Dürers .Rosenkranzfesf
en de
konografie der Duitse Rozenkransgroepen
van de xv. en het beain der xvi. eeuv/
V-/
Wf
quot;'quot;.a:\czs h.a.va^ iüd?nd!!k pietersz
-ocr page 2- -ocr page 3-■
-ocr page 4-■M* ! '
.viSi'/^-
DÜRERS ROSENKRANZFEST
■i,-''- «t .«
♦ #
' 1=. '
•v i-, ^v • •M;.quot;'' .
• - ^ ƒ
à?
■M
t.;.
„1
•«j
'■-■lij
^ t -
i
y
«V-S
H'.: ^^^^^
V
':%.lt;■ i.V.- .'.l
-ocr page 8-f„(o ... h. G,rm. Na,. Mu,. Agt;„r,„6,r*
„Rosenkranzfestquot; 1506
Afb. 1 Albrecht Dürer
IKONOGRAFIE DER
DUITSE ROZENKRANSGROEPEN VAN DE XVE EN
HET BEGIN DER XVIE EEUW
academisch proefschrift ter verkrijging van de graad
VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR
magnificus Dr. F. H. QUIX, HOOGLERAAR IN DE FACULTEIT DER
geneeskunde, VOLGENS BESLUIT VAN DE SENAAT DER UNIVER-
SITEIT, TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG
20 OCTOBER 1939, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
FRANCES HENRIÊTTE ANNEMIE
VAN DEN OUDENDIJK PIETERSE
geboren TE 'b-GRAVENHAGE
n.v. uitgeversbedrijf „de SPIEGHELquot;
1939
-ocr page 10-^ !
v» VAV ; / '.V i;
mi:?'.':- il^r.' : ;
: r - t
• 1 %
»
^an. de nagedachtenis van
mijn ouders
rr,-quot;'quot; - ■
RUKSUNIVERSITEIT UTRECHT
0829 5325
-ocr page 11-Ofschoon ik reeds enkele jaren. Hooggeleerde Vogelsang, het voorrecht had
gehad Uw privatissima te volgen, stelde het Academisch Statuut van Juni 1921
mij eerst in staat, de universitaire studie in de Kunstgeschiedenis aan te
vangen.
De voortreflFelijke opleiding daartoe en de belangsteUing daarvoor van wijlen
Mr. Duparc blijf ik met grote erkentelijkheid gedenken.
Doch zonder Uw aanmoediging, Hooggeleerde Vogelsang, die tevens mijn
promotor hebt willen zijn, was het zelfs zover nooit gekomen. Het was voorts
Uw steeds boeiend privatissimum, dat mij wekelijks een verfrissing bood voor
de geest, waardoor de studie, langdurig ten gevolge van velerlei moeilijkheden,
mij nooit te zwaar is gevallen. Stimulans tot doorzetten en aanleiding tot het
schrijven van dit proefschrift waren enkele van Uw opmerkingen, die op de
U eigen enthousiaste wijze geuit, van zoveel waarde voor Uw leerlingen zijn.
Bijdc bewerking van mijn proefschrift was mij Uw rake kritiek, waaraan de
tekenpen vaak kracht bijzette, een onschatbare steim. Voor dit alles en voor
de door U getoonde belangstelling, ook buiten de studie, mijn oprechte dank.
^ -tlooggcleerde De Vooys, gij waart mij steeds een vriendelijk raadsman bij
e voorbereiding van mijn examens. Uw uitgebreide kennis omtrent de Maria-
verermg m de Middeleeuwen is voor mijn proefschrift uiteraard van bijzonder
grote waarde geweest. Het verheugt mij, U openlijk te kunnen danken voor
de mij zo bereidwilUg gegeven adviezen.
Dankbaar herdenk ik wijlen Professor Dr. R. Ligtenberg O.F.M., die bij
de opleidmg tot het candidaats-examen mij van het besef, hoe gewichtig de
Ikonografie voor een kunsthistorische studie is, heeft weten te doordringen.
U, Hooggeleerde Kernkamp, dank ik in het bijzonder voor de grote wel-
^v^llcndheid, mij steeds betoond. Dat de Gescliiedcnis een mijner lievcUngs-
vakken werd, heb ik mede te danken aan Uw voortreffelijke lessen, waarvan
ik reeds op de schoolbanken mocht genieten.
Zeer erkentelijk ben ik U, Hooggeleerde Vollgraff, die indertijd aan de
i^roningse Universiteit belangstelling voor de Archaeologie bij mij hebt gewekt.
Aan het contact met U, Zeergeleerde Van Hoorn, bewaar ik bijzonder aan-
gename herinneringen.
Gij, Hooggeleerde Brandsma, hebt mij, hoewel ik niet in Nijmegen heb
gestudeerd, dus niet tot Uw leerlingen behoor, bereidwiUig met raad en daad
bijgestaan. Voor Uw adviezen en de beoordehng van een niet onbelangrijk
onderdeel van mijn proefschrift, waarbij de Kunstgeschiedenis slechts indirect
betrokken is, betuig ik U hier gaarne mijn grote erkenteHjkheid.
Ohne das Interesse und die Liebenswürdigkeit seitens deutscher Kunst-
historiker wäre mir die Arbeit um vieles schwerer geworden. Daher möchte ich
den Herren Professoren Dr. J. Sauer in Freiburg i/Br. und Dr. Luthmer in
Kassel, ferner Frau Dr. Erica Tietze (damals in Wien) und Herrn Dr. E. Lutze
in Nürnberg für ihr Entgegenkommen meinen besten Dank aussprechen. In
Prag wurde mir von He^n Dr. Vlad. Novotny während meiner Studien an
Durers „Kosenkranzfest Hebens würdigst jede erforderliche Hilfe zuteil
Het Gemeentebestuur van 's Gravenhage zij te dezer plaatse tevens dank
gebracht voor de bereidwiUige wijze, waarop het mij toestond, mij enige
maanden onverdeeld aan het schrijven van mijn proefschrift te wijden.
Zeer erkentelijk ben ik de ambtenaren van het Kunsthistorisch Instituut
en die der RijksuniversiteitsbibUotheek te Utrecht, die der Koninkliike
Bibliotheek, R.K. Openbare Leeszaal en BibHotheek en die van het Rijks-
bureau voor Kunsthistorische en Ikonografische Documentatie te 's Gravenhage
voor hun voortdurende medewerking, waar ik die nodig had.
Ten slotte dank ik allen, die mij met raad en daad, inhchtingen of mededelin-
gen hebben geholpen, maar vooral hen, die mij bij het persklaar maken van
mijn proefschrift zoveel zorg en tijd hebben gewijd.
Inleiding.
§ 1. Aanleiding tot deze studie der Rozenkrans-ikonografie. (Afb. 1 en 2) ... .nbsp;1
§ 2. Doel en nadere omschrijving van mijn onderzoek. Lijncliché naar mijn schets
van de toestand van het altaarstuk in 1936. (Afb. 3)..........4
§ 3. Schets van het wezen en de kernidee der Rozenkrans-devotie (zie Tabel I,
blz. 572 vlg.).......................6
I. Het „Rosenkranzfestquot; van Albrecht Dürer.
§ 1. Beschrijving, geschiedenis en toestand van het altaarstuk. (Afb. 4—7) ...nbsp;23
§ 2. Onderzoek naar de opdracht in de litteratuur en in archivalia te Venetië . .nbsp;53
§ 3. Ikonografisch probleem van het altaarstuk (Afb. 8 en 9)........69
a.nbsp;Bibliografisch onderzoek naar de naam.............69
b.nbsp;Ikonografische mogelijkheden ...............92
§ 4. Kunsthistorisch probleem van het altaarstuk...........104
a.nbsp;Vroeg ere Madonna's en altaarstukken van Dürer.........107
b.nbsp;Venetiaanse altaarschilderingen vóór en tijdens Dürers verblijf te Venetië.nbsp;115
c.nbsp;Dürers altaarstuk in verband met verwante uitbeeldingen van de Madonna
m de Duitse schilderkunst.................129
I- de Aanbidding der Koningen..............131
IJ- de „Madonna im Rosenhagquot;..............135
«e „Schutzmantelmadonnaquot;...............140
II. Nadere gegevens omtrent de Rozenkrans.
§ 1. Over de naam van dit gebed.................155
§ 2. Over ontstaan en ontwikkeling van do Mariaverering en de Rozenkrans-devotie
m net bijzonder . . ^ °nbsp;j^j
§ 3. Wordingsgeschiedenis van het formuUcrgebed (zie Tabel II, blz. 574 vlg.) . .nbsp;167
III. Duitse Rozenkransgroepen van de 15e en het begin der 16e eeuw.
§ 1. Over de groepen A en B, met hun Typen en Fornmles.......180
§ 2. Overzicht van Duitse e.a. Rozenkransgroepen..........190
Bijdrage tot een Catalogus van Rozenkransgroepen (Afb. 10—54) ....nbsp;191
§ 3. Dürers „Ro8en(kranz)fc8tquot;, beschouwd in verband met de uitbeelding van de
Kozenkrana..........................gjg
rV. Conclusie ................................32i
-ocr page 14-Bijlagen bij Hoofdstuk II. Citaten uit de litteratuur, met commentaar,
ter opheldering van de ikonografie der Mariaverering.nbsp;328
Rubriek A. Maria-benamingen........................33q
Rubriek D. Pseudo-kroningsgevallen (zie Tabel III, blz. 576 en Tabel IV, blz. 577). 565
Tabel I. Enkele Rozenkrans-formules...........
Tabel II. Historisch overzicht van de Rozenkrans-ontwikkeling
Tabel III. Pseudo-kroningen..........
Tabel IV. Andere schenkingen door de H. Maagd
Lijst van afkortingen in de opgave der litteratuur
Lijst van afbeeldingen...............
N.B. In dit proefschrift is de spelling 1934 gevolgd.
In alle citaten is de speUing van de handschriften en wiegedrukken overgenomen met
alle inconsequenties en eventuële foutieve lezingen. Cursiveringen in citaten zijn van mij.
In de ikonografieën leze men „linksquot; en „rechtsquot; als heraldisch links en rechts.
572
574
576
577
581
584
§ 1. AANLEIDING TOT DEZE STUDIE DER ROZENKRANS-IKONOGRAFIE.
Naar aanleiding van een referaat over Albrecht Dürer als schilder van altaar-
stukken hen ik dieper ingegaan op deze werken van den meester. Daarbij
trof mij de mening, geuit door Heinrich Wölfflin in zijn zo voortreffelijk en
van diep inzicht getuigend werk over Dürers kunst.^) Deze neemt nl. een
houtsnede in het Rozenkransboekje van Jacob Sprenger2) als het prototype
aan voor het z.g. Rosenkranzfest, het altaarstuk, dat Dürer in 1506 te Venetië
in opdracht van Duitsers schilderde.^)
Omdat vele andere schrijvers van naam dit stuk eveneens in verband
brengen met de rozenkransdevotie — m.i. een misvatting van Dürers be-
doeling met dit altaarstuk — koos ik dit onderwerp.
Reeds Anton Springer spreekt b.v. in zijn „Raphaelstudienquot; van: „Ein
ganz einfaches, schon im fünfzehnten Jahrhundert populäres Andachtsbild^'^)
enz. En om dadelijk een meer recent voorbeeld te noemen citeer ik hier Fried-
landers opmerking: „das Verteilen von Rosenkränzen, womit an die Legende
des heiligen Dominikus angeknüpft wirdquot;, wat weliswaar voorzichtiger klinkt.^)
Iets verder leidt ook deze auteur ons echter tot een misvatting van cn tot een
rechtstreekse toespeüng op de rozcnkransdevotie: „Engel aber, die über der
Brüderschaft schweben, haben eine Anzahl von Kränzen in Bereitschaft, um
die Gläubigen damit zu beschenken.quot; In zijn Dürer-opstel in hct Festschrift
van 1928 zegt dezelfde schrijver dan nogmaals: „Unzweifelhaft war das Rosen-
kranzbild sein Meisterwerk.quot;
De geleerde schrijvers zijn bKjkbaar op een dwaalspoor gebracht door de
aanwezigheid van den H. Dominicus, kenbaar aan het habijt zijner orde en
aan de lAestengel, die hij - rechts van de troon staande - in de linkerhand
houdt. De omstandigheid, dat deze figuur, die destijds (en nóg tot in de 20ste
eeuw) voor quot;steller van het rozenkransgebed werd gehouden, Maria en
het Chnstuskmd bhjfcbaar behulpzaam is bij het kronen van een knielende
memgte met rozen^ansen zal veel hebben bijgedragen tot de algemene asso-
aabe met de rozenkrans. In mijn schets van de rozenkransdevotie, gegeven in
Hoofdstuk II, zal - dank zij het grondig wetensehappehjk onderzLk van
^ee Engelse geestehjken, smds 1900 ingesteld - de naamsverwisseling van
den Kartuizer Do^cus Prutenus (f 1461 te Trier) met den H. DomLcus
een aUeszms plausü,ele verklag blijken voor het ontstaan van deze legende
omtrent St. Dom^eus Men kan nu overigens niet meer loochenen, dat deze
eem eeuwen na diens dood is ontstaan als geestesproduct van een al te fana-
tiek ordebroeder, Alanus van der CUp en door hem met vrucht is verbreid
^•»hts op gefingeerde bromien kon L^oeprnS
WoMm nu mtte zijn mterpretatie van Dürers „Rosenkranzfestquot; als een z I
Roze^ans-dtaarwelmet de meeste nadruk, daar hij genoemde houtsnede
van ± 1476 plaatst naast Dürers altaarstuk met de woorden: „Dürer arbeitete
mit emem alten Typusquot;. Aan deze ikonografischc verklaring toch van het stuk
laat hij nog voorafgaan: „Der neuentfachte Kultus des Rosenkranzes »ab das
Thema.quot;2) Zie Afb. 2 (Cat. BI, 1 No. 152).nbsp;®
Bovengenoemde oude houtsnede illustreert zonder twijfel de devotie van de
rozen^ans Zij geeft daaraan mtdrukking door het huldigen van do Madonna
m beeld te brengen Haar worden immers door devoot knielenden kransen van
rozennbsp;als symbool voor de tot haar gerichte gebeden. Aldus wordt
Maria door de gelovigen een „corona precumquot; toegereikt; al geef ik gaarne
toe, dat het aanbeden van kransen aan Maria of het aannemen van kiansen
door haar met bij aUe fipren van deze houtsnede even duidelijk is te zien.
Bij een kenner en beschrijver van 15e eeuwse grafiek als W. L. Schreiber, vond
ije^de houtsnede trouwens ook volgens mijn opvatting besehrevcn.»)
ZieTheMonthXCVI,527,vanl900envW. Zieovi.r a i n n ..
vigg.; 1902. p. 219 vlgg.; 1905. p. 305 vlgg.^®nbsp;'nbsp;1899. p. 290.
^recHt DUr..nbsp;.avnost . ^u^rXL^rÄ^^
ookn^^rh^'^^quot;''nbsp;I'Ainateur de la Gravure sur bois etc. (1891). Deel V 5293 Zie
-ocr page 17-Afl,. 2 J«c»l. Sprrnpor. U.„.,.„kr«nsl,.„.k Houtsnnlo ± 1176
Cut. Typ.« It I, 1 152 052)
In het tweede Vesperlied „In Soleninitate SS. Rosarii B.M.V.quot; wordt nóg
hetzelfde gevoel — n.1. het huldigen van de Moeder Gods — tot uiting ge-
bracht met de woorden:
Venite gentes, carpite
Ex Iiis rosas mysteriis.
Et pulchri amoris inclytae
Matri Coronas nectite....
Ik kan niet aannemen, dat die brevierpassus alléén oorzaak zou zijn van de
uitbeeldingsformule der rozenkransgroepen met werkelijke kransen van rozen.
Öan zouden er ten hoogste illustraties hiervan zijn ontstaan en geen tegen-
hangers. Er moet toch naast datgene, wat uit het Brevier voortvloeide — een
overigens vaak meer tendentieuze dan historisch volkomen verantwoorde bron
een bredere stroming zijn geweest in de niet-liturgische litteratuur der M. E.,
die voedsel kon geven aan de fantasie der beeldende kunstenaars. Hiervan heb
ik dan ook in de Bijlagen bij Hoofdstuk II een overzicht trachten te geven.
Op Dürers „Rosenkranzfestquot; ziet men echter het tegenovergestelde, n.1.
ana en het Christuskind — geholpen door den H. Dominicus en een schare
zwevende engeltjes — van rozen gewonden kransen uitdelen.
Het is deze controverse, welke mij aanleiding gaf een onderzoek in te stellen
öaar de ikonografische puzzle in Dürers werk, die de vraag deed rijzen:
Is dit altaarstuk wel als een z.g. rozenkrans-groep te interpreteren?
Het eerste hoofdstuk behandelt, om dit tc kunnen nagaan, de ge-
IC ems en de ikonograüsche mogelijkheden, benevens het daarvoor zo ge-
wichUge vraagstuk van de opdracht voor dit altaarstuk. Ook zal ik daar
trachten de plaats van dit stuk in Dürers oeuvre kunsüüstorisch toe te lichten.
Het tweede uoofdstuk zal in hoofdzaak enige nadere gegevens be-
vatten omtrent de Mariaverering in het algemeen en de devotie van de rozen-
krans in het bijzonder.
Het derde hoofdstuk zal de ikonografie van Duitse rozenkrans-groepen
hehandelen, in hoofdzaak voor zover deze in Dürers tijd vallen. Tevens zal
het een bijdrage bevatten tot het catalogiseren van deze uitingen van gods-
vrucht in schilder- en beeldhouwkunst en grafiek, terwijl tenslotte het altaar-
stuk wederom in verband daarmee zal worden beschouwd.
Zie Breviarium Romanum, Pars Autumiiolis, Dominica I. Oct. Uovcnutuanil vcspcrlicd werd
gt;u deze vorm, in 1757 gedicht tloor p. Tomaao Aiiguttino Hicchint O.P., cca vriend van Paus
quot;oncdiclus XIV. Do gegevens omtrent dit lied, in het Oflicium van het Ilozcnkransfccst opge-
Qomon, dank ik aan den Bibliothecaris van het Khmsler tc Wittom; te *iju ontleend aan Bäumer:
Geschichte des Brevier« (Freiburg i/Br. 1895) p. 595.
Het VIERDE HOOFDSTUK zal een conclusie geven omtrent de naar mij
toeschijnt juistere ikonografie van Dürers werk.
§ 2. DOEL EN NADERE OMSCHRIJVING VAN MIJN ONDERZOEK.
Aan de juistheid van de mening, dat Dürers schilderij op de rozenkrans-
devotie zou berusten, kon ik niet geloven. Wat de oudere litteratuur en wat de
successieveHjk aan het stuk gegeven namen mij leerden, bracht mij tot de vol-
gende stelling:
DÜTers z.g. ,,Rosenkranzfest'' heeft m.i. niets te maken met de kerngedachte
der rozenkransdevotie in de Middeleeuwen.
De opdracht van het zo groots opgevatte altaarstuk Ujkt mij in tegendeel
uitgevoerd in een zuivere schüdersdrang, waarmede wij toch ook in de kerke-
lijke kunst der latere Middeleeuwen reeds rekening dienen te houden.^) Het
lijkt mij in de eerste plaats in elk geval een voor die tijd vrij opgevatte voorstel-
ling van de H. Maagd, een humanistisch getinte vreugde-uiting van den sinds
kort tot Renaissance-schilder „gegroeidenquot; Dürer; in wezen even devoot als
welke Middeleeuwer ook, doch nu een geheel andere taal sprekend in deze
zijn grootste altaarschüdering, die minder naïef verhalend en grootser van
opzet is dan enig werk tevoren door hem geleverd.
Deze geestelijke groei heeft Dürer immers tijdens zijn verblijf in Venetië niet
minder onbevangen en uitbundig geuit in zijn intieme briefwisseUng met zijn
vriend Pirkheimer, den bekenden humanist in Neurenberg.^)
Dürer wilde m.i. blijkbaar nu ook zelf voor het ëérst een hoge ceremonie
aanschouwelijk maken en daarmede de H. Maagd op de wijze van de nieuwe
tijd eren. En zo is hij gekomen tot dit feestelijk bijeen brengen van alle standen
mt geestelijke en wereldlijke kring, rondom de troon der Moeder Gods
En spreekt er niet bovendien - voor kunsthistorisch-georientecrdcn — heel
sterk Dürers bewondermg voor Giovanni BelUni uit?^) Wien anders brengt hij
hier, zich met hem metend, zwijgend zijn hulde; zij het dan ook in zijn eigen
wat gecomphceerde en stroeve Duitse trant? Deze aard van Dürer is het, die
2nbsp;^«en herinneren aan het howijs van schilderen naar naaktmodel op
Van Eyck 8 Gentse altaar van 1432, aan het suggestieve landschap met hot meer van Genèvo
op Conrad W.tz Petrus-altaar van 1444 te Genèvo ca aan veel op Matthias Grünewald's
(Neithart's) Isenheimer-altaar van ± 1505 te Cohnar.nbsp;«^uucwaiu s
^ Lange und Fuhse: Dürers schriftlicher Nachlass (Halle 1893 p. 31) 18 Aug. „Ich hin ein
Tzentüam - Fenedich gewordenquot; (p. 41) 13 Oct. „Hie bin ich L Herr, dahL'ein slZ
rotzer . (p. 36) 8 Sept. „letzt spricht ledermann, sie haben schöner Farben nie gcschnquot;.
3) Idem p. 22: „Er ist sehr alt und ist noch der beste im Gcmälquot; schrijft Dürer ovcr Bellini.
-ocr page 20-van het geheel dan ook niettegenstaande die verering voor BeUini minder iets
devoot-plechtigs en waarlijk vrooms maakt dan wel iets feestelijks, in kinderlijk
naïeve vreugde, met al die kransen-uitdelende cherubs. De luitspelende engel in
Bellim'-stijl, gezeten op de onderste trede van de troon, aan de voeten van Maria,
Wordt bij de eerste indruk ook nagenoeg geheel door die cherubs overheerst.
De edele, immers volkomen zuivere wedijver met de Itahanen was de stuw-
kracht voor Dürers korte doch hem geheel gevangen houdende schildersroes,
die hij in Venetië heeft doorgemaakt en waarvan hij vóór alles in zijn „Rosen-
kranzfestquot; getuigt.^) Friedländer het de grote picturale betekenis daarvan
duidelijk uitkomen. Ik citeer hier uit zijn werk over Dürer alleen deze passus
Der Festglanz der südlichen Stadt liegt über der Tafel. Wenn das Werk nicht leuchtend
im Mittelpunkt der allgemeinen Vorstellung steht, so sind zwei Umstände schuld daran.
Die Tafel ist den allermeisten unbekannt, da sie im Chorhermstift Strahov in Prag ziem-
lich verborgen steht.^) Und dann güt sie als sehr siecht erhalten. Die Kunde von Restau-
rierungen und Übermalungen die durch die gesamte Literatur weitergegeben wurde, hat
^ zuwege gebracht, dasz Dürers glüchlichstes Bild, wenn überhaupt, nur als Ruine und
Kunosität betrachtet Avird. SteUenweise ist die Tafel wirklich übermalt, im besonderen
(he Madonna und das Christkind, das Übrige jedoch hat wenig gehttcn, hat den urspriing-
hchen Charakter m weiten Flächen bewahrt.
Onafhankelijk van dit tot voor kort exceptioneel gunstig oordeel over de
toestand van het altaarstuk, registreerde ik te Neurenberg reeds in 1928 in
grote trekken de toenmalige toestand van het stuk, door op de calque van een
foto naar mijn beste weten aan te geven de verschillende graden van vcrwoes-
ting (van afbladdering en overschildering tot geheel nieuwe inschildering).
Dit werk herhaalde ik nauwkeuriger (bereidwillig bijgestaan door dr. F. van
Thienen) in 1935, onder veel gunstiger omstandigheden te Praag. Tenslotte
verAvijs ik hiervoor naar Afb. 3, het lijnclichd in rood en zwart, dat gedrukt
is naar mijn zorgvuldige correctie, nogmaals in confrontatie met het altaarstuk
en nu bij betere belichting, in 1936 te Praag gemaakt.^)
Een ongekend genot schonk dit werk op de grote DUrerausstellunp te Neurenberg in 1928,
verhoogd door de mogelijkheid het te vergelijken mot andere altaarstukken van Dürer en met
^verken van tijdgenoten uit zijn omgeving.
Friedländer: Albrecht Dürer (Leipzig 1921) p. 112.
') Het stuk hing in clausuur, zodat het voor mij (e.a. kunsthistoricae) op die DUrertentoonstcl-
ling te Neurenberg voor het eerst in origineel te bestuderen was. Wel had mij de ecrw. abt van het
Chorhernnstift in 1927 welwillend toegestaan te werken naar do in zijn antichambre hangende
copio (op ware grootte).
*) Dr. Novotn^, conservator aan het Staatsmusoum aldaar, was r,o vriendelijk deze laatste
®chot« tenslotte te controleren. Ik kwam daarin tot dezelfde conclusio als die door Friedlünder
zamerhand is ontstaan.^) Het is een mondgebed, dat dus overluid gebeden
wordt, niettegenstaande bet feit, dat bet krachtens zijn inhoud van ovenvegend
meditatieve aard is. De meditaties omtrent bet leven van Christus en Maria
worden „Mysteriënquot; of ook wel „Geheimenquot; genoemd, omdat zij de geheimen
van de verlossing der mensheid volgens het dogma der R. K. leer bevatten.
Ovenvogen worden n.1. de hoofdpimten van Christus' leven, lijden en sterven:
1° vijf vreugdevolle Geheimen (Annunciatie, visitatie, geboorte, presentatie
en het terugvinden van Jezus in de tempel); 2° vijf droeve Geheimen (Gebed
in den hof van olijven, geseling, doornenkroning, kruisiging en kruisdood);
3° vijf glorierijke Geheimen (Opstanding, hemelvaart, pinkstervuur, ten hemel-
opneming en kroning van Maria).
Het stollen van die uitgebreide stof tot zulk een formuliergebed, waarmee
^t den aard der zaak eeuwen gemoeid zijn geweest,^) is voortgevloeid uit de
oedoeling: na God ook Maria te eren, als Moeder Gods. Dit verklaart de samen-
stelling van het gebed. Die samenstelling toch heeft een diepe zin, want de
Ave Marians, gebeden tot de H. Maagd, zijn overheersend in aantal. De Moeder
Ods wordt daarin met de groet van den engel gehuldigd cn eerst later tevens
^f^ngeroepen als onze mediatrix en advocatrlx: „Ora pro nobis, nunc et in hora
^ortis no8traequot;.3) Vandaar de uitbeelding in de kunst met de tronende Moeder
^ Ods als centrale figuur (zie hoofdstuk III, catalogus Type B. I, 1); vandaar
ok het bidden van de Maria-Htanie na de eigenlijke Rozenkrans.
^ Als diepste kern blijft evenwel in dit formuliergebed het idee: „per Christum
^^nem ad Christum deumquot;. Bij elk „tientjequot; van Ave Maria's wordt immers
óóknbsp;tevoren het Onze Vader cn als slot de doxologie gebeden, maar
^vordt daarbij één der genoemde mysteriën uit Christus' leven overwogen.
Hoz^^lquot;^^ ^^^^ ^^^^^^nbsp;Cliristus mede de inhoud van de
«inr^Wl ^^nbsp;quot;itgcsproken gebeden — om hun goddelijke oorsprong,
alsnbsp;Ijcvattelijkhcid reeds van het grootste gewicht — zijn tevens
D ^lï? ^quot;quot;«llo omschrijft in rijn Ikonogrnfio der christl. Kunst (Frcihurg i/Br., 1928),
Zie't hnbsp;Igt;quot;'»i»«caan8r Horcnkrnns, do formule, die heden nog gebruikt wordt.
historisch overzicht van het roienkransformulier en tabel I met verschiUendo
-ocr page 23-Alvorens over te gaan tot een nadere beschouwing van het altaarstuk, dat
in de loop der eeuwen reeds vele pennen in beweging bracht, dien ik echter
eerst in het kort wezen en kernidee van de rozenkrans-devotie te schetsen en
mijn stelhng te verduideHjken. Deze schets zal in het tweede hoofdstuk iets
nader worden uitgewerkt.
§ 3. schets van het wezen en de kernidee der rozenkransdevotie.
Daar, zoals ik hierboven opmerkte en in Hoofdstuk I (p. 70 vlgg.) nader
zal aantonen, vele kunsthistorici (o.w. Dürerbiografen) van de tweede helft
der 19e eeuw en ook later, hardnekkig Dürers „Rosenkranzfestquot; min of meer
blijven vereenzelvigen met een schildering van de rozenkransdevotie,i) moest
ik mijn tegenovergestelde mening toetsen aan het wezen der rozenkrans-
devotie zelf.
De kerngedachte der rozenkransdevotie, sedert de 15e eeuw in populariteit
zeer gestegen, is voor mijn gevoel vervat in het devies der kerkvaders Per
Christum hominem ad Christum deum.quot;nbsp;quot;
G. A. Meyer O.P. omschreef dit devies in zijn artikel „De instelling van den
rozenkransquot; (in de Katholiek van 1903) als volgt:
In de overweging van het Leven en Lijden des Heeren, welke beschouwing het wezen
dezer godsvrucht uitmaakt, vindt de vrome ziel de verhevenste leering en den zoetstcn
troost. Terwijl zij op het stUle pad der overpeinzing voortschrijdt, stort zij haar innigste
smeekingen en teederste gevoelens uit in het onovertroffen Pater Noster en Ave Maria
Zoo wordt in dit gebed bewaarheid: Per Christum hominem ad Christum deum
Wat immers hebben we onder deze oorspronkelijk speciale volksdevotie te
verstaan ?
De rozenkranscultus beoogt het veelvuldig en Hefst in gemeenschap bidden
van het Rozenkransgebed (vroeger gepaard gaande met een processie naar het
Rozenkransaltaar). Dit, naar men weet, is ccn formuliergebed, dat bestaat uit
rhytmisch uitgesproken herhalingen van het „Ave Mariaquot;, afgewisseld door
„Pater Nosterquot; en ingeleid door het „Credoquot;; een vaste formule, die lang-
m 1928 en door Benesch in 1930 uitvoeriger is beschreven. Ook het onderzoek van 1935 door
dr. Kramäf te Praag, wijkt slechts in onderdelen daarvan af.
Kramar t.a.p. cat. 1935, p. 11.
Festschrift der internat. Dürerforschung Leipzig, Berlin, 1928, p. 10.
Otto Breech: Zu Dürers Rosenkanzfest (toestand in 1928). Bclvedere (Wien, 9 Jahrg. 1930),
1) Ook ikonografcn ^« wijlen Stephan Beissel S.J. (Keulen), Prof. Karl Künstle (Freihura i/Br ^
en M. C. Nieuwbarn O.P. m ons land, huldigen die opvatting.nbsp;^nbsp;® ' ''
J. A. F. Kronenburg C.S.S.R. geeft in zijn rijk gedocumenteerde werk over
de verering van Maria in Nederland^) bewijzen, waaruit blijkt, dat de schrijvers
en predikers van de Rozenkrans — gezien de vermaning bij de opgave dezer
„Geheimenquot; in de z.g. Rozenkransboekjes — inderdaad met dit gebed een
meditatie-oefening bedoelden en niet enkel een machinaal herhalen van de-
zelfde gebeden volgens een vast systeem. Hij haalt o.a. aan (in een middeleeuws
Rozenkransboekje, waarin het Onze Vader en quot;Wees Gegroet in het Latijn en
in het Nederlands voorkomen) een vermaning uit een handschrift van het
Bisschoppelijk Museum te Haarlem.
Die vermaning, daar in modem proza omgezet, luidt in het origineel t^)
Fol 130v. Narracio / Women sal lesen den rosenkranse / We die hemelse Konincynne
en scho/ne rosen cranse wyl maken de sal spreken vijftich Ave maria. Unde na yghe
lick Ave maria en artikel des levens cristi / so hyr na ghescreuen steyt. Unde en yge/lick
mach de materie, corten of langhen / na he tijde of ynnicheit hevet. Unde na en / yghelick
artikel schabnen spreken en / Ave maria. Unde wan he dyt ghewoen / wart so wartet
em lichte unde genochHck. Unde verwerft vele ynnicheit unde / gnade van gode unde / der
ioncfrouwe Maria. Als dat he syn leven dar by beteret. / Ya wo rokelos he to voren
weest hevet, / etc.
Vervolgens worden de Geheimen van de Rozenkrans opgesomd, waarna op
fol. 134 het bekende exempel van de Rozenkrans volgt (bandieten zien 50 Ave's
van den Kartuizer tot rozen worden, waarvan een schone maagd_Maria _
zich een krans op het hoofd zet). Zie verder de legenden in Rubriek C van
de Bijlagen.
Fol. 135: Unde aldus is de rosen/krantse erste up ghecomen to / sprekcne vijftich
Ave Maria Mer en korten / tijden so is der to ghesettet tusschen en / yghclic Ave Mario
en artikel des levenes / unses heren ihesu cristi to merer cyrheit unde / verdcnstc unser
salicheit. Deo gracias.
Terwijl de Uppen de woorden uitspreken, denkt de geest aan de verhevenste geheimen
van den godsdienst, aan die geheimen, welke in den tijd toen de Rozenkrans meer alcc-
meen werd, den geest onzer vaderen zoo machtig boeiden. Of waren niet juist in diezelfde
tijden diezelfde geheimen tevens de drie groote kringen der zoo gezochte mysteriespelen,
het kerst-, het passie-, net paaschspel?nbsp;^
Het wezen van het rozenkransgebed kenschetst de schrijver op p. 360 meer
lynsch door de volgende vergelijking. Dezelfde kerkklokken roepen ons met
ir^'nbsp;Maria'8 heerlijkheid in Nederland (A'dam 1905^ deel III
p. 359; verder geciteerd als Kron. I, II, III, enz.nbsp;^
«) Cat. dr. B. Kruitwagen O.F.M., p. 49, Ms. 62, fol. 130a vlgg.
8
klanken van hetzelfde metaal, zowel ter feestelijke Hoogmis als ter indruk-
wekkende Requiemmis.
Iets dergelijks heeft het Rozenkransgebed, het voelt alles mee, het past zich aan, aan
elke gemoedsstemming. Het is hidpsmeeking in angst en nood, het is dankzegging na
verkregen uitkomst; het is het gebed voor Advent en Vastentijd en het past evenzeer
op Kerstmis als op Paschen. Daar is geen uur en geen dag, waarop de Rozenkrans niet
beantwoordt aan onzen zieletoestand.
Verder wordt daar nog geciteerd (Kron. III, p. 361) uit een Zwols rozenkrans-
boeksken van omstreeks 1490^) „Psalterium virginis // matris Marie devotis //
nieditabilibus exornatumquot;. „Zulke Rozenkransen te bidden onder het werk en
op de wandeling; de een bidt dan voor, de andere antwoordt.quot; Het slot van de
Mprologus inductivus in legenda Rosaria beatae et gloriosae virginis Mariaequot;
luidt n.1.: „Mo // ris est religiosorum huius modiro // sariis uti inter laborandum
aut II ambulandum. Altero articulum cum // principio Ave Maria premitten
II te. Altero respondente et residuum // complente.quot;
Evenzeer bhjkt nog de populariteit in de 15c eeuw van deze wijze van bidden
^waarvan het verband met de „moderne devotiequot;zal worden aan getoond —
^t de incunabel van Jodocus Beissel te Aken (1495, gedrukt te Antwerpen) „Tria
rosacea coronamentaquot;2), waarvan ik de Prologus in de vloeiende versmaat
Van den fijnen humanist en raadsheer van den keizer, hier geheel wil over-
nemen, vooral omdat zijn inhoud voor mijn betoog van belang zal blijken.
Quisquis amat roscam genitrici offcrrc coronam
Virgincc / hoe dicto carminc purus erit
Nnmq: culens sacros christi mntrisvc dolores
Fit sneer ct Ictis ccnict utrumque ocuüb
Audiit hoc raptu trevcrum carthusius olim
Versari nngclicis florida «erta choris
At quoticns nomen rcsonarct dulce Marie
Curvahat lotions turba canora caput.
Hominis atque ihcsu «imul ac vox alma rrdibnt
Plaudchant flcxis ngminn poplicibus
Finierant rosco» cantus simul ista prccanlur.
Gratia sit terris: gloria magna polis
C 4
Petri.,nbsp;virginis matris Marie devotis raeditabilibus exoruatura. Swolle
Beysselius Kegie Urbis Aquensius Patricius, de Rosacea Augustissinio
f quot;quot;quot; Corona geeft 38 folie daaruit, niet een rhythmische Proloog cn een volledig
,1met tweeregelige overwegingen, aanvangend op fol. 8. ücide wicgcdrukken
Kon. Bihl. te Gravenhage.
Annuit omnipotens votis placidusque remisit
Cnnctorum culpas qui pia serta dabunt.
Terloops zij hier gewezen op de belangrijke regels, die spreken van het aan-
bieden van kransen, ja zelfs van een „roseam coronamquot;.^)
In een ander Rozenkransboekje, te Gouda gedrukt in 1484,lezen wij op de
titelpagina: „Van Marien rosencransken een suuerlic boexkenquot; boven een
houtsnede, die dezelfde is, als die, welke voor in de vorige incunabel C. A. 288)
was afgedrukt (zie Cat. Type A. 5, Afb. 8). Onder deze houtsnede lezen wij
verder het volgende rijmpje: ter aanmoediging van de rozenkransdevotie:
Wie mit Marien
Ewelic wil verblien
Die spreeck tot allen tijen
Veel Ave Marien.
Dan volgt op Fol.2 de voor een rozenkransboekje gebruikelijke Proloog. Het
bevat verder dan ook gebeden, die den leden van een rozenkransbroederschap
worden aanbevolen te bidden, hetzij vóór, of na het rozenkransformulier.
De proloog van dit boekje vermeldt de plaats, waar de rozenkransdevotie
in de 15e eeuw tot nieuwe bloei gekomen is en vangt aldus aan:
Fol 2: Hier beghint een quodlibitum, dat is een / leringhc also ghehietcn van die
waerach/ticheyt des broederscaps van onser vrou/wen hoet. of soutcr des maghets Marie
/ ghelesen te colen inder scoele van den se/ven konsten Int iaer ons heren M.CCCC /endc
LXXVI.
Verder wordt daarin op Fol. 3 behalve de naam van den schrijver_„broeder
Michiel / van risel doctoer inder gotheyt van der / prediker ocrden wt dat
doester te Colen /quot; — deze uitgave een verbeterde van die in 1479 genoemd,
wat wel een bewijs is van de grote ijver voor deze devotie. Ook beklaagt do
schrijver zich over de eerste incorrecte druk (van 1476), die zonder zijn mede-
weten uitgegeven en ten verkoop aangeboden was!
Bovendien moesten op last van zijn prior nu gedrukt worden:
Fol 4: de gesten ende (oec sijn daer ghe/sciet binnen dier tijt) approbacicn cnde /
miraculen des broederscaps voerscreven van welke niemaut die Marie liefheeft cn «oude
ordelen te swighen.
Fol. 5: Ende omdattet seer verdienstelic is ander racnschcn tot doechden cudo tot
godliken dienste te porren.
Fof. 6; endc / te trecken so is dit tegenwocrdighe boexken doen translatercn endc over-
1)nbsp;Hierop kom ik in rubriek C van de Bijlagen uitvoerig terug.
2)nbsp;C. A. 762 waarvan de Kon. Bibl. in den Haag een exemplaar bezit (cat. No. 150 E 30), dat
wordt aangehaald bij Kron. III. p. 362 t.a.p. als ..Van MariCu Roscn cranskenquot;.
setten uten / latijne in gueden duytsche opdat die le/ke luden die gheen latijn en verstaen,
die / men veel vint, oec mogen geinformeert ende volmateUc gheleert worden in die /
doechde ende sonderlinghe verdienste des / rosen crans ende alsoe gheleert sijnde tot / de-
vocien ende innicheit des selven rosen/crensken ghetogen worden.... enz.^)
Fol. 7: ende onder den volke verbreet soude wer/den ende niet Üchtehc achter ghestelt
of / vergheten en soude worden so ist bi versoec van enen devoten persoen doen prin/ten
int iaer M.CCCC ende LXXXIIIJ tot stich/ticheyt alre kersten menschen.
Hier eyndet dat prologus.'')
De Rozenkrans werd dus, zoals uit bovenstaande citaten blijkt, in de 15e eeuw
zowel in het Latijn als in de landstaal gebeden. Een zichtbaar bewijs, dat die
devotie druk beoefend werd, leverde mij een incunabel van 1498 (C. A.No.1120)
«Gheprent te Delf in holland Heynrick Erkert van Homberchquot; en getiteld:
«Dat Leven ons liefs Heren IHesu Christiquot;, waarachter nog gebonden was een
incompleet „Mariensouterquot;, „gheprent te Leyden bi mij Hugo Janszoen van
Woerden, 1498quot;. Juist de rechter benedenhoek van de eerste pagina van dit
Souter alleen was n.1. zózeer gebruind, dat we daaniit een veelvuldig gebruik
Van het rozenkransgebed wel mogen afleiden.
Verder blijkt dit nog uit het door p. Kronenburg op p. 361 geciteerde ge-
dichtje van een anonymus uit de eerste helft der 17e eeuw, voorkomende in
J. C. van Nouhuys: „De H. Rozenkransquot;:^)
Ghij helpt mij wacr dat ick ga,
wacr ick stac,
zal ick ergens gaen of rcyscn,
met u kort ick wcgh cn tijt,
die ick slijt
met ghcbedt cn ovcrpcyscn. enz.
Uit de laatste regel blijkt bovendien weer duidelijk het gewicht, dat aan de
^Meditatieve betekenis van de Rozenkrans gehecht wordt, dank zij de latere
Joevoeging van de mysteriën ter „ovcrpeysingquot; (zie hiervoor Hoofdstuk II),
dit gedichtje tevens de populariteit van het gebed, tot na de Aliddel-
'^'^M^ven, bewijst.
Tenslotte moge het volgende citaat uit Prof. Dr. C. G. de Vooys' „Middel-
Legenden cn Exempelenquot;^) nog het bewijs leveren, hoe ook een
')nïc
rog^jjquot;quot;quot; ^olgt een passus over den IL Dominicua, aU itou de«o gewoon «ijn geweest „den
quot;lednbsp;lesen mit «levooienquot;; welke passus kennelijk door de predicaties van des schrijvers
*) Dnbsp;tijdgenoot, Alanus van der Clip is ingegeven (lie hierover meer in Hoofdstuk II).
bij tjjj'p*^'quot;*®quot;'® h«t boekje bevat o.a. het volgende: „Dit is vohnacct ter Goude in hnllant
^a^tinbsp;Lecu Int iarr ons heren M.CCCC rnde LXXXIIIJ opten neghenden dach in
') Amsterdam 1850, p. XVI1. «) 2e druk, 1926, p. 97.
-ocr page 28-Protestants schrijver de Rozenkrans als gebed weet te waardeeren en ken-
merkend vindt voor de middeleeuwse vroomheid (en voor de vrome Maria-
vereerders van alle tijden, zou ik daaraan willen toevoegen).
De „eBgelsche groetquot; was het tiiterlijke kenmerk van de vereerder van Maria: of hij de
uitgesproken woorden begreep en er elk ogenbUk de waarde van gevoelde, was onver-
schillig; als ze maar voortkwamen uit een hart vol godsvertrouwen, dan drongen ze tot
in de hemel door. Het was het stamelen van een kind, dat niet beter uitdrukking wist
te geven aan de vertederende stemming, waarin de gedachte aan de „reine hemelsche
coninghinnequot; hem bracht.
De hooggeleerde schrijver legt hier m.i. wel wat sterk de nadruk op datgene,
wat kinderlijk-vrome zielen doorgaans van het mediteren over de Mysterien
in de Rozenkrans terecht brengen, n.1. een vertederde stemming aankweken
jegens Maria, die hun gebeden overbrengt aan haar Zoon. Men bedenke echter
dat deze opvatting niet geheel weergeeft het wezen der devotie, hierboven
geschetst.
Tenslotte nog iets over het ontstaan van de Rozenkrans.
Sedert een wetenschappeHjk onderzoek van kronieken in Duitse en Engelse
Kartuizer-kloosters door P. H. Thurston S.J. werd ingesteld, is nu bovendien
komen vast te staan, dat de cultus van de rozenkrans een volksdevotie is,
die zeer langzaam tot ontwikkeling is gekomen en verder is gegroeid zonder
dat men een bepaald geboorteland, of een bepaalden „Urheberquot; vermag aan
te wijzen.^) Vroeger heeft men den H. Dominicus als zodanig beschouwd en
het ontstaan in Zuid-Frankrijk gelocaliseerd.
Het Dominicaanse Rozenkransboekje (t.a.p. Gouda 1484), dat elders den
verspreider der Dominicuslegende en diens bron (waarvan men nu weet, dat
die een fictie was) vermeldt, zegt daarover:
Fol. 63 (r en v): ende wi merken----dat in dat hertoechdom van bartangen^) endo / veel
anderen steden die devocie der ghe/Iovigher menschen wassende so ist wt e/nighe tijt
een seker manier te bidden ver/neuwet die guedertieren ende devoct is / Die oec von
ouden tijden van den ghelovighen menschen in menighen steden des / worelts ghehoudon
is. Also dat een ygelic die in dier maniren wil bidden die sprc/ket alle daghen totter
ere godes ende des aldersalichste maghets Marie ende yeghen / die nenstnende periculcn
des werelts lesen / also veel enghelsche grueten Ave Maria als / daer sahnen zijn in david»
souter. dat is / C. ende L. werve. voersettende eens ons lieden ghebet op een yghelikeu X
Fol. 64r grueten ende dese manier te bidden is die soutcr des salighe maghets Marie gUc-
1)nbsp;Gepubliceerd in The Month 1900, 1901, 1922 (zie verder Hoofdst. II § 3).
2)nbsp;Bretagne, het geboorteland van Alanus de la Roche (= de Rupe = van der Clip). Litt-
opgave Kron. III, p. 299.nbsp;^
Dot ail Iiirt (Irii Krixor (1)1/.. 2H vlg.)
5 DiJrrrs „lloM-nkranzfcHl'
oemt onder/den volke. hoe die voerghenoemde her/toech ende hertoechinne om sonder-
nghen de/vocien die si hebben totter saligher ma/ghet marien begheren dese manire te
id/den gheapprobeert te sijn uter apostel/se stoele om te stoppen die monden der som-
li/gher afterclappers quot;waer om dat quot;wi van des / hertoghen ende hertoechinnen wegen
nde an/der veel ghelovigher menschen ons oet/moedeliken gebeden dat wi -willen appro-
e/ren die manire van bidden ende dat quot;wi ons wil/len waerdighen bequamehken te voer-
ien / vanden voirscreven manire wten apostelse gue/dertierenheit.... enz.
In Bretagne, waar men in de meeste kerken Rozenkrans-altaren vindt (zie
ïoofdstuk III) werd dus de apostolische goedkeuring gevraagd voor een reeds
ang in vele landen gebruikehjke gebedsformide, die in de 15e eeuw slechts
rernieuwd en later nog aangevuld werd, zoals we verderop zullen zien (Hoofd-
tuk II, § 3).
De legende omtrent het instellen van de Rozenkrans door St. Dominicus is
hans weerlegd. Hoewel deze ontstaan kon zijn in verband met diens strijd
egen de ketterijen van Albigenzen en Waldenzen (waarbij hij de rozenkrans
ds een krachtig wapen daartoe uit de handen van de H. Maagd zou hebben
mtvangen en aangewend), moet ik hier toch wijzen op de invloed, die histo-
■ische gebeurtenissen inderdaad gehad hebben op de groei en herleving van
volksdevoties. De Rozenkrans in de Romeinse, en de Akathistos in de Griekse
iturgie ontlenen aan die invloed resp. hun herleving en ontstaan. Die invloed
:och is — voorzover het de ons interesserende devotie betreft — historisch
jefundeerd.!)
Een historische bron voor de eerste herleving van de rozenkrans met als direct
'cvolg het stichten van z.g. Rozenkrans-broederschappen, is nl. Jacob Sprengers
Rozenkransboekje, in Hoofdstuk II beschreven en passim geciteerd.^)
Het hierboven geciteerde suverlic boexken, in 1484 te Gouda gedrukt en
uit het latijn vertaald naar een geschrift van 1476, dat uit hetzelfde klooster
te Keulen stamt, is opgesteld op bevel van denzelfden prior, Jacob Sprenger,
lie volgens Fol. 4 „een doctoer Inder gotheyt is en een fimdator ende after-
volgher des voergesey/de broederscap.quot; Over de instelling van die Broeder-
3chap tijdens het beleg van Neuss (waardoor Keulen mede bedreigd werd) en
□ver het opbreken van dat beleg in 1475, lezen wij daar; o.m. op Fol. 32v:
„welke niet en ghesciede son/der hulpe des magets maric ende godes heylighen.quot;
') Voor do laatste doel ik op het opbreken van het beleg van Constantinopel door de Bulgaren en
Perzen in 626; voor de eerste op dat van Neuss door de troepen van Karei den Stouto in 1475;
benevens op de overwinning bij Lepanto, behaald op de Turken in 1571 cn in 1683. Beide over-
winningen werden bevochten onder de vaan van Maria, Koningin van de Rozenkrans.
2) In 1477 te Augsburg gedrukt. St. Bihl. Bamberg. (Inc. typ. I).
In zijn eigen, boven genoemd rozenkransboekje — met de houtsnede in den
aanhef dezer inleiding vermeld (Afb. 2) — zegt hij van zichzelf:
Fol. 2r: hab ich prüder Jacob / Sprenger doctor der heyligen / geschrifft und prior des
groossen / conuents predigter ordeims zu / Kölen. Indem fiinfiundsibenzigisten jare / An
dem tag imser / frawen gehurt / emewert und wi/der auffgericht das alt herkom/men
gebet der Rosenkrancz unser lieben frawen. So / aber eigner nucz den menschen fleissiger
macht dann / ein nucz in der gemein, hat mich komenHch und gut ge/deucht / das in
einer sollichen pruderschaflFt zu enden / die do lautter imd gancz stee auff der geystlichen
gäbe / des gebetes, das ein mensch dargiht a\isz miltigkeytt / des selbfliessenden geystes
cristi.
Dat deze „eigner nuczquot; teruggaat op de broeders onderling, blijkt ook uit
deze passus uit het Goudse rozenkransboekje:
Fol. 13v: Wij sijn altijt u/wes gedachtich in sacrificiën die wi oflfe/ren ende in onse
bewaringhe als hetaemlick / is ende alsmen die broederen hoert te bedencke.... enz.^)
Zo is dan met deze didaktische citaten volgens zijn geschiedenis, zowel als
in zijn wezen, het Rozenkransgebed het symbool gebleken van een kinderhjke
hulde, van eeuwen her aan God en aan Maria. Men heeft het wel vergeleken
met „een klokje, geluid Maria ter eer, terwijl de ziel verzonken Hgt in de
geheimen van Haar Kind.quot;
Tenslotte nog iets over velerlei andere uitingen met het karakter van huldi-
ging, die in de litteratuur der M. E. voorkomen. Legenden en exempelen, zo
goed als religieuze liederen, leveren ons in zekeren zin immers bruikbare paral-
lellen, al mogen zij voor onze rozenkransdevotie-schildering niet als rechtstreeks
„gevendquot; worden beschouwd. Juist teksten zijn voor ons van grote waarde,
omdat zij ons niet in het duister laten in één opzicht: worden de kransen
door de gelovigen „geschonkenquot; of „ontvangenquot;. De beeldende kunst is slechts
bij uitzondering in staat zich in dit opzicht ondubbelzinnig te uiten. (Zie
voor bovengenoemde houtsnede van ± 1476, tekst Afb. 92).
Daarom richtte ik mij, bij het diepere onderzoek naar het wezen der rozen-
kransdevotie, tot de geestehjke Utteratuur om de Mariaverering na te gaan van
de vroegste tijden tot in de zestiende eeuw toe.
1) In het vierde der vele exempelen, waarmee ook dit rozenkransboekje besluit, wordt het doel
der broederschap nog eens bij wijze van vermaning verscherpt. De Koningin van Frankrijk
— „die haer naem was blancka Sinte/lodewijc des conincs van vrancrijcs moe/derquot; — moest op
bevel van St. Dominicus veel „vijftigenquot; kopen en uitdelen ter bevordering van het gemeen-
schappelijk gebed. Zie Cat. Type B. II, 6, No. 233, Afb. 45 Fol. 103r.....„op dat ei also mot /
alleen voer haer selven soude bidden / raaer oeck voer alle den anderen die sy / den paternoster
hadde ghegeven. Ende / ia yeghelijcke creoze was een teyken.quot; enz.
In de Bijlagen verzamelde ik daartoe citaten, in hoofdzaak uit Duitse bronnen ;
doch ook enkele uit middelnederlandse teksten. Ten tijde van Dürer heerste
immers nog overal dezelfde geest in liederen en exempelen, zodat dezelfde
beeldspraak ook in alle landen wordt teruggevonden. Er bestond wisselwerking,
doordat b.v. de kloosters in Nederland in Duits verband stonden, met Keulen
in de late M. E. als zetel van den Provinciaal. Die zetel is later nog verder
Duitsland in — o.a. voor de Carmelieten — naar Frankfort verlegd.^)
De citaten heb ik in vier verschillende rubrieken geplaatst, waaruit zich
geleidelijk de speciale rozenkransdevotie gaat aftekenen:
Rubriek A: Benamingen voor Maria in het algemeen.
Rubriek B : Namen, die haar bemiddeling tussen God en den mens aantonen.
Rubriek C: Citaten, waarin Maria wordt gehuldigd (iets wordt aangeboden).
Rubriek D : Citaten, waarin Maria iets schenkt.
Met het oog op de rozenkransdevotie zijn de citaten uit dicht- en proza-
werken uitsluitend naar de inhoud gegroepeerd en wel met volkomen terzijde-
stelling van de aesthetische kwaliteiten en technische vorm. De chronologie is
natuurlijk zoveel mogelijk in acht genomen, omdat het mij van betekenis
scheen, aan te tonen, hoe de idee van de rozenkrans zich in de litteratuur reeds
had gemanifesteerd vóór en manifesteerde tijdens het ontstaan van Dürers
»»Rosenkranzfestquot;. Ook hiermede meende ik een bewijs te kunnen leveren voor
hierboven geponeerde stelling omtrent dit altaarstuk.
De vierde riibriek van citaten, waarin geschenken worden ontvangen van de
hoeder Gods, leek mij dan ook een noodzakelijke aanvulling van mijn bcwijs-
'ïiateriaal, dat ik oorspronkelijk dacht te kunnen beperken tot de drie eerste
ï^hrieken. Alleen met deze rubriek kon ik immers aantonen, dat beide vol-
gende opvattingen blijkbaar op een misverstand berusten:
1nbsp;als zou Maria ooit aan levenden een krans van rozen uitreiken anders dan
op hun sterfbed (zoals in de legenden wordt verhaald) ;
2nbsp;als zou die handeling op zichzelf dan nog iets te maken hebben met de
rozenkransdevotie.
Zelfs de bekende passus in „Tleven van liedwij die maghet van Sciedamquot;
(toegeschreven aan Joannes Gerlacus^) en in een Translatio tcrcia tot het
) Voor Franse voorbeelden, uit de XlIIe cn XlVe eouw, verwijs ik naar het tweede hoofdstuk
^«Q dr. II. p. j, Ahsniann: Le culte de la sainte Vierge et la littérature française profane du
»noycn ûge. Diss. Utrecht 1930.
(2nbsp;Wegweiser durch die Geschichtswerke des Europäischen Mittelalters bis 1500
Berlin, 1896) II p. 1428 vermeldt achter diens naoni: „virginis cognati, latine rcddita et
aucta a Jo. Brugmanno ord. min. synchronoquot;. In Acta SS. Boll, die 14 April,
303, hot z.g. Prior vita, Brugman's 2dc redactie. Na diens eigen verklaring in de proloog
nochtans niet en was vohnacct / die si na dit leven soude ontfanghen in dat eeuwighe
leven ende daer om doe si weder tot haer selven ghecomen was bat si onsen lieven heer
dat hij met haer also wilde doen dat die crone / mochte worden volmaect____enz.
Duidelijk blijkt hieruit, wanneer en door Wien haar de kroon zal worden
uitgereikt.
Op Fol. 38v vinden wij een tweede onderscheiding, welke de maagd bij haar
dood in de hemel wacht:
van de/sen boem seide haer die enghel dat hi haer / bereit wacr van onsen lieven here
ende dat si niet / eer en / soude sterven dan als die boem waer vol/wassen ende al syn
rosen rype.
Hieruit valt af te leiden, dat men zich voorstelde het lijden van deze heilige
op aarde, beloond te zullen zien in de hemel met een rozestruik, waaraan de
rozen het aantal door haar geleden smarten voorstellen.^)
Bovenstaande citaten uit rozenkransboekjes geven m.i. de kernidee der
fozenkrans-devotie te duidelijk aan, dan dat men niet getroffen zou worden
door het fantastische van een vraag en bewering, die wij lezen bij Augusta
^on Oertzen in haar overigens zeer gedocumenteerde studie over Maria als
koningin van de rozenkrans:^)
Sollten die Künstler, die der neuen Marienverehrung einen neuen Bildtypus schufen,
tauben Ohren und blinden Augen am uralten Rosengarten zu Worms vorübergegangen
^^^^ollten die Dominikaner, die Erfinder der Rosenkranzbrxulcrschaft unberührt von
^. Geciteerd volgens het middelnederl. handschrift (Kon. Bihl. Den Haag No. 71,119, Theol. cat.
iso'r'i^^ beschrijft in zijn Vita post. (C. A. 383, fol. 83r, Kon. Bihl. Den Haag
do hooMdoek als volgt: „peplum ipsum crispum cerulei coloris medium tenens inter
'^^m ct viridc texturcquot;____enz.
lil
» ut viriuc icxiurc ... .enz.
auteurs geven in ditzelfde visioen weer een door Mariageleendo „bloemkransquot; of „kroonquot;:
Meyer O.P. 1933, p. 49. II. Meuffels C.M. 1928, p. 76.
ranse, rans, of ranze Verwijs en Verdam, op één plaats ge-
'.hov : ,nbsp;Nederduitse sappel (chapol, chapoau); waarschijnlijk een synoniem van
»^erdc ,nbsp;„hovethandquot;. Ook komt het woord voor in do betekenis van sluier, wat mij hier
•»»ers , quot;\8eval schijnt te zijn dan dat liot ecu hoof«lband zou betckonen. Do „ransoquot; wordt iin-
Jicrkonbsp;wclrioken.l. Do laatste eigenschap duidt slechts op de
Het a/r'nbsp;sfoquot;«quot; behoeft dus niet uitsluitend do gedachte aan bloemen Ic wekken,
^fonenbsp;quot;quot;jnbsp;hoofddoek bedoeld is, in vorm gelijk aan do
^quot;^^ensnbsp;tulband geconfectioneerdo „kaproenquot; (chaperon). Dit zou het gekreukt zijn
^cstc,/quot;nbsp;l)ctekenis klopt bovendien met die in tal van plaatsen uit het oosten cn
(rckeningon v. d. Buurkerk on Jacobikerk to Utrecht, en van kerken in
kl^'nbsp;waarin het woord voorkomt), die bij Verwijs on Verdam zijn aangegeven,
^'^'kennbsp;quot;quot;quot; betekenis, die ons van het woord „ranzequot; uit middelhoogduitse
) Of A
p.'s^'quot;quot;quot; Oertzen: Maria die Kttnigin dos Hosenkranzes (Filservcrlag Augsburg,
2nbsp;17
Vita posterior verwerkt door Johannes Brugman O.F.M.) — waarin we lezen
van een „rans'% die de heilige ontvangt van Maria tijdens haar „opgetoghenquot;
zijn „om te hescouwen die vroede des ewighen levensquot; — gewaagt niet van
een krans of bloemkroon, maar van een soort hoofddoek, die bovendien geens-
zins te beschouwen is als een beloning voor door haar betoonde godsvrucht
en gediddig gedragen lijden. De gift in deze passus, die ik hieronder laat
volgen, is kennelijk een ter leen meegegeven stuk, ter overtuiging van een
vroom man, in casu haar biechtvader, die blijk had gegeven te twijfelen aan
de bijzondere genade van visioenen, haar reeds vaker betoond r^)
Fol 33r: Ende doen zette onze / lieve vrouwe enen seonen rans op haer hoeft ende
seide / ontfanc dese ranse op dijn hoeft die niet dan seven vren en sal wesen op die
eerde: ende geefse dinen biecht/vader in sijn hant. ende segget hem dat hi ghelovich. sy /
der gracien Gods. ende dat hi dien ranse sette op mijn / beeldes hoeft in die kercke.
Fol 34: Hier na quam liedwij / tot haer selven ende lovede ende dancte grotelyc onse /
lieven here voer die gracie die si had ontfanghen / ende daer na stac si haer hant op haer
hoeft on/versienlyc ende haelde daer of die ranse:
Dese ranse was gheel ende ghecroket ende welriekende ende si hieldem bi haer meer
dan / ses vren lanc.... enz.
... .Doen heer ian den rans op / des beeldes hoeft hadde gheset.... so wart desen
ranse vanden enghel / weder ghebracht daer si haer ghegeven was ende dat / wort lied\vij
gheopenbaert....
Tevoren op fol. 21v lezen we daarentegen wel van een beloning, doch eerst
bij haar dood te ontvangen:
Op een tijt sach deze maecht in haer / gheestelike uutganc een al te scoenen / crocn die
(volgens A. A. S. S. p. 271) wordt Joannes Gcrlachs nog door de volgende auteurs de voornaamste
bron genoemd voor Brugman's ongeveer gelijktijdig verschenen biografie: W. Moll: Joh. Brugman
en het godsdienstig leven onzer vaderen in de XVe eeuw (A'dam, 1854) II, p. 133. W. P. C.
Knuttel: Nederl. Biografie v. Kerkgesch. (A'dam, 1889) p. 52/53. W. NijhofTen M. Kronenberg:
Nederl. Bibliographie van 1500—1540 ('s Gravenhage, 1923-____) No. 981. Aantck.: „Uit dit
middel-nederl. werk van Gerlach (Ie druk: zie C. A. 1123) heeft Joh. Brugman zijn Latijnse
Vita Lidwinae getrokken;quot;----enz.
dr. J. V. Mierlo S.J. Gesch. v. d. oud- en middelncderl. Letterkunde (Antw. Brussel, Leuven,
1928) p. 405.
Prof. dr. Titus Brandsma O.Carm. Middeleeuwsche Duitsche vertalingen van Pater Brugman 8
Leven van de H. Liduina (in Sancta Liduina, Maart 1932) p. 87: Het eerst werd haar leven ge-
schreven in het middelnederlandsch, door Joannes Gerlachsquot;.....enz.
1) Zie Acta SS. Boll. 303—363, waarin niet meer sprake is van de krans, in het Prior vit»
(Acta SS. p. 285) foutief vermeld en op de houtsnede (C. A. 383, fol. 58) in beeld gebracht, maat
van een „velum capitegiumquot; en van een „peplum crispumquot;. Brugman corrigeerde die plaats
dus in zijn derde redactie het z.g. Vita posterior (C. A. 383, fol. 82v), voltooid in 1456, gedrukt te
Schiedam in 1498. (C.f.: A. A. S. S. p. 285 en p. 343.)
dem Vorhandenen, den neuen Madonnentypus geschaffen haben ? Zufällig nicht in ItaUen
oder Frankreich, sondern in Deutschland am Rheine quot;wo die Kriemhild im Rosengarten
fortlebte ? — Das ist kein Zufall, die Maria im Rosenkranz wächst heraus aus der Kriemhild
altdeutscher Idealgestah.
Deze kunsthistorisch niet geheel juiste beweringen raken, wat de laatste
betreft, aan het groteske. Immers Maria, aan wie als Koningin van de Rozen-
krans gebeden (in de uitbeelding: kransen van rozen) worden opgedragen uit
kinderlijke verering, in het vaste geloof van haar hulp, staat in geen logisch
verband tot een Kriemhild, „die Siegfried den Tugendpreis, einen Kranz von
roten Rosen aufs Haupt drücktquot;. Deze hypothese vond ik dan ook in 1927
bij een persoonlijk onderhoud met de professoren Sauer en Künstle te Freiburg,
Wien ik mijn scepsis in casu blootlegde, niet bekrachtigd en in 1928 afdoende
door laatstgenoemde bestreden, als volgt :i)
Dasz die Idee des Rosenkranzes aus dem Rosengarten der Kriemhilde in Worms heraus-
gewachsen sei, wie A. von Oertzen behauptet, lehne ich ab, weil man in den Kreisen, in
den der Marianische Rosenkranz entstand, von der Wormser Sage nichts wuszte.
Erst die Altertumsfreunde zur Zeit des Kaisers Maximilian haben sie wieder aufge-
frischt, imd nur Dürer hat sein Rosenkranzhild unter dem Einflusz der Wormser Tradi-
tion gestaltet.
Over deze laatste hypothese ben ik zo vrij op kunsthistorische gronden van
mening te verschillen met den hooggeleerden ikonograaf en ik hoop mijn
mening ia het volgende hoofdstuk nader uiteen te zetten.
De volgende parallel, die A. v. Oertzen in bovengenoemde verhandeling
over de rozenkrans (pag. 2) trekt: „Kriemhild im Rosengarten — Maria im
Rosenhag — beide Königin aller Frauen und Jungfrauen, beide kronen die
Tugend mit dem Rosenkranzquot; — is even afdoende en reeds bij voorbaat
weerlegd door Stephan Beissel S.J.^) Deze valt n.1. Grimm aan, die in zijn
„Deutsche Mythologiequot; iets over de Mariacultus zegt (waaruit hij p. XXXII f.
citeert) .3) Met deze woorden, die tevens v. Oertzen's overschatting van die
mythologie als bron voor de christelijke ikonografie treffen, weerlegt Beissel
die opvatting van Grimm:
Die tiefsten Wurzeln der Marien Verehrung liegen in der Heiligen Schrift, nicht im
deutschen Volksgemüt, das die Marienverelu-ung aus dem Morgcnlande und aus Italien
1)nbsp;Dr. Karl Künstle: Ikonogr. d. christl. Kunst (Freiburg i/Br. 1928) Band I, p. 638 ff.
2)nbsp;Geschichte der Verehrung Marias in Deutschland w.dcs Mittelalters (Ilerderverlag Freiburg
i/Br. 1909) p. 53, verder geciteerd als Beissel I.
3)nbsp;Göttingen 1854, p. XXXII „Der gesamte, weder in der II. Schrift begründete noch von den
ersten Jahrhunderten anerkannte Marienkultus ist nur aus den tiefen Wurzehi zu erklären die
im Volke schöne und schuldlose aber heidnische Anschauungen gcschlagcn hatten....quot;
übernahm. Manche Formen dieser Verehrung entsprechen freilich in vielen altererbten
Anschauungen des deutschen Volkes. Diese sind dann „heidnischquot; insofern auch die
Heiden die ganze menschhche Natur mit ihrem tiefen Gefühl besaszen; nicht insofern
man heidnisch als Ausdruck der Abgötterei ansieht____u.s.w.
Von Oertzen's min of meer fantastische parallel wekt onwillekeurig de vraag:
ware dan ook niet — en wellicht met iets meer recht — de Roos in de Tuin
der Levensvreugde (Paradis d'amour) uit het eerste gedeelte van de Roman
de la Rose in verband te brengen met de „Maria im Rosenhagquot; ?
Ahsmann merkt in zijn proefschrift m.i. terecht op, dat het Christendom
geen rol speelt in dit werk van Guillaume de Lorris, dat „un manque de culte
religieux et particulièrement de culte de la Viergequot; vertoont.^)
Tenslotte meen ik nog met de wordingsgeschiedenis van het Ave-Maria-
gebed een bewijs te kunnen leveren, dat Maria in de rozenkrans wordt gehuldigd
en niet zelf beloont of prijzen uitreikt. En wel om de volgende redenen:
1° De oudste vorm van het Ave Maria was niets dan de Engelgroet der
Annunciatie, gecombineerd met de woorden van de H. Elisabeth, tot Maria
gesproken bij de Visitatie; niets dan een hulde aan Maria als Theotokos dus.
2° De latere toevoeging, dan ook als bijgedachte op te vatten, bevat eerst
de smeekbede, tot haar gericht als mediatrix en advocatrix : „ora pro nobisquot;.
3° Daar dit gebed, dat het hoofdbestanddeel van de rozenkrans vormt, op
Zichzelf reeds niet vraagt om een beloning harerzijds te mogen ontvangen,
kan men toch moeilijk in de rozenkrans als geheel een zodanige bedoeling
^den, alsof Maria daarvoor beloningen zou uitreiken, die dan in de beeldende
kunst met kransen van rozen zouden zijn weer te geven.'^)
Het doel van het voorafgaande was slechts de kern der rozenkransdevotie
^ader te verklaren. Wil men een prototype van de Rozenkrans-koningin, zo
J^are dit m.i. veeleer te zoeken in de Bruid uit het Hooglied (waarover in
^oofdstuk II) „Roos zonder doornenquot;^); ook ware het misschien te vinden in
„Vernalis Rosulaquot;, of in Dantc's Paradiso (passim).
Ahsniann p. 125.....„il faut se rappeler que Guillaume de Lorris appartient à la lignée de
ma'- p»quot;nbsp;l'oeuvre, ainsi quo nous l'avons constaté, présentait peu de culte
hi . ' Maria in hct tweede gedeelte door Joan de Meung geschreven, wel vereerd wordt, doet
cr niets ter zake, daar dit doel geheel vrij van enige rozenkransikonografie bleef.
«annbsp;quot;quot;nbsp;Maria op rozenkransaltaren soms uit, terwijl zij bidsnoeren
ijj ^ quot; Dominicus uitreikt. Deze voorstelling brengt genoemde legende in beeld, was dan ook
ü.u. populair en bleef «Ut — ook elders — tot heden.
hooi'nbsp;citeert deze bijbelplaats wel (p. 6), docli slechts om de roos te verklaren als syra-
^an Maria's bovenuurdse liefelijkheid.
-ocr page 38-Deze uitingen en de visioenen der Middeleeuwen^) zullen wel geïnspireerd
zijn op den Eeclesiastieus XXIV: 18, waarin de Wijsheid wordt vergeleken met
een „Plantatio rosaequot;, een aanplant van rozen in Jericho, een rozenperk, waar-
uit de zoetste geuren opstijgen (toe te passen op Maria's deugden).
Ook een andere plaats^) van den Ecclesiasticus zou wellicht het prototype
der Koningin van de Rozenkrans kunnen aanduiden, waar we lezen over
Christus:
Eccli. XXIV. Vs. 25: „In me gratia omnis viae et veritatis,
in me omnis spes vitae et virtutis.quot;
Vs. 23: „Ego quasi vitis fructivicavi suavitatem odoris:
et flores mei fructus honoris et honestatis.quot;
Hooglied:nbsp;„Ego quasi rosa plantata super rivos aquarum fructivicavi.quot;
Het is deze laatste plaats dan ook, in de aanhef herinnerend aan het Hoog-
lied, die — toegepast op Maria — met de twee eerste regels werd opgenomen
in het Romeins Brevier (Pars Autumnalis) als te lezen kapittel in de eerste
vespers volgens het officium: „In solenmitate S. S. Rosarii B. M. V.quot; Domi-
nica I Octohris.
Deze vespers vangen aan met een citaat, eveneens aan het Hooglied ontleend:
„Quae est ista, speciosa sicut colimiba, quasi rosa plantata super rivos aquarum.quot;
We zien hieruit, dat liturgisch de Koningin van de rozenkrans wèl gefixeerd
is. Hierdoor is m.i. de Mariafiguur in de ikonografie wel geheel losgemaakt
van prototypen in Duitse mythologie of Franse lyriek en kunnen fantastische
hypothesen, als hoven aangehaald, verder buiten beschouwing blijven.
Stellen wij ons tenslotte de vraag: „Wat is uit al die citaten (hier en in de
Bijlagen gegeven) de winst geweest, voor de eventuele oplossing van Dürers
ikonografische puzzle ?quot;
Het antwoord hierop kan drieledig zijn:
r De mogelijkheid, zich een zuiverder begrip van de rozenkrans-devotie tc
vormen dan dat, wat onder kunsthistorici bleek te bestaan, die aan Dürers
Venetiaanse altaarstuk daardoor een naam gaven en er een betekenis aan toe-
kenden, die met de bedoelingen van den schilder niet strookten.
Zie voor zulke legenden Dr. C. G. N. de Vooys: Middclned. Marialegenden en Exempelen
(Den Haag, 1903) Deel I, p. 60, 70 en 72.
2) Behalve bovenstaande bij verschillende schrijvers gegeven plaatsen, meende ik nog tc mogen
wijzen op Eccli. XXIV 25, 23, waar Christus zichzelf vergelijkt met een vruchtdragende roos
(hier geciteerd).
2° De mogelijkheid de oorzaak te vinden van de geleidelijk zich wijzigende
ikonografie der rozenkransgroepen. We zagen immers bij dat onderzoek van de
geestelijke litteratuur een schijnbaar simpele wijziging van het gebedsformulier
van de rozenkrans betekenis krijgen voor de ikonografie der rozenkransgroepen.
Toen n.1. de voor elk „Avequot; wisselende bede aan het slot der clausula was
verdwenen/) raakte tevens in onbruik de eigenlijke opdracht aan Maria (van
de gehele reeks van gebeden), die de slotbede van een rozenkransUed vóór die
tijd o.m. bevatte. De gedachte aan het aanbieden van gebeden aan Maria ging
te loor en werd derhalve dan ook zo goed als niet meer in beeld gebracht. Die
voor de vroegere Middeleeuwen zo typische, naïeve huldigingsidee is blijkbaar
niet jachtig genoeg meer geweest tegenover de uitdelings-idee van de sedert
het emd der 15e eeuw door Alanus c.s. gepropageerde Dominicuslegende, die
^ in de 17e eeuw weer opgerakeld door Coppenstein's uitgave — van toen af
de ikonografie is gaan beheersen (zie Hoofdstuk III).
3° Een — voor zover mij bekend — nieuwe hypothese omtrent de ikono-
^afische betekenis van Dürers „Rosenkranzfestquot;, waarop ik hier reeds iets nader
in te gaan.
Herinnerend aan mijn afwijzende houding tegenover de dubieuze betiteling,
herwijs ik naar mijn opmerking in de citatenrubriek B over Celtes' Roswitha-
^itgave te Neurenberg, in 1501.
Met enige waarschijnlijkheid meen ik n.1. te mogen veronderstellen, dat er
^Prake mag zijn van enige invloed van die uitgave op Dürer, die immers
^Jtes' „Libri Amicorumquot; illustreerde in 1502. Door deze samenwerking met
^eltes te Neurenberg, kort na diens Roswitha-uitgave, kan Dürer licht onder
mdruk zijn gekomen van wat den dichter-humanist interesseerde. Maar zou
van die uitgave niet vóór alles de Theophilus-legende een kunstenaar als
urcr geboeid hebben, die (ook volgens zijn grafisch werk) een innig Maria-
^ereerder moet zijn geweest? Is de volgende hypothese dan te gewaagd: dat
^^ jtcrngcdachte van deze cultuur-historisch zo belangrijke legende, in het
^pn der zestiende eeuw Dürcr zó sterk heeft getroffen, dat ze wordt verwerkt
iü^tVnbsp;^^ Venetië, dank zij het contact met Ccltcs cn vermoedelijk
Xoek • Roswitha-uitgave ?2) Tc meer, waar die gedachte van hulp cn troost
Marians bescherming juist in Duitsland het sterkst zich openbaarde;
1) jj.
^«^nnbsp;geval, toen het Lidden van het langere Ave
»net het Ora pro nobis) ook in het weeten meer gebruikelijk werd /zio
J) jj ''' «»l' Bijlagen en Tabel II).nbsp;^nbsp;^
vertrouwen op Maria'« bemiddeling bij God — ook voor dengrootatcn londaar.mit«
neelt en rieb tot haar wendt — vormt die kernidee.
wat meer zegt, nooit heeft gesluimerd (zie hiervoor de citaten in de rubriek B
der Bijlagen, vooral die van de 10e, 11e en 15e eeuw en de afbeeldingen bij
de catalogus Type B. 5. Die gedachte werd door iemand, die in alles zo oprecht
en onoverkomeUjk Duits was als Dürer steeds getoond heeft te zijn in leven
en werken, zó sterk gevoeld en mee doorleefd, dat ze de, in de vijftiende en
zestiende eeuw toch reeds minder sterk heersende huldigingsidee (de kern van
de rozenkransdevotie) bij hem geheel op de achtergrond kon dringen.^) Zo moet
hij er toe zijn gekomen een altaarstuk te schilderen, dat in de geest toch ten-
slotte veeleer sterk van die devotie afweek. Dat men later juist zozeer geneigd
was, het stuk desondanks voor een rozenkrans-groep te verklaren, is — zoals
gezegd — waarschijnlijk 't best te begrijpen uit de al te gewichtig geachte uiter-
lijke bijkomstigheden in de compositie van het stuk, waarover later meer.2)
Op de vraag, of ook Dürer soms door de Alanus-Dominicus-legende kon
geïnfecteerd zijn, toen hij zijn altaarstuk te Venetië schilderde, kan eerst later
nader worden ingegaan; evenzo op de door prof. Künstle veronderstelde in-
vloed van de Kriemhild-sage op Dürer.
Wel meen ik hier reeds op grond van de litteraire gegevens, in de Bijlagen
verzameld, die men als echo van hun tijd van ontstaan kan beschouwen, te
mogen constateren, dat Dürer met dit altaarstuk in het geheel geen rozenkrans-
groep in engere zin heeft willen schilderen.
Wellicht zou men kunnen spreken van een verwarring stichtende, lichte ver-
schuiving der gedachten, veroorzaakt door de toen heersende rozenkransop-
vatting der Dominicanen. Om symbolisch iets omtrent eigen levenshouding
te uiten, zou Dürer hier dan mogehjk m beeld hebben willen brengen de
waarde der rozenkransdevotie voor den boetvaardigen mens, met de nadruk
op dien mens zelf.
De menselijke psyche toch — en haar verhouding tot den Schepper in het
algemeen — stond Dürer hoogstwaarschijnlijk nader dan een devotie, in zó
speciale bedding geleid, als de rozenkransdevotie er een is.
Zie hiervoor de omschrijving van de expressie ia houding en gelaat bij de knielende menigte
in Hoofdstuk I.
») Dr. J. Neuwirth (Prag 1884, Leipzig 1885), Albrecht Dürers Rosenkranzfest p. 43 vlg.
Vincenc Kramaf, 1935, item.
I. HET „ROSENKRANZFESTquot; VAN ALBRECHT DÜRER.
§ 1. BESCHRIJVING, TOESTAND EN GESCHIEDENIS VAN HET ALTAARSTUK.
Een nauwkeurige omschrijving van het voorgestelde op een schilderij is voor
een daarover in te stellen ikonografisch onderzoek wel een eerste vereiste.
Vooral waar het hier de vraag betreft, welke gedachte de schilder heeft willen
Jiitbeelden, mag geen blik of wending van een hoofd en niet het kleinste verschil
^ houding, actie of geestesgesteldheid, evenmin enig verschil in thema, noch
ook in de belangstelling, door de personen voor de belangrijkste gebeurtenis
den dag gelegd en op het schilderij voorgesteld, onze aandacht ontgaan.
Het zijn juist deze subtiele afwijkingen, die dit schilderij in het bijzonder
problematisch maken.
Voor de geschiedenis van een kunstwerk hebben wij niet alleen te rekenen
^et de tijd, waarin cn de plaats, waar het ontstond; al kunnen die hier van
elang zijn om iets naders over de gegeven opdracht te weten te komen. Vooral
belangrijk zijn ze echter met het oog op de plaats, die het kunstwerk in het
gehele oeuvre van een meester inneemt en als zodanig blijven ze onmisbaar
^oor de stijlkritiek. Maar ook de lotgevallen, die een schilderij, speciaal dit
^ taarstuk, heeft ondergaan, zijn (hoewel dergelijke meer materiële geschiede-
j^® Van een schilderij meestal, terecht, in de tweede plaats komt) van enig be-
®g* Ze zijn immers de oor/nak en geven ons de verklaring van zo menige
erwonding, die mijn onderzoek, zoals blijken zal, heeft beperkt. Deze bescha-
quot;^^giügen hebben — naar Friedlünder in 1928 nog opmerkte — uit een
..^^^J^eti^h oogpunt bezien, hier een katastrofale omvang aangenomen.^)
^ürcnbsp;(Studien z. deutschen Kunstgesch. Heft 55: Die Mariendarstcllungen Albrecht
Maj- ? p P- 37) noemde kortweg „fust ulles übermaltquot;.
OitQ jj ^quot;«dlander t.a.p. DUrcr-Fcstschrift 1928, p. 10.
^»Qaifc''quot;'^^'^^ gaf eindelijk een uitvoerige beschrijving (Belvederc, 1930, I: Zu Dürers Ilosen-
08t, p. 81 vlgg.) van de tegenwoordige toestand, opgenomen te Neurenberg in 1928.
f. h. C„rm. .Vol. ,\f,„. .\,urrnhttf
Dn ail iiK'l (Ini Paus (Itlz. 2() vlg.)
4 DUn-rs „Hosmkranzfost'
Toch zijn ze gelukkig niet zo ernstig, dat Vincent Kramaf in zijn doorwerkte
voorrede voor de speciale tentoonstelling — in 1935 met de uiterste zorg in
zijn tijdelijke museumzalen bijeengebracht — ten onrechte met nadruk zou
hebben gewaarschuwd tegen het bezigen van de oppervlakkige en onjuiste
quaUficat ie „ruïne' . En, m.i. terecht, vond hij de term „torsoquot; voor dit werk
van Dürer, dank zij de takijke, nog smetteloos bewaarde plaatsen, beter pas-
send. Bovendien wijst hij op de vele plaatsen, die slechts in geringe mate blijken
te zijn aangetast of slechts min of meer, dus geenszins geheel overschilderd;
zodat hij ons — na een nog grondiger in te steUen onderzoek — de mogelijkheid
in uitzicht stelt, ook die nog te behouden.^) Zie afb 3.
Zetten we ons dus eerst tot een beschrijving van it altaarstuk, waarover
Dürer zich, tijdens het ontstaan, met rechtmatige trots heeft geuit in brieven,
die hij uit Venetië aan zijn vriend Pirkheimer richtte.
BESCHRIJVING.
Het tafereel stelt voor een Madonna, tronend in een zomers landschap en
omringd door een menigte, die afwacht te worden gekroond met kransen van
rozen, een plechtige handeUng, die in de middengroep van het tafreel reeds is
begonnen naar het schijnt en verder door zes engelen wordt voortgezet.
Wat de compositie betreft, valt het volgende op te merken:
In de loodrechte middenas van het altaarstuk troont de Madonna met het
Kind, terwijl aan beide zijden van de troon vele figuren zijn geschaard, de
meeste in knielende houding.nbsp;*
Als een wig schuift zich nu tussen deze in hoofdzaak isokephaal gerang-
schikte schare, in het midden een tweede tot een driehoek bijeengehouden
groep, die door de drie hoofdpersonen wordt gevormd: de Madonna met het
den Paus en den Keizer.^) De gewaden der beide laatsten, die geknield
ffieraan laat hij deze opmerking voorafgaan: „Eine endgültige Entscheidung wird erst dann
^te^or^rwi^dquot;nbsp;eingehenden Röntgenuntersuchung und systematischen Abdeckung
V. Kramdf, 1935, p. 11. Zulke plaatsen zouden, dunkt mij, o.m. zijn aan te wijzen in het Uccd
van den musicerenden engel.
*) H. Tietze en E. TietzcConrat (Der reife Dürer Krit. Verz. II, 1. Basel, 1937, n. 29) noemen
deze driehoek, waarop terecht alle schrijvers de nadruk leggen, monumentaal. Zij zcßßcn wijzend
op S^zygowsky's artikel (Ztschr. f. B. K. N. F. XII, 1901, p. 236), dat Leonardo en DS;er daar-
mee het meuwe composiüe-schema van het cinquecento hebben gegeven, dat tevoren in VenctiÖ
„m dieser Folgerichtigkeitquot; nog niet was toegepast.
Ook Heidrich (Geschichte des Dürerschcn Marienbildes, Leipzig 1906, p. 56 noot 1) schrijft „Ein
bestimmtes VorbUd ist Uberhaupt nicht anzunehmenquot;. Met een verwijzing naar Wölfflin's 'vcr.
gelijking met Bellini's altaar van 1488 op Murano, merken de Tietzes nog op „wie weit D. über
solche etwaige Anregungen hinausgegangen wärequot;.
liggen ter weerszijden van en tevens iets vóór de troon, vormen de opstaande
zijden en de basis van die driehoek, die voorts in het midden wordt gesloten
door het kleed van den musicerenden engel. Deze, uit de Venetiaanse
schilderkunst ons zo bekende figuur, (hier helaas sterk gerestaureerd) is juist
in de middenas op de treden van de troon geplaatst; en draagt een gewaad
van goudgele zijde met lila ondermouwen van fluweel, die aan de elleboog
een ruim geplooid stuk van de ^vitte hemdsmouw vrijlaten.^)
Heraldisch rechts vóór en links achter hem staan de rijk gedetailleerde
pauselijke tiara en de evenzo behandelde keizerskroon in het gras, waaruit
vele bloeiende halmen en stengels omhoogschieten, waarvan er één bijna tot
de hoogte van 's pausen pols komt.
De Madonna, die den Keizer kroont met een bloemkrans van lichtrode
yozen en groene blaadjes, die om een geel spanen hoepeltje gewonden zijn,
^ — met uitzondering van die rozenkrans — nagenoeg geheel een later op-
^euw ingeschilderde figuur.2) Zij is gekleed als een Venetiaanse, rijker dan
Diners Uffizi-Madonna van twee jaar tevoren.») Haar blauwe mantel valt
^ijd open en laat een iets lichter blauw zijden kleed zien, waarop een kostbare
roche is gehecht.'') Zij draagt een klein haarnet achter op het hoofd, wat bij
Madonna een uitzondering is.^)
j) M. Thausing: A. Dürcr, Gcschichtc seines Lebens u. s. Kunst (2e uitg., 1884) I, p. 353.
ooknbsp;P'nbsp;schrijvers wijzen terecht voor «lezen engel niet alleen, maar
vx)or de kleine, zwevende cherubs op do Madonna met den Doge Dnrbarigo en heiligen, in
j 'nbsp;op Murano, van Giov. Bellini (1488).
^iennbsp;Beiträge zur Dürer-Forschung (Jahrb. Kunethist. Sniml.
handnbsp;quot; VI. !gt;• 115 vlg.) is de polemiek over een verloren geraokte studio van Dürcr naor
RcCiTvT,-^quot;'^ «ni de copie van H. Hoffmann, Museum v. Seh. K., te Boedapest — nog niet
im nnbsp;Kquot;quot;»^'quot;»quot;quot;quot;!- 1935, Fr. Winkler „Dürerstudie zum Kopf des Papste«
Verbnbsp;)• «tolligheid onderschrijf ik het oordeel van Dr. Hans Tictxc, wnar hij clk
door r! w S 1 ' „Hoscnkranzfestquot; afwijst voor de hier bedoelde, «loor HolTmaim gecopiccrde en
BamrnI n .'Snbsp;quot;^quot;quot;^chandonquot; aangeduide studio. (Afb. 1 in Jhrb. Prcuss. Kunst-
K. V II 1 wnbsp;I'\Winklcr: Dürerstudicu III 1937). Zie hiervoor tenslotte Tietze
Igi«) . 1; W 55; en voorstudies voor beide handen van deze Mariafiiruur, een tekening sinds
'^2,ndoAlbcrtina,Id.No.307,afb.,p. 181.
'yns^''^quot;!®nbsp;quot;««inurator ging dus blijkbaar, cn Icrocht, te rade bij de Brr- '
quot;quot;quot;nbsp;Zeisigquot; uit 1506 en de vrouwcnnortrrtten van 1505 en 1506 reep. te
^'J'cencn en Berlijn.
quot;quot;quot;nbsp;quot;quot;quot;nbsp;typische Bicdcrmcier-gezichtcn en schilderde
') jj.nbsp;schier ealijnachtig glanzende stof!
®P denbsp;waarschijnlijk wel een vrijheid van den restaurotor genoemd worden, want
®'echtnbsp;—- in het Kunstliistorisch Museum te Wecnen in depót — droagt Maria
J'jtïcn haarband. Deze copie benadert do originele middenpartij meer dan doop Dürers
3?®nbsp;gfocp. ze gt;« trouwens ook van ouder datum. Volgens Vincenc Kramû? (t.a.p.
} zou de Wcense copie gemaakt zijn naar het schilderij, toen dit nog in goede staat verkeerde.
-ocr page 45-Boven haar hoofd houden twee zwevende, door wolken half bedekte cherubs
een kostbare kroon. Deze kroon, (nog geheel gaaf) van laat-Gothisch smeed-
werk en bezet met paarlen en halfedelstenen, vormt de top van de door het
horizontaal-schema van de compositie heengeschoven driehoek.
Twee andere, eveneens half door wolkjes bedekte cherubs, zweven hoger
in de Italiaans-blauwe lucht. Deze houden een koord op, waarover een vrij
zware, groene, met purper omrande stof hangt, die — zoals wij dat bij de Vene-
tianen kennen — een statige achtergrond vormt voor de centrale figuur.
Het Christuskind ligt, door Maria's rechterarm ondersteund, naakt op
haar schoot, in een witte doek. Die doek is zowel wat betreft de compositie als
wat de schildering aangaat een horreur. Dit gedeelte van het schilderij en het
kind zelf zijn dan ook, evenals de H. Maagd, nagenoeg geheel ingeschilderd en
voor ons uit een tekening van Dürer beter te reconstrueren.^) Het Kind wendt
zich draaiend in „contrapostquot; naar de knielende figuur van Paus Julius II; en
schijnt aan dezen vererenden kerkvorst juist een dergelijke krans van rozen op
het hoofd te willen zetten als die waarmede Maria tegelijk den Keizer kroont.
Wij zuUen den Paus hier o.i. wel moeten opvatten als representant der
geestelijke souvereiniteit tegenover het wereldHjk gezag, vertegenwoordigd
door den Keizer.^) De gevouwen handen van den Paus (slechts een zeer klein
fragment midden op de handrug is origineel) steken in handschoenen en men
ziet daarop aan de vierde vinger de ring.^)
Het pauselijk pluviale, waarvan de clipeus met twee rijen parelen bezet
en met zijden kwasten versierd is, is van goudbrocaat. De figuraal-versierde
rand vertoont juist boven de clipeus het bekende motief van de moeder-
pelikaan, met haar bloed haar jongen voedend en daaronder tussen wingerd-
ranken en druiventrossen de figuur van St. Petrus, staande met een open-
geslagen boek in de linker-, de sleutel in de rechterhand. De „fraisequot;-rode
zijde, die statig in plooien neerhangt en breed uitgespreid ligt op de be-
groeide grond, is een verrukking voor het oog van een schilder, mede
wegens de fijne, ingeweven granaatappel-motieven, die er in lineaire penseel-
streekjes op zijn aangebracht. Hier ziet men Dürers meesterlijke techniek,
bildes in Wien behandschulit und mit dem Petersring brachte. Für die völlig abweichende Form
des Originals in Prag ist der Restaurator verantwortlich zu machenquot;. Na een nauwkeurig eigen
onderzoek te Praag in 1935 en een revisie in het volgende jaar, lijkt mij echter do afwijking van
den restaurator minder sterk dan de geleerde schrijver hier aanduidt. De handen van den Paus
moeten, dtmkt mij, te oordelen naar het kleine stuk, dat daarin nog origineel van Dürer schijnt te
zijn, wel degelijk gehandschoend door hem geschilderd zijn en de houding der vingers komt dan
ook in hoofdzaak overeen met die op Iloffmann's copie naar Dürers verdwenen tekening. Niet
onmogelijk zou het m.i. zijn, als Dürer van deze studie naar een model met ongehandschoende
handen, emgszins was afgeweken bij do toepassing in zijn schilderij. Bij do handen van St.
Dominicus valt ook een afwijking van do daarvoor gemaakte tekening te constateren (zie hiervoor
L' 495. T., K. V. II Nrs. 305, 309). Dat de studio naar gchandschocndo handen met ring, in do
Verzameling van Mr. N. Beets, te Amsterdam (Jhrb. Pr. Kunstsamml. 1932, p. 82, afb. 12. Tietro
V. II, 1937, p. 181) — toegeschreven aan Dürer — dezelfde houding der vingers vertoont als
«gt;c op do Weense copie van hot „UosciikranzfcBtquot; voorkomt, is geen bewijs, dat deze tekening to
^»nstcrdam do originele schets voor die handen zou zijn. Fr. Winklcr (Dio Zeichnungen A. Dürer«
u. II onder No. 391) blijft dit betwijfelen, echter op niet zeer overtuigende gronden. Dr. Kraniamp;ï
/^udt ze niet voor een werk van Dürers hand en vermoedt, dat ze gemaakt is naar het schilderij en
slecht» docunientairo waarde heeft. Ilet echtpaar Tietze zot — na nog cm'go reserve te hebben
getoond in de bclanpijko vcrvolguitgave (1937) van hun werk over Dürer, Krit. Verzeichnis II,
p. 25 — nu zij inmiddels do tekening licbbon gezien, haar op naam van Dürer.
a bovenstaande omschreven autopsie leek het mij eorst waarschijnlijker, dat ze gemaakt zou zijn
^«ar de Weense copie. Iliervojir zou tevens pleiten, dut — op hetzelfde studieblud — do houding
rechterhttutl van lt;lon „8tichterquot;-kurdinaal overeenkomt met die van do duim op
dc jnbsp;copie en niot met dio op hot origineel to Pruag, «lat echter juist wat betreft do top van
j^® duim (Äp atok in plaats van tlaarachter) niot meer van Dürer is en m.i. latrr wel gowijzigd
*«jn tloor den restaurator. I« nu do Amsterdamse tokoning een origineel, wat op stijlkritische
j quot; quot;quot;K betwijfeld wordt, of oen copio van een originele tekening, dan zou Dürrr dus nog een
jecdo studio — n.1. een naar gehandschoendo handen mot over elkaar gelogde vingers — gemaakt
Re hebben. Ook diè tekening zou lt;lan verloren geraakt, een jaar of tien geleden te Londen
q' ®n nu to Amsterdam zijn; of.... do copio daarvan?
bedoeld studieblad van Mr. Boets, lijkt mij het oersto meer waarschijnlijk, in aanmerking
2e f'**'•nbsp;Dürer zeer nauwgezette stuilies tekende alvorens zijn schilderijen aan to vangen;
ßehandschoondo vingers niet op gelijke wijze zijn to vouwen als die zonder handschoenen
hn , hierin wellicht aaideiding heeft gevonden oen tweedo studio mèt haudschoenen voor do
quot;CU van den paus te tekenen.
die in Venetië terecht werd bewonderd maar die hem daar ook benijders
heeft bezorgd.^)
Keizer Maximiliaan I is de figuur, tot wien de Madonna zich wendt en
die rechts van den toeschouwer iets vóór de troon geknield Hgt, recht tegen-
over den Paus. In afwijking van dezen laatste, die, zoals we boven zagen, de
handen tot gebed gevouwen heeft, maakt de Keizer een onbestemd gebaar,
dat voor verschillende uitlegging vatbaar is.2) 's Keizers tabbaard van wijnrood
fluweel, gevoerd met en omzoomd door een brede rand van marterbont, heeft
lange, wijde los hangende mouwen, waarvan het ondereind over de beneden-
arm is teruggeslagen. Het bont, dat men tussen die mouwen en de schouder
ziet, is de voering van de zeer wijde armsgaten, die bij zulk een tabbaard
behoren.3) En dit gehele kledingstuk, even kosteUjk van peinture als het
pluviale ginds, is mèt dit laatste tot een diepe kleurensymfonie geworden.
Deze beide gewaden zijn dan ook — naast de portretten en handen, voor-
zover die in Dürers eigen schildering gespaard zijn gebleven — de zichtbare
bewijzen van 's meesters picturale kracht, die, door velen onderschat, in dit
altaarstuk zulk een hoogtepunt heeft bereikt, dat het door anderen terecht
Dürers meesterwerk op dit gebied genoemd is.^)
De tot nu toe besproken figuren bekleden de streng gesloten gelijkbenige
driehoek van het schema op uiterst evenwichtige wijze. De verdere figuren
zijn in hun golvende horizontalen, rechts en links van de troon eveneens vol-
komen in evenwicht en — voor zover het de geheel zichtbare personen be-
treft — zuiver symmetrisch opgelost. Verder staat links (voor den toeschouwer
n.1.) naast de troon, doch meer op de achtergrond, een figuur, kenbaar als
St. Dominicus aan het habijt der Dominicanen, en aan de lelietak, die hij
in de linkerhand houdt; terwijl hij met de rechter den kardinaal kroont, die
achter den Paus knielt.^) Terwijl nu achter St. Dominicus slechts een vrij ijle
boom staat, dient — als tegenwicht aan de andere zijde van de troon — een
veel dichtere boomgroep als achtergrond voor de zoveel kleinere figuur van
een frontaal geplaatsten cherub. Dit engelfiguurtje, het grootste en meest
actieve van een groep van vier, komt in zijn vlucht met uitgestrekte linkerarm
den knielenden ridder in harnas een rozenkrans op het hoofd zetten, terwijl
bet in de andere arm nog drie zulke kransen geklemd houdt.i) Op dergelijke
vdjze als voor deze groepen naast de troon, heeft Dürer in die, welke de compo-
sitie afsluiten, voor evenwicht gezorgd. Zo zien wij Hnks op de achtergrond
twee kleine cherubs — waarvan één drie rozenkransen draagt en de andere met
beide handen bezig is de knielende figuren er mee te bekransen — tegen een
groep hoge bomen, waarin twee zware, elkaar kruisende stammen domineren.
Tegenover die groep wordt de compositie rechts afgesloten door één enkele
boom, waartegen twee figuren staan (Dürer zelf en een vriend) en door een
Vrij hoge berg^vand iq het verschiet.
Ter voorkoming van misverstand zal ik de overige figuren nummersgewijs
oeschrijven en verwijs daarvoor naar het lijncliché met ingeschreven numme-
ï^ng, afb. 6.
Hierdoor wordt tevens een overzicht mogelijk over de menigte, die talrijker
»8 dan ze lijkt; want er rest mij nog ncgenent%vintig van de vijfendertig geheel
of ten dele afgebeelde personen te beschrijven, die in een linker- en een rcchter-
S1quot;oep te onderscheiden zijn.
1. De kardinaal ligt geknield in zijn vuurrode met grijs bont gevoerde,
^au de hals omgeslagen mantel, waaruit slechts de mouwen der alba even te
^»en z,jn. Hij wordt door St. Dominicus gekroond met rustig, haast plechtig
gibaar; en algemeen — op gezag van Neuwirtli — gehouden voor kardinaal
^ omenico Grimani, den i)atriarch van Aquileia.=) Hij draagt de kardinaalshoed
lichnlvo ccii Btiidio voor cmi lt;lnr ncht chcrul.« (in do Knnsthnllc lo Urcmon, afh. L. II, 114) zijn
Vaarquot;quot;'!nbsp;tekeningen voor engelenkopjes in het Loiivre (afl). L. III, 307—313),
K. V Jl' jnbsp;altaarstuk Jieeft toegepast (L. 307, 30«, 310, 312 en 313. Tielze, 1937,
«her I •nbsp;quot;quot;K ''''quot;■iquot; waarschijnlijk niet gehruikle studie met drie
Voornbsp;^^nbsp;^^^^ quot;quot; Albertinu nog een tekening van een kop
«ere. Tquot;nbsp;kndlend haar (afb. L. V 496), klaarblijkelijk do schets voor den niusi-
jj j equot;K«l op de voorgrond. Tietze, 1937, K. V. II, resp. Nrs. 301, 294—298, 293 en 302.
Neuwirth geeft, ter confrontatie, een niedailln van Vittoro GHUibclIo. (Albrecht Dürers
lt;lie Jl' quot;quot;'•'quot;««t, Praag 1884, Lcipzig 188.5, p. 52). Voor een andere persoons-identificatie dan
gquot;quot;^ Neuwirth, verwijs ik nog naar Albert Güinbel (in 1926 rijksarchivaris te Neurenberg),
^^«■afis?nbsp;Kunstgesch. (Heft 234, Dürers Uosenkranzfest und dio Fugger,
^Öliri/quot;']':« P- 30 vlgg.) geeft hij m.i. daarover niet al te stevig gefun.leerde hypothesen!
(1926) p. 178. Friedlünder (1921) p. 114. Tietze (1937), K. V. II, p. 30.
-ocr page 49-op de rug en houdt de pauselijke kruisstaf met beide, in zeemleer gehand-
sehoende, handen vast. Hij is vol aandacht voor de handeling van het Christus-
kind. Daar de pupillen echter door den restaurator zijn opgehaald, is de rich-
ting van de blik niet geheél betrouwbaar.^)
2. De patriarch naast hem, knielt op de voorgrond, onmiddellijk achter den
Paus en is gekleed in een hooggesloten paarse tabbaard. Een tot aan de knieën
hangende mantel, van iets lichter, roder genuanceerde lila zijde met brede licht-
rode zoom, bedekt alleen de rug en laat de ruime mouwen vrij, die in plooien
tot over de polsen liggen. Hij kijkt, m.i. in gebed verzonken, voor zich uit (ook
zijn pupillen zijn echter wat donker bijgewerkt). Het hoofd is gedekt door een
zwarte baret, waar wat rossig blond haar over oor en nek onderuit hangt.^)
Deze figuur, na die van Paus en Keizer de meest magistrale van allen, fungeert
jiier — zo vooraan geplaatst — waarschijnlijk als hoofd der geestelijkheid van
Venetië. Hij zou dan ook Antonius Surianus, den patriarch van Venetië en
tevens patroon van de S. Bartolomeo, kimnen voorstellen. Neuwirth noemt
dien immers in zijn uitvoerige studie van 1885 ten stelligste onder de afge-
beelden, zonder nader commentaar dan dat hij de patroon der kerk was, naar
de auteur had vastgesteld.^) Het doet hier overigens weinig ter zake, wie de af-
gebeelde figuren al of niet zouden kunnen zijn; en een onderzoek in die richting
1)nbsp;Het nauwe verband, dat hier compositioneel bestaat, tussen Domenico Crimani en den H.
Dominicus, deed bij mij het vermoeden rijzen, of eventueel de laatste op het altaarstuk de bete-
kenis zou kunnen hebben van naamheilige van dien kardinaal. Toch kan deze, evenmin als de
patriarch naast hem — op grond van Dürers bericht aan Pirkheimcr — een der schenkers zijn
geweest. Dominicus zou echter tevens de naamheilige van een of meer der schenkers kunnen zijn
en om deze reden hier zijn afgebeeld; een derde mogelijklieid wordt in § 3b geopperd.
2)nbsp;Hoewel het woord voor deze (in de eerste dertig jaren der XVIe eeuw) meest algemene vorm
van hoofdbedekking in de Nederlanden „bonnetquot; blijkt te zijn — een ten onzent nog gebruikte
term voor de hoofdbedekking, passend bij de priesterlijke soutane en het liturgisch gewaad —'
meen ik hier het volgens Kiliaen Germaanse woord „baretquot; te moeten bezigen. Dit houdt boven-
dien verband met het Italiaanse beretta; en — wat voor mij de doorslag gaf— Dürer zelf ge-
bruikte in zijn „Tagebuch der Heise in die Niederlande 1520/21quot; (Lange und Fuhse t.a.p. 1Ö93.
p. 153 en 172) uitsluitend het woord „birettquot;, dat sinds de 13e eeuw wordt gebruikt voor «lquot;
muts, die geestelijken dagelijks dragen en nu ook nog wel „biretumquot; heet.
Litt. .1. Braun S.J. Die liturgische Gewandung (Freiburg i/Br. 1907) p. 510 vlg. C. II. de .Jonge^
Bijdrage tot de kennis van de Noord-Ncderlandschc Costuumgeschiedenis in de eerste helft van
de XVIe eeuw Deel I, 1916, p. 12.
Dit laatste neemt E. Flechsig in zijn Dürcrwerk van 1928 (p. 404) over, waar hij vertelt van lt;1quot;
bezichtiging van het stuk door den patriarch van VenetiC. Thausing — cn na hem F. Lippinnquot;»
(zieafb. LV 493) en E. Flechsig II, 369 — noemden hem „der hetende Stifterquot;. De biografen va»
Dürer na Neuwirth: Wülfllin, Friedländer cn Flechsig, noemen hem cchtcr niet onder de afg«*
beelden. Alleen de plaatsing van deze figuur zo dicht en als enige naast den patriarch van
Aquilcia — door allen tot dusver erkend — zou mij toch tot «Ie mening van Neuwirth doen
overhellen. Tictze (1937) K.V. II, No. 310: Studie voor deze figuur.
leek mij niet op mijn weg te liggen; te meer, waar dit buiten hetgebied valt van
het door mij gestelde ikonografisehe probleem, dat immers de algehele bedoe-
ling van de voorsteUing betreft. Volledigheidshalve worden dan ook slechts
de verschillende hypothesen, voorzover ze mij bekend zijn, hier vermeld.
De verdere figuren aan deze kant van de troon blijven voor ons anoniem.
Op de tweede rij zien we:
3.nbsp;de meest linkse, afsluitende figuur in hooggesloten donkergrijze tabbaard
met zwarte muts op het niet heel lange donkerblonde haar; deze kijkt onbe-
wogen voor zich uit en is slechts zichtbaar tot even voorbij de schouders.i)
4.nbsp;De nu volgende, frontaal geplaatste, knielende man, wiens naar links
afgewend hoofd — zichtbaar tussen beide patriarchen — is gedekt door een
zwarte muts, wordt juist door een bijna frontaal gerichte cherub gekroond
met een rozenkrans. Dezelfde cherub houdt met de rechterhand den patriarch
van Venetië zulk een krans boven het hoofd. De figuur in kwestie staart min
of meer nadenkend in de richting van den toeschouwer. Zijn zwarte tabbaard,
^otendeels bedekt door een donkergroene mantel, is aan de hals met een
koord bijeengeregen, maar laat nog juist een fijngeplooid hemd zien en een
stukje van een felrood wambuis, waarover de tabbaard weer met een koord
f yeengehouden wordt. In dit portret cn in dat naar een jonge man, dat Dürcr
^ hetzelfde jaar schilderde cn dat nu in de Kon. verz. van Hampton Court
^^ngt^n Wölfilin, Friedländcr en Tietze dezelfde persoon.^)
P. Srii: ï'nbsp;betwijfelen do hypothese van W. Stein (Raphael Ucriin 1923,
II w; .V,quot;nbsp;'nbsp;«i» Greis vereliren.l blicktquot;,
«nd dorn iwquot;nbsp;p. 180, noot 1: „Der IHondkopf link« .wischen de«. Kardinal
Tnbsp;quot;ocliinals vor auf einen, Hilde in Ilampton Court.quot;
HeSnbsp;r-f' , 'nbsp;Ï506: „Einen jüngeren Mann von ita-
ZU ä quot; Tnbsp;i'quot; Hosenkranzfest - an vierter Stelle von links -
iücnt ; ' . ••■•quot;quot;••.^''«verder Winkler's opmerking in dczrlf,lc geest met «luarl.ij een
nt^ catie van ''«l P«r^t .„ Ilampton Court (Klass ,1. Kunst Ild. IV, 4to Aufl.) p. 413, «fb. 43.
«lern I Mnbsp;r^^^ \nbsp;«^^''njvcn: „der vierte von link« ist dir gleiche der in
«u«Vnnbsp;quot;'quot;f.quot;quot;nbsp;«J^fK«quot;»-^''! i«t und warscheinlich mit einem Ilurcardu« de Hurcardi«
quot; ^peycr identifiziert werden kann («. Nr. 316).quot;
Wan™nbsp;^^nbsp;bekeken en de foto met .Ie bewuste kop lo
trckknbsp;'quot;'jnbsp;«»ewcring wal kras. Knige oniniBkcnbare gelijkenis der
^ijn Jquot;nbsp;««nbsp;quot;P .»HosenkranzfcKtquot; met lt;ln meer holslaande contour van
quot;«K.» U'l ■ •'«»quot;«•'jl^ quot;quot;•'e'- «J«quot; jongeling van Ilampton Courl, die ook diens diepere ern-
^olßei Inbsp;'quot;'•'ß'quot;quot;nbsp;repentir met overflchildering van later datum — (die, inedo
lt;l«5nnbsp;Novotnj?, „sehr nachgedunkeltquot; im) gelijkt in.i. meer op de contotir van de wang van
nic.quot;''''^quot;nbsp;Court. Dien« neu« en nioml zijn «)verigen« van een grover type lt;«n
quot;^P o»i8nbsp;quot;K®quot; boveiulien van een flets blauwgrijs, terwijl do staalgrijze ogen van den man
VftQ ^^quot;'^««Mtuk een schrandere indruk maken. Definitief kan men trouwens eerst na verwijdering
quot; genoemde overschildering over een eventuele gelijkenis oordelen (zio Afb. 3).
5.nbsp;Deze figuur van een geestelijke, van wien alleen de frontaal geplaatste
kop_hoewel in de schaduw van de vorige — zichtbaar is, kijkt (evenals de
volgende naar rechts gewende profielkop) nadenkend voor zich, in de richting
van den toeschouwer.
6.nbsp;De profielkop met sluik neerhangend haar en knevel, nog juist zichtbaar
achter het hoofd van den kardinaal, is naar rechts gericht en vertoont een
zeer kleine retouche bij het oog. Zowel deze, als de vorige kop zijn ongetwijfeld
betrouwbare portretten.
7.nbsp;Fragment van een kop, door een donkere baret gedekt.
8.nbsp;De meest linkse figuur op de derde, maar niet de laatste, rij figuren
achter den Paus, toont slechts zijn geheel afgewend sprekend profiel van pit-
tigen grijsaard.^) Boven dezen apostel-kop met kale schedel — dien men als
een ideale conceptie van Dürer zou kunnen omschrijven, maar die hier kenne-
lijk niet verder is gebracht dan de eerste opzet — zweeft de cherub met vier
of vijf rozenkransen in beide handjes geklemd. Dezelfde apostel-kop meen ik
te kunnen aanwijzen op vroegere en latere altaarstukken,'^) abook op Dürers
„Opus quinque dierumquot; van 1506,^) en in den apostel Jacobus in de Ufiizi van
1516; doch de meeste gelijkenis toont hij met den Paulus te München van 1526.'')
9.nbsp;Boven die afgewende apostel-kop is nog even een fragment van een
blonde kop met tonsuur te zien.
10.nbsp;Links daarvan zien we een lichtblauwe of liever een blauwachtig be-
schaduwde witte bisschopsmijter (met gouden band en rode binnenkant) en
een gouden kromstaf, die door de linker rand van het schilderij oversneden
wordt. Blijkbaar is de staf, mèt de mijter, als aanvulling van deze rij figuren
bedoeld.
Voor de persoon van den bisschop is weliswaar geen ruimte gelaten, doch
11. links naast diens staf is de kruin van een elfde figuur nog duidelijk zichtbaar.
Vooral dit gedeelte van het schilderij vertoont nog dat gemis aan vcrzicht-
Ook in de groep achter den Keizer treffen wij op de derde rij een geheel afgewende kop oan.
De 11. Jozef van het Paumgartneraltaar te MUnchen (door Tietze 1928, K.V. I, No. 249, gquot;'
dat. ± 1503/04; KI. d. K. 4, No. 26), voorts do oudste koning van hot Uffizi-paneel van l504
(Tietze K. V. I, No. 264; KI. d. K. 4, No. 31) en de II. Paulus op de huitenvleugel van hel
altaar, te Frankfurt, van 1509 (Icerlingenwcrk, KI. d. K. 4, No. 51; Tietze 1937, II, W- »9
Hans Dürer?).
3) Jezus en dc Schriftgeleerden (KI. d. K. 4 No. 35, Gall. Barberini Ilomc). Het bericht, dat Jij
stuk in 1934 in het bezit van dc Nat. Gallery te Londen zou zijn overgegaan, werd — in antwoorj
op mijn vraag aan die directie in 1936 — als „quite irrespoiwablequot; gequalificeerd. Tietze 1937, l^«
No. 321 (afb. p. 185) vermeldt: Lugano, Smlg. II. Thyssen (Stiftung Schlosz Ilohoncz).
*) KI. d. K. 4, Nrs. 60, 79 en 81.
baring van de ruimte, m.a.w. de primitieve formatie in stroken van de middel-
eeuwse wijze van groeperen van figuren, die ook Dürers vroeger werk ken-
merkt. Rechts van den toeschouwer verschijnt die formatie opnieuw, n.1. in
het gedeelte vlak naast de troon.^)
Als achtergrond voor de besproken groep van dertien figuren (den Paus en
St. Dominicus meegerekend) zien wij een door Dürer gearrangeerd landschap
met verschillende boomsoorten. Het meest naar voren komen links de twee
reeds genoemde, zware, elkaar kruisende stammen van hoge bomen, die op
enige afstand van de rand van het tafereel staan.
De rechtse groep van figuren, die veel dieper het tafereel intrekt, heeft een
landschap — deels gaaf gebleven — met wijd perspectief en door een bergwand
afgesloten. Een versterkte stad met in het midden een burcht, die door een
brede gracht met stenen brug en poortgebouw, (waarvan op ons schilderij een
gedeelte van de toren nog gaaf is) wordt omsloten, is door Thausing^) voor de
keizerlijke burcht van Neurenberg gehouden. En dit stadsgezicht vertoont
daarvan inderdaad nog hier cn daar duidelijke, zij het ook iets gewijzigde
aetails, zoals mij bij eigen onderzoek gebleken is en zoals we dat trouwens
Van Dürers tekeningen van Neurenberg en omgeving kennen.®) Zie afb. 7.
') Ti
Vu/quot; 'ic'^ (1937, K. V. II) p. 29 noemt volgende prenten van het „Marienleben**, die D. maakte
' alg voorbeeld: B. 77, 81, 82, 86, 88.
, (1884) Deel I,p. 353.
.a.p. 1928) Deel 1, p. 405 leidt echter het landschap af van een tekening van Dürer
No 9oTnbsp;quot;'«criptie „Piipila Augustaquot;, (Lippmann IV, 389. Tietw K.V. I, 1938,
Omtnbsp;•l'ßquot;8 tekeningen naar Innsbruck en Trient meent terug to vindon.
Krnnbsp;nllegorischo tekening zijn do kenners het niet eens: volgens
ISoquot;'quot;nbsp;gedateerd 1500; door Tietze zelfs ± 1495, maar Wnlfflin dateert haar ± 1503—
laat^ Knbsp;vallen van het Rosenkranzfest. Interessant is ook, — zo
maar in een ander aspect.
ccbrnbsp;tlan minder juist volgen — dat Dürer dezelfde stad, ma
Picch'-nbsp;(»• 5B. Tietze 1937, K. V. II, No. 730) uit 1519. Dat
lateernbsp;tekening ongeveer 1496 dateert, het merkwaardig vindt, dat Dürer er 10 jaar
, quot;P ^e*quot;quot;« komt, klinkt — zijn datering even aannemend — ietwat vreomd. Do Tietzes
een t Ï • quot;nbsp;lquot;quot;nbsp;'nbsp;waartoe zulk
.nbsp;schijnt te hebben behoord, omdat hij in 1519 op dit motief immers terug komt (zio
^«ve^B. 58, Tietze No. 730).
Qoarnbsp;«ijn voorwoord voor do catalogus der tentoonstelling, to Praag in 1935
«tadnbsp;van het door de staat aangekochte „Uosenkranzfestquot; gehouden (cat. p. 6): „De
'otdat H^' voeger verklaard als eoa gezicht op Neurenberg, van hot Westen uit gezien,
(CaLi^ landke in 1899 aantoonde, dat deze stad een combinatie van motieven is uit Tirol
'quot;'lonazzo?) cn Innsbruckquot;.
RECHTERGROEP.
De rechtse groep vertoont op de eerste rij vlak achter den keizer — evenals
de linker groep achter den Paus — duidelijk twee personen als hoofdfiguren.
Daarom wil ik er hier aan herinneren, dat Dürer twee korte, op zichzelf staande
notities over compositie neerschreef, die bewijzen, hoe nauwkeurig de schilder
de groepering zijner figuren overwoog en die kennelijk op de compositie van
ons altaarstuk slaan:
Ratio ist zweier Gross einerlei Geschlechts,(?) zum Theü ein Schickhchkeit gegen
einander.
Die Grossen haben ein Ration gegen einander, die je mehr einander übertreffen mögen.i)
12. De voorste der twee figuren achter den keizer met een rood, schijnbaar
ongeleed bidsnoer in de handen, is gehuld in een hooggesloten tabbaard van
lichtblauwe soepele stof, paars-rood gevoerd (in dezelfde tint als de mantel
van No. 2 van de linkergroep). De zeer wijde, lange mouwen, die in vele
plooien opgeschoven zijn, laten slechts de vingers vrij. Een klein zwart mutsje,
staat zwierig op het korte, kruUende, donkerblonde haar. Hij draagt een zwart
zijden lamfer over de rechter schouder.^) Hoewel ook hij aan déze kant
— wegens het evenwicht met de tweede figuur van de linkergroep_de enige
biddende figuur is, peinzend voor zich kijkend, blijft hij van de in de driehoek
gearrangeerde middelste groep afgescheiden. Zijn kleding geeft hem iets werelds;
en dat ietwat meer wereldse houdt Dürer in de gehele reehtergroep vol. Daar
plaatst hij ook enkele vrouwen, over wie ik slechts bij Neuwirth een enkele
veronderstelling vond^). Deze vraagt zich o.a. af, of die „rozenkransbidderquot;
Lange und Fuhse t.a.p. 394. Dürer bepleit Iiier — ogenschijnlijk in het algemeen _ het
volgende: Het is verstandig, om (terwille van de compositie) twee grote Gguren van hetzelfde ge-
slacht tegenover en in rapport met elkander te plaatsen. Beide volkomen gelijkwaardige figuren
(hier b.v. de paus en de keizer), van wie de een den ander zo licht zou kunnen overheersen,
moeten volkomen in evenwicht worden gehouden. —
Deze, als algemene, theoretische overwegingen klinkende, woorden slaan toch zeker op ons
altaarstuk, waarin de figuren van paus en keizer zelfs in kleur tegen elkaar opwegen. Beider ge-
waden zijn rood, maar van kleuren, die — hoezeer verschillend van toon — elkaar niet over-
stemmen. Het lichter, vieux-rosc, pluviale boeit immers door zijn zijde-glans en de detail-
tekening; dc dieper getinte, wijnrode keizerlijke tabbaard door warmte van toon. Beide zijn
bovendien even voortreffelijk, zowel van stofuitdrukking als van bouw, voor het evenwicht in
de compositionele driehoek en voor diens breed neergezette basis.
Zie over een studie voor deze figuur, die in een Engelse part. verzameling te vinden wub»
Ephrussi: Albert Dürer et ses Dessins, cat. ill. 1887, p. 116. E. Flechsig H 1931, p. 350; en
L IV 428 (New York Morgan Bibl.), p. 567, No. 468.
') Dr. Kramaf (cat. 1935, p. 6) neemt zijn identificaties en vcronderstelUngen over. Hij plaatst bij
Hirschvogel nog de toevoeging: dat men in hem, als vertegenwoordiger der Duitse kooplieden,
misschien den opdrachtgever zou kunnen zien.
^n stichter zou zijn, een der cottimieri, Giovanni Mosanner, of eerder Bernhard
ttirschyogel (die sinds 1493 te Venetië woonde) met zijn vrouw Barbara Imhof
Haast zich. Maar ook deze hypothese zien we niet door nieuwere Dürer-vorsers
gesteund en wij laten ze derhalve hier voor wat ze is.^)
13. De geharnaste figuur achter den keizer, wiens bonte met linten als be-
jv^pelde mouw — zulk een kostelijk staal van Dürers schilderwijze — ge-
ukkig geheel gaaf is, heeft een ernstig, edel gelaat. (Het linker oor en oog
weer mgeschilderd; ook in het ontblote hoofd zijn helaas nog twee gerestau-
reerde plekken). Deze man in harnas zou gevoeglijk als vertegenwoordiger
^an de ridderstand kunnen doorgaan, te meer, waar Dürer hem zo direct achter
^en keizer plaatste. Hij is volgens KramaF) dan ook vermoedelijk Hertog
neh von Brunswijk, legercommandant van Keizer Maximiliaan, en de enige
het cT^^ vooruit, langs den keizer, zich strak richt op
^^ Christuskind. Door deze blik, die van vrome belangsteUing getuigt, vormt
J een waardig tegenhanger van den kardinaal aan de overzijde.
denbsp;Wölfflin geeft van de verdere figuren Unks en rechts
volgende rake en gevoelige typering:
VeneJquot;nbsp;cs natürlich Angehörige der deutschen Kolonie in
öierkAvquot;' '^«^männisch-klugc, positivistische Köpfe, neben denen ganz am Knndc rechts
^auses^H^nbsp;«'«h ausnimmt, der Arclütect des deutschen Kauf-
karlost inbsp;Augsburg. Es ist der Idealist in dieser Gcsellsclmft, etwas vcr-
Schc'^nbsp;»nit ausserordentlich durchgearbeiteten Zügen und jenem Charakter
dernbsp;, quot; quot;quot;nbsp;spricht, wo die Augen Dinge sehen, die in
^i^'chtbarkcit nicht enthalten sind.
8t deze Dürer-kenner op studies, zowel voor dezen man in donker
8tuk f'Tnbsp;(L- 10; Tietze K. V. II, No. 313), als voor andereophet
voorkomende figuren.
tennbsp;«ïtaarstuk bevinden zich, zoals wc bij de betrok-
^an Dünbsp;noteerden, in de Albcrtina. Deze, ook om andere tekeningen
Voor dit^quot;^ T ï^erocmde verzameling, is sinds 1932 nog vermeerderd met vier
^an St nquot; lgt;clangrijkc studies van handen, n.1. die voor beide handen
AJoininicus cn van Maria.-'^
) aiiTquot;quot;—^—
J^''8chvogcl knioUvrouwefiguur niet «aast, doch achter den z.g.
Tn^^I^ürcr Tt.V Q? ïquot;nbsp;Aquot;ton Reichel: Some unknown drawings by
^afcl Vin ■ ' Studio, July 1933, met afb. p. 21).nbsp;^
quot;gt; »lat Weenso Jaarboek doet de als studio voor de handen dor Madonna door
-ocr page 56-Vervolgen wij nu de beschrijving van de figuren op de tweede rij, achter den
keizer — hierboven met den architect aangevangen — dan zien wij daarin
naast diens artiestenkop
15.nbsp;een rijkgeklede vrouwefiguur, wier vlak van voren zichtbare geïdeali-
seerde trekken onmiddeUijk in het oog vallen tussen de gezichten van de beide
reeds besproken hoofdpersonen op de eerste rij. Deze vrouw draagt een fijn
gerimpeld, hardblauw fluwelen kleed, dwars over de buste versierd met een
brede band van goudgalon, waaruit het in plooien rond de schouders vaDende
witte hemd, van zeer dunne stof, te voorschijn komt. Deze roodblonde vrouwe-
kop — m.i. naar alle waarschijnlijkheid géén portret, veeleer slechts opgenomen
wegens de daar voor het geheel noodzakelijke kleur — draagt reeds een rozen-
krans in het lange, golvende haar, waarvan de twee over de rechterschouder
vallende strengen het lichtelijk kokette van haar uiterlijk versterken.
16.nbsp;De beter bewaard gebleven vrouwekop naast haar, ook een rossige
blondine, maar Venetiaans gekapt, met haarnet, toont daarentegen een droevige
expressie en is in de schaduw van den ridder geheel van de middengroep af-
gewend. Zij kijkt min of meer bezorgd naar de vorige vrouwefiguur en toont
niet de minste belangstelling voor wat er toch zo dicht in haar nabijheid
voorvalt.^)
17.nbsp;Van den grijsaard, met witte baard, naast haar, die evenals de kokette
vrouw reeds een rozenkrans op de golvende lokken draagt, zien wij slechts
het linkeroog, dat ons doordringend aanziet.
Winkler in het Berlijnse Jaarboek van hetzelfde jaar gepubliceerde cn op „Tafelquot; VI afgebeelde
tekening (nl. HofTmann's verdwenen tekening in 't museum te Budapest) te niet. (Zio Tietze H.
afb. 305, 307 en W 55). Terecht ziet V. KramM (Cat. 1935, p. 16) in deze tekening een studie voor
de rechterhand van Jezus onder de Schriftgeleerden. Niettegenstaande alle tegenspraak hand-
haaft Winkler, in het Jhrb. Preuss. Kunstsamml. 1935, zijn mening over die tekening te Budapest.
Hij wijst daar nog op 21 studies voor ons altaarstuk, w.o. gerekend zijn de profielkop van Maxi-
mUiaan te Berlijn, do teruggevonden tekening in 1932 te Weenen en do in 1934, door hemzelf,
te Berlijn weergevonden tekening. Nadat ook het echtpaar Tietze en Kramamp;f zich in bovengenoem-
de publicaties over Diirers studies hadden uitgesproken, leek daarmee do volledige lijst van
twintig tekeningen, die Flechsig in zijn 2e deel (1931, p. 567) had gegeven, aangevuld en gezuiverd.
Kramaf splitste de studies bovendien in drie categorieën (1935 cat. p. 16), waarbij hij tot de
slotsom kwam, dat er twaalf studies door Dürcr rechtstreeks voor dit altaarstuk zouden zijquot;
getekend en zonder belangrijke wijzigingen zouden zijn toegepast. Het echtpaar Tietze, onze
Dürerkenners in Weenen, handhaaft nu echter slechts 15 studies (in K. V. II, Nrs. 293, 297, 302
en 304—316), waaronder de handen-studie (coll. Mr. Beets) cn het portret van den jongen man
in Hampton Court.
1) Volgens de Tietzes (1937, K. V. II, p. 30) zou deze vrouw identiek kunnen zijn met do z.g.
Venetiaanse (No. 290), het portret uit 1505, in het Wcense museum. (No. 289) (Winkler KI. d.
K. IV 4, afb. 32). Eerste publ. Glück i/h Wcense Jaarboek Bd. XXXVI. Over het kostuum dezer
dame (uit Venetië of Milaan?) Flechsig (I, p. 403) cn Wcixlgartner (Schlosser-Festschrift 163).
18. Als laatste van deze rij zien we, links van de prachtige portretkop van
den keizer en juist onder de arm van de Madonna door, een kop (slechts aan-
gelegd met enkele rose retouches op het voorhoofd) die mij, in weerwil van
^e verschil, enigszins denken doet aan het getourmenteerde gelaat van
^chelangelo, zoals wij dat kennen uit het portret van Vasari.i) Ook deze kop
^jkt bezorgd in de richting van de ietwat zelfgenoegzame dame, als No. 15
beschreven; dus mist weer elk rapport met de handeling in hoofdzaak. Onder
deze kop is nog juist zichtbaar de hoek van het diepblauw-grijze kussen met
kwast van de troonzetel (in originali).
Op de derde rij zien wij vooraan, onmiddellijk links-achter de kop van
«en architect:
t ht ^^^ Leonardeske karakterkop boven een hooggesloten donkerpaarse
abbaard. Zijn geheel naar rechts afgewend profiel doet haast als karikatuur
3an tussen de andere portretkoppen. Neuwirth, reeds vaker om zijn hypo-
^ etische identificaties geciteerd, stelt voor deze figuur de vraag, of hij soms
^urers gastheer te Venetië, zou kunnen zijn, de ook in zijn brieven voor-
omende Peter Pender. Wij konden die vraag aanvullen met de veronder-
^elüng: »»weUicht daarom wat achteraf en in Dürers nabijheid geplaatst?quot;
IiC r ^^^^nbsp;WölfflinofFriedlander vinden wij deze
20nbsp;of zelfs die naam genoemd onder de afgebeelde personen.^)
bekrnbsp;^^ ^nbsp;^^^ vrouwekop zichtbaar, achter de
niet verder dan dc neustop. Deze vrouw draagt een
laat^^*^?-.^quot;^^'®®^ hoofddoek, die alleen het fijne ovaal van het gelaat vrij
^^ ^y kijkt langs den toeschouwer heen.
^eidnbsp;^nbsp;~ ^^nbsp;engeltje met
No ,nbsp;vastgehouden, waarschijnlijk bestemd voor de vrouw als
Vrounbsp;quot;quot; quot;og een klein deeltje zichtbaar van een reeds bekranste
^ wekop, die echter niet meer van Dürers hand is.»)
in donbsp;frontaal geplaatste cherub met de drie rozenkransen
22nbsp;quot;og even zichtbaar:
blonde mannekop zien wij juist boven dc hand der Madonna en rechts
^«t vTo!!?'^'^' quot;'i!'^''''nbsp;portret nnar Michclongelo verondersteld, liotgecn in 1506, dunkt mij.
') N
^encS'^^J. j'-^/P^K uitgave 1885), p. 55. Dr. 11. Simonsfcld („Der Fondaco «lei Tedesehi in
'CRerinir Vrnbsp;»chrijft over Peter Peniler als tusHcnpersoon voor dc Duitsers bii
^^'»efoto^------- . -
«f. ..wr«? Tanbsp;Heft 7 (1933) p. 227. Voorts vraagt in dit artikel Hugo Kehrer
ol, : ^quot;Ihonio Kolb, der Nürnberger Kaufmann in Venedig, von dem Dürer «prirht.
quot;cr etwa auch Endrcs Kunhoffer oder Franz Injhoff?quot;.
Exegit quinque
mestri spatio Albertus
Dürer Germanus
. M.D. VI .
^Veel pennen heeft deze inseriptie in beweging gebracht:
^er de al of niet onderbroken arbeid aan dit altaarstuk, mede gebaseerd
op Dürers eigen uitlatingen in zijn brieven aan Pirkheimer — hier zij slechts
oie polemiek vermeld —i)
2° over de toevoeging „Germanusquot;, die Dürer achter zijn naam schreef. Dit
nu toekt tijdens het Derde Rijk opnieuw de aandacht en heeft blijkbaar aan-
eid^g gegeven tot wat vèr gaande bespiegeUngen over Dürers vermeende trots
op de voorvaderen.
Die van vaders kant waren toch vermoedelijk Hongaren.^) Voor ons zijn
Van meer belang Dürers zelfbewuste houding en zijn rustige, zelfvoldane blik,
^e mèt de statige kledij^) op interessante wijze zijn schriftelijke ontboezeming
aan Pirkheimer aanvullen, waar hij immers vol overmoed van zijn welslagen
getuigt en van zijn kinderhjk geloof aan de wellicht uit hoofsheid later wat al
^e rooskleurige criüek der Italiaanse confraters, onder wie toch ook velen—naar
y m het begin schrijft — hem vijandig gezind schijnen te zijn.quot;)
knbsp;^^ ^^^ bespreken de figuur aan Dürers linkerzijde afgebeeld,
^eimehjk een vriend. Deze is gekleed in een felrode hooggesloten tabbaard,
^^e het dunne witte hemd even zichtbaar laat en grotendeels bedekt is door
mantel, waarvan de bruine bontvoering kleine revers vormt. Hij
bIPtv ïxquot; fnbsp;®P vroegere moet berusten. Jhrb. d. Pr. Kunstsmmlg.
Ein BriAnbsp;p, 282: Dürers Rosenkranzbild und dio Berliner Museen 1836/37.
unefwechsel, emgel. v. P. O. Ravo.
brokenT'? mTquot;quot;nbsp;tot Flechsig (resp. 1884,1, p. 354 en 1928 p. 403 vlg), die een ononder-
vanhi-f w 1.nbsp;Ï.^^'J ««^ntoncn, terwijl Friedländer p. 112 wél een onderbreking
^^ ^üet werk vermoedt. Dc Tietzcs (1937, K. V. II, p. 28) spreken zich over deze zaak niet uit. ^
P- 2 vlg. - (H. Kehrcr in Pantheon
»«ariLnbsp;p. 49 verwijst-ter nadere verklaring vauD's trots-
^»e D rv Inbsp;woorden „Exegi monumentum aero perenniusquot; (Oden III, 30)
'«rußXinbsp;tot zijn inscriptie! Voorts wijst Kchrer op hot
.rnbsp;1455 van Tacitus'
„Germaniaquot;, een lofzang op do Germanen dio D's z p tmt
zou hebben gewekt!nbsp;'nbsp;-g-quot;ots
dietnbsp;hlz.38noot I aangeduid, toont DUrer zich kinderlijk ingenomen met dit bezit
*)L P nonnbsp;vermoedt, het bij brand m Peter Pcnders huis to hebben verloren
• (1893) p. 22, 7-15; p. 28, 9; p. 35, 13; p. 36, 3-6; p. 37, 10.
-ocr page 59-23—26. daarvan vier rossig blonde, reeds bekranste koppen van vrouwen,
die twee aan twee achter elkaar geknield liggen. Aan deze zijde van de troon
schijnen die kruinen (zó fragmentarisch zijn de hoofden) te zijn geschilderd
met geen ander doel dan om de groep van wereldse gelovigen in hun oneindig
aantal, dicht opeengedrongen, weer te geven. In tegenstelling hiermee is aan
de overzijde om elke figuur heen de nodige ruimte vrij gelaten, met boven-
genoemde enkele uitzondering bij mijter en kromstaf.
27.nbsp;Op de min of meer zorgelijk uitziende kop, onmiddellijk achter den
bouwmeester, is van halverwege het voorhoofd boven het linkeroog, over de
kin — evenals over die van genoemden bouwmeester, met wien deze figuur
in kleding overeenkomt — een zware overschildering gezet. Deze blonde jonge-
man, van een eenvoudig goedaardig type, vult de ruimte aan, die open staat
tussen de het laatst beschreven, derde rij van knielende figuren en de beide
staande mannen, die tegen de hoge, nagenoeg rechte boomstam, geheel achter
aan, rechts op het paneel zijn afgebeeld.
28.nbsp;In de meest linkse van die twee staande figuren heeft Dürer zijn zelf-
portret, voor het eerst als zodanig op een altaarstuk, geschilderd. Het is_be-
halve kleine partijen op en boven het linkeroog en slecht gerestaureerde
barsten — nog gaaf, als wij de beschadigde plekken in de over zijn linker
schouder vallende donkerblonde lokken buiten rekening laten. De schilder is
hier deftig gekleed in een lichtrode „Schaubequot;, een gewaad met zeer wijde
armsgaten, die (als bij den Keizer) de bruine bontvoering vertonen. Dit typisch
zestiende-eeuwse kledingstuk heeft hier een brede platte kraag met revers
van lichtbruin marterbont, terwijl zwart fluwelen banden — met brede zelf-
kant of met een smal galon afgezet — dwars over de ruime mouwen lopen.^)
De „schaubequot; laat nog even het hemd vrij, dat ter hoogte van de halskuil met
een sierknoop is gesloten. Dürer houdt een doorschijnend perkament(?) in de
hand, waarop de voor het nageslacht belangrijke en gedateerde inscriptie over
het werk staat; gesigneerd met zijn monogram. Deze inscriptie, die in den vorm
van een gelijkzijdige driehoek geplaatst en met keurige latijnse letters getekend
is, luidt als volgt r^)
1)nbsp;Dürers „französischer Mantelquot;, ofwel zijn „welscher Rockquot;, waarvan in do brieven van 8 en
23 Sept. en in die van 13 Oct. 1506 sprake is, werd vermoedelijk hier vereeuwigd. H. Kehrer
ziet — m.i. ten onrechte — behalve de Schaube, hier nog een kledingstuk. Als hij dit zelfportret
van p. nl. vergelijkt met dat van 1500, schrijft hij (D. 's Selbstbildnisse und D-Bildnisse
Berlijn 1934, p. 48). „D. trägt jetzt eine Pelzschaube von anderem Schnitte und von anderer
F^be, sie ist ärmellos, die pfirsichroten Ärmel, in breite und schmale Samtstreifen eingeteilt,
gehören zum Rock, der Pelzkragen und die Pelzeinfassung sind breiter geworden,quot; cnz.
2)nbsp;Waagen schrijft (April 1837) uit Praag aan den Intendant Graaf v. Brühl to Berlijn, dat de
38
-ocr page 60-kijkt recht voor zich uit; zijn blik, over alle hoofden heen, moest waarschijnlijk
als onwillekeurig op de middengroep blijven rusten. Zijn houding toch getuigt
niet van enige belangsteUiag voor hetgeen daar gebeurt. Evenmin zien wij van
ernstige belangstelling iets in zijn blik op de Weense copie. Het origineel is
juist ter plaatse te sterk gerestaureerd om voor een omschrijving van de ex-
pressie in aanmerking te kunnen komen en het kan daarom al evenmin dienen
als basis voor een conclusie omtrent gehjkenis met de persoon van Willibald
Pirkheimer, die ons bekend is uit Dürers portretten. De vele publicaties, die
zich rechtstreeks of zijdelings met dit altaarstuk inlaten, houden zich nog steeds
bezig met pogingen om dezen vriend van Dürer te identificeren.^)
Scherer nam niet alleen de hypothese over Pirkheimer van Thausing over,
ook Otto Benesch deed dit in zijn reeds genoemd artikel en spreekt in 1934
nog met stelligheid over de aanwezigheid van Pirkheimer op het Rosenkranz-
fest.2) ]yigt Neuwirth bestrijden Friedländer en Flechsig ten stelligste de
mening, als zou Pirkheimer op dit altaarstuk voorkomen.®)
Joseph Neuwirth was n.1. reeds in 1885 met een nieuwe hypothese gekomen:
Andreas Künhofer, een jonge man uit Neurenberg, die — hoewel student te
Bologna — gelijktijdig met Dürer in Venetië was en tijdens een ernstige
ziekte door dezen verzorgd is, zoals wij uit enkele losse passages in Dürers
brieven weten. Deze Künhofer-hypothese lijkt mij, ook volgens Kramar,
waarschijnlijker dan de veronderstellingen over Pirkheimer.^)
Oudste, mij bekende identificatie door M. Thausing (t.a.p. 2e druk 1884) p. 285 en p. 353;
nieuwste door Gümbel (Stud. z. d. Kunstgesch. Heft 234, 1926) wiens veronderstelling, dat hij
Konrad Peutinger, den humanist uit Augsburg zou zijn, is overgenomen door Huge' Kehrer
(t.a.p. 1934, p. 47) en door Wilh. Waetzoldt: Dürer und seine Zeit (1935, p. 173). Tietze (1937, II,
p. 30) vindt geen enkele hypothese overtuigend en Pirkheimer ten onrechte genoemd.
2)nbsp;V. Scherer: Klassiker der Kunst Bd. IV, p. XXIV.— O. Benesch (Belvederc 1930) p. 84. — ld.
Nochmals das Kremsierer Dürerbildnis (Panthéon, 10 Heft, 1934) p. 301: „Dasz Dürcr irgendein
Konterfei Pirckheimers mithatte, setzt dessen Auftauchen auf dem Rosenkranzbild vorausquot;, .enz.
J. Neuwirth (t.a.p. 1885, p. 56 vlg.) verwierp Thausings'hypothese om het ontbreken van gelijkenis
van deze kop met de zilverstifttekening door Dürer, in 1503 naar Pirkheimer gemaakt (afb.
L. 142. Tietze I, No. 219, coll. Blasius, Braunschweig) wat, gezien de vele voor die conclusie on-
pinstige restauraties, een te zwak argument is. Sterker argument is m.i. de volgende opmerking
in diezelfde uitvoerige studie over het altaarstuk, dat nl. de genoemde tekening een ouderen man
voorstelt. De m.i. nog gave wanglijn deed — met de overige originele delen als kin, mond cn
neustop—ook mij aan een jongeren man denken, dan Pirkheimer volgens die tekening van 1504
geweest kan zijn.
3)nbsp;Max J. Friedlünder (t.a.p. 1921) p. 114. E. Flechsig (t.a.p. 1928, p. 405) vraagt o.a., hoe Dürcr
er toe zou hebben kunnen komen den te Neurenberg vcrblijvenden vriend tussen de Duitse
kooplieden te Venetië — zijn opdrachtgevers — af te beelden.
*) V. Kramaf (t.a.p. 1935) p. 6 cn p. 14. In Lange u. Fuhse (op p. 30) lezen we, als slot van
-ocr page 61-Daar de kop te Praag echter niet meer voldoende houvast geeft, blijven
uitspraken — gebaseerd op wel of niet gelijkenis met de portretten naar Pirk-
heimer — onbetrouwbaar.
Ik wil dan ook deze beschrijving van het stuk besluiten met de opmerking,
dat ik het met Flechsig hoogst onwaarschijnhjk vind, dat Dürer juist dezen,
in Neurenberg gebleven, vriend tussen de overige, te Venetië verblijvende,
^adgenoten, zou hebben afgebeeld. Weliswaar is Pirkheimer de voor de hele
Venetiaanse reis meest nuttige vriend geweest in materiële zin.
Psychologisch lijkt het mij daarom te meer onmogelijk, dat iemand als Dürer
zichzelf zó op de voorgrond zou stellen en juist dezen vriend, voor wien hij een
grote bewondering en Uefde koesterde, zou afbeelden als hier is geschied: half
achter zijn eigen breed uitgemeten figuur en aan zijn hnkerzijde staande. Zou
«iet de mens in den kunstenaar Dürer zich verzet hebben tegen deze, ten op-
zichte van den Neurenbergsen vriend en beschermer niet al te fiineevoelice
rangorde?!)nbsp;^ ^
De voor een grondige studie uiterst gunstige expositie van het altaarstuk,
^at n.1. in de zomer van 1935 ter confrontatie met zijn copie uit Weenen te
raag bijeen gehangen was, schonk mij de gelegenheid bovenstaande, voor mijn
onderzoek noodzakelijke, notuleringen te boeken.
Hoezeer ik mij bewust ben, dat iedere interpretatie, vooral die van de ge-
aatsexpressie, in hoge mate subjectief blijft, meen ik mij hier toch aan een
^terpretatie, gebaseerd op dc geestelijke habitus en de actie der personen, te
ogen wagen. Hiermee geef ik tevens een resumë van bovenstaande uitvoerige
eschrijving, waaruit ik tenslotte een, zij het ook zeer voorlopige, conclusie
omtrent de ikonografie hoop te trekken.^)
öurera brief vnn 25 April 1506 aan Pirkheimer: „Endres Kunhofer ist tödtlich krank, itz ist
Duronbsp;Itommen. De plaats uit do brief van 18 Aug. (Id. p. 38, 10-17) toont verder
crs voortdurende zorg voor dezen jongen vriend.
iSn rïnbsp;tot Pirkheimer uitgedrukt in 1508, op de Marteling van
«en ^l^quot;8tenen (Kunsthist. Mus. Weenen). Hierop beeldt hij zichzelf weer af, staande naast
betèr •nbsp;K«lirer:D.Iiildn. 1934, Tafel 18 en 20). Het verschil
^ij quot;Wn fnbsp;quot;quot;nbsp;vriendschappelijke verhou.lingen komt nog sterker uit
»»quot;jn In rnbsp;^^nbsp;fragmenten n.1. naast elkaar, zodat zo
öaast nquot;nbsp;psychologische gronden gebaseenle veronderstelling, dat op ons altaarstuk
tj jjy .nbsp;Pirkheimer is afgebeeld, kunnen staven.
^an dcMnbsp;I'Hjvcn natuurlijk de Madonna en het Kind, benevens de engel, als werk
^oornbsp;terwijl ook enkele sterk gerestaureerde of te fragmentarische koDocn
tgt;e finbsp;»quot;ets konden opleveren.nbsp;*
e«'cn(3) en (4) worden verondersteld leden te zijn van het kerkbestuur van S. Bartolomeo.
-ocr page 62-
Personen |
Habitus |
Actie |
Conclusie |
Linkergroep | |||
de Paus |
eerwaardig god- |
in gebed |
naar model (geen |
vruchtig man |
portret) | ||
St. Dominicus |
een Dominicaan |
bezig te kronen, als |
naar model |
dienaar van het Kind | |||
en Zijn Moeder | |||
1. de Kardinaal |
aristocraat en devoot |
in stille aandacht |
portret |
meditator | |||
2. de Patriarch van |
type van geestelijk |
in gebed |
portret |
Venetië |
magistraat | ||
3. geestelijke? |
toeschouwer |
onbewogen voor zich |
portret |
uit ziende | |||
4. geestelijke? |
scherpzinnig denker |
wendt zich af en |
portret |
poseert | |||
5. peinzer |
wat oudere man |
verstrooid langs den |
portret |
toeschouwer ziende | |||
6. profielkop |
schrandere man van |
in gedachten voor zich |
portret |
middelb. leeftijd |
uit ziende | ||
7. fragment van een | |||
voorhoofd |
? |
? |
? |
8. Vrij ontworpen |
wijze grijsaard |
wendt zich geheel af |
vulling |
kop | |||
9. fragment van een |
? |
9 |
vulling |
schedel met | |||
tonsuur | |||
10. bisschop (slechts: |
kromstaf en mijter) |
? |
vulling |
11. fragment van een |
? |
? |
vxdling |
schedel | |||
Rechtergroep | |||
de Keizer |
Type van den aristo- |
in stille verwondering, |
portret naar een Ital. |
craat |
of wellicht mediterend |
tekening | |
gedacht? | |||
12. „de bidderquot; |
patriciër |
ziet peinzend voor |
portret |
zich uit, in gebed | |||
13. „de ridderquot; |
toegewijd dienaar |
in gespannen aan- |
portret |
dacht kijkend naar | |||
het Kind | |||
14. de bouwmeester |
stille dromer |
ziet, in gedachten ver- |
portret, geïdealiseerd |
15. vrouw |
diept, voor zich uit. | ||
Vrij ontworpen, pa- |
voor zich ziende, po- |
portret? | |
16. vrouw |
tricische |
serend | |
zwaarmoedig type |
wendt zich af, in ge- |
portret? | |
dachten verdiept |
17.nbsp;grijsaard
18.nbsp;burger
19.nbsp;burger
20.nbsp;vrouw
21.nbsp;VTouwenschedel?
22.nbsp;fragment blonde
mannekop
23.nbsp;bekranste vrou-
weschedel
27.nbsp;jonge man
28.nbsp;Albrecht Dürcr
29.nbsp;„de vriendquot;
ernstig spieder
zwaarmoedig type
lichtelijk als materia-
list gekarakteriseerd
gegoede burgeres
?
?
?
?
eventueel als goedige
dweper getypeerd
zelfbewuste, wils-
krachtigo persoonlijk-
heid
welgedaan, jong pa-
triciër
poseert, dus wel be-
doeld als portret
wendt zich af
wendt zich af
poseert, maar kijkt,
in gedachten, langs
den toeschouwer heen.
?
?
?
?
mogelijk in zijn de-
votie voor Maria en
het Kind verdiept?
ernstige blik, gericht
op den toeschouwer
zijn blik niet meer na
te gaan
portret
vulling
portret
portret
vuUing
vulling
vulling
vulling
vulling
vulling
portret
zelfportret
portret
De voorlopige en zeer voorzichtige conclusie, die ik nu uit bovenstaand
8um6 meen te mogen trekken, is deze: van een duidelijke devotie spreken
^Ueen de houding van den Pau8,i) de habitus en de actie van de beide patriar-
en achter dezen, en die van beide figuren achter den Keizer, dien met het
idsnoer en den ridder. De Keizer zelf, noch de figuren 3 en 27 konden mij een
^ euige indruk van bedoelde devotie geven. De overigen van de negenen-
twintig toeschouwers zijn — voorzover het te constateren valt uit dc hier en
^aar sterk gerestaureerde koppen — kennelijk slechts als portret bedoeld,
ïerby komen dan nog fragmenten, of koppen van mindere importantie,
quot;JKbaar slechts als vlakvulling.
^ en groepering naar standen is overigens duidelijk waar te nemen. Het
^^^^^e^^schil in bloemkransen van den Keizer en den Hertog van Brunswijk
coustatcrcr*' ingeschUderd is, kon geen factor meer zijn om de expressie van devotie te
-ocr page 64-—nbsp;wier kransen de twee enige zijn, die met groene blaadjes tussen de rozen
zijn afgewerkt — en die van de overige personen kan wellicht niet meer dan
een puur artistieke „spielereiquot; zijn. Deze toch zou inin of meer passen in dit
niet meer zuiver middeleeuws georiënteerde systeem, aangezien Dürer zich
immers ook verder, bij het kronen met die kransen, niet aan de volgorde van
het hofprotocol gestoord heeft.i)
Tenslotte zijn de meeste figuren op dit altaarstuk zó weinig in contact met
—nbsp;ja, ten dele zelfs onverschillig voor — de kroningsplechtigheid in de midden-
groep, dat zij toch nauwelijks de indruk kunnen wekken te behoren tot de
leden ener religieuze broederschap, die juist ter viering van de stichting
daarvan, uit devotie zouden zijn samengekomen. Als zodanig is Dürers schep-
ping bij herhaling opgevat, ook nog te Praag, in de reeds vaak genoemde pu-
blicatie.2) gij gen ^o raak uitbeelder van de menselijke psyche als Dürer zich
in zijn vele portretten vaak toont, betwijfel ik dan ook ten sterkste, of hij een
overheersende devotiestemming met deze menigte zou hebben willen geven.
Bij het trekken van deze voorlopige conclusie kwam echter wel de volgende
vraag bij mij op:
Zou deze altaarschildering niet kunnen worden beschouwd als een schepping,
enigszins analoog aan die van Ghirlandaio in het koor van de S. Maria NoveUa
te Florence? Die muurschilderingen geven immers blijk van een transpositie
van het aan den schilder opgedragen religieuze onderwerp, waardoor dat tot een
reeks statige portret-composities herschapen werd.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, dienden wij de opdracht aan
Dürer voor dit altaarstuk gegeven, op zijn minst nauwkeurig te kennen. De
schilder zelf laat ons hieromtrent echter in zijn brieven uit Venetië, aan zijn
vriend Pirkheimer gericht, volkomen in het duister. De latere litteratuur geeft
slechts veronderstellingen, waaruit niet bleek, of de daar uitgesproken ver-
klaringen op wetenschappelijk onderzoek berustten. Dus was het, vooral met
het oog op de ikonografie, voor mij noodzakelijk, een onderzoek ter plaatse
in te stellen naar mogelijk nog aanwezige archivaUa. Deze zouden toch iets
Het rozenkransje, dat den paus boven het hoofd wordt gehouden, vertoont nü wel blaadjes,
doch in het meest rechtse, nog gave, gedeelte vier roosjes, dicht op elkaar, zonder blaadjes er-
tussen. Ook de overige, eveneens gaaf gebleven, kransen in deze groep zijn zo gevormd. De restau-
rator moet dus op eigen initiatief de rozenkrans voor den paus — wellicht in analogie met die
van den Keizer? — van blaadjes hebben voorzien.
2) Jos. Neuwirth (1885, cap. II) p. 42 vlg.; Max J. Friedliinder (1921) p. 114; V. KramW (Praho
-ocr page 65-naders omtrent de aan Dürer gegeven opdracht kunnen onthullen en ons
daarmee weUicht zekerheid omtrent zijn intenties kunnen verschaffen.
Alvorens op dit onderzoek, door mij in 1930 te Venetië ingesteld, nader in
te gaan, moge hier nog een korte samenvatting voorafgaan, van de
GESCHIEDENIS VAN HET ALTAARSTUK.
Uit Dürers eigen, hier reeds geciteerde, inscriptie op het perkament, dat hij
zichzelf op het „Rosenkranzfestquot; in de hand gaf, weten wij het jaar, waarin
dit werk door hem geschilderd werd, benevens de duur van deze arbeid.^)
Zijn brieven, in hetzelfde jaar van Venetië uit, aan zijn vriend en begunstiger
Willibald Pirkheimer geschreven, zijn hiervoor onze bron, en blijven voorlopig
zoals wij helaas moesten ervaren — de enige bron voor de geschiedenis van
bet ontstaan van dit altaarstuk.2) Volgens de korte, slechts sporadisch voor-
komende — en soms nog vrij duistere — uitlatingen in die correspondentie
over zijn werk, heeft Dürer dan:
den Tewtzschen zu molen ein Tafel, dovon geben sie mir hundert und zehen Gulden
^emisch, dorauf geht nit 5 fl. Kostung. Die wird ich noch in acht Tagen verfertigen mit
eiszen und schaben. So wül ich sie von Stund anheben zu molen. Wann sie musz, ob
quot;tt will, ein Monet noch Osteren auf dem Altar stehn.')
Zo schrijft Dürer in de eerste tot ons gekomen brief van 6 Jan. 1506. Hoewel
eze passus ons bij nader bezien èn omtrent de opdrachtgevers en omtrent de
P aats van bestemming vrijwel geheel in het duister laat rondtasten, is volgens
g^P^de schrijvers (Lange und Fuhse) het „Rosenkranzfestquot; in opdracht van
adjectief „quinqucmeatrcquot; is van laat-latijnsen oorsprong (2o of 3e eeuw) en blijkbaar in
l^ezipu ^ gebruikelijk voor hot aangeven van een tijdruimte, nodig voor een of andere
sul,«» .'nbsp;^^corges' Handwörterbuch vermeldt het tevens als to bezigen voor andere
quot;quot;Htantieven.
) ï)
brieven bewaard (in 1750 teruggevonden en sinds 1862 door verschillende
2 ° bekend geworden) en wol:
te lT Tnbsp;bibliotheek to Neurenberg, dén in particulier bezit to Keulen en twee
Hpjnbsp;het Hritish MuscJim; één daarvan in bezit van do Royal Society.
^quot;quot;ven luidde (volgens Thausing I.p. 377, noot 5): „Dem ersamen weisen Her
'iT /^^ Nornborg meinem günstigen Herrn.quot; In originele spelling (Mus. Brit
bolt p- J '1935 (45) Epist. clariss. virorum Collectio Vol. III): „Dem....(?) weisen Her Wil-
achtn«nbsp;NUnberg meinc(m) günstign Hernquot;, en een tweede: „Dem ....(?) hoch
Pern und erbren Wilbaldn birkamer.quot;nbsp;^ '
'-quot;-P- P- (^12).
P' •60, noot 2.
-ocr page 66-de Duitse kooplieden in Venetië voor het kerkje van S. Bartolomeo uitgevoerd.^)
Dat Dürer eerst de 7de Febr. met het ontwerp kon beginnen, doordat zijn van
koude pijnlijke handen hem beletten te werken, lezen wij in een volgend schrij-
ven,^) dat ons tevens inlicht over Dürers verhouding tot de Venetiaanse schilders.
Niettegenstaande hij hard werkt, valt Dürer de arbeid aan dit altaarstuk
geducht tegen.
Volgens de brief van 28 Febr. gelooft hij dan reeds, niet vóór Pinksteren
klaar te zullen komen.^) Terwijl hij in zijn volgende brief van 8 Maart niets
meedeelt over zijn werk, meent men hierin, evenals in de vorige een gevoel
van heimwee bij Dürer waar te nemen. Uit zijn vijfde brief van 2 April blijkt
bovendien, dat geldzorgen hem kwellen. Dürer spreekt hierin spijtig over het
vele werk, dat hij aan het stuk voor de Duitsers heeft, en meent, dat hij in Venetië
meer had kunnen verdienen, wanneer hij niet op zich genomen had, dat altaar-
stuk te schilderen. Hij kan het vóór Pinksteren niet klaar krijgen, klinkt het
nu beslist en men geeft hem er, wegens die vertraging, nu niet meer dan
85 Dukaten voor, zodat hij inteert.^)
In de twee volgende tot ons gekomen brieven van 25 April en 18 Aug._het
grote hiaat tussen deze data doet mij, met alle Dürerbiografen, vermoeden,
dat er enige zijn zoekgeraakt'^) — zwijgt Dürer over het altaarstuk, dat hij
toch nog onder handen moet hebben gehad, daar hij eerst einde September
schrijft, dat het voltooid is. De zevende brief van 18 Aug. heeft een kostelijk
hoogdravende aanhef in het Italiaans, dat Dürer (in dezelfde eigengereide
orthografie) nog doorspekt met Latijn. Daarin drijft hij op goedige wijze de
spot met een van Pirkheimer's diplomatieke zendingen en met diens particu-
here leven®) en voegt aan de gewone ondertekening met zijn naam_ditmaal
De Duitsers hadden in 1505, nadat hun handelshuis door een brand was verwoest, aan den
bouwmeester Hieronymus van Augsburg de opdracht gegeven een nieuw gebouw aan het Canalc
Grande te bouwen, het z.g. Fondaco dei Tedeschi, gelegen bij de Ponte Rialto. Aan de opdracht
voor het altaarstuk zal echter do volgende paragraaf gewijd worden.
2)nbsp;idem p. 22 (25—26).
3)nbsp;Idem p. 23 (12—15).
Idem p. 28 (11—16. 21) en 29 (10—12). Deze en andere ontboezemingen over zijn finantiën
houden verband met het feit, dat Pirkheimcr Dürer een voorschot voor deze Italiaanse reis had
verstrekt, dat Dürer gaarne zo gauw mogelijk terugbetaald zou hebben. Hiertoe ziet hij zich
echter, nu geldzorgen hem gaan drukken, niet in staat.
Wij lezen immers in de zesde brief — die van 25 April (L. F., p. 29 cn 30) — dat Dürer zich
bezorgd maakt over een waarschijnlijk weggeraakte brief, die de zending van een kostbare ring
vergezelde, die hij voor Pirkheimcr ver over de waarde had gekocht en per bode reeds 11 Maart,
via den jongen Hans Imhoff, had doen toezenden.
«) L. F., p. 31 noot 4.
Tekst van Afb. 8a:
.... datm fenedig 1506 am 18 augusti
Itm andres ist hij lest euch sein willing Dinst sagn ist noch nit am
schterckstn hatt mangell an gelt wan sein lange
kranckheit und verschuld hat ims als gfressn Albertus Dürer
Ich hab im selbs acht Ducatn gelihn aber saget norikorius sibus
nymantz dafon Das es im nit für kum er mecht
sunst gedencken ich thettz aus mistrcAv Ir solt auch
wissn Dz er sich also eins erbern weisen wesens helt
Dz im Jder man well will
Itm ich hab im willn wen der kung ins welschland will ich weil
mit im gen rom.
Tekst van Afb. 8b:
.... auch wist Dz mein
tafell fertig ist auch ein ander quar (quadro) Des gleichn ich noch
nie gemacht hab und wie ir ewcli selbs wol gefalt also
gib ich mir hij mit auch zw fersten Dz pessrs maria pild
im land nit seij wan all künstner lobn Dz wy ewch
Dy herschaft sij sagn Dz sy erhabner leblicher gemell nie
gesehen habn...............
(Ich hab mir seliis ein grau IJor gefundn dzist mir vor lautrer annut)
gewachsn vnd Dz ich mich also stenter (stento, plage) ich mein ich sey Darzw gc(blt;)rn)
Dz ich übell zeit soll habn. Mein frantzossischer mantel! Dij
husseck vnd der prawn rock lassn vch fast grüssn aiier gern w(ürd)
ich sehn was ewcr stubn kün Dz sy sich als hoch pricht.
datm 1506 ior am Mittwoch nach Mattei
Albrccht Dürer
-ocr page 68-(T'y ^
SfpJ. Ö16/. Afurenlpr^
Farsimilr F.O.V.
CTf^^
^'quot;'n r. A. Miitfiim
quot;laton uit DüriTs hricvon aaii Pirkhrinu-r, rrsp. van IH Atig. en 23 Sept. 1S()() (j.Iz. ,K, ylg.)
}{. c
Albertus Dürer — nog het zelfbewuste bijschrift toe: NorikoHus cibus.^) De
luchtiger toon, waarin deze brief gehouden is, in tegenstelling met aUe vorige
laat zich niet aUeen verklaren uit het feit, dat hij zich meer thuis is gaan
voelen m ItaHë en dat zijn werk schijnt te wiUen vlotten (waarvan hij trouwens
m deze brief niet in 't bijzonder rept), maar versterkt m.i. de uit anderen hoofde
geopperde verondersteUing van sommige Dürerbiografen, dat Dürer tussentijds
een reisje moet hebben gemaakt.^) Deze veronderstelling baseert zich n.1.
— en m.i. terecht — op zijn inscriptie: „Exegit quinque-mestri spatioquot;, waar-
mee slechts dan de twee volgende plaatsen uit andere brieven in overeenstem-
mmg zijn te brengen: 7 Febr,: „Heut hab ich erst mein Tafel angefangen zu
entwerfenquot;; 23 Sept.: „Auch wiszt, dasz mein Tafel fertig ist, auch ein ander
qnar (= quadro), desgleichen ich noch nie gemacht hab.quot;
Immers slechts in het geval van een afwezigheid van ongeveer twee maan-
den — al of met achtereen — zouden deze plaatsen in de brieven en zijn
mscnptie op het schilderij met elkaar kloppen. Men kan toch moeilijk, niet-
tegenstaande Flechsig's spitsvondig betoog aannemen, dat het altaarstuk reeds
m Juh voltooid zou zijn geweest en eind Augustus op het zijaltaar van
Bartolomeo heeft gestaan.^) Deze hypothese houdt immers geen rekening
met de spontane vreugde van den kunstenaar over het vohooide werk, die
mj toch onmiddeUijk na de voltooiing geuit moet hebben aan zijn vriend en
begunstiger, en niet pas twee maanden later!
In de achtste brief, die van 8 Sept., met dezelfde vrijmoedigheid gesteld als
«e vorige en weer tintelend van humor, toont Dürer zich zeer tevreden over
»jn schilderij, hoewel hij daarvan meer lof dan nut oogst naar zijn zeggen!
^ntussen blijkt hij door die lofprijzingen en het bezoek van den doge en den
patriarch uitermate gestreeld.^) De opgewekte, ja overmoedige toon van deze
geleerde commentator geeft hiervan in een noot op pag. 33 de omzetting „Noricns civisquot;
v^r l l^r Frnbsp;»gt;«doeIde woordspeling (cibus:
gt;voor.r'Vnbsp;fnbsp;tegenover den goeie sier makenden Pirkheimer; een
tüspchng. die n.1. wel in stijl zou zijn met do gekschcrendo toon van deze brief. Afb. 8a.
' F., p. 31 noot 7. Max J. Friedlünder (Leipzig 1921) p. 112.
Van d l' 1937, No. 317, p. 20): „Den Endtermin kennen die Briefe nicht.quot; Zij reppen niet
ÖSenT nV'^nbsp;geciteerde passus uit de brief van 23 Sept., maar lezen die uit een van
ilsüf Inbsp;quot;nbsp;ïgt;quot;Bquot;tn drum gebn, dz irs sehetquot;
^et innbsp;geweest. Zij geven dan de conclusio van FJechsiir dat
quot; Juquot; reeds voltooid was, zonder eommeulaar.
»»»«L!quot; ^^ ^^^^nbsp;P- ^^nbsp;(13-15). Over de persoon van den patriarch zijn do
^O'ngen zeer verdeeld. Zie L. F., p. 36 noot 4.nbsp;' iriarcn zijn do
-ocr page 70-de paragraaf — hebben eehter de oorspronkelijke opstelling op het linker zij-
altaar van die kerk voor ons vastgelegd.^)
Jammer genoeg is dit kunstwerk geen rust gelaten en heeft het vele lotge-
vallen te verduren gehad.
Dat Dürers altaarstuk slechts honderd jaar op de plaats zijner bestemming
IS gebleven, weten ■wij sinds 1898 met zekerheid, dank zij de hieronder te
noemen publicaties in het Weense Jaarboek.^)
Uit een briefwisseling van Keizer Rudolf II — den tweeden eigenaar van het
— of liever van diens particulieren secretaris Johann Barvitius, met 's
^eizers secretaris Bernardino Rossi te Venetië, weten wij, dat het altaarstuk
m 1606 — in het eind van April — door „fachini del fontico de Thedeschiquot;
Voorzichtig (overeenkomstig de wens van den Keizer) naar Praag is gedragen
en dat het bovendien zó zorgvuldig verpakt werd, dat beschadiging toen als
^tgesloten moet worden beschouwd.®)
In een dier brieven lezen wij nog, dat de Keizer in totaal — aan den agent
er Fuggers en aan de priesters — negenhonderd Venetiaanse dukaten voor
net stuk heeft moeten geven.
Geruchten over 's Keizers verlangen, het beroemde altaar van Dürer uit Vene-
laans bezit in het zijne te doen overgaan, hadden reeds lang de ronde gedaan.
och concluderen vele schrijvers uit een passus bij Carel van Mander ten
onrechte, dat deze in zijn Schilderboeck het z.g. Rosenkranzfest reeds opsomt
verzameling van Dürers werk te Praag.quot;^) Bedoelde passus doelt
nobili8simaquot;(1581) Fol. 48; (1604) p. 95. Hans Georg Erustingcrs
Sbuch 1593 (Stuttgart 1877. Bibl. des Litt. Vereins Bd. 135, p. 48).
moetnbsp;(Aufrecht Dürer Bd. I, 1928, p. 405 vlg.) meende terecht daarop de aandacht te
^p f X»quot; vestigen, omdat bij het onderzoek over Dürer in Duitsland die publicatie niet is benut
Max J. Friedlünder 1921, p. 112).
16618nbsp;Sgt;nml. Wien Bd. XIX, Teil 2 (1898) onder No. 16608, 16609, 16617 en
au8 d.nbsp;^^^ 11quot;quot;® von Voltelini: Urkunden und Regesten
Van n'quot;nbsp;und Königlichen Haus-, Hof- und Staatsarchiv zu Wien. Do laatste brief
l^etrefnbsp;quot;quot;quot; bevat volgende passage, voor ons van belang, wat
• • • h Jntum p.q. voor de gedeeltelijke verwoesting van het altaarstuk:
l'bedcnbsp;bisognato fin far uu pccato d'imbriacar tutti li bastasi, cioJi fachini del fontico do1
Volgeyg V;nbsp;l'®*^ Icvarglielo delle nmni____etc.quot;.
■'^cadcn • Mnbsp;vermeldt v. Sandrart bijzonderheden over de verpakking in zijn „Teutscho
1622 br'Anbsp;ingelicht zijn want hij woonde, tijilens zijn verblijf te Praag in
l^ofgravnbsp;Sadelcr, den Antwerpsen graveur, die — na zijn reis naar Venetië — te Praag
4) jj^nbsp;van Keizer Rudolf cn «liens beide opvolgers en dajir in 1629 overleed.
Krama?'nbsp;('•«•!gt;• 1885) p. 20, Dr. II. Simonsfcld (t.a.p. 1887 II) p. 134 en Dr. Vincene
quot;»Kv. Mandcr begane, onnauwkeurigheid,
-»r: Dürerova llüzencovA slavnost. (Praha 1935) p. 9. Door welwillende medewerking
4nbsp;49
-ocr page 71-brief en van de twee nog volgende brieven^) is wel in zeer groot contrast met
de onderdanige en om vriendschap smekende toon, die uit de eerste epistels
spreekt.2) Geen wonder, na de smaad en de spottende verguizing, die Dürer
— behoudens de lof, hem door Giov. Bellini toegezwaaid — blijkens de brief
van 7 Febr. van Italiaanse confraters te verduren heeft gehad.^) Ook schijnen
geldzorgen hem nu niet meer te drukken, want Pirkheimcr behoeft aan Dürers
moeder noch aan diens vrouw iets meer te lenen: „sie haben itz Gelds genugquot;,
zo luidt het P.S. van zijn brief van 8 Sept. Waarschijnlijk was Dürer een ge-
deelte van het honorarium voor zijn altaarstuk uitbetaald. Ook is mogelijk,
dat Agnes Dürerin, die in het begin van het jaar voor de verkoop van zijn
gravures naar de jaarmarkt te Frankfort was geweest, daar goede zaken had
gedaan.4) glk geval verwachtte zij haar man in de zomer van 1506 terug
en was toen zelf ook sinds lang weer in Neurenberg. Niet vroeger echter dan
in de brief van 23 Sept. 1506 schrijft Dürer, dat zijn altaarstuk gereed is, zoals
we reeds eerder hebben aangehaald.^) Hij laat daarop — niet vrij van een
zekere zelfvoldaanheid, die ons zijn zelfportret op het altaarstuk voor de geest
roept — dit oordeel over zijn werk volgen:®)
Und -wie ir euch selbs wolgefalt also gib ich mir hijmit awch zw fersten, dz pessrs Maria
pild im land nit seij wan aU Künstner lohn dz wy euch dy herschaft sij sagn, dz erhabner
leblicher gemell nie gesehen habn.
Wel noemt Dürer in zijn brieven de St. Bartholomeus-, noch enige andere
kerk in verband met zijn opdracht.') Latere bronnen — waarover in de volgen-
Verder komt het stuk — reeds gerestaureerd in 1663 — nog voor in aeht-
tiende-eeuwse inventarissen van het keizerlijk bezit, n.1. van de jaren 1718,
1737 en 1763 en wel met de vermelding: „ganz ruinirtquot;. Later in deze eeuw is
het geheel in vergetelheid geraakt, ja zelfs verdwenen, totdat het bij gelegen-
heid van een veiling van schilderijen, die uit de keizerlijke verzameling werden
opgeruimd, in 1782, na lang zoeken, weer voor de dag kwam! Er is toen sprake
van geweest, dat het stuk naar quot;Weenen zou worden overgebracht; maar daar-
van IS niets gekomen.^) Men verkocht het voor een kleinigheid aan den opper-
postdirecteur Fillbaum, van wiens erfgenamen het schilderij in 1793 weer
gekocht is voor 22 dukaten — zonder de eerst later voor 100 gld. verworven
hjst ^ door P. Wenzel Mayer, te Praag, abt van het Klooster Strahov der
l^raemonstratenzers. Ook hier is het nog een halve eeuw buiten de belang-
stelling van het grote publiek gebleven.^)
Eerst een ets van Battmann (f 1843) naar een tekening van L. Fries uit
o35, bracht de grote schat, die het klooster Strahov bewaarde, weer naar
^oren. Dadelijk hierop begon het Berlijnse museum zijn belangstelling voor het
®tuk te tonen, maar het kwam niet tot een koop. Enkele jaren later—1839/41 —
^erd tot restauratie overgegaan, nadat was gebleken, dat het altaarstuk te-
loren al tweemaal was gerestaureerd. De laatste maal waren talrijke ont-
brekende plaatsen opgevuld met een bruinachtig bindmiddel, dat was bevat.
^ geschiedde echter zó onvoorzichtig, dat dit middel ook hier en daar goed
ewaarde plaatsen bedekte. Kort tevoren was het stuk uitgeleend aan Graaf
emberg om er een copie van te doen maken. Hierbij had het sterk geleden,
het aan een vochtige wand had gehangen. Toen zou die nieuwe restau-
ratie hebben plaats gehad.^)
^ De schilder Jan Gruss, uit Leitmeritz a/d Elbe, die in 1839 als restaurator
erd aangewezen, bevestigde de losgelaten stukken en verwijderde de laag
Ij^^l^^o^ zijn zoon en medewerker aan Neuwirth vertelde. Daarna heeft hij
tl inbsp;(t.a.p. 1885, p. 29) geeft volgend citaat uit een brief van den Dir. der Kanselarij
quot;quot;quot; Oberst-Künimcrer, Graaf van Rosenberg: „ob und wie das aufgefundene
^oretell Tquot;^quot;^® Albrecht Dürer von 1506, die Madonna und dm Kaiser Maximilian
^crdenToliquot;quot;nbsp;gefiilligen Note vom 30 Mai nach Wien gebracht
tLucT'Ï^^ vermeldt daar nog een merkwaardige passus uit die koopacte, waarop ik in § 3 dien
Picto^re Dquot;nbsp;volgt: „congregationem Rosarii exhibens picta a celebri illo
den K ^^07quot; en wordt door een tweede foutieve mededeling gevolgd. Dit altaarstuk zou
^let Wo ,in«lertijd, bij gelegenheid van zijn kroning, door do Neurenbcrgcrs zijn aangeboden,
jj j 'nbsp;blijkbaar verward met het Drievuldigheidsaltaar van 1511.
inlrBlü^Pfquot;nbsp;toen, naar men zegt, met do krijtlaag losgeraakt, men ziet op die plaatsen
gcschUderde delen ook iets dieper liggen.nbsp;*
-ocr page 73-n.1. klaarblijkelijk op de Madonna met het sijsje, nu te Berlijn. In dit stuk
houden immers de twee zwevende cherubs niet, zoals op ons altaarstiik, een
kroon, maar een bloemkrans — samengesteld uit roosjes en bloeiende lathyrus-
ranken — boven het hoofd der Madonna.^)
In 1631 werd het „Rosenkranzfestquot; zeer overhaast uit Praag vervoerd naar
het zuiden van het land (waarschijnlijk naar Budweis), waar het veiliger ge-
borgen was tegen de verenigde legers van Gustaaf Adolf en die van Johann
Georg van Saksen (die Praag nog in hetzelfde jaar bezette). Het stuk moet
toen reeds zwaar beschadigd aangekomen zijn.
Wanneer het precies naar het Hradschin teruggebracht is, weten wij niet;
maar hoogstwaarschijnlijk in 1633 reeds, zoals Neuwirth zelfs wat al te stellig
heeft aangenomen in zijn overigens zo rijk gedocumenteerde studie — nog
steeds de belangrijkste, die over het stuk verschenen is — waaruit ook
Dr. Kramaf en de Tietzes de historische gegevens hebben geput.^)
Zeker is slechts, dat het er in 1635 weer was, want we vinden het vermeld
in een catalogus van dat jaar der „Rudolphinische Kunst- und Raritäten-
kammer zu Pragquot; als No. 77: „Maria mit dem Kindl, dorhey viel EngV'^);
voorts in de nieuwe, gespecificeerde inventaris van de resten der vroegere
„Kunstkammerquot; in 1650 (opgemaakt door Miseron, den keizerlijken schat-
meester, en diens helpers) als: „Altes Bildt auf Holz gemahlt, wie unser Frau
Rosen-Kränz austheiletquot;^)
het paneel, na het van achteren met olie gedrenkt te hehhen, behandeld met
een soort Bolognees krijt, waarna het stuk hier en daar werd geretoucheerd.^)
Dit alles geschiedde onder toezicht van den schilder Tkadlik.^)
Noch Waagen, noch Friedländer hebben zich ongunstig over deze restau-
ratie uitgelaten, die echter Kramaf — aan wiens opstel van 1935 ik boven-
staande ontleende — niet zo nauwgezet heeft bevonden als de zoon van den
schilder het destijds voorstelde. Deze — als directeur van de verzameling van
schilderijen te Praag in 1935 nog de verzorger van het stuk — vermoedt welis-
waar met Neuwirth, dat er geen oudere restauraties van belang zijn verricht
dan die van Gruss, maar durft toch evenmin alles aan hem toe te schrijven. Hij
koestert intussen de hoop, dat een uiterst voorzichtige restauratie het altaar-
stuk van de kleinere retouches en overschüderingen zal kunnen bevrijden. Dat
tot deze restauratie — naar hij in 1935 schrijft ^ eerst zal worden overgegaan
na grondig onderzoek, waarbij van aUe moderne middelen dezer technische
wetenschap gebruik zal worden gemaakt, pleit voor de grote zorg, waarmee nu
de Tsjechoslowaakse staat het schilderij omgeeft. Dit aUes ontslaat mij tevens
van de zonder een dergeHjk onderzoek ondoenlijke taak een oordeel te veUen
over de graad van verwoesting en over de kansen op eventuele verbetering.^)
Met het oog op mijn ikonografisch onderzoek heb ik de tegenwoordige toe-
stand voor zover mogehjk — in 1935 te Praag en in 1936 daar opnieuw en
nauwkeuriger dan ik in 1928 te Neurenberg kon doen, nagegaan en in een
schets op de foto vastgelegd. Ik meen dan ook verder te kunnen verwijzen
naar die schets van de toestand (Afb. 3).
1)nbsp;Er zijn hier en daar opgeplakte losgeraakte lappen verf te zien op het stuk, evenals nagedonker-
de restauraties; nieuwere, die er bovenop zijn aangebracht en lichtere retouches passim.
2)nbsp;Deze schÜder, leraar aan de Academie te Praag, heeft vóór de restauratie van Gruss twee
calques van het altaarstuk gemaakt, waarvan er één nog bewaard wordt in do Albertina
3)nbsp;Volgens de N. Rott Courant van 27 Juni 1934 verwierf de Tsjechische staat het altaarstuk voor
acht ä negen millioen Tsj. kronen, voornamelijk door het afstaan van landerijen en bossen aan het
klooster Strahov betaald. Uit een bericht van den correspondent te Praag in Januari 1937 in
hetzelfde dagblad geplaatst, blijkt, dat ons altaarstuk tot dusver nog werd bewaard door dc ver-
eniging van kunstvrienden, die in 1928 voor hun verzameUng schilderijen en beeldhouwwerken
een plaats had gevonden in de bovenzalen der Gemeentelijke Bibliotheek. Nu deze verzameling
onlangs door den voorzitter, tevens gewezen minister van Onderwijs, prof. dr. Vincenc Kramuf,
aan de staat is overgedragen — en wel onder voorwaarde dat er jaariijks ten minste een milHocn
wordt gestort ter uitbreiding van de collectie Oudo Kunst — zou in het voorjaar van 1937 tot
de bouw van een staatsmuseum worden overgegaan, waarvoor ons altaarstuk, met andere aan-
kopen door de staat, reeds was bestemd, om eindelijk na zijn vele lotgevallen weer do rust to vinden,
zo nodig voor het behoud van dit kostbare werk, dat volgens Tietze (K. V. II, 1937, p. 29)
„auch in diesem ruinenhaften Zustand einen hinreiszenden Eindruck macht. Es bleibt trotz allem
die groszartigste Bildkomposition D.V'. Zie voor Waagen'a oordcel in 1837: Jhrb. d. Prcuss.
Ksmlgn. 58 Bd. (Berlin 1937) Afb. 2, p. 280 vlgg.
§ 2. ONDERZOEK NAAR DE OPDRACHT IN DE LITTERATUUR EN IN ARCHIVALIA
TE VENETIE.
Hoe luidde de opdracht aan Dürer gegeven?
Na in Dürers schriftelijke nalatenschap en in de voornaamste litteratuur
over zijn werk tevergeefs gezocht te hebhen naar nadere gegevens over moge-
lijke opdrachtgevers en over de vorm, waarin de aan hem te Venetië gegeven
opdracht was vervat, leek mij een onderzoek ter plaatse gewenst.
De volgende overwegingen hebben mij daarbij geleid:
I.nbsp;De tegenwoordige benaming van het altaarstuk — een puzzle, waarover
later meer — kan geen licht ontsteken omtrent de vorm van de opdracht;
zelfs werkt ze in hoge mate misleidend. Het ondenverp van deze schildering kan
immers geen verband houden met het Rozenkrans/eest.^) Dit toch werd eerst in
1573 door Paus Gregorius XIII in sommige kerken ingesteld. Het was een be-
vestiging van het Feest van Maria der Overwinning, dat Paus Pius V had
ingesteld na de zege bij Lepanto in 1571 op de Turken bevochten. Niet voor
716 werd het Rozenkransfeest door Paus Clemens XI opgenomen in de
kerkelijke Kalender op de 7de October, de herinneringsdag van genoemde
overwinning.2)nbsp;^ quot; ^
II.nbsp;Van een speciaal onderwerp^ dat in beeld zou zijn gebracht, wordt niet
S^^ept in Dürers brieven, waarin immers slechts over de opdracht wordt ver-
geld, dat hij een „Mariapildquot;, „den Tewtzschenquot; — dus „voor de Duitsersquot; —
^eeft te schilderen.»)
^ III. De zeer voorlopige conclusie, die ik in de vorige paragraaf (blz. 43) uit
^^^lit^ige beschrijving van het stuk heb getrokken, bracht mij er evenmin
vermeld — in navolging van Thausing (t.a.p. 1875/84) I, p. 351 — als:
^attequot; ir •welche die Verherrlichung der h. Maria im Rosenkranzfest zum Gegenstand
Simon/nbsp;overigens aan bruikbare gegevens zo rijke werk van den historicus Dr. IL
A Tnbsp;weUswaar handelt over do Fondaco dei Tedeschi.
l'aus' Inbsp;O.e.: Handboek der Liturgie (Nijmegen 1914) Deel I, p. 256 vlg. Eerst door
inl''quot;^-nbsp;speciaal misformuKcr vastgesteld, waaruit ik in
Quétifv Jï^nbsp;prachtige hymnen zijn ontleend aan het Domin. Brevier cn (volgens
^ïans. ^ Jp^ gedicht door P.Tomaso Aug. Riechini. Deze paus heeft met zijn jaarlijkse rozen-
^ctnbsp;tot dc verspreiding van het rozenkransgebed bijgedragen; o.a. deed hij in
^ct FeeT Octobcrmaand daaraan toewijden. Daarna bcpaiddo paus Pius X (m\ 1903), dat
bidden d ^rquot; l^ozcnkrans mocht gevierd worden op do eerste Zondag in October, terwijl hot
3) jj^. ^ctijflen wer(^ver8choven naar 7 Oct., dc hcrinncringsdag.
cc^d °nbsp;^^nbsp;^nbsp;^^ «'quot;vangrijkc litteratuur over Dürer vond ik
IJCiiaming in een koopacte, die het altaarstuk ikonografisch als
^'quot;■ograafnbsp;rozenkransbroederschap trachtte toe tc lichten. Hierover njcer in de volgende
toe, een bijzondere betekenis te hechten aan de voorstelling, ten opzichte van
de rozenkrans-devotie.^)
Op grond van deze overwegingen stelde ik mij de volgende vragen:
1.nbsp;Werd aan Dürer bij de opdracht voor dit altaarstuk wel een speciaal
onderwerp aangegeven? En zo ja — welk?
2.nbsp;Waren de Duitse opdrachtgevers^) leden ener z.g. Rozenkrans-broeder-
schap ?®)
Slechts ia dit bijzondere geval, zou men de opdracht in verband mogen zien
met de zeer speciale rozenkrans-devotie en zou het altaarstuk gerangschikt
kimnen worden onder de z.g. Rozenkrans-altaren, wat velen — zoals ik later
zal aantonen — wat al te grif hebben gedaan en nog doen.^)
Beide hierboven gestelde vragen komen tenslotte hierop neer:
1.nbsp;Heeft dit altaarstuk een vast omschreven onderwerp, zo ja: welk?
2.nbsp;Wie zijn die Duitse opdrachtgevers geweest: particuUeren, of een stichting ?
Deze vragen hebben zulk een sterke correlatie, dat de oplossing van één
van beide tevens het antwoord op de andere, zoal niet geeft, dan toch zeer
nabij zal brengen, zodat ze zijn samen te vatten tot deze enkele:
Hóe luidde de opdracht, aan Dürer gegeven?
-ocr page 77-Als énige vaste gegevens voor het onderzoek naar Dürers opdracht resten
ons zijn korte mededelingen, verspreid in enkele brieven aan Pirkheimer,
hierboven besproken. Het is dus allereerst noodzakeUjk, die weinige gegevens
tier bijeen te brengen, ter confrontering met mijn vragen, betreffende:
opdrachtgeversnbsp;ennbsp;onderwerp
^ Jan. „ich hab den Tewtzschen zu
®iolennbsp;ein Tafelquot;
»»Wann sie muss, ob Gott wiU,
ein Monet noch Osternnbsp;auf dem Altar stehn.''^)
23 Sept.nbsp;„also gib ich mir hij mit auch zw versten
Dz pesres maria pild im land nit seij.quot;
Dürer had dus te Venetië opdracht gekregen een altaarstuk te schilde-
ren — een Madonna — voor de Duitsers. Hieronder zouden dan te
Verstaan zijn — zoals men op gezag van Neuwirth en Simonsfeld maar steeds
blijft aannemen — de Duitse koopHeden, die als domicUie en tevens als ter-
rein van hun werkzaamheid de Fondaco dei Tedesehi hadden gekozen.^)
Daar wij echter bij de genoemde schrijvers nog weLaig positiefs te weten
ziju gekomen over de opdrachtgevers in het bijzonder en daarom evenmin
Zekerheid over de aard van de opdracht, moeten wij — alvorens die nader op
te sporen — nog de volgende vragen beantwoorden:
O' Voor welke kerk was het altaarstuk bestemd ?
Welke Madonna van Dürer is hier bedoeld ?
F. (1893) p. 20, 6—12. v. Murr: Journal z. Kgeseh. X. Thcil (Nürnberg 1781) p. 5:
'»• •. den tewczschen zw molen ein thafell. . . wan sy mag, . . ., ein monett noch ostern awfif
^«Q» altar stenquot;. Tietze 1937 (K. V. II, p. 28) „Das Bild wurde von D. in Auftrag der deutschen
^aufleutc in Venedig.... gemalt.quot; J. Neuwirth t.a.p. (1885) p. 7.
blquot;?' ^'^^n^^eld (t.a.p. II,p. 131. Idem p. 3) geeft de etymologie van het woord fondaco, waaruit
^JJKt, dat het zowel logement, als verkoop- en opslagplaats betekent. Iets verder (p. 9) vindon
y als oudste oorkonde een van 5 December 1228 vermeld en daaruit de volgende naam geciteerd:
Inbsp;comunis Veneciarumquot; (ubi Tcutonici hospitantur), die eerst later veranderd is in
Q ®oticum Theutonicorumquot;. Door Neuwirth (p. 4) wordt dit gebouw, gelegen aan hot Canal
j^^'ande bij de Ponte di Rialto, dan ook omschreven met „Kaufhalle für dio Deutschenquot;. Deze
®ven do gasten van do Republiek. De bouwmeester was Hieronymus van Augsburg, door Dürer
Tic [ quot;haarstuk afgebeeld. Het gebouw werd in 1508 voltooid onder oppertoezicht van Marco
Duitsers vormden een vereniging van vertegenwoordigers van do groto handelshuizen uit vele
quot;quot;tse steden. Dat deze vereniging geen speciale Nourenborgse fractie bevatte — zoals Grimm
j 'ï^ch er een is geweest, waarin (i 1500) hetzij Regensburg, hetzij Augsburg, hetzij Nou-
(D ^^nbsp;hebben aangegeven — zoals Thausing ons ten onrechte wil doen geloven
p P' 347) — heeft Dr. Simonsfcld in zijn meergenoemd werk over do historie van deze
aco zeer speciaal naar voren gebracht.
O. De eerste dezer vragen werd door Jos. Neuwirth^) als volgt beantwoord
bevonden in de „Tre libri di Lettere del Doniquot; fatte in Venezia dal Marcolini:^)
Una tavola d'altara (d'Alberto Duro in Bartolomeo).
In een reisbesebrijving van 1593 lezen we het volgende:
S. Bartholomeo da predigt man teutsch, ist auch ein schöner altar darinnen den
Albert Dierer von Nüemberg gemalt.^)
Deze berichten werden in de volgende eeuw nog eens gepreciseerd door
Boschini met deze woorden uit een beschrijving van S. Bartolomeo:
„Nella capella alla sinistra vi è Ia Tavola dell1 Annonziata di Giov. Rottenhanuner,
in mancanza d'una Alberto Duro, che fu portata via.quot;^)
quot;Wij mogen dus nu met alle biografen aannemen, dat Dürer zijn opdracht
uitvoerde voor het linker zijaltaar van de S. Bartolomeo in
Venetië.
b. De vraag: „welke Madonna van Dürer heeft dat zijaltaar versierd?quot;
behoeft nauwelijks meer onderzocht te worden, als men — de inscriptie op
het stuk indachtig — overweegt, dat nergens in Dürers brieven uit Venetië
sprake is van het schilderen van andere altaarstukken. Dit op zichzelf zou
nog wel geen bewijs voor het tegendeel behoeven te zijn. Maar Dürer betreurt
het immers meermalen, dat hij juist door deze opdracht geen tijd heeft voor
andere; zelfs niet voor het schilderen van alle portretten, die hem worden
gevraagd.^) De bekende Madonna met het sijsje te Berlijn, hoewel in 1506 ook
te Venetië geschilderd, is van te kleine afmetingen en van te huiselijke aard,
om als altaarstuk voor een kerk of grote kapel in aanmerking te kunnen
komen. Bovendien zou dit veel kleinere stuk geen vijf maanden van hard
werken hebben kunnen eisen.
1nbsp; Boschini: Le ricche minere della Pittura Veneziana (Venezia 1674) p. 108 (zie Neuwirth,
p. 17 noot 2).
Uit deze Venetiaanse jaren kennen wij dan ook alleen de jongemannen-portretten in Genua
(Pal°. Rosso) en in Londen (Hampton Court Pal.,Tietze K.V. II Nrs. 315 en 316) en die van jonge
vrouwen te Weenen en Berlijn (ld. Nrs. 290 en 339 mogelijk te V. geschilderd) Waetzoldt (1935),
afb. 32 en 36. Winkler (KI. d. K. IV, Bd. Neue Aufl., afb. 43, 32 en 33) geeft bovendien nog hot
portret van een jong meisje te Berlijn (afb. 41) cn dat van een jonge man (als H. Sebastiaan) te
Bergamo (afb. 42), waarschijnlijk ook te Venetië geschilderd.
Om bovendien aan alle twijfel, ontstaan door verwarrende berichten en
benamingen uit de 17e eeuw, een einde te maken,i) richtte Thausing^) — de
eerste biograaf van Dürer, wien gezag toekomt — onze aandacht op de volgen-
de passus in dr. Christoph Scheurl's „Libellus de laudibus Germaniae et ducum
Saxoniaequot;, die ons althans iets kenmerkends van de voorstelling zegt:
Gcrmani Venetiis commorantes, totius civitatis absolutissimum opus, ab hoc perfectum
monstrant: ita Caesarem exprimens, ut ei praeter spiritum deesse videatur nihil.®)
Volgens dezen bekenden jurist, diplomaat en staatsman, een tijdgenoot
Van Dürer, die destijds te Bologna die lof op zijn vaderland schreef, was het
altaarsttik in quaestie dus datgene, waarop een uitstekend gelijkend portret
Van den Keizer voorkwam en hierdoor zou het reeds te identificeren zijn met
Oös z.g. Rosenkranzfest.
Verder weten wij nog uit het midden der zestiende eeuw, n.1. door een aan-
tekening bij Vasari over een schets voor een Bacchanaal van Giovanni Bellini
(in 1514 voor den Hertog van Ferrara gemaakt), het volgende:
----ma non è gran fatto perchè imitó ima tavola d''Alberto Duro fiammingo, che di
^^è giomi era stata condotta a Venezia e posta nella chiesa di San Bartolommeo, che è
^osa rara e piena di molte helle figure fatte a oIio.lt;)
Daargelaten verschillende onjuistheden in dit citaat (Duro „fiammingoquot;,
^ondottaquot;a V.), bevestigt de rest ervan de identificatie, hierboven genoemd,
^et altaarstuk wordt trouwens nóg duidelijker omschreven als een compositie,
gelijk aan die van het z.g. Rosenkranzfest, in dc al eerder genoemde catalogi
^an Keizer Rudolfs Kunst- en Rariteitenkamer; en wel met deze woorden:
Ein gar schön Marienbildt, wie sie Kayser Maximilianum primum ein Rosen-Krantz
jjjfeetzt, und Sanct Dominicus mit vielen anderen Bildern und Engeln vom Albreclit
quot;iifer, em fümcmes Stück.^)
.^^^Ji^ovenstaande omschrijvingen, afkomstig uit oude bronnen — benevens
llin*'quot;^quot;'^ (p- 20) citeerde Joachim v. Sandrart's Der Teutschen Academie der Edlen Bau-,
requot; 1 Mahlerei-Künstc (Nürnberg 1675, II, p. 223) waar deze het heeft over Dürers: kunst-
'«cüe Tafel von S. Bartholome, waardoor het de cchele 17c en 18c eeuw door „eïn Bild des II,
r'^holomeus'' bleef heten!
3 ^^»ausing (t.a.p. 1884) I p. 351, noot 1.
) Leipzig (1508) Fol. 43v.
Jahrb. f. Kw. (Leipzig 1871) Jahrg. IV, p. 183 (volgens Neuwirth t.a.p. 16).
6) Vasari. (Ed. Gaetano Milanesi, Fircnzo 1878—'82) Bd VII, p. 433.
uietnbsp;(1884) I, p. 351 noot 2. (Zahns Berichte des Altertumsvcrcina in Wien, 1864, VII, 105
1635^® herkrijgen). Neuwirth (1885, p. 24) geeft nog citaten uit de keizerlijke inventarissen van
Volgende jaren, reeds in do vorige paragraaf opgenomen.
heimer geschreven hehhen, dat hij het voor de Duitsers had te schilderen.
Met deze
term toch zouden slechts alle Duitse kooplui of tenminste de vooraan-
staanden in de Fondaco zijn aan te duiden. Simonsfcld deelt echter mee, dat
de Neurenhergers (zowel te Venetië, als speciaal in de Fondaco) nooit een
bijzondere plaats hehhen bekleed, ook niet in Dürers tijd.
Nog zwakkere argumenten zijn m.i. de volgende:
c. De S. Bartolomeo, zou volgens Thausing dè grafkerk der Duitse koop-
lieden zijn geweest.^)
Simonsfcld neemt dit echter niet over en toont veeleer met de lijsten van
^scripties op graven (door Cicogna verzameld) aan, dat ze slechts één der vele
^as, waar Duitsers zich heten bijzetten.^) Wèl werd in deze kerk het merendeel
der in Venetië gestorven Duitsers begraven. Dit waren echter geenszins aUeen
kooplieden.^) Eerst in 1625 trouwens hadden heden van de Fondaco — en dan
^og slechts de sjouwers, de z.g. „bastasiquot; — een grafkelder in S. Bartolomeo.
Bovendien kan Simonsfcld daar eerst in 1649 een gemeenschappeUjke graf-
tombe (arca) voor de Duitse natie vaststellen.'^)
) Thausing (1884) I, p. 351. Fr. Winklcr spreekt in het „Vorwortquot; van zijn Dürer-uitgave (Klass.
Kunst, IV Bd., 4 Aufl., p. XXVII) — dus nog na 1928 — van „dio KapeUe des Kaufhauses
Deutschenquot;, steeds nog op gezag van Thausing, die het eerst sprak van een (de Fondaco)
»»zugehörige St. Bartholomaci-Kirchequot; (I, p. 348).
Simonsfeld II, p. 134 vlgg. en p. 247.
) Behalve leden van de voornaamste koopmansgeslachten waren uit verschillende steden sinds
^uwen vele Duitsers naar Venetië gekomen, deels in dienst van de Republiek en do Fondaco, deels
die Van particuUeren. Zo wordt van den Doge Francesco Foscari en diens zoon bericht, dat zij
Duitse bedienden do voorkeur gaven (zio vonnissen uit 1450 Simonsfcld II, p. 279). Behalve
oophcden en werklieden van do Fondaco vinden wij (in de jaren 1580—1765) vele neringdoen-
j^®'»» o.a. bakkers en schoenmakers, vermeld op de lijsten der Duitsers, die in de S. Bartolomeo
gegraven zijn (Idem, p. 249 vlgg.). Sinds 1565 geschiedde dit zelfs bij privilegie van den patriarch
'eviaanoop kosten van do geestelijkheid; doch dit recht gold al evenmin uitsluitend voor koop-
(ld. p. 135).
Simonsfcld (II, p. 135) noemt — behalve deze „arcaquot; naast het hoofdaltaar (en volgens Mss mot
O atschriften van Gradenigo „dietro l'altare della Madonna do'y doloriquot;, waarvan de inscriptie
^oigens Cicogna, 499 fase. 2. S. Bartol. no. 68 bij Simonsfcld II, p. 225) — nog een altaar,
de Mnbsp;blijkbaar in 1624—'25 is gesticht. Dit geschiedde echter niot op kosten van
^ quot;Nationquot;, doch op die van een Duitse Rozcnkrans-brocdcrschap en van andere te Venctiö
nier?'^quot; Duitsers (inscr. Cic. 499 fase. 2. S. Bartol. no. 4. Simonsfcld II, p. 221). Cicogna heeft
*quot;nnen nagaan, of dit altaar was gesticht voor do Duitsers in hot algemeen of slechts
p- ^ M, ^quot;'tso bakkers (de hierop vermelde namen komen n.1. ook voor in do „Mariegola dei
Igj )• Evenmin wist hij op te lossen, of die broederschap slechts onder de bakkers haar
^»quot;oednbsp;6®®quot; geval zou echter om deze stichting van een altaar door een Rozenkrans-
cennbsp;o.a. Duitsers in 1624, een Rozenkrans-altaar in S. Bartolomeo kunnen worden aan-
^ '^««'en voor Dürers tijd.
-ocr page 81-uit die, welke in de vorige paragraaf geciteerd werden — blijkt duidelijk, dat
Dürer bet z.g. Rosenkranzfest voor bet linker zijaltaar van de S. Bartolomeo
heeft geschilderd. Ik hoop nu hieronder aan te tonen, dat het slechts vrij waar-
schijnlijk is, dat dit geschiedde: in opdracht van de Duitse kooplieden.
Dit laatste is door Neuwirth weUicht voor bet eerst als zekerheid aangenomen
en sedert steeds herhaald;^) toch zal het helaas tot het al te grote rijk der
mogelijkheden moeten blijven behoren.
De volgende argumenten zouden welhcht aan te voeren zijn, vóór het ver-
moeden, dat kooplieden de Duitse opdrachtgevers zijn geweest;
a.nbsp;Dürer heeft den bouwmeester van de Fondaco op het stuk afgebeeld,
waardoor het in enig contact met de Fondaco is gebracht. Mogelijk is dan,
al lijkt het mij niet waarschijnlijk, dat deze kunstenaar uit Augsburg tot de
opdrachtgevers heeft behoord. Iets waarschijnlijker lijkt het volgende: dat
Dürer met dit portret niet slechts een confrater heeft willen uitbeelden, doch
tevens de andere hier voorgestelde burgers als gebruikers van de Fondaco,
m.a.w. als kooplieden, heeft willen kenmerken.
Zijn echter daarom déze lieden alleen schenkers van het altaarstuk te noe-
men? Waarom kunnen b.v. de ridder in harnas en de achter hem afgebeelde
vrouwen niet mede de schenkers zijn geweest?
b.nbsp;Enig contact tussen de Fondaco en de kerk van S. Bartolomeo valt
soms aan te wijzen. Een feit is n.1. — want dit berust op een Neurenbergse
kroniek — dat in 1434 enkele kooplieden uit Neurenberg in S. Bartolomeo
een mis hebben gesticht op het altaar van den H. Sebaldus.^)
Deze stichting nu, van Neurenbergse kooplieden, zou later aan Dürer het
altaarstuk besteld kunnen hebben; maar----dan zou hij m.i. niet aan Pirk-
Simonsfeld (1887) II, p. 131 — doelende op de kunstzin der Duitse kooplieden, getoond
in de zalen van de nieuwe Fondaco — schrijft (op gezag van Neuwirth): „Es ist ja hinlänglich
bekannt, dasz sie noch in demselben Jahre, wo der Fondaco niederbrannte, bei dem damals
gerade in Venedig weilenden Albrecht Dürer eine Altartafel wahrscheinlich für die in der Nähe
des Fondaco gelegene und gleichsam dazu gehörige Kirche S. Bartolomeo (Bartolamio) bestellten,
welche im September des folgenden Jahres 1506 fertig wurde und dio Verherrlichung der h. Maria
im Kosenkranzfest zum Gegenstand hatte.quot; Wel betreurt hij het iets verder, dat Dürer geen
nadere gegevens over de opdracht geeft in zijn brieven en geen personen noemt met wie hij ct
over heeft onderhandeld. Maar.... wat hij, in het hierboven beschrevene, meedeelt, kan hij toch
evenmin uit Dürers brieven putten.
Wij vinden hierover alles bij Simonsfcld (II, p. 80), dio zich telkens beroept op Milosio, deo
archivaris der Duitse kooplui in het begin der 18e eeuw en op verhandelingen ovcr do Fondaco
door Thomas: G. B. Milesio's Beschreibung d. deutschen Hauses in Venedig (in Abb. d. bayor.
Akad. d. W. I Bd. XVI 2) en door Heyd: Geschichte d. Levanthandels im Mittelalter
(1879, 2 Bde.).
d.nbsp;Joachim v. Sandrart bericht in zijn „Teutsche Academiequot;:
Dürer mahlte allda für etliche des Teutschen Hauses curiosa Kaufleute eine Kunstreiche
Tafel von S. Bartholome.^)
Sandrart lijkt mij echter hier, evenmin als Thausing, betrouwbaar; daar hij
ons — wat de voorstelling op het altaarstuk betreft — toch zo absoluut ver-
keerd inlicht.
e.nbsp;In één der brieven van Bernardo Rossi, die onderhandelde over het
aan Keizer Rudolf II te verkopen altaarstuk (zie vorige paragraaf), is sprake
van „diversi interessati del quadroquot;, met welke personen—behalve natuurlijk
met de bij de kerk betrokken geestelijkheid — de koopsom moest worden
overeengekomen. Een volgende brief handelt over de verdeling daarvan tussen
deze beide partijen.^) Er zijn dus, ruim honderd jaar na de gegeven opdracht
voor het schilderij, nog verschillende particulieren bij geïnteresseerd.^)
Verder levert deze correspondentie, gevoerd tussen 3 Maart en 22 April 1606,
voor mijn onderzoek nog slechts de volgende feiten op:
1° De agent der familie Fugger is tussenpersoon geweest, zowel voor de
onderhandelingen over de koopsom, als voor die over de wijze van vervoer.
2° Hiertoe werden sjouwers van de Fondaco aangewezen in plaats van de
gewone wijze van vervoer „per la via d'Augustaquot;.quot;)
De naam Fugger — immers die van de belangrijkste der handelsmagnaten
Van de stad Augsburg — wijst weliswaar in de richting van de Fondaco,^)
echter minder in de richting van S. Bartolomeo. Wel schrijft Sansovino over
deze kerk:
fu anco dipinto su Ia sepoltuira del detto Foccari (Christofonis Fugger n.1.) alcune
figure da Battista Franco.2)
De naam Fugger komt echter anderszijds niet voor op de lijst van de door
^icogna verzamelde grafschriften van die kerk.^)
Zekerheid omtrent de opdrachtgevers geeft deze correspondentie dus al evenmin.
Het geslacht Fugger wordt reeds in de eerste helft der 15e eeuw aangetroffen in handels-
etrekkingen met Venetië. In 1484 huurde het een lokaal in de Fondaco en verkreeg sinds 1489
^an de Venetiaanse regering het vaste huurrecht op ditzelfde door de Fuggers kostbaar ingerichte
^rtrek (H. Simonsfcld II, p. 15). Uit latere oorkonden blijkt, dat een zekere Anton Fugger
j: 1646 zelfs twee kamers en een overwelfde (kelder-of rez de chau88é-?)-ruimte, een „voltaquot;
^aa de Fondaco in gebruik had (Idem I,p. 434). Dezo Anton F. was tevens één van de vaste ver-
orgers van de geregelde wekelijkse brievendienst tussen Venetië en Augsburg, door Simonsfcld
II, p. 176 vlg.) Ordinaribotenquot; genoemd. Merkwaardigerwijze ontbreekt de naam Fugger
quot;P de lijst van consuls tussen 1492 en 1753.
2\ quot;Tl
' ^»^ancesco Sansovino: Venctia cittè nobilissima et singolare (Venetia 1581) Fol. 48.
) Bovendien heeft Simonsfcld
niet vóór 1520 een Christoforo Fugger in oorkonden van Venetië
^ unnen vinden on zomede mag deze toch zeker niet zonder meer als de schenker van het altaar-
0 quot; Ai^ degene, die de opdracht aan Dürcr zou hebben gegeven, worden aanvaard. Dit deed
Bednbsp;quot;^^quot;^^quot;•^lïÜal'jk op gezag van hetgeen voorafging aan genoemde passus bij Sansovino.
uocide overbekende
passus luidt: „Fu nobilitnta (N.B. S. Bartolomeo) pochi nnni sono da
Foccari Tedesco, il qualc vi condusse una palla di nostra Donna, di mauo d'Alberto
«021^7nbsp;singolare per disegno, per diligenza e per colorito.... vi fu anco dipinto____quot;
stanbsp;beide (door mij gecursiveerde) handelingen, die aanleiding gaven tot boven-
p^^id misverstand, door Milosio gelanceerd. Bij een nauwkeurig onderzoek naar de familie
datnbsp;Venetië (aan de hand van oorkonden, gepubliceerd door Simonsfcld) bleek mij echter,
pjj — behalve een huwelijk (in 1520 gesloten door Christoforus Fugger) vóór dien ovcr dezen
p^jjj^®®quot; to vinden was. Daarentegen is er in de jaren 1503 en 1508 sprake geweest van een
p f]ochtc of Rigo Focher (Ulrich Fugger) cn van diens zoon Hans in 1499. Genoemde Ulrich
denbsp;Signoria aangesteld als een der vaste verzorgers van do hierboven genoem-
geregelde brievendienst op Augsburg. (Simonsfcld I, oorkonde 653 No. 1.2
en 658 No. 8. ld. II,
CQnbsp;Verder bleek nog uit oorkonden van 1507 (ld. I, 652) dat speciaal aan Joh. Imhof
hquot;nbsp;Lcon. Loredano in het gehele gebied van Venetië vrijheid
OQdenbsp;verkeer was toegestaan. Dit alles geeft al evenmin voedsel aan do gewraakte ver-
over enige betrekking
van Christoforus Fugger ten opzichte van het door Dürer ge-
stut altaarstuk. Waagen cn Von Eye zijn echter zeker, dat Christoforus Fugger op Dürers
Op dè'
-°quot;'quot;ogelijkhcid van één schenker wees ik trouwens reeds op grond van Dürers eigen woor-
^veeri ^^^ Tewczschen zu molen ein thafell.... enz. Dezo passus in zijn brief van 6 Jan.
do hypothese, die Dursch
in zijn Aesthetik van 1854 opperde, als zou Keizer
'•^onop'nbsp;opdracht voor dit altaarstuk hebben gegeven! Overigons zou deze hypothese ook
S'^aliseh reeds te weerleggen zijn.
-ocr page 84-Uit Rossi's brieven — na die van Dürer zelf ni.i. de belangrijkste van de
genoemde bronnen — valt immers slechts de volgende conclusie te trekken:
De agent der Fuggers — die toch naar de meeste waarschijnlijkheid als ver-
tegenwoordiger van de Duitsers te Venetië zal zijn opgetreden — heeft aan
personeel van de Fondaco het zeer zorgvuldige vervoer van het aan Keizer
Rudolf verkochte stuk opgedragen.
Hierop valt verder ten hoogste de hypothese te bouwen, dat genoemde
„mferessafiquot; (bij die verkoop) dan waarschijnlijk Duitse kooplieden van de
Fondaco zijn geweest. Door deze lieden —als belanghebbenden zeer wel mogeZij/c
nakomelingen van de opdrachtgevers — zouden ook deze laatsten (gezien de
vele generaties van dezelfde Duitse koopmansgeslachten nog te Venetië na te
gaan) automatisch als kooplieden te qualificeren zijn.
In deze laatste gevolgtrekking, die slechts op een hypothese berust, zou nu
het „bewijsquot; moeten liggen, dat Duitse kooplieden de opdracht voor het altaar-
stuk aan Dürer gegeven hebben ? Toch m.i. allerminst een overtuigend bewijs!
Als wij echter voorlopig maar eens met alle Dürerbiografen aannemen, dat
zij de opdracht wèl hebben gegeven,^) dan bhjft nog steeds de hierboven reeds
gestelde vraag ons bezighouden:
Hoe kan de opdracht hebben geluid ^
Waren m.a.w. die opdrachtgevers — aangenomen, dat het waarschijnlijk
leden van de Fondaco waren — ook leden van een Rozenkrans-broederschap ?
Indien wij onder de Duitsers te Venetië in die dagen n.1. zulk een stichting
konden aanwijzen, dan zou men met enige zekerheid mogen aannemen, dat aan
Dürer door de Duitsers de opdracht voor een Rozenkrans-altaar was gegeven.
1) Friedländer (t.a.p. 1921, p. 104) Der grosze Auftrag, der ihn in Venedig beschäftigte war das
Altarbild für die deutschen Kaufleute. (Idem p. III): Etwa die Hälfte des Aufenthaltes in Venedig
wurde von dem Altarblatt in Anspruch genommen, das Dürer für die deutschen Kaufleutc
ausführte.
Simonsfeld (t.a.p. II, p. 133) — aan wien ik toch zo menig historisch gefundeerd gegeven kon ont-
lenen _schrijft eveneens over het z.g. „Rosenkranzfestquot; als: das von den deutschen Kaufleuten
bestellte Bild.
A. V. Eye zegt in zijn biografie van 1860 wijselijk: „In Venedig war ihm das Glück nicht ungünstig»
die deutsche Gemeinde hatte eine gröszere Bestellung bei ihm gemacht, eine Altartafcl fiir die
Bartholomäuskirche daselbst, die für 110 fl. rhein. bedungen ward.quot;
Met Gümbel's verklaring (t.a.p. 1926, p. 19), dat Dürer met „den Tewtzschenquot;, evenals het Vene-
tiaanse spraakgebruik met „Tedeschiquot; deed, wel in het bijzonder de Duitse koopUcden van tl®
Fondaco zal hebben aangeduid — dus voor hen het altaarstuk had tc schilderen — zou w®'*
kunnen instemmen. Niet, evenwel, met zijn verdere hypothese, dat er slechts enkele onder hc»
de opdrachtgevers zouden zijn geweest. Hiervoor wijst hij dan do koopmansdynastie der Fuggcr»
aan, zich — niet ten onrechte — op Simonsfeld beroepende, als hij zegt, dat de Fuggers vaak die
D. kooplieden vertegenwoordigd hebben, zowel naar buiten als bij den doge.
Simonsfcld wijst echter slechts — zoals wij reeds aantoonden — op de moge-
lijkheid, dat uit de genoemde stichting in S. Bartolomeo, door enige Neuren-
bergse koopheden m 1434 gedaan, (n.l. de mis op het St. Sehaldusaltaar) een
of andere broederschap zou zijn ontstaan, speciaal voor deze heden zelf, of wel
uitgebreid tot een broederschap van alle Duitsers in Venetië.^)
Het valt echter moeihjk, op de wankele basis van zulke gissingen, het bestaan
Van een i^ozenferans-broederschap eenvoudigweg aan te nemen.
Zou dan soms de kerk, gewijd aan St. Bartholomeus, op een of andere wijze
aanleiding hebben gegeven tot de stichting van een z.g. Rozenkrans-altaar?
Hoewel volgens het nieuwste onderzoek en zoals ik in het volgende hoofdstuk
boop te bewijzen, het toeschrijven van de rozenkranscultus aan welken stichter
dan ook, naar het rijk der legenden moet worden verwezen, heeft Neuwirth
^met verwijzing naar een 18e eeuws lexicon^) — den apostel Bartholomeus als
den stichter van zulk een cultus genoemd. Daar evenwel zijn hypothese nergens
^ de htteratuur weerklank heeft gevonden, kunnen wij de mogehjkheid (door
Neuwirth geopperd) als zou de naamheihge van deze kerk van invloed geweest
fyn op het vermeende onderwerp van Dürers werk terzijde laten. Maar zelfs,
^dien de hypothese levensvatbaar geweest ware, dan nog zou het onderwerp
Voor Dürers altaarstuk niet in verband te brengen zijn geweest met den naam-
euige van de kerk en de hem toegeschreven devotie, aangezien het stuk immers
^et het hoofdaltaar heeft versierd.
Als patroon der kerk kennen wij Antonius Surianus, die van 1504 tot 1508
Y patriarch van Venetië aan het hoofd der geestelijkheid stond.^) Hoewel deze
^js Kartuizer de rozenkranscultus welgezind geweest kan zijn,-») doen noch die
gemene genegenheid, noch Surianus' eventueel lidmaatschap van een dergc-
^_J^cJ^ederschap, iets ter zake; omdat hij — die immers geen Duitser was —
i\ g.
imonsfcld (1887) II p. 80. Op deze, helaas niet nader nnngeduide.brocdcrscliap zou dan wclUcht
(ISoTnbsp;hebben gczhispeeld in zijn Kasboeknotitie van 1507: A. T.'s Ilaushaltbuch
dem y ^^^ Wilh. Loose in de Bibl. d. Liter. Ver. Stuttgart, Bd. 1345, S. 154): „1517 beczalt
aled- Spengler, für das er mich czu Venedig in der prüderschaft, darinn ich daselbst pin,
• Wissenschafften und
ëeled lur uu» vr iiiicii czu veneuig m der prUderscbalt, darinn
'gct und gelost bat, ncmlich 41 jar, die ich dahin schuldig pin gewest____quot;
Künnbsp;(1885) p. 41 vlg.; J. H. Zedlcr Gr. Universal Lcxikon aller Wis__________________
®Po8t 1 ^^ XXXIl s. 898) was dc enige plaats in do litteratimr over dc Rozenkrans, waar ik dezen
ij Dnbsp;„stichtersquot; van dit gebed genoemd vond. (Bibl. Germ. Museum),
'loo/iquot; patriarch moest van Venetiaanso adel zijn, werd gekozen door do Pregadi en sinds 1452
j paus bevestigd (Idem p. 13).
dit j ^^ 'Volgende hoofdstuk over dc rozenkrans wordt het vermoeden, dat n.1. dc oorsprong van
VftQ ^ r te vinden zou zijn bij de Kartuizers (die reeds in het begin der 15e eeuw hun psalters
HooW t'^VIIl'^''quot;quot;^*'quot;^ nader toegehcht. Zio ook p. Kronenburg t.a.p. Deel III, p. 294 vlgg.
tóch, volgens de uit Dürers brief geciteerde passus, niet tot de opdrachtgevers
kan hebben behoord. Het enige mogelijke blijft, dat hij op Dürer min of meer
invloed zou hebben uitgeoefend.
Maar hier zijn wij nog meer op het terrein van het onzekere; ja, van het
onwaarschijnlijke.
De litteratuur had dus — voorzover mij bekend is — geen stellige gegevens
omtrent de opdrachtgevers en hun mogeUjke wensen opgeleverd. Daar ook de
inventarissen der KeizerHjke Kunstverzameling te Weenen, die deze zaak be-
treffen, volgens de Regesten — uitgegeven in het Weense Jaarboek — „nach
künstlerischen Aufträgen sehr gemssenhaft durchforschtquot; bleken,i) bleef mij
niets anders over dan in archivalia te Venetië te zoeken naar nadere gegevens
omtrent de opdracht voor een altaarstuk, in het begin van het jaar 1506 (volgens
anderen nog vóór het eiade van 1505, aldaar aan Dürer gegeven).^)
Mijn onderzoek te Venetië gold dus:
1° het archief van de Fondaco dei Tedeschi;
2° het archief van de S. Bartolomeo;
3° het bestaan van een Rozenkrans-broederschap onder de Duitsers in het
begin van de 16e eeuw.
Wel leek het onwaarschijnlijk, dat er belangrijke bescheiden over de opdracht
over het hoofd gezien zouden zijn door geschiedvorsers als de beide door mij
Ten overvloede verzekerde dr. Erica Tietze, die het Wcense materiaal zo goed kent, mij dit
in 1932 nadrukkelijk. De kans zou trouwens zeer klein zijn geweest, om — behalve berichten over
de aankoop van het stuk — in de keizerlijke archieven iets te vinden over de opdracht aan Dürer,
of over het contract met Dürcr daaromtrent. Een opdracht van de zijde van den keizer zelf aan
Dürer, is_gezien de compositie der hoofdfiguren en het ontbreken van 's keizers familieleden —
al zeer onwaarschijnlijk. Toch heeft men dit volgens Neuwirth (t.a.p. 1885, p. 6 noot 2) in 1854
vermoed (zie G. M. Dursch: Aesthetik der christl. Bild. Kunst des M. A., 2e uitg. 1850, p. 456)'
Ook Sansovino's zoeven geciteerde passus („Venetia cittä nobilissima ct siugolarequot;, Venctia 1581»
Fol. 48b) heeft verwarring gesticht. Volgens een verkeerde gevolgtrekking daaruit zou n.1. Christo-
forus Fugger de opdracht gegeven hebben. Dat dit al even onwaarschijiUijk is als do hypothese,
dat de Keizer zulks deed, bewees dr. H. Simonsfeld (t.a.p. 1887, p. 132 vlg.) met de naamlijsten
der „cottimieriquot; (bestuursleden van de Fondaco Tcdesco) waarop Fuggers' naam niet voorkom*
tijdens Dürers verblijf te Venetië.
2) Neuwirth (1885, p. 3 vlgg. en 1886 in Zcitschr. f. B. K., p. 90 vlgg.: Zur zweiten Reise Dürer»
' - T-v.. Inbsp;....nbsp;••nbsp;1 — Vencti®
nach Italien) veronderstelde n.1., dat Dürer de opdracht kort na zijn aankomst te VencU
kreeg, dus nog vóór Oudejaar. Hij bestreed (in zijn reeds vaak geciteerde uitvoerige stult;lgt;®
over dit altaarstuk) reeds in 1885 de onhoudbare hypothese van Weltmann (Geschichte d«^
Malerei 1876/82, p. 375) als zou de opdracht door den uitgever Anton Kolb verstrekt en doo^
Pirkheimcrs bemiddeling te Neurenberg aan Dürcr doorgegeven zijn. Deze zou dan, naar ««quot;
leiding van die opdracht, voor de tweede maal naar Venetiö zijn gereisd. M. Thausing (I, p. J
en H. Janitschek (Geschichte der Malerei, 1889, p. 343) deelden deze thans als verouderd
beschouwen mening.
geraadpleegden. Zolang echter nog de kans bestond, in genoemde archieven
iets te vinden, dat licht kon werpen op de nog vrijwel in het duister verkerende
ikonografie van dit altaarstuk, was een nader onderzoek ter plaatse geboden.
ï- ONDERZOEK NAAR AUTHENTIEKE BESCHEIDEN OVER DE LEDEN VAN DE
FONDACO DEI TEDESCHI.
Bij dit onderzoek, dat ik in de zomer van 1930 te Venetië instelde, in het
Ajchivio di Stato (gehuisvest in het vroegere klooster van S. Maria Gloriosa
lt;lei Frari), bleek mij dat er slechts twee authentieke Codices gered zijn uit de
grote brand van de Fondaco dei Tedeschi in Jan. 1505. Deze zijn:
A.nbsp;„Capitolar dell Offitio del fontego dei todeschiquot;, een perkamenten codex,
'^e reglementen en protocollen van de Grote Raad voor de Handel bevat
Van 1329—1797;
B.nbsp;„Capitolar dei cinque Savii alla mercantiaquot;, een meer uitvoerig wetboek
^oor de handel en de voornaamste bron voor het maatschappelijk leven in de
handelsrepubliek Venetië, die destijds — zelfs voor een stad als Weenen — nog
gold voor het brandpunt van beschaving.
Verder bestaat nog de uitgave van 1874, door dr. Georg M. Thomas, van de
^g' Codex Cicognae, door Civ. Em. Ant. Cicogna, die het eens kocht van een
^ts koopman, in 1868 vermaakt aan het Museo Civico Corrèr en daar blijk-
bar nog geraadpleegd door dr. H. Simonsfeld, doch sedert verlorengeraakt.^)
„Capitolare dei Visdomini del Fóntego dei Todeschi in Veneziaquot; was een
en wel een uittreksel van het eerstgenoemde Capitolar (A); het
^®vatte n.1. daaruit slechts de protocollen van de Grote Raad van 1242—1496.
^aar echter eerst het jaar 1505 — tevens dat van de brand en herbouw van de
®ödaco — iets over de opdracht aan Dürer kon opleveren, was deze uitgave
^'^or ong onderzoek helaas van geen direct nut; ze diende echter voUcdigheids-
^^e te worden vermeld.'®)
^e mzage van de capitolaren A en B, die wèl de jaren 1505 en volgende
®Vatten, leidde echter evenmin tot een resultaat, daar men er in hoofdzaak
gegevens op zuiver juridisch-economisch gebied in vindt.
jj over Cicogna's grote, door hom aan genoemd museum gelegateerde, bibliotheek: Simonsfeld
ia Thomas vond daarin een ruim honderd jaar ouder Capitolar geciteerd, dat ook to gronde
tm^®®®®1 ®n hij heeft do ontbrekende protocollen
van de 13e eeuw bijgewerkt uit Latijnse sta-
dgjj ^ (Liber communis o.a.). Ware in zijn tijd iets naders over de opdracht aan Dürer gevonden,
dej^^**quot; ^'lomas toch waarschijnlijk zijn uitgave ook hiermee hebben aangevuld. Het was medo
overweging, die mij do uitgave van Thomas hier deed vermelden.
De enige nog genotuleerde feiten, die andere gebeurtenissen raken dan die
tot de handel behoren, zijn de brand en de herbouw van de Fondaco. Van een
opdracht door zijn leden aan Dürer (of aan anderen) verstrekt, vond ik op deze
belangrijks belovende plaatsen evenwel geen spoor.
II. ONDERZOEK NAAR HET ARCHIEF VAN DE S. BARTOLOMEO VOOR BESCHEIDEN
OVER DE SCHENKERS VAN DÜRERS ALTAARSTUK.
Met bovenstaand doel heb ik mij gewend tot de geestelijkheid van S. Barto-
lomeo en daar vernomen, dat deze kerk geen oud archief bezit, doch slechts
doop-, trouw- en sterfte-registers van betrekkelijk jonge datum.
Hetzelfde was het geval in S. Salvatore, de kerk, waaronder S. Bartolomeo
ressorteert. Ook hier werd mij door den capo-parroco verzekerd, dat alle
oude, tot dat archief behorende documenten door brand waren verloren ge-
gaan. Het tegenwoordige kerk-archief bevat slechts doop-, huwelijks- en
doden-registers tut het eind der 16e eeuw.^)
Bij navraag in de bibliotheek van het gemeentelijk Museum Corrèr werd mij
dit nader verklaard. De archieven van secuhere kerken, zoals S. Bartolomeo
en S. Salvatore beide zijn, werden niet van gemeentewege ui bewaring ge-
nomen. Ook in deze bibUotheek was dus verder niets voor mij te vinden.
