IDE ZL.E'VEISrS
VAN DE H. H.
AHTOKIÜS BelïSer. - APPOLOHIÜS. JOANNES Tan Eopte en leer aiew KlÉBiaars Ier Woestjiaea i tet Oosten,
DOOK
\ j
Datnm in HOEh'EX, h^c 22 Octobris 1881.
C. VAN DBB VBEKBN, Libr. Cmtor.
Snetpcrsilruk, Kul'ari) tan Wees, Breda.
DE H. PAPHNTJCIÜS.
See-z^iny van den 2Ï. ^Lntonvu#, Scfijdcv cn cBiüc^iop in oJ-A-c-Gavo.
r^iP
e H. Paphnncius is in de kerkelijke geschiedenis minder bekend als kluizenaar, dan als bisschop, hoewel hij de deugden, die hem op den bisschoppelijken zetel deden schitteren, in de woestijnen, onder de leiding van den H. Antonins had leeren beoefenen.
Het verlangen van zich geheel aan God toe te wijden, voerde hem naar het klooster van den H. Antonius, waar hij weldra in alle deugden uitblonk. Hij werd uit zijne eenzaamheid getrokken, om plaats te nemen op den bisschoppelijken zetel in eene stad in Neder-Tliebaïs. Daar scheen hij als een licht op den kandelaar. Zijne voorbeelden gaven kracht aan de vermaningen die hij hun gaf, en in zijne daden had men een voorbeeld in het beoefenen der volmaaktheid van het Christendom.
De Christenvervolging van Galerius Maximianus clrong ook tot in zijn land door. Voor den rechterstoel van den landvoogd gebracht, legde hij eene schitterende getuigenis af van zijn geloof, en werd dien ten gevolge met vele andere belijders veroordeeld tot den arbeid in de mijnen, nadat men hun eerst het rechteroog had uitgerukt en de linkerkniepees
4
had doorgesneden. Daar in de mijnen bezweken Telen onder den last van den arbeid en de aanhoudende kwellingen, en baanden zich alzoo door hel; lijden een weg tot de eeuwige zaligheid. God bewaarde echter Paphnucius voor nieuwe gevechten, en behield hem voor Zijne kerk om het geloof tegen de ketters te verdedigen, zoo als hij dat zoo manmoedig tegen de pogingen der heidenen gedaan had.
Op de algemeene kerkvergadering van Nicea, en vervolgens in de bijeenkomst te Tyrus, die door de listen der Arianen belegd was tegen den H. Athanasins, verdedigde hij met glans de Godheid van Jesus Christus. Op de eerstgenoemde kerkvergadering zat hij met vele heilige bisschoppen, die op hunne lichamen de teekenen droegen van hunne standvastigheid in de vervolgingen onder Deocletianns en de volgende kerk-vervolgers; eervolle teekenen, even roemrijk in de oogen der Waarheid en der Kerk, die zij geleidt, als smadelijk en vernederend in de oogen der heidenen.
In Paphnucius werden deze teekenen nog roemvoller door de gaaf van mirakelen te doen, die God hem geschonken had; hij verjoeg de duivelen met een enkel woord, en zijn gebed verwierf gemakkelijk de genezing voor zieken en kreupelen
Keizer Konstan tij n de Groote, die bij de kerkvergadering te Nicea tegenwoordig was, beschouwde hem als een der voornaamste prelaten dezer vergadering; en behandelde hem met veel onderscheiding, in zoo verre, dat hij hem op zijn paleis noodigde en met den diepsten eerbied de plaats van het rechteroog kuste, hetwelk hij voor de belijdenis van Jesus' Naam verloren had.
5
Na den afloop van het- Concilie, waarop hij aan alles had deelgenomen, zoo wat het geloof als de kerkelijke tucht aangaat, bleef hij voortdurend ver-eenigd met de Katholieke prelaten. De nauwe band tusschen hem en den H. Athanasius, die na den H. Alexander op den bisschoppelijken zetel van Ale.v-andrië geplaatst was, noopte hem dezen H. Bisschop naar de bijeenkomst te Tyrus te vergezellen, waarheen de keizer, door de Arianen misleid, hem geroepen / had, om zich te komen zuiveren van de valschebe-schuldigiugen hem door de Arianen aangetijgd.
De H. Athanasius verscheen er vergezeld van negen en veertig Bisschoppen van Egypte, van welke Paph-nucius een der vooruaamsten was. Toen zij in de zaal der vergadering binnen gekomen waren, vonden zij er eene vergadering, bijna uitsluitend uit Arianen samengesteld, die zich eerder als rechters, dan als ambt-genooten van den H. Athanasius beschouwden. Onder hen bemerkte Paphnucius den H. Maximus, Bisschop van Jeruzalem, een katholiek prelaat, dien zij bedrogen hadden; hij had roemvol het geloof beleden in de vervolging en was derhalve evenals hy verminkt. Zoodra hij hem zag, drong hij door de menigte, ging regelrecht naar hem toe, trok hem ter zijde en sprak: »Daar ik de eer heb dezelfde eereteekenen te dragen »als gij, door hetgeen wg verduurd hebben voor »Jesus Christus, en daar ik even als gij een mijner »lichamelgke oogen verloren heb, om in ruimere mate »het goddelijk licht te genieten, kan ik niet ver-»dragen noch aanzien, dat gij daar in eene vergadering » van bedriegers en schurken zit, en op eéne lijn geplaatst ïzijt met de bewerkers der ongerechtigheid.quot;
6
Vervolgens legde hij hem de geheele samenzwering der Arianen tegen den H. Athanasius bloot, en belette hem aldus diens veroordeeling mede te onderteekenen; de H. Maximus zag den strik dien men hem gespannen had, en bleef voor altijd aan de zijde der verdedigers van het ware geloof.
De geschiedenis zegt ons verder niets meer van den H. Paphnucius, maar dit weinige doet reeds eer aan de opleiding, die hij ontvangen had, in het klooster van den H. Antonius, en toont, dat hij in zgn tijd een der voornaamste bisschoppen der kerk was, die zjjne gedachtenis houdt den lln September.
Er zijn vele kluizenaars geweest, die zijnen naam gedragen hebben, zoowel onder zijne tijdgenooten als in latere jaren, want deze naam was zeer verspreid in Egypte. In een volgend hoofdstuk zullen wij nog van een anderen Paphnucius spreken.
DE H. SIZOËS.
Siiwvbznaa/i op duw -Éiercj- St. élm-tcmvw-i».
izoës was een der schitterendste lichten der woestijn en verdiende, een weinig vóór zijnen dood, door onzen Heer, het uitverkoren vat der woestijn genoemd te worden. Hij verzaakte de wereld op nog zeer jeugdigen leeftijd, en bleef eerst te Scete onder het bestuur van den abt Hor.
7
Nadat hij er zich eenige jaren op de verzaking van zich zeiven en op de werken van boetvaardigheid • had toegelegd, scheen hem de woestijn van Scete niet eenzaam genoeg, hij stak den Nijl over en vestigde zich op den berg waar de H. Antonius onlangs gestorven was.
De versche herinnering der deugden van dien heiligen patriarch droeg niet weinig bij, om zijnen ijver aan te vuren. Het scheen hem alsof hij in het gezelschap leefde van den H. Antonius en dat hij uit zijnen mond nog de bewonderenswaardige lessen hoorde, die de heilige tijdens zijn leven aan zijne leerlingen gegeven had. Zoo ondernam hij meer dan hij tot dan toe gedaan had, een volmaakt leven te leiden. Zijne boetvaardigheid en zijn stilzwijgen waren zeer streng en hij gaf zoó schitterende voorbeelden van kloosterlijke deugden, dat hij het vertrouwen won van al de kluizenaars die hem kenden.
Dat blijkt uit de herhaalde raadgevingen, die men kwam vragen; want hoe bezorgd hij ook was, zich verborgen te houden, kon hij zich toch niet aan hunne bezoeken onttrekken en hij werd gedwongen uit liefde voor zijne broeders afstand te doen van het genoegen, dat hij in de eenzaamheid smaakte. De deugd, die hij hun het sterkst aanbeval, was de ootmoedigheid. Men ziet door zijne antwoorden, die opgeteekend zijn in de verzameling der spreuken van de Vaders der Woestijnen, dat hij bijna altijd op dit punt aandrong; en hij kon er des te beter lessen in geven, wijl hij zelf een voorbeeld van de diepste ootmoedigheid was.
Een kluizenaar zeide hem op zekeren keer: » Vader,
8
ik denk altijd aan de tegenwoordigheid van God.quot; Waarop hij antwoordde: » Dat is niet veel, mijn zoon, »doch het] zou veel zijn als gij n ook nog beneden »alle schepselen beschouwdet, want dat dient kracht-gt;dadiglijk om de ootmoedigheid te verkregen.quot; Hg »zeide tot een ander in eene dergelijke gelegenheid: »Maak u klein, verzaak aan de voldoening der zinnen, »ontdoe n van de ij dele bekommeringen dezer wereld »en gij zult den vrede des harten vinden.quot; Een ander broeder zegde hem, dat hg nog niet tot de volmaaktheid van den H. Antonius gekomen was. »Ach! riep hij uit, indien ik maar een enkel der »gevoelens van den grooten man had, zou ik geheel »branden van het goddelijk liefdevuur.quot;
Hij had zoo een gering gevoelen van zich zei ven, dat hoe streng zijne levenswijze ook was, hg zich toch beschouwde als een wulpsche, een gulzigaard, en wilde dat iedereen hem daarvoor zou aanzien. Toen eenige kluizenaars hem kwamen bezoeken en hem verzochten eenige stichtende woorden tot hen te spreken, verontschuldigde hij zich en liet hen met zijnen leerling alleen. Maar zijn voorbeeld vergoedde weldra zgne weigering en stichtte hen meer dan een lange redevoering; want toen hij met zijnen leerling in gesprek was, hoorde hij hun iets zeggen, van zijne matigheid waarop hij hun toeriep van uit de plaats waar hij was, dat hij slechts een gulzigaard was, die zonder maat en behoefte at; die goede broeders, die van zijne verstervingen kennis droegen, erkenden toen zijne ootmoedigheid en keerden gesticht en voldaan over hun bezoek terug.
Alleen het verlangen om door anderen veracht te
9
worden en de liefde voor de heilige versterving deden hem zoo spreken, want welverre van aan de regels der onthouding, die hij de kluizenaars in gebruik waren, te kort te hlgven, dacht hij er meermalen niet aan zijn voedsel te nemen, en zijn leerling Abraham waarschuwde hem als het etenstijd was; soms veigt; wonderde hij er zich over, wijl hij geloofde zijn maal reeds gehouden te hebben, zoo weinig sloeg hij op de behoeften des lichaams acht.
Gebeurde het bij toeval, dat de liefde hem verplichtte het uur van den maaltijd te vervroegen uit inschik-kelijkheid voor de vreemdelingen, die hem kwamen bezoeken, dan stelde hij er zich schadeloos voor door eene lange onthouding, en zette zijn lichaam die inschikkelijkheid, die de liefde hem gevraagd had, duur betaald. De naburige kluizenaars kenden deze zijne gewoontgj en eens toen abt Adelphus, bisschop van Nicopolis hem kwam bezoeken, verzocht hg hem den morgen van zijn vertrek het ontbijt met hem te nemen; de heilige wilde het hem niet weigeren; doch eenige oude kluizenaars kwamen in dien tusschentijd en vroegen zijnen leerling waarom hij dat niet belet had» daar hij toch wist, dat zgn meester, na die toegevendheid volgens zijne gewoonte een zeer lange en strenge vasten zou doen; toen dit de bisschop had hooren zeggen verontschuldigde hij zich.
Eens toen de kluizenaars vergaderd waren, om eene heilige Mis op te dragen, kwam na het Misoffer een hunner hem tweemaal achter elkander wijn aanbieden. Sizoës dronk er telkens een weinig van, meer om zijn broeder niet door een weigering te bedroeven, dan uit lust. Doch toen hij hem een derdemaal wgn
10
aanbood, geloofde hij, dat tweemaal genoeg was om de liefde niet te storen en verschoonde zich er nog meer van te nemen, zeggende: dat de wijn een voorwerp van bekoring was, en hij raadde een kluizenaar, die hem vroeg hoe hij zich in dergelijke gevallen moest gedragen, op dezelfde wijze te handelen.
Hij vreesde zoozeer den lof der menschen, dat als hij soms met de handen naar den Hemel uitgestrekt bad , hg ze aanstonds liet zakken als hij dacht, dat men hem zou kunnen zien, uit vrees dat men daaruit gelegenheid zou nemen, hem nog meer te achten. Toen hij eens zijn gebed stortte in gezelschap van een anderen broeder, ontsnapten hem eenige zuchten, doch nauwelijks was hij tot zich zeiven gekomen, of hij had er spijt van en zeide zeer ootmoedig aau dezen religieus: »Vergeef mij, broeder, bid ik u; »want het schijnt wel, dat ik geen goed kluizenaar »ben, dewijl ik zoo in het bijzijn van anderen zucht.quot;
Altijd gereed om vergeving te vragen, kon hij niets goeds in anderen zien, of hij zag eene reden om zich zeiven te veroordeelen. Toen hij eens alleen op den berg wandelde, waar hij sedert tien maanden niemand meer gezien had, wilde het toeval dat hij een jager ontmoette wien hij vroeg, van waar hij kwam, en hoe lang hij reeds op dien berg was.
Waarlijk, mijn Vader, antwoordde de jager, reeds elf maanden dwaal ik hier rond, zonder ooit iemand anders dan u gezien te hebben. De heilige ging daarop in zijne cel klopte met groot leedwezen en berouw op zijne borst en zeide: Och, Sizoës! gij meendet reeds lang de eenzaamheid bewaard te hebben, door eenigen tijd alleen te blijven, en ziedaar een
11
wereldling, die langer in de eenzaamheid vertoefd heeft dan gij.
Drie kluizenaars, gelokt door den roep zijner heiligheid, kwamen hem bezoeken en een hunner zeide hem: gt;Mgn Vader, wat zal ik doen om het eeuwig vuur te vermijden ?quot; — Hij antwoordde hem niets. En ik, mijn vader, ging de tweede voort, hoe zal ik het tandengeknars en dien worm, die nooit sterft kunneu ontvluchtten.?quot; — En de derde zeide: Wat zal ik doen? want telkens als ik mij de schrikkelijke duisternissen voor oogen stel, word ik door een doodelijkeu angst aangegrepen.quot; Toen nam hij het woord op en zeide: »Ik beken u, mijne broeders, dat ik nooit aan die » dingen denk; maar daar ik weet dat God vol goedheid is, »hoop ik, dat hij medelijden met mij zal hebben.quot; Deze religieuzen, die een uitgebreider antwoord verwacht hadden, vertrokken eenigzins te leur gesteld; doch de heilige wilde hen niet ontevreden heenzenden; hij riep hen dan terug en zeide vol ootmoed: »Gij »zijt zeer gelukkig broeders, ik benijd uwe deugd, »gij hebt mg gesproken van de straffen der hel en »ik begrijp, dat gij er zoo van doordrongen zijt, »dat die gedachte u van de zonde terughoudt. Ach! »wat zal ik dan doen, ik, die een zoo ongevoelig j. hart heb, dat ik er niet eens aan denk, dat er na »den dood eene strafplaats zijn zal om de boozen te »straffen; dat is ongetwijfeld de reden waarom ik zooveel fouten bedrijf.quot; De kluizenaars, gesticht door zulk een nederig antwoord, vroegen hem vergiffenis en keerden naar huis terug, overtuigd, dat hetgeen men hun van zijne ootmoedigheid verteld had, volkomen waar was. Toch was zijn eerste antwoord volmaakt,
12
want het is volmaakter God te dienen uit liefde dan uit vrees voor zijne straffen.
Hij zeide, dat hij sinds dertig jaren dagelijks dit gebed tot Jesus Christus deed: »Heer Jesus, laat niet toe dat ik vandaag zondige met mijne tong;quot; en echter, voegde hij er bij, bedrijf ik altijd eenige fouten met dat orgaan. Dat kon hem slechts de ootmoedigheid doen zeggen; want hij bewaarde nauwkeurig de eenzaamheid en de stilzwijgendheid, en hield de deur zijner cel altijd gesloten om minder gestoord te worden.
Daar de zachtmoedigheid de getrouwe gezellin der ootmoedigheid is, was Sizoës even zachtmoedig als nederig. Zijn ijver had niets bitters. Hij verwonderde zich niet over de fouten zijner broeders, en in plaats van hen met verontwaardiging te vermanen, hielp hg hen met onuitsprekelijk geduld om er zich van te beteren. Een kluizenaar, die in zijne na-bijheid woonde, kwam hem dikwijls zeggen, dat hg ia een of andere fout gevallen was en de heilige antwoordde hem altijd: »Sta op mijn Zoon!quot; Maar Vader, zeide op zekeren keer deze religieus, hoeveel maal geeft gij mij om op te staan na mgnen val. Doe het, zeide hij hem, tot de dood u vindt, hetzij gevallen, hetzij opgestaan.quot;
Eenige broeders vroegen hem, of een religieus die in zonden gevallen was, niet een heel jaar boetvaardigheid moest doen, en hij antwoordde: »Dat schijnt mij wat sterk. — »Maar, zeiden zij, toch wel zes maanden. — »Dat is veel,quot; hernam hij. Zij zeiden weder: dan toch ten minste veertig dagen.quot;— Dat is nog veel, hernam hij. »Weihoe! zeiden de broeders,
13
gij zoudt daq iemand maar dadelijk na zijn val het Misoffer laten opdragen en hem tot de heilige geheimen toe laten? — »Dat zeg ik niet, hernam de heilige; maar ik denk dat de goedheid Gods zoo groot is, dat indien de zondaar zich tot Haar wendde met een waar berouw over zijn misslag, God geen drie dagen zon wachten hem in genade te ontvangen! Men verhaalt een dergelijk antwoord van den abt Pastor.
Een kluizenaar vroeg hem eens: indien er in mijne cel eens een booswicht kwam, om mij te dooden, zou ik hem dan zelf niet mogen dooden, als ik mij sterker gevoelde dan hij? — »Neen, antwoordde shij, maar laat het aan den Heer over; want in »welk gevaar men zich ook bevinde, men moet denken sdat hetgeen ons overkomt, eene straf onzer zonden is; »en als ons goed gedaan wordt, moeten wij bekennen, »dat wij het slechts door Gods goedheid ontvangen » hebben.quot;
Een ander kluizenaar vroeg hem, of hij, als hij op reis merkte, dat zijn gids hem van den waren weg afleidde, dien daarover mocht berispen. Hij antwoordde hem: »Ik zou het u niet aanraden.quot; — »Wat! zeide de kluizenaar, zou ik dan zonder iets te zeggen, moeten dulden, dat hij mij op het dwaalspoor bracht?quot; — gt;Zoudt gij dan, hernam de heilige, een stok willen nemen om hem af te rossen ?quot; en hij vertelde hem het volgende voorbeeld: »Twaalf broeders waren eens op weg, en de nacht overviel hen; zij bemerkten, dat de gids zich bedroog. Zij wilden evenwel de stilzwijgendheid niet breken, om hem daarover te berispen, en ieder dacht bij zich zeiven, dat hij bij het aanbreken van den dag zijue
14
vergissing wel zou gewaar worden en,, hen op den rechten weg brengen. Zij volgden hem geduldig en gingen zoo twaalf mijlen ver. Toen de dag aangebroken was, merkte de geleider zijne dwaling en bad om verschooning. Zij antwoordden hem vol zachttaoedigheid: wij dachten het wel, doch wij hebben niets willen zeggen. Die man bewonderde toen hun geduld en nauwgezetheid om het stilzwegen te bewaren, hij was er zeer door gesticht en loofde God.quot;
Hij stelde tot grondregel, dat een kluizenaar den arbeid niet moet kiezen, die hem meest bevalt. Hij wilde ook niet, dat een broeder lichtelijk bevelen gaf, als hij uit hoofde van zijn hoogen ouderdom of wegens gebrekkelijkheid, de hulp der andere broeders noodig had. »Want, zeide hg, als men zooveel doet om zorg voor ons te dragen, waartoe is het dan noodig bevelen te geven.quot; Toen zijn leerling verplicht was eene reis te doen, boden zich andere broeders aan, hem te dienen, doch hij verschoonde zich van hunne liefde gebruik te maken, en leed geduldig eenige ontberingen tot zijne terugkomst.
God wilde om hem te beproeven, dat de Sarracenen tot aan zijnen berg doordrongen, hem en zijn leerling jilunderden en den geringen voorraad dien zij bezaten, mede namen.
Toen de barbaren teruggetrokken waren, ging hij iu de velden een weinig voedsel zoeken; zoodra het den grijsaard gelukt was eenige gerstaren te vinden, wreef hij een aar uit om de korrels te nuttigen, en bewaarde de overige in zijne hand voor zijn leerling.
15
God die er zijn behagen in stelt, hen het hoogst te verheffen, welke zich het diepst vernederen, vereerde den H. Sizoës met de gaaf der mirakelen; maar daar alles wat hem de achting der menschen verwierf, zijne ootmoedigheid verontrustte, stelde hij alles in het werk om het geheim te houden, dat hij die wonderbare gave ontvangen had, en men verkreeg geene wonderen door zijne tusschenkomst, als men niet met list te werk ging. Op dergelijke wijze handelde een man, die hem met zijn jong zoontje kwam bezoeken , om zijn zegen te vragen. Onderweg stierf het kind, doch de vader zonder zich veel te verontrusten en vol vertrouwen op het gebed van den 1L Sizoës, vervolgde zijnen weg tot bij de cel van (ïen heilige. Toen hij daar binnen gekomen was, legde hij het kind aan zijne voeten, alsof het niet dood was, en wierp zich op de knieën, opdat hij hen beiden zou zegenen. Nadat de heilige zijn gebed over hen gedaan had, stond de vader op, ging naar buiten en liet zijn zoon bij den heilige; toen deze 7,ag, dat hij niet opstond, beval hij hem zijn vader te volgen, en het tot het leven teruggekeerde kind volgde zijn vader; doch deze, vervoerd van vreugde pn bewondering, ging terug om zich op nieuw vol dankbaarheid voor de voeten des heiligen te werpen, hij verklaarde hem wat hij gedaan had en bedankte hem voor de weldaad aan zijn zoon bewezen. Maar Sizoës, die ten uiterste bevreesd was, dat men zou vernemen dat hij wonderen deed, bedroefde er zich zeer over, en beval zijn leerling aan dien man te zeggen dat hij zich zou wachten er vóór zijnen dood van te spreken. Hij verloste ook dien zelfden leerling
16
van eene hevige bekoring door tot onzen Heer met «ene kinderlijke eenvoudigheid te zeggen: »Mijn God »ik verlaat ü niet voor dat gij hem verlost hebt »van den duivel die hem kwelt.quot;
Men moet zich niet verwonderen, dat hij zooveel door zgne gebeden vermocht, want hij stortte ze met een buitengewone nederigheid en zijne beschouwingen waren zóó verheven dat hij bij na altijd in verrukking geraakte. Op andere tijden was zijn hart zóó zeer door de goddelijke liefde ontstoken, dat hij er bijna de hevigheid niet van kon verdragen, en zijn hart. lucht moest geven door herhaalde verzuchtingen, zonder dat hij het zelf bemerkte, en zelfs zijns ondanks.
Het vertrouwen, dat de kluizenaars in hem stelden, verplichtte hem zorg voor hen te dragen; hij wapende hen zoowel met een buitengewone oplettendheid Legen de nieuwigheden der ketterij als om hen in de deugd te vormen. Eenige Ariaansche ketters durfden tot zijnen berg komen om onder zijne broeders valsche leerstellingen te verbreiden. Hij zeide hun niets, maar beval zynen leerling in hunne tegenwoordigheid een stuk voor te lezen, dat de H. Athanasius tegen hunne dwalingen had opgesteld, waarin duidelijk devalschheid hunner leerstukken aangetoond werd, en het welk hun den mond sloot. Na hen zoo beschaamd te hebben, zond hij hen met zijne gewone zachtaardigheid weg.
Zijn leerling Abraham zag, dat hij oud en gebrekkig begon te worden; daarom raadde hij hem aan, dichter bij de bevolkte streken te gaan wonen, waar hij gemakkelijker geholpen zou kunnen worden. Sizcës antwoordde: »Dewijl gij het raadzaam oordeelt, breng mij dan ten minste op eene plaats waar geen
17
personen van het andere geslacht zijn.quot; Maar zeide zgn leerling die zijn er overal uitgezonderd in de woestijn. »Als dat zoo is, hernam hij, laat mij dan maar in de woestijn.quot;'
Het schijnt echter dat hij ten laatste aan het verlangen van zijn leerling toegaf en voor eenigen tijd te Clijsma ging wonen, deze stad lag aan den oever der Roode Zee of ten minte in de nabijheid. Daar kwamen hem eenige wereldlingen bezoeken om een langen redentwist met hem te houden, doch hij zeide geen woord, waarop een hunner opmerkte: Waarom valt gij dezen grijsaard lastig? Hij eet niet, dus kan hij niet spreken. Daarop nam de heilige het woord op en zeide; sik eet als de behoefte des lichaams het van mij vergt.quot;
De abt Ammon kwam er hem ook een bezoek brengen, en ziende dat hij bedroefd was zijne eenzaamheid te hebben verlaten, stelde hij hem voor oogen, dat hij op zijnen hoogen ouderdom hulp noodig had, en deze in de woestijn niet zou gevonden hebben. De heilige wierp op hein een droevigen blik en antwoordde: »Wat zegt gij Ammon? was de vrijheid des geestes, welke ik daar genoot niet voldoende ïquot; Toen hij eindelijk zijn einde voelde naderen, keerde hij tot zijne dierbare eenzaamheid terug, waar zijne broeders zich rondom hem schaarden om zynenlaatsten wil te vernemen. Rufinus, die dit verhaalt zegt, dat zijn lichaam glansrijk scheen, en buiten zich zeiven vervoerd, riep hij uit: » Daar komt de H. Anto-nius tot mij,quot; een weinig daarna: sik zie het koor der propheten.quot; Op dat oogenblik scheen zijn aangezicht veel glansrijker. Hij zeide andermaal, »daar t. d. w. 2
18
komen de Apostelenquot; en fluisterde zachtjes door als of hij met een heilige in gesprek was. De kluizenaars verzochten hem hun te zeggen, met ■vvien hij zich onderhield en hij voegde er bij: »Daar* ?.jjn de engelen, die mijne ziel komen halen, en ik bid hen nog eenigen tijd te wachten, om mij tijd tot boetvaardigheid te geven.quot; Zij antwoordden hem : » Wel vader, gij hebt geen boetvaardigheid meer noodig en hij antwoordde hun nogmaals: »Ik weet niet eens of ik wel goed begonnen ben boetvaardigheid te doen.quot; Deze laatste woorden deden hun zien hoe groot zijne deugd was, want zij zagen hierin eeu uiting van zijne ootmoedigheid. Eindelijk blonk zijn aangezicht als de zon en terzelfder tijd zeide hij: »Ziet! ziet! onze Heer komt tot mij.quot; Onder het uitspreken dezer woorden, gaf hij den geest en zijne cel werd op dat oogenblik met een hemelschen geur vervuld. Zoo verhaalt Rufinus zijnen dood; hij had plaats omtrent het jaar 429, zeker 72 jaren nadat hij zich op den berg van den H. Antonius afgezonderd had; daaruit kan men opmaken, dat hij daar zeer jong gekomen was en een hoogen ouderdom bereikt heeft. Zijn feest wordt volgens eenige martelaarsboeken op den 5n Juli gevierd. De Grieken hebben het tot den volgenden dag uitgesteld in hun menologium.
