Ba.1670-1-2.2.-
DER
VAN
HET BESTUUR EN DEN RAAD
DEE GEMEENTE ^MSTEED-A-M.
AMSTERDAM, F. W. VISLAAKE. 1870.
Zoo was het dan nog niet genoeg, dat men voor den lofdichter op den moordenaar van eenen onzer bemindsle Graven en voor den hekeldichter op den gtondvester van Neêrlands onafhankelijkheid een standbeeld heeft opgerigt; — ook eene straat moest zijnen naam dragen; eene der aangenaamste wandeldreven, door de bevolking zoo druk bezocht, moest almede met dien naam worden vereerd; een huis in de Warmoesstraat, zonder te weten of hij daar al dan niet heeft gewoond, moest insgelijks met zijnen naam pronken; eene nieuwe zerk moest het graf dekken waarin zijn lijk voor honderd tachtig jaren was begraven en welk graf twee of driemaal was geruimd en overgegaan, en dat graf moest het wonder opleveren, niet dat er een schedel, maar dat zijn schedel gevonden was. Welke onverwachte en blijde ontdekking ? Zoude het ook eene Arabische naehtvertelling der negentiende eeuw kunnen genoemd worden ? Maar die eeuw is te verlicht! en het waren Nederlanders en geene Arabieren, die den in het graf aanwezigen schedel voor den zijnen hebben erkend. Wat zoude Amsterdam wel zonder van den Vondel geweest zijn? hetgeen het nu is met van den Vondel, het zoude'echter zijne hekeldichten en verzen gemist hebben. Neêrlands groote Eomanschrijver zeide eens, dat hij twintig jaren had noodig gehad om hem te begrijpen. Schrijver gelooft dat er esn aantal Amsterdammers en Nederlanders zijn, die hem veel spoediger hebben begrepen.
Wanneer het intusschen waar kende zijn, dat het beeld, zooals sommige dagbladen indertijd hebben opgegeven, dienen moest tot eene verbroedering met het Vlaamsche gedeelte van België en dat er een ontwerp-tractaat tusschen Frankrijk en Nederlard tot verdeeling van België op til was, is het al zeer gelukkig voor Nederland te noemen, dat het ten minste die bedoeling heeft gemist. Maar zoude het geloofbaar zijn? Het is waar: Luxemburg heeft men willen ver-
4
koopen en Groot-Brittaiini ë heeft de gevolgen, waartoe die verkoop aanleiding geven konde, voorkomen; maar zoude men niet voorzien hebben dat Nederland bij nederlaag Pruis-sische bezetting en bij overwinning de Vlaamsche gewesten zoude verkregen hebben, om later, even als in 1810, weder een deel van het Fransche keizerrijk uit te maken ? Zekerheid ontbreekt. Twee omstandigheden zijn echter zeer opmerkelijk. De ouders van van den Vondel, die Antwerpenaars waren, en onder welk erkennen men in België nog al deelneming verkregen bad, zijn op het beeld in Amsterdammers veranderd ; de beheerseher van Frankrijk heeft eene geldelijke ondersteuning verleend en er hebben bij de onthulling aanspraken van Fransche gemagtigden plaats gehad, die de afwezigheid van den Franschen gezant hebben verontschuldigd; de aanspraken zijn in Let Franseh en niet in het Nederlandsch gehouden. Hoe kon men van den Vondel bewonderen als Nederlandsch dichter of taalkenner, wanneer men de taal niet kende? Keulen, zijne geboorteplaats, en de Hoogduitsche taal zal wel meer dan de Fransche aan de Nederduitsche verwant zijn, heeft heller noch penning gegeven, veel min zich bij de onthulling doen vertegenwoordigen..
Na deze herinnering of uitwijding, meent schrijver ter zake te kunnen overgaan en kan moeijelijk nalaten zijne bevreemding te betuigen, dat het bestuur, gerugsteund door den gemeenteraad, eenen voortdurenden tegenzin schijnt te hebben om aan namen van verdienstelijke en luisterrijke Amsterdammers te gedenken. Deze schijnen ten eenenmale te moeten worden miskend. In de benaming der straten is die miskenning ten duidelijkste zigtbaar. De benaming der straten is zeker zoo min vereerend voor Amsterdam niet geweest dan het standbeeld eens vreemdelings : maar dezelve heeft niet anders opgeleverd, dan een blijk van onkunde bij bestuurders aangaande hunne eigen stad, ten zij men daardoor zijne eigene middelmatigheid minder wenschte te doen uitkomen. Schrijver meent dat Amsterdammers, die niet alleen Nederland, maar ook Europa, aan zich verpligt hebben : — die de grootheid van Amsterdam hebben gegrondvest: — die oorzaak zijn dat het zich in haren tegenwoordigen toestand nog vrijelijk kan bewegen : — die grootendeels haren vroegeren handel hebben doen ontstaan, aanspraak hebben op de dankbaarheid van het nageslacht en dat deze mannen niet door een ondankbaar nageslacht, die zelf niet weet wat het wil, behoo-ren te worden miskend.