Zelfs nieuwere, plaatseHjke litteratuur leverde niets op.^)
Uit bovenstaande mededelingen echter — mij te Venetië van verschillende
zijden, onafhankelijk van elkaar, verstrekt — valt helaas wel te besluiten,
dat de weg tot het vinden van enig nader gegeven omtrent de opdracht aan
Dürer voor ons altaarstuk, langs déze weg althans, niet meer open staat.
Bleef intussen nog de kans, waarop Prof. dr. H. Simonsfeld zinspeelde,
dat er nog iets te vinden was in het Keizerlijk Archief der Habsburgers te
Weenen.^) Maar sinds zijn uitgave van 1887 over de Fondaco dei Tedcscbi
in Venetië, is ook die kans echter welhaast verkeken, daar het sindsdien niet
heeft ontbroken aan ijverig onderzoek in „Urkunden und Regestenquot;, telkens
in het Weense Jaarboek gepubliceerd.^) We zagen reeds, hoe daarin o.a. uit-
voerig, in briefvorm, de wijze van overdracht aan Keizer Rudolf en de
koopsom van het stuk zijn genotuleerd.
Waren niet eveneens verschillende inventarissen der keizerhjke verzame-
lingen gepubhceerd — zowel in het Jaarboek als elders^) — dan zou de kans,
te Weenen nog iets te vinden over dit altaarstuk minder gering zijn. De trots,
dat men erndeUjk het beroemde altaar van Dürer in bezit had gekregen,
— evenals dit in de 20e eeuw geschiedde — de pennen in beweging hebben
kunnen brengen! Zekerheid daaromtrent hebben wij wehswaar nog niet, doch
ook Dr. Erica Tietze verwacht geen onthullingen meer omtrent dit punt uit
bet Keizerhjk Archief.^)
Op één punt diende echter het onderzoek te Venetië nog te worden voort-
gezet, n.1. naar het bestaan en de betekenis van een broederschap van de
Rozenkrans.
ÏIl. ONDERZOEK NAAR HET BESTAAN VAN EEN ROZENKRANS-BROEDERSCHAP.
Hierboven werd reeds opgemerkt, dat indien er bewijzen gevonden werden
Voor het bestaan van zulk een broederschap onder de Duitsers te Venetië, het
Vermoeden zou worden gesteund, dat aan Dürer een onderwerp in verband met
quot;e rozenkranscultus zou zijn opgedragen. In hoeverre hij zich zijnerzijds dan
eventueel daaraan zou hebben gehouden, komt later vanzelf uitvoerig ter sprake.
Voor bovenstaand onderzoek raadpleegde ik in het R. Archivio di Stato
® ereerst een oude catalogus van Documenti e Scuole Piccole e Sulfragii. In
Öl' „Scuole di devozionequot;, vond ik slechts enkele
^dcn of stichtingen, die in de S. Bartolomeo vergaderden, genoteerd met de
oewijding: „Beata Virginequot;. Deze kwamen alleen voor nÄ 1682 cn dan nog
^nder dc toevoeging: „del Rosarioquot;. Vele gilden, onder de naam B. V. del
^ osario, waren verbonden aan verschillende andere kerken wehswaar; doch
^^^jjaa^ond ik ze niet omstreeks 1500, maar eerst voor de 18e eeuw vermeld.
i) jri,
op v Jnbsp;op inventarissen uit het Ie kwart van de 17o eeuw daarin gepublieeerd en
L. inbsp;' ^ Pnbheatie van Rossi's hrioven in het Weense jaarboek 1898.
^êitsTnbsp;Sammlungen Kaiser Rudolfs II,
derijenbsp;^^ behandelt alleen de door kardinaal Granvolle nagelaten schil-
V.onbsp;waaruit de keizer, na veel moeite, in 1600 eindelijk do voornaamste stukken,
jj 'nbsp;Dürers, wist te bemachtigen.
in pra^''quot;nbsp;K.K. Central Comm. (Wien 1867) XII. Dudik: Kunst- und Raritätenkammer
3)
^''quot;Ronbsp;^^^^nbsp;volgende: „ich wUssto kein Archiv in Wien zu nennen, wo nur
■Aussicht bestünde etwas darüber (i.e. den Kontrakt Dürers) zu findenquot;.
-ocr page 90-Bij nadere bestudering — in overleg met den hoofd-archivaris — van de
„Mariegole (Statuten) di Confratemite, Seuole ed altri eorpi-morali di devo-
zionequot; vond ik slechts één broederschap genoemd van B. V. del Rosario, maar
eerst voor de 17e eeuw, in de Chiesa deU' UmUta zetelend; verder nog één
voor de 18e eeuw in Scuola di S. Antonio.
Evenmin vond ik een Rozenkransbroederschap vermeld in de kroniek, die
voorkomt achterin het werk van M. Francesco Sansovino: Venetia citta
nobiUissima (n.1. in de uitgave van 1604, corr®. e ampUata d. Giov. Stringa
can. di S. Marco). Bedoelde kroniek loopt van 400—1603.
Ook bij Simonsfeld is nergens sprake van een Rozenkransbroederschap
Verder wordt in Mohnenti's deel over de Middeleeuwen, waarvan het vijfde
hoofdstuk handelt over de „Scuole di devozionequot;^), evenmin een Rozenkrans-
broederschap vermeld. Wel lezen wij daar over een „Mariegola della confrater-
nitä di Sta Caterina dei Sacchiquot; (1360—1390), een manuscript, dat zich in het
Museum Corrèr bevindt; en over een „Scuola di St. Orsolaquot;, die onder protectie
stond van S. S. Domenico, Pietro Martire en Orsola.®)
Summa summarum: over het bestaan van een rozenkransbroederschap tijdens
het verblijf van Dürer te Venetië zijn mij daar geen oorkonden, noch andere,
nieuwere bewijzen onder ogen gekomen.
Waar dit onderzoek dus, evenals dat in de archieven van de Fondaco en de
S. Bartolomeo, niets naders over de opdrachtgevers aan het licht heeft ge-
bracht, blijft de vraag naar de aard van de opdracht, aan Dürer gegeven, helaas
onbeantwoord. Men zal dus moeten trachten het ikonografisch probleem van
dit altaarstuk op te lossen zonder zulk een opdracht in extenso te kennen.
Toch lijkt mij al dit werk niet vergeefs verricht. Immers alleen zó kon worden
aangetoond, dat men zeker niet gerechtigd was, kooplieden als de opdracht-
gevers aan te nemen, noch ook uit de opdracht voor het altaarstuk — cn
Bij Simonsfcld II, p. 135 wordt (met verwijzing naar Th. Elze en Cicogna's grafschriften
No. 5) het altaar genoemd, dat in S. Bartolomeo werd opgericht in 1624—'25 op kosten van een
Duitse Rozenkrans(?)-broederschap van bakkers en andere Duitsers te VenetiK woonachtig*
Cicogna's inscriptie noemt een Duitse broederschap, waarvan bakkers do leiding hadden
(waarom Murr wellicht spreekt van „Dürers Bild in der Becker Kapellequot;), maar de Duitse bakkers
hadden — tenminste in 1511 — hun grafkelder in S. Stefano.
') Pompeo Molmenti (t.a.p. 1927. Parte I) p. 142 vlgg.
') Zowel de adel als het volk, mannen en vrouwen, verenigde zich in zulk een „broederschapquot;*
waarvan de leden de modellen leverden voor de kerksieraden en paramenten. Men had confrater-
nite delle arti e mestieri, dei bareteri, pescatori enz. Molmenti (p. 168) wijst op de lacimes in do
opgaven dezer gilden of broederschappen: „Forserè piü tardi altrc scuolo ....quot;.
evenmin uit de bestemming daarvan voor de kerk van S. Bartolomeo — het
Vermeende contact met de rozenkransdevotie af te leiden, zoals men tot dus-
ver, blijkbaar zonder zich voldoende rekenschap te geven, heeft gedaan.
§ 3. HET IKONOGRAFISCH PROBLEEM VAN HET ALTAARSTUK.
A. EEN BIBLIOGRAFISCH ONDERZOEK NAAR DE NAAM.
Na reeds te hebben gewezen op het feit, dat dit altaarstuk niets te maken
kan hebben met het na 1571 ingestelde Rozenkransfeest, zal ik hier — en
thans op andere gronden dan in de vorige paragrafen — nog moeten nagaan,
^ hoeverre men gerechtigd was, het stuk toch met een dergeUjke naam te
etikettéren.
Is de naam „Rosenkranzfestquot; — feitelijk reeds een anachronisme — ook
overigens niet ietwat willekeurig daaraan gegeven? Deze naam toch wekt niet
alleen associaties met de rozenkranscultus, maar zou zelfs kunnen zijn ontstaan
gevolg van een associatie van gedachten, door het voorgestelde gewekt.^)
Hoe is het schilderij aan die naam gekomen ? Wanneer is die toch ontstaan?
Öeze vraag diende — daar ze nooit eerder werd gesteld en toch voor de op-
ossing van het ikonografisch probleem m.i. van belang is — allereerst te
borden beantwoord,
^et het hier volgend bibliografisch overzicht heb ik getracht het ontstaan
de tegenwoordige naam op te sporen. Het resultaat van dit onderzoek
'ȕacht aan het licht:
^ dat de tegenwoordige benaming van het altaarstuk, waarmee men een
CKere relatie met de rozenkranscultus veronderstelt, eerst in de tweede helft
^an de 19e eeuw is opgedoken, zodat uit deze naam toch geenszins zulk een
*'elatie valt te concluderen; .
90 ,nbsp;'
dat genoemde relatie dan ook eerst in later jaren wordt uitgesproken;
^vel voor zover ik kon nagaan — voor het eerst in een koopactc van 1793.
Q hoeverre men overigens gerechtigd was, voor ons altaarstuk de associatie
®t de rozenkranscultus te veronderstellen, zal in de volgende hoofdstukken
^«der worden toegelicht.
^ e uitgebreide litteratuur over Dürer en zijn werk, die in de loop der 19e
— nadat, dank zij lyrische ontboezemingen van Duitse roman-
ij ^^^^ —
ig (loQ quot;Jeiding heb ik er reeds op gewezen, dnt dio associntio van gedachten wellicht gewekt
ie Ijij'^Iquot; ®nöwezigheid van den H. Dominicus, die hier Maria en het Christuskind behulpzaam
gehoud'^'nbsp;kransen van rozen en dio van do 15c tot in de 20c eeuw abusievelijk werd
cn voor don stichter van het Rozenkransgebed.
-ocr page 92-Dürers ruime, doch daarom niet minder innige opvatting van de verering
Van de Moeder Gods, voor hem blijkbaar niet de Koningin van de Rozenkrans
m strikten zin. Men zou haast geneigd zijn, hierin een symptoom te zien van
ï^en ietwat humanistisch beïnvloede, hoezeer ook in Rome verankerde, reli-
gieuze geesteshouding tegenover de meer dwepend ijverende van de late 15e
en van de 17e eeuw. Deze toch zijn de tijdperken, waarin de rozenkrans-devotie
®en bijzondere bloei beleefde, dank zij o.a. Alanus de Rupe voor de 15e en
^oppenstein voor de 17e eeuw. Hoe het zij, de wat vage omschrijvingen van
het stuk maakten niet vóór het laatste kwart der 17e eeuw plaats voor een
^terlijk uitgesproken naam. Zou dit, wellicht juist toen, geschied zijn onder
mvloed van de nawerking der contra-reformatie? Indien men er toen m.a.w.
Madonna van de Rozenkrans in had willen zien, dan ware dit enigzins
te verklaren geweest.
In plaats van de min of meer vage aanduidingen heet het stuk bij v. Sandrart
echter plotseling „ein Tafel von S. Bartolomequot;! Het gevolg Wervan was,
at het altaarstuk nu voortaan een St. Bartholomeus heette en de voorstelling
'vverd gehouden voor een marteling van dezen heilige. Dit werpt wel een merk-
waardig licht op deze periode van de kunsthistoriografie; en hoè verwarrend
passus van v. Sandrart heeft gewerkt, zal straks dan ook blijken.^)
In de 18c eeuw duidt men het stuk soms weer met vage termen aan, als
'»nna Madonnaquot; of „eine Mariaquot;, terwijl men er dan tussen 1760 en '80 over
Daarna blijkt, dat o.a. V. Murr door v. Sandrart van de wijs is gebracht,
^bt nader zal worden aangetoond.^)
Ue J9e eeuw begint ons altaarstuk — toen de belangstelling er voor tegelijk
die voor Dürers werk in het algemeen tegen het midden der eeuw weer
herleefd — als een rozenkransgroep te quahficeren. Hier eerst zal dus gc-
®g®nheid zijn na te gaan, wanneer de tegenwoordige naam ongeveer kan zijn
^^tstaan (n.1. ± 1860).
evens zal uit het nu volgend bibliografisch overzicht blijken, hoe slechts
inige schrijvers — nog in de 20e eeuw — tot dusver zijn ontkomen aan het
het^^' losweg neergeschreven vermoeden, wat betreft de ikonografie van
,_^^^^aarstuk, van elkaar over te nemen.
—^
(Ha^nbsp;Gcschichtc d. Zcichn. KUnsto in Deutschland und d. Vereinigten Niederlanden
Jij jp 1815, Bd. II) p. 341. De verwarring omtrent do naam van het altaarstuk duurde — dank
zin voor scherp methodisch kunstwetenschappelijk onderzoek—tot nil 1829,
hadnbsp;Neuwirth) Ilirt toch reeds een nauwkeurige en juiste beschrijving van het schilderij
öognbsp;Aloys Hirt (1830): Kunstbcmerkungcn auf einer Reise.... nach Dresden und Prag,
sj C ^^^^ (volgens P. 0. Rave, Jahrb. d. Pr. Ksmlg. 58 Bd. 1937, p. 268.)
• V. Murr: Journal z. Kunstgesch. (1781) Deel X, p. 5 noot 1.
tici als Wackenroder en Tieck, dat werk weer werd gewaardeerd (zij het ook
nog niet op aesthetische gronden) — is in de 20e eeuw nog sterk toegenomen.^)
Men telt nu onder de zeer vele minder bekende, een dozijn algemeen gelezen
biografieën.^) Bovendien bestaat er over ons altaarstuk de reeds vaak genoemde
uitvoerige monografie, door Joseph Neuwirth, kunsthistoricus te Praag, aldaar
in 1884 en het volgende jaar te Leipzig uitgegeven.
Slechts één der nog steeds geraadpleegde biografen uit de laatste decenniën
der 19e eeuw, M. Thausing, wil ik hier speciaal vermelden, omdat hij — zoals
Friedländer terecht opmerkte — de studie over Dürer in nieuwe, n.1. meer
wetenschappeHjke banen heeft geleid. Toch zegt hij over dit altaarstuk nog,
dat het voorstelde: „die Verherrhchimg der Maria im Rosenkranzfestquot;!
Gelukkig laat deze schrijver er op volgen: „so wird das Bild gemeinhin
genanntquot;.^)
Sinds wanneer nu wordt het zo genoemd ?
Ter beantwoording van deze vraag volge hier het
BIBLIOGRAFISCH OVERZICHT,
waaruit de benamingen blijken, die in de loop der tijden aan het altaarstuk
zijn gegeven. Men bedenke hierbij, dat Dürer zelf in zijn brieven, die hij uit
Venetië — dus terwijl hij er aan werkte — verzond, het stuk toch slechts heeft
aangeduid met de ruime term „Mariabildquot;.
Bij dit onderzoek trof mij de te maken onderscheiding in: omschrijvingen
en benamingen, die beide meer of minder duidehjk het onderwerp van het
altaarstuk aangeven. Opmerkehjk is, dat dit door Dürer zelf en gedurende de
gehele zestiende (tot ver in de zeventiende eeuw) nog geschiedde door middel
van een korte of meer breedvoerige omschrijving. Dit kan m.i. niet anders
worden opgevat, dan als een natuurhjk gevolg van de vage termen, die Dürer
voor het stuk gebezigd had.
Die vaagheid — m.i. allerminst aan een toeval te wijten — verraadt veeleer
M. D. Henkei: Dürer-waardering in vroegere tijden. Maandblad voor Beeldende Kunsten
1928, No. 6.
') Dr. Theod. Hampe noemde — behalve de uitgave van Lange und Fuhse — in zijn: Nürnberger
Ratsverlässe, Quellenschriften f. Kunstgcsch. (n. F. 1904, Bd. XI), reeds vijf belangrijke bio-
grafieën, n.1. Joseph Heller (1827), A. von Eye (1860), M. Thausing (1876 en 1884), Anton Springer
(1892) en M. Zucker (1900). H. W. Singer: Versuch einer DUrerbibliographie (Straatsburg 1903).
waarvan de in 1928 versehenen 2e druk door mij werd geraadpleegd, is reeds een boekdeel op
zichzelf, waarin de lijst van biografieSn met de publicaties daarover dertien pagina's beslaat!
') M. Thausing: Dürer, Geschichte seines Lebens und seiner Kunst (Leipzig 1884, Bd. I, p. 351)'
H. Janitschek: Geschichte der deutschen Malerei (p. 343) herhaalt dit in 1889 woordelijk.
Wat nu die vroegste schrijvers over het stuk betreft, onder wie één tijd-
genoot van Dürer voorkomt, hun omschrijvingen zijn wel reeds ter sprake
gebracht bij mijn onderzoek naar aard en opdracht van het altaarstuk; maar
zij openen hier, kort aangehaald, toch volledigheidshalve de reeks.
omschrijvingen van de 16e eeuw.
1506. Dürers brieven;
6nbsp;Januari: eine thafeU;
7nbsp;Februari: meine tafel;
2 April: der tewczschen tafel;
8nbsp;September: meine tafel;
23 September: mein tafell maria pild. (Afb, 8b).
1508. Christoph Scheurl:^)
Germani Venetiis conuuorantes, totius civitatis ahsolutissimum opus, ab hoe perfectum
monstrant: ita Caesarem exprimens ut ei praeter spiritum deesse videatur nihil.
1547. Johann Neüdörfer (Hs. van 1547):
eine schöne Tafel zu Venedig machet
1550. Giorgio Vasari:^)
Una tavola d'Alberto Duro.... nella chiesa di San Bartolommeo, che è cosa rara e
piena di molte belle figure fatte a olio.
1552. Ant. Franctsco Doni:^)
Una tavola d'altare d'Alberto Duro in San Bartolomeo.
1581. M. Francesco Sansovino:®)
.... una palla di nostra donna di mano d'Alberto Duro, enz.
1593. Hans Georg Ernstingers Ra.isbuch:®)
.... ein schöner Altar den Albert Dierer von Nüemberg gemalt.
-ocr page 95-In de loop der zestiende eeuw bleef het dus bij de simpele aanduiding van
bet stuk, zoals Dürer had gedaan; men spreekt slechts van: het altaarstuk
van Albrecht Dürer; ten hoogste van een: Maria-altaar (Sansovino).
In de zeventiende eeuw, als het stuk toch reeds van Venetië naar Praag is
overgebracht!) en het in de officiële correspondentie, in 1606 daarover tussen
J^enetië en Praag gevoerd, slechts werd aangeduid met „i/ quadro d'Alberto
Ifuro'' — leest j^^n in niet al te accurate reisjournalen over:
ein schönes Marienbild
eine stattUche Tafel
(v^ Dürers band) in.....S. Bartolomeo I^)
trelukkig hebben wij buitendien voor deze eeuw betrouwbaarder bronnen,
de Inventarissen der Keizerlijke verzameling te Praag, waarin het stuk
^eer vermeld wordt als: »)
^ •.. ein gar schön Marienbildt, wie sie Kayser Maximilianum primum ein Rosen-Kranta
zetzt und Sanet Dominicus mit vielen andern Bildern und Engeln vom Albrecht
ein fümemes Stück.
la die van 1635 wordt het vermeid als:
^aria mit dem Kindl, dorhey viel Engl.«)
^Öe nieuwe inventaris, die de keizerlijke schatbewaarder Miseron (met
Diezler) in 1650 opmaakte, vermeldt Dürers altaarstuk met iets
^^delijker omschrijving.
Miseron:«)
auf Holz gemahlt, wie luiser Fraw, Roscn-Kränz, ausztheilct.
waarheid de legende van de „vier sterke mannenquot;, die hct
brengen droegen (zio Thausing I, p. 351 naar v. Sandrart III, B III cap., p. 223) is terug
h^ndlT'^?nbsp;vergissing, die zieh in de 18e eouw in dergelijke „bronnenquot;
j quot; Vnbsp;Sansovino's werk over VenetiC door dio schrijvers meer werd bo-
') In Mnbsp;zclf en haar kunstschatten!
denbsp;Alterthumsveroins von 1864 VII, p. 105, Ritter von Perger: Studien z.
Bild^ ;nbsp;G«!'®quot;® Belvederc: „In Vcrzcignissc der Prager Kunstkammer wird
•Kunst- und Wunderkammer des Rudolf II in Prag
^ fl^J^^'^^' xT^®'' Zcntralcomm. (Wien 1867) Dio Rudolf. Kunst- und Raritätenkammer
Sl
Van d^1'nbsp;de oorlog voor den vijand verborgen kunstwerken bleven behouden (de
und'^Rnbsp;waren door de Zweden meegenomen) en dezo resten der vroegere „Prager
^•^•li.. SrK ^°quot;'quot;'®nkammerquot; dienden opnieuw te worden geïnventariseerd. Zie dr. B Dudik
• «^cnweden in Böhmen und Mähren (Wien 1879) p. 294.
Daar deze inventarissen in het KeizerKjk Archief bewaard werden en dus
voor die eeuw vrijwel begraven waren, want eerst in de tweede helft der 19e
eeuw zijn uitgegeven, moest men zich gedurende de zeventiende en achttiende
eeuw nog behelpen met een mededeling als die van Joachim v. Sandrart.
Deze schrijft in zijn te Neurenberg in 1675 uitgegeven en veel gelezen werk
„Teutsche Academiequot; enz. het volgende, dat ik volledigheidshalve hier nog-
maals citeren moet:^)
Dürer mahlte allda für etliche des Teutschen Hauses curiose Kaufleute eine Kunstreiche
Tafel von S. Bartholome.
quot;Weldra zal blijken, tot welk een verwarring deze eerste — helaas foutieve —
betiteling van het stuk ruim een eeuw later aanleiding heeft gegeven.
In het begin der 18e eeuw vinden wij bij een Venetiaans geschiedschrijver
ons altaarstuk eerst nog eens vaag omschreven.
Giov. Bartalamio Milesio (scrittor e archivista della nazione Alemana)
schrijft n.1. in 1718 daarover niets anders dan:
la palla fatta da Alberto Durero Tedesco....
.... in cui vi è dipinto la Madonna.^)
Deze wijze om het schilderij aan te duiden — niet met een naam, doch door
een omschrijving van de voorstelling — is ook nog gevolgd bij de voortaan
zeer schaars voorkomende vermeldingen in de inventarissen van de Keizer-
lijke verzameling in deze eeuw. Nadat het in een inventaris van 1763 bovendien
als „ganz ruinirtquot; is gequalificeerd, is het altaarstuk te Praag bUjkbaar op-
geborgen en daardoor zoek geraakt. De inventarissen zwijgen er tenminste
over tot 1782.
Wel vinden wij het in 1764 nog eens kort vermeld in een Neurenbergse
catalogus van Dürers werken als:^)
43. Eine Maria zu Prag.
Men zou zo denken, dat v. Murr —wiens Kunsthistorisch Journaal zulk
een belangrijke bron is voor deze eeuw — het toch beroemd geworden doch
i^ddels „verdwenenquot; altaarstuk van Dürer had moeten missen in de Keizer-
ujke verzameUng te Praag. Niet aldus.
Wèl vroeg hij in zijn Journaal van 17801) — na een uitvoerige beschrijving
te hebben gegeven van een stuk in het Belvedere — of iemand wist, waar het
ö^gmeel was van deze „schone copeyquot; naar een schilderij van Albrecht Dürer.
'^ijn beschrijving echter sloeg op de latere variant van ons altaarstuk, nJ. op
®en iets kleiner schilderij, dat nu in het museum te Lyon hangt.^)
In het volgend Journaal van 1781 blijkt verder uit een aantekening op Dürers
passus over zijn opdracht — dat v. Murr door v. Sandrart op een dwaalspoor
^ geraakt. Zijn commentaar luidt n.1.:
des Hnbsp;bekam Rudolf II in seine Gallerie nach Prag. Sie stellet die Marter
®® ^eil. Bartholomäus vor, und hing in der Beckerkapelle, enz.^)
I^aardoor heeft hij dan ook noch de „Maria zu Pragquot; met die koop kunnen
^reenzelvigen, nóch datzelfde stuk als het origmeel voor zijn „schöne copeyquot;
het Belvedere kunnen opsporen.
dat ^^nbsp;^^ laatstgenoemd Journaal nog een tweede commentaar,
het ^'^der merkwaardig is voor ons onderzoek naar de benamingen van
stuk en dat tevens zijn opvatting van de kunsthistoriografie behebt. Hij
^aatst n.1. bij de passus in een der latere brieven van Dürer: „und hab alle
ec^jnbsp;verkauwfft pis an emsquot; enz. de volgende lijst van hem bekende
^derijen, die Dürer te Venetië zou hebben gemaakt:
• ^e oben gemeldeto Marter des heil. Bartholomäus.')
Ein Ecce homo.
Oallenbsp;Mariens. Dieses Gemälde ist jetzt (N.B. 1781) in der Kaiserlichen
^e'ücrfcro, und eben das, von welchem mir Herr von Meckel eine Beschreibung
^«e, die ich im vorigen Theile, 8. 54 und 55 drucken liesz. enz.
dnlr/^'^? ^^^^nbsp;volgen, dat Dürers brieven, die hij eerst later ont-
bewijzen (!):
Ch^
Journal zur Kunstgeschichte und zur allgemeinen Litteratur,
®) Od® 1775-1789). Deel IX (1780), p. 54 vlg.
variant, door Neuwirth gedateerd ± 1600, knielt in plaats van den paus een II.
linknbsp;Dominicus vervangen is door den Aartsengel Gabriel, die een lelietak
^«8ch. dnbsp;rechter omhoog wijst. Volgens Weltmann (und Woermann
Min d'^'^ jr®'®«quot;®' 1882, p. 377) waren er meer zulke „copicönquot; van hot stuk to Praag: één
Co,« '^»nbrasersammlung zu Wienquot; eon andere „im Provincialmusoum zu Lyonquot;.
Deervnbsp;Dürers passus: „ich hab don tewczschen zu molen ein thafellquot;
^apel iQ j o ' P- ^ quot;oot 1. Simonsfeld (1887 II, p. 135 noot 3) toont aan, dat v. Murr deze
*) VqI ® liartholomeuskerk bovendien vrij eigendunkelijk heeft gecreëerd.
^^'^'^ochTwagfnbsp;^ ^^nbsp;altaarstuk, dat n.b. aan Keizer Rudolf
-ocr page 98-dasz diese Krönung Mariens und Maximilians nicht Copie, sondern das herrliche Original
selbst ist, welches Dürer in Venedig in fünf Monaten malete.^)
Nu V. Murr in deze „Krönung Mariens und Maximiliansquot;, in het Belvedere,
het originele altaarstuk van Dürer is gaan zien, bedoelt hij zijn vraag van een
jaar tevoren te corrigeren en voert nog wel Dürers brieven als „bewijsquot; aan
voor die „correctiequot;^).
Noch zijn beschrijving van het stuk in Belvedere, die hij aan v. Meckel
ontleende, noch zijn verwijzing naar een omschrijving daarvan door Baldinucci,
doet dit schilderij echter kloppen met de voorstelUng op het altaarstuk, dat toch
1° in de inventarissen van de „Prager Kimstkammerquot; uit de 16e eeuw werd
beschreven als een Madonna met Keizer Maximihaan I, St. Dominicus en vele
andere portretten er op voorgesteld;
2° de Madonna niet laat kronen met een krans van rozen maar met een
kroon van kimstig smeedwerk;
3° uitsluitend te vereenzelvigen is met het originele, immers dat uit de
St. Bartholomeuskerk te Venetië, aan Keizer Rudolf verkochte altaarstuk.®)
Wenden wij ons dus voor het onderzoek naar de benamingen van het stuk
in diezelfde 18e eeuw liever nogmaals tot de meer zakelijke mededelingen in
het Keizerhjk Archief. Wij vinden dan in 1782 het altaarstuk daarin vermeld als
„teruggevondenquot;, met een omschrijving, en niet met een of andere naam.quot;*)
Hiertoe diene volgend citaat uit een schrijven van Vesque von Püttlingen, chef
van de kanselarij, uit naam van den vorst Von Fürstenberg, den opperburcht-
graaf van het Hradschin, gericht tot graaf Von Rosenberg:
ob und wie das aufgefundene original Gemälde von Albrecht Dürer von 1506, die Madonna
Idem p. 16. Ten bewijze voor die weinig gelukkige vermeende „vondstquot; haalt v. Murr nog de
volgende woorden van Baldinucci aan: „Del 1506 feee una Madonna, sopra la quale eran du^
angeh in atto di coronarla con una corona di rose. Vol. II, p. 327. Ed Turino 1770. Deze passu»
berust echter op Dürers Madonna met het sijsje, thans te Berlijn, die door Carel van Mandcr
met dezelfde woorden is beschreven: A°. 1506 een Mary-beeldt / boven welcx hooft comen twee
Enghelen / houdende eenen Roosencrans / als om haer te becroonenquot; enz. en door hem wordt
opgesomd bij de stukken „in het Keizerlijk paleis te Praagquot;, ('t Leven der vemiaerde doorl-
Schilders. Hacrlem 1604, Fol. 209r).
In hoeverre Dürcr hem hier kan hebben ingehcht, is mij niet duidelijk, daar diens brieven tocl»
nergens iets behelzen over de voorstelling in het bijzonder.
Dat V, Murr — evenmin als v. Sandrart — het origineel ooit gezien heeft, behoeft nu verder
geen betoog. Vandaar, dat hij hier werkte met twee „originelenquot; (van geheel verschillend aspect O
voor één en hetzelfde altaarstuk; schilderingen trouwens, die elk voor zich niet eens kunnen vol'
doen aan bovengenoemde onderUng samenhangende eisen.
Naar aanleiding van een verkoping in dat jaar van resten uit keizerlijk bezit te Praag, mist®
men het; men ging het zoeken en zo werd het teruggevonden in Mei 1782; doch het werd niet op
de verkooplijst geplaatst (wegens te ernstige beschadiging of eventuele restauratie vermoedelijk^)'
^nd den Kaiser Maximilian vorstellend, in gemässheit Dero ExceUenz gefälligen Note
vom 30 Mai nach Wien gebracht werden soU.i)
Neuwirth vermeldt daarbij, dat het overbrengen naar Weenen niet is door-
gegaan, vermoedehjk om de te desolate toestand.
^s later — in de koopacte van 1793 van den abt van het klooster Strahov,
P- WeMel Mayer, te Praag^) — heet het altaarstuk dan plotseling een rozen-
^ansbroedersehap voor te stellen:
^ongregationem Rosarii exhibens, picta a celebri illo pictore Dürer 1507. enz.3)
^ Öat tot in de negentiende eeuw de litteratuur verder nog een tijd zwijgt over
^t stuk, verwondert ons niet. De verkoop aan het klooster Strahov, waar het
^ ywel aan het oog van de wereld onttrokken was, zal daaraan mede schuld
^jn geweest. Daardoor ook wellicht kon Fiorillo in 1815 nog, het fabeltje
von Sandrart over Dürers stuk herhalend, aldus schrijven:
d^l 'i ' Altartafel (für die Kirche des heÜ. Bartholomäus zu Venedig) steUt die Marter
heü. Bartholomäus dar.....enz.«)
beh ^ belangstelling voor Dürer was bovendien — onder invloed van het al-
ontrT^^^ classicisme — aan het tanen, wat ten overvloede blijkt uit het
reken van elke aantekening over het stuk in reisverhalen.
^elTd^^ Heller's catalogus van de schilderijen, die zich in 1827 in hct
echrquot; ^^^ bevonden, vermeldt Dürers Altar-Gemälde nog daar;«) maar de be-
y^ng slaat weer duidelijk op de voorstelling van de „copiequot; te Lyon!
^enkt^Hnbsp;liierboven deel IX en X) en men
Pran blijkbaar niet meer aan de mogelijklicid, dat het origineel nog te
^ag zou kunnen zijn.
ookT^ T®®^nbsp;^^^ 19e eeuw keert de belangstelling daarvoor terug,
^.^J^^^er kring, dank zij staalgravures en een litho, die er volgens Neuwirth
^'«tzcTvrV*^^quot;?®''®'^quot;quot;^'nbsp;vermoeden van een kenner van dezo stof als Dr. Erica
^^''cht innbsp;origmclo stuk nooit meer uit Praag is weggevoerd na do overhaaste
*) Zoalsnbsp;verblijf te Budweis tijdens de dertigjarige oorlog.
erfc?*^^ ^ ^ beschreven, is het altaarstuk verkocht aan den postdirecteur to Praag,
^quot;»oatornbsp;. ' ^^^^ ^^nbsp;weer hebben verkocht aan het Praemonstratenser
De • . aldaar, waar het tot do zomer van 1934 is gebleven.
29V u'®, datering kan een vergissing in dio koopacto zijn of een drukfout bij Neuwirth
«) j ^ doet hier niet ter zake.
5) Jog^'(Hannover 1815 Bd. II) p. 341.
''''''' S di«nbsp;(Ba'nl'erg 1827, Bd. II, Deel 3, § 39) ceeft
worden Inbsp;quot;itgebreide catalogus, waarin echter ook allo copieën tussendoor ge-
-ocr page 100-In de tweede helft der 19e eeuw schreef voorts nog G. F. Waagen over het
schilderij en wel na een vergeefse reis naar Praag, die hij op een aanbod van
aarmt had ondernomen, om te trachten het stuk voor Berlijn te bemachtigen.
An zijn werk over de K. K. Gemäldegalerie in het Belvederei) bespreekt hij
erioops ook Keizer Rudolfs verzameling te Praag, waarin zich, volgens hem,
reeds omstreeks 1600 de beste stukken der oud-Duitse School bevonden; i.e.
Van Albrecht Dürer: „das berühmte Rosenkranzfestquot;. En in een noot voegt
J er aan toe: „jetzt im Praemonstr. Kloster zu Prag in ganz verdorbenem
Anstände befindlich''.^)
Vnbsp;ïaatste kwart der 19e eeuw — na de viering van de 400ste herdenking
^ an Durers geboorte immers — zien wij de stroom van geschriften weer aan-
^ellen.3) Dan blijkt het, dat inmiddels vrijwel alle schrijvers het verband
ssen het altaarstuk te Praag en de cultus van het rozenkransgebed zonder
hebben aangenomen.
geef^ ^^ iconografische problemen steeds belangstellende Anton Springer
hebb ^^^ ^^ ^^^^^ overtuiging als zou Dürer de vooropgezette bedoeling
^ ^^^ rozenkransbroederschap uit te beelden, wel zeer beslist
op z ^ Hij interpreteert in een kritisch artikel van 1873 n.1. Dürers compositie
147^quot; fPeciale wijze, als hij deze in Jacob Sprenger's „Rosenkranzbuchquot; van
Met d ^^^^^ wesentlichen durchgeführtquot; vindt; „und nicht dort alleinquot;,
^eeds ^^^nbsp;Inleef Springer evenmin alleen staan, zoals in mijn inleiding
bf^ß^i. gebleken en hieronder verder zal worden aangetoond. Hii besluit zijn
®^^bouwing dan als volgt:
dache'snbsp;diplomatisches Kompliment vcrmuthct, entdecken wir ein ganz cin-
^^ fünfzehnten Jahrhunderte populäres Andachtsbild^)
Ro^enl!^^' wapen van Loredano (waarover later meer) nog rept van een tweede origineel van
'^«Qamin^rquot;quot; , quot; exemplaar in het Stedelijk Museimi tc Lyon! Voor ons onderzoek naar
G. pnbsp;quot;nbsp;overigens van geen belang.
Was dnbsp;vornehmsten Kunstdenkmäler in Wien (Wien 1866, Deel I, p. 2 vlg.).
tengevolge van zijn ongunstig oordeel in 1837
^«^c ta»nbsp;Z»« Jl»rlgt;. d. Preuss-Ksmlgn. 58 Bd. (Berlin 1937) p. 280 vlgi».
3) jj ^''•P; i-m Briefwechsel (1836/37).nbsp;' fnbsp;bb
rubriek (C. 8) aan Festreden, Jahriiundcrtfeiern, Ehren-
A. S •nbsp;Epiccdion van 1528), van 1728, 1828, 1871 en 1928.
«J- VIII 1873, p. 79. Volgons Singer (met
Over i,enbsp;Springer, immer noch der best im Geschreibquot;.
J^ikel Van TrJ?®®''®quot;nbsp;^eleens fantaserenden Hermann Grimm (zie het reeds genoem.lc
fpringerin , ^nbsp;^as Leben Raphaels von Urbino, Beriin 1872) slinßcrt
niet mal« M.nbsp;quot;jquot;nbsp;fijquot;«quot; voortrellijkcn geleerde cen
«»»80 pluhppxea naar het hoofd. Grimm meende n.1. in het uitdelen van kransen
van
79
-ocr page 101-in 1835 naar zijn verschenen.^) Het gaat dan zelfs begerenswaardig museum-
bezit worden en er wordt weer over geschreven.
G. M. Dursch noemt het stuk in 1856, naast andere niet al te betrouwbare
beschouwingen (o.a. over Dürers huisehjk leven) een
Darstellung des Rosenkranzfestes.^)
De eerste, mij bekende Dürer-biografie, die van A. von Eye (verschenen in
1860) geeft een passus, die voor mijn onderzoek naar de benamingen van ons
altaarstuk van het meeste gewicht is en die ik daarom in extenso citeer:^)
Man hat längere Zeit dafür gehalten, dieses Bild habe die Marter des heiligen Bartholo-
mäus dargestellt; allein es hat sich neuerdings mit Gewiszheit herausgestellt, dasz es die
Verherrlichung der Maria zum Gegenstände hatte, und dasselbe Bild ist, welches gegen-
wärtig unter dem Namen des Rosenkranzfestes sich im Kloster Strahov bei Prag befindet.
Hiermee meen ik een overtuigend bewijs te hebben gevonden voor mijn
verondersteUing, dat de tegenwoordige naam slechts later zou zijn aangehecht.
Hier bhjkt immers, dat deze er niet lang vóór 1860 aan is gegeven (sinds 1856?
en door Dursch ?). Bovendien lezen wij er uit, dat het stuk door Duitse schrijvers
nog tot ongeveer het midden der 19e eeuw werd gehouden voor een marteling
van den H. Bartholomeus (dank zij v. Sandrart en ondanks Hirt).
De naam Rosenkranzfest zien wij nä Dursch door vele schrijvers, ook in
onze eeuw, bezigen.^)
Daarnaast wordt de term Rosenkranzbild veel gebruikt, maar als uitzonde-
ring voor de terminologie der 19e eeuw vond ik in een voordracht van 1865
(door Hermann Grimm) de term ,,Strahower Madonnenbild'\ die mij juister
voorkomt.^)
Resp. door Joseph Battmann en Arkoles (minder goed).
2)nbsp;G. M. Dursch: Aesthetik d. chr. hild. Kunst d. Mittelalters (Tübingen 1856) p. 521:____„stanJ
es auch in seiner Macht rehgiöse Gegenstände in würdiger und erhebender Weise darzustellen w»®
die Darstellung der Apostel, des Rosenkranzfestes und der hl. Dreifaltigkeit zeigt;quot; enz.
3)nbsp;A.v. Eye: Das Leben und Wirken Dürers (Nördlingen 1860en 1869) H. W. Singer (t.a.p. 1928)
noemt de volgende vroeger versehenen biografieën: No.693 D.E.Schöber, Leipzig 1769; No. 692
J.F.Roth,idem 1791; N0.668A. Neumayer,Venetië 1822; No.670 G.G. Nageler, München 1037?
en No. 605, de gelijktijdig te Parijs versehenen biografie van E. Galichon. Voor de ontclbaf®'
later verschenen biografieën verwijs ik naar Singer, p. 36 vlgg.
Ik noteerde G. F. Waagen 1866, M. Thausing 1876 (Deel II 1884, p. 26), W. Schmidt lö?'.
F. Lippmann 1883—'96, 1901; J. Neuwirth 1884/85; II. Simonsfcld 1887 II, p. 134; W. Pasto«quot;
1916; M. J. Friedländer 1921; K. Künstle 1928; E. Flechsig 1928; R. J. Hamann 1933 cn
Waetzoldt 1935; H.Tietze 1936; Tizian I, p.54, 91,113; 1937: Der reife Dürer K. V.II.No.3l7•
®) Hermann Grimm schreef in Ztschr. Über Künstler und Kunstwerke (Bd. I, 1865) een artiklt;''
„Dürer in Venedigquot;, waarin hij, behalve Dürers vermeende opportunistische symboliek niet
In zijn Dürerbiografie, als posthuum werk in 1892 door den zoon uitgegeven,
spreekt dezelfde schrijver nog van: Das Büd, ein Weihgeschenk der Bruder-
schaft, enz.^)nbsp;.nbsp;u * ^^ ir
Mijn onderzoek van de opvattingen over en de benamingen van het stuK
door verschiUende schrijvers in de laatste drie decenniën der 19e eeuw, zal
uitwijzen, dat men meer en meer mèt Springer een „Rozenkransgroep m
Dürers stuk meende te zien, al was dit — voorzover na te gaan — nergens be-
wezen, noch met de aangewende middelen bewijsbaar.^)
Volledigheidshalve vervolg ik dus mijn overzicht over de litteratuur na 1871
met M. Thausing, hoewel ik dezen reeds eerder heb aangehaald. Diens eerste
uitgave der bekende biografie verscheen in 1876 en daarin houdt hij — voor
't eerst na 1871 — zich aan de nieuw verworven naam van het stuk. Hij vindt
er deze weinig overtuigende verklaring voor:
Der Gegenstand des Gemäldes war die Verherrlichung der Maria im Rosenkranzfest
und so -wird das Bild gemeinhin genannt'^)
Dit komt mij voor, een weinig bevredigende variant te zijn van de boven
geciteerde passus van v. Eye!
Toch scheen het een vondst, want we lezen weer bij Wilh. Schmidt m een
artikel van 1877 het volgende:
Für dieselbe (Kirche), die dem heü. Barth, geweiht war, bestellten sie (die Kaufleut^.
bald nach seiner Ankunft in Venedig, bei ihm (Dürer) ein Altarhüd enz. Das Ge^^
stellt das sogenannte Rosenkranzfest dar, enz. Zur Linken bemerkt man den Stifter jen
Andacht, den heU. Dominicus.«)
rozen een fiin diplomatiek gebaar van Dürer te moeten zien tegenover den toen quot;ßerenden
Loredlno, ie n.ï. rozen in zijn wapenschild voerde. Paus en Keizer zouden hier zijn voor^B^e«^
a h w verzoend, voor Maria's troon, door de rozen van Lorcdano, m.a.w. door Venetië.
scheri.zinnig ook en hoezeer in de geest der eeuwig kryptisch symboliserende Renaissance,
veronderstelUng toch onvoldoende gesteund.nbsp;„.„wcequot;
M A Springer: A.D.(BerUnl892)p.59. Daar ik aan de rozenkransuitbeclding m do 15e eeu
afzonderUjk hoofdstuk wijd, behoef ik hierbij nu niet verder stil te staan.
De term „Rozenkransgroepquot; zal hier verder worden gebruikt voor di® voorsteUmgen,
hit DuUs met het woord „Rosenkranzbildquot; worden aangeduid en hier reeds werden omschro ^^
A. WoLTMANN zegt in 1882 hetzelfde en nog nadrukkelijker dan Thausing:
ïn Venedig schuf Dürer.... die Darstellung des Rosenkranzfestes^ enz.^)
H. Janitschek neemt in 1889 Thausing's omschrijving van het stuk
Noordelijk over.^)
Fr. X. Kraus schrijft in 1897:3)
die Verherrlichung der Madonna in den Rosenkranzbildern deren herrlichstes toir in
Wibrecht Dürers Tafel____zu Prag besitzen
en verwijst dan verder ook naar Thausing.
Op Neuwirths verdienstelijke monografie van 1884/85, waarop o.a.
Simonsfcld — zelf historicus en geen Dürerkenner — steunt, wilde ik nog
nadruk leggen en daarmede de lijst der litteratuur uit de 19e eeuw besluiten,
eze schrijver mag toch met zijn speciale studie over ons altaarstuk de meest
Competente beoordelaar worden genoemd. In ikonografisch opzicht echter
toont ook zijn studie een gemis aan diepte. In deze, reeds vaak genoemde
Monografie immers — waarvan ik overigens een dankbaar gebruik heb kunnen
^aken-i) — trof mij de m.i. sterk overschatte betekenis van de vraag, hoe
^rer tot een compositie kon komen: „welche an die Rosenkranzandacht sich
e/intequot;. De vraag, op zichzelf beschouwd, klinkt immers logisch; maar ge-
herwordt de opmerking, die Neuwirth even verder daaraan vastknoopt,
^ mj Zegt, dat de opzet van het altaarstuk meer de Duitse opvatting over de
^^^^'quot;quot;quot;^s-derotic foorit. Enwcl m.i. zeer voorbarig, concludeert hij — met een
yzmg naar Coppenstein — dat het die idee (dus voornamelijk die van
anus Rozenkrans-broederschap) is, die Dürer zou hebben voorgezweefd.
innbsp;^^ — volgens Neugt;virth — mee tonen, zich innig te hebben verdiept
idee der rozenkrans-devotieJ')
is Neuwirths studie een misvatting van de betekenis cn de aard
K.Wocrniann: Geschichte der Malerei: (Lcipzig 1882) II, p. 375. Ilij verheugt
do toestand van het stuk nog iets erger voorstelt dan vorige
2) jjnbsp;der feierlichen Gedankenstiinnning des Bildesquot;, enz.
») quot;'^»tschek: Geschichte d. deutschen Malerei (1889) p. 313.
«)nbsp;Kraus: Geschichte d. Christl. Kunst (1897 II, I) p. 432.
kordon ^'^quot;«ihcek van het Stüdelsche Kunstinstitut to Frankfort word dezo zeldzaam ge-
j '^quot;quot;ografic mij daar welwillend in bruikleen afgestaan.
^»talo St.a.p. (1885) p.42 vlg. —.1. A. Coppenstein O.P.: Quodlibetum Colonienso do Frater-
® v«8tê quot;quot;'.(Kooien 1624) p. 34, 86 (volgens Neuwirth, p. 43).
Ir^*^*' biinbsp;dat Dürers stuk een rozenkransgroep zou zijn, vonden wij trouwens reeds
.^'quot;■'«n quot; Springer (1873) en bij Thausing (1876). Ook latero eminente Diirer-kennors als
»nleijinbsp;konden waarschijnlijk do invloed daarvan niet ontgaan, zoals reeds in
•ïg werd aangestipt cn nog nader zal blijken.
-ocr page 104-dezer devotie, omdat hij zegt, dat deze hoofdzakelijk de verering van Maria
gold en dat de rode en witte rozen betrekking hebben op het lijden en de
vreugden van de H. Maagd.^)
Neuwirths vergissing omtrent de verklaring van de roosjes, die Dürer wel
op hoepeltjes gebonden, tot kransen heeft verenigd, doch in één en dezelfde
kleur heeft geschilderd, treft tegelijk zijn hypothese omtrent Dürer en de
rozenkrans-devotie. Volgens Neuwirth zou Dürers manier van voorstellen blijk
geven van een innig zich verdiepen in de idee van de rozenkransdevotie. Hij
vergeet dan echter, bij dit vluchtig vermoeden, dat Dürer aan zijn H. Sebastiaan
op een der zijpanelen van het Altaar te Dresden, precies zulke, uitsluitend met
lichtrode rozen omwonden hoepeltjes als kransen laat brengen door de engeltjes,
die om het hoofd van den heilige zweven. Nu Neuwirth in de rozenkransen
op het Praagse altaar bovendien abusievelijk kransen van witte en rode rozen
ziet — die, zoals gezegd, voor de rozenkransdevotie wel degelijk typerend
hadden kimnen zijn — is daarmee reeds de door hem genoemde bloemen-
symboUek vervallen, en tevens de hypothese, die hij daarop baseerde, n.1. dat
Dürer zich zou hebben verdiept in de rozenkransdevotie.
De hypothese van Neuwirth behelst dan nog — in navolging van Springers
opmerldngen? — het volgende. De vertegenwoordigers van geestelijke en
wereldlijke stand zouden zich op dit tafereel verenigen in toegewijde verering
tot een Rozenkrans-bToederschap, omdat zij, als kenteken van hun lidmaatschap»
kransen van witte en rode rozen op het hoofd gezet krijgen. Maar ook di^
gedeelte der hypothese wordt verzwakt door het feit, dat de rozenkransen»
die Dürer schilderde, éénkleurig zijn.
Die bloemkransen zouden tevens als symbool dienen van een onder dc lede
van deze broederschap bestaand gebruik, om als uiterlijk kenteken de rozen
Het volgende hoofdstuk, dat speciaal deze zaken behandelt, zal Neuwirths
deze devotie voldoende aantonen. Na te hebben gewezen op Dürers cardinalo afwijking van ^^^^
de Middeleeuwen gebruikelijke uitbeelding van de rozenkrans — n.1. uitdelen in plaats ^ ^^
ontvangen van kransen door Maria en het Kind — diene hier voor het détail, de kleur der roo
betreffend, nog slechts het volgende ter aanvulling.nbsp;jp
Het rozenkransgebed wordt wel symboUsch voorgesteld met rozen (zie afbn. bij de Lata ^^
Hoofdst. III) b.v. met vijfmaal tien witte rozen (als symbool van reinheid, hier van do vre b^^^
der H. Maagd) bij dc Weesgegroeten, die dan echter telkemnale gescheiden worden
grotere rode roos (als symbool van het bloed uit do vijf Wonden van Christus), waarbij J^®
Vader wordt gebeden, nadat één der vijf te overdenken geheimen uit het leven vannbsp;.j,
hetzij over Zijn Jeugd, hetzij over Zijn Lijden of Verheerlijking, genoemd is. Zo is »J^^jy c»
het visioen van de herdersdochter (C. G. N. de Vooys: Middclned. Legenden I cn 11,
CCCXVI)al8 Koningin van dc Rozenkrans, bekleed met witte en rode^ozen en bekroonu
krans „gemakct van witten cn roden rosenquot;.
trans te dragen. Daarom zouden dus, volgens Neuwth, onder de opdracht-
gevers leden van een Rozenkrans-broederschap geweest zijn.i)
Het hjkt mij in het algemeen minder juist, ook omdat men zich gewoonlijk
^et met kransen tooide, die rozenkransen — indien aan levenden uitgereikt_
te vatten als een beloning voor betoonde godsvrucht, zij het ook een sym-
^ olische.2) Bovendien zeer onjuist, dit in het bijzonder te veronderstellen van
eden ener Rozenkrans-broederschap in Dürers tijd en omgeving. De schilder
^ou dan immers, door zulk een misverstand, allerminst blijk hebben gegeven
^^^ het innig zich verdiepen in hun devotie.
^^Gaan wij tenslotte bij de schrijvers van de twintigste eeuw na, in hoeverre
^ öaam „Rosenkranzfestquot; nog invloed bleef uitoefenen op de opvatting in
^^ onografische zm van Dürers altaarstuk, dan blijkt uit dc bcsclirijving van
echts enkelen onder hen, dat zij niet meer aan een verband met de rozenkrans-
^^^tus denken. Een m.i. veel rationeler opvatting huldigen n.1. diegenen, die
^ ^altaarstuk zien als een typisch Duitse „sacra convcrsazionequot;. Dit noemde
^^ rationeel gedacht, omdat Dürer zijn bewondering voor BeUini, den meester
convcrsazione, immers juist in deze periode uitspreekt,
ous ^ ^^^ viertal schrijvers met deze meer rationele kijk op de ikonografie van
(Jenbsp;^et eerst naar voren te brengen, wü ik hier dc chronologie voor
®ven verbreken en de volgende vier bijeen houden; Muther,
^itz (Burger Handb.), Dchio en Hamann.
vooj^?^quot;^ Muther, wijzend op de bewondering, die BeUini wederkerig
VqIpnbsp;schildering van Dürer gehad heeft, zegt hierover in 1909 het
bende:
---- ist das hauptsücUichsto Zeugnis seiner Bewunderung für
'^'»geCd^'n^/®®'' vermoedelijk op het in tientjes gelede kralen bidsnoer, doch ook het gewone,
kiuei ,nbsp;werd openlijk gedragen en juist op dit stuk in de handen van een der
t^'^^^ivooquot;nbsp;geschilderd. Bovendien behoeven bidsnoeren toch niet symbolisch te
K '^'»^erken,?^quot;®nbsp;quot;gt;«quot;'quot;6 N.,dat de kransen voor leden ener Kozenkransbroedcrschap
S jnbsp;dunkt mij, elke grond en allo waarschijnlijkheid. Ik wil hier reeds wijzen op
van bloemkransen, in do Middeleeuwen nog wel gebruikelijk was bij fceste-
V ^^'^tekci,'^'''quot;!quot;' geenszins hot kenteken was van enige devotie; en dat het dus moeilijk
''et ziel, '^quot;nncn dienen voor een of andere broederschap. Bovendien werd dio gewoonte
{»^^^'■^Icraarnbsp;bloemkransen in het eind der 15o eeuw door Dominicanen — juist ijverige
ïv^^'^^Hultnbsp;rozenkransgebed — in hun predicatics sterk afgekeurd, zoals in het volgende
) O ,nbsp;worden aangetoon«!.
Wien Sc''nbsp;^-quot;-P- p. 376.
'»«fs Uanbsp;Zahlreichen Bewerber um den Kranz, den der II. Dominicus einem
®quot;pt drückt, während andere von Engeln bekränzt werden.quot;
-ocr page 106-Bellini, enz. Das ganze ist eine Venezianische Santa Conversazione, durch das Temperament
eines Deutschen hindurch gegangen.^)
H. Schmitz zegt, in 1914, hetzelfde, doeh meer rechtstreeks afgaande op
de compositie. Hij gebruikt als aanduiding voor het stuk wel de minder juiste
term „Rosenkranzbildquot;. Doch deze term is niet meer dan een slip of the pen
bij dezen schrijver en moet niet in verband gedacht worden met de rozenkrans-
devotie, hetgeen blijkt uit het volgende:2)
____die Maria mit dem Kinde thronend, angebetet vom Papst, dem Kaiser Maximilian
und den Mitgliedern der deutschen Kolonie, in der zentralen Anordnung der veneziani-
schen Santa Conversazione.
Georg Dehio, die weer eens een vagere term voor ons altaarstuk gebruikt
(een idtzondering tegenwoordig), omschrijft, in 1926, zó helder, wat verstaan
moet worden onder een Duitse „sacra conversazionequot;, dat ik meen, hem hier
voluit te moeten aanhalen:3)
Er („Der venezianische Altar'') ist eine symmetrische Zentralkomposition. Das beherr-
schende Motiv die thronende Madonna, die dem Papst und Kaiser als den Häuptern der
Christenheit rechts imd links vor ihr kniend, die mystischen Rosenkränze austeilt. Da«
ist etwas anderes als das aktionslose, ein bloszes Dasein ausdrückende Beiwerk in der
venezianischen S.C. enz.....
Ungeachtet der Idealität der Grtjsamterscheinung ist in den Köpfen dem Sonder-
interesse am Bildnisse ein weiter Spielraum gewährt, enz.....
In der sie (Papst und Kaiser) umgebenden Schar sind alles Porträts deutscher Kaufle^^'
Bij mijn uitvoerige beschrijving van alle figuren op dit stuk ben ik, i»®1
uitzondering van enkele hoofdfiguren, tot dezelfde conclusie gekomen: pojquot;
tretten, waarin bij elk voor zich de expressie getuigt van een verschilled
graad van belangstelling.
Richard Hamann omschrijft, in 1933, het stuk wellicht nog scherper, f
het nuchtere af, met de volgende woorden:-»)nbsp;^^^
Das Rosenkranzfest in Prag ist ein Madonnenbild, dasz das Wirkungsmittcl
Madonna vor einem Vorhang in einer Landschaft und mit einem musizierenden
zu Füszen mit der von hinten allseitig andrängenden Zuschauerschar wie auf Lcona
1nbsp; R. Hamann: Geschichte der Kunst (Marburg 1933) p. 502.
-ocr page 107-Anbetimg der Könige verbindet; aber in naturalistischer Weise das Personenrepertoire
aus Zeitgenössischen Porträts zusammensetzt, tmd dadurch das Ganze in eine reiche,
gegenwärtige Volksczene verwandelt____enz.
In der Tat das Bild ist lebendig, bunt und sehenswert, aber nicht stimmungsvoll.
Toegevende, dat dit laatste steeds een persoonlijke opvatting zal bhjven,
en ik door de detailbeschrijving (in § 1) toch ook in hoofdzaak tot deze con-
c usie gekomen, wat betreft het nagenoeg ontbreken van de stemming in reli-
gieuzen zin. Hierbij mag echter het „stimmungsvollequot; in zuiver aesthetische
allerminst over het hoofd worden gezien.
^^ Zouden wij voorts, bij de vier reeds genoemde schrijvers, die blijkbaar geen
^^enkransgroep in ons altaarstuk zagen, wellicht nog Heidrich en Kehrer
'hebben te rangschikken?
^^Ernst Heidrich, die steeds spreekt van het stuk als „Rosenkranzfest,
^ Oemt dat n.1. in 1906 „ein grosses Altarbild der Madonna, mit reicher Assistenz1'
hctnbsp;onderwerp daarvan als een verering van Maria. Hij vergelijkt
^^ laatste houtsnede van Dürers „Marienlebenquot; (B. 95; T. 1928, K. V. I
want hij schrijft:!)
^^auJTnbsp;Schluszblatt des Marienlebens ab, das sich rein inhaUlich doch
quot;Von dem Rosenkranzfest xmtcrscheidet.
j^Hügo Kehrer vangt zijn verhandeUng in 1933 aan met: „Dürers Rosen-
geen^ ~~ Marienbild nennt er es selbst —quot; enz. Daar deze schrijver verder
Öiirnbsp;vermoeden over de voorstelling uit, krijgt hier m.i. de term, die
^^ zèlf voor het stuk bezigde, wel enige nadruk.^)
gesteld met de beide Weense kunstgeleerden: Hans
grafie^ ^^ Eriga Tietze-Conrat, die zich nergens direct uiten over de ikono-
^ölj-^** altaarstuk cn slechts schrijven:»)
^^«icre r ^^ ^^^^ bildet einen kolorierten Holzschnitt aus J. Sprengers Roscnkranz-
fJnbsp;(Schreiber V 5293) als Beispiel des tradizioncllen Schemas ab, das
^ D. die Grundlage bot.lt;)
Na ^Q-nbsp;vermoeden van Wölfflin kom ik bij dien schrijver terug,
^^'^^arst'^k^ enkele schrijvers, die dus blijkbaar geen rozenkransgroep in ons
of s'^ich daarover niet rechtstreeks uitspreken, wil ik hier nog
^^ ^^gg'quot;^'*'nbsp;DUrcrschen MarienbildcB (Kunstgesch. Monogr. III Lcipzig 1906)
ï II. Keh'
i 1''etirnbsp;P- blcni: Dürers Selbstbildnisse (RerUn 1934) p. 47.
I ^Ölfiiij^^jnbsp;Krit. Verzeichnis II (Hasel 1937) p. 29.
^ 152® Af)®'^^®'nbsp;quot;quot;nbsp;^nbsp;5293, zio Cat.
2 n. h. ongekleurde exemplaar to Bamberg.
-ocr page 108-slechts enkele meest bekende aanhalen uit de velen, die de niet gefundeerde,
doch nä 1793 tot traditie geworden opvatting in de 20e eeuw nog menen te
moeten handhaven.^)
Dat bij hen niemand minder wordt aangetroffen dan Stephan Beissel bj.,
de kundige geschiedschrijver van de Mariaverering in Duitsland, wekt ver-
wondering. Wij lezen in dat werk uit 1909 het volgende:2)
Dürer schlosz sich in jenem Gemälde („in seinem zu Prag befindhchem Rosenkranz-
bilde'quot;) an die seit dem 13 Jahrh. so oft erzählte Legende an, wonach 50 Ave einem Kranze
ähnlich seien, den fromme Verehrer Marias ihrer Herrin reichten, den die Gottesmutter aufs
Haupt setzte und womit sie auch ihre Verehrer kröne.
Daar dit laatste echter volgens de legenden niet gebeurt vóórdat Maria aan
het sterfbed van haar vereerders verschijnt, Hjkt mij, ook in dit geval, een
berusten op een middeleeuwse legende geen steekhoudend motief voor Dürers
wijze van uitbeelden.®)
J. Strzygowsky spreekt nauwelijks zijn mening uit over de aard van het
onderwerp van ons altaarstuk, als hij in zijn artikel over Dürers Madonna van
1519 schrijft:4)
Auf ihn (Leonardo) geht auch der Anstoss zurück den Dürer bei seinem Venetianischeo
Aufenthalt und bei Ausführung seines Rosenkranzbildes nach der Seite der Komposiuoo
hin erhielt.
L. Lorenz, reeds eerder geciteerd wegens zijn merkwaardige, niet gecom-
mentarieerde zekerheid (1904) omtrent de opdracht van ons altaarstuk —
er(D.in Venedig)/ür die deutsche Rosenkranzbrüderschaft schufquot; —zegt verder: )
Der hl. Dominikus,____ist im Begriff der zahheich zudrängenden Menge von Brüder^
schaftsmitgliedern, unter denen auch Dürer und sein Freund F. auftauchen, Rosenkrän»
zu spenden.nbsp;, ..
Heinrich Wölfflin — wiens opvattmg omtrent Dürers „schema ^^
-ocr page 109-öiijn inleiding reeds tot uitgangspunt heb gesteld voor mijn ikonografische
studie — is de meest uitgesproken aanhanger van bovengenoemde traditie,
^e door Anton Springer mèt Thausing is gevormd en door Stephan Beissel,
öen ikonograaf, later weer is verlevendigd. Wölfflin's oordeel nu in deze luidt
1905 als volgt :i)
soU^'^«^entfachte Kultus des Rosenkranzes gab das Thema. Was dargesteUt werden
0nbsp;te, war die feierhche Handlung, wie Rosenkränze durch Maria und ihr Kind an die
^^^upter der geistUchen und welthchen Menschheit verteÜt werden. Der hl. Dominikus,
Stifter des Kults, ist auch dabei tätig und unter Beihilfe von Engehi
ßekränzung in den Scharen der Andächtigen weiter.
des Trnbsp;Typus. In dem Büchlein der Rosenkranzbruderschafi
andnbsp;d^s in 1476 in Köhl erschien, findet man das Schema, wie es auch
aerwärts noch auf Einzelblättem vorkommt, enz.«)
~~ ^ ~~ uitwijzen, dat de geleerde schrijver hier
Do^ ? ^^^ «iterhjk schema, als vormgeving zonder meer, kan gemeend hebben.
P8V°nbsp;^^ actie der figuren echter minder heeft geobserveerd en hun
Par n ^^itus geheel buiten beschouwing het, wordt m.i. een verkeerde
conT .nbsp;n.1. een, die op geheel ander terrein ligt dan dat van de
tgt;oor ^^ ^^^ ^^^^ kunstwerk in zijn diepste wezen van belang is.
^^^ parallel te trekken met het denkbeeld van de rozenkrans (dat voor
^erha 1 nagaan immers eerst sedert 1793 erin is gelegd), wordt — ik
kunstwerk geweld aangedaan. Habitus en actie, zijn
of „e ^ ^^yfcl integrerende factoren van de compositie, maar geven i.e. weinig
^ cn steun aan de idee van dc rozenkrans.
de vV^^^ ^^^nbsp;aanvaarde conclusie nu de traditie voortzetten, wat uit
^•^igende citaten zal blijken.
gcst/n^^ Pastor merkt o.a. in 1916 het volgende op over de taak, die Dürer
«»f b. Dom. zuriickgeht, werden von Maria
von Kirchen — und Weltfürsten mit Rosenkränzen bekrönt. Schon im 15 Jhrh.
Wölfli-
quot;V ^»»«t Alhreclit Dürers, (München 1905, p. 126; 1908, p. 166; 1926, p. 173).
, ^ondo ' ongetwijfeld: „traditionelquot; in Dürers tijd, want inde eerste jaren der 20o eeuw
^nbsp;l^oquot;quot;nicu8 al afdoend als ongegron«! weerlegd (zie volgend hoofdstuk),
^^quot;ßttwozcn iquot;®!'^® overigens reeds door Anton Springer, in 1873, als bron voor Dürer
1nbsp;^ier voH ' ^^nbsp;»njuisthei.l der hier geciteerde opvatüng van Dürers „schemaquot;
oponharnbsp;blijven, na hetgeen er in do inleiding over is gezegd, doch zo «al
c ^'«8tor quot;quot; ^^ volgende hoofdstukken over de rozenkrans en zijn uitbeelding.
''''' ^'''K'afisch^^om^rnbsp;(Ilc'chsverlag HorUn 1916) oppervlakkig werkje in de stijl van
-ocr page 110-hatte sich für die DarsteUung eine gewisse ÜberKeferung gebüdet.... Die zum heiUgen
Ordensfest geladenen knieen umher und empfangen ihre Auszeichnung persönlich aus
den hohen Händen, enz.
K. WoERMANN wacht zieh in zijn handboek (1915—1922) wel voor dergelijke
voorbarigheden en ik heb dezen schrijver dan ook bij de gevallen van twijfel
vermeld, omdat hij de ikonografisehe vraag geheel onbesproken laat.^)
Max J. Friedländer noemde het altaarstuk in zijn Dürer-biografie van
1921 met de termen „Rosenkranzfestquot;, „Altarbildquot;, „Altartafelquot; of „Altar-
blattquot;. Toch valt aan diens opvatting over de ikonografisehe betekenis daar-
van nauwelijks te twijfelen, als hij schrijft (p. 114) over het uitdelen van rozen-
kransen: ,,womit an die Legende des heil. Dominikus angeknüpft icird^\ voorts:
dat „der Papst den Schmuck aus roten und weiszen Rosen vom Christkind
empfängtquot;. Bovendien zegt hij iets verder nog: „Engel, die über der Brüder-
schaft schweben, haben eine Anzahl von Kränzen in Bereitschaft, um die
Gläubigen damit zu beschenkenquot;. Verder wordt het type der Venetiaanse
„sacra conversazionequot; als tegenstelling met dit stuk genoemd; maar geenszins
ter vergelijking, zoals reeds vermelde schrijvers (Muther, Schmitz en Dehio) vóór
en anderen nahem hebben gedaan. In zijn Jubileum-artikel van 1928 schrijft hij
„Unzweifelhaft war lt;ios iJosenferanztiW sein Meisterwerkquot;. Door deze benaming
wordt ons altaarstuk dus wederom tot een devotieschildering gestempeld.
Augusta von Oertzen zegt in haar aardig boekje „Maria, die Königin des
Rosenkranzesquot; (1925): „Dürer sein Rosenkranzfest bedeutet den AbschlußZ
dieser Reihequot;; over zes houtsneden sprekend, van het zelfde type, als die i»
Sprengers Rozenkransboekje. Behalve, dat zij dus ook een nauw contact
voelt met die devotie, heeft zij ook, naar ik reeds in de inleiding heb aangestipt'
een speciaal verband trachten aan te wijzen met de feesten ten hove van
Koning Maximiliaan in Worms (1495), die de idee tot dit feestelijk stuk aan
Dürer zouden hebben ingegeven. Of beide vermoedens echter wel goed ver
enigbaar zijn, vragen wij ons voorlopig slechts af, om erop terug te komen bU
de behandeling van alle overige ikonografisehe mogelijkheden.
A. Gümbel schrijft in 1926, in een verhandeling met hypothesen ten op'
ziehte van de fam. Fugger, over ons altaarstuk:*»)
--480'
») K. Woermann: Gcschichtc der Kunst aUer Zeiten und Völker (Bd. IV, Leipzig 1920) p- ^
«) Max. J. Friedländcr: A,D. (Inselvcrlag, Leipzig 1921) resp. p. 104,106, 108 en 109; p. lH
115. Idem: Festschrift der internat. Dürerforschung (1928) p. 10.
2) A. V. O. (Augsburg 1925) p. 31.nbsp;d.
«) A. Gümbel: Dürers Rosenkranzfest und die Fugger (Straatsburg 1926) p. H '
K-gesch. Heft 234).
Den Gegenstand des Gemäldes bildet die Verehrung der jungfräuhchen Gottesmutter
als Mittelpunkt des sog. Rosenkranzgebetes.
Hij brengt verder de rozenkrans-uitbeeldingen in verband met die van Maria
«im Rosenhagquot; en vindt, dank zij de stichting sinds 1475 van rozenkrans-
broederschappen en hun bestaan te Neurenberg (bekend o.a. uit een raads-
esluit van 21 Aug. 1490), het onderwerp van het altaarstuk geen probleem
meer:
^ die gesamte Menschheit, an ihrer Spitze Kaiser und Pabst, huldigen als eine grosze
^^enkranzbruderschaft der göttlichen Mutter als rosa coeh____enz.....und empfangen
e öegnxmgen dieses Gebets in der symbolischen Gabe von Rosenkränzen aus den Händen
des Christkindes und des Heihgen zurück.
Hij laat dan het bekende citaat uit Wölfflin over het schema voor Dürer
V^ie blz. 87) volgen.
1928^^' ^^^^ Künstle te Freiburg, ikonograaf bij uitstek, bestrijdt in
Wel V. Gertzens opmerking, als zou de idee van de rozenkrans ontstaan
Sih ^^ ^^^ „Kriemhilde im Rosengartenquot;, maar spreekt toch van Dürers
aarstuk als van een ,,Rosenkranzbild unter dem Einflusz der Wormser
'^dition gestaltetquot;.!)
denbsp;^ geval ten eerste, dat ook deze geleerde het stuk onder
hnf ^f^'^^ansgroepen rangschikt; ten tweede dat hij met de invloed van het
houdt.2)
^enbsp;Flechsig, in zijn Dürerbiografie zo rijk aan materiaal cn tot dusver
ooknbsp;(1928),-bedient zich vaak van de term ,,RosenkranzbiUV\ doch
geda^h*^nbsp;Hij gaat echter zo weinig in op de ikonografische
^em ^^nbsp;^^ bijzondere betekenis van die namen voor het stuk, dat ik
Ottnbsp;Woermann — bij de twijfelachtige gevallen heb geboekt.=^)
^^„^^Benesch spreekt o.a. in zijn belangrijk artikel, in 1930, over de toestand
ï) Kal
^oort!^^quot;^'!*'' Ikonografie der christl. Kunst (Frcihurg i/Br. 1928, I) p. 638 vlgg.
h quot;^alircnbsp;ße'ccrJ« schrijver zich in do datering, als hij zegt (p. 640) „Poetisch hat Dürer
dan h tnbsp;Rosenkranzfest vcrhcrrlicht (Gemälde im Rudolphinum zu Prag)quot;. Hij vergc-
i® ^Oülen*^nbsp;zoveel prozaïscher Hozcnkransaltaar uit ± 1600 in do St. Androaskcrk
^'^^cihlcr anbsp;quot;quot;«'st bekende Hozcnkransaltaar in dezelfde kerk, dat
ÏIT J*quot;,« quot; Meester van St. Severinus heeft toegeschreven (Zeitschr. f. christl. Kunst,
biografie bekend dan dio in twee lt;lelen, van E. Flechsig: A. D. Sein Leben und
K^? ^«itersnbsp;1928, 2e deel 1931). H. ïictzo noemt zijn zo belangrijk bock,
'aatfit^^ .nbsp;zelf een kritische catalogus (Deel I in 1928 verschenen to Augsburc do
niet O, .nbsp;Plgt;nHlon-uitgavc,in 1935 verschenen,
luer do wetenschappclijko biografieën zien gerangschikt.
-ocr page 112-van ons altaarstuk van „der Fall des Rosenkranzbildes^\ Verder wordt hierin
uiteraard de ikonografie daarvan niet aangeroerd.^)
Franz Dülberg zegt in een artikel (1930): 2)
In dit werk verzamelen zich tot de feestelijke viering van den rozenkrans door den H. Domi-
nicus uitgedacht Keizer, Paus, enz.
Hans Tietze spreekt in een artikel in het Weense Jaarboek van 1932 over
tekeningen in de Albertina, voor het ,,Rosenkranzbild^\ welke term hij ook
terloops bezigde in zijn „Kritisches Verzeichnis der Werke A. D.'squot; (1928).
0ns altaarstuk viel echter buiten het bestek van dit deel. In het tweede deel
(1937) wordt evenmin over de ikonografische betekenis ervan gerept en slechts
Wölfllin's mening daarover genoemd.®)
Friedrich Winkler gebruikt in 1932 eveneens de term „Rosenkranzbild^1
O. Benesch gebruikt in 1934 wederom de term Rosenkranzbild, echter is
het weer zó terloops, dat men evenmin als bij Tietze, zijn opvatting over de
bedoeling van het stuk hieruit zou mogen afleiden.®)
Tenslotte moge hier een passus over Rozenkransaltaren — waarvan het be-
roemde schilderij van Dürer er één zou zijn — te zamen met nog enkele andere
plaatsen worden geciteerd uit de inleiding van de catalogus, die VinceN^'
Kramar schreef in 1935:6)
1nbsp; Jhrb. d. Pr. K. smlgn. 53 Bd. Berlin 1932, p. 81. Evenzo luidt de naam enige jaren '»'Jquot;^
het onderschrift van de zeer goede detailfoto's in zijn nieuwe uitgave van Dürer: Klass.
IV, afb. 36—38.
6) Pantheon (Heft 10 1934) p. 301.nbsp;^
quot;) V. Kramäf (t.a.p. 1935) p. 5. De vertaling van de teksten, die dr.Th. J. E. Locher zo vriendc
geweest is mij te verschaffen, luidt:nbsp;IdUj^®
1.nbsp;Het onderwerp van het schilderij is een rozenkransdevotie, waartoe de geestelijke cn wcre
vertegenwoordigers der mensheid als een broederschap vergaderd zijn....nbsp;^jgj-
2.nbsp;Talrijke rozenkransaüaren, die bewaard bleven cn die dikwijls besteld zijn door die quot;
schappen, getuigen van de grote verspreiding van deze cultus. liet beroemde schilderij
is er één van. Het onderwerp heeft zich gevormd uit de gedachte, die leefde in dcnbsp;^jo^»»
broederschappen en doordat de IL Dominicus er op is afgebeeld, sluit het zich aan bij ^ _
n.1. ± 1476 F. v/d O.P.) nieuwe verklaring van het ontstaan van die cultus..........uit
In wezen kan men dc gehele gedachte van het schilderij terugvinden in enkele compo
-ocr page 113-1. Namëtem obrazu je Rüzencova slavnost ci poboznost, k niz jsou shromaidëni na
zpusob bratrstva duchovni a svëtSti zastupci lidstva____
zachované ruzencové oltäfe, objednanê zhusta bratrstvy, svëdëi o veliké
fozgifenosti tohoto kultu. Düreruv slavny obraz je jednim z nich. Vyriistä z myglenky
^encovych bratrstev a zobrazenym sv. Dominikem pfipojuje se na novy vyklad
J^aiku tohoto kultu----V podstatë Ize nalézti celou myglenku obrazu v nëkterjrch
omposicich z konce 15., stol., tak v drevorytu pfipojeném k Sprengerovë knizce o
^zencoyem bratrstvu z r. 1476, ktery je jakousi vzpominkou na slavnost zalozem bratrstva,
J12 se züëastnil pape2sk^ nuncius a cisaf Friedrich.
Wilhelm Waetzoldt rekent in 1935 het stuk bhjkbaar evenzeer tot Dürers
quot;devotiestukkenquot;, als hij, wel wat al te steUig, schrijft :i)
^ Das Gemälde der Austeüung der mystischen Rosenkränze durch Maria imd den heil.
^ on^ikus an Kaiser Maximihan und Papst Julius II mit groszer Assistenz, und das Bild
^betung der Dreifaltigkeit, enz.
eidc Werke smd Auftragsbilder mit festem, bis ins Einzelne gehenden, geistigen Pro-
wordt het altaarstuk later uitvoeriger en juister beschreven (in
^ hoofdstuk, waarin hij het Portret behandelt) doch ook daar wordt het
Ikonografisch minder juist geïnterpreteerd met de volgende woorden:
spitzenbsp;huldigt die gesamte Menschheit, Papst imd Kaiser an der
^em 'hquot;^- ^^^nbsp;Rosenkranzbruderschaft der göttlichen Mutter, der „ro.sa coeW\
Kinde und dem Stifter des Roscnkranzcultus, St. Dominikus. Aus den
des '^cscr drei empfangen die Vertreter der gläubigen Menschlicit dio Segnungen
^ ^^^nkranzgebetcs in der symbolischen Gestalt von Rosenkränzen.
^^«tsTe^^-^ respect voor de voor de hand liggende exegese van het stuk in de
ik j^j —■ Gümbel trouwens reeds zó geformuleerd in 1926 — moet
Vroede ^yzen op het feit, dat van de huldiging door een rozenkrans-
^nbsp;nergens duidelijk blijk wordt gegeven. Tenslotte kan men
int^*^*^ ^^ — ^^ aanwezigheid en de geknielde houding der figuren hier
aan dnbsp;als huldigingsbetuiging; maar dan toch slechts als een hulde
in het algemeen, zonder een nadere precisering van die
Y^^^^^^rschijnlijk te kunnen maken.
Tietze en Erica Tietze-Conrat : zie boven.
oeuw, zoal« in de hoiitflnode, die aan een boekje over «lo rozenkransbroeder-
Plecht''!l!nbsp;jquot;quot;quot;quot; ^^^^ quot; toegevoegd, welke houtsnede enigszins herinnert
'Nerik ,1,nbsp;van de stichting der broederschap, waaraan do pauselijke nuntius en keizer
172.nbsp;Dürer und seine zeit (Phaidonverlag Wien, Leipzig, Innsbruck, 1935) p. 157,
-ocr page 114-Met dit bibliografisch overzicht heb ik de tijd kunnen fixeren, waarin de
tegenwoordige benaming van het stuk ongeveer opdook en tevens die, waarin
de tot traditie geworden relatie met de rozenkrans-devotie voor het eerst werd
uitgesproken. Nu dit blijkbaar voor het eerst geschiedde bijna drie eeuwen
na het ontstaan van het schilderij, zodat ook uit de naam geenszins tot enige
relatie met de Rozenkrans valt te besluiten, is m.i. Dürers altaarstuk in geen
innig, in. het bijzonder gestipuleerd verband te brengen met die devotie en
kan het, mede hierom, niet als een Rozenkransgroep („Rosenkranzbildquot;)
worden opgevat.
Veeleer schijnt het mij, tevens op grond van de hierboven geciteerde vroegste
beschrijvingen en vage benamingen, uitsluitend een Madonna-schildering met
portretten te zijn.^)
Daar ik echter met deze opvatting blijkbaar sta tegenover zovele geleerden
van naam, voel ik mij verplicht, nu ook verder na te gaan, wat het onderwerp
van deze schildering dan wèl zou kunnen zijn, aangenomen, dat Dürer wèl
zulk een vast omschreven en geïsoleerd onderwerp bij de opdracht voor dit
altaarstuk zou hebben ontvangen, of wellicht naar eigen initiatief deze zeer
speciale idee aan de opdracht zou hebben verbonden. Temeer rust op mij die
plicht, nu mijn archivalisch onderzoek m.i. heeft uitgewezen, dat wij omtrent
de aard der opdracht geen volstrekte zekerheid meer kunnen krijgen.
§ 3. B. IKONOGRAFISCHE MOGELIJKHEDEN.
In het bibliografisch overzicht zagen wij, dat alle ikonografisehe mededeli»'
gen over ons altaarstuk vóór die in de koopacte van 1793 — behoudens d®
besproken vergissing bij v. Sandrart, Fiorillo en v. Murr — zich concentreer-
den op een beschrijving van een Madonna met portretten van den keize^
en vele anderen.
Toch vragen wij ons onwillekeurig af:
Heeft Dürer dan uitsluitend de Madonna met het Kind wiUen schüdcrco»
omgeven door gelovigen, van wie hem de portretten waren opgedragen e»
aan wie hij, naar eigen keuze vermoedelijk, personen toevoegde?
Of moesten al deze figuren wellicht blijk geven van een devotie voor
Koningin van de Rozenkrans, waarbij men de gehele mensheid vcrtcge»
woordigd wilde zien ?
Waartoe diende anders het uitdelen van rozenkransen aan een groep ^^^^
geestelijken en een groep van wereldse gelovigen, waarbij de H. Domiö
») Men spreekt met Heidrieh niet ten onrechte van „eine Madonna mit grosser Assisten
-ocr page 115-behulpzaam is? En waarom is hijv. niet de H. Bartholomeus in zijn plaats
ûaast de troon afgebeeld, de patroon van de kerk, waarvoor het altaarstuk
oesteld is?i)
Na het door mij ingestelde onderzoek in drieërlei richting^) meen ik, dat
e vraag naar Dürers intentie beter onbeantwoord kan blijven, dan beantwoord
te worden op een wijze — als tot nu toe gebruikeUjk was — waardoor de sehil-
ering te apodictisch wordt vastgekoppeld aan de rozenkranscultus.
Welke ikonografische mogelijkheden blijven er nu — wanneer men als on-
evooroordeeld beschouwer die vraag stelt — nog over?
^ou men, om deze mogelijkheden goed te kunnen overzien, niet wijs doen
et geenszins uit te gaan van den H. Dominicus? Zou men er niet in de eerste
^ts van moeten afzien, aan die figuur zóveel gewicht te hechten?
^ e aanwezigheid van den stichter van een orde, die juist — kort vóór het
eti b ^^^ ^^^ altaarstuk — ijverde voor de Rozenkrans (o.a. door het
on^ ten van broederschappen ter herleving van deze geestelijke oefening) is
de bnbsp;het voornaamste argument, waarom men aan Dürers schepping
ïie 1 ^^^ ^^^ een bijeenkomst van een Rozenkrans-broederschap is gaan
telt^T ^^ ^ ^^^nbsp;veelal hecht. En dit argument lijkt
geh ^ Î ^^^^nbsp;destijds (en tot in de 20e eeuw zelfs nog) werd
^ouden voor den „stichterquot; van het rozenkransgebed.
hebnbsp;echter, die ik bij de beschrijving van ons altaarstuk terloops
^^ Dominicus liier mogelijk slechts fungeren als
^aar inbsp;kardinaal (wellicht ook van anderen), brengt deze figuur
^otuin ^^nbsp;Dit strookt, dunkt mij, met zijn slechts betrekkelijk
plaats in de compositie van het geheel. Weliswaar trekt hij door
^cze 6elgt;aar, ja zelfs door isolement min of meer de aandacht. Toch wordt
Zou ^nbsp;gericht, blijft er immers niet geconsolideerd, zoals
Zou ^^f®®^quot;nbsp;hy middengroep behorende figuur van gewicht,
stich ^^^nbsp;indien de heilige hier had moeten fungeren
^^nbsp;devotie, die dan immers de opdrachtgevers zou hebben
het schenken van dit altaarstuk. Ware aan St. Dominicus een
voor don stichtcr vnn do rozoiikrnns-dovotio
j! ^au .ij' , quot; '»«gt;1««quot; Rocnszins to missen onder do voorgcstelden, die volgens hem toch
t ^escl quot;nbsp;moeten zijn.
V ^'^quot;'^tiö'na^'quot;^nbsp;figuren Ici«lde het onderzoek in ikonografische, het zoeken
tC** »^c benr •nbsp;historischo richting; tenslotte werd met do revisie
^«t rech't'quot;'quot;^quot;quot;nbsp;hihliografischo richting gezocht naar de oorzaken, ovon-
' vnn do tegenwoordige etikcttéring van ons altaarstuk.
-ocr page 116-plaats in de monumentale compositie-driehoek ingeruimd, dan zou m.i. het
schilderij ontegenzeggelijk onder de Rozenkrans-altaren te rangschikken zijn.^)
De plaats echter, waarop wij den heihge hier zien afgebeeld, ernstig bezig
den kardinaal te kronen, geeft zeker niet direct aanleiding hem met de rozen-
kranscultus in verband te brengen. Integendeel rijst de vraag:
Zou de schilder soms daarmee enige nadruk hebben wiDen leggen, dus meer
onze aandacht hebben willen vestigen, op de persoon van den kardinaal? Hier-
voor kunnen de opdrachtgevers, zowel als Dürer zelf, hun reden hebben gehad.
Het voornaamste argument, waarom men in dit altaarstuk een rozenkrans-
altaar zou moeten zien, zou hiermee m.i. vervallen.^)
Een derde reden voor de aanwezigheid van den H. Dominicus zou kunnen zijn»
dat het stuk bestemd ware voor een Dominicus-kapel in de S. Bartolomeo. lö
geen der door mij te Venetië geraadpleegde werken over de historie der stad voinJ
ik echter voor die kerk een kapel vermeld, die aan dezen heilige was gewijd.^)
Wat blijft er nu nog over aan ikonografische mogelijkheden ?
Onder de eindeloze reeks, die er te bedenken valt, zou ik slechts vijf andere
veronderstellingen willen opperen over een „onderwerpquot; van ons altaarstiJ^
met de vele figuren, waarin toch de rozenkransen, zowel wat koloriet, alsook
wat het bindend element in de compositie betreft, een niet te elimineren factor
vormen. Deze toch schenken aan het geheel iets, dat als feestelijke vreugd®
aandoet. Niettegenstaande andere, reeds besproken, details een enigszins boet-
vaardige stemming daarin leggen, schijnt toch dat element van vreugde bet
gehele altaarstuk — op het eerste gezicht altans — te beheersen en daarop
het stempel van een „rozenfeest'' te drukken.
Gaan wij dus liever van deze factor uit, en beschouwen wij op mijn gcmo^
veerd voorstel den H. Dominicus als van geen bijzondere kracht in dit verba» •
dan kan ik vijf nieuwe mogelijkheden noemen.
r Een hemels visioen.
De kroning van Maria door cherubs en heel de feestelijke uitdeling ^
___yjJtO
Voor hct overige verwijs ik nog naar helderde hoofdstuk, waarin Ilozcnkrans-altaren ter sp ^ ^^
zullen komen, waarop wij den H. Dominicus — indien afgebeeld — steeds zeer sterk
voorgrond zien treden, en wel om zijn (sinds de 15e eeuw) vermeende tweede functie, «^
„stichter van de Rozenkransquot;. Zie afb. 45—50; cn A. v. Ocrtzen (1925), fig. 3, 4, 5, 7
*) Om dit vermoeden meer afdoende van de hand te kunnen wijzen dient o.a. nog donbsp;j^J^eO
devotie en haar ikonografie nader onderzocht te worden, wat in de volgende hoof«»»
met bijlagen zal geschieden.nbsp;. jl,
3) Wel was er een kapel gewijd aan den II. Scbaldus, althans Simonsfcld vermeldt
p. 80) een altaar van dien heilige, zich daarbij beroepende op den Ncurenhcrgscn
schrijver MUllcr.
Jansen van rozen door het Christuskind, Maria, den H. Dominicus, alsmede
ueT chenihijnen, kan immers niet anders dan in de hemelse gewesten
ë aacht zijn. In exempelen en legenden wordt ons duidelijk gemaakt, dat eerst
ar met een corona (bloemkrans) de betoonde godsvrucht, hoe ook tijdens
denbsp;beoefend, beloond kan worden; en daarin lezen wij ook hoe
Middeleeuwse gelovige zich die beloning dan dacht. Hij vertrouwt eenvoudig
^^^nbsp;om tenslotte door haar het Hemelse Rijk te
de Tlnbsp;Zij was het, die hem op het sterfbed, als onderpand voor
toekomstige kroon, een krans van rozen reikte.^)
van engelen,
___^anderen in het hemelse rijk zulk een krans dragen.^) Deze rozenkrans,
) Sl Unbsp;/nbsp;7
»enennbsp;''•f ''''nbsp;(zie De Vooys CXI) zegt Maria
dit ^oTZlvnbsp;f« -- aantel nog één Ave Maria ontbreekt: tanneer
Innbsp;^ quot;nbsp;quot;nbsp;'»y'is aire Hefsten eoensquot;.
^ooys'Tl 7CCXI%Tnbsp;-- de herdersdoebter (De
föiakct Can Wt ^ toren wij Mar,a aldus beschreven: „Ende op haer boot had si enen crans
onse suetl °nbsp;quot;Doen saghen si dat
^^ir hoot dnlnbsp;van rosen die si op hair hoot droeeh der zielen sette
de Marital'; TT'quot;'quot;, • quot;f l^^aus slechts een onderpand zijn kan, leert het Exempel
^^^^ Vooys II, CCCXLIII, uit een hoofdstuk^te
^ ^««»el toon?: M ' ^nbsp;de kronen voor
gheleyt werddfn-'T) quot; maken vanden rijke mijns soens Ende ghij selter merghen
«ulk c tnbsp;cewicheit.quot;
m^^'^enztrn w vermoedelijk do krans van witte en rodo rozen op te
vatten, die ZM'ccft
^quot;^»«»th^on loü Ï1 rquot;quot;quot; quot;quot; ^»^«quot;•''«'■dquot;- Op een stuk van dit type in het museum to Ilamburc
^^rn 1475—UoV:?.nbsp;toegeschreven wordt aan Ilinrik Funhof («laar wcrk-
A^oxx^ met 1 quot;nbsp;^^ovende rozenkrans (gereedhangend onderpand?)
n . ^'^den vondnbsp;geestelijk gewaad, aan de voeten
van Maria, die eveneens
roeren cn s„M ^nbsp;Maria-type, dat sinds de 14e eeuw cn vooral in Zuid-
'''''' '''
quot;quot;loï^r hquot;noIingen, zie Max von üoehm: Menschen und Moden im
IIa?quot;nbsp;cn 7« quot;quot; \ 1\ nnbsp;quot;quot;'»'•«childeringcn in de catacomben von Home
N,. . (6o ecw^nbsp;; Pquot;.nbsp;'quot;et inozaTekfr.'eP in S. Apollinare Nuovo te
eeli:/^^^ Londör 'nbsp;«P Wilton-diptirk (Nnt. Gallery,
r«' e«»-) dragen rozenkransjes, die zeor vcel
^ijze MaV/rnbsp;bcrinnerikann Simone
SP'-- •^quot;Pol in lt;lo kloostergang van S. Maria
Ci ^ «an de Jro J 7 Ar' Fquot; ^nbsp;jK^R«^'«quot; «lc»«-Ifden kunstenaar, die bloemen
«U n J'ckran« r quot;nbsp;,n hct P«l°. Communale te Sien«. Ook vergelijke n,en ,lo
lij Jr^enuto drc-, quot; Tnbsp;quot;quot;quot;«P'' te Perugia en van an,lere Quattroccntiston
Öienbsp;I i-anccsco di Giorgio in de Accadcmia van Siena, (resp. afeeboeld
t'cell.B Madonna-tond. te HcrI.jn en te Home (Gal. Borghese), (W. Hode
-ocr page 118-zovaak ook door Dürer in beeld gebracht en dan precies zó gevormd als de
kransen, die op ons altaarstuk worden uitgereikt, moet wel beschouwd worden
als een Algemeen als zodanig begrepen hemels attHhuut.^) Daar in dit stuk echter
geen sprake is van een kransuitreiking bij den naderenden dood, zou, nauw-
keuriger gezegd, slechts overbhjven de mogehjkheid van: een visioen van de
Madonna, tronend in de hemel, temidden van haar gevolg van engelen en van
reeds begenadigde en dus gekroonde stervehngen, wat men dan dus met recht
een Sacra Convcrsazione zou mogen noemen. Maar wij zien hier al het andere
toch ook: een schare van blijkbaar levende personen, in een zeer reëel land-
schap afgebeeld, waarvan zelfs diegenen, die als vertegenwoordigers der mens-
K1 d K 1926, afb. 60 en 59). Ook zijn hier te noemen P.Caporali's beide stijf bekranste engclcD
onderaan zijn Madonna in de Gloria (tronend naast haren Zoon) in de Pin. Vannueci te Perugia
(Medici Art Series No. 8a, p. 12) uit het eind der 15e eeuw.
Om slechts enkele voorbeelden te noemen uit de Venetiaanse schilderkunst, vermeld ik: Jac
bello del Fiore's Kroning van Maria uit ca. 1430 in de R. Accademia te Venetië, waarin
engelen in de omgeving van St. Petrus (links van de troon) gekroond zijn met rozenkranse
(R. V. Marie VII, fig. 234); evenzo het fluitspelende engeltje op Giov. Bellini's Madonna m
Frarikerk te Venetië (Anderson 11649) en zijn vioolspelende engel, staande naast de troon ®
Madonna, op het altaarstuk in S. Pietro Martire, op Murano (Anderson 11666), beide van 14
Een voorbeeld uit de kring van Titiaan geeft Morctto da Brescia op zijn Madonna in de Pio- ^^
Brera te Milaan (Alinari, 31685), waar een met een rozenkrans gekroonde engel een mandje m
bloemen komt aanbieden.
1) Zie b.v. Hans Tietze en E. Tietze-Conrat K. V. I (Augsburg 1928), No. 2 (L. I.) den harp^
spelenden engel op de pentekening te Berlijn van 1485; ld. No. 111 de rozenkransen boven
H Antonius en den H. Sebastiaan op de zijpanelen van het altaar te Dresden (uit 1496).
vérder den harpspelenden engel i 1502 (B. 95, Tietze No. 204), den zingenden engel, tw ^
van links op de houtsnede van ± 1508 (H. Familie met vijf engelen B. 99, E. Flechsig,
p 397)- en het fluitspelende engeltje rechts vooraan op de H. Familie in het Renaissance- ^^^
pórtaal, (tekening van 1509, L. 755 te Basel); voorts de Mariafiguur met een rozenkrans
haar op de H. Familie met Heiligen van 1511 (pentekening L. 524 in do Albertina), «t»quot;»® ^p
de houtsnede B. 96 (KI. d. K. 313). Maria, evenzo bekranst, troont als Koningin der engcic ,
de houtsnede en op de gravure uit 1518 (B. 101 en 39).nbsp;SrÄon«quot;quot;quot;quot;
Kransen van bloemen met lange stelen, luchtig gewonden, waarover later meer, geelt
aan hemelingen als hoofdtooi. Zie b.v. zijn pentekening in het K. K. to Berlijn: een ^ ^^^
H. Dorothea en een der late gravures, de engel van zijn Annunciatie (B. 3;nbsp;alquot;
afb. 65). Schongauer past naast do genoemde langgestceldo kransen ook reedsnbsp;.
die bij Dürer toe: (M. v. Boehn, t.a.p., pag. 226) voor zijn Wijze Maagden (B. 79, üü, öi;^^^ ^^^
bij een zittende H. Dorothea met een opengeslagen boekje op schoot. Donbsp;quot; t ini'''^quot;''
H. Dorothea, ten halven lijve, op de pentekening in het K. kabinet to München, houat n ^^^^
tussen een stijve en een langgestcclde, los gevlochten krans en is gewonden van bloemen
steeltjes als een doorlopenlt;le rank.nbsp;. i l «fnat, «l'quot;'*quot;^
De Madonna op het prentje van Hans Sebald Bekam, die sterk onder Igt;ü™r8 invloed si
een krans van stijve roosjes; een andere van dcnzelfde heeft van zulke roosjes een u»
op het lange krullende haar (afb. E. Waldmann: Die Nuernbcrger Kiemmeistcr,
19, No, 14 en pl. 20, No. 13, beide van 1520).
teid op de voorgrond treden, nog niet gekroond zijn, terwijl enkelen, lager in
^ang, de rozenkrans reeds dragen. Dit nu zou in strijd zijn met de hemelse
lüërarehie. Redenen genoeg, waarom ik de mogelijkheid der uitbeelding van
neen hemels visioenquot; toch ook weer aanstonds zou wiQen verwerpen.
De uitbeelding van een toen nog heersend gebruik om zichzelf bij allerlei
Plechtigheden te tooien of zich te laten bekronen met bloemkransen.
Dat het in de Oudheid een gebruik was zich bij feesten te sieren met rozen-
dansen, is bekend. Ook weten wij o.a. door de oranten in de catacomben-
schilderingen, die er eveneens mee gekroond zijn, dat dit „heidensquot; gebruik
«oor de eerste Christenen werd overgenomen; en eveneens is het bekend, dat
^ reeds sterk is afgekeurd door TertuUianus en Clemens van Alexandrië
^^eiden f ca. 220).
j De roos gold immers voor het symbool van alle zinnelijke geneugten des
^^vens en — hoewel door de Christenen langzamerhand een andere symbolische
^^tekenis aan de roos werd gehecht — men bleef het dragen van rozenkransen
en ®acchisch veroordelen. Exempelen in Thomas v. Cantimpré's Biënboec^)
^ ^ predicaties van andere Dominicanen uit de latere Middeleeuwen, o.a. van
^nbsp;maakten aan die mode — waarop ik nog weer terugkom — lang-
h••nbsp;een eind. Toch kent ook de zestiende eeuw nog het gebruik zich
gelegenheden te sieren met kransen.
^ echter hier een Dominicaan — nog wel de stichter der orde in eigen
oon — behulpzaam is bij het bekronen met bloemkransen, lijkt het mij
^fnbsp;niet wel mogelijk, dat de schilder de juist van die zijde immers
toenbsp;mode in zijn Madonnastuk met de vele portretten, zou hebben
^^^ bovendien nog ongerijmder, omdat de vorm van de kransen
^ strookt met die, waarmee men zich in Dürers tijd placht te tooien.
^ «fnagt dan, ± 1500, ijle, doorzichtig gevlochten kransen van kleine bloemen
'^andnbsp;— ^^^^ lange stengels. Deze kransen zijn misschien — volgens Sigrid Ela-
''^^aftlnbsp;mflnnl. Kleidung der süddeutschen Renaissance, Kunstwissen-
Vtui Vei-nbsp;P- 29) — soms van kunst- of stroobloenicn soms
K. Y B'-'^aakt. Men ziet ze bij Dürcr in zijn vroege pentekeningen (II. Tictzo,
^ijaè Xj 'nbsp;ruiters rechts, KunsthaUc, Bremen; Id. No. 28:
^PP^^'ïcimer, Londen; ld. No. 81: H. Catharinn, van
Ï^Dge ^ 'j^quot; Berlijn) en op het hoofd van Dürers Mclancholia uit 1514 (B. 74), waarop
(züverschoon) uit een atijfgcwondcn lauwerkrans steken en de ijle, langge-
8' lOOzT*^''nbsp;R®' BiCnhooc van Thomos van Cantimpré cn lijn exempelen (Den
'' p. 324.
-ocr page 120-Bteelde krans dus met een stijve, compactere tot één geheel is verwerkt. Tevoren was de
bloemkrans n.1. stijf gebonden en dan wèl van rozen (zie bij punt I), slechts wat klemer
dan de stijve, zoals die in de 16e eeuw weer wordt gedragen en waarvan de bloemen dicht
aaneensluiten. Voorbeelden van vroege stijve bloemkransen zijn o.a. een miniatuur in een
Hs. van Wilhelm von Oranse, einde 13e eeuw (Bihl. Kassei, Kulturhist. Bilderatlas
A. Essenwein, Leipzig 1883, Tafel LXIII, fig. 2) en in het Manesse Hs. v. h. begin
14e eeuw de miniaturen met „Grave Kraft von Toggenbergquot;, Jacob von Warte e.a.,
waarop de dame haren ridder met dat kransje het symbool harer liefde schenkt. (Faksi-
mile-Ausg., Leipzig 1929, I Lief. Fol. V, p. 116, Fol XI, p. 226, Fol. XVIII, p. 466,
Fol. XX, p. 54a; II Lief. Fol. XLV, p. 151a). Voorts de Spaanse Dame uit een fresco in
het Alhambra te Granada (1300—1360. M. v. Boehm, Menschen und Moden im Mittel-
alter, München 1925, p. 75) en een fresco (eind 14e eeuw) uit het Kasteel Lichtenberg,
in het Ferdinandeum te Innsbriick (R. v. Marie, Iconographie de l'art profane, la Haye
1931, fig. 454), ook nog op een later fresco in het klooster v. d. Goeden Herder te Viterbo
(ld. 1932, fig. 468). Kransen met langgesteelde motieven zien wij echter in de volgende
eeuw dragen, b.v. door de H. Caecilia in het Paradijstuintje van i 1420 (te Frank-
furt a/M.), door de drie Wijze Maagden van M. Schongauer (B. 79, 80, 81) en door de Dame
met de Eenhoorn op een borduurwerk uit de Elzas, van i 1500, in het museum te Bazel
(R. v. Marie, 1932, fig. 472); verder op de houtsneden in de Terentius-uitgave van deO
„Meister der Bergmannschen Offizinquot; te Basel (Tietze K.V. I, p. 298); en door edelen cO
vrouwen op de houtsneden en pentekeningen der vele andere anonieme Duitse meesters
van de 15e eeuw (vgl. b.v. M. v. Boehm, p. 91,131,165). Tahijk zijn o.a. de voorbceldeO
van kransen met langgesteelde bloemen in het Hausbuch uit het einde dezer eeuw (z'®
b.v. de uitg. v. h. German. Museum, Frankfurt a/M 1887, plaat 13, 15—17, 19--21-
Plaat 16, Mercurius, geeft een rozenkransje op het hoofd van het sterrebecld de Maag*^'
terwijl op hetzelfde blad de schilder — voor zijn ezel gezeten — cen krans van langg®'
steelde bloemen draagt, dus het eerste kransje als een hemels attribuut valt tc ondcf'
scheiden van deze mode-kransen).
Slechts enkele Ital. voorbeelden noem ik nog van die laatste soort, b.v.: den Engd
de Annunciatie van Martini en Memmi in de Uffizi (van 1333), Ambr. Lorenzetti's
op het fresco in het Pal®, communale tc Sicna voor het Trecento. Botticclli's Pallas
den centaur, ± 1485 (Uffizi) en een der engelen van zijn Madonna — tondo in lt;lc ^^^
Borghese te Rome, evenals de herders cn koningen op zijn Aanbidding (±
te Londen zouden voor Italië late voorbeelden van kransen met langgesteelde liladnioti«
zijn (evenals Jac. de'Barbari,B. 3, afgcb. Kristeller: Kupferstich und Holzschnitt,
1911, p. 190) indien geen uiting van fantasie bij deze meesters. Gozzoli tooit n.1. rcc ^^^^
zijn fresco (tegen 1460) in de huiskapel der Medici twee pages (in het gevolg van
ruiter met panter achterop) met stijve bloemkransjcs. Lorenzo Vccchictta, zijn volg«*
in Siena voor rijke kostuumdetails, doet evenzo met de hoed(?) van den
rechts van ons, op de voorgrond staat op zijn fresco van dc Jacobsladdcr in het .^jv
aldaar (L. Justi, Ital. Malerei d. XV. Jahrh. Tafel 105). Zie ook het portret von
Bellini naar Jörg Fugger, uit 1474, die een stijve bloemkrans in het haar draagt. (Gronau,
klass. d. K. 1930, afb. 69).
Die Renaissance-tooi zien wij ook bij de Duitse meesters, doch later, in de zestiende eeuw.
roege voorbeelden (± 1500) zijn o.m. de Marietta van den Meister J. B. mit dem Vogel
^^ nsteller p. 196) en de St. Joris uit de school van Schongauer (Tietze K. V. I, p. 296),
schuin over de helm een krans van rozen draagt. Verder noem ik nog slechts een por-
delV''''nbsp;Kulmbach (Alte Pin. München) uit 1511, van den Markgraaf van Bran-
n urg, die een stijve krans van rode anjers schuin over het haarnet (de Haube) draagt
l'lamand Christensen, t.a.p. afb. 49).
^^Bovendien werden toen veel lauwerkransen van bladeren gedragen, o.a. door het gevolg
(151nbsp;Maximihaan I op diens triomftocht, die Dürer en Burgkmair voor de houtsnee
ïn e Vnbsp;p. 163, Klass. d. K. IV, 4 afb. 348).
(t.arfu!^quot;quot;'^^''''^^™nbsp;Flamand Christensen
krentnbsp;^ soorten van kransjes vermeld, waarmede men zich sierde (o.a.: „Widen-
t 'nbsp;Laubwerckquot; enz.), die echter slechts ten dele in de schilderkunst
ï'ran^^^ vinden. Zie voor Ital. voorb. o.m. de edelen op de muurschilderingen van
konin'''''''''nbsp;^nbsp;Ferrara en die in het gevolg der H. Drie-
R. V mquot;nbsp;Vivarini te Beriijn (afb. M. v. Boehm, t.a.p. resp. p. 86 cn plaat 17).
^I^sée p ® ^•''•P-nbsp;123: ruiterstoet in de Trés riches Heures du Duc de Bcrry,
^riman- nnbsp;^^^^ «'quot;'«^quot;rcn uit de I5e cn 16c eeuw (Breviarium
Ooknbsp;Venetië, fig. 229, 452 cn 470.
®teQcnnbsp;rozenkransjes van goud- cn zilversmccdwcrk gemaakt cn met email, cdel-
kle^quot;-^^'^'!''^quot; versierd. Tenslotte wond men nog kransen met repen stof cn bond zo
'^^föierbu^unbsp;Münchcn 1910, Taf. 16: H. Burgkmair,
1530 tfnbsp;1529). En al deze soorten van krauscii werden tot in de jaren omstreeks
bet inbsp;quot;^'jzc als boven omschreven, n.l. ietwat schuin, hetzij onmiddellijk
^^^ l^aar, hetzij op de „Haubequot;.
rlt;58umé dc conclusie te trekken, dat dc krans met
^^^ trou^^ motieven een laat-gotisch verschijnsel is, dc ijle, spichtige vorm
^yn ïegcP*^^.®quot;^ tekenend voor die periode zijn. Dürer toont dan ook met
gerijde rozenkransjes een neiging tot renaissancistische vorm-
nietquot;?'' ^^^^ '^quot;^ëcrlei wijze—toch nog als een of ander attribuut,
symb I'nbsp;hemclingen (zie boven), dienen te worden opgevat.
^^ȕnen ^nbsp;wellicht hier omtrent nog enige aanwijzing
^aarnbsp;^^nbsp;worden nagegaan.
is „ J overgang van de klassieke symbohek van dc roos naar de Christc-
» waarbij de roos o.m. nog zinnebeeld is gebleven van hefdc cu
®^oleü ,nbsp;zaligheid), is evenmin na te gaan, als voor vele andere
** quot;»t de oudheid.
-ocr page 122-Bij de behandeling van het vorige punt — een hemels visioen — werd reeds aangetoond,
dat kransen van rozen gedragen werden door hen, die de hemelse vreugde deelachtig^
geworden zijn. Zo vindt men reeds op de bodem van goudglazen de apostelen Petrus en
Paulus voorgesteld met een krans van rozen, die boven hun hoofd zweeft (Afb. F. Hen-
drichs S. J.: Het Christelijk Getuigenis der Catacomben, 1928, fig. 259, p. 193). Zie ook
Pantheon, Maart 1936, p. 86 voor de Madonna im Ährenkleid (Kunsthalle Hambiu-g)
aan Hinrik Funhof (f 1485) toegeschreven, waar een krans van witte en rode roosjes
naast Maria zweeft.
Verder schijnt üi de vroege Middeleeuwen de roos gediend te hebben als
symbool voor een in staat van genade zich bevindenden Christen (d.i. iemand,
die na het doopsel ook verder steeds in liefde tot God en zijn H. Sacramenten
leeft). Nóg later eerst werd de roos als zinnebeeld overgebracht op de „Virgo
Immaculataquot; zelve als hoogstbegenadigde van God en voorspreekster voor
andere „rozenquot;, zo o.m. in de Homiliën over het Hooglied van St. Bemard
van Clairvaux.
Hier wil ik daarom tevens wijzen op de legendenbundels van Thomas van
Cantimpré en Vincentius van Beauvais, waarin verhaald wordt, hoe Maria
diegenen beloont, die haren naam vereerden door het bidden van 5 psalmen
met het akrostichon M.A.R.I.A. Op wonderbare wijze deed zij dan rozen uit
hun graf opbloeien; niet echter sierde zij hen tijdens hun leven met rozen- of
andere bloemkransen.
Ook gold in de Middeleeuwen de witte roos als teken van reinheid, de
rode roos als symbool van lijden en martelaarschap.
Zo vindt men in de catacomben reeds voorgesteld het kruis als levensboom, waaro®*^
rozen bloeien. Een bekend motief in de schilderkunst is ook de rozenstruik met 5 ro^c
rozen als symbool van Christus' wonden. Aan deze symboliek, slechts in hct kort hier aafl'
gestipt, zal wel niet vreemd zijn de rozenhaag, waarin witte en rode rozen bloeien achtc'
een Mariafiguur, gezeten op een zodenbank, zoals Schongauer dit in zijn beroemde Madonn®
te Colmar heeft gegeven. H. Schrade (Stephan Lochner, Münchcn 1923), aan wicn ^^
bovenstaande rozensymbohek heb ontleend, noemt de rozenhaag een overblijfsel voo
hortus concluBUfl uit hct Hooghed. Op de houtsnede als frontispicce in „dat leven co^
hystorie der saligher maghet hcdwij van Schiedamquot;, houdt voorts de Lidwina-figuquot;*' ^^
de linkerhand een rozentak. In „Tleven van Liedwij die maghet vü Schiedöquot;, ßc^rukt^^
Delft in 1487 (volgens C. A. No. 1123, waarschijnlijk do oorspronkelijke tekat wccrgev
van Joh. Gcriacus) wordt verhaald (cap. XXXVI, fol. 83), hoe deze maagd de
jaren vóór haar dood visioenen zag „Twee of drie reyscn des iacrs cö roes boe die
eeer cleyn wasquot;, steeds groeit die boom, welke „hoer bereit waer va onsö lieven
dat si niet eer en soude stervê dä als die boem waer volwassen, cn alle sincn roacn np
^ zegt een engel tot haar, die gedurende 38 jaren van haar leven hevige pijnen leed. Ook
er 18 dus de roos als symbool van het lijden gebezigd.
^^Hier zij verder nog herinnerd aan de kransen van rozen, als zinnebeeld van
^e reeks gebeden, „corona precumquot;, aangeboden aan het Christuskind op de
c oot van Maria (o.a. op de houtsnede in het rozenkransboekje van Jacob
^prenger, Afb. 2) of aan Maria zelf, zoals in de legende van den Kartuizer (zie
ervoor Hoofdstuk II en de bijlagen daarvan in Rubriek C). WeUicht ia
P 329\ ,nbsp;•nbsp;met de Kartuizers (Pass. 180. Flechsig I,
^ als een terugslag op die legende te beschouwen; ik meen, als een pendant
^ verschuiving van de gedachte (zie Hoofdstuk IV).
ieta^dquot;^^^^® zoeken wij in Dürers altaarstuk met de vele rozenkransjes naar
oudh ^nbsp;werken uit de symboHek van de roos, die sedert de
^fleid blijkbaar steeds rijker is geworden.
quot;^oZv't^nbsp;geopperde ikonografisehe
«P te t eveneens zijn vervallen. Ten overvloede valt nog het volgende
^^^^^nbsp;bloemkransen,
eeuwe A ^^ hoofd, doch ook wel om de hals werden sinds de eerste
uer Chr. jaartelling kransen gedragen.
H'
^eed ^envije ik wederom naar die oranten op de catacombenschilderingcn, die gc-
'anden,nbsp;meestal effen banden, soms hloemguir-
de'sornbsp;wcUicht afgeleid zijn van die mode om zich bloemslingers
78 Vonnbsp;hangen. (M. v. Boehn t.a.p. afb. p. 2 uit de le helft 4c eeuw, p. 11
Bouwer
^'^^ehlVt'nbsp;(Primavcra cn Geboorte van Vcnus, ± 1478) dragen kransen
de schnbsp;^^^^ versierd is met lauriertakken, waarvan er twee
Mosnbsp;ora hals cn armen.
'^'^'^dcrdcTK'^'-®''''^' ^^ ^^^^^ 'quot;'jquot;nbsp;Heemstede)
Di.nbsp;dubbele bloemkrans over de linker-schoudcr (Max. J. Fricd-
Jernbsp;X, Berlin 1932, 28 afb. 23; Mus. Boymans, R'dam, Cat.
Zo li, ^««^i^-tcnt. No. 40, p. 28, 29).
t) ^lt;-zcn ■wiinbsp;1
anbsp;«xcmpcl van ons Rozcnkransbock van de Staatsbibliotheek te
in a^'nbsp;337, Fol. 14y en 15r, Afb. 9b): „Ain andüchtigcr priester der
gt;«n gcvst rnbsp;kurczlich grlcb that / der ward eins mals im geyst enczuckt. uü
•nbsp;''«yJ'ßCquot; triualagkeyt
^f dor scir'''^nbsp;grossen Roscnkrancz dz er ir raichet bisz auff die gürtel /
d ^ gcpund'^ «osenkrancz on masscn von schönen pluomcn von Rosen/un von grünen
Kdeichcn ' ^^nbsp;/nbsp;in discr wcllt möcht
gemacht werden. Denselben krancz nam die junckfraw Maria ab von irem
-ocr page 124-heyKgen hals / un opffert den zuo ewiger glori. lob un er der allerheyhgisten triualagkeyt.quot;
Dit dragen van kransen om de schouders is wel een treflfend analoog ver-
schijnsel met het nog heden heersend gebruik, om personen bij een huldiging
een krans om te hangen als blijk van waardering voor gedane prestaties. Mij
dunkt een dergelijke uitbeelding zou dan ook hier beter op haar plaats zijn
geweest, indien Dürer het verlenen van een onderscheiding aan de menigte,
als beloning voor betoonde godsvrucht, had willen uitbeelden. Immers dit
kronen met rozenkransjes, dat toch min of meer een hemels, dus visionair
cachet aan de voorstelling geeft is — ik herhaal het — niet te rijmen met de
verdere opzet van het stuk.
Evenmin kan hier sprake zijn van de zgn. „Ehrenkräntzleinquot;, welke bij wed-
strijden werden uitgereikt. Deze toch waren van het stadswapen voorzien en
zijn trouwens alleen uit het laatste kwart der 16e eeuw bekend.
Wel droeg men in de eerste helft van die eeuw snoeren van gouden of züquot;
veren kralen of wel parelsnoeren op de baret, ter aanduiding van een hoge
maatschappelijke stand. Hierbij worden echter geen rozensnoeren vermeld,
die trouwens na bovenstaande uiteenzetting van de symboliek van de roos,
een dergehjke onderscheiding van standen niet wel zouden kimnen aangeven-
Verleidelijk ware anders een dergelijke hypothese geweest betreffende de
uitdeling van distinctieven voor de standen; wel tekenend immers voor Dürer
en voor zijn in ons altaarstuk zo duidelijk uitgesproken neiging om standen te
onderscheiden.
Iir De Duitse sage, herleefd in Dürers stuk?
Na hetgeen in de inleiding is opgemerkt en met het oog op wat in het volgen»
hoofdstuk nog ter sprake zal komen, kan ik kort zijn over de opvatting vfl^^
Augusta von Oertzen in haar reeds meer geciteerd boekje, dat in het altaar
stuk een herinnering zou zijn verwerkt aan de Duitse sage. De schrijfster
zegt daar:^)nbsp;.
„Die Idee der Rosenkranzkönigin, die Kränze verteilt, wie sic in den Mari ^
darstellungen der Rosenkranzandacht erscheint, ist ein Motiv der deutscl^
Sage. Kriemhild und der Rosenkranz war ein festes Gut der deutschen
Seele, ehe im Jahre 1475 zu Köhl die heilige Maria von den Dominikanern
himmlischen Königin des Rosenkranzes erklärt wurde, und die Brudersc
vom Rosenkranzmaric sich gründete.quot;
2v
1) Augusta V. Oertzen: „Maria, die Königin des Rosenkranzesquot; (Augsburg, 1925, p.
102
Voorts schrijft zij (nadat het contact van keizer Frederik III en koning Max
«iet Worms, de stad der Nibelungen, is opgehaald) :i)
schone Kriemhield im Rosengarten, verjüngt sich in mystischer Ver-
chtung zum neuen Symbol der Kirche, zur Maria im Rosenkranz.quot;
^^JJeze bewering is reeds in 1928 afdoende weerlegd door Prof. Künstle,^)
mij ontslaat van verder commentaar en ook déze „mogehjkheidquot; doet
verwerpen.
J^m vrije, persoonlijke opvatting van de rozenkransdevotie?
typotb ^^persoonhjke opvattmg hebben gegeven? Ook deze
met alnbsp;te strijdig is met de tijdgeest en
20 8t Vnbsp;tenslotte worden verworpen. Een
ïozenl afwijking van de heersende traditie, zoals ik die met citaten uit
We • ^nbsp;^^^ kunnen aantonen,^) zou toch juist in de
J^uig van Middeleeuwen naar Renaissance een anachronisme wezen.
V® n
^ e Celtes-Roswitha hypothese.
ï^eedr^quot; ^^nbsp;^^ ^^ ^^^ inleiding (blz. 21)
^aseerdnbsp;stelhng, die ik hierboven nog kortweg heb aangeduid. Deze
kern'' anbsp;^at Dürer met Celtes gehad heeft, indachtig aan
den^lnbsp;^^ legende van Theophüus.'«) Thcophilus toch is het type
Bethen _nbsp;zondaar, die — na zijn ziel aan den duivel verkocht te
öiakenbsp;Maria's hulp inroept om dat netehge contract ongedaan
^^rers aTtnbsp;gedachte is voor mijn gevoel enigszins verwant aan die van
daarop afnbsp;de beschrijving van actie en geestelijke habitus der
derfnbsp;personen is immers weinig of niets gebleken van een hul-
^^^ hulnnbsp;Madonna, veeleer is er iets — zo men wil — te bespeuren
^^izer en^?nbsp;^^^nbsp;gebaar van den
Dezelfdnbsp;aehter hem knielen.
doch evenmin al te sterke, geestehjke verwantschap toont Dürers
IJ P- 4 vlg.
hoofdstuk zal ik trachten dit nog grondiger to doen en in het
O ® ^ct eer ' traditie met voorheeldon uit schilderkunst en grafiek aan te wijzen,
lib^quot;quot;''»nbsp;quot;quot;'quot;'quot;P ^^nbsp;titelblad, een der zeven houtsneden van
24fi ^quot;»«ruin d„;nbsp;quot;quot; houtsneden in Celtes'boek: Ouattuor
-ocr page 126-altaarstuk met Broeder Hans' MariaUederen. Deze dichter-monnik, afkomstig
uit de streek van Cleef, leefde in het einde der 14e eeuw en geeft in die Kede-
ren niet alleen de rozenkransdevotie zuiver weer, maar tevens de Theophilus-
gedaehte. Dit samentreffen van beide begrippen: dat van de rozenkrans en
dat van de Theophiluslegende, ware wellieht een brug voor Dürers ogenschijn-
lijke weergave van een toch eerst latere formule van de rozenkranscultus:
De H. Dominicus, rozenkransen uitdelend. Bij Dürer zien wij dit uitgebeeld
in de vroegere, meer mystieke vorm, n.1. met bloemkransen; in plaats van
de later gebruikelijke uitreiking van bidsnoeren. Hoewel ik geen direct
contact kan aanwijzen tussen Dürer en dezen monnik aan de beneden-Rijn,
meen ik toch mijn hypothese van Roswitha's invloed (over Celtes) met deze
bron te versterken en tenslotte slechts deze hypothese als énige van de vijf
geopperde mogelijkheden te moeten blijven handhaven.
§ 4. KUNSTHISTORISCH PROBLEEM VAN HET ALTAARSTUK.
Tenslotte dient ons altaarstuk — ook al bestuderen wij het van ikono-
grafisch standpunt — toch nog stijlkritisch beschouwd te worden. Immert
evenals stijlkritiek zonder ikonografische kennis een luchtbel blijft, zo staat
ikonografie zonder stijlkritiek op lemen voet.
Nu er ons wel zóveel van Dürer zèlf in dit stuk gespaard bleef, dat wij be
nog gerust een ereplaats in het oeuvre van den schilder kunnen geven,!) ver-
wondert het ons allerminst, dat Winkler — schrijvende over Dürers tweede
verblijf te Venetië — zich daaromtrent zo kernachtig uitte door deze pcrio®®
van Dürers kunnen diens „künstlerische Hochspannungquot; te noemen^). Hij
trouwens niet de enige, die bij zijn waardering van Dürer als schilder jmst
nadruk legde op deze periode en daarmee op ons altaarstuk.^)nbsp;^^
Om die vele lofuitingen — den schilder trouwens ook reeds onder het we ^
toegezwaa id^) en later in vele varianten neergeschreven — kan ik mij on
gen achten van een verdere beschrijving van het stuk in stilistische zin, waarv
M Schreef niet Bcnesch (Belvedere 1930, p. 85) terecht: „Trotz Beine» Zustande»
aUc anderen Kostbarkeiten der Nürnberger Ausstellungquot;, hoewel Friedländer hctnbsp;„de
ten onrechte) ruimtelijk gesproken voor ongeveer ccn derde gedeelte „erhalten
(Ciccrone-Fcstachrift 1928, p. 10).nbsp;pnpstc»
») Pr. Jahrbuch Bd. 56, Heft 1. (Berlijn 1935) Winkler: DUrcrstudien zum Kopf des
im Rosenkranzbild.nbsp;^q^
») Ook II. Tietze in: Deutsche Kunst und Dekoration Bd. 71 (1), (Münchcn 1933). p-
*) M. Thausing (I, 1884, p. 350 vlg.) resumeert Dürers brieven van 8 cn 23 Sept.
^^onyfens reeds in § 1 zijn besproken. VoortreflFelijker dan
wolfflin dit b.v. heeft gedaan, is zulks immers niet mogelijk l^)
^ Belangrijker lijkt het mij daarom, de zo verschillende aard van waar-
ermg na te gaan van geleerden als Thausing, Wölfflin, Friedländer, Winkler,
^ echsig en het echtpaar Tietze, die allen — van hun eigen standpunt uit
^ers kunst en daarin dit altaarstuk in het licht hebben gesteld.
b V rnbsp;P- de^ additief vergelijkende, beUchaamde
gèd if ^^^«iengroep, in de vorm van een pyramide opgebouwd, de kem-
ë achte van de oude Duitse wereldbeschouwing: het Goddelijk Bestuur met
paus en Keizer.
7 '
de formeel-aesthetisch voelenden, als Wölfflin en de Tietzes leggen
^^nadruk op het voor Dürer nieuwe gevoel voor monumentaliteit. Zij ver-
eent ^^^^ ^ ^^ compositie en daaraan medewerkende factoren als parallellen,
eöker^'^^*^' ^^^ plooien en dergelijke.^) Begeven deze schrijvers zich een
eensnbsp;vluchtig op ikonografisch-vergelijkend terrein, dan blijkt dit wel
»uet de meest geschikte bodem voor hen te zijn.
Friedländer (in 1912 en 1928) en
(1935) overzien steeds het gehele oeuvre van den meester en be-
'^Nder ^ ^^^^nbsp;technisch, als een der hoogtepunten. Fried-
Winnbsp;^ bovengenoemd artikel „unzweifelhaft sein Meisterwerkquot;
^^et eiiT^Jquot; ^^^ „Dürers vollkommenste leistung auf malerischem Ge-
Flec ^^quot;■^chsten Schöpfungen der Malerei schlcchtliin.quot;
^at snT^^^^' ^^ zozeer aan archivalia hechtende, verdienstelijke, maar soms
l'eney^rlgt;ronnen-8nuirelaar, tot wiens kamp wij weUicht ook von
^^ grafinbsp;rekenen, komt tot de conclusie, dat Dürer niet alleen groot was
de kunstenaar wordt immers als „Maler des Roscnkranzbildesquot;
istnbsp;Tictzc-Conrat K. V. II (1937) p. 29, schrijven o.a.: „Bestimmend für den Ein-
P binden dienbsp;«l««quot; zwischen den Knieen herabfallenden Falte.quot;
Vnbsp;zitten'nbsp;'nbsp;'cl«nbsp;voor VenetiC en zoeken voor dit mo-
frcBoo'^lnbsp;klassiek voorbeeld, dat ook Haphael zou gebruikt hebben
d Uat °nbsp;°nbsp;Scgnatura in het Vaticaan. Zij
A??^'»'^ naar Znbsp;quot;quot; VenetiC gekend moet hebben en verwijzen
' 261) cnnbsp;figuur van Tullio Lombardi (Planiscig Ven. «ildh. d. Ren. Wien, 1921
van k^' Tnbsp;«to«» fragment met dergelijke drapering in do ver'
j'^ ^euwdanrinT'nbsp;te VenetiC, dat zich mogelijk reeds in het begin der
' PI« » 'bevond.
^^'■ey: A.D.'s Vcnct. Aufenthalt 1494—1495 (Straesburg 1892).
-ocr page 128-door hem genoemd: „der grosse Meister, zu dem auch in Venedig nicht wenige
bewundernd emporblickten.quot;
Maar al zijn de qualitatieve appreciaties hier niet alle te herhalen, hun aard
moet wel degelijk worden gekend, en wel reeds daarom, omdat door die eigen-
schappen Dürers positie, in deze jaren, duidelijk wordt. Zijn positie ten op-
zichte van de Italiaanse Renaissance dient vooral ten volle te worden begre-
pen. Daartoe kan evenwel hier buiten beschouwing blijven — als voor dat
begrip slechts van indirect belang — de vraag: welke invloed ook het eerste
verblijf te Venetië (in 1495) op Dürer heeft gehad. Deze vraag is trouwens
door velen besproken en door Tietze voortrefiFelijk toegelicht.^)
Dürer ging echter de tweede maal als kunstenaar met een reeds gevestigde
naam naar Venetië. Volgens Glück verwachtte hij daar opdrachten en wüde
er als schilder nieuwe successen boeken naast die, welke hij als graficus reeds
had geïnd.^) Hij wenste toch zich te meten met de Venetianen in hun eigen
praerogatief : de kleur. Ongetwijfeld had hij echter naast zijn zuiver mercan-
tiele intenties in de eerste plaats de bedoehng, dààr en in Bologna nog veel te
leren, zoals hij zijn hele leven immers veel heeft willen leren, zelfs meer dan hij
kon bevatten, of dan zijn tijd het individu toestond te bevatten. Eén der tech-
nische veroveringen der Renaissance — de leer der proporties — behoefde hij
er zich evenwel niet eigen te maken, dank zij zijn vele studies uit de jareo
1500_1504.^) Ook andere Renaissanceproblemen, hem reeds ten dele bekend
uit Italiaanse grafiek, behoefden daar op zijn hoogst controle en stuwkracht
te krijgen. In de studie van het naakt en de perspectief waren de Italianen hcio
immers de baas, erkent Dürer zelf.'1)
Deze tweede reis zou echter, zonder een reeds gevestigde reputatie
Renaissance-kunstenaar, voor Dürer veel minder zin hebben gehad. Ze z^u
hem dan toch geen bestellingen hebben opgeleverd.'»)
1nbsp; Weens Jaarboek XXXVI G. Glück: Diirers Bildnis einer Venezianerin a/d. Jahre 1505 (p- ^^
en p. 120) „Dürer ist in der Tat nicht nach Venedig gegangen um malen zu lernen, sondern uio ^^
zeigen, was er als Maler zu leisten vermochtequot;. Pauli gaat Glück dan ook te ver in bot aaiiwj® ^^
van Italiaanse invloed in Dürers werk (G. Pauli: Dürer, Italien und dio Antike, Vorträge
Bibl. Warburg I, p. 51).
») Typerend voor Dürers kritische zin in deze is de passus (door L. Justi geciteerd) aan quot;j^jo
van zijn derde boek over de proportieleer, waarin Dürer waarschuwt voor praatjes-ma « ^
theoretici, wier handen echter slecht werk schilderen, „der ich vil gesehen bobquot;. Hcpcr •
Kw. XXI (1898) p. 458, noot 31.
*) L. F. (Halle 1893) p. 254.nbsp;^j^D
6) Tietze (1928) p. 330, tekent zo voortreffelijk het innerlijk doel van Dürersnbsp;^
met deze woorden: „Beidemal war der Sinn der Italienischen Reis« — wie bei der Goct
-ocr page 129-^^Gezien tevens de uitlatingen in een brief van 28 Februari aan Pirkheimer
^er de verkoop van vijf van de zes meegenomen sehüderstukjes („Täfelequot;)i)
^^oet die verkoop dan ook wel het nevendoel zijn geweest van Dürers tweede
eis naar Venetië. Trouwens, een studiereis zonder meer had Dürer zich toen
^ niet meer kunnen veroorloven.2)
dinnbsp;altaarstuk van 1506 met vroegere Madonna-uitbeel-
iSoF^^^^ Dürer, dan zien wij de zoeven getrokken conclusie, dat Dürer in
^estigd ^^^^^ renaissancistisch voelend kunstenaar naar Italië kwam, be-
?en kort overzicht van zijn vroege Madonna's en altaarstukken moge dit
aantonen.nbsp;^
§ VROEGERE MADONNA'S EN ALTAARSTUKKEN VAN DURER.
goïcr^*^nbsp;quot;it jaren 1485 tot 1494 zijn volkomen
elk ^^^ opvatting, met hun lang doorlopende curven of korte, hoekig
Van de^quot;*^ ^^^a^^de lijnen en warrelige kreukplooitjes, die den problematicus
tot denbsp;kenmerken.3) Dat die Madonna-tekeningen een aanloop waren
^ duidept^^^f.nbsp;^^nbsp;met de vlinder (B. 44), uit 1493/'94,
bossennbsp;zien in deze reeks Madonna's een evolutie in de wijze van op-
'^^'^Posit'*^ de schikking der plooien tot gescheiden massa's, wat de rust in de
bantelnbsp;overigens nagenoeg onveranderd blijft, sterk bevordert. De
Madonna-figuur gaat voorts langzamerhand de driehoek vullen,
»'cl» selbst rührte. Im Spiegel fremder Kirnst die eigene klarer
^«»»etiaange knbsp;«Ü» o-quot;- «1« Tarooehi to noemen, een serie kaarten met houtsneden
j.^tenaar in Tnbsp;didactisch prentenmateriual vormden, waarvan menig
bekendnbsp;dankhaar gebruik hooft gemaakt. Deze nu)eten aan
quot;J*^nbsp;—nbsp;pentekening uit 1494 (to Hamburg) Dood van Orpheus
».quot;quot;quot;'•»naiuVr Vnbsp;«^ijl verwerkt, zonder het gemanil'rcerde van do Cri-
, ^^l^ati. Nanr'r' 'ITnbsp;«'o verwerking van motieven van Mantegna en Jacopo de'
^ P. (IT nnbsp;^nbsp;verwezen.
«iriginelo spelling „TJiefellequot;.
V [^quot;»«eiüjcrp''''quot;quot; '^''quot;quot;quot;'quot;K» quot;og weer door Flechsig (in 1928) verklaard als een vlucht
s^ opsporen equot;quot;nbsp;'quot;'j ''quot;quot;»c» quot;quot;o motieven van Dürcr mot zeker-
N Tictzo . rnbsp;voor èhx op hun beurt van belang zijn geweest.
24, 25 'i'J«''«-Conrat (1928) K. V. I, Nr«. 2,19 cu 20; pentekeningen uit 1485 en 1492
Tio. to he-rnbsp;quot;it ± 1'193. IJij do laatsto (L. 617) is m.i. meer inslag vun
(1 ^ No. 42 i/?. Friedlünder b.v. terecht opnicrktc voor dc 11. Familie met de vlinder
»OonTü^®' 2i3rwM • 'T^^'fnbsp;Tarocchi. Tietze brengt echter Dürers Tarocco-copio
^'»rcrzicliin ■ quot;quot;nbsp;Madonna (No. 26). Als problematicus van de vorm
2ijn pentekomngcn vaneen kussen cucen hand (Tietze, 1,32, 33. L. 613—614).
-ocr page 130-waarvan de tophoek boven het hoofd hgt, zonder dat de opstaande zijden
meer de grote hiaten vertonen, die de vroegste tekeningen van deze reeks
nog kenmerken.^)
Beschouwen wij na deze reeks, afgesloten door genoemde gravure (B. 44),
de penseeltekening (L. 658. Tietze I, No. 61), een Madonna, als halve figuur
in een nis (Keulen, W. R. Mus.) en de houtsnede van de Madonna met de twee
haasjes (B. 102), die volgens Tietze daarop berust,2) dan zien wij hier, evenzeer
als in de gelijktijdige Madonna van het altaar te Dresden, weer de plaatsing
der figuren in de middenas, zoals zij bij de H. Famihe met de vhnder (B-
44) het eerst voorkwam. In laatstgenoemde werken, van ± 1496, is tevens een
meer melodieus karakter gekomen door de vloeiender curven, die de massa
van de mantel begrenzen en indelen.®) Bij een volgende gravure, de Madonna
met de meerkat (B. 42), van ongeveer 1498—1500«), zien wij het dier (Cerco-
pithecus aethiops, een aap, afkomstig uit Z.-Afrika) de inspringende hoefc
vullen, die de mantel hier vormt, geheel in stijl met de grotere beweeghjkheid
van het Kind. Immers door die ongedwongen gebondenheid van hoofd- eO
bijfiguren is hier nu een groter eenheid van conceptie bereikt dan in de gravu-
res van 1496 (B. 44 en B. 102), mede doordat de groep nu veeleer in dan vóór
het landschap is geplaatst. Hier is geen wal of muurtje, parallel met bet
tafereel, achter de zodenbank meer nodig ter afscheiding van verschillende
plans; een primitief hidpmiddel, dat diepte moest suggereren. Hier is daaren-
tegen perspectivisch efiquot;ect bereikt met een motief in het landschap zelfi ^^^
kronkelend en zich in de verte verhezend riviertje.
Dürer nadert hier reeds de eenheid van conceptie, die hij bereikte in
Madonna met de vele dieren,^) de geaquarelleerde pentekening in de Albcrtm»*
Deze moet omtrent 1502 of 1503 zijn getekend, daar ze in verband staat met eci^
gedateerde studie, nl. de pentekening in bruin van het Louvre (1502).«) Ee»^
rustige, harmonische stemming en ongedwongen gratie van beweging sp'^® Jj^
uit elk detail van die bekoorlijke tekening in de Albertina. De dunne, soep
stof van Maria's hoofddoek vormt b.v. een vloeiender overgang naar de
ders dan de wat spichtige haarlok op de vorige Madonna. De houding van bd
») Op dc invloed van Schongaucrs „Maria im Rosenhagquot; behoef ik, na Tieteo'snbsp;S.)-
Exkurs (II) „Zu den Wanderjahrenquot;, nauwelijks meer te wijzen. (K. V. I, 1928, p. 2Ö
quot;) Tietze (I, No. 113) dateert deze 1496, doch Friedlander 1497/98.
=quot;) Vergel. Tietze I, Nrs. 42 en 61 met No. 113.
«) ld. 146. Tietze dateert deze met Fricdliinder ± 1498, Wölfllin 1499/1500.
IL Tietze I, No. 200, ± 1502. L. 460.
«) ld. No. 199. L. 134.
^^en IS Mer symmetrisch ten opzichte van de middenas, terwijl de rechter
^enedenarm de rust in de compositie versterkt door de plaatsing aan de ene
^J e van die as, ter zelfder hoogte en in contrapost met de beentjes van het
pos ^^^ ^^ aiidere zijde daarvan. Op dergelijke wijze wisten de Grieken een
ech^l^*^ ^^^ ^^ suggereren. Deze nieuwe opvatting, of Uever nieuwe wijze van
ig j^^en, herhaalt zich in de manier, waarop het kleed tot een grote massa
van'h^^^^^®quot;^®'^'nbsp;weglating van de knoop van plooien ter hoogte
kvv^ aiiddel en van de te diepe geul tussen de knieën, zoals die nog voor-
deu^ op de gravure B. 42 (Madonna met de meerkat). Verbinden wij verder
de s^*^ punten van Maria's mantel, ongeveer ter hoogte van de koppen van
de ^ ' ^^nbsp;^^^ ^^^^^ horizontale lijn de basis van het in
Van ^^^^^^^^ geUefde compositie-schema: de gelijkzijdige driehoek, waar-
^^^nbsp;Madonna ligt. Verder heeft
een ve h ^^ ^^^ ^^^ ^^nbsp;verband met het landschap gekregen,
»»bantel waarop hier ook sterker de nadruk is gelegd. De slip van Maria's
^^ met'd^^^^^^^^®^^nbsp;zodenbank, loopt nl. ver naar rechts door en schijnt
aarHKnbsp;quot;^^''g'oeidquot;. Het gebaar van het Kind, dat met beide handjes
'lonnanbsp;P^^^t, bewerkt datzelfde effect aan de linkerkant der Ma-
^ Vooral ^nbsp;aanduiding van het verband tussen figiu-en en landschap
^^^^gt^^^*^ ongedwongener allure, meer naïef en tevens een uiting, die meer
S®^ Van h^*^ wakker gebleven begrip voor de realiteit dan de uitgespreide vleu-
W m aT ^®8cltje, in de hand van het Kind, op de Madonna met de meer-
y^v«. 42, van 1498).
^nbsp;beschreven Albertina-tekcning, doch nog eenvou-
klein^^^^'^*^ ^^^nbsp;quot; Dürers Zogende Madonna (B. 34) van 1503.1)
afmeting en teer van stemming, toch werkt deze groep
^'ȕi licht^nbsp;geslotenheid als door haar rustige verdeling
is aTnbsp;plaatsing in het kader: tegen een lucht, die geheel
Alvorenbsp;wijkend hekje als repoussoir.
de Madonna van het zgn. Rosenkransfeest, die
Dü^ ^^^ ^^ ontwikkeling der drie laatst genoemde Madonna's past —
^yu Verste^K^nbsp;aanpassen aan de Renaissance en dus
on - Kcvoel voor maat en evenwicht demonstreert — moet ik nog
^^ öiidd ^^^^ gelijktijdige Altaarschildering voor dc familie Daumgartnor,
Ï^ï betreftnbsp;Gc6oor/c (Alte Pin. Münchcn) kreeg, wat dc compo-
♦ oog een correctie in dc gravure (B. 2) van 1504, die dc kunstenaar
toont'J;nbsp;Idem No. 211, pentekening Brit, Museum Londen, uit hetzelfde
overoonkomst in compositie.
-ocr page 132-zelf in zijn dagboek van de Nederlandse reis Weihnachten noemde.^) Na zijn
pentekening uit ongeveer 1493 met ditzelfde gegeven,^) zien wij, dat Dürer in
10 jaar tijds zeer beslist een nieuwe richting is ingeslagen. Het beloop der lijnen
in de mantel van de Madonna op het Baumgartner-altaar, zie ik als laatste
schakel in de keten naar Dürers Madonna van 1504 op de Aanbidding der
Koningen in de Uffizi, die ik zijn eerste, bijna zuivere, renaissance-compositie
zou wülen noemen. Ook wat de schikking betreft, getuigt immers dit paneel,
vergeleken bij de door Tietze slechts een jaar vroeger gedateerde Aanbidding
der Koningen uit het Marienleben (B. 87), van een geniaal ingaan op de
richting der Renaissance. Terwijl de houtsnede nog berust op een pen-
tekening uit =h 1500 (1,348), is er in het schilderij van de Uffizi plotseling ruim-
te, leven en losheid van beweging gekomen; ja, bijna bespeuren wij iets van
een Italiaanse grandezza in de houding van de beide staande koningen, vooral
in den frontaal geplaatste, die Dürers eigen trekken draagt.®)
Die grootse allure bereikte Dürer eerst volkomen in een dergelijke dispositie
der Koningen, n.1. in zijn slechts spaarzaam gekleurde pentekening van 1524»
een der pronkstukken van de Albertina.
Dezelfde snelle ontwikkelingsgang van late Gotiek naar Renaissance ver-
toont de serie houtsneden over het Leven van Maria, die de eerste jaren der
16e eeuw omvat en mogelijk nog wel iets eerder zou kunnen zijn begonnen»
terwijl Dürer er na zijn tweede verblijf te Venetië, in 1510, nog twee bladen en
de titelprent aan heeft toegevoegd.'*)
De voor onze studie van het „Rosenkranzfestquot; ikonografisch meest merk'
waardige houtsnede uit deze serie is de als Verering van Maria bekende»
die aan het slot der serie is geplaatst (B. 95).^) Hoewel een der vroegste — ^^
wij de gebrekkige verbeelding van de diepte van het vertrek b.v. vergelijke^
met de geslaagde perspectief van een dergelijke binnenarchitectuur van Ant^'
nello da Messina (in iens H. Hieronymus te Londen)quot;) — toont deze pre^^*
m.i. toch reeds een rijper stijl dan de geaquareUeerde pentekening (L. 460)
do^nbsp;^^nbsp;^^^nbsp;^ dezelfde tijd,i)
steil' quot;Tnbsp;«P duidelijk in drie afmetingen gedachte voor-
het l?nbsp;Madonna-groepen — toch ook op de „oversnijdingenquot;, op
nieunbsp;gedeeltelijk dekken in de groep der Heihgen, als tekenen van de
we eeuw en van Dürers nieuwe stijl van verteDen, zoals men die in het
LaT.nbsp;^^^^^ ontwikkelen. Mij lijkt echter dit aUes van het
quot;gste gewicht, juist voor de datering.
ïs het^M^ ^^ periode, die voorafging aan die van het altaar uit Venetië,
de penbsp;een belangrijke getuigenis voor Dürers ontwikkehng in
reeds ^ ' Renaissance, alvorens hij naar Itahë vertrok. Het toont immers
^ordp^r^^''*™''^^ verruiming met behulp van de meer en meer traditioneel
lichaaml^ toepassing van zo min mogehjk „gezochtquot; lijkende repoussoirs. De
^ïsden r quot;quot;nbsp;gedeelten van Schongauers grafisch werk, zowel
schüderrnbsp;quot;weliswaar meer kubieke — zakelijke manier der Frankische
^ürer jnbsp;^quot;^ers tijd ontbreken in zijn „Marienlebenquot; ten enen male.
^enellernbsp;Schongauer trouwens ook was geweest, een dichterlijk
•opdrachtnbsp;^nbsp;quot;^«'^quot;^entaal werk, als b.v. in de hem in
eenheidnbsp;altaarstukken, die aard niet verlochenen. Tenslotte is het de
^eroverp^'^'^ conceptie, die Dürer in deze serie houtsneden langzamerhand gaat
^ei-gt voquot;quot;' ^nbsp;zichzelf belangrijk maakt, doch
^^ar de ^^^^^'^^eUijk geleidende lijnen en curven van de ene figuurgroep
berden m^^ T^' ^quot;'^quot;ende gaat ieder van die groepen ook telkens één geheel
Overzi ^^ - interieur of het landschap, waarin zij voorkomen.
P^ototypl^^ ^ j ^^ besproken Madonna's van Dürer om te zoeken naar een
ge Van dnbsp;^^adonna op het zgn. Rozenkransfecst (die wij helaas, tengcvol-
'^enenter ®™®tige beschadigingen, die juist deze figuur geleden heeft,
in de K?''®trueren),2) dan zou ik willen wijzen op haar breder armgebaar,
beulen n f^ reeds aanwezig was in 1494 en '98 op de penseeltekening in
^ek de ve u-n ^^nbsp;Madonna met dc meerkat (B. 42, T. I, 146).^)
^ ^aar /®''^quot;endc wendingen in de houding van het Kmd ziet men op beide
i^^^^oninnbsp;genoemde tekening — voorts op de grote tekening in
'i ^ '200) en op het pentekeningetje te Chantmy (L. 336,
'^^achtenbsp;^ets vóór die Madonna dateert (± 1500/01).
VaTnbsp;Madonna van 1506 te reconstrueren met
tle Weense copie naar ons altaarstuk, dan zoeken wij in de richting
'quot;''^--^oaU^ccrquot;' 'quot;quot;ff ««^Sf^in« quot;»iquot;» RroBso Sitzmotivquot; waarvoor het echtpaar
vermeld — een klaeaick voorbeeld meent te moeten zoeken (fol. 02 noot 6).
van de houtskooltekening (L. 163, T. I, 221) uit 1503, te Weenen.^) Die schets
had m.i. als studie kunnen dienen, maar dan in spiegelbeeld. De tekening geeft
de kop van Maria met in het midden gescheiden, golvend haar. Zij is in de
rechterbovenhoek in het kader gezet; de as van het gelaat staat schuin onder
een hoek van ongeveer 60° en gaat van links boven naar rechts beneden. Het
gelaat toont neergeslagen, vèr uiteenstaande, bolle ogen, een kleine mond en
een kleiae ronde kin. Een losse haarstreng golft over de rechterschouder, ter-
wijl de kruin buiten het kader van de tekening valt. Deze schets is m.i. nog in
hetzelfde jaar uitgewerkt inde zogende Madonna (B. 34, T. I, 242), die de-
zelfde kop — maar met een hoofddoek — in spiegelbeeld vertoont.
Verder kennen wij uit dat jaar een houtskooltekening (K. K. Berlijn), het
Vrouweportret met de Neurenbergse muts (L.5. T.I, 222). Het driekwart naar
links gewend gelaat toont weer die neergeslagen bolle ogen, dezelfde mond en
dezelfde kin. Tietze ziet er — m.i. terecht — een volkomen gelijkenis in met
de tekening in de coll. Blasius te Brunswijk (L.133. T.I, 265), een portret van
Agnes Durer.^) Op het vrouweportret met de muts lijkt m.i. (en ook volgens
Tietze) de Maria-kop (L.6 T.I, 227) van een houtskooltekening uit I503t
eveneens te Berlijn, die dan ook met Agnes Dürer zou zijn te identificeren-
Hieruit valt het volgende af te leiden Dürer tekende naar het portret van
zijn vrouw (T. I, 222) een ideaal-type voor een Maria (T. I, 227). De bij Tietze
(K. V. I) naast elkaar geplaatste afbeeldingen (Nrs. 221 en 222) tonen voorts
m.i. overtuigend aan, dat ook No. 221 zulk een ideale voorstelling naar No. 222
is, al trekt de geleerde schrijver deze conclusie niet en stelt hij slechts voor d®
Nrs. 227 en 265 een verband met No. 222 vast. Mijns inziens berusten zo^^
No. 221 als No. 227 op het vrouweportret (No. 222) te BerUjn, dat Tietze met
et portret naar Agnes Dürer van 1504 in verband brengt (No. 265). Daarom
u Ik ^en besluiten tot het volgende: Dürer kan ook die twee Madonna-
of w ri!quot; ^^^nbsp;^^^nbsp;222), uit 1503, getekend hebben
^ el: hij geeft aan al die gezichten eenvoudig het karakter, dat hèm 't Hefst
• at van zijn vrouw. Beschouwt men nu de kop van Maria op de Weense
ma k ^^^ ^^^nbsp;immers vóór de beschadiging ge-
Mari ^nbsp;kop houding en trekken van die van
stellig quot;^Vnbsp;(T- 221), maar in spiegelbeeld. De verouder-
de rl Snnbsp;^^nbsp;tekening, of mogelijk de gra-
echüd quot;nbsp;^^^nbsp;neerkomt — voor zijn grote Madonna-
^eest'^l ^^nbsp;gebruikt. Indien men altans — een beetje school-
«uderr^l misschien — wil aannemen, dat Dürer ook op deze leeftijd
tekene ®nbsp;prenten inderdaad nog nodig heeft gehad bij het
^oelnbsp;dergelijke nieuwe concepties. M.i. behoefde hij ze voor dat
^Pro^nbsp;werkehjk ter hand te nemen. Ook als hij, quasi
ëenomer^'^nbsp;tekende, zuUen zij dit karakter hebben aan-
^e^^en^^'^'l^® T^''nbsp;^^osenkranzfestquot; zou dan, volgens mij, tevens
^erondpr , ^ houtskool getekend, portret, waarvan men met recht
Over ? • ^^^nbsp;v^orstcït (T. I, 222).
ik hnbsp;tekeningen, die in dit verband telkens genoemd zijn,
I, 227n-tnbsp;moeten opmerken. Dc Madonna-tekening van 1503
zuive'rdej. Lnbsp;gemaniëreerde variatie op de teer belijnde en veel
quot;^^^toudin^^*—^^ ^^^^ ^^^nbsp;221) uit hetzelfde jaar. Dezelfde
die in ^ tussen Dürers geschilderde Madonna met het sijsje uit 1506
.dit nog valt na tc gaan met behulp van de
bezien '''quot;quot;Scn en de Weense kopie.
altaarstuk van 1506 als geheel, nadat wij aUe
het quot;quot;quot;quot; ® ^i^rcrs oeuvre nader hebben beschouwd, dan ovcr-
Neunbsp;streven naar grootser opzet. Het typeert den ras-
opgevnbsp;schilder, die te Venetië genoot van het meer monumen-
asquot;^ schilderwerk, zoals hij reeds onderweg getrolTcn was door het
leeftifr?nbsp;«la — eerst nu, op
ocennbsp;sprekend, al mag hij ze dan vroeger wel met ver-
^^iehnbsp;— ^quot;quot;^imden thans zijn blik. Juist omdat alles in
ik bovnbsp;nicuyvc idealen van de Renaissance gericht had
tot equot;quot;''nbsp;«Dürer—liiercninditjaar—kunnen
en daad, waarbij hij gedreven werd door het groeiend verlangen
-ocr page 136-om aan eigen kunst zijn kracht tegenover al dat nieuwe te meten. Dit bracht
hem ook tot, wat Winkler noemde, zijn „künstlerische Hochspannungquot;, gaf
hem dat volle meesterschap over de compositie en schonk hem tevens een rijk-
dom van kleur als hij nadien zelden weer bereikt heeft.^)
En toch is het zgn. Rosenkranzfest — hoewel weinig verwant meer aan wer-
ken als het Jabach - of zelfs aan het slechts enkele jaren oudere Baumgartner-
altaar — een typisch Duits altaarstuk gebleven en dat niet alleen ikono-
grafisch. Het mist, met enkele grandioze uitzonderingen, hierboven omschre-
ven, summa summarum toch die brede, sobere allure, die de Italiaanse altaar-
schilderingen reeds in de vroege Renaissance heeft gemaakt tot wat ze zijn-
Het verkondigt daarentegen nog steeds de soms wat al te precies registrerende
waarheidsliefde van den portretschilder, die zich daarbij picturaal tevens als
meester •— zij het ook altijd als Duits meester — doet kennen. Alleen zijn zo
speciale neiging tot specificeren door zijn vreugde aan bloemen, planten en
kinderfiguurtjes zou dit al bewijzen.^) Wij vinden er verder een brok natuur
in samenhang, een wijd, uitgestrekt landschap, opgebouwd — weliswaar in de
trant der Italianen en zelfs in het bijzonder der Venetianen — als een perspec-
tivisch geconstrueerde achtergrond, maar dan doorleefd, doorproefd, doorvorst
op de Duitse manier. Zelfs Neurenberg's burcht menen wij er te kunnen her-
kennen, niettegenstaande het van de Frankische streek verschiUende berg-
landschap en velerlei architectonische motieven, die in Dürers brein en ver-
beelding — dank zij zijn reizen — toch door de onverwelkbare herinnering
aan de „Heimatquot; zijn heengeweven.
Een inniger meeleven, zich één voelen met al wat leeft in de natuur, waariö
de mens als hoogste object der schepping geobserveerd is, stempelt ook dit
altaarstuk van Dürer — evenals al zijn vroeger en later werk — tot een Duit®
gewrocht.
Dat het echter in zijn, tegenover het werk zijner tijdgenoten, toch uitcrs*
persoonlijk oeuvre een zeer bijzondere plaats inneemt en innemen moest
juist in deze fase zijner ontwikkeling als kunstenaar en juist daar, in die oJJ^'
geving ontstaan — hoop ik met het voorgaande enigszins te hebben kunn^'^
Dürer echildcrde nog slechts twee altaarstukken, n.1. het grote van 1509 voor Jacob IIclIlt;quot;' ^^^
Frankfort en het Drievuldigheid-altaar uit 1511 voor de Allerheiligen-Kapel vanhet „Landauer
klooster te Neurenberg (nu te Weenen; de originele omlijsting in het Germ. museum te NeurcubcfJ' ^
Onder rijke detailering is voorts bij Dürer niet alléén, zelfs niet in de eerste plaats, te ^^^
staan de geijkte Renaissance-ornamentiek, waarvan hij, in tegenstelling met de Romanisten ^^
zijn tijd, dikwijls afziet. Hij toonde zich juist in dit opzicht verre den meerdere in begrip»
diepste bedoeling der Renaissance.
aantonen. Om te doen uitkomen, wat pragmatisch de aanrakmg met de vreem-
e omgeving heeft betekend, veroorlove men mij nog een nadere toehehtmg.
§ 46. venetiaanse altaarschilderingen voor en tijdens dürers ver-
«lljp te venetië.
ve^^^tnbsp;altaarstuk, te Venetië geschüderd, op doeltreffende wijze
^^^gelijken met diè altaarstukken van Venetianen, die hij gezien kan hebben,
^^ ^^ ^^^ ^^^^ ^^^^^^ werken vooral de „Sacre Conversazioniquot;
en, omdat Dürers compositie daarmee het gemakkelijkst in verband is
nrengen.i)
T* i, 1
vertr ^^^^nbsp;geheel en al beperken tot dit speciale, zo rijk
^an H'^^^^e^^igde onderwerp. Bij de opsomming in chronologische volgorde
in V ^ altaarstukken, die Dürer getroffen kunnen hebben tijdens zijn verblijf
stukT^'n^?quot; omgeving, in 1495 en m 1505—'06, zullen ook andere, met het
ternbsp;, enigszms ver^vante voorsteUingen, b.v. Maria's Schutmantel,
^^sprake komen.2)
echüivergelijkend onderzoek heb ik mij evenmin kunnen beperken tot
Per ^^ de Venetiaanse school aUcen.
aldaar^^^^ Venetië werkte (op Verrocchio's werkplaats
®ehool u''^^^ ^ ^^^^^ terug), heeft immers een onmiskenbare invloed op die
^^^nbsp;werkte die invloed ook op Dürer.^) Zo zou ik
laatstenbsp;wijzen op de iets teerdere noot in het landschap van Dürers
altaarstukken. Behalve in koloriet, dat in zijn Venetiaanse
baniernbsp;zo heel veel invloed vertoont van Perugino's
^terlijkh Anbsp;^^iidschap hem, dunkt mij, wel degelijk geboeid in andere
^^^^J^aen. Demonstratiefis daarvoor o.m. de voor de Umbriërs zo typische
^^öoiQea'Sïrïnbsp;do aard van het stuk, in de vorige paragraaf (3a) op-
«haarst,rnbsp;''quot;'^«en maken. Wij verstaan onder een „sacra convcrsazionequot;,
f quot;'^P«»» Van hnbsp;Madonna met het Kind tronend is voorgeteld, omgeven door twee
één dernbsp;' musicerende engelen worden toegevoegd, dio dan meestal
J eerste v )v-Tnbsp;quot;quot;quot;quot; daarnaast of erd óór staan.
aSnbsp;vast, ware het niet door de zo gedateerde tekening van
j ^'tina) ^nbsp;glt;^8clict8te Venetiaanse gt;touw, (Tietze I, No. 77; L. 459 in de
liquot;quot; ^«^ch zpkcrTnbsp;Augsburg of Neurenberg gezien kan hebben —
en 97 , «Uhstisch te dateren vroege landschaptckcningen als Tietze I, Nrs. 66 67
J Pauli 1 •
Ba^^r.®^ ^ietUnZj;^^nbsp;^'^r quot;n'/' f«)nbsp;^^-e-o's „Schön-
ander« v fnbsp;quot;quot;quot;nbsp;cn die tevens door
«-re venetianen werd gepopulariseerd.
-ocr page 138-ijle, berkaclitige boomsoort, die wij reeds aantreffen op het z.g. „Rosenkranz-
festquot; achter de figuur van St. Dominicus, maar ook weer op de „Marteling van
de Tienduizend Christenenquot; (van 1508) te Weenen, op het Helleraltaar van
1509,^) en eveneens op het Drievuldigheidsaltaar te Weenen (mt 1511). Behalve
die Perugino-boom, die een detail blijft, is echter de gehele stemming van het
landschap op het ons voornamelijk interesserende paneel, het meest impo-
sante van Dürers altaarstukken, nauwelijks te denken zonder die merkbare
inslag van Venetië. De bemiddelaar in casu is Cima da Conegliano, die veel
van Perugino heeft overgenomen.^)
Een verwijzing naar Penigino's muurschildering, de Verering van Christus aan het
Kruis in landschap (van 1493—'96) in de S. Maria Maddalena de' Pazzi te Florence en
naar het altaarstuk, Madonna met Heiligen (van 1507, Nat. Gallery te Londen) moge hier
volstaan. Dat omgekeerd de invloed van Venetië op Perugino duidelijk spreekt in ge-
noemde werken, waarin deze voorloper van zijn groten leerling Raffael zich sterk onder-
scheidt van de nuchterder en forser realistische Umbriërs, als b.v. Picro della Francesca
(zie diens Doop van Christus in hetzelfde Museum te Londen), behoeft geen betoog.®)
Evenals ze later Dürer aantrokken, stonden de sprookjesachtige landschappen Van een
Gentile Bellini*) en die fantastisch opgebouwde en getourmenteerde vergezichten vaquot;
Mantegna Perugino ten dienste en hij het ze niet ongebniikt.®) Ook zijn vele Sacre Con-
versazioni lijken mij te berusten op Venetiaanse voorbeelden, waar immers de verhoogd®
troon op enkele uitzonderingen na, niet in een nis — zoals de Florcntijnen dat plachten
te doen — doch midden in een landschap geplaatst is. Bij Perugino staat die troon dan
veelal onder een open gewelf, dat op vier pijlers rust en soms tot een volledige open
pijlerbasiUek wordt uitgebouwd, een wat naïeve, maar niettemin afdoende wijze om z'j*^
sterk gevoel voor de suggestie van ruimte tot uiting te brengen.
1) Dit altaarstuk kennen we alleen uit een matige copie, thans in het Gemeentemuseum t®
Frankfort, van Jobst Harrich (een Neurenbergs schilder) daar het origineel door de DominicancO
in 1615 aan Maximiliaan I, Keurvorst van Beieren, is verkocht en in München door brand te loot
is gegaan in het begin der 18e eeuw, naar Wölfflin vermoedt (Wölfflin 1905, p. 146); welke fcitej
Flechsig (1928, p. 409) nauwkeurig plaatst in 1614 cn 1729. Dit laatste jaar heeft Wölfflin in 19quot;»
(p. 183 noot 1) ook genoemd; zie aanvuUing in noot 1, p. 195, uitg. 1926.
Wölfflin (1926, p. 118) wees reeds op Dürers gravure van den H. Sebastiaan (B. 56), die
Cima da Conegliano — met zijn kennelijk klassieke houdingen op Perugino's voorbeeld ^j!,'
De Tietzes achten zelfs een persoonlijk contact tussen Dürcr en Perugino waarschijnlijk l
Tietze 1928, K. V. I, p. 328).
') L. Justi, resp. afb. 182 en 115 en voor Perugino's genoemde fresco afb. 178.
Zie b.v. het landschap achter diens Stigmatisatie van den H. Franciscus op ccn der o^B ^^
vleugels van de S. Marco (van 1464) en op de hem toegeschreven Aanbidding der Koningen»
particulier bezit te Venetië (Künstler-Monogr. 96, 1909, afb. 14 cn 34).
ß) Zie hiervoor F. Knapp: Künstler-Monogr. L XXXVII Perugino (1907) afb. 11, 31, 37 cn
Liberale da Verona's H. Sebastiaan te Milaan, met ccn Venetiaanse gracht als achtcrgrono»
weer in de stijl van Perugino (L. Justi afb. 148).
Vem 'T V, ® altaarstuk, ook in vorm en plaatsing van de troon, meer
mo^rnbsp;vertoont, meende ik toch ook hierbij juist te
vroP. !nbsp;Perugino en diens verband met Venetië. Reeds in diens
Conl. ^nbsp;^ Louvre) zien wij de Sacra
met.nbsp;^^^ dergelijke manier behandeld: de hoog tronende Madonna
veelalnbsp;quot;quot; aanbidding links en rechts, maar zonder de engelen, die
specifi J Vnbsp;^^nbsp;musiceren. Deze laatste
getroffnbsp;jubeltoon in de Sacre Conversazioni heeft Dürer wèl
eherubr'^-^^nbsp;^^nbsp;jubüerende rij nog aan te vuUen met
die icransen aanbrengen en uitdelen.^)
go^dluThPerugino in de Albertina met de voorstelling van Maria, die haar
Van haar ^nbsp;^ ^^^ van de andere apostelen, rechts en links knielend
^er 2) M r -nbsp;'' I^andeling en compositie verwant aan de compositie van
de trnbsp;Pemgino's altaarstukken uit ± 1498, te Perugia, waar
knieloJr«nbsp;dieper het landschap in, om de Madonna op de wolken een schare
onsnbsp;li^lp afsmekend, is gegroepeerd. Op beide schilderijen treft
^ gt; oe die groepen nog geïsoleerd blijven van de hoofdfiguur.3)
^^^ altaren, die in compositie nog weinig eenheid vertonen
^«eperinr'''nbsp;Aderlijk gebrek aan gevoel voor proportie - is Dürers
quot;^JereontJvtnbsp;veel
bnbsp;m de geest der Renaissance. Dürer kiest hier reeds de streng
^g^ren n^Tnbsp;compleet gevoel voor onderhnge proportie van de
Van verschiUende plans.
HuitTrT'^'ïu®''^'^'''quot;nbsp;Verrocchio, die immers zelf voor
^ok üinbsp;van den condotticre CoUeoni in de jaren 1481—1488
^^^erom?''^'' werkzaam was, van Lorenzo di Credi, is de inwerking op
--te zeggen bijna tastbaar en dan ook herhaaldelijk geconstateerd.'«)
J ^P de A
doT^'^'^^i^ners^onlvTVnbsp;Marseille), een stuk, dat als een Sacra
vaanbsp;tivóórde^^^^ als «cn natuurlijke voortzetting van
^e^A- Knappnbsp;M Al ° p 'nbsp;Maagschap van Maria, rechts en links ^n do
(ÏW^' 24 (CrcnonaVnbsp;13 (Louvre), 18 (Weenen), 19 (Flo-
1nbsp;VatTe pt' quot;quot; ♦^Vf«quot;« Conversazioni uit zijn bloeiperiode, nA 1491, afb. 42
Voor d quot;ïacoteca) en afb. 43 (Fana).
Ü ^''»acotl Jvnbsp;K. Künstle t.a.p. I (1928) p. 582 vlc
V 'ï'i^tzcnbsp;(«f»^- Cat. Medici Series p. 14).
Cttnbsp;A VS T Rl!quot;' - ---reling
de n.1.nbsp;ö^) waarin Dürer een achteroverleunend kind teken7
rutns, dat het haast gccopiferd kon zijn. Op bedoelde tekening heeft het Kind
-ocr page 140-Mij dunkt, dat het Christuskind op Dürers Rosenkranzfest minstens even-
zeer valt af te leiden van Lorenzo di Credi en van de kinderen in het werk
van Cima da Conegliano, wat him bewegelijke activiteit betreft, als van
CosiMA Tura uit de school van Ferrara.^)
Op de Sacra Conversazione van Cima da Conegliano (Städel. Institut,
Frankfurt, Kat. No. 40) troont de Madonna als hoge figuur in een landschap
tegen een strakgespannen gordijn, met de H. Catharina en den H. Nicolaas
van Bari naast zich. Het Kind wendt zich — als bij Dürer — naar rechts,
maar zit nog schuin voorovergebogen, nadat het de H. Catharina de palmtak
gereikt heeft. Op zijn veel latere Madonna met heiligen onder de oranje-
boom (Accademia, Venetië, No. 815) zit het Kind — als bij Dürer — iets
achterover leunend, maar het wendt zich nu sterk naar Unks om, tot den
H. Ludovicus.2)
nagenoeg dezelfde houding, als dat op de Aanbidding der herders van Lor. di Credi (v. Marie
XIII, fig. 199) in de Uffizi te Florence; het rechterhandje wordt alleen wat hoger geheven en d®
beentjes zijn gekruist. Een tondo van Credi in het Museiun te Karlsruhe (v. Marle XIII, fig. 190)
geeft het Kind precies zoals Dürer het, echter in spiegelbeeld, tekende. Verder verwijs ik voor d®
samenhang met Verrocchio zelf en met anderen uit diens kring wederom naar bovengenoemd®
verhandeling van het echtpaar Tietze, daar dit alles geen direct verband houdt met ons altaar-
stuk. Het lijkt mij overigens wat ver gezocht, dat Dürers zogende Madonna (B. 34) om de houding
van de hand van Maria zou berusten op de Madonna te Turijn uit Verrocchio's kring (T-
p. 328, die v. Marle XIII, 193, op Credi's naam zet en waarmee Dürers Madonna met de meerkat
(B. 42.—TI, 146) in houding overeenkomt. Wölfflin heeft voor een dergelijke „schönheitsposequot; g®'
wezen op de samenhang met Perugino (1926, p. 118; zie boven). Voor dc samenhang met Lorcn«»
di Credi verwijs ik nog naar het Christuskind op twee tondi in de kunsthandel: H. Maagd
Aanbidding v/h. Kind (Sedelmeyer 1896, No. 68; Le Monnier, Parijs 1909) en IL Familie mct
Joh. den Doper (Sedelmeyer 1913, No. 37) uit de Durazzo-Coll. Genua; voorts op de kindcrcO
van Credi's Sacre Conversazioni (S. Spirito te Florence, cn in het Louvre, 1493; v. Marle XH^'
fig. 192). Wat het type van het kind aangaat, herinnert dat van Dürer op de Weense copie vquot;^®
het z.g. Rosenkranzfest het meest aan dat van Lor. di Credi op diens Aanbidding van het Kio'
door Maria in de Nat. Gall. te Londen, dat in rustige houding achterover leunt cn over «U'*
rechterschouder naar beneden kijkt (v. Marle XIII, fig. 191); minder op dat van diens S. Coo^'
in de Dom van Pistoia.
Terloops zij hier nog vermeld het contact tussen Dürer en Jaeopo de' Barbari, den graveur v» ^
Venetië, die, hofschilder van keizer Maximiliaan geworden — later van Margaretha van Oostc»
rijk — overal zeer in aanzien was. Ook uit D's brief van 7 Febr. 1506 aan P. blijkt dit (L- ^^
1893, p. 22). Hun ontmoeting te Venetië, reeds in 1495, wordt zeer waarschijnlijk geacht, o-
door de Tietzes (K. V. I, 1928, p. 406).
Volgens Wölfflin is Dürers Christuskind verwant aan de kinderfiguurtjes van Cosinio
die bekend zijn om dergelijke overdreven interpuncties (zo zou men het dunkt mij het best
lutdrukkcn) als die van het Dürerkind op do studie in de Bibl. Nat. to Parijs (L. lH»
H. Wölfflin (1926) p. 176 vlg., afb. p. 177. Zie ook p. 182.nbsp;^^
V. Marle XVII fig. 250. Op een andere Sacra Conversazionc, in cen landschap niet
(beide van vóór 1506) in het Museum te Parma (No. 361) is het Kind ook in gesprek uict
^^^getaspterd^^^^ kinderfiguurtjes kunnen Dürer tot zijn eoneeptie heb-
lgt;ÄrRquot;irnbsp;r t ^^^d^'kunst in Venetië en daarbij in bet
borden Tl ^ 'nbsp;besebouwen, dient nog Mantegna genoemd te
tijdens Hnbsp;«^tegenzeggelijk het meest aan Dürer gaf en ook reeds
jaens diens eerste verblijf in Itahë had gegeven.
'vllTfJ'Tnbsp;''nbsp;«n hij later in Mantua
Barbarinbsp;ont^vikkeling als graficus belangrijker gebleken dan Jacopo
^^^ Man^J'' ? 'f '''nbsp;belangrijker dan Ant. Pollaiuolo. Het genie
^^tuurliikeff' Venetiaanse schUdcrschool van het Bijzantijnse schematisme tot
^^«'^ateUo'sCZt quot;'Tc''
tot de Tl . unbsp;Gattamelata) beperkte zich immers
Dürer ^ ''nbsp;menselijke figuur. Mantegna's kunst is - en dit was
««heppernbsp;~nbsp;onontgonnen terrein. Hij is bij uitstek
en hnnbsp;nnbsp;''nbsp;^P P«quot;''^^nbsp;elke diepte,
reis nnbsp;omgeving kon uitdrukken. Wat Dürer op zijn
quot;quot;'''^HninaJ ^^^^ u'*'!nbsp;quot;iet de klassieke architectuur als uiterlijke
ReïÏInbsp;® ruimtcexprcssie in Mantegna's werk, die hem toen vooral moet
»^et altaar nnbsp;aangetoond door Dürer's Madonna
was Icnbsp;quot;quot;nbsp;groten Paduaan allerminst
F^^ti weet 1^7 Tnbsp;Mantegna ontleende, bezige,
^'''^«riijker r T m ,nbsp;vreemde heeft aangetrokken - met eigen,
»«ale mis Jnbsp;- ^^«quot;tegna's monumentaliteit ten
^'^egift blijken nunbsp;parmantig doen cn bovendien een wat opzettelijke
Veel i Vu technisch Dürers mindere als graficus, moet Mantegna hem als
. f quot;Penl^aard, wat nog in hem sluimerde en -wat de voor Dürcr
ompositie der Madonna, op genoemd altaartje, bewijst. Op Mantcgim's
Cima d. C. (Leipzig 1905) p. 55 vlgg. afh.
C«a o^;quot; ffnbsp;kimleren op zijn S. Conv. in d^e Pin.
ko^ ^erk va.nrenbsp;(VeiH.ig Christie's, London 1923, Herbert WilUng-Coll.).
d^L f^moont quot; ' quot;nbsp;quot;quot;nbsp;van Giambollini ook
in andere punten overeen-
u ^^«'»deling Ta^nbsp;andere vun zijn Sacre ConvJrsazioni nog bij
1 «lo sa, rnbsp;to worden besproken.nbsp;^ ^
^t'?'''quot;^«' dan 3nbsp;quot;quot;K «chetsblaa.ljo van Dürer n.et zeven
Ct^quot;' ^''«f- Sirrow quot;nbsp;«quot;♦^''teerde pentekening uit 1495 (L. 623), ont-
•ate V'^nbsp;t„ ,, ^ ^ schetsje tordt
^ quot;quot;nbsp;te Prato gewekt. Ook
^-TTfnbsp;j« tot uitbundige bowegiogsdrang
-ocr page 142-J^rtSaTr^'' nnbsp;^^nbsp;overdreven wijder sehoot van Pollaiuolo»8
^ «a te torencel) en aan de schoot van Maria op ons altaarstuk.
«en '^dLTquot;quot; Ïnbsp;^'^'^Sbeid van een manteldraperie bij Melozzo da Forli
den bibZr^^^S; ^^''Sna, dan vormt diens mantel van de knielende figuur van
op I^et fresco in het Vaticaan (zijn meesterwerk uit 1477)2)
ea' H6n7 ^^^^f^^^^^jf^^Perie van Mantegna's knielenden koning op het triptiek
gegeven nn quot; fnbsp;Florence)3) naar Dürers schoonste uitbeelding van zulk een
plastiek ILTnbsp;^^nbsp;l^et pauselijke pluviale, dat zoowel de krachtige
^eh vereJlnbsp;Giovanni BeUini's manteldraperiefin in
VenetS;
»»em'ers^vverblijf aldaar meer oog gehad heeft dan vroeger voor de
^ers 'nbsp;. van het Quattro- en het begin van het Cinquecento, spreekt uit
teinier.4)nbsp;«n bovendien uit zijn uitlating in een der brieven aan Pirk-
^^^ nnbsp;verband te bespreken tusserDürer en de BeUini's met
^ die van n-nbsp;«verzicht gewenst van dergehjke composities,
Uit hetnbsp;»Rosenkranzfestquot;, in de Venetiaanse schilderkunst.
vS- in verhouding tot de overige
^^j^tebeshnV !nbsp;Venetiaanse schilderkunst oplevert, zou men geneigd
®eHilderinff® aanleiding voor Dürer, om ook eens een grote Madonna-
Selegen.s)^nbsp;ondernemen, juist te Venetië voor de hand heeft
^««a gt;^hét uhit;^'nbsp;P-nbsp;Met de brede schoot der
volgens de mode t,Tnbsp;««»thedraquot; (met de benen gekruist) in dc
' Ï^Oöie p , ,,nbsp;Renaissance opgelost.
•nbsp;Pin- i^oto Anderson 916).
^ {imT
«ver , sLfoil.wnbsp;7nbsp;- volgend op do reeds ge-
W • P- 318) wol^fT 7 quot;quot;nbsp;eerallt mir itz niit mehr.quot; Door Tietze
«arbari.nbsp;^«'dt afdoende aangetoond, dat dit gezegde doelt op werk van Jacopo do'
f! *oor (ie O
mS'Sr!?quot;'nbsp;Quattrocento, enigszins verwant aan ons altaarstuk
at'oo^'^'^i«). fiTccrdfnbsp;^.Vquot;''quot;)«nbsp;J-^-P« Franchi'B Kroning v. Maria
V' 8 «n im p rTnbsp;Florence), afbn. resp. v. Mwlo IX
^nbsp;Ito,;^Uenozzo Gozzoli (Mus. Perugia en Weenen v. M. Xl!quot;l en
(Berbjn en Uuvre, v. M. X, 360 en 361). Sandro BotticeUi (Accadendaquot;
-ocr page 143-altaar voor den S. Zeno te Verona (geschilderd in de jaren 1456—'59 en voor het eerst
zonder zijluiken, geheel als een echt Renaissancestuk gebouwd) loopt de op beide aangren-
zende panelen van gelijke breedte voorgestelde lokaUteit eenvoudig door op het middelste
deel. De eenheid van deze ruimte wordt zelfs suggestief geaccentueerd door de over het
geheel verspreide guirlandes van bloemen en vruchten. De tronende Madonna dezer Sacra
Conversazionc is omgeven door een zestal musicerende en zingende engeltjes in tamelijk
ongegeneerde houdingen, terwijl twee luitspelende engeltjes op de onderste treden van de
rijke Renaissance-troon, die in de architectuur is opgenomen, aan de hoeken zitten en
die troon zodoende in het kader helpen vastzetten. Bij de grote activiteit, die deze engelen
ontwikkelen, past de wel eenigszins getemperde maar nog altijd vrij grote beweeglijkheid
van de heiligen, onder wie Petrus en Paulus een gesprek schijnen te voeren, terwijl Joh.
de Doper meer op zichzelf, iets zijwaarts gewend, in een bock staat te lezen.In het zich
omwenden van den kardinaal naar den schenker op Dürers Drievuldigheidsaltaar te Wee-
nen, zie ik dan ook weer een bewijs voor zijn geestverwantschap met Mantegna, dien hij
hier echter overtreft in de uitdrukking van spontaniteit der beweging. Van Mantegna
moet ik voor de verwantschap met Dürer nog twee werken noemen. Zijn Driekoningen-
triptiek van ± 1460 in de UflSzi vertoont een schare cherubs, die als een mandorla de Ma-
donna omgeven, die met het zich vooroverbuigende kind in een grot is gezeten. De rots-
partij daarboven met minutieus geschilderde vegetatie moet Dürer niet minder hebben
geïnteresseerd dan de duidelijke wijze, waarop zijn begrip van uitbeelding der ruimte
sdch in dit rotsachtig landschap kon ontplooien; en zeker niet minder dan het prachtig
modelé van Mantegna's koppen en gewaden. Onder de figuren vertoont de knielend®
koning, met kale schedel en pimtbaard, verwantschap met dat bekende aposteltype, dat
Dürer o.a. voor een figurant, enkel om een plek te vullen, achter de groep van geestelijken»
in het „Rosenkranzfestquot; toepast. En wie kan schatten hoe sterk de indruk was, di®
Mantegna's Madonna della Vittoria uit 1495 (nu in het Louvre) op Dürer gemaakt kao
hebben.2) Vooral wat de compositie betreft, lijkt deze indruk mij zo van gewicht: om
heih'gen, die links en rechts van de troon staan, maar vooral om het beschuttende gcbaa*quot;
van Maria boven het hoofd van den stichter, Francesco Gonzaga, den Hertog van Mant«'''
die in zuiver profiel, rechts van de troon geknield ligt. En juist die stichter lijkt mij cquot;®
typisch Duitse pendant te hebben gekregen in Dürers figuur van den gehamastcn ridde'
op ons altaarstuk, in wien men den Hertog van Brunswijk heeft vermoed.
Is voorts gebleken, dat niet alleen Antonio Pollaiuolo's doch ook Dürers bewccglu''''
naakten min of meer van Mantegna afkomstig zijn, ook de klassieke, rustige bouw van ^^^
gevaarte der plooien om de wijde schoot der tronende Madonna's op de reeds gcnoem'^®
altaarstukken van Mantegna meen ik wederom te herkennen bij diens navolgers
Fr. Knapp: Klass. d. Kunst, Bd. XVI, Afb. 81. Het altaar uit de laatste jaren van zijn
in de Nat. Gallery te Londen (Knapp, afb. 118) geeft de „sacra conversazioncquot; in haar ccnv
digste vorm zonder engelfiguurtjcB, met slechts twee heiligen naast de troon en alles op
uitgebeeld.
») Idem afb. 112.
120
Van den beginne af heeft immers daar een voorkeur bestaan voor dergelijke
Madonna's. Met een kort, dus geenszins volledig overzieht van die sehilde-
ringen valt dan ook de ontwikkelingsgang der Venetiaanse schilderkunst te
demonstreren. Wij zien de lijn zich ontwikkelen vanuit de byzantiniserende
mozaïek-stijl, die berust op de oude mozaieken van S. Marco, over de Goti-
serende periode van het Trecento op Murano, naar de meer op de natuur inge-
stelde altaarschildering van het Quattro- en Cinquecento in Venetië zelf en
omgeving.^)
UflSzi en Berlijn, v. M. XII, 15, 79 en 84). Dom. Veniziano, kleurgevoelig Venetiaan, doch voorn,
te Florence werkzaam (L. Justi, afb. 53). Filippino Lippi (Uffizi, S. Spirito, Nat. Gallery, v. M.
XII, 200, 207, 202). Dom. Ghirlandaio (Museum en Dom te Pisa, Uffizi, v. M. XIII, 27). Pier
Francesco Fiorentino (S. Gimignano, v. M. XIII, 290). Piero della Francesca, Umbriër van ge-
boorte (MUaan, v. M. XI, 60). Raffaellino del Garbo (S. Spirito Florence, v. M. XII, 284). Lorenzo
di Credi (Spedale degl'Innocenti, v. M. XIII, 245).
Siena : Duccio, Simone Martini en Sano di Pietro (v. M. IX, 326 en 331). Benvenuto di Giovanni
(Nat. GaUery, No. 909).
Umbhie: Dom. di Bartolo (Perupa, v. M. IX, 340). Giov Boccati da Camerino (Pin. Perugia.
v. M. XV, 2). Girolamo di Giovanni's fresco en processie-vaandel in Camerino (v. M. XV, 13 en l5).
Giov. Santi (klooster in Montefiorentino, v. M. XV, 87). Bened. Bonfigli's processievaandcls (te
Perugia en Corciano, v. M. XIV, 71, 74 en 73). P, Perugino (Florence, Weenen en Pin. Perugia
v, M. XIV, 214, 215, 232—234); en uit N. Italië, naar diens voorbeeld: Lorenzo Costa (S. GioV.
in Monte Bologna, Hamann Früh-Ren., afb. 110 en 253). Francesco Francia (S. Giacomo M-
Bologna; Petrograd, L. Justi, afb. 189 en 190). Ambrogio Borgognone (Gall. Ambrosiana,
Foto AUnari No. 14503).
Herinnerd worde hier, voor het Venetiaanse Trecento aan: Anonieme s. ConversazioD®
(met Schutmantel Platytera) en een dergelijke van Simone da Cusighe in de R. Accademio t®
Venetië (Nrs. 13 en 18, Anderson 12326, Böhm 2163). Quattrocento: Jac. del Fiore's Paradij»
met Kroning v. Maria (Ace. No. 15, Böhm 2098) waarop het gouden fond heeft plaats gemaakt
voor een effen, blauwe achtergrond. Antonio Vivarini's gotiserende „Murano-stijlquot; in het hoofJ'
altaar van S. Zaccaria cn diens triptiek (Aecademia No. 625), waarop het vlakke, gouden ioix^
van het vorige heeft plaats gemaakt voor een perspectivisch gesuggereerde binnenarchitectuur-
Mantegna en Donatello hebben bij de Venetianen het gevoel voor plastische vormgeving l»®'
wust gemaakt. Piero della Francesca, Umbril'r van geboorte, heeft met zijn fresco's in het Pal •
Schifanoia te Ferrara de zin voor realiteit nog aangewakkerd. Zie de s. Couv. van Cosimo Tuf®
(Berlijn) en Franc. Cossa (Bologna), resp. afb. 152 en 153 bij L. Justi, cn die van Garofolo i»
Nat. Gallery (No. 3102). In Bart. Montagna's s.Conversazione te Milaan (Justi, afb. 156)brcngc»»
de drie musicerende engelen een gevoeliger, meer Venetiaanse noot. Allen geven blijk van gr®*quot;
fantasie door rijke versiering der overmatig hoge troon-bouwsels. Die zin voor rijke o'quot;'*quot;'
mentiek overheerst zelfs die voor realiteit bij de Venetiaanse tijdgenoten «lezer meester»
Ferrara en Vicenza, Ik herinner slechts aan Carlo Crivelli en dc Vivarini (Justi 157 Berlij»»
Accad. Venetiö; Nat. Gallery Nos. 724, 788, 807; Accad. Venetië Nrs. 615, 607). Vm)r de schijf
der Bellini, voor ons zo belangrijk om het contact met Dürer (terloops worde gedacht n
invloed van Anton. da Messina en zijn technische verbeteringen voor het schilderen met
herinner ik aan de s. Conversazione van Gentile (Nat. Gallery No. 750) en aan do vele *
Giovanni Bellini (Georg Gronau: Die Künstlcrfamilio Bellini, 1909, afb. 17, 54, 106, ^^^
KI. d. K. 1930, afb. 183 en 85) waarvan drie nader worden besproken. Uit deze kring n»®'quot;
Giov!nbsp;'''' ^^nbsp;altaarstukken uit de bloeiperiode van
op m ' Bellini,!) dan is de compositie van bet altaar in S. Pietro Martire
Agostino Barbarigo, gedateerd 1488, Anderson
destiid ^nbsp;onderzoek naar de mate van invloed, die de Venetianen
toch tnbsp;Sehad kunnen hebben - de belangrijkste. Deze compositie
door W-^fflnbsp;samenhang met Dürers altaarstuk, waarmee het dan ook
gewendnbsp;gebracht.^) De Madonna zit iets naar rechts
Zijn bUk richt,
bed heft ^^nbsp;neerziend. Deze knielende figuur, die de handen in ge-
dennbsp;waarschijnlijk voor zijn prachtige conceptie van
^e van ]• L ^nbsp;^^nbsp;^^^nbsp;een roede,
^rie onnbsp;^nbsp;doorloopt. De cherubs die in groepjes van
talen va^nbsp;^^nbsp;zweven, accentueren nog de horizon-
^t doennbsp;evenah de ballustrade en de treden van de troon
ken, zoalnbsp;quot;ok niet door een daarop zittende figuur onderbro-
P^^ats is ^ } ''''nbsp;landschap, waarvoor hier veel minder
onHnbsp;altaarstuk, vertoont Hnks van ons een groep van
hoom dinbsp;bewolkte lucht en rechts cen kasteel en een ontbladerde
naarnbsp;berglandschap, waarboven een horizon-
^»•eekt Zu-^quot;quot;nbsp;toelopende wolk, de nagenoeg effen lucht slechts even
^^^orden ®gt;^™etrie ten opzichte van de middeiias blijkt hier overbodig
bisschnbsp;gevoel voor evenwicht tussen de machtige figuur van
naami^^.'..nbsp;staand, en den knielenden doge rechts, met
Hetnbsp;Aquot;g»«tinus, achter zich.
^«or de S. Maria gloriosa dei Frari (Anderson
^ ^^ïnposif ^^^ quot;^en Sacra Conversazionc — toont wel geen overeenkomst
^er sta '''nbsp;quot;nbsp;gelaatsexpressie betreft van
b''pennbsp;beUigen in de zij-panelen — Dürer zeer zeker getroffen. Zij
^^akothoVxïquot;quot;® berinnering op aan Dürers evangelisten van de Alte
te München.
^oortg^j
j!^ 246,'250 ^ro'^-^'Vquot;!?Conv'. (v. M. XVII, 230 uit 1489; 233,
i H90-1516) cn Viccnzo Catcn« (P«V. Duculo, An.Icraon No. 11974):
^•'jkhaurnbsp;quot; quot;-^«ny^Hazioui lieruston uor op «lio kring , waarin do on lio luit sncicnda
a ^•'''«raon r! !nbsp;Spahn: Monogrofic, Loipxig 1932, afb. 1 cn 53).
1926) Igt;. 180 Voor het contact tuH«cn GcntUc Bellini, Giovanni'«
'nbsp;^^^nbsp;»«vcns terecht
-ocr page 146-Worir^l quot;quot; confrontatie met deze, aan Dürer meest verwante altaarstukken
at het m.i. duidelijk, hoezeer hij in zijn „Rosenkranzfestquot; voor de S. Bar-
^^omeo toch te Venetië in wezen zichzelf is gebleven en daardoor juist geen
tot T^versazione ontwierp. Dit toch is een te zeer Venetiaans, een te wemig
^^ actie zich lenend gegeven.
daw^ Venetiaanse altaarstukken vóór (of kort na)
overe^\ ontstaan, reeds telkens gelegenheid, te wijzen op punten van
schild altaarstuk, deze is uiteraard het grootst bij die altaar-
van portretten zijn afgebeeld. Met het oog op de menigte
stuk i figuren en den enen heihge, die bovendien op Dürers altaar-
«iers ® ^^^^gesteld, moge hier nu een résumé volgen van die Itahaanse schil-
^aaron'^ 'nbsp;genoemde, die altaarstukken gegeven hebben,
figuren 'J-onenJe Madonna voorkomt met één of meer geknield liggende
^_^^schenkers); meestal mèt, doch ook wel zonder heihgen naast de troon.
Toscane
Venct. School
S. Maria d. Salulr, Vrnftll
Orat. S. Matüno, Cbingtia
(V. M. IV, 7 i-n 8)
Lorenzo Vcneziano
Arcad. Veofti».
M. IV. Ult% ST, 59)
Niccolo di Pictro
Giov. da Bologna
Arad. VrntliC
(v. M. IV. 24/Ï$. 37. 39)
1357
1394
^egen
Uoo
ento
helft
1437
1441?
1447
US7
ISB)
De s. Conversazione, tenslotte, op Bellini's altaarstuk in S. Zaccaria, even-
eens te Venetië, voltooid in 1505, is een in alle opzichten ideale conceptie van
dit onderwerp (Anderson, No. 11656). Dürer heeft ook dit te Venetië reeds
kunnen bewonderen. Het kan hem hebben geïnspireerd tot het motief van den
vóór de troon zittenden engel, die de luit bespelend, verzonken is in zijn muziek.
De Madonna dell'Arancio (Accademia Venezia, 815; v. M. XVII, 250,
dateert ± 1500) van Cima da Conegliano, die — bevrucht door Giambellini's
geest — sinds 1492 in Venetië werkzaam was, lijkt mij eveneens van belang
in verband met ons altaarstuk. Dit betreft Cima's landschap met hooggelegen
burcht en een voorgrond vol bloeiende plantjes. Verder vergelijke men zijn kop
van den H. Hieronymus met Dürers grijsaard, met lange baard en naar links
gewend profiel, in diens linker groep van knielende figuren; en het levendige
Christuskind, dat zich ook bij Cima omwendt (tot den H. Ludovicus) ; beneven»
de met figuren rijk versierde rand van de priestermantel.
Dat deze en andere Sacre Conversazioni in een landschap zijn ontworpen,
wijst op een zekere Venetiaanse traditie, die Dürer dan ook niet is ontgaan.
Wat het Christuskind in sterke contrapost betreft, staan Palma il Vecchio en
Cima da Conegliano hem zeker niet minder na dan Lorenzo di Credi.
Met een s. Conversazione in het museum te Caen, toegeschreven aan
vittore Carpaccio, circa 1520, dus in zijn periode van verval, zou men mo-
gelijk kunnen aantonen, dat Dürer op zijn beurt van invloed is geweest op
Venetianen, ware het niet, dat wij speelse cherubijntjes toch reeds van
Mantegna kenden, aan wien ook het rotslandschap herinnert. Carpacw^
werkte overigens in het atelier van Gentile Bellini, dat ook Dürer gcken
heeft.
Nauwer verwantschap met Dürers „Rosenkranzfestquot; meen ik echter te
kunnen aanwijzen in een late s. Conversazione (1520—'24) van PaL^
Vecchio. De stichter^) ligt daarop geknield, met het profiel naar links, àc to
bidden gevouwen handen heffend naar de Madonna. Deze, op hem wijzen^
raakt met haar derde vinger de kruin van den hertog. Dit handgebaar herinn
ons dat van Dürers Maria-fi^ur, die zó den keizer een krans op hct hooftl ^^^
Het Krad, dat het bovenlijfje strak rechtop houdt, kijkt naar den hertog ^
en heeft de beentjes in tegenbeweging naar links, zoals wij ook bij Dürer
maar dan in spiegelbeeld — waarnemen. Dit alles getuigt m.i. van ccn »n ^^
sieve bewondering voor, of liever invloed van Dürers altaarstuk van 150
op dezen Vcnetiaan uit de kring van Titiaan.
Stichter was de Hertog van Lcuchtcnhcrg. A. Spahn, Monogr. (Lcipzig, 1932) afh. 53, P
bezit.
Venetië
(met Ferrara en Mantua)
Umbriië
(met Cunerino)
Noord-Italië
Toscane
1476
1479—'85
± 1480
± 1480
1480—'83
1488
1489
1490
1490—'93
1494
1495—'96
1493—'96
± 1497
1498
Cinhuecento
1500
1517?
1520—'24
1526
Piero d. Francesca
samen met Lnca Signorelli?
Fin. di Brera Milaan
(L. Jusü 116)
Dom. Ghirlandaio
Uffizi (v. M. XIII. 27 en 28)
Pier Francesco
Fiorentino
S. Ag. S. Gimignano
(v. M. XIII, 290)
Filippino Lippi
S. Spinto Florenc«
(v. fa. XII, 207)
Benedetto Bonfigli
S. Fiorenzo, Penigia
(v. M. XI\', 74)
Anton. Romano
Mas. Vat. Rome
(v. M. XV, ISS)
Giovanni Santi
Mus. Urbino en Monte-
fiorentino (v. M.XV, 86.87)
Nobile Lucchese
Kloofter CoUano.
(v. M. XV, 116)
233)
Pietro Perugino
Pin. Perucia
(v. M. XIV.
Lorenzo Costa
S. Giacomo M. Bologna
Ambr. Borgognone
Call. Atnbrof. SUlaan
(AUnari USDS)
SchoolGent.Bcllini
Nat. Galt (750). Londen
Giovanni Bellini
S. Pietro M. Murano
(v. M. XVII. 173)
23S)
Cimad.ConecliaD«!
r. M. XVII.
Brera. (v. -.....-
Mugt;. Berlijn (Id. 2W;
Andrea Mantegna
Lou%t« (KL d. K. gt;08'
Vicenzo Catena
Pal*. Ducal. V.n.t^i
(V. M. xvn .
* 1936 Mu.*o ^
(Andarwn H'^)
Cimad.ConegJ»°
Part. coU. a.v;!-'»
(V. M. XVII. îfrquot;)
Palma Vrcchio
(Spahn Mon. •quot;gt;•
Titiann
Mad. I'quot;»;« „
KratUrrk Vm'l«
(Andrr»oo IS»»quot;'
Beschouwen we nu deze reeks Italiaanse Sacre Conversazioni met kui^^J ^^
de figuren, dan wordt het dunkt mij nog duidelijker, dat Dürer —
^^Uk van de Venetianen - wel een dergelijk altaarstuk moest sehüderen.
^^ engens typeert het Dürer als scheppend kunstenaar, dat hij het genre van
altaarschilderingen niet op de voet volgt. Dürer toch is
de tquot;^ A^ verteUer, bij wien het actieve overheerst en het contemplatieve in
^ tweede plaats komt. Hij duidt zichzelf hier trouwens aan als „Germanusquot;
^^ aard, die te ver afstaat van de Italiaanse geest om zich geheel en al te
stuk ^nbsp;met het toch zozeer Italiaanse specimen van altaar-
ï aat de Sacra Conversazione is.
Hout«^^^''nbsp;tronende Madonna's overigensi) — zelfs niet in de
^ij tocT'nbsp;Koningin der engelenquot; (B. 101), uit 1518,^) waarin
öiiddennbsp;^^^ de hemel gekroond met een krans van rozen, te
Jtostbanbsp;°iquot;s»cerende engelen en cherubs troont, terwijl twee engelen een
^et tochquot;nbsp;honden — is ook maar iets te bekennen van
«preekt ''''nbsp;hofceremonieel, dat uit de Venetiaanse Sacra Conversazione
h^^f^ hoofdzaak het uiterlijke schema der compositie, waarom men
^övendinbsp;onderwerp en dat van Dürer. Hierbij valt
quot;^^^toudS «ï^ïn»ddeUijk op, dat de „schenkersquot; op Dürers altaarstuk een naar
^een M^^rnbsp;innemen, dan op de Italiaanse altaarschUde-
^^itsel f v'''''nbsp;g'-ocpsportrct geworden van
^^^ den H nnbsp;Madonna in hun midden, die met haar Kind,
den h y®e»» «c'i viertal cherubs de handeling van hct kronen
brcneenn^nbsp;gebeurend) in beeld schijnt
^^^iviteit •nbsp;bovendien het gehele tafereel bijna tot een toneel vol
^^^«arstukknbsp;het meer lyrische karakter van de Venetiaanse
^evendijHn , p'nbsp;engelen slechts zingen of musiccrpn, als enige ver-
^g dan tï ' voorname rust van alle overige figuren. Hier is dc handc-
schilderij beperkt, meestal tot
^»-oon r ,nbsp;uitzondcrmg met zeer bezige putti bovenaan
^^^J^OGio 17nbsp;Vcnetii- wel aangctrolfen; o.a. op hct altaarstuk van
14503)nbsp;^ de Galleria Ambrosiana te Milaan (Alinari P. 2.
altaar i!^nbsp;bovenstaand overzicht van de meest verwante Itali-
rstukken — n.1. die, waarop portretten voorkomen — toch tc heb-
quot;quot;quot;quot;nbsp;quot;quot; .quot;«Hiccmnd« cngol.n, van
^ ^'»»kler. KInbsp;± (lt;latun, postqucm; Tintzo K. V. I, Nn, '^ cn lM^
d. K. Bd. IV (4). p. 353. Tictxc K. V. II, No. 707.nbsp;quot;
-ocr page 150-ben kunnen aantonen, dat deze eerder zouden zijn aan te voeren als gevend het
„schemaquot; voor Dürers stuk, dan dat — zoals quot;Wölfflin o.m. aannam —de hout-
snede in Jacob Sprengers* rozenkransboekje dit gedaan zou hebben. Op dit
laatste kom ik in het volgende hoofdstuk nog terug.
Gezocht dient nu eerst nog — in de Duitse schilderkunst, grafiek en plastiek
vóór Dürers tijd — naar werken met andere, aan ons altaarstuk verwante onder-
werpen dan de Sacra Conversazione, die on-Duits is. Daar, waar ze in de Duitse
kunst wordt aangetroffen, vertoont de Sacra Conversazionc immers een sterke
inslag van Italië, van N.-Frankrijk of van de Nederlanden, zoals b.v. merk-
baar is in Bazel en in Konstanz (mede dank zij de concilies), in Neurenberg
en in Nördlingen. Men vindt ze dan ook in Zwaben, in het oude Bohemen, i»
Tirol en in Keulse kring.
Zie Fr. Herlin's altaarstuk van ± 1488 (Mus. Nördlingen, Burger Hdb. III, p. 550,
afb. 63). Een merkwaardig soort s. Conversazione zou men wellicht kunnen noemen een
werk uit Zwaben, „Maria op de troon van Salomoquot; (mt de Gistere. Abdij v. Bebenhausen,
bij Tübingen, ± 1335, nu in het Museum te Stuttgart; Künstle, 1928, I, p. 165, afb. 44)«
Uit de Boheemse kring zijn, van het Trecento: „Gnadenbilderquot; in het Museum t®
Budweis (uit een kloosterkerk te Goldenkron, Burger Hdb. p. 125, afb. 137); in b®*
Rudolfinmn te Praag (ld. afb. 138, 139, 156 en 159) o.a. van den meester v.
op wiens ateher-samenhang met Melchior Broederlam is gewezen.
Aan Neurenberg strekken beide genoemde scholen en Frankrijk, hetzij direct, of indirect
ten voorbeeld. Het Imhoff-altaar, in de St. Lorenz, uit 1418—'22 (Id. afb. 357) herinnert
aan den meester van Wittingau, evenzo doen wand-epitafcn aldaar en in het nnbuog®
Heilsbronn. (ld. afb. 359 cn 360). De meester der Sacra Conversazione op het Deicbslcf
altaar van 1419 (Bcrlijns museum, ld. afb. 364) toont een trouw navolger to zijn van dcquot;
Praagsen meester van Hohenfurt in diens sierlijke gratie. Voorts valt cen sterke
Frans-Nederlandse invloed op de Frankische kunst der 15de eeuw aan tc wijzen, evcn ^^
de invloed van den ook daarmee verwanten Bazelscn-mccstcr Konrad Witz: b.v.
heiligen op het Tuchcr-altaar in de O. L. Vrouwckcrk te Neurenberg (ld. afb. 370^ '
uit ± 1440. C.f. voor K. Witz: Id. afb. 17—20 cn 22; II. Wcn(Uand, 1924, Tafd 4. '
22, 21, 11 en Dr. Walter UcbcrAvasscr, Bd. I d. Basier Kunstb. Basel 1939 (?)nbsp;^^
In Salzburg cn Tirol hebben de Tronende Madonna's ook cen Venetiaanse, Vra^o ^^
of Franse inslag. Dc Rauchcnbcrgsc epitaaf (Burger Ildb. afb. 242) in het Seminar«quot;
Freising (1420—'30) is cen typisch mengsel van Italiaanse „grand»;zzaquot; met ^^^
zwaarwichtige ernst. Als zodanig is die — qua stijl — een voorloper van Dürers
Uit de Keulse kring noem ik tenslotte nog enkele Sacrc Conversazioni,
terzijde latend miniaturen, wandtapijten, muur- cn glasschilderingen, om bet n^
ter vergelijking te beperken. Dc Italiaanse inslag spreekt weer sterk bij Hermann ^
(ld. afli. 459 cn 461) en bij enkele anonymi (ld. afb. 463, 457), als dc meesters van het
altaar in dc Dom tc Keulen.
Stephan Lochner, afkomstig uit een streek aan het meer van Konstanz, vervolgt de
Ïtaliaans-Keulse traditie van gratie en lieflijkheid, met zijn „Maria im Rosenhagquot; (Pin.
München; W. R. Museum, Keulen, Burger, Hdh. II, afb. 477, 478). Van aUe Duitse schUders
enadert deze de Itahaanse s. Convcrsazione het meest, n.1. in zijn Drie-Koningen-altaar
de Dom van Keulen, uit 1430 (ld. afb. 475, 476). Men zou de groep op het middelste
ßedeelte — wat betreft de bouw—wel een proto-type van ons altaarstuk kunnen noemen.
De Meester van de Verheerlijking van Maria (W.R. museum Keiden, ld. afb. 535) toont
vroegst de meer reahstische tendenzen uit Vlaanderen (Jan v. Eyck, Rogier v. d.
^eyden, Bouts), in Keiden rechtstreeks, in Z.-Duitschland (Nördlingen) over Conrad
en Hans Multscher b.v. op Fr. Herlin inwerkend. Beide groepen van gelovigen
annen tegenover vrouwen) worden hier — evenals op Dürers altaarstuk — aange-
^o^d door één afzonderlijk geplaatste, niet knielende, doch hier zittende figuur.
^^ e drie Keidse anonymi uit het laatste kwart der 15e eeuw, de meester van het Bartho-
nieus-altaar, die van de H. Maagschap en die van St. Severinus, schilderen geen s. Con-
detnbsp;meer. Een heihge, of vaker nog, een kruisingsgroep vormt nu het centrale punt
^ VoorsteUing. De tronende Madonna wordt natuurlijker, mensehjker, haast huiselijk
^ onderwerpen als de Virgo inter Virgines en zelfs in de Epiphanie en de Koningin van de
^^zenkrans (met schutmantel), toegeschreven aan den Severinus-meester, uit 1476 (ld.
Stnbsp;Ztschr. f. chr. Kunst III, 1890, Tafel II) resp. in het W. R. museum en in do
^Andreas te Keulen.
q^ ® Veel latere Madonna met twee heihgen, van Hans Holdein de Jonge (1522), in het
«a^^^cnbsp;te Solothum, is echter terecht in verband gebracht met dc N.-Itaü-
Sacra Convcrsazione. (KI. d. K. XX; P. Ganz, 1912, p. 36).
^ gnbsp;tussen andere ondcrwcipcn cn Dürers conceptie van het
®®e*i^anzfe8tquot; kan door een dergelijk onderzoek nu duidelijker gaan
hetgeen de door velen veronderstelde samenhang van ons altaarstuk
® 'ozenkransdevotie wederom zou verzwakken.
§ 4c. D ••
uhers altaarstuk in verband met verwante uitbeeldingen van
madonna in de duitse schilderkunst.
Voof ^^^N^en wij tenslotte Dürers altaarstuk nog met verwante Madonna-
j) ^hingen van andere Duitse meesters.
Ktieu^''''^ fÜ8t toch onwillekeurig: Bevat ons altaarstuk wel cdlcen om die
gena . inslag een kunsthistorisch probleem ? Zou Dürers conceptie overi-
^e^den^^^^*^quot;^*^®^^ ^^^ voldoende duidelijk spreken om geplaatst te kunnen
^^arin ^^^nbsp;Duitse kunst traditionele groepen van voorstellingen,
«e figuur der Madonna domineert?
'ï'er h
eantwoording van deze vraag wil ik de volgende voorsteUingen bc-
-ocr page 152-handelen, die — zowel eompositioneel als ikonografisch — verwant zijn aan
Dürers altaarstuk. De verwante idee ligt m.i. voor de Duitse kimst niet in de
s. Conversazione, maar meer in de richting van:
I. de „Aanbidding der Koningenquot;,
II. de „Madonna im Rosenhagquot;,
III. de „Schutzmantehnadonnaquot;.
Hoewel ik reeds voorbeelden noemde van de Duitse s. conversazione-
schilderingen, moet ik terloops nog wijzen op enkele Zuid-Duitse gesneden
altaren (met beschilderde luiken) van Michael Wolgemut en diens kring;
te meer, omdat immers in die kring de jonge Dürer werkte.
De altaarkasten waren n.1. meestal gevuld met een groep van in hout gesneden en be-
schilderde figuren, die taferelen voorstellen uit het leven van Christus of Maria. Enkele
van die altaren hebben daarentegen op die plaats een in hout gesneden Madonna, staande
tussen heihgen; b.v. het altaar in de St. Jacobskerk te Straubing (uit 1475) van MichaEI'
WOLGEMUT, Dürers leermeester in de jaren 1486 tot 1490. Zijn hoofdaltaar in de Mariakerk
te Zwickau (1479 gedateerd) toont een Madonna met acht heihgen, die niet alleen in de
altaarkast maar ook in de binnenkant der eerste zijvleugels staan. Zie ook het Augustiner-
(vr. Peringsdörfer-akaar van 1487) en het Hersbrückcr-ahaar (vr. toegeschr. aan Wa-
gemut) uit ± 1490, m het Germ. Museum en het hoofdahaar in de Kloosterkerk vao
Blaubeuren (Kl. Skulpt. schätz No. 426).
Ook in deze altaren, die men — al is er geen tronende Madonna op voorgesteld — tioß
tot de Sacre Conversazioni zou kunnen rekenen, zien wij echter een vreemde filiatie, n-'-
die van Isenbrant en Rogier (zie de altaarkast van het altaar van Fr. Herlin in de Blasius-
kerk te Bopfingen van 1472, met een Kronnig van Maria door engelen, tussen twee staand®
heiligen) (Burger, Hdb. p. 572, afb. 86). Welhcht is er ook enige nawerking van de Fra^s®
kerkportalen in merkbaar. Overigens is de opstelhng der figuren hierbij een zodanig®'
dat ze natuurlijk niet als vergelijkingsmateriaal voor Dürers altaarstuk in aanmerki»g
kimnen komen.
De te voren genoemde, zeer wemigc geechildcrde Duitse „Sacre conversazioniquot; toonde»
daarmee trouwens evcnmm nauwe verwantschap, omdat er slechts enkele knielend®
figuren op voorkomen; alleen de stichter, die soms door enige familieleden wordt vcrgcz®'*''
Groepen van knielende geestelijken en van wereldlijke personen, of van le^c^
van een broederschap komen alleen bij twee van de drie hierboven gcnocnid®
onderwerpen voor. Deze, de Aanbidding der Koningen en de Schutmantc ♦
bhjken zeer populair geweest te zijn in de Duitse schilderkunst der Midquot;*;'
eeuwen. De Schutmantel-Madonna is in de Duitse kunst zelfs bijzonder nj
ontwikkeld; we zien hier n.1. een menigte figuren, in twee groepen verdeel gt;
onder Maria's mantel knielen, terwijl de Italiaanse „Misericordiaquot; meestal
8iechts enkele figuren daaronder beschermt.^)
Er rest mij nu nog, de drie genoemde onderwerpen, met het oog op Dürers
nader toe te lichten.
de aanbidding der koningen nocmde ik, als onderwerp daaraan ver-
J^ant, omdat Maria hier eveneens wordt gekroond en tronend — als Moeder
Ods — is omgeven door knielende figuren.
Ik herinner hiervoor, om te beginnen, aan miniaturen uit de 13e en 14e eeuw; voorts
an een fresco uit het einde der 14e eeuw in de huiskapel van het keizerlijk palcis te Forch-
Beieren).^)
DÏ
metnbsp;Fihppo Lippi (Berlijns Museum, v. M. X, afb. 262) maakt daarop een uitzondering
ande^'^'^nbsp;breedte uitgebouwde compositie, deels werk van leerlingen, na 1455. Een
^uidataT^s*^^^^-nbsp;~ Madonna del Soccorso — is geliefd in Umbriö, midden- en
^aaronbsp;mij in Duitsland niet bekend. Men ziet dan Maria — staande in wijde mantel,
bij de ? ^'^crren zijn geschilderd — met opgeheven arm den duivel uitdrijven uit een kind, dat zij
(v \f quot;ßemt; terwijl de moeder — Maria's bijstand afsmekend — naast haar liet geknield.
daard ^^^ „Mater Misericordiaequot; is evenmin uitsluitend Duits, als die der Epiphanie;
hun^*^ ^aam „Misericordiaequot;. Talloze voorbeelden, waaruit blijkt, dat vooral bij Umbriürs
'^®andefnbsp;onderwerp geliefd was en vaak diende als beschildering van processie-
afverin^'nbsp;Marie (deel I—V voor het Duc- en Trccento). Deze „gonfaloniquot; werden, ter
'^^'öat m ^'^Anbsp;andere rampen, ter ere van Maria-Mediatrix in processie gedragen. Overeen-
de c ff '^^quot;quot;telhngen op Duitse houtsneden, de z.g. Pestblätterquot; valt hierbij op te merken,
en d- T® Maria-kerk te Corciano, uit 1472, van Benedetto BonGgli (v. M. XIV, No.
meerbquot;^ Misericordia, uit 1464, in de kerk der Gonfalone, te Perugia (Id. 71).
daarop ^nbsp;vorm van Misericordia, do Maria-Platytera uit het Oosten afkomstig,
Veiyg^'l^nbsp;in mandorla, als een sluitgesp van do mantel schijnt to fungeren, vond ik
^^gellantc 'nbsp;altaar van Simone da Cusighe, uit 1394 (Aecademia No. 18), waarop
^Wle t^^^nbsp;Maria's mantel knielen; en op dat van een anonymus uit het Trccento, door
I^Anni^S'nbsp;Quattrocento, van do gebruikelijke Misericordia zijn in Toscane o.a. fresco's
afb Hif p.®quot;^'*(l'^^O) en in de Pinacotcca comm. te Arezzo. (v. M.
p^ ^ ^»«v. di Paolo's Misericordia uit 1436 (v. M., afb. 255) in do S. Maria dei Servi to
opdracht° Fhancesca's polyptiek (Museum te Borgo S. Sepolcro) uit 1445, is kennelijk
öa do r flagellanten-broederschap geschilderd, (v. M. XI, afb. 4-1). Voor UmhhiK herinner
Franrnbsp;^^onAgh, nog aan Bartolo Capokali's Misericordia van 1482, in
j^^'^gte en'^rquot; Montone, waarop acht heiligen, onder wie twee geknield liggen, voor een groto
afsn «veneens knielenden schenker do voorspraak en bescherming (schutmantcl) van
afbnbsp;^38). Voor midden- en Zuid-Italië geeft v. Marie
f^'^öRo. iii ^ driekwart-figuur als Misericordia to Caldarola (1492) van I^nknzo di Alks-
^^•quot;«iniiteM^^'^quot;'^quot;nbsp;flagellanten. Een Misericordia in do Dom to Atri heeft onder
mannen, onder wie de paus, «lo keizer, enz., rechts vrouwen, onder wie
quot;»in ofnbsp;^^cveude engelen houden een kroon boven de Madonna. Dit alles herinnert
) ^Urgcr quot;quot;quot; RUrers compositie met kniclendo figuren, van 1506.
^^'^Pcrufti' /p'^^'J'i;'''nbsp;Die deutsche Malerei, afb. 27, 28 cn 339; houtsneden indoBiblia
^ Kristeller t.a.p. blz. 33 en 83).
-ocr page 154-Voor het begin der 15e eeuw herinner ik aan het fresco in de kloostergalerij te Bressa-
none (Ital. Tirol) en aan den meester van het Ortenberg-altaar, in het Museum te
Darmstadt.i)
Stephan Lochners beroemde Aanbidding der Koningen, nog tegen een gouden fond
— het altaarstuk (uit 1427—1447) in de Dom te Keulen, dat Dürer zich op zijn reis door de
Nederlanden liet „aufsperrenquot; — werd reeds eerder vermeld. Het doet immers èn door
de sterk symmetrische compositie èn door de figuren uit het gevolg der Koningen op het
middenpaneel die met St. Geréon en St. Ursula op de zijpanelen één doorlopende isocephale
reeks vormen, eerder denken aan een Sacra Conversazione, dan aan een Epiphanie.
Op de verwantschap in compositie van ons altaarstuk met deze Epiphanie is reeds
meermalen gewezen; maar die stukken zijn, dunkt mij, niet alleen verwant in de driehoeks-
formatie van de middengroep. Ook het doek, door twee engelen opgehouden achter de
tronende Madonna, en de vijf overige, zwevende engelen, verdeeld over de lege ruimte
tussen de koppen der figuren en het Gotische traceerwerk, kimnen als voorlopers van
Dürers troon en van diens putti beschouwd worden. Wel zijn de engelen hier natuurlijk
in zuiver Gotische dispositie gegeven, met fladderende lange gewaden en hoge spit«
toelopende vleugels, terwijl Dürer het Renaissance-motief toepast van cherubs, engeltjes,
die half in wolken gehuld zijn. Deze geven met hun korte vleugeltjes het horizontalisme
en door hun groepering het formalisme der Renaissance weer tegenover de lineaire
Gotiek, die een Lochner met zijn zin voor verticahsme ook in deze details nog doorvoerde»
Meesters uit de streek van Constanz en Bazel doen daartegenover wel zeer „modern
aan, en tonen zich — in hun gevoel voor het landschap, hoe onbeholpen ook nog geuit
waardige voorlopers van Conrad Witz.
Voorts noem ik Hans Multschers Epiphanie in het museum te Berlijn (ld. afb. 1^)'
uit 1437 en een andere, van cen anoniem meester aan de Midden-Rijn, uit ± 1440,
hetzelfde museum, waarop tevergeefs getracht is, den knielenden koning niet meer
profiel, maar in wijkende stand uit tc beelden.')
Conrad Witz dient gememoreerd om zijn Aanbidding der Koningen,') op een der vic»quot;
panelen van zijn omvangrijk Petrus-altaar (van 1444) in het museum tc Genève. Tocb i®
cen ander deel van hetzelfde altaar, dat afkomstig is van het hoog-altaar der
Kathedraal tc
Genève, meer verwant aan ons altaarstuk. Daarop is dc Madonna n.1. minder huisely
voorgesteld. Zij is op een troon gezeten en wendt zich naar rechts, tot den schenker vaquot;
dit altaar, den bisschop François de Mies, die door den H. Petrus, die achter hem staat,
wordt aanbevolen aan dc Moeder Gods.*)
M Burger: Handb. II,TafelXXVen afb. 432. Dit werk van cen Middcn-Rijns meester nccint c^P
aparte plaats in door zijn meer decoratieve opvatting van compositie cn dctaiU. Het toont
cen Italiaans-Boheemse inslag, dat in deze streek de opgekomen neiging tot niinitc-cxiquot;quot;
nog zeer werd geremd.
') ld. afb. 9: Epiphanie uit Immcnstadt, Altc Pin. München; afb. 16 cn 30 (Berlijn).
') II. Wendland: Konrad Witz (Bascl 1924) Tafel 11 cn 13. W. Ucbcrwaascr (Boscl 193B?) »
18, 58—61. *) ld. afb. 19.
^^Was Friedrich Herlin in het hoogaltaar van de Jacobskerk te Nördhngen (van 1466)
^og een Rogier-epigoon, hij toont zich — hoewel m compositie nog op Rogier berustend —
^^^ et altaar van de Blasiuskerk te Bopfingen (van 1472) m zijn ware kracht van Zuid-
hee?nbsp;naturahst. De Aanbidding der Koningen, op een der zijluiken,
t plaats in een landschap, met een stad op de achtergrond en geeft den knielenden
^^amg, ^ naaj y^^jj^g gericht, met frontaal gewende kop en een zeer levendig, reahstisch
^ nstuskind in contrapost: het wendt zich — de magere beentjes naar rechts, het boven-
je onder een hoek van 90° naar hnks — naar den Koning om (H. Schmitz: Die deutsche
ProtoT' quot;quot;nbsp;P-nbsp;^^ ^^^
Vattin ^^ ^^^ iHirers Christuskind, dat immers ook nog min of meer Gotisch van op-
geweest zijn. (Zie de copie in het museum-depót te Weenen en die m de
Müie, te Sevenoaks).
(te Str wnbsp;Michael Wolgemut uit de jaren tussen '70 en '80
Wtenr'Ï'quot;^ ^^ Zwickau) hebben eveneens een Driekonmgcn-schildering op een der
n- • ^^nbsp;vroegere Peringsdörfer altaar (in de H. Kruiskerk te Neurenberg)
doetnbsp;door hem uitgevoerd te zijn. Dit paneel heeft een zachter koloriet
schUdcringen van Wolgemut gemeenlijk doen. Wolgcmuts
Iterk tenbsp;± 1^90, waarvan het énige overgebleven luik, in dc St. Lorcnz-
voonbsp;knielende schare van geestelijken uitbeeldt, moge liicr juist om
•^«»i enig a'^Hnbsp;worden. (Cat. B. 1,2 No. 181, Afb. 34b). Het wekt immers, meer
onderzoekquot;nbsp;associaties met Dürers altaarstuk. Dit, ikonografisch, voor ons
^oöïen, heernbsp;paneel, dat in Hoofdstuk III dan ook nader ter sprake zal
^ unbsp;^^^^ ontstaan, vóór hij zijn studictocht naar Colmar cn Basel
^«'Hen pnbsp;ongetwijfeld den rijperen schüder, te VcnetiC, nog voor den geest
, toen hij zijn knielende menigte achter den paus eveneens als rcprcsen-
^oor de Bnbsp;voorstelde cn tevens het portret vnn die heren gaf.
^giö derrienbsp;slechts een Epiphanie in het Museum te Colmar uit het
de ko •nbsp;'^«quot;»■op de stal van Bethlehem tot een Romaans portiek werd cn
^^t^elfde zquot;'quot;^nbsp;(Burger, Hdb. f. Kw. I, afb. 86).
^^^aissajj^,^^quot;nbsp;Aanbidding in de Mariakerk te Lübeck, uit 1501, doch nu meer in
^•^gennbsp;in een heuvellandschap vol ruiters, aan zee, in plaats van
^^ 1) '^^^''^XXXn)^quot;'^^^ vorige; en dc koning is nu drievierde naar ons toe gewend.
^^^^^ XI TT^ ^^^^^ Holdein (dc Oude) in het Museum le Bazel (Curt Glaser,
Vai, j ^^^ ^^^^ ^^^^ quot;og zuiver Gotisch van compoHilic, doet — wat dc
gcschrunbsp;betreft, die zich omwendt tot zijn dienaar om het aan tc
![^P'aat8ten fquot;nbsp;— denken aan den terzijde kijkenden en frontaal
Epiphanie van Dürer uit ISO-i le Florence (Uflizi, T. I, 264).
Moo^quot;*^quot;*' Hchakel tussen Dürers Htilnianndcn koning, die zich nog onbeholpen
ontCj^''quot;'^^' Epiphanie in zijn „Maricnicbcnquot;, ± 1503 (volgens T. I, 228
ofp«-«), cn zijn grandioos gebarende koningsfiguur op dc tekening in de
sterk mtgedrukt dan in de genoemde epiphanieën. Men ziet daar immers de
ootdfiguren iets ontvangen, doch niet iets aanbieden.
^^ lechts w^eer aan Maria en het Kind de rozenkransjes werden aangebo-
fis^hnbsp;^^ verwantschap met deze groep altaarschilderingen ikonogra-
^^cü dmdelijk zijn. Bovendien valt Dürers stuk op stijlkritische gronden ge-
niet •nbsp;^^^^^nbsp;epiphanieën, die zich over het algemeen nog
t uit het Gotische schema wisten los te maken.
de „madonna im rosenhagquot;.
zet^'^nbsp;^^^nbsp;in een hemels bloementuintje, ge-
schild^ zodenbank, met een rozenhaag als achtergrond — is in de Duitse
aerkunst niet minder gcHefd dan het vorige. Het is e(
zeervnbsp;quot;^«vx ^^uciu uau uct vorige. Het is een oud motief —
voork^'^^^^ ^^^nbsp;Virgines — dat ook in Frankrijk en ItaUë
Straat°b ^ lgt;ijzonder gewild was in Keulen en aan de Boven-Rijn, waar
^erin ^^^^/mmers het middelpunt der mystiek is geweest. De voorkeur, die
d^nbsp;komen, voor fijne detailtekening van de rozetakken, de
^ de 15 ^nbsp;plantjes en grassen, strookte met de zin voor naturalisme
die Veel ^^^^ ^^ evenzeer met de tekenvaardigheid der toenmalige schUders,
gauernbsp;^e^^Plaats van een goudsmid waren opgeleid, zoals van Schon-
^ en Uurer bekend is.
*^ee8t uiti^^^**^^ ^^^ herhaaldelijk een Madonna op zodenbank, die haar
Voortreff inbsp;»uiting, wat betreft de hele entourage, heeft gevonden in zijn
L. 46mnbsp;van de Madonna met de vele dieren (in de Alber-
(B. 34.' rp. 'nbsp;innigste vertolking in de gravure van dc zogende Madonna
vari^*^^nbsp;altaarstuk, voor dc Duitsers in Venetië gescldldcrd,
kunnen noemen — voorzover dit uit déze Mariafiguur nog valt na
/'ï ^^oïfnbsp;quot;quot;quot;nbsp;tekeningen van do Madonna op do Zodenbank tc
\ . ,nbsp;±nbsp;Braunscbweig (Coll. DlaBius) ± 1502 (L. 134),
B ; 23/24 i;9 ;L^^502(L.460)en bonden (Br. Museum) 1503 (L. 229). Zio ook Tietze I resp.
(A O jo 1511 ri '^Vv®«nbsp;quot; tekeningen nü het HozenkransftMïSt ontstaan, noem ik:
ï voor een ' j'nbsp;± 1511 (L. 353), Oxford 1514 (L. 395); door Tietze
£ L^^(resp 1^0quot; SchSufTelein gehouden; Windsor 1515, Parijs (Louvro) 1519, Berlijn
con t,nbsp;^^^nbsp;quot;quot;K®'®quot; gekroond, Windsor 1519 (L. 391) do zoden-
Tri ' N«nbsp;daarachter. Op deze en do vorige is ccn musicerende engel. Tictzo II
öii • Don quot; /i *
cn 740). Chatsworth ^ 1520 met den kleinen
Ma^?.nbsp;«fgeboeld bij Ernst Ueidrich: Geschichto d
t ut^VJ^'Pquot;^ I'-nbsp;^25, 127, 131 en 134; voort, rijn
'nbsp;(quot;»P- Tietze I. Nrs. 42, 146, 242); cn do houtsnedé uit ± 1496
-ocr page 157-Albertina tut 1524 (L. 584, Tietze II, 929). Holbeins Aanbidding der Koningen op het
e.g. Kaisheimeraltaar, van 1502 (Alte Pinakothek München), wordt — niettegenstaande
de centrale compositie der Renaissance, bekroond door laat-Gotiscb rankwerk, en heeft
nog een knielenden koning met een nauwelijks wijkend, naar Unks gewend profiel,
(ld. Tafel XVI). Voorts noem ik een paneel met Driekoningen-Aanbidding uit 1505, in
het Museum te Mainz (Cat. 1925 No. 433) van den in Zwaben en aan den Midden-Rijn
werkenden Meester van het Hausbüch (Mr. van het Amsterdamse Prentenkabinet). Het
is een der zeldzame schilderijen — behorend tot een serie over het Leven van Maria — uit
het atelier van dezen Utrechtsen tekenaar-graveur, die de hoofse geest der vroege M. E. nog
eens deed herleven.^)
Iets meer renaissancistisch van compositie doet de Epiphanie uit 1507 aan, van HaNS
Baldung-Grien (D. Museum, Berlijn) een werk van den meest begaafde van Dürers
volgelingen, die aan de Boven-Rijn werkte.^) De Epiphanie van den Meester van St.