Men moet dezen heilige niet verwarren met twee anderen van dien naam, die in dezelfde eeuw leefden, van welke de eene, bijgenaamd de Thebaan, te Calamon onder het gebied van Arsinoé woonde, en de andere zich te Petra gevestigd had. Men verhaalt van den ïhebaan dat een kluizenaar, die door een anderen
19
beleedigd was geworden, hem kwam zeggen, dat hij zich daarover wilde wreken, Sizoes smeekte hem het aan God over te laten, maar de broeder in toom ontstoken hield vol, dat hij er zich openlijk over zou wreken. De heilige grijsaard zeide hem: sgt; Dewijl i!c n niet kan overhalen, laat ons dan te zamen tot God bidden.quot; Toen stond hij op en bad met luider stemme dit gebed: sMijn God, het is niet meer noodig, dat Gij in het vervolg zorg draagt voor onze belangen en onze beschermer zijt, wijl deze broeder beweert, dat wij ons zeiven kannen en moeten wreken.quot; Dat trof dien kluizenaar zoozeer, dat hij zich voor de voeten van Sizoës wierp, hem vergeving over zijnen weerstand vroeg en hem beloofde, nimmer weer kwaad te wenschen aan diegenen, welke hem zouden beleedigsn.
Dezelfde heilige beminde zijne afzondering zóózeer, dat wanneer hij zich in de kerk der kluizenaars bevond, hij dadelijk na den heiligen dienst dezelve verliet en zich haastte in zijne cel terug te keeren. Eenigen zeiden om die reden, dat hg door den duivel bezeten scheen; maar hij volgde daarin slechts den geest Gods. Het was duidelijk, dat zijn zucht voor de stilte uit een goeden grond voortkwam; als de liefde het vereischte, wist hij zich naar het gezelschap te schikken; dan was hij ook niet aan die godvruchtige oefeningen gehecht, met die eigenzinnigheid, die alleen uit eigenliefde voortkomt. Gewoonlijk at hij geen brood. Soms gebeurde het in den Paaschtijd dat do broeders hem verzochten deel te nemen aan een klein maal, dat zij in dien heiligen tijd van geestelijke vreugde onder elkander hielden. Hij voldeed meestal aan hun verlangen en zeide: sik zal
20
brood of wel iets anders eten, wat gij bereid heb . Zin antwoordden hem: wij zijn tevreden als gij ten minste brood eet, en tegen zijne gewoonte begon hg er dadelijk van te eten. Een andermaal zeide hy tot zijnen leerling; »zeg mij welke onvolmaaktheden „n in mij opmerkt en ik zal n denzelfden dienst bewijzen.quot; Zijn leerling zeide hem: »gij zijt goed; doch soms schijnt gij mij een weinig te streng toe waarop de heilige antwoordde: ^Gij zxjt ook goed mijn kind; doch gij schijnt mij soms een weinig
te laf.quot;
11 pofclsttili 121.
w
è
ufinus en Palladius, die de geschiedenis
* T __m r i-* l \ 1 /\ ï'ï
,naus fu ^ ^ ,
der marteling van dezeu heilige verhalen,
$ 0 ze-^eu ons niets van de plaats zijner geboorte,
^ T evenmin als het tijdstip van zijnen dood.
Ru li n us zegt het vernomen te hebben van eemge oude
kluizenaars van Arsinoë, en men gist dat hij een
weiniquot; vóór den H. Petrus van Alexandria den puim
der martelaren behaalde, toen Maxi minus Daia tot
keizer uitgeroepen, het édict introk dat Maximmianus
Galerus ten gunste der christenen had uitg3vaardi0 ,
21
en de vervolging voortzette die Deocletianus begonnen had, hetwelk bijgevolg omtrent het jaar 311 kan voorgevallen zijn.
Apollonius was een uitstekend kluizenaar in Tliehaïs. Hij onderscheidde zich onder de achtenswaardigsten der woestijn, door zijn verlichten geest, zijn wonderbaar talent om met kracht en zalving van God te spreken, en in het algemeen door zijne religieuze deugden; daardoor werd hij tot het diakonaat verheven. Toen de vervolging uitbarstte, stelde hij zich niet tevreden tot dan toe God verheerlijkt te hebben door den geur zijner deugden en de onderwijzingen, die hij aan zijne broeders gegeven had; maar hij bezocht de heilige belijders, die om hun geloof in Jesus Christus gekerkerd waren, boezemde hen moed in om de eer des Evangelie's niet te bezwalken, en zijne redevoeringen hadden een zoo goed gevolg, dat zij menigen martelaar aan Jesus Christus schonken, die anders misschien zouden afgevallen zijn.
Weldra deelde hij met hen de eer voor een zoo goeden meester te lijden. De dienaars des keizers maakten van zijnen ijver een misdaad, grepen hem en hij werd naar de gevangenis gesleept. De heidenen der plaatsen waar hij gekerderd was, kwamen in groote menigte toesnellen om hem te zien en te be-leedigen, en een hunner met name Philemon, die door zijne bekwaamheid in het fluitspelen de vreugde des volks was, wilde de anderen overtreffen door den heilige meer dan iemand anders te verguizen; hij overlaadde hem met verwijtingen en beleedigingen en noemde hem een schurk, een goddelooze, een verleider, ieders haat waardig, dien men niet te spoedig kon ombrengen.
22
Apollonius, die in de eenzaamheid vaste grondslagen van een beproefde deugd gelegd had, verschoonde zich bij die gelegenheid niet. Hij leed in stilte alles wat de valsche ijver en de verbittering dien woedende deden uitbraken en toen hij zijne toespraak geëindigd had, antwoordde hij slechts deze woorden: gt;God »moge zich uwer ontfermen, mijn zoon, en u niet »tot zonde rekenen, wat gij mij gezegd hebt. Deze woorden, uitgesproken met de zachtmoedigheid, die eigen is aan de heiligen, troffen Philemon, en God die met de genade zijn hart tot het goede stemde, veranderde hem eensklaps in een ander mensch, want hij verklaarde christen te zijn, en niet tevreden met die eerste bekentenis, liep hg naar het gerechtshof en beleed het geloof in Jesus Christus ten aanzien van al het volk.
De rechter nam dit alles voor spel en scherts op, wgl Philemon alom bekend was als een eerste kluchtspeler; doch toen hij eindelijk zag, dat hij met ernst sprak, vroeg hij hem of hij zijn zinnen verloren had, en hoe hij zoo gek geworden was in zoo korten tgd. Doch Philemon antwoordde met een krachtige stem: »Gij zijt eer stapel gek en zeer onrechtvaardig, »dewijl gij de christenen, die waarlijk onschuldige »menschen zijn, zoo onrechtvaardig ter dood veroordeelt. »Ik verklaar u dus, dat ik christen ben, en dat er »geen menschen op aarde zoo goed zijn, als zij die »dezen godsdienst belijden.quot;
De rechter deed alsof bij zich niet beleedigd gevoelde over zijn antwoord. Eerst beproefde hij hem door vleiende woorden te winnen; doch ziende dat zulks niets baatte, ging hij weldra van de zachte
23
vleitaal tot barbaarsche wreedheid over, en liet hem door verscliilleude folteringen pijnigen. Hij liet ook Apollonius uit de gevangenis halen, op wien hij de bekeeriug van Philemon wilde wreken, deed hem de gruwzaamste pijnen Igden en beschuldigde hem, dat hij de verleiding hij de onbeschaamdheid en goddeloosheid gevoegd had.
Apollonius, wiens onveranderlijke zachtmoedigheid niets kon storen, zeide hem met zijne gewone zach-moedigheid: »Gave God, dat gij en al degenen die hier zijn, navolgden wat gij dwaling en verleiding noemt.quot; Dit antwoord verbitterde den rechter notr meer, en hij veroordeelde beiden om levend verbrand te worden. Toen zij in het midden der vlammen stonden, bad Apollonius, die meer door liefde verteerd werd dan door het stoffelijk vuur, met luider stem tot God, dat Hij het heidendom mocht beschamen door de openbaring zijner goddelijke macht. Zijti gebed werd door alle omstanders gehoord, en nauwelijks had hij geëindigd of eene wolk omringde hem en Philemon, en de dauw waarin zij zich oploste doofde het vuur geheel en al uit.
Dit wonder wekte zoozeer de verbazing van den rechter en van het geheele volk, dat zij allen uitriepen: » Ja, waarlijk de God der christenen alleen is de eenige groote, de eenige onsterfelijke God.quot;
Het gerucht verspreidde zich weldra door geheel het land en kwam ook ter oors van den prefekt van Egypte, die zich te Alexandria bevond; doch deze wel verre van er door getroffen te worden en de verandering van den rechter, die zich bekeerd had, na te volgen zond zgne wreedste officieren uit om
24
dien magistraat voor hem te brengen en met hem Apollonius en Philemon.
Zg werden in zware ketenen geklonken naar Alexandrië gevoerd, en onderweg verkondigde Apol-lonius, vol van den geest Gods, die hem de woorden des eeuwigen levens in den mond legde, het geloof in Jesus Christus aan hunne geleiders en overtuigde hen zóówel, dat zg het geloof voor den prefekt beleden en in den heiligen strijd hunner gevangenen wilde deelen. Toen de prefekt bevond, dat zij onwankelbaar waren, veroordeelde hij hen allen om in de diepte der zee geworpen te worden; die goddelooze zag niet in, zei de Ruiinus, dat hg hun veeleer een heilzaam doopsel toediende, dan ter dood bracht.
Zij werden verstikt door het water, doch alleen om in eeuwigheid te leven. De zee, die tot werktuig hunner marteling gediend had, onttrok hen niet aan de vereering der geloovigen. Zij wierp hunne lijken op den oever terug. De christenen begroeven ze in één graf, dat God sedert beroemd maakte door een menigte wonderen, zoodat scharen volks daarheen stroomden, om er hunne verlangens bloot te leggen.
Ruiinus zegt, dat hg het geluk gehad had er hunne heilige overblijfselen te vereeren. Aan hem en aan Palladius hebben wg dit verhaal letterlijk ontleend. Eenige latgnsche schrijvers stellen hun feest op den 7n Maart. Het Romeinsch martyrologium en dat van Usuardus stellen het op den 18n December.
SVoplieet lt;2A\ Mw/bcvuxaA' vn
et schijnt dat God dezen heilige aan de wereld schonk, om te doen zien, dat niet altijd een adellijke afkomst den mensch verheft en dit recht eerder aan de deugd eigen is. De H. Joannes van Egypte, hoewel van geringe afkomst , werd zoo beroemd door zijne heiligheid dat men kan zeggen, dat er geen was, de H. Antonius uitgezonderd, wiens naam zóó schitterde als de zijne.
Hij werd niet alleen geëerbiedigd door het volk, maar ook door vorsten en keizers, en de beroemdste leeraars en kerkelijke schrijvers zooals de H. Hieronymus, de H. Augustinus, de H. Prosper, Cassianus, Palladius, Rufinus, de H. Eucher en de H. Fulgentius hebben zgn lof verkondigd. Daarom is, hetgeen wij van hem gaan zeggen, des te geloofwaardiger, wijl wij hier slechts de echo zijn van die verheven personen.
Lycopolis in Neder-Thebaïs was zijn vaderland. In zijne jeugd leerde hij het timmeren, en leefde in dien staat tot zijn vijf en twintigste jaar, toen hij het verlangen opvatte alleen aan zijne zaligheid te werken en de wereld geheel vaarwel zeide, om . zich in de eenzaamheid te begeven. Hoewel de goederen die hij verliet zeer gering waren, kan men van hem zeggen, hetgeen de H. Hieronymus van den H. Petrus
20
zeide, dat hij veel verliet, omdat in zijn hart geen genegenheid tot de aardsche goederen meer overbleef.
Dat eerste offer werd gevolgd door dat van zijnen eigenwil. Hij schaarde zich onder het geleide eens ouden kluizenaars, om zich in de gehoorzaamheid te oefenen en diende hem met zooveel nederigheid, ijver en zelfs behendigheid, dat de goede grijsaard vreesde, dat hij óf uit vrees of nit eenige natuurlijke genegenheid gehoorzaamde; hij wilde zich van zijne zuivere meening verzekeren door hem dingen te bevelen die onmogelijk uit te voeren waren of tegen de menschelijke rede schenen te strijden.
Het eerste, wat hij hem gebood, was tweemaal daags eenen drogen, half verrotten stok te begieten totdat hg wortel zou schieten, uitbotten en takken krijgen. Deze eerste beproeving duurde een jaar, gedurende welken tijd Joannes nooit de gehoorzaamheid overtrad, ofschoon hij verplicht was het water twee mijlen van daar te gaan halen.
Zijne blinde onderwerping kwam ter core aan de religieuzen der naastbij gelegene kloosters, waar men alleen werk maakte van de beoefening der deugden, en velen hunner kwamen zijnen overste bezoeken om er zich zelf van te overtuigen en gesticht te worden door het voorbeeld van zoo'n uitmuntenden leerling. Terwijl zij met bewondering over bem spraken, riep de grijsaard Joannes en beval hem in hunne tegenwoordigheid een vaatje olie, dat geheel hun voorraad uitmaakte, door het raam te werpen hetwelk hij dadelijk deed, zonder te redeneeren over de behoefte dia zij er aan hadden. Toen andere religieuzen insgelijks verlangden hein eenige akten van gehoorzaam-
27
heid te zien verrichten, riep de grijsaard hem nog eens en beval hem spoedig naar eene rots te loopen, die hij met den vinger aanwees en ze naar hen toe te rollen. Het was een steenklomp, dien verscheidene menschen te zamen niet van zijne plaats zouden hebben kunnen stooten; Joannes liep er evenwel naar toe om dien voort te rollen, en duwde hem nu eens met zijne schouders dan weer met de borst en deed al wat in zijn macht was, zoodat zijne kleederen en de rots met zijn zweet bevochtigd werden; men zag dus, dat hij niet onderzocht of het mogelijk was of niet wat zijn overste hem beval; de eerbied, dien hij koesterde voor zijne bevelen, waarin hij die van God erkende, deed hem oordeelen, dat hg niets zou bevelen zonder er goede redenen voor te hebben.
Cassianus, die deze drie voorbeelden zijner gehoorzaamheid verhaalt, zegt dat God hem er voor. beloonde door de gave van prophetie, waarmede hij hem in het vervolg verheerlijkte. Zoo oefende Joannes zich elf of twaalf jaren in de verzaking van zijn eigen wil. Nadat zgn geestelijke vader gestorven was, bleef hij ongeveer 5 jaar in verschillende kloosters, om er zich meer en meer in de religieuze deugden te volmaken, waarna hij zich eindelijk in de woestijnen begaf, om als een volmaakt kluizenaar te leven.
De plaats, die hg tot zijn verblijf uitkoos, was een verlaten berg, op twee mijlen afstan Js van Lycopolin gelegen. Hij bouwde er een grot uit in eene bijna ontoe-gankelijke rots en sloot den ingang, opdat hij minder afgetrokken zou worden in zijn inwendig en beschouwend leven. Hij was veertig of twee en veertig jaren oud, toen hij er zich vestigde, en bleef er tot
28
op den ouderdom van negentig jaren opgesloten, zonder deze aan iemand te openen, uitgezonderd het laatste jaar zgns levens, toen hi] er Palladins binnen liet komen, van wien wij onze geschiedenis vernomen hehben. Welk verlangen hij ook bad om alleen met God te leven, kon bij toch niet beletten, dat men van alle kanten naar hem toesnelde, zoodat hij verplicht was toe te staan, dat men niet ver van zijne cel een logement bouwde, om degenen, die hem kwamen bezoeken tegen de guurheid des weders te beveiligen en hun de gastvrijheid te verleenen, welke zoozeer door het Evangelie wordt aanbevolen. Maar hij sprak hen niet dan 's zaterdags en 's zondags en dan nog door het venster, dat diende om er het noodzakelijke langs te ontvangen, doch hij wilde nooit dulden dat eene vrouw zijne cel naderde. Het leven dat hij daar leidde was geheel hemelsch. Onophoudelijk was hg in het gebed en de beschouwing; zijn hart, geheel aan de aarde onthecht en vrij van alle aardsche bekommeringen, verhief zich geheel vrij tot God, en God deelde zich aan zijne ziel mede naar mate zijner onthechting, en vervulde haar met een stroom van licht en genade. Aan die zuiverheid des harten schrijft Rufinns de genade der prophetie toe, gelijk Cassianus die aan zijne gehoorzaamheid toeschrijft; zij kan hem verleend geworden zijn tot loon voor beide, dewijl beide samenwerken , om eene ziel wonderlijk voor te bereiden tot een innig verkeer met God.
Zijne versterving was groot, volgens de gewoonte der kluizenaars van die gelukkige tijden. Hij at niets wat gebakken was, zelfs geen brood; maar alleen tegen den avond zeer weinig fruit. Hij nam die streng-
29
heid tot het einde zijns levens in acht; en hij was er zoo aan gewoon geworden door het lange gebruik, dat hij zijne levenswijze niet zou hebben kunnen veranderen, indien hij gewild had, wijl hij zijne maag zeer verzwakt had. Het is waarschijnlijk om dezelfde reden, dat hij weinig baard en haar had, daar de overgroote zwakheid, waartoe hij zijn lichaam had gebracht, aan de natuur het voedsel benam, waardoor ze bij anderen onderhouden worden.
God die hem met buitengewone genade begunstigde , gelijk wij aanstonds zullen zien, hield hem niet van de bekoringen vrij, dewijl deze de toetssteen zijn, der groote heiligen. De duivelen stelden dikwijls alle pogingen in het werk om hem des nachts te verontrusten ten einde hem het bidden of slapeu te beletten en de bespotting bij de kwelling voegend, die zij hem veroorzaakten, verschenen zij hem 's morgens onder zichtbare gedaanten en veinsden hem vergiffenis te vragen over het kwaad, dat zij hem des nachts gedaan hadden.
Deze booze geesten, altijd oplettend om bij de dienaren Gods met de minste gelegenheid tot verleiding voordeel te doen, behaalden eens een kleine overwinning op hem. Zij haalden hem eens over, zijne onthouding twee dagen te verlengen om daarna des te gemakkelijker zijn geest ter neer te slaan, als zijn lichaam, dat toch reeds door ouderdom en onthouding uitgemergeld was, bezwijken zou. De heilige die uit zucht tot boetvaardigheid gedreven was om alles te lijden, bemerkte het bedrog niet; en toen hij eindelijk zich aan tafel wilde zetten, verscheen de duivel hem onder de gedaante van een afschuwe-
30
lijken Ethiopiër die zich voor hem op de knieën wierp en hem spottend zeide: Vergeef mjj als het u belieft, ik heb u tot die lange onthouding aangezet; bij die bekentenis kwam de heilige tot zich zei ven, en ofschoon anders zeer bekwaam in het onderscheiden der geesten, begreep hij toch dat hij ditmaal verleid was geworden. Van Cassianus hebben wij dit vernomen. Deze vernam het van den abt .losephns in de conferentie welke hij met hem had over de noodzakelijkheid om voorzichtigheid te gebruiken; zijne woorden willende bevestigen door het voorbeeld van dien grooten man, die viel omdat hij ze iu dat geval uit het oog verloren had. Doch dat diende slechts om dien grooten dienaar Gods grootere waakzaamheid te doen gebruiken, en die kleine nederlaag door de list des duivels we;rd ruimschoots vergoed door de overwinningen, welke hij in het vervolg op hem behaalde.
Reeds dertig jaren leefde hij aldus afgezonderd in zijne cel, strijdende tegen de helsche machten, in de beoefening van groote strengheden en zich dag en nacht onledig houdende met het gebed, zoodat hij om zoo te zeggen in den hemel leefde door de verhevenheid zijner beschouwing, toen hg van God de genade der voorzegging ontving, en zoo' overvloedig dat niets voor hem verborgen bleef, hetzij in de schuldboeken des gewetens, op den afstand der plaatsen of in de duisternis der toekomst. Velen kwamen tot hem zoowel uit verre landen als uit de omstreken. Hij verklaarde hun dingen als het noodig was, die zij voor allen verborgen waanden; en wanneer zij eene groote zonde gedaan hadden in het geheim, dan spoorde hij hen aan die te biechten, en boetvaardigheid te plegen.
31
Hij voorzag ook of de overstroomingen des Nijls, waarvan de goede of slechte oogst afhing, overvloedig of middelmatig zouden zijn, en hij waarschuwde de menschen, als zij om hunne zonden door de gramschap Gods bedreigd werden, openbaarde hen de misdaden die Hem vertoornden, en vermaande de zondaars zijne rechtvaardige wraak te voorkomen, door berouw en verandering van leven. Dat waren slechts zijne minst gewichtige voorzeggingen. Onder die welke meer ruchtbaar werden, kan men die rekenen van de nederlaag der Ethiopiërs, toen zij op het grondgebied van het keizerrijk vielen langs Sienna, de eerste stad waar men aan komt in Opper-T/tebaïs, als men hun land uitgaat. Zij hadden eerst de troepen die togen hen afgezonden waren in de pan gehakt, vele verwoestingen aangericht en een rijken buit medegenomen. Het was te vreezen, dat zij hunne overwinningen nog verder zouden voortzetten, wijl hunne macht veel sterker was, dan die der Romeinen, zoodat de generaal, die over deze laatsten het bevel voerde, geen beter hulpmiddel meende te vinden dan in den raad en het gebed van den heilige. Hij kwam hem dus raadplegen, en de dienear Gods antwoordde hem, terwijl hij den dag aanduidde, waarop zijne voorzegging zou vervuld worden, dat hij zonder vrees togen de vijanden op kon trekken, dat hij dien dag een volledige overwinning op hen zou behalen, dat hij zich van hunnen buit zou meester maken en alles terug zou krijgen wat zij medegenomen hadden.
De uitslag volgde de voorzegging; en daar deze officier hem kwam bedanken bij den terugkeer van zijnen veldtocht, voorzeide hij hem nog, dat hij een
82
grooten invloed zou krijgen bij den keizer; hetgeen letterlijk werd bewaarheid.
Een ander officier kwam hem bezoeken, op den dag dat zijne vrouw, die hij in gezagenden toestand had achtergelaten, van een zoon beviel; doch zij was in gevaar van sterven. De heilige zeide hem: »Zekerlijlv zoudt gij den Heer bedanken, als gij wist, dat Hij u heden een zoon geschonken heeft. Zijne moeder is in gevaar; doch God zal haar bgstaan en gij zult haar genezen wederzien. Keer spoedig naar huis terug; gij zult zeven dagen na de geboorte van het kind daar aankomen. Noem hem Joannes. Voed hem bij u op tot zijn zevende jaar, zonder te dulden dat hij met heidenen omga; en daarna moet gij zijne opvoeding toevertrouwen aan een of ander kluizenaar om hem in eene heilige en hemelsche tucht op te leiden.quot;
Eene dienares van Jesus Christus, Pemenia genaamd, die in Thebaïs woonde wenschte vuriglijk den dienaar Gods te zien; maar daar hij geen personen van haar geslacht wilde zien, zonderde hij haar op dezen regel niet uit en vergenoegde zich, haar door andereu te laten mededeelen, hetgeen hij haar mondelings zou gezegd hebben. Hij beval haar voornamelijk aan, niet naar Alexandria te gaan; evenwel scheepte zij zich of uit onbedachtzaamheid of wijl zij den raad des heiligen vergeten had, naar deze stad in. Toen zij onderweg beval haar schip bij iWcie aan te leggen ea het scheepsvolk aan wal stapte, geraakte men in twist met een aantal mannen der plaats, die een hunner doodden, de anderen kwetsten een heiligen bisschop Dyonisius geheeten, zonder hem te kennen in den stroom wierpen, haar zelf in het water drongen
33
€u onder de vreeselykste bedreigingen noodzaakten dadelijk te vertrekken, wilden zij nog niet erger mishandeld worden.
Eindelijk de beroemdste voorzeggingen waren die, welke hij deed aan keizer Theodosius den Groote, dien hij bij verschillende gelegenheden vooruit onderrichtte over de invallen der Barbaren in de provinciën, over den opstand der tirannen, over de middelen om hen te beteugelen en over andere gebeurtenissen zgner regeering. Deze vorst raadpleegde hem voornamelijk over twee vijanden, die hy te bestrijden had. De eene was de tiran Maximns, reeds overwinnaar der twee keizers Gracianus en Valentinianus, van welke hij den eerste in 383 gedood en den andere in 387 uit zijne staten verjaagd had. Joannes verzekerde hem van de overwinning, en dat hij ze zonder veel bloedvergieten zou behalen. Theodosius trok op zijn woord, hoewel met veel minder krijgsvolk voorwaarts, sloeg Maximus in twee gevechten in Panncnië en trok ongehinderd de Alpen over, vervolgde hem en haalde hem eindelijk te Aquiléa in, waar zijne soldaten hem het hoofd afhieuwen. Toen vier jaar later Eugenius zich van het Oostersche rijk had meester gemaakt door behulp van Arbrogast, die den jongen Valentinianus had laten wurgen, besloot Theodosius tegen hem op te trekken, om den dood van dien prins te wreken. Eugenius, die het verwachtte, bereidde er zich naar heidensch gebruik op voor door de bijgeloovigheden det afgoderij en too-verkunst. Hij deed een man raadplegen die zich bezig hield met de toekomst door toovermiddelen te voorzeggen. De afgodendienaars van Rome droegen ook v. d. w. 3
34
talrijke offers op, doorzochten nieuwsgierig de ingewanden der slachtoffers en meenden gunstige voorteekens te vinden. Maar Theodosius, door de godsdienst verlicht, zocht de waarheid in zuivere bronnen. Hij zond zijn getrouwen dienaar Eutropius naar T/iebaïs om den H. Joannes over te halen hem te komen bezoeken of van hem te vernemen of het de wil Gods was, dat hij den tiran voorkwam dan of hij moest wachten tot de tiran hem kwam aanvallen.
Eutropins volbracht als een ijverige dienaar zijne boodschap. Hij drong by den heilige sterk aan, hem naar den keizer te vergezellen; doch hoewel hij hem niet kon overhalen zijne eenzaamheid te verlaten, vernam hg toch van hem, dat de keizer de overwinning zon behalen; dat zij bloediger zou zijn, als die op Maximus; dat hg den tiran zou ombrengen; dat hij hem niet lang zou overleven; dat hij in Itahë zou sterven en het Oost-Eomeinsche rijk dan zijn zoon zou overlaten. Dit alles werd letterlijk vervuld. Theodosius trok tegen Eugenius op en dacht eerst geslagen te worden, want hij verloor tien duizend Gothen op den eersten dag; doch den volgenden dag was de overwinning geheel aan zgne zgde en het was blgkbaar, dat hij ze slechts aan de gebeden des heiligen te danken had, wgl hij in zoo groot gevaar was geweest den strgd te verliezen. De veldslag werd geleverd in de vlakte van Aquiléa, den 6en September van het jaar 394. Theodosius overleefde deze overwinning slechts tot den 17 Januari van het volgende jaar en liet na zijnen dood het Oostersche rijk aan Arcadius en het Westersche aan Honoriu» zgne zonen na.
