/^4/. 33-/aQ
189 - '■ ^
KORT BEGRIP
VAN HET
GELOOF, DE ZEDENLEER
KN DK
SAC R AGENTEN,
DOOR
A. B. LEIJSEH,
Pastoor.
„AANZIEN DOET GEDENKEN.
\r'-
gt;■'iSj
.......
y
VAN HET
Geloof, de Zedenleer en de Sacramenteiy^*5i?iv ,
DOOR
Pastoor.
„AANZIEN DOET GEDENKEN.quot;
Zwolle, Drukkerij; Thomas a Kempis- Vereeniging. 1883.
IMPRIMATUR.
Zwollae, OTTO ANT. SPITZLN,
15 April 1883. Lihr. Cens.
VAN HET
Geloof, de Zedenleer en de Sacramenten.
Er zijn vele menschen, die zich verschillende wetenschappen hebben eigen gemaakt, maar helaas ! Treemdelingen zijn in de eenig noodzakelijke wetenschap ; anderen weten en kennen weinig zaken en worden door de wereld voor onwetenden gehouden, doch bezitten in werkelijkheid de ware wetenschap. De eersten, wier getal in onze dagen verbazend is, willen de eenig noodzakelijke kennis, die tot de eeuwige zaligheid geleidt en gevorderd wordt, de kennis van den godsdienst, niet aanleeren; zij leeren. waarvan men zonder gevaar onkundig kan blijven en weten niet, wat toch ieder mensch, wil hij zijne ziel niet verliezen, noodzakelijk weten moet. De laatstgenoemden daarentegen zijn de ware christenen, die God en hun eeuwig heil boven alles achten: zij bezitten
4
de ware wetenschap, die door geene andere wordt vergoed, wier bezittjr alle overige, desgevorderd, kan ontberen. Inderdaad, de kennis van God en van hetgeen Hij wil, dat we gelooven, doen en laten moeten om zalig te worden, is den mensch het noodzakelijkst.
Hoe komt de mensch tot de kennis van God? De mensch kan ongetwijfeld, enkel en alleen geleid door het licht zijner rede, komen tot de kennis van God. Evenwel leert ons de ondervinding, dat de menschen in het algemeen niet tot die kennis komen, ofschoon de mogelijkheid voor een ieder daartoe open staat. Het is over-bekend, hoeveel vabche denkbeelden men van de Godheid had gedurende de eeuwen, die de komst des Verlossers voorafgingen, en die dwaze denkbeelden heer-schen op dit oogenblik nog bij de volksstammen en natiën, die het licht des Evangelies nog niet hebben ontvangen. Maar ook aangenomen, dat alle menschen God als zoodanig kenden, wat kunnen of konden zij, uit de rede en uit Gods werken alleen, weten van hunne verhouding tot Hem, van hunne toekomstige bestemming, d. i. een antwoord geven op de vragen: Wat is God? Vanwaar komen wy ? Wat wordt er van de ziel na den dood ? Welk is de oorsprong van het zedelijk
5
kwaad en van onze neiging tot het kwade? Blijft er voor den mensch, die gezondigd heeft, nog eenige hoop op redding over, en zoo ja, op welke voorwaarden? Welke voorwaarde eischt God als noodzakelijk ter bereiking van ons eeuwig doel ?
Op al deze vragen blijft de rede het antwoord schuldig.
Om u daarvan te overtuigen, behoeft gij deze vragen slechts een ongel oovige, die de rede als zijn eenigen gids beschouwt, voor te stellen, en hij moet zwijgen. En toch is de begeerte van den mensch, om den geheimzianigen sluier, welke de toekomstige wereld verborgen houdt, op te lichten, zoo onweerstaanbaar, dat ze hem zelfs beweegt de dooden op te roepen en geloof te hechten aan de openbaringen van draaiende tafels, klopgeesten, enz. Zóó beheerscht het verlangen naar de kennis der geheimen van een ander leven 's men-schen ziel, dat hij liever aan valsche en duivel-sche openbaringen geloof slaat, dan er in het geheel niets van te weten.
Welnu op al de vragen, betrekking hebbende op God en onze tijdelijke en eeuwige bestemming, waarop de rede het antwoord schuldig blijft, heeft God zelf, door zijne gezanten geantwoord en ons gezegd, wat we te gelooven, te doen en te laten hebben; en deze openbaring, met Adam, Abraham, Mozes en andere profeten begonnen, heeft God, in alle opzichten, door de openbaringen van
6
zijn Zoon Jezus Christus, den Koning der profeten, voltooid en volmaakt.
OVER DEN BIJBEL EN DE OVERLEVERING.
Vele van die door God geopenbaarde waarheden zijn door heilige mannen, onder bijzonderen bijstand des H. Geestes opgeteekend en in één boek vereenigd, hetwelk H. Schrift of Bijbel genoemd wordt. Het boek, bevattende waarheden, die door God, vóór Jezus' komst op aarde, geopenbaard zijn, noemt men het Oude Testament. Vele der waarheden en de leer, die God na de geboorte van Christus en door Christus geopenbaard heeft, zijn eveneens door de Evangelisten en Apostelen opgeteekend en in één boek verzameld, dat onder den iviam van Nieuwe Testament bekend staat. En daar God waarachtig is, en niet bedriegen kan, moet alles ook, wat in den Bijbel staat, onfeilbaar waar, en de Bijbel bijgevolg ook een Goddelijk boek zijn.
Gelijk wij zeiden, hebben die bevoorrechte mannen vele, maar niet alle door God geopenbaarde waarheden opgeteekend; alle geopende waarheden echter zijn door mondelinge mededeeling of overlevering tot ons gekomen, onder voortdurend toezicht van het kerkelijk gezag, en deze Goddelijke Overlevering is even onfeilbaar als het geschreven woord Gods.
7
De Bijhei en de Overlevering zijn dus de twee bronnen der waarheid, waaruit de mensch, geleid en voorgelicht door de Kerk, de bewaarster en onfeilbare onderwijzeres van het ware geloof, zijn geloof moet putten, en leeren wat hij gelooven, doen en laten moet, volgens Jezus' woord: gt;Die u hoort, hoort Mij; die u veracht, veracht Mg.quot;
Er is niet meer dan één ware godsdienst, omdat er ook maar één ware God is, en die godsdienst is thans de christelijke, aldus genoemd, omdat hij door Christus in de wereld werd gebracht. — De christelijke leer bestaat uit drie deelen: het eerste bevat de waarheden, die wij op grond van Gods openbaring moeten gelooven (voor ons verstand); het tweede leert, wat me moeten doen en laten, dus de deugden en ondeugden (voor ons hart); het derde geeft de middelen aan, ona door God ter heiligmaking gegeven, en handelt over de Sacramenten en het gebed (voor ons gevoel).
De waarheden nu, die God ons door zijne Kerk te gelooven voorstelt, zijn hoofdzakelijk saam-gevat in een soort van gebed of formulier, yge-loofshelijdenisquot; of wel, »het geloof in God den Vaderquot; geheeten, die wij in het kort zullen verklaren.
I* HOOFDSTUK, WAT MOETEN WIJ GELOOVEN?
