UOOK
DEKEN RN PASTOOk
te Alkmaar.
/
IIAARI.KM , Drukkerij St. Jacobs-Godshnis 'S82.
/-'■t j-:
-
1 ^ .
- '-P-' 'V - - ■- V • .
-
-•• . • ■ . : ' ■ • ' ''- %
• _• - rlt;x ■ quot;-.N-r • quot;O » -• -•• • quot;, ••■•'-• : gt;• r ^
BEDEVAART
NAAR
EEVELAEE
In geheele onderwerping aan de Dekreten van Z. H. Urbanus VIII en van andere Pausen, dat de wonderwerken in dit geschrift voorkomende, slechts in zoo verre moeten geloofd worden, als zij overeenkomstig zijn met de leer, met de uitspraken en de verklaringen der H. Kerk, geef ik deze bladzijden ter lezing over.
Alkmaar, Mei 1882.
V
DOOR
HAARLEM.
Drukkerij St. Jacobs-Gtodahuis. 1882.
IMPRIMATUR.
Harlemi, J. A. van den Akkei
die 24 Mnji 1882, Lib. Cens.
De bedevaart is eene iiislelling die duizeude jaren oud is, en, wel verre van te verslappen , met ieder jaar toeneemt, zoodat men wel zeggen mag dat ze van God komt. Het woord van den Phariseër Gamaliel, een lid van den hoogen raad der Joden, mag hier toegepast worden: //indien dit werk uit de menschen is, //dan zal liet te niet gaan; maar is het uit God, «gij zult het niet kunnen vernietigen,quot; Zoo ook, ware de bedevaart, waarvan het begin zich in den nacht der tijden verliest, eene uitvinding van den mensch, zij zoude van zelf gevallen zijn; maar nu ze niet alleen blijft bestaan, maar ook dagelijks als een nieuw leven verkrijgt, moeten we besluiten dat God zelf er de oorsprong van is en ze staande houdt.
Het gebruik om plaatsen te bezoeken waar de allerheiligste maagd Maria op eene buitengewone wijze vereerd wordt, heeft daarom niets dat onze bijzondere verwondering moet wekken; het strookt volkomen met de natuurlijke neiging van het menschelijk hart. Inderdaad, gelijk iedereen zich getrokken gevoelt naar de plaats
6
waar eens zijne wieg stond; gelijk een diep kinderlijk gevoel ons nu en dan terugvoert naar het graf van teerbeminde ouders; en gelijk wij met eerbied de gedenkstukken der oudheid bezoeken — zoo voert ons eene natuurlijke neiging der ziel naar roemwaardige plaatsen, die door groote, godsdienstige gebeurtenissen zijn gekenmerkt: naar de geboorteplaatsen en grafsteden van hen, die glorievol ons zijn voorgegaan op den weg naar het eeuwig vaderland; doch vooral, ter oorzake van onze kinderlijke liefde tot Maria, naar die heiligdommen, waar zij, die goede moeder in den hemel, hare weldaden en wonderen bijzonder doet uitschijnen , en waar zij met grooteren luister dan elders vereerd wordt.
Daarbij mag ook gezegd worden dat in alle tijden en iri alle landen pelgrimstogten hebben plaats gehad.
Wij zien reeds den patriarch Abraham eene pelgrimsreize ondernemen. Zeer schoon zegt dien aangaande de H. Augustinus: »de patriarch //Abraham verliet zijn vaderland en ging met //zijn zoon Isaak en twee dienstknechten naar //het land der Verschijning, om aldaar, vol-//gens het bevel van God, een slagtoffer op te //dragen. Waarom bleef hij niet bij zijn huis-//altaar? waarom werd hem door God bevolen //eene reis van drie dagen te ondernemen ? Het //bevel van God gaf grootere verdiensten aan
7
vAbraham, doch was te gelijk een bewijs, dat »de Heer, ofschoon overal tegenwoordig, die //ifgelegen plaats bijzonder had uitgekozen.quot;
Het is ook bekend dat de Joden verpligt war«n driemaal 's jaars den tempel van Jeru-saleit te bezoeken en er te offeren. De Zalig-makei zelf kwam die wet na. Wel was dit bezoek eene bedevaart in den vollen zin des woords, want de groote stad Jerusalem was dikwijls te klein om al de vreemdelingen te herbergen.
Bovendien is het zeker dat de allerheiligste maagd, na de hemelvaart van haren godde-lijken Zoon, zijn smartelijkeu lijdensweg met de heilige vrouwen vereerde, en met groote godsvrucht de plaatsen bezocht, welke Jesus door zijne tegenwoordigheid had geheiligd.
Ook de eerste christenen hielden bedevaarten naar Jerusalem, Bethlehem en andere heilige plaatsen van Palestina. //Het is onmogelijkquot;, zegt de H. Hieronymus, //al de kerkvaders en mar-//teJaars op te noemea, die naar Jerusalem ge-//komen zijn om den Verlosser te aanbidden //op de plaats zelve waar het Evangelie van //'t kruis aanvankelijk verschenen is. Uit alle //oorden komt men naar öie plaatsen, en geeft ff men ons de heerlijkste voorbeelden van deugden.quot;
Nog meer. Van de oudste tijden af deed men reeds talrijke bedevaarten naar de graven van heilige martelaars; en op de gedachtenis-dagen
8
van hun roemvolleu dood vergaderde daar dikwijls zooveel volk , dat men genoodzaakt was het feest in de open lucht te vieren , //zoodatquot;, aldus spreekt de H. Basilius, //gelijk de bi/en //uit hare korven naar de bloemen vliegen, de //pelgrims uit de steden heensnelden naar de //grafsteden der martelaren.quot;
De pelgrimstogten naar de graven der H.H. Apostelen Petras en Paulus zijn wereldkroemd. De H. Chrysostomus zegt; //ik heb e;n vurig //verlangen naar de plaats waar Petrus ^n Paulus //geleden hebben. Drukten op mijne schouderen //niet zooveel geestelijke zorgen, er had ik niet //een zoo zwak ligchaamsgestel, ik jou volgaarne //naar Eome gaan, om de ketenenen den kerker //te zien waarin zij geleden hebben, en de plaat-//sen te vereeren waar hunnJ overblijfselen //rusten.quot; Eusebius verhaalt in zijne kerkelijke geschiedenis, dat koningen en prinsen meermalen het bestuur hunner lijken aan anderen overlieten, om te Rome te gaan neerknielen op de wegen, welke de geroemde apostelen betreden hadden.
