Present Exemplaar van den Schrijver.
PETBIIS LIEFDE VOOR EN ÏOIGZAAMHEIO ACHTER DEN (lEMOKiEN EN IIETROUWEN HEER.
UITGESPROKEN 18 APRIL 1875 TE UTRECHT,
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT
elt;
• )-
NIET IN DEN HANDEL.
Gedrukt bij kemink en zoon te TJtrecht J875.
PETRUS LIEFDE VOOR M VOLGZAAIIHEIÜ ACHTER m GEMDIGEN M GETROUWEN HEER.
TEVENS
XTITfiESPROKEN 18 APRIL 1875 TE UTRECHT, DOOR
CicdmVt hij kemink en zoon te TJtreclit 1875.
Op verzoek van vrienden, aan vrienden aangeboden uit een erkentelijk vriendenhart.
Uteecht, 18 April 1875. H. C. B.
Gezongen: Ps. 84 : 3. Gelezen: Ps. 90. Joh. 21. Gezongen: Ps. 84:6.
Ps. 33:6. Gez. 52:1. Avondz. 1, 4, 7.
Waaede en Zeee Geavenschte Toehoorders!
Wij verzamelen ons in deze Avondure nog eenmaal als Gemeente en Leeraar in het bedehuis, om onze harten uit te storten voor den Heer en ons te sterken voor den levensweg, terwijl wij ons mogen vereenigen om Gods Woord, dat zoo menigmaal een licht op ons pad, een rotsgrond onder onzen voet, een vast anker onzer hope was, dat in zoo menige omstandigheid troostte, verkwikte, sterkte en dat ons op den Christus als het middenpunt onzer belijdenis wees en ons sprak van Gods genade als uitgangspunt van al ons heil. — Al vermenigvuldigen zich onze gedachten in ons hij deze Bijbellezing, laat ons toch bovenal bedenken dat wij te zamen zijn tot stichting en opbouwing onzer zielen in het allerheiligst geloof, en, gelijk het met alle uren van zamenzijn het geval is, ook dit uur van onze hand zal geëischt worden! Gij verlangt niet over mij zeiven te hooren, ik heb geene de minste behoefte om van mijzelven te spreken, maar wat mij behoefte is, 't is u te wijzen op de genade van onzen Zaligmaker en op de diepgevoelde behoeften des zondaars, die alleen achter Hem en in Zijne gemeenschap vervuld worden. Het zij tot een gezegende vruclit voor eigen hart en leven, en
PETBUS LIEFDE VOOR EN VOLGZAAMHEID ACHTER DEN GEMD1GEN EN GETROUWEN HEER.
BIJBELLEZING
TEVENS
F S C H E I D S W O O K D.
UITGESPROKEN 18 APRIL 1875 TE UTRECHT, DOOR
H. C. BERVOETS.
NIET IN DEN HANDEL.
Gedrukt bij kemink en zoon te Utreelit 1875.
BIBLIOTHEEK DE* RUKSUNiVERSITEiT
UTRECHT
Op verzoek van vrienden, aan vrienden aangeboden uit een erkentelijk vriendenhart.
Utrecht, 18 April 1875. H. C. B.
Gezongen: Ps. 84 : 3. Gelezen: Ps. 90. Joh. 21. Gezongen: Ps. 84 : 6.
Ps. 33:6. Gez. 52:1. Avondz. 1, 4, 7.
Waaede en Zeee Gewenschte Toehooedebs!