1. Ik geloof in God den Vader, den almachii-gen Schepper van hemel en aarde. God is een oneindig volmaakte Geest, omdat Hij wil en verstand bezit en geen lichaam heeft. Hij is oneindig volmaakt, omdat Hij alle goede eigenschappen bezit; Hij is nl. eeuwig en onveranderlijk; almachtig, oneindig goed en barmhartig; oneindig wijs, alwetend en heilig; rechtvaardig en alomtegenwoordig. God bestaat in drie personen, te weten: de Vader is God, de Zoon is God, en de H. Geest is God. Die drie personen zijn evenwel maar één God, omdat zij alle drie ééne en dezelfde natuur of één en hetzelfde wezen hebben en zijn daarom alle drie even volmaakt, even wijs, even machtig en even goed. In hun wezen bestaat dus geen onderscheid, maar wel zijn de drie personen van elkander onderscheiden; want de Vader bestaat van alle eeuwigheid en is door niemand voortgebracht; de Zoon is van alle eeuwigheid uit den Vader geboren en de H. Geest komt van alle eeuwigheid uit den Vader en den
9
Zoon voort. Dit mysterie noemt men het geheim der H. Drievuldigheid of der H. Drieëenheid,
God heeft den hemel en de aarde en alles wat daarin besloten is, in zes dagen, uit niets, alleen door zijn wil geschapen. De engelen en de men^ schen zijn de eenige redelijke schepselen, die God schiep. Hij wilde de engelen in den hemel plaatsen om Hem daar in eeuwigheid te loven en te dienen, terwijl Hij in zijne liefde aan elk mensch een engel toevoegde om hem in den strijd voor de zaligheid ter zijde te staan; dezen noemt men engelbewaarder. Velen der engelen echter, niet tevreden met hun geluk, stonden tegen God op, wilden Hem gelijk zijn en werden voor altijd buiten den hemel gesloten en tot de eeuwige hellestraffen verwezen. Deze worden sedert hun val duivelen genoemd en zijn, gedreven door haat tegen God en tegen den voor de zaligheid be-, stemden mensch, er steeds op uit, ons van God en zgn dienst af te trekken en in hun eeuwig ongeluk mede te sleepen.
De eerste menschen, door God naar zijn evenbeeld geschapen, bestaande uit eene onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam, waren Adam en Eva, en Hij plaatste hen in het aardsche paradys. Hij schiep hen in staat van onschuld en heiligheid^ van geluk en onsterfelijkheid, welke voorrechten en gaven op al hunne nakomelingen zouden over» gaan, wanneer ze niet zondigden. Helaas! zi|
10
kondigden, aten de verboden vrucht, en — verloren Waren voor hen (en ons) al hunne voorrechten. Van onschuldig als zij waren, werden zij schuldig, van heilig zondaars, van gelukkig diep ongelukkig en van onsterfelijk, aan lijden en dood onderworpen. Dat ongeluk en die straf trof hen echter niet alleen, maar ook al hunne afstammelingen, zoodat allen in zonde geboren worden, uitgenomen Maria en Jezus Christus; en deze zonde, die op alle menscnen overgaat, noemt men e?-/-zonde.
Door die zonde werden wij als slaven van Satan geboren, zijn aan kruis en lijden, aan rampen en wederwaardigheden, ja, aan den dood onderworpen, en hadden het recht op den hemel verloren. Ons verstand is dientengevolge ook verduisterd, onze toil verzwakt en tot het kwade geneigd. Reddeloos was ons ongelukkig lot. Maar God, bewogen door onze ellende en zijne oneindige barmhartigheid, was ons meer genadig dan den engelen, die terstond na de zonde gestraft werden, en beloofde reeds in het paradys, een Verlosser te zenden: Jezus Christus. Deze zoude de boeien verbrijzelen, waarmede de Satan de menschen gekneveld hield, hen met zijn Vader verzoenen en hun het recht op den hemel, door de zonden verloren, terugschenken; want zij waren geschapen om God te kennen, te dienen en te beminnen en Hem eeuwig in den hemel te aanschouwen, maar
11
door de zonden waren zij machteloos om aan die bestemming te beantwoorden.
2. Ik geloof in Jezus Christus, Gods e enig en Zoon, onzen Heer. Toen de tijden vervuld waren, zond God den beloofden Verlosser in de wereld, zijn eenigen Zoon, den tweeden persoon der H. Drievuldigheid, God met den Vader en den H. Geest. De naam van den mensch geworden Zoon Gods is Jezus, Zaligmaker, Christus, Gezalfde en als zoodanig is Hij Priester, Profeet en Koning. Hij is onze Heer, omdat we Hem toebeboo-ren, daar Hij onze God is, en ook omdat Hij ons door zijn bloed van de slavernij des duivels vrij gekocht en voor den hemel heeft gewonnen,
3. Ik geloof in Jezus Christus ; die ontvangen is van den H. Geest, geboren uit de maagd Maria. Ruim 4000 jaren na de schepping van Adam en Eva, zond de almachtige en barmhartige God den aartsengel Gabriël tot eene maagd, met name Maria, wonende in het stadje Nazareth in Ga-lilea, verloofd aan een man, Jozef genaamd. De engel zeide tot haar: -nvees gegroet, gij vol van genade, de Heer is met u, gezegend zijt gij hoven alle vrouwen.quot; Maria ontstelde door die verschijning, doch de engel sprak verder: »vrees niet Maria, gij hebt genade gevonden hij God; gij zult in uw schoot ontvangen, een Zoon haren en Hem Jdzus (dat is Zaligmaker) noemen. Hij zal groot en de Zoon des Aller hoog sten zijn; God de Heer
12
zal hem het koningschap van David geven; Hij zal eeuwig heerschen over Israels volk en zijn rijk zal nimmer eindigen. Toen Maria de bemerking maakte, dat die woorden in tegenspraak waren met de belofte van eeuwige zuiverheid, aan God gedaan, hernam de engel: gt;de II. Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten u overlommeren, en daarom zal het heilige der heiligen, uit u geboren, de Zoon Gods heet en.quot; »Nu zeide Maria: gt; Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord.quot; En op dat zelfde oogenblik is het eeuwig Woord vleesch geworden; dat Woord, in alles gelijk aan den Vader en den H. Geest. Het Woord, Jezus, nam een lichaam aan, uit dat der H. Maagd, schiep eene ziel en vereenigde deze met dat aangenomen lichaam; en zoo innig vereenigde het de goddelijke en eeuwige persoonlijkheid met die ziel en dat lichaam in den schoot van Maria, dat God, waarachtig mensch, waarachtig de Zoon van Maria werd, en zij waarlijk zijne moeder, waarlijk de moeder van God. Deze glorievolle titel en waardigheid van moeder Gods overtreft alles wat God ooit gedaan heeft voor een eenvoudig schepsel.
Nadat de tijd, door God bepaald, vervuld was. werd Jezus te Bethlehem geboren in een armen beestenstal, waarheen zich zijne moeder en zijn voedstervader Jozef begeven hadden, ter wille der volkstelling door Keizer Augustus uitgeschreven.
