-ocr page 1-

I

QK.lQJS.W.e. j

-ocr page 2-
-ocr page 3-

EENE HERINNERING

AAN HF.

LEIDSCHE MASKEHADKS VAN VROEGER EX LATER,

BENEVENS ERNE BESCHRIJVING VAN DEN

GECOSTÜMEERDEX OPTOCHT

te honden Ier vierin»- van liet SOOjaii? jubilé der Leidsche Hoogescliool

op Dinsdag' 15 Juni 1875.

/8p. 'v, L

----

LUIDEN. — A. W. SI.I'I'HOI'I',

-ocr page 4-
-ocr page 5-

n-

BESCHEIJVING

VAN DEN

GECOSTUMEEEDEN OPTOCHT OP 15 JUNI 1875.

-ocr page 6-

.

* _ ■

. :

* -

-

'

%

-ocr page 7-

HET DERDE EEUWFEEST.

EENE HERINNERING

AAN DE

leidsclie Maskerades van vroeger en later,

BENEVENS EENE BESCHRIJVING VAN DEN

GECOSTUMEERDEN OPTOCHT

te houden ter viering van liet 300jarig jubile der Leidsclie Hoogescliool op 15 Juni 1875.

TE LEIDEN, BIJ A. W. SIJTHOPP.

1875.

-ocr page 8-

............

MM

-ocr page 9-

Inleiding.

Reeds in de hoogste oudheid vindt men hij feestelijke gelegenheden gewag gemaakt van het houden van optochten, en zulke vertooningen, dieöstha'ar gemaakt aan het geven van allerlei plastische vootótellingen, vallen steeds in den smaak. Te meer zal dit het geval zijn naarmate ze de waarheid meer nabij komen en met grooter zorg en smaak zijn ingericht. Maar vooral zal zulk eene vertooning op ieders levendige belangstelling kunnen rekenen, als zij ons een aanschouwelijk beeld geeft van het verledene en ons zoo getrouw mogelijk verplaatst in de dagen van weleer. De onderscheidene Maskerades, bij gelegenheid van den vierdag der stichting van de Leidsche Hoogeschool gehouden, hebben meestal getracht ons zoodanig tafereel van het verleden, ons Verleden veelal, voor oogen te stellen, en hoezeer ze daarin steeds zijn geslaagd getuigen de talrijke scharen, die bij ieder jubeljaar van heinde en verre naar Leiden stroomden, om zich te vergasten aan de keurige schilderij. Nog maar weinige dagen en opnieuw staat ons een dergelijk genot te wachten en zeker is de verwachting niet overdreven dat de maskerade bij gelegenheid van het derde eeuwfeest der Leidsche Hoogeschool al de vroegere in luister zal overtreffen. Voor zoover onze herinnering eene voorstelling van de vorige optochten heeft bewaard, zullen we gelegenheid hebben daarover te oordeelen. Maar de herinnering van de meeste onzer

-ocr page 10-

stadgenooten strekt zich niet verder uit dan over het tijdperk waarin de maskerades bij dag werden gehouden. Wel hebben we meermalen gehoord hoe men voor dien tijd dergelijke vertooningen in den winteravond by fakkellicht gaf, maar de meesten onzer hebben dat nooit bijgewoond. En het is daarom dat we hebben gemeend velen genoegen te doen door hun nevens eene beschrijving van de Maskerade van dit jaar, eene schets van enkele dier vroegere optochten te geven.

We beginnen daartoe met ons te verplaatsen in het jaar 1776 en wonen

De Sledevaart

bij die in dat jaar door het Genootschap Veniam pro Laude, ter gedachtenis van het tweede eeuwgetijde van Leidens Höogeschool werd gehouden. Het genootschap Veniam pro Laude, in het jaar 1746 binnen Leiden opgericht, stelde zich ten doel, gedurende den winter »de voornaamste en beste Treur-, Bly- en Kluchtspelenquot; op te voeren. In October 1774 had het door de opvoering van »Het Beleg der stad Leidenquot; bijgedragen tot de viering van het tweede eeuwfeest van Leidens ontzet en den 7den Februari 1775 bracht het door de opvoering van het zinnespel »Leiden verruktquot; het zijne bij tot eene waardige viering van het tweede jubilé der Hooge-school. Maar verscheidene leden bejammerden het dat dit alles te veel binnen hun eigen kring was gebleven en hadden liever gezien dat er vanwege het genootschap iets was gedaan, waaraan men meer algemeen had kunnen deelnemen. Vandaar dan ook, toen in Januari van het volgend jaar de gelegenheid daartoe gunstig scheen, dat eenigen met het voorstel voor den dag kwamen om eene sledevaart te houden en daarmede het jubeljaar der Hoogeschool te besluiten. Het voorstel werd op Dinsdag den 23sten Januari ter tafel gebracht en reeds den volgenden morgen werd een plan vastgesteld en in allerijl een programma gedrukt om er nog dien eigen avond gevolg aan te kunnen geven. En zoo gebeurde het. Woensdag den 24sten Januari, 's avonds te negen uren, ver-

-ocr page 11-

lieten de vertooners de poort van het gefalijde Bagijnhof en namen plaats in de sleden, die met fakkeldragers gereed stonden. Weldra zette zich nu de trein in beweging. Voorop gingen twee tornooi-ridders te paard ieder met een fakkel gewapend om de daarop volgende slede te verlichten. In deze slede evenals het paard »op zijn Frieschquot; getuigd, zat een stalmeester, gekleed in een bonten tabbaard. Daarachter volgde eene slede met vier speellieden, »blaazende op clarinetten en walthoornen verscheide Airtjesquot;. Twee oude Romeinen gehelmd en met rondassen aan den linkerarm en ontbloote zwaarden volgden hen te voet, en in de slede daarachter kwam weder een geharnast ridder. ïwee vorstelijke hardloopers, in het wit gekleed, verlichtten met fakkels de daarop volgende slede, waarin eene jeugdige fiere maagd de Vrijheid voorstelde. Zij was in het wit gekleed met een gouden sluier. In de rechterhand hield zij een speer met den hoed in top en om den linkerarm een schild waarop de Hollandsche leeuw met de spreuk: Concordia res parvae crescunt. Prins Willem de Eerste stond achter haar en naast hem een ridder in volle wapenrusting. Na hen kwam het gevolg van Zijne Hoogheid te paard gevolgd door twee trompetters in scheepskleeding die de aankomst verkondigden van Louis Boisot, die in eene slede achter hen aankwam. Voor in die slede stond een weesjongen met haring en wittebrood in de hand. Nu volgde de Leidsche Stedemaagd in 't wit met zilver doorweven en een rooden sluier daarover. Op hare borst zag men 't Leidsche wapen. In de rechterhand hield zij een speer, waaraan eene banier hing, waarop men aan de eene zyde las S. P. Q. L. (Senatus Populus que Leydensis) en aan de andere zijde »De raad en 't volk van Leidenquot;. In hare linkerhand zag men een schild en daarop de Leidsche burg met de woorden: Pugno pro Patria. Aan hare voeten zaten twee kinderen in 't wit en rood, de kleuren der stad, en achter op de slede stonden Pieter Adriaansz. v. d. Werf en Jan van Hout. Twee stadsboden gingen ter zijde. Hiermede was het eerste gedeelte van den optocht, doelende op 't ontzet, gesloten.

-ocr page 12-

8

Wat nu volgde had betrekking op de inwijding der Hooge-school. Vooreerst zag men twee personen in Grieksch gewaad met eene banier, waarop aan de eene zijde liet opschrift: »Salus Academiaequot; en aan den anderen kant: »De Leydsche Minerva zij heil!quot; Minerva zelve volgde hen. Zij was gekleed in roede zijde met massief gouden bloemen doorweven. Op de borst droeg zij een geschulpt goud harnas en een gouden sluier hing haar over de schouders. Aan hare voeten zaten twee kinderen die de pedellen voorstelden, en achterop stond Johan van der Does de eerste Curator der Hoogeschool en naast hem een ander Hollandsch edelman, Mr. Gerard van Wijngaarden, die namens den Prins bij de inwijding der Hoogeschool tegenwoordig was geweest. Nu volgden de vier Faculteiten ieder in eene afzonderlijke slede. Vooreerst de Godsdienst, voorgesteld door eene jeugdige vrouw in zuiver witte kleeding. Op 't hoofd droeg zij een gazen kapsel en een dunne witte sluier hing haar over de schouders. In de handen droeg zij een wierookvat en voor hare voeten stond een draagbaar altaar met brandenden wierook. Themis, de godin der gerechtigheid met zwaard en weegschaal, stelde de Rechtsgeleerdheid voor. De Medicijnen werden vertegenwoordigd door Esculapius, in een gebloemd Grieksch gewaad met blauwzijden mantel en een knods met een slang in de hand. Een groene lauwerkrans versierde zgn hoofd. De philoso-phische faculteit werd voorgesteld door Apollo, een jeugdig man in prachtig Grieksch gewaad met een roodzijden sluier met goud galon belegd omhangen. Een frissche lauwerkroon omgaf zijne slapen. Hij hield een cither in de hand en tokkelde van tijd tot tijd de snaren. Elk dezer vier sleden werd telkens door een professor en een student in de betrokken faculteit gevolgd. Daarachter kwamen twee sleden met studenten »in moderne kledyquot; met ontbloote degens, en twee andere met muzikanten, terwijl de trein door twee lakeien in witte »modernequot; lakensche rokken gesloten werd.

In deze orde nu trok de trein de stad door langs de voornaamste straten en grachten. Eene groote massa volks was

-ocr page 13-

9

op de been en stond natuurlijk opgetogen over zooveel schoons in zoo korten tijd bij elkander gebracht en geregeld. Tot twaalf uren 's nachts duurde de tocht. Toen werd de trein ontbonden en stapten de leden van het gezelschap voor de vergaderkamer van het Genootschap weder af'.

Het vijfde halve Eeuwfeest.

De Leidsche Academie werd in het jaar 1575 met »trium-phe, Ceremonien, eere ende statelicheydtquot; ingewijd, o. a. door het houden van een plechtigen optocht, waarvan de bijzonderheden door J. Orlers in zijne beschrijving van Leiden zijn opgeteekend. Geen wonder dus, dat, toen bij de viering van het vijfde halve eeuwfeest de studenten besloten een optocht te houden, hunne keuze op dezen «ommegangquot; viel. Groot waren de verwachting en het verlangen van de burgerij naar dit ongezien schouwspel.

De oude beschrijving werd voor den dag gehaald, door sommigen gelezen, door anderen verklaard. De Leydsche Courant gaf er in haar nummer van den zevenden eene korte schets van en ieder had den mond vol van de statige vertooning, die op handen was. Eindelijk was de 9de Februari, de dag voorde Maskerade bestemd, aangebroken. Door de geheele stad werden, zoodra de avond viel, de feestlichten ontstoken. Het weer liet niets te wenschen over. De lucht was helder en de wind stil. Eene ontelbare menigte verdrong zich op de straten. Uit alle streken van het land waren vreemdelingen herwaarts gekomen om het schouwspel te zien. De huizen langs den weg, welke de stoet zou voorbijtrekken, waren van onder tot boven met nieuwsgierigen gevuld. Te negen uren zette hij zich in beweging. Vooraan reed eene afdeeling kurassiers, wier trompetgeschal den naderenden feeststoet aankondigde. De stoet zelf was alleszins geschikt om den toeschouwer in de verbeelding twee en een halve eeuw terug

-ocr page 14-

10

te voeren en hem te doen gelooven dat hij ze voor zich zag, de edele mannen van dien tijd, die de vermaarde Hooge-school hadden gegrondvest. Daar zag men ze in hunne eigene kleeding, fier en achtbaar zooals onze schilders ze op hun doek hebben gemaald.

De trein werd geopend door twee vaandrigs, gevolgd door twee tamboers en een pijper. Zestien Leidsche burgers werden voorafgegaan door de kapiteins Claas Huigensz. Gael en Claas Dirksz. van Montfoort. Daarna vertoonde zich Sacra Scriptura (de Godgeleerdheid) op een triomfwagen, bedekt door een met sterren bezaaid kleed en getrokken door zes paarden. Zij droeg in de rechterhand het zwaard des geloofs en hield in de linker een geopenden bijbel. Rechts van den wagen gingen de Evangelisten Matthéus en Lukas, links Marcus en Johannes. Daarachter Justitia, met den blinddoek voor het gelaat, die in de eene hand het ontbloote zwaard en in de andere de weegschaal droeg. Zij werd omgeven door de rechtsgeleerde doctoren Salvius Julianus, Papinianus, Ulpianus en Tribonianus, allen te paard. Nu volgde Medicina met een bos kruiden in de hand, te paard gezeten tus-schen de vier voorname geneeskundigen Hippocrates, Galenus, Dioscorides en Theophrastus, allen in antieke kleederdracht. Vier hellebaardiers reden om deze groep heen. Minerva te paard en gewapend met lans en schild, was omringd door Aristoteles, Plato, Cicero en Virgilius. Nu volgden weder vier hellebaardiers. Vier stadsmuzikanten en vier stadsroedragende boden openden vervolgens de reeks van geleerden, staatslieden en regenten, die de inwijding hadden bijgewoond. Men zag er den hoogleeraar Kasper Jansz. Goolhaes tusschen de vertegenwoordigers van Willem I bij de inwijding, Mr. Gerard van Wijngaarden en Jacob van der Does; den hoogleeraar in de rechtsgeleerdheid Mr. Diederich van der Nieuborch met Johan van der Does, den eersten Curator, ter rechter- en Mr. Artus van Brederode ter linkerzijde. Tusschen Jhr. Aart van Duyvenvoorde en Toy van Brouckhove, Leidens hoofdschout, liep de rechtsgeleerde hoogleeraar Mr. Joost de

-ocr page 15-

11

Menyn. Daarop volgde de hoogleeraar in de geneeskunde Dr. Pieter van Forest, in het midden van de burgemeesters Willem Jansz. van Heemskerk en Diederich Jacobsz. vau Montfoort (Van der Werf was niet bij de inwijding tegenwoordig geweest en werd dus ook in den optocht niet voorgesteld). Achter hen kwam Dr. Laurens van Oorschot, hoogleeraar in de geneeskunde, vergezeld door burgemeester Willem van Loo en schepen Cornells Adriaansz. van Barrevelt. De schepenen Cornells Huygens van ïhoorenvliet en Pieter Hendricksz. Wassenaer hadden den hoogleeraar in de wis-en sterrenkunde Gerart de Bont in hun midden. Het laatst zag men Comelus Grotius, den hoogleeraar in de wijsbegeerte, tus-schen de beide schepenen Pieter Oom Pietersz. en Pieter Jansz. Pieter. Nu volgden weder twee vaandrigs en de beide kapiteins Aelbrecht van Raephorst en Symon van Veen, die de achterhoede aanvoerden, welke uit zestien manschappen bestond.

Langzaam en statig trok deze trein door Leidens straten. Overal wekte hij bewondering. De menigte gaf hare tevredenheid ontelbare malen in het ondubbelzinnigst gejuich te kennen. Tot bijna halfdrie in den nacht duurde de optocht. Toen werd hij ontbonden, maar de feestvierende menigte ging nog niet uiteen. Men had te veel gezien en bewonderd om zoo dadelijk naar huis terug te kunnen keeren. En al was het Februari, toch bleef de schare nog geruimen tijd op de been.