Ofschoon de kerkelijke schrijvers maar weinig melden aangaande bedevaarten in den ouden tijd naar heiligdommen van de allerheiligste maagd, zoo kan men toch met grond zeggen en staande houden, dat die bedevaarten volstrekt niet werden verwaarloosd. Het is immers niet aannemelijk, dat de H. Maagd in minder
9
aanzien zal geweest zijn dan de martelaars, en dat de geloovigen de voorkeur niet zullen gegeven hebben aan hare voorspraat. Wij zien veeleer het tegendeel in de geschriften der oud-vaders, alsmede in de liturgische boeken der westersche en oostersche kerkgemeenten. Ook mag men veronderstellen, dat de pelgrims, die, volgens de getuigenis van de H. Hiero-nymus, in groote menigte de grot bezochten waar Jesus uit de zuivere maagd geboren werd, en het huisje van Kazarelh eertijds door de H. Familie bewoond, voorzeker ook wel hunne hulde en liefde zullen betoond hebben jegens de hoog begenadigde moeder van den Godmensch.
Zoo blijkt het dan meer dan genoeg, dat de bedevaarten naar heilige plaatsen zoo oud zijn als, ja nog ouder dan het christendom.
De vraag of de bedevaarten den hemel aangenaam zijn, behoeft eigenlijk geen antwoord meer.
Indien de bedevaarten ondernomen worden in den geest der kerk, in den geest van boetvaardigheid , met de goede meening om God nederig te aanbidden, en de heiligen opregtelijk te vereereu, dan is het onbetwistbaar dat de hemel ze goedkeurt en zegent.
Wie kent niet het woord van Jesus Christus tot zijne Apostelen in 't Evangelie van Mattheus: //ik zeg u: als twee van u op aarde zullen
1'
10
//overeengestemd hebben omtrent iets, wat het //ook zij, dat ze vragen mogten, het zal hun //geworden van mijnen Vader die in den hemel //is. Want waar twee of drie in mijnen naam //vergaderd zijn, daar ben ik in hun midden/' Indien nu slechts twee menschen zich verstaan om iets van God te vragen, en het hun zal gegeven worden, zal God dan de bede niet verhoeren van honderde menschen, die als maar één hart hebben om zijn zegen, eene of andere gunst of weldaad, af te smeeken, vooral indien zij daarvoor eene lange en moeijelijke reis ondernemen ?
Hoe! Zou eene wel geregelde en godvruchtige bedevaart Hem niet aangenaam zijn? Is het niet eene schitterende uiting van het geloof, onder den standaard des kruises, den rozenkrans en het gebedenboek in de hand, biddend en zingend eene lange reis te doen ? Is 't niet van zoodanige christenen dat Jesus in 't Evangelie zegt: //wie mij belijden zal voor de menschen, //dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader //die in den hemel is?quot;
Ook het nut der bedevaarten blijkt ten duidelijkste. Voor God doet men nooit iets voor niet. Zeker Hij had ons kunnen verpligten Hem te dienen zonder hoop op eeuwige beloon;.ng, omdat Hij onze Schepper is en wij bij gevolg Hem geheel en al toebehooren; maar dit beeft
11
IJij niet gewild. Neen, alles wat wij voor Hem doen vergeldt Hij, en vergeldt Hij rijkelijk. Zelfs een glas water in zijnen naam gegeven zal niet onbeloond blijven.
Maar als God zelfs de minste goede werken , voor Hem of uit liefde tot Hem verrigt, met rijke belooningen vergeldt, wat zullen dan van Hem niet mogen verwachten, die uit liefde tot Hem en zijne heiligen, groote en lastige reizen ondernemen , en die togten heiligen door vurige en aanhoudende gebeden en andere godvruchtige oefeningen ?
Wel is waar dat wij meermalen niet verhoord worden, wanneer we om tijdelijke zaken bidden, om gezondheid, om verlossing van een kruis, om voorspoed in ons bedrijf; maar dan zullen onze gebeden toch verzachting in ons lijden brengen, en zullen wij den troost hebben tot ons zeiven te kunnen zeggen; dat kruis en dat lijden zullen noodig zijn voor mijne zaligheid, of voor de zaligheid van hen voor wie ik gebeden heb, omdat God, die zoo goed is, mijne gebeden niet wil verhooren.
Soms stelt God ook lang uit eer Hij ons te hulp komt. Zoo ondervinden wij thans - om één voorbeeld te kiezen - dat, niettegenstaande menigvuldige bedevaarten die schier door geheel Europa gedaan zijn, en nog dagelijks gedaan worden, voor onzen heiligen Yader den Paus en voor de zegepraal der kerk in deze tijden van on-
12
geloof en vervolging, onze gebeden nog onverhoord blijven. Waarom? Ongetwijfeld omdat wij die gunsten nog niet verdienen. Laat ons echter daarom het vertrouwen niet verliezen; laat ons leven in de zoete verwachting, dat we misschien weldra een danklied zullen mogen aanheffen. Neen, ofschoon God te ragt op de wereld vergramd is, omdat Hij door haar zoo onteerd, zoo gelasterd en vervolgd wordt, cmdat zijn Evangelie, zijne priesters en andere Hem toegewijde zielen, ja al zijne kinderen met den ondergang bedreigd worden — zoo kan Hij tocli zoovele, en aanhoudende en vurige gebeden, bijzonder bij gelegenheid van bedevaarten gestort, niet van de hand wijzen. Wel kan Hij ons laten lijden en de vervulling onzer wenschen uitstellen , maar onze gebeden afslaan, neen dat kan Hij niet, omdat Hij zijn woord gegeven heeft: «hij zal tot mij roepen en Ik ff zal hem verhoeren; Ik ben met hem in zijn //lijden, Ik zal hem er uit verlossen en hem verheerlijken.quot;
Maar zijn er geen gegronde bedenkingen tegen de bedevaarten? Kan men niet wijzen op misbruiken, en dienen ze daarom niet verboden te worden?