Wij verzamelen ons in deze Avondure nog eenmaal als Gemeente en Leeraar in het bedehuis, om onze harten uit te storten voor den Heer en ons te sterken voor den levensweg, terwijl wij ons mogen vereenigen om Gods Woord, dat zoo menigmaal een licht op ons pad, een rotsgrond onder onzen voet, een vast anker onzer hope was, dat in zoo menige omstandigheid troostte, verkwikte, sterkte en dat ons op den Christus als het middenpunt onzer belijdenis wees en ons sprak van Gods genade als uitgangspunt van al ons heil. — Al vermenigvuldigen zich onze gedachten in ons bij deze Bijbellezing, laat ons toch bovenal bedenken dat wij te zamen zijn tot stichting en opbouwing onzer zielen in het allerheiligst geloof, en, gelijk het met alle uren van zamenzijn het geval is, ook dit uur van onze hand zal geëischt worden! Gij verlangt niet over mij zeiven te hooren, ik heb geene de minste behoefte om van mijzelven te spreken, maar wat mij behoefte is, 'tis u te wijzen op de genade van onzen Zaligmaker en op de diepgevoelde behoeften des zondaars, die alleen achter Hem en in Zijne gemeenschap vervuld worden. Het zij tot een gezegende vrucht voor eigen hart en leven, en
4
waar ons verblijf in uw midden, ons en u veel had te leeren, daar moge in Christus' toekomst de vrucht dier lessen zich openbaren! Laat ons Gods aangezicht zoeken, en leze Hij in ons waarheid en oprechtheid!
Tekst: Joh. 21 : 17—25.
hlj zeide tot hem ten debden male: slmon, jona's [zoon] ! hebt gij mij liep ? petbus quot;weed bedeoefd, omdat hij ten deeden male tot hem zeide: hebt gij mij lief? en zeide tot hem: heer! gij weet alle dingen, gij weet dat ik u liefheb. jezus zeide tot hem: weid mijne schapen.
vooewaae, voobwaae zeg ik u: toen gij jong ee waart, goeddet gij u zelven, en wandeldet waae gij wildet; maae wanneee gij zult oud gewoeden zijn , zoo zult gij uwe handen uitsteekken, en een andee zal u goeden, en beengen waae gij niet wilt. En dit zeide hij, beteekenende met hoedanigen dood
hij God veeheeelijken zoude. En dit gesproken
hebbende, zeide hij tot hem: volg mij.
En Peteus zich omkeeeende , zag den disdipel volgen dien Jezus liefhad, die ook aan het avondmaal op zijne boest gevallen was, en gezegd had: Heee! wie is 't die u veeeaden zal?
Als Peteus dezen zag, zeide hij tot Jezus: Heer!
maae wat [zal] deze?
Jezus zeide tot hem : Indien ik wil , dat hij blijft totdat ik kom, wat gaat het u aan? volg gij mij.
5
Dit woord dan ging uit ondee de broedbeen, dat deze discipel niet zoude steeven. En jezus had tot hem niet gezegd, dat hij niet sterven zoude, maar :
Indien ik wil, dat hij blijft totdat ik kom, wat
gaat het [j aan?
Deze is de discipel die van deze dingen getuigt, en
deze dingen geschreven heeft; en wij weten dat zijne getuigenis waarachtig is.
en daar zijn nog vele andere dingen die jezus gedaan heeft, welke , zoo zij afzonderlijk beschreven waren, ik acht, dat ook de wereld zelve de geschrevene boeken niet zoude bevatten. Amen.
't Is altoos een aantrekkelijk, even als hoogst leerzaam gedeelte der Heilige Schrift, dat voor ons ligt opengeslagen Het wijst ons op de getrouwheid en algenoegzaamheid des Zaligmakers, tegenover de ontrouw en ligtverleidbaarheid des discipels. Welk volgeling van Christus herkent in deze woorden niet vaak zijn beeld, maar dan ook het beeld des getrouwen Herders gedurende geheel het leven?
Laat ons zien op de droefheid van den discipel tegenover de trouwe des Heiland s.
Op de noodige aanwijzing van den Heiland voor des jongers volgende toekomst.
Op de wankelbaarheid van den volgeling niettegenstaande des Meesters bevel.