Severinüs, uit ± 1510 (W. R. Museum, Keulen. Burger Hdb. afb. 547) doet daarentege»
nog zeer Gotisch aan, niettegenstaande de iets meer centrale compositie cn de rijke, naar
Renaissance-motieven geweven kostuums van koningen en heiligen.^) In dit stuk vornit
de troon—frontaal geplaatst — de loodrechte as van de compositie, waarin alle drie konin-
gen knielen: één rechts vóór, een links vóór en de derde geheel ter Unkerzijde van de troon.
Vele te dicht op elkaar staande figuren, met wapperende vaandels, vullen verder het paneel«
Op de voorgrond knielen bovendien hnks van ons dc stichter, door zijn naamheilig®
beschermd, rechts zijn vrouw en dochters; dc laatsten onder dc mantel van moeders naanï'
heilige (St. Ursula?).
Van aUe genoemde epiphanieën is déze — afgezien van die van Stephan Lochner — bet
meest verwant aan Dürers stuk, maar ze is even later ontstaan cn kan dus voor mijn onder*
zoek verder niet in aanmerking komen; evenmin doen dit de Epiphanie van Ulruch Ap^»
m't 1510 (Louvre) en die van Hans von Kulmbach (Berlijn) uit 1511.*) Hoogstens kunne»
ze dienen, om aan te tonen, hoe ver Dürer in 1506 zijn tijdgenoten in Neurenberg vooruit
was in het componeren in den geest der Renaissance.
Op al deze Madonnaschilderingen overheerst de idee van hulde brengen
het Kind en Zijn Moeder, die zich hoofs tot den devoot knielenden koniOb
wenden om die hulde, in de vorm van een geschenk, in ontvangst te ^^^^^
Op Dürers altaarstuk te Praag is echter de huldigingsgedachte veel nim
») Volgens Dr. A. Pit (Revue de l'Art Chrétien XXXXIV, p. 494—497) cn Graaf Solms (J^b'^;
d. Städcischen Instituts in Frankfurt, 1937) is de Meester v. h. Hausbuch identiek nietnbsp;^ie
sen meester Erhard Recuwich (Reeuwijk, Rewich), die van 1484 af werkzaam was te Ma»
ook M. D. Henkel in Maandblad v. B. K. (XIV Jaarg. No. 6 1937, de Bussy A'dam).
») Werner R. Dcusch: Deutsche Malerei des 16tcn Jahrhunderts (Berlin 1935) Tafel 23. ^^^^
') Prof. dr. Hermann Schmitz: Die deutsche Malerei vom ousgchcndcn Mittclolter bis «u*®
der Renaissance. Handb. d. Kunstwissenschaft (Berlin 1917) Bd. II, 2; afb. 547.
«) Deuach t.a.p. Tafel 85 (détail) cn Tofcl 15.
te gaan — van dit Madonna-type, dat het lieflijke en bekoorlijke van de jonge
Moeder geeft ? Het dartele wezen van het Kind, dat a.h.w. speelt met de rozen-
krans — in beide handjes boven het hoofd geheven — temidden van de bloeien-
de natuur en omgeven door enkele knielende figuren, zou men — zo men wil —
in analogie kunnen zien met de voorstelling van de Virgo inter Virgines, de
Madonna en het Kind, met vier heilige maagden, in de hortus conelusus, of
— met nog andere heiligen — het Paradijstuintje bevolkend. En deze Ma-
donna's zijn immers weer verwant aan de Madonna's op de Zodenbank (met
of zonder rozenhaag).
Ter vergelijking met de genoemde Zodenbank-Madonna's van Dürer her-
inner ik aan de volgende Madonna's in de Rozenhaag, in de schilderkunst vóór
Dürer; en aan enkele stukken van bovengenoemd verwant onderwerp:
Het Paradijstuintje in het Historisch museum te Frankfurt a/Main, van een anonie®
meester uit de school aan de Midden-Rijn (uit i 1420),^) geheel in de geest van de mystiek
en van de minnepoëzie, evenals het zoveel grotere schilderij uit ± 1430: Maria met het
Kind tussen de aardbeien (Gem. Museum te Solothum) van een meester aan de Boven-
Rijn. De stichter, hierop in verhouding veel kleiner voorgesteld, knielt in de rechter
benedenhoek te midden van bloemen en heft de handen in grote verwondering en vef
ering voor het Giristuskind. Met dit gebaar zou men het gebaar der handen van Keizer
Maximiliaan op Dürers altaarstuk kunnen vergelijken.
De „Maria im Rosenhagquot; van Stephan Lochner (Wallraf Richartz Museum, Keulen)»
die (evenals bovengenoemde anonymi) van de Boven-Rijn afkomstig is, ademt nog wel eco
mystieke, van innige vroomheid doortrokken geest, maar is toch reeds minder abstract*
Hierin gaan gezonder, ronde vormen van Moeder en Kind gepaard aan blijde jubeltonen va®
de stil aandachtig musicerende kleine engelen, die beiden omringen. Deze lijken zelf toch
gewone kinderen mèt het door hen aanbeden Christuskind mee. Op de analogie van dit geval
met de kinderlijk blije, bezige kleine cherubs op Dürers stuk, zou ik hier nog willen wijzen.')
Het is hier tevens de plaats, terloops te wijzen op de verwantschap tusscö
deze Madonna's uit de Keulse school en die uit Boheemse en Tiroolse kringen-)
Ernst Heidrieh (in Die Kunst in Bildern: Die altdeutsche Malerei, Jena 1909, afh. 1)
naar een plaats in het Hooglied (4; 12 vlgg.) waar de kuise bruid met een gesloten tuin
vergeleken, wiens bloemen en vruchten haar schoonheid voorstellen.
') Hubert Schrade: Stephan Lochncr (München 1923, afb. 3) geeft een dergelijke Mado^J
van een leerling van Lochncr, als titelprent in kleurenreproductie, naar een schilderijtje in do
Pinakothek te München. Voorts afb. 33: Maria in de Paradijstuin, met 2 heiligen op de zijlquot;'
uit de school van Lochncr, in het W. R. Museum te Keulen.nbsp;.
') (ld. p, 8). Vergelijk (o.a. hel ideale gelaatstype) de Keulse Madonna met die uit de klooster ^^^
te Goldenluon in Bohemen: gelijk zijn die in type, doch verschillend in wezen: de Keulse jg
mocderUjke overgave, de Boheemse terughoudend en hoog, doch tevens van een bekor
heflijkheid, die beide gemeen hebben.
^ en Zuid-Tirools meester geeft hetzelfde onderwerp nog lieflijker en met meer gratie
r 'firnbsp;Virgines uit ± 1430, in een tuin met lelies. (Hdb. d. Kunstw. Bd. II,
•^afb.319^ Burger-Schmitz-Beth: Die deutsche Malerei, p. 263). De luchtigheid van com-
Posme en gratie van beweging der figuren berusten op Franse miniaturen, hoewel ook deze
ItaUnbsp;miniatuurschilders uit de school van Bressanone, overigens meer een
aanse inslag toont. Dit paneeltje, door zijn tere, wazige tinten toch ook typerend voor
^e i^eemse kunst, geeft de Virgo inter Virgines (met witte hoofddoek) genimbeerd, even-
een ^^nbsp;^^nbsp;^^^ vrouwelijke heiligen (de derde, Elisabeth, spijzigt
gekr^^^' ^^ ^^^ waarschijnlijk nog op de aarde gedacht). Maria wordt door twee engelen
Bet'^^t'^'nbsp;engelen met rijk getekende vleugels het Kind toezingen.
^^ Franse miniaturen, omlijst met teer rankomament, waarin verschil-
feest^l-V^*quot;^^ ^^^ anjer, akelei, roos en viool voorkomen en ademt een stemming, even
® Ijk, als die, waarin de cherubs Dürers altaarstuk trachten te houden.
van het Staatsmuseum te Praag trokken, toen ik daar in 1935 werkte,
de K r^^ schilderijen uit de jaren 1430—1470 mijn aandacht, om hun verwantschap met
in ®® Tiroolse Rozenhaag-Madonna's.i) Deze Boheemse Madonna's staan echter
(zie Onbsp;zeer nauw verwant aan die, omgeven door een rozenkrans
V - onze Typen A. 2 en B2, dus hierover in een volgend hoofdstuk meer).
1430—'60 (cat. B. I, 2, No. 171, Afb. 30) afkomstig uit DeStnfi en
^et anJr'quot;^nbsp;Hohenfurth (1370), is rijker van compositie dan
denbsp;^^^ ^^ stichters en een zoontje, die knielen
^orlanbsp;Maria. Een spreukband is, in Gotische trant, met plooien om de man-
l^emnbsp;^^ inscriptie deels onleesbaar is. Deze luidt: „Regina ccU letare Quia
te fecitnbsp;Portare allelujaquot;, „Audi nos nam tc filius nichil negäquot; (ncgabit). „Beatam
^^Oöiissio^-K^'^nbsp;alleluja Ora pro nobis, Sancta dei genitrix, ut digni effiquot; (ciamur
andere hnbsp;^l^risti). Twee engelen houden nog ztilk een band cn kronen met dc
^Oïienl,nbsp;Madonna. Werd deze voorstelling verwant genoemd aan de Madonna in dc
grond ^nbsp;slechts om dc omlijsting van bloeiende planten cn tle rijk bebloem-
laatste reden zou er enige verwantschap met Dürers
l5enbsp;andere, vermoedelijk Tiroolse Madonna (uit het eind
'^et eennbsp;quot;quot;quot; staande als dc beide vorige — doch zonder de blocmcn-mandorla cu
1935nbsp;knielende figuren uit geestelijke en wereldlijke kring naast zich — was
Volgel, ^nbsp;gesteld in het Museum tc Kassei (uit particulier bezit).«) Om
tenbsp;geordende, schare van knielenden meen ik deze Madonna op de maan-
beschouwen als een schakel tussen genoemde Boheemse in blocmen-
.^'»'lonn^g'!^®^quot;^ in 1936 nog provisorisch opgesteld in dc Gcmcentebihiiotheek; bedoelde
In een klnbsp;^^^ ^^^
nniscuu) tc Praag.
^'^'^^ter tocßc8°inbsp;van die part. collectie werd het stuk m.i. foutief aan ecu Spaans
^'^thnier jnbsp;moet werk van een Tirools of Salzburgs meester zijn (mede volgens
quot;'•^^«ardiconbsp;vriendelijke bemiddeling ik in het bezit kwam van een foto naar dit
b cbiidcrij uit do verz. van Dr. Sclicufelrn te Stuttgart. Cat. B 1,2 No. 173, Afb. 32.
-ocr page 160-mandorla en de nog te behandelen groep der Schutmantel-Madonna. Tevens vormt zij
door die knielenden m.i. een schakel tussen die Boheemse groep en het type B. I, 2 der
Rozenkrans-Madonna (zie Cat. B. I, 2. No. 180, Afb. 35). Om die zelfde reden zou weer
enige verwantschap met Dürers „Rosenkranzfest quot;zijn vast te stellen.
Als vierde in de reeks madonna-typen, waaruit ik meen, dat het rozenkrans-type, in de
catalogus aangeduid met B. 1,1 of B. I, 2, zich heeft ontwikkeld, zou ik willen noemen een
Kroning van Maria, vermoedelijk Boheems werk, (uit ± 1520) in hetzelfde museum te
Praag als de twee eerstgenoemde dezer reeks. (Zie Cat. B. 1,1. No. 167, Afb. 29.) De Madonna
is hierop n.1. omringd door een zeer tahijke schare van knielenden: geestehjken ter rechter,
de keizer met opvolgenden in rang, ter linkerzijde van de troon. Het Kind, op haar schoot
staand, houdt in beide handjes, die het uitstrekt naar die rechtse groep, een lang bidsnoer.
Wij zien weer verwantschap — qua compositie — tussen Dürers altaarstuk en dit schil-
derij, meer dan met het vorige. Op dit paneel in het Staatsmuseum te Praag (inr. No. 86),
dat vroeger aan Burgkmair is toegeschreven, wordt de voorgrond ingenomen door drie
groepen van musicerende engelen. Boven Maria's hoofd zweeft het teken voor den H.
Geest en daarboven, op de troonhemel troont God de Vader met zegenend gebaar, g®quot;
flankeerd door twee engelen in aanbidding. De bovenhoeken van het paneel zijn gevuld
met laat-Gotische bladranken in goudrehëf-schildering, waartussen nog meer biddende
engelen, doch op veel kleinere schaal, geschilderd zijn.
Ook de „Maria im Rosenhagquot; van Martin Schongauer, uit 1473, in de St. Martin te
Cohnar, wordt wederom door twee engelen gekroond. Door Dürer gekend, moet zij
van invloed op hem zijn geweest. (Schmitz Hdb. f. Kw. HI, afb. 51). Het haagje, achter
haar, bloeit met rode en witte rozen, waartussen vogels op do takken zitten. Dit laatst®
herinnert men zich bij Dürers gravure (B. 34. T. I, 242) uit 1503, zoeven genoemd cn de
bloeiende plantjes onderaan de rand van het schilderij — dat toch ook een Koningin deS
hemels voorstelt, daar immers twee engelen een reusachtige Gotische kroon boVcP
Maria's hoofd houden — zouden Dürer welhcht ook bij het schilderen van zijn altaarstok
te Venetië geïnspireerd kimnen hebben.
Mogen we uit de genoemde punten van overeenkomst wellicht niet rccd®
besluiten, dat de Rozenhaag-Madonna's niet vreemd zijn aan Dürers Madonn^
met het sijsje en evenzeer het zgn. Rozenkransfeest raken?
Als voorbeelden van zestiende eeuwse „Rozenhaag-Madonna'squot; noem ^
tenslotte die van:
Hans Burgkmair, uit 1509, in hct Gcrm. Museum te Neurenberg (t.a.p. Hcidquot;^^'
1909, afli. 170). Hierin is dc zodenbank reeds geworden tot een marmeren zetel vact c
architectonische wand in Rcnaiseancc-stijl, bekroond door halfcirkelvormige front«quot;®
Op dat lijst-werk zijn echter nog — zoals in dc rozenhaag van vroegere meester«
vogeltjes en er omheen en daar achter ook de weelderige vegetatie van rozen cn akclc
als nieuwer motief bovendien een heuvellandschap met burchtmurcn.
Müs^r ^nbsp;Virgines van den Meester van St. Severinus te Keulen (W. R.
brri r ^^^^ ^^ ^^ hemelse tuin nog slechts door een open portiek te zien; toch ont-
weekt het hekje (nu van ijzer) met het vogeltje weer niet, en zit er een pauw op de hurcht-
^ v^ deze „hortus seclususquot; met een vergezicht op de Rijn met Kculen(?).
^ athis Neithardt, gen. Grunewald, uit Würzburg(?) afkomstig en in zijn studiejaren
èontanbsp;schüders gebruikelijke „Wanderjahrequot; — vermoedelijk met Dürer in
«en ^r P^®®®^'nbsp;in het beroemde Iscnheim-altaar (nu m het museum te Colmar)
•^öis^h^^ ^^^^^^ wereldse Madonna, zoals Burgkmair — de tijdgeest getrouw — met boven
«en d Madonna ons heeft gegeven.^) Grünewalds „Menschwerdung Christiquot;, op
«Pblo^nbsp;aangrijpende altaarstuk te Colmar, is eerder een laatste
innig y^^ middeleeuwse devote jubel over de geboorte van den Verlosser. Deze, van
gevoel doortrokken Mariafiguur zit — evenals zijn iets later onstanc Ma-
^aar^^j Knbsp;^^ Aschaffenburg afkomstig is — m een fantastisch landschap,
gee ^nbsp;rozenstruik niet ontbreekt. Van een rozenhaag in strikte zin is hier
Ook^dnbsp;wezen behoren m.i. beide Madonna's toch tot deze groep.®)
^^^ ia t!nbsp;van Hans Holbein de Oude dient hier nog vermeld, een werk,
St. Seve • ' ^ ^^^^ ontstaan.») De Madonna, die bij den Kculsen Meester van
*enudden ^^^ ^^^ bankje vóór de troon zat, is hier op een troonzetel voorgesteld,
Mt^^^H beiligc Maagden, met slechts enkele losse rozen die naast haar liggen.
^^nbsp;marmermozaick geworden, waarop zich een soort triomf-
'^'j'» Waanbsp;cn het geheel is omsloten door cen balustrade in Renaissance-
pali^vT musicerende engelen, in een berglandschap, in groepjes bijeen staan,
oom tekent zich scherp af legen de romantisch bewolkte lucht.
Zo
^Onn^^^®*^*! ^j» ^^ Rozenhaag-Madonna gegroeid is de tronende Ma-
ala denbsp;^er maagden, een voorstelling, die ik zou willen kenschetsen
M^d^*^ «»^zetting van de idee der Sacra Conversazionc. Ook andere tro-
of in^nbsp;^^^ Holbein, in het Germ. Museum tc Neurenberg,'») houden
^^getatie^*^*^ verband met deze groep. Deels om de ranken, die als een levende
^^^ bogen boven de troon op speelse wijze zijn aangebracht
med ^^^nbsp;rondboog met engelen (b.v. die van ± 1502)
^ct vogeltje, dat bij beide stukken op een der stijlen van de
^^noval/ïi.fnbsp;Künstlermon. Bd. 108, 1935, p. 21/22) cn W. K. Zülch, (Der hist.
2 ^quot;^usch tnbsp;tquot;»»«quot; 1512 cn 1515.
d^P*« staat ?'nbsp;ßufg'tmair. Het motief van do Rust op dc Vlucht naar
I ',^'erbij Btc*^!nbsp;Kozenhaag-Madonna af — vooral door do figuur van don II. Jozef,
hi.. Je U..«quot; quot;^'^/oorn»™« quot;gt;l speelt ^ al druugt Muria ook soms een krans van rozen,
Grünow lï')»^^quot;®'»' Altdorfcr, van 1510, in het Bcrlijns Mu»cum. — W. K. ZUlch: Der
' Curt Glnbsp;(MUnchcn 1938) afh. 99 vlgg. cn 146 vlgg.
^ Tafel VI cn XLVl'quot; ^nbsp;^908, Kunstgesch. Monogr. XI) Tafel XXXII/III.
-ocr page 162-nigleuning van de troon zit, wekken zijn tronende Madonna's een herinnering
aan het type der Rozenhaag-Madonna.
Na bovenstaande greep uit de zo tahrijke voorstellingen van het over-
wegend Duitse motief van de Madonna voor een rozenhaag^) valt nog op te
merken, dat Dürers altaarstuk — als geheel — toch het zo innig gevocHge en
lieflijke mist, wat deze Madonna's — en niet minder haar naaste omgeving —
kenmerkt. Het element van innigheid wordt hier op de achtergrond gedrongen
door het wat al te bedrijvige en toch ook steriotiepe kronen met rozenkransjes,
dat min of meer als een ceremonie aandoet, waarom dr. Augusta von Oertzen
(1925, p. 4 vlgg.) het stuk zeker in verband heeft gebracht (m.i. ten onrechte)
met vroegere riddersagen aan het hof van koning Arthur.
Bovendien is de mentahteit van de figuren, die om de troon geknield Hggen,
eer die van een menigte, die bescherming en troost zoekt, zoals hierboven
reeds eerder werd betoogd, dan die van een in hemelse rust bijeenzijnde groep
van figuren, die in de paradijs-achtige leUe- of rozentuin zouden samengekomen
zijn. Hierom vooral behoort Dürers stuk te Praag m.i. evenmin in deze rubriek
thuis als in de vorige. Het hangt dan ook, naar het mij voorkomt, het meest
samen met de nu te beschouwen groep van de zgn. „Schutzmantel-Madonnaquot;*
III. DE „SCHUTZMANTELMADONNAquot;.
Dit motief, dat in de Duitse schilder- en beeldhouwkunst van de 15e en
eeuw zeer veel voorkomt,^) geeft de H. Maagd, meestal staande, met haa*quot;
mantel beschuttend uitgebreid over haar beschermelingen. Zij wordt zo afgc'
beeld, óf frontaal, óf drievierde en dan knielend. Maria houdt óf zelf de mantel
open, óf deze wordt door engelen open gehouden, zó, dat men een knielen^®
menigte daaronder gewaar wordt. Deze scharen, die vaak de gehele mensheid;
in standen gegroepeerd, vertegenwoordigen, zoeken troost en beschutting ^^^
de „Mater misericordiaequot;. Zij beschermt hen tegen alle gevaren als Rcg^^
Coeli en is dan gekroond, dank zij haar waardigheid van Dei Gcnitrix. Indic^
Van de minder talrijk voorkomende Italiaanse specimina noem ik o.a.: de Mad. in de
tuin van Stefano da Verona (gen. da Zevio) te Verona. Museum No. 559, Cot. d. Ital.Tentlt;)'gt;J|^^^^
1930, Burl. House, No. 54. Boccati's Madonna (met engelenkoor, heiligen — o.a. St.
en St. Franciscus — cn (lagcllantcnbroeders, onder het blocmendak) Pinacotcca
(AndersonNo. 15748). Mantegna's Madonna della Vittoria in het bloemen- cn vruchtcnpr»'® ' ^
het Louvre (No. 1374. KI. d. K. Bd. XVI No. 108). Bernardiuo Luini's Rozenhaag, in dePrcr
Milaan (Kraus: Gesch. d. Chr. Kunst Bd. II, fig. 149).nbsp;.
') In Italië, zoal» hierboven is aangegeven, reeds sedert de 13c eeuw; in Duitsland eerst gt;
14e eeuw en dan nog sporadisch (b.v. te Freiburg i/Br.).
21J hen echter tegen Gods toom heschermt, wordt zij, als Maria orans, in
•^lende houding voorgesteld.i)
m d^nbsp;van de Schutmantel-Madonna nu ging langzamerhand —
cis^c ^ ^^^ verbreiden van de mediatrix-idee door de prediking van Fran-
^^canen en Dominicanen — de gehruikehjke Maria-orans-uitheelding ver-
^^^^^ ^^^nbsp;kunnen verdrmgen; zoals o.m. hlijkt uit de
de S'^tquot;nbsp;®P ^et fresco van Michelangelo, het Laatste Oordeel in
meer d ^^^^^ ^^^ Vaticaan. Zo komt de „Schutmantel-Madonnaquot;
de ^quot;^rrnbsp;^ composities van het Laatste Oordeel,2) voorts in
^^gn. „Heilstreppequot;.3)
grapU tquot;'nbsp;^ verhmdmg met de rozenkrans voorkomt in schilderkunst,
^Igemepnbsp;^^«Idhouwkunst, vindt zijn verklaring in de destijds nagenoeg
^egen dnbsp;opvatting, dat Maria's voorspraak bij God wordt ver-
Hetnbsp;bidden van de rozenkrans, het haar meest welgevalhg gebed.-»)
ouderenbsp;illustreert dus vrij laat in de Duitse kunst de zoveel
«oals:nbsp;«^t^ds de vroege Middeleeuwen nu nóg gebezigd worden,
»»Sub tuuni
^«spicia« P'quot;'»'^®quot;*'«® confugimus, sancta Dei Genitrix; nostras deprecationcs nc
quot;Salve R ^^''quot;»«'tatibus nostris....quot; enz..
Mater miscricordiae, Vita duiccdo et spcs nostra. Ad te clamamus,
(uit 1400), dat eeu Duitse versie geeft van het „Speculum humanae
t •'^»cripticno.^/M •nbsp;afbeeldingen voor van dit laatste geval (Beissel I, afb. 155).
niet vóór I vr'quot; quot;nbsp;„inediatrix intor deum et hominemquot;. Uet in de Duitse
k!^ ^«d den Zoo,nbsp;gebrachte geloof, dat Christus bij God don Vader cn Maria
(I ^ qróquot;nbsp;berusten op een preek van St. Bcmard. Beissel noteerde
d Tu^ quot;quot;quot;nbsp;'«t. CLXXXIII 441).
R , beeldendenbsp;°nbsp;»ncdiatrix-protectrix — ter confrontatie met dc Schutmantel
j^^brick Ü.nbsp;— de middeleeuwse Marialiederen in de Bijlagen van Iloofdst. II,
K ^nbsp;voorbeelden dc fresco's in do paleiskapel to Marionburg (Pruisen)
v„ La Vnbsp;J'»« eeuw en dio to Wimpfcn am Berg (Hossen) uit do 16e eeuw. (Zio ook
Ir Schut,aa 'rf?nbsp;Mis^ricordo 1908, p. 188, No. 109. Diens „vondstquot; omtrent do oorsprong
')quot; Ênbsp;Gaesarius' Dial. miraculorum) is door KUnstlc (1928 I,
..Hcilstreppoquot;, — in onze Catalogus met Treden van Genade aange-
to lï .^'^fdrizctnbsp;quot;P wonden, cn Maria den Zoon op haar borst wijst
Vet ^ronn(b n''* T'nbsp;vroegere CisterciCnserkcrk
tenbsp;tot in .nbsp;I» V' 360). Dergelijke voorstellinRen
i)nbsp;°nbsp;handhaven. (Zio Kron. IV, p. 411, b.v. op een grafsteen uit 1604
Voorstellingen de proeve van een catalogus van Kozenkransgroepcn in Iloofdst.
-ocr page 164-exnles filii Evae. Ad te suspiramus, gementes et flentes in hac lacrymanim valle....quot; enz.^)
Met deze en dergelijke woorden wordt Maria, als mediatrix, aangeroepen,
om het mensdom te beschermen tegen gevaren. De Schutmantel vormt daartoe
— analoog aan het uitspreiden van vleugels — een voor de hand ligge nd
beeld.2) Tot de populariteit van deze voorstelling heeft bovendien de ongunst
der tijden het hare bijgedragen. Behalve oorlog en hongersnood waren het
vooral de pestepidemieën, die Europa teisterden. Tegen 1500 was het de voort-
durende bedreiging door de builenpest, die de bevolking der steden, Neuren-
berg o.m., in angst bevangen hield.^)
Geen wonder dan ook, dat in de loop der 15e eeuw broederschappen, als die
van de Rozenkransbidders, werden opgericht en in de graphiek de talloze zgn»
1) Het Salve Regina, de nog dagelijks in de vesper gezongen antiphoon van Herm. Contractu»
(f 1054 Reichenau), werd vroeger wel aan St. Bemard v. Clairvaux toegeschreven; waarschijnlijk
om de beroemde passus uit een zijner Mariapreken: „Omnibus misericordiae sinum aperit, ut «Je
plenitudine eius accipiant imiversi:quot;. Maria's barmhartigheid is echter in vroeg-middeleeuv^^^
teksten nergens vergeleken bij een mantel. Haar metaphoren zijn dan: „vas, fons, latex, flumco
of, zoals hier: „sinus misericordiaequot; (op te vatten als toevluchtsoord, n.1. de uitgestrekte aroc'*
der Mater misericordiae). In het boek Ruth wordt de beschermende almacht vergeleken bij o®
vleugelen van Jahve. Deze vergelijking met een vogel vinden wij ook herhaaldelijk bij ^^^
Psalmist (Ps. LVI: 2, XVI: 8 enz.): „sub umbra alarum tuarum protégé mequot;. Dit nu is volgc»®
Perdrizet (t.a.p. 20, noot) de bron, waaruit de mystici de vergelijking putten voor „Maria p'®^
tectrixquot;, n.1. met een vogel, zoals in de volgende smeekbede: „Sub alis pietatis atque miscrico*quot;
diae protégé nosquot;. Deze metaphoor is door de Franciscanen zelfs op hun ordestichter overg®
bracht. Merkwaardig, in dit opzicht, zijn dan ook de Franciscaanse Schutmantcls, waarhij M»^.
wèl de armen uitgestrekt houdt, maar nooit zelf de mantel vasthoudt; welke voorstelling j
meer het uitspreiden van vleugels in beeld brengt dan andere Schutmantcls doen. In dc bijP®'
is evenmin de goddelijke toevlucht bij een mantel vergeleken. Van oudsher is do mantel toch c
symbool van koninklijke macht en waardigheid geweest.
') Beissel (t.a.p. 353) geeft de vertaling van een der viziocnen van de II. Birgitta, waarin
haar o.a. toevoegt: „Mijn wijde mantel is het teken van mijn barmhartigheid____Waarlijk nJ'J
dochter, de barmhartigheid van mijn Zoon maakte mij vol mededogen.quot; Hierna volgt ccn oy^
wekking tot Birgitta, zich onder Maria's mantel te verbergen. Overigens worde hierbij in
gehouden, dat de mantel van oudsher bij alle volken, naast hct symbool van koninklijke njquot;®
dat van beschutting was; en bij de Germaansche volken bovendien do betekenis had von
matie en adoptie.nbsp;^ ^^
3) De „zwarte doodquot; heerste, tegen hct midden der 14e eeuw, hct hevigst in Italië cn „r-
Venetië, vanwaar zij zich verbreidde naar Oostenrijk en over Zwitserland, de Rijn langs, ^^^
drong tot in N. W. Duitsland. Een krom'ekschrijver uit Lübeck, Detmar, schreef erover «n pci»
andere kroniek blijkt, dat Karei IV zijn beleg van Frankfort erom moest opbreken en zijn tr^^ ^^^
naar Bohemen moest terugleiden. In do volgende eeuw bleef deze ramp dreigen. 1451
algemene „pestjaarquot;; het ergst voor Keulen en iets later (1462/63) voor Lübeck, wnnrva ^^^^^
grote fresco met de Dodendans in de Mariakerk aldaar getuigt. Neurenberg blijkt volgen^» .
kronieken in 1437 cn in hct laatste kwart der 15o eeuw, maar vooral in 1494 en '95, het ö
getroffen door pestepidemieën, waardoor hct bevolkingscijfer tot do helft zou zijn gcdoalo-
BtondtnTnbsp;(quot;Zwane-dood-prentenquot;), hierboven reeds aangeduid, ont-
Pijleu ^nbsp;besehermt Maria de gelovigen met haar mantel tegen Gods
boeten V ^nbsp;' T ^^ hongersnood verbeelden. Op deze prenten zal ik terug
gevenl r'!!^nbsp;voorstelling dan door een rozenkrans is om-
(in A R !,nbsp;de Rozenkransen te rangschikken is onder Type B. II, 5 g
Ue bnbsp;Catalogus in Hoofdst. III). ^
^oehVnbsp;gt;vil ik nu trachten aan te tonen, dat ook Dürer niet onge-
figurennbsp;angststemming. Door de gelaatsexpressie van de meeste
^^aron unbsp;geciteerde gebeden - schijnen de meeste personen
8««taan en J l'nbsp;om door Maria en haar Zoon bij-
^direct r J™nbsp;«^^erpand van die band met hen ~ en
^^us vannbsp;uitgereikt in de vorm van een
n rozen, waarmee zij immers als hemeÜngen getooid zullen zijn.
Voni»K IJl
Van Mari! • Tnbsp;doordrongen was van de idee. dat bemidde-
Gods r quot;quot; r, 'nbsp;Daarin bidt hij tot de
^nbsp;'^««d van haar Zoon:
p. 95jnbsp;Huif ,n meiner Not / Dureh Jesu / deines Sohns bittem Tod. (L. F. 1893,
^«temtinfquot;quot;quot;quot;nbsp;„Marienlebenquot;, dat daaraan wel niet zonder zijn
r'^y«-^) Chehdnnbsp;- Bquot;«««^! tereeht opmerkt - geeft daarvan het
teven! ',nbsp;g««^ aan het slot
T, ^^^ «des - an^r'nbsp;kan vragen:
i:' ren^n. iquot;™nbsp;^«e«bo Pro te, quem pavi lacte tulique sinu.
^«ricnlehonbsp;O suppliciis. (Uit;
^ is denbsp;''
t'^^send uk^'Vquot; Ijoetvaardigc bede om hulp, in ons altaarstuk niet over-
u^^'^-uitbeoW- ^nbsp;contact van ons stuk met deze rubriek van
^''^onna ofnbsp;T ^^^^^'««ntel ^ m.i. sterker dan met de Rozenhaag.
ScW ^
^^ Moednbsp;^nbsp;verheerlijking
^^ Kelov-quot;nbsp;Epiphanie, als het meer intiem-menselijk contact
^rlnTT. T ^^nbsp;die de Madonna in de Rozenhaag in
^ado'nn 1nbsp;licrhaaldclijk nu eens deze, dan de andere versie
H^T^nbsp;gegeven, verenigde m.i. in zijn altaarstuk van 1506 die
^'»^'iol'^^eidhll^rNel^^^^^nbsp;Benedictijn in het Schotten-klooster van
Si,nbsp;'quot;Jnbsp;P- 125) geciteerd:......Sununi virgo , aZ
rag.I. pracscns vUae. dclictaque dele Nostra, polu.n nobis. qnaeso. Jcon^Uaquot;
-ocr page 166-beide ideeën. Op de voorstelling van Maria met de schutmantel dient daarom
nog iets nader te worden ingegaan.
Naar aanleiding van de legende in Caesarius van Heisterbach's Dialogus Miraculorui»
(1220—1230)^) hebben zich (volgens Perdrizet) de Cisterciënsers sinds het einde der I3e
eeu^ — en later ook andere geestelijke orden en broederschappen — de Schutmantel'
Madonna voor hun orde toegeeigend.^) Het is wellicht daardoor, dat wij in den beginne
nog een selectie van knielenden onder haar mantel zien. Meestal echter wordt Maria met
het mantelmotief in de beeldende kimst gegeven als „Mater omniumquot;, zoals ook Dürer
met de knielende menigte mannen en vrouwen op zijn altaarstuk de gehele mensheid heeft
aangeduid. De gelovigen, die bescherming zoeken onder Maria's mantel, zijn dan sinds
de 15e eeuw volgens standen of rangen geordend: voorop knielen paus, keizer, konmg»
adel en hoge geestelijkheid, dan volgen de burgers en kloosterlingen. Tengevolge van de
pestepidemieën blijft, sinds het midden der 15e eeuw, het type der Mater omnium bet
gebruikelijke mantelmotief. Een andere oorzaak van de grote verbreiding van het mantel'
motiefis ook deze, dat het in het „Specidum humanac salvationisquot; voorkwam, dat immers
de bron voor zovele ikonografische motieven van de 14e en 15e eeuw is geweest.') Boven'
dien namen de Dominicanen, de voornaamste verspreiders van het Rozenkransgebed i®
de 15e eeuw, de Schutmantel over, toen zij cen officiële schildering nodig hadden voor d®
Rozenkransbroederschap.1) Als een der laatste uitlopers daarvan zien wij een beeldhouv^'
werk uit de 18e eeuw, afkomstig uit Lotharingen.®)
Tenslotte zou ik de volgende vier soorten van Mantel-Madonna's willen onderscheideD j
A.nbsp;De eenvoudigste Schutmantel, waarbij Maria zelf, met beide handen, haar mant
beschermend om de mensheid heen houdt, dus zonder het Christuskind is voorgesteld')
B.nbsp;De Schutmantel met sterk Oosterse inslag, n.1. die, waarop het Kind in mandorf®
is voorgesteld op de borst van Maria, een type, dat reeds in de vorige paragraaf ter spr®^®
1nbsp; Zie het Rozenkransaltaar in de St. Andreaskcrk te Kcidcn, dat in Hoofdstuk III (Cat. No-
Afb. 42) behandeld zal worden.
Hausmann: Lothringische Kunstdenkmäler, No. 50 (aangehaald bij Künstle, 1928, L P'
«) Künstle I, t.a.p. 1928 afb. 369.nbsp;cH
Mij zijn slechts 2 gevallen hekend, waarbij Maria dan tóch het kind op dc linkerarm no j^^t
alleen met de rechterhand haar mantel opent voor haar beschermeUngcn; n.1. ccn bcclujc ^^^ jj
Archacol. mus. to Frciburg i/Br. uit het einde der 14o eeuw (afgcb. bij Perdrizet PI. XX* ^J^^^gj«
en ccn schilderij in dc kloosterkerk te Heilsbronn uit ± 1430, van een meester uit do Ncurc»
school (afgcb. in Burger lldb. afb. 366).
Venetiaanse schüderkunst (b.v. door Simone da Cusighe) schijnt
Madon f Maria-uitbeelding te zijn geweest.i) Natuurlijk berust deze soort Mantel-
oran.nbsp;Byzantijnse Maria Platytera, die weer een voortzetting was van de Maria
med.nrnbsp;Christuskind, met de kruisnimbus in een
e^aaUlon gevat, vÓór of in de borst draagt.«)
töoet Ïnbsp;Maria het Kind in de armen draagt, zodat haar mantel
geeft • ^nbsp;meestal door engelen, soms door heiligen. Deze voorstelling
vooralnbsp;knielende beschermelingen, welke gelegenheid
danic . rf schUders soms tot excessen bracht. De hele compositie werd dan dus-
ö D ^ ,nbsp;^^^nbsp;gelukkige verhoudingen kreeg.»)
^ de 15nbsp;als: treden van Genade.^) Nog een uitbreiding kreeg de Schutmantel
gesteld d^nbsp;^^ mediatrix-idee ermee te verbinden. Maria ia dan knielend voor-
(^gl. Perttóquot; pnbsp;^^dichtgeslagen over een menigte knielende beschermelingen
^quot;een de KlT'nbsp;^nbsp;smekend de handen heft, of soms ook
«ctiet , ''^^««g richt tot den vertoornden God. Deze, ten halven lijve afgebeeld,
gedachte ^ quot;quot; O P ^^ mensheid af, als symbool der bovengenoemde, als bestraffing
'«««Is Reno r* c^quot;nbsp;straffende God slechts één pijl uit zijn boog, zoals op do
^^tionis / n® afbeelding in het Duitse handschrift van het Speculum humanae sal-
_nbsp;ce Keeenfibiirrr 6\
Begensburg.®)
^^rdriz^t, t.a.p. Pl. X, fig. 1.
^^'»«»DeSil!'nbsp;voorstellingen een Byzantijnse lofzang op
^ilpcrts on „ binnenste meer omvattend gemaakt dan do hemelquot;. Hij rekent - tegen-
S -ï« Griok8.C u ® T de Orante in de catacomben van Ostria tot dezo rubriek, dio zich
geeft eennbsp;»konen-schilderingen tot in de nieuwere tijd voortzot. Künstlo (I, afb.
^'''^'Opeenmnrnbsp;Platytera, uitbot begin dor 13o
^^nbsp;Venctiö. Een schildering uit dezelfde
Pa'^taloon te Keulen heeft hot motief enigszins gowijzigd: hot
' Perdrizctnbsp;'»tytera-motief maakte plaats voor een scepter in do vorm van een leliestaf.
yL y-nbsp;(fig- 1 4) Pl. XI (fig. 2) Pl. XXIV (fig. 2). Dat ook van de eerste soort
) bij dnbsp;voorkwamen, toont o.a. Pl. VII, fig. 2.
^«Q duivo?'^'^'quot;'quot;' Schutmantels reeds genoemde „Madonna dol Soccorsoquot; (Mantel-Mad.
geen D, it« u ? beheerst), zou men een 5o type kunnen noemen. Hiervan zijn mij
) Deze ■nbsp;voorbeelden bekend.
Ltl^'^g'^tel'n^^l^J'rrnbsp;^nbsp;P- 358 on 359, noot 3) 1400. Onder do af-
(p ' ƒ?nbsp;aldus: „sannd Johann(e)s sah ain fraw(o)n die was mit dor Sunn
Sr-^'^dobotnt . quot;quot; If- /!' n r,-quot;'«»quot;quot;« » P-totypo vau hot mid.leloouwso
2 het Gcr^ Mnbsp;„hedsladdorquot;, dio zich tot in do 17o eouw handhaafde. lion voor-
iQ do nT;nbsp;N®urcnborg uit 1460/70 is bcschroven bij Schroiber (Manucl No. 751)
P. vannbsp;bewerking van dio Catalogus (Haudbuch 1926/30) toogeschrovcn aan den
^^e-tormann 161, lisLnwein 64 en P. lïok °
geeft ^«orkomt) schn/r'T'^nbsp;bet üuitso Speculum (dio ochtor niet in
^ conTe; ^ .nbsp;quot;quot;nbsp;Servaes. Deze toch
^'quot;»•Middelarer.,nbsp;bij hot lovon van Maria in beeld brongt - eon
aller gonadonquot;, frontaal gezeten op een verhoging, dio grotendeel» bcdokt is
-ocr page 168-^enoIÏnbsp;^^ ^^ «^Plistisch beeld van de„Materomniumquot;
««me rL T^nbsp;personages in de
geeft. D't ]' . type eerst in de 2e helft der 15e en het begin der 16e eeuw te zien
den 'di.A-'' Tnbsp;omniumquot; met vertegenwoordigers van aüe stan-
^nbsp;gerangschikt zijn onder haar beschuttende mantel,
««kse ee^ T'nbsp;bovendien de beschermehngen nog volgens hun
I^e vowr^'nbsp;^^ Mariafiguur mannen, onder haar hnkerhand vrouwen.
^«genwoorH-nbsp;Pnbsp;g«^«^nbsp;rechts de ver-
^«'arcSTnbsp;^^ die van de lekenstanden; sedert ± 1460 streng
sch, dus volgens de standen gerangschikt, zoals ons altaarstuk ook te zien geeft.
^aria ' overzicht van enige schutmantel-madonna's
« meestal gekroond èn genimbeerd, soms één van beide, zeer zelden
geen van beide (beelden met hoofddoek).
Miniatuur in Speculum hum. salv.
(Hs. München).
P. PJ. XV. fig. 1, met lii.oripliegt;)
Gesch. kerkraam Mulhouse (Elsas).«)
Fresco slotkapel MariCnhure
(Pruisen).«)
Zegel Gistere. Abdij Beaupré (N.Fr.).
P. p. J7, C.1. No. s.
Raam Münster Frcihurg i/Br. (zuid.
transept).
J. S.utri AU F,,Ub„rg. Augrf,urg 19J8, .fb. 4J.
1334
1335
il350
1352
Zegel Gistere. Abdij Ccrcamp (N. Fr.)
bij Kr^vrat. P. PI. U, fig. 3.
Schilderij Maria-kcrk Thorn (W. Pr.)
UeUttl 1. p. 3S6.nbsp;'
r a^ p—^---———_____
Vierge de Miséricorde (Paris 1908). Do inscriptie luidt: Maria est
Utl^^-^'oSeênd''!; quot;quot;quot;quot;nbsp;St. Stefanuskerk heet - ook volgens Künstlo I
Ïf ^ ^«'drizet sr 'Tnbsp;der vele Ils», van hct Speculum hum. salv. Zio
gekronbsp;(Mulhouse 1907/09. II, PI. 111).nbsp;°
en genimbeerd, staat hier als Mater virginum.
-ocr page 169-Dit, vooral in de grafiek der 15e eeuw traditioneel geworden motief, berust op Psalm
7; 13.^) Het maakt van de gewone Schutmantel-Madonna een zgn. Zwarte-dood-prent.
Deze voorstelling van den straffenden God, gecombineerd met de Schutmantel is in de
15e eeuw soms omgeven door een krans van rozen, een aanduiding van het rozenkrans-
gebed, dat ter afwering van onheil juist in die eeuw krachtig werd aanbevolen.^)
Zo beschouwd, valt — dimkt mij — de ikonografische samenhang tussen
Schutmantel (Maria protectrix), Zwarte-dood-prent (Maria mediatrix) en
Rozenkransgroepen (Maria, Regina coeH) niet te miskennen.
Het lijkt mij dan ook geenszins uitgesloten, dat deze nauwe verwantschap
aanleiding zou kunnen geven tot verwisseling van de drie begrippen. Het ant-
woord op de vraag naar de ikonografische betekenis van Dürers altaarstuk,
in de vorige paragraaf gesteld, zal ook hiermede rekening hebben te houden.
Moge het volgende, geenszins volledige, overzicht van Duitse Schutmantek
het bovenstaande verduidelijken; een overzicht, dat volledig vrijwel onmogelijk
zou samen te stellen zijn, doch dat voor mijn onderzoek ook allerminst vol-
ledig behoeft te zijn.
De Schutmantel-Madonna's zijn tot twee rubrieken terug tc brengen: één zonder — e»
één mèt het Kind op de arm; omdat mij immers slechts twee voorbeelden van een tussen-
type zijn opgevallen. Maria draagt dan het Kind op de hnkerarm en houdt toch zèlf, met
de rechterhand, haar mantel open.
Enkele voorbeelden in de Duitse kunst van Maria met de Schutmantel, door haarzelf
opengehouden, dus zónder het Kind, zijn reeds in de 14e eeuw aan te wijzen. Als bijzondcr-
door de wijd uithangende mantel van Maria. Zij zit met brede schoot en wijd uitgestrekte ormcO»
terwijl lichtstralen van boven op haar neerschieten cn andere uit haar handen naar omlaag ga®®
(Gildeboek 1935, afl. 3, afb. 8).
Ps. 7: 12—14: „God is een rechtvaardig Rechter en een God, die ten allen dage toornt. IndicD
hij zich niet bekeert, zoo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijnen boog gespannen cn d»cO
bereid. En heeft dodelijke wapenen voor zich gereedgemaakt; Hij zal Zijne pijlen tegen de vC'
volgers tewerkstellen.
') De Schutmantcls in een rozenkrans gevat, wil ik desnoods ook onder de Rozenkransgroep^®
rangschikken, evenals Aug. v. Oertzen (II, Theil A, p 19) deed. Het feit, dat do Dominica»»»®
Rozcnkrans-broederschappcn dc Maria-mantel-figuur als hun schutspatrones gekozen bcboe
is mede een argument daarvóór (al hebben andere orden en congregaties dit ook gedaan). *
was vermoedelijk wel dc aanleiding tot het omlijsten van ccn zgn. „Pcstblattquot; met ccn ro»
krans, die immers het door die broederschappen bevorderd gebed in beeld bracht. Het bl'J ^^
echter toch Schutmantcls, omdat daarin dc H. Maagd als protectrix overheerst cnnbsp;,
zonder Kind is voorgesteld. Zij wordt niet gehuldigd als Regina codi, dc rozcnkrans-idcc, ^
over in een volgend hoofdstuk meer. Deze merkwaardige Rozcnkransprcntcn zijn o.a. quot;..
beeld in de „Einblattdruckc d. 15. Jhdtsquot; van P. Hcitz (1901. Pestblätter Nrs. 5-8) cquot;
A. V. Oertzen, p. 23, afb. 3.
Zuid-Duitse houtsnede
(Neurenbergs?).
Sehr. No. 1007} P. p. 190. No. lU.
Houtsnede Speèulum hum. salv.
Fraiue vertie nitg. Bazel.
Houtsnede Ulm.
Sehr. No. lOIl; e.L Nn. 1008 en 1010.
Houtsnede Ben.-Rijn.
Sehr. 1010.
1360-'70
XVe eeuw
± 1400
±1430
1444
1450-'60
1470
± 1470
±1475
1475-'76
1470-'80
P. PL II, fig. 3. aan actei van 1444 en 14S6.
Kopergravure Rijnstreek K.K.
Berhjn.«)
Sehr. 2514.
Vele houtsneden a/d. Rijn en iö
Z. Duitsl.
Verdwenen Rozenkrans-altaar vr.
Dominicanenkcrk Keulen.
Cat. B. II. 5 No. 215.
Pijler-figuur Münster Freib. i/Br.
(Westtoren).!)
Freseo Münster Freiburg (verwoest).
Beeldje (Arehaeol. Mus. Freibure i/Br.1)
P. PI. XXVI, fig. 3.
Raam N.zijde v/b. Koor Par. kerk
Weiten.
Borger Hdb. I, afb. 230.
Schilderij kloosterkerk Heilsbroim, bij Neurenberg.')
Zegel Gistere. Abdij v/d. H. Maria v.
Bijloke Gent.
1nbsp; Maria is gekroond en draagt het Kind op de Unker arm. Twee engelen houden haar
voor groepen van geestelijken en leken open. Onder deze voorsteUing begint het gebed: Sub
protectione confugimus. (Schr. Manuel III, 2514).
Beeld (lindenhout) uit Ravensburg
(Zwaben), Museum Berliin.
P. PI. XXVI, fig. 2. ct. 113.
Mater omnium met musicerende en
zingende engelen. Mus. Bened. kloos-
ter Klostemeuburg.
P- P- 21J/1S, PL XXVIII, 1.
Eind
JVe eeuw
(1480-1500)
1480.'90
1484
Eind
XVe eeuw
1498
Houten beeld. Museum Aken.
P. p. 187, No. 97.
Houtsnede Zwaben.
Sehr. 2515.
Altaar St. Gombert-kerk Ansbach.
P.p. 191, No. 115, fig. 3.1)
Triptiek Walh-af-Richartz-Museum
(No. 117). P. p. 187, No. 96.»)
Steenplastiek v. d. Augsburger Gregor
^rhardt? Museum Berlijn.
No. IV. 100, „it KJocler K.l.hcm.1 Zwken.
m rozenkrans.
XVie
1502
eeuw
Raam Hans Holbein d. Oude
Mortuari V. d. Dom te Eichstatt.
^«»rt Cl.,„, Monogr. XI. Uipjg 1908. T.M XXIII.
ilsoo
Epitaaf Adam Kraft, O. L. Vrouwc-
kcrk Neurenberg.
Fam. PergnutSrfer.
Houtsnede NeurenberB.
Sehr. 1009.»)nbsp;®
Schilderij Gcrm. Museum No. 1067
Neurenberg.
Vr. MoKiim SchlcUchvim.*)
Triptiek V. d. Meester v. St. Scvcrinus
St. Andrcas-kcrk Keulen.
») UgjT^nbsp;-------__
'''' '«'»lt;1.nbsp;° f,quot;nbsp;M-J'- va» Maria vrouwen met ccn rozcnkran.-
v«uwnbsp;ïnbsp;van Hertog Albertu. van Urandenburg
-ocr page 172-
Zonder het Kind |
Mèt het Kind | |
1504 |
Schilderij uit de Münchener school. p. p. 193, No. 1Ï2.1) | |
1505 |
Polychr. steenplastiek Mansuy Gau- | |
Vroeg |
Relief in stecn. Mater omnium, 01- p. Mt. p. 193. Wo. 1J6. | |
1508 |
Houtsnede Mater omnium P. p. 148/49. fig. 2. | |
1508 |
Epitaaf Hans Holbein d. Oude C. Clawir, t.a.p. Tsfel XXYII.1) | |
1515-'20 |
Rozenkrans-altaar, EU. Geistspitalf Cat. B. I, 2, No. 193. | |
1520-'24 |
Locherer-altaar Freiburg i/Br. BeiMcl I. tib. 1S3__P. p. 189, No. 106.*) | |
Na 1523 |
Altaarstuk, Atelier Jan Pollack |
1nbsp; Sauer (Alt-Freiburg, 1928, afb. 62 en 63) schrijft deze Mater omnium toe aan Sixt von ^^
Maria, ongekroond en zonder nimbus, draagt een wapperende hoofddoek cn dito mantel, die ^^
zes zwevende putti zeer breed wordt open gehouden over geestelijken cn leken, gegr»®quot;
volgens de geijkte rangorde.
Treden van Genade. Lucas Cranach
d. quot;
p.
^xcucu van ixenaae. Liucas U
d. O. (?) Museum Budapest.
p. p. Ï49 Tigj.«)nbsp;^
Madonna met Burgemeester Meyer,
enz. Hans Holbein d. J. Museum'
Darmstadt.^)
UetLw rrnbsp;^ ' -»otief van de Schutmantel i„ Duitsland in
'«gen. Slell,;.nbsp;T? quot;P in fresco- en in glasschilde-
•»«K i/Br r !.nbsp;het dan in de beeldhouwkunst voor (Frei-
«nde,t!° r™nbsp;15e eeuw, toen het tevens
Bij deil^^ «ndcrwerp m de grafiek, o.a. de Zwarte-dood-prent.
^quot;««tenheid ' ' quot;nbsp;1470 de gehele
g«',lt;=teiden in twee groepen (geestelijken en
^'-J-nna vrl; . 1nbsp;Schutmantel-
•'''eanaloJe nZ^nquot;nbsp;••• ««'•'edraal tc Aversa) een an-
de pSt rnbsp;Madonna. Dat dit schUderij een ex-voto
door ^o» men kunnen afleiden uit de pijlen, die van boven komen
'^«dri^et, pt XVmT quot;quot;nbsp;''quot;'S™-
l^etT^, .nbsp;omnium met ordening naar standen, als bij Dürer,
^«cldbouwlc quot;quot;nbsp;cn niet vóór omstreeks 1475 in de scliilder-
Kunst. In Beieren zien we het eerst portretten van schenkers
ij I
Solothurn. waarop een bisschop en do H. Ursus
2 w!quot;nbsp;Schutmantel doordat hij dei bedelaar, recht,
W^Tf' »^Ü reeds cel liatstc n-r 'quot;nbsp;»«quot;quot;«tadter Madonna, uit
Do rceh quot;r .1 Tnbsp;Middeleeuwen, ook in Duitsland, zo p^pu-
? quot; 1« LtCrnbsp;»'-gt nog slechts even over d^e r'ug
^ ^^ 'quot;quot;nte cn quot; ,nbsp;«'quot;«P '» R««quot;' Kenaissauce, duf
quot;quot;quot;quot;quot;quot;quot;nbsp;(gekroond) meih;;
quot;quot;nbsp;helft der 12o eouw
'«quot;»tst^ kwarVdcr IT' 7 ' f^^^-'^-'^-P^nten in Z. Duitsland illus^erSen
' ^ (P- 360, afb 156)nbsp;catalogus in Hoofdstuk III : B II, 5 g
of autoriteiten in de groepen van knielenden en niet vóór omstreeks 1500.^)
Van de genoemde voorbeelden: Adam Kraft (f 1505), Rueland Frueauf d.O.
(vr.in Gal. Schleissheim No. 159) en de beide Holbeins (1508 en 1526) blijft dan
nog alleen Adam Kraft over, die vóór Dürer reeds deze biërarebisehe ordening
van portretten bij een Mater omnium toepaste.^)
Tevens heb ik met dit overzicht het nauwe verband kunnen aantonen, dat
bestaat tussen de Schutmantel- en de Rozenkrans-Madonna. Beide zijn ze op
te vatten als uitbeelding van de idee der Maria-Mediatrix. Altaren als de ge-
noemde te Keulen (1476), Ansbach (1484) en Lübeck (1515/'20) geven — even-
als de besproken Zwarte-dood-prenten — een combinatie van beide motieven,
zodat men ze zowel tot de eerste, als tot de laatste rubriek kan rekenen. Het
zouden overgangsvormen naar de Rozenkrans-Madonna's kunnen zijn. Beide
Madonna-voorstellingen komen later nog naast elkaar voor; doch de Schut-
mantcl dan minder veelvuldig als in de 15e en eerste helft der 16e eeuw.^)
VOORLOPIGE CONCLUSIE omtrcnt het kunsthistorisch probleem van on»
altaarstuk
Aan de drie door mij behandelde rubrieken van Madonna-voorstellingen-
Driekoningen, Rozenhaag en Schutmantel, werd Dürers altaarstuk vooral ge'
toetst op compositie: een centraal geplaatste Madonna met twee groepen va»
knielende figuren (w.o. portretten), naar rang en stand geordend. Ook van de
bijzaken als de aanzwevende cherubs en de fijne schildering van het landschap
— zowel wat het verschiet betreft, als de bebloemde voorgrond_zijn in
Duitse schilderkunst vóór Dürer voorbeelden aan te wijzen. Voor de cherubs
herinner ik slechts aan de vroege Keulse meesters^) en aan Lochncr, die (i®^'
•^tennbsp;wnbsp;beldakijndoek door cheruhs
Dürer-Jf ' , f landschap-verschiet _ analoog aan dat van
quot;i» 15W vt eef ! ^yn gou^rokaten tapijten sctildert cn de Epiphanie,
de H Mal.« rnbsp;Voor»« herinner ik aan den meeste;
van het Me„nbsp;quot;quot;quot;nbsp;de omgeving
de rHk Jd^ ?rTnbsp;«onderbare visvangst
Voo,t3nbsp;Tn1quot;?nbsp;»»oven-Rijn, aan de Lelietnin in tL
Entochü .nbsp;Driekoningen-altaar te Keulen.
^quot;quot;g«« ennbsp;™ genoemde analogieën bij voor-
van isófrnbsp;landgenoten van Dürer - .ieikzijnlltaar-
quot;^'^Ideringen vnnnbsp;^^proUcemquot;, want niet aUeen de altaar-
gt; Gotfeeh aannbsp;quot;quot; quot;quot;quot; tijdgenoten doen
eerst ^t ïsïn 7 .nbsp;^'P*'.'quot;quot;quot; ^an St. Severinus, die
te noemef Rnv ^nbsp;' quot;quot;quot; 'quot;quot;quot;T ^ quot;og een Gotiseh
SenoemX en rr,nbsp;° ^n een der
T ^quot;quot;•''■»quot;quot;quot;■Kroning met het aoeent
^e Wij ietTva® ^nbsp;tronende Mater misericordiae,
^örer Cril quot; fnbsp;'^'quot;'»en vau rozen,
''et het bnbsp;sehenkcn.
.Mothese varprnrvquot;quot; TT ''»vendien te hebben aangetoond, dat dc
f^o^nd zijn oirnbsp;'»•quot;•P- B«'- I' P- 639), als zou Dürers altaarstuk
^r««). toch nTefdrr fnbsp;(Kricnhilds' Roscn-
. .■»positie. quot; quot; .e?quot;quot; noodzakelijk lijkt, gezien dc
verwante Madonna-
kebben) vL w ? quot;quot;quot;quot;quot; verwante Schutmantcls (die Dürcr gekend
) van Wolgcmut cn Adam Kraft.
Sït koriJ!quot;,quot;r.nbsp;»derzoek - in dit hoofdstuk neergelegd -
Bot fei, j tot dc volgende conclusie:
^^^»»nen gcv^otlquot;quot;? Tnbsp;quot;nbsp;opheldering
geven omtrent dc opdracht, die in 1505 aan Dürcr is verstrekt, vah
Bh ril'^^g der K •
- Xxxïr'quot;«quot;quot;nbsp;quot;.„.u.,, Dcu.«h„ Molcd
-ocr page 176-minder te betreuren, dan dit: dat kunsthistorici van naam nog steeds voortgaan
het altaarstids: vrij willekeurig te interpreteren.
Om dit laatste afdoend te kunnen constateren, moet ik de in mijn inleiding
gegeven kenschetsing van de rozenkrans-devotie in het volgend hoofdstuk
nader uitwerken en met citaten uit de litteratuur verduidehjken.
Daarna hoop ik met de proeve van een catalogus van mij bekende Duitse
e.a. Rozenkrans-altaren en Rozenkrans-prenten in het derde hoofdstuk het
nog ontbrekende materiaal ter opheldering van het ikonografisehe probleem
van Dürers altaarstuk te kunnen leveren.
n- nadere gegevens omtrent de rozenkrans.
^ OVER DE NAAM VAN DIT GEBED.
•^^defget^W •'fTnbsp;quot;nbsp;^^ de belangstel-
H • quot;nbsp;vreugden
quot;orden
Verheerlijkt' ^ ^^nbsp;eerste eeuwen onzer jaartelling af
i- ^^^nbsp;lt;1« Middeleeuwen tussen de
Vnbsp;' T ^ude Testament en dc „Demonstratie
H„„'ui;nbsp;lt;»lt;= Mariakerk te Freiberg, die
^'''««squot;, etn d r quot;f'quot;««''t). Voorts wijst hij op Maria, de „roaa
S«portalen t^ 'tnbsp;♦«'quot;quot;«'en van vele heiligen aan een der
(ParaSonbsp;D«»»«'»
Ave M •nbsp;•nbsp;de illustraties
van het Hooglied en die van
r ^«'quot;ia na 1- t rnbsp;(rangen volgend op
«aan Zt f rPquot;'quot;.''' quot;nbsp;«««j«» quot; iquot; het nauwste ver-
quot;Jagen T i quot;^''''e'e. dc voornaamste bron voor de beeldende kunst
^quot;^«»fcransgroe^cn.quot;® quot;nbsp;«Ic Madonna in
echeimquot;Z''nbsp;beschreven als de „rosa mystieaquot; d.w.z.: .ij, die
Zoon iquot; -ich besloten hield. De bron
. in «r ,,nbsp;quot;'«'quot;''»s ^«=lt;=lt;1' «teerde (Ecclcs. XXIV, 39).
l'Sver geeft „m?nbsp;eccitcerd, Kozenkransboekjc ook vermeld. Dc
waarb« , ? ^nbsp;quot;quot;quot;quot; vergeleken met de roos van
p„l.nbsp;quot;y «« volgende verklaring volgt:»)
)nbsp;' 'nbsp;quot; lt;«« quot;»«ylighc / kerke
) P ' 'aUB* P Lnbsp;quot; lt;
quot;d. U84). Fol. 39r (Kon. Bibl. den Haag 150, E. 30).
-ocr page 178-welke also lange als si is in dit le/ven heeft si veel ghebreken Ende daer om / die maget
Maria die daer is een rose. is / een guedertieren middelster ende vorbitster / twischen god
ende ons gheplantet----Gheliken den doome die rosen also heeft voertghebracht iudea
dat is dat ioedsche lant Mariam.
Andere aanduidingen voor Maria zijn „rosa martyriiquot;, „rosa sine spinisquot;,
„rosa caritatisquot; (bij Johannes Aegidius) en „rosa patientiaequot; (bij Adam van
St. Victor en Origo Scaccabarozzi)i)
Het lijkt mij dan ook niet te ver gezocht, verband te leggen tussen deze
mystieke benamingen voor Maria en de poëtische benaming rozenkrans voor
een gebedsformule, waarin zij als Mater Dei doorlopend gehuldigd wordt.^)
Bovendien heet, volgens Ducange, elke willekeurige bloemlezing van hederen,
gebeden, preken of wetenschappehjke verhandelingen in de Middeleeuwen een
„rosariumquot;.®) Het wekt daarom te miader verwondering, dat men een zeer
speciale reeks van gebeden, hoofdzakehjk uit Ave Maria's bestaande, aanduidt
met de naam Rosarium (Rosengarten; Rozenkrans). Het Breviarium Roma-
num spreekt dan ook van een Corona precum en in bovengenoemd boekje
over de rozenkrans wordt o.a. dit speciale gebedsformuher als volgt om-
schreven:^)
Fol. 34v: Ten ander mael ist te weten, dattet gebet / welke principaliken in die broe-
ders cap / wert medeghedeilt is die enghelse grue/te Ave Maria mit ons heren ghebe»
pa/ter noster. boven allen ghebeden wert ge/stellet____enz..... alle die mt ghetale
van dese broeder/scap gheset Avil zijn, ende sahghe vruchten aenbrenghcn, die sal oÜe
weke drie vrou/wen cranskens lesen, dat zijn hondert ende / vijftich Ave marien toÜ
XV pater noster ont/houden. ende altijt na tien Ave Marien instel/lcn een pater noster.
ende also bi hem selven (of deer een ander lesen ende het en is geen / noot dat si
segghen mit gheboghen knyen of in der kerken of te samen of op / een seker dach of «r'^'
Fol.35r: mer het is genoech/dattet alle gheicsen wart tc samen ofbi delen uit ende des ivckc»
Fol. 39r: So ist mede in mijn proposito een yeghelic enghelse grue/te die maghct M«^
Zie de bijlagen voor citaten van die dichters.
») Hiermee wil ik allerminst beweren, dat de Rozenkrans een bij uitstek geschikt gebed vo^J
mystici zou zijn; het is integendeel in die kringen (zie Geert Grote en Windeshcim)
populair geweest. Subo en de zijnen hebben het dan ook weinig of niet beïnvloed, zoals vc
onder zullen zien.
') Rosarium Sermonium praedicabilum, een in 1498, te Venetië uitgegeven bundel preken
den Franciscaan Bernardo Busti. Een Liber Rosarii virtutum et vitiorum, eveneens to Vc»«
in 1571 door Jac. Anellus de Maria amp; Johs. Comcnzini uitgegeven bundel, kreeg zelf« »1®
Rozenkransboek. Zie Beissel: Die Verehrung U. L. Frau in Deutschland w. d. Mittcl«'^'^ '
(Freiburg i/Br. 1909) p. 249.
*) C. A. 762 (Gouda 1484). Fol 34v—40v.
-ocr page 179-Ï^^^Tat Wotrar •nbsp;-- --pe'-
•««ekene. ®nbsp;^nbsp;quot;quot;nbsp;/ int boec van den bijen dat zelfde
Öicraa volgt dan als derde exempel:
- -«'erende do„ en bos/ehe
40r: een XT , ? 'nbsp;navolghende den ab, saeh /
»de verhaef/de iVeTrekr \ A t' quot; /-onichwarve als den abt
quot;•quot;«Unghe i^llebe!Tande„Tnbsp;troeder/seap vanden somodgien ende
is bi / avernrren Hnbsp;, 'quot;quot;quot;''quot;'quot;'Pnbsp;crensc welke reden dc»
gt; ^if/tighlrrXbetaeor' fnbsp;--n ende .„nderlinghquot;
^^rtVrquot;^^^^^nbsp;-- -el van vi,L
quot;■quot;'»»okeUe t ^nbsp;™ die haer «„„der twife, .eer /
In
»'t de mo-d van den
waarb i oTor ^ • , ÏTquot;nbsp;legende
^ quot;quot;quot;^quot;'J z'cH zou hebben aangesloten:
''rö„c.nbsp;aufs Ilaupt ,otze „nd ,comü si auch ihrc Ver-
X^'^rir/veV^^^^nbsp;.niddeleeuwse opvatting volgen»
quot;»ecnW«;nbsp;t'Jdens liet leven
ZOU kronen. Wel worden in
l-'I^e^e kr„„„quot;f'tquot;nbsp;quot;P 1'ot sterfbed ge-
op de el ti pT mnbsp;«quot;-lerpand, als een hoopvolle toe-
Tot ^''«'quot;'i geC'nbsp;M»™-Medi„trix gegeven Z hen, d e
S quot;^ijn me^? . .nbsp;-'o engelen, die rU.Ia
knbsp;quot;quot;nbsp;5 3). Men Lu dat vis oen
^««fc i..7quot; J®nbsp;Tquot;'quot;quot;' de-e '«ee kroningsgevaUen moet
lt;le ikonograne, duidelijk weten te onderseheidel^
^quot;•quot;«iWr (S;, ® 7. noofd.t„k III, § I CU C«t. Groep B, Formule IInbsp;, n.
d. iioi.. „„a Mcaiuchu. d. 15 jbri...', d;rïïr'i;„quot;,5',i)t.ch;.!;f:
-ocr page 180-Uit een ander 15-eeuw8 handsehxift (Kon. BiJbl. Brussel, II, 756, Fol. 85v)
citeert p. Kronenburg (III, p. 348/49) deze naïeve opdracht, vóórin een
Rozenkransboekje:
Hiermede zal men O. L. Vrouwe dezen krans offeren en op het hoofd zetten.^)
Ook hier is de toespeüng duideUjk op gebeden, die — evenals rozen tot een
krans gewonden — een kroon voor Maria vormen. Hiermee is de mystieke
verklaring van rosarium: corona precum geleverd.
Onwaarschijnlijk komt mij de veronderstelling van Prof. Künstle voor, ak
zou het gebed van de rozenkrans die naam hebben gekregen „weil man sicn
zum zählen der Gebetsstücke einer Schnur bediente, an der kleine, aus Hol«
oder andern Stoffen geschnitzte Röschen zusammen gereiht warenquot;.^) De naa^
moet ouder zijn geweest dan deze, toch zeldzaam èn later, voorkomende
bidsnoeren.nbsp;,
Nog een andere verklaring dan de mystieke, die ook Prof. Sauer voor
juiste houdt, is gegeven in de Encyclopaedie van Oosthoek en wel een vrij zon-
derlinge. Volgens deze verklaring n.1. zou de naam „rosariumquot; door etymologi
uit het sanskriet zijn ontstaan. Prof. Dr. Sauer O.P. (Frcihurg i/Br.) verwieg
deze mening beslist en noemde haar onmogelijk de juiste, omdat het sanskn
in de vroege Middeleeuwen nog geen brug geweest is voor Europa. ^^
De naam „Rosariumquot; ziet volgens dezen geleerde ook op de gewoonte,
bij feesten te tooien met bloemkransen, een gewoonte, die ook de ccrs
christenen reeds hadden. In Jacob Sprenger's Rozenkransboekje lezen
waarschijnlijk naar aanleiding van die mode, in het vijfde exempel (Fol. 1 '
15r) iets dergelijks (zie Afb. 9 b).nbsp;^^^
In Dominicaanse kringen van de 15e eeuw, door Alanus de Rupc en dc ^'J®
werd de term „rozenkransquot; of „rozenhoedquot; afgekeurd en liever sprak men
van O. L. Vrouwen-hoet (Kron. III, p. 363).3) Er werd door hen immers g
___kflIÖ®
een geUeurde houtsnede uit ± 1500, waarschijnlijk te Gouda of Leiden gedrukt op P®*quot; .^jaP«'
(St. Bihl. Keulen). Hierop is dc kroning in de hemel voorgesteld van de H. Liduina van Sclii ^^^^
Zij staat! met hangend haar, nog zonder nimbus, naar rechts gewend cn houdt in t'®
een crucifix, terwijl zij met de rechter van een engel een bloemtak aanneemt. Twco andere c^
zetten haar een rozenkrans op hct hoofd. Op dc rondboog, die op twee zuücn rust, j!'.® j J-
steUing omlijsten, staat gedrukt: „O salighc Lydtwijt van schicdamquot;. P. Hcitz: Emb •
15ten Jhrhts. Bd. 44, Straatsburg 1916, afb. 16.
Zie citaten in Rubriek C van dc Bijlagen.
») K. Künstle: Ikonogr. d. christl. Kunst (Frcihurg i/Br. 1928) I, p. 639.nbsp;jH
») Alanus de Rupc, of de la Roche, geboortig uit Bretagne, is gestorven te Zwolle io ^^^jfU
heet bij ons Alanus van der Clip. Over hem werd reeds in de inleiding cn zal later nog
gesproken.
zonfenbsp;bekransen met rozen. Ook Suso verhaalt ons van die
neigmg der jeugd:
^^'^tTy^nZT^ quot;Tnbsp;D«« -ch ic dat die seone bloeme,
^^'dorret Z I T 'nbsp;^^nbsp;verdroecht ende
^ was, ende viel van den Iioede.^)
^^eWn?quot;quot;Knbsp;heidense gewoonte, waartoe reeds de bozen elkaar op-
^^^om ook bnbsp;^^^nbsp;die in het Boek der Spreuken.
tern\quot; Tl den beroemden prediker Johamies Vicentius aldus uit-
öe lednbsp;^ 'nbsp;bekranst was:
^^^oondnbsp;dat zij met rozen of bloemen
niet het vdrnbsp;^^ vennaledijd die hoeden van
Thonbsp;gebruikt in zonden.
^«mas van Cantimpré verhaalt dit in zijn Biënboec en voegt daaraan toe:
^aaTop^eenlt'nbsp;die ijdelheid af; en toen
'^ans aa,:^!,^^nbsp;^^^^ «P -^^kken. stond
^Öldatnbsp;verbrandde hem het hoofdhaar.^)
^'door'dtn^r!;?^'''''!'^'' ^^nbsp;»rozenkransquot; voor het gebed,
^ij de oorsnr quot; T?nbsp;-quot;bevolen, zó streng werd afgeLurd,
t''nbsp;^^^ - ^^ riehting'van de
T^^'^yVolhZ T' quot;quot;nbsp;«^«^quot;»^e versterkt m.i.
is voornLVr^quot;^''?rozen/crans roor het bekende formulier-
'' '''nbsp;benamingen voor Maria.
l^gmetz^^nnbsp;7 Nederlands prediker, leerüng van Alanus, was - in tegen-
xrf'^ ^«or Mor?nbsp;quot;quot;quot;m ' ~~ rozenkrans of rozenhoed, juist
toTquot;^^«^ VorXtnbsp;quot;'J Kron. III, p. 365):
V ^«^lï-Maanbsp;»»«^««r rozenkrans genoemd, tciwijl
teofr''^«^«^ ^mZZu^-'nbsp;Tr'nbsp;vergeleken ?
gegeven,Irnbsp;-^'ve zich geheel hijzonder dc naam van roos
afl ^egt: Tk ,nbsp;quot;P toepasselijke schriftuurplaats (zie Eccles. 24),
„ro' van het wlquot;, «-'/quot;«^-P'anting in Jerichoquot;; en vervolgens om een lieflijke
zflnbsp;^»«quot;-tuB n.h.w. is samengesteld uit dc woorden
r,!: de dageraad van 's mensen veriossing, toen de Engel haar
p la' Wijnpersse: Suso's Horologium ncternae sapicntiae (Diss. Utrecht
l902\ Vet- 11 1
P. 324. • quot;'«nboec van Thomas van Cantimpré en zijn exempelen (Diss. Leiden.
-ocr page 182-§ 2. over ontstaan en ontwikkeling van de mariaverering en de
Rozenkrans-devotie in het buzonder.
Alvorens te verwijzen naar de door mij verzamelde litteraire uitingen van
'ozenkrans-devotie, zij hier nog kort haar ontstaan en ontwikkeh'ngsgesehiede-
^egeven; alles met het oog op de ikonografie van Dürers altaarstuk te Praag,
e Tozenkrajis-devotie heeft haar ontstaan te danken aan een sinds de vroegste
onzer jaartelling geleidelijk toenemende Mariaverering.
^ oor schilderingen, o.a. in de catacomhen van de H. Priscilla, daterend uit
j^eerste helft der 2e eeuw — voorstellend O. L. Vrouwe met het Christus-
Je op de armen en daarnaast een profeet, met devoot gebaar op haar
vó^ónbsp;weten we, dat de Mariaverering levend was onder het volk, lang
^^^ geleidelijk aanwakkerden.i) De besluiten, op het Concilie
geli'lri!*^?^^ ^^^^^nbsp;Constantinopel (381) genomen, waarbij de wezens-
V ti^ ^^^ God-Vader en God-Zoon werd vastgesteld, baanden de weg voor
tetge ^ ^^^ ^^^nbsp;Theotokos, op het Concihe van Ephese (431),
ope^j®^ ƒ het Concilie van Chalcedon in 451, werd bevestigd. Te Ephese
^^ C^ ^ Gyrillus met zijn beroemde Maria-preek tegen Nestorius, bisschop
die dnbsp;de stroom van predicaties en lofzangen op O.L. Vrouwe,
^aar vnbsp;gevloeid heeft. Deze zijn het, die de grote liefde voor
Het bnbsp;en er, mèt de verhalen van kroniekschrijvers uit alle eeuwen,
^ddelT*quot;^^ leveren. En welk een rijke bron voor de Mariaverering in de
'»Vadnbsp;legenden, verzameld sinds de 4e eeuw (getuige het
^eest r^unbsp;^^^ ^c™ van waarheid bevatten,
'^^^der (J^nbsp;en kloosterorden tonen hun innige Maria-verering door zich
beoe/nbsp;bescherming van de Moedermaagd tc stellen, hare devotie
^^^^^en cn te verbreiden en hun heiUgdom naar haar te noemen.^)
'^eede'^a^quot;'^''®nbsp;aanduidden; thans cchtcr de eerste naom aan ccn gebed van vijftien,
Si'if onsnbsp;vijf tientjes (= 10 Ave mot 1 Paternoster) gegeven. Dit onderscheid kende
, eu Dj . do 15o couw, zoals blijkt uit „Von Marien rosoncranskcnquot; (Gouda 1484, C. A.
J. quot; Munsters Kcrstcnspicgcl.
,nbsp;Vn ^'^'P'/'B- — K. Künstlo t
•a.p. I, p. 80 noemt do naam van den profeet Isalos.
^ Wèlnbsp;voornamelijk christologisch bedoeld zou zijn, lijkt mo toch aUcsbchalve
industfjquot;/quot;*^ oranten, met do naam Mario erbij, afgebeeld in goudglazen uit de bloeitijd
ï!^ ^'laruannnbsp;2o helft 3o cn bcginScccuw volgens wijlen Prof. Dr. ll.LigtcnbcrK O.F.M
d Scrv
de ^''^'^^oppS^nbsp;rcliquieCnschat uit Tongeren gevlucht, to Maastricht aonkwam cn er
ÖeP^^^^lling, quot;i-Vfquot;-nbsp;(4c eeuw), vond hij er volgens overlevering ook cen kapel buiten
Maasoever gelegen, die toegewijd was aan do II. Maagd (Acta SS.
'' quot;d littus, later St. Maria-Oevcren geheten (Kron. I, p. 32 vlg.). 13 Mei 609
Om die beide redenen mag het Mariensouter (Marienpsalter) eigenaardig Ro^anum,
d.i. rozenbed of rozengaard genoemd worden.^) Doeh, zo voegt Comehus van Sneek
bii de Duitsers noemen het gemeenlijk rosaeeum sertum, een rozenkrans, en hebben oo
d^ or hun goede reden: zulk een krans toeh wordt in hun land èn den
èn de maagden op het hoofd geplaatst. Aan wie zal hij dan beter worden aangeboden dan
aan Maria, de verwinnares van den duivel, de aUerzuiverste maagd?
Dit is wel een conclusie geheel tegenovergesteld aan die van Augusta vo
Oertzen in 1925 door haar getrokken uit de Duitse gewoonte der Midf
eeuwen ^ De minnezang der heldensagen en de mystieke poëzie, waarop ziJ
rozenkranscultus baseert, zijn m.i. geen van beide „gevendquot; g^^^est voor de
speciale devotie. Maria is ten allen tijde immers als „Roos beschouwa
met die naam bezongen.nbsp;i r .r se-
in een Sleeswijkse wiegedruk van 1486 lezen we b.v. als aanhef ener
quentia De beata Maria Virgine:»)
Fol. Iv Alma Virgo, florens rosa,
Regina mundi domina Maria;
Fol. 2v Nostrae voees symphoniae
Atque laudes melodiae
Suseipe, Maria. enz.
Verdere citaten uit middeleeuwse Uederen en gebeden zullen dit nog
tonen (zie Bijlagen).nbsp;te
Maria, en zij alleen, was de bron voor het rozenkransgebed, zo meen ^^^^
mogen concluderen; de naam rozenkrans heeft geen andere dan deze quot;^y'e
oorsprong: een „corona precumquot; (waarvan ook denbsp;^
liturgie spreekt), een geestelijke bloemenhulde aan de Komngin der bi .
De oud-Hollandse term voor de getijden van een lekenbrevier was « ^^^^^^
Men bad in de 15e eeuw b.v. een „Kroontje van het Lijdenquot;. Dit woor ^^^^^^
krans of cransken.^) Dat die benaming de ikonografie der devotie ster
beïnvloed, zullen we in het volgende hoofdstuk zien.
Tn horiTatiin wordt het aanvankelijk Psalterium genoemd, om de overeenkomst
mpt Davids Psalterium. Aldus Sixtus IV in zijn bul van 12/V/14 . ^a jji| Oo''
! ertum rosaeeumquot; (rosenkranz) Tot in de 17o eeuw »-«quot;^^nfe^^t lekquot;! g ^
Vrouwensouter (Kron. III, p. 360 vlg.). Het was immers hetnbsp;'^^'„^adcn i^r \
eanonieke uren als de geestelijken hun psalmennbsp;^^^^^ bij o«^»'
eeuw wordt de naam „souterquot; bij uitzondering gehoord en .s die van „rozenkra.
geburgerd.nbsp;^
») A. v. Oertzen (1925), p. 7.nbsp;„„„ntiae
3)nbsp;E. M. Dreves SJ. Aual. Hymn. Medii Aevi VIII (Leipzig 1890), p. 77, Sequont
No. 95.nbsp;.nbsp;ro^co»
4)nbsp;Terloops zij medegedeeld uit Kronenburg (Deel III, p. 366), dat rozenkra.
-ocr page 184-Maar ook vorsten en volkeren brengen Maria bun buide. Takijke kapellen
zijn reeds haar ter ere gesticht door Merovingisebe en Karolingische vorsten;
en vele miraculeuze Mariabeelden getuigen mede van de hulde, haar betoond-
Zo zong de dichter van de Roman der Lorreinen t^)
Na den etene, wildijt weten.nbsp;Dat sise hoeden moete ende beverden
Sijn die heren opgestaan.nbsp;Die daer riddren wouden werden,
Ende sijn te vespren gegaennbsp;Die nacht waecten si alle daer
In die kerke tonser Vrouwen,nbsp;Vor onser Vrouwen outaer.
Die si baden met trouwen.nbsp;Tote smargens dat die dach ontspranc.
Ook Elegast bidt, alvorens zich te wagen in de tweestrijd met Eggheric den
verrader, tenslotte tot de H. Maagd:2)
Ende Maria, soete vrouwe,
Ie willu dienen met rechter trouwe;
Jacob van Maerlant vertelt in zijn Spiegel Historiael:
Vanden coninc Arture (XLIX vs. 59)
Enen seilt haddi, daer in gehouwen
Was dymagie van onser Vrouwen,
Ende als hem die noot gine na,
Plach hi te roepene: „Ave Maria!quot;
Vergeten we echter niet, dat er eeuwen van ontwikkeling nodig zijn voo^
het van gevoelens tot daden komt, zelfs in de liturgie.
Zo dateren de Maria-feesten eerst uit de vierde eeuw.quot;^) Bij p. Krone»
burg C.S.S.R. (Deel I, p. 21) lezen we daaromtrent:
wijdde Paus Bonifacius IV het Pantheon tot Christenkerk, op de naam St. Maria-ten-Mart®'®'^quot;^
„om de gedachtenis aller Heiligen in stand te houdenquot; (Kron. I, p. 162). Verder denke mco^ ^^
St Maria Antiqua te Rome, volgens Beissel (I, p. 20) door Paus Silvester, in de Ie helft ^
■nbsp;___1__j__T?___i._::i. .:_.!_ i___:„ .J„_ q„ «ahW. taw'J .
») Uitg. Dr. J. C. Matthes (Groningen 1876) p. 28 vlg. 633—642).
») Karei cndc Elegast (Uitg. Dr. J. Bergsma, 4o druk, Zutphcn 1926) p. 38, ^^OS/ó- 3).
•) Jacob van Maerlant: Spieghel Historiael (Uitg.v.d. Mij. d.Nederl. Lettcrk., Leiden
Deel III, Boek V.nbsp;.. ^be
*) Een beschrijving in: Pcregrinatio Sylviae, reisverhaal van do II. Etlieria (een O-anbsp;^jj ,0
van hoge adellijke afkomst) van de viering van het oudst bekende Mariajccst,nbsp;43),
Jerusalem, in hct einde der 4e eeuw, had bijgewoond, nl. Maria-Lichtmisnbsp;^^ed« ^^
En hoewel dc oudste z.g. Gallicaansc liturgie (tot Karei den Grote in Europa gevolg«nbsp;^^^^^et
lofspraken is op dc II. Maagd en zij in dc mis der catechumenen reeds genoemd wordt:nbsp;^j^t vJi^
Gods en altijd maagd Mariaquot;, zien wij eerst bij Grcgorius van Tours in 590 melding ge
lan^nbsp;hoofdwaarheid van de godsdienst begrepen en aangenomen, dan worden
^ »gzamerhand de noodzakebjke gevolgtrekkingen gemaakt en het verband tusschen
en de eerste waarheid getoond.
d \f ^nbsp;logisch verband tussen bovengenoemde concüies onderling en
® Mariacultus te constateren.
^ ^e Zien die dan ook in de vroege Middeleeuwen gestadig zich uitbreiden;
^ooral later, in de 11e—13e eeuw, bhjkt dit, als een Petrus Damianus, Ansel-
en Alk^^ Canterbury, Fulbertus van Chartres, een Bernard van Clairvaux
^^^ertus Magnus (f 1280) de Mariat;erering bevorderen. Het zinrijke Ave
van^^r êebed, dat daaraan uiting geeft („hyperduliaquot;, de hoogste graad
allee 'nbsp;streng te onderscheiden van de „latriaquot;, aanbidding, die God
tevo^ toekomt).1) Het werd eerst in de 12e eeuw een algemeen volksgebed;
^slTt^A ^^^nbsp;dagehjks door kluizenaars, kloosterlingen en geestelijken,
^«t ^tnbsp;^^^ melden gebeden. Zoals het tegenwoordig luidt, dagtekent
uit ». 1nbsp;Litanie van Loreto, daarna gebeden, dateert bij ons
yiog later tijd.2)
^'eedr* ^J^nbsp;heeft dan ook een ontwikkeling doorgemaakt, waarop ik
^^ok 7 quot;ileiding de aandacht heb gevestigd en waaruit ik daar conclusies
bedoeli ^ ^^Sg-)' I^aar die ontwikkeling ten nauwste samenhangt met de
^eelnbsp;rozenkransgebed, waarvan het immers het hoofdbestand-
^^«-Maria^nbsp;^^ ontwikkelingsgeschiedenis van het tegenwoordige
hestaat n.1. uit twee gedeelten:
de Lofzang tot Maria,
• de Smeekbede tot Maria (als responsorium gezegd).
ÖezeT
evat de groet van den Engel Gabriel, uit het Evangelie van Lucas,
2° die van Elisabeth tot haar nicht Maria :
do'e^'c'quot; quot;» Frankische landen, do Tcn-hcmel-opncming van Maria. (Kron. I, 14t/45).
J'^^er vcrmcTrnbsp;^^'quot;■'«•»quot;'quot;cn, ccn gewone IL Mis, waarbij Maria slechts bij-
? '^'^'igeroennbsp;hciHgcn, óf dankbaar hcr.lacht
voor haar bcmiddcHnc.
dnbsp;ince rquot;inbsp;smeken. Daartoe zijn do lof-, dank-, smeekgebeden to
i®V®ertnec8t. ^ gewone misHturgio. Do oorsprong van do Maria-mis werd wel aan
iv*^ Êüronntocgcschrcvcn;doch wc weten slechts, dat hii
) Zie o.a jj gt;gt;evordcrd heeft. (Kron. I, p. UO).
ï.** '^oyen ÛL'Ô'^quot; -^''»»quot;»ön culte de la sainte Vierge ct lu littérature française profane
dêJiquot;» 8 ton«/®^^' V^' ^^^nbsp;quot;quot;quot;nbsp;P-nbsp;(1910, II)
® «CUV voo^^u tnbsp;gedeelte van het Ave ois regel niet eerder dan in do 2o helft
-ocr page 186-1.nbsp;Ave Maria, Gratia plena, Dominus tecum, Benedicta tu in mulieribus.
2.nbsp;Et benedictus fructus ventris tui.^)
quot;We lezen hierover in het meer geciteerde Rozenkransboekje, te Gouda (1484)
gedrukt:
Fol. 47v: dese gruete / heuet bouen den anderen waerdicheyt / hchtehcheit ende oer-
baerhcheyt / Ten eer/sten waerdicheyt, want als sinte bernaert / leert Dese gruete is ghe-
dicht van die hei/Hghe drieuoldicheyt in sijn raetcamer: / ghescreven mitten vingher
godes ende / een beuolen den alderstercsten des hemel/sehe palaes om ouer te draghen
tot die ma/ghet marie----maria wert daer seer / in ghepresen.... om die derfenissedes/
sondes, want daer staet ave Oeck mede / dat si is die alder volste doer oueruloe /
Fol. 48r: dicheit der graden want daer staet gr af da plena dat is vol van gracien ende
ghe/naden Oec mede dat si is die alderseker/ste. ouermits die godhke teghenwoer/dichey*
want daer staet dominus tecum die he/re is mit di Ende voert, dat si is alderwaer/dichste
om die reverenci van haren persone / want daer staet benedicta tu in mulieribus j dat J9
du biste ghebenedijt boven allen / vrouwen. Ten laetsten.dat si is, die alder/oerbaerlicst®
om die hoecheyt haers kin /des. want daer staet Et benedictus fruc Jtus ventris tui. dat
ende ghebenedijt / is die vruchte dijns Uchaems. Ten ande/ren gaet dese gruete te boueo
in hchte/hcheyt. want si van allen menschen mach/Uchtcntlike gheleert werden vandeo/
Fol. 48v kinderen ende vanden ouden die / guet ver /stant hebben ende vanden ploffip®*^
opdat / hem niemant ousculdighcn mach van dier / onwetenscappe....
Aan deze oude vorm van het Ave Maria wordt eerst in de 2e helft der 13®
eeuw ia het quot;Westen de naam van Jezus toegevoegd (1264) volgens decreet
van Paus Urbanus IV.^) Zo blijft deze korte lofprijzing in de Westerse lande»
nog tot in de 16e eeuw gehandhaafd, waarvoor p. Kronenburg (Deel II, p* .
een sterk bewijs aanhaalt met Erasmus* klacht in diens Ecclesiastes, ^^
1519—'35:3)
Nadat zij het volk hebben aangespoord om de Zalige Maagd aan tc roepen, vrage»
niets van haar, doch begroeten baar enkel met dc woorden van den Engel cn Elisaquot;
Zie voor de eerste Dietse berijming (uit do 14e eeuw) Kron. II, p. 90.nbsp;•
«) Beissel I (1909) p. 231. In het Goudse Rozenkransbockje (1484, Fol. 48) mot do boven g^^^
teerde verklaringen van hct gebed volgens dc leer van St. Bernard, ontbreekt die n»«quot;^
') P. Kronenburg maakte mij in 1933 opmerkzaam op het feit, dat Z. Ew. nä dc uitgave
hier vaak aangehaalde werk een passus ovcr dezelfde zaak was tegengekomen in der P'^^j^jg
van den z. Petrus Canisius. De vraag — waarom dit Wees Gegroet bidden, er wordt
gevraagd — beantwoordt deze prediker met: „Als go wilt vragen, kunt ge ditnbsp;tquot;
H. Maria, Moeder Gods, bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onze dood. (
Augsburg in 1560). Beissel (II, 1910) p. 8 citeert eveneens dezo plaats cn verwijst duurvo^ gcd'''
Braunsbcrgcr: Beati Petri Canisü Epistulae II (Friburgi, 1898) p.853. Zie ovcr Erosinus
siastes: Prof. Dr. J. Huizinga, Erasmus (Haarlem 1924) p. 247 vlgg.
T 1.
egen het einde der 15e eeuw was daarom in het Westen hier en daar een
^eede gedeelte toegevoegd:
B. De Smeekbede :i)
Sancta Maria, Mater Dei, Ora pro nobis peccatoribus.
^^eze toevoeging werd begunstigd door twee omstandigheden:
heiligenbsp;vanouds gebruikelijke responsorium van de htanie der
Sancta (Sanctus) Ora pro nobis.
2° li
Moednbsp;gebruik, om in het stervensuur de bijstand in te roepen van de
®uer Gods.
lerdoor kwam dan ook weldra aan dit smeekgebed nog deze clausula:
et in hora mortis nostrae. Amen.^)
^e^r ^ opmerkingen over de wordingsgeschiedenis van het Ave Maria
jo , kunnen aantonen:
tot denbsp;de oudste gedachte (in het Oosten ook immers de énige
2° dat^d^^quot;^^ ^^^nbsp;^^nbsp;Theotokos, zonder meer.
^^ ^ediatHx^)^^^ ^'ygecZac/üe w, een smeekbede tot Maria als Advocatrix
^oepe'^^-^^^ ^ het volgend hoofdstuk zien, dat hierop uiteraard de Rozenkrans-
^^fiek dquot;^ schilderkunst sterk de nadruk zijn gaan leggen, terwijl oudere
^et Ronbsp;ikonografisehe formule van dc hoofdgedachte koos.
kan volgens de letter dan ook nooit geïnterpreteerd
donbsp;genade door Maria zelf, noch als een rechtstreeks
^ ^e annbsp;voor betoonde godsvrucht, zoals — volgens vele schrijvers
tekenaar van de houtsnede in Jacob Sprengers Rozenkrans-
'^^'^Wne'^'nbsp;schema, ook Dürer zou hebben gedaan. Dat deze ge-
..^.^^^^^enmin zijn uitgesproken in Latijnse, oud-Duitse of Middelnederlandse
A Oost
a/® ^aria.?^^' '^Vt^® SyriCrs, Lail men reeds in het begin der 6e eeuw tle smeekbede aan het
ötnbsp;(II ir*nbsp;^^ ~nbsp;Kirchcnlcxicon).
ïiL P' ^^ vlgg.) vermeldt, dat dcie formule door Paus Pius V in 1568 in het
toov •
l)f Du^,quot;quot; ïi^nbsp;quot;og quot;'Ct algemeen ingang
^acr'' de Mariagroeten — een veel voorkomende vorm van kerkliederen — bevatten
ciln. quot;«gel- n 1nbsp;smeekbede, die voor elke strofe enigszins anders luidt. Zie Ph
12enbsp;(Le'Pquot;g ^867) Bd. II, p. 50 vlgg. Nrs. 59-67 en dé
'-euw van Rubriek B, in dc Bijlagen.
-ocr page 188-lofliederen, noch in exempelen, noch in legenden, zal in de Bijlagen met citaten
worden aangetoond.^)
De Mariacultus kwam na de bovenomschreven bloeiperiode (4—13e eeuw),
door toedoen .der Duitse mystici, in de 14e eeuw op de achtergrond. Maria-
preken, door Meister Eckhardt en Johamies Taüler op Mariafeesten gehouden,
krijgen vaak een mystieke vaagheid en in de poëzie dier dagen horen
daarvan de echo.^)
Het was een logisch gevolg van de mentahteit van de 13e eeuw met haar
Begijnenbeweging (o.a. te Gent) die er zoveel toe heeft bijgedragen om de
geestelijke oefeningen van het klooster (breviergebed) over te brengen in de
lekenwereld. Maar die devotie ontaardde, zodra men zich te veel ging ver-
diepen in de goddelijkheid van Christus. Zo ontstond dan ook in de 14e eeu^
die intellectualistisch-spirituahstische stroming der mystiek. Als reactie daar-
tegen zien we, reeds in het eind derzelfde eeuw, in de Nederlanden de Geert
Groote-beweging te Deventer en in Duitsland de z.g. „moderne devotiequot;, die juis^
de mensehjkheid van Christus overweegt. Uitingen van dit modemisme zijn he*
overwegen van Mysteriën, m.a.w. het mediteren over het leven van Christ^®
en Maria; voorts afbeeldingen als een zogende Madonna en dergehjke. Vo^
beelden daarvan geeft b.v. W. MoU in zijn werk over p. Joh. Brugman O.F»
met een Kersthedje, waaruit ik citeer:3)
str. 6 Die moeder die makede den kinde een bat,
Hoe heflic dattet daer innc sat!.... enz.
str. 7 Dat kindekijn pieterden metter bant,
Dattet water uten becken apranc----enz.
refrein:
Wael was haer doe,
Susa ninna susa noe
lesus minne sprac marien toe.
Van Johs. Brugman zelf lezen we (Moll, p. 309, Bijlagen VII) in
Devote Oefeningen:'^)
Ten XXXIIn mael ao machstu overdenken des sueten Ihesus besnijdinghe----
Maria atort vri dine tranen als een moeder, want dijn kint sijn weerdighc bl^c
' *
1) Deze houden n.1. steeds de hierarchisch juiste verhouding in het oog tussen Maria aUj^'
laarster of voorspraak der zondaren en Jezus, Bron, Oorzaak en Schenker aller
Veriosscr. Zie hiervoor Stephan Beissel S. J.: Die Verehrung unserer L. Frau in a^jü^
während des M. A. (1909) afb. 4—6: Maria-orans. Van dcnzclfde: Geschichte der V
Marias im 16. u. 17. Jahrhundert (1910) Einleitung.
*) BeUsel I (1909) p. 224 en 232. Bijlagen: Duitse en Latijnse hynmen van do 14onbsp;yl^'
») W. MoU: Jobs. Brugman O.F.M. (Amsterdam 1854) II, p. 153. *) Idem p. 309
-ocr page 189-stortet als Adams soenken. Och siet an, hoe Maria dat screyende kindeken troest mit
e en woerden, mit vrendehken cusscn cnde mit hertelikcn omhelsen, mit die meechde-
^«e borstckens. enz.
oorzaak heeft de herleving van het methodisch gebed der vrome
^^ en, die we aantroffen in de 13e eeuw, en die we nü, in de eerste helft der
eeuw, opnieuw kunnen constateren in het veelvuldig bidden van de
^ozenkrans. Leken gaan zich dus nu weer oefenen in het bidden volgens de
W b'^*^^^^ methode, door geestelijken na langere oefening toegepast bij
^an j ^^^ Psalmen van hun brevier. Men maakt zich dan vrijwel los
^an / ^^ slechts als rhythme dient bij het mediteren over de geheimen
®Pec' fnbsp;die men gaat verdelen over de getijden van de dag. De
GeJonbsp;voor leken echter bestonden uit Onze Vaders en Wees-
^^nbsp;lekenbrevier kunnen noemen. Deze, ook wel
Zelfs ^^ ^^^ Mariaquot; genoemd, kregen een steeds groter uitbreiding, zodat
gedacT^^ ^^ onderdeel van een getijde, later zelfs voor elk W. G. een aparte
de (Janbsp;overwogen. De H. Liduina van Schiedam verdeelde b.v. heel
g in getijden van het Lijden (z.g. kroontjes van het Lijden),
t^ot^ ^^ ^ ^^nbsp;^^ Mariaverering in de Z. Nederlanden en Duits-
^e Wenbsp;gewekt in de vorm van een bloeiende rozenkranscultus,
'^'^feuia^^'^ 13e eeuw af langzamerhand zagen ontstaan uit die geestelijke
ecu st^^ het breviergebed, als „lekenbrevierquot;. Verder kennen we weer
^^tstaan^*^ ^^^ hymnen, naast en na de oude Marialegenden cn -mirakelen
^aesarinbsp;hekend uit verzamelbundels van de dertiende eeuw, als
^WentT , Squot;® Miraculorum, Thomas Cantimpratensis' Liber Apum,
^'lïidels^^nbsp;Maius en Jacobus Voragine's Legenda Aurea. Al deze
^^^atensnbsp;hron voor predicaties van Cisterciënsers cn Pracmon-
Dominicancn.i)
^quot;^^idinnbsp;predicaties met de daardoor mogelijk gemaakte ruime ver-
zien wij in de 15c eeuw de verering voor do
ods sterk toenemen en zich uiten in speciale devoties als dc onze.
na (1nbsp;van het formuliergebed de rozenkrans.
^^^elinnbsp;over het ontstaan van de naam rozenkrans en de ont-
^^^elin^^^*^®^^®^®quot;^ Mariaverering met de hiermee samenhangende ont-
^TooT^^^'^ ^^^^ Ave-Mariagebed, moge nog een korte beschouwing volgen
S?nbsp;Maoriont met do Maria-mirakcJen in zijn „Spieghel Ilisto-
'^'JVers.nbsp;«ö lt;lo Maria-lofzang in zijn „Clausule van der Bibclcnquot; putten uit die
-ocr page 190-over het ontstaan en de wordingsgeschiedenis van de Rozenkrans, die als
gebedsvorm dateert uit de 15e eeuw.^)
Het herhaald bidden van het Pater Noster was een oeroud gebruik, o.a.
van kluizenaars en heremieten als Paulus, ons bekend uit Sozomenos: Hist.
eccl. 6, c. 29 (Migne P. gr. LXVM 1379). Tegen de 12e eeuw zien we de behoefte
opkomen het Pater Noster door een Ave Maria te laten volgen. In 1196 ver-
maande o.a. bisschop Odo van Parijs het volk om achtereen het Pater Noster,
het Credo en het Ave Maria te bidden. Verder zien we uit berichten over con-
cilies, in de 13e eeuw gehouden te Trier (1227), Durham (1217) en Coventry
(1237), dat deze de predikers voorschrijven het volk daartoe aan te manen-
Over het Concilie van Coventry lezen we, dat sindsdien van leken werd ver-
langd dagelijks te bidden: 7 maal het Pater-noster met Ave Maria en daarna
twee maal het Credo.
Een gen. Kapittel te Trier (1226) schreef aan Dominicaanse lekebroeder«
voor, dagelijks na elk Pater Noster een Ave Maria te bidden. Dank zij he^
ijveren der Cisterciënser- en Praemonstratenser-Orden, waarmee immers oo^
de Duitse ridderorden nauw verbonden waren, is dat tegen het einde der 13®
eeuw in Duitsland algemeen gebruik geworden, ook in de ridderstand. Voor»^
de analphabeten onder de lekebroeders baden dit allerkortste onder de fornn^'
lier-gebeden ter vervanging van de Psalmen; en wel in plaats van de Psahne®
der metten 13 Paternosters, in plaats van die der vespers 9 en in plaats va^
de vier kleine Horen 28 (d.i. 4 maal 7). In totaal dus 50 Paternosters
maal herhaald, cf. de 150 psalmen), aan een bidsnoer afgeteld (patemostereö»
pateren). Dit bidsnoer — ook al was het soms geleed (zoals op grafstenen
de 13e eeuw wel voorkomt—is niet te verwarren met het rozenkrans-bidsnoe^*
dat met het oog op de geleding in „tientjesquot; is getekend door 5 grotere kraƒ
(in rozenkransboekjes door rozen en dergelijke aangegeven). De losse steentje®'
waarmee de ouden hun formuliergebeden aftelden (zoals van Paulus wordt
haald en waarmee we b.v. ook ^iwa en andere Hindoegoden zien afgebeeld) ^
vervolgens het snoer vruchtenpitten der Benedictijnen (ook bij Mohammcda®
Künstle (t.a.p. 1928) p. 638. „Man versteht bekanntlich unter dem Rosenkranz ein
von 150 Ave Maria, in 15 Dekaden gruppiert, deren jede mit einem Vaterunser
der Doxologie endigt. Zu jeder Dekade wird ein Geheimnis aus dem Leben Jesu un«
betrachtet.quot;nbsp;nniim'quot;'
De kleine Doxologie: Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto etc. is sedert Paus
(381) voortdurend in de hturgic als slotformule gebezigd, mtgezonderd in de treuroiij^^jj.
(Nieuwbarn: Kerk. Handwoordenboek, 1910). Voor de nu volgende historische schets %
formule heb ik grotendeels Beissel, I, (1909) Gcsch. der Verehrung Marias, § 13 gcv» B '
Zie voor het overzicht dezer schets Tabel IL
biinbsp;vormen de prototypen van ons kralen bidsnoer. Dat dit bidsnoer
J üet rozenkrans-bidden gebruikt, de naam „rozenkransquot; kreeg, ligt — na
eeunbsp;— voor de band.i) Toch kwam daar (zelfs nog in de 16e
gro t •nbsp;„paternosterquot; voor; evenals, omdat men de Wees Ge-
een^ unmers nog aan het oude ongedifferentiëerde „paternostersnoerquot; bad,
nog ongerijmder naam bij ons, de naam „O. L. Vrouwepatemosterquot;.
gehJuiknbsp;^^ ^ Dichterlijke Verhalen (uitg. 1848) bhjkt het
Oöischnbsp;getekende bidsnoeren reeds in het eind der 15e eeuw, tenzij zijn
teld pnbsp;resultaat is van een dichterhjke vrijheid, wanneer hij Mach-
'nbsp;® vrome gade, beschrijft, biddend aan haar venster:
En dan de blikken neer doet dalen
Op 1t zilver kruisbeeld in haar hand,
Of op het snoer gewijde kralen
Uit cederhout van *t heihg land,
Met vrome tcckenen besneden.
Een kring van kinderlijke beden,
In zusterlijk verband....
^^^^^ concihes in de 13e en 14e eeuw wekken, onder
^«le tnahnbsp;hidden van het Ave Maria. En dat dit niet aUcen
gebeden, doch ook toen reeds herhaalde malen achter-
tissch ^ legende (geciteerd bij Beissel I, p. 233), over den H. Ildefonsus,
Visionbsp;'^^^cdo (t 667). Deze legende interesseert ook ons, omdat
altaar ™der Gods beschrijft: gezeten op de bisschopszetel bij
een schare maagden, bekroond met rode en witte
Avo lu ^^ ^^^nbsp;toezingen, terwijl hij zelf, haar naderend, steeds
V,nbsp;lierhaalt.2)
dacoU-Lnbsp;(Ida), omstreeks 1226, wordt verhaald, dat
l^e Ze
bij'^S^V'^^*'quot;'^^'^nbsp;Gaesarius van Heisterbach) over een kluize-
aig • Severinus in Keulen, die in 1170 bisschop in Italië was geweest.
Ook gebeden 50 of 150 (in analogie met David's Psalter),
^^ankrijkquot;'^®quot;^®® spreken van een dergelijke devotie bij een non in
^^ Van' ® Engeland cn weer een ander van een gravin
--«enegouwen, die dagelijks 60 Ave's bad: het eerste twintigtal
'^ci'cÏr^ïnbsp;8cval ora te keren, zoals Prof. K. Künstlo doet in zijn Ikono-
li 1 een Jc 'nbsp;(Hcrderverlag Freiburg i/Br. 1928, Bd. I) p. 639.
^''«fdstuknbsp;rozenkransen op het hoofd der maagden
aanduidde als „hemels visioenquot;. ») Beissel I (1909) p. 234.nbsp;^
-ocr page 192-staande, het volgende geknield en het laatste twintigtal uitgestrekt ter aarde.^)
Deze handschriften en de talloos vele legenden (zie Bijlagen blz. 544 vlgg.)
bewijzen, dat reeds in de 13e eeuw vaak 50 of 150 Ave's achtereen gebeden
werden, waaraan bij ons de naam van O. L. Vrouwe-psalter of Mariënsouter
is gegeven. Dit lekenbrevier nu is het, dat als een eerste vorm van formulier-
gebed kan worden beschouwd.
Een 14-eeuws formulier-gebed was de z.g. „Maagdenkroonquot; of „Rozenkrans
van de H. Birgitta van Zwedenquot; (f 1373), waarbij 63 Ave's door inlassing van
6 Paternosters in „tientjesquot; worden verdeeld en ingeleid door het Credo met
een zevende Paternoster en 3 der 63 Ave's.2)
Over het lezen van een vast aantal gebeden, lang vóór de Middeleeuwen
gebruikelijk, zoals we zagen, vond ik in het reeds vaak geciteerde Rozenkrans-
boekje over de statuten van een der vele Rozenkrans-broederschappen (opg®'
richt sinds het laatste kwart der 15e eeuw) nog het volgende z^)
Fol. 66v: Ten eersten dattet betaemUc is in din /
Fol. 67r: ghen die behoren totten dienste godes / ende des sahghen maghets maf®
ende der / heyhghen te ghebniken een seker getal / .... enz.
Als reden wordt iets verderop gezegd, met verwijzing naar verschillend®
boeken van het Oude Testament, dat God alle dingen heeft geschapen ^^
gewechte in ghetale ende in matequot;. Hierna volgen vele voorbeelden als da^
zijn: een vast getal vorsten, die geschenken brachten aan de tempel ^^^
Salomo, een vast aantal dienaren, hoogtijden enz. Daarna volgen legio voof'
beelden uit het Nieuwe Testament: de twaalf apostelen, de vijf broden
twee vissen, zeven sacramenten, zeven getijden enz. met de aanhahng
den psalmist: Ic heb u lof ghesproken zeven werve in den daghe. De statuten'
schrijver vervolgt dan op
Fol. 67r:Ten anderen dattet ghetalvan vijftich der / grueten cn is niet sonder ghecs^''
like be/dudenisse
Dit wordt op driecrleiwijze verklaard: volgens natuurlijke, goddelijke
menselijke wet.
»»iet 8nbsp;^ grueten inden souter ontholden ende / is
ËndeT 'nbsp;verstandenisse Ten / vierden noch dat ghetal der ghebeden ons /heren
^ese b ^nbsp;inghe/set is eens in die weke ende niet aUe daghe / in
roederscap te lesen drie vrouwen/crensen of een vrouwen souter, enz.
^at nu de verklaringen betreft van het aantal van vijftig voor de Maria-
eien, zo luiden die (volgens natuurlijke wet) op
Pol 71nbsp;•«nbsp;/ r
^t sest '^^^quot;^tsvijftich/grueten dienen ende eren wi die maget ma/ria Item genesis
manbsp;^^^^^ ghe/screuen dat die breetheit van noes arche / bi welke die caritaet
«onder ^ h^nbsp;betekent wert was van vijftich cubi/ten: waer om het niet en is
^'iftigher^^^^''^'^^'' bedudenisse dat die maghet maria ge/dient wert int ghetal van
volgt de verklaring (volgens goddelijke wet):
Jam ^^nbsp;ghegeuen opten / vijftichsten dach, nae dat moyses opten /
^lerbij wordt verwezen naar de passus, waar Maria;
^ Moyses doornbos/sche is betekent.
7 — volgens St. Bernard een Maria-
^ ^ b»e — lezen wij op:
d^^h- ^hnbsp;moghcn werden ghetoghen totten / vijf wonden
^^^ 1 ghedoghet heeft / in sinen lichame. dat hi acnghenomen hevct enz.
77rIiernieuwd beroep op St. Bernard (onderaan die pagina).
f^'^ehetsnbsp;oec te scriven in ou/den boeken van devocien XV. blijscappen / des
j^'^appennbsp;/ trecken mach dese XV. pater noster. want / die XV.
^ oeck XV. ave marien werden toegheuoeghet
folnbsp;dagelijks een rozenkrans voorgeschreven werd, lezen we op
rfènbsp;maghet ma/rie meer bohacchlic is een vrouwencren/se
^et b .nbsp;gliclcscn dan du/sent mit haeste endo clcen dciiocie.... enz.
^^ondTrT^^ Uquot;'nbsp;^ekt voor zijn tijd dan ook geenszins
M-P •nbsp;^^^ gestichte broederschap
Christiquot;) aan, vaak hun 50 of 150 Ave's te bidden.^) Hem op
o?SeiUevennbsp;quot;rdczustors behoorden tot deze Militia Christi. In haar
'^quot;edijks in nl ^^nbsp;verhaald, dat allo analphabeten der
Zult® hoesten hiS inbsp;'^«■^''«'Ültquot; getijden (Horen) een bepaald aantal Paternosters cn
® ^®fenigin„nbsp;en Carmelieten hot gebruik was.
gen werden door de Dominicanen geleid en vormden de kiem voor do in do 2c
-ocr page 194-grond hiervan als insteller van de Rozenkrans te beschouwen gaat te ver.
Deze oude overlevering, teruggaande op den zeer actieven Dominicaansen
prediker Alanus de Rupe, een dweper met overspannen visionaire geest, vormde
overigens reeds anderhalve eeuw geleden een strijdvraag, opgeworpen door de
Bollandisten.^)
In het volgende Hoofdstuk zullen we zien, hoe sterk die traditie der Domini-
cuslegende (waarbij deze Heihge het gebruik van de Rozenkrans van Maria
zelf zou geleerd hebben) de uitbeeldingsformule voor de beeldende kunst heeft
beïnvloed. Door het wetenschappehjk onderzoek, dat de Engelse Redempto'
rist, pater Bridgett en Herbert Thurston S.J. sedert 1900 aan deze vraag
wijdden, is de reden van bestaan voor die traditie nu afdoende weerlegd.^)
Hoewel volgens de acten der generale kapittels, zoals hierboven is vermei«^»
de Dominicaanse lekebroeders dagehjks een aantal Paternosters baden,^) waar-
bij het Kapittel te Trier, in 1266 nog voorschreef na elk Paternoster een Av®
te bidden (wat in het einde der 13e eeuw in Duitsland reeds algemeen gebruik
geworden is bij vorst en volk), is er geen sprake van enige meerdere persooP'
lijke invloed van den H. Dominicus dan van andere Maria-vereerders op het
ontstaan van de huidige Rozenkrans. Wel is onze formule door de Dominicanei»
in de 17e eeuw aangeraden, maar toen is tevens door Coppensteins' bewerking
van Alanus' geschriften die rozenkrans weer foutief op naam van St. Vot^i'
nicus gezet.
Op niemand minder dan op p. Kronenburg C.S.S.R. als een in deze mater^''
zeer zeker thuis zijnd en dus bevoegd en objectief beoordelaar zou ik mij 'f
deze willen beroepen, verwijzend naar Deel III van zijn omvangrijk
over Maria's Heerhjkheid in Nederland. (Hoofdstuk VIII, § 2). Op p- ^
stelt deze schrijver de vraag:
helft der 15e eeuw gestichte en nu nog bestaande Rozenkrans-broederschappen, wnarvoor^^
Dominicanen van Paus Innoccntius VIII het privilege tot oprichting kregen, in het
kapittel, gehouden te VenetiC in 1487. Te Douay, Rijssel en Gent waren reeds rozcnkrans-bro®
schappen opgericht tijdens de prediking van Alanus tussen 1464 en 1468.nbsp;^
') Beissel noteert (I, p. 237) voor deze strijd de Acta SS. 4 Aug. I, No. 353, 355, 3»
N.F.S. 424 f. Daarnaast zou ik nog willen noemen Acta SS. „De S. Domenico confcsso'® ^^
quarta Augusti, p. 423 in voce Rosarii: Primum ea vox (Rosarii) nobis occurrit apud fho»^^^
Cantipratanum, qui post medium seculi XIII floniit (Lib. II, de apibus, Cap. 19). ^^e
RosariiwordthetRosariumB.V.M. aangeduid, dus nog het Maria-psaltcr van korte,
Ave's. — Boll. Acta SS. die 4 Aug. in voce Dominicus Fundator Ord. Praed. p. 362. 5'^«
(§ XIX, XX, XXI, noteert p. Kron. III nog).nbsp;^n^.
') P. H. Thurston S.J.: The origins of tlie Hail Mary, Some ncw evidenccê, Tho Month, ^^^^^
') Bij sluiting van elk kapittel moesten er steeds 100 Pater cn Ave voor de zielerust der ovcr
ordeleden cn weldoeners worden gebeden.
l^eikaa^'nbsp;fnbsp;^^nbsp;en verbreiding van dit verheven en
vereer? ^ t'quot;nbsp;^nbsp;^^^^nbsp;dominicus. Zijne zonen en zijne
2 eeuwnbsp;rechtmatige fierheid en onbet^vistbaar recht, meer dan
^«^tereen zijne deugden en wonderen door God te zijner ere bewerkt. Met nadruk
«f tot fZ^-^nbsp;^^^^nbsp;^^nbsp;l^ad, cn daalden daarbij
Öominlnbsp;bijzonderheden. - In de 2e helft van de 15e eeuw wordt eensklaps aan
gloriekroon uitgereikt en wordt hij genoemd de msteUer en grote
«eraar van de Rozenkrans.
Iets verder lezen we bij de toehchting Wervan:
^«^icT^M'^^'l';.quot;^'quot;nbsp;vcriedene, boodschapt ons niets van Sint
(te ^nbsp;Rozenkrans.... pas in 1484 hooren wij in de kapittelzaal
ecL ^'Tnbsp;'l^^^^vcr: Z. H. Paus Innocentius VIII.... heeft een voUen
^^^ naar d ' W mnbsp;doodsuur vericcnd aan aUen, die het Souter bidden,
^'^^ap of B^ 1nbsp;Rozenkrans genoemd wordt, en aan de leden der Gemeen-
^ij het e ^an gezegd Souter.i) En nog pas 3 jaren later, in 1487, ontvaneen
spreektnbsp;Magister Generalis der Orde), dat over den Rozen-
^«t algemeen stilzwijgen ovcr St. Donunicus in
^P P 290 rnbsp;S. Andreaspfarrkirche te Keulen).
ïlolzaof 1 nTj'nbsp;mening overeen met p. Thurston S.J. en
stellin u 11 quot;nbsp;BoUandisten, die vóór 150 jaren reeds
De tl ^ hebben ingeleid:
quot;^''ï^ozènk^rr!quot;''quot;^nbsp;ifigesteU, noch verbreid.... De stuwkracht
(leven,,nbsp;15e eeuw ging uit van de Hollandse congregatie der Domini-
kerknbsp;oorspronkelijk scherper kloosterregel), gesticht te Rijsscl in 1464
kloo tnbsp;lgt;ckrachtigd.«) Ten tijde van haar hoogstcn bloei omvatte zij ccn
de Luhnbsp;over Nederland, Belgiö, Noord Frankrijk, Noord Duitschland
^^Qdaanbsp;genoemd in Hoofdstuk III), Denemarken cn Finland.
^^^^^nbsp;geldende formuher de Dominicaanse
ipj^j^L^ 18. Zxe voor andere formules Tabel I.
mletln^ ''quot;tnbsp;Provencc zwijgen, hoewel «laar toch zeker dc Dominicus-tra-
Mid 1 •'»quot;«chtinbsp;werkzaamheid tot afweer van do Alhigenzen.
6et„- ''«»Wennbsp;J« Hozcnkransverhrciding door Alanus do Rupc. Do late
vcionbsp;quot;quot;nbsp;geschrift hehhen grote invloed Hitgeoefcnd,
AÏr*'®' Preihur^lMoquot;quot;quot;'nbsp;^'Snitate Psalterii H./.M. Alanus
VanTquot;' 0.1' tnbsp;Napels en Heidelherg 1630, Vcneti« 1665. Toch wees
Vrt ^^quot;^''nWans-quot;quot;^'' T Iceriingcn lt;leu II. Domimcus op zijn gezag nog „hersteller
Soa '^'terwiHnnrquot;'quot;quot;?' . T »«h'-'Jvers noemen den II. Dominicus instcller van do
dienbsp;instelhng toeschreven aan den II. Apostel Hartholomcus. Deze
'»'oetcn 8chnbsp;I'cvostig.1 vonden, zullen wij dan ook op rekening van vrome
-ocr page 196-^ Al deze feiten duiden genoegzaam aan, dat de cultus van de rozenkrans is
^en Volksdevotie, die in de loop der tijden onder gegeven omstandigheden meer
^ Qiinder tot ontwikkeKng kwam en langzamerhand gegroeid is, zonder een
epaalden „Urheherquot; of een speciaal geboorteland te hebben.
^oorden van p. Esser O.P. uit: Das Ave Maria-Iäuteni) over
sdevoties, zijn dan ook direct van toepassing op de rozenkrans-devotie:
getrèr^^^'^^ ^^^nbsp;^^^nbsp;gewöhnlich vorsteUt, fix und fertig ins Dasein
gefïihnbsp;Bemühungen eines einzchien Mannes in vollendeter Form em-
^zunbsp;viel weniger sind sie (we man es in amtUchen Kreisen hier und da
gerufe^ ^^^nbsp;Verordnung der kirchlichen Behörden ins Leben
^ckl^^nbsp;sie das Ergebnis einer mehr oder weniger langen Ent-
^^^^ ^^^ ^^ Dunkel der Vorzeit verliert. Zu ihrer Förderung mögen
liervorragende Männer beigetragen haben; waren sie zu einer gewissen Vollen-
«teipT,!!^nbsp;die kirchliche Gutheissung und damit die endgültige fest-
Gestalt zuteil.
^^sseTd^*^ ^^nbsp;volgende willen toevoegen. Ook historische gcbeurte-
d pnbsp;weinig bij tot de ontwikkeling van volksdevoties, als die
Grilknbsp;^^^ Akathistos, cen lofzang op de Moeder Gods in
in d ^nbsp;deze liturgie was de Mariacultus veel sterker ont%vikkeId
Palladiunbsp;Zij had haar Hodc^tria (in de Blachernae-kapel, het
Verdnbsp;Constantinopel) — cen schilderij dat helaas in 1453 verwoest
^^^ïie^M^^^® ^^^^ ^ Westen O. L. Vrouwe van Altijddurende Bijstand
^^^heoM'nbsp;Griekse liturgie heeft veel meer Mariafecsten en ccn langere
^^eiïide f '^ ^^ apodosis (waar wij één vigihedag en één octaaf vieren). De bc-
nacht'^^^^^^^.^^'* Grieks-Katboliekc Kerk is de Akathistos, gevierd in
Wd u t^^*^ Vrijdag op Zaterdag van de 5e vastenweek en genoemd naar dc
hc^T*^'^**^ Lofzang, waarin de dichter (anonymus, doch zeker Griek)
^^^ hidd* ^^^^ ^^ Theotokos ontrolt. De naam verklaart reeds de wijze
gez^^d ^^^nbsp;^ordt dan ook de gehele nacht staande gezongen.
Hol,
gt;n 1. quot;'^QdBc r
bl l^ourconbsp;Dominicanen in 1461 tc Kijsscl), reeds vroeg was begonnen,
Ïaï'^ ^oor ,1enbsp;o-quot;' ««« fifi»»quot;- quot;Is dc H. Johannes Sorcth. De Nederlanden
ovnbsp;van het kloosterleven het centrum. Zo is do Kartuis Shene in Enge-
Ncderlundcr gesticht; cn dAAr vinden wij dc oorsprong van dc niystcriCn-
i\ ''P dernbsp;llozcnkrans naast Maria-psaltcr opduikt, welke nuani eerst in
ï Ja,nbsp;populair werd.
(v^'* Verquot;'quot;''nbsp;P- geciteerd door G. A. Mcycr O.P.
' ^cncdrcT'?!nbsp;Marincultus in do Grieksche Liturgie, Tijdschrift voor Liturcio
Abdij Aflligheni), Juarg. 1923, No. 2.nbsp;^
-ocr page 197-Tevens wilde ik mij nog beroepen op een artikel van wijlen G. A. Meyer O.P-
in de Katholiek van 1903: De instelling van den Rozenkrans. Deze sehrijv^
wil zowel het in de 13e eeuw in zwang zijnde Maria-psalter, als de reeds in de
12e eeuw in tientjes verdeelde Ave (tenzij de Aneren Riwle, een regel voor
Engelse kloostervrouwen, geïnterpoleerd is) als geïsoleerde feiten beschouw
zien, zolang de geschiedenis ze niet als algemeen gebruikelijk kan funderen. H^J
zegt terecht:
Gevaarlijk is het de spontane ontwikkeling ener volksdevotie binnen vaste tijdperkeO
te beperken. Wat in het ene land sinds lang gebruikelijk is, kan nieuw of onbekend el e
zijn. Verstaat men onder de Rozenkrans het bidden der Ave verenigd met de Overweging^
dan vindt men tekenen van deze geestelijke oefening ia het begin der 15e eeuw: de
zer Dominicus van Trier voegde bij elk Ave Maria een clausule, betrekking hebbend »F
het Leven en Lijden des Heren.
De invloed van Kartuizers op de ontwikkeling van het Rozenkrans-formuheï
ig — zoals in de inleiding terloops werd opgemerkt — historisch vastgeleg ^
In kronieken van Kartuizerkloosters te Keulen en Trier n.1. lezen ^ j
aUeen over het visioen, dat de prior Hendrik Egher van Calcar (f 1408) ^^^
van de H. Maagd, die hem haar souter leert bidden, maar tevens over de g^^^
devotie tot de rozenkrans bij de Kartuizers in zijn tijd. Vooral merkwaar ^^
is daarin de vermelding van het overwegen der Geheimen door Domm^
Prutenus, in een klooster te Trier (f 1461), die van zijn prior, Adolf van
(f 1439) toestemming kreeg ook buiten zijn klooster die mystieke Rozentr ^^^
vaak Rosarium P. Adolphi genoemd, te verspreiden.^) Aan bovenverme ^^
onderzoekingen van p.p. Bridgett en Thurston danken wij het ^^^J® J^^gjs
verspreiding der mysteriën-overweging door Kartuizers, in Engeland r
omstreeks 1400.^)nbsp;^^ jpOS
G. A. Meyer O.P. wijst er in hetzelfde artikel in „de Katholiek van
op, dat ook Alanus de Rupe er krachtig op heeft aangedrongen de ^^^njj^g^de
van Christus' Leven te verenigen met de Rozenkrans en daartoe yersch ^^^^^
methoden heeft aangegeven. Maar die overweging was toen nog nietnbsp;Je
noch vermeld in de regels der Rozenkrans-broederschap te Keulen, noc ^^^^
aflaatbullen. Zelfs waren de geheimen of mysteriën van de Rozenkrans ^^^
nog niet vastgesteld; ze vingen gewoonlijk aan bij de menswor i»
Christus en eindigden met het Laatste Oordeel.®)
ï) S. Beissel (I, cap. 25) p. 517. Kathohk XVI (1897) 521 f.nbsp;iS90-
») Kron. (III, p.294 vlg.): Annales Ordinis Cartusiensis ab anno 1084—1429, Mon^ gce«^quot;!'^!
3) Prof. Dr. Titus Brandsma O.C. wees mij op bet feit, dat de vernieuwing v«quot; Jy. Sticb^quot;
leven in alle kloosterorden, een streven waardoor de 15e eeuw zich kenmerkt (z.
De reden nu, dat het volk dit eerbiedwaardig gebruik zo in ere houdt,
deels van godsdienstige, deels van pohtieke aard; zoals de opleving der rozen-
krans-devotie na 1474 in Duitsland immers ook was. Wij lezen daarover
bij Verwilst:
Tijdens de eerste groote belegering van Constantinopel in 626 door Bulgaren en Perzen»
stond de stad aan de rand van den ondergang. Patriarch Sergius het het heihge kleed eO
de beelden der Theotokos over de stadswallen dragen en — juist bij de Blachemaekust,
waar het gehefde Mariaheihgdom stond, leed de vijand een gevoehge nederlaag. Toe»
bracht het volk den geheelen nacht staande een dankbare hidde aan Maria en dit is
oorsprong der Akathistos. Bij volgende geslaagde verdedigingen van Constantinopel kv^aj^
de Hodegitria vaak op haast wonderdadige wijze haar gehefde stede te hulp en het vo
betuigde dan zijn erkentelijkheid door telkens nieuwe en grotere luister bij te zetten aa»
de Akathistos. Ook buiten de Vasten bidden vrome Grieken gaarne bepaalde uitgeleze»
stukken ervan als een dagehjksche private hulde aan de Moeder Gods en in zooverr®
vertoont deze oefening eenige gelijkenis met de kleine getijden der H. Maagd ten onze
gehefd en verbreid.^)
Een dergehjke reden meen ik ook te kunnen zien voor de opleving van
Rozenkrans te Keulen, in het laatste kwart der 15e eeuw. Dit betreft
de historische onmiddeUijke aanleiding daartoe; overigens dient in aanmerki^
te worden genomen het feit, dat de 15e eeuw rijp was voor het methodis
gebed, zoals reeds is aangetoond.nbsp;.
Augusta von Oertzen^) zegt over de pohtieke chaos in het rijk van
Frederik III, dat dit na eeuwen van burgeroorlog tussen burgerij en ge®®^®^^^
beid bedreigd werd door de vorsten van Hongarije en Bourgondië en door ^^
Turken. Er geschiedde tijdens het beleg van Neuss (waarmee Karei de ^^^
den aartsbisschop, Ruprecht van de Palts, steunde, maar de Keulenaars doo^^
angsten voor hun stad deed uitstaan) een wonder in het Dominica ^^^
klooster te Keulen. Daar begon n.1. plotseling een Madonnabeeld te ^^f^
en het beval den prior Jacob Sprenger over de Rozenkrans te preken ^^^
Broederschap te stichten.®) Sprenger wijdde in zijn kloosterkerk voor de
op 8 Sept. een Rozenkrans-altaar (met een afbeelding van de patrones ^^^^
Congregatie), waarheen de burgers talloze processies en bedevaarten o»^
namen, om opheffing van het beleg aan hun beschermvrouwe af tc sme ^
Eindehjk (25 Maart 1475) verschijnt dan keizer Frederik met een leg
J. Oquet: Manuel Grec, p. 690; geciteerd bij Verwilst.
«) A. V. O., p. 8—12.nbsp;. peut««*»'
') J. Sprenger, Vorsteher der deutschen Ordensprovinz für dio Städte Köln und Trier,
lands Generalinquisitor (A. v. 0., Anm. 5).
quot;H
CTnrjJÄ'jpenfis^amp;o^snccIr^mf^ quot;
• • Y«^«sc|t ^ cultus attnadö»- —-------
Äbcjmö^twtibcrtniüttt yni
\)tiu«m4Ucjttc»iiuntf|trtt»c«/
locob/
%rcmigccboctotb«tbc^1i3c
wib priot btó.gtoffc
Conocitts prtóigtr otöerttia 5Û
«olc«|nôimfunffunbfîb«ti9i-
MÇtcn jarc/ lt;\n Um tug
ftàwtîi gtburt/anwwtt
««ntwbctîxtl^ortnlîtmiawifCTlûbm frûm«* A»'
V.
a. Fol. 2r. Begin v. d. Proloog (blz. 14)
«•oio
h. vijfde Exempel (blz. 101)
b. Fol. 14v.
tnbsp;(îbwim^û otgt;3ttîicïtm \xJiMt
IfCartttpcolbwa»
, (îct btt noi) jii blt;t jînt tû Zritr Hiiiiglic^
hat/i^ct warb dns trtalo ini gt^
' fût^jm tj«gt;gt;|t bi'c lobfàm juncJrjraw f:)rtrtn |tnn »ot
btm Kiton bct ht^btt^» trt.ih dgl'f;$t4gt;mbhirt aaf
jrct o^iyd ani fo rjroîfcttl^of«.! K-»itia tgt;)ct »r roîtîjcî
laß rtuff bif 5«irtcl/\ni wmö flt;lbicjfrcf«n Hrtt«) Oii
^egin
m^ffcii von fîboiîfit ülSmctt »onl?of«ti/w vontltu-«
nttiplctir« ^pmibai/fo (îî)on \)on fatW îK»® Von
tdnr« br«rfc«m^iflt;rtt»Utt)iôcl;t bje^tWd?««
mA^t«Ktî«t.lgt;ciiflt;lbc«i^rtng!inmbil luncffwai
0t)Atirt aI» vort irctnhcylitjfti hrtlf/ffi opffett b«« Jil»
cwi'gctgloti«lobvîquot;mblt;tflUgtb«yligi(llt;it triuÀl^-
ifcipt'JluPïiiti tKf\c|)t !tti»g itinniictmiijrt watl)^/
bao Mt(i;t all«Ji « ic fitffy »» Atio filnb« autj; got
b« hcK «lit Sf«nit?op»irtan9 gt«t vti gtlobt toutt
|n ^tn rtuct) bnah^V ^^ Cnftiv^f^r« blt;KCtt
bad;t wilrt/ 9o wj'r bif^l?oflt;n IVong imt Anbai^
«ît o^tbami/JDtt ftllîtfûjJijcnartiJbcfUoriStamp;im
name ^rttCr-bttall« rdne|fe tmitlt;t ï^uriiFftm»«
f«y 3tflt;^^/wlobt vtibgott vjon flUct cmtut nun
Fol. 15r.
Ja
^ Staalsl,il,1. Hamborg
beulen, dat nu gered is, want Karei breekt het beleg van Neuss op en de
^ede is weldra getekend.
Het gevolg voor de rozenkrans-devotie is begrijpelijk, want de snelle
^ ending ten goede werd algemeen toegeschreven aan Maria's hulp, in zovele
^ stonden ingeroepen. Een stroom van leden trad tot die Broederschap toe
jjnbsp;de keizer zichzelf, de keizerin en zijn troonopvolger (de latere Maximi-
^an) als leden had ingeschreven — en bevordert sindsdien het bidden van de
^ozenkrans.i)
^bericht zelf in zijn in mijn Inleiding genoemd Boekje over
^zal der Brüder und Schwestern so viel als 8000 tzu Cöln.
deg ® • : „hab ich pruoder Jacob / Sprennger doctor der heyligen geschrifft und prior
dem^^^^'^'^nbsp;Prediger ordenns zuo Kölen In dem fiinlFundsibenzigisten jare / An
der Ro^nbsp;frawen gepurt / emcwert un wider auffgericht das alt herkommen gebet
druckr*^'^nbsp;'»eben frawenquot;----„Das hat Johannes Bänder zu Augspurg ge-
im'o ^^ ----„Aber die Tzal zu Augspurg von.... den Montag des 77 jares
ta?nbsp;gewesen / hiss auff allerheihgstcn tage ist 21 tausend und mcret sich von
® tag ,3)
F'ol
• 3 en 4 geven reglement en doel der broederschap:
Soquot;^nbsp;Mensch dcstewce zu andacht kom / und im die Muter gottcs lieben
durch'^^ ^^ ^^^ ^nbsp;Muter gotcs also anrulFcn. Maria ich bit
lessen ^ S®quot;«« willen / sprich das / du unser Schwcstcr seyest / umb das wir dein go-
^ ^ / und das uns wol sey.
Pol 6nbsp;lïckrachtiging daarvan door een open brief van den keizer;
^^^die ' ^^ccde houtsnede: Maria met drie maagden, waarvan één een
draagt, in de Hortus seclusus;
Da' ' ^^kst voor de wijze van bidden in het Duits.
^an
gt;,h
gt;»uoe die Ir
^'»nusgf,,nbsp;eerst is uitgevonden, zoals daarover schreef ccn exempel Vfider
______________________________
Iixc T ' Coppenstein,
een Keuls geschiedschrijver der 17o eeuw.
oe p ^nbsp;exempelen (fol. 11—16)
' »»Urci St
^'»'»gtenquot;^nbsp;Einschreibung, r.u der sich viele tauscndo von Hoscnkrantzbetorn
! ^»ic. Tynbsp;T Coppenstein, een Keuls geschiedschrijver der 17o eeuw.
Afb.nbsp;' quot;«in 14962. Staatl. Bibl. Bamberg, met do houtsnede (Sehr. V, 5293)
^'t aam 1
^^^nbsp;quot;quot;nbsp;op 100 000 gekomen. Keulen bleef do
v'® geen 1nbsp;broederschappen von hot rijk en van do Nederlanden
Vo'^ok veloVl'nbsp;«lichten van Broederschappen hadden) op lijsten verzameld werden,
''^atuon.nbsp;van Bencdictij ncn, CistorciCnscrs, Kartuizers cn zelfs van Kranciscauon
• quot;Uinb deinen willen und dass wir lo/ben von deiner gcnadwcgcn. Amen.quot;
-ocr page 201-d^dnbsp;uitbeelden ? Dit ligt, dunkt mij, voor de hand; en niet het omgekeer-
coro ^^nbsp;uitreiken aan haar getrouwe rozenkransbidders, die haar die
ona precum opdroegen om hem voor hen Gode te brengen.
(nnbsp;^^ ^^^^nbsp;^^ ontwikkeling van de Rozenkrans
eu p overwinningen op de Turken door Eugenius van Savoye o.a. bij Zenta
Öomi!^^quot;^®^ bevochten) een hoge vlucht, dank zij het ijveren van de
^^^ terugslag op de beeldende kunst. (Zie Catalogus B 6—8,
^dnbsp;^^^ ^^ predikers en kloosteroversten zijn voorschriften te
liarte^ Mamachius.i) Devote paters moeten speciaal de bloei der devotie ter
voor^hnbsp;^^ voorgeschreven, niet alleen te waken
gelovi ^^nbsp;openbaar bidden, maar ook de Mysteriën te verklaren aan de
land ^i^dehjk werd op het kapittel van 1885 de wens geuit, dat ieder
de ^aandschrift zou hebben, meer bijzonder aan de verspreiding van
^^oidTnbsp;^^^^^ Kronenburg (Deel III, p. 317) zijn
uit de algemene geschiedenis van de Rozenkrans.
P-nbsp;-^ales Ordinis Praedicatorum (Rome 1756). Zie verder litteratuur Kron. III,
-ocr page 202-Deze incimaLel is gedrukt in zwart, ook de initialen, behalve enkele, die
met rode verf zijn aangestreken (Afb. 9a en b).
Sindsdien vond de door Dominicanen ook buiten dat klooster te Keulen aan-
bevolen wijze van bidden algemene verbreiding. De Dominicaanse Rozenkrans
is een drievoudige, door Alanus de Rupe, in 1483, met 150 mysteriën aanbe-
volene. De mysteriën zijn later tot de 15 van thans teruggebracht.^)
Een nieuwe opbloei van Katholiek geestelijk leven vertoont de 16e eeu^v
als reactie op — en tevens geleerd door — de Reformatie. Dus herleefde ook
de rozenkrans-devotie; in ItaHë o.a. na de overwinning op de Turken, bij L®'
panto 7 Oct. 1571 behaald, op hetzelfde uur als de Rozenkrans-broederschap
haar gewone maandelijkse processie met gebed hield. Naar aanleiding hiervaö
deed Paus Pius V het feest van „Maria Victoriaquot; vieren, wat als RozenkraöJ
feest door zijn opvolger Gregorius XIII in sommige kerken werd ingevoer •
Tenslotte werd in 1716 door Paus Clemens XI aan de gehele KathoHeke Chris-
tenheid voorgeschreven dit feest te vieren, op de eerste Zondag van October,te'
herdenking van de vier overwinningen, door Eugenius van Savoye op
Turken, onder zijn speciale banier met de „Rosenkranzköniginquot;, behaald.^)
Behalve de bloei van de rozenkrans-devotie hield meestal ook de ontwi^®^
ling van de rozenkrans-formule verband met de historie. quot;We zien immers siD
de overwinning bij Neuss in het eind der 15e eeuw een inleiding aan de ro^e^
krans: de Geloofsbelijdenis der Apostelen, die in ons land niet vóór de 18e ee ^
algemeen in gebruik kwam. De Doxologie werd in ons land sinds de 17e ec
(dus na de overwinning bij Lepanto) gebeden.
.1 le
Deze drieledige loftuiting ontwikkelde zich uit het gebruik om het rozenkransgel^
doen voorafgaan van een opdracht aan de H. Drievuldigheid en aan Maria als
en Advocatrix. Jacob Sprenger geeft op Fol. 15 het exempel van den Kartuizer tc ^^^^
dat daarmee in verband is te denken. Hij ziet Maria voor God's troon staan, met op
schouders („achsser') zulk een grote krans, dat hij tot op haar gordel hing; een ^^^^
gewonden van zo schone rozen en groene blaadjes, zo mooi van kleur als niets op ^ ^^^
wereld! Die krans nu nam Maria van haar hals cn offerde hem tot eeuwige glorie ^^^^
aan de Triniteit. Uit dit vizioen, besluit Sprenger, mag men voor waarheid aanD« ^^^
dat niet alleen de H. Maagd, maar ook God de Vader met de Rozenkrans wordt
En zou men dan deze cn dergelijke visioenen niet met dc houtsneden in dc rozen
50
--l,at'
Alanus de Rupe „Frauenpsalter 1483 bei Dinkmut in Ulm verlegt: „jer I^osenkraof^^j^r«,
Ave und 5 Paternoster und nichts mehrquot;____„also magst Du einen Psalter ordnen odc
wie es Dir gefäUt.quot;nbsp;j^aflof«'^'
') Bovendien stelde Paus Leo XIII ecn nieuw officie en misformulier voor hotnbsp;jccr«^quot;'
vast en bevorderde met zijn Rozenkrans-encyklieken het bidden van de rozenkrans
-ocr page 203-m. DUITSE ROZENKRANSGROEPEN VAN DE I5e EN
HET BEGIN DER 16e EEUW
§ 1. over de groepen a en b, met hun typen en formuiies.
Onder Rozenkransgroepen verstaan wij in het algemeen:
A.nbsp;Madonna-uitbeeldingen, omgeven of door een krans van 5 grote e»
5 X 10 kleinere rozen, óf door een bidsnoer, in „tientjesquot; geleed.
B.nbsp;Een Madonna met knielende menigte, die rozenkransen — kransen vaö
rozen óf bidsnoeren — in de handen houdt.')nbsp;-
Deze uitbeelding van de Rozenkrans-devotie valt — hoewel die devotie ze »
zoals in Hoofdstuk II werd aangetoond, veel ouder is — niet vóór de la ^
Middeleeuwen te constateren. Dit houdt verband met de ontwikkehng en he
bevorderen van die devotie.nbsp;v
We zien in vroege miniaturen van getijdenboeken daarover dan o ^^
niets. In die van het einde der 14e en het begin der 15e eeuw vmdt men
Maria met het Christuskind in de hortus conclusus, spelend met engelen, ^
een lenteweelde van appel- of kersebloesem, of temidden van een grasve
met bloeiende aardbeien en margrieten, zoals de minnetuintjes van ^^^^
Keulse en Tiroolse meesters, of die van onze Nederlandse Primitieven te^b^
nieten geven.^) In gelijktijdige hymnen vmdt men namen van bloemen ^^^
Maria en het Kind gegeven, zoals in vele voorbeelden m de Bijlagen van ^^
vorige hoofdstuk is te lezen. De mystici beschrijven in hun visiocnen^,^
H. Maagd en het Kindeke Jezus eveneens, omgeven door engelen in een
vol rozen zonder doornen, vol lehën cn geurende viooltjes.^)
1) Op deze persoonlijke indeling en letter-aandiiiding berust ook het Schema op p. 190). ^
nog plaats blijkt voor andere typen, acht in elke groep.
«) Afbeeldingen van dergelijke miniaturen, o.a. in de Bibl. Nat. te Parijs, bij Emile M» rV»quot;»
religieux de la fin du Moyen-Age en Franco (Paris 1925) III, Gg. 89, 90, 91). De ccrstc ^^ ,
geeft een philactère, waarop: „Ave Maria gratia plena Dominus....nbsp;.
twee engelen, die het Kind Jezus leren lopen. ») St. Gcrtrudis' Vita, Lib. IV, Cap.SÜ, • ^ g j).
(111, p. 152) citeert b.v. uit liederen van de Ueecuw(ns. te Mainz, August. No.4B3,lti.^ ^
O rose avec le lis.... Tu joues avec ton fils, les mains pleines do roses, c.f. t. J- Wquot;
Hymnen (Freiburg i/Br. 1854) II, p. 184, 189, 27 eu 30.
^Verder dan die rozentuintjes en de voorstellingen van de H. Dorothea, een
ans van rozen in het haar, een rozentak in de éne hand en de andere reikend
^an het Christuskind, dat een mandje met rozen draagt, gaan de miniaturen
^ e loop der 15e eeuw nog evenmin.^) Het Kind speelt met een vrucht, een
' kleine harp of één enkele bloem; nog niet met een krans van rozen
^et een bidsnoer. Deze allereenvoudigste aanduiding van het rozenkrans-
ed vond ik als miniatuur niet vroeger dan 1500, in een initiale van een Keuls
^^duale, geschreven door Heinrich von Zonsbeck.^)
bh't* hieronder volgende proeve van Catalogus van Rozenkransen zal
^^J en, dat hetzelfde motief: de Mater amabilis — Maria, ten halven lijve,
agend het Christuskind, dat met een bidsnoer speelt — in de grafiek reeds
voorkwam.3)
schild^ ^^^^^^ ^^ eigenlijke Rozenkrans-altaren, gebeeldhouwd of welge-
^ erd, valt het volgende op te merken.
toeknbsp;^^^^ genoemde ikonograaf. Prof. Künstle, heeft in zijn hand-
1474. ^^^^ verklaard, dat er geen rozenkransgroepen voorkomen vóór
pen 'nbsp;doelde hij op altaarstukken, die door Rozenkrans-broederschap-
^^gesticht zijn.'') Ook mij is het niet mogen gelukken zulke altaarstukken te
? quot;quot;quot;quot; hetzij in Bretagne (het vaderland van Alanus de Rupe), hetzij in
waarvoor het aan den Keulsen Meester van
Plaat^^-^^^® toegcschrevene triptiek, in de St. Andreaskerk te Keulen, in de
u.1. gekomen. (Zie Cat. B II, 58 No. 227, afb. 42). Dit laatste vervangt
^erdw*^nbsp;quot;^^'^^cnen altaarstuk, dat afkomstig was uit de eveneens
^erknbsp;der Dominicanen en dat beschreven wordt als een
het derde kwart der 15e eeuw.®)
») — '
voorstellingen als Maria met dc Schutmantel cn de Madonna in Stralenkrans
Tonie^n dquot;nbsp;miniaturen voor. Lutz ct Perdrizet: Spec. hum. salv. (Paris
*) djj ^ ^ Ph 111.
^.^{•^«tersem'i^®quot;.nbsp;gi^ndoalc wordt bewaard in do bibliotheek van hct Aartsbisschoppelijk
j ^^ar. Bp^j 1quot;® Keulen cn is afkomstig uit de parochiale bibliotheek van «Ie Gross-St. Martin
, Mariaf„ ® »»quot;vangslcttcr is do A van hct „Avo Sancta Parensquot;, dat als Introitus bij
^ Cat.Alnbsp;gezongen wordt.
in Bild'^' ^oquot;quot;^'nbsp;(1925) afb. 14. Wcigel und Zestermann (Dio Anfango d. Drucker-
g'^'b. p ^ iichrift, 1866, Bd. II, No. 424), «latcrcn dezo kopergravure 1460—'70. M. Lchrs
1912, p. 275) noemt zo een werk van den z.g. Meester van hot
ï^Ün 1nbsp;quot; P'nbsp;Hccuwich.
5 B 11'nbsp;(1928, Bd. I) p. 639.
Schink 222 cn 227. A. v. O., p. 21, 22, fig. 1. Ztschr. f. chr. Kunst III (1890)
«enkrans-altarcn zijn hoogstwaarschijnlijk onder invloed van Alanus' predicaties
-ocr page 205-^edaillons zijn vervangen, worden in de 15e eeuw vaak de vijf Wonden van
^i^tus aangegeven door een gewond hart, dito voeten en handen (zie Cat.
Hierbij mediteert men over de vijf droevige Mysteriën, die vroeger hij
oidden van vijf Paternosters werden overwogen. Hiernaast zien we nog
sTir^^^^ type van rozenkrans, met grotere medaillons, waarop de ver-
^chiUende Mysteriën zijn uitgebeeld: vijf voor het Rozenhoedje, vijftien voor
Volledige Rozenkrans. De laatste wordt verbeeld met drie, meestal coneen-
Cat^ S^P^^^tste, kransen van rozen, geleed als boven is omsehreven (zie
Dank zij de snelle verbreiding van de Rozenkrans door de Domini-
Keh^d'nbsp;^nbsp;reeds 15 mysteriën overwogen bij dit mond-
in / 1 ^^ ^O'^^icaanse Rozenkrans. Er worden dan dienovereenkomstig
^ ^ e 15 medaillons respectievelijk 5 taferelen uit de Jeugd, 5 van de Passie en
^er de Verheerlijking van Christus voorgesteld.^)
stuici ^ quot;mysteriën-uitbeelding kennen we uit de grafiek, voorts van de altaar-
OQj ^ '^an de rozenkrans, die de in hout gesneden dubbele Madonna's
, 6 it, die voor het hoofdaltaar van het gewelf neerhangen en daar als licht-
gediend hebben.^)
wordt bovendien soms in de voorstellingen
doornbsp;A 1 en A 2 het rozenkransgebed nog in het bijzonder aangeduid
^^^ ^^^ bidsnoer (al of niet geleed in tientjes) als halsketting, of
^ quot;I de hand van het Christuskind.«)
-^.^^^^^vindt men het kralensnoer wel als decoratieve omlijsting o.a. van
) Voq.I, IJ
vjm Yunbsp;dergelijke rozenkransen geeft o.a. Künstle (1928) afb. 373 te Lübeek; afb. 374,
Vannbsp;Bedevaartskerk te Volkacb; en afb. 81: Engel-
? omlijstquot; f'®®^' 1517/'18, in de St. Lorenzkerk te Neurenberg, waarvan de Mysteriön
quot;^kelijtg vquot;f 1nbsp;'l® vy^ Vreugden van Maria voorstellen, afwijkend van het nu ge-
Jl®^ Maria z'^ umedaillons buiten dio rozenkrans, waarop de Dood en de Kroning
j 26. ^ jJ® Katalog der Veit-Stosz-Ausstellung im Germ. Nat. museum,Nürnberg(1933)
beissel Hnbsp;Kunstdenkm. d. Prov. Schlesw.-Holstein (Kiel 1887) II, afb. 1302.
j5®eder8chan •nbsp;voorstelling van een propaganda-prediking voor dc Rozenkrans-
to (1900?'f^nbsp;^quot;'Ireaskerk te Keulen. Dezelfde schrijver: Ztschr. f. chr.
15? ^^ ^an d ^ ■ Rozonkranspaneel in het Germ. Museum te Neurenberg (PI. O. 229)
iQ,^' lt;latum n ™y8tcrienuitbeeldingcu, in vierkanten, als omlijstüig (ateUer Veit Stosz nik
' P-nbsp;Passie). Kat. Veit Stosz-Ausst. Nürnberg
N plastisch
® rozenkrans (met Engelgroet) van Veit Stosz te Neurenberg (zie onze Cat. A 3
Re ' door » quot; »wbangen door een bidsnoer van zes geledingen van telkens tien ovale
dooquot;**nbsp;afgewisseld; en daarbinnen is de krans van vijfmaal acht rozen,
'^'jf medaillons, v. Ocrtzen's afb^ 4 en 24 geven rozenkrans-omlijstinffon met
' v. O !. ''quot;^J«»- (Cat. Type A 5).
afb. U_i5
-ocr page 206-De uitbeelding der rozenkrans-devotie, die ik voor mijn onderzoek getracht
heb in haar geheel te overzien, omvat echter meer dan voorsteUingen op altaar-
stukken of prenten, waar de H. Maagd, staande met de Schutmantel (Cat.
B II, 5s) of tronend met het Kind en door twee engelen gekroond met een o
meer rozenkransen (Cat. B I, 1), is uitgebeeld.
Vaak staat zij immers op de maansikkel, met het Kind meestal op de rechte
arm en omgeven door een mandorla van hchtstralen; de z.g. Madonna
Stralenkrans of Madonna in de Rayen. Deze figuur is dan weer gevat in een
ovale krans van rozen of kralen en soms houden twee engelen haar een kroon
boven het hoofd.')nbsp;.
In de grote rozen van de omlijstende krans, die soms door schildjes of klem
ontstaan. Zij stellen tenminste doorgaans den H. Dominicus en de H. Catharina voor, die
kransen (bidsnoeren) ontvangen, resp. van de H. Maagd en van het Kind. Voorbeelden te
gonnec,bij Morlaix, te Pleyben (1698) en te Huelgoat (18e eeuw) enz., alle in zeer middelm^^ëj
eepolychromeerde houtsculptuur. Slechts twee dergelijke altaarstukken, te St. Herbot (bij
goat) en te Berven, uit de 16e eeuw (Cat. A 2, Nrs. 67 en 98), ken ik, met een Madonn»^^
Stralenkrans, staande op de maan eu (evenals het Kind) met een kroon van rozen in het
zonder verdere figuren.nbsp;^^^
1) Zie Cat. A 2 en B 1, 2. A. v. Oertzen, afb. 15—18. Deze voorstelling is natuurlijk
aan het visioen van de H. Maagd, door Joh? beschreven in de Apocalypse XII: l,n.l.nbsp;jiglf
met de zon bekleed en de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon niet
sterrenquot; (duiding van de apostelen). De reeds genoemde miniatuur in een der vele
van het Spec. hum. Salv. uit het midden der 14e eeuw, het z.g. Ms. de Sélestat (Bibl.nbsp;^r
dm 146, afgebeeld in de uitgave van Lutz et Perdrizct, 1909, Pl. 72) voegt aan de JJquot;'^ Jjda
in de stralenkrans nog uiterst fijn gestileerde vleugelen toe en draagt tot opschrift
sole. Deze en dergelijke miniaturen zullen wel het prototype voor deze soort vannbsp;, ve?'
madonna's geweest zijn. (A 2 en B 2) Enige aanduiding van die devotie vond ik m het zo ^^^
spreide Speculum echter niet. Ook een der illustraties van het Hooglied, voorkomend
bWboek in de Gem. bibliotheek te Haarlem (dat overigens niet meer compleet is) en a b
in de atlas van Schreiber (Deel VII Pl. LVIII), vertoont do bruid met kroon op het t»»quot;' ' .^d»
eens omgeven door eon mandorla van lichtstralen en de handen gevouwen als mnbsp;^^gcl«
miniatuur. Rechts van haar staan drie ongekroonde maagden met philactères, waarop ^^^
van het Canticum Cant. VII: 4 cn 5, „collum tuum sicut turris eburncaquot;,nbsp;^quot;quot; galequot;^'
melusquot; Links antwoordt een maagd met Cant. 1:5: „nigra sum sed formosa, liUo i pj^aef'
sicut tabernaclum cedar sicut pelles Salomonisquot;. Er zijn xylografische exemplaren met ee
landse titel, die de mening verkondigen, dat dit werk van Salomo de voorzegging van
Maria is; volgens Haupt (1864) gaat die interpretatie terug op de abdissen Riglmdiso ^^^^
(1147—1196) te Hohenburg in de Elzas. Onze houtsnee van het in Nederland, tege ^^^ ^i»
drukte exemplaar werd, wat het bovenste deel betreft, door Peter van Os in 1^94
titelprent van een uitgave van het „Rosctum exercitiorumquot; door hem tc Zwolle g
Waar Apocalypse en Hooglied met elkaar wedijveren in de beschrijving v«« fquot; va»
ÏB het dunkt mij niet te verwonderen, dat men als een der vroegste uitbeelding ^^^^^^^ ^
rozcnkrans-madonna — een type, dat slechts een hulde aan de Moedernbsp;j llooê^'quot;
een beeld gebruikte, dat in hoge mate verwant ia aan do illustraties van de Bruid uit
en die van het visioen uit de Apocalypse.
bovenomschreven voorstellingen, de z.g. Mater amabüis en de Madonna in
de Rayen (zie Cat. A 8).^)
De rubriek A kan nu verder buiten beschouwing blijven, daar ze uiteraard
geen voorbeelden oplevert van de toevoeging ener in gebed neerknielende
menigte. Slechts deze laatste uitbreiding van de Rozenkrans-Madonna zal
_daar ze voor mijn onderzoek het belangrijkste materiaal (ook in plastiek)
levert — nader besproken dienen te worden.
Vooraf dient echter nog op het volgende de nadruk gelegd.
Bijna een halve eeuw nadat de rozenkrans-devotie zich manifesteerde in een
formuliergebed met overweging van mysteriën, werd ze — onder invloed van
een historische gebeurtenis, het beleg van Neuss (zie Hoofdstuk II) — a»»'
leiding tot het stichten van Rozenkrans-broederschappen, die het gemeen-
schappelijk gebed bevorderen en Rozenkrans-altaren oprichten.^)
Wel had men reeds eerder getoond, behoefte te voelen aan prenten, di®
immers op eenvoudiger wijze de devotie illustreerden, die toch reeds eeuwe»
groeiende was, zoals uit het vorige hoofdstuk met de citaten uit de litteratn^
is gebleken. De bovengenoemde en vele andere voorstellingen, vooral in
grafische kunst van het Duitsland der 15e eeuw zo populair, vormen dan oo
een belangrijk deel van het materiaal voor de — bij mijn onderzoek ^^
noodzakelijk gebleken nadere
Indeling van de Rozenkransen in Typen.
De prenten illustreren het rozenkransgebed van zijn vroegste ontwikken^^e
af; later ook in de Rozenkransboekjes.3)nbsp;^
Terwijl de verering van Maria als „Theotokosquot; van dat gebed de hoofdz«»'quot;
vormt_zij wordt daarin immers van vijf- tot vijftienmaal herhaald, telke
met tien Ave's gehuldigd—is de H. Maagd ook als zodanig in een Rozenkran^^
groep dè centrale figuur en wordt (een enkel Type, A 3 en B 3, xiitgczonder
daarin dan ook nooit zonder het Christuskind op de arm voorgesteld. ^^^
Rozenkransgroepen zijn, in engere zin, m.i. te beschouwen als illustra ^^
van het Ave Maria. Dit gebed — in zijn oudste, kortere vorm immers a
------j^at.
ï) A. V. O. afb. 14. Paul Heitz: Pestblätter (1901) No. 8; Zwarte-dood-prcnt in hct Gcrjn^^ ^^^
museum te Neurenberg (Schreiber Handb. 1012c) met Schutmantel in hct bovenste deel c
Amia-zclfderd met de apostelen daaronder. Zie Cat. B II Ss, No. 141, Afb. 40.nbsp;^^^
*) Ik herinner hiervoor, in verband met mijn vorig hoofdstuk, aan dc figuur van ^^^ bet
Essen, den prior van hct Kartuizer klooster te Trier (f 1439), waar Dominicus Prutcnu
begin der 15e eeuw zijn 50 meditaties als „clausulaequot; aan de Wees Gcgrocten hechtte.
«) Paus Sixtus IV beschrijft de rozenkrans in zijn bul van 12 Mei 1479 („Ea quao cx
devotionequot;). Deze bestaat dan slechts uit 15 maal 1 Paternoster met 10 Ave Maria s,
ter ere van God cn de H. Maagd en tegen de dreigende gevaren der wereld.
van hulde aan de Moeder Gods — wordt in de uitbeelding van de Rozen-
ans Weergegeven met de boven omschreven, eenvoudigste Typen van:
groep A.
Al. Mater amabilis;
A2. Madonna in Stralenkrans;
^ozenkr^^^^^^ den Engel Gabriel, een weinig voorkomend type van
^^^^ ^ ^^^nbsp;^^^ ^^^^^ gevat, evenals A4, 5 en 6, maar
yp^ A 8 is omgeven door een bidsnoer.
schiUnbsp;^^^ omlijsten verbeelden het gebedsformulier van de ver-
^ozen^^ rozenkransen (zie Tabel I). Het bidsnoer is, evenals de krans van
volgens het daaraan te bidden formulier, dus in 5 of 6
daillonrnbsp;gesneden, giotere kralen, rozen, schildjes of me-
aTnbsp;^ Beieren voorkomend. Type van Rozenkrans-groep is:
.nbsp;^^ de Drievuldigheid, door vele heihgen omringd,
^an dg*^® ^nbsp;^^^ ^^^^^ gevat. Dit type berust op de aan elk tientje
filiatie^nbsp;doxologie (Gloria Patri etc.). Tevens is hierbij
^^ersend*^ constateren van cen andere in het Zuiden van Beieren gelijktijdig
As. ßnbsp;n.1. die tot „de veertien heihgenquot; z.g. „Nothelferquot;.i)
of op ^ 'o^enkransomlijstingen met wondetekenen van Christus op schildjes,
afbeeldingen van het leven van Christus en Maria op
A 6 l^omen vcelvuldigcr voor.
^ h*^ 'ozcnkransomlijsting, tot ccn rechthoek aangevuld, met cen figuur
a. ^^ ' weer zeldzamer. Die hoekvulUngen zijn:
toek)^quot;^*^*^ ^^ ^^^ evangchsten (engel, leeuw, stier en adelaar,
TJit
dit 1nbsp;leden van de orde der Dominicanen, ten halven lijve,
anderenbsp;^^^^ ^^^^ evenals uit het afbeelden van St. Dominicus
binnen dc omlijstende rozenkrans) hoezeer het
®°^inicancn voor de verbreiding van deze devotie zelfs de beelden-
^^ ^tiehtb^^ voorbeeld liiervan,
ons Tyj)c A 7, is dan ook eerst te vinden na
A7.nbsp;Rozenkrans-broederschappen door die orde.
'^^^^pletenbsp;rozenkransp-oep. Deze berust n.1. op dc indeling van het
— ^*quot;ia-p8alter in drieën (wat de Dominicanen uit practische over-
* I, afb. 375, 376.
-ocr page 209-weging hebben aanbevolen): m.a.w. op de groepering tot driemaal vijf Myste-
riën, overpeinzingen van een drievoudig karakter: van vreugde over de jeugd,
van smart over de passie, en van glorie over de verheerlijking van Christus.^)
A8. quot;Was in alle bovengenoemde rozenkransgroepen het beeld van de
Moeder Gods omgeven door een krans van rozen, die omlijsting wordt ook wel
gevormd door een kralen bidsnoer, geleed volgens het gebedsformulier; ééa
grotere kraal wisselt de tien kleine kralen dus af.^)
Al deze typen van rozenkransgroepen — hieronder met voorbeelden te iU^i'
streren — bracht ik tot één Groep A bijeen, vooral omdat ze weergaven de
huldiging van Christus en Maria, en niets meer dan dat.
Toepassing vond deze groep in de grafiek, in schilder- en houtsnijkunst eö
spora^sch in miniaturen.
Men hield zich hierin nog uitsluitend aan de uitbeelding der hulde, aan Man^
gebracht door den Engel Gabriël, als Godsgezant.
In GROEP B wordt die huldiging gedacht als te zijn overgenomen door
gehele Christenheid. Reeds eerder was, zoals we zagen, een dergehjk onder-
werp — de gehele mensheid aan Maria's voeten — uitgebeeld. Het eerst imme^
met de Epiphanie, waar de mensheid vertegenwoordigd wordt door de dr»®
wijzen uit verschillende streken van het Oosten. In de 14e eeuw treedt da^,
naast de Schutmantcl op en sinds het eind der 15e eeuw zien we de daarPy
toegepaste ordening der standen overgenomen in de z.g. Rozenkransgroepen* /
Men ziet nu in Rozenkrans-altaarstukken (in houtplastiek zowel als g®
schilderd en ook in grafiek) de Madonna, door engelen gekroond:
B 1. tronende,nbsp;) met een biddende schare, knielend ^^
B 2. staande in stralenkrans, ) haar voeten.
B 3. knielende, soms staande, bij de Annimtiatie;
B 5. knielende of staande met de Schutmantcl, om de knielenden hee
geslagen.nbsp;y-^
De menigte is, naar de geest van de tijd, streng gescheiden in een geeste y ^
en wereldlijke stand; en elke stand is weer zorgvuldig naar rangen georde
1) S. Beissel S.J., Ztschr. f. chr. Kunst XIII (1900) p. 35 vlgg. noemt daar den Do^^'^jpgS)
Lanckheim en de drie door hem, in 1495, aanbevolen mysteriSugroepen. A. v. Oertzen ^
afb. 10, 19 en 21.
«) Beissel I (1909) afb. 228. 235.
') Minder juist lijkt mij Neuwirths opvatting, die de Duitse Sacra Conversazione een „Vo*^^
noemde voor een rozenkransgroep. (Ztschr. f. bildende Kunst 1886, p. 10). Hoewel deze
actie tonen, dan de Italiaanse „erewachtenquot;, zijn zo verder verwijderd van de 'quot;^quot;^^odcf
uitbeelding (door het ontbreken van een knielende menigte), dan de hierboven genocm
werpen (zie Hoofdstuk I § 4).
^P de eerste rij links (van ons) knielen paus, kardinalen en bisschoppen,
^aarachter de lagere geestelijkheid; evenzo ziet men rechts keizer en koning
P de voorste rij, dan de adel en daarachter de derde stand,
in d^nbsp;schijnt tevens iets te vragen. Het Onze Vader, het smeekgebed
li knbsp;g^f daartoe aanleiding, benevens de van oudsher gebruike-
^ e htanieën, die het „Ora pro nobisquot; immers als responsorium herhalen en
O oende in de loop der 16e eeuw — aanleidiag zijn geweest tot de verlen-
van het Ave Maria met de smeekbede.
Vandaar, dat ook in deze groep:
g '^eer het beeld van de H. Drievuldigheid (in het begin der 16e eeuw) en
os en B 5g, dat van de Schutmantel en de Treden van Genade (zie p. 280)
^i^de 15e eeuw voorkomen.1)
comh quot;^ypen (dat zijn dus die met de knielende rozenkransbidders) zou ik de
^ed d ^^'^^^^^^^Woepen willen noemen, omdat ze het volledige rozenkransge-
Onze Vader en Wees gegroet) deels smeek-
^an e Vnbsp;Vader en het Wees gegroet) m.i. met het toevoegen
öe^ .nbsp;menigte zuiverder in beeld brengen dan de A typen,
^itbenbsp;rozenkrans-bidders verschijnen dan ook eerst inde rozenkrans-
wederoprichting van een Rozenkrans-broederschap te
m 1474
^escho^'^^^ ®nbsp;~~nbsp;onderzoek — eerst nog een nadere
d
in (jgnbsp;dezer houtsneden is de biddende schare slechts door enkele,
^^nkTV'1^nbsp;figuren aangeduid, die vaak inplaats van een bidsnoer
mnbsp;krans van rozen in de hand houden. Wel is in deze voorstellingen
^^ öiaken, welke handehng wordt uitgedrukt:
^ e I. Het aanbieden van rozenkransen aan het Kind en Zijn Moeder:
Portui, IJ
AA. tiet ontvangen van rozenkransen (van bloemen of kralen) uit
Gaat m beider handen: het beloond o£geholpen worden.
^^debet ^^nbsp;rade met de vele Htteraü-e uitingen, die merendeels een
^^^^ Bijlagen, rubriek C) en met de ikonografie der huldigende
da^ rozenkransgroep A, die toch ook de nadruk leggen op het hul-
^^ he'dof^Vnbsp;^^ consequentie te aanvaarden, die alle twijfel omtrent
Cler uitbeelding opheft.
i^ï*nbsp;Schutmantel in heold gebracht, als dio van do Rozon-
(1910 p*'Beissel terecht op in zijn 2o dool over do Mariovcrcring
-ocr page 211-Formule I, de huldigingsformule strookt n.1. volkomen met:
le. de kernidee van het rozenkransgebed;
2e. de poëzie, in rubriek C van de bijlagen aangehaald;
3e. de ikonografie van de rozenkrans-typen van groep A.
Déze formule aUeen beheerst dan ook de rozenkrans-ikonografie van de late
middeleeuwen, maar slechts zolang die ikonografie nog onbesmet is met de
legende omtrent St. Dominicus.
Niemand minder dan F. X. Krans — de nestor van de ikonografen der
Christelijke kunst — spreekt dan ook van „die Verherrhchung der Madon»®
in den Rosenkranzbildernquot;.')
Tegen 1500 beginnen echter praedicaties van Dominicanen als Alanus, d'®
de legende over Dominicus, als stichter van het rozenkransgebed heeft verbrei^»
enige vat te krijgen op de ikonografie van de Rozenkrans. Het type A 6b
daarvan een voorbeeld; doch sterker nog wordt die invloed in de 17e eeuw, dan
zij Coppensteins uitgave van Alanus' werken over de orde der Dominicanei»
en van diens preken over het later geïnterpoleerde visioen van Dominien^'
De rozenkrans-formule I (Type B 1), die de legende van den Kartuizer, of ^a^^
den ridder illustreert, die zijn gebeden tot rozen ziet worden, waarvan Mar»^
zich een krans vlecht (verhaald o.a. in het Rozenkransboekje van JaCquot;
Sprenger, Fol. 11), is dan ook verdrongen door de
Formule II, die het vermeende geschenk van Maria aan St. Dominic''®^
wien zij de rozenkrans zou hebben doorgegeven, in beeld brengt. Deze g®
dachte wordt dan ook uitgebeeld met het uitdelen van één of meer bidsnoeren
door Maria of het Kind, of door beiden.
Formule II noem ik daarom kortweg uitdelingsformule.
Maria treedt nu actief op en schenkt aan de knielende gelovigen:
B Ss. bescherming met het bekende motief van de Schutmantel;^)
B 5g. bemiddeling met de z.g. „Heilstreppequot;, de Treden van Genade, g®
vormd door Maria, knielend naast God den Zoon, samen met Hem ^
voorspraak bij God den Vader.^)
B 6. een bidsnoer;^) aan St. Dominicus c.s., dat hij weer aan devote
hoorders verder uitdeelt;®)
losse rozen; en kransen van rozen (zoals alleen Dürer dit uitbeeldde) ?
b ' ^^^ laatste plaats ik dan ook een vraagteken, daar mij geen voor-
j^e den daarvan bekend zijn. Aug. v. Oertzen drukt in haar uitgebreid rozen-
oot als énig exemplaar hiervan af: Dürers altaarstuk vanl506! i)
' Prediking van de Rozenkrans komt samen met de uitdehne van het
bidsnoer (B II, 6) voor.nbsp;^
Roz^nbsp;Tabel — waarin Duitse en enkele andere
^^ rubrieken kunnen worden ingedeeld — zal
van^^hnbsp;kunnen beshssen, of men mèt veteranen onder de ikonografen
heste^nbsp;Kraus2) en BeisseP), Dürers altaarstuk te Praag de
in fnbsp;mag blijven noemen van „die Verherrlichung der Madonna
^^^^^^^senkranzbildernr
^^^^^nbsp;schilderij van Paolo Vcronesc in dc Accademia tc Venetië
ennbsp;dominicus rozen (geen kransen) uitdeelt. Hij noemt voorts die van Caliari
^'«Uwbarn^Onbsp;^»'^av^Sgio van 1609 in het Weense museum (afgebeeld bij M. C.
de RI d .nbsp;in de Kunst, 1904, afb. 21 cn 26).
een bloemkrans (omdartcld door elf naakto engeltjes) van Rubens (cn Jan
^^finaerinV«e Alto Pin. te München wekt, evenmin als bovengenoemde Italianen, meer énige
doet dit'^n •nbsp;50 of 150 kleine rozen, afgewisseld met 5 of 15 grotere. Evcn-
f®®'^» 1935 f^ ^quot;Sliers' Madonna in Bloemkrans staande op do maansikkel (afb. 7, Gildc-
^'^euiciiiQ ' ^nbsp;slechts enkele voorbeelden te noemen, waarbij wij nog andere, o.a.
^^'»i'op he^ pf l^o'^enkrans-ahaarstuk in dc Pinacotcca te Bologna zouden kunnen voegen —
A.v.0 (IQnbsp;losso rozen strooit op dc door rampen bedreigde menigte beneden,
êinfnbsp;P'nbsp;schrijft aan het slot van haar betoog, m.i. ten onrechte: „Dürer
Vnbsp;er''^ Uolzschnitto mit der thronenden, von Rosenkranzbetern verehrten Maria,
0 'quot;gstochtr**'quot; Gcinäldo cntwickolt; die himmlische Jungfrau spendet, wie Kriemhild, die
^^»talt Von Rnbsp;Sagenwelt ihrem Gefolge, den Gläubigen Symbole ihrer Gnade in
tvas Y/®quot; .nbsp;®P M«quot;»' waarmee zij besluit, eindigt toch aldus: „O
^ X Vnbsp;/ Den allerbesten Rosenkranz, den wir mügcn erdenken.quot;
S. bJ.nbsp;1897, II, 1) p. 432.
S.J. (t.a.p. 1909, I), p. 556, afb. 234.
-ocr page 213-§ 2. OVERZICHT VAN DUITSE e.a. ROZENKRANSGROEPEN.
(met 16 TabeUen)
GROEP A |
GROEP B |
ROZENKRANSGROEPEN ZONDER |
ROZENKRANSGROEPEN MET |
Deze huldigen Maria als mater dei. Alle Typen zijn omlijst door een krans van |
FORMULE i: Huldiging van Maria |
1. Mater amabilis. |
1. Tronende Madonna. |
2. Staande Madonna, in mandorla. |
2. Staande Madonna in, óf zonder mandorla- |
3. Annunciatie-Rozenkrans. |
3. Annunciatie-Rozenkrans. |
4. AUerheihgen-Rozenkrans. |
4. Allerheiligen-Rozenkrans. |
5.nbsp;„Getekendequot; Rozenkrans (geleed door 6.nbsp;Rechthoekig-omlijste Rozenkrans. a.nbsp;Symbolen der Evangelisten 1 in de b.nbsp;Dominicaanse Heihgen ƒ zwikken |
FORMULE II: Uitdeling door Christn® 5 B. Schutmantel-Rozenkrans. 6. Bidsnoer-schenking. |
7. Drievoudige Rozenkrans. |
7. Losse-rozen-schenking. |
8. Met bidsnoer omlijste Rozenkrans. |
8. Prediking van de Rozenkrans. |
RoZ^'
Naar dit schema is de hier volgende proeve van een Catalogus van
kransen samengesteld, waarbij natuurlijk niet naar volledigheid kon
gestreefd.
BIJDRAGE TOT EEN CATALOGUS.
dig 'er zal slechts de ikonografie ter sprake komen van die Rozenkransgroepen,
^^^^ ^^ ^ ^^nbsp;genoemd type kenmerkend voorkwamen. Een
proevnbsp;voUedig overzicht zou te veel omvatten. Het doel van de
mat^^ catalogiseren der rozenkransgroepen was trouwens: voldoende
zesti^^^ ^^ verzamelen van rozenkransen uit de vijftiende en het begin der
stuk^vnbsp;^^^ conclusie te kunnen trekken, of het besproken altaar-
Innbsp;^^^ ^^^ Rozenkransgroep genoemd mag worden,
eiikele ^^^^ ^^^ nummering der Typen in de overzichts-tabel zuUen dus
Van Znbsp;besproken worden, eerst die van groep A, vervolgens die
gaat D^^ uitvoeriger, met het oog op de twee formules waarom het tenslotte
VÓor^l^tT^'^^.i™quot;^^^® criterium blijken te zijn voor onze eindconclusie.
Dg tg^l/voorbeelden zoveel mogehjk chronologisch gerangschikt,
^odat» finbsp;^^^^ rozenkransen zijn uitgevoerd, zijn in deze bijzaak;
«ijn.i)nbsp;werken, altaarschilderingen of gesneden altaren niet gescheiden
Type^g^®^® rekenschap van het feit, dat de uitdelingsformule (B II,
^^Oï-kom^ T ^^^ ^^^nbsp;nauwehjks duidehjk uitgesproken
»lad t H ^^ ^^ ^^^nbsp;^^^^ formule eerst veelvuldig
I'ius V ®^®®voeging der smeekbede, aan het korte Ave Maria, door Paus
gevolgj^nbsp;bekrachtigd. Sinds de 17e eeuw wordt ze regel, mede ten
'^^trent h• algemeen als waarheid aangenomen „Dominicuslegendequot;
Roz ? visioen van de door hem van Maria ontvangen aanwijzingen tot
^^^eukranbsp;Bidsnoer-schenking (B II, 6) en Prediking van de
'^^'oiiologiscKnbsp;catalogus, waarvan dc rangorde afwijkt, moesten om de
op enbsp;worden ingevoegd, al zijn ze om hun voornaamste voor-
^oerigpj. jj^®®® andere plaats in dc catalogus, waaraan zij hun nummer ontlenen, uit-
liooirtnbsp;ram-, voor grafische c.a. kleine werken, grotere in m.;
lïl dnbsp;brecdtemaat.
Palecr^^^^^ gebezigde afkortingen:
=== öiinjaj' ^nbsp;~ fresco-, temp. = tempera-schildering;
hL'^ e^avurc U T
'»outsc ^ houtsnede, sehr. = „schrothlattquot;, msn. = mctaalsnede.
'nbsp;™ steen-sculptuur; r. = gegoten reUëf (in ijzer).
te^fe''jken o^'J®®^nbsp;ßrafiek op de rozenkrans-altaren cu omgekeerd valt waar te nemen
O'^J^^'e (Kurt nnbsp;Schön uit 15M (Künstle I, afb. 375) en de altaren
quot;^•^«rg (Cat legf No 233?' ^^^^nbsp;Schwabach en in het Germ. Nat. Mus.
-ocr page 215-TYPE 1
Mater amabiUs: Madonna, ten halven Ujve, met het Kind, dat ha^
liefkoost of met een bidsnoer speelt; vaak omgeven door een bidsnoer (A. o)
of door een krans van rozen, soms door beide.
Virgo inter Virgines: Madonna met hl. maagden en engelen, die rozen-
kransen vlechten of aanbrengen om Maria te kronen.
Tronende Madonna: Madonna, zittend in een landschap of in wolken^
met het Kind op schoot, dat een kralensnoer draagt en, of, daarmee spee
(XVIe en XVIIe eeuw).
1.nbsp;± 1400 p. 585 X 395 mm. Madonna met de wikke (Mater amabiUs),
paneel van een triptiekje (van notehout, doch eikehouten zijluiken, 585 X 200mm,^va3 ^
de H. Catharina en de H. Barbara) van den Keulsen Meester der H. Veronica, Wallr
Richartz-museum Keulen.nbsp;j
Het halfnaakte Christuskind zit op Maria's rechter arm en houdt in de linker ^^
een lang, ongeleed bidsnoer, terwijl Het met het andere handje naar de kin der MadoO
grijpt, die in de linker hand een takje met bloemen en peultjes houdt. Het gehee
geschilderd tegen gouden fond met gepuncteerde nimben en dito randversiering. ^^
Litt.: W. Bode: Cicerone (1909) Heft 13, p. 331,436; Heft 17, p.539.—Döring: AUg®^
Rundschau (Jhrg. 1909) p. 747. — Max. J. Friedländer: Ztschr. f. B. K. (1909) Heft
Beissel I (1909) p. 240, afb. 107.nbsp;^
2.nbsp;1418 hsn. gekl., ± 380x242 mm. Virgo inter Virgines, Bibl. R. Bruss®
waarsch. Vlaams werk (Brugge?).nbsp;{ß
Maria, gekroond en genimbeerd, is met het Kind cn vier heiligo maagden gcz ^^^^
een tuintje, omsloten door een houten pahssadering, die door een hek —
M.CCCC.XVIII, — wordt onderbroken. Boven deze groep zweven 3 engelen met
van rozen, gereed haar te kronen. Het Kind schuift de H. Catharina (met rad en
rechts van Maria zittend) de ring aan de vinger. Vóór haar zit de H. Martha; tegc ^^^
haar de H. Barbara en de H. Margaretha. Boven de twee achterste maagden v eg
duif, terwijl een derde vogel Unks op één der palissadepunten zit.nbsp;ft iiO»''®'
Litt.: Sehr. Hdb. II (1926, No. 1160) neemt de localisering van dc prent door ^jt
aan de Boven-Rijn, over en dateert 1460—'70, welUcht een copie naar eennbsp;m-i-
1418. Dit wettigt mijn datering met hct oog op do ikonografie van dc o%cn ^^
J. W. Holtrop: Monuments typogr. des Pays-Bas au XVe siècle (la llayc Jö^'l'^^^^ie
PI. 2. Facs. Documents iconogr. ct typogr. de la Bibl. R. de Bclgiquc). Een houts ^^go,
slechts geringe afwijkingen noemt H. tc Berlijn. (Sehr. Hdb. II, No.nbsp;jj^j^gch^'
verm, afkomst Wcst-Zwaben). Beide komen overeen met P. Heitz: Primit.
(Strassburg i/E. 1913) afb. 8, (zie verder No. 6).
3. 1430(oflater)hsn.gekl. 334 X 253mm.Mater amabilis, Weigel.Smmlg. Leipzig.
^aria is gekroond; het Elind, dat haar liefkoost, draagt om de hals een bidsnoer van
yode kralen, waaraan een in goud gevat lelievormig voorwerp hangt. Een lijstwerk, met
de vier hoeken een gouden rozet in een vierkant, omgeeft de groep, die waarschijnlijk
copie is van een wonderdoende Maria-schildering uit het begin derlSe eeuw. De hout-
®öede is vermoedelijk ontstaan in Ulm of Augsburg, hoewel de kleur van de mantel,
Volgens sommigen, aan de beneden-Rijn doet denken.
^tt.: Weigel und Zestermann: Die Anfänge der Druckerkunst in Büd und Schrift
(Leipzig 1866) Bd. I, No. 77 (zonder afb.).
i 1450 hsn. gekl. 190 X 131 mm. Maria in het Rozenpriëel, gezeten in een
^'^tje met lage houten omheining. Weigel' Smmlg. Leipzig. Om het levendige coloriet
^^rmoedelijk te Augsburg ontstaan.
Maria geeft aan het Christuskind, dat rechts van haar met een vogeltje in de linker
** zit, een roos. Links van Maria staat in een vaas (met vicchtornament) een bloeiende
^ östruik en achter beiden een bank, die het priëel vult. Boven Jezus vliegt een engel,
®en roos van het dak van het priëel heeft geplukt, terwijl aan de andere zijde, achter de
^ een engel een snareninstrument bespeelt, dat hij voor de borst houdt.
W. u. Z. (Leipzig 1866) I, No. 89 (zonder afb.).
^on^ i 1450—*70 8t. 8C. Gr.? Maria onder de bloeiende Rozelaar, demi-reliëf in
^^^j^J^ë^ijzc kalksteen van een Nederl. meester. Dit reliëf, in het Duitse Museum te
jj^y geeft hetzelfde onderwerp weer als de vorige houtsnede. Maria, hier als „rosa
^^ar ' gekroond met een dubbele krans van rozen, steunt het naakte Kind (dat op
8chnbsp;'^e gezeten met een takje speelt) met de linker hand en houdt de rechter be-
omhoog. Rechts van haar plukt ecn engel rozen en houdt in de andere hand
ter linker zijde knielt ecn engel met een tambourijn( ?).
Sei *nbsp;'70 hsn. gekl. 268 X 200 mm.nbsp;Virgines (c.f. No. 2: Brus-
^eerd •nbsp;Callen. (Neder-Rijns werk). — Maria, gekroond en pnim-
Het ' 6lt;^2eten in de hortus conclusus, op schoot het naakte Kind met kruisnimbus,
denbsp;verschil met de genoemde houtsnede bestaat hierin, dat dc derde vogel (op
hljj^^^quot;®®^®® prent op dc palissade zittend) ontbreekt; voorts dat op deze eikels tussen dc
lenbsp;de twee bomen achter de zodenbank en enkele rozen aan do kroon van Maria
S'^Vali (uitbeelding van het visioen van den biddenden Cisterciënser, door rovers uan-
roje^ de bekende Marialegende ?). De middelste van drie engelen, die met kransen van
^eiligj*^ beide handen boven Maria zweven, kroont hanr hier met zulk een krans. Dezelfde
ecQ . J®quot;®glt;leu komen op beide voor; en liier bovendien buiten do palissadcring twee aan
ï^ittnbsp;dieren.
' Heitz: Einzelbilder des XV. Jahrhts, Primitive Holzschnitte (Strassburg
ï^inhlnbsp;Kolorierte Frühdrucke aus der Stiftsbihl. St. Gallen (P. llcitz:
^'jn.nbsp;Jalirhts. Bd. 3, No. 5). — Schr. Hdb. II, No. 1161: Beneden- of Boven-
Sehr. Hdb. II, No. 1164 beschrijft een variant: gekl. hsn. (95 X 132 mm), ont-
-ocr page 217-g ± 1498 msn. ongekl. 74 x 74 mm. Tweede dergelijke prent (Type Al in A 8) in:
HeU^lb ^^^nbsp;scholarium te Londen, gedrukt bij Heinrich Knoblochtzer te
Litt.: Sehr. Manuel V, 5307 — C. 5628 — Pr. 3147. (C.f. Sehr. Manuel V, 4463). —
tresnbsp;^ ^^^^ ^^ ^ ^^ Titelprent in Johannes Lamsheym: Libelli
Stnbsp;Primus Cöfratemitatem Rosarii...gedrukt bij Knoblochtzer te Heidelberg.
Evnbsp;Sem. Mainz, H. Bibl. Wien, Frankfurt a/Main, Londen,
ennbsp;vorige prenten zit Maria met het Kind op schoot, hier op een bank;
5 Pr ^nbsp;quot; omgeven door een bidsnoer van 5 tientallen van kralen, gescheiden door
^ote rozen. Type A 1 met A 8.
«t.: Hain 10070. — Sehr. Manuel V, 4463. — A. v. O. p. 61, 2 (a).
va^jj' i 1500 min. 100 x90 mm. Miniatuur met Mater amabilis, in de initiale A
geschrnbsp;parens (Introitus bij alle hoogfeesten van Maria) in een Keuls Graduale,
^ross'^S^^Jïr^quot;?'^ Heinrich von Zonsbeck. Het is afkomstig uit de bibliotheek der parochie
lettnbsp;^^ ^ ^^ bibliotheek van het Aartsb. Priesterseminarium te Keulen,
^'^jst'^ d^*^ h^htgroen, op een fond van spiraalornament in rood en goud, is rechthoekig
^quot;^^tradenbsp;roodpaarse band. Maria, naar rechts gewend staande, achter een ba-
ho ^^nbsp;in diepblauwe mantel met smalle, in goud gepuncteerde zoom versiering,
^®arondnbsp;haar »aar het Kind gebogen hals omgaat en daarvan afstaat. Zij draagt
haaTnbsp;kleed en ondersteunt met haar rechterarm het Kmd, dat zich
'^'^^^je mnbsp;cn, met ontbloot bovenlijfje, op de balustrade zit, op ccn karmijnrood
^'jsvin 6*quot;^quot;aatappel-motievcn in goudbrocaat. Maria heft tussen hnker duim cn
^^ 5 v -fnbsp;bidsnoer omhoog, dat het Kind met beide vuistjes vasthoudt cn waar-
heide a'^nbsp;^an »quot;ode kralen, telkens gescheiden door één lichtblauwe, zichtbaar zijn.
'^^^'itnentdoch beider nimbcn zijn voorzien van in goud gepunctcerd
^^ , gt;vaarmcc de fijne dctailtekcning der kopjes harmonieert.
E®» dergelijke voorstelling, als op de Nrs. 10—12, in:
pl^rimis orationibus. Impressum Argontinaeporjohannem
De rozen^''''nbsp;MCCCCCVII; St. Bibl..München. (P. lat. 2203).
^'^ßespreidenbsp;^nbsp;^^ kleine rozen wordt hier slechts door één engel, met
Litt • A ^nbsp;en ten halvcn lijve zichtbaar, bovenaan vastgehouden.
^^ •• V. O. (1925) p. 62, No. 3, afb. 22.
^'quot;'''^'•scW^nbsp;l'^O X 92 mm. in: Markus von Weida's Spiegel der hochlöblichen
^^echts enbsp;Marie, Leipzig 1514. (Zie Ty^c B II, 8).
^«t Kiii,pnbsp;van deze prenten — het bovenste gedeelte: het visioen van Marin
tot ditVquot;nbsp;omgeven door engelen, die haar gelede bidsnoeren brengen_
Litt.: A '^quot;quot;«len worden gerekend.
• O. (1925) p. 76, No. I, C cn D, afb. 29 cn 30.
-ocr page 218-staan te Ulm (± 1460—'70) in de Graph. Sammlg. te München (Bd. I, 1912, No. 60).
Hierop staan Maria en vier vr. heihgen (de Ö. Barbara, Catharina, Margaretha en Dorothea)
naast elkaar, als de reeks der z.g. Nothelfer.
7.nbsp;1460_'70 gr. 62 x 42 mm. Mater amabilis in de maansikkel, in part. bez^
(sinds 1872, coli. E. v. Rothschild, Parijs). Maria, genimbeerd en gekroond (met
sterren) is ten halven lijve voorgesteld in stralenkrans. Zij houdt het Kind, dat met eeo
bidsnoer speelt, in beide armen. De groep wordt tot de schouders omgeven door de maa»
sikkel en is gevat in een krans van 5x10 kralen en 5 roosjes (A 8), bovenaan door tgt;vee
zwevende engelen gehouden. Enige, helaas geheel gerestaureerde afdruk.
Litt.: W. u. Z. (1866) Bd. II, No. 424, met afb. — Beissel I (1909) p. 550, afb. 232. ^
Lützow: Gesch. d. deutschen Kupferstichs (Berhn 1891) No. 17, p. 16/17, afb. 17- ''
M. Lehrs (Jahrb. Pr. Ksmlg. XXXIII, 1912, p. 275) Neue Funde zum Werk des Meiste^
E.S. „fraglos eine Arbeit des Hausbuchmeistersquot;. — Erhard Reeuwich? dr. A-
(Revue de TArt XXXXIV, 494—'97) Graf Solms (Jahrb. Stadel. Institut 1937). — A. v.
(1925) p. 44, afb. 14; eind XVde eeuw (datering n. Beissel).
8.nbsp;1470—'80 sehr. 138 X 87 mm. Ongekleurde druk op perkament, in de Albertio®'
Weenen, in de Rijnstreek ergens ontstaan onder Franse of Itahaanse invloed, (c.f. No-
miniatuur in een Keuls Graduale ± 1500).nbsp;^^
De Madonna, ten halven lijve, houdt het naakte Kind met beide handen vast en st® ^
genimbeerd, achter een balustrade, waarop links een takje met kersen hgt. Het ^
wendt zich naar links en houdt een vogeltje aan een koord. De achtergrond wordt
door een tapijt met eikeblad-motieven tegen het gebruikelijke „jeu de fondquot;. De oniHj® ^^
van witte bloemtakken tegen zwart fond wordt onderbroken door 10 vakken, g*^^
met rozen en meet 181 X 125 mm.
Litt.: Sehr. Hdb. V (1928) Schrotbl. No. 2484. — F. Heitz, Bd. 26, Tafel 23.
9.nbsp;± 1480 hsn. 363 X 248 mm. Ital. houtsnede. Mater amabilis, omgeven
roze'nkranssnoer. K. K. Berlijn (Sehr. Hdb. II, 1020) (A 1 in A 8). Denbsp;jS^
het Kind is ongetwijfeld uit Itahë afkomstig, waar dit reeds vóór hct midden de
eeuw naakt voorkwam.
A in
10.nbsp;± 1498 hsn. ongckl. 230x360 mm. Maria met hct Christuskind
rozenkrans, part. coli. Straatsburg.nbsp;imbce'quot;'''
Maria is gezeten op een zodenbank en evenals hct Kind ongekroond cn niet gequot;' ^
Zij houdt een lehetak in de linkerhand en steunt met dc rechter hct naakte »
— op haar schoot gezeten — ccn stervormige bloem in hct rechter handje hou ^^
groep is omgeven door ccn bidsnoer van 5 grote en 50 kleine kralen (Type A ö) ^jjf.
een krans — gehouden door twee grote staande engelen — van 5 grote cn 50 ^^
bladige rozen.
Litt.: Paul Heitz: Einzclbl. d. XVtcn Jahrh. Primit. Holzschn. (Straatshu b
Tafel 7. — A. V. O. (1925) p. 61, 1.
16.nbsp;1531 hsn. ongekl. 75 X 53 mm. in: Rosarium mysticum, animae ßdelis quinqua-
ginta articulis totius vitaepassionisquedomini nostrijesu Christi----ex officina Euchariana.
Anno MDXXXI.nbsp;, .g
De Madonna, in wolken tronend, houdt het lijk van haar Zoon op schoot. De Piëta i
omgeven door een bidsnoer van 50 kralen, geleed door 5 rozen met de kruiswonden-
(Type A 1, gecombineerd met A 5 en A 8).
Litt.:Av. O. (1925) p. 62, No. 2.
Ook in de schilderkunst van het einde der 15e tot ver in de 17e eeuw vindt
men talloze voorbeelden ener Mater amabilis of van een Tronende Madonna»
waar het Kind een kort kralensnoer of een langer (rozenkrans) bidsnoer om
hals draagt, of daarmee speelt. Ik wil hier slechts enkele en wel de volgen ®
Italiaanse, Duitse, Nederlandse en Spaanse voorbeelden noemen.
17.nbsp;eind 15e eeuw p. 720x520 mm. Madonna col Bambino, Cä d'Oro (c®^'
No. 116) Venetië; waarschijnlijk Emiliaanse School, met invloed van Francia
(landschap;
en Filippo Mazzuola (bambino-type), dus ook invloed van de school van Parma.nbsp;^
De Madonna zit in een heuvelachtig landschap met een stad links op de achtergroö '
driekwart naar rechts gewend, met het naakte Kind, op een kussentje zittend, op ^^^^
schoot. Het grijpt naar iets in haar linker, opgeheven hand en draagt om de hals een
rozenkranssnoer, dat over de polsjes hangt en in een medaillon eindigt.
18.nbsp;± 1510 p. 500 X 420 mm. Madonna col Bambino van Ambrogio
Sinds 1923 in het Rijksmuseum Amsterdam (Cat. 1926, No. 579a); afkomstig
Augusteum te Oldenburg.
De H. Maagd staat frontaal, achter een balustrade. Zij is gekleed in een rood, ^^^^
gegord gewaad en groenblauwe mantel met over het in het midden gescheiden doO ^^
haar een grijze hoofddoek, waarvan de einden, bij de oren, door de haarwrong ^^f^j^^g
slingerd zijn. Het hoofd, iets naar rechts gewend en gebogen, heeft ecn gouden
met inscriptie. Zij steunt het Kind, dat op de balustrade zit tc spelen met een rozen ^^^ ^^
snoer, met de linker arm. Dit is gekleed in een wit tuniekje, draagt sandaaltjes cn ^
een laag bankje, wijzend op een opengeslagen gebedenboekje of op dc peer daarnaa
Maria tussen duim en wijsvinger houdt, terwijl ecn tweede peer achter haar han^ ^^^
In de linker bovenhoek van het schilderij is een venster met uitzicht op een grac J
hoge huizen en een poortgebouw.nbsp;^^
X9, ± 1490 p. 620 X 380 mm. Maria mit dem Kinde, jeugdwerk van
Strigel Alte Pinakothek München (Cat. 1922, H. G. 1067), op dennenhout; to
in bezit van het German. Museum te Neurenberg geweest (No. 253). Afb. lquot;- ^^gpU
De figuur van Maria, overdreven langgerekt en iets naar rechts ovcrhcllcm ,
een stof van goudbrokaat geplaatst en heeft de lange neus, brede mond cn
springende kin, die kenmerkend zijn voor de invloed van Barth. Zeitblom.
lioofddoek, waarvan het eind over haar rechter schouder is geslagen en zeer laag neerhangt,
^ als een tulband gedrapeerd.
hl de plooien van haar mantel draagt zij op beide armen het naakte Kind, eveneens te
^^ggerekt. Het zit met de voetjes naar rechts en het hoofdje omwendend kijkt het over
® linker schouder. Om de hals draagt het een lang, ongeleed bidsnoer van rode kralen
et drie grotere gouden kralen gesloten) en houdt dat met beide handjes vast.
I^tt.: Bode und Scheibler, Jahrb. Preuss. Kunstsmlg. II (1881) p. 54 vlg.
^ 20. ^ 1500 p. 640 X 490 mm. Tronende Madonna met Kind van Hans Holbein
ft 'nbsp;Museum (No. 279) Neurenberg. Afb. 11.
^^ Christuskind zit, naakt, op Maria's schoot en houdt met beide handjes een bidsnoer
ï^ode kralen (ongeleed ?) omhoog, dat eindigt in een grotere parel met kwast van kleine
jj en aan het andere eind met een gouden slot is afgewerkt. Engelen en vogeltjes
®^neren aan oude houtsneden als No. 2. Zie verder Afb. 11.
^ïtt.: C. Glaser, Leipzig, (1908) p. 170 vlgg. Tafel XLIV.
2l
• 1506 p. 910 X 760 mm. Madonna met het sijsje vannbsp;Dürer, Dcutschcs
quot;^^j^eum Berlijn.
^ ^^^^ vermeld ik hier om op de ontwikkehng, de latere, vrije opvatting in de geest
^idsnbsp;van het Mater-amabihs-type te wijzen. Het Kind speelt niet meer met een
kjj. Dürer laat slechts de Madonna — die ook niet meer ten balven lijve, doch nu als
blo ^ afgebeeld — door twee cherubs kronen met een krans van rozen cn andere
Zij troont tegen een doek, als baldakijn achtcr haar gehangen, in een landschap,
oqj .nbsp;ons met Romeinse boogconstructies en rechts met architectuur uit eigen
geving ia gestoffeerd.
Pr. Winkl.r KI
WinUer, KI. d. K., Bd. IV, afb. 39.
22
^^ithnbsp;P' 2,65x 1,52 m. Incarnatie van Christus van Mathis Gothart
GrünciüoW, op dc rechter helft van dc buitenzijde der binncnluikcn (linden-
Jjnbsp;Isenhcim-altaar, Museum Untcrhndcn Colmar.
blik Van quot; quot;quot;quot;
in de armen van Maria, die geheel verzonken is in de aan-
^'^litb'^^ hefljjjj. \^rondcr — houdt een kort bidsnoer, waarvan 13 kralen cn een amulet
Lit^^^^^jjquot;' beide handjes aan 2 kralen omhoog.
^^ - Fritz Knapp: Grunewald, Künstlermon. Bd. 108 (1935) p. 26, afb. 21; 24/25, 28.
^^^^ P' 1»86 X 1,50 m. GrünmcaUVs Madonna, Pfarrkirche S tu pp ach, het
^^'■g. ig (dennenhout) van het Maria-Schnee-altanr uit de kloosterkerk te Aschaffen-
^an Q^ Vroeger aan Hubens toegeschreven, vaak gerestaureerd, eerst in 1907 op naam
^'^^daa^nbsp;—zorgvuldig gerestaureerd en van dc overschildering
Het K'
^onicfg 1nbsp;stralennimbus, staat naakt op dc schoot van Maria, die troont in ccn
'^chtenbsp;bycnkorvcn links, een regenboog m het midden, ccn kathedraal
haar en ccn lage bergketen hnks aan de horizon. Voor de verklaring van ccn
-ocr page 221-26c. p. Madonna in de bibliotheek van het Diocesaan Museum te Luik, hem door
L. Burchard toegeschreven;
26d. p. Madonna 0.45x0.34 m, in het Prado te Madrid, vroeger op naam van
^ssaert v. Mabuse.
27, ± 1514 p. 980x710 mm. Maria met het Kind en den kleinen Johannes
«a Doper van B. van Orley, Prado No. 1932, Madrid. Sterk overschilderd jeugdwerk.
^^ J. Friedlander, t.a.p. VIII, No. 132.
^^ e Madonna, tronend, half naar links gewend evenals het Kind, dat bijna languit op
^aar schoot ligt, gesteund door haar rechter arm, houdt in de Unkcr hand een peer omhoog,
y 2it onder een Renaissance portiek met de woorden: „Ave gracia picna Dominus tecum*'
An^^nbsp;of baldakijnzoom( ?) boven haar hoofd, terwijl dezelfde inscriptie, mèt het
®n h*^ Regina CcÜquot; in de zoom van haar wijde mantel is geweven. Het Kind is gekleed
hnbsp;geleed(?) bidsnoer, met een kwastje aan beide uiteinden, met beide
^djes spelenderwijs omhoog.
27a
Jpj^ , ' P' 570x360 mm. Madonna in landschap, gezeten bij ccn rivier (Max J.
hijQ^j der, VIII, No. I26d, Spanish Art Gallery, Londen). Het kmd draagt meestal
JtQf ^^ énige herinnering aan ons rozenkranstype slechts een kort kettinkje van bloed-
® met dito amulet, om do hals.
«n twnbsp;»40 p. 905x710 mm. (eikenhout). Tronende Madonna met Kind
1906 O 'l Selen, door Marinus van Rfiymcrswaeh, afkomstig uit Wcstfaals familiebezit,
quot;^^ee klquot;'^'' Stovcrn in Ilannovcr, coll. Frhr. von Twickcl.
^Pe^ï Voo ^'quot;-'■quot;bs (Dürcr-invlocd) houden dc beide zijden gordijnen van het baldakijn
tafe^jnbsp;die (ten halvcn lijve) met het Kind gezeten is achter een zeshoekig
''Sgen j^^aarop «en tros druiven, links daarvan ccn appel cn rechts ccn gclxMlcnboekje
^^falennbsp;Christuskind, evenals dc Madonna frontaal geplaatst, draagt ccn bloed-
de'» druifgouden amulet om dc huls. Het kijkt naar rechts boven, waar Maria
^nt 'nbsp;duim cn wijsvinger houdt, cn grijpt daar ietwat onbeholpen naar.
lt;=hHstl ifnbsp;kunsthist. Ausstcllung, Düsscldorf (1904) No. 165. — Ztschr. f.
Max jquot;nbsp;^^^ (1906) p. 1--7. Tafel I. — Rcpcrt. f. Kunstw. XXVII (1905) p. 538. —
''«dlündcr, t.n.p. XII, No. 160 (zonder datering).
29,
dnnQ^quot;^^ ^^^ ^nbsp;n»ct het Kind (met schciiling in het haar)
^'^^'tan Mnbsp;van Mabuse; ccn Iaat werk, in ccn der beste replieken, in het Mctro-
P Mnbsp;(No. M. 1—I) New York; afkomstig uit dc collcctics Kann to Purija
ü ■ M^Ij«quot;quot; New Y„rk.
iets nnar rcchts gewend, is voor ccn rechthoekige, gc-
Otn dp R®pl«at8t. Zij draagt ccn Huwden kleed met brede hulsuitsnijding cn ccn
geslagen mantel; midden op het hoofd ctm diadeem van parelen,
transparante sluier tot op do schoudcra afhangt, die ccn snoer van telkens
en ander verwijst Knapp naar de Openbaringen van de H. Birgitta van Zweden (Boek Vl.
cap. 12). Het Kind draagt bier slechts een bloedkoralensnoertje om de rechter pols. Links
op de voorgrond hgt echter, in een witte kom, een rozenkrans van rode kralen, door gouden
of barnstenen kralen geleed en van een gouden amulet voorzien.
Litt.: F. Knapp, t.a.p. (1935) p. 33—35, afb. 29 en afb. tegenover p. 1.
24.nbsp;± 1530 p. 660 X 430 mm. Maria met het Kind in wolken tronend en lich^
uitstralend van Albrecht AMorfer, Alte Pmakothek München (Cat. 1922, No. 655)»
op lindenhout.
De Madonna is frontaal geplaatst en houdt het hoofd, dat met een dimne sluier en ee
bloemkransje gedekt is, even scheef naar rechts. Het Kind, met stralennimbus, staa
_eveneens frontaal — op Maria's linker knie, heft het rechter handje zegenend omhoog
en houdt in de linker hand een lang rozenkranssnoer. Het eind hiervan hgt met 3 grotere»
bewerkte gouden kralen op Maria's linker knie. De groep is omgeven door een schare ^^
musicerende en zingende engelen, enkele met bidsnoeren. Twee engelen komen in ^^
vaart met een kroon (bezet met paarlen en edelstenen) op Maria toe vhegcn. Onderaan ^^
schilderij is een berglandschap, met de voor A.'s stijl zo typerende larixbomen
voorgrond en een dorp met een kasteel aan de éne, een koepelgebouw aan de andere oc
van een breed water.
Litt.: Max. J. Friedländer: A. Altdorfer (Leipzig 1891) p. 130.
25.nbsp;± 1500 p. 320 X 210 mm. Mater amabilis, op het middenpaneel van
houten triptiekje, vroeger toegeschreven aan Hugo van der Goes (nu Ned. Schoo )
Gallery Londen (Cat. 1925, No. 3066) Legaat Layard 1916. Afb. 12.nbsp;^^t
De Madonna, driekwart naar links gewend, is genimbeerd en draagt ccn witte ^^^^
diadeem. Zij draagt in beide armen hct naakte Kmd, dat — voorzien van ccn kniihquot;^
van stralen — met profiel naar links rechtop zit cn met een lang, in tientjes gc ^^^^^^uf
snoer speelt. Op de zijluiken is op een rood fond een Maria-groct in Gotische r
geschilderd.nbsp;,
26.nbsp;1510—'40 p. 1,15 m X 0,86 m. Madonna met engelen van ^''quot;^jj^^JIj».
kunsthandel J. Böhlcr, Lüzcrn (1933), afkomstig uit dc coIlcctic J. Simon tcnbsp;^^^
Dc Mater amabilis, frontaal en als kniestuk gegeven, draagt als énige licnnne
ons rozenkranstype ccn kransje van rozen in hct haar.nbsp;o T f
Litt.: Max J. Fricdlflndcr (Berlijn 1933) Altnicdcrl. Malerei Bd. XI, No. 19-, iquot;
26a. p. 370 X 210 mm. Madonna van dcnzolfdc, afkomstig uit de coli. ^quot;^'quot;J'^j^jgt,
nu coli. Schlosz Parijs, ten halvcn lijve cn frontaal in ccn landschap gcp
genimbeerd.
26b. p. Zo is ook hct Kind, dat ccn kort bidsnoer in hct rcchtcrnbsp;^o.
J. Fricdlflndcr, Bd. XI, No. 193, Taf. LXXII. Tentoonstelling Bruggenbsp;^.^^^ocf
Op andere Madonna's van dezen schilder draagt hct Kind ccn lang, gc
om de hab (zie o.a. No. 26c cn d).
10 kleine ronde kralen — gescheiden door een roosmotief — vóór op het hoofd vrij laat.
Het Kind zit, half naar links gewend en gesteund door Maria's rechter arm, met gekruiste
beentjes op een balustrade en slaat het linker beentje over Maria's linker arm. Het is gequot;
kleed in een wit, doorschijnend mouwentuniekje, dat op de rechter schouder afzakt.
Het Kind houdt met linker duim en wijsvinger de dunne draad van een snoer van
kralen en in de rechter afhangende hand het andere eind van die draad, waaraan nog eeo
metalen ring hangt. Dit zou kunnen wijzen op een bidsnoer, dat wel bij het rozenkrans*
gebed werd gebruikt door bij elk volgend „tientjequot; de ring aan een opvolgende vinger te
schuiven.
Litt.: Max J. Friedländer, t.a.p. VllI, No. 39a, Tafel XXXVl.
30.nbsp;± 1530 p. 840x610 mm. Tronende Madonna, geschilderd op eikenhouten
paneel, dat aan de bovenzijde met drie rondbogen is afgesloten; copie — in de manier vo^
Mabuse — naar een Italiaans werk uit de school van Leonardo. In 1927 in depót van het
Wallraf-Richartz Museum Keulen. (Cat. 1902, No. 457 vermeldde: Original voO
Giampetrino im Schlosse zu Meiningen; verwandte Nachahmimgen in Antwerpen, Belli®»
München, Oldenburg, Amsterdam, Jacquemart-André Paris imd Vicenza).
De H. Maagd zit in een kostuum van de tijd, driekwart naar links gewend, onder e«®
baldakijn, de linker arm steunend op de verhoogde balustrade, waarop een tinnen scho
met bessen, een genopt glas, noten, brood en een mes. Zij steunt met de rechter arm ^
Kind op haar schoot, dat speelt met een rozenkranssnoer van telkens 10 bloedkoralen»
afgewisseld door één gouden, dubbel-kegelvormige kraal. Links, geeft een venster uit»®
op een rivierlandschap, met brug op de voorgrond, waarop de H. Familie op de vin
naar Egypte.
31.nbsp;± 1615—'18 p. 1,81 m X 2,09 m (mèt de omlijsting van naakte engeltjes hujt«®
de krans). Madonna in bloemkrans (waarin rozen) van P. P. Rubens, Alte
München.
Elf dartele engelen dragen een grote krans van bloemen, waarin de rozen nog ^^^
spaarzaam te zoeken zijn. Deze is geschilderd door Jan Breughel en bedekt ten
lijstwerk in de vorm van een boog, waarin de Madonna als kniestuk is gevat. Zij is ß®
in blauw, met rood overkleed en draagt nimbus noch kroon, doch een dunne hooi .
met parelsnoer in het kapsel. Het naakte, roodblonde Kind, dat — evenals zijzelf f'quot;''
— op haar linker-knie staat, steunt zij met beide handen.nbsp;^ i V
Litt.: A. Rosenberg, KI. d. K. Bd. V (1905) No. 118. — R. Oldenbourg, KI. d. K- ^ '
(1921) No. 138.
N.B. Deze en de volgende Mad. van Rubens, benevens een, die aan Danic» ^^^^jjilis
wordt toegeschreven, herinneren nog slechts in de verte aan ons type van Mate quot; ^^^ ^g
in rozenkrans. Bedoelde Madonna — vermoedelijk van Scghers, die van ^^^^gt
Antwerpen werkte — staat op de maansikkel in ecn stralenkrans (zie Type A.
Kind, dat een zegenend gebaar maakt, op de linker arm en een lelietak in dc rcc
groep is omgeven door een dergelijke bloemkrans als bij Rubens, doch ovaal van vorm,
rozen, tulpen, tuberozen, anemonen, primula's, anjers, lelietjes van dalen,
öz. Dit stuk, in bezit van pastoor Filet, is beschreven door Jan Engelman, in het Gilde-
««ek van 1935, Afl. 3, afb. 7: Over de tentoonstelling van R.K. religieuse kunst te
®-tiertogenbosch 1935.
On
1621 p. 0,85 mX0,65 m. Madonna in bloemkrans van P. P. Rubens,
^^vre Parijs.
ïe hnbsp;i®nbsp;gegeven als kniestuk, doch nu zittend, driekwart gewend naar
ïech^^ ^^ ^^^^ smalle lijst in een ovaal besloten. Zij houdt het Kind, dat op haar
jjjj knie zit en haar liefkoost, in haar rechter arm en steunt het met de linker, die
egjj ^ ^^ beentjes van het Kind heeft doorgeschoven. Deze groep wordt omringd door
IjjgJ® P^quot;» in wolken, die slechts de kopjes zichtbaar laten. Eén van hen houdt een
Van Anbsp;boven het met genimbeerde, slechts met een slm'ertje getooide, hoofd
^ «e Madonna.
Kl. d. K. Bd. V (1905) No. 229; (1921) No. 226.
33
eef(j' ^^^^ Zo doet ook een engel op Rubens' Madonna door heiligen ver-
, een doek (5,64 X 4,01 m) uit 1628, in de Augustijnerkcrk tc Antwerpen,
d. K. (1905) No. 295, (1921) No. 305.
34
^oekn Q^nbsp;Hetzelfde gebeurt op zijn Opvoeding der H. Maagd, ccn
^^ X 1,40 m) in het Museum aldaar (Kl. d. K. 1905 No. 277, 1921 No. 338) cn op
^»itvL^ 1636—p. 2.11x1.95 m. Madonna met heiligen, Jakobskerk
I^e omH-'nbsp;^^^^^^nbsp;No. 426.
grotere r 'quot;'f bloemkrans, die op No. 229 het ovaal der Madonna-grocp tot een veel
^^^etnen.*^*^nbsp;aanvult, bestaat uit rozen, lelies, tulpen, anjers en andere kleinere
'^^'dinaai ^ quot; ^^^^nbsp;Breughel. Deze verkocht het stuk aan zijn bcschermhcer,
Ambnbsp;Borromco, aartsbisschop vnn Milaan, met wiens collectie het in de
^^ rosiana kwam, waaruit het in de 18e eeuw door de Fransen is meegevoerd.
^''^^quot;•ge^ ^^^ ^^^ ^nbsp;®^'cquot;vcrf8chets, op eikenhout, door P. P. Rubens, achior-
^quot;8Cquot;krunz (Veilingcnt. Stroganofiquot;, Leningrad, te Beriijn,
^^'•^gorie 1nbsp;in de kunsthandel v. Dicmen amp; Co. (1932) te New York.
te^ '«erkgeschicdcnis, op dc Rubcns-tcntoonstclling (1933) bij J. Goud-
Alle .^^^^crdam (buiten catalogus).
^'^^''iOed T^quot;^ Geschichte der Püpstc (Veilingcat. v. Dicmen amp; Co. 1935,
V^'^^eliftßJ^nbsp;gt'g'^vens van Dr. Ludwig Burchard (Beriijn). Volgens diens
dernbsp;A'dam (1933) is het ccn „Entwurf für einen Bildteppich im
schetsKcales in Madrid; dort an Stelle der Rosen-Papstmedaillonsquot;.
® stelt voor: ccn niet meer jonge vrouw, links, op ccn verhoging gezeten,
met naar rechts gewend profiel en gekleed in licht rood gewaad met witte wollen mantel»
die over het hoofd is geslagen. Een blonde, naakte putto leunt tegen haar knie, terwijl
nog twee zulke putti, op de voorgrond, als in dartelend spel met een guirlande van rozeo
bezig zijn. De rozenguirlande vormt voor de gehele compositie het bindend motief en
wordt door de vrouw met beide handen doorgegeven aan een engel, die van links boven op
haar toe vUegt en in de linker hand een slang met staart in de bek triomfantelijk omhoog
houdt.
Zonder iets te weten van de naam, die bhjkens de catalogi aan deze schets het eerst i®
gegeven, kwam het mij voor, dat ze een Allegorie van de rozenkrans — een voor deze®
schilder zeer aannemelijke voorstelling van de Rozenkrans — zou kunnen zijn.
Litt.: Max Rooses: l'Oeuvre de Rubens (Anvers, 1886—'92, IV, p. 98, No. 52) noeiot
deze schets een „tableau inconnuquot;, in bezit van vorst Wladimir Bariantinsky, waarop
Waagen voor het eerst de aandacht vestigde in: Die Gemäldesammlung in der kaise'*
Eremitage (München, 1864, p. 436). Bij M. Rooses (I, No. 52) vinden we het tapijt b®'
schreven met medaillons der pauselijke portretten aan het koord, waaraan op de oorspr®®
kelijke schets rozen waren geschilderd.
36.nbsp;2e helft 17e eeuw d. 1,38 X 1,13 m. De Verheerlijking der H. Maagd,
museum Amsterdam, Cat. (1934) No. 367, op naam van José Antolinez (volg®®®
toeschrijving van Brcdius), wordt hier vermeld, omdat Allende Salazar voorstelt,
stuk toe te schrijven aan Miguel de Amberes gen. Manrique, die een leerling van Rup®^
was en in Malaga werkte. Als ikonografische bijzonderheid diene het volgende: aan de
Maagd wordt hier (als kniestuk, in wolken en iets naar hnks zich wendend, bet hoofd O®
rechts gewend) niet door een engel een krans van rozen op het met een doek g®quot;
hoofd gezet, maar door het Christuskind zèlf. Het staat naakt, op haar linker ^^^
frontaal, doch het bovenlijfje naar rechts gewend, evenals de beide armpjes, waarde® ^^^
rozenkrans omhoog geheven wordt. Ter weerszijden van deze groep, in wolken ^^
staat een musicerende engel, terwijl vóór de knieén der Madonna ccn groto ^^^^
op de wolken rust (het symbool van Christus* heerschappij).
37.nbsp;± 1645—'50 d. 1,66 X 1,25 m. Madonna met dc Rozenkrans van
Louvre (cat. No. 1712) Parijs.nbsp;^^^^
De Madonna zit, half naar links gewend, met op haar schoot het Kind, dat — ^^t
en leunend tegen haar linker schouder — met een lang bidsnoer speelt. Dit enoc*quot;' ^^
onder Zijn ünkerknictje doorgaat, hangt in haar schoot met een kruis van krfl
eindigt in een kwast.
Litt.: A. L. Maycr (1913) KI. d. K. Bd. 22, No. 25.nbsp;„ocn»'''''
Van de vele dergelijke, tronende Madonna's door Murillo geschilderd, wil ik nog'
'llo^ H'
38.nbsp;± 1650 d. 1,65 X 1,09 m. Madonna met dc Rozenkrans van M«rt
Pitti, Florence.nbsp;d oUf®quot;quot;^
De houding van beide figuren is nagenoeg als op het vorige stuk. Het lichte
-ocr page 226-het hoofdje, dat het Kmd hier schuin naar hnks houdt, is sterker. Er hangt een rijk
»sierd kruis met kwastje van kralen aan het lange bidsnoer, dat het Kind met beide
bandjes vasthoudt.
I'itt.: KI. d. K. Bd. 22, No. 28.
39. ^ 1650—'60 d. 1,64 X 1,10 m. Madonna met de Rozenkrans van Munlloy
Madrid, afkomstig uit het Escorial.
het ^^^^^ ^^^ Kind, naakt, met één beentje op de bank, waarop de Madonna zit en met
jesnbsp;fiïiter knie. Het hoofdje tegen haar wang vleiend, slaat het beide armp-
denbsp;houdt weer een lang bidsnoer (met kruis) vast, dat nu ook Maria met
'echter hand, waarmee zij het Kind omvat, heeft opgenomen.
KI. d. K. Bd. 22, No. 29.
'82 d. Gr.? Madonna met de Rozenkrans van Murillo, Museum
engeit^^^^?.quot;®nbsp;^ ongeveer dezelfde houdmg, op wolken, gedragen door vier dartele
recijjnbsp;het Klind, frontaal geplaatst en houdt tussen de vingers van haar
gezetç^^x ^^^nbsp;bidsnoer, waarmee het Kind speelt (naakt cn op haar hnkerknie
en dat met een rijk versierd kruis over die knie afhangt.
ï'lorè ^nbsp;^nbsp;^quot;donna col Bambino van Carlo Cignani, Uffizi,
^ het Ir' ^^^^ ^^^^^nbsp;afkomstig uit de Vüla del Poggio a Caiano cn
Medi^'quot;^nbsp;^^^^nbsp;groothertog van Toscane, den laatste
Mater amabilis in meest strikten zin gegeven, ziet — hct hoofd iets scheef
heide hnbsp;''^dcre bhk neer op haar Kind, dat in haar nrmcn ligt cn dat zij met
tegen zich
aan drukt. Hct Kind kijkt, met achtcrovcr geworpen hoofdje,
of ^ schouder naar ons om; cn houdt in beide handjes een rozenkransbidsnoer
l^itt ^iD*^^ demonstratief omhoog.
Beissel II (1910) „fb. 14.
X 98 mm. Tronende Madonna met Kind van B. Hummel
öe \r j 9), krijttekening
in grijsbruine tinten, wit cn goud.
hoofddoek, gekroond cn genimbeerd, troont te midden van
na K j®quot; gezeten op een zodcnbank(?), iets naar links gewend. Zij ziet neer
® legt^g .^'^ Kind, dat frontaal op haar linker knio gezeten, de voetjes op haar rechter
steunt^quot; rechterhand grijpt dio van Maria, die met ilc linker hanlt;I hct Kind onder dc
^'^^even T daarmee tevens hel rozenkrans-bidsnoer opneemt, dnt hct Kind in dc op-
^^ 2gt;jn kr •nbsp;houdt. Een witte doek bedekt do bovenbccntjcs van hct Kind; cn
^snimbus gaan nanr allo kanten lichtatralcn uit.
-ocr page 227-43. ± 1450-'70 p. 0,41X0,31 m. Staande Madonna, in stralenkrans-met-
oemen; afkomstig uit de coli. Stuchlik te Budweis, van een Boheems meester. Rijks-
e^ameling Praag (Inv. No. O.P. 653). Afb. 13.
^^ e Madonna, gekroond en genimbeerd, draagt een donkerblauwe, rood gevoerde mantel
^^er een lichtblauw kleed met gouden gordel. Zij staat, frontaal, op de naar onder gckeer-
geprofileerde maansikkel tegen een gouden, met ingeperst rankornament omlijste
opnbsp;^^^nbsp;^PP®^ ^ rechterhandje houdt,
v^ ® ^«^ter arm en houdt als scepter in de linkerhand een leliestengel. Om de ovale krans
geeft-^nbsp;gepunte en in het gouden fond geperste stralen, die de Madonna om-
^^ ^ , IS een krans van groen met witte en rode bloemen, volgens de catalogus (1912) leUes
^^tr^'^Ä ^^nbsp;vergulde lijst zijn 12 heiligen (o.w. de H. Anna - zelf-
talverr^'*^quot;nbsp;midden) en 2 stichters: een geestelijke en een Franciscaan, ten
^ïoemkr'quot;'^^ geschilderd. (Het paneel is dennenhout met linnen overtrokken). Om de
tenbsp;Madonna — als prototype van onze rozenkransgroep hier
Roeten opnemen (zie blz. 137).
Katalog d. Gemäldegalerie im Rudolfinum, Prag 1912, No. 136, dateert ± 1450.
^oorsIelr^^V^®nbsp;mm. ongeW. „Schrotblattquot; (met nagenoeg dezelfde
'^«defcnbsp;Boven-Rijns meester, den z.g. Meester
Öe jtquot;®^®quot;'nbsp;Ashmolean museum te Oxford. (Afb. 31).
eeninbsp;gekroond (met een kroon van bladeren en langgestcelde bloemen)
^''^euhTr'ïinbsp;gebogen over het Kind, dat zij in beide
de 1nbsp;en quot; gekleed in een tuniekje. Dc lijnen van Maria's mantel,
^ublM '' e«quot;ehte maansikkel onder haar voeten ten dele bedekt, volgen de vorm
^'gelmmjnbsp;mandorla van lichtstralen, die haar en het Kind omgeeft. Roosjes,
quot;^^idorió^nbsp;arabesken gerangschikt, vullen de achtergrond geheel en vormen om die
^quot;quot;^eemse Af quot;^'nbsp;dergelijk motief zagen wij als achtergrond van
.nbsp;rijksverzameling te Praag (Cat. Afb. 13 en 30)
^'tt . s 'nbsp;prototypen van een Rozenkrans-Madonna (Type A 2, Afb. 14).
'^''»Qe VI, Pi^'^xiic^ ^^^^^^nbsp;~ Schreiber: Manuel-facsimilcs,
45
cTd'^'L^^ ^ ^^nbsp;schutblad van ecn bock door Hermann Bungert te
^'j^^slecl,/quot; :nbsp;Keulen. Do voorstelling
bloj ^nbsp;^'-'dc onderste hoeken groeit nu een lage plant met
^^^«»Uale'quot;''quot;'nbsp;quot;chtergrond is gcpuncteerd cn heeft boven de figurale groep twee
Litt • Qnbsp;gestileerde wolken, waaronder rechts eii links een ster.
Dozênbsp;(1^27) p. 259, Tafel XIX. — Sehr. H.lb. V (1928) No. 2498a.
^^•^g-Ko, rquot;nbsp;'quot;e^ No. 2555 tot een reeks prenten (genocnnl bij No. 2458) van
oorsprong.
^ ^^nbsp;quot;Schrotblattquot;, K. K. Berlijn, uit een reeks
IWb. V No. 2182), ontslaan aan dc Boven-llijn. Naor de lange, puntige
-ocr page 228-TYPE 2
Staande Madonna, in stralenkrans: Dit type, ook wel „Madonna iö
de Rayenquot; genoemd, stelt voor: de H. Maagd, gekroond (soms met een rozen-
krans), met het Christuskind op de arm, staande op de maansikkel. Zij is dan
tevens „bekleed met de zonquot; (Apoc. XII : I), hier een mandorla van afwis-
selend rechte en golvende stralen. De rozenkrans, die deze groep steeds omvat»
is echter zeer verschillend van samensteUing en bestaat uit:
Inbsp;(5 groote rozen, of
50 tot 55 gehjke rozen;nbsp;^ Ldafllons met mysteriën, of
of mt 5 X 10 kleine rozen en | ^nbsp;^^^ ^^ merktekenen der KruisTvondeOi
( 5 rozen, of
of uit 5 X 10 kralen en lt;5 medaillons, of
( 5 schildjes.
