-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

^ quot; 'h ''' -. V.

-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-

_________________ ;..............._fMlélt;P

Charles Dickens

SAMUEL PICKWICK

EN

ZIJNE REISGENOOTEN.

VERTALING VAN C. M. MENSING.

Cibfictheek MITtERBROEDEflS

«ftiBLIOTHEEK

klooster WEERT.

Minderbroeders

SCHIEDAM,

H. A. M. ROELANTS.

i éj A

-ocr page 8-

SA

Wat hel onts wick-Club h ten kunnen on vele machtige s was, dat niemai voordat de groot gierig maakte c werd gestoken, groeid. Bij gehr toch niet kan I: leveringen afgas van de P i e k w wij het voetspoo door mondcling( Wij hebben i woordig nog kei uitzag, om bove uit zijne gelaatst dom zijn kon. I de deftige omvs hij inderdaad w van zijn gestel •ekening wezen

AM, PICKWICK

-ocr page 9-

SAMUEL PICKWICK

KX

ZIJNE REISGENOOTEN.

——

I.

Igt;E HEER PICkWICK E.\ «E PICKWICk-Cl.l'U.

Wat het ontstaan betreft van de naderhand zoo beroemd geworden Piek-wick-Club hebben wij in het archief van dat genootsehap geene berichten kunnen ontdekken. Het is met deze club eveneens gelegen als met vele machtige steden en koninkrijken, wier begin zoo nietig en onbeduidend was, dat niemand het de moeite waard achtte om er bijzonder op te letten, voordat de grootheid, tot welke zij zieh naderhand verhieven, iedereen nieuwsgierig maakte om te weten, wanneer en hoe toch wel het stekje in den grond werd gestoken, dat men naderhand (ot zulk een trotsehen boom vond opgegroeid. Bij gebrek aan schriftelijke bescheiden moet de geschiedschrijver, die toch niet kan beginnen met het begin over te slaan, op mondelinge overleveringen afgaan; en ten einde den lezer omtrent de vroegste geschiedenis van de Pickwick-Club niet in volslagen onwetendheid te laten, zullen wij het voetspoor dier geschiedschrijvers volgen, cn hem mededeelen, wat ons door mondelinge verhalen ter ooren gekomen is.

Wij hebben den heer Pickwick nooit anders gekend dan wij hem tegenwoordig nog kennen; namelijk als een man, die er nog te knap en te frisch uitzag, om boven de zestig jaren oud te wezen, terwijl aan den anderen kant uit zijne gelaatstrekken scheen te blijken, dat hij niet ver beneden dezen ouderdom zijn kon. Het is zeer waarschijnlijk, dat zijn kale schedel, zijn bril en de deftige omvang van zijn buik hem eerst voor ouder deden aanzien dan hij inderdaad was; terwijl zijne gelukkige opgeruimdheid en de gezondheid van zijn gestel hem naderhand jonger deden voorkomen, dan hij naar alle bc-■ekening wezen moest. Wij zijn van gedachten, dat hij, op zeer weinig na.

1

AM. PICKWICK.

-ocr page 10-

Samuel Pickwick.

hetzelfde voorkomcrfMiad als tegenwoordig, toen hij, nadat hij zijne zaken had aan kant gedaan, het besluit nam, om voortaan van het vermogen, dat zijne ouders hem hadden nagelaten, en dat door zijne eigene vlijt zoodanig was vermeerderd, dat hij voor een burgerman inderdaad rijk mocht heeten, op zijn gemak en onbezorgd te leven, en met drie of vier heeren van zijn stand en zijne jaren de afspraak maakte, om wekelijks een avond in elkanders gezelschap door te brengen.

Dit kleine gezelschap was de kiem der naderhand zoo talrijke club. Den naam, die haar in den lijd van haar bloei van de honderden andere in Londen beslaande clubs onderscheidde, had zij aan de achling en genegenheid, welke eenige jongere leden den heer Pickwick toedroegen, te danken; want die brave man was verre verwijderd van de gedachte, dat zijne verdienste, als oprichter van het kleine wekelijksche avondgezelschap, hem aanspraak kon geven, om de daaruit voortgesprolen clul) naar zijn naam te benoemen. Toen de leden zich voor het eerst, en naar sommiger zeggen in scherts, door den titel van Piek wiek ist en begonnen Ie onderscheiden, waren zij reeds twintig in gelal, en had het gezelschap reeds uitwendig de kenteekenen eener ; club, en inwendig de richting van een geleerd genootschap aangenomen. Hel was de tijdelijke eigenaar van eene zaal in een der Londensche kolfiehuizen, die eiken avond voor de leden openslond, en waar zij doorgaans gelegenheid aantroflen lot een vriendschappelijk verkeer; en op bepaalde dagen werden er algemeene vergaderingen gehouden, waarin men zich, hoewel niet zeer geregeld, mei de behandeling van wetenschappelijke onderwerpen bezig hield.

liet was de heer Pickwick, die aan de avondbijeenkomsten der club zulk eene j . welenschappelijke richting had gegeven. Sedert hij geene beroepsbezigheden j meer had waar te nemen, was zijne lieriiebbci ij in hel lezen buitengemeen groot geworden; en zijn smaak was vooral op de natuurkunde en de oud- 1 heidkunde gevallen. Daar hij zelden buiten Londen kwam, was tie zoo- ' genoemde vrije natuur hem tamelijk onbekend gebleven. Maar dit hinderde hem weinig. Al wist hij, op hel gezicht, geen haver van garst, en geen beuk van een olm te onderscheiden, hij kon toch in zijn L i n n a; u s opzoeken , onder welke klassen deze planten hehooren, en geleerde gesprekken voeren over gassen, spinmachines, mijnen, vuurbergen, en andere dingen, die hij evenmin mei eigene oogen had gezien als den Grooten Mogol of den keizer van China, over wiens staatkunde en belang bij echler zeer grondig wist te redeneeren. In de oudheidkunde bepaalde hij zich integendeel doorgaans tol liet besludeeren der gedenkleekencn en overblijfselen, die hem werkelijk onder de oogen kwamen. Van het ontstaan en het — in latere lijden, bij den voortgang der beschaving en de zucht tol verbouwing, zoo gewone — verdwijnen dei-oude monumenten van Londen «ist hij een aantal inderdaad merkwaardige berichten mede te deelen; en hij had eene verzameling van oude Engelsche | munten bijeengebracht, die menig adellijk bezitter van een kabinet hem zou benijd hebben.

Door den voorgang en de opwekkingen van den heer Pickwick aangemoedigd, begonnen verscheidene leden der club zich insgelijks met de beoefening der weienschappen bezig te houden; en hel voorlezen der verhandelingen van dezen cn genen gaf aan de avondvergaderingen een zeer geleerd aanzien. Nu ging de heer Pickwick nog een stap verder. Op zekeren avond verbaasde hij al de aanwezigen met een in alle bijzonderheden uitgewerkt voorstel, daartoe strekkende: lu dat de club zich voorlaan de beoefening en bevordering van 1

2

-ocr page 11-

Bijeenkomst der leden. 3

.______t_

alle wetenschappen bepaaldelijk ten doel zou stellen, met het oogmerk om de groote zaak der algemeene verlichting en beschaving in de hand te werken, en daartoe, het voetspoor van vele geleerde genootschappen drukkende, zich in hare vergaderingen zou bezig houden met eene geregelde beraadslaging over punten van wetenschappelijk of letterkundig onderzoek; 2° dat er, tot bevordering der orde bij deze debatten, een reglement zou worden ontworpen en aangenomen; 3° dat er een secretaris zou worden benoemd, wien de taak zou zijn opgedragen, om van elke vergadering uitvoerige notulen te houden ; 4° dat de club voortaan een kenmerkenden titel zou aannemen, om daaronder met andere geleerde maatschappijen in correspondentie te kunnen treden.

De heer Pickwick had het genoegen, dat de eerste drie punten van zijn voorstel met bijna algemeene stemmen werden aangenomen. Over het eerste en tweede moest echter nader worden gehandeld, daar het opstellen en aannemen van een reglement eene zaak van te veel gewicht was, om zonder rijp beraad te worden bij de hand genomen. Wat het benoemen van een secretaris betrof, daartoe wilde men terstond overgaan. Daniël Bobson, een der jongste leden, die er een voorgevoel van had, op wiens schouders de last van het secretariaat zou nederkomen, verzette zich hiertegen; maar anderen wisten het door te drijven. De stemmen werden opgenomen: de keus viel op den ongelukki-gen Daniël; en van dezen avond dagteekent de reeks der notulen van de club.

Nu zou de beraadslaging over het vierde punt van het voorstel worden geopend, toen een der leden aan den president het woord vroeg — in het voorbijgaan zij aangemerkt, dat de heer Pickwick geen voorstel behoefde te doen, om een president of penningmeester te benoemen, dewijl de club reeds sedert lang hem zeiven tot altijddurend president had benoemd, benevens een vice-president, om hem bij afwezigheid te vervangen, aan welk'^p laatsten, tegen den gewonen regel aan, ook de werkzaamheden vair pejg-ningmeester waren opgedragen. Het lid, dat het woord had gevraagd, kl(.sj. op een stoel, strekte deftig zijne rechterhand uit, en begon in eene wlcn sprekende redevoering de rechten te schilderen, welke de heer Pickwick en de dankbaarheid der club had verworven. Hij vergeleek de club bij jeugdigen boom — een eik, zeide hij ongelukkig, hetgeen het slot zijile • vergelijking eenigszins deed mank gaan , maar tevens bewees , dat zijne rcoch voering inderdaad ex tempore was — waarvan de heer Pickwick het zjen, had in den grond gelegd, de teedere spruit bewaakt en opgekweekt, en (op-hij thans door zijn diep doordacht en tijdig voorstel in een gunstiger bodefc. had verplant, om weldra saprijke vruchten te dragen, en nog eeuwenrltf^ in wasdom toe te nemen en storm en onweder te trotseeren. Op de aandoen-lijkste wijze schilderde hij vervolgens de snoodheid af, waaraan de leden' zich zouden schuldig maken, indien zij den eerbiedwaardigen grondvesten der club, wiens hoofd met eeuwig groenende lauweren verdiende omkranst te worden, met ondank beloonden. En dat zouden zij doen, zeide hij, f— aan de zwartste ondankbaarheid zouden zij zich schuldig maken — indien jij deze gelegenheid lieten voorbijgaan, om den nooit genoeg geprezen man een treffend bewijs te geven van dc bijzondere achting, welke zij hem toedroegen. Reeds lang, zeide hij, waren de leden der club gewoon elkander een gemeenschap-pelijken bijnaam te geven, ontleend van den naam huns geeerden voorgangers op de breede baan der kennis, en hij zou zich zeiven ten diepste moeten verach-'^n' indien hij, nu het er op aankwam om een naam te kiezen, waaronder do^-cleb de achting en dankbaarheid der wereld hoopte te verdienen, een ander

-ocr page 12-

lion voorslaan, dan dien , welken zij reeds door onderlinge stilzwijgende toestemming voerde. Nooit, al moest het hem het leven kosten, zou hij zijne stem géven voor eene andere benaming dan die van Pickwiek-Club.

Nauwelijks had de redenaar het laatste woord uilgesproken, of een daverend haitdgeklap overtuigde hem van den bijval der vergadering. Het gedruis hield niet op, voordat men zag, dat de heer Pickwick op zijne beurt een stoel had beklommen. Toen kwam er stilte. Met tranen van ontroering in de oogen betuigde de heer Piekwiek, hoe'diep de vriendschappelijke gezindheid zijner me-'deleden hem getroffen had. Hij merkte die aan, zeide hij bescheiden, als geheel onevenredig aan zijne verdiensten; en hoe streelend het gezegde van den vorigen } , - spreker ook voor hem wezen mocht, had hij toch liever gezien, dat er voor dc club eene benaming was voorgesteld, welke eene aanwijzing bevatte van de wetenschappelijke strekking, die haar voortaan zou gegeven worden. Hij aehlte lieh onbevoegd om het voorstel van den laatsten spreker ter stemming te brengen, en verzacht, dat, indien de vergadering daarover wilde stemmen, zij hem als afwezig beschouwen, en de vice-president zijne plaats vervangen zou.

Nu nam de vice-president het woord, om de bescheidenheid van den heer Pickwick hemelhoog te verheffen, en den leden het voorstel te doen, om over de vraag, of dc naam van het gezelschap voortaan wezen zou quot;de Pick w i c k Club,quot; geene hoofdelijke stemming te houden, maar die benaming zonder ver-.der vertoef bij acclamatie goed te keuren en aan te nemen.

Een tweede salvo van handgeklap deed nogmaals den bijval der leden blijken, en de secretaris schreef bovenaan op het voor hem liggende blad papier: quot;Xoln-len van de Pickwiek-Club.quot;

pHet bevreemdde ons eenigszins, dat wij onder de ons ten gebruike afgestane 'papieren der club bet reglement niet vonden, hetwelk, volgens den voorslag ei tan den heer Pickwick, had moeten worden opgesteld. Bij het nalezen dei no-euiilen vond ik, dat er eene commissie was benoemd, welke binnen den kortst «'4ogelijken tijd het ontwerp van een zoodanig reglement zou vervaardigen, en an^k, Jat deze commissie van tijd tot tijd op de vragen van den voorzitter had lultjantwoord, dat zij zich met allen ijver met de haar opgedragen taak bezig hield, veljj Jeze vragen en antwoorden was het echter, naar het scheen, gebleven, zonder

er een reglement tot stand kwam.

811 Wij twijfelen niet, of de heer Pickwick zou zich deze zaak met meer ijver » rebben aangetrokken, indien hij niet het grootste gedeelte van zijn tijd had let tsteed aan eene wis- en natuurkundige verhandeling, waarin hij de theorie quot;tret springen der kikvorschen uit een geheel nieuw oogpunt beschouwde, en daarna zich met een plan had onledig gehouden, welks uitvoering de aanleid ende oorzaak was der in deze geschiedenis opgeleekende voorvallen.

liet was reeds een aantal jaren geleden, dat de heer Pickwick zich verder dan op t^n afstand van weinige mijlen buiten Londen had begeven. Eene verre reis bad hij nog nooit gedaan; en thans begon hem de gedachle te kwellen, dal wanneer bij zijn geheele leven in zulk een beperkten kring doorbracht, zijne inzichten en begrippen insgelijks hekrompen en eenzijdig moesten blijven. Door jojne wetenschappelijke studiën had hij zich reeds ten halve tot een wijsgeer gevormd; doch indien hij zich dien naam ten volle w ilde waardig maken, moest hij trachten eene algemeene mensehenkennis op te doen, waartoe het hem, tot jj rijn leedwezen, in den kring, waarin hij zich tot nog toe bewogen had, aan gc-y'lhgenbeid ojitbrak. Hoevele ontdekkingen en waarnemingen van uitstekend ge-j wicht zou hem een uitgestrekte tocht door Engeland niet kunnen opleveren !

-ocr page 13-

Wat er verhandeld werd.

Hel denkbeeld verrukte hem. Hij vond nog wel eenige zwarigheden ; maar die hoopte hij met geringe moeite uit den weg tc ruimen. Vooreerst had hij geen lust, om geheel alleen onder vreemden om te zwerven; ten andere zou het hem leed doen, indien, zoolang zijne reis duurde , zijne betrekking tot de club, waarvan hij zich als den oprichter en het hoofd mocht beschouwen, werd afgebroken. Zijne belangstelling in het welzijn dier vereeniging had door de omstandigheden eene eigenaardige richting aangenomen , zoodat hij al de leden, hoewel sommige ouder waren dan hij, met wezenlijk vaderlijke genegenheid, en somtijds ook met vaderlijk gezag beschouwde en behandelde.

Om de onaangenaamheden eener eenzame reis te vermijden, was er geen beter middel, dan ecnigc reisgenooten te zoeken, en deze vond hij weldra in drie leden der club, welke hij als zijne warmste vereerders en aanhangers beschouwde. De eerste was de heer Tupman, de al te teergevoelige Tracy Tupman, die mei de wijsheid en ervaring van een rijperen leeftijd hel vuur en de drift eens jongelings paarde, in die verschoonlijkste aller menschelijke zwakheden , de liefde. De tijd en goede maaltijden hadden zijne eenmaal romaneske gestalte doen uitzetten; langzamerhand was zijne gouden horlogeketting uit zijn gezicht verdwenen, en had zijne kin zijne witte das teruggedrongen: maar zijn hart was niet veranderd; het klopte nog van bewondering voor hel schoone geslacht. De tweede was de edele Augustus Stock wall, de dichter der club; en de derde Nathaniel Winkle, die zich, door zijne gesprekken over hel jagen en visschen, maar vooral door zijn groen jachtbuis, den naam van den tweeden Nimrod had verworven.

Na met deze drie vrienden hel noodige te hebben afgesproken, deed Pickwick nogmaals een voorstel in de vergadering der club, waarmede, blijkens de notulen van 12 Mei 1827, al de leden zich vereenigden. Deze notulen behelzen het bericht, dal de leden van de Pickwick-Club, vergaderd op den bovengemelden dag, onder voorzitting van den vice-president Jozef Smig-gers, mei algemeene stemmen hebben goedgekeurd het voorstel van den president Samuel Pickwick, strekkende lol oprichting eener afdeeling, onder den naam van Corre spondeeren de Societeil van de Pickwick-Club, en tol leden dezer Societeil hebben benoemd opgemelden heer Samuel Pickwick, benevens de beeren Tracy Tupman , Augustus Stockwall en Nathaniel Winkle; dal deze heeren volmacht hebben ontvangen , om als afdeeling der club, doch op hunne eigene kosten , binnen de grenzen van Grool-Britanniete reizen, en verzocht zijn geworden, om van hunne ontmoetingen , ontdekkingen en opmerkingen uitvoerige berichten in te zenden , om in de notulen van de P i c k-wick-Club tc Londen te worden ingelascht, hetgeen bovengemelde leden der Correspondeerende Societeil, uil eigene beweging, reeds hadden aangenomen franco te doen.

Uit de nolulen der club blijkt dan ook, dat de leden der Correspondeerende Sncieleil aan dit verzoek hebben voldaan, doch niet geregeld genoeg, om uil die nolulen een samenhangend verbaal hunner lotgevallen en ontmoetingen bijeen te brengen. De geschiedenis, welke de lezer in de volgende bladen aantreft, is derhalve niel geheel uil deze aulhenlieke aanleekcningen gelrokken, maar voor een gedeelte uil brieven en andere schriftelijke bescheiden opgemaakt, welker echtheid evenwel boven allen Iwijfel verheven is.

S

-ocr page 14-

Samuel Pickwick.

II.

DE EERSTE DAGREIS.

De zon, die altijd zoo nauwkeurig op haar tijd past en ook zooveel te doen heeft als eene „meid alleenquot; in eene drukke huishouding, was den 15den Mei 1827 pas opgekomen, en nog bezig met licht aan te steken, toen Samuel Pickwick , als eene tweede zon , zijne rustplaats verliet, het venster openschoof, en naar buiten keek. Goswell-street lag aan zijne voeten; Goswell-stre et strekte zich rechts en links uit, zoover zijn gezicht reikte, en de overkant van Goswell-street was al wat hij vlak voor zich aanschouwde. quot;Evenzoo bekrompen,quot; dacht Pickwick, quot;zijn de begrippen dier philosofen, die zich tevreden stellen met hetgeen vlak voor hen ligt, en niet naar waarheden zoeken, welke op grooteren afstand verborgen liggen. Zoo zou het mij ook gaan, indien ik mij vergenoegde met altijd Goswell-street aan te staren, zonder eene poging te doen om de thans voor mijn oog verborgen oorden te ontdekken, welke deze plek aan alle zijden omringen.quot; Nadat hij deze treffende opmerking had ontboezemd , begon hij zijne kleederen aan te trekken en zijn valies te pakken. Groote mannen zijn zelden zeer nauwziende op hun uitwendigen tooi; het scheren, aanklceden en kofliedrinken nam bij Pickwick niet veel tijd weg; en binnen een uur stond hij met zijn valies in zijne hand, zijn verrekijker in zijn jaszak, en zijn notitiehoekje, waarin hij alle ontdekkingen, die der moeite waardig waren, wilde aanteekenen, in zijn vestzakje, bij het wagenveer in Sain t Martin's le Grand.

quot;Hei daar! Eene cabriolet!quot; riep Pickwick.

quot;Hier, mijnheer!quot; schreeuwde een zonderling staallje van het Europeesch menschenras, in een linnen buis, en met eene genommerde koperen plaat op zijne borst, als ware hij reeds voor een museum van rariteiten genommerd. Het was de oppasser. quot;Hier, mijnheer!quot; riep hij. quot;Kom voor den dag, eerste cab !quot; En nadat de quot;eerste cabquot; uit de herberg voor den dag was gekomen, hielp men Pickwick met zijn valies in het rijtuig.

quot;Golden-Cross,quot; zeide Pickwick.

quot;Dat is maar één schelling, Tom !quot; zeide de voerman knorrig tot zijn vriend den oppasser

quot;Hoe oud is dat paard, vriend ?quot; zeide Pickwick toen zij een eindje op weg waren.

quot;Twee en veertig jaarantwoordde de voerman, den vrager zeer onvriendelijk aanziende.

quot;Wat ?quot; riep Pickwick uit, terwijl hij zijn notitieboekje uithaalde. De voerman herhaalde zijn gezegde. Pickwick keck den man scherp in zijn gezicht; maar toen deze geen blijk van verlegenheid gaf, schreef hij de vreemd luidende opgaaf in zijn zakboekje op.

En hoelang houdt gij hem wel achtereen in het tuig?quot; vroeg Pickwick nieuwsgierig.

quot;Twee of drie weken,quot; was het antwoord.

quot;Weken?quot; herhaalde Pickwick met verbazing, en deed zijn zakboekje weer open.

quot;Wij durven hem zelden uitspannen,quot; zeide de voerman zeer onverschillig, „omdat hij zoo zwak is.quot;

6

-ocr page 15-

Be voerman en zijn paard.

quot;Omdat hij zoo zwak is?quot; herhaalde Pickwick weder met toenemende verbazing.

quot;Als hij uitgespannen is, kan hij slecht op de been blijven,quot; vervolgde de voerman, quot;maar in het tuig kan hij zoo licht niet vallen, als wij hem maar wat korlhouden. En is hij eens aan den gang, dan loopen de wielen van zelf. Zoo moet hij wel voort — willen of niet.quot;

Pickwick schreef dit alles woordelijk in zijn notitieboekje op, om het de club voor te lezen, als een zeldzaam bewijs, hoe taai van leven sommige dieren, met name de paarden, zijn. Hij was nauwelijks hiermede gereed, toen zij Golden-Cross bereikten. De voerman sprong van zijn bankje, en Pickwick klom uit het rijtuig, terwijl de hceren Tupman, Stockwall en Winkle, die hier reeds eene poos gewacht hadden, toesnelden om hem te begroeten.

quot;Daar is dc vracht,quot; zcide Pickwick, terwijl hij den voerman een shilling toereikte.

Uoe groot was zijne verbazing, toen de zonderlinge voerman het geld op don | grond smeet, en hem in spreekwoordelijke uitdrukkingen het voorstel deed om ! er eens om te boksen. 1)

I quot;Ben je dronken?quot; riep Stockwall uit.

| quot;Of gek?quot; vroeg Winkle.

quot;Of allebei Ie gelijk?quot; voegde Tupman er bij.

quot;Kom maar op!quot; riep de voerman, die reeds in het wilde om zich heen stompte. quot;Kom maar op — alle vier!quot;

quot;Dat zal eene grap geven,quot; riepen eenige huurkoetsiers. quot;Raak wat, Sam!quot; En zij sloten lachende een kring om het vijftal.

quot;Waarom is dat, Sam!quot; riep een heer ineen gelapten borstrok. quot;Wat heeft hij gedaan ?quot;

1 quot;Gedaan?quot; riep de voerman. quot;Wat heeft hij mijn nommer op te schrijven ?quot;

quot;Ik heb uw nommer niet opgeschreven,quot; zeide de verbaasde Pickwick.

quot;Zou iemand geloovenvervolgde de voerman, dc toeschouwers aansprekende , quot;dat een verklikker het hart zou hebben , om, wanneer hij een eerlijk man uitboort, nog voor zijne oogen alles op te schrijven wat hij zegt?quot; | Nu ging voor Pickwick een licht op; het gold zijn notitieboekje.

quot;Heeft hij dat gedaan?quot; vroeg een ander voerman.

quot;Ja zeker,quot; antwoordde de eerste. quot;En nu hij ziet, dat ik hem zijn loon wil geven, roept bij er drie getuigen hij. Maar hij zal er van lusten, al krijg ik er de zes maanden voor!quot; Daarop smeet hij zijn hoed van zijn hoofd, sloeg Pickwick den bril van zijn neus, gaf hem een paar stompen op de borst, i sprong toen als een dolleman in bet rond, en schermde zoo duchtig met zijne i vuisten , dat Stockwall, Winkle en Tupman tc gelijker tijd eenige stooten kregen , die, met de juistheid van een bekwamen bokser, op den neus, de borst en het onderlijf dezer heeren werden gericht. Dit alles was het werk van eene halve minuut.

quot;Is hier geen diender?quot; vroeg Stockwall.

1) Onder het Londensch gemeen is het zeer gewoon, dat iemand, die een ander te lijf wil, dezen vraagt, of hij om eene of andere kleinigheid met hem wil boksen, om daardoor het gevecht den schijn te geven eener weddingschap, die door eene hokspartij wordt beslist, en zich alzoo buiten het bereik der wet legen gewelddadige aanvallen te houden. Veri.

-ocr page 16-

Samuel Pickwick.

quot;Leg ze onder de pomp!quot; was de raad van een oliekoekenverkooper.

quot;Het zal u berouwenzeide Pickwick.

quot;Verklikkers!quot; riep het volk.

quot;Kom maar op!quot; schreeuwde de voerman, die onophoudelijk zijne vuisten in beweging hield.

De omstanders hadden zich eerst vergenoegd met het gevecht stilzwijgend aan te zien; maar toen zij hoorden zeggen, dat dc Pickwickistcn verklikkers waren, begonnen zij in der haast te beraadslagen of' het niet best zou zijn hel voorstel van den drifligen oliekockenman ten uitvoer te brengen ; en wie weet hoe de zaak zou zijn afgeloopen, indien de tusschenkomst van iemand, die op dit oogenblik aankwam, geen eind aan het tumult had gemaakt.

quot;Wat is er te doen?quot; vroeg een lang, mager jonkman, met een groenen rok, die de herberg uilstapte.

quot;Verklikkers!quot; riep het volk weder.

quot;Neen, waarlijk niet!quot; zeide Pickwick, op een toon, die een onpartijdig toehoorder moest overtuigen.

quot;Niet — niet?quot; vroeg de jonkman, terwijl hij, door middel zijner ellebogen, welke hij vrij onzacht met dc aangezichten van hen, die hem in den weg stonden, in aanraking bracht, zich een weg door het gedrang baande.

Pickwick verhaalde hem in weinige woorden, hoe de zaak zich had toegedragen.

quot;Kom maar mee !quot; zeide de groenrok, terwijl hij Pickwick bij den arm greep, quot;Hier, nommer 92^1quot; vervolgde hij; quot;daar is uw vracht, en maak nu dat gij wegkomt — fatsoenlijke lieden — mijne bekenden —houd den bek maar ; hierheen, mijnheer ! — waar zijn de andere heeren ? — misverstand, zie ik — wees maar tevreden — het kan geen kwaad — wel betalen — zal zijn loon wel krijgen — smeerlap van een kerel.quot; Met nog een aantal zulke afgebroken gezegden, die hij zonder ophouden en met buitengewone snelheid aan elkander reeg, ging de vreemdeling vooruit naar de herberg, waarheen Pickwick en zijne vrienden hem volgden.

quot;Hier, oppasser!quot; riep de vreemdeling, terwijl hij met geweldige drift aan de schel trok. quot;Vijf glazen brandewijn en water — heet en sterk — oog bezeerd, mijnheer? — rauwe biefstuk voor mijnheer zijn oog, hoort gij ? — niets beter dan dat — koude lantaarnpaal ook goed, maar ongemakkelijk — gek figuur, op straat een half uur lang met zijn oog tegen een lantaarnpaal te staan.quot; Daarop goot de vreemdeling in één teug, zonder adem te halen, ruim eene halve pint dampenden brandewijn en water in zijne keel, en zette zich toen zoo bedaard op een stoel, alsof hij niets ongewoons had verricht.

Terwijl zijne drie vrienden bezig waren met den vreemdeling hun dank te betuigen, had Pickwick den tijd om het voorkomen en de kleeding van dezen man in oogenschouw te nemen.

Hij was niet ver boven de middelbare maat, hoewel zijne magerheid en de i lengte van zijne beenen hem veel langer deden schijnen. De groene rok was, in den tijd toen de smalle panden in de mode waren, een pronkkleed geweest, maar ongetwijfeld voor iemand gemaakt, die veel korter was dan de vreemdeling; want de kaalgesletcn mouwen reikten niet eens tot aan zijne handen. Van voren was de jas geheel dicht geknoopt, hetgeen de naden van den rug bijna deed barsten, en een oude halsstrop zonder boordje versierde zijn hals. Zijne zwarte broek had eenige van die glanzige plekken, welke een langen diensttijd aanduiden, en was met sous-pieds strak over een paar oude gelapte schoenen getrokken.

8

-ocr page 17-

Een druk vreemdeling ah reisgenoot.

waarschijnlijk om de morsige witte kousen te verbergen, die evenwel duidelijk zichtbaar waren. Zijne lange zwarte haren hingen in verwarde lokken aan beidé zijden onder den rand van zijn smerigen hoed: en tusschen de boorden van zijne handschoenen en de opslagen zijner mouwen zag men het bloote vel zijner armen te voorschijn komen. Zijn gezicht was mager en bleek ; maar zijn geheel voorkomen had iets eigendommelijks, dal moeielijk te beschrijven zou zijn, maar op eene onmiskenbare wijze eene vermetele en koelbloedige onbeschaamdheid aanduidde.

Zoo zag de man er uit, dien Pickwick door zijn bril (dien hij gelukkig teruggekregen had) aanstaarde, en wien hij, toen zijne vrienden eindelijk zwegen, op zijne beurt zijn hartelijken dank voor de bewezen hulp betuigde.

quot;Al wel zoo !quot; zeide de vreemdeling, die hem spoedig in de rede viel; — quot;genoeg gezegd. Een knappe bokser, die voerman — maar als ik uw vriend met het jachtbuis was geweest — duivels ! zou hem geraakt hebben — de oliekoekenman er bij — mij niet klein krijgen.quot;

Dese samenhangende rede werd afgebroken door den voerman, die naar Hocbester moest, en binnenkwam om te zeggen, dat de Com modore terstond zou afrijden.

quot;Commodore!quot; riep de vreemdeling opspringende. quot;Daarmee moet ik weg — plaats genomen — buitenop — gij zult den brandewijn wel betalen — geen klein geld — groote haast.quot;

Het geval wilde , dat Pickwick en zijne drie reisgenooten insgelijks besloten hadden om Rochester tot hunne eerste rustplaats te maken, en nadat zij hun nieuwen bekende hadden medegedeeld, dat zij naar dezelfde stad gingen, spraken zij af om de achterbanken der diligence te bezetten, waar zij bij elkander konden blijven.

quot;Een — twee hoep!quot; zeide de vreemdeling, terwijl hij Pickwick met zooveel overijling naar boven duwde, dat het dezen zeer moeielijk viel zijne gewone deftigheid eenigszins te bewaren.

quot;Ook bagage, mijnheer?quot; vroeg de conducteur.

quot;Wie — ik ? Dit pakje — anders niet — ander goed vooruit met het schip -— pakkisten — zoo groot als huizen — zwaar — verduiveld zwaar,quot; zeide de vreemdeling, terwijl hij alle moeite deed om het pakje, dat, naar zijne grootte en fatsoen te oordeelen, één hemd en één zakdoek bevatte, in zijn zak te stoppen.

quot;Buk — hoofden omlaag!quot; riep de luidruchtige vreemdeling, toen zij onder den lagen boog kwamen, welke in dien tijd den ingang van het koetsplein vormde. quot;Gevaarlijk bier — laatst nog — vijf kinderen — moeder — lange vrouw — at een boterham — dacht niet om de poort — bons — krak — kinderen zien op — moeders hoofd af — boterham nog in de hand — geen mond om hem in te steken — ijselijk ! —Gij ziet naar Whitehall, mijnheer! —mooi gebouw — klein venster — daar ook iemands hoofd af — zag ook niet genoeg voor zich — hé !quot; 1)

quot;Ik dacht juist na,quot; zeide Pickwick, quot;over de zonderlinge onstandvastigheid van het ondermaansche.quot;

9

quot;Ha! ik begrijp — den eenen dag de deur van het palcis in — den anderen het venster uit. —- Philosoof, mijnheer ?quot;

1) Karei I werd voor Whitehall onthoofd, en door een venster op het schavot gebracht. Vert.

-ocr page 18-

Samuel Fickioick,

quot;Ik ben ten minste gewoon waar te nemen en na te denken,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Ik ook — de meeste menschcn, als zij weinig te doen en nog minder te verdienen hebben. — Dichter, mijnheer?quot;

quot;Mijn vriend Stockwall heeft veel aanleg voor de poëzie,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Ik ook,quot; zeide de vreemdeling. quot;Heldendicht — tien duizend regels — Juli-revolutie — op de plek geschreven -— Mars over dag — Apollo des nachts — in den eenen arm het geweer — in den anderen de lier.quot;

quot;Gij zijt dan in persoon tegenwoordig geweest bij die glorierijke gebeurtenis?quot;' vroeg Stockwall.

quot;Tegenwoordig? Dat denk ik — mijn geweer afgeschoten — een idee in het hoofd — naar de herberg — opgeschreven — terug — afgevuurd — weer een idee — weer naar de herberg — pen cn inkt — weer terug — een heerlijke tijd, mijnheer!—Jager, mijnheer?quot; vroeg hij, zich plotseling tot Winkle keerende.

quot;Zoowat, mijnheer !quot; antwoordde deze.

quot;Eene edele liefhebberij! — Honden, mijnheer?quot;

quot;Voor het tegenwoordige niet,quot; was het antwoord.

quot;O! — moest honden houden — schrandere dieren — ook eens een hond — staande hond — verbazend schrander — eens uit jagen — kwam binnen eene heining — floot — hond kwam niet — floot nog eens — nog niet — Pon t o! —-bleef staan — Ponto, Ponto! — bewoog zich niet — stond naar een bord te kijken — ging ook kijken — las : quot;De boschwachter heeft order, om alle honden, die hij binnen deze heining vindt, dood te schieten.quot; Wilde daar niet voorbij — verbazend schrander he?quot;

quot;Eene zeer opmerkenswaardige omstandigheid,quot; zeide Pickwick. quot;Wilt gij mij veroorloven die op te teekencn ?quot;

quot;Gaarne, mijnheer! gaarne — nog honderd anecdoten van hetzelfde dier. — Een mooi meisje, mijnheer!quot; Dit laatste gezegde werd tot Tnpman gericht, die een meisje, dat hun tegenkwam, met een bijzonder vriendelijken blik had vereerd,

quot;Ja waarlijk,quot; zeide Tupman.

quot;Engelsche meisjes niet zoo mooi als de Spaansche—edele vormen — zwart haar—zwarte oogen — lieve schepseltjes — heerlijk.quot;

quot;Gij zijt dan in Spanje geweest, mijnheer?quot; vroeg Tupman.

quot;Gewoond — jaren lang.quot;

quot;Vele avonturen, mijnheer?quot; vroeg Tupman.

quot;Avonturen? — Bij duizenden. — Don Bolaro Fizzgig—- eenGrande van Spanje — eenige dochter — Donna Christina —statige dame —smoorlijk op mij verliefd — ijverzuchtige vader — grootmoedige dochter — welgemaakt Engelschman — Donna Christina wanhopig — blauwzuur ingenomen — maagpomp in mijn valies — operatie gedaan — de oude Bolaro opgetogen — keurt ons huwelijk goed — handen in elkander en een vloed van tranen — uiterst romanesk.quot;

quot;Is deze dame tegenwoordig in Engeland, mijnheer?quot; vroeg Tupman, op wien de vermelding barer bekoorlijkheden een diepen indruk had gemaakt.

quot;Dood, mijnheer — dood,quot; zeide de vreemdeling, terwijl hij het overschot van een katoenen zakdoek voor zijn rechteroog hield. quot;Nooit weer wel na die maagpomp — gestel ondermijnd — werd het slachtoffer.quot;

quot;En haar vader?quot; vroeg de poëtische Stockwall.

10

-ocr page 19-

üe reizigers in de oude stad Rochester.

quot;Wroeging en ellende,quot; zeide de vreemdeling. quot;Op eens verdwenen — de stad er vol van — overal zoeken — niets te vinden — fontein op de markt hield in eens op met springen — weken lang — schoongemaakt — vijver afgetapt — schoonvader met zijn hoofd in de groote pijp, met eene geschreven biecht in zijne rechtcrlaars -— uitgehaald en de fontein weer aan den gang.quot;

quot;Wilt gij mij vergunnen, den inhoud van den kleinen roman op te schrijven?quot; vroeg Stockwall diep getroffen.

quot;Gaarne, mijnheer! gaarne — nog vijftig, als gij ze hooren wilt. —Een vreemd leven, dat ik gehad heb — vol avonturen.quot;

Op deze wijze ging de vreemdeling voort, tusschenbeide eens afbrekende, om een glas bier te drinken, als de diligence van paarden verwisselde, totdat zij de brug van Rochester bereikten, tegen welken tijd de zakboekjes, zoowel van Pickwick als van Stockwall, bijna volgeschreven waren met eene bloemlezing uit zijne avonturen.

quot;Welk eene eerwaardige ruïne!quot; riep Stockwall uit, met al het dichterlijke vuur dat hem eigen was, toen zij het statige oude kasteel in het gezicht kregen.

quot;Welk een onderwerp van nasporingen voor een oudheidkerner!quot; waren de woorden, die Pickwick ontvielen, toen hij zijn verrekijker voor zijn oog plaatste.

quot;O zoo mooi!quot; zeide de vreemdeling. quot;Zware muren — ingevallen bogen — donkere gaten — gebroken trappen — dan de kerk — graflucht — lage deuren — rare snaken , die monniken — telkens vindt men wat — mun-len en penningen — sabels ook — en oude legenden — vreemde histories.quot; Met deze alleenspraak ging de vreemdeling voort, totdat de diligence voor de herberg de Stier in de Highstreet stilhield.

quot;Blijft gij hier, mijnheer?quot; vroeg Winkle den vreemdeling.

quot;Ik — neen — maar u zou ik het raden — Wright:s is het andere logement — duur — geweldig duur — eene halve kroon op de rekening, als men den oppasser maar aankijkt.quot;

Winkle keerde zich om, en fluisterde met Pickwick en de anderen; allen knikten. Pickwick trad vooruit, en sprak den vreemdeling aan.

quot;Gij hebt ons dezen morgen een gewichtigen dienst bewezen, mijnheer!quot; zeide hij. quot;Wilt gij ons vergunnen u een gering blijk onzer danÜgt;aarhcid te geven, door u te verzoeken, ons met uw gezelschap bij den maaltijd te vereeren ?quot;

quot;Met zeer veel genoegen. — Niet onbescheiden — maar gebraden hoenders en champignons — keurig! Hoe laat?quot;

quot;Laat zien !quot; hernam Pickwick, op zijn horloge kijkende. quot;Het is nu drie; zullen wij vijf zeggen?quot;

quot;Opperbest,quot; zeide de vreemdeling. quot;Vijf uur precies — tot weerziens dan!quot; i Hiermede lichtte hij zijn hoed eenige duimen van zijn hoofd, zette dien vrij : scheef weder op, en ging heen met het pakje, dat half uit zijn rokzak kwam i kijken.

quot;Blijkbaar een reiziger, die vele landen heeft doorgezworven, en een nauwkeurig opmerker van menschen en zaken zeide Pickwick.

quot;Ik had gaarne dat gedicht gelezen,quot; zeide Stockwall.

quot;Ik zou dien hond wel eens willen zien,quot; zeide Winkle.

Tupman zeide niets; maar hij dacht aan Donna Christina, de maagpomp en de fontein, en zijne oogen vulden zich met tranen.

Nadat men een middagmaal in eene afzonderlijke kamer besteld en de slaap- |

H

-ocr page 20-

Samuel Pichciek.

vertrekken beziehligd had, ging liet gezelschap uit, om de stad en den omtrek in oogenschouw te nemen.

Hij het lezen der aanteekeningen van den geleerden Pickwick over de vier steden Stroud, Rochester, Chattam en Brompton, is het ons gebleken, dat zijne gedachten over haar uitwendig voorkomen in geen wezenlijk opzicht van die van andere reizigers verschillen, welke dezelfde plaatsen zijn doorgetrokken. Zijne algcmeene beschrijving kan gemakkelijk wat verkort worden.

quot;De voornaamste voortbrengselen dezer steden,quot; zegt de heer Pickwick, quot;schijnen in soldaten, matrozen, .loden, krijt, garnalen, olficiercn en kruiers te bestaan. De waren, die men meestal op de straten te koop ziet, zijn oude kleeren, harde beschuit, appelen, platvisch en oesters. De straten hebben een drok en levendig voorkomen, door de gezellige vroolijkheid der militairen. Het is streelend voor een menschlievend gemoed, wanneer men deze dapperen, door •■ene morecle en materieele opgewondenheid overweldigd, waggelend ziet voortstappen ; vooral wanneer men bedenkt, dat bet naloopen en voor den gek houden dezer brave lieden een goedkoop en onschuldig vermaak voor de jeugdige bevolking oplevert.

quot;Het verbruik van tabak,quot; vervolgt de beer Pickwick, quot;moet zeer groot wezen; en de reuk, die op de straten heerscht, is gewis zeer aangenaam voor iemand, die veel van rooken houdt. Een oppervlakkig reiziger zou ontevreden kunnen zijn over de morsigheid, welke deze steden kenteekent; maar voor hen, die haar als een blijk van de drukte en den bloei des koophandels beschouwen, is zij zeer aangenaam.quot;

III.

GEBEURTENISSEN OP DEN EERSTEN AVOND, EN DE GEVOLGEN DAARVAN.

Precies ten vijf ure kwam de vreemdeling, en kort daarop was het middagmaal gereed. Hij was van zijn pakje ontslagen, maar had geene verandering in zijne kleeding gemaakt, cn was, zoo mogelijk, nog spraakzamer dan te voren.

quot;Wal is dat ?quot; vroeg hij, toen de knecht het deksel van een der schotels nam.

quot;Tongen! mijnheer!quot;

quot;Tongen — ah ! — lekkere visch — komen van Londen — manden vol — wagens vol — altijd aftrek — een glas wijn, mijnheer ?quot;

quot;Gaarne,quot; antwoordde Pickwick, en de vreemdeling dronk een glas, eerst met hem, en vervolgens met elk lid van het gezelschap, met bijna dezelfde snelheid als hij praatte.

quot;Duivelsch woelig op de trap, vriend!quot; zeide de vreemdeling tot den knecht. quot;Banken naar boven — timmerlieden naar beneden — lampen — glazen — ] harpen — wat zal dat geven?quot;

quot;Een bal, mijnheer!quot; antwoordde de knecht; quot;ten voordeele van een weldadig j genootschap.quot;

quot;Weet gij ook, of er hier in de stad veel mooie meisjes zijn ?quot; vroeg Tupman met zeer veel belangstelling.

quot;Een aantal — Kent, mijnheer — ieder weet het van Kent — appelen, kersen, hop en vrouwen. — Glas wijn, mijnheer?quot;

12

-ocr page 21-

Naar het bal.

quot;Mot genoegen,quot; antwoordde Tupman. De vreemdeling schonk in en ledigde! zijn glas in éénen teug.

quot;Ik zou er gaarne bij zijn,quot; zeide Tupman eene poos later, weder om het bal denkende. quot;Zeer gaarne.quot;

quot;Beneden zijn biljetten te krijgen,quot; viel de knecht hierop in. quot;De prijs is een halve guinje, mijnheer!quot;

Tupman gaf nogmaals zijn verlangen te kennen om het feest bij te wonen, maar dewijl hij in het verduisterd oog van Stockwall en den verstrooid rond-dwalenden blik van Pickwick geen antwoord vond, viel hij met lust op het dessert aan, dat juist was opgezet. De knecht verwijderde zich, en het gezelschap had nu het genot der vroolijke uren na den maaltijd voor zich.

i quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer!quot; zeide de vreemdeling. quot;De fleseh staal i stil — laat haar rondgaan — met de zon om — uitdrinken — staartjes !quot; Hiermede ledigde hij zijn glas, en schonk het weder vol, met het gezicht van iemand, die er aan gewoon is.

Met liet nog eenige flesschen komen. De vreemdeling bleef praten, en de Pickwickisten bleven luisteren. Tupman kreeg met elk oogenblik meer lust in het bal. Het gelaat van Pickwick prijkte met een gloed van algemeene men-schenliefde; Winkle en Stockwall waren in slaap gevallen.

quot;Daar beginnen zij !quot; zeide de vreemdeling. quot;Hoor maar — violen stemmen — gedaan —- nu gaan zij aan den gang.quot; De mengeling van geluiden, die men uit de danszaal hoorde, kondigde het begin der eerste quadrille aan.

i quot;Wat zou ik er gaarne bij wezen!quot; zeide Tupman weder.

quot;Ik ook,quot; zeide de vreemdeling. — quot;Verwenschte bagage — onderweg — geen rok om aan te trekken — gek genoeg — he ?quot;

Algemeene mensehenmin was een hoofdtrek van de theorie der Pickwickisten, en niemand was ijveriger in de toepassing van dit edele beginsel, dan Trac\ Tupman. Het is bijna ongeloofelijk, hoevele malen, gelijk in de notulen der club is aangeteekend, die menschlievende man arme lieden bij de andere leden aan huis zond, ten einde om afgelegde kleeren of geldelijken onderstand te verzoeken.

quot;Ik zou u zeer gaarne een pak kleeren van mij leeuen,quot; zeide Tupman: quot;maar gij zijt nog al mager, en ik ben.....!quot;

„Tamelijk dik — een volwassen Bacchus — zonder wijngaardblaren — van zijn ton gestapt — in een nieuwerwetschcn rok — ha, ha ! — Reik mij de flescb i eens aan!quot;

01' Tupman eenigszins verontwaardigd was over den stouten toon, waarop de vreemdeling hem beval de fleseh aan te reiken, of wel zich eenigszins geraakt ■ voelde, dat men een voornaam lid van de Pickwick-Club met een Bacchus zonder ton vergeleek, is tot nog toe niet uitgemaakt. Hij reikte de fleseh aan. kuchte een paai' malen, en staarde den vreemdeling eene poos vrij barsch in hel gezicht; daar deze zich echter volstrekt niet aan dien blik scheen te storen, werd hij langzamerhand weder vriendelijker gestemd, en vatte het onderwerp van het bal weder op.

quot;Ik wilde zeggen, mijnheer!quot; zeide hij, quot;dat, hoewel mijne kleeren u te wijd zijn, een pak van mijn vriend Winkle u misschien beter passen zou.quot;

De vreemdeling nam met zijne oogen de maat van mijnheer Winkle, glimlachte van genoegen, en zeide: quot;Juist van pas.quot;

Tupman zag om zich heen. De wijn, die zijn slaapverwekkend vermogen op de heeren Stockwall en Winkle had uitgeoefend, had eindelijk ook de zinnen van Pickwick overmeesterd. Langzamerhand was hij al stiller geworden; en thans

-ocr page 22-

Samuel Pickwick.

was zijn hoofd op zijne borst gezonken, terwijl een aanhoudend snorken het eenige geluid was, dat de tegenwoordigheid des grooten mans aankondigde.

De verzoeking, welke Tupman gevoelde om naar het bal te gaan en de dames van Kent zijn hof te maken, was zeer groot. De verzoeking, om den vreemdeling mede te nemen, was niet geringer. Hij kende niemand in de stad, en de vreemdeling scheen er zoo bekend te wezen, alsof bij er zijn geheele leven had gewoond. Winkle zat te slapen, en Tupman had ondervinding genoeg in zulke zaken, om te weten, dat zijn vriend, naar den gewonen loop der natuur, zoodra hij ontwaakte, naar bed zou gaan. Nog aarzelde hij. quot;Schenk eens in!quot; zeide de onvermoeibare vreemdeling.

Tupman voldeed aan dit verlangen; en dit laatste glas gaf hem den noodigen moed, om een besluit te nemen.

quot;De slaapkamer van Winkle is achter de mijne,quot; zeide hij. quot;Als ik hem wakker maakte, zou ik hem toch niet kunnen doen begrijpen, wat ik hebben wilde. Maar ik weet, dat hij een nieuw pak kleeren heeft medegebracht. Daarmede zoudt gij naar het bal kunnen gaan, en het terstond weer uittrekken als wij terugkomen; dan behoefde hij er niets van te weten.quot;

quot;Heerlijk,quot; zeide de vreemdeling. quot;Uitmuntend bedacht — drommels raar loopt het toch — veertien rokken in de koffers, en een rok van een ander te moeten aantrekken — maar gij zijt een genie — een genie, zeg ik!quot;

quot;Nu moeten wij ons van biljetten voorzien,quot; zeide Tupman.

quot;Het is niet de moeite waard een guinje te wisselen,quot; hernam de vreemdeling. quot;Wij zullen er om raden, wie voor beiden betalen zal. Gooi maar een sou-verein op.quot;

Hij won het. Tupman schelde, betaalde twee biljetten, en na verloop van een kwartieruurs was de vreemdeling in een volledig balcostuum van den heer Nathaniel Winkle gekleed.

quot;Het is een nieuwe rok,quot; zeide Tupman, toen de vreemdeling zich met veel genoegen in een spiegel bekeek. quot;De eerste, die met onze clubknoopen gemaakt is.quot; Hij wees zijn metgezel de groote vergulde knoopen, waarop in het midden het borstbeeld van den heer Pickwick, met de letters P. C. aan beide zijden, gestempeld was.

quot;Het portret van den oude,quot; zeide de vreemdeling, quot;en P. C. — wat beteekent dat? — wat beduidt P. C. ?quot;

Tupman verklaarde hem de geheimzinnige teekenen, niet zonder eenige verbazing en misnoegen over zijne onwetendheid.

quot;Wat kort van taille,quot; zeide de vreemdeling, terwijl hij zijne leden verwrong, om de achtcrknoopen te zien, die hem halverwege op den rug zaten. quot;Gelijkt wel een brievenbestellersrok — zonderlinge rokken — aangenomen werk — niet gemeten — verbazend spel van het noodlot — de iangen krijgen allen korte rokken, en de korten lange.quot; Zoo voortbabbelende schikte hij zijne of liever Winkle's kleeding in orde, en ging vervolgens met Tupman de trap op naar de danszaal.

quot;Namen, mijnheer?quot; zeide de knecht, die aan de deur stond. Tupman wilde zeggen, hoe hij heette, toen de vreemdeling hem voorkwam.

quot;Geene namen,quot; zeide hij, en fluisterde daarop Tupman in : quot;Namen deugen niet — anders goed, maar onbekend — goed genoeg voor een klein gezelschap; maar maken geen indruk op het publiek—incognito is het best. —■ Heeren van Londen,quot; vervolgde hij tegen den knecht, — quot;voorname vreemdelingen — wat gij maar wilt.quot; De deur werd geopend, en zij traden de danszaal binnen.

a

-ocr page 23-

Op het bal.

quot;Het was een lang vertrek , bezet met banken , die met eene roode stof overtrokken waren, en door waskaarsen op glazen kronen verlicht. De muzikanten waren omhoog in een hokje opgesloten. In een aangrenzend vertrek waren twee speeltafeltjes geplaatst, waaraan twee paar oude dames en een overeenkomstig getal bejaarde heeren whist zaten te spelen. De finale der eerste quadrille was gespeeld, de dansers wandtlden in de zaal rond, en Tupman plaatste zich met zijn makker in een hoek, om het gezelschap eens op te nemen.

quot;Bekoorlijke vrouwen,quot; zeide Tupman.

quot;Wacht maar,quot; zeide de vreemdeling. quot;Gij zult grappen zien. — De voornaamste zijn er nog niet. — Het gaat hier aardig toe. De eerste klasse wil de tweede, de tweede de derde, en de derde de laagste niet kennen.quot;

quot;Wie is die kleine jongen in dat soldatenpakje ?quot; vroeg Tupman.

quot;St! — stil! — kleine jongen — soldatenpakje — schaam u wat! — jonkman — vaandrig van het zeven en negentigste regiment — Snipe — aanzienlijke familie.quot;

Op dit oogenblik werden achtereenvolgens de voornaamste lieden der stad | door den knecht aangediend. De directeur van het dok, de commandant van het i garnizoen , en andere aanzienlijke personen , elk met zijne vrouw en dochters, i Tupman zag terstond, dal de vreemdeling de waarheid had gesproken; want | deze groote heeren en dames begaven zich naar het boveneinde van de zaal, en bleven daar bij elkander, zonder iemand van het overige gezelschap, dat zij met J slatige blikken beschouwden, met een woord te verwaardigen. In het andere | gedeelte der zaal volgden de overige aanwezigen hun voorbeeld, en verdeelden zich in eenige groepen, die zich zoo dicht aan elkander hielden gesloten, alsof dc minste gemeenschap met een lageren rang hen zou besmet hebben. De olliciercn van hel !)7stc regiment maakten hierop echter eene uitzondering ; zij bewogen zich, met benijdenswaardige vrijheid, door alle klassen heen, van de hoogste tol de laagste, zonder dat bun dit kwalijk werd genomen. In hetzelfde voorrecht deelde een klein dik mannetje, met een krans van borstelig zwart j haar om zijn hoofd, en eene groote kale plek bovenop — de regiments-ebirurgijn : doctor Slammer. Hij snoof met iedereen, praatte met iedereen, lachte, danste, I maakte grappen, speelde whist, deed alles, en was overal. Bij deze bezigheden, hoe talrijk zij reeds mochten wezen, nam de doctor er nog eene waar, van meer belang dan eene der overige ; hij maakte namelijk met den groolsten ijver zijn hof aan eene kleine, oude weduwe, wier rijke kleeding en juweelen te kennen gaven, dat zij een zeer welkom toevoegsel tot een bekrompen inkomen zou zijn.

Dc oogen van Tupman en zijn metgezel waren eene poos op den doctor en de weduwe gevestigd geweest, toen de vreemdeling zijn stilzwijgen afbrak.

quot;Schatrijk oud wijf — ingebeelde doctor — grap hebben,quot; waren de afgebroken gezegden, die hem ontvielen.

Tupman zag hem vragend aan.

quot;Ik moet met de weduwe dansen,quot; zeide de vreemdeling.

quot;Wie is zij ?quot; vroeg Tupman.

quot;Weet het niet — nooit gezien — den doctor een beentje lichten — daar gaat het er op los.quot; Dc vreemdeling begaf zich zonder te dralen naar den anderen kant der zaal, bleef tegen den schoorsteenmantel geleund staan, en begon met een blik vol eerbiedige, droefgeestige leederheid het holle gezicht der kleine oude dame aan te staren. Stom van verbazing sloeg Tupman hem gade. De vreemde maakte rassehe vorderingen. De doctor danste met eene andere dame. De weduwe liet haar waaier vallen, de vreemdeling raapte dien op, eri bood

15

-ocr page 24-

Samuel Pickwick.

hem haar aan — een glimlach — eene buiging — een gesprek van weinige woorden. De vreemdeling snelde heen, en kwam met den ceremoniemeester terug; daarop volgde eene pantominc van inlroduclie; en de vreemdeling en mevrouw Budger namen plaats in de quadrille.

Hoe groot de verwondering van mijnheer Tupman over zulk eene voortvarendheid ook wezen mocht, kon zij toch niet bij de verbazing van den doctor halen. De vreemdeling was jong, en de weduwe gevoelde zich gevleid. De weduwe gaf geen acht op de beleefdheden van den doctor, evenmin als zijn koelbloedige medeminnaar op zijne verontwaardiging. Doctor Slammer stond versteend. Zou hij, doctor Slammer van het 97ste regiment, in een oogenblik verdrongen worden door een man, wicn niemand kende ? Onmogelijk! En toch was het zoo; daar stonden zij. Wat! introduceerde hij zijn vriend? Kon Slammer zijne oogen gelooven? Ilij keek nog eens, en moest lot zijn leedwezen bekennen, dat hij wél gezien had. Mevrouw Budger danste met Tupman; het was maar al te waar. Daar zag hij de weduwe, clic met ongewone vlugheid heen en weer sprong, en Tupman, die zijne passen maakte met een gezicht zoo ernstig, alsof het eene doodzonde zou geweest zijn, onder eene quadrille te lachen.

Stilzwijgend en geduldig verdroeg de doctor dit alles, en al het aanbieden van ververschingen, en het praten en lachen, dat er volgde; maar eenige seconden, nadat de vreemdeling de zaal had verlaten, om mevrouw Budger naar haar rijtuig te geleiden, stoof hij naar buiten, terwijl al zijne opgekropte gramschap in eens dreigde uit te barsten, en zijne drift hem het zweet langs zijn .gezicht deed loopen.

De vreemdeling kwam juist met Tupman terug. Hij sprak fluisterend, en lachte. Hij had derhalve gezegevierd! De kleine doctor dorstte naar zijn bloed.

quot;Mijnheer!quot; zeide de doctor, met eene verschrikkelijke slem, terwijl hij een kaartje uil zijn zak haalde: quot;ik heet Slammer — doctor Slanc mer van het 97ste regiment, mijnheer! Mijn kaartje, mijnheer! mijn kaartje!quot; Hij wilde nog meer zeggen, maar zijne gramschap deed hem bijna slikken.

quot;Ah!quot; zeide de vreemdeling koel: quot;Slammer — zeer verplicht — zoo gezond als een visch — maar zoodra ik wal mankeer, zal ik u laten roepen.quot;

quot;Mijnheer!quot; bulderde de woedende doctor, quot;gij zijl een intrigant, een lal bek, een logenaar! Zal niets u bewegen, mij uw kaartje te geven?quot;

quot;O, ik begrijp het al!quot; zeide de vreemdeling, half bij zich zclven ; — quot;punch tc sterk — hospes al te mild — gek genoeg — limonade veel beter — benauwde zaal — heer van jaren — morgen ziek —jammer — jammer.quot; En hij ging een paar slappen voort.

quot;Gij logeert hier in huis, mijnheer!quot; zeide de verontwaardigde Slammer. quot;Gij zijl nu dronken, mijnheer! Gij zult morgen van mij hooier., mijnheer! Ik zal u wel uitvinden, mijnheer!quot;

quot;Liever dat gij mij uit vindt, dan dat gij mij te huis vindt,quot; antwoordde de onkwetsbare vreemdeling.

Doctor Slammer zag hem aan alsof hij hem wilde verslinden , terwijl hij zijn hoed diep in zijne oogen drukte; en de vreemdeling ging met Tupman naar boven, om den niets kwaads vermoedenden Winkle de geleende veeren terug te brengen.

Deze heer lag in een gerusten slaap, en de vreemdeling trok snel zijne eigene kleeren weder aan, terwijl hij zeer vroolijk over het gebeurde schertste. Ook Tupman, wiens hoofd door den wijn, de punch, hel licht en de dames geheel op hol was gebracht, vond de geheele zaak eene alleraardigste grap.

1G

-ocr page 25-

17

Mr. Winkle wordt betrokken hi, eene zaak van eer.

Zoodra zijn nieuwe vriend vertrokken was, begon hij zich te ontkleeden; het kostte hem veel moeite, om in zijne slaapmuts het gat te vinden, waarin hij zijn hoofd moest steken, en onder de pogingen, welke hij daartoe aanwendde, stiet hij zijne kaars om. Na eene reeks van mislukte proeven gelukte het hem evenwel in bed tc komen, en kort daarop sluimerde hij in.

Den volgenden morgen had hot nauwelijks zeven uur geslagen, toen Pickwick's schrander brein, door een luid kloppen aan zijne kamerdeur, uit den staal van bewusteloosheid werd opgewekt, waarin de slaap het had doen verzinken.

quot;Wie is daar?quot; riep hij, terwijl hij overeind kwam.

quot;De oppasser, mijnheer!quot;

quot;Wat moet gij hebben?quot;

quot;Zoudt gij mij, als 't u belieft, niet kunnen zeggen, mijnheer! wie van de hccren van uw gezelschap een blauwen rok draagt met vergulde knoopen, met P. C. er op?quot;

quot;Hij zal den rok gekregen hebben om af te borstelen,quot; dacht Pickwick, quot;en vergeten zijn, bij wien hij wezen moet.quot; — quot;Mijnheer Winkle,quot; riep hij. quot;De derde kamer aan de rechterhand.quot;

quot;Dank je, mijnheer!quot; zeide de oppasser, en verwijderde zich.

quot;Wat is er te doen?quot; riep ïupman, toen een geweldig kloppen aan zijne deur hem uit zijne diepe sluimering wekte.

quot;Kan ik mijnheer Winkle spreken?quot; vroeg de oppasser daar buiten.

quot;Winkle —■ Winkle!quot; schreeuwde Tupman, zich naar de deur van de andere kamer keerende.

quot;Hei daar!quot; antwoordde eene doffe stem, die van onder 'iet dek scheen te komen.quot;

quot;Jlen vraagt u te spreken -— iemand aan de deur!quot; En toen Tupman lang genoeg wakker was gebleven, om er zooveel uit te krijgen, keerde hij zich om, en sliep weder in.

quot;Mij spreken ?quot; zeidc Winkle, terwijl hij opstond en haastig ecnige klce-deren aantrok. quot;Zoover van de stad! Wie zou hier iets met mij te maken hebben ?quot;

quot;Een heer in de koffiekamer, mijnheer!quot; antwoordde de knecht, toen Winkle de deur opende. quot;Hij zegt, dat hij u geen oogenblik zal ophouden, maar dat hij u noodzakelijk spreken moet.quot;

quot;Dat is vreemd,quot; zeide Winkle, 'ik zal terstond beneden komen.quot;

Hij wikkelde zich haastig in een slaaprok, en ging naar beneden. Eene oude vrouw en een paar knechts waren bezig met de koffiekamer schoon te maken, I en een officier in klein tenue stond uit het venster te kijken. Hij keerde zich om, toen Winkle binnentrad, en maakte eene stijve buiging; daarop deed hij de bedienden de kamer ruimen, sloot zorgvuldig de deur, en zeide : quot;Mijnheer Winkle, naar ik meen!quot;

quot;Juist,quot; antwoordde deze. quot;Mijn naam is Winkle.quot;

quot;Dan zal het u niet verwonderen, mijnheer, wanneer ik u zeg, dat ik u kom spreken uit naam van mijn vriend, doctor Slammer, van het zeven en negentigste regiment.quot;

quot;Doctor Slammer?quot; zeide Winkle.

quot;Doctor Slammer,quot; herhaalde de officier. quot;Hij heeft mij verzocht, u te zeggen, dat uw gedrag gisteravond van zulk een aard was, dat geen fatsoenlijk man het zich kan laten welgevallen, en ook geen fatsoenlijk man zich zoo iets kan i laten voorstaan.quot;

SAM. PICKWICK.

L.

-ocr page 26-

Samuel Pickwick.

Winkle's verbazing was le echt en te blijkbaar, dan dat zij den vriend van doctor Slammer had kunnen ontgaan. Hij vervolgde derhalve: quot;Mijn vriend, doctor Slammer, heefl mij ook verzocht, n te zeggen, dal hij vast overtuigd is, dat gij gisteravond geheel of ten deele dronken moet zijn geweest, en misschien niet recht wist, welke beloediging gij hem aandeedt. Hij heeft mij opgedragen, n te zeggen, dat, indien gij u daarmede mocht willen verschoonen, hij zicli tevreden zal stellen met eene geschreven verontschuldiging, die ik zal dictceren.quot;

quot;Eene geschreven verontschuldiging?quot; herhaalde Winkle op een toon der hoogste verbazing.

quot;Gij weet wel, wat er anders vcreischt wordt,quot; hernam de vreemdeling koel.

quot;Heefl men u deze boodschap met name aan mij opgedragen?quot; vroeg Winkle, die niet wist, wat hij van dezen zonderlingen voorslag maken moest.

quot;Ik ben er zelf niet bij geweest,quot; antwoordde de ollicier, quot;en daar gij geweigerd hebl, doctor Slammer uw kaartje te geven, heeft deze heer mij verzocht, den drager van een zeer ongewonen rok op te zoeken — een lichtblauwen rok, met vergulde knoopen, waarop een borstbeeld en de letters P. C. stonden.quot; !

Winkle stond verstomd van verbazing, toen hij zijn eigen nieuwen rok zoo nauwkeurig hoorde beschrijven. De vriend van doctor Slammer vervolgde: ^ quot;Door navragen heb ik vernomen, dat de eigenaar van dien rok gisteren des ; namiddags, in gezelschap met drie andere heeren, hier aangekomen was. Ik heb terstond eene boodschap gezonden naar den beer, die mij als boold van het gezelschap werd aangeduid, en hij heefl mij dadelijk naar u verwezen.quot;

Indien de zwaarste toren van het kasteel van Uocbester op eens van zijne | grondvesten was komen wandelen, en zich voor het venster van die kofliekamer bad geplant, zou Winkle zeker niet zoo verbaasd zijn geweest, als bij over deze aanspraak was. Zijne eerste gedachte was, dat men zijn rok had gestolen. quot;Wilt gij zoo goed zijn een oogenblik te wachten?quot; vroeg hij.

quot;O ja!quot; antwoordde de onwelkome bezoeker.

Winkle liep schielijk naar boven en opende met bevende handen het valies, waarin hij zijn rok had gepakt. Daar lag de rok; maar toen bij dietf nauwkeurig bekeek, ontdekte hij duidelijk sporen, dat hij den vorigen avond gedragen moest zijn.

quot;Het moet wel zoo wezen,quot; zeide Winkle, terwijl hij den rok uit zijne handen liet vallen. quot;Ik heb gisteren na den eten wat te veel wijn gedronken, en herinner mij nu flauw, dat ik naderhand eene sigaar gerookt en eene wandeling gedaan heb. Ik ben zeker dronken geweest — heb een anderen rok aangetrokken — ben ergens heengegaan —en heb iemand beleedigd, zonder dat ik weet, waar of wien — ik twijfel er niet aan ; en deze verschrikkelijke boodschap is het gevolg.quot; Dit zeggende, begaf hij zich weder naar de kofliekamer, met het man-haftig besluit, om de uitdaging van den krijgzuchtigen doctor Slammer aan te nemen, en het ergste af te wachten, dat er van konten kon.

Tot dit besluit werd Winkle door verschillende beweegredenen gebracht, 1 waarvan zijn aanzien in de club de voornaamste was. In alles, waarhij moed, kracht en behendigheid te pas kwamen, was hij altijd aller vraagbaak en voorbeeld geweest; en wanneer hij, nu hij voor de eerste maal, en dat nog wel 1 onder het oog van zijn meester, op de proef werd gesteld, voor het gevaar terugdeinsde, ware zijn aanzien voor altijd verloren. Bovendien herinnerde hij zich, dat hij door lieden, die weinig van zulke zaken wisten, wel eens had hooien zeggen, dat de seconden doorgaans met elkander afspraken om geene

18

-ocr page 27-

Op weg naar het terrein.

kogels op de pistolen te doen, en verder bedacht hij, dat, indien hij Stoekwall tot seconde verzocht, en hem het gevaar met levendige kleuren al'schilderde, deze de zaak waarschijnlijk aan Pickwick zou overbrengen, die zeker niet zou nalaten, om het geval onverwijld bij de politie aan te geven, ten einde voor te komen, dat zijn volgeling gekwetst of doodgeschoten werd.

Dit was de inhoud zijner gedachten, toen hij de koffiekamer weder binnentrad, en zijne gezindheid te kennen gal' om des doctors uitdaging aan te nemen.

quot;Wilt gij mij een vriend aanwijzen om met hem tijd en plaats af te spreken?quot; vroeg de officier.

quot;Dal is onnoodig,quot; antwoordde Winkle. quot;Zeg het mij maar; ik kan dan naderhand wel een vriend opzoeken.quot;

quot;Zullen wij het dan op dezen avond tegen het ondergaan der zon bcp.ilen ?quot; vroeg de officier onverschillig.-

quot;Zeer goed,quot; antwoordde Winkle, quot;hoewel hij bij zich zeiven dacht, dat het zeer erg was.

quot;Gij weet Fort Pitt?quot;

quot;Ja; ik heb het gisteren zien liggen.quot;

quot;Wees dan zoo goed, zoodra gij aan de gracht komt, het voetpad aan de linkerhand in te slaan; dan komt gij aan den hoek van het bastion; ga dan maar rechtuit, totdat gij mij ziel; ik zal u voorgaan, naar eene afgelegen plek, waar de zaak kan afgedaan worden, zonder vrees voor verhindering.quot;

quot;Vrees voor verhindering!quot; dacht Winkle bij zich zeiven.

quot;Anders niets af te spreken, geloof ik ?quot; zeide de officier.

quot;Ik weet niets meer te bedenken,quot; zeide Winkle.

quot;Goeden morgen!quot;

quot;Goeden morgen!quot; En de officier floot een vroolijk deuntje, terwijl hij heenging.

Het ontbijt werd dien morgen met weinig lust gebruikt, Tupman was, na de ongewone uitspatting van den vorigen avond, nog niet in staat om op te staan; Slockwall scheen door eene poëtische zwaarmoedigheid gekweld te worden; zelfs Pickwick legde eene ongewone neiging tot stilzwijgendheid en sodawater aan den dag. Winkle wachtte met verlangen naar eene gelegenheid, die hem weldra werd aangeboden. Stoekwall leed het voorstel, om het kasteel te bezichtigen, en daar Winkle hel eenige lid van het gezelschap was, dal lust had om te wandelen, gingen zij te zamen op weg.

quot;Stoekwall!quot; zeide Winkle, toen zij in eene stille straal waren gekomen, quot;Stoekwall! beste vriend! kan ik mij op uwe stilzwijgendheid verlaten?quot; Terwijl hij dit zeide, wenscble hij hartelijk, dal zijn vertrouwen misbruikt zou worden.

quot;Dat kunt gij,quot; antwoordde Stoekwall. quot;Ik wil zweren.....quot;

quot;Neen, neen!quot; viel Winkle hem in de rede, verschrikt op het denkbeeld, dal zijn vriend zich voorbarig lot strikte geheimhouding, zou verbinden. quot;Zweer niet — zweer niet — dat is volstrekt niet noodig.quot;

Slockwall liet de hand weder zakken, dien hij, toen hij zweren wilde, vol dichterlijk vuur naar de wolken had opgeheven en luisterde met aandacht.

quot;Ik heb uw bijstand noodig, beste vriend! in eene zaak van eer,quot; zeide Winkle.

quot;Ik zal u bijslaan,quot; zeide Slockwall, terwijl hij zijn vriend de hand drukte.

quot;Met een doctor — doctor Slammer, van het zeven en negentigste regiment,quot; zeide Winkle, die de zaak zulk een ernstig voorkomen wilde geven, als slechts

19

-ocr page 28-

20 Samuel Pick wide.

mogelijk was. quot;Eenc zaak van ecr met een officier, wiens seconde insgelijks een olTicier is, dezen avond, bij het ondergaan der zon, in een eenzaam veld, voorbij Fort Pilt.quot;

quot;Ik zal met u meegaan,quot; zeide Stockwall.

Hij was verwonderd, maar geenszins verschrikt. Het is verbazend, hoe koel iedereen, behalve de principaal, over zulke zaken denken kan. Winkle bad bier niet aan gedacht; hij bad de aandoeningen van zijn vriend naar gijnc eigene afgemeten.

quot;De gevolgen kunnen ijselijk zijn,quot; zeide Winkle.

quot;Ik hoop van neen,quot; hernam Stockwall.

quot;De doctor is een goed scherpschutter, geloof ik,quot; zeide Winkle.

quot;Dat zijn de meeste officieren,quot; merkte Stockwall bedaard aan. quot;Maar gij ook, niet waar?quot;

Winkle knikte, en daar hij bemerkle, dat het hem niet gelukt was zijn vriend ongerust te maken, beproefde hij het op eene andere manier.

quot;Stockwall!quot; zeide hij met eene slem, die van ontroering beefde; quot;als ik val, zult gij in een pakje, dat ik u geven zal, een brief vinden voor mijn vader.quot;

Deze poging mislukte insgelijks. Stockwall was aangedaan, maar nam de bezorging van den brief zoo gewillig op zich, als ware hij een brievenbesteller van beroep geweest.

quot;Als ik val,quot; zeide Winkle, quot;of als de doctor valt, zult gij, mijn getrouwe vriend, als medeplichtige gebannen worden — misschien levenslang.quot;

Stockwall stond hierover een weinig verzet; doch zijn heldenmoed was onoverwinnelijk. quot;Voor de zaak der vriendschap,quot; riep hij met geestdrift uit, quot;wil ik alle gevaren tarten!quot;

Hartelijk verwenschte Winkle bij zich zeiven deze getrouwe vriendschap, terwijl zij, elk in zijne eigene gedachten verdiept, eene poos stilzwijgend naast elkander voortwandelden. De morgen zou intusschcn verloopen; hij werd wanhopig.

quot;Stockwall!quot; zeide hij, eensklaps blijvende stilstaan, quot;pas toch op, dat er geene verhindering komt! doe vooral geene aangifte bij het gerecht; ga toch geene politiebeambten balen, om mij of doctor Slammer van het zeven en negentigste regiment in bewaring te nemen, en zoo bet tweegevecht te beletten ! Ik bid u, doe zoo iets toch niet!quot;

Stockwall greep zijn vriend bij de hand, terwijl hij vol vuur antwoordde: quot;Voor de gebeele wereld niet!quot;

Winkle voelde eene rilling door al zijne leden, toen de overtuiging hem overweldigde, dat hij van de vrees zijns vriends niets te hopen had, en hij zich dien avond tot een levend doelwit voor een of meer pistoolkogels zou moeten laten maken.

Nadat Stockwall de gebeele toedracht der zaak vernomen had, en de beide vrienden zich, bij een geweermaker, van pistolen, kruit en lood hadden voorzien, keerden zij naar de herberg terug, waar Winkle over den naderenden strijd ging zitten peinzen, terwijl Stockwall de gebuurde wapenen zorgvuldig nazag en schoonmaakte.

Het was een droevige betrokken avond, toen zij te zanten uitgingen, om zich naar de afgesproken plaats te begeven. Winkle bad zich in een wijden mantel gewikkeld, opdat niemand op hem letten zou, en Stockwall droeg de moordtuigen onder den zijnen.

-ocr page 29-

Op het terrein.

quot;Hebt gij alles bij u ?quot; vroeg Winkle met eene onvaste stem.

quot;Alles,quot; antwoordde Stockwall. quot;Een goeden voorraad van munitie, als dc eerste schoten niet raken ; een vierendeel kruit in den hoorn, en twee couranten in mijn zak, voor proppen.quot;

Dit waren blijken van vriendschap, waarvoor men immers ten hoogste dankbaar moest wezen. Waarschijnlijk was de dankbaarheid van Winkle zoo sterk, dat zij hem de spraak benam ; want hij zeide niets, maar slapte voort met tamelijk loome schreden.

quot;Wij komen bijtijds,quot; zeide Stockwall, toen zij het veld ingingen; quot;de zon zal zoo meteen ondergaan.quot; Winkle wierp een blik op de dalende schijf, en dacht met smart aan de waarschijnlijkheid, dat ook hij binnenkort zou ondergaan.

quot;Daar is de officier!quot; riep Winkle uit, toen zij een eind verder w'iren gekomen.

quot;Waar?quot; vroeg Stockwall.

quot;Daar — die heer met dien blauwen mantel.quot; Stockwall zag naar den kant, waarheen zijn vriend met zijn vinger wees, en ontdekte nu eene gedaante, gelijk hem beschreven was. De oflicier wenkte met zijne hand, en de twee vrienden volgden hem op een kleinen afstand, toen hij vooruitging.

Het weder werd hoe langer hoe onaangenamer, en een gure wind suisde door de eenzame velden, alsof een onzichtbare reus zijn hond floot, liet naargeestige van het tooneel bracht Winkle in eene treurige stemming. Hij deinsde terug, toen hij de gracht voorbijkwam ; zij had het voorkomen van een réusachtig graf.

De officier ging op eens van het pad af, klom eerst een hek en vervolgens eene heg over, en wees zoo den weg naar een afgeperkt veld. Twee heeren wachtten daar reeds : dc een was een kort, dik mannetje ; de andere een lang, z vaar gebouwd man, die zeer op zijn gemak op een veldstoeltje zat.

quot;Uw partij en een chirurgijn, denk ik,quot; zeide Stockwall. Neem een slokje brandew ijn.quot; Winkle vatte het mandenfleschje aan, dat zijn vriend hem toe-reïkte, en nam eene lange teug van het versterkende vocht.

'Mijn vriend, de heer Stockwall, mijnheer!quot; zeide Winkle, toen de officier naderbij kwam. De vriend van doctor Slammer boog zich, en haalde een dergelijk pistolcnkistje voor den dag, als Stockwall had medegebracht.

quot;Wij hebben elkander niels meer te zeggen, mijnheer, naar ik denk,quot; zeide hij koel. quot;Van eene verontschuldiging wil men niet hooren.quot;

quot;Niets, mijnheer!quot; zeide Stockwall, die nu ook een weinig huiverig begon te worden.

De passen werden gemeten, en de noodige toebereidselen gemaakt.

quot;Deze pistolen zijn beter dan de uwe,quot; zeide de ollicier. quot;Gij hebt ze mij zien laden. Hebt gij er iets tegen, om deze te gebruiken?quot;

quot;Volstrekt niet,quot; antwoordde Stockwall, wien dit aanbod uit eene pijnlijke onzekerheid hielp; want hij had zoo weinig ondervinding, dat hij lang niet zeker was, of hij zijne pistolen wel goed geladen had.

quot;Nu kunnen wij onze principalen plaatsen, denk ik,quot; zeide de officier, zoo koelbloedig alsof die principalen schaakstukken cn de seconden de spelers waren.

quot;Dat denk ik ook,quot; hernam Stockwall, die, omdat bij niets van dc zaak wist, het raadzaam achtte alles goed te keuren. De oflicier ging daarop naar doctor Slammer, en Stockwall naar Winkle.

quot;Alles is gereed,quot; zeide Stockwall, terwijl hij Winkle het pistool toereikte. quot;Geef mij uw mantel.quot;

21

-ocr page 30-

22 Samuel Pickwick.

quot;Gij hebt liet pakje, beste vriend ?quot; zeide de arme Winkle.

quot;Ik zal alles bezorgen,quot; antwoordde Stockwall. quot;Mik nu maar goed, en schiet hem door zijn arm.quot;

Hel kwam Winkle voor, dat dit gezegde veel had van den raad, dien de omstanders bij een gevecht tnsschen twee straatjongens altijd aan den kleinste geven: quot;Raak wat, mannetje!quot; De raad is goed, als men maar weet! hoe men het moet aanloggen, om te raken. Hij deed echter stilzwijgend zijn mantel af — hij had altijd lang werk om dien mantel af te doen — en nam het pistool aan. De seconden gingen achteruit, de heer van het veldstoeltje insgelijks, en de vijanden traden op elkander toe.

Mijnbeer Winkle was altijd voor zeer menschlievend bekend geweest. Het is waarschijnlijk, dal zijn tegenzin, om een zijner medemenschen met voordacht te bezceren, de oorzaak was, dal bij zijne oogen dichtkneep, toen hij de noodlottige plek bereikte. Hoe dit zij, bij kneep zijne oogen diebt, en dit verhinderde hem te zien, welke zonderlinge en onverklaarbare bewegingen doctor Slammer maakte. Deze namelijk deinsde terug, staarde zijn vijand met verbazing aan, ging een weinig achteruil, w reef zijne oogen, koek nog eens scherp toe, en schreeuwde eindelijk: quot;Houd op — waebt wat! — Wat heteekent dit?quot; vervolgde hij, loon de twee seconden naar hem toe kwamen. quot;Dit is de man niet.quot;

quot;De man niet?quot; riepen beide.

quot;De man niet?quot; herhaalde de beer, die thans zijn veldstoeltje onder zijn arm hield.

quot;Wel neen !quot; hernam de kleine doctor. quot;Dit is de man [niet, die mij gisteravond heleedigd beeft.quot;

quot;Dat is zonderling,quot; riep de ollicier uit.

quot;Zeer zonderling,quot; zeide de hoor mei bel veldstoeltje. quot;Maar nu is de vraag, of deze, die nu toch op de uitdaging van doctor Slammer bier gekomen is , riet welstaanshalve voor den man moet gehouden worden, die den doctor heleedigd heeft, hetzij hij de persoon is of niet.quot; Toen bij dit met een zeer ornstig en bedenkelijk gezicht gezegd had, nam hij oen snuifje, en zag mei groote deftigheid om zich been.

Winkle had terstond zijne oogen geopend en zijne ooren insgelijks, toen hij zijn tegenstander om oene opschorting der vijandelijkheden hoorde roepen ; en toen bij, uil belgeen naderhand gezegd werd, begreep dal er zeker de cene of andere vergissing in hel spel was, doorzag hij op eens, hoezeer zijn aanzien stijgen zou, imlien hij de eigenlijke reden, waarom hij de uitdaging had aangenomen, verbolgen hield. Hij trad derhalve onbeschroomd vooruit, en zeide: quot;Ik ben de man niet, dal weel ik wel.quot;

quot;Dat,quot; zeide de beer met bet veldstoeltje, quot;is dan een affront voor doctor Slammer, en eene voldoende reden om dadelijk met he! tweegevecht voort te gaan.quot;

quot;Houd u toch stil, Payne!quot; zeide de seconde van den doctor. „Waarom hebt gij mij dit dezen morgen niet gezegd, mijnbeer?quot;

quot;Omdat, mijnbeer!quot; antwoordde Winkle, die zich op deze vraag had voorbereid, quot;omdat gij zeidet, mijnheer! dat de eigenaar van zekeren rok dronken was geweest, en zich onfatsoenlijk had gedragen. Gij moet weten, dal ik niet alleen zulk een rok draag, maar mij zelfs de eer der uilvinding mag toecigc-nen—^ hot is de voorgestelde uniform van de Pickwick-C 1 u h te Londen. Ik reken mij verplicht de eer dier uniform te handhaven, en heb daarom zonder navraag de uitdaging aangenomen.quot;

-ocr page 31-

*

De zaak verkrijgt een vredelievend aanzien. 2quot;

quot;Mijnheer!quot; zeide do goedhartige doctor, die hem met ecne uitgestrekte hand te gemoet kwam, quot;ik vereer uwe dapperheid. Vergun mij te zeggen, mijnheer, dal ik uwe handelw ijze ten hoogste bew onder, en hel mij zeer leed is, dat ik u de moeite heb veroorzaakt, om hier te komen.quot;

quot;Spreek erniel van, mijnheer! Die moeite heeft niets te beduiden,quot; hernam Winkle.

quot;Ik zal hel mij tot eene eer rekenen, nader kennis met u te maken,quot; zeide dc kleine doctor, en daarop gaven allen elkander de hand.

quot;Xu kunnen wij heengaan,quot; zeide luitenant Tappleton — zoo heette de seconde van den doctor.

quot;Dat denk ik ook,quot; hernam doctor Slammer.

quot;Of,quot; zeide de man met het veldstoeltje, quot;of mijnheer Winkle moest de uitdaging als eene beleediging opnemen. In dat geval heeft hij het volste recht, om satisfactie te vorderen.quot;

Winkle was edelmoedig genoeg, om te zeggen, dat hij reeds de volkomenste satisfactie had ontvangen.

quot;Of,quot; begon dc man met het veldstoeltje weder, quot;misschien zal de seconde-van mijnheer zich heleedigd rekenen door eenige uitdrukkingen, die ik mij straks heb laten ontvallen: in dat geval zal ik hem gaarne satisfactie geven.quot;

Stoekwall antwoordde terstond, dat hij zich zeer verplicht rekende voor dit edelmoedige aanbod, heigeen hij alleen daarom gezind w as van de hand te wijzen, dewijl hij met al bet voorgevallen volkomen tevreden was. De twee seconden borgen de pistolen weder weg, en allen verlieten gezamenlijk de plek met een veel vlugger tred dan zij gekomen waren.

quot;Blijft gij lang hier?quot; vroeg doctor Slammer, die nu zeer vriendschappelijk naast Winkle wandelde.

quot;Tot overmorgen denk ik,quot; antwoordde Winkle.

quot;Ik hoop, dal ik het genoegen zal hebben u en uw vriend bij mij aan huis te zien, en een genoeglijken avond met elkander door te brengen, na deze leelljkc vergissing,quot; zeide de kleine doctor. quot;Hebt gij van avond tijd?quot;

quot;Wij hebben eenige vrienden bij ons,quot; antwoordde Winkle, quot;die ik van avond niet gaarne alleen zou willen laten. Misschien kunt gij en uw vriend ons in het logement komen bezoeken ?quot;

quot;Zeer gaarne,quot; antwoordde de doctor. quot;Zou het te laat zijn, als wij om tien uur eens even aankwamen?quot;

„O neen!quot; zeide Winkle, liet zal mij veel eer zijn, u met mijne vrienden de lieeren Pickwick en Tupman, .bekend te maken.quot;

quot;Het zal mij veel genoegen doen,quot; hernam doctor Slammer, die weinig vermoedde, wie die heer Tupman was.

Thans hadden zij den straatweg bereikt, en namen hartelijk afscheid van elkander. Doctor Slammer begaf zich met zijne vrienden naar de kazerne, terwijl Winkle en Stoekwall naar hun logement gingen.

Het lang uitblijven zijner twee vrienden had mijnheer Pickwick eene ongerustheid ingeboezemd, welke door de herinnering van het geheimzinnig gedrag gedurende den gebeden ochtend vooral niet verminderd w erd. Toen zij binnen-Iraden, groette hij ben derhalve met nog meer hartelijkheid dan anders, en vroeg terstond, wal de reden was, dat zij hem zoolang van hun gezelschap hadden beroofd.

Stoekwall was op het punt om te verhalen, wat er was voorgevallen, toen hij zich bedacht, dewijl hij zag, dal de vreemdeling, met wien zij den vorigen dag

'■?

-ocr page 32-

Samuel Pickwick.

hadden kennis gemaakt, zich weder in het gezelschap bevond. Hij vergenoegde zich derhalve met te zeggen, dat hij met zijn vriend Winkle eene wandeling had gedaan, die zij een weinig verder hadden uitgestrekt, dan hun voornemen was geweest.

De vreemde groenrok was even onvermoeid in het drinken en praten als den vorigen dag, cn was wederom aan zijne Spaansche avonturen gekomen, toen er een oppasser binnentrad, en, tot Pickwick het woord richtende, zeide : quot;Drie heeren, mijnheer!quot;

Mijnheer Pickwick zag verwonderd op, cn keek eerst den oppasser en toen de leden van hel gezelschap beurtelings aan, als verlangde hij naar eenige opheldering ten opzichte van dit bezoek.

quot;O !quot; zcide Winkle opstaande, quot;vrienden van mij —• laat hen binnenkomen. — Aardige lieden,quot; vervolgde hij toen de oppasser was heengegaan. quot;Officieren van het zeven en negentigste regiment, met welke ik dezen morgen op cenc zonderlinge manier in kennis ben gekomen. Zij zullen u wel bevallen.quot;

Terstond daarop traden luitenant Tappleton, doctor Payne cn doctor Slam-• mer het vertrek binnen, cn Winkle was gereed om hen met alle deftigheid te introduceeren, toen eene onverklaarbare ontroering, die hij op de gezichten van zijn vriend Tupman en doctor Slammer bespeurde, hem van zijn stuk bracht.

quot;Ik heb dezen heer reeds voorheen ontmoet,quot; zeide de doctor met buiten-gewonen nadruk.

quot;Zoo!quot; zeide Winkle.

quot;En dien man ook, als ik mij niet vergis,quot; vervolgde de doctor, terwijl hij den vreemden groenrok met een scherpen blik aanstaarde. quot;Ik meen, dat ik dien man gisteravond eene dringende uitnoodiging heb gedaan, die hij echter goedvond van de hand te wijzen.quot; Dit zeggende, zag hij, met een gezicht vol trotsche gram.chap, den vreemdeling aan, cn vervolgens fluisterde hij eene poos met zijne vrienden.

quot;Zijt gij er zeker van ?quot; vroeg luitenant Trappleton eindelijk.

quot;Volkomen zeker,quot; antwoordde doctor Slammer.

quot;Dan zijt gij verplicht hem op staanden voet af te ranselen,quot; prevelde de eigenaar van het veldstoellje zeer ernstig.

quot;Houd u toch stil, Payne!quot; zeide de luitenant. — quot;Laat mij u vragen, mijnheer,quot; vervolgde hij, zich tot Pickwick keerende, die zich over dit onbeleefde gefluister zeer verwonderd had, quot;laat mij u vragen, of deze man bij uw gezelschap behoort?quot;

quot;Neen, mijnheer!quot; antwoordde Pickwick. quot;Hij is slechts onze gast.quot;

quot;Hij is een lid van uwe club, als ik mij niet vergis?quot; zcide de luitenant vragenderwijze. .

quot;Neen, toch niet,quot; antwoordde Pickwick.

quot;En draagt nooit uwe clubknoopen?quot; vroeg de luitenant weder.

quot;Wel neen — nooit,quot; antwoordde de steeds meer verwonderde Pickwick.

Luitenant Tappleton keerde zich nu tot doctor Slammer, cn haalde zijne schouders op, alsof hij de nauwkeurigheid van het geheugen z'jns vriends begon te betwijfelen. De kleine doctor zette een te gelijk gramstorig cn verlegen gezicht ; en doctor Payne staarde met dreigende blikken op het goedhartige gelaat van den niets kwaads vermoedenden Pickwick.

quot;Mijnbeer! ' zeide de doctor, eensklaps Tupman aansprekende op een toon, welke dezen heer zoo hoog deed opspringen, alsof men hem met eene speld had geprikt: quot;gij zijt hier gisteravond op het bal geweest?quot;

a

-ocr page 33-

Hoe het ajUcp.

Tupman zeidc zeer flauw quot;ja!quot; terwijl hij angstig naar Pickwick omüag.

«Gij liadt dien man bij u ?quot; zeide de doctor, naar den vreemdeling wijzende, die zoo bedaard bleef zitten, alsof de zaak bem niets aanging.

Tupman knikte.

quot;Nu, mijnheer!quot; zeide de doctor, zich tot den vreemdeling keerende, quot;nu vraag ik nog eens, in het bijzijn dezer beeren, of gij verkiest mij uw kaartje te geven, en als een fatsoenlijk man wensebt behandeld te worden, of dat gij mij in de noodzakelijkheid wilt brengen, om u op het oogenblik lichamelijk te tuchtigen ?quot;

quot;Bedaar, mijnbeer!quot; zeide Pickwick. quot;Ik kan waarlijk niet toelaten, dat gij zonder nadere opheldering deze zaak verder drijft. Tupman! verbaal ons wat cr is voorgevallen.quot;

Op deze plechtige aanmaning verhaalde Tupman in weinige woorden wat er gebeurd was. Hij maakte slechts terloops melding van het leencn van den rok, weidde breed uit over de omstandigheid, dat het voorval na den eten had plaats gehad, besloot met eenige nederige betuigingen van berouw, en liet het aan den vreemdeling over, om zich zelven te verontschuldigen, zooals bij best kon.

Naar allen schijn wilde deze hiermede beginnen, toen de luitenant, die hem met veel aandacht had bekeken, op een tamelijk verachtelijken toon zeide: quot;Heb ik u niet op het tooneel gezien, mijnheer?quot;

quot;Wel mogelijk,quot; antwoordde de vreemdeling, zonder eenige schaamte of verlegenheid.

«Hij is een reizende komediant,quot; zeide de luitenant verachtelijk, terwijl hij zich tot doctor Slammer wendde. quot;Morgenavond moet hij spelen in het stuk, dat de officieren van het twee en vijftigste regiment bij het feest, hetwelk door den staf gegeven wordt, laten opvoeren. Gij kunt de zaak niet verder drijven. Slammer! — onmogelijk!quot; »

quot;Onmogelijk!quot; herhaalde Payne plechtig.

quot;Het spijt mij, dat ik u in dezen onaangenamen toestand heb gebracht,quot; zeide de luitenant, Pickwick aansprekende. quot;Veroorloof mij, u onder het oog tc brengen, dat het beste middel, om zulke tooneelen voortaan te vermijden, zijn zal, een weinig voorzichtiger te wezen in de keuze van uw gezelschap. Goeden avond, mijnheer!quot; En de luitenant stapte heen.

quot;En veroorloof mij te zeggen, mijnheer!quot; zeide de oploopende doctor Payne, quot;dat, indien ik Tappleton of Slammer geweest was, ik u en het geheelc gezelschap bij den neus gepakt zou hebben. Dat zou ik gedaan hebben, mijnbeer! iedereen, hoofd voor hoofd. Ik heet Payne! mijnheer! — doctor Payne, van het drie en veertigste regiment. Goeden avond, mijnheer!quot; Nadat bij dit op een steeds hooger stijgenden toon had gezegd, staple hij met trotsche schreden zijn vriend achterna, gevolgd door doctor Slammer, die geen woord sprak, maar zich vergenoegde met het gezelschap een blik van onbeschrijfelijke verachting toe te werpen.

Onder het aanhooreu der bovenstaande uildaging, hadden gramschap en verbazing de edele borst van Pickwick doen zwellen, totdat de knoopen bijna van Zljn vest sprongen. Hij stond als versteend. Het toeslaan van de deur deed bem 'otzich zelven komen. Met oogen, die van toorn en verontwaardiging fonkelden, snelde hij naar de deur. Zijne hand greep reeds de kruk van het slot, en zou een oogenblik later doctor Payne bij de keel gehad hebben, indien Stoekwall bem niet bij zijne rokspanden bad vastgehouden.

23

-ocr page 34-

Samuel Pickwick.

quot;Houdt hem tegen !quot; riep Slockwall. quot;Winkle! Tupman ! hij moet zijn dierbaar leven niet om zulk eene zaak op het spel zetten.quot;

quot;Laat mij los!quot; zeide Pickwick.

quot;Houdt hem loch vast!quot; riep Stockwall weder; en door de vereenigde pogingen van het geheele gezelschap werd Pickwick met geweld in een armstoel gepakt.

quot;Laut hem maar los!quot; zeide de groenrok. quot;Brandewijn en water —knap oud heer — courage genoeg — drink maar — zal n goed doen.quot; Nadat hij eerst even het mengsel had geproefd, dat hij onder het rumoer voor zich zeiven had gereed gemaakt, hield hij Pickw ick het glas voor den mond, die den inhoud gretig verzwolg.

Er volgde eene korte poos van stilzwijgen. De krachtige drank werkte, en het goedliarlige gelaat van Pickw ick nam zijne gewone uitdrukking weder aan.

quot;Zij zijn uwe aandacht niet waardig,quot; zeide Slockwall.

quot;Gij hebt gelijk,quot; antwoordde Pickwick; quot;dat zijn zij ook niet. Ik .schaam mij, dat ik mij lol zulk eene drift heb laten vervoeren.quot;

Kort daarop vormde men weder een kring om de tafel, waaraan de vorige eensgezindheid wederom hecrschtc. liet scheen, dat er in de borsl van Winkle nog een geheime wrok smeulde, misschien over het ongevraagd lecnen van zijn rok — hoewel men nauwelijks denken zou, dat zulk eene nietige omstandigheid in hel hart eens navolgers van den grootmocdigen Pickwick zelfs een voorbijgaand gevoel van ongenoegen had kunnen opwekken. Met dezft uitzondering w as de goede luim van het gezelschap volkomen hersteld; en men besloot dezen avond mei dezelfde vroolijkheid, waarmede men dien begonnen had.

EEjV EENDAAGSCIIE VELDTOCHT EN DITOUAC. - NIEUWE VRIENDEN,

EN EENE UITNOODIGING OP HET LAND.