13
Deze heuglijke gebeurtenis en onbegrijpelijke liefdedaad maakte God door zijne engelen aan vrome herders en door deze den joden bekend, terwijl de drie Koningen, na hunne aanbidding van het goddelijk Kind, de eerste Apostelen werden om de geboorte des Verlossers den heidenen te verkondigen. Met Jozef en zijne moeder naar Egypte gevlucht om het moordstaal van Herodes te ontgaan, keerde Hij, na diens dood, naar Nazareth terug, was zijne ouders onderdanig, nam toe in wijsheid en welbehagen bij God en men-schen en verbleef daar tot aan zijn dertigste jaar. Toen verliet Hij de ouderlijke woning, om zijne goddelijke zending te gaan vervullen, en begon, na veertig dagen vasten en gebed, gedoopt door den H. Joannes, de leer des heils alom te verkondigen. Even streng als Hij de verharde zondaars bejegende, zoo zacht ook en liefdevol nam Hij de boetvaardigen op, en overlaadde hen met gunsten en genaden. De zondaars opzoeken en hen tot geloof en boetvaardigheid stemmen, dat was het einddoel van al zijne werken. Ook koos Hij twaalf Apostelen uit zijne leerlingen, die na Hem, als onwraakbare getuigen moesten verkondigen, wat ze van Hem gehoord en gezien hadden en doen wat Hij hun bevolen had. En zóó machtig en overtuigend waren zijne woorden, zóó bevestigend zijne goddelijke wonderwerken, dat velen Hem aanhingen en bemin-
14
den; en hierdoor werd vooral de haat der priesters en schriftgeleerden tegen Hem opgewekt en ook, omdat Hij hen openlijk hunne schijnheiligheid verweet, zoodat zij besloten. Hem door den dood uit den weg te ruimen, en onbewust, de uitvoerders van Gods raadsbesluiten en plannen werden.
4. Ik geloof in Jezus Christus: die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruist, gestorven en hegraven. Toen eindelijk het tijdstip was aangebroken , door de profeten voorzegd , waarop Jezus besloten had voor het heil der wereld te sterven, voorzegde Hij alles, wat ziju persoon en de Kerk door Hem te stichten, zou wedervaren, alsmede het verraad van Judas en de drievoudige verloochening van Petrus. En om ons niet als weezen achter te laten, vond zijne wijsheid en onfeilbare liefde het middel, om, ofschoon gestorven, altijd met ons te zijn, en Hij stelde, daags vóór zijn lijden en dood, op Witten-Donderdag, bet hoogheilig Altaar-Sacrament in, waarin Hij tot de voleinding der tjjden, met ons, zijne kinderen, wil wonen als Vader, Leeraar en Geneesheer, telken dage, door de priesters, het kruisoffer op eene onbloedige wijze hernieuwend, tot vergiffenis der zonden.
Na dat verbazend en onschatbaar bewijs zijner liefde gegeven te hebben, begaf Hij zich met de zijnen naar Getsemanie's hof, om daar door het gebed, kracht en sterkte van zgn Vader te
15
vragen, om zijn naderend lijden en zijn dood met geduld en liefde te ondergaan. Voorgelicht door zijne alwetendheid, zag Hij het vreeselijk lot van Judas en de smadelijke verloochening van Petrus ; Hij zag, dat zijn lijden voor velen te vergeefs zou zijn en gevoelde tevens de zwaartekracht van alle zonden, op zijne schouders gelegd. Dat alles greep zoo diep ia zijne ziel, dat Hij ineenzakte en van angst en droefheid water en bloed zweette. Zijn gebed tot zijn Vader, om zoo mogelijk van dien lijdenskelk bevrijd te worden,werd niet verhoord, maar een engel verscheen om Hem te troosten en op te beuren, en nu ging Hij manmoedig en vrijwillig, zijne vijanden, door Judas aangevoerd, te gemoet en leverde zich in hunne handen ; Hij gaf zich gevangen. Geketend en geboeid als een groot misdadiger, werd Hij vervolgens van den eenen naar den anderen rechter gesleept, bespuwd, gesl-igen en gelasterd, en eindelijk, na eenequot; onuitsprekelijke marteling, geeseling en kroning, door den Romeinschen stadhouder Pilatus, volgens den eisch der joden, ter kruisdood verwezen. Beladen met zijn kruis besteeg Hij Golgotha en werd op goeden Vrijdag ten 12 uren te midden van twee boosdoeners gekruisigd, en stierf, omstreeks drie uren in den namiddag, na een marteling en doodstrijd van drie uren. Twee brave mannen legden zijn heilig lichaam in eeu nieuw graf, waarby de joden, uit vrees van dief-
16
stal, eene wacht plaatsten. Hg stierf voor alle menschen om allen te verlossen en zalig te maken, ofschoon niet allen zalig worden, daar zy niet deelachtig worden aan de verdiensten van Jezus' dood, of wel deelachtig geworden, in staat van ongenade of doodzonde sterven.
5. Ik geloof: dat Jezus is nedergedaald ter helle, ten derden dage verrezen van de dooden. Nauw Was Jezus gestorven of zijne ziel daalde neder ter helle d. i. in Abrahams schoot om de verlossing aan te kondigen aan de rechtvaardige zielen, die aldaar van Adam af, verlossing en redding verbeidden en de opening des hemels te gemoet zagen. — Op den derden dag na zyn dood daalde een engel van den hemel, wentelde den steen van den ingang van Jezus' graf en Hij verrees uit eigen kracht heerlijk uit het graf, door de eigenmachtige vereeniging van zijne ziel met zijn lichaam. Na zijne glorievolle verrijzenis bleef Jezus nog 40 dagen op aarde, at en dronk met zijne leerlingen, liet zich betasten zoo als voor zijn dood, leerde en vermaande hen en bewees handtastelijk dezelfde te zijn, die aan het kruis stierf.
6. Ik geloof dat: Hij is opgeklommen ten hemel, zit ter rechterhand van God, den almachtig en Vader. Op den veertigsten dag na zijne verrijzenis, nadat Hij zijne Apostelen en hunne opvolgers met zijne volmacht bekleed had, d. i. als leeraars, priesters en herders had aangesteld, nam
17
Hij afscheid, zegende hen en voer van den Olijfberg voor hunne oogen ten hemel. Daar zit Hij thans aan de rechterhand zijns Vaders, d. i. Hij heeft met zijne menschheid deel in de macht en glorie der goddelijke natuur, en is als God-mensch verheven in eere en macht boven alle schepselen.
7. Ik geloof dat : Hij vandaar zal komen oor-deelen de levenden en dooden. Ja, Jezus zal op het einde der wereld wederkomen zooals Hij ten hemel gevaren is d. i. als Godmensch om alle menschen, die ooit geleefd hebben, te oordeelen en dat is het algemeen oordeel, waarop ziel en lichaam, dus de geheele mensch, en allen te zamen, geoordeeld worden. De ziel van ieder mensch wordt echter reeds terstond na den dood geoordeeld in het bijzonder oordeel, waarop Jezus over alle gedachten, woorden en werken der menschen zal oordeelen en loon of straf zal toekennen.
