-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

BIBLIOTHEEK DER RiJKSüNIVERSITEIT UTRECHT.

j

-ocr page 4-
-ocr page 5-

PAASCHPREEK

VAN

Dr. I. HOOYKAAS,

Predikant bij de Rem. Geref. Gemeente te Rotterdam,

JJlTGESPROKEN IN DE J^IETERSKERK TE JJTRECHT ,

UEN 29sten MAART 1 875.

Utrecht,

J. G. ANDIBSSEN amp; ZOON. 1875.

BIBLIOTHEEK DER RUKSUNI\/E!:' -TCiT UI K E C ri i,

-ocr page 6-
-ocr page 7-

VOORZANG.

Halleluja! lofgezongen Jezus Christus . onzen Heer!

Paart, verlosten ! hart en tongen ,

Juicht zijn liefd' en macht ter eer!

Hem, die redt uit alle nooden, Die , waarachtig en getrouw,

Vastheid geeft aan 't Godsgebouw;

Hem , den eerstling uit de dooden ,

Hem, den Koning van 't Heelal,

Dien 't heelal eens eeren zal.

Gez. 50: 1.

Mogen zoowel de inhoud als de toon van dat lied eene getrouwe vertolking zijn van hetgeen er in ons binnenste omgaat, M. H.! Geve God ons allen eene recht opgewekte stemming, een verhoogd gevoel van leven!

Door alle eeuwen heen, van hare geboorte af, heeft de Kerk aan het Paaschfeest de eereplaats onder hare hoogtijden ingeruimd. In tijdperken van druk, van bloedige vervolging heeft de Kerk op Paschen de zege-tonen doen klinken, door dezen dag zeiven in haar geloofsvertrouwen versterkt, dat zij eenmaal, gelijk haar Hoofd, over eiken tegenstand, over iedere vijandige macht de volledige overwinning bevechten zou. In tijdperken van bloei, van uitwendigen voorspoed, wanneer de verzoeking van wereldlietde haar bedreigde, heeft de Kerk op Paschen haar lied : Sursum corda! (Omhoog het hart!) doen hooren, door dezen dag zeiven

-ocr page 8-

4

herinnerd aan hare roeping tot hemelsgezindheid, om hier op aarde het leven der opstanding te leiden.

Wat is het goed , ook voor ons, dat er telkens zulke hoogtijden aanbreken, om aan onze gedachten eene andere wending , eene nieuwe bezieling te geven ! Wij gaan gebogen onder de zorgen der aarde, wij zinken ineen door de slagen van het lot: daar licht voor ons de liefelijke feestdag aan, en de lang nedergedrukte veer verheft zich weder; het wicht wordt merkbaar verminderd voor onze schouderen, de smart gelenigd, het gemis verzacht; opgebeurd en bemoedigd , zetten wij de reis tot den volgenden mijlpaal voort. Indien er dan in ons midden mochten zijn — en ze zijn er zeker — die gekromd zijn onder den last des levens, o M. Vr., wilt toch uw oor en uw gemoed niet sluiten voor de juichtonen der Christenheid, die op heden weergalmen over het wereldrond, laat veeleer u door die feestelijke stemming medesleepen, om den troost en de versterking te ervaren en dankbaar, te erkennen, waaraan de Paaschdag zoo overvloedig mag heeten. Op Jezus te zien, zooals hij , schijnbaar voor de overmacht bezweken, overwint door den geest, zooals hij in zijn sterven de goddelijke levensmacht openbaart, waarvoor zelfs de dood moet zwichten, ziet, dat vervult ook ons met de hope op eeuwige aanwinst door tijdelijk verlies, op hemelschen luister in aardsche vernedering, op het licht der toekomst na het duister van het heden, op onvergankelijk leven bij de proef van het sterven 5 op eene onfeilbare zegepraal voor schijnbaren ondergang.

Komt, trachten we dan onze dankzegging en ons smeekgebed uit te storten voor God!

-ocr page 9-

5

VOORGEBED.

TEKST: Joh. XI: 25, 26.

Jezus seide tot haar: IJc ben de opstanding en het leven; wie in my gelooft, gal leven, al ware hy ook gestorven;

En een iegelijk die leeft, en in mij gelooft, ml niet sterven in eeuwigheid! Gelooft gy dat ?

