BR. .I872.. ET .10.
. —O
R r
L
f
L\ llAltr. (iKVOI.UKN. K N
WILLEM YAN OEANJE'S STAATKUNDE
1 N BBT'KEKK lN(i TOT F A.NKJUJ K
i'ioi; \v. lt;». üifüï
VOLKS-BLADEN TER HERiNNERiNG AAN DE SCHOONSTE BLADZIJDEN UIT ONZE GESCHIEDENIS
-Arquot; Jaaru'auLr.
^ ii •:
\\ AGEN tNGKN ,
M. G. JMION S VEJ. Igt;. 1872.
Aix.
[V ■
■ V
I
WILLEM VAN OKANJE'S STAATKUNDE
DOOK
Het is, dit mag, neen! dit moet men stellen, onloochenbaav, dat de geschiedenis een bepaald einddoel te gemoet streeft. Immers, dat er orde in de dingen bestaat, is klaarblijkelijk: zonder orde zou alles verward inéén storten: bet begrip nu van orde sluit eenheid in en samenwerking tot ééne uitkomst.
Hiermede is tevens vastgesteld, dat wat afwijking schijnt van eene kennelijk aangewezen richting, of stoornis der bestaande orde, inderdaad middel moet wezen tot het doel. Die afwijking, die stoornis, moet in hare gevolgen ten laatste blijken tot het beoogde einde te hebben medegewerkt op zulk eene wijze als een in 's menschcn oog ongestoorde gang der dingen het niet zou vermocht hebben.
Deze opmerking heeft de strekking den mensch lijdzaamheid te leeren en hoop tegen hoop. Gaat het hem tegen; zegeviert de vijand; is alle uitzicht op herstel verdwenen, toch niet getreurd! Die ongunstige toestand is doorgang en middel tot beter, al moeten enkelen daaronder te gronde gaan. — Ik erken het, dit is een schrale troost voor degenen, die geene hoop hebben dan voor dit leven. Wat baat het ons, dat onze nazaten zekeren heilstaat zullen genieten, als wij er niet meer zijn? Zoo doende
7
103
zouden wij onze liefde gewijd hebben aan een ledigen vorm, aan een schim, die voor ons geene zelfstandigheid bezat, noch verwezenlijking erlangde. — Doch wanneer wij in dit leven eene taak zien, in wier behartiging wezens met eene eeuwige bestemming hunne deugd moeten toonen, dan is de behartiging van die taak, al is het dat eerst de nazaat er de vrucht van zien zal, niet langer een troosteloos werk, en aan zelfvoldoening ontbreekt het niet, allerminst waar het grootste offer gebracht wordt.
Hoe geruster men is, dat alle dingen strekken tot de zege van het goede, des te minder gevaar loopt men om uiterste maatregelen tot die zege aan te wenden. Wanneer, daarentegen, de mensch meent, dat de triomf eener zaak van zijn pogen en handelen afhankelijk is; dat zonder zijn toedoen de zaak in de waagschaal gesteld zou zijn; zoo verstout hij zich licht om als opperrechter over zaken en personen op te treden, en waar dezen, zijns inziens, zijne zaak niet dienen, maar in den weg staan, zich bevoegd te achten om, buiten de vormen, datgene wat den vereischten gang belemmert, uit den weg te ruimen met ijzeren bloed. Wie, daarentegen, gelooft, dat de zaak van het goede en noodige veilig aan Gods bestuur is toevertrouwd, en dat er reden bestaat om zich te verheugen in de verdrukking, ook omdat deze de voorwaarde is der zegepraal, zelfs op aarde, — de zoodanige wendt geene middelen aan, dan de zulke, die niet gewraakt worden door het geweten, noch door het gevoel der menschelijkheid; hij gebruikt niets dan meuschelijke wapenen, en laat het aanvallend geweld over aan God, die het alleen verantwoorden kan.
In de gezindheid des menschen tegenover den tegenspoed, door de zaak, aan welke hij zijn hart geschonken heeft, ondervonden, bezitten wij een maatstaf om de degelijkheid der partij , tot welke men behoort, te be-oordeelen. Geene zaak kan volkomen goed zijn, al heette zij ook de zaak van God of van het Vaderland, zoo zij met aanmatiging van eenig buitengewoon gezag en door middelen van geweld gediend wordt. Eene zaak, dus voorgestaan, is eens menschen zaak, en eens menschen zaak is Gods zaak niet; integendeel, het voegt den mensch zich tot zelfopofferende verdediging te bepalen; de eischen, die voor hel handhaven eener zaak uit haar verleden worden afgeleid, te vergeten, en wat dier zaak ten goede strekken kan, telkens als uit Gods hand te wachten. De lijdzamen zijn de ware dienaren der goede zaak; de geweldenaars dienen eene booze zaak.
Zoo is het er dan, — en hiermede keeren wij tevens tot de stelling,met welke wij aanvingen, terug, — zoo is het er dan voor te houden, dat, waar in de geschiedenis eenige richting of eenig belang met middelen van aanrandend geweld en bloedstorting gediend is geworden, die zaak daarmede geoordeeld is, en, aangezien ten slotte alleen tie zaak van het
103
goede kan zegevieren, juist liet middel des gewclds gestrekt moet hebben tot de hoogere bate eu den meerderen roem der onderdrukte partij.
Tot staving van deze overtuiging bestaat er in de gesebiedeuis nauwelijks een sprekender voorbeeld, dan de Parijssche bloedbruiloft.
Wanneer er ooit voor eenig stelsel grond aanwezig geweest is, om ter handhaving van zijn bestaan op een' gewelddadigen maatregel bedacht te zijn, dan bestond er zulk een grond voor het Katholicisme in den zomer van het jaar 1572. Men meende de Hervorming door don godsdienstvrede binnen zekere grenzen besloten te hebben, die zeker op geen punt ten nadeele vau het Katholicisme zouden overschreden worden: het kwam er nog slechts op aan, het Zwinglianisme en Calvinisme, wier aanhangers van dien godsdienstvrede buitengesloten waren, te fnuiken. Doch de middelen waren gevonden om dit doel te bereiken en aan verschillende Vorsten was een deel dier taak toevertrouwd. „De Aartshertogen van Oostenrijk kregen de onderwerping der Gereformeerden in Oostelijk Zwitserland en, kwamen zij daarbij met Venetië in strijd, de onderwerping dezer laatste zelfstandige,quot; zoo beslist anti-clericale, „Itali-aansche Macht tot hun deel; het Huis van Savoie bekwam de bedwinging van Genève en van de Westelijke Zwitsersche Cantons tot zijne taak, en elk in hunne Kijken zouden Filips II en de Koning van Frankrijk het verdere doen 1).quot; De gruwelijke opstand hier te lande, door de beeldstormerij gekenmerkt, had den Koning van Spanje een niet onge-wenschten grond gegeven om zijne Nederlanden door geweld tot zijnen wil te dwingen. Nu vier jaren geleden had de Prins van Oranje eene poging gedaan om het militair despotisme omver te werpen, maar de Opperlandvoogd des Konings had, door wijs beleid en zonder eenen slag te wagen, de zege over hem behaald. Doch zie! daar heeft de Prins van Oranje op nieuw een leger te velde en in de Nederlanden gebracht; zijn broeder heeft Bergen in Henegouwen overrompeld; onder de Lu-therschen, wier haat tegen de Gereformeerden en wier afschuw van den opstand in de Nederlanden een der krachtigste bondgeuooten van het Katholicisme is, doet zich eene partij gelden, welke, niet warsch van aansluiting aan de Gereformeerden in de Nederlanden en Frankrijk, zich
Zie Voorlezingen over de Gesch. d. Ned. D. I. Stuk 3, bl. 01, 62.