„Petrus werd bedroefd,quot; zoo meldt ons zijn mede-
6
apostel! Er was reden toe, ook terwijl de trouwe Heiland zich aan Hem openbaarde, nadat even te voren een zevental jongeren had ondervonden, dat het „de Heerquot; was die zich ten derde male aan hen had geopenbaard. — Geen wonder bij Petrus; want een driemaal herhaalde vraag naar zijne liefde tot den Heiland, ook naar den maatstaf met andere jongeren, deed voor zijn aandacht oprijzen den hangen nacht van ontrouw en verloochening, en al kan zijn hart niet anders dan in oprechtheid betuigen: „Heer! gij weet alle dingen, gij weet dat ik U liefhebtoch was 't hem droevig te moede tegenover den Heer, in de nabijheid zijner mede-jongeren, en wie die zich van zijne ontrouw bewust is tegenover den Heer, plaatst zich niet gaarne in diepen ootmoed nevens dezen Petrus als zijn Heer hem met zulk een vraag en zulk een antwoord verwaardigt. — Geene andere zij onze stemming als wij terugzien op 't geen wij waren in den kring waarin de Heer ons plaatste, bij de taak ons toevertrouwd, bij de roeping die wij te vervullen hadden. Geene andere is mijne stemming, M. H.! als ik terugzie op de jaren van mijn dienstwerk in uw midden, geene vorm, maar diepgevoelde behoefte doet mij zoo getuigen en waar ik helijde: bij mij is beschaamdheid des aangezigts, daar moge het bloed der verzoening verzoening doen over het ontrouwe, zondige, schuldige, dat mijn dienstwerk in uw midden bezoedelde, daar vraag ik aan u allen, na hetgeen in de binnenkamer voor mijnen Zender beleden behoorde te worden, o, let toch niet op 'tvat, maar op den schat die u te brengen was, en laat mijne woorden ingang in uwe harten mogen vinden, als ik u vraag; dankt God voor den Evan-
7
gelieschat u geschonken en bewaard, die niet afhangt van gaande en komende predikers, maar van den blijven-den Heer, van het werk Zijns Geestes. God zij gedankt voor Zijne genade als bij de traan in de stem, toch de toon van 't hart mag wezen: dat ik U liefheb, weet gij, o mijn Heiland. Die liefde, vrucht van geloof, verbindt onverbrekelijk aan den Christus, maar wil ook vereenigen al wat in Christus één is voor meer dan één leven! Zonder waarachtige zonderouw, ook geene Gode welgevallige liefde, maar in Christus gemeenschap dagelijks toenemend schuldgevoel! — Heil een ieder, die aan Jezus voeten weent, hij ondervindt, op welke wijze dan ook, de blijvende Herdertrouw van den Algenoegzamen Heer! — Wat onderscheidde een Petrus boven een Judas? Petrus mogt vernemen, wat geen Judas meer kon hooren: Weid mijne schapen. Tot driemalen toe werd dit bevel hem gegeven; telkens in meer uitgebreiden lastbrief. Dat was het bevel van denzelfden Meester, Wiens bük in Cajaphas zaal hem trof. Wiens ontmoeting in de eenzaamheid juist geschikt was voor zijne behoefte en Die hem nu voor aller oog wederom als zijn gezant aanstelde! — Zóó trouw is de algenoegzame Herder voor zijne onwaardige volgelingen. Deze of soortgelijke ondervinding zal het deel zijn van een ieder, die, zóóals hij is, zijn harte mag uitstorten voor zijnen Heer! — Vragen wij; zijn wij, in wat kring ook geroepen, om te getuigen hier beneden, of op welke wijze ook werkzaam voor onzen Heer, zulks waard? dan zeggen wij, immers voor zoovelen wij voor den Heer staan in onze schuld; ganschelijk niet; indien de Heer ons deed of gedaan had naar onze schuld, wij zouden vergaan zijn! —
8
Mij dunkt, door niets kon Petrus meer verteederd worden dan juist door zulk een bevel, welsprekender en treffender dan de krachtigste strafreden, zoo zij het ook ons als de Heer tegenover eigen ontrouw, toont ons toch te willen blijven gebruiken. Het „Heer! ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch,quot; wordt nog beter gevoeld dan 't kan uitgedrukt worden. — Maar dan gevoelt men ook niet in eigene kracht te kunnen staan of handelen; om als dienaren van den Heer werkzaam te zijn heeft men noodig Zijn geest, Zijne genade, Zijne kracht. Zijne trouw, eiken dag bij vernieuwing, telkens meer! — Klein gevoel ook ik mij in deze ure tegenover dit bevel van mijnen Heer, en ziende op Hem, biddende tot Hem, zie ik voorwaarts en in mijnen Heiland ligt alleen en geheel voor mijn toekomst, mijne kracht. Zwaar is de herderstaf in mijne schatting, maar duur aller levende Christenen roeping niet minder tegenover dit bevel. Liefde tot den Heer, wederliefde als vrucht Zijner Liefde kan alleen de drijfveer ter volvoering zijn! — Zie mij dan opgetreden voor u, in diep ootmoedige stemming, gereed om hier neer te leggen, wat God mij geve elders weer aan te vangen, maar niet dan in de erkentenis dat Gods genade in Christus alleen de grond mijner verwachting is, terwijl mijne stillequot; smeeking er zich aan toevoegt: dat elk zaadje dat werd gezaaid opwasse den hemelschen Landman tot eer en elk schaap dezer kudde in de hoede van den Opperherder, weide vinde en verkwikt worde; terwijl een ieder onzer, die betuigt: als dwalend schaap ben ik bekeerd tot den oversten Herder er bij zegge: Genade hebbe er de eer van.