N.B. Aanduidingen van de rozenkrans der Franciscanen (omhjsting
een bidsnoer van 33 kralen) en van die der Dominicanen: schilden of medan
lons, voorzien van de Kruiswonden, of van Mysteriën, komen veelvtddig voo^*
Dit type van rozenkrans is niet alleen zeer populair in de grafiek (b.quot;*^» ^
deksels van cassetten geplakt) en in de schilderkunst der late M. E.,
ook vaak in hout gesneden. Zulk een gesneden rozenkrans vult het ön
delste gedeelte van een houten altaarkast, of hangt als z.g. dubbele ^^^^
van het gewelf neer, vóór het presbyterium, en heeft dan vaak als drager
een kaarsenkroon dienst gedaan. Soms was de gesneden rozenkrans een n®
dat in processies werd meegedragen.nbsp;^^^^
N.B. Men diene het onderscheid goed in het oog te houden tussen ^^
voorstelhng in rozenkrans, waarbij Maria nooit zonder het Kind op d®
voorkomt, en de daaraan verwante voorstelling van de z.g. Maria Immacu
die het apocalyptisch visioen getrouwer volgt. Maria staat dan n.1. ^^^
vouwen handen en is meestal gekroond met de 12 sterren. Deze oudere ^^^
stelling vinden wij b.v. reeds in de 2e helft der 12e eeuw, in de Hortus ƒ ^^^
rum van Herrad von Landsperg (Strassburg 1901, Tafel 76), voorts
kerkraam uit m. 13e eeuw (St. Ehsabethkerk Marburg); op eennbsp;de
uit het midden der XlVde eeuw, in het Speculum hum. salvationis ( ^ jj^
Sélestat, Stadsbibl. München, chn 146; Lutz et Perdrizct, 1909, '^^^^jef
Pl. 72); voorts op een houtsnede van de Bruid uit het Hooghcd, in ^^^^^^ fl
landse uitgave (tegen 1465), afgebeeld bij Schreiber (atlas Tomc
LVIII) en beschreven in Manuel de la Gravure IV, p. 151 (^^^P^ïf^jprcï»*
Peter van Os heeft het bovenste deel dezer houtsnede gebruikt als ti e
voor zijn Rosctum exercitiorum, gedrukt tc Zwolle, 1494.
schoenen wordt deze prent gedateerd en door Lehrs en Geisberg toegeschreven aau
Israhel von Meckenem.
De Madonna in Stralenkrans staat, naar rechts gewend op een grasperk en geeft het
Kind, dat zij op de linker arm draagt, een appel. De mandorla van stralen is omgeven doof
sterren en kleine rozen, terwijl het geheel is omlijst door een parelrand (bidsnoer?) quot;P
zwarte achtergrond. Bewerking der plaat met mes en pimtige pons. Kenmerkend zijn voof
deze reeks de zwammen in. het gras.
Litt.: Sehr. Hdb. V. (1928) No. 2494.
47.nbsp;± 1475 mLsn. 174 X 120 mm. ongekl. Madonna in Rozenkrans, aflaatpre»t»
K. K. Berlijn.
De Madonna is hier zittend voorgesteld, maar toch in cen stralenkrans, die omlijst worquot;
door een band, waarop 5 X 10 kleine rozen, gescheiden door 5 grotere rozen. Het Christus
kind op haar schoot houdt een kruis in de hand. Onder deze groep is een tekst met aflat®®
gedrukt.
Litt.: Sehr. Hdb. V (1928) No. 2490, waarin punt- cn sterpons zijn gebruikt.
48.nbsp;± 1480 msn. 106 X 74 mm. gekl. Metaalsnedc, Prentenkabinet Rijksmuscquot;^
Amsterdam. Staatsbibl. München, in een Hs. geplakt (clm 26227) met slechts en»®
resten van oude beechildering.
De Madonna staat — met het Kind, dat haar omhelst, op de arm — op een tegel^^''®^!
een nis met driedehge Gotische boog en halfcirkelvormige vensters in de zij^®®
Een rand van rankomament, met grote rozen in de vier hoeken, omgeeft het
Litt.: Paul Hcitz: Bd. 15, Tafel 22; Bd. 49, Tafel 21. — Sehr. Hdb. V (1928) No. 249^ '
— Schreiber-Atlas: Meisterwerke der Mctallschncidekunst Tafel 22.
49.nbsp;1475—'85 hsn. gekl. 181 X 125 mm. Rozenkransprent (Type A2 met
onststaan in Zwaben, Graph. Sammlg. München (No. 118214).
De H. Maagd, gekroond en genimbccrd, het hoofd iets gebogen en naar links
staat frontaal op de maansikkel (met naar beneden gekeerd gelaat) cn draagt bet ^^
gekleed in mouwentunickje, op de linker arm. Dc mandorla van beurtelings rcc ^^^^^
golvende stralen is hier omgeven door een krans van 33 gelijke rozen, door smnlle h ^
afgewisseld. Elk der 4 zwikken is gevuld met één der symbolen der 4 cvangcUstcD
A 6a), die ccn band zonder inscriptie dragen. Deze handdruk (Sehr. Ildb. IL jj3l
in donkergrijs met kleuren opgewerkt, is qua voorstelling identiek aan Sehr,nbsp;lï»
(zie No. 55) en is verwant aan de grote, gekleurde Rozenkransprent uit 1485 (Sehr.
No. 1129), zie Cat. Type B I, 1 No. 166.nbsp;^^ ^^^^
In het Hist. Museum te Bazel is ccn voortrclTclijk uitgevoerd cxcmpl««*quot; quot; 65»
omschreven (A 2 met A 6a), van Franse herkomst cn van iets later datum (zie Cat.
Sehr. II, 1129a).nbsp;npl^)
Litt.: Sehr. Hdb. II (1926), No. 1132. — P. Hcitz, Einblattdr. d. XV.
Bd. 31, II, afb. 89. — A. V. 0., p. 43, No. 1.
op eennbsp;^daar. Bij navraag bleek het, dat deze plaats bij Schreiber
aLrnbsp;Igt;emst. Hct bewuste duphcaat van 1132 is n.1. slechts ter versiering
^Xr US 'fnbsp;kunsthandel, doch in bezit van Dr. Goldmann (destijds
unchcn); volgens betrouwbare medchngen nu vermoedelijk naar Amerika verkocht.
P^fnt'nbsp;(Nachtrag 1930) vermeldt onder No. 1130b een dergelijke
afkomstig mt het deksel ener cassette, bij Weiss amp; Co. te München.
«^tL 'Tnbsp;^^ quot;quot;nbsp;Rozenkransprcnt (Type A 2 met A 8),
j^^^aan a/h meer van Constanz(?), H. Bibl. Weenen.
hier ónbsp;staat op de omhooggcrichte maansikkel; de mandorla
^^^nbsp;(A 8) «Pnbsp;fond, geleed door 5
(19^2o1nbsp;- Haberditzl: Einzelbl. Hofbibl. Wien, Bd. I
Cat n1nbsp;~nbsp;P''^^^-
296X158 mm. Italiaanse Rozenkransprcnt.
• quot;eriijn.
^^••A.v.0. (1925) p. 44, No. 5.
53
^tl^^nbsp;^^^ ^ ^^^ ï^«^««^quot;«« Vront met dezelfde voorstclhng,
A. V. O. p. 44, No. 5. — Sehr. Hdb. II, No. 1020.
54,
Madonna (Type A 2 in A 5) met Franciscaanse cn
der Sf Vquot;''quot;'^'quot;quot;quot;«'nbsp;gesneden en gepolychromeerd, hangend in hct hoofd-
De jf jJ • ^onarduskerk te Léau (BelgiC).
omhquot;quot;^quot;^'nbsp;geplaatst cn gekroond, stant - ccn draak onder do voeten —
quot;'^^'^chtor,''''^nbsp;raaansikkol. Zij draagt hct naakte Kind in beide armen. Dit
kraYnbsp;rechterhand cn houdt in de linker ccn bidsnoer, bestaande
^^'^'^rans''quot;!-nbsp;g^otc lO kleine), zoals bij de Franciscanen wordt gebruikt. Do
'^'■'den m inbsp;omgeeft, bestaat uit 50 kleine rozen, geleed door
. Litt.,
kruiswonden (Type A 5) en wordt door zes zwevende engelen gi'dragen.
4 ' 'nquot;quot;nbsp;Documcnts classés dc Tart dans les Pays-Bas (Anvers 1886)
^ p. 553/54. ~E. Lüttgcn: Nicdcrrhcin. Plastik (Straatsburg
— A. v. O. (1925) p. 52, No. 2.nbsp;''
^96 X 141 mm. Rozcnkrans-Madonna (Type A 2 met A 6 )
(Schr.4956), gedrukt doornbsp;Rügcrto. Augsburg,
door ccn krans van 33 gelijke rozen; in de zwikken zijn do
evangelisten geplaatst.
hefnbsp;gewend, op de naar boven geriehte maansikkel, met
Reknbsp;^^ rechter arm. Zij wordt door twee cherubs (ten halven lijve in wolken)
danbsp;^^nbsp;aankondiging van een gebed door Paus Sixtus IV, met niets
inleidende regels (in typ.): Babst sixtus d vierd hat disz nach gend gebet
spr h ^^^nbsp;^^^ gerüwet un gebychtet haben und es andechtigklich
P echen vor unser frowen büd in d' sünen den hat er verliehen Xj tusent iar wares aplasz.
Gr» ï 'nbsp;quot;nbsp;(ld. Manuel V, 5269a). - P. Heitz, Bd. 32:
^aph. SmIg. München (1912) Bd. II, 2 No. 177.
fCRe?'nbsp;^^^ ^nbsp;(gemeten zonder omlijsting, doch met de 3 X 2
se 8 Duitse, typogr. tekst aan boven- en zijkanten; houtblok 300x250 mm).
tenbsp;van een Rozenkransboek, gedateerd en gedrukt bij vinion JCofterger
Qnbsp;naar tekening van Michael Wolgemut. Gr. Smlg. München.
Düitg figurale voorstelling van No. 5152a staan nog twee kolommen van 24 regels
tekst over de te betrachten meditaties bij het bidden van de rozenkrans.
P 24fi /nbsp;„ontdektequot; deze houtsnede: Burlington Magazine, Bd. IV (1904)
^ünlnbsp;Manuel VB (1911) No. 5152a. - P. Heitz, Graph. Sammlg.
^oCquot;quot;quot;nbsp;- Sehr. Hdb. II (1926) No. 1109m: houtsnede v^
«ikkelnbsp;dezelfde voorstelling: Kroning van Maria, staande op de maan-
Een ^^nbsp;door twee engelen, zonder omlijstende rozenkrans,
^«ïdth'^'''''^''nbsp;Schedels' Weltchronik, die na diens dood
hov'^'*'''^'^Staatsbibl. te München (2c Inc.C. A. 2918),heeft nogalle inscripties,
^^enaan^M''quot;nbsp;de engelen, in xylografie. Die inscripties luiden:
re 1nbsp;speciosa; links boven: O flores rosa; links onder: O fecundissima
eèö 8nbsp;^nbsp;onder: Clarior aurora; onderaan in het midden,
staatnbsp;knielende engelen, die de maansikkel, waarop Maria
^^ evenals in No. 62 — in beide handen dragen: Pro nobis iugitcr ora. Amö.
^orih^ ^^^^nbsp;^ I^o'^enkransprent (Type A 2 in A 5) in het „Rosarium
^ ''»«dem P«88ionisque domini nostri Jesu Christi consertumquot; (in een verzamcliug
^czc 1, ^nbsp;carminu van Sebastian Brant) to Bazel.
gedrukt, werd toegeschreven aan Bergmann von Olpe, volgens
Litt .nbsp;op de band, doch later aan Hanns Wechtlin (Meister d. Bergm. Offizin).
Tnbsp;(1907) H. Röttinger: H. Wechtlin. — A. v. O.
64 ' l^^ehrijft deze prent als een Mater dolorosa, staande in een rozenkrans.
S i^s^t^^^^nbsp;ongekl. Titelprent (van een 2de uitgave) van
Davidis (in de druk van 1498, Hain 13498, ontbreekt ze nog) van
^ipzinbsp;Leipzig werkzaam) in de Graph. SamnUung te Münchcn (gedrukt
Litt . f ^^ drukpers).
quot;db. II (1926) No. llll. - Paul Heitz, Bd. 32, Graph. Smlg. München
quot;n. Voorstelling als do vorige, in dezelfde verzameling ;muar het Kind slaat Zijn
-ocr page 232-Litt.: Sclir. Hdb. II, No. 1131; evenals No. 1132 (zie No. 49) in combinatie met evaO'
gelisten-symbolen (Type A 6a).
56.nbsp;1480—'90 gr. 60x 57 mm. Kopergravure. Rozenkransprent (Type A 2 met
A 8), Germ. Nationalmuseum, Neurenberg.
De Madonna, die het Kind een appel voor houdt, wordt daar beschreven als zitte»
op de maansikkel, terwijl twee zwevende engelen een kroon boven haar houden. D®^®
groep is omgeven door een snoer van 50 kralen, door 5 grote rozen geleed (A 8).
Litt.:A. v. O. (1925) p. 44, No. 6.
57.nbsp;1480—'90 h.sc. Gesneden houten Madonna, Klruiskerk, Stromberg (Westfaleo)-
Maria, staande op de naar boven gerichte maansikkel, draagt hier een krans van roze^
in het lang neergolvende haar. Zij houdt in beide armen het Kind, dat gekleed is.
zwevende engelen houden een kroon boven haar en sluiten zo tevens de krans van
kleine rozen af, die — mèt een band van gestileerde wolken — de groep in mando
omgeeft.
Litt.: A. Ludorff: Bau- und Kunstdenkm. in Westfalen (1907) Kreis Beckum, S-
Tafel 63. — A. v. O. (1925) p. 51, No. 1.
58.nbsp;1480—'90 h.sc. 106 cm hoge, houten Madonna in stralenkrans, ineenalt»^
kast (met beschilderde luiken) in de dorpskerk te Hol drup (Westfalen).
De groep in mandorla is omgeven door een krans van 50 kleine rozen.
Litt.: A. Ludorff (1907) Kreis Mmden, S. 10. A. v. O. (1925) p. 49, No. 1.
59.nbsp;1480—1500 hsn. ongcU. 372x255 mm. Rozenkransprent met de Latyquot;^^
tekst (een Mariagroet in proza) en de Duitse vertaling in de kolom daarnaast,
rozenkrans gedrukt. Houtblok K. K. Berlijn. Frankisch, doch geen Neurenbergs ^^
Type A 2 met A 5.nbsp;tc
Buiten de mandorla zijn vier biddende engelen als aanvulling van de hoeken. D® ^
rozenkrans, die het geheel omgeeft, is geleed door dc stigmata. (A 5).nbsp;jc
Sehr. Hdb. II, No. 1107a geeft dezelfde voorstelhng zonder rozenkrans, cvcd»® ^^
Nrs. 1108 (Vlaams werk uit ± 1460), 1109 cn 1109a, Frankische prenten, waarop
engelen musiceren.nbsp;^jjjU'
Litt.: C. G. v. Murr: Journal zur Kunstgcsch. (1775—1789) II, p. 128,12. —v. E^®^® p^S)
Holzschnitte altdeutscher Meister ((^tha 1816) Bd, 3; Bd. I, afb. 31. — A. v. O- l
p. 44, No. 4. — Sehr. Hdb. (1926) II, No. 1107.nbsp;^
60.nbsp;± 1490—1500 hsn. gckl. 115x80 mm. Zuid-Duitsc Rozcnkranspr^Jquot;'
kloosterbibliotheek te OdiliCnbcrg (Elzas). Slechte copio van Sehr. Ildb. H»
(zie No. 51). Type A 2 in A 8.
Lht.: Sehr. Ildb. II, No. 1090 a. — P. Hcitz, Bd. 54, Tafel 17.nbsp;^^^t
61.nbsp;1490—1500 hsn. ongckl. 106x80 mm. Kroning van Marin,
(zonder rozenkrans), Graph. Sammlg. München, waarschijnlijk in dc streek va
ontstaan.
intrr'nbsp;geselpaal; beneden: gesel en dobbelstenen). Daaronder volgt,
Jtylografie een loflied op Maria in bet Latijn, deels onleesbaar geworden, doch door
ackemagel (Das deutsche Kirchenhed, Bd. I, No. 297 en 298) aangevuld
XV. Jahrh. i. d. Samml. Schreiber. - P. Hcitz:
P 43 N O i ! ^^^^^^nbsp;-nbsp;quot; lt;1926) No. 1052. - A. v. O. (1925)
^ igt;o. 2. Xylogr. tekst p. 44.
al/arnbsp;geboorteland van Alanus de Rupe - waar de Rozenkrans-
je ui!? V^®nbsp;^^^^ ^^nbsp;^ type B II, 6 met
altaTr T ^nbsp;- ^ ^ ee^ dorpskerkje een
en datnbsp;^ gesneden distelornament ongeveer viel te dateren
^vant« inbsp;rozenkrans meer op te zien was) zó sterke ver-
^schap toonde met ons type A 2, dat ik het hierin plaats.
B^® ecuwh.sc. Gesneden Rozenkran8(?) altaar (gepolychromeerd) in de
De^ de Bonnc Nouvelle tc St. Herbot, bij Lc Huclgoat.
'•'^gevl'^r^''''nbsp;'''''' Madonna, frontaal geplaatst, staande op dc maansikkel en
^ lgt;eide anbsp;quot;»«quot;^orla, met gestUecrde, blauwe wolken omlijst. Zij houdt het Kind
j kleed^r' quot;nbsp;met goud omboorde mantel, over ccn
^'^aar mn'f T^ l mouwentunickje, is niet (meer?) gekroond, maakt cen zegenend
^'^^tts en 1 r Tnbsp;bidsnoer?) vastgehouden.
banden t LLquot;quot;quot;nbsp;^^«donna zweeft ccn musicerende cngcl, terwijl drie Ucinere
''^^gchoud^nbsp;gestrooid of (bidsnoeren?) hebben
quot;quot;^'jst door''nbsp;Jcleu. Ter weerszijden van deze groep van levensgrote figuren,
ond'^'^'^irquot;' quot;quot;nbsp;gesneden rankomament van distclbladcn, zijn (in vierkante
rnbsp;profeten geschilderd: links van ons Daniel,
^ Jcrcmia; rechts Jcsaia, JoCl en David.
ïCioT'V^^nbsp;^'''^««quot;«^»ccld (aan ccn drangstang) van dc H. Maagd
' ®nbsp;°P mnansikkcl, in mandorla cn rozenkrans; tc Tattcnhausen.
litt.', jj'f*^' l^crgelijk proccssicbceld te Tnyng.
^^^^fn n^r'''' ^nbsp;P' ^^^ 2, zonder nadere gegevens. — Kunstdenkm. in
' 1, rcsp. 72 cn 95.
: Beil^^nbsp;Madonna in Rozenkrans tc Solln,
lilt., a'quot;quot;quot;!' P- quot;oot 1 ;z. n. g.). — Kunstdenkm. in Bayern, Bd. 1, 819.
^^ • V. O (1925) p. 50 N. 1.
Gesneden Rozenkruns-altaren (Type A 2 met A 5) indcdorns-
lgt;eschrcven als ccn van gestileerde wolken, waarop 5 grote rozen met de
'Jquot; gezet.
linker armpje om Maria'e hals en heeft geen kruis-, doch een stralennimbus. Daar*
onder staat, in kleine druk: „Muber amicta sole Luna sub pedibus eius In capite eius
corona stellanun duodecim. Appocalypsis XIJ. Beschrijving: zie No. 61.
Litt.: Sehr. Hdb. 11, No. 1112. — P. Heitz, Bd. 32, II, No. 177.
64b. hsn. Sehr. Hdb. 11, No. lïlla (Manuel VB, 5269b), een ongekl. variant vao
No. 1111, in de L. Bibl. te Karlsruhe, aflaatprcnt uit het begin der 16e eeuw (P. Heitz»
Bd. 27, Tafel 11), vertoont de typografische, Latijnse tekst („Appocalypsis Xjjquot;) om d®
groep in mandorla en daaronder zulk een tekst in het Duits. Deze prent geeft tevens he^
gebed Van paus Sixtus IV, een Maria-groet door Nikolaus Kesler te Bazel gedrukt'
(Sehr. Hdb. II, p. 147).
Beide vorige houtsneden in de verzameling te München (P. Heitz, 1912, Bd. 32,
Nrs. 177 en 178), hebben — evenals de Nrs. 87, 88 en 89 — de figuur der Madonna gemeen
met die van Tafel 156 (zie No. 62, Neurenbergse druk van 1492). Ze missen echter
rozenkrans, die de mandorla in deze laatste omgeeft en zijn dus — als zovele Duitse hout'
sneden van dit type in die tijd — geen eigenlijke rozenkransen. Wel tonen ze sterke vef'
wantschap daarmee en evenzeer met de vroeger genoemde schilderingen van
Rozenkrans'
Madonna's in de Rijksverzameling te Praag (zie Cat. Nrs. 43 en 171), waarop een kr»®®
van natuurlijke bloemen de Madonna-in-mandorla omgeeft.
Om die verwantschap aan te tonen heb ik beide houtsneden hier toch vermeld.
65.nbsp;i 1500 hsn. gckl. 330 X 230 mm. Madonna in Stralenkrans met omgevcö
krans van rozen en in de zwkken de symbolen der evangehsten. Type A 2 met A '
Hist. Museum te Bazel, uit een cassette van Franse oorsprong en vermoedelijk' '
Savoye ontstaan. Afb. 22.nbsp;^^
Van deze prent, waarop het Kind een bidsnoer van kralen in beide handjes
bestaat een variant in de Bibl. Nat. tc Parijs (Lcmoisne II, T. CVII cn P. Hcitz, ^^
afb. 16, ± 1490—1500 gedateerd), waarop hct Christuskind met zegenend geba»»quot;' ^
omringende rozenkrans is geleed door 5 grote rode rozen cn de 10 kleinere witte zijquot; ^^^
tussen in twee rijen van vijf regelmatig tegenover elkaar geplaatst, ter weerszijde*
twee, telkens ora elkaar gewonden fijne, doornige rozcntakken. Dc Madonna is
nimbcerd, doch bij uitzondering niet gekroond.nbsp;.
Litt.: Sehr. Hdb. II (1926) No. 1129a. — P. Hcitz (1931) Bd. 76, afb. 18. —
Jahrb. Preuss. Ksmlgn. Bd. XXIX (1908) afb. p. 186.—A. v. 0. (1925) p. 45, No. 7, ^^
66.nbsp;tcgcn 1500 hsn. gekl. 107x 77 mm. Franciscaanse Rozenkransprcn^^^^j
omlijsting in „mcnningequot;) verz. F. Schreiber Leipzig, afkomstig (volgens W.
van de Bcncdcn-Rijn.nbsp;jj„iir
De Madonna, ten halvcn lijve, genimbeerd, steunt met de linkerhand hctnbsp;ppc'
staande Kind, dat met de rechter hand het kruis vasthoudt cn op do linker dc
draagt. Buiten de cirkelvormige, Franciscaansc rozenkrans van 63 kralrn cn 7nbsp;^^flJ
die de aureool omgeeft, zijn in dc hoeken dc symbolen van Christus' Lijdc»nbsp;j^jgcl'
(1. boven: doornenkroon, 2 nagels cn lanspunt; lgt;cnedcn: scepter, roede cn
^f^^T Tnbsp;gepolychromeerde reliëfs boven
UZ^ Anbsp;Besnijdenis, rechts dc Geboorte en de Aanbidding der
lijk^f T' fonbsp;is de Marteldood der 10.000 Christenen (legende, vcrmoede-
amp; Uri^' / ' u ^^nbsp;legende van de
Ursula (volgens het museum-bijschrift) uit de 11e eeuw daterend.
bergequot; p fnnbsp;— Münzen-
ger-Beissel, Deutsche Altäre, II, afb. 186.
Wnbsp;f^^^^krans-altaar te Postlin (Br.) Bij dit altaar
JJnbsp;''nbsp;«ï« krans van 50 rozen met 5 grotere
LiU .TVur'^T'''^ ^^quot;S«^^^^^'''^^g«vendooreenbandvangestilccrdcwolken.
und ir „ ; Kunstdkm. v. MecU. Schw. (1901) Bd. IV, S. 481 en 483. -
V. O noocrnbsp;Brandenburg (Berlin 1909) Bd. I, Tafel 33 cn 34. _
(1925) p. 51 No. 2 en 5.
^'''^^dtJTnbsp;^°°g;^««°«lt;l'^«Rozenkran8.Madonna in een zijaltaar
I^itt . P-1 ° tnbsp;Ketting (Slccsw. Holstein). Type A 2 in A 5.
^'^•Ïi/sTot'* nnbsp;oquot;' Kunstdenkm. von Schleswig-Holstcin (Kiel 1888)
O no^.; .'n , -nbsp;Kunst XIII (1900) p. 34. -
• p. 49, b. No. 1, vermeldt: kroon cn scepter 1693 gerestaureerd.
«auM^^Z« p A^^^nbsp;St. Johann tc Slccswijk,
De oin ^nbsp;Type A 2 met A 5.
^^'^to^otrquot;'^'nbsp;dc Knnswondenopde
Litt . B . '^nn^nn cr nog slechts 3 ovcr zijn.
^'«ón vTn 1 ^nbsp;quot;quot;nbsp;P- vermeldt als gerestaureerd in 1693
de re h.nbsp;pnlmtnk, die zij in de linker hand houdt. Het Kind, dat
öict dc rcrhl^/'''quot;quot;^'nbsp;cn maakt een zegenend
^«'ttt//^nbsp;^quot;«quot;krans.nltnnr, Type A 2 in A 5, met A 6a,
In j ^ (iï'ccswijk-Holstcin).
J '^ansnbsp;^''''Pnbsp;^nbsp;de Kruiswonden (A 5) op
«Van^nbsp;«wikken daarbuiten zijn gevuld met de symbolen der
6a).
»500) pnbsp;(Kiel 1888) t.a.p. Bd. I, „fb. 249. - Beissel, Ztschr. f. chr. Kunst XIII
art-r,nbsp;verwoeste Kozcnkrans-altarcn, die Beissel in
\ ^'^'•mcldl .. ^^quot;'quot;'kranzbildcr a. d. Zeit um 1500 (Ztschr. f. chr. K. (1900) XIII)
^quot;^^«ft.nbsp;quot; SIccswijk-Holfitcin nog resten van zulke altaren in Anstrun en
Aypc B I, 2.
-ocr page 236-71.nbsp;± 1500 h.8C. Gesneden Rozenkrans-altaar in de sacristie van Neukloster
(Mecklenburg-Schwerin). Type A 2 met A 5.
De krans van gestileerde wolken, die de groep omgeeft, draagt op 5 grote rozen d®
Kruiswonden. (A 5). Zie soortgelijke altaren in Brandenburg (onder No. 70 en 91a) en
Meckl. Schwerin (onder No. 71a, 90 en 91).
Litt.: Beissel, Ztschr. f. chr. Kunst, XIII (1900) p. 36. — Fr. Schlie (1901) Bd. lH'
afb. p. 458. — A. v. O. (1925) p. 51, No. 3.
71a. ± 1500 h.8c. Gesneden Rozenkrans-altaar (A2 met A5) te Parchi»'
Meckl. Schwerin. Litt.: A. v. O. (1925) p. 51 No. 5. Zie verder bij Cat. No. 75.
72.nbsp;± 1500 h.8e. 167 cm hoog. Dubbele Madonna in stralenkrans (vroege'
hangende), gesneden in eikenhout, met resten van polychromie en verguldsel (gerest»'^'
reerd) in het Schnütgen-museum te Keulen; afkomstig uit Westfalen, wellicht van de®
z.g. Meester van Osnabrück.
De mandorla en krans van gestileerde wolken om de Madonna zijn omgeven doof ee®
krans van 50 kleine en 5 grote rozen.
Litt.: Fr. Witte: Die Skulpturen d. Sammlg. Schnütgen in Köln (Berlin 1919) S.
Tafel 60, No. 7. — Egid. Beitz: Führer (2te Aufl., Köln 1923) p. 25, Raum 8. — A-
O. (1925) p. 52, No. 3.
73.nbsp;± 1500 8t. 8C. Stenen reliëf in de Dom te Osnabrück.
Een krans van 50 kleine en 5 grote rozen omgeeft de madonnagroep.nbsp;«
Litt.: Kunstdenkm. d. Provinz Hannover (1907) Bd. IV, Tafel 11, afb. 44. — A.
(1925) p. 50, No. 3.
74.nbsp;1500 h.8C. 1,55 X 1,76 m (altaarkast z. 1.) Gesneden Rozenkrans-altaa^'^
gepolychromeerd eikenhout met verguldsel, Landesmuseum Hannover (cat. I,
afkomstig uit de St. Jakobskerk te Einbeck. Afh. 14.
De Madonna, dragend het Kind, dat op haar heup steunt in dc linker arm, staat
(tegen een blauw met goud gcdamasccerde achtergrond) op dc maansikkel, ^quot;'quot;^quot;^pge
kop, getulband, met naar beneden gericht profiel. Zij draagt een kroon met 2ccr ^^^^
fleurons, een kleed van goudbrokaat en ecn effen goud geschilderde mantel,
met goud gevoerd is en waarvan de aoom quasi met edelstenen is bezet. Het Christ» ^
is naakt, houdt de appel in de linker en zegent met de rechter hand. De Madonna ngt; ^^^^^
de tengere rechter hand een lelie- of andere staf hebben gehouden. De
alleen golvende stralen, dio aan het eind worden doorsneden door de krans van •'O
rode rozen (met vergulde harten), geleed in tientjes door 5 grootere, vergulde ro ^^^^
zwikken buiten die krans worden gevuld door engelen; twee knielende Ix-neden
zwevende, met de martelwerktuigen in de hand, in do bovenhoeken. Dlt;'ze
geflankeerd door twee, in nissen boven elkaar staande heiligen, von wie één,
ontbreekt; één, rechts boven is ecn bisschop, één, links beneden, een vrouwd'J
en rechts beneden de IL Elisabeth.
79.nbsp;± 1500 h.8c. Altaarkast met Madonna in stralenkrans, (Type A2
met A 5) gepolychromeerd en verguld, uit En gestofte (Denemarken) Museum te
Kopenhagen; waarschijnlijk te Lübeck ontstaan.
Dit rozenkrans-altaar heeft bovenaan zwikken met sierlijke laat-Gotische, ijle blad-
ranken, terwijl onderaan een smalle hjst, daarmee gevuld, ter afsluiting dient. De rozen-
krans zelf, uit 50 gelijke rozen gevormd en omgeven door een rand van gestileerde wolken,
is bijzonder rijk versierd. Vijf zwevende engelen met zeer decoratief gevormde vleugels
delen hem n.1. in 5 ^jticntjcs ^ hoiidBiidc in dc linker liänd, ecu scluld^ WAsrop ccn der kru^^*
wonden (A 5) cn in de rechter één der martelwerktuigen. Twee staande engelen onder-
steimen deze grote krans, die de Madonna omgeeft. Zij staat frontaal, op een naar boven
gerichte maansikkel, — gekroond en met het Kind in haar linker arm, steunend op ha^
heup — in een veel te ijle mandorla. Boven de rozenkransgroep zweeft God de Vader,
ten halvcn lijve, in een krans van gestileerde wolken. Ter weerszijden staan twee beelden
in nissen boven elkaar, waarvan dc baldakijnen weer met fijne bladranken zijn versierd?
boven staan twee profeten(?), beneden twee vrouwelijke heiligen met zwaard in ^^
éne hand.
N.B. Dito houtsneden met de Kruiswonden zie Type A 5, 7 en 8, B II 5 s en B 11 ?
en bij Schreiber: Hdb. II (1926) Nrs. 1012, 1012c, 1127, 1136 enz., rcsp. Cat. No. 21^
(B II, 5s), No. 137 (A 8) en No. 228 (B II, 6), No. 127 (A 7).
Litt.: Altartavler i Danmark (Köbenhavn 1895) Tafel 34. — Beissel, I (1909) p-
afb. 233.
80.nbsp;± 1500 p. Twee predella-luiken van cen altaar, aan beide zijden beschilder^'
groot 0,81 x 1,32 m. Ma donna in Stralenkrans met bidsnoer-omlijsting (A2 in ^ '
Hospitaal van Danviken te Stockholm.nbsp;j
De Madonna, gekleed in blauw, gekroond cn genimbccrd, draagt cen lichtrode inan^^
met gouden sluiting. Deze figuur is beter geconserveerd dan het naakte Kind, dat z'J'
de hnker arm draagt en dat cen m.i. geheel moderne overschildering vertoont, evcnal® ^
gehele heuvellandschap, waarin dc rozenkrans (A 8) — die deze groep ovaalvori®
omlijst — door twee zwevende engelen in lange, wapperende gewaden wordt vast
den. Deze Franciscaans-gcoriCntccrde rozenkrans, door 8 gouden rozen geleed, he«^^
daartussen telkens een willekeurig aantal rode kralen, wisselend tussen 12, 13, l^ ^^
wat wel op slordig atelierwerk duidt. Dit Rozenkranspanccl is vermoedelijk
werk, onder invloed van Van Eyck ontstaan. Prof. J. Roosval noemt het (in ccn
van 22/9 '38) „absolut intact, keine Spur von Übcrmnlungquot;. Prof. Henrik Corncli pquot;^^
over: Schwedische Wandmalereien aus dem Anfang des 16. Jhts., waarin vccl
kransgroepcn voorkomen.
Litt.: Catalogue: Cinq siècles d'art, Exposition univ. ct intern, dc Bruxelles, (
No. 100 vermeldde alleen: Exposition de l'art religicux, Strflngnas 1910. VoortJ ^
schilderingen op het andere paneel (Stigmatisatie v. d. H. Franciscus cn de ^jj^^rd-
Gregorius). Op dc achterkant van ons paneel zijn drie heilige Franciscanessen gesch'
Stralenkrans (Type A 2 met A 5 en
tet Kind ! I, f unbsp;rozenkrans bevat bij uitzondering een Mariafiguur .onrfer
Naast w fnbsp;opengeslagen als op de bekende prenten tegen de pest.
de z^rdraagt, (A 5) - is St. Dominicus gezeten.
A^^rrAnbsp;'f '''nbsp;kransprent, Eibl. Straats-
zidf TI . losgeweekt uit een cassette (2de exemplaar K. K. Berlijn,
5 m zulk een geldkistje geplakt). Afb. 25.
«tralen zT^^'^^T'nbsp;in mandorla van rechte cn golvende
^o^pisolr .nbsp;«P rcchtcr arm. De
^^-«^an heTr Tlquot;quot;quot;nbsp;^ ^^ 5 grotere geleed,
'^^^«tje alnbsp;^^ decoratieve lussen vormt met een
Ci^ai r T ; quot;nbsp;voorstelling, op een smaUe spreukband, de woor
Het Tnbsp;pedïbxis eius. Apoc. XII: I.
Litt Gnbsp;rankomament.
vlr^t'quot; „Mfiquot;quot;quot;-nbsp;va. Wolf Trant, geplakt
.nbsp;.nbsp;(Typo A 2 mc, A 5 c„ B 11, 6).
t' ^»»«iclir®!!' t'nbsp;wordt grotendeels ingenomen door
oiquot;dt een ro»-.nbsp;^ ossing der zielen uit het vagevuur door
engelen. Daarboven
St. DornirWe quot;quot; Tnbsp;^nbsp;(A 5). gedragen
1. ^^^ri^a (rorhV ' quot;quot;^rrnbsp;^^aagt op de rechter arm het Kind, dnt St.
een rquot;quot; Hem knielend) de ring aan do vinger schuift. Zij schenkt ,nct dc
p'^^'^^eennbsp;Type B II, 6) aan - of, wat m.i. logischer klinkt, hoeft die
n ^an do Ar 7 ?nbsp;^ceg«chnal, gehouden door den ongel Michael, staande
^ ''quot;^au den TT rquot;quot;'nbsp;opgeheven rcchtcr hand. Boven haar zweven de
.nbsp;quot;nbsp;^ï« Vader (ton halvcn lijve) in eigen stralenkrans, met de
Reinere quot; ; rijksappel (symbool vau God's majesteit) op dc linker hand. Vier,
nnbsp;oud-testamcntlschc typen der
l! ' on8^'gt; nnbsp;''ragen verklarende onderschriften. Daarbij staat
a''^ '' «fßehonbsp;- voorspraak van keizer Trajanus, die te paard naast
^nivl quot;quot;nbsp;Johannes Benedictus, die aalmoezen uildcclt
Van r?nbsp;overvloede lezen wc nog deze inscriptie op banden, rechts
f^rich allquot;. ^^'^^rcvcn groep in de rozenkrans:
^«nnbsp;quot;quot; roscnkrantz. Sprecht all den roscnkrant/
Aiu fcgfcur Icytü pcin.
-ocr page 239-Litt.: Chr. Rauch, Stud. z. deutschen Kunstgesch. Bd. 79, p. 27 vlgg. (Straatsburg
1907) Die Trauts. — A. v. 0. (1925) p. 45 No. 1, afb. 16. Zie ook No. 94.
84.nbsp;16o eeuw h.sc. Gesneden Rozenkrans-altaren (Type A 2 met A 5) io
Pommeren (Zemnin en Usedom) zijn grotendeels verwoest; er resten daarin slechts
de vijf zwevende engelen, die een schild met een der kruiswonden dragen.
Litt.: Bau- und Kunstdenkm. d. Provinz Pommern (1898) 11, Bezirk Stettin Nrs. 81
en 307. — Beissel I (1909) p. 553.
85.nbsp;±1510h.8C. Gesneden Rozenkrans-altaar in de dorpskerk te Bochum
(Westfalen). De omlijstende rozenkrans bestaat hier slechts uit 50 kleine rozen.
Litt.: A. Ludorff: Ban- u. Kunstdenkm. im Kreis Bochum, p. 28, Tafel 9. — A. v. O-
(1925) p. 49, No. 4.
86.nbsp;± 1510 h.se. Gesneden Madonna in Stralenkrans, 1,07 m hoog, uit eeO
altaarkast in de dorpskerk te Affeln (Westfalen).
Litt.: A. Ludorff (1907) Kreis Arnsberg, p. 23, Tafel 4. — A. v. O. (1925) p. 51 No.
87.nbsp;1513 hsn. Rozenkransprent van Bruder Jacob Tietz von FreyenstadU
meyster und Prediger tzu Hall, gedateerd en deels met Latijnse, deels met Duitse tekst?
afkomstig uit een klooster der Dominicanen te HaU (Duits Tirol),nu Sted. Bibl. Zwickaquot;
(BibUogr. No. LXIV).
Litt.: Wackemagel 1, p. 375, zur Bibliographie, X.
88.nbsp;1514 hsn. 24x15 mm. Bovenste détail van de: Schutzturm der Rosenkra®^'
bruderschaft, symbolische prent in Markus von Weida's Spiegel der hochlöhlicbf®
Bruderschaft des Rosenkranz Marie (Leipzig 1514) Berlijn, Bamberg.Type A2metA^'
Op de onderste torentrans staat een groep van geestelijken met paus, kardinaal cO
bisschop vooraan, die naar links en een andere groep — wereldlingen_die naar rccbt®
aan duivels en andere aanvallers hun bidsnoer (in de vorm van een stijve krans) a'quot; ^
weermiddel vóór houden. Op de bovenste trans doen engelen en heiligen hetzelfde; d»®'
is voorts de Madonna, frontaal staande, met het Kind op de rechter arm, in
stralonkra®;
voorgesteld, omgeven door een krans van 50 kralen, door 5 iets grotere rozen gelequot; '
(A. V. O. p. 78 „50 kl. und 5 gr. Rosenquot;).
Litt.: A. V. O. (1925) p. 77, No. 1, afb. 31 (met opgave v. litt.).
89.nbsp;± 1515 h.sc. Gesneden altaar met Madonna in stralen-en rozenkrans(g^
polychromeerd en verguld) HI. Geisthospital, Lübcck. Werk van Benedikt
De Madonna staat frontaal, terwijl het naakte Christuskind, dat op haar rechter
zit, zuiver in profielstand is weergegeven. Geen van beiden heeft een nimbus, dod» ^^^
rijke kroon wordt door twee zwevende engelen boven Maria's hoofd gehouden. Drie eng^ ^^
ondersteunen van onderen de grote krans, die uit 50 kleine en 5 grote rozen bestaan«
fijn gevormde mandorla (alleen van golvende stralen) afsluit.nbsp;. ) I
Litt.: Goldschmidt: Lübecker Malerei und Plastik (Lübeek 1890) Tafel 36. —
-ocr page 240-p'so! N;nbsp;r • ~ quot;nbsp;^o. - A. v. O. (1925)
iNo. 2, afb. 17. — K. Künstle, (1928) p. 641, afb. 373.nbsp;^
Rcenkrans-altaar in de dorpskerk van
Sebbe^aïol) Idlv ''t quot;IT ™ P- -nbsp;ï (1909) p. 552. -
^^ üe (1901) Bd. IV, afb. p. 450. - A. v. O. (1925) p. 51, No. 4.
laatst genoemde altaren staat de Madom^a in een krans van 50kl.en5gr rozen
^^^^el'de tte^' r. tnbsp;- overigens van
^^^-en d^r ;; quot;btfquot; I 'T'nbsp;'nbsp;Kruiswonden,
Litt . P c . fnbsp;'''''' gestileerde wolken. Type A 2 met A 5.
No. rnbsp;Brandenburg (Berlin 1909) Bd. I, Tafel 33. - A. v. O. (1925)
- Madonna in Stralenkrans van /.nftro.,,
Madonnbsp;Amsterdam Fred. Muller (13/7 1926) No 602
geleednbsp;«^men. Het maakt een zegenend gebaar en draagt een
op tdnbsp;'t' n 'nbsp;vormt,!«quot;
: C T f l^T 'nbsp;van ons type A 1 het geval was.
93nbsp;^quot;«»ïïander: Altniederl. Malerei (1933) Deel XI (niet vermeld).
r ''' rquot;-nbsp;-nbsp;preken over de
Vnbsp;col ' ƒnbsp;Lutzenburg verzameld (Type A 2 met A 5 en B II, 6).
^^^lonZ lZ^: Tf' quot;quot;quot;nbsp;(zie No. 83). Om de toevLging
A V Onbsp;quot;nbsp;beschreven bij Type B II, 6.
^^CCCCXvffn ^Muioquot;nbsp;quot;Colonia ex officina ingcnua libcronnn. Qucntcll.
^nbsp;Aflaatprcnt met propagandistische
Prent rTv nnbsp;''nbsp;Uquot;ivcr«itcitsbibl. Rostock,
st,'' jicns b'^rl 1 'quot;r .nbsp;^rquot;' vermaningen opwekking tot dc rozen-
b ÏVen .nbsp;Nederduits, met ccn belofte van aflaat door Paus
oe^^'^^tsnedc T'T'quot;'^nbsp;vóór cn nA hem verleend.
p.!gt;'l'jWtiid V quot;nbsp;^T'!quot;''quot; quot;«nvulling van het Latijnse „Rosarium Mariacquot;,
T • ' de^rquot;nbsp;' toegankelijke hun,lel met Maria-
: v. Onbsp;voïrl-g van Alanus dc Rupe.
^fecldl'n,nbsp;-nbsp;G^-schichtc d. BuchdruckL-
'^'^«nburg (1879. Jahrb. Verein f. Mcckl. Gcschichtc) p. 63, No. -U.
-ocr page 241-95.nbsp;1520 h.sc. 1,65 X 1,00 m. Dubbele (hangende) Madonna in rozenkrans
(waarvan enkele rozen ontbreken) van den z.g. Meester van Osnabrück in de kerk te
Bevergern (Westfalen).
De Madonna in stralenkrans (Type A 2 met A 5), gekroond en genimbeerd, staande
op een slang, met het naakte Kind op de linker arm en gekleed in het kostuum van de tijd,
toont aan de keerzijde een Anna-zelfderd. De ovaalvormige rozenkrans, die de groep om-
geeft, is naar boven toegespitst en bestaat uit 5 X 10 kleine rozen, die in 2 rijen van 5 op-
geplakt zijn tussen de vijf staande engelen, die alleen aan dc voorzijde op de krans zijn aan-
gebracht. Zij houden schilden met de kruiswonden voor de borst en dragen in de andere
hand nog één der lijdenswerktuigen. De middelste, bovenaan de krans, heeft grote, recM
omhooggaande vleugels ter weerszijden van de stang, waaraan het geheel is opgehangen-
Litt.: A. Ludorff: Bau- und Kunstdenkm. in Westfalen, Kreis Tecklenburg (Münster
1907) p. 25, Tafel L — Beissel I (1909) p. 554 dateert deze figuur ca. 1500. — A. v. 0-
(1925) p. 53, No. 4, afb. 18.
96.nbsp;1520—'24 h.sc, 2,80 X 1,90 m. Gepolychromeerde, hangende Rozenkrans-
Madonna van Tilmann Riemenschneider van Würzburg, in de bedevaartskerk op ^^
Kirchberg, bij Volkach.
Deze rozenkrans is een rijkere bewerking van het type cn heeft, in plaats van de schilde«»
met stigmata, medaillons (diam. 40 cm) in smalle omlijsting, met de 5 blijde MystcrißO'
in reliëf (door Beissel 1, p. 532, vergeleken met die op de houtsnede uit 1503 in het Ge^^'
Nat. Mus.). Deze verdelen de ovale rozenkrans van 50, bcurtchngs witte cn rode roz«®
(oorspr. en eigenhandige polychromie) in „tientjesquot;; dc rozen zijn met zilver overschilder®
geweest! De ruimte tussen deze krans en de mandorla van golvende stralen, die dc
donna omgeeft, is versierd met twee engelen, die een kroon boven haar hoofd hielden (d^^f
is verdwenen); ongeveer ter hoogte van haar middel zweven twee naakte, musicerende
voorts nog twee engelen ter hoogte van de knieën, één rechts van haar musicerend.
andere lezend(?), doch het bock ontbreekt. De Madonna, met het wat onhandig rcditquot;?
zittende, naakte Kind op de linker arm, staat frontaal, met één voet op dc naar
gerichte maansikkel, in een ietwat gemaniëreerde houding, het hoofd schuin naar hquot;' '
wat de weemoedige expressie van het gelaat nog versterkt.nbsp;j^l
Vroeger hing dit werk uit dc late, z.g. vervalperiode van den meester — toen dczc v«^'^ ^^
nog slechts dc modellen ontwierp — onder dc triomfboog van het middenschip, n»
zijmuur van dc zuidelijke zijbeuk.
Litt.: Beissel I (1909) p. 557. —Tönnies: Tilmann Ricmenschncidcr (Straatsburg
Tafel 3. — G. A. Weber: T. Ricnienschncider (Regensburg 1911, p. 155 vlgg. aH)- P' ^^^
noteert als datum van opdracht 1521 en van voltooiing 1524. — Bau- und ,
Unterfranken und Aschaffenburg (München 1913) Bd. VIII, afb. p. 256. — Jnsl»'quot; ^^
Nüniberg.-Frünkische Bildncrkun«t (Bonn 1922) afb. 35. — A. v.0. (1925) p. 53,
K. Künstle: Ikonographie d. chr. Kunst (Freiburg i. Br. 1928) p.ó'H, afb. 374.^ö-
Knapp: Künstlcrmonogr. Bd. 119 (Bielefeld-Leipzig, 1935, p. 30, afb. 51) dateert i
T 'quot;J'Tnbsp;Madonna, in „andorla
De Mrdonral onbsp;''' ^aria-zur-Wiese-kerk te Soest (Westfalen).
^ p. 552) nog 5 grote rozen vermeldt.
t27Tquot;ff r«'l«»') Bd- n, p. 210. -A. Ludorff (1907)
®nbsp;(gepolychromeerd) in de N. Dan.e te
quot;nbsp;op -- 'quot;•-n gerichte maan-
V ' Mnnbsp;quot;''r*quot;nbsp;quot;quot;quot;nbsp;waarop
« gXerf In t T T' quot; quot;quot; quot;PP^' °P do 'inker
•quot;j-Sekrolnnbsp;? °Pnbsp;-quot;quot;uwc-tuniek. Marfa i, - evenals
® B quot; 'nbsp;W«-™- Daarbuiten
f»Iquot;iten - J' ^ gfOtokcn ,n Renaissancestijl versierde bogen, die de altaarkast
gt;'matste „nquot;Sir ,'quot;'quot;quot;7quot;;nbsp;«l«
quot;P elk der | V TT quot;quot;quot;toreCl, de opstaande zijden
van de altaarkast versieren
^it het levennbsp;quot;J-nbsp;^afe^
»even van Christus uitbeelden.
99.
eind
tquot;quot;''»-ltfquot;don*i;a7'' quot;T; ^nbsp;Hangende, in hout gesneden Ho.en-
Zwabisch L° f r 'quot;Tquot;quot;''' P»'°ehickerk te Ileiligenblut (Karintbit);
° 'ladonnnbsp;'»egoschreven aan Pkillpp Zürn.
straleVÏquot;',l'quot;, quot;quot;quot;''quot;quot;Bnbsp;■nnansikkel. in een mandorla van golvende,
goudfAr-fnbsp;™ -rguldo scepter in .fe rechte
^ ir,«™.'''quot;'nbsp;'quot;quot;''•kt door de gouden „.antel, die - blauw
Z quot;jquot;' gehorduuf I ''nbsp;do horst met een
l-«« Xquot;quot;'''''''quot;quot;^-'quot;'»le band slnit. Zij wordt omstuwd .loor .es, in aanbid,üng
0, r »»rdt 1™, ° quot;quot;fnbsp;quot;■nbsp;gt;■»»' zweeft
(CT'' eel-io^do Ztrn rquot;nbsp;Pquot;quot;'nbsp;50 rode.
eennbsp;i quot;quot; quot; ''';?' =nbsp;quot;-»quot;de -quot;daillon
Cquot; quot;jv«. op w„,kt 'quot;quot;quot;'rnbsp;de krans .weeft God de Vader, ten
•'quot;'e r-Lrl quot;quot;nbsp;°Pnbsp;quot;quot;nbsp;gt;dlt;Be»preid. Een eind
■« nog een grote, driedubbele kroon, eveneens in houquot; gleden c, v
-ocr page 243-Groep Anbsp;.
type 3nbsp;-^3.
^ftbërdenbsp;van bloemen of kralen,
H Maa J n 'nbsp;«-»quot;^-quot;de, staat de Engel Gabriël vo„;
«f tu sen ^nbsp;fnbsp;Boven haar hoofd,
quot;»CdL^^eo ctd rfH. Geest. Soms word
n aeze groep God de Vader, ten halven lijve, afgebeeld.
'r/'s! I Tnbsp;^^^nbsp;S-»«. vrij
6 a m ü„t koor van de St. Lorenz-kcrk te Neurenberg. Afb. 16.
-geC^'tTzïlT verguld bndenb„n. ge,ncden kunawerk beeft een Maria- en
0,48nbsp;-edaülona, waarvan 5 op en 2 boven de krans, hebben een diameter
'T'T'' 7quot;nbsp;- versiering van een
16iT, 1612 Tss 1 T, 7 ' 'fquot;quot;! -nbsp;™ -boongemaakt in
quot;»»quot;dolijk ;eer f T ■ 'nbsp;e-allcn wa,) ver-
'^•^IJcrd ■Z rnbsp;ontbrekende delen werd voorzien en geheel werd over-
pot 'nbsp;rnbsp;Neurenbcrgfin 1933, wlZt
O'S de 1nbsp;■■nbsp;Nürnbcrg 1933, p. 31.
^-aooTs Z^r 7quot; quot;quot;quot;P™quot;'quot;-'«'' 50, doeb nu nog .lecht. 40 vergulde
''iJ^noeJl,Vo r'^^nbsp;f'™'quot;quot; ™nbsp;van den II.'gco.. - hangt
quot;»digeITi! 'quot;quot;r^Pf;nbsp;-'lt;gt;quot; 6 ron.le in tientje, geleed en „au bei,U
. -ienbsp;, quot; , 'quot;quot;■f quot;«-«l kralen kan 63, 72 of 73 zijn geweest, in verband
•'»»'■'le H Uirgittaalsdoorde
n irgt; Frnuciscus cii hun voIccHn-
ïgt;ct nnntal levensjaren, lt;lat „,en de II. Afaagd
^^^ele^^?quot;quot;nbsp;van ons type A 8, want hij is niet gesloten - zweven
den Vnbsp;'quot;quot;«iccren, twee kleinere, in aanbidding, flankeren dc figuur
die vier engelen zijn nog 2
llh n r ï'nbsp;van Maria en haar Kroning door Christus z^
k^UilJnbsp;zweven zeven engelen om de beide hoofdpersonen heen;
drquot;' 8«houdenbsp;Twee hebben een kroon boven het hoofd van
vannbsp;''' Duif vanden IL Geest, ten^•ijl een twee.lc duif rust op
(1 P'^de en„„,nbsp;^e rozenkrans (niet op dc afbeelding tc zien). Tgt;Neo
C '»««rnbsp;Tl vijnio- nu.t een klok in de rechter hand - hou.lt met
bo^- ' «'»dere 1. ,nbsp;.lezen - een klok in de cnc lmn.1 -
!Tenslotte draagt cc.» engel met
e«»Prcule vleugels dc wolken, waarop beide figuren zijn geplaatst. Oil-raan
guld, aangebracht. Onderaan de krans hmg vroeger: de Duif in een krans van vergulde
stralen, omgeven door een ovale krans van dito kralen, welke uitzonderlijke, veel kleinere
rozenkransgroep nu afzonderlijk aan het gewelf is opgehangen. M.i. terecht en vroeger
verkeerd geplaatst.
100. 17e eeuw hsn. gekl. „Himmelfahrt der heiligen Jungfrawen Maria',
K. K. Germ. Museum, (Hist. Blätter, 24, 348) Neurenberg. Afb. 15.
Een typografische tekst is boven en onder de xylografische figurale voorstelling gedrukt:
„Zu Augspurg/bey Christian Schmid / Briefimahler / Hausz und Laden m Jakober
Vorstadt auf der Bruckquot; (zonder jaartal).
Maria staat frontaal, blootsvoets en ook het hoofd is onbedekt, maar van een nimh«®
voorzien, die hebt uitstraalt en door twee zwevende engelen wordt gedragen. Zij wend^
het hoofd naar rechts en houdt de armen zijdehngs uitgestrekt. Twee andere zwevende
engelen houden de shppen van haar wijde mantel naar omlaag.
De rozenkrans, die de krans van rechte en golvende stralen omlijst, is hier — evenals
deze — cirkelvormig; en bestaat uit 5 X 10 rozen, die afwisselend rood, goud en wit g®'
kleurd zijn. Hij is geleed door 5 kleme, wit omrande medaillons, waarop een Grieks kruis
(m plaats van een der kruiswonden) is afgebeeld. Dit is ook het geval op een rozenkrans*
altaar te Schwabach (Ztschr. f. chr. Kunst XIX, 1906, Taf. III) en op dat te Wittiö^
(ld. XII, 1899, Taf. II), zie ons Type B I, 4.
Boven de rozenkrans zweven, m wolken, weer twee engelen in lange, hooggcgorde ge-
waden, een palmtak m de hnker hand dragend. Deze houden met de andere hand eequot;
grote kroon (waarachter een stralende zon) boven het hoofd van dc H. Maagd. De ruim^®
tussen de rozenkrans en de tekst onderaan de prent is gevuld met een voorstelling
het Vagevuur, waarheen twee, als boven geklede, engelen vliegen en de zielen uit dc vU»»'
men verlossen.
De tekst, in 3 kolommen gedrukt, gaat niet over de rozenkrans-devotic, doch verba»!'
het in den hemd opnemen van Maria.
101. 2dc helft 17e eeuw gr. 310 X 230 mm. Gnadenbild zu Einsicdcln,
Germ. Nationalmuscum (Hist. BI. 18, 632) Neurenberg.
Op deze staalgravure staat de Madonna frontaal, gekroond cn zonder mandorla, quot;jjj^
bcUeed met dc wijd uitstaande koningsmantel. Zij draagt hct Kind, bekleed met
kronmgsornaat cn met de rijksappel in de linkerhand, op dc linker arm cn houdt dc «««'P^ jj
in de rcchtcr hand. Boven baar hoofd zweeft dc Duif van den 11. Geest. Dc groPp
omlijst door een ovale krans van 50 rozen, gescheiden door dwarsstaandc, puntige bla'^''^^
Onder dc krans staat, in twee regels, de volgende tekst gedrukt: „ Vera effigies niirflc^'^j^j
iconis matris admirabilis in Einsicdcln si divinitis consccrato sacclloquot; „zu
Joh. Philipp Steüdner'\
fYPEÏnbsp;A4.
I'^ievu.aig.oH - Co.
quot;«'ende 6guur, en God de H Ge J l Gefcr-feigde, de sterkst domi-
8^'on.bine^d met vele hefen eT'nbsp;«J«» Duif - is hier
met de Mater
«ok dl Äon t: ifS TT®quot;'-' quot; --- -^eeidLg daa^t
eze specifiek zuid-Duitse compositie komt - m^t of ^ • •
.quot;quot;'•■•ri» Be. Me Virlis ^ . ° quot;quot;quot;quot; ''quot;««'nil-te 8„„otissi.„a
1,1 ï'j lt;1« Igt;Iiide Geltómer, 1nbsp;quot;quot;nbsp;(»als nu nog
ri'jquot;»» on de Kr Sro r »quot;quot;T«'^quot;)''«-ie 50Ave's tcrere vaf
Iets der quot;el^k .nbsp;•quot;quot;quot;nbsp;quot;quot; schutspatroon of
CKloster, eS h rwquot;quot; rquot;V'r'nbsp;R-quot;kra„s.
SuT 'quot;quot;quot;'schrift t l , 7n •nbsp;(1905) 212. Volgens
a -l dc a1nbsp;M'quot;»'quot;quot;). c.«. 1500 ontstaan/dat 150 chü
Av?nbsp;Mquot;quot;quot;I«quot;'tcr hevat. zegt „.en als 126ste eIa,.X
-f^^rc. r n quot;.quot;quot;''jquot;quot;): - Heiligen. Man, quot;
a 2nbsp;Voorts roept „.en hij elk Ave steècU
eod'uk ^ verenng va,, „11e heiligen a«,.bevolen in het, te Venetië
quot;c. Rozenkransboek van P. Alber.o da CastcUo, dat oöl ll
A 3.
de rozenkrans kronkelt een slang met appel in de bek, het symbool der verleiding, waarmee
de Boodschap aan Maria in verband is te denken, evenals de poëzie der Middeleeuwen'
dit met de letterspeling Eva-Ave doet. Zie de Bijlagen van Hoofdst. II.
Litt.: A. V. Reitzenstein, Gustav Weise-verlag, Berhn (1937/38 ?): Das Meisterwerk V. S-.
afb. 16—19. — E. Lutze: Veit Stosz, Katalog d. V. S.-Ausstellung im German. Museum.
2te Aufl. (Nürnberg, 1933) p. 30, No. 26, Taf. 8 (détail). — K. Künstle, t.a.p. (Frei-
burg i/Br. 1928) Bd. 1, p. 641, afb. 81. — A. v. O. (Augsburg 1925) p. 58/59. — Just««
Bier: Nümb.-Frankische Bildnerkunst (Bonn 1922) afb. 68f. — H. Höhn: Nürnberger
Gothische Plastik (Nürnberg 1922) afb. 96f. — Berthold Daun: V. S. und seme Schule
(Leipzig 1916) p. 133—145, Taf. 46. — Max Losznitzcr: V. S., die Herkunft seiner Kunst»
seine Werke und sem Leben (Leipzig 1912) p. 133ff, Taf. 49. — Beissel I (Freiburg i/Br*
1909) p. 557, afb. 235. — Lübke: Gesch. d. deutschen Kunst (Stuttgart 1890) afb. p. 491'
— Dohme: Kunst und Künstler II (Leipzig 1878) XXXVI, 16f. — R. v. Rettberg:
Nürnberger Kunstleben (Stuttgart 1854) afb. 146. —Joh. G. Doppehnayr: Historiscb«
Nachricht von den Nümbergischen Mathematicis und Künstlern (Nürnberg 1730)
Taf. 3. Volgens deze gravure is de laatste restauratie geschied.
103. 1530 h.8C. 0,47 m. diam. Rozenkrans-reliëf in hndcnhout. Museum Ake»'
In deze Annunciatie knielt de H. Maagd, terwijl de Engel Gabriël, evenals in de vorig®
groep, de rechter hand ten groet heft en in de hnker de staf houdt. Tussen beiden z^«®'^
de Duif van den H. Geest.
De krans, die deze groep ondijst, bestaat uit 50 kleme en 5 grote kralen. Zie Type ^
Litt.: A. V. O. (1925) p. 60, No. 3 (zonder afb.).
Duitsland veel werd gelezen en met talrijke houtsneden is versierd (zie B II, 8).
Daarin worden de heiligen herdacht in de aanhef van elk der 165 Mysteriën, die
hier vóór elk der 150 Ave en 15 Pater noster zijn geplaatst; en bij het 150ste
Ave wordt een „Betrachtung der Herrlichkeit aller Heiligenquot; aanbevolefl'
(Beissel I, p. 564/65). Volgens Beissel (I, p. 563) komt in de 16e eeuw een vorö*
in zwang voor het tweede gedeelte van het Ave Maria, die luidde: „Heilige alle,
heihgste Maria, eyn Muter Gotes, pit vor imsz.quot;
Soms wordt dit type rozenkrans nog gecombineerd met andere voorstel'
lingen b.v. de Zweetdoek van de H. Veronica. Deze wordt geplaatst tussen de
uitbeelding van de Mis van den H. Gregorius en die van de Stigmatisatie vaU
den H. Franciscus, welke beide voorstellingen dan de bovenste zwikken vaö
een prent versieren.
In plaats van adoranten (zoals in Type B I, 4) zien we in dit Type (A f)
onder de rozenkrans vaak de voorstelling van het Vagevuur, met engelen, die
de zielen uit de vlammen redden.
104.nbsp;± 1500 hsn. geU. 100x67 mm. Rozenkransprent, Der himmüs''^
Rosenkrantz Staatsbibl. Bamberg, waarschijnlijk Frankisch werk.
Onder de rozenkrans — met bovengenoemde voorstellingen, en de Doek der H. Vcronic®
daartussen, in de bovenste zwikken — staat een voorstelling van het vagevuur, waa^*
twee engelen de zielen verlossen. Het onderschrift luidt: „Jesus-Bruderschafft des HyP»®'
lischenn Rosenkranzquot;.
Litt.: Schr. Hdb. IV (1927) No. 1828; Smlg. Heitz, Bd. 24, Taf. 6.
Voor de houtsnede Schr. Hdb. IV, No. 1827, de énige, 1503 gedateerde van deze
groep.
zie bij Type B 1, 4 No. 213.
105.nbsp;± 1503 hsn. 102X70 mm. gekleurde, maar sterk verbleekte Rozenkrans'
prent, herhaUng van de vorige, in 1927 bij Amsler amp; Ruthardt te Berlijn.
inscriptie heeft een iets gewijzigde orthografie: Jesus Brudcrschaftt des hyracUsch'^
Rosenkrantz.
Litt.: Schr. Hdb. IV (1927) No. 1829.
f
106.nbsp;± 1500 hsn. gekl. 94x71 mm. Rozenkransprent met de titel: Jc®^
Bruderschafft der hymlischen Rosenkranz, Staatsbibl. Bamberg, vermoede
Frankisch werk.
Binnen de rozenkrans ontbreekt elke inscriptie en eveneens de Duif. Is hier
een Genadestoel voorgesteld? Onder de krans is het vagevuur met lt;le twee
beeld, als op al deze prenten. De beide bovenste zwikken tussen de krans en de ond'J® ^^g
die bestaat uit twee, elkaar in de vier hoeken ovcrkruiscnde, lijnen zijn versierd
kleine cherubs. De Zweetdoek ontbreekt hier dan ook. Bovengenoemde titel ßtaat
boven, deeb onder de rozenkrans n.et de vele heiligen en nog buiten de onjijstende
Ä BatbfrS, tlkr^: - quot;nbsp;-
iie^ee7:nbsp;® .nbsp;^^ ^^ gt; S'»- - Het is niet waarsehijnlijfc,
'WgCeMu 'nbsp;quot;«se quot;^enkrans en vau bet z.g. rozenhoedje Iden
»»vatr::;: 71 ™ Tr, iiT quot;quot;nbsp;- ^ credo,
108
®'°«.(den«n!,r, ^-f gt;lt; 1.^5 m. Rozenkranspaneel uit het atelUr van Vei,
'Iri - quot; ä 'Ik. rnbsp;™
in fe l h. TT; n Tnbsp;de begeleidende engelen out'
. 12 Van de ld at n^^ , ® ' ® de 30 Mysteriën
en de bovenste rand
Type Bnbsp;quot;oifnquot;nbsp;de compositie van dc
te^g. ^ I' 4 onder No. 209 genoteerde houtsnede van Erhard Schön (1514-1515)
'Pnbsp;Waria's rechter arm onder-
,nbsp;dat Lr V rnbsp;^^nbsp;°quot;dden vnn het
het naaktT ^quot;'Pquot;''/™«quot;d^agt, is geplaatst. Aan de voet van het Kruis
I-itt.. B . ,nbsp;symbool der Incarnatie.
v ' ^^ ^«Pèrvan wfquot;nbsp;^quot;T ™nbsp;P- noemt hot afkomstig
, ^^^ Veit St«o ,, antlaucr-broedcrhuis, dateert het
ca. 1500 cn zet het nog op naam
loio? 1nbsp;Katalog der Veit-Stosz-Ausstcllung im Germ. Museum
Ï' '^'derheukr 7 ^^nnbsp;itinéraire: Frauenkirche (oostzijde v.
Ögt;^M1803 'nbsp;Rathaus (tot 1875). Germ. Museum.
museumnbsp;t ^^nbsp;weggenomen, die nu in het
n . ^«n VeitVnbsp;Pquot;quot;*quot;nbsp;^^^^nbsp;overschildering
met brons bevrhM_
.^P^ig 1912) nnbsp;Losznitzcr in 1912 reeds heeft aangetoond: Veit Stosz,
huT^ D^er i f\ 'V'quot;.''nbsp;=^«If«tandig. kleiner meester, die composi-
hij oa Vnbsp;van 1512, uit dc Passie (Christus voor
frquot;quot;nbsp;P-tekening van ± 1493. bij
Bd. I a^f •nbsp;- dc invloed evenwel van Veit Stosz uitgegaan. J K
-ocr page 249-»»Getekendequot; Rozenkrans. Een apart type: omlijsting door een rozen-
^ ans, waarin de stigmata („tekenenquot;) der Kruiswonden voorkomen, dient
^worden onderscheiden. Deze omlijstende krans van 50 rozen of 50 kralen
^ geleed door 5 grotere rozen, 5 medaillons of 5 schildjes met de stig-
dnbsp;^^ ^^^^ compositie n.1. een motief geworden, gehjkwaardig aan
Hetnbsp;de krans. Het type komt vooral in Rozenkransboekjes veel voor.
^^ onüijste motief, dat in de overige typen de rozenkrans kenmerkt, is
^^a^oor bier te eenvoudig, n.1.: of het gelaat van Christus met kruisnimbus
^^^doomenkroon, het „vera icon» van de H. Veronica; óf het gewonde Hart
datnbsp;^^^ doomenkrans; 6f (een later soort) het naakte Christuskind,
^ gezeten op een kussen — Zijn kruis omarmt.
houdt verband met het ovenvegen van de 5 smartelijke
^ozenl^'''^nbsp;^^ bloedstortingen van Christus bij de 5 Pater noster van de
M'nbsp;devotie, aanbevolen door Dominicanen als Alanus de Rupe
^ainz nnbsp;± I^®® ingeburgerd o.a. te Neureidierg, Lcipzig en
der D ^erering van de 5 Wonden Xti dateert overigens reeds uit de tijd
^^dt ^v''?''flagellanten-broeders, uit de 14e eeuw,
(Schreib 'nbsp;P®' ^^^nbsp;playea, Dc mort aoudaine nous dclaycsquot;.
''^jstin'^ k Pestblätter, Strassburg, 1901). De getekende rozenkrans-
^^taren ^nbsp;^ grafiek — ook veelvuldig voor in gesneden
(sinds uit Sleeswijk-Holstcin, Lübcck en Mecklenburg, waar Alanus
tVD ^^nbsp;enkele jaren de theologie heeft onderwezen.
^^^^^^^^^^^^ andere typen en wel hct meest in ver-
I5e ^ I^ozcnkrans-Madonna van Type A 2 (zie Sehr. II, No. 1107,
^ Westf 1 ^ ^^ ^^^ Traut' 8 houtsnede uit 1510, benevens boutsculptuur
A 3 jnbsp;Mecklenburg); uiteraard nooit in combinatie met Type A 1
l^enalotnbsp;voorstellingen.
^^^ Ant^*^nbsp;verbinding met onze typen.- B I, 2 (Hsn. 1531
^ ÏI» 6 (sC'nbsp;ß II» 5 (Sehr. Hdb. II, Nrs. 1012, 1012b enz.) en
hnbsp;combinaties zullen hier
shalve tussen de nieuwe nummers worden opgenomen.
54, ^ j
^r?® Dubbele Roacnkrans-Madonnn, St. Lconarduskcrk, Léau
Type A 2, No. 54.
^^^ïisbofJio^*^'^ ^^nbsp;ongckl. 65 X 60 mm. Titelprent van een Roacn-
J® m dc bibliotheek v. b. Pricsterflcminarium tc Keulen.
-ocr page 250-109.nbsp;± 1520 h. SC. Gepolyciiromcerd Rozenkrans-altaar, (maten naar schatting
2,50 X 1,50 m) in de St. Rochus-kapel van de familie v. Imhoflf, op het St. Rochns-kerkhof
te Neurenberg (gebouwd tussen 1519 en '21, in opdracht van Baron Konrad v. Imhoff)-
Thomas Hebendanz von Augsburg wordt als de meester van dit beeldsnijwerk genoemd.
De rozenkrans — die de Allerheiligen-groep met de Drievuldigheid en Maria (met het
Kind op de linker arm) weer rechts van God den Vader, als Koningin der engelen, beiden
ten halven hjve en tronend in de wolken, omlijst — werd vermoedehjk gedragen door de
drie engelen, van wie de beide buitenste, in profielstand geplaatst, kransen van rozen om
de mouw van bun kazuifel dragen en de derde, die op de rug gezien wordt, de beide handen,
de palmen naar boven gekeerd, nü tot boven de krans heft.
(De tegenwoordige eigenaar weigerde toestemming te geven tot het reproduceren van
dit altaarstuk, waarvan door bemiddeling v. h. Germ. Mus. een foto aan het Kunsthist-
Instituut te Utrecht onder die voorw. is afgestaan.)
Litt.: Albert Gümbel (Studien z. deutschen Kunstgeschichte, Heft 234): Dürer®
Rosenkranzfest und die Fugger (Straatsburg 1926) p. 12—13. — Stegmann: Die RochuS'
kapclle zu Nürnberg und ihr künstlerischer Schmuck (Nürnberg, z.j.) Tafel III en IV-
Münzcnbcrgcr-Beissel: Zur Kenntnis und Würdigung der mittelaltcrl. Altäre Deutsch''
lands (Frankfurt a/M. 1885) II, afb. 54, met datering. — Zeitschr. f. christl. Kunst XHl»
(1900) p. 40 vlg.
110.nbsp;± 1530 h .sc. Altaarkast met in hout gesneden Allerhcib'gengroep te Oden^e
(Denemarken) door een noord-Duitsen meester, te Neurenberg geschoold; vandaar oo
hier alle heihgen om het kruis geschaard. Boven het kruis is de Kroning van Maria» ƒ'
onder de H. Maagschap voorgesteld. Middelpunt is dus weer het Christuskind, dat bi®'
op iets andere wijze dan de in dit type gebruikelijke, de Incarnatie symboliseert.
Litt.: Beissel I (1909) p. 566.
-ocr page 251-Het doorboorde Hart van Jezus is omgeven door een doomenkrans en een bidsnoer,
dat volgens een regelmatige vijfhoek daar omheen is gelegd. Het telt 5 maal 5 kralen en is
geleed door 5 grote rozen met de stigmata, waarbij weer het gewonde Hart, dat door
lichtstralen omgeven, de top van de vijfhoek vormt. Uit beide bovenhoeken, gevuld met
een gestileerde wolk, komt een hand, die een bidsnoer draagt.
112.nbsp;1484 hsn. 53 X 41 mm. Titelprent (mèt de 4 regels tekst 140 X 105 mm) van
een Rozenkransboekje. Hsn. met de hand deels rood gekl. en met Nederlandse tekst:
Van marien rosen cransken een suuerlic boexken. Afb. 18. Op de slotpagina voorts de
vermelding: „Dit is volmaect ter goude in hollant by my Geraert leen Int iaer ons heré
MCCCC ën LXXXIIIl opten neghendë dach in maerte.quot; Kon. Bibl. Den Haag (150 E 30)-
Deze voorstelling, die iets af»vijkt van de vorige: het bidsnoer telt hier n.1. 5 maal
kralen en de hand in beide bovenhoeken draagt geen bidsnoer, komt ongekl. voor i»
Judocus Beyssel's Rozenkransboek, zie Cat. No. 116.
Litt. C. A. 762. — Citaten blz. 10-12, 14,155-157, 164,170 en 171. - Kron. III, p. 346«
113.nbsp;2de helft 15e eeuw schr. 98 X 75 mm. ongekl. „Schrotblattquot;, verm. ontstaan i»
midden-Duitsland, Germ. Nationalmuseum Neurenberg. Afb. 19.
Het hoofd van Christus, met doornen gekroond en van de kruisnimbus voorzien,
omlijst door een rozenkrans in de vorm van een regelmatige vijfhoek. Deze bestaat uit een
doomentak, geleed door 5 grote, „getekendequot; rozen, waaraan de „tientjesquot; van kleiD«
rozen ter weerszijden in reeksen van vijf zijn gerangschikt. In de zwikken buiten de«quot;
krans zijn de martelwerktuigen en tussen beide zwikken het kruishout (met dc lett^^
INRI), hamer, nijptang en de dobbelstenen der soldaten afgebeeld.
Litt.: P. Heitz: SchrotblStter d. Germ. Museums (1908) Bd. 13, No. 9 Schr. Hdb- ^
(1928) No. 2445.
57. 1480—'90 h.8c. Gesneden dubbele Madonna-in-rozenkrans, afhangend
de H. Kruis-kerk te Stromberg (Westfalcn) waar, buiten de krans 4 schihlcu »«e^
stigmata (één ontbreekt) voorkomen. Zie Type A 2, No. 57.
Litt.: A. V. O. (1925) p. 51/52.
59. i 1480—1500 hsn. ongekl. 372 x 255 mm. Rozenkransprent met Latijns lof-
lied op Maria (met Duitse vertaling) onder de prent gedrukt, waarvan het houtblok K-
Berlijn. Zie Type A 2 in A 5, No. 59.
Litt.: A. V. O. (1925) p. 44, No. 4. — Schr. Hdb. II (1926) No. 1107 en No. HO^a-
114.nbsp;± 1490 h.8c. 1,65 X 1,70 m. Getekende Rozenkrans van lindcnhout,
oude polychromie en verguldsel, een combinatie met B 1, 2 uit Wolgcmul(
atelier. St. Jacobskerk Neurenberg. Afb. ^ta.
Gekomen uit de gemeentelijke verzameling in het Zwölfbrüderhaus met een niet
passende Christusfiguur aan het krui« cn zÓ in het Germ. Museum geplaatst (Pl-
nog in 1928). Dit is echter de krans, behorend bij de Rozenkrans-Madonna (z'«^
gepIaL^': Afb. 34b) mt de St. Jacobskerk te Neurenberg, die na '33 daarin terug
lgt;estaat , «r.:«nbsp;- ^^ Madonna uit lindenbout gesneden en verguld _
door 5 ^In?.nbsp;afwisselend rood en wit gekleurd. Hij is geleed
krans t r'nbsp;^^ Kruiswonden in reliëf gesneden cn gepolycbromeerd zijn.
vergulde e inbsp;diameter van 1,10 m en wordt gedragen door 15 zwevende,
^atendropquot;^ v'nbsp;gerestaureerd zijn en vroeger óf martelwerktuigen, óf wierook-
®taat dit Sl'nbsp;onderaan een horizontale afsluiting. Stihstisch
zijluiken w'nbsp;Wolgemut en dat van Veit Stosz. Daar op de
g^esteliik^nbsp;verdwenen is, door Wolgemut de vertegenwoordigers van
•^^gevint, Vnbsp;«^and geschilderd zijn, wordt dit altaar-fragment uit de naaste
W ontdnbsp;® 2 No. 187 verder besproken. In 1932
gescbeidquot;^ Tquot;quot;nbsp;overschildering. In 1928 waren de 10 rozen afwisselend rood cn
van dh rnbsp;stigmata; de 15 engelen in vergulde mantels
Litt n vleugels voorzien.
N«-nbsp;der Dürer-Ausstcllung (Nürnberg 1928)
236nbsp;(Nürnberg 1933) No. 42, afb. 15.
^^^«nzmtseüVv ® ^r* f ^ ^^nbsp;Rozenkransprcnt in het Walhaf-
I-itt.-Sol,nbsp;5 rozen met de stigmata.
186 quot;nbsp;quot; ^^^^^^nbsp;-nbsp;-nbsp;P. 66.
f^^- ^^^^^^^ Rozenkransprcnt te Straatsburg. Zie
Litt • s t ' •nbsp;35.
Chr. Hdb. II, No. 1130a. - P. Hcitz, Bd. 60. PI. 10 (afb).
Rozenkransprcnt, met de hand gekleurd, in:
Ende oc k Tquot;nbsp;^'orcn rooscn
®^arin._GInbsp;quot;quot; mantel.... mz. Fol. 116v, met onderschrift: Pater nostcr.
XCij rj, quot;«Prcndt tc Deventer bi mi Ryhcrt paffrocdt Int iacr onshe/rcn.M.CCCC.
L eevondc iPquot;nbsp;• ■ •nbsp;^^^^ ^ quot;quot;quot;ß-
tnbsp;geleed •nbsp;''oomcnkroon, ia omgeven door ccn bidsnoer van 39(?)
Het bidnbsp;6 of 9 door 5 bloemen, waarop dc Kruiswonden zijn ge-
L '^en, io j j®quot;quot;'''quot; ^'ordt gehouden door 2 handen, in gcstilcordc wolken, waaruit stralen
»ovenhoekon der prent. Elders wijzen die handen - zonder dc krans tc
jnbsp;„ ® ^quot;'B'''quot; quot;P I'nr^ van Jezus. (Zie Afb. 18, Nr«. 112 cn 116).
^'jquot;erdan N^ i quot;nbsp;''''''' P'quot;'*'nbsp;^o. 116, grover werk,
•• C. A -k-in'nbsp;merkwaardige compositie werd afgebeeld. Afb. 18 en 19
jnbsp;.nbsp;Pr. 9002. - Conwny 343. - G. W. 7039.
(F l * 1492 I
V ^^^^ met iT r®'quot;'quot;''nbsp;ongekleurd, in dat boekje
? V^''' xylografisch, onderschrift) in hct Museum Moonnanno
'ö (M. 1, K 14)
Litt.: Pr. 9012. — G. W. 7839. — Dr. R. Pennink, Cat. v. d. Licunabelen v/h.
Museum Meermamio W. ('s Gravenhage, 1920, II, No. 82, p. 38 vlgg.): „niet bij Conway
vermeldquot;. — A. J. de Mare, Cat. Mus. M. W. ('s Gravenhage 1937) I, No. 310.
1156, c, d, e. hsn. G. W. 7839 vermeldt nog een exemplaar te Gent B.U. (volgens
Polam, BruxeUes 1932, Deel I, No. 1194, maten 53 X 45 mm); Cambridge (U. L. III):
Londen (Brit. Mus.) en Brussel (Coli. Aremberg).
63. ± 1494 hsn. A. v. Oertzen (p. 62, No. 1) beschrijft nog een Piëta-groep, in een
ander Rosarium van Sebastian Brant e.a., te Bazel. Zie Type A 2, No. 63. Hierop staat
Maria, als Moeder van Smarten, in een krans van 50 rozen, door 5 grote rozen geleedf
waaruit 5 zwaarden groeien, die haar hart doorboren. Dit motief, ons ook bekend uit de
„Hortulus annnaequot;, bij Koberger tc Neurenberg, in 1518 gedrukt (Beissel H, afb. U)'
toont enige verwantschap met ons Type A 5.
116. db 1495 hsn. ongekl. 50x40 mm. Rozenkransprent, Fol. 8rc, Rosaceun»
Marie Coronamentum, in: Judocus Beyssehus Regie urbis Aquensis patricius, de Rosacei»
Augustissune christifere Marie Corona.... enz., gedrukt te Antwerpen door Godefri^^
Back; de eerste 30 bladen Kon. Bibl. Den Haag (150 O 18); compleet part. coli. Gent
en Openb. Bibl. Wolfenbüttel, Aken (Sted. Bibl.), Antwerpen (Mus. Pl»»''^'
Londen (Brit. Mus.) enz.
Deze titelprent is, behoudens kleine technische verschillen, identiek aan die in het Goud«®
Rozenkransboekje (Cat. No. 112, Afb. 18) en blijkbaar naar dezelfde tekening gesnedcO'
Litt.: C. A. 288 dateert tegen 1495. — G. W. 4194 (± 1495) — Hain 3026. — P-
nand Ehrenberg S. J., m Kölner Pastoralblatt, Jhrg. 54 (1920 )No. 9/10. — Zie ook I®'
leiding p. 9.
116a. 1495 hsn. G. W. 4195 vermeldt 2 hsnn., waaronder: Titelprent (Fol. 2a) j®'
Tria rosacca coronamenta----cnz. (C. A. 289) Keulen (Pricsterscmin.), Parijs (B*
en San Marino (Huntington L.).
191. ± 1495 hsn. 38x37 mm. Slotprent van Nüzschewitz' Goldener
krantz. K. K. Berlijn, Staatsbibl. München, cnz.
Het gewonde Hart van Christus wordt hier (volgens Schreiber) met de stigm«»'®
geven door ccn krans van bloemen.
Litt.: Sehr. Manuel VB (1911) No. 4860. — Cat. B I, 2 Nrs. 189-191.
237. ± 1500 hsn. gekl. 93 x 68 mm. Losse Rozenkransprent, Brit.
Londen. Zie B II, 6, No. 237, Afb. 47.
Madonna-type B I, 2 cn B II, 6, in een krans van bladeren en 5 rozen met de «tig*®
Litt.: Sehr. Hdb. II (1926) No. 1136a. — C. Dodgson, 1934, I, p. 79, nfb. 60.
224. ± 1500 hsn. gekl. 172 X 173 mm (mèt de 19 regels tekst). Zwarte-dood-p^^j
gedr. te Leipzig, bij Martin Landsberg in de Staatsbibl. tc Bamberg, afkomst»«
midden-Dnitsland.
lU«»'
^»ejype B II, 5s (Schutmantel) in A 5, met A 6b (Heiligen in de zwikken) No. 224.
^oorkonT^''^ IS samengestelder dan de volgende, daar hier boven de Sehntmantel nog
den H rnbsp;^^^ ^ïaria door God den Vader en den Zoon, met de Duif van
^aogebrrhT' ^^nbsp;^^^emata zijn hier op medaillons in de rozenkrans
^Ö^lle'ipufN''''^nbsp;(Straatsburg 1901) Tafel 7.-ld. Einblatdr.
^^ogebraeht.
P. H
le lgi4\ AT ,, ------------ ' •nbsp;v^'^^aiauiirg lyui; latei /.—ld. ümblatdr.
No. 1178. - A. V. O. (1925) p. 23, afb. 3. - Sehr. Hdb. II (1926) No. 1012.
226 1,
ronder A^'nbsp;quot; ^^^^^^nbsp;(^^^O) No. 1012a, zie B II, 5s No. 226, is
^ en A 6 en z. Kroning.
^^^arltalJnbsp;165X131 mm. Zwarte-dood-prent te Straatsburg
denbsp;.nbsp;®nbsp;^ (Dominie. en Franeise. heilieen
«tien, 7 quot; quot;quot; ^^nbsp;225, Afb. 41.
Litt . p n •nbsp;^ schUdjes, in de krans van 50 rozen voorgesteld.
li (1926) N^TO^IS^^ quot; ^^^^^^ ~ ^^^^^^nbsp;~
225
Hnbsp;Sehr. 1012b, ook gekleurd, bij Weiss amp; Co, Münehen;
^'^^rag bT II'T^'sqnbsp;^^^^^^ P-nbsp;(1930)
^ No.V.^^ ^^''quot;«dcn altaar te Pröttlin (Prov. Brandenburg). Zie Type
^^^^erio) 7.nbsp;Gesneden altaren te Neukloster en Parchim (MecU.
l' -^«e Type A 2, Nrs. 71 en 71a.
77, 7g
Middenpaneel van een altaar te Gottorf cn in het Uooster
^^ » 'J öleeswijk, beide in Slecswijk-Holstein. Zie Type A 2, resp. No. 78 en 77.
239 ^^^ Altaarkast te Engostofto (Denemarken). Zio Type A 2, No. 79.
j!^ P^'ecotiio div^^A*quot;*quot;' ^^ ^ ^^ ^lotprent in een „Compendium sermocionatorium
AntJ B^nitricis Marie Fratris Bemardi lutzcnburgen ord. pred. Johannes
b NijhoffP^ypo B n, 6 in A 5, No. 239.
afh. 25 ® Iquot;-ovi8oirc8 (La Hayc, 1902) Livre 3, No. 139. — A. v. O. (1925)
t''quot;^»ilorunbsp;XÖO mm. Rozenkransprent in: Gcmma gemmarum
impressum Svollis per Petrum Os de Breda. K. B
. K «^nz. Zie Type B II, 6 in A5. No. 241.
i isio
Gesneden Modounate Affeln (Westfalcn). Zie Type A 2, No. 86.
-ocr page 255-5, No 90.nbsp;Frauenmark (MeckJ. Sehwerin). Zie Type A 2 in
^ype A 2^nbsp;Severin, nu Museum Sehwerin. Zie
■r. iio. yl.
vanl^»^^'^^ V,®'nbsp;^ -^Ita-^kast met gesneden, polychrome Rozen-
eennbsp;' B II, 5s in A 5; en B II, 6), middelste gedeelte
De grot r ^'sthospital, Lübeck. Zie B. I, 2, No. 200.
quot;^quot;ta. Ondernbsp;^^^^^^ ^ g^^tere rozen met de stig-
^'quot;^op daarnn! Vnbsp;maansikkel (met een pro-
^^•ïo^na sta rnbsp;knielenden en dc naast de
e
type A 4 en B I, 4) voorge-
- - n 11 u • A ^ »Tnbsp;t in het Museum te Lübeck;
^«t • G^W l ° ' •nbsp;-nbsp;21.
^^'^'hurg i/Br lonm'nbsp;1690) Tafel 36. - Beissel I
b ixsr. 1909) p. 566. — A. v. O. (1925) p. 22, afb. 2.
l520 li
^ 2 in A 5,'No'Madonna tc Bevergern (Westfalen). Zie
^^^^rozenkrans heeft hier de stigmata op schilden.
• V. O. (1925) p. 53, No. 4; afb. 18.
1 1522—»24 1
periode o Anbsp;dergelijke Rozenkrans-Madonn a, uit Riemenschneidera
«iet'de k7nbsp;Volkach hangend (zie tyi,e A 2), heeft 5 medaillons,
t afkijkendnbsp;^nbsp;Geheimen in reliCf zijn gesneden.
® Vervant aaquot; d*quot;'''''nbsp;rozenkrans, die elders ook voorkomt, is toch
1526 ? ^^ ^^^ ^nbsp;nf«onderlijk ty|)e voor tc mogen onderscheiden.
vquot;; -^« Wexken'quot;' ^^^^^ '^»telprcnt, met dc hand gekleurd, Fol. 2r van
J^è aflaten der , 'quot;' 'ynbsp;f^/gnTc vü die vij. kcrkê va romê daer / mé die staciê hout
«f die des n '«'^«P Pieker oerdê va h5rlc(haerlem)cn dye/in deser broed'-
tot A , ? d' /stadö va / dè seucn /kcrckcn/va romê/v'dicnen/moge....
T ^ö)-Zie fornbsp;»'j quot;quot;inbsp;Pietcrsoon....quot;. Kon. Bibl. Den Haag
8t. , uitl!nbsp;quot;itgaven) Type B II, 6 (in A 8 met A 5) Nrs. 248, enz.
en Ir!quot;? Christuskind op dc schoot van de H. Maagd, tronend in
Re^i ^«J«» (or,nbsp;Dominicus een bidsnoer (B II, 6). Een krans van 50 rode,
tn ^ «lign ar»quot;quot;'nbsp;««-««P i« ßciecd door de 5 los daartussen
T ' quot;^d-^rsto ml;nbsp;vor8ierd(?) zijn met effen rode schilden
127 ^^ Moes 49 ß'-'^t'^ecrdc bladvormen.
^^1283).nbsp;P- 66). - Nijhoff-Kron. 1281 ('s Gravcnhage 1923, p. 463, Nrs.
-ocr page 256-242. ± 1510 hsn. ongekl. 269x371 mm. Propagandaprent voorde Rozenkrans
(met Gregorius-mis) van Wolf Traut, geplakt in Schedels Weltchronik, Landesbibl-
Karlsruhe. Zie B II, 6 (in A 5), No. 242.
Bovenaan, in het midden van deze samengestelde prent, is de groep van Maria met het
Kind (B II, 6), God den Vader en de Duif van den H. Geest gevat m een krans van 50
kleine rozen, geleed door 5 schildjes met de Kruiswonden.
Litt.: Chr. Rauch (Stud. z. d. Kgesch. Bd. 79, Straatsh. 1907, Die Trauts) p. 26.
A. v. O. (1925) p. 64/65, afh. 24.
83. 1510 hsn. ongekl. 266 X 362 mm. Rozenkransprent (met Vagevuur) van ^o^f
Traut, geplakt in Schedels Wehchronik, Landeshihl. Karlsruhe. Zie Type A 2 (met
B II, 6 in A 5), No. 83.
De rozenkrans is hier, evenals in de vorige prent, geleed door 5 schilden met de
stigmata.
Litt.: Chr. Rauch t.a.p. Die Trauts (Straatsh. 1907). — A. v. O. (1925) p. 45, No- 1'
afb. 16.
199. 1514 h.8c. Altaarkast te Stockholm (Statens Hist. Mus.) afkomstig uit de
Prov. Uppland. Zie Type B I, 2, No. 199, Afb. 36.
93. 1516 hsn. ongekl. 161 X 125 mm. Titelprent van ccn bundel preken over de
Rozenkrans, Sermones novi de Rosario, door Dr. Bernhard Lutzenburg te Keulen ver-
zameld, met dezelfde voorstelhng als No. 83, doch m slechte copie. Zie Type A 2, No-
Litt.: A. v. O. (1925) p. 46, No. 2.
. 94. 1517 hsn. ongekl. 195x124 mm. Rozenkrans-aflaatprent (met pauscHj'^®
aflaten) gesneden door Melchior Schwarzenberg, gedrukt door L. Diez te Rostock,
Bibl. Rostock. Zie Type A 2 en A 6a.
De ovale krans van 50 rozen is biet weer geleed door 5 rozen met de stigmata; equot; ^^
zwikken zijn versierd met de sjrmbolen der evangelisten (A 6a).
Litt.: A. V. O. (1925) p. 47, No. 3.
244. 1517 hsn. ongekl. Achterkant van het laatste blad van een Rosarium
een bundel preken in het Latijn over de Rozenkrans en zijn broederschap, van
Dominicaan Cornelius v. Sneek, professor in de theologie cn prior van het klooster ^^
Dominicanen St. Johann tc Rostock; gedrukt bij Marschalk Thurius aldaar cn opgcdr^^L^
o.a. aan de hertogen Hcinrich cn Albrecht v. Mecklenburg; Univ. Bibl. Rostock (
1255). Zie Type B II, 6, No. 244 met A 2 in A 5.
Dc krans van 50 rozen is geleed door 5 rozen met de sdgmata.
Litt.: A. V. O. (1925) p. 68, No. 7.
71a. ± 1510—'20 h.Bc. Gesneden altaar te Postlin (Prov. Brandenburg)'^
Type A 2 in A 5, No. 71a.
A 5.
117.nbsp;1526—1540 hsn. ongekl. 75x50 mm. Titelprent van: een erans van
duysent rosen, gedrukt te Leiden door Peter Jansz. Kon. Bihl. Den Haag (No. 227
G. 39), Gem. Mus. Leiden, Minderbroeder-klooster Weert.
Fol. Iv. De groep van het gewonde hart met doornenkroon en de kruisnagelen wordt
omgeven door een krans van 50 kralen, geleed door 5 rozen met de stigmata. In de bovenste
zwikken daarbuiten is de Hand Gods, in de onderste de hamer en knijptang met de dobbel-
stenen daartussen. Drie randen met kladomament omlijsten deze groep, die bovenaa»
tot opschrift draagt:
Hyer be^t ëë suuerhjcke crans van duysent rosen
Fol. 73r draagt dezelfde groep, maar zonder de lijdenswerktuigen en erboven de zweet-
doek; heeft vier randen en tot opschrift:
Hyer beghint een suuerhcke croon opten voerseiden hoet van duysent rosen
Litt.: Nijhoff-Kron. (1923) Ned. Bibhogr. No. 639. — N.A.T. (1926) I, Leiden PI-
fig. 5 en fig. 6 (met de zweetdoek).
118.nbsp;1531 hsn. ongekl. 75 X 53 mm. Rozenkransprcnt in het „Rosarium mys«'
cumquot; etc. door Anton van Woensam, in de Sted. Bibl. Keulen. Zie (Type B I, 2 in A ^
met A 5, Nrs. 118—120) blz. 233, 249, 270.
De krans bevat 50 kralen en is geleed door 5 rozen met stigmata. Fol. A, 39 (I)
Maria met het Kind, staande op de maan en gehuldigd door paus en keizer, met hun g«'
volg. (BI, 2).
Litt.: A. V. O. (1925) p. 42/43, No. 8.
119.nbsp;1531 hsn. Fol. B. 50 (12) toont de Madonna, zittend op de maansikkel, gehuldig'^
door vrouwen cn nonnen en omlijst door eenzelfde bidsnoer.
120.nbsp;1531 Fol F. 83 (45) De Madonna troont — als Pictè — op de wolken, ot^'
geven door een snoer van 50 kralen, dat weer door 5 rozen met stigmata is geleed.
Litt.: A. V. O. p. 62, No. 2.
121.nbsp;1533 hsn. Dezelfde houtsneden in „Sechs Rosenkrantzlijn____
durch Jo/wn Landsberg, Carthuser Prior by Gühch. Anno MDXXXIHquot;. „Gedr. tzo Cöl'quot; '
durch Eucharium Hyrtzhom----quot; enz. Sted. Bibl. Keulen.
122.nbsp;1533 hsn. „Eyn devoet Roscnkrantz des Icwcns und Icydcns imsz heren J^^
christi na dem tcxt des hilgcn Evangclioms____Gcdr. tzo Cöllcnquot; etc. K. K. B®'
123.nbsp;1538 hun. Copie (gedrukt te Antwerpen) van bovenstaand „Rosarium
cumquot;; Typen B I, 2 in A 5.
i'j
124.nbsp;1539 hsn. Copie (gedrukt te Keulen) van hetzelfde „Rosarium my»quot;'^'^'^
beide in de Sted. Bibl. te Keulen.
Litt.: A. V. O. p. 43.
-ocr page 258-^^^den'eJ^rfTquot;'' ^Tnbsp;Uithangend huismerk, in hout ge-
Aft. 20. ^^P^'y«^'«™««'-^. m het Tiroler Volkskunst-Museum (No. 12) te Innsbruck.
Kr
^^nbsp;geflankeerd door twee, met
rondenbsp;quot;it 34
5 fel blL,nbsp;. 'nbsp;^^nbsp;^ afhangen. Het is geleed
(A 5).nbsp;goudomrande medaillons, waarop de stigmata zijn geschil-
''^^^^ans J r .nbsp;^^nbsp;incamaat gekleurd. Bovenin de
en eoH!?nbsp;- ^^nbsp;van wolken -
^quot;^^O'ide va? fnbsp;S'^'Pnbsp;^«arvan de drie
quot;quot;^^^an L Hnbsp;vergulde stralen-nimben zijn voorzien, maar
ue Kroon ontbreekt.
126
b^zt^nbsp;Madonna, meer dan levensgroot, hangend in de kerk te
^^d-Beieren. Type A 2( ?) in A 5.
van 50 kl^Jnbsp;fladderende gewaden, zijn omgeven door een
zweeft t?nbsp;^ quot;quot;quot;quot;quot;quot;^Pnbsp;gesneden. Boven
borstbeeld, op de wolken.
X27nbsp;I (München 1802) 577, Tafel 174. - Beissel II, p. 90.
^^tü^/lL^''^ Gesneden Madonna, meer dan levensgroot, hangend in de
^«donr ^nbsp;^yPe A 2( ?) in A 5.nbsp;^
quot;^r ^'««hilderTnbsp;d« 15 MysteriCn op paneeltjes
^^nstCk^rr quot;nbsp;gerestaureerd zijn.
X28.nbsp;(München 1802) I, 1459. - Beissel II, p. 90.
1517) tri^!nbsp;^ ^^ BJ'lprcntje (?) K.K.v.h. Germ. Museum
h »maakte
onj,nbsp;genimbeerd, zit iets naar rechts gedraaid, doch wendt het
ég^nbsp;°ver de linker schouder. Het zit op ecn kussen, dat hoog opbolt en
U Zijn rechr'^''? z'ehtbaar is. Het omarmt Zijn kruis, dat tussen de knietjes staat
cn h • ' ®nbsp;•«^''«»s. die dit figuurtje omlijst, bestaat uit 22
«Ün afgcbnbsp;ingedeeld door de 5 medaillons, waarop de
-ocr page 259-TYPE 6a
TYPE 6b
Rechthoekig-omlijste Rozenkrans:
Type 6a met de symbolen der evangelisten in de zwikk®®'
Type 66 met vier Dominicaanse heiligen in de zwikkeD-
A 6a. De zwikken bevatten een engel (Matthens), een gevleugelde leeu^^
(Marcus), een dito stier (Lucas) en een adelaar (Johannes), allen genimbeerd;
de groep binnen de rozenkrans is: of een Madonna in stralenkrans (A 2)»
of een Tronende Madonna met rozenkransbidders (B I, 1).
A 6b. De zwikken zijn met borstbeelden van heiligen (Dominicanen e»
Dominicanessen) gevuld en de groep binnen de rozenkrans is: óf een Schut-
mantel-Madonna, die St. Dominicus (alleen of met St. Franciscus achter zi^h)
of (en) zijn ordebroeders beschermt (B II, 5s), óf de z.g. Treden van Genad®
(B II, 5g), Christus en Zijn H. Moeder resp. als Salvator en AdvocatrLx l^'J
God, met beschermelingen uit diezelfde, hier uiteraard bevoorrechte kri»^'
Zover ik heb kunnen nagaan, komt dit laatste type van rozenkrans allee''
in de grafische kunst voor.
Sehr. Hdb. II, No. 1113m (uit ca. 1480) geeft wel een Madonna van het ty?'
A 2, die bovendien door engelen wordt gekroond; de zwikken buiten
mandorla(?) — een rozenkrans wordt voor deze prent niet vermeld — d^ag^'*
nu echter de beeltenis van heiligen uit de orde der Dominicanen, z®^
meestal in Type A 66.
49. ± 1475—'85 hsn. gekl. 181 X 125 mm. waarschijnlijk afkomsUg uit
Graph. Sammhing, München. No. 118214. (Zie Type A 2, No. 49).nbsp;jt
Deze prent, waarop de Madonna, staande op de maansikkel, in mandorla,
omlijst door een krans van 33 rozen, is vermoedelijk een copic van dc volgende.
Litt.: Sch. Hdb. II (1926) No. 1132. - P. Heitz, Bd, 31, II, Tafel 89. - A. v. Ocrt«
p. 43, No. 1.
55. 1481 hen. 196 X 141 mm. Titelprent van het in dit jaar tc Augnbiirg
Plenarium, door Hanns Schoensperger cn Thomas Rügcr. Augsburg. Zie A 2,
Litt.: Sehr. Hdb. II (1926) No. 1131.
167. 1485 hsn. gekl. 375 X 250 mm. Aflaatprcnt met het wapen van dc
(cn jaartal) door Hanns Schater. Zie Type B I, 1, No. 167.nbsp;^
Deze — evenals de volgende (Sehr. 1128) door H. S. tc Neurenberg gesneden
236
-ocr page 260-bevatnbsp;^
geestelijke- en leken die om de troon
'»»derol.nbsp;der evangeüsten geplaatst, voorden van hun naam op een
- O»«-quot;» («25. p. 31, No. 5,
ir)^quot; (t it'i.r/^. -- —--
l875)'Tafeinbsp;f!' quot;nbsp;«»'^»chn. im Germ. Mua. (Nüm-
nbsp;•nbsp;(^'26) No. 1128 dateert 1471-'81
Rozenkransprent, Hist. Museum te
quot;quot; »'«donnn cnbsp;Zie Type A 2, No. 65, Afi. 22.
i» bcfde hand es nnbsp;™ ™ 'quot;»■lt;1' een kor
De 7°'™™-fnbsp;voor de
, fnbsp;on ..nbsp;««te roosjes - tussen de 5 zeer srote rode
j» op twee r,en gerangsehikt, .er „eerszijden van dooroengeslingerde d^men!
een correctie van Noquot; 16.nbsp;K»=«ttcnholzscLwtte (1931, Bd. 76)
quot;Trnbsp;m. Altaarkast te Gettorf (Sleeswijk-Holslein).
'®el heschnbsp;quot; ■
«CatTènquot;'quot;/'quot;''quot;quot;quot;,quot; 'quot;quot;quot;Bquot;quot;™nbsp;quot;zenkrans, geleed door 5 schilden
ootnbsp;zijn J, B^'-f» 'loo' ™gelon) al, zou.lcn daarbuiten de symbolen dor
Uu'quot; -le SkeTlnbsp;T'quot;quot;quot;'' lt;quot;■nbsp;evangelisten.
-S. •■■ HaunT! V . ' '^quot;■'«•'e'« («e No. 231, Afb. 43).
'P'«'quot; BeisscV, 7nbsp;•Ie' P'°vinz Schleswig-IIolsteiu (Kiel 1888) I, afb. 249.
^nbsp;Zctsehr. f. el,r. Kun», XUI (1900) p. 36. - A. v. O. (1925) p. 49. No 2
quot;■'•i^ AS m^ArCNl 224.°' '''nbsp;quot;quot; 'quot;quot;'•'-Oquot;quot;«'-«!- Zii
fi
^^nro^ T.nbsp;^^ ^^^^^^nbsp;door drie kransen
ï-ozen^ ^^ uitzondering één van sterren, één van leKes en slechts één van
Soms^^-geplaatst en in „tientjesquot; geleed.
elk P^^r^^nbsp;rozenkransen naast elkaar gerangschikt. Zij omlijsten dan
j^en hgurale voorsteUing. •nbsp;,
^s'lerr ^nbsp;^ medaillons, elk met de afbeelding van een der
^^iieimen ^quot;quot;T ^'«ngen steeds 5 blijde, 5 droevige en 5 glorievolle
^it tvn ^ 'nbsp;onderwerpen niet altijd dezelfde zijn.
'^^Ijjstin ^ ^^^ uiteraard steeds in combinatie met andere voor; en wel als
^ 6 en B^Ttquot;^^ volgende typen van Rozenkransen: B 1,1; B I, 2; B II, 5g;
^och •
kransen, die toch hierbij het meest spreken,
^ ^^^ verband van mijn proeve van catalogiseren van Rozen-
houdt^tnbsp;PÏaatsen van deze soort in een afzonderlijke categorie.
Wennbsp;verband met het overwegen van de 15 Mysteriën uit
J'^'^eRozPnTnbsp;het rozenkransgebed. Deze wijze
doornbsp;-nbsp;gebruikelijke - werd ca. 1495 aan-
^quot;quot;^Sepast ü,nbsp;Dommicaan Joh? von Lamsheym en is dus gelijktijdig
dnnbsp;n.1. die, waarmee ons Type A 5 samenhangt cn die
Het trim^''^ Pominicancn is aanbevolen.
227) Vinnbsp;Andreaskerk te Keulen (zie Afb. 42 cn type B II, 58;
^^^^ Maria 1, inbsp;verwant aan dit type. De kroon, die dc engelen
doosjes U Vnbsp;^ kransjes, elk vnn bcurtcHngs witte cn
^ozenkranbsp;echter geenszins een sprekend kenmerk voor
ennbsp;'nbsp;^»ever ccn Schutmantel-Rozenkrans
^ by dat Type (B II, Ss) bespreken zullen.
to H ^nbsp;^ vnn ccn Rozenkrans-ahnnr in het
n ' ccnnbsp;nfkonistig uit het klooster der Dominicanen tc Frankfort
® groepennbsp;onbekend meester uit de«c streek,
^^^^'^'ïkransen 'geplnat'te cn elkaar oversnijdende, ovale
j^^^gcnde:nbsp;^ medaillons met Mysteriën geleed — zijn (van links naar rechts)
^^ ^^^^fcicnslr f Ïnbsp;gebeden, lot haar gericht door een kniclcn-
^Jccht 7' ^''^brocdcr (in wit habijt, bruin scapulier cn dito mantel)
• Type B 2, No. 184.
tol een rozen-
De groep (B II, 5s) in de rozenkrans (A 5) is hier geeombineerd met de kroning van di®
Maria-in-Sehutmantel door God den Vader, vergezeld van God den Zoon en de D«^
van den H. Geest. In de zwikken zien wij nu: links hoven St. Petrus Mart., rechts Si-
Thomas V. Aquino (met een kerk op de rechter, een boek in de linker hand); links
beneden
St. Vineentius Ferraris (met een Maria-in-mandorla, zie Sehr. 1012) rechts St. Cathanö^
V. Siena.
Litt.: Schr. Hdb. II (1926) No. 1012. — P. Heitz: Pestblätter (1901) No. 7. — A-
Oertzen, p. 23, No. 1, afb. 3.
225. ± 1500 hsn. gekl. 165x131 mm. Zwarte-dood-prent, in part. he?!^
Münchcn; naar Italiaans voorbeeld? Zie Type B 11, 5s in A 5 met A 6b. Afb. 41.
In de rozenkrans (A 5) knielt een Madonna met Schutmantel, wijzend op St. Dominilt;^'^
en St. Franciscus, als voorspraak voor de mensheid, die — vertegenwoordigd door
keizer, enz. — tegenover hen knielt. (B II, 5s). In de bovenste zwikken zien wij
St. Dominicus en niet St. Vineentius Ferraris (zoals v. Oertzen en Schreiber vermelden/'
rechts St. Catharina v. Siena; beneden links St. Petrus Mart. en rechts St. ThonJa® '
Aquino. Allen houden een stijf gewonden rozenkranssnoer in de éne en hun attrin ^^
in de andere hand, terwijl hun naam in de nimbus staat gedrukt. St. Dominicus ho^
— behalve die krans van kralen — een lelietak in de rechterhand en wijst met de hn
bp den Christus-in-Mandorla, die in het midden boven de krans is voorgesteld. Tn^®
de beide onderste zwikken met Dom. heiligen is de Zweetdoek afgebeeld.nbsp;.
Litt.: Schr. Hdb. II (1926) No. 1012b. — P. Heitz: Pestblätter, Einzelfonnschm»^
(Straatsburg 1901) Bd. II, Afb. 6. — A. v. O. (1925) p. 25, No. 3, afb. 4, vermeldt: Pr»^^
besitz, Münchcn.
129. ± 1510 hsn. ongekl. 362 X 262 mm. Aflaatprent van Wolf Traut, in
Weltchronik, (sign. Kb. 21) Bibliotheek te Karlsruhe. Zie Type B 11, 5 g,
A 6b. Afb. 23.
In de rozenkrans (zie bij A 7) is aan de groep der „Genade-tredenquot; {ric A» ^ '
toegevoegd de H. Anna, eveneens biddend om genade tot God den Vader, die denbsp;cp
op de mensheid afschiet. De laatste h'gt geknield onder de krans met zwikken (A ^^
ter weerszijden van St. Dominicus. Deze (met benoemde nimbus) houdt een stok, ^quot;^tc'
zes bidsnoeren hangen, met uitgestrekte armen vast. In de zwikken: links boven ' ^^jjc
vö maylantquot; (met zwaard en gapende hoofdwond), rechts: S. thomä de aquo
en H, Hostie, en de Duif, die hem in het oor fluistert); beneden links: S.
hier de figuur van Christus als wereldrechter in mandorla naast zich heeft) cn
S. kathä de seina (met doornen gekroond en ecn hart, waarop het Crucifix» iquot; ' ^gOquot;^
Litt.: ChrisUan Rauch: Die Trauts (Studien z. d. Kunstgesch. Bd. 79, Strasfllgt;quot;J»^vI'
p. 27,1). — M. Geisberg: Der deutsche Einblatt Holzschnitt in der ersten Hälft®
Jhrhts. (Münchcn 1924) Bd. VII, 38. — A. v. 0. (1925) p. 27, afb. 5.
beatissime semper virginis marie (waarvoor Beissel wil
staatnbsp;• • •nbsp;concentrische rozenkransen
Vnbsp;Dominicus, omringd door knielende heiligen zijner orde; voorts
gevol ^ Dnbsp;^^^^ kardinalen en twee bisschoppen; rechts een keizer en zijn
Ter Veenbsp;^^aat de volgende inscriptie: S. dominicus sui cöfratrie ppsaltorie.
Litt^quot;^^'quot;'^^^ ^^ figurale voorstelling staan, op een slanke zuil, 35 regels tekst.
Beissel I, (1909) p. 561. - Schr. Hdh. II (1926) No. 1127.
geplaatnbsp;Schetsboekblad, Zwarte-dood-prent in 3 concentrisch
^cunablnbsp;tot 1909 in bezit van L. Rosenthal, afgebeeld in diens catalogus:
B II quot; ^lographica et chalcographica (Katalog 90, München 1892, No. 4). Type
g'jJ g- m Engelse part. eoll.nbsp;♦ /
rozennbsp;volgende Mysteriën van de 15, die (op medaillons) de kransen van
denbsp;verdelen. Deze wijken af van de meest, ook nu nog gebruikelijke;
van M ■nbsp;Christus voor den ongelovigen Thomas en de
Genad IfC^'nbsp;^inquot;«» de drievoudige rozenkrans dc z.g. Treden
^öks boquot;quot; ^nbsp;Maria ligt geknield en ziet smekend op tot haar Zoon,
^quot;^«sen denbsp;^quot;'tenste krans, naakt op de geselpaal(?) knielt, lans en staf met spons
^od deirvTquot;nbsp;hou^ïend, die Hij — smekend om genade voor dc mensheid —
^ de booE^ ^r^' ^^^nbsp;buitenste krans cn ten halven lijve zichtbaar
de Lnbsp;volgende pijl op dc aarde af tc schieten. (B II, 5g).
een vTquot;' - '''''' slachtoffer van dc pest, door zulk een pijl getroffen en naast hem
Beisse'!!'^'«taan twee heihgen (St. Petrus en St. Paulus ver-
^'^^Vee vrZicnnbsp;P«8«l'jdcr, knielen ccn geestelijke
lietnbsp;ccn rozenkransgroep als een Zwarte-dood-prent
^quot;^tsnede u tquot; ^quot;'nanae salvationis, Beissel I, afb. 155, uit 1400; en afb. 156, een
^aria i„ i ^^^^nbsp;opgevat. Men wendde zich — in gevaar voor pest e.a. —
»'ozenkrnnsgebcd om voorspraak bij haren Zoon, die wederom den Vader
® quot;^ype B TT^ Inbsp;Jquot;« Treden van Genade worden als hoven voorgesteld.
Lilt . 1, SgenBlI, 53 passim.
^itt.. ' quot;e Al, bs passim.
^ chrélien, XXXVl (1893) «fb. 342. — Zeitschr. f. chr. Kunst,
X33nbsp;^ ^^^^^^ P'
«ijmJir^^^nbsp;^nbsp;Mniirachildering in temperaverf op de noordc-
(Würt»nbsp;Protest. Pfarrkireho to Weilhcim-unter-Teck, Obernmt Kirch-
^ '^oncenu-^T''quot;'^nbsp;(TyP« » I. 1), i» Rcachilder.1 in oen omlijsting
kra R^^P'aatste kransen van rosj). 50 witte, 50 rode cn 50 gouden rozen
'''«metequot;?nbsp;^ 'quot;quot;'^aillons (resp. 773 mm, 701 mm en 582
Van M«rinbsp;Kcbruikolijkc MysteriCn: o.a. dc Aanbidding der Koningen,
'a cn Laatste Oordeel. Buiten die kransen is dc groep «Ier II. Drievuldigheid
l6
-ocr page 264-II.nbsp;Kroning van Maria door God den Vader en den Zoon, terwijl de Duif van den H-
Geest tussen Hen zweeft. Tegen het gouden fond houden twee engelen kransen van rozeo
boven het hoofd van Maria. Volgens A. v. O. (p. 34) zijn het 2 dooreengevlochten rozen-
kransen : ik noteerde (in 1927) 3 kransen, één van witte, één van rode en één van gouden rozen-
III.nbsp;Prediking van de Rozenkrans en uitreiking van het bidsnoer door een Dominicaa®
aan een vóór de kansel staanden man (den schenker van dit antependium ?) in goudbro-
kaat, met een hondje naast zich. Zie Type B II, 8; No. 288 — Beissel (I, p. 559) en AugusW
V. Oertzen (p. 35) spreken hier van den H. Dominicus op de kansel, m.i. zonder émg®
grond, daar elk zijner attributen ontbreekt.
I.nbsp;in krans van witte rozen, met blijde Mysteriën in de 5 medaillons;
II.nbsp;in krans van gouden rozen met glorievolle Mysteriën in de 5 medaillons;
III.nbsp;in krans van rode rozen, met droevige Mysteriën in de 5 medaillons.
Het drietal kransen, op een blauw fond, wordt gedragen door acht engelen, die teD
halven lijve zichtbaar en in het wit gekleed zijn.
N.B. ± 1400 8t. 80. Boven de z.g. Engelspforte van de „Ruprechtsbauquot; van be^
Slot te Heidelberg is een gebeeldhouwde sluitsteen, bestaande uit twee engelen te®
halven lijve, die samen een krans van 5 rozen, tussen ahom( ?)bladen gewonden, met bei
handen voor zich houden.nbsp;.
Litt.: Dr. Mare Rosenberg: Quellen zur Geschichte des Heidelberger Schlosses (He' ®
berg 1882) p. 53, afb. 47. — Beissel m Ztschr. f. ehr. Kunst XIII (1900) p. 37. — Beissc»
(1909) p. 559. — K. Simon (m Repert. f. Kunstw. Bd. 34, 35, 38 en 39): Studien z-
frankfurter Malerei. — H. Weizsäcker: Die Kunstschütze des ehem. Domin. Kloste^
Frankfurt a/M. (München 1923) p. 119-125. — W. K. Zülch: Frankfurter Malcrurkunde '
(Frankfurt a/M. 192 ?). — A. v. 0. (1925) p. 34/35, afb. 10 (met ikonogr. cn hist. gcge^«®®''
Jriß*
131. 1490—1500 hsn. 565 X 385 mm. Fragment. Rozen kr
ans-Madonna J
voudige rozenkrans, met St. Dominicus en zijn orde; ontstaan in Venetië, K. K. B®'
(C.f. Type A 2, No. 79).nbsp;^^^je
De figurale groep ontbreekt (door waterschade), maar is waarschijnlijk een s ^^
Madonna met Kind op de arm geweest, in stralenkrans, omlijst door een manno ^^^^^
gestileerde wolken en omgeven door heiligen in gebed (Type B I, 2). Hetnbsp;jo^ct^
slechts die mandorla, omlijst door drie kransen. Do binnenste krans bestaat u»t
met 5 medaillons (met bloemen versierd), waarop de tegenwoordig nog gcbruikelij
(Oheimen zijn afgebeeld. Op dc Geboorte komt een engel voor met ccn ^quot;quot;^'jJ^ygcn)'
Gloria in excel. (sis Deo). Om deze krans volgt een van 5 medaillons
waarin de 5 droevige C^hcimcn voorkomen. Tenslotte volgt do buitenste ^'^'^^y^ter^
medaillons, waarop de glorievolle (Geheimen zijn voorgesteld, waarbij reeds het ^^^^te
van de Kroning van Maria voorkomt en niet hct toen door Lamsheym aanbevolen
Oordeel. Deze medaillons zijn omgeven door een versiering van 6tcrrcn.nbsp;Jczus»
dragen de drievoudige rozenkrans. Daarboven zijn, in wolken voorgesteld: »» ^^^^ jo-
rechts Maria tussen engelen; tussen beide groepen ccn spreukband met dc vo g
in de wolken en tussen engelen, die de lijdenswerktuigen dragen. Onder die drievoudige
krans zijn twee groepen van knielende figuren geschilderd; links geestelijken met den paus»
rechts leken met den keizer aan het hoofd.
Litt.: Grüneisen u. Rauch (Ulms Kunstleben im Mittelalter 1840, p. 53 vlgg.) schrijve»
deze schildering toe aan een hd van het kunstenaarsgeslacht Stocker te Ulm. — Paulus:
Der Rosenkranz in der Khche zu Weilheim (Stuttgart 1884) Heft 7, No. 27 d. Württ'
Altertumsvereins. — Otte: Handb. d. christl. Kunstarchäologie (Leipzig 1885) Bd. H-
p. 756. — Beissel I (1909) p. 559/560. — A. v. 0. (1925) p. 55/56, afb. 19, dateert bet werk
1499. — K. Künstle: Ikonographie d. christl. Kunst (1928) p. 642.
134. ± 1500—1510 p. ± 1.60x0.75 m. Altaar-achterwand, afkomstig uit de
Jakobskerk, nu in het Museum te Lübeck. Type B 1,1 in A 7, met B II, 8. Afb. 54.
Dit, in 1934 nog in siechte staat verkerende, altaar-fragment heeft als groep binnen de
drie, concentrisch geplaatste kransen een Madonna met engelen, die geknield b'gt voor bet
Kmd. (Type B I, 1). De drievoudige rozenkrans bestaat — evenals die van No. 131 (boquot;^'
snede uit 1490—1500, Sehr. Hdb. II, 1127) — uit:
een binnenste krans van 50 kleine leKes, geleed door 5 grotere,
een middelste krans van rozen, geleed door 5 grotere, en
een buitenste krans van 50 sterren, geleed door 5 grotere.
Een Duits rozenkransboek van Adam Walasser: Von der gnadenreichen / hochberümteP
weitausgebreiteten und langhergcbracbten Bruderschaft des Psalters oder Rosenkr^^
Marie, gedruckt zu Dillingen durch Sebaldum Maycr MDLXXII (geciteerd door A.
p. 61) legt Maria de volgende verklaring daaromtrent in de mond: Mein Psalter hat dre'
Cronen: die erste Cron ist von Rosen und Lihen, der allcrwundcrsamstc MenschwerdufJ
Christi. Die ander Cron aber ist von Edelgcstamcn seines schmcrzhaftigstcn Leidens. U®
die dritte Cron ist von Sternen seiner allcrfreudigstcn und glorwürdigstcn Anfersten
und Himmelfahrt.nbsp;,
Onder deze drievoudige krans is — in een landschap — cen Dominicaan op dc ka»^
voorgesteld (B II, 8); aan zijn rechter zijde knielt een gehoor van geestelijken,
hem een groep wereldse rozenkransbidders.
Litt.: A. Goldschmidt: Lübccker Malerei u. Plastik (1889) Tafel 22. — ld. in
bild. Kunst, N. F. XII (1901): Rode und Notke. — Münzcnbcrgcr-Bcissol t.n.p.
1903) Bd. II, Tafel 193. - Beissel, in Ztscbr. f. Chr. Kunst, XIII (1900) p. 35. -
(1909) p. 555 cn 361 dateert dit altaar 1496. —A. v. O. (1925) p. 60/61, afb. 21, jjcns
1500—1510 en schrijft het, mèt Goldschmidt, toe aan Bemt Notke of iemand uit
kring aan de midden-Rijn.
129. db 1510 hsn. ongekl. 362 X 262 mm. Aflaatprcnt van Wolf Traut, iquot;
Wehchronik geplakt, Bibl. tc Karlsruhe. Type B II, 5 g (met A 6b) in A 7-
A 6b, Afb. 23.nbsp;^^ ge-
Litt.: A. V. O. (1925, p. 27 vlg. afb. 5) geeft van deze Rozenkransprent, die
-ocr page 266-Zwarte-dood-prent (c.f. Rosenthal Katalog 90, No. 4) de tekst van
«trekt /nbsp;Sprengers Rozenkransboekje (uit 1476) en die van de aflaten, ver-
dat hier!!!nbsp;Urbanus IV, Joannes XXll, enz. Voorts de bijzonderheid,
Uzan^quot;^.nbsp;Geheimen — op één der 15 medaillons de Opwekking van
•^s 18 uitgebeeld op de plaats van de Visitatie.
(^eis 'snbsp;Gesneden Rozenkrans-altaar in de Pfarrkirche te Werl
Wlen)!^'^'nbsp;B 1, 2 in A 7 (3 concentr. kransen, waaronder zes stichters
Van So^nbsp;quot;nbsp;invloed meer merkbaar van het beroemde Antependium
ziin q ^^^^^ wellicht nog wel zou zijn aan te tonen op dat van Heidelberg
Litt . B ^^^^^ geplaatste kransen. (Zie No. 130).
au- und Kunstdenkm. v. Westfalen, Tafel 151, p. 163. — Beissel H (1910) p. 90.
-ocr page 267-^S'kr*^'''nbsp;mm. Rozenkransprent, in rechthoek van
tihl TTnbsp;afkomstig uit de streek om het meer van Constanz, Staats-
We en en. Zie Type A 2, No. 51.
Bdnbsp;XV. Jahrhts. i/d. Hofhihl. zu Wien (1920)
• LVIII, No. 95. - Sehr. Hdh. II (1926) No. 1091.
^nbsp;1®5x123 mm. Aflaatprcnt, afkomstig uit Zwaben, Brit.
De Madnbsp;^^^ ®
de a/ °J°a-groep (B 1,1) is omgeven door een bidsnoer, door 5 rozen geleed. Daaronder
^^•»naatbnef van paus Sixtus IV gedrukt.
W. u. Z. (1866) afb. 189. - Sehr. Hdb. II (1926) No. 1133.
■^ype A tnbsp;^ ^^ Italiaans« houtsnede, K. K. te Berlijn. Zie
^^ ^ Nrs. 52 en 53.
UiT^l quot;quot;quot;^PJaar: 296 X 158 mm eveneens in het K. K. te Berlijn. (A 2, No. 52).
136 ' 'nbsp;^nbsp;^^^^^^nbsp;^
quot;3X75 mm. H. Barbara, in rechthoekige bidsnocr-
vrou pnbsp;München,
ïnet de H'■'unbsp;gekroond en genimbeerd, naar links gewend en houdt de
van 441nbsp;rechthoekig omlijst door een
roosi,.« ;nbsp;hoogte-zijden cn in de vier hoeken
Voor hnbsp;1012b). Dczc wijze van omlijsten, gcbrui-
^ ^'tt.: Sehr i'iT®? lgt;oekmcrken, is dan ook waarschijnlijk daaraan ontleend.
mm), dergelijke
(1923^,',nbsp;Stuttgart. - P. Hcitz: Einbl. dr. d. XV.
^^^ehen, Bd n'T'nbsp;Museum d. b. K. Stuttgart. — Id. Gr. Sammlg.
^^quot;euin,nbsp;60x57 mm. Kopergravure. Rozenkransprent, Gorm.
Keleej quot;quot; •oralen, die Maria en het Kind (gekroond door twee engelen) omgeeft,
Litt . Anbsp;rozen.
^^^ ' (1925) p. 44, No. 6.
gotro^^^nbsp;^^^ ^nbsp;Rozenkrans-Madonna (Type A 2) door
do ^»'dsnoer i^quot;quot; ^''quot;■'J®'-quot; quot;quot;^»-«ter, bij Weiss amp; Co tc Münchcn. Afb. 24.
quot;Üf ^ Krot,.nbsp;Mad«)nnngrocp omlijst, bestaat uit 50 ronde kralen en is oclecd
h ^''«»»t Urozen.nbsp;quot;
^'quot;dernbsp;Schr.-Heitz, die de „wolkenBroepenquot;(?) in dc vier
J ^'»lotiof va„ ^/^quot;quot;agd vindt. Deze vorHieringen vertonen echter niet het gewone golf-
^iehihan'' f®uil cirkeltjes, die hier en daar een
ar laten. Die in de linker hoeken doen mij denken aan ccn weinig ge-
TYPE 8
Met Bidsnoer omlijste Rozenkrans: De groep birmen het bidsnoer — som»
tevens omgeven door een krans van rozen — is hier vaak een Mater amabih^
(zie Type A1). Ook de typen A 2 en A 5 en de typen B I, 1; B II, 5s en B H, ^
komen in de bidsnoer-omlijsting voor.
Dit type wordt veelal in Rozenkransboekjes aangetroflfen en dan is er éeti
der Mysteriën binnen een bidsnoer of in een krans van 10 rozen in beeld g®'
bracht. Zulke Mysteriën-prenten zijn tot een groep van vijf op één pagina ver-
enigd ; niet alleen ter illustrering, maar ook tot steun van het geheugen bij ^^^
mediteren (het aantal te overwegen mysteriën was immers, in de 16e eeuw» tot
165 opgevoerd).
Bij dit type komt dus niet steeds, zoals in de vorige typen het geval was,
de Madonna met het Christuskind in de armen voor. Wel zijn soms onder de
gebruikelijke mysteriën een groep als de Piëta (omlijst met doornenkroon o
doomentakken) of wel een Maria-ten-Hemel-opneming en nog andere voor*
stellingen uit het leven van Christus en Maria. Een enkele maal wordt iö d^
type zelfs een willekeurige heilige voorgesteld. Schreiber (Hdb.) noemt ^
it verband bij voorbeeld de H. Barbara, een voorstelling, duidend op
vrees voor een plotselinge dood, waartegen deze heilige wordt aangeroepen*
Ook zou men een H. Birgitta kimnen verwachten, in verband met haar
rozenkrans, ook wel „Maagdenkroonquot; genoemd (bestaande uit 63 Ave» ^ j
noster en 6 maal het Credo); doch daarvan zijn mij geen voorbeelden heken ^
Wélke heilige men echter in een rozenkrans-bidsnoer uitbeeldt, deze zijn m*
toch weinig bevredigende voorstelhngen voor een Rozenkransgroep,
men uiteraard de Moeder Gods als centrale figuur óf een Allerheiligen-g
rondom het Kruis geschaard, dient te geven. De opdracht van de RozcuK ^ ^
aan de H. Drievuldigheid wordt immers door het laatst genoemde type
in beeld gebracht.
7. 1460—'70gr.62x42mm. Mater amabilis opdemaansikkel,coli.E-V-Boti-
Parijs. Zie Type A 1, No. 7.
Het bidsnoer van 50 kralen is geleed door 5 kleine, „niet getekendequot; rozen, ^^^(ct'
Litt.: Weigel u. Zestermann (1866) No. 424. — Lützow: Geschichte d. deutrtch«^quot; j,
stiches (Bcrün 1891) No. 17. — Beissel I (1909) p. 550, afb. 232. — M. U'hrs,
preuss. Kunstsmig. (1912) p. 275. — A. v. O. (1925) p. 44, afb. 14.
slaagde uitbeelding van een rozenkrans-snoer, dat gewoonüjk slechts de rechthoekig®
omhjsting vormt. In de rechter benedenhoek zou men een adelaar (maar slecht gesneden)
knnnen herkennen, wat zou kunnen duiden op een der evangelisten-symbolen.
Litt.: P. Heitz, Embl.dr. (1931) Bd. 76, Tafel 20. Werken van denzelfden meester
Bd. 76, Nrs. 1—5, 7—10 en No. 16. Deze prent zal beschreven worden. — Sehr. Hdb'
IX, No. 1134m.
59. ± 1480—1500 hsn. ongekl. 372 X 255 mm. Houtblok in het K. K. te Berlijo-
Zie Type A 2 met A 5, No. 59.
Frankisch werk (om het dialect van de tekst), doch niet uit Neurenberg.
Litt.: A. V. Oertzen, p. 44, No. 4. — Sehr. Hdb. II, No. 1107. Omhjsting als die op
Sehr. Hdb. H, No. 1091 en No. 1090a.
236. ± 1480—1500 hsn. gekl. 73 X 59 mm. Losse Rosenkransprent, Wallr«^'
Richartz Museum, Keulen. Zie Type B II, 6 met A 5, No. 236. Afb. 46.
De omlijstende rozenkrans bestaat ook hier weer uit 50 kralen en is geleed door 5 rozeO'
waarop de kruiswonden zijn afgebeeld (Type A 5).
Litt.: P. Heitz, Bd. 44, Tafel 5. — A. v. O. (1925) p. 66, No. 2 (emd 15e eeuw).
Sehr. Hdb. II (1926) No. 1136.
dflT
138.nbsp;1483 hsn. gekl. Drie bladen van een Rozenkransboekje, met tekst n
Alanus de Rupe en houtsneden, op elk waarvan 5 MysteriCn in een krans van 10
illustraties van de drie delen van een Mariapsalter; gedndct te Ulm door Konrad DincKquot;
en in bezit van de Staatsbibl. te München.nbsp;^
Litt.: Fr. Thomas Esser O.S.D. m Mamzer Kathohk XXXII, (1905) p. 208 vlg- ^
Andreas Schmid in Ztschr. f. chr. Kunst XIX (1906) afb. p. 107/108. G. W.
139.nbsp;± 1489 hsn. ongekl. in 2dc uitgave van denzelfden drukker en met deïc^^
illustraties, nü ongekleurd, in vele exemplaren verspreid.nbsp;.p2,
Litt.: Beissel I (1909) p. 535, afb. 227, noemt behalve een uitgave tc Ulm i»
nog vier uitgaven van hetzelfde Maria-psalter te Augsburg, waarvan hsn.
1495 en 1502: twee door Anton Sorg gedrukt en twee door Lukas Zeisselmo^ '
laatste m 1495 en in 1502.
140.nbsp;De uitgave van 1495, Beissel I (1909) afb. 228, brengt dezelfde MyAtc^^^j^a«
ongekleurde houtsneden, doch nu ondijst met bidsnoeren van 50 kralen (plotte»^
schijven, afgewisseld door de puntige blaadjes, die in sommige rozenkransen
komen), geleed door 5 rozen. Hierom deel ik dit soort rozenkransen bij type A 8 '^^^jci»
tegenstaande de ondijsting der figurale groep in dc meeste gevallen een stijf ^
krans van bladeren was, versierd met 10 roxen. Volledigheidshalve vermeld«!® »
hier, ook de latere uitgaven. (Zie No. 144.)
^»■oid vt!^nbsp;Titelprent in: Van Mariën Rosen cransken,
E mnbsp;de Insulis, gedrukt te Gouda. Kon. Bibl. Den Haag (Cat. No. 150
Type A 5, No. 112, Afb. 18.
kroon^^jf^ydig afgeplatte, cirkelvormige krans van 50 kralen is een doomen-
doorstoken Hart van Jezus omgeeft. Het bidsnoer is geleed door 5 grote
^^ Sd'eT^^^^ ^ ^^^ ^^^^^nbsp;doorboorde handen en voeten van Christus dragen en
Litt ^ speerwonde, waar licht van uitstraalt.
C. A. 762. — Kron. III, p. 345/346.
^östjl ^ 1490—1500 hsn. ongekl. 139x90 mm. Zwarte-dood-prent, Germ.
Dezenbsp;Zie Type B II, 5s, No. 139, Afb. 40.
12 anoBt 1nbsp;Schutmantel-Madonna met daaronder een Anna-zelfderd,
®®^yQlijk ® daaronder. De ondijsting door cen bidsnoer van 59 kralen wijst waar-
No.nbsp;Rozenkrans van de H. Birgitta van Zweden. Zie verder Type B II, Ss,
^ 1480-^ifnnnbsp;(^^Ol) Bd. 2, No. 8. - A. v. O. (1925, p. 25, No. 4) dateert
A^Uü, evenals Sehr. Manuel I (1891). — Sehr. Hdb. II (1926) No. 1012c.
^'^ostejttuquot;quot;^!^nbsp;^15X80 mm. Madonna, staande op de maansikkel;
Het bidsnV''nbsp;(Elzas). Zie Type A 2, No. 60.
en ro^t'nbsp;rechthoekig omlijst, bestaat uit een telkens wisselend aantal
Litt.. Q r quot;quot;nbsp;hoeken
cen roos.
A 2 No'^'qn ' quot; ^^^^^^nbsp;lï- Weenen.
Sehr Hdh rnbsp;^^^^^^
geheelnbsp;^^^^ ^^^^ ^'J «^c^clfdc omlijsting, doch daar is bet bid-
^^nbsp;van Witte kralen tegen ccn zgt;vart fond.
230X360 mm. Moria im Rosenkranz mit Kind und
ßfoep ac^r''^''®'quot;.® •^quot;quot;cctie tc Straatsburg. Zie Type A I, No. 10.
en door e ' ^^^^ flcboot der Modonna, gezeten opeen zodenbank, wordt om-
geleed. D quot; ^^nbsp;^o»^« quot;^«Ic»» Joor 5 grotere ronde kralen in „tien-
2nbsp;omheen sluit nog cen grote rozenkrans, die door twee, ter weerszijden
pm^.quot;nbsp;gedragen. Deze bcstaot uit 50 kleine rozen, telkens gescheiden door
N P Hnbsp;c» „tientjesquot; geleed door 5 grote rozen.
1 • eitz: Primit. Holzschn. (Straatsburg 1913) Tafel 7. — A. v. O. (1925) p. 61,
A r^'^^^liium^nbsp;Kind op zodenbank, m: Statuta vcl precepta,
U 'nbsp;Heinrich Knoblochtzer te Heidelberg, Londen. Zie Type
Litt.: s^
No. 4463 (± 1500) cn Type A 1, No. 12. -
P- 61, No. 2 b.
-ocr page 271-12. ± 1500 msn. Titelprent van Joh. de Lambsheims Libelli tres perutiics,
Staatsbibl. Münehen en Weenen; Sem. Mainz; voorts te Frankfurt a/M. eo
Londen. Zie Type A 1, No. 12.
De Madonna-groep, dezelfde als op de vorige metaalsnede, is ook hier weer omge^®'^
door een bidsnoer van 50 kleine kralen, geleed door 5 grotere.
Litt.: Hain 10070. — Schr. Manuel V. 4463, vermeldt: gedrukt ± 1500 te Heidelberg,
bij Knohlochtzer. — A. v. O. (1925) p. 61, No. 2a.
142.nbsp;1500 hsn. ongekl. 380 X 252 mm. Maria-ten-hemel-opneming, in bidsnoer
(gedateerd), Univ. Bibl. Erlangen; naar Italiaans voorbeeld ontstaan in Franken(')'
Onder genoemde voorstelling zien wij een afbeelding van het geopende H. Graf, omring^
door de knielende apostelen. Onder hen is er één, (Thomas), die naar boven wijst, geree
de gordel te ontvangen, die Maria — gewend naar links en op een wolk zwevend boven deZ®
groep — zal schenken („Gürtelspendequot;), terwijl twee engelen haar kronen. Boven ha^r
zweeft de H. Drievuldigheid tussen twee groepen van zingende en musicerende engel®®'
Links van haar is Koning Salomo, ten halven lijve, eveneens in wolken afgebeeld; en op
een spreukband de woorden: Surge properi, amica mea, ca. 2; rechts van Maria een profe®''
ten halven lijve, en een spreukband, waarop: Tu gloria Herusalem iudit. 15.
De gehele figurale voorstelling wordt rechthoekig omlijst door een bidsnoer (kralen
gespaard op zwart fond), dat in het midden het jaartal draagt. C.f. Schreiber,
Nrs. 1012c, 1090a, 1091, 1107, 1255 en 1258.
Litt.: Schr. Hdb. I (1926) No. 724. ~ P. Heitz, Einbldr. Bd. 35, Tafel 39.
82. ± 1500 hsn. gekl. 226 X 160 mm. Madonna in Stralenkrans, omgeven d^^
een bidsnoer; afkomstig uit Lyon. Straatsburg, Weiss amp; Co. Münchcn en een d®
in het K. K. te Berlijn. Type A 2, No. 82, Afb. 25.
Het bidsnoer van 50 kralen met 5 grotere kralen heeft bovenaan, in het
grote kraal met een heraldische lelie daarboven. Uit deze kraal gaat naar wccrs^'J
een, in lussen gelegd koord, dat tenslotte met een kwast afhangt.
Onder deze voorstelling is nog een inseriptie gesneden op een band, waarvan de
gerende einden de boekversiering vormen. Die inscriptie luidt: Mulier amicta sole et
sub pedibus eius.nbsp;,
Litt.: Sehr. Hdb. H, No. 1130b en VIII (Nachtrag). — P. Heitz, Einbl. dr. (1931) ^
Tafel 19. Eenvoudiger werk dan dat op Tafel 18 (A. v. O., afb. 15), waarmee deze gt;n
overeenkomt. Zie Type A 5, No. 65, Afb. 22.
143.nbsp;± 1500 h.fic. Vier medaillons {± 50 cm diam.) met MysteriCn, polycbronic
sculptuur in laat-Gotische stijl; resten ener omlijsting van een grote rozenkra
Tiroler Volkskunstmuseum tc Innsbruck.nbsp;^^t^icP
Elk medaillon is omlijst door ecn ongeleed snoer van ovale, houten kralen quot;p^^^ic-i*'
van polychromie. Dc nog overgebleven Mysteriën zijn: de Bexnijdenis,
Geseling, ^^ ,et
kroning en Maria-ten-hcmelopneming. Deze medaillons hangen ikonogra
phisch «aquot;^
-ocr page 272-denbsp;^
prenten van bovengenoemde rozenkransboekjes en met de medaiUons in de hangende
•«ïciatie-rozenkrans (zie Type A 3) van Veit Stosz.
rozenbsp;houtsneden (elk met 5 Mysteriën in bladkransen met
^ Rozenkransboek, gedrukt door Lukas Zeisselmaier (zie Nrs.
«-Beissel 1 (1909) afb. 227.
239
^^^^ ^^ ^ ^^ (zonder de randen) Slotprent van het Compendium
ï'^edicatonnbsp;^nbsp;genitricis marie, fr. Bemardi lutzenburgen ordinis
(228 Enbsp;littersnid. Antwerpiae. Sted. Bibl. Keulen. Kon. Bibl. Den Haag
^et tidsnbsp;® 6 in A 8, No. 239.
i® geleed'?'^'nbsp;slotprent omgeeft, vormt ccn vrij hoekig ovaal van 5 X 10 kralen
zwiklc ^ .^getekendequot; rozen. (Type A 8 met A 5). Bovenaan de prent blijven
iuiRt Anbsp;gestileerde wolken. Onderaan
Litt . Wnbsp;gewonde Voeten dc hoeken der prent.
Pl.H g J Nijhoff: Kron. Ned. Bibliogr. (Den Haag 1923) No. 296. — N. A. T. II
tweede n ''' ^^^^^^nbsp;^^^ ~nbsp;quot; (^^^ó) No. 1136a noemt
ll-nbsp;Madonna, op dc maansikkel «taande, cn het Kind, dat aan
'ttJcus een bidsnoer geeft; doch zonder omlijstende bladrand.
I45
rTnbsp;Slotprent (Fol.
Os vn! »1nbsp;/ cnrmina in divo / Anno laudg, gedrukt tc Zwolle. Thieman
kranst' qntquot;quot;nbsp;e 74).
een v' • 'quot; ^nbsp;omlijst, laat dc vier zwikken
b Wnbsp;K'^^lileerde wolkon, waaruit lichtstralen schioton.
fig 9 ,nbsp;Ned. Bibliogr. (1923) No. 43. — N. A. T. I (1926) Zwolle,
mm. Rozenkransprent in: Canon sacrac niissao...
e '^Vnle'j,,-1507. In particulier bozit. Zie TyTgt;e B I, 2, No. 146.
^öfdt gedraquot;quot;^*^*^nbsp;5 X 10 ronlt;lo kralen, is door 5 ongetekende, groto rozen geleed
der prequot;^'quot; ^^^^ engelen, die — ten halven lijvo zichtbaar — «le bovenste
Jacn '»rnbsp;terwijl tussen hrn dc woorden „hij kontzing«quot; gesneden zijn.
lt;»«cnthal Cat. No. 66/67, «fb. p. 106. — A. v. O. (1925) p. 63 (J) afb. 23.
i 1513
iii Urinbsp;50x41 mm. RozenkranHprent in: Introductorium
^ ^ Mater a ^ {^'quot;'quot;quot;»quot;«^»cam, gedrukt te Gent door Robert Keysere.
^tV ^nbsp;quot;1nbsp;omgeven »loor een krans van 50 kralen, geleed
D,.nbsp;bovenste zwikkon (lt;Iofect) gestileerde wolkon, waaruit lichtstralen
genimboerd, houdt in bcilt;lc armen het naakte Kind
dat niet het linkerhandje do omlijstende kralenkrans vasthoudt.
Litt.: Nijhoff-Kron. VA p. 318. N. A. T. suppL (1935) PL 46, fig. 7. M. E. Kronenberg:
Robert de Keysere als drukker in Gent en in Parijs (1511—1514) Het Boek, XXI (1933/34)
p. 1—22.
88. 1514 hsn. ongekl. ± 24 X 15 mm. Fragment (Madonna-groep, zie Type A 2,
No. 88) uit de prent 140x92 mm, in Markus von JFeida's: Spiegel der hochlöblicheo
Bruderschaft des Rosenkranz Marie, Leipzig 1514; Berlijn en Bamberg.
De rozenkrans, die de staande Madonna-in-stralenkrans omgeeft, bestaat m.i. niet ui^
rozen (A. v. 0.), maar uit 5 X 10 kralen en is geleed door 5 rozen, waarvan er slechts 4 te zien
zijn; de vijfde en onderste wordt n.1. bedekt door de balustrade van de bovenste torentrans.
Litt.: A. V. O. (1925) p. 77, afb. 31.
102. 1517—'18 h .80. Gepolychromeerd lindenhouten Annunciatie-
Rozenkrans-
met bidsnoer door Veit Stosz, 3,72 X 3,20 m, afhangend in het koor van de St. Lorenz-k®'^
te Neurenberg. Zie Type A 3, No. 102, Afb. 16.
Bij uitzondering is nu het bidsnoer, dat hier uit 60 ovale en 6 grotere, ronde kralen be-
staat, niet gesloten, maar hangt over de rozenkrans heen, aan beide zijden eindigend in ^^
kwast van iets grotere lengte dan de ovale kralen hebben.
Litt.: A. V. O. (1925) p. 58/59, No. 2. — Katalog d. Veit Stosz-AussteUung im Ge^'
Museum Neurenberg, (1933) No. 26, Tafel 8, met verdere opgave van htteratuur.
148.nbsp;1520 hsn. ongekl. 190x150 mm. Rozenkransprcnt ui een Rozcnkra®®
boek, o.a. gedrukt te Venetië (Iste uitg. z. jaartal of plaats), van den Dominicaan
da Castello.
Men vindt in dit „Rosario della glor. verg. Mariaequot; afbeeldingen van de 165 te overdenk®^
Geheimen (15 Mysteriën en 150 clausulae ter nadere verklaring daarvan). Een ^
wordt o.a. omlijst door een doornenkroon, rakend aan de 5 grote medaillons met droe
geheimen, waardoor het bidsnoer van 22 kleine, ronde kralen is geleed. Dit geheel u»
op een vijfbladige roos met 5 spits toelopende kelkbladen, waarvan er twee, evenals
der bloembladen, worden oversneden door de lange rechthoekszijden der prent.
Litt.: Beissel II (1910) p. 63 vlg., afb. 17 (met opgave van htt.).
149.nbsp;1521 hsn. ongekl. 73 X 67 mm. Titelprent van: Een devote ocfcnmgc
ne/ghê gebedê.... enz. met onderschrift: de fiolen crans.
Fol. 1 v: Hier begint een scoon gebet vandê heyhgë sacramet dat Sint Am
gemaect / heeft.... enz.nbsp;^gfi.
Fol. 24 v: Gheprent tot Vtrecht op den Hoeck / van die saclstraet bi mi Jon ^^^
Int iaer ons beeren M. / CCCCC, cndc XXI. Brit. Mus. Londen.nbsp;-Hjk
Deze prent, omlijst met bidsnoer van 50 kralen, geleed door 5 violen, heeft n ^^^ ^^
een voorstelling, afwijkend van do gewone rozenkransgroepen: het H.
Sacroio«quot;^ jcr
ostensorio), links daarvan Christus als hovenier en daarvóór Cliristus aan de p®
hel. De laatste is voorgesteld door de geopende muil van een duivels monster.
Litt.: Nijhoff-Kron. (1923) Nederl. Bibl. No. 1609. — N. A. T. I, Utrecht, PI- ^
«elfdenbsp;^^^^^ mm (bovenrand en zwikken half afgedrukt). De-
^«or ^ ^''«^j^^ansprent m: Ortulus Anime in duytsche, gedrukt te Antwerpen
Willem Vorsterman. K. Bibl. Stockholm.
o.f. N'anbsp;quot;39. N. A. T. (1926) II, PI. XX, fig. 66;
^ ^ P. 318)nbsp;^^^^nbsp;^^ ^ ^^nbsp;dezelfde voorstelhng (N. K.
^g^Cäi^^^^nbsp;^^^^^ Titelprent: ....dit hoecxken.... (van) die
«e vij kerke va rome.... enz. Zie A 5 en B II, 6, No. 248.
Rozenkrans-reliëf van Imdenhout, in medaUlon-
De ^oe 'nbsp;Zie Type A 3, No. 103.
'^^elvow Annunciatie is nu slechts omlijst door een bidsnoer. Deze (hier gesloten)
Ï4tt . Anbsp;en 5 grote, ronde kralen.
•• O., p. 60, No. 3.
118. 1531 .
u'^'^tonïrnbsp;Madonna-in-Stralenkrans van
^^•XXIX quot;T?'quot;' ''' quot;Rosarium mysticum.... etc. Ex officina Eucbariana. Anno
Vnbsp;^^ ^^^nbsp;'''nbsp;Type B I. 2
een'bS^quot;'nbsp;d« maansikkel (waar omheen zicb een slang wmdt) is omgeven
d®®quot;quot; 5 „getekendequot; rozen geleed. Zie Type A 5, Nm.
n
y^'^^^fbeuet ^^^^ P'nbsp;^ (!)• - E. Firmcnicb.Ricbartz: J.J.Merlos
^quot;^«seldorf iLrvnbsp;Nachrichten v/d. Leben u/d. Werken Kölner Künstler
^ 1895) p. 989—993.
„ .nbsp;P- 43, noemt voorts nog deze en de volgende drukken van dit
• quot;gedruckt tzo Cöllcnquot;, Sted. Bibl. Keulen.
h«n. Item, K. K. Berlijn.
123,
M.Dnbsp;latijnse copicën: Antwcrpiao apud Micbaelum Ililicnium in Rapo.
•^^XVIIL Sted. Bibl. Keulen.
quot;^^Paeum Anbsp;(met onbeduidende afwijkingen) Coloniae apud Jasparcm
^ Anno M.D.XXXIX. Sted. Bihl. Keulen.
ISl,
^quot;P'««» van dc houtsneden in Alberto da CastcUo's Rosario dcUa
1520 tc Venetië) door Dartolommeo Scalvo, die
«öoek opdroeg aan den IL Karei Borromcus.
152.nbsp;1572 hsn. Dezelfde eopieën in „Von der gnadenreichen hoehherümpten, weit'
ausgebreiteten und langhergebraehten Bruderschaft des Psaltersquot; door Adam Walasser te
Dillingen, 1572, Seb. Mayer.
Litt.: Beissel II (1910) p. 65, geeft nog latere drukken met Castello's tekst en copie^®
van diens houtsneden. (Venetië 1588, 1616).
153.nbsp;± 1570—'80 gr. 130x80 mm. Rozenkransprent met de Vijf blijd«
Geheimen; kopergravure, gesigneerd Hieronymus Wierx fecit et excudit. Verz. Plantijd'
Antwerpen; duplicaat (eigen bezit) Den Haag. B I, 1(?) in A 8, Afb. 51.
Het bidsnoer, dat een hemels visioen van het Christuskind op de schoot van U^^^
omlijst, bestaat uit 36 (2 X 12 2 X 6) kralen. Het is geleed door vier medaillons, waari®
de vier eerste Blijde Geheimen, met de volgende randschriften: Annunciatio foecunda»
Visitatio felix, Nativitas beata en Circuncisio salutaris. De grotere voorstelling binnen d®
kralenkrans is geen zuivere B I, 1-groep, doch een variant op het Vijfde Geheim =
Weervinden van Jezus in de tempel. Het onderste gedeelte der prent bevat een met rO
werk versierde cartouche, waarin een knielende menigte (rechts van de Madonna vrou^'^®®'
links mannen) in gebed opziet naar een stralende zon. Deze figuren zijn allen met lau'«''^'
takken bekranst, hebben in de gevouwen handen geen bidsnoer, dus zijn als hemeling»^®
te vatten. Het randschrift bovenaan de prent geeft een regel uit de bekende Maria-a®quot;
phoon, het Salve Regina: Et Jesum benedictum fructum ventris tui, nobis post
exilium ostcnde.
Om het geheel der voorstelling zou de prent, waaruit hier en daar de Dürcr-cop
spreekt, wel uit de „Humanae Salutis Monumentaquot; kunnen zijn. Dit werk werd »o
Plantijnin 1571 gedrukt, toen Wierix voor hem werkte. De gravure kwam door vricndeW
bemiddeling van het Rijksbureau van Kunsthist.en Ikonogr. documentatie (K. Vijver^''
Den Haag) in mijn bezit, doch te laat om deze mogelijkheid nader tc onderzoeken-
154.nbsp;1587 hsn. ongekl. Rosario doloroso in een „Rosario della sacrati^
vergine Mariaquot; van den Dominicaan P. Andrea Gianetti da Salè, gedrukt te Venetië-^^
De Pietä, op een ovaalvormig schild, is hier omlijst door twee doornige takken, ^^^
springend uit één stam, die in een kratervormige voas is geplant, stnandc midden
heuvelachtig landschap. Dc takken kruisen elkaar onder en boven de groep van ^^^
met den gestorven Zoon in haar schoot en vullen verder de rechthoek dezer prent
met hun vertakkingen. Deze vormen bovendien de ondergrond voor het bidanot
30 kleine, ronde kralen, dat door 5 grote rozen — waarop medaillons met de dro'
MysteriCn — wordt verdeeld in één tiental en vier vijftallen.
Litt.: Beissel II (1910) p. 66, afb. 18.
99. eind 16c eeuw h.sc. ± 1,50 X 1 m. Hangende, in hout gesneden en P'^P^'j^jjlut
meerde Rozenkransgroep, Type A 2 in A 8, No. 99. Par.-kcrk te Heilig®
(Karinthie).
^«giögênnbsp;J^y elk der 15 (nog gebruikelijke) over-
W^rVnbsp;quot; quot;Drei geistHehe Rosenkränze, geschreven
^^ ^ijnnbsp;het Ferdinandenm te Innsbruck. Vermoede-
^««kjes tenbsp;door een bidsnoer omlijst, zoals andere rozenkrans-
Littnbsp;gaven.
^«scb'nbsp;^ vermeldt dit niet; evenmin doet dit F. Wickhoff:
Hzignbsp;dluminierten Handschriften in Oesterreich I, No. 131 (z. afb.
^^«t^aardenbsp;«|ersemami-verlag, p. 85 vlg.). Deze vindt de 20 miniaturen grof en zonder
^^^den houdtnbsp;^nbsp;rozenkransen in de
quot;uat, m een bloementuin.
I'^aal)/^/? 280X340 mm, ongekl. Didactische Rozenkransprcnt (breed
^^'^^enberg 'nbsp;^^nbsp;BI' Abt. Andachtsblätter)
quot;I'^^digenbsp;fig»»-«'« voorstelüng mist. vermeld ik haar toch om de merk-
ter ombisn'quot;'(rozenkrans) ter illustratie, doch niet zoals
^et linj^ 'quot;quot;Jstmg dient.
isnbsp;dises Rosenkranzes, XXXIX Gebet- und Andachtsübungenquot;,
laatste staanTT 'nbsp;^^nbsp;5
grotere. Bij
5.nbsp;Glorie.
^nbsp;Pcin.
ÏJ,!'^'' allenrd^-quot;''quot;quot;^quot;/'quot;quot;®'nbsp;en onderaan de prent lezen
Eccl 7nbsp;T gedenck deinor letzten Dingen, so wirdste in ewigkeit nit
• bedruckt zu München bcy Anna Bergin Wittib 1615.quot;
-ocr page 277-B I, 1.nbsp;Groep B (met rozenkrans-bidders)
FORMULE I Huldiging van de Madonna en het
TYPE 1nbsp;Tronende Madonna
Tronende Madonna (met rozenkrans-bidders): Dit rozenkrans-type, gt;vaar'
mee Dürer volgens Wölfflin (1926, p. 173) voor het z.g. Rosenkranzft®*
zou hebben gewerkt — maar dat daarmee m.i. slechts enige overeenkomst ^
compositie vertoont — geeft de Madonna frontaal, zittend op de troon, ^^
gekroond; of met een rozenkrans in het haar, terwijl twee engelen haar soiO®
bovendien een kroon boven het hoofd houden (Kroning van Maria). Zij en
Kind op haar schoot zijn genimbeerd en worden omringd door twee groep^^
van knielende figuren, ^e kransen van rozen — symbool der tot hen gerich^®
gebeden — aanbieden. De groep, heraldisch rechts van de troon, bestaat ^^
geestelijken en de linkse groep uit een keizer, of(en) een koning (kenbaar
de kronen) met vertegenwoordigers van adel- en burgerstand. De figuren
beide groepen zijn steeds hiërarchisch gerangschikt.
In de grafische kunst wordt deze groep vaak omgeven door een bids»®
in de vorm van een cirkel. Zie Type A 8.
157. ± 1476 hsn. gekl. 165x116 mm. Rozenkransprent in Jacob Spr^^^
Rozenkransboek (Fol. 3) Staatsbibl. (F. P. VIII. No. 5) München.
De Madonna en het Kind dragen hier een krans van langgestcclde rozen in het
ontvangen de gebruikelijke, stijf gewonden rozenkransen van een keizer, kardinaolt ^
geestelijken cn drie leken, dielinks en rechts van de troon knielen of staan. Een Domiö' ^^
(Jacob Sprenger?) knielt links van ons op dc voorgrond cn biedt met drie andere, vo ^^^
troon knielende figuren (o.w. twee kinderen) Maria cn het Kind zulke rozenkransco^^^
Litt.: Pr. 1620: Jacob Sprenger, Statuten der Rosenkranz-Brüderschaft. pj^
14961. — Sehr. Manucl V (1911) No. 5292, dateert noch localisccrt. — H. Wölffl^^'^jS)
Kunst Albrecht Dürers (Münchcn 1926, 5te Aufl.) p. 173 vlg., met afb. — A. v. O. (
p. 30, afb. 6, Univ. Bibl. Bazel. — Zie Inleiding, p. 1.
158. 1477 hsn. ongckl. 162 X 117 mm. Dezelfde Rozenkransprent in dc
gave van dat Rozenkransboek (Fol. 1 v): Des bat Johannes Barnier zu Angflpurgg^ cfD.
im 77 jar. Staatsbibl. Bamberg (Inc. typ. J. H. IV, 337. Coli. Josef Heller). Afh. 2, ' n
Litt.: Hain 14962. — Schr. Manucl V (1911) No. 5293, merkt op, dat door dc kn»c
aan Maria cn het Kind 7 kransen van rozen worden aangeboden. Wij tellen ccn
in handen van de vrouw naast den gchaniastcn keizer, even zichtbaar boven dico®
— A. V. O. (1925) p. 30, spreekt ook van: ein Kreis von weltlichen und gc'^^'^Yp.
sonen----, alle bieten Rosenkränze dar. — Zic verder Inleiding p. 14 cn Iloofdst.
le BoCnXnbsp;quot;.«eumbezi, aldaar), verm. ontstaan
t^^T ~nbsp;quot;et een diadeem van 5 rozen - en aan het
'e^Peetieveliil 7 ƒ T°nbsp;'quot;'quot;'^i''- «P haar sehoot staat, worden
.««quot;elijken e„ 'nbsp;''quot;'quot;'Paar van links en door een kardinaal, twee
'quot;■»enltri, r T T quot;nbsp;'ozenkransen aangeboden. Twee zwevende engelen
^'Mvot Itllir.Tquot;,;nbsp;Rquot;«-tran,prent, Augsbnrgcr Presse-
Aft. 26. quot;oei-Ulustrafe bestemd) Grapb. Sammlg. Mttneben. (Inv. L 71513).
Kind zit
r*quot;quot; quot;«ie en ontrn« lquot;quot;quot; ™Tnbsp;«roep - naakt op Maria's
f«.an (niet aw . r!quot;quot; m quot;quot;quot; quot;quot;quot;nbsp;«em knielenden
l « ''Oquot;» zwevende T',quot;-' :nbsp;lt;gt;« Twee.
C Maria doeh ,nbsp;alleen een kroon boven het genimbeerdj
w quot;»«Bebodenkratn T quot;/■'quot;'r quot;quot;nbsp;-de«
tr» «eester, ^^equot; UT/rrquot;quot;! quot;quot;t'quot;quot;' quot;quot; 'quot;-''ran.boek ?) is vermoedelijk
Sd = S- Beis^I 7.; J ^nbsp;.linstrcerde voor Gfinther Zainer en Anton Sorg.
d.. ' (1912) 11 V ot ■nbsp;l^quot;quot;quot;' (1900) P- 33. — P. Heitz,
Einblnttdr.
U75i'8o Cf l \nbsp;P- -nbsp;quot; (1926), No. 1135,
«0. Cf. Schr. Manuel V, Nr«. 4588, 5163, 5293, enz.
UnVeT'Ï'quot;'nbsp;AfJ«quot;tprent, in Zwaben gedrukt, Brit.
de ^l^'ïonna 1nbsp;quot; ^ ^ Afb. 27.
de y'^'^'^E van el! T1nbsp;- «t» iquot; «Hngonaalricbting, gebeel rechts in
^^ichtbaTrquot; nnbsp;rozenkrans (A 8) van 50 platte kralen, waartussen
»^een,nbsp;Het Kiinbsp;«'oor 5 (volgens W.
u. Z. rode) rozen
eve^ ccn toch, 7nbsp;gekruiste beentjes. Het
Cr^'^^^handrnbsp;''nbsp;jongen
man — achtor •m'cn een vrouw
•i'aadnbsp;^ocds ZT7?; »''»^Jt-ccn stijf gewonden rozenkrans nan(?). Boven hun'
^«^or«; 7 ««n het oLZ inbsp;quot;quot; 'nbsp;quot;quot;quot; «^««ß
'^d ^'quot;B luidt. AU T l^ralcnsnoor is bevestigd. Dc xylogrnfischc tekst on.lcr deze
? P^^/cn i«tnbsp;«-quot;«^quot;krantz marie/und ircm kind ihesus zw lob
yeclomnT!- /nbsp;und darnach V. pater noster
V ,ur „bin« ,lothch/cr sunden. Durch pabst Sixtcn geben. Volgens
-ocr page 279-de bul van 3 Juli 1478 door Paus Sixtus IV: septem annoróm et totidem quadrigenaruJ»
de iniunetis eis poenitentiis relaxationem habeant.
Litt.: W. u. Z. (1866) 1, No. 189. — A. v. O. (1925) p. 31, No. 4. — Schr. Hdb. II (1926)
No. 1133, dateert na 1475. — Camp. Dodgson (1934) 1, p. 79, A 59, No. 146, afb. XLYlH'
dateert 1475—'80.
162.nbsp;1483 hsn. gekl. 159 X 100 mm. Titelprent uit een: Psalter Mariae va»
Alanus de Rupe, gedrukt door Conrad Dinckmut, Ulm. a.o. Staatsbibl. xMüncheö
(4 Inc. c. a. 316).
Slechts drie figuren knielen hierop vóór de troon; en wel van links naar rechts: e®quot;
vrouw, haar echtgenoot en een Dominicaan of Kartuizer (geestelijke in zwarte mantel)'
Ieder van hen houdt een kort, ongeleed bidsnoer tussen de vingers. Het Christuskiiquot;^
en de H. Maagd houden samen zulk een bidsnoer in de hand. Voorts bevat dit Mariquot;'
psalter 3 houtsneden, elk met 5 Mysteriën in medaillons; en één houtsnede van Type B H'^quot;
Litt.: Hain 14036 (Anton Sorg ten onrechte toegeschreven). — Sehr. Manuel V, Nquot;'
5161; andere uitgaven Nrs. 5162—5167. — A. v. O. (1925) p. 36, No. 1, afb. 11.
163.nbsp;1495 hsn. Een latere druk, met gekleurde houtsneden (130 X 85 mm.). Sta»^®'
bibl. Münehen (4 Lie. e.a. 1172 m), Leipzig, Weenen, Londen, enz. Deze hou^'
snede is gedrukt door Lucas Zeissenmayr, Augspurg. Het Christuskind staat hier n»®^'
doch zit op de schoot van Maria. Deze prent is ook in eeu liederenbundel, gc^drukt do«^
Zeissenmair, ÏFessoprun, 1503.
Lott.: Hain 14043. - Pr. 1930. - Beissel I (1909) p. 549. - Schr. Manuel V (l^l^^'
No. 5167. — A. v. O. (1925) p. 37, No. 3.
164.nbsp;1490 hsn. ongekl. 120x81 mm. Titelprent uit hetzelfde Psalter Ua^f
van Alanus dc Rupe, gedrukt te Augsburg bij Anton Sorg. Kunstgew. Museum Bcrl'Jquot;'
Staatsbibl. Münchcn.
Litt.: Hain 14038/39. - Schr. Manuel V, No. 5163. - Beissel I, p. 535. - A'
(1925) p. 36 No. 2 cn p. 37 de nu volgende drukken:
165.nbsp;1492 hsn. Staatsbibl. Münehen (4 Inc. e.a. 870 H).nbsp;,55
Litt.: Hain 14040-14042. — Schr. Manuel V, No. 5164 (Sorg; Dinckmut Nrs- ^^
en 5166).
• hf''
166.nbsp;± 1492 hsn. ongekl. 118 X 81 mm. Rozenkransprent in: Wundcrzcquot;quot;
zu Alt-Oetting, gedrukt te Augsburg bij Anton Sorg, Staatsbibl. (181),
De H. Maagd troont frontaal, met het Kind, dat op haar schoot staat en een rozenkr^ ^^
bidsnoer in beide handjes houdt. Op de voorgrond knielen een geestelijke, ceu hurg®
een vrouw, elk met een bidsnoer in de handen.
Litt.: Schr. Manuel V B, No. 4588 (cf. No. 5163).
167.nbsp;1485 hsn. gekl. 375 X 250 mm. Aflaatprent met het wapen van Vl^f »
tecrd 1485; (vr. part. bezit te Weenen, 1922 geveild te Amsterdam, bij Fred. Mquot;quot;®*quot;
Cat. 26). Sinds 1926 Coli. Weiss amp; Co. Münchcn. Type B I, 1 met A 6a.
^nbsp;gezeten, op de rechter knie der frontaal tronende
Öemkni^i^r^*' ^^^nbsp;die Unks op de voorgrond, achter
'^^tvanet H'nbsp;geestelijken (onder wie de paus en een kardinaal)
hetnbsp;van Hem een krans van rozen, terwijl een vóór hem knielende vrouw
onT^ ^^nbsp;Christuskmd aan te hieden. Tegenover hen knielen
Kind ^fnbsp;^^^ standaard in de rechter hand, allen in afwachtmg om
^aasvanio K ^nbsp;bieden. Deze groep wordt omgeven door een grote
Normen dnbsp;^quot;e rozen, die elk een Mysterie omlijsten. In de zwikken
^Qder dit^tT^^ symbolen der evangehsten de aanvulhng tot een vierkant (Type A 6a).
^^^enkran hnbsp;^^ ^^nbsp;(gevolgd naar Jacob Sprengers
Ave pn ®nbsp;tioe de rozenkrans gebeden dient te worden; n.1. na het Credo:
Litt . Wnbsp;nostcr.
^db. linbsp;62 (met afb.). - A. v. O. (1925) p. 31, No. 5, afb. 7. - Sehr.
^ ^ ^^926) No. 1129.
h' ^^^ boven), de aüaatprent, waarop slechts één echtpaar een krans
P'^totyoLnbsp;volgende Nrs. Sehr. Hdb. II, 1132, 1133 en 1135 (zie boven) zijn
('elfs v-^^nbsp;die blootshoofds en in Dominicaans habijt zó op de voorgrond knielt
J?®fgrond Vaquot;nbsp;«ticliter der orde moeten worden opgevat. Ook op de
157 en Ko titelprent in Jacob Sprengers Rozcnkransboek van 1476/'77 (zie Cat.
een ho ^ Knbsp;^^^^ ^^^^^nbsp;Dominicaan. Deze draagt
gt;8 «elfsquot;^*^nbsp;schrijver zelf, vernieuwer der rozenkrans-devotie, zijn.
het da^*^quot;nbsp;voorgrond geplaatst dan de achter hem knielende kardinaal.
? voorgrondquot;'?nbsp;onwaarschijnlijk, dat ccn stuk, waarop do H. Dominicus niet
^'»«fest quot; 'p achter de andere geestelijken staat,—zoals op Dürers z.g. Roscn-
gehoudj^quot; quot;osenkrans-altaarstuk zou zijn? Genoemde heiligo werd immers in die
die het^onbsp;van het Rozenkrans-gebed en is toch de stichter van diè
oprichten van Rozenkrans-broederschappen bevorderde.
N^,nbsp;gel^l- 388x277 mm. Aflaatprcnt van Hanns Schator, Germ.
%8teriequot;fgnbsp;brontaal, in het midden van ccn krans van 10 rozen, in elk waarvan
Vi^ het naaktquot;nbsp;^^quot;quot;quot;dt door twee engelen gekroond met een krans vnn rozen,
personen pnbsp;^^ schoot ook ccn draagt. Rechts cn links van hen knielen
1 1 Dez'ln^nbsp;kransen aanbieden. De symbolen der evangelisten vullen do vier
Atncn 148^nbsp;quot;P 1^29 (met do slotzin: Verlych uns das ewig
®ehtcr ot)nbsp;g®volgd «loor de naam Hanns Scham. De ruwere tekening
j Litt.: jjnbsp;Intere copie naar dc vorige prent.
xr^^®^^'nbsp;-nbsp;Holzschn. d. XIV. und XV.
^^ P- 31 M f quot;«eum (Nürnberg 1875) Tafel 89 f. — Beissel I (1909) p. 531. — A v O
' ö. ^ Sehr. Hdb. II (1926) No. 1128.
N.B. Augusta von Oertzen noemt deze en de vorige houtsneden (Schreiher 5293,
1133, 1135, 1128 en 1129): „eine Vorstufe für Dürer, sein Rosenkranzfest bedeutet de»
Abschlusz dieser Reihequot;.
133. ± 1500 temp. 4,87 X3,70 m. Tempera-schildering op dc N. muur van d«
(vr. Benedict. Abdijkerk St. Pieter) nu Protestantse Parochie-kerk te Weilheim unter
Teck (Württemberg). Type B 1, 1 in A 7
De Madonna, met het Kind op haar linker knie, door vele engelen omringd, is gezete»
voor een bloeiende rozenhaag. Zij worden omgeven door ccn driedubbele krans van toz^^
(Type A 7). Elke krans draagt 5 Mysteriën in mcdaillonvorm: de buitenste (van de vitte
rozen) de blijde, de middelste (van rode rozen) de droevige cn de binnenste (van goude»
rozen) de glorierijke Mysteriën. Boven die grote, cirkelvormige rozenkrans is de Drie-
vuldigheid geschilderd: twee tronende goddelijke Personen met de Duif tussen Hen z^'®'
ven d. Ter weerszijden van die troon zweeft één engel in aanbidding en vier of vijf ander«'
die de martelwerktuigen dragen. Iets lager zweven kleinere engelen om de krans, terwijl de
beide zwikken daar beneden worden gevuld door twee grote scharen van knielende ^^
biddende figuren: de groep links (van ons) met den paus, en de rechtse met den keiz«^
voorop.
Litt.: Paulus: Der Rosenkranz in der Kirche zu W. (Jahreshefte d. Württcmb. Alt«/'
tumsvereins, Stuttgart 1884, Heft 7, No. 27). — Grüneisen (Beschreibung älterer Werl^^
der Malerei in Schwaben p. 415 vlgg.) schrijft dit werk toe aan ccn lid van het schildek'
geslacht Stocker uit Ulm. — H. Kolb (Aufnahmen mittelalteri. Wand- und
malereien in Deutschland) wijst op stijlverwantschap met de altaarstukken van F.
cn diens school in de Munsterkerk te Ubn en de Jakobskerk te Nördlingen (1466,
A. V. O. (1925) p. 55, afb. 19. — Zie verder Cat. A 7, No. 133.
169. eind XV. eeuw p. 0,85 X 1,40 m. Tronende Madonna met heilige^'
vcrfschildcring op hout. Frans werk in part. bezit.nbsp;^ j
De H. Maagd troont hier weer vóór ccn rozenhaag, volgens Wickhoff (Jhrb. '
1907) ccn bij Franse goudsmeden zeer populair motief. Zij wordt door twee
kroond, steunt het Kind, dat op haar rechter knie zit, met die hand en zou
V. O.) met de linker den aan die zijde knielenden keizer ccn krans van rozen eche» ^^
Het Kind, dat zulk ccn krans in de linkerhand houdt, zou met de rechter cr ccn ^^^
paus schenken. Dit lijkt mij ook zeer waarschijnlijk. Deze, zowel als de keizer, hoquot;lt; ^^^
bidsnoer in de linkerhand cn alle overige figuren houden cr ccn tussen do ving'^'^.^^
gevouwen handen. Dit paneel met rozenkrans-bidders kan m.i. als een hemels
worden opgevat, waarin men het belonen vnn godsvrucht tot uitdrukking heeft
brengen, dank zij de bloeiende rozenhaag, dc heiligen cn de engelen, die kransen quot;
rozen in de hand houden.nbsp;jjcC'
Litt.: A. V. O. (1925) p. 33/34, afl». 9. ~ Cat. de Tableaux anciens, composant I«
tion de S. Exc. feu Princc Alexia Oriolf, p. 34, No. 24.
21«nbsp;quot;quot;■quot;anken, titelprent van
'''Wenbe« !,nbsp;!, ros^nkr^mz marie (opschrift), gedrukt te
Ba«ber/Stnbsp;« fquot;^quot; ^Mo-y^'-quot;quot;quot;«)- K. Berlijn; Staatsbibl.
H ^t^^tsbibl. Münehen.
^^^dt do!!'!^quot;^'nbsp;''' ^^^ ^ concinsns gezeten,
'ozen aTnbsp;weerszijden van haar knielen, een krans
(«fP««- K«nstw. XXXI, I9O8, S. le fr; S. 144 ff) sehrijft deze
^•^l^schnitt r^lnbsp;Knlmbaeh. - Max J. Friedlander: Der
^'''«aüHan^ q'ü^r ; ^nbsp;illustraties van dit Rozenkransboek
zoal! r ''''nbsp;dezen niet als mede-
^^ Ln vf'nbsp;(Augsbnrg 1925) p. 56/57, die deze titelprent overi-
quot;quot; zekerheid durft toeschrijven.
Kroning van Maria. Middenpaneel van een triptiek
^'^«Idegalerie A 1 ^quot;quot;'ë^mair, afkomstig uit het St. Catharina-klooster, nu in de
^P deze Knbsp;(cat. 1912, No. 2092).
op eenquot; dnhK ^nbsp;doornenkroon zijn beiden naast elkaar
O ^«n krans va7 •!nbsp;musicerende engelen. Eén engel reikt aan
krans ^e ilnbsp;«P«quot;«quot; ^'^^P^ïtj'« gebonden).
134nbsp;verwantschap tussen dit stuk en ons type rozenkrans B I, 1.
(ähÜ^^.f ® P' «^^«»quot;quot;'g) 1,60 X 0,75m. Fragment van een Rozenkrans-
n'^'^eeschichTe t Tnbsp;de St. Jakobskerk, nu in het Museum f. Kunst und
Onbsp;is VOO ïnbsp;^ ^ A 7 met B II, 8. Afb. Si.
doornbsp;I Aanbidding van het Christuskind lt;loor Maria en de engelen,
r^ed opnbsp;«nedubbele krans (A 7). Door deze voorstelling wordt weer do nadruk
iö (Type B II m rnbsp;Onder ,1e krans is ecn Dominicaan, predikend op een
ïenbsp;hand' Tnbsp;'' middenas van een landschap geplaatst, een bidsnoer
n Pous l; V f quot;^quot;quot;«^Üden ziet men een groep kniclendo figuren, waaruit weer
de krannbsp;voorgrond zijn geplaatst,
of^^^^«»» Van pcVVquot; 'quot;''daillon van wolken, zien we Gini den Vader, met dpe pijlen
K ''quot;kcr handnbsp;rijksappel
j'^'^irkcl.ortiiij ^'^'^''i^'^^dc hoeken zijn gevidd met een adorercndcn engel, in
O'^'^^dt ovcr«'quot;^!'nbsp;cirkelvorm van de krans — door de staande
T - ^quot;«paneelnbsp;quot;quot;quot;nbsp;«ymbool van den II. Geest hier ontbreekt, is dit
^dz. 240 '^'^'■quot;^oedelijk aan boven- en zijkanten afcesncden.
Tronende Annn-aolfderd, gerestaureerde al-
'nbsp;^olf Traut, in de O. L. Vrouwekerk to Neurenberg. Afb. 28.
'nbsp;landschap, aan de rechterliand van de U. Anna, troont
-ocr page 283-op een zodenbank tegen een baldakijn-doek, dat door twee zwevende engelen wordt op'
gehouden. Zij is gekroond met een krans van rode en witte roosjes en houdt het naakte
Kind op haar schoot, dat van een gouden kruisnimbus is voorzien. Achter haar staat de
H. Jozef, leimend op een staf. Achter de H. Anna staat de H. Joachim met een bidsnoer
in beide handen. Twee engeltjes bieden Maria en het Christuskind een krans aan, vao
witte en rode roosjes, op hoepeltjes gebonden. Een derde engeltje zit op de voorgrond
een mandje met rozen.
Als werk van een Neurenbergs meester — tijdgenoot van Dürer — dat de rozenkran«'
devotie in mystieke zin vertolkt, verdient dit stuk onze bijzondere aandacht, hoewel bet
de traditionele groepen van rozenkransbidders mist. Hebben die wellicht de zijluik®quot;
versierd ?
173. ih 1520 p. 1,50 X 1 m. Kroning van Maria, vroeger toegeschreven aan
mair, doch van ecu Boheems meester; Staats verzameling te Praag (Inv. No. O. P-
Afb. 29.
Als een hemels visioen troont in het midden Maria, bijna frontaal, onder een baldaky®'
waarboven God de Vader en waaronder de Duif van den H. Geest. Zij toont het Ki^'
dat — van de kruisnimbus voorzien en slechts getooid met een lang bidsnoer van hloe^
koralen — iets naar rechts gewend op haar schoot staat. De Madonna, alleen het hoof
van een stralennimbus voorzien, draagt een groenblauwe mantel over een kleed van go^
brokaat. Een in goudreliëf bewerkte kroon, in vroeg-Renaissancc-stijl, houden twee «ug®^^
haar boven het hoofd. Rechts en links van de troon zijn de zaligen, in rijen boven clk®^
gerangschikt (rechts van haar de geestelijken, links de leken), allen met een palmtak
de hand. De maagden, op de onderste rijen gezeten, dragen een kroon, in goudreliö^
schilderd, evenals die van den keizer en dc tiara van den paus. Dczc houdt,
behalve O
palmtak, de sleutel in de rechter hand; de keizer scepter cn palm in de rechter en de
appel in de linker hand. De onderste rand van het paneel wordt ingenomen door ^^^^^^
waartussen een tiental musicerende engelen, waarvan er drie op de onderste trede
de troon zitten. Bovenaan het paneel zijn de hoeken versierd met Inat-Gotische, di
achtige ranken, in goudreliëf-schildering. Hieronder liggen ter weerszijden van Gods tr
twee engelen, geknield in aanbidding.
Litt.: Cat. Rudolfinum (1912) No. 95. Geschenk Fr. Graaf Sylva-Tarouco
komstig uit de coll. Franz Graaf Stembcrg-Manderschcid.
tifler*
174. eind XVI. begin XVH. eeuw p. Pre del la van een relieken-altaartje, ^ugquot;^ p,
museum, Freiburg i/Br., afkomstig uit het Dominicancssen-kloostcr tc Add ®
dat sinds 1867 ia opgeheven.nbsp;^ .jut
De Madonna — dc scepter in de rcchter hand — troont frontaal, met het
(naakt) op haar linker knie zit. Zij zijn omgeven door ccn cirkelvormige atralcnkrau^^j,,
lijst door ccn van 30 rozen. Deze rozenkrans is geleed door 3 medaillons niet ^ ^^^goU'
Links boven zijn 10 witte rozen, in het midden onderaan 10 rode cn rnchta
den rozen, alle onderling gescheiden door 2 smalle blaadjes. Ter weerszijde»
^^ deTJrnbsp;^ Dominicanes in gebed. Deze
rodet!nbsp;^^^ ^ij hebben een lang, geleed bidsnoer van
baar w««nbsp;J?! ^ züveren) in de banden, baar naamcijfer boven bet hoofd
Litt..nbsp;schildhouder) achter zich.
175nbsp;^ Alt-Freiburg (FUserverlag, Augsburg 1928) p. XXIV, afb. 84.
WmnJe?^ ^^ ^ ^^ Tronende Rozenkrans-Madonna, bidprentje van
Sacra 9117).'nbsp;gesigneerde en gedateerde krijttekenmg in brume tinten. (Ars
»»»anteUver h^'tl^^^rquot;^ geminbeerd, zit frontaal met het naakte Kind op6choot,de
^«^orgrond-nbsp;geslagen. Zij troont m een landschap met bloeiende plantjes op
der takk^^quot;quot; ^^ pahnbomen staat rechts en een boompje, met een vogel
quot;quot;^U^rjonZTAnbsp;'««^bts gewend,
rechtL K !nbsp;^^^ opnend - het rozenkranssnoer (dat Maria
houdt.nbsp;»«^btcr hem houdt) tussen beide handjes, geheven in gebed, omhoog
-ocr page 285-TYPE 2
Staande Madonna, meestal in stralenkrans, met een of meer knielend^
figuren; I. De H. Maagd staat frontaal, gekroond en meestal genimbeerdr
met het Kind op de arm, op de maansikkel, die of naar boven óf naar bene'
den is gericht. In het laatste geval ligt daaronder een kop met naar beneden
gericht profiel. Maria of het Kind houdt een bidsnoer in de hand, of beideJ^
doen dit. Zij zijn omgeven door een krans — meestal in de vorm ener
dorla — van rechte en (of) golvende stralen. Deze stralenkrans wordt n^g
omlijst door een ovaal- of cirkelvormige krans van rozen (soms kralen) wel 01
m'et geleed in „tientjesquot;.
Op dergelijke altaarstukken in kloosters en orde-kerken waren in denbcgiD^®
mannen of vrouwen van de betrokken orde knielend onder Maria's mantel e®
op die in stadskerken aldus de leken voorgesteld. In de 15e eeuw werd het g®'
bniikelijk rechts van haar geestehjken en links leken uit te beelden,
liggend in gebed. Sedert de oprichting van rozenkrans-broederschappen (teg^J
het eind der 15e eeuw) gaf men ook die knielende figuren bidsnoeren in de
en beeldde men niet alleen de H. Maagd en het Kind daarmee af.
II. De H. Maagd staat — wat maar zelden voorkomt — in een
landschap
en zonder het Kind. Zij wendt zich iets naar rechts of links cn is slechts ge»^'
beerd, niet gekroond, noch in mandorla. Deze voorstelling (Schr. Manu^ J
Nrs. 4053 en 4054) illustreert de bekende legende over den Kartuizer of ^^^
ridder, die — in een bos door rovers overvallen — met zijn gebeden, in ^^^^^
veranderd, Maria kroont. Zie Cat. Nrs. 180, 183—185, 196 en 197. C. ^
de Vooys, I, p. 165 vlg., p. 443; II, p. 51 vlgg., Middebcd. Marialegcquot;'^^
CCIII, Katwijks Hs. 1479.
V ic
176. ± 1400 «t. 8C. Meer dan levensgrote z.g. Seböne Madonna (in kaikfltcC/'
de Reinhold-kapel van de Mariakerk te Danzig.nbsp;j^^c
Deze Madonna, met het Kind op de rechter arm en ccn appel in de linker hand
toevoeging is dc kroon op haar hoofd), staat frontaal tegen een muur, w/iarop g'''
houwd(?) of in hout is gesneden een krans van 63 kleine rozen, die geleed i« door lt; ^ j«
lons met de 5 Droevige Mystcriön, vermeerderd met die van het 11. Avond»quot;quot;quot; j-^f
Kruisafneming, 16e eeuws werk. Deze rozenkrans, door twee engelen, ten
zichtbaar, bovenaan vastgehouden, omgeeft dc mandorla van rechte en golvende ^^^
en een sterrenhemel daarboven. Ann de voeten der Madonna knielt rechts cn 1»quot;
groep van figuren, eveneens gcbeeldhouwd( ?) of gesneden in hout.nbsp;, -r ^^
Het valt op stijlkritische gronden moeilijk aan tc nemen, dnt deze Madonnn- «g
-ocr page 286-bovendien
R. Graul: Die deutsche Mnttergottcs (Inselbücherei, No. 517, Leipzig, afb. 14,15).
Rozenkrans-altaar te Laach a/d Jancrling (vr. Niedcr-
«ïoor twee en^l'^^^^;nbsp;^ laag-omheinde ruimte en wordt
««gelnbsp;^^^nbsp;de band uit naar een roos, die Hem door
Boven Hnbsp;^^ H' ^^^gd rozenkrans-bidsnoer in de hand
vrouwen ^nbsp;musicerende engelen afgebeeld; daar beneden man-
Litt . B •nbsp;quot;quot;nbsp;geknield liggen.
l^g 'nbsp;^ lt;1909) p. 556. - Theol. prakt. Quartalschrift XLVIII (Linz, 1895) 620.
stralenkrans, van ccn ßoÄcem,
(bijnbsp;^12), afkomstig uit de Kapel te
en dnbsp;Bohemen). Afb. 30.nbsp;^
Type A 2), in hetzelfde
gt; 15e ee,^nbsp;als herhalingen van den meester van Hohenfurt in dc trant
meestor quot; ,nbsp;de verwantschap in compositie met No. 44 (Afb. 31)
ovenr.n/. quot; ® Boven-Rijn. Tegen ccn jeu de fond in goud, dat onderaan het
dnbsp;pl,,, J 2 fnbsp;l»!«®quot;^«quot;^ -a-op enkele hoger opgeschoten
het naakte k quot;i inbsp;gekroond, genimbccrd cn naar links gewend. Zij
Vquot;P de linkernbsp;voorzien is van ccn stralcnnimbus in gepunctcerd lijnorna-
stralen rquot;quot;nbsp;omgeven door cen ovaalvormige, gepunctccrdc krans
om de Sf' V?' quot;^geslotequot; door bloeiende heesters, die aldus cen krans van
dran,,. 'Staande Madonna — in mandorla — vormen.
hl' ®»gclcn''nnbsp;hoofddoek con rijke, met vier hoge fleurons versierde kroon,
He?'^'' mantel (ro ]nbsp;gekleed) steunen; voorts ccn groen-
Va ? Berichte „nbsp;over ccn kleed van goudbrokaat. Zij staat op de naar bc-
i^quot; stuk: linkJquot;°nbsp;maansikkel cn aan haar voeten knielen de beide schenkers
^^^arte tabberd rnbsp;quot;» fodc, met pctit gris gevoerde tabberd, rechts con
De'lnbsp;hem knbsp;gevoerd). Naast dezen ligt zijn wapenschild in het
»Pr «'igelcn d'quot; \nbsp;(evenals «lc mannen) do handen in gebed vouwt.
Waria'fl kroon steunen met dc éne hand, houden in «lc andere een
de eerste regels van de bekende Maria-antiphoon: Regina c(o)cU
(h.nbsp;mcrui(8ti) por(tarc) allcluya. Beatam to fccit sicut dixit
dc Bcr'V'^''''quot;quot;''*'^nbsp;^^«»''bandcn slingeren zich
Uobi ' ^''«»(hit).nbsp;beneden; daarop lezen wc link«: Audi nos nam to filius
l^j^'^^lcta deinbsp;responsorium van het beroemde Salvo Regina: Ora pro
promissionibus Christi).
^^quot;en ove'rtrnbsp;quot;quot;nbsp;(^''»g 1^12) No. 137 vermeldt: tempera
»^okkcn dennenhout cn dateert ± 1450.
-ocr page 287-de nog aan Marians kroon ontbrekende roos tussen zijn mond en die krans
' Konrad Ernst: Die Wiegendrucke des Kestner-museums in Hannover (Leipzig
)• — Schr. Manuel V (Leipzig 1910) No. 4053. — A. v. O. (1925) p. 72, No. 1, afb. 26.
pte *nbsp;»84 gr. 276 X187 mm. (gemeten met de 14 mm. hoge inscriptie). Aflaat-
^et^Anbsp;van Israhel M. Bocholt {van Meckenem), K. K. Berlijn. Type B 1, 2
^^s ^^^^ ^kopergravure zijn de 5 schilden met stigmata (A 5) niet óp, doch buiten de
ej^ g ^^ 'ozen aangebracht; ze worden door engelen gehouden. De krans van 50 kleine
wordt omlijst door een ovaal van gestileerde wolken; beide kransen om-
die i^ ^ Madonna (met het Kind, dat een geleed bidsnoer in de linkerhand laat afhangen)
®^andorIa van uitsluitend golvende stralen op de naar boven gerichte maansikkel
ï-itt ^^J'^'^l^nde figuren houden allen het rozenkrans-snoer tussen de vingers.
Vflünbsp;lisberg: Studiën z. d. Kunstgeschichte 42 (Strassburg 1903) p. 122: tekst
® aflaten van Paus Joannes XXll en Paus Sixtus IV. — A. v. O. (1925) p. 39, afb. 12.
^ ^^^^—^nbsp;Madonna op de maansikkel (met
j^^®®lgt;idder8) in de Bibl. v. h. Germ. Museum, Neurenberg.
— achtcr wie twee engelen, ten halvcn lijve zichtbaar, een rood, met
hloeujgnbsp;doorweven,
tapijt houden — staat op de geprofileerde maan, in een
ljooflt;jnbsp;tussen een knielend echtpaar; rechts van baar de man, met ongedekt
^^^ bidsnoer, links de vrouw, met over het hoofd geslagen mantel en een
ïiaakTquot;^'^^^quot;^*^ ^ gevouwen handen. Maria, gekroond en genimbeerd, draagt
S^leed bij^ ^l^ristuskind (met kruisnimbus) in dc rechter arm cn houdt Hem een kort,
Visionbsp;quot;^^aamaar het Kind met beide handjes grijpt. Hiermee is uitgebeeld
'ozenkransbidders, die hun gebeden — aangenomen door Maria — door
Litt . pnbsp;doorgeven.
„Ma •nbsp;^'quot;-P- (Nürnberg 1875) Taf. 135. — A. v. O. (1925) p. 41, No. 3; afb.
236nbsp;Rosenkranzbetem*». — Schr. Hdb. II (1926) No. 1134.
hsn. gekl. 73 X 59 mm. Rozenkransprent, vcrm. Keuls werk,
B II ^^'^»cliartz-Muscum, (Cat. 9076) Keulen. Type B I, 2? in A 8 met A 5.
van de Madonna (met een bloemkrans in het haar) cn den voor haar
ïöet d ^nbsp;wordt omlijst door ccn bidsnoer van 50 kralen, geleed door 5
V*^nbsp;(Type A8 met A 5). Tussen beide figuren staan de woorden: o
gjjnbsp;staat in dc bovenste zwikken buiten de kralenkrans: ave (links), mü
^^^^^ door b^ ^^ oïidcrstc: grü (links), pica (rechts). Langs dc staande zijden wordt de
Ijtt.: Onbsp;banden afgesloten.
^olz- und Mctallschn. in den Kölner Sammlgn. (1916) BI. V,
• (1925) p. 66, No. 2, dateert eind 15e eeuw, geeft als maten voor dezelfde
179. 2de helft XV. eeuw p. ± 1,55 x 0,60 m. Madonna in stralenkrans van ee»
Tiroob meester, bruikleen v/h Staatsmuseum te Kassel (1935 tentoongesteld), uit de ver-
zameling Dr. Ir. C. Heinrich Scheufeien (Stuttgart). Afb. 32.nbsp;^
Op dit paneel in de vorm van een Gotische boog, staat de Madonna bijna fronta
— tegen een kobaltblauwe achtergrond — op de naar beneden gekeerde, geprofileer
maansikkel, die op een flauw gebogen tegelvloer ligt. Dit merkwaardige vloertje overwe
een Ecce-Homo-tafereel, waarop de Christus, ten halven lijve zichtbaar is,
in het open graf, ter rechter zijde bespot en bespuwd door twee kerels, terwijl a
Zijn linker zijde een bisschop en een leek (de stichters ?) in aanbidding geknield ligg® j
Twee engelen, zwevend ter weerszijden van het graf, dragen de lijdenswerktuigen, terv^ij
de dobbelsteenen op de rand van het graf liggen.
De Madonna, niet genimbeerd, draagt een kleed van pudbrokaat, waarover de don ^^^
blauwe mantel, die zij onder de linker arm opneemt, in sierlijke plooien valt. Zij ^^
omgeven door roodblond, golvend haar en een mandorla van beurtelings rechte en
de stralen in goud geschilderd, evenals de rijk met stenen en paarlen bezette, laat- ^^^^
sehe kroon, die twee zwevende engelen (de één gekleed in wit, de ander in geel) ^^^
boven het hoofd houden. Het Christuskind zit kaarsrecht, geheel naakt en in profiel n»
links, op beide armen van Maria, die in de linker hand een opengeslagen gebeden ^^
houdt. Het Kind heeft een nimbus van fijne, rechte stralen en kust Zijn Moeder. Hij
in de linker hand een vrucht en grijpt met het rechter, afhangende handje het rode ^^^
van haar gebedenboek. Links bloeit, aan haar voeten, een akelei met blauwe bloem
kleinere plant met lichtrode bloem (roos?). Rechts van haar staat een kerkbank, Y^pj^e
geestelijken en leken, knielend in gebed, tot haar opzien. Vóór die bank is de gchquot;^' g^j
voorstelling van het vagevuur, waaruit twee engelen de geredde zielen afhalen-
spreukband met het volgende gebed slingert zich om de bank en nog een eind
uit: O consolatrix pauperum Adiuva nobis miseris Et nos peccatores tibi devotos m
benigna.nbsp;il^
Hoewel in dit paneel de rozenkrans-devotie niet nader wordt aangeduid, ver
het toch hier om de nauwe verwantschap, in compositie en in koloriet (v.n. blauw ^jge
en wit voor het incamaat) met de iets oudere, zoeven en bij Type A 2 genoemde xjo ^^
en andere Madonna's: Nrs. 178, 43, 44 en 188; Afb. 30,13, 31 en 33. De ßtralenkran^^^^
die Boheemse Madonna's was bovendien omgeven door een krans vannbsp;^jjiju'
Tiroolse Madonna met de kerkbank vol biddende geestelijken en leken vormt waa ^^j^je
lijk een schakel tussen die Boheemse met slechts enkele biddende figuren en de ^^ jj
Rozenkranstypen, waarin de biddende geestelijken en leken in twee afzonderlijke g
tegenover elkaar zijn voorgesteld. Zie hiervoor Afb. 30, 32 en No. 188, Afb.
1 Fri^'^'
130. ± 1475 hsn. gekl. 109 X 84 mm. Titelprent uit: Rosenkranz u.
gedrukt te Bazel, bij Martin Flach, 1475. Kestner-Museum (No. 293) Honn^^^j^jad«'!
Deze prent illustreert zeer nauwkeurig de legende van den ridder, die door ^^^^^ W'J
van de rozenkrans aan de moordlust van de in het bos verborgen rovers onts
prent 93 X 59 mm. en beschrijft die als een van Type B II, 6. — Sehr. Hdb. II (1926)
No. 1136 (met onze datering ) en P. Heitz: Einblattdr. d. XV. Jhrh. Bd. 44 (1916) No.
(afb.) schrijven, dat Maria zich naar rechts wendt en op beide armen het Kind draagt»
dat van den rechts van Hem knielenden heihge (St. Dom.) een rozenkrans aanneemt'
He verder onder No. 230 van ons Type B II, 6 de uiteenzetting, waarom beide interpre
taties hier mogelijk zijn en waarom mij die van Type B II, 6 de meest waarschijrdijke Hjk^'
183.nbsp;± 1484 hsn. gekl. 107 X 83 mm. Titelprent van een Rozcnkransboek, Stifts'
bibl. St. Gallen (Inkun. 1260), gedrukt te Straatsburg: bei Heinrich Knoblochtzer.
Dezelfde voorstelling als ons No. 180.
Litt.: Scherrer, Verzeichnis der Inkunabeln d. Stiftsbihl. v. St. Gallen (1880) S. 211-
Sehr. Manuel V A (1910) No. 4054; dezelfde als No. 4053. — A. v. O. (1925) p. 72, genoeiolt;^
onder No. 1.
184.nbsp;1485—'90 p. 0,78 X ±0,65 m. Linker gedeelte van het Rozenkrans-alta®'
in het Sted. Museum, Heidelberg. Type B I, 2 (met B II, 8) in A 7. Zie onder Type ^ '
No. 130 de opgave v. htt. en beschrijving v. h. geheel.nbsp;^^^
Dit antependium (0,78 X 1,83 m.) heeft drie taferelen, in kransen van resp. witte, go'^
en rode rozen naast elkaar. Het is afkomstig uit het opgeheven klooster der
te Frankfort en wordt beschreven in de kroniek van Jaquin. Het meest hnkse
stelt het bekende rozenwonder voor (zie boven. Type B I, 2), in menig Rozenkransho^^
verhaald. Het middelste tafereel is een Kroning van Maria door God den Vader en
den Zoon; het meest rechtse een Prediking van de Rozenkrans: Type B II, 8.
Litt.: S. Beissel S.J. (Ztschr. f. chr. Kunst, XllI, 1900 )dateert 1480, m.i. te vr^^jj
met het oog op de Mysteriën, in de medaillons der 3 rozenkransen uitgebeeld; »ets»
men tegen 1500 eerst begint toe te passen. — A. v. O. (1925) p. 34 vlg., afb. 10. ^Pj^t
wordt nog voor deze serie van het rozenwonder een houtsnede genoemd uit 1514,^ g^ ^ ^^^
te Leipzig. Deze prent (140 X 92 mm.) komt voor in Markus von Weida's ^P^''^^ gjg,
hochlöbhchen Bruderschaft des Rosenkranz Maria (Fol. 2), Sted. Bibl. te Bai» quot;
Berlijn en Keulen. Zie ons No. 196.nbsp;^
185.nbsp;1488 hsn. Ex-voto-prent met hct rozenwonder, ter ere van dc H-
Kon. Bibl.(?) Brussel, afkomstig uit Spanje.nbsp;UcP'^^'
Litt.: M. Lehrs: Der deutsche und der nicdcrländ. Kupferstich in kl. Sammlgn*
f. Kunstw. XV, S. 500. — A. V. 0. (1925) p. 73, No. 4.nbsp;^^
186.nbsp;± 1490 hsn. ongekl. 243 x 163 mm. Rozenkransprcnt, zuid-Duits
Coli. P. Heitz, Straatsburg. Type B I, 2 in A 5. Afb. 35.nbsp;gj^^yde
De Madonna — door twee zwevende engelen gekroond — staat frontaal op de ß^P^^^'.y.fJci*'
maansikkel (op gestileerde wolken) en wordt omgeven door een krans van rechte ^^^^^et
Zij draagt het naakte Christuskind op de hnker arm cn houdt de scepter in «c ^^^^gti
hand. Van de twee groepen van zeven figuren, die rechts en links van haar knicle^»^ gel*®''
slechts de paus en de keizer een bidsnoer (stijve krans van kralen) in de hand.
cirkelvormige krans van 50 rozen (door puntige blaadjes ge-
leerde^^ ^^ ^ tientjes geleed is door 5 schilden, waarop één der stigmata en een gesti-
(iiitgezonderd bij het hart). In de bovenste zwikken houden twee zwevende
g^g hanbsp;beide handen. In de onderste knielen twee engelen, die met de
een schild van de grote rozenkrans en met de andere martelwerktuigen houden,
g^ tussen hen is het volgende gebed:
allej. ^^nbsp;unser frau Ich crman dich / der ern das dich got bat auserwelt / aus
^d d^^ ^ ^^^ ^^^ gotheit / mit deme menschen vereinet nü / pisz mein pot zu deinem
^^^ asz er / mich erlös von allen meine notë Amê.
gebed^'quot;nbsp;Einblattdr. Bd. 60 (Strassburg 1925) No. 10, met afb. en tekst van het
«öder de krans. — Sehr. Hdb. II (1926) No. 1130a.
geschil^ J l^^^O p. 1,72 X 0,68 m. Rechter zijluik van een Rozenkrans-altaar,
^deSt^Tnbsp;Michael Wolgemut voor de Dominicanen-kerk te Neurenberg en nu
'^^en-lj °*quot;®az-kerk aldaar. Afb. 34b. Het altaar is afkomstig uit een verdwenen Domini-
acht ^nbsp;^nbsp;aan de evangelie-zijde stond. Afb. 34a cn 34b.
Voor n^^^ zijluik draagt de (zeer beschadigde) Engel van de Annunciatie;
^^cht va^Aj^^nbsp;geestelijken, die knielt in een zomers landschap (met do
^'^ssen de^^ Neurenberg en de Pegnitz). Drie van hen houden ccn rozenkrans-bidsnoer
5 Enbsp;handen: de paus, in goudbrokaat, ccn van 50 rode kralen, geleed
rod ^^ l'^ardinaal, in rood (de overheersende kleur in dit paneel), een van
^^'^aal Cnbsp;evenzo geleed. Meer naar achter houdt een monnik, juist boven de
Litt., jnbsp;bidsnoer
in dc gevouwen handen.
^^findlich ■nbsp;Beschreibung und Abzeichnung aller in der Dominikanerkirche
Hert ^quot;mcntc, 1737. Handschr. d. Stadtbibl. Nürnberg (Will II, 1395, 2°). —
^^l^erge ^nbsp;^^^^ ^^^^^^nbsp;Beiträge z. Gesch. d. älteren
(«fb.). Malerei, s. 441 IT. — Katalog der bist. Ausstelhmg Nürnberg 1906, No. 58
^quot;»■«'•-Auastcllung, (Nünibcrg 1928) No. 26. — Katalog d. Veit-
de zjjJ ?nbsp;Mus. (2tc Aufl. Nürnberg 1933) p. 41, beschrijft het altaar
■quot;Jimken.
^ in de S ---V^»'-^ ^nbsp;van novenstaana aitaar-iragmcnt pt. L.orenz-
^^^ ^ote/n ' •'al^obs-kcrk te Neurenberg, staat stilistisch tussen werk uit het atelier
Mjjj^ ^^ dat van Veit Stosz. Zie Type A 5, No. 114, Afh. 34n.
^f^^tennbsp;draagt een hoofddoek ovcr het golvende haar en is frontaal op wolken
vooruit (om het Kind tc steunen?). Dc mandorla bestaat
I-itt.: Kr
^ l'ïastik, Germ. Museum (Pl. 0. 227) S. 163, No. 286. — Katalog Vcit-
® 'quot;ng (Nürnberg 1933) Nrs. 42 en 43, Tafel 15. Litt, opgave.
188.nbsp;± 1490—1500 hsn. gekl. 84 x60 mm. Maria met Kind in stralenkrans»
prentenverz. Brit. Museum Londen (1. 88. A 74). Afb. 33.
De H. Maagd draagt een zeer aparte hoofdtooi. Deze bestaat uit 10( ?) roosjes, die ge®®
krans, maar een hoge kroon vormen. Zij staat als elders, bijna frontaal; op de maansxki^
en in haar mantel gehuld; achter haar is een mandorla van uitsluitend golvende strale®'
Zij houdt het hoofd iets naar rechts gebogen en draagt in de linker arm het naakte Ki® '
dat zij de linker borst geeft, doch dat Zijn hoofdje naar ons omwendt, terwijl M^r*®
neerziet op de groep van vier mannen, die blootshoofds, rechts van haar knielen. Teg®®
over hen knielen vier vrouwen, gehuld in haar mantels en witte hoofddoeken. In de linl'®'
hoek bovenaan de prent zien wij voorts God den Vader, ten halven lijve en in stralen,
geheeld, de wereldbol op de linker hand en zegenend met de rechter. Rechts boven z^®
de Duif van den H. Geest in een mandorla van stralen.
N.B. Hoewel hier de gebruikelijke omlijsting met een krans van rozen of kralen oo^
breekt en Maria, noch het Christuskind hier een bidsnoer houden, meen ik deze prent
die kroon van rozen op het hoofd der Madonna — toch een rozenkransprent en
dit type, te moeten noemen.nbsp;^
Litt.: Campbell Dodgson: Woodcuts of the XVth century in the Dept. of prints ^
drawings (London, British Museum, 1934) 1, p. 27, No. 177. PI. LXlll A a,
prent „rather late impression.... unusual in siibject and difficult to localize.quot; ^^^
Schreiber Hdb. komt deze afwijking van het onderwerp ook niet voor onder de daar
schreven houtsneden over de Madonna.
189.nbsp;± 1493 hsn. ongekl. 170 X 119 mm. Titelprent van een Mariae-psalteri®^'^!
Rozenkransboek van den Dominicaan Hermann Nitzschetoitz (hofkapelaan van ^ ^^
Frederik 111 en keizer Maximiliaan 1), gedrukt in het Cisterciënserklooster te Zinna (
Brandenburg). K. K. Berlijn, Staatsbibl. Münehen enz. Het opschrift der prent
Novum beate marie virgis psalterium, Tzenna, Gsterciensis ordinis.nbsp;^je
De H. Maagd staat genimbeerd, gekroond en iets naar rechts gewend op dc gcproin ^ ^^
maansikkel, in een mandorla van golvende stralen. Zij draagt het naakte,
nimbeerde Kind in beide armen, het steunend op de rechter heup. De mandorla
omlijst door een krans van 50 kleine rozen, geleed door 5 grotere rozen. De stralen ^ ^^^^
zich buiten deze rozenkrans, maar nu rechtlijnig, voort en vormen een
achtergronfl^^^^,
den keizer en diens zoon Maximiliaan, die — ieder met zijn standaarddrager —
zijden van de Madonna-in-rozenkrans staan. Onderaan de prent knielen vier gees ^^
met (evenals de vorsten en hun schildknopen) een kort, ongeleed bidsnoer tussen ^^^^^
vouwen handen. Onder hen is, rechts van ons, een bisschop met een wapcnscn ^^t
en een monnik achter zich; de twee tegenover hen knielenden hebben ook een sc ^^^^
wapenteken naast zich en hun naam op een band bij de gevouwen handen,
de prent staat het reeds genoemde opschrift en daaronder, in kleiner letter, gc .^.^peiquot;
dulcissimis nove legis mirabilibus dini amoris rcfertis novit(er) ad turci contn
confectü, waarmee de rozenkrans wordt aanbevolen om hulp af te smeken tegen
clausui'nbsp;^ ^^^^^^ ^^^ ^^^^ S®®^*nbsp;voorbeelden van Nitzsehewitz'
lö-ans tT'nbsp;^^^ de 150 Ave en 15 Paternoster. Met diens aanbeveling van de rozen-
^an Ma^^^ V^^ Turken is reeds de idee van het latere z.g. smeekgebed ingevoerd. Het feest
instlu^ ^»ctoriae zal later de dank der Christenen verkondigen (1571), het feest, waarop
(1911) N ^ ^^^ Rozenkransfeest door Paus GregoriusXlllberust.—Sehr. Manuel VB
Pr. 3226 ^^^^ vermeldt: geschreven in 1489, niet vóór 1494 gedrukt. — Hain 11891. —
Thür S- iT^nbsp;neutestament. Bilderbuch des Hermann Nitzschewitz, Mitt. d.
P- en Ifinbsp;Altertums, Bd. XV, S. 249 ff. — The Month XCVII (1901)
^^^ ca. Uqq ' ^^^ facsimiles uit dit Rozcnkransboek. — A. v. O. (1925) p. 40, dateert
^et houtnbsp;opgave van htteratuur en vele Duitse bihliotheken, die dit het rijkst
geïllustreerde boek der 15e eeuw (500 hsn. op 116 folio) bezitten. Dit
Idoostero^jjnbsp;overigens de snelle populariteit dezer devotie bij de verschillende
tidder, ^ ^^^nbsp;^y^ Franciscanen, Augustijnen en Servieten als rozenkrans-
voorgesteld.
H'ern^ 1494(?) hsn«. ongekl. 78 X 86 mm. Illustraties, tussen de tekst geplaatst,
Littnbsp;Mariae psalterium.
quot; ^ïanuel VB (1911) No. 4859 (zie No. 189).
^•^^enicrtnbsp;ongekL 38x37 mm. Slotprent van Nitzscheioitz' Goldener
H*^^ (daarin dus één houtsnede meer voorkomt dan in de Latijnse uitgave)
Litt . G ^^^ Stigmata in een krans van bloemen. Zie Nrs. 189 en 190.
quot; Manuel VB, No. 4860.
'^^^elfde jaquot;r ^^^ ^^^nbsp;Jodocus Beyssel, raadsheer van den keizer, te Aken gaf in
ï^^'^stissf*^ ^^^ Rozcnkransboek uit (geciteerd in mijn inleiding p. 9): De ros ace a
fiacfcnbsp;Mariae Corona, gedrukt tc AnUcerpen door Gode-
strofnbsp;^nbsp;Sebastian Brant in 50 vier-
'^'«usulaenbsp;Rozenkrans
opgenomen, waarvan de MysteriCn echter niet meer
^^nbsp;» och vóór elk Ave, moesten worden overwogen.
ï-Dgettoft^^/n^^*^'nbsp;gesneden Madonna-in-stralenkrans, afkomstig
Maden,nbsp;Museum te Kopenhagen. Zie Cat. A 2, No. 79.
^^^ de stignm^quot;quot;' omgeven door een krans van 50 kleine rozen, geleed door 5 schilden
ï^^'^tschanbsp;Type A 5), dio door engelen worden gedragen, toont (in spiegelbeeld)
t.:nbsp;houding enz. met bovengcnoemdo Duitse houtsneden.
^^^ issel 1 (1909)^ nfb. 233, p. 554 (noot 2, litt.).
(zi ^'eine altnbsp;Maria-altaartje te Aventoft (Slcesw. Holstein),
^ype B j ^ schijnt beter gesneden te zijn dan het grote Sleeswijkse te Witting
quot;^rschijnij K . 'nbsp;± 1520). Enkele figuren onder de knielenden ontbreken
»8 ook do rozenkrans verloren gegaan.
'Ta
Litt.: R. Haupt: Bau- und Kunstdenkmäler d. Provinz Schleswig-Holstein (Kiel
Bd. II, 640 (met afb. der rozenkransbidders), Bd. III, 88, 210. — R. Haupt: Ztschr. I'
ehr. Kunst XII (1899) p. 36. — Beissel I (1909) p. 552.
193.....p. •. X .. m. Rozenkranspaneel (door restaureren verknoeid)
Herrenberg (Zwaben).
Litt.: Heideloflf: Die Kunst des Mittelalters in Schwaben (Stuttgart 1855) 7, Tafel2
Beissel I (1909) p. 553.
194.nbsp;1501 hsn. ongekl. 118 X 90 mm. Titelprent van een Rozenkransboekje, f
drukt te Straatsburg bij Bartol. Kistler. Staatsbibl. Münchcn(?).
195.nbsp;1509 hsn. ongekl. 116 X 90 mm. Overigens dezelfde prent in eenzelfde tract»®*'
in de Staatsbibl. München V. SS. 34.nbsp;^^
Litt.: A. V. O. (1925) p. 41, No. 5, zonder vermelding van plaats voor de ecrstgenoeo*
prent.
146. 1507 hsn. ongekl. 125 X 90 mm. Rozenkransprent in: Canon sacrae
enz. Argent. Matth. Hupf uff. Part. bezit Straatsburg.
Maria, met het Kind op de linkerarm, staat, iets naar links gewend, tegenover
den Evangehst en tussen hen zijn twee gekruiste sleutels. Beiden houden de Zweetdoe
staan in cen rozenkranssnoer, dat door twee zwevende engelen wordt gehouden,
bidsnoer-omlijsting (zie A 8 No. 146) knielen een man cn ccn vrouw met gevouwen hao
waarin de eerste een bidsnoer houdt.
Litt.: A. V. O. (1925) p. 63 (I), afb. 23.
196.nbsp;1514 hsn. ongekl. 140x92 mm. Titelprent uit: Spiegel der ^och^^,
liehen Bruderschaft des Rosenkranz Marie, van Markus von Weida,
Sted. Bibl. Bamberg (Iste uitg.) Zic ook Type B II, 8 onder No. 290.
In het bovenste deel dezer prent wordt a.h.w. het vervolg op de legende van het
wonder gegeven, n.1. cen visioen van Maria, die met het Christuskind in dc armen, ^quot;^^jgje»
op wolken door engelen wordt gehuldigd, die haar rozenkransen, in de vorm van ë
lange bidsnoeren, aanbieden.
Litt.: A. V. O. (1925) p. 76, afb. 29.
f ot^^
197.nbsp;1515 hsn. Dezelfde prent in dc 2de uitgave, gedrukt door Melchior ^
Leipzig. Coli. Lemperts Söhne, Keulen.
' k«
198.nbsp;1510—'20 r. Relief op ccn ijzeren haardplaat uit de Frciburger fa^^
het Augustincr-Museum Freiburg i/Br.nbsp;osil^'''
De voorzijde der plaat geeft het beeld van de H. Maagd, staande op de
in stralenkrans, die omlijst is door een krans van 50 roosjes. Zij draagt het naakte
kind, liggend in beide armen.
I 2 in^A ^f^^nbsp;gesneden altaar — met overeenkomstige figurale groep
Statens W Lnbsp;^ ^nbsp;± ^^OO) is vermeld - trof mij in het
tgt;italnbsp;Stockholm. Afb. 36.
(^'ovnbsp;de kast meet 2,50 X 3,44 m., is afkomstig uit de kerk van Odensale
Versierd . '''' onderaan, in de lijst gedateerd. De Madonna staat, met lage kroon en
^ij draagt h tï^^jquot;^'nbsp;omhooggerichte en tevens geprofileerde maansikkel.
lelietakf 'A g®'^®®^ i® lang mouwentuniekje, op de hnker arm; de scepter(?)
gelovige^. ? rechter hand ontbreekt. Aan haar voeten knielen twee grote groepen
^^ l^et hoofd dnbsp;«l^n paus, links van haar de leken met den keizer
'nbsp;bidsnoer in de handen. Naast deze rozen-
Veel tequot;quot;nbsp;^^ quot;nbsp;die geleed is door 5 van pro-
^ öissen^nbsp;^^ stigmata, staan ter weerszijden achtheiUgen, paarsgewijs
^«chts de Hnbsp;voorzien, te weten: links boven de H. Petrus en Paulus,
^athariuanbsp;^^nbsp;^^'^Ifderd; links beneden de H. Laurentius en de
^ de Kes'n d ^^ ^.....^^^ bisschop en de H. Barbara. In dc zijluiken staan, op
ahaar Tnbsp;«Postelen, tegen een goud-gedamasccerd tapijt.
T'^S« (in 13'^P^ly^l^'-omccrd cn verguld, vertoont stylistisch veel verwantschap met de
Slecsw. Holstein en in Lübeck), wat ook liistorisch zeer ver-
F'^'^cie; dod-Vnbsp;«n compositie, kennelijk werk uit dc
luidt- o'nbsp;interessant. Een inscriptie op dc lijst, onderaan de altaar-
200nbsp;'nbsp;MDXIIIJquot;.
Lüb^k ®nbsp;^nbsp;Altaar in het III. Gcist-
gevvelf^vrquot;quot;^-nbsp;genimbeerd, frontaal, met n. r. gewend hoofd,
0nbsp;zit fro^'''^^''nbsp;^^ maansikkel), waaronder dc profielkop in sterke plastiek,
w hui^^j^ ^outaal met een lang rozenkranssnoer, dat afhangt van zijn linker handje,
5 Paus, re ^quot;der haar mantelslippen knielen twee groepen van gelovigen, van
^l'^lcre) v^^^j^nbsp;een rozenkrans-bidsnoer (vtm 50 kralen, geleed door
^lüer durquot;quot;quot;quot;nbsp;(? « n, 6) of haar juist een heeft aangcbodcn(?). Type
S^lvende straVquot;nbsp;II' Ss gegeven. Zij wordt door een krans van rechte
jj^^'Gotisci,nbsp;omgeven, dio aan do bovenkant wordt oversneden door ccn fries van
8ti ^^^^IcQkransnbsp;van onderen achter de groepen van biddenden schuift,
daf^^^a (type A •'quot;»Hjst door ccn van 30 rozen, die geleed is door 4 grotere met de
liig engele, • ^^'eel onderaan de kast ligt een naakt kinderfiguurtje op een doek,
is t'* quot;^'cgen en dut door een kleine, knielende fiinmr (Maria)wordt aanbeden:
(192 (ildnbsp;quot;ingebeeld.
^^ 22nbsp;Malerei u. Plastik (Lübeck, 1890) Tafel 36. — A. v. O
' — Beissel I (1909) p. 566.
iudulgg^®quot;6ckl. 31x42 mm. Rozenkransprent op de laatste folio van
'e, atque pn'/vilegia p sctam sedc aplicü Fratrb. et sororib.Fratcrnitatis
Rosarii beatissimae virginis Marie /, noviter concessa.... enz. Anno MCCCCCXXI K'
der dnddcer). Sted. Bibl. Keulen.
Deze prent is niet van Anton von Woensam, die de titelprent voor dit Rozenkransboe')
maakte, maar van een onbekend meester.
Litt.: A. V. O. (1925) p. 42, No. 7.
118-120. 1531 hsn. ongekl. 75 X 53 mm. Houtsneden in Rosarium mysticunï- • '
enz. van Anton von Woensam, Sted. Bibl. Keulen.nbsp;^
Li dit rozenkransboekje staat de tekst op de voorzijde van elk blad, de houtsnede ^
de achterkant daarvan.
De Madonna (Type B I, 2) is omgeven door een bidsnoer van 50 kralen, dät gelee^ ^
door 5 rozen, waarop de stigmata. Zie Type A 8 met A 5. Soms zien we B I, 2 m
soms met A 8.
Litt.: Fr. Witte: Die Skulpturen d. Smmlg. Schnütgen in Köhl (Berhn, 1919, S-^^
verklaart de slang, die zich hierop om de maansikkel windt, voor een uitbeelding
Ps. 91. — A. V. O. (Augsburg 1925) p. 42 No. 8.
135'
135. XVn. eeuwh.8C.Rozenkrans-altaar te Werl (Westfalen) zie Type
202.nbsp;emd XVm. eeuw gr. Rozenkransprent, Bibhotheek van.het Augu«^
Museum te Freihurg i. Br., met het volgende opschrift: Regina Sacratissim»
Königin des allerheihgsten Rosenkranzes.nbsp;j^r?®''
De Madonna staat, gekroond en genimbccrd, met het Kind op de arm, in
de H. Dominicus (genimbccrd, met ster op het voorhoofd; een hond met brandende ^ ^^
in de hek en een open hoek, waarop een lehetak, naast zich) knielt aan haar voete®' ^
hand huldigend uitgestrekt. Deze groep is omlijst door een ovaal van 15 rozenkr
in elk waarvan een Mysterie in beeld is gebracht.
203.nbsp;db 1930 tek. 85 X 55 mm. Bidprentje naar een aquarel, Rozcnkrans-o®®
van B. Hummel (F. 506).nbsp;^^ het
De H. Maagd staat, in stijf uitstaande mantel, met een krans van rode roosjes -j
lang neergolvende, blonde haar en is gekroond met een hoge, rijk versierde
voorzien van cen grote stralcnnimbus, die bestaat uit vier conccntriscbe cirkels- '^^j^gltj'
op dc linker arm het Kind, dat genimbeerd is en gekleed in ccn lang mouWcD ^^jd«
en mantel. Het houdt ccn rozenkrans-bidsnoer in de Unkcr hand, liefkoostnbsp;of
rechter en draagt evenals zij een krans van rode roosjes in het haar. Beidennbsp;jjof^
een kind met dezelfde haartooi, dat — met ccn vogeltje naast zich cn gekleed i® ®
tuniekje — aan de voeten van Maria zit en bloempjes (roosjes ?) plukt.
FORMULE I
^*iöunciatie-Rozenkrans (met knielende figm-en). Dit type van rozen-
komt — voor zover ik kon nagaan — eerst tegen 1500 voor en
j ^^ grafiek een omlijstende krans van rozen, die verder uiteen ge-
dooT ^^^^ ^^^ gewoonlijk bij die kransen het geval is. De rozen zijn bovendien
paarsgewijs geplaatste, getande blaadjes gescheiden.
204
torum' ^^^^nbsp;^nbsp;Titelprent van: Martyriologium viola Sanc-
Argent. 1499, bij Joh. Prüss. Staatsbibl. München, Universiteitsbibl. Rostock.
Maria (genimbeerd en met gevouwen handen voor haar bidbank knie-
^'^briftbquot; Engel Gabriël, ter weerszijden van een eikeboom, waar zich een blanco
toggjj omheen slingert, wordt omlijst door een cirkelvormige krans van 17 kleine
getajjij ^ ^ ®P gelijke afstanden en van elkaar gescheiden door twee tegenoverstaande,
j®® — op een koord zijn gebonden. Onder deze krans knielen hnks een man,
bidsnoer in de handen ?), rechts een vrouw, eveneens met gevouwen
^''if hp^i^^ gehuld in een wijde mantel, waarvan de kap het onderste stuk van haar witte
Sestil^ ^ bovenste zwikken der prent zijn gevuld door een engel, ten halven lijve
^^onjnbsp;Wolken zwevend. Deze engelen, ter weerszijden van de kroon van de eike-
^^den j)nbsp;rozenkrans begint, dragen een stijf gewonden krans van rozen in beide
^''ischr ^ *^P°ierking van Augusta von Oertzen (p. 58), dat zij die kransen aan het boven
bj y echtpaar zouden aanbieden, lijkt mij niet juist.
Hcüjjaf met de voorstclhng
in de rozenkrans zal toch zeker de bedoeling van den
huljp*^^*^*^^^nbsp;tot Moeder Gods verkoren H. Maagd met die rozenkransen te
van den engel in dc linker bovenhoek en diens houding zijn dan
'^'»chha^^^^'^-Copinger 10873. — Pr. 552. — Rara ct Curiosa, Lagcrkat. XVII der Hof-
205nbsp;^quot;tner, München (1914), afb. No. 35. — A. v. O. (1925) p. 58.
il^cahuijjmm. Dezelfde ongekleurde houtsnede: Titelprent vaü:
^uafji*^.^® terminorum: ex poctis ct historiographis congestus. Argent. 1502. Kal.
Litt . ^^^P^essus per industrium virum Joh. Prüss. Staatsbibl. München (Phil. 104a).
206' ^^^^^^
W ^^^^tek.485 X 605 mm. Het Rozenkransgebed van J. Th. Toorop, tekening
^^'^iciJijjpnbsp;lichte watcrverftinten, rechts beneden gesigneerd en gedateerd, in
^eji boot • (Veiling Atelier Jan Toorop, 1928, Dir. A. Mak, Amsterdam). Afb. 37.
^ ^cöïj,^'^este zee, wordt geroeid door zes roeiers, die een rozenkransbidsnoer
^aagd ^^^ of onx de pols dragen en onder wie twee vrouwen zijn. Bij het roer staat de
gevouwen handen democdig opziend cn luisterend naar den Engel Gabriel,
die — met de leKestaf in de linkerhand en de reehter in spreekgebaar omhoog — i» ê®'
strekte horizontale op haar toevliegt om de Blijde Boodschap te brengen. Boven b^^
hoofd, van een nimbus voorzien, is de Duif van den H. Geest; „haar kleed omhult h®^
roer van het wereldsehipquot;, noteerde Toorop op een potloodschets, een variant van de^®
(zie No. 207). Hoog omstuwen de golven de boot, de riemen buigen onder hun kracht!
maar de dollen hebben de vorm van een crucifix en ook de boeg van het schip
draagt'
als schegbeeld, den Christus aan het kruis. Daar, op de voorplecht, staat een groep
drie rijzige figuren, te weten: St. Mattheus, wijzend op het Kruis in zijn opengeslag®®
Evangelie, het symbool van het alle tegenstand overwinnend Geloof. Naast en half acbt®^
hem staat St. Lucas, de wijsvinger van de rechter hand geheven. Beide evangeliën le^®^'
den wel de stof ter overweging bij het rozenkransgebed; doch ze als bron te vermeld®®'
is een originele vondst van Toorop en kenschetsend voor de 20e eeuw. Tevens tooot
schilder hiermee, weinig zin te hebben voor de traditie op ikonografisch gebied.
St. Dominicus, de derde van die groep op de voorplecht, wendt zich — in tegenstelli®^
met beide vorige figuren — tot de roeiers. Hij houdt het rozenkranssnoer met uitgestrekt®
armen voor zich, als om hen daarmee aan te moedigen. De heilige fungeert hier dus keD®®
lijk als stichter van de orde, die het rozenkransgebed steeds bevorderd heeft.