104
tot de bondgenoot en helpster maakt dier broederen in hunnen harden strijd tegen wereldlijke tirannij en geestelijken dwang. En, waren alle plannen tot fnuiking van het Calvinisme op het bondgenootschap van de Koningen van Spanje en van Frankrijk berekend, zie! daar laat zich Xarel IX door de geestdrift van Coligny medeslepen era de wapenen van Frankrijk te laten gebruiken tot ontzet van Lodewijk van Nassau, binnen Bergen besloten, en tot verdrijving van den Hertog van Aha uit de Nederlanden. — Het is waar, 's Kouings moeder, die een oogeu-biik van de hoofdstad afwezig geweest was, wist de oorlog, waartoe reeds, in overleg met den Prins van Oranje, het plan beraamd was, te verijdelen; doch het was gebleken, hoe machtig de partij der Hugenoten was: Coligny zou zich niet laten weerhouden om op eigen hand eenen strijd aan te vangen, waartoe hij den Prins van Oranje zijn woord gegeven had. Overwonnen zijne Franschen de Spanjaarden, dan zou do geestdrift aanstekelijk werken, en de geheele natie zou deel willen hebben aan de lauweren van de hulpbenden, door den Admiraal in de Nederlanden aangevoerd; of leden dezen de nederlaag, dan zonden noch de hofpartij noch de Katholieken don blaam durven trotseeren, dat zij het Fransche bloed ongewroken lieten. Dus moest, scheen het, Coligny op zijnen weg, verderfelijk voor de belangen van Frankrijk, — immers voor een oorlog, heette het, had het land geen geld, — maar vooral verderfelijk voor het Katholicisme, gestuit worden; verhoed moest worden, dat de Hugenoten eenen voet in de regeering en in het beleid dei-zaken bekwamen, vermits hot Katholicisme daariu niets anders dan zijnen ondergang kon zien.
De middelen om Coligny, aan het hoofd zijner manschappen en gesteund door de sympathie van zoo veel duizenden in Frankrijk, aan een wettig oordeel te onderwerpen, ontbraken. Niets dan geweld en moord, tegen zijn persoon niet alleen, maar tegen de aanzienlijkstcn van zijne partij uitgeoefend, schoot er dus over. En voor dit middel deinsde de Katholieke partij niet terug. Immers, wat zij, in de eerste plaats, aan alle andere richtingen en belijdenissen ongeoorloofd acht, behoeft zij zelve niet te ontzien. De Kerk is, beweert zij, bekleed met Gods gezag. Van niemand, van geen persoon of inrichting ter wereld, neemt zij liet kwade aan noch het goede; van haar moeten allen het goede aannemen en het kwade. Faalt dan ten haren aanwen de stelling, dat de proef van de goede zaak de lijdzaamheid is? Men kan niet anders dan antwoorden: neen I De Meester toch, naar wien de Katholieke Kerk zich noemt, heeft niets hoógers verricht dan het bewijs geleverd, dat, bij het bezit zelfs van goddelijke macht, jijden en geen geweld de weg is om het goddelijke op aarde tot de zege te brengen. Zoo zij derhalve geweld gebruikt of zonder protest ten haren behoeve laat gebruiken, verzaakt zij haren gcddclijkcn Meester ten ceueu
105
male, on is zij eeue wcreldsdie zaak geworden. Of zou wat waar is geweest voor dien Meester, niet waar zijn voor zijne opvolgers? Moet men het er soms voor houden, dat die Meester de macht wit zijne handen gegeven en aan een enkele de vrijheid verleend heeft om ze naar zijn goeddunken te gebruiken?— Een menseh, ziedaar het antwoord op die vraag, kan zijne macht uit de handen geven, maar God kan zich van zijne goddelijke kracht niet ontdoen: God verliest niets, waar hij anderen geeft, en dezen ontvangen slechts in zoo verre als zij God als den Almachtige erkennen. Dns kan' er van eenen machtsafstand van God door Christus geene sprake zijn, en ook de Katholieke Kerk, zal zij zich met recht naar Jezus Christus noemen, moet erkennen, dat er geene macht, die bindt, op aarde is, dan de liefde: want deze is de baud der volmaaktheid; dat er evenzeer geene macht is, die ontbindt, dan de liefde: want deze scheldt alle banden kwijt, — en dat er geen andere rots is, op welke de Kerk gebouwd wordt, dan de levende, de menschheid op hare woestijn-reize volgende rots, waaruit de volkeren gedrenkt worden om bij het leven te blijven, en die haar vermogen om te laven schijnt te verliezen, waar zij bij de voorgangers der nooddrnftigen ongeduld ontmoet.
De Katholieke partij in den zomer van 1573 in Frankrijk oordeelde er anders over, en om niet te gronde te gaan (ware hare zaak uit God geweest, zij had niet gemeend te gronde te kunnen gaan), werd de moord van Coligny beraamd. Ten einde een voorwendsel tot de misdaad te hebben, strooit men uit, dat hij en de prins van Oranje den dood der Katholieken hebben gezworen, en, zoo men hen niet voorkomt, hunne aanhangers tot eene slachting zullen doen overgaan, onder hunne tegenstanders aan te richten. — Intnsschen, wat Catharina de Medicis en haar geliefkoosde zoon, toenmaals hertog van Anjoa genaamd, aan de Hugenoten te laste legden, hadden zij zelven besloten uit te voeren. — Eene plechtigheid, die van verdraagzaamheid scheen te getuigen en geschikt was den aanzienlijkeu Hugenoten in het gansche llijk vertrouwen in te boezemen, de voltrekking van het huwelijk van deu Protestantschen Koning van Navarre met 's Konings zuster, wordt als het middel gebruikt om die Heereu naar Parijs te lokken, en, nauwelijks zijn zij daar en zijn de feesten aan den gang, of onder het beleid van den précost des marchands, Marcel, op hooger last werkzaam, wordt een 30,000tal Parijzenaars gevonden, die zich tot het beulenwerk willen laten gebruiken, en Coligny met ecu ontzettend aantal hoofden der Hugenoten worden iu den nacht van den 2-rte° Augustus binnen Parijs gruwelijk omgebracht, en later wordt nog menig Protestant afgemaakt in de Provincie op het voorbeeld der hoofdstad, dat tot navolging moed gaf en recht scheen te geven.