Intocht van Ferdinand en Isabella in Granada.

»Wij vernemen dat bij gelegenheid van het veqaarfeest der stichting van onze Hoogeschool, in February aanstaande, door het corps studenten eene luisterrijke Maskerade zal gegeven worden, voorstellende den intogt van Ferdinand en

-ocr page 16-

12

Isabella in Granada.quot; Zoo luidde het eerste bericbt in de Leidsche Courant van 8 Januari 1835. Slechts eene maand van te voren dus werd het nieuwtje door de pers aan de burgerij medegedeeld. Wel een bewijs hoezeer de maskerades van dien tijd van de onze verschilden. Immers mag men veilig aannemen dat de redactie van het stedelijk nieuwsblad niet zoo lang onbekend bleef met een dergelijk besluit van het studentencorps, of het plan van deze maskerade kan maar weinige dagen van te voren zijn vastgesteld. Er bleef dus niet veel tijd tot regeling over. Gaat men nu hierbij na, hoe tegenwoordig zoodanig plan ruim een jaar te voren wordt vastgesteld en hoeveel beter de hulpmiddelen zijn waarover men thans heeft te beschikken, dan ligt de gevolgtrekking voor de hand dat deze »luisterrijkequot; maskerade, wel het een en ander te wenschen moet hebben overgelaten.. Evenwel de omstandigheid dat deze optochten bij avond gehouden werden, nam veel van 't gebrekkige weg of liever verhinderde dat dit werd opgemerkt. Bij den rossen gloed der fakkels behoefde men niet zoozeer te letten op de nieuwheid en vlekkeloosheid van 't kostuum en konden houten en bordpapieren wapentuigen gemakkelijk de plaats van het ijzer en staal vervangen. Was dit niet het geval geweest, we zouden tot de overtuiging moeten komen, dat we in onze stad op 't gebied der nijverheid sterk waren achteruitgegaan, als we b. v. van de maskerade in 1825 lezen dat alle benoodigdheden daartoe, in onze stad zelve vervaardigd werden, iets wat, zooals we weten, tegenwoordig om gegronde redenen niet meer gebeurt. Om nu tot den intocht van Ferdinand en Isabella terug te keeren, daarvan verscheen op »Zaterdag den 7den Februariquot; het volgende programma.

-ocr page 17-

13

PROGRAMMA VAN EENEN OPÏOGT

welke op den O. Februari) 1835, door H.H. Studenten der

LEIDSCHE HOOGESCHOOL,

na den afloop der gewone serenades zal worden gehouden, voorstellende

DEN

INTOGrT

VAN

FERDINAND EN ISABELLA

IN

GRANADA,

op den O. January 14:02.

-ocr page 18-

14

XII. Ferdinand en Isabella {te paard).

XIII. Schildknapen en pages (te paard).

XIV. Don Juan de Arragon, Infant van Spanje {tepaard). Don Euis Lopez de Toledo,

Don Diego Castrillo,

Don Pedro Puerto Carrero,

Don Fadrique de Toledo,

Don Mendo Quexada,

Don Inigo Lopez de Mendoza,

Don Alonzo de Montemayor,

XV. Thomas de Torquemada, Groot-Inquisiteur (op een

wagen, getrokken door vier paarden, gevolgd van

eenige leden der Inquisitie).

XVI. Don Pedro Gonzalez de Mendoza, kardinaal;

Don Fernando de Talavera, bisschop van Avila,

Biechtvader der Koningin (beide op een wagen,

getrokken door vier paarden), gevolgd van eenige

Geestelijken.

XVII. Abou Abdallah Muhammed, \

Schaki, laatste vorst van Granada, gt; {te paard).

Yousef ben Tomeischa, Groot-Vizier, )

XVIII. Hamed ben Saradj, \

Muhammed ben Said, i

Mousa ben Abil Gassan, f Moorsche grooten

Aboul Casim Abdelmelec, f {te paard).

Abdallah ben Habid, I

Ali ben Mustapha, /

XIX. Don Alonzo de Aquilar, \ r,

p. „ j at j- I Spaansche veldover-

Don Guzman de Medina gt; . ,

Sidonia ) 11 ^ Paarlt;^)-

XX. Schildknapen van beide {te paard).

XXI. Gezanten van den keizer en Engeland.

XXII. Gezanten van Frankrijk en Napels.

XXIII. Gezanten van Venetië en de Nederlanden.

XXIV. Don Diego de Quesada, Grootmeester der Orde van

Alcantara {te paard) met zes ridders der Orde.

Spaansche Grandes {te paard).

-ocr page 19-

15

XXV. Don Luis de Vegas, Grootmeester der Orde van Calatrava {te paard) met zes ridders der Orde. XXVI. Don Alonzo de Cardenas, Grootmeester der Orde van San Jago de Compostella {te paard) met zes ridders der Orde.

XXVII. Ibrahim al Gherbi, Moorsch opperpriester vergezeld

van vier Imans of priesters.

XXVIII. Hamed Abou Ali, .

Ekrema ben Abou Djehel, I Moorsche ridders Moawiah ben Djafar, l {te paard).

Watsilab ben al Aska, )

XXIX. Solaim ben Man sour met een corps Abencerrages. XXX. Hamed El Zegri met een corps Zegris.

XXXI. Luïs Mazedo met een corps Spaansche Voetknechten. XXXII. Don Antonio de Cueva met een corps Spaansche Ruiters.

Na dezen optogt volgen eenige afzonderlijke voorstellingen.

De optogt zal beginnen des avonds ten 9 ure van het Gebouw der Akademie, en den weg nemen langs het Rapenburg, over de Noordeindsbrug, de Breedestraat, Hoogewoerd, Watersteeg, Hooigracht, Bakkersteeg, Oude Vest, Turfmarkt, Paardensteeg, Rapenburg tot de Akademie, alwaar dezelve zal worden ontbonden.quot;

Men ziet, de weg, dien de trein volgde, niet zoo heel lang was. Maar 't weer was ook niet zoo bijzonder uitlokkend. Een geweldige sneeuwjacht verstoorde voor een groot deel de feestvreugde. Toch was er volk genoeg op de been. De zonen van den Prins van Oranje (later Koning Willem II) waren in de stad gekomen en bij den Hoogleeraar H. Cock afgestapt om de Maskerade te zien. De stoet was naar het algemeen gevoelen prachtig. Bovenal trokken de kostumes van Ferdinand en Isabella, den Venetiaanschen gezant en van den Groot-Inquisiteur de algemeene opmerkzaamheid tot

-ocr page 20-

16

zich. De afzonderlijke voorstellingen, waarvan op het einde van 't programma gesproken werd en die het laatste gedeelte van den trein uitmaakten, werden door een muziekcorps gevolgd en maakten niet weinig den lachlust der menigte gaande, die bij de onaangenaamheid van het weer zulk eene opwekking wel noodig had. Het waren satyrieke voorstellingen, waarvan de zin niet moeilijk te raden was en die dan ook door de meesten met een gullen lach werden begroet, 't Bleek hier alweer, hoe groot ongelijk zij hebben, die ons volk den smaak voor geestigheid willen ontzeggen. Men zag hier o. a. een ezel op een triumfwagen. Een deftig getabberd heer zat er voor en onderwees den balkenden discipel uit een groot boek. Ondeugender, maar niet minder naar den smaak van 't volk was de wagen waarop een gans lag vastgebonden, die door een ander deftig personage werd voortgeduwd, eene illustratie van het Hollandsche spreekwoord, dat in een goeden kruiwagen het onfeilbare middel ziet om den grootsten Hans tot de aanzienlijkste waardigheden te brengen. Dat er ook waren, die zich aan deze voorstellingen ergerden, bewijst alleen hoezeer ze doel troffen en hoe Uilenspiegel dikwijls lachende de waarheid zegt.

De Intocht van Hertog Jan van Beieren in Leiden.

Hadden wij in onze vorige schets gelegenheid, de opmerking te maken hoe weinig tijd er vroeger, in vergelijking van thans, aan de regeling der Maskerades werd besteed, bij den optocht van den 2655ten Verjaardag der Hoogeschool schijnt daarin reeds eenige verbetering te zijn gekomen. Ook kwam er meer algemeene belangstelling in de zaak, getuige de verschillende werkjes, die een tijd te voren in het licht verschenen en betrekking hadden op het aanstaande feest. Bij den uitgever P. H. van den Heuvell verscheen een stukje, getiteld: »Ophelderingen omtrent den Intocht van Hertog Jan

-ocr page 21-

17

van Beyeren in Leiden op den 18d™ Augustus 1420 uitgegeven vanwege de commissie tot regeling der Maskerade van den 8sten Februari] 1840,quot; dat nagenoeg op dezelfde wijze bewerkt was als de tegenwoordige officieele beschrijving, maar waarvan de uitvoering veel minder kostbaar en de prijs (slechts 40 ets.) meer geschikt was om het in ieders handen te brengen. S. en J. Luchtmans gaven voor 20 ets. het Programma der Maskerade idt. De boekhandelaar P. Engels opende de inteekening op eene plaat, die den intocht zou voorstellen en 2 gulden kosten moest, en gaf daarbij een »Kort overzigt van de belegering en overgaaf van Leyden en van den In-togt binnen die stad door Hertog Jan van Beyeren,quot; dat ook afzonderlijk tegen 15 ets. te bekomen was. Nog verscheen bij de boekhandelaars J. H. Gebhard en Comp. de »Intogt van Hertog Jan van Beyeren binnen Leiden in 1420.quot; door Mr. J. G. La Lau (prijs 25 ets).

Van de beide laatstgenoemde werkjes in 1839 uitgekomen, verscheen reeds in de helft van Januari een tweede druk, wel een bewijs dus dat de belangstelling in de maskerade algemeen was.

Op den dag van het feest was er eene ongekende levendigheid op Leidens straten. Het was juist Zaterdag en dus markt, eene reden te meer om een groot aantal bezoekers van buiten herwaarts te voeren. Het weer was voor Februari vrijgoed en tegen den avond wemelden de straten van talrijke scharen. De serenade, die gewoonlijk den optocht voorafging, werd ook nu gehouden, maar bepaalde zich alleen tot den nieuw benoemden rector-magnificusMr. J. R. Thorbeeke. De overige professoren, aan wie men gewoonlijk die eer bewees, hadden ditmaal daarvoor bedankt. Daardoor had men het voordeel dat de optocht een paar uren vroeger dan gewoonlijk kon beginnen. Tegen zeven uren kwamen de 204 studenten, die aan de Maskerade zouden deelnemen, in het academiegebouw te zamen en begon men den trein ie regelen. Een uur later zette zich de stoet in beweging. Het bleek al spoedig dat nog nooit aan eenige maskerade zooveel zorg was besteed. Had men zich vroeger al gauw tevreden gesteld

-ocr page 22-

18

de verschillende personen die men wilde voorstellen in kostuum te brengen, hetzij dan historisch of niet, nu was alles met de grootste nauwkeurigheid naar het model van oude geschiedschrijvers en schilders vervaardigd en volkomen in overeenstemming met het tijdvak, waarin de gebeurtenis die men wilde voorstellen, had plaats gehad.

De trein, voorafgegaan door de muziek der infanterie en cavallerie, die hier in bezetting lag, werd geopend door den schildknaap Otto van Haaften met acht zijner misters te paard. Zij waren allen in het rood gekleed, gehelmd en geharnast en voorzien van speren, schilden en zwaarden.

Daarop volgden, vier aan vier, zestien boogschutters van Dordrecht, gekleed in half rood en half wit, de kleuren hunner stad, met Engel de Vos van Dordrecht aan hun hoofd.

De schildknaap Gerrit van Poelgeest, schout van Leiden, in fluweel met goud geborduurd, kwam achter hen.

Nu volgden de vier Leidsche burgemeesters, Hugo van Weer, Dirk De Bruyn, Dirk van den Bosch en Willem Bort, in tabbaarden van verschillende kleur, met puntmutsen op het hoofd en vergezeld van de schepenen Hendrik Stoyt, Pieter Gobel, Pieter Butewech Dirksz., Dirk Poes, Hendrik Dammesz. Klaas Coster, IJsbrand Spronksz. en Veen Florisz.

Daniël van Beveren (schildknaap), bevelhebber van des hertogs lijfwacht, volgde met zijn vaandrig en elf manschappen. Zij waren gekleed in de kleuren van het huis van Beieren, met witte jakken en blauwe hoozen en hadden zwarte schilden aan den arm en ijzeren helmen op het hoofd. De vaandeldrager was voorzien van een buitengemeen sierlijk vaandel.

Gerrit van Assendelft en Jakob van Oats, de beide wapenkoningen, droegen op hunne wapenrokken de wapenen van Holland en Zeeland. Daarop volgden zes banierdragers. Götz Wolfen van Schörgern met het vaandel van Beieren, Bernard Rosen met de banier van den Rijnpaltz, Louis de Harcourt met de banier van Henegouwen, Arend van Giessen met de banier van het graafschap Holland, Arend van Kruiningen met do banier van Zeeland, en Immen van Kuinden met de

-ocr page 23-

19

banier van Friesland. Zij zaten allen te paard en trokken ieders aandacht door de keurigheid van hun kostuum. Vooral de banierdrager van Henegouwen was allerprachtigst uitgedost.

Na hen zag men drie roode dragers, in geruite kleeding van wit en blauw en met roode roeden voorzien.

Allerprachtigst gekostumeerd was de zegelbewaarder van Hertog Albrecht, Hendrik Nothafft Heer van Wernberg, die nu volgde. Achter hen kwamen de beide thesauriers, Gijs-brecht Piek en Boudewijn van Swieten; Adriaan van Eaap-horst, rentmeester over Keunemerland; Willem van Boschhuizen, rentmeester in Rijnland, Schieland en Delfland, en Hendrik Hermans, secretaris des hertogs met vijf klerken van de kanselarij.

Thans volgde de hoofdpersoon van den stoet. Hertog Jan van Beieren voorafgegaan door zijn zoon, die 's hertogs banier droeg. Beiden waren in volle wapenrusting. Ook het paard van Hertog Jan was geheel geharnast.

Onmiddellijk achter hen kwam de onmisbare hofnar. Hans Holzstok, die door zijne potsierlijke kleeding maar vooral door zijne vele grappen de toeschouwers niet weinig vermaakte. Gewoonlijk wandelde hij bij den stoet, maar van tijd tot tijd besteeg hij zijn ezeltje om even uit te blazen van zijn vermoeiende taak om voortdurend de lachspieren van zoovelen in beweging te brengen.

Die nu volgden waren Cornells van Zuidvoort, Frederik van Tol, Adriaan van Matenes, Willem van Haastrecht, Albrecht van Raaphorst en Zweden van Heenvliet, pages van den Hertog. Zij waren gekleed in 't blauw met zilver afgezet en droegen het wapen van hun meester op de borst.

Willem van Naaldwijk, Erfmaarschalk van Holland, kwam te paard en van vier schildknapen vergezeld achter hen aan^ Volgens het programma hadden nu acht raden van den Hertog moeten volgen. Men zag er echter maar zeven, want de student, die Jakob van Gaasbeek moest voorstellen, was door een fakkeldrager in brand gestoken. Hij was er wel met den

-ocr page 24-

20

schrik afgekomen, maar zijn kostuum had er toch zoo onder geleden dat het hem niet mogelijk was met den trein mede te gaan. De overige zeven waren gekleed in de kleuren van hunne wapenschilden. Ook de dekkleeden van hunne paarden vertoonden diezelfde kleuren.