Vele schrijvers koesleren een niet slechts dwazen, maar inderdaad oneerlijken legenzin , om de bronnen te erkennen, waaruit zij vele kaslbare be-richlen hebben geput. Wij pogen slcchls op eene rechtschapene wijze onzen plicht le vervullen, om de ons toevertrouwde bouwstoffen voor de pers te bearbeiden; en hoe gaarne w ij ons ook onder andere omstandigheden de eer zouden willen aanmatigen, dal deze lolgevallen en ontmoetingen alleen de voorlbrengsels onzer rijke verbeelding waren, verbiedt ons de eerbied voor de waarheid, ons zeiven eene groolere verdienste toe te schrijven , dan in eene oordeelkundige schikking en onpartijdige mededeeling der bericblcn van anderen, die een ruimen voorraad van gewichlige daadzaken voor ons verzameld hebben, gelegen is. Wij rekenen ons derhalve verplicht rondborstig te bekennen, dat wij de bijzonderheden, in dit en het volgend hoofdstuk opgeleekend, aan het noliliehoekje van den heer Slockwall te danken hebben, en gaan, nu wij ons geweien hebben onllast, zonder verdere voorafspraak ons verhaal voortzetten.

De geheele bevolking van Rochester en de nabijgelegen steden stond

2(i

-ocr page 35-

Aardigheden van eene volksmenigte.

den volgenden morg. .• buitengewoon vroeg op, en maakte zieh met de grootste drukte en haast gereed om naar buiten te gaan. Er zou eene groote revue plaats hebben. De manoeuvres van een half dozijn regimenten zouden door het arendsoog van den Commandant en chef worden geïnspecteerd. Men had vooraf reeds verschansingen gereed gemaakt, en zou nu eene citadel bestormen en innemen, en eene mijn laten springen.

Gelijk de lezer uil het kort uittreksel, dal wij van Pickwick's beschrijving van Chatham hebben medegedeeld, heeft kunnen opmaken, was deze heer bijzonder ingenomen met den militairen stand. Niets kon hem of zijn metgezellen meer vermaak hebben gedaan, dan eene gelegenheid om zulk een schouwspel hij te wonen. Zij waren derhalve reeds vroeg op de been , en wandelden naar hel veld, waarheen men van alle kanten eene ontzaglijke menigte mensehen zag loestroomen.

Al wal men hier zag, gaf le kennen, dal de naderende plechtigheid bijzonder groot en luisterrijk zou zijn. Er waren schildwachten uitgezet, om ruimte voor de troepen te houden; op de batterijen zag men bedienden , die plaatsen voor de dames bewaarden; sergeanten liepen heen en weder, met orderboeken onder den arm; en kolonel Bulder, in grool tenue le paard zittende, galoppeerde rechts en links, liet zijn paard onder het volk springen, steigeren en achteruilstappen , en schreeuwde op eene vervaarlijke manier, zoodat zijne keel schor en zijn gezicht bloedrood werd, alles zonder dal iemand er eenige de minste reden voor wist te bedenken. Olïieieren draafden heen en weder, spraken eerst met kolonel Bulder, gaven dan den sergeanten hunne boodschap, en liepen vervolgens geheel en al weg; zelfs de gemeene soldaten zagen achter' hunne blinkende geweren zoo plechtig en geheimzinnig voor zich, dat men licht begrijpen kon, dal er iels zeer bijzonders zou plaats hebben.

Piekwiek zocht met zijne drie metgezellen eene plaats in de voorste rij der opeengepakte volksmenigte, en wachtte geduldig naar hel begin van het feest. Het gedrang werd met ieder oogenhlik erger; en de inspanningen, die zij moesten aanwenden om hunne plaats le behouden, hielden gedurende de twee eerstvolgende uren hunne aandacht genoeg bezig. Nu eens kwam er plotseling een vreeselijke aandrang van achteren, en Piekwiek werd eenige schreden ver vooruitgeslooten, met eene snelheid en veerkracht, die geheel niet met de deftigheid van zijn doorgaand gedrag strookten; dan eens hoorde men weder van voren het bevel: quot;Achteruil!quot; en werd de kolf van een geweer op Pickwick's teenen gezet of tegen zijne borst geduwd, om hem tot gehoorzaamheid aan te manen. Tusschenbeide begonnen eenige vroolijke lieden aan de linkerhand, voor de aardigheid, uit alle macht op zijde le dringen, totdat Slockwall bijna was platgedrukt, en vroegen dan, waarom hij niet bleef stilstaan; en toen Winkle zijne verontwaardiging over zulk eene onbetamelijkheid te kennen gaf, sloeg een potsenmaker, die achter hem stond, hem zijn hoed over zijne oogen, en verzocht hem daarop zeer beleefd, om zijn hoofd in zijn zak te steken. Deze en andere gevoelige aardigheden, vereenigd ! niet de onverklaarbare afwezigheid van Tupman (die plotseling verdwenen I en nergens te vinden was), maakten hun toestand, over het geheel, eer lastig, dan aangenaam of verrukkelijk.

Eindelijk hoorde men dat gemompel door de menigte loopen, hetwelk doorgaans de komst van iets, waarop men lang gewacht heeft, aankondigt. Aller oogen vestigden quot;zich op den ingang van het veld. Men wachtte nog eenige oogenblikken, en toen zag men de troepen met vliegende vanen en llikke-

27

-ocr page 36-

Samuel Pickwick.

rende bajonetten opmarcheeren. Zij schaarden zich in slagorde; het commando liep de linie langs, en er volgde een afgeinclen wapengekletter, toen het eene regiment na het andere het geweer presenteerde. I)e Commandant en chef reed met kolonel Bulder en een talrijken staf het front langs; al de muziekkorpsen begonnen te gelijk te spelen; de paarden gingen op hunne achter-pooten staan, galoppeerden achteruit, en sloegen met hunne staarten in het rond; de honden blaften; het volk schreeuwde; de soldaten schouderden hel geweer; en zoover het oog reikte, zag men niets dan een uitgestrekt perspectief van roode rokken en witte broeken, roerloos en stijf op den grond geplant.

Pickwick had zooveel te doen gehad, om telkens, als hij omvergestooten werd, weder op te haspelen, dat hij geen tijd had gehad om een blik op het schouwspel te werpen, voordat het de zoo even beschreven gedaante had aangenomen. Toen hij eindelijk vast op zijne beeneii stond, was zijne verrukking grenzenloos.

quot;Kan men iets fraaiers zien ?quot; zcide hij, zich tot Winkle keerende.

quot;Neen — niets,quot; antwoordde deze, wiens voeten reeds een kwartier lang door een kort mannetje in de plaats van een bankje werden gebruikt.

quot;Het is inderdaad een heerlijk en treffend gezicht,quot; zcide Stockwall, die in zijne borst ecne vlam van poëzie voelde ontbranden, quot;wanneer men de dappere verdedigers des vaderlands in krijgshalïigen dos voor de vreedzame burgers ziet geschaard staan, terwijl hunne aangezichten stralen, niet -van bloeddorst, maar van menschenliefde, — hunne oogen fonkelen, niet door het woeste vuur van roof en moord, maar door den zachten gloed der verstandelijke ontwikkeling.quot;

Pickwick boorde deze lofspraak met buitengemeen genoegen aan, hoewel hij zich met de gebezigde uitdrukkingen niet ten volle kon vereenigen; want de zachte gloed der verstandelijke ontwikkeling brandde vrij flauw in dui-zende oogen, die allen recht voor zicli staarden, zonder dat men daarin eenige uitdrukking, van welken aard ook, mocht bespeuren.

quot;Wij staan nu al zeer goed,quot; zcide Pickwick, terwijl hij om zich heen zag. De menigte, die hen eerst omringde, was langzamerhand naar een anderen kant gegaan, en zij stonden bijna alleen vlak voor het front.

quot;Zeer goed,quot; herbaalden Stockwall en Winkle te gelijk.

quot;Wat gaan zij nu doen ?quot; vroeg Pickwick, terwijl hij zijn bril recht zette.

quot;Ik geloof — ik geloof haastzeide Winkle verbleekende, quot;dat zij gaan vuren.quot;

quot;Gekheid,quot; zeide Pickwick snel.

quot;Ik geloof het waarlijk ook,quot; zeide Stockwall eenigszins onthutst.

quot;Onmogelijk,quot; hernam Pickwick. Nauwelijks was dit woord uit zijn mond, of al de zes regimenten legden het geweer aan, alsof zij ellen slechts één doelwit hadden, en dat wel geen ander dan de Pickwickislen, en terstond daarop barstte het verschrikkelijkste salvo los, dat ooit de aarde, of een bejaard heer op zijne beenen, deed beven.

Het was in dezen neteligen toestand, blootgesteld aan ejn levendig vuur van losse patronen, en bedreigd door de manoeuvres van een regiment, dat aan den anderen kant was opgemarcheerd, dat Pickwick die koelzinnigheid en beradenheid ten toon spreidde, welke tot de kenmerken eener waarlijk groote ziel behooren. Hij greep Winkle bij den arm, eu smeekte hem en Stockwall ernstig, om toch te bedenken, dat zij van het vuren, behalve de

28

-ocr page 37-

De heer Pickwick tusschen twee vuren.

mogelijkheid dat de geweldige schoten hen doof zouden maken, geen gevaar te duchten hadden.

quot;Maar — maar,quot; zeide Winkle, zelf van angst over de mogelijkheid, welke in zijue gedachten opkwam, vcrbleekcnde, quot;als een van de soldaten eens, bij vergissing, een kogel op zijn geweer deed? Mij dunkt, ik hoorde daar iets voorbij mijn oor fluiten.quot;

quot;Hel zou best zijn, dat wij plat op den grond gingen liggen, niet waar ?quot; zeide Stockwall.

quot;Neen, neen — het is nu al gedaan,quot; zeide Pickwick. Zijn lip mocht beven, zijne wang verbleeken, maar gecne uitdrukking van vrees kon den mond des groolcn mans .ontvallen.

Pickwick had gelijk; het vuren had opgehouden. Maar nauwelijks had hij tijd gehad om zich met de juistheid zijner voorspelling geluk te wenschcn, of hij bemerkte in de linie eene snelle beweging; het schorre commando liep er weder langs, en voordat iemand van het gezelschap kon vermoeden wat er gebeuren zou, kwamen al de zes regimenten, met gevelde bajonetten, in den stormpas op de plek af, waar Pickwick met zijne vrienden stond.

Een mensch is maar een mensch, en cr is een punt, waarboven de mensche-1 lijke moed zich niet verheft'en kan. Pickwick staarde een oogenblik door zijn j bril de voortrukkende linie aan; toen keerde hij zich om, en — wij willen | niet zeggen vlood; vooreerst, omdat het eene vernederende uitdrukking is; I ten anderen, omdat de lichamelijke omvang van den achtbaren Pickwick hem I geenszins voor zulk een overijlden terugtocht geschikt maakte—derhalve; | hij liep op een dratje weg, zoo snel zijne beenen maar voort wilden ; zoo snel, lom de waarheid te zeggen, dat hij niet dan tc Iaat zag, in welk een neteligen I toestand hij zich eigenlijk bevond.

| De troepen aan den anderen kant, over wier opmarcheeren Pickwick zich leenige minuten te voren had verwonderd, hadden zich in slagorde geschaard,

■ om den aanval van hen, die de citadel kwansuis moesten belegeren, af te

■ slaan; en het gevolg was, dat Pickwick en zijne metgezellen zich onvoorziens

■ tusschen twee lange liniën ingesloten bevonden, waarvan de eene in den storm-Ipas aanrukte, terwijl de andere met gevelde bajonetten den schok afwachtte.

quot;Hei daar! hei!quot; riepen de officieren van de voortrukkende linie.

quot;Uit den weg!quot; riepen de officieren van de palstaande.

quot;Waar moeten wij dan naar toe?quot; schreeuwden de onthutste Pickwickisten.

quot;Hei daar! hei!quot; was het cenige antwoord. Er volgde een oogenblik van onLeschrijfelijke benauwdheid ; en toen de Pickwickisten weder bij hunne zinnen kwamen, lagen zij mei hunne beenen in de lucht, zonder zich iets te herinneren dan een verward gedruis, het stampen eener menigte voetstappen, eenige geweldige stooten, en een halt bedwongen gelach.

Slockwall en Winkle hadden beide onwillekeurig eenige fraaie bokken-'prongen gemaakt. De laatste had zijn neus aan bloed gevallen, en bleef op 'en grond zitten, terwijl hij den rooden stroom met zijn gelen zakdoek poogde e stelpen. Het duurde derhalve eene poos, voordat hij opzag, en het eerste, quot;quot;at hem toen in het oog viel, was zijn geëerde vriend en voorganger, die 'P eenigen afstand zijn hoed naliep, welke op eene zeer aardige manier voor 'ein uil huppelde.

Ef zijn weinige oogenblikken in eens menschen leven, waarin hij meer 'erdriet ondervindt en minder liefderijk medelijden aantreft, dan wanneer hij 'jn hoed naloopt. Er is zeer veel koelbloedigheid en een juist oordeel noodig.

29

-ocr page 38-

Samuel Pickwick.

om zulk een hoed weder in zijne macht te krijgen. Men moet zich niet te veel haasten; want dan loopt men hem voorbij. Men dient zich ook voor hel andere uiterste te wachten, want dan krijgt men hem in het geheel niet. De beste manier is den vluchteling bestendig op zijde te blijven, eeno goede gelegenheid af te wachten, dan te maken, dat men een weinig voor komt, snel te bukken, den hoed te grijpen, en stevig op het hoofd te zetten, maar vooral dat alles met een vergenoegd glimlachend gezicht te doen, alsof men evenveel pret in de grap had, als iemand anders.

Een dartel windje dreef den hoed van Pickwick spelend voor zich heen. Deze liep zijn hoofddeksel na, en meende het reeds te hebben, toen het op eens weder ver buiten zijn bereik was. Geheel buiten adem wilde Pickwiek reeds zijn eigendom aan het noodlot overlaten, toen het toeval hem te hulp kwam, en de hoed tegen het wiel van een rijtuig, dat met nog eenige anderen op eene rij geschaard stond, bleef liggen. Pickwick nam zijne kans waar, schoot toe, maakte zich meester van zijn hoofddeksel, en bleef staan om adem te scheppen. Hij was nog geen halve minuut blijven staan, toen hij zich bij zijn naam hoorde roepen door eene stem, waarin hij terstond die van Tupman herkende. Hij sloeg terstond zijne oogen op, en hetgeen hij zag, vervulde hem met verwondering en blijdschap.

In eene opene barouche, waarvan men de paarden had afgespannen, opdat het rijtuig in de bekrompen ruimte minder plaats zou beslaan, stonden' een zwaarlijvig oud heer, met een blauwen rok met vergulde knoopen, eene hartsleeren broek en kaplaarzen, twee jonge dames met voiles en veeren, een jong heer, naar het scheen verliefd op een dezer dames, eene oudachtige dame, waarschijnlijk de tante der twee jonge, en eindelijk Tupman, zoo recht op zijn gemak, alsof hij van kindsbeen bij de familie in huis bad gewoond. Tusschen de achterwielen der barouche hing eene sluitmand van de grootste soort — eene van die sluitmandcn, welke in een nadenkend gemoed steeds de denkbeelden van koude hoenders, ossentong en flcsschen wijn opwekken — en op den bok zat een dikke jongen met een rood gezicht, vast in slaap, wien men slechts behoefde aan te zien, om in hem den dienstbaren uitdeeler te herkennen van den inhoud der bovengenoemde sluitmand, wanneer het tijd zou zijn dien te nuttigen.

Pickwick had al deze belangrijke voorwerpen met een haastigen blik overzien, toen hij door zijn getrouwen leerling nogmaals begroet werd.

quot;Pickwick —Pickwick!quot; riep Tupman. quot;Stap in! Haast u!quot;

quot;Kom bij ons, mijnheer. Stap in, als het u belieft!quot; zeide de bejaarde heer. quot;Jozef! — Die verwenschte jongen! hij zit alweer te slapen — Jozef! laat de tree neer!quot; De dikke jongen liet zich langzaam van den bok afzakken, sloeg de trede neer, en opende het portier.

Stockwall en Winkle kwamen op hetzelfde oogenblik aan.

quot;Plaats voor alle drie, heeren!quot; zeide de bejaarde heer. quot;Twee binnenin, en een buitenop. — Jozef! maak plaats voor een van die drie heeren op den bok. —Komaan, mijnheer!quot; Dit zeggende, slak de zwaarlijvige bejaarde heer zijn arm uil, en trok de heeren Pickwiek en Stockwall, na elkander, bijna met geweld in de barouche. Winkle klom op den bok; de dikke jongen volgde zijn voorbeeld, en viel op hetzelfde oogenblik weder in slaap.

quot;Wel, heeren!quot; zeide de bejaarde heer, quot;dat doet mij veel pleizier. quot;Ik ken u wel, heeren! al herinnert gij u misschien niet wie ik ben. Ik heb verleden winter eenige avonden in uwe club doorgebracht. Dezen morgen vond ik

30

-ocr page 39-

De dikke jongen bedient aan tafel.

mijn vriend Tupman hier. Ik was blij, dat ik hem nog eens wederzag. En hoe vaart gij, mijnheer? Gij ziet er bijzonder goed uit.quot;

Pickwick dankte hem voor het compliment, cn drukte den bejaarden heer met de kaplaarzen hartelijk de hand.

quot;En hoe vaart gij, mijnheer?quot; vervolgde de bejaarde heer. Stockwall met vaderlijke minzaamheid aansprekende. quot;Wel, dal doet mij plcizier. — En gij, mijnheer?quot; — Dit gold Winkle. — quot;Ook wel? Ik ben er waarlijk mede in mijn schik. Daar hebt gij mijne kleine meisjes, heeren! mijne dochters; en dal is mijne zusier, mejufvrouw Rachel Wardle. Zij is nog eene jonge jufvrouw, en loeh geene jonge jufvrouw.quot; Dit zeggende, gaf hij Pickwick schertsend een elleboogstoot in de ribben, en lachte zeer hartelijk.

quot;Lieve hemel, broeder!quot; zeide jufvrouw Rachel met een pijnlijk lachje.

quot;Het is toch waar,quot; zeide de bejaarde heer. quot;Niemand kan hel tegenspreken. Heeren! ik verzoek u verschooning; dit is mijn vriend, mijnheer Trundle. Nu kennen wij elkander. Laat ons nu vergenoegden eendrachtig wezen, en zien wat er te zien is.quot; De bejaarde heer zette zijn bril op; Pickwick haalde zijn verrekijker uit; allen stonden op, en keken over elkanders schouders, om de manoeuvres gade te slaan.

Het waren inderdaad verbazende manoeuvres. Hel eene gelid vuurde over de hoofden van hel andere, en ging dan achteruit; dan vuurde het andere gelid over de hoofden van nog een ander, en ging ook achteruil. Men vormde earre's met de officieren in het midden, klom met stormladders aan den eenen kant in de gracht af, cn aan den anderen kant, ook met stormladders, er weder uit, verwoestte barricaden van schanskorven, en deed wonderen van dapperheid. Tusschenbeide werden de kanonnen afgeschoten, met een slag, dat de lucht van hel gegil der dames weergalmde. De jonge jufvrouwen Wardle waren zoo verschrikt, dat mijnheer Trundle de eene en Stockwall de andere moest vasthouden, terwijl de zuster van mijnheer Wardle het zoo op de zenuwen kreeg, dat Tupman het noodig achtte zijn arm om haar middel te slaan, om te voorkomen, dal zij lusschen de banken nederzonk. Iedereen was ecnigs-zins onthutst, behalve de dikke jongen, die zoo gerust bleef slapen, alsof het kanongebulder zijn wiegcdcuntje geweest was.

quot;Jozef!quot; riep Wardle, toen de citadel was ingenomen, en belegerden en belegeraars te zamen gingen eten. quot;Die weergasche jongen slaapt alweer! Mag ik u verzoeken, mijnheer! hem eens te knijpen — in zijn been, als het u belieft; dat is hel eenige, waarvan bij wakker wordt. Ik dank u! — Jozef, maak de sluilmand open !quot;

De dikke jongen, die door de gedienstige kneep van Winkle helder wakker was geworden, liet zich weder van den bok zakken, en begon, met meer handigheid dan men bij zijne vroegere traagheid zou verwacht hebben, de mand te ontpakken.

quot;Wij zullen wal gedrongen moeten zitten,quot; zeide de bejaarde heer. Na eenige plagerijen over het kreuken van de wijde mouwen der dames, en menigen blos over de in scherts verscheidene malen herhaalde voorslagen, dat de dames op de knieën der heeren zouden gaan zitten, hadden allen in de barouche plaats gevonden, en nu begon Wardle van den dikken jongen, die acljterop geklommen was, den inhoud der mand stuksgewijze aan te nemen en in hel rijtuig af te geven.

quot;Eerst de messen en vorken. Jozef! Nu de borden! Nu de kapoen! Nu de tong! Nu de duivenpastei! Pas op de ham en de kalfsschijf! Geef de kreeften

51

-ocr page 40-

Samuel Pickwick.

aan. Nu de sla!quot; Deze bevelen volgden snel op elkander, terwijl Wardle de opgenoemde voorwerpen aannam en overreikte, en iedereen schotels in de handen en op de knieën gaf, totdat men ze niet meer bergen kon. quot;Ziet het er niet goed uit?quot; vroeg de lustige oude man, toen men zich gereed maakte om op den maaltijd aan te vallen.

quot;Heerlijk!quot; antwoordde Winkle, die op den bok een hoen voorsneed.

quot;Een glas wijn!quot;

quot;Met zeer veel genoegen.quot;

quot;Het zou beter zijn, als gij daar omhoog eene flesch bij u hadt, niet waar?quot;

quot;Gij zijt al te goed.quot;

quot;Jozef!quot;

quot;Wat blieft mijnheer?quot; De jongen sliep nu niet; want het was hem gelukt, een vleeschpasleitje achter te houden.

quot;Geef mijnheer eene lleseli op den bok. -— Verheugd u te zien, mijnheer!quot;

quot;Dank u!quot; Winkle ledigde zijn glas, en zette de Tlesch naast zich. Nu begon het geheele gezelschap met elkander te drinken, en het gesprek werd algemeen.

quot;Zie eens, hoe druk Emilia het heeft met den vreemden heer!quot; fluisterde jufvrouw Rachel met echt oudvrijsterlijke wangunst haar broeder in.

quot;Ei zoo !quot; zeide de vroolijke oude heer. quot;Ja, dat is zeer natuurlijk—niets ongewoons. — Een glas wijn, mijnheer Pickwick!quot; De gevraagde, die juist met alle aandacht hot inwendige cener duivenpastei onderzocht, gaf zijne toestemming.

quot;Emiliaatjc!quot; zeide de tante, met het a i r van eene gouvernante: quot;praal toch zoo hard niet, kind!quot;

quot;Lieve hemel, tante !quot;

quot;Tante en die oude heer zouden wel geheel alleeil willen praten,quot; fluisterde Isabella hare zuster toe. De jonge dames lachten hartelijk, en de oude wilde een zeer zoetsappig gezicht zetten, maar kon het niet gedaan krijgen.

quot;Jonge meisjes zijn altijd zoo vroolijkzeide de tante tol Tnpman, op een medelijdenden toon, alsof de vroolijkheid een ongelukkig gebrek ware geweest.

quot;Dat is waar,quot; zeide Tupman, die niet begreep welk antwoord men van hem verwachtte. quot;Zij zijn waarlijk te benijden.quot;

quot;Hm!quot; zeide tante.

quot;Wilt gij mij vergunnen ?quot; zeide Tupman op een suikerzoelen toon, terwijl | hij de hand der bekoorlijke Rachel zeer zacht aanraakte, en met zijne andere hand de flesch een weinig oplichtte. quot;Wilt gij mij vergunnen?quot;

quot;O, mijnheer!quot; zeide jufvrouw Rachel.

Tupman zag haar met een teederen blik aan, en Rache'. gaf hare vrees te kennen, dat er nog meer kanonnen zouden worden afgeschoten, in welk geval zij natuurlijk weder ondersteuning zou noodig hebben.

quot;Vindt gij mijne nichtjes mooi?quot; fluisterde de liefhebbende tante.

quot;Dat zou ik, als hare tante niet bier was,quot; antwoordde Tupman zeer vlot.

quot;O, gij deugniet! Maar inderdaad, als hare kleur een weinig beter was, denkt gij dan niet, dat zij er zeer aardig zouden uitzien — vooral bij kaarslicht?quot; ! quot;Ja, dat denk ik wel,quot; antwoordde Tupman onverschillig.

j quot;O, gij fopt mij! — ik weet wat gij zeggen wilt.quot;

quot;Wat dan?quot; vroeg Tupman, die zelf niet wist, dat hij iets had willen zeggen.

quot;Gij wilt zeggen, dat Isabella scheef' is — gij mannen zijt zoo nauwlettend. Nu , gij hebt gelijk, het is waar; en ik moet bekennen , dat er niets is, 'twelk

32

-ocr page 41-

-il—

De dikke jongen wordt op prijs gesteld als natuurlijke curiositeit. 35

ccn meisje meer misslaat. Ik zeg haar dikwijls, dat zij, als zij wat ouder wordt, een zeer leelijk postuur zal krijgen. Gij zijt een schalk; dat moet ik zeggen.quot;

Tupman had er niets tegen, om dezen eeretitel zoo gemakkelijk te verdienen ; hij zette daarom een zeer schalkachtig gezicht, en glimlachte gc-licimzinnig.

quot;Welk een spottende glimlach!quot;' zeide de bewonderende Rachel. quot;Ik moet zeggen, dat ik waarlijk hang voor u word.quot;

quot;Bang voor mij ?quot;

quot;O, gij kunt mij niets verbergen; ik weet wel, wat gij met dien glimlach meent.quot;

quot;Wat dan?quot; vroeg Tupman, die er zelf geenerlei denkbeeld van had.

quot;Gij meent,quot; hernam de tante, nog zachter fluisterende; quot;dat gij den scheeven schouder van Isabella nog zoo erg niet vindt als de coquetterie van Emilia. Ik moet u gelijk geven. Gij kunt u niet verbeelden, hoe bedroefd ik er mij dikwijls over maak. Mijn lieve broeder is zoo goedhartig, zoo on-ergdenkend, dal hij er nooit op let. Als hij het bemerkte, zou het een nagel aan zijne doodkist wezen. Ik hoop, dat hel slechts eene onbedachtzaamheid van haar is; maar....'- Do tante zuchtte en schudde wanhopig haar hoofd.

quot;Ik geloof vast, dat tante over ons spreekt,quot; fluisterde Emilia hare zuster toe. quot;Zij ziel er zoo boosaardig uit.quot;

quot;Zoo!quot; hernam Isabella. quot;Lieve tante!quot;

quot;Lieve Isabella!quot;

quot;Ik ben zoo bang, dat gij koude zult vatten! Gij moest een zakdoek om uw hoofd knoopen , als gij uw hoed niet wilt opzetten ; uw haar begint dun te worden, gij moest waarlijk meer om uwe jaren denken.quot;

Hoe welverdiend deze wraak ook wezen mocht, was zij echter wat al te gestreng. Wie weet, hoe de tante hare verontwaardiging lucht zou hebben gegeven, indien de oude heer VVardle haar niet zonder erg den mond had gestopt, door zoo hard hij kon om Jozef te roepen.

quot;Die verwenschtc jongen,quot; zeide de oude heer, quot;hij is alweer in slaap.quot;

quot;Dal is vreemd met dien jongen,quot; zeide Pickw ick. quot;Slaapl hij altijd zoo ?quot;

quot;Altijd,quot; antwoordde Wardle. quot;Hij doel slapende zijne boodschappen, cn snorkt als hij de tafel bedient.quot;

quot;Dal vind ik raar,quot; zeide Pickwick.

quot;Ja, wel raar,quot; hernam de oude beer. quot;Ik ben trolseh op dien jongen — ik zou hem voor geen geld willen missen — ik houd hem als eene rariteit. Hier, Jozef, — Jozef! neem dat goed weg, en trek nog eene flesch open.quot;

De dikke jongen stond op, opende zijne oogen, slokte een stuk pasteikorsl door, dal hij pas in zijn mond had gestoken, toen hij in slaap viel , en begon langzaam hel bevel van zijn meester te gehoorzamen. Met begeerige blikken hel overschot van den maaltijd aanglurende, pakte hij de schotels en borden weder in de mand. De volle flesch, die hij bad aangereikt, was spoedig geledigd ; de mand werd weder vastgebonden, de dikke jongen klom weder op den bok, de brillen en verrekijkers werden wederom ter hand genomen, en het manoeuvreeren der troepen begon opnieuw. De kanonnen bulderden en de dames gilden, gelijk te voren. Eindelijk sprong de mijn, cn toen begonnen de troepen en de aanschouwers te gelijk af le Irekkeu.

quot;Nu!quot; zeide de oude heer, tol besluit van een gesprek, dat hij in de tusschenpoozen van stilte met Pickwick had gevoerd: quot;gij zult er wel aan denken, dat wij morgen u allen bij ons wachten ?quot;

3

S*M. PICKWICK.

-ocr page 42-

Samuel Pickwick.

quot;Ik beloof het u,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Gij weet mijn adres?quot;

quot;Manor-Farm bij Dingley-Del 1zeide Pickwick, nadat hij in zijn zakboekje had gekeken.

quot;Juist,quot; zeide de oude heer. quot;Ontbond, dat ik u niet voor over acht dagen weder laat gaan; gij moet alles zien, wat er te zien is. Jozef! — drommels! hij slaapt alweer! — Jozef! help Tom de paarden voorspannen.quot;

De paarden werden voorgespannen, de koetsier klom op den bok, de dikke jongen zetle zich naast hem, men zeide elkander vaarwel, en het rijtuig reed weg. Toen de Pickwickistcn zich omkeerden, om het na te zien, wierp de ondergaande zon een rooden gloed op de gezichten hunner gulle vrienden, en had Jozef zijn hoofd reeds weder op zijne borst laten zakken.

V.

EEN KORT HOOFDSTUK , WAARIN ONDER ANDEREN VERHAALD WORDT , HOE PICKWICK EEN WAGEN WILDE MENNEN EN WINKLE TE PAARD RIJDEN,

EN HOE DIT HUN BEKWAM.

Helder was de hemel, verkwikkelijk de zachte lucht en schoon alles, wat men rondom zich zag, toen Pickwick over de borstwering der brug van ; Rochester leunde, terwijl bij de natuur beschouwde en naar zijn ontbijt wachtte. Het tooneel was inderdaad treffend genoeg om zelfs een minder nadenkend gemoed te bekoren.

Aan de linkerband van den aanschouwer verhief zich de oude muur, die hier en daar in puin gevallen w as, en op andere plekken dreigend over het smalle strand heen hing. Groote trossen zeewier zwierden aan de punten der uitstekende stecnen in den w ind; en het groene klimop slingerde zich treurig om de afgebrokkelde kantcelen. Daar achter verhief zich het oude kasteel, met zijne van dak beroofde torens en zware maar gebarsten muren, doch nog even trotsch en dreigend als toen, zevenhonderd jaren geleden , het wapengekletter of feestgejuich daarin weergalmde. Aan beide zijden strekten zich de oevers van de Medway, met weiden en koornvelden bedekt, waarachter,'j zich bier en daar een windmolen of kerktoren verhief, zoo ver uit, als het oog kon reiken. Het geheel vormde een veelkleurig en bevallig landschap, dat een nog schilderachtiger voorkomen verkreeg, door de schaduwen, die . daarover heentrokken, naarmate de dunne wolkjes de morgenzon voorbij-zweefden. De rivier, waarin de blauwe hemel zich afspiegelde, stuwde hare ' glinsterende golfjes zacht kabbelend voort, en de riemen dor visscbers plasten j met afgemeten slagen in bet water, terwijl hunne zware booten langzaam den stroom afgleden.

Uit bet gepeins, waarin dit tooneel hem had doen verzinken, werd Pickwick gewekt door een quot;goeden morgenquot; en een tik op zijn schouder. Hij keerde | zich om. Het was Winkle, die hem kwam peggen, dat zijne reisgenooten •] naar hem wachtten, om te gaan ontbijten. Zij gingen naar bet logement, zetten zich terstond aan tafel, en de gebraden ham, eieren, thee, koffie, broodjes en andere eetwaren verdwenen met eene snelheid, welke tegelijk

54

-ocr page 43-

De wijze, hoe men reizen zal, wordt bepaald.

het beste bewijs van het smakelijke der toebereiding en den eetlust der gasten opleverde.

zijn | iijju dienen wij over Manor-Farm te spreken,quot; zeide Pickwick. quot;Hoe zullen wij er heen komen ?quot;

quot;Misschien zou het best wezen er den oppasser eens naar te vragen,quot; zeide Tupman, en de oppasser werd geroepen.

quot;Dingley-Dell, mijnheer? — vijftien mijlen — rijdt geen diligence door — postsjecs, mijnbeer?quot;

quot;Maar in eene postsjees is slechts voor twee personen plaats,quot; merkte Pickwick aan.

quot;Gelijk, mijnheer! neem niet kwalijk — mooie sjees met vier wielen, mijnheer! Plaats voor twee achterin, en de heer, die rijdt, voorop. O! neem niet kwalijk, mijnheer! dat zijn er maar drie.quot;

quot;Hoe zullen wij het dan maken?quot; vroeg Stockwall.

quot;Misschien zou een van de heeren wel te paard willen rijden, mijnheer!quot; zeide dc oppasser, met een blik op Winkle. quot;Hebben zeer goede rijpaarden, mijnheer! Een knecht van mijnheer Wardle kan ze terugbrengen.quot;

quot;Dat zou wel schikken,quot; zeide Pickwick. quot;Winkle! wilt gij te paard rijden?quot; In den grond van zijn hart twijfelde Winkle zeer, of het wel goed zou afloopen, indien hij de proef hiervan nam; maar, daar hij om alles in de wereld gcene aanleiding wilde geven om hem van lafheid te verdenken, antwoordde hij terstond zeer manhaftig: „Zekerlijk. Ik zou niets liever willen.quot; Nu had hij bet noodlot als het ware getart, en moest afwachten, wat er van komen zou.

quot;Maak dan, dat alles om elf uur gereed is,quot; zeide Pickwick.

Dc oppasser verwijderde zich, en toen het ontbijt was afgcloopen, begaven de reizigers zich naar hunne slaapvertrekken, om zich voor dit tochtje gereed te maken. Nauwelijks waren zij weder beneden, of de beloofde sjees kwam voor de deur, getrokken door een reusachtig bruin paard. Op hetzelfde oogen-blik verscheen een stalknecht, die een ander paard, voor Winkle gezadeld, en even groot en forsch als het andere, aan den toom leidde.

quot;Lieve Hemel Iquot; zeide Pickwick, toen hij met zijn gezelschap buiten de deur kwam: quot;Wie zal ons rijden? Daar heb ik niet aan gedacht.quot;

quot;Wel, gij, natuurlijk,quot; zcide Tupman.

quot;Natuurlijk,quot; zeide Stockwall.

quot;Ik?quot; riep Pickwick uit.

quot;Wees maar niet bang, mijnheer!quot; viel dc stalknecht hierop in. quot;Het beest is zoo mak, dat een klein kind het zou kunnen regeeren.quot;

quot;Het is dan niet schuw of schrikachtig?quot; vroeg Pickwick.

quot;Schuw, mijnheer ?quot; hernam de stalknecht. quot;Het zou niet schrikken, al kwam het een wagen vol apen met afgebrande staarten tegen.quot;

Tegen dit bewijs was niets in te brengen. Tupman en Stockwall plaatsten zich in den bak van de sjees, en Pickwick op zijn hoog verheven bankje, waarna de oppasser hem de leidsels en de zweep aangaf.

quot;Ho!quot; riep Pickwick, toen het reusachtige dier ecne neiging aan den dag legde om den wagen achteruit in de ruiten te dringen.

quot;Ho!quot; riep de stalknecht. quot;Het is niets, heeren, dan een beetje ongeduld! houd hem eens vast, William! Dc oppasser gehoorzaamde; en nu zou de stalknecht Winkle helpen opstijgen.

quot;Aan den anderen kant, als 't u belieft, mijnheer!quot;

3S

-ocr page 44-

Samuel Pickwick.

quot;Verduiveld! hij wou cr aan den verkeerden kant op,quot; fluisterde een grinnikende postiljon den in zijne vuist lachenden oppasser toe.

Winkle maakte zich het ontvangen onderricht ten nutte, en klom in den zadel, met weinig minder moeite dan het hem zou gekost hebben om over het boord van een oorlogschip te klouteren.

quot;Alles in orde?quot; vroeg Pickwick, met een angstig voorgevoel, dat alles verkeerd zou gaan.

quot;Alles in orde,quot; antwoordde Winkle mei ceue benauwde stem.

quot;Los maar!quot; riep de slalknecht. quot;Houd de teugels aan, mijnheer!quot; en daar

uit vn liulpbe rijluig Niet ifkom loc ZOI

mede rolde hel rijtuig, niet Pickwick op den hok, en sprong het paard, met le leic

Winkle op den rug, te gelijk voort, lot groot vermaak van al de bedienden uit het logement.

quot;Waarom gaat uw paard zoo scheef!quot; riep Slockwall uit de sjees Winkle toe.

quot;Ik kan het mij niet begrijpen,quot; antwoordde Winkle, wiens paard goedvond op eene zeer zonderlinge manier de straat af te galoppeeren, met den kop naar den eenen en den staart naar den anderen kant.

had, om hel paard, dat voor de sjees liep, te regeeren, welk dier verscheidene hebbelijkheden aan den dag legde, die den onpartijdigen aanschouwer zeer onderhoudend moesten voorkomen, maar hem, die do leidsels hield, in geenen deele aangenaam konden zijn. Behalve dat het onophoudelijk, en op éene zeer Irokke lastige manier, met den kop zwaaide, en zoo hard aan de teugels trok, dat sich on bet bijna niet le houden was, had het do zonderlinge liefliebberij, om nu en lerwijl dan op zijde le springen, een oogenblik (e blijven staan, en dan eene poos quot; voort le rennen, met eene vaart, die door niels te stuiten was.

quot;Wat zou hij daarmee willen hebben ?quot; vroeg Slockwall, toen het paard voor

Pickwi liep 00 »eweld

de twintigste maal deze kunst had vertoond.

voorbe stel ell erwoi

De

Pickwick had geen tijd om hierop te letten, daar hij al zijne aandacht noodigi liet W

'Een

Hel sn de

quot;Ik weet het niet,quot; antwoordde Tupman. quot;Ik geloof toc:i wel, dat hij een jp hol, beetje schichtig is.quot; Slockwall wilde antwoorden, toen een uitroep van mijnheer uit he Pickwick hem daarin verhinderde.

quot;Ho!quot; zeide deze. quot;Ik heb mijne zweep verloren.quot;

quot;Winkle!quot; riep Slockwall den ruiter toe, die mei zijn hoed in den nek achteraan kwam draven, en hij eiken schok, die hem hoog uit den zadel deed

'.ijn lo Nad irmoei tan Ik De ) ickwi quot;Ho

quot;Wi quot;Ho quot;ttu

quot;Is

opwippen, een pijnlijk gezicht trok, quot;raap, als 't u belieft, de zweep eens op!quot; lukkig Winkle hield uit alle macht de teugels aan; en toen het hem eindelijk gelukt Diibcsc was zijn paard lol slaan te brengen, steeg bij af, reikte Pickwick de zweep eu sch aan en wilde weder opstijgen. iet pat

Of nu het forsche paard, uit speelzieke dartelheid, een weinig met Winkle iczigh wilde schertsen en stoeien, of wel op de gedachte kwam, dal het pleizieriger jp te zou zijn, de reis zonder dan met een ruiter op den rug le volbrengen, is eene vraag, die wij niet wel kunnen beslissen. Dit is echter zeker, dat het beest, zoodra Winkle eene poging aanwendde om weder in den zadel te klimmen, door ceue vlugge beweging de teugels over zijn kop liet glippen, en, zoover de lengte der riemen wilde gedoogen, achteruit sloof.

quot;Ho, mijn beestje!quot; riep Winkle op een vleienden loon. quot;Sta, bonk! sta!quot;

Maar het quot;beesljequot; liet zich hici mede niet verschalken ; hoe meer Winkle het poogde nabij te komen, des te meer deinsde het zijwaarts af; en, in weerwil van alle roepen en vleien, draaiden Winkle en het paard tien minuten lang in een kring om elkander been, en waren na verloop van dien lijd nog juist zoover van elkander, als in hel begin. Dit zou altijd een onaangenaam geval

36

'ijn glt;

irijgei

quot;Wi

3aard

quot;Gij •iep P quot;Ma mij le Piek

-ocr page 45-

Be vastgestelde orde wordt verbroken.

uit vrees, dat er iets langs den weg zou komen, en ging terug, om zijn hulpbehoevenden reismakker bij te slaan, terwijl Tupman en Stockwall in het rijtuig bleven zitten.

Niet zoodra zag het paard Pickwick met de zweep in de hand op zich ifkomen, of het verwisselde de kringvormige beweging, waarin het tot nog loe zooveel behagen had goschcpt, met eene zoo overijlde rug»aartsche, dat bet Winkle, die nog hel eind der teugels vasthield, op een dralje medetrok. Pickwick snelde hem te hulp; maar hoe halder Pitkwick liep, des te harder liep ook het paard achteruit. Na een beelje steigeren en hel opjagen van eene 'eweldige stofwolk, liet Winkle, wien de armen bijna van het lijf waren gelrokken, de teugels los. Hel paard schudde zijn kop, staarde hem aan, keerde ïich om, en draalde weltevreden naar Koe he ster, om zijn stal op te zoeken, terwijl Pickwick en Winkle elkander vol verslagenheid aankeken. Een geratel op eenigen afstand trok hunne aandacht. Zij zagen om. quot;Lieve Hemel!quot; riep Pickwick ontzet: quot;daar gaal het andere paard op hol!quot; Het was maar al te waar. Het beest was bang geworden door het rumoer, en de teugels lagen op zijn rug. Het gevolg is licht le vermoeden. Het ging 3p hol, mei hel rijtuig achter zich. Het holde echter niet ver. Tupman sprong uit het rijtuig over de heg, die den weg bezoomde; Stockwall volgde zijn voorbeeld; hel paard slingerde de sjees tegen een paal, zoodat bok en onderstel elk naar een anderen kant sloven, en bleef toen stokstijf slaan, om de 1 erwoesting, die het had aangericht, te bekijken.

De eerste zorg der twee nog op de been zijnde vrienden was, hunne ongelukkige makkers uit hun bed van haagdoornen op te helpen, waarbij zij het gelukt onbeschrijfelijk genoegen hadden van te bevinden, dat deze, eenige scheuren zweep en schrammen uitgezonderd, geen letsel hadden bekomen. Vervolgens moest iet paard worden uitgespannen. Toen deze voor allen ongewone en moeielijke aezighcid verricht was, wist het gezelschap niet beter te doen, dan langzaam Jp te kuieren, hel paard aan den teugel voort te leiden, en het rijtuig aan 'ijn lot over te laten.

Nadat zij aldus een uur hadden voortgewandeld, kwamen zij aan eene kleine irmoedige herberg. In het tuintje daarnaast zagen zij een man met roode haren 'au het werk, en aanstonds verhief Pickwick zijne stem en riep: quot;Holla hei!quot; De roodharige keerde zich om, hield zijne hand boven zijne oogen, en bleef 1 sta!quot; Pickwick cn zijne reisgenooten zeer bedaard aanstaren.

quot;Holla hei!quot; herhaalde Pickwick.

quot;Wal moet je hebben ?quot; riep de roodharige.

quot;Hoever zijn wij hier van Dingley-üell?quot;

quot;lluim zeven mijlen.quot;

quot;Is de weg goed ?quot;

57

lo een lijn geweest, maar was dit vooral op een eenzamen weg, waar geen hulp te irijgen was.'quot;

in den quot;Wat moet ik doen?quot; schreeuwde Winkle, nadat hij nog eene poos met het paard had rondgcloopen. quot;Wat zal ik doen? Hij wil mij niet oplaten.quot; quot;Gij moest, hem maar aan den teugel houden, tot aan het eerste tolhek,quot; it alles -iep Pickwick uit de sjees.

quot;Maar hij wil niet mee,quot; schreeuwde Winkle. quot;Kom toch eens hier, om mij te helpen!quot;

i daar- Pickwick was de goedheid en menschlievendheid in eigen persoon ; hij wierp 1, met; Je leidsels op den rug van zijn paard, klom af, trok het rijtuig naar den kant, ienden

;le toe.

goed-ict den

noodig eidene ■r zeer »eenen ie zeer ik, dat nu en e poos

■d voor

hij ecu ijnhecr

:n nek ;1 deed s op ! quot;

Vinkle ieriger ,'en, is lat hel idcl te lippen,

kle het 'cerwil n lang g juist i geval

-ocr page 46-

Samuel Pickwick.

quot;Neen, slecht.quot; Na dit korte en bondige antwoord, keek de man zijn gezelschap nog eens aan, en ging toen weder aan het spitten.

quot;Kunnen wij dit paard hier op stal zeilen ?quot; vroeg Pickwick.

quot;Dal paard hier opstal zetten?quot; herhaalde de man, op zijne spade leunende.

quot;Ja; om het le bewaren totdat wij het halen,quot; hernam Pickwick, die met het paard aan den toom, nu dicht bij hel tuintje was gekomen.

quot;Vrouw!quot; riep de man, terwijl hij het paard met bijzondere aandacht bekeek. quot;Vrouw!quot;

Na verloop van eenige oogenblikken kwam eenc lange vrouw, met een grof, manachtig gezicht, de deur uit.

quot;Vrouwtje!quot; zeide Tupman, naderbij komende, op een suikerzoeten toon, quot;kunnen wij dit paard hier op stal zetten?quot;

De vrouw keek het gezelschap zeer oplettend aan, en de roodharige man fluisterde haar iets in het oor.

quot;Neen,quot; antwoordde zij, nadat zij zich een poosje had bedacht. quot;Ik ben ep bang voor.quot;

quot;Bang?quot; riep Pickwick uit. quot;Waar zou de vrouw bang voor wezen?quot;

quot;Wij zijn laatst al eens inhei verhoor moeten komen,quot; zeide de vrouw, terwijl zij weder naar binnen ging. quot;Ik wil er niets mee le maken hebben.quot;

quot;Dal is zoo zonderling, als ik ooit in mijn leven gezien heb,quot; zeide de verbaasde Pickwick.

quot;Ik — ik geloof,quot; fluisterde Winkle, terwijl zijne vrienden zich om hem heen verzamelden, quot;dal zij denken, dal wij niet op cene eerlijke manier, aan dat paard gekomen zijn.quot;

quot;Wal?quot; riep Pickwick met verontwaardiging uit. Winkle herhaalde zeer bescheiden zijn vermoeden.

quot;Zeg, kerel!quot; zeide Pickwick driftig, quot;denkt gij, dal wij hel paard gestolen hebben ?quot;

quot;Ik weet het zeker,quot; antwoordde de roodharige, met een grijnzenden lach, die de hoeken van zijn mond tot aan zijne ooren optrok. Daarmede ging hij in huis, en smeet de deur achter zich dicht.

quot;Het gelijkt wel een droom,quot; riep Pickwick uil, quot;een benauwde droom, den gehcelen dag te moeten rondloopen met een akelig paard, dat men niet kwijt kan raken.quot;

De bedrukte Picwickisten wandelden langzaam en treurig voort, mei hel groole beest, dat hen allen een doorn in hel oog was, achteraan^

Hel was laat in den namiddag, toen de vier vrienden met hunnen vier-voetigen reismakker de laan insloegen, die naar Jlanor-F arm voerde; maar de vreugde, dat zij zoo dicht bij de plaats hunner bestemming waren gekomen, werd verbitterd door de gedachte aan hel zonderlinge van hun voorkomen en het belachelijke van hun toestand. Gescheurde kleederen, opgekrabde gezichten, besloven schoenen, en bovenal hel paard — o, hoe verwensehte Pickwick dat paard! Van tijd tol tijd had hij hel edele dier met blikken vol haat en wraakzucht aangestaard; meer dan eens had hij berekend, hoeveel hel hem wel kosten zou, als hij hel beest de keel afsneed, en op dit oogenblik gevoelde j hij de verzoeking, om hel le slachten of aan zijn lol over le laten, met tiendubbele kracht. Hij werd uil zijn gepeins over dit bloeddorstig voornemen i opgewekt door het onverwachte gezicht van twee personen, die hen aan eene kromte der laan tegenkwamen. Hel was Wardle mei zijn getrouwen opwachler, den dikken jongen.

38

-ocr page 47-

Aankomst op Manor-I'arm.

quot;Waar zijt gij toch gebleven?quot; vroeg de gulle oude man. quot;Wij hebben u den geheelen dag gewacht. Wat! gezicht opengekrabt? Niet erg bezeerd, hoop ik — he ? Dat doet mij pleizicr. Hebt gij een ongeluk met het rijtuig gehad? Trekt het u maar niet aan. Zoo iets gebeurt hier alle dagen! Jozef! — die verwenschte jongen! hij slaapt alweer. — Jozef! neem mijnheer dat paard af, en breng het naar den stal.quot;

De dikke jongen ging langzaam met het paard heen, terwijl de oude heer, zijne gasten goedhartig beklagende over dat gedeelte hunner rampen, hetwelk zij goedvonden hem mede te deelen, met hen naar de keuken ging.

quot;Ik zal u eerst wat laten opknappen,quot; zeide de oude heer, quot;voordat wij te zamen het gezelschap in de voorkamer gaan opzoeken. — Emma! kersenbrandewijn ! — Jane! hier met naald en draad! — Mary! water en een handdoek! — Komaan, meisjes! haast u wat!quot;

Drie of vier knappe dienstmeisjes snelden heen, om het benoodigde te halen, terwijl een paar knechts, met ronde koppen en roode gezichten, van ecne bank onder den schoorsteenmantel opstonden (want hoewel het Mei was, schenen zij nog evenzeer op vuur gesteld te zijn, als in het hartje van December) en uit een donkeren hoek eene flesch schoensroeer en een half dozijn borstels voor den dag haalden.

quot;Haast u wat!quot; zeide de oude heer nog eens. Maar deze aanmaning was overbodig: want de dienstmeisjes kwamen reeds met brandewijn, water en naaigereedschap aan, en een der knechts greep Pickwick zoo onverwacht hij het been, dat de goede man bijna omvertuimelde , en schuierde zijne laars, totdat Pickwick de pijn aan zijne ekstcroogen niet meer kon uitstaan, terwijl de ander den rok van Winkle afborstelde.

Nadat Stockwall zich had gcwasschcn, plaatste hij zich met zijn rug naar het vuur, en nam, terwijl hij met innig genoegen zijn kersenbrandewijn slurpte, het vertrek eens op. Hij beschrijft het als een zeer ruim vertrek, met een rooden steenen vloer en een wijden schoorsteen. De zolder w as met hammen, zijden spek en risten uien behangen. De muren waren met eenige zweepen, een paar toomen en een zadel versierd, en bovendien met een oud, roestig geweer, waaronder men met groote letters las quot;geladen,quot; eene waarschuwing, die daar reeds vijftig jaren lang met evenveel reden als thans had gestaan. Ecne oude staande klok tikte deftig in een hoek, en aan een der talrijke haken boven de aanrechtbank hing een zwaar, oudcrwetsch, zilveren horloge.

quot;Gereed?quot; zeide de oude heer op een vragenden toon, loen zijne gasten gewasschcn, opgelapt en afgeborsteld waren.

quot;Om u te dienen,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Komt dan maar mee!quot; En nu bracht hij het gezelschap door eenige donkere gangen — waarin men eene poos moest wachten, tot Tupman aankwam, die achtergebleven -was, om een kus van Emma te stelen, en daarvoor naar hehooren met eenige stompen en krabbels was beloond — naar de deur der voorkamer.

quot;Welkom !quot; zeide de gulle gastheer, terwijl bij die deur opende. quot;Welkom, heeren, op Manor-Farm!quot;

39

-ocr page 48-

Samuel Pickwick.

VI.

BENE OUDEIIWETSJHE SPEELPAUT1J. - HET VEItllWl, VAN DEN PREDIKANT.

Een aantal gasten, die in de ouderwctsche voorkamer bij elkander zaten, stonden op, om Pickwick en zijne vrienden te groeten, toen deze binnentraden; en onder de introductie, die met alle behoorlijke plechtigheid werd volbracht, had Pickwick den tijd, om het voorkomen der personen, die hem omringden op tc nemen, en daaruit naar hunne karakters en zeden te gissen — ccne gewoonte, waarin hij, evenals vele andere groote mannen , bijzonder veel behagen schepte.

De moeder van den ouden Wardle — ccne stokoude dame, met eene hooge muls op en een verschoten zijden japon aan — zal op de eereplaats, aan den rechterhoek van den schoorsteen, en verscheidene bewijzen, dat zij in hare jonge jaren goed was opgevoed, en op baar ouden dag bet geleerde niet had vergelen, versierden de wanden van het vertrek, in de gedaante van geborduurde landschappen van hoogen ouderdom en gewerkte overtrekken van voetbankjes van lateren arbeid. De tante, de twee jonge dames en mijnheer Wardle zelf wedijverden met elkander, om de oude vrouw de grootste oplettendheid tc bewijzen. Zij verdrongen elkander om haar armstoel. Wardle hield hare oortrompet vast; de tante sneed een sinaasappel voor baar; de eene jonge juffer stond met haar reukflessclije gereed, en de andere schudde' de kussens op, in welke zij rustte. Tegenover haar zat. een oud heer, met een kalen schedel en een goedhartig, vriendelijk gezicht — de predikant van D ingley-Dell, en naast hem zijne echtgenoote, eene bejaarde, gezette vrouw, blakende van gezondheid, wie men het kon aanzien, dat zij niet alleen zeer bedreven was in de kunst om hartsterkende middelen voor anderen gereed te maken, maar die dranken ook zelve wel eens wilde proeven. Een kort, leelijk mannelje, met een gezicht als eene gerimpelde pippeling, stond in eei» hoek van het vertrek met een dik oud heer te praten; en om de tafel zaten nog een paar bejaarde heeren en even zoovele bejaarde dames stokstijf op hunne stoelen, en staarden Pickwick en zijne reisgenooten met onverholen nieuwsgierigheid aan.

quot;Mijnheer Pickwick, moeder!quot; zeide Wardle, zoo hard schreeuwende als hij kon.

quot;He?quot; zeide de oude vrouw, haar hoofd schuddende. quot;Ik versla u niet.quot;

quot;Mijnheer Pickwick, grootmoeder!quot; gilden beide jonge dames te gelijk.

quot;He ?quot; zeide de oude dame. quot;Maar liet is hetzelfde. Hij zal zich niet veel j bemoeien met eene oude vrouw, als ik ben.quot;

quot;Ik verzeker u, mevrouw!quot; zeide Pickwick, de oude dame bij de hand vattende, en zoo hard sprekende, dat zijn goedhartig gezicht bloedrood werd, quot;ik verzeker u, mevrouw! dat het mij uitnemend veel genoegen doét, eene dame van uwe jaren aan het hoofd van zulk eene lieve familie te zien, en nog zoo jong en gezond van uitzicht.quot;

quot;Hm!quot; zeide de oude vrouw, na eene korte poos stilzwijgens. quot;Ik geloof wel dat het goed gezegd is; maar ik heb er niets van verslaan.quot;

quot;Grootmoeder is een weinig uit haar humeur,quot; zeide Isabella met eene zachte stem; maar het zal straks wel beter gaan.quot;

Pickwick knikte, ten teeken, dat hij volkomen gewillig was om de gebreken

-ocr page 49-

Eene verontrustende oude dame.

des ouderdoms over hel hoofd le zien, en begon een onverschillig gesprek met de andere leden van het gezelschap.

quot;Manor-Farm heeft eene overheerlijke ligging,quot; zeide Pickwick.

quot;Eene overheerlijke ligging,quot; herhaalden zijne reisgenoolen, als eene driedubbele echo.

quot;Ik moet u gelijk geven,quot; zeide Wardle.

quot;En cr is geen beier bouwland in geheel Kent, mijnheer!quot; zeide het leelijke inannelje met bet gerimpelde gezicht; quot;neen, mijnheer! — zeker niet.quot; En toen hij dit gezegd had, zag hij zegevierend om zich heen, alsof hij een hardnekkigen tegenspreker had moeten bestrijden, en hem eindelijk den mond had gestopt. quot;En er is geen beter bouwland in geheel Kent,quot; zeide bet leelijke mannetje nog eens, na eene poos stilzwijgens.

quot;Behalve M u 11 i n's-M c a cl o ws,quot; zeide de dikke heer op een plechtigen toon.

quot;M u 11 i n's-Me ado ws? ' herhaalde bel leelijke mannetje, verachtelijk zijn neus ophalende.

quot;Ja, Mu II in's-Mc ad o ws,quot; herhaalde de dikke heer.

quot;Dat is eerst best land,quot; zeide een tweede dikke heer.

quot;Dat is hel zeker,quot;' viel een derde dikke heer Itrerop in.

quot;Wie twijfelt cr aan?'quot; zeide de zwaarlijvige gastheer.

Het leelijke mannetje zag twijfelend om zich been; maar toen hij bevond, dat hij de meerderheid legen zich had, zette hij een medelijdend gezicht, en sprak verder geen woord.

quot;Waar pralen zij over ?quot; vroeg de oude dame, eene barer kleindochters aansprekende en zeer hard schreeuwende; want gelijk vele doove lieden, was zij altijd bevreesd, dat anderen baar niet zouden verslaan.

quot;Over bel land, grootmoeder!'

quot;Wal? over hel land? Is cr dan iets gebeurd?quot;

quot;Neen, neen! Mijnheer Miller zeide, dat ons land beter was dan Mullin's-Meadows.quot;

quot;Hoe zou hij daar iels van weten ?quot; vroeg de oude vrouw mei verontwaardiging. quot;Zeg aan mijnheer Miller, dal hij een gek is.quot; Daarop hiel de oude vrouw, niets anders wetende of zij had deze woorden zacht gelluislcrd, zich recht overeind, en scheen den scbuldigc met hare oogen le willen doorboren.

quot;Kom, kom!' zeide de gastheer, vol ongeduldig verlangen om op een ander onderwerp le komen. quot;Wat dunkt u van een partijtje whist, mijnheer Pickwick?quot;

quot;Met veel pleizier,quot; antwoordde deze; quot;maar hel moet niet om mij alleen gebeuren.quot;

quot;Moeder houdt er bijzonder veel van,quot; zeide Wardle. „Niet waar, moeder?quot;

De oude dame, die, wanneer er over dit onderwerp werd gesproken, veel minder doof was dan anders, knikte toestemmend.

quot;Jozef! Jozef!1' riep dc oude heer. quot;Die verwensehte — o, daar is bij! — Jozef! zet de speeltafeltjes gereed.quot;

Dc slaperige jongen zette twee speeltafeltjes gereed, de eene voor hel whist, de andere voor hel Pope Joanl). De whistspelers waren Pickwick en de oude dame. Miller en de dikste heer; bij hel allegaartje voegden zich al de overige leden van het gezelschap.

41

1

Een gezelschapsspel, waarbij men een bord gebruikt. Die heer en vrouw bijeenkrijgt, heeft huwelijk (matrimony) en wint, terwijl bij, die boer en vrouw krijgt» verliest.

-ocr page 50-

42 Samuel Pickwick.

Het whist werd met al den ernst en de stilte gespeeld, welke dit edele spel vordert, dat men eigenlijk zieh schamen moest een spel te noemen. Bij het allegaartje aan de groote tafel was men integendeel zoo luidruchtig vroolijk, dat mijnheer Miller, die niet zoo volkomen in het spel verdiept was, als hij had moeten zijn, telkens in zijne aandacht werd gestoord en verscheidene hokken maakte, waardoor hij den dikken ouden heer in eene zeer slechte, en de oude dame in eene zeer goede luim hracht.

quot;Daar!quot; zeide de schuldige Miller zegepralende, toen hij den laatsten slag haalde: quot;nu had ik, naar mij dunkt, toch niet beter kunnen spelen.quot;

quot;Miller had de ruiten moeten troeven, niet waar, mijnheer?quot; zeide de oude dame.

Pickwick knikte toestemmend.

quot;Had ik?quot; zeide de ongelukkige, angstig zijn partner aanziende.

quot;Ja zeker, mijnheer!quot; zeide de dikke heer met eene ontzettende stem.

quot;Het spijt mij,quot; zeide Miller, geheel uit het veld geslagen.

quot;Dat helpt wat,quot; hromde de dikke heer.

Er volgde eene plechtige stilte. Pickwick glimlachte; de oude dame scheen ernstig, de dikke heer knorrig, en Miller beschaamd en verlegen.

Men speelde nog eenige partijen; doch telkens kregen Pickwick en zijne partner zulke goede kaarten, en Miller maakte uit verstrooiing zoovele hokken, dat de dikke heer van spijt meende te barsten. Toen men ophield met spelen , ging hij naar een hoek, en bleef daar een uur lang staan, zonder een woord te spreken. Na verloop van dien tijd trad hij toe, en bood Pickwick een snuifje aan, met het voorkomen van een man, die gezind was, al het leed, dat men hem berokkend had, edelmoedig te vergeven. De oude dame was thans veel beter bij haar gehoor; en de ongelukkige Miller gevoelde zich zoozeer op zijn gemak, als een visch op eene w arme stoof.

Bij het allegaartje ging het intusschen zeer vroolijk toe. Isabella Wardle speelde met mijnheer Trundle, Emilia met Stockwall, en de tante met Tupman samen. De oude heer Wardle was in de vroolijkste luim; hij maakte zooveel grappen met het bord, en de oude dames pasten zoo angstig op hare winst, dat er geen eind kwam aan bet gelach. Eene oude dame moest lelkens betalen, waarom dan ook telkens gelachen w erd; en wanneer zij knorrig werd, omdat zij wederom betalen moest, lachte men nog harder, totdat de oude dame zieh in haar lot schikte, en nog hartelijker lachte dan de anderen. Wanneer de tante hu we I ij k kreeg, begonnen de meisjes opnieuw te lachen, en scheen de tante genegen om uit te varen ; maar wanneer zij dan onder de tafel den handdruk van Tupman gevoelde, vergat zij haar ongenoegen, en lachte schalkachtig mede, als w ilde zij zeggen, dat zij misschien niet zoover van het huwelijk af was, als sommige menschen dachten; hierop begon dan iedereen weder te schateren, vooral de oude heer Wardle, die evenveel pret in zulke grappen had, als de jongste van het gezelschap. Wat Stockwall betreft, hij deed niets dan Emilia poëtische gedachten influisteren, hetgeen een der oude heeren aanleiding gaf, om het gezelschap op eenige plat prozaïsche vergelijkingen tus-schen de compagnieschap in het spel en die in het leven te vergasten, waar over toch wederom gelachen werd. Winkle kwam met eene reeks van aardigheden voor den dag, die in de stad reeds oudbakken, maar op het land nog kersversch waren; en daar iedereen deze aardigheden bewonderde, zette hij eene zeer hooge borst. De vriendelijke predikant zag het spel met innig genoegen aan ; want de opgeruimde gezichten, die hij om de tafel zag, brachten

-ocr page 51-

l)e predikant doet een verhaal.

hem ook in eenc opgeruimde stemming; en hoewel de vroolijkheid tamelijk luidruchtig was, kwam die uit het hart en niet van de lippen; en dit is, als men het wél bedenkt, toch de ware vroolijkheid.

Onder deze vermaken ging de avond zeer spoedig om; en toen het niet kostbare, maar toch zeer smakelijke avondmaal gebruikt was, en de aanwezigen een gezelligen kring om den haard hadden gevormd, dacht Pickwick bij zich zeiven, dat hij nog nooit in zijn leven zoo recht vergenoegd was geweest.

quot;Zoo,quot; zeide de gulle gastheer, die zeer deftig naast zijne moeder zat, wier band bij in de zijne hield gesloten, quot;zoo zit ik het allerliefst. De genoegelijkste oogenblikken van mijn leven heb ik bij dezen buiselijken haard doorgebracht, en ik ben er zoo aan gehecht, dat ik hier alle avonden vuur laat aanleggen, totdat het weer zoo warm wordt, dat men het niet meer kan uithouden. Mijne goede moeder heeft reeds op dat lage stoeltje voor dezen haard gezeten, toen zij nog een klein meisje was. Niet waar, moeder?quot; ..

De traan, die onwillekeurig uit bet oog opwelt, wanneer de herinnering aan oude tijden en het geluk van lang vervlogen jaren onverwacht wordt opgewekt, rolde over bet gelaat der oude vrouw, en zij schudde met een treurigen glimlach haar hoofd.

Het gesprek scheen te blijven steken, toen Pickwick zich tot den predikant wendde, en zcide : quot;Neem het mij niet kwalijk, mijnheer, dat ik na eene zoo korte kennismaking deze aanmerking waag; maar mij dunkt, dat iemand als gij, in de vervulling uwer ambtsplichten als dienaar van bet Evangelie, veel moet gezien en beleefd hebben, dat wel waardig is voor vergetelheid bewaard te worden.quot;

quot;Ik heb inderdaad het een en ander bijgewoond,quot; antwoordde de predikant; quot;maar daar mijn werkkring zoo beperkt is geweest, heb ik zelden gelegenheid gehad, om onder de voorvallen, die ik beleefd, en de menscben, die ik gekend heb, iets bijzonders op te merken.quot;

quot;Gij hebt toch het een cn ander van John Edmunds aangeteekend, niet waar ?quot; zeide Wardle, die, tot vermaak van zijne gasten, den predikant gaarne aan het vertellen wilde hebben.

De predikant knikte, en wilde over iels anders gaan spreken, toen Pickwick hem voorkwam, zeggende : quot;Ik verzoek u versehooning, mijnheer ! maar mag ik zoo vrij zijn om te vragen, wie John Edmunds was?quot;

quot;Dat wilde ik ook juist vragen,quot; zeide Stockwall met belangstelling.

• quot;Gij zijt er aan vast,quot; zeide de vroolijke gastheer. quot;Vroeger of later zult gij de nieuwsgierigheid dezer heeren moeten bevredigen; het zou daarom best voor u zijn, deze gunstige gelegenheid waar te nemen en het dadelijk te doen.quot;

De oude predikant glimlachte vriendelijk , terwijl hij zijn stoel dichterbij trok; en de overige leden van het gezelschap schoven toen insgelijks hunne stoelen dicht bijeen, vooral Tupman en de tante, die misschien een weinig hardhoorig waren, en toen de grootmoeder hare oortrompet gereed bad, cn Miller, die stil in slaap was gevallen , was opgewekt door eene kneep, die zijn gewezen partner, de dikke oude heer, hem onder de tafel gaf, begon de predikant, zonder verdere voorafspraak, bet volgende verhaal, waaraan wij den titel hebben gegeven van

DE TERUGKOMST TAN DEN BANNELING.

quot;Toen ik pas in dit dorp was gekomen,quot; zeide de predikant, quot;dat nu juist vijf en twintig jaar geleden is, woonde hier dichtbij, waar hij eene kleine

-ocr page 52-

! W* Samuel Pickwick,

boerderij had gepacht, een man, Edmunds gehceteii, die in een kwaden reuk stond, en deze treurige onderscheiding maar al te zeer verdiende. Hij was een ruw cn slecht man, wiens grootste lust in leegloopen, drinken en het plegen van woeste baldadigheden bestond, — een deugniet in alle opzichten. Behalve eenige luie losbandige vagebonden, waarmede hij op het veld zijn lijd verbeuzelde cn in dc herberg zat te drinken, had hij geen enkelen vriend ot'bekende; niemand wilde zich ophouden met een man, die door velen gevreesd, door iedereen verfoeid werd — cn zoo werd Edmunds door elk vermeden.

quot;Deze man bad eene vrouw en een zoon, welke laalsle, toen ik pas hier kwam, twaalf jaren oud was. Hoeveel die vrouw tc lijden had, met hoeveel stil geduld zij dat leed verdroeg, en met welk eene angstige zorgvuldigheid zij dat knaapje opvoedde, kan niemand zich voorstellen. De Hemel vergeve mij de gedachte, zoo ik er mij mede bezondig; maar ik geloof vast cn zeker, dat dc man het er jaren lang met voordacht op heeft toegelegd, om haar van verdriet te doen sterven. Doch zij verdroeg alles om den wil van haar kind, en ook, hoe vreemd het moge schijnen, om den wil van den vader; want, hoe barbaarseh hij haar thans ook mishandelde, zij had hem eens liefgehad; en de herinnering aan hetgeen hij voor haar geweest was, kweekte in hare i borst eene zachtmoedigheid en gedweeheid in haar lijden, die bij geen van Gods schepselen dan bij de vrouw alleen gevonden worden.

quot;Zij waren arm — dit kon niet anders, daar de man zulk eene levenswijze voerde; maar de onvermoeide vlijt der vrouw, die van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, ja somtijds des nachts doorwerkte, hield hen nog vrij van nijpend gebrek. Hare moeite werd slecht beloond. Jlensehen, die des avonds, or somtijds laat in den nacht, bet huis voorbij kwamen, verhaalden, dal zij het schreien cn snikken eener vrouw en het dolle geluid van slagen geboord hadden; en meer dan eens kwam de knaap nog na middernacht aan de deur van een buurman kloppen, waarheen zijne moeder hem gezonden had, om de woede van zijn beschonken, onnatuurlijken vader te ontgaan.

quot;Al dien tijd was de arme vrouw, hoewel zij dikwijls sporen van mishandelingen droeg, die zij niet kon verbergen, eene trouwe kerkgangster. Eiken zondagmorgen en middag zag men haar in dezelfde bank zitten, met haar zoon naast haar; en boewei zij beide armoedig gekleed waren — veel ar-i moediger dan een aantal hunner buren van lager stand — waren zij altijd knap en helder. Iedereen had een groet of een vriendelijk woord over voor quot;de arme vrouw Edmunds,quot; en somtijds, wanneer zij bij bet uitgaan der kerk een oogenblik in de olmenlaan, die naar de kerkdeur loopt, bleef stilstaan, om mei eene buurvrouw eenige woorden tc wisselen, of bare schreden vertraagde, om met de trotscbheid en teederheid eener moeder haar frisscben jongen na tc zien, die met eenige speelmakkers voorthuppelde, deed eene opwelling van hartelijke dankbaarheid hare uitgeteerde wangen blrzen, en vertoonde baar gelaat een zweem, zooal niet van levendige vreugde, dan toch van stil genoegen.

quot;Vijf ot zes jaren verliepen; dc teedere knaap was een forsch gespierd jonkman geworden. De lijd, die zijne kinderlijke gestalte had doen uitgroeien cn zijne zwakke leden met mannenkracht had begaafd, had zijne moeder de bare ontroofd en bare schreden wankelbaar gemaakt; de arm, die haar bad moeten ondersteunen, was niet meer in den bare gesloten; het oog, dal baar met een dankbaren blik had moeten troosten, ontmoette hel hare niet meer. Zij zette zich op hare oude plaats in de kerk; maar de plaats naast

-ocr page 53-

Slechte tijding.

haar bleef ledig. Haar bijbel lag nog in de bank; maar cr was niemand, die er met haar in las, en hare tranen rolden op het heilige hoek, en verduisterden de letters voor hare oogen. De buren waren nog even vriendelijk als voorheen, maar zij vermeed hun groet met een afgewend gelaat. Zij vertoefde nu niet meer onder de olmboomen; zij droomde nu niet meer van toekomstig geluk. De troostelooze vrouw Irok baar hoed dieper over baar gezicht, en verwijderde zich met haastige schreden.

quot;Moet ik u nog zeggen, dat de jonkman, die, wanneer hij aan de dagen zijner vroegste jeugd dachi, zich niels kou herinneren, dat hem niet Ie gelijk, de vrijwillige ontberingen, de beleedigingen en mishandelingen te binnen bracht, die zijne moeder om zijnentwille had doorgestaan, —- moet ik u nog zeggen, dat hij, met gevocllooze onverschilligheid voor haar lijden en bare liefde, in zijne verstokte eigenzinnigheid alles vergetende, wat zij voor hem gedaan en gedragen had, — zich aan eeuc partij deugnieten bad aangesloten, en met blinde razernij eene loophaan vervolgde, waarop hij een smadelijken dood moest vinden, terwijl hij zijne moeder met schande overlaadde? Helaas! zoo is de mensch. Gij hebt het zeker reeds vooruitgezien.

quot;De maat der rampen dier ongelukkige vrouw werd spoedig volgemeten. Er werden in den omtrek talrijke misdaden gepleegd; de schuldigen waren niet ontdekt geworden, en zij werden daardoor boe langer hoe stouter. Eene vermetele inbraak, met zeer verzwarende omstandigheden gepleegd, gaf aanleiding tot eene ijverige vervolging en gestrenge nasporing, waarop de misdadigers niet verdacht waren geweest. De jonge Edmunds werd met drie zijner makkars in hechtenis genomen, aangeklaagd, te recht gesteld en ter dood veroordeeld.

quot;De akelige scherpe gil eener vrouw, die door de zaal weergalmde, toen het vonnis werd uilgesproken, klinkt mij nog in de ooren. Die gil vervulde den misdadiger met eene ontzetting, welke het uitspreken van zijn doodvonnis hem niet bad kunnen inboezemen. Zijne lippen, die hij lot nog toe met verbeten wrok had dicht geknepen, begonnen te beven; zijn gelaal, waarop het koude zweet parelde, verbleekte; de forsche leden des roovers sidderden; en toen hij werd weggebracht, had hij nauwelijks het besef om zijne voeten te verzetten.

quot;In de eerste vlaag barer wanhoop, wierp de rampzalige moeder zich voor mij op hare kNieën, en smeekte den Almachtige, die baar tot nog toe in al hare rampen had ondersteund, om haar uit eene wereld vol ellende te verlossen, en het leven van haar eenig kind te sparen. Zulk eene uitbarsting van smart en zulk een verschikkelijken zielestrijd hoop ik nooit weder te aanschouwen. Ik zag toen reeds, dat dit leed haar den dood zou aandoen; maar nooit heb ik haar meer booren klagen of morren.

quot;Het was een treurig schouwspel, die moeder dag aan dag voor de spreektraliën der gevangenis te zien, waar zij onvermoeide pogingen aanwendde, om door zachtheid en gebeden het hart van haar verstokten zoon te vermurwen. Het was vruchteloos. Hij bleef hardnekkig en ongeroerd. Zelfs de onverwachte verandering van zijne straf in eene veertienjarige verbanning naar eene strafkolonie kon voor geen oogenblik zijne trotsche verharding verzachten.

quot;Doch de geest van lijdzame berusting, die de moeder zoolang had ondersteund, was niet in staat om langer tegen ongesteldheid en lichaamszwakte te kampen. Zij werd ziek. Jlet slependen tred verliet zij haar bed en hare woning, om haar zoon nog eens te zien; maar hare krachten ontzonken haar, en zij stortte bewusteloos neder.

-ocr page 54-

Samuel Pickwick.

quot;Nu werden de ongevoeligheid en koelheid, waarmede dc jonkman praalde, inderdaad op de proef gesteld; cn de schok, die zijn trots vernietigde, beroofde hem bijna van zijn versland. Er verliep een dag, en zijne moeder kwam niet; een tweede, en nog liet zij niets van zich hooren ; de derde avond 1 daalde, en nog had hij haar niet gezien; en binnen vier en twintig uren zou hij misschien voor eeuwig van haar gescheiden worden! O, hoe martelde hem de herinnering aan lang vergeten dagen, terwijl hij het bekrompen binnenplein op en neder rende — alsof zijn ongeduld hem spoediger tijding van haar zou verschaircn — cn met welk eene bittere smart vervulde hom het gevoel zijner onmacht cn hulpeloosheid, toen hij de waarheid vernam! Zijne moeder, het eenige wezen op aarde, dat hem ooit had liefgehad, lag ziek, misschien te sterven, op eene mijl afstands van de plek, waar hij stond. Ware hij slechts vrij en ongeboeid, dan kon hij in weinige minuten aan hare zijde wezen. Hij vloog naar het hek, greep de ijzeren traliën met de kracht der wanhoop aan, schudde er aan totdat zij klinkend ratelden, en wierp zich toen tegen den zwaren muur der gevangenis, alsof hij door de steenen heen wilde dringen; maar het hechte gebouw spotte met zijne ijdele pogingen, en hij sloeg zijne handen ineen, en schreide als een kind.

quot;De moeder zond mij naar haar zoon, om hem in de gevangenis hare vergiffenis cn haar zegen Ie brengen; cn ik bracht haar op haar ziekbed de plechtige verzekering van zijn berouw en zijne vurige smeekbede, om hare vergeving terug. Met aandoening en medelijden hoorde ik den berouwhebbende-duizend kleine plannen ontwerpen, hoe hij haar wilde ondersteunen ch opbeuren, wanneer bij terugkwam; ik wist maar al te wel, dat, lang voor dat hij de plaats zijner bestemming bereikte, zijne moeder niet meer op dc wereld wezen zou.

quot;Hij werd in den nacht weggevoerd. Eenige weken later vertrok de ziel der arme vrouw, gelijk ik vertrouwend hoop en ernstig geloof, naar een verblijf van eeuwige rust en geluk. Ik las den lijkdienst bij baar overschot. Zij werd op ons kerkhof begraven; maar er is geen steen bij haar graf geplaatst. Hare rampen waren aan bare medemensehen, hare deugden aan God bekend.

quot;Vóór bet vertrek des bannclings, had ik met hem afgesproken, dat hij zoodra hij daartoe verlof kon krijgen, een brief aan zijne moeder zou schrijven, en dien aan mij adressceren. De vader had zijn zoon volstrekt niet willen zien, nadat deze in hechtenis was genomen; en bet was hem onverschillig, of de jongen leefde of stierf. Verscheidene jaren verliepen, zonder dat ik iets van den jongen Edmunds hoorde; en toen meer dan de helft van zijn straftijd verstreken was, en ik geen brief van hem ontving, geloofde ik, hoopte ik bijna, dat bij dood was.

quot;Edmunds leefde echter nog. Hij was, zoodra hij in de kolonie kwam, naar eene plantage ver in bet binnenland gezonden; en hieraan is het waarschijnlijk te wijten, dat, hoewel hij verscheidene brieven schreef, geen daarvan mij ter hand kwam. Hij bleef die geheele veertien jaren lang op dezelfde plaats. Toen zijn straftijd om was, bleef hij zijn besluit en de belofte, die hij zijne moeder gedaan had, getrouw, keerde, in weerwil van duizend bezwaren, naar Engeland terug, en begaf zich te voet naar zijne geboorteplaats.

quot;Op een schoenen zondagavond, in de maand Augustus, zette John Edmunds weder zijn voet in het dorp, dat hjj zeventien jaren geleden, met schande verlaten had. Zijn naaste weg liep over het kerkhof. Hij ontroerde, toen hij het hek doorging. De statige oude olmen, tusschcn wier takken hij het gloeiende

--—-—H

-ocr page 55-

'Een vermurwd hart.

goud der avondzon zag doorstralen, herinnerde hem de dagen zijner kindsheid. Hij verbeeldde zich, dat hij zich zelvcn nog zag, gelijk hij toen, aan de hand zijner moeder, weltevreden naar de kerk ging. Hij herinnerde zich, hoe hij gewoon was in haar bleek gelaat op te zien, en hoe hare oogen zich met tranen vulden, wanneer zij hem aanzag — tranen, die warm op zijn voorhoofd druppelden, wanneer zij bukte om hem te kussen, en hem ook aan het schreien maakten, ofschoon hij weinig wist, hoe bitter de tranen waren, die zij vergoot. Hij dacht, hoe dikwijls hij met een speelmakker vroolijk door die laan had gehuppeld, en telkens omgezien, wanneer de zachte stem zijner moeder hem riep; en toen scheen er een mist van zijn geheugen op te trekken, en kwamen hem onbeloonde liefdeblijken, verachte waarschuwingen en gebroken beloften voor den geest, totdat hij die gedachten bijna niet langer verdragen kon.

quot;Hij trad de kerk binnen. De avondgodsdienst was afgeloopen, en de gemeente had zich huiswaarts begeven ; maar de deur was nog niet gesloten. Zijne stappen klonken hol in het ledige gebouw : anders was het zoo stil, dat de eenzaamheid hem bijna een gevoel van vrees inboezemde. Hij zag rond. Er was nog niets veranderd. De ruimte kwam hem kleiner voor dan eertijds. Maar daar zag hij do graftombe, die hij zoo dikwijls met kinderlijke ontzetting had aangestaard; den kleinen predikstoel, met het verschoten bekleedsel: de communictafel, voor welke hij zoo dikwijls de Tien Geboden had opgezegd, die hij als kind geëerbiedigd, als man vergeten had. Hij naderde de oude bank, die er in zijne oogen kaal en verlaten uitzag. Het kussen was weggenomen, en de bijbel lag er niet meer. Misschien had zijne moeder tegen-; woordig eene mimlere plaats, of mogelijk was zij te ziekelijk geworden, om alleen naar de kerk te gaan. Hij durfde niet denken aan hetgeen hij vreesde. Eene koude huivering beving zijne leden, en hij sidderde toen bij zich omkeerde.

quot;Juist toen hij de kerkdeur weder bereikte, trad een oud man die binnen. Edmunds deinsde terug, want hij kende dien man; menigmaal had hij hem 1 op liet kerkhof een graf zien delven. Wat zou hij wel tegen den terugge-I komen banneling zeggen ? De oude man zag den vreemdeling aan, wenschte j hem goeden avond, en ging langzaam voorbij. Hij had hem vergeten!

quot;Edmunds ging den heuvel af en het dorp door. Het weder was warm, en i de menschen zaten voor hunne deuren, of wandelden in hunne tuintjes, om zich in de schoonheid van den avond en hunne rust van den dagelijkschen arbeid te verheugen. Menigeen zag hem aan, en menigen schuwen blik wierp hij aan beide zijden, om te zien of iemand hem kennen en ontwijken zou. Voor bijna ieder huis zag hij vreemde gezichten. Hier herkende hij een ouden schoolmakker in een zwaariijvigen landman — die nog een knaap was, toen hij hem voor het laatst had gezien, en nu door een troep vroolijke kinderen werd omringd. Daar zag hij in een leuningstoel voor zijne deur een zwakken, afgeleefden grijsaard zitten, wied hij zich slechls als een gezond en krachtig daglooner kon herinneren. Maar allen hadden hem vergeten, en hij ging onbekend voorbij.

quot;De laatste zachte glans der ondergaande zon verspreidde een gouden gloed j over de gele koornschooven, en toekende eene lange schaduw achter de vruebt-j Doornen, toen Edmunds voor zijne oude woning stond, waar hij zijne kindsche I dagen had doorgebracht, waarnaar zijn hart in de traag verloopen jaren van ! gevangenschap en droefheid met onbeschrijfelijk verlangen had gesmacht. De | heining was laag; maar de tijd heugde hem nog wel, toen zij hem een hooge

-ocr page 56-

Samuel Pickwick.

muur toescheen. Hij zag in den luin. Er waren meer en fraaier bloemen dan voorheen ; maar de oude boomen stonden er nog — ook do boom , waaronder hij zieh honderden malen had nedergelegd, wanneer hij moede van het spelen i was, en met de gerustheid van een onschuldig kind was ingesluimerd. Hij hoorde stemmen in het huis. Hij luisterde — maar zij klonken hem vreemd in de ooren; hij kende ze niet. Zij klonken ook vroolijk; en hij wist wel, dat zijne arme oude moeder niet vroolijk wezen kon, zoolang hij weg was. Dc deur ging open, en een troep kinderen kwam juichend en dartelend naar buiten springen. Dc vader kwam met een klein kindje in de armen aan de | deur, en de grooteren verdrongen elkander om hem heen, klapten in hunne handen, cn sleepten hem mede om met hen te spelen. De banneling dacht, hocvele malen hij op diezelfde plek voor zijn vader de vlucht had genomen. Hij herinnerde zich, hoe dikwijls hij zijn hoofd angstig onder hel dek van zijn bed had verborgen, en het vloeken en slaan, en het schreien zijner moeder had gehoord; en hoewel hij snikte van bittere ziclesmarl, toen hij zieh omkeerde en verder ging, deed woeste, bedwelmende gramschap hem te gelijk zijne vuisten dichtnijpen en zijne tanden op elkander klemmen.

quot;Dit was dan de terugkomst, waarnaar hij zoo vele jaren lang had gereikhalsd — waarvoor hij zooveel had doorgestaan ! Geen groet, die hem welkom heette; geen blik, die hem vergiffenis aankondigde; geen huis, dat hom wilde opnemen; gecne hand om hem te helpen; — en dat in zijne geboorteplaats! Wat was zijne eenzaamheid in de woeste bosschen, waar geen i menschelijk wezen zich verloonde, bij deze vergeleken!

quot;Hij begreep nu , dat hij, in het afgelegen land zijner slavernij en schande, zich zijne geboorteplaats had voorgesteld, gelijk zij was, toen hij haar verhel, niet gelijk zij wezen zou als hij terugkwam. Dc treurige werkelijkheid sloeg hem ijskoud om het hart, en deed hem allen moed ontzinken. Hij had het hart niet om navraag te doen, of den eenigen op te zoeken, van wien hij hopen kon, dat hij den berouwhebbenden zondaar met goedheid en medelijden ; zou ontvangen. Hij ging langzaam voort, vermeed den weg als een vervolgde i misdadiger, begaf zieh naar eene weide, die hij zich nog zeerwel herinnerde, j bedekte zijn gelaat met zijne banden, en wierp zich in het gras neder.

quot;Hij had niet opgemerkt, dal daar reeds een man lag uitgestrekt, die zich j nu oprichtte, om naar den nieuwaangekomenc Ie zien. Edmunds hoorde zijne

beweging, en zag insgelijks op.

j quot;De onbekende had het voorkomen van hoog bejaard te wezen; maar dit j voorkomen scheen meer het gevolg van ziekte of buitensporigheden dan van | ouderdom te zijn. Zijn rug was gebogen, zijn aangezicht geel en gerimpeld.

zijne klecding gaf te kennen, dat hij in het werkhuis te huif behoorde. Hij i staarde den vreemdeling oplettend aan, en hoewel zijne oogen in het eerst j dof en mat waren, namen zij weldra een onnatuurlijken glans aan, die eene j angstige verbazing aanduidde, totdat zij eindelijk uil hunne holten schenen te willen barsten. Edmunds was insgelijks overeind gekomen, en beschouwde ■ den ouden man met gedurig toenemende oplettendheid. Zoo staarden zij ! elkander eene poos stilzwijgend aan.

quot;De oude man was doodsbleek geworden. Hij huiverde en stond waggelend op. Edmunds sprong insgelijks overeind. De oude ging een paar schreden achteruit; Edmunds trad naderbij.

quot; quot;Laat mij u hooren spreken!quot; zeide dc banneling met eene haperende stem.

48

-ocr page 57-

Einde van het verhaal. 49

quot;quot;Blijf van mij af!quot; riep de oude man met een ijselijken vloek. De banneling trad nog nader bij.

quot;quot;Blijf van mij af!quot; gilde de oude man. Razend van angst hief hij zijn slok op, en gaf Edmunds een knellenden slag over het gezicht.

quot;quot;Vader — duivel!quot; prevelde de banneling tusschen zijne op elkander geklemde tanden. Hij vloog woedend vooruit, en greep den oude bij de keel, — maar het was zijn vader — en zijn arm zonk krachteloos neder.

De oude man gaf een wilden schreeuw, die als het geluid van een boozen geest over de eenzame velden klonk. Zijn gezicht werd zwart; het bloed spatte hem uit neus en mond, en vcrwde het gras met eene donkerroode kleur, terwijl hij wankelde en vooroverviel. Er was cene ader geborsten, en hij was een lijk, voordat zijn zoon hem uit den glibberigen, donkerrooden plas kon opbeuren.

quot;In den hoek van het kerkhof,quot; vervolgde de predikant, na eene korte poos slilzwijgens, quot;waarvan ik straks melding heb gemaakt, ligt een man begraven, die na dit voorval drie jaren lang in mijn dienst is geweciit; en zoo ik ooit een boetvaardig, berouwvol en nederig zondaar heb gezien, was hij het. Zoolang die man leefde, wist niemand, behalve ik, wie hij was of van waar hij kwam: — bet was John Edmunds, de teruggekomen banneling.quot;

VII.

HOE WINKLE KRAAIEN ZOU SCHIETEN, EN WAT HU RAAKTE. - HOE DE CRICKETCLUB VAN DINGLEY-UELL TEGEN MUGGLETON SPEELDE EN HOE UUGGLETON OP KOSTEN VAN DINGLEY-DELL ONTHAALD WERD ; MET ANDERE WETENSWAARDIGE BERICHTEN.

De vermoeiende avonturen van den dag, of de slaapverwekkende kracht der vertelling van den predikant, hadden zooveel invloed op de oogleden van Pickwick, dal zij reeds waren toegevallen, voordat hij vijf minuten in zijn ruim en welingericht slaapvertrek had doorgebracht, en de goede man gerust bleef slapen, totdat de zon hare heldere stralen verwijtend in zijn vertrek schoot. Pickw ick was geen luilak ; hij sprong uit zijn ledikant, gelijk een naar den strijd hakenden krijgsheld uit zijne tent.

quot;Hoe genoeglijk is het op het land!quot; zeide hij vol bewondering, toen hij tel venster opende. quot;Wie zou dag aan dag op kalk en steen willen turen, als hij eenmaal den invloed heeft gevoeld van een tooncel als dit? Wie zou op eene plek willen blijven, w aar geen ander groen te zien is dan groene zonneblinden, geen ander vee dan paarden en honden, geen andere bloemen dan bloemen in potten? Wie zou het kunnen uithouden, vraag ik?quot; En nadat Mj dit verhoor van zich zeiven nog cene poos had voortgezet, stak hij zijn bonfd uit het venster en zag in het rond.

De aangename reuk van ccnige hooistapels, met de geuren van een kleinen Moementuin vermengd, steeg tot hem op; de donkergroene weiden glinsterden van den morgendauw, die op elk grasscheutje schitterde, dat in den w ind Wide, en de vogelen zongen, alsof elke droppel hun eene bron van vreugde Pickwick verzonk in eene zoete mijmering.

4

s*ll. PICKWICK.

-ocr page 58-

Samuel Pick wide:.

quot;Heidaar!quot; was de klank, die hem deed ontwaken.

Hij zag rechtsaf, en bemerkte niemand; toen wendde hij zich links, en doorboorde met zijne oogen vruchteloos het uitgestrekt verschiet; hij staarde naar de lucht, maar daar werd hij niet geroepen; en vervolgens deed hij wat een gewoon mensch terstond zou gedaan hebben — hij keek naar den tuin, en daar zag bij Wardle.

quot;Wel geslapen?quot; vroeg die lustige oude beer, met een vergenoegd gezicht. quot;Mooi weer niet waar? Blij dat gij zoo vroeg op zijt. Kom spoedig naar beneden. Ik zal bier op u wachten.quot;

Pickwick wachtte op geen tweede uitnoodiging. In tien minuten bad bij zich gekleed, en stond bij reeds naast zijn gastbeer.

quot;Wal zal dat geven?quot; vroeg Piekwick, toen bij zag, dat zijn metgezel met een geweer was gewapend, en dat er nog een op het gras lag.

quot;Uw vriend en ik gaan vóór het onlhijt kraaien schieten,quot; antwoordde de gastheer; quot;bij is een goed schutter, niet waar?quot;

quot;Zoo heeft hij mij dikwijls gezegd,quot; antwoordde Pickwick; quot;maar ik heb hem nooit een schol zien doen.quot;

quot;Ik wensebte, dal bij kwam,quot; zeide de gastheer. quot;Jozef, Jozef!quot;

Jozef, die door den invloed der frissche morgenlucht niet half zoo slaperig was als anders, kwam de deur uil.

quot;Ga naar boven, om mijnheer Ie roepen, en zeg hem, dat hij mijnheer Pickwick en mij bij de kraaiennesten zal vinden. Wijs mijnbeer den wrg daarheen. Iloorl gij?quot;

De jongen ging zijne bondschap doen, en de gastheer, alï een andere Robinson Crusoe, met twee geweren op schouder, bracht Piekwick deu tuin uil.

quot;Hier zijn wij er,quot; zeide do oude beer, toen bij bij eene laan van hoogc boomen bleef stilstaan. Dit beriebt was onnoodig; want hel onophoudelijk gekras der niets kwaads vermoedende kraaien loonde duidelijk genoeg, waar zij nestelden. De oude beer legde het eene geweer op den grond en laadde het andere.

quot;Daar komen zij!quot; üeide Pickwick, toen Winkle, Tupman en Stoekwall in de verte aankwamen. De dikke jongen, die niet recht wist welken beer hij roepen moest, had met groole slimheid, om toch geen abuis te hebben, alle drie geroepen.

quot;Haast u wal !quot; riep de gastbeer Winkle toe. quot;Zulk een dolle liefhebber van de jacht bad er reeds lang bij moeten wezen, al valt hier niet meer dan kraaien te schieten.quot;'

Winkle antwoordde met een gedwongen glimlach, en nam het ojf den grond liggende geweer op, met een gezicht, alsof hij •u'If eene arme kraai was en een geweldigen dood voor oogen zag. Missehieu was het overdreven ijver, maar het bad machtig veel van angst. De oude heer gaf een wenk, en terstond begonnen twee arme boeren jongens elk in een boom te klimmen.

quot;Wat moeten die jongens daar?quot; vroeg Piekwick. Hij maakte zich eenigs-zins ongerust; want bij vreesde, dat bel gebrek onder der boerenstand, waarvan hij zooveel gehoord had, misschien arme jongens noodzaakte, om op zulk eene gevaarlijke manier een stuk brood te verdienen, door zich zeiven tot schijven voor ongeoefende schutters te laten gebruiken.

quot;Opkloppen,quot; antwoordde mijubeer Wardle lachende.

quot;Wat?quot; vroeg mijnheer Piekwick.

ÖO

-ocr page 59-

Tien wel aangelegd schot.

quot;De kraaien uit hunne nesten jagen.quot;

quot;O! is dat alles?quot;

quot;Wel ja! Zijt gij nu gerust?quot;

quot;Volkomen.quot;

quot;Kom aan! Zal ik maar beginnen?quot;

quot;Als het u belieft,quot; antwoordde Winkle, blijde met dit korte uitstel. quot;Ga je gang!quot; riep mijnheer Wardle een der jongens toe, die terstond een vervaarlijk geschreeuw aanhief, en een lak, waarop een nest gebouwd was, begon te schudden. Een half dozijn jonge kraaien vloog op, en scheen op eene luidruchtige manier te vragen, wat er te doen was. De oude heer antwoordde door een schot. Eene kraai viel neer; de anderen vlogen weg.

quot;Raap hem op. Jozef!quot; zeide de oude heer. quot;Nu is bet uwe beurt, mijnheer Winkle!quot;

Winkle stapte vooruit en leide zijn geweer aan. Pickwick en zijne vrienden bukten onwillekeurig, om niet door den regen van doode kraaien bezeerd te worden, dien zij zeker geloofden, dat op het moordende schot van bun vriend volgen moest. Er volgde eene plechtige stilte — daarop hoorde men den jongen schreeuwen —- kraaien opvliegen — het slot van een geweer ketsen — en anders niet.

quot;Wil het niet afgaan?quot; vroeg Pickwick.

quot;Het weigert,quot; zeide Winkle, die doodsbleek geworden was, waarschijnlijk uit spijt over deze teleurstelling.

quot;Dat is raar,quot; zeide Wardle hem het geweer afnemende. quot;Er heeft nog nooit een geweigerd. Maar ik zie er geen dopje op.quot;

quot;Lieve Hemel!quot; riep Winkle uit, quot;dat heb ik vergeten.quot;

Hel geringe verzuim werd hersteld. Pickwick bukte weder. Winkle trad met een bang gezicht vooruit, en Tupman verschool zich ten halve achter ecu boom. De jongen schreeuwde, de kraaien vlogen op, en Winkle brandde los. Terstond daarop hoorde men — niet eene kraai, maar een menseh om hulp roepen. Tupman had het leven van ontelbare onschuldige vogels gered, door ccn gedeelte der lading in zijn arm op Ie vangen.

Het zou onmogelijk zijn de verwarring te schilderen, welke hierop volgde; hoe Pickwick in de eerste vervoering zijner drift Winkle voor een quot;ellendelingquot; schold, hoe Tupman op den grond lag uitgestrekt, en Winkle vol ontzetting naast hem neerknielde; hoe Tupman in zijne benauwdheid een vrouwennaam aanriep, hel eene oog na het andere opende, en ze weder dicht sloot. Even moeielijk zou het te beschrijven zijn, hoe de ongelukkige langzamerhand weder hijkwam, hoe zijn arm mei zakdoeken verbonden werd, en hoe hij, door zijne bekommerde vrienden ondersteund, langzaam naar huis werd gebracht.

