VAN DEN
JiN DEN
H. ALPHONSUS MARIA DE L1GII0RI
Vertaald en vrij bewerkt door
den I£cr«. Patci- ,1. UKOl AVEIt
H. MSSAIN, DRUKKER, |
^
■ *
OVER
HET INTREDEN IN EEN KLOOSTER
^
VAN DEN
EN DEN
Vertaald en vrij bewerkt door —
«Ion Eerw. l»atcr JT. ItUOUWElt
ttEDEMPTORIST
H. rESSAIN, DHUKKER. | VV. VAN OUUCK, BOEKH.
Door onzeii.Hoogwaarcligen Pater Generaal, Nicolaus iMAUBOK, daartoe gemachtigd, staan wij tce, dat liet werkje : Over hel intreden in een klooster, gevoelens van den)]. Thomas van Aquine enden H. Alphonsus Maria de Liguori, vertaald en vrij bewerkt door don Eerw. Pater J. Brouwer, gedrukt worde.
Amsterdam, 2 Aug.'1881
P. OOMEN, C. S. S. It.
sül'. prov. holl.
*
Imprimatur.
Leodii, :50 Angustii 1881.
J.-C. W ARB LINGS, Vic.-Gen.
God wil in zijne oneindige goedheid dat allen zalig worden; niet voor allen echter is dezelfde weg bepaald. Gelijk Hij in den hemel verschillende trappen van glorie voor zijne Heiligen schiep, zegt de H. Alphon-sus Maria de Liguori, zoo heeft Hij op aarde verschillende levensstanden ingesteld , die als zoovele onderscheidene wegen zijn, welke ten hemel leiden. — En zelfs de keuze dier staten is voor den mensch niet willekeurig; neen, God zelf heeft voor eenieder onzer den staat uitgekozen, waarin Hij wil, dat men zijne zaligheid bewerkt. Ordir.c suo, zegt de H. Cypria-
VI INLEIDING.
nus, non noslro arbitrio, virtusSancti Spiritus ministratur ': « Volgens de orde der Goddelijke Voorzienigheid en niet volgens onzen wil, worden de gaven des H. Geestes geschonken. » Vandaar dat de H. Panlus ons vermaant: Eenieder heeft zijne eigene gave van God ; unusquisque proprium do-num habet ex Deo, - en dit beteekent, volgens den geleerden Cornelius a Lapide 5, dat de Heer aan iedereen, ofschoon Hij hem om de verdienstelijkheid der daad in de keuze vrijlaat, zijne roeping schenkt en den staat heeft vastgesteld, waarin Hij hem wil zalig maken. Voor den eene heeft God dus besloten, dat hij zal huwen; voor een ander, dat hij wel in de wereld maar toch in den ongehuwden staat moet leven; voor een derde, dat hij het kloosterleven moet omhelzen... En naarmate God in zijne eeuwige raadsbesluiten beeft
(1) De Sing. clor. cap. IX. n. 43. — (2) I. Cor. VII. 7. — (3) Comment, in h. I.
INLEIDING. VII
vastgesteld, naar die mate ook roept Hij den mensch door allerlei middelen tot zijn levensstaat, naar die mate ook deelt Hij zijne genaden uit, en voert hem eindelijk tot de hemelsche glorie. 1
Helaas! in de wereld begrijpt men al zeer weinig van het gewicht dezer roeping ; men beschouwt den levensstaat als een onverschillige zaak ; ja wat meer is, men tracht door allerlei middelen den vol-maaktsten der drie, den klooster staat, als weg te cijferen. Hier worden kloosterlingen en religieuzen door het wettig gezag, dat toch alle macht van God ontving, wreedaardig van hunne goederen beroofd en uit het land gebannen; ginds worden zij ja toegelaten, maar gehoond en veracht, en als liet uitvaagsel des volks behandeld ; op een andere plaats ziet men hen met minachting aan en roept
(1) Rom. VIIÏ. 30. Quos praedestinavit, hos et voca-vit; et quos vocavit, hos et justificavit; quos autem justUicavit, illos et glorificavit.
VU! INLEIDING.
lien al spottend na: die dwazen! — Is het wonder, dat bij zulke omstandigheden somwijlen, ja dikwijls, goede katholieken verkeerde meeningen zijn toegedaan omtrent het leven der kloosterlingen, omtrent de roeping tot den religieuzen staat; dat de plichten, welke daaromtrent én de geroepene én zijne ouders te vervullen hebben, worden veronachtzaamd ; ja. dat sommige ouders, door wereldsche begrippen misleid, met list en geweld hunne kinderen van den kloosterstaat durven afbrengen ? — Wat het gevolg is van dit alles, ligt voor de hand : tallooze roepingen gaan verloren; tallooze zielen lijden daardoor een ontzaglijk nadeel én hier én in de eeuwigheid.
Terwijl ik hierover nadacht, kwam mij als bij toeval een klein werkje in handen, in 1804 te Parijs uitgegeven en getiteld ; Sentiments de St-Thomas d'Aquin et de St-Alphonse de Liguori sur l'enlrée en
INLEIDING. IX
Religion. ' Ik las en herlas het. Waarlijk, ik moest het met den anoniemen schrijver bekennen : dat werkje scheen mij een machtig geneesmiddel toe tegen die ongelukkige dwalingen van onzen tijd. Mijn besluit was dan ook spoedig genomen. Met de oorspronkelijke bronnen in de hand, besloot ik het in het Hollandsch te bewerken, er hier en daar nog eenige gevoelens bij te voegen en liet aldus, vermeerderd en gewijzigd, uit te geven.
Wie toch zou men in deze allergewichtigste zaak tot betere wegwijzers kunnen kiezen dan die twee groote lichten, welke en door hun wijsheid , én door hunne ondervinding, én door hun allerheiligst leven, do wereld zoozeer verlicht hebben? Wie beter dan een H. Thomas van Aquine, dan een H. Alphonsus Maria de Liguori? Zij immers hebben den lof van alle Pausen,
(1) Gevoelens van den H. Thomas van Aquine en den H. Alphonsus de Liguori over het intreden in een klooster.
X INLEIDING.
van dc gehcele Kerk weggedragen ; zij, door haar als Kerkleeraars op den kandelaar geplaatst, moeten ten eeuwigen dage door hunne geschriften ons voorlichten.
Laten wij, om des te beter het gezag te kennen, dat deze twee heiligen in Gods Kerk verkregen hebben, slechts het oordeel vernemen van onzen veelgeliefden II. Vader Leo XIII.
« De II. Thomas van Aquine, » zoo schrijft Hij, (in zijne Encycliek « Aeterni Pnlris » van den 4 Aug. 1879), moet als aller prins en meester onder de leeraars genoemd.... met volle recht als eene bijzondere verdediger der katholieke Kerk en als haar sieraad beschouwd wTorden. — Hij, begaafd met een leerzaam en scherp verstand, met een bewonderenswaardig scherp en getrouw geheugen, onberispelijk van levenswandel, de waarheid alleen liefhebbende, overrijk in goddelijke en menschelijke wetenschap, heeft, even
INLEIDING. XI
als de zon, de geheele aaide met den gloed zijner deugden gekoesterd en met den glans zijner leer vervuld. »
En nadat Z. H. heeft aangegeven, hoe alle mannen, die zicli in vroegere eeuwen door geleerdheid onderscheiden hebben, zich van de leer van den H. Thomas als doordrongen ; hoe alle grondleggers en wetgevers van kloosterorden hunnen geestelijken broeders voorschreven hem zoo nauwkeurig mogelijk te bestudeeren ; hoe in de eertijds zoo bloeiende scholen en academies der wereld Thomas als vorst heerschte in zijn eigen Rijk;gaat Hij aldus voort:
« Maar, wat van hooger waarde is, de Pausen, onze voorgangers, hebben aan de wijsheid van Thomas van Aquine den hoogsten lof toegezwaaid en er het veree-rendst getuigenis van afgelegd. (* lom ens VI, 1 Nicolaas V,2 Benedictus XIII3 en
(1) Bulla. In Ordine. —(2) Breve ad FF Ord. Pratd-van het jaar I4öl. — (3) Bulla. Pretiosus,
XII INLEIDING.
anderen getuigen, dat door zijne wonderbare leer de algemeene Kerk wordt opgeluisterd ; de H. Pius V' erkent, dat door diezelfde leer alle ketterijen beschaamd, overwonnen en uiteengejaagd worden, en de geheele wereld telken dage van verpestende dwalingen wordt bevrijd ; anderen bevestigen met Clemens Vil, a dat uit zijn geschriften de rijkste weldaden voor de geheele Kerk zijn gevloeid, en dat men aan Hem dezelfde eer verschuldigd»is, die aan de voornaamste kerkleeraren : Gregorius, Ambrosius , Augustinus en Hieronymus bewezen wordt; nog anderen eindelijk liebben niet geaarzeld den H. Thomas aan Hoogescholen en Academien als toonbeeld en meester voor te stellen, dien zij met zekeren tred kunnen volgen. Onder dit opzicht ^schijnen de woorden, welke de zalige Urbanus V tot de Academies van Toulouse richtte, zeer vermeldenswaar-
(1) Bulla. Mirahilis. — (2) Bulla. Verbo Dei.
inleiding. xiii
dig; « Wij willen en leggen n bij den inhoud van dit schrijven de verplichting op. om de leer van den gelukzaligen Thomas als eene rechtzinnige en katholieke leer te volgen, en u te beijveren haar uit al uwe krachten te verbreiden.» voorbeeld van Urbanus heeft Innocentius XII2 tegenover de Universiteit van Leuven en Benedictns XIII5 tegenover het Collegie van den H. Dionysius te Grenada gevolgd.— Op deze uitspraken der Pausen over Thomas van Aquine laten wij hier als bekroning het getuigenis van Innocentius VI volgen : « Zyne (Thomas)/ee?' heeft vóór alle andere, mei uitzondering van de canonieke, de juiste keuze der woorden , de passende vorm der uitdrukking, de waarheid der gevoelens zóó, dat zij, die haar volgen,
nooit bevonden wouden van het pad der
waarheid afgeweken te zijn, en die haar
(1) Const, öa, 3 Aug. 1368 ad Cancell. Univ. Tolos. — d) Lilt. in form. lirav. 6 Febr. 1ü94. — (3) Lilt. in form. Brev. 21 Aug. 1752.
XIV INLEIDING.
bestrijden, altijd zijn verdacht geiurest van dwaling. » 1
En aan het einde van de Encycliek : « Wij vermanen u allen, Eerw. Broeders, zoo dringend mogelijk, de gulden wijsheid van den H. Thomas te herstellen, en zoo wijd mogelijk te verbreiden, en dit wel tot bescherming en opluistering van hel Imtho-lieke geloof, tot heil der maatschappij, tot bevordering van alle wetenschappen. »
Zie daar het oordeel van den Paus over den H. Thomas van Aquine, wiens uitspraken over het kloosterleven alhier worden weergegeven. En wat den H. Alphonsus Maria de Liguori betreft, wiens gevoelens zich naast die van den engclach-tigen Leeraar bevinden; bet is niet noodig daaromtrent de loftuigingen weer te geven der tien Pausen, die tijdens óf na het leven van mijn H. Stichter hebben geregeerd ; niet noodig te herhalen, hoe men zijne (1) Serm. de S. Thom.
INLEIDING. XV
meeningen in ill de HH. Congregatiën van Rome eerbiedigt. Zij ons ook omtrent dezen heiligen Kerkleeraar de getuigenis van Leo XIII voldoende.