Achter hen kwam Francois de 13orli, biechtvader des her-togs met twee kapelaans. Zij waren gekleed in lange stola's en stapten voort met deftigen statigen tred, in de volle bewustheid van de hooge waardigheid, die zij, al was het dan ook maar voor een enkelen avond, bekleedden.

Zeven grooten der aarde, allen gezanten van vreemde vorsten, volgden de geestelijke heeren. Het waren Michael van Gailkirchen, gezant van Lodewijk van Beieren (den gebaarden); Johan von Reisacher, gezant van Hendrik den Rijken;Kudolf van Taberzhoffer, gezant van Ernst van Beieren; Ulrick van Cladenstein, gezant van Lodewijk, den blinden keurvorst van den Palts; Jan Schelaert, gezant van Reinoud van Gelder; Willebrand van Lannoy, gezant van Philips van Bourgondië, en Raas van Warfengys, gezant van den bisschop van Luik. Zij waren allen prachtig gekleed; maar geen van hen was zoo rijk uitgedost als de gezant van den rijken hertog van Bourgondië. De heer van Lannoy was gekleed in blauw fluweel met goud gestikt. Hij droeg roode hoozen en een satijnen kaproen (muts), die met velerlei edelgesteenten bezet was.

Acht ridders te paard kwamen daarachter, allen in volle wapenrusting. Onderhen muntten in pracht van kleeding vooral uit Walraven, hertog van Heidelberg, en Hendrik van Renesse.

Ook vier burgemeesters van Delft waren tegenwoordig. Het waren de heeren Doman Jansz.; Willem Klaasz. de Heuker, Jan Heuksz. van Groenewegen en Albrecht Beukelsz. Zij waren in denzelfden trant als de vier burgemeesters van Leiden, in tabbaarden en met puntmutsen op het hoofd.

Vier minderbroeders, drie predikmonniken en zes karmelieten brachten in de eigenaardige kleeding van hunne orden vrij wat afwisseling in de rij van schitterende edellieden.

Achter hen kwam de Valkenier. Hij liep in een raam,

-ocr page 25-

21

waarop zes valken met kappen en bellen gezeten waren. Naast hem ging een jager van den hertog met twee jachthonden en een zwijnspriet in de hand en daarop volgde Adriaan van der Woert, opperbevelhebber van Holland, met een waldhoorn op den rug en eene valk op zijne rechterhand.

Verder merkte men op den dijkgraaf van Holland Hendrik Willemsz., en Lodewijk van Praat, 's hertogs hofmeester. Vooral het kostuum van den laatste droeg ieders bewondering weg.

Twee fouriers van den hertog en vier van zijne maarschalken, de heeren Willem Gillisz., Jan Karelsz., Engelbert Wolferdsz. en Wouter Severijnsz., kwamen daarna. Hunne pakken waren wit en blauw geruit. Verder droegen zij blauwe tootschoe-nen, witte hoozen en blauwe punthoeden.

Hen volgden vijf hofbedienden, drie chirurgijns bij het leger en zes kabeljauwsch gezinde Leidenaars, met name: Willem Arendsz., Bartholomeus Immersz., Jakob IJsbrandsz. van der Laan, Arend Jan Goedensz., Pieter van Leiden Dirksz. en Wermbout Jansz. Zij waren tijdens het beleg uitgeweken en keerden nu in het gevolg van den overwinnaar terug.

De Rotterdamsche bevelhebber der speerdragers Jan Boninc met tien van zijne manschappen, volgde. Zij waren in het groen gekleed met eene witte streep van voren en van achteren. Een wimpeldrager vergezelde hen.

Nu zag men vijftien zwaar gewapende voetknechten uit Gouda, geheel in 't harnas, met morgensterren gewapend en door hun overste Barend van der Goude aangevoerd De morgensterren waren knodsen, van boven van een ijzeren bal met punten voorzien.

Acht ruiters te paard met Frank Van Borselen aan het hoofd sloten den trein. Zijquot; waren in het zwart gekleed en evenals de andere ruiters gewapend.

De tien commissarissen die den optocht regelden, waren schildknapen en wapenherauten van Holland en Zeeland. Zij waren gekleed in jakken van verschillende kleuren. Op het hoofd droegen zij een kaproen en over het jak een wapenrok, die tot aan de knieën afhing. Zij hielden den herautenstaf in de band en hadden een dolk op zijde.

-ocr page 26-

22

De geheele optocht, die door 300 fakkeldragers verlicht werd, liep in de beste orde af. De trein passeerde dien avond driemaal het Steen schuur. Daar woonde destijds Prins Alexander, de jongste zoon van Willem II, en de prins van Oranje (later Willem II) was daar met Sophia en H. K. H. de erf-prinses van Oranje afgestapt, om den feestelijken stoet te zien. Behalve deze hooge personages woonden, zooals wij straks reeds zeiden, duizenden vreemdelingen het feest bij en daar liet weer boven verwachting gunstig bleef, werden dus de moeiten en kosten, aan dezen optocht meer dan ooit te voren besteed, op welverdiende wijze beloond.

Be optocht yan Fioris V niet de pas geslagen St.-Jakobs-ridders naar het door hem gegeven tornooi te 's-Hage in 1297.

Na de eenigszins uitvoerige schets, die wij van de vorige Maskerade hebben gegeven, zullén we die van het jaar 1845, de laatste die in Februari gehouden werd, wat meer beknopt behandelen. Het ontwerp van die Maskerade staat aan 't hoofd van deze schets genoemd. Oorspronkelijk luidde het anders. Vandaar dan ook dat er een boekje bestaat, bij den Leidschen uitgever P. Engels verschenen en tweemaal gedrukt, dat getiteld is: »Historische bijdrage betrekkelijk den aftocht van Fioris V met de nieuwgeslagen St.-Jakobs-ridders na het door hem gegeven tournooi.quot; Intusschen, die wijziging eerst in Januari van het feestjaar ingevoerd, zal aan den aard der zaak zelcer niet veel hebben veranderd.

Het feest viel weer op Zaterdag en als het weder eenigszins gunstig bleef, had men op een druk bezoek te rekenen. Weken van te voren waren verscheidene kamers, op den weg gelegen, waar langs de trein voorbijtrok, voor aanzienlijke prijzen verhuurd. Er kwamen dan ook langzamerhand heel wat

-ocr page 27-

23

vreemdelingen in de stad. De Hollandsche spoor alleen bracht er van Amsterdam 675, van Haarlem 358 en van Den Haag 2442. Rekent men hier nog bij degenen die per schuit of met rijtuig kwamen, dan zal eene raming van zesduizend menschen zeker wel niet overdreven zijn.

Het weer liep nogal mee. De sneeuw, die sedert eenigen tijd de straten bedekte, was nagenoeg weggedooid en op verzoek van Burgemeester en Wethouders hadden de bewoners van die straten en grachten, waar de trein passeeren moest, dat wat er nog lag, verwijderd.

Omstreeks halfnegen des avonds was de trein gereed en trok in goede orde langs de voornaamste straten der stad. Er was een heele weg af te leggen, hetgeen iedereen begrijpen zal als hij weet, dat de geheele optocht vier uren duurde. De trein, door tien commissarissen geregeld, bestond uit 105 groepen, waarvan vijftig te paard. Honderd twee en tachtig studenten namen er deel aan. (Het aantal ingeschrevenen aan de Leidsche Academie bedroeg dat jaar 592.) De stoet werd door ruiters en zwaar gewapenden geopend en gesloten. Nagenoeg in het raidden reed de graaf in schitterende wapenrusting, gevolgd door zijn opperstalmeester, zijn valkenieren zijn lijfarts. Voor hen uit reed een ridder met 's Graven banier. Na hem kwamen zeven pages en achter hem de edelen Herman van Woerden, Gerard van Velzen, Floris van Borselen en Dirk van Teylingen. Nog behoorden tot deze groep twee hofzangers of meistreelen. Twaalf voetknechten, aangevoerd door twee ridders, stelden 's Graven lijfwacht voor.

We willen ons bij de beschrijving van deze hoofdgroep bepalen en alleen nog mededeelen dat de kostumes zooveel mogelijk getrouw aan de historie gekozen en met de uiterste zorg bewerkt waren. Karakteristiek is echter het oordeel, dat wij daaromtrent in een verslag van de Maskerade vonden opgeteekend. »Alles,quot; zoo heet het daar, »alles was zoo onbekrompen en zoo keurig bewerkt, dat er zelfs bij helder daglicht de toejuichende bewondering niet aan zou hebben ontbrokenquot;. 't Bewijst o. i. hoe er, bij de meeste nauwkeurigheid.

-ocr page 28-

24

toch altijd eenigszins gerekend werd op den vergoelijkenden invloed van het schemerachtig licht der flambouwen en hoe men overtuigd was dat een dergelijke optocht bij dag gehouden, nog veel grooter zorg en nauwkeurigheid vereischen zou.

Na afloop van de taak, door het programma voorgeschreven, reden de vertooners nog eenmaal het plein van de ruïne rond. Zij hadden daarbij het voordeel, om, hoezeer dan ook gebrekkig bij de onvoldoende verlichting, ieder voor zich den geheelen trein te zien passeeren.

Van onvoldoende verlichting gesproken; de fakkeldragers bij den optocht moesten geheel alleen het gemis van 't zonnelicht vergoeden. Van eene algemeene illuminatie was toen nog geen sprake. Het slot van 't verslag dat wij daar straks aanhaalden, eindigt dan ook met de volgende woorden: »Wanneer in volgende jaren weder tot dergelijke feestviering besloten wierd, mogten dan Leydens ingezetenen, die aan den te nemen weg zullen wonen, het voorbeeld van H. H. Boekhandelaren volgen, wier fraai verlichte huizen, het voordeel daarvan met de zwijgende welsprekenheid van de in hunnen omtrek verspreiden glans en helderheid zoozeer tot navolging aanbeval; zoo zou zulk eene verlichting het fakkellicht met zijn voor de naaste aanscliouwers verblindende schittering, verschroeiende hitte, zwarte en zwartmakende rook overbodig maken.quot;

De eerste Maskerade in zomermaand.

Het jaar 1850 stond voor de deur; weer was een jubeljaar voor Leidens Hoogeschool aangebroken en weer was men er op bedacht om het heuglijk feest door eene maskerade op te luisteren. Evenwel niet meer op de oude wijze. Men had bij vorige gelegenheden te zeer de nadeelen van eene dergelijke feestviering in het midden van den winter ondervonden, om zich nogmaals daaraan te wagen. De zomer was de juiste

-ocr page 29-

25

tijd voor het houden van dergelijke vertooaingen. En al was dan ook de 8ste Februari de eigenlijke dies natalis, een dag in Zomermaand zou voor dergelijke feestviering veel geschikter zijn. Men besloot dan ook nu de Maskerade in Juni te houden en dat wel hoofdzakelijk bij dag. Toen eenmaal dit besluit genomen was, stond het vast dat men nu meer dan ooit rekening moest houden met de eischen, die men aan eene historische maskerade mag stellen. Nauwkeurigheid in de voorstelling, echtheid en sierlijkheid van kostumes waren de voorwaarden om op deze wijze te slagen. Maar de commissie, aan wie de zorg voor de regeling van den optocht was opgedragen, bleek voor die moeilijke taak alleszins berekend te zijn. Met ijver en toewijding zette zij zich aan het werk en wist van den beginne af hare maatregelen zoo wel te nemen en ieders vertrouwen in het welslagen van hare pogingen zoozeer op te wekken, dat de Burgerij, toen het stedelijk bestuur den wensch der Commissie tot eene al-gemeene verlichting kenbaar maakte, zich daartoe aanstonds bereid verklaarde. En zoo had men nu de schoonste gelegenheid om den optocht niet alleen bij dag maar ook, onder behoorlijke verlichting, des avonds te houden, en was men tegelijk met de onaangenaamheden van het winterweer, van de ongeriefelijkheden der flambouwen verlost.

De stad was geheel in feestgewaad gestoken. Van torens, masten en uit de ramen der huizen wapperden tallooze vlaggen. Aan verscheidene huizen waren veelsoortige versieringen aangebracht en zelfs in de achterbuurten had men zich beijverd om met groen en bloemen op te wekken tot algemeene feestvreugde. Het was prachtig weer en zoo er misschien nog hier en daar de eene of andere ijveraar gevonden werd, die het bejammerde dat men van de oude gewoonte om het feest op den feestdag te vieren, was afgeweken, dan moest alleen dit hem hebben bekeerd. Wat een verschil bij vroegere jaren. Toen kale hoornen en besneeuwde straten en nevelachtig licht. Nu feestelijk lommer, heldere wegen en heerlijke zonneschijn. Den gebeelen dag door bewoog zich eene aanzienlijke schare

-ocr page 30-

26

van menschen door de stad. Duizenden vreemdelingen waren aangekomen en de drukte, die zij aanbrachten, verhoogde slechts den indruk van feestelijkheid.

's Middags te halfzes begon de optocht. Hij was verdeeld in 121 groepen en bestond uit 203 vertooners. Vijf en veertig muzikanten gingen voorop; hen volgden tal van krijgslieden te paard en te voet, staatslieden, stedelijke regeeringen en schutterijen. Nu zag men Prins Frederik Hendrik te paard, in buitengemeen kostbaar krijgsgewaad; twintig personen te paard en te voet maakten zijn gevolg uit. Daarachter kwam eene staatsiekoets, volkomen naar het uitvoerige en kostbare model van die dagen. Zij werd getrokken door zes paarden en voerde drie dames, wier schitterende rijke kleeding door iedereen om het zeerst werd bewonderd. Het waren: de Gemalin van den Prins, de Gemalin van den Koning van Bo-heme en de Gravin van Dona, als staatsdame.

Een tachtigtal krijgslieden van hoogeren en lageren rang, waarvan een en twintig te paard, volgde dit rijtuig. Men zag daarbij onder anderen een troep matrozen in dienst van de Oost-Indische Compagnie en eenige landslieden uit den omtrek van 's-Hertogenbosch die bij het beleg dienst hadden gedaan. Bij deze groep behoorde ook de veldoverste Willem van der Rijt aan het hoofd van een troep Friesche kurassiers, wiens prachtig kostuum boven vele andere uitblonk, 't Was echter moeilijk over de meerdere of mindere kostbare of prachtige uitrusting van dezen en genen te oordeelen, want pracht en weelde waren in de dagen van Frederik Hendrik algemeen en de geheele stoet droeg daar ruimschoots de bewijzen van.

Het was reeds negen uren in den avond voor de trein het eerste gedeelte van zijn weg had afgelegd en in den Doelen aankwam, waar een uur lang rust zou worden gehouden. Intnsschen werden overal de lampions en hier en daar de schitterende gasverlichtingen aangestoken en weldra baadde de geheele stad als in eene zee van licht. Het magazijn van Sinkel had zijne eigenaardige illuminatie. Tweehonderd bal-

-ocr page 31-

27

Ions versierden den grooten gevel. Even na tienen begon de optocht opnieuw. Nu had men geen fakkeldragers meer noodig en bevond er zich wel bij. De heldere verlichting wierp een eigenaardigen glans over de fraaie kostumes en de blinkende harnassen en wapentuigen weerkaatsten duizendvoudig de lichtstralen. Tegen een uur in den nacht was ook deze tweede r.ocht afgeloopen en de trein werd ontbonden, na aan duizenden een zeldzaam genot te hebben verschaft.