Ikonografisch staat deze uitbeelding van de rozenkrans wel ver af van de traditie®®
weergave van ons derde type, dat immers in die van Veit Stosz zijn hoogtepunt bereik^®'
Toorop legde n.1. niet zo sterk de nadruk op de groet van den Engel, maar ontleende 2'J
motief van de roeiers aan het typische klankenrhythme, dat ontstaat bij het bidden ^
de Maria-litanie, volgend op de rozenkrans, door het telkens herhaald en in één adeO» gj^
zegd responsorium: Bid voor ons. Dit — herhaald na elk der driemaal zo lang
aanroepen tot Maria (Koningin der engelen. Koningin van de rozenkrans, enz.) ^^
oorzaakt een rhythme, dat de kunstenaar vereenzelvigde met dat van den roeier en
tot deze onconventionele uitbeelding van het rozenkransgebed bracht.
207. ± 1909 tek. 240 X 310 mm. Dezelfde voorstelling ongeveer, door J. Th.
vluchtig geschetst in potlood met wat lichtblauw pastelkrijt in de vleugels en in het
van den engel en dat van Maria. Deze tekening, waarschijnlijk een ontwerp voor de
is in bezit van schrijfster en afkomstig uit de nalatenschap van den schilder; niet g®quot;
neerd, noch gedateerd.
De koppen der roeiers zijn, met uitzondering van die der vrouw cn
die der heiUg^^^^,.
de voorplecht, met inkt opgehaald, wat de expressie tot een maximum opvoert. I» ^^^
ven, onderaan de tekening, zijn hier koppen van drenkelingen zichtbaar, van
links naar rechts) één zich aan een roeiriem vastklampt, twee anderen door een ^^^
zienden zwemmer met een dolk worden bedreigd. Rechts daarvan tekende To^roP
afzonderlijk een riem, met een reeks kralen bezet en van een afhangend kruisje vo
Hij schreef daarbij „riem met Rozenkransquot;, maar bracht die kralen niet aan op de
van de boot, wel langs het boord, als guirlandes opgehangen aan boeg en kruisv ^^ ^^^
dollen. Een vierde drenkeling, geheel rechts, is de boot genaderd, waarin behaW®
P'ofiela''^'^®'quot;nbsp;^^nbsp;hanteert; aUen met
hetnbsp;gewend. De jonge vrouw, die — hoewel zij roeit — geknield ligt, draagt
kruis^^^ ^rnbsp;^ ^^nbsp;rozenkranssnoer over de rechter schouder, zodat
scheed quot;nbsp;gespierde roeier achter haar, met lange baard en vrij
iets vonbsp;^^^ bidsnoer om de riem tussen zijn handen. Tussen beiden zien we
^^ grijsaard, met boog voorhoofd, peinzende bUk en
en w 7nbsp;anachronisme is op de andere tekening weggelaten. Zij isgenim-
Maaed°nbsp;den engel. Boven hen noteerde Toorop
h t R ^^ ^^nbsp;Gabrielquot;, iets lager „Vierge St. Mariequot;, waaronder „Haar kleed
^gen op ^nbsp;wereldschip Zij....quot; (hier is de notitie afgebroken). Bij de hei-
hiervermeld. St. Dominicus — in wijde mantel —
ÖominT'''^^nbsp;voorgrond. Toorop noteerde links, tussen boot cn drenkcHng:
hij de Knbsp;handen naar de H. Maagd met de Rozenkrans in handenquot;
IV.B °eg: „Kruis met Christus stelt de boeg voorquot;.
ï'^sitienbsp;^''der wijken al evenzeer als Toorop van de traditionele com-
^'S'oepeerd'^nbsp;^^ Mysteriën b.v. niet meer in de voi-m van medaillons, tot cen krans
in de inbsp;ze naast elkaar (van links naar rechts in de gebruikelijke volg-
208nbsp;quot;°drechtc, zeer smalle lancetten van hun kerkramen:
p^^he'm^^fnbsp;het koor van de kerk van O. L. V. Rozenkrans te
in ^nbsp;tekening van Stahl; met de Droevige
Annun • loodrechte lancetten naast elkaar gerangschikt. Hoewel uiteraard
209. ^*''''»t»e-Rozenkrans, is ook dit raam hier opgenomen in verband met
V. d. Dienst v. K. amp; W. Gemeente 's Gravenhage (1937, deel IV,
209nbsp;' ^'^quot;el Wzn.: Hedendaagse mon. kunst uit Limburg, p. 157).
denbsp;in dezelfde kerk te Arnhem van Joep Nicolas,
^^^^^gschikt'' Glorierijke Geheimen in dc lancetten der beide ramen, naast elkaar
Mtt.: T^ '
^^«»n» p. 156, afb. 17 en 18.
-ocr page 299-FORMULE I
TYPE 4
Allerheiligen-Rozenkrans (mèt rozenkrans-bidders). Deze bestaat uit eeU
Drieviüdigheidsgroep: God de Vader in borstbeeld, de Zoon als Gekruisigde eO
de H. Geest, gesymboliseerd door de Duif (die soms ontbreekt), begeleid door
Maria, als Koningin der Engelen, boven de kruisbalk. Daaronder zijn patriaf'
chen, profeten, apostelen, evangelisten, martelaren, belijders en heihge maag'
den, in drie rijen gerangschikt. Soms is er nog een vierde rij van engelen. Ook
in dit type is meestal, evenals in Type A 4, het naakte kinderfiguurtje tusse»
de heiligen, bij de stam van het Kruis geplaatst, een herinnering aan ^^
Incamatio Xti. Het geheel is gevat in een cirkelvormige krans van 50 klei^®
en 5 grotere rozen.
Onder die krans vullen de gebruikelijke groepen van knielenden (RozenkraU®'
broeders) de zwikken van prent, paneel of altaarkast. Tussen of onder ^^
groepen is soms een voorstelling van het Laatste Oordeel, met of zonder Deès^'
Het komt mij voor, dat hier niet te denken valt aan hetgeen wijlen Prof.
R. Ligtenberg O.F.M. bij zijn onderzoek over de oorsprong en de eerste
tekenis van de Genadestoel in 1932 heeft genoemd een „bedorvenquot; voo^'
stelling van de Genadestoel, die oorspronkehjk een „tweegroepquot; was ter
stratie van de Canon der Mis. Soms is in dit type van rozenkransgroep gt;vèl ^^
zelfde kruisvorm, de crux immissa, toegepast. De hier als regel voorgestel
„driegroepquot; is echter beter illustratie van het Rozenkransgebed (waarin ^^
mers het „Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto*' regelmatig weerkeert)
de „tweegroepquot;. De groep met het Kruis zal hier dan ook, zelfs indien de
ontbreekt, als een voorstelling van de Drievuldigheid moeten worden opg®^ ^
Het is daarom, dat ik voor de kern van dit type van rozenkrans de voorla ^
gaf aan déze naam boven die van de Genadestoel, een naam ook door Lig
berg immers tenslotte voor de tweegroep — God dc Vader, die het offer ^
den Zoon aanneemt — gereserveerd.nbsp;^^
De hieronder vermelde cn, naar het mij voorkomt, ikonografisch ^^ ^^
zuivere Rozenkrans-altaarstukken zijn alle uit de Neurenbergse school en ^^^
ons onderzoek dus van het meeste belang. Het zijn delen van drieluiken, ^^^
het intact geblevene te Witting. De predella is vaak versierd met dc
„noodheiligenquot;, die elders de bovenrand van een rozenkranspanccl ^
(Germ. Museum No. 204). Zie Type A 4, No. 108, Afb. 17.
210. legen 1500 p. 1,24 X 0,96 m. Rozenkrans-altaarstuk, gesch. op ccn
276
Neurenberg [Cat. 1893, No. 233 (204) veel te laat gedateerd met
Neu i' ^^^^^^^ kostuum moet het stuk nog uit het eind der 15e eeuw zijn. Het
Denbsp;^^nbsp;Traut (volgens Dömhöffer), Afb. 38.
^erook^^^^^ bovenaan het paneel zijn gevuld met een Ueine engel; reehts een, die een
^öderaan^dnbsp;^^^nbsp;^ mandje verzamelt. De zwikken
de k •nbsp;vertonen de adoranten, onder wie reehts de paus en de bisschop,
houd ^^^^nbsp;koning, die een stijf gewonden krans van rozen in de gevouwen han-
50 klnbsp;figuren achter hen korte bidsnoeren in de hand of om de pols dragen,
^^jersnbsp;van de grote krans zijn fantastisch van vorm en gelijken meer op
hetnbsp;rozentakjes huiten om die krans zijn geschilderd. De onderste strook
een^^^^^ (predella?), die waarschijnlijk veel later is geschilderd, wordt ingenomen
Naliep« quot;^vorstelling van het Laatste Oordeel met een Deèsis
-groep in het midden, de
Litt Dnbsp;verdoemden links daarvan.
Beissel 1 (1909) p. 566, noot 1.
'''' ^^^^^nbsp;^^^ ^ 140mm. Rozenkransprent
talige fnbsp;»st der himelisch rosenkracz, waarop de inhoud v. h. toen-
^^»^berT^nbsp;IXof 5X(1 Credo 10 P.n. lO Ave's). Staatsbibl.
Öeze ^^quot;'■enbergs of Bambergs werk.
rlze^''^^^quot;'^® houtsneden (een gekl. exemplaar te Weenen H.B.) hebben een krans
2ijn to'nbsp;^ wonden Xti zijn verbeeld op 5 grotere rozen, die van ecn Grieks
dernbsp;voeten van den Gekruisigde een band met inscriptie: Das
goldnbsp;De incarnatie, die immers als kernidee der mysteriön en clau-
^^erfig^' ^nbsp;rozenkrans-typen verheerlijkt; hier in de vorm van een naakt
de A„nbsp;'^yV^ 3, door de Groet van den Engel; en in Type B 1
Litt.. s h
^^ No.1826. - F. Heitz Bd. 24, Tafel 4. - F. Heitz: Einhlattdr. H. B.
Tafel Cl, No. 162.
Isooro^^ ^ ^nbsp;Ro^ienkrans-paneel (houten Paumgartner-epitaaf)
8 ^^^ Paneer^'^t^nbsp;Lorenz-kcrk te Neurenberg van Wolf Traut{?).
^^^gende h' iTnbsp;dezelfde kring als het vorige, heeft aan de bovenkant een vooruit-
i«nbsp;die
met laat-gotisch, in hout gesneden en verguld rankwerk rijk
starb quot;^o'gende opschrift overhuift: Anno dni tausent funlFhundert und rwei
heilinbsp;^^^ NYDAG PAUMGARTNER. — Het heeft weer drie
nig^'^®*^'nbsp;tegen een gedamasceerd gouden fond. Het kruis (met corpus)
beilice^^^'^ gehele krans geplaatst, het is veel kleiner, slechts boven de eerste
^aria met'b'^ onderdeel van de Drievuldigheidsgroep. Deze wordt geflankeerd
(Ih*^ halv*^^ in stralenkrans (rechts) en een schare engelen in aanbidding (links),
^^'^'atio Xn •nbsp;wolken zwevend. In dc tweede rij zit het naakte kinderfiguurtje
ïozen ia «»idden tussen de heiligen. De krans van 5 X 10, in reliCf gesneden,
® geleed door 5 medaillons, waarop een Grieks kruis; en wordt gedragen
door vier engelen: twee zwevend in de bovenste zwikken, twee zittend onderaan, ter
weerszijden van de krans. Onder die krans liggen de schenkers geknield, man en vrouv^
(met de witte, Neurenbergse muts) tegenover elkaar, ieder met hun wapenschild (ni®^
weelderig helmdek) achter zich.
213.nbsp;1503 hsn. ongekl. 152 X 102 mm. Ruwe copie van No. 205, Staatsbibl. BaiO'
berg; ontstaan te Bamberg, zoals bhjkt uit de inscriptie onder de figurale voorstellio?'
„Vitus, pischof zu Bäberg unser weichpischofquot; enz. Het jaartal staat tussen beide groepe®
van adoranten.
Litt.: Sehr. Hdb. IV No. 1827. — P. Heitz, Bd. 24, Tafel 5.
214.nbsp;± 1510 p. 1,11 X 0,77 m. Rozenkrans.altaarstuk in de St. Joh. den Dop«^
en St. Martinus-kerk te Schwabach (bij Neurenberg), van een leerhng van D^rquot;'
{Sebastian Dayg?), een navolger van Schäufelein.
De zwikken bovenaan dit goed geconserveerde altaarstuk bevatten: hnks een
den H. Gregorius, rechts de Stigmatisatie van den H. Franciscus van Assisi; daartusscquot;
is de Zweetdoek van de H. Veronica voorgesteld. De krans, die de H. Drievuldigheid ^^^
de Madonna (Type A 2, doch ten halven hjve) en een Allerheiligen-groep omlijst, hesta«^
uit 50 gouden en 5 grotere, rode rozen, die elk een Grieks kruis in plaats van één ^^^
5 Kruiswonden dragen. Aan de voet van het Kruis ontspringen 5 bcbladerde takt®**'
waaraan 10 rode rozen bloeien (3 boven de kruisarmen, 4 daaronder en 3 onder de voet«®
van den Gekruisigde). De kruisstam, met zijn wortels staande op de omlijstende roz^®
krans, wordt — even daarboven — bedekt door een grote, rode rozet, waarop fj,
Grieks kruis (een herhahng van de kruisnimbus welhcht?). Rechts van de voeten van
Gekruisigde zit, in de 2de rij van heiligen, een naakt kind, genimbeerd cn met een spre**
band, die zich om het Kruis slingert, waarop de woorden: Die Menschwerdung- ^^
Het geheel is rijk van kleur en geschilderd op gouden, met zwarte arabesken
grond. Onder de rozenkrans is een dramatische schildering van hct Vagevuur,
een grote engel zweeft, die op het Kruis en op de (voorspraak der) heiligen wijst. Ter
zijden liggen de beide schenkers geknield, met bidsnoeren tussen de gevouwen ban
Dit echtpaar Rosenberger-Ehinger treft door een sprekende gelaatsexpressie.nbsp;^^
De cat. Dürcr-Ausstcllung (Nürnberg 1928) vermeldt bij No. 85 de naam Rosent ^
als donateur. De gedrukte gids — die mij in de dorpskerk tc Schwabach werd
spreekt o.a. van een „Rosenberger Kapellequot; (in de noord, zijbeuk), gesticht door den
meester Hans Rosenberger, overleden 1510. Dit feit verschaft ons wellicht een ter
ante quem voor het altaarstuk.nbsp;gg);
Litt.: Beissel, Ztschr. f. christl. Kunst, XIII (1900), p. 38/39 (voor dc »kono^^^^j,
XÏX (1906), p. 140, Tafel III. — Beissel I (1909) p. 565. — Cat. Dürcr-Ausstcllung (i^
berg 1928) No. 85. — K. Künstle (Frcihurg i/Br. 1928) I, p. 641, afb. 376. ^^^^
Vroeger is dit werk door Weizsäcker toegeschreven aan den Meester van h®^ .jj^
forter portret, doch Dr. Zimmermann noemde het in 1928, m.i. terecht, zeer wel n» ^^ g
een werk van Seb. Dayg uit Nördhngen. — Prof. F. Tr. Schuhs had hct monograo»
cb gSchwarz) in de rechter benedenhoek reeds vals genoemd (Ztschr.
XXTYnbsp;P- l^ö)- verder hierover Dörnhöffer: Repert. f. Kmistw.
^ (1906) p. 465.
215
^yuJischR^^^^nbsp;^^ ^ ^^ I^ozenkransprent met opschrift: Der
Componbsp;^quot;d^gRosenthal,München.
op dez ^^^ ^^^ vorige altaarstuk ongeveer, doch de groep onder de rozenkrans
alleT^ ^^^^^ onduidelijk (volgens Schreiber), dat er zowel adoranten (Type B I, 4)
Littnbsp;Vagevuur (Type A 4, No. 104) uit gelezen kan worden.
1830 b)^^^''^nbsp;— Sehr. Hdb. IV (1927), No. 1830a (c.f
«telünj ç^^®® (quot;flater)
hsn. gekl. 100 X 67 mm. Rozenkransprent met dezelfde voor-
^^nbsp;Bamberg. Zie Type A 4, No. 104 (Schr. Hdh. IV, No. 1828) voor
No. 35^ ^^^ (1515) hsn. ongeU. 14 p. 7 l.xlO p. 11 1. (volgens Passavant III, p. 243,
Seester n , , ^^ozenkransprent (gesigneerd) van Erhard Schön,
een INeurcnbergs
De Role^' eeuw), K. K. Stuttgart,
en jj^j Jf °®'®l'aarstukken met nagenoeg dezelfde compositie tc Schwabach, Bam-
Pasnbsp;hangen samen met deze prent. Zic de Nrs. 212, 218 en 219.
quot;i» MaT^^quot;^' ^^^ '»^aitres nécriandais et allemands du XVIe siècle, (Leipzig 1862)
Mittèir'nbsp;d/1 Ic. moitié du XVIc siècle, p. 243, No. 35. — H. Steg-
V Hdh TvTnbsp;Museum (Nürnberg 1908) p. 56, afb. 3, dateert 1513-1520.
künstle I n o ^^^^ ^^^^^ plateert deze prent ± 1515 (zic ook No. 1830a). —
«Qtstaannbsp;^^^^ plateert 1514 en beschouwt deze houtsnede als te
Veit Stonbsp;»quot;ozcnkranspaneel in het Germ. Museum (Pl. 0.229), vroeger op naam
A 4, IVo^^Qg gedateerd 1520 (Cat. Veit Stosz-Ausst. 1933, No. 50, p. 47), zie ons
217.
'^•Duits ^ P' Rozenkrans-altaarstuk te Unterdarching, (Zuid-Beieren).
Ku 1nbsp;aan dat van Schwabach.
»»stdenkm. Bayern, I, 1517 f. — Beissel, I (1909), p. 566; II (1910) p. 53.
Snbsp;1515
^j^^aVajjgçj^^ P' l^ozonkrans-altaar (maten v. d. rozenkrans groter dan dio van
der Donbsp;-'^ntonius-kapel van de Dom to Bamberg; afkomstig van het hoog-
(nu buiten gebruik gesteld). Afb. 39.
ßguurnbsp;bovenzijde afgerond, dus zonder zwikken. Voorts is de groep engelen,
evenzo^nbsp;Vader (ten halvcn lijve, in wolken) omringt, zeer talrijk ge-
Zo ^ S'^ep engelen tegenover do Madonna, dio hier in aanbidding cn, bij
prèatnbsp;quot; voorgesteld. De aanbiddende engelen vormen hier, cvcn-
van Erhard Schön,
een kring aan de binnenzijde van de rozenkrans tot
-ocr page 303-aan de rij van engelen, die hier en op die prent, als vierde en onderste reeks, ter weersïij^®®
van de kmisstam zijn geschaard. De rozenkrans bestaat uit 50 witte rozen (door puntig®
blaadjes gescheiden) en is geleed door 5 grotere, rode rozen. De twee groepen van
knielende»
laten tussen zich de doorkijk op een landschap vrij, kennelijk een tdt Dürers omgeviog'
Van deze figuren zijn merkwaardigerwijze geen handen zichtbaar, slechts die van
en keizer; en deze maken een gebaar, overeenkomstig aan dat der handen rcsp. van kei^'
en paus op het altaarstuk van Dürer uit 1506.
Litt.: V. Murr heeft dit altaar toegeschreven aan Johann Roszer, een Band}erger;
schek e.a. aan Lucas Cranach en Franz Rathgeber: Heimatbilder aus Oberfranken,
II. Heft 3 (München, Berhn 1914) S. 165, aan Matthias Grüneuald. — F. Leitsch»»l»|
Berühmte Kunstst. Band 63 (Bambergl914,S.1013, Abb. 48), vermoedt hier een Bamberg'
meester, in Neurenbei^ gevormd. — K. Künstle: Ikonogr. d. ehr. Kunst (1928)
p. 641, noemt de houtsnede van Erhard SchSn (zic boven) het proto-type hiervan. jj
Degen: Studien z. deutschen Kunstgesch., Heft 280 (1931) S. 58, zet tenslotte op ^
gronden het stuk in de kring van Dürer. Het houdt echter meer verband met de hierbo ^
genoteerde houtsneden dan met Dürers Dricvuldigheids-altaarstuk van 1511. — Beiss®
(1909) p. 566, noemt nog een dergelijk altaarstuk te Würben (Silezië).
219. ± 1520 h.pl. 2,10 X 1,60 m. Gepolychromeerd en ten dele verguld middenpa^j
van een Triptiek op het Hoogaltaar in de kerk te Witting (Hvidding, ten Z. v.
in Sleesw. Holstein), dat — evenals die te Schwabach en Bamberg—met de bovengenoei^
houtsnede van Erhard Schön samenhangt.
De rozenkrans, die de z.g. Tweegrocp (oorspr. Drievuldigheid?) met de Madonna-
halven-hjve op de maansikkel en de drie rijen van heihgen naast de kruisstam omlijst' ^^^
50, betirtelings witte en rode rozen. Dit aantal—vermeerderd met de 9 losse rozen on^^^^j
voeten van Christus, op de kruisstam gesneden, en nog 4 zulke losse rozen bij het ^ ^^^
en in de oksels van den Gekruisigde — wordt gelijk aan dat der jaren, die Maria ^^^^^^
leefd te hebben. De krans is geleed door 5 grotere rozen, die een Grieks
dragen; hij rust op een laag, zcszijdig prisma (slechts voor dc helft zichtbaar), waarv ^^^
staande vlakken met laat-Gotiscb rankwerk zijn versierd, alles in hout gesnedcD' ^^^
weerszijden van dit postament knielen de vertegenwoordigers der standen, links dc
lijken, rechts de leken, rozenkrans-broeders, die echter geen bidsnoer dragen*
zijn hier in plaats van het naakte kinderfiguurtje de Man van Smarten cn cen H-
zelfdcrd naast de kruisstam geplaatst. De bovenste zwikken zijn alleen door ran
als boven, versierd.
Mogelijk stelt de figurale groep in de krans hier dc z.g. Genadestoel voor. Haup^ ^jj
het onwaarschijnlijk, dat dc Duif tussen den Vader cn den Zoon verdwenen zou
is dit altaar niet bekend.nbsp;QeP^^^'
Prof. dr. R. Ligtenberg O.F.M. (1932) heeft bet ikonograGsch probleem van dc
stoel uitvoerig besproken (zie Litt.).nbsp;re,
Restauraties hadden plaats in 1678 of 1682 cn in 1894; bij dc eerste, nog vroeg«
-ocr page 304-woorden aan de inscriptie toegevoegd: sancti venerandi non adorandi. Deze
Opnbsp;schild tegen beeldstormers gewerkt te hebben.
^ die str^'^lfnbsp;^^ ^^ noodheiUgen voorgesteld, aan wie de H. Leonardus (een verder
^istiek r i ^^nbsp;quot; toegevoegd. Dit gedeelte van het paneel staat
^ tout ce^nbsp;^^ ikonografisch zo belangrijke rozenkransgroep en de vier, ook
laat.(iquot;t- T ^^^^^^nbsp;versierde friezen gescheiden) van de zijluiken, waarop
sta 1-nbsp;bovenaan het middenpaneel zich voortzet. Volgens Beissel
»iet aüenbsp;ikonographisch in verband met de opdracht van dit altaar, dat
^ansengei Stnbsp;^^^nbsp;^^nbsp;^an de Rozenkrans, maar ook aan den
140^ ^ ■nbsp;drie overwummgen (zie Jac. de Voragines Legenda aurea
^^ mt^ehoeld.
Hol .nbsp;^^^nbsp;Tafel 11. p. 33 vlg; en eerder:
39, noot 4 T?/?^ Baudenkm. 1,427. - S. Beissel, Ztschr. f. chr. Kunst XIII (1900),
^^ïlochahar . Snbsp;^^^^ ~nbsp;^ ^^^^B) p. 641. - Fritz Fuglsang:
^•quot;^stein H. 1nbsp;Nordelbingen, Beiträge zur Heimatforschung m Schleswig-
w , ^nbsp;quot; R- Ligtenberg O.F.M.: Over den oorsprong
^«llectanpn ^nbsp;Genadestoel ('s-Hertogenbosch, Teuhngs' Uitg. Mij, 1932)
220nbsp;™ciscana Neerlandica III, 1.
i® ^^arschf J?® ^f' dergelijk Triptiek te Mauer vermeldt Beissel terloops. Het
^^»^je ondcVnbsp;B I» 4 te rangschikken en schijnt weer een naakt Under-
221nbsp;Kruis, ter aanduiding van dc Incarnatie, tc hebben.
lgt;yna gelijktijdig ontstaan te Odense, in
, quot;aarom zienquot;^-'^'^^ noord-duits meester, die te Neurenberg in de leer was geweest.
P® ^sarnjeTnbsp;^^^^ ^^ compositie met het Kruis en dc vele heiligen, doch boven
^^^ïiskind al quot;quot; Kroning van Maria cn onderaan de H. Maagschap, met het
Bei«p ®Kerngedachte dus ook hier: de Incarnatio Christi.
'^«»«sel 1 (1909) p. 566.
Datnbsp;®
^^^sSeidnbsp;Type B V berusten op de door de Domimcanen
gevuldnbsp;Schutmantelprenten aan, waarvan de zwik-
Thomnbsp;Dominicaanse heUigen (St. Dom., St. Catharina v. Siena,
^^•Andre^^^'i'^^''®'nbsp;Rozenkrans-altaarstukken, als dat in de
^cus zelfnbsp;Keulen, waarop St. Petrus-Martyr van Milaan en St. Do-
do unbsp;der Madonna openhouden. Voorts wordt het nog be-
oJ^d d ^^^nbsp;rozenkransen met de 15 Mysteriën, die be-
de hoL ^ ^quot;^delige Dominicaanse rozenkrans, als omlijsting dienen (o.a.
houtsnede van Wolf Trant, Gat. B II, 5g, No. 129, Afb. 23, uit 1510).
222
^«ulen'^htf;nbsp;Rozenkrans-altaar van de afgebroken Dominieanenkerk
Pquot;quot;^ ^^^nbsp;^^^oh Sprenger, ter berinnering aan
uit danUnbsp;F^«derik III en andere
inschrijven als lid van de
, .^^tt.: Beisselopnieuw was opgericht.
, bidsnoerennbsp;^•''^'^^dt, dat de knielende figuren, onder Maria's mantel,
^enietonbsp;gevouwen handen hielden en dat van boven de H. Drievuldigheid
fnbsp;quot;nbsp;P- 22 »«et aantek. 24) spreekt nog van een het
''quot;»^^^anshroednbsp;-nbsp;vermeldt voorts (I, p. 545), dat dezelfde
hrn.T^nbsp;altaarstuk na 1500 door een nieuw liet vervangen; helaas
Öiti^.-'^jjv^j» te noemen.«nbsp;^
s/^®®»! Van ror^quot; ^«treuren, omdat hij Maria op het oude stuk had beschreven, alsof zij
iö denbsp;i^Ulclen aan de vertegenwoordigers der christenen, die bid-
in h7p quot; droegen. Deze lezing vindt echter geen steun in de gelijktijdige
^ Schrnbsp;Sprenger. Zie Cat. B I, l:Nrs. 157 en 158,
• Manucl V, Nrs. 5292 en 5293. - Hain 14961 en 14962.
' eind
ee^j^®®^ in dgnbsp;P' 0'och nu op linnen overgebracht) 2 X 1,70 m. Rozenkrans-
denbsp;selTlnbsp;^fnagd. ah Schutspatrones der Kartuizers) van
iQ^j'gezien). Hg ^ ^^quot;quot;'•af-I^'ehnrtz Museum, Keulen (Kat. 1915, No. 157; 1927 in
r.®nbsp;^^nbsp;afkomstig uit het Kartuizer klooster, waar het waarschijnlijk
dra ^«donnf''^nbsp;versierd.
de ar'm^J'*quot;quot;^? ^quot;^»en musicerende engelen, onder ecn Gotisch baldakijn,
Trnbsp;°PP®' dc hand houdt en met een rozenkrans-bid-
bisschT ®aquot;tel, waaronder tien Kartuizers knielen, wordt open gehouden
kenb^*^quot;'nbsp;Grenoble, kenbaar aan 7 sterren, en den H. Hugo
®ar aan een zwaan cn ecn miskelk, waaruit het Christuskind opstijgt.
-ocr page 306-FORMULE II Uitdelings-formule
TYPE 5nbsp;Schutmantel-Madonoa
SOORT 5s Schutmantel zonder,
5g mèt Genade-treden
Schutmantel-Rozenkrans: Rozenkransgroepen op altaarstukken en prent®®'
waarbij Maria hetzij staand, hetzij geknield, met uitgespreide mantel, ^
Protectrix óf als Mediatrix en Advocatrix is voorgesteld.
In de grafiek wordt deze groep omgeven door een cirkelvormige krans
50 kleine en 5 grotere rozen, meestal van de quot;Wondmerken Xti voorzien. Zul'^
prenten werden meegenomen als souvenir aan bedevaarten. Ook dienden
als bidprenten bij de Rozenkrans in tijden van pest- of andere epidemie«'^'
waartegen ze dan tevens wel recepten bevatten. quot;Wij zien hierop dan: ^^
God den Vader, in borstbeeld, vaak — doelend op Ps. 7: 13 en 14 —'
gespannen boog en in de rechter hand drie pijlen, waarbij de namen der »
straflfen Gods meestal vermeld worden; n.l. pest, hongersnood en oorlog' * ^
daar de Duitse benaming: Pestblatter, waarvoor wij de term Zioarte-d^'^
prenten zuUen gebruiken.nbsp;^
De Schutmantel-Madonna is soms vergezeld van God den Vader, den ^
en de Duif van den H. Geest (Schr. Hdh. II, No. 1012, zie Cat. No. 224)'
B II, 5g
Vaker zien we in de Middeleeuwen de voorstelhng (tot in de ^
gehandhaafd) van Maria met de Schutmantel, haar borst tonend aan den ^^^
die — tegenover haar knielend — den Vader op Zijn Wonden wijst; ^f^ g)
aldus gegeven als pleitbezorgers van de mensheid. Hcbr. 7: 25 (Chr^ ^^^^
„semper vivens ad intcrpellandum pro nobisquot;. Lucas 11: 27 „Bcatus
qui te portavit, et ubcra quae suxistiquot;. Dc M. E. herhalen in vele van^»
„Patri ostendit FiUus vulnera, ubcra Filio materquot;.nbsp;Sc^^^
Met het oog op deze toevoeging onderscheidde ik een speciale soort
mantel in dit rozenkranstype n.1.: Genade-treden. Bij Beissel I (1909)
vlgg. wordt deze voorstelling „Treppe des Heilaquot; genoemd, maarnbsp;4II
beelden zónder rozenkrans-aanduiding gegeven. — Zie ook Kron. 1 ♦ quot;
over: de Trap des heUs.
Ter weerszijden van deze Schutmantel-groep zijn, in de beneden-hoeken de stichters af
geheeld, Peter en Hermann Rinck, ieder met zijn wapenschild, waarop rcsp. een zvra®®
en een adelaar, beide met een ring in de bek.
141. 1490—1500 hsn. ongekl. 139 X 90 mm. Zwarte-Dood-prent, Germ. Museo«^
Neurenberg. Type B II, 5s m A 8. Afb. 40.nbsp;^
Deze prent is in twee ongelijke delen boven elkaar ingedeeld. De bovenste, grquot;® ^^
voorstelhng geeft de H. Maagd, frontaal geplaatst en gekroond, die zelf haar
breed opent voor knielende rozenkransbidders. Aan het hoofd van de vier geestelijken»^
haar rechterhand, knielt de paus en tegenover hem de keizer (met twee andere leken); beJ
houden een rozenkranssnoer in de gevouwen handen. Boven Maria zweeft God de
met drie pijlen in de dreigend geheven handen.nbsp;^j,
De onderste, kleinere, voorstelling geeft een H. Anna-zelfdcrd, links (voor ons)
lage troon gezeten. Maria zit genimbeerd en de handen gevouwen op de linker knie ^^^
de H. Anna, het Christuskind, naakt en genimbeerd, op haar rechter knie. Voor die t^ ^^
staan rechts de 12 apostelen. Het bidsnoer, dat de prent rechthoekig omlijst (Type ^^^
met witte kralen tegen een zwart fond, is geleed in overeenstemming met het
„rozenhoedjequot; cn heeft dan ook 59 kralen; te weten: 1 (Credo) 3 (Ave) ^
(Paternoster) 50 kleine (Ave) kralen.nbsp;25)
Litt.: P. Heitz: Pestblatter d. XV. Jhrhts (1901) Tafel 8. — A. v. O. (1925) P'^^
dateert 1480—1500 en vermoedt m.i. ten onrechte voor deze bidsnoer-omlijs^®^ , ^
toespeling op de rozenkrans van de H. Birgitta van Zweden. Deze moet immers Oo ^^ ^
bevatten, overeenkomstig het aantal jaren, dat de H. Maagd Maria zou hebben gelee ^^
Schr. Hdb. II (1926) No. 1012c, dateert 1490—1500 en vermeldt, dat dc prent is ges»^®
uit een „Psalter Mariaequot; van Alanus dc Rupe (Ulm 1501).nbsp;^
224. tegen 1500 hsn. gekl. 172 X 173 mm. Zwarte-dood-prent, Staags
Bamberg. Zie Type B II, 5s in A 5 met A 6.
De H. Maagd, gekroond, staat frontaal cn opent haar mantel met beide hanoe ^^^^
twee grote scharen van knielende geestelijken. St. Dominicus knielt
afzonderlijK.
op de voorgrond aan haar voeten, de hond met brandende fakkel in lt;lc bek jaequot;
God, de H. Geest, gesymboliseerd door de Duif, zweeft boven deze groep met ^^^lef
Vader (die in de rechter hand de rijksappel houdt en met de linker Maria kroont) ter
zijde en God den Zoon (de scepter in dc rechterhand cn dc linker op de schouder van ^
ter linker zijde. Dc krans van 50 rozen, die deze Schutmantel-groep omlijst, is
5 kleine medaillons met de Wondmerkcn Xti. (Type A 5). Dc II. Wonden
pestepidemieën veel vereerd (zie A 5, blz. 227). Dc 4 zwikken zijn gevuld met
van heiligen der Dominicanen-orde, onder wie één vrouw,
de H. Catharina v.Sien^
onder), een hart (waaruit ccn crucifix opstijgt) in de rechter cn ccn lang, gelee
snoer in de linker hand. De overige heiligen, St. Petrus-Mart., St. Thomas y. ^^jgf«
St. Vincentius Ferraris houden ccn open bock in de ene cn hun attribuut m
hand (Type A 6).
^'^'^quot;ndb n^t.a.p. Tafel 7. - A. v. O. (1925) p. 23, afb. 3; aantek. 30. -
225nbsp;No. 1012, noemt ten onrechte in deze hoeken meer vrouwelijke heiligen.
'^«Uecti'pnbsp;Zwarte-dood-prent in A 5 met A 6b; part.
Dea'j^^^'^ï^en. Afb. 41.
?)nbsp;fnbsp;gewend profiel en een nimbus—waarin de woorden: Scä v^o
naam • anbsp;geknield en wijst naar Unks, waar St. Dominicus en St. Franciscus
'^^^er e.anbsp;nimbus) achter haar knielen. Zij houden, evenals de paus, die met den
geknield Hgt, bidsnoeren in de handen, die op stijf gewonden
^•quot;^en enT^d^^ unbsp;~~ ^quot;quot;^ven lijve in
^^^der de ^nbsp;P'i'®quot;' voorzien van de namen: kryeg, teurüg, pestilenz — is
^^ bondennbsp;bestaat uit 50 rozen en geleed is door 5 schildjes, waarop weer
K''^^n) in dnbsp;gebracht (Type A 5). De vier figuren (ten halven lijve in
in / f^en houden elk weer zulk een merkwaardig, als stijve krans, gevormd
^'^'^feiber en Anbsp;Vincentius Ferr., zoals
^ngnsta von Oertzen (uit de nimbus?) lezen, want daaruit kan ook St.
'Seeti crucifxxT • quot;quot;nbsp;^gquot;quot;quot;quot; bovendien behalve die kralenkrans een lelietak
tin ma T fquot;quot;nbsp;quot;quot;P Christus (als Wereld-
de beid ^^^^^^nbsp;v. Siena, rechts boven, voorgesteld,
^luino Jnbsp;zwikken — links met den H. Petrus v. Milaan, rechts St. Thomas
wl-itt.-p jj Zweetdoek afgebeeld.
linbsp;'•^•P' quot;nbsp;- V. O. (1925) p. 25, afb.4.-Sehr.
226nbsp;^^^^
„tondoquot; met 17 cm. diam. Zwarte-dood-prcnt in do
e ^^ Maagd^ ' Franzensberg (Silezis); waarsch. uit de Elzas afkomsüg.
houden hg^'^^oond, met gevouwen handen en twee grote, naast haar staande
j^^yioks een k d^*^nbsp;open voor m.i. twee groepen van geestelijken. A. v. Oertzen
quot; naar sym^*^nbsp;tussen leken. Terecht merkt zij echter op, dat hot streven der
Ct^ getal dtrnbsp;antithese God den Vader drie pijlen in dc hand gaf, in analogie
j.^Peculn^j noofdzonden: superbia, avaritia en luxuria, immers ook genoemd in
(iQo^'^ ' IInbsp;oorzaken van Gods toorn (2 Kon. 24:13—20).
die ^ 1012a quot;nbsp;^•quot;•P' Tafel 5. - A. v. O. (1925) p. 24. - Sehr. Hdb. II
niiddivinbsp;dat deze prent het deksel versierde van een apothekersdoos,
227. .nbsp;P««^ bevatte.
P-nbsp;(ssijluikcn o,43 m.). Middenpaneel van het
qq^nbsp;linker zijbeuk van dc St. Andreas-kcrk, Keulen; tocgo-
ynbsp;van St. Sovorinus en beschouwd als hct altaar, dat het boven
J' 49 quot; «mstrcoka 1476, heeft vcrvxingcn; sterk gerestaureerd iii 1880 cu
II. Pet^g'^^^^^P; onder ccn kruisgewelf geplaatst, zet zich met den H. Dominicus
^an Mdaan op de zijluiken voort, waarvan het middenpaneel echter toch
gescheiden is door Gotische stijlen van enige breedte. De breedte van dat paneel zou ander®
kleiner zijn dan die der zijluiken tezamen. Op de buitenzijde daarvan is links de H.
thea geschilderd, vergezeld van het Christuskind, dat op een spanen hoepeltje rozen
te binden en een korfje met rozen naast zich heeft staan. Op het andere luik zien quot;w^j
H. Cecilia afgebeeld; beiden, evenals de Madonna met de schutmantel en de heiligen
de binnenzijde, geschilderd tegen een tapijt van brokaatstof. Schnütgen zag in de laa^®^
genoemde een H. Catharina, doch aan haar voeten zit een figuurtje, dat een orgeltje b®
speelt. De H. Maagd, frontaal in de ruststand geplaatst, draagt een effen blauw kleed i®®
•witte bontzoom over een onderkleed van goudbrokaat, voorts een rood fluwelen '
met hermelijn gevoerd. Het Kind, dat zij in beide armen draagt, speelt met het lange, d®^
zilveren kralen gelede bidsnoer van bloedkoralen, dat zij om de hals draagt en dat eindiS
met 3 bewerkte zilveren kralen, doch waaraan geen crucifix hangt (zoals later aan ^
rozenkranssnoer, na de toevoeging van het Credo).nbsp;^^
De knielende geestelijken en leken dragen allen in de gevouwen handen — voor z®^
die zichtbaar zijn — een kort, geleed bidsnoer (kenmerkend ook voor de leden ener Ko^®**^
krans-broederschap); doch de paus, de keizer en de keizerin hebben er geen.
Gelenius (De admiranda, sacra et eivili Magnitudine Coloniae. Col. Agrippinae. 1 '
p. 467 vlgg.) hebben wij in hen portretten te zien van Paus Sixtus IV en zijn legaat Ale*
der, voorts van Keizer Frederik III, Keizerin Eleonora en hun zoon Maximiliaan- ^^^
kransen, gevlochten van afwisselend rode en witte rozen, worden door twee
zweveoquot;
engelen boven het goudblonde, ongekroonde hoofd van Maria, als Koningin vao^^^
Rozenkrans, gehouden. St. Petrus van Milaan was de schutspatroon van het tot ^^^^
Dominieanenkerk behorende brouwersgilde, dat dus mogelijk in de kosten van het ®
heeft bijgedragen.nbsp;^^^
Litt.: Schnütgen (Ztschr. f. chr. Kunst, III, 1890, p. 18—20, Tafel II) geeft als
2,22 X 1,65 m, die afwijken van die, welke hier zijn overgenomen uit A. v. O. (
p. 21, afb. 1; en dateerde het in 1890 nog 1476, waarschijnlijk in de
veronderstelling
het oude, verloren gegane altaarstuk te doen te hebben.
Nauw verwant aan dit altaarstuk — doch zonder énige aanduiding van de rozen
devotie — zijn de volgende Schutmantel-Madonna's:nbsp;ygisS'
± 1500 p. te Neurenberg (Germ. Museum No. 1067), vroeger i/h Museum te Se
heim (Cat. 1905, No. 82) en afkomstig uit Tirol of Salzburg, mogelijk van Rueland jjt
Litt.: P. Perdrizet: La Vierge de Miséricordc (Paris, 1908) p. 190, No. lH»
stuk toegeschreven aan dc School van Zwabcn of Neurenberg.nbsp;ju
1520—'24 h.8c. te Freiburg i/Br., gesneden Madonna van het Lochcrer-alto«''
Münster-kerk van Sixt von Staufen.
Litt.: Beissel I, p. 354, afb. 153. — Prof. dr. J. Sauer: Alt-Frciburg (Augsburg'
afb. p. 62/63.
na 1523 p. te Münehen, altaarstuk (± 1,5 X 3 m.) uit het atelier van Jan *
de Ecce Homo-kapel van de Dom (Liebfrauenkirche).
S f ■^quot;■quot;quot;Pquot;»'- gedruckt zn Augsburg iu dem Predigerkloster,
Litt ■ pnbsp;lt;!• rozenkraus) ist. 1508. 24. Martü. Staatsbibl. München.
229
ie ^ ^^^^ Schutmantel-Madonna gepolychromeerd en meer dan levens-
Madonnbsp;toegeschreven aan Gregor Erhart uit Ulm.
®teunt het cT'nbsp;gekroond met een vrij ijle, laat-G^tische kroon,
quot;quot;^^^^rli^keT-^ rozen-diadeem gekroond) met beide handen. Het Kind zit
hand- ^nbsp;gt;vendend, een stijf gewonden rozenkrans
Van ons d'-nbsp;''P®''nbsp;van leken:
quot;'^enhürtij..» ^ mannen, een koning, een ridder in wapenrok en een poorter; rechts drie
200nbsp;deutsche Muttergottes, Insel-Bücherei No. 517, afb. 31.
^^^^le^Ïw'fV^quot;'^nbsp;Schutmantel-Madonna, gepolyehromecrd,
^ist-hosnV T 'nbsp;middenpaneel van een triptiek in het
H ^^ ^-doZ f-vquot;nbsp;® ^ ^ ® 2 (en B II, 6?) in A 5.
r van e^nbsp;(of ontvangt van?) den paus (B II, 6?) een geleed bidsnoer in
i« omlCr^quot;quot;quot; ^Tquot;nbsp;^^ schutmantel, in stralen-
door 5(11 ''''''nbsp;waarvan
cr slechts 24 zichtbaar ziin
^ermoedelf-r''';nbsp;Wondmerken Xti) - zie Type A 5 - waarvan de
0.^^'Wnranrnbsp;^^ gesneden, laat-Gotische rankenornament,
^ ^«ödekran '''''' fnbsp;verborgen is. Zo ziju ook de laatste 10 rozen,
d ^l^rans zj:. ''nbsp;^^^O'-^iat beide groepen van biddenden daar over dc omlijstende
^«rizontafr f Tquot;' ''-'quot;quot;Pcling op dc Incamatio Xti sluit het paneel van on-
Tnbsp;^nbsp;quot;quot;nbsp;zweefden vroeger, op dc stralenkrans,
e Adnbsp;er drie verioren zijn gegaan.
altaar fT^f'^''^^' Lübecker Malerei und Plastik (Lübeck, 1890) Tafel 36. Op
A ' %urale von irnbsp;museum te Lübeck, is de Incarnatie het hoofdmotief
quot; {192B\nbsp;-nbsp;I (1909) p. 566. ld. II (1910) p. 56, noot 1, afb. 15. -
quot;'f P- ^2, afb. 2.
Himmelsleiter (van 9 treden) Bibl. Straatsburg;
K ^ ^ tron ''' ^Vilhelmer-kloostcr.nbsp;^
ee^^^ ^et lgt;eide7^ Tquot;nbsp;beiden genimbeerd cn in kroningsomaat ~
^«id.'^t.'^ ^Pgehevr?«tijf gewonden krans vnn rozen, die zij heeft aangenomen van
Rcr w, 'nbsp;J^le'k- Cliristus houdt een kroon in
eed (hem? of) Maria te kronen. Op dc bovenste trede van de troon, die
-ocr page 311-B n, 5g.
omgeven is door musicerende engelen in gestileerde wolken, liggen losse roxen aan
voeten van genoemden knielenden man, gekleed in lange tabbaard met hoge muts op
het vrij lange, krullende haar. Links van de onderste vier treden zien we denzelfden maß'
geleid door zijn engel-bewaarder, doch ingezclschap van drie duivels; ter rechter zijde is
duivel, die een edelvrouw — in lang, slepend gewaad en begeleid door twee ridders—by
arm grijpt. Links van de bovenste vijf treden zien we denzelfden man weer geleid door de®
engel, terwijl hij den laatsten duivel achter zich laat. De treden, die tot de troon leide®'
dragen — van boven naar beneden — de volgende opschriften: Contemplä perfee*''
Caritas-dei, Cordis müdicia, Tëptacönü ppessio, Virtutü-opacö amp; proficentes, Vicó^
detestatö, Satisfatö, Confessio en Contricio-ucipientes.
Litt.: P. Heitz (1913) Primit. Holzschnitte, Tafel 48.
231. ± 1490 p. ca. 1,60 X 1,15m. Rozenkrans-altaarstuk. Verz.Ir.H.Scheufele»'
Oberlenningen (Württ.) Stuttgart. Type B II, 5 g in A 7 met A 6 a. Afb. 43.
Maria, genimbeerd en gekleed in blauw, met wijde, lichtrode mantel, knielt — iet® d ^
rechts gewend — aan de linker zijde van God den Vader, frontaal tronend in lila kleed ^
rode, groen gevoerde mantel. Zij toont, met de rechter hand, haar borst, die Cbrist^,^
voed heeft en opent met de linker haar mantel voor ccn rij knielende leken, onder v^® ^^
vrouwen, in de achterhoede, direct onder haar mantel schuilen. Ter rechter zijde van ^
den Vader knielt Christus, naakt met lendenschort en genimbeerd, die den Vader ^J^
op de wonden in Zijn zijde en daarmee als Middelaar optreedt tussen God en de schare ^^
geestelijken, die naast Hem knielt. De kleuren der gewaden van de gelovigen
links naar rechts: lila, groen (bisschop), zwart (St. Dominicus), hcht-rood (P®*^^^«
pluviale over de alba), groen (keizer), rood (koning), lila, blauw (poorter) vaet
hoed. De groep is geschilderd tegen een goud-gedamasccerde achtergrond en wordt ° . J
door 3 kransen van rozen (A 7), elk met 5 medaillons, waarin de 15 Mysteriën gesciU' ^^
zijn. De binnenste krans heeft gouden, de middelste rode en de buitenste witte ro^eO ^^
zwikken zijn donkerblauw, waartegen de kleurige mantels der kerkvaders, daarin g
derd (Type A 6 a) met de symbolen der evangchsten naast hen, goed ^tkomeU' ^^^
boven is de H. Hieronymus met de genimbcerde leeuw, die bet Evangelie van ^^^
opslaat; een spreukband draagt de namen van beiden. Rechts boven is
met den stier (Lucas-evangelie); links onder de H. Ambrosius met den engelnbsp;y^
evangelie) en rechts beneden de H. Augustinus met den adelaar voor bet Evange
Johannes.nbsp;ure^^^
Dit stuk — in 1935/36 geëxposeerd m het Staatsmuseum tc Kassei — is tocß®®^^^
aan ccn meester aan de midden-Rijn, na verwant aan Rccuwicb, den z.g.
Meester
Hausbuch (M. Lehrs: Gemälde des Hausbuchmeisters in Jhrb. d. Preuss. Kunstsni g
132. eind XV. eeuw tek. geU. Zwarte-dood-tekcning in het „Scizzcnbucb
dem Atelier eines Künstlers des 15. Jahrhundertsquot;; papieren Hs. met 108 gekleu
ningcn in Engels part. bezit. Zic Type A 7 No. 130.
Dezenbsp;®
tegerovernbsp;^^nbsp;^^e^end en op haar borst wijzend,
^•ngen in d ^nbsp;martelpaal (meestal op het Kruis) knielt, de martelwerk-
het Diin!nbsp;biddend tot God den Vader, in borstbeeld, door wolken omgeven en
Prenten, e ' ^^^^ ^^schieten; voorts de gebruikelijke voorstelling der Zwarte-Dood-
Pest) ennbsp;staf en buidel naast zich, doorboord door een pijl (aangetast door de
ßgüralenbsp;mannen en vrouwen, geestelijken zowel als leken, in gebed. Deze
^^ MvstL^^^ quot;nbsp;3 k'-ansen van 50 rozen (Type A 7), waarop 5 medaillons met
Litt . R ^ ^^^^ geschUderd.
Part ch'quot;'^-''^^^^''nbsp;xylographica, Cat. 90 (München 1892), afb. 4. — Revue
(1900) pnbsp;XXXVl (1893), 342, met afb. - S. Beissel, Ztschr. f. chr. Kunst XllI
'lie öa 1909 d ^ ^^^^^^nbsp;~nbsp;^^^^^^ P'nbsp;tekening,
aan Wol^^ t ^ Rosenthal in Engels bezit is overgegaan, met enige aarzehng
''^«nik, vin ^nbsp;^^^ ^ ^^^ Aflaatprcnt, geplakt m Schedels Wek-
23.nbsp;Traut; Bibl. Karlsruhe. Type B II, 5 g in A 7 met A 6 b. (No. 129.
. ^l^stus en M •
? drievo T^quot;quot;nbsp;voorsprekers voorgesteld — hier bijgestaan door de H. Anna —
T'^^ieanen t ^nbsp;de 15 Mysteriën op medaiUons (A 7). In de zwikken zijn
l' '^^'»öiä de' quot;quot;nbsp;''' afgebeeld en genoemd: S. Peter vö Maylant,
(niet het'^^^l'nbsp;St. Dominicus ligt frontaal ge-
met wi'd^^-nbsp;toeschouwer) onder de grote rozcnkrans-met-zwikken en
^ks 3 bidsnbsp;^ange stok horizontaal vóór zich, waaraan rechts
^Seciteetd bj: l»angen. Daartussen, in het midden, hangt een papier met inscriptie
Variatie'nbsp;P' Sprengers Rozcnkransboek (Gen. XII: 13),
^^^ankeerd- I^u ^^nbsp;«monstra te esse matrem, miserere nobisquot;. Deze voorstelling wordt
L*^!quot;®' »n de h dnbsp;knielende geestelijken (rozenkransbidders met het
het bid^l^ .nbsp;Pquot;quot;®' rechts, de bekende groep van leken met den
'^^ingen overT^*^nbsp;^^ ^quot;'^den, voorop. Hieronder volgt dc xylografische tekst met aan-
aJ^®®»: Sixtus iv'nbsp;volledige rozenkrans en de aflaat, gegeven door do
bissch * ^nbsp;IV, Joannes XXII en den pausclijkcn legaat der Duitse natie,
A. V Onbsp;Foriinion (volgens A. v. O.; bedoeld is verm. Forlivium, Forli).
282 ^^^^^ ^ ^ ^^^^^ ^
^'^^detrede^n• ongekl. Eenvoudiger, Franciscaanse Rozenkransprcnt met de
jj^^^'gen Pra^p?^^®®'^'quot;'®'^quot; Wolf Trant en gedateerd. Ze komt voor in: Legende des
b Hinbsp;Bcschreybung des Englischen Lerers Bonaventure, Nürn-
7 in doT^quot;quot;quot;' ^ifihzcl Zie Tyi)o B II, 7 No. 282, Afb. 53.
eifg ''^^en) i T Tquot;nbsp;^nbsp;^nbsp; geleed door
in aanb dd-nbsp;tronend met Maria naast zich, voorgesteld, omgeven lt;loor
ng. Onder die groep knielt St. Franciscus, genimbeerd en in Francis-
-ocr page 313-^ Van dpti TT rnbsp;, ,
^sproeie Qnbsp;Btralen de rozenstruiken met de vijf glorievoUe Geheimen
de tien ov •nbsp;.quot;»^g^^de van de vijfvouden Xti en van Maria's borst, besproeien
^nderaaquot;^^ Geheimen in de struiken op de voorgrond van de tuin.
quot;^^ochten^^^ ^^nbsp;^ midden, bevindt zich nog een lauwerkrans met roosjes door-
^^ wapenschUd met tiara, waarop een ster als een der wapen-
^ane cirknbsp;^^^^ uitgespreide armen (in witte mouwen, komend uit een
b' ^nbsp;bidsnoeren houden en waarboven nog een gedeelte van de in-
^^UE.'. ^^nbsp;witte band, zichtbaar is: BENEDICERE ET
^^oedeliiV j ^^ weerszijden zijn, deels verwoest, nog groepen van rozen te zien, die ver-
J'^ de woorden „AVE MARIAquot; hebben gevormd.
canen-habijt, en ontvangt van een engel (aanduiding van de Portioncula-aflaat) losse roze®
(Tjrpe B II, 7). De zwikken zijn gevuld als volgt: links boven: de H. Franciscus, de H. ^
tonius v. Padua en de H. Maagd, allen genimbeerd en in gebed; rechts boven God de Vade'»
tronend op wolken, met de drie pijlen (geen twee, zoals Beissel beschreef); in de ha®
slechts één, maar een engel brengt Hem de twee andere. Beneden zijn dc zwikken als éè^
doorlopend tafereel ingenomen door de beide groepen van rozenkransbidders incenheuv
landschap met jaartal, links de geestelijken, rechts de leken. AUen — hier dus ookdepa«^
en de keizer — houden het bidsnoer, gevormd als een stijve kralenkrans, in de hand-
In de rozenkrans slingert zich nog een spreukband met de woorden, door God tot d®®
serafijnsen heilige gericht: Francisce grosse ding bast du begert. Aber viel grösserer p
du werdt.nbsp;j
Litt.: Jos. Baer, Frankfurter Bücherfreund VII (1909) No. 4, S. 126, met afb. — Bei^^
II (1910) p. 38, afb. 10. — Kurt Degen: Studien z. deutschen Kunstgcsch. Heft 2» j
Die Bamberger Malerei, S. 53, bevestigt de toeschrijving aan Wolf Traut in 1931, tet^J
hij opmerkt, dat deze in 1509 en 1511 een tekening van den Bambergsen schilder Wolig ^
Katzheimer (die in het atelier van Wolgemut moet hebben gewerkt) heeft gecopie®*^
een losse houtsnede te München (p. 50); en dat onze houtsnede van 1511 o.a. voorkonxt^^
Die legend und leben des heyligc sandt Keyser Hcinrichs (druk van Pfeyll), een rijk
illustreerd exemplaar met een voor Bambcrgse drukken zeer geliefd onderwerp
und Kunigunde).
233. eind XVH. eeuw gr. 310 X 280 mm. Propaganda-prcnt voor de rozenkr»^
devotie in de Bibl. van het (krm. Museum (Hist. BI., Andachtsbl. 18656),Neurenh®'
Type B II, 5 g met B II, 6. Afb. 44.
Deze vrij gehavende, rechthoekige prent stelt op zeer naïeve wijze voor, hoe de
canen de rozenkrans-devotie bevorderen. Van boven en aan de zijkanten omlijst u
gevlochten bandmotief met losse rozen en blaadjes, geeft deze prent: een laag om
tuin met 15 rozenstruiken, in dc vorm van kransen, waarin de afbeeldingen
Mysterién. Deze struiken worden begoten, omgespit en ge8nocid(?)doorDominicancO»^^^
in hun nimbus respectievelijk de namen van: B. Alanus de Rupe Rc8tau(rator), S. ^ ^^
nicus Fund(ator), R. lacobus Sprenger Restau(rator). Dc vierde Dominicaan, met
niet benoemde nimbus (die van den H. Dominicus is ccn stralen-nimbus) is •—■
distinctief— aan het uitdelen van bidsnoeren aan een rij mannen (op de 2de rij
die tegen de rechtse haag knielen en onder wie dc twee voorste mannen reeds het n
in de handen houden. Rechts en links buiten de haag van dit merkwaardige, von jjj.jfJ'
vrome zin getuigende, tuintje zien wij uitgestrekte handen met bidsnoeren, die de
der duisternis (o.a. wolven cn een slang) bezweren.
Boven dit geheel zweven de figuren der Treden van Genade op wolken, die door ^^^tfl)
gedragen worden. Tussen Christus (naakt met Icndenschort cn openwaaicnde
en Maria (gekroond cn in het kostuum van de tijd, met teruggeslagen mantc
God dc Vader, zegenend met dc rcchter, dc rijksappel in dc linker hand; onder
Bidsnoer-schenking: Rozenkransgroep, waarin Maria en (of) het Kind, of
een engel één of meer bidsnoeren schenkt aan één of meer knielenden, öf ^^
St. Dominicus. Bij de laatste soort wordt vaak (in 7 van de ruim 20 hier g®'
noemde voorbeelden) afgeweken van de traditie en geeft het Christuskind ^
plaats van Maria, zoals de legende leerde, de rozenkrans aan St. DominicuS'
Hier zullen weer niet-Duitse exemplaren worden vermeld met het oog op
Dürers z.g. Rosenkranzfest.
Bovendien zullen hier, meer dan bij andere Typen, rozenkransen worde®
opgenomen, latere dan die, welke in Dürers tijd ontstaan zijn. Dit om d®
populariteit van dit Type aan te tonen, die een gevolg was van genoeU!®
legende omtrent den H. Dominicus, door Alanus de Rupe verspreid. Zie o.®'
de meeste Rozenkrans-altaren in Bretagne (Cat. Nrs. 274—276).
aAd
234.nbsp;± 1490 hsn. ongekl. 96 X 65 mm. Titelprent van: Informatie pulchra et »
digna de Rosario gloriose virgiais Marie; gedrukt te Lübeek, 1490, R. Museum
Hildesheim.
Litt.: Schr. Manuel VB (1911) No. 4585: Rosarium (Lubecae c. 1490) vermeldt: ^
vierge tenant l'Enfant présente un rosaire è St. Dominique. — A. v. O. (1925) p. 67,
zegt, dat het Kind een rozenkrans aan St. Dominicus geeft en zij steunt op dezelfde ö ^^
Hoewel ik de houtsnede niet ken, heb ik deze toch in dit Type geplaatst, afgaand®
Beissel, omdat dan de traditie, gevormd door de legende, ook hier gevolgd is.
235.nbsp;eind XV. eeuw p. 0,69 X 1,05 m. De Rozenkrans-legende van den H' ^^^
minicus, mogelijk het midden-paneel van een triptiek, oude, N. Nederl. copi^ ^^
Geerden tot St. Jans; vroeger in de coll. Sir G. A. Turner, London, nog op ^^Uquot; te
Deze copie echter, kort na 1550 ontstaan, is sinds 1909 in het Sted. Museum d. hild. jt
(Cat. No. 912) te Leipzig (afkomstig uit de verz. Prof. dr. Tliieme). Type B H, » i
B II, 5s ?) en B II, 8. Afb. 45.nbsp;^^^^
Links op de voorgrond geven Maria (die een dubbele krans van rozen om haar ^^^^
draagt) en het Kind samen den H. Dominicus een rozenkrans van 50 kleine cn ^ S^?).
kralen, terwijl twee engelen, naast de Madonna staande, haar mantel openhouden (B ^^'^ycp'
Geheel links, doch meer op dc achtergrond, knielt dc H. Dominicus: boetende (het
lijf ontbloot) en biddende voor een kruisbeeld. Voorts zien we, in het midden, quot;^^^jgtC'
op de achtergrond: St. Dominicus op de kansel (B II, 8), predikend voor ecn grote i«®^ ^^^
met een bidsnoer in de hand. Rechts op dc voorgrond geeft hij — in gezelschap g.^pc«'
ordebroeder, die ook gelede bidsnoeren uitreikt — zulk een snoer vermoedelijk aan
'^TalZnbsp;Kon.-Regentes van Frankrijk, die door de Vrede van Parijs een
de ver^i^^ Albigenzen-oorlog. Deze voorstelling is geheel in overeenstemming
^«'^helenFol Sv'^^'' ^^nbsp;^^
(1910) p ^r^^fi^^f'nbsp;v. Primitieven te Brugge, 1902, No. 256. — Beissel II
(aant 'v i 'nbsp;«Is «en Geertgen in de coll. Turner. -A. v. O. (1925)
Tafel Xv^f^' ~ ^^ ^quot;^^^^quot;^er (Niederl. Malerei V, 1927, p. 38 vlg.
het Dri^t •nbsp;^^^ origineel ongeveer gelijktijdig moet zijn ontstaan
leKonmgen-triptiek in de Staatsverzameling te Praag.
236
K. K ^Wnbsp;^^ ^ ^^ Rozenkransprent, vermoedelijk Keuls
Madon ''quot;'■^^-R^^hartz-Museum (Cat. No. 9076), Keulen. Afb. 46.
»aakt inquot;^ ~~ gekroond met een dubbele krans van rozen - met het Kind,
r? voet.r' T^Tnbsp;tot den H. Dominicus, die
^quot;^«tuskind rnbsp;^nbsp;^^^^ ^«t l'o««' gelede bidsnoer van het
'^^'«inicenbsp;of -el dat aan bet Kind aanbiedt? Tussen beiden lezen wij:
k met riXry '' omgeven door cen ovale rozenkrans van 50 kralen, geleed door
de kraL ^^nbsp;A 8 met A 5). In dc bovenste zwikken, dus
ïnbsp;quot;quot;quot;nbsp;^«^^t«) in de onderste:
V 'J^ de prent Ogekleurd, vormen dc afsluiting,
r ^an een K i quot;quot;^^ens in bleke tinten (geel cn groen) is gehouden en waarschijnlijk
rn Schrnbsp;quot;meester, zeker van cen uit de Rijnstreek, is.
nnbsp;^^^^nbsp;Einblattdr. d. XVtcn Jahrhts
aanne vnbsp;^'^hrijven, dat het Christuskind van den heilige de
^efc^''^®' »boetennbsp;deze lezing zou de prent onder Type B I, 2, de huldigings-
Uit'^^ V , gecatalogiseerd, want dc heilige zou dan dc krans hebben aan-
t 'quot;quot;quot;'en vanbsp;(^925, p. 66, No. 2) laat St. Dominicus dc rozenkrans onivartgen
CA • • Hier 20 quot; 1nbsp;^nbsp;Ecrstgenoemden zouden m.i. gelijk kunnen
iti-^'^^'^ind bedo ] i'nbsp;('fnbieden van het bidsnoer (als symbool van hulde) aan het
{Innbsp;va/i T ; . '^'Jquot;' om de eenvoudige reden, dat het snoer hier met cen
nonbsp;en on 1 quot; quot;'V^ceW en niet slap afhangt, zoals op de Gcertgen-copie
tieV'®' denbsp;volgende houtsneden (o.a. Afb. 47). J«»5l JiX rf^tai/, icaoro/)
lag ^^ de knbsp;govestigd, laat ruimte voor do ttcee lezingen: zowel het aan-
l'ocr.^'BUür (diequot;quot;' ^^ ^^nbsp;ontvangen (B II, 6) door dc knielende cn daardoor
geef mij delnbsp;bangend kralensnoer immers alleen zou kunnen ontvangen).
Hog ^«doclinnbsp;mtcrprctatic (Type B II, 6) dc meest waarschijnlijke, want deze
^.^'''^«eudcnnbsp;«^'■ookt met Alanus' geschriften over St. Dominicus, den toen
jj^^'Jii mgeg^yjj^®^'^''^quot;quot; ^nn het Rozenkransgebed, dat hem door de H. Maagd zelve
^^nbsp;dat hier
er vlot boutgraveur aan het werk is geweest.
-ocr page 317-^^ ^^^^ prekenbundel stelt hetzelfde voor als No. 237,
'anden van W 7 ? ^^nbsp;~ ^^^nbsp;omlijsting, en wel aan drie zijden*
'^^ehoekennbsp;^erde, staande zijde links, heeft een rand van bloemen in
Litt Inbsp;Cf.: Schr. Hdb. II, No. 1136a, Afb. 47.
296. N A T noliwr^ t f'nbsp;25. - Nijhoff-Kron. (1923) Ned. Bibl.
^aüdusenfj!^'nbsp;quot;^5 x 60 mm. Titelprent van: een suuerlike crans
^^^Prent tot 'nbsp;herhaald in de tekst èn nog eens als slotprent met het opschrift:
^^^^donn^^'^Tnbsp;^''oerden. Part. bezit Utrecht.
naakt rf • S'^^^oond en staat, ten halven lijve en driekwart naar links gericht,
t!'^«»- Hetnbsp;in beide armen. Een mandoria van golvende stralen omgeeft
^onunic, Ji? genimbeerd en in liggende houding, wendt zich
naar links tot den
geknieldnbsp;habijt, doch zonder nimbus of ster, die voor
^'^«P is om fTquot;quot;nbsp;^«ng«»«!' ongeleed bidsnoer aanneemt.
ï'^^^illons rnTTnbsp;^nbsp;geleed door
E W li stigmata. De zwikken der prent zijn niet versierd.
N^'^'^g die ;a?p'nbsp;^-«tcrdam 1896, I, p. 23) noemt als ver-
•^•ÏP.1nbsp;\nbsp;- Nijhoff-Kron. No. 636: Cat. Doedes 458. -
^^^ ' fe voor de A'damse jaren van Hugo Jansz. 1506 _ ± 1510 (zonder afb.).
tt^- l^vtai^^®nbsp;^^ ^ ^^ Rozenkransprent (Type B II, 6 in a 5) op
Vtermini™quot;'' genimarurn vocabulorum de novo cmcndata / cum multis addi-
L^'^i^l. Kon iquot;nbsp;Svollis per Petrum Os de Breda.
t'nbsp;(del-eet)^'quot;nbsp;^^^nbsp;^^^
'e ^aarlei'nbsp;Christuskind, dat naakt in do armen van Maria ligt
henedenhnbsp;geleed bidsnoer to schenken, wordt hier in de
Vg ^ ^fuis daarhor quot;quot;^^r^^^'g'^duid door de hond met fakkel in de bek en do wereldbol
dorl 'n het°rquot;nbsp;heilige en do Madonna, staande met een krans
dol^ vlainn, ' Tnbsp;quot;quot;quot;nbsp;gerichte maansikkel en omgeven door een man-
de'ï ^ '^'^^^n inet^r «tralen, wordt omlijst door een krans van 50 ronde kralen, geleed
». 'de hoekp,,, 7 ^quot;quot;quot;'dctekenen (A 5). De bovenste zwikken bevatten stralen, die uit
^-A.Noquot;?«-!nbsp;gearceerde rand der prent komen.
242nbsp;~~nbsp;Nederi. Bibl. No. 967. — N.A.T. I, PI. V, fig. 20.
lI^^quot; (»»»et mi^® quot;quot;g®'^- 269 x 371 mm. Propagandaprent voor de Rozen-
bnbsp;Gregorius) van IFoZ/TrauX, geplakt in Schedels Weltchronik
't'^^^nit ^ ^quot;quot;quot;«mdc voorstelling der Gregorius-mis, die hct grootste gedeelte der
in boidquot;quot;'»quot;quot;'''''^ groepen van rozenkransbidders knielen (allen een stijve
^^ e handen), gescheiden door de Zweetdoek (links daarvan vrouwen,
237.nbsp;± 1500 hsn. gekl. 93 X 68 mm. Rozenkransprent, eveneens van een meest®'
aan de Rijn, Coll. W. Mitchell, British Museum, London. Type B II, 6 in A 8 met A 5-
Afb. 47.
Deze prent zou ik met stelligheid bij dit type, dus onder de uitdelings-formule tviU®®
rangsclukken, omdat hier niet een stijf hoepeltje van kralen (dat voor twee uitleggi^ê®quot;
vatbaar is), maar een — door de aanraking van Dominicus^ beide handen — in bocb^®®
hangend kralensnoer is afgebeeld. De heilige kan dit knielend, dus in lager positie dan
Kind, slechts aannemen, niet aanbieden. De mogelijkheid, dat ook hier dehoutgraveor®®quot;
onhandigheid zou hebben begaan en er wellicht een stijve kralenkrans was getekend»'
zowel door de lengte van het snoer, als door de goede kwaliteit van de prent, uitgesl»^®®
Achter St. Dominicus knielen hierop de paus, de keizer en nog enkele andere manne J^^
figuren. De H. Maagd, gekroond, genimbeerd en omgeven door een mandorla, staat op
maan, waar zich een draak omheen kronkelt. Zij draagt het naakte Kind in beide a*quot;®* ^^
dat — met kruisnimbus getooid en rechtop zittend — zich naar den heilige omwendt ®
hem een ongeleed bidsnoer schenkt.
Deze groep is omsloten door een krans van 50 kralen (geleed door 5 rozen met de ^^^^^
merken Christi), die van onderen de vorm van de rechthoek volgt. De zwikken bove®
krans zijn gevuld met gestileerde wolken.
Litt.: Campbell Dodgson: Catalogue of early german and flemish woodcuts, Bnt^'
(London, 1903) I, p. 79, A 60; Woodcuts of the XVth c. Dept. of Prints and
Brit. Mus. (London, 1934—'35), p. 80, afb. XLVIIa, zegt over deze groep het volgc®
Christ.... turns his head to look down at St. Dom., who kneels in the foreground -•
receiving with both hands a rosary from the infant Christ (B II, 6). — A. v. I ^^^
p. 67, No. 5) beschrijft eveneens Maria, gekroond cn staande in een mandorla op de ^^ ^
met bet Kind op haar linker arm ....: welches dem hl. Dom. einen Rosenkranz rei
Schr. Hdb. II (1926) No. 1136a, beweert echter het tegenovergestelde (B I, 2)-
*
238.nbsp;± 1500 gr. gekl. staalgravure, Rozenkrans-legende, 5 maal hcrhaal^*^®^^^
Rozenkransboek van den Dominicaan, Dominicus Lupi uit Gent, gedrukt te
door Heynricus de Valle, Anno dni MCCCCC.
Het complete boek bevat 23 gravures op de keerzijden der 24 bladen.nbsp;tflquot;quot;'^^
Litt.: Beissel I (1909, p. 528 vlg.) beschrijft Maria met het Kind in stralenkrans, 8 ^
voor den knielenden Dominicus, wien zij ccn rozenkrans geeft. Het geheel i« omg® ^^qc^'
een krans van 50 rozen, ingedeeld in tientjes door 5 grotere rozen met de \Von(^ ^
Buiten de krans, in dc rechter hoek, is ccn hond met brandende fakkel in dc bek,
buut van St. Dominicus. — A. v. O. (1925, p. 67, No. 4) ziet het Kind hier weer t «
krans aan den heilige geven, wat ook klopt met de volgende prent.nbsp;^ jj^
239.nbsp;± 1506 msn. ongckl. 69 X 90 mm (zonder dc randen). Slotprent (W^farf^'
6 in A 5) van het: Compendium scrmocionatorium in preconio divc Anne gco' ,
fr. Bemardi Lutzcnburgcü ordinis predicatorum Johannes littersnid. Antwerp
Bibl. Keulen. Kon. Bibl. Den Haag (228 E 65).
rechts de paus, de keizer, enz.) door twee engelen gehouden — zien weeenMadonnagr®®P
in getekende rozenkrans (A 5).nbsp;j
Maria, genimbeerd en naar links zich wendend, draagt het Kind, dat aan een eog®
bidsnoeren geeft (stijve kralen-kransen). God de Vader en de Duif van den H. '
benevens een tweede engel, eveneens ten halven lijve en in wolken gehuld, zweven
deze groep en VTillen de rozenkrans van 50 kleine rozen, geleed door 5 schildjes m^t
Kruiswonden.
Litt.: Chr. Rauch: Stud. z. deutschen Kimstgesch. Bd. 79 (Straatsburg 1907),
Trauts, p. 26. — A. v. O. (1925) p. 64 vlg., afb. 24.
1 Ift
83. 1510 hsn. ongekl. 266 X 362 mm. Rozenkransprent van Wolf Traut, gep^
in Schedels Weltchronik, Landesbibl. Karlsruhe.nbsp;jg
Litt.: A. V. O. (1925) p. 45, afb. 16, beschrijft deze zeer samengestelde prent over ^^
verlossing der zielen viit het vagevuur, waarboven een rozenkrans met de 5 Wondete
voorkomt (A 5), die een Madonna in Stralenkrans (zie Type A 2, No. 83) met God deu ® ^^
en de Duif boven haar hoofd, voorts de H. Catharina rechts en St. Michael metnbsp;/?)
weegschaal links van haar, omgeeft. De kleine naaktfiguur in een der schalen ontvaDg ^^^
van Maria een krans van kralen; St. Dominicus en St. Thomas van Aquino houden im'® ^
de rozenkrans, die deze groep — waarschijnlijk onder invloed van Alanus ontstaa®
omgeeft.
243. 1511—1515 p. 1,87 X 1,58 m. Maria in de Rozenkrans van ^oosse»
wijn) van der Weyden, waarschijnlijk middenpaneel van een triptiek, vroeger in de ' ^^^
handel te Brussel, daarna in het K. F. Museum te Berlijn, nu in onbekend p®»quot;'
bezit in Duitsland.nbsp;j^jijd
De Madonna — als een visioen, zwevend op wolken — staat frontaal, met ^^^^
op de rechter arm, en in de andere hand een roos, genimbeerd en gekroond, op ^^^jjJe
boven gerichte maansikkel. Zij wordt omgeven door een mandorla van rechte cn go^
stralen, een ovale krans van sterren en tenslotte omlijst door een dito krans van
rozen, geleed door 5 grotere rode rozen.nbsp;^ ^^^ |jeH'
Onder deze driedubbele omlijsting knielen de twee schenkers van het altaar m e»--^ ^^^
velachtig landschap met vergezicht. De ene, in pelsmantel, draagt een rozcnkr»»®^ ^^p
haar en houdt een lang bidsnoer tussen de vingers. Het Christuskind wendt ^jpjcU«
bidsnoer in beide handjes houdend volgens Hulin de Loo — naar hem om. St. ^^^
een hand op zijn schouder leggend, beveelt den schenker-rozenkransbroeder aannbsp;^^u
Tegenover dezen knielt de tweede schenker in wapenrusting met pclsmante
helm op het hoofd draagt en door St. Franciscus (het kruis in de rechter hand cn
op zijn schouder leggend) wordt aanbevolen aan Christus.nbsp;v.
Litt.: Georges Hulin de Loo, Preuss. Jahrb. Bd. 34 (1913) p. 59 vlgg. afb. 10- ^ ^^^ J-
(1925) p. 41, No. 4 schrijft dit paneel toe aan het atelier Goossen v. d. W. jjulin
Friedländer: Die altniederi. Malerei, Bd. XI (1933) p. 32 (datering) noemt het,
de Loo, een authentiek werk.
^ozen'ki ^^^^nbsp;^^^ ^ ^^^ Titelprent van een bundel preken over de
Van denbsp;door dr. Bernhard Lutzenburg te Keulen. Deze is een slechte copie
Zienbsp;houtsnede (No. 83) en bevat bovendien de Genadestoel en de Zweetdoek.
' ^ype A 2 (in A 5) No. 93.
A. V. O. (1925) p. 46, No. 2.
244
acht ^^nbsp;Rozenkransprent (Type B II, 6, tevens B I, 2, in A 5), op
keüK,,nbsp;^^^ het laatste blad in: Sermones Magistri Comelii de Snckis, etc., een pre-
®Pgedr ^ ^^ ^^^ ^^ Dominicanen klooster van St. Johannes te Rostock,
^firschTi^r^^^ hertogen Heinrich cn Albrecht van Mecklenburg en gedrukt door
Hiernbsp;Univers. Bibl. (Fl. 1255), Rostock.
«lestere^^J^ Christuskind aan den H. Dominicus — kenbaar aan zijn attributen:
^ mando ^ ^^^ ^^ brandende fakkel in de bek — een bidsnoer. De Madonna staat
geleed d^^ ^nbsp;maansikkel cn dc groep is omlijst door cen krans van 50 kleme rozen,
Litt ^ gJ'otcre met dc stigmata.
V. O. (1925) p. 68, No. 7.
Bernardus Lutzenburgen, Collationes dc quindecim
^edernbsp;ex aedibus Qucntclianis; herdrukt in 1868.
^^^«'ikranr ^^^ ^ ^nbsp;^ 2)' waarin het Kind aan St. Dominicus een
^^^^^ h'ggeomlijstende krans bestaat hier cchtcr uit bladeren, waarop 5 grote
246
fquot; beve^^!^nbsp;van den prior van het klooster der Dominicanen te Frankfurt
^^ Gem^^®^'^nbsp;«en perkamenten oorkonde der Dominicanen (No. 188, A. 1520), in
St.nbsp;hief te Frankfort.
Litt.. Anbsp;ontvangt — ook hier uit de handen van het Kind — een rozenkrans.
247nbsp;' ''' ^^^^^^ P-
y'^legia^pe^nbsp;'^2x31 mm. Titelprent voor: Gratie indulgentie, atque
etc •nbsp;sedém applicam, Fratribus ct sororibus Fratcmitatis Rosariy, be.
^adónU^quot;!'''quot; genoemd. Sted. Bibl. Keulen,
^fl^oond en hierop voorgesteld ten halvcn lijve, in mandorla, met cen rozenkrans
Degynbsp;Kind op de rechter arm. Beiden geven een bidsnoer aan den H. Domi-
^iU.. Anbsp;is door
een krans van 50 kleine cn 5 crote rozen omcevcn.
^ 0. (1925) p. 69, No. 9.
de aflaf^^nbsp;X55 mm met dc hand gekl. Titelprent (Fol. 2r) van cen boekje
j^^ßiftigd. met'Clemens VII nü 1525 do Dominicanen van Haarlem heeft
^^cxkj: g.. e Volgende tekst, deels boven, deels naast dc prent gedrukt: Itü in dit
fi/gurê va die VIJ kerke vä rome daer / me die staciê hout
^^ dese aflat ^'^^«d'/scap vader preker ocrdc vü harlc cn dyc/in deser brocd'scap zijn
a en d'stacien vü dc scvcn kcrckcn vä rome v'dicnen mogê.
De laatste pagina vermeldt: Gheprent tot amstehedam aen / die oudezijde
kerestraet bij / die papenbrugghe Bij mij Doen / pietersoon In englenburch. (Type B 1*«
in A 5. Kon. Bibl. Den Haag, No. 227 G 8).
De Madonna troont, driekwart naar links gericht, gekroond en met een krans
rode kralen op het lang neergolvende haar, met het Guistuskind, dat naakt op haar scO
staat en in beide handjes een bidsnoer van rode kralen houdt, dat de H. Dominicus ^
de hnker hand aanneemt. Deze is genimbeerd, heeft de hond — met brandende fakke
de bek en( ?) een staf, waarop de wereldbol met kruis erboven — naast zich en knielt» ^^
de rug naar den toeschouwer, aan de voeten der Madonna, die geheel omgeven is door
aureool van hchtstralen.nbsp;^^
De groep, op een wit fond, wordt omsloten door een ovale krans van 50 ronde,
kralen, in tientjes geleed door de 5 los daartussen geplaatste Wonden Christi. ^^
De bovenste zwikken zijn versierd met een rood gekleurd, blanco schild tegen een g'
fond, de onderste gevuld met gestileerd bladornament.nbsp;^^
Litt.: E. W. Moes: De Amsterdamse boekdrukkers en uitgevers in de zestiende ee
(Amsterdam 1896) I, p. 66, No. 49. — Nijhoff-Kron. ('s Gravenhage 1923) p. 463 vlg»'
No. 1281.
248a. 1521 Hetzelfde boekje: Gheprint in dye stadt van Antwerpë____Bi mi ^^^^
Vorsterma Int iaer ons heeren MVC ende XXI. Bibl. Royale Brussel. Sted.
Leiden (Cat. 1924, No. 1785). Brit. Museum Londen; zonder rozenkransprcnt. Wy®
Kron. No. 1279.
24Sb. ± 1500—1521 Hetzelfde boekje: Gheprent ter Gouw tot die CoUadét
(zonder rozenkransprcnt). Sted. Bibl. Haarlem. Nijhoff-Kron. No. 1280.
248c. 1526? Hetzelfde boekje: Gheprent In den Haghe, Hugo Jan.z. (van WoC ^^^
Sted. Bibl. Haarlem (56 D 3:4). Suppl. Cat. Bibl. Publ. Harlemensis (1852) p.
115. — Nijhoff-Kron. No. 1282 (56 D 7) (zonder rozenkransprcnt). — E. W.Mocs,
pib'quot;
248d. 1526? Hetzelfde boekje: Geprent tot Utrecht bi mi/on fccrntócn.
Den Haag (No. 228 G 28). Eveneens zonder rozenkransprcnt. Nijhoff-Kron.
N.A.T. 1, PI. III, fig. 11, één der zeven basilieken van Rome; evenals in de vorige lt; ^
(No. 1282: PI. 1, fig. 6; in No. 1279 en 1280 gekleurd).
forrcg^quot;'
249. 1531 p. Madonna del Rosario van Bernardino GaUi (leerhng van ^^^t«
f 1575), Rozenkrans-altaarstuk met een Kroning van Maria, in een kapel van d«-
Pavia.nbsp;^^siocquot;
De Madonna met bet Kind, dat naakt op haar linker knie staat, zweeft al» e® gfOt*quot;^'
op wolken vol kleine cherubs cn wordt gedragen door twee naakte putti.nbsp;j^u*!'
geklede engelen kronen haar en houden in dc andere hand ccn tak met rozen. I» ^^
schap daaronder knielen hnks (voor óns) de H. Dominicus (genimbeerd en een « ^^^ ^et
voorhoofd) met boek en leheUk vóór zich op de grond liggend en een groep
^^nbsp;neergeknield en opziend naar het visioen. Tegenover
8cho ^^ ^ ^^^nbsp;heilige, genimbeerd en in wapenrusting, met de rug naar den toe-
Oönbsp;omkijkend. Achter dezen heilige knielen drie mannen; zijn helm ligt
i'^öe voorgrond.
de dnbsp;overige Mysteriën vormen de rechthoekige omlijsting dezer prent, die meer
^®Votie v. d. Rozenkrans aanduidt dan een Rozenkrans-schenking.
Kunst, N. F. XII (1901) p. 227 vlgg. G. Frizzoni: Einige
f^ahlte Werke der Malerei in Pavia.; met afb.
Cii,„ *,. ^^^^ P* Rozenkrans-altaarstuk van Lorenzo Lotto in de S. Domenico te
Mari (by Aneona).
besehtbier het rozenkrans-bidsnoer aan den H. Dominicus. Thieme-Becker
de^P paneel als een Madonna met heiligen, putti en 15 medaillons met Mysterién
Litt . 7nbsp;(taferelen uit het leven van Christus en Maria).
251nbsp;biddende Kunst N. F. XII (Leipzig, Berlin 1901) p. 234, noot 1.
^ari'a ^^^^nbsp;^^'^^»^^»■quot;«»quot;«Itaarstuk van Fedorigo Barocci te Sinigaglia
^Vend' ^^^bet Kind op de linkerarm, omgeven door een schare van engelen, in wolken
^a^ssQoe/' ^ ^^ D^mi^icus, die beneden haar op ecn heuvel geknield ligt, een rozen-
^ blijkenbsp;^^ kralen, met een verlengstuk van 3 kralen en hanger. Ontstaan
opdracht en quitantie — tussen 1588 en 1591.
egt;8sel II (1910) p. 97/98. - R. Muther: Gesch. d. Malerei II, afb. p. 329.
jg XVleeeuwd.3,64 x2,49 m. Madonna del Rosario van Amerighi Michel-
öo^ . quot;'■quot;quot;W'o, Kunsthist. Museum te Weenen. (Cat. 1928, No. 496.) Vroeger in
^e jfnbsp;te Antwerpen (geschenk van een kunstenaarsclub aldaar,
^^^ te quot;bens. Jan Brueghel d. O. en Van Balen), waar nu een copie hangt. Sinds
y.nbsp;merh^nbsp;te Napels (in 1607) ontstaan (volgens Cat. 1928).
^ Kmd staande op haar linker knie met een armpje om haar hals, troont
een ^'^^''P quot;»quot;»^niken en wijst op den H. Dominicus. Deze staat rechts van haar,
op denbsp;boudt in elke hand een rozenkranssnoer, terwijl hij zijn blik naar
allennbsp;richt. Vier maimen en één vrouw met haar zoontje knielen om hem
pWknbsp;^^nbsp;openhoudt (het kale hoofd van dien stichter steekt
uit Inbsp;strekken verlangend de handen naar de bid-
Me dgnbsp;de Madonna staan, iets lager en meer naar voren, drie monniken,
Ê Mnbsp;^quot;ftyr — op het Kind wijst.
(lï, jg, '^^wbarn O.P.: St. Dominicus in de kunst (Nijmegen 1904, p. 55) en
* * P' laten St. Dominicus abusievelijk rozen uitdelen.
'^^'^gïia (r ^^^ Madonna del Rosario van Lodovico Carracci, Pinacoteca
Type B IL 6 mèt B II, 7.
denbsp;sotto in su gezien en gewend naor rechts, troont met het Kind op
Wolken. Zij draagt een hoofddoek, is ongekroond en niet genimbeerd (even-
-ocr page 323-metnbsp;gereed om weg te schenken. Door St. Dominicus, die links van de stam
door^j^nbsp;^nbsp;handen staat, wordt de boom geplant en rechts daarvan begoten
Litt Sprenger en Alanus de Rupe, allen genimbeerd en van hun namen voorzien.
V. O. (1925), p. 78, afb. 32.
256
^'■espi rr^ ^^^^nbsp;gt;lt;2,20 m. La Madonna in trono e santi van Giov. Batt.
de i Tnbsp;Puïacoteca di Brera (Cat. No. 380) Milaan. Altaarstuk^ afkomstig
^ Lazzaro aldaar.
O O Ven ji
Do • •nbsp;Madonna (met het Kind, zittend op haar linker knie), die den
quot;^'eus — staande met de lelietak cn een boek in de rechter hand, rechts van de
e^ rozenkrans-bidsnoer geeft, houden vier in de wolken dartelende engeltjes
Cath •nbsp;^^^ hoofd. Links van de troon knielt de
^likernbsp;^^^nbsp;^^ handen houdend. Het Kind zet haar met
kroo ^^^ ^^^ doornenkroon op de witte hoofddoek, terwijl het een dergelijke zwaar-
rechter handje houdt. Tussen beide heiligen zit een luitspelende, kleine
^^»idarU-nbsp;t^rede van de troon en kijkt, mèt een achtcr hem zittend engeltje,
^»tt: Niquot;quot; ^quot;^iel^ock.nbsp;^ ^
^^enennbsp;(t-a-P- 57) noemt van dezen Crespi ccn Madonna del Rosario te
' «e echter niet bij Thieme Becker wordt vermeld.
25?
un^d^®'quot;'nbsp;125 X 80 mm. Titelprent uit: Rosarium oder Rosengarten,
Vünbsp;eepfropfet mit allerhand auserlesenen schönen / wolüricchcndcn andöch-
^^nbsp;Abendgebetlcin, zum andern Mal in Druck gegeben zu Münchcn bey
. ßovejj/' Staatsbibl. Münchcn. Aec. 4132.
^ozenboom (als op de vorige gravure) zweeft nu de Duif van den H. Geest
'quot;^chts de^quot;- Beneden zien wc links van dc stam, op dc achtergrond, dc verdoemden
l-itt.. A ^'^vcrkorenen, terwijl engelen boven hen zweven cn rozenkransen uitdelen.
^^ V. O. (1925). p. 79, N„. 3.
-^nt.nbsp;d. Madonna dol Rosario in het Oratorio del Rosario tc Palermo,
j^j ^ijck aldaar geschilderd (cn te Genua voltooid) in opdracht van de Com-
1nbsp;tronbsp;(volgens dc correspondentie met Antonio dclla Torre).
foze^nbsp;de wolken en omgeven door engelen, die een lelietak, een krans en
^ ïegeno^^'^^''quot;'' rozenkranssnoer dragen, geeft aan St. Dominicus zulk een bid-
Ujß^nbsp;staat St. Catharina met een andere vrouwelijke heih'gc. Vele omstan-
ontvf ' Voorgrond ccn schedel als toespeling op dc pest, waarom o.a. van Dijck
V' '^'quot;'^laxnbsp;—-smeken die heiligen om Maria's hulp daartegen in te roepen.
N'^^'^^•^Xhii^. .nbsp;Repert. f. Kunstw. XXIII (1900) p. 170: Die v. Dijck-Ausst. 31.
's foze,nbsp;-^eademy London. — Nicuwbarn (t.a.p. 1904) p. 59 noemt nog een
-.^^^^'»genho Inbsp;T/i«o(/oor van ThuUm (f 1676) in lt;le St. Catharinakcrk te
^ Schacffcr, Klass. d. Kunst, Bd. XIII (1909) No. 73 (z. maten).
' ^910, p. 98^
min als het Kind) en haar mantel bedekt ten dele het donkere baar, terwijl, onder de la^ê^
rok uitkomend, baar blote voeten op de wolken rusten. Zij houdt het dartele Kind, ^^^
naar beneden ziet, waar het rozen heeft gestrooid (Type 7), terwijl Hij er nog één lO ^^
hnkerhandje omhoog houdt, met de linker arm in bedwang. De Madonna houdt
rechterhand enige korte bidsnoeren omhoog, waaraan een kruisje met medaille aa» ^^^
éne eind en een kwast aan bet andere eind hangt cn waarvan het Kind er één met ^^
rechter handje grijpt. Zij ziet over haar linker schouder op den H. Dominicus neer,
— in het habijt zijner orde ten halven lijve en deels in de lijst afgebeeld, — naast ^^^^
staat. De schilder gaf hem een opvallend levendige fysionomie, als een portret en ^^
den heihge, — een lang, ongeleed bidsnoer in beide handen — eerbiedig naar Maria op
Litt.: Vorträge Bibl. Warburg 1928/29 p. 236. Tafel XX, afb. 25.
254.nbsp;begin XVHe eeuw hsn. gekl. 230x 170 mm. Rosenkrantz der bei''^ ƒ
Jungkfrawen Mariae, Zu Augspurg / bey Johann Philipp Sfcudncr / Brieffma
Hausz und Laden bey der Metzg. (typogr. tekst). Germ. Nat. Museum Neurenberg- \
Blätter, Abt. Andachtsbl. 24, 354). Afb. 48.nbsp;^^
Maria, genimbccrd cn omgeven door een krans van hchtstralen (niet de mandor ^^
type A2 en B2), zweeft op de wolken. Zij wendt zich naar links, houdt haar gordel ^^^^
rechter en in de linker hand cen lang, ongeleed bidsnoer met kruisje, dat zij cen eng ^^^
eveneens op de wolken zwevend, toereikt. Recht onder het bidsnoer is de Duif vaO ^^^
H. Geest afgebeeld. Hieronder knielen twee nonnen, ccn Franciscanes (H. Clara?)
Dominicanes, St. Catharina v. Siena, tegenover een bisschop met kromstaf in dc .
band en wijzend met de rechter op twee achter hem knielende moimiken (St. D® jp
en St. Franciscus ?). Deze groep cn die van Maria met dc twee engeltjes worden o
door een kralensnoer, dat door 12 medaillons, in rozetten gevat, grotendeels bedekt
Hierin zijn een heilige of een martelares tot de knicCn afgebeeld, kenbaar aan hun ^^
attribuut. Links zien we zes mannelijke heihgen (o.a. St. Franciscus van Assisi en
phanus), rcchts zes heilige vrouwen, onder wie de H. Catharina, dc H. Ursu
H. Dorothea.nbsp;^^^dc'
Behalve de reeds genoemde tekst, staan boven de prent drie tweeregelige ^jpi
drie achtregelige berijmde strofen. Dc vier zwikken zijn gevuld met bloemen (jooSi
lehe, anjer, open granaatappel, viool en narcis).nbsp;•
it
255.nbsp;1615 gr. kopergravure 75 X 122 mm. Titelprent (Type B II, 6 in A 8) ^^
darium Marianum Scptcmplici Rosario, variis Excrcitiis, Excmplis ct Plantationi
moenum. In gratiam et usum Cultorum Dciparae Virginis Mariac concinnatui^ pC-^^
F. Vincentio Hensbergio Ord. Pracd. Antwerpiac. Apud Gasparem Bcllcruui-
Staatsbibl. München.
De titel is omgeven door een bidsnoer van 50 kleine cn 5 grotere kralen (A ^ ^tj
omheen zieh ccn rozenboom vertakt, die 15 medaillons met mystcriCn draag ' ^oquot;
sluiting daarvan troont als kniestuk in de top van dc boom Maria op de —l^o^^^
en met bet Kind op schoot; beiden omvat door hun hebt uitstralende nimben.
259.nbsp;xvn. eeuw tek. 260 X 166 mm. Rozenkrans-Madonna van Abraham^^^^
Diepenbeke (medewerker van Rubens). Gewassen tekening, in indigo en bistre, met
dekverf geboogd, vroeger toegeschr. aan Erasmus Quelhnus; Museum Plantijn-More
Antwerpen.nbsp;^^pet
De Madonna staat, als een visioen, op wolken. Zij draagt het Kmd, dat — naakt
stralen genimbeerd is en een kort bidsnoer in de linker hand houdt, op de linker ar ^^^
wendt zich, iets voorover buigend, tot den H. Dominicus (door een ster op het voor ^^^^
aangeduid en rechts van haar, veel lager knielend) om hem een bidsnoer te schcnken.^^j^
houdt in de rechter hand een ciborie en een lang rozenkranssnoer. Tegenover hem ^^^
St. Thomas van Aquino (crucifix en boek in de hand). Ter weerszijden van de M»
zijn de H. Agnes en de H. Lucia, ten halven lijve, in wolken voorgesteld en bove»' ^^
twee cherubs, die juist de hoeken der tekening vullen. Aan de voeten der Madonna sp^^^^
twee kleine engelen met bloemen (rozen?) bij een mandje, dat daarmee gevuld,
den H. Dominicus en den H. Thomas op de grond staat.nbsp;^e
Litt.: A. J. J. Delen: Catalogue des Dessins anciens. Cabinet des Estampes
d'Anvers (Musée Plantin—Moretus) Bruxelles 1938, Tome I, p. 96 (No. 342, A.XXA
Tome 11, PI. LXIV.
260.nbsp;± 1630 d.3,89x2,50m.Rozenkrans-altaar8tuk (met een rondboog »^f ^^^ d«
van Caspar de Crayer (invloed van Rubens), rechts onder gesigneerd en afkomstig ^^
kerk van Anderlecht, Kon. Museum Brussel (No. 38124). Een variant uit 1630
kerk te Opwijck; een andere (met een staande H. Catharina en een zittende ö*
tegenover den H. Dominicus) is te Valenciennes.nbsp;Jja»*
De Madonna troont frontaal met het Kind, dat in profiel naar links B®quot;*^®quot;
rechter knie zit. Zij is zeer hoog geplaatst voor een nis, die — versierd met ß®!^®®, ^ jïa^^
oorschelp- motieven en vruchtenguirlanden — deels door een draperie wordt bede
wendt zich iets naar links, terwijl het Kind (geheel naakt cn voorzien van ccn n ^^ ^^^
stralende nimbus) zich voorover buigt naar den daar knielenden H. Dominicus ^^^^
met beide handjes een rozenkranssnoer te schenken. De heilige ziet devoot naar ^^^ g.
en twee vrouwen (de H. Catharina v. Siena en de H. Dorothea?) achter hemnbsp;oi'^jj
stellend toe te kijken. Ter rechterzijde van de troon staat de H. Petrus, hct P'^^^jg. V^
schouders, de sleutel in de rechterhand en met de hnker wijzend op die
dezen grijsaard leunen drie naakte putti tegen de troon, de voorste met ccn ^^^ ^
werd zwaard, de beide andere met een palmtak in de hand. Op de onderste trc^ ^^^^^ ■
troon stant Hnks de apostel Paulus, op de rug cn in profiel gezien, leunend
Naast hem knielt de H. Stephanus, eveneens van achteren gezien en beklcc ^^tl'^
tiek, de martelaarspalm in de rcchtcr hand houdend. Rechts van ons zitten ^^^
rma v. Alexandrië cn de H. Margaretha, de eerste gekroond, met ccn zwaart c^ ^^^^^
de ander met een parelsnoer in bet haar en ccn kruis in de hand. ^eidci» ^J
toeschouwer gekeerd, doch zien, evenals de andere heiUgcn, devoot om i
Schenking van de rozenkrans plaats grijpt.
^ bet kloff^^ßnbsp;^nbsp;Ro^ei^kransstuk (op linnen, modem gerestaureerd),
schildnbsp;(Mariaplaats) te Utrecht. Afb. 49.
; er knbsp;vermoedelijk Vlaams werk, stelt een Verheerlijking van de Rozenkrans
ditnbsp;^^^^ cartouches op voor, met rolwerk en oorschelp-motieven. Het stuk is
(ondernbsp;vrijwel te dateren en trekt o.a. de aandacht door een groep vorsten
^^ berinne^-^'' kardinaal en een knaap), die een copie naar beter werk zou kunnen zijn en
^ögeveer^^ ^nbsp;Habsburgers en Oranje(?) vorsten.
donkerbT °^dden, op wolken, troont Maria, ongekroond maar met stralenkrans,
^^egroen ^nbsp;^^ ^^^^^nbsp;bet wit met lichtrode gordel
eeriquot;'^'''nbsp;Duif (H. Geest) iets rechts boven haar hoofd zweeft. Zij
Petnf'^Mnbsp;rozenkranssnoer aan St. Dominicus, die rechts van haar staat
1 het ^nbsp;™nbsp;quot;''b en aan zijn voeten de hond met brandende
Vnbsp;isnbsp;der orde en de aardbol (lazuur), waaromheen een ongeleed
. (kloo t r'nbsp;^^nbsp;waar een groep van 15 mannelijke
' rozenL ^^^quot;^nbsp;en devoot omhoog zien, of reiken
Petrus en de knielende St. Thomas van Aquino (met een
kruisienbsp;scapuher) uitdelen. Alle bidsnoeren zijn ongeleed en eindigen
dnbsp;yJ^^^eïe bovendien in een medaille. In deze groep zijn afgebeeld: de heilige
^oZ (n?nbsp;bisschop van Florence (met weegschaal in
n ^Jphonsu 1nbsp;de handen met stigmata over dc borst gekruist,
(J quot;quot;^ans. O ,nbsp;— 'quot;8lt;^®'^bilderd ? — staande met rode mijter en zonder
iTt'^ capu/ 7nbsp;quot;j Ignatius van Loyola (met regclboek), een Kartuizer
^^nbsp;religieuzen. Van bovengenoemde, ons niet minder
bidsnoer onf ^»quot;telijke personen (aan Maria's linker zijde), die van St. Thomas
8tnbsp;hem,nbsp;voorste de keten van het Gulden Vlies over zijn stalen
edT'^^P'^oikrnbsp;Bceptcr; dc tweede houdt de rijksappel. Deze, met
k ' ^e platstnbsp;quot;'^bter hem, onderscheidt zich van dc vijf andere
«c^r'^'^der ennbsp;bquot;quot; ^«rnas dragen.
^j^'Jderij dg aajJ^^*^' aditcrgrond, boven de smalle strook, die geheel onder aan het
T ^'atnnif» ^ ^^'^^«telt, is het vagevuur afgebeeld, waar twee engelen de geredde zielen
j ^ lt;lenbsp;heffen,
de V ^Venftt
Snbsp;Volk'nbsp;bet schilderij zijn geschilderd: in het midden: God
^ein doornbsp;brede, ovaalvormige cartouche, waarop de kroning
ho^^ drievuldigheid is voorgesteld. Tavcc engelen ter weerszijden dragen
^ quot; ^P^Undi ^^ '^^quot;'e schilden, waarop de overige vier glorievolle geheimen zijn afge-
^et k ni !t ^^emelvaart. Zending van den H. Geest en Maria's ten-hemel-Opne-
St. A, ^luria. ^''quot;quot;»beerde hidffiguren vullen do bovenhoeken: links
een Dominicaan
% ^^Us Af ^^g*quot;quot;*quot; cn do doktersbarct, wien een witte mijter wordt gereikt, wellicht
^^^ de 2nbsp;en rechts een andere Dominicaan, die een aantal bidsnoeren ont-
^WeejJnbsp;van der Clip zou kunnen zijn.
hemelse sfeer wordt gevormd door twee groepen van 5 Dominicaanse
-ocr page 327-heUigen, die uit het midden van het schüderij (ongeveer bij het hoofd v» fen^^^
weeLjden, in een schtune reek, naar buiten oplopend z,jn ^geheeld. ^J
houden dezelfde, hoge cartouches als de vier engelen boven hen. Hierop zijn ter uu. ^ ^^
de bUjde geheimen geschüderd. De voorste, de H. Thomas van Aqumo («^^t leU ^
Duif ian den H. Geest) draagt de Annunciatie, dc tweede ^e H^ Ludovicus Be^^^^^^^^^
(Frans missionaris in W. Indié) de Visitatie; de volgende, de H.nbsp;^^^
als bevrijder van gevangen slaven en vredestichter) draagt de Geboorte, ^^ V
H Hyacinthus uit Polen (met de H. Hostie in de monstrans m de ene cn een Ma
in'de andere hand) draagt de Opdracht van Jezus in de Tempel m ten slotte, de
centius Ferrcrius (?, zonder attribuut) het Weervinden van Jezus m de tempel. U ^^^^^
groep draagt op zulke cartouches de droevige Geheimen. Hienn vallen op de ^ v»®
Doi^nicanessen: St. Catharina van Siena (met IcUetak en doornenkroon) en St. Ag
Montepulciano (met drie steentjes op het vlak van haar hand).nbsp;V^-»
Een nog groter altaarstuk met een dergelijke voorstelhng schijnt m ^et bezit te i
de St. Servaaskerk te Maastricht. (Mededelingen van Dr. J. Sassen O.F., te u ^^^
262. 2de helft XVn. eeuw d. ± 2,85x1,90 m. Tronende Madonna
vermoedelijk Vlaams werk; altaarstuk aan de noordwand van de voormahge Uonu-
kerk (St. Michielskerk) te Sittard.nbsp;j^^pd
De Madonna, genimbeerd, frontaal tronend op wolken en vroeger met bet ^^^
de borst, wordt nu ontsierd door een modem ingeschUderd Christuskind, ^^^
tuniekje op haar linker knie staat. Maria draagt een licht paars kleed, ^^^ajirover
mantel en een witte hoofddoek. Rechts van haar zweeft, in rood ge^ed, ee^^^
aanbidding. Daar knielt lager, in een heuvelachtig zomeriandschap (weer m ^^
schilderd) de H. Dominicus, in wit habijt met zwarte mantel, denbsp;quot; j:
gekruist en in de rechter hand het crucifix. Het profiel naar rechts gewend,
Lar de H. Maagd, die hem een lang bidsnoer schenkt. ƒnbsp;JCI-«l'
geïnspireerd door Van Dijcks Herman Jozef, uit 1630 (Kunsthist. Mus. Weenc
Bd. XIII, 113).
263. 8t. 8C. Dezelfde kerk draagt voorts in dc gevel een dergelijke roze
(waarop de hond met vlammende fakkel in dc bek aan de voeten vannbsp;^tau'«^ •
steen gebeeldhouwd, ook daterend uit de tijd van dc bouw dezer kerken stcrKg
264. 2de helft XVffl. eeuw d. Een, naar schatting 3,20 m bij 1,85nbsp;J
- rustend op ccn witte wolk met rode sfumato-randen - twee putto-nbsp;^^
welgevallen op dc gestalten neerzien cn lichtgele
Dit tafereel is gevat in een ovaalvormig, m goud geschddcrde l.jst, wa ^^^^^ jy
blaadjes overheen liggen. Hier omheen is ccn grote krans van 15, m sra
'e^t^^ medaillons, waarop de Mysteriën van de rozenkrans zijn geschilderd. Bovenaan
^^ ts, beginnend met de 5 blijde, volgen de 5 droeve en de 5 glorievolle Geheimen, zodat
de laatste: de Kroning van Maria in den hemel door God den Vader en den Zoon,
^ans in het midden boven sluit.
der Doomenkroning is geheel op die van Titiaan (Alte Pin. München)
'Iernbsp;op de wolken, met mtgespreide armen staande Christus in het medaillon
komt overeen, wat houding van armen en bovenlijf betreft, met die van
ea d^ ^^ ^it'aans Maria Ten Hemelopneming in de Frari-kerk te Venetië. Het standmotief
Qjjj^ achter Christus openschuivende wolk vertonen sterk verwantschap met Rembrandts
Op ^^ ^ wolken op diens Hemelvaart te München (Alte Pin.). Beide gaan misschien
Be^dnbsp;Itahaans voorbeeld terug (volgens Dr. B. Knipping O.F.M.).
\f .^^^ilderstukken zouden afkomstig kunnen zijn van de in de XIX. eeuw uit de
Litt^ ^ S'l'erk verwijderde, oude zijaltaren.
Conventus Sittardiensisquot;, bewerkt door wijlen G. A. Meyer O.P. (Pu-
^^^ ^^ ^^ Société historique ct archéologique dans le Limbourg 47me année 1911).
Memorieboek V. h. Domin. klooster Sint Agnetenberg tc Sittard, bewerkt
^^ • assen (PubÜcations etc. 49me année, 1913). Mcdedchngen van Dr. J. Sassen O.P.
^^din' ^^^-eeuw d. Rozenkrans-schenking (bidsnoer, aan St. Dominicus) in ver-
^^SelsnjJ^^''. Schapulier-schenking (aan den heil. Carmcücten-gcncraal, den
in^f ^imon Stock), in Zuid-Nederlandse, waarschijnlijk Antwerpse, trant gcschil-
M dnbsp;der nieuwe St. Jakobskerk van Den Bosch,
^'cng 1. onna met het Kind troont in de wolken en rcchts van haar knielt dc H. Domi-
Dit de Carmclietcn-gcneraal.
bi' Anbsp;Dr. B. Knipping zo vriendelijk was mijn aandacht tc vestigen, be-
Rozenkrans -mysteriën (van verschillende band en verschillend in
'^'^'^serv« ^^quot;'■de), die in de St. Jakobs-kcrk zelf hangen. Dc meeste schijnen slecht ge-
^^quot;quot;^der k^®,^®^' ^VUI. eeuw (of later?) d. 1,85 x 1,45 m. Rozenkrans-schenking
^^'^^'■d 8cl M, figuren) van ccn onbekend Vlaams meester. Gerestaureerd cn gcrctou-
Majquot; ^rij in dc sacristie van de St. Lambcrtus-kcrk tc Wouw (N. Br). Afb. 50.
tcr^^quot;' ß^l'^oond cn genimbccrd, staat frontaal op de naar boven gerichte maan-
en ij'nbsp;^oct de slang vertrapt. Iets naar links gewend, ziet zij naar
U^^quot;d (gekleed in mouwentunick) op de rechterarm. In de vooruit-
^itte kf hand heeft zij ccn lang neerhangend rozenkranssnoer van 50 gouden en
^'^'^hter, de j-i ^'quot;d houdt ccn rozenkranssnoer van 50 rode cn 5 witte kralen in do
^^^ ^Üipsvo' 'linker band. Dc figuren zijn omgeven door cen lichtgloed, in
ten sn omlijst lt;loor ccn krans van 15 medaillons met do Mysteriën. Elk is omlijst
^^'^erlingnbsp;50 witte cn 5 rode kralen. Rozentakken verbinden die medaillons
(Type^^'^ ^^^^ hoeken buiten dc krans zweeft in ccn wit, gegord gewaad ccn
«hc een rozenkranssnoer (50 rode cn 5 witte kralen) üi beide handen
omhoog houdt. De duidehjke rozenkrans-schenking doet mij het stuk, m Type B I '
plaatsen, hoewel er geen rozenkrans-hidders op voorkomen.
^ De rangschikking der Mysteriën is gehjk aan die op het stuk te Sittard mt dezelfde
Zie Cat. No. 264.
267. tegen 1636 d. 3,25 X 0,90 m. Rozenkrans-wonder in het Kartuizer ^
ter, van Francisco de Zurbaran, vermoedehjk afkomstig nit de Kartms van Jet
Friedrich Museum, Posen.nbsp;^roquot;quot;^
De Madonna, gekroond, draagt bovendien een krans van rozen m het haar e ^^
frontaal in wolken (di sotto m su gezien) met het Kind, dat op haar schoot
haar de wereldbol, op haar hnker knie, vasthoudt. Putti houden de weggeslagen g ^^^jt
open één - hnks van Maria - biedt rozen aan, een ander - rechts van ^^ eJJ»^
een schaal omhoog, waarop een rozenkrans-bidsnoer, dat de Madonna als hulde a^ ^^^^ ^^
(volgens Kehrer). De groep wordt gedragen door een schare kleme cherubs, m
Ulken boven haar bevolken. Onder deze hemelse groep knielen vier Kartmzers,
gevouwen, vol devotie omhoog ziend en tussen hen hggen losse rozen op de tred
denkbeeldig altaar, waarvan alleen het Oosters tapijt zichtbaar is.nbsp;^^jtef
Indien hier werkelijk sprake was van de huldigmgs-formule, zouden we
hebben met een Type B 1,1. De compositie, zó analoog aan het in deze Ujd ge
B 11 6-Type, gaf mij echter aanleidmg deze Rozenkrans-Madonna m dit Type ^
Litt.: Hugo Kehrer: Francisco de Zurbaran (München 1918) p. 70, afb. i ■ ^^
268. 1643 d. 1,70 X 1,10 m. Madonna del Rosario door Giov. Battista
Sassofêrrato, m de S. Sabina (Monte Aventino) te Rome.nbsp;„rnet^thooi ^n
De Madonna, gezeten op een troon (door een schelpmotief m cirkel-segme^ e
kroond), waarboven 3 cherubs en waarnaast 2 aanbiddende engeltjesnbsp;.^e
rozenkranssnoer aan den H. Dominicus. Deze knielt rechts van haar op de ond ^^ ^ C
van de troon en ziet in gespannen aandacht tot haar op, terwijl tegenover he
tharina knielt, die met devoot gebogen hoofd het bidsnoer aanneemt van
Idnd dat haar met dc hnkerhand dc gevraagde doornenkroon op de zwa
zet. Tussen beiden hgt ccn krans van rozen tegen dc trede van Maria s troon,nbsp;^^
door 2 lehetakken, één der attributen dezer heiligen.nbsp;, „ ,, oi m 1. 98.
Litt.: Nieuwbam (Nijmegen 1904) p. 57, PI. 22. - Beissel II (1910) p. ^
Rome, 1202.nbsp;^.iJios^
269 d. Thieme Becker vermeldt van dezen schilder nog een Madonna
Romei in de GaU. Nazionale (Pal. Corsini), afkomstig uit de Chiara.nbsp;^^^^^^
270. 2c kW. XVIL eeuw d. ± 1,25 X 0,85 n. Rozenkrans-Madonna, wa«^
van een TirooU meester. Volkskunstmuseum (N E 879), Innsbruck ^^^
Een Mater amabilis (A 1) steunt met beide handen het Kind, dat - vai
met één beentje op haar rechter knie staat. Haar rechter hand steunt
terwijl het reehter voetje van het Kind in haar linker arm rust. Zij draagt een pauw-
^auv, zijden kleed en rood fluwelen mantel, met bruin bont gevoerd. Deze groep is gevat
^ een reehthoekige omlijsting (niet van rozen, noch van kralen) met afgeschuinde hoeken,
j^door vier grote engelen in fladderende gewaden en twee kleine putti wordt gedragen. De
ternbsp;reikt een geleed bidsnoer aan een vrouw (donatrice ?), die met haar echtgenoot
alver hoogte boven de vlammen van het Vagevuur uitkomt, dat het benedenste
^ eelte van het schilderij vormt. In de rechter benedenhoek geeft de andere putto een
Q P^ent (aflaatprent?) aan een grijsaard met lange baard, wellicht een mede-donateur?
P at prentje staat weer een Mater amabilis, doch nu in een krans van lichtrode roosjes.
r. 1652—'56? d. Rozenkrans-Madonna, door Alonso Cano, geschilderd voor de
^'^j^bedraal te Malaga.
^erknbsp;bekend uit de litteratuur (Thieme-Becker i. v. rekent het stuk tot de beste
Van Cano) en waarschijnlijk tot dit Type behorend.
V ' ^•e^'^^ham O.P. (Nijmegen 1904) p. 58. Schrijver noemt in dit verband ook
Ij °^e®lquot;quot;ans-Madonna van Zurbaran, in Sevilla.
'Lehrer (t.a.p. Münehen 1918, p. 65, afb. 27) vermeldt echter te Sevilla in het
'^»et^lo^nbsp;O. L. Vrouw bij haar Kartuizers (2,67 X 3,25 m), een Man tel-Ma donna
tenbsp;die op de voorgrond aan haar voeten liggen; geen Rozenkrans-Madonna
272
de Ijj- * ^ Rozenkrans-Madonna's te Napels van Luca Giordano (virtuoos met
S.nbsp;presto, t 1705); één in het Mus. Nazionale (No. 84022), afkomstig uit de
^aiTd Solitaria, gedateerd en gesigneerd.
Cïi çç^ . nzelfde een Madonna door heiligen omgeven, in de S. Maria del Rosario
tadonna del Rosario in de S. Potito (volgens Thieme-Becker).
273
^^fthr ' \ ^^^^ d. Rozenkrans-altaarstuk in het klooster der Dominicanen te Olmütz
^ij'zi^ ^ranz Kollar.
^ype Jj'jj ^quot;erop een kruis, waaruit weer takken in de breedte ontspringen (c.f. ons
^^^e^kr 'nbsp;b'er medaillons dragen met voorstelhngen van de 15 MysteriCn v. d.
'^''^anen^*'^'nbsp;de bladeren verscholen. Aan de voet van het kruis knielen vele Domi-
'^^^ülinbsp;aan wie St. Dominicus het van Maria ontvangen rozenkrans-
Liti l'lj quot;dsnoer) doorgeeft.
Vmçj^ ^'euwbam (1904) p. 54. — Beissel II (1910) p. 93 — Thieme-Becker i.v.
^en, dj^ Iquot;gt;an2 K. Vermoedelijk is hier bedoeld de Praagse schilder van altaarstuk-
^llaj , in 1735 (op een Maria-nltaar te Kurzweil) tekent: Pictor Pragensis Joaimes
^oHarsperk.
274. j
^Vla'*^ XVII. eeuw (of vroeger?) h.sc. Rozenkrans-altaar te Thégonnec
l^elVfjjj^' Bretagne), gepolychromeerde, zeer middelmatige houtsculptuur.
^^a troont, frontaal, met het Kind, dat — evenals zij zelf—een krans van rozen
-ocr page 331-op het hoofd draagt. De H. Dominicus en dc H. Catharina van Siena «gge^ «^dera^j^
vrij hoge troon geknield en ontvangen respectievelijk van Maria en van het
rozenkrans-bidsnoer. Voorts knielt, in aanbidding voor het Kind, één persoon op de
grond, waarschijnlijk de schenker van het altaar. Tegenover dezen knielt een groep
sten, onder wie één de pauselijke tiara draagt.nbsp;^ureekt;
275.nbsp;1698 h.8c. Rozenkrans-altaar te Pleyben (Bretagne) met dezelfde voorste
ling in dezelfde uitvoering.nbsp;^^
276.nbsp;xvni.? eeuw h.8c. Rozenkrans-altaar te Huelgoat (Bretagne), als bei
vorige uitgevoerd.nbsp;^^^
277.nbsp;1739—'47 d. Uitdeling van dc Rozenkrans door St.
van Giov. Battista Tiepolo. Plafond-schildering op doek, oorspr. voor de Donuni
kloosterkerk, nu Chiesa dei Gesuati (tegenover de Giudecca) Venetië.nbsp;^^^^
Het geheel, di sotto m su gegeven, stelt den heilige voor, staande rechts
terras, door engelen omgeven, die hem bidsnoeren brengen om aan een knielende ^ ^^^
die de handen daarnaar uitstrekt, uit te delen. Links, boven een tempel, ^^nte^^^^^
troont de Madonna op een grote wolk, door engelen en putti gedragen. Hetnbsp;geJ»
dat tegen haar linker knie leunt, houdt in de rechter hand, die in haar schoot r»i ^ ^^
krans van rozen en in dc hoog geheven linker hand (naar ik meen) een bidsnoer,
onbekende schets (in olieverf op linnen) is in het Deutsche Museum te Berlyn.
Litt.: Knackfuss Künstlermon. XXll (1897), p. 27, afb. 17. - Beissel II
I Ros^'
278 ± 1830—'40 gr. 115 X 75 mm. ongckl. Die 15 Geheimnissc des ^
kranzcs, staalgravure (in Nazarcncr stijl), Germ. Nat. Museum (Hist. Biattc ,
Andachtsbl. 17770) Neurenberg. Afb. 52.nbsp;Zii
Maria troont met het Kind op schoot, dat zij met de linker arm ondersteunt. J
zich naar rechts tot den H. Dominicus, die geknield Ugt op dc onderste der t.
van de troon, om hem een lang bidsnoer te geven. Het Kind heeft zich onigew ^^
de H. Catharina, die links van de troon knielt, en beeft haar de doonicnkro ^
hoofd gezet. Voor haar voeten ligt ccn krans van rozen. Deze groep van vicr
omgeven door een brede omamentale band van 15 medaillons met Mystcn ^^
deze „kransquot; is het Vagevuur afgebeeld, waaruit rechts cn links twee engcle
bevrijden cn geheel links een engel een knielende met ccn krans kroont, gcbcc j^^a
engel een geredde ziel omhelst. Boven dc krans van MystcriCn is hetnbsp;Gc^^^
borstbeeld van God den Vader met zegenend gebaar cn de Duif van den *
in een krans van wolken. In elk der bovenhoeken zijn drie musicerendenbsp;jj, h^i^
lijve in wolken afgebeeld, terwijl ccn daaronder zwevende engel een wicrooK
handen draagt en de overige ruimte tot de grote cirkel vult.
279. ^ 1883 d. Rozenkrans-altaarstuk van Max Fürst, te Waging (bij Fraun-
ni) met nog enkele andere, weinig belangrijke, Duitse altaarstukken uit deze eeuw
quot;^schreven bij Nieuwbam O.P. (1904) p. 59—63; p. 61, PI. 27.
Dominicus ontvangt in knielende bonding het rozenkranssnoer van Maria, die
^ ölet het Kind op haar linker knie — gezeten is op een troon van wolken. Een engel
la j ^^ gewaad, die rechts aan Maria's voeten knielt, reikt den heilige een lange guir-
van rozen aan.
«c^^?* ^^^^ Rozenkransgroep in de Abdijkerk te Beuren, werk van de Beuroner
O. 1. V. wijlen pater Des. Lenz C.S.B.
nieer breed dan lang, stelt voor: Maria, tronend en gekroond met een hoge,
Opnbsp;kroon, die aan St. Dominicus een rozenkranssnoer uitreikt. Het Kind, dat
geh ^^^ likker knie staat, wendt zich — de Avereldbol in de linker hand — met zegenend
de H. Catharina. Twee engelen houden een doek met aan de Renaissance ont-
de f *n°tieven achter de troon. Deze doek en een met rozen omrankt hekwerk vormen
een^^^^quot;^ ^^^ schilderij, waarop nog drie kransen, één van witte, één van rode
tïo ^ Van gelc(?) rozen zijn geschilderd, die tussen beide heiligen op de treden van de
hggen.
Nieuwbam (1904) p. 62. PI. 23.
281 Yv
v/d J. * ®euw p. ± 2,20 X 1,15 m. Rozenkrans-altaar (gemeten in het midden
rechter zij-altaar in een kapel van de St. Aegidius-kerk der
te Praag (Husava).
dennbsp;bloeiende rozenstruiken op de voorgrond, verschijnt in hct midden aan
beerdnbsp;Maria met het Kind, dat op haar linker knie zit. Dc heilige — genim-
het g ,nbsp;een lichtende ster boven hct voorhoofd — knielt links op de voorgrond van
gt;H oni-^nbsp;strekt beide armen uit om hct rozenkranssnoer, dat Maria hem aanreikt,
«luitg,. '^^g®'- tc nemen. Zij draagt ovcr ccn rood kleed een blauwe mantel met gouden
^^^elsbl^ op de witte hoofddoek ccn diadeem met rozen; haar nimbus heeft een
^ beid geUeurde kern. Hct Kind draagt een lange, witte niouwcntuniek en houdt
biddÏQnbsp;een bidsnoer omhoog. Drie engelen, één rechts van lt;le Madonna, in aan-
^'^'idennbsp;cn dc twee andere, links van baar tegenover St. Dominicus staande,
''^''tielf D krans van rozen in beide handen, die in kleur overeenkomt met bun dal-
'^P de yq ^ Eerstgenoemde heeft ccn krans van rode, dc middelste een van witte, de meer
geplaatste ccn van gele rozen, wat de drievoudige Dominicaanse Rozcn-
de blijde, de droevige en de glorievolle MysteriCn) zinnebeeldig weergeeft.
TYPE 7
Rozen-schenking: Rozenkransgroep, waarin Maria, 6f het Kind, óf M»^^^
en enige engelen losse rozen op de aarde strooien; of wel St. Dominicus
rozen uitdeelt.nbsp;^nbsp;j RnzeH'
Daar bijna elke reHgieuse orde later haar eigen formuher voor de ^^^
krans is gaan toepassen, zagen de latere kunstenaars er waarschijnlijk van^^J
die devotie uitsluitend met een bidsnoer-schenking in beeld te brengen. ^^^
willekeurig aantal losse rozen schept immers de mogeHjkheid een aantal
tegenwoordigers van verschillende orden hierbij af te beelden.nbsp;^^^
Hoewel mij van dit Type geen andere Duitse voorbeelden bekend zijn
de houtsnede onder No. 282 (Afb. 53) genoemd, heb ik toch gemeend, voUe
heidshalve het Type in deze proeve van catalogus te moeten opnemen-
n
282. 1511 hsn. ongekl. Franciscaanse Rosenkransprent, toegeschreve ^^
Wolf Traut en gedateerd, in Legende des heyügen Francisci nach der Beschrey quot;
Englischen Lerers Bonaventure, Nürnberg 1512, Hieronymus Höltzel. Afb. 53. ^^^^^^
In een krans van 63 kleine rozen, door 7 grotere geleed, geregen op een ^quot;quot;^^Y^^^jfcrcc^
de geknoopte einden met een kwast zijn versierd, zijn een hemels en een
afgebeeld. Beide voorstellingen zijn gescheiden door een spreukband, waarop ^^^^
die de Portioncula-aflaat aanduiden: Francisco grosse ding bast du legert- j, de
grösserer pist du werdt. Hieronder ligt de heihge geknield, met profiel naar tccj^^^
rug naar den toeschouwer. Hij verzamelt losse rozen in zijn pij; een engel »^quot;quot;Y'dding'
Boven de spreukband troont God de Vader, omringd van engelen in
rechter hand zegenend omhoog en op de linker dc rijksappel. Maria, gen' ^^^ p^^^cU
gekroond, troont aan Zijn linker zijde, de handen smekend tot den Vader bei c
de krans zweven, in wolken, in de linker bovenhoek de H. Franciscus en de ^^^^^ .equot;
geleid door Maria, die weer gekroond en genimbeerd is. Zij wendt zich totnbsp;^jj!«!».
engel in de rechter bovenhoek is voorgesteld, en smeekt Hem, dien engel clc ^ ^ de
welke deze opheft, niet naar de mensen te doen werpen. Onder dc kransnbsp;ic^ ^^
Unker benedenhoek de paus, ecn kardinaal en verdere geestelijken; «quot;^T^d.
keizer en vertegenwoordigers der standen, allen met een bidsnoer in dc n'
Litt.: Beissel II (1910) fig. 10, p. 38. - Cat. Type B II, 5g; blz. 290.nbsp;^ ^^^^
283. 1573 d. 1,75X3,17 m. Rozenkrans-altaarstuk door ^^ de
Veronese, in de R. Gall. dell. Aecademia (No. 207) te VenetiC; afkomstignbsp;^
della Compagnia del Rosario in S. Pietro Martire op Murano cn R®!^quot;J®®quot; '.o^eO
Maria, als visioen in de wolken zwevend, houdt op haar schoot het
t H. Dominicus vangt ze op in zijn schapulier en deelt ze uit aan een knie
links uit geestelijken (paus, kardinaal, enz.) en rechts uit leken, zowel mannen (o.a. de
ge Van Venetië) als vrouwen bestaat. Vóór hen, op de bovenste trede van het tweedelig
zit rechts naast den heilige een engel met een krans van rozen in de linker- en losse
in de opgeheven rechterhand. Een bloeiende rozenhaag vormt de achtergrond en
^ t links en rechts afgesloten door twee gekoppelde zuilen op postament.
^Ajtt.: Nieuwbam (1904) Pl. 21. — Beissel II (1910) p. 96, afb. 24. —C. Ridolfi: Le
^^aviglie deir arte (cd. Hadebi, 1914) I, 296 vlg. — Giuseppe Fiocco: Paolo Veronese
^«ologna 1928) p. 88, fig. 58.
^^^^ • 1586 d. Rozenkrans-altaarstuk door Paolo Veronese te Pago (Dalmat, eil.),
H ^nbsp;het visioen van de Madonna in wolken, nu door engelen omgeven — op
Jj engelen gedragen doek dc 15 Mysteriën zijn geschilderd. Op de aarde knielen de
de' ^ J'^icus
en de H. Demetrius met vele vertegenwoordigers der christenheid: dc paus,
Je,nbsp;koning en koningin, enz. Een dergelijk stuk, maar zonder die schildering
^ ysteriën, bezit een kerk in het naburige Arbe.
«iste^nbsp;Werd die toevoeging van de Mysteriën voor een rozenkrans-altaar een ver-
kïnbsp;Type B II, 6 (Afb. 50 en 51), voorts in het stichtingsprotocol ener rozen-
ci, 'quot;'-uerscüap en in een
officiële acte dc woorden: „B.M.V. quindccim mystcriis
Ißdcrnbsp;of „cum quindccim mystcriis in circumquot;, welke laatste woorden eerst in
zijn.
(l9lQ •• ^»tteill. d. Zcntralkommission N.F. XXV (Wien 1899) 76, 78. — Beissel II
25 ^ ^^ — Fiocco (Bologna 1928) vermeldt geen van beide.
Madonna del Rosario van Lodovico Carracci, Pinacoteca
Öidsnnbsp;® ^ ®
jj^^^'®ehenking door dc IL Maagd en rozen-schenking door het Christuskind aan
Noquot;^quot;'*^quot;'^nbsp;verenigd. Zic voor beschrijving cn litteratuur Type B II, 6
2B5.
'^'^or g'uijnbsp;^^^^ der vele fresco's ovcr de Mysteriën van de Rozenkrans,
Dit ^nbsp;in dc Cap. del Rosario van S. Domenico, to Bologna.
Udo*^ •nbsp;geschilderd tc zijn in samenwerking met Calvacrt, diens leerling Cesi
litt..nbsp;^quot;quot;quot;cci.
^^'^«ijtT*nbsp;(Künstlcrmonogr. 100, Bielefeld, Leipzig 1910, Guido Reni)
^'CUs, ij^nbsp;^quot;k niet; wèl zijn beroemd fresco van dcTcn Hemelopneming van St.Domi-
28*6nbsp;te Bologna (p. 71/72).
^•^liiaii'gnbsp;d. Madonna del Rosorio van Donuimcfcino (Dom. Zampieri), af-
^ ^ezonbsp;S. Giovanni in Monte cn waarschijnlijk tijdens zijn verblijf to Bologna, dat
Het bo^ ontstaan; nu in dc Pinacoteca R. le Bologna. (Cat. No. 207).
a' ^oitan*^^^^*^* Beissel afgebeelde, gedeelte herinnert weer oan Alanus' visioen van
chcf^^® • ^oria tronend op do wolken, met haar lichtende nimbus, dio omgeven is
^Wevende engelen dragen banden met inscripties, een vlag, een rondtempcl
(waarvóór de Duif van den H. Geest zweeft), de lijdenswerktuigen en de doornenkroon ^J
koorden en zweetdoek; voorts een lelietak, kroon en rozen. Dit alles, mèt den
engel, staande tegen het kruis rechts, duidt op de Mysteriën van de Rozenkrans.^^^^
Christuskmd staat tegen de rechter knie van de Madonna en strooit rozen mt
(die door putti omhoog wordt gehouden) op de door een gewapenden soldaat en doo^ ^^^
ruiter bedreigde menigte van vrouwen, kinderen en een grijsaard beneden, voor ^^^^
bisschop — tot Maria opziend — Gods hulp afsmeekt. St. Do^icus hgt ^quot;^^er
deze menigte en
het hemelse visioen, dichtbij Maria geknield. Hij heeft een lang W
in de hnker hand en over de rechter schouder omkijkend naar den toeschouwer, vnj
op haar en het Kind.nbsp;.
Litt.: Nieuwbam t.a.p. (1904) 56. - Beissel 11 (1910) p. 96; afb. 25 (fragment). ^
287. 1630—1642 d. Madonna del Rosario (niet gedateerd), door heihgen ver^^
oorspronkelijk een „gonfalonequot;, op zijde geschilderd door Guido Reni; Pin. ®
Bologna.nbsp;. •
Op dit vaandel — door de magistraat van Bologna, na een pestepidemie, m
G. Reni besteld en lange jaren in dankprocessies rondgedragen — troont Mana ^^^^^
Kind op de hemelboog, te midden van rozen strooiende engeltjes, waarvan tweenbsp;eU
lange, gelede bidsnoeren dragen. Twee zwevende engeltjes houden een krans van ^^^^^^
witte rozen boven het hoofd der Madonna. Deze — in haar houding geheel
Dei_richt haar bhk op een groep van zeven heihgen, die eveneens op wolken ^^^
boven de stad Bologna met haar scheve torens, in nevelen gehuld. Denbsp;^jooiu®
haar om erbarming smeken, zijn de vijf schutspatronen der stad: bisschop ^^
met den H. Dominions (lehetak en ordeboek) op de voorgrond en achter hen: ^^^^jus
ciscus van Assisi, in het midden; de H. Karei Borromeus (met crucifix?) en ^ yoeg'^
(geharnast staande met een bijl in de hand) ter weerszijden. Aan dezen zijn hier tocg^^^ ^^^
de kort tevoren door paus Gregorius XV gecanoniseerde Jezuieten: de H. Igquot;quot;
ordestichter, met den H. Franciscus Xaverius.nbsp;. jatc«^
Litt.: M. C. Nieuwbam O.P. (Nijmegen 1904) PI. 19. - Beissel 11 (1910) p-J
1642. — Max von Boehn (t.a.p. 1910, Künstlermonogr. 100) Guido Rem, p- ^ '
formule II
l^YPEe
^ediking van de Rozenkrans: St. Dominicus (of een zijner ordebroeders)
at op de kansel, houdend in de éne hand een bidsnoer, de andere in spreek-
o aar geheven, voor één of meer toehoorders. Deze voorstelling wordt vaak
®^gezeld van de volgende:
^ Dominicus (met of zonder ordebroeders) maakt propaganda voor de
zenkrans-devotie door het uitdelen van bidsnoeren.
OOn
U . * 14«5—'90 p. 0,78 X ± 0,65 m. Fragment op het Antependium, Sted. Museum,
j^^aelberg. Type B I, 2 met B II, 8 in A 7.
Pï^eeknbsp;rechtse krans (van rode rozen) — met dc tc kleine, wijkend geplaatste,
bej^^^^®®^' waarvoor slechts één toehoorder staat — is opvallend van leegte tegenover de
getj^j^^^f®^®'®quot; hnks daarvan. Deze leegte wordt geenszins aangevuld door het in de diepte
^oe» ^^ kerkinterieur, waarvan de geometrisch ingedeelde tegelvloer door onhandig
jö^Paste perspectief schijnt te hellen.
litt,/quot;'nbsp;(1^25) p. 34/35, afb. 10. Zie voor de beschrijving en verdere opgave van
atuur A 7, No. 130 cn B I, 2 No. 184.
235
Pane *j XV. eeuw p. 0,69 X 1,05 m.Twcc fragmenten, rcchts, op het Rozenkrans-
leift^.'nbsp;naar Geertgen tot St. Jans; St. Museum d. bild. Künste (Cat. No. 912).
Afb. 45.
^oor beschrijving cn opgave van litteratuur Tyjgt;c B II, 6 No. 235.
^ajij Vnbsp;P' 1»60 X 0,75 m. (naar schatting). Onderste gedeelte van dc achtcr-
'»»Avnbsp;Rozcnkrans-alt
aar, toegeschreven aan Bernt Notkes atelier (Type B I, 1
Liibp«,*^' ^nbsp;afkomstig uit dc Jakobskerk, Museum f. Kunst- und Kulturgeschichte,
'^»irecbt ^''^^^hmidt (Ztschr. f. b. K. XII, 1901, p. 58 vlg.) noemt dc voorstelhng ten
Eeboori '»Roscnkranzspcndungquot;, wijst er voorts op, dat Notke geen Lübecker van
Connbsp;Zweden werkte; het modelé der koppen herinnert schrijver
Vei^. ^iiz te Bazel, aan de midden-Rijn cn aan de Elzas (Caspar Isenmann). Ilij
j^Hkonia^^.'^'^^nhandigs in dit altaar, maar herinnert eraan, dat Theodor Ilach cr over-
iD^nbsp;Notkes altaar in Reval (Hach: Die Anfange der Renaissance in
^«eft ' V' 6). Goldschmidt cn Beissel (I, p. 555) dateren het ± 1496; A. v. Oertzen
^ie ^^^ datering.
^schrijving Type B I, 1 blz. 259 cn voor de litteratuur Type A 7, No. 134,
-ocr page 337-289. 1510—1520 hsn. ongekl. 160x104 mm. Prediking van St. Dominicu«'
Bibl. Germ. Museum, Neurenberg.
Links (van ons) staat - op een wijkende kansel, waaronder drie mijters Ugge ^^
St. Dominicus met een krans van rozen in de linker hand en een ster in de dubbel o^
nimbus. Rechts zien we — als door een rondboogvenster - God den Vader met P J^^^
in de rechter en de wereldbol op de linker hand. Links van deze boog is nog een ^^ ^^
getraUed boogvenster onder de aanzet van een gewelf, dat steunt op een pijler, voo^^^^^
helft slechts gegeven en links de prent afsluitend. Hieraan is het touw van een ^^^^
bevestigd voor twee klokken, die tussen beide vensters hangen. De Duif van dentt-^^^^
vüegt van daar schuin naar rechts op de menigte toe, waarvan de meesten zitten,
houdt alleen de staande man, die de prent rechts afsluit, een bidsnoer tussen de
Een inscriptie bovenaan de prent luidt: „Sanct domincus ain Stifter bredige'
en onderaan de prent: „Sancte dominee bitt gott vir unsquot;. Deze voorstelling is ge« ^^^
op de achterkant van No. 481, een kruisiging uit 1440-'50; het blok in het
Katalog d. Holzstöcke vom XV.-XVIIL Jhrhte, 1892,1. Theil, Abb. S. 7 (153 X ^^^^
is afkomstig uit het klooster Söfflingen, bij Ulm. Schreiher houdt deze Pquot;quot;«quot;^
uit Augsburg en uit het begin der XVI. eeuw; de cat. Germ. Mus. dateertnbsp;^^^^
Litt.: W. u. Z. (Leipzig 1866) No. 165a. — Essenwein: Die Holzschnitte des XA '
XV. Jahrhts. im Germ. Museum (Nürnberg 1873) Tafel CLXIV. — Schr. H
(1927) No. 1386.
290.nbsp;1514 hsn. ongekl. 140 X 92 mm. Rozenkransprent (Fol. B) in:
Weida's Spiegel der hochlöblichen Bruderschaft des Rosenkranz Marie. Sted. Mus
Leipzig.nbsp;. teïitn^^^^'
In een kerkruimte predikt een Dominicaan over de rozenkrans; cr is jef«'
een stok, waaraan zes bidsnoeren hangen, boven de kansel aangebracht. De toe^^ ^^ ^^
onder wie op de voorgrond een kardinaal, een bisschop cn een keizer naast «dk«
lage bank gezeten zijn, en een koning achter hen staat, zijn in een kring om dc P^.^^^ocf'
geschaard. Links op de achtergrond staan alleen mannen; de koning met «^quot;^^^^gfO»'^
Rechts zien wij een dergelijke groep, waarvoor enkele vrouwen zitten; cn op dc ^
rechts zitten nog drie patriciCrs, de voorste met pelskraag houdt een bidsnoer.
vermoedt, dat hier de eerste preek over de rozenkrans door Jacob Sprenger is v
Litt.: A. V. O. (1925) p. 76 (B), afb. 28.
291.nbsp;1514 hsn. Fol. C, eveneens een ongekleurde houtsnee, in hetzelfdenbsp;li«»^
boek, waarop een kardinaal en St. Dominicus van twee kansels prediken ^^^^ ,,ecft
gehoor het rozenkrans-bidsnoer uitreiken. Een op de voorgrond knielende ^^
er reeds een in de hand.nbsp;n T 2
Boven deze groep — op het onderste gedeelte van Cat. No. 196, Type ü ^^^^le
wolken, de Madonna met het Kind (kniestuk). Zij worden omgeven door
die aan ieder een geleed bidsnoer komen aanbieden.
Utt.: A. v. O. (1925) p. 76, afb. 29.
1521 hsim. 72 X 100 mm ongekl. Rozenkransprenten (Fol. 9, 18 en 31)
^èrli* ^^ CasteWo's Rosario della Gloriosa virgine Maria, gedrukt te Venetië; K. K.
Jacob Sprenger(?) predikt over de rozenkrans en houdt die, van de
de gemeente voor.
öan *nbsp;Dominicaan leest uit een bock dc bepalingen der broederschap voor
dernbsp;die knielend, de rozenkrans bidt. Op de achtergrond zien wij het visioen
Aankondiging aan Maria.
294.
ïe^li^ *nbsp;^^' ^ midden preekt een Dominicaan van de kansel, terwijl links en
^quot;^lirii ^^ . ™ mannen de
namen van de leden der Rozenkrans-broederschap in-
j^J en, die op de voorgrond, in gebed, zijn voorgesteld.
A. V. O. t.a.p. litt. p. 76; beschrijving p. 77: A), C) cn F).
295
ttejjgj^*. i ^600 d. Groot Rozenkrans-altaarstuk met preek cn opwekking tot toe-
St. de Broederschap van de H. Rozenkrans (Type B II, 8 met B II, 6 cn A 2),
St. j^'^^^^l'erk te Keulen; afkomstig uit de daar afgebroken kerk der Dominicanen,
^igg^^^^^cus (met ster op het voorhoofd) staat hier niet op de kansel, maar met
Inbsp;linkerhand achter ccn lange tafel, waarop links ccn open bock cn rechts
^•^ker bidsnoeren liggen. Dc Dominicaan aan zijn rechterzijde houdt pen cn inkt-
dc leden in tc schrijven; die aan zijn linker hand (genimbeerd als de vo-
l^iielnbsp;bidsnoeren van de tafel om uit tc delen aan een onafzienbare menigte van
ïecht*^^ (^ype B II, 6) gerangschikt in twee groepen: links geestelijken met den paus
Ve gQ Wereldse groep met den keizer aan het hoofd. Tussen beide groepen redden
^ollj^jj ^^ hielen uit dc vlammen van het vagevuur. Boven deze groep zweeft in
^^Vpe A ofKind. Zij staat op de maansikkel in een mandorla van lichtstralen
lgt;id8nbsp;krans vnn 15 medaillons met Mysteriën wordt omsloten, elk door
Ng ho quot;quot;ï'ijst. Boven de rozenkransgroep A 2 zweeft dc Duif van den H. Geest.
oVftfj^*^ ^^eeft God dc Vader (borstbeeld), die zich met zegenend gebaar over een
^^ ^'■'öen ^^^'^en buigt. Ter weerszijden van dc krans komen vier engelen aangevlogen,
lilt .nbsp;aarde uitgestrekt, om daar bidsnoeren te brengen. (Type B II, 6).
•• öeiseel II, p. 93, „fb. 23.
-ocr page 339-§ 3. DÜRERS „ROSENKRANZFESTquot;, BESCHOUWD IN VERBAND MET DE UTTBEE^
DING VAN DE ROZENKRANS.
Na deze revisie van Rozenkransgroepen dient te worden toegegeven, ^^^
het altaarstuk van Dürer — wat compositie betreft — met dit
van alle daaraan verwante en in Hoofdstuk I, § 4 onder c genoemde, o»
werpen, de meeste samenhang vertoont.nbsp;,
In de details echter, die voor de Rozenkransgroepen juist sprekende ^^^
merken zijn, stemt het daarmee niet overeen. Dan blijkt, dat de samen
met de Rozenkrans zelfs een zeer oppervlakkige is.
Voor deze opvatting zou ik tenslotte de volgende argumenten willen
voeren:
1° De knielende figuren op Dürers altaarstuk hebben, op één uitzondermê
geen bidsnoer in de hand.nbsp;. Ju^
Die figuur (No. 12) heeft trouwens een bidsnoer, dat niet geleed ^
niet zonder meer voor een rozenkranssnoer mag worden aangezien,
éne bidsnoer wèl geleed geweest, dan bad men nog slechts een spoor van ^^^^^
dat het stuk de rozenkrans-devotie uitbeeldde. In de besproken ^^^f^j^jjdeH
toch waren niet alleen de rozenkrans-omhjstingen en het bidsnoer m ^ ^et
van het Christuskind, van Maria en de gelovigen geleed, maar was dat bi
bovendien in handen van vele, zo niet alle gelovigen.
2° Er worden bij Dürer — en dit argument is m.i. van meer
kransen van rozen aangeboden aan, doch uitgedeeld door hct Christus
de H. Maagd.nbsp;. ^t^oO^
Dit nu is in strijd met de kerngedachte der rozenkrans-devotie,
ik verwijs naar Hoofdstuk II met de Bijlagen.nbsp;^ ^ppcU'
Bovendien — al zou men ook met Wölfflin c.s. op het eerstenbsp;e^^
dat de houtsnede in Sprengers Rozcnkransboek (waarin men tochnbsp;^e
kenmerkend type voor de uitbeelding dezer devotie mag verondcrs^^^^^jj,^
uitdelings-formule geeft — het in mijn proeve van catalogus gegeven ^ct
van de rozenkrans-uitbeelding toont m.i. toch aan, dat dc chJisnbsp;^^^^
middeleeuwen in die uitbeelding, evenals in haar htteratuur, hulde ^^^^^ ^^e
Christus en aan Maria, de Moeder Gods. Daar diezelfde c^quot;«^«quot;®? ^^p a»^^
om bcmiddeUng smeken, doch in woord noch in beeld tonen, wc ^^^ ^gfi
van Hen een beloning te verwachten, kan deze dus ook niet (m ^
kransen) worden uitgedeeld in een zuiver gehouden rozenkransgr
^ Verwijs hiervoor naar de vroege Rozenkransen van Groep A: de Mater
^''labilis, de Madonna in de Rayen en de Annunciatie; zomede naar de Tronende,
^ Staande en de Annunciatie-Madonna van Groep B, waarin de huldigings-
^ ^ule duidelijk spreekt. Tenslotte zou ik hier nog kunnen ^vijzen op de aan
Verwante, oudere uitbeeldingen: de Epiphanie en de Misericordia.
»nenbsp;van beeldende kunst kan niet alleen gebaseerd zijn op dat, wat
^eent te zien. Dat dit een gevaarKjk experiment kan zijn, hoop ik met deze
te hebben aangetoond.
nio uitdelingsformule der Rozenkransgroep B II, tvaarbij geen twijfel
^^ë^lijk is omtrent uitdelen of ontvangen door Christus en Maria, wordt eerst
^^past nd de tijd, waarin Dürer zijn altaarstuk schilderde.
^ids^nbsp;bovendien in deze latere Rozenkransgroepen het uitdelen van
knbsp;aan de knielende gelovigen voorgesteld (zie Type B II, 6; vaak ook
ktn ^^^ ®nbsp;^^^nbsp;(Type B II, 7), maar niet van
Op (^nwezigheid van den H. Dominicus — op de plaats, hem door Dürer
hn^^^ toegewezen — is evenmin als het uitdelen van kransen, gevlochten
een argument om ons altaarstuk onder de Rozenkransgroepen te
^^chikken.
^hanbsp;^quot;cr, voor de plaatsing van den H. Dominicus op Rozenkrans-
tevp ^^^^'^cn, naar dc voorbeelden van ons Type B II, 6; en voor het overige
naar onze Typen B II, 7 en B II, 8.
® «rans van 50 of 150 rozen {of kralen) als omlijsting van Duitse Rozen-
'lof^jjnbsp;blijft omstreeks de tijd van ontstaan van Dürers altaarstuk, ja, nog
j^^r later, gehandhaafd.
(St Neurenberg zelf herinner ik slechts aan dc Engelgroet van Veit Stosz
aan het Rozenkrans-altaar (Type A 4, No. 108) cn dat van
(St.nbsp;(No. 109) in dc St. Rochus-kapcl van dc familie van Imhoff
Voorts aan dc in hout gesneden altaren te Schwabach,
(V^^e en Witting (Type B I, 4 Nrs. 214, 218 en 219) en die te Lübeck
89 cn B I, 2 No. 200).
log ^^ m de tweede helft der I6dc eeuw maakt men zich van die traditie
^^Ofty^nbsp;vrijere uitbeeldingen van de rozenkrans-devotie, zoals mijn
catalogus aangeeft. Daaruit valt verder het volgende af tc leiden:
-ocr page 341-6° Het Rozenkranstype B I, 1 — dat niet slechts in Diirers tijd voork ^
maar zelfs een compositie-schema heeft, dat verwant is aan dat van o^i®
stuk —geeft ikonografisch het tegengestelde daarvan: n.1. de hulde aan het Chn
kind en de H. Maagd door de knielende menigte.nbsp;B 1,1'
Zie de beschrijving door Schreiber van de Nrs. 157—161 in Type ü
r De Allerheiligen-Rozenkrans (B I, 4) is een zuid-Duits type, dat ove^
stemt met een, ook te Neurenberg gebruikelijke, formule voor het rozenkransg ^^^
Deze rozenkrans vertoont een geheel ander compositie-schema dan da ,
Dürer in zijn „Rozenkranzfestquot; heeft gebruikt.
{ji
8° Het schenken van een krans van rozen als beloning komt wèl voor
profane schilderkunst van het Duitsland der middeleeuwen.
Ik herinner daarvoor slechts aan de vele miniaturen van het M^esse ^^
schrift (met Uederen van Duitse minnezangers). Als bijzonderheid va ^^^^
merken, dat de krans, die aan Graaf Kraft von Toggenburg door ^y»
vereerd wordt, bestaat uit zeven witte rozen, afgewisseld door zeven ^^^^^^
voor kransen van rode roosjes, door jonkvrouwen aan haar ridders
zie Fol. Ven XVIII; voor kransjes van resp. gouden en rode of violette
Fol. XX en XLV.nbsp;j^apS'
Het zij echter verre van mij, hierin enig verband te zien met de roz ^^^^^
uitbeelding, zoals Augusta von Oertzen dat in de Kriemhildesage
zou dit voor mij een factor zijn om het tegendeel tc bewijzen. De ui ^^^^^^
formule met kransen van rozen is m.i. te profaan om een zuivere rozc
groep uit te beelden.nbsp;.^f
Künstle's uitspraak^) — Nur Dürer bat sein Rosenkranzbild ^^^ptr^»'
Einflusz der Wormser Tradition gestaltet — bevat dan ook m.i. cc
dictio. Of Dürer onderging die invloed van Worms cn schiep een
kunstwerk, óf Dürer schilderde ecn Rozenkransgroep.nbsp;i^yf
herleven. Zouden deze dan plotschng tc Venetië, in zijn daur ontnbsp;^^
dracht, vorm gekregen hebben?nbsp;t.nnscrocp
Dat het andere geval: het scheppen van een zuivere RozcnKrai» b^ ^^t
Dürer — in deze vorm altans — even onwaarschijnlijk iß, hoop
voorafgaande argumenten te hebben aangetoond.
_ ''
1)nbsp;ManesB. Licdcr-IIandschrift (Faksimilc-Ausgabc, Inselvcrlag Leipzig 1929)
2)nbsp;K. Künstle (Freiburg i/Br. 1928), 1, p. 638/39.
-ocr page 342-m n •nbsp;originele conceptie, in ikonografische zin, te spreken____het zou
ürers tijd een anachronisme, ja een kunsthistorische ketterij zijn.
ïtiid^^ ^^^^ moeilijk aan te nemen van een schilder als Dürer, wiens zuiver
datnbsp;georiënteerde rehgieuze gezindheid boven alle twijfel verheven is,
to K • ^^nbsp;destijds heersende traditie zou zijn ingegaan. Men mag
yjnbsp;in deze van een traditie spreken, gezien de hierboven gegeven
^»■beelden, waaruit een ontwikkehng van de rozenkransgroep viel af te leiden:
de ^ ' ontstaan uit de Virgo inter Virgines van de minnetuintjes,
uit de Madonna in de Rayen.
tuin^'^^^ ® • de Koningin van de Rozenkrans, deels ontstaan uit die minne-
tjes, deels uit de Aanbiddmg der Wijzen en deels uit de Misericordia.
Luisteren wij nog naar Dürer zelf.
tennbsp;^^nbsp;notitie — Partallme Den Herzog kniend — zegt ons
alsnbsp;^^^ oorspronkelijk den Doge van Venetië heeft willen afbeelden
een ^^nbsp;„Grossenquot;^). De schilder dacht er toen dus allerminst aan,
^jds^^^^ ^^^ geestehjken tegenover een van leken uit te beelden, zoals des-
ïve ^^^ Rozenkransgroepen met knielende figuren gebruikchjk was.
zijn andere, later uitgevoerde, conceptie duidelijk blijk van dit
'^at Jnbsp;Beissel, aan het slot van zijn artikel,^) in 1900 de wens uitspreken,
pagg^^*^® ^oor nieuwe Rozenkrans-altaren niet altijd hetzelfde beeld zou toc-
Schejj^'^ ^^ Maagd, die aan St. Dominicus ccn rozenkrans-bidsnoer
ovcf '^yi^c B II, 6). Er waren immers tevoren vele typen van een tegcn-
tïjdnbsp;uitdrukking geweest cn dät type (B II, 6) was eerst na Dürers
rj, et meest gebruikelijke geworden.
gescl^^nbsp;^iï ik hier ook wijzen op een miniatuur in een Graduale Romanum,
^evenbsp;verlucht in dc jaren 1504—1512 door den kruisheer Joannes van
ï'ol. iqq®^nbsp;1537) cn bewaard in het klooster tc St. Agatlin, bij Kuik.^) Op
v^n jnbsp;ditgraduaal zien we, behalve ccn randversiering met de stamboom
%nbsp;^^ beginletter S (van het Salve Sancta Parens) cen voorstelling
van het werk door den schrijver, knielend voor dc Madonna,
iets naar rcchts gewend cn staande op de maansikkel,
beide armen dragend. Het Cliristuskind, dat achterover hgt cn
Inbsp;1893) p. 393.
J) ^of. j'j; '^hriRtl. Kunst XIII, 42.
l9l2\nbsp;O.Carm.: Dc miniaturen van Joannes van Deventer, Het Boek
^ Tijasdirift v. üock- cn Bibliotheekwezen, 2dc reeks, nfb. p. 10.
-ocr page 343-Toch zijn ze gelukkig niet zo emstig, dat Vincent Kramar in zijn doorwerkte
voorrede voor de speciale tentoonsteUing — in 1935 met de uiterste zorg in
zijn tijdelijke museumzalen bijeengebracht — ten onrechte met nadruk zou
hebben gewaarschuwd tegen het bezigen van de oppervlakkige en onjuiste
qualificatie „ruïnequot;. En, m.i. terecht, vond hij de term „torsoquot; voor dit werk
van Dürer, dank zij de talrijke, nog smetteloos bewaarde plaatsen, beter pas-
send. Bovendien wijst hij op de vele plaatsen, die slechts in geringe mate bhjken
te zijn aangetast of slechts min of meer, dus geenszins geheel overschilderd;
zodat hij ons — na een nog grondiger in te stellen onderzoek — de mogehjkheid
in uitzicht stelt, ook die nog te behouden.^) Zie afb, 3.
Zetten we ons dus eerst tot een beschrijving van dit altaarstuk, waarover
Dürer zich, tijdens het ontstaan, met rechtmatige trots heeft geuit in brieven,
die hij idt Venetië aan zijn vriend Pirkheimer richtte.
BESCHRIJVING.
Het tafereel stelt voor een Madonna, tronend in een zomers landschap en
omringd door een menigte, die afwacht te worden gekroond met kransen van
rozen, een plechtige handehng, die in de middengroep van het tafreel reeds is
begonnen naar het schijnt en verder door zes engelen wordt voortgezet.
Wat de compositie betreft, valt het volgende op te merken:
In de loo^echte middenas van het altaarstuk troont de Madonna met het
Kind, terwijl aan beide zijden van de troon vele figuren zijn geschaard, de
meeste in knielende houding.
Als een wig schuift zich nu tussen deze in hoofdzaak isokephaal gerang-
schikte schare, in het midden een tweede tot een driehoek bijeengehouden
groep, die door de drie hoofdpersonen wordt gevormd: de Madonna met het
^ind, den Paus en den Keizer.^) De gewaden der beide laatsten, die geknield
Hieraan Iaat hij deze opmerking voorafgaan: „Eine endgültige Entscheidung wird erst dann
erfolgen, wenn das Bdd emer emgchenden Röntgenuntersuchung und Bystematischen Abdeckung
unterworfen wird'.
V. Kraraäf, 1935, p. 11. Zulke plaatsen zouden, dunkt mij, o.m. zijn aan tc wijzen in het Uccd
van den musicerenden engel.
«) H. Tietze en E. Tietze-Conrat (Der reife Dürer Krit. Verz. II, I. Basel, 1937, p. 29) noemen
deze driehoek, waarop terecht alle schrijvers de nadruk leggen, monumentaal. Zij zeccen, wijzend
op Strzygowsky's artikel (Ztschr. f. B. K. N. F. XII, 1901, p. 236), dat I^onardo en Dürer daar-
mee het meuwe compositie-schema van het cinquccento hehhen gegeven, dat tevoren in Vcneti«
„in dieser Folgerichtigkeitquot; nog niet was toegepast.
Ook Heidrich (Geschichte des Dürerschen Marienhildes, Leipzig 1906, p. 56 noot 1) schrijft „Ein
bestimmtes VorbUd ist überhaupt nicht anzunehmenquot;. Met een verwijzing naar WölfTHn'« ver-
gelijking met Bellini's altaar van 1488 op Murano, merken de Tietzes nog op „wie weit D. üher
solche etwaige Anregungen hinausgegangen wärequot;.
liggen ter weerszijden van en tevens iets vóór de troon, vormen de opstaande
zijden en de basis van die driehoek, die voorts in het midden wordt gesloten
door het kleed van den musicerenden engel. Deze, uit de Venetiaanse
schilderkunst ons zo bekende figuur, (hier helaas sterk gerestaureerd) is juist
in de middenas op de treden van de troon geplaatst; en draagt een gewaad
Van goudgele zijde met lila ondermouwen van fluweel, die aan de elleboog
een ruim geplooid stuk van de witte hemdsmouw vrijlaten.^)
Heraldisch rechts vóór en links achter hem staan de rijk gedetailleerde
pauselijke tiara en de evenzo behandelde keizerskroon in het gras, waaruit
Vele bloeiende halmen en stengels omhoogschieten, waarvan er één bijna tot
de hoogte van 's pausen pols komt.
De Madonna, die den Keizer kroont met een bloemkrans van lichtrode
yozen en groene blaadjes, die om een geel spanen hoepeltje gewonden zijn,
IS — met uitzondering van die rozenkrans — nagenoeg geheel een later op-
iiieuw ingeschilderde figuur.2) Zij is gekleed als een Venetiaanse, rijker dan
I^ers Uffizi-Madonna van twee jaar tevoren.®) Haar blauwe mantel valt
^jd open en laat een iets lichter blauw zijden kleed zien, waarop ecn kostbare
broche is gehecht.'') Zij draagt een klein haarnet achter op het hoofd, wat bij
jjjtfer voor een Madonna een uitzondering ia.'')
) M. Thausing: A. Dürcr, Gcschichtc seines Lebens u. s. Kunst (2c uitg., 1884) I, p. 353.
• Lorenz t.a.p. 1904, p. 37. Bcitlc schrijvers wijzen terecht voor dezen engel niet alleen, maar
Ook vflor dc kleine, zwevende cherubs op do Madonna met den Doge üarbarigo en heiligen, in
Pietro op Murano, van Giov. ücUiui (1488).
^Na de publicatie van Tictzes: Neue Beitrüge zur Dürcr-Forscbung (Jahrb. Kunsthist. Smml.
^ len N. F. B VI, p. 115 vlg.) is do polemiek over een verloren geraakte studio van Dürcr naar
andcn —ons bekend uit do copie van H. Hoffmann, Museum v. Sch. K., to Boedapest — nog niet
gccmdigd (zie Jahrb. Preuas. Kunstsamml. 1935, Fr. Winkler „Dürerstudie zum Kopf des Papstes
^ Jtoscnkranzbildquot;). Met stelligheid onderschrijf ik het oordeel van Dr. Hans Tietze, waar hij elk
^ rband met het „Rosenkranzfestquot; afwijst voor do hier bedoelde, door Hoffmann gecopiccrde eu
eam*^ 1 'nbsp;vroeger als „vrouwebandenquot; aangeduide stujlie. (Afb. 1 in Jhrb. Preuss. Kunst-
j^timl. Bd. 53, Berlin, 1932, Fr. Winkler: Dürerstudien III 1937). Zio hiervoor teuslottc Tietze
iQQo'nbsp;^nbsp;voorstudies voor beide handen van deze Mariaficuur, een tekening sinds
in do Albertina, ld. No. 307, afb., p. 181.
lij ƒ quot;bctung der Könige 150-1. De restaurator ging dus blijkbaar, en terecht, tc rade bij de Bcr-
J «O MMadonna mit dem Zeisigquot; uit 1506 en do vrouwenportretten van 1505 en 1506 resp. to
^jc^ncn cn Berlijn.
haanbsp;gnf èn aan Marin èn nnn bet Kind typische Bicdcrmcicr-gezichtenenschildenle
quot;)nbsp;schier satijnachtig glanzende stof!
opnbsp;waarschijnlijk wel een vrijheid van den restaurntor genoemd worden, want
bIççJ® ceuwBo copio — in het Kunstliistorisch Museum te Weenen in depót — draagt Maria
«tuk ^yden haarband. Deze copie benadert do originele middenpartij meer dan doop Dürers
Pagnbsp;groep, ze is trouwens ook van ouder datum. Volgens Vincenc Kramamp;f (t.a.p.
) zou de Wecnse copie gemaakt zijn naar bet schilderij, toen dit nog in goede staat verkeerde.
-ocr page 345-Do dein todts Kind vor dir lag.
Komm mir zu Hülf in meiner Not
Durch Jesu deines Sohns hittem Tod.
Hoewel ik Dürer om dit aUes zeker niet (zoals o.a. Ernst Heidrich dee^^
tot een kunstenaar van de Hervorming zou willen stempelen ), maa ^
het tegendeel uit bovenstaande versregels meen te kunnen afleiden, no
onzen meester toch aUerminst een devotie-schilder, die sterk omlijnde opor
ten uitwerkt, zoals zijn voorgangers in hun ateUers deden.
Ondanks de verminking^) is zijn z.g. Rosenkranzfest nog goed te
als een geniale scheppingsdaad van een vroom kunstenaar. Maar ^^ gO
niet in, dat men ook maar één moment de gedachte heeft, te staan v ^^^
werk met vooropgezette, ikonografisch beperkte bedoehng,
toch direct ondervindt voor zuivere devotieschilderingen, als Roze
groepen e.d. zijn.nbsp;n irprs ^^^^^
Behalve een grote Madonna-schildering, (zeldzaam groot voor
lijkt het stuk mij dan ook veeleer een portretgroep dan een zgn. Andac
Zijn modeUen rangschikte Dürer in twee groepen: één hoofdzakelijk van b^^ ^^
lijken en één van wereldlijke personen. Tot de eerste groep
zagen, met vrij grote zekerheid Kardinaal Domcnico Grimani, dic ^^^^i^jcu®
leiding kan hebben gegeven tot plaatsing van dc figuur van den H. .^^^j^cd
dicht achter hem als zijn naamheilige. Wellicht ook ontstond — ond
van de Dominicuslegende over het Rozenkransgebed, kort tevord I j^^j^ie
geworden door den agitator Alanus van der CUp - bij Dürer dc O jb^
van het laten uitdelen van rozenkransjes door hct Christuskind, j^^^^t'g
en door dien heilige. Dat dc rozenkrans echter niet meernbsp;A
idee voor Dürcr geweest zou kunnen zijn, bewijst hct feit, dat ^j^^gu,
H. Dominicus ccn rozenkrans laat ontvangen uit dc handen van ( ^^ ^ic
zoals toch de Rozenkransgroepen die legende uitbeelden, /^^quot;^„aicn
emde Paus cn Keizer laat knielen aan dc voeten van Maria, i^o ^^^^
ik in het eerste hoofdstuk reeds op ccn vrijwel algemeen ontigt;r
devote expressie in de meeste portrctkoppcn dier beide groei ^^^^^jxïd^^
Wij zien dus op zijn hoogst een wel zeer vrije transpositie lt;
rozenkranslegcndc; tc vrij mijns inziens, dan dat men --nbsp;„Itarcquot;
schappelijke grond - dit werk van Dürer onder dc Rozenkra
mogen blijven rangschikken.nbsp;^^^nbsp;^^c'
ï)' E. Hctdrich: Gcwhichtc de« DUrcr*chcn MarirnbUticf (Lriptig. 1906) I»-^
») Max J. Fricdlander: (FcsUchrift der internat. DUrr.rfor»chung, 19-B, Igt;.
messen mag etwa ein Drittel de« Originalf erhalten »ein.
^en andere opvatting zou de volgende kunnen zijn.
Ging Dürer hier niet even geniaal te werk als Rembrandt bijna anderhalve
later bij zijn Schuttersstuk, de zgn. Nachtwacht, die — geheel buiten de
traditie van schuttersstukken om — het vendel niet aan een feestdis, noch
®en andere tableau-vivant-pose nilbecldde, doch het rèrbeeldde, als levend
S®^orden visie, terwijl het — met zijn aanvoerders voorop — de poort uittrekt ?
^^ers even zo geniaal-fantastisch componeerde Dürer in Venetië zijn Ma-
^a als een hemelse Koninginne, los van iedere typologie, ook los van de
^tionele uitbeelding der rozenkrans-devotie. Nóch het aanbieden van
®nJcransen aan Maria, als op de voorstellingen der vroege Middeleeuwen
Dürer uitgebeeld, nóch het uitreiken van bidsnoeren door haar aan St. Do-
tenbsp;gelovigen, zoals de traditie sedert het einde der 16e eeuw blijkt
tiaa^'^^ setorden. Bovendien blijkt Dürers onafhankelijkheid van de Vene-
^onn^^ ^^era Convcrsazione, ja zelfs van de typologie der Schutmantcl-Ma-
^ype, waarmee overigens zijn altaarstuk in wezen mij nauwer ver-
jjnbsp;dan met dat der z.g. Rozenkrans-Madonna.
Verder van belang op te merken, dat door Dürers conceptie dit altaar-
^ane ^ ^^ geldt niet alleen voor de Duitse, doch vrijwel ook voor de Itah-
^ïUcunbsp;schilderkunst — voor de eerste jaren der 16e eeuw ccn
^^^erenbsp;om de portretten vnn Paus en Keizer, dan wel om die vele
hn^l^. ^^^ Duitse kooplieden, die in Venetië verblijf hielden cn waaraan
Ik xq^j ^^ 'Üïi zelfportrcl cn het portret van den vriend werden toegevoegd.
quot; Vau jslechts naast weten tc plaatsen Botticclh's Aanbidding der Koningen
U96, allnbsp;Ghirlandoio van 1487 en die van Filippino Lippi
Potiï^j^^^nbsp;Florence. Toch zijn dczc m.i., niettegenstaande
Teve,^quot;' erin verwerkt zijn, meer „Andachtsbilderquot; gebleven,
^^«»ndt'^^nbsp;»quot;ct dit altaarstuk — ruim een eeuw vóór Rem-
^ou gelijktijdig met Mathis Ncithardt gen. Grüncwald, die in zijn
p.* 6®^verkt — ccn visionair schilder. Dürer zag het visioen v
^^ndscij jeugdige Modonna, tronend in cn niet niccr vóór ecu sprookjes-
^«^arinnbsp;equot; ^evcn. Hij schildert een lente-landschap,
engeltjes, dc armen vol rozenkransjes, bezig zijn die weg te
^^(Ic j 'j lijken wel voorboden van dc II. Theresia van Lisicux uit het
terrc)nbsp;(jubelend als zij: je veux passer mon ciel a faire du bieu
?nbsp;^bloemkransen waren trouwens motieven, die iedereen verstond
^ 'l'tnbsp;ook reeds vroeger door Dürer zelf vaak zijn toegepast.
2ijn 2ij echter van groter importantie: zij zijn dc elementen, die
323
van
de vele
atelier
van zijn
^ozenkrans-devotie, bestaat echter — naar ik meen te hebben aangetoond —
grond.nbsp;^
^De opdrachten aan Italianen in die dagen te Venetië gegeven, schijnen
uwens veel ruimte te hebben gelaten. Mag men Joachim von Sandrart in deze
(1504^11^^nbsp;Giorgione da Castelfranco voor het na de brand
herbouwde huis der Duitse koopheden het volgende zijn opgedragen:
m fresco zu mahlen angedinget / die inventiones ganz frey
/ nur dasz er seme Kunst daran erweisen soke.
stuV^knbsp;Sandrart — en het is bijna alsof men hem over Dürers altaar-
hoort uitwijden —
^^ Bild ^ ^^ ^^^ wunderliche Arbeit verfertiget / hie eins Mann / dort cine Frau / bald
^'^hSnunbsp;Löwen/bald eines mit einem Engclskopf / alles zwar sehr artlich/
^'»Vp« /nbsp;gemacht / doch so / dasz niemand eine Historie daraus zusammen
I Oder des Künstlers Gedanchen ergründen können.... cnz.
gefiteld^^^*^^^*^ letterkundigen bedacht en uit klassieke gegevens samen-
uit^^^r opdracht voor de schilders sinds het latere cinqueccnto
quot;ß- Mantegna, Costa en Pcrugino hidden zich aan dc
de ' beroemde htteratorcn verstrekt aan Isabella d'Este, toen
^^etisclnbsp;quot;l^o^doirquot; (studiolo) wilde doen beschilderen met
^ai,nbsp;oudheid ontleend. Giovanni Bellini kon zijn belofte
'^«^n.Z) IJ.® d'Estc om ccn dergelijke opdracht uit te voeren cchtcr niet hou-
Vonbsp;gebleven correspondentie weten wij, dat hij ten einde raad
n/an/fl^ia a suo modo** tc schilderen. Hieronder verstond
^^ei- t^j echter ccn Aanbidding van het Kind met heiligen in een landschap.
Voor?' ƒ ®ebikt zich de opdrachtgeefster in het geval cn ontvangt
schilderij. Dc meester wist immers, dat hij cen vergelijking
j^^hellunbsp;Mantegna zou moeten doorstaan. Bij een tweede l)oging van
toch ccn ,,»5/orioquot; van Bellini's hand tc bemachtigen, waarschuwt
^^ o'^^nbsp;Bciubo (dc latere kardinaal) haar, dat hij de „invenzioncquot;,
I ^eunbsp;verzoek zou aangeven, zou moeten aanpassen aan de fantasie
; want deze had graag, dat men zijn kunst niet aan banden
(y^ 'ds hij was, steeds naar eigen lust zich in zijn schilderwerk uit te
Isabella geeft zich weer gewonnen, doch BcIHni's „istoriaquot; zal
^'onat^ i Tcutêchcn Academie cn«. (Nürnberg 1675-79 II. Thcilc«, II. Buch) p. 90.
• quot;»O Kuntücrfamilic Ucllini (Biclcfcld-Lcipiig 1909) p. 129 vlg.
de onderdelen ten opzichte van de kleur binden. Ze stemmen het stuk, pict^i'
raai gesproken, harmonisch af en stempelen het tot een werk in Renaissancj
geest. De levendigheid en kleurenweelde worden er niet weinig door verhoog ^
want de warme hoofdtoon van het pausehjk pluviale en het wat do^erde
rood van de keizermantel worden er immers door het gehele schilderij
doorgegeven. Dit nu is den man waardig, die zich telkens openbaart als ree ^
Renaissancistisch getint schilder-poëct. Door deze Ueflijke, melodieuze poe^'
die ook elders uit zijn „Rosenkranzfestquot; spreekt, een poëzie van
intimiteit, die zijn Italiaanse rivalen steUig waardeerden, onderscheidt V
zich van hen en zelfs van den aan hem meest verwanten Giovanni
hij zozeer bewonderde, wellicht mede omdat deze naast de lyrischenbsp;.jt
de (den Italianen eigen) grandezza wist te behouden. Zijn signatuur
dan ook met gerechtvaardigde trots, die van zelfkennis tevens
Albrecht Dürer Germanicus.nbsp;, ^^e
Neemt men nu aan met Albert v. Zahn,i) dat Dürer er zijn eigen Renaiss^ ^^
op na heeft gehouden, zo dient men er zich toch evenzeer rekenschap ^
geven, dat hij mogelijk ook een geheel persoonlijke uiting van godsvruc
met deze Madonnagroep.nbsp;^^ge-
Na verwezen te hebben naar de in het eerste hoofdstuk besproken .
lijkheden van de bedoeling, die hij met dit altaarstuk gehad zou ^
hebben, breng ik in herinnering, dat ik daarvan slechts dc C®^®®'^ ^^^^ op
hypothese staande houd. Meer nog zou ik hier dc nadruk willen Icgg
het volgende.nbsp;. quot;dbloc'^'^l
Is Dürer toch niet min of meer beïnvloed geweest door de in zijn tija
de rozenkrans-devotie in West-Duitsland en dc Nederlanden? ^ond^^^jjipg
inspireerde deze hem tot enige uiterlijke detaUs; doch zijn poëtische m ^^^ j^e
mengt een element van vreugde in dc Thcophilus-stcmming, ja
enigszins. Had Dürcr de diepere betekenis van die devotie willen gc tot
zou hij niet zo fleurig cn zo vrij tc werk zijn gegaan. Hoe licht zou ^J
een Schutmantel-Madonna met vele figuren zijn gekomen, gezien dc ^^^ ^^ a,e
overeenkomst in gemoedsstemmmg tussen dc figuren op ons altaars
onder een Schutmantel.nbsp;isjcurc'^^'^ c
Voor dc gedachte aan ccn directe invloed of opdracht quot;nbsp;^
») A. V. Zahn: DUrc« Kunjitlchrc und »ein Vcrhällni« «ur Henaiiioncc
-ocr page 349-waarschijnHjk nooit zijn uitgevoerd; de correspondentie over deze opdrac
eindigt in Mei van het jaar 1506.
Gezien deze voorbeelden uit dezelfde tijd als die, waarin Dürer te Venetia
zijn altaarstuk werkte, ben ik nog minder geneigd aan te nemen, ^^^^^^^
gedwongen zou zijn geweest, zich een nauwkeurig omschreven opdracb
laten welgevallen.nbsp;je
Dürer heeft een altaarstuk gecreëerd, dat m.i. enkel als een vervolg op^^
uitbeelding der rozenkrans-devotie kan worden beschouwd. De dank ^^
Maria, hun advocatrix, tot wie de gelovigen hun smeekbeden om voorspr»^^
hebben gericht, zou hier dan weUicht blijken uit het feit, dat zij haar gctrou ^^^
met kransen van rozen kroont of laat kronen en met deze kransen tevens
symbool geeft van Gods Genade, verkregen door gebed.
Het altaarstuk zou dus — in deze zin opgevat — op zijn hoogst bescti
kunnen worden als een pendant van een Rozenkrans-altaar.nbsp;Kraquot;®'
Ik herinner in dit verband echter aan Prof. Dr. Sauer O.P., die
Geschichte der christl. Kunst, II 2, p. 474, naar aanleiding van een ^^^ntn^^
van Dürer) o.a. heeft opgemerkt: Dürer bat jedoch die symbolische Bede
kaum je hervorheben wollen.
Dürers altaarstuk werd wellicht — dank zij de verschuiving van de vo^fc^^^^
gedachten: die van verering en huldiging der Moeder Gods naar ^Jj^gurig
rische bekroning der mensheid door Haar en Haar Kind — onwi
een artistieke correctie van dc traditionele devotieprentcn, waartoe e
krans-cultus aanleiding gaf.nbsp;relig'*'*^^^
Dankbaar hebben wij zulke geniale correcties — zelfs die van ^^^ ^^^
tradities — tc aanvaarden, al geven zij aanleiding tot misverstan
plaatste benamingen, die trouwens dc aesthctischc qualitcit vnn c
keurig betitelde werken natuurlijk niet in het minst aantasten. ^^^^^^ d«^
Wij nemen toch evenmin aanstoot aan „Dc Val van Icarus',
aan één van Brueghels geniale landschaps-vcrbeeldingcn (Mus-nbsp;jiiff
gegeven ora ecn détail, hier voor het gezamenlijk effect bijkomstig. ; ^^^jitje
aanvaarden wij dc artistieke correctie (in casu die van een littern^ ^^^^^ „k^
dc ploeger, dc herder cn dc visser, die — symbool vannbsp;^ji
worden a fgelcid in tegenwoordigheid van den Dood. Ovidius ^
in een zijner schone Metamorphosen, van den visser cn den hert t » ^^
de ploeger in stomme bewondering naar dc lucht staren, n s
_
--yj ii
Ecn tweede redmctie van dit «tuk, in de Parijic kunsthandel, die
BruMcl (WcreldtcntooniteUing 1935), geeft ook Dcdalus, «wevend m de
tlt;
kl
^^assieke waaghalzen hun terugtocht naar het vaderland zien volvoeren door
«cht: Credidit esse deos, zegt de dichter zo suggestief.^)
mogehjkheid van een dergelijke artistieke correctie
ro uquot;quot;nbsp;overtuigd is van het uiterst losse verband met
tiaar,^ 1nbsp;^ ^^ „Rosenkranzfestquot; voor zijn Vene-
altaarstuk te aanvaarden.
Ij p —
MetamorphoBcs (Liber VIII, 217-220): Hob aüquis, tremula dum captat
quot;^renbsp;ianixm arator / vidit et obstipuit, quique aethera
possent, / credidit esae deos.... enz.
-ocr page 351-CITATEN UIT DE LITTERATUUR, MET COMMENTAAR, TER OPHELDERU^^
VAN DE IKONOGRAFIE DER MARIAVERERING.
Uitsluitend met het oog op de rozenkransidee in de litteratuur der Mi^d®^
eeuwen onderzocht ik Latijnse Marialiederen en oud-Duitse kerkliederen^^^
Kraust) noemt immers hymnen en sequentiae, die in zulk een
staan met de liturgie, voorname bronnen voor de rehgieuze beeldende ^^ ^^
Hij plaatst ze als zodanig naast heihgenlegenden, mystieke visioenen
preek, die Springer (in: Ueber die QueUen der KunstdarsteUungen im ^^
alter, Leipzig 1879) zelfs de hoofdbron durfde te noemen.nbsp;^^de'
Het behoeft zeker geen betoog, dat voor mijn bijzonder onderzoek e^^.^j
eeuwse Mariagroeten (in Duitschland zo populair) en de Psaltenën en Ko
der 14de en 15de eeuw van overwegende betekenis zouden blijken te
Was de aard der litteratuur dus vrij beperkt, des te ovcrstclpcnd^^^p.
de stof te zijn en de indeling daarvan was voor mijn onderzoek naar ® ^jg^u,
kransidee van het grootste gewicht. Ik kon daartoe niet de indeling
die Drevcs geeft in zijn Analecta: A. liturgische, B. niet-lituigiscU ^^^ ^J.
C. „Zwitterquot; (poëzie en proza); noch die van zijn Anthologie. Deze ^^^
één deel Uederen van bekende schrijvers, die hij chronologisch cn ^ jjccft
anonyme liederen, die hij volgens het kerkelijk jaar, dus naar dc mn
gerangschikt.
gt;) F. J. Monc: Latein. Hymnen des Mittelahera, II. Bd. Marienlieder
Freiburg i/Br. 1854). - Pb. Wnckernagcl: Da. deutscbe Kirchenbed b.. A^
(5 Bdn.) Bd. I en II (Tcubnerverlag, Leipzig 1867) geciteerd d, W. - ^Ja? a^citrcrd » ' ^ f
Lbe deuUK^he Kirchenlied in «einen Singwcisen (2 Bdn. Frciburg i/Br. 1886). gca ^
G. M. Drevcs S. J.: Analecta Ilymnica Medü Aovi (Bd. I-L, ^ÏPquot;?nbsp;rjo J-'h^^' ^s J'
Banni.tcr Bd. LI-LV, 1922) geciteerd als Anal. hymn. - G. M. »«^f'fIrmco. J^ldf
lateinischer Ilymncndichtung, Anthologie der Utcin. Ilymncndichtung, rcv- 'nbsp;,
BeiM!l I.nbsp;.111 11(1897) P
•) Fr. X Kraus: Gc.chichtc der chri«tlichcn Kun.t (Frciburg 1896-1908)nbsp;fcct
De Mquentia U een jubilatio, ccn liturgi«:hc wit^ïliang, waarvan twee cJa
één melodiwrhc zin hebben cn beurtcÜng. door bel jongen.- cn roanncnKo
maar inleiding en .lot vrcer te samen.
328
-ocr page 352-dnJquot;quot;nbsp;liturgische poëzie, had ik die van het Missale en van het Gra-
e te onderzoeken, doch meer stof leverde mij groep B en speciaal de Psalte-
tussenvorm, is het niet-liturgische hed, dat op feest-
^ Du't?nbsp;liturgie opgenomen, zich ontwikkelt uit de tropus en juist
^ uitslaud (en het vroegere Bohemen) tot kcrkehjk volkshed is geworden.
^oed^ «ötwi^eUngsgang en de plaats van ontstaan wekten bij mij het ver-
^^loe^d'ir. ^^^ geestehjke volksüederen op zuid-Duitse schilders van
to h •nbsp;geweest en zeer zeker Dürer hebben kunnen inspireren,
^»eerliiknbsp;»Marienlebenquot;, in vele Madonna's en niet het minst in zijn
^ooinbsp;tekening der „Madonna mit den vielen Tierenquot; zijn kinderhjk-
gemoed op zulk een volkse wijze heeft getoond.
stroom van Marialiederen, die in verband met dc Maria-
^euvrnbsp;cn als een smal stroompje begon te vloeien (tot in de 4de
^atiae'nbsp;liet dnige Mariafeest geweest, Festum Sanctae
Liednbsp;^oor Dreves als volgt ingedeeld:
Liej^''^quot;'nbsp;liturgisch Mariafeest tot onder^verp hebben.
die Maria vieren als „Heilandsmuttcrquot; of „HeUsvermittlerinquot;.
^^ ^^zenknbsp;Mnrinlicdcren een overzichtelijk bewijsmateriaal voor
'^^^erzonbsp;Middeleeuwen tc putten, heb ik echter gemeend, mijn
A. jyj^ ^er punten te moeten richten.
Ö. j^°^;®-lgt;enamingen zonder meer.»)
die haar bemiddelende rol ten opzichte van den mens
C. pj^^'^^^PPer uitdrukken.
hetequot; poëzie, waaruit blijkt, dat Maria wordt gehuldigd
gebeden, waarmee zij tot Rozenkrans-koningin wordt
J'^chnbsp;woaniit blijkt, dat Morio wel de kroon des levens uitreikt,
quot;quot; als onderpand der zolicheid hiernamaals. Zie Tabel III Pscudo-
•/^''ßen i ^^quot;^'■ect zijn in dc Middeleeuwen, dus hier lt;lc gedachte in beeld
* aa^ ^ ^ het gebed dc vromen siert cn gebaat heeft. Als voorbeeld herinner
j.'J^e fïjj Ogende, woarin Murin over het klooster, waar haar lof op innige
^ hnjjj. gt;8» ccn grote kroon laat nederdalen met dc nnmen der broeders,
koor toezongen.
vallen onder vcr«chiUendc rubrieken; in dat geval ii dc naam voor Maria
combinatie van dc lettert der beide rubrieken.
Die vier punten van onderzoek leverden mij de v,er nJ.neken A-D
de citaten, die in poëzie-en prozavorm de Maria-devot. a—n,
zich geleidelijk de zo speciale rozenkrans-devoUenbsp;.„hteU^^^
Daar mij de chronologische volgorde der ctaten de meestnbsp;{ie,
leek en deze tevens van belang is voor de historie van de rozenk^n^dev
z^cn de voorbeelden van elke rubriek, in die volgorde bijeengezet, nu 6
kübhiek a. maria-benamincen.
Uit de Merovingische Maria-Utteratuur »«»««f ®nbsp;^^ volgend»
Venantius Fortunalus, bisschop van Portiers (j ± 600), die de v
namen voor Maria gebruikt:
Beata Mater, Gloriosa Femina, CoeU fenostra, Re^ al.i ianua, P»«» '^
De titel Rosa ontbreekt nog; maar «el besehrijft h.J Mana ab eerste
gelijkende jonkvrouwen.quot;)nbsp;, he'
De benaming Rosa heb ik eerst veel later ''«l'g«»«'^«»vaO S^
eerst in het Hynmarium van Moissac (lOdc eeuw); voortó b.jnbsp;„j^sclI-
vZor(t ± 119^ het z-g. Melker Mariahed, van vó6r quot;30nbsp;de
114) Cl. bij Alex. Neckam (t 1217). Vaker en met meer nadruk trct
naam Roos voor Maria aan in de 15de eeuw (zie b.v. D. U. i'.
Anal. hymn. VIII, 57).
Uit de KaroUngische Maria-Utteratuur:nbsp;7g9Webruikt d» quot;quot;
Paulus Diaconus, Benedictijn van Monte Cassino (t 799) geur
gcnde namen voor Maria:')
Virgo Je«e, Hortus consitu», Signatu» Fon. sacer.nbsp;^^^
Alcutnus, tijdgenoot van den vorige en leermeester van Kanbsp;.
geef in zijn IWUarium slechts «n dergelijke preek -
% 18 Janiari gevierde feest van de Assumptio Manae. lov n» -
..nbsp;dichter van een op «ichielf .ta.nd Mari.licd noemt Drevquot;nbsp;ll.
l'p^ta sC^-ii.c«LsMiu.(...den
kad in .ijn Carmen P.Khale, n..t het Salve S.nct. Paren.. D.H. 1.1
p. 53 v4ge,f. niet II.6i-69. ■) D.H. I. p. 41: Anal, hyquot;--^
.) BeiJl I (1909) p. 11 c.rm.1 4.26. v. 95: Flor. paellarum ro«a .Up.»
ginco» prima Maria choro»----cn«.nbsp;i 123
«) Hymnus in Awumptione B.M.V.. D.B. I. p. 57; hn*l hymn. L. •
») Bciaêcl 1 (1909) p. 57 vlgg.
-ocr page 354-®8perlied bekend, waarin Maria wordt geprezen als Restauratrix vitae en bij
® hierboven reeds genoemde namen wordt aangeroepen.^)
^Jrabanus Maurus, (f 856), abt van Fulda, geeft in een altaar-titulus een
^^^■gelijking voor Maria met de geur en de kleur ener rode roos:^)
Suavior et roseo nimium rubicundior ostro / Vincis aromaticas mentis odore comas.
Clara, benigna, micans, pia, sancta, verenda, venusta,
ï'los, decus, ara, nitor, palma, corona, pudor.
j^^erder zijn van zijn hand drie Homilien op Mariafeesten bekend, waarin
Voor het feest van Maria-ten-hemelopname deze titels vond:
' ater immaculata — Mater incorrupta — Mater intacta — Mater unigeniti Domini.
^arnaast staat in de Allerheiligen-litanie de titel: Clara Dei genitrix.
van St. Amand, (f ± 871), een gunsteling van Karei den
te b^Ü^t volgens zijn S. Amandi Elnonensis Carmina ecn verzamelaar
^^^ vroegere Maria-titels, waaraan hij zelf nieuwe toevoegt, die
6 gebruikelijk zijn. Zo b.v.:®)
Altithroni genitrix, laus mundi, gloria coeli,....
(AB) Fons signutus aquae, purissima vena salutatis,
Hortus conclusus, (quo fons processit bonestus);
Cacdrus, cypressus, platanus, nux, myrtus, oliva,
Myrra, storax, calamus, thus, balsama, cassia, nardus;
Onyx, crystallufl, prasius, berillus, iaspis.
lanua clousu domüs, (qua solus conditor exit.) enz.
(AB) Tu mihi protectrix, doniinatrix,') auxiliatrix,
Adsis, posco, precor, decus ultoe virginitatis,
ƒƒ ^nbsp;Alha columba, enz.
ïioeintnbsp;van St. Gallen (f 912), die dc sequcntia-vorm uitvond,
y. ^aria:
intacto genetrix,») — Maris stella — (AC) Dei genetrix») — (AC)
hquot;®'nbsp;Hi.lorica.... me.lii «cvi (elt;i. Pert«, Hannover 1826), geciteerd aU
. ^'»Sobnbsp;öO vlg.
l}^ f^rxnbsp;3 vlg. Mon. Germ. (P«gt;et«o III) bl«. 6-15 vlg. - BoiMcI I, p. 65/66.
liod: De nutivitato S.Ue Mariao. door Wockcrnagel (I, No. 126) geda-
Woj Q * quot;»««r door Mono (H, 1854, p. 27) eerst gevonden in Ih«. van do 10. eeuwen later,
•) I ' ««u.nbsp;quot;»quot;nJ' domina / Hegina coeli inclita / O êtella maris Maria / Virgo mater
P'
Domini, The»«, hymn. II, 35. ') In Miuraptione B.M.V.,Thc»«. hymn. II, 21.
331
-ocr page 355-OpmerkeHjk — immerB in tegenstelling met deze vorsteHjke titels, Man^^^
kerkliederen gegeven — is de volkspoëzie dezer eeuw. Wij horen dan
dichter van den Heliand Maria juist roemen om haar deemoed en haar aanspr
met Ancilla domini:^)
Sahg Thioma,2) _ Thia thioma githiudo,quot;) — guodun thiomun.«)nbsp;^
Deze volkspoëzie der 9e eeuw levert nog geen directe stof voor de
volksdevotie van de Rozenkrans, al vinden we de H. Maagd in den We
ook genoemd de schoonste, liefste en edelste der vrouwen:
Idiseo sconeost,') — AUero Wiho whtigost,«) — Wiho Bconiosta, — Adalcunnes W •
Sahg Thioma,2) — Idis unwamma,«) enz.nbsp;^^
De benaming Mater misericordiae zij hier nog vermeld,
Byzantijnse htanieën van het einde der 9e eeuw reeds voor Maria
Deze naam, door bisschop Odo van Cluny algemeen gebruik ge^orden^v^^^^.
alleen in Cisterciënser kloosters) houdt tevens verband met het la^cre^^^
krans-formuher (n.1. dat, waarin het complete Ave Maria gezegdnbsp;eU
de smeekbede), omdat deze titel altijd wordt gebezigd met een «quot;^^^^^^^igeo^®
meestal gevolgd wordt door het Ora pro nobis. Ik zal dus eerst in de ^^^^^ ^^
rubriek die naam. Mater misericordiae, bespreken, die we in Icge^
exempelen, waarin Maria immers optreedt als toevlucht der zondare ,
malen tegenkomen.nbsp;Mnria»^'^^^^
De naam Maris Stclln, die zeker niet minder voorkomt voor i»»^^ ^^jcf«
de aanhef van cen oud kerkelijk lied, dat nog wordt gezongen cn tgt;ve
titels in de aanhef opneemt:
Ave mari» stclla,
dei mater alma
atque «cmpcr virgo,
(AD) fclix cacli porta, ent.nbsp;yoCg^' ^^
In ccn latere, meer uitgebreide versie, vond ik daaraan tocgc
vcrbi dei cclla, en du himel rosz.nbsp;i^nook^'* d«
Sommigen dateren het lied 6c—9c eeuw; zo doet o.a.nbsp;^
naccl, volgens Baumkcr ccn der beste hymnologcn, die het pWquot;nbsp;jcf
——— fld •)
') Beis«:! I, p. 67. •) maagd. ») De goede jonkgt;Touw. •) »««'de dirn»tmWg^p
vrouwen. •) alkrlieftte der vrouwen. ') hooggclwrcn vrouwe. •) onl.«vinbsp;y. Iquot;
•)nbsp;I, p. 62. - Migne: Patrologiae cumua eomplclut. Palrologiac Ut«n ^^ ^^ tr^ ^r
PoriMi. 1844) P. lat. CXXXVIII. 889, 899. - W. I, No. 81 geeft dcnbsp;volg'quot;''
hierboven gecitccrdc vctpcrlicd v. Vcnanüui Fortunatu», maar dc«« »quot;o
giu» Caitandru» (1616) niet in de oude boeken voor.
-ocr page 356-^^en van Venantius Fortunatus.i) MoneS) weerlegt die datering op grond
Qet feit, dat het lied veel ontleend zou hebben aan Herimannus' anti-
eeu r ^^ Redemptoris Mater. Tenslotte is men niet verder gekomen dan
lair ƒP®^^ ^^^nbsp;ante quem (1030). Het hed was zó popu-
beJ 1 ^ ^ Duitsland van de 12e tot de 17e eeuw talloze vertaUngen en
^'^en onderging.3)
8ti.li ^^^ vervolg is te beschouwen de sequentia Ave praeclara maris
^^la, met de titels:
^nbsp;Dei porta, — Decus mundi, — Regina caeli.*)
Motief ^ volgende strofe geeft deze sequentia het vroeger reeds aangeduide
Waarom tot Maria zo vol vertrouwen wordt gebeden:
Audi nos,
nam te filius
nihil ncgans honorât.
Salva nos
lesu, pro quihus
jjnbsp;Virgo mater tc orat.... enz.
\ toc^^^ Wackcrnagers datering van het oude kerklied waarschijnlijk onjuist
eeu ^^nbsp;gebruikt kunnen zijn. In
6e „r o®®^®^ Wackemagel (Bd. I, No. 118) een loflied op Maria, waarvan
begint met:
O Stella maris fulgida
Vçj,^nbsp;Absolve plcbi« crimina.
^'fgo*^^nbsp;hierin nog de volgende titck voor:
^ (AcwJ^quot;quot;quot;quot; — (^Q Caelorum resina, — (AB) Porta domüs, — Clara Stirpe regia
domina.»)
) ^ j '
bcatn virgine, vetperlied, reed« in hct s.g. Boaeler Breviarium van 1493
»1 b Van d '^«»noin» Brevier (1568) opgenomen. —W. II, p. 600, No. 778 geeft er ecn Duitse
i •gt; Monbsp;von Uufenherg 1443.
«j'nbsp;»ymncn d. Mittdaltcri (Freiburg i/Br. 1854) Band II, Marieolicder,
') b II 7.1 .
iç.®»« ' ^vertalingen verder in rubriek B.
\ n a**'*quot; quot; loögctchroven aan Ilerimannu« Contractus (o.â. door CacMriuê) en tinda
«iç^^j'lih. jj*/* ^Ihcriu» Magnu» (o.a. door Wiickornagel, tengevolge van een mededeling van
quot;^Oof ^quot;ïet jnbsp;Doch, nietlogen«ta«ndo de vondêt van ecn lU. in het klooster te Ein«
ISi ' l^tcvnbsp;Henricu» Monachuii in margine (door Schubinger), is de sequentia
V '^'^•«tnbsp;^^^ •telligste toegeschreven aan Heriraannus Contractus (D.B. I,
'^''Jcrnbsp;vlg. Anal. hymn. L, H, 313), over wien later meer in rubriek B.
•«fuit nog geciteerd worden in rubriek C.
-ocr page 357-Fulbertus, bisschop van Chartres (f 1028) gebruikte in een antiphoon: lo
nativitate B.M.V. de volgende benamingen:
Stella Maria maris — Virgo Dei genetrix — Rosa Mariae.^)
De slotregels van de 3e strofe luiden n.1.: Sicut spma ros am genuit
Mariam, Ut vitium virtus operiret, gratia culpam.nbsp;^
Een ander voorbeeld waarin Maria met een roos vergeleken wordt,
voor in het Hymnarium van Moissac uit de 10e eeuw. De sancta Maria virgi»
Str. 6 Ut a Stirpe spinea
Mollis rosa pullulât,
Sic ab Evac miscrans
Processisti, Maria, germine.^)
Terwille van de titels citeer ik uit een ander lied in hetzelfde H)^®
twee strofen:
Str. 6 Columba, sponsa decora, Str. 7 Rosis omata et lilio,
Mater, soror ct domina,nbsp;Nardo manans et
Perfecta Christi gcrula,nbsp;Regina et dccus virgi»quot;^'
Fons signatus in gloria.nbsp;Christi Jesu sacrarinm« ) ^ ^^^
Elders lezen we in dat Hymnarium: Regina mundi nobilis eO
Dei et hominis.quot;)nbsp;. .nnuoJ'l
Odilo, abt van Cluny (f 1048) spreekt eveneens van Regina
Ook in dc 10e eeuw dateert Wackcmagel (Bd. I, No. 158) uc^ ^^
Hss. van dc 10c en 12e eeuw: Dc Sancta Maria hymni, waarin h.Vquot; ^ ^^^
Ad tertiam: Maria, dccus hominum,nbsp;Ad scxtam: Maria, innplum^ pn«.
Rcgis actcmi Solium, rnz. Ad nonam: Prncclnra vitac gt;
Ad vcspcras: Maria, virgo regia,
David Htirpc progcnita,
Non tam paterna nobili»
Quam dignitatc «oboli»: cn«.
--^ « n
») D.H. I, p. 130, Anal. hymn. L, 286, No. 217.nbsp;i,. V-^
«) Blum« vermoedt «elf», dat het lied om het vertorgdo rhythrac van ouder c anbsp;^
p. 267, Anal. hymn. II, No. 72, p. 62.nbsp;^^^ .13,^-
•) D.B. II, p.263. In Fc«ti« Beatae Mariae llymnui (Anol. hymn. II. yJ^j^üo, /
worden dc vier toen gehruikclijkc Mariafreitcn opge»omd: Orlu» et w» u
oisumptio /Tantne rcginac cclchri« / Fo«ti» corruwant onnuii.
*) Do B.M. Virgine Hymnu», Anal. hymn. II, 61, No. 71; D.B. U, p. 265 g«'
*) D.B. I, p. 140: In A»«umptione B.M.V. Ilymnui.
•) Anal. hymn. L, 298, No. 229.
ook trnff Tnbsp;bena^gen voor Maria in gebruik, doch
^^m TZT quot;nbsp;B^rntvard van Hildes-
in dè unbsp;titelblad voor een Evangeliarium de volgende dichtregels
architectuur en omlijsting van een toepassehjke miniatuur draagt:^)
(AB) Porta paradisi, primaevam clausa .per Aevam.
Nunc est per sanctam cunctis patefacta Mariam.
^e^ffi ^jt typisch voorbeeld van de in de Middeleeuwen zo gehefde contro-
va—Maria, wordt aan Bernward hier nog het volgende toegeschreven:
^ (AbT Anbsp;P^oüs. - Ave Spiritui sancto templum reseralnm.
I -a^ve porta Dei, post partum clausa per evum.
H '
Contrartl« (f 1054), Bcrnward's tijdgenoot dus, heet met zeer
^'^omenquot;^nbsp;^ Romeins Brevier op-
ruh^^V^ Inbsp;Regina misericordiaequot;, waarover meer in de vol-
^^^ia.on, ^^^nbsp;worden slechts gegeven dc daarin voorkomende lyrische
Oöiachrijvingcn (met slotbedc):
Vita, dulcedo et »«pes nostra....
(A B) Advocnta nostra....
(Et .losum.... nobis ostende)
O clemeno, o pin,
^nbsp;O dulcis (virgo) Mnria.«)
^^Icr, ^^^^^ Hom. Brevier opgenomen antij)hoon: Alma Redemptoris
f. Conbsp;naam (AB) Pcrvia cacli porta^) is eveneens aan
iioven?^*^quot;^'quot;quot; ^®lt;^6c8chrcvcn. Ook hct beroemde lied: Ave maris Stella
A n ^^^^^ topgcRchrevcn.
(t J072), kardinaal-bisschop vau Ostia, schrijft in zijn: In
'P^cioi!^—nbsp;fncinn» Hcpict esse scalani. — Aula cae-
»quot;cgin, — Fultn «rptrnis nophino columnis, rn«.
\ Sl I
b •'^^itrr ^yquot;'quot;* b» 318. Met «1« %'rmieuwing van dot brevier iverd in dc 16e eeuw
') b' ' P 1«;'nbsp;bcgiaii cn misrricordiac cn virgo in de slotrogrl geïnterpoleerd.
164nbsp;'^yquot;quot;'*nbsp;'^quot;»^«P'»«quot;» ''o Maria.
Anal. hymn. XLVIII (Uipwg 1905) p. 32.
-ocr page 359-In zijn: De Beata Maria Virgine Hymnus heet Maria:i)
O genetrix aetemi / Maria virgo verhi, —
Tu, nova maris stella, / Celsa poÜ fenestra,
Scala, quae caelum terris / Iimgis, ima supernis.
Anselmus (f 1109) aartsbisschop van Canterbury, schreef de
de S. Maria, matre domini, die ons in 12-eeuw8e Hss. zijn overg
leverd. Daarvan citeer ik uit De B.M.V. ad Horas:^)
Ad noctumum:nbsp;Ad laudes:
Str. 2 Maria, Dei thalamus,nbsp;Str. 2 Orientis castissima / mate ,
Posce, te venerantibus.nbsp;Ad primam:
Virtutibus ut splendcantnbsp;Str. 2 O mundo venerabilw / ^
Ouos reatus obtencbrant.nbsp;virgo, mater mirabilis, eo •
Van denzelfden schrijver volgen nog enige benamingen uit zijn
ad Beatam Mariam V:^)
Str. 1 Maria, tcmplum Domini,nbsp;Str. 3 Regina each inclita, ^^^
Sacrarium parachti, Orbis lampas «»dercaj^
Sanctarum dccus virginum,nbsp;Str. 12 Ergo, mater mcHi ®
Maerentium solacium. Et virgo pudicissim»'
Voorts lezen we in zijn Salutatio Sanctae Mariac:^)nbsp;^^
G. M. Drevcs SJ. heeft in zijn Analecta Hymnica medü ^f^jj. lyliscjj
Hymni inediti uitgegeven, waann een sene
Marialiederen,
dienen de volgende benamingen voor Maria vermeld (volgens Co
Miscell. Liturg. 277, sacc. 11).^)
- jölt
») D.B. I, p. 164. Anal. hymn. XLVIII, p. 52/53.nbsp;XbVl^^'
•) W. I, No. 165-172, gedat. lie eeuw. — Mono II, p. 132-133. — Anal. hymn. -
p. 101,102.
«) An. hymn. XLVIII (Lcipiig 1905) p. 99. - D.B. I. (1909) p. 197.
*) Anal. hymn. XLVIII, p. 103.nbsp;. nyjnofi^
») Anal. hymn. XII. Nr.. 53.56-59,61-64,66.68 (Lcip.tg, 1892) I'i^JJ^l^Wni«'''^
alters XII. Hymni inrditi Nrt. 53-68. De Bcata Maria V. Liederen, die
in de Oxford-HandMhriftcn-catalogus.
ï'ol. 58a, Ad noctumum: Filia divinitatis, / Genitrix humanitatis. — Splendificatrix,
^ Jugis (nobis) sit suffragatio.
^ol. 78a Ad tertiam: Illuminatrix saeculi, Genitrix regis aetemi, —Templum Domini
ij, / Sacrarium spiraminis, — Pacis latrix et gaudii, — Gestatrix luminis veri, —
^tati summae virtus / Et tibi, Kyria, dccus /
^ Pol. 80b Ad scxtam: Genitrix intacta / Summi regis sola, — (AB) Fenestra astrea, /
® tó sis pervia, — (AB) Lucifcra mira, / Stella matutina, /
Laus patri prolique
Simulquc flamini
Et tibi, spes nostra
(AB) Reparatrix vera.
pl 1
pjjnbsp;Ad nonam: (AC)____regum domina. (AB) Expiatrix facinoris / Gravissimae
matris, / (AB) Restauratrix justitiac,
ren ^^^ ^^ vcspcras: (nobis sis) /, (AB) Modcratrix, tcmpcratrix, / (AB) Coopcratrix
------tutrix ct salutis,/(AB) Propitiatrix sis nobis----
Patri, proli et flamini
Imperium et honor sit,
Tibi, basilca, virtus,
.nbsp;Gubema nos attcntius.
P I
• (Ad primam): (AC) Summi mater nrincipii, / Dei Maria filii,
94a A 1
(Arnbsp;Fol Ad scxtam:
(Ar luminis,nbsp;Splcndoris patris gcnitrx,
(aS bcatitudinifl,nbsp;(AB) Totius mali pcrditrix,
lAr! mundissimanbsp;(AB) Solvatrix nostri saeculi
^ W Et aula Dei nitida.nbsp;(AB) Et causa summi proemii.
Tibi devote psallimus,nbsp;Fol. 96a Ad nomam:
(AC^ p® vcram sapimusnbsp;(AB) lonno cocli inclita,
f ^nitriccm dominicnm,nbsp;Maria bcatissimn,
Totam incffabillimam. cn«.nbsp;Et virgo cl pucrpcro,
EIcctn onle »accula, enz.
®°*quot;P'®torium:nbsp;Fol. 103a Ad laudcs:
' T^'ïïnplun, Dei mundiMsimumnbsp;(AC) Lux mundi bcatissima,
Tüiumque vinutifluum,nbsp;(AC) Maria splcndidissima,
(Ac\ wquot;® «»«-mplo femina.nbsp;(AC) Cocli. tcrrac nobUilns
t» ' D« ct Rrrula. cni.nbsp;(AC) Sanctorum cl fcstivilas. enz.
quot;ct \vnl-
verwondering, dat in deze liturgische liederen een grote ver-
^^'^^'»Hat-nbsp;Mnrin voorkónit; cn evenmin, dnt daarbij tal-
2iju „pnbsp;genitrix» mater en templum. Vooral
-ocr page 361-in een Maria-officie wordt haar plaats onder de te huldigen heiligen zeer
keurig aangegeven, waarmee de mate en redenen van verering zuiver hcpaa'
worden.
Tenslotte volgen voor deze eeuw nog enige titels uit een gebed in de laoquot;
taal, dat voorkomt in een 12e eeuws H.s. van het Benediktijnenkloost«'
Engelberg in Zwitserland.^)
Ewigu Maget, Frowe, sente Maria, (AC) Du da bist ein Kungin des Himeles u» ^^
Erde. Du da bist ein Trost der Sundare und (AB) ein Widerfuorarin®) der Sculdige»-^^^
da bist ein Froude und ein Ere der Guoten. (AC) Du da bist ein Corona und ein Zir^e
beiliger Magede.... Heiligu Maget, sente Marie, Fogetin') und Helfarin.. • • ^^^^^
Mersteme, fon der uns daz ewige Liecht erschin ist,... sente Maria, das erweite
des beili(ge) Geistes, du da bist ein Flukt aller, die sich fervurchet1) hant und ci» ^
Ladunge der Ferkerten,®) du da bist geheizen duo Himel-Porta, wis dennc for Go^® ^^
Fuorspreke, ergib tu Rede für mik imd erwint du dich miner Sake, enschuldegc n
en trede mik.®) Hilf mir dennc heiligu Frowe,.... enz.
Behalve enkele nieuwe benamingen geeft dit gebed vooral zeer z^i
Mariaverering der 11e eeuw weer, terwijl het de gedachten van
het Salve l^cß
nu in de landstaal, vertolkt.
De verering voor Maria komt in dc 12e eeuw nog sterker naar ^^J^^^j^fe
spreekt dan immers ook uit de profane litteratuur. In het Rolandshca (
versie) luidt b.v. Aide's bede tot Maria, als zij hoort, dat Roland dc helde
gestorven is:^
(Hs. A, 8717) Ih bidde thih, rainer magede pani,
Thaz ih unbcwollen muozc uaren
Tha thie magete olie «int gelathct.
(8720) Mine sele bcuelc ih an thine gewalt,
Aller engele Kuniginne,
Thaz ih nicmer ne konie hinnen!
») Beissel I (1909) p. 131/132.nbsp;Vfr'C^quot;^quot;'^
«) Wiederzurücknihrerin. gt;) Vogtin (behoedster). •) verirrt. ») Httf«'n der ''
1nbsp; Sprich mich frei von Schuld.nbsp;(Ijcif^^
') Kari Bartsch: Da« Holandslied, Deutsche Dichtungen des Mittelalters, Bd.^^^V^ j,39,
vermoedt, dat deze Duitse bewerking van een geestelijke, Konrail, dateert ^^^ifU '^^iifP
Konrad ecn Herzog Heinrich als zijn heer noemt cn in de epiloog nog als 'quot;Yiquot;-nricb pH»'^
plaau, mede om taal en versbouw van het gedicht, sIrchU op Hrr*ognbsp;d^ Jquot;!!quot;
kan slaan. Geciteerd werd naar het Straatsburger handschrift uit «1« 12cnbsp;p.
BibUotbcek (in 1870 verbrand), volgens de Ulraer druk van 1727. Bartsch (»^
-ocr page 362-evennbsp;klinkt die bede om Maria's bijstand in bet stervensuur reeds
Vo ^^nbsp;tegenwoordige Ave Maria^); doch dergehjke
^^ komen in de volgende rubrieken ter sprake.^) Hier worden nog
^ c ts Je Maria-benamingen vermeld uit een van oorsprong 12e eeuws Ave
^aT UYöJ ^^^^ ^ herzien), volgens het Stuttgarter Hs. (No. 12, Fol. 14b,
Str. 1 A
Str ^^^ maria, frow unwandelbar,____
Str! 2nbsp;^on gnaden grosz,.. .5) (Stuttgarter Hs., No. 61, saec. Xlll-XlV).
Stf ^ ^ maria, aller / genaden em voller schirme,----
maria, ich bit dich, maget onwandelbar, enz.)
^ccIq^^^' 1?® ^'aria-devotie der 15e eeuw, zullen we zien, hoe sterk dit
hoe dat^b*^ ^Ü^tand vragen aan de H. Maagd (tijdens het sterven) wordt en
quot;^oork^ heroep op haar, dat reeds in de Duitse Mariagroeten der 12e eeuw
Zienbsp;^ legenden en exempelen der predicaties wordt opgenomen.
C, blz. 544 vlgg.
Ter '1
^^ Vooraquot;^-^*^*^*^^nbsp;eeuwse devotie de basis legde voor
de°vnbsp;bijzonder getinte rol voor Maria, als helpster in nood,
^^taten ^^^^ ^^ in de 15c eeuw tot Rozenkrans-devotie zien uitgroeien, volgen
^»t genoemde Maricngrüsze.«)
Slr. 2 Wis gegrüsKt, maget, ein wirdich name,
du chlarefl liecht der waren nchamc,
Un pit dein chint umb mein hail,
gib mir deiner genaden tail.
Str. 3 Wis gcgrÜHït, taube rechter güt,
Str. 4 Wis gegrüsït, maget sunderleich,
hoher trost, mir nicht entweich,
Uehalt under deinen nrmen,
mich Waisen unlt;l vil armen,
Wnn nach Got vor nllrn dingen
Iian ich xuo dir allain gedingen.
^ CUnbsp;variatie. W. 11, Nrs. lOSS-lO-Jl cn citaten der 15e eeuw
ïli No rl' quot;quot; quot; «l»«quot;. — •) W. 11, No. 60.
• ''S. Munchcnrr IVrgamcnth.. cod. gcrm. 73, «aec. XIII-XIV, Fol. 23.
-ocr page 363-Str. 5 Wis gegrüszt, maget hoch gehora,
gewachsncn. pluom von dem dorn,
Gewer mich muoter, des ich ger,
stand auf und eile gen mir her,
Und raich dein hant ze steuwer mir,
zeuch und pringe mich auf zuo dir.
Slotstr. 6 Wis gegrüszt, magt, lob ich dir singe,
gezierde und schonhait aller dinge:
Gewer mich, muoter, des ich pit, enz.
Uit hetzelfde Hs. eiteer ik van een andere Mariagroetnbsp;^^^
Str. 2 Ich grüz dich, chunichleichm pluom, Str. 5 Ich grüz dich, magct, dar zuo gc
du fnicht wemder magtuom. enz.nbsp;daz du uns versünst gotes ^quot;quot;Vyidc,
Str. 4 Ich grüz dich, hoher frocudcn zeit,nbsp;Pringe uns zuo deines chindes
du plündcn pluom auf dem velt.nbsp;rainigc, frawc, unser schulde, ^^^^^^^
In diser wüste mich nicht vcrlazze,nbsp;Daz wir dar umb icht werden
für mich die gerichten strazzenbsp;swcnn unser leben wirt hie
Zu deinem hebe auf die waide, Str. 6 Ich grüz dich, hechter maicn ßc^^ ^^^
da du haltest auf der haide.nbsp;chain schön gcleicht der schön dci • ^^
Lazen we in de vijfde strofe een logische verklaring van de Mariagroe^^^^^
slotstrofe vinden wij dc poëtische benaming Maicn Schein
Duidchjk verklankt de dichter hoe Maria zijn hulp cn troost is, op ccn
Str. 6 Frocu dich, magct, turen veste:
gcdingc und trost pist du mir der pcstc.
Hilf und tröste mich, hcifcrin,
süzzc magct, gedenke mein,
Frawc, daz mein werde rat
an meiner Icstcn bincvart.nbsp;^^ lict
Merkwaardig iß nog dc volgende „Mariengruozquot; uit
samengaan van de titclfl Koningin cn Keizerin in dc inlcu c
(AC) Swcr der bimcl chciscrinnc chlar
daz gruzzcn spricbct alle lag g«*quot;,
Dom wirt an «einer Icstcn munde
(AC) der cngcl chuniginnc grüxxcn chundc.
') W. II, No. 66 Fol. 23b,; loc.: grüe.tc.nbsp;«quot;quot;''''It
«) W. 11, No. 67, Fol. 24, »lotUrofo 6 van: Freuo dich, Maria, waarvan ciK ^^^^ ^^^
dc Griekse groet: Gaudc. — Monc II, p. 178 dateert het lied ook vroeg®
gebruik van het woord Frawc.nbsp;' v P 1nbsp;*
gt;) W. II, No. 62, Münchcner Perg. Ut. cod. gcrm. 73, »aoc. XIH-XIV.
-ocr page 364-e volgende strofen groeten Maria als: ewigin mait, chunichleichin
^it, chaiserinn, gotes muoter, widerpringerinn, prunn der güt.
B iif^ Maria Koningin der engelen wordt genoemd, zagen we reeds in Notker
nlus In assumptione B.M. Hymnus, evenals in Herim. Contractus* Salve
®gma, beide uit de vorige eeuw. In hymnen van de I2e eeuw en later, horen
Ha rfnbsp;groeten met Keizerin, een titel, die nog meer in gebruik komt
y j Pieken van S. Bonaventura.!)
® gende Hymnus uit de 12e eeuw prijst Maria als Keizerin der heiligen:^)
(AC)nbsp;O polorum dominatrix,
(AC)nbsp;Super sanctos impcratrix
(AB)nbsp;Sis mentis hic adiutrix
^ ^nbsp;(AB)nbsp;Et in coclis intcrvcntrix. enz.
hei^fr ^^nbsp;lied, waarin die titel toen reeds voorkwam, zoals Beissel
ßehednbsp;Regina nog domineren. Wc zien die dan ook in berijmde
eeu ^^^ 12e-ecuwsc Hss. van de kloosters Zwctl en St. Lambrecht. In
andernbsp;Jooster bij Zwctl komt verder dc titel lanua voor in gans
^ede anbsp;vroeger (bij Milo: lanua clausa domus), uu omdesmeek-
•Û-W. te motiveren :quot;)
(AC) Salvc, Virgo pia, Cocli regina, Maria,»)
(AC) Excmplis clara, Mij«cris succurrc, rcginn,
Dura vrlut snxa Tu crimina nostra relaxa.
(AB) lanun tu codi, Tu porta patrus paradici,....
Filius illc pater Tibi, cui filia mater,
Si petis, ipse dabit, Quia malri nulla ncgabit.
geven dc logische gcdnchtengang weer van den gelovigen
j)®^^«»quot;' waarom hij tot Maria, de lanua cocli of Porta paradisi,
^^^^nbsp;Contractus tegen.«) Logisch
Lambrccht^^quot;nbsp;volgende titels voor Maria uit ccn Hs. van de Bibl.
} ^»»«»1. hv'nbsp;®® AMumpUone B.M.V., Sermo 2: Opera, Quaracchi 1901, 690.
Aevi XV, Pi« dictamina (Leipzig 1893) p. 137, No. 111.
}nbsp;/nbsp;XIV, No. 197, «oec. XII; meer voorb. voor 14e rn 15o eeuw.
j^^clt. ' Duitaland', ccnte dichter«, Ilro-witha O.B. normt Maria: Einiigc Hoffnung
u^'^^^fK^a^ Veldeken dichtlc dit al* volßt: Sinte Maria, onze Vrouwe, / Godes Moeder, dc
noa ^nbsp;i« 't Ilemolrijk. Kron. I, p. 36.
«« filiui nihil ncganâ honorât. Zir verder hiervoor de inleiding bij rubnck D.
-ocr page 365-(AB)nbsp;Virgo restauratrix, Mundique salutis amatrix,
(AB)nbsp;Lucis adomatrix, Tenebrarum Stella fugatrix,
(AD, AB)nbsp;Vitae larga datrix, Durae mortis superatrix,
(AC, AB)nbsp;Caelica regnatrix, Mediatoris mediatrix,
(AB)nbsp;Sis consolatrix, sis nobis auxiliatrix.
Het z.g. Melker Marienlied, volgens Beissel van vóór 1130, behandel^
de oud-testamentische symbolen en typen voor de H. Maagd in veertien zev^
regelige strofen. Dit is wel een der merkwaardigste onder de vele Zuid-Dm ^^
lofliederen op Maria, omdat bet duidelijk de bron toont van vele verere»^
titels voor haar, n.1. bet Oude Testament; reden waarom ik dit loflied
tot ndbriek C kan laten wachten, maar nu reeds vermeld.^)
Maria wordt dan vergeleken met Aaron's staf,^) met Mozes' ^ran
braambos (om haar reine maagdelijkheid), met Gideon's vel ^^yg^Jef
dauwd,^) met een ster der zee en met het morgenlicht (Morgenrot).^) ® ç.
wordt zij hier Lelie onder de doomen,^) Tak van Jesse's stam«) en in s^'^j^
beschlossene Pforte, ofl'en dem Gottes Worte genoemd.') Enkele vrij origi»
titeb zijn hierin:
Str. 9____Wabe, die von Honig trieft,») Str. 10 Brunnen der versiegelt »st'^
Weibrauchstaude voll Gedüft,»)nbsp;Garten der geschlossen JS»,
Gleich der Turteltfaube reinnbsp;Balsam darin flicsïct, ^^^^ „j
muszt du ohne Galle sein, enz.quot;)nbsp;Zimmct darin «priesact.
Str. 11 Zeder du in Libano,
Rose auch in Jericho,
Du auserwahltrr Myrrhenbaumquot;),....
Du hint über die Engel all.
Du verHOhntest Eva» Fall,
Sancta Maria I
_____ jjg
M Beuicl I, p. lU, vertaling in modern Iloogduiti. Zie Warkcmâgcl: quot;quot; rtP«^quot;*''^''^
Maria, uit hct II«. J. 8. der Bibl. v. h. klooster Melk. (Bd. II, p. 35, No. « ' ^
tek«t met correcties van W.).
•) Beissel I (1909) p. 114-115; cf. Num. 17:8.-«) Richt. 6:37 vlg. -')
•) Iloogl. 2:1,2: Ego flos campi et lilium convalliuni / Sicut liliuin mter ^^ ^.jg,--')
mea inter filias.—*) Jc«aia (Isaias) 11:1.— ') Bculoxwnin borte, cf. K*.nbsp;' .^U»
4:11. •) noogl.4:6,10 vlg. - quot;) Iloogl. 2:12-14. - quot;) Iloogl. 4:12.nbsp;\ Ut. »«quot;iJ. uit'
•cqucntia v.h. kJooiter Muri uit ± 1170 (W. II,p.42 No.37), eennbsp;' \ 0
Ave maris Stella, leiten we een andere term voor Garten der gc«chlo»wn i»tnbsp;alr«
werking van .Maris »tclla: Ave, vil liehtir meri« •temc,/ein lieht dernbsp;j^t. S«'*
ein lucerne. / Frowo dich. Goti« celle, / bi»lo*inn (lM«k:hlo««cn«) cappell«. — .jj^oo.quot;'quot;
Hoogl.S:!. — «») Je«. Sir. 24:17, 18 cn 20: Quasi cedru« rxaltata «um m
plantatio roue in lericbo.... Qu«»i myrrha clecU dcdi suavilatem odon»-
Salve, verhi sacra parens,
Flos de spina, spina carens,
Iquot;'lo8 spincti gloria;
(Amnbsp;virginum,
^ Restauratrix homiuum,
Salutis puerpera;
Tu convallis humilis,
Terra non arahilis.
Quae fructum parturiit;
Tu caelcsti« parudisus
Str.
U
Str.
20
Libanusqu« non incisus
Vaporuns dulcedinem,
canden« castitati«,
Aurum fulvum caritotis
Prarsignmit mysteria.
Verhi tarnen incurnoti
^Pcciale moiestati
^««'paranH ho,.pitium.
ronbsp;aan de benaming Roos, volgen nog enkele citaten van be-
e lyrici uit het eind der 12e eeuw, die voor Maria deze titel — die voor
^ onderwerp niet zonder betekenis is — gebruikt hebben.
Rul Snbsp;^^nbsp;van de beroemde abdij te Parijs,
j^Q J-' Victor), door Dr. Dreves de grootste dichter der Middeleeuwen ge-
ande 'nbsp;Nativitate B.M. Sequentia, waaruit ik een en
Paf^nbsp;öiet alleen terwille van de door hem gebruikte titel Rosa
lentiae, maar ook om de vele poetische benamingen, in zuiver rhyth-
reeksen daarin opgesomd.^)
Str. 1
Salve, Mater Salvatoris,»)
Vas electum, vas honoris,
Vas caelestis gratiae;
Str.
Str.
Str.
Str.
11
Str. 2 Ab aeterno vas provisum,
Vas insigne, vas excisum
Manu sapicntiae.
Str. 5 Porta clausa, fons hortorum,
Cclla custos unguentorum,
Cclla pigmentaria,
Str. 8 Myrtus temperantiac,
Rosa paticntiae.
Nardus odorifera.
Str. 10 Flos campi, convallium
Singulare liUum,
Christus ex te prodiit.
Str. 19
Str. 21
Str. 13
Tu thronus es Salomonis,
Cui nullus par in thronis
Arte vel materia;
Salve, mater pietotis
Et totiu« trinittttis
Nobile triclinium,
0 Maria, »tella moris,
Dignitate singularis,
Super omnc« ordinaris
Ordine« coeleHtium; ene.
GauUcr III, 186, in 24 ttrofen.
•«qucntia (kio D.U. I, p. 270) betigt hij de namen Mater noatri »alutaria
343
«öde
Tc
•P'fitali..
Adam van St. Victor's In Assumptione B. Mariae Seqnentia vang*
aldus aan:^)
Str. 1 Ave, virgo singularis,
Mater nostri salutaris,
Quae vocaris Stella Maris,
Stella non erratica;
Nos in huius vitae mari
Non permitte naufragari,
Sed pro nobis salutari
Tuo semper supplica.
Verder heeft deze nog de volgende titels voor Maria :
Str. 7 Radix sancta, radix viva,
Flos et vitis et ohva,----
Lampas soh, splendor poh,....
Nos assigna tuae proli.
Ne destricte iudicet. enz.nbsp;^
In een andere sequentia (indien niet van Adam van St. Victor,
van een zijner bekwaamste navolgers), uit het einde der 12c (ofnbsp;dquot;
eeuw, die voorkomt o.a. in een Troparitim van de Abdij van St. Ma
Limoges, lezen we de volgende titels i^)
Str. 1 Gaude, virgo gloriosa,nbsp;Str. 8 Virgo, virgo salutftris,
Virgo munda, mundi rosa,nbsp;(6a) Singularis portus man ,
Munda vcrbi mansio,nbsp;Porta vitae pracvio,
Str. 15 Tu sis nobis mediatrix,nbsp;Str. 16 Tu dc lignis IcvigaU«,
(9b) Dux ct cymbac gubcmatrixnbsp;(10a) Ugnin Sctim donumu ,
Per maris naufragia.nbsp;Area, Icgis «crin.uni.