8. Ik geloof in den H. Geest. Op den tienden dag na zijne hemelvaart vervulde Jezus zijne belofte en zond op 't Pinksterfeest den H. Geest, God met den Vader en den Zoon, over zijne leerlingen en zijne Kerk, om hen tegen dwaling en vijanden te verdedigen, om de verdiensten van zijn dood aan de menschen mede te deelen, en om den bouw zijner Kerk, met de Apostelen en leerlingen begonnen, te voltooien: -tik ben niet u tot de voleinding der dagen.quot;
18
9. Ik geloof: in de heilige katholieke Kerk, gemeenschap der heiligen. De Kerk, door Christus gesticht, bestaat uit alle gemeenten, alle geloovi-gen te zamen, die onder hun wettig Opperhoofd, de ware leer van Jezus belgden. Christus is en blijft het onzichtbaar Opperhoofd dier Kerk; de Paus, zijn plaatsbekleeder, het zichtbaar Opperhoofd en is als zoodanig, in de leer van geloof en zeden onfeilbaar. Bij hem, den Paus, berust het opperste gezag, terwijl de Bisschoppen en de priesters hem in het bestuur, (herdersambt), in de leering des geloofs, (leeraarsambt) en in het toedienen der Sacramenten, (priesterambt), ter zijde staan. Haar lidmaatschap ontvangt men door het doopsel, en door het doopsel eene zekere aanspraak op de zal'gheid. Christus heeft maar ééne Kerk gesticht en deze is de ware, ze is Één in leer en hoofd; Heilig in oorsprong, middelen en doel; Katholiek of algemeen, omdat hare leer verspreid is over alle landen en volkeren, en Apostoliek, omdat hare leer die der Apostelen is, en Pausen en Bisschoppen in eene onafgebroken opvolging tot de Apostelen opklimmen.
De gezamenlijke ledematen der Kerk maken maar één lichaam uit, waarvan Christus het hoofd is. Sommigen hunner genieten reeds in den hemel het zalig leven en maken deel uit der triomfee-rende Kerk; anderen bevinden zich nog in het vagevuur en behooren tot de lijdende Kerk, en
19
weer anderen leven nog op aarde en zijn leden der strijdend# Kerk. De band der werkdadige liefde en der genade, die al deze lidmaten onderling verbindt, noemt men: gemeenschap der heiligen.
10. Ik geloof: de vergiffenis der zonden. Jezus stichtte zijne Kerk om door haar alle mensebeu den hemel binnen te voeren, en schonk haar de macht, om krachtens zijne verdiensten, de zonde, het groote beletsel voor den hemel, te vergeven. Tot den lamme sprak de Heiland: »uive zonden zijn u vergevenquot; en Maria Magdalena (en zoo vele anderen) mocht zich in hetzelfde medelijden verheugen: ook haar vergaf Hij de zonden; en dezelfde macht deelde Hij den Apostelen en hunnen opvolgers mede, zeggende: gt;gelijk Mij de Vader gezonden heeft, zoo zend Ik m,quot; dus ook met de machtiging om zonden te vergeven. Dat blijkt uit de woorden: »wat gij op aarde zult ontbinden, zal in den hemel ontbonden zijn.'''' » Wien gij de zonden vergeeft, dien zijn ze vergeven.quot; De Kerk schenkt die vergiffenis vooral door het doopsel en de biecht.
11. Ik geloof: de verrijzenis des vleesches. De doode lichamen blgven in het graf rusten tot den laatsten dag, waarop de wereld door het vuur zal vergaan en de lichamen, door Gods' almacht, wederom met de zielen zullen vereenigd worden. Het lichaam stierf, door de scheiding
20
der ziel; de hereeniging van de ziel met het lichaam zal het weder levend maken. Dezelfde almacht, die de wereld uit niets heeft geschapen, zal de verstrooide beenderen wederom bijeenvoegen en de verdoemde en zalige zielen zullen daar wederom van hunne lichamen bezit nemen, waar ze tot dien dag rusten. Op het bazuingeschal : »dooden staat op en komt ten oordeelquot; zullen allen, die in het stof der aarde rustten, ontwaken en voor Gods oordeel verschijnen; die goed heeft gedaan, tot opstanding des levens, die kwaad gedaan heeft, tot opstanding des gerechts. O, dag van gramschap en ellende voor de zondaars! gt; Bergen, valt op ons, heuvelen bedekt ons,quot; zullen zij uitroepen; maar ook dag van eeuwige vreugde voor de rechtvaardigen!
12. Ik geloof: het eeuwig leven. In dit geloofsartikel belijden wij, te gelooven, dat er na dit leven een eeuwig leven bestaat, waar de rechtvaardigen eeuwig beloond, de zondaars iü Gods ongenade gestorven, eeuwig gestraft zullen worden ; »een ieder zal naar de maat zijner werken geoordeeld worden,quot; zegt de Apostel.
a. Het loon der gelukzaligen zal vooral hierin bestaan, dat ze God zullen zien, gelijk Hij is, en met Hem op 't innigst door de liefde zullen vereenigd worden. Daar, in den hemel, zullen zij bevrijd zijn van alle kwalen, en eeuwig geluk en eeuwige vreugde zonder perk of maat genieten.
21
■gt;De rechtvaardigen zullen uitrusten van hun arbeid,quot; »God zal hunne tranen afdrogen en daar zal geen dood, neen droefheid, oeen klaaqtoon of smart meer zijn.quot; Openb. 14. 13.^ 21, 1.
h. Zooals het loon der rechtvaardigen onbeschrijfelijk gelukkig en eeuwig zal zijn, zoo ook zullen de strafPen der verdoemden onbegrijpelijk hevig zijn en eeuwig voortduren. Jezus zelf, de alwetende en onfeilbare God heeft ons gezegd, wat de hel en hare straffen zijn, nl. gt; mi onuit-hluschhaar vuur, ivaar eeuwig gehuil en tandengeknars wezen zal.quot; Matt. 42, 47. Er is derhalve eene plaats, waar de verdoemden door vuur eeu-wig gepijnigd worden , hetwelk niet uitdooft, maar zonder ophouden foltert en brandt zonder te verbranden. De hel is dus het tegendeel des hemels. In den hemel is geen lijden maar eeuwige vreugde, in en door het bezit van God; in de hel geen vreugde, maar eeuwige pgnen en lijden vooral door het gemis van God en het besef van eigen schuld.
Ziedaar ! eene korte schets van de geloofsbelijdenis. Doe er uw voordeel meê met Gods genade. Doch omdat het geloof zonder de werken dood is, wil ik u ook nog met korte trekken aangeven in het
22
OVER DE DRIE GODDELIJKE DEUGDEN.
Te gelooven, wat God geopenbaard heeft, is derhalve niet voldoende voor de zaligheid, maar we moeten tevens de zonde vluchten en de deugd beoefenen; die dat doet, is een deugdzaam, een rechtvaardig mensch.