Den 28 Apg. 1879, in dezelfde maand dat de Paus de Encycliek over den H. Thomas van Aquine deed verschijnen, zond Z. H. aan'de EE. P. P. Dujardin en Jacques, die eene fransche vertaling der ascetische en dogmatische werken van den H. Alphonsus hadden uitgegeven, een brief van gelukwensching. 1 Welnu in dezen brief spreekt Z. H. aldus zijn oordeel over de werken van den H. Alphonsus uit;
« Al zijn do geschriften van den H. Kerkleeraar Alphonsus Maria de Liguori, reeds tot het grootste nut en voordeel der christenheid over de gansche wereld verspreid, toch is het wenschelijk, dat zij nog immer meer algemeen worden en in aller (1) Men zie de Katholiek, 77 deel. bladz. 50 en volg.
XVI INLEIDING.
handen komen. Hij trouwens heeft op uitstekende wijze de kunst verstaan, de katholieke waarheden voor aller versland begrijpelijk te maken, heeft voorzien in eene zedeleer, welke voor allen toepasselijk is, heeft op wonderbare wijze de godsvrucht in allen opgewekt, en aan hen, die in den donkeren nacht der wereld ronddwalen, den weg aangewezen, langs welken zij de macht der duisternissen ontkomen, tot het licht en het rijk Gods kunnen overgaan. »
Als de Paus vervolgens in het kort heeft opgeteld wat die H. Rerkleeraar door zijne geschriften gedaan heeft, gaat hij verder met de woorden van zijn voorganger, den onvergetelijken Pius IX z. g ; « In waarheid, het kan alom verkondigd worden, dat er geen enkele dwaling in deze tijden is, of zij werd, ten minste grootendeels, door den H. Alphonsus bestreden. » En een weinig verder : « Bij
INLEIDING. XVII
dat alles is dit vooral vermeldenswaardig: het is na een ijverig onderzoek duidelijk gebleken, dat zijne werken, ofschoon zij zeer talrijk zijn , door alle geloovigen zonder eenigen aanstoot kunnen gelezen worden. » Dan wenscht hij de vertalers geluk met hetgeen zij ondernomen hebben, ja doet dit aan zich zeiven en wel uit dien hoofde, « omdat de H. Schrijver er zich op beroemt, zeer dikwijls de leer van den Engel der school in zijne geschriften gevolgd te hebben ; zoo vloeit derhalve uit die nederige onderwerping van dien nieuweren kerkleeraar, aan de leer van den H. Thomas eene nieuwe lof en glorie toe. »
Ziedaar de getuigenis des Pausen omtrent de twee groote kerkleeraars, wier gevoelens hier worden weergegeven.
Maar wat was vooral de reden, welke mij deed besluiten de uitgave van dit boekje te verbaasten ? — Het was de aan-
Xvni INLEIDING.
sporende wensch van Z. H. Leo XIII aan het Christen volk, om het kloosterlijk leven te omhelzen.
Toen Z. H. toch op lquot;lequot; Jan. 1.1. twee besluiten goedkeurde in zake der heiligverklaring van twee zalige kloosterlingen n. 1. den Gelukz. Jan-Baptist der Ontvangenis en den Eerbiedw. Dienaar Gods Franciscus Comacho, prees hij op bijzondere wijze de geestelijke Orden aan. « Ziedaar, » riep hij uit, « wat de'geestelijke Orden zijn, tegen welke men heden zulk een wreede vervolging verwekt!.. Ziedaar hoe weldoende de Kerk is, en hoe zij er op uit is, hulp aan te brengen aan alle men-schelijke ellenden!.. Ofschoon zij immer door de wereld vervolgd wordt, houdt zij niet op, door middel der religieuzen, de schatten der liefde over de menschen uit te storten. »
« Mogen », zoo vervolgde hij, « de glorievolle overblijfselen van zulke groote
INLEIDING. XIX
strijders der Kerk, mogen de schitterende voorbeelden van zoo groote helden, uit de kloosters te voorschijn getreden, den eerbied en de liefde voor de Kerk en voor die zoo iveldoende instellingen verdubbelen! Mogen de heldhaftige deugden en het bewonderenswaardig leven van deze twee getrouwe dienaren het Christenvolk 't edelmoedig voornemen ingeven, hen op hunnen iceg te volgen ! »
Zou de uitgave van dit boekje iets tot de vervulling van dien geuiten wensch bijdragen, dan ook is het verlangen vervuld van
DEN VERTALER.
Roermond, Kapel in 't Zand.
Feestdag van den H, Paulus van het Kruis, 1881.
VA* DES
H. THOMAS VAN AQUINE EN DEN H. ALPHONSUS MARIA DE L1GUORI
OVER HET INTREDEN IN EEN KLOOSTER.
§ I. Is het goed la eene Orde te treden?
Volgens den H. Thomas van Aquine 1 is het intreden in een klooster zoo verdienstelijk, dat het hem, die deze daad verricht, de vergiffenis van al zijne zonden verwerft. — Ziehier zijne eigene woorden : « Men kan redelijker wijze zeggen, dat, als men het religieuze leven intreedt, men de vergiffenis van al zijne zonden verkrijgt; want, als eenige aalmoezen den zondaar genoeg zijn om te voldoen voor zijne misdaden, volgens het woord van Daniël:'
(I) 2. 2. q. 18'.). a. 3. aJ IIIquot;'. — (-2) IV. 24.
2
22 OYER HET INTREDEN
Koop uwe zonden af door aalmoezen : Peccata tua elêemosynis redime; dan moet het voor do vergiffenis van alle zonden nog veel meer voldoende zijn, als iemand zicli geheel en al aan den dienst van God verbindt, door in een klooster te treden. Volgens hetgeen do Decretalen ' ons dan ook leeren, gaat deze daad alle soort van voldoening te boven, zelfs die der publieke boetedoening, gelijk het brandoffer het zoenoffer overtreft, zooals ons de H. Gre-gorius leert. 1 Vandaar dan ook de leer in de levens der Vaders, dat hij, die het religieuze leven omhelst, dezelfde genade ontvangt, welke het H. Doopsel ons geeft.
De H. Alphonsus Maria spreekt in dezelfde bewoordingen : — «De Apostel, verzekert ons, dat de eeuwige Vader alleen hen voor het rijk der hemelen heeft voorbestemd , die hun leven aan dat van
Ezech, Hom, XX ad med.
IN EEN KLOOSTER. 23
het vleescligeworden Woord gelijkvormig maken : Quos prcescivit et prcBdestinavit conformes fieri imaginis Filii sui (Rom. VIII. 29). Wat moet dan niet het geluk van de religieuzen zijn, welke zekerheid moeten zij niet bezitten, van naar den hemel te gaan, als zij zien, dat God hen geroepen heeft, tot dien levensstaat, welke hen het meest nabij het leven van Jezus Christus brengt.» 1 « Het groote middel des heils, hetwelk men in eene kloosterorde vindt, is, dat men er immer de eeuwige waarheden overweegt. En doet men dit, men zal het leven der genade bewaren : Memorare novissima tua, et in (cternum non peccabis (Eccli. VII, 40).5 »— De H. Bernardus beeft dus wel groot gelijk als hij uitroept, sprekende over den religieuzen staat: O vita secnra, ubi absque formidine mors expectatur, imo et exop-
(1) Considerazioni allo stato religioso. XII. Wij gebruiken Opere di S. Alfonso Maria. Torino 1877. aldaar vol. IV. Pag. 458. — (2) Cons. I. vol. IV. Pag. 413.
24 OVER HET INTREDEN
latur cum dulcedine et accipilur cum devotione ! 1 O gelukkig leven, waar men zonder vrees den dood afwaclit, ja hem zelfs wenscht en met liefde ontvangt!»2 — « Neen, Gods beloften kunnen niet falen; welnu de Heer heeft aan al degenen, die voor zijn naam aan zijne ouders en goederen verzaakt, hier het honderdvoud en hierna het eeuwig leven in den hemel beloofd. Omnis qui reliquerit domnm vel fratres, ant sorores, aut patrem aut matrem.... aut agros, propter nomen meum, centuplum accipiet et vitam cetemam pos-si debit. (Math. XIX. 29). 3 »—Ziedaar hoe deze H. Kerkleeraar in korte woorden ons de verdienstelijkheid van het intreden in eene kloosterorde doet begrijpen.
En om die verdienstelijkheid nog meer te doen kennen, geelt hij vervolgens zeer vele voorbeelden van de vreugde, die ijve-
(1) Ad mil. T. C. I. —(2) Cons. II. vol. IV. Pjg. 415. — (3) Cons. VI. vol. IV. Pag. 419.
IN EEN KLOOSTER. 25
rige kloosterlingen bezitten. — « De ff. Scolastica,zoo verhaalt hij,zeide dikwijls, dat de geheels wereld het klooster zou willen intreden, als zij het geluk begreep, dat goede religieuzen genieten ; en de H. Maria Magdalena de Pazzi, dat men de kloosters zou bestormen om er in te treden.... De Gelukz. Seraphinus d'Ascoli, een eenvoudig Capucijner-broeder, wilde geen vingerbreed van zijn koord geven voor al de koninkrijken der aarde.... O voorzeker, een goed kloosterling is er wel ver af om een of anderen prins der aarde, die over macht, rijkdommen en eerambten beschikt, te benijden; volgaarne laat hij hem zijne schatten en roept met den H. Paulinus uit: « Jezus Christus is geheel mijn rijk, Hij al mijne glorie ; Sibi habeant divitias snas divites, sibiregna sua reges; nobis gloria et possessio et regnum Christus est.» (Ep. ad Aprum),1 (I) Cons. VI. vol. IV. Pag. 420,
20 OVER 11 Eï IKT11EDEN
Maar, zegt men wat zou er van dc wereld worden, zoo allen, die deugdzaam zijn en die in hunne omgeving een onmetelijk goed kunnen doen, zoo als wereldlijke priesters, overheidspersonen, huisvaders enz., de wereld verlieten en zich in kloosters opsloten ? — De H. Thomas stelt ons deze vraag.1 Hij haalt daartoe de woorden van den H. Hieronymns 2 aan : Si omneï se danser int, als allen zich opsloten, wie zou dan de zielen der mensclien zalig maken ? Quis sceeulares homines lucrifaciei ? En hij antwoordt met eenige andere woorden van denzelfden Kerkvader: Rara est virtus, nee apluribus appetiiur: vrees niet , geloof niet, dat allen u zullen volgen; die volmaakte deugd is zeldzaam, en klein is het getal dergenen die haar zoeken te bereiken. » Daarna besluit hij zelf aldus : Patel ergo quod hlc
. (1) 2. 5.(). 189. a 7. ad 11'quot;. — (i) Contr. Vigil. C. VI. in princ.
IN EEN KLOOSTER. 27
limor slullus est: puta, si quis timercl haurire aquum, ne fluvius deficeret. Bij gevolg is die vrees zonder grond ; zij gelijkt aan die van een dorstigen menscli, die geen water durft nemen uit eene breede rivier, uit vrees, dat als alle menschen zoo deden, de rivier zou ophouden te vloeien.
Sj 2. Welke zijn de teekenen, waaraan men kan kennen, dat men waarlijk geroepen is tot het kloosterleven ?
De H. Alphonsus antwoordt met do woorden van den H. Kerkleeraar Fran-ciscus van Sales ;1 — « Om een teeken tot ware roeping te hebben, wordt niet gevorderd, dat men dezelve zonder ophouden gevoelt; het is genoeg, dat men ze met de rede blijft zien. Bijgevolg moet men niet meenen, dat de roeping valsch is, als iemand, vóór hij de wereld verlaat, niet
(1) Vrais Entret. XVII.