De dames stonden aan de tuindeur op de heeren te wachten, om te gaan ontbijten. De tante glimlachte en wenkte de aankomenden om wat meer spoed Ie maken. Zij vermoedde nog niets van het ongelukkige toeval. Die arme vrouw! Er zijn omstandigheden, waarin de onwetendheid inderdaad een «gen is.

Zij kwamen nader.

quot;Wat zou er met dat oude heerlje gebeurd zijn?quot; zeide Isabella. De tante jette niet op deze vraag; zij dacht dat er Pickwick mede bedoeld werd. In quot;We oogen was Tracy Tupman nog een jongeling; zij zag zijne jaren door eon verkleinglas.

quot;Schrikt maar niet!quot; riep Wardle zijne dochters toe, die niet konden zien

Si

jJk

-ocr page 60-

Samuel Pickwick.

wat cr eigenlijk was voorgevallen, daar de gekwetste aan alle zijden door zijne vrienden was ingesloten. quot;Schrikt maar niet!quot;

De tante gaf een schreeuw, en zonk bewusteloos in de armen van hare nicht™.

quot;Gooi haar een frisschen schep koud water in haar gezicht,quot; zeide de oude heer.

quot;Neen, neen!quot; snikte de tante. quot;Jk word al beter. Isabella! — Emilia! — een chirurgijn! Is hij gekwetst? Is hij dood? — Is hij.... ha, ha, ha!quot; Hier borst zij in een zenuwachtig gelach uit.

quot;Wees bedaard,quot; zeide Tupman, bijna lot tranen bewogen door dit medelijden met zijne smart. quot;Lieve juffer! wees toch bedaard!quot;

quot;Het is zijne stem !quot; riep de tante uil, terwijl er zich voorteekenen van een nieuw zenuwtoeval begonnen te verloonen.

quot;Ontroer u niet zoo geweldig, lieve juffer!quot; zeide Tupman smeekend. quot;Ik verzeker u, ik ben zeer weinig bezeerd.quot;

quot;Zijl gij dan niet dood!quot; riep de gevoelvolle dame uit. quot;O, zeg mij toch, dat gij niet dood zijt!quot;

quot;\Vecs toch zoo mal niet, Rachel!quot; viel Wardle een weinig ruwer hierop in, dan bij zulk een romanesk tooneel wel voegzaam was. quot;Wat duivel zou het er toe doen, of hij zeide dat hij niet dood was?quot;

quot;Neen, neen! ik ben niet dood!quot; zeide Tupman. Ik heb geene hulp nooüig dan de uwe,quot; vervolgde hij fluisterend. quot;Ach, juffer Rachel! laat mij op unarm leunen!quot;

De verrukte tante bood hem haar arm aan. Zij traden de ontbijtkamer bihncu. Tupman drukte hare hand teeder aan zijne lippen, en zonk op eene sofa neder.

quot;Wordt gij flauw?quot; vroeg Rachel bekommerd.

quot;Neen,quot; antwoordde Tupman ; quot;het is niets. Ik zal terstond wel weer beter worden.quot; Hij sloot zijne oogen.

quot;Hij slaapt,quot; fluisterde de tante, toen hij zijne oogen omtrent eene halve minuut had dicht gehouden. quot;Dierbare, dierbare Tupman!quot;

Tupman sprong overeind. quot;O, zeg dat nog eens!quot; riep hij uit.

De dame schrikte. quot;Gij hebt immers niet verstaan wat ik zeide ?quot; vroeg zij verlegen.

quot;O ja, ja!quot; antwoordde Tupman. quot;Zeg het nog eens! Indien gij wilt ilat ik herstel, zeg het dan nog eens!quot;

quot;St!quot; zeide de dame. quot;Mijn broeder.quot;

Tupman nam zijne vorige houding weder aan, en Wardle trad met een chirurgijn het vertrek binnen.

De arm werd onderzocht, de wond verbonden en voor zeer onbeduideinl verklaard; en toen het gezelschap op deze wijze was gerust gesteld, schaarden zij zich om de ontbijltafel met gezichten, waarop bet genoegen weder uitblonk. Pickwick alleen was stil en afgetrokken. Zijne trekken gaven wantrouwen cn ongenoegen te kennen. Het gebeurde van dien morgen had zijn vertrouwen op Winkle geweldig aan bet wankelen gebracht.

quot;Speelt gij cricket?quot; 1) vroeg Wardle den knappen s.chutter.

52

Op een anderen tijd zou Winkle deze vraag zeker bevestigend beantwoord

1) Tot recht verstand van het volgende zal eene algemeene beschrijving van dit tamelijk ingewikkelde balspel den lezer wellicht niet onwelkom zijn. Op een K ruim en vlak veld verdeden de cricket-spelers zich in twee partijen. De eene

-ocr page 61-

De duorluchfige stad Murjgleton. ÏJ3

hebben; maar hij gevoelde het netelige van zijn toestand, en zeide zedig: quot;Neen T'

quot;Speelt gij het nog, mijnheer?quot; vroeg Stockwall.

quot;Neen,quot; antwoordde de gaslheer. quot;Ik heb er van moeten afzien. Ik ben nog wel lid van de club hier, maar ik speel niet meer mede.quot;

quot;Het groote wedspel wordt vandaag gespeeld, als ik wel heb,quot; zeide Pickwick.

quot;Ja,quot; antwoordde de gastheer. quot;Gij zoudt het gaarne bijwonen, geloof ikquot;

quot;Ik ben een vriend van alle vermaken en lichaamsoefeningen, mijnbeer!quot; antwoordde Pickwick, quot;waaraan men met veiligheid kan deelnemen, en waarbij de lompe proefnemingen van onkundige knoeiers het leven van anderen niet in gevaar brengen.quot; Pickwick zweeg eene poos, en zag met een strakken Mik den ongelukkigen Winkle aan, die verlegen zijne oogen nedersloeg, toen hij die van zijn meester ontmoette. Na eene korte poos wendde dc groote man zijne oogen van den schuldige af, en vervolgde: quot;Maar zou het wel billijk zijn, dal wij onzen gekwetsten vriend aan de zorg der dames overlieten?quot;

quot;Gij kunt mij in geene betpje handen laten,quot; zeide Tupman.

quot;Onmogelijk,quot; voegde Stockwall er bij.

Men sprak derhalve af, dat Tupman onder de hoede der vrouwen te huis zou blijven, en de andere gasten met den ouden heer Wardle naar het veld zouden gaan, waar de wedstrijd moest plaats hebben, die geheel Muggleton en Dingley-Dell in eene koortsachtige spanning had gebracht.

Daar de wandeling, door beschaduwde lanen en weinig bezochte voetpaden, slechts een half uur ver was, cn het gesprek over de schoone natuurtooneelcn liep, die men telkens aantrof, speet hel Pickwick bijna, dat zij het stadje Muggleton zoo spoedig bereikt hadden.

Ieder, die de statistiek en aardrijkskunde van Engeland heeft bestudeerd, zal wel weten, dat Muggleton eene plaats is, die stedelijke rechten, een burgemeester en kiezers bezit; en ieder, die de adressen van den burgemeester aan de kiezers of van dc gehcele stad aan het parlement heeft gelezen, zal ook wel weten, dat Muggleton eene oude loyale burcht is, die dc zaak van den godsdienst en de rechten van den handel met denzelfden ijver voorstaat, gelijk reeds genoegzaam is gebleken uit de menigte der door haar

P'rtij heeft een wicket voor zich staan; een hekje, uit drie stokken met een los daarover liggenden dwarsslok gevormd. Schuins voor ieder wicket plaatst zich een speler, met een daartoe vervaardigden slagstok, bal geheelen, voorden. Daar achlcr plaatsen zich de bowlers, die met een grooten bal het Vljandelijk wicket Irachten om te werpen; de overige spelers verdoelen zich, nog meer achterwaarts, als oppassers om de ballen op te vangen. De quot;owler der partij, die bet spel moet beginnen, mikt op het vijandelijke ticket, dat door den speler met een bat wordt verdedigd, die den bal tracht te slaan. Wordt het w i ck et getroffen, dan moei de verdediger uit het spel treden, en wordt door een and«r van zijne partij vervangen. Voor de gevallen, wanneer de bal afgekaatst of opgevangen wordt, of wel buiten het sl,e' vliegt of daar binnen op den grond neervalt, zijn eene menigte regels be-paald, waardoor de eene of andere partij punlen of kerven wint of verliest; en net spel is beslist, wanneer eene der partijen het afgesproken getal kerven 0P naar kerfstok heeft. Dit spel wordtin Engeland met een lust en ijver 6espeeld, waarvan men zich bezwaarlijk een denkbeeld kan vormen. Vert.

-ocr page 62-

Samuel Pickwick.

ingediende petitiën tegen de slavernij der negers buitenslands, cn die der arme kinderen in de fabrieken binnenslands, alsmede ten gunste der ver-kooping van kerkelijke ambten, cn voor het verbod van het verkoopen van eetwaren op zondag.

Pickwiek stond in de aanzienlijke straat dezer doorluehtige stad , cn zag met leergierigheid en belangstelling om zich heen. Daar zag hij de markt, een vierkant pleintje, met eenc herberg, op welker uithangbord een dier prijkte, dat men dikwijls geschilderd, maar nooit levend aantreft — een blauwe leeuw, die kunstig op een zijner achterpooten balanceerde. Onder de andere huizen zag hij de bureau's van ccne assurantiecompagnic cn van een ver-koopinghouder, een magazijn van manufacturen, cn de winkels van een zadelmaker , een likeurstoker, -een kruidenier en een schoenmaker; in den laatsten waren ook hoeden, mutsen, gemaakte kleedcren, paraplu's en boekjes van de Maatschappij tol Verspreiding van nuttige Kennis te koop. Er was een huis met een gevel van roode steencn, waarin iedereen kon zien dal een notaris woonde, en een ander met een koperen plaatje aan de deur, waarop men den naam van een dokter las. Eenigc jongens liepen op een drafje naar bet crickelveld, en voor hunne deuren stonden eenige winkeliers, wie men het kon aanzien, dat zij daar ook wel wilden heengaan, hetgeen zij waarschijnlijk wel hadden kunnen doen, zonder dat zij er veel klandiz' door verloren zouden hebben. Nadat Pickwick een poosje had vertoefd, om deze [opmerkingen te maken, die hij te gelegener lijd wilde opschrijven, spoedde hij zich naar zijne vrienden, die eenc zijstraat hadden ingeslagen en reeds in het gezicht van hel strijdperk waren gekomen.

Er waren eenige tenten opgericht, waarin de spelers konden rusten e' vcrverschingen gebruiken, cn de hekken waren reeds opgezet; maar hel sp was nog niet begonnen. Eenige Dingley-Dellers en Muggletonners vermaakte zich met een bal van hand tot hand tc werpen; en een groot aantal heeren, in hel bij het cricketspel behoorendc costuum — namelijk een stroohoed, wollen borstrok en wille broek — gekleed, zwierven om de tenten, naar eene van welke mijnheer Wardle hel gezelschap geleidde.

Een paar dozijn uilroepingen van quot;lioe vaart gij ?quot; begroetten den ou heer bij zijne komst; cn toen hij zijne gasten introduceerde, als heeren v Londen, die zeer verlangend waren om het feest bij te wonen, werden de stroohoeden afgelicht.

quot;Gij moest zoolang in de tent gaan zitten, mijnheer!quot; zeide een der wachte» den. quot;Hier, in deze ; hier wordt gekerfd; dit is de beste plaats van hel gcheek veld.quot; En daarmede ging hij vooruil naar de tent.

quot;Heerlijk spel — warm werk — nuttige lichaamsoefening —quot; waren di eerste woorden, die Pickwick in de ooren klonken, toen hij de tent binnentrad ; en het eerste, wal hem in hel oog viel, was zijn vriend de groenrok, die tol vermaak en stichting van eenige Muggletonners ccne deftige aanspraal hield. Zijne kleedercn zagen er een weinig beter uit dan voorheen, en li) had laarzen aan; doch men kon zich niet in hem vergissen.

De vreemdeling herkende zijne vrienden terstond, schoot toe. greep Pickwitl bij de hand, trok hem met zijne gewone drift naar een stoel, en sprak daarb) in écnen adem voort, alsof alles onder zijn onmiddellijk opzicht stond :

quot;Dezen weg — hierheen — bier in overvloed — okshoofden — rundergebraad — heele ossen — mosterd — karren vol — mooi weer — ga zitten neem uw gemak — blij u te zien!quot;

u

-ocr page 63-

Men neemt deel aan het spel

Pickwick ging zitten, gelijk hom bevolen was. Stockwall en Winkle volgden insgelijks de aanwijzingen van hun geheimzinnigen vriend, dien Wardle met stilzwijgende verbazing aanschouwde.

quot;Mijnheer Wardle — een vriend van mij,quot; zeide Pickwick,

«Vriend van u? •— Hoe vaart gij, mijnheer? — Vriend van mijn vriend — geef mij de hand, mijnheer!quot; Dit zeggende, drukte de vreemdeling Wardle de hand met eene warmte, alsof zij jiren lang vertrouwde vrienden waren geweest. Toen trad hij een paar schreden achteruit, om Wardle van het hoofd tot de voeten op te nemen, en drukte hem daarop nogmaals de hand, zoo het mogelijk is met nog meer hartelijkheid dan te voren.

quot;Hoe komt gij toch hier?quot; vroeg Pickwick met een glimlach, waarin vriendelijkheid en verrassing om den voorrang streden.

quot;Hoe ik kom ?quot; hernam de vreemdeling. quot;Logeerde in de Kroon-— Kroon teMuggleton -— krijg gezelschap — wollen borstrokken en witte broeken — boterham met ansjovis — gepeperde nieren — knappe lui -— dat geloof ik.quot;

Mijnheer Pickwick was genoegzaam bekend met des vreemdelings steno-graphische spreekmanier, om uit deze snelle en afgebroken uitroepingen op te maken, dat hij op de eene of andere wijze met eenige Muggletonners in aanraking was gekomen, en hen daarop, door een kunstje, dal hij scheen te verstaan, tot zulk een gemeenzaam gesprek had gelokt, dat zij niet konden nalaten hem op het feest te noodigen. Zijne nieuwsgierigheid was derhalve voldaan, en hij zette zijn bril op, om naar het spel te zien, dat juist beginnen zou.

Muggleton zou het spel beginnen, en de aandacht werd ten hoogste gespannen , toen Dumkins en Podder, twee der beroemdste leden van die beroemde club, bij de hekken post vatten. LufTey, het grootste sieraad van Dingley-Dell, zou tegen den vluggen Dumkins, en Struggles tegen den tot nog toe onverwonnen Podder werpen. Een aantal spelers w erden hier en daar op het veld uitgezet, om op te passen, en elk plaatste zich in de ver-cisehte houding, met de handen op de knieën, zeer diep hukkende, alsof zij haasje over gingen spelen. Dit is de gewoonte van alle goede cricketspelers, daar men algemeen schijnt te denken, dat men in eene andere houding onmogelijk een bal zou kunnen opvangen.

De scheidslieden plaatsten zich nabij de hekken, en er volgde eene angstige stille. Luffcy ging eenige schreden achteruit, en hield den bal eene poos voor zijn rechteroog. quot;Pas op !quot; riep hij eensklaps. De bal vloog in eene rechte lijn op den middelsten stok van hel hek aan. Maar Dumkins was bij de hand; tij ving den bal met het eind van zijn bat, en kaalste hem ver weg, over de hoofden der oppassers heen. Deze eerste worp deed Muggleton twee punten winnen. Ook Podder verzuimde niet, lauweren voor zich zeiven en M u ggl e-'on te plukken. Elke bal, dien zijn hek kon raken, werd door hem afgewalst; de anderen Hel hij vliegen. Nu en dan traden cr andere bowlers 'Pi wanneer de eerste pijn in de armen kregen; maar Dumkins en Podder Weven onverwonnen. Toen zij eindelijk uit het spel raakten, had Muggleton vierenvijftig kerven, en Dingley-Dell nog geen een. Dit verschil was te piot, om ingehaald te worden. Tevergeefs namen Luffcy en Struggles al Munc bekwaamheid en ondervinding te haal, om het verlies hunner partij te quot;Wellen; het hielp niet: Dingley-Dell moest zich overwonnen verklaren.

De vreemdeling was intusschen onophoudelijk bezig geweest met eten, drin-C11 en praten. Bij eiken goeden worp gaf bij zijne tevredenheid te kennen

-ocr page 64-

liti Samuel Pickwick.

met eenc minzame deftigheid, waardoor de geprezene zich ten hoogste moest vereerd gevoelen; terwijl hij telkens, wanneer de bal misgeworpen of niet goed opgevangen werd, zijn ongenoegen aan den dag legde, door een quot;geweldig lomp! — foei, hoe dom! al te erg!quot; of dergelijke uitroepingen, waardoor hij alle omstanders in de meening bracht, dat hij een voortreffelijk en doorkundig beoordeclaar der diepste geheimen van bet edele cricketspel moest wezen.

quot;Uitmuntend spel — goed uitgespeeld—-eenige worpen zelden zoo gezien,quot; zeide dc vreemdeling, toen, na het eindigen van het spel, beide partijen zich naar dc tenten begaven.

quot;Hebt gij bet ook wel eens gespeeld, mijnbeer?quot; vroeg Wardle, die zich met de spraakzaamheid van den groenrok vermaakte.

quot;Gespeeld? —dat denk ik — bier niet— West-Indië —warm werk — vreeselijk warm.quot;

quot;Het moet in zulk een klimaat inderdaad een warm werk wezen,quot; merkte Pickwick aan.

Warm?quot; riep de vreemdeling uit: quot;heet — gloeiend. Eens een spel gespeeld — maar één hek — mijn vriend dc kolonel — Sir Thomas Blazo — zeven uur 's morgens — de kolonel bowler — uitgehouden totdat hij flauw viel — zes negers als oppassers — allen Hauw gevallen — kolonel afgelost door een trouwen slaaf, Quanko Samba —- de zon zoo heel —- stok geblaard — bal bruingebrand — twaalf uur 's middags een beetje vermoeid — Quanko halfdood —■ laatste krachten ingespannen — eindelijk bet wicket om — eerst een bad genomen, toen naar bet diner.quot;

quot;En hoe bekwam het dien armen neger, mijnheer?quot; vroeg een oud beer.

quot;Slecht genoeg — nooit van bekomen — anderen dag dood.quot; Daarop begroef de vreemdeling zijn gezicht in eene bruine kan; maar of bij dit deed om zijne ontroering tc verbergen, of om bot bier te proeven, is ons onbekend gebleven. Dit alleen weten wij, dat hij, toen bij de kan weder neerzette, diep ademhaalde, en met zeer veel aandacht naar twee leden der club van Dingley-Dell keek, die zich tot Pickwick vervoegden, en zeiden;

quot;Wij zullen indeBlauwe Leeuw een eenvoudigen maaltijd houden, mijnheer ! en hopen, dat gij ons de eer zult bewijzen, daaraan met uwe vriendeD deel te nemen.quot;

quot;Natuurlijk rekenen wij onder onze vrienden ook mijnheer.....quot; zeide

Wardle, terwijl bij den vreemdeling schuins aanzag.

quot;Jingle,quot; zeide deze zeer vlug, quot;Alfred Jingle.quot;

quot;Het zal mij zeer aangenaam zijn,quot; zeide Pickwick.

quot;Mij insgelijks,quot; zeide Alfred Jingle, terwijl hij Pickwick en Wardle elk bij een arm vatte, en daarop den eersten vertrouwelijk in bel oor fluisterde: quot;Een heerlijk koud middagmaal — koud, maar fijn—-van morgen in de zaal gekeken — boenders en pastijen en allerlei — aardige lieden — en zeer beleefd ook.quot;

Daar er niets verder was af te spreken, wandelde bet gezelschap in kleine groepen naar de stad, en in een kwarticruurs waren allen in de Blauwe Leeuw aan tafel gezeten, waaraan Dumkins de waardigheid van president, en Luffey die van vice-president bekleedde.

Nu volgde er een geweldig geratel met borden, vorken en messen, en werden de schotels met wonderbare snelheid geledigd, waarbij de kortswijlige mynheer Jingle den arbeid van zes man verrichtte. Toen iedereen zooveel gegeten had als bij kon, werd bet tafelkleed weggenomen en het dessert opgezet. Tc

-ocr page 65-

K/i ook aan den maaltijd.

gelijk bracht men volle flessclien en schoone glazen. Onder de luidruchtige vroolijkheid, die nu begon te becrschcn, bleef een kort dik mannetje, met een deftig opgeblazen gezicht, zeer stil zitten. Tusschenbeide, wanneer het gesprek een weinig verflauwde, zag hij eens rond, alsof hij met iets zeer gewichtigs wilde voor den dag komen, en nu en dan hemde en kuchte hij met onbeschrijfelijke statigheid. Toen er eindelijk voor een oogenblik cene soort van stilte kwam, riep het manneke, met eene luide, ernstige stem: quot;Mijnheer Lu ffey!quot;

Iedereen zweeg doodstil, toen de aldus aangesprokene antwoordde: quot;Mijn-hcer!quot;

quot;Ik wensch eenigc woorden tot u te richten, mijnheer! indien gij de hee-reu wilt verzoeken om hunne glazen vol te schenken.quot;

Mijnheer Jingle riep een uiterst minzaam : quot;Luistert!quot; dat door het geheele gi-zclschap werd herhaald; en toen de glazen vol geschonken waren, zette de vice-president een gezicht, dat wijsheid en diepe aandacht moest beleekenen, ca zeidc: quot;Mijnheer Siaple!quot;

quot;Mijnheer!quot; zeide hel manneke, opstaande: quot;hetgeen ik te zeggen heb, wcnschte ik tot u te richten, en niet lol onzen geëerden president, omdat onze geëerde president ccnigszins — ik mag wel zeggen groolendeels — bet onderwerp is van hetgeen ik w ilde — hm — hm!quot;

quot;Voordragen,quot; zeide Jingle, om den spreker voort te helpen.

quot;Ja, voordragen,quot; zeide bet manneke. quot;Ik zeg mijn geëerden vriend dank voor zijne hulp. Ik ben een Dingley-Deller. (Toejuich ing.) Ik kan mij niet beroemen, een deel der bevolking van Muggleton uit te maken; en ik zeg rondborstig, dal ik hun die eer niet benijd, en ik zal u zeggen waarom, mijnheer! (Luistert!) Aan Muggleton laai ik al de eer en onderscheiding, waarop hel aanspraak heeft: die aanspraken zijn te talrijk en te welbekend, dan dat ik die zou behoeven Ie vermelden. Maar, mijnheer! terwijl wij bedenken dal Muggleton een Dumkins en Podder het aanzijn heeft gegeven , laat ons nooit vergelen, dat Ding ley-De 11 op een Luffey en Struggles mag bogen. (Daverend gejuich.) Men denke niet, dat ik de vcrdienslen der eerstgenoemde heeren wil verkleinen. (Toejuiching.) Allen, die mij hoo-ren, zullen wel eens van hel antwoord gehoord hebben, dat keizer Alexander ontving van een man, die in cene ton woonde. quot;Als ik geen Diogenes was,quot; zeide hij, quot;zou ik Alexander willen zijn.quot; Ik kan mij zeer wel verbeelden, deze heeren te hooren zeggen: quot;Als ik geen Dumkins of Podder was, zou ik luffey of Struggles willen zijn. (Luidruchtig gejuich.) Maar, heeren van Muggleton! is het in hel cricketspel alleen, dal uwe medeburgers zoo zeer uitblinken? Hebt gij niet geleerd, de namen van Dumkins en Podder met edele burgerdeugd en standvastige vaderlandsliefde te verbinden? Zijt gij nooit, terwijl gij om uwe rechten en vrijheden moest kampen, voor een oogenblik in mismoedigheid en wanhoop w eggezonken? En heeft niet op zulk een oogen-Mik de naam van Dumkins het vuur, dal bijkans in uwe borst was verdoofd, opnieuw weder aangeblazen? Heeft niet een enkel woord van dien achtcns-«aardigen man de glimmende vonk weer helder doen opvlammen? (Luide toejuiching.) Mijne heeren! vlecht, dit is mijn verzoek, een slralenden krans van edele toejuiching om de vercenigde namen van Dumkins en Podder!quot;

Hier zweeg het manneke, en hel gezelschap hief een gejuich aan, waar-31111 geen einde scheen te zullen komen. Men dronk nog een aantal andere gezondheden. De heeren Luffey en Struggles, Pickwick en Jingle, werden elk 0P hunne beurt het onderwerp van hoogdravende lofredenen, en betuigden

S7

-ocr page 66-

Samuel Pickwick.

alle met aandoening hun dank voor de bewezen eer. Het zou ons zeer veel genoegen gedaan hebben, indien wij onzen lezers deze aanspraken hadden kunnen mededeelen. Mijnheer Stoekwall heelt, volgens zijne gewoonte, daarvan uitgebreide aanteekeningen gehouden, waarvan wij dankbaar gebruik zouden hebben gemaakt, indien niet, door de vurige welsprekendheid der redevoeringen of de kracht van den wijn, zijne hand zoo onvast was geworden, dat wij zijn schrift niet hebben kunnen ontcijferen. Met zeer veel moeite hebben wij hier en daar de namen van eenige sprekers kunnen lezen, en hel begin van een liedje, dat door Jingle gezongen werd. Geheel aan het eind der aanteekeningen meenen wij ook de woorden quot;driftigquot;, quot;ongenoegenquot;, quot;van elkander houdenquot; te onderscheiden; maar dewijl de gissingen, welke wij op deze woorden zouden kunnen bouwen, veellicht al te gewaagd zouden zijn, willen wij ze liever met stilzwijgen voorbijgaan.

Wij keeren derhalve tot onzen vriend Tupman terug, alleen nog aanmerkende, dat de morgen reeds was aangebroken, voordat de laatste gasten dc Blauwe L e euw verlieten.

VIII.

WAARIN ZONNEKLAAR WORDT AANGETOOND , DAT HET 1'AD DER OPBECHTE LIEFDE NIET ZOO EFFEN ALS EEN IJZEREN-SPOORWEG IS.

De stille afzondering van Dingley-Dell, de tegenwoordigheid van zoo vele leden van het tccdere geslacht, en de bezorgdheid, met welke zij hem oppasten, waren bijzonder geschikt om in de borst van Tracy Tupman, die zachte aandoeningen op te wekken, welke de natuur daarin had geplant, en die zich thans uitsluitend op één beminnenswaardig voorwerp schenen te moeten richten. De jonge dames waren bevallig, lieftallig en zachtaardig; maar er was eene deftigheid in het voorkomen der tante, eene statigheid in haar tred, eene majesteit in haar oog, waarop zulke jeugdige meisjes, als hare nichten, geene aanspraak konden maken, en die haar onderscheidden van alle vrouwen, welke Tupman ooit had aanschouwd. Het was duidelijk blijkbaar, dat er tusschen hunne gemoederen eene geheime overeenstemming, eene onverklaarbare sympathie bestond. Haar naam was de eerste, die Tupman's lippen ontsnapte, toen hij gewond op het gras nederzonk; en haar stuipachtig lachen dc eerste klank, die hem in de ooren galmde, toen hij naar huis werd gebracht. Maar, was hare ontroering het gevolg geweest van eene vrouwelijke aandoenlijkheid, die zich in elk ander geval even sterk zou vertoond hebben, of werd zij veroorzaakt door een dieper, inniger gevoel, dat hij alleen kon doen ontwaken? Met deze twijfeling kwelde hij zijne hersenen, terwijl hij op de sofa lag; en hij nam het besluit, om zich zeiven zoo spoedig mogelijk uit deze onzekerheid te bevrijden.

Het was avond. Isabella en Emilia waren met mijnheer Trundle gaan wandelen ; de doove grootmoeder was op haar stoel in slaap gevallen; dc dikke jongen snorkte in de keuken; dc jonge dienstmeisjes zaten op eene bank bij de achterdeur, om zich in de koelte van den avond te verkwikken, en stoeiden met de knechts; en daar zat het belangwekkende paar, zonder om iemand

S8

-ocr page 67-

De heer Tupman declareert zich.

anders te denken, zonder dat iemand anders om hen dacht, in eene zoele mijmering verzonken.

quot;Ik heb mijne bloemen vergeten,quot; zeide de tante.

quot;Laat ons ze te zaraen gaan begieten,quot; zeide Tupman op een vleienden toon.

quot;Gij zondt in de avondlucht koude vatten zeide de tante met eene teedere bezorgdheid.

quot;Neen, neen!quot; hernam Tupman opstaande. quot;De lucht zal mij goed doen.quot;

De jonkvrouw toefde nog een oogenbiik, om den band, waarin de linkerarm des jonkmans hing, wat te verschikken, nam toen zijn rechterarm, en voerde hem naar den tuin.

Aan het eind was een prieeltje, met jasmijn en kamperfoelie begroeid; een van die lieve hoekjes, die door zachtgevoelige menschcn ten gemakke der spinnekoppen worden ingericht.

De tante nam een grooten gieter, die in een hock lag, en wilde het prieeltje weder verlaten, toen Tupman haar vasthield, en haar naast zich op de bank trok.

quot;Mejufl'er Wardle!quot; zeide hij.

De tante beefde zoo geweldig, dat eenige steentjes, die bij toeval in den gieter waren gekomen, als een kinderrammelaartje begonnen te ratelen.

quot;Mejuffer Wardle!quot; zeide Tupman; quot;gij zijt een engel.quot;

quot;Mijnheer Tupman!quot; riep de tante uit, terwijl zij zoo rood werd als haar rood geverfde gieter.

quot;Neen,quot; hernam de welsprekende Pickwickisl, quot;ik weet het maar al te wel.quot;

quot;Alle vrouwen zijn engelen, naar men zegt,quot; prevelde Rachel schertsend.

quot;Wat moet gij dan zijn, of waarmede kan ik u vergelijken, zonder u te gering te schatten?quot; hernam Tupman. quot;Waar heb ik ooit eene vrouw gezien, die u nabijkwam? Waar kon ik hopen zulk eene zeldzame vereeniging van voortreffelijkheid en schoonheid te vinden! Waar kon ik. ... o!quot; Hier zweeg Tupman, en drukte de hand, die het oor van den gelukkigen gieter vasthield.

De dame keerde haar hoofd af. quot;De mannen zijn zoo onstandvastig!quot; fluisterde zij.

quot;Dat zijn zij,quot; riep Tupman uit; quot;maar niet allen. Er leeft ten minste één, die nooit kan veranderen, — één, die geheel zijn aanzijn aan uw geluk zou willen toewijden, die —- slechts ademt in uw glimlach, ja, die den zwaren last des levens alleen om uwentwille blijft dragen.quot;

'Indien er zulk een man te vinden was...quot; begon de dame.

quot;Maar hij is te vinden,quot; viel de hartstochtelijke Tupman haar in de rede. quot;Hij is gevonden. Hier is hij, mejuffer Wardle!quot; En eer Rachel er op verdacht was, lag Tupman aan hare voeten op zijne knieën.

quot;Sta op, mijnheer Tupman!quot; zeide Rachel.

quot;Nooit!quot; was het manhaftig antwoord. — quot;O Rachel!quot; daarmede greep hij hare machtelooze hand, en de gieter viel op den grond, terwijl hij die hand aan zijne lippen drukte. quot;O Rachel ! zeg, dat gij mij bemint!quot;

quot;Mijnheer Tupman!quot; zeide de tante met een afgewend gelaat; quot;ik kan nauwelijks de woorden uitspreken; maar — maar — gij zijt mij niet geheel onverschillig.quot;

Niet zoodra hoorde Tupman deze bekentenis, of hij deed, wat zijn hartstocht hem ingaf, en wat, voor zooveel wij weten (want wij hebben weinig ondervinding in die zaken,) iemand in zulke omstandigheden altijd doet.

Hij sprong op, sloeg zijne armen om den hals der tante, en drukte eenige vurige kussen op hare lippen, die zij, na eerst den behoorlijken tegenstand

59

-ocr page 68-

Samunl Pickwick.

te hebben geboden, zoo geduldig aannam, dal het niet te berekenen is, hoeveel kussen Tupman haar misschien nog zou gegeven hebben, indien Rachel hem niet, zonder eenige gemaaktheid, van zich had afgestooten cn met ernstigen schrik uitgeroepen: quot;Mijnheer Tupman! wij, zijn ontdekt — wij worden bespied.quot;

Tupman zag om. Daar stond de dikke jongen, zonder eenige beweging, met zijne groote ronde oogen in het prieeltje te staren, maar zonder de minste uitdrukking in zijn gezicht, welke de ervarenste gelaatkenner aan verbazing, nieuwsgierigheid of eenig anderen hartstocht had kunnen toeschrijven. Tupman staarde den dikken jongen, en deze wederom Tupman aan; en hoe langer Tupman lette op de volkomen wezenloosheid, die over het gezicht van den dikken jongen verspreid lag, des te vaster hield hij zich overtuigd, dat deze óf niets gezien , of niets begrepen had van hetgeen er was voorgevallen. In deze meening vroeg hij met eene vaste stem: quot;Wat komt gij hier doen?quot;

quot;Het avondeten is gereed, mijnheer!quot; antwoordde de jongen, zonder zich een oogenblik te bedenken.

quot;Zijt gij daar zoo pas hier gekomen ?quot; vroeg Tupman, hem met een doordringenden blik aanziende.

quot;Ja,quot; antwoordde de jongen onnoozel.

Tupman zag hem nogmaals scherp aan; maar de jongen sloeg zijne oogen niet neder, en vertrok evenmin zijn gezicht. Tupman gaf de tante zijn arm, en wandelde met haar naar het huis. De dikke jongen bleef achter hen.

quot;Hij heeft niets gemerkt van hetgeen er gebeurd is,quot; fluisterde Tupman.

quot;Gelukkig,quot; antwoordde de tante.

Zij hoorden een geluid achter zich, alsof iemand in zich zeiven lachte. Tupman keerde zich plotseling om. Neen, het kon de dikke jongen niet geweest zijn; want in zijn gezicht was geen het minste spoor van vraolijkheid te vinden.

quot;Hij zal zeker geslapen hebben,quot; fluisterde Tupman.

quot;Ik twijfel er niet aan,quot; hernam de tante, en beide lachten hartelijk.

Tupman vergiste zich evenwel. De dikke jongen had niet geslapen, en zeer goed gezien wat er voorviel.

Het avondmaal werd gebruikt, zonder dat iemand eene poging deed om een algemeen gesprek te beginnen. De grootmoeder was naar bed gegaan; Isabella hield zich uitsluitend met mijnheer Trundle bezig; de tante had voor niemand oogen of ooren dan voor Tupman; en Emilia scheen hare gedachten op een onzichtbaar voorwerp gevestigd te hebben — misschien op den afwezigen Stockwall.

Het was elf, twaalf, een uur, en de heeren waren nog niet te buis. Men begon elkander met ongerustheid aan te zien. Zouden zij onderweg aangevallen en uitgeplunderd zijn? Zou het niet raadzaam wezen, mannen met lantarens uit te zenden op alle wegen, waarlangs zij naar huis konden komen? Of moest men liever — stil! daar waren zij. Waarom zouden zij zoo laat zijn uitgebleven? En eene vreemde slem er bij! Wie zou dat wezen. Allen snelden naar de keuken, waarheen de uitblijvers zich begeven hadden, cn kregen daar op eens een vrij duidelijk begrip van de wezenlijke toedracht der zaken.

Pickwick stond, met zijne handen in zijne zakken en zijn hoed op één oog, tegen de aanreehtbank geleund, en zwaaide zijn hoofd heen en weder

(50

-ocr page 69-

Jfadeelige gevolgen van zalm. lt;1

met een uiterst vergenoegden en vriendclijken glimlach, waarvan niemand eenige reden kon zien; de oude heer Wardle drukte, met een hoogrood gezicht, de hand van een vreemd heer, en stotterde eene menigte betuigingen van eeuwige vriendschap uit; Winkle hield zich staande, door tegen de kast der groote klok te leunen, en vloekte, met eene flauwe stem, op iedereen, die er van spreken zou, om naar bed te gaan, en Stock wall was op een sloel gezonken, terwijl de diepste neerslachtigheid en wanhoop, waarvoor het menschelijk gemoed vatbaar is, op zijn sprekend gelaat geteekend stonden. quot;Is er iets voorgevallen ?quot; vroegen de drie dames.

quot;Niets ter wereld,quot; antwoordde Pickwick, met eene dikke tong. quot;Wij zijn illemaal — allemaal nog heel. Niet w aar, Wardle ! allemaal nog heel. Zeg ! — niet waar?quot;

quot;Dat geloof ik,quot; zeide de vroolijke gastheer. quot;Kinderen! daar hebt ge mijnheer Jingle — mijn vriend Jingle — een vriend van mijnheer Pickwick — hij tornt een poosje bij ons logceren.quot;

quot;Is er iets voorgevallen met mijnheer Stockwall?quot; vroeg Emilia bezorgd. quot;Volstrekt niet, mejuffer!quot; antwoordde de vreemdeling. quot;Cricketfeest — lekker diner — vroolijk gezelschap — aardige liedjes — porter — bourgonje —

illes naar den aard — de wijn, mejuffer —- de wijn____quot;

quot;liet was de wijn niet,quot; stamelde Stockwall met moeite; quot;het was de lalm.quot;

Hoe het ook moge toegaan, het is in zulke gevallen nooit de wijn, die iemand ziek maakt.

quot;Zou het niet best zijn, dat zij naar bed gingen ?quot; vroeg Emma. quot;Een ar knechts kunnen de heeren naar boven dragen.quot;

quot;Ik wil niet naar bed!quot; riep Winkle manhaftig.

quot;Ik wil niet gedragen worden!quot; zeide Pickw ick, en glimlachte weder als te voren.

quot;Hoezee!quot; riep Winkle zeer droomerig.

quot;Hoezee!quot; herhaalde Pickwick, terwijl hij als razend zijn hoed op den vloer smeet, en zijn bril tegen den muur slingerde, over welke luimige heldendaad tij terstond een schaterend gelach aanhief.

quot;Geef — nog —- eene volle flesch !quot; riep Winkle, met eene zeer sterke stem kginnende, maar zeer flauw eindigende. Daarop liet hij zijn hoofd op zijne Wst zinken, prevelde nog wat over zijn vast besluit om niet naar bed te gaan, M zijne bloeddorstige spijt, dat hij des morgens den ouden Tupman zijn be-hmst niet had gegeven, en viel in slaap, in welken toestand hij door twee onge reuzen, onder toezicht van den dikken jongen, naar bed werd gebracht. Rockwall riep een oogenblik later zelf de hulp van dit drietal in. Pickwick 'itle den arm, dien Tupman hem aanbood, en ging stil heen, met denzelfden J'rgenoegden glimlach op zijn gelaat; terwijl Wardle, nadat hij zulk een Brlroerend afscheid van zijne familie had genomen, alsof hij terstond ter dood !etód moest worden, den bijstand van Trundle aannam, en de deur uitging quot;et eene allerbelachelijkste poging om een zeer ernstig en deftig gezicht te «Hen.

quot;Welk een afzichtelijk tooneel!quot; zeide de tante.

quot;Ongelukkig!quot; zeiden de beide jonge dames.

quot;Vreeselijk — vreeselijk !quot; zeide Jingle met een ernstig gezicht; hij had een laar flesschen meer gedronken dan een zijner metgezellen. quot;Een afzichtelijk ooncel — groot gelijk.quot;

-ocr page 70-

62

Samuel Pickwick.

quot;Welk een fatsoenlijk man!quot; fluisterde de tante Tupraan toe.

quot;En hij ziet cr zeer goed uit,quot; fluisterde Emilia.

quot;Allerliefst,quot; hernam de tante.

quot;Tupman dacht aan de weduwe te Rochester, en begon zich ongerust te maken. Het daarop volgende gesprek, dat het gezelschap nog een half uurtje bij elkander deed blijven, was niet zeer geschikt om hem weder gerust te stellen. De nieuwe gast was zeer opmerkzaam, en het getal zijner anecdoten was even groot als zijne uitgezochte beleefdheid. Tupman gevoelde, dat, naarmate Jingle meer opgang maakte, hij zelf in de schaduw werd geplaatst. Zijn lachen was gemaakt, zijne vroolijkheid gedwongen; en toen hij eindelijk zijn gloeiend hoofd op het kussen neerlegde, dacht hij met gruwzame blijdschap, hoe goed het hem bevallen zou, als hij Jingle's kop tusschen het bed en de matras bad.

De onvermoeibare vreemdeling stond den volgenden morgen vroeg op en terwijl zijne metgezellen, afgemat door de uitspattingen van den vorigea nacht, nog te bed lagen, deed hij zijn best om bij het ontbijt de algemecne vroolijkheid te verhoogen. Zijne pogingen slaagden zoo gelukkig, dat zelfs de doove grootmoeder zich een paar zijner aardigheden door hare oortrompet liet herbalen, en zich toen verwaardigde tegen de tante te zeggen, dat hij (Jingle namelijk) een onbeschaamde kerel was, aan welke meening al de aanwezigen hun bijval schonken.

Des zomers, bij goed weder, was de grootmoeder gewoon eiken morgen eene poos in het prieeltje tc gaan' zitten, dat Tupman den vorigen avond bad bezocht. Zij liet zich dan door den dikken jongen brengen, en na verloop van een half uur terughalen. De oude vrouw was zeer nauwkeurig in opvolgen van hare gewoonten; en daar zij drie zomers achtereen deze plechtigheid had volbracht, zonder zich de geringste afwijking van het ingestelde ceremonieel tc veroorloven, verwonderde het haar dezen morgen niet weinig, dat de dikke jongen, in plaats van haar in het prieeltje alleen te laten, eersl even naar buiten ging, oplettend rondzag, en toen met een zeer bedenkclijt gezicht en, op de tcenen sluipende, terugkwam.

De grootmoeder was vreesachtig, gelijk de meeste oude vrouwen; en hare eerste gedachte was, dat de dikke jongen haar te lijf wilde, om zich van haar zakgeld meester te maken. Zij zou wel om hulp hebben geroepen, maar zij was te oud en te zwak om te schreeuwen; zij vergenoegde zich derhalve met den jongen aan te zien met een angst, die niet verminderde, toen zeer dicht bij haar kwam, en haar op een ontroerden en, zoo het voorkwam, dreigenden toon in het oor schreeuwde: quot;Jufvrouw!quot;

Nu gebeurde het, dat Jingle zich juist op dat oogenblik dicht hij h' prieeltje in den tuin bevond. Hij boorde dit quot;jufvrouw!quot; schreeuwen daar hij zeer nieuwsgierig van aard was, en door eenige bloeiende heester werd verborgen, bleef hij stilstaan, om te luisteren.

quot;Jufvrouw!quot; schreeuwde de dikke jongen nogmaals.

quot;Wat is er, Jozef?quot; vroeg de bevende oude vrouw. quot;Ik ben eene „ meesteres voor u geweest, jongen! Ik heb u altijd vriendelijk behandeld Gij hebt nooit veel tc doen en altijd genoeg te eten gehad.quot;

Dit laatste gezegde scheen den dikken jongen te ontroeren, en bij Ml woordde met nadruk: quot;Ja wel, dat heb ik.quot;

„Wat hebt gij dan nu te zeggen?quot; bernam de oude vrouw, moed vatten®

ik gisteravond hier in dit prieeltje gezien

B

ge. S naar de ovi tdejoni quot;e dcu 'e zat geen PPM, tr quot;Mejuff, )oonen lenten —

heb!

quot;Wat denkt gij, dat vroeg de dikke jongen.

-ocr page 71-

*

Tiene adder in het gras.

quot;Lieve hemel! wat?quot; riep de grootmoeder uit, opnieuw schrikkende van lozcfs ernstigen toon.

quot;De vreemden heer — dien met zijn arm in een doek — en hij zat te loenen en te vrijen.quot;

quot;Lieve hemel, Jozef! Met wie? Met geen van de meiden, hoop ik?quot;

quot;iVog erger,quot; schreeuwde Jozef de grootmoeder in het oor.

quot;Toch niet met eene van mijne kleindochters?quot;

quot;Nog erger.quot;

quot;Nog erger. Jozef?quot; riep de oude vrouw uit, die zich niets erger kon jioorstellen. quot;Wie was het, Jozef? Ik moet het weten.quot;

Jozef zag nog eens voorzichtig rond, en schreeuwde toen de grootmoeder |ii het oor: quot;Jufvrouw Rachel!quot;

quot;Wat?quot; riep de oude dame met eene schelle stem. quot;Spreek harder.quot; quot;Jufvrouw Rachel!quot; brulde de dikke jongen.

quot;Mijne dochter?quot; zuchtte de oude vrouw.

Hel knikken van den jongen deed zijne wangen trillen als blanc-mangé. I quot;En liet zij het toe?quot; vroeg do oude vrouw.

De dikke jongen grijnsde, toen hij antwoordde: quot;Zij kuste hem weerom.quot; Indien Jingle uit zijn schuilhoek het gezicht der grootmoeder had kunnen iicn, zou hij zich gewis door een schaterend gelach verraden hehben. Hij luisterde met oplettendheid, en ving eenige afgebroken uitdrukkingen op, mals: quot;Zonder mijne goedkeuring —■ op hare jaren -— ongelukkige oude |rouw — had immers kunnen wachten tot ik dood was.quot; Daarop hoorde hij voetstappen van den dikken jongen, die heenging en de grootmoeder llleen liet.

1 Het was misschien een zonderlinge samenloop van omstandigheden, maar let was toch zoo, dat Jingle den vorigen avond nog geen vijftien minuten i Manor-Farm had doorgebracht, of hij had het besluit genomen, om lóndcr uitstel een aanval op het hart der tante te maken. Hij had menschen-Ifimis genoeg, om te zien, dat de voortvarende vrijpostigheid zijner manieren let schoone voorwerp zijner uitzichten geenszins ongevallig was; en hij had p sterk vermoeden, dat zij die wenschelijkste aller eigenschappen, een klein pfliankelijk inkomen, bezat. Hij zag nu terstond de noodzakelijkheid in om ijn medeminnaar den voet te lichten, en besloot, zonder een oogenblik tijd l verliezen, eenige daartoe strekkende maatregelen te nemen. Fielding zegt, pt de man vuur en de vrouw vlas is, en dat de Vorst der Duisternis hen fceenbrengt om brand te stichten. Jingle begreep, dat een jong heer hij eene T'fc vrijster hetzelfde was als brandend gas bij buskruit, en nam zich voor, ptond te beproeven om eene ontploffing te bewerken.

| Vol gewichtige gedachten over dit besluit verliet hij zijne schuilplaats en 'ig naar huis. De fortuin scheen zijn ontwerp te begunstigen. Hij zag Tupman i de overige hecren in de verte het hek en den tuin uitgaan; en hij wist, plde jonge dames na het ontbijt allen waren gaan wandelen. De kust was klaar. |fle deur van het ontbijtvertrek stond half open. Hij keek naar binnen. De r'e zat te breien. Hij kuchte; zij zag op en glimlachte. Schroomvalligheid F geen trek van zijn karakter. Hij legde geheimzinnig^zijn vinger op zijne Ipen, trad binnen en sloot de deur. W

J'Mejuffer Wardle!quot; zeide Jingle met gemaakten ernst; quot;vrijpostigheid ver-Poonen — nog niet lang met elkander bekend — geen tijd voor cotnpli-l'nten — alles ontdekt!quot;

65

-ocr page 72-

Samuel Pickwick.

quot;Welk een fatsoenlijk man!quot; fluisterde de tante Tupman toe.

quot;En hij ziet er zeer goed uit,quot; fluisterde Emilia.

quot;Allerliefst,quot; hernam de tante.

quot;Tupman dacht aan de weduwe te Rochester, en hegon zich ongerust te maken. Het daarop volgende gesprek, dat het gezelschap nog een half uurtje bij elkander deed blijven, was niet zeer geschikt om hem weder gerust te stellen. De nieuwe gast was zeer opmerkzaam, en het getal zijner anecdoten was even groot als zijne uitgezochte beleefdheid. Tupman gevoelde, dat, naarmate Jingle meer opgang maakte, hij zelf in de schaduw werd geplaatst. Zijn lachen was gemaakt, zijne vroolijkheid gedwongen; en toen hij eindelijk zijn gloeiend hoofd op het kussen neerlegde, dacht hij met gruwzame blijdschap, hoe goed het hem bevallen zou, als hij Jingle's kop tusschen het bed en de matras had.

De onvermoeibare vreemdeling stond den volgenden morgen vroeg op, en terwijl zijne metgezellen, afgemat door de uitspattingen van den vorigen nacht, nog te bed lagen, deed hij zijn best om bij het ontbijt de algemeene vroolijkheid te verhoogen. Zijne pogingen slaagden zoo gelukkig, dat zelfs de doove grootmoeder zich een paar zijner aardigheden door hare oortrompet liet herhalen, en zich toen verwaardigde tegen de tante te zeggen, dat hij (Jingle namelijk) een onbeschaamde kerel was, aan welke mecning al de aanwezigen hun bijval schonken.

Des zomers, bij goed weder, was de grootmoeder gewoon eiken morgen eene poos in het prieeltje te gaan'zitten, dat Tupman den vorigen avond had bezocht. Zij liet zich dan door den dikken jongen brengen, en na verloop van een half uur terughalen. De oude vrouw was zeer nauwkeurig in het opvolgen van hare gewoonten; en daar zij drie zomers achtereen deze plechtigheid had volbracht, zonder zich de geringste afwijking van het ingestelde ceremonieel te veroorloven, verwonderde het haar dezen morgen niet weinig, dat de dikke jongen, in plaats van haar in het prieeltje alleen te laten, eerst even naar buiten ging, oplettend rondzag, en toen met een zeer bedenkelijk gezicht en, op de teenen sluipende, terugkwam.

De grootmoeder was vreesachtig, gelijk de meeste oude vrouwen; en hare eerste gedachte was, dat de dikke jongen haar te lijf wilde, om zich van haar zakgeld meester te maken. Zij zou wel om hulp hebben geroepen, maar zij was te oud en te zwak om te schreeuwen; zij vergenoegde zich derhalve met den jongen aan te zien met een angst, die niet verminderde, toen hij zeer dicht bij haar kwam, en haar op een ontroerden en, zoo het haar voorkwam, dreigenden toon in het oor schreeuwde: quot;Jufvrouw!quot;

Nu gebeurde het, dat Jingle zich juist op dat oogenblik dicht bij het prieeltje in den tuin bevond. Hij hoorde dit quot;jufvrouw!quot; schreeuwen, en daar hij zeer nieuwsgierig van aard was, en door eenige bloeiende heesters werd verborgen, bleef hij stilstaan, om te luisteren.

quot;Jufvrouw!quot; schreeuwde de dikke jongen nogmaals.

quot;Wat is er, Jozef?quot; vroeg de bevende oude vrouw. quot;Ik ben eene goede meesteres voor u geweest, jongen! Ik heb u altijd vriendelijk behandeld. Gij hebt nooit veel te doen en altijd genoeg te eten gehad.quot;

Dit laatste gezegde scheen den dikken jongen te ontroeren, en hij antwoordde met nadruk: quot;Ja wel, dat heb ik.quot;

„Wat hebt gij dan nu te zeggen?quot; hernam de oude vrouw, moed vattende.

quot;Wat denkt gij, dat ik gisteravond hier in dit prieeltje gezien heb?quot; vroeg de dikke jongen.

62

-ocr page 73-

Ecne adder in het gras.

quot;Lieve hemel! wat?quot; riep de grootmoeder uit, opnieuw schrikkende van Jozefs ernstigen toon.

quot;De vreemden heer — dien met zijn arm in een doek — en hij zat te zoenen en te vrijen.quot;

quot;Lieve hemel, Jozef! Met wie? Mei geen van de meiden, hoop ik?quot;

quot;Nog erger,quot; schreeuwde Jozef de grootmoeder in het oor.

quot;Toch niet met eene van mijne kleindochters?quot;

quot;IVog erger.quot;

quot;Nog erger. Jozef?quot; riep de oude vrouw uit, die zich niets erger kon voorstellen. quot;Wie was het. Jozef? Ik moet het weten.quot;

Jozef zag nog eens voorzichtig rond, en schreeuwde toen de grootmoeder in het oor: quot;Jufvrouw Kachel!quot;

quot;Wat?quot; riep de oude dame met' eene schelle stem. quot;Spreek harder.quot;

quot;Jufvrouw Rachel!quot; brulde de dikke jongen.

quot;Mijne dochter?quot; zuchtte de oude vrouw.

Hel knikken van den jongen deed zijne wangen trillen als blanc-mangé.

quot;En liet zij het toe?quot; vroeg de oude vrouw.

l)e dikke jongen grijnsde, toen hij antwoordde: quot;Zij kuste hem weerom.quot;

Indien Jingle uit zijn schuilhoek het gezicht der grootmoeder had kunnen zien, zou hij zich gewis door een schaterend gelach verraden hebben. Hij luisterde met oplellendheid, en ving ecnigo afgebroken uitdrukkingen op, zooals: quot;Zonder mijne goedkeuring — op hare jaren — ongelukkige oude vrouw — had immers kunnen wachten tot ik dood was.quot; Daarop hoorde hij de voetstappen van den dikken jongen, die heenging en de grootmoeder alleen liet.

Het was misschien een zonderlinge samenloop van omstandigheden, maar het was toch zoo, dat Jingle den vorigen avond nog geen vijftien minuUn op Manor-Farm had doorgebracht, of hij had het besluit genomen, om zónder uitstel een aanval op hel hart der tante te maken. Hij had menschen-kennis genoeg, om te zien, dat de voortvarende vrijpostigheid zijner manieren het schoons voorwerp zijner uitzichten geenszins ongevallig was; en hij had een sterk vermoeden, dal zij die wenschelijkste aller eigenschappen, een klein onafhankelijk inkomen, bezat. Hij zag nu terstond de noodzakelijkheid in om zijn medeminnaar den voet te lichten, en besloot, zonder een oogenblik tijd te verliezen, eenigc daartoe strekkende maatregelen te nemen. Fielding zegt, dat de man vuur en de vrouw vlas is, en dat de Vorst der Duisternis hen bijeenbrengt om brand te stichten. Jingle begreep, dat een jong heer bij eene oude vrijster hetzelfde was als brandend gas bij buskruit, en nam zich voor, terstond te beproeven om eene ontploffing te bewerken.

Vol gewichtige gedachten over dit besluit verliet hij zijne schuilplaats en ging naar huis. De fortuin scheen zijn ontwerp te begunstigen. Hij zag Tupman en de overige heeren in de verte het hek en den tuin uitgaan; en hij wist, dat de jonge dames na het ontbijt allen waren gaan wandelen. De kust was klaar.

De deur van het ontbijtvertrek stond half open. Hij keek naar binnen. De tante zat te breien. Hij kuchte; zij zag op en glimlachte. Schroomvalligheid was geen trek van zijn karakter. Hij legde gcheimzinnig*zijn vinger op zijne lippen, trad binnen en sloot de deur. t

quot;Mejufler Wardle!quot; zeide Jingle met gemaakten ernst: quot;vrijpostigheid ver-schoonen — nog niet lang met elkander bekend — geen tijd voor complimenten — alles ontdekt!quot;

fi3

-ocr page 74-

64 Samuel Pickwick.

quot;Mijnheer!quot; riep de tante uit, tamelijk verwonderd over zijne onverwachte verschijning, en bijna in twijfel of hij wel bij zijn verstand was.

quot;St!quot; zeide Jingle fluisterend, gelijk men dat op het tooneeldoet: quot;dikke lummel — gezicht als een oliekoek — ronde oogen — verwenschte schobbejak!quot; Hier schudde bij met bijzonderen nadruk zijn hoofd, terwijl de tante van ontroering begon te beven.

quot;Ik zou vermoeden, dat gij Jozef bedoelt, mijnheer?quot; zeide Rachel, met eene poging om bedaard te scbijncn.

quot;Ja wel, mejuffcr! — die vervloekte Jozef — een verraderlijke booswicht, die Jozef — alles aan de oude vrouw verklapt — oude dame woedend — scheldt — raast — prieeltje — Tupman kussen en vrijen en dat al — be, mejuffer ! wat zegt gij?quot;

quot;Mijnheer Jingle!quot; zeide de tante: quot;indien gij hier gekomen zijt om mij te belcedigen . . .

quot;Volstrekt niet, volstrekt niet,quot; viel de nimmer verlegen Jingle baar in de rede; quot;alles afgeluisterd — kom u voor het gevaar waarschuwen — mijne diensten aanbieden — alle opzien verhoeden. Onverschillig — houd u zelve voor belcedigd — terstond verwijderen —quot; En hij keerde zich om, als wilde hij zijne bedreiging ten uitvoer brengen.

quot;Wat zal ik doen?quot; zeide de arme tante, in tranen uitbarstende. quot;Mijn broeder zal razend uitvaren.quot;

quot;Dat zal hij wel,quot; hernam Jingle: quot;geweldig — moorddadig.quot;

quot;Ach, mijnheer Jingle! wat kan ik zeggen?quot; riep Rachel met klimmen-den angst,

quot;Zeg, dat de jongen het gedroomd heeft,quot; hernam Jingle bedaard.

Een straal van hoop verlichtte op dit gezegde het gemoed der oude vrijster. Jingle bemerkte, wat hij gewonnen bad, en deed er aanstonds zijn voordeel mede.

quot;Kom, kom! — niets gemakkelijker — kwade jongen — bekoorlijke vrouw — jongen afgerost — u om verschooning gevraagd — alles afgedaan.quot;

Of de waarschijnlijkheid, dat zij zich aan de gevolgen dezer ontijdige ontdekking zou kunnen onttrekken, de oude vrijster zoozeer streelde, dan of de benaming quot;bekoorlijke vrouwquot;, die aldus op haar werd toegepast, hare smart verzachtte, weten wij niet. Zij bloosde en wierp Jingle een blik van dankbaarheid toe. Dit listige heerschap slaakte een zwaren zucht, staarde de tante een oogenbfik aan, deinsde daarop verschrikt terug, en sloeg zijne oogen neder.

quot;Gij schijnt niet opgeruimd, mijnheer Jingle!quot; zeide de tante op een treu-rigen toon. quot;Mag ik mijne dankbaarheid voor uwe diensten hetoonen door naar de reden daarvan te vragen, om die, als het mij slechts mogelijk is, uit den weg te ruimen?quot;

quot;Ha!quot; riep Jingle uit, terwijl hij nogmaals terugdeinsde. quot;Uit den weg Ic ruimen — de reden mijner treurigheid — terwijl gij uwe liefde aan een man geschonken hebt, die de waarde van dien schat niet gevoelt — die op het oogenblik het hart zoekt te winnen van de nicht der vrouw, welke — maar nten! hij is mijn vriend. Ik wil zijne ondeugden niet aan den dag brengen. Vaarwel, mejuffer Wardle!quot; Nog nooit had hij zooveel samenhangende woorden gesproken, en zoodra hij zijne aanspraak had besloten, hield hij zijn zakdoek voor zijne oogen, en keerde zich naar de deur.

quot;Blijf hier, mijnheer Jingle!quot; zeide de tante met nadruk. quot;Gij zegt daar ietfr, dat op mijnheer Tupman doelt. Wat meent gij? Verklaar u nader!quot;

.■X

-tamp;k----------------------------------------------- '

w

M'

-ocr page 75-

De adder in werking. 03

quot;Nooit!quot; riep Jingle op een theatralen toon. quot;Nooit!quot; En om te toonen, dat hij niet verder wilde uitgevraagd worden, schoof hij een stoel dicht bij de tante, en zette zich daarop neder.

quot;Mijnheer Jingle!quot; zeide de tante: quot;ik bid u, ik smeek u, ontdek mij het schrikkelijk geheim, dat de plannen van mijnheer ïupman schijnt te bedekken !quot;

quot;Kan ik,quot; riep Jingle uit, terwijl hij de tante strak aanstaarde, quot;kan ik zulk een bekoorlijk wezen aan eene ongevoelige hebzucht zien opofferen?quot; Hij scheen eenige oogenblikken met verschillende tegenstrijdige aandoeningen te worstelen, en zeide toen met eene holle stem: quot;Tupman verlangt slechts naar uw geld.quot;

quot;Die rampzalige!quot; riep de oude vrijster met onbeschrijfelijke verontwaardiging uit.

De tw ijfel, dien Jingle gekoesterd had, was opgelost; zij had geld.

quot;Nog meer,quot; zeide Jingle: quot;hij bemint eene andere.quot;

quot;Eene andere?quot; herhaalde de tante. quot;Wie?quot;

quot;Klein meisje — zwarte oogen — nichtje Emilia.quot;

Er volgde eene poos van stilzwijgen. Indien de tante op iemand jaloersch was, was het op dit nichtje. Zij bloosde tot over hare ooien, en wierp haar hoofd met onuitsprekelijke minachting in den nek. Eindelijk beet zij op hare lippen, en zeide: quot;liet is onmogelijk. Ik zal het nooit gclooven.quot;

quot;Houd hem maar in het oog,quot; zeide Jingle.

quot;Dat zal ik,quot; hernam de tante.

quot;Let maar op zijne blikken — zijn gefluister.quot;

quot;Dat zal ik.quot;

quot;Hij zal aan tafel naast haar gaan zitten.quot;

quot;Goed.quot;

quot;Haar vleien — alle mogeliikc beleefdheden bewijzen.quot;

quot;Goed.quot;

quot;En doen alsof hij u niet eens kende.quot;

quot;Mij niet kende!quot; gilde de tante. quot;Hij mij niet willen kennen!quot; En zij beefde van gramschap en spijt.

quot;Wilt gij u zelve overtuigen ?quot; vroeg Jingle.

quot;Ja.quot;

quot;Hem uw ongenoegen toonen ?quot;

quot;Ja.quot;

quot;En hem dan zijn afscheid geven — iemand anders aannemen ?quot;

quot;Ja.quot;

quot;Goed.quot;

Jingle w ierp zich op zijne knieën, bleef vijf minuten liggen, en stond op als de aangenomen minnaar der tante — onder voorwaarde, dat Tupman's ontrouw aan het licht zou komen.

Jingle had op zich genomen om nog dien zelfden dag bij het middagmaal het bewijs te leveren, en de tante kon nauwelijks hare oogen gelooven. Tup man zat naast Emilia, en fluisterde, lonkte en glimlachte, in spijt van zijn vriend Stockwall. Voor haar, die hij den vorigen avond had aangebeden, had hij geen blik of woord over.

quot;Die verwensebte jongen,quot; dacht de oude heer Wardle, wien zijne moeder de historie had overgebracht, bij zich zeiven: quot;hij heeft zeker geslapen. Het was alles verbeelding.quot;

1

S,V5!. PICKWICK.

-ocr page 76-

Samuel Piclcwick.

quot;Verrader!quot; dacht de tante bij zich zelve. quot;Die lieve mijnheer Jingle heeft mij niet bedrogen. O, boe haat ik dien rampzalige!quot;

Het volgende gesprek zal den lezer de redenen van bet schijnbaar onverklaarbare gedrag van onzen vriend Tupman doen inzien.

Het was avond; het tooneel was de tuin. Er wandelden twee gedaanten op een zijpad; de eene was kort en dik, de andere lang en mager. Het waren Tupman en Jingle. De dikke begon het gesprek.

quot;Hoe heb ik mij gehouden?quot; vroeg hij.

quot;Goed — best — ik zelf had niet beter kunnen doen — gij moet morgen dezelfde rol spelen — alle avonden, tot nadere kennisgeving.quot;

quot;Derhalve verlangt Rachel, dat ik er mee voortga ?quot;

quot;Natuurlijk — bet spijt haar wel, maar het moet zoo wezen — achterdocht afkeeren — bang voor haar broeder ■— het kan niet anders, zegt zij — nog eenige dagen, totdat de oude lui geblinddoekt zijn — dan uw geluk bekrooncn.quot;

quot;Anders geenc boodschap ?quot;

quot;Hartelijke groeten — onveranderlijke genegenheid — eeuwige liefde. Kan ik baar iets voor u zeggen!quot;

quot;Beste vriend!quot; zeide de onergdenkeiide Tupman, terwijl hij zijn vriend de hand drykte: quot;breng haar mijn teedersten groet; zeg baar boe hard het veinzen mij valt; zeg haar alles, wat gij vriendelijk en liefderijk kunt bedenken; maar zeg haar vooral, hoe doordrongen ik ben van de noodzakelijkheid van dat plan, dat zij mij dezen morgen door u liet voorstellen. Zeg baar, dat ik haar verstand en hare voorzichtigheid bewonder.quot;

quot;Goed. Nog iets anders?quot;

quot;Niets, dan hoe ik verlang naar den tijd, wanneer ik baar de mijne zal mogen noemen en mijne liefde niet meer zal behoeven te verbergen.quot;

quot;Ja wel, ja wel! Nog iels?quot;

quot;O mijn vriend!quot; zeide de arme Tupman, nogmaals de hand van zijn makker vattende: quot;ontvang mijn warmsten dank voor uwe belanglooze vriendschap, en vergeef mij, indien ik u ooit heb beleedigd door de gedachte, dat gij mij in den weg zoudt kunnen staan. Hoe kan ik u ooil beloonen?quot;

quot;Spreek daar niet van,quot; antwoordde Jingle. Hij bleef onverwacht stilstaan, alsof hem eensklaps iets inviel, en zeide: quot;A propos! — kunt gij mij tien pond leenen — oogenblikkelijke verlegenheid — een bijzonder geval — ik geef u het geld overmorgen ?'■'

quot;Wel zeker,quot; antwoordde Tupman, uit de volheid van zijn hart. quot;Ovcr-' morgen, ?egt gij ?quot;

quot;Overmorgen — alles dan in orde — dan geen nood meer.quot;

Tupman telde hel geld in zijne hand, en Jingle slak bet in zijn zak.

quot;Pas op,quot; zeide Jingle. quot;Geen blik — geen woord — alleen met de nicht bezig — de tante zelfs lomp behandelen — de eenige manier om de oude te misleiden.quot;

quot;Ik zal oppassen,quot; zeide Tupman overluid.

quot;En ik ook,quot; zeide Jingle bij zich zeiven. Daarmede traden zij het huis binnen.

Des avonds werd wederom hetzelfde kluchtspel van des middags vertoond; en zoo ging het nog drie middagen en avonden achtereen.

Op den vierden was de gastheer in eene bijzonder goede luim; want hij had zich overtuigd, dat hij Tupman zonder reden verdacht had. Tupman niet minder; want Jingle had hem gezegd, dat zijne zaak spoedig haar beslag zou krijgen. Pickwick insgelijks; want hij was zelden anders. Stockwall echter

CG

-ocr page 77-

ci,

: Diplomatie met Sam. Weller. .

...

quot;PT

;

77

If

quot;Maar mijnheer, mijnheer!quot; viel de magere hem in de rede; quot;neem mij niet kwalijk, maar het is een regel in zulke gevallen, dat, wanneer men de zaak in handen van een deskundige slelt, men er zich niet verder mede mag bemoeien, maar hem onvoorwaardelijk moet vertrouwen. Inderdaad, mijnheer .... hoe heet uw vriend ookvroeg hij den anderen dikken heer.

quot;Piekwiek,quot; antwoordde Wardlc; want het was de gulharlige eigenaar van Manor-Farm.

* quot;Ah — Pickwick ! — Inderdaad, mijnheer Pickw ick ! neemt het mij niet kwalijk. Ik zal zeer gaarne u aanhooren , als gij mij in het bijzonder, als amicus curiae, eenige inlichting wilt geven; maar gij zult wel inzien hoe ongepast het is, dat gij, terwijl ik met de zaak bezig ben , met zulk een verdacht argument, als het uilloven van een halven guinje, tusschenbeide komt.quot;

quot;Ik wilde niets anders doen, mijnheer!quot; zeide Pickwick, quot;dan aan eene verdrietige zaak zoo spoedig mogelijk een einde maken!''

quot;Ja wel — ja wel,quot; zeide de kleine heer.

quot;En daarom,quot; vervolgde Pickwick, quot;gebruikte ik een argument, hetwelk ik bij ondervinding weet, dat doorgaans eene goede uitwerking heeft.''

quot;Ja welhernam de kleine heer. quot;Goed, zeer goed ; maar gij hadt dit met m ij moeten overleggen. Gij zult toch wel weten, mijnheer ! dat het vertrouwen, hetwelk men oen zaakwaarnemer schenkt, geheel onbegrensd moet wezen. Indien gij eenig bewijs daarvan verlangt, mijnheer! laat mij u dan herinneren aan hot welbekende geval van Barnwol en. . ..quot;

quot;Zwijg maar stil van George Barnwell,quot; 1) viel Sam hem in de rede, die met verwondering naar dit gesprok had geluisterd. quot;Iedereen weet wel wat voor oen geval dat was; maar ik heb altijd gedacht, dal die meid meer verdiend had om te hangen dan hij. Maar dat is hetzelfde. Gij w ilt mij oen halven guiuje geven, mijnheer! Goed ; ik zal hem aannemen ; kan ik beier sproken?quot; (Pickv. ick glimlachte.) quot;En nu is de vraag: wat duivel w ilt gij van mij hebben ? zooals de man zeide, toen hij een spook zag.quot;

quot;Wij wilden weten....quot; begon Wardlc.

quot;Maar mijnheer, mijnheer!quot; viol de kleine heer driftig hierop in. Wardle haalde zijne schouders op en zweeg stil.

quot;Wij wilden weten,quot; zeide do kleine heer zeer deftig, quot;en w ij richten deze vraag tot u, om in het huis geen opzien te baren, — wij wilden weten, welke menschen hier tegenwoordig logceren.quot;

quot;Wie hier logceren?quot; herhaalde Sam, in wiens gedachten de gasten altijd werden vertegenwoordigd door dat godoclte hunner kleeding, hetwelk hem de meeste werkzaamheid verschafte. quot;Een bouten boen in nummer zes, een paar Ilessische laarzen in dertien, vijf paar rijglaarzen in de groote kamer, en nog een partij kaplaarzen, die hier maar komen stallen.quot;

quot;Anders niet?quot; vroeg de kleine heer.

quot;Wacht eens!quot; antwoordde Sam, zich bedenkende. quot;Ja wel: een paar Wellington laarzen, rijkelijk halfsleet, en een paar damesschoenen, in nom-mer vijf.quot;

1) George Barnwell is de titel van een treurspel van Lillo, waarin de held door een ondeugend vrouwspersoon verleid wordt, om zijn meester te bestelen en zijn oom te vermoorden ; welk vermaard en aandoenlijk stuk in Engeland nog van tijd lot tijd ten tooneele wordt gevoerd. Vert.

-ocr page 78-

Samuel Fichiciclc.

quot;Hoe zien die schoenen er uil?quot; vroeg Wardle haastig, die, even als Pickwick, in het eerst niet had geweten wat hij van deze zonderlinge optelling maken moest. quot;Staat de naam van-den maker er in?quot;

quot;Brown te Mug giet on,quot; antwoordde Sam.

quot;Dat zijn zij!quot; riep Wardle uit. quot;Wel duivelsch, daar hebben wij hen gevonden!quot;

quot;St!quot; zeide Sam. quot;De Wellingtons zijn naar Doctor's Commons.quot;

quot;Ei ?quot; zeide de kleine heer.

quot;Ja wel; om een licence te halen.quot;

quot;Wij komen nog bijtijds!quot; riep Wardle uit. quot;Wijs ons de kamer.quot;

quot;Voorzichtig, mijnheer ! voorzichtig!quot; zeide de kleine heer. Hij haalde cene beurs uit zijn zak, en zag Sam scherp in de oogen, terwijl hij er een sovereign uit nam. Sam grijnsde van verlangen.

quot;Wijs ons de kamer zonder iemand te waarschuwen,quot; zeide de kleine heer, quot;en dit is voor u.quot;

Sam wierp de laarzen, die hij in zijn hand had, weg, en ging vooruit, een donkeren gang door en een breeden trap op. Aan het einde van een tweeden gang bleef hij staan, en hield zijne hand op.

quot;Ziedaar!quot; zeide de kleine beer, terwijl hij den gids het geld inde hand stopte.

De oude Wardle opende de deur, en het drietal trad het vertrek binnen, juist op het oogenblik dal Jingle, die pas teruggekomen was, de tante de licence liet zien. Rachel gaf een gil, wierp zich opeen stoel, en bedekte haar gelaal met hare handen. Jingle slak spoedig de licence in zijn zak.

De onwelkome bezoekers slapten voort tol in het midden van het vertrek.

quot;Zoo schobbejak!quot; riep Wardle, buiten adem van drift. quot;Dal dacht gij niet, ellendige schurk!quot;

quot;Maar mijnheer, mijnheer!quot; zeide de kleine man, terwijl hij zijn hoed op de tafel legde. quot;Bedenk toch, wal ik u bidden mag! Scandalum magna-t u m — laster en eerroof — boete en schadevergoeding. Wees bedaard, mijnbeer ! bedenk ....quot;

quot;Hoe durft gij mijne zuster uil mijn huis wegrooven?quot; zeide de oude man.

quot;Ja wel — ja wel dat is goed,quot; zeide de kleine heer. quot;Dat moogl gij wel vragen. — Hoe durft gij dal doen, mijnheer!quot;

quot;Wie duivel zijl gij?quot; vroeg Jingle, op zulk een grimmigen toon, dal de kleine heer onwillekeurig een paar schreden terugdeinsde.

quot;Wie dat is, schurk?quot; viel Wardle hierop in. quot;Dat is mijnheer I'erker, mijn zaakgelastigde. Perkcr! ik zal dien kerel aanklagen — vervolgen — ik zal — ik zal — verdoemd, ik zal hem ruïneeren ! — en gij,quot; vervolgde hij, zich eensklaps lot zijne zuster keerendc, quot;gij. Rachel! die oud genoeg zijl om beter te weten, hoe komt bet u in het hoofd om met een vagebond weg te loopen, uwe familie te schandvlekken, en u zelve ongelukkig te maken? Zet uw hoed op en ga mede. — Laat terstond cene huurkoets komen, en geef mij de rekening van deze jufvrouw — boort gij — zeg ?quot;

quot;Ja wel, mijnheer!quot; antwoordde Sam, die, toen Wardle aan de pchcl trok, deze oproeping had gehoorzaamd met een spoed, welke iedereen verwonderlijk moest voorkomen, die niet wist, dat hij gedurende dit geheele looneel met zijn oog voor het sleutelgat had gestaan.

quot;Zet uw hoed op,quot; herbaalde SVardle.

quot;Laat dat maar blijven,quot; zeide Jingle. quot;De kamer ontruimen, mijnheer! —

78

-ocr page 79-

Een oponthoud.

De postiljons klapten met hunne zwcepen, cn de paarden stoven met het rijtuig in een vliegenden galop voort.

quot;Een mooi geval,quot; dacht Pickwick, toen hij weer denken kon, quot;een mooi geval voor den president van de Pickwick-Club! Eene bedompte postkoets — vreemde paarden — vijftien mijlen in een uur, cn dat in het holle van den nacht.quot;

Drie of' vier mijlen ver sprak geen der reizigers een woord, daar ieder te zeer in zijne eigene overdenkingen verzonken was om iels tegen zijn metgezel te zeggen. Maar toen men zoover was gekomen, cn' de paarden goed op gang waren, gevoelde Pickwick zich door de snelle beweging tc zeer opgewekt , om langer te kunnen stilzwijgen.

quot;Wij zullen hen zeker inhalen, denk ik,quot; zeide hij.

quot;Ik hoop van ja,quot; hernam zijn reisgenoot.

quot;Een heldere nacht,quot; zeide Pickwick, met een blik naar de door de maan verlichte lucht.

quot;Des tc erger,quot; antwoordde Wardle. quot;Want z ij hebben dienst gehad van het maanlicht, om zooveel te verder vooruit te komen; cn ons zal dc maan weinig helpen, want over een half uur gaat zij onder.quot;

quot;Het zal toch wel wat gevaarlijk zijn in bet donker zoo bard te rijden,quot; merkte Pickwick aan.

quot;Dat zal het zeker,quot; hernam zijn vriend droogjes.

De opgeruimdheid van den goeden Pickw ick begon vrij wat te verminderen, toen hij zich dc ongemakken cn gevaren voorstelde van den tocht, dien hij zoo onnadenkend had ondernomen. Plotseling deed een luid geroep der postiljons hem weder opzien. quot;Ho, ho!quot; klonk het. — quot;Ho, ho!quot; riep Wardle, zijn hoofd uit het portier stekende; en Pickwick kon niet nalaten insgelijks quot;ho, ho !quot; te roepen, ofschoon hij niet wist, waartoe dit dienen moest. Terwijl het viertal zoo quot;ho, ho!quot; riep, bleef hel rijtuig stilstaan.

quot;Wat gebeurt er?quot; vroeg Pickwick.

quot;Wij zijn aan een tolhek,quot; antwoordde Wardle. quot;Wij zullen hier wel iets van de vluchtelingen vernemen.quot;

Nadat men vijf minuten lang geschreeuwd had, kw am een oud man uit het tolhuisje, en deed langzaam den boom open.

quot;Hoelang is hel geleden, dal hier ccne postkoets doorgereden is?quot; vroeg Wardle.

quot;Hoelang?quot;

quot;Ja.quot;

quot;Ik weet niet recht. Het is niet lang, cn niet kort ook; hel zal zoo wat tusschenbeide wezen.quot;

quot;Is er wel eens ccnc postkoets doorgereden?quot;

quot;O ja wel — ja wel.quot;

quot;Hoelang geleden, vriend?quot; viel Pickwick er op in. quot;Een uur?quot;

quot;Dat zal wel waar zijn,quot; antwoordde de man.

quot;Of twee uren ?quot; vroeg een der postiljons.

quot;Dat kan ook wel wezen,quot; antwoordde de man twijfelend.

quot;Rijdt voort, jongens!quot; riep de ongeduldige oude heer. quot;Verspilt maar geen lijd meer met dien ouden domkop.

quot;Domkop ?quot; zeide de oude man grijnzend, terwijl hij het rijtuig nazag. quot;Dat kondt gij w el mis hebben. Gij hebt hier tien minuten tijd verloren, zonder cr wijzer door te worden. Als elke tolbaas, die een guinje krijgt, het geld maar half zoo eerlijk verdient als ik, zal het lang duren voordat gij hen inhaalt, oude dikzak!quot; Daarmede ging hij weder naar binnen.

69

-ocr page 80-

70 Samuel Pickwick.

Intusschcn reed de postkoets met denzelfden spoed verder. De maan ging onder, gelijk Wardle had voorzegd, en bovendien begonnen de zware wolken, die langzaam waren komen aandrijven, den geheelen hemel te betrekken. Groote regendroppelen, die tegen de glazen van het rijtuig kletterden, schenen de reizigers te waarschuwen, dat zij een onstuimigen nacht moesten verwachten. De wind, dien zij vlak tegen hadden, gierde langs den weg, huilde door de boomen. Pickw iek trok zijn jas vaster toe, kroop nog dichter in een hoek van het rijtuig, en viel in slaap. Hij sliep door, totdat het stilstaan van het rijtuig en het luid geroepen bevel quot;terstond andere paarden !quot; hem deden ontwaken.

Maar hier had weder een belangrijk oponthoud plaats. De postiljons sliepen zoo geweldig vast, dat er voor ieder vijf minuten tijd noodig was om hem wakker te maken. De stalknecht kon eerst den sleutel van den stal niet vinden, en daarna hadden een paar slaperige jongens het verkeerde tuig op da verkeerde paarden gelegd, zoodat men weder moest uitspannen. Indien Pickwick alleen ware geweest, zouden deze hindernissen hem van alle verdere vervolging hebben doen afzien: maar de oude Wardle was niet zoo spoedig uit het veld geslagen: hij roerde zich met zooveel ijver, —• gaf dezen een goed woord en genen een oorveeg, — maakte hier een gesp vast en stak daar een riem door, — dat het rijtuig in veel korter tijd gereed kwam, dan men bij zooveel moeielijkheden had kunnen verwachten.

Zij zetten hunne reis weder voort, maar met geene bemoedigende vooruitzichten. Het station was er een van vijftien mijlen; de nacht was donker, de wind fel, en de regen stortte als een stroom neder. Tegen zulke ver-eenigde hindernissen aan kon men onmogelijk veel spoed maken; het was één uur toen zij afreden, en over drieën toen zij het einde van het station bereikten. Hier vertoonde zich echter een voorwerp aan hunne oogen, dat hunne hoop en hun moed weder opwekte.

quot;Wanneer is die koets hier aangekomen ?quot; vroeg de oude Wardle, terwijl hij uit zijn eigen rijtuig sprong, en naar cene andere postkoets wees, die, overal met slijk bespat, op het voorplein stond.

quot;Geen kwartier geleden, mijnheer!quot; antwoordde de stalknecht.

quot;Heer en dame?quot; vroeg Wardle, bijna stikkend van ongeduld.

quot;Ja, mijnheer!quot;

quot;Lange heer — groene rok — magere, lange beenen?quot;

quot;Ja, mijnheer!quot;

quot;Oudachtige dame — schraal gezicht, — zoo wat knokkig — he?quot;

quot;Ja, mijnheer!quot;

quot;Bij den hemel, zij zijn het, Pickwick!quot; riep Wardle uit.

quot;Zij zouden al eerder hier zijn geweest, zeide de stalknecht, quot;als zij niet eene streng hadden gebroken.quot;

quot;Terstond eene postkoets met vier paarden! Wij zullen hen nog krijgen voordat zij het naaste station bereiken !quot; riep Wardle. quot;Haast u wat, jongens! ik geef ieder een guinje.quot;

Met allerlei uitroepingen van ongeduld, liep de oude heer op en neder, om het inspannen te bespoedigen, zoodat zijne onrust zich aan Pickwick mededeelde, die daarop, met den besten wil omquot; ook een handje te helpen, allen in den weg liep. Hij was nog in vollen ijver, toen hij zich door Wardle voelde aangrijpen, die hem met de grootste haast in het rijtuig trok, en zich terstond naast hem zette.

-ocr page 81-

Hen ongeluk komt zelden alleen.

quot;Nu gaat het er door,quot; zeide de oude heer vergenoegd. Pickwick bemerkte dit wel aan het geweld, waarmede hij telkens tegen den wand van het rijtuig of het lichaam van zijn reisgenoot werd geslingerd.

quot;Zacht wat!quot; zeide Wardle, toen Pickwick met zijne volle zwaarte op hem neerviel.

quot;Nooit heb ik zulk hotsen gevoeld,quot; klaagde Pickwick.

quot;Geduld maar,quot; zeide zijn reisgenoot. quot;Het zal niet lang duren. Houd u maar vast.quot;

Pickwick klemde zich zoo goed hij kon in zijn hoek en het rijtuig bleef met dezelfde dolle vaart voorlrennen.

Zij hadden op deze manier omtrent drie mijlen afgelegd, toen Wardle, die eene poos uit het portier had gekeken, zijn met slijkspatten bedekt gezicht op eens naar binnen haalde, en uitriep; quot;Daar zijn zij!quot;

Pickw ick stak insgelijks zijn hoofd builen. Ja, daar zag hij, op een korten afstand voor zich, eene postkoets met vier paarden, die in vliegenden galop voortrende.

quot;Voort — voort!quot; schreeuwde Wardle. quot;Laat hen niet vooruitkomen! leder twee guinjes, als gij hen bijhoudt.quot;

Het voorste rijtuig bleef pijlsnel vooruitsluiven; maar het achterste maakte geen minderen spoed.

quot;Ik zie zijn kop,quot; riep de driftige oude heer. quot;Vervloekt! ik zie zijn kop.quot;

quot;Ik ook,quot; zeide Pickwick. quot;Hij is het.quot;

Pickwick vergiste zich niet. Het gezicht van Jingle, die de postiljons aanspoorde om hunne paarden nog meer aan te zetten, vertoonde zich, geheel met het door de wielen opgeworpen slijk bedekt, buiten hel portier van zijn rijtuig-

De spanning was op het hoogst. Velden, hoornen en heggen schenen met de snelheid van een stormwind voorbij te vliegen. Zij waren nu vlak achter de voorste postkoets; en boven het gcralcl der wielen uil, konden zij de stem van Jingle hooren, die de postiljons aanzette. De oude Wardle schuimbekte van toorn. Ontelbare malen schreeuwde hij quot;schurkquot; en quot;schavuitquot;, en dreigde hel voorwerp zijner verontwaardiging met zijne vuist; maar Jingle antwoordde slechts door een verachtelijken glimlach, en hief een zegekreet aan, toen zijne paarden, door zweep en sporen gepijnigd, hun galop nog meer versnelden, en de vervolgers achterlieten.

Wardle, die niet meer schreeuwen kon, had juist zijn hoofd binnengehaald, toen een geduchte stoot hem en Pickwick bijna van de bank wierp. Op dezen stool volgde een geweldig gekraak — een der achterwielen liep weg — en hel rijtuig viel overzijde.

Na een oogenblik van schrik en verwarring, waarin niets dan het trappelen van paarden en hel breken van glas te onderscheiden was, voelde Pickwick zich uit het gebroken rijtuig trekken; en zoodra hij weder op zijne beenen stond, en de panden van zijn jas, die de oorzaak waren dat zijn bril hem van geen nul was, had nedergeslagcn, zag hij op eens de volle uitgestrektheid van het ongeluk.

quot; Naast hem stond de oude Wardle, zonder hoed en met gescheurde kleederen, terw ijl cenige brokken van het rijtuig voor hunne voelen verspreid lagen. De postiljons, die de strengen hadden afgesneden, stonden, onkenbaar door het slijk, dat hen bedekte, bij de paarden. Een eind verder op den weg zag men hel eerste rijtuig, dal was blijven slilstaan. De postiljons hadden zich in

71

-ocr page 82-

I---------

72 Samuel Picktcick. —------;---

den zadel omgekeerd, en lachten hunne vervolgers uit; terwijl Jingle, uit hel portier liggende, de verwoesting met blijkbaar welgevallen beschouwde. Het grijze licht van den aanbrekenden morgen maakte het geheele tooneel duidelijk zichtbaar.

quot;Hallo !quot; riep de onbeschaamde Jingle : quot;iemand bezeerd? — oude heeren — een beetje zwaarlijvig — gevaarlijk werk.quot;

quot;Gij zijt een scliurk,quot; schreeuwde Wardle.

Jingle lachte, en wees daarop, met een veelbeteekenenden oogwenk, naar i de bank van zijn rijtuig, terw ijl hij riep: quot;Zij vaart nog heel wel — laat haar : compliment doen — verzoekt u zelve, om u om harentwil geene moeite te I geven — zeg Tupje goedendag — wilt gij ook achterop komen? — voort, ! postiljons!quot;

Het rijtuig reed weder voort, terwijl Jingle, om zijne vervolgers te sarren, I een witten doek uit het portier liet wapperen.

Niets van al het gebeurde, zelfs niet hel omvallen, had de bedaarde kalmte i van Pickwick's gemoed gestoord. Maar de boosheid van den schurk, die eerst i zijn getrouwen volgeling zijn geld kon aftroggelen, en dan diens naam tot quot;Tupjequot; verknoeien, was meer dan hij dragen kon. Hij haalde zwaar adem, een roode gloed kleurde zijn gelaal tot hoven zijn bril, en hij zeide langzaam en met nadruk : quot;Als ik dien man ooit weder ontmoet, zal ik.....quot;

quot;Ja, ja!quot; viel Wardle hem in de rede: quot;dal is alles goed en wel; maar terwijl wij hier slaan te praten, zullen zij zich in Londen een licence 1; verschaffen, en zich laten trouwen.quot;

Pickwick hield hel overschot zijner rede en verontwaardiging in zijne eigene borst opgesloten.

quot;Hoever zijn wij van het volgende station?quot; vroeg Wardle aan een der postiljons.

quot;Ruim zes mijlen,quot; was hel antwoord.

quot;Er is niet aan te doen,quot; zeidc Wardle. quot;Wij moeten zoover te voet gaan, Pickwick!quot;

quot;Het is niet anders,quot; antwoordde die waarlijk groote man. Pickwick en Wardle zonden derhalve een der postiljons te'paard vooruit, om een rijtuig te bestellen, drukten hunne hoeden diep in hunne oogen, om zich zooveel mogelijk tegen den regen te beschermen, die eene poos had opgehouden, maar I nu weder in stroomen nedcrviel, en begaven zich toen manhaftig op weg naar het volgende posthuis.

-

X.

waarin alle twijfelingen (indien zij bestonden') aan de onbaatzl.chtigheid der inzichten van den heer jingle worden opgehelderd.

Er zijn in Londen verscheidene oude herbergen, voorheen de hoofdkwartieren van beroemde postwagens, in den tijd toen de postwagens hunne tochten

1) Een verlof om een huwelijk te voltrekken, zonder vooraf de geboden te laten afkondigen, dat, gelijk andere dingen, voor geld te verkrijgen is, indien men den weg maar weet. Vert.

-ocr page 83-

73

op cene bedaarder en plechtiger nianier volbrachten dan in onze dagen, maar die thans zoo diep vervallen zijn, dat zij zeidon door andere rijtuigen worden bezocht dan door de vrachtkarren, wier voerlieden daar komen uilspannen. De lezer zou vruchteloos naar zulke oude herbergen omzien tusschen de prachtige logementen, welke de voornaamste straten van Londen versieren. Zij zijn slechts in de afgelegen wijken te vinden, waar hunne ouderwetsche gevels een blik van norsche verachting schijnen te werpen op de nieuwgebouwde huizen, die hen omringen.

Vooral in de Borough vindt men nog hier en daar zulk eene oude herberg, die nog hetzelfde voorkomen bezit, als toen zij voor het eerst werd geopend, en zoowel de publieke verfraaiingszucht als den bijzonderen speculatie-geest tot nog loc is ontkomen. Het zijn uitgestrekte, zonderling onregelmatige gebouwen, met galerijen, gangen en donkere trappen, ruim en antiek genoeg, om stof tot honderd spookhistoriën te leveren, indien men ooit lol dc droevige noodzakelijkheid verviel om zulke geschiedenissen te verdichten, en de voorraad van waar gebeurde legenden, welke de omtrek der oude London-bridge oplevert, ooit uitgeput raakte.

Het was op de binnenplaats van cene dezer herbergen — het vermaarde Witte Hert — dat, op den morgen na de in het vorige hoofdstuk vermelde gebeurtenissen, een man bezig was met een paar laarzen Ie poetsen. Zijne kleeding bestond in een groven gestreepten borstrok, met mouwen van zwart katoen cn blauwe glazen knoopen, eene bruingrijze broek en slopkousen. Een belderroode doek was los om zijn bals geknoopt, en een oude witte hoed stond schuins op zijn hoofd. Hij had twee rijen laarzen voor zich staan, de eene vuil, de andere gepoetst, en bij elke vermeerdering der gepoetste rij hield hij even op, om zijn werk met blijkbaar welgevallen in oogenschouw te nemen.

Op de binnenplaats zag men niets van die drokte en levendigheid, welke de gewone kenteekencn eener groole uitspanning zijn. Drie of vier hoog opgeladen wagens stonden onder een verheven afdak, aan den eenen kant van de plaats; een andere, die waarschijnlijk spoedig moest vertrekken, was reeds in de open lucht gebracht. Twee met lompe ouderwetsche leuningen voorziene galerijen liepen langs twee zijden van de binnenplaats naar dc slaapvertrekken ; en onder een klein aldak, boven de deur naar de algemeene kamer, zag men dc met deze slaapvertrekken in verband staande dubbele rij schellen hangen. Hier cn daar stonden nog eenigc boerensjeesen en karren; en bij de staldeur lagen op een hoop stroo eenigc in kielen geklccde jongens te slapen.

Er werd hard aan eene der schellen gelrokken, en terstond daarop vertoonde zich op de bovenste galerij een net gekleed dienstmeisje, dat eerst een der slaapvertrekken binnenging, en daarop, over de leuning buigende, riep: quot;Sam!quot;

quot;Halloriep de man met den witten hoed.

quot;Nommer tweeëntwintig vraagt om zijne laarzen.quot;

quot;Vraag nommer tweeëntwintig, of hij ze nu hebben wil, of wachten tot hij ze krijgt,quot; was hel antwoord.

quot;Kom, wees niet mal, Sam!quot; zeide het meisje vriendelijk. quot;Mijnheer moet-terstond zijne laarzen hebben.quot;

quot;Wel, ge zijt toch een lieverlje !quot; hernam de laarzenpoetser. quot;Ivijk eens bier! Elf paar laarzen en een schoen van nommer zes met zijn houten been. Wie is nommer tweeëntwintig, dat bij al de anderen over den kop wil springen? Neen, neen! quot;Elk zijn beurt,quot; zooals Jack Ketch zeide, toen hij er zooveel

-ocr page 84-

Samuel Pickwick.

moest ophangen. — Het spijt mij, dat gij wachten moet, mijnheer! maar ik zal u terstond bedienen.quot; En hij ging weder met ijver aan het poelsen.

Er werd nogmaals gescheld, en de driftige oude waardin van het Witte Hcrl verscheen op de andere galerij.

quot;Sam!quot; riep zij. quot;Waar zit nu die luie vlegel? — Sam! O, daar is hij. — Waarom geeft gij geen antwoord?quot;

quot;Het zou niet beleefd wezen te antwoorden, voordat gij hebt uitgepraat,quot; bromde Sam.

quot;Hier! maak dadelijk die schoenen schoon voor nommer zeventien, en breng ze beneden op nommer vijf.quot; Dit zeggende, wierp zij een paar vrouwenschoenen naar beneden, en spoedde zich weder weg.

quot;Nommer vijf,quot; zeide Sam, terwijl hij de schoenen met een stukje krijt merkte. quot;Damesschoenen, en cene afzonderlijke kamer beneden. Die jufvrouw zal toch niet met eene kar zijn gekomen.quot;

quot;Zij is van morgen in cene huurkoets hier gekomen,quot; riep het meisje, dat op de galerij was gebleven, quot;met een heer bij zich, en dat is dezelfde, die zijne laarzen hebben wil: daarom zou ik u raden hem maar vooruit te helpen.quot;

quot;Waarom hebt gij mij dat niet eer gezegd?quot; hernam Sam driftig, terwijl hij het bedoelde paar laarzen opzocht; quot;ik dacht, dat hij een van de gewone klanten was. Maar eene aparte kamer en cene dame. Licht geelt hij mij een shilling daags tot fooi, behalve de boodschappen.quot;

Bemoedigd door deze gedachte, poetste Sam met zooveel ijver voort, dat hij binnen weinige minuten, met de blinkende laarzen en schoenen in de hand, naar nommer vijf snelde.

quot;Binnen!quot; riep eene mannenstem, toen Sam aan de deur klopte.