35
De gave der voorzegging die de H. Joannes van God ontvangen had, werd vergezeld door die van wonderen. Hg deed er soms zelfs bij zijne afwezigheid, vooral ten gunste van eenige vrouwen, dewijl hij niet duldde dat er eene zijne cel naderde. De vrouw eens senators was blind geworden, zij hield niet op haar man dringend te verzoeken, haar bij den heilige te brengen. De man, die wist dat de heilige het niet zou dulden, vond geen beter middel, dan hem te gaan smeeken ten minste voor haar te bidden. Hij deed het en zond haar daarenboven olie, die hij zelf gewijd had en toen de zieke daarmede hare oogen gewreven had, bekwam zij het gezicht terug. Hij gediende zich gewoonlijk van de H. Olie opdat men de genezing minder aan hem zou toeschrijven, dan wel aan de kracht der zegening. Zoo verborg hij uit ootmoedigheid de genade, die hem was geschonken. Hij schreef ook de uitwerkselen toe aan het geloof dergenen, welke zich tot hem wendden, verzekerde, dat hij niet verhoord werd om wille zijner verdiensten, maar alleen omdat God die gunsten aan die personen wilde verleenen.
Het vaste besluit dat hij genomen had, van tot geen enkele vrouw te spreken gaf aanleiding tot een vreemd wonder, waarvan de H. Augustinus met veel ophef spreekt.
Eeö bevelhebber, die krijgsvolk naar Sitnna voerde, waarheen zijne vrouw hem volgde, begaf zich op verzoek van deze, naar de cel van den heilige om van hem te verkrijgen, dat hij haar zou toelaten ook zgn zegen te komen ontvangen, aangezien het groot verlangen dat zij gevoelde, haar tot deze onder-
36
neming, waarbij dikwijls haar leven in gevaar was «•eweest, had aangespoord. De H. Joannes antwoordde dat hij geen vrouw gezien had, sedert hij zich m zijne cel had opgesloten, en dat hetgeen hij vroeg in het geheel niet mogelijk was. De officier gaf zich niet over, hij drong er sterk op aan en verzekerde hem, dat indien haar die gunst geweigerd werd, zijne vrouw van verdriet sterven zou; doch door haar dezelve te verleenen, zou hij haar zeer gelukkig maken. De heilige bewonderde zijn geloof en volharding, en daar hij hem in zijne echtgenoote de droefheid eener geheele weigering wilde sparen, zonder echter van zijn besluit af te zien, zeide hij. gt;(7a, uwe vrouw zal mij zien, zonder hier te komen, en zelfs zonder haar huis te verlaten.quot; Bij dat antwoord verwijderde zich de officier en overdacht bij zich zei ven, wat toch de zin dier woorden zijn zou; voor zijne vrouw, aan wien hij het antwoord des heiligen mededeelde waren die woorden met minder raadselachtig; doch toen zij des nachts ingeslapen was, verscheen de heilige haar in eenen droom, en hield deze redevoering tot haar; » 0, vrouw! uw geloof is groot en verplicht mij om hier te komen om aan uw verzoek te voldoen. Ik waarschuw u evenwel niet te verlangen om het stoffelijk aangezicht van de dienaren Gods te zien, maar liever met de oogen des geestes hun leven en handelingen te beschouwen: (1) want hel vleesch dient tot niets, alleen de geest verlevendigt. Wat mij aangaat, niet als rechtvaardige en propheet, zooals gij het meent heb ik gunsten van God verkregen, maar alleen uit kracht
(i) Joan G.
37
van uw geloof heeft God mijn gebed verhoord en u de genezing verleend van al uwe lichamelijke kwalen. Gij en uw man zult dns van heden te beginnen, eene volmaakte gezondheid genieten, en geheel uw huis zal met zegeningen ^overladen worden; maar vergeet geen van beiden ooit de weldaden, die gij van Hem ontvangen hebt. Leeft altijd in Zijne vrees, begeert niet meer dan aan uw ambt verbonden is, en stelt u tevreden mij in een droom gezien te hebben, zonder verder meer te vragen.quot; Bij haar ontwaken vertelde de vrouw aan haren man wat zg gezien en gehoord had, en beschreef hem zóó juist de trekken van het aangezicht des heiligen, de kleur en vorm van zijn kleed en al de andere bijzonderheden waardoor hij kenbaar was, dat hij niet meer kon twijfelen of de heilige was haar in den slaap verschenen; dus vol verwondering keerde hij tot de grot van den H. Joannes terug, vertelde hem alles wat met zijne echtgenoote was voorgevallen, en bedankte hem hartelijk, en na zijn zegen ontvangen te hebben, vervolgde hij geheel tevreden zijne reis. Thans moeten wij spreken van het bezoek dat Palladius en andere kluizenaars hem brachten, en van de bewonderenswaardige onderwijzingen, die zij bij die gelegenheid ontvingen, Palladius woonde in de woestijn van Nitrië met zijn meester Evagrius, Albinius, Ammon en drie anderen Toen zij eens onder elkander spraken over de algemeene befaamdheid van den H. Joannes, betuigde Evagrius, dat hg een groote vreugde zou smaken, indien hij de verhevenheid zijner deugden eens mocht vernemen van iemand die bekwaam was, zijn geest en de wijze van bidden te onderscheiden.
38
Palladius zich sterk genoeg gevoelende, om de reia te ondernemen en alles zelf te onderzoeken — hjj was toen nog maar zes en twintig jaar oud — vertrok zonder er iemand van te spreken en kwam eindelijk met veel moeite op den berg aan, waar de heilige woonde. Want behalve dat hg een weg van achtien dagreizen gedeeltelijk te voet en over water aüegde, werd hij ziek, daar het in den tijd van de Nijlsoverstrooming was, wanneer de ziekten daar zeer algemeen zijn.
Bij zijue aankomst vond hij den toegang tot de cel des heiligen gesloten, en vernam dat die slechts 's zaterdags en 's zondags geopend werd. Hij wachtte zoolang tot het binnengaan toegestaan werd en zag den heilige aan het venster zitten, waardoor hij sprak tot degeneD, die hem kwamen bezoeken. Toen de heilige hem zag naderen, groette hg hem en vroeg door een tolk van welk land hij kwam en waarom hij gekomen was, daar hij tot het gezelschap van Evagrius scheen te behooren.
Palladius antwoordde op al zijne vragen; doch terwijl zij zich zoo met elkander onderhielden, trad Alypius, de gouverneur der provincie binnen, en liep in allerijl naar den heilige. Deze verliet toen Palladius, die zich verwyderde om hen vrij te laten spreken. Dewijl hun gesprek lang duurde, begon Palladius dat wachten te vervelen, en gevoelens van ontevredenheid kwamen in zijn hart op, alsof de heilige hem niet met genoegzame onderscheiding behandeld had en uitzondering van personen maakte, zoo dat hij van plan was voor goed weg te gaan.
De heilige wist op dat oogenblik wat er in de ziel van Palladius omging, en zond zijn tolk Theodorus
39
om hem te gaan zeggen, dat hg niet ongeduldig moest worden, dat hg weldra den gouverneur weg bou zenden. Die woorden deden Palladiua in zich zeiven keeren. Hg erkende, hoe de heilige door den hemel verlicht was, wijl hg zgne gedachten doorgrond had, en wachtte heel bedaard tot de gouverneur vertrokken was.
Toen riep hem de H. Joannes, en gaf hem een zachte vermaning over het oordeel dat hg geveld had en over de inwendige ontevredenheid, waaraan hg zich had overgegeven; waarna hij hem zeide: »Weet gij niet, dat er geschreven staat, (1) dat niet de gezonden, maar de zieken een geneesheer noodig hebben? Ik kan tot u spreken als ik wil, en gg wederzgds tot mg en wanneer ik u niet zou kunnen troosten, er zijn toch nog andere vaders en broeders, die het zouden kunnen doen. Maar deze gouverneur verward in de strikken des duivels en geheel vol van de tgdelijke zaken, waarmede hij zich bezig houdt, was mg komen bezoeken om eenige heilzame raadgevingen te ontvangen, in de weinige oogenblikken die hg had om vrij adem te halen, even als een slaaf de heerschappij van een onver-dragelgken en lastigen meester ontvlucht; waarom zou ik dan hem verlaten, om mij met u te komen onderhouden, die aanhoudend aan de zaligheid uwer ziel arbeidt?
Daarna smeekte Palladius om voor hem te bidden; maar de heilige grijsaard hem een zachten kaakslag gevend als aan zijn kind, ging voort hem met eens beminnelijke vroolgkheid toe te spreken: »Gg zult
(1) Matth.
40
niet vrij van moeilijkheden zijn en gij hebt reeds groote strijden onderstaan, daar de duivel n gaarne uwe eenzaamheid zou zien verlaten; doch de vrees om God te heleedigen heeft u uw vertrek doen uitstellen. De duivel plaagt u daarover en laat niet na, schijnbare redenen en voorwendsels van godsvrucht aan te voeren. Hg heeft u het verdriet voor oogen gesteld, en dat uwe terugkomst ook uwe broeders en uwe zuster aan zou zetten om de eenzaamheid te omhelzen. Maar ik kondig u eene goede tijding aan en verzeker u, dat beiden in veiligheid zijn, dewijl zij der wereld vaarwel gezegd hebben en uw vader nog wel zeven jaar zal leven. Blijf dus met een vast en standvastig geloof in de eenzaamheid, en denk er niet meer aan, om ter hunner liefde tot uw land terug te keeren, wyl er geschreven staat: (1) »Hij, die na de hand aan den ploeg geslagen te hebben achterwaarts ziet is niet geschikt voor het rijk Gods.quot; Deze woorden troostten en versterkten Palladius zeer; en daarop vroeg de heilige met een opgeruimd gelaat of hij niet verlangde bisschop te worden, hij zeide neen, wijl hij het reeds was. (Volgens de Grieksche étymologie beteekent dit woord opzichter). Van welke stad zijt gij dan bisschop, vroeg de heilige? Ik ben het hernam Palladius lachend, van de keuken, van de kas en van de tafel, want ik waak met veel zorg over al deze dingen; ziedaar mgn bisdom en het opzicht dat mijne zwakheid mg heeft doen kieze?a. Houd op met schertsen, zeide de heilige, glimlachend; want gij zult eenmaal bisschop worden en veel arbeid verrichten en hartzeer moeten onderstaan. Doch wilt
(l) Luc. 9,
41
gij dat vermijden, verlaat dan uwe eenzaamheid niet want zoo lang gg er in blijft kan niemand u bisschop maken.quot;
Binnen weinige jaren ondervond hij de waarheid van die voorzegging; want na drie jaren door waterzucht bedreigd zijnde, stond hij toe dat men hem naar Alexandria zond, van waar hij, op raad der geneesheeren naar Palestina en vervolgens naar Bithynië vertrok, waar hij bisschop gemaakt werd van Helenopolis. Vervolgens zag hij zich gewikkeld in de vervolging die de H. Joannes Chrysostumus leed, en werd elf maanden in een donkeren kerker opgesloten gehouden. Toen herinnerde hij zich, dat die groote Propheet hem de pijnen die hg leed voorzegd had.
Daar de Heilige hem wilde aanmoedigen om verduldig te blijven in zijne eenzaamheid, zeide hij, dat hij reeds veertig jaar in de zijne was opgesloten zonder ooit eene vrouw gezien te hebben, noch eenig stuk geld, noch zelfs iemand te hebben zien eten.
Palladius keerde vervolgens naar Nitriê terug, waar tg aan Evagrius en aan de vijf anderen vertelde, wat hij gezien had van dien bewonderenswaardigen man, en boezemde hen door zijn verhaal een sterk verlangen in hem te gaan opzoeken, waaraan zij twee maanden later gevolg gaven. Zij verhaalden bij hunne terugkomst aan Palladius wat er gedurende hun bezoek gebeurd was; doch hij heeft het niet in zijne geschiedenis opgenomen. Weinig tijds na het bezoek van Evagrius, begaf zich Rufinus of gelijk anderen meenen, de H. Petronius, die door de pen van Rufinus spreekt, tot den heilige met zes anderen om bij hem
42
ieta stichtends te zien. Zij werden zeer goed en met eene waarlijk christelijke liefde ontvangen.
Wijl het een gebruik was by de kluizenaars een gebed te storten vóór hunne samenspraak, smeekten zij den heiligen grijsaard het te doen en hun zijnen zegen te geven.
Hij vroeg of er onder hen geen geestelijke was, waarop allen antwoordden: »Neen.quot; Daarna beschouwde hij ze allen aandachtig toen hij aan den jongste kwam, zeide hij met den vinger op hem wijzend: »Deze is diaken.quot; Hij was het werkelijk; maar had het slechts aan éénen van het gezelschap gezegd, in wien hg veel vertrouwen stelde; hij verborg uit ootmoedigheid zgn ambt om die heilige mannen niet in waardigheid te overtreffen, en stelde zich aan als de minste van hen.
Hij hield vol het te ontkennen; doch de H, Joannes nam hem bij de hand, kuste dezelve en zeide: »Wacht u mijn zoon de genade te miskennen, die gij van God ontvangen hebt, uit vrees, dat een goede zaak u niet in een slechte doe vallen en de ootmoedigheid ontaarde in leugentaal, want men moet nooit liegen, niet alleen niet met een slecht doel, maar ook niet onder voorwendsel van eene goede zaak, wyl de leugen nooit van God komt, maar uit een slechte beweegreden, zooals de Zaligmaker het ons leert, (1) De diaken door die zachte vermaning onderwezen, was niet halstarrig om de waarheid te bewimpelen en bekende ze door zijn stilzwijgen.
Nadat men gebeden had, verzocht een der broeders die aan een derdendaagsche koorts leed den heilige
(l) Matth. 5.
43
hem te genezen. Joannes antwoordde, dat hg de genezing vraagde ran een ongemak, dat hem nuttig was, wjjl de zielen door ziekten gezuiverd worden, even als men zich van zout bedient, om het lichaam te zuiveren. Hij liet echter niet na olie te zegenen waarmede de lijder zich wreef en de gezondheid weder bekwam, zoodat hjj in staat was te voet naar de plaats waar zij moesten verblijven te vertrekken.
De heilige beval, dat zij volgens de christelijke gastvrijheid zouden behandeld worden en nadat zij een goed gebruik hadden gemaakt van het lichamelijk voedsel, dat hg hun gegeven had, kwamen zij tot hem terug om voedsel voor hunne ziel te ontvangen. Hij ontving hen weder met dezelfde toegenegenheid alsof zij zijne eigene kinderen waren. Hij verplichtte hen neder te zitten en vroeg van waar en met welk doel zij kwamen. Zij antwoordden, dat zij van Jeruzalem kwamen, om ooggetuigen te zijn van hetgeen zij van hem gehoord hadden, te meer, omdat hetgeen men met de oogen ziet dieper in den geest doordringt dan hetgeen men slechts weet door hooren zeggen. Toen hield hij eene lange redevoering, waarvan Hufinus volgens zijn zeggen maar een deel van verhaalt, doch die eene uitmuntende zedeles bevat en zeer belangrijke grondregels voor het geestelijk leven. Om er hier het juiste van weder te geven, kan men, hetgeen hij gezegd heeft in twee deelen splitsen te weten: wat de kluizenaars moeten vermijden en in zich verbeteren, en wat zij vooral moeten trachten te verkrijgen.
Wat het eerste aangaat, beval hg den kluizenaars aan, zich niet tevreden te stellen met den mond of uitwendig den duivel te verzaken, die de vorst der
wereld genoemd wordt, maar het ook inwendig en werkelijk te doen met zich van hunne ondeugden te verbeteren, hunne hartstochten aan boeien te leggen, hunne zinnen te versterven, hunne ongeregelde liefde te onderdrukken en zich meer en meer te zuiveren van hunne fouten en onvolmaaktheden.
Een der eerste ondeugden, die hij aanbeveelt uit te roeien, is de ijdelheid. Hij waarschuwde Rufinua en zijne medegezellen op hunne hoede te zijn, deze niet te laten binnensluipen, zelfs in het doel dat zij gehad hadden met hem te komen bezoeken, en zich niet boven de anderen te stellen, omdat zij gezien hadden, hetgeen anderen slechts hadden hooren zeggen.
Hij zegt, dat de ijdelheid zoo'n gevaarlijke ondeugd is, dat zij in staat is, de zielen die tot het hoogste toppunt van volmaaktheid gekomen zijn, te doen vallen; dat zij zoowel de' pas beginnenden als de vergevorderden aanvalt: de eersten door hen te doen gelooven, dat zij uit hoofde van de boetvaardigheid en lielde-werken, die zij geoefend hebben, reeds volmaakt zijn, de anderen door hun een gedeelte van den vooruitgang dien zij gemaakt hebben, te doen toeschrijven aan God, hun eigen werkzaamheid en ijver, in plaats van aan God alleen de eer te geven. Van de ijdelheid gaat hg tot de andere ondeugden in het algemeen over, en vermaant de kluizenaars, die moedig te bestrijden. Het middel, dat hij aan de hand geeft om hierin te slagen, is zorgvuldig op geest en hart te waken, om te beletten, dat geen ijdele begeerten, geen ongeregeld verlangen er wortel schiete: want, behalve dat daaruit eene menigte verstrooiingen voortspruiten, die de ziel bezig houden onder bet gebed, den geest
45
kluisteren en onze gedachten op duizenden onnuttige of schadelijke voorwerpen brengen, openen zij de deur der ziel voor den duivel, die er zich in vestigt alsof het zijn eigen huis was.
Hij toont vervolgens in weinige woorden den be-treurenswaardigen toestand der ziel eens kluizenaars, waarin de duivel zijn rijk gevestigd heeft door de zonde. Hij kan nooit vrede en rust genieten. Hij is altijd ontroerd en ongerust. Nu eens laat hij zich medeslepen door een dwaze vreugde, en dan weer bezwaart hij zich door eene i)dele droefheid, zoodat hij in zich zeiven een ongelukkigen gast heeft, dien h\j toegang verleend heeft door zyne hartstochten in te volgen.
De heilige beklaagde zich bij die gelegenheid over de begoocheling van eenige kluizenaars, die slechts in schjjn de wereld verlaten hebben, daar zij zich niet toeleggen hunne ondeugden uit te roeien, noch hunne hartstochten te beteugelen. gt;A1 hun zorg bestaat in eenige H. Vaders te bezoeken, om van hen stichtende redevoeringen te vernemen, die zy op hunne beurt weer met een geest van ijdelheid aan anderen vertellen, zich beroemende ze uit den mond van dezen of dien dienaar Gods gehoord te hebben ; zoo doende stellen zij zich aan als leeraars door die verheven grondbeginselen na te bazelen, ja willen anderen onderwijzen, niet met hetgeen zij zelf beoefend maar wat zij gehoord of gezien hebben.quot;
flij verwijt hun nog, dat hun hoogmoed hen aanzet zich tot den geestelijken staat te verheffen, en dat zij met eerzucht naar het priesterschap haken; niet dat de kluizenaars er door hun staat van uitgesloten
46
zijn, dewijl hg zegt, dat zij het niet met drift moeten najagen, noch het hardnekkig weigeren; maar het komt God toe, hen daartoe te roepen en zg moeien het zelf niet zoeken om hunne gdelheid te bevredigen.
Om beter al de leelijkheid te doen gevoelen van de ziel eens kluizenaars, waarvan de duivel bezit genomen heeft, om zijne ondeugden en zonden, stelt de heilige er den gelukkigen staat tegenover van hem die, door zgne hartstochten te bestrijden, de deur zijns harten geopend heeft voor den H. Geest, en hij beschrijft dien in dezer voege: ^Integendeel hg die zich waarlijk verzaakt heeft, dat wil zeggen, die de zonden uit zijn hart gebannen heeft en geen deur meer open laat waarlangs zg binnen kunnen komen, hij die zijne gramschap onderdrukt, die alle ongeregelde bewegingen intoomt, die de leugen vlucht, die den nijd verfoeit, die zich niet tevreden houdt met geen kwaad van anderen te spreken maar zich zelfs de vrijheid niet veroorlooft hen te beoordeelen, die den voorspoed en de kwellingen zijner broeders beschouwt als de zijne en die zich zoo in alle voorvallen gedraagt; die zeg ik, opent de deur zgna harten aan den H. Geest en wanneer die ingetreden is, ontwaart men slechts tevredenheid, vreugde, liefde, geduld, zachtmoedigheid, goedheid en al de andere vruchten die de Geest van vertroosting uitwerkt.
Wat het tweede deel betreft, dat wil zeggen wat de kluizenaar vooral moet trachten te verkrggen, is zuiverheid des harten; en hij wil, dat hg er naar streve door te strgden tegen alle hartstochten en ondeugden, door alle pogingen aan te wenden om zgne ziel te zuiveren van de ongeregelde genegenheden,
47
door al de geestelijke oefeningen, die hij in zjjn staat verricht.
Hij verzekert, dat die zuiverheid des harten hen wonderlik wel tot de verhevenste beschouwing en nitstekendste genaden zal brengen.
Wat hij hierover zegt, verdient geheel verhaald te worden, omdat het in weinige woorden en zeer eenvoudig datgene bevat, wat de meesters van het geestelyk leven die later leefden, wijdloopiger hebben geschreven, van de verhevene beschouwing en van de gemeenschap der ziel met God en de gelukzalige geesten.
Indien wij ons voor God vertoonen, zegt hij, met een zuiver geweten, vrij van die gebreken en hartstochten , waarvan ik reeds gesproken heb, dan kunnen wij God zien, gelijk Hij in dit leven gezien kan worden, en in het gebed de oogen van ons verstand tot hem verheffen om den Onzichtbare te beschouwen niet lichamelijk en met zinnelijke blikken, maar met de oogen des geestes en door de kennis des verstands; want niemand moet zich inbeelden Zijnen goddelijken oorsprong zooals die in zich zeiven is te kunnen beschouwen, en zoo in zijn geest een beeld vormen dat gelijkenis heeft op een lichamelijk wezen.
Men moet zich nooit inbeelden, dat God eenigen vorm heeft, noch grenzen, die Hem beperken; maar dat men zich Hem voorstelle als een zuiveren geest, die zich kan doen gevoelen en onze ziel doorgronden, maar niet begrepen of beperkt, noch met woorden beschreven kan worden; daaruit volgt, dat wij Hem niet moeten naderen, dan met diepen eerbied en een zeer groote vrees, noch Hem moeten beschouwen met onze inwendige blikken, dan op zoo'n wijze dat onze
48
ziel begrijpe, dat Hij oneindig verheven is boven allen glans, licht, luister en majesteit, zoodat zij niet bekwaam is Hem te begrijpen, zelfs wanneer zij geheel zuiver en vrij zou zijn van alle vlokken en van de bedorven begeerlijkheid.
Nadat de heilige zoo over de beschouwing gesproken heeft, gaat hg over tot de buitengewone genaden, welke God somtijds aan de ziel verleent, zooals daar zijn: de heilige gemeenzaamheid waarmede Hij haar vereert, de geheimen die Hij haar openbaart, de verschijning der gelukzalige geesten.
Hij, die God op dergelijke wijze kent, zal vervolgens andere kennissen opdoen en zelfs grootere geheimen, dew^l, hoe zui?erder zijne ziel zal worden, God haar des te meer Zijne geheimen zal ontdekken, wijl Hij hem dan zal beschouwen als zijn vriend, gelijk Hij degenen aanziet, van welke de Zaligmaker spreekt in het Evangelie: (1) »Ik noem u niet mijne dienaren, 'maar mijne vrienden.quot; En dus zal Hij hem gelijk aan een dierbaren vriend, alles geven wat hij vraagt. De engelen en al de gelukzalige geesten die in den hemel zijn, zullen hem ook liefhebben, als den vriend van God, hunnen meester. Zij zullen al zijne verlangens inwilligen en men zal van hem in waarheid kunnen zeggen: (2) Dat noch leven, noch dood, noch. engelen, noch vorstendommen, noch machten, noch eenig ander schepsel in staat zal zijn, hem van de liefde God* te scheiden, die is in Jezus Christus,
Men ziet in deze woorden van den heiligen duidelijk en grondig bepaald, wat de meesters van het geestelijk leven later uitgebreider hebben gezegd van (1) Joan 15. (2) Eom. 8.
49
het bovermatuurlyk gebed en de buitengewone gratiën, -waarmede God somtijds zijne getrouwe dienaars heeft begunstigd; zoodat degenen, die deze wonderbare gaven in de nieuwe heiligen durven tegenspreken, (alsof men er geen voorbeelden van vond in de ouden) doen zien, dat zij de akten van deze niet met aandacht gelezen, noch hunne leer genoeg bestudeerd hebben. Om op deze redevoering des heiligen terug te komen, ofschoon hij deze gaven en verheven gunsten «eer op prijs stelde, wist hij, dat daarin de beoefening der volmaaktheid niet bestaat; maar dat men zich voornamelijk moet beijveren, met hart en geest aan de liefde der wereld en van zich zeiven af te sterven. Dit onderwerp was het begin van zyn onderhoud en hij kwam er nog op terug, om het Rufinus en zijne medegezellen beter aan het verstand te brengen, dat zij zich daarop met allen ijver moesten toeleggen. Hij bevestigt zijne leer door drie voorbeelden van verschillende kluizenaars, die tot bewijs strekken, hoe gevaarlijk de ondeugden zijn, vooral de hoo-vaardigheid en de ijdele glorie; en dat de ootmoedigheid de hechte grondslag is, waarop men zijn geestelijk gebouw moet optrekken.
Het eerste voorbeeld is dat van een kluizenaar, die zeer streng geleefd had en zich niet voedde dan met hetgeen hij door handarbeid verdiende; dag en nacht bracht hij in het gebed door en muntte in allerlei deugden uit; maar te lichtzinnig zijne blikken op zijnen vooruitgang vestigend, vatte hij een gevoel van ijdelheid en vertrouwen in zijn eigen krachten op, en daarvan maakte de duivel gebruik, om hem de hatelijkste bekoringen voor te stellen en hem in v. d. w. 4
50
onzuiverheid te doen vallen, waarna die ongelukkige, in plaats van nederig door boetvaardigheid tot God zijne toevlucht te nemen, zich aan de wanhoop overgaf, de woestijn verliet en tot de wereld terugkeerde, waar hij een zoo losbandig leven leidde, dat hij zorgvuldig de gesprekken der goede lieden vermeed, uit vrees dat iemand door heilzame raadgevingen hem uit den afgrond zon trekken, waarin hg zich vrijwillig had nedergestort.
