
kringen een groote vlucht genomen, vooral in de Noordelijke pro-
vincies. Het zuiden blijft ook thans nog wat achter. Naar het
schijnt hebben hier de enorme winstmogelijkheden, die in den we-
reldoorlog de smokkelhandel bood, een zeer ongunstigen terugslag
Uitgeoefend op datgene wat daar door de drankbestrijding reeds
was bereikt.
Rondom 1900 reeds werden binnen de Kruiisve rbonden en Maria-
vereenigingen jeugdafdeelingen gevormd.
Tegen het bieralcoholisme kanten de Kruisverbonden zich in
het bijzonder sedert 1912, in welk jaar te Roermond een congres
tegen het bieralcoholisme v/erd gehouden.Vooral voor Limburg is dit
van groote beteekenis.
Momenteel bestrijken de gezamenlijke Kruisverbonden en Maria-
-ocr page 148-vereenigingen een totaal aantal van 55443 leden ( jeugdafdeelingen
inbe^-^-epen), van wie 9050 geheelonthouders zijn, 26246 afschaffers ,
en 147 halfdaagsche afschaffers.
Volledigheidshalve zij hier nog bijgevoegd, dat voor het ge-
bied van het Arrondissement TJtrecht^^^ deze cijfers resp.bedroegen:
1003 geheelonthouders, 2245 afschaffers
Mnbsp;33Ö9 quot;
1910
1920
1930
1979
2600
1609
Het zal den lezer zijn opgevallen,dat wij een belangrijk deel
van het christelijk sociale werk in ruimeron zin niet ter sprake
hebben gebracht,nl. het confessioneel onderwijs. Tjq reden, dat be-
spreking hiervan voor ons onderwerp van weinig belang geacht moet
wrden, is deze, dat wel het genoten hebben va.n onderwijs beteeke-
nis heeft in verband mot de criminaliteit, echter in veel minder
DHte de vraag, of dit onderricht neutraal dan wol confessioneel
van kleur is. Criminologisch interessant is in verband met hot
ondervrijs voornamelijk het feit, dat do Leerplicht\^ het schoolbe-
zoelc tot het 14e jaar verplicht stelt, maar deze anti criminogeen
v/er]:ende bepaling geldt voor allo groepen.
1'er vergelijking mot de confessioneole sociale actie is het
^onstig hier nog een enkel cijfer te geven van die in de socia-
jAgtische kringen.
De inzet der socialistische activiteit valt ten onzent in
1869; in 1878 v;ordt dc Sociaal-Democratische vereeniging opgericht,
in 1894 de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, vóórdien was ech-
ter de socialistische invloed reeds zeer manifest gewraon in het
Alg.Ned.V/erkliedonverbond. De vorming van in den eigenlijken zin
Socialistische vakorganisaties geschiedde langzaam; in 1889 waren
er nog niet meer dan vier. Het in 1893 tot stand gekomen Nationaal
Arbeiders Secretariaat was bedoeld als een centrale,\7aarbij alle
vakbonden zich zouden loinnen aansluiten. Het werd echter spoedig
goliGol anarchistisch gc oriëntoercl, v/at in 1905 do socialisten tot
uittrodon noopto; zij richtton toon hot lïodorlandsch Verbond van
Valivorecnigingen op. Aanvangend met eon ledental van mim 18000^
2ag hut N.V.V. in een iiitermato snel tempo dit cijfer stijgen tot
247704 in 1920; daarna is daling ingetreden tot in 1928 het leden-
tal 205050 bociroeg, wa^a-na v/oer stijging insette^'^^.
Toch blijkt, v/annocr men hot totale aantal georganiseerde ar-
beiders percontoort over do verschillende vakbonden, dat het aan-
dool der confessioneel georganiso^rden toeneemt, ten detrimente der
modern georganisoorden. Aan £LOTB?JAKEH Dï) BI^UINE^^^ontleonen v;ij
de volgende cijfers:
Modern
OonfüSsioneol
(waarvan R.ll.
on Chr.)
lM'Gutr. Anarcho
1920
58.1
25.8
12.5
16.4
19,25
49.11
58.0
24.8
15.2
12.0
1915
23.9
8.0
9.4
.1930
507^
38.8
25.1
13.7
10.9
Bo socialistische jeugdbeweging is eerst laat tot stand geko-
men, in 1911, wat wel sal samenhangen met de betrekkelijke jeugd der
socialistische beweging als zoodanig. In I9I8 v/erden de verschillen-
de jeugdbonden vereonigd in de Arbeiders Jeugd Centrale. De omvang
der A.J.C. is, gezien in verhouding tot die der socialistische ar- quot;
boidersbeweging, niet groot, hetgeen een gevolg is van het feit,
dat deze organisatie min of meer een selectie vormt,daar de eischon,
welke de leiding stelt, hoog zijn. In 1Ç25 bedroeg het ledental der
A.J.C. omstreeks 7500, in 1931 8638 on in 1937 8002.
In 1932 is de A.J.C. gesplitst in 3 groepen:
Iloode Valkennbsp;(12-16 jaar );
Roode Wachtennbsp;(16-21 jaar
Jong-Socialisten ( boven 21 jaar). ^
Een op principieel socialistisch standpunt staande geheelont-
houdersorganisatie bestaat ten onzent niet. v/el is de in 1842 opge-
ïichte Nederlandsche Vereeniging tot afschaffing van sterken dran^-
( later herdoopt in Nederlandsche Ve-reeniging tot afschaffing van
alooholhoudcnac dranken )langzamerhand sterk socialistisch getint
go^;^rden, doch volgens haar statuten is het oen neutrale vereeniging
In 1910 telde de N.V.t.A.A.1). 10170 leden, in 1936 1775^3^°^ l;eze
vereeniging lasnt niet de categorie afschaffers, v/at men hij do ver-
Selijking mot hot ledental van Sooriëtas wel in aeoimerking moot no-
men; bovendien noemt zij geen leden aan van leeftijden beneden de 18
jaar. Haast de N.V. staan nog verschillonde jeugdorganisaties voor ■ ï
geheelonthouding, waarvan de Jeugdbond voor Onthouding de belang- i
rijkste is. Ook dezo bonden werden omstreeks 1911 opgericht.Boven- ;
dien staat de A.J.C., alhoewel haar statuten zich niet uitspreken
vóór geheelonthouding,practisch op onthoudorsstandpunt.nbsp;,
wanneer wij thans terugzien op de schots van ontstaan,groei
en ontwii£keling van het protestante en het Roomsch-Katholieke so- I
ciale werk, welke wij in do voorgaande bladzijden gaven, dan komt
bij vergelijking dezor gegevens Ó6n ding sterk uit: heden ton dago
^^evon de beido confossionoele groepen elkander weinig toe, wat be-
treft omvang en intensiteit hunner sociale bomooionis. Eigenlijk
is alleen op het gebied van het ondor rechtstreeks lo^rioilijken in- ,
vloed verrichte werk een verschil merkbaar ten gunste der Katholie-
ken,hotgoen voornamelijk aan organisatorische factoren zal moeton
v/o r d on t O og O s c hr o ven.
Maken wij cchtor,mot behulp van do oprichtingsdata van vor-
Bchillondo belangrijke corporaties oen vergelijking van den
van het sociale werk in Protestanten on Katholieken kring, dan
komen wij tot geheel andere gevolgtrekkingen. Wij zullen daarom
bij
doze gegevens volgons hetzelfde systeom, dat/do voorgaande behande
ling word toegepast, naast elkaar plaatsen.
go rkel i j ke A rmver zor£i^
Ton aanzien hiervan verwijzen wij naar wat reeds opgomer?tct word
omtrent de organisatorische verschillen,v/elke hier vergelijking
niet goed mogelijk mal:en
^^ I^^wendi^e Zending on Charitatief
De aanvang valt bij beide kerkgenootschappen in denzelfden
tijd,nl. omstreeks 1835 . Direct daarna zion wij het werk der In-
wendige Zending zich in tal van richtingen uitbreiden; het Cha-
ritatief Werk daarentegen blijft zich bijna tot het einde der
eeuw beperken tot verzorging van weezen en ouden van dagen. Een
vtitzondering vormt de arbeid der Vincontiusvereeniging ( aangevan-
gen in 1846 ).
^^ Zorg voor crimineele en verwaarloosde_J^£d_^
Hier komen de Katholieken ver achter de Protestanten aan.
behalve enkele gestichten voor verwaarloosde meisjes is van stel-
selmatigen arbeid op dit gebied bij de Katholieken voor 1897 vrij-'
wel geen sprake^^^* Bij de Protestanten daarentegen maakt dit
quot; reddingswerk quot; een belangrijk deel van den socialen arbeid uit.
Reeds rondom 1850 staat het bij hen in het middelpunt der belang-^
stelling ( Hoenderloo 1853 ! ).nbsp;• •
^) Jeugdv/erk in ruimer zin._
In Protestanten kring ontwikJ^elt zich,naar wij zagen,uit de
organisatie van het evangeliesatiewerk al zeer vroegtijdig ( om-
streeks 1855 ) oen jeugdbeweging, welke tallooze jongeren bereikt.
Aan Katholieke zijde staat hiertegenover vóór 1904, wanneer het
patronaatswerk krachtig wordt aangepakt, niets ( afgezien dan vanquot;
het Amsterdamscho werk der St.Josephsgezellenvereeniging). Het
tenpo, waarin de Katholieke organisaties dezen grooten achter-
stand hebben weten in te loopen, mag terecht bewondering wekken.
^) Arbeidersbeweging.
Uit het citaat, dat wij op pag. 106 en 107 overnamen,blijkt
wel zeer duidelijk met welke moeilijkheden de Katholieke arbeiders
te kampen hadden op een tijdstip,waarop hun Protestante standge-
nooten reeds verscheidene jaren in het bezit waren van eigen orga-
nisaties. Ook hier constateeren wij dat de beweging zich onder
de Katholieken, toen ze eenmaal op gang gekomen v/as,in stormach-
tig tempo heeft doorgezet^^^. Voor 1 Januari 1935 geeft het
W.V. als ledental op 182675, het C.N.V. 113566.
I^ank-'oestri,1ding.nbsp;/
Ver zijn de Katholieken ook bij dit belangrijk stuk sociaal
werk achtor de protesta.ntcn aangekomen. Terwijl de N.C.G.O.V.
reeds dateert van 1881 ( en het chr.drankbostrijderswerk zelfs
reeds in 1862 was aangevangen) gelukt het ARms met de grootste
moeite eerst in 1895 een drankbestrijdersbewoging onder de Katho-
lieken in gang te brengen. Hoezeer een dergelijke actie juist in
de Katholieke volksmassa's noodzakelijk was - mon leze slechts
de geschriften van A^TS^^ ^ zelf en de quot; noodkreet van OüV/ERLING
( n.b.-dateerend uit 1908 !). Typisch is ook do groote behoedzaam-
heid waarmede de drankbestrijders tewerk moesten gaan,wildon zij
althans eenig vat op het volk krijgen. ïïat den tegenwoordigen tijd
betreft l^n men stellig zeggen dat de actie van Katholieke zijde
met eon even groote intensiteit gevoerd wordt als van Protestante
en quot; neutralequot;; wat de resultaten betreft is uiteraard geen uit-
spraak te doen,maar do cijfers, welke wij vonden bij de statis-
tische analyse dor Utrochtscho criminaliteit in de jaren 1910-1930
wettigen o.i. eonigen twijfel, of ze wol zoo groot zijn als do
Katholieke drankbestrijdens ze gaarne zouden willen zien.
Pe hierboven in kort bestek weergegeven uitkomsten van ons
onderzoek naar de sociale v/erkzaamhoid in de Roomsch-Katholieke
en Protestante volksgroepen samenvattend,komen wij tot deze slot-
conclusie:nbsp;ii^A/^W-
Het initiatief inzake hot werken op sociaal terrein breekt
zich in Katholieken kring la^^ baan dan in Protestanten^quot;^ \ Is
echter de ontwiM^eling eenmaal aangevangen, dan zien wij in hot
I-Iatholiokc vollrsdoel, docla onder directo leiding, deels onder
Icrachtige aansporing der geestelijkheid^^\ dose in zoer snel tem-
po voortgaan, v/ar.rdoor do groote achtorstand dor Katholieken op
dit gohied in korten tijd reeds vrijwel is ingehaald.
Een typische illustratie van den quot; vormdrift igen tijd,wel-
ke de Roonsch-Eatholickon thans doormaken, kjin men vindon in
KI^UVEL-DER's klacht over het organiseoren a tort et a travers, dat
de Katholieken van dezen tijd eigen is^^^ Niemand minder dan
POELS heeft dit quot; Kaputt organisieren quot; gehekeld ( vooral ook om-
dat hij, moer dan in du allerwege verrijzende vak- en groeporga-
nisatios, heil ziet in de standsorganisatie , waarin z.i. de
mensch als mensch moer tot zijn recht komt).
Dat een al te snelle emancipatie ook in andere opzichten
groote gevaren kan meebrengen, is scherpzinnig uiteengezet door
KROPMAN. Het emancipatieproces der Katholieken,zoools zich dat
voltrok in Amsterdam, kenschetst hij als volgt: quot; Als door een
zoef glijden de Roomschen eerst langzaam^later in grooton getale
wog^ bet levenquot; in, en ten slotte breekt de band zoo goed als
geheel, en wij vervloeien in de massaquot;. Het is in dit verband be-
grijpelijk, dat thans vooraanstaande Katholieken er op wijzen,
dat het, nu de emancipatiestrijd vrijwel achter den rug is,er
vooral op aan kont een middenweg te vinden tusechen quot; Roomsch
isolementquot; eonor-,quot; vervloeionquot; in de massa dor anders denkenden
anderzijds^quot;^^ p
Vranneer wij de slotsom, waartoe wij in dit Hoofdstuk kwamen,
thans vergelijken met dio, v/äarin \7ij aan het slot van Hoofdstuk
II de resultaten van het statistisch onderzoek naar de crimina-
liteit van Roomsch-Katholieken en Nederlandsch-Hervormden in het
Arrondissement Utrecht gedurende de jaron I9IO - 1930 sc^cnvatten,
dan trefien beide conclusies door hun overeenkomst. Ook bij do
misdadigheid der Katholieken voltrekt zioh.naar vrtj daar zagen,
een emancipatie naar aard en omvang; ze zet hier later in en ze
•nbsp;rl rmsr in wGSon hebben wij hier te
IS ook thans nog niet voltooiü
, .rl -if^ontiek aan dat der sociale ontwik-
doen met een verloop, geheel laen-cicK a^u
keling dor Nederlandsch Katholieken.
Moet men tusschen doze beide, op dezelfde wijze vorloopendo
ontwild^olingen nu oksaal vorband loggon ? Hot feit, dat de ken-
-4.nbsp; i-rrip.r noembaar wordt, v/anneer de
tering in do criminaliteit eerst wa.^rnouriuaaxnbsp;,
^^ ^ o-irif^wpi-gs sevorderd is,behoeft hier
sociale emancipatie reeds eon eino^/e.gb gevnbsp;,
• O. O.nbsp;4-nbsp;-n,, PTvaring loert, dat bewogingen in dc
niet togen te pleiten. De orvarxubnbsp;gt;
.____ophtor sociale veranderingen plo-
misdadigheid altijd eenigen tijd acnxoi
gen aan to komon. Hot criminalitoitsverloop in de crisisjaren na
1S29 heeft laatstelijk dit feit nog oons duidelijk in het licht
geste ld *
4 Var, O'in q aal Verband inderdaad worden
Tot op zekere hoogte kan causaax
, ro^ds op naar aanleiding van de moei-
aangenomen.WiD wezen er 13V. ro^u.. y
lijkhodon der Katholieke drankbestrijding.
Er is echter nog oon tweede mogelijkheid, onwel deze, dat
de ontwikkeling van het sociale loven ^ die dor criminaliteit
pf'volff zijn van eon quot; causa oauGarumquot;
onder de Katholieken ^oejMoJ^nbsp;j
.nbsp;vrroorzaakt tusschen de verschillende wij-
die deze overeenkomst voloox^^cxcx^
V, 4 ^.ntiiurlpvon dor Roomsch-Katholieken zich uit.
zen, waarop hot cultuurlo^t-ii
. oor, vocron als laatste oorzaak is - wij
Hior de onderdru.ldo.ng aan tt. voorca d
. , .. ^ bil de behandeling van de vorschilJ.on-
zulien dit nader toeiicnccn ux.j
..nbsp;riP hooge criminaliteit der Katholieken
de theorieën, waarmeoe mon cio nougu
tracht te verklaren - eenzijdig, daar het mogelijk bleok om,al-
thans wat criminaliteit betrof, achterstand dor Katholieken aan te
wijzen in landen, waar van onderdrukking geen sprake was noch is,
• 4- u v.1 •-1V dcit het feit, dat ten onzent do Katholieken
waaruit dus blijkt, aax nounbsp;,
zich eeuwenlang in deze onderdrukking hebbon ge schikt,zelf weer om
een verklaring vraagt.
(
Hot geldt dua deao laatste oorr.aak oi^ te sporen sonder sloh
tevreden te stollen met verklaringen,die ton slotte de moeilijk-
Heid slechts verplaatsen. Vóór v;ij or echter toe overgaan om in
Hoofdstuk V uiteen te zetten wat naar onze overtuiging als laat-
ste oorzaak moet worden beschortwd, niet al'J.een van de grootere
misdadigheid der Katholieken, coch in het algemeen van hun gehee-
le sociale en economische positie in den wereld van vroeger en
die van nu, zullen wij in het volgende Hoofdstuk de theorieën,
cpgesteld tor verklaring van het probleem dor uiteenloopende cri-
minaliteit bij aanhangers van verschi].] ende confessies, aan een
oritische boschouvn.ng onderv/erpen.
