-ocr page 1-

BK.ia/l.l.3.

»'■

- -

é|

JM DE WITT

EN

ZIJNE BUITENLANDSCHE POLITIEK

TIJDENS DEN VREDE VAN WESTMINSTER

NOORDSCHE KWESTIE,

(1653—1660).

1

Dr. L. B EI N S.

TE GRONINGEN, BtJ h. BEEKHUIS DAMSTÉ, 1871.

-ocr page 2-

I

- ■■ ,

-

■ ■

I

I

: ;

i

.

_

mmm

mm

1

-ocr page 3-
-ocr page 4-

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

lllllllllillllll 1894 9556

-ocr page 5-

quot; - ■■

' rf rr

( ■ •

-

CX. yi;, /trfi.

JAI DE WITT

EN

ZIJNE BUITENLANDSCHE POLITIEK

TIJDENS DEN VREDE VAN WESTMINSTER

NOORDSCHE KWESTIE.

(1653—1660).

Dr. L. B EINS.

--V quot;T

TE GRONINGEN, BIJ L. BEEKHUIS DAMSTÉ, 1871.

-ocr page 6-

Snelpersdruk ?an M. de Waal, te Groningen.

-ocr page 7-

INLEIDING.

Later dan ik dacht ziet deze studie het licht. Eigenlijk voor een tijdschrift bestemd, groeide ze onder de hand tot den tegenwoordigen omvang aan en ze werd dien ten gevolge daarvoor minder geschikt. Daarom besloot ik ze eindelijk in dezen vorm uit te geven. Het oorspronklijk plan stond in verband met de de quot;Witt-kwestie, die voor een paar jaar weer aan de orde is gesteld, maar weldra werd het gewijzigd, en geheel onafhankelijk daarvan sloeg ik een weg in, die mij tot een nieuwe zienswijze bracht ten opzichte van de Witts politiek leven tegenover het buitenland. Deze bied ik hierbij den welwillenden lezer aan, terwijl ik ze in de aandacht van desbevoegden aanbeveel. Vooraf echter uog een enkel woord. Het komt mij niet overbodig voor er op te wijzen, dat onze staatkunde een bijzonderen stempel draagt, dien onze Duitsche broeders zeer eigenaardig als kramergeest hebben gebrandmerkt en die het noodzakelijk gevolg geweest is van ons geheel wezen, als handelsnatie. Hieruit ook laat zich het anders zoo vreemde verschijnsel verklaren , dat onze gemachtigden aan vreemde hoven — afgevaardigden van verschillende handelsteden — somtijds alles behalve eenstemmig onder elkander waren.

-ocr page 8-

Werd ons politiek optreden dikwijls gewantrouwd en had dit meermalen weinig resultaat, dan hebben wij ons daarover weinig te beklagen. Bovenal echter — en dit wensch ik op den voorgrond te plaatsen -— mag de Witt voor het een en ander niet aansprakelijk gesteld worden. Ik heb dan ook alleen overwogen, hoe hij met zijne onmiskenbare talenten zijn vaderland heeft gediend. De verderfelijke strekking onzer politiek heeft ons binnen weinig jaren voor goed uit den raad der volkeren verwijderd, omdat ze niet berustte op de beginselen van beschaving, vrijheid en recht, maar de blijken draagt van slecht begrepen zelfgenoegzaamheid, kortzichtig egoïsme en bekrompen handelsbelang. Zou ook voor Engeland dezelfde toekomst zijn weggelegd?

brielle. Februari 71.

l. b.

-ocr page 9-

JAN DE WITT

EN ZIJNE

BÜITEN1ANDSCHE POLITIEK

VAN

1653-1660.

Tutius ex ipso fonte hibuntur aquae.

Over weinig onderwerpen is in ons land met meer hartstocht en minder waarheidszin geschreven dan over de vraag, welke de wezentlijke verdiensten van de Witt tegenover zijn vaderland geweest zijn. Bij deze beschouwingen, tot welken tijd die ook mogen behooreu, is men steeds onder den invloed van partijzucht gebleven, en de naam van den beroemden staatsman is dientengevolge van de eene zijde even hoog verheven, als door de andere partij diep door het slijk gesleurd. Geen wonder dan ook, dat dit twistgeschrijf het hevigste karakter aannam tegen het einde van de vorige eeuw, toen men reeds het voorspel had van de rampzalige burgertwisten, die tot den ondergang onzer Republiek geleid hebben.

De vroegere partijschappen toch, die onder het verstandig bestuur van Willem IV voor goed schenen te zullen verdwij-

1

-ocr page 10-

2

nen, leefden onder de voogdijschap van prinses Anna weder op, en naar aanleiding van den zeeoorlog, dien Engeland en Frankrijk van 1756—1763 voerden, werd het twistvuur weder aangewakkerd. Het is bekend, dat er toen in ons land een machtige partij bestond, die oordeelde, dat wij ten gevolge van het verdrag met Engeland in 1678, gehouden waren aan Frankrijk den oorlog te verklaren. Ook was de Gouvernante zelf niet ongenegen zich bij deze opvatting aan te sluiten. Evenwel was de invloed van Frankrijks gezant d'Affry op de Staten-Generaal groot genoeg, om elk opzet in dien zin te verijdelen. quot;Van de andere zijde beschouwde men de zaak geheel anders en achtte zich daartoe onder de gegeven omstandigheden niet verbonden. Nemen wij de brochures uit dien tijd ter hand, dan springt het in het oog, dat het standpunt der schrijvers' in de kwestie van den dag te gelijk de maatstaf is, waarnaar zij de quot;Witt beoordeelden. Men gaat hierbij te werk met zulk eene hevigheid, dat men zich wederzijds verbaast en ergert over de lankmoedigheid der hooge overheid, die geene poging deed, om aan de uitspatting der pers een einde te maken. Dat onder dergelijke omstandigheden aan de waarheid groot onrecht werd gedaan, spreekt wel van zelf. Terwijl de een te velde trekt tegen „een soort van prulschrijvers, die het ondernomen hebben de handen te slaan aan het opschilderen van 't pourtrait van een der grootste Staatsmannen der voorledene eeuwequot; en diens meer dichterlijke wapenbroeder de lier besnaart en een lied tokkelt „aan de geschondene nagedachtenisse van de Witt en Ülden-barneveldtquot; gewijd, houdt men zich van den anderen kant aangenaam bezig, met stichtelijke overdenkingen over he.t wel verdiende lot van hem „die goed en bloed van zo veele duizenden aan zijn doemwaardig eigenbelang hebbende opgeofferd, bet wraakzwaard van Gods rechtvaardig oordeel niet heeft konnen ontduiken, welke het toeliet, dat hij door de hand der Haagsche Burgeren, tot wraak van het door zijne schuld

-ocr page 11-

3

gestorte Burgerbloed, is omgekomen.quot; In onzen tijd, die, wat dit betreft, minder onder den invloed van partijzucht staat, wordt de Witt meer in zijne waarde erkend. Men ziet in hem een staatsman, die vast en onwrikbaar den manlijken strijd volhield voor hetgeen hij recht en plicht noemde. Voorwaar als kamprechter voor de souvereiniteit der Staten verdient hij elks bewondering. Om deu dagelijks toenemenden drang weerstand te bieden, dien de vrienden van het Oranjehuis op den gang der zaken uitoefenden, werd er bij hem weinig minder onverschrokkenheid vereischt, dan onze eerste zeehelden in die dagen hebben ten toon gespreid. Zijn moed even onbuigbaar als zijne bekwaamheid onloochenbaar was, deed hem stout en kloek de gevaren onder de oogen zien, die het gevolg waren van het weinig ontzag, dat hij meende te moeten hebben voor de publieke opinie, zooals die zich toen openbaarde. Hij heeft nooit aan zich zelf getwijfeld, noch aan zijn beginsel, en daarom is hij onder de handen van het onzinnig gepeupel gevallen, als het slachtoffer van zijn onwrikbaar volgehouden regeeringsbeleid.

Zoo is het oordeel van elk onpartijdig geschiedschrijver over de Witts staatkundig leven, met betrekking tot het binnen-landsch beheer. De uitsluiting van den Prins van Oranje, die hem zooveel doodsvijanden heeft berokkend, paste niet alleen in zijn systeem, maar was er het middelpunt van. Het tot stand brengen van de acte van seclusie was voor hem een triomf. Over de wijze, hoe hem dit gelukt is, zijn in den laatsten tijd belangrijke bijzonderheden openbaar gemaakt uit de onuitgegeven aanteekeningen van Amsterdams afgevaar. digde Bontemantel. (A. W. Kroon. J. de Witt contra Oranje).