5
Het is van algemeene bekendheid, dat men in Troeger tijd gcene namen van personen aan straten gaf, met intzondering misschien van de Gravenstraat, welker naamsoorsprong niet geheel zeker is, en later van de Eggertsstraat, vroeger Ellendigesteeg, naar den stichter der Nieuwe kerk, en van dien regel ismen alleen ten behoeve van eenen Keulenaar afgegaan. Zeer afkeurenswaardige uitzondering, zegt schrijver, want de straten, na de benaming der Vondelsstraat ontstaan, heeft men weder geen en beroemden Amsterdamsehen naam waardig gekeurd, zooals Spuistraat, Damstraat. Cf het voor de gewoonte of uitspraak niet beter ware geweest, om zich aan de voorouderlijke gewoonte te houden, zoude schrijver niet willen betwisten, maar wanneer men de straten naar beroemde Amsterdamsehe namen wil genoemd hebben, dan behoort men de beroemdste en verdienstelijkste niet voorbij te gaan. Amsterdam had vóór de laatste Eaadsvergadering twee standbeelden beiden van gecne Amsterdammers en naar den vreemdeling, op een der standbeelden geplaatst, heeft nog eene straat haren naam ontvangen. Maar het schijnt dat men eindelijk begon te begrijpen, dat Amsterdam daarmede te kennen gaf, dat het-geene beroemde mannen bezat en dat men dus bij de aanstaande benaming ook eens aan Amsterdammers moest gedachtig zijn. Maar do keus is ongelukkig, zoo niet onregt-vaardig, uitgevallen. Allen waren niet eens Amsterdammers. Schrijver wil daarmede juist niet te kennen geven, dat zij in Amsterdam moeten geboren zijn, want het toeval kan een vreemdeling in Amsterdam doen geboren worden en omgekeerd, doch zij moeten behooren tot Amsterdamsehe geslachten. Zij moeten der stad tot luister verstrekt hebben, en hunne verdiensten moeten zoodanig zijn, dat ieder Amsterdammer, die niet geheel en al met de geschiedenis zijner stad onbekend is, de keus kan toejuichen. Amsterdam heeft eene aaneenschakeling van luisterrijke en beroemde mannen, en de keus is daardoor niet vrij van modjelijkheid, doch het is ont;genzeggelijk, dat Amsterdam de meeste verpligting heeft aan Burgemeester Mr. Willem Bardes, ook als kiijgs-mi an bekend, de eerste Burgemeester onder de regeeriug der Staten, Burgemeester Rsinicr Pauw en Bnrgemeester Joannes Hudde. Dit klaverblad behelst de luisterrijkste mannen in de meest hagchelijke en luisterrijke tijdperken; de een heeft Amsterdam aan het vrije Nederland oegevoegd, de ander heeft Amsterdam doen bloeijen en is oorzaak dat Nederland geldelijk nog bestaan kan, de derde heeft niet alken Neder-
6
land, iraar met Prins Willem III de vrijheid van Europa teajen Fraosche dwingelandij bewaard. Drie mannen waarop Amsterdam bogen kan, en waarop die stad trotsch mag zijn! de mededee'ing of herinnering hunner daden zal die uitspraak bevestigen.
Mr. Willem Bardes was de zoon van den zoo diep mishandelden Schout, die op eene lasterlijke aantijging van eenen der toenmalige Burgemeesteren (1556), in vereeniging met eenen geestelijke, notaris en eenige anderen, waarschijnlijk tot de straf des doods, zoo niet der verbranding, zoude veroordeeld zijn, ten zij het Hof van Holland geene plaatselijke opneming door gemagtigden had bevolen, waardoor zijne onschuld bleek en de getuigen hiinne welverdiende straf ontvingen. Even onverdiend voor den raad der beroerten (1568) gedagvaard, werdt hij vrijgesproken. Zijne veiligheid dwong hem de Staatsche partij te kiezen, die de verbeurd-verklaiing zijner goederen ten gevohe had. Hij stierf, door zooveel leed afgemat, in verstand en gezondheid gekrenkt. Amsterdams eerste Burgemeester onder de regeering der Staten nam dienst hij de Staatsche partij, streedt onder de vanen der vrijheid en was de voornaamste om Amsterdam aan de Staatsche partij te brengen. Eren als zijn vader heeft hij zich vele opofferingen voor zijn vaderland getroost. Het zal wel geen betoog behoeven, dat, daar Nederland zijne zelfstandigheid van de Unie van Utrecht rekent en Amsterdam zijnen blosi eerst onder de regeering der Staten gekregen heeft, hij, die Amsterdam kort te voren tot Mederland over-bragt, wel verdiende aanspraak zal hebben om door Amsterdam te worden herdacht. Of de opstand, waaraan hij deelnam, wettig, dat is: naar de wet was, behoeft niet angstvallig te worden onderzocht. Zij was geoorloofd en noodzakelijk, want de ombrenging door beulshanden van 50,000 menschen onder Karei V en van 18,000 onder Alva nemen deswege al'.e bedenking weg, ten zij men Nederland toen wilde hebben uitgemoord.