Het tweede voorbeeld, zeer verschillend van hei eerste, is van een zondaar, wiens leven zoo gruwzaam was, dat hij voor den losbandigste der stad doorging. De barmhartigheid Gods wekte in hem het verlangen op om boetvaardigheid te doen, hij bekeerde zich, en ging in een spelonk wonen, waar hij de tallooze zonden die hg bedreven had, uitwischte door zijne strengheden en tranen. Toen de duivelen zulk eene gelukkige verandering in hem gewaar werden, deden zg hem een wreeden oorlog aan, niet alleen door zware bekoringen waarmede zij hem kwelden, maar nog door hem onmeedoogend te slaan, waardoor zij hem een onbeschrijfelgke pijn aandeden. Evenwel bleef hij standvastig en onwrikbaar, in zijne goede voornemens, en wat hem voornamelijk redde, was zijne diepe ootmoedigheid en de levendige gevoelens van berouw, die hij altjjd ia zijne ziel onderhield. Daardoor geraakte hij tot zulk een verheven deugd, dat men hem door geheel het land als een engel beschouwde; iedereen zeide met verwondering, dat een zoo buitengewone verandering slechts kon uitgewerkt worden door de hand des Allerhoogsten. Zgn voorbeeld was zelfs zóó krachtig, dat hij aan vele
51
groote zondaars tot voorbeeld van bekeering was , en anderen die na wel geleefd te hebben het ongeluk hadden gehad zich te laten verleiden en uit wanhoop niet meer uit hunne dwaling durfden opstaan, richtten zich van hunnen val op.
Wij zullen hier al de omstandigheden van het derde voorbeeld uitvoerig verhalen, omdat er zeer stichtende en nuttige leeringen in opgesloten zijn.
Een kluizenaar, die in de verwijderdste streek van deze woestijn woonde, had vele jaren doorgebracht in een zeer strenge levenswijze, zoodat toen hij oud begon te worden, zijne ziel versierd was met de uit-muntendste deugden en verheven tot den hoogsten trap van volmaaktheid, waartoe eeu kluizenaar komen kan. Zich uitsluitend bezig houdend met den dienst van God door het gebed en de lofzangen, die hij te Zijner eere zong, verdiende hij, dat God hem reeds ia dit leven wilde beloonen voor zijne getrouwheid, door hem te ontlasten van de zorg voor zijn voedsel en hem door Zijne voorzienigheid het noodige te verschaffen. Eiken dag vond hij op zijne tafel een brood van buitengewone witheid en van een aller-aangenaamsten smaak. Zoo kon deze kluizenaar onbezorgd eten, om zich daarna weder bezig te honden met lofliederen te zingen of te bidden. God begunstigde hem daarenboven nog met openbaringen en ontsluierde voor hem de toekomst. Maar deze uitstekende gunsten boezemden hem eenige gevoelens van ijdelheid in, alsof hij die door zijne verdiensten verkregen had, wat hij alleen aan de goedheid Gods verschuldigd was. Langzamerhand begon hij te verslappen, evenwel zoo weinig, dat hij het zelf niet bemerkte, verviel daarna
52
in nalatigbeid eu was niet stipt meer in het zingen van lofliederen eu trager om zich tot het gebed te begeven.
Door die lauwheid dwaalde zijn geest af in jjdele gedachten onder het zingen der psalmen, en zelfs eenige oubetamelyke gedachten slopen allengs in de geheimste plooien van zijn hart binnen. Hij liet echter niet na zich van al zijne oefeningen te kwijten ; daardoor bleef hij uitwendig altijd dezelfde, terwijl het kwaad slechts van binnen woedde. In die gesteltenis trad hij eens na de vespers zijne spelonk binnen, vond het brood gelijk vroeger uit den hemel gezonden op de tafel liggen en at, zonder evenwel van zijne onachtzaamheid terug te komen, zonder zelfs na te denken over de noodlottige verandering die in hem plaats had.
Vervolgens voelde bij zich tot in het diepste zijns harten geprikkeld door de wellust, verteerd door de vlammen eener onzuivere liefde, en medegesleept door het verlangen om naar de wereld terug te keeren. Dien dag evenyvel deed hij zica geweld aan, zong psalmen en bad als naar gewoonte en toen hij ia zijne spelonk terugkeerde om zijn voedsel te gebruiken, vond hij wel brood op zijue tafel maar het was niet zoo wit als naar gewoonte.
Die verandering verwonderde en bedroefde hem. Hy begreep, dat dit wonder geschied was om hem voor zijne verslapping te straffen. Drie dagen daarna kwam de bekoring terug en wel zóó geweldig, dat toen zijne verbeelding hem een slecht voorwerp zeer levendig voor den geest stelde, hij waarlijk geloofde er in toegestemd te hebben. Hy liet evenwel niet
na psalmen te zingen en zijne gewone gebeden te doen, maar met verwarring en zijn geest vol onrust.
Toen hij na de vespers weder in zijne cel trad om te eten, vond hij er nog wel een brood, maar zeer vuil en droog en als afgeknaagd door muizen en honden. Op dat gezicht begon hij te zuchten en tranen te storten, die evenwel niet zoodanig uit het hart voortkwamen, noch overvloedig genoeg waren, om de vlammen van zulk een groote begeerlijkheid te blusschen. Hij at echter, doch niet zooveel als hij verlangd zou hebben, noch met den zelfden smaak en zijne gedachte vermenigvuldigden en overvielen om zoo te zeggen zijne inbeelding als met een hagelbui van pijlen. Des nachts stond hg op en begaf zich op weg naar de stad, vast besloten den dienst Gods te verlaten.
Hij was nog ver van de stad verwijderd, toen de dag aanbrak ofschoon hij reeds een langen weg had afgelegd; door de hitte gekweld en van vermoeienis uitgeput, keerde hij zich naar alle zijden, om te zien of er nergens een klooster was, waar hij zich kon gaan verfrisschen; hij bemerkte eindelek eene cel, waarin eenige kluizenaars woonden, en ging er heen om wat uit te rusten. Zoodra die dienaren Gods hem zagen aankomen, kwamen zij hem te gemoet en ontvingen hem als een engel, wieschen hem de voeten, noodigden hem tot het gebed uit, bereidden hem een goede tafel en kweten zich jegens hem van al de plichten der gastvrijheid, gelijk Jesus Christus het aanbeveelt. Toen hij gegeten en een weinig rust genoten had, smeekten zij hem als een zeer geleerde en verstandige vader eenige woorden van opwekking
54
tot hen te richten en hen voornamelijk te onderwijzen over de middelen om de strikken des duivels te vermijden en de slechte gedachten uit den geest te verdry ven. Daardoor zag hij zich genoopt, over al die dingen te spreken en hen daaromtrent te onderwijzen; doch terwijl hij tot hen sprak, kreeg hij berouw over den stap die hij voornemens was geweest te doen en in zich zelf keerend, zeide hij uit den grond des harten: »hoe durf ik dan aan anderen de middelen om zich te vrijwaren voor de listen des duivels leeren, terwijl ik mij zelf laat verleiden? en hoe wil ik anderen verbeteren, als ik eerst mij zei ven niet bekeer? ga, ellendeling en begin te beoefenen wat gij onderwijst.'' Terwijl hij dit inwendig verwijt tot zich zeiven deed, gevoelde hij levendiger dan ooit, het ongeluk waarin hij gevallen was door zich te laten bedriegen, zoo nam hij afscheid van deze goede kluizenaars ; sloeg den weg in naar de woestijn, waar hij in zijne spelonk voor God nederviel en zich tot het gebed begevend uitriep: Ware de Heer my niet te hulp gekomen, mijne ziel zou op het punt geweest zijn in den afgrond der hel neder te storten. Het scheelde weinig, of ik was in allerlei misdaden gevallen. Doch ik heb in mij vervuld zien worden wat de H. Schrift zegt: (1) De broeder, die zijnen broeder bijstaat, zal verheven worden als een sterke stad: de broeder die zijnen broeder helpt zal zijn als een sterke vesting; zijne voornemens zullen even standvastig zijn als de harren da)' stadspoorten.
Vervolgeus ziende, dat hij door zijnen misslag het hemelsch brood, waarmede God hem vroeger begun-(I) Prov. 27.
55
stigde verbeurd had, bracht hij het overige zijner levensdagen in smarten en tranen door, en begon opnieuw zgn brood in het zweet zijn aanschijns te eten. Hg sloot zich in deze spelonk op, deed een boetekleed aan, bestrooide zgn hoofd met assche» weende, zuchtte, en bad, tot dat een engel hem kwam boodschappen: »De Heer heeft uwe boetvaardigheid aangenomen, hij zal u nog genadig zijn; doch pas op, dat gij u niet meer laat bedriegen door de gdelbeid, en als de broeders, die gg onderwezen hebt, u komen bedanken en zegeningen toewenschen, weiger hen niet te ontvangen; maar eet met hen en zendt te samen uwe dankzeggingen tot God op.quot;
Nadat Johannes deze voorbeelden verteld had, zeide hij tot Rufinus en zijne medegezellen, dat zij deze gevolgtrekking moesten maken: Bedenk wel, dat niets ons zoozeer beveiligt tegen de gevaren van dit leven als de ootmoedigheid, en dat niets ons vreese-lijker kan doen vallen dan de hoogmoed. Hij voegde er bg, dat men op zijne hoede moet zijn, uit vrees dat de duivel ons ijdele of slechte gedachten inblaze; dat is een der redenen, waarom de kluizenaars gewoon zijn, als iemand hen komt bezoeken met het gebed te beginnen, om door de aanroeping van Gods naam de inbeelding des duivels te doen verdwijnen.
Zoo onderrichtte hij hen gedurende drie dagen door deze en dergelijke toespraken, waardoor zg zich zeer aangespoord gevoelden, en toen zij bij het afscheid zijnen zegen vroegen, zeide hg : »Gaat in vrede, mijne kinderen, weet dat heden de tijding te Alexandrië aangekomen is van de overwinning, die de godsdienstige vorst Theodosius behaald heeft op
56
den tiran Eugenius, doch die groote keizer zal weldra eenen natuurlijken dood sterven.
Weinige dagen later vernamen zij, dat het werkelijk zoo gebeurd was, gelijk hij voorzegd had.
Wat hem betreft, hij stierf niet lang na het bezoek van Rufinus, die eenige dagen later van cenige broeders, die zich op reis bij hem vervoegden, vernam, dat die groote dienaar Gods gestorven was. Drie dagen achtereen had hij zonder zich aan iemand te vertoouen in het gebed doorgebracht, en aldus gaf hij biddend en in geknielde houding zijn geest aan God, waarschijnlijk in de maand September van het jaar onzes Heeren 391.
DE H. APOLLO.
imotheus, Patriarch van Alexandrië, die in het jaar 385 overleden is, had reeds het leven van den H. Apollo beschreven toen deze nog in leven was; dat werk is echter verloren gegaan: er blijft ons niets over, dan de breedvoerige verhalen van Rufinus en Palladius en eenige aanteekeningen van Sozomenus, waarvan wij ons hier zullen bedienen.
Men heeft ons niet gezegd, welk zijn vaderland was, noch in welk jaar hij geboren werd.
Men kan gissen, dat het omstreeks het jaar 321 was. Op den leeftijd van 15 jaren begaf hij zich naar de woestijn, onder het geleide of in gezelschap van zijn ouderen broeder. Deze leidde daar zulk een heilig leven, dat God na zijn dood aan onzen heilige toonde, dat hij in den hemel onder tie Apostelen geplaatst was.
Hij trachtte zich erfgenaam te maken van de deugden zijns broeders, en maakte buitengewone vorderingen in het geestelijk leven. God bereidde hem aldus voor tot de groote werken, waartoe Hij hem tot zaligheid van velen zou roepen.
Nadat hij, zoo verhaalt Rufinus, veertig jaren in geestelijke oefeningen als kluizenaar had doorgebracht, hoorde hij eene stem uit den hemel die hem zeide, zich naar bewoonde streken te begeven, waar God Zich van hem bedienen wilde, om een volmaakt volk te vormen, gegrondvest in de deugd en ontvlamd van ijver voor alle goede werken. Het was hem niet onbewust, dat zij die boven anderen gesteld zijn, hetzij in de hoedanigheid van overste, hetzij om hunne buitengewone gaven en talenten, meer bloot staan aan de strikken der ijdelheid, daarom bad hij God, hem te versterken , tegen die gevaarlijke bekoring, uit vrees dat hij, door er zich over te beroemen de verdiensten zijner goede werken zou verliezen. Zijn gebed had dezelfde uitwerking als dat van Salomon toen deze God om wijsheid bad: dezelfde stem, die hem geboden had, zich te wijden aan de heiliging zijner broeders, zeide hem
58
nu, dat hg datgene wat achter hem stond, moest grijpen en in het zand begraven; Appollo gehoorzaamde op staanden voet, greep achter zich en vatte «en kleinen, zwarten Ethiopiër, die uitriep: »Ik ben de duivel van hoovaardigheid.quot; En de stem nik den heme) zeide weder: »Ga nu, want al wat gij God vragen zult, zal Hij u verleenen,
Apollo, aldus gewapend tegen zulk een fijne en gevaarlijke ondeugd, verliet de woestijn, en ging zich vestigen in de omstreken van Hermopohs in Thehaïs, op eene plaats, waar, volgens de overlevering het kindje Jesus, met zijne H. Moeder en den H. Joseph had gewoond toen zij naar Egypte gevlucht waren, om de vervolging van Heroiles te ontwijken.
Een hol aan den voet van een berg was de plaats, die hij zich tot woning verkoos. Dasx wachtte hg, zonder door een te vurigen ijver de inzichten der Voorzienigheid te willen vooruitlooperi, in de eenzaamheid biddende, tot dat de Heer zijne belofte zou vervullen en hen, die zich onder zijn bestuur zouden stellen, tot hem zenden. Hij was gekleed in een rok van grof linnen, en droeg een doek om het hoofd en den hals. Hij at niets wat gekookt of gebraden was, zelfs geen brood, maar slechts rauwe kruiden, zoo als de aarde ze voortbrengt. Rufinus zegt, dat zijn voedsel meer hemelsch dan aardsch was, zoo groot was zijne onthouding. Hg bracht het grootste gedeelte van den dag en van den nacht in gebed door, en men kan vrij zonder overdrijving zeggen, dat zijn leven een voortdurend gebed was. Zoo bracht hg zijne dagen
59
door, geheel en al in God verslonden, tot dat de tijd gekomen was, waarop de Heer Zijne belofte vervullen wilde.
De gaaf van wonderen te doen, waarvan hij een ruim gebruik maakte, gevoegd bij zijne schitterende deugden, deden hem overal, ondanks zgn verlangen van onbekend te blijven, als een Propheet eu Apostel aanzien, vervuld van den geest Gods. Daardoor kwam het, dat vele kluizenaars uit de naburige provinciën zich onder zijne leiding schaarden, hem verzoekende zich met de zorg hunner ziel te belasten en hen als een goed herder en vader te leiden.
Hij ontving hen allen met die liefde, welke men van zijne volmaakte deugd verwachten kon, moedigde hen zoo door vermaningen als voorbeelden aan, en toonde hun door zijne handelingen, wat hij hun door zijne woorden onderwees.
In dien tijd vernam hij, dat eenige ofamp;cieren van Julianus den Afvallige, die zijn zetel te Antiochië gevestigd had, een kluizenaar uit de nabijheid hadden aangehouden, om hem te dwingen soldaat te worden. Zijne liefde kon hem niet zonder vertroosting laten, ofschoon hij wel zag, dat hg zich zelf aan hunne mishandelingen blootstelde; hij ging dan met nog andere kluizenaars naar de plaats, waar hij gevangen zat, en vermaande hem geen moed te verliezen en de gevaren te verachten, waarmede hij zich bedreigd zag, wijl het nu voor de Christenen de geschikte tijd was, om hunne getrouwheid te doen schitteren door hunne standvastigheid in de beproevingen.
60
/
Alzoo bezig zjin gevangen Broeder te versterken, vond hem de hoofdman; bij was zeer vertoornd dat men hem den toegang tot den gevangene verleend bad, en hield ook hem met zijn medegezellen ia den kerker gevangen, met het inzicht ben allen te dwingen in het leger dienst te nemen, en om hun alle hoop op ontsnappen te benemen , verdubbelde hij de wacht. Maar wat kon hij tegen hen, die God onder Zijne hoede genomen had? Te middernacht daalt een engel, omgeven van een schitterend licht neder en ontsluit de deur van den kerker; op dat gezicht waren de wachters dermate verschrikt, dat zij zich aan de voeten der dienaren Gods nederwier-pen en hen smeekten te vertrekken, bewerende, dat zij zich liever aan den dood wilden blootstellen, dan hen na zulk een zichtbaar wonder neg langer gevangen te houden. Nog waren zij niet vertrokken, toen de hoofdman, gevolgd van eenige aanzienlijken in allerijl kwam toegeloopen, om hen op vrije voeten te stellen , want eene aardbeving had zijn huis doen instorten , en zgne voornaamste dienaren onder het puin begraven. Zij keerden naar de woestijn terug, lofzangen zingend, ter eere van Hem, die hen op zulk een wonderbare wijze beschermd had.
Men kan zich het leven, dat zij in de woestijn leidden bijna niet voorstellen, zonder door Godsvrucht bewogen te worden. Toen Rufinus hen ging bezoeken, waren zij ten getalle van vijfhonderd, en woonden in verschillende kloosters aan den voet van den berg, waarop de Heilige zijne woning gevestigd had, en allen hadden onder zijne leiding en met denzelfden geest bezield, maar één hart en ééne ziel.
61
De Heilige bestuurde hen met zooveel waakzaamheid, ijver, zachtmoedigheid en volmaaktheid, dat er volgens het verhaal van zijn geschiedschrijver bijna geen onder hen waren, wien God niet de gaaf der mirakelen geschonken had ; zoozeer hadden zij zich de hemelsche gunsten waardig gemaakt, door de deugden die zij onder de leiding van zulk een uitmuntenden vader hadden verworven.
Hunne kleederen waren wit als de zyne. Hij wilde dat men ze altijd rein zou houden; zoodat deze uiterlijke reinheid een afbeeldsel was van de innerlijke reinheid hunner zielen, en wanneer men hen zag, kon men zich gemakkelijk een hemelsch leger van engelen voorstellen. Onder hen waren ook verscheidene Ethiopiërs, die voor de anderen in vurigheid en godsvrucht niet onderdeden.
Ofschoon hij zelf geen brood at, zoo als wij reeds verhaald hebben, stond hy toch aan zijne leerlingen het gebruik daarvan met rauwe of gezouten kruiden toe. Aanvankelijk liet hij ieder afzonderlijk eten, behalve des zondags; maar in het vervolg hadden zij eene gemeenschappelijke tafel. Hij wilde niet, dat men zonder groote noodzakelijkheid de vasten van woensdag en vrijdag zou breken, wijl des woensdags Judas het verfoeilijke plan gemaakt had den Verlosser te verraden, en des vrijdags onze god-delyke Meester aan het Kruis gestorven is. Indien op een van die dagen een vreemde kluizenaar kwam, te vermoeid en uitgeput om te wachten tot drie uur, het gewone uur van den maaltijd, liet hij hem bet noodige voordienen; doch indien deze verklaarde nog wel te kunnen wachten, drong hij er niet meer
C2
op aan, wijl het een algemeene vasten was, gegrond op de overlevering.
God wilde eens op den Paaschdag hunne gewone gestrengheden verzachten, door een schitterend blijk Zijner Voorzienigheid. De Heilige had hen reeds sedert den vorigen dag verzameld om de gebruike-lijke plechtigheden tot voorbereiding voor het Paasch-feest. En toen men alles voor den maaltijd had gereed gemaakt, zeide hij hun: 2 Indien wij geloof hebben, en wij waarlijk getrouwe dienaren van Jesus-Christus zijn, laat dan ieder van ons aan Hem vragen, of het Hem aangenaam is, dat wij op dit feest iets beters eten en drinken dan naar gewoontequot; Zg antwoordden allen, dat zij zich niet waardig achtten zulk eene gunst te erlangen, en daar hij hen in ouderdom en verdiensten overtrof, moest hij zelf liever zoo iets aan God verzoeken.
Toen zette zich de Heilige, met de blijdschap op het aangezicht, in het gebed; en toen hij met het grootste vertrouwen zijn gebed gestort had en allen geantwoord hadden, zag men mannen komen , die niemand van hen kende, en die zulk eene hoeveelheid levensmiddelen brachten, dat men nog nooit zulk een overvloed, noch zulk eene verscheidenheid van gerechten aanschouwd had. Er waren zelfs vruchten bij, die in heel Egypte niet bekend waren, druivetrossen van eene buitengewone grootte, noten, vijgen , granaatappelen, rijp vóór het jaargetijde. Verder was er nog melk en honig; dade-len waren er van meer dan gewone grootte, de brooden waren zeer wit en nog warm, ofschoon zg naar den vreemden vorm te oordeelen uit een ver-
63
rnjderd land kwamen. Toen deze lieden al die dingen daar neergezet hadden, vertrokken zij in groeten haast, als menschen die nog dringende bezigheden te verrichten hadden, en deze heilige kluizenaars, lovende en dankende den Heer, die hun zoo vaderlijk verzorgde, genoten in deze dagen van heilige blijdschap, het voedsel, dat hun van den Hemel geschonken was, en kwamen er zelfs tot Pinksteren mede toe.
De Heilige had van God de uitnemende genade ontvangen van met zijne woorden de harten te treffen , en zijne vermaningen hadden op zijne leerlingen de wonderlijkste uitwerking. Hij spoorde hen uan, zich te beijveren om eiken dag in heiligheid toe te nemen, en kweekte bij hen een heiligen naijver aan, om elkander te overtreffen in de beoefening der deugden.
Hij leerde, dat men zijne vorderingen in het geestelijk leven kan afmeten, naar de onthechting, die men in zijn hart gevoelt voor de dingen dezer wereld. Hij drong er op aan, vooral te wederstaan aan de inblazingen des duivels, zoodra men ze in zijn hart ontwaart, want, zeide hij, »door dit middel zult gij den kop van het serpent verpletten, en het lijt en de staart zullen dan van zelf krachteloos worden.quot; Hij waarschuwde hen, van wel op hunne hoede te zijn, indien God hun de gaaf der mirakelen schonk, en er geen gevoelens van ijdelheid of eigenliefde door optevatten; maar zeer voorzichtig deze gaaf te verbergen, uit vreeze dat God er hen van zou berooven en zij in laatdunkendheid of verblinding zouden vervallen.
61:
Hij was een vjjand van droefgeesfciglieid en duldde niet, dat een zijner religieusen er zich aan overgaf. Ook zag men er geen een op wien de vreugde, die uit een gerust geweten geboren -wordt, niet op stichtende wijze uitblonk. En gebeurde het al eens, dat deze of gene bij geval minder tevreden scheen dan naar gewoonte, dan vroeg hij er hem terstond de reden van; ondervond deze eenige moeilijkheid het hem mede te deelen, dan zeide hij het hem zelf, bovennatuurlijk verlicht zijnde, om de geheimen des harten bloot te leggen, en hij noopte hem daardoor met meer vertrouwen zijn inwendige gesteltenis te openbaren.
Hij zeide aan iedereen : »Dat de heidenen zich bedroeven, dat de joden tranen storten, dat de god-deloozen zonder ophouden zuchten; maar laat de rechtvaardigen zich verheugen; want indien zij, die hun hart aan de aardsche goederen hechten, zich verblijden in het bezit der broze en vergankelijke dingen, waarom zouden wij dan niet met meer recht ons verheugen, in de hoop eens een eeuwig goed en een geluk zonder einde te bezitten? »Vermaant ons daartoe niet de Apostel als hij zegt;(l) *Ver-heagt u zonder ophouden , bidt voortdurend en geeft dank aan God in all3 dingen ?quot;
Hij wekte hen op, zeer dikwijls tot de H. Tafel te naderen, en zeide, dab een kluizenaer zoo veel mogelijk dagelijks aan de H. Geheimen moest deelnemen, uit vreeze van zich van God te verwgde-ren, indien hy zich van de H. Tafel verwgderd hield. Hij voegde daarbij, drit het zeer heilzaam is,
(1) 1 ïliess. 5.
65
zich dikwijls het lijden van onzen Heer Jesus-Chris-tus voor den geest te brengen, om daarin een volmaakt voorbeeld van geduld te betrachten.
Van alle zijden van den berg kwamen tegen drie uren des namiddags zijne leerlingen tot hem, om na het bidden der Nonen de H. Communie te ontvangen; daarna hielden zij een kleinen maaltijd en brachten het overige van den dag bij hem door, om zijne onderrichtingen te aanhooren; vervolgens begaven eenigen zich in de woestijn, om gedurende den nacht, de teksten, die zij uit de H. Schrift van buiten kenden, te overwegen; anderen brachten den nacht met den Heilige door, onder het zingen van Psalmen en lofzangen. Er waren er zelfs die, ou-middelijk na de H. Communie ontvangen te hebben heen gingen, zonder zich te bekommeren over eenig lichamelijk voedsel, tevreden zijnde met de hemel-sche spijs, die zij ontvangen hadden, hetwelk zij verscheidene dagen achtereen deden: en wat menigeen verwonderen zal, zij waren altijd zóó opgeruimd, dat er geen vrolijker menschen waren dan zij.
Deze levendige vrolijkheid toonde van den eenen kant, hoe goed de Heilige zijne leerlingen voorbereidde, om de H. Communie te ontvangen, en ran den anderen kant, welke wonderbare vruchten dit H. Sacrament in hen voortbracht. Ook wijdde de Heilige al zgne aandacht aan het verbeteren hunner gebreken. Niet alleen vermaande hg hen met kracht en ijver, maar hij voegde daarbij de vurigheid zijner gebeden, en trok door dit middel groote zegeningen over hen af. Een van hen had hiervan de ondervinding opgedaan. Hij misdeed soms door ge-
V. D. w. 5
66
brek aan ootmoed en zachtmoedigheid, en hij betreurde het ook deze deugden niet te bezitten. Door het verlangen gedreven van ze te verkriigen, kwam hij zich eens voor de voeten van den Heilige werpen en bezwoer bem, van God deze deugden voor hem af te smeeken. Hij deed het, en zijn gebed werd zoo goed verhoord, dat deze religieus als iu een anderen mensch veranderd werd; zoodat nadien de broeders zijne zachtzinnigheid en zielskalmte niet genoeg bewonderen konden, in elke gelegenheid, waarin bij zich van te voren zou vergeten hebben.
De wijze waarop hg vreemdelingen ontving, is een schitterend bewijs van zijne liefde en ootmoed. Rufinus verhaalt dit als volgt: Wij waren hem eens met ons drieën gaan bezoeken; toen wij nog tame-lijk ver van zijne woning verwijderd waren, kwamen ons eenigen zijner broeders; wien hij reeds een paar dagen van te voren van onze komst verwittigd hadr te gemoet onder het zingen van Psalmen, zooals zij gewoon waren, wanneer zij andere kluizenaars ontvingen ; toen wij bij hen kwamen, bogen zij zich ter aarde neder en gaven ons den kus des vredes. Zij zeiden onder elkander: »Dat zijn de broeders, wier aankomst onze Vader ons voorspeld heeft, toen hij ons verzekerde, dat er na drie dagen drie broeders uit Jerusalem komen zonden.quot; Daarna gingen eenige kluizenaars voor ons uit, anderen volgden ons, altijd onder het zingen van Psalmen. Toen de Heilige ons hoorde, en wij niet ver meer van hem verwijderd waren, kwam hij ons ook te gemoet, nauwlijks had hij ons gezien of hij boog zich ins-gelijks ter aarde, vervolgens gaf hy ons den vre-
67
deskus, en geleidde ons naar het klooster, waar hij, na de gebruikelijke gebeden gedaan te hebben, zelf' onze voeten wieseh en niets naliet om ons de geleden vermoeienissen van de reis te doen vergeten. Zoo handelde hij jegens allen die hem kwamen bezoeken.quot;
In het onderhoud, dat Ruiinns en zijne gezellen daarna met hem hadden, verhaalde hij, waarom hij aldus gewoon was de kluizenaars te ontvangen. Hij zeide, dat men zich voor hen ter aarde moet buigen om in hen den Persoon van Jesus-Christus te vereeren, die in Zijn H. Evangelie zegt: (1) gt;Gij hebt Mij ontvangen, toen Ik vreemdeling was(2) en dat Abraham ook aldus de reizigers ontving, die slechts menschen schenen, maar in welke hij den Heer beschouwde. Hij voegde er bij, dat men soms bij vreemde broeders moest aandringen eenige rust te nemen, al zouden zij die niet verlangen, en hij bevestigde dit met het voorbeeld van Loth, (3) die de engelen om zoo te zeggen, dwong om bij hem in te gaan.