De deugden, die we moeten beoefenen, worden verdeeld in zedelijke en goddelijke deugden. Er zijn drie goddelijke deugden: geloof, hoop en liefde, die ons door het doopsel worden ingestort en ons onmiddellijk met God bezig houden. Zedelijke deugden zijn alle andere, welke wij beoefenen. Het geloof is eene deugd en gave Gods, waardoor we vaste! ijk gelooven, alles wat God geopenbaard heeft en door de Kerk ons als te gelooven wordt voorgesteld.
Voor onze zaligheid is noodzakelijk dat we gelooven: 1. dat er één God is; 2. dat er in één goddelijk wezen, drie goddelijke personen zijn: de Vader, de Zoon en de H. Geest; 3. dat Gods Zoon voor ons mensch geworden en gestorven is; dat God het goede beloont en het kwade bestraft. — De hoop is eene deugd
23
en gave Gods, waardoor we met een vast betrouwen verwachten, van God te zullen verkregen den hemel en alle middelen daartoe noodig. — De liefde is eene deugd en gave Gods waardoor we God bovenal en onzen naaste als ons zeiven beminnen. Dat doen we, als we liever alles opofferen dan God met eene doodzonde beleedigen, en onzen naaste behandelen, gelijk wij redelijkerwijze willen, dat anderen met ons doen. Brave christenen verwekken dagelijks de goddelijke deugden, en vooral dan, als ze tegen eene dier deugden bekoord worden of een der H. Sacramenten ontvangen. Iemand, in staat van doodzonde, bezit een dood geloof, eene ijdele hoop en mist de liefde. De armen, weduwen en weezen, ja, allen, die zich in lichamelijken of geestelijken nood bevinden, heeft God bijzonder onzer liefde aanbevolen.
De zonde staat lijnrecht tegenover de deugd, en is eene vrijwillige overtreding van de geboden van God of van de H. Kerk. Ze wordt verdeeld in erfzonde en dadelijke zonde, welke laatste bedreven wordt door gedachten en begeerten, doorwoo»--den, door werken, door verzuim; en de op deze wijzen bedreven dadelijke zonden kunnen doodzonden of dagelijksche zonden zijn. Doodzonde bedrijft hij, die een gebod Gods of der H. Kerk in eene groote zaak, met genoegzame kennis en vrijen wil, over-
24
treedt, en hij berooft zich daardoor van Gods liefde en vriendschap, van de verdiensten zijner goede werken en maakt zich schuldig aan de eeuwige straffen der hel. — Dagelijksche zonde bedrijft men, wanneer men een gebod Gods in eene kleine zaak, of wel in eene groote zaak, maar niet met genoegzame kennis of vrijen wil, overtreedt. Wanneer men iets, wat geoorloofd is, voor zonde houdt en toch tegen zijn geweten in bedrijft, dan is dat altijd zonde. Schuldige onwetendheid spreekt, bij overtreding van een gebod, niet vry van zonde.
De voornaamste zonden zijn:
1. De zeven hoofdzonden: hoovaardigheid, gierigheid, onkuischheid, nijd, onmatigheid, gramschap, traagheid. 2. De zeven zonden tegen den H. Geest: aan Gods genade wanhopen; vermetel vertrouwen op Gods barmhartigheid; eene bekende waarheid des geloofs bestrijden; in zijn naaste de deugd of genade benijden; verhard zijn in de boosheid; het berouw of de boetvaardigheid verachten. 3. De negen vreemde zonden geschieden, door aanraden, beschermen, gebieden, prijzen, deelnemen, behagen nemen, niet bestraffen, niet beletten, niet overdragen. 4. De vier wraakroepende zonden zijn: moedwillige doodslag, onku'sch-heid tegen de natuur; verdrukking van armen, weduwen en weezen; onthouding van het loon der werklieden.
25
Om onze gehoorzaamheid te beproeven en ons tevens een middel aan de hand te geven, om te verdienen, schonk God ons de tieu geboden, waarvan het eerste luidt:
1. gt; Gij zult geen vreemde Goden naast Mij heh~ heiiquot; dus Mij alleen aanbidden. Alles wat strijdt; tegen het geloof, de hoop en de liefde; alle oneerbiedigheid en nalatigheid in het gebed en in gods-! dienst-oefeningen is zonde tegen het eerste gebod. Wij zondigen tegen het geloof, door ongeloof, door vrijwilligen twijfel aan het geloof, door gesprekken, door het lezen en verspreiden van boeket? tegen het geloof, door afgoderij, bijgeloof, ketterij, Simonie en heiligschennis. — Door vermetel vertrouwen, door wantrouwen en wanhoop zondigen we tegen de hoop ; en tegen de liefde, door alle zonden, maar voornamelijk door haat en afge» keerdheid van God en godsdienstige zakeu.
De heiligen, de bijzondere vrienden van God, om hulp en bijstand vragen en hen vereeren, is niet tegen het 1ste gebod, maar integendeel nuttig en heilzaam, zooals de Kerk leert. Onder alle heiligen moeten we de H. Maagd Maria vooral eerea en om hulp aanroepen, omdat hare waardigheid
26
Van Moeder Gods, haar boven alle heiligen verheft en hare voorspraak dus ook machtiger is. De beelden van ouders en vrienden houden wg in eere en mogen dat doen, en waarom dan de beelden en reliquiën van Christus en zijne heiligen niet?
2. »Gij zult den naam van den Heer mv God niet ijdel gebruiken.quot; Wg moeten dus den naam van God altijd met eerbied uitspreken en alles mijden, wat daarmede in strijd is, zooals het oneerbiedig gebruik van Gods heiligen Naam (eu zijne heiligen) van godslasteringen, vloeken, zondig zweren en het breken van geloften aan God of zijne heiligen gedaan. Zweren is zonde: 1. als men een valschen eed doet; 2. als men iets met eed belooft, wat kwaad of verboden is; en men doet eene nieuwe zonde, als men de zondige belofte volbrengt. — Belooft men iets, dan moet dit eene poede zaak zijn en de belofte na rijp beraad geschieden.
3. » Wees gedachtig, dat gij den Sabhathdag heiligt.quot; Dat doet men, als men: 1. de H. Mis hoort en 2. zich op die dagen van slalelijken arbeid onthoudt; en wg zondigen tegen dit gebod, als men: 1. zonder wettige reden de H. Mis geheel of gedeeltelijk verzuimt; en 2. als men de K. Mis niet bijwoont, zooals het behoort. Het vrijwillig verzuim der H. Mis op die dagen, is doodzonde. Predikatie en andere godsdienst-oefeningen bij wonen is zeer verdienstelijk en aanbevelenswaardig.
27
4. »Eer uiv vader en uwe moeder, (en overheden), cpdat ge lang moogt leven op aarde.'quot; De kinderen (en onderdanen) moeten dus aan liunne ouders (en overheden) eerhied, liefde en gehoorzaamheid bewijzen en alles vermijden, wat daarmede in strijd is. In alles, wat geen zonde is, zijn de kinderen (en onderdanen) gehoorzaamheid verschuldigd, en daarvoor wacht hea hier Gods zegen en hierna de eeuwige zaligheid.