Keinier Pauw was de zoon van Adriaan Pauw vriend en medegenoot van burgemeester Bardes tot de overbrenging van Amsterdam aan de Staatsche partij. Hij was de eerste, die met nog eenige andere kooplieden den eersten togt naar Oost-Indiën onder Cornells en Frederik Houtman bekostigde, die zeer ongelukkig uitviel. Schoon door dit verlies gedrukt, aarzelde hij niet zich met nog andere kooplieden te vereenigen, eene maatschappij onder den naam van
7
Compagnie van verre op te rigten en eenen nieuwen togt te ondernemen, die onder bevel van Jacob Corneliszoon van Nek gelukkig uitviel, zoodat eene medebrenging van peper ea nagelen, rent geschenken van den Koning van Bantam aan Prins Maurits, daarvan het gevolg was. Na 1598 begonnen ook Zeeuw-sche eu Eotterdamsche kooplieden logten naar Oost-Indië te ondernemen, maar de uitrusting onder de twee Houtmans was van 1595, en het is alzoo on wed ersprekelij k, dat de eersten, die daartoe als 't ware het ijs gebroken hebhen, waren de twee Amsterdamsche kooplieden Hendrik Hudde en Rcinier Pauw. Hij was mede een der eerste oprigteren van de Oost-Indische Maatschappij. Als Burgemeester heeft hij de belangen deï stad, en vooral van Nederland in de beroerten van 1618, ten meeste nutte van stad en land behartigd. Als Eegter over den laatsten Advokaat van Holland heeft hij de zachtmoedigheid met de regtvaardigheid vereenigd. Tot be-wys daarvan diene, dat de Algemeene Staten bij de toezending der sententie aan de bijzondere gewesten verklaarden; „hoe hun door dc Eegters getoond was, dat er verscheidene punten, niet vermeld in de sententie, ten laste des veroordeelden gebragt waren, die groot vermoeden gaven of hij zijne oogen niet wel mogt gehad hebben naar den vijand, doch dat men daarop, naar regten, geen vonnis zouden hebben kunnen vellen zonder scherper onderzoek, waarvan men hem om zijnen hoogen ouderdom en andere redenen wel had willen verschoonen.quot; Het was namelijk uit de afgelegde getuigenissen van Cornells van Aarsens, Heer van Spijk, Griffier der Staten-Generaal, van Nicolaas Berck Burgemeester te Utrecht en als zoodanig afgezonden ter algemeene Staatsvergadering, van Gijsbrecht van Hartevelt Domheer ter kerke den Dom, van Jo-han van Weede Secretaris dier kerk en van Jonkhr. Johan van Oostrum blijkbaar, dat er sprake was geweest om zich weder onder de gehoorzaamheid des Konings van Spanje of Aartshertogs van Oostenrijk te begeven, terwijl daarenboven uit het getuigenis van den eersten volgde dat er om het bestand te doen gelukken aan voorname staatslieden aanzienlijke geschenken aangeboden en door hen genoten waren. Aarsens zelf had een handschrift ter som van vijftigduizend kroonen en een diamant aangenomen, doch hij ontdekte het aan Prins Maurits, en, daar deze het bewaren der geschenken weigerde, ter algemeene Staatsvergadering, die ze later aan Neijen heeft doen teruggeven. Geen twijfel alzoo of Burgemeester Pauw is een waardige naam op het klaverblad.
8
Zoowel op staatkundig als handelsgebied heeft hij Amsterdam en Nederland aan zich verplicht. Wat zoude Amsterdam en Nederland zonder Pauw wel geweest zijn? Niet wat het nu is. Zonder hem zoude Nederland misschien aan Oost-Indië niet gedacht hebben en zoude men den tegenwoordigen Burgemeester van Amsterdam wel niet den rijken Burgemeester van Airsterdam hebben kunnen noemen. O snoode ondankbaarheid of beklagenswaardige onkunde! Tegen diens waardi-gen mans nagedachtenis is niet door, maar in Amsterdam, een beeld geplaatst, die deze ondankbaarheid dagelijks in herinnering brengt. Nu nog de opmerking, dat Nederland zonder zijne Oosc-Indische baten niet zoude kunnen bestaan: dat het zijne spoor- en waterwegen aan die bezitting heeft te danken. En eindelijk de herinneringen aan de wederstrevingen van Hollands laatsten advokaat tegen het koopbelang van Amsterdam omtrent Oost- en vooral omtrent West-lndië. Ziedaar de van den Vondels substituut moordenaar als verdienstelijk man naar waarheid voorgesteld. Eene menagerie met zulke pauwen zal wel tot de meest wenschelijken be-hooren.