II.
De jonger stond in dienst van zijnen Heer, die het noodig keurt aanstonds eene merkwaardige aanwijzing te geven voor zijn toekomst! Vervuld was het woord: Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou ophouden; in vervulling trad het daaraan toegevoegde: en gij als gij eens zult bekeerd zijn, zoo versterk uwe broederen, maar om anderen te kunnen versterken moet er onvoorwaardelijke overgave hebben plaats gehad aan den Heer, om het even in wat school Hij geleidt, wat les Hij te leeren geeft. — „Waar gij niet wiltquot;, belangrijk bijvoegsel, de Heer verbergt het aan Zijnen volgeling niet, het is een weg tegen vleesch en bloed dien hij gaan moet; hij moet dienen zooals zijn Meester het begeert. Het is een belangrijk keerpunt, waar de jonger op staat: een weleer en een toekomend; in vroegeren tijd ging hij waar hij begeerde, voortaan zal een ander hem gorden, de vurige discipel moet leeren geheel eigen zin en eigen wil op te geven. Was hij weleer vurig genoeg om te zeggen: Heer ik ben bereid met u gevangenis en dood tegen te gaan; nu zou zijne ware liefde tot den Heiland hem moeten geleiden tot Gods verheerlijking in eenen dood, dien hij niet wilde. — Wie meldt ons wat moeite en strijd hem het leeren van die les heeft gekost, totdat hij in den marteldood zijnen trouwen Heiland heeft gediend, maar wie spreekt ook uit wat waar genot, wat innigen vrede, wat stille blijdschap dat leven vol zelfverloochening en zelf-overgave heeft gegeven nu hij gevoelde dat zijn Heiland bemoeijingen met
10
hem had, en hoe ouder hij werd hoe meer hij zal geleerd hebben met den dag zijnen Heiland te dienen, te volgen en zoo van zelf het stempel te drukken op zijn welmeenend betuigen: Heer gij weet alle dingen, gij weet dat ik u lief heb! — Zoo staat Petrus nog in ons midden in den gloed zijner eerste liefde, en niet minder van zijne volhardende zelfverloochening ook nadat hij gestorven is. — En is eigentlijk wel het leven en het karakter van eiken waren Christen anders dan wij 't ook hier door den Heer aan Petrus vinden voorgesteld ? 't Kan niet anders zijn op eene aarde waar zonde en dood hare krachten toonen met een hart dat arglistig is, in een toestand die voor God doemwaardig is. Ach als de christenbelijder daar voortleeft zonder doorn die wondt, of kruis dat moeielijk valt, schijnt het zoo goed en toch eigentlijk gaat men niet voort in diepe levensopvatting en leert men niet wat ieder Christen leeren moet en heeft zulke verkeerde denkbeelden omtrent zichzelven en omtrent den Heer! Hoe gansch anders als de Overste Herder vormt in Zijne gemeenschap tot het kindschap Gods, aan ons zeiven ontwennende, ons doende sterven aan 't eigen ik, ons leerende het onbetrouwbare, teleurstellende van menschen en vrienden, om te leeren aan hem alleen genoeg te hebben; als wij op ons eigen werk dood en schuldig zetten en alleen van genade gewagen, die 't begin, de voortgang en het einde is van het pad des heils. — Niet gemakkelijk zij de schrede op 'l smalle pad, toch zal het nooit berouwen als wij dat pad mogen gaan, daar kent men den Getrouwe, Die ons heeft liefgehad. — Welzalig als wij het mogen leeren achter onzen trouwen Heer. — Wat dunkt u van u zeiven? Laat
11