28 OVER HET INTREDEN
meer die gevoelige aanprikkelingen heeft, welke hem in den beginne voortdreven, noch ook omdat hij zelfs afkeer en verkoeling gevoelt, welke hem er toe aanzetten te wankelen, daar hij zich inbeeldt dat alles verloren is; het is voldoende, dat zijn wil bereid zij aan de goddelijke roeping te gehoorzamen; het is zelfs genoeg, dat hem slechts eene geringe neiging bijblijft.
« Om te weten, of het Gods wil is, dat men het kloosterleven aanneemt, behoeft men niet te wachten, totdat Hij op eene gevoelige wijze tot ons spreekt, of eenen Engel van den hemel zendt, om zijnen wil kenbaar te maken. Ook is het niet noodig, een onderzoek te doorstaan van tien of twaalf geleerden, om le weten of de ingeving goed of slecht is; of men ze moet volgen ja dan neen : men moet slechts op de eerste ingeving acht slaan en daarmede meêwerken, en vervolgens behoeft men er zich niet moede over te maken, als
IN EEN KLOOSTER. 29
er later ook tegenzin en verkoeling jegens die ingevingen ontstaan ; want, als men aldus heeft gehandeld, zal God ook alles tot zijne gloris doen uitvallen. »
« Mat u niet af, zoo gaat Alphonsus verder, met te onderzoeken van waar de ingeving komt; God toch heeft verschillende middelen om zijne dienaars te roepen. Nu eens bedient Hij zich van cene preek, dan van het lezen van goede boeken. Eenigen worden geroepen door het hooren van de woorden des Evangelies, gelijk een H. Franciscus van Assisië en een H. Anto-nius van Padua; anderen door kruisen, tegenspoed en lijden, die hun in de wereld overkwamen en den spoorslag gaven om haar te verlaten. En ofschoon dezulken dikwijls tot God geraakten uit haat en afkeer togen de wereld, gaven zij zich niettemin grootmoedig aan God over ; ja klommen niet zelden tot een hoogeren trap van heiligheid, dan anderen, die door
30 OVEH HET INTREDEN
eene oogcnscliijiilijk duidelijker roeping
het klooster Lianen traden. » 1
Wil men nog iets kluarders? Welnu op ecne andere plaats geeft de H. Kerkleeraar drie teekenen van een ware roeping :
1° Men moet zich een goed doel voorstellen, zooals zijn : zich uit de gevaren der wereld verwijderen ; zekerder zijne zaligheid bewerken; zich meer onverdeeld aan God geven, enz.
2° Men moet geen stellig beletsel toi het intreden hehhen, zooals : gebrek aan gezondheid of talenten (voor zoover deze noodig zijn), of ouders, die in tijdelijken nood verkeeren: 2 zaken, welke men alle aan de overste met de meeste juistheid en de grootste oprechtheid moet bloot leggen.
Avvisi speltunti alia Voc. rel. § 1. Vol. IV. Pag.
399.— (2) Zware olquot; uiterste nood ; want tijdelijke nood, dio meer gemeen is (necessitas communis), is niet voldoende om het intreden te beletten, gelijk wij in § 10 zullen aantoonen. —
IN EEN KLOOSTER. 3i
3° Men moet aangenomen worden dooiden overste van het klooster.
§ 3. Is liet prijzenswaardig In een Orde te treden, zonder den raad van velen Ingewonnen. cn zonder langen tijd overdacht te hebben ?
De H. Thomas stelt zich deze vraag met dezelfde woorden in een der artikelen zijner Summa.1 Zijn antwoord is klaar en duidelijk ;— « Een langdurig overleg, zegt hij, » en de raad van velen worden vereisclit in groole twijfelachtige zaken in mag nis dubiis, zooals Aristoteles zegt. In zaken echter, die zeker en duidelijk zijn , is het niet noodig den raad van anderen in te winnen. Welnu, als er van het intreden in een klooster sprake is, kan men drie zaken in overweging nemen : Allereerst, die daad zelf in zich beschouwd; deze nu, het is geheel (1) 2. 2. Q. 181. Art. 10. (2) In UI. Etliic. c. III.
32 OVER HET INTREDEN
en al zeker, is een beter goed: melius bonum : 1 en zoo iemand daaraan twijfelt, doet hij, wat liem betreft, onrecht aan Christus zalven, die ons dien raad geeft: derogat Chris to, qui hoc consilium dedit. Vandaar zegt dan ook de H. Augustinus: « Het Oosten d. i. Christus, roept u, en gij luistert naar het Westen, d. i. naar een sterfelijken mensch , die aan dwaling onderworpen is. 4
« Vervolgens kan men het intreden in een klooster beschouwen met betrekking tot de krachten van dengene, w elke dien staat wil omhelzen ; en ook onder dit opzicht is er geen reden tot twijfel of onzekerheid : daar zij toch, die het kloosterleven beginnen, niet steunen op eigen kracht, maar op de hulp der goddelijke Almacht, volgens de woorden van Isaias3
(1) Een heler goed: heter n. 1. dan het tegenovergestelde d. i. het nil t intredi.'n in (en klooster. — f2; Vocat teOriens, id est Christus, et tu attendis Occideuten i. e. ad hominem mortalem, et errare potentem (in lib. do Verb.Dom. Serm. VU. Cap. II. parum a princ.). (3) XI.31.
IN EEN KLOOSTER. 33
Qui sperant in Domino, mutabunt fortilu-dinem, assument pennas, sicut aquilce, current, et non laborabunt, ambulabunt el non deficient: Die op den Heer hopen veranderen van kracht; zij zullen vleugelen nemen als van eenen arend, loopen zullen zij zonder moeite, wandelen en niet bezwijken. » Zoo er echter eenig bijzonder beletsel mocht zijn (bijv. lichamelijke zwakheid, schulden of iets dergelijks), dan moet men raadplegen en wel met hen, van wie men verhopen kan, dat zij ons van dienst zullen zijn en niet beletten, cum iis de quibus spcralur quod prosint et non
impediant..... En die raadpleging zelve
moet niet eens langdurig zijn. Neen, dat is niet noodig. De H. Hieronymus zegt: « Haast u, bid ik u, en kap het koord liever door, dan dat gij het ontknoopt; funem mag is prcescinde quam solve. » 1 « Ten derde kan men de wijze, waarop (1) Epist. ad Paulin. C. III.
34 OVER HET INTKEDEN
men het klooster moet intreden, beschouwen, en de Orde, welke men kiezen moet; welnu, in deze punten kan men insgelijks den raad van hen, die u niet tegenwerken inwinnen; cum his.qui tenon impediant.» ' Ziehier wat verder de H. Alphonsus Maria zegt: « quot;Wie zich niet in groot gevaar wil stellen van eeuwig verloren te gaan, moet gehoorzamen en terstond gehoorzamen, als God hem tot een meer
volmaakten slaat roept____» 1 « Gods licht
schijnt niet immer, maar slechts als in het voorbijgaan; en daarom zegt deII.Thomas van Aquine, dat men de roeping tot het volmaakte leven zoo spoedig mogelijk moet ten uitvoer brengen : quanto citius. » '
« Men zegt in de wereld, als er spraak is van den religieuzen staat te omhelzen, dat men zich langen tijd moet bedenken ; men behoort zich te verzekeren, zegt men,
398. — (3) Avvisi. g 1. Vol. IV. I'ug. 398.
IN EEN KLOOSTER. 3o
dat de roeping van God en niet van den duivel komt. Maar zoo spreekt men niet, als het een of andere waardigheid in de wereld geldt, die toch immer met zoovele gevaren vergezeld gaat. Dan zegt men niet, dat men vele beproevingen noodig heeft om zich te overtuigen, dat de roeping waarlijk van God komt.
« De Heiligen echter spraken eene andere taal. De H. Thomas zegt: zoo ook de roeping tot het kloosterleven van den duivel kwam, dan nog zou men dezelve moeten omhelzen, als zijnde een goede raad, ofschoon door een vijand gegeven. 1De H. Joannes Chrysostomus, door den II. Thomas aangehaald, zegt, dat God, als Hij deze roeping geeft, niet wil, dat wij een oogenhlik aarzelen met door te tasten,2 En
In opusc. contra pestiferam etc. C. X.Men zie de verdere verklaring in den volgenden paragraaf. Men kan ook hierbij vergelijken-iferwe Théol. T.7. Pag. 315etSeq.
(?) Hom. XIV in Matlh. Talem obedientiam Christus quoerit a nobis, ut neqno instanti temporis moremur.
36 OVER HET INTREDEN
waarom dat ? Omdat God behagen schept in dengene, die zonder verwijl gehoorzaamt, en Hij hem met volle handen zijnen rijksten zegen geeft. Alle uitstel daarentegen om te gehoorzamen mishaagt aan God; voor den trage houdt Hij zijne handen gesloten en weigert Hij zijn licht, zoodat deze moeielijk zijne roeping voltrekken, ja veeleer verliezen zal. Daarom dan ook zegt de H. Joannes Chrysostomus, dat de duivel, zoo het hem niet gelukt, iemand geheel en al van zijn voornemen af te brengen, ten minste zijn best doet hem tot uitstel te brengen ; en kan hij slechts één dag, één enkel uur machtig worden, dan heeft hij reeds eene groote winst gedaan. Na dien dag toch of na dat uur komt eene andere gelegenheid, waarin het hem minder moeielijk zal vallen tijd te winnen, totdat eindelijk hij, die waarlijk geroepen was, zwakker en zwakker wordt, zich minder door de genade voelt
IN EEN KLOOSTER. 37
aangezet, en dan als een lafaard bezwijkt en zijne roeping- laat varen. » 1
En wat het inwinnen van veler raad betreft, luistert, hoe daarover dezelfde Kerkleeraar oordeelt: « In het algemeen gesproken moet men zijne roeping' voor ieder geheim houden, behalve voor den biechtvader. Gewoonlijk toch vindt men er in de wereld geen gewetensbezwaar in, een jongeling, die tot het kloosterleven geroepen is, ongelukkig te maken, door hem te zeggen, dat hij evenzeer in de wereld God kan dienen. » a
Laten wij de bevestiging van dit alles nogmaals vernemen uit den mond van den Engel der School, den H. Thomas van Aquine. In zijn werkje, getiteld : Contra peat if er am doclrinarn retrahenlium,1 waar
(1) Avvisi § 1. Vol. IV. Pap. 398. — (2) Avvisi § 2. Vol. IV. Pag. 400. —(3) tl. i. Teyen de verderfelijke leer van hen, die den memch van'/ intreden in een klooster terug houden. Het is Opusculum XVIII in het 19 deel der Opera Ovinia uitgegeven te Venetië in I7ö4, C Iv. l'ag. 473.
38 OVER HET INTREDEN
hij deze vraag nog uitvoeriger behandelt, haalt hij als voorbeelden van het onmiddellijk volgen der roeping aan : de HH. Petrus, Andreas, Jacobus, Joannes, Mat-thaeus. « Wij lezen in de H. Schrift», 1 zoo zegt hij, «dat Petrus en Joannes, door den Heer geroepen, aanstonds hunne netten verlieten en Hem volgden.» De H. Chrysos-tomus zegt daarvan: « Ofschoon zij midden in hunne bezigheden waren, stelden zij niet uit, toen zij het bevel vernamen. Zij zeiden niet: Laat ons naar huis gaan en er met onze vrienden over spreken , maar alles achterlatende volgden zij Hem,gelijk Eliseüs deed, toen Elias hem riep. Zulk eene gehoorzaamheid toch vraagt Christus van ons, dat wij zelfs geen oogenblikje vertoeven. » 2 Vervolgens lezen wij verder van Jacobus en Joannes,5 dat ook zij, toen zij door God geroepen werden, aanstonds
(M Matth. IV. 20.— (2) Hom. XIV. in Matth. — (3) Multh. IV. 21.