Sommigen stellen de vraag, of het wel verstandig is op verren afstand te zoeken wat men ook in de nabijheid vinden kan, vooral wanneer
13
men daarbij het geld verteert dat men te huis beter gebruiken kan? Op die vraag diene tot antwoord : 't is waar, God is ons overal nabij; overal kan Hij onze gebeden verhooren en zijne genade schenken; maar het behaagt Hem somtijds ons raenschen op zekere plaatsen eerder te verhooren. Ook dragen de heilige overblijfselen die op sommige plaatsen rusten, de genadebeelden die er bewaard worden, de wonderge-nezingen die er plaats vinden, het godvruchtig bidden en zingen van zooveel duizende pelgrims enz. krachtig bij, om 's menschen godsvrucht op eene bijzondere wijze op te wekken, en zijn geloof en vertrouwen meer te verlevendigen en te versterken, dan te huis geschieden zou in zijne alledaagsche godsdienstigheden. En wat de afwezigheid van huis en de onkosten der reis betreft, als men het den rijken niet ten kwade duidt, dat ze voor langen tijd en met groote kosten naar badplaats8n gaan of andere reizen ondernemen, zal men dan den handwerksman en den dagloouer niet veroorlooven, een enkele maal het zweet van zijn aangezigt te wisschen, een drietal dagen aan den gods-dienstigen aandrang zijns harten te voldoen, en zijn God eene wijle buiten alle stoornis van den arbeid te gaan dienen?
Ook zijn er die zeggen, dat het op de bedevaartplaatsen zoo onbehouden, zoo onstichtend toegaat.
14
Die zoo spreken zijn doorgaans menschen, die óf nooit eene bedevaartplaats bezocht hebben, óf er heen zijn gereisd met een beneveld oog, zonder genoegzaam godsdienstig gevoel, om er rond te wandelen en alles af te zien.
Maar ook andere, overigens zeer goede en godvruchtige lieden, ergeren zich soms, omdat er in de kerken niet alles zoo «eregeld en ge-
i _ # O O O
ordend is als in hunne parochie-kerken. Maar hoe kunnen ze dat wijselijk verwachten? Is er geen wezenlijk onderscheid tusschen de kerk hunner parochie, waarin 500, 1000 of 2000 geloovigen uit den naasten omtrek 's zondags zamen komen, en grootendeels op eigen, aangekochte of gehuurde, plaatsen gaan neerknielen, en tusschen het heiligdom eener bedevaart-plaats, waar soms 10,000 vreemdelingen en meer, van alom te zamen gestroomd, zich verdringen om ten minste een staanplaatsje magtig te worden?
Wat overigens de misbruiken betreft die men soms aanwijzen kan, als de bedevaarten daarom afgeschaft en verboden moesten worden, dan zou ook geen gebed meer gestort, geen Sr.cra-ment meer ontvangen, geen predikatie meer gehouden, geen kerk meer geopend moeten worden, want er is niets zoo goed en heilig, dat niet door de menschen misbruikt kan worden, en werkelijk misbruikt wordt.
■OM»
j^AAR J^EVELAER.
Waarom zooveel pelgrims jaarlijks naar Ke-velaer trekken? Omdat door eene wonderbare beschikking van God dat heiligdom ter eere van Jesus heilige moeder gesticht is.
Tn de veertiende eeuw was Kevelaer nog slechts een vlek, waar eenige woningen stonden rondom eene kapel, die aan den heiligen kluizenaar Antonius was toegewijd. Eerst in het jaar 1472 werd Kevelaer eene zelfstandige parochie. De kapel van den H. Antonius werd parochiekerk.
De geschiedenis van de volgende 170 jaren levert niets merkwaardigsj dan alleen dat op den l9tcn Augustus 1635 eene woeste bende van Croaten omtrent honderd inwoners vermoordde , en vrouwen en kinderen op de gruwelijkste wijze mishandelde. Het steenen kruis, op vijf minuten afstands van de parochiekerk staande, herinnert aan dien moord. Het opschrift van dat kruis luidt: //anno 1635 den uisten Augustus, alzoo dezen dato verklaert, //zijn hier op deze schanz bie 100 menschen
16
//verraoort. Bidt voor de ziele, opdat God haer //in de eeuwigheid genadig zijn wil,quot; De plek waar dit kruis staat, het roode kruis genaamd, wordt gewoonlijk door de pelgrims bezocht. Men bidt er voor de zielen dier ongelukkigen.
Kuim zes jaren na de gemelde ramp ging omstreeks Kerstmis een zekere Henrieh Busch-mann van Wees naar Kevelaer. Hij dreef slechts een kleinen handel en moest zijne reis te voet afleggen. Niet ver van Kevelaer, ter plaatse waar een hagelkruis tusschen de akkers stond, hoorde hij eene stem die zeide: //hier moet gij //mij een heiligen-huisje bouwen.quot; Hij zag verwonderd op, maar niemand ziende ging hij verder. Doch acht dagen later hoorde hij op dezelfde plaats wederom dezelfde woorden. De goede man maakte toen het besluit, om dagelijks van zijne kleine winst iets af te zonderen, ten einde zoo langzamerhand tot eene som van honderd gulden te komen, en daarvoor een klein kapelletje te bouwen. Weinige dagen daarna kwam hij weer op die plaats, en boorde er voor de derde maal dezelfde stem. Langen tijd stond hij stil en zag scherp in bet rond, om zich te overtuigen dat hij niet door iemand bedrogen werd. Dientengevolge werd bij versterkt in zijn voornemen om met het sparen voor den houw voort te gaan.
In de daaropvolgende lente, drie weken na Paschen, had de vrouw van Buschmann, met
47
name Mechtildis Sclirouse, eene zonderlinge verschijning. Zij zag in den nacht een helder licht, en te midden van dat licht een heiligen'huisje met een beeld er in. Dat beeld was gelijk aan een dat zij eenigen tijd te voren gezien had. Twee Hessische soldaten namelijk waren door Geldern — het dekenaat waarin Kevelaer gelegen is — gekomen met twee prentjes, afbeeldingen van O. L. Vrouwe van Luxemburg, bestemd voor den luitenant der compagnie van Kaptein Machewitz, Om aan geld te komen hadden zij die afbeeldingen aan vrouw Busch-mann te koop aangeboden voor bijna een dubbeltje hollandsch geld het stuk. Zij echter vond dien prijs te hoog, en zoo kwamen die afbeeldingen in handen van den bedoelden luitenant.