5. gt; Gij zult niet doodslaan.quot; Door dit gebod wordt alles verboden, waardoor men zijn naaste aan lichaam en ziel, kwaad doet of schade berokkent, en dat niet alleen met daden, maar ook mogen we hem niet vervloeken en verwenschen, hem geen haat, afgunst of gramschap toedragen. — Wij berokkenen onzen naaste kwaad naar het lichaam, wanneer we hem: 1. zonder wettige macht of reden dooden, slaan of kwetsen en 2. hem door verdriet of kwade behandeling het leven verbitteren. Heeft hij ons het eerst beleedigd, dan moeten we, als oprechte navolgers van Christus, liever onrecht lijden dan kwaad met kwaad vergelden. Zijn wij de beleedigers, dan moeten we hem zoodra mogelijk de hand der verzoening reiken. — Naar de ziel doen we onzen naaste kwaad door ergernis en door iedere verleiding tot zonde. — Ook kunnen wij tegen dit gebod zondigen, door ons zelf naar ziel of lichaam te benadeelen en wel tegen de ziel, door elke vrijwillige zonde; tegen het
28
lichaam, door zelfmoord of zijn leven roekeloos in gevaar te stellen, door onmatigheid, gramschap of op eene andere zondige wijze zgne gezondheid en zijn leven te verzwakken of te verkorten.
6 en 9. gt; Gij zult geen overspel bedrijven, — gij zult uws naasten huisvrouw niet hegeeren.quot; Deze geboden verbieden alle onkuische vrijwillige gedachten en begeerten, alle onkuische woorden, liedjes en gesprekken en het met vermaak ann-hooren daarvan; bet zien van iets, wat onkuisch is; bet doen of het aan zich toelaten van onkuische werken. Om een grooten val te voorkomen, moet men bij het ontstaan van de geringste voorstellingen of gedachten deze tegengaan door bet gebed enz. en vooral den omgang met slechte menscben mijden, de slechte gezelschappen vluchten en geen slechte boeken lezen.
7 en 10. »Gij zult niet stelen, — gij zult niet hegeeren uws naasten huis, noch zijn land, noch zijn knecht, noch zijne dienstmaagd, noch iets van hetgeen hem toebehoort.quot; Alle zonden van onrechtvaardigheid, waardoor wij onzen naaste in zijne tijde-lijke goederen schade toebrengen of willen toebrengen, worden door deze twee geboden verboden; zooals b. v. 1. stelen en helpen stelen; 2. gestolen goed koopen of bewaren; 3. bet gevondene of geleende niet teruggeven; 4. zijne schulden niet op tijd betalen; 5. woeker en bedrog; 6. bet toebrengen van schade aan zijne goederen. —
29
Bezit iemand onrechtvaardig goed, of is hij schuldig aan het toebrengen van schade, dan moet hij dat, zoodra doenlijk, teruggeven, de schade herstellen, of den ernstigen wil hebben, dat zoo spoedig mogelijk te doen. Kan het niet in eens, .dan met kleine beetjes te beginnen; want voor den onrechtvaardige is geen plaats in den hemel.
8. gt; Gij zult geen valsche getuigenis geven tegen uw naaste.quot; Hieronder wordt verstaan elke valsche getuigenis, zooals leugentaal, lasteren, kwaadspreken, kwade vermoedens en lichtvaardige oordeelvellingen, en alle zonden, waardoor de naaste n zijne eer en goeden naam wordt benadeeld. Liegen is iets zeggen, wat men meent onwaar te zijn, om een ander in dwaling te brengen. — Lasteren is van een ander iets kwaads vertellen, wat niet waar is, of het bestaande kwaad ver-grooten. — Kwaadspreken is zonder wettige reden het kwaad of de gebreken van anderen bekend maken. Benadeelt iemand een ander zonder wettige reden in zijne eer, dan is hij verplicht, de geschonden eer en benadeeling zoodra en zoo goed mogelijk te herstellen. Kwaadspreken en lasteren worden grootere zonde, naarmate men groot kwaad vertelt, er meer schade uit voorkomt en meer personen het aanhooren. Zij, die kwaadspreken en lasteren met vermaak aanhooren, of niet beletten als ze kunnen, doen eveneens zonde.
Bij deze goddelijke geboden heeft de Kerk, tot
30
's menschen welzijn, vijf geboden gevoegd en streng de beoefening dezer verplicht gemaakt. Daartoe heeft ze van God de macht ontvangen; want »die u hoort, hoort Mij, en die u veracht, veracht Mij,quot; zeide de Zaligmaker. Deze geboden zijn:
1. Dat men de geboden heilige dagen moet vieren, als de Zondagen ; 2. Dat we op Zon- en Feestdagen verplicht zijn de H. Mis te hooren en ons van slafelijke werken te onthouden; 3. Dat we de voorgeschreven vasten- en onthou-dingsdagen streng verplicht zijn te vieren, oi wettige redenen moeten ons daarvan verschoonen ; 4. Dat zij, die tot de jaren van verstand zijn gekomen, ten minste eens in het jaar, hunne biecht moeten spreken; 5. Dat een ieder, die genoegzaam onderwezen is, omtrent Paschen het Allerheiligst lichaam des Heeren moet nuttigen.
De mensch is uit en door zich zeiven niet in staat Gods geboden te onderhouden en zgne zaligheid te bewerken, maar behoeft daartoe de goddelijke genade. Deze genade is God niemand verschuldigd. Zij is derhalve een onverdiend bewijs
31
▼an zijne liefde. Hij schenkt ze ons door en uit kracht van Jezus' oneindige verdiensten. Deze bovennatuurlijke genade wordt verdeeld in keüigmai kende en werkende of voorbijgaande genade.
De heiligmakende bestaat hierin, dat God ons heilig en rechtvaardig maakt. Dit nu geschiedt door het doopsel, en wanneer wij door eene doodzonde de heiligmakende genade verloren hebben, door eene rouwmoedige biecht, of een volmaakt berouw. — De iverkende genade bestaat hierin, dat God ons verstand verlicht, onzen wil aanspoort en versterkt, om iets goeds te doen of iets kwaads te laten, en ze blijft zoo lang werkzaam, als het goede werk duurt, waartoe ze ons aanspoort. — De goede werken, welke ons door de Kerk, met de hulp van Gods genade vooral worden aanbevolen, zijn hidden, vasten, aalmoezen geven, alsmede aandachtig Gods woord hooren, dikwijls de H. Sacramenten ontvangen, onze verkeerde neigingen overwinnen, al onze goede werken in staat van genade en met eene goede mee-s ning verrichten.
OVER DE SACRAMENTEN IN 'T ALGEMEEN,
De middelen in Gods hand, om ons zijne genade deelachtig te maken, zijn de Sacramenten en het gebed; door de Sacramenten wordt genade medegedeeld, door het gebed wordt ze afgesmeekt. Een Sacrament is een uitwendig teeken, doop
32
Christus ingesteld, dat eene inwendige genade aanduidt en mededeelt. Er zijn zeven Sacra-taenten: het Doopsel, het Vormsel, het H. Altaar-Sacrament, de Biecht, het H. Oliesel, het Priesterschap en het Huwelijk. Twee: liet Doopsel en de Biecht zijn Sacramenten der dooden, aldus genoemd, omdat ze vooral zijn ingesteld voor hen, die dood in hunne ziel, d. i. beroofd zijn van de heiligmakende genade. De vijf overige zijn Sacramenten der levenden, dus voor hen ingesteld, die zich in staat van heiligmakende genade bevinden. Drie: het Doopsel, Vormsel en Priesterschap, mogen maar eens in het leven ontvangen worden, omdat ze een altijddurend geestelijk merkteeken in de ziel drukken. Dat teeken zal in de eeuwigheid den gelukzaligen tot meerdere eer en glorie, den verdoemden tot grooter straf en schande verstrekken.