Rufiaus bleef met zijne gezellen eene week bij hem, gedurende welken tijd de Heilige hen onderhield over verschillende dingen, die tot het reli-gieuse leven behooren en over de levenswijze der kluizenaars. Hij sprak hen vooral over het vluchten der ijdelheid, over de goede meening in het vasten en de werken van versterving, waarbij men vooral zorgen moet, ze voor anderen te verbergen, uit vreeze van door de achting die wij er door bij de menschen verwerven, het loon te verliezen, dat
(1) Matth, 25, 43. (2; Gen. 18. (3) Gen. 19.
68
God er voor geven zal. Hg keurde grootelijks het gedrag van eenige kluizenaars af, die lange haren droegen en gebruik maakten van kragen en andere zaken die slechts tot sieraad des lichaams dienen : »\vant, zeide hij,quot; zy kunnen het slechts doen, uit ij del he id of om door dé menschen geacht te worden.quot; (1)
Toen Rufinus en de overigen afscheid van hem namen, vergezelde hij hen tot op zekeren afstand en gaf hun nog deze les mede: »Boven alles, mijn liefste kinderen, leeft in groote eensgezindheid , en wacht u voor alle verdeeldheid.quot;
Vervolgens zich tot de Broeders van zijn klooster wendende, die daar tegenwoordig waren, vraagde hg wie hunner hen wilden vergezellen tot het naast-bijgelegen klooster der vaders in de woestijn. Allen boden zich met groote bereidwilligheid aan, doch hij koos er slechts drie uit, die Grieksch en Egyptisch kenden, zoowel om hun tot tolk te verstrekken indien het noodig was, als om hen te stichten door godvruchtige gesprekken, en hij beval hun, hen niet te verlaten, vóór zij al de kloosters en vaders gezien hadden, die zij verlangden te bezoeken. Eindelijk gaf hij hun, bij het afscheid nemen zijnen zegen met de volgende woorden: »Ik bid den Heer Zijnen zegen van het hoogste van Sion over U uit
(1) Men houde in liet oog, dat de H. Apollo van kluizenaars sprak, die geen verkeer met de wereld hadden. De stichters der nieuwere orden en Congregatiën, wier leden zich meer met werken der naastenliefde en dus met de menschen uit de wereld bezig houden, hebben met recht gemeend iets aan de menschclijke zwakheid te moeten inruimen.
69
te storten, en dat gij zien moogt de goederen van het eeuwige Jerusalem, al de dagen nws levens.quot;
Dusdanig waren de liefde en de ijver van dezen H. Apollo jegens hen die hem kwamen bezoeken; en hij toonde evenveel goedheid zelfs voor de onge-loovigen, die hij in groot aantal bekeerde, zoo door de wonderen, die hij verrichtte, als door de kracht zijner vermaningen en voorbeelden.
Op de eerste plaats moeten wij onder zijne wonderen vermelden, die mirakeleuze vermenigvuldiging van het brood, waarmede God menigmaal zijn geloof beloonde en de belofte vervulde, die Hij hem gedaan had, van hem alles te verleenen waarom hij bad.
De hongersnood heerschte in Thchaïs; de inwoners namen hunne toevlucht tot hem en voerden hunne vrouwen en kinderen met zich, opdat hij hen zegenen en voeden zoude. Hij deed edelmoedig den ganschen voorraad des kloosters onder hen uitdeelen, en behield sléchts drie korven brood, die bestemd waren voor den maaltijd der religieusen voor dien dag. Maar daar allen nog niet verzadigd waren en nog velen bij hem om voedsel aandrongen, deed hij spoedig die drie korven brengen, plaatste die te midden onder de arme lieden, verhief oogen en handen ten hemel en sprak met luider stemme: »Is de hand van God niet machtig genoeg om dit te vermenigvuldigen? De H. Geest verzekert ons, dat het brood in deze korven niet ontbreken zal, tot dat wij kunnen verzadigd worden van de opbrengst van den volgenden oogst.quot;
Zijn geloof werd niet beschaamd gemaakt: God
70
vermenigvuldigde het brood zoo sterk, dat men gedurende vier maanden brood uit deze korven halen kon, zonder dat deze ooit ledig werden. Eufinus, die dit wonder van de leerlingen des Heiligen gehoord heeft, zegt dat hij het eens zelf heeft zien vernieuwen. Wg zagen, zoo verhaalt hij, korven vol brood brengen op tafels , waarop van te voren niets was; en nadat ieder zich verzadigd had, vulde men de korven weder met het overgeblevene, zóó dat de voorraad niet verminderd was.quot;
De duivel, die den Heilige om deze wondergave benijdde, zeide hem eens, toen hg weer brood, en olie door zijn gebed vermenigvuldigd had: »Zijtgij Elias, of een der Propheten of een Apostel, om zulke dingen te ondernemen? Maar hij beschaamde den boozen geest door dit antwoord vol geloof en vertrouwen in God: »Waarom zou ik dat niet durven? waren de Propheten en Apostelen geen men-schen zoo wel als wij, en zijn wg niet hunne erfgenamen in hetzelfde geloof en in dezelfde genaden , die zij van God ontvangen hebben; is God, die bij hen tegenwoordig was, nu afwezig ? Het zou goddeloos zgn, dat te zeggen, want wij weten dat Hij almachtig is, en wat Hg kan, kan Hij altoos. Waarom dan, booze geest, die weet dat Hij zoo goed is, zijt gij zoo slecht?quot;
Hg beschaamde hem een andermaal, door hem te verdrgven uit een bezetene. De booze geest, door den Heilige genoodzaakt den bezetene te verlaten, zeide dat hij zoude gehoorzamen, indien hg hem uitlegde wat in het Evangelie verstaan wordt, door bokken en schapen. Hg antwoordde: »God kent
71
Zijne schapen, en de bokken zijn zij, die slecht zijn, zoo als gij en ik.quot; De duivel riep uit, dat hij geen ootmoedigheid kon verdragen en ging oogenblikke-lijk uit het lichaam van den ongelukkigen man.
Zijne macht over de helsche geesten schitterde nog wonderlijker uit, als hg zielen uit hunne slavernij redde. De volgende voorbeelden kunnen daarvan wel tot overtuigend bewijs verstrekken. Er waren in de nabijheid negen of tien vlekken, welke door heidenen bewoond werden, die met boosaardige halsstarrigheid aan hunne bijgeloovigheden gehecht bleven. Hun afgod stond midden in een prachtigen tempel, en hunne priesters waren gewoon dit beeld in tijd van droogte de dorpen rond te dragen, wanneer al het volk zich bij hen aansloot, om proces-siesgewijze door de velden te trekken. hier en daar als razenden loopende. De Heilige ontmoette hen eens bij hun dollen tocht; en van medelijden getroffen over hunne verblindheid, wierp hij zich op zijne knieën ter aarde, en bad onzen Heer Jesus-Christus, medelijden met die ellendigen te hebben, en hen te verlichten met het licht des geloofs.
Dit gebed sloeg hen met onbewegelijkheid, zoodat zij daar met hunnen afgod bleven staan, blootgesteld aan de stralen der zon, die in deze streken brandend zijn. Zij konden maar niet begrijpen, wat toch de oorzaak kon zijn van dit ongehoord toeval; doch hunne priesters zeiden , dat het aan niemand kon geweten worden, dan aan zekeren priester Apollo , die in deze woestijn woonde, en dat er geene hoop bestond, van deze onzichtbare boeien bevrijd te worden dan door zijne hulp.
72
Dat werd bevestigd door vele lieden, die op het gerucht van zulk een wonder waren toegestroomd, en eenigen verzekerden, dat zij werkelijk daar den Heilige hadden zien voorbijgaan. Men wilde desniettegenstaande beproeven, het beeld door ossen voort te trekken, eerst toen deze poging mislukte en men de dieren machteloos zag, zonden zij eenigen naar den Heilige, om hem te smeeken, medelijden met hen te hebben, zij beloofden hem, hunne bij-geloovigheid vaarwel te zeggen, en het geloof in Jesus Christus te omhelzen.
De Heilige, die niets anders beoogd had, dan hunne bekeering, kwam oogenblikkelijk en gaf hun door zijn gebed de vrijheid weder. Zij wierpen zich aan zijne voeten, beleden Jesus Christus, verbranden hunnen afgod en volgden hun bevrijder, die ben onderrichtte in de heilige Geheimen van onzen godsdienst, en hen opnam in den schoot der Kerk. Velen hunner omhelsden het religieuse leven en bleven bij hem.
Eenigen tijd later had hij den troost een beruch-ten roover te bekeeren, en den vrede te herstellen tusschen twee vlekken die met elkander in hevig geschil waren omtrent de grenzen van hun grondgebied. Op het eerste gerucht van hunne verdeeldheid, was hij toegesneld om hen met elkaar te verzoenen, doch hg vond de gemoederen zoo verbitterd , dat zij van geen overeenkomst hooren wilden, vooral eene der beide partijen, die aangevoerd werd, door een geslepen dief, den voornaamsten bewerker dezer tweespalt.
Toen de Heilige dit bemerkte, wendde hij zich
73
tot dezen en zeide liem met groote zachtmoedigheid: »Mijn broeder, indien gij dezen twist wilt laten varen en met mij wilt medewerken aan het herstel van den vrede, zal ik God voor U bidden, en Hij zal u uwe zonden vergeven! jgt;Nauwelijks had hg dit gezegd, of de genade werkte in het hart van den zondaar, hij wierp zich aan de voeten van den Heilige, en bezwoer hem de belofte te volbrengen, die hij daar gedaan had; en terzelfdertijd zich naar hen keerende, die hem tot hun aanvoerder gekozen hadden, wist hij hen te bewegen rustig naar huis te gaan. Toen allen vertrokken waren, volgde hij den Heiligen naar het klooster, waar deze hem door zijne gebeden zulk een levendige droefheid verwierf, dat beiden van God de verzekering bekwamen, dat zijne zonden vergeven waren; hetwelk op deze wijze geschiedde. Beiden hadden denzelfden droom; het scheen hun toe, dat zij voor den troon van Jesus Christus verplaatst waren, en Hem in het gezelschap der engelen en heiligen aanbaden. Nu hoorden zij eene stem die hun zeide : »Ofschoon er niets gemeens is tusschen het licht en de duisternissen , noch eenige betrekking tusschen een geloovige en een ongeloovige, zal men U, Apollo, toch geven wat gij vraagt, de zaligheid van dezen zondaar.quot;
Deze man was zoo volmaakt veranderd, dat hij de bewondering van alle Broeders was, en zij zagen in dezen wolf die in een lam veranderd quot; Was, de waarheid van deze woorden van den propheet: (1) igt;De loolven zullen weiden no.ast de lammeren, en leeuwen en ossen zullen te zamen grazen.
(1) laaias 11.
74
Geheel anders ging het met een andere, die den Heilige in eene dergelijke ontmoeting durfde weder-staan. Zoo zeer als de eerste door zijne bekeering de zoete uitwerkselen van Gods barmhartigheid ondervond, zoo zeer gevoelde deze laatste door zijne hardnekkigheid de goddelijke gerechtigheid, en diende hij tot een afschrikkend voorbeeld, om te bewijzen, dat men den man Gods niet ongestraft wederstand bood. Hij was het hoofd van een heidensch dorp, welks inwoners in geschil gekomen waren met een naburig christen dorp, en de wapenen hadden opgevat. De Heilige die toegesneld was om hen te bedaren, zag zijne pogingen slechts gestuit op dezen trotschen geweldenaar, die beweerde eerder te zullen sterven, dan eenige overeenkomst te willen treffen. »Uw wil zult gij hebben,quot; zeide hem Apollo, die er niet in slagen kon hem door zijne vermaningen tot zachter gevoelens te stemmen, »het zal slechts aan U alleen het leven kosten, en uw graf zal zijn, zoo als gij het verdient, niet in de aarde, maar in den buik der wilde dieren en roofvogels die uw lijk verslinden zullen.quot;
Deze woorden waren geen eenvoudige bedreigingen, maar een slag, die dezen schurk oogenblik trof. Hij stortte dood neer op de plaats zelf, zonder dat iemand anders getroiïen werd; en hoewel men zijn lijk met aarde bedekt had, vond men het den volgenden dag ontgraven door de wilde dieren, die slechts eenige verscheurde ledematen achterlieten, waarop de gieren nog aasden. Eene voorspelling, zoo stipt tot in alle bijzonderheden vervuld, gevoegd bij nog zoo vele wonderen, die zij van den Heilige
75
gezien hadden, opende hunne oogen voor het licht des geloofs, en de geheele provincie omhelsde de leer des Evangelies.
Meer wordt er niet verhaald van den H. Apollo. Bollandus plaatst zijn dood in het jaar 394. Hij stierf gebukt onder het gewicht der jaren en beladen met de verdiensten zijner Apostolische werkzaamheden.
Het schijnt dat het klooster van den H. Apollo in Thebaïs beroemd was in de zesde eeuw en dat de regeltucht er goed was bewaard gebleven. Joannes Morch; die te dien tijde leefde haalt er in zyn boek »De geestelijke weidequot; een paar voorbeelden aan. Er zyn meer kluizenaars die den naam van Apollo gedragen hebben; van hen zullen wij ter gelegener plaatse spreken.
DE H. AMMON.
Siiuiamp;cnaai itv 9l£e9e^-cPiW6aïd.
ij het leven van den heiligen Apollo zullen wij het weinige voegen, dat wij weten van den H. Ammon, een kluizenaar, die in de nabijheid van zijn klooster woonde, en tot wien de leerlingen van den Heilige Apollo , Rufinus en diens gezellen het eerst leidden.
76
Toen dan Rufinus en zijne makkers den H. Apollo verlaten hadden, begeleidden hunne vrome gidsen hen in de woestijn naar het zuiden. Toen zij een goed eind wegs afgelegd hadden, bemerkten zij in het zand het spoor van een zoo ontzaglijken draak, dat men zou gemeend hebben, dat er een dikke balk door het zand gesleept was. Zij waren er zeer door ontsteld en verzochten hunne gidsen een anderen weg in te slaan, uit vrees van dit verschrik-kelijk monster te ontmoeten. (Misschien mogen wij hier denken aan een zeer groote krokodil, zoo als men er in Egypte en vooral in de nabijheid van den Nijl meermalen aantreft). De geleiders echter toonden niet de minste ontsteltenis en spoorden ook hen aan niet bevreesd te zijn; zelfs wilden zij het ondier op zijn spoor volgen, om het voor hunne oogen te dooden, zoo als zij reeds vele slangen gedaan hadden; maar, wel verre van gerust gesteld te zijn, drongen Rufinus en zijne makkers er op aan, een anderen weg te nemen.
Een der leerlingen van den H. Apollo bleef echter bij zijn opzet om het beest op te sporen, en volgde het tot bij zijne spelonk, waarin het zich verborg. Nu riep hij zijne makkers om hun te doen zien, hoe hij het monster af zou maken. Een kluizenaar, die niet ver van daar woonde, kwam ook bij hen, en toen hij de reden van hun schrik vernomen had, maakte hij hun nog meer bevreesd en verhaalde, dat hg zelf het monster gezien had, maar dat het zoo vreeselijk was, dat hij den aanblik niet kon verdragen, te meer wijl hij nog nooit iets dergelijks gezien had; want het was niet minder dan 15 elleboogsmaten lang.
77
Hij liet den broeder die bij de grot gebleven was, terugkomen en geleidde hen allen naar zijne cel, waar bij hen met alle mogelijke liefde onthaalde. Nadat zij uitgerust waren, begonnen zij een godvruchtig gesprek, en de kluizenaar verhaalde hun, dat de cel waarin hij woonde, toebehoord had aan een heiligen man, Ammon geheeten, dien God door vele wonderen had vermaard gemaakt.
Slechts brood was zijn voedsel geweest, en zijne armoede had allen kluizenaars tot voorbeeld kunnen strekken; toch kon deze hem niet beveiligen tegen eenige deugnieten, die slechts van roof leefden en hem dikwijls het weinige kwamen ontstelen, dat bij bezat. Toen hg dan zag , dat zij hem gedurig lastig bleven vallen, kwam het hem in den zin, hun dat eens voor goed af te leeren. Eens ging hij in de woestijn en zag twee groote draken; hij beval hen, hem te volgen; plaatste ze aan weerszijden van zijne deur, en gebood hun daar de wacht te houden. Toen de dieven weer kwamen om te plunderen, werden zij zoodanig van schrik aangegrepen op het gezicht dezer verschrikkelijke dieren, dat hunne ledematen, als verstijfd, hun dienst weigerden, en zij daar roerloos moesten blijven staan.
De Heilige zag hen van uit zijne cel, en kwam terstond naar buiten om ben van hun schrik te doen bekomen. Hij berispte hen over hunne hardvochtigheid en zeide: gt;Gij ziet nu, dat gij wreeder zijt dan deze beesten, want zy gehoorzamen mij in den naam van God, terwijl gij niet de minste vrees toont voor zyne rechtvaardigheid, en onbeschaamd de rust van Zijne dienaren komt storen. Hij ver-
78
oorloofde hun binnen te komen in zijne cel, deed hen aan zijne tafel plaats nemen en gaf hun te eten; deze wonderlijke goedheid gevoegd bij zijne zachte berisping trof hen zóó zeer, dat zij zich bekeerden en waardige vrachten van boetvaardigheid voortbrachten.
Een vreeselijke draak verspreidde een schrik en ontsteltenis in den ganschen omtrek; vele menschen waren reeds door het monster verslonden, en nu namen de lieden hun toevlucht tot den Heilige om van dien geesel verlost te worden. Om meer kracht aan hunne bede bij te zetten, wilden zij zijn medelijden opwekken en brachten den zoon van een herder mede, die alleen op het gezicht van het dier in onmacht gevallen, en door diens verpestenden en vergiftigen adem als door den dood getroffen was. De Heilige genas eerst het kind; maar ofschoon hij het voornemen had het dier af te maken, wilde bij hun niets beloven.
Hij ging slechts naar de plaats, waar hij het zeker dacht te zullen vinden , en viel op zijne knieën neder om den Heer te bidden.
Weldra verscheen de draak, sissend en blazend, terwijl hij de lucht met een afgrijselijken stank verpeste en zulk een akelig gebrul uitstiet, dat zelfs de onverschrokkenste zou bevreesd geworden zijn; liij schoot op den heiligen toe, om hem te verslinden. Maar deze, zonder zich te ontstellen, sorak: gt;Dat Jesus Christus de zoon van God ü doe sterven , Hij die den grooten draak moet dooden.quot;
Nauwelijks had hij deze bezwering uitgesproken, of het dier spuwde zijn venijn en tegelijk zgn leven uit en barstte in het midden open.
79
De omstanders werden door eene eerbiedige vrees bevangen, toen zij dit wonder zagen; zij bedekten het stinkend overschot van het monster dadelijk met zand en steenen, altijd terwijl de heilige nog daar ter plaatse was, want zoodanig was hun schrik, dat niemand het zou gewaagd hebben daar te blijven zonder den Heilige, ofschoon het ondier klaarblijkelijk opgehouden had te leven.
DE HEILIGE ONUPHRIUS.
cj{{uizgt;e/naaz' -van QZcdcz-Qffieamp;aïs.
ij mogen hier geene plaats weigeren aan den H, Onuphrius, wijl de Kerk er hem eene in haar Martelaarsboek geeft, hoewel er eenige feiten in zyn leven verhaald worden, die menigeen slechts met moeite zal kunnen gelooven. Paphnucius, een kluizenaar van Egypte, heeft zijn leven beschreven, en verzekert ons, dat hij hetgeen hij verhaalt, van den Heilige zelf vernomen heeft. Wij verhalen dan ook zijn leven zoo als bet daar voor ons ligt.
Deze groote dienaar Gods was kloosterling eer hg kluizenaar werd, iets wat in die tijden volstrekt niet zeldzaam was. Het klooster, waar hij zijne oplei-
80
ding had ontvangen, telde nagenoeg honderd kloosterlingen , en was niet ver van Hermopolis in Neder-Thebaïs gelegen. Hij was nog tamelijk jong, toen hij daar aangenomen werd, en vond er alles, wat dienstig kan zijn, om een kloosterling tot de volmaaktheid van zijnen staat te vertrefien. De nauwgezette regeltucht en ondergeschiktheid waren er in hunne eerste kracht; ieder gedroeg er zich volgens de voorschriften van den Regel of volgens de bevelen van den Overste, die als de levende Regel beschouwd werd. Men bewaarde er zich in eens groote ingekeerdheid door de gedachte aan Gods tegenwoordigheid en door eene stilzwijgendheid, die slechts dan onderbroken werd, wanneer spreken beter was dan zwggen. Allen beijverden zich om strijd in godsvrucht toe te nemen en God dag en nacht te loven; bezield door een levendig geloof en eene brandende liefde.
De vergetelheid der wereld, het geduld , de zachtmoedigheid ea de versterving schitterden onder hen met een wondervollen glans, en hunne eensgezindheid was zoo innig, dat zij met hun allen slechts één wil schenen te hebben, en dat, wat den eene behaagde, ook aangenaam aan allen was.
Uit de geschiedenis van den Heilige kan men opmaken, dat hij slechts weinige jaren onder hen doorbracht; want hoewel hij daar op zeer jeugdigen leeftijd binnentrad, laat zijn zeventigjarig verblijf in de woestijn niet toe, te veronderstellen dat hg vele jaren in dat klooster zou gewoond hebben.
Niet uit eigenzinnigheid of uit verlangen om het juk der gehoorzaamheid af te schudden, besloot hg
81
tiet gezelschap zijner broeders te verlaten, die hem zoo teederlijk beminden, maar hij had hen met groo-ten lof hooren spreken van de kluizenaars in de woestijn, die daar leefden als Elias en Joannes Baptista, die de aanvallen des duivels met onbezweken moed wederstonden, die om de liefde Gods in eene vrijwillige ontbering van allen menschelijken troost leefden, die zich zonder ophouden aan Jesus Christus slachtofferden door werken van boetvaardigheid en die slechts God tot steun hadden, in wien zij al hunne hoop en verwachting hadden gesteld.
Welverre van zich te verwonderen over zulk een leven, waarvoor de natuur terugschrikt, gevoelde hij zich door een inwendig verlangen gedreven om het te omhelzen, en na eenige ernstige overwegingen, om zich niet lichtzinnig tot dien stap te wagen, besloot hij het ten uitvoer te leggen. In de stilte van den nacht onttrok hjj zich aan de teedere liefde zijner Broeders, die hem wellicht met te veel aandrang zouden terug gehouden hebben ;*en slechts met één brood en zooveel groenten als noodig was om er vier dagen sober van te leven, trok hij in zuidelijke richting over de bergen, die de Groote Oasis van JVeder-Thebaïs scheiden.
Toen hij nagenoeg eene dagreize in deze onbewoonde streken had afgelegd, verscheen hem plotseling een groot licht, hetwelk hem zoodanig verblindde en ontstelde, dat hg reeds op het punt was naar zyn klooster terug te keeren; maar een hemelgeest verscheen hem te midden van dat licht — Zoo verhaalt Paphnucius — stelde hem gerust en moedigde hem aan zijnen weg te vervolgen; hij verge-
v. d. w. 6
82
zelde hem zelfs en gaf hem onderweg uitmuntend» lessen over den levensstaat dien hij ging omhelzen.
Hij bracht hem tot bij de grot van een ouden kluizenaar en vraagde geknield den zegen aan den heiligen grijsaard, die terstond naar buiten kwam, hem oprichtte, hem den kus van vrede gaf en hem onder de hartelijkste betuigingen van eene christelgke liefde in zijn cel leidde. Onaphrius bleef eenigen tijd bij hem wonen, hetzij om van hem het kluizenaarsleven te leeren; hetzij om zich door het voorbeeld van zijc nieuwen leermeester te gewennen aan de strengheden van dezen levensstaat; daarna zond de grijsaard, die hem genoeg bevestigd zag om zijne leiding te kunnen missen, heen en verklaarde hem, dat het nu tijd was alleen te gaan wonen en dat hij hem op eene plaats wilde brengen. die de voorzienigheid voor hem bestemd had.
Zij gingen te zamen vier dagen achtereen; en op den vijfden dag kwamen zij aan een akelige woestijn, omringd van bergen, waar de heilige grijsaard hem een grot aanwees, zeggende, dat hier de plaats was, die God hem tot woonplaats beschikt had.
Hg hield hem nog eene maand gezelschap, om hem te helpen zich te gewennen en zich nog meer te versterken en gaf hem voortdurend de heiligste lessen. Vervolgens beval hij hem den Heere aan T en keerde weder naar zijn vorig verblijf; hg liet evenwel niet na, hem elk jaar eens te komen bezoeken. Dat duurde evenwel niet lang, zoo het schijnt; want eens toen hij hem weer zijn jaarlijksch bezoek bracht, werd hij ziek en gaf zijnen geest in de armen van Onuphrius, uitgeput door den arbeid
83
en de jaren, en beladen met verdiensten, Onuphrius begroef hem daar in de woestijn. Thans beroofd van de vertroostingen die hij van zijn geestelijken Vader ontving, bad hij onbeschrijfelijk veel in deze woestijn te lijden, vooral zoo lang hij nog niet gehard was tegen den honger, den dorst en de ongemakken des weders, maar dit was nog weinig in vergelijking met hetgeen hij te lijden had van de verschillende bekoringen, waarmede de duivel hem overviel. Hij bekende aan den kluizenaar Paphnu-cins, dat hij somtijds dermate uitgeput was, dat hem nog slechts een zwakke levensadem overbleef, als of zijne ziel op het punt was geweest het lichaam te verlaten; maar hij troostte zich met de hoop op de eeuwige goederen, wetende dat God, die getrouw is in Zijne beloften, in den hemel een onmetelijken schat van glorie bereid heeft voor hen die Hem getrouw dienen.
Gedurende eenigen tijd voedde hij zich met wilde kruiden, die in de nabijheid zijner spelonk groeiden; naderhand voegde hij daarbi] eenige dadelen die hij in de omstreken vond. De naakte grond diende hem tot legerstede, nu eens in eene grot, dan in het dal of op eenen berg alnaar de streek waar de nacht hem in het gebed overviel.