Str. 17 Tu vos mannac sanctions,
(10b) Vos dnlcoris et honoris
Hobr.ns privilrgium. cn*.nbsp;Ac
In hetzelfde Troparium komen in cen Dc Bcata Maria-Scquc^
volgende titels voor, waaronder niet Rosa, maar wel Virga lc8
--rtC^
») D.B. I, p. 270, Gautier III, 161.nbsp;. jQl,»»»'^
») D.B. II. p. 272. - Anal. hymn. VIII, 81 : Dc beata Maria V. Srqucotia, •nbsp;^^
dcr •trofen tu«M;n haakje«.nbsp;• (in 1® ^^
«) D.B. II, p. 271, Anal. hymn. VIII, 78: Dc bcata Maria V. Scqucntio ^
-ocr page 368-Str. 7b .... Lumen orbis salutare, enz.
Str. 9 ....Virga lesse florida;
(8a) Fons misericordiae,
(8b) Mater regis gloriae.
Via vitae fulgida.
Ave, virginum regina,nbsp;Str. 10
Stella fulgens matutina,nbsp;(10a)
Angelomm domina;nbsp;(AC)
Sublevatrix oppressorum,nbsp;(10b)
Snpplicantum servulorumnbsp;(AC)
ïntende prccamina.
Solve nostra crimina.
^«c/cam (t 1217), een der beroemdste dichters, abt van Ciren-
titel ^^^^—leraar aan de Universiteit te Parijs), gebruikt weer
^eRel« .v. ^ zijn De B. M. Virgine Cantio. Ik citeer daaruit enkele
g«^« met titels voor Maria ..1)
1 Stello . ...nbsp;'
Str.
t. 4nbsp;stilla meilis.....
Srt. 6 ■ V '^elix scala, bonis scbola,...
|fgo, candor honc-talis.
Str. 7 Christus.... Monstra premat scelcrum
(A C) Per tc, mater spcciosa,
(AC) Per tc, grata Deo rosa,
(AC) Per tc, flos mulicrum.
(AC)nbsp;P'ctatis,
Potcns domina,....
^'iminnbsp;^ een Marinlied vnn een Antiphona-
at^ lnbsp;^quot;quot;^quot;lle. Het is een lied uit de bloeitijd (12e eeuw), wanr-
Str. 1 _nbsp;Benta Mnria Virgine Cnntio getuigt.2)
Str. 9
(9a)
(9b)
Tu es spes fidelium,
Salus et refugium.
Ave, mimdi domina;
Virginum castissima,
Reginarum optima,
(AB\ 'quot;quot;P'^'ntrix rcginarum
(Ac/ p ®°'vatrix animarum,
f ^'retioHa margaritn,
Rosa Relu non nttrita.
Vos clectum crcntoris,
^»•dicina pcccatoris,
p choroH angelorum
^*ahatn, «pc« lap«,,rum.
Str,
Str. 2nbsp;Lux solaris, clara stclla,
Spiritalis Dei cella,
(AB) Paratlisi patens porta,
Per quam solus fuit orta.
Str. 5nbsp;Lepra tabcns pcccatorum
Ad tc clamo, fons hortorum,
In cxtrcmo vitae pirgo
Mc tucrc, pia virgo.
Str. 6 Vit»« fiacra, dulcis uva, cn«.
^»rtu ' p. 284 A ' ' ' quot;quot;
innbsp;Utre^K /f'quot;nbsp;quot;«'txrlfdc lied koint voor in ecn gcbedenhock der
8oc 1 ^'«ra, li » ^ 'nbsp;Univ. Bihl.) cn in talrijke gc«rhreven cn gedrukte bronnen,
ft^ht
•tin Vnbsp;tocffeichrevcn (o.a. dlt;M)r .Mono) «an Pnu« Leo IX, maar het ii
J ^»of dicna tijd.
OrdeHcus Viudis (t 1143), een Engeke monnik van St. Evroult, beke^j
historiograaf en hymnendichter, wiens hoofdwerk een kerkgeschiedenis
1141 is, eindigt een zijner Hederen aldus r^)
Str. 8 Hac me dita, lesu Christi
mater integerrima.
Et eidem me commenda
tua prece sedula.
Ut cum illo plene gaudens
maneam per saecula.
Petrus, bijgenaamd de Eerwaardige, de zanger-abt van Cluny (j ^^^^j-de
bekend tegenstander van St. Bemard, geeft eveneens uiting aan ^e
over het samenzijn hiernamaals met Christus, door de hulp ^^^^ eU®
kregen. In zijn Prosa de Nativitate Domini bezingt hij die ü
blijheid als volgt z^)
Ergo dulci melodia
Personemus, o Mari®.
Religioftis vocibufl
Et clamoris affcctibu«:
Tu caclorum impcr»^^ ,
Tu terrarum rrparatf •
rnz.
....Regis rcclinatorium
Et deitati« solium-
....Aurora soH« pro«^''.''
Et die» noctifl ncsci»-
Str. 12
(6b)
Str. 13
(7a)
Str. 10 Tu fenestra, porta, vellus,
(5b) Aula, domus, templum, tellus,
Virginitatis lilium
Et rosa per martyrium.nbsp;.
tel a
Na dc voor deze eeuw merkwaardige omschrijving bijnbsp;^»g bc^^
strofe 10, smeekt deze auteur op meer gebruikelijke wijze om I»
deling in dc slotstrofe:
Str. 1 Caelum, gaude, terra, plaude, Str. 6
(la) Nemo mutus sit a laude,nbsp;(3b)
Ad antiquam originem
Redit homo per virginem.
Str. 7 Salve, virgo bcnedicta,nbsp;Str. 9 (AC)
(4a) Quae fugasti maledicta,nbsp;(5a) (AB)
Salve, mater altissimi,
Agni sponsa mitissimi.
Str. 15 Ora, mater. Drum natum,
(Str. 8) Nostrum «olvat ut reatuni
Et post conccsHom vrniam
üct gratiam ct gloriam.
«) D.B. I, p. 230/31, Anal. hymn. XLVI, 172: Dc bc.ta Maria Virgine.
«) D.B. I, p. 241/42. Anal. hymn. XLVIII, 234, nummering dcr «trofcn ( )•
anonymus van St. Victor (12e eeuw) geeft de volgende Maria-titeU:
Summi Dei sununum templum,
Boni totius exemplum,....
Dei vivi domus vive,.. enz.
Vau^^nbsp;^^ Dominam Universorum duidt in haar geheel op de rol
^emel^^^/^^ Middelares ter verkrijging van een plaats in het Koninkrijk der
(Regnum) en besluit aldus ;i)
Quod Adam mundo rapuit.
Et quod Christus restituit,
Cura precis assiduae
^nbsp;Regnum nobis restitue.
Hadr'id^^^'quot;*'nbsp;onderricht van de gelovigen dienen, leggen steeds
^^dedocnbsp;waardigheid als Mater Dei cn op haar goedheid en
^^^^tlank*^ Mater misericordiae, wat ook in bovenstaande liederen
^^noriu^^^^nbsp;pietatis en het oudere Rosa patientiae.
der 12nbsp;(van geboorte weUicht een Duitser, maar in de eerste
Prekenl ^nbsp;beroemd scholasticus aan dc Dom van Autun) schreef
^^^ Vaal^ ia ^ ^ * waaruit ten behoeve van hct onderricht in Beieren en Oostcn-
der vier ^ geschreven. Deze bundel bevat o.m. een vierdehgc preek voor
gepMariafeesten. In 6én daarvan. De nalivitate S. Mariae, wordt
Vnu^V^^^^®'^®*quot;nbsp;Salomo (vgl. Hooghed 3: 11),
ij^^orius ^ r Libanon en als Sterrc der zee. Een andere preek van
eveneens namen aan Maria naar de hierboven gegeven Oud-
^^ancRnbsp;Prototypen. Dan volgen deze slotregels r^)
ï®®quot;^'» apurpn-nbsp;carisHimi, imitamini humilitatc et castitate. Hanc pro vestris
O ^ admir' T-i^ devotis prccibus intervcnire exorate, ut, cum vcnerit in sanctis
culqgnbsp;»fa immarcescibilis gloriac in templo ejus coronam percipiatis. Quam
vergelijking geeft Honorius voor de genealogie der
Uitei*^nbsp;Evangelie van Mattheus), n.1. een hengel met Christus
quot;«e, door wien God den Leviathan vangt.'')
'ö J
Cfti^'^quot;«: Patr^l^l ^alutatioMc« ad Dominam Universorum. Adhuc incditae. 11, str. 1, 5 en 7.
ÖiA^^'^'^'ao Mwquot;nbsp;(Paritiid 1895) Tomu» CLXXII. Speculum ecclesiae: In purifi-
^'^'^^cafgcb T ^^^nbsp;quot;onofquot; Auguntodun. Opp. Pars III Liturgica.
(»io Beissel I,p. 105) in do Hortu» Deliciarum vau Ilerrad von Landsberg.
-ocr page 371-Godfried van Admont, abt van het klooster Weingarten, (t 1165)
een bundel preken, waarvan zeer veel invloed is uitgegaan.^) Hij gfcquot; ^e
in zeven Homiliae In festum Assumptionis B. Mariae Virginis ^n m
preek een merkwaardige verUaring van de plaats in het Hooglied (III: b) •
moet wel vele en verschillende geneesmiddelen hebben om de zielen
daars te kunnen genezen en verzorgen; waarna hij tot slot aldus venna ^^^
Matrem misericordiae, cujus hodie festa colimus, humiUter imploremus, ut »P^^^j^us
veniente, quae sanctorum omnium sanctissima, electorum omnium electissima, sp
se sola humilitate Domino complacuisse testatur, enz.nbsp;,
Cf K^p^
Petrus Cellensis, (in de eerste helft der 12e eeuw abt van het klooster . • ^^
te Reims, later aartsbisschop van Chartres, f 1180) gaf in een veel ge
predikbundel o.a. een verklaring van het Ave Maria.®)nbsp;^^^^ jjc^
In preken van het einde dezer eeuw, in Beieren gebundeld, ) ^jgge'^
meer en meer gebruikelijk, wonderverhalen over Maria te verteUen,
St. Thomas van Aquino waarschuwt door te schrijven: Non decet p
torem veritatis ad fabulas ignotas diverterc.^)nbsp;yjctof'
Absalom (f 1203) ecn beroemd prediker, opgeleid in de school van
tevens abt van het klooster der Augustijner Domheren te Springiers ^^^^gcb«
de Moezel, hield zijn reeds vóór 1500 gedrukte preken volgens de »^^gr
methode. Hij geeft ecn ingedeelde en weer onderverdeelde stof, lt;'
het verstand dan tot het gevoel sprak zoals tot dusver. Dc^e meer ^^ ^^^^ ^e
tende dan stichtende methode van preken zien wc in dc 13c eenbsp;^^
grote theologische leiders toepassen.nbsp;„ ^ajiri^^
Absalom vergelijkt Maria bij voorbeeld bij ccn „Castcllum .nbsp;^
Heer Zijn intocht deed (nitleg volgens Lucas Ev. 10:38).
Ook in ecn Hs. met preken tc Zürich wordt Maria ccn castci
met haar toren der deemoed tegen dc overmoed.®)
--Zodo«quot;quot;'
1) Uit zijn klooiter te Weingarten koxen nl. dertien «ndcre abdijen hun a ' •
zijn werken «terk verbreid.nbsp;iv^^'
«) Migne: P.tr. Ut. (Paritii» 1854) T. CLXXIV, Ven. Godefridu.nbsp;'
in feata totiu. anni (p. 633 vlgg.), Humilia LXX, In fe.tum aMumptjon.. _nbsp;^^
.) Migne P. Lat. CCII, aermo 24 vlg., col. 711 vlg. - Bciaarl I (1909) p. JO^ ik»''
*) Speculum eccleaiae in hrt 11«. van IlenediktlH^uern grlijkt wat »«jn
Honoriu«' Speculum, maar geeft dat in een meer populaire vorm.nbsp;^^^^aiu ^
•) Bei««el I (1909) p. 109. Wc lezen in de loop drr rruwen trlkrn« drrg
treffende ongrloofwaardige wonderverhalen.nbsp;vrij'^^ j j,, I'
•) Uirrin wordt Maria ook vrrgrlrken met een op zeven tuilennbsp;B«''quot;'
de bekende Oud.Tc«tamenti«hc protolyigt;cu: verzegelde bron cn !gt;«»'
-ocr page 372-type- T ^^^^^ Predigten, eveneens uit het einde der 12e eeuw, wordt Maria's
^^nstnbsp;^^^ Salomo behandeld, een idee, die we vaak in de beeldende
^Und ^tgedrukt (Museum Stuttgart). In een andere Duitse sermoenen-
Konrad ^^ streek om het Meer van Genève, de Predigten des Priesters
gelek ' ^^nbsp;lyrische toon aangeslagen. Maria's geboorte wordt ver-
ook ^^ ^^^ morgenrood, dat de duisternis verjaagt. Hierin horen we Maria
^ ïioemen bij de reeds eerder vermelde namen:
^'^stus'^T^^ I^omen, Meeresstem, Mond, Sonne, Morgenröte, Unsere Fürbitterin bei
^ s, Trost und Zuflucht aller Christen, Hilfe jedes Sünders.
op be^ kenms van de Mariaverering in de 13e eeuw waren de predicaties
belang, vooral die van den geleerden
pnbsp;^'P' (door onzen Maerlant met recht het wonder zijner
t)enbsp;^n diens leerling St. Thomas van Aquino O.P. (f 1274).
duidpufu'^^.^^^^^^e dc preken van den H. Bernard van Clairvaux bleek
scholastici.
^^^^ Z^hnbsp;(1206—1280), Provinciaal der Dominicanen voor Duits-
de ^»sschop van Regensburg, schrcef dan ook in zijn Mariale o.m.
^ogmq Vnbsp;twaalfjarige Maria) zodanig, dat hij het latere
Wat de\ ^quot;bevlekte Ontvangenis dicliter benaderde dan St. Beniard.i)
dj ®
B
uie Va« V .nbsp;—^nbsp;quot;*»»!!« uuiinbsp;---------co-----------
eerste k .nbsp;in de laatste voelt hij vrees cu strengheid, terwijl
^echt Virnbsp;zachlbeid cn zorgzaamlieid inhoudt.^) Ook wordt zij met
^»rginum genoemd, maar niet Mater matrum, zo filosofeert
^oor vers'u^^'''quot;''^^ moederliefde getuigt echter weer dc betiteling van Maria
de ƒ quot;quot;quot;nbsp;schrijvers.
quot;nbsp;(Kanunnik van dc Cathedraal St. Picrrc dc Lille, f 1286)
) ^«ckcrn
M^r«^« auuLquot;?'quot;?!quot;!*nbsp;van Dr. ». Hölscher de Avo pracclara uuris «IcHa •cquentU
•) V ! ^'^'»»cldr.,quot;quot; P- l No. 235). »«Ko hypothcM, is echter verouderd. D.B. I (1909)
Dei 1 '^quot;'''^yving «an Hernmnnui Contractu« door Cacsarius van Helsterbach.
AcRi^ '«vloea'^JJnbsp;P- 219. Hct Ing niet op mijn weg te ondcrtorkcn, in hoeverre tijn
unbsp;quot;P Mariall^titcUng in «ijn eeuw eu later. Wel d.c^t een Joh.
f\ ' ^^^Rna •nbsp;ad Uudes («tijn rijmoflicie op dc H. Mangd): Laudent matrem
-quot;^xxvn T^quot;'quot;- p- An«'-
''^edic. 'nbsp;1898, 1 vlg. (in 230 hoofdst. met evenveel vragen) ter verklaring van
-ocr page 373-groet o.in.m zijn Ued Ad Christum et beatam Mariam de H. Maag^
als volgt
Str. 3 Ave, mater veniae,
Fons misericordiae,
Maris Stella;
Str. 7 Ave, mater patriae / Caelestis, laetitiae / Dans anonam,
St. Bonaventura O.F.M. (1221—1274), de mystieke scholasticus, die gt; ^^
vol mededogen laat heersen, geeft haar dan toch de keizerhjke beerse
in zijn De dolore b. V. Mariae:^)
I. Ad matutinas:nbsp;HL Ad primas:
Str. 1 Impcratrix clementiae,nbsp;Str. 3 Amore matris anxiae ^
rorcm infunde gratiaenbsp;nostrae parcas m^cna
In meum cor peraridum,nbsp;Suiqnc Actus copio ^
ut tibi fiat placidum.nbsp;nos ducas ad caclcsti - ^^
In zijn Oratio ad beatamnbsp;Virginem, Sabbato ad complet
lezen y/e:^)
Str. 1 Ave, virgo gratiosa,nbsp;Str. 2 Tu es grata lux piorquot; ♦
virgo sole clarior,nbsp;grata lux ccclcsiac, ^^^^
Mater dci gloriosa,nbsp;Fulgcns portus afflicto
favo mcllis dulcior,nbsp;regina clementiae:
Tu es illa speciosa.nbsp;Dele sordcs pcc^lorquot;
qua nulla est pulcbrior,nbsp;mater indulgcntiac, ^^^^^^
Rubicunda plusquam rosa,nbsp;Luctum solare niocs
lilio candidior.nbsp;aurora laetitiae.nbsp;^yg.
In hetzelfde boekje, te Antwerpen gedrukt, maar ook reedsnbsp;^^cf
14e en 15c eeuw, kennen wc ccn lied, dat ook aan Bonaventura ^^^^
schreven en waarin nog de volgende titels voor Maria voorkomc •
Str. 1 Ave mundi spcs, Maria,nbsp;Str. 8 O duiccdo gt;argin»'''
ave mitis, ave pia,nbsp;Str. 11 Eia rosa sin« ^p»quot; ^^
Ave plena gratia,nbsp;pcccatorumnbsp;^H'
omnis boni copia.nbsp;Pro me Chn«tum
Str. 3 Angclorum impcratrix,nbsp;ut me salvrt n p
pcccatonim consolatrix,nbsp;Joo'
der
») Anal. hymn. XLVIII, 306 geeft in één der volgende »trofen het kronr
Christus in dc hemel: Ave, fili gratiae / Paradiii gloriac / Dnnt coronam.nbsp;^^
») W. I, Nr». 225 cn 227.nbsp;. ^diüo
») ld. No. 228; volgen» Bonnventura cditum: Psalterium b. Mariac virg««»» •
Antvcrpiac 1626.
«) W. I, No. 229: Ad bcaUm M. V. dciparam.
-ocr page 374-Parens unica,
Arctos nautica,
Portus salutaris,
Vena vcniac,
Portus gloriac,____
Mancns et virgo tcnclJa
Deum peperit.
N(
^arin Onbsp;vondsten van namen voor Maria levert een De Beata
it
eeuw:^)
'ria S
^^ de iSe^^^'^V'^ ^^^^ vierregebge strofen in een Hs. te Manbeuge
Str.
2 H
Str.
Str.
-en
«ec est nostra Sunamitis,
Rostra tympanistria,
vitae, vera vitis
^^ cella vinaria.
lucerna paradisi
ct ianua,
«occ vcrvecis et occisi
quot;^nctrix ingenua.
ÏJ«'^« quot;t mundi medicina
Purgans lolium
quot;«c cat rosa «üic spina
^«»«'Utis liliutti.
Str. 8
Johar
o.anbsp;quot;^^Sidius O.F.M, (f na 1300) geeft in een gebed van 13 strofen
^ae volgende titels: i)
'•11 Haec est virgo singularis,
Virgo virginum,
Expers criminum,
Dccus hominum,
Cacli domina,
Salus gentium,
Spcs fidclium,
Lumcn cordium,
Nos illumina.
Str. 3 Hacc est sponsa Salomonis,
Fcrmcntatrix femina,
Qua vctusta Pharaonis
Relcvatur sarcina.
Str. 5 Hacc est scala, qua descendit
Calciata dcitas,
Hacc est litus, ad quod tendit
Nostrac molis gravitas.
Str. 7 Hacc est turris, quam vallavit
Incorrupta firmitas,
Hacc castcllum, quod intravit
Sola verhi Veritas.
Str. 12
Hacc est scirpca flscclla
Parvulum cxcipicns,
Hacc est parens ct puclla
Sine patrc pariens.
notum maris «tclla / Ut sit nobis paticn«.
^Uclanbsp;gnf aan Maria in ecn vcspcrlicd vnn zes strofen dc
dic in hoofdzaak bij dc vorige annsluilen:
^''^ici. 385. n 1
•'^»«ria niediutio ct oratio. Anal. h)Ttin. XXXH, 233. Van dc.cn
quot;'quot;^»Phoï'^'^ ^'ficie v«!!!'.''quot;.quot;^'den toon van koning Alfonno van CaatUie, *ijn behalve
PmOinbsp;quot;'Clft Vof { «1..........»won VHM »wiiKif^ --------------------- -V............
ï^tonbsp;KOci I . Maagd, vervaardigd in opdracht van koning Alphonao X, (waaruit
vlfnbsp;rubriek C) «IrchU'weinig'gedichten over.
V ;: quot; V
ctj^lf/H. Aldegondc, nu te Kamerijk bewaard. D.B. II, p. 279. Anal.
' ® B«dicht komt uok voor in ccn 15-couwt niiasaal van het Dioccos tc Evrcu*.
He
ejj '^nn Joseph (f 1241), een Praemonstratenser, geboortig uit Keulen
^ejuh^i^^^^^ ^ Praemonstratenserklooster Mariengaerdt, in Friesland,
öelt wel het meest uitbundig O. L. Vrouwe, de clara Rosa.i)
Str. 1nbsp;Gaude, plaude, clara Rosa,
Esto maesto cara prosa,
Salutanti, supplicanti.
Te roganti die amanti:
In Christo te servavero. ene.
Str. 2 (AC) Gaude, mea speciosa,
Cui clamo: Rosa, Rosa, enz.
Str. 5 (AB) Gaude, mea mediatrix,
(AB) Mea sola consolatrix,
Mea mater et amatrix,
(AB) Mei hostis expugnatrix;. ..
O amor, o amoenitas!
^^teliog^^^'iquot;^®* geestelijke mentaliteit der 14e eeuw krijgt Maria's be-
ïood^^ os a nu zuiver mystieke betekenis met de volgende verklaring,
^^'^«dendnbsp;rozebladen beschouwt men nu als symbool van Christus*
Deze v^nbsp;waaraan zijn moeder medeleed.
wordt b.v. gegeven in een sequentia, die o.a. voorkomt in
^88.nbsp;Prosarium van de Abdij St. Fraimbault te SenUs cn in een bundel
et einde der 15c of begin der 16e eeuw, in dc Bibl. Nat. te Parijs.^)
1 Kosae pulchritudininbsp;Str. 2 Rosa profert folia
Virgo maler Domininbsp;Rubore vemantia
Comparota legitur;nbsp;Per virtutem radii,
Sicut rosa floribus.nbsp;Sic Mariae viscera
Sic cunctis virginibusnbsp;Rubent propter vulnero
Maria praeponiiur.nbsp;Patientis fdü.
Sir. 3 Quaedam sunt et lilio
Matri sub myxterio
Dei congruentia;
Dccena candor niveus
______Atque decor aureus,
^nbsp;PoHtt virentla.
^^gf'nbsp;n®'nbsp;P- 3Ï3: lubilu» do B. Maria V.
Plo. Y quot;«»t« Maria Sequentia. Anal. bymn. X, 87 (in 5 strofen), waarin verder
»«nmarcessibiUs voorkomt.
Str. 1 Maria, vitae janua.
Summae salutis bajula,
Sacrarium paracliti,
Virgo ct mater Domini.
Str. 2 Celsae radix propaginia,
Cella divini germinis,
Regum orta progenie
Terris apparct hodie.^)
Tenslotte eiteer ik nog voor deze nibriek mt de l^e eeuwnbsp;estef
Johannes de Garlandia, Engelsman van pboorte (t na 1252) leerm ^^^
van Hoger Bacon en magister te Parijs, doelt met een zijner benaming
Maria op haar afkomst i^)
Str. 6 Vasculum fusum loachim decorum
Nectar includat, satiem virorum,
Manna de caelo, medicum reorum,
Cuncta rcgentcm.
In een ander üed noemt hij Maria: Solis superni quot;g^^
virgula.3) In zijn De beata Maria virgine Rhythmus heet denbsp;^
Slotstr. 26 Hacc est dccus virgin»'®
(AC) Et cxcmplum speciale,
Mulicrum gratia.
floribus
Cunctis virtuturo
Str. 1 Virgo mater salvatoris,
Stclla maris, stilla roris
Et cclla dulccdinis.
val*
Johannes Hoveden, een ander Engels dichter (f 1272),
hofkapelaa^^
kon. Eleonore en cen der beste en meest productieve lyrici,nbsp;^ïs ^
zijn Rosarium van Quinquaginta Salutationes bcatac
o.a. een Laus de bcata Virgine, quae Viola vocaturnbsp;^or'J
Deze vergelijking met een viool komt zelden voor; de U-
veel vaker bij cen roos of cen lelie vergeleken.«^)
Volgende schrijvers deden dat in deze eeuw:nbsp;j oiJ»
Origo Scaccabarozzi (t 1293), aartspresbyter van Milaan, ook n
vele berijmde missen, dicht m één daarvan:»)
Ingrcssus: Ut lilium munditiacnbsp;Per mundum baec proB^
Virgo mundum ingrcditur,
Ut ro.« p.t,«nti.0nbsp;Sacpt. mun.lun. rg«nbsp;^^.
___________r4 NO'®^'
«) ld. L 548. No. 374: De bcata Maria Virgine.nbsp;lÜ«»-
») D.B. II, p. 269, The. hymnol. II, 93: Virgo. David «»'^P;;nbsp;cdx- . jlkïi'
wordt Marii begroet met Ave. vcri Salomoni. / Mater,
•) Liber officiorum, Anal. hymn. XIV b. 249. D.B. I. p. 379: In N«t»v.U
»cis
Dezelfde verklaring geeft de volgende sequentia:!)
Str. 1 Castitatem liliuinnbsp;Str. 2 Nam prodit a lilio
Signât per candorem,nbsp;Candor pudicitiae
Sicut et martyriumnbsp;Et a passo filio
Rosa per ruborem.nbsp;Rubor patientiae;
Candor bic et meritonbsp;Competenter igitur
Cum nota ruborisnbsp;Tam rosa quam Ulium
Monstrat quasi digitonbsp;Christi mater dicitur
Matrem salvatoris.nbsp;Et est ei proprium.
Str. 4 Et sic est haec lihi
Flore decorata.
Sub signo martyrii
Rosae comparata.
Quae nos apud fihum
Ita recommendet.
Ut coeleste gaudium
Nobis ac lumen det.nbsp;gt;d
Een Breviarium et Missale Coronense uit de 14e eeuw bevat een rj^^ct^^
Maria Sequentia (in de Bibl. Vaticana voorkomend onder de t»tc ^
de Sancta Maria) vol van een symbohek der bloemen, waarin Mana n
gehuldigd en tenslotte haar bijstand wordt afgesmeekt;^)
Str. 1 Ad rosae titulum,
Ad laudem hlii,
Ad decufl violae
Vos, Evae filii,
Lactos accingite.
Str. 4 Flos ergo florida
Virgoquc floribu»
His tribus: specie,
Virtulc, moribus
Est soli similis.
Str. '
Str. 2 Triplex sub tripHci
Florc mysterium
Ad dulce virginis
Matris praeconium
Lacli concinilc.
Str. 5 Fac frui pascuis
Nos patris gloriac, cn*-
Str. 6 Non sinas tartorum
Praecantes laedere cn«-
m»'
Sed serva fomulos
Tuos a carie.
Ut fiant stabiles
In caeli culmine,
O plena grotio.
gt;) Anal. hymn. X, 82; uit dc in 1506 to Rouen en 1529 tc Parij» pc^^''quot;
Diocoes Amiens: Dc Bcoto Maria Scquentia, in 4 slrofcn.
•) D.B. II, p. 281, Anal. hymn. XXXVII, 72, in 7 strofcn.
Mari ^^^ enkele, met name bekende, 14e eeuwse dichters en schrijvers, die
afspreken met de benaming Roos:
Admo ^ yolkersdorf (tl331), abt van het Benedictijnen-Uooster te
(Stiermarken), zingt in een Mariahcd;!)
Str. 2* Av
prolnbsp;aestivaUs, — Str. 3: Ave, rosa, flos vitalis, — Str. 38: Ave, rosa,
super , / I^eitalis clara sole, -- Str. 47: Ave, rosa ter beata, — Str. 48: Ave, rosa
'osas, enz.
o.a.nbsp;Fritzlar, die in zijn Heihgenlegende (geschreven 1343—1349)
Ptedicnbsp;quot;Van eens herden dochterquot; vertelt,^) geeft daarin ook een
^^^gesD ^^ ^^aria-Boodschap. Aan het slot van de sterk intellectualistisch
dnbsp;preek geeft hij een kort gebed tot Maria met eenvoudige aanhef,
gewrongen slotbede :3)
Du Rose im Himmelstau,
Ich bitt' dich, Maria, reine Jungfrau,
Dasz ich nimmer mög* ersterben,
j ^nbsp;müsst' in deines lieben Kindes Dienst erfunden werden. Amen.
Ecfchquot;quot;,quot;-'nbsp;(t 1361),
die vermoedehjk te Keulen leerling van Meister
veri)laatat ons daarentegen in dc gedachtengang der
M .^'^^»•cnt Maria's betekenis voor de Christenen, maar toont overigens
^tcUectuahstischc inslag:^)
ïech't^^^V'^'quot; geladennbsp;Str. 2 UfT ainem aüllen wage
hriquot; ''^clißtc« port,nbsp;kumpt uns das schiflelin,
Jj uns den sunc des vatters,nbsp;Es bringt uns riche gahe,
Str. 3 ^ wort.nbsp;die heren künigin.
alle?'*' fquot;nbsp;Str. 4 D« schifflin dz gflt stille
Du quot;i s!wy,nbsp;und bringt uns riehen last,
»Pac^h ^'Icnlose,nbsp;Der scgel ist dio minne,
jj^ Uns von Sünden fry.nbsp;der haiUg gnist der mast.
Ijccldsprank ook in dezc slotstrofe wordt aangevuld, een
HmT^ ®gt;^oo1 voor Maria is het volgeladen schip toch zeker niet. Wel
t ^üldfl^quot;nbsp;pcttlteriuni Anol. hymn. XXXV, p. 123 on 133. D.B. I, p. 405, str. 3
»nbsp;p^nbsp;C iu haar geheel opgenomen (hlz. 511).
n ' '' (1909) p. 50,
^«üt^inbsp;geciteerd volgens de cod. germ. Bcrol. 8®. 224, snee. XV, Fol. 103.
^^ hetzelfde geestchjkc lied in dc Hc-eeuws« versies van gedrukte
*) Gelukxaligheid.
-ocr page 379-(^edenbsp;^^ vijf-strofige lied geeft de kerngedachte der Mariadevotie
uithnbsp;duidelijk aan. Het zou een bron geweest kunnen zijn voor
Ook • ^^nbsp;Zwarte-doodprenten en sommige Rozenkransgroepen.^)
^den • 15e-eeuwse kloosterbrevieren van Stiermarken en Beieren
vaiT^^ hederen met dergelijke strekking. Een voorbeeld daarvan is een
^^Rustquot; ^^^ '^erregelige strofen uit een 14e eeuws Hynmarium van het
(^oorheren-)klooster Vorau in Stiermarken: De beata Maria
laat Volgnbsp;ik, met het oog op de titels voor Maria, in zijn geheel
O regina regni Dei,
O caelestis vas dici,
Verbi Dei feb'x aula,
Caeli melos et cboraula.
^»rgo dulds, virgo pia,
^aufragantum spes, Maria,
Da ealutem, redde portuin
Str. 1
Str. 3
(D)
qui tuum colunt hortum.
Plaça nobis quem fovisli,
V|rgo pura, mater Christi,
quot;•go pura, Bponsum ora,
e nos damnet mortis hora.
St
f. 5
^it een H
gt;vil 'C' ^^nbsp;hetzelfde klooster, daarom reeds hier ver-
^enbsp;een citaat geven uit een achtstrofig brevicrlicd, getiteld
St
N,
Ptïone B.M.:lt;)
Illu
minatrix «occuli,
invocamu» cemui,
ut nobis fdium
Eflïcins propitium.
Str. 2 Mimdi iubar et aurora,')
Nos protege, Deum ora,
Scrva precor, maris stella,
A gehcnnae nos procclla.
Str. 4 Rosa caoli, preces audi,
Quas aptamus tuae laudi,
Audi preces, sume vota,
Quae plebs offert tibi nota.
Str. 6 Ut cum fucrit fmita
Hic mortalis nobis vita,
Sorti donct angelorum
Nos creator saeculorum.
Str. 4 Succurre, o Theotocos,
(D) Dans cunctos advcrsarios
In matutino sternere
Et carmen Deo psallere.
8ir. 2
^Jdon,nbsp;we een middeleeuwse houtsnede met de menigte, knielend
zien.
öcu? Grad ,
in hct ï!quot;quot;'nbsp;voor het Kanomssenklooster S. Maria Magdalena te Klonter-
gïftti' ' P-277 a , quot;''''''^♦quot;»•^'ooêter aldaar) heeft ccn der koorheren in «ijn Do b.M. sequentia
*) önbsp;' quot;nbsp;^^^^Aurora aldus gegeven: Ave,8tella matutina,/ plena
''quot;'^»ct. k^óoB^.^'/^.®'- hmn. IV, 39, No. 51 komt ook voor in een Hymnarium v. h. Beierse
quot;hcraltaich, v. d. 15e
eeuw.
-ocr page 380-komt het veel gebezigde beeld van een schip voor het menseHjk leven, ook i®
deze soort poëzie, in de late M.E. reeds voor. Wackcmagel geeft daarvan ecD
voorbeeld, in een papieren Hs. te Klostemeuburg, uit het begin der l6e eeuvr*
Jesus schiffman.i)
Str. 1 Ich will mir ein schOfflein pawea, Str. 2
ain schöfflein der säligkait.
Darein ain nieder machen
mit gantzer stätigkait.
Str. 3 Maria soi es layten,nbsp;Str. 4
Maria die künygin,
Sy fiiert ir hoches preyse,
ir werdes lob darin.
o
Wer 8ol es sein der scheflFfflsn'
Jhesus der preytigam mein,
Er sol es wol pewaren
recht nach dem willen sein.
Wer sol das schöfflein fuercH?
der hebste engel mein,
Er soi es wol pewaren
piss an das ende mein.
Str. 5 Maria sol es layten
piss an der engel schar.
Da die heilig driualtigkait
ir ewigs wcsen hat.
In hct volgende Marialied, uit een misccllan. Hg. van dc 14e eeu ^^
St. Cutbert te Durham (nu tc Oxford) vond ik de H. Maagd weer
bij een schip (navis institoris) en met een aantal andere titels nog g®®
w.o. enkele nieuwe:^)
Str. 1 ... Mater ct virgo pura,
Regina ct ancilla,
Amica, sponsa, fiUa
Et soror crcatoris,
Electa super milia
Flos matrum, mater floris.
Refrein: Dulcissima Maria,
Adoito nobis, quia
Clamamus, mater pia,
Concordi mclodia,
In patrio
Et in via.
A^l. «U WAH*nbsp;----^
») W. II. p. 921, No. 1148. Pap. Hi. 1« Kldcracuhurg, No. 1228, 8quot;. Fol 5. ^^^j-^rn^l^
•) D.B. II, p. 288. Anml. hymn. XX, 139: De bc.la Maria Virgine ^jf , ^ibl. I^Oi /'
No. 649 vinden we bovendien oen Zwobisch lied van Muicathlüet (11«. - ^^vn»'-
titeld: Maria »chif. Ook Dr«vc»-Blumo II. p. 292 gocft c«n Do B.M.V. ^ ^^^
56; ongedateerd cn uit Boheom«« hron), waarin Moria vergeleken wordt wc
pacis fons, / Virgo, tu et navis, pon«. cnE.
Str. 2 O insignis pucllo,
Tc signant signi» miquot;*
(AC) Aurora, luno, «tcH««
(AC) Sol, golaxio, iris,
Mons, virgo, rubus. oc
Fons imbri, nubcs roruj»^^
Dux, arco, porto,
Et novis institoris.
(AB)
(AB)
Str. 3
(AB)
O socio fidclis»
Adiutrix indcfcs««;
In terris cl in
Eh cuncta suprrgrc*quot; ♦
^oedT^^^Î^ zmspelen de smeekbeden in dit en vorige gedichten op Maria's
Hun dnbsp;^ ^^
voor haar beschermelingen op aarde. Dat
De pg ®®^®®°plei^ezorgstcris, spreekt nog sterker uit het volgende gedicht:
slotre» 1 ^ ^^rginis Rhythmus, waarin de rol van middelares in de
Van str. 11 zelfs logisch verklaard wordt met haar moederschap
Str. 11 ....Ne sis unquam dubïus,
Quin maternas filius
jj^ ^nbsp;Preces exaudierit.
l4enbsp;strofe treft ons daarnaast weer de intellectuahstische inslag
moeT^^^*^ »nystiek. Tenslotte is het imuger motief van de twee-eenheid
dit lieX^*^nbsp;^nbsp;gebracht in de dertiende der 14 strofen
Str. 12 tt
«anc secure sacpius
Studeas orare,
Cui nequit filius
Quidquam denegare,
Nam si mater peteret
Ncc tarnen expeteret
Orans prcee vacua,
Esset contradictio
ita dissensio
Johanbsp;perpétua.
Van h^anbsp;scholasticus uit het aartsbisdom Keulen (f na 1330), kennen
denbsp;'^t^ragmenten, voorzien van de naam Mutatio rhythmi en
J^« Maria.genoemd Carmen magistrale. Hierin lezen
ilnbsp;dezelfde didaktische strekking als boven cn wel in zijn
Str 1nbsp;I^Iiythmus, waaruit ik het volgende om dio titels citeer:»)
nariiilïoi.» .....• •nbsp;r ____i.v.
Puradisus Domini
Jj'gt;cu8quc voluptati«,
p crcatn homini
caritatis,
^^ »«I lt;lc«iNten«
^•lor« pietaii^,
lunu
neuuui
nostro scmini
D.
Str. 3 In coelirt tu prue omnibus
Es honor trinitatis.
In terra pax hominilms
Es bonae voluntatis,
In poenis se purgantibus
Solamcn lenitatis,
In mari naufragautibus
Portus tranquilHtatis.
^ _ ^^ quot;quot;quot; CttsUtatiH.
') Ö 'Onbsp;van een anonymus, hoewel in 18» «loor Thomas Wright te Londen
P- 401nbsp;Pquot;quot;'quot;' comn'oaly attributed to Walter Mapes.
• hymn. XXIX. 193. VIII.
Str. 13 Ista plus iu filio
Iura habet mater
Aliis, quas socio
Thoro novit patcr.
Sola sibi vendicat,
Quem rogandum iudicat,
Totum suum filium.
Quia non est alius,
A quo trahat filium
Carnis participium.
' Door een sequentia uit missalen (Hss. van het Koórhërenklooster Secka«)
eveneens in Stiermarken, waarvan één Hs. uit de 12e en één uit de 14e eeu
stamt, moeten we ons eerst heenworstelen vanwege de vermoeiende oP^quot;^
stapeling van bijbelse typen voor Maria, welke de kern zullen gaan
de spiritualistisch-mystieke poëzie der late middeleeuwen; dan volgt ec
tenslotte deze bede tot Maria, om mèt haar hulp tot haar staat van zuiver c
tè mogen komen
Str. 11a Virgo, templum deitatis.
Plena summae pietatis,
Nos indignos respice;
Str. 11b Quo redundas, praesta gratis.
Ut in tuae claritatis
Sorte simus, effice.nbsp;^
Voorts citeer ik twee hederen uit de 14e eeuw: In purificatione BeaUe ^^^^
Virginis, voorkomend in een liederenbundel van het Cisterciënser ^^^^^^
Camp aan de Beneden-Rijn (thans te Weenen). Het ene, waarvan elke
eindigt met twee regels uit het Ave maris stclla, geeft deze titels
Str. 1: Castitatis cella / Frondcscensque palma, / cnz. Str. 9: O fccundo viU». ^^
Het andere lied heeft deze titel voor Maria: Candclaria dcvota^^®
refrein, waaruit het volle vertrouwen op Maria klinkt:^)
Maria, cacli claritas,
Nos tua iuvct caritas.nbsp;-[(^B'^^
Van de Cantioncs Bohcmicae citeer ik nog uit No. 50 deze
Str. 1 (AC) Salve, regina gloriac,nbsp;Str. 3 Tu vcna McaturicD», ^
Emmundatrix scoriae,nbsp;Vitam in tc siticn»
(AC) Impcratrix coclica,nbsp;ViUs dulcorosfl. • • •
Blandc vox ongclicanbsp;Tu gcmma vir^nc ,
Te piom solutavit....nbsp;Tu botrus ct vine«».
Puritatis cello.
Str. 4 O Maria, florum flos.
Suppliers commrndo nos,
.... amabundo filio,
Motcr ct oncilUi....
Mater gratiosa.... cn«.
') D.B. II. p. 276. Anal. hymn. IX, 63 vlg. No.79. 11«. nu in de Univ. bibl. ^^ ^^ fio.
•) D.B. II, p. 245. Anal. hymn. II. 126. ») D.B. II. p. 246. Anal, --------
«) G. M. Dreves S.J. (Leipzig 1886) Anal. Hymn. I. 87.
Cr*«-
-ocr page 383-Dezelfde schrijver noemt Maria, in een ander deel van dit gedicht,
doordrenkt is van de typologie dezer eenw:^)
Str. 2 Tu terra es salvifica,
Quam Deus benedixit,
Tu stella lacobitica.
Quam Balaam praedixit,
Tu clavis es Davidica,
Quae caelo nos adfixit,
Tu es serpentis pertica,
Percussus qua revixit.
De logische verklaring, dat Maria met de grootste zekerheid onze ^c^jjelijk
kan zijn en vooral ook onze Advocatrix (immers vanwege haar o^^^ ^^t
moederschap), vond ik terug in een merkwaardige uitgave van 1863 quot;^^'jj^jbef'^
die tijd onbekend gebleven Hs. van de toen keizerlijke, openbare bugt;
te St. Petersburg.2)nbsp;^qoI^I^
Bruder Hansens Marienlieder is de titel dezer uitgave, een de ^ p^e
perkamenten Hss. uit het eind der 14e eeuw, door Rudolfnbsp;f
Mariahederen — in een dialect, dat tussen Hoog- en Ncderduitó
Nederlandse elementen bevat — behoren, wat dc strekking betreft, n^^ ^^^ je
in de volgende rubriek, omdat ze telkens uitingen blijken te zijn van e^^^
wereld afgekeerde, die tot inkeer van zijn zondig leven ßckomcni^^^^
zeer devotelijk dienen wil. Om de vele Maria-titels, w.o. enkele quot;'J^j^idcö« ^^
ik echter dit zozeer nalcf-mystieke geschrift reeds hier tc quot;»«eten vc^ ^^ ^^^^cc
zal er voor dc B-rubriek weer uit geciteerd dienen te worden.
aan xij- en
voor een
dcr Malmacne uoioucnn«naiunf5V«i«uiiw»..i,*«w«/, —quot;I------------------prüchnis^ i cf*^ «
lijkwa, mijn aandacht te vestigen, iivcriierd met dc reproductie vannbsp;'
(H.. Fol. 39). Hierop gt;. voorgeteld ccn tronende Madonna, innbsp;ongc
op een lage bank tegen een gouden fond met wil lijnomamcnt. Tw^^nbsp;|,oof«b
haar een gouden kroon (van drie flcuron.) boven hel blonde, »^quot;»quot;'^.^„iclvo^-'i^'
bloemkelk uit dc al. cen kraag opstaande omlij.ting van dcnbsp;Ki««'» «P ^iVt^
naar link. overbuigt naar het evcnecn. goudblonde cnnbsp;n«, rode r«quot;'^
Dit heft het hoofd en Zijn rcchtcr armpje naor de moeder omhoog,
1 Imvcnkant der miniatuur corrc.pondecrt met het rodenbsp;. j^j^kt. ^ S
klein gedeelte uit de witte mantel plooit cn d« voeten »^^.^„hctH' quot; h«-' ^^
«ihildrn. hieronder aangebracht, duiden op dc oor.pronkrbjkcnbsp;.j« ,tijgt; ' f '
Gravin Margaretc von Mark. Klewe und Berg. Het i.nbsp;Cliin«'«'''
rn naar hrt beroep, dat de «eer bcwbridcn wbrijver (die «ich
burcht van Kleef woont), op de H. Birgitta van Zweden heeft gcdao •
^eder^^^*^^' omdat het hij uitzondering één geheel vormt, bestaande uit zes
ticbo ^^ ^^^ ^^^ strofen, waarvan de beginwoorden van elke strofe het akros-
^et Ave Maria (Ie deel) vormen, zoals de beginletters doen bij de
j)^ ^ aer liederen, waarvan de drie laatste een opschrift dragen.^)
eeuwse^'l'^'^^^^ ^^ bovendien nog een zeer merkwaardig staal van middel-
elke 8tnbsp;^^ vermenging van het Duits, Frans, Engels en Latijn in
die Vo j ^fnbsp;12 regels steeds regebnatig wisselen van taal.^) Uit
spelling Onbsp;^ de Mariabenamingen het volgende, daarbij de naïeve
Fo]. 1 a Tbicr tbu ars Kinc, schol se bi queen
La noble filie dou roy Davit.
Maria suszc maghet wüs,
Puysque Ic roy du paradiis
The woerchapt bode nicht and day
p ,nbsp;In coclasti curia,
or miin bede, vil reyn ghehur,nbsp;Quia tu plena gracia,
fes douche virgene net et purnbsp;Sint daz du gadea moeder bist,
^^ent 1 beseech iu and i praynbsp;Our loerd af heven Ihesu Crist
p , tquot;® ödsericordia,nbsp;Toy nulle choyse refusera----
• 2a Q .
rj, florcns ropa,nbsp;Fol. 3n O regina, ccli porta,
pulchra et formosa.nbsp;Aurora de qua lux est orta,
^mt her deyt so waz du wiltnbsp;Nu bid var mich denselbcn licht
Pfay for mi to di deer chilt.nbsp;I mepi that hige sonbeem bricht.
Qui tout le monde reconforta.
^ hierf^^^^^^nbsp;die de afstamming van Maria verder uitwerkt, citeer
Fol. 6a Recht sam de suszc rosen
In haghen und gheduniten
Use iren cnoppen blosen,
Sus wiex se ouch usz den die got verzumten.
Wy seer daz uns der doren y hal gcstorhen,
Wir sint nu al ghencsen,
------Nu wir den ruch der roscn hant gerochcn----enz.
^^e^vornbsp;Genaat, Marien Staat en Marien Danz, resp. voor «ang 111,
(Eû ''i'iit dcnbsp;oanhangsel wordt aangekondigd: Marien Glanz.
(Öuu «Ienbsp;(Duits) „,et do tweede (Frans); dc derde (Engels) met de zevende
' '^«t de 1nbsp;wet de achtste, de negende (Lotijn) met dc 12e (Frans); dc vijfde
(Frans); do tiende (DuiU) met de elfde (Engels).
-ocr page 385-Fol. 21 a Adam hat uns verlazen,nbsp;, '
Sam ich haen vuer ghcsprochennbsp;quot; r
Daz kint daz uns die helle haet ghebrochen....
Maria, muter reyne,
Nu hilf da ouch mich armen.
Du bist mün troest alleynen. enz,
Fol. 21b Nu hilf ons in düns kindes riche. Amen, amen.
d®
Uit de tweede zang — handelend over het Ave Maria' — citeer ik hie'
volgende eigenaardige verklaring van het Avet^)
Fol. 23 a Ave in dutsch ghesprochen
Daz ist von wee zu saghcn.
Hat is gotz zom zubrochcn,
So mach is ouch von wee den naam wol traghcn;
Went wyr sün do von allen wee ghevrijct,
Do CabricI disz Ave sprach
Zu der vil reynen mcyt ghcbcncdiet.
Fol. 24 a Cunninghinnc mughcnde
Excmplar und norma
Bistu alrc tughcndc,
Darzu bistu dc lutzclichc forma
Da Gotes minschlich bild ist in gcprcntct.
Susz hat ave cyn suszc vrucht
Scon uf dem «tam von Ycssc nu ghccntct.
Fol. 29b Sc was von vunftzicn jorcn,
Do SC dnz suszc ave susz crhortc....
Last ons dan vro und blydc
Zu discr vrouwen loufcn
Und vrolich socn zu stridc.n
Ave den grusz; wyr raughrn dnmyt coufcn
Daz gannzc hymmrlriich on on« «u crbcn.
Mir rwybclt doron nichtcs nicht.
Wilt SC, «y mach» myt cynrc bric ons wcrl^n.nbsp;^^^
Hier herhaalt dc dichter zijn vaat geloof ann denbsp;j m.
Maria's gebed bij haar zoon, reeds in dc voorrede geuit (Fol. '
») Do geijkte controverM Eva—Avo was voorafgegaan (op Fol. 22 a),in dc»«
Eva i« umghekeret Und apricht ave, dox ist cyn guter weflgt;«l.
we op Fol. 36 a deze opwekking tot het bidden van de
.... Wolan, last ons myt ave sy dan grueszen:
Ave, ave vil suesze meyt,
Sint ave can al wee und truren buszen.
daa^'^ vinden we hier sprekende titels voor Maria en de logische gevolgen
ï'ol. 36b Si ist mit recht gheliichet
Orspronc aller ghenaten.
Wer ave zu ir sprichet,
Dem kan sy alle selicheit heraten....
(AC)
Ave du gotes muter,
(AC) Ave du keyserin vom hymmclriche,
(AC) Ave ghewaltcghe ghebyeterinne
Des hymmels und der crtcn.
Des meers, der hellen und das da ist inne.
Is ijj j
gt;velke in 6'oeten niet reeds flauw waarneembaar een toon, gelijk aan die,
^^^den tnbsp;gehoord wordt ? En wel deze, dat het berouwvol
^nbsp;de weg effent — ook voor den grootsten zondaar — naar dc
gt;velknbsp;eindigt dan ook geheel in zulk een toonaard, als
lö Dürers altaarstuk zie domineren:
Pg| O»
' 'O .... Lacsl ons mit ave bitten yr,
Daz MC uuH wort zu jungsten tog vril vuren.
Ave vil HUHEo weert e
(AC) Vorstyn von hymmclriche,. ..
Ave vil susze minnentliche maghet.
Ja ave hondert tusent werf,
^^nbsp;Sint ave dir rus hertclich wlt;»l hchaghet.
w'^Scr, vol ootmoed cn berouw, wordt dc toon van den dichter
* ^quot;agd, üi zijn volgende groet:
Mün «ustc nieiflterinne,
Nu val ich dir zu vueji«en
Mit hertzen und mit «inne
Und biil dich durch des Gahricli« grueszen,
Daz du in dyme dycnst so sturs miin lehcn,
So wy ich gwl entornet han,
Daz myr durch dyne gute da» werd vergheben.
-ocr page 387-Op Fol. 37 b vangt de slotstrofe van de tweede zang aldus aan:
Nu hilf dan, vrou, ons beyten / Zu dyme zarten kinde. enz.
In de derde zang, die tot opschrift heeft Marien Genaat, bezingt de
het Wonder der Verlossing door Christus* geboorte en begint hij deze bede
Maria, met vHjt en nederigheid haar lovend:
Fol. 40 a ____Aller duvel t^ingherin
(AC) Und aller enghel vrouwe,
Ermucht mün turre tumme sin:
Sam in dem mey die hluemlün von dem touwe
Uysz nuygher erten lustUch kunnen brechen.
So laysz uisz tummen hertzen
(C) Mich hondert heter dir zu lobe sprechen.
Vliiz und sin ghestellct / Han ich zu dime lobe
AI bcn ich nicht ghesellct
Mit mcysterscaft, ich sehn doch dax zu höbe
Dc narren ouch der hcrcn clcydcr tragben. cnz.
,nbsp;oU
Op Fol. 42 a verzucht dc schrijver, dat hij zo gaarne Maria's leven , ^^li.
tellen als hij maar dichten kon als een Nythart cn Wolfram von l^^sc«quot;-^
Zeer innig mysticus toont hij zich nochtans, waar hij het Wonder der
schetst als volgt:
Fol. 56a .... Minncntlichc rcync mutcr,
Dün wccrte gute machte
Von onsen heer ons bruter,
Der onsc sicl so hohe und ctcl achtc,
Daz her von rcchter liep durch «c wold sterben,
Ee her si licz verloren,
Uf daz her zu gcmacl si raucht irwcrbcn.
Fol. 56b Eyn wundcrlichrs wunder,
Wunder aller wunder mcyst,
Ir dri persoon bisundcr
Und cynicb, god du vatcr, son und hcilgc ghcy»t,
Wie rcchtc vnintlich trulich vatrrlichm
Hacfltu mich onvcrdicnt ghrsport.
Da* mir dic tort den wech nicht hait irslichrn.nbsp;^d.
Zijn moeizaam afstand doen van aardse liefdebanden»
vormt de inhoud van dc slotstrofe van dit lied.nbsp;. gjccb^^ ^
Uitdc vierde zang, genaamd Marien Staat» citccr ik ^
-ocr page 388-deze^^^^ Maria om er in de volgende rubriek op terug te komen, daar
p^jnbsp;Cbriatus' Geboorte Maria's bulp voor het stervensuur inroept.
^ol. ölbnbsp;Prinsin van ueberlande, / Hemelsce keyserinne, enz.
Truit lieb zarte vrouwe, enz. / Fol. 66a ____Troostliicber troost upb erden
Unser crmer sundigen, enz.
Fol. 72 a Reyn uzerwelte maget, enz.
Fol. 73a .... Aenvanc al miinre zalden,
(AB) Miin troisterin, miin moeter,
Wen du miins nicht wilt walten.
So bin ich sam eyn cranckes schiph aen roeter, enz.
^ zang: Marien Danz, die een verheerlijking geeft van de Moeder-
^gssfp ^^^^^^ ^ deze rubriek, die hierin natuurlijk niet van de huldi-
(^riek C) te scheiden is, het volgende:
Fol. 82b Maria, bron besiegelt,
Lustliich beslosscn garten,
AI hemels heer sich spiegelt
(AC In diner scoonheit, uzerwelte zarte; enz.
F«'- 89a .... Helft mir doch, liebe brocter,
Ir werten cristen alle,
Dancken der zarten moetcr,
Die mich verleest bat von dem grosen valle,
Daz se sus onverdcent mich hact gerucket
Uz dez duvels nette,
D^^^ jnbsp;Da ich in lach verdorren und bezucket.
in de berou^wollc Thcophilus-stcmming
Vnbsp;bnbsp;^e tweede zang (Fol. 36 cn 37), hoewel vager, werd
Vnbsp;quot;quot; lijkt mij verwant aan die, welke Dürer aan zijn
boeter»» ^^^aarstuk gaf: alle berouwvolle Christenen „dancken der zarten
De jg^
7 ^^^ ^^ hierop bij herhaling meen te moeten wijzen, is deze, dat die
te mnbsp;Middeleeuwen) toch
^aria)nbsp;kernidee der rozenkrans-devotie (een huldigen
alta ^^^^ geijkte stemming is voor ccn rozenkransgroep, zoals
«adert de dichter die rozenkrans-devotie wel dcgchjk:
Fol. 09a Wolaen, laest uns ir dienen al gcliicho,
Die ir mit trouwen dionet.
Den loent se mit eyn ganzen hemelriiche.
quot; Voorts vinden we, behalve merkwaardige Maria-benamingen, een dienen^®
hulde, die deze schrijver telkens anders op roerende wijze uit. .
Fol. 91a Maria oblatijsen,
Lebendich hrodes forme.
Wil mir diin troest hewisen.
Und haeh genaet ueher mich arme vrorme,
Laes myr doch sün eyn schamhel yrre vuessen
Die dort mit uch regneren.
Daz bid ich dich durch Gabrieles gruessen.
De laatste zin zegt zelfs, dat de schrijver Maria dient of huldigt (^völquot; ^^^
hetzelfde is) met „Mariagroetenquot;, een rozenkranshulde dus, die quot;we i® ^^
middelned. legenden bij rubriek C terugvinden en volgens de Hss.-daterio^
de 15e eeuw vermelden.nbsp;^
Ook de zesde zang, die zich aankondigt als een aanhangsel, is ^^t
loflied op Maria en heet dan ook „Marien Glanzquot;. Dit lied gc^
merkwaardige benamingen aan Maria, zo b.v.:
Fol. 100a Eya, vil suesse crcatur,....
Du bist daz ctel fiin poldur,
Damit der houger cofFersIeghcr
Zusamen heilten in dem vur
Dot cofFer mit den goldc dur. ent.
Fol. 102a O liebe suesszc vrouwe mün,
Du big eyn soflicr, geyn fennün,
Und eyn vil heyltam medeciin
Engcgen al des duvels pün....
Du bist eyn eteler rubün,
Der nachtes gibet clarrn glinster.
Du bis eyn reyn miralde fiin.
Da nicht uns uvers bi mach siin,
Durch daz wert her diin kindeliin,
Die da von vrasscr machten vrün,
Du uberstrrcke gades minptcr
Und winster.
Fol. 109b Du bist. Heb vrou, der ctel weys, / M««*»
Fol. lUb Vil edel maget »onder smit», en».
Fol. 118b Se ist die port beslossen snel.
Davon uns sprach Ezechiel;
Se ist eyn sarasynche bei,
Eyn cloc, eyn synbel und eyn schcl,
Die landet suesse symphony;....
Se ist eyn tempel und eyn sei
Des groscn heers Emanuel.
Und se is der personen dry
Eyn sacristy.
Fol. 120 a Behoerhich ist, daz man se prise
Die heb, die zart, die schoon, die wise.
Die yr dicncr und yr amisc
Can Ionen mit den paradise.
Nach irre huid sol man werben....
Zwar ich wil ophcnbacr, nicht lysc
Ir dienen, die dc jung und grysc
Eyn gans hymmciriich can erben,
Pol.nbsp;sterben.
S^c hebe hcmclsce doc,nbsp;Fol. 125 a Werte bloem von allen mcyten,
Eynnbsp;Summen dnz ic plocnbsp;Die da cuns diin diencr Icytcn
Di« coumliin oder eyn broc.nbsp;Den rechten wcch zcm hohen land.
Ook
jjjchter vergelijkt Maria, na ecn mystieke ontboezeming over haar
U cen Roos, gegroeid uit doornige stam:
Eol. 129b Nu sprach ich von der rosen ouch....
Wir wol der dom nicht vil rn douch.
So wir« doch uux dm domen «worcn
rose acn darrn.M
uiid
^ol.volgen:
^«wsT^*^nbsp;togenriich, Fol. 134 b Eya, du c«lcl coningrs con,
Afij tlii^nbsp;gcliichnbsp;Bcslossrn gnrt ,besicgeltc bron,
tj,nbsp;quot;ni-o dcmoct, mcyndcn ich; rnz.nbsp;Bid dincn lieben zarten son... enz.
quot;ßcn b t *
do^^^' VaQ ^^^^ lt;Iit zesde lied smeekt de dichter Maria alle versteende
luit.... die ich nu he nicht nennen wilquot;, vóór hun
ohT^nbsp;met deze woorden:
Fol. 137 b Juncfrou, wiip imd moeter zart.
Du gulden vas an bnich, an schart.
Du vast beslossen gades gart,
(B) Weych yr verstcyntes herze hart,
Eym der tood den wech unsteel. enz.
In een strofe, die verwijst naar de hulp der H. Maagd bij het Wonder de^
Verlossing, prijst hij haar aldus:
Fol. 138 a Suesse werte hebe moeter.
Von onsen cog bistu daz roeter.
Du bist daz aes und daz vocter
Und daz minnentliiche loetcr,
Daz god hiemetcr cimde locken....
.... Unse crloscr, unse behoeter
Durch dich is woorden unse brocthcr.nbsp;^^^
Tenslotte, wijzend op de macht van Maria om onze voorspraak
haar Zoon, besluit hij deze strofe als volgt:
Ich Weys wol, waz du wols, daz doet her,
Wen du licpliich mit ym wils doeken.
Verder volgen hier enkele liturgische dichter,, die van bet^J^I»^''
de Maria-benamingen in de 14e eeuw cn daarna voorbeeldennbsp;^^
(BÜ P^cburg
klooster te Gaming (t 1360), wiens poïzjc tón 'ott-^ »Pnbsp;„p
latere dichter, i, gewcest.Daarom wgt;l .k hem voor enkele ^^^^ckC'
hier aanhalen, hoewel hij uitvoeriger geciteerd zal 77quot;. ji„g,„flio.«
zij dc Lau. Mariae, een verzameling le,.en voor hetnbsp;ƒ^^ p„g. ,
H. Maagd, die dagelijks gezongen werden m de St. Ve.nbsp;a«»
was hij enige jaren prior in de Kartui.
bisschip, ta wiens opdracht hij tu..cn 1345 cn 1350 het Man»
Chrirti.» wu CUt.rci«ii«r in htt kloo.t.r U LUicnWd. in l»««
Zie rubriek C.
vob^*^ Amictus Virginis Mariae, waarvan de beginletters der op-
g^nbsp;balve strofen deze titel en het Amen vormen, citeer ik hier:^)
(AC) Tu sol suner omninnbsp;Str. 10 (AC) Tn tp. vinrn reeria.
In te, virgo regia,
Stella maris praevia,
Stellea corona,
Refert singularia
Bis sex privilegia
Gratiarum dona.
Tu sol super omnia
Lucens, noctis niscia.
Sole es amicta,
Uerae lucis gaudia
Fiant nobis pervia
Per te benedicta....
Str. 17 (Slot)
Eia splendor patriae
Sis lucema veniac
Luridis in via
Nos per lumen gratiae
Duc ad lumen gloriae,
Fulgida Maria.
^nbsp;Fulgida Maria.
Oau^jj^^^^te regel van de 15c strofe van zijn (20 strofen lange) jubelzang,
g^ ^ l^eatae Mariae, klinkt de lof wat overdreven:^)
Gaude, virgo mater Christi,nbsp;Str. 15 (AC) Gaude summe coronota,
Verbum verbo conccpisti,nbsp;Camis dotibus ornata,
Dum ab angelo nudisti:nbsp;Christi dextris sociota
Ijj .. gratin.nbsp;Regnas super omnia.
^^^^iiietnbsp;super Magnificat daarentegen, klinkt een stillere en
^^^^arb^^*^*^ eerbiedige verering tot dc H. Maagd, die de dichter trouwens
Stgt;nbsp;^eze strofen :3)
Str. S Ecce ex hoe deferunt
Tibi nationes.
Et bctttam référant
Gcnerationes,
Te caelcstcm effcrunt
Congrogationcs,
Et terrestres praefcrunt
Te cognationes.
II
em
Tc ancillam bumil
Dominus respcxit,
^«''«»m tc nobilcm
'uitor provpxit
Ge
J^atrcm virginobileni
FiUus dilcxit,
SponHam fidc «tobilem
m ^^ ^P'^l»« allexil.
®^otatrofc lezen wc de volgende titels voor Maria:
Eia, digna vernula
Quop Deum dconim
Ministrasti scdula,
»)nbsp;4nbsp;foncla sanctonim, ena.
l', pnbsp;hymn. IH, 21. •) D.B. I. p. -123, Anal. hymn. III. 34.
quot; ' Atul. hymn. III, 37.
24
369
-ocr page 393-Drie gebeden dichtte Konrad v. Haimburg nog op andere bekende Man^
liederen, die hier vermeld worden om enkele titels, die hij daarin aan de ree
bekende toevoegt.
Uit zijn Oratio super Ave Maria, in 16 strofen, waarvan de neg
woorden het gebed vormen, citeer ik de volgende titels c^)
Str. 1 Ave virgo, virgida / Flosculi regalis, enz.nbsp;Str. 16 Virgo, mater dia»
(D) Da gustare gaudia
Str. 2 .... Carens spina veteris / Culpae coeü rosa.nbsp;CoeU nos in via.
Tandem tecum g'quot;
Str. 5 .... In te, virgo virginum, enz.nbsp;Perfrui Maria.
Uit zijn Oratio super Salve Regina (in 10 strofen) citeer ik hier slec^^
uit de eerste drie strofen, om de climax in benamingen van nobilis
tot Imperatrix aeternalis.^) De verdere strofen zijn merkwaardiger
rubriek B.
Str. 1 Salve nobilis regina,nbsp;Str. 3 Et spes nostra specialis,
Fons misericordiae,nbsp;Salve, decus virginum,----
Aegris vitae medicina,nbsp;Imperatrix actemalis
Lapsis vena veniae,________Supemorum agminum, enz-
Nectar indulgentiae, enz.nbsp;^^
Zijn Oratio super Ave maris Stella geeft, behalve dc hier
halen titels voor Maria, in strofe 11—14 bijdragen voor dcnbsp;p). iJi^
8U. 14 bovendien een voorbeeld van pseudo-kroning (voor rubriek ^^
de slotstrofen met hun lofzang op de H. Maagd, gevolgd door die op
Drievuldigheid, zal in de desbetreffende rubriek C worden geciteerd. )
Str. 1 Ave maris Stella,nbsp;Str. 2 Dei mater alma,
Verbi Dei cclla.nbsp;Tu virtutum palmn,
Gratiarum mellanbsp;Coeli ad agalma
Dans, coelestis ros.nbsp;Esto nobis dux.
Maris felix portus.nbsp;Mater orphanorum,
Voluptatis hortus,nbsp;Salus ..............
In quo est exortusnbsp;Alma virgo paren»,
Deitatifl flos.nbsp;Pari semper caren«,
-—nbsp;. ^ O naa''^quot;
») G. M. Dreves (Fues's Vcriag, Leipzig, 1888): Conradus Gemmcensis, INo. .
Gemnicensis (StaaUbibl. Weenen, No. 1997). Anal. hymn. III, p. 35.
») Idem, No. 10. Anal. hymn. III, p. 38.nbsp;mct®®quot;^ ^^
») Idem, No. 11. Anal. hymn. III, p. 40-44; in 24 strofen, oik van 12 regeU,
later) aanhangsel van 5 strofen.
Stella tu Serena,
Solis luce plena,
Dulcis ct amoena,
Tu sanctorum dos.
Felix coeli porta,....
Cocli sidus Carum,
Instar solis darum.
Splendor animarum,
Peccatorum spcs.
Porta supcmorum, cnz.
Lumen spiritale, / Supcmaturalc cnz. Str. 17
• •.. Nostra gubcmatrix
Sis et dcfcnsatrix,
Coeli dominatrix,
ötr. n
Cui
12
Str.
18
Str. 20
Stt.
19
Demo par.
Pelle voluptatem
Et inanitatcm,
Vcram ubertatem
quot;a cocleste far.
•nbsp;• •. Mcdicinac vas. cnx.
•nbsp;• • • Tu vinosa vitis,
Pota nos mcllitis
^otris, nostra ars.
Str. 3
Str. 4
Str. 5
Str. 8
Str. 9
Water illibata,
Tu
Pfo nobis sta.
^«lutos pcccatis
»gt;08, pulchra satis
trinitatis.
Str. 21
Nulla
quot;»njor qua.
Care semper clarcns,
Angelorum lux.
----Te divina lex.
Virgo, virga floris, enz.
.... Tu Christi conclave
Electomm pars....
0 sublimis ars!
.... Tu coeleste mel.
.... Vincla pcccatorum.
Nexus delictorum.... enz.
Virgo singularis,
Stella predicaris
Fluctuantis maris,
Candens plus quam nix.
Singularis vita
Nobis in te sita,
In cocio nos dita,
Ne nos premat Styx.
Singularis virgo.
Parens sine viro, cnz.
.... Tibi adhacrcbunt,
0 acstatis vcrl....
Castos due in chorum
Regis angelomm.
Mater orphanorum,
Opcm nobis fer.
.... Due nos, coch' pons...
0 virtutum mons....
Fundc vitae fons.
r^^Sen tl^nbsp;«Icnzclfdcn dicbtcr-prior nog drie kinderlijk-vrome
8lot:i)nbsp;uit zijn Annulus B.M.V. met een nederige bede aan
Str.
virgo nobiUs,
quot;^'sponsari habilis
regi, annulum,
^^fhabonis titulum,
Maria. cnz.
lil
Str. 12 ... .Ex quo praesens parvulus
Fit gemmatus annulus,
Quem oblatum hodic
Por mc, sponsa gloriac,
Suscipc clcmcntor.
In zijn Hortulus B. M. V. (in 32 strofen) UoflFen mij de volgende benamxa-
gen voorMaria:!)nbsp;^^^ ^ o Maria, paradisus, / Voluptatis hortulus, enz.
Str. 4 .... Hortus ea conclusus. enz.nbsp;ia^
Tenslotte citeer ik nog uit zijn Convivium dulcissimae V. Man
(in 26 strofen) de volgende titels :2)
^nbsp;Str. 1 Maria, sponsa Domini, enz.
Str. 15 Sacrarum mamillarum cnz.
Str. 21 O sponsa regis gloriae, enz.
Van een minder bekend Hturgiseh dichter. Kardmaal^^da^ U
te Rome), door Paus Urbanus VI ofnbsp;Vi.quot;
eius DC vereerd met de opdracht van een l»«quot;
totie, citeer ik het slotcouplet van ecn vesperhed m zeven strofen.)
Lcva gregem, duc ad regem,
Maria, cunctos visitans.
Ut salvctur ct lactetur,
(AB) Cum tu Bis mater medians.nbsp;cit«'^
Van zijn Ad Landes Hymnus ik hiernbsp;bci^^
terwiUe van de ook daarin voorkomende benammg Mater,
citaten verder onder de volgende rubriek ressorteren. )
Str. 7 Pracsta, virgo piissimo,
SufBcicns auxilium,
Cum sis mater largissirao,
No« visite« in sacculum.nbsp;. yic®^'
Johann von Jensuin (t WOO al, «»'quot;»'»-^»P/'^.^^Änt«^
generaal Johannes Ncpomuk in cmsUgnbsp;'^^quot;'^quot;«hue daarvquot;
Lt feest van Maria Visitatie voor z.jn .l»«dom m en d c^ ^^ M
Officium, dat echter niet is opgenomen m het Missale «om
üed komen weer andere titeU voor:')
S„.5nbsp;Tu eau. manu,nbsp;Str. 7 «
Tu port«. n.unu.nbsp;quot;frigeri«^
Tu .p« m e«jbo.nbsp;„finuorum P»quot;'quot;quot;'
Tu lumcn m obscuro.nbsp;^
■nbsp;III. p. 30. No. 5. •) Aa.1. h,n.n. 11^ P- 32-N- «' ^„^^bo^c i» ^^
. D.B. I. p. 4«. Ad.1. hymn. LII, 47. ..Jn VWUÜon. I^U.nbsp;^ ^
Zijn Mtó..«ir,ck U op,.nomen in h.t M«.l. Hom»^-
.)'d.B. I. p. 44S. An... hymn. UI. SO In Vi.i..U..«nbsp;„tpStp.«'-quot;'quot;quot;
•)nbsp;D.B.nbsp;I,p.nbsp;451,Deb.M.V.Cantio. Anal.hymn.XLVUI.Umuus
-ocr page 396-Str. 6 (AB) Adiutrix tu laudabUisnbsp;Str. 9 Macsti tu solacium,
Deiectis in peccatis,nbsp;Stupor angelorum,
Virgo Christo amabilis,nbsp;Regale palatium,
Succurre nobis gratis,nbsp;Adiutrix miserorum,
Favi gustus mirabilis,nbsp;quot; Robur laborantium.
Gemma nobilitatis.nbsp;Ora regem polorum.
vermeld ik van de liturgische poëzie der 14e eeuw nog slechts één
de n^nbsp;^^ Maria Visitatie, dat is opgenomen in het Brevier
b . °^canen en gedicht is door:
Vau d^quot;quot;^ ^nbsp;Capua, f 1399), generaal der orde cn biechtvader
te hnbsp;Catharina van Siena, met wie hij dc terugkeer der pausen wist
^^ Laudes Cantica (in 5 vierregelige strofen)
Str. 3 Fructum vitae protulitnbsp;Str. 4 Benediccns bencdicta,
Terra virginolisnbsp;Bcnedic bencdiccntes,
Populique attulitnbsp;Nobis, cantrix, cantum dicta
^ Laudes generalis.nbsp;Et foc tecum concinentes.
^et Ad Nocturnum Hymnus zingt hij:
Str. 6 O benigna, laudc digna,
(AB) Verac lucis gerulo,
Tu uo» move at que fovc
(AB) Sisque nostri boiulo, en«.
'J® Laudes Hymnus besluit hij aldus:=»)
Str. 6 Morin, muter gratiae,
(AB) Mater misericordiae,
Tu nos ab hoste protégé
Et hom mortis «uscipe.
veel bijdroeg tot dc Maria-cultus is bekend. Van
Ionnbsp;in^mcrs sinds dc 13c cctiw in dc middeleeuwse w.jze van
\^ter8peli„ge„ voor op dc naam van Maria.») Dit was volgens Vmccn-
I ^ ï
1 li p^' hymn. XXIV, 97, „In VisiUtione Bratar Mariaequot;.
S I,nbsp;52 en 53: In VisitaUon« H. M.
Men ha.l ter ere van Maria vijf psalmen, waarvan ue -gm .
^quot;quot;quot;«n: Magnincat,AdI)ominum, Hetribue, In convertendo en Ad to
'' •»'^d aZnbsp;^'yf Ave's dï.rop volgen. Duminicus'opvolgcr Jordanus, voegdedaaraan
mari. t^, » ^
Zi
tiu. van Beauvais reeds in de 11e eeuw in Jeruz^emnbsp;»
woonte sloeg van daar over naar Benevento ennbsp;,.fa,
Len staan ook de scholastieke verklaringen, met bybelplaatsen gesj ^^
w^rom Maria wordt aangeroepen; en tevens de vele Manapreken urt lt;1 ^
eeuw (zie boven). De aangehaalde lofliederen mt het emde
der iL eeuw zijn ook uit de kring der Domimcanen Een der lync. onde
Eberhard von Sax, zingt zijn Marien Lop als volgt:)
S.r.2 DubistgarvoraUemruome Str.nbsp;3 ^u bUt »a^
kiuscher scham ein blüender bluome,nbsp;himel, crd lobt dich Bi
gip von diner gnaden tuomenbsp;von de. hoeh^ten ge .«•
Sl din. lobe, anevanc....nbsp;^ »T Bquot; ^ .roo'
Du bUt der bc.lo.zen gartenbsp;Str. 4... W.r nun merken »Je
den got .elber in. bcwarte,nbsp;«Jen der kun.c Sal.«quot;»
da er wont mit .üezem zarte:nbsp;bat gebuwen aUe .cbquot;quot;
men.chUcbI„bi.tdirzekranc.nbsp;daz din lop ..et ane .c ^^^
Str. 10 Din lop nieman über.t,gennbsp;Str. 20 Muo.er
cac, doch wil ich .in niht .wigen;nbsp;m der vn.ter hulua
diner hohen «rde nigcnnbsp;-«-l«.nbsp;g,„„..
n,uoz der reinen engcl «char. cnz.nbsp;m -ler waren mn - „„„a«»
S,r. U Du bi« aller -aelden gin,n.c,
wan din sücze golp« «liinmenbsp;wan au na ^ .jj^^r^nm«!«'''
dich uz allen vrouwen immcnbsp;gotc« zorn na
zeiner muotcr uz cria«, en«.nbsp;«»iquot;nbsp;^
Eveneens van Dominieaanse oorsprong zijn denbsp;'J
Mariagroeten. reeds in de 12e eeuw in Du.u «nd » -Pnbsp;l,olt;e
indeUng' betreft vaak verwant aan denbsp;^nbsp;.1«
„vijftigersquot;, waarvan elke strofe aanvangt m^ Ave. ' f2„i,,.D„i..'C '
begroeting voor Maria. We zullen h eronder z.en, hoe v ^ vijfl^;
riën in de 14e en 15e eeuw die aanhef afw,,.clen;nbsp;Pquot; gt;
beginnend met Ave. de tweede ma Sa ve. de
een kiem ligt voor de in.leling In drie v.jfugen. vnn de ' j j^^yke ovcr'
krans (met dc vijf vrc.45devolle, vijf smartel.jke cn v.jf
gen) behoeft geen betoog.nbsp;^^liriok
.) W. II. p. 172. No. 316 (Man.«. H.. P«!]'. F»'- «)•nbsp;quot;quot;quot;quot; '
W. II. p. 176 vlgg. No. 317. 1,1.. 505.nbsp;' '
•) l-:.n dergelijk M.ri..p..lter wordt '«quot;gt;•'«1!«!'''.quot; .Jm» VXXV. No- '
(met vele varianten) bij Drevca: Anal. hymn. (Uipwg.
mica.
-ocr page 398-l^e zuid-Duitse Mariagroeten der 14e eeuw geven reeds duidelijk de
^dachte der rozenkrans-devotie weer, n.1. de hulde aan de begenadigde, kuise
koningin der hemelen. Daarom wil ik uit enkele nog aanhalen, na hetgeen ik
M ^^ Latijnse (bij Konrad v. Haimburg) gegeven heb.
heister Poppe, der Starke, groet de H. Maagd aldus r^)
Str. 1 Ave Maria ! muoter aller saelikeit, enz.
Str. 3 Ave Maria! maget, du bist gnaden vol!....
Muoter, du hohe himel keisaerinne !....
Sint daz du bist der trinitat
ein kint, ein muoter, brut unde ouch ein vrouwe....
gedenke, daz du gar mit richer schouwe
saehe an diu minniciichez kint,
da du in muoter unt doch magt gebaere:
hilf allen, die in sQnden sint,
ein künigin, uz ewiclicher swaere,
durch den vil minuiclichen blik
wir uns an helfe stactc. eus.
Str. 4 Du bist das lebende meienris
des cederboumes uz deme paradise.
an dir lit alles lobrs pris,
dc« bistu vol, der engel keisaerinne. enz.
Str. 5 Ave Maria! tempel der drivaldckcit, cn«.
Str. 6 Ave Maria ! mit dir ist der gotc« tron
gelieret, himel keisaerin, unmaien schon
gewirkel sint an dir «liu goies wunder, en«.
Str. 8 Ave Maria! minniclicher morgenrot, cn«.
Str. 9 Ave Maria! gnade, minnccUche maget,
genade, ein helfaerin nn vröuden unvrreaget,
^nbsp;genade, ein hoch gelohte himelrosc! en«.
^ ^^»tac parafrase op hct Ave Maria luidt, in oudste versie
Str. 6 ... .Ob allen frowcn er dich erkos
«uo munter und «uo fniwen.
Ob allen frowcn ein hehre ros:')
lo« uns din kind boschowen.
Str. 7 Geaegnoti) ist der lib
von dem got ist gebom.
Gesegnot ist daz vrib
die küßch nie hat verlorn.
Gesegnet ist die magt
die got hat us erkom.
Gesegnet ist die iagt
von uns den Gottes zom.
De negende en tevens slotstrofe verklaart Maria's koninklijke waardigh®»
Dines libes tugend zart
saczt dich in gottes throne,
Dines libes reini art
gab dir von sternen ein kröne.
Dines libes werdi zuht
durchlübt die himcl schone.
Dines libes reine fndit
gib uns, frow, ze lonc.nbsp;^j^g
Een ander lied tiit de 14c ecuw, Maria mit dem Kinde, in 16 vic
strofen, vangt aan:^)
Str. 1 Gelobt 81 dic tzit der suzcn nacht,
in der ihesus der liebte tac
Von einer roscn anc dorn
8o wundirlichcn wart gcbom.
De volgende strofen vangen aan met het zingen van Manama
Str. 2 Lop si der Üben mutcr sin,
dic uns hat bracht ein kindclin... •
Str. 3 Lop «i der tugintrichcn mait
von aller mincr craft gesait, m*.
Stcedfl krachtiger wordt dc jubelzang in de beidenbsp;»in,
Str. 4 Der bimiUschcn cngil scharnbsp;Str. 5 f bcr.«
dich lobUichcn lobin sul,nbsp;des vrcu sicn
Wennc cr allcinc hat crkomnbsp;O rose m b u^^ ^^^ jj, lof
zu «üllcn «ine« vatcr zomnbsp;(AC) nimant vollendm
-- 12
«) W. II, p. 300, No. 455. Giciencr pcrk. cod. 878 in 4«,nbsp;. pur^r
v«n myiUek« poe»ie cn jongcroocdcr-vreugde t«nbsp;P®^'*'quot;', ya» »«j» ^^
dc Madonna met de vcle dieren en M. Grünewald op do hmncnvlcugr
tr Colmar deden.
id:
ander lied, in het zelfde Hs., getiteld Vreu dich, Maria, behandelt
ereenvolgens Marians vreugden, in de trant van de rozenkrans-over-
Str. 2 Vreu dich, maria, wen din gruz
ist unser suhten werden bus.
Den dir brahte gabricl,
des spricbct din lop czcchiel.
volgende groet: Ave gloriosa, in een perkamenten codex van de
pj.(in de Stadsbibliotheek te Straatsburg), een handschrift, dat ook
bet T feester Eckhart bevat, klinkt eveneens de rozenkransidee, zij
ook met bekende Mariatitels, in cen khmmcnde reeks opgesomd:^)
Str. 1 Ave gloriosa,
(AC) mcgcdc, kuniginne,
(AC) schone bimcl rosc,
(AB) mcnscbrn loserinne,
^nbsp;(AC) der cngcl kciscrinne,
^eu ^^ ^^^^ Duitse kerkliederen van de 14e eeuw neemt Wackcrnagcl nog
in de Stod^?-nbsp;0Pi welk gedicht (in Hs. CVI, 43 in 8°, sacc. XV)
tc Neurenberg tot opschrift draagt Crinale virginis
dernbsp;) de vier eerste van de vijftig strofen voelen we de strekking
(^Ö) Juncfrowe, aller cristcn trost, Str. 2 Marja, din kint Jbcsus das worbtc
dir die wcrlt ist gans erlöstnbsp;erlösende un« vons tiufcls vorbtc:
Stj, 3nbsp;hant, Pgt;n, hitre und frost. got vatrr cr dar an gcborbtc,
Ïnbsp;millcrinnbsp;Str. 4 Von liljcn bluomcn, abtbarm gcjiteinc,
dc8 O rquot;'®quot;°™quot;quot;ddcrgnadrn«cbrin: von edelen kriutcni groE und deine,
^ Pi^er ich dir dix krcnEclinnbsp;von rosen, viohi des panlis gemeine.
cn andere, van typologische aard,
oorbeelden:
38,nbsp;n»ct mystieke zin lt;
Str. 'nbsp;dit lied in vele v(
/Aw Öu «Hl_____ . .
du k- 'nbsp;tuldc,nbsp;Str. 16 Du minncclicbcr odclar,
goi rnbsp;Botrs holde,nbsp;du turtcltubc, du sunnc dar,
«c muoter haben wolde.nbsp;di« lop nmn prisct offenbar.
P II; No. 456.
Mttri« in de 2e ttr. ««n mct: Wol iH^.loEcnc klose.
'^^^yvcn , = Marien ro,H..„kr.mt. Volgen. K.rl BortiK^h: Die Erlftiung (p.279 en LVI)
cen Kranken« dicbtcr.
Str. 17 Du wol singeude nahtegal,nbsp;Str. 18 (AB) Du himelpfort, du guldin ngeh
du himelton, du engel schal,nbsp;der hohen gotheit ingesigcl,
des ist din freude ane zal.nbsp;du bist dins heben kmdes sp»eg
Str. 20 Du mirren kron, du minzen blat, Str. 21 Du wol gestimtez himeldach,^^^
din lob daz biutet schach und matnbsp;von dir so stiuzt der gnaden
gein allem lob daz ieman hat.nbsp;(AB) du vertriberin der ungemad».
Slechts een enkel voorbeeld v. typologische aard:
Str. 41 (AC) Du keiserin des himeltrones,
du bist die wisheit Salamones,
du bluende gerte hem Arones.
In een volgende strofe wordt aan Maria een geschenk gevraagd:
Str. 45nbsp;Du keiserlich und küneclich zeit,
gespannen in daz himclvelt,
gib uns din gnade für widergelt:nbsp;^j.
Terwijl in str. 47 de benaming voor Maria dc perken te buiten
zaamheid bij mystici) met dc term himelgotinnc, geven de slotstro
de zuivere rozenkrans-devotie weer:
Str. 49 (AC) Du gok, du gemme, du licht rubin,
(C) diz lob hab dir zcim krcnxelin,
und trag ez durch den willen min.
Str. 50nbsp;Und behüct mich vor der cwegen pin,
du vil Uclgt;c zarte muoter min,
daz ich din diener muge sin.nbsp;jjft»^
f 110 quot; ,
Wackemagel vermeldt verder een gedieht, ccn cchtc Marin-gro^ ^^^
strofen), waarvan clkc strofe opent met ccn groet. Dc titel Jquot;**^ ^^gct»
kränz genannt Marien rosengartcn. Terwille van dc nieuwenbsp;^^^^ 1»
Maria, die tekenend zijn voor dc 14c eeuwse poüzicnbsp;ik
mysUci) en van belang voor dc 15c ccuwsc rozenkrans-devotie,
het volgende:')
Str. 4 (AC)nbsp;Str. 10 (AC)
Ich gruz dich, des hrmris roscngarte,nbsp;Ich gru»c dich, lt;
die uzerwrlte reine wrtr.nbsp;ich ru(r dich nn i ^
Du edel suxr
rosenblute,nbsp;IcH hete dich mi ^^Hkfi«'
hit got vor mich durch dine gute.nbsp;hilf mir «u der R
') W. II.p. 320, No. 484; volgeas Karl Bartsch: Die Krlösun«. p- 284 cn
Iis. CVI, 43 in r saoc. XV, Stod. Bibl. Neurenberg.
er rozen-
In de volgende strofen vinden we reeds duidelijk de kern d
devotie:
Str. 20 (C) Ich gmz dich mit disem rosenkranze,
hilf uns zu dem hemelischcn tanze
Und in den wunnecUchen schin,
da alle uzcrwclten in sin.
Otf, 30 T I
tch gruzc dich, meit mitdimekinde, Str. 36 Ich gruze dich, der gnaden hantfeste,
J'on allen sundcn mich enbindenbsp;sprich zu dimc kinde daz beste.
Und hilf mir in der engcl tron,nbsp;Daz er durch din muterliche truwe
ich entpha daz ewic Ion.nbsp;Uns helfe zu der cwgen ruwe.
van Maria dus is enig loon te verkrijgen — zoals sommige
^Pra^k*^^^ Dürers stuk toch wel interpreteren — maar slechts door haar voor-
groet ^^^^ ^^ dichter. Even nadrukkelijk wordt Maria als middelares hc-
volgende strofen:
^gruzet sislu, milde und demutic, Str. 42nbsp;Ich gruzc dich, min heil und min trost,
«n sundern gncdic und gutic,nbsp;hilf daz ich werde erlost:
' ^^ gnaden und Vorgebens,nbsp;An miner lesten houfart
^ ^u der froude des ewigen Irbens.nbsp;gib miner sele ein reine wat.
legenden en exempelen met fantasie uitgewerkt, waar-
Het hul Ji*quot;nbsp;»^»quot;of«» 38 en 50 leggen echter vóór alles de nadruk op
geve^ ,,nbsp;de rozenkrans, zoals rozcnkransprcnten (Type B I, 1) wecr-
^^ek Q^nbsp;middeleeuwse legenden evenzeer getuigen, zoals in ru-
St,nbsp;quot;morden aangetoond.
(C)nbsp;dich alle stunde,nbsp;Str. 50 Ich gruzc dich, Marja, frouwe min,
/»M'hacb disp,, kränz von minrm munde, (C) entphach diz ro«enkrrnzelin,
din lob nlno vorkundc,nbsp;H«« it^h dir hüte gesprochen ban:
^nbsp;'cU nicht vallr in groze sunde.nbsp;«laz laze dir nicht vorsman.
'«^nen^'i 13c ccuw waren, onder invloed van de predicaties van Domini-
''''«'»ißui. ''^quot;^«»Ükc Nederlanden Maria-congrcgatics ontstaan. Deze
»w. .. bUltlen T/,... I 1nbsp;. .nbsp;_____Hf...:., «nwnl nn
leken, ter bevortlcring van dc devoUc voor Maria, zowel op
O geestelijk en charitatief gebinbsp;' ......'.........
KnlLnbsp;»«ordelijke Nederianden.
gt; eonjj, ^«'»t in 1348 zulk een O. L. Vr. Broederschap, van welk type
er trouwens reeds in lt;lc I2c ccuw een in Venetië bestond.^) Ze
'nbsp;Conltquot;'':nbsp;Veneti. nelU vit. privt« (lïergamo 1927) P.rte I, cap.
«quot;»«•tione d. S«f Maria Mater Domini. -nbsp;I. p. 276 vlg.
-ocr page 403-waren dus geen zeldzaamheid, zoals de Canon van het Concilie van Avig®®^
(1326) bewijst. Deze verenigingen, die nog niet door Dominicanen g^
werden, zijn dus niet op één Hjn te steUen met de zgn. Rozcnkrans-broed ^
schappen van de 15e eeuw. Ze werden in de 14e eeuw uit de Nederlanden
Silezië en Bohemen overgeplant, naar Beissel meedeelt, die ze ook ven^^^
in Ratibor, in Trier en in Beieren, waar ze vooral in Würzburg, Neurenberg^
Bamberg prachtige kapellen ter ere van Maria stichtten. Deze laatste
digheid is niet van belang ontbloot voor het gegeven van Dürers
Hoogstwaarschijnlijk toch zijn uit deze congregaties dc latere Rozenl^^ ^^
broederschappen gegroeid en is de belangstelling voor de Rozenkrans
Maria-congregatics, zowel in Neurenberg als in Venetië vastgelegd. ^^ i^jgt
ik van enig belang, hoe men verder ook staat tegenover het
probleem, of Dürers opdrachtgevers al of niet een Rozenkrans-broede^^^^^
vormden of hoe men het schilderij interpreteren wil (al of niet als ^^^
krans-altaarstuk). Hoofdzaak blijft immers voor Dürers werk in Vcnc ^^^^
belangstelling van zijn onmiddclijke omgeving voor de Rozenkrans
belangstelling hem tot zijn fantastische compositie zou hebben
inspireren.nbsp;. . jmcP ^^
Hierboven gaf ik reeds voorbeelden van het feit, dat doornbsp;nji«'
Mariaverering in dc liturgische poëzie was binnengeleid met de sp®^'
officies in het Dominicaanse Brevier voor Mariafecsten-^^^^^jji.
daarvan waren reeds in de 14c ecuw in het Romeins Missaal overg^^^^c-
Het hjkt mij dan ook hier dc plaató om — zij het ook terloops --- ^
ren aan de prachtige vcsperiicderen in het Rom. Brevier «^^^jinic^^
krans feest. Het speciale officie hiervoor») is n.1. eveneens van dc ^ ^j.^go^''quot;
afkomstig en wordt door hen sinds 1573 (met toestemming van I aquot; ^^^^^ pe^'
XIII) op de eerste Zondag van Octobcr gebezigd. Het werd lt;loor ^ ^jjj (oF
dictus XIV nog uitgebreid met eigen Lectioncs cn door Pau»
5 Aug. 1888) verplicht gesteld. Dc uit het Dominicanon-brevicr^^^ ^^^^„gtJ
Hymnen, gedicht in 1757, wonicn toegeschreven nan P. Thom»nbsp;^^^
Ricchini O.P. (ccn vriend van Paus Benedictu» XIV).^) ^ ^^^^
Omdat in het eerste vcspcrlicd dc vergelijking vannbsp;^.nkrJ^®' ^jt,
komt (naar Eccli. 39:17), cn in het tweede de kernnbsp;^
huldigen van dc H. Maagd met kransen van rozen, duide ij
') Officiurn proprium in tolrmniutn Mcratiwimi Ilo»«rii H. M. V. pjjunif'' ^
«) Zi« Schultc: Die Hymnen dm Brevier. (F-dcrhorn 1916) III, p. 33? en
dei Brevier» (Freiburg i/Br. 1895), p. 595.
^eel^ ^nbsp;beide, hoewel ze niet uit de 14e eeuw stammen, maar voor-
^ ^ en van veel latere rozenkrans-poëzie zijn.^)
^speris: Str. 1 Quae est ista, speciosa sicut columba,
quasi rosa plantata super rivos aquarum?
Str. 2 Virgo potens, sicut turris David;
mille cl)'pci pendent ex ca, omnis armatura fortium.
Str. 5 Viderunt cam filiae Sion vcmantem in floribus rosarum, ct bcatis-
^nbsp;simam pracdicaverunt.
^ccle^quot;^^-^**'^®quot; gebeden en lessen uit het reeds genoemde hoofdstuk van den
(^ap.nbsp;Maria vergeleken wordt bij een rozenperk in Jericho
Conbsp;ÏI) en nog een Mariapreek, waarin weer de in de M. E. popu-
d unbsp;Maria-Eva is opgenomen, benevens de volgende omschrijving
betiteling Roos:^)
'^lana roaa f ' •
quot;^^icninjjjnbsp;Candida per virginitatcm, rubicunda per caritatcm. Candida carnc,
(lijjnbsp;Candida virtutcm «pctnndo, rubicunda vitia calcando.... Candida
^^ »g'^ndo, rubicunda proximo compatiendo. ene.
quot;^^Ïetï^-^^ ^^ n^ntutinum wekt eerst op ter viering van het Rozenkransfeest:
Rosarii V. M.: celcbrcmus: Christum eius Filium adoremus
^leoinitnbsp;ïnter. Ad Bencdictus ANA*\'
»»«bis ini'''«^dicrnam SS. Ronarii Gcnitricis Dci Mariac «Icvotc cclcbrcmus, ut ipsa
bnbsp;Dominum Jcsum Christum.
P^^ianbsp;vaquot; het Onicie drukken enkele regels van bet: In II Ves-
^ Middelquot;^^^nbsp;rozenkrans-devotic uit, in gelijken zin als wc die
'n de tnbsp;legenden zullen aantreffen (we rubriek C). Het zijn dc
*»deiding geciteerde:
(C) Venite gontcs, carpitc
Ex bis rosas mysteriis.
Et pulchri amoris inclytoc
^^vi^fjjj^nbsp;Mutri coronas ncctitc.')
U (ÏVlcTiTquot;!quot;' «quot;tumnali.. Dominica I Octobri.: In .olemnitntc SS. Hosarii
«Oteil: ^nbsp;II
Sa
•M^tJ;'quot;'« om^i'Abbati«: Hnva .plMa fuit, Maria r«M «xitiUt. licvaspinavulncrando,
ontuiu'^quot;'^'quot;«Wulc«„d„.nrv«ipinainr.grn« omnibus mortem, Maria rota redden.
H -^'crnbsp;quot;
V®nbsp;waanncdo dit vc.pcrlied bcluit, bewij««n. hoe de kerk st^d.
'«^i^lunbsp;quot;«/•a.omcie.) dc nadruk logt op do ondergcwhiktc rul van Mar.a cn God
i msm« tbmriil. k______
-ocr page 405-In de 15e eeaw zien we het gebruik van de benaming Rosa toenemen,
nu ontdaan van elke intellectualistisch-mystieke uiteenzetting en van de spi^^
vondigheden, eigen aan de scholastici.^) Zo waren de mysteriën-ovenyc^f^
over het leven van Christus en Maria, een uiting van moderne devotie in D^^j^
land, reeds te beschouwen als een reactie daarop. Mede hieruit ontwikkelt ^^
een soort lekenbrevier, als hoedanig de geestelijke oefeningen der Beg'J^^^p
beweging van de Zuidelijke Nederlanden in de 13e eeuw o.a. zijn op te va ^^^
en wat men in de 15e eeuw „Rosenkranzquot; noemt. Ik citeerde reeds aao ^^
einde van de 14e eeuw een Mariagroet met de titel „Rosengartcnquot;. Zo ^^
de litteratuur dus gelijke tred met de langzame ontwikkchng van het K»
krans-formuliergebed, in hoofdstuk II beschreven.
Ook past in de geest der moderne devotie een veelvuldig gebruik va» . c)
preken, waarin de Marialegenden en -mirakelen (waarover in
een grote plaats beslaan. Doch een Gabricl Biel verwerpt voor zijn 25
preken opnieuw de niet gewaarborgde legende voor zijn eeuw.nbsp;^j^^gd.
De Hymnen uit deze eeuw bevatten merendeels een hulde aan de H*
Deze eeuw zal dan ook vruchtbaarder blijken tc zijn voor rubriek
De benaming Rosa vond ik voor dc 15e eeuw o.a. bij de volgendenbsp;ifi
Winand Ort von Steeg, pastoor van Bacharach,^) (f na 1447)nbsp;pulquot;^
één zijner tractaten, in hct lied: Dc compassionc Beatac ^quot;quot;ffj „oH»'^^'
lilium vernalc (Ad matutinum) en Rosa vcrnans o sercna (Alt;^ ^^^^ |,ej
Ecn Dc gaudiis bcatac Mariae sequentia, in ccnnbsp;^^ Tarir
Quirinuskloostcr tc Neuss (Hs. van dc 15c eeuw, nu in dc Bibl. Na^.^^
zou ecn bron voor Dürers opvatting van hct Rosenkransfeest ^^^jjiinH
zijn, indien hij die ter inspiratie had nodig gehad. Deze scqucntia^^^ ^^ jr»
zeven aardse met dc vijf hemelse vreugden van Maria on el
rcgeligc strofen vangt aan met de titel Rosa:*)nbsp;_ ,
--i\cT
') Gahrirl Hiel (f 1495) theolop. profeiMwr te Tül.ingen, ii, h(»«wcl clonbsp;v«'quot;quot;'
eenvoudig cn duidelijk in rijn verklaringen, die natuurlijk in do torn «o p ^.IviX-quot;' Jo«^'
•crostichon op de naam M.A.H.I.A. aijn gegeven met: Matrr «quot;.vcrsorun ^
torum / Hrgina salvandorum / laculum inimicorum / Auctnx mmtorun .
nicale«, Hagrnau 1515, fol. 296-361 volgen» Bri»»el I, p. 506).nbsp;^^^
») Tevoren w« hij in Wc«ïI. maar in 1419 werd hij tot part.nbsp;^
lgt;rnoemd. terwijl hij voor kcurvorat Udewijk III van dc I'alt* twee « • ^^^ ^^ bgt;
traktaten, o... over hct Onxc Vader en hct Wcea Gegroet, heide mgcl«»«
Palat. 411 cn 412, nu in hct Vaticaan, vroeger tc Ileidclhrrg.
») D.B. I. p. Anal. hymn. XXX. 110.nbsp;»ir.
•) D.B. II, p. 252/253. Anal. hymn. VIII, 57, No. 61, De gaudü» « '
2a, 2b, 3s. 4b, 5a, 6b, en «tr. 7.
-ocr page 406-Str. 2 Rosa, regem saeculorum,
Pariens et angelorum,
Gaude, gaudent omnia.
Str. 4 Rosa, gaude, stella quaenmt
Regem reges, dona fcrunt,
0 regina, iubila.
Str. 6 Rosa, gaude, resurgentem, en*
Str. 9 Rosa, rosis coronata,
Sponso, nato sociata.
Lumen spectas luminum.
Str. 13 Rosa in Christi roscto.
Mentis tis nos fovcto,
(AB) Mater misericaordiac.
H
■Qoovcl d
Bcqucntin voornamelijk een lofzang is (dus in ndbriek C thuis
»quot;eeda on P nieuwe henomingen voor Maria oplevert, meende ik haar
^^ardig.nbsp;en met deze uitvoerigheid te moeten citeren om de merk-
^^^««atttnbsp;^Ic H. Maagd, in de negende strofe, als Rosa, rosis
^'^^iïigt i' ^^Igend op de strofe, die a.h.w. Maria's kroning in de hemel
'^ïtj n.1. haar kroon tc horen omschrijven als „rosis coronata*,
v^ koningin des hemels steeds met een gouden kroon wordt
Kevai^ Zo 1nbsp;hehhen we hier lt;lan ook tc doen met een kronings-
^rick C .nbsp;veelvuldig
in omloop zijnde Marialegenden in
^^oi^ciinbsp;geven: de H. Maagd gehuldigd door de gebeden der
^^^^er^terk^^?nbsp;vermoeden wordt
] ^«^cnkr ^ 'inhoud der elfde strofe, dic toch zeker als een uitvloeisel
h '^'^^ote,nbsp;kan worden opgevat in den zin van pseudo-kroning
Vnbsp;cn licfd ,nbsp;n.1. behelst het verzoek: door haar deugden van rein-
Vnbsp;^ ^ods ,nbsp;quot;'quot;«fo«'« Hliis et rosis) een krans te bekomen al« onderpand
I^UrorTi,nbsp;(«crtum clcmentiae) en klinkt haast als een bijschrift
«ntia, uil ccn Lübccks missaal (Fol. 200b) Dc tiomina nostra,
Horen l»eschrijv«n aU met l.loen.en verMcrdeTheotocon hagiu:
U^^ •«crllrnbsp;«I niio / Nardo manan. ct ImUmo, / Hegina et dceus virgmum, /
Str. 1
Str. 3
Str. 5
Str. 8
Str. 11
(D)
Rosa, gaude salutaU,
Novo more fccundata
Mira Dei gratia.
Rosa, gaude, cum canoro
lesus te assumpsit choro
Ad actema gaudia.
Rosa, gaude, offers natum, em.
Rosa, gaude, speciosa.
Cuius mater gloriosa
Resides in solio.
Rosa, tuis amorosis
Ergo liliis ct rosis
Da scrtum clemcntiae.
^•^»^iun, Vnbsp;P. 262/263. Anal. hymn. II, 45: In fc.tis B.M. Hymnu. (m
-ocr page 407-heeft de Griekse groet, Gaude Maria, als aanhef van drie der vier vierregelig
strofen en eindigt met de bede:»)
O pia mater misericordiae,
salva nos et serva
in saeculorum saecula. / Amen.
Deze sequentia mist de titel Rosa, heeft echter de volgende hcm^quot;
voor de H. Maagd:
Str. 1 Templum summae maiestatis, Speculum divinitatis.
Str. 2 Lex testamenti gratiae. Lux ornamenti gloriac.
Str. 3 Vcra spes veri gaudii, enz.nbsp;^^
Zulke liederen zijn nauw verwant aan de overwegingen bij de zgn.
voUe Rozenkrans, waarbij men mysteriën van de Vreugden van
weegt. Maar de liturgie was nog niet aan het Rozenkransfecst toe. ^^^
de 16e ecuw vinden we daarvan de sporen, o.a. in een vesperhed voor ^ ^^
cialc feest (toen nog alleen in kerken van dc Dominicanen gcvier ^^
bundel met Hss. van misofficics (Bibliotheek van het Seminarie tc trC ^
in eennbsp;-
Brevier van Tortosa, in 1547 te Lyon gedrukt. Merkwaardig
dit feestlied dus vóór dc officiële instclUng van het Ro^'^cûkrans ^ .^^f
Paus Gregorius XIII (1573).^) Uit dat Vesperhed, aansluitend bij doi
sen van het Hooglied, citccr ik dc derde antiphoon, om de verg J^^^
Maria bij ccn witte roos met ccn geur, liefcüjker dan dic van
In Festo Rosarii B. M. Antiphonac ad Vcspcras^1)
Str. 3 Rosa florcns nivc candidior,
Hubcns magis amure filii,
Huius parcna caclis fccundior,
1nbsp; Ook Heinrich V. Loufcnlnsrg, vruchtbaar Duit.nbsp;wittenbsp;'quot;i,'»»
boven) «inâpc«lt in ecn Marien lob (W. II. No. 780) duidcl.jk op ^^nbsp;/ tU ^
dic ook van de lelie. Zo in «tr. 7: Vyola tricolor bumiliUU.,nbsp;bjc uoJ
Lilium caititati«, / du •olt gebern der wlden hort, / Qui régnât •«quot;«P*'
cloritati«.
-ocr page 408-Hs. (Ms. germ. quart. 494, saec. XV) in de Staatsbibliotheek te
^Henbsp;^^ ^ dergehjk, zeer oud, gedicht:^) Ave maria meygt, rose
jj ,.. / lgt;i8t uns czuo trost usz erkorn, / ein weisze rosze ane dom, /
der ^nbsp;kindes czom. / Ave maria, mynnes herezen czyrde,____
^ zierd, enz. Toch blijft de vergelijking van Maria
^^^^ (rubens amore) verreweg overheersen en hct verwondert
geenszins, Dürer kransen van uitsluitend lichtrode roosjes te
trounbsp;®P zijn Maria-altaarstuk van 1506. Om coloristische effecten
^eze^^quot;^ bepalen schilders zich natuurlijk vaak tot éën kleur van rozen in
Van^^nbsp;^^^ ver^vijderde tijd.
(Brevj ^^^ aöder vesperlied in zes vierregelige strofen, uit dezelfde bron
flojjj^1^ Tortosa), %vil ik hier, behalve dc benaming Stirpis Davidicae
ia gg ^^'rga voor Maria, nog dc slotstrofe aanhalen, omdat daarin duidelijk
^^stus 'nbsp;voorstelde, dat niet Maria maar
Zelf ons in het hemelrijk zal kronen met kransen van rozen
Str. 6 Lux lucis oricns spicndor amocnac
El sol iuHtitiac, flos matris almac,
Sertis nos roseis ipsc corona,
ludex cum vencrif, gloria regni.
Sal ^ 8c*lachtc komt tot uiting in ccn Marialied van vijf strofen, één
^^ationcs ad Dominam Univcrsorum;»)
Str. 2 Sit frcquens lamentatio,
Per tc nostra purgatio.
Str. 4 Ut iugiter rcnovemur.
Ut srmper meliurrmur,
Ut fortitcr proclicmur,
Ut post bellum coronrraur,
A Chrii^ti brneficio
r\nbsp;Tun prtot intrntio.
CU,nbsp;'
.^''Idüren.inbsp;»»og« itroncn om de vewlicnslcn van Maria, ah wij maar
^^ct Brev-nbsp;ï^ri^vuldighcid loven, zegt ook dc slotstrofe van een lied
van clc Johanniter Orde, naar ccn IIs. uit dc 15c eeuw (maar
h P Tnnbsp;opschrift: Gar ein huhseh gut lgt;ett / Von der konigin maria.
XVI, 59.
aquot;quot;^nbsp;ineditaeVI), Hs. 14lt;' of 15« wuw. Bibl. nat. te Parijs; door Dreves
Auctor Anonymus Miraculorum beaUe Mariae.
-ocr page 409-om de volmaakt rhythmische vorm door Dreves-Blume ouder geschat)^^
citeer daaruit tevens een voorafgaande strofe om de poëtische omschrijvïï^
van Maria's geboorte:^)
Str. 4 Aiirora surgit rosea,nbsp;Str. 6 Patri, nato, parachto
Obscura nox repelhtxu-,nbsp;Laudes canamus iugiter,
Tela extinguit igneanbsp;Christus Mariae merito
Sacra virgo, cum nascitur.nbsp;Coronet nos perenniter.
eO
Dezelfde slotstrofe hebben de liederen in hetzelfde Hs. Ad Vesper» ^^^
Ad Matutinum. Van het eerste citeer ik de voorlaatste strofe om een ni®
titel voor Maria, gevolgd door een smeekbede r^)
Str. 5 Templum Dei puerpera,
Plena superna gratia,
(B) Sana peccati vulnera,
(B) Confer bcata pracmia.
'nt ^
Een ander 15e eeuws vesperhed, eveneens voor deze fecstliturgie,
de zesde strofe met de titel: O Maria, flos virginum.^)nbsp;^ccü
De naam Templum Dei voor Maria krijgt in deze eeuw variaties;
In Nativitate B. M. sequentia van 14 strofen, die tevens de v
namen bevatnbsp;^
Str. 2 Auro tcctam omni partcnbsp;Str. 3 Tcmplum Dci consumm«»
Mira fabrcfccit artenbsp;Lcgitur ct consccroturt
Arcam primus arUfcx.nbsp;In mcnsc Scptcmbno;
Str. 11 Arca tu es dcaurata,nbsp;Str. 12 Rite tu vos EH^ari» ^
Domus bene columnata,nbsp;Rite domus dicta
Porta viris obserata,nbsp;Qua curantur oinncs
Soli Deo pervia.nbsp;Sumcntc» prarMlt;Ua.nbsp;j^y
• 't bet
In ecn ander lied voor hetzelfde Mariafecst, maar afkomstig
,ilt;
of het begin der 13e eeuw en van de wereldhjke clerus, wordt de H. Maagd
^ '^olgt genoemd:»)
Str. 4 Haec est arca foederis,.
Templum Salomonis
Et thronus prac ceteris
Suhhmatus thronis.')
Str. 5 Haec est illa scirpca
Moysi fiscclla,
Dcum camis trahca
Vestiens puclla,
Rorc madcns arca,
Sacra turis ccUa,
Sole luccns vitrca,
Fundcns apis mcUa.
j)^ -------- ------
^»ddifje^^^i*^*^*^.nbsp;wclhcht even oud, bevat benamingen, die Maria
ï^Va, ccn hnbsp;als Moeder Gods, en zoenoffer voor de zonde van
^Ic eeuw bekend. Maria wordt dus als Salvatrix
^^ dichtnbsp;^ laatste strofen gesierd als met een kroningsomaat en
gcheunbsp;^^^^^ l)emiddeling in, als zij ten zilveren troon verheven is.
op de volgende wijze in zijn In Assumptione B. M. Sequentia.^)
2 Stclln maris,nbsp;Str. 3 Mater patris,
Mater cgrcgia,nbsp;Pudoris speculum,
Quae lartarisnbsp;Primac matris
-- lö cacli curia.nbsp;Drlcns piuculum,
Undi^n'^'nbsp;M^«««»*quot;-nbsp;Citcaux, nu Bibl. British
' 4/fi te.«. _ «
•'«^»quot;''fd« BiblioUicck. Ook it «s in vele Spaans, gedrukte, hre-
ór ^^ lied L?nbsp;l^^virren, dat van Sarogo... i. in 1496 to Vonet.« gedrukt,
•^jvinK v^quot; nadruk wordt gccilcerd. „Salvatrix grntiun.quot; xou men n.l. ook
'8 Voor Durc— _____• .. . . i.t.I.../.11.
Ergo ave,nbsp;Str. 9
Salvatrix gentium.
Et suave
Robur languentium;
Conspectui redemptoris Str. 12
Infer vota peccatoris,
Mater illibata,
Decenter omata
Monilibus aureis.
Str. 5
(AB)
Str. 11
lamiam veni, balsamita,
Caeli splendor, mundi vita,
Virginalis gloria,
Castitatis dux sincerae,
Miserorum miserere
Nosque aure pia
Exaudi, Maria,
Suffulta argenteis
Str. 13 Columnis.
eeH
Duidt de slotstrofe weer op een troon voor Maria, op zilveren zuilen, ^^^^
Beierse sequentia (uit een papieren Hs. van de 15e eeuw te Müncben)^^^ ij
Maria met de titel Tbronus constratusenbij de volgende namen genoe
Ad b. Mariam Virginem (in 12 strofen):
Str. 1 Ave virginalis forma
deitate plena norma
agni Syon templum.
Botrufl Gpri balsamatus.
Str. 3 Engadina vitis mitis')
precium in margaritis
casta generatio. ene.
Sir. 5 laspidina preclaritas....
aspidina disparitas.
Str. 2
cnz.
Str. 10
cnz.
Nu draagt, aan bet eind van deze strofe, „maistcr lacob ein ^^
ze Müldorf'' democdig, met deze woorden zijn verzen ann Man»
Cbcre numen in propb«;''
vore lumen pax in
regnans virtus alma-quot;'
prcgnans mirtus pttlquot;quot;1'
Tu caritatc media
tbronus es connirat«» )
tu co«mi tollen» todi«
Noe demonstratuf
iridic-
tef
pace tipus
Schnell'
Virgo Maria domini
nabbaotb electa,
tu unic« spes homini
mentumquc delecta
lacob Htroplm viridis.
au.nbsp;,.f 1
1nbsp; In een kcrstxang van hct Paderbomer Ceiuuigbufli von 1609 (Fol. ^'^„u«quot;'
ren der 15« e«uw door W. I. p. 237, No. 402 ~ leiten we ook de Utei ..
tiae / throne deitatis, cn«.
voorbeeld van bloemen-symboHek geeft de eerste strofe van een
titel Rnbsp;waarin tevens de ons uit de 12e en 13e eeuw bekende
®^plic ^^^ Patientiae voorkomt. Alle titels missen nii echter de mystieke
^zj ^^ ^^ citaten der vorige eeuw inleidde, zoals boven reeds is op-
Str. 1 Cunctis exccllentior
angelorum choris,
Flos humani generis,
lilium pudoris,
Rosa patientiae,
mater salvatoris,
Audi, quaeso, domina,
^nbsp;voces peccatoris. eni
On o.^ ,
VUWC5 pcccuiuriit.
bloemen blijkt in dc 15c eeuw niet minder populair tc
^^omstinbsp;^^ quot;ocni o.a. ccn lied in ccn Hs. te Münchcn, uit Tcgemscc
Waarin dc titel: Florum flos voorkomt.®)
IIJ ^ • •.. Tibi, florum flos, / Ros, / Caeli dos, / cn».
^nbsp;Tu vocaris / Maris / SteIIo,.rilc / Vitae / Dntrix, en».
dat de benaming Roos voor Maria
Wqs.nbsp;geestelijke lied van dc 15c eeuw zeer gewild cn gcbruike-
cèn n .
Mariagroet, Ave Morgcnstcrnc, citeer ik:*)
^DiuiJJ'''-262. Anal. hymn. XVII 31
Ct?'nbsp;dnbsp;XX. lil; lied van vier achtregelige strofen in een Hs. der
»)nbsp;'nbsp;ouder oorsprong uugt;el «ijn. Zie Adam van St. Victor en Or.cus Scacc
^ No!nbsp;59. De B. M. V. CanUo.
........ nyron. i, ay. ue ii. .m.
Hs. V. d. Univ. üibl. tc Breslau: I. 4», 466, (omstr. 1417) Fol. 40.
389
-ocr page 413-Str. 2 Salomonis reicher sal, 'nbsp;Str. 3 (AC) Gnaden reyche sonne,... •
kom uns czu troste öbir al Czwar aller güte bronne,
in desim iamer tal, sich uns liplich an. enz.nbsp;^^
Du bist aller iuncvrawen czir, .nbsp;Str. 4 .... Ach lylygen czweig, du rosen
hilf uns, maria, und thu es schir, aws dir qwam uns das bymmelbrot-
das wir gehöm czu dir. Du brocke czu dem paradeijs, enz.
Een ander Gebet vangt aldus aan:^)
O Rosen in den himci tawe / ich pit dich, maria, du edle frawe,----enz.nbsp;^
Uit een hierboven reeds geciteerd en, volgens Wackcmagel, ^^^'j^^jt/
Ave Maria, dat in het Hs. tot opschrift draagt: „Gar ein hubsch gut
Von der konigin mariaquot;, volgen nog deze regels:^)
Str. 1 Ave maria an endes czil,nbsp;Str. 2 Ave maria, rose ane dom, ^^^^^
des lobs ein stam und der engel spil,nbsp;du bist uns czu trost usz cr
Von herezen ich dir dienen wil,nbsp;Ein königin so hoch
hilf mir von sündcn, der han ich vil.nbsp;hilf uns, dz wir nicht werden
Str. 33 Ave maria, nu bis mir hndcnbsp;Str. fnbsp;Ave maria, dc« himcls tron, ^^^
und neige dich czuo dinem kinde,nbsp;dich lobt aller engelnbsp;'1 aug«'
Daz cr mich von sünd cnbindc Str. gnbsp;----Avo maria, myns
und ouch wcrdc sin gcsindc.nbsp;hilffmir, do« ich gotc
Str. i Ave maria, der engel torc,nbsp;Str. mnbsp;Ave maria, mynncs hcr^^^^ ^jje,
lasz uns nit lang «ten hic vor, enz.nbsp;czuo hymcl bistu mit
Str. 1 .... cin wcisze roszc anc dom, cnz.
dcrcngclfrcudundnuci
Vele Duitse Mariagroctcn ziju latere varianten van ecn,uit 1 .^^gd«'
papieren Hs. tc Weimar. Ze hcl)bcn dan ook nagenoeg dezelfde eg
Str. 1 (AC) Ccgrüszct «ci«t du, kunigin,
aller wcrlt cin trftstcrin !....
du cdlc kcyscrin in der eren:....
Slotstr. 6 O maria, du plucndc ro«,
der gotheit pint cin guldcins va«,... •
O Maria, du vil rrinc mait,
(C) dich lobt dic heilig driuoltikcit,
Chcrubin und Sr.rubin,
») W. II, No. 668. Münchrnj cod. Ut. 11917, «oc. XV. Fol. 344 b.
«) W. II. No. 800, p. 6U vlgg. Mlt;. g«»rm. \\ -494. ta«. XV. St«a. Bibl.
») W. II, No. 805, Weimar IU. O. 72. Fol. 29. Vergelijk Nrf. 806-809.
und all cristen die auf erden sind,
die loben dich ewicleichen.
Maria, du junkfraw rein,
(B)nbsp;bit für uns dein kindelein,
wir mügcn sein nit enperen.
0 maria, du junkfraw dar,
(C)nbsp;das schenk ich dir zu dem ncwcn iar
czu loh und auch zu eren. Amen.
gt^tnbsp;Weimar staat een op hetzelfde jaar gedateerde Maria-
Voor d^^ ^^ tweeregehge strofen, waarin meer dan 20 verschillende aanroepen
iknbsp;Maagd voorkomen. Hoewel daarbij dc naam Roos ontbreekt, wil
groet hier toch in zijn geheel overnemen.^)
1nbsp;Gegruszet seist du, maria und meit,
ein dirn und ein spigcl der heihgen driualtikcit.
Str. 2nbsp;Gegruszet seist du, junkfraw trawt,
des heiligen geistcs hOhstc prawt.
Gegruszet seist du, mutcr tart,
do von jhesus gcpom wart.
Gegrust seist du, wol gcmutt,
aller cngcl ein swestcr gut.
Gegrünt seist du an allen steten,
(AC) ein kungin der profctcn.
Gegrust seist du von allen criftcn,
ein mcistcrin der evangelisten.
Gegrust seist du, ein styinc wol gccrt,
^vonn du hast die proflctcn gclcrt.
Gegrust seist du, mogct vcin und rein,
gesterkt hast du die martrcr gcmcyn.
Gegrust «eist du, du cdcler prunncn
der peihtiger, schoner wenn die Hunncn.
Gegrust «eist du, der junkfrowcn knm,
—nbsp;«lein gnad gibst du den guten «u Ion.«)
') S«nbsp;803 w
i« de,^ ,nbsp;quot;«• Fol. 32 b. Marien gruo.i
biinbsp;R-l'r.cht mct ecn «:hcnking van ro«:nkran.je« (..e Dürer.
quot;'J Voorbeeld).
Str. 3
Str. i
Str. 5
Str. 6
Str. 7
Str. 8
Str. 9
Str. 10
Gcgnist seist du, ein edele trösterin,
der lebendigen und der toten ein bereite helfferin.
gotes sal und sein höheter bort.
Ein tempel der gotheit du seist gegrüßt,
die du aller krankeit püst.
Ich pit dich, edele maget susz,
hochgepom, durch all dein gmsz.
Das du mir verleihest din kraft
gen meinen veinden, das ich werd sighafft.
Allen meinen gepresten send ich zu dir,
das du den wollest wenden an mir.
Meinen geist befilh ich in dein hend,
Maria, du wirdigc junkfraw, bis pey meinem end. Amen-
Aan Johannes der Münch von Salzburg^) wordt ecn Mariagroet in ^^g^gtc
Das guidein Ave Maria, toegeschreven, waaruit ik het slot dc ^^^ot
strofe zal aanhalen, omdat dc H. Maagd hier als een ladder (ccn weg»
God leidt) wordt voorgesteld.®)
Str. 1.... Du pist der weg von got zu uns
und von uns byn zu got:
durch all dy lieb dein» trauten suns
hilf, daz wir hy auf erden
von ym gegrüMct werden,
des pis, Maria, pot.nbsp;y^of
Keren wc met dc volgende citaten terug tot dc hcnaming ^^ ^^^
Maria gebruikt, in Duitse berijmde gebeden dezer eeuw. Zo citeer
Unser leuen frouwcn A.B.C.:*)
Str. 17 Roze rot, juncfrowr wis,
viole dar, du paradis,
Makr uns an dogrdrn wis,
des bidden dy, du bloemcrif».
--------- -
') Deze regel ontbreekt.nbsp;J.r^ quot;
») Van hem noteert W. II, p. 409, vier IIss. te München uit de 15enbsp;j 2a56).
von éin geschreven is in hct eind der 14« cn de le helft der 15« eeuw [co • quot;nbsp;^^^
dc le helft der 15c eeuw; hct UaUtc omstreeks 1465.nbsp;^j^j^jpnbsp;{M
•) Wack. II, No. 547, in hct vroege II«. staat alleen dat opschrift: D^ P ^^
') W. II. No. 544. W. plaaut dit gebed bij de 14« e«uw.
oorspronkelijke tekst gaf n-I. fliolc). Hij merkt hierbij op: „im W «n
Str. |
11 (AB) |
Str. |
12 |
(AC) | |
Str. |
13 (AC) |
Str. |
14 |
Str. |
15 (D) |
Str. |
16 |
Str. |
17 |
tr .
^^^ Loufenbergy hierboven reeds enige malen pnoemd als diehter
«lariahederen,») schreef o.a. een Duits Salve Regina misericordie,
an elk der 47 vijfregelige strofen één of twee woorden van het bekende
hed als opschrift draagt, die het Leitmotiv der strofe vormen.^)
Str. 1nbsp;Salue.nbsp;Biss grüst, du himclfarwer schin, enz.
2nbsp;Regina.nbsp;Künngin rein von hoher art,
g^nbsp;in dir wunder emüwert wart, cnz.
^tr. 45nbsp;Q pjgnbsp;Q mijjgj. ureprung wassers cluog, cnz.
tr. 46nbsp;O dulcis. O süsser hach, dem honge gUch, cnz.
Str. 47 Maria. Maria, wcrdcr frowcn nam,
der uns ze trost von himcl kam,
ruff us ze ims der eren kry,
du minncnch'chcs roecn z%vy,
(C) hic mit hiz von mir grüssct.
^®gt;verkinbsp;dichter citeer ik, om de benaming himcl rosz e.a., uit een
®g van het Ave maris stclla het volgende:^)
Str. 4 Monstra tc essc mntrcm, zcyg mütcrlichc truw,
placnndo nobis pntrcm, crgt;1'irb uns ware ruw,
Sumnl per tc prrcem, der dich «c muoter kos»,
Dclent
ct ncccm durcli dich, du himrl ros*, cn*.
Str. 5 Virgo singularis oh aller wirdikcit,
quc virgo dcum paris, du himcls ougrnwrid,
Inter omncs mitii», der miltikcit cin thron,
veri b«itri vitis des kflngcs snlomon, cn*.
•Uc^clf I
van bloemen lezen wij in een gebed tot de Maagd Maria,
^^ Mariu hilf.4)
K• Tnbsp;^io wol hier rin v stchcn .olte.quot; I)«ar echter N.cola. Staphorst,
»««an n,oonbsp;('731) dc.c codex «p de .tichting ener Uroederschap m llam-
i k Do.,- ^ ^^ï'^'^l)» plaaute ik het lied eer.t nu.
•J^Jn^'-^n 2nbsp;Sted. Hihliothcek te Straat.hurg (Cod. 121. 4°, .acc. \\) .taat
■ quot;'f' quot;'^r dcbü.«ar door het va.tplakken op de binnenband) en daaronder
J'» hri./''^ quot;«iquot;quot;«-»» loffcnberg, ein prie.ter, ert.prie.tcr «nd dcchan .Ier dcchany
. n, Nonbsp;«y« «tcrfjaar MCCCCXLV.
anno 1413.
No'nbsp;252, met jaartal
''nbsp;Zut^'f^^'nbsp;i« 51 vijfregelige .trofen met een acro.lichon..-
-ocr page 417-Str. 1 Frow, muter, magt, gebererin,nbsp;Str. 20 0 süsser bnmn, o paradiss,
der armen sünder trösterin,nbsp;' o senfter smack, o lobespryss,
du edly ros von yericho vin, enz.nbsp;o grüner gart, o viol lys,nbsp;^^
Str. 7 Rosenzwig, ein gilgen stam,nbsp;büt mir din band, die mich bic
götUcher mm in füres flam, enz.nbsp;nach gottes lob und ere.
Str. 21 Nit ker von mir din ogen zart,
du morgenrot, du balsem gart, enz.
igf
• Ook in zijn Marien lob spreekt hij van Du edly ros^) en in een a» ^
Marienlob van Rosa caritatis, viola celi humilitatis en Ly »
castitatis.2)nbsp;iineDi«'^'
Toont Heinrich von Loufenberg zieh dus ook een minnaar van de ^^^
symboliek, een bijzondere plaats neemt hij bij mijn citaten in door ^y^^^^fd
volgende Mariagroeten uit verschillende perioden. De eerste, ge
1415, draagt tot opschrift Unser frowen krenczelin^) en
alleen uit vijftig strofen, elk van 5 regels, maar ook uit vijf tenbsp;pe
delen. Deze indeling correspondeert met die van het rozenkransgc
eerste tien strofen vangen aan met Ave (grikset syest), het tweede '^^(gj)
met wilkom(cn), het derde met Fröw dich, het vierde met L» ^jtccf^'
dir en het vijfde met O. Maria.-») Hieruit wordt nu het volgende gc^^
omdat wij er de zuivere rozenkransdevotic der vroege niiddclceuwen^^^
die dc legenden voor ons hebben vastgelegd, n.1. het huldigen van
bloemen en gebeden.'')nbsp;^^^^ ^^t,
Str. 1 Ave, grüsset müssest sin,nbsp;Str. 4 Grüst «igst, ein
Maria, edh keyserin.nbsp;«»n paradys d» wol
Ich fliht dir hie ein krencielin,nbsp;rin sal der
nüt US des glcnxes blümelin,nbsp;oin trmprl hrlgrr ^^^^^
mc von geistlichem sinne.nbsp;ihcsu cristi «artrr««
■ hrUt dcf
Str. 3 Grüssct sieüt, rosc »ort,nbsp;Str. 5 Grii-t syg«t, cin o
Str. 7 Grüst «ycst, mutcr solomon, cn«.
-ocr page 418-Str. 8nbsp;Grüsset sigst, ein brunn der garten,
nacb dir so türst die sünder harten, enz.
Str. 12 (AB) Wilkomn, des himels regenbogen,
von allen varwen uf gezogen, enz.
Str. 20 Wilkomen, spiegel tugentrich,
(AB) gib mir ze einem scbilte dich
wenn der bös vigend vibt an mich,
und bilf mir, so min sele wich,
in hymel by dir warmen.
Str. 21 Fröw dich, wan von der süssi din
serscbmilczt daz hcrcz, schön iuncfrow vin, enz.
Str. 22nbsp;Fröw dich, gezierter thron von golt,
wiss bclfenbein dich vesten solt, enz.
Str. 34 Lob sy dir, edle rcb, dich bat
der vatter pflcnczt, der sun bestat,
des süssen geistes wind bewnt, cnz.
Str. 35 Loh si dir, magt, ein licht gehür, (geheuer)
ein morgenrot von sunnen (ur, (fcucr)
(AB) gib uns allzit din« scbines stür, (stcuer)
daz uns din hilf nit sye tür, (teuer)
ein baisam zarter scnftikeit.
Str. 37 (A.B) Lob si dir, wisc fürsprechin,
(AB) abygail ein «uonertn,
(AB) der welle widerbringerin,
(AB) ruth herr moab« bitterin,
ein künginn so gcswinde.
O maria, bschlossnn port,
(AB) beslossen gart,t) bis unser hört,
hilf wider in daz paradys«.
Str. 44 0 maria, hongen vas, en«.
Str. 45 n •nbsp;i
mana, maget her,
onbsp;ein guldtn ruoln küngs oswer, en«.
47 (AB)nbsp;0 maria, Icitcr cluog
gnbsp;die uns von crd in hymel truog, m».
^^nbsp;0 maria, kusch (keusch) aue, (Ave)
') —'nbsp;disi schappellin hie von mir en«.
nS ^.«J«. benaming voor Mari, bezigt II. v. L. in een «»Here Mari.groet van drio
quot; («c W. II, No. 785).
Str. 50 O maria, wol gemint,
bit für tms din liebes kint,
den vatter und den geist geswint,
secz xms da alle beigen eint
in ewigem rieb. Amen.nbsp;^^^
Zinspeelde Heinrich von Loufenherg enige malen op onde
Mariaals hortus seclusus, ook die van Rosa
hem terug; zie str. 4 van zijn bewerking van het Salve Mater Sal va ^^^^^^
Str 1 Wilkom, muoterunsersberren,nbsp;Str. 4 Wilkom, zierd der megde« ^
usserweltes vas der erennbsp;(AB) mitlerin der menschen aU,
und du werder gottcs scbrin, cnz.nbsp;unsers beils gebärcnn,
Str 2 Wilkum, muoter wortz so schone,nbsp;Mirtus aller masjikci^
bluom von domen, domen one,nbsp;rosa vol gcdultikcit, )
bluom und er des gedümes ein. enz.nbsp;nardus smagks zuonbsp;.. •
Str. 3 Port beslossen, bmnn der garten,nbsp;Str. 5 Du tief« dal der
büterin der salben zartennbsp;Bluom des velds, cm
und ein Zell der salben vin, enz.nbsp;dz man nempt conua ^^^
In een volgende strofe spreekt deze dichter nauwkeuriger de gcóac ^^^^^^^
die in een hierboven geciteerde In Assumptionc B.M. Scquen
Str. 7 Du bist der thron küng snlomon,
ilem under allen glicht kein tron
an kunst und mntyrlicheit,
Helfenbein schön, kusch und reine,
glcnczen« gold got« minn gemeine,
dz betüt din geistlichrit.nbsp;th^®'^
In een zijner liederen, Marien bilde, komt de
künges stui voor en bovendien is hct akrostichon, dat
van alle versregels samen vormen, herhaald als sloUtrolc:
Heinricus hat dir dis gediht,nbsp;^^
moria magt, versmach es niht.«)nbsp;^^
-ocr page 420-lö zijn Marien ABC klinkt weer bloemen-symboliek in die demoedige
Verering, waarmee dichters hun werk aan Maria aanbieden:^)
1nbsp;Ave, bisz grüst, du meygen cle, Str. 2 Balsam gart der himel ow,
du lieht, du glancz der nuwen e,«)nbsp;in dir kam uns der gnoden tow,
du arezenyg der Sünder we,nbsp;der heigen und der engel frow,
du lieffer sod der gnoden se,nbsp;diu swert den Holofcrn zerhow,
öim von mir disz gedihte.nbsp;c sünd kam für gerihte.
^enslotte worden nog twee Mariagroeten van dezen dichter geciteerd, ter-
^^ ® Van enkele Maria-namen naar oud-tcstamentischc typologie:^)
2nbsp;Maria, hluom der himel kron,.... Str. 8 Tu, du hist herr ycsses ruot,
t» meyens lust, du höhsti scÓn,nbsp;lt;lu bist der bösch her moyses guot,
dich loht der küng her salomonnbsp;du bist die aarons wunder tuot, enz.
on mos und onc sünden.
'^itec^ m!nbsp;Mariagroet van Hcinrich von Loufenberg, zijn Ave Regina,
tenslotte nog dc volgende benamingen:*)
fgt;omina, du himels frow,nbsp;Str. 19 Vahle decora, wunder cluog,
•lu parudy«, du summerow,nbsp;du bist der edel wasser kruog
du au«ter%vind. du süsse« low,nbsp;den die schön rebrcca truog, en«.
«l« fühlerin der herzen row,nbsp;Str. 21 Pro nohis, für un;. willu sin
Str. 6 (Ar. naturen.nbsp;ein munter und ein mitlerin,
^ Angelorum, der ongel plane«,nbsp;«n thron dc« edlen kindcs dm,
menschen lieht, drr hclgcn kranc«,nbsp;dennhuot uns, magt, vor helle pm
^ der «ünder trost, en«.nbsp;durch diner eren pryse.
anonyme, bronnen putte G. M. Dreves S.J. twee ongcda-
ß'^tui«, ^^^»«-lioderen, waarin een titel voor Maria als gcmma mogelijk
^ienbsp;die Boheemse afkomst.») Dc vroeg-niiddclccuwsc schilderkunst,
^ henbsp;Karlstein, de Wenccslaskapcl te Praag en uit werken
kennen, is imtners rijk aan edelgesteenten en
't-namingen voor Maria waren in
het eind der He eeuw nog populair. ;
' 11 XJ
v.a elk d.r 16 ..rof.n -Ic «k.. v.a hc. Av. M.ri.
' W. I, Jquot; vormt.
') I) ^o. 775 • •)
«^yclu,nbsp;«nulierum. «i^ Anal. hymn. I, 55, No. 11, btr. 3 D.B. 11, p. -93.
hroedrr Han. levert hierxan o.a. e«n bewijs.
-ocr page 421-Een dezer Maria-liederen, in drieën ingedeeld, geeft verder de volgeö^^®
benamingen
I Ave, trinitatißnbsp;H Virgo singularis
Cubile,^nbsp;In Pï^olC'
Ave, castitatisnbsp;L^na plus probaris
SedUe,nbsp;Ac sole
Plena gratia.nbsp;Lucens clarius.
Ave, novicorumnbsp;Nulla praclibatur
Fugatrix,nbsp;Tibi, matrum prima, •
Ave, vitiorumnbsp;Similis
Curatrix,')nbsp;Nee te comitatur,
Culpae nescia. enz.nbsp;O dignissima.nbsp;jjjgtig®
De derde afdeling omvat meer een smeekgebed met dienovereenko^^^.j^^
benamingen, Accnsatrix en Advocatrix, om met een innige, pc^^^^^pjgc
bede van den dichter tot Maria tc eindigen. Hij spreekt haar hier, m
trant, als volgt aan:
(AC) Gcmma mulicrum,
In die ultima
Tc laudantcm rcspicc clcmm.
O sanctissima.nbsp;jfje
elk ^^^
Hierna volgt een meer algemene bede om bijstand, dic van
onderdelen het refrein vormt:
Maria, tc rogamus,
Succurrc, nc pctamus / Imo, cn».
Adam Wernhcr von Themar gebniikt in de zeven strofen ^l-'^^j^iJ»:*)
super Assumptione Mariae dc volgende benamingen vo
mirificum dccus, virgo potcni», Tu caelestc iubor, diva pucrpcro.
Telkens groet hij haar met dczc slotregel:nbsp;^^^^
UiCn icis langere Bcijurin-iu,nbsp;«.«o—-.....- riiaRC
voor het Officium van Maria-Visitatic, wordt door Wackcn
') D. H. 11, p. 293: Dc B. M. Virgine CanUo. Anal. hymn. I. M. [J® .^^'^ogcl«quot;*quot;^ quot;
«) Vandaar bij Joh. Ti.«rrand O.F.M. (f U94) dc benaming voor Mar»«,
en Mundi gubernatrix.
quot;) Vaker komt dc verwante benaming Noilra Salvatrix voor.
«) W. I, No. 378.
Salvc digna dei porens!nbsp;^ ^^^nbsp;ijj^
Ecn iets langere sequentia, in ccn missale uit Mainz ^an _ ^^^ o»gt;f
. . ^^ • _______v:-:»..«:-nbsp;.l«nr Wackcniaglt;''
li'
een parodie op het Pinksterhed van Paus Gregorius(?) het bekende Veni
^®ator spiritus, gequalificeerd. De eerste regel van elke strofe vangt wel
aannbsp;.nbsp;, .. , ,nbsp;. ,nbsp;,nbsp;______Tir-
Str. 1 (AC)
Str. 2 (AB)
Str. 3 (AC)
Str. 5
Str. 6
öpiriius, gcquaiilicecrd. Lgt;e eerste regel van euce siroie vangi wei
Q met Veni, maar het lied maakt overigens de indruk van een gewone Maria-
Waarmee het m.i. veel verwantschap toont; zoals b.v. het eindigen met
y. Doxologie. De bewuste beginregels der strofen van deze Ad beatam
^'ginem Mariam sequentia luidenr^)
Veni, praccelsa domina,
Veni, salvatrix saecuh,
Veni, regina gentium,
Veni stclla, lux marium,
Veni, virga regahum.
Te
^er^'nbsp;aanduiding van de verwantschap met een Mariagroct laat ik
^^leidt 2) ^^^nbsp;volgen, en wel ecn, die elke strofe met dc Griekse groet
' tcmplum summae maicstatis,
Gaude Maria,
«Pcculum divinitatis.
Gaude Maria,
lex tcstamrnti grotiae,
Gaude Mario,
Str. 3
(AC)
Str. 2
Str. 4
B
lux
«»rnomenti gloriac.
Gaude Mario,
vcro spcs vcri gaudii.
Gaudium nobis
Sit dulds vultus filii.
O pin mater misericordiae,
solvo nos ct pcrva
in snrculorum sacculo.
Amen.
^laHanbsp;een 15e eeuws dichter, die vele Oden aan Christus of aan
quot;quot;'^gini XTnbsp;daarvan, Dc gloriosae ac intemeratac
SiM ^^ariac Assump tionc, dc volgende benamingen: )
JI^Kina mundi maxima coclicos Str. 9 Snivc, tonontis nota. soror, parens,
orbes divite gloria,nbsp;regina, .alve, divcs ct inclyta,
^^fonoqno sublimi locoturnbsp;Salvr, impcratrix celna mundi,
gerrns diadcmo fuK-um.nbsp;mater ave populi fidcli«.
O »
''^'Citrnbsp;iquot; l»cl eind dcr 15c eeuw van cen oude sequentia
versie gedicht, n.1. het aan Herimannus Contractus toegeschreven
') \ï/ 419.
No. 104: In die pcniecoite.
^nbsp;quot;««tra. Geciteerd naar cen mi-alc. dat in btóO te Lübeck i. gclrukt
No. 42,
j««nbsp;«(«. uraiaai, uocn raci ......... f —
' «ïjn Odarum «piritualium Uber, .MDXIII.
-ocr page 423-(AC) ein keisserin gewaltikUchnbsp;misericordes guot
gar hoch in jerarcheye,nbsp;Dein oculos mit gere
ad te, du küngin freye,i)nbsp;ad nos conuerte kere
clamamus wir stet schreye,nbsp;et jesum dein sun here
(B) hilff uns aus allem we.nbsp;vor sünden uns behuot. cnz.«)
gedieht uit 1514 (op Fol. 11) Von dem heiligen sacrament, heeft
volgende titels voor Maria in de aanhef:»)
(AC) Maria, himel keisserin,
du hoch wirdige mcit,
vcrleich mir wier, vemunfft und sin,
das ich bewer die heimlikcit
von dem heiligen sacrament enz.
^ Z^Wel Hans Sachs als Sebastian Brant huldigen, met velen vóór ben, de
steun^^^^' ^^^^ vragen baar tevens (als loon voor trouw en toewijding)
en bescherming, of bijstand in het stervensuur,
in ®Qiekende wijze van huldigen Iaat ook Dürer, hun tijdgenoot immers,
rnbsp;overheersen. De mineurtoon van het Ora pro nobis, dat wij
^ktnbsp;toegevoegde, gedeelte van het Ave Maria kennen,')
° • ^^nbsp;periode. Ik herinner slechts aan die
^otievquot;^ ^^ ^^ talrijke „Pestbilderquot; en in de „Schutzmantclmadonnaquot;. Beide
^'ddel^*^ ^arcn juist in Duitse landen geliefd in de religieuze kimst der latere
'Eeuwen. Zie proeve van catalogus in hoofdstuk III, Type B II, 5; blz. 282.
n
^ïtaten, waarin maria optreedt als middelares en toe-
ökr zondaars.
ï^ürcfg ^^^^ helang voor hct onderzoek naar de ikonogratische betekenis van
^ok tj^jnbsp;hierboven gegeven citaten met Mariatitels, zijn dan
^ Volgende benamingen. Deze omschrijven n.1. meer dc actieve rol
alt
de
n^Ünbsp;^«»SeL!quot;quot;'!'®nbsp;quot;quot;quot;O «w .lir mareyequot;, doch is geschrapt cn als hoven vcnmdcrd,
Wuih '^^e .nbsp;parafrasen op hct Salvo Kegina iu dezo ccuw, h.v. die van Ilicronymus Schcnck
lt;li, •nbsp;reinbsp;Würzhurg). Str. I: Salve ich grus / dich, lilg und ros,/du moion-
ein fnbsp;®Pf«chnbsp;du kron, / der freudcn wun, / der frolockung und ere, / Zu
M ï»nbsp;Botlidnbsp;Bloich / iat iu himl, crd und mcrc, / Du hcrrin gar / der engel schar,/
M gt;nbsp;Nonbsp;(W. II, No. 1262).
-ocr page 424-Ave, praeclara maris steUa, waaruit ik hier ter wille van de benaminge®
voor Maria, het tweede deel der tweede strofe citeer r^)
Junckfrow, der welt wunne,
küngin hymels bninne,
erwelt als die sunne,
blickes schon
wie der mon:
die in dinem dienste ston
(D) belon
in hymels thron.nbsp;^^
Jacob Meyer, wiens Hymni ecclesiastici in 1517 te Leuven zijn
daarin nog eens een nieuwe versie van het beroemde Ave, maris
met de volgende variant in de eerste strofe
Stella ponti salvc,
alma Christi mater,
Atque semper virgo,
apta caeli porta.nbsp;^^^
Hans Sachs heeft zich terzelfder tijd eveneens aan de Ijewerki^^eo^^ ^^
oude kerkhederen gewaagd. Een Hs. in de Staatsbibl. te Berlijn D ^^^^^
Fol. 37 zijn Salve Regina met het opschrift: In des Hans
Silber weiss und sein gedieht 3 lieder. Hct vangt aldus aany^^
Str. 1 Salve, ich grües dich schone,nbsp;Str. 2 .... pey dir ist ^c» ^
(AC) rcigina in dem drone,nbsp;als von dir «-t ße-bnlgt;
seit das dw dregst die kronenbsp;nianigcr prolfctnbsp;^
Miscricordie,nbsp;^Vnquot; i^. •'
Aller parmherczikcitenbsp;dir so scnfczen ^^^^^^
ein muotter man dich seitcnbsp;in hac lacnmarum,
an unser Iccztcn zeite:nbsp;valle indruch^ol kru
(B) uns, junckfraw, pcy gestc.nbsp;eia ergo, dar u.nc
Vita duiccdo pißt vürbar,nbsp;advocata sonbsp;^^^
des Icbens uresprung,nbsp;nostra, ich gib d' ^^
et spcs nostra, wan an dir gar Str. 3 Reine vürHprccbc
(B) leit al unser hoffnung:nbsp;ülo» tuos mit sin .
salvc Juncfraw, wir grüssen dichnbsp;Maria künigt««.
') W. II , No. 1333.
«) W. I, No. 433, Hymnus Ave maris Stella (metro astrictus) c.f. No. 85.
gt;) W. II, No. 1407, Ms, germ. quart. 414, in hct II«, met hct jaartal 1515 v
van de H. Maagd als Middelares tussen God en den mens. Bovendien voeleö
we in de nu volgende titels voor Maria nog nauwer contact met de beeldende
kunst, omdat ze een handeling harerzijds inhouden, dus gereder stof to^
picturale, plastische of grafische uitbeelding geven. Ook in poëzie en proz^
zien we niet alleen de nadruk leggen op Maria's majesteit als Mater Dei,
evenzeer op haar goedheid als Mater misericordiae en vooral op het feit, da^
zij is de Mediatrix, Adiutrix of Auxihatrix, de Restauratrix of Reparatri^
(wanneer Maria als Ancilla Domini wordt gesteld tegenover Eva) en onz®
Consolatrix en Advocata (in het stervensuur en bij de Opstanding).^)
Ook de formule van het Rozenkransgebed met de eerst in de 16e eeuw lO
Westen daarin opgenomen smeekbede om Maria's voorspraak (Ora pro n®
peccatoribus), wijst duidelijk op het sterke zondebesef. Daarom heb ik
meend, in deze rubriek zulke citaten bijeen te moeten zetten, dienbsp;g
reeds sedert eeuwen uiting gegeven hebben en waarin Maria dus vóór a
geëerd wordt om haar rol van Middelares voor de mensheid bij haar Go
lijken Zoon, den Christus als Wereldrechter.nbsp;^jj
Wij zien, dat die bemiddelende rol met de eeuwen steeds duidelijker
uitgesproken in geestelijk proza, zo goed als in die poëzie. Als culminatiep
zou het formulier van de Rozenkrans kunnen worden aangemerkt. dU ^^^
kon de simpele groet van den Engel Gabriël niet voldoende meer beantwoo^r ^^
aan een volksdevotie, zoals de 15e eeuw ons toont in ecn lekenbrevier a ^^^
Rozenkrans. Juist in die eeuw immers wordt hct Ave Maria verlengd
smeekbede om hulp tot Maria.nbsp;i'ttciquot;^'
Het doel van deze rubriek is dan ook, te trachten met citaten uit dc h ^^^^
tuur de actieve rol van Maria in hct denken der middeleeuwers aan te
want hierop baseert zich m.i. dc in dc loop der eeuwen grocientj®
devotie, waarmee de weergave in de beeldende kunst parallel loopt. Die
blijft in wezen onveranderlijk, maar wijzigt zich steeds in verschijning®^ ^^^^^^
Voorafwil ik echter — na cr in de vorige rubriek, in citaten van dc 1 ^^^^icn
terloops op gewezen te hebben — hier enkele typische voorbeelden bijeen
i
^an de aard der geloofsovertuiging bij den middeleeuwer, die zelfs in zijn poëzie
de logica bepleit van ons bidden tot Maria om voorspraak bij haar Zoon en
aarbij de verklaring geeft, waarom zij nooit tevergeefs voor ons bidt.
Herimannus Contractus (f 1054) dicht b.v. als volgt in zijn In Assump-
»Oöe B.M. Sequentia in 16 strofen, met de bekende aanhef: Ave,
praeclara maris stclla:»)
Str. 12 Audi nos,nbsp;Str. 13 Salva nos,
nam te fihusnbsp;lesu, pro quibus
nihil negans honorât.nbsp;mater virgo te orat.
^an de vele in Duitsland zo populaire bewerkingen van deze sequentia ^vil
^er, om deze plaatsen, één citeren
çj ' ® Jungfraw, das wir dessen Himmelhrots mögen wirdig sein. Schaw, daz quot;»vir in
^em glauben schmecken den süssen Brun,____Schaff, das wir mit abgezognen schuhen
^^ reinem hertzen und mundt nahen mögen zum heihgen fcwr des Vatters Wort, so
jç^nbsp;Mutter, wie der Busch die flammen getragen hast. Hör uns nun, denn
Vp , dich ehret und dir nichts versaget. Hilff uns Herr Jesu, fur welch dich dein
Mutter bittet.
jQ^^'^^^idering wekt hct niet, dat reeds in dc lie eeuw op dczc wijze de
iict bidden tot Maria wordt uitgesproken in dc htteratuur, daar we
Hq »»»zijn groet, den Engel Gabriël horen zeggen: Dominus tccum. Sterker
H n g bovengenoemde verklaring in dc volgende D c B. Maria V. H y m-
Ahd1' 8 strofen) in ccn Maria-officie van de 12e eeuw, afkomstig uit de
»J Van Millstadt (nu Studicnbibl. te Klagenfurt).^)
Str. 4 Nullis ergo sicut tuis
Christus favet precibus.
Nam matrem habet honori,
facicns, quod monuit;
Ilinc caclorum es regina
^^nbsp;et tcrrarum domina.
ö. ^^^ St. Victor dicht in hct einde der 12e eeuw zijn In Assumptione
•®cqucntiain9 strofen, waarin de volgende bede tot de II. Maagd
Str. 7 .... Nos assigna tuae proli,
Ne dintricte iudicct.
Il ^ij Wnbsp;^y»quot;»- 313. No. 211. Vgl. W. I, No. 235, str. 7.
Ipl' p. ri I 235 nog op naani van Albertus Magnus, van Ilcgcnsburg. Ci
Citaat uit Uüumker
• 1'. yj gt; V,nbsp;K quot;P naani van «lucriu» muf^iiuB,nbsp;-----e-----------------—
. ' »Oot oxnbsp;visiocn van dc H. Elisabeth von Schönau toont Maria ols Advocaln (hl*.
'' P- 268. Anol. hyxnn. IV, No. 47. *) D. U. I, p. 270. Gauticr III, 161.
-ocr page 427-Al levert de 13e eeuw veel scholastische luteenzettingen van genoemd thema
naar aanleiding van bijbelplaatsen, zoals die van Thomas van Aquino,^) toen
kennen we daarnaast ook een „Wees gegroetquot; van Vridanke, met bet volgend®
pittige slotcouplet:^)
Marja, Kristes Muoter,
Swes du gerst, daz tuoter.
Bit in, Frouwe reine,
Umb die Kristenbeit gemeine.
In het begin der 14e eeuw dicht pater Eberhard van Sax O.P. in zijn Marie»
Lop (in 20 strofen) op hetzelfde thema:®)
Str. 20 ____Vrouwe, erbarme zallen stunden,
wan^) du bast genade vunden,
gotes zom bat überwunden
din vil tugent ricber muot. enz.
Wackemagel geeft nog een Marien Lop, in de Geistlicher Minnesang
waaruit deze markante regels betzelfde zeggen als we
bijHerimannusvondenW
Str. 43 ----Nu fröu dich daz du bast gemein
mit gote an grozen dingen:....
grosz unde klein
wil er dir voilebringen.
Verder geeft deze schrijver in hetzelfde deel zijner Duitse kerkliederen
een ander gebed uit de 14e eeuw, dat in een handschrift de titel droeg Cri
virginis virginum en waaruit ik nog van dc 50 strofen citeren wil- f
Str. 2 Marja, din kint Jhesus, daz worhte
erlösende uns vons tiufels vorhtc:
got vatcr er dar an gehorhte,
Str. 3 Daz du sist ein mitlerin
zwischen sim zoni und der gnaden scbrin:
(C) des opfer ich dir diz krcnzelin.^
^ Nog duidelijker wordt de logica van Maria's voorspraak uitgedrukt in de
Vannbsp;^^ ^nbsp;rubriek reeds voorkomende Marialiederen
Pnlnbsp;het einde der 14e eeuw. Daar toch lezen wij op
58b het volgende:^)nbsp;^
Rechtvertighe streng richter.
Ich weer cwich verlaren,
Ich snoodste alre wichter,
Und ban mit rechte verdienet dincn zarcn (zorn),
Sold ich diin strenge urtcl mussen tragen;
Je doch wil si mir helfen.
Ich Weys du kuntz ir geinre beed versaghen.
in Ai^**^nbsp;geistliches Liederbuch vinden we dezelfde logica
rueff czw der junckfrawcn:2)
Und muttcr der parmhcrczigkait,
Stc uns pcy in allem laid!
Dein fiun dir nichtz versaget.... cnz.
^^nbsp;aanroepen van Maria-mediatrix steeds is her-
'^'^^erenbsp;^^^ verwonderen, dat het oorspronkchjk
eeuvv ^^ quot;quot; verlengd werd met een smeekbede tot haar, al was er nog
^ mede gemoeid, eer bet in het Romeins Brevier werd opgenomen.
Zoveelnbsp;^'^«^cn, waarin de titels voor deze rubriek voorkomen en
S'^bJ^ weer in chronologische volgorde. Hoewel ze in de loop der
elkaar gebezigd worden, zijn die terug tc brengen tot drie be-
j » Waarin cen zekere climax van activiteit valt op tc merken:
2.nbsp;tjg Mediatrix, Adiutrix, Auxiliatrix.
3.nbsp;de t??inbsp;Reparatrix (in dc controverse Ave-Eva);
' Consolatrix, Protectrix, Advocata (in afbeeldingen cen orante).
l^'^^^mden ^^^^^^nbsp;voor Maria's actieve rol vond ik bij den reeds ge-
tw.nbsp;Ilonoriiis Clrmcntianus FortimatuSy bisschop van Poitiers
helft der zesde eeuw. Deze zinspeelt reeds in zijn Hymnus
tc'n'?quot;^'nbsp;quot;«nscns .Maricnlicdcr (Hannover 1063) p. 169.
p. 72 v^quot;'nbsp;No. LXVI. Uitgcg. door W. Uäumkcr (1895); geciteerd
«51
-ocr page 429-^^IndeAlcuini Carmina (eveneens uit de 9e eeuw) wordt de reparatrix-
ee als volgt geformuleerd in een vesperlied voor het Feest van Maria Ten
hemelopneming:!)
Quis possit amplo famine prepotens Digne fateri premia Virginia,
Per quam vetemae sub laqueo necis Orbi retento reddita vita est?
^ Jû Alcuinus' „lekenbrevierquot; (op verzoek van Karei den Grote voor zijn
opgesteld) wordtMaria—in de Litanie van alle Heiligen — natuur-
ver«nbsp;^^ anderen als Mediatrix en wel drie maal achtereen, met deze
*^cluUende beden aangeroepen:
H. Maria, bid voor ons.
H. Maria, kom voor mij zondaar tussenbeide.
H. Maria, help mij op de dag van mijn uitgang uit dit leven.*)
^^trt dichtte voorts ecn altaar-titulus, waaruit Maria's rol van orante
sikhnbsp;^^nbsp;andere titulus voor het Maria-altaar in een kerk
Uog.nbsp;gewijd aan St. Petrus en de 12 Apostelen, noemt hij Maria
^^ tegina salutis en smeekt:®)
Auxiliare tui:» precibus, pia virgo Maria,
Aeterni regis famulos, regina polorum.
Nomine namque tuo quoniam haec are dicata est,
^nbsp;Tristia depellens, nobis et prospéra donans.
-Strofto (f 849), abt van Reichenau, ecn der begaafdste schrijvers
Volge quot;'Ï^ drukt Maria's rol van auxiliatrix cn consolatrix met dc
dichtregels wel voortreffelijk uit:^)
Sit Dominus tecum, semper tua gratia niecum,
(BD) Pûcis et indicium porrige daque manum.
Ad te clamantes lacrimis et voce precantes
Auxilio tutos undique redde tuos.
Exhilara tristes, solare, piissima, flentes
TNostraquc turbata tergitu prece tua.
zij hier opgemerkt, dat ik het handrciken (hier onderpand van de
Vnbsp;I
*«Perliej ^ i®'nbsp;l^oc»«« 1. Hymnus ad Vesperas. — Alcuinus dichtte dit
1nbsp;Vanbsp;Januari gevierde feest van Maria Ten Hemelopneming.
P ^«»«sel'jquot;nbsp;'^fonenburg C.S.S.H.: Maria's Heeriijkhcid in Ncdoriand, 1, p. 121.
i'nbsp;Cef'quot;. Poetae I, 335 vlg.
bc'at'nbsp;'quot;t. CXIV, lOS-i. Mon. Germ. Poetao II, 399. — Anal. bymn. L, No.
® Maria Virgino. Cod. sangallen. 869. saec. 9.
-ocr page 430-Beatae Mariae (in 8 strofen) op het feit, dat Maria voor de mensheid her-
stelt, wat Eva bedorven had:^)
Str. 7 Quod Eva tristis abstulit,
Tu reddis almo germine,
Intrent ut astra flebiles,
Caeli fenestra facta es.
In de 7e eeuw vond ik deze gedachte als volgt, geuit in een oud Iers
Marialied
Str. 7 Per muUerem et lignum
mimdus prius periit.
Per mulieris virtutem
ad salutem rediit.nbsp;^
Het zelfde lezen wij in de 9e eeuw bij den dichter-monnik Milo uit St.
(België), gunsteling van Karei den Kale, in zijn De sobrietate 11:)
V. 13 ____Tu portas paradisi aperis, quas clauserat Eva,
Loetiferum vetita dum carpit ab arbore malum.
Sed crucis in ramis porno pendente salubri,
V. 18 Ducis adoptivos ad coeli culmina natos.
V. 49 ____Tu nübi protectrix, dominatrix, auxiliatrix,
Adsis, posco, precor, dccus altac virginitatis.
V. 53 Alba columba, ferens ut ramum detulit arcae
Ore suo viridem, dum pacem nuntiat orbi.
Sic pia, Cbristicolas, qui te vcnerantur amantcr,
Paci concilia, genitam quam vcntrc beato
Ad nostram felix fudisti, virgo, salutem,*)
») D. B. I, p. 41 Anal. hymn. L. 86: Quem terra, pontus, aethcra. Zio ook W. I, No. ^^Jj^cC» J®
titel van dit lied luidt: In fcsto Assumptionis Mariao hymnus ad vespcras. Er is bicr^^ ^^^ q^o
strofe aan toegevoegd, waarin de benaming Mater misericordiae, die we j th«®'quot;^
van Cluny's legenden tegenkomen (Beissel I, p. 99). Volgens Georgü Cassandri Ucig
(ParisÜB 1616, 255) komt dezo strofe dan ook niet in do oude boeken voor.
«) D. B. II, p. 266, Anal. hymn. LI, 305. De Beata Maria Virgine Hymnus.
») Beissel I, p. 65/66, Mon. Gcrm. Poctac III, 645 vlg.
Verwant aan
de zó geformuleerde rcparatrix-idcc zijn do woordspelingen op «nbsp;^^
en het Ave van dc Engelengroet, dic voorkomen in poCzic van do 12o tot 14e ' iJ v/H* i
qucntia uit dc 12e eeuw (D. B. II, p. 241, Thes. hymnol. V. 129) die voclvuld.g vcr.p ^^^^^„vj/
Frankrijk, Engeland en Duitsland, lezen we: Verbum honum ct suave / I andit mi
Et cx Eva format Avo / Evae verso nomine, cnz. Broeder Hans, do meernbsp;(Z«»«^^^,
Marialiederen in het einde der 14o eeuw, zegt hct eveneens cn nu in gcwestelijltnbsp;/
Fol. 22b; p. 68): Eva vorkecrt ghclcscn, / Mich tunket sichcrliche, / Mach nicht v^^
/ Went es hait met dem vorst vom hymmclrichc / Ons anncn dict ghcmachct
Des Sprech ich ave, reync mcyt,
/ Ja ave honderttusentvalt, nicht cyncs.
-ocr page 431-Vrede) in verband zou willen brengen met Dürers stuk, waar hij o.a. Maria
rozenkransen als zulk een onderpand laat uitreiken. Verder zal dit in rubriek b»
nader ter sprake komen.
Hrabanus Maurus, (f 856), abt van Fulda, (met Aleuinus reeds in de vorige
rubriek als Homihënschrijvers genoemd) toont zich in zijn preek op Maria s
Ten Hemelopneming met menige idee een voorloper van St. Bernard.
verklaart het eerste EvangeHe en onderzoekt daarbij de betekenis van de naai»
Maria. Deze zou oorspronkchjk Maris Stella zijn geweest, omdat zij «i^® ^
ware Licht (Jezus) bracht; eerst later Domina, als Mater Dei. In zijn Ahe''^
heihgen-Litanie luiden de regels, die op Maria betrekking hebben en baar to
Mediatrix stempelen, aldus
Clara Dei genitrix, sanctissima virgo Maria,
Ora pro nobis, rite favendo, Deum.
Otfrid von Weissenburg, vermoedehjk een Frankisch dichter, een
van Hrabanus en van bisschop Salomon van Constanz, voltooide (i
een Evangeliën-harmonie. Hierin komt, behalve een devote omschnj ''
van het Magnificat, deze bede om Maria's bemiddeling voor:®)
Nu fergomes thia Thiamun selbum sancta Mariun
Tbaz si uns allo Worolti si zim Sune wegonti.®)
Hoe men, zoals Wackemagel,^) dezen dichter met anderen — „durch
Jahrhunderte hindurch von Otfrid bis auf Lutherquot; — een afgodische
van de Maagd Maria kan verwijten, is mij onbegrijpelijk, daar toch ^^^^^^
slechts haar rol van mediatrix ten duidelijkste blijkt. Stefannbsp;^^^ggcU
dan ook terecht een vergelijking met dc rol van Mozes als middelaar ^^^^^jt
God en het Joodse volk, zoals nu nog elke priester bemiddelend op ^^^^
tussen God en zijn Christen-gemeente. De Middeleeuwer wist ennbsp;bij
goed, dat Maria's macht alleen bestond als Advocata, als voorsprecK«^^ ^^^
God en dat zij — zonder God — geheel onmachtig was. Beissel Hebt
een gebed van Hrabanus Maurus nader toc:'^)
IIoc tu Virgo, Dci genetrix intacta tonantis,
Impctrcs prccibuH, sancta Maria, prccor.
gt;) Beissel I, p. 61. Mon. Gcrm. Poctac II, 217.
») BeiBBcl I, p. 69. Uitg. van Piper I, Frciburg i/Br. 1889, Gap. V, 2 vlg.nbsp;^^^^ So^quot;'
») W. II, No. 3. Bciflscl vertaalt: Die bl. Mario, die Jungfrau, möge aller Welt bei gt;
beistehen.
*) Das deutsche Kirchenlied, Bd. II, p. XIII.
Beissel I, p. 70. Mon. Germ. Poctae II, 192.
2o smeekt dan ook een ander Frankisch dichter uit het midden der 9e eeuw,
geestverwant van Hrahanus Maurus, in een Kersthed tot Maria r^)
v. 12 Votis adsis tu pionim, Omne servans saeculum,
Patriarchis et prophetis Laus, Corona gloriae. enz.
V. 13 Ecce sperant laetahunda Angelorum agmina,
Christi plehem quod guhemes, Archan(geI)orum conscia.
V. 14 Nam te, Virgo caelebs, nupta, Sexus omnis appétit,
Tu, parentes atque natos Deprccando protège, enz.
y
waren in het einde der 9e eeuw de Allerheiligen-Litanieën
Van ^^ klooster St. Gallen, waarvan nog een drietal tot ons gekomen is, n.1.
^ otker Balhulus, van Radhertus van St. Gallen en van Hartmann.^)
^oibulus (t 912) uit zich weer zeer duidelijk over de rol der H. Maagd :
Sancta Virgo Virginum, Stella maris, Maria,
Tu pro nobis Dominum ora Christum Filium.
Resp.: Trinus ut ct simplex nos rcgat omnipotcns.
^quot;quot;^bertus van St. Gallen smeekte aldus:
Virgo, Dei genitrix, rutilans in honore perennis,
Ora pro famulis, sancta Maria, tuis.
belçg^j''quot;*quot;quot; (omstr. 870), monnik tc St. Gallen, ook van andere dichtwerken
' ^»ngt in zijn Allerheiligen-litanie:
Ipsa Dei genitrix, reparatrix inclyta mundi,....
Indignos famulos, virgo Maria, tuos
Ilumili prccc ct sincera «Icvotionc
^nbsp;Ad te clamantes semper cxaudi nos.
Mnrinlicdcren in \Tler strofen, uit ecn AngUeaans Brevier,
gnbsp;van de 10e eeuw, citeer ik dergelijke smeekbeden
^ O virgo lgt;eatiHsima,nbsp;Str, 4 Gloria tibi. Domine,
Supra coelos exaltatn,nbsp;Qui natu« es dc virgine,
Exora pro monachorumnbsp;Cum patre ct sancto spiritu
—Dcvoto choro «upplirdm.nbsp;In scmpitrma saccula.
P fiei,^, j
1 Inbsp;II. 246.
«lu lly,^'nbsp;LXXXVII, 42, 39, 31.
»aec. io'^V^quot;'nbsp;quot;'S. 76, 77. Dc Ucotu Maria Virgine, Ilrcv. ms. Anglica-
• ^od. Londinen., Ilarl. 2961 A.
-ocr page 433-Str. 1 Maria, virgo virginum,nbsp;Str. 1 Maria, coeli regina,
Exaudi vota servorum,nbsp;Sanctitate gloriosa,
Jugi prece nos conservanbsp;Audi preces famulorum
Ac te colentes adiuva.nbsp;Et deprecare Dominum.
Het slotcouplet, in elk dezer Marialiederen hetzelfde, vormt dus een doxolo-
gie met verwijzing naar de Moedermaagd.
Uit een Marialied, dat o.m. voorkomt in het Hymnarium van MoissaJ'
van de 10e eeuw, stamt de volgende formulering der Eva-Maria antithese-
Str. 6 Ut a Stirpe spinea
Mollis rosa pullulât.
Sic ab Evae miserans
Processisti, Maria, germine.
In hetzelfde Hymnarium van Moissac komt een ander zeer schoon Mariai»®^
voor (reeds in de vorige rubriek geciteerd), waaruit ik hier nog de volg^1^
strofen wil aanhalen c^)
Str. 11 Quia de cunctis credimus, Str. 13 Nostris oramus vocibus,
Quod te exaudit Dominus,nbsp;Aurem flecte divinitus,
A cunctis mundum cladibus.nbsp;Quo nos ad tuum filium
Virgo gubema caelitus.nbsp;Ducas post vitae transitum*
De gedachte, dat Maria ons na dc dood moge geleiden tot de troo ^^^
haren Zoon, vinden we vaak geuit in legenden, waarin zij n.1. steeds aan
sterfbed verschijnt van hen, die haar trouw gediend hebben.nbsp;j^t
Tenslotte mogen hier nog twee strofen worden genoteerd van een eU
wel in datzelfde Hymnariimi voorkomt, maar uit de 9e eeuw moet
waarin aan Maria weer duidelijk de rol van mediatrix is toebcdeeK •
Str. 3 Tu sola mater virgo es,nbsp;Str. 7 Quem nos precamur, dom»quot;®'
Tu porta caeli pcrmanes;nbsp;Per te rcatus pondera
Qui sunt per Evam flcbiics.nbsp;Nunc allevet sic antca.
Per te fiunt nunc alacres.nbsp;Ut iudicet nos postea.
Ecn Maria als orante, staande naast dc troon van haar Zoon, is in
dt
Cfquot;
1nbsp; D. B. II, p. 265, Anal. hymn. II, 61, No. 71: De Beata Maria Virgino Hymnus.nbsp;jj^t
Christelijke stijl bewaarde de von oudsher gangbare indeling in acht
metrum cn de eUsie los, vanwege het accent cn bet rijm (aant. D. B. II, P* 2
^ Iß de latere schilderkunst geen rara avis. Tot zelfs bij Michelangelo vinden
e baar iu het laatste Oordeel als Advocata afgebeeld.^)
zulk ^^^ Sacramentarium van Worms uit het 3e kwart der 10e eeuw komt
een miniatuur o.a. voor met volgend onderschrift .-2)
Aurea stella maris, regalis virgula floris,
Supplicat hic genito Virgo Maria suo,
Ut Clemens famulis gratissima dona salutis
Dignetur ferre, matris honore suo.
^^^^^^^^^ monnik, die leefde tegen het einde der 10e eeuw,
aldus Maria voor zijn abt Witigavo:»)
Sancta Dei mater, Virgo, da vota frequenter
^nbsp;Nato pro nobis, pro vita nosque regentis.
Sediernbsp;loflied, door een der kloosterbroeders op zijn abt
H. ^nbsp;ten duidelijkste de kinderlijke liefde en verering, voor de
^^ ^^^nbsp;eeuw, van wie afbeeldingen, zoals Beissel terecht
^aar*^nbsp;^^ Karolingische synode van Frankfort niet slechts toegelaten,
ook in ere waren.
^'^fianbsp;van middelares, vol zorg en krachtige toewijding, dic aan
gegevens in de litteratuur tot dusver was toebedeeld, zien
alle '^^»de der 10e eeuw nog sterker uitgesproken met de nieuwe titel,
die recd^T-^^'*quot;*^*^ a.h.w. in zich sluit, n.1. de naam Mater misericordiae.
Volg/ quot;Jgt;riek A ter sprake is gekomen.^)
^^^ Od ^ aardige, reeds eerder genoemde, legende — in de kroniek over
^^^osterli^^*^ Cluuy — zou deze het zijn, die sinds zijn avontuur met den tot
^^^ gewnbsp;rover, die benaming voor Maria in zijn gebed {± 936)
^ gt;n elk^^quot;^^ aannam. Wat hiervan ook historisch moge zijn, opmerkelijk
bet feit, dat in dc AllerheiligeuUtaneien van St. Gallen®) de
2 afheehlhigen van nog teer eenvoudige voorstellingen van een Maria-
Ê ' ^'i kenn'^'quot;''quot;*'quot; BOquot;dgla*en uit ± 400. In Alcuinus' lekenbrevier, hct vroegste getijdenboek
(vquot;?'nbsp;«^ö Zaterdag: do Psalm der H. Maria, mot do aanwijzing dc 44stc,
' quot;taat V ^foncnhurg I, p. 121). Hierin lezen wc ook reeds: Aan Uw rcchtcr hand, o
c Bihlnbsp;P- 122.
^olJn n®nbsp;No. 610, afccb. b. Hohault dc Floury: La S»? Viergc, II, pl. 141;
; p 'nbsp;169.
, Öeia^,nbsp;CXXXIX, col. 360 v. 344 vlg. (Ilcisscl I, p. 169).
) Zien'
Pquot; 61. 3 dic van Ilrabanus Maurus.
-ocr page 435-gOiJge citaten en reeds in de inleiding dezer rubriek zagen, die in het beroemde
aive Regina en in Ave praeclara zozeer de nadruk legde op het
^jzondere moederschap, waaraan Maria de kracht ontleent om Advocata
pleitbezorgster, te kunnen zijn.i) De dichter smeekt voorts in
'rote 9 van deze sequentia :2)
Ora, virgo, nos illo
panc caeli dignos effice.
andere De B. Maria V. An tip bona citeer ik hier geheel r^)
O florcns rosa, Domini mater speciosa,
O virgo mitis, o fecundissima vitis,
Clarior aurora, pro nobis omnibus ora,
^nbsp;Ut simus digni postrema luce bcari.
^ oorts citeer ik nog uit een Mariahed, waarvoor Drevcs een 14e eeuwse
eemse bron vermoedt, enkele strofen:^)
I, str. 2 Ave, nocivorumnbsp;III, str. 2 Ut non contra nos
Fugatrix,nbsp;Accusatrix,
Ave, vitiorumnbsp;Scd tu nostra sis
Advocatrix
Culpae ncscia.nbsp;In exsilio.
U/ j .
lt;ïer i2nbsp;^^^ Vogelweide riep, evenals zovele minnezangers in het einde
^ovetij-nbsp;Maria's voorspraak in cn wel voor het eerst in het Duits,
^^^gen ^^'ciigt hij haar als minnezanger zijn hulde (in twee strofen, die
tle hier geciteerde) alvorens zijn lied te beëindigen in de toon van
l) I
e ^^^latnin 'nbsp;313: Audi nos, nam to fdius mhil ncgana honorât.
r (in Nnbsp;verschillend in 't Duits vertaald (süc W. II, Nrs. 670—673)
ü*^ 672n'inbsp;^quot;quot;Pfechcrynnc, (in No. 671 cn 673) unser vor9prcchHch(c) zuoflucht
S?' ''»»scr quot;quot;f. ^yquot;lquot;quot;cchcrin zuoflucht; maar in Joh. Leisentrits Gezangboek van 1567
h ® ï^ccin^^'nbsp;Zuflucht. Verder wijs ik bier nogmaals op do vrijere bewerking vun het
S ? ^^'i^vsn ^ Sebastian Hrant (W. I, No. 381) cn volledighoidshalvo ton«lotto nog op ecn
G ® Mariu^ï bewerking uit h«t Uhmnfclsische Gcsangbuch 1666 (Baumker 11, p. 72):
/ ^bitter und Holfl'ftrinî / Morin Salvo! / des llimmeU Kayscrin, / boy
^ ^»alnbsp;/ Maria ealve!
} M
•3l9 «quot;«Vos: Latein. Hymnendichter dos Mittelalters (Leipzig 1907) Anal. hymn. L, 246,
tl Il
C J^*^ »lo Mav^^V^quot;quot;': ''nbsp;^ ^ • M- Cnnüo. Het heeft n.1. het vreemde rhyUime,
«^f ooit)^ lotinistcn dier eeuw eigen schijnt to rijn (Jobs. Hus cn rijn tijdgenoten hcrigcn
-ocr page 436-aanroep Mater misericordiae nog ontbreekt, terwijl deze in die vao
Besançon uit de 10e eeuw luidt:
Sancta mater misericordiae, ora pro nobis.^)
Men mag dan ook aannemen, dat deze naam voor Maria in alle Cluniacenser
kloosters tegen het einde der 10e eeuw ingang heeft gevonden en die
orde niet weinig tot de algemene verbreiding sedert de 11e eeuw zal heb e
bijgedragen.2)nbsp;^^
Herimannus Contractus (f 1054), hier reeds meermalen geciteerd, «PS®^^^^
in de kloosterschool van Reichenau, is niet alleen de dichter van vele
reeds genoemde sequenties, maar tevens van de nog dagelijks na elke s
mis gebeden Antiphona de Beata Maria, die zo volkomen de bedoe ^^
van deze citaten-rubriek weergeeft, dat ik ze hier in haar geheel laat volge»'
Salve, Regina misericordiae,
Vita, duiccdo et spes nostra, salve !
Ad te clamamus exsules filii Evae,
Ad te suspiramus gementes et flentes
In hac lacrimarum valle.
Eia ergo, advocata nostra,
lllos tuos miscricordes oculos ad nos couverte
Et lesum benedictum fructum ventris tui,
Nobis post hoe cxsilium ostende,
O clcmens, o pia,
O dulcis Maria.nbsp;^^
Hierbij valt op te merken, dat deze dichter de toen reeds geijkte bco» ^^^
van Mater misericordiae (zie boven b.v. in de Litanie van ^esançoo^^^f
gebruikt; het woord mater is, in dc eerste alinea, eerst in de I6c eeuW
Regina) ingelast.'1) En toch was het Herimannus Contractus, zoals
een boetvaardig zondaar. Hoewel een politiek tegenstander van Rome, uitte
hij zijn toch niet te miskennen vroomheid in een bekend bed, waaruit ik hier
het volgende citeer i^)
Str. 9____nu bite in daz er uns gewer Str. 22----Nu senfte uns, frouwe, sinen zorn,
durch dich des unser dürfte ger:nbsp;harmherzic muoter uzerkom,
du sende uns trost von himel her: (A) du frier rose sunder dorn,
des wird din lop gemeret.nbsp;du sunnevarwin clare.
In een ander lied dicht Waither r^)
.... Daz hilf mir, vrouwe, hie besorgen,
sit daz dort nieman wil borgen,
dur die höchsten vröude din,
die dir der heilig engel zoren brahte,
do er dir ze tragenne kunte
da von sich din vröude erzxmte
tmd xmser wemdez heil sol sin.
der dir der vröude von alrerst gedahte,
des trost si an dem ende min.
lie^
Als Advocatrix en Restauratrix huldigt hij Maria eiders, m een
van vier strofen:®)
Str. 2 Nu loben wir die süezcn maget,
der ir sim niemer niht versaget.
Si ist des muoter, der von helle uns loste:
daz ist uns ein trost vor allem troste,
daz man da ze himel ir willen tuot.
Nu dar, die alten mit den jungen,
daz ir werde lop gesungen:
sist guot ze lobenne, si ist guot.nbsp;..
Wackernagel geeft bij de 12e eeuw nog verschillende voorbeelden,
blijkt, dat Maria steeds als Mediatrix cn Advocata bij haar
aangeroepen. Zo lezen wc daar in een Introitus voor ecn Maria-m^®'
Salve vol aller heilikcit,
Maria, muter und meidt. enz.
Frowe, tröste die din diener sint,
versün din liebes kind.
Stroitnbsp;?nbsp;Christus (in 3 strofen),i) wil ik nog een
strofe citeren, die dezelfde strekking heeft r^)nbsp;^
Str. 2 Maria, muoter imde mait,
ich chlage dir alle mein lait:
Ergetze mich, frawe, meiner swaere,
mit deinem chinde, daz du gebaere.
isnbsp;onuitputtelijk was in aanroepen tot Maria om baar voorspraak
We j x?^ ^^ vermaning daartoe, reeds gedaan door Otfrid von Weissen-
iiieuw Karolingische citaten). Bovendien zien we dan in Duitsland een
^htJo- ^^nbsp;''' ^^ Mariaverering, dank zij de predicaties van
^annbsp;''''nbsp;Het lag immers in de geest van de tijd
^ceentunbsp;^^^ gevoelselement in de religie te
^^^Man'^^quot;nbsp;kerken en kloosters der Cisterciënsers algemeen
P^jktenbsp;toegewijd^) en haar beeltenis op nagenoeg alle kloosterzegels
ons allerminst de vermelding, dat boven de kloosterpoort
eaux de volgende inscriptie moet hebben gestaan
Ad nos flecte oculos, dulcissima Virgo Maria,
Et dcfende tuam, diva Patrona, domum:
bi^tVT ander, aan de 12e eeuw toegeschreven, lied is nog een passus
^^^^^^alve Regina verwerkt:«)
Lnbsp;Münchens perkamenten Hs. cod. gcrm. 73, sacc. XIII-XIV, Fol. 53.
j,^1quot; 606nbsp;aanhef van middclecuwso liederen is: Maria muoter, rainc maid. Büum-
l reeds inbsp;^^^ variaties,
li ?' ^^go Ma ^^ T^*'nbsp;gchezigdc zcgen-fornndo luidde h.v.: Nos cum prolo pia / hcne-
J. ' quot;cgne O mquot; •nbsp;hcwcrkt in hct Duits: Mit «lern Kinde minnig-
vr Kinderquot;]quot;'nbsp;^nbsp;deinem Kindclcin, Uns, Maria, hcnodeini / Jungfrau
p'^' ccn Kcquot; ' Inbsp;Segen gib. In cen Zwahisch «lialect van lt;lo 17c ccuw hören
') Mnbsp;Es segne uns und das ganze Gcsind / Marin mit ihrem Kind. (Beissel I,
^^cdipjjj^^^®' onzc Kijnikronick-schrijvor, dichtte hct volgcn«l« hij de stichting van hct eerste
eoj (lt;Joor Er'ï'®'quot; Nederland, toegewijd ann de II. Mnagd cn den II. Adalbert, to
Qj. ® '^Osor Vrnbsp;• • • •nbsp;dat eerste fundament / Stiebte kerken endo covcnt / Godo
M ^«n ir^ir''quot; tcrcn. Hollandtschc Hüni-kroniik (Inhoudende do ghcschiedcnisscn der
5nbsp;MCCCV). Amstclredam, By Bnrcndt Adriaensz. Anno
t ^roQ t». ' • quot; Kron. III (p. 45) citeert con 17c ccuwse, Lcidsc druk.
^j^Te P. 169 vlg.
jnbsp;^Toegcr ann St. Bernard van Clairveaux werden tocgcschrovcn;
'nbsp;— Kron. III, p. 199.
-ocr page 439-Str. 1 Virgo Clemens, virgo pia,
Virgo dulcis, o Maria,
Exaudi preces omnium
Ad te pie clamantium.
Van meer belang echter voor deze rubriek zijn de volgende strofen van dit
hed:
Str 2 (A) Virgo, mater ecclesiae,nbsp;Str. 3 Gloriosa Dei mater,
Aetemae porta gloriae.nbsp;Cuius natus est et pater,
Ora pro nobis omnibus,nbsp;Esto nobis refugium
Qui tui memoriam agimus.nbsp;Apud Patrem et Filium. ^
Een In Annuntiatione B. M. Sequentia bezingt in de eerste ^
strofen de Aankondiging, maar in de laatste twee Maria's voorspraak, te
o.a. de reden daarvan zeggende
Str. 6 ____Per matrem gratiae
Obtenta gratia
In nobis babitet.
Gotfned, abt van Vendôme (j 1132), meer bekend om zijn strijdsc^^'^g
en belangrijk door zijn verandering der rhythmick, dichtte slechts ^^
hederen. Daaronder is een Oratio ad Matrem Domini, datnbsp;ft
voor het begin der 12e eeuw en van belang voor deze rubriek, wat
zijn namen voor Maria en de omschrijving van haar betekems: )
Str. 1 O Maria gloriosa,
lesse proles generosa,
Per quam fuit mors damnata
Atque vita rcparata.
Str. 4 ____Tu mater, tu sponsa Dei,
Mei miserere rei.
Str. 5 ____Ad tc clamo, virgo pia,
Sis mibi dux atque via.
Str. 14 Qui assumpsit ex tc camem,
Exaudiet tuam preccm;
Nihil tibi dencgabit,
Quem mamilla tua pavit.
Str. 13
Str. 15
Str. 3 (AB) Templum sacrum salvaton .
(AB) Refugium peccatoris,
Mundi salus, mors peccati,
Summi facta parens nati-
Fac mihi(tu) propit»«quot;»'
Quem genuisti, filium;
Pro me apud lesum ora
Et succurrc sine mora-
Et cui inter cunabula
Cara dcdisti oscula;
Quidquid illum pcticrtS'
Impctrarc (tu) poter«''-
Bernard van Morlas {± 1140), monnik van Cluny (als „Francigcn«
») D. B. II, p. 240, Thes. hymn. II, 59 (ten onrechte toegeschreven aan Ahélard)-
gt;) D. B. I, p. 211. Anal. hymn. L, 405.
416
-ocr page 440-geduid, leefde hij onder abt Petrus Venerabilis, van wiens hand hieronder een
rosa wordt geciteerd) schreef een aantal poëtische werken, waarvan ons
®peciaal het Mariale interesseert.i)
Ia de Rhythmus Secundus van dit werk lezen we:^)
Str. 1
Omni die die Mariae,
Mea, laudes, anima.
Eins festa, eius gesta
Cole splendidissima.
Haec persona nobis bona
Contuht caelcstia,
Haec regina nos divina
Illustravit gratia.
Str. 18 Ipsam posco, quam cognosco
Posse prorsus omnia,
Ut cvellat et repellat,
Quaecumque sunt noxia.
Str. 3 Ipsam cole, ut de mole
Criminum te libcrct,
Hanc appella, ne proceUa
Vitiorum superet.
Str. 16 Propter Evam homo saevam
Acccpit sentcntiam,
Per Mariam habet viam.
Quae ducit ad patriam.
Str. 19 Ipsa donet, ut, quod monct
(D) Eius natus, faciam,
Ut finita camis vita
Laetus bunc aspiciam.
strof^^^ ^^^^nbsp;^^^ ^^^nbsp;controverse Eva-Maria, terwijl de slot-
j^® ^^'ïïieldt, wat Maria ons schenken zal.
hetzelfde Mariale geeft het Rhythmus octavus (47 strofen) deze hede:»)
Str. 41 (AC) Mater Dci, nostrae spci
(A) Causa ct exordium,
Posco natum, ut optatum
Nobis det rcmedium.
^^etat^* ^^^ C/unj, afkomstig uit Auvergnc, uit een adellijk geslacht en de
ly*^ ^^^ vorigen dichter (t.1156), sluit met dezelfde bede zijn Prosa
^^»vitate Domini aldus:^)
Str. 15 Ora, mater, Deum natum,
Nostrum solvat ut rcatum.
Et post conccssam vcniam
Dct gratiam ct gloriam.
^quot;''^«fdeaf^'' ^®«rdicht, dat reeds vroeg verspreid werd on in 1482 do eerste druk to Parijs
Van pnbsp;vroeger tocffoscbroven oau den 11. Bernard van Clairvaux cn aan den H. Ansel-
Ö. b' / P- 219, Anal. by mn. L, 427.
Ö. u' ' Pquot; 220, Airnl. by mn. L, 439.
' P- 241, Anal. hymn. XLVIII, 234 (in 15 strofen).
27
417
-ocr page 441-In een ander Prosa de S. Maria (in 12 strofen) geeft deze dichter-abt,
na de eerste twee buldigingsstrofen (zie volgende rubriek), een merkwaardige
climax in zijn verzoek om Maria's bijstand (strofen 3—6), om daarna Mari»
a. b. w. voor te zeggen, hoè zij haar goddelijken Zoon moet toespreke»
(str. 7—9):i)
Str. 3 (AC) Mater Dei, per quam rei
Redeunt ad veniam,
Seda diram clemens iram
Ac refunde gratiam.
Str. 5 (AB) Sis adiutrix, Dei nutrix,
Christiani popuU,
Cuius votis ad te totis
Dirigimtur oculi.
Str. 6nbsp;Natum ora et implora,
Ne plebs eius pereat,
Sed ductrice genetrice
Te ad vitam redeat.
Str. 7 Die, die ei: Fili Dei,
Sed et mens unice,
Nate meus atque Deus
Exorantem respice.
Str. 8 Recordare, qxiis et quare
Matrem habes virginem.
Causa nota est et tota.
Ut salvares hominem.
Str. 9 En, ancilla, cuius stilla
Te lactavit parvulum.
Per banc audi et exaudi
Te colentem populum.
Als ware het om deze actieve rol van Maria nog duidehjk te maken, a'®
aanleiding voor hem tot verering van de H. Maagd, luidt een volgende stro
Str. 11 Hac spe ducta nee seducta
Te ut natum alui
Et orando, venerando
Sicut Deum colui.
n Cb^'
Guido van Bazoches (f 1203, eveneens van ouden adel, cantor va ^
lons 8. M.) maakte de kruistocht mede van Philippus Augustus,
brieven schreef. Elk dier brieven eindigt met ccn loflied op Mana,
waarvan ik de volgende repetitio en de slotstrofe citeer:^)
R°. O gloriosa domina.
Quorum tc laudant carmina,
Precamur, dele crimina.
Str. 7 Ades ergo miseris
Supplicihus,
Et nostri memineris
Ut precibus,
ï) D. B. I, p. 242, Anal. hymn. XLVIII, 237; in 12 strofen met 2 slotregels.
«) D. B. I, p. 293, Anal. hymn. L, 513. De B. M. V. Canüo.
Nos cotuongas supens
Spiritibus,
Quo praelata ceteris
Caelestibus
Fructu tuo fnieris.
Het slot van een De B.M.V. Cantio van 6 strofen, dat voorkomt in een
ceil.Hs.nithet eind der 12e eeuw (in de Bibl. te Evreux) houdt min of meer
verband met het „Salve Reginaquot;
Str. 6 In hac miseriae
Valle nos hodie.
Mater, nos conforta,
Misericordiae
Fons, vena veniae,
Felix caeli porta.
^ eeuTnbsp;^^^ dezelfde titel (7 strofen lang), dat o.a. voorkomt
®«ec.li.nbsp;onbekende herkomst uit het einde der 11e eeuw (ms.
slotinbsp;^nbsp;6c strofe, met dc cemeenscbappelijke
'^egel van aUe strofen (naar Ps. 71, 6) :2)
(AB) Esto nobis scutum
contra mortem duram
Et infemi lutum.
Habe nostri curam,
In quam rex virtutum
Descendit ut plu via.
Een
^Ü in hTt'^^ ^^^ hefde en hulde aan Maria van een Praemonstratenser lezen
® middendeel ener strofe van de zgn. Arnsteincr Marienleich:»)
Str. 3 (D) Nu gif uns, Frowe, dinc Hant....
Nu muozestu gelovct sin
(AB) Maria, unse Vogcdin,
Trost der Christenheide,
(AB) Schilt unser Brodecheide,
——nbsp;Maria, gratia plena, enz.
, '^«^egcig j^^quot;' XX p. 142. D. B. geeft van het lied ook latere mss. op. Ik wijs nog op do
' ^cisscl I 1 '^'quot;''f®quot;, die overeenkomen met dic van het Avo maris stella.
Van*'''nbsp;verm. dichteres opgeeft de vrome cn geleerde gravin Guda (f ^ 1150),
booster.nbsp;bodewijk,
die zijn hurcht Arnstein a/d Lahn omzette in cen Norhcrtijncn-
-ocr page 443-In een De S. Maria Sequentia van een 12e eeuwse, thans verdwenen»
perkamenten codex lezen we weer r^)
Str. 2 .... Sende in mine sinne,
des himilis chimiginne,
ware rede suoze,
daz ich den vatir und den sun
und den vil herin geist gilobin muoze.
Str. 3 .... Hilf mir, frouwe here;
trost uns armin dur die ere,
daz din got vor allen wihin zi muotir gidahte,
als dir Gabriël brahte.
Str. 6 .... wol dich des kindis!
hilf mir umb in: ich weiz wol, frowe, daz du
in senftin vindis.
Str. 7 Dinir bete mach dich din liebir sun nimer virzihin:
Bite in des, daz er mir muoze ware riwe virlihin,')
Unde daz er dur den grimmin tot,
den er leit dur.... die menischeit,
sehe an meniscliche not,
Unde daz er dur die namin dri
sinir cristenlichir hantgitat')
gnadich in den sundin si.
Str. 9 Hilf mir, frouwe! so diu sele von mir scheide,
so cum ir zi troste:
wan ich giloube, daz du bist
muotir unde magit beide.
Een der vele reeds vaker genoemde Mariagroeten van de 12e eeu^
eindigt zijn slotstrofe kort en duidelijk:^)
Str. 6 .... O maria, du pist genaden vol,
den clunstcnhait dich pitten sol,
Daz du uns pringcst ze froeudcn gar,
(A) ob aller tugend ein spiegel chlar.
De volgende Maria groeten geven ook dergelijke gebeden
.... Frowe, tröste die din diener sint,
versün din liebes kind.
Str. 5 Ich grüz dich, maget, dar zuo gebom,
daz du uns versünst gotes zom:
Pringe uns zuo deines chindes hulde,
rainige, frawe, unser schulde,
Daz wir dar umb icht werden geschendct,
swenn unser leben wirt hie verendet.^)
quot;^eer andere groeten vragen met klem Maria's hulp en voorspraak in het
®^ervensuur:3)
Str. 1 ----maria, versien mich vor sinem zom.
Str. 2nbsp;Hilf das ich der engel brot
mit riuwen empfach in todes not.
Str. 3 .... hilf mir, das min end werd guot.
Str. 4 .... Wenn ich von der weit far,
maria, vor den bösen vinden mich bcwar.
^en P V.
bevat d ^nbsp;Maria, in een oudere perkamenten codex te Stuttgart,
«ezelfde idee, in diehterlijker vorm, als slotstrofe:^)
Str. 6 0 maria, ich bit dich, maget onwandclbar,
wan myn seile von mir far,
Daz du kämest zuo myncm ende aldar
und si vor dem leidigen vinde bcwar.
Omdat d
^^^töen •nbsp;Sïncekbede ook in een Mariagebed wordt gelegd, dat is opge-
^^Uicht^*^ Salus anima e, gedrukt te Neurenberg in 1503 en daarom
^^'jdengnbsp;invloed is geweest op het altaarstuk, dat Dürer in 1506
hi«.^^quot;'^ Verblijf te Venetië) geschilderd heeft, wil ik dit gebed in zijn ge-
overnemen
voor «le O. L. V. mis, waaruit reeds werd geciteerd.
141)) I2o eeuw gedateerd.
Str. 1 Maria, durch deines kindes bluott,
des schmertzen dir durch dein hertz wuott
als eines tieffes wages fluot,
mach mir mein end guot.
Str. 2 Maria, durch deines kindes tod,nbsp;Str. 3 Maria, durch deynes suns leiden gros
das vor dir hyeng von bluotte rot,nbsp;unnd durch sein bluot, das er vergosz»
hilff mir, das ich d'engel brotnbsp;emphahe mich in den gnaden schosz
mit rewen empfahe in todtes not.nbsp;un mach mich aller sunden blos. AnieO'
Johannes Herold, een Dominicaans prediker in de 15e eeuw, te Neurenberg
zeer gezien, wiens prekenbundel vóór 1500 wel 50 drukken beleefde, verklaart
zelfs in zijn lofrede op Maria, waarom zij zondaars kan helpen en dit ook gaar»®
wil doen bij leven en sterven.^)
Dezelfde devotie tot Maria klinkt ook in de Liturgie.^) Het tepnwoordig®
Breviarium Romanum bevat sinds de 12e en 13e eeuw twee votiefmissen
ere van de H. Maagd, n.1. het Officium beatae Mariae in Sabbato^^
het Officium parvum beatae Mariae.®) Het laatste is voor deze rubi^''
belangrijker, omdat de H. Maagd in de Benedicties bij de lessen steeds ^
schouwd wordt als Mediatrix en als Advocata of Orante.^) Uit dit ^
OflScie citeer ik dus de volgende Benedicties:^)
Öurch die Bitten und Verdienste der seligen Jungfrau Maria und aller Heiligen
geleite uns der Herr zum Himmelreiche.
^ Uns segne mit ihrem Kinde die gütige Jungfrau Maria. Amen.
le Jungfrau der Jungfrauen trete für uns ein beim Herrn. Amen. -
ttreh die jungfräuliche Mutter verieihe uns der Herr Frieden und HeU. Amen.
loven Maria en vragen eveneens haar voorspraak. Zo luidt
^^ddelste der drie strofen van een hymne voor de Completen en aUe vier
Uren:
(A) Maria, Quell der Gütigkeit,
(A) O Mutter der Barmherzigkeit,
Beschirm uns, wann der Feind uns dräut.
Und nimm uns auf im letzten Streit.
Hymne, welke op het Feest van Maria's Geboorte reeds in
^in/ gezongen werd te Utrecht, later ook in het Bisdom Luik en bij de
«esheimers, ving aldus aan:»)
(AC) Maria, mater Domini,
Aetemi Patris Filii,
Fer opem nobis omnibus
Ad tc confugientibus. enz.
ïkh •
^OïUtnbsp;voorts nogmaals aan de B. M. V. Hymnus, die alleen voor-
Milla^gj 12e eeuws Officium v/d H. Maria, uit dc Karinthische Abdij
^riek ^ ^^^nbsp;Prov. BibHotheck te Klagenfurt), waarin dc voor deze
Boeder ^^nbsp;strofen met logische verklaring, waarom Christus Zijn
®ert en haar niete weigert, voorkomen.^)
Str. 3 Omnes chori angelorum
laudes tibi concinunt,
Deum super se cementes
factum ex tc hominem,
Unde proni te salutant
Secus thronum gloriae.
Str. 4 Nullis ergo sicut tuis
»j,nbsp;Christus favet precibus,.... enz.
geef ik uit het Rom. Brevier nog een gebed van de stervenden
gt;! u
denbsp;Dreves: Anal. hymn. IV, 47.
dezer rubriek, bli. 401.
-ocr page 447-(door Metaphrastes toegeschreven aan den H. Johannes Chrysostomus)
(AC) Ave igitur mater, coelTim, puella, virgo, thronus. Ecclesiae nostrae decus, glon»
et firmamentum, assidue pro nobis precare Jesum Fihum tuum et Dominum nostrum1
ut per te misericordiam invenire in die judicü, enz.
Wat het Romeins missaal betreft, nog slechts enkele opmerkingen voor dez®
rubriek. De daarin voorkomende Prefatie ter ere van de H. Maagd, op haa^
feestdagen gebruikt, wordt door velen toegeschreven aan den H. Bruno, de®
stichter van de Kartuizerorde (in 1084). Beissel echter acht het waarschij»'
hjker, dat ze afkomstig is van Paus Urbanus II en weUicht met medewerkii^ë
van Bruno is ontstaan. Een Duits dichter van de 12e eeuw bewerkte verdß^
de wijdingsmis van de H. Maagd, Salve sancta parens, op rijm en m
landstaal, waaruit ik (naar een gedrukt exemplaar van 1470) nog enke
strofen citeer t^)
Maria Gotes Muter trut.
Ewige Magt und sin Prut,
Bit Jhesum din liebes Kind
Für alle die in Sünden sint.
Tractus, Str. 1 Maria, süssze Frowen gynne,
Hör unsem Ruf und Stymme,....
Eya, dich, Frowe, verzeihet nicht.
Was du in bittest, daz geschieht.
Str. 2 Jhesus, du reiner, guter,
Umb uns bitt dich din Muter,
Mach uns hail und wol gcsundt,
Von Sünden sein wir leider wundt.
Str. 3 Du solt dich selber damit eren,
Geruch sie der Bette geweren, enz.')nbsp;,
n li®
Zie boven, in een 12e eeuws Maria-officie uit Karinthië eveneens ec
dat met redenen omkleedt, waarom Christus zijn Moeder eert en haar g
niet kan weerstaan.
De 12e eeuw zou M tc onvolledig geciteerd zijn, indien wc die niet
met enkele passages uit beroemde sequensen van den koorheer der
tijnen Abdij in Parijs:
1nbsp; Beissel I, p. 317 vlgg.nbsp;^ „fl»«'
') Deze drie van de vier geciteerde strofen dragen het opschrift: Dos ist cin Tractu«
Frowen, den list mon in der vosten. Beissel I, p. 319.
^ Adam van St. Victor, die Maria zo kenschetsend noemt Restauratrix
^ominum. ffiermede ging hij een stap verder dan Alcuinus, die nog slechts
e antithese Eva-Maria stelde in een zijner vesperliederen (zie boven). We
nu in Adams In Nativitate B. M. Sequentia:i)
Str. 7 (AC) Salve, decus virginum,
(AB) Restauratrix hominum,
(A) Salutis puerpera ;
Str. 22 In supremo sita polinbsp;Str. 24 lesu, verbum summi patris.
Nos commenda tuae proli,nbsp;Serva servos tuae matris,
Ne terrores sive dolinbsp;Solve reos, salva gratis
Nos supplantent hostium.nbsp;Et nos tuae claritatis
Configura gloriae.
»t Zijn In Assumptione B. M. Sequentia citeer ik:^)
Str, X /A\
(A\ cquot; quot;nbsp;^ • •.. Tu nos, mater spiritalis,
Stella non erratica;nbsp;Pereuntes libera.
Nos in huius vitae marinbsp;Str. 6 .... Pictate tu materna
Non permitte naufragari.nbsp;Nos in imo respice.
Sed pro nobis salutarinbsp;Str. 7 .... Nos assigna tuae prob,
^ Tuo semper eupplica.nbsp;Ne distriete iudicet.
dennbsp;öog een roerende slotbede, eindigend in een verwijzing naar
t'göus crucis, hct hoopvolle van Jezus* kruisdood:
Str. 8 T
conspectu summi regisnbsp;Str. 9 ____Tene elavum, rege navem,
« pusilH memor gregis,nbsp;Tu procellam sedans gravem
vui, transgressor datae legis,nbsp;(D) Portum nobis da suavem
rnesumit de venia; enz.nbsp;Pro tua dementia.
. ß een T-î
^ ®ennbsp;^i^ï' de TArscnal te Parijs, uit deze eeuw daterend, evenals
^®deren ^nbsp;Ns- van de Bibl. Nationale aldaar, zijn nog een reeks Maria-
stammend uit de Abdij van St. Victor. Deze zijn uitgegeven
^^^ûlutnbsp;S.J. in zijn serie Analecta Hymnica.'') Dc dichter noemde
^ok Velenbsp;^^
Dominam Universorum en daar dezelfde onbekende
over de H. Maagd schreef, duidt men hem aan als
f^nonymus miraculorum beatae Mariae.
;; b. u' ' P- 269, Gautier III, 186.
) ïgt;. B. ll 270, Gauüer III, 161.
' ' In 1909 bestond altans het plan daartoe hij Ulume.
-ocr page 449-Uit het werk van dezen meester haal ik het volgende aan:^)
I Str. 5 (A) Agnos, agna, duc ad agnum,
Ne cadant in faecis stagnum, enz.
II Str. 1 (A) Summi Dei summum templum,
Boni totius cxcmplum,
Summe humiUs et alta,
Humiles tecum exalta.
____Per te nobis det festivuffl
Rex festivus donativum.
Fac, ut domct cor et artus
Disciplinae rigor artus;
Saecidarcs post aeruninas
Nos caelestes fac columnas.
Str. 6
Str. 4
Age, ne Iconis ira,
Ne flamma draconis dira,
Ne rapax lupi rabies
Fiat nostra pemicies.')
Tu vincens regem gehennae,
Da nobis regnum perenne;
Nobis esto, summa bona,
Robur, triumphus, corona-
Fac nos socios sanctorum»
Fac nos cives beatorum,
Fac nos fratres angelorum-
Str. 12 Fac nos sceleris exsortes,
Fac nos iustorum consortcs.
Due nos ad caeli cohortcs.
Pia, sic nos respicias,
Prudcns, sic nos crudias,
Nutrix, sic nos cnutrias,
Mater, sic nos rcficias.
Sic patrem nobis leniaS
Sic fdio nos vincias,
Paraclito sic unias.
Ut virtutcs cximias,
Fac nos oves sui gregis.
Uit de Laudes Matris Misericordiae volgen nu deze plaatsen van denzc^^^
Anonymus
I Str. 1 ... Summe post Christum amanda, Str. 3
Summe post Deum roganda,
Summe post summum laudanda, (AB)
Nos vitare fac vitanda,
Nos optare fac optanda,
Mcditari mcditanda,
Nuntiarc nuntianda
Operari operanda.
--Cttiutatioo'^'
») D. B. II, p. 297, Adhuc ineditac. Geciteerd is uit I, II, III cn IV van de zes s ^^ jj
waaruit Dreves hier gedeelten gaf. Zie rubriek A (blz. 345) voor andere titels ent- ^^^^^ yjt
•) Dc strofen 3 en 4 zouden de stof hebben kunnen leveren voor onze merkwaardig«^^ ^jo
het eind der 17e eeuw, ecn propagandaprent voor do Rozenkrans dcr Dominica
B II, 5g No. 233. Afb. 44.
«) D. B. II, p. 300 vlg. Uit I cn II, excerpten van een serie Mariaüederen in gco»®
geciteerd.
Str. 4
Regina potens et alma,
Victorum virtus et palma,
Fac nos strenuos et fortes
Contra daemonum cohortes.
Ne nos vincat vis leonis.
Ne nos failat fraus draconis.
Ne nos lacdat lupi morsus,
VigUa semper et prorsus.
Humanae causa salutis,
Divinae plena virtutis,
Aufer signum servitutis.
Fac nos servos summi regis,
Fac nos doctos suae legis,
III Str. 1
Str. 6
(D)
Str. 3
Str. 6
IV Str. 1
Str. 2
Summe felix, summe dives,
Fac nos urbis summae cives,
Fac nos in urbe felici
Felicium fratres dici.
In sublimi civitate
Nos inflamma cantate,
In civitate sincera
Fac nos frui pace vera.
Il
Str. 1
Str. 3
Str. 5 In urbe laudis praeclarae
Nos praeclanmi fac laudare.
In urbe iugis diei
Nos illustra vultu Dei.
Str. 6 In urbe divinitatis
Nos uni deificatis,
In urbe pacis divinae
Fac nos deos sine fine.
13
® eeuw.
V,
^Un t ^'^derstaande schrijvers, die ik in de vorige rubriek reeds inleidde (om
fj^ enamingen voor Maria), dien ik hier nog het volgende te citeren:
^ ej^an Joseph, Praem., schreef nl. tot besluit van zijn in rubriek A gene
quot;^^öilus de B. M. V. het volgende:i)
genoem-
Str. 8 Gaude, gaude tota mecum,
Audi, audi vota precum,
Gaude, gaude, plus quam satis,
Laudes meac pravitatis
In tuis clament auribus.
Cara mecum requiesce
Et ut sol in me dtescc,
Tibi totum me commendo,
Tu excusa, quod ofFcndo
Diebus atque noctibus.
T'ho
^^^^sbisB h^^nbsp;kardinaal (t 1243), en tijdgenoot van den vorigen auteur,
1 ^^ Napels en meermalen gezant van Paus Innocentius III
sïotetrofc van zijn Dc B. M. Sequentia:«)
Str. 7 Virgo, nobis impetra
veniam, Maria,
Interpella filium,
mediatrix pia,
Ne, dum Dei curritur
mandatoruin via,
Intercurrat gressibus
nostris pbantasia.
Johannes de Garlandia, (als magister te Parijs gest. na 1252 en een der eerste
professoren aan de Universiteit van Toulouse) was tevens een vruchtbaar
hymnendichter, o.a. op het feest In conceptione B. M. Virginis, waarvaö
Dreves-Blume drie hederen geven. Uit zijn Hymnus Tertius citeer ik ^e
laatste strofe
Str. 7 (AB) Ohva, pacis virgula,
Nos expiet virgimcula
Reisque nimpens virgula
Salvet suos per saecula.
In de tweede strofe van zijn De B. M. V. Rhythmus (uit 26 drieregelig®
strofen bestaande) vraagt hij Maria, Virgo mater salvatoris, ons he
en kracht te geven.2)
Str. 2 (D) Da spiramen veri floris,
Florem fructus et odoris,
Fructum fortitudinis.®)
Elders werd reeds als beeld de levenszee genoemd, waarbij Maria ^^^
wordt vergeleken met een boot als een veihge beschutting en met een ve ^^^
ankerplaats. Hij voegt hieraan nog een nieuw beeld toe, dat van den ro
Str. 3 In hoe mari sis solamcn
Nobis, cymba, duc, tutamen,
(AB) Remex, aura, statio.
Adam de la Bassée, een andere tijdgenoot (kanunnik van Rijssels
kerk St. Pierre, f 1286) schreef, om zijn lichamelijk lijden te
gedichten naar hturgische voorbeelden; maar niet voor de liturgie hes ^^^
Ook hij leidt Maria in als schenkster van een middel tot het vcrl^ijg^
de eeuwige zahgheid. Daarop laat hij ccn strofe volgen, waarin hij
die kroon van dc zahgheid van hct Paradijs doet schenken. Terwille
worde hier aangehaald uit zijn hed Ad Christum et beatam Mar»
Str. 5 Ave, Mater inclita.
Per quam vita pcrdita / Reparatur;
-ocr page 452-Str. 7 Ave, mater patriae Str. 8 Ave, fili gratiae,
Caelestis, laetitiaenbsp;Paradisi gloriae
(D) Dans anonam,nbsp;Dans coronam.
Str. 11 0 mater, postula / Pro reis sedula
Donum gratiae, / Finem bonum.
bij^j ^nbsp;^^^ FridanÄe toegescbreven gedieht over het Ave Maria (reeds
^et dnbsp;^^^ rubriek aangehaald), vinden we de reparatrix-idee
Groet van den Engel verbonden, als volgt r^)
j^w Maria deist^) ein Gruoz, / Der tet uns maneger Sorgen buoz;.. .=«)
^ t dem Gmoze wart verkom*) / Adames Schulde und Gotes Zorn.
Mk d ^^^nbsp;^ Himel, daz er muoz offen stan.
Sw^l Unbsp;ergienc, / Daz Got die Menscheit empfienc____
^ cb ) Sundaer dich des Gruozes mane, / Dem hilf du, und gedenke drane,
^arja, Megde kröne, / Marja, Frouwe, lone
(Go^^'pehren / und din Lop gerne meren____
l^j E^ebiu«) uz allen wiben. / Frouwe, hilf vertriben
^ n manecvalte Missetat Dic min Lip begangen hat.
BitT' p Muoter, Swes du gerst, daz tuoter.')
Frouwe reine, / Umb die Kristenbeit gemeine.
^^^nbsp;anime (gedrukt te Straatsburg in 1501) bevat een vertaling
^^ de dnbsp;niundi spes Maria aan 5t. Bonaventura toegcschrcvcn, dat
strofe geen blad voor de mond neemt:»)
'•MAC) D.
«r engel bist ein Keiserin, Str. 4 (AB) Bis mich armen sünder trösten
crfröwerin der sünder bist:nbsp;unde gib deine Eer nit
rost mir mein trurigen syn,nbsp;Eim frömdcn oder eim bOsten,
Sünden stinckt zuo der frist. (AC) hymel Künigin, ich dich bit.
I-nbsp;^«ffc'to von. «) getilgt. ») Wenn ein. ') Erwählte dich.
vV'* dir^**quot;!^®quot;nbsp;N®' 179: Maria trost der Kristenheite.— Nu wis du min geleite, /
nie Btrof^ •nbsp;No.351) zeggen iets dergelijks in deze eouw. In No.351 geeft do
Dv^* ^®'gcrcn tnbsp;overtuiging van den Middeleeuwer, dat Christus Zijn Moeder
iP lieber ky t Vnbsp;Dnuien, Leich von Maria und Christus (Iis. Jena, Fol. 113d—117d):
tac? ^^ Huot 'nbsp;/ ^^ gowert / Unde myt willen gerne tuot
8\ i/ bittequot;nbsp;/ nymnier mc ouch niht vursaget/dekeyno stunde nacht noch
^''•»rieknbsp;lgt;«hagct, / daz er dir nicht vursageu mac. (Str. 9).
llll gehet 2nbsp;— W. II, No. 1075, Ortuhis anime, Fol. VIb, met opschrift: Ein fast
' ta» Jquot;*nbsp;®«'«nrychcn iunckfrowen Marie zuo welcher der Bähst Celcstinus der
' denen die es mit andacht beten verlihen hat.
Str. 5nbsp;Entsclixildige nun fliszlich mich
vor dem liebsten stme dein,
Welches zom ich forchtsam sich,
erzytren desz grimmen schein.
Str. 6nbsp;Denn allein ich im wasz sünden:
Maria, Junckfrow, du wilt
Mich hilfife by dir Ion finden,
du bist bimelscher gnad erfüllt.
Str. 8nbsp;Verlieh uns myden süntlicheit,
das gerecht ist lieb zehon,
o iunckfröwliche süssickeit,
dein glich u£f erd nie was gon.
Str. 11 (A) Eya wol ein Rosz one dom,^)
(AB) aller sünder ein ertzny.
Für mich bit Cristum, von dir gebom,
er mich alles unfal fry. enz.
In dezelfde druk van deze Ortulus anime lezen we, in een vertaling va»
drie strofen lange Fac me plagis vulnerari:^)
....gtoH»
Str. 1 .. . o iunckfrow, deinen schirm für went Str. 2 Schaff mich undcr des crütz nquot;
an dem tag des iungsten gericht.nbsp;von tod cristi bewaract gon
Und auch mit cnaden emcrt.
1 'It,^)
Str. 3 0 cristc, wan mein uszgang würt sein, (AB) 0 iunckfrow, bisz mir cin
so lasz mich durch der muoter deinnbsp;zcmachen weg zum himcl
kummcn zuo sighaiftem sig, cnz.nbsp;des palast mir nit werd vcrsp''
Tenslotte wordt in die druk nog, in een vertaling van het Ave
Stella (in 7 strofen) aldus gesmeekt:^)
Str. 2 Von Gabrieles kundnbsp;Str. 4 Erzög dich muoter sein, ^^
bast empfangen ave,nbsp;das durch dich mein ß® '
Mache uns frydes grund.nbsp;Der für uns alle wolt sein«
wend den namen eve.nbsp;dein sun ungenedt.
zal.
Deze benaming is hij minnezangers zeer geliefd, zoals uit de verdere citaten blijk®**
«) w. II, No. 1084.nbsp;r^f^';
•) In meer eigenlijke zin lezen we bij onzen Jacob van Macrlant in zijn Spiegel In» o®^
III, Boek V, over Koning Arthur: Een schild had hij, waarin gehouwen / was dc
Vrouwe, / En kwam hem dan dc nood to na, / Zoo placht hij tc roepen Ave Maquot;®'
*) W. II, No. 1077.
Junckfrow besunder, usz huld
über all milter wilt.
Mach uns ledig der schuld,
mach uns küsch und milt.
Str. 5
Str. 6 Reines leben verlych,
bereit uns sichern weg,
Sebent Jesum all glych,
wir uns fröwen allweg.
'^Widlnbsp;(van 8 vierregelige strofen met een
van twee regels) vinden wij aan het slot, in vier regels, heel simpel
de ïpj .nbsp;O—/ —quot;ij cxai± jjci, BlUL, 111 vier regeis, neei simpel
Voor d^*^ ^quot;pdrukt van de grote verering voor Maria en haar grote betekenis
Ook dr .nbsp;^et wonder van haar maagdelijk moederschap,
hieropnbsp;der minnezangers van de hier volgende groep komt steeds
^^^ Maria-sequentia (waaruit reeds in de vorige
» ter wille van de vele benamingen, geciteerd werd) luiden aldus
Str. 8
.... Haec est parens et puella
Sine patre pariens.
Oret natum maris Stella,
Ut sit nobis putiens.
^^^gers d^ y®®»'lgt;eclden te geven van Mariaverering uit de poëzie der minnc-
'k hier wi-*^ ^^ ^^^^ tijdperk van haar grootste bloei beleefde, wil
SedichteQ^^'^'^,*^^.^®*^ dat deze leken toch ook bijdroegen aan religieuze
O ^^ hofliederen op Maria. Enkele van dezc liederen werden in de
^oknbsp;en zijn van grote invloed geweest op het latere volkslied.
Moednbsp;hofliederen, waarover meer in de volgende rubriek, horen wij
«ermaagd aldus aanroepen :2)
Str. 12 c
j)^nbsp;Mari, muoter unde meit / al unsriu not si dir gekleit.^)
^^ederen/^onbsp;vormt vaak de aanhef van dezc middeleeuwse
O quot;egint Maria troestcrin met de volgende woorden:^)
Maria, muoter, reyno maget, enz.
freuden Mariae, van ecn 14e eeuws dichter, met:^)
D
ie
Maria, muoter, rainiu mnit.
*] xt nuV^l-'^quot;quot;''nbsp;X, 88. IIs. Prosorium v. d. Abdij v. St. Aldcgonde te Maubeuge,
N II. N , ^nnicrijk.
^etnbsp;lt;lo oujnbsp;drci Engel ein sUszcn gesang, geciteerd naar Biiuinker I, p. 10.
*) \]t;nbsp;vijftien twec-regcHgo strofen, werd reeds in dc slag op
No Ir: 'nbsp;gezongen. ») gckleit = geklagt.
• ') Idem No. 486.
-ocr page 455-Tage zeit unser frawen (15e eeuw) met:^)
Maria, muoter, raine maid,
Een dergelijk Ued van Muscaetbluet (eveneens uit de 15e eeuw) begint oo^
daarmee.^)
Nu volgen nog enige citaten van die minnezangers, die in hun poëzie b®^
haaldeUjk bewijzen gaven van hun verering voor de Moedermaagd.®) In zove
zijn ze in de volgende rubriek meer op hun plaats. Maar velen onder hen ^^^
binden aan die lofzang tevens het begrip Maria: toevlucht der zondaa^^
Daarom nam ik ze in deze rubriek op, die immers handelt over de actieve ro»
die Maria speelt in het leven van den Middeleeuwer.
Her Reinmar von Zweier vangt zijn Ave Maria dan ook aan met:*)
Ave Maria, reinin meit,
sit dich got bat erwelt ze muoter der barmherzekeit,
so erbarme dich genaedechche über alle sundecliche diet.
Na verder gewezen te hebben op Satans werk in Eva, vervolgt hij:
(AB) Des bite ich dich, sucnaerimie, reine,
daz din helfe mit barmunge uns meine; cnz.
Voorts lezen wij in zijn Maria trost het volgende:®)
Maria, muoter unde maget,
in himel küniginne, waz uns saelden') ist betagct')
doch, vrouwe, von der güete die du, vil uzcrwcltin muoter, trcist»
Daz du 80 reine ein reincz kint
gebaere, herren über alle die nu herren sint;
den brahte ouch dir vil ebene zuo dincn oren in der heihc gciat:
Des la du, sueze muoter, mich geniczen,
unt tuo din hcilic ore sich entsliezcn
gegen mincr bete, unt hilf mir armen
daz ich von sünden werde erlöst.
du bist min heil und auch min trost,
und al min hort: Ia dich min Icit erbarmen.
») W. II, No. 663. «) Idcm No. 657: Von unser frawen: Maria, muoter raino lU»'^ ^^^f
») Wackcmagel plaatste deze groep dichters in de 13e eeuw; en omdat ik
citaten de datering der handschriften te moeten verkiezen, heb ik hem daann g fol-^
*) W. II, No. 150; diet = Volk, Leute. Uit: Einzelne Gesatze in hetMancss. II«. tenbsp;'
6) Idem No. 151. Maness. Hs. Fol. 337.
') Segen. ') betaget, erschienen.
lied: Marien name geeft in 5 strofen de reden van zijn lofzangen
oud ^^^nbsp;op die naam in de landstaal, maar met de betiteling als van
I-llJ' ^ . Latijn; dus met de namen: M-ediatrix, A-uxiKatrix, R-eparatrix,
öiètnbsp;A-diutrix in de 2e regel van elke strofe, waarin die naam dan
de onmiddellijk erop volgende vertaling nader wordt uitgewerkt.i)
Str. 1 Maria ist ein süezer name,
so saelden vrühtig unt so rehte wunnesame,____
Der erste buochstab ist genannt
ein M, da von uns schuldehaften wesen sol bekant
daz si mediatrix heizet,
daz spricht
en tiutschen, „si ist ein süenaerinquot;.
1 Ir nulte süenet uns vil mange schulde,
ir güete ist aller güete ein Überguide,
si macht ir kindes zom uns linde,
(D)
unt git vür sünde guoten rat,
si tilget unser missetat:
^nbsp;des loben wir die muoter mit dem kinde.
^^ou^^^laj^^^ hiernamaals slaan de volgende beden in zijn lied Von unser
St
1 ----Behüct mich hie vor wcrcltlichen schänden,
bewar mich dort vor leiden tiuvels banden,
bilf mir ze dines lieben kindes riebe.
St 2nbsp;muoter unde magt, cnz.
^ .... hilf
mir daz ich din kint mit frcuden schouwe.
Warner,een andere minnezanger,diebtte een lied: Maria trost
^|8tcnbeite, met de volgende aanbef:^)
1 Trost al der kristenheite,
/.. Kristes muoter unde maget,
!a!nbsp;^quot;he, rose sunder dorn,
I rcuiin arke, wol gewohrt vür alle unkiusche vluot:
Nu wis du min geleite,
8»t din sun dir niht versaget
^^^^nbsp;an dem ende wende, vrouwe, sincn zom:
^ciz Wol, swes du an in gerst, daz er daz alles tuot.
sclr^'nbsp;luiden in vertaling resp.: süenaerin, helfaerin, widerhringaerin,
U, ly'^j ®ncriu. Ze zijn dus niet allo even letteriijk opgevat.
'nbsp;Idem No. 179 v. h. Maness. Hs. Fol. 352.
-ocr page 457-Hilf uns vrist unz daz wir gebiuzen unde mwe untfan:
swen wir an der lesten stunt al sament vur gerichte stan,
hescheine uns dyne barmhertzicheit, / Vil sueze kuningin.
So wirt dyn lop gevullet daz von dir gescriben ist;
behuetc uns vur der helle und vur des argen tiubels list,
und sprich tzuo dyme kynde: „vater, sun, heyliger geist du bist,
vurgib dem sunder sundich leben, vil suezer ihesu krist!quot;
^^^^ ^nbsp;Marien fürbete eveneens Maria
ïnopd v i^nbsp;ïiadruk, door haar zoon te herinneren aan haar
j^öerhjke zorgen Hem betoond.
'^chter betracht ook overigens graag de logica, want hij geeft aan de
2e strofe van hetzelfde hed deze nalef-ondeugende
'^^g aan het slot:»)
Str. 2 .... Maria meit, wan daz dich got 2e muoter kos:
(AB) nu bistu aller tiuvcl twingaerinnenbsp;/
Unt vrouwe über aller engel schar,
du gotes bist in gotes gcwalt gewaltic;
daz hastu von der kranken sün der missetat:
nu hilf der armen schar diu dir geholfen hat
das daz din erc ist also manicvaltic.
dez
^^g van kinderlijke moraal vervolgt hij ernstiger, doch met
Str. 3 Ob alle sündcr westen gotes muoter kraft,
so enwürdc nicmer kristenmensche zwivclhaft:
ir güctc, ir minne gotes zom verwindet.
Maria kan, si muoz, si mac, si sol, si wil
dem sünder helfen: si hat aller genaden vil:
swen si mit liebe in irem dienste vindet.
Dem hilfet gotes crbermekcit,
diu grozer ist dannc aller menschen sünde:
ja kacmcn aller tiuvel schar über in ze klage
e dem gerchten gerihtc zuo dem lesten tage,
der sündcr oh dem reht noch genade vündc.
voert hij Maria sprekend en zelfs argumenterend in:
«lm
Mancsêc Dl. Fol. 413 cn Jena He. Fol. 50.
N
Een anoniem, kerkelijk lied, Des Dichters gebet, geeft weer Maria ^
haar rol van middelares:^)
Str. 4 Din muoder nuor mich dir danken mnoze,
der hercc is reine, ire stimme suoze,
Si muoze mich hrengen nuor dine nuoze,
da mir dine guode alles uoveles buoze.
Str. 5 Here Jhesu, durch diner muoder ere
dine ougen guothche zuo diesen huochen kere,
Unse viende genedehche umhe kere
inde dine geweldige guode an uns hcwere.
Her Rudolf von Rotenburg dicht o.m. een loflied op Maria, een z.g. ^ai1®^
leich, waarin hij zijn onmacht om de H. Maagd voldoende te pr^^
aldus mt:^)
Str. 10 (AC) Tochter schone / von Sione, Str. 15 ... Daz es von dincn gnaden
keiserinne, küniges hort,nbsp;sprichet imdc seit;nbsp;^ ^^
der cngcl stimme und all ir wortnbsp;wan uns von allen sorgen hnng
enkundcn niht vol prisennbsp;din erharmekcit.
dich, maget, in al wisen.
ff C®^
Ook in dit hed — in hoofdzaak toch een lofzang — doet de dichter
beroep op Maria's barmhartigheid en in de slotstrofe lezen wij zelfs ccd
haling daarvan, in meer verheven vorm:
Str. 18 Der geist, der alle sinnenbsp;Also swcr an dich dmge
enzünden und erhuhten mac,nbsp;ald dich von herzen minnen *
der helfe uns, küniginne,nbsp;daz den din helfe bringe
rehter sinne uf sacldcn tac,nbsp;vür den der ende nie gewan.
Meister Friderich von Sunenburg gaat in zijn Marien fürbete ^niC
verder, waar hij Maria de woorden in de mond legt, die zij haar Zoon,
vrijspraak te verkrijgen, zou moeten toevoegen:®)
quot;Wer spricbct uv der sunder wort kcgen got und gotcs kynt?
daz tuo, maria, durch dyn bort, sit daz wir dir bcvohlcn sint,
(Ab) maria, muoter unde meyt, / der sunder trostacryn.
1) W. II, No. 213, in 6 strofen van 4 regels.
