BfU871.IL.a3.
f IK BEN DE WEG, DE WAARHEID EN HET LEVEN.
ERNSTIGE BESCHOUWING
UITGESPROKEN
Metropolitaan- of Katharijne Kerk te Utrecht, op den 16 Junij 1871, bij gelegenheid van het Pius-Feest.
NOODZAKELIJKE TOELICHTING
JIoomsch-JCatholieken en Protestanten.
IK BEN DE WEG, DE WAARHEID EN HET LEVEN.
ERNSTIGE BESCHOUWING
VAN
Dr. S c li a e p m a n 's r ede,
UITGESPROKEN IN DE
Metropolitaan- of Katharijnc Kerk te Utrecht, op den 16 Junij 1871, bij gelegenheid van het Pius-Feest.
NOODZAKELIJKE TOELICHTING VOO 11
J^OOMSCH-JC ATHOLIEKEN EM PROTESTANTEN.
noon
J. L. BERNHARDI.
UTRECHT,
J. J. H. K EMM ER.
1871.
Stoom-Boek drukkerij cn Steendrulvkerij „de Industriequot;, Utrecht.
, „Ik zeg U lieden, dat zoo deze zwijgen, de steenen haast zullen roepenquot;.
Luk. 19 vs. 40.
Met gespannen verwachting heb ik een tijd lang uitgezien of er ook iemand voor den Naam des Heeren zou opstaan, met de bazuin aan den mond, om den slapenden wakker te schudden, om den volke toe te roepen; Ontwaakt gij die slaapt, en staat op uit den doode, en Christus zal over U lichten! want de vijand heeft zich vertoond en niet geschaamd, den Naam des Heeren te lasteren!
Binnen Utrechtsch grijze vesten stond een kampvechter op, om den Naam des Gods van Israel en Zijne slagorde te hoo-nen! Waar kwam er een jongeling achter de schapen van daan om den Goliath tegen te treden? Helaas, hij werd niet gevonden! Geen stem liet zich hooren ! Geen wachter op Sions muren scheen er te zijn, om den leugengeest, die opgekomen was uit den afgrond, te wederstaan! Was dan waarlijk het laatste schemerlichtje der waarheid uitgeblust, dat niemand meer in staat was het gevaar te zien?
Helaas, zoo ver schijnt het in de eeuw der verlichting gekomen, dat men, in stede van den beker der zwijmelingen te kennen, dien als een wijnkelk aanneemt. — Men wilde verbroederen, en deze schoone gezindheid was het, waar door men den vijand een vrije baan heeft gelaten! Men heeft het aangeboord, dat in de Catharijne kerk te Utrecht, op
4
den 16 Junij, bij gelegenheid van het Piusfeest een man tot de Schare sprak: „dat niemand tot Jezus komen kan dan door den paus!quot; En ware nu die leugen nog maar binnen de wanden van het gebouw gebleven, men zou ergeenekennis van hebben kunnen dragen; men zou die zonder aanmerkingen hebben kunnen laten, om dat eens anders doen ons niet aangaat; maar neen, de spreker, Dr. Schaapman, heeft goedgevonden die leer werelkundig te maken. Hij heeft die leugen aan de gansche maatschappij medegedeeld, en daarmede al de predikanten, ja wat meer zegt: allen die door den Vader tot den Zoon gekomen zijn, als van elders ingeklommen openlijk veroordeeld. Hij heeft hen den handschoen toegeworpen, en niemand, geen bevoegde tegen-kampvechter, geen enkel man van naam, ook zij niet, die anders Land en Zee afreizen, waagden het dien op te nemen!
Moet dan die treurige waarheid in Nederland gelden: „Er is niemand die zich voor de waarheid in het gerigt begeeft?quot; Welaan! dat dan, naar des Heeren Jezus woorden, deSteenen spreken. Het is wel niet zeer vereerend voor de wetenschap onzer eeuw dat dit geschieden moet; maar het zij dan zoo' De Steenen zullen spreken; dat wil zeggen, dezulken die als straatsteenen geacht worden, en waarop de fatsoenlijk geleerde Christelijke wereld als over het slijk heen loopt. Die dus geene bevoegdheid hebben om een beter aanzien in de wereld te erlangen. Het aller uitvaagsel, een met den kettermuts veroordeelde zal het wagen, tegen den geleerden docter het woord te voeren; zij het dan ook op het gevaar af, ook door hem verdoemd te worden, of met het gevolg dat de dwalende docter, zonder den Paus, op sta en uitroept: o God! wees mij zondaar genadig!
Met de tegenspraak van zulk een, die aan de straatsteenen gelijk is, zal het publiek zich moeten vergenoegen, daar er toch geen autoriteit optreedt om den gevaarlijken leugen paal en perk te stellen.
Welaan dan, alvorens u de rede van Dr. Schaepman te ontsluijeren, zet dan uwe ooren open voor de woorden
5
van een bevoegde autoriteit, den Apostel Petrus, wanneer hij aan de wereld toeroept: ,,Er zijn valsche profeten onder het volk geweest, gelijk er ook valsche leeraars onder u zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedekkelijk zullen invoeren, voor welke ketterijen Paulus, in zijn brief aan Timotheus waarschuwt, als hij zegt: „Doch de Geest zegt duidelijk dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leeringen der duivelen , door geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hunne eigene conscientie als met een brandijzer toegeschroeid; verbiedende te huwelijken, gebiedende van spijze te onthouden, die God geschapen heeft, tot nutting met dankzegging, voor de geloovigen en die de waarheid hebben bekend.quot;
Dit zij vooraf genoeg gezegd. Wij gaan over tot het doorbladeren van de rede, waarmede ongetwijfeld duizenden in de leugen versterkt geworden zijn.
deze (van Bereen) waren edeler dan die van Thessalonica, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de schrift, of deze dingen al zoo warend
Hand. 17 vs. 11.
Ware het niet dat de Heere Jezus, bij gelegenheid dat Jo-hannis, uit zijne gevangenis twee zijner discipelen afzond , om te vragen of Hij degene was die komen zou, of dat men nog een anderen verwachte, antwoordde; „Bootschapt Johannes hetgeen gij ziet en hoortquot;; en deze weg zendende, het wee uitriep over de steden, die bij al hetgeen zij van Hem gezien
6
hadden, in hun ongeloof voortgingen, zich eindelijk tot Zijnen Vader verhief, en zeide: „Ik danku, Vader! Heer des h.emels en der aarde! dat gij deze dingen voor de wijzen en verstan-digen verborgen hebt en hebt dezelven den kinderkous geopenbaard. Ja, Vader! alzoo is geweest het welbehagen voor u,quot; — wij zouden tot de vraag gekomen zijn: hoe een geleerd man als Dr. Schaepman, met dichterlijke gaven bedeeld, er toe komen kan, cene schare van menschen, met zijne wegslepende toespraak, van den kansel, door een optisch bedrog te verblinden, en zóó in het bijgeloof te versterken, dat de menigte verrukt met zijne dwalingen, gesticht huiswaarts keert.