het Christen ziju niemand zoo ligt en gemakkelijk voorkomen, van 's Heeren kant o zeker, maar van onzen kant moet veel strijds gestreden, veel lijdens geleden zijn, veel gebeds gebeden zijn, zal 't eens hiernamaals vrede zijn! — Medezondaren! onderzoeken wij ons zeiven naauw, ja zeer naauw, hoe onze levensrigting en levensstemming is. Doordartelen wij dit leven niet, maar worde het ons voor 't eerst of bij vernieuwing ernst om het te doorleven, biddende in den H. Geest. — Of schuwt ge nog lijden en kruis, moeite en verdriet; verbeeldt ge u rozen zonder doornen, eene zondige aarde met ongemengd genot ? Ziet toe, dat gij u zei ven niet langer bedriegt; leer, eer het te laat is, dat gij achter uwen Heer wordt geroepen om Zijn wil te doen en niet den uwe, en vraagt Hem om de genade Zijns Geestes, om recht te onderscheiden en achter Hem te wandelen! — En gij, die een Petruspad gaat, steun niet voor uwe toekomst op dat Petruspad, maar alleen op Jezus, die het u wijst en er u op sterkt, en hoopt volkomen op de genade des Heeren, wien gij zoo in leven en sterven zult hebben te verheerlijken. — Voor zoovelen wij niet onbekend zijn aan zulk een pad, als zijn wij voortaan gescheiden, wij zijn dan toch blijvend één in den Geliefde.
En na die aanwijzing een treffend bevel, zoo kort als veelomvattend, zoo noodig als tijdig, voir) mij. Dat volgen aan Genesarets meeroever was beeld van een hooger en geestelijk volgen, dat uit zijn toekomst spreken zou.
12
Meestal is het volgen van Jezus een gaan waar men niet wil, maar om dan juist te komen, waar men in 't eind toch wel wezen wil, nevens Hem op Zijnen troon. Wie geen vreemdeling is in 't eigen hart en leven, zal ondervinden hoe moeielijk juist dat volgen is, wat strijd het met zich brengt; maar tevens wat vrucht van genade het is, om blindelings, stil, nederig aan 's Heeren hand te mogen voortgaan. Ach, wat kan het eigen hart vaak daartegen in opstand zijn! 'k Ben tot hinken en tot zinken ieder oogenblik gereed, zoo heeft men te klagen! Volg mij als ons hart, de zonde, de verleiding der wereld ons zoo toefluistert, hoe spoedig is men gereed, en als de Heer zoo roept: ach, wat al bezwaren, overleggingen, tegenstrevingen! Dat ons bij gewekte zelfkennis dit maar gedurig tot een schuld worde, ons telkens kleiner, nietiger, geringer make, opdat Jezus Zijn werk in ons werke. Zijn beeld ons indrukke. Zijne genade aan ons verheer-lijke, en laat ons in de meest opgewekte oogenblikken het meest vreezen. Leert ook dit niet onze tekst? Nauwelijks heeft Petrus eenige schreden achter Jezus gedaan, of hij is al aanstonds ontrouw, in plaats van stil letten op zijnen Heer, gaat hij voort met vragen en het antwoord des Heeren wordt verkeerd uitgelegd, en zoo heeft het even aanzien van Petrus, na zulk eene ernstige les en zoo liefelijk bevel ontvangen te hebben, aanstonds treurige gevolgen! Wie zal den jongen hard vallen , die bij ervaring zijn eigen hart heeft leeren kennen, om te betuigen: wel tot vooruitloopen en vragen, niet tot volgen en stille zijn, is het van nature in staat, en eer dat Gods genade ons geleerd heeft om zóó te zijn, om zóó te worden, wat
13
al arbeid van 's Heeren genade moet er niet plaats hebben , wat al trouw van den Heer zich niet openbaren! Hoe hebben wij niet gedurig te smeeken: Heer, leer ons gaan achter U, en bepaald zien op U, maak ons stil bij U, ook al zou het stikdonker worden rondom ons! De Heer bleek en bleef alweder de Getrouwe, niettegenstaande dezen vernieuwden ontrouw van Petrus; is 't niet alsof gij hier een trek uit uw eigen leven voor u had ? Hoe is 't mogelijk en verklaarbaar? Immers alleen uit dat booze, eigenwijze, bedilzieke, eigengeregtige hart, dat zoo gaarne nog wat te zeggen heeft en 't waarlijk achter Jezus niet kan laten. Wie Jezus niet volgt, begrijpt hier niets van; maar wie door Gods genade achter Hem gaat, gevoelt alweder bij vernieuwing behoefte om maar weer zeer digt bij Hem te schuilen!