IN EEN KLOOSTER. 39
hunne netten en hun vader verlieten en Hem volgden. «Zij,» voegt er de H. Hilarius bij, « die hunne broodwinning, hun vaderland en hun ouderlijk huis aanstonds verlieten, leeren ons Christus volgen en ons niet te laten weerhouden door de zorg voor het tijdelijk leven of door liefde voor de vaderlijke woning. » 1 Eindelijk vinden wij aangaande Matthaeus zeiven, dat hij op de roepstem des Heeren aanstonds opstond en volgde; de H. Joannes Chrysos-tomus zegt er van : « Leer daaruit de gehoorzaamheid van den geroepene: neen, hij biedt geen weerstand, hij vraagt niet naar huis te gaan, en dit aan de zijnen mede te deelen. » — Uit dit alles blijkt duidelijk, dat niets wat menschelijk is ons van den dienst van God moet terughouden.
Comm. in Matth. Can. 3 in fine. Quibus et artem et patriam et domos relinquentibus : docemus Christum se-ciituri, etsxeularis vito) soliicitudine, et paterna? domus consuetudino non tcneri.
10 OVER HET INTREDEN
« Verder lezen wij bij Mattb. VIII. 21 en Luc. IX. ri'J, dut een zeker leerling van Christus zeide : Heer, laat mij eerst mijn vader gaan begraven: Dom ine, permit te me primum ire, et sepelire pa!rem menm : maar de Heer antwoordde liem : Volg mij, en laat de dooden de dooden begraven : Sequere me, et di mille mor hos .sepelire morlnos suos. Dit legt de H. Clirysostomus aldus uit: » Jezus Christus sprak aldus, niet om ons daardoor te hevelen de liefde tot ouders te verachten, maar om ons te ioonen, dat ons niets meer noodzakelijk moet zijn dan het hemelsche, en dat wij ons daarmede met allen ijver en alle kracht moeten vereenigen en geen oogenhlikje toeven, zelfs als zeer onvermijdelijke en drukkende bezigheden ons aantrekken : etiam si valde inevitabilia et incitantia fuerint quce atlrahunt. Wat toch was meer noodzakelijk dan zijn vader te begraven ? Wat gemakkelijker? Veeltijds behoefde
IN EEN KLOOSTEIl. 41
daar niet aan besteed te worden. Maar de duivel wendt allo zijne krachten aan om toegang tot ons te vinden , en zoo^ bij slechts eene kleine nalatigheid verkregen heeft, bewerkt hij eene groote kleinmoedigheid. Daarom vermaant ons de Wijze man: Nc diff eras de die in dient: stel toch niet uit van dag tot dag. Laat ons derhalve daaruit niets anders leeren, dan dat wij geen enkel oogenblik, zelfs het geringste niet mogen verliezen, al worden wij ook door duizend dringende omstandigheden weerhouden ; maar dat wij liet geestelijke boven alles, zelfs boven het noodzakelijke moeten verkiezen.» 1 En de H. Angustinus zegt, naar aanleiding van deze zelfde plaats: « Voorzeker een vader moet geëerd worden, maar God moet men gehoorzamen. Jk roep u,zoo spreekt hij, om hetEvangelie te verkondigen ; tot dat werk zijt gij mij noodzakelijk. Dit is grooter dan hetgeen
(l/.In Matth. VIII. 21.
42 OVER HET INTREDEN
gij wilt doen : anderen zullen uw vader begraven; datgene wat voorgaat, mag men niet laten om andere zaken te verrichten. Amateparentes, et prceponite Deum paren-li bus. Bemint uwe ouders, maar stelt God boven ben. » 1 « Als dan de Heer, zoo gaat de H. Thomas voort, hem reeds berispt, die slechts een kort uitstel voorwendt, om zulk een noodzakelijken plicht te vervullen, welk recht kunnen dan eenigen hebben, om te beweren dat eene lange beraadslaging moet voorafgaan, eer men Christus raden kan volgen ? »
Vervolgens geeft de Heilige in dat zelfde hoofdstuk nog tallooze andere bewijzen, en weerlegt hij alle tegenwerpingen, welke men zou kunnen maken. Wij kunnen ze niet in hun geheel weer geven. Laten ons deze woorden genoeg zijn: « Als de genade des H. Geestes een mensch aanspoort om in een klooster te treden, dan moet deze (I) Lib. dc Verb. Domini.
IN EEN KLOOSTER. iS
niet uitstellen om raad te vragen aan de menschen: hij moet aanstonds den inwen-digen aandrang van den H.Geest involgen: Statim homo impetum Spiritus sancti sequi debet. » En, zoo er een of ander punt is, waarover men den raad van anderen noodig heeft, zooals bijv. over de wijze van intreden enz., « vraag dan geen raad bij vleeschelijke menschen, bij wie de wijsheid Gods als dwaasheid wordt geacht; maar raadpleeg, zoo als de H. Schrift zegt, een heilig man : cum viro sancto assiduus csto ; ' aan dezen moet men raad vragen, zoo dit in sommige gevallen noodzakelijk zou zijn. » 2 Hieruit moet men derhalve niet slechts besluiten, dat het niet prijzenswaardig is den raad van velen in te winnen en langen tijd te overwegen en te raadplegen, maar dat het daarenboven zeer gevaarlijk is zijne roeping uit te stellen.
(I) Eccli XXXVll. 12. — (2) C. IX. Pag. 476 in fine.
OVER HET INTREDEN
§ 4. Moet men niet met de nauwkeurigste zorg onderzoeken, of de roeping waarlijk van God komt?
De H. Thomas antwoordt op deze vraag volgendcr wijze. Nadat liij zich eerst als tegenwerping gesteld heeft de woorden van den H. Joannes (I Jo'is IV, 1). « Nohte credere omni spiritui, sed probate spiritus, si ex Deo sint: Gelooft niet aan iederen geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn, » gaat hij aldus voort:
« Die woorden : « probate spiritus, si ex ' l'eo sint » vinden hunne toepassing, als er twijfels zijn, of waarlijk de geest Gods aanwezig is: zoo als bijv. zij, die reeds in een klooster zijn ingetreden, kunnen twijfelen, of iemand, die er zich aanbiedt, waarlijk door Gods geest of door een geveinsden gedreven wordt. Zij derhalve moeten hem, die intreden wil, beproeven, of hij waarlijk door den H. Geest bewogen wordt. Maar voor hem dte bet klooster-
44
IN EEN KLOOSTER. 4-5
leven wensclit te omhelzen, kan er geen twijfel bestaan, of het verlangen tot intreden, dat in zijn hart ontslaan is, van den Geest Gods komt; aan dezen is het toch eigen, den mensch naar zijne ware bestemming te leiden. HU non potest esse dubinm an proposition de ingressu reii-fjionis, in corde ejus exorturn, sit a spiritu Dei, cujus est ducere hominem in terrain rectum.... Het is dus niet noodig, dat zulk eene ingeving beproefd wordt, of zij wel van God komt; daar immers zaken, die zeker zijn, geen beproeving noodig hebben: quia certa discus sione non eg ent. » 1
En in zijn ander werkje geeft hij nog eene duidelijker oplossing. « Voorzeker, zegt hij, het is waar, de duivel verandert zich soms in een Engel des lichts, en wendt dikwijls het goede voor om te bedriegen.
____Maar verondersteld, dat hij het ware,
die den mensch tot het intreden in een ( I) 2. 2. Q. 181. Art. 10 ad. lm.
i'6 OVER HET INTREDEN
klooster aanzette, dan is er volstrekt geen gevaar om dezen inwendigen aandrang te volgen; want het is een goed werk, overeenkomstig hetgeen do goede Engelen doen. Gevaarlijk is het dus niet, als iemand daarin toestemt; alleen zal hij er op bedacht moeten zijn, om den duivel weerstand te bieden , zoodra deze hem tot hoogmoed of eenige andere ondeugd begint te verleiden. Dikwerf toch gebeurt het, dat God zich van de booze geesten-bedient, om ten goede te werken voor heilige zielen. » 1
Dat de H. Alphonsus dezelfde leer was toegedaan, blijkt duidelijk uit hetgeen in de vorige paragraaf door hem gezegd is. Wij behoeven daarop dus niet terug te komen.
(I) Opusc. cit. C. X. Pag. 477.
IN EEN KLOOSTER.
§ 5. Is het nuttig op Jeugdigen leeftijd in het klooster te treden ?
Zeer velen zijn van meening, dat het niet raadzaam is, op jeugdigen leeftijd het kloosterleven te omhelzen, omdat men in de jeugd nog geene gedachten heeft, die genoegzaam tot vaststaande besluiten zijn overgegaan, als ook omdat men, zooals zij zeggen, later berouw kan hebben over verplichtingen, die men alsdan op zich genomen heeft. — De H. Thomas van Aquine spreekt echter geheel anders. 1
47
Nadat hij door verschillende bewijzen, aan de Schriftuur en de H. Vaders ontleend , duidelijk aangetoond heeft, dat knapen niet teruggehouden moeten worden van het omhelzen der geestelijke raden, waardoor zij aan Christus gelijkvormig worden , gaat hij aldus voort : « Het is derhalve niet slechts geoorloofd.
(1) Opusc. contra Retrah. C. UI. Pag. 464.
48 OVEH HET INTREDEN
maar nok zeer geraden, om zich grooter genade waardig te maken, ad majoreni lt;]valium optime promerendam, van kindsbeen af de wereld verlaten en in de eenzaamheid van liet klooster te leven. Ilel is goed, zegt de H. Schrift, veor den man, als hij het juk van zijne jeugd af gedragen heeft: Bonum est viro, cum pov-taverit jugum ah adolescentia sua. En de woorden, welke volgen, schijnen daarvan de reden op te geven : sedebit solitarius, et tacebit, quia levavit se super se :' hij zal in de eenzaamheid nederzitten en zwijgen, daar hij zich boven zich zeiven verheven heeft. Daardoor wordt ons te verstaan gegeven, dat zij, die door het juk des kloosters van kindsbeen af te dragen, zich boven zich zeiven verheffen, meer geschikt gemaakt worden tot de religieuze gehoorzaamheid. Deze toch bestaat in de rust en stilte, in de verwijdering n. 1. van wereld-
li) Tliren. 3,28. Vuig: quia levaril super se.
IN EEN KLOOSTER. 4-9
sche zorgen, en van het gewoel der menigte. Zoo lezen wij dan ook in liet bock dor spreuken XXII. 6. Adolescens, juxta viam mam, etiam cum senueril, non recedet ah eo : De jongeling zal, ook als liij oud geworden ia, den weg niet verlaten, dien liij gevolgd heeft. Vandaar, dat de H. An-selinus in liet lioek zijner gelijkenissen, hen, die van hun jeugd af in het klooster zijn opgevoed, vergelijkt met Engelen, maar hen, die zich op mannelijken leeftijd bekeeren, met menschen.