Wanneer wij de toespraak van het begin tot het einde doorlezen , dan vinden wij er in, schoone uitgezochte woorden, gelijk aan de schitterende kleuren van een zeepbel, maar, die bij een enkele windstroom verdwijnen, om dat er niet eene geregelde gedachte van eenige beteekenis in voorkomt. Holle klanken, versierd met tooverwoorden, om de onkundige menigte in verrukking te brengen, ziedaar alles, wat de toespraak bevat.
Het is waar, wij moesten reeds zoo ver ontwikkeld zijn om te verstaan, dat de waarheid die naar de godzaligheid is, en die alle vleesch met deszelfs aanmatigingen veroordeelt, maar Christus alleen den palm der overwinning toezwaait, het eerst door eenvoudige visschers te verkondigen opgedragen is; want Jezus zeide niet aan Petrus, als Paus, of bijzondere Stede-houder, maar aan zijne twaalf discipelen: „ziet ik zende u als schapen in het midden der wolven,quot; en daarna: „Die u ontvangt, die ontvangt mij.quot; Hij heeft niet gezegd: Petrus is de eerste! Hem heb ik tot mijn plaatsbekleder op aarde aangesteld, en aan Zijne leiding hebt gij u te onderwerpen, zoo als Dr. Schaepman in zijne toespraak heeft laten uitkomen; maar aan allen heeft Hij dien troost verzekerd en in hun, aan allen die dezelfde leer —- zij mogen zijn wie ze zijn — aan de wereld verkondigen zouden. Neen, Hij heeft Zijne waarheid aan geen gekroonden opperpriester, noch aan groote geleerden bij uitzondering toevertrouwd, maar aan dezulken die het van den Vader zouden geleerd hebben.
7
Zoo heeft het ook de Apostel Paulus begrepen; een man die openlijk verklaart zich nergens minder in te achten dan de uitnemenste der Apostelen, en dus volstrekt niet onder Petrus stond, maar dien openlijk, wegens zijne huichelarij bestrafte, — die zich ook niet schaamde tot de hoogdravende!, te zeggen: „Dewijl velen roemen naar het vleesch,quot; dat is, dat zij zich als bijzonder geestelijk voordoen, daar zij toch, even zoo goed als ik, vleeschelijk zijn, verkocht onder de zonde, „zoo zal ik ook roemen, want gij verdraagt gaarne de onwijzen, dewijl gij wijs zijt. Want gij verdraagt het, zoo u iemand dienstbaar maaktzoo u iemand onder een paus wil stellen, en dien als het licht der wereld proclameert. „Maar waarin iemand stout is, daarin ben ik ook stout. Zijn zij Hebreen? ik ook. Zijn zij Israëlieten? ik ook. Zijn zij het zaad Abrahams? ik ook. Zijn zij dienaars Christi? (ik spreek onwijs zijnde) ik ben boven hen.quot; Dat wil zeggen: in genen deele minder dan Petrus! „In arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediglijker, in doods gevaar menigmaal. Van de joden heb ik veertig slagen, min een, vijfmaal ontvangen. Driemaal ben ik met roeden gegeeseld geweest, eens ben ik gesteenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, en een gansche nacht en dag heb ik in de diepte doorgebragt.quot; — Daarbij komt dan nog dat hij opgetrokken geweest is in 't Paradijs, onuitsprekelijke woorden gehoord heeft. Maar, om hem in de laagte te houden, dat hij zich niet zou verheffen en tot paus zou laten uitroepen, is hem gegeven een scherpe doorn in het vleesch, een engel des satans die hem met vuisten sloeg. En hoezeer hij daartegen driemaal den Heere gebeden heeft, zeide Hij tot hem: „Mijne genade is u genoeg, want mijne kracht wordt in zwakheid volbragt.quot; Verder zegt hij, genoodzaakt geweest te zijn alzoo te spreken; „want ik ben in geen ding minder geweest dan de uitnemenste der Apostelen, hoewel ik niets ben.quot; Hier stelt Paulus zich weer gelijk met Petrus; doch als een dienaar van Christus, stelt hij zich aan de gemeente voor als een niet. Zoo dat hij dan ook van Petrus niet geduld zou hebben, als deze zich als een
8
paus opgeworpen had. Neen, waarneer hij het gewaagd had zich als opperhoofd der Kerk te verheffen, zou hij, Paulus, in navolging van zijnen Grooten Meester, ongetwijfeld gezegd hebben: „Petrus, gij zijt een satanas, want gij verzint dingen die uit de menschen, niet die uit God zijn.quot; — Daarbij komt nu, dat hij voor den Koning Agrippa vrijmoedig belijdt, dat hij de gemeente Christi vervolgd had; maar, terwijl hij met een last van de overpriesters naar Damascus reisde, op het midden van den dag een licht zag, boven den glans der zon, dat hem en degenen die met hem waren omscheen, en ter aarde gevallen, eene stem hoorde in de Hebreeuwsche taal: „Saul, Saul, wat vervolgt gij mij? Het is u hard de versenen tegen de prikkels te slaanwaarop hij de vraag deed: „wie zijt gij Heere?quot; En het antwoord was: „Ik ben Jezus dien gij vervolgt. Maar rigt u op en staat op uwe voeten, want tot hiertoe ben ik u verschenen, om u te stellen tot een dienaar en getuige der dingen, beide die gij gezien hebt én in welke ik u nog zal verschijnen.quot;
Wanneer God nu niet gezegd had: „vervloekt is de man die vleesch tot zijn arm stelt en die op een mensch vertrouwtquot;, dan zouden wij uit de bijzonderheden, aan Paulus van den hemel wedervaren, eer reden vinden om hem als een paus te verheffen, dan wel Petrus. Maar noch voor den een, noch voor den ander heeft Jezus meer te doen gegeven dan vcor ieder ander mensch, wien Hij de Verborgenheid des geloofste verstaan gegeven heeft, dan in de wereld te prediken: „Er is geen anderen Naam onder den hemel, den menschen gegeven, door welken zij moeten zalig worden, dan den Naam van Jezus Christus!quot; — Geen paus, geen bisschop, kan naast dien Naam geduld worden, en vervloekt is daarom een ieder die op iets anders zijn vertrouwen stelt!