De eerste Maskerade in Zomermaand werd gevolgd dooreen feest, vanwege de burgerij den studenten der Leidsche Hoogeschool aangeboden. Het werd ontworpen door een tiental der aanzienlijkste ingezetenen, waaronder een enkele wiens naam ook thans weder gevonden wordt bij de Commissie tot regeling van een dergelijk feest. Een driehonderdtal ingezetenen beantwoordde al spoedig de uitnoodiging door de Commissie tot hen gericht, en het plan aldus ondersteund, werd flink ten uitvoer gebracht. Men zal evenwel spoedig inzien, dat we ook in dit opzicht met onze feestelijkheden zeer vooruit zijn gegaan, althans wat de inrichting aangaat. Men richtte niet, zooals nu, op het uitgestrekte Euïne-plein een afzonderlijk feestgebouw op, maar maakte zoo goed mogelijk van eene bestaande gelegenheid gebruik.

De beide benedenzalen van het Nutsgebouw werden tot feestlokaal ingericht. Rondom met vlaggedoek behangen en door tal van keurige bloemen versierd, waartusschen hier en daar een fontein van welriekend water, die zijne geuren met het lieflijk aroma der kinderen van Flora vermengde, bood dit feestlokaal een verrukkelijk schouwspel aan. In de voorzaal stond, omringd van groen en bloemen, een vaandel met het opschrift: Virtutis Avitae praemium Academia (De Hoogeschool, eene belooning der voorvaderlijke dapperheid) en in de andere zaal prijkte een geschilderd Minerva-beeld, eveneens keurig met bloemen versierd. Ieder evenwel die eenigszins bekend is met genoemde lokaliteit, zal begrijpen

-ocr page 32-

28

dat de ruimte, die zij aanbood, volstrekt onvoldoende was om een getal van drie duizend feestgenooten te ontvangen. Men had daarom met toestemming van het stadsbestuur een groot gedeelte der kleine Ruïne van het gebouw af tot het water door schuttingen doen insluiten en die ruimte in een tuin herschapen. Ook had men over het water eene breede brug opgeslagen, hoog genoeg om groote binnenvaartuigen door te laten en waarover men van het feestterrein de groote Ruïne bereiken kon, waar dien avond een vuurwerk zou worden afgestoken. Langs het zijgebouw waren tal van heesters en bloemen gerangschikt. Hier en daar waren op het feestterrein tegen de schuttingen buffetten opgericht, die de feestvierenden van ververschingen voorzagen. In het midden was een muziektent opgericht, waaruit het welbekende orkest van Stumpff van tijd tot tijd eenige schoone compositiën deed hooren. De studenten waren verschenen in hun kostuum, wat natuurlijk niet weinig bijbracht om het feestelijk aanzien van 't geheel te voltooien, 't Was eene bonte mengeling van gekostumeerden van heeren en dames, die zich daar voortbewogen of hier en daar in groepen nederzaten in den ge-improviseerden tuin. Ook maakte menigeen eene wandeling door het feestgebouw, wat niettegenstaande de kleine ruimte gemakkelijk geschieden kon, daar men, zooals bekend is, aan het Steenschuur kan binnengaan en de beide zalen doorwandelende aan den kant van de Langebrug weder buiten kan komen. Intusschen begon de zon onder te gaan, maar aan licht zou het niet ontbreken op het feestterrein. Tal van lampions werden ontstoken en verspreidden vooral in veree-niging met de gasïlluminatie hier en daar, eene zee van licht. Nu was het gezicht op het feestterrein zoo mogelijk nog verrassender dan een paar uren te voren. Het kunstlicht wierp over alles weder een nieuwen glans, wijzigde kleuren en vormen en bracht nieuwe nuanceeringen aan. Nu stond men hier en daar weer op van de plekjes, waar men al lachend en pratend of luisterend naar de muziek een uurtje had doorgebracht om nog eens eene wandeling over het feestterrein te

-ocr page 33-

29

maken 't Werd ook zachtjes aan tijd om zich naar de overzijde te begeven, waar te elf uren het vuurwerk zou worden ontstoken, en menig damesvoetje betrad eenigszins aarzelend de vrij hooge noodbrug, die evenwel soliede genoeg bleek, om behoorlijk den dienst te volbrengen, dien men van haar vorderde. Tegen elf uren hadden zich de feestvierenden allen in de laan voor het plein verzameld. Nu werd het vuurwerk afgestoken. Het was vervaardigd door den heer P. L. Van Brugh te Amsterdam en muntte uit door schoone vormen. Men zag o. a. een prachtige fontein met het devies: Studiosis cives (de Burgers aan de Studenten), die in eene cascade veranderde; eene Egyptische piramide, schitterend verlicht door wit vuur en omgeven door een regen van vuurstralen, enten slotte een tempel, gewijd aan Minerva, met haar standbeeld, waarboven het devies: »Bloeye Leydens Hoogeschoolquot;, eerst door wit, later door rood vuur gekleurd en door een bloem-regen omringd, welk stuk met canonades, bouquetten, zwermpotten en vuurpijlen eindigde.

Zoodra was niet de laatste glimp van het vuurwerk uitgedoofd of de feestvierenden haastten zich weder om op het eigenlijke feestterrein te geraken. Vooral de liefhebbers van den dans. Want het feest zou met een bal in het feestlokaal besloten worden, en zeker was dit laatste gedeelte voor velen niet het minst genoeglijke. Nu zag men de schooneu der Academiestad aan den arm hunner gekostumeerde cavaliers rondwandelen of op de tonen der muziek door de balzaal zweven. Nu zag men de uitgelaten jeugd zich aan de genoegens van den dans overgeven en de meer bezadigde grijsheid verlustigde zich in het schoone schouwspel en dacht terug aan de dagen van weleer. Lang nog duurde het feest op die wijze in de meest gewenschte stemming voort; maar, zooals aan al het ondermaansche kwam ook hieraan een einde. Maar het liet bij velen de aangenaamste herinneringen achter en had den band, die Leidens ingezetenen met de burgers der Academie verbond, op eene schoone wijze bevestigd. Den volgenden avond brachten de studenten aan de

t.

f

-ocr page 34-

30

leden der Commissie tot regeling eene serenade en toonden daardoor hoe welkom hun dit feest geweest was en hoe zij de moeiten en zorgen, door die commissie er aan besteed, op prijs stelden.

Zooals we weten, is dit eerste zomerfeest nog door verscheidene andere gevolgd. Wij willen die nu niet beschrijven. De herinneringen daaraan liggen den meesten onzer nog versch in het geheugen. De indruk, dien zij op de toeschouwers teweegbrengen, is te levendig dan dat hij ooit uit het geheugen kan worden gewischt. We willen alleen nog de onderwerpen herinneren, waarnaar de verschillende maskerades, sedert gehouden, geregeld zijn.

In 1855 vertoonde men »De intrede en huldiging van Karei V tot Graaf van Holland binnen Dordrecht den 3 Junij 1815quot;. In 18C0 werd »de Intogt van den hertog van Anjou binnen Antwerpenquot; voorgesteld. De viering van den 2905ten verjaardag der hoogeschool werd in 1865 opgeluisterd door »De intogt der Hollanders binnen Zierikzee in 1304 onder Jonker Willem, Grave van Oostervantquot;, en vijf jaren later gaf men eene voorstelling van »Het bezoek aan Leiden in 1586 van Robert Lord Dudley, Baron van Denbigh, Graaf van Leycester.quot;

-ocr page 35-

HET DERDE EEUWFEEST.

De Leiclsche Academie mag zich by de viering van haar driehonderdjarig jubile in een grooten bloei verheugen haren stichter en den grooten mannen die haar hebben opgebouwd volkomen waardig. Het bolwerk der vrijheid door den grooten Zwijger gesticht, heeft nu drie eeuwen lang een roemrijken, edelen strijd gestreden, tegen onderdrukking en slavernij en stilstand en achteruitgang op 't gebied des gees-tes. De heilzame invloed, van haar uitgegaan, heeft zich niet alleen in Nederland, maar zelfs door geheel Europa doen gevoelen en nog steeds staat zij aan de spits van beschaving en vooruitgang, die het kenmerk zijn der waarachtige vrijheid en onafhankelijkheid.

't Is dus zeer natuurlijk en zeer gepast dat de Commissie voor de Maskerade bij de viering van het derde eeuwfeest is afgeweken van de gewoonte om den eenen of anderen »blijden of plechtigen intochtquot; tot onderwerp van den optocht te maken. Bij deze buitengewone feestviering behoorde de Maskerade meer rechtstreeks in verband te staan met de beteekenis van het feest en 't is dus niet anders dan zeer gelukkic te noe-

O O

men het besluit om in den optocht te doen zien:

De LEIDSCHE HOOGESCHOOL, vertegenwoordigd in al de grooto en merkwaardige mannen, die van hare stichting af tot aan het einde der 18,le eeuw hunnen naam aan den haren hebben verbonden.

Nu zullen we hem voor ons zien, den edelen stichter dei-beroemde Universiteit, te midden van de mannen die hem

-ocr page 36-

32

hebben ter zijde gestaan in de verwezenlijking van zijn schoon denkbeeld. Ze zullen ons voorbijgaan, de mannen, die met de schatten van hunnen geest de stichting hebben verrijkt, en de kweekelingen, die door haar op 't pad der wetenschap geleid, haar licht hebben verbreid over de gansche maatschappij en haren roem hebben verkondigd aan de geheele beschaafde wereld.

De optocht zal verdeeld zijn in twee groepen:

De eerste groep zal voorstellen de Stichting derHooge-school. Al degenen die daartoe hebben bijgedragen, zullen daarin vertegenwoordigd zijn.

De tweede groep: de Hoogeschool, zal eene voorstelling geven van de meest beroemde curatoren en hoogleeraren, de merkwaardigste studenten en de beroemde vreemdelingen, die de Academie gedurende haar bestaan met een bezoek hebben vereerd.

Oneindig groot is, zooals men lichtelijk begrijpt, de verscheidenheid in kostuum, dat bij dezen optocht zich niet tot een enkel tijdvak bepaalt, maar over bijna twee en een halve eeuw loopt. De negentiende eeuw is niet vertegenwoordigd. En daar zal de toeschouwer zeker niet bij verliezen. Ieder toch, die b. v. den optocht, op 12 Mei 1874 te Amsterdam gehouden, heeft gezien, zal zich nog herinneren wat akelige vertooning al die zwartgerokte heeren maakten, die met hunne hooge cylmderhoeden het slot uitmaakten van den overigens smaakvol gekostumeerden trein. In dat opzicht maakt onze eeuw bij de vorigen een treurige figuur. Wat nu verder de volgorde betreft waarin de 318 deelnemers zich in den trein zullen scharen, daartoe moeten we verwijzen naar het officiëele programma door de regelings-commissie uitgegeven. De voornaamste personen, in den optocht voorkomende, willen we hier echter laten volgen, met aanwijzing van eenige wetenswaardige bijzonderheden uit hun leven. Vooraf deelen we hier nog mede dat o. a. twee triumfwagens in den trein zullen voorkomen. De eerste, die zich tusschen de beide groepen bevindt, geeft eene allegorische voorstelling

-ocr page 37-

33

van Victoria, die cle Leidsche Stedemaagd kroont en haar Minerva toevoert. De tweede wagen aan het slot zal versierd zijn met de vlaggen van alle natiën, van welke studenten aan de Leidsche Hoogeschool hebben gestudeerd.

Bijzonderheden omtrent de voornaamste personen in den optocht yoorkomende.

Jhr. Johan v. d. Does, Heer van Noord wijk en Katten-dijke. Johan v. d. Does of Dousa werd den 5den Dec. 1545 te Leiden geboren. Hy studeerde te Lier, te Leuven en later te Parijs. Hij muntte uit als geleerde, als krijgsheld en staatsman en was een voorbeeld van eerlijkheid, rondborstigheid en vaderlandsliefde. Gedurende de belegering van Leiden, toen hem het bevelhebberschap was opgedragen, gaf hij daarvan de meest doorslaande bewijzen. Bij de oprichting der Hoogeschool werd hij tot eersten curator benoemd. Hij overleed in 1604.

Pieter Adriaansz. v. d. Werf. Wie kent niet den edelen burgervader, die Leiden behield voor de Vrijheid en voor den Prins? Hij werd in 1529 te Leiden geboren en bekleedde meer dan eens de burgemeesterlijke waardigheid. Prins Willem van Oranje stelde bijzonder veel vertrouwen in hem en droeg hem meermalen belangrijke lasten op. In 1573 werd hij burgemeester van Leiden. Zijne verdiensten gedurende het beleg zijn genoeg bekend. Hij bekleedde sedert nog verscheidene betrekkingen, zoowel onder Prins Willem als onder Maurits en overleed in 1604. Schoon hij niet tegenwoordig was bij de inwijding der hoogeschool in 1575, komt hem ongetwijfeld eene plaats in de stichtingsgroep toe.

Lodewijk van Boisot werd te Brussel geboren uit Hervormde ouders en moest reeds vroeg, door Alva, om zijne verkleefd-

3

-ocr page 38-

34

heid aan Oranje gewantrouwd, de vlucht naar Frankrijk nemen. Hij werd bij de Parijsche bloedbruiloft gevangen genomen, maar ontsnapte en begaf zich in dienst van den prins, die hem tot Admiraal over de Zeeuwsche wateren benoemde. Als zoodanig trachtte hij Leiden te ontzetten. Twee jaren na deze gebeurtenis stierf hij bij eene poging om de stad Zierikzee, die door Mondragon belegerd werd, van levensmiddelen te voorzien.

Mr. Johan van Oldenbarneveld. Deze groote staatsman werd den 14dcn September 1547 te Amersfoort geboren. Hij beoefende de rechtsgeleerdheid aan de hoogescholen te Leuven, Bourges en Bazel en vestigde zich later als advocaat in den Haag, waar bij krachtig deel nam in de worsteling tegen Spanje. Hij behoorde ook onder de vijf staatslieden, die aan Prins Willem I de souvereiniteit over ons land wilden opdragen. Later wist hij Maurits tot Stadhouder over Holland en Zeeland te verheffen. Aangesteld als landsadvocaat over Holland, was hij in dat gewest de ziel der raadplegingen tegen Leycester en werkte de geheime bedoelingen van koningin Elizabeth tegen. Ook ijverde hij voor het doorzetten van den oorlog met Spanje, maar wist in het jaar 1601 in 't belang van Holland, schoon tegen den zin van den Stadhouder, een wapenstilstand door te drijven. Dit bracht eene verwijdering tusschen hem en Maurits teweeg. De kerkelijke geschillen van dien tijd maakten die verwijdering nog grooter. Maurits streed voor de souvereiniteit der Algemeene, Oldenbarneveld voor de souvereine rechten der Hollandsche Staten. Men weet dat de laatste in dien strijd het onderspit moest delven. Hij werd op last van den Stadhouder gevangen genomen en door 24 buitengewone rechters veroordeeld tot de straffe des doods wegens landverraad. Dit vonnis werd den 13den Mei 1619 aan den 73jarigen grijsaard voltrokken. Hi) was zooals Hollands Staten het uitdrukten: »een man van grooten bedryve, besoigne, memorie en directie, ja singulier in alles.quot;

-ocr page 39-

35

Diderick Sonoy. Een edelman in 's lands historie zeer vermaard en — berucht. Hij behoorde tot de onderteekenaars van het verzoekschrift der Edelen, en gaf sedert talrijke bewijzen dat hij een groot voorstander van de zaak der vrijheid was. Hij verwierf zich dan ook in niet geringe mate het vertrouwen van Prins Willem I en werd aanvankelijk door dezen gebruikt tot het inzamelen van geld in de Nederlanden om de zaak der vrijheid te steunen. Hij kweet zich ijverig van die taak, maar was niet heel kieskeurig in de middelen, die hij tot de uitvoering aanwendde. Hij werd latei-door Prins Willem tot Gouverneur van het Noorderkwartier benoemd, en maakte zich in die betrekking van verscheidene Noord-Hollandsche steden voor den Prins van Oranje meester. In 1574 raakte hij met zijne Staten in onmin en zou ontslagen zijn geworden, had niet eene spoedige verzoening den twist bijgelegd. De wreedheid waarmede hij eiken schijn van Spaanschgezindheid te keer ging, heeft hem meer berucht dan beroemd gemaakt. In 1593 uit 's lands dienst ontslagen, sleet hij zijne laatste levensjaren in Groningen en stierf daar op het kasteel Ten Dyke in Juni 1597.