«) Idem No. 214, Maness. Hs. Fol. 57c.nbsp;j^^rd)'
») W. II, No. 226. Jena Hs. Fol. 65c (in de oorspronkelijke spcUing cn geheel gc«
siDg®^'
Str. 4 ... Si sprichet „kint, diz sint die brüste die du sügest,
gedenke, lieber sun, gewer micb, ob du mügeat,
la micb den sünder dir ze bulden bringen;
Sich, herzentmt, diz ist der schoz
dar ich dicb ufe want mit kranken tuochen;
gedenke diner scharfen marter, wie der tot
din menschenherze brach vür aller sünder not:
si müezen sünden, dar nacb genade suochen.quot;^)
Roerend klinkt dan in de laatste strofe de tedere liefde en eerbied va®
den Zoon tegenover Zijn Moeder, door Hem voor Gods troon geleid, b»®^^
strofe eindigt, met een warm pleidooi van den Cbristus-Salvator voor
zondaars, als volgt r^)
Str. 5 So nimt der sxm sin edelen muoter bi der hant,
er sprichet: „vatcr min, ez ist also gewant,
ich unt min muoter suochcn din erbarmen;
Gedenke, vater, do ich von dem bimcle kam,
daz ich von miner muoter mcnscheit an micb nam,
du Sache mich gckriuzct mit den armen;
Den tot ich vür die sünder Icit:
nu schouwe, hcrre, vater, mine wunden;
ich Icit an hendcn und an vüczcn ungemach,
und in der siten, da micb tot ein blinder stach.quot;
dar ümbe hat manic sünder genade vunden.
Kunrad von Würzhurg, zijn reeds vaker geciteerde tijdgenoot, is ecu
temperamentvol, meer zuiver lyrisch, minnezanger in zijn gedicht,
von Christus unt Maria, waaruit ik citeer:®)
Ich zei dich zuo dem swanen blanc Str. 21 Si vü süeze müeze gar
der an sim ende singet sanc:nbsp;uns von houhetsünden loesen.
. schrei verdrancnbsp;ir lop blüemen unde roesen
snenen klanc,nbsp;gölten aUc zungen. enz.
der dones vancnbsp;Hilf uns allen waUen dar,
ze gTMde zoch der sünden kiel.nbsp;da mit richer engel doene
m helfe uns an dem slangen räch .nbsp;werde ein e^vic pris der schoene
er uns den apfel ezzen sach,nbsp;sundcr ziP) gesungen.
i^e S®®®^®^^nbsp;Tuo von swachen sachen gar
e imgemach,nbsp;„ng ^ju anj^en „f jgr erden,
u gift zerbrachnbsp;ja^ vonnbsp;b^j^n vrerden
der sm valsch geschihte wiel.i) cnz.nbsp;memer uns verdningen.
^an? ^^^ baseert zijn lofzang Ave Maria op de maagdelijke reinheid van
waarvan hij zegt:^)
1nbsp;----Dar nach din lip den schcpfer din ze kinde erkos,
daz din magetuom bleip doch unvcrseret.
da von wirt gemeret
din lop alle tage,____
loese uns von des leiden viendes ahte.
2nbsp;Ave Maria! muoter aller gnade,
hilf, daz mir Chuonradc
müeze heil geschehen hic vor minem ende.
Unbsp;hcnde,
) (AC) mirrenvaz, der hohen engel vrouwe! enz.lt;)
Was
hij jnbsp;smeekbede van den dichter persoonlijk, in de vierde
^^öaar k ^ ^^®opliilus-legende in, om van hct wonder, dat Maria in haar
' ^«^crkte, te getuigen:
• •.. daz BI in widcr brahte
von der vientlichcn angesihtc
Des hellcwurmcs, deme er sich do hete ergeben:
^^nbsp;gnade, ein hohe himelskeisaerinnc! cnz.
Waatb^-^^*^ st^rofc brengt ons de middeleeuwse kerkportalen in herinnc-
y twee vrouwcfiguren staan, de ene gebhnddoekt, met half af-
lofnbsp;350, Fol. 48a vlg., in 40 strofen.
®ngcn van dit lied zullen in de volgende rubriek worden geciteerd.
-ocr page 461-gevallen kroon en gebroken staf (symbool der synagoge) en tegenover haar
een gekroonde vrouw, de kerk (hier Maria, in haar volle betekenis):
Str. 8 .... Vemihtet gar ir valsche sinagoge wart.
der vil zarte touf von dir emiuwet
wart. swer dir getriuwet,
der wird des gewert
daz man heizet nunne:
swer dar nach mit sinne
werben kan, ich rate, er drümbe vehte.
In deze lange lofzang komt de dichter telkens op dat dienen van Mar^®
terug, zo ook in:
Str. 24 Ave Maria! swer din, maget, gedenket
imt dar an niht wenket,
deme ist heil betaget, wol dem müten mimde
der zuo aller stunde
dine wirde hat in sinen tougen!....
-.... da wiltu mit minne
sin ein schirmaerinne
sines heiles vor dins kindes ougen, enz.
Str. 25 .... Du maht in nach grimmes todes vreise
vor der hellereise
sunder ende bewam, vrouwe, mit genühte,
muoter aller zühte,
sint dir aller himel selten klingen, enz.
Verderop klinkt dezelfde troostende gedachte aldus:
Str. 33 Ave Maria! unser heil besunder
bistu, vrouwe munder,
troestaerin der zuht: swen du wilt behalten,
der mac vröude walten.
wir vil armen bieten uf die hendc.
Sint daz wir nu halten den geloubcn,
hilf daz wir bcroubcn
iht von tiuvels kraft, dine tilgende, vrouwe,
maget, mit lichter schouwe
sende uns gar ane alle missewende. enz.
die in sünden sint,
den bistu ein steme.
(A) süezer mandelkeme,
hilf daz uns des tiuvels spot iht sehende.
-ocr page 462-Str. 35 .... Wis vür den gotes zom ein rehtiu,süenaerin
swenne du nach müeterlichen sitten
in gemochest bitten,
voller saelden schrin,
so wirt sorge kleine
uns vil gar gemeine.
Got uns sines geistes gnade schenke.
Str. 37 .... magt, diu-ch dine güete
gäbe (eile) ze uns mit helfe gar gcswinde.
Din schoene hat erliuhtet himel unde erde gar,
da von du, juncvrouwe, uns gnade wise;....
maget, du tuo uns dürsten
nach des himels vürsten,
^nbsp;dem ze lobe susent alle winde.
^^ loflied op Maria brengt ons Michelangelo in herinne-
wnbsp;Christus als Rechter in zijn Laatste Oordeel en de
^»^de Moeder Gods aan zijn zijde:
5gt;tr. 40 A Hf •
AVe Maria! vor deme grozen zome / den der uzerkome
got wil an deme tage ban, so sin gerihte / muoz ergan die flihte,
8o sich schcident liebe von den leiden:
wt so stet daz reht vor aller milte; / got, den nie bevilte
hat sin gewalt; sine tiefen wunden / sint zen selben stunden
offen gar; sich hebet jamers scheiden:
Gesundcrt wirt vor gotes reinen ougen gar
allez wilde unstaeto Adames künnc;
got vüege uns dic wünne / bi der engcl schar,
jja die zarten alle / sint mit richem schalle:
' » uns, magt, in himels ougenweiden.
^ok de
^^^ds ^^^^roversc Eva-Ave komt bii de minnezangers voor; o.a. bij den
Btrofnbsp;die (in een overigens breedsprakig lied van vijf eindeloos
Van X*nbsp;eerste regels der 4c strofe m.i. dc reden voor de ver-
Maria geeft:!)
(A) Ave, du hoher eren hort,
du muoter unde maget,
den langen val hastu zerstört,
) W. iT^nbsp;«les si dir ewic lop gcsaget: enz.
' No. 182 tr
quot;««delhcrg, perk. Hs. 350.
-ocr page 463-Meister Stolle (de jonge) zegt die controverse beknopter in een eenstrofig
lied, waaruit ik aanhaal:^)
Eva gab uns an den kouf
unde warf uns myt ir an die grozen schulde:
do half uns ave unde der touf,
daz wir kristen worden unde irwurben gotes hulde.
sit uns, ane got eyne, nyeman so wol gehelfen mac,
so helfent yr uns, vrouwe, dar da tusent iar sint vreude sam ein tac.
jg
In dezelfde geest dichtte hij ook een Marien fürbete;®) terwijl ik oro.
nieuwe benaming böte nog de slotregels uit zijn Maria, bit din lie^e^
kint wil aanhalen:®)
.... Des du in gebetes ymmer mer,
vil edele muoter unde maget reyne;
nu hilf uns, süze vrouwe her,
tzuo hymelriche, da din vreude ist al der werlt gemeyne,
(A) da soltu, vrouwe, böte syn unde bitten din hebez kynt,
daz wir geheizen muozen sin mit den die in dem rechten gevundcn sint.
In hetzelfde (Jena) Hs. komt nog een typisch hoofse Mariazang van
dichter voor, getiteld Rose ane dorn, met de volgende aanhef:1)
Rosc ane dom, der wcrlde heyl xmde aller scldcn vol,
ich gebe mich of die gnade dyn, als ich von rechte sol,
daz du geruochcs, vrouwe, mich
bcscbyrmcn wol vur sunden unde vur schänden, cnz.
jjgef»
Een bijzonder vruchtbaar dichter van Mariahederen, een min^ez
wiens hederen in vele handschriften voorkomen, was:nbsp;„ ge'
Meister Heinrich Frouwenlop, bijgenaamd „der junge Missenacrc i ^^
boortig uit Meissen, f 1318 te Mainz. In zijn hed Maria, got,
hij niet alleen Maria namen, die van oorspronkelijkheid (zelfs op ^^^
betreden terrein) getuigen, maar ook komt hij in de 2e strofe nog
originele beeld van de cirkel voor de grote betekenis van Maria ten
H. Drievuldigheid, waarvan in dit hed natuurhjk telkens sprake is.
eiteer ik hieruit het volgende :i)
Maria,... . gotes formen dri ein ingesigel, / du himelsloz :____
Der sihen heilikeit ein spaere gesper,
uf gotes wise ein violiner zesper,
hilf, swenn unser vesper / des endes kom, vrou, daz din art
uns habe gespart / ze hoher vart,
(A) du vrolieb himeldaeh!
(AC) ----Pris, hochgelobter margariet,
din harmung siet!
din linie, den zirkel, nie verschriet
.nbsp;daz wort ze dir,») in dir,3) von dir.*)____
(Amnbsp;gernder diet, / lieht hemder morgenrot I....
\nbsp;....hilf, helfaerinne, uz not!
een volgend hed, getiteld Maria hilf,'zegt hij dit eenvoudiger, als volgt
1 (AC) Maria, hohster himeltron,
nu gip uns Ion,
wan got sich bare in dich menschhchen schon ;
behüete uns hie vor grozer not,
.nbsp;bite ich dich durch dines lieben kindes tot,
(AC) du engclkron,
(AB) du zarter balsamschrin.
(A) Du bist diu gerte von lesse :
ich bite unt vie,
behüete uns, vrouwe, vor der helle we,
unt hilf uns in din ewikeit.
..nbsp;diner helfe süln wir alle sin bereit;
J^) du reiner kle,
( ) du Werder sunncnsclun!____
^ilf daz wir beschouwen
f din liebez kint, unt gip uns rat;
du hast Versât
der helle pfat:
(^B) nu hilf uns, helfaerin.
gIquot; Heidelberg Hs. No. 350, Fol. 68.
eJ^odj,^^«- ^•^)God de Vader.
No.nbsp;dienende medewerking mens geworden.
361.
Str. 2 Maria, muoter uz erkom,
(A) rose ane dom,....
(AB) wan du bist unser vridescbilt tac unde naht,
versüen den zom,
du bochgelopte magt. cnz.
der tagende brunne, ein ursprinc aller güete,
(D) nu gip uns, vrou, der sele hochgemüete,
du uns hie behüete
alvor des tiuvels hantgetat,
(D) gip ims den rat
der uns wol stat,
an kiuscheit unverzagt.
Str. 3 Maria, hoch drivaltec sloz
der tugende groz,
erbarm dich durch daz bluot daz von im vloz;....
hilf, helferin, / unz daz wir kumen zuo dem kinde din,
du, gotes muoter unde magt,
din lop wirt nimmer me volsungcn noch volsagt;
an allen pin / tuo uns din helfe erkant. enz.
Qf/tt'
Met Konrad von Würzbnrg geeft deze lyricna dus uiting — vaak lO
dreven termen — aan een meer gevoelige devotie tegenover de Moederm
en het kindeke Jezus, dat hij als einddoel noemt bij zijn verlangen om r^
nomen te worden in het hemelse rijk. Zij vormen min of meer een tegcns^® ^^^
met den soms berekenenden Meister Rumezlant in diens
„Marien fürhcte
zijn hierboven geciteerde woorden:
Nu hilf der armen schar diu dir geholfen hat!nbsp;^^^
Ook in Frouwenlops hed, dat slechts Maria getiteld is, trilt die
snaar, met de simpele bede om een christelijk gemoed, als volgt
Str. 2 Rieb übervlüzzic gücte / bistu in voller vlüetc,
din merct sich gar volicclich von tag ze tage;
(D) nu sende uns, vrouwe, ein kristenlich gemüctc
durch den dem ze gebote stet swaz kriuchet, wejet, s^v^ii^t»
Unt bit vür uns den süczen, / daz wir im dienen müczen,
daz er uns brcngc uz der verworren sünden hage. cnz.nbsp;^^^^^
Was de omschrijving van den Schepper met: Gebieder over allesnbsp;e^^
vhegt en zwemt, al tekenend voor de 13e eeuw, die aan de devotie
ï) W. 11, No. 405, Weimar Hs. Fol. 13a.
-ocr page 466-F
^rauciscus van Assisi doet denken, de slotstrofe brengt — waar de dichter de
van de levensgeheimen der Moeder Gods aanbeveelt — ons de
^art ^^ devotie van de Gentse Begijnen in herinnering en de iets latere der
^er rozenkransbidders. De aanhef van die strofe luidt:
Str. 3 Du vrone in eren vrübte, / unt vrouwe über alle zübte,
hilf uns, daz wir nature mügen widerstreben
diu uns kan binden in der sünden sühte,
daz wir iht vallen in daz we daz nimmer me zegat.
(D) Maria, muoter here, / nu sende uns dine lere,
daz wir beschouwen dort din eweclichez leben, enz.
Sit daz wir dich gehoehet ban, so boehe, vrouwe, ouch uns, enz.
betoff ^^ kaatst aangehaalde regel komt zelfs bij Frouwenlop de zucht tot
ë^Q van de 13e eeuw voor den dag.
immers een dergelijke, didactische betoog-
^^oma ^^ ^ '6eds in de vorige rubriek over Albertus Magnus en zijn leerling
Tho
^ -Aquino O.P. gaf zijn preken, die de ontwikkeling der Maria-
jjj. ^^^^^ helnvloed hebben, slechts in grote trekken aan.»)
feestpreken altijd uit van het Epistel of van het Evangelie, voor elke
b-v ovnbsp;aangegeven. Tevens gaf hij er verklarende bijbelplaatsen bij. Zo zegt
ap (Isaias XI:1): Maria is schoon, vrijgevig cn vol glorie;
j dannbsp;reinheid, haar liefde, haar heiligheid cn deemoed; enz. Als bron haalt
bewcrl^*^quot;*?.*^*^ Hooglied 1:U aan. Vrijgevig is zij vanwege het vele, dat zij voor
(t^) do r'^ deelde dc zee (Exod. XIV: 16), opdat wij er doorheen gingen. Zij heeft
f(D) «rnbsp;'ïc Rots, water (b
ron van genade) verschaft (Num. XX:8); zij
K ^'«^fdequot;quot;nbsp;devotie), opdat wij verkwikt worden (1 Sam. XIV:27). Door
g ^hartig,^'j «ïquot;» »hiivcl (2 Sam. XXI1I:21) en ondervinden wij God's
^ Van h.nbsp;^ = enz. En dit alles wordt reeds tevoren aangeduid met het
rookz'ni'l ^^nbsp;van hct Hooglied: Wie is zij, dio opstijgt uit ccn woestenij
' geurige kruiden cn wierook cn geurige oliCn?
Süen^^nbsp;Maria-lichtmis zegt Thomas tenslotte:
^^^^nbsp;vlt;^r^rouwen naar den tempel der genade (Maria) om ter gelegener
»gheid te vinden. Smeken wij dus tot haar, enz.
preken, die deze scholasticus niet minder boeiend wist te houden
Zie n..
®quot;8cl I
♦ P- 220 vlg. S. Thomac opera XV, Parmac 186-t, p. 211.
-ocr page 467-(o.a. over de woorden: benedicta tu in mulieribus) verklaart bij Maria®
barmhartigheid jegens de grootste zondaars door te wijzen op uitspraken va®
St. Bemard en op legenden als die van Theophilus e.a., vertaald door zijn tijd'
genoten Thomas van Cantimpré, Venantius van Beauvais en Jacobus a
Voragine.
Alvorens nader in te gaan op de betekenis der legenden voor de Mai^^'
verering in het algemeen en de wording der rozenkrans-devotie in het bijzonder»
heb ik hier nog in herinnering te brengen de Maria-preken van
St. Franciscus van Assisi, (f 1226), wiens hevelingsplek op aarde de kle^®
Portioncula-kapel, door hem hersteld, is geweest. Deze was toegewijd aan U^^
en de Engelen (S. Maria degh Angeli). Bij dezelfde kapel is hij ook gestorven-)
In zijn vurig gebed, volgens de legende daar op een nacht gestort, toen Christ
en Maria hem temidden van vele engelen verschenen, smeekt hij
Christus;
behalve om de bekende Portioncula-aflaat,i) o.a. hierom, dat Maria,
Moeder, de voorspreekster der mensheid, ook zijn voorspraak moge zij»
Zijne allergoedertierendste Majesteit. Maria smeekt dan haar Zoon om Fra'^
ciscus' wens toe te staan.
Verder schreef Franciscus een tractaat over Maria's deugden en sto ^^
dagelijks gebeden tot haar, o.a. het volgende, dat herinnert aan het t^c^
gedeelte van het Ave Maria:
Heilige Moeder Gods, algocde cn schone, bid voor ons tot Uwen lieven Zoon, ^^^
den dood ovcrgeleverden Koning, onzen Heer Jezus Christus, opdat Hij ons onzc
vergevc, wegens Zijn overdadige zorg cn barmhartigheid cn wegens
dc Genade ^'J
menswording cn bitteren dood. cnz.^)
Dat de Franciscanen veel bijpdragen hebben tot dc Maria-verering, ^^
verder geen betoog en de dertiende eeuw is rijk aan door hen verzade
verspreide prckenbimdels.®)nbsp;-j^te»
De preken van St. Bonaventura, onder Franciscus1 navolgers de
kenmerken zich door zijn zucht de dogmatiek te verbinden met Oquot;
1nbsp; Beissel noemt o.a. Konrad v. Sachsen, Bertold v. Rcgcnsburg cn diens leerling ^^jjgt«®'
Een samenstelling hiervan, uit het einde der 13c eeuw, bevat het zgn. Lcipwg'^'quot;
dat ovcrrijk is aan opwekkingen tot Maria'devotie.
Iu ee ^^nbsp;gevolgde Hefhebberij in de latere Middeleeuwen.
^eer ^ ^^^^^ Maria-Boodschap, zeer systematisch in drieën verdeeld, en
gehjkenissen voor de menswording
(resp wnbsp;met de deemoed, n.1. van de aarde, de wortel en de bron
de deemoed, standvastigheid en onuitputtelijke hefde) en eindigend
'.het^h^ ^^^ goddehjke wijsheid, want „waar deemoed is, daar is wijsheidquot;
^et ^^ ^^^ wijsheid is de vreeze Godsquot; zegt de H. Bonaventura
uae Testament na.
vjok f,' 1 •• .
terecht ^ ^^ ^^^ toepassing de opmerking, die wijlen Stephan Beissel
®tet8 ihtnbsp;®®nbsp;Marienpredigten handelt, ist der letzte Kern
Ennbsp;Gottesmutter und ihre Güte als Mutter der Barmherzig-
het^^h^^^ wordt deze kern door andersdenkenden vaak nog ontkend of
^^riek • ^^ •nbsp;l^aarom meende ik dan ook met de citaten in deze
^^^otie ^^^ f^^g te moeten zijn. Immers op die kern is ook de rozenkrans-
^aar /e»^^^ i ^^ tweede hoofdstuk trachtte tc benaderen, gebaseerd,
^^et iknbsp;visioenen overigens zo vaak een deel der preken uitmaakten,
in de Middeleeuwen meest gelezen bock, de Legenda
aartsb'^^^u ^^^^^ tistoria van Jacobus a Voragine (Jacqucs de Voragincs)^),
^^^ Velenbsp;^cïi»» gestorven in 1298 of '99. Dit bock leverde stof
d kunbsp;bestaat iu ontelbare Hss. Het beleefde vóór 1500 reeds
^^^tsland^quot; 'nbsp;te Basel in 1470 de eerste voor Zwitserland cn Zuid-
vee/^ ^®*quot;®chcuen. 0]gt; Mariafeesten zijn door het relaas der gcbeurte-
^'^^dbijnbsp;ingevlochten ter lering, zgn. exempelen. Zo b.v.
van Maria's Ten Hemelopneming het wonder verteld van
^t^tnmcüd' ?nbsp;ongelovige Thomas uit dc hemel ziet vallen, een legende,
^^^ijvernbsp;apocrief boek, waartegen de H. Hieronymus volgens den
^^ y^lj^^^^fschuwd had. Herhaalde malen treedt Maria in dczc legenden
^'^geuovcj. ^nbsp;quot;quot; sterven, als Moeder van Barmhartigheid
herder iT\\nbsp;zondaar,
'^au dnbsp;quot;quot;quot;nbsp;opgetekende visioenen;
^^^ ^^udelquot;nbsp;geschreven 1250—1265 te Maagdeburg (f 1285),
^^^gendege*^^^nbsp;nicssende Licht der Gottheit, waarin hct
voorkomt. Mechtildis vraagt dc haar verschenen II. Maagd:»)
—^nbsp;du bist Muiter diese« Wunders. So sago mir an, wann das geschah!
»!nbsp;n^®*quot;nbsp;Mari Deutschland während des Mittelalters (1909) hh. 511.
'^»el 1, n^OD^'^quot; ß«lgt;oorteplaat8 hij Genua,
l • *oo vlg,
„Als unseres Vater Freude getrübt ward durcb Adams Fall, so daszer zürnen musZt®'
da empfing die Weisheit des Allmächtigen mit mir den Zorn (über die Sünde), da
erwählte
er mich zur Braut; denn seine (erste) Üebe Braut, die Seele (der Menschen), die war tot-
Der Sohn erwählte mich als Mutter, der Heilige Geist als Freundin. So ward ich Braut de^
heil. Dreieinigkeit, Mutter der Waisen, die ich vor die Augen Gottes trug, so dasz sie o®^
nicht ganz versanken.quot;
Zij noemt Maria: die herrliche Kaiserin, der Seelen Trost und Kraft bis zum letzten Tag®'
Vele anderen zagen nog dergelijke visioenen van Christus en Maria, snieke®'^
tot God, zoals de H. Gertrudis de Grote (f ± 1302), een door bovengenoeio
Zij
sterk beïnvloede non in het Cisterciënser klooster Helffede bij Eisleben.
paste reeds in de dertiende eeuw een soort gebedsformulier toe, verwan* ƒ^
dat van de Rozenkrans en heeft haar visioenen opgeschreven onder de
Gesandter der göttlichen Liebe. Hierin vertelt zij, hoe Maria haar ^
herhaling het Christuskind in de armen legt en zij eindigt dit verhaal ^
het volgende gebed
Sei gegrüszet, du weisze LiUe der allzeit ruhenden Dreieinigkeit, du leuchtende ^^^
himmlischer Anmut, von welcher der König der Himmel geboren und genährt
wollte. Nähre unsere Seelen mit göttlichen Einströmungen.
Dezelfde non bad op Maria Ten Hemelopneming een aantal Wecs-gegrquot;® ^^^
gelijk aan het aantal jaren van Maria's leven op aarde; dus 64 (zoals
aangenomen). Als zij op haar sterfbed het Ave Maria bidt, onderstc«^^
H. Maagd haar hoofd en brengt haar rozen. (D)^).nbsp;ßir
De visioenen en geschriften uit een volgende eeuw, n.1. die van dc ^jjjj
gitta van Zweden (j 1373), die zoveel kloosters stichtte in N. Duitslan^^^^^p
ook van dien aard. Ook zij bidt een soort Rozenkrans (d.w.z. 63 Wccs-g^S
met indehng), die al in oorsprong te vinden was
bij de H. Gertrudis. E»
harer visioenen — op zevenjarige leeftijd — wordt haar door de Moe«
een kroon op het hoofd gezet. (D)').nbsp;^ fll^
Dat haar openbaringen in 1502 tc Neurenberg in druk versehe^
Puch der himlischcn Offenbarung der heiligen Wittiben j^j^t^''
(met als titelprent een afbeelding van die kroon) zou wcUicht de vcron ^^^^je
ling kimnen wettigen, dat Dürer zich ook dit visioen herinnerde, toen J
jaren na genoemde uitgave zijn z.g. Rosenkranzfest schilderde. Daa
ik deze visioenen van Birgitta reeds hier, bij die der H. Gertrudis-
gt;) Beissel I, p. 283.
«) Beissel I, p. 284.
») Beissel I, p. 288, Vita e. I, n. 5. AcU SS. 8 Oct. IV 486.
446
^ïtaarst i/^i quot;nbsp;^^^^ dertiende eeuw vinden wij (als in Dürers
Hulp enbsp;bewezen aan Maria, beheerst door het gevoel van haar
Üe Anbsp;^ij vinden dat o.m. in de volgende liederen:
te Zürinbsp;begaafd lyricus, in het klooster der Dominicanen
^an 20nbsp;Freiherr von Hobensax). In zijn Marien lop
,nbsp;strofen), waarin vele titels en symbolen van Maria,
S^^ Jnbsp;minnezanger — deze slotstrofe :i)
Muoter der vil scboenen minne,nbsp;Da icb inne werde gereinet
^ der vinster liubtaerinne,nbsp;und mit gote gar vereinet;
zünde, enbrenne mine sinnenbsp;waz ich anders hab gemeinet,
^^ in der waren minne gluot,nbsp;daz bedeke, vrouwe gut! cnz.
'^^g!nbsp;rubriek A blz. 378) geeft deze strofe weer een ver-
öognbsp;Maagd aanroept; en een andere verklaring vinden
drip o/^r** Ein guot liet von u. I. frawen (aan bet slot van de eerste
strofen, elk van 13 verzen) :2)
Str. 1 Ave, got geschuof nie din geliche,
wan duz ein reinin maget pist,
du trüege den waren Jhesu Crist.
ave, hilf uns ze dirrc frist
^^nbsp;in dines kindes riche.
^^^a m^tnbsp;Minnesanc,^) waarin cen loflied op Christus en
indeling (derhalve in de volgende rubriek thuis
Str. 12 ^^ bet volgende aan te balen uit het gedeelte M a r i e n 1 o p:
gil 8uezen ratnbsp;Str. 14 Du reine uns, reineherndcr muot,
ouchquot;*-^*^quot;^quot; mdde.nbsp;lachender rosen spilendiu bluot,. .
jejjjnbsp;heilegen oren dinnbsp;Giuz uns daz bernde minnetranc
Jesus^d*'nbsp;berzen,
daz sicnbsp;muoter din,nbsp;daz aller herzen widerwanc
Vaunbsp;mücze sin!nbsp;noch ie mit lebender süeze twanc,
Vol alicVquot;nbsp;^^
Str_ jgnbsp;Kuoten dinge.nbsp;der waren riuwen smerzen.
'ïibrii^i^ ''®^'^®hcmder tüc, Str. 20 (A) Du bist ein sunne, ein mane, ein stem,
Teij ^^ ndnne, balsmen smac,...nbsp;du bist diu cHiu guot kan wem
dir ^rowe, dinen segcnnbsp;und uns entwem
er engel brahte,nbsp;von des viandes stricke.
ï N
^ ^ï»nbsp;^Ü do I3e eeuw (Manessc Hs. Fol. 49, Parijs). Zio ook rubriek A.
— Beissel I, blz. 228. ») W. II, No. 317 kent 94 strofen.
-ocr page 471-do dich begoz der saelden regen:nbsp;Die kraft die hat dir got gegeben,
zen selben saelden hilf uns stegennbsp;daz frone lieht, das lebende lebeßi
der dir der degennbsp;des sibet man sweben
mit fröuden zuo gedahte.nbsp;din lop in eren blicke.
Str. 45 Nu frön dich daz du bist erkom
daz du solt stillen gotes zom,
der da gcbom
■wart uns von dinem lihe.....
Nu frön dich daz din minnebluot
von herzenbemdem leide
enbunden hat vil menegen muot....
nu frou dich, guot, / der güete ein ougenweide.
Str. 46 (D) .... Du gebe den nackenden die wat
und taete in menegen guoten rat.
geschiiben stat, / swer dine gnade suochte,
Daz dem nie helfe wart verzigen
von dir durch gotes ere,
des ist din lop so hohe gestigen
daz es kan niemen übersigcn,
des wirt genigen / dir uf genade scre.
Zo is ook de huldiging gekoppeld aan de smeekbeden in een hed, dat ^^^
komt in Brevieren van Arles, uit de 13e tot 15e eeuw, evenals in cen
van de Abdij van St. Victor te Marseille (uit de 15e eeuw) en elders. ^^^u
waarschijnlijk in Provence ontstaan en om het gedragen rhythme
van nog oudere datum, is getiteld: In Annuntiatione B. M. Hy
en heeft 9 strofen. Daarvan citeer ik hier enige
Str. 5 Modulis nos ergo, fratres, Str. 7 O Maria, pucllarum
dulcibus ct consonisnbsp;omnium sanctissima.
Hominis Dcique matremnbsp;Aufcr cladcs famuloruui
salutcmus virginem,nbsp;malaquc pracsentia,
Ut suam pro nobis prolcmnbsp;Quae pro vita criminosa
deprecetur iugiter.nbsp;patimur assiduc.
Str. 8 Unde, suppliccs rogamus,
tua prccc sublcva
Filioquc rcpraescnta
in actema gloria,
Quos interna rcos mortis
facit conscicntia.
') D. B. II, p. 239 vlg. Anal. hymn. XII, 55.
-ocr page 472-Uit dezelfde tijd (eind 13e eeuw) dateert een De B.M.V. Cantio (in vier
e strofen), waaruit ik tenslotte nog dit citeerr^)
^tr. l Paree, virgo, spes reorum,nbsp;Str. 2 Potes enim, tantum velis;
Poenitenti servulo.nbsp;Ergo paree, domina,
Eum solvens a suorumnbsp;Ad quid namque te fidelis,
DeUctorum vinculo.nbsp;Nisi forent crimina,
Str. 4 Et, si poenam culpa poscit,
Culpam dele venia.
Cum sit maior, quae ignoscit.
Quam is, cui fit gratia.
maakt weer een ruimer gebruik van de mystieke be-
iö denbsp;Maria; niet alleen in die speciaal-symbolicke betekems,
eennbsp;rubriek werd aangegeven,^) maar ook als eretitel, gevolgd
ßehar*^ •(Advocata) of door een smeekbede, zoals bieronder blijken
^^nuelcl^ lofliederen cn gebeden, vond ik de naam Rosa als inscriptie
gt; onder een paneelscbildcring in dc Cisterciënser kerk te Doberan :3)
est illa dulcis rosa, Pulchra nimis ct formosa,
( quot;) Quae est nostra advocata Apud Deum virgo grata.
^nbsp;Eam devote salutatc, Illam rogo inclinate.
bekende altaar (Schutmantel-Madonna) te Lübeck
St. Ajijj'j. geen inscriptie behoeft.^) Evenzo de Schutmantel-Madonna in de
^^^ het T^^quot; ^ te Keulen en dic in de O. L. Vrouwe-kerk te München en
^^^^ter bj-^lnbsp;Munsterkerk te Freiburg i/Br.; en — om wat
Miel,nbsp;lilijvcu — hct stenen rchef aan een der buitenmuren van de
Wölkersdorf,^) theoloog, filosoof en ethisch dichter, is de schrijver
tenbsp;169, No. 218. Ha. Kon. Bibl. Turijn, uit hct Domiuicancn-
^roudic benaming bij de Miimezangera voor, als moer Ij-rischc hulde aan do
V Henn n
Hunbsp;quot;ciBSfil I
M i» ® quot;^crk in i. 'nbsp;s!ö uit dc I4o ecuw cn ia hct paneel opgehangen in bet koor
M Lüh \
'iau'^.'^ve i, f-»«ik (1926) an,. 74. Datering ± 1500.
') ^«el on n*^nbsp;eu de beelden tc Nancy, ook reeds eerder genoemd, komt dc schut-
® ^«l^riet ,nbsp;vooral Duitse, in do 15e eeuw.
15e eeuw.
-ocr page 473-Voll^^ liederen in de landstaal komt nu de benaming Rosa voor Maria
'nbsp;tet refrein van een Marialied in een papieren Hs. van het Germ.
^«seum te Neurenberg:!)
Str. 1 ^ .
Mana, ros an allen dom, / ob allen frawen gar hoeh gebom,
be^^^^ dic^ selber ouz erkom:
uet uns vor deins kindes zom, / daz sein marter an uns iht werd verlom.
begintgetiteld Unser leuen frouwen Abc, waarvan elke strofe
(^atnbsp;de opvolgende letter van het alphabet, eindigend met de letter T
eer schijnt voor te komen), vinden wij dergelijke beden :2)
Str. 1 „Ave Maria, vul genadequot;
sprak de engel van godes rade,....
kum uns to hülpe, junefrowe, drade.
Str. 2 (A) Bloende blome, benedigende crut,
der gnaden sehrin uns up slut
unde gif uns alle sotieheit dar ut. enz.
Str. 3 (A) Craftige clarheit, cristallen sehin,....
Kere to uns de barmhertigen ogen din
unde lose uns van aller pin.
Str. 4 (A) Dreualdieheit dochter, dürharc derae,
sunte') Maria, du morgensterne,....
vorlene uns gnade, wy denen') dy gerne.
Q
t1quot;' 5 Eddele ewige werde,
dy lauet hommel unde erde,
Din lof vulhreiden leien unde lerde:
sterke uns stede unde unse gcnerdc.
Str. 6 Frolike vrucht, och eddele stam,
van dy der werlde salicheit quam,
^^^^nbsp;Tertclduve, du küssche lam:
iwTquot;quot;^-—■nbsp;^^y billen bidden dy, make uns tam.
/ ll, N
ll! No. s^i!'nbsp;^«quot;n- Ncurcnhcrg.
^orpug Ch' quot;quot;.quot;nbsp;codex over een stichting cn over dc Orde der nrocderschap van
»« enbsp;n 'nbsp;Hamhurg (1392—1491). Nie. Staphorst, dio deze codex
^Oüffnbsp;„Unser leuen frouwcn rosenkronzquot;. Hct Maria-Ahe
» me wij in de volgende eeuw zeer vaak zien gebruiken, o.a. door Heinr. v.
''quot;quot;»^»«ofeente. *) U.s: dienen.
-ocr page 474-van twee Psalteriën, die hij zelf in een brief omschrijft als te zijn gehoudei^
in natuurwetenschappehjk verhand. Hij noemde zeOrationes precatoria^
ad Jesum et Mariam.^)
Ik citeer het volgende, uit het gebed De beata Maria Virgine,®) ^^^
een slotstrofe als climax op de voorafgaande:
Str. 7nbsp;Ave, rosa, amoenorum
Ad convalles duc nos florum,
Ad hortonim hha,
Paradisi ad virores,
Violarum ad odores.
Ad rosarum milia.
Str. 9 (AC) Ave, rosa super rosas,
Duc ad domos luminosas
Resplendentes ocuhs, cnz.
Str. 10 Ave, rosa, duc ad zetas
Gemmis, auro, luce laetas,
Lucis ad palatium, cnz.
Str. 8 (AC) Ave, rosa ter beata,
Duc nos ad
malogranata»
Ad florentes vineas.
Ad spirantes auras vitae,
Ad nardorum nemus
Duc ad sedes aureas.
Str. 11nbsp;Ave, rosa, te, Maria,
Flagitamus, virgo pi^,
Mundi post exsihum ^^
Fontem vitae, fontem ®
Nostrae palam visiooi
Pracbc tuum fihum.
Van Konrad von Haimburg, prior van het Kartuizerklooster tc ^f^J^jer
(reeds in de vorige rubriek genoemd, later volgt meer over hem) ^^^ ^ jjc»'
slechts één plaats voor de titel Rosa aanhalen uit zijn Oratio, qu^c
tur Crinale B. M. V.®)
Str. 3 Ave, rosa dclicata.... / sis nobis umbraculum.
In een anoniem loflied (in 6 drieledige strofen) uit de 2e helft der ^^^ ^
lezen wij weer:^)
vale
Str. 1 Ave rubens rosa, / Virgo speciosa, cnz.
Str. 5 .... Victoriam aufTcrs / Iniquis validis.
(AC) Thronus es Salomonis, / Ornata coronis,
(A) Lihum virginalc, / Odorosum Crinale, / O flos acsti
Str. 6 In cxtrema hora / Exora filium.
Cum maxima turba / Sanctorum omnium;
Subvcnite pro nobis / Vestris piis donis, cnz.
Str. 7 Gütlike gunst götliker art,....
O eddele Maria, juncfrowe tzart:
vorlene uns salige hemmeluart.
Str. 8 Hülich unde hoch, du hemmelsche frouwe,....
Maria, gif dat ik dij schouwe,
ik laue, ere unde dene dy nouwe.
Str. 9 Juncfrowe jimc, o deme stolt,
alle creature sind dy holt,
Din döget geit bouen suluer unde golt :
sterke dine dener junc unde olt.
Str. 10 (A) Koninginne unde krone frisch vortziret,....
vorlene uns dege al unuorschiret.
Str. 11 Leflike leuen, o lustige lof,....
vorlene, Maria, unse bedorff.
Str. 12 Maria unde moder milde,
dy lauet beide tam unde wilde,
Bescherme uns mit dines trostes schilde
uinde leide uns to der engel ghilde.
Str, 13 (AB) Nothelperinne iü aller not,
an drösnisse, schande, sûndc grot.
Van diner gnade alle trost utflot:
troste uns, Maria, leucndicb und dot.
Str. 14 (A) Otmodige maget, ok hoge oliue,....
make uns salich an zele unde an liue.
Str. 15 (A) Prislike maget, juncfrowe pral,....
beware uns vor bozen val.
Str. 16 Quit unde fri van aller Hst,
Maria, du vul gnaden bist:
Vorlene uns froude, des Icucndcs vrist,
des helpc uns din kint Jhesu Crist.
Str. 17 (A) Rose rot, juncfrowe wis,*)
(A) viole dar, du paradis,
Make uns an dogeden wis,
(A) des bidden wy dy, du bloemeris.nbsp;..-jj«
») Een De B.M.V. sequentia, suh mdoilia lauda Syon (W. II, No. 581) go«^ / iiaü«»»quot; i
beginstrofe: Pluem getzartet, ros an doren, / frucht aus aller fnichtnbsp;^tc«
kristenhait, / Ye und ye in Got gepildet, / sein geuad sich dir nye wildct, /
kewsche maid.
Str. 18 (A) Salige Schönheit, spegel blank,
(C) vor dy so klingen der engel sank.
De minschen seggen dy lof und dank:
beware uns vor der viende dwank.
Str. 19 Trosterinne in allen enden,
wan wy uns to dy wenden,
so motest du, Maria, uns baden senden
(de slotregel ontbreekt in de codex).
^nbsp;van Salzburg, zingt in één zijner vele Mariagroeten,
® titel Salve mater salvatoris:^)
Str. 4 Mirtten paum der temperung,
ros dultig, in saft entspnmg,')
^nbsp;nardus smagk flagrancz der synn, cnz.
Latiin^^*^ ander gedieht, in begrijpelijker en schoner vorm, naar dezelfde
Jöse tekst, lezen wij:^)
Junitfrawn czier, bis gegrüeszct,nbsp;Edle mirren, wol durchfrischet,
em genad uns kumer püeszct,nbsp;ros, in hoher duit gemischet,
j bailcs ein kindelpettcrin.nbsp;Smaghaft ist der nardus dein.
^nbsp;l^omt voor Maria de benaming Rose o.a. nog voor
^^nbsp;In diens Marienlicder luiden b.v. de slotregels van dc
6 •
Fol. 129b quot;Wie wol der dom nicht vil cn douch,
80 wicx doch uuz den domen zwaren
Ynbsp;Dese rose acn daren.')
vorige rubriek veel geciteerdcn, dichtermonnik wilde ik
Maatseji*^ ^^ lgt;cnaming Rose verder ontbreekt — Iiier nu tevens de andere
Uit 2anbsp;die voor deze rubriek merkwaardig zijn.
Fol.nbsp;' Marien Staat:
® J^ccht sam eyn vurich sundernbsp;Mit gt;vunderliichcn wunder
t ir gcscutz gloyende,nbsp;Ist ir genact alziit neter bloycndc.
' IT kt
«) jj583.
[j*^^®® eianbsp;in ccn Ave Maria: Oh allen frowen ein lichro ros; No. 444: vor allen
Irnbsp;fo».
naar Adam van St. Victor (W. I, No. 194) waarin de naam Rosa paticntiae
jl^Zie rubriek
«Us den^ii^'*' ^^^ ^'ßß- — Jt- Minzloff (Hannover 1863): Bruder Hansens Marien-
' Jahrhundert. ») Ohne Dornen.
Fol. 58b Je doch wil se mir helfen, / Ich weys du kimtz ir geinre beed versagheil-
Fol. 59a Jimgferliich wiip tmd moeter.
Bid dinen son und vater,
Dün vrietel und diin broeter.
Sint her wol weys wie swach wir sint algater
Recht sam eyn raer daz bught vuer allen winde,
Daz her uns coom zu hiüfen
Daz wir nicht werden sduwels ingesinde....
Bidstu vor uns, so mach uns nicht gebrechen;
Da uph setz ich al miin troist
Und wil vuerhas van dinen labe sprechen.
Fol. 73a Ich rouf zu dir mit herzen und mit Kele
Nu stuer also miin leben
Daz ich die haben der selicheit nicht feie.
Fol. 73b Erwerb mir dese bede,
Daz in müns herzen gründe
Diin sueser naem blüh stede
Und nummer da uz coom nach ur nach stunde,
E her mit miinre zelen da us scheyte,
Und daz dan si miin leste woort:
Maria vrou, nu wes du ir geleyte.
Nach bid ich, cuninghinne,....
Daz du ons beyden hclfes
Daz wir diins kindcs huld erwerben. Amen. Amen.
Alduß eindigt de monnik, die zijn vrouw had verlaten om in net
te gaan, deze zang.
Van zang VI, Marien Glanz citeer ik tenslotte nog:
Fol. 123b .... Truyt zart lieb reyn meydel sedich,
Maria vrou, dich aenbed ich!
Sint du bist so rechte vredich.
Mach doch al uns vrundc ledich
Von desen snoden vulcn houf.
Die sus valsch ist ir gepredich, enz.
Fol. 125a Werte bloem von allen meytcn.
Die da cuns diin diener leyten
Den rechten wech zem hohen land. enz.
Fol. 126b Chum doch bi mir, du gades bruut,
Wemie mün zeel von hinnen zuit,....
Helb dan, lieb zarte vrouwetruit,
Dün eygenen verleenden cnecht.
So deystu recht.
Fol. 134a ----Helf mir nu, liebe vrou, verdinghen.
Wen ich mit dem tod moes ringhen.
Den ich nicht en can xmtspringhen.
Her coomt gar grulüch herdringhen
Van dage zu dage eyn dachvaert naer. enz.
T
Mariagroeten van den anderen, vóór dezen genoemden
g^lJnbsp;J^kfinnes van Salzburg, wilde ik nog iets aanhalen nit zijn Das
^ein Ave Maria.-i)
Im-
^aria, pis gegrüzzet....nbsp;Str. 5 Du pist frau aller engel,....
quot; der weg von got zu unsnbsp;Dich pitt dy eilend christcnhait
quot;öd von uns hyn zu got:nbsp;in dysem iamcrtal:
^rch all dy lieb deins trauten sunsnbsp;gib uns zu deiner frucht gelait,
' daz wir hy auf erdennbsp;daz wir in gotes namen
on yiu gegrüzzet werden,nbsp;zu hymel varen, Amen,
P«8, Maria, pot.nbsp;in aller heilgen zal.
guidein Abc mit vil subtiliteten, is eveneens als
Van de inbsp;®P vatten en beeft bcbalve de alphabetische opeenvolging
^•^^dinnbsp;der strofcn (ditmaal compleet), veel merkwaardig naïeve
gen, waarvan ik hier de volgende geef:»)
12 Mariam eerennbsp;Gein hymmcl stellen,
süll wir geren,nbsp;czw der hollen
wan sy kan lerennbsp;sich nicht gesellen,
von Sunden keren,nbsp;sy kan verswellen
güetikait meren,nbsp;dy uns wellen
«eld nicht enpcren,nbsp;laidleich crfellcn.
(]
^»cbter-monnik voert Maria sprekend in, met deze lieve, doch
tot baar Zoon:
l^' IIIno'quot;'' 'quot;^strofen.
dvv encP^l^® woorden van do eerste strofo geven ook hot alphahct: Ave, balsanis
quot;^'^dleiciio^nbsp;/nbsp;kewschlcichem lob / mariam naturen oh, / prich qual,
oren / und wend xpr'Mo ymmer «oren.
-ocr page 479-(innbsp;^^^ Johannes van Salzburg ishet Salve Mater Salvatoris,
strofen), waarvan de derde strofe een originele naam voor Maria, met
^^er actieve betekenis, bevat :i)
3 Port beslossen, der garten brunn Str. 4 (C) leb grüsz dieh, frow, der megden zird,
süsser salben wunn,nbsp;des menschen mittel ist din wird,
g^^ cell und appotekerin, enz.nbsp;sid du uns heil geboren hast, enz.
Öin hilf die tuo uns sorgen fry,nbsp;Jhesu, wort us vatters schrin,
so sei und lip umbgeben synbsp;behalt die kneht der muoter din,
ßut des argen slangen list:nbsp;vergib uns schuld, hehüt vor pin,
ïquot;eini magt, vor im ims frist,nbsp;und für uns, dz wir mögend sin
®ut wisheit wend wz uns gebrist.nbsp;da din clarheit ewig ist.
^^^ praeclara maris Stella, omvat een dergelijke groet
^veer gevolgd door de bekende logica c^)
btr.6(D) ...
. Gib uns dye stewer, / daz wir dem fewer
Stf^ 7 Hnbsp;gotes werden nahen / Und wirdikleichcn krist enphahen, enz.
or Uns wol,/vraw, genaden vol, Genad uns, krist,/seint sy dein mueter ist,
j em kind dich nichz verzeihet. ein gepet sy ims verleihet.
^^ afko*^nbsp;Maria, uit een Hs. in de Sted. Bibliotheek te Neurenberg
öistig uit het St. Catharina-klooster aldaar, wordt als volgt gebeden:^)
1 • • • • gegrüezet pistu, rcinin magt, / von sünden uns bechere,
g^'quot; 2 .... Maria, an dem endc uns ner: / mit hilfe niht entwiche.
Str. 5nbsp;^ • • • • genaden vol pistu noch gar: / vor sünden uns behüete.
ist n^quot; gcsegent, Marja, din güctnbsp;du pist gesegent, Marja, behüct
Str. 9 quot; Sünder stiure,nbsp;uns vor der helle fmre.
'»CS hbes tugcnt zartnbsp;Dines lihcs reiniu zuht,
dich in gotes trone,nbsp;erliuht den himel schone,
'Oes libcs reiniu artnbsp;dines libes reiniu fruht
g'T dir Von sternen ein chrone. (D)nbsp;gib uns, Marja, ze lone.
-^ve Maria, uit een Dresdens Hs., met opschrift Frawcnlobs
quot;quot; ^eiss, lezen wij:-»)
Str. 4 Ave, du pist der weld ain schrein,
der sunder flucht vor helle prin,
du pist ain drost / der kristenhait gemaine. enz.
^'le'dornnbsp;R®«'quot;' gt;quot; Str. 2 van ecn liclt;l nict dezelfde naam: Ich grUez dich,
/ Vionbsp;du gcborn / und bist des «lornachcs er. / Wir sint versert mit der
No J vcrsUenen künde / du, die bist an allcz scr.
•nbsp;W. II, No. 444, iu 9 strofen. *) W. II, No. 435, Iis. M 13, Fol. 17b.
-ocr page 480-Str. 15 Prich / Gotes zoren, vraw, iind sprich:nbsp;so war der tiefei fro:
„sich, / ich / han schon gesauget dich:nbsp;mein kind, tue nicht allso,
mein kind, du muest geweren mich,nbsp;du solt sy ee ergeben mir,
durch all dein güet so bald nit rieh,nbsp;dy du gepildet hast nach axt-
wie leicht dein parmung in entwich,
In strofe 18 behandelt hij het zondebesef, dat in het klein beginnend en
Maria's hulp tot hefde voor God uitgroeiend, door Maria wordt voorges^^^j
als het aanbieden van aardse bloemen aan haar Kind. Die laatste rege ^^^
ik verwant aan de oude houtsneden uit deze en de volgende eeuw, ^^ ^^
rozenkransen worden aangeboden, zoals in legenden ook vaak wordt ver
Str. 19-24 tonen Maria als middelares.
Str. 18 Süntleichen menschen huid gewinn,
so in der gueten werch zerynn,
wie klain der sünder guetes beginn,
(AC) 0 hymmelische kaiserinn,
dy drumer dann zusammen spinn,
würch pluemlein mit subtilem sinn,
lustleich ze sehen Gotes mynn,
dein kind trewt heblcich pey dem kynn,
imd sprich „wend, daz der mensch icht prinn,*)
dy blüemlein sent er dir von erd.quot;
Str. 19 Maria, höchster trost, / weis uns czu dem der uns erlost.
Str. 21 Wcnd uns ewigs achen
eer uns swachen / fcstiklcichcn wachen,
daz wir icht erkrachen / in dem rächen /
des fewrein trachen, cnz.
Str. 23 Ymmcr pcy der magestat / ist dein rat, cnz.
Str. 24 Zoren an dem jüngsten tag
gar veriag, / das gedag / unnser klag,
so dy aigen schuld ims nag,
vraw, so sag, / das uns mag / Gotes slag
erwenden, daz kain mensch verzag,
seit unnser trost gancz an dir lag,
maria, unnser schuld dann trag,
das uns das urtail wol behag
pcy den erweiten, Amen.
») Wend, dasz der Mensch etwa, irgendwie brenne.
456
-ocr page 481-® strofe behandelt de, in de vorige eeuw reeds populaire, controverse
sLquot; 4 'nbsp;hieronder meer) als volgt:
Eva vortarp / vil manik iar.nbsp;Ave erwarp / den himel fur war,
do SI der slangen rat verwantnbsp;do gabriel uz wart gesant
^ nut adam m dem paradyse.nbsp;und an ein kinde an sinnen grise.i)
^aari zelfstandige geest toont deze dichter-anonymus in de 10e strofe,
de M^quot;^ ^^^ alleen als troosteres wordt aangeroepen in haar kwahteit
Vaag ®®der-maagd, maar waarin tevens wordt uitgesproken (niet slechts
tii dnbsp;dat alleen hij, die God zoekt en zijn vijanden ontvlucht,
Str 10nbsp;bescherming vindt:
Ei gotes muter und meit,nbsp;Wer zu dines libes fruht
unser not si dir gecleit,nbsp;suchet vor den vinden vluht,
»n sunden smt wir schir bereit,nbsp;der vmdet dach von diner zubt.
(ö) gib
uns trost, maria.nbsp;O suze und 0 pia.
^^^ ^^^^ roept Maria's voorspraak cn bescherming in bij
^et eeu ^^^ ^^^^nbsp;I^quot;cvuldigheid na de korte levensperiode
^tr.nbsp;samenzijn met haar moge bewerken:
^vuscbet alle die bic süinbsp;kome mir zc helfe dar
^ az diu bimcl kuniginnbsp;und mich vor not bcwar.
»f liebes kindclinnbsp;Des hilf uns vater, geist und crist,
P'te für di sundc minnbsp;der drei und doch einer ist,
s »ob von dirrc weite var,nbsp;daz wir nach dirre kurzen frist
^^ az 81 mit der cngcl scharnbsp;komcn do du ewik bist.
eukdquot;^nbsp;^^^^nbsp;Mariagroeten der 14e eeuw, mogen eerst
^Ofden ^ P'aatscn uit andere liederen van Johannes, Jen monnik van Sahburg,
^^ eennbsp;^^^unser frawen krönung, dat aanvangt
Str. 2 ° ^ volgende rubriek)
(A)nbsp;1'ccbttcr morgenstcmc, Str. 3 (AH) Sunnc, sücncryinjc rainc,
•■«^ve, sucsscr mandelkrnic,nbsp;pitt dein kind für uns allainc
deiner huct so wflr ich gernenbsp;und die engel all gemainc,
deins suns berm Jbcsu Christ.nbsp;die dich loben durch das iar.
quot;ff uns, frnwc, mynniklcichc,nbsp;Als cr siezt an dem gerichte
»«Isam aller gnadenreiche,nbsp;aller werit czu angesichtc,
^^^^^^ '^'be nmetcr, von uns nicht wciche;nbsp;liebe muetcr, uns vcrslichttc®)
^^nbsp;quot;quot; gfnedich pist.nbsp;und hilff uns an der cngcl schar.
(Sk^^S®*». tial'*'nbsp;stinspcHiig op Eva's dnad de schuld van Adam nu ecns nict wordt
itlg VaarJnnbsp;iquot; de verhalen betrefl-cndc do zondeval. Vergelijk NV. 1, No. 297
''^'i'ddiij«'^ ßcbruikdijk — alleen Eva cn W. 11, No.543, waar (instr. 1) ullocn Adam
fe« ^ordt genoemd. ») W. II, No. 578, in 3 strofen. ») Versöhne uns.
Een Duits Hed, dat Wackemagel opneemt bij de 14e eeuw (al kon bet vo^
hem wel van Frouwenlop zelf zijn en al is het hem als een „Einzeldruck ^^^
omstreeks 1500 onder ogen gekomen): O virgo vitae via, begint e
strofe met twee latijnse verzen, b.v.:i)
Str. 2 O vera mater dei, / sis nunc adiutrix mei, enz.nbsp;^
Voorts vraagt de dichter aan Maria om vijf wonderen te willen doen,
Christus' geboorte, n.1. steun in vrees en kommer, leiding en kracht, kinder^,^^^
vroomheid, goedheid en kuisheid. Als om aan deze vragen klem bij te ze
vervolgt hij:
Str. 7 (AD) (AC) O virgo, vite datrix, / celorum imperatrix,
gedenck der ding / der du bist gantz gewaltig----
maria, tbuo uns by gestan! / wer daz beger, sprecb amen.
str®
Een Marialied, dat als loflied begint en eindigt, vlecht in de eerste ^^^^
reeds een actieve benaming voor Maria in en gaat in de derde zelfs m
over, met een smeekbede om hulp tot Maria, de barmhartige:-)
Str. 1 Ave gloriosa,nbsp;Str. 3 Frost ist komen und zitelosen-
megede, kuniginne,nbsp;merke, erbermerinne,
(AC) schone bimel rose,nbsp;daz diu welt so sere bose,
(AB)nbsp;menschen loserinne,nbsp;bilf seit si zerrinne
(AC)nbsp;der engcl keiserinue,nbsp;daz ich zuo dir entrinne.
Een andere zeer naïeve 14e eeuwse omzetting van de in dc 13e zo ^^^ ^^^f
dig-nuchter klinkende logica omtrent Maria's succes met vragen
Zoon, geeft het volgende lied (in 4 strofen), waaruit ik citeer :3)
Str. 1 Ich muoz springen,nbsp;Str. 2 ----Swen hie twinget.....
hör ich klingennbsp;hcrzelcit, der schrige ^^
dinen namn, maria;nbsp;„hilf, milte magit Mana.
Allen dingennbsp;Str. 4 ----Brich sundcn bant
muoz gelingen,nbsp;mit diner hant;
Bwic du wilt, maria,nbsp;hdf daz wir dich müzcn
(A) du wuschelstab, maria.nbsp;mit reinem herzen gruzcquot;'
der jc
Dezelfde vaste overtuiging boren wij in Ein leich von
kuniginne, hoofdzakelijk een loflied met complete Mariologic,
eerste strofe echter aan het eind reeds deze bede bevat: *)
Str. 1 ... .rose ane dorn,
la mich niht stravchen,
so muz mir gelingen.nbsp;^^
1) W. II. No. 433. *) W. II, No. 469. ') W. II, No. 470. *) W. H, No.
458
In een ander Marialied, Von unser frawen, geeft dezelfde ^^^
Johannes aan Maria als middelares een emgszins sportieve benaming (Str. ^Jj
Hij ontwikkelt in de volgende strofe de gedachte der Schutmantel-Madon»»
in de daarop volgende die van Maria's oneindige trouw en medehjden (Str.
en deze demonstreert hij (Str. 8) met de figuur van Thcophilus. Daarna wijs^ ^
dichter nog op Jezus' weke hart, opdat Maria God's toorn zal kunnen
De slotstrofe begint met een bede om de boze geesten bij het sterven te
verjagen en voert tenslotte Maria weer sprekend in; nu met het ^oor
Kathoheken zeker opmerkehjke feit, dat de dichter ons als baars gehj
voorstelt.^)
Str. 5 Phlegerinn der taugenhait,
die Got menschleich hat beklait,
(AB) aller werlt ein überspringk. enz.
Str. 6 ____Ballsam früchtig / mach Got czüchtig,
60 wir süchtig / werden fluchtig /
under deines mantels fal.
Str. 7 Ave, du gepärd den löser,nbsp;Str. 8 Uf genad pist du geartet,
dir wart nye czu pös kain pöser,nbsp;dy dem sünder allezeit wart
der dich an gerüeffet hat.nbsp;yc mer sünd, ye grösser
Nye kain mensch hast du verlassen,nbsp;Schacz, ob sy sich kund ^^^^^
trucz das da sprach in söleichen massen,nbsp;dich nmfächt mit praitcn a*quot;
es ist czu gros mein missetat.nbsp;dy Theophylum erlost.
Str. 12 An dem end solt du veriagennbsp;Trewt dein kind gar,
pös geist, das wir nicht vcrczagcn,nbsp;sprich: „den czom lasz dir cn
dye all unnser schuld dann sagen,nbsp;wann ich wil sy ymmcr reic'ij'quot;'^^
hilff dy sweren purd uns tragen,nbsp;sy sint menschen mein gclcic c
mit genad streich durch dic schuld:nbsp;kind, gib in dein ewig huhl-nbsp;^^^
Ook deze dichtcr-monnik behandelt de controverse Eva-Avc, zlt;gt; P^P jjed
sinds Venantius Fortunatus deze in zijn Ave Maris stclla plaatste.quot;)
Von unser lieben frawn gepurd vangt n.1. aldus aan
Magd hochgeporen / von dem gcslamp;cht yesse,
aus aller weit erkoren / zu trost der newen ce,
dye Eva uns verloren / hat, do sy gotes zoren
traih aus dem paradeis: cnz.
__oor«'*^quot;' e
gt;) W. II, No. 582, in 12 strofen; in verschillende IIss. van andere opschnftcn
») Van dit lied ontstonden in de 14e cn 15c eeuw vcrschiUende Duitsenbsp;Nquot;- '
laatste op naam staat van Heinrich von Loufenl)erg, gedateerd: anno 141^.
») W. II, No. 548.
460
enkele voorbeelden van Latijnse Mariagroeten uit de 14e
^ volgen.
citeernbsp;van St. Emmeram (nu in de Staatsbibl. te Münehen),
^^ f ik de slotstrofe van zijn Ad beatam Mariam Virginem Oratio:^)
^ O Maria, clientes respicenbsp;Semper, virgo, nos castos effice
supporta gravamen oneris,nbsp;Tela frangens serpentis veteris
e^ mater, suggesto indicenbsp;Et, regnatrix, nos tuos refice
^ Tuis natis succurre miseris;nbsp;Dulci fructu, quo dulcis frueris.
SiscC^^J'^'^nbsp;(t 1360), reeds in de vorige rubriek onder de htur-
^nbsp;betekenis opgenomen, is vooral voor ~
^ürernbsp;^^^^ gelezen werd. Hij kan dus van invloea geweest zijn op
®trofpnbsp;Mariagroet Gaudia beata Mariae citeer ik daarom deze
g^ '' ^le Maria als middelares huldigt.2)
J^aude, quod vis esse ratum.
Tuo nato exstat gratum
Et omncm tuum precatum
------^.«luuinbsp;Explet cum dementia.
^^ris'^^^'^nbsp;Pquot;®^ van Gaming, dichtte een Oratio super Ave
^^^tlincvnbsp;waaruit hier nog het volgende wordt aangehaald. Naar aan-
de elfde regel van het gebed, vangt de elfde strofe aldus aan:^)
^fala nostra pellc,
Duitse landen van
invloed geweest zijn op
gelezen
Hij
Posce nosse, veile, / A peccati felle / Serva Christi lar, enz.
St
Posce quod amamus,
Dona quod speramus,
Age, quod agamus,
Niliil extra fas.
Sumat per te precem,
.... Per te rcnovemur,
In te gloriemur,
A te coronemur,
Angelorum laus.
Precem nostram tibi
Damus atque sibi,
Qui dat panem ibi
Suis in Emaus.
(A)
St^ 13
f. 12
l^ona cuncta posce,
• • • • C u n c t a que profana
^«Inera mundana
JJ«»tis nostrae sana,
^cdicinae vas.
^/gt;«8tra te esse matrem,
Deum patrem,
se nohifi fratrem
te fecit hie.
J« esse Mariam,
^«»nmam coeli diam
piam
aetemum sic.
Str. M
(D)
(AC)
(C)
Aual 1 quot;quot; ''y«»». III, u. Strofe 10, 11 cn 20 zijn in de volgende rubriek opgenomen.
® • hymn. 111 (Pues's Veriag, Leipzig, 1888) p. tO—4'! (29 str.) Zie ook rubriek A.
Str. 22 Iter para tutum, / Scutum da virtutum,----
Para defensamen, / Confer adjuvamen,
Hostis ne fraudamen / Vincat nos aut vis. enz.
Nadat de dichter in de volgende strofe de Maagd Maria nog een lofzang
ge^djd en
de hoop geuit heeft weldra tot de haar omringende enge e j ^
Jezus huldigen, te mogen behoren, zijn de laatste vijf strofen van dit g ^^^
een lofzang op de H. Drievuldigheid, analoog aan de slotstrofen van be
Maris Stella.2)nbsp;ge-
Uit zijn Oratio super Salve Regina, reeds in de vorige ruör
noemd, citeer ik hier nog:®)
Str. 6 (AB)
Str. 10
Str. 5 In hac valle lacrimarum
Nos gementes dirige,
In abyssum offensarum
Lapsos flentes erige
A reatuque pocnarum
Nos clementer corrige
Et a lacu tenebrarum
Trahens manum porrige.
Str. 9 Tu benign a hune ostende
Nobis post exsilium,
Audi preces et intende
Gemitus humilium.
Diligentes te défende,
Firma spes fidclium.
Ne dici nos tremendae
Feriat judicium.
--,nbsp;J y ilnii«
») Vervolg dezer strofe is reeds in de vorige rubriek opgenomen hij Konrn«
*) Zie voor deze lofzangen ndjriek C, blz. SU met noot 2.nbsp;ci^C^
») Anal. Hymn. III (1888) p. 39; in 10 strofen, waarvan ik de eerste en derde p
de vorige rubriek. Dc wijd gedrukte plaatsen zijn uit de originele antiphoo . ^^^^
«) In cen Duitse bewerking van het Salve Regina lezen wij quot;vÏ^^^t^r. N^^'^^Jor''''
WUl. II, 19, in duodecimo, sacc. XV. Sted. Bibl., vroeger St. Cathanna-kio^
Mit Jhesu, o Maria ros: / crman in sincr güete, / daz cr uns tuo von sundcn
hchücte.
Eja ergo, advocata
Nostra, mitis omnibus,
Iram Dei prcce grata
Plaça poenitcntibus,
Dominatrix sublimata.
Pracpotens virtutibuS'
In patronam nobis data,
Salva nos ab hostibus. )
Vere clemens, vcrc P'quot;'
Vere virgo rcgia,
Cui laudis harmonia
Personat in patria, ^^
Nos gubemans in bac
Tua per praesidi»' w^r«quot;'
Transfer, dulcis o
In actenia gaudia.
Str. 19 Nos culpis solutos
Semper fac et tutos,
Fide, spe imbutos,
(D) Caritatem da. enz.^)
Matrem Christi Dei,
Te rogamus rei
(D) Da salutem spei
(D) Da spem nobis, die.
MaH.'^ slotregels der laatste strofe komt weer tot uiting, wat de gelovige van
ZVnbsp;voor de eeuwigheid verwaeht.
strofennbsp;B.M.V., een bijzondere vorm van Mariagroet (n.1. een in 50
^^liand' U ^^^ streken Mariakroontje genoemd), zal in de volgende rubriek
gorden, omdat daar speciaal lofliederen bijeengezet zijn.
^ kiem Cï'iiiale van Konrad von Haimburg de rozenkrans-devotie reeds
lö é'nbsp;is, zal ik er ter plaatse langer bij dienen stil te staan,
^ohe ^^ liederen, die Dreves uitgaf onder de verzamelnaam Cantiones
vindg^^^^' ^nbsp;^arienleich, is die kern der rozenkrans-devotie ook
^aria'gT' bovendien bevat dit hed nog benamingen als Brug, om vooral
bemiddelende rol te verduidehjken .-i)
^ rli quot;quot;'nbsp;P®quot;®nbsp;Str. 3 (A) ____Aurora,
(A) Virgo tu es navis, pons,nbsp;Ora
Donum fer salutis.nbsp;Filium
O suavis navis, pons,nbsp;Pulchcrrima cunctorum,
Virgo tu es nobis pons.nbsp;Ut nobis det praemium
Portum dn salutis.nbsp;Sortis beatorum.
Uit e
St, j volgend hed in dezelfde bundel citeer ik nog:®)
Aurora ora / Pro naufragiis. Str. 2 ... Nostri intervcntrix sis, / clcmens domina.
' ^ • • •. Ora tuum natum,nbsp;Subvcni miseris,
Fac nobis placatum,nbsp;Extrema hora
Qquot;cm came tcgis.nbsp;Pro nobis ora,
^ Tu fdia regis,nbsp;(A) Dulcis aurora.»)
^nbsp;komt ook de controverse Maria-Eva voor en wel in een hed
^^^^^trofen:-»)
1) Q ^^
Uitnbsp;bymn. I, No. U (Fucs's Verlag, Leipzig, 1886). Zij doteren op zijn
ï Anal 1nbsp;14c eeuw.
ll^Crnt'quot;quot;' No. 15.
'Jolu11- Maagd lijkt mij in verband tc staan met die van Brug cn
teltenbsp;bru'quot;''* quot;nbsp;'quot;»'■gcnfood te verklaren, dc lichtcnde dageraad, Mcllicht bc-
Gcb^nbsp;eeuwige licht. Met dczo versregels zou men dan Toorops laatste
^adnbsp;kleuren van do regenboog rondom het visionaire Christusgclaat)
^itjjquot;!'^®' dio je ^^®vrouw Toorop merkte hierover tegen bnnr man op „Dat is do mooiste
A '^'»ïscliedr^^*''*''quot;^quot;''^®^'quot;'regenboog zou, behalve
'»ynin Tnbsp;—nbsp;quot;ch n.1. meende tc herinneren — uit Ierse poüzie stanuncn.
■ t, No. 17,
-ocr page 487-Str. 3 Super exaltata
Qioros claritatis,
Restaurata throno
Piae largitatis,
0 sancta Maria,
Audi cieri vota,
Nostra prccamina.
dat
Ook in het volgende Mariahed, Ad beatam Mariam virgmem, ^^^
Wackcmagel in de 14e eeuw plaatst (hoewel het hem bekend is mt
de 15e eeuw) vinden wij die dankbaarheid tegenover Maria, die de ^^^^ ^^^
troost over wat Eva hen — in de gedachtenkring van den Middeleeu
heeft aangedaan.^)
Str. 4 Evae infamati
Noxia, gravati.
Per te restaurati,
Filii tui nati,
Nostri Jesu Christi,
Laudibus praecelsis
Promere parati.
Str. 3 Eva saeva nos re vera
fecit miserabiles,
Tu es nobis dulcis hera,
nos confortans flebiles.
Nobis vere fuit fera,
sed tu mater mitis es.
Ave ave mater vera,
ave plusquam centies gt;
ide
Van hetzelfde lied zijn voor deze rubriek verder nog van belang de quot;^^^^gjnd
strofen, waarvan de eerste typerend is voor de moderne devotie (^^^^^j^ujlceii
dezer eeuw) door dc uitweiding over Maria's zorgen voor haar go
Zoon.^)
Str. 19 O Maria, mater Christi,
pro me natum supplica.
Quem lactasti, quem fovisti,
sibi praebcns ubcra,
Moricntem quem vidisti
pro nostra miseria,
Peccatori mihi tristi
ut donct remcdia.
Str. 22 (AC) Impcratrix rcginarum
dulcis ct mitissima,
(A) Flos et gcmma pucllarum,
mihi sis propitia, enz.
Str. 21 O Maria, languidoruni
(AB) dulcis consolatio,
(AB) Tu adiutrix miscrorum,
mihi sis protcctio,
(AB) Miscratrix miscrorum,
ad te miser fugio,
Tollc pondus pcccatorum,
quod indignus profcro.
Str. 24 ....Ergo per tclnrgiat»^'
munus indulgcntiac
Spatiumque concc
verac poenitentiac.
datur
b'j
gt;) W. I, No. 297: Ad beatam Mariam virginem. In ecn ander lied (W. II, ^^J^crkt- tquot;'
uitzondering alleen van dc schuld van Adam gesproken, zoals eerder werd o, ^^ j^j^o-Zo»^ gt;
«) Evenzo wordt de 14c eeuw getypeerd door de volgende tocB^|)raaknbsp;der ^^
Maria, bij haar opname in den hemel: hie sitz, du muoter mm, / filr
gewert. W. II, No. 438 (str. 11): Von der himclfart U.l.f.
tr. 25 Dulcis mater, hoe impende,nbsp;A gehemia me defende
(piod est necessarium,nbsp;malignorum daemonum,
Hora mortis metuendaenbsp;Me duc tecum et ostende
mihi fer auxilium,nbsp;mihi tuimi filium.
ßeata Maria Sequentia, die nogal veel schijnt voor te komen in
l5enbsp;en in gedrukte gradualen (vooral Duitse), resp. van de 14e en
^arJT^'nbsp;^^^^ — ^ tegenstelling met andere, die het gehele gebied der
®logie omvatten -- tot de éne idee van Maria middelares.^)
1 ----Virgo sacratissima;____ Str. 2 Per te Deum adit reus,
Tuo nato fit acceptanbsp;Ad quem per te venit Deus,
Per te precum victima.nbsp;Tu amborum media; enz.
Str. 4nbsp;facia singularisnbsp;Str. 5 Quodsi reos sancta spcmis,
Super cuncta principarisnbsp;Ut quid sis praelata ternis
Sub supremo principe;nbsp;lerarchiis, respice;
Ergo, virgo sic promotanbsp;(AB) Tu reorum advocata.
Causa nostri, nostra vota Per te sit ipsorum grata
^ Promovenda suscipe. Causa coram iudicc.
liaar^^^'?^*'^nbsp;m nog enkele voorbeelden van moderne devotie, die met
Uit Su^^gedachtensfeer ook uit Duitse liederen bier en daar blijkt, b.v.
® bedreiging, volgens Wackemagel reeds bij Friderich von
lu S te vinden.2)
^chensinns lied; Maria, hilf uns, lezen wij dan:»)
Str. 2 O magt übr alle meide gar,
gcweltic aller himcl schar,
ich man dich, magt, diu got gebar,
du maht dich «les wol frouwcn.
Diu ane sündc wart gehom,
der himelfürst hat dich erkom,
des hilf uns, muoter, ane zom,
daz wir dich dort anschouwcn.
Tactstu dc» niht, so mücJit ich von dir singen
80 waz din lip begangen hat: cnz.
3 .... Got sprach ze dir „trut muoter min,
diu cristenheit sol wcscn din.quot;
^nbsp;(AC) du uzerwelte keiserin,
öeüquot;^nbsp;nieman morden.
^^''«Bsisch'lT'''''''' ^ ^ zcsregeligo strofen, Kehrcin No. 272, vermeld hij D. B. II, p. 270.
Pol. 407 c. gt;) Zio W. II, No. 530, in 4 strofen.
30nbsp;465
-ocr page 489-(AB) Du bist ein hüeterin der armen cristen,
got hat ims dir vür eigen geben,
die gab sohu behalten eben,
nach dirre freud daz ewic leben,
dar zuo solt du uns fristen.
Deze strofe leidt den Sehepper dus sprekend in en trekt de eonelusie tenop
ziehte van de Moeder Gods.nbsp;, ^jt
Ook een typisch naïef-intieme sfeer ademt het hed, getiteld: Van der ^^^^
Cristi unde van unser frowen hemmelvart, dat in een zeer gem^^^
lijke stijl de gehele levensgeschiedenis van Jezus en Maria verhaalt. De a
luidt iets plechtiger:^)
Str. 1 (^d vader, sone imde hilhgc gheist,....
.... se wolden dat also wagen
Dat se den minschen losen wolden,
de von Adames scholden
Ewich moste sin verloren,
wcre gades sone ims nicht geboren.
Str. 11 De den hemmel schop unde de erden,
de wil van dy geboren werden.
(Jod de schop mit gotliker wishcit,
dc wil nemen de minschliken krankhcit,
den sündcrcn to troste unde tor salichcit.
Evenzeer typeert Gabriërs toespraak de moderne devotie:
Str. 6 Gabriel sprak vcl dradenbsp;Str. 25 Maria, du scholt des gcloucn mYj^^ ^^ a^'
'ave Maria vul gnadc,nbsp;de billige gcist kumpt van hem ^
Maria du junkfrouwc fin,nbsp;Dat kumpt do van godes dog
du scholt godes moder sm.nbsp;hc wil bescbowen dine joget. ^^^
Str. 23 Gabriel dede up sinen munt Str. 26 Maria, cn wordekcn wil ik «''ßß®
unde sprak m der sülucn stunt, cnz.nbsp;des scholt du gcloucn my:
Str. 24.. . Din gnadc unde barmhertichcitnbsp;Ehzabcth, dc grotmoder cli ,
schal allen lüden wcsen bereit.nbsp;de drccht ok ccn kindclm:nbsp;^
Voorts hoort in deze rubriek zeker thuis de volgende lofzang op ^^^^
Str. 40 Wol uns, dat Maria tzartnbsp;mannich minsche wcre vor o
in de werk ic gcbom wart.nbsp;Den se beholt to aller Ui,
Were Maria nicht geboren,nbsp;des sy se (j)ummcr bene
») W. II, No. 543.
«) De dichter bUjkt het nict al te nauw te nemen met zijn bronnen!
-ocr page 490-allnbsp;gedeelte, dat van Maria's Ten Hemelopneming verhaalt, krijgen wij
Vol ^quot;'^^^^^'l^eden van kroon en troon met voetenhank en baldakijn. Dan
^ gen sieraden, Maria's kleed en vingerringen: De temelike bande din/de
solden vingerhn (Str. 113). Daarop volgt de blijde lofzang der engelen
der ®°®'en8pel door orgeUdanken begeleid, waarna de nieuwsgierige vragen
daai^^i^^^' ^ l^et Latijn quae est ista tam formosa, enz. en direct
Vjg^^ volgende naïeve vertaling We mag desse junkfrouwe sin ? enz. Een
ig antwoord levert:
kern^' ^ volgende strofen nader wordt uitgewerkt, tot eindelijk een
^^tachtig antwoord levert:
We is desse schone unde vrie / de hir kumpt ut der wüstenie ?
Se kumpt hir up desser erden / eft se unser aller vrowe wille werden.
D
^oord'^^ ^^^^ ^^ dichter weer ettelijke zulke strofen met vragen en ant-
en volgen. Eindelijk nadert Maria God's troon en hoort zich toevoegen:
»»Maria, wes wilkomen my, / ik hebbe gewachtet na dy,
^ k wil dy denen, des hebbe ik recht, / du bist min moder, ik bin din knecht.quot;
^'^^ennbsp;^el zeer tekenend voor de betekenis van Maria in het
veertiende eeuw. Dezelfde vazallen-eed komen ook Gabriël, de
lofl '^i'^'^ ^^ profeten afleggen, terwijl David de H. Maagd bij zijn harp
h'nbsp;een begroeting van Maria door God den Vader, als zij den
Stj. ^*^engaat, die aan het Hooglied doet denken:
grotte se Icfliken donbsp;Str. 182 Maria, ik wildy noch eine gaue geucn,
®P*quot;®k er gutliken tonbsp;du schalt ewich mit my leuen,
Ij es wilkomen, min utirkome,nbsp;Unde wat du hiddest, dochter min,
quot; lt;^ddele rose sunder dorne.nbsp;des schalt du getwidet sin.
Str. 183 Alle gnade schal ut dy vleten,
ein moder der barmherticheit schalt du heten:
We diner hulpe beghert up erden,
de schal cr getwidet werden.
Str. 184 Dat heft gemacket din emodicheit
undc din louelike küsheit.
Dat dy desse ere is bereit
hir in der ewigen sahcheit.
^ dir^*^^*^^^ Vervolgend, dat weer in die nalef-dcvotc stijl van dc 14e eeuw,
quot;^oedstcf^'^nbsp;tloorgaat, lezen wij — nadat de gewone aanspraak van
Zoonquot; in str. 186 nog is geplaatst — het volgende:
' Str. 147 en 148-150.
-ocr page 491-Str. 187 Noch mer hefst du eme hewiset,
du hefst ene gecleidet unde spiset,
Grote armode hefst du mede beseten,
des wil ik nicht vergeten.
Str. 188 De grote truwe scholt du neten,
ein moder der barmherticheit schalt du beten,
Du machst bidden, ik wil dy twiden
wes du begherest to allen tiden.
Str. 189 So we dy denet, dochter min, t
de schal ewich sahch sin.**
De dichter had hier gevoegehjk kunnen eindigen, indien hij ons slechts
willen overtnigen van een toenemende Maria-devotie in de 14e eeuw; maar bV
dicht nog bijna 50 strofen door en zegt eindelijk het volgende:
Str. 231 Ave Maria, reine megetin,nbsp;Str. 232 Hore der Icuen moder din,
dit bok mote dy anname sin.nbsp;wenner se unse vorbidderinne ^^
Hir bebbe ik dat ende vunden:nbsp;Dit gescbe uns allen samen
god, dor dine hilhgen vif wundennbsp;In des waren godes namen. Am
• 'ö
Dit is niet het enige langademige Ued, dat a.h.w. een exposé geeft van Mar
deugden en van de Maria-devotie in haar voor de 14e eeuw zo typerende ^^^^^^
geving. Wij hebben ook weer het veelvuldig gebruik van de naam Roos ^^^^
Maria kunnen aantonen in deze eeuw; een gebruik, dat in de 13c ccugt;^ ^^^
loren schijnt te zijn gegaan. Dit was een natuurlijk gevolg van het ï®
intellectuahstisch, spirituaUstisch genre der toenmaUge poëzie. Ook
in enkele Uederen nu reeds een spoor van rozenkrans-devotie
wijzen, dat in hoogst eenvoudige woorden die bijzondere devotie tot ^^^^^
bcgrijpeUjk maakte; n.1. als cen huldiging in de vorm van haar toevertro ^^^
smeel^eden ter overbrenging aan cn ondersteiming door haar Zoon ^U ^^^
Vader. Als sprekend voorbeeld daarvan wil ik nog de vijf eerste strofen ^aquot; ^^^^
Ued in vijftig strofen aanhalen (waarover meer in de volgende rubric '/'
Ued Marien roscnkranz.^)
Str. 1 (A) Juncfrowe, aller cristen trost,
mit dir die werk ist ganz erlöst
von belle bant, pin, Litze und frost.
--• htct
») W. II, No. 483. Volgens Karl Bartsch: Die Erlösung, S. 279 cn LVI, van ccn dic
Franken; naar cen pap. Hs. sacc. XV, in dc Sted. Bihl. te Neurenberg.
Str. 2 Maija, din kint Jhesus daz worhte
erlosende uns vons tiufels vorhte:
got vater er dar an gehorhte,
Str. 3 Daz du sist ein mitlerin
zwischen sim zom und der gnaden schrin:
des opfer ich dir diz krenzeUn*)
Str. 4 Von liljen bluomen, ahtbarm gesteine,
von edelen kriutem groz und deine,
von rosen, vioha des pardis gemeine.
Str. 5 Daz dir daz deste genaemer si,
min heiiger engcl ste mir bi,
er bringe waz daz zierlichst si.
Hcbt^nbsp;deemoedige opdracbt van zijn gebeden aan de H. Maagd,
«t de dichter deze vraag tot baar:
Str. 19 (A) Du bumde lamp, du schon luceme,
din licbez kint gewert dich gerne:
bit in, daz er micb tugent lerne.
^^^tuurr ï'®quot;**^nbsp;quot; verspreiding van hct kerkelijke lied
die n'nbsp;toegenomen door de boekdrukkunst en in de volgende eeuw
^Vpen.nbsp;^oo»quot; de uitvinding van hct notenschrift met beweegbare
^«ardi^^quot;^^'?quot;^^®^quot;®' hekend onder de naam LiedvT MuscathUu's is zó merk-
^^ openbsp;VOO' deze rubriek, dat ik dc citaten der 15e eeuw daarmee
nadere datering ervan schijnt uitgesloten.^») Het Hs., uit
dercQ , ^^ overgegaan naar de Stedelijke Bibhotbeck te Keulen, bevat lie-
unbsp;overgezet uit zeer verschillende bronnen in
b? t Zwabiscb-Bcicrse spelling, waarvan de laatste de oorspron-
^^^ hel ^^nbsp;bundel juist voor mijn onderzoek
speciaal waar het betreft de Maria-devotie in Beieren.^)
voor ruhrick U cn dc rozcnkrans-dcvoüe nam ik deze strofe ook hij de
^oorj,nbsp;ruhrick op.
Ï'^'gens n^p®^quot;''''nbsp;Keulen, 1852, door Dr. E. v. Grootc. (Sted. Bihl. Keulen
Onbsp;o'quot; enigerlei Hnguistick hlijvcn hier steeds huitcn hcschouwing. Wel
dichtvorm, waarin dctc liederen uitblinken hoven andere,
• Wackcrnagcl dateerde enkele (W. II, No. 649) omstreeks 1500 (Lieder M. No 19)
Het lied Maria hilf overtreft dat van Suchensinn, uit de vorige eeuw,
eenvoud van dichtvorm en gedachte.^)
Str. 4 Maria mait, / bis mein gelaitnbsp;Str. 5 Ich hab der welt / umb krankes gel1^
tzuo deinem kinde, / mit worden lindenbsp;gedienet lange / mit meinem sänge,
solt mich, juncfrau, vurtretennbsp;nu muoz ich von ir scheiden:
Setz deinen schilt, / dein barmung milt.nbsp;Der glocken ton / wirt mir tzuo
juncfrau, vur mich, / daz bite ich dich,nbsp;ein leinen clait / ist mir berait,
zart juncfrau ouzergeten.nbsp;die werlt muoz ich vermeiden.
Sol ich faren in fremde lant?nbsp;0 muoter aller gnaden reich,
die wec sint mir unkünde,nbsp;wan wir sullen von hinnen,
dar umb biut, jumcfrau, mir dein haut,nbsp;mit deiner helfe von uns nit weich«
laz mich der meiner sündenbsp;ahnechtige kaiserinne,
entgelten nicht, / mein tzuoversichtnbsp;daz unser sünt / werde bekünt,
han ich tzuo dir gesetzet:nbsp;daz wir werden gespeiset
an dich kan ich nit komen hin,nbsp;mit dem hailigen sacrament
mein heupt gewin / ist lützel ciain:nbsp;an unserm ent
hilf, juncfrau rain,nbsp;hab uns in huot, / daz Muscatp'
daz ich nit werde geletzet.nbsp;werde nimer mer verweiset.
Een nog persoonhjker noot klonk in die laatste strofe.nbsp;^
Het vertrouwelijke symbool van „schipquot; voor Maria is door dezen diC
wel zeer poëtisch verklaard in zijn Maria schif.^)
Str. 3 Ir weib, ir man, / ir solt verstan
des schifes rant / den der hailant
mit gnaden hat gebauwen:
£z ist die mait / da die gothait
sich in verbarc / mcchtlich und starc,
daz schif blaib unnerhauwen.
Daz mer dz ist die werelt brait, / der anker der ist swerc,
daz ist die gots barmhcrtzikait: / hör an, du kranc sundcre, ^^^^^
des mastcs baum / nim eben gaum, / die kiuschnit unser ffquot;
der segcl ir dcmüetikait, / das ruoder brait / ir gots andacht,
da mite si bracht / got in menschlich anschauwen.
Str. 5 Ich wol verste / daz nicmant me /
ist der schifman / dan der den tron
der himcl hat gcmachet, enz.
1nbsp; W. II, No. 649, in 7 strofen.
-ocr page 494-Str. 6 ----ain wesen gots in der dreivalt
gebar die jnnefrau freie,
an allez mail, / si fant daz hail
daz Eva hat verloren,....
.... die juncfrau zart
süente uns den alten tzoren.
Van de slotstrofe, een kinderlijk, innig danklied, een jubelzang tot de H.
agd (en als zodanig meer in de volgende rubriek thuishorend) wil ik hier
quot;6 het eind laten volgen:
Str. 7 ----Laup, gras, bluomen und aller griez / und aller wazer tropfen,
so got daz allez dichten liez / daz kunde doch nit gestopfen
das minste lop, ez wer tzuo grop / gen deiner hoher wirde:
(A) du bist ein schif der ewikeit, / der himele brait
hastu gewalt, / gar manecfalt / lopt Muscatpluot dein tzierde.
Van lgt;ezingt hij weer Maria met originele termen voor de oude gedachten
Aheotokos en Maris Stella aldus:»)
Str. 4 (A) O gotes tabernakel, / wie gar ein liechte fackcl
ist uns in dir entzunt.
die alle werlt durchliuchtet
^nbsp;daz ertreich gantz durchsiuchtet, cnz.
^^ahi^^^^*^.^®^quot;*^®®nbsp;quot;»^gewerkt in ecn ander lied uit genoemde
j)nbsp;bron en als hct grote wonder voorgedragen.
^^^^ geheel in hct Duits, bevat — na do bede tot Maria, die
^en v^nbsp;wordt geprezen om Wien zij ter wereld heeft gebracht —
Str 7nbsp;voor hct gerijmel van den dichter.^)
O muoter, kiusche arche,nbsp;Str. 9 ____waz Muscatpluot tuot sagen,
^gt;0 mOchtic unlt;l wie starke,nbsp;ist alles kranc gedicht:
^■«ü groz disz wunder was,nbsp;ich stanil hie gar kunstlose,
duz du tetest den geherennbsp;du wol durchliuchte rose,
der dich tze mensch liez werdennbsp;und waz ich von dir kose
»ind dich erschaffen hat. enz.nbsp;duz tzel ich gar für nicht,
^tr. 8nbsp;liecht / bist du aller wunne,
^ virgo mater christi,nbsp;du clarhait in der sunne,
«alus nostra fuistinbsp;du wol crklaerter hrunne,
Viru Emanuel, enz.nbsp;mein hoechste tzuouersicht.
^ W. jj'^nbsp;Marien crwülung (in 5 duhbcl lange strofen). Lieder Muscatbluts No. 24.
0- 656: Marien minne, Lieder M. No. 26.
-ocr page 495-Van de vele Duitse Mariagroeten dezer eeuw, noem ik als eerste:
Heinrich von Loufenhergs bekende bewerking van bet oude Ave mar^®
stella, met tussengevoegde regels van het gebed in het Latijn.^)
De aangehechte Duitse tekst werd door de gelovigen responsorisch gezonge®'
zoals Bäimiker bij een Latijns proza uit een 15e-eeuws Hs. vermeldt.^)
Uit Loufenberg's tekst zal ik voor deze rubriek de vierde strofe citeren (dee^
in rubriek A opgenomen), mede omdat deze de naam hemelroos voor Mar^®
bevat, die niet voorkomt in de Latijnse, originele tekst van vóór 1030:
Str. 4 Zeyg müterlicbe trüw,nbsp;us dinem küscben lib,
erwirb xms ware rüw,nbsp;(AC) du bobe bimelscbib,
der dich ze muoter kosz,nbsp;er wolt din kinde sin
(AC) durch dich, du himel rosz.nbsp;solt sin dz leben min.
Behalve deze bewerking van het Ave maris stella en zijn
Marien»
Abc's, waaruit bij de vorige rubriek werd geciteerd,®) dichtte von
berg nog zelfstandige Mariagroeten, waarbij dan de beginwoorden va» ^ ^
strofe soms de woorden van de Boodschap aan Maria vormen. In zij» ^ «
Maria, dat in genoemde Münchense cod. lat. als opschrift draagt: Anno *
geeft geen der woorden aanleiding tot het dichten van een smeekbede, ^^
immers nog ontbrak aan het Ave Maria; maar op het woord Amen besluit O
dichter met deze bede :*)
Str. 15 Ach cdii magct fron,nbsp;fiir mich us babyion,
du dohter von syon,nbsp;ich mein der sünden kon,
du sunncn glanczcr mon,nbsp;(D) gib dinem dihter Ion
aller hclgen kron,nbsp;uf aller cngcl pion, / Amen»
In een ander hed, een zijner niet gedateerde Ave Maria's, dicht bij'^)
Str. 5 (^segnet fruht des hbes din, / du himcls licht gcstimc,
Du heiter simn, du manc vin, / vcrtrib der sünden vimc.
Du edels vasz, der gnaden schrin, / demütig gottes dimc.nbsp;^^
De slotstrofe uit zijn Marialied (gedateerd 1425) bevat ecn duidclij'quot;'
spehng op Maria's actief optreden als middelares en troosteres:quot;)
W. II, No. 778: Münchcner codex lat. 4423, 8°, sacc. XV, Fol. 252, gedat.nbsp;p,clJ H
W. I, No. 85 (door Beissel I, p. 126 gedat. vóór 1030, maar door Wackcrnagcl nog ^ „rftlt«''
Venantius Fortunatus) heeft een zevende strofe: Lob si, vattcr altc / und atich cn«t* »
Er dem gcistc reine, / drin ein lob gemeine.
») Baumker II, p. 74 verwijst naar Monc. Hymnen II, No. 614.
') W. II, No. 732—736. *) W. II, No. 771. •) W. II, No. 770. •) W. II, No. 747.
aan:^2) ^^^ ^^^^ ^^^^nbsp;opschrift Maria hilf en vangt aldus
Str 1 Frow, muoter, magt, gebercrin, / (AB) der armen sünder trösterin,
(A) du cdly ros von yericho vin, / sfd ich bedarf der hilfe din,
so ruoch mir gnodc zeygen.
N^ever formuleert Heinr. v. Loufenberg dezelfde idee in een Gehet zuo
van 1440:3)
Str. 4 Gesegnet bist du ob allen wiben,____
der engel kor / mag din lob nit vol smgen.
Nun hilf uns springen / an der megde tancz,
rüw und bihtc gancz / uns, zarte maget, sende,
dz unser ende / uns geleite zuo allen gottes kindcn.
^^^iHk^'quot;' ^ jnbsp;Regina heeft hij bewerkingen gedieht, waarin ik na-
banbsp;. rubriek stof vond, omdat Maria hierin speciaal als Moeder
'^teernbsp;gehuldigd wordt. Uit zijn Salvc Regina, van 1437,
dus
Str.
Str. 2
.... din mcgtlich sitt
knn gottes sun wol güten,
ruoch uns behüten
by im in himels plone.
St;
3
----ich WZ verloren:
crharmherzikcit
{»et mich geleit
iioher hymels throne.
• ; • • 2U0 uns din gnade wcnd,
^ hilf uns send.
Str. 5
.... stem in dem mer,
din licht uns 1er
din kindlin mynncn,
andahtclich besynnen
dio mcnscheit sin,
die küschcit din cnz.
^quot;ot von ycssc,
® quot; vcrgesso
^enschlichcr croatur. / unser natur
..^^^^^reh dich in hat bcclcidct, enz.
^ W. tjnbsp;waaruit reeds werd geciteerd (in rubriek A).
jj'^o. 744.
bl^'nbsp;rubriek A voor dit Salve Kegina. Talrijke Duitse bewerkingen van het
Joh , quot;r®quot;quot; quot; uit de ISe
en 16o eeuw, o.a. in Mich. Vehcs GesangbUchlein (van 1537)
»^isentritsche GeMnabuch (van 1567).
Du bist, die sin mot
allein neygen tuot:
bewar vor der helle gluot,
so unser sele scheid von hinnen.
Str. 5 Maria, trösterin aller verserten,
vor dem herten
richter ruoch^) ims behüten,
tuo güten / sincn zom:
Uit een ander Ave Regina, dat hij niet dateerde, citeer ik de voor miji*
onderzoek nodige strofen r^)
Str. 21 Pro nobis, fur uns wiltu sinnbsp;Str. 24 Exora, bitt fur ims behend,
(AB) ein muoter und ein mitlerin,nbsp;dz Jesus uns sin hilffe send,
(AB) ein thron des edlen kindes din,nbsp;e naas^) unser oug erblend
denn huot uns, magt, vor helle pinnbsp;in todes nöten an dem end,
durch diner eren pryse.nbsp;dz er uns löse, Amen.
Een volkomen vertrouwen op de genaderijke tussenkomst van Maria hy
haar zoon spreekt ook uit de volgende plaatsen van zijn niet gedateerd A^®
Maria:®)
Str. 3 .... Cnad hat dich so gar durchgossen,
daz si uns von dir ist geflossen.
Gnad wirt nieman von dir verseit,
wan si dich hob ze got uf treit.
Str. 6----Daz du magt hast geboren den Str. 11____Der kond us eva ave macheo,
Der nie hat anuang noch abenen,nbsp;und kert daz weinen in ein lache»'
Du hast gebom den der ie waz,nbsp;Daz ist der alte rat gewesen,
für alle wunder ist wxmder daz.nbsp;ane den wir nüt möhtend sin
Du bist der brunn der stetlich qwilltnbsp;Der kert umb cva, da ward »vc,
uns armen sündem erbermd und milt.nbsp;des hab dank der hymel grfive.')
Ook bij Loufenherg dus weer de controverse Eva-Ave, die hier quot;w^at
wordt uitgesponnen en met een dank aan den hcmelsen Rechter bcsl«'*^ jj
In de slotstrofe, die ik nog zal citeren, komt de dichter weer beter op dre«^
Str. 17 Amen, daz muos werden war.nbsp;Hilf mir daz ich so besser mich,
du edle fürstinn schön und dar.nbsp;daz ich in hymel schowe dich
Ich armer sünder bitte dich.nbsp;Und ihesum din vil liebes kind,
maria, nüt versmahe mich:nbsp;so ich scheid von dirr weite blind,
Enphah daz ich gedihtet han,nbsp;Daz ich bcsicz der guoten rieh,
sih nüt min sündigs leben an,nbsp;des hilf mir, maget tugentlich.
In deze Duitse groeten der 15e eeuw wordt Maria-Middelarcs niet
begenadigde van God toegesproken, zoals in de oorspronkelijke groet v
') W. II, No. 775, in 24 strofen (vgl. vorige rubriek).
Naas = Satanas.
») W. II, No. 776, in 17 strofen. *) Grave, Königl. Gcrichtsvorsitzer.nbsp;^gflbf^
') Het aantal strofen dezer Mariagroeten houdt steeds verhand met hct aantal woor ^ot^'quot;
Ave Maria van die dagen, maar wisselt naar gelang cr één of meer woorden in ééo «f
verM-erkt. Zo komen cr voor van 12, 16 en 17 strofen.
^ögel, maar tevens geëerd als Vorstin. Zo ook weer in het volgende Gulden
Maria»;)
St»-- 1 ^grüst seyst, Maria ein Königin, heilig und selig bistu gebom,
bist aUer Welt ein Trösterin,nbsp;Dich hat Gott selber auszerkohm, enz.
^og Sterker is dat eerbetoon uitgedrukt in het volgende lied: Salve:^)
(AC) Salve Maria Königin, / (AB) Mutter und Helfferin, / Maria salve!
(AC) desz Himmels Kayserin, bey Gott ein Mittlerin, Maria salve!
^^ Iders lezen wij in een dergelijk lied:^)
3 Got grüsz dich hunder tusent stunt,nbsp;in diser naht
von der uns kuntnbsp;ist Hehter schin enzunt.
Adams funtnbsp;Got grüsz dich, muoter, magt, mary,
öet mnenclich verwunt,nbsp;der eren kry
das ist worden gesuntnbsp;all yerarchy
öut gottcs maht,nbsp;dir i^b ^^^d ere schry. cnz.
^^'gend^^^l^^*^' opvatting om Maria met deze groet te huldigen tot de
^et du 1 f.nbsp;citaten, waarhij de lofzang hoofdzaak wordt. Hier kan ik
8 «IJ dezc enkele voorbeelden van huldiging laten.
aanroepen als Maria-Mediatrix in een Prosa de
de I)nbsp;(uit een 15e eeuws H8.,in 1600 te Andernach gedrukt), waar-
ingeschoven, tekst weer responsorisch door het volk gezongen
• nviolato, intacta / et casta es, Maria, Str. 2. O Mater alma Christi, carissimn,
Vquot;ae es effccta / fulgida coeli porta.nbsp;Suseipe, pia, laudis praeconia.
eutscher Chor: O Maria, Last genicasen deiner Vorhitt die dich griisszen.
Ook de
ß^atide ^nbsp;gelegd op de rol van Advocata, een rol, die wij in de voor-
vaak zagen uitgedrukt met de idee, dat Maria niets geweigerd
^^^■«esnbsp;Zoon, vinden wij in de 2e helft der 15e eeuw terug, o.a. in édn
^^arinnbsp;van ecn papieren Hs. (in de Gemcente-BihÜothcek te Keulen).^)
'^Vernbsp;tevens de bekering van Tiieopliilus als bewijs voor liaar macht
aangehaald:
Inbsp;TI
,nbsp;' (datering van W. II, No. 807—009).
^ V. Ijnbsp;P. 72, No. J, uit hct KhcinfeUiëches CcAanghuch, 1666.
I ^quot;quot;»nke ^ ^^^ quot;'otstrofe vnn: Got grües* dich, Maria.
I'-'k lied igt; 100 strofen ( of 2 rozenkransen) lang cn de beginletters dezer
quot; ^•^«anicn hct Latijnse Ave Maria. Ilct opschrift voor bet geheel luidt: Ave Maria.
Str. 87 Sye ist negheste gode geweldich
hye neden und ouch da oben,
Ire künst ist mannichfcidich,
sy kan den duuell mannicbcr wisc beroben.
Dat hait sye aen tbeophilo erzeünet^)
die breiflF und jngesegell^)
geben hait, da myt er gotz verleünet.^)
Str. 88 Wat sy -wilt ader') machet,
dat quot;willt yr soen ouch willen.
Wanne sy eyns frunthchen lachet,
so kan sy synen zom woU leifflich styllen.
En dede sy, zwaren die wege wurden uns gar enge,
want got ist barmhertzig,
er ist da by ouch rechtferdich imd strenge.
Onder een gewijzigd opschrift geef ik hieronder nog één Mariagroet io
geheel, die van veel inniger, simpeler allure is. Deze dateert van het begin
16e eeuw:®)
Maria, du bist genaden vol,nbsp;hastu uns, fraw, den geporcn
der gmess dein lob sol meren.nbsp;und in hochcr dicmüctigkait
Der herr mit dir, du bist so wolnbsp;versünet des vaters zoren:
über alle weih zu eren:nbsp;Erwirb uns, fraw, sein gücttigknit,
In keuscher zucht,nbsp;du rainc maidt,
du edle fmcht,nbsp;das wir nit werden verloren.
Uit datzelfde pap. Hs. te Klostemeuburg is een dergelijk eenvoudig lie^ ^ j
opschrift: Ain lied in der weiss: wach auf mein hart, aanva^^e
met: Maria mein bor t. Van de 9 strofen citeer ik nog dc volgende:®)
Str. 7 Maria, du bist / die mich erfristnbsp;Str. 8 Dar umb ich dir / aus rcchtcr
von deines kindes zoren:nbsp;versprich ewig zu dienen, ^^^gt
Die gnade sein / durch schulden meinnbsp;Seit du mir hast / dein Iiilf ^nf ^
het ich so gar verloren.nbsp;crzaigt, dar umb ich lt;Hch kröoquot;
Noch hastu mich / so gcwaltigkhch.nbsp;Dein güctigkcit / ist unvcrsayt» ^^^^
des lob ich dich, / zu gnaden auserkoren. alwcg bcrait / den 8Ünlt;ler zu vc*^
Gezeiget, an den Tag gelegt. ») Ingcsigcl, Insigel, Siegel. ') Verleugnet. *)nbsp;^o^S-
') W. II, No. 1247: met het opschrift: Maria genaden vol. Pap. Hs. tc Klostemeuburg.
8°, Fol. 51.
«) W. II, No. 1249. Hs. No. 1228, 8° Fol. 52b.
476
Marilw quot;r,'/'nbsp;«»Ort liederen, waaruit eveaeens
dust te , trnbsp;quot;»g volgende con
ÏSr/efd'nbsp;«i» n« volgende liederen,die-evenals
quot;nbsp;b-v- Frouwenlop) - voornamelijk
k« eLde Znbsp;T ^-^Sender, hartstochtelijker en teg n
^j^e Toch l-, T'nbsp;f '■^'^»'S^'-de eeuw, soms op ovcrdreL
^«orWld hnbsp;tet volgende eenvoudige
e'oeten'afLsï iii ''nbsp;afgesehreven Maria-
^nbsp;quot;it verder-
u voor mij a.h.w. weer een tekst voor Dürers ..g. Rosenkranzfest. Deze
Stf r
O Maria, du Iiimel künyinnii,nbsp;mnri™ i.;ilt;r
Int Cquot;nbsp;Inbsp;mana, luIlTuns aus allem laid
ï]
SllT'!nbsp;quot;P 'quot;W-I«quot; vau dc ro^en-
1quot; quot; quot;quot; T^quot; quot;quot;quot;nbsp;-nbsp;- dc .uivcre
..aiü If lnbsp;■•»''«•'k^n'cquot; door Maria, nadat haar die
dus als beloning van God, zijn gevraagd.
v„|g,;f;nbsp;»» tun betekenis voor mijn onderzoek, iL
Str. 3 O Maria, wir heben dich an ze loben,
den ewigen got wol in dem öbristen trone;
Vater unser, der du bist
in dem himrl, Jhesus krist,
vorgib uns unser myssetadt.
Str. 4 0 Marin, wie hoch wir dich errnonen,
nin rosen krantz den pct wir zu lone
Den uns der engel hat gelernt,
sand Gabriel ist cr genand,
tiove Maria genaden volquot;.
bet—zonder enige toespeling echter op bet rozenkransgebed, of
1221, pap. Hs., Klostcrncuburg (No. 1228, Fol. 51).
op het „loonquot;, dat men vraagt te mogen ontvangen in de vorm van eeO
rozenkrans der eeuwigheid — in een hed met het opschrift Bitt für udS»
Maria (dat tevens de slotregel van elke strofe vormt):»)
Str. 1 Dich muotter gottes ruff wir an, Jhesum dein sun der not erman
bitt für uns, Maria.nbsp;die er umb menschlich gschlecht wolt haO'
Thue xms in angsten nitt Verlan, bitt für uns, Maria.
In een antiphoon uit een Hs.-Antiphonariimi van de 16e eeuw leest mequot;1 /
----O du konigin der eren,
bit für uns hiesum imsren herren
das er uns genedig wolde seyn,
das er uns dorth allen wolde geben
das hymmelische leben.
(BD) O Maria, erwirb uns gnade und barmhertzikeyt. / Amen.
Een Alt Gesang von unser lieben Frawen, dat nog in een
manuaal van 1605 te Mainz werd afgedrukt, herhaalt die bede en als
strofe volgt een AUeluia, waarin weer enkele regels voor ons onderzoek ^
belang zijn, n.1. die over het uitreiken van de kroon door God zelf:')
Str. 1 Sancta Mria, bitt Gott für uns,nbsp;Str. 2 Alleluia singen wir
Und lasz uns nicht verderben,nbsp;Gott dem HERREN ^quot;j^^jt
Wann unsers lebens nicht mehr ist,nbsp;Dasz er ims in seiner c^Jß
So hilff uns gnad erwerben.nbsp;mit seiner Cron bcgahc»
Vor der Hellen uns bewahr,nbsp;Kyrieleison,
ein reine Magd, MARIA,nbsp;Christcclcison, / Kyn^^^^pjA-
und hilflf uns an der lieben Engel schar.nbsp;Gelobt sey Gott und 1*
so singen wir alleluia.
Uit het papieren Hs. tc Klostemeuburg, hierboven genoemd, sta j^^jef^
het volgende hed: Muoter gots in ewigkait, waarvan denbsp;Jc^
der eerste vijf strofen de naam Maria vormen. Men bidt hier aan het ^^^^^ y^ij
eerste strofe om Jezus te mogen ontvangen als loon voor een leven,
van zonden bleef
Str. 1 .... O mach uns unser sünden loss, / gib uns dein kind zu lonc-
1nbsp; W. II, No. 1250, uit bet begin der 16e eeuw.
-ocr page 502-Deze slotzin wordt in de laatste regeU der vijfde strofe verduidelijkt met:
Str. 5 .... durcl, seines leichnam himelprot / mttess wir genad erwerben.
«gilh^'Tnbsp;de dichter
S ««chynbjk m de zevende regel met Eijn lof tot Maria te ver gaat, als hij zegt:
Str. 2 .... O edle ross an aUen dom, / hilff unser laid vertreiben,
on dem genad sey wir verlorn, / durch dich müess') wir peleiben.
ÄrLt- '^quot;'''' Tu'inbsp;''lt;'lt;'g''^''vend in zijn lofzang; maar aU
g
3 (AB)
Hilff, aller kristen helfferin Str d
. ^nbsp;oir. » ----trib wäre rew und pucsse frist
das wir versönet werden,nbsp;üi disem elende,
so w in nötten faren von hinnbsp;«eit du dar umh erwelet hist,
^nbsp;aus diser petrüebten erden.nbsp;dein gnad du zu uns wende.
^^IgendfS'tquot;quot;'nbsp;M-ia tot ttiting gebracht in hct
b «ae irebed voor afge8torvencn:2)
Ux iustorum, norma eredentium, Vera salus in te sperantium,
Pro defunctis sit tibi studium, Assidue orare Filium, o Maria,
«enedieta per tua mérita. Te rogamus, mortuos adiuva
^ allevans eonim débita. Ad requiem sis eis semita, o Maria, enz.
Aune etiam supplica Filio, Ut eum sanetis sit nobis portio. o Maria.
^gt;es lUa, dies terrihilis. Dies malis intolerabilis,
^^ öed tu, Mater semper amabilis, Fac sit nobis iudex placabiHs, o Maria, enz.
meTiTnbsp;^^nbsp;^^««quot;»it ik - om de ana-
«et voorafgaande — citeer c^)
St»-- 3 0 Maria, rubens rosa,nbsp;Str. 6 lesu, Fili Dei,
Candens lilium,nbsp;Miserere mei
Dulcis, pia, amorosa,nbsp;Piae matris
Plaça Filium.nbsp;Tuae precibus. enz.
volgende gebed. Ad B.M.V. Oratio, wordt Maria eerst gehuldigd
Tegcmseer Gesangbuch van 1577 staat hiervoor „könnenquot;, dat de
^«n de iXuj •nbsp;verandering van „genadquot; in „Hlrbittquot; is daar een ver-
' P' 399 (,n 8 strofen). — D. B. Anal. hymn. XLVIII, 511, No. 489.
-ocr page 503-als Moeder Gods, zoals gebruikelijk is en daarna als Restauratrix a^i'
morum gesmeekt om de bijstand van hare gebeden, door duizenden heihge®
ten hemel gezonden:^)
Str. 1 (AC) Beata Dei genetrix,
(AC) Virgo inaestimabilis,
(A) Te spem meam constituo.
Me tibi servxun offero.
Str. 4
Str. 3
Praesta mihi subsidium,. ..
Et cum recedet spiritus,
Meis adesto precibus.
Nam te orante, domina.
Sanctorum surgent miha; cnz.
Str. 2 Fide tua me suscipe,
Nato tuo restitue,
Mea infelix anima
Non sit in fine perdita.
Str. 5 Noh silere, domina,
Esto mihi propitia,
Cunctis locis me protégé,
In viam pacis dirige.
0.3'
En in een Ad Beatam Mariam Oratio Vespertina, lezen wiJ
het volgende;^)
Str. 3 Pax nostra indeficiensnbsp;Virtute nos modifica.
Et custos nimquam dormiens,nbsp;Custodi et pacifica.
. , Q.b'
Deze plaats wekt de gedachte aan de „Schutzmantelmadonnaquot;, m «e ^^^
Vrouwckcrk te München, van wie de mantel door twee engelen wordt ^^^^^
gehouden. Die engelen houden in de andere hand spreukbanden, waarop
volgende
(AB) Ave reparatrix humani generis. / (A) Ave mater misericordiae. —
Tu quae sola potes aetemi numinis iram / Flectcre, virginco nos tege diva
n ^^^
Verder verwijs ik hier nog terloops naar de vele Zwarte-dood-prcnte ^^^^
bijschriften, b.v. die in het Speculum hum. Salvationis, waarop
inscriptie voorkomt:quot;*)
Maria est mediatrix inter Deum ct hominem.
Zulke voorstellingen zijn — evenals het mantelschap van Maria -
verwant aan de smekende toon en boetestemming, waarin de dic i ^^^ ^
uiten tegen het eind der 15e eeuw. Beide kunstuitingen, zowel de bcei
CP
Cl.irV'^'
ï) D. B. II, p. 295 Anal. hymn. XXXII, 65 (in 5 strofen). Uit cen Miaccll. Hs. van
saec. XV, Bihl. van Troyes.nbsp;feg^^'
«) D. B. II, p. 301. Anal. hymn. XXXI, 210 (in 4 «trofen), in ecn II«. afkomstig van
1466, nu in dc Staatal)ihl. te München.nbsp;j^ialquot;
») Beissel I, p. 356. Ecn afbeelding van deze Madonna (van 1510) in: Dic Kunstdeo
Kön. Bayern (München 1894) I, Tafel 142.
*) Beissel I, p, 359, afb. 155.
litteraire, zijn het gevolg van de tijdsomstandigheden: oorlogen, met als
gevolg pest en andere rampen.
Slechts één voorbeeld moge hier nog volgen om die stemming aan te tonen
sX ^nbsp;^^ Ortulus anime van Straatsburg, gedrukt in 1501. Dit
ë öed van 3 strofen geeft met de eerste strofe, die aanvangt als volgt:»)
Str. 1 Mach mich mit streichen verwundt / in dem crütz seh'g von stund....
kel,^^^^®nbsp;vertahng van de vijfde en zesde strofe van het oorspron-
daS Iff ^nbsp;f ^ Mater.2) Het begin der tweede strofe vertaalt de eerste van
strof ,nbsp;' ^^^ Giacopone da Todi gedicht, óf door hem tot tien
^og toe^nbsp;^^ de dichter van de Ortulus
Str. 2 .... O iunckfrow, hisz mir ein schilt, / zemachen weg zum himel milt,
des palast mir nit werd verspert.
eennbsp;een dringende bede - vergezeld van
gebed ^Pnbsp;^y»» Moeder tot Christus zelf, waarmee dit korte
l^odinbsp;wijze besluit als hct beroemde lied, dat aan Giacopone da
Wordt toegeschreven .-3)
St
friste, cum sit hinc exire, Str. 3 O criste, wan mein uszgang würt sein,
^a per matrem me venirenbsp;so lasz mich durch der muoter dein
Ad palmam victoriae;nbsp;kummen zuo sighafftem sig,
^uando corpus morieturnbsp;Und wan ich lyhlich hin sterhen,
^ac ut anima doneturnbsp;das dan mem sel müg erwerhen
j ^nradisi gloriae.nbsp;glori des parendysz ewig.
^^liekT*^ |gt;eata Maria sequentia, waaruit ik (voor de bloemensym-
^^'»liaaHeeuwse citaten van rubriek A dc eerste en laatste strofe
wijzen dc volgende strofen telkens op het contact tussen Maria en
• n N
^^quot;«hrift. equot;'nbsp;'''quot;Kquot; vulncrari; uit: Ortulus anime van 1501. Fol. XLVII met hct
dérnbsp;iunckfrow Mario wcinung. Welcher dns mit andacht
, 262nbsp;Honifacio. —- Vergelijk ook W. I, Nrs.
^ ^«cknbsp;^^^^ dprgclijk lied uit ecn LUhecker missaal (Fol. 201lgt;).
^'^»«u» li Wx'^I'inbsp;do oorspronkelijke tekst vnn zes strofen (W. I, No. 214) aan Paus Inno-
0 ; quot;^»nt 1 r^^^nbsp;Hcncilictus XIV: De Festis .lesu Christu, 2, C. 4, § 5, p. 192. —
v*^ '^ïone (1?nbsp;strofen vnn Giacopone dn Todi (f 1306) ecu bewerking dnarvnn, wnt
p^a'*^quot;» Uit. 'nbsp;mogelijk acht. De teksten in de IIss. der 14e cn 15o eeuw verschillen te
• 391 e quot;»aken of Giacopone da Todi wellicht dc schepper van hct lied is. Zie ook D. D. I,
lt; I
^ercVf;-!,^^^ ^ Kehrein No. 223): De Compassionc beotae Marioe. (Stabot mater dolorosa,
quot;Jk voor strofe 10: W. II, No. 1084, Str. 3.
31
481
-ocr page 505-haar Zoon door de smart. De sequentia werd in 1506 te Rouaan gedrukt e®
in 1529 te Parijs in het missaal van het diocees Amiens opgenomen, waar zU
ook op het feest ter ere van de Smarten van Maria wordt gezongen. Hieruit
wil ik nog aanhalen
Str. 1 .... Candor hic et merito Str. 2 Nam prodit a lilio
Cum nota ruborisnbsp;Candor pudicitiae
Monstrat quasi digitonbsp;Et a passo filio
Matrem salvatoris.nbsp;Ridjor patientiae;
Str. 3 .... Eius enim animamnbsp;Competenter igitur
Pertransivit gladius.nbsp;Tam rosa quam blium
Dum se praebens victimamnbsp;Christi mater dicitur
Passus fuit fibus.nbsp;Et est ei proprium.
Adam Wernher von Themar (Saksisch dichter, door quot;Wackemagel onder d®
15e eeuw opgenomen) dicht in die stemming ook een soort Mariagroct; e®^
lied, waarin de slotregel van elke strofe luidt: Salve digna Dei parens! ^
De 5e strofe van deze Hymnus super assumptione Mariae za^
daarom hier, met de zesde, nog citeren r^)
Str. 5 Placatam sobolem fac, petimus, tuam, Str. 6 Due nos, virgo potens, lt;pio supequot; ^^
sublimi solio proxima cui scdes,nbsp;te spectant cupidis visibus ardua'®'
Prosit dulcisono gutture psallere,nbsp;Ne fatum miseris hoe melos cxioquot;*^'
salve digna dei parens!nbsp;salve digna dei parens!
Sebastiaan Brant, van wien in de vorige mbriek ook reeds werd
vlecht in zijn Salve Regina nog extra verzuchtingen in en besluit
met:®)
.... Et lesum vcntrisquo tui fructum vcncrandum
ostendas nobis post, precor, cxilium hoe.
O clemens dulcisque dei genitrix, pia mater,
pro miseris natum, virgo Maria roga.
•g V»^
Het volgend voorbeeld stamt reeds uit de eerste helft der 15e eeuw en ^^^^
Ulrich Stöcklin von Rottach, abt van Wessobmnn (f 1443). Deze is wel een
productief dichter geweest met zijn 17 Psalters (van 50 strofen). Citerc*^
') D. B. II, p. 280. Anal. hymn. X, 82 (in 4 strofen).
«) W. I, No. 378.nbsp;uoo)'®*quot;
») W. I, No. 381. Andere Latijnse groeten, zoals de Salutationes van den Auctor
miraculorum B. M. V., noemde ik reeds bij de citaten der 12e eeuw dezer rubriek, hocw
voorkomen in een Hs. saec. XV, Bihl. Nat. (vroeger in de Abdij St. Victor).
Vbeatam Mariam Oratio, ter wille van de mineur toonaard
üet geheel. Sleehts de twee laatste strofen khnken minder somher.i)
Str. 1 O Maria, gaudens perenniternbsp;O Maria, per quam in patriam
In supemis et mirabihter,nbsp;(D) Exsul petit, da patientiam
Ad te corde triati flebihternbsp;In adversis, ne in dementiata
Suspiramus.nbsp;Comiamus.
Str. 3 ----Tua nobis praebe iuvamina / Nunc et semper.
Str. 4 ----O Maria, flagrans ut balsamum,
(A) Vas reservans manna dulcissimum,
Inimicum depelle pessimum / Mortis hora.
tiid^^nbsp;^nbsp;^ hesluiten met een verwijzing naar een
•'quot;Iß^^oot van den vorigen dichter:
ik relTfnbsp;compassione Beatae Mariae
Mld^ Knbsp;bloemcnsymhohek) in de A-rubrick aanhaalde. Daarnaast
iK nog wijzen op;
^^nbsp;t 1494), stichter van de
^^^nhTv ,nbsp;Maagden tc Orleans,^) den schrijver van de Acta
^ Mainbsp;Qumque ahorum martyrum ordhiis S. Francisci, 1220
^'«tis Mnbsp;Ook enkele hederen dichtte hij, o.a. De Septem
Mariae Virginis, waarm hij dringende heden tot Maria vcr^vcrkt.^)
^exer e^^^^ liturgische liederen met enkele andere httcraire uitingen
^^iginc^quot;^ te halen, waarin Maria's acüeve bemiddeling als een vaste over-
in T^v^^ mitldclceuwsc mentahteit wordt uitgesproken. Van voorbeel-
s .nbsp;opgenomen, citeer ik hier dan één hed in een Breviarium
Pictavieu.), De Beata Maria Virgine (Ad Primam et
Str. 1 Maria, plena gratiae, / Mater misericordiae,
g^^nbsp;quot;08 «li l'oste protégé / Et hora mortis suscipc.
Kogamus te per filium,nbsp;Str. 3 Succurrc, Dei genitrix,
i er pntrem, per paraclitum,nbsp;Virgo benigna miseris,
Adsis praesens ad obitumnbsp;Et tuis sacris precibus
^ostnimquc muni spiritum.nbsp;Adjuva nos in omnibus.
j • B I
van Lodewijk von Orleans, den lateren koning Ixgt;dewijk XII, ahlaar
, • Ii I
^lal. hnbsp;hymn. L, 650.
^11, No. 72. Ilymni inediti hturg. 3, p. 48 (5 strofen).
-ocr page 507-In een ander Brevier (Imp. Valentiae 1519) luidt het, op het Feest der
Transfiguratie, in de eerste der zes strofen van: In transfixione B.M.V.
(Ad noctumum)
Str. 1 O Virgo clementissima,nbsp;Devoti cujus hodie
Adesto nostris precibus,nbsp;Transfixionem coHmus.
Op het feest van Maria's Onbevl. Ontvangenis (8 Dec.) lezen wij^) in
Brevier een lied van zes strofen, waaruit ik citeer In Conceptione B.M.
Ad matutinum
Str. 5 Arca servans dulcedinem,nbsp;(D) Da camis pulchritudinem,
Praesta devotas lacrimas,nbsp;Conforta nostras animas.
Men smeekt voorts in een Brevier (Ms. Parisiense, saec. XV): In ConceP
tione B.M.V. (Ad laudes) het volgende:^)
Str. 2 (A) Tu petra fuudens oleum,nbsp;(A) Tu vas splendoris aureum,
(D) Nobis salutem tribue,nbsp;(D) Caecis lumeu restitue.
Als een Mariagroct klinken de volgende plaatsen uit een lied in het Utrech^
Brevier, De Compassione B.M.V.:®)
Str. 8 Salve, mater, spes unicanbsp;Str. 9 Te, summa Deus trinitas,
Hoe incolatus temporc.nbsp;Te coUaudamus, unitas.
Memento flentis filiinbsp;Mariao per suspiria
Damna nostri cxsilii.nbsp;Tu salve nos per saecula.
•• de
Ook het Duitse volkstoneel geeft in het eind der 15e eeuw op naïeve ' ^^^
laat-middeleeuwse opvatting weer, dat Maria slechts middelares is biJ J
die bron en oorzaak van alle genade is. Zij kan den berouwvollcn
zondiiar
inkeer brengen, den nog niet verstokten redden en is zelfs nóg de ^o^^^^^^jgpcl
ster der verstokte zondaars bij het Laatste Oordeel. In een Duits lo»ec ^^^
van 1467 houdt Maria de volgende pleitrede tot den Goddelijkeu
Wien de veroordeelden zelf reeds tevergeefs om een milder oordeel ges
hebben
Liebes Kind, du solt mir vertragen,
Das ich noch hüt mit dir wil sagen:
Ein Mensch tut gern nach siner Art,
Als im angeboren ward.
^ Art ist Erbarmhertzikeit;
Von Geburt ist si an mich geleit;
Da mus ich mich erbarmen
Uber den Sunder vil armen.
Des wil mich min Milti») zwingen,
Umb den Sunder mus ich ringen.
Ich were nie worden die Muter din.
Were kein Sunder gesin.
Von dem Sunder ban ich grosz Er,
Ich bin Kimigin und noch mer
Denn kein^) Frow, die ie ward geboren.
Mir tut we, wirt ein Sunder verlorn.
Der Sunder mag wol zu mir fliehen.
Wan') ich mag im nutz1) verziehen.®)
Den Sunder mus ich vast minnen
Und zu diner Sim gewinnen, enz.
H hu^ 1nbsp;onvermurwbaar voor ben, die geen berouw getoond hebben
^kt^^ ^^^ ^^ gesprek een dramatisch hoogtepunt was in het spel,
^aren^^^ ^^ slotregels, waarmee God zich wendt tot de apostelen, die n.1.
opgestaan om Maria's smeekbede te ondersteunen.
^aria, du bist milt und süs,nbsp;leb ban dir öch geben Gewalt
min Mutcr ich dich griiss.nbsp;Über alle Sunder, jung und alt,
mst des Sunders grosser Trost,
^«ngcn«) hast du von der Hell erlöst.
Das du im bclfist an der Stund,
Wenn er mit Rüwcn zu dir kunt cnz.
er sich aber nit wil bekeren
{j^J dich Mutcr nit wil crcn,.
-nbsp;nicman bitten solt,
er selb nit bitten wolt
W
D
Mich noch dich, die Helgen') min,
Der soll billich des Tüfols sin. cnz.
Sitzend wider nider an üwer Stat,
Min Hertz kein Erbermde®) hat.
samenspraken tussen Jezus en Maria kwamen in 14e eeuwse
^^^rin hnbsp;Wijze en Dwaze Maagden ook reeds voor. En daar Christus
^^kt (le ^ voorbeeld geeft om Maria eerst te groeten alvorens te antwoorden,
quot;quot; eennbsp;inscriptie op het altaar der Ferberkapel te Danzig
^onderin^'^v*^^'quot;^nbsp;voorbijgaan toch te groeten — geen ver-
Hcc est ilia rosa, puicbra nimis ct formosa.
Ilbim, rogo, salutatc.
Hoe est ilbi graciosa, super omncs speciosa.
cum transitis salutatc.
ïn
^^^iptics op klokken uit bet begin der 15c eeuw komt weer de vcrgc-
!{ JlUde.
» nnbsp;quot;nbsp;quot;quot;f-nbsp;') versagen. •) manrhc. ') Ilcibgen.
'nbsp;TI ■
90 dateert die ± 1484.
-ocr page 509-lijking van Maria met een Roos voor, gevolgd door een smeekbede voor haaf
getrouwe dienaars:»)
Ave regina coelonun, mater regis angelonun.
O Maria, flos virginimi, velut rosa vel lilium,
Funde preces ad Filium pro salute fidelium.
O rex glorie, veni cum pace.
Een dagelijkse aanmaning om tot Maria te bidden bevat de klok van
St. Jakobskerk te Aken:^)
Festa pulso que fun (er) a mesta signo que cotidie que det vota Marie.
Maar inscripties op klokken van het eind dezer of het begin der I6e ee^^
klinken veel dringender en vol hartstocht, zoals die van de Dom te Tri®^'
in 1516 gegoten, waarin VergiHus1 Aenels (II 689) wordt verwerkt:^)
Salve sancta pareus! Lacrymis si flecteris ullis,
Virgo, püs, si te vota benigna movent,
Fac, rogo, promoveas nostrae sufiragia causae,
Mitis in bumanum quae genus esse soles.
Op een iets oudere klok van Hoek van Holland (1503) lezen vfc'*)
Maria heet ick, en sal bevrien den armen Sondare 't allen tien. Ghegoten m
t XV C t 3 f.
Veel vermanender, in vragende vorm, geeft de inscriptie op dc klok
Grote Kerk in Dordrecht, waarmee ik deze serie besluiten wil, tl®^®
inhoud weer:^)
Is qui vides, Cur non fidis. Et voce dulci traheris ?
Spe si fixa tu con fidis, Prospere liberaberis Mariae suhsicUo.
Van dit sterke vertrouwen op Maria's hulp en van een vast geloof
voortdurende bijstand spreekt ook een inscriptie onder een
snede, uit dc tweede helft der 15e eeuw, die eindigt met het volgende g^
O Maria, du edeler Kerfunkel,nbsp;Du wilt im zu Ililffc stan.
Es en ward nie kein Ilercz so tunckel, Hie und dort in Ewigkot,
Ruft es dich von Herezen an.nbsp;Bist du im zu Hilf bercit.
1nbsp; Beissel I, p. 462, van 1503. Idem, p. 462. «) Idem, p. 341.
-ocr page 510-zak r tnbsp;spreekt weer het begrip van den Middeleeuwer voor een nood-
Avordnbsp;zondaar, alvorens hij Maria's hulp deelachtig kan
volgende vermanende inscriptie, onder een Zuid-Duitse hout-
quot;eae, omstreeks 1490 gedrukt r^)
f jüngsten Tag, wann Got wU Urtaü geben. Hilff Maria, das kein
lgt;etei,nbsp;sündth'chen Leben. So woll wir nun deym aingepomen Kinde hye
gantz am Rosenkrantz mit reue (K)rentz«) umbpinden.
Marialegenden en -Exempelen — voorkomend in het z.g.
^evoti 'Jk® Handschrift 3) — blijkt ten duidelijkste, dat dc kern der Maria-
eeuwnbsp;de Middeleeuwen dezelfde blijft en zelfs in de zeventiende
ma quot;^T! ^nbsp;gewijzigde vormen) nog te herkennen is. Moge
sta • ^ citaten uit legenden hier nader worden aangetoond; mede
Iiypothcse, dat Dürer — als kunstenaar der vroeg-
^venmi ^^^^nbsp;gebonden voelend aan ikonografische traditie —
inT^ I^epaalde devotie heeft willen uitbeelden. Hij was laat-Middel-
^^ die ^ geest; dus bekend genoeg met hct wezen der rozenkrans-devotie
^e vol^^ i'quot;'nbsp;zuiver te hebben kunnen weergeven,
ietwat^^?nbsp;bovengenoemde uitgave (Katwijks handschrift) geeft
^aria.4) ®^quot;®®l«-docerendc trant, letter voor letter, de verklaring van de naam
Fol 2
«Uder Inbsp;letter M brduut dat maria is een ontfermater der ellenlt;liglicr menseben
maria is een Iiulpster ende troester der bedroefder menseben
vicrdnbsp;^ beduut dat maria is ecn ghebictster ende een keyserynne der engholen
l'^^ter \ bcd*^^^*^*^ ^ IjeJuut dat maria is een wedermaccstcr der verdervendcr Die vijfte
®creveti bedunbsp;'quot;quot;ria is een voerspreccster der armer sondaren Enlt;le in doser voor-
cndlt;. J^' jquot;®*''® vercla«;rt dat maria is ghcghcven alle der wcrlt tot een ewghen
'^ßlie 0i,„ ''nbsp;alle lt;Iat bcmelscbc heer tot cwicber vruccbden ende tot overvloe-
^ «»'«quot;oeelue ende bliscap.
-....^^^^^^^''ocger troffen wij een dergehjke verkhiring van Maria's naamletters
le ^'^ß^gevefnbsp;I» 174, No. 621. «) Kränzen.
,lanquot; ' Üquot;*quot;nbsp;C. G. N. lt;lc Vooys en door dezen 1479 gedateerd, waarom ik do
Co P««8U8 quot;quot; vcrmel.1.
j^Ppenstciu quot;V.quot; J«» ook ontleend «an Alanus' Tractaten (f 1475 te Zwolle) naar de uitgave van
Je ï ^««Icrltt,,,!quot;quot;quot;* quot;■'^'''y'vus,quot;quot;quot;quot;nbsp;1''
A/^,nbsp;quot; die lettcrverklaring zeer populair en zelfs opgenomen in de liturgie door
-^uxipquot;quot;.^'*nbsp;tc Utrecht, in tle 13e eeuw. Zij verklaren de naamletters met
'atnx, /ieparatrix, /llumiuatrix, /ïdjutrix voor de z.g. vijf-psalmen biddem.
-ocr page 511-aan, o.a. bij een der minnezangers Herr Reinmar van Zweter, die het in zij^
loflied op Maria invlecht met de Latijnse benamingen voor de H. Maagd, zoals
toen gebruikelijk was, ook in Duitse poëzie (zie blz. 433).
In niet-bturgische poëzie van de 12e en 13e eeuw is eveneens Maria bezongen
als Mater Misericordiae, Adiutrix, Consolatrix, Regina, Imperatn^:»
Advocata enz.^) In Middeleeuws proza van de 13e eeuw vinden we hetzelfde-
Het Katwijks bandschrift begint als volgt en leidt Maria dan sprekend m- /
Fol. 12a. Hier begbinuen onser bever Vrouwen Miraculen Ende bescrijft Cesarius veel*
„Ende van alle dien voorseiden periculen wil ic iu ontladen ende bescermen Ic en ver
smade nyement hoe sondich dat hi is. die tot mi comet om hulpe ende troest ic ontfaDg
u gaeme,quot; enz.
Hoeveel inniger klinken deze woorden van Maria, dit 13e eeuws proz^»
ontleend aan Caesarius van Heisterbach, dan het hierboven aangchaal »
zwaarwichtige tractaat. En in de beroemde Theophilus-legende horen
den boetvaardigen bisschop van Silicië vol berouw tot Maria bidden:
Fol. 17a. O Maria waerde moeder gods O coninginne der hemelen (AC) ende
der enghelen (AC) O moeder der barmhcrticheit (A) O rose sonder doom (A) ende
sonder vlecke (A) O waerde roede van yesse (A) O heilighe vat vol suverheit (A) O sp'''^ ^^
alre oetmoedicheit (A) ende exempel aire doechdcn (A) O sacrastie des heilighen g
(AC) O fonteyne alre ghcnaden (AB) O waerde moeder ende maghet O ghcbcn® ^^^^
volmaecte maria een middelaerster (AB) tusschen god ende den sondaer Al haddc ^
der werlt consten So cn conde ic uwen lof noch uwe wacrdicheit niet vol prisen ^^j^^g
gloriose suver maghet maria moeder der ontfermherticheit Ic bidde u door iu gr®quot;
ontfermberticheitnbsp;'cbe'^
Fol. 17b. Dat ghi voer mi wilt bidden uwen lieven sone Op dat ic ontfcrmbcrt'
mach vercrighen van mincn groten scandeliken sonden.... enz.
En als Maria met een schare engelen al zingende naar de kapel kom »
Theophilus bidt, laat Caesarius hem zeggen:
jjj
Fol. 18a. „Och ic bore so sueten sanc ic hope dat maria die moeder gods coctni
te vertroesten Daer om wil ic weder singhen tot hare eren die sanc Consolatn*
veni etc?quot;
De titels Keyserinne en Coninginne zagen wc in dc vorige ruhrick eerst in dc l3e
Bonaventura toegepast.
») De Vooys I, p. 1. Katwijks Hs. Fol. 12 a.nbsp;^pje
») Dc Vooys I, p. 3. Katwijks Hs. Fol. 13c—23a: Van enen clcrc dic hicte thcophUui e
eens hisscops oflïciacl.
En waarom Maria totmiddelaerster door de mensen wordt aangeroepen,
»•«Jaart deze legende tevens:
zijÏe ^^^ ^^^^^ theophüus (als Maria hem vermaant zelf tot God te bidden, omdat
Jt vanwege zijn grote zonden — niet durft en God goedertieren is):
waerde moeder gods. hoe sonde ie gode dorren bidden om ghenade mit minen
^ Wa ^Tnbsp;toebehoort mede gbeloehent hebbe
doen^^ii ^ ^^^^^^ ontfermhertieheit staet mi nu in staden Ie wil gaeme peniteneie
^ aWe mijn leven lane.quot;
^laria, hierdoor vermurwd, antwoordt hem:
sel gode voor iu gaen bidden, mer ghi moet voleomen ghelove houden.quot;
geWnbsp;ook de rol, die Maria vervult ten opzichte van God en de
Polnbsp;^^ d® dankbare uitroep van Theophilus:
^^ ^ês^ennbsp;hemelrije. gheloeft gheCert ghedanct ende ghebenedijt moet
• quot;nbsp;peniteneie gode ontfanekelic hevet geweest Ende dat
ana die moeder gods ghedaen mit haren ghebede____
Marinnbsp;......
enz.
een^ ^ ^^^ Mediatrix, Adiutrix en Auxihatrix is hier wel heel duidelijk
in het verzoeningswerk voorgesteld. Immers voor de
zondaar moest God eerst ontvankelijk worden gemaakt
8 gebed.
gfoTtst^^^^^quot;^®^ legende over Theophilus, die als kerngedachte heeft: ook
^emidj^jjij'^nbsp;vindt genade bij God door diep berouw en door Maria's
^'^'quot;n da^ l^hjkt van ecn kultuurhistorischc betekenis te zijn geweest.») De
^^ denbsp;^^^ niten van diep berouw over begane zonde, openbaarde zich
hierhoimmers sterk in de 10e en llo eeuw, zoals gebleken is in
^^^ eeuw^^n-^*^^^^'^quot; citaten met de naam Mater Misericordiae. (Zie rubriek A,
eeu^/ gedachte blijkt echter tegen het einde der 15e en het begin der
quot;We d »»»ets van haar troostende kracht verloren te hebben. Immers
Celt^quot; Neurenberg Roswitha's werken verschijnen, uitgegeven in 1502
^.^^^es, die de codex op een van zijn vele reizen ontdekte.-)
) Beken,j
Êcnbsp;•^'«pronkcHjk Griekse tekst (eind 6c eeuw) vnn zijn diennnr Eutycbianns,
t li 'quot;^'quot;ijindcnbsp;Latijn vcrtnnlde in opdrncbt vnn Karei den Grote,
iu . die ,loo ^quot;»dcgcnde dichtte de nencilictijner Abt Marbod (bisschop van Heiins,
Snee r» quot;dtldeleeuwse schrijvers is naverteld; o.n. «loor Vineentius van Uenuvuis
4 '^'fgcdi'l'nbsp;^quot;dquot; hierover ücisscl I, cnp. 6, p. 95-9»).
ïln?' ßetit^l'f''v^ quot;quot;nbsp;ecn adellijke non uit het Ilenediotijner klooster to Ganders-
Ooi; I^cisgcl \ Jgt;«l'«ring vnn den Viccdoniinus Theophilus. (Migne P. Int. CXXXVII,
®P«quot;oukelij^ tnbsp;wanrschijnlijke bron Paulus Dinconus' vertaling van de Griekse
(Ucissel I, p. 95).
-ocr page 513-Onwillekeurig gaan onze gedaehten nu ook naar Dürer en vragen
ons af, of deze niet (tengevolge van Celtes' Roswitha-uitgave) vertrouwd ge-
raakt kan zijn met de Theophiluslegende. En zou zijn slechts enige jaren laW
geschilderde altaarstuk dan niet de invloed daarvan hebben kunnen ondef'
gaan? De knielende figuren maken m.i. veel meer de indruk van boetende
troostzoekenden dan van devoten, die blijmoedig en vol vertrouwen hun g®'
beden aan Maria opdragen, als een tedere hulde haar gebracht, zoals een rozeo'
kransstuk toch zou moeten weergeven.^)
Het volgende exempel: Een merkelijc exempel van eenen
kenere die onrechtveerdich goet besat, is merkwaardig om het dras-
tisch voorbeeld daarin van de genade, die het bidden van de
Rozenkraö®
brengen kan. Als Maria in de nog te hebt bevonden schaal met goede werk®'^
van den woekeraar Jacob „een groot L pater noster leydequot; geschiedt be^
volgende
Fol. 69v. Ende alsoe waren ter stont sijn goede werken veel swaerder Ende hij
met goeder berouwenissen om (dat) die maghet maria hem sunderhnghe bescermde v»
den duvel.
Bovendien wekt dit exempel herinnering aan de plastiek der Middelecu^
vanwege de correlatie met de uitbeelding van de weegschaal, waar
als „helpersquot; bij het wegen der zielen optreden, ons van vele tympaanrc»quot;'
bekend.nbsp;^^^
Een ander exempel levert nog een variant hierop; daar spreekt Maria
haar Zoonnbsp;^
Fol. 74v. „Du best mijn sone dijn bloet dattu hebt dat ontfincstu van mij Nu hcg^^^^^
ic dattu mij dies eenen druepel ghcefs----quot; cristus antwoerde „moeder ic
u niet weygherenquot;nbsp;. j^u
Fol. 75r. Doen sette maria in die scale eenen droepel bloets met sijnder
Ende ter stont soe woech die scale neder totter eerder Doen riep dic duvel
ten CS niet goet teghen u kyven....quot; enz.
------------ j iijft
Dürer illustreerde in 1502 Celtcs' Quatuor libri aniorum; hij is dus in nauw coot»
dezen humanist geweest.nbsp;ppti''*
*) Wellicht kan op Dürers schilderij ook nog van invloed zijn geweest dc uitgave vaquot; ^ ^-oo^'
van Beauvais' Speculum historialc tc VenctiK, in 1490, waorin o.a. do Theopliilus-lcg«quot; _
komt. Hiervoor bestond dus — naar wo mogen aannemen — ook te Venetië belangst'''' ^^.J,
') De Vooys 11,CCCXL. Idem: Middcbicd. Ug. en Excmp. (Groningen, Den Haag. j ^^ -t
*) De exempelen CCCXL en CCCXLII (waaruit hier is gecitecrd) zijn uit het McchcU«' '
Seminarie M.), dat geen datum draagt, maar volgens Prof. Do Vooys omstreeks l50 g^^^^ g«'
wordt, met 1475 als term. post quem, omdat op Fol. 3v het sterfjaar van Alanus «Ie
noemd wordt.
spe rnbsp;exempelen meen ik de rol van pleitbezorgster, die Maria
hebbnbsp;Oppersten Rechter, ook in het middeleeuwse proza, te
ï^ari^Hnbsp;verder onderzoek naar aard en uitbeelding der
leve ^nbsp;^^^ wederom blijken, dat de Marialegenden hiervoor veel stof
^veren.
^Oï^CLUSIE OVER DE CITATEN VAN RUBRIEK B.
8cbrenbsp;^^ aktieve rol van Maria, die in de hier gegeven titels om-
dat b^^*^geenszins in, dat de H. Maagd aan de gelovigen iets schenkt,
^erom^r t'^' Veeleer steunt en troost zij hen, die haar hulp zoeken; en reeds
^'^vige ^ ^^^ uitdelen van rozenkransjes aan een schare knielende ge-
P»quot;etat?e ^^^^ ^^ Dürers altaarstuk, te Venetië geschilderd — niet de inter-
^erm^ee ^^^ Maria-devotie, zeker niet die van de rozenkrans-devotie,
^crinti quot;Verband moeten sommige vroege houtsneden (met of zonder
^^digin^nbsp;gezien, waarvan bier reeds ccn enkele genoemd werd. De
^^^idend Inbsp;heeldt m.i. de kern van die devotie, zoals ik in mijn
Het li jnbsp;trachten uiteen te zetten, zuiver uit.
einj'^inbsp;rosenkranz,!) reeds in het begin van rubriek B (aan
^^digin f ' eeuw) uit cen Hs. van de 15e eeuw geciteerd, zegt ook die
^^ariQe^jnbsp;in duidelijke woorden, waarom ik het slot daarvan — hoewel
49nbsp;op de citaten van rubriek C — hier nog wil overnemen:
diznbsp;g'-nunc, du bebt ruhin, Str. 50 Und bohüct mich vor der cwcgcn pin,
und ^ *nbsp;'•-'■quot;''^'^h'n,nbsp;du vil liehe zarte muoter min,
ez durch den willen min.nbsp;daz ich din dicncr muge ain.
c n
• quot;ULDIGING VAN MARIA.
loj^ volgende citaten beeft de II. Maagd een passieve rol, daar zij in
^^ ^'eeks '^T* ^^ ^Joeder Gods gehiddigd wordt. Soms wordt, in een slotstrofe,
dan t ^nbsp;bijzonder aan haar opgedragen; welke gebeden
tot Koningin van de Rozenkrans.^)
^Cïi der Vele Marialegenden, aan hct slot van deze rubriek besproken,
? 'uidt ooknbsp;»«quot;«ch
„von einem fränkischen dichter vcrfnszt.quot;
clknbsp;«anr«gt;cpen tot de H. Moagd Maria in dc Litanie van Lorctto, dio nog
^niiocdjo wordt gebeden.
-ocr page 515-Revende eeuw.
^h^ volgende loflied (door Wackemagel geplaatst in de zevende eeuw)
^^Idigen 1) ^^^nbsp;^^^^ ^^nbsp;liederen opdraagt om haar te
Str. 1 Nunc tibi, virgo virginum,nbsp;Str. 3 Te nostra sonant carmina,
laudes ferimus earminumnbsp;te angelorum agmina,
Teque ,caelorum regina,nbsp;Infemus tibi ululât,
resultet haec plebecula.nbsp;et fretus maris intonat.
legende eeuw.
Een
^an Rnbsp;uit de Karohngisehe htteratuur geeft Aartsbisschop Hincmar
vernis (t 882) met de volgende titulus voor zijn Maria-altaar:quot;)
Sancta Dei genitrix ct semper virgo Maria,
Hincmarus pracsul defero dona tibi.
Hacc pia quae gessit, docuit nos Christus lesus,
^nbsp;Editus ex utero, casta puella, tuo.
f Prelaat (die als vriend van Karei den Kale een pohtieke rol ge-
^^^^geh*^. dichtte vóór 868 een voorrede op de Apokriefe Boeken van het
' ^quot;«iruit de volgende regels over Maria's Ten Hemelopneming:'^)
Ncc tua (corrupta est), qua corpus sumpserat ipse Deus.
Cum quo, stclla maris, resides in culmine codi,
^nbsp;Concelcbrata piis laudibus angelicis. enz.
^^gels inT*^''nbsp;zingende engelenkoren der Venetiaanse Primitieven deze
^^llini'snbsp;brachten, terwijl zij in Dürers tijd nog nakhnkcn in Giovanni
üürer de luitspelende engel adopteerde.
^''^^Uco'^nbsp;abt van St. Gallen, ecn tijdgenoot van Hincmar (f 912),
^^arin bi'nbsp;van Maria Ten Hemelopneming ecn loflied in zestien strofen,
'J de huldiging van Maria door dc hemelingen als volgt uitwerkt : ')
1
St:
Congaudcntnbsp;Str. 10 Tc, cacli regina,
^quot;gclorum chorinbsp;hacc plebecula
8 «riosac virgini,nbsp;piis concclchrat / mentihus.
ï\nbsp;^o. li». C w .
a ^'»«el I, ' '^'quot;quot;a-Volgens Monc II, p.-^t uit ecn H«. der 12e ecuw tc St. Peter in Salzburg.
/ l^ei»..! / '''nbsp;Germ. P,».»«« III -ino
' n. jjnbsp;Genn. Poetae III, lIOvlg. Evangohevan Maria Geb. cn Jezus'Kindsheid.
• Thes. hymnol. II, 21: In Awumptione Beatae Mariae.
-ocr page 516-vinden wij het beeld van de Corona precum, een reeks gebeden aan Mar»®
opgedragen, die als een krans van rozen haar kroont. (Afb. 2, 28, 33, 42,
46, en 51). Deze reeds eerder genoemde legende werd gaarne in rozenkrans-
boekjes opgenomen.»)
Behalve uit de reeds gegeven plaatsen, die ik in de citaten van de
rubrieken
A en B met een C heb aangeduid, spreekt de verering voor Maria speciaal uit
taUoze lofliederen, op haar gedicht. Hiervan mogen nu voorbeelden volgeö ait
de zesde tot de zestiende eeuw, om aan te tonen, dat we in de veertiende eeu^
reeds de idee van de rozenkrans (zelfs letterlijk opgevat door het aanbieden
een kransje) in gedichten aantreffen. In de vijftiende eeuw krijgt de Man®'
verering dan een bijzondere uitdrukkingswijze in de RozenkransIiedere|»'
Dit zijn rhythmisch berijmde psalters van vijftig of hondervijftig strofe*»
analogie met het toen herleefde Rozenkransgebed.
Tevens zijn dan nog van belang voor het onderzoek naar de quot;quot;O^icnkr^»^®
devotie de Rozenkransboekjes, die aanwijzingen bevatten voor de ^^
ener Rozenkransbroederschap en hen opwekken tot het huldigen van
H. Maagd door het Rozenkransgebed.
Zesde eeuw.
p de
Venantius Fortunatus dichtte volgens Paulus Diaconus vele hymnen r^^^
feesten van het kerkelijk jaar. Onder dc weinige, die wij nog door
handschriften van hem kennen, behoort het beroemde Vesperlied »'^j^jjgd
strofen (soms tot negen verlengd), waarin Maria als Moeder Gods
wordt De slotstrofe wekt de door Christus' offerdood verloste vo^ ^^^^
op de H. Maagd tc vereren, die ook hun met Christus' geboorte het
schonk
Str. 1 Quem terra, pontus aethera Str. 8 Tu regi» alti ianua
Colunt, adorant, praedicant.nbsp;Et porta lucis fulgida:
Trinam regentem machinam,nbsp;Vitam datam per virgin«*quot;''
Claustrum Mariae baiulat.nbsp;Gentes redemptae, plaudit«**
') A.v.0. (1925) afb. 26, titelprent uit: Hosenkranz u. 1. Frau. Basel bei Martin
W. 1, No. 81. In festo assumptionis Mariae bymnus ad vesperas. — D.H. I, P-nbsp;jf
L. 86) Hymnus Beatae Mariae vangt aan met Quam terra, pontus, nethr.ra cn ^bfr'jquot;'
minder. De aanvangsregels van dc eerste strofe bangen nauw samen met Ps. 69 :
vert.) cn met Philippenzen 2 : 10 en OjMinbaring 5 : 13.
De achtste cn de twee voorgaande strofen zijn bijna woordelijk opgenomen iquot;
beatae Mariae in Sabbato van het Breviarium Romanum (W. I, No. 653).
Str. 12 Te libri, virgo, concinimtnbsp;Str. 14 Ecclesia ergo cuncta,
prophctarum,nbsp;te cordibus
chorus iubilatnbsp;teque carminibus / celcbrans,
saccrdotum,
apostolinbsp;Str. 16 Ut sibi auxilio
Christique martyresnbsp;circa Christum Dominum
praedicant.nbsp;esse digneris per aevum.
Naar aanleiding van dezen reeds eerder door mij geciteerden diebter-a^''
schepper van de vorm der sequentia, meen ik hier iets over de ontwikkel®
van de Duitse kerkzang te moeten opmerken.nbsp;_ ^^^^
Reeds eeuwen vóór de Reformatie bestond die kerkzang nl. uit: hturgi^ ^
gezangen (het z.g. Gregoriaans koraal, dat tegehjk met de Hturgie van ^^^
door de kerstenende predikers werd ingevoerd) en uit kerkhederen,
te verstaan zijn geestelijke volkshederen als aanvulhng van het Gregon»
koraal. Dit laatste bleef gehandhaafd en werd in de Roomse hturgie ö®
vervangen door het kerkhed, ook niet door Luther.^)nbsp;,
Deze hederen werden gezongen op feestdagen, bij dramatische opvoer
in de kerk, of verbonden met de sequenties van het zangkoor. Dit zijn J ^^^
zangen, aan het AUeluia toegevoegd en van tekstwoorden voorzien; ^c
„Victimae Paschahquot;, om cen voorbeeld uit de 14e of 15e eeuw te
zijn deels bewerkingen van het Latijnse koraal, deels oorspronkelijk® ® ^^t
pingen van geestelijken. Soms stammen ze uit de volksmond en worden
toestemming van de kerkelijke overheid toegepast.
Ook werden ze als wisselzangen van clerus en volk (dat volgens de 8
inviel), responsorisch gezongen; b.v. in een hoogmis. Bij cen Latijnse se^ ^^
werd ecn Duits hed gezongen met overeenkomstige tekst, waarvan ^^^ ^
vorige rubriek enkele voorbeelden opnam (bij het Salve Regina). 2o «s ^^^ ^^
de handschriften van de 15e eeuw de Duitse tekst vaak tocgcvoeg ^ y
Latijnse, waarvan ik reeds voorbeelden citeerde. In latere gezangboe
van de 16e eeuw) volgt op de Duitse strofe een in het Latijn.
Ik vervolg mijn reeks citaten uit hederen, die de H. Maagd hul^^^
__^^ lituf^«®
ï) Ook in Galliê en aan de Rijn werd onder Pepijn en Karei den Grote de
door die van Rome vervangen. Baumkcr II (Herdcrvcrlag, Frciburg i/ür. 1883) Lap* ■voW^^f,
*) Een der eerste voorbeelden van de huldigende groet, gericht direct tot Mari®» ^^^^gta P^
versregel uit het Carmen Pa»chale van Caeliua Scdulius (midden 5e eeuw). ® ^nbsp;pla»^ j,
enixa puerpera regem, enx. Deze met nog enkele daarop volgende regels bebbcn^^ ^^^ j^jjg
overd en behouden in het Romeinse missaal, nl. in het begin dcr voticfmis vao
cP
^llrrnbsp;Hymnarium van Moissac (in een Hs. van de 10e eeuw,
hoflied r ^ ■nbsp;waaruit reeds geciteerd werd. Hierin vangt een
op Mana aldus aan;i)
Quidquid creatum permanet,nbsp;Quae theothocon hagia
l^audes Mariae personet,nbsp;Mundum vestivit gloria.
Een
^asÏÏet^n^^ ^^^nbsp;teruggaande, slechts drie strofen teUende, sequentia
geliefd Hnbsp;de gehele periode der middeleeuwen
de Manbsp;tekst werd — evenals de kerst-sequentia Laetahundus
— ^et schema voor vele andere
De jj^f ™nbsp;^ gedrukte missalen van de 15e en 16e
®®quentinbsp;®nbsp;slotstrofe van deze De Beata Maria
haar rnbsp;cUmax van hulde aan Maria, tot ^vie tenslotte een bede
Str. 2nbsp;'»«ar Zoon wordt gericht
Ave, veri Salomonisnbsp;Str. 3 Ave, mater Verbi summi
^•»ter, vellus Gedeonis,nbsp;Maris portus, signum dumi,
U1U8 magi tribus donisnbsp;Aromatum virga fumi,
audant puerperium;nbsp;Angelorum domina.
c, solcm geniusti,nbsp;Supplieamus, nos emenda,
e, prolcm protuUsti,nbsp;Emendatos nos commenda
^quot;quot;üo lap.,O contulistinbsp;Tuo nato ad habonda
» am et imperium.nbsp;Sempitenm gaudia.
quot;Un een e
^^eneens^^i1 onvergankelijke, immers nu n(\g gezongen, Maria-tropus,
,nbsp;'^oor vele andere tropen en sequenties geldt, luiden de
Vierde strofen
' ^nbsp;Str. 4 Suscipe pia
^crdnbsp;carissima,nbsp;laudum prccamina,
j^gevoegj^nbsp;iquot; ï^et Sanctus een Maria-tropus te hebben
r? Gallnbsp;Duitse en andere handschriften van die eeuw voorkomt.quot;*)
• ^'^gelast ' 1nbsp;^^^ ccuw ccn omschrijvende tropus in het Agnus
^^ l5e e ' ^^^nbsp;gchruik nog in de 13c en 14e eeuw voorkwam, terwijl men
euw zelfs tropen dichtte voor hct Itc Missa est, als volgt c^)
»1 ïl'nnbsp;quot;ynquot;»««' No. 43.
» f • Anal' h^^'nbsp;326: De B. M. Verbeta, in 9 strofen.
No arT!quot;quot;'nbsp;No. 310 eni. Zio ook Beissel I, p. 319 vlgg.
• (««cc. 15). - Beissel I, p. 322.
-ocr page 519-Ite, collaudantes Et Mariam celebrantes. / Pro nobis eins Filius Hostia missa est.
Deo, Christo nato Ex Maria procreato, / Pneumati quoque sancto Agamus gratias.
De 12e eeuw, een eeuw van nieuwe bloei voor de Mariaverering, leverde
o.a. bij het Kyrie eleison een Tropus, die in Zwitserland en Zuid-Duitsla»
veel werd gezongen en waarvan de eerste der drie strofen luidt
Str. 1 Ave nunc Genetrix Maria; Eleison, Kyrie eleison.
Ave nunc Clara maris Stella; Eleison, Kyrie eleison.
Et porta In domo Dei clausa; Eleison, Kyrie eleison.
De derde strofe heeft deze huldigende slotregel:
Adiuva te collaudantes Teque venerantes Et dicentes: Ave; Eleison, Kyrie eleiso»
In de 12e eeuw ontwikkelde zich het geestelijk lied in de moedertaal eO
eerder in de landen aan de Rijn dan in Galhë. Die Duitse kerkhederen j^^t
vóór en nä de predicatie in de Hoogmis gezongen; en in stille missen
Oflfertorium, de consecratie en de Communie; verder nog bij processies en ^^^
vaarten. Ze geven meer uiting aan de eigenlijke volksdevotie dan ^^.^cP
die voor clerus en geleerden geschreven zijn; doch opgenomen in de Utufo .
als zodanig verspreid cn bekend geworden, blijven deze toch van vcd
voor mijn onderzoek.nbsp;Mar»^^^
Bernard van Morlas (f ± 1140), een moimik van Cluny, uit wiens ^^^ ^^^
ik in de vorige rubriek reeds enkele strofen citeerde, dichtte — niet
deelte, dat is aangeduid als Rhythmus Secundus — een loflied van
tien strofen, dat eerst in ecn persoonlijke toon is gehouden (5c strofe)»
zamcrhand wordt het uitgewerkt tot een lofzang, die naar de dichter
(in str. 9 en 17) dc gehele wereld zal aanhefl'en.^)
Str. 5 Lingua mea, dic tropacanbsp;Str. 6 Smc fine dic rcginac
Virginis puerperac,nbsp;Mundi laudum cantica,
Quae inflictum malcdictumnbsp;Eius bona semper flona,
Miro transfert gcnere.nbsp;Semper illam praedica.
Str. 9 Omnes laudent, unde gaudent, Str. 17 Hacc amanda et laudand«
Matrem Dei virginem,nbsp;Cunctis specialiter.
Nullus fingat, quod attingatnbsp;Vcncrari ct precari
Eius cclsitudincm.nbsp;Dccct illam iugiter.
-ocr page 520-eerV^H^ d®^®nbsp;klinkt als een devote rozenkransuiting, ze is immers een
ho S® lofzang, zoals die later zou worden uitgebeeld in menige oude
u snede met het aanbieden van bloemkransen aan de Madonna door een
quot;delende menigte.»)
ijj^^®^®*»® te zeggen over Mariagroeten, die gebruikelijk worden
VQt^^^ ^^^^ ^ bouw enige overeenkomst met de latere Rozenkranshederen
ganse'ch' ^nbsp;enkele lofzangen volgen, aangeheven door de
^se Christenheid of door de kerk, als haar vertegenwoordigster.
zannbsp;Eerwaardige (abt van Cluny f 1156) hief met een dergehjke lof-
Van Prosa de Sancta Maria aan, een gedicht in twaalf strofen, waar-
m de vorige rubriek enkele citeerde r^)
1 Orbis totus unda lotusnbsp;Str. 2 Matrem illam, quae mamiliam
Christiani lavacri,nbsp;Praebuit altissimo,
Ad Mariam, matrem piam,nbsp;Collaudemus, decantemus
Voce clamat alacri.nbsp;Cantu iucundissimo.
j^uirfo van Bazoches, een cantor van oude adel te Chillons s/Marne, (in 1190
Sïijnnbsp;Philips Augustus; f 1203) uitte de volgende jubcbsang in
Waarv ^ .nbsp;Maria Cantio (in zeven strofen met een repetitio),
ik in de vorige rubriek het slot citeerde i^)
1 Dei matris cantibus / Solicmnia / Recolat sollennibus / Ecclesia.
Vota tuis nuribus / Coneilia, / Te devotis vocibus / Laudantia
Dign a dignis laudibus.
ï'Cn
in een ^^nbsp;^esregeUge strofen Dc Beata Maria Virgine Cantio,
van de 12c eeuw tc Evreux (Bibl. Evreux), geeft
=^eer lyrische lofzang, die aanvangt met:«)
S»*quot;' 1 Congrotulamini / Mariao virgini / Cuncti catholici;
Qui fertis Domini / Vasa, mundamini, / Vos omnes clerici,
2nbsp;Laudantes virginem, / Quae Deum hominem / Fert, virgo pariens
Fontem, originem / Boni, dulcedinem, / Amarum nesciens.
3nbsp;.... Dtjo iubilcinus, / Matrem collaudemus / Istius parvuli.
^etteran r
pc lingen op dc naam van Maria, die in de 13c eeuw zo geliefd
Ij j ^
B. Inbsp;is do weergave der Hoaenkrons-dcvotie in de beeldende kunst nader belicht.
Ö. u / P- 242, Anal. hymn. XLVIII, 237.
D. B i'/-Anal. hynm. L, 513.
' 285, Anal. bynm. XX, 164.
32nbsp;497
-ocr page 521-blijken te zijn (zie in de vorige rubriek bij de minnezangers) kwamen ook du
reeds voor. In de 15e eeuw werden ze bevorderd door Dominicanen, die be^
bidden van vijf psalmen, waarvan de beginletters successievelijk de naam va®
Maria vormen, te Jeruzalem reeds in de 11e eeuw badden waargenomen- /
Volgens berichten van Vincentius van Beauvais werd die speciale devotie
via Benevento naar Rome overgebracht en in een klooster bij St. Omer doo^
een monnik beoefend met de toevoeging van vijf Ave Maria's. Dit wordt oo
van andere kloosters (in de diocees Bourges) verhaald, en gaf aanleiding ^
de legende van het rozenwonder, vermeld in Vincentius BellovaceflS^^
Speculum historialc.^)nbsp;^^
Eén voorbeeld van zulk een akrostichonistisch loflied op Maria, uit een
schrift van de 12e eeuw in Wessobnmn, moge hier een plaats vinden,
eerste der drie vijfregehge strofen betreft. Opmerkehjk is vooral nog, dat de ^^
trokken letter niet alleen aan het begin voorkomt, doch ook midden i®
versregel en zelfs aan het eind herhaald wordt:®)
Str. 1 Magnificare piaM Decet omni laude MariaM.
Ardua reginA, Quam summa venerantur et imA,
Rite celebratuR, Qua lapsus homo reparatuR,
Immo dolor morbl Veteris detergitur orbl,
Alma precum votA Cui solvat concio totA.
voO^'
De z.g. Mariagroeten, die eerst in handschriften van de 12e eeUw
komen, zijn in twee soorten te onderscheiden:^)
le. zulke, die een opsomming geven van Maria's voortrefl'elijkhedcn; ^
2e. zulke, die zich meer bezighouden met de levensloop van Maria
dus minder van belang zijn.
Elke strofe vangt aan met het woord Ave en gaat — wat dc twee ^^^^^
vier regelß betreft — terug op de psalm met hetzelfde volgnummernbsp;V-^)
Anselmus van Canterbury (f 1109) dichtte zulk een Psalterium B-
--C 1
') Beissel I, p. 214 noteert de volgende psalmen: Ps. 119 : 1, Ps. 118 : 17, P«. 125 : i«nbsp;^
voorafgegaan door het Magnificat (Lucas 1 : 46).nbsp;^^^^It
«) Spec. hist. (Venetiis 1894) L 7, c. 116. Er zouden bij de dood van diennbsp;„'^aoi
rozen uit zijn gelaat gegroeid zijn cn op dc roos, dic uit zijn mond groeide, was lt;
te lezen.
») Beissel I, p. 217. D. B. XLVI. Pia dictamina, No. 102.nbsp;_ pfifll^''*'
Deze handschriften zijn uitgegeven door Dreves-Blume: Anal. hymn. X '
rbythmica, Leipzig 1900.nbsp;Uric.rr^S'^
») De naam: Psalterium BeaUe Mariae Virginis ziet op het aantal strofen: 3 X
Zie Beissel I, p. 241 vlg.
àZtTUf'^''' ^'T? quot;quot;quot;nbsp;s. Maria Matre
waarvan ik de volgende vier citeer;!)
Ad noctumos.nbsp;aj
St 9 TU-nbsp;pnmam.
Maria, dei thalamus,nbsp;Str. 2 0 mundo venerabilis
posce te venerantihus,nbsp;virgo, mater mirabilis,
Virtutibus ut splendeant.nbsp;Maria plena gratia,
quos reatus obtenebrant.nbsp;ora pro nobis, domina.
Ad sextam.nbsp;aj
Str 2 n •nbsp;vesperas.
Dei Mater, o domina,nbsp;Str. 2 Aeterni solis genitrix,
subhmis tantâ gratiâ,nbsp;tuis hoc magnis meritis
(AB) .nbsp;««Itationbsp;Age, quo perpes maneat
f sit nostra relcvatio.nbsp;nobis nec umquam décidât.
fi )
eemnbsp;Bernard van Clairvaux (f 1153), die in het begin der
Duit quot;^'oemde Abdij stichtte, op zijn kruistocht-prediking aan de Rijn
Volkjnbsp;landstaal hoorde zingen, terwijl het Romaanse
ons^ ' lt;laarna bezocht, nog geen eigen kerkliederen had, dan behoeft
verwonderen, dat cr uit de 12c eeutv reeds een aantal Duitse
^arianbsp;dateren. Vele dezer zijn van het soort, dat men met de naam
^Ve \f •nbsp;aangeeft, omdat ze ontleend, of anders verwant zijn aan het
Voorbeeld^nbsp;geciteerde in de vorige nibrieken,^) volgen hier nog enkele
innbsp;huldigen van de Madonna op dc voorgrond treedt,
^'^ïicho ^nbsp;en derde strofe van de volgende Mariengruz uit een
Str.g^.quot;*quot;^ P^kamenten IIs:^)
Vonnbsp;^^quot;quot;ichleichin mait, Str. 3 Wis gegriirt, chaiscrinn mer.
Dunbsp;^irdiehait. von allcni hymlischcni her. enz.
lt;Ic8 ohMwol'^r wnd traut,
Öie rnbsp;chrönten herren praut. Str. 4 Wis gcgrüzt, gotes muoter, ze aller stund
lohi.», Inbsp;quot;bcr al von aller rainer hertzen grunt. enz.
Mit Innbsp;«al
'-^icMnbsp;quot;quot; missewende') Su. 6 Scit alle creatur zwar
'nbsp;cndc. dich nimmer chan vol loben gar,
So ist auch nindcrt') dein gclcich / auf erde noch in hymelrcich. enz.
^ iv
X^^ No ôT'nbsp;^^^ ^^
llj ® «cuw; cn j®*^quot;nbsp;73, wee. XIII—XIV, Fol. 20 h. Door Wackcmagel opgenomen hij
ij geciteerdquot;nbsp;geplaatste, of ala respons bedoelde strofe daarvan in de A-rubriek,
*) niender, niendert, nindert = nirgend.
-ocr page 523-Van een andere Mariagroet, waaruit ik in rubriek A het begin der tweede,
de vierde en vijfde strofe geheel en de aanhef van de zesde strofe citeerde,
heb ik hier nog slechts de slotstrofe op te nemen
Str. 6 (A) Ich grüz dicb, Hecbter maien schein, chreftige mich auz meiner swaer,
cbain schön geleicbt der schön dein: Also daz ich nicht verzage.
Mache mein trauren fraeudenbaer, des pit ich, muoter, alle tage, Anie1^'
Een Ued, met andere titel: Marienpreis, waarin die telkens herbalde
groet ontbreekt, mag in dit verband evenmin onvermeld blijven als loflie »
want het heeft een diepe zin; ik citeer daaruit
Str. 6 Wir loben dich, des hymels margareit,
und alle tugend die an dir leit.
Von dir chumpt alle tugent gar,
du pist der tugend ein schuol chlar. enz.
Str. 7 (A) Wir pitten dich, der genaden pruim,
(A) ein speis vor gotes äugen vrunn: enz.
Str. 8 Mache unser hertz von sünden par,
geziert mit tugend und genaden chlar,
Daz du, frawe, mit deinem chinde
mit allem hyndischem gesinde
Dar inne wonest mit bebe und miime:
(AC) maria, hymlischiu fürstinne,
(AC) 0 du hymbschez paradeis,
wis den ims zu der chlarhait weis.
Philipp Wackemagel geeft uit twee verschillende handschriften van de
eeuw een voorbeeld, boe de Doxologie aan bet slot van liederen uit de
eeuw luidde:^)
Str. 3 Des verlihe uns vater mit dem sunenbsp;Und mit der barmunge muter,
mit dem heiligen geiste dar zunbsp;erhör uns, der eren kunic guter.
Verder geeft deze verzamelaar van Duitse kerkliederen uit hetzelfde n»
schrift nog een enkel lied, uit een O.L. Vrouwe Mis, dat aanvangt met
Salve vol aller beilikeit, / maria, muter und meidt.
1nbsp; W. II, No. 63, uit dezelfde codex germ. 73 (Fol. 21) als No. 62. De 15e eeuw is onuitpquot;*^
in dergelijke lofliederen, die als titel dragen: Maria Zart. Zie W. II, No. 1035—1041.nbsp;j^o,
3) W. II, No. 47. Stuttgarter perkament. Hs. No. 25 en Gicszencr perk. Hs. No. 878, ï*® '
heide Hss. saec. XIII; Wackemagel zet hct lied in de 12e eeuw.nbsp;'
W. II, No. 51, naar een druk van ± 1470 geciteerd.
-ocr page 524-Wir loben dich von hertzen earnbsp;\rr-
^nbsp;cne scnar,nbsp;das lob so] dir von uns stäte sin.
J^itstVtlÄarÄÄ
haar SDeeiLl ! Mana-oanMrfmg „„oit sprake is geweest, zelfs niet
•^'-ia I.:;^:?; .nbsp;^e derd« strofe van it
^ Jtr. 3 Wir be.,on dich an, einiger g„., / danut erfüllen «ir din gebot, en..
Ö«quot; ohtÏÏ^f w i^Yrot^b?,;''-^'-nbsp;quot; overeensten.n^g.
^ordt gesmeekt-2)nbsp;icütt)aren, terwijl Maria
om haar voorspraak
Loh den niemant gesehen mae,nbsp;^ .
an dem ersehein el ewiger talnbsp;T^-l
Maria, gotes mnter trnT,'nbsp;r
jnbsp;lur alle die in sünden sint.
Znbsp;uitvoeriger moet Creten?i
f quot;ri^Ked in de bibliotheek van het kloosÄlk -
vooTm fquot;quot;« de.er ecuw») _ voornamelijk symbolen enpLo-
Ik geef daarmt het volgende citaat:
Öed ich dusend Mundenbsp;_ „ ^
Gesaw«« • ï- . ,nbsp;mogen alle Zungen
^sagen ich meine Kundenbsp;rnbsp;. ^
Envollen») des wl^
öas vo!. i rnbsp;Bit alle diner Eren
^ on dir geskriven is.nbsp;Noch dines Loves envoUen.«)
i\ ^
® '»Vïoin
gra^n Guda (f ± 1150), de vrouw van den graaf van Arnstein d.V
ld pnbsp;213^nbsp;^^^nbsp;--^t l «uteur^rerd'. l
waaruit in rubriek A is geciteerd. «) völlig.
-ocr page 525-Der himelischer Hofnbsp;die Godes andouge
singet aller dinen Lof:nbsp;stent von Aneginne,i)
lovet dig Cherubin,nbsp;Propheten und Apostolen
eret dig Seraphin,nbsp;und alle Godes Heiligen,
allez daz Herienbsp;die frowent Sig iemer din,
der heiliger Engele,nbsp;kunencliehez Megedin.
Wale2) muozen sie dig eren;nbsp;Milde, genedige,
du bis Muoder ires Heren,nbsp;suoze Marie,
de der Himel und Erdennbsp;dinen Lof muozen singen
van Eres3) hiez werden....nbsp;aUer Slahte«) Zungen
(A) Maria, Godes Druden,nbsp;und aUe du Gescheffede
(A) Maria, Trost der Armen! enz.nbsp;in Erden of in Himele.
Op het einde der 12e en in het begin der 13e eeuw waren de Maria-symbolen
uit het Oude Testament zeer in trek, zooals in rubriek A is aangetoond.
Caesarius van Helsterbach, in zijn zevende boek, dat geheel gewijd is aan de
wonderen, door Maria verricht, getuigt daarvan. Het vangt aan met al die
symbolen te noemen, als: berg, burcht, tuin, tempel, stad, bruidsvertrek, palm,
ceder, wijnstok, roos enz. De schrijver gewaagt bewonderend van Maria in de
prototypen, als: bloeiende staf van Aäron, brandend doch onverlet braambos,
vochtig vel van Gideon, verguld-ivoren troon van Salomo, verzegelde bron,
omsloten tuin, enz. Huldigend beschrijft hij haar als volgt r®)
Super nuces sapida, Super nivem Candida,
Super rosam roscida. Super lunam lucida,
vcri sohs lumine.
De eerste Duitse biografie van Maria berust, evenals „Hroswitha's Geschichte
der unbefleckten Gottesgebärerinquot;, op de Apokriefen en werd omstreeks ll72
gedicht door een zekeren priester Wernher {niet W. von Tegernsee), terwijl ze
reeds in de 12e eeuw tweemaal werd omgewerkt. Het slot van dit Marien-
leben vormt een z.g. Marienminne, waarin reeds een duidelijk betoog wordt
gehouden, waarom alle smeekbeden van de Moeder Gods verhoord moeten
worden en de mensen dus tot haar zich met innige liefde en vertrouwen kunnen
wenden met hun zorgen en noden. Dat een dergelijk betoog ook reeds bij
Herimannus Contractus voorkwam en in de volgende eeuwen veelvuldige'
wordt ingelast, behandelde ik reeds in de inleiding der vorige rubriek. Om ^^
12e eeuw te besluiten zij hier dan nog de lofzang gegeven van genoeinJ^JJ
priester Wemher, de Marienminne, waarmee hij zijn Marienleben afsloot:quot;)
Traun! Eine bess're Frau nie ward.nbsp;Wir sollen in allen Sachen
Gott ist ihr Herre und ihr Kind,nbsp;Sie, die stets gut und rein verblieb,
Darum kann sie bitten und gebieten.nbsp;Treu pflegen imd herzinnig beben.
Wir sollen ihr klagen unsre Not,nbsp;Dasz sie im Himmelreich
(D) Sie gibt das lebendige Brot.nbsp;Uns mach' den Engeln gleich,
Gott kan ihr nichts verwehren.nbsp;Dasz wir sie loben da / In aeternum et ultra.
Dat de dertiende eeuw niet minder dan de vorige zieb beijverde in bet
dichten van lofzangen op de H. Maagd, bewijst wel een oude inscriptie op
het voetstuk van een vroeg-Gotisch Madonnabeeldje (van eikenhout, bekleed
Diet goud en 52 cm hoog) in de Dom van Hildesheim, die Maria tot patrones
heeft. Deze inscriptie luidde;^)
Tot tibi sint laudes, Virgo, quot sidera caelo.
Verwante termen van lof gebruikte de aartsdeken van Oxford:
Walter Map (soms foutief gespeld Mapes; f ± 1210), die in een aan hem toe-
gescbreven Marialied De Maria Virgine zegt:^)
Str. 1 Pone scribentium tot esse milia, Str. 3 Cum laudes Virginis promere studeo,
Quot habent nemora frondes et foUa,nbsp;Penso materiae pondus et paveo, •
Quot coeli sidera et guttas maria.nbsp;Quae huic congruant verba non haheo;
Indigne Virginis scribent praeconia. enz. Vincor et fateor me vinei gaudio.
Hoewel van dezen schrijver voornamelijk profaan-litterair-historische ge-
schriften bekend zijn (o.a. een Frans gedicht, waarop het vroegste proza van
de Lancelot teruggaat) wordt hem ook een prachtige Mariaklacht, De Com-
passione Beatae Mariae Sequentia, toegeschreven,®) die alleen schijnt
Voor te komen in het missaal der Dominicanen, dat in 1523 te Venetië gedrukt
^erd. Het moet om de vorm een dichtwerk van het bloeitijdperk der M.E., de
13e eeuw, zijn.
Verwijzend naar mijn opmerkingen bij de citaten der 12e eeuw over de
cvotie van bet bidden van vijf speciale psalmen — welke devotie door Domi-
ni Beissel I, j). 167. Dc inscripric is met dc restauratie van het hccldjc in 1664 verwijderd!
jJ^^^^.Poems Commonly attributed to Walter Mapes ed. Thomas Wright (London 1841) p. 191.
lofzangen gaf Blunic-Drcvcs uit in zijn Analecta hymnica XV (Leipzig 1893) Nrs.
teknbsp;^^nbsp;eeuw. Stephan Beissol, dic ook dit Marialied opnam (B. I, 1909, p. 168)
®nt hierbij het volgende aan: Das sind hochpoctischc Grüszc, aber auch iu ihnen ündct sich
von dem, was Protestanten auch heute noch, selbst iu hochwisscnschaftlichcn Werken,
Katholiken immer von neuem mit Unrecht vorwerfen, nichts von einer Anbetung der
^ottesmuttcr.
^ B. II, p. 249—251, Anal. hymn. X, 79.
-ocr page 527-nicanen in de dertiende eeuw zo werd aangeprezen ter ere van MARIA's naam
— behoef ik hier nog slechts te vermelden, dat zulk een speling met de letters
van die naam in de Nederlanden zelfs in de hturgie van de 13e eeuw was op-
genomen, nl. door de Kanimniken van St. Maria te Utrecht. Op het feest van
Maria's Onbevlekte Ontvangenis werden nl. aan het Magnificat (gezongen in
de 2e vespers) toegevoegd — ter ere van Maria's vijf Smarten — vijf gebeden,
die successievehjk begonnen met de vijf letters van Maria's naam.i)
Ook in de kringen der Franciscanen was de toevoeging van vijf dergehjke
gebeden gebruikelijk; o.a. bij de Corona B.M.V. de z.g. Franciscaanse
Rozenkrans. Deze wordt wel aan 8. Bonaventura toegeschreven, doch de
samenstelling van de rest van het gebedsformuher wijst meer op de 15e
eeuw.2)
Terwijl ik reeds meermalen bij dit onderzoek van middeleeuwse htteraire
uitingen van Mariaverering wees op het ontbreken daarin van enige Maria-
aanbidding, zijn er zelfs lofliederen op Maria aan te wijzen, die in een cultus
van den Christus overgaan.^) Het volgende hed, waarvan ik twee der acht
strofen citeer, is daarvan een voorbeeld en eindigt in een soort hjdensmeditatie.
De Beata Maria Virgine Cantio;quot;^)
Str. 1 In te concipitur,nbsp;Str. 4 Hic te dignatio
O virgo regia,nbsp;Fecundat numinis,
Is, a quo regiturnbsp;Nec flore proprio
Caelestis curia;nbsp;Vemare desinis,
In te dirigiturnbsp;In te fit imio
Verbi substantie.nbsp;Matris et virginis,
In te contrabiturnbsp;In tuo fiho
Camis materia.nbsp;Dei et hominis.
Tenslotte herinner ik in dit verband nog aan den in rubriek A genoemden»
zo vruchtbaren dichter van een Rosarium de Quinquaginta Saluta-
tiones beatae Mariae Virginis. In diens Mariagroet van vijf strofen zij**
toch drie strofen een directe lofzang op Christus' Ofierdood
Str. 3 Ave, cuius natus
Gemit incurvatus
Ligni pondcre, cnz.
Str. 5 Ave, quae secans
Et transpenetraris
Ensis acie.
Cum tu contemplaris, cnz.
Str. 4 Ave, parens floris,
Quem lacte pudoris
Uber aluit,
Tu panem doloris
Edis acrioris,
Quando secuit
Florem, qui redoluit.
Germen gignentem amoris, enz.
Alvorens tot Duitse lofliederen, Mariagroeten en andere litteraire uitingen
dezer eeuw over te gaan, moet ik hier nog één Latijns hed aanhalen, een der
Zeldzame, die tot ons kwamen en waaruit ik in Rubriek A reeds citeerde.
Johannes Aegidius (waarschijnhjk f nä 1300) dichtte in een Rijmofficie op
ae H. Maagd, in opdracht van den vader van zijn Koninklijken pupil geschre-
den een De Beata Maria Antiphona, ad Laudes, die ik geheel citeer,
omdat dit loflied van de 13e eeuw mij Dürers stuk in herinnering bracht.
mdehjk spreekt de Antifoon nl. van koninkrijken en keizerrijken en van een
Joelende kerk, die hier aUen tezamen, met de „Superna Curiaquot;, de Moeder
^ods (met verschülende typologische titels genoemd) huldigen. Het indelen
«n de jubelende scharen in een wereldlijk en geestehjk rijk — wat Dürer
deed in zijn altaarstuk van 1511 (Weenen) — vinden we in déze eeuw
Vanzelfsprekend
Laudent matrem pietatis,
Laudent templum trinitatis,
Laudent stellam claritatis,
Laudent bortum voluptatis
Rcgna ct imperia.
Laudct nibum visionis,
Et virgam corrcctionis,
Laudct vcllum Gcdconis
Et manna refcctionis
Tota vigilantia.
Str. 1
Str. 3
Str. 2 (A) Laudct fontem venustatis,
(A) Landet rosam caritatis^)
(A) Violam humilitatis,
(A) Lihum integritatis
lubilans ecclesia.
Str. 4 (A) Altum tbronum Salomonis,
Pulchrum, qui est Absalonis,
Totum portum stationis,
(A) Claram vallem visionis
Benedicant omnia.
Str. 5 Laudant matrem vcri Dci, / Matrem summi Nazarci
Cuncta, quae sid)8istunt ei.
Caelum, terra, lux dici j Et superna curia.
aj 2nbsp;''
fozenkransjcs uitdelende Madonna op bet z.g. Rosenkranzfest niet mélt;5r de ge-
te Wekken aan déze benaming voor de H. Maagd dan aan ccn Rozenkrans-Madonna?
-ocr page 529-Tevens geeft deze antiphoon weer typische voorbeelden van bloemensym-
bohek in de namen voor de H. Maagd.
Ook in de Duitse lofliederen vindt men die bloemennamen terug; natuurhjk
bij minnezangers, zoals een
Gottfried von Straszburg (aan wien vroeger een uitgebreid loflied op de
schoonheid van Maria werd toegeschreven) in een Marienminne toepast,
waarvan de zeventiende strofe luidt;!)
(A) Du Rosental, du Veilchenfeld, (A) Du strahlenbringend Morgenrot,
(A) Du wonnereiches Herzensgeld, Du rechte Freundin in der Not!
(A) Du blühnder Held,nbsp;(A) Das Lebensbrot/Gebarst du, Jungfraimsonne,. •
(A) Du süsze Gotteswonne,nbsp;Darob erschallt / Dein Lob in manchem Lande.
Berthold von Regensburg O.F.M. (f 1272), een bekend missie-prediker van
Zuid-Duitsland en omringende landen, wekt in een zijner preken op, Maria
aan te roepen, die om haar deugden was uitverkoren de Moeder van den on-
volprezen deugdzamen (Godmens) Jezus te worden. Dezelfde conclusie trekt
deze dus, als ordebroeder van Bonaventura, maar hij bereikt ze langs meer
dogmatische weg dan bovengegeven Minnezang, zoals ook Wernher von
Tegernsee en Konrad von Würzburg een dichtten.
In een ander loflied, vroeger eveneens aan Gottfried v. Straszburg toege-
schreven, doch uit het einde der 13e eeuw, dus afkomstig van een zijner na-
volgers, vinden wij weer bloemensymbolen
Str. 12 Du Rosenblüte, Lilienblatt,
Du Königin an höchster Statt,
Dahin sich hat / Nie eine Frau erschwungen, enz.
Dir alle Zeit / Sei Lob gesagt, gesungen, enz.
Str. 17 ... .Du Honigseim / In Herz und Mund!
Du voller Tugend edles Kraut,
Du minnigliche Gottesbraut,....
Der wahren Minne grüner Klee, cnz.
Str. 22 Maria, reine Würdigkeit,nbsp;Im Herzen und im Mute.
Was man dir Singens, Sagens weiht.nbsp;Du bist so gar ein Paradeis,
In Lieblichkeitnbsp;(A) Ein woning blühend Rosenreis,
Erklingt 's vor allem Sange. Des Heiles Preis,
... Es blüht gar schön in Blumenweis' (A) Der gnade Wünschelrute.
Beissel (I, p. 339) geeft als datering van dit lied ^ 1215 en wijst de toeschrijving nie® ^
de hand, zoals hij met het volgende citaat wel en met nadruk doet.
2) Beissel I, p. 337 vlg. „Vor dem geweihten Bildquot;.
Verder dient hier nog geciteerd te worden uit de Geistlicher Miunesanc
Van
Bruoder Eberhart von Sax O. P. (f 1309). Dit Hed werd in de le helft der
19e eeuw nog toegeschreven aan Gottfried von Straszhurg»), doch schijnt niet
ouder te zijn dan het derde kwart der 13e eeuw.2) Het middelste der drie
delen van deze Minnesanc heet Marien lop, waaruit de volgende strofen
^eer hloemensymholiek geven
Str. 14 (A) Du reine uns, reinebemder muot, Str. 16 (A) Du rosen bluot, du liljen blat,
lachender rosen spilendiu bluot,nbsp;du künegin in der höchsten stat
wallendiu fluot,nbsp;dar nie getrat
fliezendiu honeges süeze.nbsp;kein frouwen bilde mere,
(BC) Rein uns, daz wir dich lobende loben.nbsp;Du herzehep für allez leit
und vahe uns mit der minne kloben,nbsp;der froude in rehter bitterkeit,
daz man uns obennbsp;dir si geseit
ze fröuden sehen müeze. enz.nbsp;gesungen lop und ere. enz.
In de volgende strofen vermeit de
eti Verdiept zich in de oorzaak en de
Str. 35 Digjj eren, frowe, füeget daz
daz man dir traege wirt gehaz
und daz man laz
gt;virt gegen übeler sünde.
Dich eren, frowe, das ist kunst
die niht verderbet kein uugimst
noch diep noch brimst
noch keines wages ünde.
Dich eren, frowe, erlinden kau
diu flinseberten*) herzen
dich eren, frowe, tuot den man
und ouch das wip untugcnde an
und verre dan®)
Von aller sünde »merzen.
dichter zieh in lofprijzingen tot Maria
gevolgen daarvan:
Str. 38 Nu lobe dich hiut wip unde man
unde swaz von muoter Übe ie kau,
wild unde zan,
mit lobender wirde untrage.
So lobe dich hiut swaz lebendes lebe
und in dem himeltouwe strebe,
vliez oder swebe,
in walde, in wildem wage.
Hiut lobe dich aller sternen schin,
der mane und ouch diu sunne,
hiut loben dich delemente din,
hiut müezestu gesegenet sin,
du fröunder win
und aller gnade ein bruime.
PerT'nbsp;^^^nbsp;Mauesse Hs. (Parijs Fol. 36'ld—367c), deels naar de
» codex van St. George in dc Bibliotheek van Karlsruhe, 94 strofen. Zie blz. 374 eu 447.
3 Pranz Pfeiffer, iu de (;eru»ania III (1858 p. 59 vlg.).
8tr f!nbsp;strofe heeft dezelfde inlioud als dc twaalfde van hct vorige loflied; de zeventiende
26 w!. ^^^^^ iuhoud betreft) met die van M arienminne, (daarvóór geciteerd) terwijl strofe
^ «r dezelfde stof geeft als strofe 22 van hct vorige, hier geciteerde, loflied (in moderne versie),
^quot;isherte, steinharte, i) verre = entfernen; dan = deshalb (daher).
Str. 39 Hiut lobe dicb got der dich geschuofnbsp;Hiut loben dich aller engel schar
und bepbch aller herzen ruofnbsp;und aller himelschen megde gar,
hoert unde ir wuof,^)nbsp;hiut nemen din war
ir froude und ouch ir swaere.nbsp;mit lobe die marteraere. enz.
Wat Maria bereid is aan de beboeftigen te geven, als een onderpand van
genade en waarom zij het meest van allen wordt geroemd, lezen we in:
Str. 46 Ku fröu dich daz unmiltekeitnbsp;swer dine gnade suochte,
die dine milte nie versneit:nbsp;Daz dem nie helfe wart verzigen
du waere bereitnbsp;von dir durch gotes ere,
ze gebenne swer es gemochte.^)nbsp;des ist din lop so hohe gestigen
(D) Du gaebe den nackenden die watnbsp;daz ez kan niemen übersigen,
(D) und taete in menegen guoten rat.nbsp;des wirt genigen
geschriben stat,nbsp;dir uf genade sere.
Van Her Reinmar von Zweter, een anderen minnezanger (die ook reeds ge-
citeerd is in de vorige rubriek), mogen hier nog twee lofliederen gedeeltelijk
volgen. Uit Lob si dir, Maria:3)
Lop si dir, hoch gewihte meit,
lop si dir aller vröude diu uns ist von dir bereit,
lop si dir aller saelden, lop si dir alles heiles underbot,1)
Lop si dir, bebstin gotes trut,
lop si dir, gotes tohter, lop si dir, werdin gotes brut,
lop si dir, gotes muoter: den menschen hast versüenet und got. enz.
Het andere loflied. Wis gelobt, Maria, eindigt met een smeekbede:®)
Gelobt wis, muoter, reiniu meit,
gelobt so si din kiusche, gelobt so si din ere breit,
gelobt so si din werder name, gelobt so si din werder bp.
Gelobt so sin din übergüete,
gelobt so si din tugent, diu als ein toutoic rose blüete
ane') alle missewende,') des wis gelobt, gelobt vür eUiu wip.®)
Disin lob ich, vrouwe, von dir singen;
du maht mich wol von minen sünden bringen
unt mich ze guoten dingen keren,
daz mir das beste bi gcsta
unt ich in dime dienste gra:
des hilf du mir dur dines kindes eren.
1nbsp; ohne. ') Tadel, Makel. «) Eheweib? (eÜute = Eheleute).
-ocr page 532-Konrad der Marner zingt in zijn Wunder an Marien het volgende loflied
op de H. Maagd:!)
Str. 1 Oh allen vrouwen vrouwe,
reinin muoter unde maget,
hoeherbome gotes tohter unt sin brut,
wer kan diner tugende riebeit volleeheh erzehi ?
(A) Rose in himeltouwe,
sunder sündedom betaget, enz.
Din lob ist allen zungen überkreftic imt ze starc;
wer künde selche kraft erspannen ? enz.
Eveneens uit het Manesse Hs. (Fol. 410c), stamt het volgende Marialied,
dat merkwaardig is om de vele vondsten van namen voor Maria, waarvan de
meeste — zoals gehruikehjk bij de minnezangers — weer een hulde aan haar
^eugd bevatten. Zelfs wordt Maria hierin met de naam Rosenkranz aange-
roepen (in de 4e strofe). Dit Marienlied, gedicht door
Meister Sigeher, vangt aldus aan:^)
1 Maria, muoter unde meit,
du bast den hohsten pris bejeit,
vAL) der tugende keiserinne.
(A) Du süeze ob aller süezekeit,
die süeze ist al der werlde bereit,
'Aß) heilbemdin küniginne.
Str. 2 Dich lobent die schuole in musica
unde diu süezen cantica,
der tugende keiserinne.
Dich lobent diu psalteria,®)
die schellen unt diu organa,
^ heilbemdin küniginne. cnz.
(A)nbsp;Du cederboum
(A)nbsp;du balsemsmac,
(A)nbsp;du richiu hljenouwe,
(AB)nbsp;du himelstrazc,
(AB)nbsp;du saelden tac,
(A)nbsp;gote licbiu spiegelschouwe.
Str. 4 ... (A)nbsp;Du wunnentanz,
(A)nbsp;du lieht auror,
(AB)nbsp;du vollen süenaerinnc,
(A)nbsp;du rosenkranz,
(A)nbsp;du vröudentror,*)
din lop git hohe sinne.
denbsp;benaming Rosenkranz, hier bij uitzondering voor
e^aagd Maria gebruikt, dient het volgende te worden opgemerkt.
Elk^* ccuw dateren reeds Drei Marienlieder zum Rosenkranz,
dezer hederen wordt volgens Wackcmagel voorafgegaan door een soort
itatie in rijmparen. Daarna groet het eerste hed (in 53 strofen) Maria op
^^^^langwijhge wijze met spitsvondige benamingen. Het tweede cn het
«) W. II, No. 188.
ajnbsp;No. 180, naar het Manesse Hs. Fol. 352.
'«ter^tcrunbsp;Maria-psolters, die sinds dc 12e eeuw voorkomen en waarop ik
tror = Tau, Regen, Duft.
-ocr page 533-derde, in even gezwollen stijl gedieht, hebben het voor een psalter gebmike-
hjke aantal van vijftig strofen. Als slot van dit drietal hederen volgt nog een
rijmdicht van vijf strofen als aanprijzing van het bidden van dat Maria-psalter,
waarna nog de manier, waarop zulks dient te geschieden wordt aangeduid,
opdat men bij en na het sterven de vruchten ervan mocht plukken. Uit het
eerste. Wis gegrüezet, vrouwe, citeerik twee strofen, waarin o.a. merkwaar-
dige titels voor Maria voorkomen
Str. 47 (A) Wis gegrüezet, donerstrale.nbsp;Str. 48 Wis gegrüezet, unde erkenne
du bist in dem himelsalenbsp;daz ich, vrouwe, selten nenne
(A) (A) Salmones tron, gotes gesidel,2)nbsp;Dinen namen in dem getihte:
(A) (A) Davides herpfe, seitevidel.nbsp;daz kumt von der rime nihte.
Summa summarum lijkt deze cyclus van Mariahederen mij een merkwaardig
staal van minnezangerspoëzie, waarin immers de dichter elke diepere gevoels-
uiting ten opzichte van de vrouwe, tot wie zijn lofzang gericht was, had te
vermijden uit eerbied voor zijn heer. Bovendien is voor mijn onderzoek deze
hederentrits in de 13e eeuw een, om zijn bouw, opmerkelijk verschijnsel. Zij
kan nl. als prototype worden beschouwd van het twee eeuwen later gebezigde,
ook driedehge, maar overigens meer gedifferentieerde formuher van het Rozen-
kransgebed.
Veel gevoehger dan de zoeven besproken cyclus klinkt echter het volgende
uit een ander loflied op Maria; eveneens van een anonymus onder de minne-
zangers
Str. 3 Heilige Maria, ich love dich,nbsp;Hilp mir, vrowc, dat ich bhve ewelich
lovesame, minesame, minne mich,nbsp;m ... de muder inde1) maget suverlich.
Evenzo deze passus uit een akrostichonhed met opschrift Maria
Str. 5 Aller schoneste van himelrichc, Str. 6 Maria wa') mach ich dines loves begin»«®'
da du schines so wunderliche,nbsp;want da ich die werelt sin aneginncn,®)
Num mmen dmst minnenchche,«)nbsp;Want») himel inde erde beccichenent dicb
want ich dich minnen sunderhche.nbsp;godes muder inde maget lovelich.
1nbsp; ende(?) = durchaus, sicherlich.
®) W. II, No. 204, de vijfde strofe vangt dus aan met A; de zesde heeft dan de naam vo'quot;'*
evenals de eerste.
') Nimm meinen Dienst auf liebevolle weise an.
') wo. 8) Auszer da, wo der Anfang der Welt ist. «) Denn.
-ocr page 534-Vergeleken hiermee klinkt de volgende Marienminne van een zekeren
Meister Kelin als kinderlijk gestamel
Ich gt;vil die edelen reinen magetnbsp;Vil edele süeze künigin,
imt sange loben unt prisen:nbsp;berihte al mine sinne,
sie hat daz hoste lop bejagetnbsp;daz ich hulde dines kints unt din
daz e kein maget enpfienc, enz.nbsp;• in kurzer vrist gewinne, enz.
Johannes von Rinkenberc dichtte in gedragener stijl een Marialied, dat aldus
aanvangt
Des Vaters segen, des engels wort,
des heibgen geistes gebender vluz den hohen hort
dir gap, Marie, in dinen bp, den got der aller dmge ist ein waltaere
Der UZ dem himel zuo dir nider
ein got kam, unde du in sinem vater wider
santost, beide, menschen unt got, des muoter du in hoher wirde waere enz.
Alvorens deze reeks van huldigingen aan Maria, afkomstig van minne-
zangers, te beslidten, wil ik nog noemen:
Kuonrad von Würzehurg's Ave Maria, waaruit in de vorige rubriek reeds
^eel werd geciteerd :3)
Str. 2 ----Swaz uf erden get, swebet oder kriset,*)
swaz den galm bewiset,
(AC) himels kcisaerin, dem mahtu gebieten,
daz ez sich muoz nieten,
(A) swaz du rose wilt in süezem touwe. enz.
Str. 5 Ave Maria! swaz man von dir singen
mac, in oren klingen
sol ez zaller stunt, swaz mit Sprüchen starken
propheten, patriarken
hant gesprochen gar uz gotes mimdc,
Daz lob ist dir allez gar ze kleine,
muoter, maget reine,
(A) nach der wirde din, spiegel aller zübte,®)
hilf uns ricber vlühte / von der gnaden din vor helle grimde, cnz.
Str. 29 Ave Maria, reine vrouwe wise I
________wemdcr®) brunne, ich prisc / dine reinekcit. enz.
ïjnbsp;Jena-Hs. Fol. 17a (v/d. Hagen: Minnesinger III, p. 20).
quot;) Wnbsp;Manessc Hs. Fol. 191b (v/d. Hagen: Minnesinger I, p. 339).
*) K quot;nbsp;^^g'
'ïecht. 8) Wohlgczogcnheit. ') wärende, dauernde.
-ocr page 535-Str. 36 (A) Ave Maria! rose in meientoutce,
ganzer lügende vrouwe,
la bevolhen sin dir uns vremden geste,
zuo der himel veste / rihte^) dine diet^) unde ouch dine armen, enz.
Deze minnezanger gebruikte in Str. 2 en 36 weer de rozensymboliek.
Er bestaan verder nog uitvoeriger Duitse Mariagroeten, van het midden
der 13e eeuw, verwant aan de Latijnse Psalterien, van 150 vierregehge strofen.^)
Hiervan beginnen dan ook de eerste vijftig met Sei gegrüszt (Ave), de tweede
vijftig met Freue dich Fraue (de Latijnse aanhef was Salve) en de derde
met het voor die tijd zo typische Hilf uns; maar de Latijnse groeten vertonen
dan juist een cKmax, nl. Gaude! Dezelfde wisselende aanhef treft men in zuid-
Duitse Psalter van de 14e en 15e eeuw aan; en wanneer ze het beginwoord
Ave missen, wordt elke strofe voorafgegaan door het Ave-Maria-gebed.
We kunnen dan ook deze Mariagroeten van de dertiende en veertiende eeuv^
— evenals de reeds genoemde Marialiederen (van 50 strofen) der minne-
zangers — beschouwen als belangrijke kiemen voor de z.g. Dominicaanse
Rozenkrans, die immers in drie rozenhoedjes is ingedeeld: het vreugderijke»
smartehjke en glorierijke (naar den aard der overwegingen, zie Hoofdstuk H)'
Dat die Mariagroeten (Mariapssdters) zuiver als lofliederen zijn op te vatten
cn vóór alles een huldiging van de H. Maagd inhouden, bhjkt wel ten duidelijk'
ste uit de correlatie met de psalmen.
Edmund, Aartsbisschop van Canterbury (f 1240), dichtte een
Psalterium
beatae Mariae V., dat in veel Duitse Hss. van de 14e en 15e eeuw voof'
komt en waarvan de 48e strofe van de derde reeks Groeten — in correla^i^
met Psalm 148 (waarin engelen, sterren en alle schepselen worden uitgenodig
om God te loven) — luidt
Tertia Quinquagena
Str. 48 Ave sole purior,nbsp;Amplexaris Filium,
Gloho lunae clariornbsp;Quem vox laudat omnium
Cimctisque sideribus.nbsp;Psalmis, hymnis, precibus.
14e eeuw.
Engelbert von Volkersdorf (f 1331), abt van het Benedictijnenklooster va®
Admont, schreef een berijmd Psalterium, een der oudste van die soort, waa'^
richte auf. Leute.
Het z.g. Psalterium minus S. Bonaventurae. Beissel I, p. 244.
G. M. Dreves: Psalteria Rhythmica; Anal. hymn. XXXV, No. 10.
van
het drietal van vijftig zesregelige strofen de gebeurtenissen uit het leven
Maria behandelen en deze chronologisch tusscben de groeten door rangschik-
ken. Alle strofen beginnen met Ave Rosa, één enkele zal ik bier slechts — na
strofe 7 en 8 reeds in de vorige rubriek te hebben aangehaald — opnemen,
daar ze aUe de middeleeuwse voorsteUing van de zaligen in de hemel iu beeld
hrengen. Die hemel is nl. geschilderd — zoals de bekende Paradijstuintjes der
Primitieven — als een oord van groene weiden en geurige bloemen, waaronder
duizenden rozen. Na bet lezen hiervan vragen wij ons af: heeft ook Dürer
die voorstelKng gehuldigd in zijn altaarstuk voor Venetië, waarop hij de ge-
lovigen — knielend op een grasveld met bloeiende planten — door Maria en
het Christuskind met rozenkransen laat tooien, alsof zij voor dat hemelse rijk
Vol bloemen gereedgemaakt worden?
In de eerste zes strofen van zijn Psalterium beatae Mariae V. brengt
Engelbert van Volkersdorf alleen hulde aan de uitverkoren Maagd; de vijf daar-
op volgende bevatten tevens een verzoek:^)
Str. 3 Ave rosa, nunc bonorant,nbsp;Concinentes sine fine
Nunc te laudant et dccorant Caritatis serapbinae
Angelorum agmina,nbsp;Tibi sonant carmina.
Christan von Lilienfeld (f vóór 1332) Cisterciënser prior en dichter van be-
rijmde Officiën, Hymnen, Sequensen en gebeden, vol van naïeve vroomheid,
gaf ons een dergelijk loflied. Hoewel weinig werk van hem buiten het klooster
^verd verspreid, schijnen zijn berijmde gebeden Konrad van Haimburg (Prior
^an een klooster te Gaming) te hebben beïnvloed, waarom ik Christan's
Gaudiis beatae Mariae hier in zijn geheel meen te moeten opnemen:2)
Str. 1 Gaude, virgo, laus cunctorum, Str. 2
Super dccus angelorum
Tua fulget gloria;
Gaude, dies ut omatur
Sole, ita iucundatur
Cacb in te curia.
Str. 3 Gaude, tibi obscquentesnbsp;Str. 4
Terrae et caeli gaudcntcs
Sumunt per te pracmia;
Gaude, angebs praelata,
Trinitati proximata
Singulari gratia.
Gaude, tc adorant caeli
Cives affectu fideli
Et oboedicntia;
Gaude, tuae voluntati
Aifectus est trinitati
Fa vere per omnia.
Gaude, honor tuns crescit
Semper, quia finem ncscit
Nee hic nee in patria ;
Gaude, virgo, mater Dei,
Nos duc reformatos ei
Ad festa caelestia.
B- I, p. 405 vlg.; Anal. hymn. XXXV, 133.
ß- I, p. 412. Anal. hymn. XLI, 116 (in vier strofen).
-ocr page 537-Konrad von Haimburg werd reeds in de vorige rubrieken besproken en ge-
citeerd, waarom ik voor zijn jubelzang, Gaudia Beatae Mariae, met de
volgende strofen kan volstaan:^)
Str. 1 Gaude, virgo, dico gaudens
De favore tuo audens,
Laeto corde tua plaudens
Replico nunc gaudia.
Str. 11 Gaude virgo, quae decore
Omas caelum lucis more
velut cuncta sol splendore
Superat lucentia.
Str. 10 Gaude, virgo singularis.
Ut prae cunctis sublimaris.
Sic et digne plus laudaris
In caelesti gloria.
Str. 20 Ecce, tibi congaudemus,
O Maria, ut amemus
Te in aevum et laudemus,
Duc nos ad caelestia.
Uit zijn Oratio super Ave Maris Stella citeer ik nog de volgende lof-
zang op Maria, die daar wordt gevolgd door één op de H. Drievul^gbeid, in
overeenkomst met het genoemde Mariahed.^)
Str. 23 .... Videntesque, pia,
Te, virgo Maria,
Laudis melodia
Nostra sonet vox.
Str. 25 Sit laus Deo patri,
Christo nostro fratri,
Decus sit et matri,
Semper laudo quam. enz.
Voor deze rubriek is verder vooral het volgende van belang uit Konrad's
Oratio, quae dicitur Crinale beatae Mariae Virginis, een bij-
zonder soort Mariagroet, een rozenkrans-sequens in vijftig vijfregehge
strofen (bij ons Mariakroontje genoemd).®) In zijn eerste strofe omschrijft
de dichter glashelder de rozenkrans-devotie (in oude houtsneden weergegeven)
en corrigeert daarmee eigenlijk de tot dusver gebruikelijke bloemensymbohck-
In de derde strofe bezigt hij echter weer de gebruikelijke symboliek in lt;1®
groeten tot Maria.
D. B. I, p. 423. Anal. hymn. III, 34, een Loflied op Maria in 20 strofen, waarin tevens h»'quot;'^
vreugden bezongen worden. Zie ook rubriek B, blz. 461, Str. 13.
Deze clausula luidt: Sit laus Deo Patri, Summo Christo decus. Spiritui Sancto, Tribus honof
unus, Amen, die de aanhef vormt van Str. 25—29, Anal. hymn. III, p. 43.
3) Anal. hymn. 111,22-25. — W. I, No. 271. De eerste tien strofen beginnen met: Ave, dcvolgcof
tien met Salve en de daaropvolgende tien met: Gaude; voorts strofe 31—40 met: Vale! ca^^
laatste tien met: O Maria! Cod. Prägensis XIII E. 3, saec. 14, Fol. 149a—Fol. 150b (Perk. I^'
in 4°, Fol. 257 (uitg. G. M. Dreves S. J. Leipzig 1888) met dit naschrift: expUcit sertum B. M; ^^
compositimi de quinquaginta flosculis editum per religiosum virum fratrem Conradum, vicari«'
in Praga in monasterio Carthusiensium. Volgens de voorrede heeft hij dit excerpt uit zijn votJ®
mis. De Beata, in 1356 gemaakt.
Str. 1 Ave, salve, gaude, vale,nbsp;Str. 3 Ave rosa delicata,
o Maria, non vemale,nbsp;quae, de regum ramis nata,
sed his rosis spiritalenbsp;es trans eaelos exaltata
tibi plecto ntmc Crinalenbsp;et per mundum dilatata,
figurarum flosculis.nbsp;sis nobis umbraculum.
In de zesde strofe klinkt het volle vertrouwen op Maria's voorspraak; en
in de volgende strofen komen nog de volgende benamingen van Maria voor:
Mater Salomonis; vivus fons hortorum; fulgens areha dei; areus aërinus eolo-
rosus; campi flos; flos rosarum; columna ignis; virga Jesse; (regina) Saba
generosa; specidum virtutum; thronus; lampas; aurora; summa creatura;
fructuosa tellus; madens Gedeonis vellus; gaudium sanctorum; stelhs coronata;
®chola disciplinae.
Str. 6 Ave virgo gravidata,nbsp;Str. 18 Salve Saba generosa,
mbo Moysi signata,nbsp;O regina gloriosa,
igne sacro inflammata,nbsp;dona regis pretiosa
(AB) per te simus, advocata,nbsp;impertire gratiosa
caelici indigenae.nbsp;nobis in exiUo.
Ook in latere strofen (37—40) wordt Maria's betekenis met Oud-Testamen-
tische typen omschreven, die het accent leggen op haar rol als middelares
(zoals de in rubriek B geciteerde strofe 13). In de volgende strofe zien wij de
rozenkranshuldiging van de eerste strofe — hoewel minder direct — terug-
lieren.
Str. 38 ... Hester nos de mortis portis Str. 39 ... te nequimus, hoe dignare
duc, ut simus tuae sortisnbsp;tu pro laude acceptare,
in caelesti curia.nbsp;laus humani generis.
Daarna volgen als namen voor Maria de vergelijkingen met bomen en bloe-
den en de reeds in vorige eeuwen voorkomende mystieke titels voor de
Maagd: clausa porta; clausus hortus; meilis crater; turris
^^vid. Scala caeli. Tenslotte vinden we de gebrudkelijke bede tot Maria
toch te willen luisteren naar de gebeden van haar smekehngcn. De Wees-
egroeten, die in de vorm van een krans haar kronen, worden aan haar opge-
opdat zij daarmee middelares bij het laatste Oordeel zal zijn:
Str. 47 O Maria, tu sublimisnbsp;Str. 48 (AC) O Maria, sponsa dia,
(AB) scala caeli, pressos nimisnbsp;quam caelestis hierarchia
duc in altum nos ab imis,nbsp;iugi laudat symphonia,
copulando nos opimisnbsp;audi preces, mater pia,
supemorum civium.nbsp;tibi suppUcontium.
-ocr page 539-Str. 49 O Maria, semper ave,
sertum hoc ne ducas grave,
(AC) summum Christi tu conclave,
te ut laudem, milii fave
perpeti memoria.
Str. 50 0 Maria, recreamen,
plaça patrem, natum, flamen,
ut finale post examen
sanctis nos coniungat, amen,
in superna patria.
In de laatste drie strofen geeft de dichter m.i. volkomen de beweegredenen
van het rozenkransbidden (in zijn eenvoudigste vorm: „semper avequot;) weer.
Deze strofen omvatten de kern van die devotie: het huldigen van Maria, als
Theotocos: „conclave Christiquot;. De wens, dat de kroon haar niet te zwaar
moge drukken en zij die smeekbeden moge gebruiken om den Vader, den Zoon
en den H. Geest gunstig voor haar kinderen te stemmen, is dezelfde als die we
in de Marialegende van den Kartuizer en de rovers in het bos aantreflfen. Het
is nl. deze idee, die den Middeleeuwer beheerst, dat de lofzangen tot Maria haar
kronen en hem redding brengen in de nood. Deze gedachte vinden we in beeld
gebracht op de door ons afgebeelde houtsnede van het rozenkransboekje van
Jacob Sprenger en in menige rozenkransgroep (zie Type B I, 1). Daarom
meende ik op deze passus bij Konrad von Haimhurg de aandacht te moeten
vestigen. Ook in de aanvangsstrofe van zijn gebed en in str. 39 lezen wij
immers, dat Maria gehuldigd wordt door haar niet een bloeiende („non ver-
nalequot;), maar een geestehjke kroon van rozen te vlechten.
Hieronder zal een dergehjke Mariagroet in het Duits (eveneens uit de l4e
eeuw) worden geciteerd, ^e dezelfde zin vertolkt. Van Konrad von Haimhurg
wil ik echter eerst nog een andere lofzang noemen, zijn Thronus Beatae
Mariae, waaruit ik citeer:!)
Str. 1 Salve coeh Domina,
Cui pangunt carmina
Angelorum agmina
Summo coram bono,
Intonantes pariter,
Hymnizantes dulciter.
Modulantes jugiter
Harmoniae sono.
Str. 9 Adstant et leuncuü,
Bis sex quibus graduli
Substant, quorum ocuh
Thronum contemplantur.
Totidem discipuli,
Conversores saecuh,
Christi matrem singuh
Digne venerantur.
die
Hierna eindigt de dichter weer met zijn werk op te dragen aan haar, —
hij in str. 14 noemt: Salomonis stabile / solium mirabile. Uit de slot'
strofen citeer ik nog het volgende:
1) G. M. Dreves S. J., Anal. hymn. III (Leipzig 1888) No. 4.
516
-ocr page 540-Str. 19 ...Ad te revertentibusnbsp;Str. 20 Thronus divae regiae
Opem fer petentibus.nbsp;Per te, thronum gratiae,
Ut virtutum gradibusnbsp;Nos in thronum gloriae
Te sequamur pia.nbsp;Congerat sanetorum, enz.
Naar aanleiding van de negende strofe van deze lofzang plaats ik hier nog
een strofe van een der Cantiones Bohemieae uit de 2e helft der 14e eeuw,
daaruit in vorige rubrieken reeds vaak werd geciteerd.^) Deze Hederen, oor-
spronkehjk in de landstaal gedicht en in het Latijn vertaald, kunnen van
groote invloed in Zuid-Duitsland geweest zijn. De bedoelde strofe geeft de
collectieve verering van de H. Maagd en Moeder Gods
Str. 1 Collaudemusnbsp;Saerae virgini.
Matrem Domini,nbsp;Quae peperit filium,
Laudes demusnbsp;Regem humilium. enz.
Over de hierboven bedoelde Duitse Mariagroet nu het volgende: Ein
Rosenkranz, genannt Marien rosengartcn, is een hed in vijftig strofen,
evenals dat van IConrad von Haimburg. De bede van den berouwhebbenden
Zondaar, vervat in de eerste strofe, keert telkens weer; en daarbij sluit zich een
huldiging aan:3)
Stiquot;. 1 Maria muter, ich dich gruze,nbsp;Str. 4 (A) Ich gruz dich, dos hemels rosengarte,
(B) hilf daz ich mine sunde buze,nbsp;die uzerwelte reine zarte,
Der leider al zuo vil sint:nbsp;(A) Du edel suze rosenblute,
(B) des bete vor mich din liebez kint.nbsp;(B) bit got vor mich durch dine gute.
5 Gegruzet sistu und din liebe son,nbsp;Str. 11 Gegruzet sistu, meit Marie,
dir dienet die sonne und der mon,nbsp;bis miner simde arzetie,*)
Die planeten und allez gesteme:nbsp;Daz ich dines kindes hulde erwerbe
(B) bit vor uns, du godis deme.nbsp;und niht des ewigen todis sterbe.
Maar vooral de volgende strofen zijn hier van belang om de zeer duidelijke
^inschrijving van de devotie tot Maria in het Rozenkransgebed:
20 Ich gruz dich mit disem rosenkranze,nbsp;Str. 21 Gegruzet sistu ummer®) ewiclich,
hilf uns zu dem hcmclischcn tanzenbsp;(B) bit din liebez kint vor mich.
Und in den wunneclichen schin,nbsp;Daz er mir wolle geben
da alle uzerweltcn in sin.nbsp;froude unde ewic leben.
^ ■-------'-------------'-------'----------
a\ ^ Dreyes S. J., Anal. hymn. 1, Cautioncs Bobemicae, No. 15.
5 II, No. 484.
tnnst. 6) iemer, immer, jederzeit.
»•quot;briek A, blz. 398, No. 54; rubriek B, blz. 450, No. 7 en 463, Nrs. 14 en 15.
W.
II
) Heilk,
-ocr page 541-Str. 25 Gegnizet sistu, spiegel der nuwen e,nbsp;Str. 30 leh gruze dich, meit mit dime kinde,
ich bete dich mit ganzer fle,nbsp;(B) von allen sunden mich enbinde
(B) Luter min herze und mine sinne,nbsp;(B) Und hilf mir in der engel tron,
daz der heibge geist wane dar inne.nbsp;(AB) daz ich entpha daz ewic Ion.
Str. 36 Ich gruze dich, der gnaden hantfeste, Str. 38 Ich gruze dich alle stunde,
(B) Sprich zu dime kinde daz beste,nbsp;entphachdisenkranzvonminemmunde,
Daz er durch din muterbche truwenbsp;Daz ich din lob also vorkunde.
Uns helfe zu der ewigen ruwe.nbsp;daz ich nicht valle in groze sunde.
Speciaal deze strofe wordt geïllustreerd door den rozenkransbidder, zoals
die op de oude houtsneden werd gegeven en in vele legenden voortleeft. Voorts
laat de opdracht der gebeden aan Maria in de slotstrofe aan duidelijkheid om-
trent de betekenis der rozenkransdevotie niets te wensen over.
Str. 42 Ich gruze dich, min heil und min trost,nbsp;Str. 50 Ich gruze dich, Marja, frouwe min,
(B) hilf daz ich werde erlost:nbsp;entphach diz rosenkrenzelin.
An miner lesten henfartnbsp;Das ich dir hüte gesprochen han:
(D) gib miner sele ein reine wat.nbsp;daz laze dir nicht vorsman.
Het slot van een andere, korte, Duitse Mariagroet drukt zuiver Maria's
betekenis als „Koningin des hemelsquot; uit en de aard der gift, die men van baar
als loon verwacht; nl. Christus, de eeuwige liefdebron
Str. 9 Dines libes tugent zartnbsp;Dines libes reiniu zubt,
setzt dich in gotes trone,nbsp;erliuht den himel schone,
Dines bbes reiniu artnbsp;(D) dines libes reiniu fruht
gap dir von sternen ein chrone.nbsp;gib uns, Marja, ze lone.
Van een loflied uit betzelfde handschrift luidt, volgens Karl Bartsch he^
opschrift Crinale Virginis Virginum von einem fränkischen di^J'
ter verfasz t.2) Ook dit lied heeft m.i. grote betekenis voor het begrip van de
rozenkrans-devotie en is als zodanig dan ook reeds ter sprake gekomen cn ni^
voerig geciteerd in de vorige rubrieken (blz. 377 en 468). Hier moet ik alle®^
nog enkele strofen opnemen, die de hulde aan Maria in meer algenien®
termen weergeven:
1)nbsp;W. II, No. 444: Ave Maria, in 9 strofen.nbsp;^^
2)nbsp;W. II, No. 483, is door Wackemagel m.i. terecht hij de 14e eeuwse hederen opgcnomcn.^^^
zijn. rd. strofen, die naar ik meen een zeer nauw verband tonen met de terminologie van dc
der minnezangers van de vorige eeuw, waarom ik die datering voor mijn rubriekindeling . ^
boven de datering van het handschrift (Pap. Hs. 1643, saec. XV, Sted. Bibl. Neurenberg.;
Kari Bartsch: Die Erlösung (1858, S. 279 und L VI) Hs. 1643, saec. XV.
Str. 14 Mit schonen bluomen wol durchstrewet,
beid himel und erde sich din frewet,
din lob sich alle tage vemewet.
Str. 20 (A) Du mirren kron, du minzen blat,
din lob daz biutet schach und mat
gein allem lob daz ieman hat.
In de hieronder volgende strofen wordt weer eens duidelijk gezegd, wat
^aria ons te geven heeft en waardoor zij dat a.h.w. verphcht zou zijn. Met een
vrij duistere zinspeling op de geboorte van den Verlosser, ten bate van de uit
Vrije wil zondigende mensheid, wordt dit aldus verklaard:
Str. 45 (AC) Du keis erheb und künechch zeit, Str. 46 Durch imsem willn ist got din kint,
gespannen in daz himelvelt,nbsp;des eigen alle riche sint
(D) gib uns din gnade für widergelt:nbsp;Und ane in sie ouch niht ensint.
Nu volgen twee strofen, meer in de trant der minnezangers:
Str. 47 Eia du zarte himelgotinne, Str. 48 Und staete an dinem dienste si:
nu laz mich von dir werden inne,nbsp;nu mache mich von sünden fri,
daz ich in diner liebe enprinnenbsp;daz mir din gnade wone bi.
Verder kan ik niet nalaten ook de volgende, reeds eerder geciteerde en met
déze samenhangende strofen hier nogmaals aan te halen ter versterking van
^yn betoog; mede omdat ze, van een landgenoot van Dürer stammend, een
bewijs zijn, dat ook in Neurenberg — waar vermoedelijk deze dichter, in het
Catharina-klooster, te zoeken is — de rozenkrans-devotie terdege gekend,
^ant hier bezongen werd. Door een rehgieus schilder als Dürer zou — indien
^et zijn bedochng ware geweest een Rozenkransgroep te geven — die groep
eerder in déze geest zijn uitgebeeld (met het aanbieden van kransen aan
^aria en het Kind) dan in tegenovergestelde zin.
Str. 49 Dy gQjj^ jy gemme, du hebt rubin, Str. 50 Und bchüet mich vor der cwcgen pin,
diz lob hab dir zcim krenzclin,nbsp;du vil hebe zarte muoter min,
und trag ez durch den willen min.nbsp;daz ich din diener muge sin.
^e lezen hierin weer, hoe Maria — in analogie met het visioen in legenden —
^et een krans van lofzangen gekroond wordt; waarover meer bij de citaten
er Volgende eeuw. Hier worde slechts iets vermeld uit het exempel van de
lerdersdochter, dat door Hermann von Fritzlar is opgenomen in zijn tussen
en 1349 geschreven Heihgenlegende. Na de lofzang van Simeon, die de
vijf Smarten van Maria bevat, beschrijft Hermann de H. Maagd in de les over
Maria Lichtmis als volgt
TTitipti folgte eine Jimgfrau, die war gekleidet mit weiszen Rosen und mit roten Rosen
über all ihren Leib und hatte einen schönen Rosenkranz auf ihrem Haupte, recht so, als
ob er aus dem Paradiese gekommen wäre.
Iets verder laat hij Maria op een vraag van den monnik antwoorden:
„Wir wollen zu einer Jungfrau in diesem Dorfe, die soll sterben und soll in unsere Schar,
und die Kleider, die ich hier trage, die hat sie mir alle gegeben und hat sie mir gebetet mit
ihrem Munde.''''
Dezelfde legende eindigt met het bekransen van de ziel der gestorven maagd
door de engelen, als beloning voor haar devotie tot Maria in wier gevolg de
zó getooide ziel nu wordt opgenomen om het eeuwige leven te worden binnen-
geleid. Ook hier dus geen spoor van de voorstelling op Dürers altaarstuk,
waar immers levenden worden bekransd.
Terloops zij hier gewezen op een beschrijving van Maria in het Visioen van
Johannes op het eiland Patmos, die voorkomt in een hed uit deze eeuw, dat tot
opschrift draagt Herzeliebe frowe:^)
Str, 1 Du trest von steren einen kränz,
diu sunnc klar diu ist din swanz,^)
din fiuze Stent uf des manen glänz; enz.
Evenzeer in de volkstrant is hetnbsp;volgende gedicht, dat als opschrift draagt:
Maria garte, Krist rose.^)
Str. 1 .... Mit also reichem dencken,nbsp;Str. 3 .... Der ros der ist / genenet krist,
so wil ich ach der maid aue^)nbsp;(A) mary der gard so klare, enz.
ain rosen krenczlin schencken,
das sol ir werden aus peraitnbsp;Str. 5 .... Adam sich fret, / im ward geset,
nach maisterhchem füg. enz.nbsp;wie got wer mensch geboren, enz.
Beissel I, p. 502 vlg.
2)nbsp;W. II, No. 471. Perk. codex, saec. XIV (Stadshihl. Straatsburg A 98, Fol. 161), de Preken va»
Meister Eckhart O. P. (f 1327). Een dezer preken op het feest van Maria-Annunciatie bchanu®
het één-zijn van haar met en haar verheerlijking door God.
3)nbsp;Oppervlakkig gelezen lijkt de vulgariserende term „swanzquot;, gebruikt voor de mandorla, djquot;
de H. Maagd volgens dit visioen omgeeft, ccn staaltje van overdreven gemeenzaamheid in '
devotie der I4e eeuw. Mogelijk echter dacht de dichter aan Maria als Stclla maris cn in die
gelezen zou het beeld van de komeetstaart minder stuitend en slechts cen stijlbloempje
14e eeuwse volkspoëzie zijn.
*) W. II, No. 437. Pap. Hs. Kon. Bibl. Dresden (M 13. fol.), saec. XV, Fol. 16.
Maid Ave = Magd Maria.
In de eerste strofe van dit lied vinden we weer de rozenkranshulde, aan
Maria gebracht. Het beeld van het rozentuintje voor Maria komt zelden voor,
slechts in deze eeuw kwam ik het tegen. Vaker vinden wij de roos zelf als
symbool voor Maria; o.a. in het volgende epische, doch oudere hed, Maria
mit dem Kinde, waaruit ik slechts citeeri^)
Str. 5 Dich lip zn einer muter sin,nbsp;O rose in bluete immer rot,
des vreu sich das herze din.nbsp;nimant voUendin kan din lop.
Iets verder wordt het rozensymbool echter weer voor Christus gebezigd in
een aUerhefste begroeting van het Christuskind door Maria, typerend voor de
moderne devotie met haar drang naar innigheid:
Str. 10 O rose von ierusalem, / o lilige von hethlehem.
Von nazaret ein hlumilin, / bis willenkumen der sele min.
Str. 11 O alh'r miner vreuden kil,nbsp;............
O alles mines hertzen spil,nbsp;Nu bis heute 'willenkumen mir,
o suzes kind, o Hber sun,nbsp;ouch bin ich ein muter worden dir, enz.