Een nieuw licht heeft deze schrijver echter niet doen opgaan. Zijn poging om uit te maken, dat Cromwell op de Witts geheime aansporing de seclusie op het tapijt heeft gebracht, is als geheel mislukt te beschouwen. Zoo als bekend is was de Witts vriend van Beverningk bij deze onderhandelingen

1*

-ocr page 12-

4

de hoofdpersoon, en, als men kennis neemt van hetgeen ten opzichte van bovenbedoelde bewering is voorgevallen, toen van Beverningk tot thesaurier-Generaal zou worden aangesteld, zal men niet aarzelen ze ongegrond te noemen. Toen men na het sluiten van den vrede van quot;Westminster hem dit ambt wilde opdragen, kwamen verscheidene provinciën daartegen in verzet. Ook de raad van State kon zich met deze benoeming niet vereenigen. Eerst nadat van Beverningk in een schrijven aan de Staten van Holland plechtig verklaard had, dat Cromwell zelf het eerst het denkbeeld der seclusie had opgevat, hield deze tegenkanting op. Hetzelfde heeft ook de Witt in zijne brieven verklaard, en de Engelsche regeering, toen Karei II reeds koning was, uitgenoodigd hare bevinding daaromtrent uit de aanwezige staatsstukken bekend te maken. Er zullen echter wel geene afdoende bewijzen voor te vinden geweest zijn. Niemand toch had ze beter weten aan te wijzen dan de Engelsche staatssecretaris Turlow, die in 's konings dienst was overgegaan en onder Cromwell de draden van de geheele intrige in handen gehad had. En nooit heeft de Engelsche regeering, niettegenstaande de Witts herhaalden aandrang, iets openbaar gemaakt. De eenigste beschuldiging, die overweging verdient, en waarbij beweerd wordt, dat de Witt Cromwell tegen Oranje opstookte, is vervat in eene enkele uitdrukking bij d'Estrades, die in dezen tijd Pransch gezant te Londen was. (Lettres enz. I, 138). Maar de woorden zelf bevatten eene onmiskenbare onjuistheid, die ons niet veel vertrouwen in het geheele bericht doet stellen. De Witt wordt daarin amlassadeur der Staten genoemd en beschuldigd, dat hij in hun naam Cromwell tegen het huis van Oranje trachtïe te verbitteren. Dit zeide Karei II aan d'Estrades bij diens eerste audientie. Deze was echter pas in Engeland aangekomen en had zich nog niet op de hoogte kunnen stellen van alles, wat ons land met betrekking tot de Engelsche republiek betrof. Hij zal de bedoeling van den koning wel niet beter

-ocr page 13-

begrepen hebben dan de verhouding, waarin de Witt tot den Staat stond. Het zou ons te ver afleiden, dit thans nader te bespreken. Het ligt ook voor de hand, dat Cromwell er groot belang bij had, dat Oranje's uitsluiting in beginsel werd aangenomen en men behoeft zich er met de Witts nieuwsten bestrijder, den heer Kroon, (de Witt contra Oranje, pag 63) niet over te verwonderen „dat de machtige heerscher de latere verheffing van eea vierjarig kind vreesde.quot; Dat kind was voor een groote toekomst bestemd en, al kon men ook niet voorzien, dat het tot een der hoofdfiguren der nieuwe geschiedenis zoude opgroeien, toch waarborgden hem zijn geboorte en de historische overlevering van zijn geslacht, de liefde en trouw der Nederlandsche natie. Had hij eenmaal te beschikken over de geestdrift zijner medeburgers en den rijkdom van zijn geboorteland, dan had Cromwell voor zijne schepping alles te vreezen. Hij had belang bij de hulpeloosheid van Karei II en dus bij de uitsluiting van den prins. En was het niet volkomen in overeenstemming met de antecedenten van Hollands politiek, dat het zich hierbij heimelijk door Cromwell van de overige provinciën liet afscheiden? Toen de Staten-Generaal na den dood van Karei I, weigerden met de gezanten der Engelsche republiek in onderhandeling te treden, vond Cromwell bij de Staten van Holland gehoor. Deze zonden hem op eigen hand een commissaris en terwijl zijne gezanten, gedurende het leven van Willem II, nooit bij de Staten-Generaal ten gehoore waren toegelaten, werden zij na diens dood dadelijk door Holland de groote vergadering binnengeleid. Zoo is het hoogst verklaarbaar, dat Cromwell bij de Hollandsche bewindslieden een gunstig oor dacht te vinden, toen de Sta-ten-Generaal van zijn voorstel niets wilden weten. Toen hij deze opening van zaken deed vond hij in Hollands raadspensionaris de Witt juist den man, die zijne bedoeling durfde steunen en in staat was, om door zijne persoonlijkheid, door zijn invloed en zijn overwicht op de leden der Statenverga-

-ocr page 14-

6

dering de zaak tot een einde te brengen, geheel in overeenstemming met de belangen van den Protector, maar vooral met de traditioneele politiek van de provincie Holland.

Het is mijn plan niet verder de stappen na te gaan, die de Witt noodzakelijk achtte, om het begonnen werk voort te zetten en het hoofd te bieden aan den storm der verontwaardiging, die het gansche land beroerde, toen men het sluiten der acte niet meer geheim kon houden. Niet alleen raasde en tierde het gemeen, maar verschillende gewesten dienden tegen het genomen besluit vertoogen in.

Vliegende blaadjes hielden de gisting gaande, en menig predikant vergat in zijn ijver voor den prins zijne vreedzame roeping en zette zijne hoorders met kracht en klem tegen de Witt en de Staten van Holland op. Maar juist thans kwam diens voortvarendheid en energie schitterend uit. Alle vergrijp tegen de hoogheid der Staten en tegen de openbare orde werd streng gestraft. Vele predikanten werden tot zwijgen gebracht of geschorst en Hollands zelfverdediging, de zoogenaamde diductie, draagt op menig bladzijde de blijken van de Witts meesterhand. Maar was hij in zijne buitenlandsche politiek even stout en krachtig van wil en overtuiging als in zijn binnenlandsch beheer? Getuigt zijne houding tegenover de vreemde mogendheden van zoo veel doorzicht, als men van zijne schranderheid mocht verwachten? Zijn de resultaten, die hij op dat gebied verkreeg, afdoende bewijzen van zijne fijne staatkunde? Had hij als minister van Buitenlandsche zaken steeds een open oog voor ons nationaal belang en volgde hij daarbij een vast stelsel zonder weifeling of gebrek aan zelfvertrouwen ? Dat zijn vragen, die wel eene opzettelijke overweging verdienen en die mij in dit opstel zullen bezig houden. Ik kies daartoe evenwel slechts een afgesloten tijdperk van de Witts politieke loopbaan, dat van 1653 tot 1660 loopt en, naar ik meen, tot nog toe weinig onder de aandacht geval-

-ocr page 15-

len is. Eerst echter zal het niet ongepast zijn na te gaan, onder welke omstandigheden de Witt als leider der Buiten-landsche zaken is opgetreden. Feitelijk nam hij den 15 Augustus 1653 dezen post op zich, met het openen zijner correspondentie met den gezant te Parijs, „nademaelquot; schrijft hij, „d' Heeren Staeten van Hollandt ende Westvrieslandt op mij, onwaerdich instrument, het ooge hebben gelieven te laeten vallen, omme door mij als Minister van derzelver Vergaderinge gedient te werden.quot; Toen was het voor ons land een hachelijke tijd. Wij waren met Engeland in vollen oorlog en niettegenstaande de geweldige inspanning onzer zeelieden, kon het niet geloochend worden, dat onze marine niet tegen die der vijanden was opgewassen. In deze wanhopige worsteling was Tromp weinige dagen, voordat de Witt het bovenstaande schreef, in het gezicht onzer kusten gesneuveld en, hoewel men den moed nog niet geheel opgaf, was het vooruitzicht toch donker. In de korte jaren van zijn bestuur had Cromwell het zeewezen op zulk een voet gebracht, dat de Parlementsvlag overal evenzeer ontzien werd als ooit de koninklijke standerd, en terwijl volgens Macaulay's opmerking Engeland vóór zijn bestuur even weinig gewicht in de schaal legde als heden ten dage Venetië of Saksen, begon het sedert de geduchtste macht van Europa te worden. Zijne vijanden zelfs erkenden met bewondering, dat de nationale eer aau geen betere handen kon worden toevertrouwd. Mochten ook de koningen van het vaste land zwarigheid maken hem geheel als huns gelijke te beschouwen, als om strijd dongen zij toch naar zijne vriendschap. Frankrijk en Spanje sedert 1635 in oorlog, wedijverden in hun streven, om zijn 'bondgenootschap machtig te worden. In het eerste land was pas de burgeroorlog opgehouden met het bloedige gevecht, dat de eerste veldheeren hunner eeuw, Turenne en Condé, elkander onder de oogen van hunnen jongen meester, in de voorstad St. Antoine geleverd hadden.