Philips van Marnix, Heer van Mont St. Aldegonde. Philips van Marnix werd in het jaar 1538 te Brussel geboren, studeerde te Genève, leerde er Calvij ti kennen en kwam op zijn 215te jaar als Protestant in zijn vaderland terug. Hij nam deel aan het verbond der Edelen en was zelfs de opsteller van het compromis. Toen Prins Willem in 1568 zijn tocht over de Maas deed, was Marnix 's Prinsen raadsman en bondgenoot, die hem in vele opzichten van dienst was. In dien tijd vervaardigde hij het aloude Wilhelmuslied. In 1572 deed hij in de vergadering der Staten van Holland te Dordrecht, het voorstel om den Prins het opperbevel over de krijgsmacht op te dragen. In 1576 teekende hij de pacificatie van Gent. Steeds maakte hij zich verder verdienstelijk in het behartigen van 's lands belangen. In 't ontcijferen van geheime brieven, in 't verrichten van politieke zendingen had

-ocr page 40-

36

hij zijn wedergade niet. Hij was het die naar Frankrijk ging (1580) om Anjou's hulp in te roepen en die hem de voorwaarde deed teekenen, waaraan zijn gezag hier te lande zou gebonden zijn. Na Anjou's vertrek werd Marnix benoemd tot burgemeester van Antwerpen. De overgave van die stad aan den Spanjaard werd, onverdiend, hem geweten. Hij verliet 's lands dienst en sleet op Walcheren een ambteloos leven en bracht zijn tijd met de beoefening der letterkunde door. Zijne laatste levensjaren sleet hij te Leiden en begon ,er eene vertaling van het Oude Testament. De dood nam hem het werk uit de handen. In 1593 eindigde zijn veelbewogen leven.

Prins Willem I. De grondlegger van Neerlands vrijheid en onafhankelijkheid werd den 16den April 1583 op het slot Dillenburg in Nassau geboren. In zijne jeugd diende hij Karei V als page, werd door 's keizers zuster Maria in den Catholie-ken godsdienst opgevoed en wist zich in groote mate het vertrouwen van zijn beschermer te verwerven. Kareis zoon Philips droeg hem de waardigheid van Stadhouder over Holland en Zeeland op. Als zoodanig verzette hij zich krachtig tegen de maatregelen van den Spaanschen koning om de godsdienstige en burgerlijke vrijheid in de Nederlanden door de overmacht van vreemd krijgsvolk te onderdrukken. Hij was het die na het beleg en ontzet der stad Leiden, het plan ontwierp tot stichting van eene Hoogeschool in de geredde stad als een bolwerk der vrijheid en die dat plan heeft uitgevoerd, te midden van onderdrukking en geweld. Hij nam den Hervormden godsdienst aan en stond op het punt om bekleed te worden met de souvereiniteit over Noord-Nederland, toen hij, door het verraderlijk lood van Balthazar Gerards, te Delft het leven verloor (10 Juli 1584). Hij was de ziel van Neerlands verzet tegen de Spaansche tirannie en verdiende ten volle den eernaam van »Vader des Vaderlands,quot; dien een dankbare nakomelingschap hem zoolang Nederland bestaat, zal blijven schenken. Willem I is viermalen gehuwd geweest:

-ocr page 41-

37

met Anna van Egmond, Anna van Saksen, Charlotte de Bourbon en Louise de Coligny. Zijne laatste echtgenoote bezat hij slechts korten tijd.

Philips, Graaf van Hohenlo. Een vreemdeling, die echter een voornaam gedeelte van zijn leven in ons vaderland doorbracht en den Staat zeer gewichtige diensten heeft bewezen. Omstreeks het jaar 1576 trad hij in dienst van den Prins van Oranje en nam sedert aan de voornaamste krijgsbedrijven deel. Verscheidene er van werden door hem zei ven geleid en met gelukkigen uitslag bekroond. Tijdens Leycesters verblijf hier te lande, ontstond er tusschen hem en den En-gelschen graaf eene oneenigheid, die den eerste noopte zijn ontslag te verzoeken. Hiervan kwam evenwel niets. Hohenlo bleef in 's lands dienst, maar had zijne voornaamste krijgsbedrijven toen reeds verricht. Zijne laatste overwinning was de vermeestering van Gennep in 1599. Hij gaf zich in 't laatst van zijn leven aan brasserij en onmatigheid over. Dit maakte hem langzamerhand voor den dienst ongeschikt. Over 't algemeen heeft hij zich meer naam gemaakt door zyne roekelooze dapperheid dan door een wijs en voorzichtig beleid. Hij stierf te IJselstein den 5den Maart van het jaar 1606.

Jhr. Cornelis van der Mijle, heer van Mijlen en Dubbeldam, was in 1568 kastelein, baljuw en schout van Gouda en stierf in 1605 te Leiden, waar hij curator was van de Hooge-school. Hij was gehuwd geweest met Adriana v. d. Does, dochter van den bekenden Jacob v. d. Does, gouverneur van Leiden.

Adriaan Pauw, wiens vader burgemeester was te Amsterdam, werd daar omstreeks 1585 geboren. Reeds op zijn zes en twintigste jaar bekwam hij den gewichtigen post van Pensionaris zijner geboortestad. Na de veroordeeling der Remonstranten, werd hij, die con tra-Rem onstrantsch gezind was, tot Curator der Leidsche Hoogeschool benoemd. In 1631

-ocr page 42-

36

hij zijn wedergade niet. Hij was het die naar Frankrijk ging (1580) om Anjou's hulp in te roepen en die hem de voorwaarde deed teekenen, waaraan zijn gezag hier te lande zou gebonden zijn. Na Anjou's vertrek werd Marnix benoemd tot burgemeester van Antwerpen. De overgave van die stad aan den Spanjaard werd, onverdiend, hem geweten. Hij verliet 's lands dienst en sleet op Walcheren een ambteloos leven en bracht zijn tijd met de beoefening der letterkunde door. Zijne laatste levensjaren sleet hij te Leiden en begon er eene vertaling van het Oude Testament. De dood nam hem het werk uit de handen. In 1598 eindigde zijn veelbewogen leven.

Prins Willem I. De grondlegger van Neerlands vrijheid en onafhankelijkheid werd den 16den April 1533 op het slot Dillenburg in Nassau geboren. In zijne jeugd diende hij Karei V als page, werd door 's keizers zuster Maria in den Catholie-ken godsdienst opgevoed en wist zich in groote mate het vertrouwen van zijn beschermer te verwerven. Kareis zoon Philips droeg hem de waardigheid van Stadhouder over Holland en Zeeland op. Als zoodanig verzette hij zich krachtig tegen de maatregelen van den Spaanschen koning om de godsdienstige en burgerlijke vrijheid in de Nederlanden door de overmacht van vreemd krijgsvolk te onderdrukken. Hij was het die na het beleg en ontzet der stad Leiden, het plan ontwierp tot stichting van eene Hoogeschool in de geredde stad als een bolwerk der vrijheid en die dat plan heeft uitgevoerd, te midden van onderdrukking en geweld. Hij nam den Hervormden godsdienst aan en stond op het punt om bekleed te worden met de souvereiniteit over Noord-Nederland, toen hij, door het verraderlijk lood van Balthazar Gerards, te Delft het leven verloor (10 Juli 1584). Hij was de ziel van Neerlands verzet tegen de Spaansche tirannie en verdiende ten volle den eernaam van »Vader des Vaderlands,quot; dien een dankbare nakomelingschap hem zoolang Nederland bestaat, zal blijven schenken. Willem I is viermalen gehuwd geweest:

-ocr page 43-

37

met Anna van Egmond, Anna van Saksen, Charlotte de Bourbon en Louise de Coligny. Zijne laatste echtgenoote bezat hij slechts korten tijd.

Philips, Graaf van Hohenlo. Een vreemdeling, die echter een voornaam gedeelte van zijn leven in ons vaderland doorbracht en den Staat zeer gewichtige diensten heeft bewezen. Omstreeks het jaar 1576 trad hij in dienst van den Prins van Oranje en nam sedert aan de voornaamste krijgsbedrijven deel. Verscheidene er van werden door hem zei ven geleid en met gelukkigen uitslag bekroond. Tijdens Leycesters verblijf hier te lande, ontstond er tusschen hem en den En-gelschen graaf eene oneenigheid, die den eerste noopte zgn ontslag te verzoeken. Hiervan kwam evenwel niets. Hohenlo bleef in 's lands dienst, maar had zijne voornaamste krijgsbedrijven toen reeds verricht. Zijne laatste overwinning was de vermeestering van Gennep in 1599. Hij gaf zich in 't laatst van zijn leven aan brasserij en onmatigheid over. Dit maakte hem langzamerhand voor den dienst ongeschikt. Over 't algemeen heeft hij zich meer naam gemaakt door zijne roekelooze dapperheid dan door een wijs en voorzichtig beleid. Hij stierf te IJselstein den 5den Maart van het jaar 1606.

Jhr. Cornelis van der Mijle, heer van Mijlen en Dubbeldam, was in 1568 kastelein, baljuw en schout van Gouda en stierf in 1605 te Leiden, waar hij curator was van de Hooge-school. Hij was gehuwd geweest met Adriana v. d. Does, dochter van den bekenden Jacob v. d. Does, gouverneur van Leiden.

Adriaan Pauw, wiens vader burgemeester was te Amsterdam, werd daar omstreeks 1585 geboren. Reeds op zijn zes en twintigste jaar bekwam hij den gewichtigen post van Pensionaris zijner geboortestad. Na de veroordeeling der Remonstranten, werd hij, die contra-Rem onstrantsch gezind was, tot Curator der Leidsche Hoogeschool benoemd. In 1631

-ocr page 44-

38

werd hij Raadpensionaris van Holland, later was hij buitengewoon gezant aan 't Fransche hof. Na zijne terugkomst uit Frankrijk bekleedde hij den aanzienlijken post van Raad- en Rekenmeester der Domeinen en had als afgevaardigde zitting in de vergadering der Algemeene Staten. In 1651 werd hij voor de tweede maal Raadpensionaris, maar overleed twee jaren daarna, in Februari 1653.

Jacob Cats, de welbekende dichter, werd in 1577 te Brouwershaven geboren. Hij studeerde te Leiden in de letteren en in de rechten. Te Orleans promoveerde hij tot doctor in het laatstgenoemde vak. In 't land teruggekeerd, vestigde hij zich als advocaat te Brouwershaven. Eenigen tyd daarna ging hij naar Engeland en bezocht de hoogescholen van Oxford en Cambridge. Na het einde van het twaalfjarig bestand werden hem gelijktijdig de betrekking van hoogleeraar aan de Leidsche Academie en die van pensionaris van Middelburg aangeboden. Hij koos de laatste. Maar vier jaren later verwisselde hij die weder voor het pensionarisschap van Dordrecht. In 1627 werd hij als gezant naar Engeland gezonden en door koning Karei met de ridderorde van St.-Joris vereerd. Na het jaar 1648 werd hij raadpensionaris van Holland en opende in 1651 als zoodanig de bekende groote vergadering. Daarna vroeg hij zijn ontslag. Maar nog eens werd hem eene zending naar Engeland opgedragen. Hij volbracht die en betrok vervolgens het buiten »Sorghvlietquot; op den Scheveningschen weg, waar hij in hoogen ouderdom in 1660 overleed. Hij had als staatsman niet veel beteekenis, maar heeft zich door zijne gedichten bij het Nederlandsche volk groote bekendheid verworven.

Franoiscus Gomarus werd den 30'ten Januari 1653 te Brugge geboren. Hij bezocht de hoogescholen te Oxford en Cambridge. Van daar teruggekeerd werd hij in 1587 leeraar hij de Hervormde gemeente te Frankfort a/M. en in 1594 werd hij hoogleeraar aan de Leidsche Hoogeschool. Zes jaren

-ocr page 45-

39

later begon hij een hevigen strijd tegen zijn ambtgenoot Arminius, welke zich, zooals iedereen weet, over 't geheele land heeft uitgebreid. Na Arminius' dood legde hij zijn ambt neder en werd weder predikant te Middelburg. Drie jaren latei-werd hij hoogleeraar te Saymur en in 1618 te Groningen. Hij bleef' tot aan zijn dood (in 1643) een hevig tegenstander der Remonstranten.

Jacobus Arminius, de tegenstander van Gomarus, heette eigenlijk Jacob Hermans en werd in 1560 te Oudewater geboren. Op zijn 15de jaar werd hij door Rudolphus Snellius, hoogleeraar te Marburg, medegeuomen om daar zijne opleiding te ontvangen. Later kwam hij te Leiden en legde zich op de letteren, de wijsbegeerte en de godgeleerdheid toe. Na eenige jaren te Genève en Bazel te hebben doorgebracht werd hij in 1588 predikant te Amsterdam. Reeds daar verzette hij zich op den predikstoel tegen het leerstuk der predestinatie. Desniettegenstaande werd hij in 1602 door curatoren der Leidsche Hoogeschool tot hoogleeraar aangesteld. Voor hij zijne betrekking aanvaardde, werd hij door zijn toekomstigen ambtgenoot Gomarus tot doctor in de theologie gepromoveerd. Al spoedig evenwel wikkelden hem zijne gevoelens omtrent de predestinatie in bovengenoemden strijd met Gomarus, welke vooral door den laatste onverzoenlijk werd gevoerd en voor Arminius geen einde nam, dan toen hij in 1609 na eene langdurige ziekte overleed. Zijn ambtgenoot Petrus Bertius getuigde van .hem in eene openbare lijkrede dat zij, die hem gekend hadden, hem nooit genoeg hadden kunnen achten, en die hem niet geacht hadden, hem nooit genoeg hadden gekend.