Wij willen den Apostel nog eenmaal hooren, hoe hij ahe waarde van grootheid, afkomst en geleerdheid wegwerpt door te zeggen: „Indien iemand anders in het vleesch meent te vertrouwen, ik nog meer.quot; „Besneden ten derden dage, uit het geslachte Israels, van de stamme Benjamin, een Hebreër uit
de Hebreen, naar de wet een Farizeör, naar den ijver een vervolger der gemeente, naar de regtvaardigheid die in de wet is, zijnde onberispelijk. Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus wil schade geacht. Ja gewisselijk, ik achtte ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennisse Jezu Christi mijns Heeren, om wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen, en in Hem gevonden worden, niet hebbende mijne regtvaardigheid die uit de wet is; maar die door het geloof van Christus is, namelijk de regtvaardigheid die uit God is, door het geloof.quot;
Paulus drukt dus hier zijne eenige hoop uit in leven en in sterven, en die hoop moet bij een ieder mensch bestaan, zal hij waarachtig deel hebben aan de eeuwige gelukzaligheid. Het is het gevonden-zijn in Christus, — niet in den jJtius, zooals Dr. Schaepman zegt. God heeft alles onder de zonde besloten, en daardoor den weg afgesneden om door werken zalig te kunnen worden, op dat Hij ze allen, zegt Paulus, genadig zou zijn. Het gevonden-zijn in Christus, moet dus ons deel zijn; en niet eer wordt het dat, dan dat wij onze werken, onze vermeende geestelijkheid, ons geheele wezen, drek achten. Bij de zelfsverwerping alleen, ontdekt zich de Christus, als de weg, de waarheid en het leven, omdat wij onzen weg, onze waarheid en ons leven alsdan verloren zien. Die weg, Christus, gaat in geen menschelijk persoon over, maar Hij blijft de weg voor allen die de hunne verloren hebben; en gelijk een weg in de natuur alle voorwerpen draagt die er opgaan, zoo draagt Christus allen, die zich zeiven met al het hunne verloren hebben; en zoo zal dan de Vader ze allen in Zijnen Zoon-vinden, als deze komt op de wolken des hemels om te oor-deelen de levenden en de dooden, — allen die Hij in Zijne eeuwige ontferming gedragen heeft en nog draagt!
Ongelukkig is dus de geleerdheid waarmede Dr. Schaepman de schare verleid heeft, door haar voor te prediken, dat niemand tot Christus komt dan door den paus! De Apostel Paulus zou de schare toeroepen, en hij roept haar nog toe,
IO
ofschoon zijne woorden voor haar verborgen gehouden worden: „Want zulke valsche Apostelen zijn bedriegelijke arbeiders, haar veranderende in Apostelen Christi. En het is geen wonder, want de Satan zelf verandert zich in een engel des lichts; zoo en is het niets grootsch, indien ook zijne dienaars zich veranderen als waren zij dienaars der geregtigheid; van welke het einde zal zijn naar hunne werken.quot; —
Nog een woord over de zeepbellen, waarmede Dr. Schaep-man zijne toehoorders begoochelt, en zijnen verderfelijken invloed uitoefent op eene schare van menschen, wier ontwikkeling stelselmatig zoo ver beneden peil gehouden is, dat zij geschikt zijn om de leugen te gelooven.
Wij zullen het oordeel van Paulus nogmaals inroepen, om aan te toonen, dat God 's mans geleerdheid niet gebruikt tot redding van menschen, daar hij betuigt: „Want er is geschreven; Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan en het verstand der verstandigen zal ik te niet maken!quot; En daarna roept hij uit: „Waar is de wijze, waar is de schriftgeleerde? Waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer eeuw niet dwaas gemaakt? Want rjademaal in de wijsheid Gods, de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zoo heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken die gelooven!quot; Gelooven? In wien? In den paus? — Neen! en nogmaals neen! want Petrus, die volgens Dr. Schaepman de eerste Paus-koning geweest zou zijn, leert het tegendeel van hetgeen de paus leert: Hij zegt in zijn eersten brief: „Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, goud of zilver, verlost zijt uit uwe ijdele wandeling, die uvan de vaderen overgeleverd is; maar door het dierbaar bloed Christi, als eens onbestraffelijken en onbevlekten Lams; Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in de laatste tijden — niet om mijnentwil, om mij tot paus te verheffen — maar om uwentwil. Die g.j — niet door een paus — maar door Hem gelooft in God, welke Hem opgewekt heeft uit de dooden, en Hem heerlijkheid gegeven heeft, opdat uw geloof en hoop —• niet op een paus —
II
maar op God zijn zoude. Hebbende dan uwe zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid: door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zoo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart. Die gij wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad —• niet door de benedictie van den paus, of door zoogenaamde goede werken — maar door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. Want alle vleesch, en dus ook de paus, is gras, en alle heerlijkheid des menschen is als een bloem des gras. Het gras verdort, en zijn bloem is afgevallen; maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid; en dit is het Woord dat onder u verkondigd is.quot;
Dit Woord, zegt Petrus, is onder u verkondigd, dat alle vleesch gras is en zijn bloem afgevallen, toen Hij in Gods heerlijken Lusthof aan den satan het oor leende. Toen hij God verwierp, het eeuwig Licht van zich stiet, en de duisternis begeerde, om dat van toen af zijne werken boos waren, zoo boos, dat hij voor eeuwig verstoken was geraakt om ooit eenig goed werk meer tot zijne behoudenis te kunnen aanbrengen! Ja zoo boos, dat de mensch, in plaats van naar God te vragen, al spoedig zeide; „maak ons goden die voor ons heengaan!quot; En in de vierde eeuw, na de openbaring Gods in vleesch, zeide men; Laat ons een paus maken, die voor ons heen gaat en ons den weg wijzen kan. Daarom is het door de verschijning van den grooten God en Zaligmaker, Jezus Christus, die, als de Tweede Adam, de Heer uit den hemel, aan de wet en hare eischen voldeed en zoo alle goede werken volbragt, die er voor God, om in geregtigheid te kunnen leven, noodig waren, dat de paus met alle afgoden te niet zullen gaan! Hier hebben wij den regten Man, die God geloofd en geëerd heeft, en als den Grooten Herder der schapen voor dezel-ven heen gaat; wiens stem zij kennen en ook volgen. Een vreemde, zooals de paus, volgen zij niet. Jezus, de goede Herder, Hij was de Heilige, wiens rieken was in de vreeze des Heeren; en daarom kan er bij geen enkel mensch, ook bij geen paus, sprake meer zijn van goede werken; maar alleen van geloof in Hem die den godlooze regtvaardigt, en dat diens
12
geloof tot geregtiglieid gerekend wordt. Waar is dan de roem? roept Paulus uit. En hij antwoordt: Hij is uitgesloten! Door welke wet? Der werken? Neen, maar door de wet desgeloofs. Wij besluiten dan, dat de mensch door het geloof geregtvaar-digd wordt, zonder de werken der wet.quot;
Zoo wilden het de wijzen dezer wereld niet. Zoo wilden ook de rij der pausen het niet; want zij vervolgden die leer te vuur en te zwaard. Zij wilden hunne heerschappij, die nooit aan Petrus gegeven is, handhaven. Zoo wilden ook de valsche profeten en apostelen hun gezag handhaven en zeiden daarom, dat die Paulus een pest was, die door zijne leer het gewin in duigen sloeg. Maar hij ontdekte tegen dat alles in, de kwaal van zijnen tijd, door te zeggen: „Vermits de Joden — dat waren zijne broeders naar het vleesch — een teeken begeeren — dat is een zigtbaren priester, hetzij paus of bisschop, die zij vereeren kondenen de grieken wijsheid zochten, om daar door de schare aan zich te binden, ten einde hen van de waarheid afkeerig te maken.quot; „Maar wij prediken Christus, den gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken eene dwaasheid, maar hun die geroepen zijn, beide Joden en Grieken, prediken wij Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods.quot; Hij predikte dus geen Petrus, als paus of stedehouder van Christus, in wien men eerst, volgens Dr. Schaepman, te gelooven had; maar Christus, en geen anderen dan Hem. Dit moge nu voor hem die de kunst verstaat met veel kleurige zeepbellen, zijne hoorders te betooveren, dwaasheid zijn, — hij neme evenwel de les van Paulus ter harte, die hem zonder omwegen zegt: „want het dwaze Gods is wijzer dan de menschen, en het zwakke Gods is sterker dan de menschen!quot; „Want,quot; roept hij de gemeente van Corinthe toe: „Ziet uwe roeping broeders! dat gij niet vele wijzen zijt naar het vleesch, niet vele magtigen, niet vele edelen. Maar het dwaze dezer wereld heeft God uitverkoren, op dat Hij de wijzen beschamen zou, en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke beschamen zou, en het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, op dat Hij
13
hetgeen iets is, het zij een paus-koning , of welke gezagvoerder over de leer, zich ook opwerpen mogt, zou te niet maken.quot;
Voelt gij het niet, gij allen die u aan de leiding van een priester of een paus toevertrouwt, dat God allen die iets willen beteekenen te niet zal maken? Voelt gij het niet dat het oordeel over den paus, die toch wel degelijk iets wil zijn, hier duidelijk uitgesproken is?