Ondertusschen verhaalde zij hare nachtelijke verschijning aan haren man, die er echter geen geloof aan sloeg. Maar toen ook zijne buren verhaalden, dat zij in dien nacht, toen alle licht in de huizen uitgedoofd was, zijne woning verlicht hadden gezien, bleef hem geen twijfel over. Hij zond zijne vrouw uit om de gemelde soldaten op te sporen, ten einde door hunne bemiddeling eene der afbeeldingen in handen te krijgen. Vrouw Buschmann hoorde echter dat de luitenant in de gevangenis was, en moest dus zijne bevrijding afwachten. In 't begin was de luitenant volstrekt niet genegen om een der prentjes af te geven. Toen echter de vrouw
18
niet ophield met verzoeken en smeeken, en eindelijk de oorzaak van hare smeeking openbaarde, stond hij haar eene der afbeeldingen af. Vol vreugde ijlde zij naar Kevelaer terug en bragt ze haren man. Een houten bordje werd vervaardigd en het prentje daarop vastgehecht, ten einde het des te beter te kunnen plaatsen in het heiligen-huisje, aan welks bouw reeds de hand was geslagen.
Naauwelijks was dit alles ter oore gekomen van de Carmelieter-nonnen in Geldern, of deze verlangden de afbeelding te zien. Ze werd haar dan ook gebragt door den vervaardiger van het bordje, en een geheelen nacht bragten de zusters biddend voor de afbeelding door. Den volgenden dag wilden zij haar nog niet afgeven, tot eindelijk Buschmann zelf zijn dierbaar kleinood kwam opeischen. Hij droeg het naar zijn huis terug, maar onderweg verdrongen zich zooveel menschen om het te zien, en zelfs in zijne woning kwamen zoovelen die geld en waslicht offerden, dat hij zich zag genoodzaakt de afbeelding elders te plaatsen. Hij bragt ze dan naar de eerwaarde paters Capucynen. Dezen plaatsten ze in de kerk. Maar de toeloop van menschen was daar niet minder, zoodat de paters vorderden dat ze naar de plaats harer bestemming zou gebragt worden.
Dat geschiedde 's avonds op den laatsten dag van Mei in jaar 1642 door den pastoor van
19
Kevelaer, Joannes Schink. Den volgenden morgen werd de afbeelding in het volbouwde heiligen-liuisje ten toon gesteld, en reeds denzelfden dag stroomde eene zee van menschen uit Geldern en omstreken naar Kevelaer.
Ook geschiedden er aanstonds wonderbare genezingen, die de devotie tot Maria te Kevelaer meer en meer opwekten, zoodat men, zelfs uit onderscheidene landen, in allen nood naar ziel en ligchaam Maria te Kevelaer kwam aanroepen onder den titel van:
TllOOSÏERES DEll, BEDROEFDEN,
Weldra was de parochie-kerk veel te klein, en waren er geen woningen genoeg om het steeds toenemend gefal pelgrims te herbergen.
Om in de eerste behoefte te voorzien besloot men om bij het heiligen-huisje eene grootere kerk te bouwen; welke kerk tegenwoordig de groote kapel genoemd wordt.
De bisschoppelijke overheid van Eoermond zond voorloopig twee priesters, om den pastoor van Kevelaer gedurende de zomermaanden in de heilige bediening bij te staan.
Eeeds op den 22stcn October 1643 kon de eerste steen der nieuwe kerk gelegd worden, en op den 20sten November 1645 was zij voltooid.
20
Daar echter de toevloed van vreemdelingen altoos grooter en derhalve de geestelijke bediening zwaarder werd, oordeelde de bisschoppelijke overheid het raadzaam, de zorg voor de bedevaartplaats op te dragen aan de congregatie van het Oratorium, die haar moederhuis had in Mechelen.
Den 17dcn April des jaars 1646 kwamen twee priesters van het Oratorium, en drie dagen later verscheen ook de Superior van Mechelen, die namens den Vicaris-Generaal van Roermond de groote en de kleine kapel in bezit nam.
Uit de offers die gestort werden bouwde men voor de priesters van het Oratorium eene woning tegenover de kleine kapel. Maar opdat er ook ruimte zou wezen voor de priesters die de pro-cessien vergezellen , werd die woning meermalen vergroot.
Op den 2'i,jrl Mei 1649 geschiedde de plegtige inwijding der groote kapel door Mgr. Joannes Van Sternenberg, wijbisschop van Munster, en werd de inwijdingsrede gehouden door den HEw. Heer Joannes Stalenus, kanunnik en pastoor van Eees.
Weldra werd nu ook het heiligen-huisje door Buschmann gebouwd — dat we voonaan met de tegenwoordige pelgrims vgenade kapelquot; zullen noemen — vergroot. De Superior van 't Oratorium, Martinus Varendonck, bouwde er in 't jaar 1654 eene zeshoekige kapel omheen, en
de hoeren Baron von Wachtendonck en Ran wens van den Boye schonken een altaar.
Den 25sten Mei 1662 kwam te voet, aan het hoofd eener talrijke processie, te Kevelaer aan ; Mgr. Eugenius Albertus d'Allemont, bisschop van Roermond. Zijne hoogwaardigheid droeg een plegtig misoffer op in de genade-kapel, offerde eene schoone zilveren remonstrans, ten dank voor eene door de voorbede van Maria verkregene genade, en keerde ook weder te voet naar huis terug.
De kunstlievende stad Dusseldorf deed door eene talrijke processie eene zilveren kroon, met kostbare steenen bezet, aanbieden, als bewijs van hulde en eerbied.
Den 7den September 1700 kwam met een talrijk gevolg binnen Kevelaer; Mgr. Joseph Clemens, hertog van Beijeren, prins-aartsbisschop van Keulen en prins-bisschop van Luik. Den volgenden dag pontificeerde Zijne Hoogwaardigheid, terwijl zijn gevolg met eerbiedige godsvrucht tot de tafel des Heeren naderde.
Op 16 Julij 1714 stapte Z. M. de koning van Pruissen, Frederik Willem T, te Kevelaer af. Met eerbied trad Z. M. eerst de groote kapel en vervolgens de genade-kapel binnen. Hij vertoefde eenigen tijd in het huis der priesters Oratorianen, waar Z. M. de grootste kaars voor zich uitzocht, en eigenhandig in de kapel ging ten offer brengen. Bij zijn vertrek groette hij
22
de zaamgestroomde menigte, en zijn laatste woord was: wmijne kaars moet aangestoken //worden, en geheel afbranden ter eere der //Moeder Gods.quot;
Twintig jaren later, den 278ten Augustus, trok Clemens August, prins-aartsbisschop van Keulen, met een klein gevolg biddend Keve-laer binnen. Den volgenden dag las Zijne Hoogwaardigheid de H. Mis inde genade-kapel, en vertrok vorstelijke geschenken achterlatende.
Het eerste eeuwjaar, 174-3, werd te Kevelaer met veel luister gevierd. Dat feest duurde den ganschen zomer, en het gebeurde in dien tijd dat op een enkelen dag meer dan 30000 pelgrims het gezegende dorp binnentrokken.