HoofdatKk IV
In de voorafgegane Hoofdstukken hebben «ij telkens opnieu«
geconstateerd dat statis^e doorvorsohing van het naar confessies
verdeelde delinquentenmateriaal der criraineele statistieken tot de
Slotsom voerde dat er verschillen vielen aan te toonen tusschen de
Uitkomsten, al naar mate zij werden verkregen door analyse van de
diverse, volgens kerkelijke gezindte samengevoegde.groepen van ver-
oordeelde individuen.
De kerkgenootsohappen verdeelend in grootere en kleinere,
Vnbsp;r^o laatste P-roep vaak de in crimineel op-
kan men waarnemen, dat ae xaatsuü
Zicht gunstigste elementen bevat. Ue oer.aken hiervan lagen.naar
Mj voorbeeld duidelijk uitkwam bij de Lutheranen in Hongarije en
bij de Joden ten onzent.in belangrijke mate op economisch gebied.
Ook bleek dat soms kleine kerkgenootsohappen een hooge cri-
1 ^v^^iqvi rilt constateeren bij de Grieksch-
minaliteit vertoonen: we konden dit consi^aoccnbsp;o
. .nbsp;• .v^ -h-i-i flp loden in Slowakije en Karpathen-
Katholieken in Hongarije en bij cio joa^u
Husland.
voor de groep der onkerkelijken bleken de uitkomsten eveneens
niet constant te zijn; gunstige criminaliteit ten onzent,ongunsti-
ge daarentegen bv. in ïsjecho-Slowakije.
Be grootere kerkgenootschappen bleken, waar uij dit konden
nagaan, steeds in een criminologisch minder gunstige positie te
4.nbsp;fiit in Joego-Slavië voor de Hoomsch-
verkeeren. Wij constateerden dit in u e
Katholieken en de servisch-Grioksch-ürthodoxen, in Duitschland
voor Koomsch-Katholieken en Svangelischon. in ons land voor
Roomsch-Katholieken on Hederlandsch-Hervormden ( zoowel in het
Rijk als in het Arrondissement Utrecht), terwijl in Hongarije de
Roomseh-Katholioken eveneens een grooter aandeel toonden in de ver-
oordeeldenmassa dan in de totale bevolking.
Opvallend was hierbij, dat meestal de Roomsch-Katholieken.
v^at hun criminaliteit betrof, voortdurend in ongunstige positie
119.
V/aren, doch dat de groote Protestante groep of voortdurend gunsti-
ger was dan die der Roomsch-Katholieken, of alleen in vroeger jaren,
terv/ijl later kentering optrad. Het eerste zagen v/ij voor Duitsch-
land in de jaren 1382-1901 en voor Nederland in de jaren 1901-1910j
het laatstgenoemde tleek het geval te zijn voor het Arrondissement
Utrecht in de perioden 191o-1914 en 1921-1930, Ondanks belangrijke
kenteringsverschijnselen in de laatste jaren kan men zeggen, dat in
alle door ons beschouwde gebieden de Roomsch-Katholieken zich nog
voortdurend in de criminologisch minst gunstige positie bevinden.
Hen uitzondering maakt alleen Joego-Slavië vóór 1931, doch naar
wij zagen,wijzigde hier de sterke emigratie de verhoudingen belang-
rijk; toen deze beperkt werd, bleek ook in dit land de misdadigheid
der Roomsch-Katholieken die van alle andere groepen, ook die der
Servisch-Grieksch-Orthodoxen, te overtreffen,
//aaraan deze hax^^nekki^e^^
Katholieken hoofdzakelijk te wijten valt, zagen wij evenzoo alreedei
Zoowel in ons land, als in Duitschland, Tsjecho-Slowakije en
Hongarije, bleken in de onderzochte perioden hun economische levens-
omstandigheden, vergeleken bij die van de aanhangers van andere,
met name van Protestante, confessies, uitgesproken in achterstand
te zijn. In Joego-31g;Vië kwamen bovendien nog zeer belangrijke ras-
en politieke verschillen in aanmerking.
\7ij kwamen dus tot de vaststelling van den groote» invloed,
door verschillen in de levensomstandigheden van hen, die tot ver-
schillende kerkgenootschappen behooren, uitgeoefend op hun crimi-
naliteit. Voor Nederland voerden wij in Hoofdstuk III eenig bewijs
hiervoor aan.
Hiermede is uiteraard geen bevredigende oplossing gegeven van
de problemen, welke ons uitgangspunt bood. Slechts is het zwaarte-
punt van de kwestie verplaatst.Het vraagstuk, dat wij in dit en in
het volgende Hoofdstuk zullen zien luidt dus, kort geformuleerde
¥elk complex van factoren veroorzaakte het heden, althans tot
voor zeer forten tijd, v/aarneembare feit, dat de Roomsch-Katho-
lieken in vele landen blijken te behooren tot de economisch
en sociaal achtergebleven volksgroepen, en in economische en
sociale ontwikkeling met name door de Protestante bevolkings-
groepen zijn overvleugeld ?
Alvorens in Hoofdstuk V over te gaan tot de uiteenzetting onzer
eigen opvatting in dezen, zullen wij in een kort overzicht de ver-
schillende tot dusver geopperde verklaringen voor het probleem der
Katholieke misdadigheid de revue laten passeeren.
1) Vfirtschaf tlichequot; achter3j;a^d_^ex..^QDi§5j^
Deze verklaring is de meest gebruikte en op het eerste gezicht
de meest afdoende. Ten onzent is zij op uitnemende wijze uiteenge-
zet door BOHGHR in zijn studie quot; Geloof en Kisdaad %terwijl ook
verschillende buitenlandsche auteurs als HAGOR, VOK MAYR e^a, haar
hebben naar voren gebracht.
Inderdaad is uit de vorige Hoofdstukken wel gebleken, dat de
Katholieken op het oogenblik bezig zijn een achterstand in te halen,
welke hun ontplooiing gedurende tientallen van jaren ernstig heeft
belemiaerd. BöHGiilH echter heeft reeds ingezien, dat, hoe aannemelijk
het ook is om causaal verband te leggen tusschen ongunstige levens-
omstandigheden en groote criminaliteit, deze achterstand zelf om een
verklaring vraagt. Het is onvoldoende groote misdadigheid verklaard
te achten door te wijzen op een toestand van armoede en ontbering
in de betreffende volksgroepen. Op pag. 318 wijst BOHGER dan ook
uitdrukkelijk op de noodzakelijkheid, hiervan in de eerste plaats
een verklaring te geven. Om de belangrijkheid van dit onderveerp
veroorloven wij ons een ietwat uitgebreid citaat:
quot; Het is, xHGen ik, geen groote ketterij op het gehied der geschied-
schrijving, te heweeren, dat hier diepliggende, eouv/enoude histo-
rische invloeden als causa causarum aan te wijzen zijn. Met de mid-
doleouwsche moraalopvattingen ( rontovorhod, geringschatting van
hot quot; Erwerbslebenquot; onzjkwam hot nieuw opkomende xaod^rno oocono-
niischo leven ( handolskapitalismo) in folio botsing^ daar, waar dit
leven in Hoord-Luropa tot eon oonigszins beduidende ontwikkeling
^ias gekomen, ontstond het .Protestantisme, uot zijn aan dit leven
aangepaste mora..l. Uo stodon, do ^trokon mot ontwikkelde,economische
toestandon worden Protestant, hot platteland, do achtorlijko gedeel-
ten blovon Katholiek. In don loop der tijden hooft zich do katho-
lieke moraal aan dit nieuwe ooconomischo loven volledig aangepast
( goon ronto-vorbod vaoer otc. 5 voor zoor kor ton tijd [dit word go-
schrvon omstreeks 1910J wordon in ..edorland do laatste rosten der j
talrijke oxtra-foostdagon opgohovon,on daarmee oon oorzaak van
achterlijkheid in hot ooconomischo weggenomen),zondor dat cchtor
daardoor natuurlijk do enorme voorsprong,dio zich do niet-Katho-
liokon in den loop dor oouwon vorv/orvon hobbon, ingehaald isquot;.
Kaast dozo causa causarum voert EOWSH als verklarende factoren
nog aani onderdrukking en achterstolling der Roomsch-Katholiokon in
landen,waar zij uo minderheid dor bevolking uitmakonjhot relatief
grootere aantal dor quot; unskilled- arbeiders in de Katholieke arbei-
dersmassaï de hooge geboorte- en sterftecijfers bij de Katholieken
{nogmaals; het betreft hior gegevens van omstreeks 25 jaar geleden
en ten slotte de houding der Kerk ton opzichte dor arbeidersbewo-
Ling.
Het is de vraag of hot juist is, een zoodanige reeks van naast
elkander v;orkende oorzaken op te stollon. Immers, onderdrukking als
verklaring to noemen lokt onmiddellijk do vraag uit, waarom het Ka-
tholieke volksdeel zich deze positie van '» niot-volk' zoo lang en
zoo geduldig heeft laten welgevallen. Vergelijking met de reactie
van bv. Joodache minderheden op onderdrukking doet zien,dat hier
inderdaad iets te verklaren valt.
Hetzelfde geldt voor de opmerking omtrent de vele Katholieke
ongeschoolde arbeiders? ook dit behoeft nadere toelichting. De hoo-
ge geboortecijfers zijn niet specifiek Katholiek?ook de Gereformeer-
den toonen deze zonder dat hun criminaliteit den terugslag hiervan
te zien geeft. De destijds zeer hooge sterftecijfers der Katholie-
ken zijn op zichzelf ongetwijfeld gevolg van den economischen en
socialen achterstand dezer groep, iiln vat het laatste punt betreft-
het is zeer de vraag of het aanvankelijk stroeve ontv/ikkelingsver-
loop in de Katholieke arbeidersbeweging wel aan de houding der gees-
telijkheid mag V/orden ^QV^tQxè-^ •
Moge dus de systematiek van BOiïGjüR's verklaring te wenschen
overlaten, zeker is, dat hem de eer toekomt als eerste in ons land
de richting te hebben aangewezon, waarin gezocht moet worden naar
een fundamenteele verklarende factor voor de criminaliteit der le-
den van verschillende kerkelijke gezindten. Dat BONGER zich van het
helang hiervan bewust was, bewijst do gebruilcraaking van de aandui-
ding quot; causa causarum . In Hoofdstuk V komen wij op deze laatste
oorzaak nader torug.
In nauw verband met BOHGER's verklaring staan die, welke
^jJilIllTG en DüYïTolllE aanvoeren.
Eerstgenoemde is van meoning, dat de hoogere criminaliteit der
Katholieken, welke hij erkent, ongeacht eenige weinig steekhoudende
bezwaren tegen de resultaten der Crimineele Statistiek, voor een
zeor belangrijk deol wordt veroorzaakt door het drankmisbruik,dat
onder de Hgomsch-Katholieken weliger zou tieren dan onder de niet-
Katholieken. Toon ARIÏÏHS in 1905 deze verklaring in het licht gaf,
stond de Katholieke drankbestrijding nog in de kinderschoenen en had
met hevigen tegenstand te kampen. Het mag dan ook geen verwondering |
i/ekken, dat deze stand van zaken de crimineele aetiologie van den I
grooten bestrijder van het alcoliolisme eenzijdig beïnvloedde. Afge- |
zien hiervan echter, kan men ook van zijn verklaringspoging zeggen, |
dat zij tot oorzaak maakt datgene, \/at zelf reeds gevolg is van I
dieper gelegen factoren.nbsp;|
Dat ARIÏÏïfö zelf zich hiervan rekenschap gaf, blijkt uit de i
reeks oustandigheden, welke hij aanvoert als oorzaken van het drank-
misbi^uik: relatief groot pauperisme onder de Katholieken, gebrek
aan ontwikkeling en geestelijke ontspanning der jeugd, te weinig
vereenigingsleven ( vooral wat betreft de onthoudersactie !) en de
blijmoedige Icvensopvatting der Katholieken ( vooral de Zuidelijke),
Welke vaak ontaardt in lichtzinnigheid.
In Hoofdstuk III hebben A/ij aangetoond, dat in het begin dezer
eeu\/ bij de Katholieken ongetwijfeld een achterstand bestond, die
ARIElfö in 1905 terecht kon doon schrijven;quot; Het inzicht in de nood-
zakelijkheid der sociaal-oeconomische beweging is in onze kringen
later doorgedrongen dan eldersquot;^^» maar dat dezen achterstand in
den loop der jaren voor een belangrijk deel is ingeloopen.Weliswaar
hebüon de Katholieken nog steeds een relatief groot aantal paupers^\
doch ter verklaring van hot alcoholisme kan dit niet dienen,daar
hot integendeel juist gedeeltelijk door het alcoholisme wordt ver-
oorzaakt.
ARiïïiJS' opvatting echter omtrent de quot;blijmoedige levensopvat-
tingquot; van zijn geloofsgonooton raakt de kwestie van do mentaliteit-
verschillen tusschen de belijders der diverso godsdiensten en ver-
krijgt daardoor oen grooter beteekenis dan de schrijven zelf er mis-
schien in gezien hooft. Wij stellen de bespreking van doze materie
uit tot Hoofdstuk V dat hieraan geheol gewijd zal worden, en wijzen
nog terloops op de moening van ARlEi^ü, dat het criminaliteitscijfer
der Roomsch-Katholieken ongunstig v/ordt beïnvloed door hot feit^dat
de Katholieke provincies grensprovincies zijn met veel gelegenheid
tot smokkelen en de daarmee annexe criminaliteit. Daar wij gezien
hehben, dat ook in andere provincies de Katholieke misdadigheid on- |
t'i
gunstig is, kan aan dit argument geen groote teteekanis worden ge-
schonken.
DUYie^ volgt BOKGaB in zooverre, dat hij de onderdrukking der||
Katholieken aansprakelijk stelt voor hun hooge criminaliteit. Hier
kunnen wij dus volstaan met te verv/ijzen naar de bespreking van
BOHgsr's opvattingen. Alleen zou men nog kunnen opmerken,dat. zelfs
al ware DUYi^SIEE's explicatie voldoende, deze toch uitsluitend be-
trekking kan hebben op die staten, waar de Roomsch-Katholieken wer-
kelijk onderdrukt zijn, dus behalve ons land bv. Pruisen en ( na
len oorlog ) Joego-31av.ië. Het is duidelijk, dat op deze wijze geen
voldoende verklaring kan worden gegeven vo.r de Katholieke misda-
digheid in landen als Tsjecho-ülouakije, waar achterstelling der
Katholieken niet plaats vindtj hetzelfde geldt voor Hongarije, of-
^nbsp;,nbsp;dat in dit land de Protestante min-
schoon toegegeven moet worjen, um,
derheid wel een zeer belangrijke rol speelt.
lien hoeft niet geheel te onderschrijven de bittere opmerking
van ÜUValt;LIHG'^). dat men te snel geneigd is de sociale misstanden
in Hoord-Brabant en Limburg op rekening te brengen quot; van 't winge-
west of van de Staten-üeneraalquot; om desniettemin dezen auteur gelijk
te geven als hij zegt:quot; Was de lieijexeijenaar bij al zijn bekende
traafheid voldoende ontwikkeld geweest, ze zouden tijdens de Repu-
Miek zoo niet met hem gegooid hebben en wij zouden thans een heel
ander volk wezen. Toestanden,gelijk men toen maar geduldig ging
bitten verdragen, zouden niet mogelijk geweest zijn, wanneer men
met een ontwikkeld en energiek ras bad te doen gehadquot;.
iJeze zijden van het probleem zijn door BU-YilSTEK bij het opstel-
len Zijner verklaring te weinig in het oog gehouden.
126. I
I
Bij de beoordeeling dezer verklaring,welke treffend is door |
haar originaliteit en waarvan het poneeren dooi^gaEIilR^^ dan ook groot)
opzien baarde, moeten wij een splitsing aanbrengen en afzonderlijk
quot;bezien de volgondo twee vragons
a) Bestaat er een biologisch gefundeerde achterlijIcheid der Katholie-
ken en, zoo ja. waardoor wordt deze dan veroorzaakt 1
Is het bestaan hiervan belangrijk ter explicatie der Katholieke
De eerste helft var, vaag a) «ordt door Fi:;B3R beslist bevosti- :
send beantwoord. Als grond voor deze meening wijst hij op het be- ^
langrijke verlies, dat hot Katholieke volksdeel in biologisch op- ■
zicht lijdt door het feit. dat telkenjaro een aantal van zijn leden,
tij v;ie zeer gunstige aanlegfactoren aanwezig zijn, in den geeste-
lijken stand treden en daardoor aan de procreatie worden onttrokken,
quot;chijnbaar is dit aantal, naar jaargcaiddelden berekend, niet zeer
groot ( voor do jaren 1925-1930 kwam VAH GlffllICJii®' tot 512 priester-f
roepingen per jaar) doch wanneer men de verhouding berekent ten op- j
Ziehte van dat deel der bevolking, dat naar begaafdheid en doorsnee- ^
leeftijd te vergelijken is met diegenen, welke hun priesterroeping
volgen, dan komt men tot e'e'n priester op elke 4 a 5 personen.
Op grond hiervan meent Ï^B^K, dat voor de « leidersgroep^' van
het Katholieke volksdeel door de biologische werking van het celi-
baat de condities voor haar instandhouding minder gunstig zijn dan
Mj de Protestanten, bij wie, naar bekend is, de domineesfamilies
een onevenredig groot aantal hoogbegaafden hebben voortgebracht en
nog voortbrengen. Uit deze aanname trekt FiälääK dan do conclusie,
dat de beperking van het aantal van hen die quot; cultuur kunnen vormen,
sociaal en economisch leiding kunnen geven en zichzelf en hun groep
tot ..elvaart en gelijkwaardigheid met anderen kunnen brengenquot; een
verlaging raet zich brengen van het niveau der geheele Katholieke
volksmassa, en dientengevolge oo!r oriminologisch van belang is.