-ocr page 16-

8

Dien ten gevolge was Mazarin door het hof in zegepraal naar Parijs teruggevoerd, waar hij nog een zestal jaren een invloed uitoefende, die voor dien van Eichelieu onder Lodewijk XIII nauwelijks onderdeed. Het verzet van het Parlement had geheel opgehouden, nadat Lodewijk XIV in rijkostuum in de vergadering verschenen was en, met de karwats in de hand, dreigend gehoorzaamheid geëischt had. Wel is waar duurde in de provinciën hier en daar de burgeroorlog nog voort, maar sedert Condé als vijand van het vaderland op de grenzen rond zwierf en vooral, toen hij een commando in het vijandelijk kamp op zich had genomen, werd hij door zijn eigen partij verlaten, en Frankrijk onderwierp zich gewillig aan de koninklijke oppermacht. Voortaan gold de wil van den jongen souverein als wet. Wij mogen echter niet vergeten, dat in de eerste jaren van Lodewijks regeering Prankrijks macht op verre na niet zoo geducht was, als 10 of 15 jaren later. De oorlog met Spanje werd zonder nadruk gevoerd, en het einde er van liet zich nog niet voorzien. Ook met Engeland stond Mazarin niet op den besten voet, want het verblijf van Karei II op Pranschen bodem was Cromwell een doorn in het oog. Wel bleef het diplomatiek verkeer ongestoord, maar Pransche partijgangers dreven te Londen tot den oorlog. Op dit oogenblik echter moest Engeland te zeer alle krachten inspannen, om de Vereenigde Nederlanden te bestrijden. En dit bewoog juist Mazarin, om den vrede tusschen deze staten tegen te werken, waartoe hij Chanut als ambassadeur naar den Haag zond.

Onder deze moeilijke omstandigheden trad de Witt op. Binnenlands openbaarde zich bovendien overal ontevredenheid en in vele steden liep het volk te hoop en riep „Oranje boven.quot; Zooals men zich gemakkelijk kan voorstellen, kreeg de regeerende partij en niet het minst de Witt, de schuld van alle verliezen. De onruststokers werden echter met kracht bedwongen en te gelijker tijd de vredesonderhandelin-

-ocr page 17-

9

gen onder de leiding van de Witt aangevangen, toen men uit geheime correspondentiën de zekerheid had gekregen, dat Cromwell tot vrede geneigd was. En op zich zelf had deze daartoe wel redenen. Hoewel zijne heerschappij nog geenszins gevaar liep, daar zij berustte op zijne houwdegens van Naseby en Drogheda, begon zich toch eenige reactie te vertoonen. Wanneer de zeeoorlog bleef voortduren, was het te vreezen, dat hij in ongelegenheid zou komen, want te gelijker tijd had hij het geduchte leger te onderhouden, dat toen voor het eerst en het laatst de heerschappij van de sabel o]) Engelands vrijen bodem mogelijk maakte. Tevens zag hij in ons land de stadhouderlijke partij, de hoop eu steun van de Stuarts, in kracht en stoutheid winnen. En toch rustte men zich wederzijds tot het voortzetten der worsteling toe. quot;Vooral de Witt spande alle krachten in, entevens zag hij naar geschikte bondgenooten om. Keizer vertrok naar Denemarken, van Beuningen naar Zweden. Ook met Hamburg, Bremen en Lubeck knoopte hij onderhandelingen aan.

Sterk ijverde onze gezant te Parijs voor een verbond met Frankrijk, maar dit was even nutteloos als onmogelijk. Dat land leed nog te zeer aan de naweeën van den burgeroorlog, en de marine had er voor het oogenblik weinig te beteeke-nen. Bovendien moest dit streven Cromwell noodeloos verbitteren, want nog steeds werd door Frankrijk aan Karei II gastvrijheid verleend. Hoe kon het ook passen in het systeem van de Witts antistadhouderlijke staatkunde? Hij zoowel als Cromwell volgde den toekomstigen koning van Engeland met angst op zijne rondzwervingen. Ook kon het in den Haag niet onbekend blijven, dat Chanut met de Prinsessen van Oranje in betrekking stond en in last had den vrede tegen te werken. Boreel kreeg dan ook in opdracht, om het sluiten van een definitief verbond te Parijs op de lange baan te houden. Te vergeefs trachtte Chanut, toen de onderhan-

-ocr page 18-

10

delingen tusschen de beide republieken reeds ver gevorderd waren, Frankrijk in het op handen zijnde verdrag te doen opnemen. Ook was Cromwell hiertoe in het geheel niet genegen. Zijne betrekkingen met Mazarin waren alles behalve van vriendschappelijken aard en door dergelijke handeling zou hij den onzekeren toestand bestendigd hebben.

Zoodra hij de handen vrij had, dacht hij de Pransche regeering te dringen, zich vóór of tegen de tegenwoordige orde van zaken in Engeland te verklaren. Daartoe moest hij eerst met de Vereenigde Nederlanden vrede sluiten en dit werd hem door de omstandigheden gemakkelijk genoeg gemaakt. Natuurlijk werd zijn voorslag, om den prins uit te sluiten van de waardigheid zijner voorvaderen, door de Staten van Holland en door de Witt zeer gunstig opgenomen. Dit toch was voor de Witt en zijne partij eene levenskwestie geworden. Er deed zich echter een bijna onoverkomelijk bezwaar op; de Generale Staten verwierpen elk voorstel daaromtrent. In dien zin werden van Beverningk instructiën toegezonden. Den 19 Februari werd op nieuw in eene aller secreetste resolutie vastgesteld, dat men hierin niet zou toegeven. Liever zou men op alle andere punten rekkelijk zijn. Het zag er voor de antistadhouderlijke partij hachelijk genoeg uit en men was op het punt, om alle onderhandeling af te breken. Dit was dan ook in de gegeven omstandigheden onvermijdelijk. De verklaring der Staten was kort en krachtig. Ook van Cromwell was geen toegevendheid te verwachten, want hij had niet minder belang bij de uitsluiting dan de Witt zelf, en bij elke audientie, die hij aan onze onderhandelaars gaf, drong hij er onverzettelijk op aan. In deze hachelijke omstandigheden vond men een uitweg: Holland alleen zou in een geheim artikel de seclusie handhaven. Dit gebeurde, en den 13 April werd de vrede gesloten, zonder dat er in de voorwaarden van den Prins van Oranje sprake was. Nu ligt het voor de band, dat de Witt in dezen niet genoeg voor 's lands belang heeft

-ocr page 19-

11

gewaakt. Hoe kon er een geschikter gelegenheid komen, om de harde vredesvoorwaarden, die Cromwell in zijn zegepraal oplegde, te verzachten? Zoodra de Witt door de Staten van Holland gemachtigd was, om zich heimelijk tot de seclusie te verbinden, had h}j dit in zijn macht. Hollands gewilligheid maakte hem meester van de positie, want dit was eene concessie, waarvan Cromwell alles afhankelijk maakte, hoeveel reden hij overigens zelf mocht hebben, om naar vrede te verlangen. Ieder middelmatig staatsman zou hiervan in het belang van het gemeenschappelijk vaderland partij getrokken hebben.

Mocht hij toelaten, dat men in den boezem der Staten-Generaal zich rekkelijk betoonde in zaken, die de eer en het belang der natie betroffen, in de valsche vooronderstelling, dat Cromwell zijn eisch had laten varen? Yan dit oogenblik af aan werd alles met blijkbare overhaasting afgedaan, en de vrede werd op vernederende voorwaarden gesloten. Onze matrozen dachten natuurlijk hierbij niet gelijk met de toongevers uit dezen tijd, de kantoorhelden, zoo als Multatuli ergens zegt, die de Ruyter dwongen zijne admiraalsvlag te stsijken voor een Engelschen kotter. Dat overigens de Witt en zijne onderhandelaars vrij slecht op de hoogte waren met punten, die voornamelijk ter sprake kwamen, blijkt treurig genoeg uit de vredesartikelen zelf, bij voorbeeld uit de bepalingen over het vergoeden van geleden schade, (art. XXX, Verbael van Be-verningk, p. 366). Zoodra Boreel, onze gezant, hiervan inzage genomen had, schreef hij: „In de lecture van d'articulen van het Tractaet met den Lord Protecteur gemaakt, vinde het 30 art. buyten mijn begryp te wezen.quot; En geen wonder ! Men had hierin geheel buiten rekening gelaten, dat de oneenigheden tusschen de Oost-Indische Compagniën reeds herhaaldelijk waren vereffend, in 1619, 21, 22 en 23! En wat blijkt uit de Witts antwoord daarop van den 21 Mei 1654? Lat noch hij, noch de ambassadeurs te Londen hiervan iets