Petrus van Musschentaroek werd den 14den Maart 1692 te Leiden geboren en studeerde aldaar in de medicijnen, de natuurkunde en wiskunde. Op eene reis, die hij naar Londen deed, maakte hij kennis met Newton en andere geleerden. Hij was eerst hoogleeraar te Duisburg, later in, 1723, te

-ocr page 46-

40

Utrecht eu in 1740 te Leiden. Niettegenstaande hem uit naam der koningen van Engeland, Pruisen en Denemarken de voordeeligste aanbiedingen werden gedaan, weigerde hij zijn vaderland te verlaten. Hij deed belangrijke ontdekkingen op het gebied der natuurkunde, die vooral het nauwe verband tusschen die wetenschap eu de scheikunde leerden kennen. Hij stierf den 19dcn September 1761 in zijne geboorteplaats.

Josephus Justus Scaliger, geboren te Agen in Frankrijk, den 4den Augustus 1540, wijdde zich aan de classieke letterkunde. In 1593 werd hij hoogleeraar te Leiden, waar hij den 21sten Januari 1609 overleed. Hij was een man van groote geleerdheid, maar wordt tevens genoemd als een voorbeeld van aanmatigende betweterij. Hij is de grondlegger eener verbeterde tijdrekenkunde van de geschiedenis, waartoe hij gebruik maakte van de door zijn vader (Julius Caesar Scaliger) uitgedachte en door hem naar dezen genoemde en ingevoerde Juliaansche periode.

Daniël Heynsius, geboren te Gent den 30sten Mei 1584, was een der beroemdste letterkundigen van zijnen tijd. Na het onderwijs van Scaliger te hebben genoten, werd hij reeds in 1603 hoogleeraar te Leiden. De roem zijner geleerdheid was zoo groot dat Gustaaf Adolf hem tot zijn geschiedschrijver benoemde en de republiek van Venetië hem de waardigheid van ridder schonk. Hij gaf onderscheidene oude classieken in het licht. Kracht en gloed onderscheiden al zijn letterarbeid, maar hoogmoed en afgunst waren de leelijke schaduwzijden van zyn karakter. Op de Synode te Dordrecht, die hij als secretaris der afgevaardigden van de Staten-Generaal bijwoonde, deed hij zich als een hevig tegenstander der Remonstranten kennen. Hij overleed den 25sten Februari 1655.

Hermanus Boerhave. Deze beroemde geleerde werd den gasten December 1668 geboren te Voorhout, waar hij van zijn vader, den predikant Jacobus Boerhave, zijn eerste opleiding

-ocr page 47-

41

ontving. Op zijn dertiende jaar kwam hij op de Latijnsche school te Leiden, en werd in 1684 student aan de hoogeschool. De bescherming van den toenmaligen burgemeester van Leiden, Daniël van Alphen Simonsz., kwam den jeugdigen Boer-have, wiens vader reeds in 1683 overleden was, zeer te stade. De student gaf al spoedig groote verwachtingen van zich. In 1689 vereerden hem de curatoren der academie na de verdediging eener dissertatie met een gouden eerepenning en in 1690 verkreeg hij den graad van doctor in de wijsbegeerte. Daarna legde hij zich op de godgeleerdheid toe en vervolgens meer in 't bijzonder op de geneeskunde. Na te Harderwijk als doctor in 't laatste vak te zijn gepromoveerd, zette hij zich te Leiden als praktizeerend geneesheer neer. In 1709 werd hij hoogleeraar aan de hoogeschool aldaar. Door zijn uitmuntend onderwijs en vriendelijken omgang maakte hij grooten naam. Uit alle oorden van Europa kwamen studenten naar Leiden om zijne lessen bij te wonen. Alleen uit Engeland woonden er 600 zijne colleges bij. Onder hen waren sommigen der grootste geleerden van later tijd. Boerhave had in de laatste jaren van zijn leven veel te kampen met ziekten en kreeg eindelijk een langzaam toenemend gebrek aan de ademhaling, dat hem den 23sten September 1788 ten grave sleepte, diep betreurd door de duizenden onder alle standen, voor wie zijn dood een onhelstelbaar verlies was.

Maurits, Prins van Oranje-Nassau enz., was de zoon van Prins Willem van Oranje uit diens huwelijk met Anna van Saksen. Hij werd in 1557 te Dillenburg geboren. In 1583 kwam hij als student aan de Leidsche Hoogeschool. Na den moord van zijn vader werd hij aan het hoofd gesteld van den Raad van State, die toen met de regeering over de Unie zou worden belast. Op raad van Oldenbarneveld verhief men hem in 1585 tot Stadhouder. In die hoedanigheid heeft hij het werk der vrijheid, door zijn edelen vader begonnen, roemrijk voortgezet. Over de oneenigheid tusschen hem en Oldenbarneveld spraken wij boven reeds. Na het einde van het

-ocr page 48-

42

twaalfjarig bestand leefde Maurits nog slechts kort. Hij stierf den 23stcn April 1625. Wat zijn karakter betreft, was bij gul en opeubartig, maar driftig en oploopend. Wat zijne bekwaamheden aangaat behoort hij zeer zeker tot de grootste veldheeren van zijn tijd. Uit vreemde landen kwamen jongelieden om bij hem den krijgdienst te leeren. Hij had vele verbeteringen in het krijgswezen ingevoerd en was daarin terzijde gestaan door

Simon Stevin, zijn leermeester in de wiskunde en kwartiermeester-generaal van het leger. Hij werd in het midden der '16de eeuw te Brugge geboren en overleed in 1620. Hij werd ook door zijn vorstelijken leermeester tot ingenieur van den waterstaat benoemd en was meer bepaald belast met het toezicht op de dyken.

Mr. Rombout Hoogerbeets, pensionaris van Leiden, vermaard om de moeilijkheden, waarin hij, evenals Oldenbar-neveld en Hugo de Groot, werd gewikkeld. Hij was geboren te Hoorn in 15öl, studeerde in de rechten te Leiden en werd in 1590 pensionares van die stad. Zes jaren later werd hij raadsheer in den hoogen raad. In het jaar 1617 werd hij in de binnenlandsche onlusten gewikkeld. Hij legde zijn ambt neder en werd weder pensionaris van Leiden. Doch hij had zich niet aan de handen zijner vijanden kunnen ontrukken. Zijne bemoeiingen in zake de waardgelders brachten hem in ongenade en te gelijk met Oldenbarneveld werd hij gevangen genomen. In 1619 werd hij naar Loevestein gevoerd en bleef daar gevangen tot 1626, toen hij op voorspraak vanFrederik Hendrik naar zijn eigen huis te Wier bij Wassenaar werd overgebracht, waar hij echter vijf weken daarna overleed.

Frederik Hendrik, Prins van Oranje-Nassau, enz., de jongste zoon van Willem van Oranje, weinige maanden voor den dood zijns vaders geboren, uit 's Prinsen vierde huwelijk, volgde zijn broeder Maurits in 1625 op, nadat hij korten tijd te ^oren met Amalia van Solms in het huwelijk was getre-

-ocr page 49-

43

den. Veel verdraagzamer dan zijn broeder en meer Remon-strantsch gezind dan deze, wist hij de binnenlandsche on-eenigheden langzamerhand te doen bedaren. De oorlog met Spanje werd door hem krachtig en met beleid voortgezet en geëindigd. Hij verwierf zich den naam van stedenwinnaar. Een jaar na zijn dood, die in 1647 voorviel, werd, zooals bekend is, de vrede met Spanje gesloten.

Willem Frederik van Nassau en Hendrik Casimir van Nassau, beiden kleinzoons van Jan den Ouden, broeder van Prins Willem I, kwamen in 1626 gelijktijdig aan de Leidsche hoogeschool. Beiden hebben het stadhouderschap van Friesland bekleed.

Gerardus Johannes Vossius werd in 1577 te Heidelberg geboren, waar zijn vader destijds predikant was. Te Leiden opgenomen in het Staten-college, studeerde hij in de godgeleerdheid, maar legde zich tevens met zooveel ijver op de letteren toe, dat hij reeds op 23jarigen leeftijd aan het hoofd der Dordsche Latijnsche scholen geplaatst werd. In 1615 werd hij regent van het Staten-college te Leiden, maar zag zich in 1619 genoopt die betrekking neer te leggen, daar men hem onrechtzinnigheid ten laste legde. In 1622 werd hij opnieuw aan de hoogeschool verbonden door het professoraat in de welsprekendheid en tijdrekenkunde. In 1631 werd hij tot hoogleeraar in de Geschiedenis aan 't Athenaeum te Amsterdam benoemd. Hij overleed aldaar den 7don Maart 1649. Vondel zong van hem:

Laat zestig winters vrij dit Vossenhoofd besneeuwen,

Dit brein heeft heugenis van meer dan zestig eeuwen.

Mr. Pieter Cornelisz. Hooft, ridder van St. Miehiel, Drost van Muiden. Pieter Cornelisz. Hooft werd in 1581 te Amsterdam geboren, waar zijn vader, Cornelis Pieterszoon Hooft, burgemeester was. Zijne eerste opleiding ontving hij van zijn vader. In 1606kwam hij als student inde rechtsgeleerdheid aan de Leid-

-ocr page 50-

44

sche Hoogeschool en beoefende tegelijkertijd de letterkunde en de dichtkunst, waarvoor hij grooten aanleg had. Op ISjarigen leeftijd doorreisde hij Frankrijk, Italië eu Duitschland. Teruggekeerd gaf hij zijn herdersdicht de Grenada in het licht, waarin hij toonde hoe Italië tot zijne vorming had bijgedragen. In 1609 werd hij door Prins Maurits tót Drossaert van Muiden en Baljuw van 't Gooi benoemd. Hij betrok nu het Muiderslot en wijdde zich daar aan zijne letteroefeningen. Daar schreef hij de letterkundige voortbrengselen, die zijn naam hebben vereeuwigd. In de geschillen der Remonstranten en contra-Remonstranten mengde hij zich niet en zelfs liet hij in zijne betrekking de Roomschgezinden ongemoeid vergaderen, zoolang zij althans niet tot buitensporigheden oversloegen. In zijn privaat-leven was hij niet gelukkig. In 1623 en 1624 verloor hij twee zonen en zijn eerste gade. Later huwde hij voor de tweede maal. Zijne Nederlandsche Historiën in den stijl van Tacitus, hebben hem veel studie gekost en grooten naam als geschiedschrijver bezorgd. Nadat hij in 1647 de begrafenis van Frederik Hendrik had bijgewoond, kwam hij ziek terug en stierf niet lang daarna.

Mr. Hugo de Groot, Advocaat Fiscaal van den Hove van Holland, Zeeland en West-Friesland, Pensionaris van Botterdam. Hugo de Groot werd den 10den April 1583 te Delft geboren. Reeds vroeg wijdde hij zich aan de studie en vertoonde groote geestesgaven. Op zijn zevende jaar leerde hij Grieksch èn Latijn, terwijl van hem Latijusche verzen bewaard zijn gebleven, die hij op achtjarigen leeftijd vervaardigde. Reeds in 1594, op 11-jarigen leeftijd dus, kwam hij naar de Leidsche Hoogeschool, waar hij zich oefende in al de vakken die er werden onderwezen. Nog slechts 15 jaren oud, had hij zijne studiën voltooid en reisde in gezelschap van Oldenbarneveld naar Frankrijk, waar hij door zijne geleerdheid grooten opgang maakte. Te Orleans werd hij tot docter in 't Romeinsche recht bevorderd. Later vestigde hij zich als advocaat in den Haag. In 1607 werd hij tot Advo-

-ocr page 51-

45

caat Fiscaal bij het hof van Holland verkozer;. Zes jaren later werd hij Pensionaris van Rotterdam. In den godsdien-stigen-politieken strijd zijner dagen koos hij de zijde der Remonstranten, vooral omdat zijne gematigde denkwijze hem van de heftige Gomaristen afkeerig maakte. Hij was de steller der beruchte scherpe resolutie. In 1618 gevangen genomen en op Loevestein, gebracht ontvluchtte, hij in 1621 naar Frankrijk, waar hij eervol ontvangen werd en van den koning een jaargeld ontving. Nog eenmaal kwam hij in 1631 terug, maar zijne vijanden noodzaakten hem opnieuw in ballingschap te gaan. Nu trad hij in Zweedschen dienst en werd Ambassadeur bij 't Fransche hof. In 1645 overleed hij te Rostock. Hij werd te Delft begraven. Tal van geschiedkundige, rechtsgeleerde en wijsgeerige geschriften hebben hem een plaats gegeven onder de grootste mannen en hem den naam verschaft van het wonder zijner eeuw.

Mr. Constantijn Huijgens, Bidder, Heer van Zuilichem, Zeelhem en Monnickenland. Constantijn Huijgens werd in 1596 te 's-Gravenhage geboren, waar zijn vader Secretaris van den Raad van State was. Reeds als kind toonde hij grooten aanleg voor de poëzie en beoefende behalve het Grieksch en Latijn, de wiskunde, het Fransch, Engelsch, Duitsch, Italiaansch en Spaansch en maakte daarin zulke vorderingen dat hij later zelfs dichtstukken in al die talen leverde. In 1616 kwam hij aan de Leidsche Hoogeschool en deed na een kort verblijf aldaar eene reize naar Engeland. Na zijne terugkomst ging hij als gezantschapssecretaris naar Venetië. Later weer werd hij met een gezantschap naar Londen gezonden. Na den dood van Maurits werd hij geheimschrijver van Frederik Hendrik en heeft dien post ook onder Willem II en Willem III hekleed. Hij woonde veelal op het buiten »Hofwijkquot; tusschen Leiden en Delft. Op zijn ouden dag deed hij nog eene reis als gezant naar Parijs en Londen en stierf in 1687, na twee en zestig jaren den post van geheimschrijver te hebben bekleed, als een gelukkig grijsaard in den

-ocr page 52-

46

ouderdom van een en negentig jaar. Zyne gedichten zijn een sieraad onzer letterkunde.

Mr. Laurens Beaal werd te Amsterdam geboren en overleed aldaar den 21sten October 1637. In 1607 kwam by aan de Academie te Leiden en verwierf er den titel van Mr. in de rechten. Zijn naam komt in onze historie het eerst voor bij gelegenheid dat hij in 1611 als bevelhebber van een smaldeel van vier schepen naar Oost-Indië ging, waar hij in 1615 tot Gouverneur der Molukken werd aangesteld. In 1616 werd hij tot Gouverneur-Generaal der Oost-Indische bezittingen verkozen. Hy bekleedde die betrekking drie jaren en bewees in dien tijd belangrijke diensten aan het vaderland. In 1617 werd hem niet dan op herhaald verzoek ontslag verleend en Jan Pietersz. Koen in zijne plaats benoemd. In 1630 werd hij raad en schepen van Amsterdam en bekleedde die betrekking tot een jaar voor zijn dood. Ook als dichter en letterkundige had hij eenigen naam.

Dr. Samuel Coster was de stichter van het Amsterdamsch tooneel. Hij was geneesheer te Amsterdam en zorgde er meer dan 50 jaren zonder belooning voor de zieken in het gasthuis. Bovendien wijdde hij zich aan de letterkunde en schreef vijf blij- en zes treurspelen. Zijn eerste stuk verscheen in 1615, zijn laatste in 1644. Omstreeks het jaar 1608 bezocht hij de Leidsche Hoogeschool. Het was Coster die op de Keizersgracht te Amsterdam, in een houten gebouw de Nederduitsche Academie oprichtte (1617) waaruit later de Amsterdamsche schouwburg is ontstaan.