En heeft nu deze daad de zaak, die zij dienen moest, inderdaad gebaat? Eeide partijen waanden hot aanvankelijk. Hoe de Paus en
106
Alva en al zijne liantllangers hier te lande oordeelden; hoe zij meenden dat nu de zaak gewonnen was, en er eene zege was behaald, die geen verderen strijd van eenig aanbelang meer noodig zon maken, is bekend genoeg. De getrouwe zonen der Kerk aan het Hof van den landvoogd beijverden zich om de tijding van den Parijssehen moord ter kennis dei-Nederlanders te brengen, als van eene zaak, voor welke men Gode lof en dank verschuldigd was, en van dien aard, dat men ootmoedig om meer soortgelijk geluk en heil moest bidden. — Maar hoort, wat de prins van Oranje aan zijnen broeder Jan schrijft; „Welk een donderslag die verfoeilijke moord voor ons is, behoef ik u niet te zeggen: van daar (dat is van Frankrijk) kwam mijne eenige hoop.quot; En inderdaad nu was het verbond van het koningschap in Frankrijk met den Koning van Spanje in het bloed der ketters onverbreekbaar gegrondvest. De Koning Karei IX was, na zijne kortstondige eigenwillige overhelling tot de staatkunde van Coligny voor goed tot machteloosheid gedoemd, bestemd om in doffe onverschilligheid weg te kwijnen en den troon aan Catharina's lieveling over te laten. Nu zou Alva zonder moeite den opstand in de Nederlanden bedwingen; aan de ketterij werd alzoo overal alle macht benomen, en het Katholicisme zegevierde door den Koning van Spanje, en de Koning van Spanje triomfeerde met het Katholicisme.
Zoo oordeelde men; — maar hoe ver is het er af, dat het werkelijk dus is uitgekomen. En dat het zoo geheel anders uitgevallen is, het is, zoo veel wij zien kunnen, aan den Bartholomeusnacht zeiven te wijten.
Zonder dien moord ware ons Vaderland niet geworden wat het geweest is, noch in staat geweest om aan het Katholicisme den gevoeligsten slag toe te brengen.
Doch vóórdat wij dit uitéén zetten, willen wij eerst in enkele bijzonderheden op de gevolgen letten, die de gewelddadige triomf, aan de Spaansche staatkunde door den Bartholomeusnacht verschaft, voor Erank-rijks zedelijke gesteldheid en voor den invloed van dit Rijk in het buitenland gehad heeft.
De Letterkunde, het woord dergenen, die met de gave der taal bedeeld zijn of wien de taak der rede is opgedragen, geeft den maatstaf aan de hand, naar welken wij de stemming der natie, den staat van haar geweten , kunnen beoordeelen. Wel nu, om met Kené de Taillandier te spreken, de wroeging over den moord, toen bedreven, was jaren lang van merkbaren ongnnstigen invloed op de letterkunde in Frankrijk. De schrijvers en redenaars van de partij, die bij den gruwel hare zaak bevorderd waande, doen blijkbaar hun best om het gevoel der schuld, die als eene nachtmerrie op hun geweten drukt, door sophismen en buitensporige stellingen van zich af te wentelen; de slachtoffers, daarentegen , pogen zich in hunne verbittering op hunne vervolgers en beulen te wreken. — Zoo heeft de bloedbruiloft een kwaad zaad ge-
107
zaaid op een gebied, waar de raensch slechts bij rust en kalmte des geestes liet schoone en goede vermag voort te brengen. Getuigen, aan de eene zijde, de predikers der Ligue; aan den anderen kant, Pro-testantsclie schrijvers als Agrippa d'Aubigaé. — En de auteurs, dis zich aan de partijzucht of de wraakzucht wisten te onttrekken, zij vermochten dit niet zonder schade te lijden aan het kostbaarst goed. Dezulken toch, ervaren hebbende wat onder den dekmantel van den Godsdienst gepleegd en door de woordvoerders der Kerk gesproken, of, moet ik zeggen? uitgebraakt werd, gelooven niet meer in ernst aan God noch aan den mensch. Of geeft ons de onvergelijkelijke Montaigne niet te erkennen, hoe een geest, als de zijne', zich in de hulde, aan de schooue vormen der llomeinsche oudheid gewijd, en in overfijne zelfbespiegeling, poogt te redden, waar het oude vertrouwen op den Roomschen Godsdienst schipbreuk heeft geleden. Heeft dan de Kerk niet aldus haren gevaarlijksten vijand ontketend gezien? Immers, wanneer zij waarlijk de zaak van het geloof wil dienen, en het Protestantisme uiet meer haat, dan het scepticisme of de ontkenning van allen Godsdienst, zoo zal zij bekennen dat haar geen grooter afbreuk geschieden kon, dan door die geestrijke twijfelzucht, straks door versmading van alle godsdienstvormen gevolgd.
Om de gevolgen van den Bartholomeusnaoht voor Frankrijks invloed in het buitenland, van eene enkele zijde, te doen inzien, herinneren wij, dat een der hoofdschuldigen bij den moord, de Hertog van Anjou, zich eenige maanden daarna in Polen bevond om de Kroon van dat Rijk zich op het hoofd te laten plaatsen. De gedachtenis van den gruwel was hein derwaarts gevolgd om hem zeiven te verontrusten en om de Protestantsche leden van den Landdag bezorgd te maken en hen maatregelen te doen nemen, geschikt om de Republiek niet onherstelbaar aan Roomschen invloed prijs te geven. Hoe het zij, men ging op den reeds vroeger ingeslagen weg onbezonnen voort; het koningschap in Polen werd omgeven met allerlei vermeende waarborgen voor de vrijheid, en eene staatsregeling ingevoerd, die Polen belet heeft eene krachtige zelfstandige Mogendheid te worden. Te vergeefs heeft Frankrijk sedert in Polen blij venden invloed trachten te bekomen; te vergeefs zich door bondgenootschap met dit Rijk te versterken; te vergeefs ook het Katholicisme in zijn eigen belang gepoogd de Polen door de drijfveer van den Godsdienst op te zetten tot een wanhopigen strijd voor huune onafhankelijkheid tegen eene nieuwe Mogendheid, die in het einde der zestiende eeuw nog tot de Aziatische barbaarschheid te rekenen was, maar, door de zwakheid van Polen groot geworden, eene ongenadige mededingster is van de Roomsche Kerk bij hare aanspraak om de eenige rechte en rechtzinnige Christelijke Kerk te heeten.