Tegen zijn opvattingen is stelling genomen door POIiEE en
DUYIBIEe'^'. Daar de argumenten van dozen laatsten FUB3R's stelling ■
het gevoeligst treffen ( nl. in haar biologische fundeering) zullen j
i
wij deze het eerst baspreken.nbsp;|
DUYMBTS is van meoning, dat FliB^R bij zijn beoordeeling der j
erffactoren het onderscheid uit het oog verliest, dat bestaat tus-
aohen het phaenotype i d.i. de verschijningsvoxna ) en het genotype •
( d.i. de erfelijke grondslagfgt;. Änneer FüBHi de onderstelling uit-
spreekt. dat de Kooosoh-Katholieko geestelijkheid draagster is van
waardevolle exffaetoren, dan baseert hij zich daar hierbij stil-
zwijgend op het feit, dat de practijk ons de greote meerderheid de-
zer geestelijkheid doet kennen als hoogstaande mannen en vrouwen.
Hierbij houdt hij er echter geen rekening mede, dat in een bepaalde
familie in de erfmassa aanwezig kunnen zijn z.g. reoessieve erffac-
toren; dit zijn factoren, die, tengevolge van tot dusver biologisch
,, ,nbsp;ilt;-i-durende generaties verborgen kunnen
nog onverklaarde werkinfcen,nbsp;t
, ,. . . ,, . .„j. „i i niet op '.vaarneeubare wijze van hun
olijven in dien zin, dat zij ni^t v
werking blijk gevon. Hieruit volgt de belangrijke conelusie.dat vaen
Mj Uiterlijke waarneming ( dit begrip hier opgevat in ruimen zin,
zoodat er ook onder valt de beoordeeling van de psychische persoon-
lijkheid ) nooit kan vaststellen, van welke gunstige of ongunstige
recessieve erffactoren de waargenomen personen de dragers zijn.
Ter illustratie hiervan citeert DUYITSIEE enkele bijzonder krasse •
voorbeelden van geestelijken, afkomstig uit fagt;nilies waarin zeer
ongunstige erffactoren duidelijk aan den dag treden en van wie wij
dus mogen vermoeden, dat deze factoren ook bij hemzelf aanwezig •
zuilen Zijn. üp grond van het feit, dat FHB3R dit verschil van
phaeno- en genotype verwaarloost, acht BOTHSIEa diens theorie onvol-
doende gefundeerd en daarom te ven.'erpon.
Inderdaad ontneemt o.i, dozo lacune aan FEBlJR^s theorie voel van
haar v/aardej zij komt hierdoor geheel op losse schroeven te staan.
Of zo daarom principieel verworpen moet \/orden is echter een tweede
ïien zal op grond van hot hovonstaando moeten komen tot het uitspre-
ken van eon non liquot''. De mogolijkhoid quot;blijft bestaan, dat on-
der de roGossiovo erffactoren, welke hier in het spel zijn, dc gun-
stige een veel grooter rol spelen dan de ongunstige. De door
üUYHSÏiJl. in dit verband aangehaalde voorbeelden zijn niet voldoende
om deze mogelijkheid a priori uit te sluiten,
Een ander belang\/okkend argument wordt door .POHp^ii ben berde ge- '
bracht. Hij wijst PEBEii's thoorio niot af,acht haar alleen onbewe-
zen en waarschijnlijk onbewijsbaar. Zijn grootste bezwaar tegon
^'ÜBER's betoog is hot niet nader godofineerde begrip quot; aanlegquot;,dat
door dozen gehanteerd wordt. Volgons POilPi] zal hot zekor voor kun-
nen koraen,dat iemand volgens zijn aanleg een uitnemend wereldgoes- ■
tolijke of kloosterling kan wordon, doch desniettemin de psychische
• I
eigonscha )pen, benoodigd om succos in hot loven te hebben, totaal
mist. In zulke gevallen zou het dan ook geen nadoel zijn, dat het
celibaat de voortplanting van zulk een, voor het practische leven
1 ;
luinder geschikten, aanleg verhindert.nbsp;!
' i
Bit argument io inderdaad zeer zwaar\/egend, temeer \/ijl het
aanknoopt aan een andere k-./estie, wellie voor de beoordeeling van
^'üBEU's hypothese van groot belang is, nl. de vraag of het wel aoo
2eker is, dat zij, dio thans ten gevolge van het priestercelibaat
^an de voortplanting worden onttrokken, ook werkelijk gehuwd zouden
^ijn, wanneer zij niot in den geestelijken stand waren getreden. Dit
toch zal moeten vaststaan voor en aleer men het priestercelibaat
aanvoeren als een factor, welko in biologisch opzicht het
katholieke volksdeel ongunstig boinvloedt.
Len uitgemaakte zaak nu is dit volstrekt niet. Men kan,als
schrijver dezes, scherp afwijzend staan tegenover den laster,v/elke
herhaaldelijk, onlangs weer naar aanleiding van zekere geruchtmaken-
de processen in Duitschland, tegen de quot;Roomsch-Katholieke geestelijk-
heid wordt geuit,en het desniettemin niet meer dan natuurlijk ach-
ten, dat voor verschillende personen met hooge moreele opvattingen
en groot maatschap-pelijk verantv/oordelijkheidsgevoel de keuze van
den geestelijken stand een gemakkelijker zijn zal,naar mate zij zich
meer ervan quot;bewust zijn, dat hun geestesgesteldheid hem minder ge-
schikt maakt voor, althans minder dan anderen dringt naar huwelijk
en gezinsleven. Te meenen, dat door de erkenning van dit feit een
smet gev/orpen zou kunnen worden op de instelling van het priester-
celibaat ZÛU o.i. aantoonen, dat men de gecompliceerde v/erkelijkiieid
iiiiskent.
Het borenstaande maakt de basis van ILlBEH's redeneering wel
uitermate wankel. .POilPÏÏ'ö derde argument, nl. dat de gunstige erf-
1'actoren, waarvan de geestelijk.o wordt ondersteld de drager te
zijn,bij andere leden van zijn familie ( broers en zusters)toch ook
voorkomen en door deze op het nageslacht kunnen ;;orden overgebracht,
lijkt liiinder sterk,daar, aangenomen dat RLBJK's onderstelling juist
is, dit toch steeds - ongeacht het doorgaans groote aantal kinderen
Van het gezin, waaruit de geestelijke stamt - zou neerkomen op
eon vermindering van het aantal mogelijkheden om biologisch belang-
rijke eigenschappen tc doen overgaan op het nageslacht, dit ondanks
het füit, dat do broers en zusters het hunne tot deze overgang bij-
quot; I's-gen.
•.aiineer wij nu een oogenblik aannemen, dat dc celibaat-thuorie
aannemelijk is, valt daaruit dan direct to concludeeren,dat ;:ij
ti'uikbaar is ter verklaring van de Katholieke misdadigheid ?(zio
^^aag t) pag. 126 ).
FEBER self meent, zooals wij reeds zagen,dat dit inderdaad
zoo is. Hier-.:kan raen echter tegenover stellen, dat het meerendeel
der Katholieke geestelijken vermoedelijk afkomstig is uit gezinnen
welke niet tot de in crimineel opzicht meest gevaarloopende -behoorer
Voorzichtigheid is echter hij de beoordeeling hiervan v/el geboden?
men zie de door :jUYNOTEE gegeven voorteeldon ! Zeker is anderzijds
toch wel, dat de maatschap .-elijke selectie der Katholieke geeste-
lijken en die der Protestanto/i aanzienlijk uiteenloopt.
Belangv/ekkend is in dit verband ook de o.i. juiste opvatting
van LUYKoTEE, die zegt; quot; Voor de ontwikkeling van een priester-of
kloosterroeping is, van natuurlijk standpunt,bovenal de geest van
een gezin van belang, een milieu-factor dus ... Be erfelijke aan-
leg doet daaraan niete af _dit is ongetwijfeld te sterk uitgedrukt^
want met een psychisch defecten aanleg kan een zeer godsdienstige
q)
mentaliteit zeer wel gepaard gaanquot; ',
'.'anneer men echter leest, \/at dezelfde auteur schrijft over
^e diepgaande vrees voor neutrale beïnvloeding, welke in de vorige
eeuw tal van beter gesitueerde Katholieken er van weerhield,hun
kinderen universitair onderwijs deelachtig te doen worden, dan rijst
toch de vraagt of- waar voor velen in dien tijd de geestelijke stand
^e eenige mogelijkhoid bood om een studieaaiaeg te volgen - toen-
inaals de maatschappelijk hooger geplaatste groepen onder de Katho-
lieken niet inderdaad in biologisch opzicht geleden hebben. Dat de-
^e mentaliteit voor de omvang van de groep der academisch gevoraiden
Geinig gunstig geweest ia, blijkt ten duidelijkste uit de gegevens,
\velke de Volkstelling van 1930^quot;^^ verschaft ten aanzien der acade-
misch gegradueerden; de Katholieken blijken hier met 15.2 % van het
totaal ver beneden het aandeel te blijven, dat zij, gegeven do be-
volkingsverhouding, in deze massa moesten innemen,(ook de Neder-
^andsch-Hervormden blij\^en beneden hun bevolkingsaandeel,doch veel «j
minder, terwijl de onkerkelijke met 37gt;Q % een volkomen onevenre-
dig groote groep vormen in het totaal).
De slotconclusie moet daarom luiden, dat li^BllR een weinig
v/aarschijnlijk aandoende hypothese heeft gesteld,en er niet in is
geslaagd deze door eenig plsusihel hewijs te staven.Het door hem
aangevoerde argument toch dat, zooals bekend is,verschillende Pro-
testante vóórmannen op allerlei gebied uit domineesgezinnen stam-
men, is, hoev/el interessant , als bewijsmiddel toch niet bruikbaar.
Terecht wijst overigens POlKRi;] er met nadruk op, dat afgezien
van de biologische consequenties van het priestercelibaat, de groo-
te en, naar mag worden aangenomen, anti-criminogeen werkende betee-
kenis van het priestercelibaat in geestelijken en socialen zin bui-
ten twijfel staat ( men denke aan de mogelijkhoid van intensiever
zielzorg bij uitbreiding van het aantal geestelijken), een meening,
welke door Fx^BEU trouwens ook gedeeld wordt.
^ 11.nbsp;sjo o^rjarigs intensiteit in Zuidelijke provinciën.
Onder dit hoofd valt alleen te bespreken de befaamde quot; Hare-
chaussee-theoric', welke rondom 1910 in Katholieke kringen nogal
ingang vond on Roomsch-Katholieke kamerleden er zelf toe bracht de
hoogoro criminalitüit hunner goloofsgenooten te loochenen en de
^eening uit te sproken, dat do gegevens der Crimineele Statistiek
op dit punt mialoidende voorstellingen gaven^^^.
In ünkelü woorden samengevat komt deae theorie hierop neor,
^at de afdoclingcn marechaussoe, geplaatst in Hoord-Brabant, en
grootendoclp bootaande uit niot-Brabantsch personeel,door een zeer
s^erk opgevoerde opsporingsintensiteit dermate grooto vorschillon
scheppen tusschen hot Katholieke Zuiden, en de provinciën boven do
Moerdijk, dat hierdoor de criminaliteit der Katholieke kunstmatig
^^ ongunstige zin wordt beïnvloed.
Het hoofdbezwaar togen doze redonooring springt direct in het
oog: ook in de Noordelijke landsdeelon, waar de opsporingsintensi-
teit ten aanzien van Katholieken en Protestanten over het geheel
genomen ongetwijfeld dezelfde is, moet voor de Katholieken een groo-
tere misdadigheid geconstateerd worden.
Verder voert IE ROOS^^^ terecht aan tegen deze poging tot ver-
klaring, dat het detacheeren van groote afdeelingen marechaussee in
i^Ioord-Brabant zijn oorzaak vond in de daar heerschende abnormaal
groote criminaliteit, en dat het dus volstrekt geen quot;Kunstmatige quot;
verhooging is, welke het criminaliteitscijfer ondergaat nadat de
marechaussee haar arbeid heeft aangevangen. Voorzeker zal niemand
thans op de gedachte komen het verhoogde criminaliteitscijfer van
Koord-Brabant, dat de Crimineele otatistiek voor 1935 voor verschil-
lende ernstige delicten te zien zal geven als gevolg van de uit-
roeiing der misdadigersbanden te Oss, als kunstmatig veroorzaakt
te beschouwen .'Hierbij dient ook nog in het oog te worden gehouden,
dat de marechaussee in het bijzonder haar arbeidsveld vindt in
grensstreken, waar de omstandigheden op zichzelf al een groote cri-
minaliteit in de hand werken.
• Be zelfstandi^eid
Ten slotte willen wij nog bespreken een omstandigheid, die in
de oogen van vele niet-Katiiolieke auteurs^^) de misdadigheid der
Roomsch-Katholieken ongunstig beïnvloedt: de minder zelfstandige
positie, welke de Katholiek inneemt tegenover het leven, op grond
van het leer- on tuchtgezag zijner Kerk, waaraan hij is onderworpen.
Hen pleegt er dan op te wijzen, dat het groote gezag der Katho-
lieke geestelijicheid in de belangrijke levensvragen er toe moet lei-
den, dat ook in de minder fundamenteele kv/esties des dagelijkschen
levens oon zeker quot; oppertoezichtquot; dezer geestelijkheid kan ontstaan,
dat welisv;aar volstrekt niet uit de religieuze beginöelen voortvloeitj
i . v i
-ocr page 170-doch practisch de beteekenis kan hebben van een quot;beleiahiering,aan de
ontwikkeling van het zelfstandig denke n en handelen der geloovigen
in den weg gesteld.
In het midden latende of deze auteurs zich niet op een ietwat
aprioristiöcki standpunt stellen, dienen tegenover deze meening een
tweetal opmerkingen te v/orden gemaakt.'
1)nbsp;dat aangetoond dient te -jorden of inderdaad uitsluitend bij de
Katholieken dit gevaar dreigt,- cit lijkt op liot eerste gesicht zeer
v/aarschijnlijk, gezien het verschil in karakter van het leer- en
tuchtgezag in de Roomsch- Katholieke Kerk en in de Protestante con-
fessies, De practijk leert echter, dat eenerzijds in kleinere plat-
telandsgemeenten met godsdienstige bevolking het woord des predi-
kants voor de Protestante geloovigen een minstens even groot gezag
heeft, als dat van den pastoor voor de Katholieke, en dat ander-
zijds in de groote steden zich onder de Roomsch-Katholieken en
^Protestanten beide de vervreemding van de kerk en de voorgangers
pijnlijk voelbaar maakt.
2)nbsp;dat het constateeren van het bestaan eener quot; afhankelijkheidquot; bij
de Katholieken niet impliceert, dat dit verschijnsel als een der
oorzaken van hun ongunstige criminaliteit mag worden beschouwd,
lien strakke leiding, kan, /.oolang ze bestaat en uitgaat van juiste
beginselen niöt anders dan criminaliteitremiiend werken. Het valt
moeilijk in to zion, hoe hieruit verklaard kan worden,dat juist
tij die groep, waar de leiding der geestelijkheid ondersteld wordt
het krachtigst te zijn, grootere criminaliteit optreedt.
Wel echter dient nadruk gelegd to v/orden op hot feit, dat met
een zeer strakke leiding alleen gunstige resultaten bereikt worden,
zopJUng zo bestaat. De meerdere of mndcre zelfstandigheid en onaf-
hankelijkheid der aan deze leiding onderworpenen laat zich pas af-
lezen uit hun reactie op het imSIä^l^ dezer leiding.Hier nu toont
de praotijk een onloochenbaar feit, dat door de Katholieke leiders
dan ook volstrekt niot v/ordt miskend of onderschat, nl. dat de op-
vallend hooge groote-stadscriminaliteit der Koomsch-Katliolieken
( zie Hoofdstuk I ), voor een niet gering deel wordt veroorzaakt
door imiiiigratie van Katholieken uit kleine plattelandsgemeenten
die zich, eenmaal onder het toezicht van hun dorpsgeestelijke en
dorpsgcnooten vandaan, in de groote stad meer ontvv'orteld en stuur-
loos gevoelen dan de Protestanten.
Op grond hiervan moet onzo conclusie luiden, dat, ofschoon
het leer- en tuchtgezag der Roomsch-Katholieke Kerk volstrekt niet
tot consequentie behoeft te hebben eon verninderde zelfstandigheid
dor geloovigen, in allerlei kwesties, het maatschappelijk leven be-
treffende, de practijk schijnt uit te \/ijzen dat, mode ondor in-
vloed van de quot; minderhoidsmentalitoitquot;, soms bij do geloovigen zich
een streven openbaart om geestelijke leiding te zoeken in zakon.