Nicolaas Tulp werd te Amsterdam geboren den 10den October 1593. Na zijne studiën in de geneeskunde te hebben volbracht, vestigde hij zich aldaar als geneesheer, werd in 1620 tot raadslid verkozen en was er vijfmalen schepen. In 1654, 1656, 1666 en 1671 bekleedde hij de waardigheid van burgemeester zijner geboortestad. Daarbij nam hij steeds zijne

-ocr page 53-

47

praktijk waar en gaf somwijlen nog lessen in de genees- en ontleedkunde. Hij overleed in 1674. Zijn portret komt voor op het wereldberoemde stuk van Rembrand: »De anatomische les.quot;

Frederik Vquot;, koning van Bohemen, keurvorst van den Paltz, hertog van Beieren, enz. Frederik, keurvorst van den Paltz, in 1619 tot koning van Bohemen verkozen, zag zich in 1620 na den ongelukkigen slag bij den Witten berg te Praag genoodzaakt de vlucht te nemen en zich naar Holland te begeven, om bij zijn oom, Prins Maurits, ondersteuning te vragen. Hij werd er met hartelijkheid ontvangen. De Staten boden hem het huis Wassenaar in het Voorhout te 's-Hageaan en richtten het met veel moeite en kosten in tot een koninklijk verblijf. Toen hij later weer naar Duitschland vertrok om den Paltz te heroveren, schonken zij hem bovendien eene aanzienlijke som. Zijne onderneming mislukte en in 1622 kwam hij weder in den Haag terug en vestigde zich weder op het huis Wassenaar. Hij overleed in 1632, »zat van tegenspoeden en verdriet.quot; Zijne drie zonen Karei Lodewijk, Eobert en Maurits werden in 1628 als studenten aan de Leidsche Hoogeschool ingeschreven.

John Milton, een der grootste dichters van Engeland, werd den 9den December 1608 te Londen geboren. Hij studeerde te Cambridge in de godgeleerdheid, maar aanvaardde evenwel geene kerkelijke betrekking. Hij deed eene reis door Frankrijk, Zwitserland en Italië. Ook kwam hij in Holland en verzuimde niet de Leidsche Hoogeschool te bezoeken In zijn vaderland teruggekomen, nam hij een levendig aandeel in den kerkelijken-politieken strijd en werd door Cromwell tot secretaris van den staatsraad verheven. Na Cromwell's dood ijverde hij nog altijd zeer tegen de herstelling van het koningschap. Sedert blind geworden, legde hij zich; nu vooral op de dichtkunst toe en gaf zijn heerlijk heldendicht »Para-dise lostquot; in het licht. Hij overleed te Londen den 8Squot;!quot; November 1674.

-ocr page 54-

48

Richard Cromwell, zoon van Olivier Cromwell, werd in 1626 geboren. Na den dood zijns vaders volgde hij hem als Protector op, doch legde eenige maanden later zijne waardigheid weer neer en begaf zich na de herstelling van het koningschap naar Frankrijk, totdat hij terugkeerde naar Engeland, waar hij onder den naam van Clark in Herfortshire woonde en in 1720 stierf.

Bené Deseartes was een vermaard wijsgeer, wis- en natuurkundige. Hij werd den 31sten Maart 1596 te Lahaye in Tou-raine geboren. Na eenigen tijd gereisd te hebben, trad hij als vrijwilliger in den krijgsdienst, o. a. in Nederland onder Prins Maurits en in Duitschland onder Tilly. Nadat hij in 1621 zijn ontslag had genomen, ging hij opnieuw reizen en zette zich vervolgens in ons vaderland neder, waar hij dikwijls van woonplaats veranderde, zijne meeste schriften opstelde en vele leerlingen maar ook vele bestrijders vond, vooral onder de godgeleerden. In 1649 ging hij naar Stok-holm, waar hij weinigemaan den na zijne aankomst, den llden Februari 1650, overleed.

John Robinson, een Engelschman, die de puriteinen naar Amerika voerde, hield zich van te voren eenigen tijd met hen te Leiden op.

Willem n, Prins van Oranje-Nassau enz., volgde zijn vader Frederik Hendrik in de stadhouderlijke waardigheid op. Zijne korte regeering werd door groote oneenigheid gekenmerkt. Al spoedig ontstond tusschen hem en de Staten van Holland een strijd over het afdanken van krijgsvolk. De gevangenneming van zes leden der Hollandsche Staten, waaronder Jacob de Witt, de vader van den raadpensionares, en de belegering van Amsterdam waren daarvan het gevolg. Eindelijk werd het geschil bijgelegd en de Loevesteinsche gevangenen werden ontslagen, maar bleven buiten de regeering. Willem II overleed in 1650, weinig meer dan 24 jaren oud.

-ocr page 55-

49

Mr. Johan De Witt, de bekende raadpensionaris van Holland werd den 25sten December 1625 te Dordrecht geboren. In 1641 kwam hij als student te Leiden en legde zich op de rechtsgeleerdheid toe, maar beoefende er tevens de hoogere wiskunde. Na voleindiging zijner studiën deed hij een bui-tenlandsche reis en werd na zijn terugkeer in 1650 door de regeering zijner geboortestad tot pensionaris verkozen. In 1653 werd hem het gewichtig ambt van raadpensionaris van Holland opgedragen. Zijn schrandere en voortvarende geest en zijne ongewone staatkundige bekwaamheden plaatsten hem weldra aan het hoofd der zaken. Hij was langen tijd de ziel der republiek. Uit principe was hij tegen den stadhouder en uit dien oorzaak heeft de jeugdige Willem III zich nooit te zeer in zijne groote welwillendheid mogen verheugen. Toch was hij een man van zeldzame verdiensten en onkreukbare eerlijkheid aan wien ons vaderland oneindig veel verschuldigd is. Men weet welk lot eindelijk zijn deel werd. Na de verheffing van Willem III tot stadhouder in 1672, werd hij door het Haagsche grauw op eene gruwelijke wijze vermoord.

Mr. Cornelis De Witt, was de oudere broeder van den raadpensionaris. Hij werd geboren in 1622 en studeerde eveneens te Leiden in de rechtsgeleerdheid. Hij bekleedde vervolgens in onze republiek verschillende hooge waardigheden. Hij was burgemeester van Dordrecht, ruwaard van Putten, baljuw van Beierland en curator der Leidsche hooge-school. Evenals zijn broeder behoorde hij tot de staatsgezinde partij en evenals zijn broeder werd hij tot loon van zijne diensten, na het banvonnis, tengevolge van den lagen aanklacht van den schelmachtigen Tichelaar, over hem uitgesproken, door het Haagsche gepeupel vermoord.

Christiaan Huijgens was een zoon van den straks genoemden dichter Constantijn. Hij heeft zich als natuur-, wis- en sterrekundige beroemd gemaakt. Als ontdekker van een der

4

-ocr page 56-

50

satellieten en den ring van Satumus en ook als uitvinder van den slinger om den gang der uurwerken te regelen, heeft hij de wetenschap aan zich verplicht. Zijne verdiensten werden o. a. erkend door zijne benoeming tot lid der koninklijke academie van Wetenschappen te Parijs en van 't koninklijk genootschap te Londen.

Mr. Joannes Thysius, die in 1653 te Leiden overleed, vermaakte bij uitersten wil zijne boekerij aan de Leidsche hoo-geschool en voegde daarbij eene som om daarvoor een huis in te richten en de verzameling door een daartoe aangesteld persoon te doen bewaren. De »bibliotheca Johannis Thysii,quot; op den hoek van het Rapenburg en de Groenhazengracht is daaraan het aanzijn verschuldigd.

Willem m, Koning van Groot-Brittanje, Prins van Oranje-Nassau, Erfstadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijsel, enz., werd acht dagen na den iood zijn vaders Willem II geboren. In 1659 werd hij als student aan de Hoogeschool te Leiden ingeschreven. Als »kind van Staatquot; door Hollands Staten, onder het oog en de leiding van Johan de Witt opgevoed, had hij, wat zijne staatkundige vorming aanbelangt, aan dezen grooten staatsman veel te danken. De oorlog met Frankrijk in 1672 bracht hem niettegenstaande »eeuwig edictquot; en »Acte van Seclusiequot; aan de regeering in de Nederlanden. Zelfs werd hij tot Erfstadhouder verheven, en tot kapitein-generaal aangesteld. Moest hij wellicht als veldheer voor zijne voorgangers wijken, als staatsman is hij nimmer in zijn geslacht geëvenaard. Niet alleen onze republiek, maar geheel Europa is aan zijn staatkundig beleid oneindig veel verplicht. In 1689 ondersteunde hij de Engelschen in hunne poging om hun koning. Jakobus II, (zijn schoonvader) te verdrijven en werd zelf tot ko. ning van Groot-Brittannië uitgeroepen. Na eene roemrijke regeering overleed hij in 1702, vrij plotseling ten gevolge van een val van het paard, juist op het oogenblik dat de

-ocr page 57-

51

Spaansche Successie-oorlog, die nog door hem geheel was voorbereid en geregeld, op het punt stond Europa in beweging te brengen.

Mr. Antonie Heynsius. Deze beroemde Staatsman werd den 228ten November 1641 te Delft geboren. Aanvankelijk behoorde hij tot de staatspartij, maar de overmoed van Frankrijk deed hem weldra de zijde van Prins Willem III kiezen, wiens staatkunde hij spoedig ondersteunde en na diens dood voortzette. In 1679 werd hij pensionaris van Delft. Terwijl hij die betrekking bekleedde, werden hem verschillende bijzondere zendingen opgedragen, in 1681 naar Frankrijk en in 1685 naar Engeland. Na den dood van den raadpensionaris Fagel werd hij tot die betrekking geroepen, die hij tot 1720 bekleedde. Hij was de rechterhand van Willem III, die in hem het volste vertrouwen stelde. Na den dood van Willem III was het Heynsius die met Mahlboroügh enEü-geniüs, den geheelen loop van den Spaanschen Successieoorlog bestuurde. Hij overleed den 3den Augustus 1620.

Mr. Nicolaas Heynsius, zoon van professor Daniël Heynsius (zie boven) werd den 29s'en Juli 1620 te Leiden geboren en werd er in 1631 als student aan de Hoogeschool ingeschreven. Vooral op last en op kosten van de Zweedsche Koningin Christina deed hg onderscheidene reizen naar Frankrijk, Engeland en Zweden. Later werd hij ordinaris-ambas-sadeur van hunne Hoogmogenden aan het Zweedsche hof. Hij overleed te 's Hage den 7dcn October 1781. Door zijne uitgaven van verschillende Eomeinsche schrijvers heeft hij zich ook op letterkundig gebied naam gemaakt.

John Locke, een der scherpzinnigste denkers, die Engeland heeft opgeleverd, werd in 1632 te Wrington geboren en studeerde sedert 1651 aan de Hoogeschool te Oxford. In 1683 kwam hij naar Nederland. Nauwelijks een jaar later beschuldigde men hem in Engeland van schotschriften tegen de regeering te hebben laten drukken. Later werd hij on-

-ocr page 58-

schuldig gewikkeld in eene samenzweering tegen Jacobns II. De koning van Engeland eischte van onze Staten dat zij Locke zouden uitleveren. Om dit te ontgaan, hield hij zich schuil, tot zijn onschuld aan het licht zou gekomen zijn. Doch nauwelijks was Jacobus 11 door den Prins van Oranje van den troon weggejaagd of Locke ging met dezelfde vloot, die 's Prinsen gemalin, Maria, naar Engeland bracht, naar zgn vaderland terug. Hij kreeg er eene wel ondergeschikte, maar ruim bezoldigde betrekking aan het ministerie van koloniën. In 1700 nam hij echter zijn ontslag en belastte zich met de opvoeding van den zoon eens vriends, waarbij hij te werk ging naar het stelsel van opvoeding, door hem ontworpen, waaraan hij negen jaren tijds had besteed. Hij gaf onderscheidene paedagogische geschriften in het licht, die nog altijd hooge waarde hebben en voor de latere opvoedkundigen rijke bronnen hebben opgeleverd. Hij stierf den 28sten October 1704 en werd te Oates in het graafschap Essex begraven.

Peter I Alexiowitch, Czar van Muskovië. Deze beroemde Russische Czaar werd den lldequot; Juni 1672 te Moskou geboren. De kuiperijen van zijne zuster Sophia onthielden hem langen tijd de Russische heerschappij waarop hij recht had. Maar in dien tijd vormde zich de jeugdige Peter voor de grootsche taak, die voor hem was weggelegd, de hervormer van zijn volk te zijn. Hij was van nature met eene zeldzame weetgierigheid en een helder oordeel begaafd en toonde al spoedig groote neiging voor de Westersche beschaving, waarin hij niet weinig versterkt werd door den Zwitser Francois Jacob Lefort. Na een hevigen strijd met zijne zuster, wist hij deze in een klooster te doen opsluiten en deed in 1689 te Moskou zijnen intocht als alleenheerscher over Rusland. Zijn voornaamste streven was van nu af op de beschaving van zijn volk gericht. Hij schiep een ontwikkeld leger en een geregelde zeemacht en zond een aantal jonge edellieden naar Holland om den scheepsbouw en naar Duitschland om de krijgskunde te leeren. In 1697 begon hij zijne merkwaar-

-ocr page 59-

53

dige buitenlandsche reizen. Als lid van een gezantschap begaf hij zich van Lefort vergezeld, door Esthland, Lijfland, Brandenburg, Hanover en Westfalen naar Amsterdam. Van zijn verblijf te Zaandam getuigt nog het Czaar-Peter-huisje. Op uitnoodiging van Willem III ging hij naar Engeland. Daar nam hij een groot aantal personen in dienst en verkreeg er aan de Universiteit te Oxford het doctors-diploma. Hij vervolgde zijne reis door Holland naar Dresden en Weenen, en wilde Italië bezoeken toen een opstand in Rusland hem terugriep. Toen hij daar aankwam was de opstand reeds bedwongen, maar Peter oefende een streng gericht uit over allen die er aan deel genomen hadden. Veel deed Peter nog voor de inwendige belangen van zijn land. Hij vereenvoudigde de belastingen, veranderde de kleeding, verbood de lange baarden, bevorderde het reizen in het buitenland, legde wegen en kanalen aan en bracht boekdrukkerijen en scholen tot stand.

Met zijn nabuur Karei XII van Zweden voerde hij een langdurigen oorlog, waarbij het hem te doen was om vergrooting van zijn gebied. In 1703 begon hij den bouw van St. Petersburg. In 1712 trad hij openlijk in het huwelijk met Catharina, die hem na zijn dood in 1725 opvolgde.

Peter bezat eene hooge gestalte. Zijne verbazende lichaamskracht was geheel in overeenstemming met zijn krachtigen geest. Hij was gehard tegen alle vermoeienissen. Zinnelijkheid en wreedheid waren zijne voornaamste gebreken, die echter zeer zeker nog grootendeels op rekening komen van de barbaarsche zeden van zijn land en van zijn tijd.