Volg mij! Ziedaar het woord des Heeren ook ons toegeroepen, ook al zal dat volgen zondig, schuliligma-kend, ongewis zijn. In het nalaten of volgen van dit bevel ligt ons eeuwig verderf, of ons onvergankelijk geluk. Op dat Mij ligt de nadruk. Jezus, en Jezus alleen, maar Hem ook geheel hebben wij noodig! Onderzoeke daarom een ieder zichzelven; niet een kerkganger, een gedoopte, een belijder maar een volgeling achter Jezus moeten wij zijn of worden! En Jezus hebbe in ons leven 't eerste en 't laatste woord; dan alleen zal de heerschappij der zonde worden verbroken, de ernst des levens gevonden worden, en de Heer ook de eer van al Zijn werk erlangen!
Volg mij! Wie door Gods genade aan dat woord gehoor geeft, staat vast voor eeuwig, en heeft geen vergaan te vreezen, staat pal tegenover de listige omleidingen des
14
duivels, de verleidingen der wereld, de misleidingen des harten! Zalig gij en ik als de alwetende Jezus ons kent als Zijn volgeling, al kent of erkent zelf onze naaste omgeving dit niet.
Jezus alleen is heerlijk en begeerlijk. Mij dunkt dit moet Johannes gevoeld hebben toen hij zijn Evangelie eindigde, gelijk wij dit lezen. Voor ons zal de eeuwigheid noodig zijn om die algenoegzaamheid te overpeinzen; hier zij het ons genoeg, als wij met buigend hoofd ootmoedig en aanbiddend stamelen: Gode dank voor deze onuitsprekelijke gave. Amen!
Laat ons zingen Gezang 52 : 1.
Ik geloof in God, den Vader,
Die, almachtig, wijs en goed.
Aarde en Hemel heeft geschapen.
Nog bestuurt en blijven doet.
Door Hem leef, beweeg m'en ben ik;
Hij beschikt en stuurt mijn lot;
Dat blijf ik Hem toevertrouwen Als mijn Vader en mijn God!
Zoo leg ik dan mijnen arbeid in uw midden ter neder, overtuigd dat mijn groote Zender mij ergens anders noodig heeft; niet aan zamenloop van allerlei omstandigheden, maar aan Zijn alleenwijs bestuur, Zijne ondoorgrondelijke regering onder dit alles, schrijf ik het toe dat ik dit besluit heb moeten nemen, dat het tot deze ure kwam, en in vollen vrede des gemoeds, zij het ook met droefheid
15
der ziele, ootmoedig en schuldbelijdend voor God van mijne zijde, ga ik heen naar de ons aangewezen plaats onzer bestemming, waar zielsbehoeften te vervullen zijn, die lang onbevredigd bleven! — Gelijk de Heer met ons ga en Zijn gunst ons vergezelle, moge Zijn genade met u allen blijven! De Heer verheffe over u Zijn vriendelijk aanschijn! leden dezer Gemeente, opdat gij leert voor 't eerst of bij vernieuwing onder allerlei ervaringen genoeg te hebben aan den Heiland, wiens gemeenschap onmisbaar maar ook blijvend is. — De genade des Heeren zij met u, die ik hier jaren lang mijne ambtgenooten mogt noemen, dank voor zoo menig blijk uwer welwillendheid ons betoond, Gods zegen ruste op uwen arbeid, ook van hen die niet konden tegenwoordig zijn, die door de Gemeente worde gewaardeerd en in 't gebed gedragen; met u leden des Kerkenraads, en allen, die de uitwendige belangen der Gemeente behartigt. — Gods genade zij uitgestort over leden en kweekolingen der Gemeente ook die aan mijne zorge zich toevertrouwden en werden toevertrouwd! over allen eerlijken handenarbeid en in iederen kring waarin men wenscht het goede dat uit God is te bevorderen! — Op de Hoogescbool en alle inrigtingen van onderwijs ruste Gods zegen. Over mijne vrienden in vroegeren of lateren tijd, gelijk als over allen met wie mijn arbeid in uw midden mij nog in bizondere betrekking bragt, zij vrede en blijdschap in den Heiligen Geest.