Waarover zij zelf hoorden te beslissen. In criminogeen opzicht
krijgt dezse mentaliteit oorst beteekenis, wani-ioor bij zulke perso-
nen de geostolijke leiding gaat ontbreken; daarom moet bij do ver-
klaring der fir001 e -a ta_d.3^^ Katholiokon inderdaad
i^ot dezen factor rekening worden gehouden, tor\/ijl zo ondor do
aaken der hoogero Roomach-Katholioko misdadigheid in het algemeen
slechta een ondergoschikto rol speelt.
oor-
Hoofdstuk: V
quot; Die geistigen Grundlagen des Kapitalismus sind falsch ;
falsch ist seine Auffassung von Diesseits ( Diesseitsgesinnung )
die einerseits ..... zur Trennung von Religion und Leben, ..oral
und v.'irtschaft führt .....anderseitsnbsp;Religion und lioral zu
Triebkräften kapitalistischer '.'irtschaf tsweise verkehrt.
quot; Begreift die Kirche d.i. de Calvinistische kerkquot; ihre
Berufung, so wird sie mit jedem neuaufkommenden Zeitgeist ein
Kompromiss schliessen könnennbsp;^ '
Zie hier 2 volkomen tegengestelde, hedendaagache uitingen,
de eerste van Roomsch-Katholieken, de tweede van Calvinistische
zijde,
Ken is geneigd zich af te vragen, hoe het mogelijk is, dat
in een tijd als de onzen, waarin men religieuze tegenstellingen
overal eerder zal zoeken dan juist op het terrein van het econo-
misch leven, door schrijvers die zich op godsdienstig standpunt
stellen, twee zoo scherp tegenover elkander staande uitspraken
worden gedaan.
Dat \/ij hier niet te doen hebbon met een pessimistische
resp. optimistische opvatting ten aanzien van recente economische
ontwikkelingen, doch dat hier veeleer gesproken moet worden van
een, over een tijdsverloop van eeuwen op de basis van religieuze
ideëen en sociaal-ethische voorschriften of geboden ontwikkelde
levenshouding, welke haar invloed heeft behouden ondanks de voort-
durende spanning tusschen datgene wat de religieuze moraal eisch-
te en datgene gt;vat realiter bestond, dit als eerste te hebbon be-
vroed en nader ontwikkeld von.it de groote verdienste van 1IA7:
■^Bi^R, den grondvester der godsdienst-sociologie^). Zijn work .
heeft in 1913 oen, vooral van theologisch standpunt zeer gewensch-
te, aanvulling gekregen in het standaardwerk van ERN3T TROELTSCH ;
•• Die soziallehren der christlichen Kirchen und Gruppen-.^)
135.
Het ligt ons verre op dit terreiu eigen vaeeningen te verkon-
digen. .,'ij betreden ?iet ;iiin of Meer noodgedwongens overtuigd dat
alleen langs den weg der godsdienstsociologische studie een bevre-
digende verklaring der indirect werkende oorzaken, \v'elke in laat-
ste instantie de criminaliteitsverwchillen tusschen de belijders
der verschixlende religies doen ontstaan,uogelijk is.
ken zoeice in het volgende geen diepgaand onderzoek van de
wijze, waarop de verschillen ir; de Kooiuscn-Katholieke en de Pro-
testante ( met name de Calvinistische jlevensstijl zich historisch
hebben gevormd. Rondom de baanbrekende werken van VüBjjJR en
heeft zich een omvangrijke litteratuur geschaard, waar-
naar wij diegenen verwijzen, die belang stellen in den historischen
en theologiöciien achtergrond van de huidige verschijningsvormen
der i(oomsch-i:atholieke en Protestante levenstypen, v/elke wij zul-
len trachten te schetsen.
opzettelijk \/ordt in de thans volgende bespreking de vraag,
op welke wijze het beroepsleven wordt ge\/aardeerd van Katholiek,
6)
Luthcrsch en Calvinistisch standpunt , in het centrum geplaatst.
Deze v/aardeering toch is bij uitstok belangrijk voor de vorming
van hot economisch en sooiaal beeld der betreffende^ godsdienst-
groepen, zoüdat langs de^on v/eg do mogelijkheid ontstaat om een
inzicht to krijgen in datguno, wat achter de in Hoofdstuk IV ge-
achotsto vorschillcn als veroorzakende factor werkzaam ia.
Jö Katholieke beroci«iacc kan slechts begrepen woraon,wannoor
wun hüt oog gericiit houdt op het alles behoerschendü onderscheid
van hot natuurlijke en het bovennatuurlijke, welk ondirschoid ook
voor de .Catholiekc zodeleer eon zoo grooto beteekenis heoft.^gt; i^a-
tuurlijk - is de scnopoingi in de ecrsto plaats daarin de mensch;
( in den Paradijstoestand was de natuur onbodorvenï volgons do
igt;:-tholicko opvatting is zo door do zondeval welnbsp;doch niet
reddeloos j^dorven, zooals de Calvinistische theologie aanneemt).
• Bovennatuurlijk is God, en alleen God. Het hoogste wat een
mensch vermag te bereiken is, dat hij door God's genade uit zijn
door het natuurlijke gegeven grenzen verheven wordt tot de boven-
natuurlijkheid Gods, uiteindelijk tot de quot;visio beatifica Dei''
Deze gedachtengang geeft dus een architectonisch geordend systeem
van trappen, welke bij de genade Gods ( dit is het primair ver-
eischte en hierdoor verschilt de Katholieke opvatting van alle
evolutionistische theorieën) tot het hoogst bereikbare kunnen
voeren. Dit trappenschema is ook binnen het gebied van het natuur-
lijke consequent doorgevoerd, hetgeen tot resultaat heeft dat al-
le levensuitiMtingen, mits zij blijven binnen de grenzen,gesteld
door hun plaats in het trapsgewijs geordend geheel, op dat niveau
dan ook gelegitimeerd zijn in dien zin dat zij worden beschouwd
als door God gewild. Zoo heeft ook het beroepsleven dus een eigen
ethische waarde,welke echter daar ophoudt waar het natuurlijke
levensgebied zijn grenzen heeft, waarover alleen de genade Gods
den mensch vemag te verheffen tot de quot;visio Deiquot;. Kechtstreeksch
uitvloeisel hiervan is cenerzijds een, onder voortdurend bev/uat
7)
blijven der relatieve beteekenis ervan, vertrouwend aanvaarden
van het natuurlijk gegevene als Gods gave, maar ook anderzijds
een principieel afwijzende, en, voorzoover aan de practijk zeke-
re consesaios niet kunnen worden onthouden, zeer gereserveerd
tolerante houding tegenover alle vonnen van het economisch leven
Welke zich niet beperken tot de voorziening in het in iederen
stand toegelaten redelijke levensonderhoud.
i:cn geheel ander beeld verkrijgt de waardeering van hot be-
roepsleven in de Protestante zedeleer.lien dient hier onderscheid
te maken tusschen den gedachtengang van het Lutheranisme en die
van hetsvoor ons onden/erp belangrijkerjOalvinisme.
Het Lutheranisme beschou\/t de schepping als oniierstelbaar
zondig en verdorvens ïe arbeiden in zijn beroep is in deze Vv'ereld
des menschen plicht, or^idat juist hierdoor cio naastenlief de,welke
in v/ezen dy liefde tot God is, noodzakelijk ten einde Gods genade
doelacntig te worden, tot uiting dient te komen. De beroepsarbeid
is een harde, door God opgelegde plicht, to harder nog door het
voortdurend bev/ustzijn van de onover\,'inlijkheid der zonde hier op
aarde.
Het in deze ethiek vervatte asketische ideaal noemt TRCfliLTSGH
•'Innerweltliche Askese', welke hij definieert alsi quot; die Ueber-
windung der U'elt in der Welt, die Selbstverleugnung im Beruf und
im beruflichen Dienst für das Ganze, die Gehorsam, die in gegebenen
Bedingungen stehen bleibt und innerhalb ihrer den natürlichen
Renschen und den Teufel überwindet^^
Hot Calvinismequot;^^^ gaat van een weer goheol andere beschouwing
uit. Kern van JALVIJITS theologie is het dogma van de uitverkiezing,
./oliüwaar is dit dogma ook in de Luthoracho theologie to vinden,
maar het groote verschil ligt in de wijze waarop OALYl,m en LUTHDR
het achter dit donkboeld staande Godsbegrip interprobeeren.Is bij
den laatste allo nadruk gevallen op de liefde van God en voor God,
bij O.üjVLTd treedt dit op den achtergrond on wordt de ondoorgron-
delijke, door getn menscholijke gevoelens te benaderen Vil Gods
tJe spil waarom do Godsbeschouwing draait.
;ordt God, de norm aller normen, gezien als de uitorsto ver-
sterking van don handolendon wil,dan spreekt het vanaolf dat de
rechtvaardiging van den Christen gezocht moot worden in het acti-
voeren van al zijn ven.iogens ter eere Gods.
i.nom is de consequentie van deze activiteits-opvoering voor
-ocr page 176-^üJuk^ kû.c. .'it^-iü^ifm^^^ /ùi^
I
iquot;
het religieus individualisme. Het Lutheranisme ziet het individu
nog in de eerste plaats als verheerlijker Gods, en daarom als
eenigszins misplaatst in de goddelooze wereld. Geheel anders
G.ALVIJiT: bij hem ontbeert het individu op zich zelf juist als ver-
heerlijker Gods alle beteekenis. Zijn eenige taak kan zijn het
volvoeren van Gods v/il in de wereld, daar de mateloos breede
kloof tusschen God en mensch principieel onoverbrugbaar is. Het
Calvinistisch individualisme wordt er dus geheel op ingesteld de
\/ereld te overwinnen in naam van God door voortdurenden,rusteloo-
zen arbeid. Üp den arbeid komt alles aan en de gemaakte winst mag
alleen worden aangev/end ter vermeerdering van den arbeid, m.a.w.
tot kapitaal-, en niet tot vermogensvorming«
Dat het dogma der uitverkiezing vrij spoedig zijn al te groo-
te spanningen zou verliezen is psychologisch niet anders te ver-
wachteni De generatie van CALVIJN had uit de subjectieve overtui-
ging van hot uitverkoreni^ijn nog een voldoende mate van levens-
zekerheid kunnen putten; het daarna komende geslacht eischte van
haar geloovigen reeds eon onberispelijken handel en wandel als
quot;bowijsquot; van de uitverkiezing. De stabilisatie der kerkelijke ge-
raoenachappen brticht mede dat mon zokero uiterlijke teekenen zocht
die eon aanwijzing konden geven omtrent den quot;geloofsstaatquot; van
het gcmoontolid, m.a.v/. een aanwijzing of hij kon worden toege-
laten tot hüt Avondmaal, ./aar het Calvinisme er steeds op uit was
do dingon ter wereld tor eere Gods zoo volledig mogelijk te benut-
ten, ligt hot voor do hand, dat in de latere generaties, toen de
grootste spanning van de uitverkiezingsgedachte was verdwenen,
de meening kon postvatten dat succes in zaken eon kontoeken was
van eon voorbeeldig leven volgens Gods wil.
Wij splitsen hier opzettelijk de tegenstelling tusschen do
l^atholiekü on Calvinistische godachtengang ten zeerste toe, wel-
A^tUitiôti .
I
bev/ust dat ten huldigen dage de praotijk des levens hiermed^^^n
overeenstemming is. Het is echter noodzakelijk hier de beginseler
zelf op den voorgrond te plaatsen. Eeuwenlang hebben deze hun
invloed op de volkeren doen gelden en ofschoon andere culW-
stroomingen (Aufklärung I) hier min of meer nivelleerend hebben
gewerkt is het toch voor den opmerkzaam gev/orden beschouwer ook
nu nog mogelijk na te gaan in welke verschijningsvormen van het
hedendaagsche leven v/ij nog de nawerking van de oude, in bloedige
worstelingen gehandhaafde of gevormde,beginselen 1-iunnen herken-
nen.
2elfs bij zoo summiere omschrijvingen als de bovenstaande
springt het in het oog dat er groot verschil moet bestaan in de
wijze, waarop do Katholiek en die, waarop de Calvinist tegenover
het moderne bedrijfsleven staat. Zonder ons te mengen in de be-
kende strijdvraag of het Calvinisme,vooral in zijn Engelsche en
Amerikaansche verschijningsvormen^^^de opkomst van het moderne
kapitalisme^^ al of niet beslissend zou hebben beïnvloed^^ ^kan
toch wol als vaststaand v/orden aangenomen, dat het Calvinisme er
tenslotte toe kwam'boven alle andere deugden aan die der arbeid-
J'^aamheid cn die dor spaarriaamheid beteekenis toe te kennen;en
^5at,toen de tijd aanbrak dat onder invloed van het allonovoi-v/in-
nend kapitalisme,en misschien ook van do /wufklärung,deze deugden
ophielden te worden beoefend ter meerdere eere Gods alleen,hun I
^oefening aan intensiteit eer toe- dan afnam,zocdat het oorspron-|
kelijkc Calvinisme de trelcken begon aan to nemen van een quot; eere- |
öionst van den arbeid''^'^^nbsp;I
Hierbij dient overigens niet uit het oog te v/orden verloren, |
^at vooral het Aufklärungs-cptimiame bij alle religies,volstrekt |
^iet uitsluitend bij het Calvinisme, tot vervlakking van het dog- ,|
quot;latiseh besef heeft gevoerd.Het Calvinisme is echter in zooverre |
^^^ oen uitsonderingspositiojdat het in staat was aan een zichnbsp;J
naar üigen grondslagen ontv;ikkeld economisch leven sen schijnbaar
volkomen religieus gemotiveerde legitimatie te geven; het Latho-
licismc kon dit niet.,
Het spreekt vanzelf dat door bovenvermelde oorza..,k het Calvi-
nisme, ofsohoon het principieel gekant is tegen de liberasa-kapi-
talistische verheerlijking van don ondernemer als zoüüanig, zich
toch betrekkelijk gemakkelijk aan de niüuv;ere i^aat schappij vormen,
voorzoover het die niet zolf schiep,kon aanpa^ssen.
Het Ilatholicisme daarentegen vindt in het kapitalistische
stelsel oen beschouv/ing bolichaajud welke diametraal tegengesteld
is aan zijn beginsolon van eon, productiewijze, georganiscvsrd in
onverbrekelijkon sameniiang mot hot ter bevrediging der redelijke
bohücf be noodzakelijke. Gesteld voor do taak een covapromis to vin-
den mot dozon tijdgeest komt hot i^atholicisme ton slvJtbe tot oen
aarzelend acceptooron van on een schoorvoetende aanpassing aan de
kapitalistisüho ordoning^^^5 oen zoo ongobreidcldo onorgie-ont-
plooiïng als bij do Calvinisten kon daardoor niet tot stand komen,
hotgjon tot gevolg hooft gehad dat de Katholieken in het ocono-
misch loven in taaaolijk snel tc^mpo door do Protestanten totaal
zijn ovorvleugcld.
Tot dusverre zijn v/ij uitgegaan van het economisch belang-
rijkste punt: de waardeering van het beroepsleven.
Hot spreekt echter vanzelf dat ook in andere opzichten de
togonstelling van lloomsch-Katholieken en Calvinistischen levens-
stijl maatschappelijk bolan,^ heeft. Zoo kan men ook hedon ten
dage duidelijk het onderscheid waarnemen van de, binnen de door
ae relatieve waardebepaling gegevene beperking,onbevan,.en aan-
vaarding van het leven door den Katholiek, tegenover den veel meer
doölbewusten,nbsp;echter ook meedoogonloozen strijo, dien de
C^Uvinist er medo aanbindt. Hoofdstuk IV geoft hiervoor verschil-
-ocr page 181-lende bev/ijzen. Verder denke men bv- ook a^ui het atvandpunt der
Ka.tholiekon tegenover kermis, karnaval en andere vormen van amu-
sementsleveu, aan don v/eorstand dien de Katholieke drankbestrij-
ders hadden to ovorwiimen, aan de bstrekkelijk laat optredenoe
behoefte aan confessioneel Hoogor onderwijs in iiun gelederen? an-
derzijds ook aan do geringe frequentie van don zelfmoord^^^ bij
de Katholieken,wölke zonder twijfel mede saiaenhangt met hun le-
vensopvatting, aan do soepolo moraal en do vaak niot al te strenge
beoordeeling van monsciiolijke tekortkomingen,om daar tegenover
to kunnen vaststellen hoozeer in Calvinistischen kring op geheel
anders wijze gereageerd wordti hier vaak principioele tegenstand
tegen tooneel en dans, voortdureiido prediking van soberlieid en
zelftucht, hier reods vroog eigen universitair onder\,'ijs ( de
Vrijo Universitüit dateert van 188vj, de Roomsch-Katholioke Uni-
vursiteit te Kijmogon is van 1923), maar hior ook vaak zwaro en
moeilijke strijd om een Icvensrochtvaardiging voor hot aangezicht
van God, wolko den Katholiek niet in dio mato bekend pleegt to
zijn.
In Hoofdstuk III hebüen wij eon inzicht gekregen in de posi-
tie, \/olko de beido grooto korkgenootschappen, hot .tJoderlandsch-
Hcrvorrade on hot Koomsch-Katholicko, tomiddcn van hot l^ederland-
schü volk innemen•
/ij hebben gezien dat beide groopon in do vorige oeuw aan-
vankelijk min of moer lijdelijk hebben aangezien, hoo in de lagen
dor arboidcnde massa's oon toenemende vergt;;aarloozing om zich iiocn
groep; hoo togonovor hot veldwinnend socialisme dc Protestanten
begonnen zijn arboidorsverecnigingon op to richten on door het
a:indringon op vorboteringen in do arbeidersvoorwaardon betore toe-
standen to schoppen; hoe daarna dorgelijkG acties van ïvatholi^ko
Zijde zijn bogonnen, die na aanvanl.olijko aarzeling op don duur
tot grooten bloei kwamen; hoe deze Katholieke actie geleid heeft
tot een voortgaande vermindering van het gebrek aan zelfvertrou-
wen waarmede de Katholiek zeer langen tijd tegenover de anders-
denkende wereld heeft gestaan» hoe echter tevens in de laatste
jaren, onder invloed der crisis v/elke het kapitalisme doormaakt,
quot;bij de Katliolieken de neiging om zich te bezinnen op de eigen
sociaal-ethische idealen en het verlangen de verwezenlijking hier-
van ook in de practische politiek na te streven, aanzienlijk in
kracht hebben gev/onnen.\/ij hebben ook gezien hoe de overtuiging
van het langzaam maar zeker afwijken van de Calvinistische begin-
selen in de Nederlandsch-Hervorrade Kerk voor bepaalde groepen aan-
leiding is gev/eest zich te vereenigen in een eigen kerkgenoot-
schap, dat der Gereformeerde Kerk, in welke groep het sociale
probleem minder acuut kan zijn omdat zij oen selectie vormt uit
volkslagen welke even boven de groote arbeidersmassa's liggenj èn
ten slotte, hoe uit de groote verliezen welke de Nederlandsch-
Hervormde Kerk juist in de lasitste 30 jaar lijdt duidelijk het
bestaan naar voren treedt van sterke ontbindende krachten, welke
het doelbewust opbouwen van een sociale actie binnen deze kerk
moeilijkheden in den weg stellen.