Joannes Hudde was kleinzoon van Hendrik Hudde, die met Pauw aan de bekostiging van den eersten togt naar de Oost-Iiidien heeft deelgenomen. Zijn burgemeesterschap was onder anderen in de twee moeijelijke tijden van 1672 en 1G85 De beide jaren hadden voor Nederland, en het laatste ook voor de godsdienstige en staatkundige vrijheid van Europa, aller-nóodlqttigst kunnen zijn. In het jaar 1672 scheeu het met de onafhankelijkheid van Nederland gedaan te zijn. De vijand was tot Muiden genaderd. Prins Willem III, kort tevoren tot kapitein-generaal benoemd, had zijn legertje van nog gtien zeventiendnizend man tot aan de Wierikken doen terugtrekken, als zijrde het land daar het laagst en meest geschikt om de overstrooming te doen gelukken. Maar de posten waren niet in staat van verdediging en te zwak bezet. Men hieldt zich zelfs in den Haag niet veilig. Verdrag, zoo geene onderwerping aan den vijand, scheen door de noodzakelijkheid geboden. De quot;Vroedschap raadpleegde, hoe te hendelen. De nood scheen zoo hoog, dat er zelfs een voorstel gedaan werd om de sleutels der stad aan Lodewijk XIV aan te bieden. Een half slapend Lid (schrijver gelooft dat het Koenraad van Beuningen was) naar zijn gevoelen gevraagd, geeuwde: „heeft bij ze al gevraagd?quot; „Neen.' „Welnu, laten wij dan wachten tot hij er om vraagt.quot; Van
9
welke kleinigheden kunnen niet dikwijls groote gebeurtenissen afhangen? Men kreeg moed: de onderhandelingen werden afgebroken : de Prins-Stadhouder gemaakt. Hij kwam in Amsterdam : verklaarde, zoo de vijand zich van Muiden meester maakte, de stad in persoon te zullen verdedigen: bedankte (zonderling dat men deswege geene aanteekening in de Amsterdamsehe Vroedschap vindt) voor de meerdere magt, die men hem wilde opdragen. „De Landzaten,quot; met die woorden weigerde hij, „kunnen zoo moeijelijk eenen souverein verdragen, zij zullen meer tot den oorlog opbrengen om hunne eigene vrijheid te beschermen, dan eenigen vorst, wie hij ook zij.quot; H'j begeerde evenmin als zijn oudoom Maurits, wiens staatkunde hij volgde, de souvereiniteit over een vrij volk. Hij gebruikte zijne magt en invloed niet dan in Neerlands belang. Joannes Hudde en Koenraad van Beu-ningen werden door den Stadhouder tot Burgemeesters benoemd. De verdediging gelukte. Dn Prins op zijnen twee-entwintigjarigen leeftijd tot Opperveldheer der Nederlandsche, Duitsche en Spaansche troepen aangesteld, neemt Bon in en noodzaakt de Franschen tot ontruiming. Zoo herstelde de jeugdige Prins in korten tijd de rampen van zijn vaderland en zoo werden de drie provinciën, door de heillooze maatregelen der stadhouderlooze regeering in den tijd van drie maanden verloren, door de heilzame maatregelen der stadhouderlijke partij aan Nederland hergeven! Hudde heeft daartoe veel bijgedragen, want Amsterdam was het, die toen Nederland redde.
Maar nu het jaar 1685 en de drie volgende, eene der bangste tijdvakken voor Nederland, ja voor Europa. De godsdienstige en staatkundige vrijheid van Europa werd door Lodewijk XIV belaagd, het edict van Nantes herroepen, kinderen aan de ouders ontnomen, de hervormden verdrukt, vertrapt, kerken gesloten of verwoest, onschuldige menschen tot galeislaven vernederd, aau boomen opgehangen, geradbraakt of \ erbrand, dragonders in de huizen om het vlugten te beletten ! Belooningen met de orde van de H. Geest in Frankrijk, met die van St. Mauritius en Lazarus in Savoye en Pie-mont voor hen die de meeste hervormden hadden om het leven gebragt! Meer dan 500,000 vlugtelingen in Zwitserland, Brandenburg of Pruissen, Nederland en Engeland, alwaar hunne tranen gedroogd en hun zoovele weldaden toevielen, dat zij in diepen weemoed uitroepen: „Onze landgenooten hebben ons als vijanden behandeld, de vijanden onzes rolks beje-
10