Het is voor heden volstrekt mijn voornemen niet, in eene geschiedkundige beschouwing van de opstandings-verhalen te treden en de uitkomsten der nieuwere critiek met u te bespreken. Niet dat ik zulks ongepast zou oordeelen, maar het trekt mij ditmaal eenvoudig niet aan. Vroeger mochten wij ons aan die taak niet onttrekken , zoowel om eene onbekende zaak toe te lichten, als om ons eigen geweten zuiver te houden. Tegenwoordig behoeft het niet meer, althans uit het oogpunt van eerlijkheid niet. Er bestaat op dit punt geen zweem van dubbelzinnigheid : ons gevoelen over deze zaak is aan niemand onbekend.

Mij dunkt, de aanhangers der Nieuwe Richting hebben alle reden om tevreden te zijn. Wanneer wij eens terugzien, een tien- of vijftiental jaren geleden, welk een vooruitgang ! Een drieledig misverstand van grooten omvang wordt allengs uit den weg geruimd. — In de eerste plaats, bij de gemeente, de vrees, dat door de ontkenning van Jezus' lichamelijke verrijzenis zijne grootheid afbreuk zou lijden. Zij bemerkt; het tegendeel vindt plaats. Immers , naar den regel, dat de oorzaak uit hare werking wordt gekend, blijkt het onweersprekelijk , dat Jezus veel meer tot zijn recht komt,

-ocr page 10-

6

indien de indruk, door hem gemaakt, zoo diep, da invloed, door hem geoefend, zoo machtig is geweest, dat er geen verbazingwekkend wonder noodig was om na zijn kruisdood zijne leerlingen en vrienden hun geloof aan hem als den Christus te doen herwinnen. — Voorts, in den wetenschappelijken strijd stemmen nu zelfs tegenstanders van de nieuwere wereldbeschouwing, die aan wonderen gelooven en in de verschijningen van Jezus iets bovennatuurlijks vinden, met dat al gaaf toe, dat er bij onbevooroordeeld onderzoek van eene herleving van het doodgemarteld en begraven lijk geene sprake kan zijn. — Eindelijk woidt langzamerhand algemeen het Apostolisch opstandingsgeloof beter begrepen en gewaardeerd, hetwelk volstrekt geene betrekking had op dat lijk, maar inhield, dat de persoon van Jezus niet in de onderwereld als eene schaduw een bewusteloos aanzijn leidde, maar dat hij «uit de dooden», uit het schimmenrijk tot een verheerlijkt leven in den hemel was opgestaan. In de hoofdzaak, het geloof aan Jezus' verheerlijking, zijn wij het met hen volkomen eens ; slechts houden wij het er voor, dat hij op dien Vrijdagmiddag, op het oogenblik van zijn sterven aanstonds in die hoogere wereld is overgegaan.

Komen wij aldus van de latere misvorming, reeds hier en daar in onze Evangeliën zichtbaar, tot het oorspronkelijke, tot de zuivere kern van het geloof der eerste vrienden en getuigen van Jezus terug, tegelijkertijd en in verband daarmede wordt tegenwoordig de zedelijke beteekenis, de ware strekking van het Apostolisch opstandingsgeloof beter dan ooit begrepen en volmondig beaamd, als door het getuigenis onzer Christelijke ervaring gestaafd, Paschen is het feest van Jezus' triomf: den triomf zijner zaak over de vijandschap van vooroordeel, vormendienst, schrift- en priestergezag; den triomf van zijn persoon over den

-ocr page 11-

7

dood, over al wat den mensch kan doen sterven. Evenals in de natuur door het lentefeest, evenals door eiken Zondag als zinnebeeld van den nieuwen wandel des Christens, zoo is op Paschen het leven, het onverderfelijk leven aan het licht gebracht.

«Ik ben de opstanding en het leven» : ziedaar de korte inhoud van het getuigenis der Christelijke ervaring. — Gij weet, dat woord is, evenmin als eenig gezegde in het vierde Evangelie, van hemzelven, van den histori-schen Jezus, maar van den Christus des geloofs , zooals de Evangelist hem doet spreken; of, juister nog, het is eene uitspraak van den geloovige, die daarin omschrijft , wat hij voor zijn eigen persoon aan dien Christus gehad, van hem genoten of ondervonden heeft. De betrekking, waarin wij tot den Christus staan, brengt ons over in de sfeer, den gedachten- en levenskring , van het menschelijk ideaal. Dat is de ernst van het Paaschevangelie.