Dit zal nu voldoende zijn voor eene algemeene beschouwing van het geheel. Wij zullen nu nog eenige hoofdpunten uit de toespraak zeiven bespreken, want ook dat is noodig voor den tegenwoordigen tijd, waar in het mogelijk geworden is, zulke onhoudbare stellingen door den druk te durven verspreiden. Voorwaar, Nederland is wel zeer diep gezonken, dat het zoo ver gekomen is, om eene leer openlijk te moeten zien verspreiden, die onze vaderen in 1581, als verderfelijk voor het Vaderland hebben afgezworen. Maar helaas, wat toen tot zoo veel welvaart en zegen geleid heeft, begon men Twee honderd jaar later, toen het ongeloof zich begon te verheffen, weer te niet te maken, tot dat men op de Emancipatie van het Pauselijk genootschap eindelijk in 1871 nog roem hoort dragen. Dat het genootschap van den paus, geene kerk is, maar eene gevaarlijke verbinding over de geheele wereld, om over keizers en koningen te heerschen, wil men niet gelooven, om dat men de Kerk van Christus niet meer acht, ja er niet meer toe behooren wil.
Wij zullen daarom eens nagaan welke denkbeelden Dr. Schaepman door den druk gemeen maakt.
De eerste onzin of holle klank begint reeds met den aanhef van de toespraak. De spreker zegt:
„Daar verrijst voor onze oogen een wonder heerlijk gezigt:quot; En dat is:
„Op den hoogsten bergtop der geschiedenis staat de belijder des Heeren, de onsterfelijke paus.quot; Wat is nu dat wonder heerlijk gezigt? Is dat de werkzaamheid der verbeelding, die de paus in het kerkgebouw trekt? Dat kan het voor velen geweest zijn. De toespraak kan die spanning hebben opge-
14
wekt! Maar wat is daarvan dan de vrucht geweest? Een voorbijgaande gewaarwoording, eene bevinding, die spoedig zonder iets degelijks te hebben achtergelaten, weer verdwenen is. — Maar neen, het was iets anders. Op den hoogsten bergtop der geschiedenis wilde de spreker zijne hoorders plaatsen. En wat zouden zij daar zien? De belijder des Heeren, de onsterfelijke paus!
Wat is de hoogste bergtop der geschiedenis? Dat heeft Dr. Schaepman verzwegen! Het is ook zeker voldoende als hij zulke onverstaanbare holle klanken uitspreekt. Het komt aan de leeken niet toe te verstaan wat de spreker ongetwijfeld zelf niet verstaat. Wij zullen er evenwel eene beschrijving van geven, en dan zien of het waar is dat de paus op den hoogsten bergtop der geschiedenis staat.
De hoogste bergtop der geschiedenis kan niet anders zijn, dan de schepping van hemel en aarde, want er staat Gen. i vs. i: „In den beginne.quot; En daar zou dan de onsterfelijke paus staan! Wij zullen zien of wij er hem kunnen vinden. De Belijder des Heeren zullen wij er wel aantreffen, maar immers geen paus! Salomon ten minste wijst ons een ander Mar op den hoogsten bergtop der geschiedenis aan. Onder den naam van WIJSHEID doet hij het, als hij zegt: „Op de spitse der hooge plaatsen, aan den weg, ter plaatse daar paden zijn, staat zij. Aan de zijde der poorte voor aan de stad. Aan den ingang der deuren roept zij overluidt; Tot u o mannen roep ik; en mijne stem is tot der menschen kinderen. Gij slechten verstaat kloekzinnigheid, en gij zotten verstaat met het harte. Hoort, want ik zal spreken, en de opening mijner lippen zal enkel billijkheid zijn. Want mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken en de goddeloosheid is mijner lippen een gruwel.quot; — Dat is immers de paus niet, die alzoo spreekt? en ook het volgende zijn geen woorden van hem, maar van den eeuwigen Zoon des eeuwigen Vaders, toen Hij de aarde op zijne grondslagen vesten zou; Hij zegt: ,.De Heere bezat mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijne werken, van toen aan.quot; Ziedaar den hoogsten bergtop der ge-
i5
schiedenis, vanwaar wij wel den Zone Gods hooren spreken, maar geen paus! Hij gaat verder en zegt: „Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van den aanvang, van de oudheden der aarde aan. Ik was geboren als de afgronden nog niet waren; als nog geen fontijnen waren, zwaar van water. Al eer de bergen ingezet waren, vóór de heuvelen was ik geboren. Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch den aanvang van de stofkens der wereld. Toen Hij de hemelen bereidde was ik daar.quot; Was daar de paus? Wij huiveren om naar die godslastering te vragen! Maar wij moeten er toch op wijzen, opdat de duizende eenvoudigen weten hoe zij door valsche profeten bedrogen worden. Neen, wel verre van aan een paus te denken, zegt de Zone Gods, Jezus Christus den Regtvaardige: „Ik was daar, toen Hij, mijn Vader, een cirkel over het vlak des afgronds schreef. Toen Hij de fonteinen des afgronds vast maakte. Toen Hij de zee haar perk zetlede, op dat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde. Toen was IK een voedsterling bij Hem, eu IK was dagelijks Zijne Vermakingen, te allertijd voor zijn aangezicht spelende. Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en mijne vermakingen met de menschen kinderen.quot; Zijne vermaking was niet om pausen te verheffen, maar om menschen kinderen, die er God aan geven zouden en den duivel toevallen, uit den afgrond hunner ellende te verlossen. Dat was het wat op den hoogsten bergtop der geschiedenis tusschen den Vader en den Zoon besproken werd.