Laten de waargenomen on hierboven nog eenmaal kortelings
weergegeven verschijnselen zich met den ontwikkelingsgang van de
büido religieuze levenatypen,dia wij in de voorgaande bladzijden
(ietracht hebben te schetsen, in overeenstemming brengen ? Onzes
inziens zeer zoker.
Het Calvinisme in Nederland heeft, na in ruim 250 jaar zeer
veel van zijn innerlijke kracht te hebben ingeboet, en in 1795
Zijn boheerschende poaitie als staatskerk te hebben verloren,
het niet meer tot een sprekend karakterbeeld kunnen brengen (dit
geldt uiteraard niet voor de groepen,welke zich juist om deze
reden van de quot; groote kerk quot; afgescheiden hebben). Dat haar vat
op de arbeidersgroepen verminderd is, heeft de snolle ontwikke-
ling van het socialisme bewezen en bevijst de voortgaande ontker-
kelijking in deze bevolkingslagen nog.
Dit alles neemt niet weg dat de Calvinistif^iche levensböschou\/-
ing gedurende eeuwen achtereen de geesten van een groot deel van
het Hederlandsche volk mede heeft gevortid, en dat hoezeer ook in
later tijd een deel der bezieling,waarmede de pioniers hun geloof
hadden doorleefd en in hun levenspractijk geprojecteerd, uit de
toepassing der gepredikte leer is weggevloeid, haar beginselen
diep wortel geschoten hebbon. Ook thans nog spelen van afkomst
Calvinistische families in het Nederlandsche handels- en bedrijfs-
leven oen oven/ogende rol on behoort eon groot deel van don meer
'wulgesteldon boerenstand tot do iJedorlandsch-Hervornde en Gerefor-
moerdo Kerken. Het oconomisch ovorwicht van het Protestante volks-
deel is tot hodon toe blijven bestaan, ongetwijfeld mode als ge-
volg van gunstige economische constellaties welke met religieuze
qui^stieö geen verband hielden, in elk geval niet door mcntali-
tüitsverschil worden veroorzaakt ( wij noemon als voorbeeld de
opbloeikanaen van de Hoordulijke Nederlanden na den val van
Antwerpen), maar het is zoor waarschijnlijk dat het stelselmatige,
gedurende tallooze jaron onverz\;aktü doordringen van het Ueder-
lansche volk met Calvinistische beginaelon hier een belangrijken
invloed hooft uitgeoefend. lion denke bv. aan do Nederlandsche
Universiteiten, die eeuwenlang burchten der Calvinistische levens-
hufjchouvdngün zijn gowoest.
De Katholieken in Hederland hebben tot ongeveer halveruege
cie 19e eeuw geleefd in een staat van pijnlijk voelbare achteruit-
stelling. Dit heeft bij hen ten gevolge gehad een achterraken op
eeonomiach en sociaal gebied.
Achterlijkheid wat quot;betreft sociale zorg kan in het begin
der 19e eeuv/ overal geconstateerd v/orden, niet alleen bij de
Katholieken doch evenzeer bij de Protestanten^ ongetwijfeld kun-
nen wij hier in zien een gevolg van de opvattingen, welke het
economisch liberalisme overal ingang had doen vinden.
De geremde econoiuisohe ontwikkeling echter zien wij bij de
Protestanten volstrekt niet | zij laten integendeel de Katholie-
ken op dit gebied ver achter zich. Dit kan zeker niet geheel ver-
Klaard \/orden uit de in somï:iige opzichten voor de Katholieken min-
der gunstige omstandigheden. Onder onderdrukkingen v/elke veel
zwaarder wogen dan die der Katholieken in Nederland zijn kleine
Joodsche minderheden herhaaldelijk tot grooto economische macht i
geraakt en hebben ook de Calvinisten zich doeltreffend te weer
V/eten te stellen. Bij de Katholieken vindon v/ij, althans hier te
lande, daarvan zoer wüinig. Zij schikken zich geduldig gedurende
meer dan tweo eouv/on in eon officieel niot-bustaan ; niet alleen
dat zij buruston in hot uitgesloten zijn van alle ovorhcidoambten,
ook op hüt gebied van handol on nijvorhoid, waar hun bedrijvig-
heid toch niöt aan banden golegd was, slagen zij er niet in een
poaitio van oenigo botoekenis tc veroveren. Zolfs - en dit is
'./Ol zeer typeorond - wanneer do Calvinistische staatskerk is
verdv/enon on het acticgcbiod dor Katholieken,formeel althans,nbsp;|
hiordoor aanmorkolijk is verruimd, ziet men allerminst eon forsch |
opstrevond Kalholiok in^voil. Eerst na dc \/odorinvooring van dc . |
Hiorarchiu, otoolijko ducennia labor, bogint, en dan nog zeernbsp;|
langzaam, onder de Katholiokon van iJoderland hot denkbeeld veld |
tü winnon dat or oen oigen Katholioko cultuur bestaat v/olko vor- I
diont to \/ordon uitgodragcn.nbsp;I
Hüt zij in dit vorband opgemerkt dat hot niot juist zou zijn |
to meenon dat er in de ontwikkoling dor donkboelden in hot Katho- |
licisrae na de Reformatie een stilstand zou zijn gekomen ; vooral
de contra-reformatie gaf ruimte voor denkbeelden, v/elke, zonder
de Katholieke basis los te laten, toch streefden naar een zekere
aanpassing aan nieuï/ere maatschap ■)eli jke tendenzen. Als een zeer
belangrijke uitingsvorm van dit streven noemen v/ij de Jezuïeten,
\
Mier zinspreuk quot;Ad maiorem Dei gloriamquot; sterk doet denken aan de
Calvinistische denlr/zijze, en v/ier actie, evenals die der Calvi-
nisten, gericht is op eon zoo ver mogelijk gaande benutting der
\/ereld tot meerdere eere Gods.
Het veldv/innend verlangen echter in Katholieke kringen om
te streven naar een maatschappelijke ordening, vvelke, zonder een
( trouwens niet te verwezenlijken } copie te zijn van de Middel-
eeuwen, toch gebaseerd zal zijn op de Katholieke beginselen en
dus principieel tegengesteld aan de kapitalistische, is eerst
van de laatste halve eeuw. De groote daad, gesteld door ISO XIII
mot zijn encycliek quot;Rerum xJovarum-' heeft, evenals do encycliek
''Q,uadragGsiiiio Annoquot;, veertig jaar later door den huidigen Paus
gogöven, op deze actie bevruchtend gewerkt.
In dit atrevün zelf, heden ton dage zoo duidelijk waarneem-
baar, ligt al Gon erkenning van het feit, dat hot don Katholieken,
hou ver hun aanpuesingsverraogcn hen. ook voeren mag, in laatute
instantie toch nooit mogelijk zal kunnen zijn hun maatschappelij-
ke enor^io gohoel to ontvouv/on in ccn maatschappij, dio niet vol-
gens do Katholiokü beginselen is ingericht. Hot mag daarom verwacht
v/ordcn daó not door ons telkens naar voren gebrachte aanp^ssings-« ,i
Procoa dat zich in de Katholieke goledoron bc^zig is tc voltrek-
kon, nimmer volkomen voltooid zal worucn, tenzij op straffe van
oen aanzlQnlijke verslapping van het op roligieu.o grondslag gc
baseerde saainhoorigheidsgevool van het Katnolicke volksdeel.
Ditzelfde saamhorigheidsgevoel heeft overigens,vooral in de
-ocr page 186-Zuidclijko provinciën, op de emancipatio dor Katholieken eon na-
doolige invloed uitgeoefend, hetgeen indirect ten laste komt van
de onderdrukking dor Gonoralitoitslandon, v/aardoor dit saanihoorig-
hoidsho'.vustzijn aanzienlijk is versterkt. üCon kan zeker do stol-
ling ponooron dat juist dozo mentaliteit ecii dor quot;belangrijkste
oorzaken geweest is van hot feit dat v/ij roods constatoordon, na-
melijk dat. hot na do ( althans formoole ) beëindiging dor onder-
drukking nog tientallen van jaren heoft moeten duren voor en al-
eer uit dc in een zekeron slour samengroopendo Katholieke massa
do krachten naar voren tradon dio in staat v/aren het initiatief
te nemen tot ingrij;Dionde omancipeeronde maatregelen, In Hoofd-nbsp;1
stuk 111 hadden \/ij gologonhoid vast te stollon hoozoor do goes- |
tolijlaioid destijds genoodzaakt was stimuleerond op to treden,nbsp;|
ja soms zelf dc hand aan do ploeg te slaan ( VAN DEK ELSÏÏ.N,PÜELS,
AHISNS G.a, !).
Keoron v/ij ton slotte terug tot ons punt van uitgang ï denbsp;'1
Uat do misdadigheid in zoor nauw verband staat mot do ccono-nbsp;|
misch. omatandighüQon van do groopon waaruit do criminoelon stam-nbsp;'|
mon, io üün zoo overbekende gemeenplaats, dat zij hior niot zounbsp;I
bühüovon to worden herhaald, v/aro hot niot dat do aan dit Hoofd-nbsp;I
stuk voorafgogancnc nog oono duidelijk in hot licht hadden gestold,nbsp;I
hoo üturk zich ook bij dc door ons in beschouwing gonomon confcs-nbsp;I
sioncGlo bovolkingsgrocpen dit verband deed gevoelen. Het grooto l
II
belang dezor waarnoming ia, dat hieruit het recht kan worden af-
èoloid om aan dc vorachillen in religieuzen levensstijl, aan hut
schotsen van ./olko dit Hoofdstuk was gewijd, invloed too tc kon-
den op de crimin^aitoit, oradat dezo levensstijl blijkens dit
Hoofdstuk rochtstrooks invloed uitoefent op do economischo om-nbsp;J
standighcdon. Bij hooge uitzondering zal de roligiouzo levons-nbsp;|
-ocr page 187-stijl een rechtstreeksche invloed Imnnen uitoefenen op de crimi-
naliteit , maar voor de verklaring van de verschillen in misdadig-
heid, welke zich hij massale waarneming blijken voor te doen on-
der de belijders der verschillende confessies, is vooral de in-
directe beïnvloeding van betoeke-nis,die,welke via groote verschil-
len in economische beschcuwingsvvdjtio cn economische activiéteits-
ontplooiïng haar neerslag vindt in verschillen ten aanzien van
den materieelen welstand,welke verschillen op hun beurt direct
van invloed zijn op de ontwikl-ieling der misdadigheid.
Eet is de eenzijdigheid geweest van vele vroegere onderzoe-
kers, dat zij,toen er een zekere communis opinio was ontstaan eenei/^
zijds omtrent het zeer losse directe verband van criminaliteit
en religie,anderzijds omtrent den zeer nauwen samenhang van cri-
minaliteit en economische positie,gemeend hebben dat hiermede het '
probleem quot; godsdienst en misdadigheid was opgelost.Zoo kan men
bv. YO^ MENT IG- grif toestemmen dat quot; nicht die Konfession, sondern
die von ihr gedeckten biologischen und sozialen Porntölemente die ?
Verschiedenheiten der Kriminalität bedingenquot; , ^/aar het om gaat j
is: welke zijn deze quot;Formelementequot; en waarom hebben zij bij de
eene confessie een anderen vorm aangenomen dan bij de andere.
Of daarentegen NIlCKe'^® ^ge li jk had toen hij de meening uit- gt; :
sprak dat de meerderheid der crimineelen uit quot; total Ungläubigenquot;, :
bestond,mag betwijfeld worden; zeker is echter dat - naar wij
in dit Hoofdstuk hopen te hebben aangetoond - hij dwaalde toen
hij metende dat het geheel onverschillig was of de ongeloovige
delinquent quot; zum Unglauben via Protestantismus oder Katholicismus
Gelangt istquot;,evensoomin als hij recht had te meenen quot; es ist
beim Vorliegen wahrhafter Frömmigkeit vï^llig gleichgültig, ob
einer protestantisch fromm oder katholisch fromm istquot;. Hier zien
^vij zeer duidelij'/- óat de probleemstelling in den zin van den
direoten samenhang eer. dieper doordringen in het gecompliceerde
versnhijnsel verhindert o Voor MCKih was, eeniüaal aangenomen dat
inderdaad de doorönee-niisdadiger een ongeloovige is, het vraae;-
stuk opgelost, omdat nu natuurlijk van direct verband geen ^rake
meer kon zijn.
Zooara men echter de questie op broeder basis stelt en de
criminaliteit ziet als één der maatschappelijke uitingsvormen
van do naar conxossie gesplitste bevolkingsgroepen, openen zich
wijde perspectieven, die naar onzo meening moeten voeren tot de
slotsom, dat datgene wat op het oogenblik deze groepen op econo- ^
misch en sociaal terrein to aanschouwen geven, resultante is eener^
oeuw'onlango ontwi]:koling,bepaald door eon uiterst gecompliceerd
stelsol van strevingen on beginselen, v/aarvan v/ij in dit Hoofd-
stuk gepoogd hebben enkelo - maar ook niet meer dan enkoio,zij
het dan ook zoor belangrijke - v/at meer in hot licht to stellen, .
Hot is do grooto verdienste van onzon landgenoot BOHa^R cie-
woost dit uitgangspunt in principe, zij heb zonder nadere uit-
werking un mot sterken nadrul: op don dirooton invloed van dc
oconov.ä joho Oi»ifi bandigh»:aoni to hobben aanvaard op oen mov.ient,
v/aarop toonaangijvondo criminologi!.iCu', kringen nog ./oini^i verder
waren goko;.iun dan godachtenv/i:isoling omtrent dlt;- v/erking van do
biöcht in vorband i.ict do misdadi.inoid, lion uitzondorin,'quot; dient
hior ook gomaak-t tc ./orden voor AlJ.'.iifi, die zelfs roccs ov.isbreoks
1005, duL nog cttülijk-e jaren vóér BJMjIR, in dezelfde richting
eon oplossing zooiit.
Noten bi.i de Inleiding
1)nbsp;Over de Spiritualisten zie BONGER (l) pag. 257 e.v. en
VAN K/üT pag. 332 e.V.
2)nbsp;(4) pag. 180.
3)nbsp;FE3ER pag. 35? v;ij quot;berekenden het criminaliteitscijfer onder
aftrek van de Rijksbelastingovertredingen.
4)nbsp;Het probleem van de criminaliteit der Joden zal in dit ge-
schrift geen afzonderlijke behandeling vinden. Vaar deze be-
schouwingen vrijwel steeds neerkomen op de misdadigheid van
het Joodsche ras, leek ons behandeling in een studie over
criminaliteit en kerkelijke gezindte minder op haar plaats;
hier komt nog bij, dat voor Nederland en het Arrondissement
Utrecht de cijfers der Joodsche misdadigheid te gering waren
voor nadere bewerking; in het overzicht van het buitenlandsch
statistisch materiaal zal zij nu en dan vermeld worden (zie
Hoofdstuk I). Van de zeer uitgebreide litteratuur over deze
questie noemen wij de artikelen en geschriften van Uiü H7vAN,
n: ROOS (2), SUi'^i^ONDT en WAS'oijlUM. Verder nog vele artike-
len in het thano niet meer bestaande Zeitschrift für
Demographie und Statistik der Juden.
5)nbsp;Pag. 201 e.V. ZXü ook de telkens terugkeerende waarschuwende
opmerkingen in de jaargangen der vooroorlogscho Kriminalsta-
tiatik !
8)nbsp;vrij noemen uit dc litteratuur ^ B/CR, BOAu, HüLL\/IG (l)
enLOi^RGSO. Vorder vooral ook BJiiRICi; interessant, doch zoer
subjectief LUZ*
9)nbsp;lien zie bv. het vorontwaardigd hoofdartikel in V. 7060, naar
aanleiding van het feit dat de Crimineele Statistiek van 1S36
bijzonderheden had opgenonion betreffende de religie der ver-
oordeelden.
10)nbsp;(2), pago 306.
11)nbsp;Als voorbeelden van tendentieus getinte geschriften noenen
wij de werken van ICUOSjJ S.J. en .DU BIB d.ï.J, ( pro-Katho-
liek)» en VJK OiüTl'XxTCLiir ( eenigszins anti-Katholiek).
12)nbsp;VULFPEII» 3d.I pag. 441 e.V., ASCiLVETZ-fflUKG, pag,66, PARl^ELIKi],
pag. 108 e.a.
13)nbsp;(2)pag. 2l2ï ü'JBEH pag. 49 e.V.