Zijn ernst. Wanneer ook wij deelnemen aan dezen hoogtijd der Christenheid, ook onze liederen en gebeden doen omhoog stijgen ter eere van den eeuwig levenden God en van Jezus, den groote onsterfelijke, —hebben wij er reden toe, kunnen wij ons in oprechtheid met dien verheven lofzang aller geloovigen vereenigen ? Paschen is een groot feest, doch juist daarom nog iets meer dan enkel eene gelegenheid om te juichen. Ook en vooral om met hoogen ernst tot onszelven in te keeren: Leven wij ? — Wij vernemen de vraag: «Is de opstandingsmorgen ook voor u aangebroken ? Hebt gij het graf reeds verlaten ?» De wekstem : «Ontwaak gij die slaapt en sta op uit de dooden!» De roeping: «Indien gij dan met Christus zijt opgewekt, bedenkt en zoekt de dingen die boven zijn!» Nog eens, het zijn hartverheffende dagen, maar alleen op voorwaarde dat ons oor ontsloten en ons gemoed vat-

-ocr page 12-

8

baar is voor hunne forsche prediking: «Breken met het verleden, oprijzen als nieuwe menschen tot een nieuwen wandel, als burgers des Godsrijks tot een eeuwig leven, door den grooten voorganger, die de zonde en den dood te niet deed, gewekt!» Wilt gij leestvreugd smaken, Christus is de opstanding en het leven; is hij dat voor u ?

Met Christus opgestaan. Reeds nu en reeds hier. Uit het graf, dat den dienaar der zonde, den vriend der wereld, den onverschillige bevat. Om niet meer te kunnen sterven in eeuwigheid. Daar het geloof ons een onvergankelijk leven schenkt. — En al zachter en liefelijker ruischen de tonen van den Paaschdag ons tegen. «Christus is de opstanding en het leven», zegt, bedroefden ! hebt gij dat troostwoord opgevangen en verstaan, waarmede de morgen der opstanding balsem giet in de wonden, welke de dood uw harte sloeg , bloemen plant op de graven , waarin het zielloos overschot uwer geliefden aan den koelen schoot der aarde is toevertrouwd? Er gaat een smartkreet op aan alle oorden der wereld; onverbiddelijk worden de teederste en innigste en heiligste banden losgemaakt; en de ziel, verscheurd van rouw, krimpt ineen. God hoort dien kreet der smart. — En al bleven wij tot hiertoe bewaard, reeds wanneer wij den zwakken nagalm in onze nabijheid vernemen, klemmen wij ons vast aan wie ons dierbaarder zijn dan ons eigen leven, en zien angstig rond , of de vijand ons dreigt. God verstaat dien angst. Hij laat ons het feest der verrijzenis vieren. «Christus is de opstanding en het leven» , zoo klinkt het van de lippen van den engel der hope ons als hemelmuziek in het oor; «wie in hem gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven. Gelooft gij dat?»

Werkelijk, deze woorden: «Een iegelijk die leeft, en in hem gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid»,

-ocr page 13-

9

vormen den inhoud der gansche prediking van het Paaschfeest. De Apostolische eeuw en de oude Kerk hadden recht, als zij eiken geloovige toeriepen ; «Gij zijt met Christus opgestaan !» — Geldt dat woord van ons ? Gelooven wij ?

TUSSG HENZANG.

Hij, die voor ons zijn leven gaf,

Voor ons de kluisters brak van 't graf,

Hij heeft voor ons den strijd volstreden:

Nu zijn wij met Hem opgestaan ,

Nu vangt het nieuwe leven aan,

Dat we eeuwig in zijn dienst besteden.

Gez. 139: 2.

«Christus is de opstanding en het leven.» Vóór alles, M. H. , vragen wij , wat dat beteekent. Want wij gevoelen aanstonds: beide woorden zijn min of meer afgetrokken begrippen, die moeilijk op een persoon kunnen toegepast worden , die ons niet dadelijk verstaanbaar zijn met het oog op Jezus.

Doch wij hebben ter verklaring slechts de toevlucht te nemen tot de taal van ons dagelijksch leven. Gij zijt ziek geweest en hebt in groot gevaar voor uw leven verkeerd. Gij waart beschuldigd van eenige misdaad, en uwe veroordeeling was zoo goed als zeker. Gij zaagt u bedreigd met een slag, die al uwe bezittingen of uw rang in de maatschappij u zou ontrooven. Maar 't is nog afgewend. Hoe spreekt gij dan ? «Deze, of' dat, is nog mijn behoud geweest.» Uw behoud: zoo noemt gij de omstandigheden, die de aanleiding gaven tot den ommekeer, of den persoon, die de reddende oorzaak is geweest, of den gang van zaken, waardoor er ongedachte uitkomst opdaagde.