En toen nu de Eeuwig gezegende Koning der Koningen, Immanuël, Zijne heerlijkheid wilde toonen in zijne vernedering, aan den Jordaan, liet Hij Zijne heerlijkheid, door den doop verdrinken, om als een mensen onder de menschen te wonen. Vandaar dat Hij tot Johannes zeide: „Laat af, want aldus betaamt het alle geregtigheid te vervullen.quot; Zoo sprak de Belijder des Hee-ren, Jezus Christus, toen Hij alle geregtigheid wilde vervullen: De geregtigheid, om de zonde in zijn ligchaam te dragen en zondaren tot belijders van Ziji» Naam te maken; bij welke gelegen-
i6
heid Hij zich niet als paus opwierp, maar als zonde onder de zondaren , opdat zij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem! Toen riep de Vader uit den hemel: ,.Dit is mijn geliefden Zoon, in wien ik mijn welbehagen heb, hoort Hem!quot; Hoort dus naar geen mensch, vooral naar geen paus, want aangezien die man zich hoog boven de menschen verheven heeft, is hij een gruwel voor God. Nog eens heeft de Vader dat getuigenis uit den hemel gegeven, toen Jezus Petrus, Johannes en Jacobus met zich naar den heiligen berg nam. En wel verre van zich als paus te verheffen zeide Petrus, aan degenen die even dierbaar geloof ontvangen hadden •—- niet door hem, maar door de regtvaardigheid Gods en Zaligmakers Jezus Christus: „Wij zijn aanschouwers geweest van Zijne majesteit. Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, toen zoodanig eene stem van de hoogwaardige heerlijkheid tot hem gebragt werd: Deze is mijn geliefde Zoon, in wien ik mijn welbehagen heb. En deze stem hebben wij gehoord, als zij van den hemel gebragt is geweest, toen wij met Hem op den heiligen berg waren.quot; Maar, opdat wij nu niet zouden zeggen: Heilige Petrus, Johannes of Jacobus, bid voor ons, of aan hunne bevindingen te hooge waarde hechten, zegt hij: „Maar wij hebben het Profetisch Woord dat zeer vast is, of dat nog vaster is dan onze bevinding, en gij doet wel dat gij daarop acht geeft, als op een licht, schijnende in de duistere plaats, tot dat de dag aanlichte en de morgenster opga in uwe harten.quot; Petrus zegt dus niet, dat de morgenster uitsluitend zou opgaan in zijn hart, of in de harten van zijne gewaande opvolgers, maar in de harten van die vreemdelingen, die verstrooid waren in Pontus, Galatië, Kappadocie, Azië en Eijthijnie.
Wij zien hier dus geen paus op den hoogsten bergtop dei-geschiedenis; maar wij zien Jezus, als Verlosser van Zondaren , die het groote minsterie: het verloren gaan en weder teregt brengen van menschen, van den hoogsten bergtop met Zijnen Vader besprak. En daar nu Petrus niet op zichzelven wijst noch op een paus, die na hem komen zou, maar op het Pro-
17
fetisch Woord, zoo vinden wij in het 53 Hoofdstuk van Jesaia den geheelen grond der behoudenis, en volstrekt niet in den ,.on-sterfelijken paus,quot; want de paus vergaat, om dat zijn bloem, met die van alle vleesch, in het Paradijs is afgevallen, maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid!
Hier uit blijkt nu zonneklaar dat de paus, zoo min als zijn lofredenaar is de belijder des Heeren, maar de belijder eener valsche leer, die ten verderve voert. De belijders des Heeren zijn alleen zij, die geleerd hebben hoe groot hunne zonden en ellenden zijn, en zich dien ten gevolge voor Gods wet hebben weggeworpen, het oordeel der verdoemenis hebben leeren billijken, en uit den afgrond hunner verlorenheid een Lam gezien hebben aan de Regterhand Gods des Vaders in den hemel, dat geslagt is voor hunne zonden, en het des Vaders welbehagen was, dat in dat Lam al de volheid wonen zou, om AViens wil zij in genade aangenomen zijn I Het Lam dus de eer en geen paus, door wien zij tot Jezus zouden moeten komen! — Hij die bijgevolg door den paus tot Jezus komen wil, gaat niet in door de deur der schapen, maar zoekt van elders in te klimmen en is, volgens de woorden van Jezus, een dief en een moordenaar! Neen, de belijders des Heeren zijn arme zondaren, die in den Waarachtigen Schuldbelijder, Jezus Christus, de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving hunner misdaden. En tot die ontdekking komen zij niet door het verstand, ook niet door den Paus, die er zelf niets van weet, maar alleen door den Heiligen Geest.
Wij hebben nu gezien dat de Paus niet staat op den hoog-sten bergtop der geschiedenis, ook dat Petrus er niet gestaan heeft, maar dat die Apostel lijnregt tegen de leeringen en gewoonten van den Paus gesproken en gehandeld heeft. Wij zouden, met de Openbaring Gods in de hand, nog met een tal van bewijzen kunnen aantoonen, dat het pausschap niets anders is dan een zelfverheffing, om, ter voldoening van de vleeschelijke begeerte, de menschen in het bijgeloof te sterken, ten einde door een gewaande geestelijke oppermagt de Conscientien der menschen
i8
te binden en van het geld, door bijgeloof bijeengebragt, in aardsch genot en wellust te kunnen-'leven. Bovendien is het pauschap alleen dienstbaar, zooals de geschiedenis dat leert, om over keizers en koningen het gebied te voeren. Wij zouden dat alles in het breede kunnen aantoonen, maar het bestek verbiedt ons die wijdloopigheid. Wij willen daarom nog slechts een paar stellingen ontzenuwen, waarvan de eerste deze is:
Dai de paus door Dr. S. als een martelaar wordt voorgesteld, die ontroofd is van zijn Koningskroon.
Wij vragen: waarin is de paus een martelaar? Hij, die te Rome het gebied voert over een volk dat onder alle Koningrijken verdeeld is, en dat op zijne bevelen bereid is alles ten offer te brengen; die zelfs door den koning van Italië bevoor-regt wordt boven duizenden zijner onderdanen; die de ongeoorloofde eer geniet dat hij als een opperste kerkvorst door de koningen der aarde wordt erkend; die zelfs nog omgeven is met gezanten van vreemde mogendheden; die zich de vrijheid veroorlooft tegen de landswetten bevelen te geven, en die door vorsten en regeringen nog met den naam van „heilige Vaderquot; wordt aangesproken of getituleerd. Eene misdaad die aan vorsten en volken de bittere gevolgen zal doen gevoelen. Ja, die nog heden ten dage, ten aanhoore van geheel Europa, den wenk gegeven heeft, dat de pausen eertijds over keizers en koningen bevelen gaven, maar daarvan thans verstoken zijn. Een wenk, waarin het vermeende regt wordt uitgesproken, om pogingen aan te wenden, ten einde die heerschappij weer terug te krijgen.