« En dit gevoelen wordt niet slechts door het gezag der H. Schrift, maar ook door de uitspraken der wijsgeeren bevestigd, Zoo zegt bijv. de wijsgeer Aristoteles (in II Ethic.): Non parum differt sic, vel sic ex juvene confestim assuefieri, sed mullo nidfjis, nut omne, id est totum, in hoe consislit quod n li qui n pueritia erudiantur in hoc qund per tolam vitam debent ser-vare. » Het is van niet weinig belang, hoe
50 OVER HET INTREDEN
een jongeling aanstonds gewend wordt; maar van nog veel meer belang is het, of' liever alles bestaat hierin, dat sommige reeds van kindsbeen af in datgene geoefend worden, wat zij geheel hun leven moeten doen....
« Ja duidelijk blijkt dit ook uit het gewone doen der menschen. Laat men den mensch niet gewoonlijk van zijn prilste jeugd af zich toeleggen op die bezigheden en kunsten, waarin hij geheel zijn leven moot doorbrengen? Zij, die priester zullen worden, worden reeds van jongs af onderwezen in den geestelijken staat; die eens soldaten zullen zijn, moeten zich van hun jeugd af oefenen in de krijgsbedrijven ; die ambachtslieden moeten worden, leeren van jongs af reeds hun «ambacht. Welnu, waarom zou dan alleen deze regel niet opgaan, waar het toekomstige kloosier-lingen betreft? Waarom zouden dezen zich niet van kindsbeen af in het
IN EEN KLOOSTER.
kloosterleven mogen oefenen ? 1
Maar zal men aldus niet veel gevaar loopen berouw te krijgen over de keuze, welke men gedaan heeft? — De H. Thomas antwoordt:2« Zoo er gevaar dreigt van den kant der zaak welke men moet omhelzen, (en dit gebeurt dikwijls) dan moet men lang overwegen, of men de gevaren te gemoet snellen, of de zaak geheel en al
(1) Opusc. contra Retrah. C. III. Pag. 46i. Zoo zien wij dan ook tegenwoordig bij verschillende Orden en Congregatiën leerscholen voor jongelingen, juvenaten geheeten, opgericht. Daar neemt men knapen van hun 12 jarigen leeftijd af, die eenigszins roeping tot het kloosterleven gevoelen, op. Zij ontwikkelen er deze roeping door een heilig en afgezonderd leven, en door zich te volmaken in de deugden en wetenschappen, welke in die Orde of Congregatie vooral noodzakelijk zijn. De II. kerkleeraar Alphonsus zelf, deed dit, zooals uit de bescheiden in het archief te Rome is gebleken, voor zijne Congregatie ; en de Eerbiedw. dienaar Gods Clemens Maria Hofbauer, de eerste Redemptorist aan deze zijde der Alpen, heeft op gelijke wijze zulke kinderen opgenomen en ze aldus tot een hoogen trap van heiligheid opgevoerd. Men volgt daarin de oude kloosterorden na. De H. Gregorius verhaalt ons, (in II Dia-log. C. Ill in fine) dat de adel van Rome langzamerhand zijne kinderen aan den H. Benedictus toevertrouwde om deze voor den almachtigen God op te voeden. Daaruit kwamen tallooze heilige kloosterlingen en volgelingen van den Heilige voort, o. a. de zoo heldhaftig gehoorzame Maurus, de zoo volmaakte Placidus.
(2j Opusc. cit. C. X pag. 477. Confer. 2. 2-0.189. Art.ö.
31
32 OVER HKT INTREDEN
moet laten varen. Zoo integendeel in kleinere zaken (in paucioribus, in bijkomende omstandigheden) gevaar dreigt, dan is er zulk een groote overweging niet noodig ; men behoeft dan alleen waakzaamheid en voorzichtigheid aan te wenden, ten einde niet door een of ander toeval in het gevaar te vallen. Zoo men anders moest oordeelen , dan gaf men gelegenheid om alle menschelijke bezigheden achter te laten.... Soms echter is de zaak in zicli geheel en al zeker, maar heeft toch een slecht einde, en wel omdat de mensch van plan verandert. Daardoor echter moet hij niet terug gehouden worden, of het intreden in een klooster, onder voorwendsel van langere overweging, mistellen, ofschoon zelfs eenigen door dat veranderen van plan zijn afgevallen van het kloosterleven en slechter geworden zijn ; anders zou men toch hetzelfde moeten zeggen van bel ombelzen van het
IN EEN KI.OOSTER. 53
Christelijk geloof en liet ontvangen der H. Sacramenten. »
§ 6. Is de toestemming der ouders noodzakelijk om het kloosterleven te omhelzen ?
De H. Alphonsus antwoordt; 1 « Luther beweerde, dat kinderen zondigen, als zij zonder toestemming hunner ouders het klooster intreden; daar zij, zoo zeide hij, hun in alles moeten gehoorzamen. Maar dit is eene dwaling, die veroordeeld is door het tiende Concilie van Toledo (c. uit.) waar gezegd wordt, dat het aan alle kinderen , zoo zij slechts den huwbaren leeftijd hebben bereikt, geoorloofd is, zonder toestemming hunner ouders het kloosterleven te omhelzen. » Dit zelfde
(1) Theol. Mor. L. IV. n. 08 ot Avoisi § 2. Vol. IV, pag. 400. — (2) Ziehier do woorden van dit Concilie : Parenlibus fihos religioni tradere, non amplius quam usque ad decimum quarlum eorum cetalis annum licentia potent esse. Postea vero, an cum voluntate parentum an suce devotionis sit soli tarium votum, er it fdiis licitum reli-gionis assumere cultum. Idem sancitum fuit, (licit S. Doctor, ^er conc. Tiburtinnm, can. 24.
54 OVER HET INTREDEN
leeren de H. Ambrosius, de H. Augustinus, de H.Bernardus, de H.Thomas en anderen met den H. Joannes Chrysostomus, die in het algemeen zegt; « Als de ouders liet geestelijk welzijn hunner kinderen tegenwerken, dan behoeven dezen hen zelfs niet te erkennen : cum spiritual cm (salutem) impediunt parentes, nee eognoscendi cjui-dem sunt. Van daar de éénstemmige leer der godgeleerden, dat een kind niet gehouden is het intreden achter te laten, om de ergernis zijner ouders te vermijden, causa vitandi scandala parentum.'
De H. Thomas zegt ons hetzelfde. Er zijn zaken, zoo redeneert hij, waarin kinderen geen gehoorzaamheid verschuldigd zijn aan hunne ouders, waarin zij, volgens het woord van den Apostel (Act. V, 29) meer aan God dan aan de menschen
(1) Aldus Suarez, Vasquez. Sporor, Valentia, de Sal-manticensers, Puludanus, Canus, Ledcsma, ITuxtado, enz., enz. — Men moet immer veronderstellen, dat het kind den huwbaren leeftijd bereikt heeft.
IN EEN KLOOSTER. 55
moeten gehoorzamen. Welnu, onder deze zaken behoort het kiezen van een levensstaat, behoort het intreden in een klooster.1 Is een kind dus niet verplicht daarin zijne ouders te gehoorzamen, waarom zou dan de toestemming der ouders daartoe noodzakelijk zijn ?
Hoort hoe deze H. Kerkleeraar op eene andere plaals 2 spreekt: « Laten wij eens zien, waartoe zij, wien de roeping tot het klooster van hoven is ingestort, den raad van anderen zouden noodig hebhen. Misschien omdat men twijfelt, of hetgeen Christus heeft aangeraden, wel het beste is ? Maar dit doen is heiligschennis, sacri-legium est. Of wellicht omdat men meent het plan om in een klooster te gaan te moeten achterlaten, om de droefheid zijner vrienden of om een of ander verlies van tijdelijke goederen?Maar dat is slechts
(1)2.2.0. C. I\. Art.5.Confer.S.Alph. TheoI.Mor. 1. c. et Instr. Cathech. P. I C. IV. §1.9. Opera cit. T VII pag. 840. — (2) Opuse, cit, C. IX. Pag. 475. 47(i.
3G OVER HET INTREDEN
t
eigen aan een ziel, die nog in de vleescbe-lijke liefde verstrikt ligt. Vandaar dat de H. Hieronymus in zijn eersten brief aan Heliodorus 1 schrijft : » « Ofschoon ook uw kleine neef u om den hals zou vallen ; ofschoon uwe moeder met verwarde haren en gescheurde kleederen u haren boezem zou toonen, waaraan zij u gevoed heeft; ofschoon uw vader zich op den drempel zou nederwerpen, treed over hem heen, ga door, en vlieg met onbetraande oogen tot den standaard des kruizes: Licet pur-vulus a collo pendeat nepos; licet spar so crine, et scissis vesiibus ubera, quibns te nutrierat, mater ostendat; licet in limine pater jaceat: per calcatam per (je putrem, siccis occulis ad vexillum crucis evola. In wreed te zijn bij zulke omstandigheden daarin alleen bestaat op dat oogen-blik de deugd der godsvrucht. Solum pte-
Epist. XIV Ad. lïeliod. Edit Veronae, 1734.
IN EEN KLOOSTER. 57
talis genus est in hac re esse ct udeiein. » Voorzeker het zijn krachtige woorden, welke de H. Alphonsus en de H. Thomas met den H. Hieronymus spreken ; maar eenmaal van het beginsel, dat zij hebben opgezet, uitgegaan, kunnen zij niet anders dan waar zijn. En wat die H. Kerkleeraars ons hier in ivoorden leeren, dat hebben ook zij, met zoo vele andere Heiligen, in daden volbracht. Beiden ondervonden van hunne ouders, de H. Thomas van zijne moeder, de H. Alphonsus van zijn vader, den grootsten tegenstand om aan de roeping Gods gevolg te geven. Maar beiden hebben gezegevierd, beiden hebben de stem des bloeds verdoofd, om alleen naar de stem des lleeren te luisteren. Welke genaden zijn bun voor die over\vinningc:i niet ten deel gevallen ! Zouden zij zonder dezelve Heiligen geworden zijn?....
OVKlt HET INTREDEN
§ 7. Is het zondo en wel doodzonde, als ouders zonder wettige redenen hunne kinderen van den religieuzen staat af keerig maken ?
Do H. Alphonsus Maria stelt ons deze vraag. 1 — Hij antwoordt: « Zoo ouders daartoe ten onrechte bedreigingen,geweld ol' bedrug aanwenden, dan zeggen alle godgeleerden, dat zij daarmede doodzonde doen. Si avertunt injuriose per minas, (iut vim, vel fraudem, nullus excusat cos a peccato morlali. Indien echter het terughouden geschied door smeekingen of beloften, dan is Pater Suarcz2 van oordeel, dat dit nog geen zware zonde in zijn soort is, [ex genere sua), omdat van den eenen kant daar nog geen onrecht aanwezig is, (want ofsclioon het kind wel een zwaar nadeel lijdt, lijdt het dit echter niet onvrijwillig, maar terwijl het daarin vrijelijk toestemt); van den anderen kant brengt
(1) Theol. Mor. L. IV, li» 77. — (2) üc Rel. I. 5. e 9. n0 9.
58
IN EKN KLOOSTER. 59
men het niet tot kwaad, maar wordt het slechts van een goed afgehouden, dat tot do zaligheid juist niet noodzakelijk is. Maar volgens het algemeene gevoelen der godgeleerden moet men volstrekt aannemen, dat zulke ouders swaar zondigen, die hetzij door bedrog, hetzij door geweld, hetzij door gebeden, beloften, of iets anders hunne kinderen van het kloosterleven aftrekken.