-ocr page 14-

10

Welnu, in een dergelijken zin als waarin gij bij zulk een voorval zegt; «Deze, ot dat, was mijn behoud», moogt gij ook de verklaring opvatten : «Christus is de opstanding en het leven.» Neemt dan daarvan wat gij wilt, en noemt hem de omstandigheid, die de aanleiding gaf, of den persoon, die de oorzaak was, of zelfs den loop van zaken , tot uw zedelijk behoud, tot de redding van uwen geest, tot de opwekking van uw godsdienstig, eeuwig leven. Of neen, nog iets meer , iets hoogers ligt in deze plechtige, verheven betuiging opgesloten. Wij vieren het Paaschfeest. Nu, niemand onder ons, of hij weet, dat de hooge feesten niets hoegenaamd, niets ter wereld voor ons beteekenen, tenzij zij een gebeurtenis in ons gemoedsbestaan, een feit van ons inwendig leven uitdrukken en afbeelden. WTat buiten ons plaatst grijpt en buiten ons blijft, geeft ons niets. «Jezus is geboren!» zoo juicht de Kerstdag ons tegen. «Is Jezus in u geboren, de ware, reine, volkomen mensch, het kind des hemelschen Vaders, in u ?» dat is enkel de vraag. Aldus op Paschen : Is Jezus in u opgestaan P Hebt gij te midden van den roes der bedrijvigheid, onder zooveel dat uwe gedachten afleidt, u aftrekt van het hooger levensdoel, hebt gij uzelven wedergevonden, wie gij wezenlijk zijt of behoort te [zijn, uw waarachtig wezen als mensch, uwe bestemming tot zedelijke volmaking ? En dat wel met den lust en den moed om u in te spannen en te ontwikkelen, met de zekerheid dat gij eenmaal het wit zult grijpen en de zege bevechten ; in één woord, leeft gij ? het opstandingsleven, het eeuwig leven, het leven des hemels hier op aarde ? Anders neemt ge aan de viering van het Paaschfeest geen deel, dan in schijn alleen. Wanneer ge nog niet gelooft, d. i. aanvankelijk en toch reeds bij ondervinding weet , dat hij de opstanding en het leven is.

-ocr page 15-

11

Ziet, 't is toch wel mogelijk , dat iemand meer is, dan hij schijnt of zelf meent te zijn, dat hij zichzelven verlaagt beneden zijne natuur of zijn aanleg. Een rijke gierigaard leeft als een bedelaar: dat is tegenstrijdig. Een hoogaanzienlijke, die onder het gepeupel is verdwaald en medegaat, een koningszoon met de manieren en den smaak van een bewoner der achterbuurt, dat is tegenstrijdig. Een jongeling van uitnemende, veel belovende talenten, die zijne gaven veronachtzaamt en verkwist, een bij uitstek vruchtbare akker, die altijd braak ligt of slechts onkruid oplevert, dat is tegenstrijdig. Nu, evenzoo is het tegennatuurlijk, dat wij, menschen, zijn en ons gedragen als.. . vult zei ven het maar aan naar welgevallen, maar dat wij niet zijn gelijk wij als menschen behooren te zijn, dat wij ons niet gedragen zooals Jezus zich gedragen heeft. Dat is tegennatuurlijk, gevoelt gij 't wel ?

En erger dan dat. Die begaafde jongeling zal ten laatste al zijne vermogens verstompt, verloren zien. Het talent, in de aarde begraven, verteert. Nu, alzoo ook wij, wanneer wij niet leven, zooals het aan menschen past, dan sterven wij. Wij sterven, langzamerhand, eindelijk, wie weet? gansch en al. Wij sterven : dat is maar niet zoo bij wijze van spreken. Neen, dat is wezenlijk zoo, de echte waarheid. Wij sterven, als wij door wereldliefde worden geleid, als de zelfzucht ons overheerscht, als de zondelust ons te machtig wordt. Niet ons lichaam, dat heeft er nog niet altijd zoo dadelijk mede te maken. Maar mijn lichaam, dat ben ik toch 'niet. Mijn lichaam kan hier zijn , terwijl ik mij op honderde mijlen van hier bevind. Ik, dat zijn mijne gedachten, mijn gevoel, mijn wil; ik , dat zijn mijne redelijke, zedelijke, onsterfelijke vermogens; ik, dat is mijn geest, mijn wezen als mensch, mijn mensch, die zich in dit lichaam openbaart. Als iets

-ocr page 16-

12

ons over komt, een zware steen ons hoofd verbrijzelt, dan is ons lichaam dood. Maar daarom zijn wij nog niet dood. Een steen kan ons niet dooden, een steen een' mensch!