Dat is dus het martelaarschap van den paus, dat zijne aanhangers over de geheele wereld pogingen aanwenden om hem eene magt te verschaffen, waartegen Petrus te velde trekt, als hij zegt: „Vreest God, eert den Koning.quot;
Verder zegt Dr. Schaepman dat de martelaar, de paus, ontroofd is van zijn Koningskroon.
Van waar ontleent de paus het regt om koning te zijn? Is dan Petnis een koning geweest? Wij zullen dien Apostel
zelf laten spreken. Hij zegt: „De ouderlingen die onder u zijn, vermaan ik, die een mede ouderling ben, en getuige des lijdens van Christus, en deelachtig der heerlijkheid die geopenbaard zal worden. Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzigt daarover, niet uit bedwang, maar gewillig, noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde.quot; Hieruit blijkt nu dat Petrus, zich wel noemt een ntede ouderling, maar niet koning. Integendeel, hij vermaant den koning te eeren. De paus matigt zich dus een Koningskroon aan, ten einde de hoogste heerschappij op aarde te hebben; — Petrus zegt een mede ouderling te zijn, en tot de gemeente, die hij dient zegt hij, dat zij is een Koninklijk Priesterdom, niet om zijne deugden of magt uit te roepen, maar om te verkondigen de deugden desgenen die haar geroepen heeft uit de duisternis tot het wonderbare licht, Christi. En toch, Dr. Schaepman vertelt zijne hoorders: „daar trekt eene onafzienbare rij pausen, allen waarachtige Koningen ons voorbij!quot; De onbeschaamdheid loopt nog al in het oog, door zulk een redevoering aan het publiek in handen te geven. Immers weet Dr. Schaepman zeer goed, dat zijn geschrift beoordeeld wordt, en dat een ieder die een weinig de geschiedenis kent, weet welke „waarachtige koningenquot; al die pausen geweest zijn. Hunne levensgeschiedenissen bloot te leggen, zullen wij , om de weinige stichting, maar achterwege laten, even als wij niet in het brede willen bewijzen, dat het Pausrijk eerst in de vierde eeuw begonnen is, toen men de leer van Petrus liet varen en om de opperheerschappij den strijd begon te voeren.
In het kort zij hier nog aangemerkt, dat een Roomsche schrijver over het leven en de opvolging der Pausen, zegt, dat Petrus geregeerd heeft 24 jaar, 11 maanden en 3 dagen, zoodat Pius IX dan nog boven Petrus zou moeten gesteld en vereerd worden.
Wij keeren nog een oogenblik terug tot het gezegde van Dr. S., dat de paus ontroofd is van zijn koningskroon, en
20
daarover uitroept: „Tot hoe lang, o Heer, tot hoe lang?quot; en daarop laat volgen: „maar geen antwoord, tenzij het krijschend triomfgegil der hel.quot;
Wij willen den heer Schaepman over dezen uitroep eenvoudig wijzen naar Openb. VI, waaruit hij deze woorden ontleent en die op den paus toepast; maar het is toch noodig er aan herinnerd te worden, dat dezelven juist tegen den paus gerigt zijn. — Sla de geschiedenis van drie eeuwen open en het zal een ieder duidelijk worden hoeveel onschuldig bloed door de pausen vergoten is. De Bartholomeusnacht of de Parijsche bruiloft is van algemeene bekendheid. En hoeveel getuigen van Christus zijn er, op de bevelen van den paus, onder de regering van Philips II, niet op brandstapels gebragt, gepijnigd en in kerkers gemarteld! Wat heeft de paus in Bo-hemen niet een onschuldig bloed vergoten! En hoe is het gegaan in 16S5, na de vernietiging van het Edikt van Nantes, toen in Frankrijk en Engeland de Gereformeerde vervolgd werden, in kloosters opgesloten en aan allerlei mishandelingen prijs gegeven? Opmerkelijk is het voor den heer Schaepman dat in die dagen, door zekere Laimierman, honderde Gereformeerden vermoord zijn om het getuigenis van Christus.
En nu, wat lezen wij van al die slagtoffers omtrent de vervolgzucht der pausen in Openb. VI: 9 en 10? „Ik zag onder den altaar de zielen dergenen die gedood waren om het Woord Gods en om de getuigenis die zij hadden. En zij riepen met groote stemmen, zeggende: Hoe lang, o Heilige en waarachtige Heerscher! oordeelt en wreekt gij ons bloed van degenen die op de aarde wonen.quot; Dat geroep zal zeker eenmaal verhoord worden, en dan zullen de pausen, met de Heeren Schacpuan en Lammcnnan, gedagvaard worden voor den regterstoel van Christus , om hun oordeel en hiyi eindvonnis aan te hooren; want er wordt vers 11 gezegd „dat zij nog een kleinen tijd rusten zouden, tot ook hunne mededienstknechten en hunne broeders zouden vervuld zijn, die gedood zouden worden gelijk zij.quot;
Voorwaar de heer Schaepman mag wel eens over die naauwe
21
venvantschap van den naam Lammerman nadenken; het mogt hem eens om het hart slaan, en tot den kreet brengen; „o God! wees mij zondaar genadig!quot;
En nu eindelijk nog eene laatste bemerking. Het is de bewering van den heer Schaepman, dat niemand tot Christus komen kan dan door den paus!
„Ik ben de weg, de waarheid en het leven! Niemand komt tot den Vader dan door mij.quot; Ziedaar het thema dat de spreker behandeld heeft. Blijkbaar heeft hij met zijne schriftverklaring alle niet-roomsche keizers en koningen, met hunne onderdanen reeds ter helle gedoemd. Maar dat daargelaten; de Gereformeerden leeren ook dat de paapsche mis eene verloochening is van de eenige Offerande van Jezus Christus en eene vervloekte afgoderij. Zij doen dus hetzelfde, maar met dit onderscheid, dat de heer Schaepman zijne veroordeeling uit de lucht grijpt en zij de hare op de Heilige Schrift gronden. Want er staat geschreven, dat Jezus „met EENE offerande in eeuwigheid geregtvaardigd heeft degenen die geheiligd worden.quot; Daardoor wordt dus het misoffer veroordeeld. — Maar ter zake. Wij vragen.- Ligt het in de woorden van Jezus, dat niemand tot Hem komen kan dan door den paus? Hebben de Apostelen ergens geleerd: Gij moet door den paus tot Jezus komen, en dan komt gij dooi' Hem tot den Vader? O, gruwel, dat in de 19 eeuw, in Nederland zulke stellingen nog geleerd kunnen worden! Twee honderd jaren vroeger zou men zich gewacht hebben dergelijke ongerijmdheden publiek te laten drukken. Jezus heeft toch al te duidelijk het tegendeel geleerd; want hier spreekt Hij van het komen tot den Vader door Hem, — en wanneer Hij van een komen tot Hem spreekt, zegt Hij tot de murmurerende joden: „Niemand kan tot mij komen, ten zij de Vader, die mij gezonden heeft hem trekke.quot; En Paulus dankt den Vader, die hem en de gemeente van Collossen bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht, en laat daarop volgen: „Die ons getrokken heeft uit de magt der duisternis.