Het Doopsel staat op de eerste plaats, omdat nie-inand zonder doopsel kan zalig worden en ook geen ander Sacrament kan ontvangen. Het doopsel is een. Sacrament door Christus ingesteld, waarin door aficas-sching met water en aanroeping der H. DrieviUdigheid, de mensch gezuiverd wordt van de erfzonde en van alle andere zonden, vóór het Doopsel bedreven. Het schenkt de heiligmakende genade, kwijtschelding van alle strafien der zonden, maakt ons ledema-
33
ten der Kerk, kinderen Gods en erfgenamen des hemels. De priester is de gewone bedienaar van dit Sacrament, doch in tijd van nood mag een ieder doopen.
Het Vormsel is een Sacrament, waarin door de oplegging der handen, de zalving en, het gebed des Bisschops, de mensch, door den H. Geest gesterkt ivordt, om het geloof standvastig te helijden en getrouw na te komen. Die dit Sacrament vrijwillig nalaat te ontvangen, doet zonde, ofschoon het ter zaligheid niet volstrekt noodzakelijk is. — Het Doopsel geeft ons, door ons op geestelijke wijze met Christus te vereenigen, het leven der ziel; het Vormsel volmaakt en ontwikkelt deze levendmakende vereeniging, en het H. Sacrament des Altaars is bes'temd om dit leven te onderhouden en te voeden.
Het H. Sacrament des Altaars is een Sacrament door Christus ingesteld, waarin onder de gedaante van brood en wijn Christus zelf tegenwoordig is. Hij is daarin tegenwoordig geheel en levend, met vleesch en bloed, met ziel en lichaam, met Godheid en menschheid. In het H. Offer der Mis komt Christus tegenwoordig in het H. Altaar-Sacrament, als de priester van zijne volmacht
32
Christus ingesteld, dat eene inwendige genade aanduidt en mededeelt. Er zijn zeven Sacra-inenten: liet Doopsel, het Vormsel, het H. Altaar-Sacrament, de Biecht, het H. Oliesel, het Priesterschap en het Huwelijk. Twee: liet Doopsel en de Biecht zijn Sacramenten der dooden, aldus genoemd, omdat ze vooral zijn ingesteld voor hen, die dood in hunne ziel, d. i. beroofd zijn van de heiligmakende genade. De vijf overige zijn Sacramenten der levenden, dus voor hen ingesteld, die zich in staat van heiligmakende genade bevinden. Drie: het Doopsel, Vormsel en Priesterschap, mogen maar eens in het leven ontvangen worden, omdat ze een altijddurend geestelijk merkteeken in de ziel drukken. Dat teeken zal in de eeuwigheid den gelukzaligen tot meerdere eer en glorie, den verdoemden tot grooter straf en schande verstrekken.
Het Doopsel staat op de eerste plaats, omdat nie-Inand zonder doopsel kan zalig worden en ook geen ander Sacrament kan ontvangen. Het doopsel is eev Sacrament door Christus ingesteld, waarin door cfivas-sching met water en aanroeping der H. Drievuldigheid, de mensch gezuiverd wordt van de erfzonde en van alle andere zonden, vóór het Doopsel bedreven. Het schenkt de heiligmakende genade, kwijtschelding tan alle straflen der zonden, maakt ons ledema-
33
ten der Kerk, kinderen Gods en erfgenamen des hemels. De priester is de gewone bedienaar van dit Sacrament, doch in tijd van nood mag een ieder doopen.
Het Vormsel is een Sacrament, waarin door de oplegging der handen, de zalving en het gebed des Bisschops, de mensch, dooi' den H. Geest gesterkt wordt, om het geloof standvastig te belijden en getrouw na te komen. Die dit Sacrament vrijwillig nalaat te ontvangen, doet zonde, ofschoon het ter zaligheid niet volstrekt noodzakelijk is. — Het Doopsel geeft ons, door ons op geestelijke wijze met Christus te vereenigen, het leven der ziel; het Vormsel volmaakt en ontwikkelt deze levendmakende vereeniging, en het H. Sacrament des Altaars is bes'temd om dit leven te onderhouden en te voeden.
Het H. Sacrament des Altaars is een Sacrament door Christus ingesteld, waarin onder de gedaante van brood en wijn Christus zelf tegenwoordig is. Hij is daarin tegenwoordig geheel en levend, met vleesch en bloed, met ziel en lichaam, met Godheid en menschheid. In het H. Offer der Mis komt Christus tegenwoordig in het H. Altaar-Sacrament, als de priester van zijne volmacht
34
gebruik maakt, en over het brood en den wijn de woorden van de Consecratie spreekt. Dan blijft nog wel de kleur, de smaak en alles wat wij met onze zintuigen kunnen waarnemen over, maar bet brood is dan veranderd in Jezus' aanbiddelijk lichaam en den wyn in zijn Goddelijk Bloed. Christus is dan onder beide gedaanten van brood en wijn tegenwoordig, en al wordt de H. Hostie ook gebroken, dan is Hij toch geheel onder elk gedeelte.
Het H. Sacrament des Altaars is niet alleen Sacrament, maar ook offer, en wel het offer des Nieuwen Verbonds, nl. onze Zaligmaker, Jezus Christus als offer en offeraar tevens. Eenmaal heeft Hij zich bloedig aan zijn hemelschen Vader opgeofferd aan het kruis, en nog dagelijks offert Hij zich aan Hem onbloedig op in de H. Mis. Het Misoffer en het kruisoffer is dus hetzelfde, zij verschillen alleen in de wijze van opofferen.
De H. Mis is: het onbloedig offer van 't Nieuwe Verbond, waarin Christus, onze Zaligmaker, zich onder de gedaante van brood en wijn aan zijn hemelschen Vader opoffert, door de handen des priesters, die in Jezus' naam God alleen offert. De voornaamste deelen der Mis zijn: de offerande van brood en wijn, de consecratie en de nuttiging. — Christus stelde de H. Mis in, a) als een voort-
35
durend offer aan zijn Vader, h) om de gedachtenis van zijn kruisoffer onder ons te hernieuwen, c) om ons aan de verdiensten van zijn kruisoffer deelachtig te maken. De Mis schenkt ons veelvuldige genade en gunsten voor ons zelvcn, voor anderen en voor de zielen in het vagevuur. Christus zelf heeft op het laatste avondmaal de eerste H. Mis opgedragen en na Hem de Apostelen en hunne opvolgers tot op onze dageo. Daartoe gaf Hij hun volmacht met de woorden: idoe dit, zoo i dikwijls gij dit doen zult, te mijner gedachtenis.1'' En wat moesten ze doen? Brood in zijn heilig vleesch en wijn in zijn heilig bloed veranderen.