genen ons als broeders.quot; Eu, als of dit nog niet genoeg ware, Duitschland in de Paltz en steden en landen langs den Ehijn op eene onverantwoordelijke wijze verwoest, bedreigingen aan Duitschlands keizer en Spanjes koning, wier heerschappijen het geweld niet konden wederstaan, en oorlogsverklaring aan Paus Innoeentius XI (Odescalchi) die zich met den propheet dus uitliet: „De kinderen mijner moeder zijn tegen mij opgestaan en hebben mij beoorloogd.quot; Welk akelig vooruitzicht ? Lodewijk XIV en Jacobus II onderdrukkers van godsdienstige en staatkundige vrijheid. Men zag geen'; redding en het gevaa- was nabij. Maar Prins Willem III en Burgemeester Hvuide leefden. En dit was genoeg, want de uitkomsten hebben het aangetoond. In die tijdstippen was Amsterdam met den stadhouder op geenen te besten voet. De werving van 16,000 man troepen ter hulp van Spanje werd door Amsterdam afgestemd; de Edelen en overige Hollandsche steden wilden die ondersteuning ver-leenen, maar Delft verklaarde dat men niet bij overstemming besluiten mogt. In Zeeland was Middelburg tegen de werving en Zierikzee tegen het besluit bij overstemming. Het sluiten van een bestand tussclien Frankrijk en Spanje deed de werving noodeloos worden, maar er was vooral door de briefwisseling van de regering van Amsterdam met den Franfcheu gezant eene verwijdering ontstaan, die niet gemakkelijk was bij te leggen. Huip en medewerking van Amsterdam tot deu togt naar Engeland was noodig en inzonderheid eene leening, die buiten Amsterdam moeijelijk zoude zijn te verkrijgen geweest; daarbij moest er uitrusting van schepen plaats hebben. Amsterdam moest worden overgehaald. Burgemeester Hndde, die in Willem III nimmer den redder van Nederland onder zijn burgemeestersschap van 1673 koüde voorbijzien, zag dat het algemeen belang de ondersteuning tot dien togt vorderde. Hij begeerde verzoening met en ondersteuning aan Prins Willem III; het mogt hem gelukken, en het is buiten alle mogelijke tegenspraak, dat de uitvoering der gewigtige oogmerken, die de Prins bedoelde, zonder de medewerking van Burgemeester Hndde moeijelijk zoude zijn te; bereiken geweest. Amsterdam beloofde zijne medewerking: de leening werd gesloten, waartoe de Portu-geesche Israëlitische familie Suasso zoo door deelneming als anderzins niet weinig heeft bijgedragen. De uitrusting der schepen en de zamentrekkfUg der troepen volgde. Het punt van regt, want in Engeland stoort men niet gaarne de ge-
1]
regelde erfopvolging (dat steunpunt van vrijheid en orde) was aanwezig in de geboorte van eencn ondergeschoven zoon, door Jacobus II als echt aangegeven (de zoon van een lersche boerin Maria Grey). Het was nu niet de onttrooning van den schoonvader door den schoonzoon, maar van den verstoorder der erfopvolging ten nadeel zijner twee kinderen. Zoo onnatuurlijk Jacobus 11 was geweest ten nadeele zijner eigene kinderen, zoo natuurlijk was Prins Willem III in het verdedigen van het regt zijner gemalin en van hare zuster, alsook van zijn eigen regt na bun overlijden. Door de omwenteling, waarbij de geheele Engelsche natie onzen Stadhouder als 't ware inhaalde en buiten eenen bevelhebber en eenige weinige soldaten in eene toevallige schern.utseling geen bloed vergoten werd, kon Willem III als Koning van Groot-Brittanje en Ierland deelnemen aan de verdediging der godsdien tisre en staatkundige vrijheid van Europa en, schoon reet zijne bondgenooUn meer overwonnen dan overwinnaar, te Eijswijk de voorwaarden regelen, die den afstand van de vrucht der zegepralen van Lodewijk XIV inhielden. Ter eere van Burgemeester Hudde had men den naam van Huidenstrraat in dien van Huddestraat kunnen veranderen. Men had dan geene twee straten met nagenoeg gelijke benaming gehad. Maar hoe kon het bestuur den naam van Hudde als die van eenen wis- en natuurkundige van zoodanige uitnemendheid voordragen, daar de wis- en natuurkunde zoovele uitstekende en zeker niet minder verdienstelijke beoefenaren dan Hudde kan aanwijzen. Een der raadsleden, die zich steeds als voornaam geschiedkundige voordoet, heeft den zoo ach-tingswaardigen naam van Hudde in de raadszaal bespot; de laatdunkendheid kent geene grenzen. Zij was ook weder zigtbaar in de onkunde van de vroeger benaming der grachten. Schrijver zoude in zoodanige gevallen de zedigheid gehad hebben van te zwijgen. Intusschcn zij tevens aangemerkt dat vele doopsgezinden om de vervolging te ontgaan uit Eransch Vlaanderen naar Nederland zijn gevlugt, en dat twee zeer achtingswaardige familiën, als zoodanig aangekomen, alsnog hier ter sttde woonachtig zijn!
Wanneer men de benaming van Nicolaa? Tulp in Tulpstraat nagaat, dan is de keus van dien naam nog al zonderling. Het is onbegrijpelijk, dat het aan Nederland zoo verdienstelijke huis Nassau-Oranje bij Bestuur en Kaad zoo weirig wordt geteld. Die naam is nu weder eene herinnering aan den aanslag van Prins Willem II op Amsterdam.