Oliver Goldsmith, werd den 10den November 1728 geboren te Pullice, in Ierland, waar zijn vader predikant was. Hij studeerde te Dublin maar nam wegens de harde behandeling, die hij van zijn leermeester te verduren had de vlucht en wilde in vreemde landen zijn fortuin zoeken maar werd daarin door geldgebrek verhinderd. Er kwam nu eene verzoening met zijn leermeester tot stand. Later begaf hij zich naar

-ocr page 60-

54

Edinburg om er in de geneeskunde te studeeren, maar door zijne loszinnigheid werd hg genoodzaakt naar Leiden de wijk te nemen. Daar legde hij zich op de schei- en ontleedkunde toe. Geldgebrek en lichtzinnigheid dreven hem weder van hier door Frankrijk en Zwitserland, waar hij in armoede zijn brood won met het spelen op de fluit. Te Padua verwierf hij waarschijnlijk den titel van doctor in de geneeskunde. In Engeland teruggekeerd fungeerde hij eerst voor ondermeester, later voor apothekersbediende, tot hg eindelijk de geneeskundige praktijk begon uit te oefenen. Maar dat nam niet op. Toen begon hij te schrijven en kwam daardoor in betere omstandigheden. Hij werkte nu ook voor het too-neel en beoefende de historie. Juist wilde hij beginnen aan een algemeen woordenboek van kunsten en wetenschappen toen hij in April 1774 overleed. Het meest bekende zijner werken is zeker The vicar of Wakefield dat in verscheidene talen is overgezet.

Henry Fielding. Deze Engelsche romanschrijver werd den 22sten April 1707 geboren; hij ontving zijne eerste opleiding te Eton, bracht eenigen tijd aan de akademie te Leiden door en zette zich, te Londen teruggekomen, aan het schrijven voor het tooneel, ten einde in de behoeften van zijn dikwijls los en verkwistend leven te voorzien. Achtentwintig blijspelen zijn van zijne hand ten tooneele gevoerd; maar, daar hij zich den tijd niet gunde ze behoorlijk af te werken zijn ze geheel in vergetelheid geraakt. Aan zijne romans heeft hij zijn letterkundigen roem te danken. Enkele er van verwierven eene Europeesche vermaardheid, en zijn door vertalingen ook bij ons algemeen bekend. Hij leidde een zeer ongeregeld leven. In een korten tijd verkwistte hij het vermogen van zijne echtgenoote, dat zeer aanzienlijk was. Tot herstel van zijne verwoeste gezondheid ried hem zijn geneesheer eene reis naar Portugal aan, waar hij drie maanden na zijne aankomst in 1754 overleed. Hij was in 't laatst van zijn leven nog vrederechter in zijn vaderland geweest.

-ocr page 61-

55

Justus van Effen, den 21sten April 1684 te Utrecht geboren werd door zijn vader voor den krijgsdienst bestemd. Maar bij verkoos de studie der rechtsgeleerdheid waarop hij zich eerst te Utrecht later te Leiden toelegde. Aan laatstgenoemde academie promoveerde hij tot doctor in de rechten. Hij werd vervolgens huisonderwijzer. In 1714 ging hij naar Engeland om koning George I geluk te wenschen met zijne troonsbestijging; twee jaren later werd hij goevemeur van den jongen graaf, met wien hij drie jaren aan de Leidsche akademie doorbracht. Daarna deed hij eene reis naar Zweden met den prins van Hessen Philipsthal. Na zijne terugkomst bekleedde hij weder den post van gouverneur bij onderscheidene familiën totdat hij eene betrekking kreeg als Secretaris bij het gezantschap dat naar Engeland ging om George II bij zijne komst op den Engelschen troon geluk te wenschen. Na zijne terugkomst woonde hij nog eenige jaren bij den graaf van Weideren totdat hij benoemd werd tot commies bij 's lands magazijnen te 's Hertogenbosch, welke betrekking hij tot zijn dood, 18 September 1735, bekleedde. Vooral heeft hij zich verdienstelijk gemaakt omtrent het Nederlandsche proza en de verbetering van den Nederlandschen smaak. Zijn bekend werk, de Hollandsche Spectator, heeft tot heden toe in onze letterkunde met roem eene plaats bekleed.

Francois Marie Arouet de quot;Voltaire werd in 1694 te Parijs geboren en was in zijne eerste jaren zwak van lichaamsgestel zoodat men zeer voor zijn vroegtijdigen dood vreesde. Zijn eerste onderwijs ontving hij bij de Jezuieten, waar hij voornamelijk latijn en wiskunde leerde, maar waar ook door het zieldoodende godsdienstonderricht in hem de eerste zaden werden gestrooid van den afkeer, dien hij later voor het christendom voedde.

Al spoedig toonde hij grooten letterkundigen aanleg, maar zgn vader werkte dien tegen. Op zijn 17de jaar vervaardigde hij een treurspel, dat echter niet opgevoerd werd. Om zich te wreken gaf hij een spotschrift in het licht, en zijn vader

-ocr page 62-

56

voor de gevolgen daarvan bevreesd, wilde hem op straat zetten, toen de Markies de Chateauneuf hein als page mee naar Nederland nam. Hij kwam evenwel spoedig terug Na den dood van Lodewijk XIV bracht een nieuw spotschrift hem in de bastille. Omstreeks 1722 was hij in Brussel, maar kwam eenigen tijd later voor de tweede maal in de bastille. Hier beoefende hij nu het Engelsch en begaf zich, na zijne verlossing, naar Engeland. Daar begon hij zijne werken uit te geven en werd allengs een beroemd man. Na verloop van tijd keerde hij weder naar Frankrijk terug en werd daar geheimschrijver bij de regeering en kamerheer aan het hof. In 1749 vestigde hij zich op uitnoodiging van Frederik II aan het hof te Berlijn. Hij geraakte evenwel in onmin met zijn vorstelijken beschermer en verliet hem plotseling. Na dien tijd leefde hij eenige jaren rustig te Genève en ging op het laatst zijns levens weder naar Parijs terug, waar hij den 30sten Mei 1778 overleed.

Willem IV, Prins van Oranje-Nasaau, Erfstadhouder Kapitein-Generaal en Admiraal der Vereenigde Nederlanden.

Prins Willem IV was de zoon van den Frieschen Stadhouder Jan Willem Friso en werd in het jaar 1711, na den dood zijns vaders geboren en volgde reeds bij zijn geboorte zijn vader in Friesland op. In 1718 werd hg Stadhouder van Groningen, en in 1722 ook van Drenthe en Gelderland; maar de Staten der vier overige provinciën, die reeds sedert den dood van Willem Hl (1702) getracht hadden het evenals vroeger (1651—1672) zonder Stadhouder te doen, hadden nog volstrekt geen plan hem die waardigheid op te dragen. Maar toen in den Oostenrijkschen successie-oorlog de Franschen na de vermeestering der Zuidelijke Nederlanden ook de Noordelijke begonnen binnen te dringen, eischte het volk weder met aandrang een Stadhouder en zagen zich de Staten verplicht aan het algemeen verlangen te voldoen. De Prins werd toen tevens door de Algemeene Staten tot Kapitein en Admiraal-Generaal der Unie aangesteld en kort daarna ging men nog een stap

-ocr page 63-

57

verder door deze waardigheid in het geslacht Tan den Prins erfelijk te verklaren. Willem IV leefde niet lang. Ook waren zijne krachten niet voldoende om de kwijnende republiek weder op te beuren. Hij stierf, door de partijschappen in het. vaderland heen en weer geslingerd en afgetobd den 22sten October 1751. Zijn zoon

Willem V, Erfstadhouder enz., in 1748 geboren, volgde hem op onder voogdij van de Prinses-weduwe Anna van Groot-Brittanje. Zij werd in de voogdij bijgestaan door den hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel, die na haren dood, alleen als voogd van den jongen prins regeerde en zelfs na 's Prinsen meerderj arigverklaring (1766) grooten invloed op den stadhouder behield. Evenmin als zijn vader was Willem V, de man om de Nederlandsche republiek, die ten ondergang neigde, te redden. Al meer en meer werd het land door partijschappen verdeeld; al minder en minder werden de macht en de invloed van den stadhouder. Schoon reeds eenmaal (1787) door zijn schoonbroeder den koning van Pruisen tegenover de patriotten in zijne waardigheid gehandhaafd kon de prins op den duur geen weerstand bieden aan de Franschgezindheid van een groot deel van het volk en toen in 1795 de Franschen, door de uitgeweken patriotten vergezeld, het vaderland binnendrongen, verliet hij in een visscberspink, den vaderlandschen bodem, dien hij nimmer zou terugzien.

Mr. Laurens Pieter v. d. Spieghel werd in 1637 te Middelburg geboren. Hij was voor den handel bestemd, maar toonde rèeds vroeg groote neiging voor het vak der letteren. Zoo kwam hij aan de Leidsche hoogeschool, waar hij de letteren, de wijsbegeerte en de rechten beoefende en in 1758 den doctoralen graad in de rechten verkreeg. Een jaar daarna werd hij benoemd tot Secretaris der stad Goes. In 1780 werd bij Secretaris der Staten van Zeeland en in 1785 Raadpensionaris van dat gewest. Twee jaren later aanvaardde hij het

-ocr page 64-

58

pensionarisschap over Holland. Toen de Franschen in het land kwamen, bleef hij op zijn post maar werd, zooals te begrijpen is, uit zijne waardigheden ontzet. Bovendien werd hij zelfs jaren lang gevangen gehouden. Eerst in 1798 vrijgelaten bracht hij eenigen tijd rustig te IJselstein door. Maar toen men hem een jaar later waarschuwde dat hij gevaar liep binnen kort opnieuw gevangen genomen te worden, besloot hij dat niet af te wachten, maar gehoor te geven aan het verlangen van den prins en zich bij hem te voegen. Hij stierf daar in Mei 1800 aan eene beroerte.

Johannes Le Francq van Berkhey werd den 23sten Januari 1729 te Leiden geboren. In zijne jeugd reeds hield hij zich bezig met het ontleden van dieren en het opzetten van geraamten. Ook op verder gevorderden leeft yd legde hy zich daarop toe en kreeg zoodoende een zeer aanzienlijke verzameling van beenderen en geraamten voor vergelijkende anatomie. In 1748 gaf hy zijne eerste dichtproeve uit. In 1751 werd hy doctor in de geneeskunst en vestigde zich in Amsterdam. Later betrok hy het buiten Leevliet te Warmond en daar schreef hij zijne meeste verzen (herderskouten en visscherszangen). Ook begon hy daar een werk over de Natuurlijke Historie van Holland. In 1773 aanvaardde hij aan de Leidsche hoogeschool het lectoraat in de Natuurlijke Historie. Een kostbaar rechtsgeding beroofde hem intusschen van zijn vermogen en zelfs van een gedeelte van zijn kabinet van naturaliën.

Berkhey heeft behalve enkele wetenschappelijke werken en werkjes heel wat gedichten geleverd, maar ze zijn al te veel in den smakeloozen trant der achttiende eeuw om blijvend te kunnen zijn. Hij sleet zyne laatste levensjaren in behoeftige omstandigheden en overleed ten huize van zijne dochter, te Leiden, den IS^n Maart 1812.

Butger Jan Schimmelpenninck werd in 1761 te Deventer uit een oud geslacht geboren. Hy ontving zyne opleiding

-ocr page 65-

59

eerst aan het athenaeum te Deventer, later aan de academie te Leiden. Op 23jarigen leeftijd verdedigde hij eene dissertatie »over eene behoorlijk ingerichte volksregeeringquot; die veel opgang maakte, en bewees hoe hij in staatkundigen zin zijnen tijd vooruit was. In 1795, bij de omwenteling, kwam hij te Amsterdam aan het voorloopig bestuur. Later werd hij afgevaardigd tot de eerste Nationale vergadering. Later als gezant naar Parijs gezonden, weigerde hij, bij de benarde omstandigheden van 's lands financiën, schadeloosstelling voor de onkosten zijner reis aan te nemen, waarlijk een zeldzaam bewijs van vaderlandsliefde. In 1802 werd hij gezant bij het Engelsche hof. Men weet dat hij later door Napoleon als raadpensionaris gesteld werd aan het hoofd der Bataafsche republiek. In dien tijd heeft hij het arme vaderland gewichtige diensten bewezen. De wet op 't onderwijs en een verbeterd belastingstelsel waren de weldaden van zijn bestuur. Eene oogziekte van Schimmelpenninck gaf Napoleon in 1806 gelegenheid hem te bewegen zijnen post neder te leggen en zijn broeder Napoleon tot koning van Holland te doen kiezen. Schimmelpenninck vestigde zich nu weer te Deventer. Nog eens begaf hij zich later in betrekking naar Parijs. Bij de herstelling onzer nationaliteit, was hij een der eersten die den nieuwen stand van zaken met vreugde begroetten.

Hij werd lid van de eerste kamer. In 't laatst van zijn leven werd hij geheel blind, maar leefde nog gelukkig op zijn landgoed tot 1825, toen hij stierf en te Amsterdam begraven werd.

-ocr page 66-
-ocr page 67-

;'i. ; . ^ ' - ^ -

t

F-

I

» ■

■ rquot;

0.

:)

-ocr page 68-

PROGRAMMA DER FEESTEN

BIJ DE HERDENKING VAN HET 300JARIG BESTAAN DER LEIDSCHE H00GESCH00L.

Do» der dagneo Vrij d ag, I O e n II Juni.

Muziekfeest der Leidselie Zangvereenigiug In dn Hooglaadschc Kerk.

Zondag, 13 Juni.

Voorstelling in den Schouwburg door de Vereeniging „Harmonie.quot;

Maandag, 14 Juni.

Te haifeif: Plecbtige uitreiking van een vaandel door de Leidselie JnfTerschap aan hel Leidsche Studentencorps in liet feestlokaal.

Te 1 uur: Afhaling der Rénnisten van het Station en daarna Verwelkoming door den Praeses van het Studentencorps in de Sladszaïil.

Toespraak tot de ond-studenteu eu studenten van l'rof. Dr. N. Beets in het feestlokaal.

Opening der nieuwe Sociëteit „Minervaquot; en Receptie.

Dinsdag, 15 Juni.

Van 12—4 uren: Matinee op het feestterrein.

Te halfdrie; GeCOStnmeerde Optocht, voorstellende' „de Leidsche Hoogeschool, vertegenwoordigd in al de groote en merkwaardige mannen, die van hare stichting af tot aan liet einde der 18dlt;! eeuw hunnen naam aan den haren hehben verbonden.quot;

Te 7 uren: Groot Concert op het feestterrein.

Woensdag, IG^Juni.

Receptie Tan Prins Willem I op het feestterrein.

Diner der Rénnisten in het feestgebouw.

Donderdag, 17 Juni.

Matinée innsicale, te geven door het Gezelschap „Arena Studiosonmi,quot; op Zomerzorg.

Vauxhall en bal, Ie geven door de Sociëteit „Minervaquot; op het feestterrein.

Vrijdag, 18 Juni.

Fancy-Fair, te geven door hel Gezelschap „Doctrina,quot; op het feestterrein.

Venetiaansche Gondelvaart met Muziek en Vuurwerk op het Galge water eti Concert aan „de Vink,quot; te geven door de Studenten-IJsclub.

, . Zaterdag, 19Juiii.

Matinée mnsicale, te geven door het Gezelschap „India orientalisquot; ten voordeele van de gewonden te Atjin, op het feestterrein.

Vanxhall en bal, te geven door het Muziekgezelschap „Seinpre Ces-cendo,quot; in het feestlokaal.

23 of 24 Juni.

Contra-feest van de Burgerij aan het Studentencorps, op het feestterrein.

Verdere bijzonderheden zijn uitvoerig beschreven in den offlcieelen Feestwijzer.

-ocr page 69-
-ocr page 70-