Toen zijne kleederen geheel versleten waren, had hij niets om zich te bedekken dan de haren, die even als bij de dieren op zijn lichaam groeiden, en een band van bladeren , waarmede hij zijne lendenen omgordde.
Zeventig jaren had hij aldus geleefd, zonder iemand anders te zien, dan den heiligen grijsaard, die hem in deze eenzaamheid geleid had, toen Paphnucius het geluk had hem te ontmoeten. Maar deze kloos-
84
terling, die niets van hem wist, was zoo verschrikt op het zien van eene zoo uitgeteerde en ruige gedaante, dat hij vreesde met een spook of met een onbekend wild dier te doen te hebben, en uit al zijne macht naar den berg liep, om zich in veiligheid te brengen; en nimmer zon hij het gewaagd hebben naar beneden te komen, indien Onuphrius, die zijne vrees begreep, hem niet gerust gesteld had, hem toeroepende, dat hij niet bevreesd zijn moest, wijl bij een mensch was zoo als de anderen.
Nu twijfelde Paphnucius, door deze woorden van zijn schrik bekomen, er niet meer aan, of de Voorzienigheid had hem tot zijne stichting een kluizenaar van eene buitengewone deugd doen vinden, zoo als hij zoo zeer verlangd had er eenen te ontmoeten in deze afgelegen wildernissen. Hij trad dan met hem in gesprek, en was zoo vrij hem zijn naam te vragen en hem te ondervragen over zijn armoe-disc leven, hem bezwerende niets voor hem te ver-
O '
bergen wat hem tot leering kon strekken.
De Heilige, wien de liefde deed spreken, zonder dat de eigenliefde er eenig deel in nam, beantwoordde met eenvoudigheid al zijne vragen. Hij verhaalde hem wijdloopig, wat wij in het kort verhaald hebben, en deelde hem mede, met welke gratiën God hem in Zijne barmhartigheid begunstigd had.
Plet blijkt genoeg uit de uitstekende gunsten die God hem bewees, tot welk een hoogen trap van heiligheid hij gekomen was; want naarmate hij meer van menschelijken troost verstoken was, naarmate vervulde God hem met hemelschen troost, tot zooverre zelfs, dat hij ham na een zekeren tijd van be-
85
proeving eiken zondag door een Engel voedsel en daarbij het Brood des Levens dat is, het aanbiddelijk Lichaam van onzen Heer Jesus Christus liet brengen; zoodat hij, ontslagen van de zorg voor zijne lichamelijke noodwendigheden, en op wonderdadige wijze gevoed met het H. Sacrament des Altaars, zich om niets meer behoefde te bekommeren dan om aan God te behagen; geene andere bezigheid had dan God te loven en te beminnen, geen ander verlangen dan Hem eeuwig te bezitten.
Tot dit einddoel deed hem zoowel de gebrekke-lijkheid van den ouderdom naderen, als de levendige opwellingen en verzuchtingen van zijn hart; en God had hem Paphnucius gezonden, zooals Hij den H. Antonius tot Paulus den kluizenaar gevoerd had, opdat zulk een heilig en voorbeeldig leven voor de Christenen niet zou verloren zijn. Toen Paphnucius dan een nacht met hem in gebed en overweging had doorgebracht, bemerkte hij den volgenden morgen een groote verandering op zijn gelaat; het waren de trekken en de kleur van een stervend mensch. Hij was bevreesd hem reeds zoo vroeg te moeten verliezen; maar de Heilige trooste hem, en bekende hem, dat hij aan het einde zijner loopbaan was. Hij gaf hem eenige onderrichtingen voor het heil zijner ziel, en daarna knielde hij op den grond, met een overvloedige storting van tranen en zeide eindelijk; Mijn God, ik beveel mijne ziel in Uwe handen. Op dit oogenblik was hij gehuld in eene hemelsche klaarheid, en iu dezelfde biddende houding gaf hij zijnen geest.
Paphnucius, die dit als ooggetuige verhaalt, ver-
86
zekert, dat de engelen zijn verscheiden uit deze wereld met hemelsche gezangen begeleidden. Wat hem betrof, hij was zoo getroffen en dermate buiten zich zeiven vervoerd op het zien dezer wonderen , dat hg overvloedige tranen stortte, tranen van vreugde, van liefde en godsvrucht.
Gaarne had hg op die plaats willen big ven, en de grot van Onuphrius als erfgenaam betrekken, maar de heilige had hem reeds verwittigd, dat deze grot niet voor hem bestemd was; en inderdaad, nauwelijks had hij het stoffelijk overschot van den Heilige met aarde bedekt, of zij storte van zelf in, deze eerbiedwaardige woning.
Men gelooft dat Onuphrius den 12n Juni stierf; op welken dag de Kerk zijne gedachtenis vereert. Wat den tgd zijner geboorte betreft, men gist, dat bij geboren werd onder de regeering van Diocleti-anus; men gelooft nog, dat hg in den ouderdom van omtrent tachtig jaar onder de regeering van Keizer Valens stierf. Ziehier, hoe van hem gesproken wordt in het Menologium: gt;De gedachtenis gt;van onzen Vader, den H. Onuphrius Egyptenaar. »die in een klooster van Hermopolis in Thebais wo-gt;nende, van den propheet Elias en Joannes den »Voorlooper des Verlossers, hebbende hooren spre-»ken, uit zgn klooster trok om nafar de woestgn »te gaan, waar hg in zestig jaar geen mensch ge-»zien hebbende, en een hemelschleven geleid hebben-» de, stierf en in den hemel gekroond werd; de groote gt;Paphnucius begroef hem. Zgn feest wordt gevierd gt;den 12° Juni in het Oratorium van het klooster gt;van den H. Alypius.
87
HET KLOOSTER VAN DEN ABT ISIODORÜS.
ij zouden reden hebben ontevreden te zijn over Ruüdus en Palladins, dat zij in hun verhaal over het klooster van den Abt Isidorus zoo kort geweest zijn; indien het geen regel zonder uitzondering was geweest in dit heilig verblijf dat geen vreemdeling er binnen gelaten werd, dan om er te blijven tot aan zijnen dood. Zij hebben er ons dus slechts een flauwe schets van kunnen geven; maar wat zij er van verhalen is zoo stichtend, dat wij het hier nemen, als zijnde zeer geschikt om de godsvrucht van den lezer te voeden.
De Abt Isidorus, van wien hier sprake is, is niet dezelfde, zoo als eenige schrijvers ten onrechte en zonder eenigen grond beweren, als die welken de H. Hieronymus onder de Origenisten rekent. Hij was kluizenaar en priester te Alexandrië, en werd door Theophilus, den Patriarch dezer stad verbannen, zoo als wij het ter geschikter plaatse zullen verhalen.
Deze Isidorus, van wien wij spreken, was geheel en al bezig met het bestuur zijner leerlingen en had niets gemeen met die kluizeniers die van de ketterg van Origenes beschuldigd worden. Zijn. klooster was een der voornaamste van Neder-Thebaïs zoowel om het getal der Religieusen, dat somtyds tot dui-
88
zend steeg, als om hunne bewonderenswaardige godsvrucht.
Het was zeer ruim, had uitgestrekte tuinen, water in overvloed, een groote hoeveelheid vruchtboomen en kruiden, kortom al wat tot voedsel en onderhoud der broeders dienen kon, en was geheel en al van mnren omringd. Men bewaarde er eene nauwgezette regeltucht en vooral het altijddurend slot; want niemand werd hier binnengelaten, die niet voornemens was daar zijne levensdagen te eindigen.
Slechts twee ouderlingen van eene beproefde deugd» die de Abt uitkoos, hadden verlof nit te gaan, om het werk dat de Religieusen gemaakt hadden, te gaan afleveren en nieuwe benoodigdheden voor den arbeid aan te schaffen. Men vertrouwde het bewaken der deur slechts aan een grijsaard toe, die zich het meest door deugd en voorzichtigheid onderscheiden had. Daartoe had hij zijne cel dicht bij de deur,, waar men nog eene kamer gemaakt had, om de vreemdelingen te herbergen, die hij met ootmoedigheid en vriendelijkheid ontving. Niemand mocht hg verder in het klooster brengen, en hij stelde zich tevreden met de plichten der gastvrijheid, en hen te stichten door gesprekken een kluizenaar waardig.
Door deze wijze voorzorg had de Abt Isidorus van zijn klooster alles verwijderd, wat zijnen leerlingen herinneringen aan de wereld kon te binnen brengen; en door deze gelukkige vergetelheid, die ook niet door de zorg voor het tijdelijke gestoord werd, konden zij er zich met al de vrijheid huns harten op toeleggen God alleen te dienen, terwijl zij ook minder te strijden hadden met jjdele gedach-
89
ten, die door de afdwaling der zinnen ontstaan, en zich niet behoefden te bekommeren om de noodwendigheden des levens.
Het moet geen verwondering baren, dat bij dit alles geen dezer vorige kloosterlingen spijt had, zich in dit klooster opgesloten te hebben. De rust die zij genoten, en de deugden waarvan zij elkander zoo stichtende voorbeelden gaven, maakten er een woning des vredes van en een afbeeldsel van het hemelsch Jerusalem; en zij waren zoo tevreden nooit uit te gaan, dat slechts de gehoorzaamheid hen kon doen besluiten den post van zaakverzorger te aanvaarden» waaraan verbonden was het werk buiten het klooster te brengen. '
Zoozeer zij in rust leefden in de schuilplaats, zoozeer smaakten zij er ook de kostbare voordeelen van, door de stilte die er heerschte, door het gemak waarmede zij zich van hunne godvruchtige oefeningen kweten, en bijzonder door hun omgang met God in het gebed en de overweging, waaraan zij een groot gedeelte van den dag wijdden. Eindelijk, zij beoefenden zoo volmaaktelijk alle religieuse deugden, dat God hen met de uitstekendste voorrechten begunstigde, zoo zelfs, zegt Rufinus, dat er geen een was, die niet de gave der mirakelen ontvangen had; maar wat nog wonderlijker is, volgens het verhaal van denzelfden geschiedschrijver stierf er geen enkele van ziekte, en wanneer iemands einde gekomen was, nam hij afscheid van zijne Broeders en ontsliep in vrede, met eene wonderlijke tevredenheid des harten. Rufinus en Palladius spreken van hetgeen wij verhaald hebben niet als ooggetuigen, maar
90
volgens zij gehoord hebben van den portier des kloosters ; want zoo als wij gezegd hebben, het was aan niemand geoorloofd in het klooster te komen, dan om er voor altijd te blijven.
DE HEILIGE PAPHNCCIUS, ABT.
cftt (iet ycamp;ie-d van JCzzacïe-a in 0£e3i2.'t-(§lt;j'Vj''ptamp; c-n de Sïiaïo, -èoctvaai^icje zondazeA.
aphnucius, die volgens sommigen beweren van Lidon vandaan was, had zijn klooster gesticht aan de uiterste palen van het grondgebied Heraclea in Neder- Thehaïs, en had zich in deze streek door zijne deugden zeer vermaard gemaakt.
Men schrijft aan hem de bekeering van de vermaarde Thaïs toe, waarvan wij daarom het verhaal in zijn leven zullen plaatsen.
Hij was reeds gestorven toen Rnfinns, omstreeks het jaar 390 zijn klooster kwam bezoeken, zoodat hg van hem niets verhaalt, dan wat hij weet van hen die hem gezien hadden. Het leven dat hij leidde, was zoo heilig, dat men hem eer als een engel dan
91
als een mensch aanzag. Hij werd begunstigd met het bezoek der gelukzalige geesten; en toea hg eens in het gebed zijnde, verlangde te weten, of hg vooruitgang gemaakt had in de deugd, zeide hem een van deze hemelbewoners, dat hg zich mocht verge-Igken bij zekeren muzikant, die zijn brood verdiende met zingen en fluiten, en in een naburig stadje woonde.
Deze vergelgking verwonderde en vernederde hem. In het verlangen zich verder te onderrichten, haast hg zich den man te gaan bezoeken, die een beroep uitoefenende dat zoo weinig met volmaakte deugd in betrekking staat, toch door den hemel op gelijke Ign geplaatst werd met een kluizenaar, die zich geheel heeft bezig gehouden met de werken der boetvaardigheid en de beoefening der religieuze volmaaktheid.
Maar hoeveel grooter werd nog zijne verbazing, als hg, na dien man gevonden en over zijn gees-telgk gedrag ondervraagd te hebben, tot antwoord kreeg: »Ik ben een groot zoudaar en heb, voor ik mijn tegenwoordig beroep uitoefende, slechts van diefstal geleefd.quot;
Paphnucius drong bg hem aan, hem ten minste te zeggen, of hij in den tijd zijner roovergën ook niet eenig goed werk gedaan had, waarop hg antwoordde, dat hij zich slechts twee goede daden herinnerde. De eerste was, dat toen zijne makkers eens eene aan God toegewijde maagd met zich gevoerd hadden, om haar geweld aan te doen, hij haar uit hunne handen gered en naar een afgelegen stadje bracht, zonder dat haar eenijjkwaad was overkomen.
92
Later had hij eens eene vrouw geheel alleen in de woestijn gevonden, werwaarts zij gevlucht was, omdat hare schuldeischers, die haren man en hare kinderen in de gevangenis hadden doen zetten, ook haar zochten; hij was zoodanig door medelijden getroffen, dat hg haar in zijne spelonk leidde, haar deed bekomen van de uiterste zwakheid, waarin zij verkeerde, wijl zij in geen vier dagen meer gegeten had, en haar driehonderd zilverstukken aanbood om haren echtgenoot en kinderen op vrije voeten te doen stellen.
Paphnucius, die deze akten van liefde in een dief bewonderde, nam hieruit gelegenheid hem te vermanen voordeel te doen met de barmhartigheid Gods. »Inderdaad, zeide hij, ik heb nooit iets dergelijks gedaan en ik geloof toch, dat gij wel weet, dat de naam van Paphnucius genoeg bekend is onder de kluizenaars, ter oorzake van het vurig verlangen dat ik heb van mij te onderrichten, en mij te oefenen in heilig te leven, en God heeft mij veropenbaard, dat Hij u niet beneden mg stelt. Aldus, mijn broeder, daar gij ziet, dat gij bij de goddelgke majesteit niet de laagste plaats bekleedt, verwaarloos niet zorg te dragen voor uwe ziel.quot;
Deze woorden troffen den fluitspeler, en doordrongen zijn hart met dankbaarheid jegens de goddelijke barmhartigheid. Hij wierp op het oogenblik de fluiten weg, die hij in zijne handen had, vertrok met den heilige naar de woestijn, en volgde alles wat hij hem tot gedragslijn aanwees zoo stiptelijk op, dat hg, na drie jaren in de beoefening der religieuse deugden te hebben doorgebracht, zgn geest
gaf, in 't midden der choren der zalige geesten.
, *
93
Sedert het gelukkig uiteinde van dezen godvruch-tigen boeteling, voelde hij zich door een heiligen nag ver aangespoord, om meer dan ooit vooruit te gaan op den weg der volmaaktheid, en om beter te weten, wat God van hem verlangde, bad hij een tweede maal, dat God hem zou laten weten, met wien hij zich thans gelijk mocht stellen; en hem werd geantwoord, dat hjj gelijk stond met den aanzienlijksten bewoner der naastbij gelegen stad. Dadelijk begaf hij zich daarheen, en hij behoefde niet lang te zoeken, wijl de man hem te gemoet kwam , hem in zijn huis leidde, zijne voeten wiesch en hem hartelyk onthaalde. Gedurende den maaltijd trachtte Paphnncius te vernemen, welk een leven hij leidde; doch hij was meer genegen zijne gebreken te bekennen dan het goede te verhalen, dat hij verrichtte; zelfs zou Paphnucius niets van al zjjne deugden vernomen hebben, indien hij hem niet had te verstaan gegeven, dat God zelf hem gezonden had, om uit zijn mond te vernemen, wat hij voor Zijnen dienst deed, en dat hij zich eene plaats verdiend had onder de kluizenaars. Voorzeker, zeide hem toen deze man, weet ik niet, wat goeds ik kan gedaan hebben; maar daar gij mij verzekert, dat God u iets veropenbaard heeft wat mij betreft, kan ik niets verbergen voor Hem wien alles bekend is. Ik zal n dan verhalen, hoe ik mij gedraag ten opzichte van hen, met wie ik mij bevind.
»Sedert dertig jaar leef ik niet toestemming mijner echtgenoote in onthouding, nadat zij mij drie kinderen geschonken heeft. Nooit heb ik iemand de gastvrijheid geweigerd, en nooit heeft men mij van
94
de aankomst van een vreemdeling verwittigd, of ik ben hem te gemoet gegaan om hem te ontvangen. Nooit heb ik een gast van mij laten vertrekken, zonder in zijne reiskosten te voorzien als het noodig was. Geen arme heb ik veracht, en nooit ben ik in gebreke gebleven, hem in zijnen nood bij te staan. In rechtszaken heb ik zelfs mijn eigen zoon niet voorgetrokken, ten nadeele van den evenmensch. De vrucht van eens anders arbeid heeft mg niet verrijkt. Als ik vernam, dat eenigen twist met elkander hadden, heb ik getracht hen hun verschil te doen bijleggen. Ik heb gezorgd, dat niemand zich over mijne kinderen te beklagen had, en dat mijne kudden geen schade aan het eigendom van anderen veroorzaakten. Ik heb anderen toegelaten mijne akkers te bezaaien en slechts voor mij zeiven gehouden, wat zij mij overlieten. Ik heb naar mijn best vermogen de zwakken tegen de willekeur der machtigen verdedigd. Ik heb getracht niemand te beleedigen, en wanneer ik bij eenige rechtelijke zaak voorzitter was, heb ik mijn best gedaan beide partijen over «an te brengen, liever dan er eene te veroordeelen. Ziedaar welke levenswijze ik door Gods barmhartigheid tot nu toe geleid heb.quot;
Een zoo liefderijk gedrag bekoorde Pahnucius; hij kon zich niet onthouden hem met teederheid te omhelzen, en begrijpende, dat zulk een man een der schoonste sieraden der eenzaamheid worden kon, zeide hij hem, dat na dit alles hem nog slechts eene zaak overbleef; de algeheele verzaking aan de goederen dezer wereld, om het Kruis van Jesus te omhelzen en in het vervolg met nog meer volmaaktheid
95
bet voetspoor van den goddelijken Meester te volgen.
Hij vond zijn hart terstond bereid dezen raad te volgen; aldus vertrokken zij zonder uitstel naar de woestijn, waar de Heilige hem de cel tot verblijfplaats aanwees, die de muzikant bewoond had. Hij gaf hem de noodige onderrichtingen, om hem te doen treden in de inzichten die de barmhartigheid Gods met hem had; en deze tweede leerling wandelde zoo getrouw in het voetspoor des eersten, dat hij in weinig tijds het gebouw zijner heiligheid voltrokken had, en de kroon van glorie in de eeuwigheid ging ontvangen, te midden van het lofgezang der engelen, zoo als God het aan den Heilige vertoonde.
Dit nieuwe voorbeeld spoorde Paphnucius nog al meer aan om spoedig vooruit te gaan in de volmaaktheid van zijnen staat. »Want, zeide hij bij zich zei ven, indien zij die in de wereld leven , reeds zulke schitterende werken doen, hoe veel meer ben ik dan als kluizenaar verplicht mij te beijveren hen te overtreffen in de oefeningen van een boetvaardig leven!quot; Zoo vermeerderde hij nog zijne voorgaande strengheden en volhardde meer dan ooit in het gebed.
Voor de derde maal verlangde hij, dat God hem mocht doen weten, in welken staat zich nu zgne ziel bevond, en hij hoorde nogmaals de stem des hemels, die hem zeide, dat hij gelijk stond aan een koopman, die op weg was hem een bezoek te brengen , en dien hij zich nu haastte te gemoet te gaan,
Nauwlijks had Paphnucius hem gezien, of hij riep uit: »0 aangename ziel in de oogen van God, waarom houdt gij u nog bezig met de zaken dezer
96
aarde, daar gij alleen bestemd zgt voor de hemel-sche dingen? Laat hen wier hart aan de aarde gehecht is, aan de aarde denken zooveel zy willen; maar gij, word gij een koopman van het Rijk Gods, en volg getrouw Jesus Christus, die u roept om Hem alleen te dienen.quot;
Deze woorden hadden in dezen hetzelfde uitwerksel als pn de beide vorigen. De koopman gelastte zijnen dienaren al wat hg bezat aan de armen uit te deelen, volgde den Heilige naar de cel waar de beide anderen achtereenvolgens geleefd hadden en gestorven waren in den vrede des Heeren, werd de navolger van hun heilig leven, en volbracht eveneens in korten tijd zijne loopbaan.
God bediende Zich aldus van Zijnen dienaar Paplmn-cius in de wonderlijke werken Zijner barmhartigheid, die evenzeer strekken tot geestelijk voordeel van dezen heiligen kluizenaar, als tot zaligheid der anderen. Maar men mag zeggen, dat de kostbaarste vrucht zijner zending en waarin de grootheid van Gods goedheid het meest uitblonk, was de bekeering van eene voorname vrouw, die een zeer schandelijk leven leidde, en die zich in de Kerk nog meer vermaard gemaakt heeft door hare boetvaardigheid, dan zij zich in de wereld onderscheiden had door haar wellustig en zondig leven.
Aan Paphnucius wordt gemeenlijk de eer dezer bekeering toegeschreven en wij zullen hem die niet ontnemen j wijl er geen reden bestaat om te veronderstellen , dat zij het werk van een anderen Paphnucius zou geweest zijn; de plaats en de tijd waarin hij leefde, pleiten geheel en al in zijn voordeel.
97
Thaïs was de naam van deze verhevene boetelinge. Gaarne wilden wy de eerste jaren uit haar leven wegwisschen, indien de getrouwheid der geschiedenis bet gedoogde; maar indien zij afschuw wekken, men zal ook de goedheid Gods zien schitteren in hare schielijke en edelmoedige bekeering, en groote zondaars zullen hierin een voorbeeld vinden hoe zij tot God kunnen wederkeeren, eene reden om op Zijne barmhartigheid te betrouwen en een toonbeeld hoe de goddelijke rechtvaardigheid te verzoenen.
Er wordt niet gezegd welk haar vaderland, noch welke stad het tooneel barer ongeregeldheden was; men weet slechts dat zij in Egypte woonde. Zij had het ongeluk geboren te worden van eene moeder, die even slecht was als zij het naderhand zelf werd; want welverre van te waken op hare onschuld, gaf zij haar lessen om ze te doen verliezen, en deze verleiding gevoegd bij eene lichamelijke schoonheid, die men een ware moordenares der zielen noemen kan, trok alle jonge losbandelingen van het land tot haar, en hun hartstocht was zoo hevig, dat om haar velen hunner elkander bloedig bestreden en anderen zich tot armoede brachten om haar geschenken aan te bieden.
De verergernis moet wel groot geweest zijn, daar het gerucht zich zelf in de woestijn verspreidde; doch dit gebeurde niet zonder de beschikking der Voorzienigheid, die den ijver van Paphnucius gebruikte, om dit verloren schaap in den stal van den goddelijken Herder der zielen terug te brengen.
Het middel waarvan deze dienaar Gods zich bediende om daarin te slagen, toont genoeg dat hem
v. d. w. 7
98
van boven ingegeven was, wijl hij slaagde tegen damp; regels der gewone voorzichtigheid in. Paphnuciu» legde zijn kluizenaarspij af, stak zich in wereldlijk gewaad, voorzag zich van eene som gelds, en met een stoet als een ridder, kwam hij zich bij haar aanbieden, als om het getal barer aanbidders te-vermeerderen.
In de ziel van Thaïs waren de grondbeginselen van den godsdienst nog niet ten eenenmale uitgedoofd. Zij geloofde in God en dat er nog een ander leven is, waar Hij de goeden beloont en de boozcn straft; maar deze waarheden waren in hare ziel alamp; verstikt door de liefde der vermaken en der rijkdommen, en haar geloof diende slechts om haar nog schuldiger te maken, daar zij het tot oneer verstrekte.
Juist van deze waarheden maakte Paphnucius gebruik, om haar tot berouw op te wekken. Hij vroeg haar eerst, hem op eene plaats te brengen waar niet slechts geen schepsel hen kon bespieden, maar waar zij ook verborgen waren voor het oog van God zelf; en toen zg hem antwoordde, dat dit onmogelijk was, daar God overal tegenwoordig is, nam hij daaruit gelegenheid haar voor oogen te stellen, hoe afschuwelijk het is, voor de oogen van God te zondigen, en welke vreeselijke rekening zij eens voor den rechterstoel van God zou te geven hebben, over het verlies van zooveel zielen, die zij door haar losbandig gedrag dagelijks in den afgrond der zonde sleepte.
Toen Thaïs op deze woorden bemerkte, dat hjj, die tot haar sprak allerminst een losbandeling was.
99
terwijl God in het diepste van haar hart door Zijne genade werkte, wierp zij zich aan de voeten van Paphnucius, en zeide hem onder een vloed van tranen deze weinige woorden: »Vader, leg mij eene boete op, die gij wilt, want ik hoop dat God mij barmhartigheid bewijzen zal door uwe gebeden; ik verzoek u slechts drie uren tijds, waarna ik zal komen, waar gij wilt, en ik zal alles volbrengen, wat gij mij zult voorschrijven.quot;
Het gevraagde uitstel diende slechts om schitterender te bewijzen hoe oprecht hare bekeering was. Zij verzamelde al wat zij door haar zondig leven verkregen had, van meubelen en kostelijke voorwerpen , waarvan de waarde wel veertig ponden goud bedroeg; zij liet alles op de openbare markt opstapelen , stak alles in brand ten aanzien van het ge-heele volk, en hare stem verheffende om zich te doen verstaan door de medeplichtigen in hare misdaden , noodigde zij hen uit, haar in hare bekeering ua te volgen.
Na dit offer begaf zij zich naar de plaats, waar Paphnucius haar wachtte; hij geleidde haar in een klooster van maagden, en sloot haar in eene afzon-derlijke cel op en verzegelde de deur met lood, opdat niemand het zou wagen, zonder zijn verlof bij haar te gaan. Hij liet haar slechts een zeer klein venster om haar eten te kunnen geven, en beval nog, dat de zusters haar eiken dag slechts een weinig brood en water zouden brengen.
Thaïs aldus opgesloten, zonder hare cel te kunnen verlaten, verzocht Paphnucius, toen hij wilde vertrekken, haar te zeggen op welke wijze zij moest
100
bidden. Hij antwoordde haar, dat zij niet waardig was Gods H. Naam uit te spreken, nocli hare met misdaden bezoedelde handen tot den Hemel te verhellen; maar dat zij zich moest tevreden stellen, zich naar het Oosten te keeren, en dikwijls deze woorden te herhalen: gt;Gij die mij geschapen hebt, ontferm ü mijner!quot; Zij onderwierp zich ootmoedig aan deze boete en volbracht die met groote getrouwheid.