12
De beschouwing der rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid van dien aanslag des Prinsen (1650), kan tot leedwezen des schrijvers moeijelijk ten zijnen gunste uitvallen. Het is waar: de Prins had de lastgeving der algemeene Staten tot handhaving der Unie, maar of hij de bijzondere gehad heeft tot gevangenneming der zes afgevaardigden en tot den aanslag op Amsterdam is door de algemeene staten noch erkend noch ontkend, en de twee geregtshoven hadden hem de reis tot nader bedwang der stad ontraden. Daarbij was het verschil omtrent het krijgsvolk zoo gering, dat het naanwelijks der moeite waard was. Geen der stemhebbende steden der provincie Holland, uitgenomen Leiden, stemden met den Prins eu de meerderheid ter algemeene Staatsvergadering bestond uit de Provinciën Zeeland, Friesland, Overijssel en Groningen. De naam van Tulpstraat kan dan ook geene zeer aangename herinneringen opleveren. Niet voor de nagedachtenis van Willem II: omdat de aanslag nog al aanmatigend was: — niet vo.or Amsterdam : omdat de stad uithoofde van baar handelsbelang verpligt was toe te geven, de openzetting der sluizen zoude wel de gedeeltelijke ondergang van de troepen kunnen ten gevolge gehad hebben, maar de handel en het krediet der kooplieden buiten 's lands zoude, om de eigene woorden van Wagenaar te gebruiken, eenen geweldigen krak gekregen en daarbij het beste weiland van Holland en Utrecht bedorven hebben. Waarom niet liever eenen Amsterdamschen Burgemeester of Schepen genomen uit het tijdperk van 1740, toen Amsterdam weder grootendeels oorzaak was dat Nederland aan den strijd over de Oostenrijksche erfopvolging deelnam en Nederland in bondgenootschap met Groot-Brittanje aan het tegenwoordig Huis de erfopvolging verzekerde, in een tijd dat er aan Oranje Nassau begon gedacht te worden hij de op waarheid steunende volksgedachte dat Nassau-Oranje steeds in de benardste omstandigheden redding, vrijheid en zelfstandigheid had aange-bragt of bewaard. Staatsvlaanderen was verloren, een inval in Noord-Brabant werd gevreesd en Prins Willem IV (bei-oud-overgrootvader des Konings) werd als Stadhouder tegen het Fransche geweld ingeroepen. En met deze wijze van zien zoude men zich meer gelijk gebleven zijn bij de opmerking dat het Bestuur en de Eaad met Oranje Nassau ééu zijn.
Wanneer men aan eenen Amsterdamschen Burgemeester van dezen tijd bij de benoeming van eene straat wilde gedenken, kon men geen waardiger man dan Pieter Huidekoper
13
daartoe uitgedacht hebben. De naam vau een braaf, achtingswaardig, menschlievend, weldoer.end, minzaam mensch, en als Burgemeester voor de belangen der stad met de meeste zorg arbeidende, kan niet dan aangename herinneringen opwekken. Wie Huidekoper zoude geweest zijn, wanneer Amsterdam nog geroepen ware om de Nederlaudsche stem in Europa te doen hooren, kan moeilijk worden beoordeeld. Die omstandigheden, de grootheid van Amsterdam ten opzichte van de politieke aangelegenheden van Europa bestonden niet meer; de Burgemeesterlijke magt was geheel plaatselijk geworden. Wilde men dus den naam van een waardig man aan eene straat schenken, geen waardiger dan Burgemeester Huidekoper. Daarbij zoude zeker zijn gezond verstald voorkomen hebben de onzinnigheid omtrent van den Vondel, want hij was een vriend van vrede en eendragt en hij zoude het opwerpen van dien twistappel nagelaten hebben. Eerc dan zijne nagedachtenis als mensch, als burger, als burgemeester!
Minder toepasselijk komt aan schrijver de benaming der Ealekstraat voor. Eeinhard Willem Falck was Utrechtenaar en van eene Utreehtsche familie. Daardoor alleen zoude het verheerlijken eener straat naar zijnen naam in Utrecht en niet in Amsterdam plaats hebben moeten vinden. Falck heeft zijn vaderland in verschillende tijdperken gediend. Hij beeft als diplomatiek persoon bij de ambassade in Spanje zijnen diploncatieken loopbaan begonnen en later zooals minister dan als ambassadeur den lande diensten gedaan. Falck heeft bij de omwenteling van 1813 als officier of hoofd-officier der nationale garde de omwenteling helpen daarstellen. Maar heeft Falck daardoor zich boven zoo vele anderen verdienstelijk gemaakt en hebben als toen niet honderden en duizenden gedaan, hetgeen Falck gedaan heeft? Stond de geheele natie niet als één man tegen de Fransche dwingelandij op? De betrekking van Falck was eene ondergeschikte. Daarbij moet in aanmerking genomen worden, dat zelfs degenen, die de hoogste betrekkingen bekleedden, de onafhankelijkheid van Nederland wel hadden uitgeroepen; doch dat de onafhankelijkheid, door de wapenen der verbondene mogendheden mogelijk geworden, eigenlijk door de bewerking van Groot-Brittanje is daargesteld. Bij den intogt in Amsterdam (2 December 1818) was, zoo schrijver zich wel herinnert, de gezant nnast den Souverein in het rijtuig gezeten. Hoogstdeszelfs proclamatie noemde den Ko-
16
iemands schulden uittelaten, zoude schrijver meen en ontkennend te moeten beantwoorden. Men kan zijn geToe-len omtrent iemands rereering uitbrengen, maar die redenen moeten zich oplossen in die omtrent zijn openbaar levrn; deze alleen behooren te worden ter sprake gebragt, tenzij het bijzonder leren zoodanig ovenvegsnde punten ran wangedrag aanbiedt, dat de vereering tot oneer der stad zoude verstrekken. Waarom heeft die zoo kieschc wethouder bij het oprigton van het Vondelsbeeld ook niet eens aan de kousenwinkel in de Wanroesstraat gedacht? Dat was erger. En heeft Sarphati schulden nagelaten, wel nu juist deze omstandigheid bewijst, dat hij zich ten nutte van de stad wel heeft verarmd, maar niet verrijkt. Wanneer schrijver wel is ingelicht, zoude hij aan die twee zoo naauwgezette wethorders kunnen mededeelen, dat er op dit oogenblik niets meer verschuldigd is. En wanneer men nu nog de oorzaak van zijn oveilijden, hetzij in wegkwijning, beroerte, of waarin die ook moge bestaan hebben, in aanmerking neemt, dan volgt daaruit dat verdriet, uit zijne zoo grootsche onderneming ontstaan, hem heeft ten grave gebrast. En echter geen Sarphati-paleis, geen Sarphati-plein, geen Sarphati-park 1 De herschepper van een onvruchtbaar gedeelte der stad in een aantal heerlijke gebouwen! Wat zouden onze overburen wel zeggen bij het aanschouwen van '3 mans afbeeldsel voor een orkest?