Samuel maakte eene diepe buiging, toen hij binnentrad cn eene dame met een heer aan het ontbijt zag zitten. Toen hij de laarzen en schoenen had nedergezet, wilde hij zich weder verwijderen.

quot;Vriend!quot; zeide de heer.

quot;Mijnheer!quot; zeide Sam, terwijl hij de deur sloot, maar zijne hand aan de kruk hield.

quot;Weet gij — hoe heet het ook weer? — Doctor's Commons?quot;

quot;Ja wel, mijnheer!quot;

quot;Waar is dat?quot;

quot;Bij de St. Paulskerk, mijnheer! Eene lage poort; aan den eenen kant een boekwinkel, aan den anderen een logement; in het midden twee knechts, die met liccnccs hengelen.quot;

quot;Met licences hengelen?quot; herhaalde de heer.

quot;Het zijn twee kerels, met witte schorten voor,quot; herbaalde Sam. quot;Als er ieraand naar binnen gaat, nemen zij hunne hoeden af, en vragen: quot;Li een cc, mijnheer! licence? Dat is hunne manier van bengelen.quot;

quot;En wat vangen zij daarmede?quot;

quot;Al wat maar bijlen wil, mijnheer! En dat is het ergste nog niet; zij brengen de menschcn dingen in het hoofd, waaraan zij anders nooit zouden gedacht hebben. Mijn eigen vader, mijnheer! was een koetsier —een dikke koetsier — bijzonder dik en ccn weduwnaar. Onverwacht krijgt hij eene erlenis van vierhonderd pond. Wat zou hij doen? Hij kleedt zich als een heer, met zijne kaplaarzen aan, zijn besten hoed op en een bloemruiker voor zijne borst, cn gaat naar dc Commons, om den notaris te spreken cn het geld te halen. Hij liep al te bedenken, hoe hij het zou uitzetten. Maar daar onder den boog

74

-ocr page 85-

Samuel Wetter vertelt eene anecdote. 75

komen op eens de hengelaars voor den dag, en roepen: quot;Licence, mijnheer! licence?quot; — quot;Wat meent gij?quot; zegt mijn vader. — quot;Licence om te trouwen,quot; zegt de hengelaar. — quot;Daar heb ik nog nooit aan gedacht,quot; zegt mijn vader. — quot;Ik geloof toch wel, dat gij er een zult noodig hebben,quot; zegt de hengelaar. Mijn vader blijft stilstaan, en bedenkt zich een poosje. quot;Neen,quot; zegt hij: quot;neen. Ik ben veel tc oud en te dik.quot; — quot;Volstrekt niet, mijnheer!quot; zegt de hengelaar. — quot;Zoudt gij dat denken ?quot; zegt mijn vader. — quot;Zeker niet te dik,quot; zegt de ander. quot;Verleden maandag hebben wij een heer getrouwd, die nog eens zoo dik was.quot; — quot;Zou dat waar zijn ?quot; zegt mijn vader. quot;Zeker, mijnheer !quot; zegt de hengelaar; quot;ruim eens zoo dik. Ga maar mede, mijnheer! dezen weg.quot; En waarachtig, daar loopt mijn vader hem achterna, als een aap achter een draaiorgel, tot in een hokje, daar een kerel zat bij een hoop smerige papieren en blikken doozen, alsof hij het geweldig drok had. quot;Ga zitten, mijnheer!quot; zegt de rcchtsverdraaier, quot;terwijl ik de licence schrijf.quot; — quot;Als 't u belieft, mijnheer!quot; zegt mijn vader, terwijl hij ging zitten en al die blikken doozen verbaasd aankeek. — quot;Hoe heet gij, mijnheer?quot; zegt de schrijver. — quot;Tony Wellcr,quot; zegt mijn vader. quot;Kerspel?quot; zegt de schrijver. — quot;Belle Savage,quot; zegt mijn vader; want daar stalde hij, en van een kerspel wist hij niets af. — quot;En hoe heet de jufvrouw ?quot; zegt de schrijver. —Mijn vader was uit het veld geslagen. quot;Ik weet het niet,quot; zegt hij. — quot;Weet gij het niet?quot; zegt de schrijver. — quot;Neen,quot; zegt mijn vader. quot;Kan er dat niet naderhand worden ingezet?quot; —quot;Dat gaat niet,quot; zegt de schrijver. — quot;Wel,quot; zegt mijn vader, quot;zet er dan jufvrouw Clarke maar in.quot; — quot;Welke jufvrouw Clarke?quot; zegt de schrijver. — quot;Susanna Clarke, in de Markgraaf van Grandby, te Dorking,quot; zegt mijn vader. quot;Ik heb er haar nog niets van gezegd; maar zij zal mij wel nemen, als ik haar vraag.quot; Hij stak de licence in zijn zak, en zij nam hem ook, toen hij haar vroeg; en wat het ergste is, zij heeft hem nog en ik heb nooit een shilling van die vierhonderd pond gezien. Ik verzoek excuus, mijnheer!quot; zeide Sam, toen zijn vei haal ten einde was; quot;maar als ik op dat ongeluk kom, loopen de woorden mij uit den mond als een nieuwe kruiwagen met een versch gesmeerd wiel.quot;

Sam wachtte nog een oogenblik, of men ook eene boodschap voor hem had, en verwijderde zieh.

quot;Half tien — juist de tijd — terstond maar gaan,quot; zeide de heer, van wien wij wel niet behoeven te zeggen, dat hij niemand anders dan Jingle was.

quot;De tijd — om wat te doen?quot; vroeg de tante met een coquct lachje.

quot;Liccnce, lieve engel — aan dc kerk aangeven — morgen zijt gij de mijne,quot; zeide Jingle, terwijl hij de tante de hand drukte.

quot;Zouden wij niet — niet eer kunnen treuwen, dan morgen ochtend?quot; vroeg Rachel.

quot;Onmogelijk — eerst aan de kerk aangeven — vandaag de licence inleveren — morgen trouwen.quot;

quot;Ik ben zoo bang, dat mijn broeder ons vinden zal,quot; zeide Rachel.

quot;Vinden? — gekheid — zal ons niet naloopen — genoeg hebben aan zijne buiteling — bovendien — voorzichtig geweest — uit de postkoets gestapt — te voet gegaan ■— huurkoets genomen — hier in het Witte Hert gekomen — de laatste herberg, waarin hij ons zoeken zal.quot;

quot;Blijf toch niet lang weg,quot; zeide Rachel teeder, toen Jingle zijn hoed opzette.

quot;Zou ik u lang kunnen verlaten, wreede zielvoogdes?quot; Met deze woorden nam

-ocr page 86-

Samuel Pickwick.

Jingle haar bij dc hand, drukte een kus op hare knische lippen, en verliet huppelend het vertrek.

quot;Die lieve man!quot; zeide do tanlc, toen hij de deur sloot.

quot;Die malle oude prij!quot; zeide Jingle, terwijl hij de huisdeur uittrad.

Het zou smartelijk wezen hij de verraderlijke trouweloosheid van ons geslacht stil te staan; en wij zullen derhalve de reeks der overdenkingen, waarmede Jingle zich op weg naar Doctor's-Commons hezig hield, niet voortzetten. Het zal voldoende zijn te vermelden, dat hij dc klauwen der draken met witte voorschootcn gelukkig ontsnapte, en behouden in het kantoor van den Vicar General aankwam, die hem een zeer vereerend getuigschrift van den Aartsbisschop van Canterbury voor zijn getrouwen en welbeminden Alfred Jingle en Rachel Wardle uitreikte, waarmede Jingle in zegepraal naar het Witte Hert terugsneldc.

Hij had die herberg nog niet weder bereikt, toen twee zwaarlijvige boeren, door oen mageren heer vergezeld, dc binnenplaats opkwamen, en rondzagen naar iemand, wien zij ccnige vragen konden doen. Samuel AVeller was nog bezig met laarzenpoetsen, en hij was het, tot wien de magere beer goedvond zich te vervoegen.

quot;Goede vriend!quot; zeide dc magere heer.

quot;Dat is er ook al een die graag wat voor niet gedaan beeft, anders zou hij zoo vriendelijk niet spreken,quot; dacht Sam bij zichzelven; maar hardop zieidc hij niet anders diin : quot;Wat belieft mijnheer?quot;

quot;Vriend!quot; begon de magere heer weder, quot;gij schijnt bet drok te hebben. Logeeren bier nog al veel mensehen ?quot;

Sam zag den vrager tersluiks aan. Het was een klein uitgedroogd mannetje, met een donker, verschrompeld gezicht, cn twee kleine oogen, die aan weerszijde van zijn eigenwijs wipneusje zoo onophoudelijk knipten, alsof zij met dat neusje schuilhoekje speelden. Hij was geheel in het zwart gekleed met eeue witte das cn geplooid overhemd. Een gouden horlogeketting met zware cachetten hing onder zijn vest. Hij droeg zwarte handschoenen in, niet aan zijne handen; cn terwijl hij sprak, slak bij zijne banden op zijn rug, onder zijne rokspanden, met het air van iemand, die een ander eens op zijn gemak wil uitvragen. quot;Tamelijk drok, he?quot; herhaalde hij.

quot;Dat schikt nog al, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Wij zullen niet bankroet gaan en ook niet schatrijk worden. Wij eten zooveel als wij lusten, al krijgen wij niet alles wat wij lusten.quot;

quot;Aha!quot; zeide de magere heer. quot;Ik geloof, dat gij een spotvogel zijt.quot;

quot;Mijn oudste broeder was met die kwaal bchebt,quot; zeide Sam, quot;en misschien is die overerfelijk; — ik heb lang bij hem geslapen.quot;

quot;Dit is een zonderling gebouwd oud huis,quot; vervolgde de magere beer, terwijl hij om zich heen zag.

quot;Als gij ons hadt laten zeggen, dat gij komen zoudt, hadden wij het laten verbouwen,quot; antwoordde de ongenaakbare Sam.

De kleine beer scheen door deze antwoorden een weinig uit het veld geslagen, en hield raad met de twee dikke beeren. Eindelijk nam hij een snuifje, cn scheen het gesprek weder te willen opvatten, toen een der dikke heeren, die een zeer goedhartig gezicht cn een bril op den neus had, hem voorkwam.

quot;De zaak is eigenlijk,quot; zeide dc goedhartige heer, quot;dat mijn vriendquot; (hier wees hij naar den anderen dikken lieer) quot;u een halven guinje wil geven, als gij een paar vragen ....quot;

76

-ocr page 87-

De heer Tupman is tijdelijk niet wel Uj zinnen. C7

niet; want hij was jaloersch op Tupman geworden. Maar de grootmoeder we); want zij had bij het whist gewonnen. En Jingle en de tante ook, om gewichtige redenen, die in het volgende hoofdstuk aan den dag zullen komen.

rx.

EENE ONTDEKKING EN EENE TEItVOLGING.

Het avondmaal was opgediseht; de stoelen stonden om de tafel; de flesschen, kannen en glazen waren in orde op het buffet geplaatst; en alles kondigde de nadering aan van het gezelligste uur uit al de vier en twintig.

quot;Waar is Rachel?quot; vroeg Wardle.

quot;Hé ja! en Jingle?quot; vervolgde Pickwick.

quot;Het verwondert mij,quot; zeide de gastheer, quot;dat ik hem niet vroeger heb gemist. Ik kan mij niet herinneren, dat ik in twee uren zijne stem heb gehoord. Emilia! trek eens aan de schel.quot;

Er werd gescheld, en de dikke jongen verscheen.

quot;Waar is mejulfer Rachel?quot; —Hij wist het niet.

quot;En mijnheer Jingle dan ?quot; hij wist bet evenmin.

Iedereen zag verwonderd op. Het was laat — over elven. Tupman lachte in zijne vuist; want hij kon niet anders denken, of zij bleven zoolang uit, om over zijne aangelegenheden te spreken.

quot;Het doet er niet toe,quot; zeide Wardle; quot;zij zullen zoo meteen wel komen. Ik wacht nooit op iemand, als het eten gereed is.quot;

quot;Dat is een uitmuntende regel,quot; merkte Pickwick aan.

quot;Komt — gaat zitten,quot; zeide de gastheer; en allen gingen zitten.

Pickwick wilde juist het eerste proefje nemen van eene reusachtige ossenrib, die Wardle had aangesneden, toen er een ongewoon gedruis in de keuken ontstond. Pickwick legde zijne vork en Wardle het voorsnijmes neder, en beide zagen elkander verwonderd aan. Nu hoorde men zware voetstappen in den gang; de deur der kamer werd met drift geopend, en de knecht, die, toen Pickwick voor het eerst op Manor-Farm kwam, zijne laarzen had gepoetst, stormde binnen, gevolgd door den dikken jongen en al de overige mannelijke en vrouwelijke dienstboden.

quot;Wat duivel beteekent dit ?quot; riep de heer des huizes uit. *

quot;Is er brand in den keukenschoorsieen ?quot; vroeg de oude vrouw.

quot;Wel Heerc, neen, grootmoeder! neen!quot; schreeuwden de beide jonge dames.

quot;Wat is er dan te doen?quot; bulderde Wardle.

Dc man hijgde naar adem, en stotterde; quot;Zij zijn voort, mijnheer! allebei voort.quot; Op dit gezegde zag men, dat Tupman zijn mes en vork ncdcrlegde, en zoo wit werd als zijn servet.

quot;Wie zijn voort?quot; vroeg Wardle opstuivende.

quot;Mijnbeer Jingle en mejulfer Rachel, in eene postkoets van De Rlauwe Leeuw te Muggleton. Ik was er bij; maar ik kon ben niet tegenhouden. Daarom heb ik zoo hard gcloopen, om het u te zeggen.quot;

quot;Van mij heeft hij reisgeld gekregen!quot; riep Tupman, woest opspringende. quot;Hij heeft tien pond van mij beet — houd hem tegen! — hij is een afzetter — ik moet recht hebben, Pickwick! — ik wil het niet verdragen!quot; Met eene

-ocr page 88-

Samuel Pickwick.

menigte dergelijke afgebroken uitroepingen, liep dc ongelukkige als razend het vertrek rond.

quot;De Hcere beware ons!quot; riep Pickwick uit, vol scbrik en verbazing de bui-tengemeene gebaren van zijn vriend aanscbouwende. quot;Hij is van zijn verstand geraakt. Wal zullen wij doen ?quot;

quot;Doen?quot; riep de forsche oude gastheer uit, die alleen op dc laatste woorden had gelet. quot;Dc sjees inspannen, in dc Leeuw een postrijtuig nemen, en hen terstond najagen. Waar,quot; riep bij uit, toen de knecht beensneTdc, om zijne bevelen uit te voeren, quot;waar is die schavuit? Waar is .lozef?quot;

quot;Hier ben ik; maar ik ben geen schavuit,quot; antwoordde cene stem; het was die van den dikken jongen.

quot;Laat mij door!quot; riep Wardle, terwijl hij op den armen jongen wilde losgaan, en Pickwick hem tegenhield. quot;Hij heeft zich door dien schurk Jingle laten omkoopen, om mij van bet spoor te helpen, door mij een opgeraapt sprookje te vertellen van mijne zuster en uw vriend Tupman.quot; (Hier zonk Tupman op een stoel neder.) quot;Laat mij door, zeg ik!quot;

quot;Houdt hem tegen!quot; gilden al de vrouwen, boven wier schelle stemmen uit men duidelijk bet snikken van den dikken jongen hoorde.

quot;Ik wil losgelaten worden, zeg ik !quot; riep de oude heer. quot;Winkle — Pickwick! laat mij los!quot;

Het was een treffend schouw spel, in dal oogenblik van turtiult en verwarring, het vreedzame en bedaarde gelaat van Pickwick te aanschouwen, al was het een. weinig hooger van kleur dan anders, door de inspanning, welke het den braven man kostte, om zijne armen om de lendenen van zijn zwaarlijvigen gastheer te houden, en zoo dc drift des ouden mans te bedwingen, terwijl de dikke jongen door de vrouwen been en weder gesleurd en dc kamer uitgebonsd werd. Zoodra hij den ouden beer bad losgelaten, kw am de knecht zeggen, dat de sjees gereed was.

quot;Laat hem toch niet alleen wegrijden!quot; gilden de vrouwen; quot;hij zal een doodslag begaan.quot;

quot;Ik zal met hem meegaan,quot; zeide Pickwick.

quot;Gij zijl een braaf kerel, Pickwick!quot; zeide Wardle, zijn gast bij de hand vattende. quot;Emma! geef mijnbeer Pickwick een doek, om nm zijn hals te doen. Ziet naar uwe grootmoeder, meisjes! Zij is flauw gevallen. — Kom! zijl gij gereed ?quot;

Toen Pickwick zijne kin met een dikken doek bewonden, zijn hoed opgezet eii zijn jas over zijn arm geworpen had, antwoordde bij: quot;Ja !quot;

Zij sprongen in dc sjees. quot;Los maar, Tom!quot; riep de gastheer-, en daarmede stoven zij voort, over den ongelijken weg, botsend en stooicnd, alsof de sjees igdcr oogenblik aan stukken zou vliegen.

quot;Hoelang zijn zij al vooruit?quot; riep Wardle, toen zij voor dc. Blauwe Leeuw Etilhielden, waar zij, boe laat het ook reeds ware, eer. hoop volk voor de deur verzameld vonden.

quot;Niet langer dan drie kwartier,quot; was ieders antwoord.

quot;Eene postkoets met vier paarden — spoedig! De sjees kunt gij straks wel op stal brengen!quot;

Oppassers, slalknecbts, koetsiers en postiljons liepen als razend heen en weder. Het rijtuig werd builen gebracht, de paarden voorgespannen, de postiljons wipten in den zadel, dc reizigers stapten in de koels.

quot;De zeven mijlen in een half uur — hoort gij?quot; riep Wardle.

68

-ocr page 89-

=Tt^

tracht tot een vergelijk te komen.

hier niets te maken — de jufvrouw kan doen wat zij verkiest — boven de een en twintig.quot;

quot;Boven de een en twintig?quot; riep Wardie verachtelijk uit. quot;Boven de een en veertig.quot;

quot;Dat ben ik niet !quot; zeide de tante , daar hare verontwaardiging haar het eerst opgevatte voornemen om flauw te vallen deed vergeten.

quot;Dat zijt gij wel,quot; hernam Wardie. quot;Gij zijt vijftig jaar, zoo goed als een dag.quot;

Hier gaf de tante een gil, en viel in zwijm.

quot;Een glas water,quot; zeide de menschlievende Pickwick, toen de waardin binnentrad.

quot;Een glas water?quot; riep de driftige Wardie. quot;Haal een emmer, en smijt het over haar lijf. Het zal haar goed doen, cn zij heeft het rijkelijk verdiend.quot;

quot;Foei, gij barbaar!quot; riep de teerhartige waardin uit, en begon terstond, met behulp van een meid, Bachel's voorhoofd met azijn te wrijven, haar onder den neus te kriewclen en haar korset los te maken, — kortom, al de middelen aan te wenden, waarmede medelijdende vrouwen doorgaans de dames bijspringen, die zich de moeite geven van het op de zenuwen te krijgen.

quot;De koets is gereed,quot; zeide Sam, die weder binnenkwam.

quot;Maak voort,quot; zeide Wardie. quot;Ik zal haar naar beneden dragen.quot;

Dit voorstel deed de tante in een luid gegil uitbarsten. De waardin wilde zich tegen dien maatregel verzetten, en had Wardie reeds zeer vinnig gevraagd, of hij dacht dat hem alles vrijstond, toen Jingle tussehenbeide kwam, en zeide: quot;Oppasser, ga een policiebeamhle halen.quot;

quot;Maar mijnheer, mijnheer!quot; zeide Perker, quot;bedenk toch . . .

quot;Neen,quot; viel Jingle hem in de rede. quot;Ik bedenk niet — zij is hare eigene meesteres — zal zien wie haar durft wegbrengen — of zij moest zelve willen.quot;

quot;Ik wil niet weggebracht worden!quot; gilde de tante. quot;Ik wil niet!quot;

quot;Mijnheer!quot; zeide Perker met eene zachte stem, terwijl hij Wardie en Pickwick ter zijde nam. quot;Mijnheer! wij zijn inderdaad in een nctcligen toestand. Het is een treurig geval —■ zeer treurig; maar ik geloof, dat wij inderdaad geene macht hebben, om de jufvrouw te dwingen. Ik heb u vooraf gewaarschuwd, mijnheer, dat wij niets te hopen hadden, dan een vergelijk.quot;

Er volgde eene korte poos van stilte.

quot;Wat voor een vergelijk bedoelt gij ?quot; vroeg Pickwick eindelijk.

quot;Ja, mijnheer! onze vriend bevindt zich in een onaangenamen toestand — zeer onaangenaam. Wij moeten ons cenig geldelijk verlies laten welgevallen.quot;

quot;Ik wil liever de zwaarste ojwfl'eriiigen doen, dan zulk eene schande te verdragen, of toe te laten, dat^lj, al is^iij ook nog zulk;cene zottin, vóórhaar gcheele leven rampzalig wordt,quot; zeide Wardie.

quot;Ik geloof, dat het nog w el schikken zal,quot; zeide de ^verige Perker. quot;Mijnheer Jingle! wilt gij een oogenblik met ons naar eene ijqdcre kamer gaan?quot;

Jingle knikte,quot; en het viertal begaf zich te zamen naa* een ander vertrek.

quot;Mijnheer!quot; zeide Perker, nadat hij-aorgvuldig de deür had gesloten, quot;zou j er geen middel zijn om deze zaak bij te leggen ? Kom hier, mijnheer! — hier ' bij het venster, waar wij alleen kunnen spreken. Ga zitten, mijnheer! — daar, mijnheer! Nu, mijnheer! tusschcn ons beiden. Mijnheer! Wij weten beide even goed, dat gij met deze juffer alleen om haar geld zijt doorgegaan. Zet maar geen zuur gezicht, mijnheer! Tusschcn ons beiden, zeg ik; wij weten het wel. Wij zijn beide menschen, die weten wat er in de wereld te koop is, en wij weten ook, dat onze vrienden dat niet weten — he?quot;

79

-ocr page 90-

Samuel Pickwick.

Jingle's gezicht had zich langzamerhand onlplooid, en hij knipte met zijn linkeroog.

quot;Goed, zeer goed,quot; vervolgde Perker, den indruk, dien hij gemaakt had, bemerkende. quot;?fu is de zaak, dal de juflcr niet meer dan eenige honderd pond bezit, zoolang hare moeder in leven blijft — eene knappe oude vrouw, mijnheer!quot;

quot;Oude,quot; zeide Jingle kortaf, maar met bijzonderen nadruk.

quot;Nu ja,quot; hernam de rechtsgeleerde, met een kuchje. quot;Gij hebt gelijk, mijnheer! zij begint oud te worden. Maar zij is van eene oude familie, mijnheer! in elke bcteekenis van het woord. De stamvader van het geslacht is in Kent gekomen, toen Julius Coesar in Britannië viel; en sedert dien tijd is er maar één lid van dat geslacht geweest, dat beneden de vijfentachtig jaar gestorven is, en hij werd door een van de Henry's onthoofd. De oude vrouw is nog geen drieënzeventig.quot; Perker zweeg, en nam een snuifje.

quot;Welnu,quot; zeide Jingle.

quot;Welnu, mijnheer! —snuift gij niet? — zooveel te beter — een kostbaar aanwendsel — welnu, mijnheer! gij zijl een knap jonkman, een man van de wereld ; gij zoudt uw fortuin kunnen maken, als gij een kapitaaltje hadt — he?quot;

quot;Welnu?quot; zeide Jingle weder.

quot;Gij begrijpt mij?quot;

quot;Niet volkomen.quot;

quot;Denkt gij niet, mijnheer! ik laat het aan uw eigen oordeel over — denkt gij niet, dat vijftig pond en uwe vrijheid beter zouden zijn dan jufvrouw Wardle en een onzeker vooruitzicht?quot;

quot;Wel neen — niet half genoeg,quot; zeide Jingle opstaande.

quot;Maar, mijnbeer, mijnheer!quot; zeide de rechtsgeleerde, terwijl hij den ander bij een knoop vasthield, quot;bedenk — eene goede ronde som — met vijftig pond is heel wat te doen.quot;

quot;Maar met honderd vijftig nog meer,quot; antwoordde Jingle koelbloedig.

quot;Kom, mijnheer!quot; hernam de rechtsgeleerde; quot;wij zullen niet lang knibbelen •— zeg — zeg zeventig!quot;

quot;Veel te weinig,quot; zeide Jingle.

quot;Maar mijnheer, mijnbeer!quot; hernam de kleine heer; quot;ga toch niet heen. Overijl u toch niet. Kom, tachtig! Ik zal u terstond een briefje op een bankier geven.quot;

quot;Ik doe hel er niet voor,quot; zeide Jingle.

quot;Welnu, mijnheer! welnu,quot; hervatte de rechtsgeleerde, die den ander nog bij zijn knoop hield, quot;zeg dan zelf voor hoeveel gij het doen wilt.quot;

quot;Dure reis,quot; zeide Jingle. quot;Veel geld uitgegeven — reiskosten negen pond — licence drie — maakt twaalf — schadeloosstelling honderd — honderd en twaalf — krenken van mijne eer — verlies van eene vrouw . . . .quot;

quot;Nu ja, mijnheer!quot; zeide Perker met een veelbeleekenenden blik : quot;die twee laatste posten zullen wij nog maar niet rekenen. Dat blijft honderd en twaalf. Zeg nu honderd. — Kom!quot;

quot;En twintig.quot;

quot;Kom, ik zal u een briefje geven,quot; zeide de kleine beer, en zette zich aan de tafel, om het te schrijven. quot;Ik zal het op overmorgen betaalbaar stellen,quot; vervolgde hij tegen Wardle. quot;Dan is de juffer alweder te huis.quot;

Wardle gaf zijne toestemming, door met een barseb gezicht te knikken.

quot;Honderd,quot; zeide de kleine heer.

80

-ocr page 91-

Het vergelijk wordt getroffen.

quot;En twintig,quot; zeide Jingle.

quot;Maar, mijnheer!quot; zeide de kleine heer weder.

quot;Geef het hem,quot; viel Wardle hierop in, quot;en laat hem loopen.quot;

De rechtsgeleerde sehrcef het briefje, en Jingle stak het in zijn zak.

quot;Pak u nu terstond voort!quot; riep Wardle opstuivende.

quot;Maar, mijnheer!quot; kwam Perker tusschenheide.

quot;En onthoud,quot; vervolgde Wardle, quot;dat ik mij door niets tot dit vergelijk zon hebben laten bewegen, zelfs niet door de gedachte aan de eer van mijn geslacht, indien ik niet geweten had, dat gij, met dit geld in uw zak, u zeiven nog spoediger naar den duivel zoudt helpen, dan gij zonder . . . .quot;

quot;Maar, mijnheer!quot; begon de rechtsgeleerde weder.

quot;Zwijg toch stil, Perker!quot; zeide Wardle. quot;Maak nu dal gij voortkomt, kerel!quot;

quot;Zoometeenzeide de nimmer beschaamde Jingle. quot;Goeden morgen, Pickwick!quot;

Indien een onpartijdig aanschouwer den grooten man, wiens naam den titel van dil werk versiert, had gezien, terwijl hij naar het slot van dit gesprek luisterde, zou hij zich gew is verwonderd hebben, dat het vuur, hetwelk uit zijne oogen straalde, zijne brillcglazen niet deed smelten — zoo majestueus was zijne gramschap. Ilij balde onwillekeurig zijne vuisten, toen hij zich door j den sclmrk hoorde aanspreken. Maar hij bedwong zich, en velde Jingle niet j ter neder.

quot;Daar,quot; vervolgde de verstokte verrader, terwijl hij Pickwick de licence voor de voeten wierp; quot;maar één naam veranderen — jufvrouw naar huis brengen — kan Tupje nog dienen.quot;

Pickwick was een philosoof; doch een philosoof is toch ook maar een mensch, al is bij geharnast. De pijl was hem, door het harnas der wijsbegeerte heen, in het hart gedrongen. In zijne blinde drift wierp hij Jingle den inktkoker naar hel hoofd, en wilde zelf op hem aanvliegen; maar de booswicht was reeds verdwenen, en Pickwick werd in de armen van Sam opgevangen.

quot;Holla — bo!quot; riep de snaaksche knecht; quot;in uw land zijn de inktkokers zeker goedkoop. Die inkt schrijft van zelf; kijk maar, oude heer! daar staat uw merk al op den muur. Houd u maar stil. Wat zou het helpen, iemand na te loopen, die zulke lange beenen heeft, en al zoo ver vooruit is?quot;

Het gemoed van Pickwick, gelijk dat van alle waarlijk groote mannen, was : voor overtuiging vatbaar. Hij kou snel en bondig redeneeren; een oogenblik nadenkens deed hem het ijdelc zijner gramschap inzien. Zij bedaarde spoedig; hij haalde eens adem, en zag weder met een vriendelijk gezicht om zich been.

Zullen wij de weeklacht vermelden, die Kachel aanhief, toen zij hoorde, dat de trouwclooze Jingle haar verlaten had? Zullen wij Pickwick's meesterlijke beschrijving van dal aandoenlijke tooneel overnemen? Zijn notitieboekje, gevlekt door de tranen van een teerhartig mededoogen, ligt voor ons open. Maar neen! wij willen het hart des publieks niet verscheuren door het afmalen van zulk een hooggaanden jammer.

81

Langzaam cn treurig keerden de twee vrienden en de verlatene schoone des anderen daags met de zware diligence naar Muggleton terug, en de duistere schaduw van den avond omsluierde hen, toen zij Dingley-Dell weder bereikten, en het hek van Manor-Farm intraden.

6

SAM. PICKWICK,

-ocr page 92-

Samuel Pickwick.

XI.

WAARIN NOG EENE REIS BENEVENS EENE OUDHEIDKUNDIGE ONTDEKKING WORDT BESCHREVEN ; EN HET BESLUIT VAN PICKWICK, OM EENE PARLEMENTSVERKIEZING BU TE WONEN, IS OPGETEEKEND.

Een nacht van zachte rust in dc diepe stilte van Dingley-Dell, en eene ■wandeling van een half uur in de frissehe buitenlucht op den volgenden morgen, waren genoegzaam om Pickwick de vermoeienis en ontroering, welke hij had doorgestaan, geheel te doen vergeten. Die doorluchtige man was twee gehecle dagenlang van zijne vrienden en volgelingen gescheiden geweest, en het verwekte hem een streelend genoegen, dat, toen hij van zijne wandeling terugkeerde. Winkle en Stockwall hem le gemoet kwamen. De vreugde was wederkeerig; want wie kon het vriendelijke gelaat van Pickwick ooit aanschouwen, zonder in zijne gemoedsstemming tc deelen? Er scheen echter eene wolk van treurigheid over het gelaat zijner vrienden te zweven, waarvan de groote man zich geen reden wist te geven. Hun voorkomen h;d iets geheimzinnigs, dat even ongewoon als onrustharend was.

quot;En hoe vaart Tupman?quot; vroeg Pickw ick, toen hij zijne trouwe aanhangers de hand had gedrukt.

Winkle, tot wien de vraag meer in het hijzonder was gericht, gaf geen antwoord. Hij keerde zijn hoofd om, en scheen in treurig gepeins te verzinken.

quot;Stockwall!quot; zeide Pickwick ernstig, quot;hoe vaart onze vriend? Hij is immers niet ziek?quot;

quot;Neenantwoordde Stockwall, en een traan hing aan zijn sentimenteel ooglid, gelijk een regendroppel aan een vensterkozijn. quot;Neen, hij is niet ziek.quot;

Pickwick bleef stilstaan, en zag zijne vrienden beurtelings aan.

quot;Winkle — Stockwall!quot; zeide hij eindelijk: quot;wat beteekent dil ? Waar is onze vriend? Spreekt! ik bezweer, ik smeek, ja, ik beveel u —spreekt!quot;

Er was eene plechtigheid, eene verhevenheid in zijn loon, die niemand had kunnen wederstaan.

quot;Hij is vertrokken,quot; antwoordde Stockwall.

quot;Vertrokken?quot; riep Pickwick. quot;Hoezoo? Waarheen?quot;

quot;Alleen uit dit bericht kunnen wij iets daarvan opmaken,quot; antwoordde Stockwall, terwijl hij een brief uit zijn zak haalde, cn zijn vriend ter hand stelde. quot;Toen wij gisterochtend een brief van mijnheer Wardle ontvingen, waarin hij meldde, dat hij des avonds met zijne zuster tc huis zou komen, bemerkten wij, dat de treurigheid, welke onzen vriend den gehcelen vorigen dag had ter neer gedrukt, nog grooter werd. Kort daarop verdween hij; en des avonds kwam een knecht uit de Kroon te Muggleton dezen brief brengen. Hij had dien des morgens gekregen, met bepaalden last, dat hij hem niet voor des avonds mocht bezorgen.quot;

Pickwick opende den brief, en las het volgende:

quot;Waarde Pickwick!

«Gij, waarde vriend! zijt ver boven het bereik van vele menschelijke gebreken en zwakheden, waar gewone menschen zich niet boven kunnen verheffen. Gij weet niet wat het te zeggen is, wanneer men op eens door eene

82

-ocr page 93-

f

Aftocht van den heer Tupman. 83

bekoorlijke vrouw verlaten en het slaehtofier wordt van een schurk, die zijne sehelmsche streken onder het masker der vriendschap verbergt. Ik hoop, dat gij het nooit zult ondervinden.

quot;Een brief, mij toegezonden aan het adres in de Groene Flesch, in Cob ham te Kent, zal mij ter hand komen — indien ik nog leef. Ik onttrek mij aan het gezicht eener wereld, die mij hatelijk is geworden. Indien ik die wereld geheel en al mocht verlaten — beklaag, vergeet mij dan. Het leven, mijn waarde Pickw ick! het leven is mij ondragelijk geworden. De moed, | die in ons brandt, is het schouderkussen van den lastdrager, waarop de zware last der aardsehe zorgen en ongelukken rust; en wanneer die moed ons begeeft, wordt de last te zwaar om te dragen — dan moeten wij er onder ncder-zinken. Zeg Rachel .... ach die naam !

' Tracy Tupman.quot;

quot;Wij moeten terstond vertrekken,quot; zeide Pickwick, terwijl hij den brief weder opvouwde. quot;Na het gebeurde zou het in alle gevallen niet welvoegelijk zijn geweest, dat wij langer hier bleven; en thans zijn wij verplicht, onzen vriend te gaan opzoeken.quot; Dit zeggende, ging hij vooruit naar het huis, en maakte Wardle zijn voornemen bekend. De gulle oude heer Aerzocht hem met aandrang, om nog eene poos te blijven; maar Pickwick was onverzettelijk. Hij werd door gewichtige zaken geroepen, zeide hij.

Het viel Pickwick echter hard, zoo plotseling van het huisgezin op Manor-Farm te moeten scheiden, dat hem met zoovele blijken van gastvrijheid en vriendschap had overladen. Hij kuste de jonge dames — alsof zij zijne eigene dochters waren geweest, wilden wij zeggen, indien hij het niet met een weinig te veel warmte luid gedaan, waardoor deze vergelijking niet volkomen gepast zou zijn; hij omhelsde de oude vrouw, alsof hij haar eigen zoon was geweest; tikte met aartsvaderlijke goedheid de knappe dienstmeisjes op hare roode wangen, en vergat niet elk een gewichtiger bewijs zijner tevredenheid in de hand te stoppen. Zijn rustigen, ouden gastheer en mijnheer Trundle drukte hij verscheidene malen de handen; en het was niet voordat men Stockwall verscheidene malen had geroepen, en deze eindelijk uit een donkeren gang te voorschijn kwam, een oogenblik later door Emilia gevolgd (wier heldere oogen veel minder schitterden dan anders), dat de drie vrienden in staat waren om zich van het beminnenswaardige gezin los te rukken. Verscheidene malen zagen zij achter zich om, terwijl zij langzaam voortwandelden, en verscheidene malen w ierp Stockwall een handkus in de lucht naar iets, dat veel op een dameszakdoek geleek, die uit een der bovenvensters werd gezwaaid, totdat eene kromte van de laan het oude huis aan hun gezicht onttrok.

Te Muggleton namen zij een rijtuig, om hen naar Rochester te brengen. Toen zij deze plaats bereikten, was hunne droefheid in zooverre bedaard, dat zij in staat waren om een zeer smakelijk middagmaal te gebruiken; en nadat zij de noodige berichten aangaande den weg hadden ingewonnen, stapten ! de drie vrienden in den namiddag weder uit, om naar Cobham te wandelen.

Het was eene heerlijke wandeling; want het was een heldere namiddag in Juni, en hun weg liep door een schaduwrijk bosch, door welks geboomte een zacht windje suisde, terwijl de vogels, die op de takken zaten, onophoudelijk zongen. Klimop cn mos hadden zich aan de stammen der oude boomen vastgeklemd, en het zachte korte gras bedekte den grond als met een zijden tapijt. Vervolgens kwamen de wandelaars in een open park, met een ouderwetsch

-ocr page 94-

Samuel Pickwick.

buitenverblijf, in den grilligen en scbilderaebtigcn trant der eeuw van Elisabeth gebouwd. Diepe verscbieten van statige eiken en olmen vertoonden zicb aan alle zijden; talrijke kudden berten huppelden over het frissebe kruid; nu en dan repte zich een baas over den grond, met de snelheid der schaduwen, welke door zacht voortdrijvende wolken op een zonnig landschap worden geworpen.

quot;Indien allen, die met de kwaal van onzen vriend bezocht zijn, naar deze plek kwamen,quot; zeide Pickwick, quot;geloof ik, dat hunne oude gehechtheid aan de wereld spoedig zou terugkeeren.quot;

quot;Dat denk ik ook,quot; zeide Winkle.

quot;Inderdaad,quot; vervolgde Pickwick, toen zij bet dorp in bet oog kregen, quot;inderdaad, al was men geen menschenhater, zou men toch geen aangenamer plekje tot woning kunnen uitkiezen. Ik heb nog nooit een dorp gezien, dat fraaier gelegen was.quot;

Ook dit werd door Winkle en Stockwall volmondig toegestemd; en toen zij de Groene Flesch, eene ruime en zindelijke dorpsherberg, hadden bereikt, traden zij binnen, en vroegen, of daar een beer logeerde, die Tupman heette.

quot;Laat de heeren in de zijkamer, Tom!quot; zeide de waardin.

Een boerenjongen opende eene deur aan het einde van den gang, en de drie vrienden traden een lang en smal vertrek binnen, met eene lage zoldering, en gemeubeleerd met zeer ouderwetsche stoelen, en een aantal portretten en gekleurde prenten, die ook niet van den nieuwsten tijd waren. Aan het einde van het vertrek stond eene gedekte tafel, wel voorzien met gebraden boenders, ham, bier en andere benoodigdheden; en aan deze tafel zat Tupman, zoo weinig mogelijk gelijkende op een man, die de wereld bad vaarwel gezegd.

Toen zijne vrienden binnentraden, legde Tupman zijn mes en vork neder, en kwam hen met een treurig gezicht te gemoet.

quot;Ik bad niet verwacht, dat gij hier zoudt komenquot; zeide hij, terwijl hij Pickwick de hand drukte. quot;Het is zeer vriendelijk van u.quot;

quot;Ah!quot; zeide Pickwick, terwijl hij zicb nederzette en bet zweet van zijn voorhoofd veegde. quot;Maak eerst gedaan met eten, en ga dan met mij naar buiten. Ik moet u alleen spreken.quot;

Tupman gehoorzaamde, en nadat Pickwick zich met eene frissebe teug bier had verkwikt, gingen zij te zamen uit.

Een half uur later zag men ben op het kerkhof op en neder wandelen, terwijl Pickwick bet voornemen van zijn vriend bestreed. Het zou nutteloos wezen de redenen, welke hij aanvoerde, te herhalen; want welke taal zou den toon en de gebaren kunnen beschrijven, waarmede de edele man deze redenen voordroeg, en waarvan zij de helft barer kracht ontleenden ? Of Tupman reeds genoeg had van de eenzaamheid, of dat het hem onmogelijk was de welsprekende drangredenen van zijn vriend te wederstaal!, is onverschillig; bij gaf eindelijk toe. Het kon hem weinig schelen, zeide hij, waar hij het treurig overschot zijner dagen sleet, en daar zijn vriend zoozeer op zijn onbeduidend gezelschap was gesteld, was hij gereed om in zijne lotgevallen te deelen. Pickwick glimlachte; zij drukten elkander de hand, en begaven zich weder naar hunne reisgenooten.

Het was op dit oogenblik, dat Pickwick die onsterfelijke ontdekking deed, welke de trots en roem zijner vrienden beeft uitgemaakt, en den nijd van

-ocr page 95-

De dag die zich kenmerkt door een witten steen.

alle andere oudheidkundigen heeft opgewekt. Zij waren de deur van de herberg voorbijgegaan, en bemerkten dit eerst toen zij reeds een eind verder in bet dorp waren gekomen. Toen zij zich omkeerden, viel Pickwick een steen in het oog, die voor de deur van een daglooncrshuisje in den grond lag. Hij bleef stilstaan.

quot;Dat is iets merkwaardigs,quot; zeide Pickwick.

quot;Wat is iets merkwaardigs?quot; vroeg Tupman, terwijl hij naar alle zijden rondzag, zonder iets merkwaardigs te vinden. quot;Hemel! wat scheelt u ?quot;

Dit laatste was de onwillekeurige uitdrukking zijner verbazing, toen hij Pickwick, in zijn ontdekkingsijver, voor den steen zag nederknielen, en met zijn zakdoek het stof daarvan afvegen.

quot;Er staat een opschrift op,quot; zeide Pickwick.

quot;Is het mogelijk!quot; riep Tupman uit.

quot;Ik zie,quot; vervolgde Pickwick, terwijl hij aandachtig door zijn bril keek, en met alle macht veegde, quot;ik zie een kruis en eene B, en eene T. Dit is iets van belang. Het is zeker een zeer oud opschrift; misschien veel ouder dan het oude armhuis van dit dorp. Deze steen moet niet verloren gaan.quot;

Hij stond op en klopte aan de deur van het buisje. De bewoner kwam buiten.

quot;Weet gij ook, hoe die steen hier gekomen is, goede vriend?quot; vroeg de minzame Pickwick.

quot;Neen, mijnheer! dat weet ik niet,quot; antwoordde de man tamelijk beleefd. quot;Hij lag daar al lang voor dat ik geboren werd.quot;

Pickwick wierp zijn reisgenoot een zegepralenden blik toe.

quot;Gij — gij zijt toch niet bijzonder gesteld op dien steen,quot; zeide hij bevende van angst. quot;Gij zoudt hem misschien wel willen verkoopen, he?quot;

quot;Maar wie zou hom willen koopen ?quot; vroeg de man, met een gezicht, dat hij zelf waarschijnlijk voor zeer schrander hield.

quot;Ik geef er u dadelijk tien shillings voor,quot; zeide Pickwick, quot;als gij hem voor mij wilt uitgraven.quot;

Men stelle zich de verwondering der dorpelingen voor, toen Pickwick, nadat do steen met eene spade uit den grond gewipt was, dien, met zeer veel moeite, eigenhandig naar de herberg droeg! Daar waschte hij den klomp zorgvuldig af, en legde hem op de tafel.

De vreugde der Pickwickisten was grenzeloos, toen hun geduld en hunne vlijt, hun wasschen en schrappen, met een gewenschton uitslag bekroond werd. De steen was onregelmatig van fatsoen en afgebrokkeld, en de letters waren ongelijk van grootte en ongeregeld; maar het volgende gedeelte van een opschrift was duidelijk te onderscheiden:

t

D I T I S B I L S T U M P S S Y N M E R K

Pickwick's gelaat gloeide van verrukking, terwijl hij den gevonden schat met zijne oogen scheen te verslinden. Hij had een der grootste verlangens zijner eerzucht bevredigd. In een graafschap, rijk aan overblijfselen uit de oudheid, in een dorp, waarin nog vele gedenkteekenen van vroegere eeuwsn bestonden, had hij — hij, de President van de Piekwick-Club — een merk-

88

-ocr page 96-

80 Samuel Pickwick.

waardig cn zonder twijfel overoud opschrift ontdekt, dat de nasporingen van zoo vele geleerden, die hem waren voorgegaan, was ontsnapt. Hij durfde nauwelijks zijn oogen gelooven.

quot;Dit doet mij een besluit nemen!quot; riep hij uit. quot;Morgen keeren wij naar Londen terug.quot;

quot;Morgen?quot; riepen zijne verbaasde volgelingen.

quot;Morgen!quot; herhaalde Piekwiek. quot;Deze schat moet zonder uitstel op eene veilige plaats worden gebracht, waar hij tevens behoorlijk kan worden onderzocht. Ik heb nog eene reden voor dit besluit. Over eenige dagen moet er te Eat an will een parlementslid gekozen worden: cn mijnheer Perker, met wien ik onlangs kennis heb gemaakt, is bij deze verkiezing de zaakwaarnemer van een der candidaten. Ik ben voornemens een voor eiken En-gelschman zoo belangwekkend schouwspel met aandacht te gaan gadeslaan.quot;

quot;Wij gaan mede!quot; riepen drie stemmen vol geestdrift uit.

Pickwick zag om zich heen. De gehechtheid en ijver zijner volgelingen deed zijne geestdrift nog helderder ontbranden. Hij voelde, wat het te zeggen was, de voorganger van zulke mannen te zijn.

quot;Vieren wij dil gelukkig uur met eene vriendschappelijke fleseh!quot; riep Pickwick uit. Ook dit voorstel werd met toejuiching aangenomen. Eerst legde Pickwick den kostbaren steen in een kistje, dat de waardin hem bezorgde; toen plaatste hij zich aan het boveneinde van de tafel, in een gcmakkelijken leuningstoel, en de avond werd in feestelijke vreugde gesleten.

Den volgenden morgen begaven de vier heeren, na een hartig ontbijt, zich te voet naar Gr avesend, gevolgd door den man, die het kistje met den steen droeg. Het was één uur, toen zij die stad bereikten. Zij hadden gcene bagage bij zich, daar zij te Rochester last hadden gegeven om die met den vrachtwagen naar Londen te zenden; en daar zij gelukkig op eene diligence plaats vonden, kwamen zij denzelfden namiddag, gezond en weltevreden, in hunne woonplaats aan.

De volgende drie of vier dagen werden besteed met het maken der noodige toebereidselen voor de reis naar Ea lans will. Voordat wij echter het verhaal van dien belangrijken tocht beginnen, waartoe wij een afzonderlijk hoofdstuk hebben bestemd, willen wij den lezer in weinig woorden inededeclen, hoe het verder met de oudheidkundige ontdekking van Pickwick afliep.

Het blijkt uil de notulen der club, dat Pickwick, des avonds na zijne terugkomst, in eene algemeene vergadering eene voorlezing over zijne ontdekking hield, en verscheidene schrandere en geleerde vermoedens opperde, omtrent de beteekenis van het opschrift. Het blijkt ook, dat er eene afbeelding van den steen op steen werd gebracht, en aan eene menigte geleerde genootschappen toegezonden, — dat de geleerde twist, daaruit ontstaan, een geruimen tijd hoe langer hoe heviger werd, — en dat Pickwick zelf een hoekje Van zes en negentig bladzijden uitgaf, waarin hij zeven en twintig verschillende manieren voorstelde, om hel opschrift aan te vullen en te lezen. Drie oude heeren onterfden hunne zonen, omdat deze de oudheid van het opschrift loochenden, en een dweepziek liefhebber der oudheidkunde stierf van verdriet, omdat hij de beteekenis der geheimzinnige letteren niet kon doorgronden. Pickwick werd door zeventien geleerde genootschappen, waaronder eenige buitenlandsche, tot honorair lid verkozen, en alle zeventien moesten nederig erkennen, dal zij niet in staat waren om iets van het opschrift te maken, maar dat de ontdekking toch eene zeer gewichtige gebeurtenis was.

-ocr page 97-

l)e steen wordt zorgvuldig vervoerd.

Met leedwezen moeten wij berichten, dat zekere Blotton, met die twijfel- en bedilzucht, welke bekrompene zielen eigen is, eene schandelijke poging aanwendde om de zaak eene belachelijke wending te geven. Met den laaghartigen wensch, om den luister van den onsterfelijken naam van Pickwick te bezwalken, deed gemelde Blotton eene reis naar C o b h a m , en toen bij terugkwam, ontzag bij zich niet in de club te verbalen, dat de man, van wien de steen gekocht was, hem had gezegd, dat de steen wel oud was, maar dat dit onmogelijk met hel opschrift het geval kon zijn, rfaar hij zelf, toen hij eens niet wist wat hij met zijn ledigen tijd zou uitvoeren, deze letters in den steen had gekrabt, waarmede hij niets anders had willen te kennen geven dan: Dit is Bil Stumps sijn merk. Mijnheer Stumps, die niet zeer bedreven in de spelkunst was, zeide Blotton, bad de tweede L van zijn doopnaam vergeten, en op geen behoorlijk afbreken der woorden acht geslagen, en dit was het gehcele geheim van het opschrift.

De Piekwick-Club behandelde, gelijk men van zulk een geleerd genöoticfaap moesl verwachten, dit vertelsel met de verdiende verachting, ontzcitè den eigenwijzen Blotton van zijn lidmaatschap, en gaf tot een duurzaam bewijs van achting en bewondering, den schranderen en ijverigen Pickwick een gouden bril ten geschenke. Blotton was echter hiermede niet tot zwijgen gebracht, ért het duurde zeer lang voor dat de twist over de echtheid en oudheid vaii het opschrift tot rust kwam, en Pickwick zijn roem, als ontdekker van cel) onleesbaar gedenkteeken, in vrede mocht bezitten.

XII.

PICKWICK DOET EEW ZEER GEWICHTIGER STAP, WELKE HEI BEGIN VAN EEN VIÈtlW TIJDVAK, ZOOWEL IN ZIJN LEVEN ALS IN DEZE GESCHIEDENIS, KEN TEE KENT.

Het apartement, dat Pickwick in Goswell-strect bewoonde, was wel eenigszins bekrompen, maar toch zeer net en gemakkelijk, en vooral bijzonder geschikt voor een man van zijne denk- en levenswijze. Zijne woon- en zijne slaapkamer waren beiden voor aan de straat, en derhalve had hij, hetzij hij in de eerste voor zijn lessenaar zat, of in de laatste voor zijn spiegel stond, eene even goede gelegenheid om den mensch in de menigvuldige gedaanten, waarin hij zich in die drokke en volkrijke straat vertoont, met aandacht gade te slaan. Zijne buiswaardin, jufvrouw Bardell, de weduwe van een tolontvanger, was eene knappe vrouw, die er nog vrij goed uitzag, altijd vol drokte was, en een natuurlijken aanleg voor de kookkunst bezat, welke zich door langdurige oefening tot een buitengemeen talent had ontwikkeld. Er waren geene kleine kinderen, geene meiden en geene huisdieren. De eenige medebewoners van het huis waren een lang man en een kleine jongen. De laatste was de eenige spruit van jufvrouw Bardell. De lange man kwam des avonds altijd precies om tien uur te huis, en ging dan terstond naar bed; en de gymnastieke oefeningen van den jongeheer mochten nergens anders dan op straat plaats hebben. Zindelijkheid en stilte heerschten in het huis, waarin Pickwick's wil als eene wet gold.

Iemand, bekend met deze omstandigheden en de onverstoorbare gemoedsrust, welke Pickwick doorgaans eigen was, had het voorkomen en gedrag van dien heer, op den morgen van den dag voor zijn vertrek naar Eat an s will, gewis

87

-ocr page 98-

Samuel Pickwick.

zeer vreemd en geheimzinnig riloeten vinden. Hij stapte met haastige schreden de kamer op en neer, stak telkens zijn hoofd builen het venster, keek dan weder op zijn horloge, en vertoonde nog meer blijken van een ongeduld, dat bij hem iets zeer ongewoons was. Het was duidelijk dat er iets van zeer veel gewicht in hem omging; maar wal dit was had zelfs jufvrouw Bardell niet kunnen ontdekken. Deze goede vrouw was reeds een half uur langer met het afstoffen van de meubelen in het vertrek bezig geweest dan anders, en wilde zich juist verwijderen, toen Pickwick eindelijk het stilzwijgen afbrak.

„Jufvrouw Bardell!quot; zeide hij.

quot;Mijnheer!quot; hernam zij.

quot;Uw kleine jongen blijft zeer lang uit.quot;

quot;Het is een heel eind van hier naar de Borough,quot; bracht jufvrouw Bardell hier tegen in.

quot;Dat is waar,quot; zeide Pickwick ; quot;gij hebt gelijk.quot;

Pickwick zweeg weder stil, en jufvrouw Bardell begou weder te stoffen.

quot;Jufvrouw Bardell!quot; zeide Pickwick nogmaals.

quot;Mijnheer!quot; zeide zij weder.

quot;Denkt gij, dat het veel duurder uitkomt om twee menschen den kost te geven, dan één ?quot;

quot;Och, mijnheer Pickwick !quot; zeide jufvrouw Bardell, met een hoogrooden blos, daar zij zich verbeeldde dat haar commensaal haar op eene zeer bijzondere manier aanzag, quot;och, mijnheer Pickwick, welk eene vraag!quot;

quot;Neen, maar wat dunkt u er van?quot; vroeg Pickwick.

quot;Het hangt er veel van af,quot; antwoordde jufvrouw Bardell, terwijl zij een weinig naderbij trad, quot;of men iemand treft, die zuinig en knap is.quot;

quot;Dat is waar,quot; hernam Pickwick; quot;maar ik geloof, dat ik iemand heb gevonden (hier zag hij jufvrouw Bardell scherp aan) quot;die deze hoedanigheden bezit, en bovendien met zekere wereldkennis en eene aangeborene schranderheid is voorzien, welke mij van veel dienst zullen wezen.quot;

quot;Och, mijnheer Pickwick !quot; zeide jufvrouw Bardell, opnieuw blozende.

quot;Ik geloof het inderdaad, jufvrouw Bardell Iquot; zeide Pickwick, met dien nadruk, waarmede hij gewoonlijk sprak over iets, dat hem belang inboezemde. quot;En om u de waarheid te zeggen, ik heb mijn besluit reeds genomen.quot;

quot;Lieve Hemel, mijnheer!quot; riep jufvrouw Bardell uit.

quot;Gij zult het wel vreemd vinden,quot; hernam Pickwick, haar vriendelijk aanziende, quot;dat ik n niet geraadpleegd heb, dat ik er geen woord van heb gesproken, voordat ik van morgen uw zoontje uitzond — he ?quot;

Jufvrouw Bardell kon slechts met een blik antwoorden. Lang had zij Pickwick op een eerbiedigen afstand gehuldigd, en nu zag zij zich op eens verhe ven tot eene hoogte, naar welke zij hare stoutste wenschen nauwelijks had durven opheffen. Pickwick wilde haar een huwelijksvoorstel doen — had haai zoontje daarom met voordacht uitgezonden — hoe bedachtzaam -— hoe kiesch !

quot;Wel,quot; zeide Pickwick, quot;wat dunkt u er van?quot;

quot;Och, mijnheer Pickw ick !quot; zeide jufvrouw Bardell, bevende van ontroering, quot;gij zijt al te goed.quot;

quot;Het zal u veel moeite besparen, niet waar!quot; zeide Pickwick.

quot;O,ik heb nooit iets om de moeite gegeven,quot; hernam jufvrouw Bardell; quot;cn ik zal dan natuurlijk nog meer moeite doen, om u genoegen te geven, dan loit; maar het is zoo goed van u, mijnheer Pickwick, dat gij zooveel medelijden met mijne eenzaamheid hebt.quot;

88

-ocr page 99-

Onschuld in gevaar.

quot;Dat is waai-,quot; zeide Piekwick. quot;Daaraan had ik nog niet gedacht. Als ik in de stad ben, zult gij altijd iemand tot gezelschap bij u hebben.quot;

quot;Ik zal eene zeer gelukkige vrouw zijn,quot; zeide jufvrouw Bardell.

quot;En uw kleine jongen —quot; begon Pickwick.

quot;Ach, die kleine lieveling!quot; snikte jufvrouw Bardell met moederlijke tee-derheid.

quot;Hij zal ook een speelmakker krijgen,quot; vervolgde Pickwick; quot;een vroolijken speelmakker, van wien hij in eene week meer guitenstreken zal leeren, dan anders in een geheel jaar.quot; Pickwick glimlachte vergenoegd.

quot;O gij lieve. . .quot; begon jufvrouw Bardell. Pickwick keek verbaasd op. quot;O gij goede, lieve, beste man!quot; riep jufvrouw Bardell, terwijl zij opvloog, en zonder cenige nadere verklaring, met een vloed van tranen, Pickwick om den hals viel, en hem in hare armen sloot.

quot;Goede Hemel!quot; riep de verbaasde Pickwick uit. quot;Jufvrouw Bardell — lieve jufvrouw — Hemel, wat zal ik beginnen ! — Bedenk toch — laat toch staan , jufvrouw — als er eens iemand kwam !quot;

quot;O, laat komen maar wie wil!quot; riep jufvrouw Bardell schreiende. quot;Ncoit zal ik u verlaten — goede, brave, beste vriend!quot; Dit zeggende , sloot zij hem nog vaster in hare armen.

quot;De hemel sta mij bij!quot; riep Pickwick, die alle moeite deed om zich los te maken. quot;Ik hoor waarlijk iemand op de trap. Laat toch staan, jufvrouw! laat staan !quot; Maar zijn smeeken baatte niet: w ant jufvrouw Bardell was in zijne armen flauw gevallen, en voordat hij lijd had gehad om haar op een stoel te zetten, trad de jongeheer Bardell de kamer binnen, gevolgd door Tupman, Winkle en Stockwall.

Pickwick stond als versteend en kon geen woord uitbrengen. Hij bleef met den lieven last in zijne armen staan, en staarde zijne vrienden wezenloos in hel gezicht, zonder hen te groeten, of hun eenige verklaringen te geven. Zij staarden op hunne beurt hein aan; en de jongeheer Bardell staarde op zijne beurt iedereen aan.

De verbazing der Pickwickisten en de verlegenheid van Piekwick was zoo overstelpend, dat zij misschien zoo stokstijf zouden zijn blijven staan, totdat de jufvrouw van zelve weder was bijgekomen, indien haar jeugdig zoontje niet begonnen was op eene zeer aandoenlijke manier zijne ouderliefde aan den dag te leggen. Eerst was hij verbaasd en verlegen hij de deur blijven staan; maar langzamerhand begon hij zich te verbeelden, dat Piekwick zijne moeder kwaad had gedaan ; en zoodra hij zich hiervan overtuigd gevoelde , hief de knaap een erbarmelijk gehuil aan, rende op Piekwick toe, en begon dezen, zoo hard hij kon, te slaan, te schoppen en te knijpen.

quot;Haal mij toch dien kleinen deugniet van het lijf!quot; riep de ontstelde Pickwick. quot;De jongen is razend.quot;

quot;Wat is er gebeurd?quot; vroegen de drie Pickwickisten te gelijk.

quot;Wat weet ik het?quot; hernam Pickwick bits. quot;Haal dien jongen van mij af!quot; Winkle vatte het belangwekkende knaapje bij den kraag, en trok hem, in weerwil van zijn schreeuwen en tegenstribbelen, naar den anderen kant van het vertrek. quot;Helpt mij nu, om die vrouw naar beneden te brengen.quot;

quot;Ik ben al heler,quot; zeide jufvrouw Bardell, met eene flauwe stem.

quot;Laat mij u naar beneden helpen!quot; zeide de altijd galante Tupman.

quot;Dank u, mijnheer! dank u !quot; zeide jufvrouw Bardell, stuipachtig snikkende, en werd daarop met haar aanvallig zoontje naar beneden gebracht.

-ocr page 100-

Samuel Pickwick

quot;Ik kan maar nicl begrijpenzeide Pickwick , loen zijn vriend teruggekomen was, quot;ik kan waarlijk niet begrijpen, wat die vrouw scbeelt. Ik zeide haar niets anders, dan dal ik voornemens was om voorlaan een kneebt te houden, en loen kreeg zij op eens dat zenuwtoeval, waarin gij baar gevonden hebt. IIcl is waarlijk onbegrijpelijk.quot;

quot;Onbegrijpelijk,quot; berbaalden zijne drie vrienden.

quot;Hel bracbl mij geweldig in verlegenheid,quot; vervolgde Pickwick.

Zijne volgelingen kuchten en zagen elkander aan. Dit ontging Pickwick niet. Hij zag, dal zij hem niet geloofden, dat zij hem verdachten.

quot;Er staat een man in den gang Ie wachten,quot; zeide Tupman.

quot;Dal is de knecht, waarvan ik sprak,quot; zeide Pickwick. quot;Ik had van morgen eene boodschap naar hem gezonden. Wees zoo goed om hem boven te roepen, Stockwall!quot;

Slockwall deed wal hem verzocht was, en kort daarop trad Samuel Weller binnen.

quot;Gij kent mij nog wel?quot; zeide Pickwick.

quot;Dat zou ik denken,quot; antwoordde Sam, vriendelijk knikkende. quot;Een mooie grap was dal. Waar die lange alleen was toch één te veel voor je drieën — he ?quot;

quot;Daar spreken wij nu niet van,quot; zeide Pickwick haastig. quot;Ik wilde u over iets anders onderhouden. Ga zitten.quot;

quot;Met alle plezier, mijnbeer!quot; zeide Sam; en zonder verdere uitnoodiging af te wachten, nam bij op een stoel plaats, nadat bij eerst zijn ouden willen hoed op bet portaal builen de kamer had neergelegd. quot;Hij is niet goed genoeg meer om te pronk te liggen, maar nog opperbest om te dragen,quot; zeide Sam. quot;Dal er een stuk van den rand af is, maakt hem zooveel le lichter, en de gaten zijn goed voor de luchtigheid.'' En Weller zag de verzamelde Pickwickisten mei een vriendelijken glimlach aan.

quot;Wal nu de zaak betreft, waarom ik, na gehouden overleg met deze beeren, u heb laten roepen . . . .quot; zeide Pickwick.

quot;Kom er maar ruiterlijk mee voor den dag, mijnheer!quot; viel Sam hem in de rede; quot;ik ben te spreken als een kind.quot;

quot;Wij verlangen, in de eerste plaats, te welen,quot; vervolgde Pickwick, quot;of gij ook redenen hebt om met uw legenwoordigen dienst ontevreden te zijn.quot;

quot;Voordal ik mij daarover uitlaat, mijne beeren,quot;antwoordde Sam, quot;zou ik, in de eerste plaats, wel willen weten, of gij mij een beleren kunl aan de band doen.quot;

Een straal van zachte menscbenliefde scbecn over de gelaatstrekken van Pickwick te spelen, toen hij zeide: quot;Ik zelf heb half en halflusl om u te huren.quot;

quot;Meent gij dal ?quot; vroeg Sam.

Pickwick knikte.

quot;Loon ?quot; vroeg Sam.

quot;Twaalf pond 'sjaars,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Kleeren ?quot;

quot;Twee pak.quot;

quot;Werk ?quot;

quot;Mij bedienen, en niet mij en deze beeren reizen.quot;

quot;Sla bel bordje maar af,quot; zeide Sam met nadruk. quot;Hel buis is al verhuurd, en de buürceel zoo getcekend.quot;

quot;Gij neemt dan dit aecoord aan?quot; vroeg Pickwick.

quot;Wel wis en zeker,quot; antwoordde Sam. quot;Als de kleeren mij maar half zoo goed passen als dat aecoord, zal ik hel er wel mee doen.quot;

90

-ocr page 101-

Samuel Well er wordt ingehuurd. 91

quot;Ik kan toch getuigen van u krijgenquot; zcidc Pickwick.

quot;Daar hebt gij de waardin uit liet Wil te Hert maar naar te vragen, mijnheer!quot; antwoordde Sam.

quot;Kunt gij van avond in dienst treden?quot;

quot;Als de livrei klaar is, kan ik haar meteen aantrekken,quot; antwoordde Sam met groote levendigheid.

quot;Kom vanavond acht uur maar weerom,quot; zeide Pickwick. quot;Als ik goede getuigen krijg, kunt gij dan blijven.quot;

Mol de enkele uitzondering eener zeer verschoonbare onbezonnenheid, waar-I aan een der dienstmeisjes evenveel schuld had gehad, was Samuel's gedrag zoo onberispelijk geweest, dat Pickwick niet aarzelde hem des avonds in dienst te nemen. Met de voortvarendheid, welke den buitengewonen man in al zijne bedrijven eigen was, bracht hij zijn nieuwen knecht zonder uitstel naar een dier geriefelijke magazijnen, waar men een voorraad van nieuwe en balfsleten mans-; kleedcren te koop vindt; en voordat de avond viel, was Weller in een nieuw pak gestoken, bestaande in een grijzen rok met P C knoopen, een zwarten hoed met ecne kokarde, een vest mei roode streepen, eene lichtbruine broek en slopkousen, en een aantal andere benoodif,'dhedcn, Ie veel om Ie vermelden.

quot;Het zal mij eens benieuwen,quot; zeide de man, die deze gedaanteverwisseling had ondergaan, toen hij den volgenden morgen op de diligence naar Eatans-will plaats nam, quot;wat ik nu eigenlijk worden zal: een heerenknecht, rijknecht, jager of portier. Ik geloof, dat het zoo van alles wat zal zijn. Nu, dat doet er niet toe. Ik heb nu al vast eene pleizierige reis, veel te zien en weinig te doen; en ik geloof, dat ik bet daarbij vrij lang zal kunnen uithouden.quot;

XH1.

EEMG£ BERICHTEN AANGAANDE EATANSWILL, DEN STAAT DER PARTIJEN ALDAAR, EN DE VERKIEZING VAN EEN PARLEMENTSLID, OM DIE OUDE VRIJHEIDSGEZINDE EN VADERLANDSLIEVENDE STAD TE VERTEGENWOORDIGEN.

Wij willen rondborstig bekennen, dal wij, voordat wij de papieren der Pick-wick-Club te lezen kregen, nooit iels van Ea tans will hadden gehoord; en even gulhartig verklaren wij, dat «ij lot nog loe vruchteloos naar bewijzen hebben gezocht, waaruit zou kunnen blijken, dal die stad werkelijk bestaat. Daar wij weten hoe volkomen men zich op alle berichten en opgaven van den waarheidlievenden Pickwick kan verlaten, en toch in geene lijst en op geene landkaart der graafschappen van Engeland den naam van Ea tans will hebben kunnen vinden, gelooven wij dat Pickwick, zeker uil kieschheid en zorgvuldigheid om toch niemand aansloot te geven, een verdichten naam heeft gezet, in plaats van den waren naam der stad, waarin hij getuige was van de in het vervolg van dit hoofdstuk beschrevene voorvallen en tooneelen. Dit vermoeden krijgt veel grond door eene op zich zelve geringe, maar in verband met andere zaken gewichtige omstandigheid, namelijk, dal wij in het zakboekje van Pickwick eene aanteekening vinden, dat hij op de diligence naar Norwich plaatsen had genomen, maar dat deze aanteekening naderhand is doorgeschrapt, als wilde hij zelfs de richting verbergen, waarin de stad gelegen is. Wij zullen derhalve geene gissingen wagen, maar zonder uilslel met ons verhaal voort-

-ocr page 102-

Samuel Pickwick.

gaan ; tevreden mcl de bouwstoffen, waarmede de daarin voorkomende hoofdpersonen ons hebben voorzien.

Het blijkt dan, dal de bevolking van Ea tans will, gelijk die van vele andere kleine steden, zich zelve voor uiterst gewichtig en macblig hield, en dat ieder inwoner, bewust van den invloed, welken zijn voorbeeld hebben moest, zieh verpliehl achtte, om zich met hart en ziel aan cenc der twee groote partijen te hechten, die de stad verdeelden — de Blauwe en de Bruine. De Blauwen lieten geene gelegenheid voorbijgaan om de Bruinen, en de Bruinen om de Blauwen te dwarsboomen; en het gevolg daarvan was, dat, zoo dikwijls de Bruinen en de Blauwen elkander op eeue openbare plaals ontmoetten, er hooge woorden, ja somtijds slagen vielen.

Bij deze oneenigheid is het bijna overbodig te zeggen, dat men in Eatans w i II van alles eene partijzaak maakte. Indien de Bruinen eene nieuwe lantaren op de markt wilden hebben, hielden de Blauwen bijeenkomsten, om zich tegen zulk eepe nieuwigheid te verzetten; en wanneer de Blauwen het voorstel deden, om nog eene pomp in de High-street te zetten, stonden de Bruinen op als een cenig man, om zulk een gruwel Ie keer te gaan. Er waren Bruine winkels en Blauwe winkels. Bruine heibergen en Blauwe herbergen, ja zelfs in de kerk had men Blauwe banken en Bruine banken.

Het was natuurlijk zeer noodwendig, dal ieder dezer machtige partijen haar orgaan en vertegenwoordiger had; en er werden dan ook twee nieuwsbladen in de stad uitgegeven, de Èatanswill-Gazettc en de Eatanswill-lnde-pendent, waarvan het eerste de Blauwe beginselen voorstond, terwijl liet tweede zich aan de Bruine had toegewijd, liet waren dagbladen van le echte soort, met hoofdartikels vol vuur en kracht, waarin de andere partij met onbezweken moed werd getrotseerd en aangevallen. quot;Onze nietswaardige tijdge-noote, de Gazette,quot; — quot;dal schandelijke en laffe blad, de Independent,quot; — quot;het leugenachtige en gemeene gekrabbel van den Independent,quot; — quot;het vuile schotschrift, de Gazette,quot; met deze en dergelijke bittere uitdrukkingen waren de kolommen van elk uommer dezer nieuwsbladen doorzaaid, die de harten der inwoners met verrukking en verontwaardiging vervulden.

Met zijne gewone schranderheid had Pickwick een bijzonder gelukkig tijdpunt uitgekozen om de stad te bezoeken. Nooit had men er nog zulk een kampstrijd gezien. De Honourable Samuel Slumkey, van Slumkey-Hall, was de candidaat der Blauwen: en Horatio Fizkin Esq., van Fizkin-Lodge, nabij Eatans will, was door zijne vrienden overgehaald, om de belangen dei-Bruinen voor te staan. De Gazelle waarschuwde de kiezers van Eatanswill, dat de oogen, niet slechts van Engeland, maar van de geheele beschaafde wereld, op ben gevestigd waren; en de Independent vroeg op een zeer stouten toon, of de kiesvergadering van Eatanswill uit zulke edele mannen bestond, als hij altijd had gedacht of in tegendeel uit laffe slaven, die den naam van Engelschen en de zegeningen der vrijheid evenzeer onwaardig waren. Nooit had er zulk eene spanning en onrust in de stad geheerscht.

Het was laat in den avond , toen Pickwick en zijne reisgenooten, door Sam geholpen, van de outside diligence klommen. Groote blauwe vlaggen zwierden uit de vensters van het wapen van Eatanswill, zoo heette de herberg waarvoor zij afstapten on er waren biljetten tegen den muur geplakt, welke het bericht behelsden, dal hel Slumkey's Comité aldaar dagelijks vergaderde. Een hoop leegloopers bad zieh op de straat verzameld, cn keek omhoog naar een heer op het balkon, die, hoew el hij reeds zeer scbor was, mcl zooveel

92

-ocr page 103-

Ben verkiezingstooneel.

vuur cene redevoering ter gunste van den candidal Slumkcy uitschreeuwde, dat zijn gezicht bloedrood werd; maar de kracht zijner bewijzen werd zeer verzwakt door het onophoudelijk geroffel van vier groote trommen, welke het Fizkin's Comité aan den hoek der straat had geposteerd. Naast hem stond een kort levendig mannetje, dat tusschenbeide zijn hoed afnam en het volk een tecken gaf om hoezee te roepen, hetgeen het dan met zeer veel lust deed, zoodat de schorre heer zijn doel even goed scheen te bereiken, alsof iemand hem had kunnen verstaan.

Niet zoodra waren dc Pickwiekisten afgestapt, of het volk hief een daverend gejuich aan, waarin terstond een tweede volkshoop , een weinig verder op de straat geposteerd, inviel (want het janhagel behoeft volstrekt niet te weten waarom het schreeuwt), zoodat de triomfkreet tot zulk een ontzettend triomf-geloei aangroeide, dat zelfs dc schorre heer op hel halkon tot zwijgen werd gebracht. Eindelijk kwam er stilte.

quot;Nog eens !quot; riep de ceremoniemeester op het balkon. Het volk riep nog eens hoezee, alsof het longen van staal en kelen van koper had.

quot;Slumkey boven!quot; was de kreet.

quot;Slumkey boven!quot; herhaalde Pickwick, terwijl hij zijn hoed afnam.

quot;Geen Fizkin!quot; klonk het daarop.

quot;Neen, geen Fizkin!quot; riep Pickwick.

quot;Hoezee!quot; En nogmaals volgde er een gebrul, als van eene geheele menagerie, wanneer de mand met vleesch wordt binnengebracht.

quot;Wie is Slumkey?quot; vroeg Tupman lluisterend.

quot;Ik weet het niet,quot; antwoordde Pickwick even zacht. quot;St! Vraag niets meer. Bij zulke gelegenheden is het allijd best, dat men doel wat het volk doet.quot;

quot;Maar als er nu eens twee hoopen volk zijn ?quot; merkte Stockwall aan.

quot;Dan schreeuwt men met den grootsten hoop mee,quot; antwoordde Pickwick.

Een geheel boekdeel had geen vollediger antwoord kunnen bevatten.

Zij traden het huis binnen, om, vóór alle dingen, voor een nachtverblijf te zorgen.

quot;Kunnen wij hier bedden krijgen?quot; vroeg Pickwick, toen hij een knecht zag.

quot;Ik weet het niet, mijnheer!quot; antwoordde de man. quot;Ik ben bang, dat er geene plaats meer is. Ik zal het gaan vragen.quot; Hij ging heen, maar kwam terstond terug, om te vragen of zij Blauw waren.

Daar Pickwick in geen dor beide candidaten eenig belang stelde, was de vraag moeielijk te beantwoorden. Gelukkig viel hem zijn nieuwe vriend Per-ker in.

quot;Kent gij een heer die Perker heet?quot; vroeg hij.

quot;Ja wel, mijnheer! dc zaakwaarnemer van don Honourabje Samuel Slumkey.quot;

quot;Hij is Blauw, geloof ik ?quot;

quot;Ja wel, mijnheer!quot;

quot;Dan zijn w ij ook Blauw,quot; hernam Pickwick; maar toen hij zag, dat de knecht, na deze voorwaardelijke verklaring, hem nog twijfelachtig bleef aanzien , gaf hij hem zijn kaartje, met verzoek om het terstond aan mijnheer Perker te overhandigen, indien deze daar in huis was. Dc knecht verwijderde zich, kwam spoedig terug, verzocht Pickwick om hem te volgen, en ging vooruit naar een ruim vertrek op de eerste verdieping, waar Perker aan eene lange tafel vol boeken en papieren gezeten was.

quot;Ha, mijnheer!quot; zeide Perker opstaande, quot;hel doet mij genoegen u te zien.

95

-ocr page 104-

Samuel Pickwick.

Ga zitten. Gij hebt dan uw voornemen ten uitvoer gebracht, en zijt hier gekomen om eene verkiezing bij te wonen — he?quot;

Pickwick knikte.

quot;Het is een beete kamp, mijnheer!quot; vervolgde Perker.

quot;Dat doet mij genoegen,quot; zeide Pickwick, in zijne handen wrijvende. quot;Ik ben een vriend van warme vaderlandsliefde, op welke wijze die ook worde uitgedrukt. liet zal dan een beete kamp geven?quot;

quot;Dat zal het,quot; antwoordde Perker. quot;Wij hebben al de herbergen en koffiehuizen aan onzen kant gekregen, om vrij gelag te geven, en onzen vijanden niets dan de bierkroegen overgelaten. Wat zegt gij van zulk een meesterlijken coup d' ét at — he?quot; Hij zette een vergenoegd gezicht, en nam een snuifje.

quot;En de waarschijnlijke uitslag van dezen kamp?quot; begon Pickwick.

quot;Is nog onzeker,quot; viel Perker hem in de rede; quot;nog tamelijk onzeker. De troep van Fizkin beeft diie en dertig kiezers in het koetshuis van het Witte Hert zitten.quot;

quot;In hel koetshuis?quot; riep Pickwick verwonderd uit.

quot;Zij houden hen daar opgesloten totdat zij ben noodig hebben,quot; hernam Perker. quot;Gij begrijpt wel, liet is omdat wij niet bij hen zouden kunnen komen ; maar al konden wij dat, het zou ons weinig helpen, want zij houden ben met voordacht smoordronken. Een knappe kerel, die zaakwaarnemer van Fizkin — zoo waar, een knappe kerel!quot;

Pickwick sloeg een paar groote oogen op, maar zeide niets.

quot;Wij hebben evenwel veel hoop,quot; vervolgde Perker, bijna fluisterend.. quot;Gisteravond hebben wij hier een gezelschap op de thee gehad — vijf en veertig vrouwen, mijnheer! — en bij bet afscheid nemen hebben wij ieder ecne groene parasol gegeven.quot;

quot;Eene parasol?quot; riep Pickwick uit.

quot;Ja waarlijk, mijnheer! Vijf en veertig groene parasols, van zoven en een halven shilling hel sluk. Alle vrouwen zijn op iels moois gesteld. Die parasols hebben ons veel goed gedaan — al hare mannen en de helft van hare broeders gewonnen; kousen, flanel en al dat goed kunnen er niet bij halen. Dat is een inval van mij geweest, mijnbeer! Het moge regenen, hagelen of mooi weer zijn, gij kunt geene straat ver gaan, zonder een half dozijn groene parasols te ontmoeten.quot;

Perker begon hartelijk te lachen, maar bedwong zich terstond, toen een derde binnentrad.

Deze was een lang mager man, met rosachtig blond haar en een gezicht, waarin trotsche deftigheid en ondoorgrondelijke diepzinnigheid om den voorrang streden. Hij droeg een bruinen jas, een zwart lakenseh vest en eene grijze broek. Eene dubbele lorgnet hing aan een lint om zijn hals: en op zijn hoofd bad hij een bijzonder lagen hoed met een breeden rand. Hij werd Pickwick voorgesteld als mijnbeer Poll, de redacteur der Eatanswil'-Gazette. Na eenige voorloopige aanmerkingen wendde Poll zich lot Pickwick, en zeide met statigen ernst:

quot;Deze kampstrijd maakt in de hoofdstad eene bijzondere belangstelling gaande; niet waar, mijnheer?quot;

quot;Ik geloof van ja,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Ik heb alle reden om te denken,quot; hernam. Polt, met een blik op Perker, als riep hij dezen tot getuige, quot;dat mijn artikel van verleden zaterdag daartoe vrij wat heeft bijgedragen.quot;

94

-ocr page 105-

De heer en mevrouw Pott.

quot;Ik twijfel er niet aan,quot; zeide de kleine rechtsgeleerde.

quot;De drukpers is een alvermogend werktuig, mijnbeer!quot; zeide Pott.

Piekwiek verklaarde, dat hij deze meening zijn bijval schonk.

quot;Maar ik geloof, mijnheer!quot; vervolgde Pott, quot;dat ik de ontzettende macht, die in mijne banden is geplaatst, nimmer heb misbruikt. Ik vertrouw, mijnheer! dat ik het edele werktuig, hetwelk door mij beheerd wordt, nooit heb gericht tegen den heiligen schoot van het huiselijk leven, of de teedere borst der eer van een bijzonder persoon; ik vertrouw, mijnheer! dat ik mijne krachten heb aangewend om — mijne nederige pogingen — nederig wil ik die zelf no 'men — ter handhaving der beginselen van — welke — zonder . . . .quot;

Daar de redacteur der Eatanswill-Gazette in de war scheen te raken, kwam Pickwick hem te hulp, en zeide: quot;Voorzeker, mijnheer! voorzeker.quot;

quot;En laat mij u mogen vragen, mijnheer,quot; hernam Pott, quot;als een geheel onpartijdigen persoon: hoe beschouwt men in Londen mijn strijd tegen den Independent ?quot;

quot;Met de grootste belangstelling, zonder twijfel,quot; viel Perker hierop in, met een schalkaehtigen blik, die zeker geheel toevallig was.

quot;Die strijd,quot; vervolgde Pott, quot;zal worden voortgezet, zoolang ik mijne gezondheid en krachten en het nederige talent, dat ik mij vlei te bezitten, behouden mag. Ik zal niet rusten, mijnbeer! al ging ook alles ten onderste boven, voordat ik mijn voet den Independent op den nek gezet heb. Ik zal geheel Engeland toonen, mijnheer, dat het volk zich op mij kan verlaten, dat ik het niet verzaak, en, wat er ook gebeure, mijn vaderland in nood en dood getrouw blijf.quot;

quot;Uwe denkwijze is zeer edel, mijnheer!quot; zeide Piekwiek, en drukte de hand van den heldhaftigen Pott.

quot;Ik zie, dat gij een man van verstand en smaak zijl, mijnheer!quot; hernam Pott. quot;Het is mij een streelend genoegen, dal ik met zulk een man kennis heb gemaakt.quot;

quot;En ik,quot; antwoordde Pickwick, quot;reken mij ten hoogste vereerd door uwe gunstige meening. Vergun mij, mijnbeer, u met mijne reisgenooten bekend te maken, de andere correspondeerende leden der club, waarvan ik mij den stichter mag noemen.quot;

quot;Zeer gaarne,quot; zeide Pott.

Piekwiek verwijderde zich, en kwam met zijne drie vrienden terug, welke bij met alle behoorlijke plechtigheid aan den redacteur der Eatanswill-Gazette voorstelde.

quot;Maar, Pott!quot; zeide Perker eindelijk, quot;waar zullen ouzc vrienden nu blijven?quot;

quot;Wij zullen hier wel kunnen logeeren, denk ik,quot; zeide Pickwick.

quot;Er is geen bed meer open — geen enkel.quot;

quot;Een leehjk geval,quot; zeide Pickwick.

quot;Daar valt mij iels in,quot; zeide Pott, quot;waarmede onze vrienden misschien te helpen zijn. In de Pauw hebben zij nog twee bedden; en wat mijne vrouw betreft, ik durf zeggen, dat zij mijnheer Pickw ick en een zijner vrienden met het grootste genoegen zal logeeren, indien de twee andere heeren zich met den knecht, zoo goed liet gaan wil, in de Pauw willen behelpen.quot;

Nadat Pott verscheidene malen op dit voorstel had aangedrongen, en Pickwick even zoovele malen had verklaard, dat hij er niet aan denken kon om de beminnelijke mevrouw Poll den minsten overlast aan te doen, begon men te begrijpen, dal er geene andere schikking mogelijk was. Men ging derhalve

9Ei

-ocr page 106-

Samuel Pickwick.

tol deze over; en nadat zij te zamen in het Wapen van Eatanswill het middagmaal hadden gebruikt, namen de vrienden afseheid van elkander. Tup-man en Stockwall begaven zieh naar de Pauw; en Pickwick en Winkle gingen met Pott naar huis, nadat zij hadden algesproken, dat zij den volgenden morgen weder in het Wapen van Eatanswill zouden bijeenkomen, om met de processie van den Honourable Samuel Slurakey naar de plaats te trekken, waar de verkiezing zou gehouden worden.

| Het huisgezin van Pott bestond slechts uit twee personen, hij zelf en zijne vrouw. Alle mannen, wier stout genie hen lot eene trotsche hoogte in de wereld heeft verheven, hebben doorgaans eene kleine zwakheid, welke door het contrast, dat zij met hun doorgaand karakter vormt, des te sterker in 1 het oog valt. Indien Pott eene zwakheid had, bestond zij daarin, dat hij zich ; een weinig al te geduldig aan de eenigszins eigenzinnige opperheerschappij zijner vrouw onderschikte. Wij zouden echter niet wel doen, wanneer wij aan deze omstandigheid eenig bijzonder gewicht hechtten, daar mevrouw Pott bij i deze gelegenheid al hare lieftalligheid ten toou spreidde om de twee heeren te ontvangen. Zij beantwoordde Pickwick's vaderlijken handdruk met betoo-i verende vriendelijkheid, en Winkle's zwierige buiging met innemende bevalligheid.

; quot;Wij moeten u duizendmaal om verschooning verzoeken, mevrouw,quot; zeide Pickwick, quot;dat wij u zoo overvallen.quot;

quot;Spreek er niet van, mijnheer, wat ik u bidden mag!quot; zeide mev-ouw Pott i zeer levendig. quot;Ik verzeker u, dat het een feest voor mij is, als ik een nieuw ! gezicht zie; daar ik dag aan dag iu dit vervelende huis zit, waar ik niemand | te zien krijg.quot;

i quot;Niemand, vrouwtjelief?quot; zeide Poll schalkachtig.

quot;Niemand dan u,quot; antwoordde mevrouw Pott vinnig.

quot;Gij begrijpt, mijnheer Pickwick,quot; zeide Pott, om de klacht zijner vrouw-te verklaren, quot;dal wij ons eenigermate vele genoegens moeten ontzeggen , welke wij anders zouden kunnen genieten. Mijn stand als redacteur van de Eatanswill-Gazelle, het aanzien dat dit blad heeft verworven, mijn gedurig worstelen iu de draaikolk der staatkundige . . . .quot;

quot;Luister eens. Poll!quot; viel zijne vrouw hem in de rede.

quot;Wel, vrouwtje?quot; zeide de redacteur.

quot;Ik had liever, dal gij over iels anders wildet spreken, waarin de heeren redelijkerwijze eenig belang konden stellen.quot;

quot;Maar, hartjelief,quot; zeide Poll zeer nederig, quot;mijnheer Pickwick stelt hierin belang.quot;

quot;Ik wensch er hem geluk mee,quot; zeide mevrouw Poll met nadruk. quot;Ik voor mij sterf haast van verveling bij uwe staatkunde en uw geharrewar met den Independent en al die gekheid. Het verwondert mij waarlijk, dal gij met uwe zotheid zoo te koop loopt.quot;

quot;Maar vrouwtje . . . .quot; begon Pott.

quot;Och, zwijg maar!quot; hernam zijne vrouw. quot;Speelt gij écarté, mijnheer?quot;

quot;Het zal mij zeer aangenaam zijn het van u te leeren,quot; antwoordde Winkle.

quot;Kom, zet dan dit tafeltje in dien hoek, opdat wij niets meer van die akelige staatkunde hooren.quot;

quot;Jane!quot; zeide Poll tegen de meid, die hel licht binnenbracht; quot;ga eens naar het kantoor, en haal mij het pak Gazelle van achttienhonderd acht en twintig. —Ik zal,quot; vervolgde de redacteur, zich tot Pickwick keerende.

96

-ocr page 107-

Samuel Weller licht het verkiezing.i-proces toe.

quot;ik zal u eens cenige artikels voorlezen, die ik dat jaar heb geplaatst, toen de Bruinen een nieuwen tolbaas bij het tolhek bier wilden aanstellen. Ik geloof, dat ze u wel zullen bevallen.quot;

quot;Ik ben er zeer benieuwd naar,quot; zeide Pickwick.

Het pak werd gebracht, en de redacteur zette zich neder met Pickwick aan zijne zijde.

Wij hebben in het zakboekje van Pickwick tevergeefs gezocht naar eene inhoudsopgave van deze uitmuntende artikels. Wij hebben alle reden om te geloo-ven, dat de kracht en levendigheid van den stijl hem in verrukking brachten, vooral daar Winkle de omstandigheid heeft aangeleckend, dat zijn geëerde voorganger het grootste gedeelte van den tijd met gesloten oogen zat te luisteren.

Het bericht, dal het avondmaal gereed was, deed de kaarten en de Eatans-wi 11-Gazette nederleggcn. Mevrouw Pott was zeer opgeruimd en in de beste luim. Winkle had haar reeds zeer gunstig voor zich ingenomen, en zij aarzelde niet hem in vertrouwen te zeggen, dat zij Pickwick een zeer lief oud man vond. Het was laat in den nacht — lang na dat Tupman en Stockwall in een afgelegen vertrekje van de Pauw in slaap waren gevallen — toen de twee vrienden zich ter rust begaven. Winkle sluimerde spoedig in, maar zijne ziel bleef wakker; en lang na dat de slaap zijne oogen bad geloken, zweefde nog het gelaat van mevrouw Pott in den droom voor zijne verbeelding.

Hoe romanesk zijne droomen ook wezen mochten, was echter het rumoer, dat in den vroegen morgen een aanvang nam, meer dan voldoende om alle andere gedachten uit zijne hersenen te verdrijven, behalve die aan de thans met rassche schreden naderende verkiezing.

Hel geroffel van trommen, het schateren van trompetten, het geschreeuw van mannen en jongens en hel trappelen van paarden weergalmde, zoodra de dageraad aanbrak, door de woelige stralen, terwijl nu en dan een klein gevecht lusschen de voorposten der twee partijen aan hel looneel eene aangename afwisseling bijzette.

quot;Wel, Sam!:' zeide Pickwick, toen zijn knecht binnentrad: quot;alles in de weer vandaag, niet waar?quot;

quot;Dal zou ik denken, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Er staat al zulk een hoop volk voor het Wapen van Ea tans will, dat men er bijna niet door kan komen, en allen zijn reeds schor van het schreeuwen.quot;

quot;Zij schijnen dan zeer veel enthusiasmus te bczillcn,quot; merkte Pickwick aan.

quot;Gruwelijk veel,quot; zeide Sam. quot;Ik heb in mijn gebcclc leven nog nooit zoo zien eten cn drinken. Het verwondert mij, dal zij er niet aan barsten.quot;

quot;Dal ligt aan de verkeerde mildheid van de fatsoenlijke burgers hier zeide Pickwick.

quot;Wel te denken,quot; hernam Sam droogjes.

quot;Het schijnen frissche, hartige kerels te zijn,quot; zeide Pickwick, terwijl hij uit het venster zag.

quot;Frisch zijn ze zeker,quot; antwoordde Sam. Ik en de twee knechts uit de Pauw hebben al de kiezers, die daar gisterenavond gegeten hebben, onder de pomp afgespoeld.quot;

quot;De kiezers afgespoeld!quot; riep Pickwick uil.

97

quot;Ja wel!quot; hernam zijn bediende. quot;Zij waren allen in slaap gevallen waar zij zaten; en wij hebben hen van morgen één voor één opgenomen en onder de pomp gehouden; zoodat zij nu frisch en wakker zijn. Het Comité gaf voor dat karreweilje een shilling het stuk.quot;

SAM. PiCKWICk.

-ocr page 108-

Samuel Pickwick.

quot;Is hol mogelijk!quot; riep Pickwick vol verbazing uit.

quot;Wel, mijnheer!quot; zeide Sam, quot;waar komt gij vandaan, dat gij daarvan zoo staat te kijken! Dat is nog niemendal.quot;

quot;Niemendal?quot; herhaalde Pickwick.

quot;Wel neen,quot; hernam zijn bediende. quot;Bij dc laatste verkiezing hier heeft een der partijen het buffetmeisje in het Wapen van Eatansvvill omgekocht, om 's avonds vóór den laatsten dag veertien kiezers, die daar logeerden en hunne stem nog niet hadden laten opschrijven, een beetje slaapgoed in hunne punch te geven. En waarachtig, zij bleven slapen, totdat de verkiezing al urenlang achter den rug was. Hunne partij w ildc nog wat met hen pro-beeren, en bracht een van de veertien op een kruiwagen naar het stemhuis; maar hij was niet wakker te krijgen, en zij wilden hem niet opschrijven. Er zal dus niet anders op, dan hem weer weg te kruien en in zijn bed te leggen.quot;

quot;Zonderlinge praktijken,quot; zeide Pickwick hall'hlj zich zeiven en hall'tegen Sam.

quot;Niet half zoo zonderling, mijnheer,quot; hernam Sam, quot;als iets, dat mijn eigen vader eens, tegen den tijd van eene verkiezing, hier in de stad, gebeurd is.quot;

quot;Wat was dat dan?quot; vroeg Pickwick.

quot;Wel,quot; zcidc Sam, quot;hij reed toen op eene diligence tusschen hier en Londen; en toen de tijd van de verkiezing aankwam, huurde een der partijen de diligence af, om eene vracht kiezers van Londen te halen. Des avonds, voordat hij hen zou gaan halen, laat het Comité van de andere partij hem stilletjes roepen. Wat zou hij doen? Hij gaat, wordt binnengelaten -—eene. groote kamer — een boel heeren — een hoop boeken, papieren, en al dat tuig. quot;Ha, Weller!quot; zegt een oud heer, die in den leuningstoel zat. quot;Blij dat ik u zie. Hoe vaart gij, vriend?quot; — quot;Heel wel; dankje, mijnheer!quot; zegt mijn vader. quot;De heeren ook wel?quot; — quot;Dankje, vriend!quot; zegt de oude heer. quot;Ga zitten, Weller!quot; Mijn vader ging zitten, en toen bleven hij en de oude heer in den leuningstoel elkander een poosje aankijken. — quot;Herkent gij mij niet?quot; zegt de oude heer. — quot;Dat kan ik juist niet zeggen,quot; zegt mijn vader. — quot;Ik ken u toch wel,quot; zegt hij; quot;ik heb u al gekend, toen gij nog zoo'n kleine jongen waart.quot; — quot;Ik ken u toch niet,quot; zegt mijn vader. — quot;Dat is raar,quot; zegt de onde heer. quot;Ik geloof, dat gij geen best geheugen hebt, Weller!quot; —- quot;Dat heb ik ook niet,quot; zegt mijn vader. — quot;Dal dacht ik wel,quot; zegt de oude heer. Toen schenkt hij mijn vader een glas wijn in, en begint hem in de hoogte te steken over zijne knapheid in het rijden, en praat zoolang, totdat hij mijn vader in eene goede bui heeft; en op het laatst stopt hij hem een bankbriefje van twintig pond in de hand. quot;Is het niet een slechte weg, tusschen hier en Londen?quot; zegt hij. — quot;.la,quot; zegt mijn vader, quot;hier en daar is het een heel zware weg.quot; — quot;Vooral daar bij het kanaal, geloof ik,quot; zegt de oude heer. — quot;Dat is een leclijk eind,quot; zegt mijn vader — quot;Wat ik zeggen wil, Weller!quot; zegt de oude heer: quot;gij zijt een knap koetsier, en kunt alles met uwe paarden doen wat gij maar w ilt; dat weten wij wel. Wij houden allen evenveel van u, Weller! en daarom, ingeval gij eens een ongeluk mocht krijgen, als gij met de kiezers hier naar toe komt rijden, en zoo het eens gebeurde, dat zij in het kanaal gewipt werden, zonder zich evenwel te bezeeren, dan is dat voor u.quot; — quot;Gij zijt wel vriendelijk, heeren!quot; zegt mijn vader. quot;Laat mij nog eens op uwe gezondheid drinken !quot; Zoo gezegd, zoo gedaan; toen hij zijn glas uit had, knoopte hij zijn jas dicht en ging heen. Zoudt gij het kunnen gelooven, mijnheer,quot; vervolgde Sam, terwijl

-ocr page 109-

Voortzetting van het verkiezingswerk. 90

hij zijn meester met koddige onbesehaamdlieid in het gezicht keek, quot;dat, j juist op den dag toen hij met die kiezers aankwam, de diligence waarlijk net op die plek omwipte, cn al de kiezers in het kanaal tuimelden?quot;

quot;Maar zij zijn er toch weder uitgehaald ?quot; vroeg Pickwick haastig.

quot;Ik geloof,quot; antwoordde Sam zeer langzaam, quot;dat er één oud heer vermist werd. Ik weet wel, dat zij zijn hoed vonden; maar ik ben er niet zeker van, of zijn hoofd er in zat. Waar wat ik raar vind, is het toevallige, dat de diligence net op dien dag en die plek omviel, waarvan de oude heer tegen mijn vader gesproken had.quot;

quot;Het is inderdaad iels zeer zonderlings,quot; zeidc Pickwick. quot;Maar borstel mijn hoed wat af, Sam 1 want ik hoor mijnheer Winkle mij roepen om tc ontbijten.quot;

Met deze woorden ging Pickwick naar heneden, waar hij in de voorkamer het ontbijt gereed en de familie reeds bijeenvond. Het ontbijt was spoedig afgeloopen; de hoeden der heeren werden met groote blauwe kokarden versierd, welke mevrouw Pott eigenhandig vervaardigd had; en daar Winkle zich had aangeboden om deze dame naar het dak van een huis, in de nabijheid van de hustings !) te geleiden, begaven Pickwick en Polt zich met hun heiden naar h e t W a p e n van E at a n s w i 11, waar zij juist op het oogen-hlik aankwamen, toen een lid van het Slumkey's comité bezig was cenc redevoering le houden voor een publiek van zes kleine jongens en een meisje, die hij van tijd tot lijd met den litel van quot;mannen van Eatanswillquot; vereerde, waarop alsdan de zes voorgenoemde kleine jongens een luid gejuich aanhieven.

Op het achterplein vertoonden zich een aantal ondubbelzinnige bewijzen van de macht der Blauwe partij. Men zag daar een geheel heirleger van Blauwe vlaggen, sommige met één slok, andere met twee, doch alle met spreuken voorzien, welke in gouden letters van vier voet hoogte te lezen waren. Er was ook een troep muzikanten, trompetters, horenblazers en trommelslagers ; vervolgens eenige constables met Blauwe staven, de twintig leden van hel comité met Blauwe sjerpen, en een drom van kiezers met Blauwe kokardes. Men zag er kiezers te paard, cn dilo te voel; een open rijtuig met vier paarden voor den Honourable Samuel Slumkey, en vier rijtuigen met twee paarden voor zijne vrienden. De vlaggen wapperden, de muzikanten speelden, de constables vloekten, de leden van het comité keven, het gemeen schreeuwde, de paarden steigerden, cn de postiljons zweetten van benauwdheid: en dat alles geschiedde enkel en alleen tol eer en ten dienste van den Honourable Samuel Slumkey van Slumkey-Hall, een der eandidaten voor de waardigheid van vertegenwoordiger der Burcht van Eatanswill in het Gemeente-Huis des Parlements van het Vereenigde Koninkrijk.

Luid en lang was het gejuich, cn aandoenlijk hel zwaaien eener vlag, waarop men quot;Vrijheid van drukpersquot; las, toen het gemeen omlaag, het rosse hoofd van Pott voor een der vensters ontdekte; maar het geschreeuw w erd nog veel geweldiger, toen Slumkey zelf, met kaplaarzen aan en eenc blauwe das om, te

1) Eene stellage, waarop, bij verkiezingen van parlementsleden, de daarbij werkzame beambten, benevens de kandidaten en hunne vrienden, plaats nemen, en van waar zij hel volk aanspreken.