« En de meeste godgeleerden zijn van meening, dat niet slechts ouders, maar ook vreemden doodzonde bedrijven, als zij anderen van het kloosterleven aftrekken. Als reden geven zij aan, dat zulk een gedrag niet bestaanbaar is zonder een zwaar nadeel van hem, die van het ingaan in een klooster afgetrokken wordt; en vandaar dat zij, hetzij dit door geweld,bedrog, gebeden of welk ander middel ook gebeurt, niet van zware zonden kunnen worden vrijgepleit: non potest a peccato yravi ex-
60 OVER J1ET INTREDEN
cumri____Daarenboven, behalve dat deze
zonde groofelijks strijdt tegen de wet der liefde, gaat zij ook in tegen den eerbied, die men aan God verschuldigd is. De mensch toch wordt van de gehoorzaamheid, welke hij aan God verschuldigd is, afgetrokken. Deze redenen nu gelden niet alleen voor ouders, maar ook voor vreemden. Ouders echter, zoo gaat de H. Kerkleeraar door, schijnen mij in zulk geval eene dubbele doodzonde te bedrijven, pulo duplici pec-culo gravi delinquere; want behalve de zonde tegen de naastenliefde, waarvan wij zoo even spraken, begaan zij ook eene zonde tegen de vroomheid (pietas, de kinderlijke liefde) daar zij toch volgens hun plicht onder doodzonde gehouden zijn, het geestelijk welzijn en den geestelijken vooruitgang hunner kinderen te bevorderen, zooals Bonacina ' zeer juist aanmerkt. Daarmede echter ontken ik niet, (1) D. 4. praec. d. 6. q. un. part. 5. n. 2.
IN EEN KLOOSTER. 61
dat zeer vele ouders van doodzonde kunnen verontschuldigd worden, ten minste voor korten tijd, saltern per aliquod breve tempus, en wel ter oorzake der onweten-heid, oi onbedaclitzaamheid; deze toch kan hun zeer goed bezielen wegens de hevige natuurlijke liefde voor hunne kinderen.» ' Deze uitspraak van zoovele katholieke Godgeleerden heeft vooral hare kracht ontvangen in het 10dquot; Hoofdstuk (De lieg. et mon.) der 25e zitting van het Concilie van Trente. Immers de Vaders, aldaar in den H. Geest vergaderd, hebben den kerkban uitgesproken tegen al degenen, hetzij geestelijken of leeken, van welken rang ook , die eene jonge dochter of vrouw
(1) Onwetenheid of onbcdachtzaamlieid kunnen niet meer bestaan liij ouders, die dezen paragraaf zullen gelezen hebben. Want het is aan een katholiek niet geoorloofd te verwerpen, of in twijfel te trekken, wat het algemeene gevoelen van zoovele godgeleerden is. Merken wij hierbij nog aan De doodzonde is dan niet alleen aanwezig, als men slaagt in zijn aftrekken van het omhelzen van den kloosterstaat, maar ook als men maar op ernstige wijze dit beproeft te doen, wat dan ook het gevolg daar van moge zijn.
62 OVER HET INTREDEN
zouden dwingen het kloosterkleed aan te nemen, alsmede tegen hen, die zonder wettige reden het aannemen van het kleed of het doen der geloften zonden verhinderen, op welke manier dit ook geschiede. Sirnili quoque anathemati subjicit eos, qui sanclam virginum vel aliarum mulierum volunlalem veli accipiendi vel voti emit-tendi, quoquo modo, sine justa causa impedierit.
Luister, hoe de H. Rerkleeraar Alphonsus verder spreekt in zijn Katechelisch Onderricht : 1 v. Sommige ouders durven hunne kinderen van het kloosterleven aftrekken; doch zij moeten weten,dat zij doodelijk zondigen. Wij moeten ons immers zalig maken volgens de roeping, welke God ons geeft; en derhalve zal alleen het kind, zoo het den religieuzen staat ingaat, waartoe het geroepen is, zalig worden; maar als het op
'1) Inslructio Catechistica P. I. C. IV, § 1. 10. (Op. c. T. VII. Pag. 840).
IN EEN KLOOSTER. 03
aansporen van vader en moeder in de wereld blijft, zal het een slecht leven leiden en zich verdoemen. En een ouder, die zijn zoon te huis houdt, is de oorzaak, dat zijn zoon verloren gaat! Zulke ouders,zegt de H. Bernardus, zulke vaders, moeten geen ouders, maar veeleer heulen genoemd worden: non parentes sed peremlores sunt dicendi.
« God zendt hun dan ook niet slechts in het andere, maar reeds in dit leven straffen over, en wel juist door die kinderen, welke, daar zij hunne roeping verloren hebben, aan alle ondeugden toegeven, én hun huis én hunne familie verwoesten. Helaas! hoe talloos zijn de verschrikkelijke voorbeelden, die sommige famiilën ontvingen, en wel omdat ouders hunne kinderen de roeping deden verliezen ! Luistert slechts naar een enkel.
« De vrome Jezuïet Alexander Taja verhaalt ons, 1 dat er te Tudela, eene plaats (1) In Expos, ad ps. 4. et 2ö.
64 OVED HET INTREDEN
van Oud-Castilje in Spanje, een zeer rijk man was, die een eenigen zoon had, welken bij tot instandliouding van zijne familie bestemd had. De zoon echter was geroepen tot de Sociëteit van Jezus, en vroeg hierom zóó dringend aan de oversten om opgenomen te worden, dat men hem dit toestond. Nauwelijks heeft de vader dit vernomen, of hij snelt naar het noviciaat, en uit zoodanige klachten en smaadredenen, dat de zoon, om den vader te voldoen, het noviciaat verliet. Maar te huis gekomen, voelt hij zich spoedig weder door God geroepen, om de wereld te verlaten. Daar hij echter niet in de Socie-teit van Jezus durfde terug keeren, trad hij in de Orde van den H. Franciscus. De vader werkte evenwel opnieuw zoolang, dat de zoon ook deze Orde verliet. Nu wilde hij, dat zijn zoon zou huwen met eene vrouw, welke hij zelf aanwees ; de zoon verlangde eene andere, en daardoor
IN EEN KLOOSTER. 65
ontstond ei' tusschen hen zoodanig een woordenstrijd en zulk een haat, dat de zoon op zekeren dag den vader om hel leven bracht. Daarop werd hij zelf gevangen genomen, en eindigde zijn rampzalig-leven aan de galg.
« Vaders en moeders, weest er toch bedacht op aan uwe zoons of dochters, de roeping, welke zij hebben, niet te ontnemen. O! welken grooteren troost toch kunnen ouders genieten, dan een zoon of eene dochter te hebben, die zich aan God geeft en zoo zalig wil worden? De moeder van den H. Aloysius van Gonzaga, echt-genoote van den markgraaf van Castilje, deed, zoodra zij zag, dat haar zoon tot de Sociëteit van Jezus geroepen was, al haar best om hem te doen intreden, ofschoon hij toch haar eerstgeborene was. Ja dit is de eigenlijke plicht van ouders, hunne kinderen te helpen en te brengen tot een heilig leven.
GG ovEit het intreden
En, kinderen, mochten uwe ouders u ooit willen weerhouden, in een beteren levensstaat in te treden,om aan God aangenamer te zijn, doe dan gelijk een zekere jongeling Theodorus genaamd, die, zoo als in het leven van den H. Pacomius (cap. 20) verhaald wordt, in Egypte een eenige zoon en zeer rijk was. Er werd eens op een feest in zijn huis een groote maaltijd gevierd . hij erkende toen, door God voorgelicht, dat al zijne rijkdommen hem in het uur zijns doods hoegenaamd geen voordeel konden aanbrengen. Daarom sloot hij zich nog dien zeilden dag in zijne kamer op, en smeekte onder overvloedige tranen, dat God hem den levensstaat zou openbaren, waarin hij zijne eeuwige zaligheid zeker kon bewerken : en God gaf hem in, zich naar het klooster van den H. Pacomius te begeven. Aanstonds verliet hij alles en begaf zich op de vlucht. De moeder, verzocht den H. Pacomius, met brieven van
IN EEN KLOOSTER. G7
den keizer, haren zoon terug te geven. Maar Theodoras bad zoo vurig tot den goeden God, dat deze ook de moeder er toe bracht, de wereld te verlaten en deze zich in een klooster voor vrouwen aan God ten offer bracht.
§. 8. Moet men, alvorens het kloosterleven te omhelzen, raad bij zijne ouders vragen, of ten minste hen waarschuwen.
Als er beraadslaagd moet worden, zegt de H. Thomas, 1 over de wijze hoe men in het klooster moet treden en over de mogelijkheid om er opgenomen te worden, behoort men vóór alles bloedverwanten daarvan uit sluiten : ab hoe consiiio primo quidem amovendi simt carnis propinqui. De H. Schrift zegt: Causam luam tracta cum amico tuo, et secretum extraneo non reveles.2 Behandel uw zaak met uw vriend,
;i) Opusc cit. C. IX. in fine. — (2) Prov. XXV, 9,
68 OVER HET INTREDEN
en openbaar uw geheim niet aan een vreemdeling-. Welnu in deze zaak, zijn uwe bloedverwanten veeleer vijanden dan vrienden, volgens hetgeen de profeet Michaeas zegt; Inimici hominis domestici ejus ' de vijanden van den mensch zijn zijne huisgenooten, welke woorden de goddelijke Zaligmaker zelf hiervoor aanhaalt. 2 In deze zaak dus moet men vooral vermijden zijne bloedverwanten te raadplegen. Op gelijke wijze spreekt ook de H. Hieronymus, als hij in zijnen brief aan Heliodorus de beletselen optelt, die een kind in het volgen van zijne roeping tot het klooster vindt. « Nu eens, zegt hij , zal uwe zuster, die van haar echtgenoot beroofd is, n met vleiende toespraken omhelzen. Dan eens zullen zij, met wie gij zijt opgegroeid, u zeggen : « Hoe gij verlaat ons; wien dan zullen wij dienen ? » Dan weder zal uwe voedster en haar echt-(1) Mich, VII. 0. - (2) Matth. X. 3Ü.
IN EEN KLOOSTER. 69
genoot, die u beminnen als een tweede vader en moeder, u toeroepen : « Wacht nog een weinig tot wij zullen sterven, cn begraaf ons dan. » 1 De H. Uregorius gaat nog verder en zegt: « Onze sluwe vijand, ziende dat hij uit de harten der goeden wordt verdreven, zoekt hen op, welke die goeden het meest liefhebben. Hij vleit en spreekt door hunnen mond, daar zij meer dan anderen bemind worden; hij doet dit, opdat, terwijl het hart door de kracht der liefde getroffen wordt, het zwaard der overtuiging des te gemakkelijker de binnenste verschansingen der oprechtheid vernietigt. 2
De H. Alphonsns is nog duidelijker. Ziehier zijne eigene woorden ;3 « P. Pina-monti heeft wel gelijk met te zeggen in zijn gulden boekje (Vocaz. Vittoriosa. c. 3) dut het niet noodzakelijk noch goed is voor
(I) Epist, XIV ail Ileliod. (Edit. Voron. 1734).—(2) Ui Moral. — (3) Thcol. mor. L. IV n. 08. ct .Avvisi § II. Vol. IV. I'ag. 401.
70 over het intreden
kinderen, die het kloosterleven willen omhelzen, den raad hunner ouders af te wachten : circa electionern status religiosi, nee tenentur nee expedit quod filii consilium (jenitorurn expectent. Zij toch hebben in deze zaken niet de minste ondervinding, ja, zij veranderen dikwijls in vijanden, daar dit hun persoonlijk belang medebrengt, zoo als de H. Thomas 1 ons leert. Want, zegt de H. Bernardus, zeer dikwijls willen de ouders liever, dat hunne kinderen met hen verloren gaan, dan dat zij zalig worden zonder hen.2 Vandaar merkt dan ook Porrecta bij den H. Thomas aan : « Als God beveelt dat eene ziel, welke hij tot zich geroepen heeft, zijn vader en het huis zijns vaders verLnt (Ps. XLIV) dan wil hij ons daardoor doen begrijpen, dat degene, wien hij zelf tot het kloosterleven roept, geen raad moet vragen bij zijne bloedverwanten eer hij tot de uitvoering (1) 2. 2. Q. 189. art. 10. — (2) Epist. 1 11.