Doch wij gaan over tot dc beantwoording der vraag: wat heeft de
10S
Parijssche moord uitgewerkt om de Nederlanden, waar Lij almede bestemd was de ketterij aan Laren beul te leveren, juist tot deu macLtigsten vijand en overwinnaar van Let Katliolicisine te maken?
Gesteld eens, de koningin-moeder van Frankrijk ware niet in staat geweest Coligny's toeleg te keereu en Lem te beletten den Prins vau Oranje te Lulp te snellen; gesteld de Koning ware aan de voor een oogenblik omlielsde anti-Spaansche staatkunde getrouw gebleven, zoo zou de Prins van Oranje de in de Zuidelijke Nederlanden behaalde voordeelen Lebben beLouden; Bergen ware ontzet geworden en daarmede de arm van Lodewijk van Nassau voor heldendaden te velde gewonnen; beLalve MecLelen en Leuven zouden zieL ook Brussel, Brugge en Gend openlijk voor den Prins verklaard Lebben; in écu woord, Alva's legermacht zou zich niet Lebbeu kunnen staande Louden; de Nederlanden, niet alleen blijkbaar onwillig om Let Spaansebe geweld te dulden, maar ook kennelijk in staat om Let af te weren, zouden onder do bescherming van Frankrijk en in een nauw verbond met dit Ilijk een zelfstandig Vorstendom hebben gevormd.
Maar zou zulk een Vorstendom Let Nederland der zeven Vereenigde Provinciën geweest zijn en den sterken arm tegen Let Katholicisme hebben verstrekt? Hoe verre zou het daarvandaan geweest zijn! Vooreerst, de meerderheid van Nederland, ware Let toon een zelfstandige Staat geworden, niet alleen in Let Zuiden, maar ook in hot Noorden, zou KatLoliek geweest zijn; de omwenteling ware eene zuiver staatkundige gebleven, en, al mocht de anti-Spaansche geest niet zoo spoedig verdwenen zijn, waarschijnlijk zouden de Gereformeerden weldra geheel overvleugeld geworden zijn door Let oude geloof. En bovendien welke machtige Grooten, welke vermogende Geestelijke gestichten bestonden er in de Zuidelijke Nederlanden ! Hoe zouden dezen Lun gezag bij voortduring in de Staten des Lands Lebben doen gelden en belet Lebben, dat de Steden eenen invloed bekwamen en de burgers zich toelegden in die mate, als zulks in Holland en Zeeland gescLied is.
Zoo zou Let KatLolicisme van lieverlede veel, zoo niet alles, Lerwonnen Lebben, ware de BartLolomeusnacLt niet tusschen beiden gekomen. Hoor die gebeurtenis ging de mogelijkheid der vestiging van een uit al ae Provinciën bestaand Nederland verloren. —- Nu werd het leger van den Prins van Oranje, voor wien thans geene Lulp uit Frankrijk was komen opdagen, te Hettigny in den naclit overvallen; Lij zelf ontkwam slecnts door de waakzaamLeid van zijn Londje. He moedeloosheid, waartoe zijne troepen vervallen waren, en scLaarscLte van leeftoclit noopten Lem tot den aftocLt. Aan gene zijde van den Kijn, dien Lij te Orsoy was overgetrokken, dankte Lij zijn leger af. Maar tocli gaf Lij de zaak uiet ge-Leel gewonnen. Integendeel, Lij begaf zich naar Holland, om zooals hij zelf zegt, aldaar of in Zeeland de vordcre kans cu Gods beschikkingen
109
met hem te verbeiden, er tot het uiterste stand te houden en dan zijn graf te zoeken.
Dezen wauhopigen toestand had hem de Bartholoraeusnacht geschapen; maar deze zelfde staat van zaken was de voorwaarde van het ontstaan van de llepnbliek der Vereenigde Provinciën in hare eigenaardigheid, en de oorzaak van de doodelijke wonde, door haar aan het Katholicisme en aan het gansche despotische stelsel, dat met dien godsdienstvorm samenhing, toegebracht. — De Spaansche llegeering had Holland, ten einde Bergen in Henegouwen te hernemen, van Spaansche troepen ontbloot, en deze omstandigheid hadden de ingezetenen zich ten nutte gemaakt om zich vrij algemeen tegen de Spaansche geweldenarij te verklaren, en, viel het Zuiden weder in Alva's handen, — hier gevoelde men zich door de rivieren genoeg beschermd om eene poging te wagen ten einde don vijand uit het land te houden. In weerwil van menigmaal uitgestanen hoogen nood slaagde men hierin ten laatste, en na weinige jaren waren Holland en Zeeland beveiligd tegen het oorlogsgeweld; derwaarts staken uit Brabant en Vlaanderen van lieverlede gansche scharen over van dezulken, die de zaak, welke in het Noorden zegevierde, waren toegedaan, en de handen zoo ruim wilden hebben, als alleen het verblijf aldaar toeliet. De zoodanigen waren niet vele machtigen en groeten, maar burgers, grootendeels van geest en van hart, nijver en vroed. Zoo ontwikkelde zich in Holland en Zeeland een rngeeringsvorm, waarbij zulke burgers, die het stoutst voor de zaak der Hervorming partij gekozen hadden, zich in de steden hnnner inwoning het beleid der openbare zaken zagen toevertrouwd. En daar Spanje aan de onbedwongen Provinciën , nu vuur en zwaard te kort schoten, door een soort van ban haar bestaan wilde benemen, zoo sloot de Koning voor de nijvere en zeevarende Hollanders en Zeeuwen de Spaansche en Portngeesche havens, en belette hun daarmede zich van de waren der Oost- en West-Indische
Koloniën te voorzien..... Dit ontbrak er nog slechts aan om de in den
opstand volhardende Provinciën in staat te stellen, den oorlog tot in het oneindige vol te houden. Men waagde de vaart op Oost-Indië op eigen hand, en, boven alle verwachting, slaagde men: van overzee vloeiden zulke onmetelijke schatten toe, dat de ingezetenen, gezind het uiterste aan te wenden, om hunne onafhankelijkheid te handhaven, ook tot het uiterste bekwaam waren, — met het op de been houden van eene geregelde krijgsmacht, elders niet geëvenaard, en met het uitrusten van vloten, van wier talrijkheid men de wedergade nog niet gezien had.