14)nbsp;BÜHi'IG (l) pag. 121. Zie ook (2). Historisch interessant is
het opstel van JBEHTHUKj de schrijver wijst erop hoe men,nbsp;'
door den misdadiger openlijk in de kerk zijn zonden te laten
belijden, bevrediging kan schenken aan zijn behoefte tot
bekennen en tegelijk de preventieve werking der stro-fbo-
dreiging hierdoor kan verhoogen, terwijl volgens sehr, ook
de positie van den gestraften delinquent tegenover zijn
niot-crimineele medeburgers na oen dergelijke publieke zon-
dcnbolijdonis zuiverder zal kunnon zijn.
15)nbsp;Ixon ziü de meesterlijko uiboenzottingon bij RiiliKs ook:
/OdilIl^u-LiiiK und GÏAUB.
17)nbsp;Ziü (2) en (3).
18)nbsp;De litteratuur over dozo groopon is bijzondor schaarsch.
Ons is alleen bekend do bundol quot;ITovoldijk van D.HüOIiïlBim: Jzn,
1930, wülkö gedeeltelijk hierover handelt. Ken zie verder ook j
verschillende romans van Hïïmui IX^ IM en .MiTIKJR VAN ÖCIKIIO:!..:
Voor hot hierna volgende maakton wij dankbaar gebruik van
gegevens, ons mondeling door oen insider verstrekt.
1.) Hot volgende ontleend aan BOUlM (D en (2) on RUIJSOH. Hot
oorste on dorde artikel bohandolon hot drama van Appoltorn,
hot tv.-oedo o.a. dat van den Katwijkschon logger. Interessant
ook SPITZIuV.
-ocr page 191-Noten bi.i Hoofdstuk I«
1)nbsp;Vgl, VON MAYKp pag, 238.
2)nbsp;Sedert de laatste wijziging der telkaart (1936) wordt echter
het religie-gegeven wederom genoteerd.
3)nbsp;Zie miNlIINOSR, pag, 47 e.v.
4)nbsp;Pag. 57 en 58.
5)nbsp;liateriaal ontleend aan VON LIAYR, pag. 824 e.V., en aan de
Kriminalstatistik van 1901, 1904, 1910 en 1917.
6)nbsp;STARK vermeldt : Kriminalität und Alkohol, Berlin, 1934, dat
tegen het einde van den oorlog in Beieren ( !) onder den naajn
van bier een practisch alcoholvrije drank werd gescnonken,
en dat het gebruik hiervan toen reeds geruimen tijd in zwang
was,
7)nbsp;Materiaal ontleend aan ïïüBER, pag. 57»
8)nbsp;liateriaal ontleend aan hot quot;Annuaire Statistique Hongroisquot; van
1928,
9)nbsp;Vgl. het artikel quot; Iiiun religieus conflict in Hongarijequot; in
de Nieu\/e Rotterdarüscho Courant, ochtendblad van 24 November
1936,
10)nbsp;Kateriaal ontloond aan het quot; .Statistisches Übersicht dor
Gcchoslovakschen Republik van 1930 on aan do quot;Statistique
penalequot;, als eenige afzonderlijke crimineelstatistische pu-
blicatie uitgegeven in 1927, en omvattundo de jaron 1923-
1927. De door ons gepublicoo-rdc criminalitoitscijfers hebbon
uitoluitond betrekking op de moer ornstigo delicten (crimes
et.delita).
11)nbsp;iiatoriaal ontloond aan de jaargangen 1929 t.o.m. 1933 van hot
quot; Annuaire Statistique du Royaume de Yougo-Slaviequot;. Ook
dozo cijfers betreffen de meer ernstige criminaliteit.
-ocr page 192-12)nbsp;Vgl. hiemede de uitwerking van de relegation in Frankrijk op
de recidiveciJfers van dit land,( ROLING pag, 25 )
13)nbsp;Materiaal ontleend aan DUM en irORCHISON, p, 147 en 249,
14)nbsp;Pag. 224
15)nbsp;»/ij gaan op deze gegevens niet nader in omdat een materiaal
als dit o.i. geen volledig criminaliteitsbeeld geeft»
16i DU ROOS (1) pag, 205.
17)nbsp;Zie echter BOI^GER (2) pag. S13, die er op wijst dat het aandeel
hetwelk de Roomsch-Katholieke recidivisten innemen in het
totaaJL der Roomsch-PCatholieke delinquenten volstrekt niet
stemt tot optimisme.
18)nbsp;quot;Oriminatiteit in Amsterdam en van Amsterdammersquot; pag.27.
-ocr page 193-1)nbsp;Voor de bijzonder groote mate van medewerking welke wij bij
dezen arbeid mochten ondervinden van het Centraal Bureau voor
de Statistiek, en, v;at betreft ponsen en sorteeren der kaarten,
van de Directie der Eederl.Spoorwegen, betuigen v/ij van deze
plaats nogmaals onzen hartelijken dank,
2)nbsp;Voor de jaren 1910 - 1930 liep de totale,ongesplitste,sexueele
criminaliteit, voorzoover gerechtelijk vervolgd, over 816 ver-
oordeelde individuen. Voor de jaargroepen 1910 - 1914 en 1921
1930 V/aren deze cijfers resp. 79 en 611. Het is duidelijk dat
hier reeds een splitsing naar kerkelijke gezindte statistisch
ontoelaatbaar was, laat staan verder gaande tev/erking.
3)nbsp;Zie bv. de critiek op de strafbaarstelling van bedelarij en
landlooperij bij POMBE (l).
4)nbsp;Tesamen met Oostenrijk vormde Nederland hiermede een uitzonde-
ring op de in het overige Europa te constateeren criminali-
teitsverdeeling, waarbij de steden juist ongunstiger cijfers
vertoonen dan het platteland. Zie BUl^ClJIAl^T, pag. 80 e.v.
5)nbsp;BONGER (2) pag. 341.
6)nbsp;Belangrijk in dit verband Vgt;\N DJN BERG pa. 461 . quot; Juist door
die radicale breuk, die vooral in de eerste decennia ook soci-
aal heel sterk voelbaar gemaakt v/erd en als een soort marte-
laarschap v/erd gedragen, hebben de Gereformeerden zich altijd
in allerlei opzicht vrijer en zelfstandiger getoond dan de
overgebleven Hervormden-'.
7)nbsp;FEBEK pag. 23.
ö) lien denke hierbij aan hetgeen ten aanzien van deze groep
■•'Protestantenquot; werd opgemerkt. Voor de Nederlandsch-Hervormden
alleen zal do stijging waarschijnlijk nog vrij wat grooter ge-
weest zijn. Daar zeer veel vonnissen, gedurende de oorlogsja-
ren gewezen, eerst in 1919 onherroepelijk werden kunnen de
cijfers van dit jaar beschouv/d worden als representatief
voor de oorlogsjaren»
9) Zie quot;De quot;bevolking van Amstei-dani'' pag. 84.
lü) Liet dankbaarheid gedenken wij de belangrijke adviezen,ons
in dezen gegeven door Lej.Dr.M.A, TJSLrriüOLJiT, Chef van de Af-
deeling quot; iiaatschappolijke Aangelegenhodon en Statistiekquot;
van het Stadiiuis te Utrecht.
11)nbsp;Vgl. ook, onder quot;straftoemotingquot; de aan Koousch-IIatholioke
delinquenten opgelegde kindorstraf f en en raaatregolen,
12)nbsp;Zoo blijkt bv, uit Volkstelling 1930 dat do ondergeschikt
v/erkzamen in de beroepsgroep quot;Handel' in 1909 uitmaakten
4Ö.0 io van die groep en in 1930 57.0 terwijl het aantal
tot de groep ■''Handelquot;behoorende personen in 1920, vergele-
ken bij 1909, bleek te zijn toegenomen mot 20.4, en in 1930,
vergeleken bij 1920, zelfs met MiLLz-ii
13)nbsp;Berekend uit VAl^ DER WOUDJ, pag. 9 e.v.
14)nbsp;De hier gegeven percenten zijn lager dan die welke de grafiek
opgeeft ; dit wordt veroorzaakt door hot feit dat in de gra-
fieken bovendien zijn meegerekend gevallen van teruggave aan
de ouders en beriaping, terwijl deze gevallen in de tekst
buiten boschou\/ing gelaten zijn.
iloten quot;bi.1 Hoofdstuk III.
l) Zie voor de laatste gegevens hieromtrent Volkstelling 1930,
Deel VIII, pag. 65 - 75.
Z) Per gemeente verkrijgbaar zijn de cijfers der beroepstelling,
gesplitst naar ongeveer 600 beroepsgroepen; zij zijn echter
niet gesplitst naar kerkelijke gezindte.
3)nbsp;Deze resultaten worden voornainelijk veroorzaakt door de gemeen-
ten Utrecht en Amersfoort. Berekenen wij de percentages der
non-paschantes en apostatae voor het door ons beschouwde gebied
zonder deze beide gemeenten, dan vinden wij voor de jaren 1926,
1930 en 1935 resp. 2.4 ; 2.7 ; 4.1 en 0.5 ; 0.8 ; 1.4 . Ook
hier zien wij dus toch voortgaande stijging.
4)nbsp;Voor de jaren 1925 / 1926 zijn dezo cijfers niet berekend.
5)nbsp;Zij zijn dan dus min of meer in de positie van apostatae''.
6)nbsp;Zie laUHLilTBUllG: Het Hederlandsch staatsrecht, 3e druk, II,
pag. 395 / 396.
7)nbsp;./el bleef strafbaar samenspanning tot iiot verkrijgen v£in ..ij-
ziging in de arbeidsvoorwaarden. ï^t toepassing dezer straf-
bepaling v/erd nog in 1869 een spoorwegarbeider veroordeeld tot
tv/öü jaar gcvangonisstraf.
8)nbsp;Dr. J.R. SLOTDI'iiUGJU 'DJ BRUINJi Christelijk oociale studiën.
Veel materiaal viel te putten uit üe deelen I , II en IV. In
het vervolg wordt dit werk geciteerd onder de letters S.d.B.,
met aanhaling van het betreffende deel.
12)nbsp;S.d.B. II,pag. 136/157
14)nbsp;Vergelijk over buitenkerkelijke christelijk-sociale actie ook
laiUIJT, pag. 294.
15)nbsp;quot; De Christelijke Vakbev/egingquot; ♦
16)nbsp;S.d.B. II. pag. 94/95.
17)nbsp;Zie ook P.ALEliJRS ü.J.: Het herstel der Hiërarchie in de Neder-
landen, Nijmegen, 1903.
18)nbsp;Zie limVElSDm, pag. 188.
19)nbsp;Vgl. KRUIJT, pag. 292.
20)nbsp;In een in 1923 gehouden rede; geciteerd bij S.d.B, II pag. 94
21)nbsp;Zie: quot; Rerura Novarum en Quadragesimo Annoquot;, pag.68, waar PIÜS
XI uitdrukkelijk vaststelt,'J... dat Wij het recht en den plicht
hebben om m.et oppergezag te beslissen in kv/esties van socialen
en economischen aardquot;.
22)nbsp;Vgl. ook S.d.B. II. pag. 194 e.v.
23)nbsp;Nuiii.ier van 29 Januari 1937, pag. 152.
25)nbsp;Vgl. ADRIANI : pag. 46/56.
26)nbsp;Vgl. de artikelen van KROPMAN. 6ie ook ICRUIJT, pag. 306 e.v.,
die op pag. 310 opmerkt;'* V/ol wordt er nog veel hulp door do
Kerken verleend, maar de massale hulp, aan de urmen speciaal,
is een functio, die overheidsorganon meer en moor van haar
hebben overgenomenquot;.
27)nbsp;liERLTSTrjUn pag. 17 o.v.
28)nbsp;EER1^3Ti{/vN, pag. 20.
29)nbsp;Gogevons welv/ilLend vorstrokt door hot Secretariaat van het
Ned.Jongelingsverbond.
30)nbsp;Gccitoord uit S.d.B. II pag. 230: do omschrijving is te vinden
in quot; Woord on Daadquot; iy22. pag. lOB
31)nbsp;S.d.B. II. pag. 248 / 249.
32)nbsp;Kerkwaardig is, dat hot ondorwerp quot; Jeugdzorgquot; als zoodanig
klaarblijkelijk niet ter sprake kwam, ofschoon op dit gebied
toch roods het eon en ander verricht was. S.d.B. II.pag. 253.
54) KRUIJT. pag, 301iquot; een belangrijk deel van de Inwendige Zending
baat alleen de quot;vijfde standquot; en de lieden aan de zelfkant der
samenlevingquot;.
36)nbsp;Vgl, S,d.B. IV. pag. 102/106, Ons zijn recente gevallen bekend,
waarin Chr.Gereformeerde predikanten hun gemeenteleden het lid-
maatschap van Patrimonium afrieden, omdat deze organisatie on-
der bepaalde voorv/aarden het stakingsrecht erkent,
38)nbsp;Gegevens welwillend verstrekt door het Secretariaat van het
Christelijk Nationaal Vakverbond.
39)nbsp;Vgl, het Verslag dezer Conferentie, Uitgave van het C,N.V.
1932, pag. 15 en 29.
40)nbsp;De gegevens, hierop betrekking hebbende, werden ons welwillend
verstrekt door het Secretariaat der Nederlandsche Christelijke
Geheel-Onthouders Vereeninging,
41)nbsp;Veel gegevens putten wij uit het voor ons doel bijzonder ge-
schikte werk quot;Het Katholieke Nederlandquot;, verschenen in 1913
tor gelegenlieid van het eeuwfeest van Nederland's onafhanke-
lijkheid, dat een rijk gedetailleerd overzicht geeft van de ver-
schillende takken van Roomsch-Katholiek sociaal werk tot 1915.
Vooral voor het ontstaan der bewegingen bevat dit werk kost-
bare aanwijzingen. Bij volgende bronvermelding zal het worden
geciteerd onder de letters K.N., onder bijvoeging van het be-
treffende deel en den naam van den schrijver van het artikel.
42)nbsp;ADRIANI, pag. 46/56.
In verband met de Roomsch-Katholieke armverzorging dient
gewezen te worden op den grooten omvang van het pauperisme on-
der de Katholieke bevolking der groote steden. Ter illustratie
van dit bekende feit volgen hier enkele gegevens,betrekking
hebbende op de gemeente Utrecht.
Berekend naar het gemiddelde der Volkstellingen van 1920
en 1930 was de verhouding der naar kerkelijke gezindte gesplits
te -bevolking dezer gemeente ongeveer ; Protestanten 50«^,
Roomsch-Katholieken 35 andere groopon on onkerkelijken
Tusschen Protostanton en Roomsch-Katholieken was de verhouding
dus als 100 : 70.
Uit do Statistiek van het Armwezen van 1923 blijkt nu, dat in
de groep der gesteunden de verhouding tusschen Protestanten
en Katholieken was als 100 : 94, terwijl voor 1930 zelfs een
verhouding van 100 : 115 bleek te bestaan.
43)nbsp;Zie r.Th.\'/HlSTERVOUDT in K.H. II, pag. 3 e.v.
44)nbsp;Voor het. werk der Vincentiusvereeniging zie L.VON PISEmi in
45)nbsp;Zie W.H. DE GRIJS, in K.K. I.pag. 386.
46)nbsp;Zie K.iï. I pag. 386
47)nbsp;Do gegevens voor de latere ontwikkeling der Roomsc^gt;-Katholio-
ke jeugdbeweging werden ons welwillend verstrekt door don
ZeerEerwaarden Heer Rector I.H. VAN DEI^ BERG te Utrocht.
48)nbsp;Zie hot belangrijke overzicht van ,7.0.J. PASSTOORS in K.K.
49)nbsp;Zie Th. GABRIEL in K.N. I. pag. 382-386.
50)nbsp;Zie S.d.B. IV pag. 118/119. Do recente gegevons en dio voor
hot gebied van hot Arrondissomont Utrocht werden ons welwil-
lend verstrekt door het Secretariaat van het Roomsch-Katho-
liok \Torklioden Verbond.
51)nbsp;Geciteerd bij S.d.B. II pag. 82.
52)nbsp;Zie Oh.RUYS DE EEERENBROUCK in KAU I. pag. 411/424.
54)nbsp;Geciteerd in K.N. I. pag. 414.
55)nbsp;KiTU\Tiin)ER, V^ë*
56)nbsp;De cijfers voor do ledentallen in hot geheele land en in hot
: 1
■nbsp;' I .
■nbsp;■lt; '
!
I.;
Arrondissement Utrecht werden ons welwillend verstrekt door
het Secretariaat der Federatie quot;Sohriëtasquot; en door hot Secre-
tariaat van het Aartsdiocesaan Kruisverbond.
57) S.d.B. IV.pag. 46. De reconto gegevens werden ons welwillend
verstrekt door de Afdoeling Documentatie van het ITedorlandsch
Verbond van Vakvoreenigingen.
59)nbsp;lIERNSTlLAiT, pag. 95 e.v. Do reconto gegevens werden ons welwil-
lend verstrekt door het Secretariaat der Arbeiders Jeugd Cen-
trale.
60)nbsp;Deze gegevens, evenals die welke betrekking hebben op het Ar-
rondissement Utrecht werden ons welwillend verstrekt door het
Secretariaat der Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van
Alcoholhoudende Dranken.
61)nbsp;Vgl. ook P.A. VAH TOOREKBUHü i Kinderrecht en Kinderzorg in de
laatste honderd jaar, 1918. pag. 51.
62)nbsp;Dat in ons land do verhouding van Kerk on arbeidersbeweging
als zoor gunstig boschouwd moet worden blijkt uit de mededoe-
lingen omtrent andere landen bij VRIJlIOi^) O.F.K.
63)nbsp;Behalve de in het litteratuurregister opgenomene nQgt;emen v/ij
hier nog brochures als quot; De Geesel der Eeuwquot;(1909),quot;Waarheidquot;
(1923),quot; Nieuv/e Tijden Kieuwe Zedenquot;(l925) e.a.