-ocr page 20-

12

wisten en dus geheel en al onbekend waren met zaken, die o. a. in de verhalen van dien tijd omstandig voorkomen. Op het stuk van visscherijen werd geen enkele afdoende bepaling gemaakt, en reeds vóór het einde van het jaar ontstonden weder moeilijkheden, waarin de regeering zich officieel moest mengen. (Verb, van Beverningk , pag. 711). Wij mogen niet vergeten, dat dit een hoofdpunt was, dat zoo zeer de nationale welvaart betrof, dat onze Staatlieden er eenige jaren later een casus belli in zagen. Evenmin was de kwestie der scheeps-visitatie uitgemaakt, en ook hierover wist de Witt geen nadere opheldering te geven, toen Fransche kooplieden hem in het belang met den handel op de Nederlanden door Boreel inlichtingen lieten vragen. Ook gaven enkele uitdrukkingen in het verdrag aanleiding tot begripsverwarring. „Wat beteek ent,quot; vroeg Boreel dan ook zeer juist, „het woord Britsche zeeënquot; ? Wat zijn die zeeën? Waar beginnen, waar eindigen zij? (I pag. 139. De Brieven van en aan J. de Witt worden voortdurend aangehaald), (cf. Meuwpoort, III p. 293). Het kon toch niet anders, of over zulk eene kwestie, die met de gewone opvatting van het zeerecht streed, moest een opzettelijke gedachten wisseling plaats gehad hebben. Inderdaad het is onbegrijpelijk, dat men overeenkomsten heeft kunnen sluiten, zonder de strekking er van te kennen, ja zelfs zonder den zin der woorden te vatten. Uit de Witts antwoord blijkt alweer, dat hij ook op dit punt niet op de hoogte was. Wel zond hij hierover nieuwe instructiën aan Beverningk, maar men schreef toen den 19 Juni en praktische bezwaren hadden zich reeds voorgedaan. Met het oog op deze gegevens kan men niet zeggen, dat de Witt zijn diplomatieke loopbaan gelukkig begon. Hij heeft het geschikte oogenblik, om van Cromwell betere voorwaarden te bedingen, ongebruikt laten voorbij gaan en daarna blijken gegeven van eene overijling, die ons nationaal belang niet anders dan ernstig kon benadeelen. Na het sluiten van den vrede had

-ocr page 21-

13

de Witt weder gelegenheid zich meer met het binnenlandsch bestuur te bemoeien, en hier handelde hij weder met zijn gewone voortvarendheid en schranderheid. Zoo werd het finantiewezen op uitstekende wijze geregeld en alles, wat de zeemacht betrof, op veel beteren voet ingericht. Te gelijker tijd bestreed hij met geluk zijn staatkundige tegenpartij en onderdrukte met kracht elke openbaring van den vijandigen volksgeest. Met de bui-tenlandsche mogendheden trachtte hij op een goeden voet te blijven, en dit was niet altijd even gemakkelijk. Sedert 1655 was Engeland met Spanje in oorlog, hetwelk weldra tot een verbond met Frankrijk leidde, waarbij ook een einde gemaakt werd aan het verblijf van de Engelsche koningsfamilie op Fransch grondgebied. Sedert leed onze handel belangrijke schade, daar onze schepen meermalen door beide partijen in volle zee werden aangehouden en opgebracht. Zoo wel te Londen als te Parijs klaagden onze gezanten te vergeefs. Nieuwpoort, die in last had, om een handelsverdrag met Cromwell te sluiten en bopelooze pogingen deed, om eenige punten van de acte van Navigatie verzacht te krijgen, meende daarom hierbij minder krachtig te moeten optreden. Evenwel maakt hij in zijn schrijven van den 11 Aug. 1655 melding van een onderhoud over de schending onzer vlag met den Engelschen Staatssecretaris. Ook de Witt meende Engeland te moeten ontzien, hoewel zijne pogingen, om de bepalingen van bedoelde acte te doen wijzigen geheel zonder resultaat moesten blijven. En geen wonder. De uitvaardiging er van had tot den oorlog geleid en al het bloedvergieten had er niets aan veranderd. Welk een hersenschimmige onderneming om op diplomatisch terrein in dien zin te werken. Hij verviel hierbij in de zelfde fout als Nieuwpoort. Het is moeilijk te begrijpen, dat een man met zulk een scherpen blik niet inzag, dat de Engelsche regeering in beginsel niet daarin kon toetreden. En toch werd de Witts houding in dezen tijd voordurend door die overweging bepaald. Zoo had hij zich reeds eenige dagen

-ocr page 22-

14

vóór Nieuwpoorts mededeeling genegen verklaard om, teneinde alle botsingen te vermijden , bij publicatie het vervoer van contrebande te verbieden, mits de visitatiën onder de vlag ophielden. Zijne beschouwing wou dan ook zoo zeer veld in de Statenvergadering, dat, toen herhaalde malen ter sprake gebracht was, om de oorlogsmarine te gelasten, met geweld de visitatiën te verhinderen, de hoop op het zoogenaamde tractaat van Marine alleen in staat was, om dezen voorslag te doen verwerpen (III, 305). Ondertusschen handelde Boreel te Parijs even omzichtig, omdat liij Lodewijk XIV tot een verdedigend verbond poogde over te halen. Ook dit plan moest op onoverkomelijke bezwaren stuiten. Sedert bet sluiten van den vrede in 164S waren de betrekkingen met Frankrijk niet zeer innig, en het lag voor de hand, dat men 's konings vriendschap niet kon verwerven, zonder met Spanje te breken. Men was in den Haag thans evenmin geneigd, om dien prijs te betalen dan eenige maanden later, toen het drievoudig verbond, dat de Witt tusschen Frankrijk, Engeland en de Republiek tot stand wilde brengen, om deze bedenking achterwege bleef. Zoo liet men het bij klachten en vertoogen, waaraan zich niemand stoorde. Met Frankrijk echter geraakte men weldra over hoop, toen de Ruyter in de Middellandsche zee twee kapers nam. De koning antwoordde hierop onmiddelijk met een beslag op de schepen en goederen van 's lands onderdanen. Deze stoute handeling van den jongen, hooghartigen vorst verraste Boreel niet weinig en maakte een einde aan zijn langwijlige overdenkingen. Tot verwondering van den ouden Mazarin verscheen hij met ongewone stoutheid aan het hof en voerde manlijk het woord. Ook de Witt achtte een kloe-ker stap noodig, en in vollen getale verschenen de Staten van Holland ter Generaliteit, om op krachtige maatregelen aan te dringen. Men verbood den handel met Frankrijk, legde een embargo op de Fransche schepen en wapende de vloot. De verontwaardiging steeg hier te lande ten top. Door de

-ocr page 23-

15

quot;Pransche kapers waren in een betrekkelijk kort tijdsbestek meer dan driehonderd van onze handelschepen wederrechtelijk genomen. Onze staatslieden hadden echter gemeend redenen te hebben, zich deze zaak niet al te ernstig aan te trekken. En nu, op het eerste bericht van de Kuyters bedrijf, had men in Frankrijk aan alle vriendschappelijk verkeer een einde gemaakt en een buitengewonen gezant naar den Haag gezonden, die bedoelde schepen zonder voorbehoud terugeischte. Boreel zou in last krijgen meer bescheiden en onderdanig tegenover den koning te zijn en de Euyter zou voorbeeldig gestraft worden. Lodewijks gezant de Thori was echter spoedig genoodzaakt zijn toon wat lager te stemmen, ten gevolge van de maatregelen hier te lande genomen, en zoo kwam men tot eene schikking. Maar hoe? Om de eer van zijn meester op te houden, bleef hij bij zijne vordering tot teruggave , en om dit aannemelijk te maken, trachtte hij de Staten te vangen door het lokaas van een verdrag van zeevaart, dat nooit tot stand gekomen is en door den voorslag, om onze landgenooten met de meest bevoorrechte natie in Frankrijk gelijk te stellen, behalve de belofte, dat de hangende rechtsgedingen, naar aanleiding van het in beslag nemen onzer schepen spoedig zouden worden afgedaan. Zoo werden de beide genomen kapers, die reeds als prijzen waren opgebracht, en waarvan zelfs één weder ingekocht moest worden, terug gegeven. Het embargo werd van weerskanten opgeheven, en het verkeer weder op vriendschappelijken voet voortgezet. Het is niet te ontkennen, dat onze staatslieden zich in deze zaak ook door de Fransche diplomatie de loef hebben laten afsteken. Hoewel zij het recht aan hunne zijde hadden, en terwijl hun ook de macht niet ontbrak, om dit te handhaven, lieten zij zich door de sluwe voorspiegelingen der tegenpartij om den tuin leiden. De Fransche koning deed hiermede zijn voordeel, en, hoewel hij zelf de overeenkomst niet eerder bekrachtigde, vóór dat aan zijn eisch in alle opzichten voldaan