Kortom, de triomf, ever Spanje behaald, was thans volkomen, en bij de Westfaalsche vredesonderhandelingen moest deze Mogendheid , bij monde van hare gezanten, willens onwillens de Eepubliek der Vereenigde Provinciën onvoorwaardelijk gelijk geven in 't geen zij bestaan had, en haar van de gewonnen zege alle eer doen toekomen. Met de algemeene monarchie
110
dar Spanjaarden, zoo sprak te Manster de Graaf de Penavanda, was het uit: Nederland, voegde hij er bij, had gestreden voor hare vrijheid en had wel gedaan: de vrijheid kwam haar toe, en de Spanjaarden wilden dat de Vereenigde Provinciën niet alleen vrij , maar ook gerechtvaardigd uit den strijd zouden komen. En de Spaansche gevolmachtigde Brun , latei-gezant te 's Gravenhage, vond in den eisch der Spaansche Ambassadeurs, dat de Gereformeerde Godsdienst in de Meierij van 's Hertogenbosch ingevoerd zou worden, aanleiding tot het spreken van deze woorden: dat in het godsdienstige niemand kon gedwongen worden: wanneer God iemand een ander gevoelen in hot harte gaf, moest men hem vrijheid laten: te beschikken over den Godsdienst was in geens Konings macht. —• Zoo volkomen zegevierden de beginselen, voor welke de Vereenigde Provinciën gestreden hadden. Uit den mond harer vijanden werden zij gerechtvaardigd, en om haar deze zege te verschaffen, daartoe was almede de Bartholomeusnacht, gelijk ons gebleken is, een noodwendig middel geweest.
Maar wij, die gewoon zijn de wijsheid van den Prins van Oranje ten hoogste te verheffen, en beweren, dat hij in zijn vertrouwen op God een lichtsnoer vond, hetwelk inderdaad in staat was hem voor valsch inzicht en verkeerde maatregelen te bewaren, hoe kunnen wij met zulk een gevoelen de omstandigheid rij men, dat die Vorst, nadat hem zoo duidelijk gebleken was, dat van Frankrijk geen heil was te wachten en God de Nederlandsche vrijheid verzekeren kon zonder Frankrijks hulp, daarna toch nog gedurig de oogen op Frankrijk gevestigd hield, in een verbond met Frankrijk heil zocht, ja! een Franschen Prins, broeder van Catha-rina's geliefden zoon, thans Koning geworden, inhaalde, om hem het oppergezag in de Nederlanden toe te vertrouwen r
ïen antwoord strekke, in de eerste plaats, dat de Prins zich schuldig gemaakt zou hebben aan hetgeen in de taal des bijbels God verzoeken heet, zoo hij alle aansluiting aan eenige aardsche Mogendheid gan-schelijk versmaad had. Het ware dweeperij geweest, aan alle aardsche machten den rug toe te keeren en te verzuimen zich vrienden te maken. Het betaamde den man, die inderdaad het hoofd geworden was van eenen Staat in wording, zich rekenschap te geven van de toekomst van dien Staat, en van de plaats, die hij mettertijd onder de Eijken der Christenheid zou innemen. Hij behoorde vooraf de kosten van den bouw
te berekenen, en na te gaan, vanwaar hem de middelen zouden kunnen toevloeien om die kosten te bestrijden. — Welnu! Hij begreep, dat er, zonder aansluiting aan Frankrijk, voor Nederland geen vooruitzicht was, dan óf door het Huis van Oostenrijk weder onder het juk gebracht te worden, en niet alleen alles te verliezen wat reeds voor een deel gewonnen scheen, maar in veel ongunstiger staat te geraken, dan immer te voren; — óf zijn heil te zoeken in eene omverwerping van de geheele orde van zaken in de Christenheid, te weten., in den volslagen triomf van een Calvinisme, dat zich zelf als de nieuwe Kerk op den bodem der vernietigde oude Kerk vestigen wilde. — Zou het behoud tot dezen prijs eenen man als den Prins van Oranje een gewenschte uitkomst zijn voorgekomen? Zou zulk een man niet hebben ingezien, dat eene heer-schende Kerk, een Godsdienst met gezag in het tijdelijke, in het beginsel is af te keuren, onverschillig of zij een nieuwe leus, al ware die leus aanvankelijk ook de waarheid zelve, had aangenomen, of wel bij de oude stelregelen volhardde? quot;Wie kan zich voorstellen, dat de Prins in het alvermogen van bekeerde Brabantsche en Vlaamsche monniken, van heerschzuchtige predikanten, een heilrijk vooruitzicht voor den nieuwen Staat zou gezien hebben ? — en toch, werd er geen wereldsch hulpmiddel aangegrepen, om dien geestelijken trots te temperen, zoo stond er geen weg open, dan de loslating van dien niets ontzienden godsdienstigen waan. — En welk een oorlog zonder eind, welk eene algemeene revolutie zou op dien weg noodzakelijk geworden zijn! Dan moest het gezag in het Duitsche Kijk worden verplaatst ten gevalle van dweepzieke Calvinisten in de Paltz. En zou de nog zoo sterke macht van Oostenrijk en van het Katholicisme, zou het Lutherdom onder zijn natuurlijk opperhoofd, den keurvorst van Saxen, zich anders dan na een onafzienbaren bloedigen strijd gewonnen geven? Maar dan moest ook het Fransche koningschap ter meerdere glorie der Fransche Protestantsche Prinsen en Grooten worden omvergeworpen, en alzoo de eenige Mogendheid ontleed, ontzenuwd en als afgebroken, die nog in staat was om een heilzaam tegenwicht tegen Spanje en het Huis van Oostenrijk op te leveren.
Voor zulk eene uitkomst deinsde de Prins, en ieder bezadigd staatsman en nederig Christen met hem, terug: zulk eene verantwoording durfde hij niet op zijn geweten nemen.