Drie jaren daarna kreeg Paphnucius medelijden met haar. Hij ging den H. Antonius bezoeken, om van hem te vernemen of God haar hare schulden vergeven had. Hij zeide evenwel niet om welke reden hij hem kwam raadplegen, in de hoop dat God zelf het den Heilige zon doen weten; en toen de H. Antonius zijne leerlingen vergaderd had, beval hij hun den nacht afgezonderd in gebed door te brengen, om te zien of God aan iemand hunner zon veropenbaren, waarom Paphnucius hier aangekomen was.
En God veropenbaarde het aan den H. Paulus den Eenvoudige. Hij toonde hem in den hemel een prachtig bed, dat door drie maagden bewaard werd, en zeide hem, dat dit bed bestemd was voor Thaïs, de bekeerde zondares. Den volgenden dag gaf Paulus aan zgn eerbiedwaardigen vader Antonius rekening van dit visioen; en Paphnucius hierdoor verstaande dat God hare schulden had uitgewischt, begaf zich naar het klooster, waar hij haar opgesloten had, en deed de deur openen.
De heilige boetelinge betuigde hem, dat zij daar haar leven verlangde te eindigen, maar even ge-
101
hoorzaam aan de bevelexi van haar geestelijken Vader als onderworpen in de boetpleging, die hg haar had opgelegd, zeide zij hem slechts, dat wijl God haar de zonden had willen vergeven, zij sedert hare komst in de cel niels anders gedaan had, dan ze als een stapel voor de oogen van God te leggen, om op het gezicht daarvan, dezelve onophoudelijk te he-weenen. »Juist daarom, antwoordde Paphnucius, en niet om de strengheid uwer boetvaardigheid heeft God n vergeven.quot;
Thaïs overleefde haar uittreden uit de cel niet lang. Vijftien dagen daarna werd hare ziel uit de gevangenis van haar lichaam verlost, en ging het geluk genieten, dat God haar bereid had. De Grieken vieren haar feest op den 8n October.
Wat Paphnucius betreft, de geschiedenis verhaalt niet in welken ouderdom, noch in welk jaar hij stierf. Rufinis teekent slechts aan, dat, nadat hij volhard had in zijae strenge boetvaardigheid, een engel hem kwam uitnoodigen tot de eeuwige woning, waar de propheten en heiligen hem wachtten. De volgende dag na deze verschijning , voegt dezelfde geschiedschrijver er bij, was de laatste van zijn leven hier beneden. Op dien tijd waren eenige priesters hem komen bezoeken, en nu verhaalde hij hun de de drie voorbeelden, die wij medegedeeld hebben vóór de geschiedenis van de H. Thaïs , en zeide hun, dat men op deze wereld -niemand moet verachten, welke ook zijn levensstaat zij; wijl er geen stand is, waarin men geen lieden aantreft, die hoewel in het verborgen, een zeer heilig leven leiden. Na nog eenige stichtende gesprekken gaf hij zacht zijne ziel
102
aan Gód en al de priesters en kluizenaars, die daar tegenwoordig waren, zagen dat de engelen zijne ziel in hun midden namen, onder het zingen van hemel-sche gezangen.
HoofUstuls X.1I.
DE H. MDCIÜS OF PATERMÜCIUS.
lies was wonderlijk in Mucius. Zijn geheele leven was eene aaneenschakeling van wonderen en deugden. Ik weet zelfs niet, of hetgeen wij volgens het getuigenis van Ru-fiaus van hem verhalen, bij de meesten onzer lezers geloof zal vinden, zoo wonderbaar is het; maar sedert Jesus Christus gezegd heeft, dat het geloof bekwaam is bergen te verzetten, moet niets ons meer verwonderen in Zijne heiligen.
Mucins paarde eerst de afschuwelijkste rooverij aan de afgoderij. Hij was een doortrapte dief, en schuldig aan allerlei schelmstukken, in zoo verre, dat hij zelfs de lijken in hunne graven beroofde, die zelfs door de heidenen geëerbiedigd werden.
God veranderde zijn hart bijna onder dezelfde omstandigheden, als waarin hij den Apostel der volkeren bekeerde, dat wil zeggen, op het oogenblik
103
zelf, dat hg zich aan nieuwe zonden wilde gaan plichtig maken. Hij was op zekeren nacht, door middel van ladders, op het dak van eene aan God gewijde maagd geklommen, om in de woning te breken en alles te stelen wat hij krijgen kon. Maar de Heer die over zijne dienstmaagd waakte, en hem zelf tot een zijner getrouwste dienaars wilde maken, liet hem niet toe zijn boos opzet te volvoeren.
Hij werkte tot diep in den nacht, zonder in zijne pogingen te slagen, en vermoeide zich dermate, dat hij van afgematheid op het dak in slaap viel.
In zijn slaap verscheen hem een eerbiedwaardig man, die hem zijn rooverijen en moorden verweet, en hem vermaande voortaan een even heilig leven te leiden, als hij zich tot nu toe door zijne wandaden onderscheiden had; vervolgens toonde hij hem eene talrijke schaar van kluizenaars, wier overste hij bestemd was te worden.
Bij zijn ontwaken vond hij zijne gemoedsgesteldheid zoo verschillend van zijne vorige, dat hij zich zeiven om zoo te zeggen niet meer kende; en toen daarop de maagd wier huis hij had willen bestelen, bij hem kwam en hem vraagde, wat hij daar te doen had, was hij zoo onthutst dat hij niet wist wat te antwoorden; maar toen hij weer tot bezinnen gekomen was, bad hg haar hem de kerk der Christenen te wijzen.
De dienstmaagd des Heeren begreep, dat in hem iets buitengewoons was geschied. Zij beval hem haar te volden, en leidde hem naar de kerk, waar zij hem aan de pristers voorstelde. Mucius bezwoer hen, dat zij hem onder het getal der geloovigen zouden
104
opnemen; maar hg was zoo berucht, dat zij vreesden, dat hij met een verkeerd inzicht tot dezen stap besloten was, en zij vertrouwden zijne vernedering niet.
Zyne volharding overtuigde hen ten laatste van de oprechtheid zgner bedoeling. Zg begonnen hem te onderrichten, en gaven hem voor eerste les, deze woorden van den Psalm (1): Zalig de man, die geen raad gehouden heeft met de goddeloozen, etc. Mucins vond er veel in te overwegen; en na drie dagen met deze priesters te hebben doorgebracht, begaf hg zich in de woestijn, om er onverdeeld in al de bitterheid zgner ziel op zgn verleden wangedrag na te denken. Hij bleef er langen tijd, dag en nacht doorbrengende met bidden en weenen, terwgl hij bg zijn gebed een strenge onthouding voegde.
Daarbij bleven de bekoringen niet uit. De duivel wetende, hoe gretig hij altgd geweest was naar goud en zilver, wees hem groote schatten aan, die in den grond verborgen waren en welke daar, zoo als hij zeide door Pharao waren neergelegd. Maar Mucins, wiens hart volkomen door de genade veranderd was, antwoordde hem moedig: »Uw geld zg met U ten verderve, booze geest.quot;
Na deze eerste oefeningen van boetvaardigheid keerde hij naar de kerk terug, en de priesters ziende hoezeer hg met hunne eerste onderrichtingen zgn voordeel gedaan had, gaven hem nieuwe lessen tot verderen voortgang in het geestelijk leven. Zg ver-verlangden hem in hun midden te houden, en drongen zelfs daartoe bij hem aan, maar hij stelde zich (l) Psalm. 1.
105
tevreden, om niet tegen de gehoorzaamheid te misdoen , nog eene week in hun gezelschap door te brengen, en daarna zonderde hij zich volgens Gods ingeving, waaraan zij niet wilden wederstaan, geheel en al in de woestijn af.
Coprez, van wien wij weldra zullen spreken, zegt, dat hg het eerst deze woes tij a bewoonde, hetwelk men moet verstaan van dat gedeelte, ten zuiden van Hermopolis, verder zuidwaarts dan het klooster van den H. Apollo. Het leven, dat bij daar leidde, was eene voortdurende beoefening der strengste werken van boetvaardigheid. Zeven jaren volhardde hij in dezen staat van zuivering, waarna God in Zijne oneindige barmhartigheid hem begon te begunstigen met zijne buitengewone genaden, die hem een man van wonderen maakten.
Hij kende bijna de geheele H. Schrift van buiten , en nuttigde geen ander voedsel, dan wat hem van den hemel gegeven werd; eiken zondag vond hg na zijn gebed een brood, dat niet door een mensch daar gebracht was, en hetwelk hij at, onder dankbetuigingen aan God; het overige gedeelte van de week gebruikte hij geen voedsel meer, waaruit men zien kan, dat God hem van alle bekommering voor zijne tijdelijke behoeften ontheven had, opdat hij geen andere bezigheid hebben zon, dan het overwegen der goddelijke volmaaktheden.
Men zou mogen denken, dat een dermate door den hemel begunstigd man, vrij mocht optreden om anderen te onderrichten; hij haastte zich niet het te doen, maar wachtte tot dat God hem Zijn Wil zon doen kennen. Toen eerst vertoonde hg zich een
106
weinig en liet voor de menschen eenige stralen van heiligheid schitteren, die hij tot dan toe in de verborgenheid van zijne kluis had terug gehouden. Weldra had hij een groot aantal leerlingen. Eenige voegden zich bij hem ia de woestijn, anderen volgden zijn lessen en raadgevingen op, zonder hunne woonplaatsen te verlaten. Aldus verdeelde Mucins zijne geestelijke zorgen tusschen de eenzaamheid en de omliggende dorpen, waar hij leerlingen gevormd had, die hij van tijd tot tijd ging bezoeken, om hen in hunnen eersten ijver te bewaren.
Hen, die hem naar de woestijn volgden, bekleedde hij met het kluizenaarsgewaad; ook Coprez behoorde tot dit getal. Dit kleed bestond uit een onderkleed van grof linnen, eene kap, en een mantel van geitenhuid.
Hij had eene bijzondere godsvrucht om dooden te begraven en legde die zorgvuldig en met zuivere kleeren in hun laatste rustplaats. Een zijner leerlingen hem eens met dit godvruchtig werk bezig ziende, zeide hem, dat hij wel wenschte, dat zijn lichaam na zijn dood ook zoo goed bezorgd werd; »welnu, hernam de Heilige, ik zal u zoo goed toedekken , dat gij zelf zult zeggen, dat het goed is.
Niet lang daarna had hij gelegenheid zijne belofte na te komen. Deze leerling stierf; de Heilige behandelde zijn lichaam zoo als hij beloofd had en vroeg, toen alles klaar was, of het zóó goed was, »Ja, vader, zoo is het goed, antwoordde de doode, gij hebt uwe belofte volbracht.quot; Dit antwoord bracht alle omstanders in de grootste verbazing; maar Mucins , die de strikken der ijdelheid vreesde, trok on-middelijk dieper in de woestijn.
107
De ijver voor de zaligheid zijner leerlingen, gaf hem bij eene andere ontmoeting de gelegenheid om een nog zonderlinger mirakel te doen. Hij had zgne woestijn verlaten, om de broeders te gaan bezoeken, die hij onder zijn leiding had. Onderweg deed God hem weten, dat een hunner weldra sterven zou eu op zijn uiterste lag. Ondertusschen neigde de zou ten ondergang, en hij vreesde door den nacht overvallen te worden, eer hij bij den zieke zijn kon, of dat deze wellicht reeds overleden zon zijn.
In dezen nood bad hij God, dat het mocht gelukken bij den zieke te zijn, eer de zon was ondergegaan: maar hoe zeer hij zich ook spoedde, de zieke stierf eer Mucius bij hem was. God had zijn gebed niet verhoord, om nog een grooter wonder te doen geschieden, dan hij gevraagd had.
Toen de Heilige zijn leerling levenloos vond, omhelsde hij hem teederlijk en zeide: »Wat wilt gij liever, mijn zoon, of ons verlaten om met Jesus Christus te zijn, öf in dit sterflijk lichaam big ven?quot; De doode kwam voor eenige oogenblikken tot het leven terug, hief het hoofd op en zeide: »Waarom roept gij mij uit de andere wereld terug, mijn Vader? Het is mij veel beter met Jesus Christus te zijn, en niets kan mij doen verlangen nog op deze aarde te blijven.quot;— Welnu, hernam Mucins, rust dan in vrede en bid voor mij. Te zelfder tijde liet de kluizenaar het hoofd nedervallen, en sliep zoo als te voren den slaap der rechtvaardigen.
Toen hij een zijner leerlingen ging bezoeken, vond hij dien zeer ziek, en daarbij zijn geweten in zeer verwarden toestand, zoo dat hij zeer bevreesd was
108
voor den dood. »Maar ik zie, zeide Mucius, hebt gij ü niet wel voorbereid op dezen laatsten orer-tocht, en uw geweten verwijt ü uwe lafheid in den dienst van God: hoe komt het toch, dat gij u niet voor zulk een gewichtige reis voorzien hebt?quot; — »Ik bid U, hernam de zieke, smeek toch den Heer, dat Hij mij nog eenigen tijd levens schenke, om mg van mgne gebreken te beteren.quot; —
gt;Maar, hernam Mucius, gij vraagt tijd om boetvaardigheid te doen, nu gij aan het einde van uw levensbaan zijt! wat hebt gij dan tot nu toe gedaan? Wie heeft u belet de wonden uwer ziel te heelen? Doch gij waart daar ver van verwijderd, want in plaats van die te heelen, hebt gij haar nieuwe wonden toegebracht.quot;
De zieke hield aan, en bezwoer hem, dat hij toch van God het gevraagde uitstel zou afsmeeken.
Eindelijk zeide Mucius, dat God zijn leven nog eenigen tijd verleugen zou, indien hij vast besloten was zich te beteren; daarna begon de Heilige te bidden en zeide, toen hij opstond: »God schenkt u nog drie jaren te leven, op voorwaarde, dat gij dien tijd zult benuttigen om n te beteren en boetvaardigheid te plegen.quot; Vervolgens, nam hij hem bg de hand, trok hem van het bed af, en de leerling was zóó volkomen hersteld, dat hij hem terstond naar de woestijn volgde.
Toen de drie jaren om waren, voerde Mucius hem op dezelfde plaats terug van waar hij hem medegenomen had, maar zoo veranderd, dat men hem voor een engel zou gehouden hebben. Meest al de broeders waren daarop vergaderd, en de Heilige
109
hield eene toespraak, die den gansclien nacht duurde, over verschillende oefeningen van godsvrucht, en ook over de volkomen bekeering van zijn leerling; deze begon zachtjes in te sluimeren, en weldra sliep den slaap des doods. Men bad voor hem de gebeden der Kerk voor de Overledenen, waarna Mucius hem begroef, en zich weder naar de woestijn begaf.
Cassianus spreekt van een anderen Mucius , dien men niet moet verwarren, met dezen, wiens leven wij hier verhaald hebben. Wat hij van dien kluizenaar verhaalt is meer te bewonderen dan na te volgen; en men moet het beschouwen als een van die buitengewone voorbeelden, die men slechts in zooverre goedkeuren kan, als zij door Gods bijzondere ingeving geschied zijn, en gerechtvaardigd worden door hunne gevolgen.
Hij zegt dan, dat die Mucius een man was, ^ie een eenig zoontje had, dat slechts acht jaren telde, toen de vader zich in een klooster van Egypte wilde begeven. Hij wachtte lang aan de deur, alvorens men hem binnen liet, en men maakte veel zwarif-
' O
heid om hem aan te nemen, wijl men in dat klooster zulke jonge kinderen niet opnam, ofschoon zulks in andere kloosters van Egypte wel het geval was, zoo als blijken zal als wij spreken over de Eeligi-euzen van het klooster van Tabenna.
Toen zij eindelijk aangenomen waren, deed de abt om de deugd van den vader te beproeven, of om hem van alle te natuurlijke liefde te zuiveren, hem van zijn kind scheiden, hetwelk aan de zorg van andere broeders werd toevertrouwd, opdat hij zich
110
met algeheele zelfverlochening uitsluitend op de reli-gieuse volmaaktheid zou toeleggen. Hij beval zelfs, dat men het kind voor het uiterlijke, wat de kleeding betrof, zou verwaarloozen, zoo dat het nooit bij zijn vader verscheen dan bedekt met lompen, en dikwijls kastijdde men het in zijn bijzgn, of nam men den schijn aan het te mishandelen.
Men maakte het er zoo naar, dat een vader, die nog een greintje natuurlijke liefde bezat, tot in den grond zijns harten moest geraakt zijn, maar Mu-cius, verre van eenige droefheid of wrevel te too-nen, leed met zachtmoedigheid deze wreede beproeving , en maakte er een aanhoudend offer van aan God.
Eindelijk beval de abt, om zich volkomen van zijne deugd te overtuigen, dat de vader het kind zou opnemen en het in den Nijl gaan verdrinken, daar men het niet langer meer in het klooster wilde dulden; terstond nam de vader, die alles aan de beschikking der Voorzienigheid overliet, zijn kind op, om het offer te gaan brengen, dat men van zijne gehoorzaamheid vorderde, in alle eenvoudigheid denkende, dat de overste gegronde redenen en wellicht eene ingeving van boven moest hebben, om hem zulk een buiteugewoon bevel te geven.
Hij kwam inderdaad aan den stroom, maar eenige broeders, door den Abt met dat doel daar voorai gezonden, verhinderden hem in het volvoeren van den opgelegden last; en de Abt vernam door openbaring, dat de gehoorzaamheid van Mucins gelijk stond met die van Abraham. Toen eenigen tijd later de Abt stierf, wees hij zijnen Religieusen Ma-
Ill
cius als opvolger in zijne bediening aan, daar hij hun geen beter overste geven kon, dan iemand,, die zoo volmaakt gehoorzamen kon.
Dit is niet het eenige voorbeeld van zulk een buitengewone gehoorzaamheid, dat wij in de geschiedenis der Vaders van de woestijn vinden. Als wij de geschiedenis der kluizenaars van de woestijn der cellen, bij Nitria behandelen, zullen wij spreken over een kluizenaar, Motoïs genaamd, die ook als een voorbeeld van gehoorzaamheid kan aangehaald worden (1).
(1) De wereld laakt en belastert zulke beproevingen en bestempelt blinde gehoorzaamheid met deo naam van stompzinnigheid. Er bestaat evenwel een gruot onderscheid tusschen de beproevingen die Ood soms zijne uitgelezen dienaren laat doorstaan, en die welke do wereld van haar volgelingen, of laat ik liever zeggen, de duivel van zijn trawanten eischt. God beproeft nimmer zonder het hart door eeue inwendige zalving te versterken. Hij eischt gewooulijk niet dat men den beker tot den bodem ledige, of slaat Hij, Hij geneest ook.
De proeven of plagen des duivels daarentegen en der wereld zijn onverbiddelijk, wie daarover meer weten wil, leze in de werken van Pater Bresciani wat in de geheime genootschappen geschiedt, hoe iemand, alvorens opgenomen te worden in het geheime genootschap, het bevel ontving zijn vriend, van wiens persoon men zich op verraderlijke wijze had meester gemaakt, te vermoorden, een vriend, wien hij eer en vrijheid te danken had. De afschuwelijke moord werd volbracht. Zulk eene gehoorzaamheid eischen duivel en wereld.
B. A.
COPREZ.
tf-ticAtct ett- öt-G-t -m 'SZedamp;z-^fiamp;'Baïo, e/n ec-ni^e 0-11-3^2. c^C-Cw^sMaa^.
oprez had onder de leiding van Mucius zulke goede vorderingen in het religieuze leven cStSd gemaakt, dat hij daarna priester gewijd quot;I* werd en op zijne beurt vele kluizenaars bestuurde. God had hem de gaaf der mirakelen geschonken , om zieken, blinden en kreupelen te genezen en den duivel uit de bezetenen te jagen. Maar in zijne nederigheid achtte hg zich ver beneden zijn gelukzaligen vader Mucius en de overige vaders, wier deugden hij vermelde.
Hij had het geluk vele heidenen, die in de omliggende dorpen woonden, tot het ware geloof te brengen; en zijne liefde strekte zich ook uit tot hunne tijdelijke belangen. Daar hun land zeer onvruchtbaar was, zegende hg het zand; zij vermengden dat met hun zaad en bekwamen op deze wgze jaarlijks een overvloedigen oogst.
Hij bebouwde zelf ook een tuintje, en plantte daar palmboomen, verschillende ooftboomen en groenten in, om hen, die hem kwamen bezoeken, iets te kunnen aanbieden; een heiden waagde het eens groenten te stelen, maar toen hij die wilde koken, kon
113
tij dezelve niet gaar krygen, nietegenstaande al zijn stoken. Toen hg dan zag, dat ze na langen tijd aan eene groote hitte blootgesteld te zjjn geweest, er nog groen en frisch uitzagen, als of ze niet in kokend water geweest waren, gingen zijne oogen open, tij zag zijne verkeerdheden in, bracht de groenten aan den Heilige terug en werd christen.
Toen Coprez eens naar eene naburige stad gegaan was, vond hij daar een leeraar der Manicheën, die de inwoners tot zijne ketterij verleidde, en hij geraakte met hem in twist. De ketter, een uiterst geslepen en gevat mensch wist listig de moeilijkheden te ontduiken, toen hij geen kans zag die op te lossen. Maar Coprez, die hem kort en bondig wilde beschamen; zeide dat de vragen door een mirakel moesten beslist worden en deed den voorslag een groot vuur aan te maken, er samen in te gaan 6n alzoo de beslissing aan God over te laten, die gewis hem zou sparen, wiens geloof het ware was; Coprez, die op Gods ingeven dezen voorslag deed, kon verzekerd zijn van den goeden uilslag.
Al de omstanders, die daar in groot aantal vergaderd waren, gaven hun bijval aan dit voorstel. Het vuur werd ontstoken en Coprez nam den mani-cheër bij de hand, om er samen in te gaan. Maar deze verzette zich en beweerde dat de een er na den andere in moest gaan, en daar hij, Coprez, het voorstel zelf gedaan had, er ook zelf het eerst diende in te treden. Coprez, overtuigd van zjjn goed recht, stemde terstond daarin toe, en na het teeken des H. Kruizes gemaakt en den Naam van Jesus Christus aangeroepen te hebben, wierp hij zich onbe-v. d. w. o
114
schroomd in het midden van het vuur, en bleef daar omtrent gedurende een half uur in, zonder eenig letsel te lijden; want de vlammen verspreidden zich in het rond en maakten boven zijn hoofd een soort van gewelf, zonder bem te raken, en al het volk, getuige van dit wonder, zegende onzen Heer met luider stemme.
Toen Coprez van den brandstapel trad, dwong mea den manicheër er op zijne beurt op te stappen; maar hy kon daartoe niet besluiten, en nu wierp het vertoornde volk hem zijns ondanks daarop , en hoewel hij in een oogwenk er van afsprong, was hij niet te min met brandwonden overdekt. Het verontwaardigde volk jaagde hem onder luide uit-jouwingen de stad uit, en schold hem voor een bedrieger, die verdiende levend verbrand te worden.
Coprez werd grijs in de woestijn, hij was in de tachtig jaar toen Rufinus hem kwam bezoeken, en van hem de geschiedenis vernam van Anuphius, Syrus, Isaïas, Paulus en Heienes, allen kluizenaars die vóór hem in de woestijn geleefd hadden.
Alvorens te verhalen wat Coprez van hen medegedeeld heeft, moeten wij nog in het voorbijgaan melding maken van twee andere Heiligen, insgelijks Patermucius en Coprez geheeten, van welke het romeinsch martelaarsboek spreekt, en welke wij niet moeten verwarren, met die wier geschiedenis wij thans gegeven hebben.
Van hen wordt verhaald, dat zij in eene woestijn van Egypte geleefd hadden; en onder Julianus den Afvallige den marteldood onderstonden; dat Coprez zich het eerst door eenige vleiende woorden
115
van dezen vorst liet verleiden, maar door de ver-
TardrmeTh rmUlCia8 ^ 0pSt0Ild ramp;a ^
val, dat men hen vervolgens te zamen in een gloei-
nit kwaVen T?' ^1quot; ^ geZ01ld en Arisch weer wamen; dat op het zien van dat wonder een
soldaat, Alexander genaamd, zich bekeerde en met
alle A™ wfd 0Ilderging. doordien men hen alle drie het hoofd kloofde.
Anuphms, niet te verwarren met een anderen kluizenaar van dien naam, broeder van rlon v, -v I'emen en die tegen het einde 1 , ^ Neder-Egypte woonde, had de eerquot;quot;ge^d de^ïT ^ van Jesus Christus te belijden in df ! , m Diocletianus. Sedert dien tjjd] legde ^[71^ ^ toe op de bewaking van de^e^ge^i ns h^T en van zijne tong, opdat hem nimmer een wl^ zou ontsnappen, dat de waarheid kwetsen kon T de woestijn leidde hij een meer hemelsch dan aardsch even. De hemelsche geesten vereerden hem n -i met een be»ek; hij outvmg licht e„ stakt, «„7™ hemel, en zijn engelbewaarder kwam hem in m lijke omstandigheden onderrichten. '
I^zekmizenaars, Syrns, Isaïasquot; en pau]
gdokt door den geur zijner deugden ontmoetten 'elkat
eens op den oever van den Niil i, ,11 dne het voornemen hem te gaan bezoeken ^Alle drie waren mannen van een uiterst verstorven leven van eene grondige deugd en door God met b Z gewone genaden begunstigd Om in d/ !• quot;quot; Anuphua woonde te komen moei, W0!st«n-aar overtrekken doch er bevond zich gee'n vaarW waarmede z, konden overgezet worden; zij
110
zich dan met het aangezicht ter aarde en baden den Heer er hun een te zenden. Op hetzelfde oogen-blik werden zy verhoord: er kwam eene boot aangedreven , voorzien van al het noodige, en wat nog wonderlijker was, zij voeren tegen stroom op met zulk eene snelheid, dat zij op een uur tijds een grooteren weg aflegden, dan zij anders op drie dagen tijds hadden kunnen doen.
Toen zij voet aan wal gezet hadden, deed God «an Isaïas weten, dat Hij het doel hunner reis en de geheimen hunner harten had bekend gemaakt aan zijn dienaar Anuphus, en dat deze huq reeds te ge-moet kwam : aan Paulus werd veropenbaard, dat Anuphus binnen drie dagen sterven zou.
Weldra zagen zij, dat hunne openbaring echt was. De Heilige kwam hen te gemoet, toen zij zich naar zijn klooster begaven. Gedurende deze drie dagen onderhield hij hun over hetgeen het best in staat was hen te stichten, en toen gaf hij in hun bijzijn zacht zynen-geest in de handen van zijnen Schepper.
De laatste, van wien Coprez aan Rufinus verhaalde , was Heienes, een kluizenaar. Hij was van kindsbeen af in een klooster geweest, en leefde daar in zulk eene heiligheid, dat hij toen reeds verdiende met de gaaf der mirakelen vereerd te worden.
Deze gaaf volgde hem in de woestijn, waarheen hij zich, niettegenstaande zijne jeugdige jaren onbeschroomd begaf. Hij was zijnen zinnen zoo afgestorven , dat hij het geringste verlangen, dat in zijn hart opkwam, onderdrukte. Eens gevoelde hij eene begeerte naar honig, en de booze geest, deed hem dien vinden, doch oogenblikkelijk verlaat bij deze
117
plaats en begeeft zich dieper in de woestijn, waar hij zich tot boete van zijn zinnelijk verlangen, een vasten van verscheidene weken oplegde, tot dat een engel hem verscheen, en hem kruiden en water aanbood, waarvan hij God dankende at.