-ocr page 24-

16

was, liet hij de bedongen voorwaarden geheel onvervuld. Van het handelsverdrag kwam niets, en onze landgenooten, die zich in Frankrijk neergezet hadden, betaalden voortdurend lasten, waarvan de Engelschen en andere vrij waren. Toch had deze twist met Frankrijk eéne goede zijde. De vloot was versterkt en op zulk een voet gebracht, dat ze in een ander gedeelte van Europa handelend op kon treden. Immers kort daarop begonnen de oneenigheden met Portugal de Witts aandacht tot zich te trekken. Met dit land waren wij nog steeds in oorlog. Tijdens den eersten Engelschen zeeoorlog had men zich weinig kunnen laten gelden, en in 1654i waren in Brazilië de laatste bezittingen der West-Indische compagnie in de handen der Portugeezen overgegaan, en nu besloot men deze tot rede te brengen. Het ultimatum, daartoe naar Lissabon gezonden, had niet de gewenschte uitwerking, en na het verloopeu van den bepaalden termijn kondigde het kanon aan de monden van de Taag den oorlog aan. Deze werd echter veel minder krachtig gevoerd, dan men na de stoute taal onzer gezanten mocht verwachten, en had een geheel ander resultaat dan onze bewindslieden voorspelden. Deze omstandigheid verdient nader te worden toegelicht, omdat ze voornamelijk hare verklaring vindt in de tusschenkomst, die in het Noorden noodig geoordeeld werd, en die toen alles beheerschte. De oorlog, die hier omstreeks dezen tijd door Zweden en Polen met groote verbittering gevoerd werd, moest in het belang van onzen handel in de Oostzee zooveel mogelijk binnen beperkte grenzen gehouden worden, en, toen Karei X, na Polen zegepralend binnengedrongen te zijn, in 1656 de Oostzee naderde en Dantzig bedreigde, werd een vloot onder Obdam uitgezonden. Niettegenstaande deze machts-vertooning had men weinig reden, om over den gang der zaken tevreden te zijn, en zonder eenigen twijfel is het de schuld onzer diplomatie, dat onze invloed verlamd werd en ons prestige ontzachlijk verminderd. Om dit aan te wijzen,

-ocr page 25-

17

dienen wij onze beschouwingen voornamelijk vast te knoopen aan de verdragen, die door hare medewerking tot stand kwamen. Reeds in het begin van het jaar 1656 was van Beu-ningen met andere gezanten naar Denemarken gezonden, om het oog te houden op hetgeen in het Noorden voorviel en de Deensche regeering tegen Zweden op te zetten. Hunne pogingen bepaalden zich voor het oogenblik tot het sluiten van een verbond tegen ieder, die de vrije vaart in de Oostzee bedreigde. Te gelijker tijd werkte men in Zweden, om den oorlog met Polen te doen ophouden, en poogde men den keurvorst van Brandenburg, die voor het oogenblik de zijde van Zweden hield, tot zijn gebied vóór den oorlog te beperken. Het defensief verbond van Elbing werd dien ten gevolge met Zweden aangegaan. Maar wat gebeurde op het zelfde oogenblik ? In den Haag verzekerde men aan Polen het bezit van Dant-zig, en te Kopenhage bewerkte van Beuningen de laaghartige en veile aristocratie, om Frederik III tot den oorlog met Zweden te brengen. Deze dubbelzinnigheid moest wel wrange vruchten voortbrengen. Verder beging men een grooten misslag. Men vergiste zich geheel in de macht, het karakter en de bedoelingen van den grooten keurvorst. Diens eenig streven was het hertogdom Pruisen, dat hij als vasal van den koning van Polen bezat, van deze banden te bevrijden. Daartoe had hij van het begin zijner regeering af de grootste zorg gedragen voor zijne finantiën, en zijne legermacht op zulk een voet gebracht, dat hij steeds over een groot getal, uitstékend geoefende soldaten beschikken kon. En nu maakte hij van Polens verlegenheid gebruik en verwisselde met de grootste karakterloosheid van partij, al naar dat zijn eigen belang dit medebracht. Niettegenstaande zijn ruim geweten was zijne staatkunde tegenover Frankrijk evenwel echt Duitsch. Toen het in 1658 van zijn stem als keurvorst afhing, of Leopold I keizer zou zijn of een creatuur van Lodewijk XIV, was hij niettegenstaande zijne bekende geldzucht niet om te koo-

-ocr page 26-

18

pen. Hij was het, die later tweemalen als kampvechter voor politieke vrijheid optrad, eens voor de Nederlanden tegen het absolutisme van Lodewijk XIV, en eens voor Engeland tegen de reactionnaire politiek van Jacob II. Een man van zulk een vastberadenheid was niet geneigd zijne behaalde voor-deelen op te geven en zich in zijne berekende plannen door onze staatslieden te laten dwarsboomen. Het kon niet uitblijven, deze dubbelzinnige en te gelijk kortzichtige politiek moest de Staten weldra deerlijk in het nauw brengen. Men had slechts tusschen twee zaken te kiezen, bf de bekrachtiging te weigeren van het verdrag van Elbing en met Denemarken tegenover Zweden samen te gaan , of de onderhandeling met Denemarken af te breken en van Beuningen, die den vrede met Zweden in gevaar bracht, terug te roepen; maar van dit alles gebeurde niets. Men beriep zich er op, dat slechts een gedeelte onzer marine beschikbaar was, wegens den oorlog met Portugal, die voor de deur stond. Het is echter reeds opgemerkt, dat deze tijdens de oneenigheden met Frankrijk belangrijk versterkt was, en met eenige inspanning kon men vloten in zee brengen, die zoowel Portugal als Zweden den vrede konden afdwingen. Maar onze staatslieden miskenden den stand der zaken geheel en lieten zich door de gebeurtenissen van 1658 zóó verrassen, dat men toen toerustingen moest maken op zulk een schaal, als men nooit bij eenige natie had gezien. Zoo wel te Kopenhage als te Stokholm bleven de onderhandelingen voortduren, en het bleek spoedig, dat men noch Zweden, noch Denemarken vertrouwen inboezemde. Den 6 April 1657 schreef de Witt nog aan Nieuwpoort, dat men de hand dacht te houden aan de overeenkomst met Zweden; hij droeg hem op, dat hij dit in zijn onderhoud* mét Turlow zou te pas brengen. Trachtte hij hiermede Cromwell om den tuin te leiden? Het is niet aan te nemen, dat de Witt er ernstig aan dacht, om het verdrag van Elbing te bekrachtigen. Van Beuningen, die aan

-ocr page 27-

19

het hoofd stond van de partij, die bij de Staten dit plan bestreed, was toen ter tijde een persoonlijk vriend van hem, en deze zag niets liever, dan dat die zaak op de lange baan geschoven werd. Intusschen dreef hij tot den oorlog, en op het oogenblik van de Witts schrijven was daartoe te Kopenhage reeds besloten. Hier deed men alle moeite, om de Staten tegen Zweden te verbitteren. Men onderschepte de brieven van den Zweedschen gezant, uit den Haag aan zijne regeering gericht, en leverde ze, als ze iets onaangenaams en beleedi-gends bevatteden, welwillend in copie over. Dien ten gevolge was men in den Haag op het punt, om de diplomatieke betrekkingen met Zweden af te breken. Men bracht er onder-tusschen voortdurend de moeilijkheden ter sprake, die uit het verdrag van Elbing voortvloeiden. Zoo begon de eerste Deensche oorlog in het voorjaar van 1657. Dit was voornamelijk het werk van van Beuningen. Welken steun had Trederik III nu bij hen, die hem tot de worsteling tegen de overmacht van Zweden hadden aangezet? Niet den minsten. Slechts vernemen wij, dat hem in het najaar van 1657 eene betrekkelijk kleine geldsom geleend werd (III, p. 428). Had van Beuningen de houten sleutels van de Sond, die hij, zoo als hij eens pochend den Zweedschen koning verklaarde, in de haven van Amsterdam had zien liggen, thans bij zich gehad, dan zouden de zaken een anderen keer genomen hebben en de edel denkende en moedige koning was niet aan de genade zijner vijanden overgegeven geweest. Thans was reeds in den winter van 1658 alles tot zijn nadeel beslist, en bij den vrede van Eoes-kild in Februari van dat jaar, onder bemiddeling van Engeland en Frankrijk gesloten, bedong Karei X Gustaaf voor Zweden zeer gunstige voorwaarden, onder anderen het sluiten van de Sond voor vreemde oorlogschepen. Deze laatste bepaling was vooral tegen de Yereenigde Nederlanden gericht en zou zeker niet opgenomen zijn, als niet alle onderhandeling bui', ten onze diplomaten om had plaats gehad. Deze grieve wordt