Maar wij gaan dood door het zedelijk kwaad, door de eigenliefde, door de aardschgezindheid. Evenals de kanker ons vleesch doet sterven, de tering ons lichaam sloopt. Zoo sterven wij door hetgeen daar is opgenoemd. Want zóó te leven, dat is geen leven voor een mensch. Let wel, voor een mensch, naar Gods beeld geformeerd, En zoo lang wij aan de inblazing der wereld gehoor geven, en door de drijfveeren der zelfzucht worden bestuurd, en dienaren der zonde zijn, zijn wij dood. Wij, dat is onze geest, de mensch in ons. Wij liggen in het graf. Verlangt gij bewijs ? Een doode heeft geen gehoor; zoo hebben dan ook wij geen gehoor voor de prediking der waarheid, voor de roepstem ter volmaking van onszelven; een lijk heeft geen gevoel : zoo hebben dan ook wij geen gevoel voor onze bestemming, voor de deugd, voor het ideaal, voor God. Wij geven geene teekenen van leven. Wüt gij het liever slapen noemen : de slaap is de broeder van den dood ; en het is hier een doodslaap.

Of zegt de vader in de gelijkenis niet: «Deze mijn zoon was dood»; en verklaren wij niet van een krankzinnige : «Hij is dood voor de maatschappij» ; en is een verlamde niet dood voor den arbeid ? Nu, zoo is in dien toestand, welken wij beschrijven — moest iemand onzer er wellicht zijn eigen toestand in herkennen ? — de mensch in ons dood. Althans zoo doet het zich aan ons voor, op alle sporen af te gaan. Want 't blijft mogelijk , dat eene verlamming wordt hersteld, en de voormalige zieke weer met ijver en lust kan gaan werken; dat de krankzinnigheid ophoudt, en de lijder zich weder als een gewoon mensch in de samen-

-ocr page 17-

13

leving beweegt; en in de gelijkenis heet het; «Deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden.»

Ziet, zoo kan het ook gaan met den onverschillige, den zondaar. En zoo moet het tot op zekere hoogte met ons allen gaan, daar de noodlottige kwaal meer of minder een ieder aantast. Niemand die van zelf goed is. Niemand, die niet noodig heeft , een ander, een nieuw mensch te worden, een beter leven te beginnen. Op welke wijze nu er verandering ontslaat, dat komt er niet op aan. God kan van alles partij trekken, van de meest onderscheiden wegen en middelen. Wat ook onmogelijk zij bij de menschen, op zedelijk gebied zijn alle dingen mogelijk bij God. Ook is het bij Hem mogelijk, dooden te doen opstaan, leven te wekken uit den dood. Langzaam, bijna onmerkbaar, gaat het bij dezen: de nawerking van eene goede opvoeding, de invloed van een ernstig woord, de kracht van een deugdzaam voorbeeld. Schielijker, door buitengewone omstandigheden die op ons werken, een krankbed of iets anders, bij genen. Genoeg, allengs schijnt de doode te ontwaken. Hij geeft een teeken van leven, nog zwak, maar 't is reeds veel. Eene stuiptrekking, die bewijst, dat het leven nog niet geweken is, althans dat de levensgeesten terugkeeren. Eene zucht: het verlangen om anders, om beter te zijn. Eene inspanning om op te rijzen uit het graf: om eens iets goeds, iets waarachtig goeds, belangeloos, uit edele beginselen , alleen uit liefde, omdat het goed is, te doen. Een krachtig besluit, om voortaan te leven : voor zijne zedelijke vorming en heiliging, voor de volmaaktheid en de toekomst, voor het eeuwig blijvende, voor God. Hij is opgewekt, de doode opgestaan. Hij is een ander mensch geworden : 't is letterlijk waar.