IN EEN KLOOSTER. 71
zijner roeping komt. » En de H. Cyrillus zegt, waar bij den tektstuitlegt; niemand, die de hand aan den ploeg slaat en achterwaarts ziet, is voor het hemelrijk vaardig:1 Hij ziet achterwaarts, die uitstel zoekt om met zijne bloedverwanten teraadplegen. « .... Uit dit alles moet men besluiten, dat kinderen niet alleen niet zondigen, als zij zonder hunne ouders te raadplegen bet kloosterleven omhelzen; maar ook, in het algemeen gesproken, dat zij op een dwaalweg verkeeren, als zij aan ben hunne roeping mededeelen. Zoo toch stellen zij zich in gevaar, er afkeerig van gemaakt te worden : ordinarie loquendo, valde er rare, si participes eos faciant de sua vocatione, oh periculum cui se exponunt, se ah ilia averlt. En dit besluit wordt bevestigd door het voorbeeld van tallooze Heiligen, die buiten weten bunner ouders of tegen bunnen wil de wereld verlieten en wier (1) Luc. c. IX, G-2. — (2) In Luc. IX. 6.
72 OVER HET INTREDEN
gedrag God door wonderen heeft goedgekeurd. »
Deze leer ontwikkelt de H. Kerkleeraar in zijne ascetische schriften lang en breed, om, zoo als hij zegt: « de phariseesche scrupulen van sommige personen weg te nemen. » 1 Hy haalt de voorbeelden aan van den H. Thomas van Aquine, den H. Franciscus Xaverius, den H. Philippns Neri, den H. Ludovicus Bertrandus, die, « zoodra zij geroepen waren, om de wereld te verlaten, zonder voorkennis van hunne ouders zijn vertrokken. » « Ja zelfs, » zoo gaat hij voort 2 God heeft getoond door wonderen, dat hij zulk een glorievol op de vlucht gaan goedkeurt.
« Een H. Petrus van Alcantara zag zich toen hij de woning zijner moeder, aan welke hij na den dood zijns vaders gehoorzaamheid verschuldigd was, ontvluchtte
Awizi § II. Vol, IV, pog. 104. per togliere da alruni
eer li scrupoli Jarisaici. — (2) Awizi 1. c. póg.
IN EEN KLOOSTER. 73
om in ceu klooster te gaan, door ecne groote rivier verhinderd ; hij beval zich aan God, en aanstonds was hij aan de overzijde gebracht. Zoo ook werd een H. Stanislaüs Kostka, toen hij zonder toestemming zijns vaders het ouderlijk huis verliet, door zijn broeder met een rijtuig, in vollen ren achtervolgd; maar toen deze hem nabij kwam, konden de paarden, ofschoon men ze met alle geweld voortdreef', geen enkelen stap meer doen, men moest ze eindelijk naar de stad laten terug keeren, waarheen zij aanstonds met lossen toomheen liepen.Opgelijkewijze vluchtte, om zich geheel aan God te wijden, de Ge-lukz. Oringa van Valdarno, die aan een jongeling uitgehuwelijkt was ; zij ziet haren weg door de rivier de Arno belemmerd, neemt haar toevlucht tot een kort gebed, en terstond gaat het water van een, liet staat daar als twee kristallen muren en laat haar droogvoets doortrekken. »
74 OVER HET INTREDEN
« Alzoo, mijn dierbare broeder, « zoo besluit de Heilige, » zijt gij door God geroepen om de wereld vaarwel te zeggen, zorg cr dan toch voor, daarvan aan uwe ouders geen kennis te geven. Stel u met 's Heeren zegen tevreden, en haast u zoo spoedig mogelijk om buiten bun weten aan Gods roepstem gehoor te geven, indien gij u niet aan groot gevaar wilt blootstellen uwe roeping te verliezen. »
« Wacht u ook, om dezelfde redonen, die roeping aan vrienden mede te deelen ; zij toch zullen er niets uit maken, u dezelve af te raden of ten minste het geheim te openbaren, waardoor dan uwe ouders er zoo gemakkelijk kennis van zullen krijgen. »
§ 9. Moet men zijne ouders ten minste niet raadplegen, als zij godvruchtig zijn ?
De H. Alphonsus antwoordt: ' « Zelfs
(!) Avvisi. 1. c. pag. 302.
IN EEN KLOOSTER. 73
dan wanneer do ouders godvruchtig zijn, zullen eigenbelang en liartstocht hen zoozeer verblinden, dat zij er geen gewetensbezwaar uit maken, de roeping hunner kinderen door allerlei middelen te verhinderen. Men leest in liet leven van Pater Paulus Segneri den jongere, dat zijne moeder, ofschoon zij eene vrouw was die veel bad, zonder opbonden de roeping van haar zoon tot den religieuzen staat tegenging. Insgelijks ziet men in het leven van Mgr Cavalieri, bisschop van Troije, dat zijn vader, die nochthans een zeer godvruchtig man was, alles in het werk stelde om te beletten dat zijn zoon, (gelijk hij later deed), in de Congregatie der godvruchtige werklieden trad ; ja zelfs dat hij hem daarom een vormelijk proces vóór de kerkelijke rechtbank aandeed. En hoevele andere vaders beeft men niet gezien, die, ofschoon het mannen waren die God en het gebed beminden, in zulke gevallen
76 OVER HET INTREDEN
geheel omsloegen en zich voordeden, als waren zij door den duivel bezeten ! Nooit immers ziet men de hel zoozeer ten strijde trekken, nooit zoo gewapend, dan wanneer het er op aan komt te beletten, dat Gods roeping tot het kloosterleven worde ten uitvoer gebracht. »
§10. Kan men het kloosterleven omhelzen, als men zijne ouders in de -wereld behoeftig moet achterlaten?
« Ja, antwoord de H. Alphonsus, » als het kind, in de wereld blijvende, op geen enkele wijze zijne ouders kan ter hulp komen. '
« Ja insgelijks, zoo het niet in de wereld kan blijven zonder groot gevaar van in eene doodzonde te vallen ; dan ook is het hem geoorloold het kloosterleven te omhelzen, hoe groot ook de armoede der ouders
(1) ïheol. Mor.). IV. n. (36. Not. II.
IN EEN KLOOSTER. 77
is ; want het geestelijk heil des kinds moet boven het tijdelijk leven der ouders gesteld worden: quia temporali vitce paren-turn prceferri quidem debet spiritual is salus filii. Aldus toch spreekt de H. Thomas : « Zoo iemand voor zich het gevaar vreest van in doodzonde te vallen, (zoo hij nl. ziet, dat hij in de wereld niet, of niet gemakkelijk zonder doodzonde kan leven) is iiij niet gehouden in de wereld te Mijven, daar het zijn plicht is meer voor het heil zijner ziel dan voor de lichamelijke behoeften zijner ouders te zorgen. » 1 Dat wil zeggen, (zooals de Salmanticensers het goed verklaren), dat dit gevaar van doodzonde een naast gevaar is en een zoodanig dat liet kind, zedelijker wijze gesproken, niet kan vermijden, zoo het in de wereld blijft. -
Maar wat dan gedaan, zoo men zich
S. Thom. Quodlib. 10, art. 9. Ap. c. T. A'VII, Pag. 442. — (2) Theol. Mor. 1. c. Not. III.
78 OVER HET INTREDEN
niet in een dezer twee gevallen bevindt? — quot;Welke nond der ouders is dan voldoende om het intreden te beletten ? De II. Alphonsus antwoordt met den H. Thomas : Een kind kan niet intreden, zoo hij zijne ouders in uiterste * of zware armoede achterlaat, zelfs ook al had dat kind eene gelofte om in het klooster te gaan afgelegd. Anders evenwel is het gesteld, zoo hun nood (communis) gewoon is, of zoo hunne ouders slechts eene geringe verminderirg van staat daardoor ondervinden, zoo als de II. Thomas 1 ons schijnt te leeren, in de
* Wat verstaat men door uilersten, zwaren of gewonen nood ?
Uiterste nood [necessitas extremal is dan aanwezig, als de arme in gevaar k te sterven of in eene zware en langdurige ziekte te vallen.
Zware nood, {necessitas gravis) is die, waarin men aan een zwaren ramp bloot staat, zooals gevangenschap, eerloosheid, eene groote vermindering in zijn fortuin of in zijn stand, zoodat men slechts moeielijk voor zijn dage-lijksch voedsel kan zorgen.
Geivone nood {necessitas communis) is die, waarin zich bedelaars bevinden die langs de straten hun 'orood vragen, mcndici triviales. Aldus de 11. Alphonsus. Theol. Mor. L. II. n. 31
M) Quodlib. 1. c. confer. 2. 2. Q. C. I. Art. IV at' 4.
in een klooster. 79
woorden : Si sine ejus obsccpdo parentes nullo rnodo vivere possunt. sic fenetur eis servire, et alia opera perfectionis prceter-mittere; si vero sine ejus obseqnio possunt a i.iolaijïer süstentari, non autem konori-jice, non propter hoc tenetur opera perfectionis (limit tere.1
« Wat broeders en zusters betreft, het is ongeoorloofd, hen in een uitersten nood te verlaten ; maar in zwaren kan dit geschieden : ofschoon men in dit laatste geval, uit liefde, om hun te hulp te komen, bet intreden in een klooster kan uitstellen of achterlaten. * Zoo iemand echter een gelofte tot intreden gedaan had, zou bij zonder dispensatie niet gedurende langen tijd kunnen uitstellen. » 2
('l)ThcoI. Mor. 1. c. — (2) Thcol. Mor. L. IV, n. 70.
* De Heilige veronderstelt immer dat geen der twee hoven aangegeven gevallen aanwezig is.
OVER HET INTREDEN
§ 11. Is het zonde in de -wereld te blijven, zoodat men aan zijne roeping niet beantwoordt ?