2*

-ocr page 28-

20

herhaaldelijk in de correspondentiën van de Witt vermeld en op den voorgrond gesteld. Te vergeefs had ï'rederik III, toen hij tot den vrede gedwongen was, pogingen gedaan, om van Beuningen onder de bemiddelaars te doen opnemen, maar, terwijl hij zelf moest dulden, dat zich op dit oogenblik zijn persoonlijke vijand onder de gemachtigden bevond; die in de naaste omgeving van Karei X stelselmatig de belangen zijner dynastie benadeelde, zag hij dit verzoek standvastig door den Zweedschen koning afgeslagen. Het was reeds zoo ver (jekornen, dat de belangrijkste zaken heslist werden, zonder dat op de inzichten onzer staatslieden acht geslagen werd. Zoo was ÏVederik III in zijne diepe vernedering ook zelfs van onzen diplomatieken steun verstoken. Dit was het eerste resultaat onzer bemoeingen met de verwikkelingen in het Noorden, dat zoo wel tot oneer van ons land strekte, als tot vermindering van onzen invloed. Het was zelfs te voorzien, dat wij nog weer geïsoleerd zouden worden. Weldra volgde toenadering tusschen Denemarken en Zweden, en eene alliantie tusschen die staten behoorde geenszins tot de onmogelijkheden. Het was te vreezen, dat onze belangen daarbij zouden lijden, en hierover begon van Beuningen ernstig ongerust te worden. Hij bespeurde echter weldra, dat het Karei X geen ernst was met den vrede, en toch werd hij door de gebeurtenissen van den dag zóó verrast, dat hij, toen de Zweedsche koning plotseling voor Kopenhage verscheen, nauwelijks uit de ingesloten stad naar Holland kon ontkomen. Zoo begon de tweede Deensche krijg. Nu was het tijd, om de begane fouten te herstellen en door stout op te treden een einde te maken aan Zwedens willekeur. Op dit oogenblik werden wij in geen opzicht in onze vrijheid van handelen belemmerd. Zoowel Downing, de Engelsche gezant, als de Thou, die na ons geschil met Frankrijk in den Haag gebleven was, waren genegen, om onze tusschenkomst toe te laten. Beide staten waren wel meer op de hand van Zweden, maar hadden goede

-ocr page 29-

21

redenen, om zich feitelijk buiten alle inmenging te houden. Frankrijk was hiertoe gedwongen door het gemis aan eene voldoende zeemacht, en ook Cromwell had de handen vol met moeilijkheden binnenlands. Zoo was er geen staat in Europa, die ons kon verhinderen voor goed een einde te maken aan den oorlog tusschen Zweden en Denemarken, en tegen Zwedens overmacht een afdoend tegenwicht in de schaal te leggen. Er werd dan ook eene prachtige vloot onder Obdam uitgezonden. De keuze van den opperbevelhebber was echter niet zeer gelukkig. Zonder zijne geschiktheid en bekwaamheid daartoe in rekening te willen brengen, die op zich zelf niet al te hoog gesteld moeten worden, zoo als later ongelukkig genoeg bleek, verhinderde hem eene lastige en pijnlijke ongesteldheid weldra zijn post behoorlijk waar te nemen, zoo dat hij dien aan een Deensch admiraal moest overdragen. Zijne voortvarendheid was echter lofwaardig, zoo lang hij den commandostaf kon voeren. Den 20 October verscheen hij voor de Sond, en den 29 tastte hij de Zweden aan en baande zich een doortocht. Nu gold onze invloed alleen en het was niet moeilijk thans aan de verwikkelingen een einde te maken, overeenkomstig onze dierbaarste belangen. Men bleef echter op twee gedachten hinken; men bemiddelde, maar hielp onzen bondgenoot niet. Kopenhage bleef ongestoord door Karei X belegerd, en de Zweedsche vloot week naar Landskrona, waar men zich tot een blokkade bepaalde. Zoo liep het jaar 1658 ten einde. De toestand van weifeling bleef bestaan. De Witt verklaarde aan de ambassadeurs van Engeland en Frankrijk, dat men de bewezen ondersteuning ten gevolge van een pas gesloten alliantie niet had mogen weigeren, en wilde toch niet van een oorlogsverklaring hooren. Hij noodigde hen daarom uit, om den Zweedschen resident te bewegen den Haag niet te verlaten. Deze aarzeling kwam Karei X goed te stade. Hij had ook zelf na den slag in de Sond in overweging genomen, om de Vereenigde Nederlanden den oorlog aan te doen. Maar hij

-ocr page 30-

22

zou zich de geheele oorlogsmavine van de Staten op den hals gehaald hebben, en het was-reeds bekend, dat onze diplomatie, stappen gedaan had, om met Portugal tot een schikking te komen. Maar hij wist ook, dat het feit, dat onze vloot de Oostzee beheerschte, de jaloezie van Engeland had gaande gemaakt, en hoopte, dat de aanwezigheid van de vloot der Staten haar dreigend karakter daardoor eenigszins zou verliezen. En inderdaad weldra bleek het, dat wij ons zelf de handen gebonden hadden, door met doortastende maatregelen te wachten, tot dat Engeland en Frankrijk gelegenheid hadden, om zich meer feitelijk met de Noordsche kwestie te bemoeien. Zoowel Cromwell in zijn laatste levensjaren als zijn zoon Richard hadden voortdurend het oog geslagen op hetgeen in de Oostzee voorviel. Reeds den 11 Juni 1656 had van Beuningen uit Kopenhage de Witt bericht, dat het Engelsche gouvernement met wantrouwig oog de verstandhouding van Denemarken met de Yereenigde Nederlanden gadesloeg. Sedert vermeldt Nieuwpoort in zijne brieven aan de Witt herhaaldelijk, dat er tusschen hem en Turlow besprekingen hadden plaats gehad over de betrekkingen tusschen de Staten en Zweden. Cromwell was van oordeel, dat de protestantsche belangen vereischten, dat men Zweden tegen Polen en het Oostenrijksche huis in bescherming nam. Voor een dergelijk beginsel traden de Staten evenwel liever niet op. Cromwell liet zich echter bovendien blijkbaar zoo uit, om te bemantelen, dat hij de Oostzee niet onder de heerschappij der Staten zou willen zien. Toen het tot een oorlog tusschen Denemarken en Zweden kwam, gevoelde hij zich meer tegen den eerstgenoemden Staat gestemd, omdat deze in den eersten Engelschen oorlog partij voor de Nederlanden gekozen had, en Zweden aan die verlokking had weêrstand geboden. Zoo kwam zijn belang overeen met zijne sympathie. Wij hebben echter gezien, dat hij zich van rechtstreeksche inmenging onthield. Richard volgde dezelfde politiek, die hem nogtans eindelijk in het laatst van 1658

-ocr page 31-

tot het afzenden van een vloot deed besluiten. (III, 512). (III, 671). Nieuwpoort was onbekend met de wezenlijke bedoelingen van het Engelsche gouvernement en gevoelde zich niet berekend, voor de op hem rustende verplichting, om die uit te vorschen en toch den vrede niet in gevaar te brengen. Hij dringt reeds den 29 November (II, 511) bij de Witt aan op het overzenden van „iemandt uit de Eegeringe, die de saeken in 't Oosten heeft gemanieert.quot; In verschillende brieven geeft hij blijken van mismoedigheid en van gebrek aan zelfvertrouwen bij het uitzicht op nieuwe verwikkelingen, en het bleef bij de Staten niet onopgemerkt, dat zijne goedhartigheid soms de helderheid van zijn doorzicht benevelde. (III, 270; III, 697). Jan de Witt wist dit beter dan ieder ander, die toen ter tijde in regeeringszaken ingewijd was. Eenige malen waarschuwt hij er hem zelfs voor. Waarom voldeed bij niet aan Nieuwpoorts boven bedoeld verzoek, waarbij de goede zaak slechts winnen kon, al wilde hij ook niet toegeven aan diens herhaalden aandrang, om naar het vaderland terug te keeren? En later bestond er onder onze afgevaardigden naar het tooneel des oorlogs eene ergerlijke oneenigheid over de opvatting hunner politieke gedragslijn. Het kwam zelfs in hun eigen hotel in tegenwoordigheid der Engelsche en Eransche gezanten tot schandelijke tooneelen, zoo als uiff de correspondentie van de Witt met zijn neef van Slingelandt en Vogelsangh blijkt. (VI, 343). Wij loopen hier eenigszins vooruit en komen er later op terug, maar thans zou het ongetwijfeld op den gang der zaken gunstig gewerkt hebben, wanneer de Witt nu ten langen laatste er toe had kunnen besluiten, om Nieuwpoort den steun te geven, dien hij reeds zoo veel maanden te voren gevraagd had. Keeds in het najaar van 1658, toen van Slingelandt en zijne medegedeputeerden nog in den Haag waren, had Nieuwpoort zeer goed begrepen, dat de zaak door Engelands tussehenkomst een geheel anderen keer nam, en dat, wilde men tot eene gewenschte uitkomst

-ocr page 32-

24

geraken, men de behandeling er van niet langer aan onze gezanten te Stokholm en Kopenhage mocht overlaten. Juist, omdat eene afdoende, onveranderlijke overeenkomst niet in hunne bedoeling lag, wilden de andere machten die in het Noorden voortzetten. Zou het aan te nemen zijn, dat dit de Witt ontgaan is ?