Doch welk een middenweg stond er dan open tusschen nieuwe onderwerping aan Spanje en de aanrichting van een algemeenea chaos in gansch Europa, zonder verzekerd uitzicht op eene nieuwe orde in de wereld? Wij gaven het reeds te kennen: Frankrijk was de eenige Mogendheid in staat om een heilzaam tegenwicht tegen Spanje en het Huis van Oostenrijk op te leveren; maar Frankrijk, niet voortgaande in het heil-looze spoor der staatkunde, die den Bartholomeusnaoht had teweeggebracht, maar, integendeel, voor dien gruwel een eervol herstel zoekend in
112
vevdraagzaamheid voor kettermoord, in ruime beginselen vooï (hvoepzieke bekrompenheid. — De Prins zag de voorwaarden van Erankrijks grootheid iu Europa vooruit. Wilde 1'rankrijk, zoo zag hij zich door den eisch der zaken genoopt te redeneeren, wilde Frankrijk aan de beklemdheid ontkomen, door den Parijsschen moord zijnen kinderen om het hart geslagen; wilde het in den drang der tijden meer zijn dan een handlanger der Spaansche staatkunde, zonder eigen wil noch zelfstandige stelling in de wereld; wilde het eenen rang innemen, in overeenstemming met zijne grootte en zijn aloude aanzien, ja, de aanvoerder worden der volken van Europa tot eene nieuwe en betere orde van zaken, zoo moest het koningschap aldaar zich op een standpunt plaatsen boven de beide partijen, de partij der Ligue, aan de eene, en de partij der Gereformeerden, aan de andere zijde. Beiden waren voor Erankrijks macht even gevaarlijk. De eerste maakte gemeene zaak met Spanje; de andere, toegevende aan denkbeelden van provinciale en gemeentelijke vrijheid, was voor het gezag van het koningschap bedenkelijk, en kon den Protes-tantschen Grooten een middel leenen om Erankrijks eenheid en kracht te breken en dit Rijk in Vorstendommen uiteen te doen vallen, die, om zich staande te houden, naar elders, zelfs naar de Katholieke tegenpartij, de oogen slaan zonden.
Door zich, in plaats van het werktuig der Katholieke Kerk, tot haren beschermer en handhaver te maken, en tegelijk aan de Hugenoten, die geen staatsman, mits niet door geestdrijverij verblind, begeeren kon uit te roeien, binnen zekere grenzen, recht van bestaan te vergunnen, kon Frankrijk het voorbeeld geven, hoe, na de groote gebeurtenis der Hervorming, de Staten in te richten waren, en, den gematigden in alle Kijken het toonbeeld voorhoudende, naar welks verwezenlijking men smachtend uitzag, eenen ongeëvenaarden invloed in Europa bekomen. In de toepassing van zulke beginselen zag de Prins niet alleen het heil, de redding van Frankrijk, uit een reddeloozen staat van burgeroorlog, maar ook den roem en de grootheid van dat land. En zoo zeer was hij overtuigd, dat Frankrijk niet tot den ondergang bestemd was, en dus ook de voorwaarden van zijn bloei en leven zou vervullen, dat hij Frankrijk niet verzaakte, ook waar het zich zelf verzaakte, en zich aan Frankrijk durfde aansluiten, wel wetende, dat deze Mogenheid door den drang der omstandigheden en het gevoel van wat tot zelfbehoud noodzakelij k was, eenen weg zou inslaan, die tot de verwezenlijking zijner denkbeelden moest leiden. Hij geloofde aan Erankrijks toekomst, en door geene weifelingen der hofpolitiek, door geene gebeurtenissen, die van het doel hemelsbreed schenen af te leiden, liet hij zich in zijne verwachting schokken. — Doch natuurlijk niet om Frankrijk zelf hechtte hij zich dus aan deze Mogenheid; neen! Neêrlands belang, het belang der Provinciën, die hij redden wilde, was liet, dat hij daarbij in hot oog had.
1 )nor Frankrijk, zooveel in hem was, krachtig en groot f.e niiiken, kweekte hij in Europa eenen steun aan voor Nederland, eenen beschermheer, die geneigd en bij machte zou zijn om de Provinciën eene erkende plaats in het stelsel van Europa's Staten te verzekeren, eenen bestendigen bondgenoot, die ons trouw zou zijn, omdat hij in ons land den troawsten medewerker zou zien tot verwezenlijking der denkbeelden, die de voorwaarden waren der kracht van het Eransche Koningrijk. Door met Frankrijk verbonden van vriendschap aan te gaan, en ue rol van beschermer aan een Eranschen Prins op te dragen, prikkelde Willem van Oranje wel Frankrijks eer- en heerschzncht, maar trok hij tevens Frankrijk af van de Spaansche zijde; onmin tusschen Spanje en Frankrijk zaaiende, dwong hij Frankrijk de banier der verdraagzaamheid, der rede van Staat, der bezadigde Staatswijsheid op te heffen! Daarop kwam het voor het bestaan der Nederlanden aan. Maar bovendien zich aan Frankrijk aansluitend , dat is, aan eene Katholieke Mogendheid, doch die door de natuur der zaken zelve tot verdraagzaamheid was gedwongen, bracht de Prins in onze Provinciën eene staatkunde in toepassing, welke hem deed ontkomen aan de noodzakelijkheid om zich zonder eigen wil over te geven aan het drijven van die Calvinisten, welke voor geene algemeene ontbranding terugdeinsden, doch ten einde zich niet door den naasten vijand hunner breidellooze heerschzncht te laten behouden, zich door de Katholieken om den tuin lieten leiden en niet schroomden met de tegenpartij te onderhandelen, eene praktijk, waarvan de ondergang van het Protestantisme op plaats bij plaats het gevolg moest worden. Als den naasten vijand hunner heerschzucht beschouwden die drijvers den Prins van Oranje. De grootste geestkracht was er voor dezen Vorst toe noodig om tegen hunne verwijten en lasteringen vol te houden; zelfs tegenover de twijfelingen van zijn eigen oudsten broeder moest hij zich en zijne staatkunde verdedigen').