22
en overgezet heeft in het koningrijk des Zoons zijner liefde.quot; Maar, zegt hij aan de Galaten, ,.er zijn sommigen die u ontroeren, en het Evangelie van Christus verkeeren.quot;
Dat roepen wij thans ook uit, nu de Heer Schaepman daartoe een poging in het publiek gewaagd heeft; want zonneklaar is het, dat noch uit de woorden van Jezus, noch uit die der Apostelen, en voor het minst uit de woorden van Petrus, af te leiden is, dat er een paus noodig is om tot Jezus te komen; wel om den arme mensch van Hem af te houden! Evenwel blijft het waarachtig wat Hij zeide: „Al wat de Vader mij geeft zal tot mij komen,quot; en op grond daarvan zeide Paulus, dat er zoo velen geloofden als er verordineerd waren tot het eeuwigen leven!
Met een enkel woord over den tekst zullen wij onze wederlegging besluiten.
„Ik ben de weg, de waarheid en het leven! Niemand komt tot den Vader dan door mij!quot; Deze woorden zullen onveranderd , onverdraaid dezelfde blijven, al verdraait de mensch die ook in zijne vroomheid om voor God staande te blijven. Wat drukken dan de eerste woorden: „Ik ben de wegquot; uit ? Immers niet anders dan: Gij, o mensch hebt geen weg, zoo gij nog iets anders hebt dan mij alleen, — want de weg, die gij u gemaakt hebt voert u ten verderve! Voorwaar, de duivel heeft voor allerlei wegen gezorgd, die hij den mensch, van het begin dat hij God liet varen, heeft weten voor te schilderen, en van daar de verschillende wegen, waarop de een al verder gevorderd waant te zijn dan de andere. Er zijn zelfs zulke wegen die de mensch voor wegen ten hemel houdt, zoo als da weg van den paus, die ongetwijfeld als een van de schoonste moet gerekend worden; maar die intusschen een weg des doods is. Hoe weinigen bekommeren zich over de woorden: „Er is een weg die den mensch regt schijnt in zijne oogen; maar het einde van dezelve zijn paden des doods.quot; O die heerlijke wegen, die de vroomheid van het vleesch behagen, en waarop de mensch zich te goed doet, meenende dat hij op den weg naar den hemel wandelt, terwijl hij, wanneer zijn
23
weg niet onder zijne voeten vergaat, vergaan zal, als hij meent de poorten van het hemelsch Jeruzalem te zullen binnen stappen. Neen, geen weg deugt er, en welgelukzalig als wij hier onzen weg verliezen en in den afgrond onzer algeheele verlorenheid leeren, dat er maar één weg is, dat wij geen anderen weg kennen dan den persoon van Jezus Christus, Die alles, wat zonder weg in den afgrond verzonken ligt, opneemt en draagt, tot Hij ze behouden bij Zijnen Vader heeft binnen gebragt!
Ik ben de waarheid! zegt Jezus. Is dat niet zoo veel ge-zegt als: Die elders de waarheid zoekt versterkt zich nog vaster in de leugen dan hij er in zit? Wat is waarheid, vroeg Pilatus, terwijl hij die vlak voor zich had. Ach zoo zoekt een ieder op zijne wijs naar de waarheid, en men beweert zelfs openlijk dat niemand de volstrekte waarheid heeft, hoezeer Jezus zoo beslist zegt: ,.Ik ben de waarheid.quot; Daarbij zijn er duizenden die beweren de waarheid in zich te hebben, zoowel de paus, als zijne tegenstanders , — en toch zitten allen in de leugen. Mensch! verstaat het toch dat bij u de leugen heerscht, en dat de Vader der leugenen u bekoorlijker toeschijnt dan Jezus, die de waarheid is! Gij meent dat bij u de waarheid bovenaan staat, en dat dus bij u de waarheid heerscht. Dat meent ook de paus, en van daar dat hij niet gelooven wil dat hij met de gansche wereld uit den Vader der leugenen is, die een menschenmoorder was van den beginne. Jezus daarentegen is een Heilaanbrenger, een Levengever, in het midden van onze dood. Hij is gekomen om de werken des duivels te verstoren, om der blinden oogen te openen, dat zij in zich de leugen zien en Hem leeren kennen als de waarheid! Willen wij weten hoe Hij dat doet? Welaan Gij kent de tien woorden der Heilige Wet Gods. Die wet is een vurige wet. Geen titel noch jota kan er van voorbij gaan. Vervloekt, klinkt het ons toe, is een iegelijk die niet gebleven is m al wat geschreven staat in het boek der wet, om dat gedaan te hebben. Voelt gij liet nog niet dat de paus met alle zijne mede-natuurgenooten voor Gods wet vervloekt is? Maar wat gaat ons de paus verder aan, want zoo waarachtig als Gods
24
Wei heilig is, en er geen titel of jota onvervuld mag blijven, zoo waarachtig is het, dat allen vervloekt zijn, ja eeuwig vervloekt zullen blijven, die hunne ziel toevertrouwen aan den paus of aan eenig schepsel, hij zij priester of predikant! Niemand komt dus tot Jezus door den paus, want hij is de leugenaar •en geene waarheid is in hem!
, Of zal de paus u van den vloek der wet verlossen? Zal het eene bekeering, eene gezette oefening van Godsdienst? Zullen het uwe heilige begeerten, uwe werkzaamheden, uwe bevindingen? O, als Gods wet u te na komt, als zij u veroordeelt en achtervolgt met hare onverbiddelijke eischen: „Gij zult niet begeeren! Gij zult liefhebben den Heere uwen God, met geheel uwe ziel, met alle uwe krachten en uwen naaste als uzelven,quot; en gij wordt van de begeerlijkheid overweldigd, van zelfbelang geregeerd, en gij door uwe lusten gedreven wordt; wat baten dan alle uwe wegen ? Wat alle uwe geestelijke en vleeschelijke werken, wat uwe bekeering met alle bevindingen? Want de heilige wet Gods slaat alles te niet, en gij o mensch, zoo als gij daar staat, gaat dan zelf in den dood, met alles wat gij meendet te bezitten. Hier verliest gij uw leven! uw geestelijk leven en gij sterft den dood; want bij u heerscht niets dan leugen. Alles wat gij voor waarheid hield, werd, bij den helderen glans van Gods wet, voor uwe eigene consciëntie als leugen openbaar! En dit is geen opgeraapt stelsel, uit het menschelijk brein voortgekomen, zoo als de leerlingen van den paus op zijne voorschriften gewoon zijn leerstellingen aan te kleven! neen, hierover heeft geen mensch te beschikken. Hij kan deze handeling niet aannemen of verwerpen, en juist dat maakt de hel en alle helsche magten razend tegen zulk een weg van 's menschen ontdekking. Het is de Heilige Geest die over den mensch heerscht en hem zoo bewerkt, dat hij tegen alle leeringen en vrome voorwendsels van het vleesch, met al het zijne in den dood valt.