In 't jaar 1753 werd het laatste gedeelte van 't gebouw voor de priesters Oratorianen voltooid. Het gebouw, tegenwoordig »het kloos-//terquot; genoemd, draagt tot opschrift: //Christo //peregrinanti in terrisquot;, d. i.: //aan Christus als //pelgrim rondwandelend op aarde.quot;
Het jaar 1793 brak aan, waarin het 150-jarig jubilé met buitengewonen luister gevierd werd. Maar naauwelijks waren de plegtige feesten ten einde, of toomelooze Fransche benden vielen in de zoo gelukkige streek van Kevelaer. De bevelhebber Damme kwam, in naam des generaals De Mirande, Kevelaer bezetten, sloot het klooster
en dreigde, onder het eischen van hooge geldsommen, de priesters als gijzelaars te zullen wegvoeren. Door betaling van 7000 gulden liet deze stroopbende zich eindelijk tot den aftogt bewegen. Maar op het einde van 1794 drongen de Pranschen, voor korten tijd binnen hunne grenzen teruggedreven, weer zegevierend tot den Eijn door, zoodat de plegtige optogten naar Kevelaer dikwijls door woeste benden belet werden.
Het ergste echter zou nog volgen. Door een decreet der consuls van den I8dc'j Junij 1802 werden in de vier departementen, waartoe ook Kevelaer behoorde, alle kloosters, stiften en congregatiën opgeheven , en dezer vaste goederen tot domein van den Staat verklaard. Op den 4dcn Julij kwam een commissaris de kapellen sluiten, en de geslotene deuren verzegelen. Het \vas juist de dag waarop de Amsterdamsche processie binnentrok. Welke ontsteltenis! Men kwam voor geslotene deuren , en vond Kevelaer in den diepslen rouw. Maar als de nood het hoogst is, is ook de hulp het naaste bij. Eeeds 's avonds van den volgenden dag kwamen de onderprefect Dorsch van Kleef en de heer van den Bosch uit Goch in Kevelaer. De onderprefect beval den commissaris de opgehechte zegels te verbreken, en aanstonds de deuren te openen. Alles juichte; en toen de deuren opengingen hieven honderd en nogmaals honderd
24
forsche mannenstemmen een daverend //TeDeumquot; aan. De Amsterdamsche processie trok het eerst binnen. In een oogwenk was al het licht aan 't branden en de priester-stoet om 't altaar geschaard. Het Allerheiligste werd uitgesteld, en de dankende menigte viel voor het Heilig der Heiligen neder. Het was feest te Kevelaer.
Overeenkomstig het concordaat van 15 Julij 1801, dat Napoleon met Paus Pius VII gesloten had, werden de vorige bisdommen in de veroverde landen opgeheven, en voor de landen van den Rijn een nieuw bisdom van Aken op-gerigt, welks eerste bisschop Marcus Antonius Bardolet was.
Deze bisschop benoemde in Julij 1804, op aanraden van den Vicaris-Generaal Touck, den priester G, Aeijmans tot rector van het Oratorium en de kapellen.
Ook wist de bisschop van den keizer te verkrijgen, dat de kapellen te Kevelaer tot parochie-eigendom werden verklaard, en dat den prefect van het departement van de Roer de last werd opgedragen, bet Oratorium met de daarbij be-hoorende goederen ter beschikking te stellen van den bisschop. Dit decreet werd door Napoleon te Dantzig onderteekend op den lslequot; Junij 1807, juist 165 jaren nadat pastoor Schink het merkwaardig Moeder-Gods-bceldje in het kapelletje van Buschmann geplaatst had.
25
De bedevaarten begonnen nu van jaar tot jaar weder zoo toe te nemen, dat in 1810 het getal der pelgrims weder over de 100,000 bedroeg. En in 1815, toen Kevelaer onder den scepter van Pruissen terug kwam, groeide dit getal nog aanmerkelijk aan.
Onder Gods blijvenden zegen brak nu het jaar 184lt;2 aan, waarin het 200-jarig jubelfeest zou gevierd worden.
Mgr. Caspar Maximiliaan, bisschop van Munster, schreef ten dien einde eene verordening, eindigende met deze woorden : //mogen dan zeer //veel geloovigen, het doel van dit godsdienstig //feest steeds in het oog houdende, dat niets //anders is dan het verheerlijken van den Naam //des Heeren en het bevorderen van het heil //der zielen, deel aan deze feestviering nemen! //Mogen zeer velen, na het waardig ontvangen //van de heilige Sacramenten der boetvaardigheid //en des Altaars, door een godvruchtig gebed //voor den vrede onder de vorsten der aarde, //voor den bloei van onze heilige Kerk en voor //de uitroeijing van alle dwalingen, zich aan //de gunsten deelachtig maken, welke de alge-//meene Vader van onze heilige Kerk aan allen //verleend heeft.quot;
Deze wensch bleef niet onverhoord. Zeer veel geloovigen, een getal grooter dan ooit tc voren,
'2'
26
gingen derwaarts. Er staan '248 processien op-geteekend, van welke sommige meer dan 2000 pelgrims telden. Voegt men daarbij het getal geloovigen die, zonder zich bij eene processie aau te sluiten, in dat jaar te Kevelaer hunne devotie hielden, dan mag men zeker het getal van 200,000 pelgrims noemen.
Het jubelfeest werd met bijzonderen luister gevierd, van den laatsten Meidag tot en met den IS11™ September. Men telde elf triumph-bogen, die zoo ingerigt waren dat ze den gan-schen feesttijd door konden blijven staan. Aan de huizen zag men bloemslingers met passende opschriften, die den voorbijtrekkenden pelgrims het doel en de beteekenis van het feest verkondigden.
De l8te Junij echter was de voornaamste feestdag. Het jubilé werd 's morgens om negen uur geopend met eene predikatie in de open lucht voor het Moeder Gods-beeldje. Daarop werd in de groote kapel eene plegtige hoogmis gezongen, eji onmiddelijk daarna had de processie plaats. De geheele schooljeugd, alle gilden en broederschappen der parochie, de kerk- en armbesturen, de gemeenteraad, de muziek en zangvereeniging, meer dan dertig priesters in hun kerkelijk gewaad, en meer dan 3000 andere geloovigen namen er deel aan. Vijftig in 't wit gekleede meisjes droegen symbolen, kransen en eene kaars van honderd pond zwaarte, welke de parochie
'27
van Kevelaer ten offer bragt; en in 't midden der processie werd het mirakuleus beeldje onder een baldekijn gedragen door vier priesters, 's Avonds werd de feeslelijkheid van den dag besloten met eene prachtige illuminatie der kapellen en huizen.