Schrijver meent ten slotte zich nog eene herinnering te moeten veroorloven. Het paleis voor volksvlijt, dat de algemeene vooringenomenheid der bevolking heeft weggedragen, is zonder eenige bijdrage uit stadskas tot stand gebragt. Het Vondelsbeeld, dat de algemeene vooringenomenheid der bevolking niet heeft weggedragen, maar reeds op den dcg der inwijding de spotlust van een gedeelte daarvan heeft opgewekt, is met eenige duizende gulden uit stads kas daargesteld. Was het niet alleronbillijkst dat het Bestuur en de Eaad over die gelden ten behoeve van dat beeld beschikte? Moest deze onbillijkheid nog gevoegd worden bij de onbillijkheden dat de ongehuwden en de gehuwden zoudtr kinderen aan het middelbaar onderwijs voor de kinderen der gehuwden betalen, en dat ouders, die reeds de kosten van onderwijs voor hunne kinderen uitgegeven hebben, nog eens tot dat onderwijs van de kinderen van eenen ander kunnen bijdragen? En dan nog het meerdere equivalent! De vorige Burgemeester, onder wiens lei-
17
ding de uitgaaf dier gelden heeft plaats gehad is met zijnen ambtgenoot van Finantiën reeds bezig geweest om een income-tax of hoofdgeld in het leven te roepen, vóór honderd twintig jaren ondoenlijk bevonden. Is het in hèt^algemeen, en meer bijzonder onder die omstandigheden, te rerdedigeu om gelden der contribuabelen anders dan ten nutte der stad te gebruiken? Ontaart daardoor de vrijheid en gelijkheid voor de wet niet in dwingelandij? En dan ter opwerping van een en twistappel in dezen zoo diep bewogen tijd met een grondwet, waaraa i het evenwigt der staatsmagten; ja zelfs eene der staatsmagten, ontbreekt. Nederland is een klein land en het is helaas tegenwoordig zoowel in het staatkundige als godsdienstige: zooveel hoofden, zooveel zinnen. Ware het daarom niet oneindig beter geweest, dat men noch aan een beeld van van den Vondel, noch aan het monument van Heiligerlee, noch aan het stichten van een kapelletje voor de zoogenaamde martelaars van Gorinchem hadde gedacht ? Hoe echter Katholieken zoozeer met het Vondelsbeeld ingenomen kunnen zijn, is voor schrijver onbegrijpelijk. De verzen ten behoeve van de Witt, tegen den jeugdigen Willem III, als een uit-broeisel van Prins Willem II, a la Jonker Smout, het antwoord op het protest van den Deurwaarder, het balkonnetje toen een jongen op een meisje lag, enz., opgedreund, zijn wel uitlioofJe van de hevigheid in 1672 weggemoffeld, maar men weet dat ze bestaan hebben. En nu is het juist Willem III, wiens togt naar Engeland de handhaving van Paus Innocentius XI in zijne wereldlijke magt ten gevolge had. Nu is het juist Willem III, die in zijn nanifest verklaarde : „dat vrijheid van geweten (geene staatkundige regten) ook aan Katholieken niet zoude geweigerd wordenquot; en daardoor aan de Katholieken me rder vrijheid, dan zij vroeger genoten, in Engeland heeft kunnen schenken. Waarom niet liever voor den bouwmeester van het achtste wonder der wereld eene zoodanige onderscheiding helpen daarstellen ? Deze was ook tot do Katholieke godsdienst overgegaan, maar uit overtuiging, want geene redenen zijn aanwezig om het tegendeel te vermosden, en hij heeft eensn Europeeschen, zoo geenen Wereldroem nagelaten.