Johannes, der Münch von Salzburg bijgenaamd, geeft ook eenvoudige loflie-
deren op Maria, waaruit ik van enige het volgende citeren zal. Uit: Von
^öser frawen krönung, waarvan ik in de vorige rubriek de 2e en 3e strofe
geciteerd heb.2)
Str. 1 quot;Wir süllen loben all die raine,nbsp;Sy ist gelobet in dem throne
die Got erweit hat allaine,nbsp;von den enngeln allso schone,
und die mueter, die ich maine,nbsp;auf tregt sy der hymmel kröne,
die ist genannt Maria.nbsp;voller genaden ist sy da.
I^as Guidein Abc mit vil subtiliteiten, van denzelfden dichter,
lieeft 24 strofen, die aanvangen met een letter in de volgorde van het alfabet,
ïli citeer de volgende:^)
1 (AC) Ave, ballsams creatur,nbsp;Str. 11 (AC) Lob aller vrawen,
dw englische figur,nbsp;la dich schawen
got bat in kewschleichem lobnbsp;in hymmels awen:
mariam naturen ob,nbsp;arm sei verhawen
(B) prich qual, ruf sündlcichcn torennbsp;czuck aus klawen
(B) und wend xpristo ymmer zoren.nbsp;des tiefels drawen.*) enz.
II, No. 455, in 16 strofen. Gieszcncr perk. cod. 878, 4°, 2c helft XllI eeuw.
I W. II, No. 578. Hs. A, cod. germ. 715, 4°; uit Tegernsee afkomstig (nu Staatsbibl. München),
^®arin de monnik Herman heet „ein wol gclerter Herr,ein Münich Bencdictincr ordcns zu Salzburg.quot;
II, 580, Hs. D, eind XIV cn le helft XV eeuw (Cod. 2856, z.g. Lunaelaccnsis 119. Bibl.
^ Conen) noemt den monnik als dichter zowel van dit, als van hct vorige lied.
) drohen.
Str. 12 en 15, reeds geciteerd in de vorige rubriek, behandelen de reden van
de verering voor Maria, maar van de achttiende strofe, hoewel daar ook geci-
teerd, dien ik bier de laatste vijf regels te herhalen met het oog op de gecon-
stateerde verwijzingen naar de rozenkransdevotie:
Str. 18 ----dein Kind trewt bebleicb pey dem kynn,
und sprich „wend, daz der mensch icht prinn,^)
die blüemlein sent er dir von erd.quot;
Zijn Sequencia de beata virgine sub melodia lauda Syon vangt
aldus aan:
Str. 1 Pluem getzartet, ros an doren,nbsp;Str. 10 Ewig hail wart dir beraitet,
frucht aus aller frucht erkoren,nbsp;do dein kind dich hin belaitet,
hailsam aller kristenhait,nbsp;dein frewd ewikleich sich praitet:
Ye und ye in Got gepildet,nbsp;vraw, nw trost betruebte hercz.
sein genad sich dir nye wildet,nbsp;(D) Gib uns frewd in gueten dingen,
Gotes mueter, kewsche maid.nbsp;und behüet vor misselingen, enz.
Bruder Hans, in de beide vorige rubrieken riumschoots geciteerd, dichtte
in zijn tweede lofzang van de reeds besproken cyclus van Marialiedere»
het volgende:®)
Fol. 26b Doch val ich dir zu vuszen.
Trut zarte vrou, om mynen noet zu claghen.
Du weysz wy ich mit sunde hyn belabbert.
Nem, vrou, des nicht vur ubel,
Daz ich susz ave Sprech vil armer slabbert.
Fol. 27b nochtan wil ich nicht scheiten,
Wy \d)el is myr zemet.
Von ihrem lobe zu breyten
So lang als myr de zimg bliibt onverlemet.
Und ich so vil der craft und witze^) habe.
Singh ich nicht mit der nachtcgal.
So gworr ich mit den vruschen in dem grabe.
Ten slotte nog dit staaltje van zijn gemoedelijke volkspoëzie:'^)
Fol. 28a . . .Ave dan, snsze bebte morghensteme, . . .So sy dort in den hymmcl ghescrye1-'
Last ons doch alziit ave san,nbsp;Ave! du musz siin ewclich
Sint se is hort so hertzebchc gheme. Ghclobt, ghcdanct, ghcert, ghcbcncdyquot;*^'
1nbsp; Einsicht, Weisheit. Minzloff, p. 85.
-ocr page 546-In de liturgie dezer eeuw klinkt zulk een jubellied waardiger, zoals blijkt uit
een Sequentia inedita De beata Maria Virgine:^)
Str. 5a Te jubilatio, / Mater eximia,nbsp;Str. 5b Te exsultatio / Decet et gloria.
Str. 6a Haee ergo, domina, / Suscipe carmina, Str. 6b Te quoque praevia / Diva dementia
Parcendo nimia / Diluens crimina.nbsp;Sint nobis pervia / Codi palatia.
Str. 7 Ave Maria. Amen.
Ook hierin lezen wij weer het aanbieden van hederen of gebeden aan de
Moeder Gods en nu gecombineerd met de Groet van den Engel Gabriël, als
slotstrofe.
Laat mij de reeks citaten uit de 14e eeuw mogen besluiten met enkele uit
een, in de vorige rubriek besproken, kerkelijk hed, dat de voor het einde dezer
eeuw typerende gemoedelijke, doch langdradige vorm heeft. In Van der hort
Christi unde van unser frowen hemmelvart wordt, in het tweede
gedeelte, de ontvangst van Maria in de hemel aldus beschreven
Str. 124 Ok singet de engcle süuerliken,nbsp;unse vrouwe unde koniginne.
Maria, to dinem lof vrohkennbsp;Du befst den beren to der werlde beret,
„Benediget sist du, hemmel keyserinne, de den hemmel unde erden regeret.quot;
Na een beschrijving van het zang- en snarenspel vervolgt deze anonymus
Vol vuur:
Str. 127 Dat lof unde gras bedde tungen, Str. 128 Maria, eddele juncfrouwe schone,
unde alle home spreken kunden,nbsp;mit gode iu des hemmels trone
Se kund dy nicht to vullen lonennbsp;In der hilligen dreuoldicheit
diner ere Ûr unde dar bonen,nbsp;in also groter clarhcit.
Str. 129 De vroude de nu wart vornomen,
de is dar vullcnkomen.
Dar is alle vroude gantz,
bonen den juncfrouwen drechst du den krantz
Str. 130 Van rosen unde van lilien fin,
Maria, du eddele juncfrouwe min.
Dar is de vroude ungcmetcn.
Dar is alle sorge vorgcten, enz.
G. M. Dreves S. J. (Leipzig 1890) Anal. hymn. VIII, Sequentiae ineditae, p. 74, No. 91.
) II, No. 543, p. 400 en 401. Naar het Hartehock in dc eodex over do stichting der „Brüder-
quot;chaffdes heil. Leichnams ten St. Johannis, tc Hamburg. 1392—1491. Fol. 175—202.
eeuw.
Meer en meer raken de dichters in de latere Middeleeuwen blijkbaar door-
drongen van de zo juist nog geciteerde idee, dat aan Maria nooit genoeg lof
kan worden toegezongen; al ware ook al het geschapene met een stem be-
giftigd. Aardige voorbeelden daarvan vindt men in de lyrische bundel Lieder
Muscatblut's, waarvan enkele door Wackernagel ± 1500 zijn gedateerd.^)
Van Muscathlüet werden in de vorige rubriek o.a. de slotstrofe (met enkele
andere) van Maria Schif reeds genoteerd om de citaten van dat hed bijeen te
houden.2) De aanhef der slotstrofe van zijn Marien minne het ik daarentegen
nog achterwege om die hier te kunnen vermelden en de zo geheel andere, meer
dichterlijke toon, die hieruit klinkt, te vergehjken met strofe 127 van het lof-
hed, dat ik zoeven citeerde, die nagenoeg dezelfde inhoud heeft.
Die laatste strofe van Marien minne vangt nl. aldus aan:®)
15e
Str. 9 Ouf allez daz da lebet,
waz hanget oder schwebet,
waz got auf erd beschuof
von vogehi und von tieren,
daz soi allez hosieren
der hoch gelobten brout.
Die uns ouf erd tet bringen
an allez misselingen
den aUer hoechsten mof,
der ward von ir geboren
für aller Werlte tzoren,
des schall ist worden lout. enz.
In de aanhef van een zijner andere Mariahederen, uit dezelfde bundel, klinkt
ons meer het gevoel van onmacht tegemoet om de H. Maagd ooit voldoende te
prijzen. Von unser frawen begint als volgt
Str. 1 Maria muoter raine mait,
groz lob imd ere sei dir gesait,
dein wirdikait / ist weit und brait / schon ouzgelait,
niemant kan si voldichten. enz.
Tenslotte wil ik van denzelfden dichter nog enkele plaatsen aanhalen ui^
een Annunciatie-hed, dat tot opschrift draagt Ain muscatt pluott vo»
der jungkfrowen Maryen:®)
Str. 1 Ayn jungkfrow zart / gckrönct ward
in gottes sal, / gantz überall / ist sy die maget formosa.
Die selbe mayt / ir rayn küuschhait
behalten hat / die trinitat / in omni gloriosa.
Zie ook beide vorige rubrieken. W. II, No. 649. 3) Idem, No. 656. lt;) Idem, No. 657-
W. II, No. 653, codex theol. 8°, Stuttgart, No. 19, Fol. 110, saec. XV, in 5 strofen van 22 regels-
524
-ocr page 548-Str. 4 ----So singent wir nona cantica, Str. 5 Jungfrow, sölt ich / nit loben dich
gloria in excelsis, mit grosser fröd / ich billich güd
zu lob dir, sancta maria, cnz.nbsp;von dir und dinem kinde,____
.... Zum nüwen jar / dir jungkfrow dar / sye dir das lied gesungen,
wan nym ain^) klaynen dienst für guot, / spricht muscatpluot,
ich gib dir den pryse, / du jungfrow wyse, von^) dir ist uns gelungen.
Terloops zij opgemerkt, dat ook Museatblüet hier Maria zijn hed als een eer
hevijs (klaynen dienst) aanbiedt en haar daarmee nederig en gaarne prijst. —
Maria zart (uit het einde dezer eeuw) Ein sehr alt Liedt, von der
Mutter Gottes auffalle Fest (waarvan zovele transcripties ontstonden®)
«Q waarvan nog variaties uit de 17e eeuw voorkomen)^), is hier met de eerste
strofe opgenomen, die weer eens de allerhoogste lof („na Godquot;) voor Maria
opeist. Dit hed is samengesteld uit gedeelten van verschillende strofen uit
oudere versies.^)
Str. 1 Maria zart, / von edler art, / du bist ein Kron der ehren.
In Himmelreich / ist nit deins gleich / nach Gott, dem höchsten Herren.
0 Edle Rosz / o tugend grosz, / im Himmel und auff Erden
deins gleich mag nimmer werden.
Der Sonnen glantz / umbgibt dich gantz.
Durch deine That / erwirb mir gnad, / rechtmeszig dich zu ehren
Mein lebenlang / mit gut gsang, / dein Lob musz immer wehren.
Van ecn Gaistliche uszlegung des lebes Jhesu Cristi(van;£ 1470)
mdenvanDas guldin Ave Maria de slotregels
19 .... Mit dem will ichs beschliessë hie, zu fröden die er hant berait /
din loh kund man volsprechen nie:nbsp;den uszerwelten in ewigkait.
durch dich wöll gott unns gehen gelait amen.
Bichel Behem von Weinsberg, ecn ander dichter van lofzangen op Maria
) In andere versie mein.
^ a andere versie wann (denn) dir ist wol gelungen.
Öäumkcr II, p. 91: Maria zart, von edler Art, / Ein Rosz ohn allen Doren: enz.
Zie W. II, No. 1035—1041.
0\ T ,
jnbsp;No. 1041: Maria zart, uit ccn gezangboekje van Andernach (gedrukt to Keulen in 1608)
unbsp;tckst: Maria virgo nobilis. — W. 11, No. 1035 geeft de oorspronkelijke tekst naar
Knbsp;Graaf Stolberg to Wernigerode, Zb. 24). Dit blad was, volgens
achter in de Nederduitse Sachenspiegcl van 1488 mee ingebonden.
' n, No. 1026.
uit deze eeuw, prijst haar, terwijl hijnbsp;met een duidelijke bede tot Maria ein-
digt, als volgt
Str. 1 Pis grüst, maria ausserwalt,nbsp;Str. 3 O edle maget hoch genem,
(AB)nbsp;dienerin der hailgen driualt,nbsp;du glori czu ierusalem,
(A) tohter dez vater gotes,nbsp;ain fröd in israbele,
(A) Muter des sones ihesu crist,nbsp;Ain lucem dez himels und da
(AC)nbsp;gespons dez hailgen gaistz du pist,nbsp;der erden: mach mir, maria,
(A) ain swester sunder spoteznbsp;lauter, klar, sunder mele
(AB) Der engel wimnesonenbsp;Mein gewissen mit namen,
(AB)nbsp;du pist unser fürsprecherinnbsp;(D) mein hercz begab mit den vil klarn
(AC)nbsp;von den propheten du kimginnbsp;(B) tugenden, mein sei pis pewam
der patriarchen froue.nbsp;vor allem ubel, amen.
De volgende Mariagroet, Got grüesz dich, Maria, waarvan ik het be-
gin der slotstrofe in de vorige rubriek reeds citeerde, is van den bekenden
dichter-priester Heinrich von Loufenherg (f 1460, te Straatsburg) deken van
Freiburg i/Br.:^)
Str. 3 .... Got grüsz dich, muoter, magt, mary,
der eren kry / all yerarchy / dir lob und ere schry. enz.
Van zijn volgende Mariagroet, Unser frowen krenczelin, citeerde ik
reeds veel in nibriek A om de verscheidenheid van Maria-benamingen. Tocb
wil ik voor deze rubriek nog de volgende huldigingsstrofen daaruit geven
Str. 1 Ave, grüsset müssest sin,
(AC) Maria, edli keyserin.
leb fliht dir hie ein krenczebn,
nüt^) us des glenzes blümelin,
me^) von geistbchem sinne.
Met deze inleidende strofe is het bewijs geleverd, dat in de M.E. het beeld
van de aangeboden bloemkrans de idee van de geestelijke krans van gebede»
vertolkt. In de 15e eeuw worden zulke rozenkransliederen steeds op een der1
gelijke manier ingeleid en door den dichter als het ware voorzien van een op'
dracht aan Maria.
1nbsp; Nuwet, nicht = nicht irgend etwas.
®) Mê, mêr = sondern.
Str. 7 (AC) Grüst syest, muoter salomon, Str. 12 (AB) Wilkonm, des himels regenbogen,
wirdig bist scepters imd krön,nbsp;von allen varwen uf gezogen,
noch würdiger sint gaben schon, ^ din schin ist allzit unbetrogen,
du richsest in der himel tronnbsp;die götlich sunn het dich umbflogen,
ein küngin aller ere.nbsp;ein zeichen^) bist des fryden schone.
In deze strofe wordt de Moeder Gods vergeleken bij een regenboog, vol zui-
^Te kleuren (deugden?), een voorteken van de eeuwige vrede, waarheen
Maria (de boog of brug) de mensheid leiden kan.^) De volgende strofe ziet weer
op de onvolprezenheid der H. Maagd en iets verder roept de dichter middenin
lt;ieze lofprijzingen Maria's bemiddeling in:
Str. 17 Wilkomen, maget sunder ein, Str. 20 (A) Wilkomen, spiegel tugentrich,
doch ein muoter kindes rein,nbsp;(D) gib mir ze einem schilte dich
dir ward gehche nie enkein,nbsp;wenn der bös vigend viht an mich,
du bist die würdigest alleinnbsp;und hilf mir, so min sele wich,
in hohem stuol des himels sal.nbsp;in hymel by dir warmen.
tje 26e strofe uit het derde „tientjequot;^) toont een chmax, vergeleken bij
J'onge lofprijzingen; in een andere strofe lezen wij van de hoop op Maria's
escherming bij het sterven, na haar trouw gediend te hebben. De legenden
2iullen ook vele voorbeelden hiervan geven.
Str. 26 Fröw dich ouch aller heigen fröid, Str. 29 Fröw dich, maget, bis gemuot
des küngs der himel ogen weid,nbsp;(B) und mach uns unser ende guot,
aller gerchten trost in leid,nbsp;und wer dir fröuden manung tuot,
nait süssem gsang on underschcidnbsp;den mach bi dir ouch wol behuot
lobend dich die engel sin.nbsp;in himeHschen wunnen.
^an de lofprijzende strofen (Str. 30 tot 40) citeer ik slechts deze beide:
Str. 37 ^^ßjnbsp;L^jjj gj jIj.^ fürsprechin,nbsp;Str. 49 O maria, kitsch ave,
(A)nbsp;abygail ein suoncrin,nbsp;disz schappellin hie von mir sc,
(AB)nbsp;der weite widerbringerin,nbsp;(B) behüt mich vor der sele we,
(AB)nbsp;ruth herr moabs bittcrin,nbsp;lob si dir nun und iemer me
(AC)nbsp;ein künginn so geswindc.nbsp;in dines kindes namen.
iTv
' Vorzeichen, Wunderzcichen.
Zio hiervoor ook noot 3 blz. 463, rubriek B.
) Pll-
' ^'K tiental strofen uit dit Maria-kroontje van vijftig heeft als begroeting telkens een andere
cl (m navolging van de reeds bekende Latijnse groeten). De Zuid-Duitse Rosariën, zoals die
Q^ynbsp;(Anal. hymn. XXXIV, Nrs. 8, 9 cn 10), begümen hun strofen met Salvc of met
tjg ,, quot;quot;et Ave, Gaude, Vale, Plaude, Salve, respectievelijk voor do vijf verschillende „tien-
v^n ,^Anal. hymn. VI, No. 49) of met Ave-, Salve-, Gaude-, Vale, O Maria, zoals het Rosarium
«cn Kartuizer Konrad in ecn Hs. van do 14e eeuw (Anal. hymn. III, No. 2).
Ook hier zien wij dus weer het aanbieden van de rozenkrans aan Maria
(deels als huldiging, deels als smeekbede) om haar als beschermvrouwe en
voorspreekster te winnen, wat dan ook in de slotstrofe wordt uitgedrukt.^)
Een z.g. Glossenlied, een hed in 12 strofen, die elk aanvangen met een of
meer woorden uit i.e. het Ave Maria, wordt met grote waarschijnlijkheid
aan Heinrich von Loufenberg toegeschreven. Het huldigt de H. Maagd met
deze aanhef:^)
Str. 1 Ave, got grüz dich, reine magt,nbsp;mit rosen, aller blümlin zart,
din werdes lob dz si umbhagtnbsp;sid dz von dir geboren wart. . . enz.
De slotregels van dit Ave Maria geven nog duidehjker dan strofe 49 ui^
het hierboven geciteerde hed de kern der rozenkrans-devotie weer, zoals die
in de legenden tot uiting kwam en — waarschijnlijk dank zij de toepassing
daarvan in preken — beïnvloed door die preken ook wordt vertolkt in oude
houtsneden, waarop de krans van gebeden (rozen) aan Maria wordt aangebo-
den om er zich mee te kronen:
Str. 12____Du aller engel künegin,nbsp;und trag es durch die gnade din
von mir so nim disz krenczelinnbsp;von mir, dim armen dienerlin.
Elk der twaalf strofen bevat vijf rijmparen. Deze indeling is een gehefde
dichttrant van Heinrich von Loufenberg.
In een Utrechts en in een Salzburgs Hs., beide uit Tegernsee en uit de
eeuw, komt een dergelijk glossenhed voor, dat veel — altans in Duitsland
verspreid is: Super Ave Maria Oratio Rbythmica, waaruit hier een
van de dertien huldigende strofen volgt:®)
Str. 7 Benedicta domina.nbsp;Tibi laudes agmina
Regina caclorum,nbsp;Canvmt angelorum.
In Wilhelm Bäumkers hederenbundel (in Hs. in het klooster Hohenfurt) i®
opgenomen:nbsp;.
Ain Loblied von der junckfraw und himlkünigin (in
Boheems dialect van de 2e helft der 15e eeuw). Ik citeer daaruit het volgen '
omdat het een geval is, waarbij lofliederen (evenab gebeden) in denkbeel
rozen veranderen:'^)
1)nbsp;Str. 50: O Maria, wol gemint, / hit für uns din Ucbes kint, / den vattcr und den gcist gcsw^D*' I
secz uns da alle heigen sint / in ewigem rieh. Amen.
2)nbsp;W. II, No. 798. 3) D. B. II, p. 294. Anal. hymn. XXX, 255.
W. Baumker: Ein deutsches geistliches Liederbuch mit Melodien aus den
einer Hs. des Stiftes Hohenfurt (Cisterc. klooster in Bohemen), Breitkopf und Härtel (L-c y
1895) p. 69, No. LXIV.
Str. 1 Nun loben wir dy himelkünigüme, Str. 2 Das lob ist gros in himelü und in erden
(Fol. 106a) dy jnnckfrawn mit dem kinde,nbsp;der sobönen jnncfrawn werden
als lang wir leben hie.nbsp;und muter nnsers hails.
Str. 3 Ausz irem mnnd da stieben reysen rosenplüe,
das macht ir grosse güte:
wol, der sy loben kan! enz.
Str. 5 Was lob erpewt ich dan der gar so werden,
ich würmchen hie auf erden,
so gar zw nichte pin?
BHjkb aar wil de dichter met de derde strofe zeggen, dat de gebeden van
Maria — als muter unsers hails — tot haren Zoon gericht voor die ge-
lovigen, die haar geprezen hebben, als rozen haar mond verlaten. In de slotstrofe
smeekt de dichter ook hier weer, dat de H. Maagd hem te hulp moge komen.
In het volgende hier te behandelen lied, Marien Krentzelin, worden
twaalf soorten rozen beschreven, die in Maria's tuintje groeien en waaraan de
volgende namen worden gegeven: deemoed, kuisheid, lankmoedigheid, zwijg-
zaamheid, matigheid, mildheid, zedigheid, vredelievendheid, waarheidsliefde,
barmhartigheid, bescheidenheid en — om deze tenslotte tot een krans te kun-
nen samenbinden — als twaalfde deugd de goddelijke liefde. De anonieme
dichter zegt nu in een der volgende strofen
Str. 16 Alsz nun dz kräntzlin ist beraitnbsp;in gotes hymelrich,
gar schon und wuneclieh.nbsp;Die schön tugent an ir hät.
So treits allain die raine maidnbsp;als ims hie ist bekent,.... enz.
Dat deze dichter het boven omschreven Mariakroontje bestemd weet voor
J'eme maagden, om het in de hemel te dragen (dus voor afgestorvenen alleen),
ook reeds uit zijn opwekking in het begin:
Str. 1 ^oU Ij Junckfrowcn allennbsp;Str. 2 Maria, sin muoter czart,
und tragent frycn muot,nbsp;(AB) ist aller junkfrowen schin.
Und land uch wol gcuallcnnbsp;In irem wurtzen®) garten
das unser ding ist guot,nbsp;wacbsscnt röslun fin, ^
Wann Jesus Christ der richenbsp;Darusz man ain kräntzlin machet
ist all junkfrowen cron:nbsp;xmd zieret die junkfröwen wol,
er will von uns nit wichen,nbsp;ir hertz bilbcb crlacbct,*)
und land uns®) im volgen schon,nbsp;die dz tragen sol,
er git uns fröd und Ion.nbsp;wenn es ist fröden vol.
W. II, No 849 g^^jjj g^^^j go^ 224, saec. XV, Fol. 97; in 18 strofen.
'nbsp;cm. 3) Pflanzen. *) lacht gemäss auf.
Hierin is Maria's helpende hand voor de gelovigen, die Christus volgen, wel
heel fijn aangeduid en nader uitgewerkt door de rozen van haar deugden als
bestanddelen van, dus voorwaarden voor, de te verwerven kroon te noemen.
Sterker nog drukt de dichter uit, hoe deze beloning door Christus alleen voor
de vrome maagden is weggelegd, in de laatste strofen:
Str. 17 Ain engel der ward nie so werd Str. 18 Das liedlin das ich singe
. . Dz im also wurd uflF gesetztnbsp;schenk ich den junkfrowen gemain . . .
ain himelschlichu kron.nbsp;In wirt erzaigt grosz ere / in gotes vater rieh:
damit wirt rainikait ergetzt:nbsp;durch gütin ich begeren,
das fröwe sich ain junkfrow schon das sy bitend für mich,
dz sy hab solliche Ion.nbsp;(D) kain ander Ion will ich. / Jesus Christus.
Ook dit Hed, waarin toch duidehjk sprake is van in het hiernamaals te
ontvangen rozenkransen als „loonquot; voor een devoot leven met Christus, die zelf
daarmee kroont, is niet in analogie met de voorstelling op Dürers altaarstuk»
Hierop deelt immers ook de Madonna rozenkransen uit en — wat nog meer in
tegenspraak is met de traditie — zij zet ze levenden op het hoofd.
Eén gedachte schijnt Dürer echter met deze en andere dichters zijner eeuW
gemeen te hebben (o.a. met den hierboven geciteerden Heinrich von Loufen-
berg) nl. deze: de mensheid huldigt Christus en zijn H. Moeder, terwijl men
de mogeHjkheid van een snel naderende dood voor ogen schijnt te hebben.^)
Dit nu was in die dagen van alom heersende pest zeer verklaarbaar. En dat dit
benauwende gevoel van steeds dreigend doodsgevaar in de 15e en 16e
bleef overheersen, zagen wij reeds uit de citaten der vorige rubriek. Behalve
in de hieronder volgende legenden, waarmede ik deze rubriek besluiten wüi
voelen we het zelfs in het volgende hed, toch een zuiver loflied, dat tot op'
schrift draagt: Das ist Mariae Guldner Rosenkrantz den sing^
mann Gott zu Ehren und zu Danck. Gegrüsset seyst dy Maria»
enz. Het gehele leven van Maria wordt bezongen in 89 tweeregehge strofen-
Ik citeer daarvan de laatste drie, omdat de slotstrofe weer een smeekbede tot
Maria bevat, als gevolg van het hierboven geschetste gevoel van steeds be*
dreigd te zijn door de dood:^)
Str. 87 Sie ist ein Königin ins Himmels Thron, Str. 88 Die Cron die scheinet also schoO,
Si ist gekrönt mit einer Cron.nbsp;Ihr seynd die Engel unterthan.
Str. 89 Maria, Jungfraw werthe,
hilfF dasz wir seelig werden.
1)nbsp;Ik wees elders reeds op de expressie van boetvaardigheid in de meeste koppen der knielcu^®
scharen op Dürers altaarstuk.
2)nbsp;Baumker II (1886) p. 145. — W. II, No. 1218. Gantzer rosenkrantz Mariae.
-ocr page 554-Na de hierboven gegeven voorbeelden, waaruit blijkt, dat het loflied tot
Maria in deze eeuw meestal een dringende bede om haar bijstand bevat, volgen
hier nog enkele dergehjke citaten uit hturgische bronnen.
Van een hed, In Assumptione B.M.V., citeer ik volgende strofenri)
Str. 2 (AC) Salve, regina gloriae,nbsp;Str. 5 Mater, virgo, puerpera,
(AC) Honor eoelestis euriae,nbsp;Assumpta super sidera,
Quae salva pudieitianbsp;Amplexa Christi dextera,
Christum paris cum gloria.nbsp;(B) Excusa nostra scelera.
Naar hetzelfde schema en op dezelfde melodie gedicht als de z.g. Dominicus-
Sequentia, In caelesti ierarchia, is de volgende sequens uit een Domini-
caans Graduale van de 15e eeuw (nu in de Staatsbibl. te Düsseldorf). Ze draagt
tot opschrift: In octava Assumptionis B.M.V. Sequentia en geeft
m de zesde strofe de idee van het gekroond worden van Maria, waarop een
typologisch beeld voor het wonder van haar moederschap volgt, met een lof-
zang tot de hemel. De slotstrofe bevat dan weer de gehruikehjke bede tot
Maria om onze voorspraak te willen zijn bij God:^)
Str. 6 Ter vocata cachtusnbsp;Str. 9 Landes ergo alacriter
Semel venit penitusnbsp;Caeh demus communiter
Digne coronanda,nbsp;Nos reginae, enz.
Unde plus quam primitusnbsp;Str. 10 Sed quae hodiema die
Gaudet eius spiritus.nbsp;Caelos adis huius viae
O res praedicanda Inbsp;Consummato termino, enz.
Geheel in overeenstemming met de tijdgeest — hierboven en aan het slot
Van rubriek A gekenschetst — luiden ook de statuten van de z.g. Societeit
Van O.L. Vrouwe, in 1440 door kemrvorst Frederik I van Brandenburg op-
gericht voor een kleine groep edelen in Zuid-Duitsland en Brandenburg. Uit
^e statuten citeer ik het volgende:^)
Wir betrachten mannigfaltig unter mancheriei Bekümmernis die grosze Gnade, Hilfe
JJJid Wohhat, die wir empfangen von der hochgelobten Königin (AC), der Jungfrau
Jlaria; Sie ist uns auch stets eine Sühnerin (AB) gegenüber unserem Herrn, so dasz alle
Münder und Sünderinnen sichere Zuflucht bei ihr haben mögen... .*)
J) Anal. Hymn. XII, p. 70, No. 113, in een Pros, ct hymn. Ms. Marchianen. saec. XV, cod.
J^uaccn. 123; in 7 strofen. D.B. II, p. 259, Anal. hymn. IX, 61, in 10 zesregeUgo strofen.
) De leden dezer „socicteitquot; droegen aan hun ordeketen een apocal. Mariafiguur mot hct devies
»^»egrüszet seist du, der Welt Frauquot;, waaronder een zwaan. Vandaarde latere benaminc „Zwanen-
ordoquot;. Beissel I (Hcrderveriag 1909) p. 275.
) In dit verband breng ik tevens in herinnering de vele z.g. Schutmantcl-Madonnafiguren in
plastiek, grafiek cn schilderkunst dezer eeuw.
Wie sollte jemand sie im VoUmasze loben, sie, die im Himmel mehr denn alles Lobes
vrurdig ist? enz.
De zanger van de voorgaande seqnentia drukte dezelfde gedachte uit met
de woorden „digna coronandaquot;. In zijn statuten vervolgt de keurvorst dan:
Dennoch sollen wir hier auf Erden, obwohl wir Sünder sind, ihr Lob nicht verschweigen,
sondern mit ganzem Fleisze und stetem treuen Dienste es verkünden und ihre Lobpreisung
wie ihren Dienst nach unserem Vermögen vermehren.
Dagehjks moesten de leden dezer nieuwe orde dan ook het volgende voor
hen gedichte rijmgebed uitspreken:^)
Mutter aUer Sehkeit,
Dich lobt die Christenheit
Bei Pflicht zu allen Stunden;
Doch zu fürder Innikeit,
Zu deines Lobes Wirdikeit
Hab' ich mich verbunden enz.
Tenslotte verwijs ik naar de historische tabel, waarin ik getracht heb het
ontstaan van de formule voor het Rozenkransgebed chronologisch vast te
leggen. Wij zien daarop, dat op het eind der 15e eeuw het tweede deel van het
Ave Maria (het Ora pro nobis, etc., de smeekbede dus) in West-Europa, zij het
ook nog sporadisch, wordt toegevoegd aan de huldigingsgroet van den Engel
Gabriël. Ook deze smeekbede meen ik als een verschijnsel van de hierboven
geschetste tijdgeest te mogen aanduiden.
Alvorens nu tot de speciale rozenkransgebeden over te gaan, die uiteraard
voor mijn onderzoek het belangrijkste materiaal in deze eeuw leveren, wil ik
hier eerst een voorbeeld van allerhoogste lof op Maria plaatsen. Er kwamen
nl. in de 15e eeuw omwerkingen van het Te Deum voor met Maria als object
van die lofprijzing. Wij lezen o.a.^) dat Dominicus Prutenus (f 1461), de
Kartuizer van Trier, die veel heeft gedaan voor de ontwikkeling en verspreiding
van het tegenwoordige Rozenkransgebed, zulk een Marianisch Te Deum dichtte.
Om te bewijzen, dat een dergelijk loflied toch allerminst, zoals wel gebeurt, als
een profanering van het Te Deum mag worden gekenschetst, stel ik de aaidief
van beide zangen hier naast elkaar:
Verwant aan deze societeit zijn de in Hoofdst. 2 genoemde Rozenkrans-brocdcrschappeo-
«) Beissel I (Herderverlag 1909) p. 314 vlg.
Te, Deum, laudamns : Te, Dominumnbsp;Te coeli Reginam landamns, / Te mundi
confitemur.nbsp;Dominam honoramus.
Te, aetemum Patrem, Omnis terra veneratur.nbsp;Te landent iure universae creaturae, /
Matrem immensae claritatis....
Tibi omnes angeli. Tibi coeb et universaenbsp;Te coeb coelorum inaestimabibter ornent.
potestates.
Tibi chend)in et Séraphin incessabibnbsp;Tibi Chendjim et Seraphim ineffabib
voce proclamant:nbsp;voce proclamera:
Sanctns, Sanctus, Sanctus Dominus,nbsp;„Salve, salve, salve, o Domina gloriaequot;
Deus Sabaoth, enz. enz.^)
Ook bet volgende loflied uit de 15e eeuw, afkomstig uit Salzburg, gaat zijn
grenzen niet te buiten en geeft in de derde strofe duidelijk de plaats aan Maria,
als ondergeschikte van God en dienend haar Gebieder r^)
Str. 1 (AC) O imperatrix regia, / coeb et terrae Domina,
(AC) Mater Dei eximia, / (A) Virginumque pulcherrima.
Str. 2 (A) Supemorum laetitia, / Stupor, festum et gloria,
(A) Lans, decus nostri generis, / (AB) Salvatrixque mirabUis.
Str. 3 Ad summi regni sobum®) / Erecta et fastigium.
Nos clarae tuae curiae / Ascribas et famibae.
Str. 4 Immenso cordis iubilo / Atque laudis tripudio
Nunc Deum bcnedicimus / Pro tibi datis omnibus.
Ook in de Brevieren dezer eeuw staan zuivere lofliederen voor Maria ; hier-
toe verwijs ik naar het Ad laudes, van het Officium b. Mariae in
Sabbato, in het Breviarium RomanumJ) Daarvan zal ik de volgende strofen
gnhalen uit De Gaudiis B. M. V. Ad Landes.®)
Het „confitemurquot; en „vcneraturquot; zijn, zoals van zelf spreekt, vervallen; en dc wijs van het
kerkwoord „proclamarequot; is zinrijk veranderd, terwijl hct „Sanctusquot; terecht vervangen is door
gt;gt;Salvoquot;. In een oudere bewerking, die in de verz. werken van den H. Bonaventura (Opera VI,
^gduni 1668, 478f ) voorkomt, lezen wij : Te aeterni Patris Sponsam omnis terra vencratiur..../
omnis angelica creatura inefTabili voce proclamai : / Sancta, sancta, sancta Maria, Dei
*»«mtrix. Mater et Virgo.
') Beissel I, p. 124.
) In een vroeg loflied uit dc vorige ccuw van Meister Poppe der Starke (geciteerd in rubriek A)
^ordt Maria een sieraad van God's troon genoemd om de aan haar bewerkte wonderen. Do lof,
boven geuit, berust echter op Maria's waardigheid van Moeder Gods; vandaar het bezigen
^an do term „summi regni soliumquot; of „thronusquot;, zoals in cen lied van ± 1200 (geciteerd in ru-
ïiek A blz. 343). Wc vinden do titel: „troonquot; weer terug in Dmtse Mariagroeten van de 15o eeuw
blz. 393 vlgg.).
) W. I, No. 653 (in 3 vierrcgeUgc strofen) O Gloriosa virginum, / sublimis inter sidera, enz. Zie
J^ervoor ook blz. 492, noot 3.
) Anal. hymn. XII, p. 70, No. 112. Brev. Noviomensc imp., Parisiis 1515.
-ocr page 557-Str, 1 (AC) O gloriosa domina,nbsp;Str. 4 Prae angelis exaltata,
Cum facta es puerpera,nbsp;Innixa super dilectum,
Qui coeü fecit eulmina,nbsp;Cum corpore suscitata
Tua subintrat viscera,nbsp;Gaudium habet perfectum.
11
Str. 5 Gloria imigenito, / Matri atque trinitati,
Danti virginis merito / Tot gaudia causa nati.
Terwijl alle vorige citaten mij meer of minder belangrijk materiaal leverden
voor mijn onderzoek naar de aard der Mariaverering tot op Dürers tijd, zal
het nu volgend onderzoek zich beperken tot de
ROZENKRANS-DEVOTIE IN DE LATE MIDDELEEUWEN.
Om te beginnen verwijs ik daartoe naar de volgende reeds daarover in
vorige rubrieken gegeven citaten:
Rubriek A. Zie voor de 14e eeuw blz. 377-379 en voor de 15e eeuw o.a.
blz. 383 vlg. en blz. 394, waarin reeds de kiemen aangetoond zijn van de tegen-
woordige driedehge, z.g. Dominicaanse Rozenkrans. Die kiemen zijn
verder te vinden in:
le. de gebedenreeks der vijf psalmen, zie o.a. blz. 487 vlg.;
2e. de Mariagroeten, (sinds de 12e eeuw), zie o.a. blz. 339, 374-379, 389-
392, 394 vlg. en 397.
De samenhang van deze in „tientjesquot; ingedeelde hederen met de rozenkrans-
devotie werd reeds aangetoond.
3e. de aan de Mariagroeten verwante Maria-psalters (zie o.a. blz. 512,
het Psalt. B.M.V. van Anselmus v. Canterbury).
Rubriek B. Enkele citaten uit de Cantiones Bohemieae uit de 14e eeuv'
(blz. 450, 463 vlg.) gaven een spoor van rozenkrans-devotie te zien. Daartoe
citeerde ik meer uitvoerig den voor dc hturgie in Duitse landen zo belangrijken
óichtcT Konrad von Haimburg (tl360) met zijn Crinale B.M.V., blz. 463 en
514 vlgg.^). Hiermee kan het bestaan van rozenkransliederen ruim twee ecu wen
vóór de instelling van het Rozenkransfeest (1573) worden bewezen.^)
Rubriek C. Verwijzend naar die citaten van de 12e-14e eeuw, die reeds het
1) W. I, No. 271. Dreves (1888) Anal. hymn. III, p. 20--14.
Een „In Festo Rosarii B.M. Hymnus ad Vesperasquot; (D.B. II, p. 260) bestond ook reeds vóór
1573. Het hed komt voor in ecn verzamel-Hs. van misoflicics uit de 16o eeuw (Bibl. v/h Scmin®'
rium te Cerona) en in het, in 1547 te Lyon gedrukte Brevier van Tortosa (zie blz. 384)
nauwe verband met de rozenkrans-devotie naar voren brachten, (zie blz. 498-500
en 512 vlgg.), zal ik nu de 15e eeuw, waarin toch Dürers kunst wortelt, voor
zover de poëzie betreft besluiten met een reeks citaten uit z.g. Rozenkrans-
liederen. Deze toch kunnen ons het best een inzicht geven in het wezen en de
bedoeling der rozenkransdevotie in Dürers dagen. In deze hederen wordt n.1.
de verering voor Maria geuit in vijftig Groeten, waarin een nog groter aantal
titels voor de H. Maagd, die soms uitvoerig zijn omschreven. Men volgde in
deze hederen de bouw van het toen nog enkelvoudige „Rozenkransgebedquot;:
een Mariapsalter, dat bestond uit vijftig of honderd vijftig Ave Maria's.
Van de laatste soort rozenkransachtige Mariagroeten, de rhythmisch be-
rijmde Psalters, — ook Rozenkranshederen of Rosariën genoemd — is het
Psalterium B. M. Virginis (in het Hs. van de Baselse Kartuis) een voor-
beeld uit de 15e eeuw.^) Hierbij is Maria's levensloop reeds in de eerste vijftig
Groeten ingevlochten, terwijl in andere Rosariën episoden uit haar leven als
?»clau8ulaequot; werden toegevoegd. In latere Rosariën werd zowel het leven van
Christus als dat van Maria behandeld.^)
We zagen dan ook in Hoofdstuk II, dat mede door dergelijke „clausulaequot;,
die in Kartuizer kringen ter overweging werden ingevoerd (door Dominicus
Prutcnus in het Kartuizer klooster te Trier en daarbuiten) in het begin der
l5e eeuw het tegenwoordige rozenkransformuher ontstond, waarvan niet met
Zekerheid is te zeggen, wanneer de indeling der Ave's in „tientjesquot; en het inlassen
Van een Paternoster daartussen is begonnen. Dat Heinrich Egher van Kalkar
(t 1408), prior van het oude Kartuizer klooster te Keulen (1373 prior te Roer-
®iond), de eerste was, die dat gebruik op ruime schaal deed verbreiden, wordt
liu algemeen aangenomen.®)
Dominicus Prutenus (f 1461), die de clausulae nog aan elk der vijftig Ave's
toevoegde, heeft ook de gebeden nog zonder énige indehng gelaten. Later
quot;berden de clausulae wel vóór elk Ave gezegd. Prutenus' clausulae zijn vicr-
fegehge strofen, nog in Hss. tc Maria Laach en elders bewaard, voorts uit-
gebreid en van het inleidende Credo voorzien in Duitse vertahngcn uit de
15e eeuw (München, cod. lat. 18741 cn 20005 en één, uit ± 1518, tc St. Gallen,
cart. 1006). Ze waren in 1489 reeds gedrukt te Straatsburg door Joh. Prüsz
en enkele jaren later ook in enige Engelse drukken van de Horae ad usum
G. M. Droves S.J.: Psalteria RhytLinica, Anal. hymn. XXXVI (Leipzig 1901) Rosaria No. 8,
P' 241 vlgg. Sertum beatao Mariae V.
) ld. Rosaria No. 4, p. 233 vlgg. Zio verder opgave van litteratuur Beissel I, p. 248.
') Kron. III, (1905) p. 294 vlg. — Beissel I (1909) p. 517 vlg. — Beissel II (1910) p. 54 vlg.
Sarum (Salisbury) opgenomen.^) De in de 15e eeuw gebruikelijke inleiding
en slotstrofe dezer Rosaria waren de volgende:^)
O Maria, iSorens rosa,nbsp;Str. 51 Finitur bic Rosarium
Prae omnibus electa,nbsp;Mariae deauratum.
Mater Christi speciosa,nbsp;lesu per compendium
Rosarium hoe accepta.nbsp;Acribus decoratum.
Een andere versie van str. 51 lezen wij in een Hs. van de 15e eeuw uit
Bronnbaeb®) en in de „Antidotarius Animaequot;, waarin de volgende, analoge
strofe voorkomt:^)
Suscipe rosarium, / Virgo, deauratum,
lesu per compendium / Vita decoratum.
Maar de slotstrofe der oude Duitse vertaling, zoals die voorkomt in de
Ortulus Anime van 1501, klinkt weer typiseb Duits (voor die tijd) als een
smeekbede
Str. 50 Jesus cristus: / Dem der den rosenkrantz / deiner muoter sprechen ist,
Verson mit dem vattcr gantz, / milter herr Jesu crist.
Hoe die smeekbede steeds sterker betoond wordt, blijkt uit gezangboeken
van de 17e eeuw, waar de slotstrofe van Der güldene Rosenkrantz nu,
naar het oude voorbeeld, als volgt wordt afgedrukt:®)
Str. 50 Wer hie spricht (oder singt) disen Rosenkrantz
In wahrer Rew und Andacht gantz,
Dem wollest Herr gnedig sein,
Lasz ihn nit kommen in den hclhsch Pein. Amen.
Ook Sebastian Brant (f 1521) eindigde zijn Rozenkrans van vijftig vicr-
-ocr page 560-regelige strofen als een memento mori, want in zijn slotstrofe herinnert hij
aan den dies irae:^)
Str. 50 Dextra Patris residens supreminbsp;Inde ventnrus, homo iudicare.
Te suam tandem vocat et coronat, Saecla per ignem. Ave. Pater noster.
Deze Rozenkrans was reeds verdeeld in „tientjesquot;, waarhij een Pater noster
gt;verd gebeden, doch na elk tiende Ave. Tevens het hij vóór elk Ave één der
^jftig mysteriën overwegen.^)
Jodocus Beissel (f 1514), keizerlijk raadsheer te Aken, gaf ± 1495 een
Hozenkransboek uit,2) waarin hij die Rozenkrans van Sebastian Brant opnam,
en daaraan nog vijftig distichen toevoegde met een proloog van veertien en
een epiloog van zes verzen. Hij zette echter de Paternosters weer vóór de
Ave's, waaraan hij evenals Dominicus Prutenus de elausulae verbond door
ze als een betrekkehjke bijzin aan het laatste woord, Jezus Christus, te koppe-
len. Dit rozenkransformuher'^) brengt ons nader tot het tegenwoordige schema
^an de Rozenkrans (zie Tabel II).
Tegen het einde der 15e eeuw waren bovendien reeds — op aandrang van
den destijds ook in ons land populairen prediker Alanus de Rupe O.P. (f 1475) —
de Rozenkransen met 150 overwegingen meer en meer in gebruik gekomen,
omdat men gewoon was drie Rozenkransen tot één Maria-psalter bijeen te
mdden. In een preek van zijn leerling Cornelius van Sneek, die voorkomt in
een der in 1514 en 1517 gedrukte Rozenkransboeken, vinden wij weer de
elausula telkens vóór een der 150 Ave's geplaatst. Deze groeten worden in-
geleid door een Credo, wat nog niet bij Dom. Prutenus en andere genoemden
net geval was.®) Wèl reeds vinden we het Credo in het eind der 15c eeuw als
ä ?®W8el I, p. 521. — W. II, No. 1334 Der RosenkrarUz, in: Der ewigen Wiszheit hetbüehlin van
^einrich Süsz (Basel 1518, Fol. XCIII) heeft 51 strofen en de naam Sebastianus Brant von
''oszburg doctor in beiden rechten wordt gevormd door de beginletters der strofen, die clk weer
Of een Ave Maria worden gevolgd.
j I^ominicus Prutenus1 Kartuizer Rozenkransformule: 50 X (Ave clausiila) reeds in hct begin
(cl' ^^^nbsp;m P- 350/351). Sebastiaan Brant's Rozcnkransformulo: 5 X 110
uit'^^quot;''^ Ave) -f 1 P.n.]. Zie voor dergelijke Rozenkransgebeden oen Hs. van de 15e eeuw,
, Tegernsee: D. B. Anal. hymn. VI, 163: Rosarium 1—8, Orat. ms. Tegurinum, München
cün. 19 823.
t. ® Rosacea augustissimac Christifcrae Mariao Corona. Antvcrpiae per me Godefridum Back.
«t. Beissel I, p. 521 vlgg.
' Jodocus Bcisscls Rozcnkransformulo van ± 1495: Proloog 5 [1 P.n. 10 (Ave dystichon
clausula)] Epiloog.
(cod^* *^®®®'dquot;^an8bockjc, afkomstig uit de Kartuis tc Mainz, is nu in de Gem. Bibhotheek aldaar
r.nbsp;205). CorneUus van Sneeks Rozcnkransformulo ( 1514):
15 X 110 (cl. Ave)].
-ocr page 561-inleiding bij Rozenkransen in Hss. te München. Deze laatste hadden echter
geen aangehechte clausulae, zoals in de oudere Rosarien en Maria-psalters
gebruikelijk was, maar vijftig berijmde strofen, die tevens de overwegingen
bevatten.^)
Ook Joh^. Justus von Landsberg (Lansperg f 1539) leidt zijn Rozenkrans
in met het Credo en hecht niet alleen aan de 150 Ave's maar ook aan de
vijftien Paternosters een clausula.^) Verder was deze Rozenkrans, evenals die
der Dominicanen, verdeeld in drieën. Elke clausula was tweeledig: ze begon
n.1. met een Mysterie uit het Leven van Jezus of van Maria, en eindigde met
een smeekbede. Hierin Ugt een bewijs, dat men het tweede deel van het Ave
toen nog niet algemeen bad. Met het gebruik daarvan (tegen het midden der
16e eeuw) vervallen dan ook deze laatste clausulae, toegevoegd aan de Ave s
en natuurlijk ook die smeekbeden aan het slot van de Rozenkrans.®) Uit de
eerste soort clausula ontwikkelde zich de tegenwoordige mysteriën-overweging»
In een zijner Rozenkransen beval Landsberg n.1. het gebruik aan, om bij
de eerste twee „tientjesquot; vreugdevolle Mysteriën te overwegen en bij de
volgende twee „tientjesquot; smarteUjke, om dan bij de laatste tien Ave's de glorie-
rijke Mysteriën (nä Christus' Lijden) te overdenken. Hiermee naderde bij niet
alleen zeer dicht de tegenwoordige Rozenkrans, maar volgde oudere middel'
eeuwse liederen na, die als een Maria-Abc gebouwd zijn. Vanwege het grote
aantal te overwegen Mysteriën — het aantal was tot 165 opgevoerd — kwam
men daarmee het geheugen enigszins tegemoet. Toch moest nä de zestiende
eeuw het aantal Mysteriën tot vijf (of vijftien) teruggebracht worden. Een
illustratie van de Rozenkrans met Mysteriën toont, als uitzondering zo vroeg»
de in 1485 te Neurenberg gesneden Rozenkransprcnt (in de kunsthandel). Zie
Cat. Type B I, 1 No. 167, blz. 256 en bij Type A 6, blz. 236.
Hermann Nitzschetvitz, Dominicaan en hofkapelaan van Keizer Maximibaan,
drukt even na 1472 zijn Rosenkranzbuch (in het Cisterciënscr-kloostef
te Zinna, Brandenburg) en beveelt daarin — in opdracht van zijn Keizer
Koning — telkens het Rozenkransgebed aan, om er hulp tegen de Türkei^
mee af te smeken.'^)
1)nbsp;Hss. te München (cod. lat. 18 741. 20005. Beissel I, p. 518) met dezo Rozenkransfor^^quot;
Credo -f 5 X [1 Pn. 10 (Avo met mysterie)]. Volgens Thurston werd hct Credo sinds
laatste kwart der 15e eeuw algemeen als inleiding voor do Rozenkrans gebeden.nbsp;i
2)nbsp;Joh» von Landsbergs Rozenkransformule: Credo -f3x [5 X (1 Pn. cl. 10 Ave ® '1
=») Beissel I, p. 525 vlg. cn II, p. 55 vlg.
lt;) Houtsnede afb. 225: Beissel I, p. 526.
-ocr page 562-Tenslotte volgen hier nog enkele citaten van berijmde Rozenkransen, als
hovenomschreven, uit de 2e helft der 15e eeuw en later (verzameld uit Wacker-
öagel).!) De inleidingsstrofen van Marien rosenkrantz luidenr^)
(AC) O Maria, hymelsche konyginne.nbsp;Ich offeren dyr eynen rosenkrantz
(AC) der engel und mynsehen vurstinne,nbsp;myt vunftzich Auemarien gans.
Du bis de junfraw usserkom.nbsp;Ich betrachten daby ihesus lenen,
da van gotz son is geboem,nbsp;(B) erwerff myr werd genade gegeuen,
Der dyr neit wyll versagen,nbsp;Dat ich nummer moghe erstreruen
du blys zo helpen allen dagen.nbsp;ich en mois syn hulde erist erweruen.
Hierna volgen de vijftig strofen, die tevens de overwegingen bevatten en
als slotbede weer de memento-mori-toon aanheffen.
Een ander Ave Maria — in honderd strofen, dus uit twee rozenkransen
bestaande en als aerostichon-hed gebouwd — komt voor in een handschrift
m dezelfde bibhotheek te Keulen. Daarvan geeft ik de aanhef en de slotstrofe
1nbsp;sam yn dem mey die blomelyn van den dan we,
(A) Aller duvel twyngerynnenbsp;Visz druger erden lustlichen kunnen brechcn,
und aller cngell vrauwe,nbsp;So laiss viss dummen hertzen mich
Erlucht myn dumme durre synne,nbsp;hundert leit dir ze lobe sprechen.
Str. 100nbsp;des lebestcn, dat idf erden ys, will derben:
Nu vorleyn myr synne,nbsp;Günne ims, dat wyr yn hemelrich beide samen
dat ich dyn hulde muge werben, eyn ander leiblich wydder sehen,
Want ich gheme durch dyne mynne dar zo hclff uns dyn soysse müttcr, Amen.
Unser lieben frawen rosenkrantz, lut 1494, is ccn voorbeeld van
^yftig verschillende overwegingen van Christus' leven, die in twee-, drie- of
^erregehge strofen werden gezegd achter de naam Jezus Christus (einde van
toenmahgc Wees-gegroet-gebed). Alleen in de inleiding richt de dichter
rechtstreeks tot Maria, met deze woorden:'')
O Du aller hciHgiste künigin, cmpfahe daz allcrsüssest wort, dat dir got durch de enngd
®oriel gesenndct hat: Str. 1: Gcgrüsset seyest du, Maria vol genad, der herr mit dir! enz.
strofen vangen aan met: Ave maria. Jhesus cristus. Aan de
Wackcmagel: Das deutsche Kirchenlicd von der ältesten Zeit bis zum Anfang des
II« Jhrhts, geciteerd als W. II. (Zweiter Band. Leipzig, Teubncrvcrlag, 1867.)
J II, No. 1019. Pap. Hs. in 4°, No. IV, 21; saic. XV, Sted. Bihl. Keulen.
) w. n^ lyjp JQ21 Ijg, in Ucin ßo No XIII, 13; Fd. 12b—23a, 2o helft der 15o ecuw,
No* 1058. Gedruckt durch Cunrat Dinckmut zu Ulm. Anno 1494, samengebonden met
® oockjo „Ausz der Cartusz guterstainquot; (Stuttgart, cod. 97, saec. XV).
Str. 7 Wer peten wil den Rosenkrantz,nbsp;Dar auflf pinndt er mit gantzem fleyss
der pet zuerst den glauben gantz,nbsp;die Gulden Rosen Rot imnd weisz
das ist die schynn so gute;nbsp;so gar mit senfftem mute. enz.
De aanlief van de volgende strofe geeft nadere uitleg omtrent die gouden,
rode en witte rozen, waarmee n.1. de overwegingen of Mysteriën bedoeld zijn
Van onze driedelige, z.g. Dominicaanse Rozenkrans en doet een beroep op
het voorschrift van „Meyster Analusquot;:
Str. 8 Vort mercket bye mit gantzem fleysz fimflFtzig Aue maria zu sprechen zware,
drey Rosenkrentz: der erst ist weysz, fimff Pater noster clare,
den thu ich euch verkimden,nbsp;dar mit so machst du ganntz
Bedeut Maria reynikeyt,....nbsp;den ersten Rosenkrantz.
Str. 9 Der ander Rosenkrantz ist rot,nbsp;so hast du den anndem Rosenkrantz,
bedeut unsz Christus pittem todt,nbsp;gar wirdigkhch unnd schone,
der mag unsz kumer wenden.nbsp;Dominicus der sagt vonn dem gepete
. .. Darein Funff Pater noster gantz, „Wer got erzürnet bete,
funfftzig Enghsch gruesz so frone,') der nem den psalter an / got wil ims faren lan.quot;
Str. 10 Der drit Rosenkrantz sol seinnbsp;Dy frewdenreychen HjTnclfart
von gulden Rosen also feyn:nbsp;Christi und wie Maria zart
do pey bcdenckct schonenbsp;gen Hymel für so frone.') enz.
I^it waren voorbeelden van Rozenkranshederen, zoals die meestal in oude
^ozenkransboeken voorkomen en als leiddraad hebben gediend voor de leden
dan Rozenkrans-broederschappen. Het zijn overwegingen in maat en rijm — de
®Qiaak van de tijd volgend — die bovendien het geheugen tegemoet moesten
komen.
öat bovenstaand hed ± 1500 te Neurenberg gedrukt werd, zou het ver-
**^oeden rechtvaardigen, dat er daar zulk een broederschap bestaan heeft in
J^ürers tijd; maar volgens de opgaven van Coppenstein®) was dit nóch te
enetië nóch te Neurenberg toen het geval. Dit levert nochtans geen afdoende
quot;cwijs daarvoor, evenmin daartegen (zie Hoofdstuk 1, het verslag van mijn
^ïiderzoek te Venetië). Daar ik echter nu met citaten tracht aan te tonen,
Credo 3 X [5 X (1 Pn. 10 Ave's)]. Deze zgn. Dominicaanse Rozenkrans (zie ook W. II,
1065, gedateerd 1513) gaat vanaf hot oindo dor 15o eeuw overheorscn cn drukt zijn stempel
do uitbeelding van dc Rozcnkrons van die tijden, waarop vaak kransen van witte, rode on
Souden rozen voorkomen, die met hun klour do aard der Mysteriën symboliseren. Zie Cat. Type
Nrs. 130, 133, cnz.
) faeUig.
') Coppcnstcin: Do Fratcrnitatis ss. Ros. B. V. Mariae Ortu, etc. (Keulen 1613),
quot;'gens Beissel II (p. 87 noot 2) uitgave Ilcidclborgao, 1630.
vijftigste strofe, waarin het Laatste Oordeel wordt overwogen, is dan nog
sleehts toegevoegd: Ein ënde hat d'rosenkrantz.
Der himlisch rosenkrantz, nit het begin der zestiende eeuw, heeft
dertien strofen, waarvan twee de inleiding en één het slot vormen, dat over
de aflaat en zijn doel gaat. Het lied is een verheerlijking van alle zaligen in de
hemel; het is van Franciscaanse oorsprong, want onder de zabgen wordt St.
Franciscus met name genoemd, evenals St. Clara onder de Vier heilige Maagden.
Ik vermeld dit Hed (met het Credo aan het eind), omdat daarin de oude rozen-
kransgedachte, om Maria te kronen met een corona precum, in strofe 2 en 12
duidelijk omschreven wordt, als volgt
Str. 2 Mit zeben rosen also feinnbsp;Str. 12----Das ist das rosenkrentzelein
wil ich dir machen ainen krantz:nbsp;Mit zeben Vater unser rein,
enz.') bescblens das mit ainem glaxdgt;en feio-
Deze „tien rozenquot; komen overeen met het bidsnoer der Franciscanen van
tien kralen, waaraan men in het begin van de 16e eeuw (op aandrang van de
bul van Paus Leo X in (1517) één Pater noster en tien Ave's bad ter ere van
de tien deugden van Maria.®)
Vier niet gedateerde bladen (in klein 8° formaat, te Neurenberg) uit ^ 1500,^)
bevatten Ein new lied von dem Rosenkrantz und bruderschaff1
Marie. Hierin geven de zevende en daarop volgende strofen aanwijzing over
de wijze van bidden van de Rozenkrans, die de Dominicaanse®) reeds veel
meer nabij komt en dan ook niet sluit, maar aanvangt met het Credo:^)
dat Dürers altaarstuk niet de rozenkrans-devotie weergeeft, is het al of niet
bestaan van een Rozenkrans-broederschap te Neurenberg — die toch als
mogelijke opdrachtgever immers niet in aanmerking kan zijn gekomen — voor
mijn betoog van minder belang. Een dergelijke opdrachtgever is ook overigens
vrij onwaarschijnhjk.^)
Wackemagel geeft verder nog in bovengenoemd werk een hed, getiteld:
Von Mariae Rosenkrantz.^) Hij dateert het ± 1470, hoewel van het boekje
plaats noch jaar van uitgave bekend zijn. Die datering houdt echter verband
met de inhoud van de eerste twee strofen, die de oprichting van Rozenkrans-
broederschappen, o.a. te Keulen, vermelden.^) Nadat in de derde strofe de in-
deling van het gebed is behandeld, gaat de vierde strofe over de aflaat, door
Paus Sixtus IV aan dat gebed verbonden (in de zeventiger jaren der l5e
eeuw). De vijfde strofe gaat over de aflaat, door zijn opvolger, paus Innocen-
tius VIII, in 1484 verbonden aan het wekelijks bidden van drie rozenkransen.^)
Verder worden, evenals in het vorige hier geciteerde Rozenkranshed, in de
tiende strofe de rode rozen weer verklaard als aanduiding van Christus
Lijden en in de volgende strofe de witte rozen als symbolen van het deugdzame
leven van Maria:®)
Str. 11 Junckfraw, durch all dein tugent,nbsp;Die zuo sammen sint verbunden
den wiszen rosen glich,nbsp;in brüderlicher lieb,
Durch dines kindes iugent,nbsp;(B) mach das wir werden funden
(B) heljff ims ins hymehich:nbsp;in gnaden dort und hie.
Terwijl de twee laatste strofen een loflied vormen op Christus en Man»»
„gottes gebererinquot; en „hymmel küniginquot; genoemd, citeer ik hier nog slechts
de twaalfde, die voor mijn betoog de belangrijkste van het hed bleek te zUJJ*
Hierin horen wij n.1. weer de rozenkrans aan Maria aanbieden, waaruit i
meen te mogen besluiten, dat dit ook in de ikonografie de zuivere vertolkin?
der rozenkransdevotie moet zijn en deze devotie niet kan worden weergegeven
door voorstellingen, waarbij de H. Maagd rozenkransen uitdeelt aan de g®
lovigen of hen daarmee bekranst. Ik citeer daarom:
Een meer didaktische toon klinkt ons tegen uit een Unser liehen frawen
Rosenkrantz, gedicht door Sixt Buchshaum. Wackemagel dateert het
lied ^ 1500. Dat het zeer populair is geweest, blijkt wel hieruit, dat het nog
Voorkomt in het Tegernseer Gesangbuch van 1577 (Fol. 218) onder de titel
Van Unser lieben Frawen Psalter. Om de vermelding van bronnen en
Van de Dominicuslegende, mede om het vermoedelijk samenvallen van het
ontstaan van dit lied en het voortwoekeren dezer ongefundeerde legende, lijkt
mij genoemde datering zeer waarschijnlijk en citeer ik het dan ook hier (naar
de oudste dmk):2)
Str. 2 Ain psalter macht drey rosenkrantz. Der erst krantz weisz, der ander rot,
mit aller meynung guot und gantz, der dritt ist goldes farbe,
schreibt David in dem psalter,nbsp;docter beeda geschriben hat
Was Jhesus crist erlitten hatnbsp;so lang bisz er gestarbe.
hye auf erd frü unde spatnbsp;Sandt dominicus thuot unnsz bekanndt,
in jugent und m allter.nbsp;maria im selber erschin
in des künigs von franckreich land.
Verder geven de strofen 3 tot en met 7 de vijf blijde Geheimen ter overweging
(achtereenvolgens: de Annunciatie, Visitatie, Geboorte, Besnijdenis en Jezus
®öder de schriftgeleerden). In de achtste strofe wordt herirmerd aan Maria's
reinheid. Deze z.e. witte rozenkrans wordt aldus besloten:
8 .... In ir gepurt, vor unde nach Sprich funff pater noster gut und gantz,
Hilff uns hie gnad erwerben,
gots furcht, lieb tmd gedult,
und lasz xms nit ersterben
an^) iesus cristus huldt.
Str. 12 Muoter, bisz zuo mir wenden
die beidenn äugen din,
Empfach usz minen henden
das rosenkrentzelin:
ist allwcg junckfraw beliben,
das hatt Lucas wol betracht,
gar vil daruon geschriben.
und funfftzig auc maria,
so hastu ein weysscn rosenkrantz.
Achtereenvolgens als bronnen dc andere evangehsten en enkele heiligen
lo.w. Job. den Doper) vermeldend, zegt de dichter m:
Str. 20 Also hast du den guldin krantz.nbsp;So bistu in der pruodorschafft,
der drey machent ain psalter gantz, dio hat solliche grosse krafft
den bet zuo allen Wochen,nbsp;und so sy wirt g(^sprochen, enz.®)
^el Wordt in deze strofe van belonen gesproken, maar geenszins wordt die
ohno.
') W. II, No. 1062. ') Andere versie: und wo sin wirdt gesprochen.
-ocr page 567-gebeurtenis, gegeven; een reden te meer voor mij, die het wezen der middel-
eeuwse Mariadevotie moest zien te benaderen, de Marialegenden daarop eens
nader te onderzoeken. Was niet reeds in het begin der 14e eeuw een wonder-
lgt;oek in Duitsland ontstaan, dat negenennegentig Mariawonderen bevat?*)
En was niet een der meest gelezen boeken, dè bron voor vele predikers, de
Legenda aurea, die vóór 1500 reeds meer dan zeventig drukken beleefde,
Waaronder alleen al veertien Nederduitse? De eerste druk, voor Zwitserland
en Zuid-Duitsland bestemd, verseheen reeds in 1470 te Bazel; doch in de
Mariapreken van deze bundel zijn merkwaardigerwijs geen wonderverhalen
Verwerkt.2)
Voor het onderzoek naar de hiddigingsidee in de Marialegenden leverde mij
de belangrijke tekstuitgave van Prof. de Vooys de stof.®) Deze omvat — be-
halve een Idstorische uiteenzetting in het tweede deel, waaraan ik de datering
Ontleende voor de plaatsing dezer citaten in de vijftiende eeuw van mijn
chronologische reeks — twee delen teksten naar verschülende handschriften.*)
Het tweede deel is bovendien voorzien van zeer waardevolle aantekeningen
over elke legende afzonderlijk.
De volgende legenden houden m.i. rechtstreeks verband met de rozenkrans-
devotie en verduidehjken de huldigingsidee van het gebedsformuher. Aan het
slot van zulke legenden wordt vaak uiting gegeven aan het vaste vertrouwen
op een beloning van de haar betoonde godsvrucht, een kenteken in de vorm van
een kroon of bloemkrans, die zij dan in het stervensuur uitreikt. Daar dit idee
geen bekroning van aardse stervelingen inhoudt, maar Maria slechts een
onderpand voor eeuwige zahgheid uitreikt (Rubriek D) zullen dergehjke
passages, die op de D-rubriek vooruitlopen, met D worden aangeduid.
Legende CCIII, Katwijks Hs. (gedat. 1479): Van enen clerc, die onse
lieve vrouwe altijt enen sconen boet maecte.®)
Liber miraculorum qui et lacteus liquor dicitur, Franz: Drei deutsche Minoritenprcdigor aus
dem 13. ind 14. Jahrhundert, p. 123. — Speculum excmplorum omnibus christicolis soluhriter
**^piciendum, ut excmplis discant disciplinam (Hagenau, 1515, Heinrich Gran) bevat ook een
ßroot aantal Marialegenden.
) Beissel I, p. 496 vlgg.
Dr. C. G. N. de Vooys: Middclned. Marialegenden (uitg. Mij. Ned. Letterk. 1909) geciteerd
als De Vooys I en II.
*) Al zijn er Marialegenden, even oud als do Mariacultus en al ontwikkelen ze zich gelijktijdig
'ot een blocipcriodo in de 13o eeuw, toch meende ik ze, evenals do citaten der geestebjkc poëzie.
Volgens de datering der Hss. in deze rubriek C te moeten inlassen.
) De Vooys I, Onser liever vrouwen miraculen, p. 443—445.
beloning door Maria uitgereikt, laat staan in de vorm van rozen- of andere
bloemkransen. Uit dit lied blijkt duidelijk dat ook ten tijde van Dürer — al
heerste toen juist sterk het geloof aan de Dominicuslegende — het Rozenkrans-
gebed (ter ere van Jezus en Maria) zelf de beloning inhoudt en dat de broeder-
schap, die dit gebed bevordert, Maria's voorspraak na de dood kan verwachten.
die hat soUiche grosse krafift ... I die gibt den aller höchsten Ion.
In de slotstrofe laat de dichter Maria dan ook slechts als zijn geleidster en
„advocataquot; optreden:
Str. 21 .. .maria wone dem pruoder bej, / so wäre im wol gelungen.
Komt mit den allerliebsten prüdem sei(n) / ja für der himel thore,')
sein Klaid war weisz, rot tmd guidein, / man sprach „wer ist dar vore?quot;
Maria sprach mit Üechtem schei» / ausz irem rosen färben mund
„lasz mir den allerliebsten gast hereinquot;.
Met deze citaten meen ik voor mijn betoog te kunnen volstaan, wat de
poëzie der 15 e eeuw betreft.
Mij rest nu nog te onderzoeken of het geestelijk proza in deze eeuw van predi-
king en vermaan ook belangrijke gegevens voor de rozenkrans-idee oplevert.
Om, met het oog op de huldigingsidee in de Mariaverering, de ikonografisehe
betekenis van Dürers „Rosenkranzfestquot; aan de htteratuur te toetsen, heb ik
gemeend nog eens extra de Marialegenden te moeten behchten, die sinds de
12e eeuw — waarschijnlijk voor het eerst in Frankrijk — in ruimer kring
bekend werden door Cisterciënser predikers.2)
In de dertiende eeuw zijn ze, vooral door Franciscanen en Dominicanen tot
vervelens toe gebruikt — kunnen wij wel zeggen — want de transposities der
15e eeuw zijn vaak ongenietbaar geworden door overdreven voorstelling en
didaktische overlading. En dit, niettegenstaande een biograaf van Etienne de
Bourbon (m. 13e eeuw) en diens tijdgenoot Thomas van Aquino (zie citaat
in Rubriek A, blz. 346) toch reeds vermaanden, geen ongeloofwaardige ver-
halen en slechts korte, duidehjke exempelen in de preken in te lassen. Deze
vermaning werd in de 15e eeuw herhaald,^ o.a. door Gabriel Biel (zie hiervoor
Rubriek A, blz. 380).
Het middeleeuwse auditorium wilde nu eenmaal niets hever dan alles voor
waar aannemen, dus werden visioenen in heihgenlevens gedetailleerd, als een
1)nbsp;In de latere druk: „Ja für des Himmels Thronequot;.
2)nbsp;Zie voor schrijvers van legenden der M.E. o.a. Beissel I, p. 495 vlgg. Verder verwijs ik naar he
Specidum ecclesiae van Honorius van Autun (zie blz. 345).
Dat de H. Maagd hier zichzelve kroont met de gebeden van den prior doet
niets af aan de buldigingsidee, integendeel. Er is mee uitgedrukt, dat ze door
Maria aanvaard zijn als buide, dat ze baar tot Rozenkrans-koningin ver-
beven bebben, een der vele titels, die nu in de Marialitanie voorkomen.
CCXLVI, Fol. 29c, in een legende van bet Amsterdamse Hs., leest men weer r^)
.. .een clerck... ende bi bad altoes in gewoenten dat bi onser vrouwen enen hoet plach
te maken van bloemen off van rosen die hi op onser vrouwen hooft plach te setten... enz.
Fol. 29d.....Hi wort gheclcet ende hi diende maria onse vrouwe zeere devotclijc
ende hi droech hoer alle daghe enen hoet.... enz.
Dan volgt de raad van zijn abt:
Fol. 30a.....Ghi sult gaen in die kerke ter rechterbant voer dat heelde onser vrouwen
knyelen ende lesen hoer L ave maria ende tot eiken X ave maria een pater noster Ende
dan sal die hoet volmaect wesenquot;
Vervolgens komt zijn reis door het eenzame bos, waar:
Fol. 30b.....een mordenaer seide „lek sie groot wonder meerre dan ic ye sach soe
dat die monic witte rosen leset ende bi wilen roden rosenquot; Ende die ander seyden oec
«des gelijcs sien wi oecquot;
In deze variant van CCCIII boudt de kroon van rozen, die de monnik de
Hemel-koningin op bet hoofd zet, nog nauwer verband met de rozenkrans-
devotie. Deze kroon heeft immers witte rozen, afgewisseld met „bi wilen roden
rosenquot; en geeft dus een getrouw beeld van het in de 15e eeuw bestaande
gebedsformulier, in dezelfde legende door den abt aangeraden.
Ook de Musa-legende, een der oudste, die voorkomt in alle oude bundels
Diet Latijnse Marialegenden (o.a. Gregorius' Dialogus), geeft Maria verschijnend
als Hemel-koningin, omgeven door heiligen.
Bij de Vooys lezen we in legende XVII (Katwijks Hs.); Van een heilich
Vader die biete probus:^)
fol. 39d.....Ende op eenre nacht so quam haer maria die moeder gods te voren in
een visioen mit veel ioncfrouwcn gheclcet mit witten cledercn....
Bij de Vooys CCCXXIII (Amsterdams Hs. IV, G. 19) beet bet:®)
Fol. 143a. Sanctus gregorius schrijft een exempel van onser vrouwen
Do Vooys II, p. 51 vlgg.
Dc Vooys I, p. 59 vlg.
Do Vooys II, p. 148 vlg.
Fol. 228c.....Hi plach te dobbelen ende te speien (Fol. 228d) Mergt; diende maria die
moeder gods ende hi plach haer aUe dage enen boet te maken van rosen. ende vanden
alre besten cruden of blomen die hi vant Ende dit en liet hi niet noch winters noch somers
Daer na Uet hi die werelt ende ghinc in een doester Mer nochtans maecte hi alle dagbe
der coninghinnen maria enen boet Ende het gheviel eens in eenre winter tijt. dattet so
seer snuwede dat hi nerghent en vant so veel daer hi enen boet van maken mochte.. • •
Fol. 229a.... Doe seide die abt „bnieder ic sd iu gueden raet geven Ghi seit knyden
voor die waerde maghet maria. ende seit lesen vijftich Ave mariën. ende tot elke tien een
pater noster Ende alsoe siddi vervollen den boet----enz.quot;
Op rds zijnde, bedenkt deze monnik, bij bet zien van rovers, dat hij die dag nog verzuimde
tot Maria te bidden:
Fol. 229b____ende hi duchte sijns lijfs dat hise niet meer grueten en soude Ende hi
knyelde neder ende bestont te lesen Doe sprac een vanden rovers „Ic sie groet wonder
van genen monic Ic sie hem lesen scone witte rosen ende maecter een boet of. ende si
sd tehant volmaect wesenquot; Ende die ander seiden „wi sien oec dat selvequot; Doe die hoe
vobnaect was so saghen si wtten throen des hemels comen. een alte wtter maten
sconen vrouwe mit veel scoen ghesins. ende quamen totten monic Ende die monic nai»
den boet ende setse der scoenre vrouwen op haar hoeft Ende maria ontfinc van ben»
den boet mit oetmoedicheit. ende voer mit vruccbden weder ten ewighen leven----enz.
Het slot van deze legende, wel een der meest tekenende voor de huldiging®'
idee, verhaalt dan hoe de rovers, na hun berouw getoond te hebben met ee»
volledige biecht hunner zonden, zich tot een beter leven bekeren.nbsp;^
In vele andere Hss.i) komt deze legende voor. Een kortere versie, in he
Katwijkse Hs., draagt tot opschrift Van een scolier. Hieruit citeer ik: )
Fol. 81d. Daer was een ionc scoher ende hadde grote devocie ende ynnicheit tot man»
die moeder gods Ende hi hadde van ghewoenten dat hi dat bedde van onser Uever vroquot;^® ^
dat inder kerken stont aUe dagbe een hoedekijn maecte van blomen Of van anderen cru
als bi best crighen mochte Ende dat sette hi den bedde opt hoeft----enz.
1) Haags Hs. (± 1515—1520?) Fd. 45, CLXXXIV: Van enen scoUer. Amsterdams
± 1470), Fd. 29c, CCXLVI. Keuls Hs. {± 1487) Fol. 104v. Würzburger Hs. (einde der Ibc
Fol. 98r: Van onser vrouwen hoet.
2) De Vooys I, p. 165, LXXXIV.
Daarbij wordt hetzelfde verhaald over Probus' zuster Musa. Hoewel de
Musalegende voor de rozenkrans-devotie van geen betekenis is, vermeldde ik
haar in deze rubriek, omdat zij de kern vormt van de hiervoor des te belang-
rijker legende XCIV Van eens herden dochter (Fol. 95b tot 97b)i):
Fol. 95c.....So hadde si mededoghen mit onser hever vrouwen mariën heelde, om
dattet so armehc verciert was ende seide al claghende „o coninghinne der hemelen ende
ghebenedide maghet maria moeder meins heren ihesu criste Ghi en sijt niet wel verciert.
ende ic en hebbe leyder niet daer ic u mede vercieren mach. als ic gaeme doen soude
Mer ic wil iu vercieren mit minen ghebede als ic ahe devoteheste ende vriendehcste mach
Aldus diende dese maghet maria der moeder gods menich iaer lanc
Na deze poëtische beschrijving van naïeve Maria-devotie vervolgt de legende met een visioen
van den weende van twee in een bos overnachtende kloosterbroeders:
Fol. 96a. Doe sach hi een grote scaer van maechden comen ende hadden alle strijpte
cleder an____Ende daer na quam noch een ander scaer die noch scoerure was ende hadden
alle witte cleder an.... Daer na quam die derde scaer ende waren noch veel scoenre ende
hadden al rode cleder an Ende doe volehde een gloriose maghet die ahe minhcste aen te
sien was. Ende scoen vercleet boven die ander maechden mit witten ende mit roden rosen
ende hadde enen sconen rosen crans op haer hoeft....')
Fol. 96b.....ende seide „ic bin maria die moeder gods die ghenen sondaren en versmaet
die mi aenropen....quot; (waarna een verklaring t.o. der drie scharen van maagden volgt-)'
Fol. 96d. Doe antwoorde onse heve vrouwe ende seide „Wi willen hier gaen in desen
dorp tot eenre maghet die nu op haer verscheyden leyt Ende wi willense ontfangben m
onse gheselscap Want si hevet mi dcvotelikcn ghedient cnde aldus ghecleet ende verciert
mit haren ghebedequot;
Had deze legende (FoUo 95d) reeds gezinspeeld op de beloning, door Maria voor dc devote
1)nbsp;De Vooys noemt ab bron Caesarius Libri VIII mir., III 22. Do Vooys I, p. 194, vlgg-
Beissel (I, 1909, p. 502 vlg.) vermeldt dezelfde legende als voorkomend in de Heiligonlegco^J
door Herrmann von Fritzlar geschreven tussen 1343 cn 1349. Deze beschrijft dc rozenkrans. ^^^
Maria op het hoofd draagt, nog nader met „recht so, als ob er aus dem Paradiese gckommcnwar^^^
2)nbsp;Do Vooys II, legende CCCXVI, geeft de volgende variant op dczo passus uit het Haags ^^
(ms. 71, H 6, vroeger T. 351, Fol. 212r): .... endo si was verciert boven alle dandcro End^g^^^
doet met witten endo roden vergulden cleedcrcn Endo op haor boot had si enen crans go
van witten en roden rosen enz. Dit citaat houdt nog nauwer verband mot dc rozcnkrans-acv ^^^^
want de krans van witte en rode rozon symboliseert do samenstelling van hot gcbcdsform ^^
toen nog alleen bestaande uit Ave-Maria-ticntjcs, met cen Pater noster als inleiding: 5 X ^ j
4- 10 A.M.). Merkwaardig ia do omschrijving van Maria's kleed, kennelijk ontleend aan e P ^^^
chromie van middeleeuwse beelden; mogchjk is hier ook gedacht aan hot vergulden l^^^^g
ondergrond van menie. Ecn andere plaats gaf ecn beschrijving van Maria, con rcusacu jj^jJ
van schone rozen cn groene blaadjes om dc hals dragend, dic zij offert aan dc H. '/^gpiiap.
(zie het vijfde exempel, achterin Jacob Sprengers Statuten van de Rozonkrans-broe c
Hain, No. 14962).
-ocr page 572-herdersdochter weggelegd in haar ziekte en bij haar sterven,^) op Folio 97a volgen we de broeders
op hun blijde gang naar het sterfbed, verder beschreven als volgt:
Fol. 97b.....doe saghen si alle die scone maechden die opten weghe voor bi hem
ghinghen ende veel enghelen mit hem Ende si saghen oec maria onse lieve vrouwe die die
scoenste was van hem allen Ende si hadde een crans in haer hant Ende si begonden alle
suetelic te singhen ende doe ontfinghen si die ziel vander maghet Ende (D) maria onse
lieve vrouwe die sette haer den crans op haer hoeft ende also voerden sise mit sueten
sanghe in die ewighe vmechde
De variant, in het reeds genoemde Haagse Hs., gedateerd ± 1515—1520,
geeft :2)
CCCXVl, Fol. 213r. Doen saghen si dat maria ons suete vrouwe den sconen crans van
ïosen®) die si op hair hoot droech der zielen sette op hair hoot doen si versciet.... enz.
Met dit onderpand van hemelse genade — immers die kroon is haar geleend door Maria—wordt
de ziel van de herdersdochter door de zingende maagden binnengeleid
inder overster gloriCn dair si ewelic bHven sal sonder eynde Amen.
Dit besluit is een bewijs, dat in de 16e eeuw de beeldspraak van de rozen-
krans-devotie nog niet beïnvloed was door de predieaties van Alanus de Rupe
(wat met de 17e eeuwse schilderkunst het gevd zal blijken te zijn), maar dat
men de traditie van zuiverder formulering der vroeg-middeleeuwse Mariaver-
ering getrouw bleef; n.1. door:
le. Maria met gebeden (rozen) te sieren (C).
2e. Maria diezelfde krans aan de stervenden te laten reiken, opdat deze
aldus gekroond de hemel mogen binnengaan (pseudo-kroningsgeval D).
Ja, zelfs in de 17e eeuwse drukken van deze legende, die voorkomt in
devotieboekjes,^) lezen wij eenzelfde huldiging van de „arme schaepherders-
doehterquot;:®)
• • •. O gloriose Coninginne des hemels / moeder mijns Heeren Jesu Christi/u bctaemt
eero ende glorie / enz.....waert dat ick eenighe middelen hadde ick en soude gheen
coaten spaeren om u te kleeden ende te verderen. Maer cylacen ic en heb niet. Daerom
^at mij hchaemelijck ende wtwendclijck ontbrceckt / sal ic met alder neersticheyt gecste-
De Vooys I, p. 195: Katwijks Hs. Fol. 95d: Aldus diende dese maghet maria der moeder gods
«»»eiiich iaer lanc Endc daer na ghesdedot dat maria die moeder gods haer dienst maghet lonen
^oudc Ende si wcrt sice cnde lach tc bedde.... cnz. (Rubriek D).
p Do Vooys II, p. 139.
Fol. 212 beschrcvcn als: gemaket van witten cn roden rosen.
P Den gcestehjckcn Roosclacr (Antwerpen 1627) blz. 235.
') De Vooys II, p. 291 vlgg.
lijck ende inwendelijck door ^evote gebedekens / ende groetenissen soecken te ver-
beteren, enz.....so beeft de Coninginne des Hemels haer willen loonen voor haren ge-
trouwen dienst / ende dese dochter siec wordende is gecomen tot haer wterste. enz.
Maria's verschijning aan het zieke meisje wordt dan als volgt beschreven:
.... een seer schoon treffelijcke personagie omcingelt met groote glorie / verciert aen
allen canten met veel schoone roosen ende andere bloemekens / hebbende opt hooft een
seer schoonen ende welrieckende Roosenkrans: .... „lek ben Maria de Moeder Godtsquot; enz.
Daarna laat de schrijver haar de symboliek der kleding van de haar vergezellende Maagden-
stoeten verklaren in een visioen aan één der twee door een bos reizende rehgieuzen, en als doel
van haar tocht vertelt zij him:
.... besoecken een arme dochter om die in mijn geselschap te ontfangen / (motief
van de Musalegende herhaald) want sy nu in haer wterste bgt: welcke dochter mij seer
getrouwelijc heeft gedient ende mij met so costebjcke ende eerbjcke cleederen ende cieraet
door bare devote gebedekens ende groetenissen heeft gecleet ende verciert / gelijc gy »u
sien meucht. enz.
____Ende (die rebgieuzen) hebben ooc omtrent de dochter gesien de Coningimae des
Hemels Maria hebbende in haer hant eenen schoonen Roosen-krans voor dese dochter.
Ende allen het glorieus geselschap heeft seer soetelijc beginnen te singen / in welcken
soeten sanc des dochters siele wt den bchaem is ghescheyden. Ende de gbebenedijde
maghet Maria heeft haer dien schoonen Roosenkrans opt hooft ghestelt / ende zijn alsoo
t'samen met een onsprekebjcke soeticheyt ende vruecht ten hemel gevaren.
Merkwaardigerwijze geeft de Htteratuur der 17e eeuw biermee nog ee»
duidelijk voorbeeld der verwerking van gebedenkrans tot krans van rozen»
welke krans door Maria dan weer wordt gebezigd als kroon voor de ziel der
afgestorvene, die met baar ten bemel vaart; bet pseudo-kroningsgeval dus,
want het is slechts een tijdelijke kroon (D). In Den Saterdagh van onse
Lieve Vrouwe (T'Hantwerpen, 1633, blz. 287), een bewerking van ^icb-
mans' Sabbatismus Marianus (de bron is Spec. exempl.), lezen we nog ne
zelfde verhaal, maar nu zakelijk en kort verteld, dus verder afstaand va^
het naïeve, middeleeuwse; maar met hetzelfde slot betreffende Mana en
stervende herdersdochter:^)nbsp;^ ^
deselve croonende met eenen schoonen krans / dien sy in hare handen was houdend
ende also seer glorieusclijck in den hemel gbcbrocht. (D).
Een variant dezer legende (Van eens herders dochter): Van enen ^^^^^
die onse vrouwe versierde mit een scone spanne,^) heeft deze
1)nbsp;De Vooys II, 290 vlg. geeft nog een redactie uit 1627, die dichter bij hct middeleeuwse vc
haal staat.
2)nbsp;De Vooys I, p. 352 vlgg. CLIX, Katwijks Hs. (1479) Fol. 176d tot Fol. 178a.
-ocr page 574-strekking: het eren (versieren) van Maria, die daarvoor loont met het terug-
geven van het sieraad, n.1. de rozenkrans (corona). Maar hier is het geschenk
aan Maria, tot wie de schenker dagehjks de Engelengroet bidt, een sluitspang
van zijn mantel:
CLIX, Fol. 177a. „O maria, heve moeder ende waerde maghet hoe armehe si di ghe-
siert Ende ic en hebbe niet bi mi dat di bequaem is mede te sieren dat is mi alte leetquot;
Dese clerc was edel ende hi hadde voor sijn borst een span of hextel Ende nam die van sijn
borst ende hincse dat heelt om den hals----enz.
Zijn weg vervolgend, knielt de vrome man in een volgend kerkje weer bij een Mariabeeld neer:
Fol. 177b. Ende gruete maria mit VII Ave mariën als bi ghewoen was^) Als hi aldus
stont in sijn ghebet So reycte dat heelt die bant wt ende toende hem dat cleynoet dat hi
den anderen heelde hadde ghegeven Ende seide tot hem „Ic dancke uwer minnen van dit
yeweelkijn daer gi mi mede verciert hebt^) Ende ic keime iu mijn vrient te wesen----quot; enz.
Het gebed, dat bij daarna het Mariabeeld hoort voorzeggen om het in het vervolg na zijn
Vil Ave Mariën te bidden, luidt:
»Verblijt di gloriose maget Want du dat woert mit enen woerde hebste ontfanghen.
Verblijt») di vruehtbaer aertrijc Want du voort ghebrocht hebste die vrucht des levens.
Verblijt di scone rose bloycndc in cristus verriscnisse (Fol. 177c) Vcrhlijt di gloriose
hoeder iu cristus opclymminge in den hemel Verblijt di brukende die ghenoechte.
®en rose der lelyen^) toegbcvoccht Make ons reyn van sonden ende verenighe ons
dinen sonequot; (B).
Zeer algemeen waren zulke jubelzangen in het Latijni^) met de Grieks-
Hturgische aanroep Gaude en in het Duits beginnend met Froeu dich.«)
l^it gebed is voor ons merkwaardig om de benamingen van Maria, waarbij
van roos tot tweemaal toe voorkomt, wat hier mede een contact met
de rozenkrans-devotie vormt. Het vervolg van deze legende kan echter onbe-
sproken blijven als buiten ons verband vallend.
Andere benamingen voor de H. Maagd, die mij in Marialegenden hebben
getroffen, zijn de volgende:
Het getal VII ziet op hct aantal Vreugden of Smarten van Maria.
5 Yeweelkijn, vcrmoedcUjk gebezigd in de betekenis van kleinood (n.1. do spang van den elerc)
Jjch mogehjk is op deze plaats ecn beeldspraak voor het formuliergebed, zoals in Beets Guy do
Vlaming, bedoeld.
') Hs.: Verbijt.
) Hier beeldspraak voor reine maagden.
B. I, p. 313, Anal. hymn. L, 540: lubilus do B.M.V. van Hermann Joseph O. Praem (f 1241).
) w. II,nbsp;Frgyo dich, Maria (12o eeuw).
CCVI, Katwijks Hs. Fol. 233a^) (eigenlijk meer een tractaat) laat de Engel Gabriël
vertellen: „Ende ic gruete mijn alre liefste vrouwe van minen alren liefsten
beerquot; enz.
Fol. 234c. Ende doe onse heer sijn heve moeder ontfanghen hadde ____ende seide
„Ave maria Wel coem maria mijn alre hefste moeder....quot; enz.
De verdere toespraak is gegeven als een lofzang op Maria en daarna volgt het Ave Maria,
waarvan telkens één regel een lange lofzang inleidt:')
Fol. 234d. Gracia plena Welcoem fonteyn ahe sueticheit ende alre ghenaden. enz.
Dominus tecum Welcoem mijn vrouwe ende mijnre creatueren vmechde .... enz.
Benedicta tu in mulieribus Welcoem sahcheit ahe creatueren ende heihch boven allen
vrouwen.... enz.
Et benedictus fructus Sich ghebenedide moeder ic bin dijns hcbaems ende dijnre sielen
vmechde Sich du biste een spieghel der heiligher drievoudicheit____ enz.
Fol. 235b. Ventris tui Moeder dijn hchaem sei ewehc groyen wanttu hebste mi gh®'
dragen Ende ic lever di over mijn rijc. Mijn toom selstu sachten ende helpen den sondaer
tot mijnre ghenaden ende tot mijnre ewiger soenenquot;.... enz.')
Hierna volgt een dergelijke begroeting cn hulde van alle heiligen, weer beginnend met:
„Ave maria Welcoem hemelsche keyserinne ghebenedijt so bistu in ahe eren mit dine»
heven kinde Du biste ghenoemt een clare sonne. Du hebste dat hemelrijc verlicht
mitten brant der godliker minnen O vrouwe nu is ghecomen die tijt Dattu selste ghe*
bruken die heihghe drievoudicheit na dijns selfs wille____enz.
Hier wordt gezinspeeld op de boven geciteerde betiteling: spieghel der heiligher drievoudicheit
en de daarop volgende goddelijke opdracht: mijn toom selstu sachten, enz. Het Gracia plf''
der heiligen wordt gevolgd door: Welcoem du wtverkoren meer alre sueticheit waarbij het ondef'
scheid opvalt met de voorgaande goddeUjke groet: Welcoem/onlt;cyn alre sueticheit. Hier
Maria door Christus als krachtbron van genade aangeduid cn door de heiligen laat de
de nadruk vaUen op de kalme uitgebreidheid, het veelomvattende en het onuitputtelijke van
hoeveelheid van genade:
Fol. 235c.....ende dat wonder dat in di ghetoghen is Dat is ontclliker dan alle ^^^^
len des waters Dominus tecum Welcoem morgbcn sterre ahe wacrdichste wi seilen
ï) De Vooys I, p. 448 vlgg. Legende CCVI: Hier beghint een openbaringhc vanden cng^cj
gabriël ende van eenre ioncfrouwen (ld. II, p. 310), meer cen deel van ccn tractaatnbsp;f
Marialegende, dat van Duitse oorsprong schijnt to zijn volgens Prof. dc Vooys, die het . ^
o.a. in Ms.M. 299 (13. Jhrhdt. Perk.) K. Bibl. Dresden en in het Mnl. Ms. 685 uit hot mido
der 15e eeuw, Prov. Bibl. Leeuwarden.nbsp;jj
') Dit brengen ook de Duitse Psalteriën en Rosariën B.M.V. van do 14c eeuw. (Zio b.v. w. ♦
Nrs. 483 en 484).
quot;) Dat alleen het le deel v/h Avo Maria als richtsnoer kon dienen, klopt met dc
dit Hs. eind 15e eeuw. Het 2o deel kwam immers in de le helft der 16c eeuw nog maarspora
voor en werd in het midden dier eeuw pas oen meer cn meer gebruikeUjk gebed.
-ocr page 576-boven alle heilighen loven ende benediën Want alle eer die is ons van di ghecomen.... enz.
Ook in deze betiteling van „morgensterquot; (reeds vroeg gebruikelijk, zoals we zagen in de A-
quot;ïbriek) ligt uitgedrukt de onmeetbaarheid van het Licht, gebracht aan de mensheid, door de
Dei genetrix, onze Advocatrix. Op deze beide waardigheden doelt dan ook de passus, die
direct volgt op bovenstaand citaat:
Du hebste den dach ghescicket vander nacht Ende du hebste ons die waerdighe sonne
ghebrocht____enz.
Het eerste deel daarvan houdt verband met het volgende en wil geenszins een daad, gelijk-
^vaardig aan de schepping van hcht en duisternis weergeven. Wel uiterst poëtisch omschrijft
toouwens deze legende de rol van de Moeder Gods naar aanleiding van de volgende regel: Et
henedictus fructus ventris tui:
Pol. 235d. O vrouwe dijn ghebenedide lichaems vrucht hevet ons ghebrocht den leven-
dighen roke^) Du biste dat groene meyen velt wt welken ghesproten is die minnentUke
blome ihesus cristus.... enz.
Roerend wordt later de Mater Misericordiae getekend:
Pol. 236c. Ende wanneer si mit suchtinghe wort aengheropen so werden al haer aderen
beroert tot barmherticheit ende si voelt dat in al hoor leden Ende wanneer datse die
loden aenropen in hore droefheit Si soude liever alle hoor eren vergheten dan si die son-
daren liet die haer aenropen in hore noet.... enz.
Aan het slot van deze legende (CCVI) wordt de zuivere kroningsidee voor
betoonde godsvrueht gegeven: het belonen en kronen in de hemel door den
jjppersten Rechter. Wij vinden deze gedachte in het antwoord van den Engel
Gabriël op de vraag:
Pol. 237a.....Of God die menschen liever hevet dan die enghelen. lieve gabriSl
wie hevet mere waerdicheit in den hemel? „O sahghe siele die meeste waerdicheit hebben
menschen Want Si inder natueren gode ghcUker sijn. dan die enghelen----
^ol- 237b.....Ende so wanneer wi sien die menschen tot gode ghekcert so sijn wi
J^erblijt ende brenghen haer ghebet voer onsen heer Sich so wanneer wi guede boetscap
^enghen vanden menschen Daer in wert hi ghecroent voor elcke boetscap. enz.....alle
gjïcde gedachten des menschen brengen wi voer onsen heer mit sanghe ende mit love
^de 60 drucketse onse heer an sijnre herten____Ende siert alle sijn rijc daer mede als
rosen ende hhmen Sich O lieve ziele alle die nutte woerden die (Fol. 237c) du spreecste
ƒ e brenghen wi tehants voor onsen heer Ende hi scrijft die in sijnre herten ende wil di
'^r groet loen voor ghevenquot; enz.
En de reden, waarom tot Maria wordt gebeden, herhaalt de slotzin nu in
typisch middeleeuwse trant:
Geur Van hemelse vreugde; in een variant (de Vooys I, p. 455) beschreven als „roke van dien
^ «welic VTohc moeten wesenquot;.
Fol. 238b. 0 hoe gloriose is dese name der ioncfrouwen. tot welker verhoringhe die
bose gheesten versmelten als was vanden vuer Daer om seUen wi gaeme eren desen
ghebenediden name. ende dicwijl aenropen Want bi sterct den mensche in allen pinen
die hem boeren te bden.
Uit bet slot van de nu volgende legende spreekt duidelijk de in de Middel-
eeuwen vaak uitgesproken idee, dat de bekroning door Maria, maar dan in
het stervensuur, plaats heeft. Worden nu in de beeldende kunst door Maria
bloemkroontjes uitgereikt aan een schare levenden, (in een landschap knielende
figuren, zoals b.v. bij Dürer het geval is) dan meen ik — mede op grond van
deze zuiver middeleeuwse legende — zulk een uitbeelding een pseudo-kroning
te moeten noemen.
Ik citeer dus nog de legende: van een cathuser die inden gheest
vertoent wert hoe die heilighen inden hemel songhen onser
vrouwen crens.^)
Nadat hier het visioen van een Kartuizer beschreven wordt, die ziet hoe de Rozenkrans in de
hemel door Maria en de heiligen voor God wordt gezongen:
Fol. 230b. mit groter vraechden Ende na elc artikel vanden leven ons heren so songhe»
si mit vroliker stemmen Alleluya.
dus mèt de overwegingen en door een jubelende lofzang vijftien maal onderbroken. Verder wordt
de nadruk gelegd op d©
Fol. 230c. gbenaden die coemt van desen rosen crans den menschen opter aerden. ende
den heibghen inden ewighen leven Oec sach dese selve heilighe vader, hoe datse inden
hemel baden voor alle die gheen die desen rosen crans oefenen ende lesen Datse god
behoeden woude ander sielen ende anden bchaem enz.
Fol. 230d. Doe badt hi onse beve heer om starcheit sijns levens----Ende hem wort
of ghcnomen alle crancheit ende becoringhe Ende wi hadden des groet wonder .... e»^.
Het volgend visioen is een duidelijke opwekking tot het veel bidden en verspreiden van de
Rozenkrans als een dienst, God en Maria bewezen, maar niet als een smeekgebed:
Fol. 231a. Ende op een tijt doe hi was inder cellen doe wert hem vertoent Dat so vn®
den rosen crans leest, ende also dicke als hi en leset so verdient hi groet oflaet ende heiö
worden vergheven alle sijn sonden Op dat hi inden staet van gracién is Daer om vrant
desen cleynen dienst die wi gode ende maria ter eren doen inden rosen crans aldus vrucht
haer is datter alle dat hemelsche heer of is verblijt Ende wi optcr aerden loen ontfae»
van graciën.... enz.
Hoogst naïef klinkt dan verder de volgende aanbeveling voor hct overwegen der Mysteriën-
Fol. 231a. Ende want die materie des levens ons heren so cort ghemaect is dattet
1) De Vooys I, CCIV p. 445 vlgg., uit het Katwijks Hs. van 1479.
554
ayement verlasten en mach Ende mit vijftich Ave mariën ende vijf pater noster so ist
onderscoten.... enz.
Tenslotte geeft het derde visioen, dat besluit met de pseudo-kroning in het stervensuur, een
concreter vorm aan de verdiensten van dit gebed:
Pol. 231b. Als dese vader vertoent wert want hi sach veel scone cronen die den men-
schen worden ghehouden inden ewighen leven diese hier maria lesen Ende in die leste
lire sijns levens sei hise weder ontfanghen van maria om te draeghen ewelic inden hemel-
schen iherusalem mit onsprekeliker vruechden Die welc ons ghescien moet overmits die
barmherticheit gods Amen (D).
Hiermee is gegeven het uitreiken door Maria van het onderpand van diè
^oon, welke eerst nä de dood zal worden uitgereikt voor de eeuwigheid
»»overmits die harmherticheit godsquot;. Tevens blijkt uit deze legende het ver-
trouwen der Middeleeuwers, dat die kroon in de hemel gereed gehouden wordt
^oor „diese hier Maria lesenquot;, m.a.w. voor „rozenkransbiddersquot;. Dürer kan dat
^et aanschouwelijk hebben voorgesteld. Immers op zijn stuk heeft slechts
een enkele figuur de rozenkran6( ?) in de hand. Dat die „kroonquot; ten nauwste
Verband houdt met de gebeden tot Maria gesproken, mogen we concluderen
^t de passus:
Ende in die leste ure sijns levens sei hise weder ontfanghen van maria om te draghen
enz.
Immers men zal ze terugontvangen van Maria, deze rozenkransen. Als kransen
quot;^an rozen, zeer reëel, ook in de beeldende kunst, geïnterpreteerd — door Dürer
echter aan levenden uitgereikt — zijn ze dus als beeld van het onderpand
Senomen, daar de middeleeuwse htteratuur de bloemkransen duidelijk als
^oon, in de hemel te dragen, bedoelt. Derhalve lijkt het mij weer, dat er geen
reden bestaat, Dürers stuk een „Rosenkranzbildquot; te noemen.
Het sterkste bewijs voor de huldigingsidee in de rozenkrans-devotie levert
legende CVI in het Katwijkse Hs. (Fol. 107/108), waarin een zeer con-
^eet beeld gegeven wordt voor het huldigen van de H.Maagd met Ave Maria's:
drie broeders die onser vrouwen maria elc een mantel
j^^^ecten.i) Maria richt zich als volgt tot den devootsten monnik, die een jaar
lang
zeer vurig gebeden aan haar heeft opgedragen:^)
'ol. 107c. ,,sict wtvercoren vrient Dit is die scone mantel die ghi mi ghemaect hebt
^^^J^^^^en^ebede daer ic aldus mede verciert binquot;
?) p®nbsp;P- 220 vlgg.
j' ol. 107a: Ende die mantel souden sy maken in deser manieren So dat elc van hem soude
®8en een iaer lanc hondert Ave mariën onser liever vrouwen te eren Endo als dat iaer om ghe-
®n waer so soude die mantel volmaect wcsen
-ocr page 579-Aan den tweeden broeder, die minder vurig gebeden had, toonde Maria:
Fol. 107d. oec enen sconen mantel, mer niet so scoen als die eerste was Ende si be-
dancte hem vriendeHc ende scheyde van hem Doe quam maria die moeder gods totten
derden broeder, die haer laeulic ende traeehlic ghedient hadde Ende si openbaerde haer
desen broeder mit enen snoden mantel, ende scheen gecleet te wesen als een broet bidster
ende seide „siet lieve broeder dit sijn die cleder die ghi mi ghemaect hebt. besiet nu vre^
hoe dat ic daer mede verciert bin Doch so dancke ic iu des arbeits dat ghi mi doch ^^
ghecleet hebt. die coude mede te verwermenquot; (Fol. 108a).... Ende hadde groet herou^«
van sijnre traecheit om dat hi mit sinen laeuwen ghebet maria die suete maghet so sno e
ghecleet hadde----enz.
Hier waren de vijftig of bonderdenvijftig Ave Maria's op zichzelf dus niet in staat de M^® j
Gods voldoende te eren. De hidde wordt ditmaal in beeld gebracht door een vorsteUjke m ^^
van gebeden, haar gewijd; maar vooral de wijze, waarop is gebeden, bepaalde de mate
diging. Deze speciale devotie werd immers uitgedrukt met een mooiere of minder mooie ^
Als nu de beide nalatige broeders het volgend jaar even vurig gebeden hebben als de eers
Maria tevreden en beloont hen als volgt:
Fol. 108b.....ende si dancte elcke broeder bi sonder seer Ende sy cussede
yghelic vriendelie an sinen mont Ende vermaendese minlic in duechden voort te g^^^
ende in haren dienst te volherden Op dat si hem weder brenghen mochte in die vnie ^^
des ewighen levens Ende daer mede scheyde sij van hem Ende die broeders bleven ^^
volstandich inden dienste maria die suete maghet Ende maria onse lievenbsp;^
suete rose dedese daer na halen inden ewighen leven mit groter vruechden ende bhscap
De bdoning bestaat hier dus in het binnengevoerd worden door ^^^
,gt;den ewighen levenquot; en niet in het gekroond worden door Maria.^)
wel Maria hier niet, zoals in de legende van de herdersdochter,nbsp;i^pjer
door gebeden in de vorm van een krans van rozen, is nu weUicht nog bee ^^^^
voor de betekenis van de gebeden rozenkrans haar betitelingnbsp;, ^er-
Deze brengt ons het Leven van Suso in herinnering. Hierin toch vfot ^^^ ^^
haald, hoe Suso de Hemd-koningin in Mei een kroon van rozen jj^jjt:
'b morgens in extase over haar, die hem is verschenen, op haar bcve
O vernahs rosula, enz .2)nbsp;i d toe op
Emile Mâle^) kent terecht aan dit eenvoudig gedichtje grote ^^^^^ ^^ de
de latere Middeleeuwen en legt duidelijk het verband tussen de 1
ï) Evenmin is er sprake van enige kroning in de variant voorkomend in hetnbsp;O»®*
(de Vooys II, CCCXV) waar Maria's mantel omschreven wordt (Fol. 210v) als: ai
golden letteren, al vol Ave mariCn tot beneden aen den boirt.
«) Vita Cap. XII: Oevres mystiques de Suso, trad. par Thiriot (Paris 1899). ^^^^^^ ilt;)%S)
») Emile Mâle: L'art reUgieux de la fin du moyen âge en France, T. lH (3me
p. 207.
15e eeuw. Maar te sterke invloed van Suso veronderstelt hij, waar hij sehrijft :
La eouronne de roses que lui offrait Suso, devint, au XVme siècle, la symbolique
couronne de prières du rosaire. — We kennen immers lang vóór Suso reeds
gebedsformules. Evenmin kan men de benaming rozenkrans op Suso terug
trengen. Elders trachtte ik aan te tonen, dat de oorsprong van die naam
Voor dit speciale gebedsformulier iu vele richtingen te zoeken is en wel
onzeker blijven zal. Juister verband legt Mâle m.i. tussen de devotie van
^eide eeuwen en de hoofse traditie der ridderschap, waar hij opmerkt : On sait
9;n'au moyen âge le vassal présentait à son seigneur, en signe de dévouement,
^ chapeau de roses : le rosaire fut Thommage du fidèle à la suzeraiue du ciel.*)
I^it eerbewijs vinden we in de htteratuur in de vroegste eeuwen dan ook reeds
yitgedrukt b.v. in Theophilus' smeek- en dankgebeden aan Maria.^) Voorts
*** de gehele groep van Mariamantel-legenden van vóór de 11e eeuw reeds,
te vinden in Gregorius' Dialogus.
Öe beloning luidt:
CCCXV, Fol. 210v. „Ende alsoe sal ic di dan van deser werelt halen tot miquot;
WeUicht verklaart deze passus de tot verwarring aanleiding gevende
slotzin.®)
Hoe langzamerhand het sobere en naïeve middeleeuwse verhaal der visioenen
^^ den Kartuizer „gekleurdquot; wordt, toont wel de volgende variant in het
^echels Hs. van omstreeks 1500:^) Een scoon exempel hoe dat drij
ghesusteren maecten der maghet Mariën cleedcrcn teghen dat
nooebtijt van onser vrouwen lichtmesse. Hierin worden de drie
Mantels beschreven, waarin Maria achtereenvolgens aan elk der drie zusters
herschijnt:
CCCXLIIL Fol. 90r. Ende op MariCn mantel was ghescreven met gnldcnen letteren
Vercyert Ave maria gratia plena dominus tecum
Iti de verschijning aan dc twcodo zuster is
90v.....ons heve vrouwe in groenen cleedcrcn secre ghecycrt / maer sonder gout
blinckcndc
91 r. Ende sonder ghesinde
) C. Joret: La rose dans l'antiquité et au moyen âge (Paris 1892) p. 413.
) Do Vooys I, p. 10 vlgg. (Fol. 17tt en 18a).
^ Die slotzin van CCCXV, Fol. 210v (variant van CVI) luidt: Endo alsoe govielt cort dair na
hij sterf Endo voer ten cwigcn loven Dair hi gcloent wcrt vandor suctor magct mariön
Vooys II, p. 136.
^ ï^lem, p. 213 vlgg. CCCXLIII.
Tevoren waren n.1.:
„Sinte Katharina ende Sinte Agneetequot; als gevolg genoemd van de H. Maagd.
In het visioen van de jongste zuster is Maria
____met snoeden lakene gheclcet als een sac Maer van binnen blinckende
Een sterke correlatie met de rozenkrans-devotie toont de vermaning van haren biechtvader,
om O. L. Vrouwe te
Fol. 88v.....bereyden eenen mantel met eenen tabbaert ende onder rocke Ende
ander oostelijke iuweelen als doeke des hoefs ende scoen ende behoefebcheit der andere
leden. Ende dat soude sijn doer III. L Ave marien recht als om die III cleedere voer-
screven Ende met XV pater noster recht als voer die ander cyerheit
Over Maria lezen we:
Fol. 89v.....Sij die rijc es ende niet ontdancbaer sij sal ons weder cleeden hier i»®*
cleederen der duechden Ende hier na met cleederen der gloriën inder ewicheit.
Deze latere variant van CVI geeft in correlatie met bovenstaande aan het slot echter weer
pseudo-kroning:
Fol. 92r. Ende ons vrouwe metten meechden die hadden elc een croone in haren ba»
Ende sij gaven elcker suster eene segghende „Nu wilHc u seker maken vanden rijke dWJ
soens Ende ghij selter mergben inne gheleyt werdden.quot;
Deze passus geeft zeer zuiver de idee van de kroon, door Maria geschonken aan stervende^®
onderpand voor de plaats in het hemebijk, waar God de kroon gereed houdt voor de gc
zielen, zoals de slotpassus zegt:nbsp;^ ^^^
Fol. 92v. Ende die ynghelen songhen dit veers bij eender yegbelijkcr als sij haren
gaven „O bniyt cristi comt ende ontfact die croone die u god bereet heeft inder ccvnc ^^
Ende haer confessoer Sinte dominicus verwccter vele tot beteren levene mits dese
ghesusteren exempele
Het verwijzen naar den H. Dominicus moet zijn ingegeven door een
catie van Alanus de Rupe of een zijner volgelingen. Hij heeft
Rozenkransgebed op rekening van dien heilige gezet; een thans overvvo
standpunt, zoals we zagen.nbsp;oiO®®
Een ander exempel idt het Mechelse Hs. (waarvan de stof „meest gh®® ^ ^^
wten tractaten meester alanus de rupenquot;^) levert het bewijs, hoe pop« ^^^ ^^
mening blijkbaar in Alanus' dagen en ook daarna is geweest. Wel
Fol. 36v slechts gesproken van „eenen souterquot;, die „desenbsp;^egt ^^
heeft ghecreghen wten bande van Sinte dominicusquot;, maar Fol. 4 r
iets naders over bij de beschrijving van Christus' verschijning aan e
Katharina:
1) De Vooys II, p. 199, CCCXXXVIII Exempel.
558
-ocr page 582-Fol. 40v. Want alsoe sinte dyonysius seet mijn minne es sonder ynde ende es onme-
telijc Wilt Lier omme die goetheit gods bekinnen / ende wilt mijn passie oefenen die
drivuldieb es / duer die welke gbi drij werf ghelesen hebt drij vijftich Ave mariën . . . enz.
Nog diudelijker wordt op de Rozenkrans, immers op diens Broederschap, gedoeld in de vol-
gende passus:
Fol. 40v. „Ende ghij sult weten dat alle uwe mede brueders / ende mede susters van
deser bniederscap mij voer u ghebeden hebben/opdat wt uwen goeden levene souden mue-
ghen alsoe vele minschen bekeert werden tot gratiën / alser te voeren bij uwen sxmdeghen
levene verdoelt sijn worden van mijnder gratiën.quot;
^ Het exempel besluit, na verhaald te hebben van haar ,4ieyhchhjc ghestorvenquot; zijn, meer
«hdaktisch aldus:
Pol. 46r. Hier wt machmen mercken mijn alder liefste wat grooter eerweerdicheit
ghebruykende es / ende wat grooter verdienten gheleghen sijn int dienen der ghebene-
dijder moeder ihesu cristi maria in hueren souter metten overdinckene der passiën ons
liefs heren ihesu cristi Wilt daer omme loven den lieven heere ihesum cristum ende mariën
syader ghebencdijd er moeder in hueren souter op dat ghij muegt hier verdienen met
graciën ende namaels besitten in gloriën die blijscap ende vroude des eewichs levens Amen.
Öe schrijver toont zich hier een trouw volgeling van Alanus de Rupe. Hij
quot;Vergeet, evenals deze, dat tijdens het leven van den H. Dominicus het over-
wegen van Mysteriën nog geen onderdeel van het O. L. Vrouwenpsalter was.
In een beknopter vertelde variant van dit Exempel van „scone katrijnquot;
(in dien tiden dat Sinte dominicus prediete ende leerde onser vrouwen souter
te lesen) worden geen „overdinckene der passiënquot; vermeld.^) Bedoelde variant
«egt slechts aan hct slot:^)
CCVIL Fol. 5c. wt welken alle kersten menseben moghen merken van wat crachte
*®ariën souter is Also wel int leven als in der doot.... enz.
pe Rosaria met clausulae, zoals wij die kennen uit Hss. der 15e eeuw te
München,®) naderen meer de tegenwoordige Rozenkrans, daar de reeks van
2 „clausulaequot; van Dominicus Prutenus (le helft 15e eeuw) waren daarvan immers vermoe-
de eerste symptomen cn werden nog lange tijd achter elk Ave als een verschillend toevoegsel
6®2cgd. Zie voor de Duitse vertaling: Beissel I, p. 518, naar do cod. cart. St. Gallen, No. 1006,
± 1518; en voor do Ncdcriandso : Kron. III, p. 351 vlg. naar het Haagse Hs. 131, H. 5,
P- 93 (Kon. Bibl. Den Haag). In een cod. cart. No. 205 (Stadsbibl. Mainz) begint elko strofe
^»ö dc clausulae in een Rozenkransboek van de voorm. Kartuis te Mainz aldus: „Ave, gaude,
vale, o Mariaquot; (Beissel I, p. 517).
) t^c Vooys II, p. 1 • CCVII. Hier beghinncu sommighe exempelen van onser liever vrouwen
»öaria hoe ocrbacrlic Ende verdienstclic het is horen souter to Icson
^ Cod. lat. mon. 18741 cn 20005.
vierregelige strofen (zie blz. 535 vlg.) begint met het Credo en voorts is
ingedeeld in „tientjesquot;, die worden ingeleid door een Pater noster.
De inleidende strofe dezer elausnlae is bovendien van groot belang voor de
huldigingsidee in de latere Rozenkrans en luidt:*)
O Maria, florens rosa^.... Rosarium hoe accepta.
Voor de populariteit dezer huldigende gedachte in de Rozenkrans pleit,
dat die gedachte in de Rozenkrans van de „Ortulus Animequot; (gedrukt te Straats-
burg in 1501) luidt :2)
Str. 1. O Junckfrow, der rosenkrantz / empfach der vergüldt ist, / Der begryfft das
leben gantz / und gziert von lesu Crist. / Ave Maria.... enz.
In de gezangboeken der 17e eeuw klinkt deze strofe als volgt:®)
Str. 1. O Jimgfrau zart, Maria schon, / Ein Königin des Himmels Thron, / Nim an den
gülden Rosenkrantz, / Geziert mit deines Sohns Leben gantz.
Dit citaat levert wel een bewijs hoe sterk die hiddigingsidee in de Rozenhrans
was, als de 17e eeuwse vertaling nog met dezelfde nadruk Maria deze gebeden-
reeks aanbiedt.
Het volgende exempel Van eender heilegher devoter vrouwen.quot;*
die haer oefende van harer yoeghet in onser liever
mariën souter, toont de invloed van Alanus' predicaties. Wij lezen van
vrouw, moeder van tien kinderen, n.1. het volgende over haar devotie: )
CCCXXXIX, Fol. 64r. „ic lese alle daghe drij onser vrouwen cransen voer eenen souter
Ende die met drierande aendachte ende overdinckinge Inden eersten soe settic voer ^
oeghen die maghet maria cnde ic lese alle die ave mariën ter eeren van haren leden (oeg
oeren, hppen) enz.
„Den anderen crans lesic ter eeren der passiën ons beeren... Den derden crans ic ^^^
simderlinghe outare ende ghemaecte beelden inder kerken / oft binnen huyse Ic ^^^^
ynghelen IX ave mariën / eenen sint ianne baptisten XII den apostelen Ende alsoe
den anderen heileghen biddende hem dat ic hem in cenigher manyercn mach g ®
werdenquot;, enz.
Ten slotte nog een enkele opmerking naar aanleiding van de
door Prof. De Vooys opgenomen in zijn tweede deel onder dc nummers
D. B. Anal. hymn. XXXVI, Rosarium 6, geciteerd blz. 536.nbsp;^^ jer
2) W. II, No. 1094: Ortulus anime (Straatsburg 1501) Fol. CCXLIX b, Der rosenkran
seligsten iunckfrow marien, in 50 strofen.
») Beissel I (1909), p. 519.
lt;) De Vooys II, CCCXXXIX, p. 207 vlgg.
tot CCXI. Deze zijn n.1. — evenals hun korte inleiding (Fol. 1—Fol. 2d) —
een merkwaardig staal van de 15e eeuwse devotie en behelzen aUe een met
redenen omklede opwekking om bij een Mariabeeld neer te knielen en Maria
aan te roepen.^)
De directe aanbevelingen van en de onderrichtingen in bet Rozenkrans-
gebed zijn een gevolg van de prediking van een Alanus de Rupe en Jacob
Sprenger.2) Prof. de Vooys merkt dan ook in zijn korte besprekingen van dit
Z'g. Katwijkse Hs. (toen in bet R. K. Gymnasium te Katwijk, nu in den Haag)
op, dat de folia 1—11 waarschijnlijk later zijn bijgebonden; dit oordeel af-
leidend uit de verschillende wijzen van fobëren. Doch ook op rebgieus-bistori-
sche gronden is deze mening te handhaven, waarvoor ik verder verwijs naar
Diijn inleiding.
Bij wijze van slotwoord handelt Fol. 10a—Fol. 10c immers over de redenen
Voor de wederinsteUing van de Rozenkrans en van de Rozenkrans-broeder-
schap, opgericht te Keulen.®) En dit volgens de geschriften van „meester
alanus de rupe, een notabel doctoor in theologiënquot;, die „bescreven heeft welcke
grote oflaten die suete moeder gods gheopenbaert heeftquot;^)
Dan volgt een opsomming van de vele „saligher vruchtenquot;, die met „desen rosen hoeden of
souter van onser liever vrouwen te verkrijgen zijn:
Pol. 10c. Item guet wiUighe menschen dat lesende vergheeft god alle haer sonden bi
Sonderlinge gracie Dat si seilen worden gheabsolveert van allen sonden eens int leven Ende
een sint artikel der doot bi sonderlinghe gracie enz----gracie van sabchbc te sterven Ende
De Vooys II, hlz. XV vlgg. (Fol. 2d): Gaet dan tot haer____Ende si en sel dijnre niet ver-
gheten te bidden voor iu horen Heven kinde ihesum cristimi onsen here Die ghebenedijt moet
^esen inder ewicheit Amen.
Zie ook voor de Alanus-Iegcnde : De Vooys I, CLXXXI, Fol. 202c Hoe onse lieve vrouwe haer
^«nbaerdo broeder alanus hoe men haer souter soude lesen — Idem II, p. XIX, Fol. 245c:
Hoe die brocderscap van onser vrouwen ghilde nu weder to colcn beghonnen is----Endo bi
sonder een eersamich vador endo prior vander predicaer oirden.ghenoemtmcyster iacob springher.
) De Vooys II, p. XVII, Fol. 10a: Van onser vrouwen soutcr ende waer om dat die gheordeniert
ende in gheset. Hct is scor salich cndc vcrdienteUc te lesen onser vrouwen rosen boot Dat sijn
^jf pater nostcr cndc L Ave mariën Of die noch meer minne hadde te losen onser vromvon souter
Die soude noch meer verdienen, welcke souter is van drien roscn hoeden of crensen Ende dit
ghcbet is vanden stoele van romen ghcabprobecrt mit cen ghcmecn bruederscap daer ofte colen
'Ogheset Endo daer sijn groet oflaten toe ghegcven. van veel paeuscn----enz.
*) De Vooys II, p. XVII. ld. p. XIX, Fol. 244c: Dese grote ghcnadc endo oflact bcvet o. 1. vr.
^ cortcn iarcn selve gheopenbaert enen devoten brucdcr vandcr predicaer ocrdcr ghehcteu
alanus Die dair was ccn groet doctoer inder godheit. wclc ghesturven is int iacr ons heren. MCCCC
eöde LXXV. des dacchs na onser vrouwen gheboertc. Zie hiervoor weer de legende CLXXXI,
de Vooys I, p. 397 vlgg.
dat heilighe sacrament te ontfaen in sijn wtterste Ende die suete moeder gods sei hem
dan te hulpe comen ende haer selven openbaren Item die sielen daer dit voir ghelesen
■wert die worden Üchtelicken verlost wtten veghevier
Maar wel het duidelijkste beeld van de herkomst van deze opvattingen over
de rozenkrans-devotie in het einde van de 15e eeuw — immers onder invloed
van Alanus' Dominicus-legende verspreid — lezen we iets verder:
Fol. 10c. Item die waerde maghet maria hevet desen souter alre eerst gheleert Den
heilighen vader Sinte dominicus Ende bevolen te kundighen ende den volc te predicken^)
Ende daer na doe dat volc traeeh ende slap wort in desen souter te lesen So is si weder
op gherecht bi enen eerwaerdighen devoten meester inder gotheit Doer inruninghe
onser liever vrouwen, welc ghenoemt was franciscus van reytsae Ende als die voerseide
devocie weder slap wert inden mensehen So hevet maria derdewarf verwrecket ende
vermaent desen voirseiden meester alanus ghenoemt de rupe.... enz.
Vervolgens komen de bekende visioenen van Alanus^). Tenslotte volgt weer een opwekking
tot het aanroepen van Maria:
Die moeder der ontfermhertieheit ende dicwijlen grueten mitter enghelscher gruete»
segghende Ave maria wantmen haer ghenen liever dienst doen en mach Alsmen tot vee
plaetsen bescreven vint Daer om laet ons die lieve moeder gods eren mit onsen ghcbe
ende suchten tot haer Op dat si ons in haer gheselscap wil ontfanghen Als si menigheö
sondaer gedaen hevet Des goime ons god Amen
Opmerking verdienen volgende punten:
I.nbsp;Dat er in deze inleiding tot de „Alanus exempelenquot; slechts sprake is
van Maria, die haar souter leert aan St. Dominicus en daarvan de verspreiding
door prediking beveelt. Doch niet wordt vermeld het overwegen van mysteriën»
de kern van het Rozenkransgebed, waarvan de naam dus geïnterpoleerd J
door den schrijver der 15e eeuw en gegeven aan een gewoon Mariensouter,
de oudere vorm van ons formuhergebed.nbsp;. ^^
II.nbsp;Verder moet ik wijzen op de beloning, aan Maria toegeschreven, in
inleiding: Si en sei dijnre niet vergheten te bidden voor iu horen heven ^^
ihesum cristum, enz.; terwijl in het naschrift eerst wordt gesproken van
1) Hetzelfde leert Exempel CCXVII (Katwijks Hs. Fol. 159a): „Meester ian vnnden^hcrcö
bescrivet dat dese brocderscap hevet horen oersprone van beveel onser liever vrouwen
heilighen vader sinte dominicusquot;. Maar bier gaat diens bede tot Maria daaraan vooraf: „ _jco
der ghenaden wat eer of wat dancbacrheit sullen wi uwer gbenaden hewisen voer ^ quot;^^jcr
troest der barmhartichcit die ghi ons ghedaen hebt?quot; „Doe leerde hem maria die waerdc^^^ ^^^
gods desen souter voerscreven...quot; enz. Alweer wordt bier hct buldebctoon uitgedrukt i
rozenkrans-devotie.nbsp;^
*) Het genezen van een ziek been (door Maria) cn zijn mystiek huwelijk met dc H. J ®®
-ocr page 586-grote aflaten, „ghegeven van veel paensenquot;, een kennehjk bewijs van de
historische ontwikkehng der volksdevotie onder aanmoediging der geestelijk-
heid. Met geen woord wordt hier echter gerept van een belonen van de devoten
door Maria, met kronen of anderszins, zoals de beeldende kunst — in verband
met de legende over St. Dominicus en het rozenkransgebed — gegeven heeft.
De exempelen door mij met de naam „Alanus-exempelenquot; (de later bijge-
schrevene) aangeduid, dragen het opschrift:^)
Fol. 2d. Hier beghinnen sommigbe exempelen van onser liever vrouwen maria hoe
oerbaerlic Ende verdientelie het is horen souter te lesen
In het eerste, CCVII, wordt als verteller van het marionael „Dat ic oec
hebbe ghevonden in brueder thomas boec vanden tempelquot; meester ian vanden
herch genoemd.^)
Merkbaar drukt Alanus, de prediker der mysteriën-overweging, zijn stempel
op dit exempel,®) waarin de
Fol. 3b. scone katrijn.... las haer souter Als hoor sinte dominicus gheleert hadde Ende
»n die eerste vijftich Ave mariën peynsede si op die ioncheit cristi----Die ander vijftich
las si in die eer sijnre passiën die hi waerachtehc gheleden heeft in sijnre menscheit Die
derde vijftich las si om cristus passie na sijnre godheit.... Ende ter eren sijnre verrisenisse
daer die godheit ende menscheit versamende
Duidehjk is hier de bedoeling uitgesproken van de witte, de rode en de gulden
Rozenkrans, door de Dominicanen sinds de tijd van Alanus gepredikt en
In Exempel CCVIII laat de schrijver een boetvaardige maagd Alexandria
tot St. Dominicus verzuchten:
Eol. 6a. „vader ic begheer te biechtenquot; Als si wel ghebiecht hadde so ontfinc si devo-
telic dat heilighc sacrament Ende si was seer dancbacr den heilighen man Dat hi haer
totter brucderscap bekeert hadde.... enz. So sprac si drie notabel ptmten. Ten eersten
dat die verdienten vander bruederscap waren haer wonderlike behulpelic Also dat si daer
door verdiende gracie des ghewaren beronwe inder doot,,----Ten anderen als ic onthoeft
was worde ic seer vervaert vanden duvelen----Mer overmits der maghet maria so worde
ic suetelic bescermt____Ten derden so soude ic om die twie dootslaghen ghepinicht
hebben gheweest____(Fol. 6b) Mer ic hope dat ic cortelic verlost sei worden om die
mededeelachticheit vander bruederscap onser vrouwen souterquot;
In Exempel CCX treedt St. Dominicus weer bandelend«gt;op:
Fol. 8a. predickende seer vuerichlic mariën souter te lesen So was in ytaliën een ridder
die wort ontfimcket inder herten Ende quam totten heiligen man te biecht....
Fol. 8b. Doe seide Sinte dominicus „ic sei u een meester laten die u niet achter laten
en sei Ende dit sei sijn een pater noster dat ic u gheven sei Daer seilen an sijn vijf grote
stenen, ende vijftich cleyne stenen Also datter X clcyne staen seilen tusschen een groet
Die eerste steen sei sijn van menigher leye verwen, welken u beteykencn seilen u menigher
hande sonden Die ghi ghedaen hebt mit ghedachten mit woerden ende mit werken ende
in u wandelinghe Ende X cleyne stenen beteykenen dat alle u sonden di^ ghi bedocht
hebt sijn tien vout meerre dan ghi gheloven moecht Ende die ander (Fol. 8c) steen sei
bleec sijn beteykende die doot Die u ahe sekcrste toecomende is. ende die u alte nxae
bleec ende leehc maken sei Ende die X cleyne stenen beteyckenen die periculen die u
inder doot toecomen seilenquot;----„Die derde steen sei roet sijn ende beteykent den toot-
nighen rechter teghen den sondaerquot;.... enz. „Die vierde steen sei wcsen swart en
beteykent (Fol. 8d) die duustemisse der heUen Ende die swaere pijn des vegheviers.. •
Die vijfste steen sei gulden sijn ende beteykent die ewighe bhscap der heihghen.. • •
Aan het slot van dit exempel wordt wel heel merkwaardig de troost he^
schreven, door Maria aan den bekeerden ridder gebracht. Wederom zien wiJ
hier het bewijs, hoe de hulde haar gebracht met de Rozenkrans zelf de sto
levert voor de hiernamaals te ontvangen genade, n.1. een plaats in de heme
Fol. 8d. dese vertroestinghe van die maghet maria want als hi op cen tijt onser
souter las So sach hi enen sconen enghel die den steen nam ende brochtse maria
stont op enen berch Ende ter stont wiesen die stenen in groethcit cnde in clacrhcit
hi sach dat (Fol. 9a) maria die stenen nam cnde int eynde vanden souter wort ghc ^^ ^^^
een scoen palaes. Hier wt so verstont hi dat overmits onser vrouwen soutcr die '
wert hem bereyt een stede inden hemeP)
1) In exempel CCXI (Fol. 9d) wordt het devoot gebed door Maria vergeleken met ^^ jjcr
der duustcrnisse ende een hof der blomen Ecn costcUke steen cndc cen pcnmncnbsp;^ont
om O soen en wilt u nict storen vander dorhcit des herten Mor draghet dat lijdsac ^ ^^ ^
ghi seit weten dat ghi voir een yghclike alsulcko ghcbcdo ontfanghot ccn bitter mc vg|gcbcf
ghevet dat loven, die sonnc der graciën wijn des godlikcn wijshcit Een crcnso dcrnbsp;^nde
blomen Ende cen crone van costclikcn stenenquot; -----(Fol. 10a) Ende ic scl daer ^^^^ hcrtef^
gracie ver^^ervenquot; besluit de H. Maagd dit „trocstclic exempel teghen drovichcit
inden ghebedequot;
Ook in de slotzin van dit laat 15e eeuws exempel blijkt de opvatting van het
Rozenkransgebed, als nog uitsluitend een lofzang tot Maria, weer duidehjk:
Hier om riet hi alle sijn vrienden Dat een yghelie hem soude sulken palays bereyden
Ende als hi veel mensehen totten love maria verwrecket hadde so starf hi in vreden Amen
conclusie uit de citaten van rubriek c.
Al gaf (Fol. 8b) St. Dominicus den verdoolden ridder tot zijn hulp en steun
een rozenkranssnoer, toch meen ik — juist met dit exempel, dat in Dürers
tijd werd opgetekend —te kimnen aantonen, dat Diirers uitbeelding niet strookt
met de kerngedachte van de rozenkrans-devotie zoals die in de htteratuur
van die tijd tot uiting komt. Hoogstens zou Dürer in beeld gebracht kunnen
hebben de buitensporige vormen, die de Mariaverering — blijkens enkele
exempelen uit de kring van Alanus — sporadisch dus, had aangenomen.^)
Daar echter Prof. de Vooys deze exempelen terecht kwahfieeerde als „maak-
werkquot;2) — tot welk soort werk ik een kimstenaar als Dürer niet in staat acht —
en daar ik bovendien geen directe invloed van Alanus de Rupe in Neurenberg
veronderstellen kan, lijkt mij Dürers „Hemelkoninginquot;, haar gunsten als
rozenkransen onder de gelovigen van alle standen verdelend, geenszins ge-
inspireerd op die ziekelijke uitwas van de devotie-htteratuur op het einde der
Middeleeuwen, waarvan ik in noot 1 een voorbeeld citeerde.
Evenmin kan ik verwantschap zien tussen Dürers altaarstuk en de legenden
uit de bloeitijd dezer htteratuur, waarin — zoals ik met de citaten meen te
hebben aangetoond — toch juist de huldigingsidee, de kern van de rozenkrans-
devotie, sterk tot uiting komt. Aan de Madonna op ons altaarstuk ontbreekt
ten enen male de passieve rol van Maria, die spreekt uit de Rozenkranshederen,
die daarom in rubriek C zijn geplaatst.
Dit is dan ook een der redenen geweest, waarom ik het stuk geen „Rosen-
kranzbildquot; in strikte zin kon noemen.
rubriek d. pseudo-kroningsgevallen (tabel iii).
Deze groep omvat plaatsen in de htteratuur der Middeleeuwen, waarmede
het volgende zal worden aangetoond:
Uit ecu Maria-scrmocn in hct Amsterd. Hs. Wt Marialegenden, citeert Prof. de Vooys (II,
p. 328) Fol. 66b:......Hier om is si sonder twivel altcmalc in dio godformicheit also overgheset dat-
mense wel met recht als een goddinne der hemelen soude heytcn----quot; „... .nochtan dar ic wel
segghen dat si („al dat hemelsche heerscapquot;) niet cn dorren doen teghen die begerte der ontferm-
hertiger hemclschcr coningbinnenquot;.
) Aantekeningen over bet Mocholse Hs., Dc Vooys II, p. 327 vlg.
-ocr page 589-1°. Maria geeft — indien zij al een kroon of bloemkrans (van rozen) uitreikt —
daarmee slechts een onderpand voor de eeuwige zaligheid en schenkt dit dan
ook eerst aan een gelovige bij het sterven. Kortheidshalve noem ik een derge-
lijke „kroningquot; door Maria een pseudo-kroning, omdat in de gedacbtengang
van den Middeleeuwer een kroning, in de ware zin van bet woord, niet op
aarde geschiedt, doch in de hemel. Zie Tabel III.^)
2°. Wel is er in proza of poëzie vaak sprake van andere geschenken, die
Maria geeft als „beloningquot; voor bijzondere devotie.^) Zie Tabel IV.
3°. Christus zèlf daarentegen is het, die oordeelt, dus ook kroont; en hiervan
gaf ik reeds vele voorbeelden. Ook de slotstrofe van het volgende lied In
Conceptione B.M. zegt het uitdrukkelijk:®)
Patri, nato, paracbtonbsp;Cbristus Mariae merito
Laudes canamus iugitur,nbsp;Coronet nos perenniter.
Evenzo wordt het gezegd in het volgende vesperbed In Festo Rosarii
B. M. V., dat voorkomt in handschriften en in drukken van Brevieren uit de
16e eeuw; het wordt later op het Rozenkransfeest gezongen:^)
Lux lucis oriens splendor amoenaenbsp;Sertis nos roseis ipse corona.
Et sol iustitiae, flos matris almae.nbsp;Iudex cum veneris, gloria regni.
In de slotstrofe van Ein alt Gesang von unser lieben Frawen, nit
de 15e eeuw, lezen wij weer hetzelfde:®)
Dasz er uns in seiner ewigkeit /, mit seiner Cron begäbe.
Bij de citaten van een bed van Adam de la Bassée wees ik dan ook reed
-ocr page 590-(in een noot) op de zo verschillende gaven, die Christus zelf (coronam gloriae)
en Maria (anonam laetitiae) schenken.^) In dit hed (en in andere op Tabel IV
aangegeven hederen) schenkt Maria immers slechts het middel om de hemelse
vreugde deelachtig te worden. Zo vinden wij in een gebed (afkomstig uit een
Hs. van Tegernsee, nu in de Staatsbibl. te München) de gift, die van Maria
wordt afgesmeekt, aldus geformuleerd:^)
Da nobis lectum nobilem, / ld est amorem humilem, enz.
In Brugmans Leven van Jezus lezen wij als één der tweeënveertig op-
gegeven meditaties:®)
Bidde die edel rose Maria, /----O Moeder, gbif mi dinen soen; enz.
Ten is geen twifel, Maria en sallen di gheven. Mar luster wat si di seggen sal: „nemet,
----dit kint ende voedet mi; ic sal di dijn loen bewerven of doen gheven.1''
Uit een Psalterium Virginis Matris Mariae (tegen 1488 gedrukt,
Swolle, Petrus Os van Breda) waarvan ik het slot van de Proloog in de In-
leiding (blz. 9) aanhaalde, citeer ik hier het volgende:^)
O desideratissima Maria etc. Da mihi pro ignitissima horum suspiria et tue salutaris /
presentie desiderare Solatia: ct digne / semper prosonare praeconia: dicendo Ave /.
De Moeder Gods wordt dan ook slechts geprezen en gesmeekt om haar voor-
spraak (zie de citaten in rubriek B) voor het verkrijgen van een kroon, in de
hemel door Christus uit te reiken.
Iu het volgende Marialied, uit de 2e helft der 14e eeuw, lezen wij b.v.:«)
Tu angelorum / Princeps et patrona, / Dona,
Ut loquaris bona / Pro regni corona / Ac lande fruaris.
Op welke wijze Maria de zegeningen voor de gelovigen verkrijgt, zien wij in
een In Assumptione B. M. Hymnus, waarvan vele zeer oude, meestal
Duitse versies tot de 10e eeuw teruggaan:®)
D.B. I, p. 366, Anal. hymn. XLVIII, 306: Ad Christum et beatam Mariam. Zie rubriek A en
B en Tabel IV: eitaten 13e eeuw, blz. 429.
') D.B. II, p. 301, Anal. hymn. XXXI, 210: Ad Beatam Mariam Oratio Vespertina; andere
plaats geciteerd in rubriek B, blz. 480.
®) Hs. 2c helft 15e eeuw, Deventer, Stadsbibl. No. 1733, volgens W. Moll (A'dam, 1854, II,
Bijlage VII „Devote Oefeningcquot;, p. 308) „Ten XXXI» mael so machstu overdenken hoe men
*int dcscn kinde leven sal.quot;
*) C.A. No. 1461, p. 10. — Kron. III, p. 361: Zwols Roscnkransboekje vau ± 1490.
®) G. M. Dreves S.J.: Cantiones Bohemicae, No. 49, Str. 3. Anal. hymn. I (Leipzig 1886) p. 87.
') D.B. II, p. 255: In Assumptione B. M. Hymnus, Anal. hymn. LI, 144, Str. 6.
-ocr page 591-Sanctis obtineas, virgo, precatibusnbsp;Nobis atque beati
Pacis praesidium dulce diutinaenbsp;Regni dona perennia.
Na deze citaten meen ik voor verdere voorbeelden van giften, door Maria
aan gelovigen tijdens het leven geschonken, te kunnen volstaan met te verwijzen
naar Tabel IV, waarin plaatsen zijn verzameld, die in citaten der vorige ru-
brieken met D waren aangeduid.
Ook in de teksten van Middelnederlandse Marialegenden^) zocht ik te ver-
geefs naar voorbeelden, waaruit blijken zou, dat men in de M.E. aannam,
dat Maria de gelovigen tijdens hun leven beloont (voor de haar betoonde devotie)
met een kroon of een bloemkrans, zoals op Dürers altaarstuk. Wèl geeft zij — ook
in legenden — geschenken; doch van geheel andere aard, zoals uit Tabel IV
blijkt. Deze houden wel geen verband met de rozenkrans-devotie, doch konden
toch niet buiten beschouwing blijven. Zij leverden tenslotte het materiaal om
te bewijzen, dat Maria slechts bij uitzondering een kroon schenkt: nl. in ge-
vallen van pseudo-kroning.
In de vorige rubriek noteerde ik reeds zulke gevallen, een pseudo-kroning
bij stervenden, die aan het slot van menige legende voorkomt. Deze citaten
toch hoorden in de C-rubriek thuis, omdat toch tenslotte de kerngedachte ener
Maria-legende in het huldebetoon aan de Moeder Gods hgt.
Prof. de Vooys schrijft in zijn reeds vaker geciteerd werk over de Middel-
nederlandse Legenden en Exempelen,^) hoe het grootste voorrecht van den
Middeleeuwer is, dat hij stervende door Maria zelf gehaald en naar de hemelse
gewesten geleid wordt. Als prototype van dergelijke legenden wordt het verhaal
van Musa genoemd, dat wij uit Gregorius' Dialogus kennen, maar dat reeds in
de oudste verzamelingen van Latijnse Maria-legenden voorkomt. Mooi is het
motief van de pseudo-kroning door Maria in de legende Van eens herden
dochter uitgewerkt,®) welke legende in de 17e eeuw nog populair was. Dit
blijkt uit het volgende citaat naar een variant in: Den geestelycken
rooselaer (Antwerpen 1627):
Ende (die Religieusen) hebben ooc omtrent de dochter gesien de Coninginne des Hemd®
Maria hebbende in haer hant eenen schooncn Roosen / krans voor dese dochter. End®
aUen het glorieus geselschap heeft seer soetelije beginnen te singen / in welckcn soeteö
sanc des dochters siele wt den lichacm is gheschcyden. Ende de ghebenedijde maghet
Naar De Vooys I en H (Mij. der Ned. Letterk.) geciteerd.
De Vooys (t.a.p. 2e uitg. 1926) p. 79 vlgg. Zie voor de hier geciteerde tekst: MiJ'
Marialegenden II, p. 293.
3) De Vooys I, p. 194 vlgg. XCIV, Aantek. II, p. 290 vlgg. Citaat uit Den geestelycken tooöoU^^
(Antwerpen 1627, p. 235).
\
Maria heeft haer dien sehoonen Roosenkrans opt hooft ghestelt / ende zijn alsoo t'samen
ïnet een onsprekelijeke soetieheyt ende vreueht ten hemel gevaren.
Een directe gift echter, door Maria aan haar „dienarenquot; tijdens hun leven
geschonken, trof ik aan in Exempel CCLXXIX („een scoen choer cleetquot;,
geschonken aan een misdienaar)*) en ia een tweede, getiteld: Ein scoen
mirakel van onser liever vrouwen dat inder vigiliën haerre
lïoetscap geviel. Hierin wordt verhaald, hoe de H. Maagd aan een in
ontucht levenden kardinaal Manfridus verschijnt, zeggend :2)
Fol. 24c. „dat ich voer di mijnen heven soene heb gebeden----enz.quot;
Fol. 24d. „dat ich sijn siele presenteeren sal mijnen soene.quot;
Dit belooft Maria mits men de vier punten van een levensregel, die zij als eis laat voorafgaan,
nakomt; en de H. Maagd besluit voorts:
Fol. 24d. „ende eest dat hijs dij niet geloeven en wilt. soe neemt dese rose die ich met
itti bracht hebbe lotten paradise ende presenteerse hem in ein teiken.quot;
ï^et deze laatste passus is tevens Maria's geschenk verklaard: nl. als een
bewijsstuk voor de geloofwaardigheid van het verhaal van den kardinaal tegen-
over eventuele twijfel, die bij zijn oom, paus Honorius, mocht zijn gerezen.
Dezelfde betekenis heeft het vorige geschenk van Maria, dat de twijfel van
de andere misdienaars daaromtrent moest opheflfen. Beide voorbeelden van
geschenken zijn dus geenszins op te vatten als „kroonquot;, of beloning voor be-
toonde godsvrucht, al zijn ze daarvan indirect het gevolg.
Als zodanig gevolg van godsvrucht zou ik nog in herinnering willen brengen
het in een groep van legenden voorkomende geval, waarbij rozen opbloeien
) ld. II, p. 87: CCLXXIX, Exempel over Thomas van Cantelberghe, die als misdienaartjc van
^aria „een elcyn proper boskcn daer was cen clcyn deken in beslotenquot; ontvangt, wat bij het
ontvouwen „een scoen choer clcotquot; bbjkt tc zijn. Zic hierover nog Dc Vooys I, legende LXXVII.
Verder verwijs ik voor vcrschiUcndc gcschcnkcn van Maria, in legenden opgetekend, weer naar
ye Vooys: Middebicdcrlandsc Legenden cn Exempelen (vcrm. uitg. 1926, p. 75 vlgg.), o.a. voor
ae aan bovenstaande verwante, zeer oude legende (reeds berijmd door Jacob van Macrlant)
van Bisschop Bonus, die een rijke kazuifel van Maria ten geschenke kreeg cn de hieraan weer
verwante legende „Van ecn Bisschop die biete hiltcfontisquot;, die ecn „alve sondcr nact van haar
;«ocht ontvangen. (Zie hiervoor De Vooys I, XLVI, LXIX; ld. II, CCLXXIV, welke laatste
Jegende door Rubens werd uitgebeeld op een triptiek te Weenen, Kunsthist. Museum, KI. d. K.
Jd. V, No. 325). In dc onderling verwante legenden CCLXIX, CCCI cn LXXI dedt Maria tijdens
«e H. Mis ecn hemelse drank uit aan de in het koor zingende astcrdënsers. Op deze legende
ocrust waarschijnlijk het exempel Van ecn monic die sijn stemme sparen woudc. (XXIV, De
Vooys I, p. 68).
Idem II, CCCVIII, volgens ccn Limburgs Hs., uit Maescyck afkomstig (Kon. Bibl. Den Haag).
-ocr page 593-uit het graf van een devoot „vijfpsahnenbidderquot;.!) Elders zag men uit de
mond van een bijzonder vroom afgestorvene een lelie groeien, waarvan de
„bladen besereven waren binnen ende buten myt gouden letteren „Ave
mariaquot;.quot;^) Deze beide en de twee vorige groepen van legenden vermeld ik
sleehts, omdat daarin zichtbare tekenen van devotie worden aangetroffen, een
zo typerend verschijnsel immers voor de denkwijze in de Middeleeuwen.
Bovendien zal het volksgeloof aan de zielsverhuizing in planten hieraan niet
vreemd zijn geweest. Verwant zijn deze legenden overigens aan de reeds gegeven
voorbeelden uit de geestelijke poëzie, waar die zich merkbaar gaarne bezig
hield met een soort „Mariagroetenquot;, waarin letterspeliagen met Ave voor-
komen of de naam van Maria als acrostichon wordt gebezigd.
conclusie.
Mogen tenslotte de vier rubrieken met citaten ertoe hebben bijgedragen, bet
wezen van de rozenkrans-devotie zodanig te verduidelijken, dat gegronde
twijfel mag zijn ontstaan over de vraag, of Dürer ons met zijn „Rosenkranz*
festquot; wel een Rozenkrans-altaarstuk heeft gegeven.
Met deze citaten toch meen ik een overzicht te bebben gegeven van de rijk'
dom en veelzijdigheid der verering voor Maria, maar vooral van die verering»
die in beide gevallen — èn in kaar rol van Middelares èn, daarnaast, in de
hulde, aan Maria gebracht als uitverkorene Gods — in zo talrijke voorbeelden
tot ons spreekt.
Wij zullen dan ook in de ikonografie aan die beide gedachten een eigen plaat»
moeten inruimen. Hoewel die gedachten uiteraard zich lenen om met elkaaiquot;
te worden verbonden en dooreengevlochten, en ook daarvan voorbeelden, O'^'
in de rozenkrans-devotie, zijn aan te wijzen, moeten ze toch niet met elkaar
worden verwisseld, en evenmin onafscheidelijk verbonden worden geacht.
De Vooys II, CCXCVII; deze en de volgende legende is ontleend aan de „Scala ceüquot;, Fol. ß^r^
.... van een ander devoet man die tot reverencie ende eer des naems onser liever vrouwen
mit letteren scrijft plach te lesen vijf sahnen Als voer die eerste letter M „MagniGcatquot;
eerste A „Ad dominum contrihularerquot; Voer die r „Retribuequot; Voer die I „In couverten
Voer die leste A „Ad te levaviquot; Ende so plach hi dan altoes na eiken salm te lesen Avo m
Ende doe hi doot was doe quam dic prior tot sijn hedde ende vernam dat daer vijf roscn bloe
wt syn hchacm wessen.... enz.nbsp;^^
Idem CCXCVI: In scala celi staet gescreven____Fol. 85r: doe hi doot was doe wes
lely doer sijn graf wt sijn mout daer die bladen van bescrcven waren biimcn ende buten
gouden letteren Ave maria
Indien wij al Dürers z.g. Rosenkranzfest zouden willen beschouwen als een
pendant van een Rozenkrans-altaarstuk — omdat de compositie van Dürer
ons, grosso modo, daaraan doet denken — zomoeten wij toch begrijpen, dat in
zijn altaarstuk niet op sprekende wijze tot uitdrukking wordt gebracht dat-
gene, wat bhjkens een overstelpend aantal voorbeelden een afzonderlijk voor-
werp van beschouwing en artistieke uitbeelding, zowel voor dichters als voor
beeldende kunstenaars, is geweest.
TABEL I. enkele rozenkrans-formules
Zie Inleiding § 3, blz. 6 vlgg.
XIV. eeuw: H. Birgitta van Zweden (f 1373) z.g. „Maagdenkroonquot; van 63 Ave's,
le helft XV. eeuw:
Kartuizer „Rozenkransquot; (1434, Shene, in Engeland; Dom. Prutenus, f 1461, Trier).
Dominicus Prutenus:
50 X (Ave clausula).!)
Franciscaanse Rozenkrans:
S. Bernardino da Siena (f 1444) O.F.M.:
7 X 10 Ave's 2 of 3 Ave's.
2e helft XV. eeuw:
Dominicaanse Rozenkransen:
Alanus de Rupe (f 1475) Ned. vertaler (1479), Salter der hilger Drievoldicheit of onser
lieve Vrouwe (Hs. Cat. Univ. Bibl. Leiden, p. 11, No. 218). „Compen-
dium psalterii Alaniquot;, (Hs. Stadsbibl. Trier, No. 630), van Broeder
Jaspar van Breda (1478):
3 X [5 X (1 Pn. 10 Ave's elausulae)].
Jodocus Beissel „De rosacea augustissimae Christiferae Mariae Corona, Antverpiae pe'
me Godefridum Backquot; (± 1495; zie blz. 537):
Proloog 5 X [1 Pn. -f 10 (1 Ave dystichon -f clausula)] Epiloog-
Sebastian Brant (t 1521):
5 X [10 X (clausula 1 Ave) 1 Pn.]; dus 5 „tientjesquot;.
Franciscaanse Rozenkransen:
Dirk van Munster O.F.M. „Spieghel der goeder kerstenen mensehenquot; (Leuven, z-j*
CampbcU No. 596; 3e druk Antw. 1485; Delft 1487, Mysterie v.
Maria's Onbevl. Ontvangenis ingelast):
5 X (1 Pn. 10 Ave's) „onser Vrouwen hoeykenquot;.
3 X [5 X (1 Pn. 4- 10 Ave's)] „onser Vrouwen Souterquot;.
eind XV. eenw:
De elausulae maken langzamerhand plaats voor de te overwegen Mysteriën. Hct Credo
wordt nu gaandeweg als inleiding toegevoegd.
Nicolaus de Soliceto^s „Antidotarius animaequot; (Antverpiae 1490) schrijft dit voor o®®^
1 Pn. en 1 Ave daarop volgend.
Dominicaanse Rozenkransen:
Hermann Nitzschewitz O.P. Zijn Rozenkransboek (gedr. i/h klooster te Zinna,
Brandenburg.
± 1492) beeft 165 elausulae.
3 X [5 X (1 Pn. met clausula 10 Ave's met elausulae)].
Een clausula is een twee- of vierregelige strofe, die vóór of achter hct Ave werd gebeden ®®
tot de tweede helft der XVI. eeuw nog met een smeekbede is verlengd.
le helft XVI.
Cornelius van Sneek O, P. (f 1531 Leeuwarden) „.... Sermones XXI super Con-
fraternitate de serto rosaceo.... Quibus adduntur Corona super
officio dicti serti rosaceiquot; (Parijs 1514 en Rostock 1517) Het de plaat-
sing van het Credo aan ieders devotie over:
Credo 15 X [10 X (clausula 1 Ave)] of omgekeerd.. ^^
Bernardus Lutzenburg O.P. „Sermones novi de Rosario B? Virginis Mariaequot;, Coloniae
1516, Quentell.
Credo 4- IS X (clausula 10 Ave's).
Anonymus in Hss. te München:
Credo -f 5 X [1 Pn. 10 X (strofe v/h Ave Mysterie)].
Alberto da Castello O.P. (1520) Rozenkrans met 165 „Mysteriënquot;:
3 X [5 X (1 Pn. Mysterie 10 Ave's clausulae)].
Kartuizer Rozenkrans:
Johs Justus von Landsberg (gen. Lansperg, f 1539 Keulen):
Credo 3 X [5 X (1 Pn. clausula 10 Ave's clausulae)].
le helft XVI. eeuw:
Franciscaanse Rozenkransen:
JoM Brugman O.F.M. Nijmegen (volgens een pap. Hs. van 1545, geschr. door „suster
stijntge claesquot;):
1 Pn. 10 Ave's 4 Pn.nbsp;.
H- Birgitta van Zweden (Zie boven, maar volgens gebedenboek te Karbruhe; zie ook
Bul van Paus Leo X, van 10 Juh 1515) tot in de XVII. eeuw gebruikt:
5nbsp;X (1 Pn. 12 Ave's) 1 Pn. 3 Ave's.
6nbsp;X (1 Pn. 10 Ave's) 1 Pn. -f 3 Ave's.
Joh« Capistranus (leerling v. d. H. Bernardus v. Siena O.F.M.):
6 X (1 Pn. 10 Ave's) 1 Pn. 3 Ave'» Credo.
eeuw:
Spaanse rozenkrans (der Trinitariërs):
Simon de Roxas (f 1624).
7 X (1 Pn. 10 Ave's) 2 X (1 Pn. 1 Ave).
Rozenkrans der Jezuïeten:
Johlt;i Borgesius Malbodiensis S.J. (Antverpiae 1622). Het aantal Ave's l^emst op het
aantal jaren van Christus (33), vermeerderd met dat van Mana (63):
3 Ave's 4-1 Pn. 9 X (10 Ave's 1 Pn.) 3 Ave's 1 Pn. Credo.
^m. eeuw:
Een m 1709 te München vcrschcncn gebedsformulier heeft ook hct Credo aan het slot:
3 X (10 Pn. -f 1 Ave) -f 2 Ave's Credo.
Tegenwoordige Rozenkrans der Dominicanen:
3 X [Credo Gloria 1 Pn. 3 Ave's Gloria 5 X (1 Mysterie 1 Pn. 10 Ave's -f Gloria)].
eeuw:
rozenkrans-ontwikkeling (hoofdstuk 2, § 3)
pF
VAN
TABEL II. HISTORISCH OVERZICHT
^ ^ ave maria
i-le deel. ii:2e deel
MYSTERIËN
OPMERKINGEN
PATER NOSTEB
CREDO
DOXOLOGIE
TIJDPERKEN
XI, door kloosterlingen
^^geestelijken dagelijks
z.g. „pateren
____Paternosters
le eenw en later
credo
Paus Damasus gebruikte die i/d liturgie, behalve in Reqniem-missen.
Nog alleen in bet Oosten.
Door Bisschop Odo van Parijs aangemoedigd. Prototype van een
formuliergebed.
Duitse Mariengriisze. Volgens Engelse kloosterregels al in „tientjes
verdeeld: „ancren Riwlequot;.
4e eenw
sinds 384
I II
6e eeuw
1 Ave l
Hi^ 150 Ave's 11-
3 x 20 Ave's l
.__5 X 10 Ave's I
1 Pn.
1196
12e eenws volksgebed |—
1 Cr. nà
Eerste formuliergebed.
Door Dominicus' ,JVIilitia Xtiquot; gepredikt, doch niet nieuw (zie
boven).
In Duitschland algemeen gebruik.
7 Ave's I
50 Ave's I
7 X Pn-
50 X po-
13e eeuws
„Lekenbrevier'
2 X Cr. nà
O.L.Vr.-Psalter
Mariensonter
1 Ave I
na
1 Cr.
1 Cr. 1 Pn. 3 Ave's -f ó'x (I Pn-
50 ofiso Ave's I
clausulae
150 Ave's I
I II
15 Po-
1 Cr.
eind 14e eenw
15e eenw
Eeuto van het methodisch gebed
1440 (Engeland)
„corona precumquot;
^ Ave's
l3^MlPn. lOAve's)
X (1 Pn. 10 Ave's)
50 Myst.
150—165 Myst.
15 Myst.
I II ^
é-
i/ßr
iburg
M. C. Nieuwbam O.P.: Bekn. Kerkelijk Handwoordenboek (Tilburg 1910).nbsp;/p,ci
Stephan Beissel S.J.: Geschichte der Verehrung Marias in Deutschlond wahrend des Mittelalter«-
Id. im 16. und im 17. Jrht. (Freiburg i/Br. 1910).
Karl Künstle: Ikonographie der christlichen Kunst l (Freiburg i/Br. 1928).
elkPn.
eind 13e eenw
63 Ave's I
7Pn.
14e eeuw
,3faagdenkroon'
Ave's)
z.g. Rozenkrans van de H. Birgitta v. Zweden (f 1373).
Credo voorgeschreven (eind 14e eeuw)
Tweede formuliergebed, met inleiding:
Hendrik Egher van Kalkar (t 1408), Psalterium B.M.V.
± 1400 werden door Donunicus Pmtenus, Kart. teTrier cn in 1434
in de Kartuis Shene (Engeland, door NederlJ gesticht) Mysteriën
als clausulae toegevoegd. Hierna ontstaat de naam „Rozenkransquot;.—
O.L.Vrouwen-psaltcr.
Sporadisch in 't Westen het 2c deel v/h Ave Maria toegevoegd aan I.
z.g. „Kroontjes v/h Lijdenquot;, o.a. door St. Liduina v. Schiedam
gebeden. Al werd in de 15e eeuw hct 2c deel van het Ave hier en
daar toegevoegd — o.a. door St. Bernard van Siena (f 1444) n.1.
vóór zijn preek — toch komen in de 16e eeuw en zelfs in de 17c
eeuw nog gebedenboeken voor met hct korte Ave (o.a. in dat van
een bisschop te Bamberg, in 1606 gedrukt).
Rozenkransbroederschappen bevorderen het
derde formuliergebed:
2.g. Rozenhoedje (van 5 „tientjesquot;) met 5 cn de drievoudige
„Dominicaanse Rozenkransquot; met 15 Mysteriën ter overweging.
Dox. in de Nederloudcn eerst in de 17e eeuw.
reeds door Alanus dc Rupe gepredikt, nu gebruikelijk geworden.
-ocr page 598-^^ENKRANS-ONTWIKKELING (HOOFDSTUK 2, § 3)
TABEL II. HISTORISCH OVERZICHT
_ ^ AVE MARIA
I^leDEEL. II:2e DEEL
MYSTERIËN
OPMERKINGEN
PATER NOSTER
CREDO
DOXOLOGIE
TIJDPERKEN
XI,door kloosterlingen
geestelijken dageUjks
z.g, „pateren
____Paternosters
le eeuw en later
credo
Paus Damasus gebruikte die i/d liturgie, behalve in Requiem-missen.
Nog alleen in het Oosten.
Door Bisschop Odo van Parijs aangemoedigd. Prototype van een
formuliergebed.
Duitse Aforiengrüsze. Volgens Engelse kloosterregels al in „tientjesquot;
verdeeld: „ancren Riwlequot;.
4e eeuw
sinds 384
I II
6e eeuw
1 Ave I
3 X 20 Ave's I
___^ X 10 Ave's I
1 Pn.
1196
—I 12e eenws volksgebed |—
1 Cr. nä
Eerste formuliergebed.
Door Dominicus' ,JVIilitia Xtiquot; gepredikt, doch niet nieuw (zie
boven).
In Duitschland algemeen gebruik.
7 Ave's I
50 Ave's I
7 X Po-
50 X po-
13e eeuws
„Lekenbrevierquot;
2 X Cr. nä
Hii^J^O Ave's 11—
O.L.Vr.-Psalter
Mariensouter
1 Ave I
z.g. Rozenkrans van de H. Birgitta v. Zweden (j 1373).
Credo voorgeschreven (eind 14e eeuw)
Tweede formuliergebed, met inleiding:
Hendrik Egher van Kalkar (f 1408), Psalterium B.M.V.
SO of 150 Ave's I
clausulae
15e eeuw
Eeuio van het methodisch gebed
1440 (Engeland)
„corona precumquot;
150 Ave's I
I 11
1 Cr.
± 1400 werden door Dominicus Prutenus, Kart. te Trier cn in 1434
in dc Kartuis Shene (Engeland, door NederlJ gesticht) Mysteriën
als clausulae toegevoegd. Hierna ontstaat de naam „Rozenkransquot;. —
O.L.Vrouwen-psalter.
Sporadisch in 't Westen het 2e deel v/h Ave Maria toegevoegd aan I.
z.g. „Kroontjes v/h Lijdenquot;, o.a. door St. Liduina v. Schiedam
gebeden. Al werd in de 15e eeuw het 2c deel van het Ave hier en
daar toegevoegd — o.a. door St. Bernard van Siena (f 1444) n.1.
vóór zijn preek — toch komen in de 16e eeuw en zelfs in de 17e
eeuw nog gebedenboeken voor met het korte Ave (o.a. in dat van
een bisschop te Bamberg, in 1606 gedrukt).
Rozenkransbroederschappcn bevorderen het
elk po-
eind 13e eeuw
na
63 Ave's I
7 Pn.
14e eeuw
,Jtfaagdenkroon'
eind 14e eeuw
1 Cr.
derde fonuuliergcbed:
z.g. Rozenhoedje (van 5 „tientjesquot;) met 5 en de drievoudige
„Dominicaanse Rozenkransquot; met 15 Mysteriën ter overweging.
Dox. in de Nederlauden eerst in de 17e eeuw.
50 Myst.
150—165 Myst.
1 Cr.
2e helft 15e eeuw
Na 1474
10 Ave's) 4-
I II
15 Myst.
1 Cr.
16e eeuw
± 1550
reeds door Alanus de Rupe gepredikt, nu gebruikelijk geworden.
Litteratuurs BoU. Acta SS. die Oct. VII. 1108—1112.
Fr. X. Kraus: Geschichte der christl. Kunst (Freiburg i/Br. 1897).
J. A. P. Kronenburg C.SS.R.: Maria's heerlijkheid in Nederland (A'dom 1904—14).
M. C. Nieuwbam O.P.: Bekn. Kerkelijk Handwoordenboek (Tilburg 1910).nbsp;/p,ci
Stephan Beissel S.J.: Geschichte der Verehrung Marias in Deutschland wahrend des Mittcloltcrs.
Id. im 16. und im 17. Jrht. (Freiburg i/Br. 1910).
Karl Künstle: Ikonographie der christlichen Kunst I (Freiburg i/Br. 1928).
ibuf«
-ocr page 599-TABEL IV. ANDERE SCHENKINGEN DOOR DE H. MAAGD
ENKELE IN DE BIJLAGEN MET D AANGEDUIDE PLAATSEN
Maria schenkt verschillende andere gaven, of men smeekt haar daarom.
xn. eeuw:
Rubriek B Auctor Anonym, mirac. b. M. (St. Victor): Salutatio ad Dominam
Univers. III, Str. 6. (D. B. II, p. 298):
Da nobis regnum percnne.
Nu gif uns, Frowe, dine Hant.... Arnsteiner Marienleich (Beissel I, p. 213).
Dona nobis pacem / atque concordiam. In Assumptione B. M. V. (Anal. hymn. IX,
67. Str. 6b. Trop. ms. S. Maglorii Parisiens.? Saec. 11 et 12).
Rubriek C Priester Wernher: Marienminne (Beissel I, p. 121):
Sic gibt das lebendige Brot
eeuw:
Rubriek A en B Adam de la Bassée: Ad Christum et beatam Mariam
Hymnus. (Anal. hymn. XLVIII, 306):
Dans anonam (laetitiae).
Rubriek B Joh^. de Garlandia: De B. M. V. Rhythmus. (Anal. hymn. L, 549.
D.B. I, p. 335):
Da spiramen veri floris / Florem fructus et odoris / Fructum fortitudinis.
Rubriek B St. Bonaventura{ ?) vert. v. : Ave mundi spes Maria, Ortulus animae.
(W. II, No. 1075, Str. 8):
Maria, Junckfrow,.... / Verlieh uns myden siinthcheit,....
0 iunckfröwhchc süssickeit, cnz.
Vert. V.: Ave maris Stella (W. II, No. 1077, Str. 6):
Junckfrow besunder,.... / Reines leben verlych, enz.
Rubriek B Her Reinmar von Zweier: Marien Name (W. II, No. 154, Str. 1):
.... sie macht ir kindcs zorn uns linde, / und git vür sünde guoten rat, enz.
eiad XIIJ., begin XIV. eeuw:
Rubriek B Meister Heinrich Frowenlop: Maria hilf (W. II, No. 361, Str. 2):
gip uns den rat / der uns wol stat, / an kiuscheit unverzagt.
Idem: Mar ia (W. II, No. 405, Str. 2 en 3; Weimar Hs. fol. 13a):
nu sende uns, vrouwe, ein kristenlich gemüete enz.
Maria, muoter here, / nu sende uns dine lere,
Rubriek B Thomas van Aquino O.P. (S. Thomae Opera XV, Parma 1864, p. 211)
bijbelplaatsen ter verklaring in preken:
TABEL III. PSEUDO-KRONINGEN (ZIE BIJLAGEN D-PLAATSEN)
eerste helft XTV. eeuw; Maria schenkt een krans als kenteken van maagdelijkheid.
Joh^ Gobius O.P. Scala Coeli, No. 53 (Mussaffia, Sitzungsber. d. k. Akademie der
Wissensch. Bd. CXIX, 1889, p. 43).
Legende Van eens her den dochter (De Vooys I, XCIV, p. 198):
Ende maria onse Heve vrouwe die sette haer den crans op haer hoeft ende also voerden
sise mit sueten sanghe in die ewighe vreuchde.
Konrad von Haimhurg Oratio super Ave maris Stella (Anal. Hymn. III,
p. 40—44, Str. 14). Vgl. Tabel IV: Str. 1,11 en 13 (aan Maria gevraagde geschenken):
Per te renovemur,nbsp;A te eoronemur.
In te gloriemur,nbsp;Angelonmi laus, enz.
De H. Birgitta van Zweden ziet zich (visioen uit haar kinderjaren) door de H. Maagd
een kroon op het hoofd zetten, die later haar ordeteken zal worden : een kroon van wit
linnen, waarop vijf rode cirkels ter ere van de H. Vijf Wonden. (Beissel I, p. 288 :
Vita c. I, No. 5, Acta SS. die 8 Oct. IV, 486).
XV. eeuw:
„De Gaudiis Beatae Mariae Sequentiaquot; (Dreves-Blume II, p. 252/53, Anal.
Hymn. VIII, 61, str. 11):
Rosa, tuis amorosis / Ergo liliia et rosis / Da sertum clementiae.
De H. Liduina van Schiedam wordt op haar ziekbed door Maria de kroon gewezen,
die in de hemel nog niet geheel is voltooid, maar die zij op haar sterfbed zal ont-
vangen (Acta SS. die 14 April, Vita posterior, auctore loanne Brugman, cap. VIII»
340, p. 353):
Sicque factum est ut virgo moriens dupHcem coronam, quam se Lydwina in spinti*
gestautem agnoverat, propter castitatem mentis 4 corporis, acciperet a tertiam, quam
in capite per visum simiHter portaverat propter jactturam amp; laesuram gentis harbaricaet
quas passa fuerat, jam à Sponso coronanda possideret.
eind XV. eeuw:
Maria's bemiddeling wordt ingeroepen om de kroon van onsterfelijkheid te verdienen-
De beata Maria V. Sequentia (Anal. Hymn. VIII, Seq. ined. Liturg. Prosae
No. 96, p. 77. Miss. Sleswicense imp. in Sleswic 1486):
Te petimus, domina, nobis succurre, Maria,
Et famiüis patriam clcmens concede supemam,
CoeHs angeHcam ut mereamur habere coronam.
begin XVI. eeuw:
Maria, lasz uns nit verderben (W. II, No. 1221, Str. 5. Pap. Hs. Kloster-
neuburg No. 1228) :
O Maria, du himel künyginn,
bit got für uns, das wir mügcn gewynen
Ain rosen krantz der ewigkait: enz.
-ocr page 601-„Maria is schoon, vrijgeving en vol glorie....quot;
„Zij heeft ons door Christus, de rots, water (bron van genade) verschaft (Num. XX:8);
zij geeft ons honig (innige devotie), opdat wij verkwikt worden (I Kon. XIV:27).
Rozen brengt de H. Maagd op het sterfbed, o.a. aan de H. Gertrudis en aan de H. Li-
duina; een kroon aan de H. Birgitta van Zweden (zie Tabel III).
Rubriek B De H. Gertrudis (Gesandter der göttlichen Liebe) bidt na een visioen:
.... du leuchtende Rose.... Nähre unsere Seelen mit götthchen Einströmungen.
Voorts herinner ik hier terloops nog aan rozen of andere geschenken, die Maria achter-
laat ten bewijze van haar verschijning op aarde:
een roos (Joh® Herolt, Promptuarium miraculorum B.V.M. Neurenberg, 1486, No. 44);
een roos aan kardinaal Manfridus (De Vooys I, Fol. 24d);
een scoen choercleet (Idem II, Exempel CCLXXIX);
een capitegium of peplum crispum, of velmn (vert. „ransquot;) aan St. Liduina van Schiedam
(Vita posterior. Acta SS. Boll. p. 343).
Rubriek B Eberhart von Sax O.P.: Geistlicher Minnesanc.
(W. II, No. 317, Str. 14 en 46):
Giuz uns daz bernde minnetranc / in libe in sele in herzen,....
gip uns gedane / der waren riuwen smerzen.
Rubriek C
Du gacbe den nackenden die wat
tmd taete in menegen guoten rat. enz.
XTV. eeuw:
Rubriek A Br. Hansens Marienlieder (Fol. 89a):
Die ir mit trouwen dienet, / Den loent se mit eyn ganzen hemehüche.
Konrad von Haimburg: Oratio super Ave Maria. (Anal. hymn. III, p. 35, Str. 16):
Virgo, mater dia, / Da gustare gaudia / CoeÜ nos in via, cnz.
Idem: Oratio super Ave maris Stella (Anal. hymn. 111,40—44, Str. 1 en 11):
Gratiarum mella / Dans, coelestis ros.
Veram ubertatem / Da coeleste far.
Rubriek B Idem: Oratio super Ave maris Stella (Str. 13):
Da salutem spei, / Da spem nobis, die.
Unser leuen frouwen Abc. (Hamb, codex, Str. 2, 4, 7, 10, 11. W. II, No. 544):
der gnaden schrin uns up slut / unde gif uns alle soticheit dar ut.
vorlene uns gnade, wy denen dy gerne,
vorlene uns saUge hemmelvart.
vorlene uns dege al unvorschiret. / vorlene, Maria, imse bedorflf.
-ocr page 602-Rubriek B Johannes der Münch von Salzburg: Das guldein Ave Maria
(W. II, No. 547, Str. 5):
gib uns zu deiner frueht gelait, enz.
Gib uns dye stewer, enz. (W. II, No. 586, Str. 6).
gib uns trost, maria, enz. Ein leicb von der himel küniginne.
(W. II, No. 475, Str. 10).
Rubriek C Idem: Sequentia de beata virgine sub melodia lauda Syon
(W, II, No. 581, Str. 10):
Gib uns frewd in gueten dingen, enz.
Rubriek C
gib miner sele ein reine wat. Ein rosenkranz, genannt Marien rosengarten.
(W. II, No. 484, Str. 42).
Rubriek A en C
Dines Ubes (reine) reiniu fruht / gib uns, (frow) Marja, ze lone. Ave Maria.
(W. II, No. 443 en 444, Str. 9).
Rubriek A en C Crinale Virginis Virginum, XIV. eeuws lied: Marien rosen-
kranz (in Hs. saec. XV, met latijns opschrift, W. II, No. 483, Str. 45):
Du keiserlich und küneclich zeit,
gespannen in daz himelvelt,
gib uns din gnade fiir widergelt: enz.
eeuw:
Inleiding (blz. 15 vlg.) Joannes Gerlachs: Tleven van liedwij die maghet van
Sciedam (Hs. Fol. 33r. Kon. Bibl. Den Haag, No. 71, H 9; Theol. Cat. Bijvanck 794):
Ende doen zette onse / Heve vrouwe enen sconen rans op haer hoeft ende seide / ont-
fanc dese ranse op dijn hoeft die niet dan seven vren en sal wesen op die eerde: ende
geefse dinen biccht / vader in sijn bant. ende segget hem dat hi ghelovich sy / der
gracien Gods. enz.
Rubriek A Marien gruosz (Hs.uitl436,teWeimar; W.II,No.803,Str. lOenlS):
dein gnad gibst du den guten zu Ion.
Das du mir verleihest din kraft
gen meinen veinden, das ich werd sighafft.
Rubriek B Heinrich von Loufenberg: Ave Maria („Anno 1422quot;. Cod. Lat.,
München; W. II, No. 771, Str. 15):
gib dinem dihter Ion / uf aller engel pion, Amen.
RubriekC Idem: Unser frowen krenczelin(„Anno 1415quot;.W.II,No.727 Str.20):
Wilkomen, spiegel tugentrich,
gib mir ze einem schilte dich enz.
Rubriek B In Conceptione B. M. V. (Brevier Ms. Parijs, saec. XV, cod. Par.
1275a. Hymn. inediti liturg. 3, p. 51):
Ad Matutinum: (Anal. hymn. XII, No. 79, Str. 5):
Da camis pulchritudinem.
Conforta nostras animas.
Ad Laudes:nbsp;(Anal. hymn. XII, No. 80, Str. 2 en 4):
Nobis salutem tribue,
Caecis lumeu restitue, enz.
Rubriek C Marien Krentzelin (Cod. germ. Berol. 8®. 224. saec. XV. Fol. 97.
W. II, No. 849, Str. 18):
.... das sy bitend fïir mich, / kain andrer Ion will ich.
eind XV. eeuw:
Rubriek A Sebastian Brant: vert. Ave praeclara maris Stella
(W. II, No. 1333, Str. 2):
----die in dinem dienste ston / belon / in hymels thron.
XVI. eeuw:
Rubriek A Hans Sachs (bewerking v. oude kerkliederen) Von dem heiligen
Sacrament (Ms. germ.4°, 414, „A°. 1514quot;, Staatbibl.Berlijn. W. II, No. 1403 Str. 1):
Maria, himel keysserin,....
verleich mir wicz, vemunfft und sin, enz.
Rubriek B Maria, lasz uns nit verderben (Pap. Hs. Klosterneuburg, No. 1228,
Fol. 51. W. II, No. 1221, Str. 4 en 6):
O Maria, wie hoch wir dich ermonen,
ain rosen krantz den pet wir zu lone, enz.
.... gotz leichnam und sein rosenvarbs pluet,
das erwirb uns, maria, vor unserm todt.
Rubriek B Muoter gots in ewigkait (Pap. Hs. Klostemeuburg, No. 1228,
Fol. 50. W. II, No. 1250, Str. 1 en 4):
.... O mach uns unser Bünden loss,
gib uns dein kind zu lone.
.... Gib ware rew und puesse frist
in disem elende,
seit du dar umb erwelet bist,
dein gnad du zu uns wende.
LIJST VAN AFKORTINGEN
IN DE OPGAVE DER LITTERATUUR.
Acta SS. : Acta Sanctorum quotqpiot toto orbe coluntiu-^vel à Catholicis scriptoribus celebrantur.
Quae et Latinis et Graecis, aliarumque gentium antiquis monumentis collegit,
digessit, notis illustravit Joannes Bollandus, c.a. Antverpiae, 1643—
A. v. 0.: Dr. Augusta von Oertzen: Maria, die Königin des Rosenkranzes. Verlag Benno
Filser, Augsburg, 1925.
Anal. hymn. : G. M. Dreves S.J. : Analecta hymnica medii aevi. Bd. I—L, Verlag Fues, Leipzig,
1886—1907. Clemens Blume S.J. (und Henry Bannister) Bd LI—LV, Leipzig,
1908—1922.
Adam Bartsch: Le peintre-graveur. Vienne, 1803—1821 et Suppls. 1843, 1853,
Nouv. ed. Würzburg, 1920, etc.
Baumker: W. Baumker: Das kathoUscbe deutsche Kirchenlied in seinen Singweisen von der
fnihesten Zeiten bis gegen Ende des 17. Jahrhts. Freiburg i/Br., 1883—1911. 4 Bde.
Beissel I : Stephan Beissel S.J. : Geschichte der Verehrung Marias in Deutschland während des
Mittelalters, Herdersche Verlagsh. Freiburg i/Br., 1909.
Beiasel II: Gesch. d. Verehrung Marias im 16. und 17. Jahrhundert, Freiburg i/Br., 1910.
®^ger Hdb .: Prof. dr. F. Burger, Prof. dr. A. E. Brinckmann: Handbuch d. Kunstwissenschaft.
Burger-Beth-Schmitz : Die deutsche Malerei vom ausgeh. Mittelalter bis zum Ende
der Renaissance. Akad. Verlagsgesellschaft, Berlin-Neubabelsberg, 1913—1919.
3 Bde.
M. F. A. G. Campbell: Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle.
La Haye 1874. (Le 4e Suppl). La Haye, 1871—1890.
Conway: W. Conway: The woodcutters of the Netherlands in the 15th Century. Cambridge,
1884.
I^odgson: Campbell Dodgson: Woodcuts of the XVth Century in the British Museum,
London, 1934. 2 Vol.
B. I en II: G. M. Dreves: Ein Jahrtausend lateinischer Hymnendichtung, Anthologie der
latein. Hymnendichtung; rediv. Clemens Blume S.J., Leipzig, 1909. 2 Bde.
Essenwein: A. v. Essenwein: Katalog der im gcrmau. Museum vorhandenen zum Abdrucke be-
stimmten geschnittenen Holzstöcke vom XV—XVIII Jhrht. Nürnberg, 1892—
1894. 2 Bde.
E. Flechsig: Albrecht Dürer, sein Leben und seine künstlerische Entwicklung.
Berlin, 1928—1931. 2 Bde.nbsp;^
M. Geisberg: Der deutsche Einblatt-Holzschnitt in der ersten Hälfte d XVI
Jhrhts. München, 1923—1930. 45 Bde. fol.
Gesamtkatalog der Wiegendrucke. Leipzig, 1925—1938.
Paul Heitz: Einblattdrucke des fünfzehnten Jahrhunderts. Strassbure, 1901—
Bde. fol.
L. Hain: Repertorium bibHographicum in quo libri omnes ab arte typ. inventa
usque ad annum MD. Stuttgart, 1826—1838. 4 Bde.
Ludwig Justi: Die itaHenische Malerei des XV. Jahrhunderts (Geschichte der
Kunst) Verlag Fischer u. Franke, Berlin, z.j.
Klassiker der Kunst in Gesamtausgaben. Deutsche Verlag-Anstalt, Stuttgart-
Leipzig, 1904—
J. A. F. Kronenburg C.SS.R.: Maria's Heerlijkheid in Nederland. Amsterdam,
1904—1914. 8 delen; 9e, register, 1932.
Karl Künstle: Ikonographie der christlichen Kunst. Freiburg i/Br., I 1928,
II 1926.
Dr. K. Lange und Dr. F. Fuhse: Dürers schrifthcher Nachlass. Halle a/S, 1893.
J. Lutz et P. Perdrizet: Speculum hum. salv. Texte crit. trad. inéd. de Jean Mielot
(1448) avec reprod. du ms. de Sélestat, etc., Mulhouse, 1907—1909. 2 Vol.
Friedrich Lippmann: Albrecht Dürer Zeichnungen. Berlin, 1883—1929. 7 Bde. fol.
Joseph Meder Bd. V—VI, Bd. VII herausgeg. von Friedrich Winkler.
Raimond van Marie: The development of the Italian Schools of painting. The
Hague, 1923—1938. 18 vol.-Charl. v. Marie: vol. XIX, General Index.
E.nbsp;W. Moes: De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers in de zestiende eeuw,
Amsterdam, 1900, Deel I. Dr. C. P. Burger Jr. Deel II—III, A'dam, 1907—1910.
M. Nijhoff Deel IV, 's-Gravenhage, 1915.
F.nbsp;J. Mone: Lateinische Hymnen des Mittelalters. Zweiter Band: Marienlieder.
Freiburg i/Br., 1854.
C. G. von Murr: Journal z. Kunstgesch. und z. allgem. Litteratur. Nürnberg,
1775—1789, 17 dk. Neues Journal, Leipzig, 1798—99. 2 dhi.
.: W. NijhoflF en M. E. Kronenberg: Nederlandsche bibliographie van 1500_1540,
's-Gravenhage, 1923.
W. Nijhoff: l'Art typographique dans les Pays-Bas 1500—1540. La Haye, 1926.
3 bdn. fol.
Paul Perdrizet : La Vierge de Miséricorde. Thème iconographique. Paris, 1908.
R. Proctor : An index to the early printed books in the British Museum London,
1898—1903.
M. L. Polain: Catalogue des livres imprimés au XVme siècle des bibhothèques de
Belgique, Bruxelles, 1932.
Flechsig:
Geisberg :
G. W.:
P. Heitz:
Hain:
Justi:
Kl. d. K.:
Kron. :
K. Künstle:
L. F.:
L. P.:
L.:
V. M.:
Moes:
Mona H:
V. Murr:
Nijhoff-Kron
N. A. T.:
Perdrizet :
Pr.:
Polain:
Sehr. Hdb.: W. L. Schreiber: Handbuch der Holz- und Metallschnitte des XV. Jahrhunderts,
Leipzig, 1926—1930. 8 Bde.
Sehr. Manuel: Id. Manuel de 1'amateur de la gravure stu* bois et siu- métal au XV. siècle. (Tome
V, A en B) Berlin-Leipzig, 1891—1911. 8 din. 9 bdn. met atlas.
T. K.V.I: Dr. Hans Tietze und Dr. Erica Tietze-Conrat: Der junge Dürer, Kritisches Ver-
zeichnis der Werke bis zur Venezian. Reise im Jahre 1505. Verlag Dr. Benno Filser,
Augsburg, 1928.
T. K.V.II: Dr. H. Tietze und Dr. E. Tietze-Conrat: Kritisches Verzeichnis der Werke Albrecht
Dürers, Bd II. Der reife Dürer. Holbein-Verlag, Basel und Leipzig, 1937. 2 Bde.
De Vooys I en II: Prof. Dr. C. G. N. de Vooys: Middelnederlandse Marialegenden. Uitg. Mij. v.
Letterk., Leiden, 1903. 2 dhi.
De Vooys 1926: Id. Middelnederlandse Legenden en Exempelen. Groningen 1900. 2e druk.
Den Haag, 1926.
W. I en II: Ph. Wackernagel: Das deutsche Kirchenlied (Bd I en II). Verlag Teubner, Leipzig,
1864—1867. 5 din.
u. Z.: F. 0. Weigel und A. Zestermann: Die Anfänge der Druckcrkunst in Bild und Schrift,
an den frühesten Erzeugnissen in der Weigel'schen Sammlung erläutert. Leipzig,
1866. 2 Bde.
Jhrb. Pr. Kunstsmlgn.: Jahrbuch der (kgl.) preuss. Kunstsammlungen. Berlin, Hsg. W. Bode
U.A. 1880—
Jhrb. kunsthist. Smlgn.: Jahrbuch der kunsthist. Sammlungen des allerhöchsten Kaiserhauses.
Hsg. F. Graf Folloit de Crcnneville u.A. Wien, 1883—
Jhrb. Z. K. I:nbsp;Kunstgeschichtliches Jahrbuch der K.K. Zentral-Kommission für Er-
forschung uud Erhaltung der Kxmst-xmd historischen Denkmale, Hsg.
von Max Dvofak. Wien, 1907—1910. Onder andere namen voort-
gezet. 1911—
Repert. f. Kunstw.: Repertorium für Kunstwissenschaft. Stuttgart, 1876—1931. 52 Bde.
Ztschr. f. ehr. Kunst: Zeitschrift für christUche Kunst. Hsg. von Alexander Schnütgen.
Düsseldorf, 1888—1921. 30 Bde.
I
Tegenover
blz.
1.nbsp;Albrecht Dürer „Rosenkranzfestquot;. — Rijksverzameling, Praag..............titel
2.nbsp;Jacob Sprenger, Rozenkransboek, Houtsnede. — StaatsbibHotheek, Bamberg 2
4.nbsp;Albrecht Dürer „Rosenkranzfestquot;, detail met den Paus.................... 26
5.nbsp;Albrecht Dürer „Rosenkranzfestquot;, detail met den Keizer .................. 28
7.nbsp;Albrecht Dürer „Rosenkranzfestquot;, detail met zelfportret, inscriptie, signatuur
en Dolomieten-landschap ..........................................................................32
8a. Citaat uit Dürers brief aan Pirkheimer van 18 Augustus 1506. — Stedelijke Biblio-
theek, Neurenberg ...............................................
9a en b. Fragmenten uit Jacob Sprengers Rozenkransboek, 2e uitgave van 1477._
Staatsbibliotheek, Bamberg ............................................ I76
10.nbsp;Bernhard Strigel Mater amabilis....................Alte Pinakothek, München.
11.nbsp;Hans Holbein d. O. Tronende Madonna.....Germ. Nationalmuseum, Neurenberg.
12.nbsp;Nederl. meester, richting Hugo vaa der Goes Mater amabilis. Nat. Gallery, Londen.
13.nbsp;Boheems meester Madonna in Stralenkrans............Rijksverzameling, Praag.
14.nbsp;Gesneden Rozenkrans-altaar........................Landesmuseum, Hannover.
15.nbsp;Ten HemelopnemiDg van Maria in rozenkrans.
Prentenkabinet Germ. Nationalmuseum, Neurenberg.
16.nbsp;Veit Stosz Groet van den Engel....................St. Lorenzkerk, Neurenberg.
17.nbsp;Atelier Veit Stosz Rozenkranspaneel........Germ. Nationalmuseum, Neurenberg.
18.nbsp;Titelblad Rozenkransboekje, Gouda, 1484 .... Koninklijke. Bibhotheek, Den H^ag-
19.nbsp;Rozenkransprent, Schrotblatt ..............Germ. Nationabnuseum, Neurenberg-
-ocr page 608-20.nbsp;Uithangend huismerk....................Tiroler Volkskunstmuseum, Innsbruck.
21.nbsp;Bidprentje, Zuid-Duitse hsn. Prentenkabinet Germ. Nationalmuseum, Neurenberg.
22.nbsp;Rozenkransprent, Franse gekleurde houtsnede........Historisch Museum, Bazel.
23.nbsp;Wolf Traut Aflaatprent................................Bibliotheek Karlsruhe.
24.nbsp;Rozenkransprent, Franse houtsnede..............................Kunsthandel.
25.nbsp;Rozenkransprent, Franse houtsnede.
Prentenkabinet Berlijn, Straatsburg en kunsthandel.
26.nbsp;Rozenkransprent, Zuid-Duitse houtsnede...... Graphische Sammlung, München.
27.nbsp;Aflaatprent, Zuid-Duitse houtsnede....................British Museum, Londen.
28.nbsp;Wolf Traut(?) Tronende Anna-zelfderd..........O. L. Vrouwekerk, Neurenberg.
29.nbsp;Boheems meester Kroning van Maria................Rijksverzameling, Praag.
30.nbsp;Boheems meester Madonna in Stralenkrans ..........Rijksverzameling, Praag.
31.nbsp;Meester met de knotsen (Boven-Rijns)......Madonna in Stralenkrans, Schrotblatt.
Ashmolean Museum, Oxford.
32.nbsp;Tirools meester Madonna in Stralenkrans .. Collectie Ir. H. Scheufelen, Stuttgart.
33.nbsp;Maria met Kind in Stralenkrans, houtsnede............ British Museum, Londen.
34.nbsp;Michael Wolgemut-Veit Stosz Rozenkrans-altaar:
a.nbsp;middenpaneel .... St. Jakobskerk, Neurenberg.
b.nbsp;Wolgemut zijluik.. St. Lorenzkerk, Neurenberg.
35.nbsp;Rozenkransprent, Zuid-Duitse houtsnede...... Collectie P. Heitz, Straatsburg.
36.nbsp;Gesneden Rozenkrans-altaar .......... Statens Historiska Museum, Stockholm.
37.nbsp;J. Th. Toorop Rozenkransgebed, tekening .. Veiling A. Mak, 1928, Amsterdam.
38.nbsp;Kring van Wolf Traut Rozenkranspaneel .. Germ. Nationalmuseum, Neurenberg.
39.nbsp;Kring van Dürer Rozenkransaltaar........ Dom (St. Antoniuskapel), Bamberg.
40.nbsp;Zwarte-dood-prent, Zuid-Duitse houtsnede .. Germ. Nationalmuseum, Neurenberg.
4L Zwarte-dood-prent in rozenkrans, Noord-Itaiiaanse houtsnede.
Particuliere collectie, München, Straatsburg.
42.nbsp;Meester van St. Severinus( ?) Rozenkrans-altaar (middenpaneel).
St. Andreaskerk, Keulen.
43.nbsp;Rozenkrans-altaarstuk .................. Collectie Ir. H. Scheufelen, Stuttgart.
44.nbsp;Propaganda-rozenkransprent, Neurenbergs( ?),
Prentenkabinet Germ. Nationalmuseum, Neurenberg.
45.nbsp;Rozenkrans-legende van den H. Dominicus, N. Ned. Copie naar Geertgen tol St. Jans.
Stedelijk Museum, Leipzig.
46.nbsp;Rozenkransprent, Keuls(?) .. Prentenkabinet Wallraf-Richartz Museum, Keulen.
47.nbsp;Rozenkransprent, Keul8(?)........ Collectie Mitchell, British Museum, Londen.
-ocr page 609-h
-ocr page 610-48.nbsp;Joh. Phil. Steudner Rosenkrantz der heil. Jungkfrawen Mariae.
Prentenkabinet Germ. Nationalmuseum, Neurenberg.
49.nbsp;Rozenkrans-altaarstuk, Vlaams..................Dominicanen-klooster, Utrecht.
50.nbsp;Rozenkrans-schenking, Vlaams............ H. Lambertus-kerk, Wouw (N. Br.).
51.nbsp;Hieronymus Wierx Rozenkransprcnt .................... Plantijn, Antwerpen.
52.nbsp;De vijftien Mysteriën van de Domin. Rozenkrans........Zuid-Duitse gravure.
Prentenkabinet G^rm. Nationalmuseum, Neurenberg.
53.nbsp;Wolf Traut(?) Franciscaanse Rozenkrans-prent____Afbeelding uit: Beissel 11, p. 38.
54.nbsp;Ateber Bernt Notke(?) Fragment van een Rozenkrans-altaar.
Museum für Kunst und Kulturgesch., Lübeck.
-ocr page 611- -ocr page 612-Afb. 10 Bernhard Strigel Mater amabilis ± 1490
Cat. Type A 1 No. 19 (blz. 196)
Afb. 11 Hans Holbein d. O.nbsp;Tronende Madonna ± 1500
Cat. Type A 1 No. 20 (blz. 197)
-ocr page 613- -ocr page 614-Afb. 13 Boheems meester. Madonna in Stralenkrans ± 1450
Cat. Type A 2 No. 43 (blz. 205)
Afl). 14 Gesneden Rozenkrans-altaar 1500
Cat. Type A 2 No. 74 (blz, 212)
- 'r-.' | |
■Vii^i | |
-S ■ | |
^ , ........ .
■............-nbsp;V - ^ . - . . cj r ^ '' Cf. - .nbsp;|
t'-i
i'^-ÄtS-.»-ft—■ ■ ■• 'nbsp;■ . .quot;-.
■ .M'mm--''
■'■-.•■Jr'.
V
il
.quot;.ifquot;quot;
.■'V.-l.-i
■ vi'i.
Sv-à;
y
•■■rL»'-^''»;-^'
-ocr page 616-Augsburg 17c eeuw
• .l.iî'tîJNt'V:'
■ r-Vi^«/;—;;
... ■
-ocr page 618-«VA Nnbsp;tZ
ATx a
li
im
r
1
1
1
^ 2
■nbsp;' L ««
-nbsp;• ».»ui»
Folo V. h. Afiijcimi
Groet van den Engel, Gepol. lindeuhout 1517—18
Cat. Type A 3 No. 102 (blz. 221)
SI. iMrenthrrk AVlirrrilirrp
Afl). 16 Veit Stosz
'v .'i ■ quot; | |||
• - - | |||
^ ■ . • | |||
' / |
■ 'i -. ^ ■ | ||
■■ff. . |
mi*quot;.
Cat. Type A 4 No. 108 (blz. 225)
Rozeiikraiispancel i 1520
Afl). 17 Atelier Veit Stosz
- - ^
■ : :■ -K- -' ■
: ...nbsp;■ V.
; ^ ■ -,
't
-ocr page 622-^anmtttcnmt^aanll^iratQitM
fmbm
^'emitmancn
twrlicttJilDcrWien quot;nbsp;v. lt;
Kon. Bibl. Den Haag Folo Frequin Den Haag
Afb. 18
Afb. 19 Rozenkransprcnt Schrotblatt,
Duits 2e helft 15e eeuw
Cat. Type A 5 No. 113 (blz. 228)
Afb. 18 Titelblad Rozenkransboekje
Gouda 1484.
Cat.Type A5 No. 112 (blz. 228 en 245)
Afb. 20 Uithangend Iniisnierk, gcpol. hout
Tirol ciiul 16c ccuw.
Cat. Type A 5 No. 125 (hlz. 234)
.......
: } : ■
m--
■ - ■
l'î-'tjM..
'irV-
■ .. :îS . .-
, M ;
■.v-y-'
-»JJ,;-.
m-
Vnbsp;.viquot;-quot;*quot;nbsp;' ■^quot;■'•C'
î^^ï^ilp-SÂiM::; ' ..........
-ocr page 624-Afb. 22 Rozenkransprentnbsp;Franse gekl. hsn. ^ 1500
Cat. Type A 2 met A 6a No. 65 (blz. 210 en 236)
Afb. 23 Wolf Trautnbsp;Aflaatprent, hsn. ± 1510
Cat. Type B II 5g in A 7 met A 6b No. 129 (blz. 237, 241 en 287)
-ocr page 625-- ..... , .........
quot; ■ . . * / ,1H
-- I
y.u,-,, ■nbsp;-
■ gt;.-. «c: T ■ ...i' ■
-'V ';/'.
ins-
quot;'IX:.
m
'iV-
V'; !
V. .rnbsp;'irî- - ■ X ■.
-ocr page 626-Afb. 25 Rozenkransprcntnbsp;Franse gekl. hsn. tegen 1500
Cat. Type A 2 in A 8 No. 82 (blz. 215 en 247)
.«nüviivtf wrcrm - UCtpwbobuamp;^rfiai^UtlM
wSV4 Wi Uil jiinórtofiiicrttmTu«. .: quot; _
Kunsthandelnbsp;Afb. uit: P. Heitz Bd. 76, 20
Afb. 24 Rozenkransprcntnbsp;Franse hsn. ± 1490
Cat. Type A 8 No. 137 (blz. 244)
-ocr page 627-lÂc-i-Àiii»;-: •nbsp;. ■•o.-vnbsp;-J - .
A-
quot;h
^
Aflgt;. 26 Rozenkransprentnbsp;Hsn. Augsburg
Cat. Type B I, 1 No. 160 (blz. 255)
Afb. 27 Aflaatprentnbsp;Hsn. Beieren tegen 1480
Cat. Type B I, 1 No. 161 (blz. 245 en 255)
-ocr page 629-mm
r/
if ■
Afb. 31. Meester met de knotsen (Boven-Rijns)
Madonna in Stralenkrans, Schrotblatt 1460—70.
Cat. Type A 2 No. 44 (blz. 205)
Afb. 30 Boheems meester Madonna in Stralenkrans 1430—70
Cat. Type B I, 2 No. 178 (blz. 261)
-»kü:-' ! | ||
vav» ■ | ||
' ' -j^V.. . ... ..
•vw;.:
fir
quot;-■■gt;'.•;•quot;•-■
•Vv gt;..
»y,
. r.
quot; Ti--'-.
■ ' 'f'h
-ocr page 633-V/.V. ^
u - •
!
■„••■V i •
■f, ..
m
-ocr page 634-Afb. 33 iVIaria met Kind in Stralenkrans
Gekl. hsn. ± 1490—1500
Cat. Type B I, 2 No. 188 (blz. 266)
Afb. 32 Tirools meester Madonna in
Stralenkrans 2e helft 15e eeuw
Cat. Type B I, 2 No. 179 (blz. 262)
. f
■■■'■Sr-
;
.. ■ • Si.-', vv-
äP- A« '
t;^ gt;
-ocr page 636-Afb. 34a St, Jacobskerk Neurenberg
Afb. 34 Michael Wolgemut-Veit Stosz
Foto V. h. Germ. ^sat. Museum
Rozenkransaltaar ^ 1490
Cat. Type B I, 2 met A 5 Nrs. 114 en 187 (blz. 228 en 265)
-ocr page 637--r - • , ■ J ,
■ ' r ■
. « -
V . . ■
-ocr page 638-Afb. 35 Rozenkransprentnbsp;Zuid-Duitse Hsn. ^ 1490
Cat. Type B I, 2 in A 5 No. 186 (blz. 266)
Afb. 36 Gesneden Rozenkrans-altaar ^ 1514
Cat. Type B I, 2 in A 5 No. 199 (blz. 271)
r-
■ i .
-ocr page 640-Afb. 37 J. Th. Toorop Rozenkransgebed, tekening 1909. Cat. Type B I, 3 No. 206 (blz. 271 vlg.)
-ocr page 641-'il-■ ■ ■ ■
¥
. ï-
ï'
-ocr page 642-/ :
Gprm. A'«/. Miiü. Ncurvixbvrg
Afl). 38 Kring van Wolf Traut Kozonkranspauccl
Cat. Type B I, 4 No. 210 (blz. 274 vlg.)
}'\gt;to Chr, MüHer Pseuretiherg
Neiiroiil)erf];s togen 1500
-ocr page 643-Äv:,-
•iquot;
£
-ocr page 644-An,. 39 Kring vn„ Dürer Rc,zc„kra„s»l..»r 1515. Cat. Type B I, 4 No. 218 (b... 277)
-ocr page 645-: • ; •
- ti ■
quot;.-■-y- C
: 'd
-ocr page 648-Afb. 42 Meester van St. Scverinus(?) Rozenkrans-altaar (middenpaneel) Keuls werk
begin 16e eeuw.nbsp;Cat. Type B II, 5s No. 227 (blz. 283 vlg.)
Afb. 43 Rozenkrans-altaarstuk ±1490
Cat. Type B II, 5g No. 231 (blz. 286)
Afb. 44 Propaganda-rozenkransprent Neurenbergs( ?) eind 17e eeuw
Cat. Type B II, 5g No. 233 (blz. 288)
' V . ; , •
''■'i: • ■■ ■ -
■
'. v^ÏTïV - v.-,--.
-ocr page 651-yquot;
■ ■ - 'ir ■, ■ '
.-''quot;.'V'v-
\
' •nbsp;•nbsp;y-'-. '
'jt'. ' ' ''
i
■ .quot;quot;A
Afb. 45 Rozenkrans-legende v. d. H. Dominicus, N. Ned. Copie naar Geertgen tot St. Jans, eind 15e eeuw
Cat. Type B II, 6 met B II, 5s en B II, 8 No. 235 (blz. 290)
• - ■ - -f- il
i^} f . f •nbsp;J.....
^cvtianbsp;/ it- tem m. toiU' ^-i 'Vh^Va^
Afb. 46 Rozenkransprentnbsp;Keuls (?) ± 1480—1500
Cat. Type B II, 6 in A 8 met A 5 No. 236 (blz. 229, 245 en 291)
Afb. 47 Rozenkransprentnbsp;Keuls (?) ± 1500
Cat. Type B II, 6 in A 8 met A 5 No. 237 (blz. 292)
-ocr page 655-: 1
-ocr page 656-Afb. 48 Joh. Phil. Steudner Rosenkrantz der heil. Jungkfrawen Mariae. Augsburg heg. 17e eeuw
Cat. Type B II, 6 No. 254 (blz. 298)
-ocr page 657-^ f
:gt;Ï
■ lt;ï.
M
'v
I
Afb. 49 Rozenkrans-altaarstuk Vlaams 1635
H
i
•v^v-quot;.
! . quot; -
UrC- ■
m
m::
-ocr page 660-Afb. 50 Rozenkrans-schenking Vlaams eind 17e, heg. 18e eeuw
Cat. Type B II 6 met A 2 No. 266 (blz. 303)
Afb. 51 Hieronymus Wierx Rozenkransprcnt 1570—80
gedrukt bij Plantijn te Antwerpen
Cat. Type A 8 met B I, 1 ? No. 153 (blz. 250)
-ocr page 661-' (r
y- . • ■ .
• ^ . ■ ■
■ : . - lt; - i.
-ocr page 662-Afb. 54 Atelier Bernt Notke( ?) Fragment v. een Rozenkrans-
altaar ± 1500—1510
Cat. Type B 1,1 in A 7 met B 11,8 No. 134 (blz. 241,257 en311)
-ocr page 663-Het is van kunsthistorisch standpunt beschouwd niet te verdedigen, dat
Lange und Fuhse (Dürers schrifthcher Nachlass, Halle a/S. 1893, Vorwort,
p. IX vlgg.) gemeend hebben Dürers geschriften orthografisch te moeten moder-
niseren. Het wordt tijd, dat van alle originele handschriften en drukken een
volledige, orthografisch nauwkeurige uitgave verschijnt.
Tietzes nomenclatuur van een figuur op Dürers „Rosenkranzfestquot; houdt niet
voldoende rekening met de toestand, waarin dit schilderij verkeert („Kritisches
Verzeichnis der Werke Albrecht Dürersquot;, Basel, Leipzig, 1937, Bd. II, 1
„Der reife Dürerquot;, No. 316). Zie Afb. 6, No. 4.
Er zijn gegevens om aan te nemen, dat het Humanisme ook Dürers geest
heeft geraakt.
IV
Het misverstand omtrent het middehiederlandse woord rans(e) in Tleven van
hedwij die maghet van Sciedam (Theol. Hss. Cat. Dr. A. W. Bijvanck, No. 794,
Fol. 33r, Hs. Kon. Bibl. Den Haag) heeft veroorzaakt, dat men met Brug-
man (Prior Vita, Acta SS. Boll, die 14 April. II, p. 285) — zowel in tekst als
in uitbeelding-is gekomen tot een krans, die de H. Maagd aan deze heihge
zou hebben gegeven. En dit niettegenstaande Brugman zich reeds in de
Vita posterior heeft gecorrigeerd (Acta SS. Boll. p. 343).
V
Germanismen als Verkondiging, voor de voorstelhng van een Maria-Bood-
schap bovendien minder juist, behoren uit de terminologie van Nederlandse
kunsthistorici te verdwijnen.
V,;- xi
• i';
irr
: W'
m-
Onjiiist is de bewering, dat men de betekenis overschat van hetgeen door
opgravingen wordt verworven. Zie Handehngen van het zeventiende Neder-
landsche Philologen-congres, Utrecht, 1937, p. 16.
VII
Ten onrechte wordt menigmaal de mening geuit, dat Jan Toorop in zijn
latere werk eenzijdig in keuze van onderwerp zou zijn.
VIII
John Raedecker's monument ter nagedachtenis van Jan Toorop, in Park
Zorgvhet in Den Haag geplaatst, heeft — hoe geniaal het als beeldhouwwerk
is — het karakter van een studie behouden.
IX
Het opnemen van een of ander boek voor Kunstgeschiedenis in de Ujst van
verphchte boeken op scholen van voorbereidend hoger en middelbaar onder-
wijs is niet gewenst. De les moet echter evenmin ontaarden in praatjes bij
lantaarnplaatj es.
X
Het is wenselijk, vooral in een land met kleine afstanden als het onze, dat
de musea voor moderne kunst zich meer speciahséren op werk van bepaalde
kunstenaars, die aan de kern der verzamehng het nodige rehëf geven.
XI
Het zou aanbeveling verdienen, dat de staf van een museum niet alleen met
de pen, maar ook met penseel, burijn, etsnaald of boetseerklei weet om te
gaan. De eis van een dergelijk talent zou ook overweging verdienen voor het
hoogleraarschap in de Kunstgeschiedenis.
XII
Het wordt hoog tijd, dat onderwijsautoriteiten niet slechts de paedagogische
waarde van de Kunstgeschiedenis erkennen, maar daaraan ook een plaats
inruimen op het programma van alle scholen voor voorbereidend hoger en
middelbaar onderwijs.
Tijdens het afdrukken bleek bet noodzakelijk, in de Catalogus nog enkele nummers in te
lassen. Tengevolge daarvan is in de paginering enige versehuiving ontstaan. Het was niet meer
mogehjk, bij de wijziging onder de betreflFende illustraties daarmee rekening te houden, aan-
gezien deze reeds definitief waren afgedrukt. Dientengevolge leze men bij:
blz. 252.nbsp;Afb. 40 blz.nbsp;284
;. 219.nbsp;Afb. 41 blz.nbsp;231
245.nbsp;Afb. 41 blz.nbsp;238
234.nbsp;Afb. 41 blz.nbsp;285
234.nbsp;Afb. 42 blz. 285vlg.
237.nbsp;Afb. 44 blz.nbsp;290
241.nbsp;Afb. 45 blz.nbsp;292
287.nbsp;Afb. 46 blz.nbsp;246
244.nbsp;Afb. 46 blz.nbsp;293
247.nbsp;Afb. 47 blz. 294
257.nbsp;Afb. 48 blz.nbsp;300
258.nbsp;Afb. 49 blz. 303
261.nbsp;Afb. 50 blz. 305
262.nbsp;Afb. 51 blz. 252
266.nbsp;Afb. 52 blz. 308
265.nbsp;Afb. 53 blz. 310
271.nbsp;Afb. 54 blz. 242
274vlg.nbsp;Afb. 54 blz.nbsp;259
277.nbsp;Afb. 54 blz.nbsp;313
246.
Afb. 1 Maten „Rosenkranzfestquot; 1,62 X 1.945 m.
in plaats van blz. 282.
blz. 230.
blz. 237.
blz. 283.
blz. 283.
blz. 286.
blz. 288.
blz. 290.
blz. 245.
blz. 291.
blz. 292.
blz. 298.
blz. 301.
blz. 303.
blz. 250.
blz. 306.
blz. 308.
blz. 241.
blz. 257.
blz. 311.
in plaats van
plaats van blz
Afb.nbsp;2 no. 158 blz. 254,
Afb.nbsp;15 blz. 220 in
Afb.nbsp;18 blz. 247
Afb.nbsp;20 blz. 235
Afb.nbsp;21 blz.
Afb.nbsp;22 blz.
Afb.nbsp;23 blz.
Afb.nbsp;23 blz.
Afb.nbsp;23 blz. 289
Afb.nbsp;24 blz. 245
Afb.nbsp;25 blz.
Afb.nbsp;28 blz.
Afb.nbsp;29 blz.
Afb,nbsp;30 blz.
Afb.nbsp;32 blz. 264
Afb.nbsp;33 blz. 268
Afb.nbsp;34 blz. 267
Afb.nbsp;37 blz. 273vlg.
Afb.nbsp;38 blz. 276vlg.
Afb.nbsp;39 blz. 279
Afb.nbsp;40 blz. 247
235
237
238
242
248
259
260
263
ERRATA EN AANVULLINGEN VAN DE TEKST
(Hierbij zijn de citaten niet als alinea meegeteld en de
volgende afkortingen toegepast: m. w. = moet worden; aanv. = aanvullen;
beide zijn cursief gedrukt).
Noot 2 m. w.: Incunabel van 1476. Hain 14961, gekleurde hsn. Schr. Manuel 5292.
' aanv.: Hain 14962, Schr. Manuel 5293, Afb. 2 (Staatsbibl. Bamberg Inc.
Typ. I) wordt in Hoofdst. II besproken. Zie Cat. Nrs. 157 en 158,
blz. 254.
2e alinea, laatste regel, m. w.: No. 158.
Noot, 4e regel, aanv.: 1928, Max J. Friedländer, p. 10.nbsp;„ , . ivr o
2e alinea, 2e regel, m. w.: aangetoond. - Noot 2,3e regel, m. w.: Fol 9. Noot 2 aanv.:
(Kon. Bibl. 150 C 18, spelling: Virginee, zie 2e regel citaat).
2e alinea, 4e regel, Afb. 8 m.w.:nbsp;u . a
Citaat, le regel, m.w.: pruoder Jacob/Spren«ger. 4e regel v.o. m.w.: houtsnede
van ± 1476, Afb. 2; teksten Afb. 9).nbsp;. . oe
Noten, eerste en laatste regel, A. A. S. S. m. w.: Acta bb.
Blz. |
1. |
Blz. |
2. |
Blz. |
6. |
Blz. |
9. |
Blz. |
10. |
Blz. 14. | |
Blz. |
16. |
Bb 153 5e regel v. o. m. w.: zal hebben, resp. van Wolgemut (Afb. 34) en Adam Kraft.
Biquot; \ll: llSrLoUekens 1) en 2) zijn in de tekst ^m w •
Blz. 161. 3e alinea, 2e regel m. w.: waarschijnlijk voorstellend enz. 3e almea, 4e regel m. w..
weten we met enige zekerheid, dat enz.nbsp;rr i, i tt
Blz. 170. Noot 2, 2e regel aanv. met: (zie Tabel I, blz. 573 en Tabel II, blz. 575).
Rlz 179 Nnnt 3 m w : 100 Paternosters en lUÜ Ave s.nbsp;t , ivr * «gt;
B z' 177 Saat 2^'r^gel, Fol. 12 m. w.: Fol. 2r. 4e regel gepurt m w.: ge6urf. Noot 2,
Blz. 177. Citaat 2e^regel^^ ^^^^^ ^^^ ^^ ^^ ^^^
RIt Ift^nbsp;Nnnt 2 5e reeel datum postquem m. w.: fermmus post guem.nbsp;,, ,,r..
Blz 197 cT A 1 22 Litt.^aanv.: W. K. Zülch: Der historische Grünwald (Mun-
Blz. 197. Cat. Anbsp;^^^^ ^^^ ^^^ ^ ^^ ^^ ^
Bk. 198.nbsp;id. 23. Litt. aanv.: W. K. Zülch: Der bist. Grunwald (1938) p. 244
idnbsp;25. S:'aïn;.:'MaÏf Friedländer ^n 1926) Altniederl.
Malerei, Bd. IV, No. 27, p. 132, Taf. XXXV.
Blz. 201.nbsp;id.nbsp;35. 2er.v.o.,m.w.:dort,anStellederRo8en,Papstmedaxllon8 .
Blz. 205. Cat. A 2 44. Litt. 2e regel aanv.: Tome III, p. 32Ü.
tl,-.nbsp;zS-C^. No 82, blz. 215 on 218, Afb 25.
Blz 209nbsp;id! 62. Litt. 2e alinea, le regel m. w.: Een oudere staat. Litt. 2e ahnea
4e regel m. w.: O florés rosa enz.
Blz 210nbsp;id.nbsp;64b. 2e regel v.b.m.w.: omlijsting in menie. Se regel V. O. m.w.:
(zie Cat. Nrs. 43 en 178).
ml- 2}4nbsp;id ?9 N bTo r^geTm.^ w.Äpfi'5 en ^ 8; BI,2,B II, 5s en
Blz. 214.nbsp;ld. 79. N.B. le regej m^.^ ^^^^^ ^ y^P ^ ^^^
1130a, 1136, 1136a enz., resp. Cat. B II, 5s Nrs. 224 en 225;
BL2 No. 186, Afb. 35;enB 11,6 Nrs.236 en237, Afb.46en47.
JHnbsp;79 Litt, aanv.: Litt. F. Beckett: Altartavler i Danmark/ro de
senere Middelalder (Köbenhavn 1895) Tafel 34.
BI 215nbsp;idnbsp;81. le regel aanv.: hsn. gekl. 172 X 173 mm. 4e regel m. w.: Vóór
deze groep — enz. — knielt St. Dominicus. 6e regel aanv. met:
volgens opgave Schr. Hdb. II, (1926) No. 1012. 7e regel: Litt.
Zie B II, 5$ No. 224, blz. 285 toevoegen.
Blz. 219.nbsp;id. 99. 3e regel vervalt: toegeschreven aan Phihpp. Dit m. w.: dat in
menig opzicht reeds herinnert aan de barokke trant van een
Jörg Zürn.
Blz 223. Cat. A4nbsp;3e regel v. o. m. w.: Ave Maria, enz.
Blz' 224nbsp;id.nbsp;le regel v. b. aanv. met: B II, 8 Nrs. 292—294).
Blz! 230! Cat. A 5 116. le regel Fol. 8rc m. w.: Fol. 9r, 4e regel m. w.: (150 C 18);
Litt. 3e regel aanv.: leiding, blz. 9 voor de Prologus {Fol. 8 ).
id. 116a. 2e regel m. w.: Tria rosacea.
T»i, oainbsp;id 239. Litt. NijhoflF aanv.: met Zie voor uitg. 1923: Cat. B II, 6
■nbsp;No. 239, blz. 295.
Tgt;i, 9^9nbsp;id 71a. le regel m. w.: 75. 2e regel: 75.
Blz' 234!nbsp;id. 118. 3e regel vervalt 233, m. w.: blz. 251 en 272.
Til^ 9^7 Cat A 6a 168. 2e regel m.w.: No. 168).
ml' lil' cS' A 6b 129. Litt. 3e regel aanv. met: Zie verder blz. 242 en 289.
Blz 240 Cat A 7 131. 3e regel moet vervallen. 10e regel m. w.: volgt een met 5 enz.
!• •nbsp;jQ2_ le regel m. w.:Zwartc-dood-fefcening. Litt. 2e regel aanv. met:
Zie verder B II, 5 g blz. 288 vlg.
94.9nbsp;iA 129. 2e regel aanv.: Zie blz. 238, Type enz.
ä 135. 2.4l.anv.:TypeBI 2(61. 272)mA7.
Blz. 245. Cat. A O 161. 2e logd m. w.: JV«. J6I, Afb. 27.
Blz. 20. Noot 1 m. w.: Middelned. Marialegenden (Den Haag, 1903) enz.
Blz. 22. 3e regel v. b. m. w.: Type B II, 5.
Blz. 24. Ie regel v. b. m. w.: Vincenc Kramar.
Blz. 33. 2e regel v. o. m. w.: zoals we die trouwens van enz.
Blz. 36. Noot, 6e regel v. o. m. w.: 304—314 en 316).
Blz. 37. Ie alinea, 3e regel v. b. m. w.: gelegd en met enz. Slot m. w.: (in originale).
Blz. 41. Noot, 3e regel v. b. aanv. met: Zie Afb. 8a,
Blz. 45. Noot 3, 2e regel, aanv.: noot 2, 3 en 4.
Blz. 47. Noot 1, 4e regel eindigt: Zie Afb. 8a voor Dürers orthografie: sibus.
Blz. 48, Citaat, 2e regel, m. w.: sij sagn Dz sy erhabner enz.
Blz. 50. Noot 3, Ie regel m. w.: E. Ritter v. Engerth (vervalt in Jhrb.). 2e regel aanv.:
Kunsthist. Smmlg. d. allerh. Kaiserhauses, I. Band ( Wien 1882) Zur Geschichte der
Kaiserl. Gemälde-Galerie, p. XX vlgg.
Blz. 52. le alinea, 12e regel m. w,: de grote zorg, waarmee de Tsjechoslo waakse regering
het schilderij omgaf.
Blz. 65. 2e alinea v. o., 2e regel v, b., m. w.: door Cav. Emanuele Ant. Cicogna.
Blz. 78. 2e regel v. b. aanv. met: De briefwisseling tussen Berlijn en Praag (Klooster Strahov),
uitgegeven in het Jhrb. Pr, Kunstsmlgn. (Bd. 58, Berlijn 1937), leverde mij de
vroegste toepassing van de naam „Rosenkranzfestquot;, n.1. in deze passage uit de brief
(van 14 Mei 1836) van Abt Zeidler aan Graaf Brühl: „Dasz mir in Betreff des in
Strahof vorhandenen, unter dem Namen des Rosenkranzfestes bekannten Albrecht
Dürerschen Original-Gemäldes irgendwoher cnz.
Blz. 78. 3e ahnea, 3e en 4e regel m. w.: Hier blijkt immers weer, dat enz. gegeven {sinds
1836? en in Praag?)
Blz. 80. Noot 2,2e regel aanv.: aangeduid en hier reeds {op blz. 54, noot 4) werden omschreven.
Blz. 85. Noot 4, 2e regel m. w,: Cat. B I, 1 No. 158.
Blz. 87. Noot 1, 2e regel vervalt was; de 3e regel begint: was die legende enz.
Blz. 94. Noot 1, 4e regel m. w.: Zie o.a. Afb. 45—47 en 49.
Blz. 96. Noot 1, 2e regel m. w.: 1485; T. K.V. II, 2: A 189 en A 190 de rozenkransen enz.
3e regel m. w.: Dresden (T, K.V. I No. 111, uit 1496 en later?). 6e regel aanv.:
p. 397, T. K.V. II: W 59), 7e regel aanv.: Bazel T. K.V. II: A 238). 8e regel aanv.:
L. 524. T. K.V. II: No. 473, in de Albcrtina). 10e regel aanv.: (B. 101 en B. 39;
T, K.V. II, Nrs. 707 en 706).
Blz. 101. Citaat, 6e regel v. o. m. w.: gelebt hat.
Blz. 110. 11e regel v. b. aanv,: tekening uit ± 1500 (L. 348; T. K.V. I, 189).
Blz. 118. Noot, 16e regel v. b. aanv.: fig. 192 en 197).
Blz. 120. Noot 1, le regel m. w.: Bd. XVI (1910), afb. 78—81. 2e regel m. w.: te Londen
{Id., afb. 114). Noot 2 m. w.: Id., resp. afb. 93—98 en afb. 108 vlg.
Blz. 121. Noot 3 m. w.: afb. 95 (1463/64).
Blz. 129. 3e aUnea, 3e regel m. w.: kruisigingsgroep.
Blz. 131. 2e aUnea, 2e regel m. w,: hier eveneens {vaak gekroond en) tronend —. Noot 1,
3e alinea, slot m. w,: {resp. v. M. IV, 49 en v. M. VII, 235).
Blz. 331. 2e alinea, 8e regel m. w.: (Cat. B I, 2 No. 187, Afb. 34b).
Blz. 137, 3e alinea, le regel m. w.: Het schilderijtje uit 1430—'60 (Cat. B I, 2 No. 178,
Afb. 30). Noot 2, slot m. w,: No. 179, Afb, 32).
Blz. 138. 3e regel v. b. m. w.: (zie Cat. B I, 2 b.v. No. 186, Afb. 35). 8e regel v. b. m. w.: (zie
Cat, B I, 1 No. 173, Afb. 29). 13e regel v. b. m. w.: Praag {inv. No. 86).
Blz. 139. • Noot 4 m. w.: ld. Tafel VI en XLIV aanv.: (zie Cat. A I No. 20, Afb. 11).
Bk. 144. Noot 4 m. w.: (Cat. B. II, 5s No. 227, Afb. 42).
Blz. 148. Tabel, 3e kolom, laatste regel, m. w.: Cat. B II, 58 No. 222. Noot 2, 2e regel m. w.:
één der beide voorbeelden van het tussentype in dit schema.
Blz. 149. Tabel db 1500, 2e kolom, aanv. met: Cat. B II, 58 Nrs. 141 en 225, Afb. 40 en 41.
Tabel Begin XVIe eeuw, 3e kolom, aanv. met: Cat. B II, 58 No. 227, Afb. 42.
Blz. 150. Tabel 1515—'20, 3e kolom m.w.: Cat. B I, 2 No. 200.
-ocr page 669-mÈ^m
-ocr page 670-5e regel v. b. m. w.: zal beschreven worden bij Schr. Hdb.
2e regel m. w.: No. 141, Afb. 40. 4e en 5e regel m. w.: 59
kralen zou volgens A. v. Oertzen wijzen op enz.
laatste regel m. w.: Zie Type A 2.
m. w.: 103.
3e r. aanv.: B I, 2 {blz. 272). 4e r. aanv.: No. 118 {blz. 234).
3e regel aanv.: met Zie blz. 219.
2e regel m. w.: Type B I, 2 ? —- o/B II, 6 — in A 8 met A 5.
2e en 3e regel v. o. met aanv.: Meester van het Frankforter
portret {Martin Hess-Caldenbach volgens mededeling van
Dr. Götz, 1937 ajh Stadelsches Kunstinstitut).
Blz. 279.nbsp;id. 216. 5e r. m. w.: Nrs. 214, 218 en 219. le r. v.o. aanv. met Afb. 17.
Blz'. 288. Cat.BII,5gl32. 3e regel m.w.: No. 132.
Blz. 291.nbsp;id.nbsp;B II, 5s bovenaan de bladz. m. w.: B II, 5g.
Blz. 300. Cat. B II, 6 254. 2e alinea, 8e regel aanv.: St. Franciscus (?) meer waarschijn-
lijk de apostel St. Thomas. Laatste regel aanv.: H. Dorothea( ?)
de H. Barbara en de H. Apollonia.
Blz. 306.nbsp;id. 270. le regel m.w.: 1,25 X 0,85 m.
Blz. 310. Cat. B II, 7 282. le regel aanv.: Rozenkransprent met de Genadetreden. 10e
regel, de Vader m. w.: de Zoon, als Wereldrechter, 12e regel,
tot den Vader m. w.: tot haar Zoon.
Blz. 311.nbsp;id. 283. le regel m. w.: die links uan oras. 3e regel m. w.: terras fereieZt
rechts {voor ons) naast den heihge enz.
284. 2e alinea, 2e regel, aanv. (Afb. 49, 50 en 51).
Blz. 312.nbsp;id. 287. 2e alinea, 7e regel, m. w.: Deze heiligen, die enz. (voorvervalt).
Blz. 313. Cat. BII, 8 235. 2e regel, St. m.w.: {Sted.) Museum.
Blz. 314.nbsp;id. 290. le regel (Fol. B) vervalt.
291. le regel (Fol. C) vervalt; laatste regel m.w.: p. 76 (C).
Blz. 315.nbsp;id. 294. Litt. aanv. met: Litt. Beissel I {1909) p. 564 vlg.
295. 5e en 9e regel aanv.: links {van ons).
Blz. 319. Noot 2 aanv. met: XIll (1900) Rosenkranzbilder aus der Zeit urn 1500, p. 42.
Blz. 323. 2e alinea, 3e regel v.o.,m. w.: ja zelfs van de m.eer Duitse Schutmantel-Madonna.
Blz. 403. Noot 2, laatste regel m. w.: blz. 422, noot 4).
Blz. 404, Noot 3. m. w.: rubriek A (blz. 374).
Blz. 426. Noot 1, 2e regel, m. w.: (blz. 347).
Blz. 429. Noot 8, le regel, m. w.: (blz. 350).
Blz. 446. 2e ahnea, 2e regel v. b.: 64 m. w. 63.
Blz. 447. 3e alinea, le regel, m. w.: (blz. 374).
Blz. 544. 4e alinea, 6e regel, m. w. (blz. 348) — 9e regel, m. w.: (blz. 382).
Blz. 544. Noot 2, 2e regel, m. w.: (zie blz. 347(.
Blz. 548. Noot 2, laatste regel aanv.: 14962; blz. 178, Afb. 9 b).
Blz. 566. Noot 3, 2e regel, m. w.: (blz. 386).
Blz. 573. XVI. eeuw, Corn. van Sneek, 5e regel, formule m. w.: Credo 3 X [1 clausula -f
5 X Ü Pn- 10 Ave's)] óf omgekeerd.
Blz. 246. |
Cat. A 8 | |
Blz. 247. |
id. |
141. |
Blz. 248. |
id. |
82. |
Blz. 251. |
id. |
104. |
118. | ||
Blz. 252. |
id. |
99. |
Blz. 265. |
Cat. B I, 2 |
236. |
Blz. 278. |
Cat. B I, 4 |
214. |
■mmmmm.
-ocr page 672- -ocr page 673-