Onder de processien, die in dat jaar Kevelaer bezochten, mag vooral genoemd worden die van Utrecht, welke 1800 personen telde, en eene schoone Godslamp voor de kapel schonk.
Na het tweede eeuwfeest klom het getal van processien langzamerhand tot 300, doch werd de behoefte aan eene groote kerk ook meer en meer gevoeld; want de groote kapel in 1643 gebouwd, kon de menigte pelgrims lang niet meer bevatten.
Ook was er groote behoefte aan eene biecht-kapel, waar de duizende pelgrims het Sacrament van boetvaardigheid zouden kunnen ontvangen.
Mgr. Johann Georg, bisschop van Munster, deed al spoedig een begin maken met den bouw van beide, kerk en biechtkapel.
In 1857 werd een gedeelte van 't oude klooster afgebroken, en de eerste steen gelegd van de thans bestaande biechtkapel. Reeds in 1858 werd ze in gebruik genomen. Zij heeft eene lengte van 130 bij eene breedte van 29 voet, en kan 20 biechtstoelen bevatten. Aan den eenen
28
kant is eene biechtkapel met zes biechtstoelen aangebouwd voor de Hollandsche pelgrims.
Naauwelijks was de bouw der biechtkapel ten einde gebragt, of die der groote kerk werd ondernomen. De architect Statz van Keulen leverde een plan in streng gothischen stijl. Eeeds den lSdcquot; Junij 1858 begon men met het fundament, en twee maanden later kwam Mgr. de bisschop van Munster, vergezeld van Mgr. den wijbisschop Joannes Boszmann en twee kapittel-heeren, den eersten steen inzegenen. Onafgebroken, ofschoon niet zelden met groote moeije-lijkheden, werd aan de kerk voortgewerkt, tot dat ze in den zomer van 1864 voltooid was. Aan den toren evenwel ontbrak nog de spits. De kerk met den toren heeft eene lengte van 220- bij eene hoogte van 72- en eene breedte in 't kruis van 106 voet.
Den 3dequot; Julij werden de kerk en het hoofdaltaar geconsacreerd door den Hoogw. bisschop van Munster, terwijl de vier kleine altaren te gelijkertijd geconsacreerd werden door vier andere bisschoppen.
Mgr. de bisschop van Roermond deed vervolgens de pontificale Mis, en na het evangelie beklom Mgr. de aartsbisschop van Keulen den kansel, en verklaarde in eene schoone predikatie de beteekenis der nieuwe kerk, als Godshuis in 't algemeen en als bedevaartskerk in 't bijzonder.
Van dien dag af werd de M. Communie bijna uitsluitend in de nieuwe kerk uitgereikt, waar ook iedere hoogmis voor de processien gezongen wordt.
De opening van den spoorweg Keulen-Keve-laer-Arnliem-Nijinegen in 't jaar 1863 had groo-ten invloed op de bedevaarten naar Kevelaer.
Kwamen daar in de jaren 1861 en 1862 279 en 291 processien, in 1863, 1864. en 1865 steeg het getal tot 302, 306 en 809.
In 't jaar 1866 echter, toen de Pruisisch-Oostenrijksche oorlog gevoerd werd, kwamen er slechts 170; doch in de drie volgende jaren 317, 312 en 322.
In 'tjaar 1870 kromp het getal weder in tot 170, wegens den Duitsch-Eranschen oorlog; maar in de drie volgende jaren klom het getal weder tot over de 300.
Daarna, namelijk in 1874, kwam de Cultuurkamp zijne schaduw werpen over de bedevaarten. Van de vijanden der Katholieke Kerk was het le wachten, dat zij de bedevaart, die uiting van den echt Katholieken geest , niet ongemoeid zouden laten. Wel konden zij volgens de bestaande wetten niet alle processien verbieden, maar onderscheid maken tusschen processien die reeds bestonden iu 'tjaar 1850, toen de wet op de vereenigingen uitgevaardigd werd, en tusschen die welke daarna in 't leven waren ge-
roepen - dat kon geschieden en geschiedde ook werkelijk. Van daar dat de processien van later datum geweerd werden, en het gezamenlijk getal processien in 't jaar 1875 daalde tot 265, en tot in 1881 bijna niet grooter werd.
Voor de pelgrims uit ons vaderland kwam bovendien liet onaangenaam verbod, om met kruis en vanen en begeleid door priesters in kerkelijk gewaad door de districten van Cleve en Geldern naar Kevelaer te trekken ; aan welk verbod te danken is dat sedert bijna alle processien uit Holland gebruik maken van den spoortrein tot aan Kevelaer,
Twee buitengewone en zeer merkwaardige processien op 5 October 1871 en 6 October 1873 mogen niet onbesproken blijven.
De aanleiding tot de eerste dezer was de droevige toestand van Z. H. Paus Pius IX, zaliger en roemrijker gedachtenis te Kome.
Toen Frankrijk verslagen lag. Keizer Napoleon III den 2deo September 1870 was gevangen genomen en de vereenigde Duitsche legers Parijs belegerden, toen vooral sloegen de Pie-monteezen begeerige blikken naar hetgeen den heiligen Vader van de Kerkelijke Staten nog was overgebleven, en vooral naar de stad Pi,ome.
Welke rol Von Arnim, pruisisch gezant te Eome, in die dagen gespeeld heeft, behoeft niet gezegd te worden.
31
Genoeg, Rome werd na een kort gevecht met de dapperen, die den Paus en het erfdeel vau Petrus verdedigden, ingenomen, en de Paus een gevangene in zijn paleis.
Nadat de vrede met Prankrijk in 1871 ge-teekend was . hoopten velen dat de overwinnende Koning van Pruisen verbetering in 's Pausen toestand zou brengen; maar in die hoop werden zij helaas! te leur gesteld.
Toen grepen de katholieken naar hun gewoon wapen, naar het gebed, en besloot men in Duitschland tot eene buitengewone bedevaart naar Kevelaer voor den Heiligen Vader.
Graaf Hoensbroeck plaatste zich aan de spits, en de oproeping geschiedde in de dagbladen van Rijnland, Westphalen en Holland.