Zoo is er thans eene stelselloosheid, als hoogste deugd beoefend, zichtbaar, die al wat edel, braaf en verheven is uitsluit en zich in eigenbelang bestendigt. Zij werpi. alle scheidspalen tusschen het edele en onedele, tusschen het ware
18
en onware weg. Zij bekommeit zich om het heden, zonder te bedenken, dat de dag van morgen van die van heden kan afhangen. Zij vernielt al wat haar in haren loop zoude stuiten en zij verwerpt het goede om het bedriegelijke aan te hangen. Zij is eigenzinnig wanneer ze toegevend, onzinnig wanneer ze eigenzinnig moest zijn. Zij is ten duidelijkste kenbaar in den schrijver van het Oranje Vendel na de verguizing der twee waardigste Vendeldragers, want dit geeft dubbeld voordeel. Zij is aan het nieuwe toegedaan zonder de kracht van het oude te willen behouden. Zij bespot de ouden om daardoor des te meer haren invloed op de jongeren te doen gelden. Vergelijk eens eene raadsvergadering van heden met die van honderd jaren vroeger. Deftigheid, waardigheid, nadenken, gezond verstand en bescheidenheid waren het deel der raadsleden van vroegeren tijd, en hunne handelingen droegen zoovele blijken van gezond verstand en diepe staatkunde, dat zij geene lofredenaars hunner eigene daden behoefden te worden. En zijn de gedragingen van sommige raadsleden van den tegenwoordigen tijd niet beneden het gezond verstand? Wanneer men een Piaadslid den naam van Ziezenis om aan eene straat te geven hoort uitspreken, verwekt het een medelijdend schouderophalen; maar wanneor men weet dat die spreker eens tot de hoogste regterlijke waardigheid is voorgedragen, dan wordt men wee om het hart. Zouden Schotanus (van Schoten) en Bijnkershoek niet het voorzitten op eene kiezersvergadering, waarop ook diegenen, die geene kiezers waren, werden toegelaten, en waar het niet aan aardigheden en onaardigheden ontbreekt, als niet overeenkomende met de waardigheid en onpartijdigheid eens regters, veel min eens raadheers beschouwd hebben ? Zoodanige opwekking tot vrijzinnigheid door eenen regter of raadsheer is al te vrijzinnig. Zouden zoodanige rollen, wanneer vrouwen werden toegelaten, niet beter door Mevrouw Ziezenis dan door Ulpianus kunnen zijn vervuld? Het gezegde van Ul-pianus is overbekend: „geene hansworsten noch potsemakers in de raadzaal.quot; En te regt; want hoe kan men achting vorderen, wanneer men de achting voor zich zeiven uit het oog verliest?
Wanneer er nu aan nog meerdere verdienstelijke Amsterdammers moest worden gedacht, welke lijst zoude Amsterdam nog niet kunnen opleveren om daaruit te kiezen. Amsterdam heeft in de meest luisterrijke, als ook in de meest benarde tijdperken tot de beslissing bijgedragen. Amsterdam
19
heeft zich in 1578 aan het vrije Nederland aangesloten : Amsterdam heeft in 1603, voornamelijk door hare deelneming, tot de oprigting der Oost-Indische Maatschappij medegewerkt: Amsterdam heeft in 1618 Nederland voor eenen burgeroorlog behoed: Amsterdam heeft in 1672 Nederland behouden: Amsterdam heeft in 1688 tot de redding van Europa hare hulp en bijstand verleend: Amsterdam heeft in 1740 de erfopvolging voor Maria Theresia en alzoo is het thans nog regeerend Huis bewaard. Mogen de latere geschiedboeken ook zwarte blaadjes opleveren, gedenk, o Amsterdam, dat de witte van oneindig meer gewigt zijn: gedenk aan uw zoo luisterrijk Voorgeslacht; tracht hen na te volgen en zorg dat dc raged,tchte-nis uwer groote mannen niet worde miskend, want vergeet niet, dat gij Amsterdammers ook daardoor miskend wordt en stemt voor Raadsleden, die Amsterdammers zijn en u daarvoor kunnen bewaren.
Een der weinige Nederlandsche vleijers van den tegen-woordigen Napoleon heeft voor de nog te benoemen straat den naam van Louisastraat verzocht. Cf echter eene Pruia-sische prinses bij die wetenschap met die nieuwe vleijerij wel zeer ingenomen zoude zijn, meent schrijver te mogen betwijfelen. Men zoude zich meer geüjk gebleven zijn, wanneer men de benaming van Napoleonsstraat had aangegeven. De naam — papa was toch kouing van Holland geweest. Wie weet welke dankerkentenis hem dan zoude zijn te beurt gevallen? maar de naamgeving zoude waarschijnlijk niet gelukt zijn, want men vindt het in Nederland wel goed, dat de Franschen door Napoleon worden getijranniseerd, maar niet dat de Napoleontische tijrannij in Nederland worde uitgeoefend, en men is vooral in de mindere standen, de kreet nog niet vergeten: Leve Oranje, weg met Napoleon!
Toen Maarten Harpertsz. Tromp voor de Maaze gesneuveld was en de Staten door eene plegtige bezending aan de Weduwe den rouw deden beklagen, werd er de verzekering bijgevoegd, dat men 'smans diensten omtrent zijne nakomelingschap erkennen zoude: en men heeft woord gehouden. Vergeet vooral die erkentenis nimmer!
Schrijver, Eotterdammer van geboorte, zal cindisen met een zesregelig versje van den dichter Ehijnvis Feith, zich
20
veroorlovende het woord Nederland te veranderen in hoofdstad.
Verhef, verhef op nieuw uw helden,
o Hoofdstad! laat vrij de aarde melden
Of ze iets aan hun gelijk bevat!
Of achter Grieksche en Rooinsche zuilen Doorluchter, grooter namen schuilen Dan in uw klein historieblad?