Het was natuurlijk eenigszins moeilijk aan Nieuwpoorts aanvraag dadelijk te voldoen; maar, als men in aanmerking neemt, dat in het voorjaar van 1659 de gemachtigden, die tot nog toe in naam van den staat onderhandeld hadden, vervangen werden door van Slingelandt en zijne ambtgenooten, dan valt dit bezwaar weg, en niets verhinderde de Witt, om Nieuwpoort, zoo als het belang des lands vorderde, een van de vroegere gezanten toe te voegen. En toen het later bleek, dat de nieuwe gedeputeerden niet met elkander over weg konden, zouden de daaruit ontstane moeilijkheden voorkomen geworden zijn, als een van de hoofdpersonen naar Londen was afgevaardigd. Hier, waar de onderhandelingen voortaan voornamelijk gevoerd moesten worden, zouden de bekwaamheden van van Slingelandt of van Vogelsangh een beter en nuttiger werkkring gevonden hebben. Het was toch onloochenbaar, dat na Frankrijk en Engelands bemoeingen het zwaartepunt van de Norfrdsche kwestie naar Londen, Parijs en den Haag verlegd was, en weldra kwam de Witt in de gelegenheid, om de onderhandelingen onder zijn persoonlijken invloed voort te zetten. In het begin van de maand April van het jaar 1659 hield hij zelf in den Haag met de ïhou en Downing de eerste conferentie over den oorlog in het Noorden. Het was zijn streven, om met deze gezanten tot overeenstemming te geraken aangaande de hoofdpunten, waarop de vrede tot stand gebracht zoude worden. Tot uitgangspunt wenschte hij het verdrag van Eoeskild te nemen, dat in het vorige jaar aan den eersten Deenschen oorlog een einde gemaakt had, met weglating van eenige bepalingen, die voor Frederik III

-ocr page 33-

25

hoogst nadeelig waren, en met vernietiging van de overeenkomst omtrent het sluiten van de Sond voor vreemde oorlogschepen. Verder zou men het boven vermelde verdrag van Elbing met de punten van toelichting, die er aan waren toegevoegd, bekrachtigen. Was men het hierover eens geworden, dan stelde hij zich voor, de oorlogvoerende partijen des noods met wapengeweld tot den vrede op dien voet te dwingen. (Ill, 587). Deze flinke en doortastende politiek viel echter in het geheel niet in den smaak der beide overige contractanten. Het werd reeds bij de eerste samenkomst duidelijk, dat zij er op uit waren, om de zaken slepende te houden. Zij verklaarden eene dergelijke interventie voor een „dangereus exempelquot; voor het toekomende en hielden het voor ongepast, „de saeken van twee groote Princen buiten haer kennisse, ende sulks haer ongehoord, alhier te dismeieren.quot;

Nieuwpoort rapporteerde eenige dagen later, dat de staatssecretaris van meening was, dat de Zweedsche koning „sijnde een moedig Heerquot; zich niet gaarne uit den Haag de wet zou laten stellen. (III, 602). Maar dit bezwaar was zeer denkbeeldig. Wilde men eene afdoende beslissing nemen, dan was het hetzelfde, of men te 's Gravenhage, te Stokholm of te Kopenhage het initiatief daartoe nam. Karei X zou elke bemiddeling verworpen hebben, die zijne hooghartigheid be-leedigde. De Witt zou in dit geval niet voor geweld terugdeinzen, en dergelijke uitvluchten konden hem niet van zijn ontwerp afbrengen. Zonder twijfel was hij er thans van overtuigd, dat de samensprekingen in het Oosten tot niets leidden, zonder voorafgaande overeenstemming tusschen de drie groote Mogendheden. Maar het is reeds opgemerkt, noch Engeland , noch Frankrijk wilde met hem samen gaan. Eeeds in de eerste conferentie heeft de Witt kunnen opmerken, dat de Thou hierbij Downing aardig in de hand werkte, toen hij,, voor sijn particulierquot; den voorslag deed, om zoo wel de Hollandsche als de Engelsche vloot uit de Oostzee terug te roepen, (cf. III, 595).

-ocr page 34-

26

Hij gaf daardoor Downing de geweuschte gelegenheid, om te verklaren, dat zijn gouvernement tegenover niemand gebonden was en volle vrijheid van handelen had. De Witt werd daarentegen door dit voorstel vrij wat in het nauw gebracht. Het moest nu duidelijk worden, dat het standpunt der verschillende partijen geenszins het zelfde was, en wel verre van dergelijke opening van zaken te kunnen doen, moest hij er voor uitkomen, dat men Kopenhage in geen geval in de handen der Zweden zou laten vallen, en dat men Obdam, die voor deze stad overwinterd had, niet kon terugroepen. De Witt kon zich dadelijk overtuigen van de onvruchtbaarheid van verdere onderhandelingen, zoo lang de partijen in dit opzicht geen toenadering toonden. Evenwel wanhoopte hij er niet aan, beide staten daartoe te brengen. Na verscheidene samenkomsten kwam men dan ook tot eenstemmigheid, maar, toen het traktaat geteekend zoude worden, hield Downing zich „indis-poost,quot; zooals de Witt schrijft, en zoo bleef het nog tot den 21 Mei duren, voor dat bedoeld staatsstuk geteekend en bekrachtigd was. Van het Haagsche concert, op deze w'jze tot stand gekomen, was weinig praktisch nut te verwachten, hoewel het twee malen vernieuwd werd. In het verslag, dat hij Nieuwpoort toezond, ontveinst de Witt zich dan ook de mogelijkheid niet, dat, bij onverhoopt verwerpen der voorwaarden, eenige ministers op het oorlogstooneel niet tot dwangmiddelen zouden willen overgaan. Die gedachte was bij hem opgekomen gedurende de lang gerekte onderhandeling, en het is eene noodlottige fout, dat hij toch nog feitelijk op de uitvoering van het verdrag vertrouwen bleef stellen. (III, 713). Op het oogenblik, dat hij Nieuwpoort schreef, was de Euyter met van Slingelandt, Yogelsangh en nog twee andere gemachtigden aan boord, reeds in de Oostzee aangekomen. Sedert het begin van April bevond zich daar ook lord Montague met eene Engelsche vloot, om, ingevolge eener overeenkomst den 3 Februari 1659 te Westminster tusschen Lodewijk XIV

-ocr page 35-

27

en Richard Cromwell gesloten, den vrede te bespoedigen. Welke instructiën deze ontvangen had, was voor ieder een geheim. Nieuwpoort had te vergeefs getracht er mede bekend te worden. Nu waren echter de omstandigheden sedert het Haagsche concert geheel veranderd, en men sloeg gezamenlijk de handen aan het werk, om verzoening tot stand te brengen, of in ieder geval naar den geest der overeenkomst een einde aan den oorlog te maken. Het geschikte oogenblik hiertoe had men echter in het laatst van 1658 ongebruikt laten voorbijgaan, en, nu de Euyter onder de bevelen van de gemachtigden der Staten gesteld was, lag het voor de hand, dat hij in zijne evolutiën gehinderd werd en weinig of niets kon uitvoeren. Zonder zijn medeweten verlengde men den termijn van wapenstilstand, dien men noodig geoordeeld had, eenige weken. Hij kreeg dit bericht van van Slingelandt, juist toen hij het anker zou lichten, om zich bij Obdam aan te sluiten, en dien ten gevolge gebeurde dit eerst den 11 Juli. Zoo wischten diplomatische kunstenarijen den heilzamen indruk, dien onze vloot noodzakelijk moest maken, bijna geheel uit, en te gelijker tijd werden de Denen geheel van ons vervreemd, zoo zelfs, dat Frederik III niet toelaten wilde, dat Obdam de landingstroepen ontscheepte, hoewel deze hem bij het verdedigen van de nog steeds belegerde hoofdstad, onschatbare diensten bewezen had. Dit feit is op zich zelf een treurig bewijs, hoe de goede bedoelingen van onze diplomatie bij al dat weifelen in miskrediet geraakten en zelfs door de belanghebbende partij met wantrouwen werden beantwoord. Beide partijen verwierpen overigens onze bemiddeling, en slechts met de grootste moeite kon men Prederik III er toe brengen, om den schijn aan te nemen, als of hij zich bij het Haagsche concert aansloot, ten einde Zweden in het ongeluk te brengen en zelf den steun der zeemogendheden te verwerven. Karei X wilde in zijne verontwaardiging onze gezanten over de grenzen zetten, en slechts de tusschenkomst van den ïranschen gezant, de