In gevolge die oproeping stroomde een tal van meer dan 20,000 pelgrims den 4den en 5aequot; October, naar Kevelaer. Aan eenige stations moesten vele geloovigen wegens gebrek aan wagens achter blijven.
Meer dan b0 biechtvaders bezetten de biechtstoelen 's avonds te voren en 's morgens van den dageraad af. Vijf uren lang werd de H. Communie door meerdere priesters uitgereikt. Van vier tot tien uur werd de H. Mis gelezen aan negen altaren in de onderscheidene kerken en kapellen Te zeven uren werd eene plegtige hoogdienst opgedragen, met predikatie in de hollandsche taal. Te tien uren pontificeerde
3'i
Msgr. .Tohann Bernard, wijbisschop van Munster, en hield Msgr. Paulus, aartsbisschop van Keulen, de feestpredikatie in 't üuitsch. Na de pontificale vespers werd eene processie gehouden zoo prachtig en schitterend als Kevelaer nooit vroeger gezien had. Drie bisschoppen, meer dan 300 priesters en schier ontelbare ge-loovigen met hunne vanen namen er deel aan. Indruk wekkend was het den rozenkrans te hooren bidden hier in 't latijn, daar in 't Duitsch, daar weder in 't Hollandsch. In de kerk teruggekeerd bad de aartsbisschop van Keulen de litanie van alle heiligen. Tot besluit der plegtig-heid gaf ZHoogw. den zegen met. het Allerheiligste.
Op dergelijke wijze werd ook de tweede buitengewone processie gehouden op 6 October 1873.
De Cultuurkamp was over de geheele linie uitgebroken. De Meiwetten, welke geen protesten van bisschoppen, noch petitien van ge-loovigen, noch redevoeringen van het Centrum hadden kunnen weren, waren aangenomen.
Ook bleef de toestand des H. quot;Vaders nog even treurig.
Daarom besloot het comité, dal in 1871 de buitengewone processie geregeld had, wederom eene zoodanige tot stand te brengen.
Evenaarde deze niet aan de eerste in pracht
33
eti luister, omdat de politie in de processie eene demonstratie zag tegen de regering, en daarom den omgang der pelgrims op 6 October verbood, het getal der pelgrims was nog grooter; het beliep 25,000 waaronder 400 priesters.
De ZEw. Heer Westerman, deken en pastoor van Duiven celebreerde te acht uren eene pleg-tige hoogmis, waaronder de ZEw. Heer Hikmans-poel, pastoor van Zevenaar, de predikatie hield voor de Hollandsche pelgrims.
Te tien uren pontificeerde IVIsgr. Boszmann, wijbisschop van Munster, en hield Msgr. Von Ketteler, bisschop van Mainz, de predikatie in 't Duitsch.
De Hollandsche priesters werden den Hoogw. bisschoppen bij eene latijnsche toespraak voorgesteld door Msgr. D1' Steenhof pastoor van Soest.
Aangezien de meeste processien in dien tijd gebruik maakten van den spoorweg, zoo moest men er op bedacht zijn in Kevelaer zelf een weg aan te leggen, waarop de pelgrims biddend en zingend hunne devotie zouden kunnen uitoefenen.
Tot dat doel werd een kruisweg opgerigt, waarvan de IS'1quot; statie zich bevindt aan 'i zoogenaamde roode kruis dat ieder pelgrim bezoekt.
De kruisweg is meer dan 20 minuten lang; en wanneer eene processie van de genade-kapel
34
uittrekkend de kruiswegoefening verrigt, heeft zij omstreeks anderhalf uur noodig om bij de genade-kapel terug te komen.
Den 2SJ6tcn Maart 1874 is de kruisweg pleg-tig ingezegend, zoodat de aflaat aan die H. oefening verbonden van dien tijd af kan verdiend worden.
Tot nu toe zijn drie statiën volgens het oorspronkelijk plan afgewerkt, van welke de 1 ^ een geschenk is van de Eotterdamsche broederschap, bij gelegenheid van haar 100 jarig jubelfeest.
Ook is er in de laatste jaren veel gedaan tot versiering der groote kerk.
De hooge ramen in 5t priesterkoor zijn door geschilderde vervangen, waaronder vooral uitmunt dat de allerheiligste Maagd, de hulp in allen nood, voorstelt, en volgens eene teeke-ning van Steinle gekomen is uit het atelier van Capronier te Brussel. Het gansche priesterkoor is bovendien rijk gepolychromeerd.
Tn den toren prijkt een nieuw orgel, uit het atelier van den heer W. Rütter, dat ;.n eene rijk vergulde ijzeren kast gevat is, en met eene heerlijke poljchromie rondom als een geheel uitmaakt.
Het mag niet onvermeld blijven dat het klooster der Oratorianen in het jaar 1876 van
35
regeringswege in beslag werd genomen en tot in 1881 gesloten was, niet alleen voor de priesters van Kevelaer maar ook voor alle pelgrims.
In laatstgenoemd jaar echter werd het door 't kerkbestuur voor het oude gebruik gepacht. De in Kevelaer aangestelde geestelijken mogen er nog niet in wonen, maar voor de vreemde priesters is het weder voor alles toegankelijk.
Ziedaar, lezer, een beknopt verhaal van de opkomst en beroemdheid van Kevelaer.
Moge dit verhaal iedereen eerbied inboezemen voor die plaats, w-elke de allerheiligste Maagd uit gekozen heeft om bijzondere zegeningen van God door hare magtige voorspraak voor ons te verkrijgen en over ons uit te storten.
Bijzondere zegeningen, zeg ik, omdat God niet heeft nagelaten door wonderbare bekeeringen en genezingen steeds getuigenis te geven van zijn goddelijk welgevallen.
Indien ik niet te veel van uw geduld vraag, wil ik uit vele genezingen enkele mededeelen.
]. Gerardus Nabuers uit Gelderen, een soldaat, had eene blind geborene dochter, met name Agnes. De moeder had een groot vertrouwen op de voorspraak der allerheiligste maagd Maria en ging negen maal met haar kind ter bedevaart naar Kevelaer. Toen kon het meisje onderweg eensklaps goed zien. Daarna werd het voor de geestelijke en wereldlijke over-
36
heid gebragt, welke getuigde dat het kind blind geboren was en nu het gezicht bekomen had.