Welnu, datgene wat in u opstaat, is Jezus, Met andere woorden, de mensch in u, uwe hoogere natuur,

-ocr page 18-

44

die gestorven was , maar herleeft. Die zedelijke kracht die in u ontwaakt en zich losworstelt van iedere belemmering , is Jezus, al weder het beeld van God, de mensch in u, uw waarachtig wezen. Wat uit die worsteling , die ontwikkeling te voorschijn treedt, is Jezus, nog eens, de mensch in u, het kind des hemelschen Vaders, 't Moge schijnen, dat van buiten invloed opuis geoefend , wezenlijk waren het alle oorzaken en krachten die in u werkten, de invloed van Jezus, uw mensche-lijke geest die de overwinning behaalt. Gij leelt: uw leven , uw opstandingsleven, uw leven tot in eeuwigheid, is Jezus in u. Hij in u , in u wonende, in u herhaald, zijne beginselen en drijfveeren, zijne gevoelens en gedachten , zijn geest en leven de uwe gewor den. Hij in u : dan kunt hij niet meer sterven. Want hij kon niet sterven. Dat wordt ons door den Paaschdag verkondigd. Zoo heeft het zedelijk kwaad , dat het verderf van den mensch is, geen vat meer op u. Want gij zijt in de macht van hem, uit wiens hand u geene wereld kan rukken. Wie in hem gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid, 't Mag gezegd worden : Christus is de opstanding en het leven.

Vergunt mij u dit nog van de andere zijde toe te lichten. — Gij leeft voor het vermaak, voor het genot. Al doet gij uw werk ook, uwe gedachten zijn hierop gevestigd , om straks weer genoegen te hebben. Waar is men anders jong voor? En iemand is maar eens jong in zijn leven. Of het geoorloofd genot is, daar vraagt gij niet naar. Als gij maar op uwe wijze, naar uwen smaak geniet. Lustig dan slechts voortgegaan » de ernst komt altoos nog tijdig genoeg. Er op toe

geleefd, zoodat gij wat aan uw leven hebt. Uw leven----

Ongelukkige! ik zegge u , gij sterft. De prikkels der zinlijkheid mogen op die wijze bevredigd worden, en de steeds toenemende behoeften, de steeds dringender eischen van uw lichaam voldaan. Maar gij, gij die

-ocr page 19-

15

nog iets meer zijt dan enkel een samenstel van vleesch en been, van bloed en zenuwen, gij , mensch, gij sterft!

Voor ü zijn die jaren reeds achter den rug, en is de tijd aangebroken om te zorgen voor uwe loopbaan in de maatschappij, ten einde het zoover mogelijk in de wereld te brengen. Wie u in den weg staan om vooruit te komen, ruimt gij door alle middelen, slinksche natuurlijk soms ook, al zoekt gij ze voor eerlijk te doen doorgaan, uit den weg. Wie meer zijn dan gij en u voort kunnen helpen , ziet gij naar de oogen, al zoudt ge ook niet willen , dat iemand uw gedrag met den waren naam bestempelde, met den naam van vleien en draaien; want list heet gij schrander overleg en kruiperij is bij u verstandige berekening. Gij slaagt in uwe pogingen, gij stijgt in eer, gij bereikt het doel van uw leven.... Rampzalige! maar gij leeft niet. Ik zie u zieltogen. U, uw mensch, die nog wat meer is dan een tijdelijk deel van het geheel der samenleving, dan lid voor eenige jaren van een door en door nietigen kring. Nog eens, ik zegge u; gij sterft!

Gij kent de eerzucht niet meer. Die di'oom is voorbij. Gij hebt liever iets, dat gij kunt voelen en tasten. Uwe wenschen strekken zich uit naar geld. En nog eens geld. De zilverglans is zoo bekoorlijk, de zilverklank zoo welluidend. Men zegt , dat nu en dan de ouderdom vooral er moeilijk afstand van kan doen. Door hardvochtigheid , inhaligheid, misschien door een klein bedrog, altijd zóó dat de arm der wet. u niet kan bereiken en de openbare schande u niet treft, gedurig naar u toerekenende en op winst bedacht, wordt gij rijk. Rijk, het toppunt uwer wenschen ! Alleen nooit rijk genoeg naar uw zin. Maar toch, gij hebt, waarvoor gij leeft. Leeft... Ellendige ! maar dat is geen leven. De geldkist is uw doodkist geworden. Gij, uw

-ocr page 20-

16

onstoffelijk, menschelijk wezen , uw hooger, waarachtig ik, uwe eeuwige, goddelijke natuur, gij sterft!