-ocr page 110-

Samuel Pickwick.

voorschijn kwam, den bovengenoemden Pott bij de hand greep, en door eene roerende pantomime de menigte beduidde, hoe diep hij zijne verpliehting aan de Eatanswill-Gazette gevoelde.

quot;Is alles gereed?quot; vroeg Slnmkey, zich lot Perker keercndc.

quot;Alles, mijnheer!quot; antwoordde de rechtsgeleerde.

quot;Niets vergelen, hoop ik?quot;

quot;Niets; daar kunt gij u op verlaten. Aan do. deur staan twintig kerels, met schoon gewassehen knuisten, om u dc hand te geven, en zes vrouwen, met kleine kinderen op den arm, om dc wangen te streden en te vragen hoe oud zij zijn; denk vooral om de kinderen, mijnheer! dal maakt allijd veel effect.quot; — j Slumkcy knikte.

quot;En misschien, mijnheer!quot; vervolgde de voorzichtige rechtsgeleerde, quot;ik wil l niet zeggen dal het volstrekt noodzakelijk is, maar indien gij er toe kondt be-i sluiten om een van de kinderen een kus te geven, zou het een geweldigen indruk op het volk maken.quot;

quot;Zou hel niet evengoed zijn, als iemand van het comité dat deed?quot; vroeg Slumkcy.

quot;Ik vrees, dal gij daarmede niets zoudt winnen,quot; antwoordde Perker; quot;maar als gij het zelf dccdl, geloof ik dat hel u zeer bemind zou maken.quot;

quot;Nu, dan moet het maar gebeuren,quot; zcide Slumkcy, zijne schou'lers ophalende.

quot;Op uwe plaatsen in den trein!quot; riepen de twintig leden van het comité.

Onder het gejuich der verzamelde menigte, begaven de muzikanten, de-constables, de leden van het comité, de kiezers te voet en tc paird, én de rijtuigen zich op hunne plaatsen. Elk rijtuig met twee paarden wrerd volgepakt met zooveel heeren, als er slechts overeind in konden staan; dat, waarin Perker zich bevond, bevatte Pickwick, Tupman, Stockwall, en nog een half dozijn leden van het comité.

Het was een oogenblik van plechtige verwachting, terwijl de trein stilstond, totdat Slumkcy in zijn rijtuig zou zijn gestapt. Plotseling hief het volk een geweldig gejuich aan.

quot;Daar komt hij de deur uil,quot; zeide Perker, die zeer ongeduldig was geworden, te meer, daar men uil het rijtuig niet zien kon wat er voorviel.

Nogmaals juichte het volk, maar veel harder.

quot;Hij heeft de mannen de hand gegeven,quot; riep dc kleine rechtsgeleerde.

Nog een kreet, geweldiger dan de vorige.

quot;Hij heeft dc kinderen de wangen gestreeld,quot; zcide Perker, bevende van ongerustheid.

Een daverend geschreeuw.

quot;Hij heeft er een gekust,quot; zcidc Perker, vergenoegd in zijne handen wrijvende.

Eene tweede uitbarsting.

quot;Hij kust er nog een,quot; zeide de verheugde zaakwaarnemer.

Eene derde uitbarsting.

quot;Hij kust ze allemaal!quot; riep Perker in verrukking uit. En door het vcr-doovend gejuich der volksmenigte begeleid, begon de trein zijn tocht.

Hoe en waardoor deze trein met den anderen vermengd geraakie, en hoe de verwarring, welke daaruit ontstond, weder werd te recht gebracht, is iets, waarvan wij gecne berichten kunnen mcdedeelen, daar bij hel begin van het tumult Pickwick met een Bruinen vlaggestok een slag op zijn hoofd kreeg, die hem zijn hoed over zijne oogen deed zakken. Hij vermeldt in zijn zakboekje, dat hij

-ocr page 111-

De heer Pickwick ergert zich.

op eens een geweldig gedrang voelde, en, zonder te welen hoe, uit hel rijtuig werd gelild; dat hij daarop zich aan alle kanten voelde stooten en sleuren, en toen ook met alle macht van zich afstiet, om zich zijne onbekende vijanden zoo veel mogelijk van het lijf te houden; dat hij vervolgens cene trap werd opgedrongen, en, toen hij eindelijk zijn hoed afnam, zag, dat hij in het midden zijner vrienden, geheel vooraan, op den linkerkant van de hustings slond. De rechtervleugel was voor de Bruine partij bestemd, en hel midden voor den Mayor en zijne ondergeschikte beambten; waarvan een — de dikke omroeper van Ea tans will •— om stilte te gebieden, met eene geweldig groote schel luidde, terwijl Horatio Fizkin en de Honourable Samuel Slumkey, met de hand op het hart en de uiterste minzaamheid, stonden te huigen voor de woelende zee van hoofden, die onder hunne voeten golfde, en waaruit een verward gedruis, uit roepen, kermen, gillen, fluiten en juichen samengesteld, opsteeg, dat eene aardbeving lot eer zou gestrekt hebben.

quot;Daar zil Winkle,quot; zeide Tupman, zijn vriend bij den mouw trekkende.

quot;Waar?quot; vroeg Pickwick, terwijl hij zijn bril opzette, dien hij onder hel tumult gelukkig in zijn zak had gehad.

quot;Daar,quot; zeide Tupman, quot;daar boven op hel dak.quot; En waarlijk, daar zaten Winkle en mevrouw Poll, in de breede goot van een huis, zeer op hun gemak op een paar stoelen, en wuifden met hunne zakdoeken, ten blijke dat zij hunne vrienden herkenden, welk compliment Pickwick beantwoordde door de dame een handkus toe te werpen.

Er was nog niets te doen, en daar het janhagel, wanneer het niets te kijken ' heeft, altijd naar eenige verstrooiing zoekt, en gaarne grappen maakt, was dit ! onschuldig bedrijf genoeg om de spotlust gaande te maken.

quot;O gij oude liefhebber!quot; riep eene slem: quot;kijkt gij nog naar de meisjes?quot;

quot;Hij zei zijn bril op, om naar een getrouwde vrouw te kijken,quot; riep een ander.

quot;Ik heb al lang gezien dal hij haar oogjes toegooide,quot; riep een derde.

quot;Poll! pas op je wijf!quot; schreeuwde een vierde ; en daarop volgde een schaterend gelach.

Daar deze geestigheden gepaard gingen met eenige hatelijke vergelijkingen tusschen den achtbaren Pickwick en een ouden bok met stijve horens, en andere dergelijke spelingen van het vernuft, en deze gezegden bovendien de strekking hadden om de eer eener deugdzame dame te bezwalken, voelde Pickwick zijne borst van verontwaardiging zwellen ; doch dewijl er juist stilte werd geroepen, vergenoegde hij zich met het janhagel een blik toe le werpen, waaruit meer medelijden dan gramschap sprak, hetgeen het gelach deed verdubbelen.

quot;Stille!quot; riepen de dienaren van den Mayor.

quot;Whiflim, maak stille!quot; zeide de Mayor, met een aan zijne hooge waardig-; heid passenden ernst. De omroeper gehoorzaamde en luidde met zijne schel, waarop ecu der aanschouwers begon le roepen: quot;Warme broodjes! warme 1 broodjes!quot; heigeen een nieuw gelach veroorzaakte.

quot;Mijne lieeren!quot; zeide de Mayor, zoo hard schreeuwende als hij kon: „Mijne heeren, kiezers van de Burcht van Eatansw ill! Wij zijn heden bijeengeko-men, om een vertegenwoordiger te kiezen, in plaats van ____quot;

Hier werd hij in de rede gevallen door eene slem uil den hoop, die riep: quot;Lang leve de Mayor en de spijkerfabriek, waarmee hij zijn geld gewonnen heeft!quot;

Deze toespeling op hel beroep des redenaars, werd met een vreugdegejuich beantwoord, dat, met het accompagnement van de schel, hel overige der aan-

-ocr page 112-

Samuel Pickwick.

spraak onhoorbaar maakte, met uitzondering van dc laatste woorden, waarin hij de vergadering bedankte voor de geduldige aandacht, waarmede zij hem had aangehoord — cene dankbetuiging, die eene nieuwe uitbarsting van vroolijkheid veroorzaakte, welke bijna een kwarticruurs duurde.

Daarop hield een lang en mager heer, met eene stijve witte das, nadat hel gehoor hem verscheidene malen had toegeroepen, dat hij een jongen moest naar huis zenden, om te vragen of hij zijne slem ook onder zijn hoofdkussen had laten liggen, eene aanspraak, waarin hij de vergadering verzocht, om een achtbaar en waardig man te benoemen, ten einde de stad in het Parlement te vertegenwoordigen; en toen hij vervolgens zeide, dat Horatio Fizkin daartoe de rechte man was, begonnen de Fizkinislen zoo geweldig te juichen, en de Slum-keyanen zoo hard le fluiten, dal de redenaar wel een drinkliedje had kunnen zingen, in plaats van eene aanspraak te doen, zonder dal iemand er iels van geweien had.

Toen de vrienden van Horatio Fizkin hunne beurl hadden gehad, kwam er aan den anderen kant van de hustings een kort kregel mannetje met een rood gezicht voor den dag, om de kiezers van Eatanswill een ander en voegzamer persoon voor te stellen. Hij zou hel zeer fraai hebben gemaakt, indien hij niet al le kregel was geweest om de grappen van het gehoor in hel vriendelijke op te nemen. Eerst wilde hij de personen slraffen die hem, naar zijne meening, beleedigden; daarop wilde hij eenige heeren, die met hem op de hustings stonden, uitdagen: en ten laatste zag hij zich door het geweldige tumult, genoodzaakt om zijne aandoeningen door gebaren te kennen te geven , en het woord aan zijn plaatsvervanger af te slaan, die eene geschrevene aanspraak van een half uur voorlas, en niet wilde uitscheiden voordat hij aan hel eind was gekomen, omdat hij de geheele redevoering reeds naar de drukkerij van de Eatanswill-Gazette had gezonden.

Daarop kwam Horalio Fizkin le voorschijn, om de kiezers van Eatanswill aan te spreken; maar nauwelijks had hij eenige woorden uitgebracht, of het muziekkorps der Slumkeyanen begon zoo geweldig te blazen en te trommelen, ] dat de kracht, die zij des morgens ontwikkeld hadden, bij deze vergeleken, slechts kinderspel was. Tot dank hiervoor begonnen de Bruinen met vuisten, knuppels en vlaggeslokken op de Blauwen los le slaan: waarlegen de Blauwen door daden hel voornemen aan den dag legden, om hunne lastige buren, de Bruinen, geheel te verdrijven; en dit was het begin van eene duchtige kloppartij, die een geruimen lijd voortduurde, daar hel volstrekt niets hielp, dat de Mayor zijn twaalf constabels beval, om de belhamels, die nagenoeg twee honderd en vijftig in getal waren, in hechtenis le nemen. Al deze tegenspoed maakte Horatio Fizkin en zijne vrienden dol en razend, zoodat Fizkin eindelijk zijn mededinger Slumkey ging vragen, of de muzikanten op zijn last speelden. Slumkey weigerde eenig antwoord op deze vraag te geven, en dit maakte Fizkin zoo driftig, dat hij Slumkey zijne vuist voor den neus hield, waarop Slumkey hem dadelijk eene uildaging naar hel hoofd wierp, en op leven en dood met hem wilde duclleeren. Deze schennis van alle regelen en gebruiken deed den Mayor tussehenbeide komen, die bevel gaf om cene fantasie op de schel te spelen, en verklaarde, dat hij Fizkin en Slumkey beide zou laten dagvaarden, om borg le stellen, dat zij zich van alle gewelddadigheden zouden onthouden. Op dit dreigement kwamen de voorstellers der kandidaten tussehenbeide, en nadat de vrienden der twee partijen omtrent een uurlang paar aan paar met elkander hadden staan twisten, nam Fizkin zijn hoed voor Slumkey, en Slumkey

102

-ocr page 113-

y^egepraal der Blauwen.

den zijnen voor Fizkin af, hielden de muzikanten op, kwam het volk eeniger-; mate tot rust, en kon Fizkin met zijne redevoering voortgaan.

De aanspraken der twee kandidaten, in alle andere opzichten zeer verschillend, kwamen echter in één punt met elkander overeen, namelijk daarin, dat zij aan de verdiensten der kiezers van Ea tans will de eerhicdigste hulde bewezen. Ieder verklaarde volmondig, dat er in de geheele wereld geen verstandiger, edeldenkcnder, rechtschapener, onbaatzuchliger mannen te vinden waren, dan zij, die beloofd hadden voor hen te stemmen, en beide gaven tevens ecnigszins bedekt hun vermoeden tc kennen, dat de kiezers van de andere partij zeker vrij schandelijke gebreken hadden, die hen voor de uitoefening hunner gewichtige werkzaamheden volkomen ongeschikt maakten. Fizkin ver-' klaarde, dat hij gereed was om alles tc doen wat men verlangde, en Slumkey, dat hij besloten had niets te doen dan al wat men van hem vorderde. Doch ! beide zeiden, dal niets op dc wereld hun zoozeer ter harte ging, als de neringen, fabrieken, handel en bloei van Ea tans will, leder spreker besloot met de verzekering, dat hij in zijne ziel overtuigd was, dat niemand anders dan hij zou gekozen worden.

De handen werden opgestoken; en de Mayor verklaarde, dat de H o n o u r a b 1 e Samuel Slumkey van SI u mk ey-Ilall door de meerderheid verkozen was. Fizkin kwam tegen deze beslissing op, en eischte dat er eene stemlijst zou I worden gemaakt, waartoe dan ook besloten werd. Daarop betuigde een der aanwezige rcgeeringsleden den Mayor, uit naam der vergadering, zijn dank | voor dc bekwaamheid, waarmede hij de werkzaamheden had bestuurd; voor welke dankbetuiging de Mayor wederom zeer nederig zijn dank betuigde, zonder er van te gewagen, dat dc vergadering zich niet het minste aan hem en zijn bestuur bad gelieven tc storen.

Zoolang het stemmenopschrijven duurde, verkeerde de stad in eene koortsachtige spanning. Alle beroepen werden op dc onbaalzuchtigstc en vriend-scbappelijkste manier uitgeoefend. In alle herbergen waren allerlei geestrijke dranken omniet te bekomen, en in alle straten reden wagens op en neer, ten dienste van die stemgerechtigden, die plotseling door eene duizeling werden overvallen — eene epidemie, welke in die dagen op eene ontzettende wijze onder de kiezers heerschte, en waardoor zij dikwijls bewusteloos op de stoepen bleven liggen. Een klein hoopje kiezers wachtte tot den laatslen dag, voordat zij hunne stemmen lieten opschrijven. Het waren nadenkende, nauwkeurig berekenende mannen, die nog niet door de redenen van eene der beide partijen overtuigd waren, hoewel zij verscheidene malen met beide hadden onderhandeld. Een uur vóór het sluiten van de stemlijst, verzocht Perker de eer te mogen hebben, om deze verstandige, edele, vaderlandslievende mannen nog eens afzonderlijk te spreken. Zijn verzoek werd ingewilligd. Zijne bewijzen waren kort, maar bondig. De kiezers gingen en corps hunne stemmen laten opschrijven; en kort daarop hoorde men, dat de 11 onourable Samuel Slumkey van Slumkey-Hall door de meerderheid gekozen was.

103

-ocr page 114-

Samuel Pickwick.

XIV.

I

DAT EENE GETROUWE AFBEELDING BEHELST VAN TWEE MERKWAARDIGE PERSONEN, BENEVENS EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING VAN EEN LUISTERRIJK ONTBIJT OP HUNNE BUITENPLAATS, HETWELK AANLEIDING GEEFT TOT HET WEDERVINDEN VAN EEN OUDEN BEKENDE EN TOT HET BEGIN VAN EEN NIEUW HOOFDSTUK.

Het schenkt allijd een strcclend genoegen, wanneer men zich van het gewoel en de onrust van staatkundige oneenigheden naar de vreedzame rust des huiselijken levens mag wenden. Hoewel Pickwick er niet veel belang in stelde, welke der partijen de overwinning behaalde, werd hij genoegzaam aangestoken door de geestdrift van den vaderlandslievenden Pelt, om al zijn lijd en zijne opmerkzaamheid aan de gebeurtenissen te wijden, waarvan wij in het laatste hoofdstuk een verslag hebben gegeven, dat w ij uit zijne aantcekeningen hebben opgemaakt. Terwijl hij aldus bezig was, zat Winkle niet ledig, maar bracht zijn tijd door met aangename wandelingen en kleine uitstapjes buiten de stad, in gezelschap van mevrouw Pott, die, wanneer zich eene dergelijke gelegenheid opdeed, nooit verzuimde, zich zooveel mogelijk schadeloos te stelleR voor de vervelende eentoonigbeid barer levenswijze, waarover zij zich zoo onophoudelijk beklaagde. Terwijl deze twee heeren aldus in het huisgezin des redacteurs waren ingelijfd, waren Tupman en Stockwall genoegzaam aan zich-zelven overgelaten. Daar zij weinig belang stelden in staalkundige aangelegenheden , verdreven zij zich den tijd met de vermaken, welke de Pau w aanbood, en die lol eene bagatelle-tafel op eene bovenkamer en eene kegelbaan achter op de plaats beperkt waren. In hel wetenschappelijke en fijne dezer twee uitspanningen, die veel meer hoofdbreken vereischen dan men doorgaans wel denkt, werden zij door Samuel Weller ingewijd, die in al zulke spelen een eerste meester was. Zoo wisten zij, hoewel zij groolendeels van het genoegen van Pickwick's gezelschap verstoken waren, overdag den li/l door te brengen en de verveling te ontvlieden. Des avonds namen zij in de alge-meehe kamer plaats, waar zich doorgaans een gezellige kring verzamelde, welks gesprekken zoo 6Kderhoudend waren, dat zij de uilnoodigingon van den kundigen, maar eenigszint droogen en droomerigen Poll doorgaans van de hand wezen.

Op den derden ochtend na den afloop der verkiezing begon Pickwick eenige gewetensknaging te gevoelen, dat hij zijne vrienden in de Pauw zoo geheel veronachtzaamde, en hij wilde juist uitgaan om hen eens te bezoeken, toen zijn getrouwe knecht hem een kaartje kwam overreiken, waarop het volgende opschrift gegraveerd was:

MEVROUW LEO HUNTER.

HET HOL. EATANSWILL.

quot;Er wordt gewacht,quot; zeide Sam laconisch.

quot;Wil men mij spreken, Sam?quot; vroeg Pickwick.

quot;Hij wil u hebben en niemand anders, gelijk de secretaris van den duivel zeide, toen hij doctor Faust halen kwam ,quot; antwoordde Sam.

quot;Hij? Is het dan een heer?quot; zeide Pickwick.

1(U

-ocr page 115-

Bezoek van den heer Leo Hunter. 105

quot;Als hij het niet is, lijkt hij er (en minste machtig veel op,quot; antwoordde Samuel. ! quot;Maar het kaartje is van eene dame,quot; hernam Pickwick.

quot;Het is mij toch door een hoer overgegeven,quot; zcide Sam. quot;Hij slaat in de i voorkamer te wachten, en zegt, dal hij liever den gcheelen dag wachten wil, i dan heengaan zonder u te spreken.quot;

Toen Pickwick dit hoorde, begaf hij zich terstond naar de voorkamer, waar hij een deftig heer vond zitten, die, zoodra hij binnenkwam, opstond, en i met eenc diepe buiging zeide: quot;Mijnheer Pickwick, als ik wel heb ?quot;

quot;Om u te dienen.quot;

quot;Vergun mij dan de eer u de hand te mogen drukken, mijnheer!quot; zeide de deftige heer.

quot;Met alle pleizier,quot; zeide Pickwick.

\ De vreemdeling drukte de hand, die hem w erd toegereikt, en vervolgde daarop: quot;Wij hebben van uwe vermaardheid gehoord, mijnheer! Het gerucht van uwe oudheidkundige nasporingen heelt de ooien van mevrouw Leo Hunle., mijne echtgenoolc, bereikt. Ik ben mijnheer Leo Hunter.quot; De vreemdeling zweeg eene poos, als verwachtte hij dat Pickwick over deze openbaring zou versteld slaan ; maar toen hij zag, dal deze zeer bedaard bleef, vervolgde hij : quot;Mijne cehtgenoote, mijnheer! — mevrouw Leo Hunter —draagt er roem op, om in den kring barer bekenden allen te omvatten, die zich door hunne werken en talenten beroemd hebben gemaakt. Veroorloof mij, mijnheer ! den naam van Pickwick, en die zijner medeleden van die club, welke van hem haar naam ontleent, bovenaan op die gulden lijst te plaatsen.quot;

quot;Het zal mij zeer veel genoegen doen met zulk eene dame kennis te maken, mijnheer!quot; hernam Pickwick.

quot;Gij zult haar leeren kennen, mijnheer!quot; zeide Leo Hunter. quot;Morgen, mijnheer, geven wij een ontbijt, een fête champètre, waarbij een aantal personen tegenwoordig zullen zijn, die zich door hunne werken en talenten beroemd hebben gemaakt. Mevrouw Leo Hunter, mijnheer, hoopt dat gij haar 1 het genoegen zult schenken van u op het Hol te ontvangen.quot;

quot;Zeer gaarne,quot; zeide Pickwick.

quot;Mevrouw Leo Hunter geeft dikwijls zulk een dej e u ne r, mijnheer!quot; hernam de nieuwe bekende. quot;Feesten van het vernuft, mijnheer, en uitstortingen der ziel; gelijk iemand, die op de ontbijtpartijen van mevrouw Leo Hunter een fraai sonnet heeft gemaakt, zich zeer juist en origineel uitdrukt.quot;

quot;Was liij ook beroemd door zijne werken en talenten, mijnheer?quot; vroeg Pickwick.

quot;Ja wel, mijnheer!quot; was het antwoord. quot;Dat zijn al de bekenden van ' mevrouw Leo Hunter.quot; Hij zweeg een oogenblik, en vervolgde: quot;Als ik mij niet vergis, mijnheer, hebt gij een heer in uw gezelschap, die zeer fraaie verzen maakt?quot;

quot;Mijn vriend Stockw all heeft veel aanleg voor poëzie,quot; hernam Pickwick.

quot;Dan past hij juist bij mevrouw Leo Hunter, mijnheer! Zij aanbidt de poczie. Hare geheele ziel is poczie, mag ik wel zeggen. Zij heeft zelve ccnigc heerlijke gedichten gemaakt. Gij hebt waarschijnlijk hare Ode op een stervenden kikvorsch wel gelezen, mijnheer?quot;

quot;Ik kan het mij niet herinneren,quot; zeide Pickwick.

quot;Gij doet mij verbaasd staan, mijnheer!quot; hernam Leo Hunter. quot;Die ode heeft overal veel opzien gebaard. Zij werd eerst in een Lady's Magazine geplaatst, en was gelcekend met ecnt^ L en acht sterretjes. Het begin was:

-ocr page 116-

Samuel Pickioick.

quot;Kan ik, beeslje! u daar stervend quot;Op uw buik zien liggen, dervend quot;Binnen kort het lieve leven,

quot;En niet schreien om uw sneven,

quot;O arme kikkert?quot;

quot;Voortreffelijk!quot; zeide Pickwick.

quot;Niet waar?quot; hernam Leo Hunter. quot;En zoo eenvoudig!quot;

quot;Zeer eenvoudig,quot; zeide Pickwick.

quot;Het tweede vers is nog aandoenlijker. Wilt gij het ook eens hooren?quot;

quot;Als 't u belieft,quot; zeide Pickwick.

quot;Dit is het,quot; zeide de deftige man, nog veel deftiger dan eerst:

quot;Hebben snoode, woeste bengels,

quot;Met hun strikken en hun hengels,

quot;U, vervreemd van mededoogen ,

quot;Uit uw zaalgen plas getogen,

quot;O arme kikkert?quot;

quot;Zeer fraai uitgedrukt,quot; zeide Pickwick.

quot;En zoo volledig,quot; zeide Leo Hunter. quot;Maar gij moet het mevrouw Leo Hunter hooren voordragen, mijnheer! zij alleen is in slaat om er de ware uitdrukking aan te geven. Morgen ochtend zal zij hef in costuum recitceren.quot;

quot;In costuum ?quot; vroeg Pickwick verwonderd.

quot;Als Minerva. — O, ik vergeet u te zeggen, het is een fancy dress déjeuner 1).quot;

quot;Lieve Hemel!quot; riep Pickwick uit, met een blik op zijne eigene figuur; quot;ik kan onmogelijk . . . .quot;

quot;Waarom niet, mijnheer?quot; viel Leo Hunter hem iu de rede. quot;Salomon Lucas, de Jood op de Highstreet, heeft honderden maskeradepakken te huur. Bedenk eens, mijnheer! hoe vele voegzame karakters gij kiezen kunt. Plato, Zeno, Epicurus, Pythagoras — allen stichters van clubs.quot;

quot;Dat weet ik wel,quot; hernam Pickwick; quot;maar daar ik mij met die groote mannen niet op céne lijn kan plaatsen, kan ik mij ook niet aanmatigen hunne kleeding te dragen.quot;

Leo Hunter dacht eenige oogenblikken zeer ernstig na, en zeide toen: quot;Als . ik mij wel bedenk, mijnheer, weet ik niet, of het misschien mevrouw Leo Hunter ^ niet meer genoegen zou doen, een man van uwe vermaardheid in zijne eigene i kleeding dan in een vreemd gewaad te zien. Ik ben zeker, mijnheer, dat zij u ten gevalle gaarne eene uitzondering zal maken.quot;

quot;In dat geval,quot; zeide Pickwick, quot;zal ik met veel genoegen koman.quot;

106

quot;Maar ik beroof u van uw kostbaren tijd, mijnheer!quot; zeide Leo Hunter, alsof hem dit eensklaps te binnen schoot. quot;Ik zal u niet langer ophouden. Ik zal mevrouw Leo Hunter zeggen, dat zij op u en uwe geëerde vrienden kan rekenen. Goeden morgen, mijnheer! Ik ben er trotsch op, dat ik met zulk een voornaam persoon kennis heb gemaakt — geen voetstap, mijnheer! geen woord£n zonder Pickwick tijd te laten om iets te zeggen, verwijderde hij zich met statige schreden.

1) Déjeuner waarbij de gasten in maskeradeklceding, maar ongemaskerd, verschijnen. Yeiit.

-ocr page 117-

Gramstorigheid der Pickmckiden.

Pickwick zette zijn hoed op en wandelde naar de Pauw; doch Winkle had de tijding van het fancy-bal daar reeds aangebracht.

quot;Mevrouw Pelt gaat mede,quot; waren de eerste woorden, die hij zijn vriend en voorganger toeriep.

quot;Ei zoo!quot; zeide Pickwick.

quot;Als Apollo,quot; hernam Winkle. quot;Maar Pott heeft iets tegen de tunica.quot;

quot;Daar heeft hij gelijk in — groot gelijk,quot; zeide Pickwick met nadruk.

quot;Ia; daarom zal zij een witten zijden japon met gouden pailletten aandoen.quot;

quot;Men zal zoo toch slecht kunnen zien wat zij wezen moet,quot; merkte Stock-wall aan.

quot;Wel zeker zal men dat kunnen zien,quot; hernam Winkle met verontwaardiging. quot;Waartoe zou anders hare lier dienen?quot;

quot;Dat is waar; daar dacht ik niet aan,quot; zeide Stockwall.

quot;Ik ga mede als bandiet,quot; zeide Tupman.

quot;Wat?quot; riep Pickwick met verbazing uit.

quot;Als bandiet,quot; herhaalde Tupman zeer zoetsappig.

quot;Gij zijt toch niet voornemens,quot; zeide Pickwick, terwijl hij zijn vriend met straffe blikken aanzag, quot;gij zijt toch niet voornemens om oen groen apenrokje met korte pandjes aan te trekken ?quot;

quot;Wel zeker ben ik dat voornemens,quot; antwoordde Tupman. quot;Waarom niet, mijnheer ?quot;

quot;Omdat,quot; zeide Pickwick vrij driftig, quot;omdat gij te oud zijt, mijnheer!quot;

quot;Te oud?quot; riep Tupman uit.

quot;En zoo gij nog eene reden begeert,quot; vervolgde Pickwick, quot;gij zijt te dik.quot;

quot;Mijnheer!quot; zeide Tupman, terwijl zich een roode gloed over zijn gelaat verspreidde, quot;dit is beleedigend.quot;

quot;Niet half zoo beleedigend, mijnheer,quot; hernam Pickwick, quot;als het voor mij zijn zou, wanneer men u in mijn bijzijn met een groen apenrokje zag rond-loopen.quot;

quot;Mijnheer!quot; zeide Tupman, quot;gij zijt een gemeene kerel.quot;

quot;Dat zijt gij zelf, mijnheer!quot; hernam Pickwick.

Tupman kwam een paar schreden nader, en staarde Pickwick toornig aan, die niet naliet hem door zijn bril op dezelfde wijze aan te staren. Stockwall en Winkle stonden als versteend over zulk een tooneel, tusschen twee zulke mannen.

quot;Mijnheer!quot; zeide Tupman, na een oogenblik stilzwijgens, met eenc zware holle stem, quot;gij hebt gezegd dal ik oud en dik ben.quot;

, quot;Dat zeg ik nog eens.quot;

quot;En een gemeene kerel.

quot;Dat zijt gij.quot;

Er volgde eene vreeselijke stilte.

quot;Mijnheer!quot; begon Tupman, met eene stem, die van ontroering beefde, terwijl hij zijne mouwen opsloeg, quot;mijne genegenheid voor u is groot — zeer groot; maar ik kan toch niet nalaten u voor deze beleedigingen te kastijden.quot;

quot;Kom maar op, mijnheer!quot; hernam Pickwick. Door het voorafgegaan gesprek in vuur gebracht, nam de heldhaftige man eenc zonderlinge stuipachtige houding aan, waarmede hij, gelijk de aanschouwers begrepen, het oogmerk had, zich tot verdediging gereed te maken.

107

quot;Wat?quot; riep Stockwall uit, die op eens de spraak terugkreeg, waarvan zijne verbazing hem had beroofd, eu zich tusschen beide wierp, met groot

.

-ocr page 118-

Samuel Pickwick.

gevaar om aan elke zijde van zijn gezicht een stomp te krijgen. quot;Wat? Mijnheer Pickwick! terwijl de oogen der wereld op u gevestigd zijn ? Mijnheer ïup-man! gij die, evenals wij, door den luister van zijn naam wordt beschenen? Foei, heeren ! foei!quot;

De ongewone rimpels, welke een oogenblik van gramschap over Pickwick's helder voorhoofd had getrokken, verdwenen langzamerhand, terwijl zijn jonge vriend sprak, gelijk potloodstrepen onder den opzuigenden invloed van een stuk gomelastiek. Voordat Stockwall zweeg, had zijn gelaat zijne gewone vriendelijke uitdrukking hernomen.

quot;Ik ben driftig geweest,quot; zeidc Pickwick, quot;al te driftig. Tupman, uwe hand.quot;

De donkere wolk verw ijderde zich van Tupman's gelaat, terwijl hij de hand | van zijn vriend aanvatte.

! quot;Ik ben ook te driftig geweest,quot; zeide hij.

; quot;Neen, neen!quot; viel Pickwick hem in de rede; quot;de schuld lag aan mij. Gij i moet een groen rokje aantrekken.quot;

j quot;Neen, dat nooit!quot; hernam Tupman.

quot;Doe het om mij te pleizieren!quot; zeide Pickwick.

quot;Nu, als gij hel zoo verkiest,quot; zeide Tupman.

Men sprak derhalve met elkander af, dat Tupman, Winkle en Stockwall allen maskeradepakken zouden aantrekken; en zoo liet Pickwick zich dbor de warmte zijner edelste aandoeningen overhalen, om zijne toestemming te geven tot iets, dat zijn juist oordeel anders zou hebben afgekeurd. Hoe had men zijn beminnelijk karakter in een helderder licht kunnen plaatsen, zelfs indien deze geschiedenis niet anders dan verdichting behelsde?

Leo Hunter had niet le veel gezegd van het magazijn van Salomon Lucas. De Jood had een ontzaglijken voorraad van klecdercn : wel niet klassiek of fonkelnieuw; ook kon men er geen enkel cosluum onder vinden, dat nauwkeurig naar de mode van eene of andere eeuw of landstreek was vervaardigd: maar alles was min of meer met pailletten bezet, en wat kan mooier staan I dan pailletten? Men moge zeggen, dat zij voor het daglicht niet deugen; maar ieder weet, dal zij schitteren, als er maar lampen branden; en niets kan dui-{ delijker zijn, dan dat, als iemand over dag een fa n c y - bal wil geven, en de costumes er dan niet zoo mooi uilzien als bij den avond, dit gebrek aan | de menseben, die zulk een verkeerden tijd hebben gekozen, en in gecnen ! deele aan de pailletten moet geweten worden. Zoo redeneerde Salomon Lucas j er over, terw ijl hij Tupman, Winkle en Stockwall overhaalde om zich in de j costumes te kleedcn, welke hij, gelijk zijn smaak en zijne ondervinding hem ; leerden, als voor deze gelegenheid bijzonder gepasl, aanprees.

Er waren twee rijtuigen besteld, om de Pickwickisten, benevens Poll en I zijne echtgenoole, naar het buitengoed van mevrouw Leo Hunter le brengen, waarvan Poll, om op eene kiesche wijze zijne dankbaarheid voor de ontvan-j gene uilnoodiging te toonen, reeds in de Ëatanswill-Gazette had voorspeld, dat het quot;een schouwtooneel van bekoorlijk afwisselende tooverijen, een glans van schoonheid en genie, eene milde, verkwistende gastvrijheid, en vooral een door den fijnsten smaak gewijzigden luisler, zou aanbieden, waarbij zelfs het fabelachtige gewest der toovergodinneu even zwart en verachtelijk moest wezen, als het gemoed van den zw arlgalligen lasteraar, die de toebereidselen van de deugdzame, uitstekende dame, aan wier voelen deze nederige hulde werd ncdergclegd, met het vergif van zijn nijd durfde bezwalken.quot; Dit laatste was een bijtende uitval tegen den Independent, die, omdat hij niet ge-

108

-ocr page 119-

Maskerade.

noodigd was, vier nummers achtereen zijn best had gedaan om het déjeuner i bespottelijk te maken, en deze boosaardige artikels zelfs met grootere letters had laten drukken.

De gewichtige morgen brak aan. Het was waarlijk der moeite waardig, Tup-man in zijn bandietencostuum te zien, met een spannend rokje, dat aan zijn rug het voorkomen van een stijf opgestopt speldenkussen gaf; terwijl het bovenste gedeelte zijner beenen door cene korte fluweelen broek werd bedekt, en het benedenste met die wollen zwachtels was omwonden, waarop alle Italiaansche bandieten zoo gesteld zijn. Het was ook de moeite waard, zijn rond, openhartig gezicht, thans met een langen snorrebaard voorzien, tusschen zijn omgeslagen hemdsboord te zien uitkomen; den hoogen, met bonte linten ver- \ sierden hoed moest hij op zijne knieën houden, daar hot rijtuig te laag was om hem te kunnen opzetten. Eene niet minder fraaie vertooning maakte Stock-wall, met een blauw zijden wambuis en mafltel, witte zijden broek en schoe- i nen en Griekschcn helm, de dagelijksche kleeding — gelijk iedereen weet (of i weet men het niet, Salomon Lucas wist het wel) van alle Troubadours, van | de vroegste tijden af, tot op den dag, waarop de laatste verdween. Dit alles ; was der moeite waard; maar het was nog niets bij het gejuich van het volk, toen het rijtuig, waarin deze twee boeren gezeten w aren, achter dat, hetwelk I op de overige drie genoodigden wachtte, voor het huis van Pott stilhield, de deur geopend werd, en Pott zich op den drempel vertoonde, in het gewaad j van een Russischen scherprechter, met een vreeselijken knoet in zijne band — een smaakvol zinnebeeld der geduchte macht van dc Eatanswill-Gazette, en der vreeselijke gestrengheid, waarmede de overtreders der maatschappelijke wetten door haar werden getuchtigd.

quot;Bravo!quot; riepen Tupman en Stockwall, toen zij deze wandelende allegorie zagen te voorschijn komen.

quot;Bravo!quot; hoorde men Pickwick uit den gang roepen.

quot;Hoezee, Pott! hoezee!quot; schreeuwde het volk.

Onder deze begroetingen, steeg Pott, met eenen tegelijk deftigen en min- ! zamen glimlach, die aantoonde, dat hij zijner waardigheid bewust en deze hulde hem welgevallig was, in zijn rijtuig.

Daarop kwam mevrouw Pott buiten, die sprekend op Apollo zou geleken hebben, als zij maar geen langen rok had gedragen, aan den arm van Winkle, die met zijn rooden rok terstond voor een jager zou herkend zijn geworden, als hij niet evenveel van een koninklijken postrijder had gehad. Eindelijk kwam Pickwick voor den dag, wien dc straatjongens even luidruchtig toe-, juichten als een der anderen, waarschijnlijk dewijl zij de spanbroek en de slopkousen van dien heer voor overblijfselen uit de middeleeuwen aanzagen; en nadat het gezelschap had plaats genomen, en Sam op den bok van het voorste rijtuig was geklommen, reed men gezamenlijk naar het buitengoed van mevrouw Leo Hunter.

Nooit hoorde men zulk een vreugdekreet, als dc bij het hek verzamelde mannen, vrouwen en kinderen aanhieven, toen Pickwick, met den bandiet aan den eenen en den troubadour aan den anderen arm naar binnen wandelde; cn het gejuich verdubbelde, toen Tupman, om in volle staatsie zijne gastvrouw' te ontmoeten, zijn hoogen hoed opzette.

Het voorkomen van den tuin was zoo prachtig, als de Gazette had voorspeld. De geheele buitenplaats, die omtrent een morgen gronds besloeg, was vol gasten, waarvan de helft in maskeradepakken waren gekleed. Nooit zag

109

-ocr page 120-

Samuel Fickmch.

men zulk ccn aantal fraaie vernuften en schoonheden bijeen. Er waren zelfs schrijvers uit Londen — echte schrijvers, die geheele boeken hadden geschreven, en ze hadden laten drukken, en die hier evenals gewone menschen rondwandelden, lachten en praatten. Bovendien was er een troep muzikanten met bordpapieren schaco's, vier uitheemsche zangers in het costuum van hun land, en een dozijn voor deze gelegenheid gehuurde knechts in het costuum van hun land — een zeer smerig costuum. Doch de merkwaardigste persoon van allen was mevrouw Leo Hunter zelve, die, als Jlinerva uitgedost, hare gasten ontving, en bij de gedachte, dat zij zulk een aantal uitstekende menschen had bijeengebracht, van trotsche verrukking duizelde.

quot;Mijnheer Pickwick, mevrouw!quot; zeide een knecht, toen die heer, met zijn hoed in de hand, tusschen den bandiet en den troubadour de godin naderde.

quot;Wat — waar?quot; riep mevrouw Leo Hunter, met hoogst theatrale verrassing en vreugde opspringende.

quot;Hier,quot; zcide Pickwick.

quot;Is het mogelijk, dat ik waarlijk het genoegen smaak van mijnheer Pickwick in eigen persoon te aanschouwen?quot; riep mevrouw Leo Hunter.

quot;Niemand anders, mevrouw!quot; antwoordde Pickwick met eene diepe buiging. quot;Vergun mij, dal ik mijne vrienden bij de zangster van De stervende kikvorsch introduceer. Mijnheer Tupman — mijnheer Winkle—mijnheer Stockwall.quot;

Slechts zeer weinige menschen, behalve zij, die het beproefd hebben, weten hoe moeielijk het is, om in eene kleeding, bij welks vervaardiging de lichaamsgestalte van den drager in volstrekt gcene aanmerking is genomen, eene sierlijke buiging te maken. Zelden zag men iemand op zulk eene wonderbare manier met zijne leden te werk gaan, als Tupman en zijne verkleede vrienden deden, toen zij hunne gastvrouw met ongedwongen zwier wilden begroeten.

quot;Mijnheer Pickwick!quot; zeide mevrouw Leo Hunter: quot;gij moet mij beloven, dat gij den geheelen dag aan mijne zijde zult blijven. Er zijn hier honderden van menschen, met wie ik u vooral moet bekend maken.quot;

quot;Gij zijt zeer vriendelijk, mevrouw!quot; zeide Pickwick.

quot;Vooreerst, hier zijn mijne kleine meisjes; ik had haar bijna vergeten,quot; zeide Minerva, terwijl zij vluchtig naai' een paar volwassen dames wees, waarvan de jongste zeker twintig jaren lelde, en die beide zeer jeugdig gekleed waren; of dit was om haar, of wel hare mama, jonger te doen schijnen, heeft Pickwick ons niet bericht.

quot;Zij zijn zeer schoon,quot; merkte Pickwick aan, nadat de volwassen kindertjes zich wederom verwijderd hadden.

quot;Zij gelijken sprekend op hare mama,quot; zeide Pott met deftigheid.

quot;O gij ondeugd!quot; riep mevrouw Leo Hunter uit, terwijl zij den redacteur schertsend een likje met haar waaier gaf. —Minerva met een waaier!!

quot;Wel nu, lieve mevrouw Hunter!quot; hernam Poll, die op het Hol den post van trompetter waarnam,quot; quot;gij weet immers wel, dat bij de laatste tentoonstelling iedereen, die uw portret zag, vroeg, of gij het moest wezen of uwe jongste dochter, omdat gij zoo sprekend op elkander geleekt, dat niemand het onderscheid kon zien.quot;

quot;En al was dat zoo, moet gij er dan in het bijzijn van vreemdelingen van spreken ?quot; zeide mevrouw Leo Hunter, terwijl zij den sluimerenden leeuw der Eatanswill-Gazette nogmaals een tik gaf. quot;Graaf, graaf!quot; riep zij, toen een heer met groote knevels en eene vreemde uniform voorbijging.

110

-ocr page 121-

Een vreemdeling van naam. ill

quot;Ah! gij mij roept?quot; zeide de graaf, zich omkeerendc.

quot;Ik wenschle twee uitstekende mannen met elkander bekend te maken,quot; zeide mevrouw Leo Hunter. quot;Mijnheer l'ickwick! ik heb het genoegen, u graaf Smortolk voor te stellen.quot; Haastig fluisterend vervolgde zij: quot;den beroemden reiziger, die hier bouwstoffen verzaincll voor een groot werk over Engeland — hm ! — Graaf Smortolk! mijnheer Pickwiek.quot;

Pickwick begroette den graaf met al den aan znlk een groot man verschul-digden eerbied, cn de graaf haalde een zakboekje uit.

quot;Wat gij zegt, mevrouw Hunt?quot; vroeg de graal'met een vricndelijken glimlach. quot;Pik Vik, Bik Wik? Ah ja, dat is dat.quot; En de graaf wilde den naam zoo opschrijven.

quot;Neen, neen!quot; riep mevrouw Leo Hunter uit. quot;Pickwick.quot;

quot;Ah, begrijpen,quot; hernam de graaf. quot;Piek gedoopt, familie Wieks. — Hoe gij vaart, Wieks?quot;

quot;Zeer wel; ik dank u,quot; antwoordde Pickwick met zijne gewone vriendelijkheid. quot;Zijt gij reeds lang in Engeland geweest?quot;

quot;Lang — heel lang lijd — veertien daag — meer.quot;

quot;Blijft gij nog lang?quot;

quot;Een weken.quot;

quot;Gij zult werk genoeg hebben,quot; hernam Pickwick glimlachend, quot;om in dien tijd al de bouwstoffen, die gij noodig hebt, te verzamelen.quot;

quot;O, die al verzameld zijn,quot; zeide de graaf.

quot;Inderdaad?quot; zeide Pickwick.

quot;Hier in binnen,quot; vervolgde de graaf, veelbetcekenend tegen zijn voorhoofd tikkende. quot;Groote boek te huis — vol notitie — musique, poësie, pein-ture, science, politique — van al dat.quot;

Het woord politiek, mijnheer,quot; zeide Pickwick, quot;bevat op zich zelf reeds eene moeielijke studie van uitgebreiden omvang.quot;

quot;Ah!quot; zeide de graaf, zijn zakboekje weder uilhalende. quot;Die woorden mooi , zijn; om een hoofdstuk te begin. Zeven en veertig, politique. Het woord ! politique bevat —quot; en daarmede stond Pickwick's opmerking in het zak- ; boekje van graaf Smortolk.

quot;Graaf!quot; zeide mevrouw Leo Hunter.

quot;Mevrouw Hunt!quot; hernam de graaf.

quot;Dit is mijnheer Stockwall, een vriend van mijnheer Pickw ick, en een dichter.quot;

Terstond haalde de graaf zijn zakboekje weder uit, en schreef, onder het hoofdstuk letterkundige vrienden, bij de afdeeling poëzie, den naam van den dichter Storchwald op. Na nog cenige complimenten gewisseld te hebben, wandelde hij weder voort, zeer weltevreden met de belangrijke bijzonderheden, waarmede hij zijn schat van kennis had vermeerderd.

quot;Een verwonderlijk knap man, die graaf Smortolk,quot; zeide mevrouw Leo Hunter.

quot;Een diepdenkend philosoof,quot; zeide Pott.

quot;Een man van vernuft en smaak,quot; zeide Stockwall.

Dit alles werd door de omstanders volmondig toegestemd; en misschien zou men nog een geruimen tijd hebben doorgebracht met lofredenen op den vermaarden vreemdeling te houden, indien de vier uitheemsche zangers zich niet onder een appelboom hadden geschaard —• hetgeen zij deden om eene schil-i derachtige groep te formeeren — en begonnen waren hunne nationale liederen

-ocr page 122-

H2 Samuel Pickwick.

te zingen, waartoe geen bijzonder groot talent noodig was, daar het gansche geheim daarin seheen te beslaan, dal drie der zangers bromde, terwijl de vierde iankte. Vervolgens kwam er een jongen, die allerlei fratsen maakte met een stoel, er mede liep, kroop, omviel, sprong, — in één woord, er alles mede deed, behalve er op te gaan zillen. Tol afwisseling zong mevrouw Pott eene bravour-aria, maar zno zachl, dal bijna niemand er iels van hoorde. Ten laatste trad mevrouw Leo Hunter op, en reciteerde hare Ode aan een stervenden kikvorsch; het gezelschap riep da capo, en zou dit zelfs len tweeden male hebben gedaan, indien bet meerendeel der gasten, die begrepen dat het hoog lijd was om wat Ie gaan eten, niet gezegd had, dat men zich schamen moest om van mevrouw Leo Hunler zooveel te vergen. Ofschoon der-i halve deze dame betuigde, dal zij volkomen bereidwillig was om de ode nog i eens te reciteeren, wilden echter hare bezorgde vrienden er niets meer van hooren. De deur der eclzaal werd geopend, en allen, die vroeger daar te gast waren geweest, drongen met allen spoed naar binnen, wel wetende dat mevrouw7 Leo Ilunlcr de gewoonte had, om, wanneer zij een gezelschap van honderd personen noodigde, eene lafel voor slechts vijftig aan te richten.

Mevrouw Leo Hunler, die gezorgd had dal hare voornaamste gasten plaats aan de tafel kregen, zag zegepralend om zich heen. Graaf Smorlolk was drok bezig met den inhoud der schotels in zijn zakboekje aan te teekenen. Tup-man maakte zich verdienstelijk door de kreeftsalade rond te dienen, met eene handigheid, gelijk nog nooit een bandiet had ten toon gespreid; en Pickwick lachte en scherlsle vriendelijk met ieder, die in zijn bereik was. Ieder, die plaats kon hekomen, was reeds gezeten, toen mijnheer Leo Hunter, die bij zulke gelegenheden bij de deur moest blijven slaan, om met de minder aanzienlijke gaslen te pralen, plotseling uitriep: quot;Mevrouw Leo Hunter! daar is mijnheer Charles Filz Marshall.quot;

quot;Is hij daar?quot; zeide mevrouw Leo Hunler. quot;Hoe verlangend heb ik naar hem uitgezien! Laat mijnheer Filz Marshall toch terstond hier komen, indien hij wil, dat ik hem vergeef, dal hij zoolang is weggebleven.quot;

quot;Ik kom al, mevrouw!quot; riep eene slem. quot;Ik haast mij zooveel ik kan — moeielijk genoeg — machtig vol hier — geweldig gedrang.quot;

Pickwick liet mes en vork uil zijne hand vallen, en wierp over de tafel heen een blik op ïupman, die insgelijks zijn mes en vork had laten vallen, en een gezicht zelle, alsof hij voornemens was om zonder verdere waarschuwing door den grond te zinken.

quot;Ha!quot; riep de stem, terwijl de eigenaar zich lusschcn de laatste vijfentwintig Turken, ridders en officieren doorwerkte, die hem van de tafel afsneden: quot;lijkt veel op een mangel — geen plooilje meer in mijn rok — had er om moeten denken — mijne geheele wasch aangclrokken — aardig zijn linnen aan zijn eigen lijf te laten mangelen — zwaar werk.quot;

Mei deze afgebroken uitdrukkingen baande een jonkman, die dc uniform van een zeeollicier droeg, zich een weg naar de tafel, en bood den verbaasden Pickwickisten het gelaat en de geslalte van Alfred Jingle ter beschouwing aan.

De misdadiger had nauwelijks lijd gehad, om de hem door mevrouw Leo Hunler aangeboden hand te vatten, of zijne oogen ontmoetten den toornigen blik van Pickwick.

quot;Wacht!quot; zeide Jingle. quot;Glad vergeten — den postiljon niet gewaarschuwd — eens even terug — terstond weer hier.quot;

-ocr page 123-

Onverwacht vertrek van mijnheer Pickwick. 115

quot;De knecht of mijnheer Leo Hunter zal die boodschap wel doen, mijnheer Fitz Marshall!quot; zcide de gastvrouw.

quot;Neen, neen,quot; antwoordde Jingle. quot;Zelf wel doen — in een oogenblik terug.quot; Met deze t,oorden verdween hij in het gedrang.

quot;Mag ik u vragen, mevrouw,quot; zeide de ontstelde Pickwick, terwijl hij opstond, quot;wie die jonkman is, en waar hij woont?quot;

quot;Hij is een rijk en aanzienlijk jong heer, mijnheer Pickwick,quot; antwoordde mevrouw Leo Hunter, quot;met wien ik zeer verlang u in kennis te brengen. De graaf zal zich ook verheugen hem te zien.quot;

quot;Jawel, jawel,quot; zcide Pickwick haastig. quot;Ziine woonplaats?quot;

quot;Hij is tegenwoordig in de Engel te Bury St. Edmunds gelogeerd. Maar, mijn hemel, mijnheer Pickwick! waar wilt gij heen? Gij kunt ons toch nu nog niet willen verlaten ?quot;

Doch voordat zij had uitgesproken, had Pickwick zich reeds door het gedrang heengewerkt en den tuin bereikt, waar ïupman, die zijn vriend zoo spoedig mogelijk gevolgd was, zich bij hem voegde.

quot;Het helpt niet,quot; zeide Tupman. quot;Hij is weg.quot; j

quot;Ik weet het wel,quot; zcide Pickwick; quot;maar ik zal hem volgen.quot;

quot;Volgen? Waarheen?quot; vroeg Tupman.

quot;Naar de Engel te Bury,quot; antwoordde Pickwick, zeer snel sprekende. | quot;Wie weet wien hij daar bedriegt! Hij heeft eens een braaf man bedrogen, en wij waren daarvan de onschuldige oorzaak. Hij zal het niet weer doen, als ik het belellen kan. Ik zal hem ontmaskeren. — Sam! — Waar is mijn knecht?quot;

quot;Hier, mijnheer!quot; zeide Sam Wellcr, uil een afgelegen hoekje voor den dag komende,waar hij zich met eenc fleseh Madera had vermaakt, die hij een paar uren vroeger van de ontbijttafel had gekaapt. quot;Hier is uw knecht, mijn- ; heer! Trotsch op den naam, zoo als het Levend Geraamte zeide, dat zij voor geld lieten kijken.quot;

quot;Ga terstond mede,quot; zeide Pickwick. quot;Tupman! als ik Ie Bury blijf, zal ik u schrijven; dan kunt gij daar bij mij komen. Tol zoolang, vaarwel!quot; I

Tegenspraak was nutteloos, wanneer Pickwick zijn besluit genomen had. Tupman keerde naar het gezelschap lerug, en had een uur later, toen hij eene j llesch Champagne had helpen ledigen en eene luchtige quadrille had gedanst, | glad vergeten, dat er een Alfred Jingle of Charles Fitz Marshall op de wereld J was. Intusschen zalen Pickwick en Sam op de outside eener diligence, en reden, de een vol onrust, de andere zeer welgemoed, naar de oude stad Bury St. Ed m u nds.

XV.

AL TE VOL AVONTUREN , OM DEN INHOUD TE KUNNEN AANSTIPPEN.

Er is geene maand in hel geheele jaar, waarin de natuur een schooner gelaat vertoont, dan in de maand Augustus. De lente heeft veel schoons, en Mei is eene frissche welige maand; maar de bekoorlijkheden van dat jaargetijde worden verhoogd door haar contrast met den w inter. Augustus bezit dit voordeel niet. Die maand verschijnt, wanneer wij aan niets meer denken dan aan een

8

SA:,;, I'ickwick.

-ocr page 124-

Samuel Pickwick.

helderen hemel, groene velden ca geurige bloemen, — w anneer de herinnering aan sneeuw, ijs cn snerpende winden zoo geheel uit ons gemoed is weggevaagd, alsof zij nooit zouden terugkeeren, — en hoe genoeglijk is loch die tijd! Boomgaarden cn korenvelden prijken in volle pracht; de hoornen kraken onder den last der vruchten, die de lakken doen buigen; en het golvende graan, dat op de sikkel wacht, of reeds aan schooven is gebonden, overspreidt het landschap met een gouden gloed.

Terwijl de diligence de velden en boomgaarden voorbijrijdt, die den weg bezoomen, staken de vrouwen en kinderen, die de vruchten in manden sla-pelen, of de verstrooide korenaren oplezen, voor een oogenblik hun arbeid, houden de hand boven hunne oogen, en staren met nieuwsgierige blikken de reizigers aan, terwijl een stevige kabouter, nog te klein om te werken, maar te ondeugend om alleen te huis gelaten te worden, uit de mand komt kijken, waarin hij veiligheidshalve is neergezet, en zijne blijdschap uitgilt. De maaier houdt ook een oogenblik op, en beschouwt met over elkander geslagen armen het voorhijrollcnde rijtuig; en bet ongehavende karrepaard werpt het glad opgepoetste span van do diligence een slaperigcn blik toe, die, zoo duidelijk als de blik van een paard dit maar doen kan, zegt: quot;Dat is alles heel mooi; maar langzaam te slappen over een bouw land, is toch heter dan dal warme werk op een slofTigcn straatweg.quot; Bij een draai van den weg, werpt gij een blik achter u ; en vrouwen, kinderen, maaiers en karrepaarden — alles is weder aan het werk en in beweging.

Hel gezicht van zulk een looneel bleef niel zonder invloed op het gemoed van Pickwick. Vol van zijn genomen besluit om den schurkachtigen Jingle' te ontmaskeren, waar deze ook zijne bedriegelijke plannen mocht beproeven, zat hij eerst stilzwijgend en afgetrokken na te denken over de beste middelen om dit oogmerk te bereiken. Langzamerhand begonnen echter de voorwerpen, die hem omringden, zijne aandacht te trekken; en eindelijk had hij zooveel genoegen in zijn rijloerlje, alsof hij hel louter tot zijn vermaak ondernomen had.

quot;Een heerlijk uitzicht, Sam!quot; zcide Pickwick.

quot;Nog veel mooier dan daken en schoorsleenen,quot; antwoordde Weller, zijn hoed aanrakende.

quot;Ik geloof, dat gij in uw leven niet veel anders hebt gezien dan daken cn steenen muren,quot; zcide Pickwick glimlachende.

quot;Ik ben niet altijd knecht in eenc herberg geweest, mijnheer !quot; zcide Sam : quot;eerst was ik eene poos voermansjongen.quot;

quot;Wanneer was dat?quot; vroeg Pickwick.

quot;Toen ik hals over kop de wereld werd ingegooid, mijnbeer, om met hare rampen cn bezwaren h a a s j e - o ve r te spelen. Eerst was ik als jongen in dienst bij een karreman ; toen bij een voerman, toen werd ik boodschaploaper, toen oppasser, en nu ben ik heerenknecht. Wie w eet, of ik eindelijk niet nog een heer word, met eene lange pijp in den mond, en een prieeltje achter in den tuin! Wie weet het! Mij zou het niet verwonderen.quot;

quot;Gij zijt een echte philosoof, Sam!quot; zeidc Pickw ick.

quot;Dat zit bij onze familie in het bloed, geloof ik, mijnheer!quot; hernam Weller. quot;Mijn vader is er tegenwoordig heel ver in. Als mijne stiefmoeder ruzie met hem zoekt, lluit hij maar wat. Dan wordt zij kwaad cn slaat zijne pijp in stukken, en dan neemt hij eene andere. Dan begint zij te gillen en krijgt het op de zenuwen, en hij blijft zeer genoeglijk zitten rooken, totdat zij weer beter wordt. Dat is philosophic; niet waar, mijnheer?quot;

-ocr page 125-

Be jeugdige leeftiji van Sam Weller. US

quot;liet is len minste evengoed,quot; antwoordde Pickwick lachende. quot;Gij moet er veel dienst van gehad hebben in uw zwervend leven, Sam !quot;

quot;Dat geloof ik, mijnheer!quot; zeide Sam. quot;Toen ik van den karreman was weggeloopen, en voordat ik bij den voerman kwam, bad ik veertien dagen lang een luiis zonder meubelen.quot;

quot;Een huis zonder meubelen?quot; herbaalde Pickwick.

quot;Ja; — de droge bogen van de Waterloo-brug. Eene goede slaapplaats, cn midden in de stad, overal even dicht bij. Het eenige, wat men er tegen kon hebben, was, dat zij loch wat al te luchtig was. Ik heb daar rare dingen gezien, mijnheer!quot;

quot;Dat kan ik wel denken,quot; zeide Pickwick, op een loon, waaruit bleek, dat deze bijzonderheid zijne belangstelling bad opgewekt.

quot;Dingen,quot; hervatte Sam, quot;die u door uw mcnschlieveiid hart zouden gaan, en aan den anderen kant er weer uitkomen. Landloopers van beroep ziet men daar niet, die weten wel beter. Jonge bedelaars, mannen en vrouwen, die nog weinig verdienen, komen er wel eens slapen; maar doorgaans zijn het oude, afgeleefde, uitgehongerde schepsels, die nergens een heenkomen hebben, die daar in een donkeren hoek kruipen — arme duivels, die het twee-penny-touw niet betalen kunnen.quot;

quot;Wat is dat, Sam?quot; vroeg Pickwick.

quot;Het twee-penny-louw, mijnbeer,quot; hernam Weller, quot;is eene goedkoope bedelaars-herberg, waar een bed voor één nacht twee pence kost.quot;

quot;En waarom noemt men een bed een touw?quot; vroeg Pickwick.

quot;Zoo is bet niet gemeend, mijnbeer?quot; antwoordde Sam. quot;Toen die herberg pas werd opgezcl, werden de bedden op den vloer gespreid; maar de hospes zag spoedig, dat dit geen zaak voor hem was; want in plaats van op eene ordentelijke manier hunne portie slaap te nemen, bleven de gasten den halven dag in bed liggen. Daarom hebben zij nu twee touwen dwars door de kamer, zoowat zes voet van elkander en drie voet boven den vloer; en de bedden zijn lappen zeildoek, die daar overheen zijn gespannen.quot;

quot;En wat zou dal?quot; vroeg Pickwick.

quot;Wel,quot; antwoordde Sam, quot;'s morgens om zes uur maken zij de touwen aan een eind los; dan vallen al de slapers op den grond: de bons maakt hen frisch wakker, en zij gaan zonder tegenspreken heen. Neem mij niet kwalijk, mijnheer!quot; zeide Sam, eensklaps bet gesprek afbrekende: quot;is dat Bury St. Edmunds?quot;

quot;Ja,quot; antwoordde Pickwick.

De diligence ratelde door de straten van een fraai stadje, dal een zindelijk en welvarend voorkomen had, en hield stil voor eene groote herberg, in eene breede straat, bijna vlak tegenover de oude abdij.

quot;Daar zijn wij voor de Engel,quot; zeide Pickwick. quot;Wij moeten hier afstappen , Sam! Maar er zal eenige voorzichtigheid noodig zijn. Bestel eene afzonderlijke kamer, en zeg niet w ie ik ben. Begrepen!quot;

Sam antwoordde met een loozen oogwenk, en ging terstond zijne boodschap doen. Een oogenblik later kwam hij lenig, om Pickwick zijne kamer te wijzen.

quot;Nu, Sam,quot; zeide Pickwick, quot;is het eerste wat wij doen moeten....quot;

quot;Elen beslellen,quot; viel Sam hierop in. quot;Hel is al mooi laat.quot;

quot;Dat is ook waar,quot; hernam Pickwick, op zijn horloge ziende; quot;gij hebt gelijk, Sam!quot;

quot;En als ik u raden mocht, mijnbeer,quot; vervolgde Weller, quot;zou ik vervolgens

-ocr page 126-

Samuel Pickwick.

naar bed gaan en goed uitslapen, en niet voor morgenocblend om Jien gauwdief denken. Er is «iets zoo verfrisscbcnd als de slaap, mijnheer! zooals de kindermeid zeide, toen zij een polje papaverstroop leegsnoepte.quot;

quot;Ik geloof, dat gij gelijk hebt, Sam!quot; zeide Pickwick. quot;Maar ik moet er eerst naar vernemen, of hij hier is, en niet voornemens is om te vertrekken.quot;

quot;Laat dat maar aan mij over, mijnheer!quot; zeide Sam. quot;Ik zal eerst een goeden maaltijd bestellen, en terwijl die wordt klaargemaakt, beneden eens rond-hooren. Het zou mij machtig verwonderen, als ik den knecht niet binnen vijf minuten al zijne geheimen liet opbiechten.quot;

quot;Goed,quot; zeide Pickwick; en Sam ging terstond heen.

Binnen een half uur zat Pickwick aan een smakclijken maaltijd, en een kwartier later kwam Weller hein het bericht brengen, dat mijnheer FitzMarshall insgelijks eene afzonderlijke kamer had, maar uil gegaan w as, om in een particulier huis den avond door te brengen; dal bij den knecht uit het logement had belast om naar hem te wachten, en zijn eigen knecht bad medegenomen,

quot;Als ik morgenochtend met dien knecht een praatje maak,quot; zeide Weller, op het einde van zijn verslag, quot;zal hij mij alles vertellen wat zijn heer uitvoert.quot;

quot;Hoe weet gij dat?quot; vroeg Pickwick.

quot;O mijnheer ! dat doen de knechts altijd,quot; antwoordde Sam.

quot;O zoo, daar dacht ik niet om,quot; zeide Pickwick.

quot;En dan kunt gij overleggen wat u te doen slaat.quot;

Daar deze schikking de beste scheen, welke te maken viel, was men het spoedig eens. Sam, die van zijn meester verlof kreeg om den avond naar zijn eigen zin door te brengen, ging naar beneden, en werd spoedig door bel in de gelagkamer vergaderde gezelschap als president aan het hoofd van de tafel geplaatst, waar bij zich zoo wèl kweet, dat het gelach eu gejuich der vroolijke gasten tot in Pickwick's slaapvertrek doordrong, en zijne nachtrust ten minste drie uren verkortte.

Vroeg op den volgenden morgen was Weller bezig met alle onaangename overblijfsels der feestvreugde van den vorigen avond te verdrijven door middel van een penny's stortbad — hij had namelijk, door hel aanbod van zulk een muntstuk, een jongen heer, die aan het departement der stallen was geattacheerd, overgehaald, om hem zoolang over zijn hoofd en gezicht te pompen, totdat hij volkomen nuchter was — toen hem een jonge kwant met eene roodbruine livrei in het oog viel, die op de plaats op een bank zat, en met groote aandacht in een boekje las, dat een geestelijk gezangboekje scheen tc zijn, hoewel hij toch tussebenheide een schuinschen blik naar den man onder de pomp wierp, alsof hij niet kon nalaten te lellen op hetgeen daar voorviel.

quot;Dat is een rare vent,quot; dacht Samuel, toen hij voor het eerst den blik ontmoette van den vreemdeling met den roodbruinen rok, die een lang, bleek, leelijk gezicht, diep ingezonken oogen en een groot hoofd met lange borstelige haren had. quot;Dat is een rare vent,quot; dacht Samuel, terwijl hij zich wiesch, en verder dacht hij niet.

De man liet echter bestendig zijne oogen tusschcn Samuel en het gezangboek heen en weder gaan, alsof hij wel een gesprek had willen beginnen, zoodat Sam, om hem eene gelegenheid daartoe te geven, losweg zeide:

quot;Hoe gaat het, kameraad?quot;

quot;Het verheugt mij, dat ik zeggen kan tamelijk wel, mijnheer!quot; zeide de man zeer langzaam en afgemeten, terwijl hij zijn bock sloot. quot;Ik hoop dat gij ook welvaart, mijnheer!quot;

-ocr page 127-

Jeremias Trotter wordt onthaald.

quot;Als ik wat minder had van eene wandelende brandewijnsfleseh zou ik van morgen niet zoo duizelig zijn,quot; hernam Samuel. quot;Logeert gij hier in huis, kameraad ?quot;

De vreemdeling knikte.

quot;Hoe kwam het dan, dat gij er gisterenavond niet bij waart ?quot; vroeg Sam, terwijl hij zijn gezicht afdroogde. quot;Gij houdt toch ook wel van een pretje? — gij ziet er zoo vroolijk uit als een haars in een hoop zand,quot; vervolgde hij binnensmonds.

quot;Ik ben met mijn heer uit geweest,quot; antwoordde de vreemdeling.

quot;Hoe heet hij?quot; vroeg Weller, terwijl hij bloedrood werd, doch niet van het wrijven alleen; want er ging plotseling een licht voor hem op.

quot;Fitz Marshall,quot; antwoordde de vreemdeling.

quot;Geef mij de hand,quot; zeide Weller, naderbij komende. quot;Ik wil gaarne kennis met u maken. Uw voorkomen bevall mij, kameraad!quot;

quot;Wel dat is vreemd,quot; zeide de ander, met een zeer onnoozel gezicht. quot;Ik heb zooveel zin in u, dat ik terstond lust kreeg om wat met u te praten, toen ik u onder de pomp zag.quot;

quot;Inderdaad ?quot;

quot;Op mijn woord. Is dat niet vreemd ?quot;

quot;Het is raar,quot; zeide Sam, zich inwendig verheugende over de eerlijke eenvoudigheid van den vreemdeling. quot;Jlaar hoe heet gij, beste vriend?quot;

quot;Jeremias.quot;

quot;Dal is een zeer goede naam — de eenige, dien ik weet, waar men geen bijnaam bij gemaakt heeft. Eu uw van?quot;

quot;Troltcr. En hoe heet gij?quot;

Sam bedacht hoe zijn meester hem tol voorzichtigheid had vermaand, en antwoordde: quot;Ik heet Walker, en mijn meester Wilkens. Willen wij te zamen een slokje gaan nemen ?quot;

Trotter schonk dezen voorslag dadelijk zijn bijval, slak zijn bock in zijn zak, ging met Weller naar de gelagkamer, en weldra zalen beide, elk met een glas op kruidnagelen getrokken jenever voor zich, tegenover elkander.

quot;Wat voor soort van een dienst hebt gij wel?quot; vroeg Sain, toen hij zijn makker voor de tweede maal liet inschenken.

quot;Een slechten dienst,quot; antwoordde Jeremias.

quot;liet zal toch zoo erg niel zijn?quot; hernam Samuel.

quot;Ja waarlijk, erg genoeg. En wat nog erger is, mijn meester gaat trouwen.quot;

quot;Waarlijk ?quot;

quot;Ja; en wat nog erger is, hij wil eene rijke erfdochter uit eene kostschool schaken.quot;

quot;Hoe durft hij het ondernemen?quot; zeide Sam. quot;Zeker uil eene kostschool hier in de stad, niet waar ?quot;

Hoewel deze vraag op een zeer onverschilligen toon werd uilgesproken, loonde Jeremias met zijne gebaren duidelijk, dal hij wel begreep, dat zijn nieuwe vriend belang slelde in hel antwoord. Hij dronk zijn glas uil, zag Samuel strak in het gezicht, knipte met zijne oogen, en maakte eindelijk eene beweging met zijn arm, alsof hij den slinger eener pomp in werking bracht, waarmede hij wilde te kennen geven, dal hij zich zeiven als eene pomp beschouwde, die Samuel gaarne zou willen leegpompen.

quot;Neen, neen,quot; zeide hij ten laatste. quot;Dat mag iedereen niet welen. Dat is een geheim — een groot geheim, mijnbeer Walker!quot;

117

-ocr page 128-

Samuel Pickwick.

Daarop zette hij zijn glas ten onderste boven op de tafel, als wilde hij zijn makker herinneren, dat hij niets meer had om zijn dorst te verslaan. Sam begreep dezen wenk, en liet het glas nog eens vol sehenken, hetgeen Jeremias bijzonder wel scheen Ie bevallen.

quot;Het is dan een geheim?quot; zeide Sam.

quot;Ik zou het wel haast denken,quot; antwoordde Jeremias, met zeer veel aandacht het nieuwe glas proevende.

quot;Uw meester is zeker schatrijk, zeide Sim.

Jeremias glimlachte, en gaf met zijne rechterhand vier klappen op den zak van zijne roodbruine broek, als wilde hij zeggen, dat zijn meester zulks ook wel zou kunnen doen, zonder door het rammelen van zijn geld iemands aandacht te trekken.

quot;Zoo!quot; zeide Sam; quot;daar doet hij het dan om, niet waar?quot;

Jeremias antwoordde door een veelbeteekenenden hoofdknik.

quot;En als gij nu uw meester laat begaan, en hem die jongejuffer iaat schaken, begrijpt gij dan niet, dat gij een groote schurk zijt?quot; vroeg Weller met nadruk.

quot;Ach! dat weet ik wel,quot; antwoordde Jeremias, zijn makker zeer bedrukt aanziende. quot;Dat weet ik wel; dat is het juist wat mij rust noch duur laat. Maar wat zal ik doen?quot;

quot;Doen?quot; zeide Sam. quot;Alles aan de matres ontdekken, en uw heer lillen loopen.quot;

quot;Wie zou mij gelooven?quot; hernam Jeremias. quot;Men houdt de jongejuffer voor het puikje van onschuld cn zedigheid. Zij zou zeggen, dat het niet waar' was, en mijn meester ook. Wie zou mij gelooven? Ik zou mijn plaats kwijt raken, cn bovendien voor laster of zoo iets worden aangeklaagd. Dat is al, wat ik voor mijne waarschuwing krijgen zou.quot;

quot;Daar is wel iets van aan,quot; zeide Sam nadenkende.

quot;Als ik maar een of ander fatsoenlijk beer kende, die zich de zaak wilde aantrekken,quot; vervolgde Trotter, quot;zou ik nog eenigszins hopen, dat men het ongeluk zou kunnen voorkomen. Maar hier heb ik weder dezelfde zwarigheid, mijnheer Walker! Ik ken hier niemand in deze vreemde stad; cn als ik iemand kende, is het toch tien tegen één, of hij mij wel gelooven zou.quot;

quot;Ga met mij mede,quot; riep Sam, opspringende cn den ander bij den arm grijpende. quot;Mijn heer is juist de man, dien gij hebben moet.quot; En na eenige tegenstribbeling bracht Sam zijn nieuw gevonden vriend naar de kamer van Pickwick, wien hij Trotter voorstelde, cn tegelijk verhaalde wat zij te zamen gesproken hadden.

quot;Het doet mij zoo aan, mijnheer, dat ik mijn meester heb verraden!quot; snikte Jeremias Trotter, terwijl hij een bijzonder klein roodgeruit zakdoekje voor zijne oogen hield.

quot;Die aandoening doet u zeer veel eer aan,quot; hernam Pickwick; quot;maar het is niettemin uw plicht.quot;

quot;Ik weet wel, dat het mijn plicht is, mijnheer!quot; zeide Jeremias met de grootste ontroering. quot;Wij moeten allen onzen plicht betrachten, mijnheer! en dat tracht ik met alle nederigheid te doen, mijnheer! Maar het is toch een hard geval, mijnheer! als men een meester moet verraden, wiens klceren men draagt en wiens brood men cel, al is hij een schurk, mijnheer!quot;

quot;Gij zijt een braaf man,quot; zeide Pickwick, die inderdaad getroffen w as; quot;een eerlijk man.quot;

quot;Kom, kom !quot; zeide Sam, wien het schreien van Jeremias schrikkelijk begon

118

-ocr page 129-

Berouwvol voorstel van Trotter.

Ie vervelen. quot;Schei nu maar uit met al dat warm water gieten. Dat maakt immers toch niets uit ?quot;

quot;Sam !quot; zeidc Pickwick verwijtend : quot;het spijl mij, dal gij zoo weinig eerbied hebt voor de aandoeningen van dezen jonkman.quot;

quot;Met zijne aandoeningen heb ik vrede, mijnheer! antwoordde Sam; quot;maar als ze zoo machtig mooi zijn, zou het jammer wezen, dat hij ze verloor. Daarom zou ik hem raden om ze liever in zijne eigene borst te bewaren, dan ze zoo roekeloos te laten wegwasemen; vooral, daar het toch niets helpt. Tranen hebben nog nooit eene klok opgewonden, of eene stoommachine gedreven. Als gij weer eens in een rookgezelschap komt, brave jongen, stop dan uwe pijp met die spreuk, en steek nu dat lapje katoen maar in uw zak. liet is niet mooi genoeg, om er zoo mee te staan zwaaien als een koorddanser.quot;

quot;Sam heeft gelijk,quot; zeidc Pickwick, zich tot Jeremias koerende, quot;hoewel hij zijne meening op eene eenigszins ruwe en somtijds onverstaanbaré manier te kennen geeft.quot;

quot;Hij beeft groot gelijk,quot; zeidc Jeremias: quot;en ik zal mijne aandoeningen bedwingen.quot;

quot;Goed,quot; zeide Pickwick. quot;Maar waar is nu die kostsschool?quot;

quot;liet is een groot, oud huis van rooden steen, even buiten de stad, mijnheer !quot; antwoordde Trotter.

quot;En wanneer zal dat laaghartige plan ten uitvoer worden gebracht — wanneer zal de vlucht plaats hebben ?quot;

quot;Van nacht, mijnheer!quot; antwoordde Jeremias.

quot;Van nacht ?quot; herhaalde Pickwick.

quot;Nog dezen nacht,quot; zeide Jeremias., quot;Dat is het juist, wal mij zoo ongerust maakt.quot;

quot;Dan moeten er aanstonds maatregelen worden genomen,quot; zeide Pickwick. quot;Ik zal dadelijk naar de jufvrouw gaan, onder wier opzicht het meisje zich thans bevindt.quot;

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer!quot; zeide Jeremias; quot;maar dat zou juist de verkeerde weg zijn.quot;

quot;Hoezoo?quot; vroeg Pickwick.

quot;Mijn meester is geweldig listig, mijnheer!quot;

quot;Dat weet ik,quot; zeide Pickwick.

quot;Hij heeft de oude vrouw zoo voor zich ingenomen, mijnheer,quot; hervatte Jeremias, quot;dat zij volstrekt niets kwaads van hem zou gelooven, al wildet gij het ook op uwe bloote knieën bezweren; vooral, daar gij goen ander bewijs hebt, dan het zeggen van een knecht, van wien zij licht zou denken — en mijn meester zou dal zeker zeggen — dat hij weggejaagd was, en zich op deze wijze wilde wreken.quot;

quot;Wat zou er dan gedaan moeten worden?quot; vroeg Pickwick.

quot;Niets zou de dame overtuigen dan de schuldigen op beeterdaad te betrappen, en te zien dat zij werkelijk met elkander de vlucht namen,quot; zeidc Jeremias.

quot;Al de oude katten willen met geweld met den kop tegen een muur loopen,quot; merkte Wcller tusschen twee haakjes aan.

quot;Maar het zou toch moeilijk gaan om hem zoo op beeterdaad te betrappen, vrees ik ?quot; zeide Pickwick.

quot;Dat weet ik al niet, mijnheer!quot; zeide Jeremias, na eene poos nadenkens. quot;Ik geloof, dat bet gemakkelijk te doen zou zijn.quot;

quot;Hoe dan ?quot; vroeg Pickwick.

119

-ocr page 130-

Samuel Pickwick.

quot;Wel,quot; licrnam Jercmias: quot;mijn meester en ik zullen om tien uren door eene van de meiden in de keuken ■« orden weggestopt. Ais het huisgezin naar bed is, komen wij uit de keuken en de jongejuffer uit hare slaapkamer. Er staat een postrijtuig te wachten, en wij rijden heen.quot;

quot;Wel nu !quot; zeidc Pickwick.

quot;Wel, mijnheer! Ik dacht, als gij in den tuin achter liet huis stond te wachten, alleen....quot;

quot;Alleen V' vroeg Pickwick : quot;waarom alleen ?quot;

quot;Ik vind het nog al natuurlijk,quot; antwoordde Jeremias, quot;dat de oude vrouw, bij zulk eene aanstootelijke ontdekking, liefst zoo weinig personen tegenwoordig zal willen hebben, als mogelijk is. En de jongejuffer ook, mijnheer! — het zou toch best zijn haar zooveel mogelijk te verschooncn.quot;

quot;Gij hebt gelijk,quot; hernam Pickwick. quot;Die bedenking is een bewijs der kieschheid van uw gevoel. Wat verder?quot;

quot;Wel, mijnheer! ik had gedacht, als gij in den tuin wildet wachten, zou ik u, precies om half twaalf, door de achterdeur inlaten; dat zou juist het rechte oogenblik zijn, om de ontwerpen te verhinderen van den slechten man, door wien ik mij zoo ongelukkig heb laten verstrikken.quot; Hier slaakte Jeremias een diepen zucht.

quot;Wees daar niet bedroefd om,quot; zeide Pickwick. quot;Indien hij slechts een aasje van die kieschheid bezat, die u in uw nederigen stand onderscheidt, was er nog iets goeds van hem te hopen.quot;

Jeremias Trotter maakte eene diepe buiging, en in weerwil van Wcller's * vorige strafpredikatie, kwamen hem de (ranen weder in de oogen,

quot;Ik heb nog nooit zulk een vent gezien,quot; zeide Sam. quot;Ik geloof dat hij een waterketel in zijn hoofd heeft, waarvan de kraan altijd openstaat.quot;

quot;Sam!quot; zeide Pickwick met geslrengen ernst: quot;houd uw mond.quot;

quot;Als 't u belieft, mijnheer!quot; hernam Wellcr.

• quot;Ik heb geen zin in datplan,quot; zeidePickwick, nadat hij eene poos ernstig had nagedacht. quot;Waarom zou ik de bloedverwanten der jongejuffer niet waarscl.uwen ?quot;

quot;Omdat zij meer dan honderd mijlen hier vandaan wonen, mijnheer!quot; ; antwoordde Jeremias.

quot;Dat is den spijker op den kop geslagen,quot; zeide Sam bij zich zeiven.

quot;En de tuin,quot; zeide Pickwick, quot;hoe zal ik er inkomen?quot;

quot;De muur is zeer laag, mijnheer! en uw knecht zal u wel een zetje geven.quot;

quot;Mijn knecht zal mij wel een zetje geven ,quot; herhaalde Pickw ick werktuigelijk. quot;Maar gij zult toch oppassen, dat gij bij de deur blijft om mij in te laten ?quot;

quot;Gij kunt niet mis hebben, mijnheer! Er is maar ééne deur, die in den ! tuin uitkomt. Klop maar zachtjes aan, als gij de klok hoort slaan, en ik zal terstond opendoen.quot;

quot;Ik heb weinig zin in het plan,quot; zeide Pickwick. quot;Maar daar ik niets anders kan bedenken, en het geluk der jongejuffer voor haar geheel volgend leven op het spel staat, zal ik het aannemen. Ik zal zorgen, dat ik ei ben.quot;

Zoo werd Pickwick door zijne aangeboren goedhartigheid en menschen-liefde voor de tweede maal in eene onderneming gewikkeld, welke hij zich zeer gaarne had willen van den hals schuiven.

quot;Hoe heet het huis?quot; vroeg Pickwick.

quot;Westgate-House, mijnheer! Als gij de stad uitkomt, slaat gij rechtsom. Het huis slaat geheel op zich zelf, een eindje van den weg af; en dc naam staat op eene koperen plaat op de deur.quot;

r

120

-ocr page 131-

Mijnheer Pickwick liqt in hinderlaag.

quot;O, ik weet het,quot; zeidc Pickwick. quot;Ik heb hel voorheen eens gezien. Gij kunt u op mij verlaten.quot;

Jcremias maakte weder eene buiging, en wilde zich verwijderen, toen Pickwick hem een guinje in de hand stopte.

quot;Gij zijt een braaf man,quot; zeidc Pickwick, quot;en ik bewonder uwe rechtschapenheid. Geen dank! Denk er om — elf uur.quot;

quot;Ik zal het niet vergeten, mijnheer!quot; antwoordde Jcremias Trotter, en verliet door Sam gevolgd het vertrek.

quot;Zeg, vriend !quot; zeidc de laatste: quot;dat huilen is toch waarlijk zulk een slecht ambacht niet. Voor zulk een fooitje zou ik zeil mijne oogen laten overloopen als eene goot in eeu stortregen.quot;

quot;Die tranen komen uit het hart, mijnheer Walker!quot; zeidc Jcremias op een plechtigen toon. quot;Goeden morgen, mijnheer!quot;

quot;O gij huilebalk!quot; dacht Sam, terwijl hij Jcremias nazag, quot;Maar dat is hetzelfde; wij hebben u toch alles lalcn opbiechten.quot;

Wij kunnen niet juist zeggen wat Jcremias Trotter bij zich zelven dacht, omdat wij het nooit zijn te weten gekomen.

De dag verliep; het werd avond ; en een weinig vóór tienen kwam Sam bericht brengen, dat Jingle en Jcremias te zanien waren uitgegaan, dat hun goed gepakt was, en dat zij een postrijtuig hadden besteld. Het scheen derhalve, dat de aanslag, waarvan Jeremias gesproken had, ten uitvoer zou worden gebracht.

Het werd half elf, en Pickwick maakte zich gereed om zijne netelige taak te aanvaarden. Sam reikte hem ziju jas aan; maar hij wilde dien niet aantrekken, uit vrees dat dit kleedingstuk hem bij het overklimmen van den muur hinderlijk zou zijn, eu hij begaf zich met zijn bediende op weg.

Het was lichte maan; maar zij hield zich achter wolken schuil. Het regende wel niet, maar het was zoo buitengemeen donker, dal de weg bijna niet te onderscheiden was. De lucht was zoel en drukkend; een flauw weerlicht speelde aan den gezichteinder, en dit was het eenige licht, dat de zwarte duisternis, die alle voorwerpen verborgen hield, eenigszins afwisselde. Geluid hoorde men in het geheel niet, behalve het blaffen van een paar onrustige wachthonden in de verte.

Zij xnmlen echter het huis, lazen met moeite den naam op de deur, en gingen den muur langs, totdat zij aan den achterkant van den tuin kwamen.

quot;Als gij mij er over geholpen hebt, Sani, moet gij maar weder naar de herberg gaan,quot; zeidc Pickwick, quot;en blijven wachten tot ik terugkom.quot;

quot;Jawel, mijnheer!quot;

quot;Grijp mij nu bij mijn been, en als ik quot;over!quot; zeg, til mij dan zachtjes op.quot;

quot;Wees maar gerust, mijnheer!quot;

Nadat hij deze afspraak had gemaakt, greep Pickwick zich met beide handen hoven aan den muur, en gaf bel sein quot;over!quot; dat zeer letterlijk werd gehoorzaamd.

Hetzij Pickwick lichter was dan zijn knecht dacht, of dat Sam's opvatting van de kracht van een klein zetje sterker was dan die van zijn meester, het onmiddellijk gevolg van zijne hulp was, dat de onsterfelijke man in eens over dea muur werd gewipt, zoodat hij aan den anderen kant op eenige kruis-bessenstruiken en vervolgens, zoolang bij was, op den grond nederkwam.

quot;Ik hoop, dal gij u niet bezeerd hebt, mijnheer!quot; zeidc Sam, hard fluisterend, zoodra hij zich hersteld had van zijne verwondering over dit plotseling verdwijnen van zijn meester.

--i

121

-ocr page 132-

Samuel Pickwick.

quot;Ik heb mij gewis niet bezeerd, Sam!quot; zeide Pickwick, aan den anderen kant van den muur. quot;Maar ik vrees cenigszins, dat gij mij bezeerd hebt.quot;

quot;Ik hoop van neen, mijnheer!quot; zeide Sam.

quot;Het komt er niet op aan,quot; zeide Pickwick opstaande. quot;Het zijn maar een paar schrammen. Ga nu heen, ol men zal ons booren.quot;

quot;Dag, mijnheer!quot;

quot;Dag, Sam!quot;

Sam sloop stil heen, en liet Pickwick alleen in den tuin.

Nu en dan scheen er een licht door een ol' ander venster, en daarna op den trap, alsof de bewoners van het huis zich ter rust begaven. Daar Pickwick vóór het afgesproken uur niet te dicht bij de deur w ilde komen, bleef hij in een hoek zitten en wachtte op zijn tijd.

Het was een toestand, juist geschikt om iemand beangst te maken; maar Pickwick gevoelde geene ongerustheid of angst. Hij wist, dat hij een goed oogmerk had, en verliet zich onvoorwaardelijk op den edeldenkenden Jeremias. Het was wel cenigszins centoonig, om niet te zeggen vervelend; maar een denkend mensch kan zich altijd door overpeinzing afleiding verschaffen. Pickwick had zich half in slaap gepeinsd, toen hij door het slaan eener klok in den omtrek werd opgewekt — het sloeg halftwaalf.

quot;Nu is het tijd,quot; dacht Pickwick bij zich zeiven, terwijl hij voorzichtig opstond. Hij keek naar bel huis: er was geen licht meer te zien, en de vensterluiken waren gesloten — alles was zonder twijfel naar bed. Hij sloop op zijne teenen naar do deur cn klopte zachtjes aan. Er verliep eenige lijd,quot; zonder dat men opendeed; toen klopte bij nog eens, maar wat liarder, en vervolgens nog eens, weder wat harder.

Eindelijk hoorde hij voetstappen op de trap, cn daarop scheen het licht eener kaars door het sleutelgat. Er werden eonige sluitboomen en grendels afgelicht en afgeschoven, en de deur werd langzaam geopend.

De deur ging naar buiten open, en naarmate zij wijder geopend werd, ging Pickwick achteruit om er achter te blijven. Hoe groot was zijne verbazing, toen hij uil voorzichtigheid eens even om den hoek keek, cn zag, dat de persoon, die de deur geopend had, niet Jeremias Trotter, maar cene meid was, die eene kaars in bare hand had. Pickwick trok zijn hoofd spoedig weder terug.

quot;Het is zeker de kat geweest, Sara!quot; zeide de meid tegen eene andere, die nog in huis was. quot;Poes, poes, poes!quot;

Maar daar geene kal zich door dit geroep liet lokken, deed de meid de deur langzaam weder dicht, en liet Pickwick recht legen den muur staan.

quot;Dat is vreemd,quot; dacht Pickwick. quot;Zij zijn zeker later dan gewoonlijk opgebleven. Hoe ongelukkig, dat zij daartoe juist dezen nacht hebber gekozen!quot; Met deze gedachte sloop hij voorzichtig weder naar zijn hoek, om te wachten totdat hij het sein veilig zou kunnen herhalen.

Hij had daar nog geen vijf minuien gezeten, toen er een felle bliksemstraal kwam, die door een ratelenden, lang in de verte voortrollenden donderslag werd gevolgd; terstond daarop volgde een tweede hliksemstraa', nog feller dan de eerste, en een tweede donderslag, nog geweldiger dan de vorige; cn een oogenblik later begon het met groote droppels te stortregenen.

Pickwick wist zeer wel, dat een boom gedurende eene onweersbui een gevaarlijke nabuur is. Hij had een boom voor zich, een anderen achter zich, cn nog twee aan beide zijden. Indien hij bleef waar hij was, kon hij licht

I-

422

-ocr page 133-

De man a-Mer de deur.

het slachtoffer van een ongelukkig toeval worden; indien hij zich in het midden van den tuin liet zien, liep hij gevaar om als een verdacht persoon in hechtenis te worden genomen. Een paar malen beproefde hij den muur over te klimmen; maar daar hij thans niemand had, om hem een zetje te geven, hadden zijne pogingen geen ander gevolg, dan dal hij zijne knieën en schenen schaafde en zich geweldig in het zweet werkte.

quot;Welk ecu verschrikkelijke toestand!quot; zuchtte Pickwick, toen hij zijne nuttelooze inspanning staakte, en zijn voorhoofd afveegde. Hij keek naar het huis —- alles was donker, zij zouden nu wel naar hed zijn. Hij wilde het sein nog eens beproeven.

quot;ij stapte op zijne teencn over den natten grond, en tikte aan de deur Hij hield zijn adem in, en luisterde voor het sleutelgat. Hij hoorde niets; het was vreemd. Nog eens geklopt en geluisterd. Nu hoorde hij lluisteren, en daarop riep eene stem: quot;Wie is daar?quot;

quot;Dat is Jeremias niet,quot; dacht Pickwick, terwijl hij spoedig weder vlak tegen den muur ging staan. quot;Het is eene vrouwenstem.quot;

Nauwelijks had hij tijd gehad om dit besluit op te maken, toen hel venster eener bovenkamer werd opgeschoven, en drie of vier schelle vrouwenstemmen de vraag herhaalden: quot;Wie is daar?quot;

Pickwick durfde zich niet bewegen. Het bleek duidelijk, dat de geheele kostschool op de been was. Hij besloot om stil te blijven staan, totdat de opschudding bedaard was, en dan eene bovenmenschelijke poging aan te wenden, om den muur over Ie klimmen, of er zijn leven voor te laten.

Gelijk al zijne besluiten, was dit het beste, dat in de gegeven omstandigheden te nemen was; maar ongelukkig was het op het denkbeeld gebouwd, dat men het niet wagen zou dc deur weder te openen. Hoe groot was derhalve zijne ontsteltenis, toen hij de grendels hoorde afschuiven, en dc deur langzaam zag opengaan. Hij ging weder stap voor stap achteruit; maar wat zou hij doen, wanneer de dikte van zijn lichaam verhinderde, dat dc deur zoo wijd mogelijk geopend werd?

quot;Wie is daar?quot; riep een koor van schelle stemmen, dat uit de eigenares van dc kostschool, drie secondantes, vijf meiden en dertig kosljongejuffers bestond, allen half gekleed, en meestal met papillotten in het haar. Pickwick zeide natuurlijk niet wie er was: en nu begon het koor met allerlei variation het lied van: quot;Hemel, wat ben ik verschrikt!quot;

quot;Sara!quot; riep de abdis van bet jonge jufvrouwenklooster, die geheel achteraan bij de trap was blijven staan, tot dc keukenmeid: quot;Sara! waarom gaat gij niet een eindje den tuin in?quot;

quot;Ik wou, als 't u belieft, niet graag,quot; zeide de keukenmeid.

quot;Wat is die keukenmeid toch een dom schepsel!quot; zeiden de dertig kost-juffertjes.

quot;Spreek mij niel tegen, Sara!quot; zeide de abdis met groote deftigheid. quot;Ik zeg u, dat gij oogenbikkclijk eens in den tuin gaat zien.quot;

l)c keukenmeid begon te schreien, en de werkmeid zeide dat het schande was, voor welke onbeschoftheid haar staandevoets de huur werd opgezegd.

quot;Hoort gij niet, Sara?quot; ric|) de abdis, ongeduldig met haar voet stampende.

quot;Hoort gij de jufvrouw niet?quot; vroegen de drie secondantes.

quot;Wat is die keukenmeid toch impertinent!quot; zeiden dc dertig kostjufleiijes.

De ongelukkige keukenmeid, op deze wijze in het nauw gebracht, ging een paar slappen vooruit, met hare kaars in zulk eene richting, dat zij onmogelijk

123

-ocr page 134-

12i Samuel Pickwick.

iets kon zien, en zeide toen, dat zij niets zag, en dat het zeker dc wind was geweest. Men wilde juist de deur weder sluiten, toen een nieuwsgierig kost-juffertje, dat tusschen de reet van de deur had gekeken, zulk een vreeselijk gegil aanhief, dat keukenmeid, werkmeid en al de voorsten hals over kop naar binnen stormden.

quot;Wat scheelt mejuffer Smithers toch?quot; vroeg de abdis, toen de bedoelde jongejuffer zich gereed maakte om het op de zenuwen te krijgen, i quot;O — o — die man — die man achter de deur !quot; gilde mejuffer Smithers.

Niet zoodra had de abdis dezen noodkreet gehoord, of zij snelde naar boven naar haar slaapvertrek, deed de deur op het nachtslot, en viel toen op haar gemak in flauwte. De kostjufferljes, secondantes en meiden namen de vlucht naar dc trap; en nooit had iemand zulk gillen, flauwvallen en dringen bijgewoond. Te midden dezer opschudding kwam Pickwick uit zijn schuilhoek te voorschijn.

quot;Dames — lieve dames!quot; zeide Pickwick.

quot;Hij houdt ons nog voor den gek!quot; riep dc oudste en leclijkste der secondantes. quot;O, die booswicht!quot;

quot;Dames !quot; schreeuwde Pickwick, wien zijn toestand wanhopig maakte, met eene vervaarlijke stem. quot;Luistert toch! Ik ben geen dief. Ik kom alleen om dc vrouw van bet huis.quot;

quot;O, welk een wreedaardig monster !quot; riep eene andere secondante. quot;Hij wil jufvrouw Tomkins vermoorden.quot;

Nu volgde een algemeen gegil.

quot;Gaat toch de brandklok luiden !quot; riep een dozijn stemmen.

quot;Neen — neen!quot; riep Pickwick. quot;Ziet mij toch aan! Zie ik er uil als een dief? Lieve dames! bindt mij handen eu voeten, of sluit mij op in eene kast, zoo gij verkiest; maar hoort loch wat ik te zeggen heb!quot;

quot;Hoe zijl gij in den tuin gekomen ?quot; vroeg de werkmeid met eene flau we stem.

quot;Roept de jufvrouw, cn ik zal haar alles zeggen,quot; schreeuwde Pickwick zoo hard hij kon. quot;Iloept haar — weest maar stil, en roept haar; en gij zult alles hooren.quot;

Misschien was het Pickwick's voorkomen, of misschien was het nieuwsgierigheid — zoo onweerstaanbaar voor een vrouwelijk gemoed — om iets te hooren, dat thans achter een geheimzinnig gordijn verborgen was, waardoor het ver-: standigste gedeelte der schoolinrichting — vier of vijf personen bedragende — bewogen werd om een weinig te bedaren. Dooi' deze werd het voorstel gedaan, dat Pickwick, ten bewijze zijner oprechtheid zich terstond zou laten opsluiten; en deze heer was dadelijk bereid om in eene kast te stappen, waarin de dagscholieren hare hoeden ophingen. Zoodra hij w as opgesloten, vatten al de dames moed; jufvrouw Tomkins werd bijgeholpen, naar beneden gebracht cn i het verhoor begon.

quot;Waarom zijt gij in mijn tuin gekomen, man?quot; vroeg jufvrouw Tomkins met eene flauwe stem.

I quot;Ik wilde u waarschuwen, dat eene van uwe jongejuffers zich van nacht

zou laten schaken,quot; antwoordde Pickwick in de kast.