2. Joachim, de zevenjarige zoon der echte lieden Laurens van den Bosch en Maria van der Geyten, was stom en kreupel. Reeds meermalen had de moeder hem naar het mirakuleuse beeldje te Kevelaar gedragen of laten dragen. In Maart van het jaar 1645 gingen de ouders weder naar Kevelaer, maar lieten hun kind te huis om des te beter hunne devotie te kunnen oefenen. Toen zij terug kwamen hoorden zij het kind spreken. De moeder ging met hare devotie tot de allerheiligste Maagd voort, en langzamerhand begon de knaap ook te gaan. Tot bevestiging van het aan hem gewrochte wonder ging de knaap zelf naar de schepenen der stad Gelderen en bad in hunne tegenwoordigheid het //Wees gegroet.quot;
3. Op den l?11quot;11 September 1710 gingen de echtelieden Andreas Heynen en Catharina Jans-sens uit Grubbenvorst (Holl. Limburg) ter bedevaart naar Kevelaer, om daar door de voorspraak van Maria de genezing van hunne zieke dochter Jacoba te verkrijgen. Deze was sedert drie en een half jaar zoo lam dat ze niet gaan of staan kon. Daarbij waren ook hare krachten geheel uitgeput. Toen de ouders hun kleine gift te Kevelaer geofferd hadden, en in de genade-kapel hun gebed verrigtten, (het was tusschen elf en twaalf uur), toen was het kind
eensklaps te huis genezen, zoo dat het alleen van den stoel opstond, door het huis liep, eu den overigen tijd van den dag doorbragt met spelen in den boomgaard.
4. Maria Adriana Brouwers, novice in 't klooster van S. Catharina-dal te Oosterhout, in de Baronie van Breda, werd den 88'en April 1729 plotseling doof, en kreeg ook den 18den Augustus daarna plotseling het gehoor terug, toen zij bad in de genade-kapel.
5. Mejufvrouw Agues Schiefer, in 1825 geboren en wonende te Brauweiler bij Keulen, had uit eene gevaarlijke ziekte eene volslagene lamheid, meestal van schrikkelijke kramppijnen vergezeld, in beide beenen overgehouden. Bijna twee jaren leed zij ondragelijke smarten, toen hare geneesheeren, geen heil kunnende aanbrengen , haar den raad gaven de baden te gaan gebruiken te Aken. Hiertoe werd eindelijk besloten; maar voor dat zij derwaarts vertrok, vernam men te Brauweiler, dat er de cholera was uitgebroken en vreeselijk heerschte. Daardoor werd het vertrek uitgesteld, en hoorde zij intusschen over de processie spreken die dat jaar uit de stad harer inwoning naar Kevelaer zou trekken. En ofschoon hare familie alles aanwendde om haar van dien togt terug te houden, bleef zij er zóó op aandringen, dat men haar eindelijk toestond mede te gaan. In een rijtuig zoo gemakkelijk mogelijk ingerigt volgde zij
de processie eu kwam 's avonds den 5'len September 1849 te Kevelaer aan. Den volgenden dag ontving zij met bijzondere godsvrucht de H. Communie, en nog des middags ten 2 ure zag men haar als in heilig gepeins en verzuchtingen verdiept, toen zij voor het altaar, in de kleine kapel bewusteloos in een zonk. De haar omringende vrouwen schoten toe, en toen zij in de open lucht gebragt ook niet bijkwam, droeg men haar op een stoel in de ziekenkamer van het Oratorium, waar men haar te bed legde. Hier werd pastoor Krickelberg, men dacht dat zij stierf, bij haar geroepen. Agnes gaf geen enkel teeken van bewustzijn; druppels tot opwekking hadden niet de minste uitwerking. Nog eenige oogenblikken, en als uit een diepen slaap ontwakende, ziet zij om zich heen, rigt zich op en stapt van haar bed. Schrik en verbazing grijpen de menigte aan, Eenige vrouwen willen haar ondersteunen, maar alle hulp weigerende, en zich door de menigte een weg banend, gaat ze met vasten tred — zij scheen niet eens aan hare krukken te denken — het Oratorium uit, de straat over, en werpt zich, met ten hemel geheven handen, Jesus en Maria dank zeggende, voor het altaar neder. En toen men weder huiswaarts toog, nam jufvrouw Agnes het zware processie-kruis op, droeg het 18 uren ver, en zette het in de kerk harer geboorteplaats neder. Elk jaar kon men de dankbare
39
Agnes, op den voor haar zoo gedenkwaardiger! dag, te Kevelaer vinden tot 1855 toe, in welk jaar zij den sluijer aannam.
yOkANHANGSEL,
AFLATEN EN VOOBREGTEN VOOR DE 1'EI.GRIMS NAAR KEVELAER.
Alle christen-geloovigen , die, na waardig de HH. Sacramenten der biecht en des altaars ontvangen te hebben, tot intentie van Z.H, den Paus, d. i, voor de eendragt der christenvorsten , de uitroeijing der ketterijen en de verheffing der H. Kerk te Kevelaer bidden, verdienen een vollen aflaat;
1. Eens in het jaar op een dag naar verkiezing.
2. Op den lsten Junij, den gedenkdag van het ontstaan der bedevaart.
3. Op den 25sten Maart, het feest van Maria boodschap.
4. Op den 8sU'quot; September, het feest van Maria geboorte.
Al deze aflaten kunnen den zielen in 't vagevuur worden toegevoegd.
Volgens eene pauselijke breve van den Mei 1865, kunnen de gebeden, om deze aflaten
M)
te verdienen, verrigt worden óf in de nieuwe bedevaarts-kerk óf in de zoogenaamde groote kapel, óf in de genade-kapel.
Volgens een privilegium door Paus Pius IX verleend den Ié11quot;quot; Februari 1865, mag men acht dagen te voren de HH. Sacramenten ontvangen , om de bovengenoemde volle aflaten te Kevelaer te verdienen.
Ook heeft Paus Pius IX bij eene breve van den 19d':n November 1857 toegestaan , dat ieder priester, zoo dikwijls hij ter bedevaart naar Kevelaer komt, eenmaal in de genade-kapel mag lezen //missam votivam de B Maria vir-//gine etiam festo duplici, exceptis duplicibus //primae et secundae classis, omnibus feslis //ejusdem Virginis, vigiliis, feriis octavisque //privilegiatis.quot;
Eindelijk voegen wij er nog bij, dat voor iedere processie eene hoogmis mag gecelebreerd worden, namelijk eene //missa propria Deiparae //cum gloria et credo, exclusis duplicibus primae //et secundae classis, feriis, vigiliis et octavis //privilegiatis necnon quocunque festo vel die //octava Deiparae.quot; Breve van Paus Pius IX van den Januari 1865.