Een ieder, die tot de jaren van verstand gekomen en genoegzaam onderwezen is, moet, op straf van uitsluiting uit de gemeenschap, ten minste eens in het jaar omtrent Paschen communiceeren, d. i. het Lichaam van Christus nuttigen, en ook als men in gevaar is van sterven. — Om imardig te communiceeren moet men in staat van genade, zuiver van doodzonde zijn, en in den regel nuchter sedert 's nachts twaalf uïen. Ik zeide: in den regel; want in stervensgevaar kan men ook ontnuchterd communiceeren. — De H. Communie schenkt ons, a) vereeniging met Christus, h) vermeerdering der heiligmakende genade, r) bijzondere, kracht om het goede te doen en het kwade te
36
vlucliteu. — Christus blijft na de communie bij ons, zoolang de gedaante blijft voortbestaan, en vandaar dat de eerbied en liefde voor Jezus' bei-lig gezelschap eischt, dat we ten minste een kwartier in heilige aanbidding en dankzegging in de kerk doorbrengen.
De Biecht is een Sacrament door Christus ingesteld, waarin de zonden, na het Doopsel bedreven, door de priesterlijke macht icorden vergeren aan hen, die ze rouwmoedig belijden. Christus gaf de Apostelen en opvolgers de macht daartoe met de woorden : » Wier zonden gij zult vergeven, dien ivorden zij vergeven, en wier zonden gij zult houden (niet vergeven) dien ivorden zij gehouden.'1'' De drie vereisch-ten, van den kant des zondaars, tot eene goede biecht gevorderd, zijn : hij moet berouw hebben over zijne zonden, ze belijden en bereid zijn de schuldige voldoening of penitentie te volbrengen; dus berouw, belijdenis en voldoening. De voornaamste van deze drie is het berouw, want zonder berouw geen vergiffenis. Dat berouw kan volmaakt en onvolmaakt zijn. Het is volmaakt, als men zijna zonde betreurt en verfoeit, uit liefde tot God, het opperste Gced; het is onvolmaakt, als die droefheid en verfoeiing voortkomt b.v. uit vrees voor de straf van God. Het onvolmaakte berouw is tot de biecht voldoende, maar het volmaakte is beter, omdat het vergiffenis
37
schenkt van zonden, ook zonder de biecht, maar het neemt de verplichting om, in de gelegenheid zijnde, de zonden te biechten, niet weg.
Door een hartelijk gebed moet men den bijstand des H. Geestes vragen om zijne zonden goed te hennen en te belijden, want alle doodzonden moeten beleden worden, ordelijk zonder verdraaiing en omwegen en ook met het juiste getal, of ten naastebij en met de omstandigheden, welke de zonde verzwaren of merkelijk veranderen. Bij het gewetens-onderzoek is aan te raden, de tien geboden, of de vijf geboden der H. Kerk, of zijn dagelijkschen omgang en zijne levenswijze te overdenken. Heeft men onschuldig eene of meer doodzonden verzwegen, dan is die biecht toch goed en moet men die zonden bij de volgende biecht belgden; en heeft men slechts dagelijkscbe of geen zonde te biechten, dan moet men berouw verwekken over een of meer of over alle zonden van zijn vorige leven, en die bij de biecht insluiten.
De penitentie moet men volbrengen op tijd en wijze door den biechtvader bepaald en anders zoodra mogelijk. Het is ook een zalig werk, zich zeiven te straffen en vrijwillige boete op te leggen: 1. door geduld in tegenspoed en lijden; 2. door bidden, vasten en andere goede werken; 3. door het verdienen van aflaten. Door de aflaten immers, verdienen wij kwetschelding voor overgebleven tijdelijke straffen der zonden, voor welke wij hier
38
of in het vagevuur moeten voldoen. De aflaat is tweeërlei: volle aflaat en gedeeltelijke, b. v. veertig dagen enz., maar niemand verdient dien, of hij moet in staat van genade zijn en de goede werken volbrengen, tot het verdienen voorgeschreven.
Het H. Oliesel is een Sacrament, waarin door de zalving en het gebed des priesters, aan de, in stervensgevaar verheerende zieken, genade en sterkte loordt medegedeeld. Dit Sacrament schenkt naar de ziel: 1. vermeerdering der heiligmakende genade, en versterkt tegen de bekoring; 2. het vergeeft de dagelijksche en vergeten doodzonden en neemt overblijfselen en straöen der zonden weg. Naar het lichaam, geeft htt verlichting in de ziekte en gezondheid als dat den zieke zalig is. Het mag maar eenmaal in dezelfde ziekte ontvangen worden.
Het Priesterschap is een Sacrament, door Christus ingesteld, dat aan de bedienaren der Kerk, genade en macht mededeelt, om hun ambt behoorlijk waar te nemen. Die macht bestaat in het opdragen der H. Mis, het toedienen der Sacramenten, het verkondigen van Gods woord en het zegenen van personen en zaken. Met het oog op dat verheven ambt zijn wij den priester hoogachting, eerbied en liefde verschuldigd.
39
Het Huwelijk is een Sacrament, door Christus ingesteld, dat man en vrouw tot echtgenooten verbindt en hun genade mededeelt, om de plichten van hun staat behoorlijk te vervullen. Er kunnen beletsels zijn, die het Huwelijk öf ongeoorloofd öf onwettig maken. Bloed- of aanverwantschap tot en met den vierden graad maken het onwettig, alsmede de geestelijke verwantschap uit het doopsel en vormsel ontstaan. Het Huwelijk is onontbindbaar, de dood alleen kan de verbintenis verbreken.
Bidden is zich met God onderhouden, om Hem te loven, te danken of iets van Hem te verzoeken. Bidden is noodzakelijk, want zonder gebed ontvangen wij geen genade, kunnen wij God niet dienen en onze zaligheid niet bewerken. Wij moeten bidden met aandacht en eerbied, met vertrouwen en volharding. Vooral moeten we bidden 's morgens eu 's avonds, vóór en na het eten, op Zon- en Feestdagen, bij gevaren en gewichtige aangelegenheden des levens. We moeten bovendien onze gebeden beginnen met het teeken des H. Kruises te maken en daarmede ook eindigen; daardoor belgden wij de H. Drievuldigheid en de verlossing in Jezus' heiligen kruisdood, en offeren al onze goede werken en gebeden aan God op. Het verhevenste van alle gebeden is het »Onze Vader,quot; of het gebed des
40
Heeren, aldus genoemd, omdat Jezus zelf het ons leerde bidden; en op de tweede plaats komen zeker het »Wees gegroetquot;, de verwekking der drie goddelijke deugden, enz.
Ziedaar, waarde lezer! in korte trekken, den inhoud van onze heilige geloofsleer voor u opge-teekend. Dat dit traktaatje inderdaad dan ook een traktaat voor u zij, d. i. dat gij er beter van wordet voor tijd en eeuwigheid, is het loon, dat de schrijver van God afsmeekt.