-ocr page 36-

28

Terion, deed hem van gewelddadigheid afzien. Hij deed toen pogingen, om zelf met Denemarken tot eene schikking te komen en knoopte vredesonderhandelingen aan, die echter geen gunstig gevolg hadden. Volgens de in den Haag gesloten overeenkomst moest hij nu door de gezamentlijke partijen gedwongen worden, maar het jaar liep bijna ten einde, en er waren nog geen stappen in dien zin gedaan. Eerst toen lord Montague op eigen verantwoordelijkheid naar Engeland was teruggegaan, ging men tot den aanval over, en de verovering van het eiland Punen op den 25 November was vooral het werk van onze krijgsmacht. De gunstige gevolgen er van bleven niet uit. Karei X Gustaaf gaf blijken van toenadering en besloot tot het verdrag van Elbing toe te treden, maar nu stiet men op eene andere moeilijkheid. Het was duidelijk, dat Denemarken met onze hulp zijn voordeel dacht te doen en daarom den vrede vertraagde. De Engelsche en Eransche gezanten lieten niet na hierop de aandacht van van Slingelandt te vestigen, en eerstgenoemde bracht nog eene andere kwestie in het midden, om onze diplomaten in de engte te drijven. Had de Kuyters aanval plaats overeenkomstig het Haagsche concert of ten gevolge van eene afzonderlijke alliantie met Denemarken? Sidney, Engelands vertegenwoordiger, stelde het laatste met nadruk op den voorgrond in de confe-rentiën toen ter tijde gehouden. (VI, 350). Volgens zijn inzien was die het gevolg van ons bondgenootschap met Denemarken, en het was (let wel!) de Deensche Eijkshofmeester in eigen persoon geweest, die hem deze inlichting gegeven had, om daardoor de verwijdering tusschen de bemiddelaars zoo veel mogelijk te verergeren! Van Slingelandt wierp dit ver van zich, en het moet ook ten stelligste ontkend worden. Zoodra de Witt hoorde, dat de Engelsche vloot teruggekeerd was, hield hij dit zeer juist voor eene schending van het Haagsche verdrag, waarbij men zich verbonden had, om de partij, die weigerachtig bleef, te dwingen. (VI, 164). Dit werd Sidney

-ocr page 37-

29

ook voor gehouden, en hij bracht tot verontschuldiging in, dat Montague uit eigen beweging was teruggekeerd. (VI, 350).

Toen ter tijde was Zweden in verzet tegen het vredesverdrag en verdiende wel de tuchtiging, die het zich daarom op den hals haalde; maar de hekken waren thans verhangen, want nu verviel Denemarken tot de zelfde feil in de hoop, om met de Euyters tegenwoordigheid zijn voordeel te doen. Het was nu de vraag, of ook niet de Deensche regeering als refu-sant moest beschouwd worden, zoo als Sidney en de Terion vorderden, en hierover ontstond in hunne tegenwoordigheid die twist tusscheu onze gedeputeerden zelf, waarvan wij boven met een enkel woord spraken. Eenige van deze wenschten ook op dit land pressie uit te oefenen. Vogelsangh, pensionaris van Amsterdam, verzette zich hiertegen op grond van eene aanschrijving van Euisch, griffier der Generale staten, van den 3 October, ten gevolge waarvan hij beweerde , dat de dwangmiddelen alleen tegen Zweden dienden gericht te zijn. (VI, 343). Ook de gedeputeerde van Zeeland helde tot dit gevoelen over. (VI, 353). Van beide zijden werd met zulk eene heftigheid gesproken, dat niet alleen de waardigheid der commissie, maar ook die der Staten gevaar liep. Ook in het vervolg van tijd werd de verstandhouding niet beter, en op den 11 Februari weigerden boven bedoelde gemachtigden zelfs in gezelschap van hunne ambtgenooten eene conferentie met Sidney en de Terion in hun eigen hotel bij te wonen. Den 27 Februari schrijft de quot;Witt over deze oneenigheden slechts met een enkel woord; hij geeft zijne verwondering er over te kennen, „daar hij zijne opinie in verschillende missives had medegedeeld.quot; Doch dit was in het gegeven geval alles behalve voldoende. Had hij nu kort en precies eene uiteenzetting zijner meening gegeven, dan zou hij aan alle verschillende opvatting een einde gemaakt hebben en de eendracht hersteld, die alleen onze tusschenkomst vruchtbaar kon doen zijn.

De invloed toch, dien hij in dezen tijd op diplomatiek

-ocr page 38-

30

gebied uitoefende, was zonder twijfel groot genoeg, om dit te bewerken; maar hij schijnt het nadeel, dat het noodzakelijk gevolg moest zijn van oneenigheid bij onze onderhandelaars zelf niet genoeg te hebben overwogen. In zoo verre is het hem te wijten, dat die verwijdering niet alleen voortduurde , maar ook eindelijk zoo erg werd, dat men zonder onderling overleg van de eene zijde soms voorslagen deed, die geheel in strijd waren met hetgeen de andere ambtgenooten voor gepast hielden. (VI, 461). Geen wonder voorwaar, dat hun optreden daardoor allen nadruk miste, en dat er soms tooneelen voorvielen, die zoowel hun karakter als gezanten beleedigden, als de natie, die zij vertegenwoordigden, tot schande, verstrekten. (YI, 460). Eindelijk toch zagen zij zich genoodzaakt Prederik III hunne medewerking te ontzeggen, als hij den vrede bleef weigeren, en de Euyter, die gereed stond, om onder diens oogen de Zweedsche vloot aan te tasten, kreeg tegenbevel. Denemarken werd toen gedwee, maar nu zag men de Engelsche en Fransche gezanten weder exceptiën opwerpen, die enkele bepalingen van de verdragen van Eoeskild en Elbing betroffen, blijkbaar, om weer den voet dwars te zetten. Nu eerst sloeg men den rechten weg in, en de Euyter dwong Zweden tot onderwerping, door, niettegenstaande het heftig verzet van Terlon en Sidney, een Zweedsch smaldeel in beslag te nemen. Zoo werd den 6 Juni 1660 op billijke voorwaarden de vrede gesloten. De quot;Witt, door van Slingelandt op de hoogte der zaken gehouden, zag de toenadering der partijen met genoegen, en spreekt nog in een brief van den 11 Juni, toen het bericht van het definitief sluiten van het verdrag reeds onder weg naar den Haag was, zijne ingenomenheid daarover uit. Zonder twijfel had hij dit resultaat niet weinig in de hand gewerkt door de Euyters maatregelen goed te keuren. Had hij eerder Crom-wells spreuk „pax paritur belloquot; tot de zijne gemaakt, de beslissing zou veel spoediger gevolgd zijn, te meer, omdat zijne politiek eerlijk en onbaatzuchtig bleek te zijn niettegen-

-ocr page 39-

31

staande Prankrijk eu Engelands inblazingen. Geen dezer staten was in 1658 of 59 in staat, om onze feitelijke tus-schenkomst ten behoeve van liet evenwicht tusschen de zeemogendheden in het Noorden te verhinderen. Het was hun alleen te doen, om ons bezig te houden en af te matten. Wij hebben gezien, dat hun toeleg gelukte, en helaas niet zonder schuld van de Witt zelf en van zijne onderhandelaars. Herhaaldelijk lieten deze zich, toen het rechte oogenblik van handelen gekomen was, vau den rechten weg afbrengen of intimideeren bij het beslissen eener kwestie, die door haar belangrijkheid elk ander voorval op buitenlandsch gebied op den achtergrond drong , en verscheidene jaren lang de beste krachten van den staat verteerde.

-ocr page 40-
-ocr page 41-
-ocr page 42-
-ocr page 43-
-ocr page 44-