Er is nog een ander graf, waarin velen zich hebben nedergelegd, een andere dood, dien velen sterven. Want velen zijn buiten de gelegenheid en buiten de verzoeking van genotzucht, van eerzucht, van hebzucht. Maar ik ben schier huiverig over hen te spreken. Juist omdat het zóó velen zijn. Dat graf, hun dood heet onverschilligheid. Onverschillig voor het goede, voor het ware, voor het hoogere, voor het eeuwige. Onverschilligheid, dat gij van grove, ergerlijke zonden u vrij houdt, maar niet uit haat tegen de zonde, en dat gij evenzeer onbekwaam zijt voor iets wezenlijk goeds, voor belangelooze deugd, voor eenige daad van zelfverloochening. Onverschilligheid, dat gij uwe gebeden opzegt en uwe plaats in het kerkgebouw inneemt, maar nimmer gaat uw hart uit tot God, en nimmer dringt de roepstem ter heiligmaking tot u door. Gij wordt met zegeningen overladen, of de machtige hand werpt op het ziekbed u neer; aan uwe zijde worden ze weggerukt die het naaste u zijn, en van den ernst des levens spreken honderd monden om u heen; maar gij trekt het u niet aan; en zoo gij al indrukken ontvangt , de gewoonte wischt ze even spoedig weer uit, als het zeewater of de wind den voetstap des wandelaars in het zand aan den oever. De eene dag na den anderen gaat voorbij , en gij verricht uw arbeid, en neemt uwe rust, en nuttigt uwe spijze, den eenen dag voor en den anderen na, even werktuiglijk zielloos alsof gij waarlijk een onbezield werktuig waart. En als de golven van den tijdstroom, zoo rollen de jaren over uw graf, maar gij merkt het niet. En iedere lente galmt op den Paaschmorgen het opstandingslied over uw graf, maar gij hoort het niet. En misschien neemt gij almede dien zang op de lippen, maar gij voelt het

-ocr page 21-

17

niet. Nooit wellicht hebt gij geleefd. En komt uw einde, het einde van een leven, dat wél een gestadig sterven was...

God zij hun allen genadig. Ik zie geen licht dan in Zijne liefde nog. Ik ken geen grafschrift voor hen, dat nog van hope zou spreken, dan alleen datzelfde woord alweder: Wat onmogelijk zij bij de menschen, alle dingen zijn mogelijk bij God !

Dan, Gode zij dank ! er is nog eene keerzijde, eene lichtzijde van het menschelijk leven op aarde, er is nog eene andere mogelijkheid. Gij — och of ik hier u allen en iederuwer toesprak , Gel.! — gij leeft voor God. Zooals Jezus voor God heeft geleefd. Wel nog lang niet volkomen, maar toch zooveel gij op 't oogenblik kunt, en altijd en aldoor beter. Gij strijdt tegen de zonde en tegen ieder gebrek, dat gij nog bij uzelven met droefheid waarneemt. Gij laat alles, belang en voordeel en rust, alles achterstaan voor uw plicht. Gij luistert naar geen menschen, naar geene verleiding, naar geen spot, naar niets dan uw geweten. Voor recht en deugd en waarheid hebt gij alles over, zonder aarzeling of leedgevoel. Gij zult niet rusten, voordat gij het einddoel uwer volmaking hebt bereikt. Gij leeft.. . Ja, waarlijk, gij leeft. Als Jezus. Want Hij is in u opgestaan. En gij sterft niet. Niemand vrage, hoe gij daarvan zijt vrijgesteld. Gij kunt niet sterven, dat is de zaak. Hij die in u leeft, heeft den dood verwonnen. 't Is al terstond het eeuwige leven, het leven der reinheid, der liefde, der Godsverheerlijking, het leven der toekomst, dat gij in het heden leidt. Nooit, ook bij de slooping uws lichaams niet, nooit kunt gij iets verliezen, altijd moet gij winnen. Want al gezonder en krachtiger wordt gij, gij de mensch in u, uw geest, en gedurig voller, rijker uw leven. Wanneer gij dan uwe aardsche loopbaan voleindigd hebt,