Deze man van wonderen, was echter niet zoo zeer aan de woestijn gebonden , dat hij niet van tijd tot tijd de kloosters bezocht, zoo om de tijdelijke noodwendigheden der broeders , als om de godsvrucht levendig in hen te houden. Eens toen hij hun levensmiddelen bracht, was hij dermate van vermoeienis uitgeput, dat hij niet verder meer kon gaan. Juist zaS hii daar eenige wilde ezels voorbij loopen en hij riep hun toe: »In den Naam van onzen Heer Jesus Christus moet een van ü komen, om mijn last te dragen,quot; Terstond nadert er een uit; den troep met de gewilligheid van een huisdier. Heienes laadt hem den voorraad op den rug, gaat er ook bij op zitten en het dier bracht hem met haastigen tred naar de cellen der Broeders.
Eens op een zondag, kwam hij in een klooster, waar de Broeders zich beklaagden, dat zij dien dag geene H. Mis konden bijwonen, noch de andere kerkelijke plegtigheden verrichten, wijl de Priester, die aan gene zijde van den Nijl woonde, niet durfde komen , uit vrees voor een vervaarlijken krokodil, die daar de oevers onveilig maakte, en reeds eenige personen verslonden had. Hij wilde terstond den Priester halen, en toen hij aan den oever van den Nijl gekomen was verscheen het gedrocht, maar wel verre van hem kwaad te doen, liet het toe, dat de Heilige zich op zjjn rug plaatste om zoo over de rivier
118
te steken. Zonder eenige vrees voor het dier, noch voor den stroom, bereikte hij werkelijk den anderen over en ging den Priester verzoeken, dadelijk met hem mede te gaan, doch deze durfde er niet toe besluiten het aanbod van den Heilige aan te nemen en zich op den rug des krokodils te plaatsen om op deze wijze overgezet te worden; toen keerde hg alleen terug, op dezelfde wijze waarop hij gekomen was; doch toen zeide hij tot het monster: » Het ware beter dat gij maar stierft, dan nog langer den dood te veroorzaken aan menschen, zoo als gij reeds gedaan hebt,quot; en het dier stierf terstond.
Hij keerde vervolgens naar het klooster terug, en verbleef daar drie dagen om de Broeders te onderrichten ; aan eenigen ontdekte hij de gebreken waaraan zij onderhevig waren, en anderen moedigde hij aan, om nog grooteren voortgang te maken in de deugden, die zij beggonnen waren te beoefenen, waardoor de eersten doordrongen werden van levendige gevoelens van berouw, en de laatsten door een heiligen nay ver werden bezield, om vooruit te spoeden op den weg der volmaaktheid. Toen hij zou gaan vertrekken, verwittigde hij hen, dat vreemde broeders op komst waren en zij dus eenige groenten moesten bereiden; de verwachte broeders kwamen niet lang daarna.
Een jonge religieus verzocht Heienes hem mede te nemen naar de woestijn. De Heilige hield hem voor, welke moeilijkheden aan deze onderneming verbonden waren, vooral wegens den strgd die de kluizenaars aldaar tegen den boozen geest te voeren hebben. Maar toen deze Broeder bleef aandringen,
119
stond hg hem eindelijk toe hem te vergezellen, en wees hem tot woning een grot aan, niet ver van de zijne.
Des nachts zag hij zich van duivels omringd, die hem op alle wijzen kwelden en zich eindelijk aanstelden als of zij hem wilden aangrijpen, om hem te dooden. Op dit gezicht nam hg de vlucht naar lt;ie grot van Heienes. Deze beurde hem op, en gaf hem lessen over den moed, het geduld en vooral om het vertrouwen dat wij in Jesus Christus moeten stellen. Vervolgens bracht hg hem naar zijne grot terug en maakte rondom dezelve met zijn vinger eene voor in het zand, en verbood aan de duivels, iu den Naam van Jesus Christus, deze grens ooit te overschrijden. Sedert dien tijd leefde de jonge kluizenaar er met rust. t ___
DIOSCORUS, EÜLOGIUS, APPELLES EN JOANNES.
g nemen deze vier kluizenaars te zamen, wijl de schrgvers van de * Geschiedenis der Vaders in de woestijnquot; ons slechts eenige trekken uit hun leven hebben opgeteekend.
Dioscorus was priester en overste in een klooster ▼an nagenoeg honderd religieusen. Hij wijdde eene
120
bijzondere zorg aan de voorbereiding der Broeders tot het ontvangen der H. Communie en vestigde al zijne aandacht daarop, dat zij met een zuiver geweten tot de H. Tafel zonden naderen. Hij beval hun vooral aan, goed over hunne gedachte te waken en uit hunnen geest alle inbeeldingen te ver-wijderen, die den glans der zuiverheid zouden kunnen verduisteren. Hij wilde, dat zij hunne zinnen zouden versterven door vasten en gebed, en zeide dat zelfs de wellustelingen niet nalaten, wanneer zij ongesteld zyn, den raad der geneesheeren te volgen als zij hu a de matigheid en onthouding voorschrijven, hoeveel te meer dan moeten religieusen zich daaraan onderwerpen om de gezondheid hunner ziel te bewaren!
Eulogius was ook Priester, en had van God de bijzondere genade ontvangen, van in de harten der anderen te kunnen lezen, en hun zielstoestand te kennen. Hij bediende zich van deze gave om te beletten dat iemand hunner tot de H. Tafel zou naderen zonder de noodige gesteltenis. Aan sommigen zeide hij: »Gij hebt deze of die zonde bedreven en aan anderen : gt; Gij hebt dit of dat verlangen, deze of die gedachte, dit gevoelen gehad waardoor gij aan God mishaagd hebt, ga niet alzoo tot de H. Geheimen; maar zuiver u eerst van deze fouten, verwek er een waar berouw over en doe boetvaardigheid.quot;
Nog was er onder deze kluizenaars een Priester, Appelles geheeten. Vroeger was hij slotemaker geweest, en voor he^ gerief der Broeders zette hij in de woestijn het smidsbedrijf voort.
Op zekeren nacht, toen hg nog in zijne smidse
121
arbeidde, verscheen hem de duivel in de gedaante van een schoone vrouw, die hem werk kwam bestellen. Appelles doorzag de list des duivels, en zonder eenig antwoord te geven, nam hg met zgne handen een gloeiend ijzer van zijn vuurhaard, en wierp het den boozen geest naar den kop.
De duivel, beschaamd van zich ontdekt te zien, stiet een zoo luid gebrul uit, dat de Broeders in de naburige cellen het hoorden; en sedert dien tijd had Apelles de wonderlijke gave van met zijne handen gloeiend ijzer aan te raken en te bewerken, zonder zich te branden.
Joannes woonde in eene woestijn naast die van Apelles. Hij was een grijsaard, nog eerwaardiger door zgne deugden; dan doot zijn hoogen ouderdom. Zijne eerste proefnemingen op den weg der volmaaktheid , bestonden in werken van de strengste boetvaardigheid. Hij bleef jaren onbewegelijk op eene rots staan, nam geene rust, dan zooveel deze lastige houding hem toeliet, bad zonder ophouden, en at slechts des zondags. Er moet hem eene mira-kuleuze kracht noodig geweest zijn, om zulk eene gestrengheid, die het vermogen der menschelijke natuur te boven gaat, uit te houden. Die kracht putte hij uit de H. Communie, die een priester hem eiken zondag kwam brengen, en waardoor hij ook lichamelijk meer versterkt werd, dan door eenig ander stoffelgk voedsel.
De booze geest nam eens op een zondag de gedaante aan van dezen priester, en kwam bij hem, doch iets vroeger dan de priester gewoon was te komen, om hem het Allerheiligste Sacrament te bren-
122
gen; maar Joanues was te goed verlicht om zich in den strik te laten vangen. Vol verontwaardiging sprak hij: »0, vadier der leugentaal, vijand van alle gerechtigheid! is het u niet genoeg de geloovi-gen te bedriegen; durft gij u nog mengen in deze heilige, en tevens zoo ontzaglijke geheimen!quot;
De duivel antwoorde: »Ik dacht u te verrassen, zoo als ik een uwer broeders gedaan heb, dien ik zoo goed bedrogen heb, dat hij er het hoofd bjj verloren heeft, tot dat verscheidene heilige personen, hem met veel moeite en gebeden tot zijne zinnen gebracht hebben;quot; en toen hij dit gezegd had. verdween de booze geest.
Op deze verschijning van den vorst der duisternissen, volgde die van een Engel des lichts, waardoor de dienaar Gods zeer getroost werd; want deze hemelgeest genas zijne lippen, die door de guurheid en ongemakken des weders met zweren bedekt waren , en zijne voeten, die door de moeilijke houding waarin hg tot nu toe gestaan had, zoo vol wonden en klieven waren, dat er een bedorven bloed uitvloeide. De engel verzekerde hem nog, dat hij voortaan geen behoefte meer zou gevoelen aan een bederfelijk voedsel, maar dat God hem eene hemelsche spijs zou schenken , namelyk de gaven van wijsheid en verstand en die der heilige welsprekendheid. Verder beval hij hem zijne eenzame rots te verlaten, en de woestijn te doorloopen, om zijne Broeders te bezoeken en hen te stichten, door de woorden van zaligheid die God hem in den mond leggen zou. God voegde daar nog de kostbare gaaf bij, van de wijze van leven te kennen en den staat des gewetens van al de kluize-
123
naars, die in de naburige en zelfs afgelegen kloosters woonden.
Nu Joannes deze zending van den hemel ontvangen had, oefende hij die met zachtmoedigheid, nederigheid en atn waarlijk apostolischen ijver uit.
In de week bezocht hij de kluizenaars in hunne verschillende cellen, sommigen vermanende zich van hunne gebreken te ontdoen , en anderen aanmoedigende om grooteren voortgang te maken in de deugd , volgens de verschillende gesteltenissen, waarin hij hen vond. Maar eiken zondag begaf hg zich naar zijne gewone verblijfplaats, de rots, waar de priester hem de H, Communie kwam brengen. Bij deze herhaalde bezoeken, voegde hij brieven, welke hij nu eens aan de Oversten schreef, om hen te verwittigen welke ingeslopen misbruiken zij in hun klooster moesten uitroeien, en dan eens aan bijzondere personen, welke hij ten duidelijkste met hun inwen-dige gesteldheid en zelfs met hunne geheimste gedachten bekend maakte. Eindelijk, hij vermaande allen in het algemeen hun hart van alle geschapen dingen te onthechten, om zich enkel met hunne zaligheid bezig te houden: gt;Want zeide hij, de tjjd is nu gekomen, om zich op die studie toe te leggen; het past niet, dat wij altijd kinderen blijven in de godsvrucht; wij moeten volwassen mannen worden, en trachten in alle deugden uit te munten.quot;
Ofschoon hij zich nu met de geestelijke leiding der Broeders bezig hield, verwaarloosde hg echter den handarbeid niet. Hij maakte van palmbladeren, bindriemen voor de paarden , zoo als ze in dat land gebruikt werden.
124
Men verhaalt dat eens een kreupel mensch, die te paard gestegen was, om den Heilige te gaan bezoeken, in de hoop van genezen te worden, terstond de gezondheid zyner ledematen bekwam, toen hij den bindriem, door den Heilige v^vaardigd, had aangeraakt. Hij deed zeer vele mirakelen; laat ons liever zeggen, zijn geheele leven was een voortdurend mirakel.
SALOMON, DOROTHEUS, DIOCLES, CAPITO EN ELIAS.
afCfuiamp;cnaozs van
e stad Antinoës, waar de zetel was van den Bisschop van Neder-Ihebaïs, is vermaard in de geschiedenis der kluizenaars, zoo om de kloosters van godgewijde maagden, van welke wg in het vervolg Bullen spreken, als om het groot aantal kluizenaars die in de naburige woestijnen woonden. Palladius zegt, dat er niet minder dan twee duizend waren, die zich allen met ijver toelegden op de plichten van hunnen staat en van den arbeid hunner handen leefden : eenige woonden bij elkander, anderen hadden afzonderlijke cellen in de kloven der rotsen.
Die, wier namen boven dit hoofdstuk staan, waren bgzonder vermaard, onder de vurigste kluizenaars.
De eerste muntte uit door zijne zachtaardigheid €n gematigdheid. Hjj bracht vijftig volle jaren in ■eene grot door, en leed met een wonderlijk geduld al de ongemakken aan zulk een ongerieflijk verblijf verbonden. Hjj had de H. Schrift van buiten geleerd, en leefde van zijnen arbeid, om anderen niet tot last te strekken.
Dorotheus werd om de zuiverheid zjjner zeden waardig geacht tot het Priesterschap verheven te worden. Hjj oefende de priesterlijke bediening uit, ten behoeve en tot troost van andere kluizenaars, die even als hij in spelonken woonden. Zjjne goedheid was bekend, en zijne onthechting evenaarde zijne goedaardigheid. De Heilige Melania, de Jonge, zond hem eens 500 kronen, eene aanzienlijke som gelds, met verzoek die aan de Broeders uit te dee-len. Hij behield er slechts drie voor zijne eigene behoeften, en zond al het overige naar Diodes, opdat hjj zich met de uitdeeling zou belasten, want voegde hij er bij, die is wijzer dan ik en weet beter dan ik, wie onderstand noodig hebben, wat mjj betreft , ik heb hier genoeg aan.
Deze Diodes had in zijne jeugd de schoone kunsten beoefend, en vervolgens de wijsbegeerte. Maar toen hij zich op acht en twintig jarigen leeftijd dooide genade getrokken gevoelde om zich enkel op de studie van den gekruisten Jesus Christus toe te leggen, zegde hjj de wereldsche wetenschappen vaarwel, en werd kluizenaar. Hij woonde meer dan vijf en dertig jaren in eene spelonk, waar hij zich met het overdenken der eeuwige waarheden bezig hield. Hij was gewoon te zeggen, dat hij, die zich
126
niet op God toelegt, in den eenen of anderen hartstocht vervalt en een duivel of een beest wordt: een beest, indien hij zich aan zingenot overgeeft en een duivel, indien hg zich door de gramschap laat overmeesteren ; en toen men hem eens zeide, dat het onmogelijk is altijd met God bezig te zijn, antwoordde hg , dat de ziel altijd met God vereenigd is, indien zij zich bezig houdt met eene of andere godvruchtige overdenking of met eenig goed werk.
De grot van Capito was niet ver van die van Diodes, hij woonde er minstens vijftig jaren in T en gunde zich al dien tijd het genot niet eens aan de boorden van den Nijl te wandelen, die niet ver van daar stroomde. Hij haalde voor reden van deze groote versterving aan, dat hij den duivel nog niet geheel bedwongen had, en nog niet genoeg gevorderd was, om menschen te zien. Hij wilde de strengheid zijner boetvaardigheid in evenredigheid brengen met de ongeregeldheden van zijn voorgaand leven, want, eer hij kluizenaar werd, was hij dief geweest.
In die zelfde streek woonde nog een grijsaard, Elias genaamd, die, zoo zeide men, honderd en tien jaar oud was , toen Rufinns deze woestijn doorreisde. Hij woonde in een afgrijselijk oord, en tot overmaat van strengheid, had hij zich eene grot gekozen, die men slechts met de grootste moeite kon binnengaan. Een zeer smal en oneffen voetpad leidde er heen t en de ingang der rotskloof was zoo goed door struiken en doornen verborgen , dat men ze niet licht vinden kom Hier woonde deze boetvaardige grijsaard, wiens ledematen door ouderdom en verster.. Ting afgemat beefden; slechts drie oneen brood en
diie olijven nuttigde hy des avonds. En dit was nog weelde in vergelijking met zijne vroegere jaren, wanneer hij soms eene week zonder eten doorbracht. God had hem de gave geschonken van alle soort van zieken te genezen. Toen Rufinus zijne rondreis in deze woestijn deed, had Elias daar reeds zeventig jaren doorgebracht. Geen der overige kluizenaars kon den juisten tijd zeggen, waarop Elias in de woestijn gekomen was.
MUi-iamp;ciiaats van öa-Ulttcjit-e.
e stad Oxirinque, aldus genoemd naar zekeren visch, die vroeger door de heidensche bewoners aldaar vereerd werd, is beroemd geworden in de geschiedenis van het kloosterleven, wegens het groot aantal kluizenaars, die binnen hare muren of in den omtrek woonden. Zij lag aan den westelijken over van den Nijl en behoorde eerst tot Neder-Thehaïs; later kwam zij door eene nieuwe verdeeling bij de provincie Arcadia of Midden-EgypU.
Rufinus stelt ons dezelve voor, eerder als een enkel klooster, dan als eene stad door menschen van verschillende standen bewoond. Zij telde niet minder dan 10,000 kloosterbroeders en 20,000 maagden. De onde openbare gebouwen en de tempels, eertijds aan
128
valsche godheden gewijd, waren nu in kloosters herschapen. Men zag er meer kloosters dan burgerhuizen. Er was geen toren of hoek, die niet door kluizenaars bewoond werd; van alle zyJen klonken dag en nacht lofzangen tot God, zoodat deze groote stad waarlyk een tempel was, der majesteit van God gewijd.
Behalve de bijzonder kloosterkapellen, had men er twaalf kerken van het volk. De bewoners waren er in hunne godsvrucht dermate op uit, de gastvrijheid jegens arme reizigers en vreemdelingen uit te oefenen, dat zij wachters aan de poorten der stad plaatsten, om van de aankomst eens armen vreem-delings verwittigd te worden, en bood er zich een aan, dan was het een strijd, wie de eer zou hebben hem te herbergen. Vooral was dit het geval, wanneer het een kluizenaar of kloosterling gold. Zij kwamen hem te gemoet als of zij een engel mochten ontvangen. Eenigen trokken hem bij den arm, ande-♦ren aan zijn mantel om hem mede te nemen.
Rufinus zegt, dat er in zijn tijd, in deze groote zeer bevolkte stad geen heiden of ketter was , en dat de Bisschop even gerust kon prediken op de marktpleinen als in de kerken. Echter had zij eenigen tijd te voren gedeeld in de vervolging, die door Georgius in Egypte verwekt werd, toen hij door de Arianen op den bisschoppelijken zetel van Alexandrië geplaatst was, van welken zij den H. Athanasius verjaagd hadden.
Theodorus, toen Bisschop van Oxirinque, die niet verdiende eene zoo heilige kudde te besturen, had de zwakheid, de partij van den indringer te kiezen, en zich door hem op nieuw te laten benoemen.
129
Zijn afval veroorzaakte groote verwarringen in Oxirinque. Het gezondste gedeelte der geestelijkheid en van het volk scheidde zich van hem af, en werd bestuurd door Priesters en Diakens. Een kluizenaar , Paulus geheeten, schitterde in die gelegenheid vooral uit door zijnen ijver in de verdediging der Godheid van Jesus Christus en werkte machtig op het volk, zoo door zijn raad als door zijn voorbeeld, om getrouw te blijven aan het ware geloof.
De priester Marcellinus, die tot de secte der luci-feristen behoorde, prijst dezen kluizenaar zeer. Hij zegt, dat hij als een andere H. Antonius verscheen, door zgne uitstekende heiligheid en innemendheid, en dat zijne gedachtenis in Oxirinque na zijn dood als die van een Heilige geëerd werd. Deze lof, hem door den mond van een scheurmaker gebracht, heeft, doen vermoeden dat Paulus zelf ook tot de lucife-risten behoorde. Dit wordt nu wel door andere schrijvers ontkend, die beweren, dat Marcelles in alles geloofd mag worden, wat zijn schisma niet betreft, doch het blijkt hieruit niet te min hoe weinig waarde lofspraak heeft, wanneer zij niet komt uit den mond des rechtvaardigen.
Onder de bisschoppen van Oxirinque was een zekere Affi, die toen hij nog kluizenaar was, groote gestrengheden op zich zeiven oefende, maar bisschop geworden, den moed niet meer had ze voort te zetten. Dat bedroefde hem zeer, en zich voor God ter aarde werpende, vraagde hij, of Hij hem daarom aan zich zeiven had overgelaten, wijl hij het Bisschopsambt aanvaard had. Maar God vertroostte hem , en deed hem verstaan, dat Hij zich niet van hom v. d. w, 9
130
verwijderd had, maar hem slechts die gevoelige hulp niet verleende als vroeger, wijl hij toen in de woes-tijn alleen was, terwijl hij nu als Bisschop omringd was van personen, die hem konden raden en bijstaan.
Zekere Bisschop Afii, misschien dezelfde, was eens toen hij nog kluizenaar was, diep in de Oasis-woestijn doorgedrongen, en vond er in eene slechte hut, een grijsaard, die hem onder het storten van vele tranen verhaalde, dat hij vroeger bisschop was geweest, maar na in de vervolging reeds groote folteringen onderstaan te hebben, ongelukkiglijk uit zwakheid het geloof verloochend had, en zich daarna in de woestijn had begeven, om door berouw en boetvaardigheid zijn afval te herstellen, en zich nu reeds negen en veertig jaren daar bevond, geen ander voedsel gebruikende dan de vrucht van den palmboom, die bij zijne cel stond. Hij stierf in de armen van Afii; deze begroef hem en besloot daar te blijven, doch God beschikte er anders over, want de palmboom , die de eenige bron van bestaan geweest was voor den overleden kluizenaar, verdorde plotseling, en zelfs de hut stortte in. Nu begreep Afii, dat God die plaats niet voor hem bestemd had, maar slechts voor den boetvaardigen kluizenaar, dien hij begra-ven had. Hoewel wij geen waarborgen genoeg hebben voor de echtheid dezer geschiedenis, was zij toch te stichtend om weggelaten te worden, te meer wijl er geen grondige redenen wordefa aangehaald, om er de waarheid van te betwijfelen.
De Grieken houden de gedachtenis van vier kluizenaars, allen geboren te Oxirinque; zg heeten Joannes, Ileracleemon, Andreas en Theophilus. Men ver-
131
haalt, dat zij eeas bij hcfc hooren lezen der H. Schrift zoo getroffen werden, dat zij het godvruchtig voor-lu-raen omvatten, '.dch in de woestijn te begeven. Zij «tolden zich onder de leiding van een heiligen grijsaard, die heu in het geestelijk leven onderrichtte, en toen na verloop van een jaar deze grijsaard stierf, betrok elk van hen eene afgezonderde grot, waar zij slechts vruchten en dan nog slechts twee maal ia de week aten. Hun leven was zoo heilig mogelijk. Des zaterdags en 's zondags kwamen zij bij eikander in dezelfde grot om er gezamelijk te bidden en het Allerheiligste Lichaam des Zaligmakers te ontvangen. Zij leefden omtrent zestig jaar.
Wij hebben reeds gezegd, dat er een groot aantal kloosters biur.en de omgeving vau Oxirinque waren, en dat verscheidene monniken er afgezonderd leefden. Er waren er niet minder buiten te stad; en Rufimis zegt, dat velen dezer heilige vaders door verschillende deugden uitblonken : eenigen door het uitdeelen van het woord des levens, anderen door werken van boetvaardigheid, sommigen door de gaaf der mirakelen.
Onder de Religieusen van buiten, heeft men bijzonder melding gemaakt van zekeren Theonas. Hij had zich een naam verworven door zijne kennis der Egyptische, Grieksche en Latijnsche letteren, maar verre vau bij de menschen te willen schitteren, verborg hij zich in de woestijn , en bleef in zijne cd met niemand sprekende dan met God en Zijne Heiligen. Hij was dermate op de eenzaamheid gesteld, dat, wanneer hij zijne cel om dringende redenen verlaten moest, hij daarvoor het nachtelijk uur koos.
132
gezellen .an y1quot;8dlillJtell a„ rijn pnt. beloonie, met h 5 de ^
2 Jir Zijne ontronding was zeer groot, en wilde ezels, /ij de hardheid van zijne
tü at niet. quot;»' 8*° ^ „iet dro.fgee.tig ol
'quot;TT. Sne o.8en en op zijn aangezieht sel.it-
terden zooveel zoetWd, .rolijtheid en stated, dat
,„i onder de mensclieii scheen.
hij eeu engel o bekend als een pro-
S^eTzSne stilzwijgendheid niet ^^
f/lt^rStz^en en ^nn den legde di P volkomen genezen waren,
zegen, waarna zij ^9d ~ deg dachte geko-
^S^-rgeld in zijne cel kon verborgen men, dat vermetelheid zich des nachts
hebben , en • beo,eveI1 met het booze opzet alles naar zijne tehebben. Vreese-
mede te nemen , n hun plan ver-
lijk werden gebed; nauwelijks
hinderd, door de «eweld open
als naar gewoo ' , daar gemak-
zlj de dieven in dien toestand, en daai zij e
133
kelgk kouden gissen, met welk doel zij aan de deur des Heiligen gekomen waren, maakten zij vol ver-ontw.iardiging het plan, hen op de plaats zelve, levend te verbranden. Door de Heide gedwongen , verbrak Theonas de stilzwijgendheid, om bet leven te redden van hen, die een aanslag gemaakt hadden op het zjjue. Hij beval hun die lieden ongehinderd te laten heengaan, want, zeide hij, anders zal de Heer mij de macht ontnemen uwe zieken te genezen. Dat hielp, en men liet hen vrij; de roovera waren over dit alles zóó getroffen, dat zy hun misdadig leven vaarwel zeiden, en het kloosterleven omhelsden, om boetvaardigheid over hunne zonden te doen. Theonas stierf tegen het einde der vierde eeuw.
lOuilz
I Hoofdstuk. Do ü. Papluiucixis. Leeriiug van den H. Antonius, belijder en Bisschop in
ïhebaïs..............3.
TI Hoofdstuk. Du H. Sisoës. Kluizenaar op den berg St. Antonius.........0.
III Hoofdstuk. De H. Apollonius. Kluizenaar in ïhebaïs, diaken en martelaar. . . . 20.
IV Hoofdstuk. De II. Joannes van Egypte. Propheet en kluizenaar iu Ncder-ïhebaïs. . . 25.
V Hoofdstuk. De H. Apollo. Abt in Neder-Thebaïs..............
VI Hoofdstuk. De H. Aimuon. Kluizenara-
in Neder-Thebaïs...........75.
VII Hoofdstuk. De Heilige Ünuphrius. Kluizenaar van Neder-Thebaïs........
VIII Hoofdstuk. Het klooster van deu Abt Isiodorus..............87.
1 N H O U D.
t tt . . Bladz.
Ia Hoofdstuk. De Heilige Paphnucius, Abt. In het gebied van Heraclea in Neder-Egypte en de H. Thaïs, boetvaardige zondares. 90.
X Hoofdstuk. De H. Mucins of Pater Mucins. Boetvaardige en Abt in Neder-Thebaïs. 102.
XI Hoofdstuk. Coprez. Priester en Abt in Neder-Thebaïs, en eenige andere Kluizenaars. 112.
XII Hoofdstuk. Dioscorus, Eulogius, Appelles en Joannes. Kluizenaars in Neder Egypte. 110.
XIII Hoofdstuk. Salomon, Dorotheiis. Diodes, Capito en Elins. Kluizenaars van Neder-Thebaïs..............|2'!
XIV Hoofdstuk. Kluizenaars van Oxirinque. 127,