64)nbsp;Zoo ook ARIENS, pag. 50;quot; Het inzicht van de noodzakelijkheid
der sociaal-economische beweging is in onze kringen later door-
gedrongen dan elders'' .
Anders, o.i. ten onrechte, KRUIJT, pag. 186?quot; De Katholieke
Kerk,die een meer sociaal karakter bezit dan het meer indivi-
dueele Protestantisme, heeft zich eerder, maar toch ook nog
laat, met de sociale kwestie bemoeidquot;.
65)nbsp;Zoo is bv. de landbouworganisatie in Koord-Brabant vrijwel ge-
heel het werk geweest van Pater VAK DEK ELSEM.Vgl. KRUIJT t.a.
p. pag. 216.
66)nbsp;HmVEIDEK, pag. 232 . Zie ook öe daar uiteengezette opvat-
tingen van POBLS.
67)nbsp;zoo bv, ANTON VAN DUINKBKI.SN in een lezing voor de R.K.
studentenvereeniging quot; Voritas quot; te Utrecht op 18 Maart 1937
' V
; V
Ho ten bi,1 Hoofdstuk IVgt;
1)nbsp;Integendeel hadden uitspraken van het Episcopaat zooals die van
1906 en 1911 ( tegen de interconfessioneele arheidersbev/eging)
juist de strekking om de zuiver Katholieke arbeidersorganisatie
zeer te bevorderen, lien denke ook aanquot; Kerum Novarumquot; ^1891 !)
3)nbsp;Zie de gegevens voor de gemeente Utrecht in Hoofdstuk III !
4)nbsp;Pag.55. De schrijver ziet de oorzaken der gesignaleerde ver-
schijnselen o.i. echter te uitsluitend in de geringe ontvzlkke-
ling der Noord-Brabanders en Limburgers.
6)nbsp;Geciteerd bij FülBEri, pag. 74.
a) Voor de hiermede samenhangende biologische vraagstukken zie
VAi'T HERVrUlfflEN.
10)nbsp;Deel IX, pag. 186/187; de faculteit der Godgeleerdheid is bij
deze berekening buiten beschouwing gelaten.
11)nbsp;Zie voor het marechaussee-argument VAN SASGE VAN IJÜlELT,
Handelingen .^e Kamer 1909/1910. p. 610. Op breeder basis stond
het interessante debat omtrent de criminaliteit der Katholieken,
gevoerd door DÜIJ3 en RUIJci DE BEEIGNBROUCH, Handelingen 1910/
•11 p.870-873 en 876-880.
12)nbsp;Inleiding tot jaargang 19v)8 der Crimineele Statistiek, pag.
13)nbsp;Zie bv. \/UIJiTJN, I. pag. 441, BONGER, pag. 320 ( in verband
met de Katholieke arbeidersbeweging); P/ülilELEE, pag. 109.
.
1|
IToten bi.1 Hoof dstuk
1)nbsp;Katholisch-Soziales Manifest, pag. 23.
2)nbsp;VAN GUH3ï]j]R31T, pag. 230.
3)nbsp;Zie .rjj]BijR. De eerste, die op de door „■UBiiJR ¥/etenschapoelijk aan-
gevatte verschijnselen de aandacht vestigde, was de Pransche
auteur ELilLIiS DE LAVELEYU, oastreeks 1870.
Vele van de door ./liBSR geponeerde meoningen zijn heftig quot;bestre-
den, waartoe mede het feit, dat VEBlüR als socioloog zuiver reli-
gieuze verschijnselen vaak minder juist gewaardeerd heeft,aan-
leiding gaf, hetgeen echter aan de eer, hem toekomend als weten-
schaopelijk pionier der godsdienst-sociologie, niet afdoet.
4)nbsp;Het work heeft sindsdien verschillende herdrukken beleefdjde
hier geciteerde is de eerste, van 1913.
5)nbsp;Zie de werken van BEEKILIl;!, KRAUS en TAV^NEY, die wij raadpleegden.
6)nbsp;De nadruk zal hierbij vallen op het Roomsch-Katholieke en het
Calvinistische type, daar het Luthersche in ons land van weinig
beteekenis is geweest. Bespreking van dit type kan echter niet
achter\/ege blijven, daar veel karaktertrekken van het Calvinis-
tische type eerst door vergelijking met het Luthersche geheel
tot hun recht komen.
7)nbsp;Vgl. ICRAUS, pag. 72 o.v., dio sprookt van het beroep als eon
mittelbare Berufungquot; zu einem der subjektiven Anlagen
korrelativen Standquot; in tegenstelling tot de Calvinistische
quot; unmittelbare Ruf von Obenquot;.
8)nbsp;TROELTSCH , pag. 431 - 506 en 512 - 605.
TAVrNEY, pag. 79 - 102.
\/quot;EBER pag. 63 - 83.
VAN GUNSÏEREN,pag. 126 - 162.
9)nbsp;TROELTSCH, pag. 444.
10) TROELTSCH, pag. 613 - 681, en 728 - 772.
TAV/NEY, pag. 102 - 133, on 195 - 275(Puritanisme in Engeland )
-ocr page 203-YM GUNSTi^RElT , pag. 162 - 221
KUYïSR, vooral pag. 1-35.
11)nbsp;Over Amerikaansch Calvinisme zie '.UBIiJR en SIJGRRIIiD, pag.1 - 167.
12)nbsp;Onder quot;kapitalisme'' willen wij in dit verband verstaan het stre-
ven naar winst om der wille van die winst en de onderwerping van
den mensch, eerst alleen in de sfeer van het economische,dan ech-
ter in het geheele levensgebied, aan^dit doel.
13)nbsp;Zoo vaak populaire beschouv/ingen. Ook het Calvinistisch zelfbe-
wustzijn van KUYPii]R logt \/el een zeer nauw verband tusschen Cal-
vinisme en opbloei van handel en nijverheid.
14)nbsp;Omstreeks 1750 verdedigt de iHngelsche Puritein iïlTTY de meening,
dat er vóo'r alles gearbeid moet worden, zelfs al zou deze arbeid
zoo nutteloos en onzinnig zijn als het bouwen van een pyramide
in de vlakte van Salisbury ( geciteerd bij KRAUS pag. 291).Deze
overspanning der ethische waarde van den arbeid is uiteraard niet
meer Calvinistisch te noemen, doch ligt ongetwijfeld in het ver-
lengde van de Calvinistische lijn.
15)nbsp;Duidelijke voorbeelden in het Katholisch Soziales llanifestj
Op pag, 24 - 25 wordt als een der kenmerken van het (uit Katho-
liek oogpunt uiteraard ver./erpelijk) moderne kapitalisme o.a.
genoemd quot; Bilanzierungskiinste, die es ermöglichen, durch Unter-
oder Ueberwertung von Vermögensbeständen, durch quot;Antizipationenquot;
und quot; Transitorenquot;Gewinne oder Verluste je nach Vunsch in
Erscheinung treten zu lassen, bz.w. zu verschleiern'',
pag. 29 handelt o.a. over de quot;trügerischen Anreiz der Groszstadt '.
Deze voorbeelden zouden met verschillende andere vermeerderd kun-
nen worden.
Bijzonder belangwekkend is ook het wantrouwen, waarmede Koord-
Brabant en Limburg nog steeds staan tegenover quot; de wijdse toppen
der profane kuituur, die hier meer dan noodig gebracht en gedra-
gen gaat worden door geloofsvijandige machtenquot; ( KKUVEEDER pag.
407 )? Sprekend pver ^e door protestante Hollanders quot; gestich-
te grootbedrijven in Noord-Branbant en Limburg, zogt dezelfde
auteur treffend, dat de Zuiderling zich in deze bedrijven quot; een
ijzige, Kalvinistische vrieswind tegemoet ( voelt ) waaien,die
hem dikwijls alle arbeids-en levensvreugde beneemtquot;(Pag. 429-
430 )c
Praai v^rordt het aanpassingsproces der Katholieken geschetst
door KROrmN.
16) Het is, alhoewel de statistiek der zelfmoorden geen splitsing
maakt naar kerkelijke gezindte der zelfmoordenaars,een algemeen
bekend feit dat do suicide in Roomsch-Katholieke kringen zeer
veel minder voorkomt dan in Protestante. Po verklaring hiervan
stelt ons voor oen gecompliceerd probleem. De meening van
BOKGBR, dat zoowol de hoogere criminaliteit als de geringe zelf-
moordfrequentie onder de Katholieken hieruit voortvloeien , dat
men onder hen naar verhouding minder welgesteld en en beschaaf-
den aantreft en meer personen, die oen quot; primitievere maatschap-
pelijke fase quot; vertegenv/oordigen, is ,alhoewel het argument als
zoodanig zeker juist is, ter verklaring van het verschijnsel
der lage zelfmoordcijfers onder de Katholieken o.i. toch niet
too reikend.Zeker kan niet ontkend Vvorden dat de zelfmoord
(waarschijnlijk) in moer beschaafde kringen meer voorkomt ö.an
in de quot;lagere klassenquot;, maar hieruit diont toch ook rekening te
wrdon gehouden met de zoor zware beoordeel ing dezer doodzonde
door de Koomsch-Katholioko Kork,welko meebrengt dat ook in
sociaal opzicht do gevolgen voor de nabestaanden in eon Katho-
liek milieu veel ernstiger zijn dan in een Protestant(weigering
eener kerkelijke begrafenis ! ).Ook aan de in de tekst bespro-
kon mentaliteitsverschillen moot hier beteekenis wordon toege-
kend.
Mon zie over dezo lavestie, behalve BONG-ER, ook GAUPP,
Een ander probleem waarbij wol vorband gezocht is tusschon
-ocr page 205-de waargenomen verschijnselen en de confessioneele mentali-
teitsverschillen,is dat van de prostitutie. Het is een zeer
verbreide meening dat onder de prostituees het aantal Katho-
lieke vrouv/en relatief hoog is ; de enkele cijfers, hierover
gepubliceerd»wijzen inderdaad in die richting.ROEST VAIT LIMÜURG
vond in 1910 voor Rotterdam per 10000 vrouwen van 15 tot 50
jaar 127.5 Katholieke prostituees,95.7 Protestante en 61.6
Joodsche ( de verhoudingscijfers werden berekend door BOKGER).
Een ongepubliceerde Amsterdamsche statistiek van 1918 bereken-
de op een totaal van 1157 publieke vrouwen een percent van
38.3 Katholieke, 49«7 Protestante, 5.7 Joodsche en 6.5 onker-
kelijke; ter vergelijking diene dat de Volkstelling 1920 voor
de 20-50-jarige vrouwelijke bevolking van Amsterdam de volgen-
de verhoudingscijfers opleverde: Katholiek 22.6, Protestant
48.2, Joodöch 10.8 en onkerkelijk 18.4. Inderdaad blijkt ook
hier dus het aandeel der Katholieke vrouv/en in de groep der
prostituees v/el bijzonder groot te zijn.
Een oordeel omtrent de beteekenis der mentaliteitsverschillen
op religieuze basis in dezen laten wij hier achterwege ; het
V/orde voorbehouden aan beter kenners van het prostitutiepro-
bleem dan schrijver dezes.
17)nbsp;In Lionatschrift f.Krim. Psych.u.Strafrechtref. 1929, pag 546
e.v.
18)nbsp;In een boekbespreking in Archiv f. Krim. 1903, pag 371.
-ocr page 206-Voorlezingen over Armenzorg en
Maatsohapix;lijk Vferk»
Zutphen 1932.
ALEXAITIjER unci STAUB, H. Ber Verbrecher und seine Richter.
Berlin 1928.
ADRIiOri ,J.H,
Criminaliteit en Drankmisbruik.
Leiden 1905-
Das Verbrechen und seine Bekämpfung.
Heidelberg 1925*
Studien over G-odslasteringsdelicten.
♦s G-ravenhage 1935.
AKiSnS , Alph.
ASCILiPFEÏÏBURG
BAELDE ,R.
BAKHUIZEN YM DEN BRINK, JoN De Kerk en het Moderne Leven.
Stemmen des Tijds 1932.
BlR ,A.
BARENTSEN ,P.A.
BEEOI^IN , E.H.M.
BERG ,P.ïï.J.van den
BJERRE ,A.
DE BIE S.TeJ , J.
BOAS ,K.
BÖHMIG , ÏÏ.
BONGER , V/.A
Der Verbrecher in anthropologischer
Beziehung.
Leipzig 1893.
Gezinsleven in het Oosten van N.
Brabfint.
Mensch en Maatschappij 1926.
Katholicisme ^Calvinisme,Kapitalisme
Schiedam 1934.
Kerk en Platteland,
Stenmien des Tijds 1932.
Psychology of Murder.
London 1927.
Staan de Katholieken achter op ze-
delijk gebied?
Antwerpen 1914.
Uber den Ausdruck des roligiösen
Gefühls beim Verbrecher.
Archiv.f.Kriminologie.
(1)nbsp;Massenpsychologisches aus Katho-
lischer Kirche und Sozialdemokratie.
Archiv.f.Psychiatrie 1924.
(2)nbsp;Zur Psychologie der Beichte.
Archiv.f.Psychiatrie IS24,
(1)nbsp;Criminalite et Conditions Economi-
ques.
Amsterdam 1905
(2)nbsp;Geloof en Misdaad.
Tijdschrift voor Strafrecht 19I5,
(3)nbsp;Zelfmoord als maatschappelijk ver-
schijnsel.
Psychiatrisch-Juridisch Gezelschaü
1929.
-ocr page 207-burckhardt, H.H.
DUINKERKEK,Anton v.
BUM ,0.V.
EER1TSTI'.ÎALI , J.P.A.
PEBER ,G.H.A.
GAUPR ,R.
GUNSTE REK ,V/.P. van
HAAÎT ,J.I. de
HACKER ,Erw.
(4) Inleiding to t de Criminologie.
Haarlem 1932.
(1)nbsp;Un cas important d'infection
psychique.
Compte-Rendu des trav.de la Vième
Session du Congr. Intern.d'Antropo-
logie Criminelle, 1901*
(2)nbsp;Psychische Infectie.
Stem;i-en des Tijds 1919,
Kriminalitst in Stadt und Land.
Berlin 1936.
H e d endaag sehe Ke 11 e r i j e n.
Hilversum 1929.
The Church and Crime in the United
States.
Annals of the Am.Acad. of Socjal
rScience 1926.nbsp;.nbsp;*
De oorzaken van de criminaliteit
der Katholieken.
TijdsChr. v. Strafrecht 1937,
Jeugdbeweging in Nederlando
V/ereldbibliotheek 1926.
De Criminaliteit der Katholieken in
Nederland,
Roermond 1932.
Ueber den Selbstmord.
Psghiatrisch Juridisch Gezelschap
Kalvinismus und Kapitalismus
Amsterdam.1934,
Naar a^mleiding vtin een crimineels
statistiek der Joden. ^^^mceiu
Tijdschr. v. Strafrecht I910.
Dor Einfluss der Konfession auf dir,
Kriminalität in Ungarn.nbsp;^^
Miscolc 1930.
H/üTDELINGEN van de Generale Synode der Nederlandsch-Hervormdo
Kerk.
Hj\NDELINGEN van de 2e Kamer der Staten-Generaal.
1909/1910 en 1910/1911.
ÎIELLV/IG ,A.
(1)Re1iginbsp;ös e Ve rbre che r.
Zeitschrift f.Rol. Psych.1908.
(2)Verbrechennbsp;und Aberglaube
Leipzig 1908.
(3) Gesundbeten und andere mystische
He il ve rf £ihr en,
Leipzig 1914o
ErfelijkheiG bij den mensch en
Eugene tiek,
i7ero 1 dbibliotheek 19 26.
Les Causes Economiquos de la Crimi-
nalite.
Paris 1903.
HERWERIEU ,Mlt;.A. vziïi
ILIN van
KATHOLISCH SOZIALES MNIPEST.
Mainz 1932.
KLEEMANIT ,E.
.aTüTfilLPSR
IdüUIß ,JoB.
iQOT^ïlAE ,G.C.J.P,
OOSE S.J,, H.A.
ICQUYT , J.P.
lOTPER, Abr.
L0MI3R0S0 ,0o
LIEniANH ,1'I.
LUZ
FAYR von
Die Religion der Verbrecher.
Zeitschrift f. Rel, Psych. I907
Vanu i t \; i nge we stun.
Hilversum 1930«
Scholastg,Puritanismus,Kapitalismus .
Artikelenreeks in de.Hieuwe Eeuw
1924.
Per Einfluss der Konfession auf di«
Sittlichkeit 0
Prei burg I900.
De onkürkelikheid in Neuerl and.
Groningen enz,, 1933-
Hot Calvinisme.
Amsterdam 1899c
1'Homme Criminel.
Paris 1807.
Krieg und Kriminalität in Deutsch-
l£i nd.
Stuttgart 1930»
Ursachen imd Bekämpfung des
Verbrochens im Urteil des Verbreohen-o
Heidelberg 1928.nbsp;^^r^^.neis.
Statistik und Gesellschaftslehre
III Bernd (rioralstatistik)
Tübingen I917.
MURCHISOK , Carl
NEDERLAHL, Hot Katholieke- Kijmegen ].913 ( 2 din.)
Criminal Intelligenco.
■7orcester (Mass.) 1926.
L I T T E R A T UUR,
Ueher den Einflu£3s religiöser' Anstalten,
insbesondere der Beichte, auf den Staat,
und dersel.bon Verbindung mit der Orimi-
naljustis.
Arch, des Oriminalrochts 1801 IV.Band,
2. Stück.
Pie IvIoralstamp;.tistik in ihrerBedouting für
eine Sozialethik Erlangen 1868.