En zal nu een paus hier leven brengen ? Hij, die Gods ordonnacien omkeert en een vijand is van de gerechtigheid die
25
voor God geldt? Zal hij leven schenken in dien dood, waarin hij zelf door de magt des duivels gebonden ligt, en er eeuwig in blijven zal, zoo niet de sterk gewapende, Jezus, hem van de banden des doods losmaakt? Neen, want Jezus zegt ten derde: Ik ben het leven! Dat ontdekt de Heilige Geest aan een mensch die door Gqds wet verslagen is! En waar hij dan alles verloren heeft: waar zijne vroomheid, zijne bekeering, zijn gebed en zijn geestelijk bestaan met zijn geheele persoon in den dood gegaan is, daar ontdekt hij het Lam Gods; en dat Lam heeft zijne zonden weggedragen. Dat Lam, aan de regterhand Gods in den hemel, is zijn leven. Een ander leven kent hij niet meer! Want Hij, die gezegd heeft: Ik ben het leven, heeft door de volkomene vervulling van Gods Heilige Wet, het regt ten eeuwigen leven voor een aan de wet gestorvene verworven! Waarom Paulus zegt: „Ik ben door de Wet der Wet gestorven, op dat ik Gode leven zou.quot; En hiermede is te gelijk den geheelen levenswandel verzekerd, want daartoe was het sterven aan de wet noodzakelijk. Daarom heerscht er ook overal, waar men nog zich zeiven leeft, al is dat leven nog zoo vroom, nog zoo ingetogen, al vertoont men zijne heiligheid door uiterlijke gebaren; er heerst bij dat alles overal onreinheid, heimelijke of openbare ongeregtigheid, want het eigenbelang, de zucht om de voornaamste te zijn in het Koningrijk der hemelen, om van de menschen gekroond te worden, zijn de drijfveeren van al de bewegingen, vaneen gewaand geestelijk leven, dat in den grond niets anders is dan een leven naar het vleesch.
En nu ten slotte, zegt Jezus: „Niemand komt tot den Vader dan door mij.quot;
Dat laat zich verstaan, als wij onzen weg, onze vermeende waarheid en ons leven verloren hebben. Als wij Jezus hebben gevonden in de diepte van onze verlorenheid, als de weg, de waarheid en het leven; want dan worden wij door Hem gedragen , gelijk een weg al de voorwerpen draagt die er zich op bevinden. Niemand kan op twee wegen te gelijk een lam mensch naar de stad dragen. Eén weg bestaat er maar naar
20
het Huis des Vaders in de hemelen! Die op zijn eigen bee-nen gaan. lean en een goeden weg weet uit te denken, moge vrolijker over den weg komen dan een lam mensch die gedragen wordt, aan het einde stort hij toch in een eeuwige jammerpoel van ellende. Jezus is de weg en niemand komt tot den Vader dan door Hem; dat is, dat Hij hen tot den Vader brengt. Hij gaat met de zijnen een verschen en leven-digen weg, dien Hij door Zijn bloed heeft ingewijd. Daarom is Hij de weg, om dat Hij dien met Zijn bloed besproeid, ja, — en onooglijk gemaakt heeft voor allen die hunne eigene weg en schooner vinden. Hij gaat bovendien een verschen weg, een levendigen, waarin nog zooveel beweging is dat de degenen die Hij er over-heendraagt, elk oogenblik in het slijk denken te verzinken. Daarom draagt Hij ze en laat ze niet over aan het goeddunken van hun eigen hart, opdat ze niet verlokt worden door den schitterenden weg, die de paus, en al het vrome vleesch voor een heilige weg houden. Daarom komt niemand tot den Vader dan door Hem! Niemand kiest Hem als de weg, nDch den weg die Hij met de zijnen gaat. Allen zoeken een beteren en schooner weg, waarop zij naar hartelust feest kunnen vieren; ook wel Psalmen zingen. Want op dien verschen en levendigen weg hoort men te veel geween, te veel: „Mijn God, mijn God, waarom vergeet gij mij ? Waarom verbergt gij uw aangezigt voor mij ? Ik kom nog eene der dagen om door de handen van Saul!quot; Evenwel houdt Hij woord en trouw, en vervult Zijn Woord aan allen, die geen verstand hebben van den weg; want Hij verzekerde hen, dat zoo wanneer Hij van de aarde zou verhoogd zijn, Hij ze allen tot zich trekken zou. Dat doet Hij ook getrouw, opdat allen die naar den paus loopen, om tot Hem te komen, beschaamd zouden worden; en omdat in den grond ook de zijnen niet kunnen gelooven, dat ze zonder werken of heiligheid in het Nieuwe Jeruzalem zullen aankomen, maar toch overtuigd zijn van hunne blindheid, dat zij overal verdwalen, roepen zij met de uitverkorene Kerk: „Trek ons, zoo zullen wij U naloopen.quot;
Er is dus geen paus noodig om tot Jezus te komen. Wij
27
hooren het uit zijne eigene woorden: Hij zal ze alien tot zich trekken, namelijk degenen die Hem van den Vader gegeven zijn. Want het is des Vaders welbehagen geweest, zegt de Apostel Paulus, dat in Hem al de volheid wonen zamp;u! Dat er geen mensch deugde, geen mensch tot Hem komen kan, geen mensch begrip had van den weg Gods, want dar alle vleesch zijn weg verdorven had en dus den weg des duivels voor de zekerste houdt. Daarom zou Jezus ze tot zich trekken. Niet door den paus, noch door bisschoppen of priester, noch / door vromen of heiligen; maar door den Heiligen Geest en Zijn Woord, dat altijd doet wat Hem behaagt.
En nu ten slotte roepen wij de gansche wereld toe, zoo ver ten minste dit stukje komen zal. Op den hoogsten bergtop der geschiedenis, staat niet de paus, maar Hij, van wien de Vader gezegd heeft: „Ziet mijn knecht de regtvaardige, zal velen regtvaardig maken, want Hij zal hunne ongeregtigheid dragen.quot; Hij, het ongeschapen Woord staat daar, dat in den beginne bij God was en zelf God was, en dat in de volheid des tijds in vleesch geopenbaard is, niet om aan gewaande geestelijken, maar aan vleeschelijken, verkochten onder de zonde,
zijn heilgeheim te openbaren, hoe zij zonder werken en zonder paus, alleen uit geloof rechtvaardig zijn!
Den Uilgever dezes debiteert met goed succes;
FELIX BTJNGENER, 'quot;quot;aUS EN pONCILIE
IN DE