, quot;Laten schaken?quot; riep het gcheele koor. quot;Door wien?quot;

quot;Door uw vriend Charles Fitz Marshall.quot;

quot;Mijn vriend? Ik ken zoo iemand niet.quot;

quot;Anders Alfred Jingle.quot;

quot;Ik heb dien naam nooit in mijn leven gehoord.quot; I_ ________

-ocr page 135-

Mijnheer Pickwick en Sam Welter in den strik gevallen. 125

quot;Dan ben ik bedrogen en belogen,quot; zeide Pickwiek. quot;Ik ben bet slachtoffer eener sebandelijke samenspanning. Zend loeb iemand naar de Engel, lieve jufvrouw! als gij mij niet gelooft. Zend iemand naar de Engel om den kneebt van Samuel Pickwick te balen.quot;

quot;Hij moet toch een fatsoenlijk man zijn — bij heelt een knecht bij zich,quot; zeide jufvrouw Tomkins tot eene der secondantes.

quot;Als het waar is, bad die knecht wel beter op hem mogen passen,quot; zeide de secondante. quot;Ik voor mij geloof, dat hij ecu krankzinnige is, en die zoogenoemde knecht zal zijn bewaker wezen, jufvrouw!quot;

quot;Gij kunt wel gelijk hebben, jufvrouw Gwyn !quot; hernam jufvrouw Tomkins. quot;Laat twee van de meiden naar de Engel gaan, en de anderen bier blijven, om ons te beschermen.quot;

Dientengevolge werden twee meiden naar de Engel gezonden, om Samuel Weiier te halen, cn de drie andere bicven achter, om jufvrouw Tomkins, de drie secondantes cn de dertig kostjuffertjes te beschermen. Pickwiek ging in de kast op eene hoededoos zitten, cn wachtte met al den moed en de standvastigheid, die hij kon verzamelen, de terugkomst der afgevaardigden af.

Er verliep anderhalf uur, voordat zij terugkwamen, cn toen dit eindelijk gebeurde, herkende Pickwick, behalve de slem van zijn knecht, nog twee andere stemmen, die hem gemeenzaam in de ooren klonken, hoewel hij zich maar niet kon bedenken, aan wie die stemmen toebehoorden.

Er volgde een kort gesprek. De deur werd geopend, Pickwick kwam uit de kast, en zag nu de gezamenlijke bewoners van Westgate-House, ' Samuel Weller en den ouden Wardle met zijn aanstaanden schoonzoon Trundle voor zich staan.

quot;Beste vriend!quot; zeide Pickwiek, terwijl hij Wardle driftig bij de hand vatte; quot;geef toch om 's Hemels wil deze jufvrouw de noodige inlichtingen, om haar te doen begrijpen, in welk een ongelukkigen en vreeselijken toestand ik mij bevind. Gij zult zeker alles reeds van mijn kneebt gehoord hebben. Zeg toch in allen gevalle, dal ik geen dief en niet krankzinnig ben.quot;

quot;Dat heb ik al gezegd, dat heb ik al gezegd, beste vriend!quot; antwoordde Wardle, terwijl hij de rechterband van zijn vriend drukte, en Trundle de linkerhand vatte.

quot;En wie gezegd heeft, of nog zegt, dat mijn heer een gek of een dief is,quot; viel Sam hierop in, terwijl hij manhaftig vooruitstapte, quot;die is zoover van de waarheid, als hij met mogelijkheid maar wezen kan. En wanneer bier in huis manspersonen mochten zijn, die dat gezegd hebben of nog zeggen, zal ik hun met veel pleizier beduiden dat zij het mis hebben, als de dames maar wat uit den weg willen gaan, cn hen één voor één laten boven komen.quot; Nadat Weller deze uitdaging met zeer veel drift had uitgesproken, sloeg bij met zijne vuist in zijne vlakke hand, en wierp daarbij jufvrouw Tomkins een vriendelijk lonkje toe, die, wel verre van Sam's vriendelijkheid te beantwoorden, zich bovenmate ergerde, dat iemand denken kon, dal er, in den omtrek van haar Instituut voor Jongcjufvrouwen, manspersonen zouden worden geduld.

De samenloop van omstandigheden, die Pickw ick in zijn tcgenwoordigen toestand bad gebracht, was spoedig opgehelderd, maar noch onder weg naar de herberg, noch bij het avondmaal, dat hij zoo hard noodig bad, was er een woord uil hem te krijgen. Hij scheen nog geheel verbijsterd. Slechts eenmaal wendde, bij zich tot Wardle, cn vroeg:

-ocr page 136-

I

; 120

I _

:

quot;lloe komt gij hier?quot;

j quot;Trundle cn ik wilden hier wal komen jagen,quot; zeide Wardle. quot;Wij zijn j van avond pas hier gekomen, cn waren zeer verwonderd, toen wij van uw knecht hoorden, dat gij ook hier waart. Maar ik ben blijde, dat ik u gevonden hel),quot; vervolgde, de vroolijke oude man, terwijl hij Pickwick op de schouders klopte. quot;Wij zullen nog een prettig uitstapje doen, en Winkle gelegenheid geven om zijn schot te verbeteren, —niet waar, oude jongen?quot;

Pickwick gal' geen antwoord; hij vroeg zell's niet naar zijne vrienden te Dingley-Dell, maar begaf zich kort daarop naar zijne kamer, nadat hij Sam belast bad, om de kaars te komen halen, wanneer hij schelde.

Na verloop van eenigen tijd schelde hij, en Wcller trad binnen.

quot;Sam!quot; zeide Pickwick ziju hoofd van het kussen oplichtende.

quot;Mijnheer!quot; zeide Samuel.

Pickwick zweeg, en Wcller snoot de kaars.

quot;Sam?quot; zeide Pickwick nog eens, als met cene wanhopige inspanning.

quot;Mijnheer!quot; zeide Samuel weder.

quot;Waar is die Jercmias Trotter?quot;

quot;Hij is voort, mijnheer!quot;

quot;Met ziju meester, denk ik ?quot;

quot;Meester, of kameraad, of wat hij wezen mag, hij is met hem meegegaan,quot; antwoordde Samuel. quot;Dat paar behoort bij elkander, mijnheer!quot;

quot;Ik geloof, dal Jingle de lucht beeft gekregen van mijn voornemen,quot; zeide quot;Pickwick, half stikkende, quot;en dien kerel heeft gebruikt, om u oie historie op de mouw te spelden — hc?quot;

quot;Zoo is bet ook, mijnheer!quot; antwoordde Sam.

quot;Het was zeker alles gelogen?quot;

quot;Van het begin lol het einde, mijnheer! Hij heeft ons aardig bij den neus gehad.quot;

quot;Ik geloof, dat hij ons een andermaal niet zoo gemakkelijk zal ontkomen, Sam!quot; zeide Pickwick.

quot;Dat geloof ik ook, mijnheer!quot;

quot;Als ik dien Jingle weer tegenkom, waar het ook wezen mag,quot; zeide Pickwick, terwijl hij met zijne vuist een deuk in zijn kussen sloeg, quot;zal ik hem niet alleen ontmaskeren, gelijk hij verdient , maar hem met eigene handen afranselen, of ik zal geen Pickwick hceten.quot;

quot;En wanneer ik dien huilebalk mei zijne zwarte sluike haren weer tegenkom,quot; zeide Sam, quot;zal ik zijne oogen in goeden ernst laten overloopen, of ik zal geen Wcller heelen. Goeden nacht, mijnheer!quot;

Hel gestel van Pickwick, anders vrij gezond cn sterk, w as niet bestand tegen zulk cene opeenstapeling van schokken, als hel in dezen merkwaardigen nacht had ondergaan. In de nachtlucht te worden gewasschen en in cene dompige, dichtgesloten kast gedroogd, is een even gevaarlijke als zonderlinge reinigings-manier. Pickw ick had eene zware verkoudheid opgedaan, die hem I een paar dagen lang in bed hield. Doch, ofschoon hij aldus aan eene lichamelijke ongesteldheid leed, had echter de ziel des grooten mans hare volle ! kracht en opgeruimdheid. Zelfs zijne ergernis over den streek, dien Jingle hem gespeeld bad, was verdwenen, en hij Inchte zonder ecnig verdriet ol verlegenheid mede, wanneer hel verhaal zijner rampen den ouden Wardle deed uitschateren. Den derden dag was hij weder wel genoeg, om des avonds, in den kring zijner vrienden, zijne herstelling met een goed glas wijn te vieren.

Samuel Pickwick.

-ocr page 137-

1,11

Mijnheer Winkle, bewerker van huiselijke oneenigheid.

XVI.

WAARIN TWEE DIXGEN BEWEZEN WORDEN: EERSTELIJK DE KRACHT VAN EEN ZENUWTOEVAL, EN TEN TWEEDE DE MACHT DER OMSTANDIGHEDEN.

Twee dagen na hel dejeuner van mevrouw Hunter bleven de Pickwickisten | te Eatanswill, en wachtten met angstig verlangen naar eenig bericht van I hun gecerden leidsman. Tupman en Stock wall waren weder aan zich zelven | overgelaten ; want Winkle liet zich door cene dringende uitnoodiging overhalen, om bij Pott in huis te blijven logeeren, en wijdde al zijn tijd aan het gezelschap der beminnelijke eebtgenoote van dezen heer. Om zijn geluk volkomen te maken, voegde Pott zeil' zich tusschcnbeide bij het gezelschap. Diep verzonken in zijne plannen tot bevordering van het algemeen welzijn, en tot vernieling van den Independent, was deze groote man niet gewoon van de trotsche hoogte, waarop zijn verstand hein plaatste, tot de laagte van gewone menschen af te dalen. Thans echter, als het ware om zijne achting voor iedcren Piekwickist te toonen, stapte hij van zijn troon, en wandelde op den vlakken grond, terw ijl hij zijn gesprek naar het begrip der alledaagsche w ezens inrichtte, met welke hij zich verwaardigde te verkeeren.

Daar dit de handelwijze was, welke de vermaarde man ten opzichte van Winkle in acht nam, zal men zich licht kunnen verbeelden hoe groot de verwondering van dezen laatsten was, toen, terwijl hij alleen in de voorkamer op het ontbijt zat te wachten , de deur haastig geopend en schielijk weder gesloten werd, en Pott met trotsche schreden op hem af kwam. zijne aangebodene hand wegstiet, en hem met eene schorre stem toesnauwde: quot;Slang!quot;

quot;Mijnheer!quot; riep Winkle uit, van zijn stoel opspringende.

quot;Slang, mijnheer!quot; herhaalde Pott met eene gillende stem; toen vervolgde hij op een zwaren, brommenden toon: quot;Slang, zeg ik, mijnheer! Neem het op zooals gij wilt.quot;

Wanneer nu iemand, van wien gij den vorigen avond zeer vriendschappelijk afscheid hebt genomen, u, als gij hem des morgens wederziet, met den naam van slang begroet, is het niet onredelijk te vermoeden, dat er in dien tusschcntijd iets onaangenaams is voorgevallen. Dit dacht Winkle ook. Wat echter het opnemen van het woord slang betrof, wist hij niet juist hoe dit best te doen, en zeide derhalve, toen hij zich een poosje bedacht had :

quot;Slang, mijnheer Pott! Wat meent gij, mijnheer? Is het gekheid?quot;

quot;Gekheid, mijnheer ?quot; riep Pott uit, met eene beweging zijner hand, als wilde hij zijn gast den trekpot naar het hoofd werpen. quot;Gekheid, mijnheer? — Maar neen, ik wil bedaard blijven!quot; En ten bewijze zijner bedaardheid, wierp hij zich schuimbekkend op een stoel.

quot;Maar, mijn lieve man!quot; begon Winkle.

quot;Lieve man?quot; viel Pott hem in de rede. quot;Hoe durft gij zoo iets tegen mij zeggen, mijnheer? Hoe durft gij mij in het gezicht zien, en dat zeggen?quot;

quot;ü, als gij zoo begint,quot; hernam Winkle. quot;Hoe durft gij m ij in het gezicht zien, en slang tegen mij zeggen?quot;

quot;Omdat gij het zijt.quot;

quot;Dat zult gij mij bewijzen, mijnheer!quot; riep Winkle driftig uit.

Op het diepzinnige gelaat des redacteurs vertoonde zich een kwaadaardige grimlach, terwijl hij den Independent van dien morgen uit zijn zak haalde.

127

-Jiï

-ocr page 138-

Samuel Pickwick.

I

128

met zijn vinger op cc.i artikel wees, en het hkd, over de tafel heen. Winkle toesmeet. Deze nam het papier op, en las het volgende:

quot;Onze verachtelijke tegenstander heeft de vermetelheid gehad, om, in ecnige laffe aanmerkingen over de laatste verkiezing, het heiligdom des huiselijken levens te schenden, en, op eene zeer onkiesehe wijze, de persoonlijke aangelegenheden van onzen gewezen candidaat, deu heer Fizkin, aan te roeren, die, hieraan twijfelen wij niet, in weerwil zijner tegenwoordige, onverdiende en alleen voor zijne vijanden schandelijke nederlaag, eenmaal onze vertegenwoordiger zal wezen, iloe durft onze laaggeestige tegenslander zoo iets onderslaan? Wat zou de schavuit zeggen, indien wij, evenals hij, alle wel-voegclijkheid den schop gaven, en de gordijn ophieven, die gelukkig zijn huiselijk leven voor de bespotting, om niet te zeggen verfoeiing, van het algemeen bewaart! Wat zou hij zelf zeggen, indien wij slechts bijzonderheden aanhaalden, die door de geheele stad bekend zijn, en die iedereen met eigene oogen ziel, behalve onze blinde tegenstander, — wat, indien wij de regelen plaatsten, die ons zoo op het oogenblik door een vernuftig medeburger en correspondent worden toegezonden ?

OP EEN VUILEN POT.

O Pot, met recht hier vuil geheeten!

Als gij het maar hadt kunnen weten.

Toen ge u liet binden door de trouw,

Hoe zij u nog eens foppen zou,

Dan zoudt ge, al zijt gij nog zoo'n kinkel,

'k Geloof het vast, veel liever toen,

Want nu moet gij het toch wel doen ,

Haar hebben afgestaan aan W*****.

quot;Wat,quot; zeide Pott op een plechtigen loon, quot;wat rijmt op kinkel, rampzalige?quot;

quot;Wat op kinkel rijmt?quot; zeide mevrouw Pott, die op dit oogenblik binnentrad. quot;Wat op kinkel rijmt? Wel Winkle zou ik denken; als het woord niet te leelijk jssas, om bij den naam van onzen vriend te kunnen passen.quot; Dit zeggende, zag zij den ontstelden Pickwickist met een vriendelijken glimlach aan, en reikte hem hare hand toe. De bedremmelde jonkman zou die in verstrooiing hebben aangevat, indien Polt niet vol verontwaardiging was tusschenbeide gekomen.

quot;Terug, vrouw! — terug!quot; zeide de redacleur. quot;Zult gij hem nog voor mijne oogen de hand geven?quot;

quot;Wel, Pott!quot; zeide zijne verbaasde echtgenoote.

quot;Rampzalige, zie eens hier !quot; schreeuwde Pott. quot;Hier! quot;Op een vullen Pot!quot; Pot — dat ben ik; en hier, quot;hoe z ij u foppen zou,quot; dat zijt gij, vrouw, ) 1 gij!quot; Met deze uilbarsting van gramschap, welke met iets vergezeld ging, dat wel naar eene huivoring geleek, toen hij zijne vrouw in bet gezicht zag, wierp Polt haar het nommer van den Independent voor de voeten.

quot;Ik verzeker u, Pott,quot; zeide de verbaasde mevrouw Pott, terwijl zij bukte om het blad op te rapen, quot;ik verzeker u, Polt....quot;

Polt schrikte voor den smadelijken blik van zijne vrouw. Hij wendde eene wanhopige poging aan, om zijn moed bijeen te zamelen; maar hij was dien terstond weder kwijt.

-ocr page 139-

Verontrustende toestand van meorouw Pott.

Er ligt niets verschrikkelijks in liet korte gezegde: quot;Ik verzeker u, Pott!quot; wanneer men het zoo eenvoudig leest, maar de toon, waarop het werd uitgesproken, en de blik, welke het vergezelde, en die beide den ongelukkigen Pott met eene toekomstige wraak schenen te dreigen, dreven hem geweldig in het nauw. De onbedrevenste opmerker had duidelijk in zijne trekken kunnen lezen, dat hij zeer bereidwillig zou zijn geweest, om iedereen, die op dat oogenblik in zijne laarzen had willen staan, zijn beste paar present te doen.

Mevrouw Pott las het artikel, gaf een luiden gil en wierp zich zoo lang zij was op het karpet neder, waar zij zoo hard bleef liggen schreeuwen en met de hakken barer schoenen trappen, dat niemand aan de teederheid van haar gevoel twijfelen kon.

quot;Lieve vrouw!quot; zeide de verschrikte Poll: quot;ik heb immers niet gezegd dat |

ik het geloofde; ik.....quot; Maar de stem van den ongelukkige werd door het |

gegil zijner ecbtgenoolc verdoofd.

quot;Mevrouw Pott! Ik bid u, lieve mevrouw, wees toch bedaard!quot; zeide Winkle; maar het gillen en trappen werd nog harder en geweldiger dan te voren.

quot;Liefste!quot; zeide Pott, quot;het doet mij innig leed. Als gij niet om uwe eigene gezondheid denken wilt, denk dan toch om mij, beste vrouw! De menschcn zullen voor bet huis blijven stilstaan.quot; Maar boe ijveriger Pott smeekte, des te ijselijker werd haar gegil.

Gelukkig bezat mevrouw Pott eene boudgenoote in eene jonge juffer, die den naam droeg van hare kamenier, maar die bovendien nog verscheidene posten bekleedde, waarvan een der voornaamste was, dat zij hare meesteres te hulp kwam bij eiken wensch en elke begeerte,die met de gezindheid van den armen Pott in tegenspraak stond. Het gegil bereikte de ooren dier jonge juffer, en deed haar naar de voorkamer snellen met een spoed, welke de keurige schikking van hare muls en krullen geheel in wanorde dreigde te brengen.

quot;Ach, mijne lieve jufvrouw?quot; riep de bondgenoote wanhopig uit, terwijl zij naast de op den grond uitgestrekte mevrouw Pott nederknielde. quot;Ach, lieve mevrouw! wat is er toch gebeurd?quot;

quot;Mijn man — mijn barbaarsche man . . . .quot; snikte de lijderes.

Hel was duidelijk te zien, dat Pott begon te zwichten.

quot;Het is schande,quot; zeide de bondgenoote op een verwijtenden toon. quot;Hij zal u nog eens den dood op het lijf jagen, mevrouw! Arme, lievevrouw!quot;

Pott Irok meer en meer terug. De vijand zette den aanval voort.

quot;Ach! verlaat mij niet, — verlaat mij niet, Fanny!quot; prevelde mevrouw Poll, terwijl zij gezegde Fanny krampachtig bij hare handen greep. quot;Gij zijt de eenige, die mij goed behandelt, Fanny!quot; , -

quot;Nooit, mevrouw! nooit!quot; riep Fanny snikkend uit. — quot;O mijnheer, wees toch voorzichtig! Gij weet niet, hoeveel kwaad het mevrouw doen kan. Het zal u eens berouwen — dal heb ik altijd gezegd.quot;

De arme Pott zette een zeer verlegen gezicht, maar sprak j.;een woord.

quot;Ach Fanny! als gij eens wist, hoe lief ik dien man gehad heb!quot; zeide mevrouw Pott met eene flauwe stem.

quot;Ontroer u maar niet opnieuw, door daaraan te denken, mevrouw!quot; zeide de bondgenoote.

Pott wist zich niet meer te bergen van benauwdheid. Het was tijd om den laatsten slag te slaan.

129

quot;En nu,quot; snikte mevrouw Pott, quot;nu word ik zoo behandeld! Nu moet ik, in het bijzijn van vreemden, verwijten en beleedigingen hooren! Maar

sam. picKwiqK.

-ocr page 140-

Samuel Pickicick.

ik wil liet niet verdragen,quot; vervolgde zij, terwijl zij zich in de armen liarer kamenier overeind hief. quot;Mijn broeder de luitenant zal er zich mede bemoeien. Ik zal mij laten scheiden, Fanny!quot;

quot;Het zou niet meer zijn dan hij verdient, mevrouw!quot; zeide Fanny.

Welke gedachten dit dreigement eener scheiding ook in den geest van Pott mocht opwekken, hij wachlle zich wel die tc openbaren, en vergenoegde zich met zeer nederig te vragen: quot;Lieve vrouw! wilt gij mij aanhooren ?quot;

Een tranenvloed w as het eenige antwoord van mevrouw Pott, die het opnieuw op de zenuwen kreeg, en op het laatsl, tusschen haar snikken, de aanwezigen vroeg, waarom zij toch wel geboren was, en andere berichten van dergelijkeu aard verlangde.

quot;Liefste!quot; zeide Polt nu: quot;geef u toch niet over aan zulke kwellende gedachten ! ik heb nooit geloofd, dat dat artikel eenigen grond had — onmogelijk. Ik was slechts boos — razend, mag ik wel zeggen — op den redacteur van den Independent, omdat hij hel had durven plaatsen.quot; Dit zeggende wierp hij de onschuldige oorzaak van al deze opschudding een smeekenden blik toe, als wilde hij hem bidden om toch niet van de slang te spreken.

quot;En welke maatregelen denkt gij tc nemen, om herstelling van eer te krijgen? ' vroeg Winkle, die zijn moed voelde aanwakkeren, naarmate hij zag dat Pott den zijnen verloor.

quot;Fanny!quot; zeide mevrouw Pott, quot;zou hij den redacteur van den Independent willen afranselen?quot;

quot;Stil, stil, mevrouw! Houd u toch bedaard,quot; antwoordde de bondgenoote. quot;Dat zal hij zeker, als gij het gaarne hebben wilt.quot;

quot;Zeker,quot; zeide Pott, toen zijne vrouw weder aanstalten maakte tot een nieuw toeval. quot;Zeker; dat spreekt van zelf.quot;

quot;Wanneer, Fanny? wanneer?quot; vroeg mevrouw Pott, die hel nog niet met zich zelve eens was, of zij Hauw zou vallen.

quot;Terstond,quot; zeide Polt. quot;Dal spreekt van zelf — voordat de dag om is.quot;

quot;O Fanny!quot; zeide mevrouw Pott; quot;dat is de eenige manier, om den laster den mond ie sloppen en mij in mijne eer te berslellcn.quot;

quot;Gij hebt groot gelijk, mevrouw!quot; antwoordde Fanny. quot;En geen man, die den naam van man verdient, kan weigeren hel tc doen.quot;

Daar er nog altijd een zenuwtoeval bleef dreigen, zcidc Poll nog eens, dat hij het doen zou. Maar mevrouw Polt was zoo getroffen door bet denkbeeld, dat men hare deugd had kunnen verdenken, dat zij nog een geruimen tijd in gevaar van een nieuw zenuwioeval verkeerde, hetwelk slechts door de zorgvuldigheid van de onvermoeide Fanny en de herhaalde gebeden om vergiffenis van den overwonnen Poll werd afgewend; en eindelijk, loen zij dezen ongelukkigen weder klein genoeg had gekregen, verklaarde mevrouw Polt, dat zij beter was, en zette zich aan het ontbijt.

quot;Ik hoop toch niet, dat de laster van dat schandelijk logenblad den lijd van uw verblijf zal verkorten,quot; zeide mevrouw Pott, door de sporen liarer tranen glimlachende.

quot;Dat hoop ik waarlijk ook niet,quot; zeide Poll, die in zijn hart weischle, dat zijn gast aan het stuk brood, dal hij juist in zijn mond slak, stikken mocht.

quot;Gij zijt wel vriendelijk,quot; antwoordde Winkle. quot;Maar ik heb van morgen een briefje van mijnheer Tupman gekregen, waarin hij meldt, dat er bericht van mijnheer Pickwick is gekomen, en dat die ons verzoekt om ons te Bury bij hem te voegen; en wij zouden om twaalf uur mei de diligence verlrekken.quot;

130

-ocr page 141-

De Pickwickisten als met een vloek beladen.

quot;Maar gij komt toch terug?quot; vroeg mevrouw Polt.

quot;Wel zeker,quot; antwoordde Winkle.

quot;Maar het is toch immers zeker?quot; vroeg mevrouw Pott, haar gast ter sluik een teederen blik toewerpende.

quot;Gij kunt er u op verlaten,quot; antwoordde Winkle.

Het onthijt werd verder stilzwijgend genuttigd; want elk lid van het gezelschap mokte over zijne of hare eigene reden lot verdriet. Mevrouw Pott ■ was verdrietig over het verlies van een galant; Polt zelf, omdat hij zoo onhe-dacht had beloofd den Independent af te ranselen; en Winkle, omdat hij zich zeiven in zulk een onaangenamen toestand had gebracht, liet werd bij twaalven, en na een hartelijk afscheid, en herhaalde beloften om terug te komen, rukte Winkle zich los.

quot;Als hij ooit terugkomt, zal ik hem vergiftigen,quot; dacht Pott, terwijl hij naar het achterkamertje ging, waar hij zijn kantoor hield.

quot;Als ik ooit terugkom, cn mij weer met die menschcn inlaat,quot; dacht Winkle, terwijl hij naar de Pauw slapie, quot;mag ik lijden, dat ik zelf afgeranseld word!quot;

Zijne vrienden waren gereed, de diligence insgelijks, cn binnen een half uur reden zij denzelfden weg langs, dien Pickwick en Sam weinige dagen vroeger bereisd hadden.

Sam Weller stond voor de deur van de Engel naar hen te-wachten, en door hem werden zij naar het vertrek van Pickwick gebracht, waar zij, tot groote verwondering van Winkle en Slockwall, en lot niet geringe ontzetting van Tupman, den ouden Wardle en Trundle aantroffen.

quot;Hoe vaart gij?quot; zcide de oude man, Tupman bij de hand vattende. quot;Kom! zet maar zoo'n benauwd gezicht niet! Wat gebeurd is, is gebeurd. Om harentwil wcnschte ik dat gij haar gekregen hadt; cn om uwentwil ben ik blijde, dat gij haar niet gekregen hebt. Een jonge kerel, zooals gij, zal wel eens heler te recht komen — be?quot; Met dezen troost gaf hij Tupman een klap op den rug, en begon hartelijk te lachen. quot;En hoe gaat het met u?quot; vervolgde hij, terwijl hij Winkle en Slockwall te gelijk elk ccne hand reikte. quot;Ik heb Pickwick daar juist gezegd, dat gij legen kerstmis allen bij ons moet komen. Dan zullen wij eene bruiloft hebben — eene bruiloft in volle staatsie.quot;

quot;Eenc bruiloft,quot; riep Slockwall verbleekende.

quot;Ja, eene bruiloft,quot; herhaalde de oude man. quot;Schrik maar niet. Het is Trundle maar, die met Isabella zal trouwen.quot;

quot;O, is het dat?quot; zeidc Slockwall, ontheven van eene twijfeling, die hem het hart had beklemd. quot;Ik wensch u geluk, mijnheer! En hoe maakt het Jozef?quot;

quot;ilij? — o, zeer wel,quot; antwoordde dc oude heer. quot;Zoo slaperig als altijd.quot;

quot;En uwe moeder, en dc overige familie?quot;

quot;Allen zeer wel.quot;

quot;Waar,quot; zcide Tupman, al zijn moed bijeenrapende, quot;waar is — zij, mijnbeer?quot; En hij keerde zijn hoofd om en hield zijne hand voor zijne oogen.

quot;Zij?quot; hernam de oude heer, schalkachtig zijn hoofd schuddende. quot;Meent gij mijne zuster?quot;

Tupman gaf door een zwijgenden hoofdknik te kennen, dat zijne vraag dc arme Rachel betrof.

quot;Zij is weg,quot; zeidc de oude heer. quot;Zij woont bij eene nicht, een heel eind uit de buurt. Zij kon de meisjes niet meer zien; daarom liet ik haar maar gaan. — Maar de maaltijd is gereed. Gij zult wel hongerig zijn van bet rijden. Ik heb ten minste honger, al heb ik niet gereden.quot;

I

p

I-

-ocr page 142-

Samuel Pickwick.

De maaltijd werd met smaak gebruikt; en toen hij was afgeloopen, verhaalde Piekwiek, tot verbazing en verontwaardiging zijner volgelingen, de ontmoeting, die hij had gehad, en welk een trek de duivelsebe Jingle hem had gespeeld.

quot;En van de koude, welke ik in dien tuin heb gevat, heb ik nog een stijf been,quot; zeide Piekwiek ten slotte.

quot;Ik heb ook een soort van avontuur gehad, zeide Winkle met een glimlach; en op verzoek van Piekwiek verhaalde hij, welk kwaadaardig schotschrift de Eatanswill-lndependent had geplaatst, en boe driftig zijn vriend de redacteur daarover was geworden.

Onder dit verhaal begon Pickwick's gezicht Ie betrekken. Zijne vrienden bemerkten dit, en toen Winkle zijne historie ten einde bad gebracht, heerscble er eene diepe stilte. Piekwiek sloeg heftig mei zijne vuist op de tafel en begon aldus te spreken :

quot;Is het niet zonderling, dat wij nieraands huis schijnen te kunnen binnentreden, zonder hem in moeite en verdrietelijkheden te wikkelen? Is het niet een bewijs van de onvoorzichtigheid — of moet ik zeggen snoodheid — mijner volgelingen, dat zij onder geen dak kunnen vertoeven, zonder het geluk en de zielsrust van een onschuldig vrouwelijk wezen te verstoren ? Is het niet, zeg ik...

Piekwiek zou naar alle waarschijnlijkheid nog eene poos hebben voorlge-sproken, indien Sam, die met een brief in de hand binnentrad, hem zijne welsprekende redevoering niet had doen afbreken. Hij nam zijn bril van den neus, veegde de glazen af, zette hem weder op, en zijne stem had hare gewone zachtheid hernomen, toen hij zeide:

quot;Wat hebt gij daar, Sam?quot;

quot;Zoo even naar het postkantoor geweest,quot; antwoordde Weller, quot;en daar dezen brief gevonden, die er al twee dagen gelegen had.quot;

quot;Ik ken de hand niet,quot; zeide Piekwiek, terwijl hij den brief opende. quot;Bewaar ons, wat is dat? Het moet eene grap zijn. Het kan niet waar wezen.quot;

quot;Wat is er gebeurd?quot; was de algemeene vraag.

quot;Er is toch niemand dood?quot; vroeg Wardle, die door bet afgrijzen, dat op Pickwick's gelaat geteekend stond, ongerust werd.

Piekwiek gaf geen antwoord, maar schoof den brief over de tafel van zich af, en verzocht Tupman om hem voor te lezen; waarop hij met een gezicht vol wezenlooze verbazing achterover in zijn stoel viel.

Tupman las met eene bevende stem den brief, die van dezen inhoud was:

Freeman's Court, Counhill, 28 Aug., 1830.

Bardell contra Piekwiek.

quot;Mijnheer !

quot;Van mejufvrouw Martha Bardell last ontvangen hebbende, om eene actie tegen UEd. aan te vangen, wegens het verbreken eener trouwbeloite, voor welke de klageres hare schadevergoeding op vijflienhonderd pond begroot heeft, zijn wij zoo vrij UEd. te berichten, dat wij het proces in het Court of Common Pleas legen u hebben doen aanleekenen, en verzoeken UEd. ons per omgaande post den naam van den procureur te Londen te berichten, die UEd. in deze zaak bedienen zal.

quot;Wij zijn, mijnheer,

UEd. dienstwillige dienaren, Dodson en Fogg.

quot;Den Heere Samuel Piekwiek.quot;

132

-ocr page 143-

De schijn is tegen den verweerder.

Er was iets zoo ontzellends in de stomme verbazing, waarmede ieder eerst zijn buurman en vervolgens Pickwick aanstaarde, dat iedereen bevreesd scbeen om te spreken. Eindelijk werd de stilte door Tupman afgebroken.

quot;Dodson en Fogg,quot; herhaalde bij werktuigelijk.

quot;Bardell contra Pickwick,quot; zeide Stockwall peinzende.

quot;Geluk en zielsrust van een onschuldig vrouwelijk wezen,quot; prevelde Winkle verstrooid.

quot;Het is een complot,quot; zeide Pickwick, toen hij eindelijk zijn spraakvermogen terugkreeg; quot;een schandelijk complot tusscben die twee inhalige procureurs, Dodson en Fogg. Jufvrouw Bardell zou nooit zoo iets doen ; zij beeft er bet hart niet toe; zij heeft er geone reden toe. Het is de ongerijmdheid zelve.quot;

quot;Over haar hart,quot; zeide Wardle met een glimlach, quot;zult gij zeker bet best kunnen oordcelen. Ik wil u niet ontmoedigen; maar mij dunkt, dat over de reden, die zij heeft, Dodson en Fogg veel beter kunnen oordeelen, dan iemand van ons allen.quot;

quot;Het is een schandelijke kunstgreep om mij geld af te persen,quot; zeide Pickwick.

quot;Ik hoop van harte dat het niets anders is,quot; hernam Wardle met een droog kuchje.

quot;Wie beeft mij ooit op eene andere manier met haar hooien spreken, dan gelijk een commensaal met zijne huiswaardin behoort te doen?quot; vroeg Pickwick heftig. quot;Wie heeft mij ooit bij haar gezien? Zelfs niet mijne vrienden.. .

quot;Behalve bij éene gelegenheid,quot; zeide Tupman.

Pickwick verbleekte.

quot;Aha!quot; zeide Wardle. quot;Daar zullen wij hel hebben. Gij zaagt toch niets dat cenig kwaad vermoeden kon geven?quot;

Tupman zag zijn leidsman schroomvallig aan, en antwoordde: quot;Kwaad vermoeden juist niet; maar — hoe het kwam weel ik niet — maar dat is waar — zij lag in zijne armen.quot;

quot;Lieve Hemel!quot; riep Pickwick uit, toen het bedoelde tooneel hem weder levendig voor den geest kwam. quot;Welk een vreeselijk voorbeeld van de macht der omstandigheden! Het is maar al te waar.quot;

quot;En onze vriend was bezig met haar te troosten,quot; zeide Winkle, vrij spotachtig.

Dal deed ik,quot; zeide Pickwick; quot;ik wil het niet ontkennen.quot;

quot;Aha !quot; zeide Wardle, quot;voor iets, dat in 't geheel geen grond beeft, ziet dal er toch tamelijk verdacht uit. Niet waar, Pickwick? O gij schalk! wat hebt gij ze in de mouwen!quot; En hij lachte, totdat de glazen op de tafel rinkelden.

quot;Welk een ijselijke samenloop van noodlotlige omstandigheden !quot; riep Pickwick uit. quot;Winkle — Tupman — ik vraag u verscbooning voor hetgeen ik daar straks gezegd heb. Wij zijn allen slachtoffers der omstandigheden, en ik ben bet grootste.quot; Dit gezegd hebbende, verborg hij zijn hoold in zijne banden, en bleef eene poos zoo zitten nadenken, terwijl Wardle de overige leden van bet gezelschap in het rond glimlachend toeknikte en wenkte.

quot;Ik moei toch weten, hoe bel met de zaak gelegen is,quot; zeide Pickwick, weder opziende. quot;Ik moet die Dodson en Fogg spreken. Morgen ga ik naar Londen.quot;

quot;Jlorgen zal uw been nog niet beter zijn,quot; zeide Wardle.

quot;Dan overmorgen.quot;

quot;Overmorgen is bel de eerste September; dan hebt gij beloofd om met ons mede te rijden naar bel buitengoed van Sir George Manning, en daar met ons te ontbijten, zoo gij niet mede kunt gaan jagen.

155

-ocr page 144-

Samuel Pickwick.

quot;Nu, dan den volgenden dag—donderdag,quot; hernam Pickwick. quot;Sam!quot;

quot;Mijnheer!quot; zeide Samuel.

quot;Ga twee plaatsen op de diligence naar Londen voor ons bestellen, togen donderdag ochtend.quot;

Samuel vertrok, cn kuierde, met zijne handen in zijne zakken en zijne oogen op den grond, langzaam voort.

quot;Wie duivel zou zoo iets in zijn hoofd krijgen!quot; zcide Sam hij zich zeiven. quot;Als men eens denkt — jufvrouw Bardell, en een kleine jongen er bij ! Maar zoo maken die oude snaken het altijd, al zien zij er nog zoo slemmig uit. Ik had het toch niet van hem gedacht — waarachtig niet.quot;

Zoo peinzende, ging hij zijne boodschap doen.

XV!.

EEN AANGENAME DAG MET EEN ONAANGENAMEN AFLOOP.

De vogels, die, gelukkig voor hunne zielsrust en genoegen, in eene zalige onwetendheid verkeerden van de toebereidselen, welke men gemaakt had, om op den eersten September tegen hen Ie veld te trekken, begroetten het begin van dien dag zonder twijfel als den schoonsten morgen van den gebeden herfst. Menige jonge pairijs stapte, met al de onbedachtzaamheid der jengd, over de stoppelvelden, en menige oude beschouwde met zijne kleine ronde oogen de lichtzinnigheid van zijn makker met al de trotschheid, die een wijzen, ervaren vogel past; onbewust van hun nakend verderf, koesterden zij zich te zamen in de stralen der morgenzon — en eenige uren later lagen zij dood op den grond. Maar wij worden al te aandoenlijk, en willen liever ons verhaal voortzetten.

Om het dan eenvoudig te zeggen, het was een schoone morgen; zoo schoon, Vdat men nauwelijks kon gelooven, dat de weinige maanden van een Engelsehcn zomer reeds vervlogen waren. Heggen, velden, boomen, heuvels en heiden, alles bood het oog slechts verscliillende (inten van helzelfde zachte groen ter beschouwing aan. Er was nog bijna geen blad afgevallen, en nauwelijks een s,'Pje 6ec' vermengde zich met de kleur van den zomer, om te waarschuwen, dat de herfst begonnen was. De hemel was onbewolkt; de zon scheen helder en warm; het gezang der vogelen en het gesuis van duizenden insecten vervulden de lucht; en de tuintjes voor de boerenwoningen, vol 'jlocmen van allerlei heldere kleuren, schitterden van den zwaren dauw, alsof zij met juweelen waren bezaaid. Alles droeg nog het lachende w aas van den zomer.

Zulk een ochtend was het, toen een open rijtuig, waarin drie Pickwickisten (want Stockwall had verkozen te huis te blijven), Wardle en Trundle, benevens Sam Weller naast den voerman op den bnk, gezeten waren, voor een hek stilhield, waar zij door een langen boschwachter cn een jongen inet lederen slopkousen werden opgewacht, ieder met eene groote weitasch om, en een paar patrijshonden bij zich.

quot;Wat ik zeggen wil,quot; fluisterde Winkle den beer Wardle toer quot;zij denken toch wel niet, dat wij patrijzen genoeg zullen schieten, om die twee groote weitasschen vol te krijgen?quot;

quot;Vol krijgen?quot; riep Wardle uit. quot;Wel zeker. Gij moet de eene en ik de

iU

-ocr page 145-

De heer Pickwick in een kruiwagen.

andere vullen; en als wij ze vol hebben, steken wij de resl in de zakken van onze jaehtbuizen.quot;

Winkle stapte af, zonder verder iets te zeggen; maar hij daeht bij zich zeiven, dal, indien het gezelschap zoolang in de open lucht moest blijven, totdat hij een dier weitasschen had gevuld, de jagers groot gevaar liepen om koude te vatten.

quot;Is Sir Geoffrey nog in Schotland, Martin?quot; vroeg Wardle aan den langen boschwachter. ,

De boschwachter knikte, en keek met eenige verwondering eerst naar Winkle, die zijn geweer droeg, als verlangde hij, dat zijn rokzak hem de moeite zou besparen om den trekker af te drukken, en toen naar Tupman, die het zijne vasthield, alsof hij er doodelijk bang voor was — hetgeen, zoover wij weten, wel het geval zal zijn geweest.

quot;Mijne vrienden zijn nog niet zeer bedreven in het vak,quot; zeidc Wardle, die den blik des boschwachtcrs bemerkte. quot;Gij weet wel, leven en lecrcn; zij zullen nog wel goede jagers worden. Maar ik moet mijn vriend Winkle om verschooning vragen; die heeft meer gejaagd.quot;

Winkle glimlachte zeer beseheiden, en ging in zijne verlegenheid zoo wonderbaar onhandig met zijn geweer te werk, dat hij, indien het geladen was geweest, zich zclven zonder twijfel op de plek zou hebben doodgeschoten.

quot;Als uw geweer geladen is, moet gij er zoo niet mee omgaan,quot; zeide de boschwachter barsch, quot;of ik wil verdoemd zijn, als gij geen koud vleesch van iemand maakt.quot;

Op dit gezegde gaf Winkle zijn geweer spoedig eene andere richting, maar zoo onbesuisd, dat de loop in ceno vrij onzachte aanraking met het hoofd van Sam Weller kwam.

quot;Heisa, mijnheer!quot; riep SaXn. terwijl bij zijn hoed, die hem was afgeslagen, opraapte, en zijn achterhoofd wreef. quot;Als gij het zoo aanlegt, zult gij met één schot uwe weitasch vol hebben, en nog overhouden.quot;

De jongen met de lederen slopkousen proeslle hel uit, en wilde toen een geziclit zetten alsof hij het niet gedaan had, waarop Winkle hem een blik. vol trotsche gramschap toewierp.

quot;Waar hebt gij den jongen met het eten gezegd dat hij ons wachten moest. Martin?quot; vroeg Wardle. I

quot;Hij zal maken, dat hij om twaalf uur bij One-tree-hill is, mijnheer!quot;

quot;Dat is toch buiten het land van Sir Geoffrey; niet waar?quot;

quot;Ja, mijnheer! even er buiten. Het behoort aan kapitein Boldwig. Maar niemand zal ons storen, en het is daar plcizierig zitten.quot;

quot;Goed,quot; zeide Wardle. quot;Hoe eer wij nu opbreken, des te beter. Zult gij maken, dat gij om twaalf uur bij ons zijt, Pickwick?quot;

Pickwick was zeer verlangend om de jacht bij te wonen, vooral daar hij ongerust was, of Winkle er anders wel heelhuids zou afkomen. Op zulk een schooneu morgen was het ook verdrietig terug te keeren, terwijl zijne vrienden zich gingen vermaken. Hij zette derhalve een zeer treurig gezicht, toen hij zeide:

quot;Dat zal ik wel moeten doen.quot;

quot;Is mijnheer geen jager?quot; vroeg de lange boschwacbter.

quot;Neen,quot; antwoordde Wardle, quot;en hij heeft bovendien een stijf been.quot;

quot;Het spijt mij, dat ik niet kan medegaan,quot; zeide Pickwick. quot;Het spijt mij zeer.quot;

Allen zwegen medelijdend stil.

135

-ocr page 146-

Samuel Pickwick.

quot;Daar ginds slaat een kruiwagen,quot; zeide de jongen. quot;Als de knecht van mijnheer hem wilde voortkrnien, kon hij bij ons blijven, en over de hekken zouden wij hem wel heentillen.'

quot;Dat zou heerlijk zijn,quot; zeide Sam Weller, die ook gaarne wilde medegaan, en er derhalve belang in stelde, dat deze voorslag werd aangenomen. quot;Goed bedacht, mannetje! Ik zal den kruiwagen maar gaan halen.quot;

De lange boschwaehlcr had er eerst veel tegen, dat een gezelschap jagers een heer in een kruiwagen zou medenemen, hetgeen hij, gelijk hij zeide, nog nooit gezien had; maar een goed woord en een fooitje maakten weldra een einde aan zijn tegenstand. Pickwick werd derhalve in een kruiwagen gezet, en hel gezelschap ging op weg. VVardle stapte met den langen boschwachter vooruit, en Pickwick, door Sam voortgekruid, kwam achteraan.

quot;Halt, Sam!quot; riep Pickwick, toen zij op het midden van het eerste veld gekomen waren.

quot;Wat scheelt er aan?quot; vroeg Wardle.

quot;Ik wil geen stap verder voortgekruid worden,quot; zeide Pickwick vastberaden, quot;als Winkle zijn geweer niet anders houdt.quot;

quot;Hoe moet ik het dan houden?quot; vroeg de ongelukkige Winkle.

quot;Houdt het met den tromp naar den grond,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Maar dat staat zoo gek,quot; zeide Winkle tegenstribbelend.

quot;Gek of niet, dat kan mij niet schelen,quot; hernam Pickwick. quot;Maar k wil mij voor een ander zijn pleizier niet in een kruiwagen laten doodschieten.quot;

quot;Ik zie vooruit, dat mijnheer iemand zijn schot in bet lijf zal blazen, voordat ' hij er op verdacht is,quot; bromde de lange boschwaehlcr.

quot;Nu, het is mij dan hetzelfde,quot; zeide de arme Winkle, terwijl hij zijn geweer met den kolf naar boven onder zijn arm nam. quot;Daar!quot;

quot;Niets zoo goed als vrede te houden,quot; zeide Sam; en daarmede irok men weder voort.

quot;Halt!' riep Pickwick, toen zij een eind verder waren gekomen.

quot;Wat is het nu weer?quot; vroeg Wardle.

quot;Dat geweer van Tupman is gevaarlijk,quot; zeide Pickwick.

quot;Wat zegt gij? gevaarlijk?quot; riep Tupman zeer benauwd uit.

quot;Ja, als gij het zoo houdt,quot; hernam Pickwick. quot;Het spijt mij, dat ik u weder moet ophouden; maar ik kan waarlijk niet bewilligen mij te laten voorlkruien, als gij uw geweer niet houdt zooals Winkle doet.quot;

quot;Ik geloof, dat het u geraden is, mijnheer! ' zeide de lange boschwachter. quot;Anders hebt gij veel kans om zelf uw schot in uw gezicht te krijgen.quot;

Tupman gaf met bereidwillige haast zijn geweer de verlangde richting, en het gezelschap stapte weder voort, de twee liefhebbers met het geweer onder den arm, gelijk soldaten bij eene militaire begrafenis.

Plotseling bleven de honden staan, en de jagers insgelijks.

quot;Wat scheelt er aan hunne pooten?quot; Iluisterde Winkle. quot;Wat staan die honden daar gek!quot;

quot;Stil toch!quot; fluisterde Wardle. quot;Ziet gij niet, dat zij wat gemerkt hebben?quot;

quot;Gemerkt hebben?quot; zeide Winkle, terwijl hij half nieuwsgierig, half ongerust, rondkeek: quot;wat zouden zij dan gemerkt hebben.quot;

quot;Pas op !quot; riep Wardle, in de spanning van het oogenblik. quot;Daar komen zij 1quot;

Er volgde een scherp, snorrend gedruis, dat Winkle verschrikt deed achteruitdeinzen. Paf— paf — gingen twee geweren ; — de rook trok spoedig op, en verspreidde zi''h kronkelend in de lucht.

136

-ocr page 147-

De heer Winkle ten tweedinmale geen gelukkig schutter.

quot;Waar zijn zij? Waar zijn zij?quot; vroeg Winkle, vol vuur en ijver. quot;Zeg mij maar, wanneer ik seinden moet! Waar zijn zij loch?quot;

quot;Waar zij zijn?quot; hernam Wardle, een paar patrijzen oprapende, die de honden aan zijne voelen hadden neergelegd. quot;Wel, hier zijn zij!quot;

quot;Neen, neen, ik meen de anderen,quot; zeide de geheel verbijsterde Winkle.

quot;Die zijn al ver weg,quot; antwoordde Wardle, terwijl hij bedaard zijn geweer weder laadde.

quot;Binnen vijf minuten zullen wij wel een anderen troep vinden,quot; zeide de lange boschwachtcr. quot;Als mijnheer nu maar begon te vuren, zou hij mis-sehien het schot juist uil den loop krijgen, tegen dat zij opvliegen.quot;

Weller schaterde het uit.

quot;Sam!quot; zeide Pickwick, die medelijden had met de verlegenheid van zijn volgeling.

quot;Mijnheer!quot;

quot;Lach niet.quot;

quot;Neen, mijnheer!quot;

Weller vergenoegde zich nu mei een leelijk gezicht te trekken, dat alleen door den jongen met de lederen slopkousen werd gezien, die nu op zijne beurt in een luid gelach uitbarstte, waarvoor hij met een frisschen klap werd beloond door den boschwachter, die een voorwendsel noodig had om zich om te keeren, ten einde zijn eigen lachen te verbergen.

quot;Bravo!quot; zeide Winkle lot Tupman. quot;Gij hebt loch gescholen.quot;

quot;Ja!quot; zeide Tupman met cenc hooge borst; quot;mijn geweer is afgegaan.quot;

„Goed zoo! Een andermaal zuil gij wat raken, als gij goed mikt. Het is zeer gemakkelijk ; niet waar ?quot;

„Ja wel,quot; zeide Tupman. quot;Maar het doel iemands schouder loch zeer. Ik viel bijna achterover. Ik had niet gedacht, dal die kleine geweren zoo hard zouden slooten.quot;

quot;O! gij zult er wel aan gewennen,quot; hernam de oude heer glimlachend. quot;Komaan! — Is alles gereed; — de kruiwagen ook!quot;

quot;Ja wel, mijnheer!quot; antwoordde Sam, en nu ging hel weer verder.

quot;Blijf daar nu staan met den kruiwagen,quot; zeide Wardle, loen zij dit rijtuig over een hek hadden gelild, en in een ander veld waren gekomen. quot;Kom, Winkle !quot; vervolgde hij: quot;ga nu stil met mij mede, cn pas op, dat gij nu niet weer te laat komt.quot;

quot;Neen neen,quot; zeide Winkle. quot;Staan de honden al?quot;

quot;Nog niet. Stil, slil!quot; Zij slopen voort, en hel zou zeer stil zijn toegegaan, indien Winkle, terwijl hij zijn geweer met zijne gewone onhandigheid anders wilde aanvatten, niet bij toeval vuur had gegeven, en dat wel juist op hel beslissende oogenblik.

quot;Waar duivel deedt gij dal voor?quot; zeide de oude Wardle, loen de vogels ongedeerd wegvlogen.

quot;Ik heb nooil in mijn leven zulk een geweer gezien,quot; zeide de arme Winkle, terwijl hij het slot bekeek, alsof dil hel helpen kon. quot;Hel gaat van zelf af.quot;

quot;Van zelf af?quot; herhaalde Wardle eenigszins knorrig. quot;Ik wenschlc, dat het van zelf wat school.quot;

quot;Dat zal óók wel gebeuren, mijnheer!' zeide de boschwachter met eene zware, profetische slem.

quot;Wat meenl gij mei dat gezegde?quot; vroeg Winkle bils.

quot;Wees maar bedaard, mijnheer!quot; hernam de boschwachler. quot;Ik zelf heb

137

-ocr page 148-

Samuel Pickwick.

scene vrouw of kinderen, mijnheer! en Sir Geoffrey zal wel voor de moeder van dien jongen zorgen, als hij op zijn land wordt doodgeschoten. Ik zou maar weer laden, mijnheer !quot;

quot;Neem hem zijn geweer af!quot; riep Piekwiek uit den kruiwagen, daar deze onheilspellende woorden hem hevig deden ontstellen. quot;Hoort gij niet? Neem hem dat geweer af!quot;

Niemand had echter lust om dit hevel ten uitvoer te brengen. Winkle wierp Piekwiek een blik van weerspannigheid toe, laadde zijn geweer, en stapte daarop met de overigen voort.

Op gezag van Piekwiek kunnen wij verklaren, dat Tupman veel meer voorzichtigheid en beradenheid aan den dag legde dan Winkle. Tupman's

j handelwijze was, gelijk vele der gewichtigste ontdekkingen, zeer eenvoudig. Hij had zeer spoedig begrepen, dat hel vooral op twee punten aankwam: vooreerst, om zijn geweer af te schieten zonder gevaar voor zich zeiven; ten tweede, om het te doen zonder gevaar voor de omstanders. Was men derhalve eens de moeielijkheid te boven gekomen om het geweer naar willekeur te doen afgaan, dan kon men niet beter doen, dan zijne oogen sluiten en in de lucht schieten.

Eens, toen Tupman weder zulk een kunststuk had vrricht, zag hij, toen hij zijne óogeh weder opende, een vetten patrijs gewond naar omlaag tuimelen. Hij w ilde juist Wardle geluk wensehen met zijne wisheid in het schieten , toen deze naar hem toekwam, hem vriendelijk bij de hand vatte en zeide:

j quot;Tupman! dat is de vogel, waarop gij gemikt hebt.quot;

I quot;Neen — toch niet,quot; zeide Tupman.

1 quot;Ja wel,quot; zeide Wardle. quot;Hij vloog alleen op, en ik zag u het geweer op hem aanleggen. Ik moet zeggen , dal de beste jager dat schot niet zou kunnen verbeteren. Gij zijt zulk een nieuweling niet als ik dacht. Gij hebt er meer aan gedaan.quot;

Vruchteloos betuigde Tupman, met een bescheiden glimlachje, dat hij het nog nooit gedaan had. Die glimlach werd juist voor een bewijs van het tegendeel gehouden; en van dat oogenblik af was zijn roem gevestigd. Het is de eenige maal niet, dat iemand zoo gemakkelijk beroemd is geworden; en zulk een gelukkige samenloop van omstandigheden heeft wel eens meer plaats, behalve bij het patrijzenschieten.

Winkle brandde intussehen los zonder iets te raken ; nu eens zond hij zijn schot loodrecht de lucht in, en dan weder zoo dicht langs den grond, dat men voor de veiligheid der honden moest vreezen. Als eene soort van vuurwerk beschouwd, was zijn schieten zeer aardig om te zien; maar wanneer het voor witschieten moest gelden, deugde bet volstrekt niet. Het is eene bekende waarheid, dat quot;elke kogel zijn adres beeft.quot; Is dit ook op hagel toepasselijk, dan waren de bagels van Winkle zeker ongelukkige vondelingen, die van hunne natuurlijke rechten beroofd waren, en zonder adres een goed heenkomen moesten zoeken.

quot;Wel,quot; zeide Wardle, terwijl hij bij den kruiwagen bleef stilstaan, en hot zweet van zijn aangezicht veegde, quot;vindt gij het ook niet wanr. ?quot;

quot;Ja!quot; zeide Piekwiek; quot;zelfs zoo stil zittende, vind ik het brandend heet in de zon. Ik weet niet, hoe gijlieden het uithoudt.quot;

quot;Ja, het is tamelijk warm,'quot; hernam de oude heer. quot;Maar het is ook al over twaalven. Ziet gij daar ginds dien groenen heuvel?quot;

138

-ocr page 149-

Koude punch.

quot;Ja wel.quot;

quot;Daar zullen wij ontbijten. En waarlijk, daar zie ik den jongen met de mand al aankomen. Hij lieeft goed op zijn tijd gepast.quot;

quot;Ik zie hem ook,quot; zeide Pickwick, weder ontluikende. quot;Dat is een brave jongen. Ik zal hem oen shilling geven. Kom, Sam! krni mij voort!quot;

quot;Hou maar vast, mijnheer!quot; zeide Samuel, wien het vooruitzicht op cenige verversehingen nieuwe krachten gaf. quot;Uit don weg! En als mijn dierbaar leven u lief is, gooi mij dan niet om, gelijk de heer tegen den karreman zeide, die hem naar de galg reed.quot; llij versnelde zijn stap tot een drafje, reed zijn meester vlug den heuvel op, en wipte hem knaphandig uil den kruiwagen, vlak naast de mand, die hij daarop met grooten ijver begon te ontpakken.

quot;ICalfspastei,quot; zeide Weller, bij wijze van alleenspraak, terwijl hij de eetwaren op bet gras uitzette. quot;Zoo'n kalfspastei is goede knap, als men de jufvrouw kent, die haar gebakken heeft, en zeker weet, dat er geen katten-vleesch in is. Maar wat doet het er ook loc, als dat zooveel op kalfsvleesch gelijkt, dal de pasteibakkers zeiven er geen onderscheid in kunnen vinden.quot;

quot;Kunnen zij dal niet, Sam?quot; vroeg Pickwick.

quot;Volstrekt niet, mijnheer!quot; antwoordde Sam, zijn hoed aanrakende. quot;Ik heb eens in hetzelfde huis gewoond met een pasteibakker, een knap man in zijn vak; hij kon pasteien maken van al wat men maar wilde. quot;Wat hebt gij toch een boel katten, mijnheer Brooks?quot; zeg ik eens, toen ik wat familiaar met hem geworden was. — quot;la,quot; zegt hij, quot;eene hcele partij.quot; — quot;Gij moet machtig veel van katten houden?quot; zeg ik. — quot;ik niet, maar andere menschen,quot; zegt hij; quot;maar bet is nu baar tijd nog niet — niet voor den winter.quot; — quot;Haar tijd nog niet?quot; zeg ik. — quot;Neen,quot; zegt hij: quot;nu is het de tijd van de fruit; dan gebruikt men gecne katten.quot; — quot;Wat meent gij?quot; zeg ik. — quot;Wat ik meen?quot; zegt hij: quot;dal bet mij niet schelen kan of de slagers bet vleesch duur houden. Mijnheer Weller!quot; zegt hij — hij vatte mij bij de band en fluisterde hel mij in hel oor: quot;gij moet hel aan niemand oververtellen! maar hel ligt allemaal aan hel klaarmaken. Alles komt van die lieve beestjes,quot; zegt hij, en laat mij een aardig ciperseh katje zien, quot;en ik maak ze klaar voor ossenvleescb, schapcnvleescb of lamsvleesch, naar dat het besteld wordt. En wat meer is,quot; zegt hij, quot;ik kan in een oogenblik kalfsvleesch van ossenvleescb, of schapcuvlecsch van kalfsvleesch maken, nel zooals hel mij te pas komt.quot;

quot;Dal moet een zeer knap jongmensch geweest zijn, Sam!quot; zeide Pickwick met eene lichte huivering.

quot;Dat was hij ook, mijnheer!quot; hernam Weller; quot;en zijne pasteitjes zagen er heerlijk uit. Tong ■—• dal is ook een goed ding, als bet geen vrouwentong is. Brood, ham, koud vleesch — alles goed. Wal hebt ge daar in die kruiken, jongen?quot;

quot;Bier in deze,quot; antwoordde de jongen, een paar kruiken, die met een riem aan elkander waren vastgemaakt, van zijn schouder nemende, quot;en koude punch in die andere.quot;

quot;Ik vind, dat men zich met zulk een ontbijt al zeer goed kan behelpen,quot; zeide Weller, terwijl hij met inwendig genoegen zijl. oog over de toebereidselen liet gaan. quot;En nu, heeren, quot;valt aan!quot; gelijk de Engelschcn legende Franschen zeiden, toen zij de bajonetten hadden opgezet.quot;

Hel gezelschap wachtte op gecne tweede uitnoodiging, om zich aan den

159

-ocr page 150-

Samuel Pickwick.

maal lijd te zetten; en er was ook weinig aandrang noodig, om Weller, den boschwachter en de twee jongens te bewegen , om zich een eind verder op bet gras neer te vlijen, en met een gedeelte der levensmiddelen goede sier te maken. Een oude eikeboom verleende de twee groepen eene aangename schaduw, en een ruim verschiet van akkers en weilanden , met welige heggen doorsneden, en bier en daar door houtgewas afgewisseld, spreidde zich aan hunne voeten uit.

quot;Het is hier verkwikkelijk,quot; zcide Pickwick, w iens goedhartig gezicht door de zonnestralen was gebladderd.

quot;Dat is bet inderdaad,quot; zcide Wardle. quot;Kom, oude vriend ! een glas piiuch?quot;

quot;Met veel genoegen,quot; antwoordde Pickwick, en de tevredenheid, die zich op zijne trekken afmaalde, toen hij het glas geledigd had, bewees, dat hij oprecht gesproken had.

quot;Dit smaakt goed,quot; zeide Pickwick. quot;Ik zal er nog een nemen. Het is koel, zeer koel. Komaan, heeren!quot; vervolgde hij, de kruik bestendig vasthoudende: quot;eene gezondheid. Onze vrienden te Dingley-Dcll!quot;

De gezondheid werd met toejuiching gedronken.

quot;Weet gij, wat ik doen zal, om mijne juistheid in bet sebietcn weder te herkrijgen?quot; zeide Winkle, die met een zakmes ham sneed: quot;ik zal ecu opgezetten patrijs op een paal zetten, en daarnaar schieten; eerst dichtbij en langzamerhand verderaf. Ik hel) gehoord, dat dal eene zeer nuttige oefening is.quot;

quot;Ik heb een heer gekend, mijnheer,quot; zeide Weller, quot;die dat ook wilde doen. Hij begon op twee ellen afstands, maar hij heeft het nooit weder geprobeerd i want met het eerste schot schoot hij den vogel zoo glad weg, dat niemand er ooit eene veer van beeft weerom gezien.quot;

quot;Sam!quot; zeide Pickw ick.

quot;Mijnheer!quot; zeide Sam.

quot;Wees zoo goed uwe anecdoten te bewaren, totdat men er naar vraagt.quot;

quot;Als 't u belieft, mijnheer!quot;

Hier gaf Weller met bet eene oog, dat niet door de bierkan, die hij juist aan zijn mond zette, werd bedekt, zulk een koddigen wenk, dat de twee jongens het uitschaterden, en zelfs de lange boschwachter zich verwaardigde, om te glimlachen.

quot;Die koude punch vind ik overheerlijk,quot; zeide Pickwick, terwijl hij de kruik oplettend aanstaarde, quot;en het is hijzonder warm vandaag, en — Tup-man, beste vriend! een glas punch?quot;

quot;Met veel pleizier,quot; antwoordde Tupman; en toen zij te zamen een glas hadden gedronken, nam Pickw ick er nog een , alleen om te zien of er ook citroenschillen in waren, omdat hij die niet wel verdragen kon; en toen bij er geen citroenschillen in vond, dronk bij nog een glas op het welzijn van hunne afwezige vrienden, en vervolgens nog een ter cere van den onbekenden punchbrouwer.

Deze reeks van glazen had eene zeer merkbare uitwerking op den goeden Pickwick. Zijn gelaat blonk van innig genoegen, een opgeruimde lach speelde bestendig om zijn mond, en de goedhartigste vroolijkheid schitterde in zijne oogen. Langzamerhand zwichtende voor den invloed van den opwekkenden drank, die door de warmte nog sterker werkte, voelde Pickwick grooten lust om een liedje te zingen, dat hij in zijne jeugd gehoord had; en toen hij zich dc woorden niet meer kon herinneren, trachtte hij zijn geheugen te hulp te

140

-ocr page 151-

Kapitein Boldwig in toorn.

komen, door nog een paar glazen punch te drinken, die echter juist de tegenovergestelde uilwerking hadden; want kon hij zich eerst de w oorden van het liedje niet herinneren, thans kon hij in het geheel geen woord meer uitbrengen; en nadat hij was opgestaan, om eene aanspraak aan het gezelschap te houden, liet hij zich in den kruiwagen nederzinken, en viel bijna op hetzelfde oogenblik gerust in slaap.

Toen men de mand weder had gepekt en daarna bevond, dat het eene onmogelijkheid was om Pickwick wakker te krijgen, hield men te samen raad, of het beter zou zijn, dat Wcller zijn meester terugkruide, of dat men den slapende liet waar hij was, totdat allen gereed waren om naar huis te gaan. Daar Sam vriendelijk verzocht om bij het gezelschap te mogen blijven, en hun verderen tocht niet langer dan een uur duren zon, besloot men eindelijk tot het laatste. Het gezelschap begaf zich weder op weg, en liet Picknick in den kruiwagen gerust liggen slapen.

Het is zeer waarschijnlijk, dat hij in de koele schaduw zou hebben doorgeslapen, totdat zijne vrienden terugkwamen, indien men den goeden man | daar slechts met rust had gelaten. Maar men liet hem daar niet met rust, | en hoe het kwam, dat hij gestoord werd, zal de lezer terstond vernemen. |

Kapitein Boldw ig was een kort, hoogmoedig mannetje, met eene stijve zwarte das en een blauwen jas; en wanneer bij zich verwaardigde om eens door : zijne hosschen en velden te gaan wandelen, nam hij altijd een dikken stok en een opper- en ondertuinman mede, aan welke hij met alle behoorlijke trotschheid en barschheid zijne bevelen gaf; want de schoonzuster van kapitein Boldwig was met een markies getrouwd, en het huis van den kapitein heette eene villa, en zijn tuin een park, en alles was bij hem op een grooten voet.

Pickw ick had nog geen half uur geslapen, toen de kleine kapitein Boldwig, door de twee tuinlieden gevolgd, zoo hard kwam aanstappen, als zijne korte beenen en zijne deftigheid hem wilden toelaten; en toen de kapitein bij den eikeboom kwam, bleef bij staan, haalde eens adem, en beschouwde het uitzicht, alsof hij dacht, dat het uitzicht het zich tot eene groote eer moest rekenen , dat hij zich verwaardigde om er naar te kijken. Toen stampte hij met zijn stok op den grond, en riep den oppertuinman.

quot;Hunt!quot; zeide hij; quot;morgen moet gij deze plek rollen — hoort gij ?quot;

quot;Ja wel, mijnheer!quot;

quot;En pas op, dat gij bier alles goed in orde houdt — hoort gij?quot;

quot;Ja wel, mijnheer!quot;

quot;En (help mij onthouden, dat ik hier een bord laat zetten van stroopers en voetangels en klemmen, om bet gemecne volk hier vandaan te houden — hoort gij, Hunt?quot;

quot;Ik zal er om denken, mijnheer!quot;

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer,quot; zeide de ondertuinman, met zijne hand aan zijn hoed, naderbij komende.

quot;Wel, Wilkins! wat hebt gij te zeggen?quot; vroeg de kapitein.

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer! — maar ik geloof, dat er vandaag hier stroopers zijn geweest.quot;

quot;Wat?quot; zeide de kapitein, gramstorig rondziende.

quot;Ja, mijnheer! — ik geloof, dat zij hier gegeten hebben, mijnheer!quot;

quot;Hoe duivel durft iemand dat doen?quot; riep kapitein Boldwig uit, toen hij de op den grond verstrooide kruimels en beenderen zag. quot;Zij zijn hier waar-

UI

-ocr page 152-

Sltnuiel Pickwidc.

, aclilig aan hel vreten geweest. — Ik wensehle, (lat ik die schurken hier had,quot; vervolgde hij, terwijl hij dreigend zijn slok ophief.

quot;\eem mij niet kwalijk, mijnheer!quot; zeide Wilkens; quot;maar. . .

quot;Wat maar; He?quot; snauwde de kapitein. Hij volgde met zijne oogen den sehroomvalligen blik van Wilkins, en nu ontwaarde hij den kruiwagen en Pickwick.

quot;Wie zijt gij, schobbejak?quot; zeide de kapitein, terwijl hij met zijn dikken stok Pickwick eenige slooten tussclicn de ribben gal'. quot;Hoe heet gij?quot;

quot;Koude punch,quot; mompelde Pickwick, cn sluimerde terstond weder in. ; quot;Hoe?quot; vroeg kapitein Boldwig.

Er volgde geen antwoord.

! quot;Hoe zeide hij, dat hij heette?quot; vroeg de kapitein.

rj quot;Punch, geloot' ik, mijnheer!quot; antwoordde Wilkins.

quot;Zon onbeschaamd is de kerel nog!quot; 1) riep kapitein Boldwig in razende drift. quot;Hij houdt zich maar slapende. Het is een gemeene vent, die zich zoo vol en zat heeft gedronken. Krui hem weg, Wilkins! Krui hem weg, zeg ik!quot;

quot;Waar moet ik hem naar toe kruien, mijnheer?quot; vroeg Wilkins zeer bedeesd.

quot;.\Taar den duivel,quot; antwoordde kapitein Boldwig.

quot;Als 't u belieft, mijnheer!quot; hernam Wilkins.

' Wacht!quot; riep de kapitein.

Wilkins bleef stilstaan.

quot;Krui hem naar de schulskooi,quot; 2) zeide de kapitein. quot;Wij zullen eens zien of hij nog zal zeggen, dat hij Punch heet, als hij bij zijne zinnen komt. Hij zal mij niet voor den gek houden. Krui hem weg!quot;

Volgens dit barsche bevel werd Pickwick terstond weggekruid, en kapitein Boldwig zette, met een gezicht vol edele verontwaardiging, zijne wandeling voort.

Onbeschrijfelijk was de verbazing der leden van het jachtgezelschap, toen zij terugkwamen en zagen, dat Pickwick verdwenen was en de kruiwagen ook. Dat iemand, die een stijf been had, was opgestaan en heengegaan, was op zich zelf reeds vreemd; maar dat hij bovendien uit pleizier een zwaren kruiwagen had weggereden, was volkomen onbegrijpelijk. Zij zochten overal rond, riepen, l'oten, lachten — maar met hetzelfde gevolg; Pickwick kwam niet te voorschijn; en nadat zij een uur hadden verspild met vruchteloos zoeken, begrepen zij tot hun verdriet, dat zij zonder hem naar huis zouden moeten gaan.

Intusschen was Pickwick, die vast bleef doorslapen, in den kruiwagen naaide schutskooi gereden, en daarin nedergezet, tol ontzaglijke blijdschap, niet alleen van al de jongens uit het dorp, maar ook van drie vierden der ge-heele bevolking, die Lich om het staketsel verzameld hadden, om tj zien, wat hij doen zou als hij wakker werd. Had het hun reeds een uitnemend genoegen verschaft hem te zien voortkruien, nog tienmaal grooter werd hun ge-

1) Punch, in het Engelsch, is hetzelfde als bij ons Janklaassen of Hansworst. Vert.

2) Schutskooi (pound) is eene afgepaalde plek, in of nabij een dorp, waarin het vee, dat verdwaald is, of op eene ongeoorloofde plaats gevonden wordt, of ook voor schuld in beslag wordt genomen, door het gerecht of den landheer voorloopig wordt opgesloten. Vert.

-ocr page 153-

Be heer Pickwick opgesloten, in de schutskooi.

not, toen hij, nadat hij cenige malen quot;Sam!quot; geroepen had, overeind kwam en met onbeschrijfelijke verbazing om zich heen zag. Een algemeen gejuich was natuurlijk het teeken, dat hij wakker was geworden.

quot;Waar ben ik?quot; riep Pickwick uit.

quot;In de schutskooi,quot; schreeuwde het volk.

quot;Hoe ben ik hier gekomen? Wat heb ik gedaan? Wie heeft mij hier gebracht?quot;

quot;Boldwig — kapitein Boldwig,quot; was het cenige antwoord.

quot;Laat mij uit!quot; riep Pickwick. quot;Waar is mijn knecht? Waar zijn mijne vrienden ?quot;

quot;Die hebben u in den steek gelaten. Hoezee!quot; En daarop kwam er eene raap, en vervolgens een aardappel en een ei aanvliegen, met nog eenigc andere kleine bewijzen van de vroolijke stemming der volksmenigte.

Het is niet tnbepalen hoelang dit looneel geduurd of hoeveel Pickwick geleden zou hekffen, indien er niet een rijtuig was komen aanrijden, waaruit de oude heli', Wardle en Sam Weller stapten. In veel minder lijd dan er noodig is oiw dit te schrijven, was de eerste door het volk heengedrongen en had hij Pickwick in het rijtuig geholpen, terwijl de laatste eene boks-partij met den hondenslager hield.

quot;Loop naar den vrederechter!quot; riepen cenige stemmen.

quot;Ja, loop maar!quot; zeide Sam Weller, terwijl hij op den bok sprong. quot;Doe hem mijn compliment — het complitnet van mijnheer Weller — en zeg hem, dat ik zijn hondenslager heb kapotgeslagen, en als hij ccn nieuwen aanstelt, zal ik morgen weerkomen en hem ook kapotslaan. Rijd voort, koetsier!quot;

quot;Zoodra ik weder in Londen kom, zal ik dien kapitein Boldwig een proces aandoen,quot; zeide Pickwick, toen het rijtuig buiten het dorp was gekomen.

quot;Ik geloof, dat wij op verboden grond waren,quot; zeide Wardle.

quot;Dat is mij hetzelfde,quot; zeide Pickwick. quot;Ik zal hem voor de rechtbank dagen.quot;

quot;Gij zult het wel laten,quot; zeide Wardle.

quot;Ik zal. . . begon Pickwick; maar toen hij Wardle zag glimlachen, bedacht hij zich en vroeg: quot;Waarom?quot;

quot;Omdat,quot; zeide Wardle, uitschaterende, quot;omdat zij zouden kunnen zeggen , dat het gebeurde onze eigen schuld was, en dal wij te veel koude punch hadden gedronken.quot;

Pickwick mocht willen of niet, hij moest glimlachen; deze glimlach veranderde weldra in een schaterlach, waaraan het geheele gezelschap deelnam. Zoo bereikten zij in eene vroolijke stemming eene herberg aan den weg, waar zij ophielden om eenige ververschingen te gebruiken, waarvan Sam Weller een rijkelijk aandeel bekwam.

XVHI.

WAARIN nESCHKEVEN WORDT , HOE DODSOfi EN FOGG HOKNE ZAKEN BEHANDELDEN EN HUNNE KLERKEN ZICH VERMAAKTEN ; ALSOOK, WELK EEN AANDOENLIJK TOONEEL ER PLAATS HAD, TOEN WELLER ZIJN LANG VERLOREN VADER WEDERVOND.

In de benedenvoorkamer van een zwart berookt, huis, aan het einde van Preeman's-Court, zaten de vier klerken van Dodson en Fogg, zaakwaar-

143

-ocr page 154-

Samuel Pickwick.

nemers bij de gerechtshoven van King's-Bench en Com mon - P1 e a s te Weslininsler en solliciteuren bij het hoogegereehlshof der kanselarij. De klerken kregen dagelijks omtrent evenveel licht en zon te zien, als iemand redelijkerwijze zou kunnen verwachten, die onder in een diepen put was gezeten; zonder evenwel gelegenheid te hebben om overdag de sterren te zien, hetgeen de man in den put zou kunnen doen.

Hel kantoor van de heeren Dodson en Fogg was een donker, vunzig vertrek, door een hoog beschot, waarachter de klerken verborgen zaten, in tweeën verdeeld. Behalve dit beschot, zag men er nog een paar oude stoelen, eene klok, die bijzonder hard tikte, een almanak, een parapluiestandaard, een kapstok en eene open kast, op welker planken eenige bundels morsige papieren, eenige met etiquetten voorziene doozen en eene partij gebarsten inktflesschen geplaatst waren. Op vrijdagmorgen, na de in bel vorige hoofdstuk beschrevene gebeurtenis, klopte Pickwick, door Sam vergezeld, aan de glasdeur, waarmede dit vertrek in den gang uitkwam.

quot;Binnen!quot; riep eene slem van achter het beschot; en Pickwick trad met Sam binnen.

quot;Is mijnheer Dodson of mijnheer Fogg te huis, mijnheer?quot; vroeg Pickwick zeer beleefd, terwijl hij met zijn hoed in de hand bet beschot naderde.

quot;Mijnbeer Dodson is uit, en mijnheer Fogg is aan iets bezig, waar hij niet af kan,quot; antwoordde de stem, terwijl te gelijker tijd het hoofd van den spreker, met eene pen achter het oor, over hel beschot kwam kijken. Dit hoofd was met roode haren versierd, die met pomade waren gladgestreken, en aan weerszijden met eene stijve krul tegen een plat gezicht aansloten, waarin een paar kleine oogen glinsterden. Verder vertoonde zich niets hoven het beschot, dan een zeer vuil boordje en eene oude zwarte stropdas.

quot;Wanneer zou mijnheer Dodson terug wezen, mijnheer?quot; vroeg Pickwick.

'quot;k Weet hel niet.quot;

quot;Zou mijnheer Fogg spoedig tijd hebben om mij te spreken, mijnheer?quot;

quot;'kWeet bel niet.quot;

Daarop begon de klerk zeer bedaard zijne pen te vermaken, terwijl een ander, die onder de klep van zijn lessenaar een Seidlilz-poeder mengde, goedkeurend lachte.

quot;Ik zal dan maar wat wachten,quot; zeide Pickwick. Er volgde geen antwoord; hij zette zich derhalve op een stoel, zonder te wachten tot die hem werd aangeboden, en luisterde naar het tikken der klok en het fluisterend gesprek der klerken.

quot;Dal was om zich dood te lachen, niet waar?quot; zeide een van de heeren, die een bruinen rok met koperen knoopen aanhad, aan het slot van een verhaal zijner avonturen van den vorigen avond.

quot;Komiek,quot; zeide de ander.

quot;Tom Cumlins was voorzitter,quot; hernam de eerste. quot;Hel was half vijl'toen ik naar huis ging, en ik was zoo ste\ig bezopen, dat ik het sleutelgat niet vinden kon, en de oude vrouw moest opkloppen. Het zou mij benieuwen, wat Fogg wel zeggen zou, als hij dat wist. Ik geloof, dat hij mij den zak zou geven, mei de handen er bij — he?quot;

Over die snaaksche gezegden begonnen al de klerken te lachen.

quot;Jongens! daar heb ik van morgen zoo'n grap gezien van Fogg,quot; zeide de man met den bruinen rok, quot;terwijl Jack naar boven was, en gij met u

-ocr page 155-

De klerken van ie hteren Dodson en Fogg.

beiden naar liet zegelkanloor waart. Fogg zat hier brieven na tc zien, toen die vent van Camberwell binnenkwam — hoe heet hij ook weer?quot;

quot;Ramsay,quot; zeide de klerk, die tegen Pickwick had gesproken.

quot;Juist, Hamsay! Hij ziet er erg schraal en hongerig uit. quot;Zoo, mijnheer!quot; zeide Fogg zeer barsch — gij weet wel hoe zijne manier is — quot;komt gij betalen— quot;Ja, mijnheer,quot; zeide Ramsay, terwijl hij zijne hand in zijn zak stak; quot;de schuld is'twee pond tien shillings, en de kosten zijn drie pond vijf. Daar is liet geld, mijnheer!quot; en hij zuchtte als een olilant, toen hij het geld neerlegde, dat hij in een papiertje had gedaan. Fogg keek eerst naar het geld, en toen naar hem, en begon te kuchen, waaruit ik wel begreep, dat het zoo vlot niet gaan zou. quot;Gij zult wel welen, dat er eene declaratie is ingediend, die de kosten zeer verhoogt?quot; —- zeide Fogg — quot;Dat zult gij toch niet mcenen, mijnheer!quot; zeide Ramsay verschrikt. quot;Het uitstel was gisterenavond pas om.quot; — quot;Zeker meen ik het, mijnheer!quot; zeide Fogg. Mijn klerk is er juist mede heengegaan. Wicks! is Jackson niet al uit, om die declaratie in de zaak van Bullman contra Ramsay in te dienen?quot; — Ik zeide natuurlijk ja; en toen knikte Fogg weder, en zag Ramsay aan. — quot;Goede God!quot; zeide Ramsay: quot;hoeveel angst heeft bet mij gekost om dat geld bijeen (e schrapen, en dat helpt nu nog niet!quot; — quot;In het geheel niet,quot; zeide Fogg bedaard. quot;Ik zou u raden om naar huis te gaan, en nog wat meer bijeen te schrapen, en het dan bijtijds hier te brengen.quot; —- quot;Waarachtig, ik kan niets meer krijgen,quot; zeide Ramsay, terwijl hij met zijne hand op den lessenaar sloeg. — quot;Wees niet brutaal, mijnheer!quot; zeide Fogg, die met voordacht kwaad werd. -— quot;Ik beu niet brutaal, mijnheer!quot; zeide Ramsay. — quot;Dat zijt gij wel, mijnheer!quot; zeide Fogg. quot;Vertrek, mijnheer! Scheer u uit miju kantoor, mijnheer! en kom terug, als gij u fatsoenlijk weet te gedragen.quot; Ramsay wilde nog wel spreken, maar Fogg stopte hem telkens den mond; hij slak dus hel geld weder in zijn zak, en ging heen. Zoodra de deur gesloten was, keerde Fogg zich om, met een blijden lach op zijn gezicht, cn haalde de declaratie uit zijn rokzak. quot;Hier, Wicks!quot; zeide hij; quot;neem eene cabriolet, rijd spoedig naar den Temple, en laat deze declaratie aanteekeuen. Het geld is secuur; want hij is een oppassend man met een groot huishouden en een inkomen van vijfentwintig shillings in de week; en als wij eens volmacht tegen hem hebben, dat eindelijk wel gebeuren zal, zullen zijne patroons wel zorgen, dat wij betaald worden. Wij moeten daarom alles van hem halen, wat wij kunnen; cn het is een christenplicht, mijnheer Wicks! want met zijn groot huisgezin en klein inkomen heeft hij wel eene goede les noodig, om zich niet in schulden te steken.quot; En hij lachte zoo vriendelijk toen hij heenging, dat het een lust was hem te zien. — quot;Hij is een knap man in zijn vak,quot; zeide Wicks ten slotte, op den toon der hoogste bewondering; quot;eeu razend knap man!quot;

De drie andere gaven volmondig hunne toestemming tot deze verklaring, en zeiden, dat zij het geval zeer grappig vonden.

quot;Dat zijn aardige jongelui, mijnheer!quot; fluisterde Sam zijn meester toe; quot;en het is zonderling waar zij al eene grap vau maken.quot;

Pickwick knikte toestemmend en kuchte eens, ten einde de aandacht der heeren achter het beschot tc trekken, die, nu zij door wat te praten hun geest hadden ontspannen , zich verwaardigden om op den vreemdeling te letten.

14b

„Misschien zal Fogg nu wel tijd hebben?quot; zeide Wicks.

S4M. PICKWICK. |0

-ocr page 156-

Samuel Pickwick.

quot;Ik zal hel eens gaan zien,quot; zeide Jackson, lerwijl hij zeer langzaam van zijn kantoorstoel klom. quot;Wie moei ik zeggen dal er is?quot;

quot;Piek-wick,quot; antwoordde de beroemde held dezer geschiedenis.

Jackson ging zijne boodschap doen, en kwam terstond terug met hel antwoord, dat mijnheer Fogg mijnheer Pickwick aanstonds zou spreken. Daarop zette hij zich weder voor zijn lessenaar.

quot;Hoe zeide bij, dal hij heette?quot; fluisterde Wicks.

quot;Pickwick,quot; antwoordde Jackson. quot;Hel is de gedaagde in de zaak van Bardell.quot;

Daarop hoorde men achter hel beschot een gcscharrel van voeten, met een bedwongen gelach vermengd.

quot;Zij nemen u in hel ootje, mijnheer!quot; fluisterde Sam.

quot;In hel ootje?quot; hernam Pickwick. quot;Wal meent gij, Sam ?quot;

Wcller antwoordde door mei zijn duim over zijn schouder te wijzen; en toen Pickwick opzag, had hij hel genoegen van te bemerken, dal de vier klerken, met spottende gezichten, hunne hoofden hoven hel beschot uitstaken, en den vermeenden roover van vrouwenharten en vrouwelijke zielsrust nieuwsgierig begluurden. Zoodra hij opzag, dook de rij hooiden op eens naar beneden, en terstond daarop hoorde men het krassen van pennen, die als razend over hel papier snelden.

Het klinken der schel, die in hel kantoor hing, gaf Jackson een leeken om naar het vertrek van Fogg te gaan, van waar hij terugkwam om Pickwick te zeggen, dal Fogg hem verwachtte. Pickwick liet derhalve Sam beneden, ging naar boven, en werd in eene achterkamer gelaten, waar Fogg hem zou te woord staan.

quot;Is mijnheer Dodson al te huis?quot; vroeg Fogg.

quot;Juist gekomen, mijnheer!quot; antwoordde Jackson.

quot;Verzoek hem dan om hier te komen.quot;

quot;Goed mijnheer!quot; En Jackson verwijderde zich.

quot;Ga zitten, mijnheer!quot; zeide Fogg; quot;en hier is de courant. Mijn compagnon zal aanstonds hier komen; dan kunnen wij over de zaak spreken, mijnheer!quot;

Pickwick zette zich neder cn nam de courant aan; maar in plaats van te lezen, keek hij over het blad heen, om het voorkomen van den rechtsgeleerde eens op te nemen. Deze was een oudachtig man, met een puistig gezicht en een zwarten rok en grijze broek; een wezen, dat omtrent evenveel nadenken en gevoel scheen te hebben, als de lessenaar, waaraan^ hij zal te schrijven. Na een stilzwijgen van eenigc minuten, trad Dodson binnen, een zwaarlijvig deftig man met een barsch gezicht en eene zeer grove stem; en nu begon het gesprek.

quot;Dit is mijnheer Pickwick,quot; zeide Fogg.

quot;Ab zoo! Gij zijl de gedaagde, mijnheer, in de zaak van Bardell ?quot; zeide Dodson.

quot;Ja, mijnheer!quot; antwoordde Pickwick.

quot;Zoo, mijnheer!quot; hernam Dodson; quot;en welk voorstel komt gij doen?'

quot;Juist,quot; zeide Fogg, terwijl hij zijne handen in zijne zakken stak, en zicli achterover in zijn stoel wierp; quot;welk voorstel komt gij doen, mijnheer?

quot;Stil, Fogg!quot; zeidc Dodson; quot;laat mij hooren, wal mijnheer Pickwick tc

zeggen heeft.quot; -.i u -

quot;Ik ben hier gekomen, mijne heeren !quot; antwoordde Pickwick, terwijl hij de compagnons zeer bedaard aanstaarde, quot;om u mijne verwondering te ken-

146

-ocr page 157-

Zedelijk {en wettelijk') standpunt.

nen te geven over den brief, dien ik onlangs van u ontvangen heb, en te vragen, welke gronden gij hebben kunt om mij een proces aan te doen.quot;

quot;Gron. . . zoover was Fogg pas met zijn uitroep gekomen, toen Dod-son hem tot zwijgen braeht.

quot;Mijnheer Fogg!quot; zeide Dodson, quot;ik wilde juist spreken.quot;

quot;Neem het mij niet kwalijk, mijnheer Dodson!quot; zeide Fogg.

quot;Wat de gronden van het proces aanbelangt, mijnheer,quot; zeide Dodson op den statigen toon van een zedenpreker, quot;zult gij uw eigen geweten moeten doorzoeken. Wij, mijnheer, richten ons naar niets, dan naar de verklaring van onze cliënt. Die verklaring, mijnheer, kan waar zijn, of ook onwaar; zij kan geloofelijk zijn of ook ongelool'elijk; maar als zij waar en geloofelijk is, dan aarzel ik geenszins te zeggen, mijnheer, dat de gronden, waarop wij het proces beginnen, vast en sterk, ja onwankelbaar zijn. Gij kunt een ongelukkig man wezen, mijnheer, of ook een boos en gevaarlijk man; maar indien ik als lid van de jury onder cede verplicht was uitspraak te doen over uw gedrag, aarzel ik niet te verklaren, mijnheer , dat ik slechts éénc uitspraak zou doen.quot; Hier rekte Dodson zich uit, en zag met een blik van deugdzame verontwaardiging eerst Pickwick en vervolgens Fogg aan, die zijne handen nog doper in zijne zakken stak, zeer diepzinnig knikte en zeide: quot;Gewis!quot;

quot;Mijnhee . ' zeide Pickwick, wiens gelaat zeer treurig en verdrietig begon te staan: quot;gij zult mij toch wel willen gcloovcn, als ik u verzeker, dat ik in dit reval een zeer ongelukkig man ben.quot;

quot;Ik wil het hopen, mijnheer!quot; hernam Dodson. quot;Ik wil het zelfs wel ge-loovgt; i'. Indien gij inderdaad onschuldig zijt aan hetgene u wordt ten laste gelegd, zijt gij waarlijk ongelukkiger, dan ik ooit gedacht had, dat iemand t ezen kon. — Wat zegt gij, mijnheer Fogg?quot;

quot;Ik zeg juist hetzelfde, wat gij zegt,quot; antwoordde Fogg, met een onge-ioovigen glimlach.

De dagvaarding, waarmede het proces moest geopend worden, zeide Dodson, quot;is behoorlijk aangeteckend. Mijnheer Fogg! waar is het praecipe-boek?quot;

quot;Hier,quot; zeide Fogg, terwijl hij een vierkant boek met een perkamenten band overgaf.

„Hier slaat het,quot; hernam Dodson. quot;Mejufvrouw Martha Smithson, weduwe den Hecre Salomon Bardell, Eischeresse in cas van trouwbelofte, contra den Heer Samuel Pickwick, Gedaagde in hetzelve cas. Schadevergoeding £1300. 28 Aug. 1830.quot; Alles in orde, mijnheer!quot;

quot;Ik moet dan begrijpen,quot; zeide Pickwick, quot;dat het werkelijk uw voornemen is om dit proces voort te zetten?quot;

quot;Begrijpen, mijnheer?quot; zeide Dodson, met een gezicht, dat zoo nabij een glimlach kwam, als zijne deftigheid veroorloofde. quot;Wel, mijnheer, dat is, dunkt mij, nog al begrijpelijk.quot;

quot;En dat er inderdaad vijftienhonderd pond schadevergoeding wordt ge-eischt?quot; hernam Pickwick.

quot;Zeker, mijnheer! En ik kan u zeggen, mijnheer, dat, indien onze cliënte onzen raad had gevolgd, de eisch driemaal hooger zou zijn geweest,quot; antwoordde Dodson.

quot;Ik geloof,'' zeide Fogg, Dodson aanziende, quot;dat mejufvrouw Bardell uitdrukkelijk heeft gezegd, dat zij geen penning minder zou willen aannemen.quot;

\n

lc

-ocr page 158-

Samuel Pickwick.

quot;Dat is ook zoozcidc üodson ernstig; want daar het proces pas begonnen was, zou het niet voordeelig zijn geweest om Pickwick, al had deze daartoe gezindheid betoond, nu reeds tot een vergelijk te laten komen.

quot;Daar gij geene voorslagen doet, mijnheer!quot; zeide Dodson, terwijl hij in zijne rechterhand eene strook perkament liet zien, en met de linkerhand Pickwick een papier voorlegde, quot;zal ik u eene kopie van deze dagvaarding dienen te geven, mijnheer! Hier is het origineel, mijnheer!quot;

quot;Zeer goed, mijnheer, zeer goed,quot; zeide Pickwick, terwijl hij vol gramschap opstond. „Gij zult van mijn solliciteur hoeren, mijne hecren !quot;

quot;Dat zal ons zeer veel genoegen doen,quot; zeide Fogg, in zijne handen wrijvende.

quot;Zeer veel genoegen,quot; herhaalde Dodson, terwijl hij de deur opende.

quot;En voor dat ik heenga,quot; zeide Pickwick, zich in het portaal omkee-rende, quot;moet ik u zeggen, dat, van al de schandelijke, schurkachtige processen . . . .quot;

quot;Wacht, mijnheer! een oogenblikje!quot; viel Dodson hem uiterst beleefd in de rede. quot;Jackson ! Wicks !quot;

quot;Mijnheer!quot; zeiden de twee klerken, onder aan de trap te voorschijn komende.

quot;Ik roep u slechts om te hooren, wat die heer zegt,quot; hernam Dodson. — quot;Eilieve, mijnheer! ga voort. Schandelijke, schurkachlige processen, zeidet gij, als ik wel heb.quot;

quot;Dat zeide ik,quot; hernam Pickwick in blakenden toorn; „en ik zeg nog eens, dat van al de schurkachlige processen, die ooit begonnen werden, dit het schandelijkste is.quot;

quot;Gij hoort het wel, Wicks?quot; zeide Dodson.

quot;Gij zult die uitdrukkingen niet vergelen, Jackson ?quot; zeide Fogg.

quot;Misschien zoudt gij wel lust hebben om ons zwendelaars te noemen, mijnheer?quot; zeide Dodson. quot;Ga uw gang maar, mijnheer! Als gij daar pleizier in hebt, behoeft gij u volstrekt niet te geneeren.quot;

quot;Dat zijt gij ook,quot; zeide Pickwick. quot;Gij zijl een paar zwendelaars.quot;

quot;Zeer wel,quot; zeide Dodson. — quot;Gij kunt wel goed hooren, daar beneden ?quot;

quot;Ja wel, mijnheer !quot; antwoordde Wicks.

quot;Kom anders liever een paar trappen hooger,quot; zeide Fogg. — quot;Ga uw gang maar, mijnheer! Wilt gij ons ook niet voor dieven en afzetters schelden? Of misschien hebt gij lust om ons geweldadig aan te tasten? In dat geval behoeft gij u niet le geneeren, mijnheer! Wij zullen geen den minsten tegenstand bieden. Ga uw gang maar, mijnheer !quot;

Fogg bracht Pickwick in eene groote verzoeking, door zich binnen het bereik zijner gesloten vuist te plaatsen, en er valt weinig aan te twijfelen of deze heer zou terstond aan de dringende uitnoodiging van den solliciteur voldaan hebben, indien Sam, die op het hooren van den twist was toegeschoten, hem niet bij den arm had gegrepen.

quot;Kom maar mee, mijnheer!quot; zeide Wellcr. quot;Een kloppartijtje is wel eene aardige uitspanning, maar niet met rechtsgeleerden; w ant die spelen altijd valseh. Ga met mij mee, mijnheer! Als gij lust hebt om iemand uit te schelden, kom dan op straat en scheld mij uit. Uier zou die liefhebberij wat te duur uitkomen.quot;

Dit zeggende trok Weller zonder eenige omstandigheden zijn meester de trap af, de deur uit en een eind weegs de straat op. Toen liet hij hem los.

U8

-ocr page 159-

Be oude heer Weller treedt op het tooneel. 140

en hield zich gereed om hem te volgen, waar hij zou heengaan. Pickwick stapte stilzwijgend voort, Mansion-House voorbij, en sloeg Cheapside in. Sam begon zich reeds te verwonderen, waar zij zouden heengaan, toen zijn meester zich omkeerde en zeide: quot;Sam! ik ga terstond naar mijnheer Perker.quot;

quot;Dat is juist de man, dien gij gisterenavond had moeten gaan spreken zeide Sam.

quot;Dat geloof ik nu ook,quot; hernam Pickwick. quot;Maar ik heb mij wat warm gemaakt, en zou eerst wel wat willen drinken. Weet gij ook, waar ik iets zou kunnen krijgen, Sam?quot;

Wcller's kennis van Londen was zeer uitgebreid en vaneen eigendom-melijken aard. Zonder zich een oogenblik te bedenken, antwoordde hij: quot;In de tweede steeg aan de rechterhand, op een na hel laatste huis. Neem de tafel dichtst bij den haard, want die heeft geen poot in het midden, zooals al de andere, en dat is zeer ongemakkelijk.quot;

Pickwick volgde den raad van zijn knecht en trad, nadat hij Sam een wenk had gegeven om mede te gaan, de aangewezen herberg binnen, waar hem, op zijn bevel, spoedig een glas brandewijn en water werd voorgezet, terwijl Sam, die op een eerbiedigen afstand, maar toch aan dezelfde tafel als zijn meesier, was gaan zitten, eene kan porter bekwam.

Het vertrek had een zeer eenvoudig voorkomen, en scheen hoofdzakelijk door koetsiers en voerlieden te worden bezocht; want verscheidene heeren, die blijkbaar allen dit edele beroep uitoefenden, zaten hier en daar te roo-ken en te drinken. Onder bun getal Irok een zwaarlijvig bejaard man met een rood gezicht, die aan den overkant alleen aan een tafeltje zat, inzonderheid de aandacht van Pickwick. Deze man zal met zeer veel smaak le rooken; maar telkens, wanneer hij cenige trekken had gedaan, nam hij zijne pijp uit den mond, en zag eerst Sam en vervolgens Pickwick zeer oplettend aan; dan verborg hij weder in eene bierkan zulk ecu gedeelte van zijn gezicht als de kan verbergen kon, en daarna begou hij weder bij afwisseling te rooken en de vreemdelingen aan te kijken. Eindelijk legde hij zijne bee-nen op een stoel, en rookte krachtig en zonder ophouden door, terwijl hij, door de rookwolk heen, de nieuw aangekomenen strak bleef aanstaren.

De eerste bewegingen van den zwaarlijvigen man waren Weller's aandacht ontsnapt; maar toen hij bemerkte, dal Pickwick zijne oogen telkens naar denzelfden kant wendde, begon hij ook naar dien kant te kijken en hield daarbij zijne hand boven zijne oogen, alsof hij den dikken rooker eenigszins herkende, en zich wilde verzekeren, dat hij het wél had. Zijne twijfeling werd echter spoedig opgelost; want nadat de zwaarlijvige man eene dikke rookwolk had uitgeblazen, sprak hij met eene schorre stem zeer langzaam deze woorden uit: quot;Welzoo, Sampje!quot;

quot;Wie is dat, Sam?quot; vroeg Pickwick.

quot;Had ik dat ooit gedacht, mijnheer!quot; zeide Sam, terwijl hij een paar verbaasde oogen opsloeg. quot;Het is de oude.quot;

quot;De oude?quot; herhaalde Pickwick. quot;Welke oude?quot;

quot;Mijn vader, mijnheer!quot; antwoordde Weller. — quot;Hoe gaat het, ouwetje?quot; En mei deze treffende uitbarsting van ouderliefde, maakte Weller op zijne bank plaats voor den zwaarlijvigen man, die met de pijp in den mond en de kan in de hand naderde, om hem le begroeien.

quot;Welzoo, Sampje!quot; zeide de vader. quot;Ik heb u in geen twee jaren gezien.quot;

-ocr page 160-

Samuel Pickwick.

quot;Ik u ook niet, oude paai!quot; hernam de zoon. quot;Hoe vaart inijne^ stiefmoeder?quot;

quot;Ja, wat zal ik u zeggen, Sampje!quot; antwoordde de oude Weller, op een zeer plechtigen toon. quot;Er kon geen liever vrouw wezen dan mijne tweede, toen zij nog eene weduwe was; en al wat ik nu van haar zeggen kan, Sampje, is alleen dit, dat het doodjammer is, dat zulk eene aardige weduwe niet alleen is gebleven. Voor eene vrouw deugt zij niet, Sampje!quot;

quot;Niet?quot; vroeg Sam.