ült de l'onliere Oev/estonc
Criminologyo
ITevv^York 1918.
Schweiaorische Eriminalstatistik.
Schw,Zeitschrift f. Strafrecht 1935.
(1)nbsp;Bedelarij.
De Gemeenschap IS; 52.
(2)nbsp;Criminaliteit en Celibaat.
De Gemeensche.p 1954.
Geständnisszwang und Strafbedürfnis.
Leipzig, v/ien, Zürich 1925.
ÖB3HTHUER,
OETTIÏÏG-EN, A.von
PARISLEE, Mc
PFSNiTIïTGER, E-V-
POMPE, Y/.P.J.
REIK, Th,
RERÜM mYMUJll en QUADRAGESIMO AMO. ^
Uitg.Roomsch-Latholiek v: orklie cen Verbond
Utrecht 1951«
Dg \7etgeving tegen de z.g. beroeps- en ge-
woonte misdaö ige rs.
♦s - Gravenhage 1933.
(1)nbsp;Inleiding tot de beoefening der criminee-
le aetiologie.
Haarlem 1908.
(2)nbsp;Ueber die Kriminalität der Judèn.
Hon. f. Krim. Psych u. Strai'rechtrof,
1910.
G 0 c s d ie ns t waanz i n.
psych, on Reur,Bladen 1900.
Sur Einfühi-ung in die Kriminalstatistik.
Allg.Stat.Arch. 1890.
Amerika.
Ned.Vert. Amsterdam 1927.
RöLING, BoV.A
ROOS, J.R.Bi de
RUYCCH,
SCHEEL, H. von
SIEGFRISP, Andre
SLOTEMKER DE BRUINE, Christelijke Sociale Studiön.
J.R. Deel I, II en IV Utrecht/Sutphen.
(1) C hri s te 1i j k-S o c i aal
1923 (I).
(2)nbsp;Ee Kerk.
1924. (II)
(3)nbsp;Vakbeweging in ITederland en Nederlandsch- :
Indië.
Auftreten von Epidemien des religiösen
Fanatismus im 20. Jahrhundert.
Aroh. f. Krim. Anthrop, 1904.
CriTZICA, EcA.
L I T T E Tv À T u u R.
STATISTIEK:
Annuaire Statistique du Royaume de Yougoslavie
Jaargangen I929 tot en met 1933.
Annuaire Statistique Hongrois
1928.
Criminaliteit in Amsterdam en van Amsterdammers
Uitg. Gem. Bureau v.Statistiek 1932
Crimineele Statistiek van Nederland.
Jaargangen 1900 tot en mot 1909, I911 -
- 1915, en 1919.
Kriminalstatistik ( Buitschland)
Jaai'göngen I90I, 1904, I9IO, I917
Statistique pénale Tséooslovaque.
1927.
Ubersicht (Statistisches) der ceoho-Slov/akischen Republik.
Jaargang 1930.
Volkstelling ( Uitkomsten der Alg.)
1909, 1920, 1930.
SüERMONPT, G.L.
TAV/NEY, R.H.
TAYSEN, Pr. von.
TROELTSCH, E.
Pe criminaliteit onder de Joden.
Tijdschrift v.Strafrecht 1923,
Religion and the Eise of Capitalism
London I926. •
Das jugoslawische Problem,
Berlin 1927.
Die Soziallehren der Christlichen Kirchen
und Gruppen.
Tübingen 1912.
VAKBEV/EGING (de Christelijke)
Uitg.Christelijk Nationaal Vakverbond
Utrecht 1932.
VEPuRIJN STUART, C.A. : Inleiding tot de beoefening der Statistiek '
Deel II.nbsp;'
Haarlem 1913.
-ocr page 211-L I T ï E R A T U ü R.
/■RIJMOED O.r.n.jPr. G-i Quaöragesirno Anno en de verbreiding en
verdieping van het godscienstig leven,
Le G-emeensohap 19•
T.^SSERI'IAITK, R.
•/SBER, Max.
Bei-uf, Lonfeseion und Verbreohen,
J,München 1907.
Tie ProtestantiGche Ethik und der Geist
des ICapit allDinus.
Gosammelte Aufsätze. I.
Tübingen 19^1.
VrEEEBLAP VAE HET REUKT ( Hoefcartikel in no 7060 van het- )
70UriE, V/. V.d.nbsp;Alcohol en Misdaad.
Leiden 1935.
E.
Psychologie des Verbrechers.
Gross-Lichtenfelde 1908.
TTV. ''STv-f ,
'nbsp;; V/
- ■ ^ • ' ...■
; ' ' v-nbsp;........... iiii • • --
-
■ ;nbsp;■■•^r-''--
' ' iV •
. i
.quot;-^.HV
■•■'h-
; J
ifHil.
E K A T A
misdagigheid quot; v/ordt
de wetgever quot; wordt
dilict quot;nbsp;\'vordt
postitie quot; 7/0 rct
Zerkloosen 105quot; ?/ordt
3 v.o.
7 v.b.
. 7 v.o.
tabel,2e
7nbsp;v.o.
10 v.o.
8nbsp;v.o.
29
36
59
regel
individuen quot;
Volkstelling
WO rdt quot;
1920 quot;
45
47
54
55
62
65
64
70
71
72
Statistische quot; wordt quot; r^tatistische quot;
Servisch-Grieksch-Eatholieken ^rdt
Servisch-Orieksch~Orthodoxen quot;
Servisch-Grieksch-Eatholieken quot; v/ordt
Sc rvis ch-G rie ks ch-0 rtho doxen quot;
Oostenrijksch quot; wordt quot; Hongaarsch quot;
Katholieken quot; v/ordt quot; Katholieke quot;
' Sch. wordt quot; sch,quot;
quot; wordt
individuen quot;
?/ordt quot; Volkstelling
1920 )quot;
Oriminologisch quot; wordt quot; criminologisch quot;
quot; opgave quot; wordt quot; opgave^ quot;
ontroldcen quot; mrat quot; onttrokl:en quot;
51.9 quot; v;prdt quot; 51.9 quot;
categoriën quot; wordt quot; categoriëen quot;
beroeps groepen quot; wo rdtquot; beroepsgroep en quot;
ongeschoolde quot; wordt quot; ongeschoolden quot;
acute en dat der quot; worct quot;acute en dat derquot;
lichte mishandelingquot;v/ordtquot; eenvoudige
v.o.
onder
v.b.
v.o.
v.b.
v.b.
v.b,
v.o.
v.o.
3
4
11
2
15
gt;
5
tabel
fi
II
if
II
II
II
tl
11
II
II
II
li
11
II
II
11
II
11
II
i;
I»
II
H
2
7
6
3
12
11
13
9
8
10
14
6
13
3
4
4
v.b.
v.b.
V. O .
v.b.
v.o.
v.b,
v.b.
v.o.
v.o.
v.o.
v.b.
v.b.
V. O .
v.b.
v.b.
v.b.
criminaliteit quot;
drankmisbruik.
74
77
79
economisch quot;
81
89
92
95
96
97
quot; naar voren
Burgerlijke quot;
Hiërarchie quot;
( 1 October ) 1935 quot;
Proetstant v;ordt quot;
Patriomonium quot; v/ordt
godsdientigzedelijke
3 v.o
lOO
l04
107
108
114
117
118
11
10
14
7
15
7
8
5
7
v.b.
v.o.
v.b.
v.b.
v.o.
V. O .
v.o.
v.b,
v.b.
Nederlandsch
iedere quot; v;ordt quot;
onafhankelijk quot;
tenDO quot; v/ordt quot;
v/ordt quot;
mis-
handeling
11.3,quot; wordt quot; 11.3 )quot;
Criminaliteit quot; v/ordt
d r ankmi s b ru i k,quot; wo rd t
we quot; wordt quot; wij quot;
we quot; wordt quot; wij quot;
economische quot; tordt
we quot; wordt quot; vdj quot;
we quot; wordt quot; wij quot;
det quot; wordt quot; het quot;
naar voren ; quot; wordt
Burgelijke quot; v.o rdt quot;
voor quot; v/orot quot; van quot;
Hiërarchie quot; vürdt quot;
onstaan quot; v/ordt quot; ontstaan
Prots-quot; wordt quot; Protes-quot;
Jongelingesverbond quot;
wordt quot;Jongelingsver-
bondquot;
wordt quot; 1935 ( 1 Octo-
be r )quot;
Protestant quot;
quot; Patrimonium quot;
quot; \70rdt quot; godsdienstig-
zeöelijke quot;
Necerlandsohe quot;
iec-eren quot;
VAD rdt quot; onafscheideli jk quot;
Pag,
1
8
15
21
26
28
misdadigheid quot;
den wetgever quot;
delict quot;
positie quot;
' Eerkloozen 100
tempo quot;
»ryi,
Nederlrmdsch
den v/ereld quot;
quot; v/ordt
V/O rdt quot;
Nederlandsche
de v/ereld. quot;.
quot; zien quot;wordt quot; quot;bezien quot;
quot; daar quot; vervalt
quot; hemzelf quot; ^\ordt quot; henzelf quot;
quot; gedefineerd quot; v;ordt quot; gedefinieerd quot;
quot; ongunstige quot; wordt quot; ongunstigen quot;
quot; Kunstmatige quot; wordt quot; Icunstmatige quot;
quot; Roomsch-Katholieken quot; wordtquot;Roomsch-Katho-
lieke quot;
quot; levensuitiutingen quot; wordt quot;levensuitingenquot;
quot; srjlitsen quot; wordt quot; spitsen quot;
quot; een.rrroductiewijce quot; vx^rdt quot;een productie-
wijze quot;
quot; Hervorndequot; wordt quot; Eervormde quot;
quot; oont3-aquot;reformatio quot; v/ordt quot; Oontra-Refor-
matio quot;
activieteits-quot; wordt quot; activiteits-quot;
quot; srake quot; wordt quot; sprako quot;
!l - l
■i'.i
In tabel 2
In tabel 3
quot; Crirninalié quot; wordt quot; Criminalité quot;
quot; Nerderl. quot; wordt quot; Kederl.quot;
O. . ^ 4- vgt;de 2e kolom luiden; 878? de totalen
I. tabel 4nbsp;rcS^rer,pondeoren „x^ip,het totaal
vSr^ tateÏÏIn 1nbsp;cn 2 laatste kolom, in verbanc aet perso-
. . .nbsp;ifkS;. lulden: 1125 ; dat ^n
in tabel 1°nbsp;^n hot cijfer der^dioete in
de laalto kolom ^»iet moegetelö zijn 6 gevallen
van berisping.
der venters in
rondisse-
Bij de ^rafiek^
, ,r . -nbsp;o oo-pnbsp;':)'-^■nd^liöende het aandeel der ven
iSnbsp;«teit in hot overise Ar
Hï^nt in 1910/1914nbsp;( 8.2nbsp;) te laag getoekcnd.
Inleiding | |
Hoofdstuk |
I |
Hoofdstuk |
II |
Hoofdstuk |
III |
Hoofdstulc |
IV |
Hoofdstuk |
V |
in noot 4) quot;nbsp;WACSSRI^'IAiT quot; wordt quot; V/ASSERr!.:NK quot;
in noot 6) quot;nbsp;SïARi: vermeldtquot; wordt quot; STARÏ-Z vermeld
10) quot;nbsp;Cechoslovakschen quot; v/ordt
'nbsp;quot;Oechoslovakischen quot;
in noot 4) quot;nbsp;Zlo quot; ^rdt quot; Zie quot;
in noot 65)quot;nbsp;t.a.p. ^^ vervalt
in noot 11)quot;nbsp;3EBREKBK0UGH quot; v,o rdtquot;BSEREITBROUOK quot;
in noot 16)quot;nbsp;regel 15 quot; hie ruit quot;wordt quot; hierbijquot;
Pag. |
Regel : |
121 |
1 v.b. |
127 |
12 v.b. |
3 v.o. | |
128 |
14 v.b. |
131 |
laatste |
132 |
9 v.b. |
135 |
10 v.b. |
137 |
12 v.b. |
139 |
2 v.o. |
141 |
11 v.b. |
144 |
14 v.b. |
146 |
2 v.b. |
148 |
6 v.b. |
149 |
3 v.b. |
5ij dc |
tabellen |
Stellingen.
■Ten onrechte meenae cle Arrondissementsrechtbank te Amsterdam in
haar vonnis Vcin 13 October IS36, ïr.cJ.1937 no. 184,dat ten aanzien
van de toepassing vün artikel lè der Algemeene Politieverordening
d'r Gemeente Amsterdam geen verandering in de wet^ving kon worden
aangenomen nu ten gevolge van de laatste v/ij^^iiging van het Konink-
lijk Besluit betreffende de Bevolkingsboekhouding ( 1936,Sb.342)
dit artikel niet meer in overeenstemming was met bovengenoemd
K»B., terwiil^de overtreding, terzake waarvan werd vervolgd,voór^
dien had plaats gevonden.
II.
Pe bescheiming van den minderjarige in artikel 248bis V/etboek van
Strafrecht is niet ge rechtvaarcü.gd.
Ten onrechte meende de Arrondissementsrechtbank te Groningen in
haar vonnis van 1 October 1936, K.J. 1937 no*321,dat voor het be~
v/ijs der qualificatie quot; in behandeling nemenquot; in artikel 251bis
V/etboek van Strafrecht niet wordt vereischt, dat degeen die aan
de vrouw een middel doet verstrekken opdat zij dit op zichzelf
zal toepassen, persoonlijk contact met haar heeft gehad.
Het is wenschelijk dat geen strafrechtelijke behandeling plaats
vinde van jeugdige personen benedon de leeftijd van 14 jaar.
ïerecht besliste de Hooge Raad in zijn arrest van 23 November
1936,N.J. 1937 no. 338, dat bij te laste legging van quot;opruiing door
middel van het doen plaatsen vein een artikel in een blaadjequot;,do
aanduiding ^ran den locus delicti met de woorden quot; in Nederland quot;
niet voldeed aan het vereischte van artikel 261 Wetboek van Straf-
vordering.
Po criminologie is geen wetenschap ; zo is een werkmethode, te
gobrui]:on bij de confrontatie van verschill ende wótenschappon
aan liet geheel van gedragingen, die door don v/etgover gestempeld
zijn tot strafbare feiten.
Het is gewenscht dat in ieder Arrondissement eon centraal burau
tot stand komt, waar allo gegevens, bet rokking hebbende op veroor-
deelde individuen, geboren binnen dat Arrondissement, worden ver-
en bewaard.
zamel d
Pe bruikbaarheid van de Nederlandsche Crimineele Statistiek zou
verhoogd kunnen worden, wanneer naast de criminaliteitscijfers be
treffende de vier groote steden,de gemeentengroepen en de provin-
ciën oveneens dergelijke cijfers zouden k-uni:en v/orden opgenomen
voor de verschillende Arrondissementen.
Het verdient aanbeveling de statistiek der recidive te baseeren
op het totaal van hen,die in de gelegenheid zijn om te recidivee-
ren, inplas.ts van op het totaal der onherroepelijk veroordeelde
individuen.
X.
Het ware wenschelijk dat op do telkaarten dor Hederlandsche Gri-
ffiineole Statistiek v/erd aange teek end, of de veroordeelde op het
tijdstip van het begaan van het strafbaar feit al dan niet werk-
loos V/as.
Terecht besliste de Hooge Raad bij arrest van 9 November 1956,
N.J. 1957 no. 245,dat het arrest van het Gerechtshof te 's Gra-
venhage van 25 Juli 1956, waarbij het Hof zich vereenigde met de
beschikking van de Rechtbank te 's Gravenhage van 5 Juni 1956,
luidende, dat de juistheid van de bij requeste gestelde feiten
en omstancigheden( grove verwaarloozing van de verplichting tot
onderhoud en opvoeding der kinderen door de moe der-voogdes)uit
de gehouden verhoeren en overgelegde stukl:en in het algemeen
voldoende is gebleken,niet voldoet aan het vereischte van arti-
kel 459, 2e, van het Burgerlijk V/et boek.
XII.
De omschrijving, welke de Hooge Raad bij arrest van 5 November
1956,N.J. 1957 no. 459, gaf van de uitdrukking quot;zelfstandigheid
der zaakquot; in artikel 1558 van het Burgerlijk V/otbook,is te ruim.
De opvatting van Prof.Mr.Dr.G.vr,in den Bergh,dat de niet democra-
tische partijen in strijd zouden zijn met artikel 3,2o van de
V/et tot regeling en beperking dor uitoefening van het recht van
vereeniging en vergadering van 22 April 1855 (S,52), ve rdedigd
in quot;Pe democratische Staat en de niet~democratische partijenquot;
pag. lü-22, is onjuist,
Ten onrechte nam het Gerechtshof te 's Gravenliage in zijn arrest
van 24 December 1956,N.J.1957 no. 595,aan,dat onder vrijwillige
uittreding uit de Oud-Gereformeerde Kerk ook verstaan moest v/or-
den het geval, v/aarin men door ge dragingen, v/elke met hot zijn van
lidmaat der Oud-Gereformeerde Kerk onver eenigbaar zijn, de v/il om
zich van dit kerkgenootschap los te malcen ondubbelzinnig doet
blijken.
M?
quot; -ir.-:- -v
-
quot;-lär.-aö
WÊ:
'■m
.v: O
■•rV
\ '
quot;i- • ■ -f
■ j'x i
t
-ÏÂI......
gt;nbsp;-nbsp;''«-Ni,-quot;
ié
-ocr page 218-m
f
V-
*C
•ù-
«
fc.:::
i. ■ ■ ' ' A
-ocr page 219-mk
'A
Oquot; . O
îr « JKA
jcr
m