-ocr page 22-

48

laat gij niets achter, neemt gij alles mede. Gelijk tot hiertoe, zoo zal het tot in eeuwigheid blijven : een toenemen in kracht, in kennis en licht, in heiligheid, in liefde en deugd. Wat andere menschen uw sterven heeten, de dood mvs lichaams, zal nog de hoogste openbaring van uw leven zijn, van de goddelijke levenskracht uwer menschheid. Die zoogenaamde dood is niets meer dan een slagboom op uwen weg , en zijt gij dien eenmaal voorbij, nog sneller wellicht zet gij uwen tocht voort om het einddoel te bereiken uwer volmaking naar het goddelijk evenbeeld, dat gij in den Christus aanschouwt. De reize brengt u naar beter , naar onbesmette oorden, waar gij meer u te huis zult gevoelen dan hier, het vaderhuis, waarheen Jezus u is voorgegaan. De hemelsche Opvoeder heeft u naar eene hoogere klasse op de groote oefenschool overgeplaatst, om altijd voller te genieten en hooger te stijgen en meer te bezitten: de heerlijkheid van Christus in steeds ruimer mate uw deel. En het blijft ook daar uwe leuze, wat hier de bezielde taal was van uw geloof : «Christus is de opstanding en het leven ; wie in hem gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven, en wie leeft, en in hem gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid».

Gelooft gij dat, M. Vr., gij allen? Ja, laat ons ten slotte die vraag nog eens met allen nadruk herhalen : Br., in ernst, in heiligen ernst, gelooft gij dat? Laat dan varen alles wat u ijdel en vluchtig en nietig zou maken, oppervlakkig en onbeduidend , wat u afleidt en aftrekt van 't geen eeuwig blijft en alleen waarde heeft en waarde houdt, namelijk de zedelijke kracht en de godsdienstige grootheid en de menschelijke ontwikkeling ; laat varen alles wat u zou doen sterven. Sterk zijn de banden, die u aan het vergankelijke hechten, als de windselen om een lijk, en zij zouden uw leven verstikken. Werp ze van u, verbreek ze,

-ocr page 23-

19

doode! rijs op uit de groeve ! In den naam van hem, die de opstanding is en het leven, doode ! kom uit!

Nog vangt uw oor de roepstemmen op ten eeuwigen leven. Belet haar den ingang niet tot uw hart. Een iegelijk die leeft, en in den Christus gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij in Hem ? Dat is, weet gij , ziet gij in Jezus, wat uw wezen is als mensch, naar Gods beeld geformeerd, wat uwe waarde uitmaakt als mensch, geroepen tot navolging Gods, welk uw gedrag moet wezen als mensch, verheven tot den rang van Gods zoon, welke toekomst gij tegengaat en waar gij uw geluk kunt vinden als mensch ? Ontwaak dan ten leven , om hem na te wandelen op zijn voetspoor, die ook voor u het leven is! Al ware iemand doodelijk krank, de hoop behoeft gij niet op te geven , en niemand die aan u wanhopen mag. Geloof alleenlijk! Gelooven is leven : leven voor het onzichtbare , voor wat niet vergaat!

Nog eens, gelooft gij dat ? Wie in den Christus gelooft , zal leven, al ware hij ook gestorven. Straks w ordt gij wellicht aan een sterfbed geroepen. Of waaien wanneer het ook zij , dat gij een mensch, die den naam van Christen niet onwaardig mocht dragen, den laatsten adem ziet uitblazen , — neen, ik vraag niet, of gij zonder nadenken eenvoudig vasthoudt aan de leer, reeds in uwe jeugd in uw geheugen geprent, dat de vrome hier namaals wordt beloond; maar of gij in uw hart gevoelt: wie leeft kan niet sterven ? Er is eene gemeenschap in Christus, een gemeenschap des geestes, des levens, van hen, die hier beneden , met hen. die daarboven leven. In die beiden één leven, voor God , en één geest, die van Jezus, beiden.

Ja, waarlijk, hij is de opstanding en het leven. Lof zij den grooten overwinnaar der zonde en des doods, die ons het eerst onszelven heeft leeren kennen

-ocr page 24-

20

en de kracht van het onverderfelijk leven des menschen, van het eeuwig leven Gods in den tnensch , van het leven der heilige liefde; hem die, als hij ons onszelven heeft doen wedervinden, ons wezen en onze roeping, onze bestemming en ons levensdoel, ons met onszelven heeft verzoend; hem die de opstanding en het leven is, hem zij onze lof en onze liefde gewijd en de hulde onzer navolging boven alles ! Amen.

NAGEBED.

NAZANG.

Welzalig wie U toehehoort!

Dien kan geen dood of graf doen beven, Die gaat zijn weg gemoedigd voort,

Daar hij zich vasthoudt aan uw woord: „Wie Mij gelooft zal eeuwig leven.quot;

Gez. 142 : 5.

-ocr page 25-
-ocr page 26-
-ocr page 27-
-ocr page 28-