De oude Weller schudde zijn hoofd en antwoordde met een zucht: quot;Ik had het bij één keer moeten laten, Sampje! ik had het bij één keer moeten laten. Spiegel u aan uw vader, jongen! en wees zoolang gij leeft voorzichtig met weduwen, vooral als zij eene herberg hebben gehouden.quot; Nadat de oude Weller dezen vaderlijken raad op een zeer aandoenlijken toon had uitgesproken, stopte hij eene verschc pijp, en ging weder dapper aan het rocken.

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer!quot; zeide hij, na eene geruime poos stil-zwijgens het onderwerp weder opvattende, tot Pickwick. quot;Past niet op u, hoop ik, mijnheer? Ik hoop niet, dat gij eene weduwe hebt genomen?quot;

quot;Neen, toch niet,quot; antwoordde Pickwick lachende; en terwijl hij lachte, fluisterde Sam zijn vader in, in welke betrekking hij tot dien beer stond.

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer!quot; zeide de oude Weller, terwijl hij zijn hoed afnam. quot;Ik hoop, dat gij niet over Sampje te klagen hebt?quot;

quot;Volstrekt niet,quot; zeide Picknick.

quot;Daar ben ik blij om, mijnheer!quot; hernam de oude man. quot;Ik heb veel gedaan om hem eene goede opvoeding te geven. Toen hij nog een kleine jongen was, heb ik hem al op straat laten loopen en zijn eigen fortuin laten zoeken. Er is niets beter om te maken, dat een jongen bij de hand wordt.quot;

quot;Die methode is toch eenigszins gevaarlijk, zou ik meenen,quot; zeide Pickwick glimlachend.

quot;En gelukt niet eens altijd,quot; voegde Sam er hij. quot;Men heeft mij laatst nog deerlijk bij den neus gehad.quot;

quot;Hoe kwam dat?quot; vroeg de vader.

Tot antwoord verhaalde de zoon in weinige woorden, hoe hij zich door de kunstgrepen van Jeremias Trotter had laten foppen. De oude Weller scheen met de grootste aandacht naar dit verhaal te luisteren, en toen het geëindigd was zeide hij: quot;Was een van die kerels niet lang en dun, met lang haar en eene tong in zijn mond, die ieder oogenblik op hol ging?quot;

quot;Ja,quot; antwoordde Pickwick.

quot;De andere is een vent met zwarle haren en een grooten kop, en draagt een roodachtige livrei ?quot;

quot;Ja, ja, dat is hij!quot; riepen Pickwick en Sam beide te gelijk.

quot;Dan weet ik, waar zij te vinden zijn,quot; hernam de oude Weller. quot;Zij zitten allebei gerust te Ipswich.quot;

quot;Te Ipswich?quot; riep Pickwick verwonderd uit.

quot;Zeker waar,quot; hernam de oude Weller; quot;en ik zal u zeggen hoe ik het i weet. Tussehcnbcide rijd ik wel eens op de diligence naar Ipswich, en j dat gebeurde juist daags na den nacht, toen gij die koude hebt gevat, en I te Chelmsford — dat is juist de plaats, waar zij op de diligence moesten i wachten —nam ik hen in, en zij reden mee tot Ipswich toe, en de knecht

ISO

-ocr page 161-

Onfeilbaar middel tegen het pootje.

— die met dat roode pak — vertelde mij, dat zij daar eene poos blijven zouden.quot;

quot;Ik zal hem volgen,quot; zeide Pickwick. quot;Ik wil Ipswich ook wel eens bezichtigen.quot;

quot;Zijt gij wel zeker, oude, dat zij het waren ?quot; vroeg Sam.

quot;Ja wel, Sampje!quot; was het antwoord. „Zij zien er allebei zoo raar uit, en het verwonderde mij toen al, dat die heer zoo familiaar met zijn knecht was; en wat meer is, daar zij beide op de voorste bank zaten, kon ik hoo-ren hoe zij lachten, omdat zij, zooals zij zeiden, den ouden brilleman zoo hadden beet gehad.quot;

quot;Wien zeiden zij ?quot; vroeg Pickwick.

quot;Den ouden brilleman, mijnheer! En ik geloof, dat zij u daarmee meenden.quot;

Toen de oude Weller begon te spreken, was al het leed, dat Jingle hem berokkend had, Pickwick voor den geest gekomen, er was nog slechts een veertje noodig om de schaal te doen overslaan, en dat quot;oude brillemanquot; was daartoe voldoende.

quot;Ik zal hem volgen,quot; zeide Pickwick, terwijl hij met zijne vuist, op de tafel sloeg.

quot;Overmorgen rijd ik weer naar Ipswich, mijnheer!quot; zeide de oude Weller, quot;van de Stier in Wh i tech a pel; en als gij inderdaad voornemens zijt naar Ipswich te gaan, zoudt gij het best doen als gij met mij mede-reedt.quot;

quot;Dal is waar,quot; hernam Pickwick. quot;Ik zou naar Bury kunnen schrijven, dat zij mij te Ipswich konden vinden. Wij rijden mede. Maar haast u zoo niet, mijnheer Weller! Wilt gij niet eerst wat gebruiken?quot;

quot;Al te goed, mijnheer!quot; zeide de oude Weller, die nu bleef staan. „Een glaasje brandewijn zou misschien niet kwaad wezen, om uwe gezondheid en het welzijn van Sampje te drinken.quot;

quot;Zeker niet,quot; hernam Pickwick. — quot;Geef eens een glas brandewijn!quot;

De brandewijn werd gebracht, en na Pickwick en Sam te hebben toegeknikt, goot Weller den inhoud van hef glas in eens in zijn wijd keelgat.

quot;Knap gedaan, vader!quot; zeide Sam. quot;Maar pas op, oude paai! of gij zult weder eenc vermaning van het pootje krijgen.quot;

quot;Ik heb eene radicale remedie daartegen gevonden, Sampje!quot; hervatte de oude Weller, terwijl hij het glas op de tafel zette.

quot;Een geneesmiddel tegen hel podagra ?quot; zeide Pickwick, en haalde zijn j notitieboekje „voor den dag. quot;W al is dat?quot;

quot;Hel pootje, mijnheer!quot; antwoordde, Weller, quot;is eene kwaal, die van al j te veel pleizier en gemak komt. Als gij ooit het pootje krijgt, mijnheer, trouw i dan maar met eene weduwe, die eene frissche schelle stem heeft en ze goed I weel te gebruiken; dan krijgt gij het nooit weer. Dal middel kan nooit mis-i sen, mijnheer! ik gebruik het nu alle dagen, en ik kan u verzekeren dat | het helpt legen alle kwalen, die van al te veel pleizier komen.quot; Na dit on-I waardeerbare geheim te hebben geopenbaard, dronk de oude Weller zijn glas nog eens ledig, slaakte een diepen zucht, maakte eene kunstige buiging en ging langzaam naar buiten.

quot;Wel, Sam! wat denkt gij van hetgeen uw vader daar zcgl?quot; vroeg Pick-1 wiek glimlachend.

quot;Ik denk, mijnheer,quot; zeide Sam, quot;dal hij eon slachtoffer van het huwelijk 1

i

löl

I — '

-ocr page 162-

Samuel Pickwick.

is, gelijk de kapelaan van Blauwbaard zeide, toen die goede man begraven werd.quot;

Tegen deze gegronde uitspraak was niets in te brengen; en derhalve begaf Pickwick, nadat hij de vertering betaald had, zich verder op weg naar Gray's-Inn. Het had reeds achtuur geslagen, toen hij dezen statigen tempel der rechtsgeleerdheid bereikte, en de onafgebroken stroom van heeren met beslijkte schoenen, oude witte hoeden en kale zwarte rokken, die uit de verschillende uitgangen te voorschijn kwam, deed hem vreezen, dat hij de meeste kantoren reeds gesloten zou vinden. Toen hij een paar steile, morsige trappen was opgeklommen, werd zijne vrees bewaarheid. De quot;buitendeurquot; van den heer Perkcr was gesloten, en de diepe stilte, welke daarachter bleef heerschen, nadat Sam verscheidene malen daartegen had geschopt, bewees duidelijk, dat de klerken reeds vertrokken waren.

quot;Dal is nu al zeer pleizierig, Sam!quot; zeide Pickwick. quot;Ik weet vooruit, dat ik van nacht geen oog zal kunnen toedoen, als ik de gerustheid niet heb, dat ik een man van het vak heb geraadpleegd.quot;

quot;Daar komt ecne oude vrouw naar boven, mijnheer,quot; zeide Sam. quot;Mis- '■ schien weet zij wel, waar wij iemand vinden kunnen. — Zeg eens, vrouwtje! ! ■waar zijn de klerken van mijnheer Perker?quot;

quot;Naar huis,quot; zeide ecne magere, armoedige, oude vrouw, die boven aan i de trap eersl cene poos bleef stilstaan om adem te scheppen. quot;Naar huis; en ik kom het kantoor schoonmaken.quot;

quot;Zijt gij de meid van mijnheer Perker?quot; vroeg Pickwick.

quot;Ik ben zijne schoonmaakster,quot; was het antwoord.

quot;Het is zonderling, Sam!quot; zeide Pickwick half fluisterend, quot;dat zij in deze * Inns die oude vrouwen schoonmaaksters noemen. Wat zou de reden daar- | van wezen?quot;

quot;Misschien omdat zij zulk een geweldigen hekel hebben om iets schoon te maken,quot; antwoordde Sam.

quot;Dat kan wel waar zijn,quot; hernam Pickwick, terwijl hij de oude vrouw aanzag, wier voorkomen, zoowel als dat van het kantoor, dat zij intusschen had opengesloten, een ingewortelden afkeer van zeep en water kenteekende. quot;Weet gij ook, waar ik mijnheer Perker vinden kan, vrouwtje?quot;

quot;Wel neen,quot; antwoordde de oude vrouw knorrig. quot;Hij is immers uit de stad.quot;

quot;Dat is ongelukkig,quot; zeide Pickwick. quot;Waar is zijn oudste klerk — weet gij dat ook?quot;

quot;Ja wel, maar ik mag het niet zeggen,quot; antwoordde de schoonmaakster.

quot;Ik heb dringende zaken met hem te behandelen,quot; zeide Pickwick.

quot;Kunt gij niet tot morgen wachten?quot; vroeg de vrouw.

quot;Niet goed,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Wel nu!quot; zeide de oude vrouw; quot;als er iets kwam, dal haast liad, moest ik zeggen, waar hij was, en ik zal het dus maar zeggen. Ga maar naar d e Ekster, en vraag naar mijnheer Lowten, dan zullen zij u wel bij hem brengen. Hij is de klerk van mijnheer Perkcr.quot;

Na nog onderzocht te hebben, in welke straat de bedoelde herberg te vinden was, klommen Pickwick en Sam voorzichtig de steile trap weder af, en namen de reis naar de Ekster aan.

182

-ocr page 163-

lien vroolijk gezelschap.

XIX.

BEGINNENDE MET DE BESCHRIJVING VAN HET UITGELEZEN GEZELSCHAP, DAT IN DE EKSTER BIJEENKWAM EN EINDIGENDE MET EEN VERHAAL VAN DEN ZONDERLINGEN CLICNT.

Deze tempel, aan de nachtelijke feesten van den heer Lowten en zijne metgezellen gewijd, was eigenlijk niets anders dan eene gewone kroeg. Boven de deur hing een bord, waarop eene zwarte vlak te zien was, die eene ekster moest voorstellen, en voor de vensterruiten zag men eenige biljetten met de prijzen van verschillende dranken, en een bericht aan het publiek, dat er in de kelders van bet etablissement een voorraad van ÜOOOOO vaten bier aanwezig was, hetgeen den voorbijganger natuurlijk nieuwsgierig moest maken naar dc richting, in welke deze ontzaglijke gewelven in de ingewanden der aarde voortliepen.

Toen Pickwick binnentrad, kwam er terstond eene bejaarde vrouw van | achter een scherm te voorschijn, en plaatste zich achter de toonbank.

quot;Is mijnheer Lowten hier, jufvrouw?quot; vroeg Pickwick.

quot;Ja wel, mijnheer!quot; antwoordde dc waardin. — quot;Charles, breng mijnheer eens bij mijnheer Lowten.

quot;Hij kan nu niet komen,quot; zcidc een jongen met rood haar. quot;Mijnheer Lowten is juist aan het zingen, en het zou hem van de wijs helpen. Hij heeft meteen gedaan, mijnheer!quot;

Nauwelijks had de jongen dit gezegd, of een verdoovend geweld, door een vuistgetrommel op de tafels en het klinken van glazen voortgebracht, kondigde aan, dat het gezang ten einde was; en Pickwick werd naar binnen bij mijnheer Lowten gebracht.

Het bericht quot;daar is een beer om u te spreken , mijnheer!quot; deed een jonkman met een bol opgeblazen gezicht, die aan bet boveneinde der tafel zat, met eenige verwondering omzien, en zijne verwondering werd niet geringer, toen bij iemand voor zich zag staan, dien hij volstrekt niet kende.

quot;Ik verzoek u verschooning, mijnheer!quot; zeidc Pickwick. quot;Het spijt mij, dat ik u cn de andere hecren moet storen; maar ik heb iets te zeggen, dat | haast heeft; en gij zult mij zeer verplichten, als gij mij daar aan het eind der kamer een oogenblik wilt aanhooren.quot;

De jonkman stond op, ging met Pickwick naar een donkeren hoek van bet vertrek, en luisterde oplettend naar zijn verhaal vol jammer.

quot;Ah!quot; zeide hij, toen Pickwick had uitgesproken. quot;Dodson en Fogg — slimme vogels -— knappe lieden, mijnheer!quot;

Pickwick gal' te kennen, dat bij ook reeds bespeurd had, dat Dodson en Fogg slimme vogels waren, en Lowten vervolgde:

quot;Perker is uit de stad cn komt niet voor het einde der volgende week terug. Laat mij echter de papieren maar bier, dan kan ik tot zoolang alles doen wat noodig is.quot;

quot;Daarom ben ik juist hier gekomen,quot; hernam Pickwick, en gaf hem te gelijk het document over. quot;Als er iets bijzonders voorvalt, kunt gij aan het postkantoor te Ipswich aan mij schrijven.quot;

quot;Het is in orde,quot; hernam de klerk, en toen hij zag, dat Pickwick nieuwsgierig naar dc tafel keek, vervolgde hij: quot;Hebt gij lust om ons een half uur- '

183

-ocr page 164-

Samuel Pickwick.

tje gezelschap te houden ? Wij hebben van avond juist eenige vroolijkc gasten; allemaal klerken, evenals ik. Gij zijt van buiten de stad gekomen, denk ik? Blijf wat hier, als gij pleizier hebt.quot;

Pickwick kon zulk eene heerlijke gelegenheid om zijne menschenkcnnis te vermeerderen niet verwaarloozen. Hij liet zich naar de tafel brengen , waaraan hij, toen hij aan het gezelschap met alle plechtigheid was voorgesteld, zich naast den president moest nederzetten, waarop hij terstond een glas van zijn geliefkoosden drank bestelde. Tegen zijne verwachting bleef er eene diepe stilte heerschen.

quot;Ik hoop, dat u dit niet hindert, mijnheer !quot; zeide zijn rechter buurman, die een geruit overhemd met mozaïeke knoopen aanhad, en op zijn gemak eene sigaar rookte.

quot;In het minst niet,quot;' zeide Pickwick. „Hoewel ik zelf niet rook, vind ik den reuk toch zeer aangenaam.quot;

quot;Ik zou het niet kunnen laten,quot; viel een heer, die tegenover hem zat, hierop in. quot;Voor mij is het rooken eten en drinken.quot;

Pickwick wierp een blik op den spreker, en dacht hij zich zeiven, dat het wel goed zou zijn, als het rooken ook de plaats van schoon linnen kon bekleeden.

Daarop volgde weder ecue poos stilzwijgens. Pickwick was een vreemdeling, en het was blijkbaar, dat zijne tegenwoordigheid het gezelschap geneerde.

quot;Mijnheer Grundy zal zoo goed zijn een liedje te zingen,quot; zeide de voorzitter.

quot;Dat zal hij niet,quot; zeide Grundy.

quot;Waarom niet?quot; vroeg de voorzitter.

quot;Omdat hij niet kan,quot; was het antwoord.

quot;Zeg liever, dat gij niet wilt,quot; hernam de voorzitter.

quot;Wel nu dan, ik wil niet,quot; zeide Grundy; en zijne barsche weigering ■werd wederom door eene poos van stilte gevolgd.

quot;Wil niemand iets doen om ons te amuseeren?quot; zeide de voorzitter mismoedig.

quot;Waarom amuseert gij zelf ons niet?quot; riep eene stem van het ondereind der tafel.

quot;Luister, luister!quot; riep de heer met het geruite overhemd.

quot;Omdat ik maar één liedje ken,quot; zeide de voorzitter, quot;en dal heb ik al gezongen. En er staat boete op, als men hetzelfde liedje tweemaal op één avond zingt.quot;

Op dit antwoord viel niets te zeggen, en de stilte hervatte hare heeischappij.

quot;Heeren!quot; hervatte Pickwick, in de hoop van een onderwerp op het tapijt te brengen, waarover al de leden van het gezelschap zouden kunnen mede-spreken : quot;ik ben van avond in een gebouw geweest, dat gij allen zekerlijk door en door kent, maar dat ik sedert jaren voor het eerst wederzag, en waarvan ik zeer weinig weet. Ik meen Gray's Inn. Wat zijn die luns toch zonderlinge antieke gebouwen!quot;

quot;Daar hebt gij iets opgehaald,quot; fluisterde de voorzitter Pickwick toe, „waarover ten minste een van ons zonder ophouden zou kunnen vooripraten. Nu zult gij den ouden Jack Bamber eens hooren; hij spreekt nooit over iets anders dan over die Inns, en heeft er zoolang alleen in gewoond, totdat hij half simpel geworden is.quot;

De Jack Bamber, dien Lowlen bedoelde, was een kort mannetje, met hooge

-ocr page 165-

Colleges voor rechtsgeleerden.

schouders cn een gcelaehlig gozieht, welks trekken Pickwick nog niet had te zien gekregen, daar Jack de gewoonte had om zeer gebukt te zitten, als hij niet sprak. Doch toen de oude man zijn hoofd ophief, en Pickwiek met zijne grijze oogen een doordringenden blik toewierp, verwonderde deze zich, dat zulk een opmerkelijk gelaat zijne aandacht een oogenhlik had kunnen ontsnappen. Een grijnzende glimlach was dc vaste uildrukking van zijne trekken geworden; hij leunde met zijne kin op zijne lange, ontvleesde hand» die met nagels van eene buitengewone lengte was voorzien; en terwijl hij zijn hoofd op zijde liet hangen, en zijne kleine oogen onder zijne ongehavende grijze wenkbrauwen fonkelden, had zijn glurende blik eene zonderlinge 1 uitdrukking van woestheid en loosheid, die het geheele gelaat een afschuwe-| lijk voorkomen gaf. Deze gedaante hief nu plotseling en driftig het hoofd op en zeide: quot;11e! wie sprak daar over dc Inns?quot;

quot;Ik, mijnheer!quot; zeide Pickwiek. quot;Ik maakte dc opmerking, dat het zulke zonderlinge antieke gebouwen zijn.quot;

quot;Gij?quot; zeide de oude man verachtelijk. quot;Wat weet gij van den tijd, toen jonge lieden zich in die eenzame vertrekken opsloten, en lazen, lazen, uren en nachten achtcreen, totdat hun verstand door hunne nachtelijke stadiën werd gekrenkt, totdat al hunne ziels- en lichaamskrachten waren uitgeput, en zij bezweken onder die onnatuurlijke opoffering hunner jeugdige levenskracht aan hunne oude, muffe boeken? Of spreekt gij van een anderen en latercn tijd — wat weet gij van de slepende tering of de heete koorts — de heugelijke gevolgen van een lustig en vroolijk leven — waaraan zoo menigeen in die zelfde vertrekken gestorven is ? En hoevelen, die vruchteloos om barmhartigheid smeekten, denkt gij wel, hebben daar wanhopig een kantoor verlaten, om in den Theems of in de gevangenis eene rustplaats te vinden? Die Inns zijn geene gewone buizen. Er is geen paneel in die oude beschotten, of het zou, als het geheugen en spraak bezat, een verhaal kunnen doen, waarvan u de haren te berge zouden rijzen. Hoe alledaagsch en eentoonig zij er nu ook mogen uilzien, ik zeg u, mijnheer, het zijn zonderlinge oude gebouwen, en ik zou liever menig akelig sprookje willen hooren, dan dc ware geschiedenis van die ouderwetsche kamers.quot;

Er was iels zoo zonderlings in het vuur, waarmede de oude man het woord had gevat, en in het onderwerp, dat zijne geestdrift had opgewekt, dat Pickwick geen antwoord gereed had. De oude man bedwong zijne drift, nam den glurenden blik weder aan, die bij zijne hartstochtelijke rede was verdwenen, en vervolgde:

quot;Beschouw hen in een ander licht, zoo weinig dichterlijk en romanesk als gij het vinden kunt! Welke heerlijke plaatsen van langzame pijniging blijven zij toch! Denk aan den onbemiddelden man, die al wat hij bezat opgeofferd, zich doodarm gemaakt, zijne betrekkingen geplunderd heelt, om een beroep te leeren, waarmede het noodlot besloten heeft, dat hij nooit een stuk brood zal verdienen, liet wachten — de hoop — de teleurstelling — de angst — de armoede — de wanhoop — en tot slot de zelfmoord misschien, of, nog heler, een armzalig leven, als een verloopen dronkaard. Heb ik geen gelijk in hetgeen ik van die oude gebouwen zeg?quot; En hij wreef in zijne handen, als ware het van blijdschap, dat hij een nieuw gezichtspunt voor zijn geliefkoosd onderwerp had gevonden.

Pickwiek staarde den ouden man met brandende nieuwsgierigheid aan; i de overige leden van het gezelschap glimlachten en zwegen stil.

1S3

-ocr page 166-

F

Samuel Ficlcwick.

quot;Men mag nog -nel van de Duilsche universiteiten sprekenvervolgde de oude man. quot;Wij hebben te huis genoeg van het romaneske, zonder dat wij eene halve mijl ver behoeven te gaan. Maar men denkt er niet om.quot;

quot;Hel is waar,quot; zeide Piekwick lachende, quot;ik had ook nooit gedacht, dat deze Inns eenigermate romanesk konden zijn.quot;

quot;Dat wist ik wel,quot; zeide dc oude man. quot;Evenals een vriend van mij; die zeide altijd: quot;Wat voor raars is er toch aan die ouderwelsche kamers?quot; — quot;Het is cr niel richtig,quot; zeide ik. — quot;Gekheid,quot; zeide hij. — quot;Men is er zoo eenzaam,quot; zeide ik. — quot;Volstrekt niet,quot; zeide hij. — Op zekeren ochtend kreeg hij eene beroerte, tóen hij juist zijne buitendeur wilde openen. Hij viel met zijn hoofd tegen de deur aan, en daar bleef hij achttien maanden lang liggen. Iedereen dacht, dal hij uit de stad was.quot;

quot;En hoe werd hij eindelijk gevonden ?quot; vroeg Pickwick.

quot;Men besloot de deur open te breken, omdat hij in twee jaren geene huur had betaald. Dit deed men ook. En zoodra de deur openging, kwam een geraamte, in een blauwen rok, korte broek en zijden kousen, den smidsknecht, die het slot had opengestoken, legen bet lijf vallen. Dat is toch nog al raar, zou ik denken, he?quot; En de oude man wreef zich met onbeschrijfelijk genoegen de handen.

quot;Welk een vreemd voorval!quot; zeide Piekwick, terwijl hij den verhaler door zijn bril aandachtig bekeek.

quot;Vreemd?quot; zeide de oude man. quot;Och neen! Gij vindt dal maar vreemd, omdat gij er niets van weet. Het is komiek, maar niel ongewoon.quot;

quot;Komiek ?quot; riep Pickwick onwillekeurig uit.

quot;Wel zeker komiek — vindt gij het dan niet zoo?quot; hernam de oude man, terwijl zijn glurende blik nog afschuwelijker werd; en zonder op een antwoord te wachten, vervolgde hij: quot;Ik weet nog zulk een geval. Dal gebeurde in Cl iffor d's-I n n. Een losse knaap woonde op een paar achterkamers, sloot zich op in eene kast op zijne slaapkamer, en nam een extract van rattenkruit in. Dc huisbewaarder dacht dal hij weggeloopen was, en zctle de kamers te huur. Er kwam een ander, die ze huurde. Maar, hoe het komen mocht, hij kon des nachts niet slapen; hij was altijd onrustig en angstig. quot;Dat is raar,quot; zeide hij. quot;Ik zal in de andere kamer gaan slapen, en hier werken.quot; Dit deed hij en sliep gerust; maar nu ondervond hij, dal hij des avonds niet lezen kon. Hij was altijd angstig en zenuwachtig ^ hij moest telkens dc kaarsen snuiten en om zich been kijken, quot;ik kan bet niel bcgrij-ien,quot; zeide hij, toen hij eens laat uil de komedie kwam, en een glas kou-en grog stond te drinken, met zijn rug tegen den muur, opdat hij zich niel zou kunnen verbeelden, dat er iemand achter hem was. quot;Ik kan hel niet begrijpen,quot; zeide hij; en toen viel hem juist die kast in het cog, die nog altijd gesloten was gebleven, en hij voelde eene koude rilling over zijn geheele lichaam. quot;Ik heb die zonderlinge huivering al meer gevoeld,quot; zeide hij. quot;Ik zou haast denken, dat het met die kast niet richtig is.quot; Hij raapte al zijn moed bijeen, sloeg mei den pook het slot aan stuk, opende de deur, en ja wel, daar stond de vorige huurder recht overeind in een hoek, met een lleschje in zijne hand, en een gezicht zoo zwart als eene lei. '

quot;Hé!quot; zeide de heer met hel geruite overhemd; quot;dat is er weereen!quot; — De oude man merkte aan, dat bet hem weinig schelen kon, of de heer niet het geruite overhemd hem geloofde of niet, daar deze gewoon was alles in twijfel te trekken, zooals laatst nog, toen hij het geval van dien zonderlingen cliënt verhaalde.

156

5 di

-ocr page 167-

Het verhaal van den ouden man.

quot;Een zonderlinge eliënl ?quot; zeide Pickwick met blijkbare nieuwsgierigheid.

quot;Ja, wat was dal ook weer?quot; voegde Lowten er bij.

quot;Zijt gij het dan al vergeten?quot; vroeg de oude man.

Geen van bet gezclscbap wist het zich recht meer te herinneren, hetgeen, bij gebrek aan de noodige attentie voor des ouden mans verhalen, ook juist zulk een wonder niel was; en daar Pickwick zeide ook dit verhaal gaarne te willen aanhooren, begon de oude man aldus:

quot;Het doet weinig tol de zaak, hoc of waar de geschiedenis, die ik wil verhalen, tot mijne kennis is gekomen. Zoo ik die vertellen wilde in dezelfde orde, waarin ik haar geboord heb, zou ik in hel midden moeten beginnen, en, als ik nan het slot was gekomen, weder naar het bc£in moeten teruggaan. Hel zal genoeg zijn te zeggen, dal een gedeelte der daarin voorkomende omstandigheden voor mijne oogen plaats hadden; wat hel overige betreft, weet ik zeker, dat de zaak zich zoo heeft toegedragen, en er leven nog verscheidene menschen, die zich het gebeurde maar al le wel herinneren.

quot;Inde Borough-11 ighstrcel, bij de St. Geor ge-kerk., slaat, gelijk bijna iedereen weel, de kleinste schuldgcvangenis van Londen — de Mars-halsea. Hoewel deze gevangenis sedert cenige jaren zulk een poel van onreinheid niet meer is als vroeger, beeft zij loeh zelfs in haar verbeterden toestand weinig, dat den bewoners het gemis hunner vrijheid kan verzoeten. De veroordeelde misdadiger beeft in Newgale eene even goede gelegenheid om lucht te scheppen, als de arme schuldenaar in Marshalsea.

quot;Misschien is bet verbeelding, of misschien koml hel doordat ik mij niet uit de gedachten kan zetten, wal ik in vorige dagen daar heb gezien; maar dat gedeelte van Londen is mij onuitstaanbaar. l)e Higbstreet is breed, de winkels zijn fraai; het geratel van rijtuigen, do voetstappen van een on-opboudelijken menscbenstroom, alle geluiden, die een druk gewoel en levendig verkeer aanduiden, weergalmden daar van den ochtend tol in het midden van den nacht: maar de stralen in de nabijheid zijn donker en armoe-i dig; losbandigheid en behoefte huisvesten in de opgepropte stegen, gebrek en ellende in de enge gevangenis; een akelige nevel schijnt, voor mijne oogen ten minste, over die plek Ie hangen, en aan alle voorwerpen eene j doodsche, afzichtelijke kleur te geven.

quot;Velen, wier oogen de dood nu reeds lang gesloten heeft, hebben dat tooneel luchthartig genoeg beschouwd, toen zij voor hol eerst de gevangenis ; van Marshalsea binnentraden; want de wanhoop komt zelden met den ! eersten slag van den tegenspoed. Iemand vertrouwt dan nog op de vrienden , die hij nog niet heeft beproefd, en herinnert zich, hoe dikwijls en hoe gul zijne vroolijke makkers hem hunne diensten hebben aangeboden, toen bij die niet noodig had; hij koestert nog hoop — de hoop eener gelukkige onervarenheid — en hoewel de eerste slag hem doel bukken, doel die hoop hem hel hoofd weder opbeuren, en houdt hel overeind, totdat hij het onder de zwaarte van herbaalde teleurstellingen weder zinken laat. Hoe spoedig vertoonde zich dan de wanhoop op het gelaal, dal reeds door den honger was vermagerd, en door de opsluiting eene ziekelijke kleur had aangenomen , in die dagen, toen het geene beeldsprakige uitdrukking was, als men zeide, dal de schuldenaren zonder hoop op verlossing in de gevangenis lagen te rollen! De barbaarschheid der wel is thans wel eenigszins gematigd ; maar er hebben toch nog voorvallen plaats, die hel hart doen bloeden.

quot;Twintig jaren geleden, zag men in die straat, eiken morgen, eene moe-L _____________

1S7

-ocr page 168-

Samuel Pickwiclc.

der on een kind, die dagelijks, zoo zeker als de zon opging, naar de gevangenis kwamen. Dikwijls kwamen zij, na een nacht van rnsteloozen angst, een vol uur te vroeg, en dan ging de moeder geduldig weder heen, braeht hel knaapje naar de oude brug, en tilde hem in hare armen op, om hem te laten zien, hoe hel water in de stralen der morgenzon glinsterde, en welk eene levendigheid reeds op de rivier heersehte, door de toebereidselen tol den arbeid of hel vermaak, waaraan de dag zou worden gewijd. Zoo trachtte zij dan het kind eene poos bezig te houden; maar spoedig zette zij het weer neder, om de tranen af te wisschen, die hare oogen verblindden, want geen zweem van nieuwsgierigheid of genoegen vertoonde zich ooit op het ziekelijke, uitgeteerde gezichtje van het kind. De kleine had nog weinig herinneringen ; maar die waren allen van denzelfden aard — allen stonden zij in verband met de armoede en het ongeluk zijner ouders. Uren lang zal hij op den school zijner moeder, kuste met kinderlijk medelijden de tranen af, die langs hare wangen rolden, en kroop dan stil naar een donkeren hoek, waar hij schreide, totdat hij in slaap viel. De zwaarste rampen der armoede — honger en dorst, koude en gebrek — had hij gekend, sedert de eerste ontwikkeling zijner verstandsvermogens; en dat was de reden, dal zich hij dit knaapje geen het minsle spoor vertoonde van de onbekommerde vroolijk-heid, die anders den kinderlijken leeftijd eigen is.

quot;De vader en moeder zagen dit aan met eene zielesmarl, waaraan zij geene woorden durfden geven. De gezonde, forsche man, die tol den /.waarsten lichamelijken arbeid in staat zou zijn geweest, werd zwak en ziekelijk in '1 den ongezonden dampkring ccner volgepropte gevangenis; de teede 'e vrouw bezweek onder den druk van haar leed, en hel arme kind verkwijnde.

quot;De winter kwam met weken van regen en koude. De arme vrouw had een ellendig kamertje betrokken, dicht bij de gevangenis van haar echtgenoot ; en hoewel deze verandering door eene steeds klimmende armoede was voorgeschreven, gevoelde zij zich gelukkiger, nu zij nader bij hem was. Twee maanden lang stond zij met haren kleinen metgezel, volgens gewoonte, voor de poort, als die des morgens geopend werd. Op zekeren dag kwam zij niet; hel was voor hol eerst, dat dit gebeurde. Den volgenden morgen kwam zij alleen. Hel kind was dood.

quot;Zij, die over sterfgevallen in de huisgezinnen van armen koelbloedig spreken, als eene gelukkige verlossing van smart voor den gestorvene, en eene wcnscbelijke bevrijding van bezwaar voor de overgeblevenen, welen niet hoe bitier zulke verliezen zijn. Een stilzwijgende blik van liefde en achting, wanneer alle andere oogen zich koel van ons afwenden, — de bewustheid, dal wij toch de genegenheid van één wezen bezitten, terwijl alle anderen ons verlaten hebben —- is een steun, een troost in het zwaarste lijden, die voor geene schatten te koop zijn. Uren lang had bet kind aan de voeten zijner ouders gezeten, terwijl het zijne handjes geduldig over elkander hield geslagen, en zijn bleek gezichtje lol hen ophief. Zij hadden het van dag tol dag zien wegkwijnen; en hoewel het in zijn korten levenstijd zoo weinig vreugde had genoten, en het nu was overgebracht naar het verblijf van rust en vrede, — zegeningen, welke het op de wereld nooit had gekend, — zij waren toch zijne ouders, en dit verlies verscheurde hun het hart.

quot;Op het gelaat der moeder was ook duidelijk le lezen, dat de dood spoedig een einde aan hare rampen zou maken. De medegevangenen van haar echtgenoot waren huiverig, om hem in zijne diepe droefheid door hun bijzijn

138

-ocr page 169-

tol last te wezen, en lieten hein alleen in het bezit van het vertrekje, dat hij vroeger met twee andore gevangenen had bewoond. Zijne vrouw deelde dit vertrek met hem: zonder pijn, maar ook zonder hoop, kwijnde zij weg, en wachtte geduldig naar het uur barer verlossing.

quot;Op zekeren avond was zij in de armen van haar echtgenoot flauw gevallen, en had hij haar naar het opene venster gedragen, opdat de lucht haar zou doen bijkomen, toen het licht der maan, dal haar gelaat bescbeën, hem zulk eene ontzettende verandering in hare (rekken deed bespeuren, dat hij van schrik onder hare zwaarte wankelde, als ware hij een machteloos kind geweest.

quot;quot;Zet mij neder, George!quot; zcide zij met eene flttuwe stem. Hij deed zulks en zette zich naast haar neder, terwijl hij zijn gezicht met zijne handen bedekte, en in tranen uilbarslte. — quot;Hel valt mij hard u te verlaten, George!quot; zeide zij. quot;Maar hel is Gods wil. Ik bid u, lieve man! draag uw leed met geduld. O, hoe dank ik Hem, dal hij onzen lieveling heeft weggenomen! Hij is nu in den hemel. Wat zou hij hier gedaan hebben, zonder zijne moeder?quot; — quot;Neen, Mary! neen, gij zult niet sterven!quot; riep haar echtgenoot uit, terwijl hij van zijn stoel opsprong. Hij stapte haastig op en neder, en sloeg zich met de vuisten voor zijn voorhoofd. Toen zette hij zich weder naast haar, nam haar in zijne armen, en vervolgde bedaarder: quot;Schep moed, lieve vrouw! schep moed. Gij zult nog wel herstellen.quot; — quot; .Nooit, George! nooit,quot; zeide de stervende. quot;Laat mij nu naast mijn kind begraven; maar beloof mij, als gij ooit deze akelige plaats mocht verlaten en rijk worden, dat gij ons dan zult laten overbrengen naar een slil kerkhof op het land, — ver, ver van hier, — waar wij in vrede kunnen rusten; belooft gij mij dat?quot; — quot;Ja, ja!quot; zcide de man, terwijl hij zich woest voor haar op de knieën wierp. quot;Spreek nog maar één woord, Mary! Zie mij nog maar ééns aan; nog----quot;

quot;Hij zweeg; want de arm, die om zijn hals was geslagen, werd stijf en zwaar. Een diepe zucht ontsnapte de benauwde borst der vrouw; hare lippen bewogen zich, en een glimlach speelde om haar mond: maar de lippen waren bleek, en de glimlach bleef strak. Hij was alléén op de wereld.

quot;Dien nacht, in de doodsche stille van dat akelige vertrek, knielde de rampzalige man naast het lijk zijner vrouw neder, en riep God tot getuige van een vreeselijken eed, dat hij zich zelvcn, van dat uur af, geheel toewijdde aan het eenige doel, om haar dood cn dien van zijn kind te wreken; dat hij van dat oogenblik af, lol aan het laalste van zijn leven, al zijne krachten zou besteden, om dat enkele doel te bereiken; dat zijne wraak onverzoenlijk, vopr-beeldeloos wezen zou, en hij hel voorwerp van zijn haat door de geheele wereld zou vervolgen.

quot;In dien eenen nacht hadden wanhoop en woede zulke verwoestingen in zijn voorkomen aangericht, dat zijne medegevangenen verschrikt terugdeinsden, toen hij hun den volgenden morgen voorbijging. Zijne oogen waren rood cn gezwollen, zijne wangen doodsbleek, en zijn rug was gebogen, als die van een afgelcefdcn grijsaard. In zijne verbijsterende zielesmart had hij zijne onderlip bijna doorgebeten, en het bloed, dal langs zijne kin was gevloeid, had zijne das en zijn hemd bevlekt. Geen traan bevochtigde zijn oog; geene klacht ontsnapte zijn mond; maar zijn woeste blik, en de ijlhoofdige drift, waarmede hij hel binnenplein op en neder liep, waren kenteekeneu der koorts, die in zijne aderen gloeide. j. ■ , 's

quot;Men achtte het noodig hel lijk zijner vrouw zonder uitstel buiten de gevangenis 'e brenaen. Hii hoorde dit bericht met de grootste bedaardheid san,

Vervolg van het verhaal van den ouden man.

Ttï»

1 Ü!

a

I li j i if i

-1 ■!

:i

11

i

-ocr page 170-

Samuel Pickwick.

en erkende de noodzakelijkheid van dezen maatregel. Bijna al de bewoners der gevangenis waren bijeengekomen, om deze soort van plechtigbeid bij te wonen; zij weken haastig ter zijde, toen de weduwnaar verscheen, die zich dicht bij de deur van het voorportaal plaatste. Nu naderde de ruwe doodkist, langzaam op de schouders van eenigc mannen gedragen. Diepe stilte heerschtc in het rond, slechts afgebroken door het luide snikken der vrouwen en de schoffelende stappen der dragers op den steenen vloer. Toen zij de plek bereikten, waar de weduwnaar stond, bleven zij stilstaan. Ilij legde zijne hand op de baar, verschikte werktuigelijk het zwarte kleed, dat haar bedekte, en gaf den dragers een wenk om verder te gaan. De oppassers in het voorportaal namen hunne hoeden af, toen de kist voorbijgedragen werd; een oogenblik later werd de deur weder gesloten. De weduwnaar zag verwilderd om zich heen, en stortte toen met een zwaren slag op den grond.

quot;Weken lang werd hij dag cn nacht bewaakt, terwijl hij in eene ijlende koorts lag; maar geen oogenblik verliet hem de bewustheid van zijn verlies en van den eed, dien hij had afgelegd. Met de vliegende snelheid der razernij zwierf zijne verbeelding rond van liet eene tooneel naar het andere; maar allen stonden zij, op eene of andere wijze, in verband met bet hoofddenkbeeld, dat zijn geest bestendig bezig hield. Hij voer op eene onafzienbare zee, met eene bloedroode lucht boven zijn hoofd, en de schuimende golven schenen het schip te willen verzwelgen. Voor zich uit zag hij een ander vaartuig tegen den gierenden storm worstelen. De zeilen fladderden, aan reepen gescheurd,-langs de masten, en het dek stond vol menschcn, die zich aan de verschansing hadden vaslgebonden, en waarvan toch telkens cenigeu door de baren, die over het dek heensloegen, werden medegeslcept. Zijn schip zeilde echter door met onweerstaanbare vaart, totdat het tegen den spiegel van het andere vaartuig aanbonsde en het verpletterde. Uit de ontzettende draaikolk, die het zinkende wrak naliet, steeg een gil op, zoo luid en schel — het was de noodkreet van honderd drenkelingen, in een akeligen klank ineengesmolten — dat bij ver boven het krijgsrumoer der elementen uitklonk, en de lucht scheen te doen splijten. Maar wat was dat — dat oude grijze hoofd, dat boven de oppervlakte der zee oprees, en in doodsangst om hulp schreeuwde? Een blik — en hij sprong over boord, en zwom met krachtige slagen naar die plek. Weldra bereikte hij den drenkeling. Het waren zijne gelaatstrekken! De oude man zag hem aankomen, en trachtte vruchteloos hem te ontwijken; maar hij greep hem, en sleepte hem naar beneden, vijftig, honderd vademen difp, totdat het worstelen van den grijsaard al flauwer en flauwer werd, en eindelijk geheel ophield. Hij was dood; hij had hem omgebracht; — hij had zijn eed gehouden.

quot;Hij zwierf over het gloeiende zand eener uitgestrekte woestijn, blootvoets en alleen. De zandwolken verstikten en verblindden hem; de tijne korrels drongen in de poriën zijner huid, en hel jeuken maakte hem bijna dol. Ueus-ajuige massa's van dezelfde stof, door den wind voortgedreven en door de brandende zon beschenen, wandelden in de verte voort als levende vuurpilaren. De gebeenten van menschcn, die in deze akelige woestijn waren omgekomen, lagen verstrooid voor zijne voeten; een ontzettend helder licht viel op alles in het rond; en zoover zijn oog reikte, zag hij niets dan voorwerpen van schrik en afgrijzen. Vruchteloos wilde hij schreeuwen; zijne tong kleefde aan zijn gehemelte, en hij snelde als razend voorwaarts. Met bovennatuurlijke kracht begiftigd, waadde bij door het zand, totdat hij, door vermoeienis ei. dorst uit-

160

-ocr page 171-

Koortsvisioenen.

geput, bewusteloos nederzonk. Welke verkwikkelijke koelte deed hem herleven? Welk gcruisch was dat? Water! Ja, het was eene bron; en de heldere beek stroomde voor zijne voeten. Hij dronk, strekte zijne pijnlijke leden op den oever uit, en zonk in eene verkwikkelijke sluimering. Het gerucht van naderende voetstappen deed hem ontwaken. Een oud man met grijze haren kwam waggelend aan, om zijn brandenden dorst te lessehen. H ij was het weder! Hij sloeg zijne armen om den grijsaard heen, en hield hem terug. De oude worstelde stuiptrekkend, en schreeuwde om water, -7- een enkelen drop water, om zijn leven te redden. Maar hij hield hem stevig vast, en beschouwde met gretige oogen zijn doodsangst: en toen het hoofd levenloos op de borst nederzonk, stiet hij het lijk met zijn voel van zich.

quot;Toen de koorts hem verliet en zijne bewustheid terugkeerde, vernam hij, dal hij rijk en vrij was; dal zijn vader, die hem in dc gevangenis had willen laten sterven, — die hen, welke den zoon veel dierbaarder waren dan zijn eigen leven, reeds van gebrek en verdriet had laten omkomen, — in zijn donzen bed dood gevonden was. Hij was wel voornemens geweest, om zijn zoon tol een bedelaar le maken; maar, verwaten op zijne gezondheid, had hij hel maken van een testament uitgesteld, toUlat het te laat was, en nu mocht hij, van spijt over zijn verzuim, in eene andere wereld op zijne tanden knarsen. Hoe verrassend deze tijding ook wezen mocht, George vergot toch gcefl oogenblik hel doel, waarvoor hij leefde; hij vergat geen oogenblik, dat zijn vijand de eigen vader zijner vrouw was — de man, die hem in de gevangenis had laten werpen, en die, toen zijne dochter en haar kind aan zijne voeten om barmhartigheid smeekten, hen zijn huis had uitgejaagd. O, hoe vcrwciischtc hij de zwakheid, die hem belette om op le slaan en zijne wraak te beginnen!

quot;Hij liet zich, ver van hel tooneel van zijn verlies en zijne ellende, naar eene afgelegene woning bij de zeekust vervoeren — niet in de hoop, dat hij tiaar zijne zielrust en zijn geluk zou herkrijgen, want beide waren voor altijd gevloden ; maar om zijne lichaamskrachten te herstellen en over zijn lievelingsonderwerp le peinzen. En hier verschafte een booze geest hem eene gelegenheid voor zijne eerste, gruwelijke wraak.

quot;liet was zomer; en in naargeestige gedachten verzonken, was.hij gewoo-legen den avond zijne eenzame woning le verlaten, en langs een smal pad onder aan den voel der klippen naar eene afgelegene plek te wandelen, die hem, toen hij haar voor dc eerste maal bezocht, bijzonder had bevallen. Dan zette hij zich op een steen neder, begroef zijn gezicht in zijne handen, en bleef daar uren lang zitten — somtijds loldat het geheel nacht was geworden, en de lange schaduwen der dreigende klippen boven zijn hoofd alle voorwerpen in zijne nabijheid in zwarte duisternis hulden.

quot;Hier zat hij eens des avonds in zijne gewone houding, en sloeg nu en dan zijne oogen op, om de gouden lichtbaan le beschouwen, die in het midden van den oceaan begon, en naar de plek aan zijn uitersten rand scheen te leiden, waar de zon onderdook, — toen de diepe stille werd afgebroken door t een luid geroep om hulp. Hij luisterde, in twijfel, of hij wél had gehoord1, y •maar toen het geroep nog luider hervat werd, sprong hij op, en snelde naar j den kant, waar hij den noodkreet hoorde.

%

m

quot;Hij begreep terstond wal er gebeurd was; eenige kleederen lagen verslrooid 1 op hel strand; op geringen afstand was een hoofd nog even boven het water zichtbaar; en een oud man, die wanhopig zijne handen wrong, liep langs den

11

SAM. PIÜKWICK.

-ocr page 172-

aarnueL ndcmck.

oever heen en weder, en riep luidkeels om hulp. De zieke, die zijne krachten thans genoegzaam herkregen had, trok zijn rok uit, en snelde naar de zee, met voornemen om er zich in te werpen, en den drenkeling aan land te slepen.

quot; quot;Haast u, mijnheer! om 's Hemels wil! Help, help! Hij is mijn zoon, mijn eenige zoon!quot; riep de oude man met de grootste ontroering uit. quot;Mijn eenige zoon, die voor de oogen van zijn vader verdrinkt!quot; Op het eerste woord, dat de grijsaard uitsprak, staakte George zijn loop, sloeg zijne armen over elkander, en bleef onbewegelijk staan. quot;Groole God!quot; riep de oude man terugdeinzende: quot;Heiling!quot; — George glimlachte, maar zweeg stil. — quot;Heiling!quot; zeide de oude man ijlhoofdig. quot;Heiling! mijn zoon! Zie, zie!quot; En naar lucht hijgende, wees de rampzalige vader naar do plek, waar do jonkman op leven en dood worstelde. quot;Hoor!quot; vervolgde hij. quot;Hij roept! Hij leeft nog! Red hem!quot; — George glimlachte nogmaals, en bleef onbewegelijk als een standbeeld. — quot;Ik heb u kwaad gedaan,quot; gilde de oude man, terwijl hij zich op zijne knieën wierp en zijne handen vouwde. quot;Wreek u! Neem al wat ik heb — mijn leven! Werp mij in het water, cn ik zal sterven zonder hand of voet te bewegen! Doe dat, Heiling! dot dat — maar red mijn zoon! Hij is zoo jong, nog zoo jong om te «U^vcn!quot; — quot;Luister!quot; zeide George, terwijl hij den ouden man wc.. ' bij den arm greep. quot;Leven om leven v it ik heb-bp»; en dit is oen. Mijn kind is voor de oogen van zijn vader gestorven; en zijn doodstrijd was veel langer en pijnlijker dan die. waarin die jonge lasteraar zijner zuster nu, terwijl ik spreek, omkomt. Toen hebt gij gelachen met ons lijden — gelachen in het gezicht uwer dochter, waarop de dood-reeds zijn zegel gedrukt had. Wat dunkt u nu daarvan ? Zie daar, daar!quot;

quot;Zoo sprekende wees hij naar de zee. De laatste worsteling van den stervende beroerde nog eenige oogenblikken de kabbelende golfjes — en toen was de plek, waar hij verzonken was, niet meer Ie onderscheiden

quot;Drie jaren waren verloopen, toen een beer nil zijn eigen rijtuig stapte voor de deur van een Londenschcn procureur — wel bekend als iemand, die zich in zijne praktijk om geene gemoedsbezwaren bekommerde — en om een geheim gesprek verzocht. Hoewel hij nog in het best van zijn leven scheen te zijn, was zijn gelaat bleek en vervallen; en er was geene groote schranderheid noodig, om te zien, dat ziekte of verdriet hem meer hadden doen veranderen, dan de jaren alleen in het dubbel van zijn geheelen levenstijd hadden kunnen doen.

quot; quot;Ik wilde u eene zaak in handen geven,quot; zeide de vreemdeling.

quot;De procureur maakte eene gedienstige buiging, en wierp een blik op den dikken bundel papieren, dien de vreemdeling in zijne hand hield. Deze had dien blik bemerkt, cn vervolgde: quot;Het is geene gewone zaak; cn het heeft mij veel moeite en geld gekost om deze papieren in handen te krijgen.quot;

quot;De procureur wierp een nog nieuwsgieriger blik op den bundol; waarop de bezoeker dezen losmaakte, en een aantal acceplaliën, schuldbekentenissen, contracten en andere papieren op de tafel uitspreidde.

quot; quot;Op deze papieren,quot; zeide de vreemdeling, quot;heeft de man, wiens naam zij dragen, gelijk gij zien zult, aanzienlijke sommen opgenomen. Het was eene stilzwijgende afspraak tusschen hem en de menschen, die hem deze papieren lt; hebben laten teekenen — en van wie ik ze, stuk voor stuk, voor het drie-en vierdubbele hunner nominale waarde heb gekocht — dat zij van tijd tot tijd zouden vernieuwd worden, totdat het gelegen kwam te betalen; maar nergens staat iets van zulk eene overeenkomst geschreven. Hij heeft onlangs

lt)Z

-ocr page 173-

Wraak.

j zware verliezen geleden; en als hij om al die schulden te gelijk wordt aange-f sproken, kan hij onmogelijk betalen.quot; — quot;liet geheele bedrag is eenige dui-j zenden ponden,quot; zeide de procureur, toen hij de papieren had nagezien. — quot;Juist zoo,quot; hernam de cliënt. — quot;Wat moeien wij nu doen?quot; vroeg de procureur. quot;Doen?quot; herhaalde de vreemdeling, plolseling opstuivende. quot;Van alle middelen gebruik maken, die de wet aan de hand geeft, — alle kunstgrepen i aanwenden, die slechts te bedenken zijn, — om dien kerel, dien ik een lang-zamen, kwellenden dood heb toegedacht, te ruïneeren, zijne goederen aan te slaan, hem uit buis en hof te jagen, en hem als een bedelaar in de gevan-l genis te laten sterven.quot; — quot;Maar de kosten, mijnheer !quot; hervatte de procureur, toen hij zich van zijne eerste verbazing had hersteld. quot;Als er van den schuldenaar geene betaling te krijgen is, wie zal dan de kosten betalen?quot; — quot;Noem maar eene som,quot; zeide de vreemdeling, wiens hand zoo geweldig beefde, dat hij de pen, die hij opvatte, nauwelijks kon vasthouden; quot;en gij zult terstond het geld hebben. Spreek! Wees niet bang, dat gij te veel zult vragen. Niets is mij te veel, als gij mij mijn oogmerk maar doet bereiken.quot;

quot;De procureur noemde in het wild eene aanzienlijke som, als bel voorschot, dat hij vorderen moest, om tegen alle mogelijk verlies gewaarborgd te zijn; meer om te zien, hoever zijn cliënt in ernst sprak, dan in de gedachte, dat deze dien eisch zou inwilligen. De vreemdeling schreef een briefje op zijn bankier voor het volle bedrag, en verwijderde zich.

quot;liet briefje werd dadelijk betaald: en toen de procureur zag, dat hij zijn zonderlingen cliënt kon vertrouwen, ging hij in ernst aan het werk. Twee jaren lang zat Heiling tussehenbeide geheele dagen op het kantoor de papieren na te zien, naarmate zij inkwamen. Met oogen, die van blijdschap glinsterden, las en herlas hij de brieven, waarin zijn schuldenaar, terwijl het eene proces na het andere begonnen en doorgezet werd, om medelijden en geduld verzocht. Op alle verzoeken om een kort uitstel, was sler'ats één antwoord — dat het geld er wezen moest. Meubelen, huizen, landen, alles werd op zijne beurt verkocht, want de eene executie volgde op de andere; en de oude man zelf zou in een kerker zijn opgesloten, indien hij de waakzaamheid der gerechtsdienaren niet te leur gesteld en de vlucht genomen had.

quot;De baat van Heiling, verre van door den gewenschten uitstag zijner maat-'[ regelen te worden bevredigd, scheen hoe langer boe vuriger te worden. Toen hij vernam, dat de oude man gevlucht w as, kende zijne woede geene palen. Hij knarste op zijne tanden, trok zich de haren uit het hoofd, en overlaadde I de beamhlcn, die met het bevel lot inhechtenisneming waren uitgezonden, met do. ijselijkste vervloekingen. Hij liet zich slechts eenigermate tot bedaren brengen door herhaalde verzekeringen, dal men den vluchteling zeker wel zou ontdekken. Naar alle kanten werden agenten uitgezonden, om hem op te zoeken; alle mogelijke listen werden in het werk gesteld, om zijne schuilplaats te ontdekken; maar vruchteloos. Een half jaar was verloopen, en nog was men hem niet op het spoor.

quot;Eindelijk kw am Heiling, van wien men sedert eenige weken niets gehoord had, op een avond laat aan de woning van zijn procureur, en vroeg om dezen te spreken. Voordat de rechtsgeleerde, die zijne stem had herkend, zijn knecht kon bevelen om hem binnen te laten, stond Heiling reeds voor hem. Hij was bleek en builen adem ; en zoodra hij de deur der kamer gesloten had, liet hij zich op een stoel nederziuken, en zeide met eene flauwe stem: „Ik heb hem eindelijk gevonden.quot; — quot;Waar is hij?quot; vroeg de procureur. — quot;Hij houdt zich

163

-ocr page 174-

Samuel Pickwick.

schuil in ccn armoedig hokje in Camden-Town,quot; antwoordde Heiiing. quot;Ilet is misschien niet kwaad, dat wij hem cenc poos uit het gezicht hebben verloren; want hij heeft daar al dien tijd allerellendigst geleefd. Hij is doodarm.quot; — quot;Nu zult gij hem zeker morgen laten vatten ?quot; hernam dc procureur. — quot;Ja,quot; antwoordde Heiling. quot;Jlaar wacht! Neen — overmorgen. Gij zult wel verwonderd zijn over dit uitstel,quot; vervolgde hij met een akeligen glimlach; quot;maar ik had iets vergelen. Overmorgen is het een gedenkdag in zijn leven. Laat hem dan vatten.quot; — quot;Goed !quot; zeide procureur. quot;Zult gij den beambte zijn adres geven?quot; — quot;Neen ; laat hij overmorgenavond om acht uur hier op mij wachten; dan zal ik zelf medegaan.quot;

quot;Hij kwam op den bepaalden tijd, en nadat hij cenc huurkoets had laten halen, beval hij den koetsier naar den hoek van Old-Pancras-road te rijden. Het was reeds geheel donker, toen zij uit hel rijtuig stapten, den blinden muur van het Veearlsenijkundig hospitaal langs gingen, en cene achterstraat insloegen, die toen Lillle-Collegeslreet genoemd werd, en, wat zij thans ook wezen moge, in dien lijd er akelig genoeg uitzag, en bijna door niets anders dan velden en slooten omringd was.

quot;Nadat Heiling de reismuts, die hij droeg, in zijne oogen had getrokken, en zijn mantel dicht had omgeslagen, bleef hij staan voor hel armoedigste huis der gehcele straat, en klopte zacht aan de deur. Eene vrouw deed open, en groette Heiling als een oud bekende; waarop deze, nadat hij den beambte had loe-gcfluislerd, dat hij beneden moest blijven, zonder gedruis te maken naar boven ging, de deur der voorkamer opende, en binnentrad.

quot;liet voorwerp van zijne nasporing en ziju haal, thans een afgeleefd oud man, zat aan eene armoedige tafel, waarop cenc dunne kaars brandde. Hij schrikte toen do vreemdeling binnentrad, en rees half overeind.

quot;quot;Wat nu? Wat nu?quot; zeide de grijsaard. quot;Welke nieuwe ramp zal mij overkomen? Wat moet gij hier? — quot;U spreken,quot; antwoordde Heiling, lie zich te gelijk nederzette, en zijne muts en zijn mantel afwierp.

quot;Hel spraakvermogen scheen den ouden man eensklaps te begeven. Hij zonk achterover in zijn stoel, sloeg zijne handen samen, en staarde de verschijning aan met een blik vol afschuw en ontzetting.

quot; quot;Zes jaren vóór dezen dag,quot; zeide Heiling, quot;heb ik hel leven geëischt, dat gij mij schuldig waart voor het leven van mijn kind. Bij het lijk van uwe dochter, oude! heb ik het gezworen, dal ik leven zou om haar te wreken. Nooit heb ik in mijn voornemen gewankeld; maar al ware zulks het geval geweest, dan zou céne gedachte aan iiaar geduldig lijden, of aan hef uitgehongerde gezichtje van ons onschuldig kind, mij kracht hebben gegeven voor mijne taak. Mijn eerste bedrijf van vergelding — heugt u nog wel. Dit is mijn laatste.quot; De oude man huiverde, en zijne armen zonken machteloos neder. quot;Morgen verlaat ik Engeland,quot; zeide Heiling, na eene poos van stilte. quot;Dezen nacht verwijs ik u tot den levenden dood, waartoe gij haar verwezen hebt — eene hopelooze gevangenschap.quot;

quot;Hij zag den ouden man aan en zweeg. Hij nam dc kaars op, om zijn gezicht nauwkeuriger le beschouwen, zellc die zacht weder neer, en verliet het vertrek.

quot; quot;Gij moet eens naar den ouden man gaan zien,quot; zeide hij lot dc vrouw, terwijl hij de deur opende cu den beambte wenkte, om met hem heen te gaan. quot;Ik geloof, dat hij niet wel is.quot; Dc vrouw spoedde zich naar boven, cn — vond hem dood. Eene beroerte had hem doen sterven.

164

-ocr page 175-

Weer op reis.

quot;Onder ccnc eenvoudige zerk, op een dorpskerkhof in Kent, waar wilde bloemen zich met het gras vermengen, en het bekoorlijke omliggende landschap do schoonste plek in den tuin van Engeland uitmaakt, rust het gebeente der jonge moeder bij dat van haar lieveling. Maar het stof van den vader vermengt zich niet met hot hunne; ook heeft de procureur, van dien avond af, nooit iets vernomen, dat cenig licht verspreiden kon over den verderen levensloop van zijn zonderlingen cliënt. —

quot;Ik zou u nog wel meer kunnen vertellen,quot; zeide de oude man, terwijl hij Pickwick, die nog met aandacht hleef luisteren, met blijkbare zelfvoldoening aanzag, quot;maar ik moet van avond vroeg te huis wezen, en heb geen tijd meer.quot;

Zonder een woord verder te zeggen, nam hij zijn hoed van een kapstok, en ging de deur uit. Daar de heer met het geruite overhemd in slaap gevallen was, en hel grootste gedeelte van het gezelschap zich op eene zeer geestige manier vermaakte met kaarssmeer in zijn glas te laten druipen, achtte Pickw ick het best, onopgemerkt te vertrekken; en nadat hij zijne vertering en die van zijn knecht had betaald, groette hij de waardin van de Ekster, en begaf zich met Sam naar het logement, waar hij voor het tegenwoordige zijn intrek had genomen.

XX.

PrCKWICK HEIST NAAR IPSWICH , WAAR HIJ EEN ROMANESK AVONTUUR HEEFT MET EESE DAME VAN MIDDELBARE JAREN.

quot;Is dat de bagage van uw heerschap, Sampje?quot; vroeg de oude Weller, toen zijn liefhebbende zoon met een reiszak en een valies het binnenplein van de Stier opkwam.

quot;Gij hadt wel verder mis kunnen raden, ouwetje!quot; antwoordde Sam, die eerst zijne vracht nederzette, en er vervolgens zelf op ging zitten; quot;en mijn heerschap zelf zal aanstonds komen.quot;

quot;Met eene cabriolet, denk ik ?quot; zeide de vader.

quot;Ja. Hij heeft twee mijlen gevaar voor acht stuivers genomen,quot; antwoordde de zoon. quot;Hoe maakt stiefmoeder het van morgen?quot;

quot;Wonderlijk, Sam! wonderlijk,quot; antwoordde de oude Weller met deftigen ernst. quot;Zij is nu onder de Methodisten geraakt, Sampje! en zij is razend vroom geworden. Zij is al te goed voor mij, Sampje! Ik voel, dal ik haar niet verdien.quot;

quot;Gij hehl het zeer ver in de nederigheid gebracht,quot; merkte Sam aan.

quot;Dat moogt gij wel zeggen,quot; hernam zijn vader met een zucht. quot;Zij is nu in de weer met eene uitvinding, om groote inenschen weer lot kleine kinderen te maken. Haar mond staat geen oogenblik slil van de wedergeboorte. Ik mocht wel lijden dat zij er inderdaad werk van maakte, Sam ! Ik zou waarlijk gaarne zien, dat uwe stiefmoeder weder een klein kind werd. Ik zou haar dadelijk bij eene min besteden. — Wat denkt gij wel, Sam!quot; vervolgde hij na eene poos stilzwijgens, terwijl hij met zijn vinger zeer bedenkelijk tegen zijn neus likte, quot;wat denkt gij wel, dat die wijven, waar zij zich nu mee ophoudt, laatst gedaan hebben?quot;

quot;Ik weet het niet,quot; antwoordde Sam. quot;Wat was het?quot;

quot;Zij hebben eene groole theepartij aangelegd voor een kerel, dien zij haar

165

-ocr page 176-

166 Samuel Pickwick.

herder noemen,quot; zeide Weller. quot;Toen ik 's morgens voor den prentwinkel over onze deur stond te kijken, zag ik er een bericht van quot;loegangbiljet-ten eenc halve kroon, bij het comité te bekomen. Secretaris, jufvrouw Weller.quot; En toen ik te huis kwam, zat het comité al in onze achterkamer: veertien vrouwen. Ik wenschte, dat gij het eens gehoord hadt, Sampje, hoe ze daar zaten te beraadslagen, en te stemmen, en besluiten te nemen, en allerlei zotternij te maken. Ik weet zelf niet, of hel was omdat ze mij zoo plaagden om ook mee te doen, of omdat ik dacht dal ik wat raars zou zien, — genoeg, ik nam ook een kaartje, en vrijdag avond om zes uur kleedde ik mij netjes aan, en ging met de oude vrouw naar een huis op eene bovenkamer. Daar zag ik theegoed klaarstaan, wel voor dertig personen, en eene heele partij jufvrouwen, die aanstonds met elkander begonnen te tluis-teren en mij aankeken, alsof zij nooit meer een dikken koetsier hadden gezien. Een poosje later hoorde ik beneden een groot rumoer, en daarop kwam er een magere kerel met een rooden neus oploopen, die zoo hard als hij kon balkte: quot;Daar komt de herder zijne getrouwe kudde bezoeken!quot; Het duurde niet lang, of ik zag een dikken vent komen, met een groot bleek gezicht, en geheel in hel zwart. Toen hadt gij dat spelletje eens moeien zien, Sam! quot;De kus des vredes 1quot; zeide de herder, en daarmede begon hij al de vrouwen te zoenen; en toen hij gedaan had, nam de roodneus zijne beurt. Ik was juist voornemens om ook te beginnen — vooral omdat er een heel lief juffertje naast mij zat — maar juist kwam uwe stiefmoeder met bel theewaler binnen. Toen gingen zij aan den gang. Dal zingen hadt gij eens moeten hooren, Sam, terwijl de thee stond te trekken! En wat werd er gegeten en gedronken! Gij hadt eens moeten zien, Sam, hoe die herder met de ham en de broodjes huishield! Ik heb nooit zoo geweldig zien eten. Ik zou niemand raden om den roodneus voor vast in den kost te nemen; maar bij haalde nog niets bij den herder. Welnu, toen bet theedrinken gedaan was, zongen zij nog eens, en daarop begon de herder te preken. Hij deed het goed, dat moet ik zeggen: vooral als men bedenkt, dat al die broodjes hem toch zoo wat in don weg I moeten zijn geweest. Maar op eens hield hij op, en schreeuwde zoo hard hij kon: quot;Waar is de rampzalige zondaar?quot; En toen de vrouwen dat hoorden, begonnen zij mij allen aan te kijken en te kermen, alsof zij op sterven lagen. Ik vond dit wel wal raar; maar ik zeide er toch niets van. Een poosje daarna hield hij weer op, en keek mij strak aan. Nu was liet weer: quot;Waar is de zondaar? Waar is de rampzalige zondaar?quot; En toen begonnen de vrouwen weer te kermen, nog tienmaal harder dun eerst. Dit maakte mij toch moeie-lijk; en ik deed daarom een paar slappen vooruit, en vroeg: quot;Zegt ge dat bijgeval op mij, vriend?quot; Ik dacht, dat hij mij excuus zou gevraagd hebben; maar in plaats van dat, begon bij mij uit te schelden voor al wal leelijk is. Geen wonder, dal ik kwaad werd. Ik gaf hem er eerst een stuk of zes voor zich zeiven, en toen nog eenigen om aan den roodneus over te doer, en ging heen. Gij hadt die vrouwen eens moeten hooren schreeuwen, Sam, toen ik baar herder onder de tafel bokste! — Maar daar zie ik uw heerschap annkomen.quot;

Terwijl hij dit zeide, stapte Pickwick uit eene cabriolet.

quot;Mooi weer, mijnheer!quot; zeide de oude Weller.

quot;Zeer mooi,quot; zeide Pickwick.

quot;Zeer mooi,quot; herhaalde een heer met rood haar, een eigenwijs wipneusje en een blauwen bril, die op hetzelfde oogenblik als Pickwick uit eene cabriolet was gestapt. Gaat gij naar Ipswich, mijnheer?quot;

-ocr page 177-

Nog een passagier.

quot;Ja,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Eciie zonderlinge toevalligheid. Ik ook.quot;

Pickwick maakte eene buiging.

quot;Gaat gij buitenop ?quot; vroeg de vreemdeling.

Pickwick boog nogmaals.

quot;Heer, boe zonderling! — ik ga ook buitenop. Uan zullen wij vast en zeker te zamen reizen,quot; zeide de vreemdeling, die een verbazend deftig en geheimzinnig voorkomen had, en bij elk woord, dat hij zeide, nadrukkelijk knikte, terwijl hij zoo vergenoegd glimlachte, alsof hij de merkwaardigste ontdekking had gedaan, waartoe het mensehelijk vernuft ooit gekomen was.

quot;Ik verblijd mij in het vooruitzicht op uw gezelschap, mijnheer!quot; zeide Pickwick.

quot;Ja!quot; zeide de vreemdeling; quot;het is een geluk voor ons beiden, niet waar? Gezelschap, weet gij — gezelschap is — is — zeer verschillend van eenzaamheid — niet waar?quot;

quot;Dat is niet te ontkennen,quot; zeide Sam, zich met een vriendelijken lach in het gesprek mengende. quot;Het spreekt van zelf, — gelijk de voddenraper zeide, toen de meid hem verweet, dat hij geen gentleman was.quot;

quot;Ah!quot; zeide de vreemdeling, terwijl hij, met een trotseben blik, Sam van het hoofd tot de voeten bekeek. quot;Een vriend van u, mijnheer?quot;

quot;Dat juist niet,quot; antwoordde Pickwick met eene zachte stem. quot;Hij is eigenlijk : mijn knecht, maar ik laat hem nog al veel vrijheid; want tusschen ons, hij is een origineel, en ik ben eenigszins trotsch op hom.quot;

quot;Zoo!quot; zeide de vreemdeling. quot;Dat hangt van iemands smaak af. Ik houd niet van origineelen. Ik zie er de noodzakelijkheid niet van in. Hoe heet gij, mijnheer?quot;

quot;Hier is mijn kaartje, mijnheer!quot; antwoordde Pickwick, die deze ruiterlijke vraag en de zonderlinge manieren van den vreemdeling zeer grappig vond.

quot;Ah!quot; zeide deze, terwijl hij het kaartje bij zich slak. quot;Pickwick — goed. j Ik weet gaarne hoe iemand heet; —dat haalt veel last uit. Hier is mijn kaartje, mijnheer! Magnus, zooals gij ziet, mijnheer! — Ik heet Magnus. Die naam is 1 nog al goed, niet waar, mijnheer?quot;

quot;Een zeer goede naam, zeide Pickwick, thans geheel buiten staal om een | glimlach te bedwingen.

quot;Dat zou ik denken,quot; hernam Magnus. quot;En ik heb er een goeden voornaam bij. Met uw verlof, mijnheer, —bezie het kaartje wat nader. Petrus Magnus. Dat klinkt goed; niet waar, mijnheer ?quot;

quot;Zeer goed,quot; zeide Pickwick.

quot;De voorletters hebben iets bijzonders,quot; begon Magnus weder. quot;Zie eens! — P. M., dat kan beteekenen post meridiem. Als ik aan gemeenzame bekenden schrijf, teeken ik wel eens quot;Na den middag.quot; Zij hebben er altijd pleizier in, mijnheer Pickw ick !quot;

quot;Ik begrijp zeer wel, dat zoo iets hun een uitnemend genoegen moet verschaffen,quot; zeide Pickwick, niet geheel vrij van nijd over het geluk der bekenden van Magnus, die zoo goedkoop pleizier hadden.

Het gesprek werd afgebroken door hel bericht, dal de diligence stond te wachten; en men zou terstgnd zijn afgereden, indien Magnus niet ongerust was geworden, dat zijne bagage, die uit een rooden zak, een gestreeplen zak, een pak in blauw papier en eene lederen hoededoos bestond, vergeten was i op te pakken. Hij wilde zich niet laten geruststellen, voordat men deze voor-

I

167

-ocr page 178-

Samuel Pickwick.

werpen weder uit hunne bergplaatsen had gehaald, en toen voor zijne oogen opnieuw geborgen. Eindelijk was alles in orde, en de diligence reed af', ten aansehouwe der geheele bevolking van Whi toehap cl.

quot;Geen mooie buurt hier, mijnheer!quot; zeide Sam, zijn hoed aanrakende, gelijk hij altijd deed, als hij met zijn meester in gesprek wilde treden.

quot;Daar hebt gij wel gelijk in, Sam!quot; zeide Pickwick, terwijl hij zijne oogen liet rondwaren in de woelige en morsige straat, welke zij doorreden.

quot;Het is toch opmerkelijk, mijnbeer,quot; zeide Sam, quot;dat armoede en oesters altijd samen schijnen te gaan.quot;

quot;Ik begrijp u niet, Sam,quot; zeide Pickwick.

quot;Ik meen, mijnbeer,quot; hernam Sam, quot;dat, hoe armer eene plaats is, des te meer oesters schijnt men er te eten. Ziedaar, mijnheer! om dc zes buizen heeft men telkens een oesterwagen; de straat is er geheel mee bezet. Ik wil geen Sam Weller heelen, als ik niet geloof, dat als iemand arm is en niet meer weel hoe hij het stellen zal, hij naar buiten loopt en uit desperatie oesters gaat eten.quot;

quot;Dat is ook zoo,quot; zeide de oude Weller; quot;en met gepekelde zalm is bel net ecnerlei.quot;

quot;Dat zijn twee merkwaardige bijzonderheden, waarop ik nooit had gelet,quot; zeide Pickwick. quot;Zoodra wij stilhouden, zal ik ze aanteekenen.quot;

Met zulke even leerzame als onderhoudende gesprekken wist Sam Weller den tijd der reis te korten. Hij bad nooit gebrek aan stof, en wanneer hij een oogenblik stilzweeg, werd deze gaping in het gesprek door Magnus aangevuld, die zich ten uiterste verlangend toonde, om met de levensgeschiedenis zijner medereizigers bekend te worden en tusschenbeide zijne bekommering te kennen gaf, dat zijne bagage niet goed zou overkomen.

In de groote straat van Ipswich, aan de linkerhand, een weinig voorbij bet stadhuis, staat eeue herberg, die wijden zijd onderden naam van het Groote Witte Paard bekend is, en boven welker deur men een steenen beeld aanschouwt van een dier met zwierende manen en staart, waarin men, met ecnige moeite, de afbeelding van een dol geworden koetspaard kan herkennen. De oorzaak der vermaardheid van deze herberg is dezelfde, waaraan eene paaschkoe, een in de nieuwspapieren als eene merkwaardigheid vermelde raap, of een varken, dat op eene kermis te kijk is, hun roem te danken hebben — namelijk aan hun ontzaglijken omvang. Nergens vindt men zulk een doolhof van donkere gangen, zulke lange rijen van vochtige, duistere kamers, zulk een verbazend aantal van kleine hokjes om te eten of te slapen, onder hetzelfde dak bij elkander, als binnen de muren van het Groote Witte Paard te Ipswich.

Het was voor de deur dezer reusachtige herberg, dat de Londensche diligence eiken avond op hetzelfde uur stilhield, en dat Pickwick, Sam Weller, en Petrus Magnus thans afstapten.

quot;Blijft gij hier logeeren, mijnbeer?quot; vroeg Magnus, nadat hij al zijne bagage behouden in den gang bad zien brengen.

quot;Ja,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Lieve Hemel!quot; zeide Magnus; quot;heb ik ooit-in mijn leven zulke merkwaardige toevalligheden gezien. Ik blijf hier ook logeeren. Ik hoop, dat wij te zamen zullen eten ?quot;

quot;Met genoegen,quot; antwoordde Pickwick. quot;Maar ik moet eerst onderzoeken, of mijne vrienden reeds hier zijn gekomen, of niet.quot;

168

-ocr page 179-

Doel der reis.

Hij riep een oppasser, en toen hij uit de antwoorden van dezen, wien dc namen Stoekwall, Winkle en Tnpman gclieel onbekend waren, begreep, dat zijne vorige reisgenooten nog niet waren aangekomen, zeide bij: quot;Dan zullen wij alleen eten. Breng ons naar cene afzonderlijke kamer.quot;

De oppasser ging ben voor, en braebt ben door een langen donkeren gang naar een ruim, maar sleebt gemeubileerd vertrek, waar in een roestigen baard een klein vuur zijn besl sebeen te doen om vroolijk te branden, welke poging evenwel jammerlijk mislukt mocht beeten. Na verloop van een uur werd den reizigers een vrij sleehte maaltijd voortgezet; en zoodra de tafel was afgenomen, sehoven Pickwick en Magnus hunne stoelen bij den baard, en nadat zij ten genoegen van den herbergier cene flesch duren, maar uiterst slechten Portwijn hadden genomen, gingen zij voor eigen pleizier brandewijn met water zitten drinken.

Petrus Magnus was zeer spraakzaam van aard, en de geestrijke drank deed hem de diepste geheimen van zijn boezem aan den dag brengen.

Nadat bij lang en breed had gesproken over zich zeiven, zijne betrekkingen, zijne vrienden, zijne vermaken, zijne bezigheden en zijne broeders (dc meeste babbelaars hebben veel van hunne broeders te vertellen), staarde hij Pickwick eenige minuten lang door zijn blauwen bril strak in het gezicht, en vroeg toen met een bescheiden glimlach:

quot;En waarom denkt gij wel, mijnheer Pickwick, waarom denkt gij wel dat ik hier gekomen ben ?quot;

quot;Op mijn woord,quot; zeide Pickwick, quot;dat is moeielijk te raden. Misschien heb je bier zaken te doen.quot;

quot;Half geraden cn half mis,quot; hernam Petrus Magnus. quot;Probeer bet nog eens, mijnheer!quot;

quot;Ik moet mij waarlijk op genade of ongenade overgeven,quot; zeide Pickwick, quot;en afwachten of gij het mij zeggen wilt, of niet; want ik ben zeker, dat ik bet nooit raden zou, al probeerde ik het ook den gebeden nacht.quot;

quot;Wel nu — bi —bi — bi!quot; zeide Magnus, met een beschroomd lachje: quot;wat zoudt gij wel denken, mijnbeer Pickwick! als ik bier gekomen was, om een huwelijksvoorstel te doen? Hi — bi — bi!quot;

quot;Denken ? Dat gij zeer veel kans hebt om een gunstig antwoord te krijgen,quot; antwoordde Pickwick op zijn gocdhartigsten toon.

quot;Inderdaad?quot; hernam Magnus. quot;Zoudt gij dat waarlijk denken? In ernst? Zonder gekheid?quot;

quot;Waarlijk en zonder gekheid,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Welnu,quot; zeide Magnus, quot;dan zal ik u tot vertrouwde van een klein geheim maken. Ik maak zelfs gecne zwarigheid om u te zeggen, mijnheer Pickwick! — hoewel ik vrceselijk jaloersch van aard ben — dat de juffer hier in huis is.quot;

quot;Daarom zijt gij dan vóór den eten zoo dikwijls de kamer uitgeloopen ?quot; zeide Pickwick schalkachtig.

quot;St! —ja, gij hebt gelijk, maar ik was zoo mal niet, om haar nu te willen • spreken.quot;

quot;Niet?quot;

quot;Neen! Dat zou geen zaak wezen, nu ik zoo pas van dc reis ben gekomen. Ik wacht tot morgen; dan heb ik eens zooveel kans. In dien zak, mijnheer Pickwick! heb ik een pak kleeren, en in die doos een hoed, die ik geloof, dat mij van onbctaalbaren dienst zullen wezen, om effect te maken. Gij

169

-ocr page 180-

Samuel Pickwick.

zult wel gezien hebben hoeveel zorg ik er vandaag voor gedragen heb; want ik geloof, mijnheer! dat zulk ccn pak kleeren en zulk een hoed voor geen geld terug te krijgen zouden zijn.quot;

Pickwick wcnschte den eigenaar der onschatbare kleeren geluk met hun bezit; en Magnus scheen voor een poos in diep gepeins te verzinken.

quot;Het is een beeldschoon meisje,quot; zeide hij eindelijk.

quot;Zoo waarlijk!quot; zeide Pickwick.

quot;Zonder weerga,quot; hernam Magnus. quot;Zij woont eenige uren hier vandaan, mijnheer Pickwiek ! Ik hoorde, dat zij van avond hier zou komen, en morgen den gebeden voormiddag hier blijven; en ik wilde zulk cenc gunstige ge-i legenheid niet verzuimen. Ik ben van gedaehlen, mijnheer! dat eene herberg juist de rechte plaats is om eene juffer een huwelijksvoorstel te doen. Op reis moet zij het eenzame van haar toestand nog meer gevoelen dan te huis. Denkt gij dat ook niet, mijnheer Pickwick?quot;

quot;Het komt mij zeer waarschijnlijk voor,quot; antwoordde deze.

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer Pickwick!quot; hervatte Magnus; quot;maar ik ben een beetje nieuwsgierig van aard. Waarom zijt gij toch hier gekomen?quot;

quot;Om eene veel minder aangename reden,quot; antwoordde Pickwick, wiens gelaat bij deze herinnering eene hoogere kleur aannam. quot;Ik ben hier gekomen, mijnheer! om de valschheid en booschheid te ontmaskeren van iemand, die mijn vertrouwen op de schandelijkste wijze heeft misbruikt.quot;

quot;Lieve hemel!quot; zeide Magnus; quot;dat is inderdaad iets zeer verdrietigs. Het ' is eene dame, niet waar? O, ik heb het al gemerkt. Maar ik zou uw gevoel niet willen kwetsen door verder te vragen. Neen, neen, mijnheer! zulk een j onderwerp is te smartelijk. Bekreun u volstrekt niet om mij, mijnheer Pickwick ! indien gij uwe aandoeningen lucht wilt geven. Ik weet ook, wat het zegt door eene beminde bedrogen te worden, mijnheer! Ik heb da' reeds j ! drie- of viermaal ondervonden.quot;

| quot;Ik ben u zeer verplicht voor uw medelijden met mijn vermeend ongeluk,quot; | zeide Pickwick, terwijl hij zijn horloge opwond, en het op de tafel voor zich legde ; quot;maar ....quot;

quot;Neen, neen!quot; riep Magnus uit: quot;geen woord meer. Het onderwerp ont- j roert u te zeer; dal zie ik wel. Hoe laat is het, mijnheer Pickwick ?quot;

quot;Over twaalven.quot;

quot;Lieve hemel! dan moet ik naar bed. Het zou geen zaak wezen, om laat op te blijven. Ik zou er morgen bleek van kunnen zien.quot;

Vol vrees voor zulk eene ramp, trok Magnus aan de schel, en nadat hij zijne bagage naar zijn slaapvertrek had laten brengen, begaf hij zich, met een blaker in de hand, op weg naar den eenen kant van het huis; terwijl Pickwick, insgelijks van een blaker voorzien, eene meid volgde, die hem door een doolhof van gangen naar den andereu kant bracht.

quot;Dit is uwe kamer, mijnheer!quot; zeide de meid.

quot;Goed,quot; zeide Pickwick, terwijl hij om zich heen zag. Het was een tamelijk ruim vertrek, met twee ledekanten en een vroolijk brandend vuur in den haard ; over het geheel zag het er veel beter uit, dan Pickwick's korte ondervinding van de geriefelijkheden, die in het Groote Witte Paard te bekomen waren, hem had doen verwachten.

quot;Er slaapt toch niemand in dat andere bed?quot; zeide Pickwick.

quot;Wel neen, mijnheer!quot;

170

-ocr page 181-

Men begeeft zich ter ruste. !71

quot;Goed!quot; Zeg mijn knecht, dat hij mij morgen om half negen wat heet water moet brengen. Van naeht, heb ik hem niet meer noodig.quot;

quot;Goed, mijnheer!quot; En daarmede wensehte de meid Pickwick een goeden nacht, en liet hem alleen.

Pickwick zette zich op een stoel bij het vuur neder, en dacht zoolang na over de voorvallen der laaiste dagen, totdat hij op het punt was om in slaap .te vallen. Hij nam derhalve het besluit om naar bed te gaan, en wilde zich juist gaan outkleeden, toen hij zich herinnerde, dat hij zijn horloge beneden op dc tafel bad laten liggen.

Hij was zeer aan dit horloge gehecht, dal hij reeds eene reeks van jaren in zijn vestzak had bij zich gedragen ; en hij begreep, dat hij onmogelijk zou kunnen slapen, indien hij het niet onder zijn kussen of naast zijn bed hoorde likken. Daar hij evenwel zoo laat in den nacht niet wilde schellen, trok hij zijn rok, dien hij juist had uitgetrokken, weder aan, nam zijn blaker op, en ging stil naar beneden.

lloc meer trappen hij afklom, des Ie meer scheen hij er nog te moeten afklimmen; en toen hij een nauwen gang doorging en zich reeds verblijdde, dat hij eindelijk beneden was gekomen, vond hij aan het einde nog eene trap. Eindelijk kwam hij toch beneden, en nu dwaalde bij een aantal gangen door, en keek eene menigte kamers in, totdat hij eindelijk, juist toen hij zijn voornemen wanhopig wilde opgeven, de deur van het vertrek opende, waarin hij den avond had doorgebracht, en zijn horloge op de tafel zag liggen. Vol blijdschap greep hij bet op, en ging hij zijn slaapvertrek weder opzoeken. Was echter zijne reis naar beneden vol bezwaren en twijfelingen geweest, bij zijne terugreis geraakte hij in nog veel grootcre verlegenheid. Reeksen van deuren, waarvoor laarzen van allerlei grootte en maaksel op de wacht stonden, strekten zich in alle mogelijke richtingen uit. Wel twaalf malen gebeurde bet, dat hij de kruk eener deur had omgedraaid, die hij voor de zijne hield, en eene grove slem met een quot;wie duivel is daar?quot; of quot;wal moei je hebben?quot; hem ; met verwonderlijken spoed op dc teenen deed wegsluipen. Ilij begon wanhopig Ie worden, toen eene openstaande deur zijne aandacht Irok. Hij keek naar binnen — eindelijk was hij te recht. Daar stonden de twee ledekanten, welker : plaatsing hij zich duidelijk herinnerde, en het vuur brandde nog. Zijne kaars, | reeds niet lang toen hij die had gekregen, was door den locht in de gangen : afgeioopen, en ging uit op het oogenblik, dat hij de deur achter zich sloot. quot;Het komt er niet op aan,quot; zeide hij bij zich zeiven: quot;ik kan mij hij het licht van het vuur wel outkleeden.quot;

Dc ledekanten stonden aan weerszijde van de deur, en achter elk ledekant ; was eene smalle ruimte, waarin een matten stoel stond, zoodat men, indien men verkoos, van achteren in zijn bed kon stappen. Nadat hij de gordijnen van zijn ledekant aan de voorzijde had dicht geschoven, zelle hij zich op den stoel neder, en Irok langzaam zijne schoenen en slopkousen henevens zijn rok en vest uit. Daarop deed hij zijne das af, en zclte op zijn gemak zijne slaapmuts op, die hij gewoon was met een paar bandjes onder zijne kin vast Ie strikken. Zoover was hij gekomen, toen hij door een zeer onverwacht voorval in zijne bezigheid werd gestoord. Er trad namelijk iemand met eene kaars in de hand de kamer binnen, en zette, na de deur gesloten te hebben, hel licht op de tafel neder. Pickwick luisterde met angstvallige verbazing. De onbekende, wie het ook wezen mocht, was met zoo weinig gedruis en zoo onverwacht binnengekomen, dal Pickwick geen lijd had om te roepen of de deur vast te houden.

-ocr page 182-

Samuel Pickwick.

Wie kon hel zijn ? Een dief? Zou missehien iemand, die hem met een horloge in de hand naar boven had zien gaan, op booze gedachten zijn gekomen? Wat zou hij doen! '

De eenige manier, waarop Pickwick zijn gchcimzinnigen bezoeker kon te zien krijgen, zonder groot gevaar te loopen, dat hij zelf gezien werd, was in het ledekant te kruipen en aan den anderen kant tusschen de gordijnen uit te kijken. Tot dezen maatregel nam hij derhalve zijne toevlucht. Terwijl hij met zijne hand de gordijnen zorgvuldig dicht hield, zoodat er niets van hem te voorschijn kwam, dan zijn gezicht, zijn bril en zijne slaapmuts, verzamelde hij al zijn moed, en keek hij uit.

Pickwick viel bijna in zwijm van ontzetting. Voor den spiegel stond eene dame van middelbaren ouderdom, druk bezig met haar haar op te strijken en in gele papillotten te wikkelen. Op welke wijze zij ook in de kamer mocht gekomen zijn, bet was duidelijk, dat zij voornemens was den geheelen nacht daar te blijven; want zij had eene nachtkaars met een scherm medegebracht, welke zij, met lofwaardige voorzichtigheid voor brand, op het midden van den vloer in eene kom met water had nedergezet. De geheele toestel had veel van eene reusachtige vuurbaak in een zeer klein zeclje.

quot;De hemel sta mij bij!quot; dacht Pickwick. quot;Hoe verschrikkelijk!quot;

quot;Hm!quot; zeide de dame; en het hoofd van Pickwick verdween achter de gordijnen met de snelheid van een automaat.

quot;Zulk een ontzettend voorval heb ik nog nooit beleefd,quot; dacht de arme Pickwick, terwijl het koude zw eet onder zijne slaapmuts parelde. quot;Nooit! Het is ijselijk.quot;

Het was hem evenwel onmogelijk zijn verlangen te bedwingen om te zien wat er voorviel , en hij stak derhalve zijn hoofd weder buiten. De toekomst liet zich nog donkerder aanzien dan te voren. De dame had hare muls opgezet, en staarde peinzend in hel vuur.

quot;De zaak wordt onrustbarend,quot; redeneerde Pickwick bij zich zeiven. quot;Ik kan dit onmogelijk zoo laten voortgaan. Aan de bedaardheid van deze dame kan ik duidelijk zien, dat ik in eene verkeerde kamer moet gekomen zijn. Als ik tegen haar spreek, zal zij het geheele huis in opschudding brengen; en als ik hier blijf, zullen de gevolgen nog erger zijn.quot;

Het zal onnoodig zijn te zeggen, dat l'ickw ick zoo zedig en kiesch was, als een sterveling slechts wezen kan. Het denkbeeld, dat eene dame zijne slaapmuts zien zou, was genoeg om hem van zijn stuk te brengen; maar hij had de verwenschte bandjes in den knoop getrokken, en hij mocht doen wat hij wilde, hij kon de muts niet van zijn hoofd krijgen. Hij moest zich evenwel ontdekken. Er was slechts ééne andere manier om dit te doen. Hij verschool zich weder achter de gordijnen, en zeide hardop; quot;Ha — hum!quot;

Dat dc dame van dit onverwachte geluid schrikte, bleek duidelijk daaruit, dat zij het scherm van haar nachtblaker omverstiet. Dat zij zich zelve overreedde, dat dit geluid het uitwerksel barer verbeelding moest geweest zijn, bleek weldra even duidelijk; want toen Pickwick, doodsbenauwd dat zij Hauw-gevallen was, het waagde om nog eens uit te kijken, staarde zij weder even als te voren peinzend in het vuur.

quot;Zij moet eene zeer onverschrokken vrouw wezen,quot; dacht Pickwick, terwijl hij zijn hoofd weder binnenhaalde. quot;Ha — hum!quot;

Deze klanken, zoo gelijk aan die, waarmede, volgens het sprookje, de wilde reus Blunderbore gew oon was te kennen te geven, dal do tafel moest

172

-ocr page 183-

Benarde toestand.

gedekt worden, waren al le duidelijk hoorbaar, om ze nogmaals voor een uitwerksel der verbeelding te houden.

quot;De hemel zij mij genadig!quot; zeide de dame; quot;wat is dat?quot;

quot;Het is — het is — het is maar een heer, mejufvrouw!quot; zeide Piekwick achter de gordijnen.

quot;Een heer!quot; riep de dame met een ijselijken gil.

quot;Nu ben ik verloren,quot; dacht Pickwick.

quot;Een vreemde man!quot; gilde dc dame. Nog een oogenblik, en zij zou het huis in opschudding brengen. Hare kleederen ritselden, terwijl zij naar de deur snelde.

quot;Mejufvrouw!quot; zeide Pickwick, in dc bedwelming zijner wanhoop zijn hoofd buiten stekende : quot;Mejufvrouw !quot;

Hoewel hij met dit bedrijf geen bepaald oogmerk had gehad, had het echler een zeer gelukkig gevolg. De verschijning van Pickwick's slaapmuts deed de dame, die op hel punt was om naar buiten le snellen, in den versten hoek van het vertrek terugdeinzen, van waar zij Pickw ick vol schrik en verbazing bleef aanstaren, terwijl deze haar insgelijks vol ontzetting aangaapte.

quot;Rampzalige!quot; zeide do dame, terwijl zij hare handen voor hare oogen hield, quot;wat wilt gij hier!quot;

quot;Niets, mejufvrouw'! — in het geheel niets,quot; antwoordde Pickwick ernstig.

quot;Niels?quot; herhaalde de dame, terwijl zij opzag.

quot;Op mijne eer, mejufvrouw! niets,quot; zeide Piekwick, en knikte daarbij zoo nadrukkelijk met zijn hoofd, dal de pluim van zijne slaapmuts begon te dansen. quot;Ik sterf bijna van schaamte, mejufvrouw! dat ik eene dame met mijne slaapmuts op moei aanspreken (hier rukte zij haastig de hare af); quot;maar ik kon ze niet van mijn hoofd krijgen.quot; (Ten bewijze van dit gezegde trok hij aan de pluim.) quot;Hot is maar al le duidelijk, mejufvrouw! (lat ik deze slaapkamer verkeerdelijk voor de mijne heb aangezien. Ik was hier nog geen vijf minuten geweest, mejufvrouw, toen gij plotseling binnenkwaamt.quot;

quot;Indien dil onwaarschijnlijke verhaal inderdaad waar is, mijnheer,quot; zeide de dame, geweldig snikkende, quot;zult gij u terstond verwijderen.quot;

quot;Mei het grootste pleizier, mejufvrouw!quot; hernam Pickwick.

quot;Dadelijk, mijnheer!quot; zeide de dame; quot;of....quot;

quot;Op hel oogenblik, mejufvrouw!quot; viel Piekwick haar snel in dc rede ; quot;op hel oogenblik. Het spijt mij zeer, mejufvrouw!quot; vervolgde hij, toen hij aan het voeteneinde van hel ledekant le voorschijn kwam, quot;dat ik dc onschuldige oorzaak van dezen schrik ben geweest; hel spijl mij ontzettend, en—quot;

De. dame wees naar de deur. Deze benarde omstandigheid deed één sehoonen trek van Pickwick's karakter met bijzonderen luister uitblinken. Hoewel hij in zijne baast, even als ecu oude nachtwacht, zijn hoed over zijne slaapmuts had opgezet, en daarbij zijne schoenen en slopkousen in de liand en zijn rok en vest over zijn arm droeg, kon niets hem zijne gewone bcleêfdheid doen vergelen.

quot;Hel spijt mij ontzettend, mejufvrouw!quot; zeide hij met eene zeer diepe buiging.

'•Indien dat zoo is. mijnheer, laat mij dan terstond alleen !quot; zeide de dame.

quot;Oogenblikkelijk, mejufvrouw!quot; hernam Piekwick, terwijl hij , de deur opende, eu daarbij zijne schoenen met een harden smak op den grond liet vallen. quot;Ik hoop, mejufvrouw,quot; vervolgde hij, terwijl hij zijne schoenen weder opraapte, en zich omkeerde om nog eens te buigen, quot;ik hoop, mejufvrouw.

175

-ocr page 184-

Samuel Pickwick.

dat mijn onbesproken karakter, en de eerbied, dien ik voor uwe sekse koester,

mij zullen vrijwaren.....quot; Maar voordat hij kon uitspreken, duwde de dame

hem den gang in, en sloot de deur voor zijn neus dicht.

Hoeveel reden tot tevredenheid Piekwick ook hebben moeht, dat hij met zoo weinig ongenoegen uit zulk een netelig geval was verlost, was zijn tegen-ivoordigen toestand loch geenszins benijdenswaardig. Alleen en half gekleed stond hij, in het midden van den nacht, in den gang van een vreemd huis. Dat hij in het donker zijne kamer zou kunnen vindén, hetgeen hij eene poos geleden niet eens met behulp eener kaars had kunnen doen, was lang niet waarschijnlijk; en indien hij, bij zijne vruchtelooze poging om zulks te doen, het minste gerucht maaklc, liep hij gevaar, dat een of ander waakzaam reiziger hem een kogel in hel lijf joeg. Hij kou nicls bc(er doen, dan blijven waar hij was, totdat de dag aanbrak. Nadat hij op den tast eenige schreden was voortgegaan, en, tot zijn schrik, over verscheidene laarzen had gestruikeld, •^zette hij zich derhalve in een hoek neder, om met zooveel geduld, als hij kon, den dageraad af te wachten.