Elkander over het verleden breedvoerig te spreken acht ik nuttig noch noodig. Laat ons voor het heden ons sterken in onzen God, Die een tijdlang ons verbond en Die ons nu van elkander verwijdert. — Dit ééne wil Hij zeker
16
ons leeren, aan Hem genoeg te hebben, bij al wat Hij in de binnenkamer ons nog daarbij te leeren had en heeft. — God heeft mij verwaardigd om Zijn Woord tot u te brengen, en onder alles mij tot op dezen oogenblik gesterkt; is bij mij beschaamdheid des aangezichts, ik leg mijne prediking en arbeid voor Hem neder, Die weet wat door genade alleen hare vrucht zal zijn. Mogten er in die jaren banden zijn gelegd van zuiver geestelijken aart, zij zullen nimmer verbroken worden, omdat tijd noch afstand ze kan vernietigen. — Ook mijn Evangeliearbeid draagt met zich een reuk des doods ten doode of des levens ten leven! — Mijne bekwaamheid was uit God! ach hoe menigmaal stond ik voor Hem schuldig.
Zou iemands gemoed weemoedig zijn bij de gedachte aan een laatste woord, tot op zekere hoogte gevoel ik dit eveneens; maar wij moeten toch dieper indenken , en dan zeggen wij: neen toch niet voor 'tlaatst, want wat in Christus vereenigd is, zegt nooit dit woord, maar zegt, ook nu: eens voor eeuwig en dit geeft vrede, rust, ja blijdschap. Hier toch is het land der ruste niet, maar eens bij den Heiland, als alles waar het stempel der zonde op stond ingedrukt, voorbij is en alles waar Gods genade in werkzaam was volkomen zal worden. — Gemeente aan deze plaats. Alleenlijk wandel waardig der roeping met welke gij geroepen zijt! Was op in de genade en kennisse onzes Heeren Jezus Christus en word nooit dienaars van menschen! — maar draag uwe leeraren in 't gebed op aan God! Hier ga de pelgrimstogt dan langer of korter voort, eens eindigt dien voor goed, eens staan wij te zamen voor den troon des Regters. Dat wij dan elkan-
17
der vrijmoedig zullen kunnen aanzien, terwijl wij ootmoedig ons buigen voor Hem, die eenen naam heeft geërfd boven allen naam! — Voor Hem leggen wij verantwoording af van al ons denken, spreken, handelen, ook over de jaren die wij met elkander doorbrachten. God zal daarover richten! Het bloed des kruises doe dan verzoening over alles wat niet uit Hem was. — Weest dan nu te zamen aan de Herdertrouw van Jezus Christus aanbevolen, wordt niet omgevoerd door allerlei wind van leering. Jezus Christus blijft gisteren en heden dezelfde en in eeuwigheid! — Laat ons voor Hem ons nederbui-gen, die het eeuwig onwankelbaar rustpunt moet zijn voor ons hart, in ons leven, onder voorspoed en smart, in het licht of in het donker en die het heden ons toeroept bij eiken doorn in het vleesch: mijne genade is u genoeg, mijne kracht wordt in uwe zwakheid volbragt: Laat ons nu bidden, zoo spreken wij 't laatst met den Heer I
Genadige verhooring vinde de bede uit Psalm 121:4 mij toegezongen, bij God, Die onvei-anderlijk getrouw is.
ïlt;»