« Er zijn menschen, zegt de H. Al-phonsus, die er geen gewetensbezwaar in vinden aan jonge lieden, die tot den kloosterstaat geroepen zijn, te zeggen: « men kan God in alle staten dienen, zelfs
te midden der wereld »..... Ja zonder
twijfel, men kan God op alle plaatsen dienen, als men niet tot liet kloosterleven geroepen is; maar niet als men, geroepen zijnde, volgens zijne luimen in de wereld wil blijven; in dit laatste geval is het moeielijk een goed gedrag te leiden en God te dienen. »
Ditzelfde herhaalt de H. Rerkleeraar op verschillende andere plaatsen zijner ascetische schriften en staaft dit door duidelijke bewijzen en voorbeelden. Doch wij verkiezen boven deze allen eene plaats uit zijne zedekundige Godgeleerdheid, daar
80
IN EEN KLOOSTEIi. 81
alles in dusdanig werk nog juister bepaald en omschreven moet zijn, dan in ascetische geschriften. Welnu de H. Alphonsus stelt zich daar dezelfde vraag, als wij boven gaven. « Als iemand door God tot het kloosterleven geroepen is, » zoo zegt hij, « is het dan zonde en welke zonde is het dan, die roeping uit verzuim niet te volgen? » Hij antwoordt: « zijne roeping in den wind slaan, neg lig ere, is in zich geen zonde ; want de goddelijke raden verplichten in zich niet op zonde ; maar, wegens het gevaar van de eeuwige zaligheid te verliezen, waaraan de geroepene zich blootstelt, als hij de keuze van zijn staat niet doet volgens den wil Gods, kan zoo iemand niet van eenige schuld worden vrijgepleit, non potest ah aliqua culpa excusari. Ja, zoo iemand van meening was, dat hij door in de wereld te blijven verloren zal gaan, zoo wel om zijne zwakheid, welke hij ondervonden heeft te
82 OVER HET INTREDEN
midden der gelegenlicdcn, als om het gebrek aan die hulpmiddelen, welke hij in het klooster heeft, zou hij zelfs niet van' doodzonde kunnen worden vrijgesproken ; zoo toch stelt hij zijne eeuwige zaligheid in groot gevaar : non potest excusari a peccato gravi, cum in grave discrimen salutis sua; se injiciat.1
« Is dan het geweten niet in een goeden toestand van hen, die, zedelijker wijze zeker van Gods roeping tot het klooster, zich pogen te overtuigen, dat zij door in de wereld te blijven, of daarin terug te keeren,even goed hunne zaligheid kunnen bewerken? »
Het antwoord van den H. Alphonsus luidt : « Het schijnt niet twijfelachtig, of dezen stellen hunne zaligheid in groot gevaar. Hubert toch, sprekende van hem
(1) Lcssius do statu vit. eliq, q. 8. n.94. zegt helzeifde: Si conscientia dictet tibi (quod sajpo accidit) te desertum iri a Deo, nisi divinse vocationi oblemperes : te peritu-rum, si manseris in saccuio clc. tunc pcccalum est, non sequi divinam vocationem.
IN EEN KLOOSTER. 83
die den staat door God voor hem bestemd, niet aanneemt, zegt: » 1 « Hij zal zich » niet kunnen zalig maken, tenzij met de » grootste moeiten: hij zal in liet lichaam » der Kerk als een lidmaat zijn in het men-» schelijk lichaam, dat niet op zijne ware » plaats is, waarvan men zich nog wel » kan bedienen, maar met zeer groole » moeite, sed cegre admodum et cum quadam
» de for nutate ».....Van daar ook schreef
de H. Gregorius aan keizer Mauritius, -toen hij door zijn Edict zijne soldaten verhinderde kloosterlingen te worden : « Die wet is goddeloos, want zij sluit voor » velen den hemel; velen toch zijn er die » geenszins zalig kunnen worden hij God, » tenzij ze alles verlaten : plerique sunt, » qui, nisi omnia reliquerint, salvari equal » Deum nullatenus possunt. »
« De reden nu, van dit gevaar, zoo gaat
(1) Do Sucr. Orel. p. 3. e. 1, § 2. — (2) Horn. 20. in Evaug.
8i OVER HET INTREDEN
de H.Kcrklccraar voort, is daarin gelegen, dat hij, die ia weerwil van Gods roeping in de wereld blijft, niet die passende hulpmiddelen der genade zal hebben, welke God voor hem aldaar had bereid, wow habebit congrua gralice auxilia, qua; in relkjionc Deus ipsi prceparavit: bij gevolg zal hij, daarvan berooid, moeielijk aan de bekoringen der wereld weerstand bieden ; zoo vallende, zal hij zijne verwerping in-loopen. Sic succumbens, damnalionern in-curret.
« Daarenboven zagen wij zon even dat hij, die een tot het klooster geroepene het intreden afraadt of het uittreden aanraadt, ook zonder gewold of bedrog, dat deze, volgens het algemeen gevoelen der godgeleerden, zich aan eene doodzonde plich-tig maakt, omdat hij daardoor den geroepene in gevaar stelt, een groot nadeel te lijden, ofschoon geheel vrijwillig. Zoo derhalve hij, die een ander aanraadt om
IN EEN KLOOSTER. 85
zich zeiven zulk een nadeel aan te doen, niet vrijgesproken wordt van doodzonde, dan begrijp ik niet hoe hij, die zich zeiven zoodanig nadeel berokkent, verontschuldigd kan worden; nescio quomodo poterit excusari ille ipse, qui si hi tale damnum infert. »
« Overigens, zoo redeneert hij verder, ik wil in dit punt geen afdoend oordeel uitsproken: ik laat dit aan wijzere mannen over. Intusschen laten wij God met aandrang smeeken , dal Hij ons in zijne oneindige barmhartigheid voor zulk een ongeluk beware ; want wij lezen toch in de geschiedenis het verhaal van tallooze schrikkelijke gebeurtenissen , waarin, helaas, maar al te noodlottig, de bedreigingen vervuld worden, welke in de H. Schrift tegen hen, die de goddelijke roeping verstoeten, zijn uitgesproken. » Daarna haalt de H. Alphonsus verschillende teksten der H. Schrift aan, waarin de vreese-
6
86 OVER HET INTREDEN
lijkc straffen worden, aangegeven, welke God over hen zendt, die aan Gods roeping weerstaan,en geeft vervolgens de woorden aan van den H.Bcrnardus, waarmede deze de tot liet klooster geroepenen aanspreekt: « De zuiverheid loopt gevaar te midden » der vermaken, de nederigheid te midden » der rijkdommen, de godsvrucht de mid-» den der tijdelijke zaken, de liefde in » eene slechte wereld : welnu vlucht dan » uit het midden van dat Babyion en » redt uwe zielen. Periclitatur castitas in » deliciis, humilitas in divitiis, pietas in » negotiis, Veritas in multiloquio, charitas » in sceculo nequam, fug it e de medio Babij-» lonis et salvate animus veslras . »
« Mogen toch,«zoo eindigt de Heilige,» zij, die hunne roeping tot het kloosterleven verwaarloozen, uit dit alles ernstig opmaken of zij niette recht moeten vreezen en of zij niet in een slechter toestand zijn, a dan neen. » 1 (1) Theol. Mor. L. IV. n. 78.
IN EEN KLOOSTER.
§ 12. Is het goed en prijzenswaardig het intreden in een klooster aan te raden en te begunstigen ?
Hoort, hoe de H. Thomas van Aquine op deze vraag- antwoordt:1 «Zij die iemand overhalen om in een klooster te gaan, inducentes alios ad religionem, zondigen niet, maar verdienen daarenboven, nog een groot loon. Er wordt ons toch geleerd bij den H. Jacobus ; '1 « wie een zondaar van zijn dwaalweg bekeert, zal diens ziel van den dood redden en eene menigte van zonden bedekken; » en bij den profeet Daniël; 3 « die zeer velen ter gerechtigheid onderwezen hebben, zullen als sterren fonkelen in de altijddurende eeuwigheid. »
« Het kan echter gebeuren, dat zulk een overhalen veroordeelenswaardig wordt en wel op drie manieren. Allereerst, zoo men geweld gebruikte om iemand in het
{■1)2. 2. q. 189. a. 9.— (2) Jac. V. 20.—(3) Dan. XII. 3.
87
88 OYER HET INTREDEN
klooster te doen treden, dit is verboden door het kerkelijk recht; 1 ten tweede, indien men door simonie, door het geven van geschenken, iemand tot het kloosterleven trok, wat insgelijks verboden is.2 Nochtans daaronder behoort hij niet, die in do behoefte van een arme voorziet en bom ondersteunt om hem aldus tot het klooster te brengen ; noch ook hij, die zonder eenig verdrag eenige klein 3 geschenken zou doen, om iemands vriendschap te winnen. Eindelijk ten derde, zoo men iemand door leugens aanlokt; dan toch dreigt voor den ingetredene het gevaar, dat als hij zich bedrogen vindt, terugtreedt, en aldus zou zijn laatste staat erger worden dan zijn eerste, fiunl novissima illius hominis pejora prioribus, 3 zooals de H. Lucas leert. »
'1; Dt-cr. XX. q. Ill, C. Prasens. Men zie ook hetgeen daarover in hot Conc. van Trcnto gezegd is, bladz. 61 van dit boekje. — (2) Deer. XX. q. II C. Quam pios. — (3) Lux. XI. 20.
SLOTWOORD.
Alzno hebben wij volgens de gevoelens van de HH. Kerkleeraren Thomas van Aquine en Alphonsus Maria do Liguori do ware leer omtrent de roeping van het kloosterleven uiteengezet. Wij gelooven niet, dat wij daarbij «geweld, simonie of leugentaal» gebruikt hebben.Mochten wij derhalve den eenen of anderen die de roeping van God gevoelde, maar aarzelde daaraan gehoor te geven, door deze bladzijden hebben overgehaald; dan troosten wij ons met de gedachte dat we, volgens de leer van den Engel der school, een goed werk hebben verricht, dat tot glorie van God en zijne Kerk op aarde, tot zaligheid der zielen en vooral tot ons eigen geluk hierna in den hemel zal strekken.
90 TWEE GEBEDEN
TWEE GEBEDEN
VAN DEN 11. ALPHONSUS MARIA
i-oor hm die zich lot dm kloosterstaai (jerocpen gevoelen.
O mijn God, ik ben een ongelukkige, die in liet verledens U zoo dikwijls heb miskend; maar heden acht en bemin ik U boven alles, ik wil niets meer beminnen dan U alleen. Gij wilt mij geheel als den uwe; welnu ik wil ook geheel en al aan U toebehooren. Spreek, Heer, want uw dienaar luistert. Doe mij weten wat gij van mij vraagt; ik ben besloten mij geheel en al naar uw heiligen wil te vormen. In het bijzonder bid ik U, doe mij den staat kennen waarin ik U moet dienen : No tam fac mi hi mam in qua ambulem. Amen.
Mijn Heer Jezus-Christus, die om mij zalig te maken, zijt gestorven; ik smeek
VAN DEN H. ALPI10NSUS MARIA. 91 U door de verdiensten van uw bloed, dat gij mij licht en krachten schenkt, om dien staat te kiezen, die het beste is om mijne zaligheid te bewerken. En gij mijne Moeder Maria; verkrijg mij deze genade, door uwe vermogende tusschenkomst.
EINDE.
§i §'
BLAD7..
Ken woord tot Inleiding........V
§ 1. Is het goed in een orde te treden ? ... 21 § 2. Welke zijn de teekenen waaraan men kan kennen dat men waarlijk geroepen is tot
liet kloosterleven ?........27
§ 3. Is het prijzenswaardig in oen Orde te treden, zonder den raad van velen ingewonnen en zonder langen tijd overdacht te
§ i. Moet men niet met de nauwkeurigste zorg onderzoeken of de roeping waarlijk van
§ 5. Is het nuttig op jeugdigen leeftijd in het
klooster te treden ?........47
§ 6. Is de toestemming der ouders noodzakelijk
om het kloosterleven te omhelzen ?.. . . 53 § 7. Is het zonde en wel doodzonde als ouders hunne kinderen van den religieuzen slaat afkeerig maken ?........38
INHOUD.
RLADZ.
§ 8. Moet men, alvorens het kloosterleven le omhelsen, raad bij zijne ouders vragen of ten minste ben waarschuwen ? 67
§ 9. Moet men ten minste zijne ouders niet
raadplegen, als zij godvruchtig zijn ? . . 7i §. 10. Kan men bet kloosterleven omhelzen als men zijne ouders behoeftig moet achterlaten?.'............76
§ 11. Is hetzondein de wereld te blijven,zoodat
men aan zijne roeping niet beantwoordt? 80 § 12. Is het goed en prijzenswaardig het intreden in een klooster aan te raden en te
begunstigen ?..........87
Slotwoord............89
Twee gebeden van den H. Alphonsus .■ . . 90
94