1) AVij verwijzen hier op den brief van Graaf Jan van Nassau aan den prins, te vinden in de Archives de Ia Maison d'Orange, publiées par Mr. Groen van Prinsterer, I Série, ï. VIII, p. 303. Enkele plaatsen uit dat schrijven geven wij hier vertaald: «Er wordt hier zeer gevraagd, of de Hertog van Alen9on weder (d. i. na zijnen mislukten aanslag) door de Nederlanden aangenomen is, al of niet, en de goedgezinden, die uw welvaren en dat van de Nederlanden gaarne zien, zijn deswegens zeer bekommerd en vreezen zeer, dat, als uwe Genade en de Landen zich wederom met hem inlieten, zij zich alsdan op nieuw zwaar bezondigen zouden en het hun ten laatste niet wel zou gaan, maar God de Heer of zijn gelaat van hen zou afwenden, of hen voor het minst met een harde ongenadige straf, naar zijn woord ea vele schrikkelijke voorbeelden in de Heilige Schrift, zou bezoeken.quot; — «Ik hel) niet kunnen nalaten, U. G. hierin trouwhartig te waarschuwen, en U daarmede, zooveel in mij is, aanleiding willen geven tot verder nadenken, opdat gij — bijaldien gij en de Landen soms door het versland en de menschelijke overleggingen en door den waan en de kleinmoedige raadslagen van wereldwijze lieden van den rechten weg afgedwaald en van God afge-
114
Maal- luisterrijk is die staatkunde gerechtvaardigd, niet alleen door de uitkomst der handelingen zijner tegenpartij onder de Protestanten in Nederland, daar deze den overgang van Vlaanderen tot de zijde van Parma ten gevolge hadden, maar ook door de na zijnen dood gebleken juistheid zijner denkbeelden aangaande Frankryk, en de bekrooning, die zijne staatkunde in de volkomen grondvesting van den Nederlandsehen Staat bekomen heeft. Inderdaad, weldra werd voor Frankrijk een Koning gevonden naar het hart vau den in zijn graf rustenden Prins van Oranje:
wend zijn mocht, — U bij tijds weder tot God bekeeren, Hem om vergeving bidden en alzoo verkeereu moogt, dat men uw waar geloof en vertrouwen op God erkenne en Hem alleen de eer gegeven, llij alleen te vriend gehouden worde.quot;
Het is de moeite overwaard 's Prinsen verdediging op deze bedenkingen te lezen, vervat in zijne brieven, ter aangehaalder plaatse in de Archives te vinden, bl. 339—363. Bovenal, zoo komt het mij voor, is 's Prinsen zelfbeheersching in dat schrijven te bewonderen. Geene bitsheid verraadt hij tegen zijnen broeder. Hij had zich mogen beklagen, dat ook deze hem afviel, en hem toe mogen voegen; Schaart gij u aan de zijde van mijne tegenstanders, dan wil ik niets meer van u weten, en zal ik hel; verder wel zonder uwe hulp zien te doen. Doch niets van dit alles. Integendeel , hij onderscheidt zijnen broeder zooveel mogelijk van degenen, tot wier tolk zich deze gemaakt had, hij blijft hem tegen hen in den arm nemen, en wil hem laten gevoelen, dat hij zijne hulp noodig heeft en zich daarvan wil blijven bedienen. Maar wij willen er enkele plaatsen uit mededeelen. «Gij schrijft mij, dat er zijn, die mijn geweten en mijne eer aanranden. Dit zou ik zeer vreemd vinden, indien ik niet van ouds de ondankbaarheid kende, die den menschen eigen is, en hunnen lust om kwaad
te spreken..... Mijn geweten zal, als God wil, zich zelf wel verdedigen, en wat
mijne eer betreft, als ik haar dan verdedigen moet, zoo zal ik, tot mijnen broeder sprekende, stouter spreken mogen, dan zoo ik tot een vreemde sprake. Is er iemand die zich beroemen kan (hoezeer er Gode de roem van toekomt) meer gearbeid, meer geleden, meer verloren te hebben, dan ik, om de Kerken te planten, hare ontwikkeling te bevorderen en haar bestaan te handhaven? Zoo er enkele verloren zijn gegaan, die God mij de genade gegeven had eenen tijd lang in stand te houden, zijn zij niet juist verloren gegaan, omdat zij dien raad gevolgd hebben, die door mijne aanklagers voor zoo goed gehouden wordt, en, daarentegen, kan men mij van de steden, die mij gehoor gegeven hebben, eene enkele aanwijzen, die verloren is gegaan? En heeft de vijand, zoodra hij bemerkte, dat mijn raad werd omhelsd, niét zijn geluk elders beproefd?quot; — «Tot voornaamsten grond van vertrouwen heb ik de almachtige en algemeene hoede van God, die tot dusverre mijne zwakheid sterk gemaakt heeft, hetgeen ik hoop dat Hij tot den einde toe doen zal, — en echter, daar de besturing der tweede en bijzondere oorzaken ook van de Voorzienigheid Gods afhangt, zoo zou ik meenen datgene, wat God mij gegeven heeft, te verwaarloozen, zoo ik geen gebruik maakte van de middelen van dit land en van die van het buitenland, alles overgevende aan die Heilige Voorzienigheid om ze te zegenen of te verijdelen, echter wel wetende dat Hij alles tot Zijne heerlijkheid zal doen strekken. — En als ik bij mij zeiven al deze moeilijkheden te zamen kom te bedenken, te weten, wanneer ik de macht van den Koning van Spanje vergelijke met mijne geringe middelen, en naga wat men gewoonlijk waarneemt van de wisselingen in de gezindheden der menschen, en wat er na mij kan gebeuren, — dan erken ik wel, dal als ik tc rade ging met het vleesch en het menschelijk verstand, ik groote-lijks groud zou vinden tot vrees en outslcltcnis; maar vermits de zaak van de cere
115
Hendrik IV, Katholiek geworden om mogelijk te zijn als Koning van Frankrijk en als redder van Europa uit de verwarring, maar Protestant in zijn hart gebleven. En op de grondslagen, door den Prins van Oranje en zijnen waren opvolger Oidenbarnevelt in den geest ontworpen, hebben Richelieu en Mazarin voortgebouwd om aan Lode wijk XIV een Frankrijk te geven, werkelijk staande aan het hoofd der Staten van Europa. Maar helaas! Voor de eer- en heerschzucht van dezen Koning was de verleiding te groot. Hij meende het gewonnen te hebben, en het bondge-
Gods en van ons geweten, van de vrijheid des Lands, van het behoud des levens van zooveel brave mensehen er mede gemoeid is, zoo kan ik tot geen ander besluit komen, dan dit, dat gelijk ik mij van ouds Gode heb bevolen, er niets anders overblijft, dan tegen zulke gevaren eene standvastigheid over te stellen, tot den einde toe, beseffende, dat geene gevaren voor mij en de mijnen te vergelijken zijn met mijne schande, zoo ik zulk eene goede zaak en eene zoo heilige en eervolle partij, als ik tot dusverre gevolgd heb, lafhartig verzaakte.
En zoo eenige belijders van den Gereformeerden Godsdienst mij minder vriendschap toedragen, dan wel behoorde, ik vind er niets vreemds, noch iets in, dat ik niet lang voorzien heb. Want wie is er, die zich eene groote taak heeft opgedragen gezien, hetzij in de Kerk, hetzij in den Staat, die geen tal van vijanden beeft gehad, niet alleen onder hen, die buiten zijn, maar ook onder hen, die hunne partij volgden en zeiden dat zij denzelfden Godsdienst beleden? Zoo is het geweest met Mozes, die den laster en den opstand van Corah en Dathan niet ontgaan is; zoo met David, die zijnen Simei gehad heeft; zoo met Jeremia, die in den tempel in het aangezicht is geslagen; zoo met Paulus, die vervolgd is door degenen, die Christus door twisting predikten; — doch geen hunner heeft zijne taak in den steek gelaten, wetende, dat God hun loon was, en niet de menschen; ook heb ik, toen ik zulk een groote taak aanvaardde, geene andere verwachting gehad, daar ik met eigen oogen hetzelfde had zien overkomen aan groote mannen, die in onzen tijd dergelijke twistzaken hebben op zich genomen. Maar ik hoop, dat zulke menschen, die misschien minder uit slechtheid, dan door de inblazing van anderen tot zulk eene ondankbaarheid vervallen zijn, niet voort zullen gaan met zulk eene boosheid en tot inkeer zullen komen, tot bezinning gebracht door hunne eigene fouten en door al de verliezen, die zij geleden h ebben door hunne bijzondere meeningen te volgen. En al wilden zij volharden tot den einde toe, hetgeen ik evenwel niet verwacht, wegens het groot aantal van dezulken, die met mij eene lijn trekken, zoo zal ik het mij niet bijzonder behoeven aan te trekken en er geen ander verdriet van hebben, dan dat ik hen ten val zie komen , een lot, dat zij meer aan hunne eigen dolzinnigheid, dan aan de macht van den vijand te wijten zullen hebben.quot;
Bij den eersten der beide brieven, uit welke ik hier eenige weinige uittreksels gegeven heb, is het volgende naschrift:
ffMijnheer, mijn broeder, deze brief was meer dan acht dagen geleden geschreven (de brief is gedagteekend Delft, 18 Maart, 1584: dus kort voor 's Prinsen marteldood): sedert hebben wij het stellige bericht gekregen, dat die van Gend met den Prins van Parma onderhandelen, om onze partij te verlaten, en veel anderen in Vlaanderen met hen. Dat zijn de vruchten, die ik altijd wel voorzien heb dat ons zulke raadslagen zouden aanbrengen. Ik zou wel wenschen, dat uwe theologanten mij eens zeiden, met welk geweten de Gentenaars en huns gelijken de broeders, den Keurvorst van Keulen, en de Koningin van Engeland, die ook weldra door den Koning van Spanje zal worden aangevallen, kunnen verlaten. Men meldt mij, dat Datheen een dergenen is, welke geraden hebben, die eervolle onderhandelingen aan te knoopen.quot;
116
nootschap der Hugenoten in zijn It ijk, en dat der Vereenigde Provinciën daarbuiten, niet meer te behoeven, en wilde na Spanje's val Spanje's opvolger worden, in zijne opgedrongen vriendschapsbetrekking met de Kerk, in zijne alleenheerschappij, in zijn beheersching der Nederlanden. Toen was Frankrijk voor het oogenblik onze gevaarlijkste vijand geworden. Maar het Frankrijk van Hendrik IV en Kichelieu ging te niet, zonder dat de Koning het doel zijner onbegrensde eerzucht bereikte. Hij stiet het hoofd tegen de macht en kracht van de Republiek der Vereenigde Provinciën en den toenmaligen Prins van Oranje, Koning van Groot-Britannië geworden, en verarmde zijn eigen land onuitsprekelijk door de uitroeiing van den Gereformeerden Godsdienst en de uitdrijving der Hugenoten. — Latere ministers, die Frankrijk wilden opbeuren en aan de nijverheid nieuwe vlucht begeerden te geven, en vooral mannen verlangden, geschikt om Frankrijk de stichting en het beheer van koloniën mogelijk te maken, betreurden het gemis van een bestanddeel onder de bevolking, hetwelk de Hugenoot van voorheen aan Frankrijk verschaft had. De Fransche Hugenoot, trouw onderdaan van eene verdraagzame llegeering, was voor den Prins van Oranje het ideaal van den edelen mensch en den waren burger. De beminnelijke en tegelijk degelijke Franschman was zijn lieveling, die, de voorrechten der beide hoofdbe-standdeelen van Europa's bevolking, J'omaansch en Gcrmaansch, in zich vereenigend, de lieveling der menschheid verdient te zijn. En het is, alsof de Prins in zijne laatste liefde, in zijne keuze om zich alsnog huiselijk geluk en voldoening voor het hart te verzekeren, heeft willen toonen, waar zijne sympathiën te zoeken waren. De dochter van Co-ligny werd de vrouw, die hem overleefd heeft om, vriendin van Mornay en Oldenbarnevelt, de overlevering van zijne staatkunde getrouw te bewaren, en den strijd en den smaad haars gemaals na zijnen dood te smaken.
AUGUSTUS, 1872.
De V olksblilden verscliijneu ouder medewerking vau de Heereu :
Prof. w. g. BlilLL, Prof. j. i. doedes, Prof. j. j. vax 00sïe11zee , te Utrecht; Dr. g. b. j. schotel, te Leijden; Ds. j. j. van Toore-nenbergen, te Rotterdam; Dr. l. r. beunen, te 's Graveuhage; T)s. a. van TooiiENENBEEGEN, te Groningen; Dr. a. kuijpee, te Ara-sterdam ; Dr. r. bexnink janssoniüs, te 's Gravenhage; Ds. m. cohen sïuart, te Rotterdam; h. j. van lummel, te Utrecht; Dr. a. w. bronsveld, te Haarlem; Ds. h. q. Janssen, te St. Anna ter Muiden; j. i'. schaberg, te 's Gravenhage; Ds. j. hartog , te Utrecht.
Door de verschillende medewerkers hoopt men dit jaar bewerkt te zien :
1. m. cohen stuart. Een Martelaar , (W. van Cnvck.)
2. h. j. van lummel. De verrassing van den Briel, of 't ongedachte gebeurd.
3. ii. q. Janssen, Vlissiugen, de tweede lichtstraal aan den morgen onzer vrijheid.
4. j. hartog. Doopsgezinde Martelaren.
5. a. van TooiïENENiiERGEN, Oranje in het laud.
fi. Dr. g. d. j schotel, Dordrechts afval.
7. Prof. w. g. brill, Coligny en Oranje. (Betrekkingen tusschen Oranje en Prankrijk. Indruk door den Barthol. nacht gemaakt.)
8. j. p. schaberg, Zutphen en Naarden.
9. Dr. a. w. bronsveld. Enkhuizen.
10. m. cohen stuart. De martelaren van (j or cum.
11. Dr. a. kuijper, Herm. Modet.
Men verbindt zich voor een compleeten jaargang van hooyslcm iicaalf nommers.
Ze zullen, op best papier gedrukt, verschijnen in nommers van een vel, groot octavo, com pressen druk, in omslag, tegen don prijs van 20 Cents, hij inteekming.
Algemeeue Omslag, Titel en Inhoud wordeii den Inteekenaren gratis afgeleverd.
Afzonderlijke nommers buiten inteekening kosten 30 Cents. Van den eersten en tweeden Jaargang, zijn bij spoedige bestelling nog eenige Ex. verkrijgbaar tegen/3.10, gebonden in linnen pradd-band f%.Th, van den derden Jaargang ingen. ƒ1.50, geb. ƒ 2.10.
Wageuiugsclic Boek- r.n Muziekdrukkcrij.