Hij behoefde echter zijn geduld niet zoolang te rekken; want hij had pas korten tijd in zijn hoek gezeten, toen hij, lol zijne onbeschrijfelijke ontzetting, aan het einde van den gang iemand met een licht zag aankomen. Zijne vrees ging echter spoedig in blijdschap over, toen hij zijn getrouwen bediende herkende. Het was inderdaad niemand anders dan Samuel Weller, die nu eerst j naar bed wilde gaan, daar hij opgebleven was om wat met den knecht te praten, die naar de aankomst der nachtdiligence moest wachten. :

quot;Sam!quot; zeide Piekwick, eensklaps te voorschijn tredende; quot;waar is mijn slaapvertrek V'

Sam staarde zijn meester met onbeschrijfelijke verbazing aan, en hel was ' eerst toen deze zijne vraag driemaal bad herhaald, dal hij zich omkeerde en vooruitging naar het lang gezochte vertrek.

quot;Sam!quot; zeide Pickwick, toen hij in bed stapte; quot;ik heb mij van ntchl op zulk eene buitengewone manier vergist, als ik nog ooil gehoord heb.quot;

quot;Dat lijkt wel, mijnheer,quot; hernam Sam droogjes.

quot;Maar ik heb vast besloten, Sam,quot; zeide Pickwick, quot;dal ik, al blijf ik zes maanden in dit huis, er nooit meer alleen doorga.quot;

quot;Dat is het voorzichtigste dat gij doen kunt, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Het is altijd goed, dat gij iemand hebt om op u te passen, als uw verstand eens gaal loopen spelen.quot;

quot;Wal meent gij daarmee, Sam?quot; vroeg Piekwiek. Hij kwam overeind en strekte zijn arm uit, alsof hij nog iels wilde zeggen. Maar hij bedacht zich, ging weder liggen, en wenschte zijn knecht goeden nacht.

quot;Goeden nacht, mijnheer!quot; zeide Sam. Toen hij buiten de deur was gekomen, bleef hij slaan — schudde zijn hoofd — ging eenige stappen voort — stond stil — snoot zijne kaars — schudde wederom zijn hoofd — en begaf zich eindelijk, naar het scheen in een diep gepeins verzonken, langzaam naar zijne kamer.

Mi

-ocr page 185-

478

XXI.

V. AMIIN SAMUEL WELLER EEMGE TOOHLOOPIOE MAATREGELEN NEEMT , OM ZIJNE SCHULD AAN JEREMIAS TROTTER AF TE DOEN.

Vroeg in den morgen, welke op den merkwaardigen nacht volgde, die door het avontuur van Pickwick en de dame met de gele papillotlen werd geken-teekend, zat de oude Wellcr in ecne kleine achterkamer zich gereed Ie maken voor zijne reis naar Londen. Hij zat in eene zeer gunstige houding om zijn portret te laten schilderen, en hier is het.

Het is zeer wel mogelijk, dat Wcller's profil in zijne jeugd een stouten en sprekenden omtrek had gehad; doch ten gevolge van zijn bijzonder voed-zamen leefregel en zijne onverschilligheid voor de rampen en wederwaardigheden des levens, was zijn gezicht zoo geweldig uitgezet en met zooveel f, vet overladen, dat, wanneer men zijn gelaat niet vlak van voren beschouwde, hel zeer moeiclijk was, iets anders te onderscheiden, dan de punt van een ronden en rouden neus. Dezelfde oorzaken hadden bij zijne kin nog eene deftige onderkin gevoegd; en zijne kleur vertoonde die eigenaardige afwisseling van tinten, welke men slechts bij heeren van zijn beroep of bij halfgaar biefstuk kan waarnemen. Om zijn hals droeg hij een donkerrooden doek, dien hij zoo hoog om zijne kin wikkelde, dat het moeiclijk was, de plooien van den doek en die van de kin van elkander te onderscheiden. Hierover droeg hij een lang vest met breede roode strepen, en daarover wederom een groenen rok, met groote koperen knoopen versierd, van welke de twee knoopen op den rug zoover van elkander stonden, dat niemand zich kon beroemen, dat hij die ooit te gelijk had gezien. Zijn haar, dat kort, glad en zwart was, kwam even onder den brceden rand van zijn lagen hoed te voorschijn. Zijne beenen waren met eene korte broek en kaplaarzen bedekt; en eene koperen horlogeketting, met een cachet en sleutel van hetzelfde metaal, bengelde onder zijn broekshand.

Wij zeiden, dat de oude Wellcr zich gereed maakte voor zijn tocht naar Londen: hij was bezig met proviand in te nemen. Voor hem op de tafel stond eene kan bier naast een stuk koud vleeseh en een lang brood, waaraan j hij beurtelings, met gestrenge onpartijdigheid, zijne aandacht schonk. Hij had juist eene dikke snede van het brood afgesneden, toen de. voetstappen van ; iemand, die de kamer binnentrad, hem deden opzien. Het was zijn zoon , die voor hem stond.

quot;Morgen, Sampje!quot; zeide de vader.

De zoon beantwoordde dien groet, en nam daarop eene fiksche teug uit de bierkan.

quot;Het spijt mij machtig, Sampje,quot; vervolgde de vader, nadat hij insgelijks een slok had genomen, quot;het spijt mij machtig, dat ik van u hooren moet, dat gij u van dien kerel met zijn bruinen rok hebt laten bedotten. Ik had ! nooit gedacht, dat iemand leep genoeg was, om een jongen, die Wellcr heet, j zoo beet te nemen — nooit.quot;

quot;Eene weduwe natuurlijk uitgezonderd,quot; zeide Sam.

quot;Eene weduwe, Sampje lquot; hernam de oude Weller, terwijl hij een weinig verkleurde, quot;eene weduwe maakt eene uitzondering op alle regels. Ik heb wel eens gehoord, met hoeveel ordinaire vrouwen eene weduwe gelijk staat,

-ocr page 186-

Samuel Pickwick.

om iemand bij den neus te hebben. Ik geloof, dat het vijf en twintig was; maar ik weet niet zeker, of het niet nog meer was.quot;

quot;Nu ja,quot; zcide Sam, quot;ik had beter moeten oppassen.quot;

quot;Beter moeten oppassen ?quot; herhaalde de oude Weller, terwijl bij met zijne vuist op de tafel sloeg. quot;Ja, zeker hadt gij beier moeten oppassen. Ik ken een jongen, die niet de helft of de vierdepart van uwe opvoeding beeft gehad, en zieb toch nooit zoo zou laten bedotten. Dat zeg ik, Sampje!quot; In de opgewonden stemming, waarin deze verdrietige gedachte hem gebracht had, stond de oude Weller op, schelde, en bestelde nog eene pint bier.

quot;Het helpt niet, of wij er nu over praten,quot; zeide Sam. quot;Het is voorbij en niet te veranderen, en dat is een groote troost, gelijk zij altijd in Turkije zeggen, als zij een verkeerden den kop hebben afgeslagen. Het is nu mijne beurt, en als ik dien Trotter weder onder mijn bereik krijg, zal bij er niet zonder kleerscheuren afkomen. Ik zal bet hem duchtig betaald zetten.quot;

quot;Dat hoop ik, Sampje, dat hoop ik,quot; hernam de oude Weller. quot;Dat is op uwe gezondheid, en dat gij spoedig de schande moogt afwassehen, die'gij op den naam van de familie hebt gebracht.quot; Hij bekrachtigde dezen wensch met eene tcuiT, die omtrent twee dorde van de versehe pint uit de kan deed verdwijnen, en reikte bet overschot zijn zoon toe, die het aanstonds naar binnen zond.

quot;En nu, Sampje,quot; hernam de oude Weller, quot;moet ik naar het kantoor, om de vrachtlijst te halen en naar het opladen te kijken; want eene diligence, Sampje, is net als een jachtgeweer: men dient goed naar het laden te zien,-als men er geen ongeluk mee wil krijgen.quot;

Deze vaderlijke koctsiersgrap werd door Samuel met een kinderlijken glimlach beantwoord. Zijn eerwaardige vader vervolgde op een plechtigen toon;

quot;Ik moet u nu verlaten, Sampje, en niemand weet wanneer ik u zal weerzien. Misschien heeft uwe stiefmoeder mij den dood aangedaan, of misschien zijn er duizend andere dingen gebeurd, voordat gij weer iets van mij te hooren krijgt. Gij moet de eer van de familie ophouden, Sampje! on ik heb goede hoop, dat gij dit doen zult. Ziedaar, ik vertrouw u evengoed als mij zeiven; maar één raad moet ik u toch geven. Als gij ooit boven de vijftig jaren oud wordt, en u de lust bevangt om te trouwen — het is hetzelfde met wie — ga dan naar uw eigen kamertje, als gij er een hebt, en neem eene portie rattenkruit in. Verhangen is gemeen; daar moet gij u niet mee ophouden. Neem rattenkruit, Sampje! rattenkruit, en gij zult er naderhand blij om wezen.quot;

Met deze aandoenlijke woorden zag Weller zijn zoon strak in hei gezicht, keerde zich toen langzaam om, en ging de deur uit.

In de nadenkende stemming, welke dit afscheid had teweeggebracht, verliet Samuel het Groote Witte Paard, begaf zich naar de Sinl-Clemens-kerk, en trachtte zijne droefgeestigheid te verdrijven door eene wandeling in den omtrek van dat oude gebouw. Hij had eene poos rondgezwo.'ven, toen hij zag, -dat hij in eene stille achterstraat gekomen was, of liever op een soort van plein, dat er zeer eerwaardig uitzag, en, gelijk bij nu ontdekte, geen anderen uitgang bad, dan de engte, door welke hij was binnengekomen. Hij wilde juist terugkeeren, toen eene onverwachte verschijning hem aan den grond scheen te nagelen.

In zijne droefgeestige verstrooiing had Samuel nu en dan voor een der oudcrwetsche huizen zijne oogen opgeslagen, om een aardig dienstmeisje aan

176

-ocr page 187-

Een gesprek met den man in het paarsch.

le zien, dat ecue gordijn ophaalde of een vensler opende, loen eene groene tuinpoort achter op het plein geopend werd, en een man daaruit kwam, die de deur zorgvuldig achter zich sloot, en daarop met snelle schreden de plek naderde, waar Sam stond.

Op zichzelf was cr in deze omstandigheid niets hijzonders; want in vele wereldstreken komen er mannen uit tuinen, sluiten groene deuren achter zich dicht, en gaan zelfs met snelle schreden heen, zonder daardoor iemands bijzondere aandacht te trekken, liet blijkt derhalve duidelijk, dat cr in dezen man, of in zijne manier van doen, iels bijzonders wezen moest, dat Samuel's aandacht trok. Of dit het geval was of niet, moeten wij aan de beslissing der lezers overlaten, wanneer wij getrouwelijk verhaald hebben, hoe de bedoelde man zich gedroeg.

Gelijk wij gezegd hebben, stapte hij met snelle schreden voort; maar zoodra hij Samuel in hel oog kreeg, bleef hij aarzelend stilstaan, alsof bij twijfelde wat hij doen zou. Daar bij eclitcr de groene deur had dichtgetrokken, en de plaats slechts één uilgang had, begreep hij spoedig, dat hij niet kon vermijden Samuël voorbij le gaan. Hij nam derhalve zijn vorigen dri'ligen stap weder aan, en zag daarbij strak voor zich. Het zonderlingste van hem was, dal hij onder het gaan zijne gelaatstrekken op de wonderlijkste en afschuwelijkste manier in allerlei bochten wrong. Nooit werd het gew rocht der natuur door zulk een zeldzaam kunstvoortbrengsel onkenbaar gemaakt, als dat, waarmede de man op dat oogenblik zijn gezicht mismaakte.

quot;liet is raar,quot; zeide Sam bij zich zeiven, toen de man naderde, quot;ik had wel willen zweren, dat hij het was.quot;

Hoe dichter de vreemdeling in Sam's nabijheid kwam, des te afschuwelijker werden de gezichlcn, die hij trok.

quot;Ja waarlijkzeide Samuel bij zich zelvcn; quot;op dat zwarte haar en dat roodbruine pak zou ik wel willen zweren, maar ik heb nog van mijn leven zulk een gezicht niet gezien.quot;

l)e griinasscnmaker was intusschen zeer dichtbij gekomen, en zijn gezicht was op znlk eene akelige wijze verwrongen, dat men er onwillekeurig van ijzen moest. Zijne kunst hielp hem echter niet; want Sam herkende nu de kleine oogeu van Jeremias Trotler te duidelijk, om langer le twijfelen.

quot;Halt!'' riep Sam mei eene forsche stem.

De man met het afschuwelijke gezicht stond stil, zag met groote verbazing naar alle kanten om zich heen, behalve naar den kant waar Samuel slond, en wilde verder gaan, toen eene herhaling van het forsche quot;halt!quot; hein weder deed stilstaan. Thans kon hij zich niet meer houden, alsof hij niet wist van waar die slem kwam, en daar hem niets anders overschoot, zag hij Samuel eindelijk \lak in het gezicht.

quot;Hel helpt u niet, Jeremias Trotler!quot; zeide Sam; quot;schei dus maar uit met die gekheid. Ge zijl zoo mooi niet, dal gij u zeiven met geweld leelijk behoeft le maken. K.ijk recht uit uwe oogen, of ik sla ze blind, in plaats van scheel. Hoort ge?quot;

Daar Samuel zeer geneigd scheen om van woorden tot daden te komen, zctle Jeremias zijn gezicht langzamerhand weder in de gewone plooien, sprong toen vroolijk op, en zeide: quot;Wat zie ik, mijnheer Walker?quot; -

quot;Ja!quot; hernam Sam; quot;machtig blij dat gij mij ziet, niet waar?quot;

177

quot;Blij?quot; hernam Jeremias. quot;Och, mijnheer Walker! hadt gij eens geweten, hoe ik naar deze ontmoeling heb verlangd! Het is al le veel, mijnheer Walker!

12

SAM. ritKWlCK.

-ocr page 188-

Samuel Pickwick.

De blijdschap overweldigt mij.quot; Met deze woorden barstte Jeremias in een stroom van tranen uit, sloeg daarop zijne armen otn Sam iieen, en drukte deze vol verrukking tegen zijne borst.

quot;Laat los!quot; riep Sam, ten hoogste vergramd over dit bedrijf, en met eene vruchtelooze poging om zich uit de armen van zijn hartstochtelijken vriend te bevrijden. quot;Laat los, zeg ik ! Wat hebt gij zoo over mij te huilen, gij draagbare brandspuit?quot;

quot;Omdat ik zoo blij ben, dat ik u zie,quot;' antwoordde Jeremias, terwijl hij, ziende dat Samuel's vechtlust begon Ie zakken, dezen langzamerhand losliet. quot;Ach, mijnheer Walker! het is te veel.quot;

quot;Te veel?quot; herhaalde Sam. quot;Dat denk ik er ook van. Wal hebt gij mij i nu te zeggen — he?quot;

Trotter gaf geen antwoord; want hij had genoeg te doen met zijne oogen af te drogen.

quot;Wat hebt gij mij nu te zeggen, voordal ik u de hersens insla?quot; zeide Sam op een dreigenden toon. quot;Wat hebt gij te zeggen?quot;

quot;Ik, mijnheer Walker?quot; vroeg Trolter vol onschuldige verbazing.

quot;Noem mij geen Walker. Ik heel Weiier; dat weet gij wel. Wat hebt gij nu te zeggen?quot;

quot;Lieve deugd, mijnheer Walker!-—Weller, meen ik. Ik heb u zeer veel te zeggen, als wij maar eens ergens bij elkander zitten, waar wij op ons gemak kunnen praten. Als gij eens wist, hoe ik naar u verlangd heb, mijnheer Weller....quot;

quot;Dat zal hard zijn geweest, denk ik,quot; merkte Samuel droogjes aan.

quot;O zoo hard!quot; hernam Jeremias, zonder te blikken of te blozen. quot;Maar geef mij de hand, mijnheer Weller!quot;

Sam staarde hem een oogenblik aan, en toen, alsof hein eensklaps iets j inviel, voldeed hij aan zijn verlangen.

quot;Hoe vaart uw goede brave meester?quot; zeide Jeremias. quot;Dat is nog een eerwaardig man, mijnheer Weller! Ik hoop dat hij geen kou vatte in dien vreeselijken nacht ?quot;

Het oog van Jeremias nam voor een oogenblik zulk eene sehelmaclrfige uitdrukking aan, dat Sam zijne vuisten met geweld moest vasthouden, zoo heftig was zijn verlangen, om die met de ribben van Jeremias kennis te laten maken. Hij bedwong zich evenwel, en antwoordde, dat zijn meester zeer wel voer.

quot;O daar ben ik blij om,quot; hernam Jeremias. quot;Is hij hier?quot;

quot;Is de uwe hier?quot; vroeg Sam, hij wijze van antwoord.

quot;Ach ja! hij is hier, en — het spijt mij, dat ik het zeggen moet, mijnheer Weller! -— hij maakt het hier nog erger dan voorheen.quot;

quot;Zoo, zoo?quot; zeide Sam.

quot;IJselijk — gruwelijk!quot; zuchtte Trott !r.

quot;In eene kostschool?quot; vroeg Sam.

quot;Neen, niet in eene kostschool,quot; antwoordde Jeremias, met denzelfden i schelmachtigen blik. dien Sam reeds eenmaal had opgemerkt.

quot;In het huis met die groene deur ?quot; vroeg Sam, zijn makker scherp aanziende, i

quot;Neen, daar niet, daar niet,quot; antwoordde Jeremias, met eene snelheid, die bij hem iets zeer ongewoons was.

quot;Wat deedt gij daar dan?quot; vroeg Sam met een scherpen blik. Misschien bij ongeluk binnen die deur gekomen — he?quot;

m

-ocr page 189-

Bekentenis van Mr. Trotter. 179

quot;iUijuheci' Wellei !quot; zeide Jcremias; quot;ik heb er niets tegen om u mijne kleine geheimen te verlellen; want gij weet wel, hoeveel zin wij in elkander kregen, toen wij elkander voor de eerste maal ontmoetten. Gij herinnert u nog wel, hoeveel pleizier wij op dien ochtend te zamen hadden ?quot;

quot;Ja wel, zeer goed,quot; zeide Sam ongeduldig. quot;Wat nu?quot;

quot;Welnu!quot; hernam Jeremias zeer langzaam, en op den fluisterenden toon van iemand, die een gewichtig geheim openbaart: quot;in dat huis met die groene tuinpoort houden zij een aantal bedienden, mijnheer Weller! en daaronder eene keukenmeid, die een aardig sommetje beeft bijeengespaard, waarvan zij, als zij een goed huwelijk kon doen, een komenijswinkellje zou opzetten, begrijpt gij ? — Ik heb haar het eersl gezien in de kerk, waar zij gewoonlijk naar toe gaat — een zeer net kerkje, mijnheer Weller, waar de liederen gezongen worden, die ik gewoonlijk bij mij draag. Gij hebt zeker dat boekje wel eens gezien. Ik raakte met haar bekend, mijnheer Weller! en nu is het al zoo ver, dat ik in vertrouwen zeggen kan, dat ik binnen kort een ko.n-enijsman zal worden.quot;

quot;Gij zult een raar soort van komenijsman wezen,quot; zeide Sam, terwijl hij Jeremias met een blik vol diepen alkeer aanzag.

quot;Het groole voordeel hiervan, mijnheer Weller,quot; zeide Jeremias, terwijl hem de tranen in de oogen kwamen, quot;zal wezen, dat ik dan den dienst van dien slechten man zal kunnen vaarwel zeggen, en een beter cn deugdzamer leven zal kunnen leiden — meer overeenkomstig de manier, waarop ik ben opgevoed.quot;

quot;Ik geloof, dat gij eene aardige opvoeding hebt gehad,quot; zeide Sam.

quot;Eene uitmuntende opvoeding, mijnbeer Weller!quot; hernem Jeremias, die, toen hij zich de onschuld zijner jeugd herinnerde, zijn zakdoek uithaalde en ï droevig begon te schreien.

quot;Gij moet een lieve jongen zijn geweest, om meê naar school te gaan| zeide Sam.

quot;Dat was ik, mijnheer!quot; zeide Jeremias met een diepen zucht. quot;Iedereen hield evenveel van mij.quot;

quot;Vat verwondert mij niet,quot; zeide Sam. quot;En wat moet uwe lieve moeder van u gehouden hebben !''

Op deze woorden hield Jeremias zijn zakdoek voor zijne oogen, en begon opnieuw te schreien.

quot;Wat scheelt den man toch?quot; zeide Sam met verontwaardiging. „De waterwerken te Chelsea zijn niemendal bij hem. Waarom huilt gij nu? — omdat gij zulk een schavuit zijt geworden?quot;

quot;Ik kan mijne aandoening niet bedwingen, mijnheer Weller!quot; antwoordde Jeremias, quot;als ik er aan denk, dat mijn meester de lucht moest krijgen, dat ik met den uwen had gesproken, en mij met geweld medenam in die postkoets; en nadat hij die lieve jongejuffer had overreed, om te zeggen, dat zij hem niet kende, en de schoolmatres had omgekocht om dat ook te zeggen, — j dal hij haar toen liet zitten, om eene nog voordecliger partij te zoeken, — 1 ach, mijnheer Weller! ik kan er niet aan denken.quot;

quot;O, was dat het geval?quot; zeide Sam.

quot;Anders niet,quot; antwoordde Jcremias.

quot;Ik zou wel een beetje met u willen praten, Jeremias!quot; zeide Sam, toen zij bij de herberg gekomen waren. quot;Als gij niets anders te doen hebt, kom dan van avond om acht uur in het Gr00te Witte Paard.quot;

-ocr page 190-

I

Samuel Pickwick.

quot;Gij kunt er staat op maken,quot; zcide Jereniias.

quot;Gij zoudt er wel aan doen,quot; hernam Samuel met een veelbeteekenenden blik; quot;anders zou ik u misschien aan de andere zijde van die groene tuin-

Eoort komen opzoeken, en dan kon ik u die keukenmeid wel eens afvrijen — cgiijpt gij?quot;oort komen opzoeken, en dan kon ik u die keukenmeid wel eens afvrijen — cgiijpt gij?quot;

quot;Gij kunt er staat op maken,quot; zeide Jeremias, drukte daarop Samuel met hartelijke warmte de hand, en verwijderde zich.

quot;Pas op, Jeremias! pas op,quot; zcide Sam, terwijl hij hem nazag, quot;of ik zal u ditmaal leelijk heet nemen!quot; Hij bleef Trotter staan nakijken, totdat deze buiten zijn gezicht raakte, en begaf zich toen naar het slaapvertrek van zijn meester.

quot;Ik heb het potje te vuur gezet, mijnheer!quot; zeide Sam.

quot;Wat voor potje?quot; vroeg Pickwick.

quot;Ik heb ben gevonden, mijnheer!quot;

quot;Wie ?quot;

quot;Dien raren kerel, en dien huilebalk met zijn zwarte haar.quot;

quot;Is het mogelijk, Sam ?quot; riep Pickwick uit. quot;Waar zijn zij ? Waar zijn zij ?quot;

quot;Stil — stil!quot; hernam Samuel; en terwijl hij zijn ineesler hielp kleeden, deelde hij dezen het plan mede, dat hij reeds bij zich zeiven had gemaakt.

quot;Maar wanneer zal dat gebeuren, Sam ?quot; vroeg Pickwick.

quot;Alles mettertijd, mijnheer!quot; antwoordde Sam.

Of het mettertijd gebeurde of niet, zal later blijken.

XXII.

WAARIN PETRUS MAGNUS JALOERSCH EN DE ONBEKENDE DAME BANG WORDT, EN DE NOODLOTTIGE GEVOLGEN DAARVAN VOOR DE PICKWICK STEN.

Toen Pickwick naar de kamer ging, waarin hij en Magnus den vorigen avond hadden doorgebracht, vond hij daar dezen heer, die zich met bet grootste gedeelte van den inhoud der twee reiszakken in staatsie had aangekleed, en thans vol onrust het vertrek op en neer wandelde.

quot;Goeden morgen, mijnheer!quot; zeide Magnus. quot;Wat dunkt u hiervan?quot;

quot;Dat zal effect maken,quot; antwoordde Pickwick, terw ijl hij met een goed-hartigen glimlach zijn reismakker van hel hoofd tot de voeten bekeek.

quot;Ik geloof het ook,quot; zeide Magnus. quot;Ik heb mij laten aandienen, mijnheer!quot;

quot;Inderdaad ?quot; zeide Pickwick.

quot;Ja,quot; hernam Magnus,quot; en de knecht kwam terug met de boodschap, dat zij mij om elf uur zou afwachten. Het is nu kwartier vóór elven.quot;

quot;Dan begint de tijd te naderen,quot; zeide Pickwick.

quot;Dicht te naderen,quot; hernam Magnus, quot;zeer dicht — al te dicht, om heel pleizierig te wezen; — dunkt u dat ook niet, mijnbeer ?

quot;Zelfvertrouwen is van veel belang in zulke omstandigheden,quot; merkte Pickwick nan.

quot;Dat geloof ik ook, mijnheer!quot; hernam Magnus. quot;Ik ben ook gerust, mijnheer! Inderdaad, mijnheer Pickwick! ik kan niet begrijpen, waarom iemand in zulk een geval bang zou moeten wezen. Er steekt niels in waarvoor men zich behoeft te schamen. Hel is eene overeenkomst tol wederzijdsch voordeel.

! 180

-ocr page 191-

Hen lastige toestand.

De een krijgt ccne vrouw, cn de andere een man; zoo denk ik over de zaak, mijnheer Pickwick.quot;

quot;Het is een zeer philosophisch denkbeeld,quot; hernam Pickwick. quot;Maar het ontbijt staat tc wachten, mijnbeer Magnus ! Kom !quot;

Zij namen plaats aan de ontbijttafel; maar hel bleek spoedig, dal Magnus, nieUegcnslaande zijne grootspraak, door ccne zenuwachtige ongerustheid was aangetast, waarvan hel verlies van eetlust, eene neiging om hel theegoed om te slooten, eene akelige poging om grappig te wezen, en een onweerstaanbare aandrang om ieder oogenblik op de klok te zien, dc voornaamste ken-leekenen waren.

«Hi — bi —-bi!quot; lachte Magnus, opgeruimdheid veinzende, terwijl bij van angst trilde. quot;Xog maar twee minuten, mijnheer Pickwick ! Ben ik bleek?quot;

quot;Niet bijzonder,quot; antwoordde Pickwick.

Er volgde eene poos van stille.

quot;Neem mij niel kwalijk, mijnbeer Pickwick!quot; zeide Magnus; quot;maar h'-bl gij in uw jongen lijd ook w el eens zoo iels gedaan ?quot;

quot;Gij meent een huwelijksvoorstel gedaan?'quot; zeide Pickwick.

quot;Ja.quot;

quot;Nooit,quot; zeide Pickwick met bijzonderen nadruk; quot;nooit.quot;

quot;Gij weet derhalve niet, hoe men best een begin maakt ? ' zeide Magnus.

quot;Ik heb er wel eens over gedacht,quot; zeide Pickwick; quot;maar daar ik mijne denkbeelden nimmer op de proef heb gesteld, wil ik u niet aanraden er u naar te richten.quot;

quot;Hel zou mij toch zeer verplichten, als gij mij den een of anderen raad wildel geven, mijnbeer!quot; zeide Magnus, terwijl bij nog ecu blik op de klok wierp, die thiins vijf minuten over elven wees.

'Welnu, mijnheer!quot; zeide Pickwick, met dien plechtigen ernst, waardoor hij zijne redenen zulk een onweerstaanbaren nadruk wist te geven: quot;Ik zou beginnen, mijnbeer! mei de schoonheid cn de uitmuntende boedanigheden der dame mijne hulde tc bewijzen, en daaruil zou ik mijne eigene onwaardigheid afleiden.quot;

quot;Ja wel — goed,quot; zeide Magnus.

quot;Wel Ie verstaan, mijne onwaardigheid alleen in betrekking tol haar, mijnheer!quot; hernam Pickwick, 'want om Ie toonen dal ik geen volstrekt onwaardig persoon was, zon ik haar eene korte schets van mijn vroeger leven en tegenwoordige omstandigheden medcdeelcn. Daaruit zou ik bet besluit opmaken , dat ik voor iemand anders een zeer wenschclijk portuur zou zijn. Vervolgens zou ik over de warmte van mijne liefde cn de diepte van mijn eerbied uitweiden. Misschien zou ik het dan ook wagen haar bij dc band te vallen.quot;

quot;Ja, dat begrijp ik,quot; zeide Magnus ; quot;dal zou een punt van belang wezen.quot;

quot;Dan zou ik,quot; vervolgde Pickwick, met toencincnde warmte, naarmate het loonecl mei levendiger kleuren voor zijne verbeelding oprees, quot;dan zou ik, mijnheer! tot de eenvoudige en hartelijke vraag komen : quot;Will gij mij hebben!quot; Ik geloof wel te mogen onderstellen , dal zij hierop het hoofd naar een anderen kant zou keeren.quot;

quot;Dal zou ik ook denken,quot; zeide Magnus; •'want als zij dal niel op het rechte tijdstip deed, zou hel mij geheel in de war brengen.quot;

181

quot;Ik geloof zeker, dat zij het doen zou,quot; hernam Pickwick. quot;Daarop, mijnbeer! zou ik hare hand drukken, cn ik denk, ik denk, mijnheer Magnus! dal

É

-ocr page 192-

Samuel Pickwick.

ik vervolgens, altijd onderstellende dat de dame geen tegejizin in mij had, zachtjes den zakdoek zou wegtrekken, dien zij, zoover ik uit mijne geringe menschenkennis kan opmaken, op dat oogenblik voor hare oogen zou houden, en haar een eerhiedigen kus ontrooven. Ik geloof, dat ik haar kussen zou, mijnheer Magnus! en indien ik mij niet geheel bedrieg, zou de dame, indien zij mij hebben wilde, mij op dat oogenblik een schroomvallig quot;Ja!quot; in het oor fluisteren.quot;

Magnus keek verwilderd op, staarde Pickwick een oogenblik stilzwijgend aan, drukte hem daarop de hand, en (de klok stond reeds tien minuten over elven) snelde toen met wanhopigen moed de deur uit.

Pickwick had omtrent een kwartieruurs alleen gezeten, toen de deur van het vertrek wederom geopend werd. Hij keerde zich om, in de mecning dat Magnus terugkwam, doch aanschouwde, in plaats van dezen, het vroolijke gezicht van Tupman, het openhartige gelaat van Winkle en de schrandere trekken van Stockwall. Terwijl Pickwick met hen sprak, kwam ook Magnus binnentrippelen.

quot;Mijne vrienden! de heer, van wien ik daar juist sprak, mijnheer Magnus,quot; zeide Pickwick.

quot;Uw dienaar, mijne heeren!quot; zeide Magnus, die blijkbaar zeer ontroerd was. quot;Mijnheer Pickwick! laat ik u een oogenblik spreken — één oogenblik.quot;

Uit zeggende, pakte hij Pickwick bij een knoop van zijn rok, en trok hem naar het venster.

quot;Wensch mij geluk, mijnheer Pickwick!quot; zeide hij, quot;Ik heb uw -raad letterlijk gevolgd.quot;

quot;En het is alles goed afgeloopen, niet waar?quot; vroeg Pickwick.

quot;Het kon niet beter,quot; antwoordde Magnus. quot;Zij is de mijne.quot;

quot;!k wensch u van harte geluk,quot; zeide Pickwick, terwijl hij zijn nieuwen vriend de hand drukte.

quot;Gij moet haar zien, mijnheer!quot; zeide Magnus. quot;Hierheen, als't u belieft! Verschoon ons een oogenblik, mijne heeren!quot; Dit zeggende, trok hij Pickwick mede, tot voor eene volgende deur in den gang, en klopte zachtjes aan.

quot;Binnen!quot; riep eene vrouwestem, en zij traden binnen.

quot;Mejufvrouw Witherfield!quot; zeide Magnus, quot;vergun mij u mijn bijzonderen vriend, den heer Pickwick voor te stellen ! -— mijnheer Pickwick, mejufvrouw Witherfield.quot;

De dame stond aan het andere einde van het vertrek, en terwijl Pickwick boog, baalde hij zijn bril uit zijn vestzakje en zette dien op; doch niet zoodra had hij dit gedaan, of hij deinsde met een uitroep van verwondering terug, terwijl de julfer met een half bedwongen gil haar gelaat in hare handen verborg, en op een stoel nederzonk, hetgeen ten gevolge had, dat Petrus Magnus als op de plek vastgeworteld staan bleef, en nn den eenen, dan de andere aanstaarde met een gezicht, waarop de grootste schrik en verbazing geteekend stonden. Het geval was, dat Pickwick, zoodra hij zijn bril had opgezet, in de aanstaande mevrouw Magnus de dame had herkend, in wier vertrek hij den vorigen nacht verdwaald was geraakt, terwijl deze insgelijks het gezicht herkende, dat zij met al het ijselijke van eene slaapmuts had omringd gezien.

quot;Mijnheer Pickwick !quot; riep Magnus vol verbazing uit, quot;wat beteekent dit ? —■ Wat beteekent dit, mijnheer?quot; herhaalde bij op een luiden en dreigenden toon.

quot;Mijnheer !quot; zeide Pickwick, eenigszins verontwaardigd over den gebiedenden toon, dieuMagnuszoospoedigaannam, quot;ik meen die vraag niet tebeantwooidcn.quot;

182

-ocr page 193-

Ben oude bekende.

quot;Niet, mijnheer?quot; zeide Magnus.

quot;Neen,quot; hernam Pickwick. quot;Ik ben niet voornemens een woord te zeggen, waardoor ik deze dame zou kunnen compromitteeren, of eene onaangename herinnering in haar gemoed opwekken, indien zij niet zelve daartoe hare toestemming geeft.quot;

quot;Mejufvrouw Witherfiold!quot; zeide Magnus, quot;kent gij dien heer?quot;

quot;Of ik hem ken?quot; herhaalde /ij aarzelend.

quot;Ja, mejufvrouw! ik vraag of gij hem kent,quot; zeide Magnus woest.

quot;Ik heb hem gezien,quot; antwoordde zij.

quot;Waar?quot; vroeg Magnus. quot;Waar?quot;

quot;Dat,quot; antwoordde de dame, terwijl zij opstond en haar hoofd afwendde , quot;dat zou ik voor de geheele wereld niet willen zeggen.quot;

quot;Ik begrijp u, mejufvrouw !quot; zeide Pickwick, quot;en eerbiedig uwe kieschheid. Ik zal het nooit ontdekken; daar kunt gij u op verlaten.quot;

quot;Op mijn woord, mejufvrouw!quot; zeide Magnus: quot;de betrekking, waarin ik ten opzichte van u geplaatst ben, in aanmerking nemende, moet ik zeggen, dat uwe koelbloedigheid bewonderenswaardig — inderdaad bewonderenswaardig is.quot;

quot;Wreede Magnus!quot; riep de dame uit, en vergoot daarop een rijkclijken tranenvloed.

quot;Richt uwe aanmerkingen tot mij, mijnheer,quot; viel Pickwick er thans op in. quot;Ik alleen ben te laken, zoo cr iemand te laken is.quot;

quot;O! zijt gij alleen te laken, mijnheer?quot; hernam Magnus. quot;Ei, ei! Maar ik begrijp zeer wel, waarom gij nu zoo spreekt. Gij hebt berouw over u voornemen, niet waar?quot;

quot;Over mijn voornemen?quot; riep Pickwick uit.

quot;Ja zeker,quot; hervatte Magnus. quot;Gij behoeft mij zoo verwonderd niet aan te kijken. Ik weet nog wel, wat gij gisterenavond gezegd hebt. Gij waarl hier gekomen, om de valschheid en trouweloosheid te ontmaskeren van iemand, die uw vertrouwen had misbruikt, niet waar?quot; Bij deze woorden lachte hij zoo schamper als hij kon, nam zijn blauwen bril at, dien hij, bij zijne tegenwoordige vlaag van jaloezie, waarschijnlijk voor overbodig hield, en liet zijne kleine oogen op eene akelige manier door zijn hoofd rollen, quot;^iet waar?quot; herhaalde hij nog eens, en lachte daarop weder, nog hoonender dan eerst. quot;Maar gij zult er voor hoeten, mijnheer!quot;

quot;Waarvoor boeten?quot; vroeg Pickwick.

quot;Wacht maar, mijnheer 1 wacht maar!quot; zeide Magnus, terwijl hij met haastige schreden de kamer op en neer stapte.

Pickwick opende de deur van hel vertrek, stak zijn hoofd buiten, en riep: quot;Tupman, Tnpman!quot;

Terstond daarop trad Tupman, met een tamelijk verwonderd voorkomen, de kamer binnen.

quot;Tupman !quot; zeide Pickwick : quot;een eenigermate kiesch geheim, waarin deze dame is betrokken, is de oorzaak van een geschil, dat zoo even tusschen dezen heer en mij is ontstaan. Wanneer ik hem, in uw hijzijn, verzeker, dat het hem niet aangaat en geene betrekking op zijne zaken heeft, zal ik u nauwelijks behoeven te zeggen, dat hij, Indien hij het geschil blijlt voortzetten, een wan- | trouwen omtrent mijne waarheidsliefde te kennen geelt, hetwelk ik als ten hoogste beleedigend zal beschouwen.quot; Dit zeggende, wierp hij Magnus een blik toe, waarin eene geheele encyclopedie lag opgesloten.

185

-ocr page 194-

i8i

Pickwick's rondborstige en mannelijke taal had gewis ieder verstandig mensch moeten overtuigen; maar ongelukkig was het verstand van Magnus op dit oogenblik voor gecne redelijke overtuiging vatbaar. In plaats van Pickwick's verklaring op te nemen, gelijk hij had behooren te doen, blies zij zijne drift lot eene gloeiende hitte aan, en begon hij te redeneeren over hetgeen men zijne eer verschuldigd was, en meer dergelijks, terwijl hij zijne rede klem gaf, door driftig op en neer te stappen en aan zijne haren te trekken; welk een en ander hij tusschenbeide afwisselde door zijne geslotene vuist dreigend voor Pickwick's menschlievend aangezicht te houden.

Pickwick, die zich zijner onschuld bewust was, en wien het verdroot, dat hij de dame van middelbare jaren ongelukkig in zulk eene netelige zaak had gewikkeld, was ook niet zoo bedaard als anders. Het gevolg daarvan was, dat men van het eene. woord tot het andere kwam, en hoe langer hoe harder schreeuwde, totdat Magnus eindelijk zeide, dat Pickwick van hem hooren zou, waarop Pickwick met loffelijke beleefdheid antwoordde, dal zulks heoi zeer aangenaam zou zijn. Hierop snelde de dame doodelijk ontsteld de kamer uit, terwijl Tupman Pickwick bij den arm nam en half met geweld medetrok , zoodat Magnus alleen aan zijne overdenkingen werd overgelaten.

Indien mejufvrouw Witherfield eenige ondervinding in de wereld had gehad, zou zij wel geweten hebben, dat zulke onstuimige tooneelen en dreigementen zeer zelden eenige ernstige gevolgen hebben: maar dewijl zij doorgaans op het land had gewoond en nooit de debatten van liet parlement had gelezen, was zij met dit spraakgebruik der beschaafde wereld onbekend gebleven. Hiervan was het gevolg, dat, toen zij zich op hare slaapkamer had opgesloten en over het voorgevallene begon na te denken, de vreesclijkste tooneelen van bloed en moord voor hare ontstelde verbeelding oprezen, waarvan het ten voeten uit geschilderde portret van Magnus, gelijk hij, met een half dozijn kogels in de linkerborst, door vier mannen op de schouders werd weggedragen, nog een der geringste was. Hoe langer zij bleef nadenken, des te grooter werd haar angst; en eindelijk nam zij hel besluit, om zich naar de woning van den eersten overheidspersoon der stad te begeven, en dezen te smeeken, om Pickwick en Tupman onverwijld in hechtenis te laten nemen. Er bestonden verschillende redenen, die haar tot dezen stap aanzetten ; doch de voornaamste daarvan was, dat zij zoo doende Magnus een ontegenzeggelijk bewijs van hare genegenheid en bezorgdheid voor zijn welzijn zou geven. Zij was te wél bekend met zijne jaloerschc inborst, om van de ware reden barer ontroering op het gezicht van Pickwick te durven spreken, en vertrouwde tevens, dal zij ge-noegzamen invloed op hem bezat, om zijne jaloezie tot stilte te brengen, indien Pickwick slechts uit den weg geruimd was, en er geene reden lot vernieuwden twist ontstond. In deze stemming zette zij haren hoed op, deed zij haar doek om, en begaf zij zich zonder dralen naar het huis van den Mayor.

Deze Mayor, George Nupkins Esquire, was ten naastenbij de deftigste en aanzienlijkste man, dien de snelste hardlooper, op den langstën dag van het gehcele jaar, tusschen het opgaan en ondergaan der zon, zou hebben kunnen opsporen. Op dezen ochtend was hij in eene bijzonder verdrietige en onrustige stemming; want er was een oproer in de stad geweest. De jongens van de talrijkste school die er in de stad bestond, hadden eene samenzwering gesmeed, om bij een gehaten fruitverkooper de glazen in te smijten, en daarbij hadden zij den hondenslager uitgejouwd en den constable — een man, die dit ambt reeds vijftig jaren lang had bekleed, en toegeschoten was, om hel

-ocr page 195-

Rechterlijke waardigheid.

oproer te stillen — met steenen geworpen. Nupkins zat nu in zijn leuningstoel» met een hoogst achtbaar zuur gezicht, en blakende van gramschap, toen hem werd bericht, dat eene dame hem verzocht te spreken. Met vreesclijke bedaardheid gaf'hij bevel, dat men de dame zou binnenlaten, cn dit bevel werd, gelijk al de besluiten van keizers, en andere groote potentaten, oogenblik-kelijk gehoorzaamd. Met cenc ontroering, die haar een zeer belangwekkend voorkomen gaf, trad mejufvrouw Witherfield binnen.

quot;Wat hebt gij mij te zeggen, mejufvrouw?quot; vroeg Nupkins, nadat zijn bediende de dame een stoel gegeven en het vertrek verlaten had.

quot;Het is iets van een zeer onaangenamen aard, mijnheer!quot; zeide mejufvrouw Witherfield.

quot;Dat kan ik wel denken, mejufvrouw!quot; hernam Nupkins, en zette een vriendelijk gezicht. quot;Wees bedaard, mejufvrouw! en zeg mij nu wat de reden van uwe komst is.quot; Bij dit gezegde werden zijne trekken weder barsch; want de regent zegevierde over den mensch.

quot;[Iet is een zeer treurig geval voor mij, mijnheer! dat ik dit moet komen aangeven,quot; zeide mejufvrouw Witherfield; quot;maar ik vrees, dal hier een tweegevecht zal plaats hebben.quot;

quot;Hier, mejufvrouw? zeide de Mayor. quot;Waar?quot;

quot;In Ipswich.quot;

quot;In Ipswich, mejufvrouw? — een tweegevecht in Ipswich?quot; zeide Nupkins, door dit ontzettend bericht geheel van zijn stuk gebracht. quot;Onmogelijk, mejufvrouw! Ik ben overtuigd, dal niemand in deze stad aan zoo iets zou durven denken. Weet gij wel, mejufvrouw! hoe waakzaam onze stedelijke politic is? Hebt gij er nooit van gehoord, hoe ik, den vierden Mei laatstleden, met niet meer dan zestig buitengewone constables 1) bij mij, in een kring doordrong, waarin men een prijskamp wilde houden, en, met gevaar van liet slachtoffer van hel razende gepeupel te worden, een vuistgevecht tusschen Dumpling van Middlesex cn Bantam van Suffolk verbood? Een tweegevecht in Ipswich, mejufvrouw! Neen, ik kan niet gelooven, dat er twee menscben zouden zijn, vermetel genoeg om in deze stad zulk eene vredebreuk te onderstaan.quot;

quot;Mijne- aangifte is helaas maar al Ie gegrond,quot; zeide de dame. quot;Ik ben bij den twist tegenwoordig geweest.quot;

quot;Het is verbazend,quot; zeide de regent, terwijl hij aan de schel trok. quot;Laat mijnheer Jinks hier komen, maar terstond!quot; riep hij vervolgens zijn knecht toe.

Kort daarop trad een bleeke, magere, armoedig gekleede, reeds vrij bejaarde klerk de kamer in.

quot;Mijnheer .links!quot; zeide Nupkins, quot;deze dame is aangifte komen doen, dat er hier in de stad een tweegevecht zal plaats hebben.quot;

Jinks, die niet wist wat hij zeggen zou, glimlachte zeer nederig en bedeesd.

quot;Waarom lacht gij, mijnheer Jinks?quot;

18S

■links zette dadelijk zijn gezicht in eene ernstige plooi.

1) Op aanmaning van het bestuur of van een constable is ieder En-gelscliman verplicht de uitvoerders der wet de behulpzame hand te leenen, cn zeil als constable dienst te doen. Heeft men tijd en staven genoeg, dan voorziet men zulke buitengewone constables (special constables) ook ieder met een constable -staf. V eiit.

-ocr page 196-

Samuel Pickwick.

quot;Mijnheer Jinks!quot; zeide de Mayor, „gij zijt een zot.quot;

Jinks zag- den grooten man zeer deemoedig aan, en beet op zijne pen.

quot;Misschien vindt gij iets grappigs in deze aangifte, mijnheer! Maar ik kan u zeggen, mijnheer Jinks! dat gij zeer weinig reden hebt om te lachen,quot; bromde Nupkins.

De uitgehongerde Jinks zuchtte, als wist hij maar al te wel, dat hij weinig reden had om vroolijk te wezen. Vervolgens plaatste hij zich, op bevel van den Mayor, aan eene tafel, om de verklaring van mejufvrouw Witherfield op te .schrijven.

quot;Die Pickwick is derhalve de principaal?quot; zeide Nupkins, toen het verhaal ten einde was.

quot;Ja,quot; antwoordde mejufvrouw Witherfield.

quot;En die andere moeitemaker — hoe heet hij ook weer, mijnheer Jinks fquot;

quot;Tupman, mijnheer!quot;

quot;Tupman is de seconde?quot;

quot;Ja.quot;

quot;De andere principaal is weggeloopen, zegt gij, mejufvrouw?quot;

quot;Ja,quot; antwoordde mejufvrouw Witherfield, met een droog kuchje.

quot;Begrepen,quot; zeide Nupkins. quot;Het zijn zeker een paar vechtersbazen uit Londen, die hier gekomen zijn om de onderdanen van Zijne Majesteit om hals te helpen, in de gedachte, dat zoo ver van de hoofdstad de arm der wet zwak en verlamd zou zijn. Zij zullen tot een voorbeeld worden gesteld. Maak de bevelen tot inhechtenisneming gereed, mijnheer Jinks!quot;

De Mayor schelde weder, en gaf bevel, dat Grummer hoven zou komen. Kort daarop kwam er een man binnen, die weinig bijzonders had, behalve een rooden neus, eene schorre stem, en een paar onrustig rollende oogen. Het was Grummer, de constable.

quot;Is de stad nu rustig, Grummer?quot; vroeg de Mayor.

quot;Dat gaat nog al wel, mijnheer!quot; antwoordde Grummer. quot;Het oproer is zoo goed als gedaan, vooral nu de jongens uit elkaar zijn gcloopen, om cricket te gaan spelen.quot;

quot;Niets helpt in deze dagen dan krachtige maatregelen, Grummer!quot; zeide de Mayor op een manhaftigen toon. quot;Als het gezag der koninklijke beambten miskend wordt, moet de oproeracte gelezen worden. Als de burgerlijke macht de vensters niet beschermen kan, Grummer! moet de militaire macht de burgerlijke macht beschermen, en de vensters te gelijk. Dat is een beginsel van de constitutie, geloof ik, mijnheer Jinks!quot;

quot;Wis en zeker, mijnheer!quot; zeide Jinks.

quot;Goed!quot; zeide de Mayor, terwijl hij de bevelschriften teekende. quot;Grummer! breng deze personen van middag voor mij. Gij zult hen in het Groote Witte Paard vinden. Zorg, dat gij de noodigc hulp bij de hand hebt, en maak zooveel spoed als gij kunt.quot;

Nupkins schelde zijn knecht, om mejufvrouw Witherfield uit te laten, die zich vol diepen eerbied voor het doorzicht en den moed des Mayors verwijderde. Nupkins zette zich vervolgens aan tafel, terwijl Grummer zich op weg begaf, om, door eene roemrijke uitvoering zijner tegenwoordige taak, dc schande uit te wisschen, welke hij en de andere vertegenwoordiger van Zijne Majesteit — de hondenslager — dien morgen hadden ondergaan.

Intusschen hadden Pickwick en zijne vrienden, geheel onbewust van deze ontzaglijke toebereidselen, zich gerust aan tafel gezet. Zij waren bijzonder op-

186

-ocr page 197-

Het hevel tot inhechtenisneming wordt gegeven.

geruimd en spraakzaam. Pickwick was juist bezig met, tot groot vermaak zijner volgelingen, inzonderheid van Tupman, zijn avontuur van den vorigen nacht te verhalen, toen de deur geopend werd, en er een leelijk gezicht in de kamer kwam kijken. De oogen in dit leelijke gezicht bleven eene korte poos strak op Pickwick gevestigd, en waren, naar het scheen, weltevreden met den uitslag van hun onderzoek: want het lichaam, dat bij dit leelijke gezicht behoorde, kwam nu ook langzaam de kamer binnen, en thans aanschouwde het gezelschap een oudachtig man met een rooden neus — maar wij willen den lezer niet langer in onzekerheid laten: het was niemand anders dan Grummer.

De handelwijze van Grummer kwam den verzamelden Pickwickisten zeer ongemeen voor. Het eerste wat hij deed, was de deur van binnen te grendelen ; daarop veegde hij met zijn zakdoek zijn gezicht af, legde vervolgens zijn hoed, met zijn zakdoek er in, op een stoel, haalde een koperen staf, met eene koperen kroon versierd, uit zijn zak, en zwaaide dien met etne statige, spookachtige houding voor het gezicht van Pickwick.

Stockwall was de eerste, die. het stilzwijgen afbrak, dat door de algemeene verbazing was veroorzaakt. Hij zag Grummer eene poos strak aan, en zeide toen op een nadrukkelijken toon : quot;Dit is eene bijzondere kamer.quot;

Grummer schudde zijn hoofd en antwoordde: quot;Er is gecne bijzondere kamer voor Zijne Majesteit, als men eens binnen de huisdeur is. Dat is de wet. Sommigen zeggen wel, dat het huis van een Engelschman zijn kasteel is; maar dat is malligheid.quot;

De Pickwickisten zagen elkander vol verbazing aan.

quot;Wie is mijnheer Tupman?quot; vroeg Grummer. Wat Pickwick betrof, dien had een zeker instinct hem aanstonds doen kennen.

quot;Ik beet Tupman,quot; zeide dezo, quot;en wie zijt gij?quot;

quot;Ik heet Wet?quot; zeide Grummer.

quot;Hoe?quot; vroeg Tupman.

quot;Wet,quot; herhaalde Grummer,quot; quot;wet, civiele macht en uitvoerend bewind. Dat zijn mijne tilels, en hier is mijne volmacht. John Tupman en .lack Pickwick ! of hoe anders uwe voornamen zijn — tegen de wetten en besluiten van onzen souverctnen Heer den Koning — volgens hel statuut daartoe strekkende — Pickwick en Tupman bovengenoemd, ik neem n in hechtenis.quot;

quot;Wat meent gij met die onbeschoftheid?quot; riep Tupman opspringende. quot;Maak dat gij de kamer uitkomt!quot;

quot;Heidaar!quot; zeide Grummer, terwijl hij met grootcn spoed naar de deur liep, en die een paar duimen ver opende. quot;Dubhiey!quot;

quot;Hier ben ik,quot; zeide eene zware stem in den gang.

quot;Kom binnen, Dubbley!quot; zeide Grummer.

Op dit bevel wrong een man, van ruim zes voet lengte en evenredige breedte, zijn lichaam door de half geopende deur, hetgeen zijn gezicht bloedrood deed worden.

quot;Zijn de andere buitengewone constables bij de hand?quot; vroeg Grummer.

Dubbley, die een man van weinig woorden was, knikte toestemmend.

quot;Laat dan uwe afdeeling binnenkomen, Dubbley!quot; zeide Grummer.

Dubbley gehoorzaamde ; en een half dozijn kerels, waarvan ieder een korten stok met een koperen kroontje in de hand had, kwam met den stormpas binnengerukt. Toen de afdeeling in slagorde was geschaard, stak ieder zijn staf in zijn zak. Pickwick en zijne volgelingen stonden op, als één ecnig man.

187

-ocr page 198-

Samuel Pickwick.

quot;Wat beteekcnl deze gewelddadigheid?quot; zeide Pickwick.

quot;Wie durft mij in hechtenis nemen?quot; vroeg Tupman.

quot;Wal moet gij hier hcbhen, schobbejakken?quot; riep Stockwall.

Winkle zeide niets, maar zag Grummer aan met een blik, welke, indien deze nog eenig gevoel had gehad, hem zijn hoofd had moeten doorboren en er aan den anderen kant weder uitkomen. Men kon er evenwel geen uitwerksel van bespeuren.

Toen Grummer en zijne helpers bemerkten, dat Pickw ick en zijne vrienden geneigd waren om zich tegen hel gezag der wet te verzetten, begonnen zij zeer bedaard hunne mouwen op te stroopen, alsof hef van zelf sprak, dal zij, om hunne boodschap naar behooren uil te voeren, de Pickw ickislen eerst met eenige vuistslagen moesten neervellen, en dan oprapen en meenemen. Pickwick had deze beweging niet onopgemerkt gelalen. Hij fluisterde een oogenblik met Tupman, en gaf daarop zijne bereidwilligheid te kennen om naar hel huis van den Mayor te gaan, maar verzocht te gelijk alle aanwezigen te bedenken, dat het zijn ernstig voornemen was, om zich, zoodra hij zich weder in vrijheid bevond, over deze ongehoorde inbreuk op zijne rechten als Engelschman op eene geduchte wijze le wreken, waarop al de aanwezigen hartelijk begonnen le lachen, Grummer alleen uitgezonderd, die de minste oneerbiedigheid omtrent hel goddelijke recht der stedelijke overheid voor eene hoogst strafbare muiterij scheen le houden.

Doch toen Pickwick zijne bereidwilligheid had le kennen gegeven, om zich aan het gezag der wet le onderwerpen, en de oppassers, stalknechts en meklen, die uit den gedreigden tegenstand op eene pleizierige vechlpt-rlij hadden gehoopt, juist le leur gesteld wilden afdruipen, deed zich eene onvoorziene moeie-lijkheid op. Met allen eerbied voor de wettige overheid, protesteerde Pickwick evenwel manhaftig er tegen, om als een misdadiger, door de dienaren der gerechtigheid omringd en bewaakt, over de straat te gaan; terwijl Grummer, bij de tegenwoordige onrustige stemming, die nog in de stad heerschic (want het was een halve vacantiedag, en de schooljongens waren nog niet naar huis), hardnekkig weigerde om aan den anderen kant der straat le gaan, en Pickwick's w oord van eer, dat hij zich rechtstreeks naar den Mayor zou begeven, aan te nemen; Pickwick en Tupman verklaarden bovendien volmondig, dal zij geen rijtuig wilden betalen. Het geschil werd heftig en duurde lang; zoodal de dienaren der wel reeds op het punl waren om den knoop door te hakken en de w eerspannigen w eg le dragen, toen men zich herinnerde, dal er op de binnenplaats der herberg eene oude draagkoets stond, die voor een jichtig heer gemaakt was, en w aarin Pickwick en Tupman zeker plaats genoeg zouden hebben. De draagkoets w erd in den gang gebracht, Pickw ick en Tupman wrongen er zich in, en haalden de blinden op; men vond spoedig een paar dragers, cn de optocht zette zich in beweging. De buitengewone constables omstuwden de draagkoets, Grummer en Dubbley stapten zegepralend vooruil, Stockwall en Winkle wandelden gearmd achter het koetsje, terwijl de on-gezeeplen van Ipswich de achterhoede uitmaakten.

De winkeliers der stad, hoewel zij van den aard van hel misdrijf slechts een verward begrip hadden, begluurden echter dit schouwspel met ongemcene vreugde en slichting. Daar zagen zij den sterken arm der wet, mei twintig-goudslagerskracht, op twee boosw ichten uil de hoofdstad nederkomen; het was hun eigen Mayor, die het ontzaglijke werktuig bestuurde; hel waren hunne eigene stadgenooten, die hel in beweging brachten; en door hunne

188

-ocr page 199-

J)e hootsdoeners in bewaring. 189

vcreenigde pogingen waren de twee misdadigers nauw ingepakt in de be-krompene ruimte van een draagkoetsje. Veelvuldig waren de uitdrukkingen van bewondering en goedkeuring, waarmede Grummer werd vereerd, die, met zijn staf in de band , aan de spits van den trein voortstapte; lang en luid was bet gejuich, dat door de ongezeepten werd aangebeven; en door deze vereenigde blijken dor algemeene goedkeuring begeleid, trok de stoet langzaam en pleebtig door de straten.

Sam Weller, die bet gebcimzinnige buis met de groene tuinpoort eens was gaan opnemen, kwam juist lerug, zeer onvoldaan met den niets betee-kenenden uitslag van zijn onderzoek, toen hij een volkshoop de straat zag inkomen, die een voorwerp omringde, dat veel van een draagkoetsje had. Hij ging op zijde, om ben te laten voorbijgaan; en toen bij boorde, dat bet volk met alle macht juichte en schreeuwde, begon hij, om zijn verdriet over zijne mislukte onderneming wat te verzetten, lustig mede te schreeuwen.

De draagkoets was met de daarbij beboorende lijl'wacbt reeds voorbijgetrokken, en Sain juichte nog hartelijk met het gepeupel mede en zwaaide met zijn hoed, alsof hij opgetogen w as van verrukking (hoew el bij natuurlijk volstrekt niet wist wat er te doen was) toen het onverwachte gezicht van Stockwall en Winkle hem eensklaps deed ophouden.

quot;Wat is er te doen, hecrcn?quot; riep Sam. quot;Wicn hebben zij daar in dat schildwachthuisje ?quot;

Beide hoeren antwoordden te gelijk, maar hunne stemmen werden door het geschreeuw van het volk verdoofd.

quot;Wie is het?quot; scbrccuwde Sara nog eens.

Hot antwoord was wederom onhoorbaar; maar aan do beweging der twee monden kon Sara zien, dal zij het tooverwoord quot;1'ickwickquot; uitspraken.

Dit was genoeg, lu een oogenhlik werkte Sara zich door hot gedrang, hield de dragors tegen, en plaatste zich vlak voor don opgeblazen Grummer.

quot;Zeg eens, oude heer !quot; zeide Sam ; quot;wion bcht gij daar in die kast ?quot;

quot;Uil den weg!quot; zoide Grummer, die door zijne tegenwoordige populariteit een nog hoogor denkbeeld van zijne eigene waardigheid had gekregen.

quot;Sla hem op zijn kop, als bij niet uit den weg gaal!quot; zoide Dubbloy.

quot;Ik dank jo wel, oude hoor,quot; zoide Sam, quot;voor uwe beleefdheid, dal gij mij len minste eerst vraagt of ik ook liever uit don weg wil gaan; en dien anderen beer, die er nilziot alsof hij uit een rouzen-kijkspclloljo was weg-gcloopen, bedank ik ook voor zijn vriendelijken raad; maar ik bad toch liever, dal gij mij antwoord gaalï op heigeen ik vraag. — Hoe gaal bet, raijnheor?quot; Dit laatste gezegde werd mol do vriendelijkheid van oen beschermer lot Pickwick gericht, die voor het voorste vonstorljo kwam kijken.

Sprakeloos van verontwaardiging hief Grummer zijn conslable-staf op, en hield dien Sara voor den nous.

quot;Het is wel oen mooi stokje,quot; zeide Sam , quot;en dal kroontje is netjes gemaakt; men zou baast zeggen dat het echt was.quot;

quot;Terug!quot; riep Grummer ten hoogste verbolgen, en om dit hevel klem bij te zeilen, stiet bij mot de eene hand hel koperen zinnebeeld der koninklijke waardigheid Sara legen de borst, en pakte hora rael de andere hand hij zijn kraag, een corapliraent, dat Weller beantwoordde door hem een vuistslag to geven, die hora deed orabuitelen on vlak op een der dragers neerkomen, welken Sam, opdat hij wat zachter zou liggen, eerst had op den grond gesmeten.

Het is onzeker, of Winkle werd aangetast door eene vlaag dier razernij.

-ocr page 200-

Pickwick.

welke het uitwerksel is eener bewustheid dat men onrecht lijdt, of door Weller's dapperheid werd aangestoken ; maar dal is zeker, dat hij, zoodra hij Grummer zag vallen, op een kleinen jongen losging, die toevallig dieht bij hem stond, en dezen een klap om zijne ooren gaf. Sloekwall maakte zich intusschen ten strijde gereed, door zijn rok uit te trekken; maar hij werd aanstonds overvleugeld én vastgehouden. Om hem en Winkle recht te doen, moeten wij zeggen, dat zij geen de minste poging aanwendden om Wellcr te ontzetten, die, na een dapperen tegenstand, door de overmacht werd overweldigd en gevangen genomen. Daarop schikte de trein zich weder in orde, namen de dragers hunne vracht weder op, en trok de stoet weder voort.

Grenzeloos was de verontwaardiging, waarmede Pickwick dit voorval aanschouwde, hoewel hij niets anders zag dan Sam, die de huilengewone constables als een kegelspel door elkander smeet; want zijne pogingen, om de deur of de raampjes van het draagsloeltje le openen, waren vruchteloos. Met hulp van Tupman gehikte het hem eindelijk het dak open te stooten en op de bank le klimmen; en toen hij er in geslaagd was zich op deze wijze zichtbaar te maken, begon hij het volk aan te spreken, om het onder het oog te brengen, met w elke ongehoorde onrechtvaardigheid hij behandeld werd, en om iedereen tot getuige te nemen, dat zijn knecht eerst was aangevallen. Hij was nog in het midden van zijne redevoering, toen de trein voor het hui_s van den Mayor stilhield.

was, quot;Ui

doord neus vervo gemei dat is kant u uit te mi een j vrien 1 Rich; voon

Bij

en k had

quot;V quot;E

XXIII.

onder andere koddige voorvallen wordt hierin verhaald, boe deftig en onpartijdig de heer nuprins het recht handhaafde, en hoe weller den bal van jeremias trotter met evenveel kracht terugkaatste,

Als die hem eerst was toegeworpen ; benevens nog -ets ,

dat men op zijne plaats zal aantreffen.

Blakende was de gramschap van Sam Weller, toen hij legen wil en dank werd medegevoerd, talrijk waren zijne schimpscholen op het uitwendig voorkomen van Grummer en zijn makker, en stoutmoedig en krachtig de woorden, met welke hij alle aanwezigen uitdaagde, om, zes te gelijk, tegen hem op te komen. Sloekwall en Winkle luisterden met droefgeestigen eerbied naar de welsprekende redevoering, welke Pickwick, hoezeer Tupman hein smeekte om het deksel van hunne gevangenis weder te sluiten, bijna in één adem voortzette. Maar Weller's toorn maakte spoedig plaats voor eene levendige nieuwsgierigheid, toen de stoet den ingang van hetzelfde pleintje doortrok, waar hij den weggeloopen Trotter had onmoet; en deze nieuwsgierigheid ging wederom in blijde verbazing over, toen Grummer, nadat hij zijnen volgelingen een bulderend quot;halt!quot; had toegeroepen, met statige schreden de groene poort naderde, waaruit Trotter was te voorschijn gekomen, en driftig aan de schel trok. De kleine deur van de poort werd door een aardig dienstmeisje geopend, hetwelk, nadat zij over het oproerig gedrag der gevangenen en de hartstochtelijke redevoering van Pickwick vol verbazing hare handen ineengeslagen had, weder naar binnen ging, om den knecht te roepen. Deze verscheen en zette een der groote dubbele deuren open, om den draagstoel en de gerechtsdie-

190

-ocr page 201-

lm achtbare tegenwoordigheid. 191

naren in te laten; en zoodra deze binnen waren, sloeg hij de deur weder dicht, vlak voor den neus van het volk, dal, ontevreden met aldus te worden buitengesloten, en nieuwsgierig om te zien wat er voorviel, zijne aandoeningen lucht gaf door nog een paar uren tegen de poort te schoppen en aan de schel te trekken. Aan dit vermaak namen allen beurtelings deel, drie of vier gelukkigen uitgezonderd, die een luikje ontdekten, waardoor men een uitzicht bad op niets, en daardoor bleven kijken, met dezelfde onvermoeibare volharding, waarmede nieuwsgierige jongens hunne neuzen plat drukken tegen de ruiten van een apothekerswinkel, wanneer een dronken man door eene hondenkar is overreden en in eene achterkamer verbonden wordt.

Onder aan eene trap, die naar de huisdeur voerde, en die aan weerszijde door eene Amerikaansche aloë in eene groene tobbe werd bewaakt, werd de draagstoel nedergezet ; en kort daarop werden Pickwick en zijne vrienden door het voorportaal en den gang naar hel vertrek gebracht, waarin de Mayor gehoor verleende.

Het tooneel was indrukwekkend genoeg, en volkomen berekend om het gemoed van schuldigen met schrik te vervullen en hun een waardig denkbeeld van de gestrenge majesteit der wet in te boezemen. Voor eene machtig groote boekenkast, in een machtig grooten leuningstoel, aan eene machtig groote tafel, met een machtig dik boek voor zich, zat Mayor Nupkins, die er zelf nog veel grooter en machtiger uitzag dan al wat hem omringde. De tafel was met op elkander gestapelde papieren bedekt, en aan het einde zag men het hoofd en de schouders van Jinks daarboven uitkomen, die deed alsof hij drok ergens mede bezig was. Toen allen binnen waren sloot de knecht — die, in het voorbijgaan gezegd, Muzzle heette, en door zijn deftigen meester altijd bij zijn toenaam werd genoemd — de deur, en plaatste zich aehter zijns meesters stoel, om verdere hevelen af te wachten, terwijl Nupkins hen, die hem tegen wil en dank waren komen bezoeken, met strakke blikken aanstaarde.

quot;Wie is dat nu, Grummer?quot; vroeg hij, op Pickwick wijzende, die, gewoon zijnde om voor zijne vrienden het woord te doen, een weinig naderbij gekomen was, en met zijn hoed in de hand eene beleefde buiging maakte.

quot;Dat is Pickwick, mijnheer!quot; antwoordde Grummer.

'■Wat is dat voor praat, lomperd?quot; zeide Sam Weller, terwijl hij naar voren doordrong. quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer! maar die oude met zijn rooden neus zal nooit als ceremoniemeester aan den kost komen. Kijk, mijnheer!quot; vervolgde hij, terwijl hij Grummer op zijde stiet, en den Mayor met koddige gemeenzaamheid aansprak: quot;dit is mijnheer Samuel Pickwick Esqu i re , en i dat is mijnheer Tupman, en dat mijnheer Stockwall, en daar aan den anderen kant staat mijnheer Winkle, — allemaal fatsoenlijke lieden, mijnheer! die u uitmuntend zullen bevallen, als gij het pleizier hebt nadere kennis met hen te maken. En daarom, mijnheer! hoe eerder gij dien hapschaar van u voor een paar maanden naar den tredmolen zendt, des te eerder zullen wij goede vrienden met elkander worden. Eerst het werk en dan het pleizier, zooals Richard de derde zeide, toen hij in den Tower dien anderen koning doodstak, voordat hij de kleine kinderen vermoordde.quot;

Bij dit slot zijner aanspraak streek Weller met zijne mouw zijn hoed op, en knikte vriendelijk tegen Jinks, die hem met onbeschrijfelijke ontzetting had aangehoord.

quot;Wie is die man, Grummer?quot; vroeg de Mayor.

quot;Een schrikkelijk dolle vent, mijnheer!quot; antwoordde Grummer. quot;Hij heeft

-ocr page 202-

Samuel Pickwick.

Je gevangenen willen ontzeilen en ons le lijf komen ; maar wij hebben hem aangehouden en hier gebraehl.quot;

quot;Gij hebt wel gedaan,quot; zeide dc Mayor. quot;Hel is maar al te duidelijk, dal hij een gevaarlijke schobbejak is.quot;

quot;Hij is mijn bediende, mijnheer!quot; viel Pickwick vol gramschap hierop in

quot;Zoo! Uw bediende? Ei!quot; zeide Nupkins, quot;Eene samenspanning, om den loop der wet le stremmen en hare dienaren te vermoorden. De bediende van Pickwick! Tecken dat aan, mijnheer Jinks!quot;

Jinks gehoorzaamde.

quot;En hoe heet gij, kerel?quot; bulderde iVupkins.

quot;Weller,quot; antwoordde Sam.

quot;Een zeer goede naam voor de gevangcnislijst van Newgale,quot; zeide iNupkins

Dit was eene grap, en bijgevolg hieven Jinks, Grummer, Dubbley, Muzzle en al de buitengewone constables een schaterend gelach aan.

quot;Toeken zijn naam aan, mijnheer Jinks!quot; zeide de Mayor.

quot;Twee I's, oude jongen!quot; zeide Sam.

Uier begon een ongelukkige buitengewone constable weder te lachen, waarop do Mayor dreigde hem dadelijk te laten vastzetten. Hel is in zulke omstandigheden zeer gevaarlijk om een verkeerden man te lachen.

quot;Waar woont gij?quot; vroeg de Mayor.

quot;Waar ik plaats kan vinden,quot; antwoordde Sam.

quot;Toeken dat aan, mijnheer Jinks!quot; zeide Nupkins, die zijne gramschap bijna niet langer kon betoomen.

quot;Zet er een dikken streep onder,quot; zeide Sam.

quot;Hij is een landloopcr, mijnheer Jinks!quot; zeide de Mayor. 44Volgens zijnej eigene bekentenis is hij een landiooper zonder gevestigd verblijf; niet waar mijnheer .links?quot;

quot;Wis en zeker, mijnheer!quot;

44Dan zal ik hem ais zoodanig in hechtenis houden,quot; zeide Nupkins.

44Dat schijnt hier al heel aardig te gaan met de Justitie,' bromde Sam. 44Als ik wat te zeggen had, zou ik alle vrederechters verbieden om zeiven zulke domme streken te maken, waarvoor zij anderen in hechtenis zouden laten zetten.

Over dezen schimp begon een ander der buitengewone constables te lachen, en zette daarop zulk een bovennatuurlijk ernstig gezicht, dat de Mayor hem terstond ontdekte.

44Grummer!quot; zeide Nupkins, die bloedrood werd van kwaadheid: 44hoe durft gij zulk een gemeenen deugniet, als die kerel is, tot buitengewoon constable aanstellen ? Hoe durft gij zoo iets te doen ?quot;

44Het spijt mij van harte, mijnheer!quot; stotterde Grummer.

quot;Spijten T' riep de woedende Mayor uit. 44Ik zal er voor zorgen, dat zulk een schandelijk plichtverzuim u spijten zal. Ik zal u tot een voorbeeld stellen Grummer! Neem dien kerel zijn staf af. Hij is dronken.quot;

4tlk ben niet dronken, mijnheer!'' zeide de man.

44Gij zijt wel dronken,quot; hernam de Mayor. 44Hoe durft gij zeggen, dat gij niet dronken zijt, als ik zeg dat gij het wel zijt? — Ruikt hij niet naar brandewijn, Grummer?quot;

quot;IJselijk, mijnheer!quot; antwoordde Grummer.

44lk wist wei, dat ik gelijk had,quot; zeide Nupkins. quot;Toen hij de kamer inkwam, kon ik het hem al aanzien, dat hij dronken was. Hebt gij er ook niet op gelet, mijnheer Jinks?quot;

192

-ocr page 203-

Een waardig overheidspersoon.

quot;Wis en zeker, mijnheer!quot; antwoordde Jinks.

quot;Ik heb van morgen nog geen drop sterken drank gebruikt,quot; zeide de man, die inderdaad zoo nuchter was als iemand wezen kon.

quot;Hoe durft gij in mijn gezicht liegen, kerel?' bulderde Nupkins. quot;Ziet gij niet dal hij dronken is, mijnheer Jinks?quot;

quot;Wis en zeker, mijnheer!quot; antwoordde Jinks.

quot;Mijnheer Jinks!quot; zeide Nupkins, quot;ik zal hem om verachting der overheid in hechtenis laten nemen. Jlaak hel bevelschrift gereed, mijnheer Jinks!quot;

En de ongelukkige constable zou zeker achter de traliën zijn geraakt, indien Jinks, die de raadsman des Mayors was, en een paar jaren op een notarieel kanloor had doorgebracht, zijn meester niet had ingclluisterd, dal hij vreesde, dat het niet gaan zou. De Mayor hield derhalve eene aanspraak, waarin hij zeide, dat hij, uil achting voor de familie van den schuldige, niets anders zou doen dan hein berispen en ontslaan. Dientengevolge werd de ongelukkige omtrent een kwartier lang uitgescholden, en daarop weggezonden, en al de dienaren der gerechtigheid gaven door een eerbiedig gemompel hunne bewondering van des Mayors grootmoedigheid te kennen.

quot;Laat Grummer nu den eed allcggen, Mijnheer Jinks!quot; zeide Nupkins.

Grummer legde dadelijk den eed af, en begon zijn verslag; maar daar hij uilweidingen scheen te willen maken, en Nupkins bedacht dat het bijna etenstijd was, bekortte de May or het verhaal, door zijn constable eenige vragen te doen, welke deze zooveel mogelijk met ja beantwoordde. Zoo liep het verhoor spoedig ten einde, waaruit bleek, dal Weller zich aan twee gewelddadige aanvallen, Winkle aan een klap en Slockwall aan een dreigement had schuldig gemaakt. En loen dil alles len genoege van den Mayor was afge-loopeu, begon deze mei Jinks te lluisteren. Het overleg duurde omtrent tien minuten. Jinks ging weder naar hel eind van de tafel, en de Mayor wilde, nadat hij een paai' malen gekucht had, juist eene aanspraak beginnen, toen Pickwick hem voorkwam.

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer! dal ik u in de rede val,quot; zeide Pickwick; quot;maar voordal gij hel verslag, dal ik zoo even heb aangehoord, tol den grondslag van eenige uitspraak of eenigen maatregel slcll, moet ik aanspraak maken op mijn recht om gehoord Ie worden, zoover de zaak mij persoonlijk betreft.quot;

quot;Houd uw mond, mijnheer!quot; antwoordde de Mayor barseh.

quot;Ik ben genoodzaakt mij le onderwerpen....'quot; begon Pickwick.

quot;Houd uw mond, mijnheer!quot; herhaalde Nupkins; quot;of ik zal een constablc bevelen om u achteraf le brengen.quot;

quot;Gij kunt uwe constables bevelen wat gij verkiest, mijnheer!quot; aernam Pickwick; quot;en uil het staaltje, dat ik gezien heb van de manier, w aarop gij hen onder bedwang houdl, twijfel ik niet, of zij zullen alles doen wat gij hun beveelt; maar ik zal blijven aandringen op mijn recht om gehoord te worden, totdat men mij mei geweld lol zwijgen brengt.quot;

quot;Pickwick en het recht boven alles!quot; riep Sam hardop uit.

quot;Houd u stil, Sam!quot; zeide Pickwick.

quot;Zoo slom als een trommel met een gat er in,quot; hernam Sam.

193

Nupkins staarde Pickwick aan, vol verbazing over zijne ongehoorde vermetelheid, en wilde, naar het scheen, juist een heilig antwoord geven, toen Jinks hem bij de mouw trok, en hem iels in het oor fluisterde. De Mayor antwoordde met eene zachte slem, en daarop werd weder eene poos gefluislerd.

13

SAM. PICKWICK.

-ocr page 204-

Samuel Pickwick.

Ilet was duidelijk, dat Jinks den Mayor waarschuwde om voorziclilig te zijn. Eindelijk verduwde Nupkins zoo goed hij kou — en dat was tamelijk slecht — zijn ongeduld en tegenzin om verder naar iets le luisteren, wendde zich tot Pickwick, en vroeg hits : quot;Wat heh je te zeggen?quot;

quot;Vooreerst,quot; zeide Pickwick, terwijl hij door zijn bril een blik wierp, die zelfs Nupkins bedremmeld maakte, quot;vooreerst verlang ik le weten, waarom ik en mijn vriend hier zijn gebracht.quot;

quot;Moet ik hem dat zeggen, fluisterde de Mayor lot .links.

quot;Dat zou wel het beste zijn, mijnheer!quot; fluisterde deze terug.

quot;Men heeft mij onder ecde komen aangeven,quot; zeide de Mayor, quot;dat het te vreezen is, dat gij een tweegevecht wilt houden, en dat die andere, Tupman, daarbij uw helper en medestander is. Daarom — niet waar. Jinks?quot;

quot;Wis en zeker, mijnheer!quot;

quot;Daarom heb ik u beiden gedagvaard — zoo behoort het immers, mijnheer Jinks ?quot;

quot;Wis en zeker, mijnheer!quot;

quot;Om — om —- wat. Jinks?quot; zeide de Mayor verdrietig.

quot;Om borgtocht te stellen, mijnheer!quot;

quot;Ja; daarom heb ik u gedagvaard — gelijk ik juist zeggen wilde, toen mijn klerk mij in de rede viel •—• om borgtocht te stellen.quot;

quot;Voldoende borgtocht,quot; fluisterde Jinks.

quot;Het moet voldoende borgtocht wezen,quot; zeide de Mayor.

quot;Van inwoners der stad,quot; fluisterde Jinks.

quot;Van inwoners uit deze stad,quot; zeide de Mayor.

quot;Vijftig pond ieder,quot; fluisterde Jinks; quot;en natuurlijk ingezetene burgers.quot;

quot;Ik moet twee borgtochten vorderen,quot; zeide de Mayor met groote deftigheid, quot;van vijftig pond ieder, en natuurlijk van ingezetene burgers.quot;

quot;Maar, mijnheer!quot; zeide Pickwick, die, even als Tupman, zijne verbazing en verontwaardiging nauwelijks meer bedwingen kon, quot;wij ziju geheel vreemd in deze stad. Ik ben hier evenmin met ingezetene burgers bekend, als ik het voornemen heb om een tweegevecht le houden.quot;

quot;Dat dacht ik wel,quot; zeide de Mayor; quot;dat dacht ik wel — niet waar, mijnheer Jinks?quot;

quot;Wis en zeker, mijnheer!quot;

quot;Hebt gij nog iets te zeggen?quot; vroeg Nupkins.

Pickwick had nog zeer veel le zeggen, en zou dit zeker ook gezegd hebben, zonder dat het hem iets had kunnen baten, indien Sam hem op het oogenblik niet bij de mouw had getrokken, en hij zich daarop zoodanig in een ernstig gesprek met zijn knecht had verdiept, dat hij de vraag van den M a y o r geheel vergat. Nupkins was er de man niet naar om tweemaal hetzelfde te vragen, en begon derhalve, onder de eerbiedige stilte der constables, dadelijk zijn beslissend vonnis uit te spreken. Weller werd veroordeeld lot eene boete van twee pond voor zijn eerste, en eene van drie pond voor ziju tweeden gewelddadigen aanval. Vervolgens werd Winkle met twee pond, en Stockwall met een pond beboet, en bovendien moesten zij den eed doen, dat zij ten opzichte van ille onderdanen van Zijnf Majesteit, en in het bijzonder omtrent zijn getrouwen Jienaar, Daniël Grummer, den vrede zouden bewaren. Wat Pickwick en Tupman ietrof, was het reeds bepaald, dat zij onder borgtocht ontslagen konden worden.

Zoodra hij had gesproken, trad Pickwick, wiens gelaü.t thans weder door een goedhartigen glimlach werd versierd, naar hem toe, en zeide:

194

-ocr page 205-

Tn eene bijzondere spreekkamer.

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer! maar mag ik u verzoeken u een oogen-blik afzonderlijk te spreken over iets, dat voor u zelvcn van bijzonder belang is ?quot;

quot;Wat?quot; zeide de Mayor.

Pickwick herbaalde zijn verzoek.

quot;Dat is een zonderling voorstel,quot; zeide Xnpkins. quot;Een afzonderlijk gesprek?quot;

quot;Een afzonderlijk gesprek,quot; herhaalde Pickwick op een vasten toon. quot;Maar dewijl ik hef bericht, dat ik u wenschte mede te deelen, gedeeltelijk aan mijn Bbediende te danken heb, zou ik verlangen, dat hij er bij tegenwoordig was.quot;

Nupkins, Jinks en al de constables zagen elkander verwonderd aan. Eensklaps verbleekte Nupkins. Zou misschien die Weller, in een oogenblik van berouw, eene geheime zamenzwering tegen zijn leven ontdekt hebben? De gedachte was ijselijk. Hij was een openbaar persoon ; en hij werd nog bleeker, toen hij om Julius Caesar en Perceval dacht. De Mayor zag Pickwick nog eens aan, en wenkte Jinks.

quot;Hoe denkt gij over dit verzoek, mijnheer Jinks?quot; prevelde Nupkins. Jinks, die niet wist wat hij denken moest, en bang was om iels te misdoen, glimlachte zeer dubbelzinnig en flauw, en schudde daarop langzaam zijn hoofd. quot;Mijnheer Jinks!quot; zeide de Mayor deftig, quot;gij zijt een ezel!quot;

Op dit gezegde glimlachte Jinks weder, maar nog flauwer dar. eerst, en schoof langzaam weder naar zijn eigen hoek.

Nupkins bedacht zich nog een oogenblik, gaf daarop Pickwick en Weller een teeken om hem te volgen, en bracht hen naar een vertrekje, dat in de gehoorzaal uitkwam, llier verzocht hij Pickwick, om naar het andere einde van het vertrek te gaan, en zeide daarop — terwijl hij de kruk der half geopende deur in zijne hand hield, om bij den minsten schijn van vijandelijkheid terstond de vlucht te kunnen nemen — dat hij gereed was om te booren wat men hem te zeggen had.

quot;Ik zal terstond terzake komen, mijnheer!quot; zeide Pickwick. quot;Het is iets, dat u van nabij betreft. Ik heb alle reden om te gclooven, mijnheer! dal gij een schandelijken bedrieger onder uw dak huisvest.quot;

Twee,quot; viel Sam hierop in; quot;in de gebcele wereld vindt men de weerga niet van dien bruinrok, wat huilen en bedriegen betreft.quot;

quot;Sam !quot; zeide Pickwick; quot;indien ik mij door dezen heer wil doen verstaan, moet ik u verzoeken uwe praatzucht te bedwingen.quot;

quot;Spijt mij, mijnbeer!quot; hernam Samuel; quot;maar als ik aan dien Jeremias denk, kan ik het niet laten de kraan eens even open te zeiten.quot;

quot;In één woord, mijnheer!quot; zeide Pickwick; quot;is het vermoeden van mijn knecht gegrond, dat eene zekere kapitein Fitz-Marshall den vrijen toegang

quot; vervolgde hij, toen hij zag dat Nupkins quot;omdat ik, in dit geval, weet, dat die

lot uw huis beeft? — Ik vraag dit pp het punt was om uit te vallen.

quot;St, st!quot; zeide Nupkins, terwijl hij quot;Dat hij een eerloos fortuinzoeker

de deur sloot. quot;Wat weel gij van hem ?quot; is — een schurk, dal hij er een middel van bestaan van maakt om lichtgeloovigen op de schandelijkste en vermetelste wijze te bedriegen, mijnheer!quot; zeide Pickwick, die door zijne eigene gezegden in vuur geraakte.

quot;Goede hemel!quot; zeide Nupkins, die bloedrood werd en dadelijk een geheel ander voorkomen aannam. quot;Mijnbeer Pickwick ! Ga toch zitten, mijnheer! Dat meent gij toch niet in ernsl. Kapitein Fitz-Marshall....quot;

quot;Noem hem maar geen kapitein,quot; zeide Sam, quot;en ook geen Fitz-Marshall;

198

-ocr page 206-

Samuel Pickwick.

hij is geen van beiden. Hij is een reizende komediant, dat is hij, en hij heet Jingle; en als er ooit een vos in een bruin pak heeft geloopen, dan is het Jeremias Trotter.quot;

quot;Het is maar al te waar, mijnheer!quot; zeide Pickwick, tot antwoord op een verbaasden blik van Nupkins, quot;en ik had geene andere reden om hierin de stad te komen, dan dat ik den kerel, van wien wij spreken, wilde ontmaskeren.quot;

Daarop deelde hij den van ontsteltenis bedwelmden Nupkins een kort verslag mede van al de gruwelen, waaraan Jingle zich had schuldig gemaakt. Hij verhaalde, hoe hij den bedrieger had ontmoet, hoe de booswicht jufvrouw Wardle had geschaakt, en daarna voor eenc som geld van haar had afgezien, en eindelijk hem zelven in het midden van den nacht naar eene kostschool had gelokt.

Dit verhaal deed Nupkins beurtelings blozen en verbleeken. Hij had bij gelegenheid van een wedren met den kapitein kennis gemaakt. Opgetogen over zijne lange lijst van adellijke bekenden, zijne reisverhalen, en voorname manieren, hadden mevrouw Nupkins en hare dochter niet alleen de bezoeken van kapitein Fitz-Marshall ontvangen, maar hem ook overal geïntroduceerd, en zoo dikwijls bij hare vriendinnen van hem gesproken, en met zijne kennis gepronkt, dat hare boezemvriendinnen, mevrouw Porkenham en hare dochters, van spijt en jaloezie meenden te barsten. En nu zouden zij moeten hooren, dat hij een doodarme fortuinzoeker, een reizende komediant, een gemeene bedrieger w as! Hemel! wat zouden de Porkenham's zeggen ? Hoe zou mijnheer Sidney Porkenham zich opblazen, als hij vernam, dal hij voor zulk een mededinger had moeten plaats maken! Hoe zou Nupkins zelf, bij de vojgende vierendeeljaarszittingen, den ouden heer Porkenham onder de oogen komen ? Welk een gevaarlijk gebruik zou de oppositie der regeringspartij van dit voorval weten te maken, indien het wereldkundig werd!

quot;Maar,quot; zeide Nupkins, terwijl, na eene geruime poos stilzwijgens, zijn gelaat een weinig ophelderde, quot;maar, dit is toch niet meer dan een los verhaal. Kapitein Fitz-Marshall is een mau van een zeer innemend voorkomen — en het zou mij niet verwonderen, dat hij vele vijanden had. Waarmede kunt gij uwe opgaven bewijzen?quot;

quot;Laat bij mij eens onder de oogen komen,quot; zeide Pickwick; quot;dat is al wat ik vraag en verlang. Laat hij mij en mijne vrienden onder de oogen komen, en gij zult geen verder bewijs noodig hebben.quot;

quot;Dat kan gemakkelijk geschieden,quot; zeide Nupkins, quot;want hij komt van avond hier. En dan zou het ook niet noodig wezen dat de zaak wereldkundig werd, alleen — om den jonkman zelven niet geheel ongelukkig te maken. Ik zal evenwel te voren mijne vrouw er over raadplegen. In alle gevallen, mijnheer Pickwick! moeten wij eerst die rechtszaak afdoen, voordat wij iets anders bij de hand nemen. Wees zoo goed met mij nog eens naar de andere kamer te gaan.quot;

Zij gingen weder naar de gehoorzaal.

quot;Grummer!quot; zeide de Mayor met eene forsche stem.

quot;Mijnheer!quot; antwoordde Grummer, met den glimlach van een gunsteling.

quot;Geene familiariteit, mijnheer!quot; zeide de Mayor barsch. quot;Dat gelach is zeer ongepast. Ik verzeker u, dat gij zeer weinig reden hebt om te lachen. Was dat verslag, dat gij mij gedaan heht, de zuivere waarheid?quot;

quot;Mijnheer!quot; stotterde Grummer; „ik ....quot;

quot;Aha! Gij wordt verlegen? zeide de Mayor. quot;Mijnheer Jinks! ziet gij wei hoe verlegen hij wordt ?quot;

-ocr page 207-

Duidelijk de schuld van den heer Nupkins.

quot;Wis cn zeker, mijnheer !quot;

quot;Grummer?quot; hervatte de Mayor; quot;laat mij uw verslag nog eens hoo-ren. Maar wees gewaarschuwd; pas op! — Mijnheer Jinks! teeken zijne woorden aan.quot;

De ongelukkige Grummer trachtte zijn verslag te herhalen; maar door de ongcloovige blikk.en van Nupkins, en het ernstige gezicht van den schrijven-den Jinks, geraakte hij, bij zijne eigene verlegenheid en neiging tot uitweidingen, binnen drie minuten in zulk eene verwarring, dat hij zich zelven ieder oogenblik tegensprak, en Nupkins ronduit verklaarde, dat de kerel geen het minste geloof verdiende. De boeten werden derhalve kwijtgescholden, en Jinks had in een oogenblik een paar' borgen bij de hand. Grummer, die eerst zulk eene dcflige rol bad gespeeld, werd ten slotte met schande de kamer uitgezonden — als een voorbeeld van bet onstandvastige der menscbelijke grootheid en het wisselvallige van de gunst der aanzienlijken.

Mevrouw Nupkins was eene statige vrouw met een blauwen gazen tulband en eene lichtbruine pruik. Hare dochter, mejufvrouw Nupkins, bezat al de trolschheid van hare mama zonder haar tulhand, en al hare boosaardigheid zonder hare pruik: cn wanneer de gevolgen van deze twee beminnelijke eigenschappen moeder en dochter in eenige onaangenaamheden wikkelden, hetgeen niel zelden gebeurde, kwamen heide daarin overeen, dat zij de schuld op de schouders van mijnheer Nupkins legden. Het was derhalve niet vreemd, dat mevrouw Nupkins, toen haar man kwam inedcdcclen, wat hij van Pickwick vernomen had, zich plotseling herinnerde, dat zij zoo iets altijd verwacht en dikwijls voorspeld had, maar dat baar raad nooit gevolgd werd, — dat zij inderdaad niet wist, waarvoor haar man haar hield, cn zoo voorts.

quot;De gedachte alleen,quot; zeide mevrouw Nupkins, terwijl zij met moeite een zeer klein traanlje in haar oog perste, 'quot;de gedachte alleen, dat men mij zoo voor den gek heeft gehouden, is genoeg om mij de tering te doen krijgen. — Dat hebt gij aan uw papa le danken,quot; vervolgde mevrouw Nupkins tol hare dochter. quot;Hoe dikwijls heb ik hem verzocht, dat hij naar de betrekkingen van den kapitein zou onderzoeken! Hoe dikwijls heb ik bij hem aangedrongen, dat hij een bcslissenden stap zou doen! Niemand zou het kunnen gelooven.quot;

quot;Maar, lieve vrouw !quot; zeide Nupkins; „gij hebt immers zelve gezegd, dat gij zeer op den kapitein gesteld waart; gij hebt hem telkens hier gevraagd, en hem overal geïntroduceerd.quot;

quot;Dacht ik het niet, Henrictte?quot; zeide mevrouw Nupkins op een toon, alsof haar hel grootste onrecht wedervoer. quot;Heb ik niet vooruit gezegd, dal uw papa mij van alles de schuld zcu geven? Heb ik hel niet gezegd?quot; Hier begon zij te snikken.

„Ach, pa!quot; riep Henriëttc uit, en begon insgelijks te snikken.

quot;Is het niet al te erg,quot; zeide mevrouw Nupkins, quot;nu hij ons zooveel spot en schande heeft berokkend, dat hij mij nu verwijt, dal ik er de oorzaak van zou zijn ?quot;

quot;Hoe kunnen wij ooit weder in gezelschappen komen!quot; zeide Henrictte.

quot;Hoe zullen wij de Forkenham's weder in de oogen durven zien!quot; zeide mevrouw Nupkins. „Maar wat bckommert.uw papa zich daarom ! Wat kan hem dat schelen!quot; Deze vreesclijke gedachte deed haar een stroom van tranen vergieten, en hare dochter volgde haar voorbeeld.

Mevrouw Nupkins bleef weenen, totdat zij tijd had gehad om over de zaak

197

-ocr page 208-

Samuel Pickwick.

Ie denken en tot het besluit te komen, dat zij niets beters zou kunnen doen, dan Pickwick en zijne vrienden te verzoeken om te blijven, totdat de kapitein kwam, en Pickwick alsdan de gevraagde gelegenheid te geven. Indien het dan bleek, dat hij de waarheid had gesproken, kon men den kapitein de deur uitjagen, zonder dat men buitenshuis er iets van vernam; en de Por-kenham's kon men gemakkelijk wijsmaken, dat kapitein Fitz-Marshall plotseling had moeten vertrekken, omdat hij, door den invloed zijner familie, tot gouverneur-generaal van Sierra Leone, Sangur Point, of een ander van die gezonde streken was benoemd, waar het den Europeanen zoo goed bevalt, dat zij, wanneer zij er eens gevestigd zijn, bijna nooit terugkomen.

Toen mevrouw Xupkins en hare dochter hare tranen hadden afgedroogd, was Nupkins blijde de zaak op de door zijne echtgcnoote voorgestelde manier te schikken. Bijgevolg werden Pickwick en zijne vrienden, nadat zij de sporen van het tweegevecht hadden afgewasschcn, aan de dames voorgesteld, en zetten zich kort daarna aan tafel; terwijl Weller, wien de Mayor, met zijne gewone schranderheid, Ihans voor den knapsten jongen van de wereld hield, aan de hoede van Muzzle werd toevertrouwd, met uitdrukkelijk bevel om hem mede naar beneden te nemen en goed te onthalen.

quot;Hoe gaat het, mijnheer ?quot; zeide Muzzle, terwijl hij Weller de trap af naar de keuken bracht.

quot;Wel,quot; antwoordde Sam; quot;ik ben niet veel veranderd, sedert ik u een poosje geleden zoo deftig achter uw heerschap zijn stoel zag staan.quot;

quot;Gij zult mij niet kwalijk nemen, dat ik toen niet veel op u letW,quot; hernam Muzzle. quot;Mijnheer had ons toen nog niet met elkander bekend gemaakt, begrijpt gij? Wat is hij machtig met u ingenomen, mijnheer Weller!quot;

quot;Ja,quot; zeide Sam; quot;wat is hij een aardige snaak!quot;

quot;Niet waar?quot; hernam Muzzle.

quot;En zoo geestig!quot; zeide Sam.

quot;En wat kan hij aanspraken houden!quot; zeide Muzzle. quot;Wat gaat dat vlot — niet waar ?quot;

quot;Verwonderlijk,quot; zeide Sam; quot;het ecne woord schijnt het andere te verdringen. Men kan cr haast niet wijs uit worden.quot;

quot;Daarin zit juist de kunst,quot; hernam Muzzle. quot;Pas op dal treedje, mijnheer Weller! De dames zouden schrikken, als gij kwaamt te vallen.quot;

quot;Hoeveel dames zijn er wel?quot; vroeg Sam.

quot;In onze keuken maar twee,quot; antwoordde Muzzle. quot;Wij hebben nog een jongen en ecne meid, om hel morsige werk Ie doen; maar die eten in het waschhuis.quot;

quot;Zoo, in het waschhuis?quot; zeide Sam.

quot;Ja,quot; hernam Muzzle. quot;Toen zij pas hier kwamen, lieten wij hen bij ons aan tafel eten; maar dat ging niet. De meid heeft schrikkelijk gemeene manieren, en de jongen smakt zoo hard als hij eet, dal wij hel onmogelijk bij hem konden uithouden. Dezen weg, mijnheer! als 't u belieft; dezen weg.quot; En hij opende met ecne beleefde buiging de deur van de keuken.

quot;Mary!quot; zeide Muzzle tot het aardige dienstmeisje, quot;dat is mijnheer Weller. Mijnheer heeft hem hier hij ons gezonden, en gezegd, dat wij moeten maken, dat hij tevreden is.quot;

quot;Mijnheer weet wel wat hij doet, en heeft mij niet verkeerd gezonden,quot; zeide Sam, terwijl hij Mary met bewondering aanstaarde. quot;Als ik hier woonde zou ik altijd tevreden zijn, als ik maar bij Mary mocht blijven.quot;

198

-ocr page 209-

Sam Wetter in het benedenhuis.

quot;Och, mijnheer Weller!quot; zeide Mary blozend.

quot;Wel, heb ik ooit?quot; riep Sara de keukenmeid uit.

quot;Hemel! ik had u daar niet gezien, Sara!quot; stotterde Muzzle. quot;Mijnheer Weller, laat ik u introduceeren!quot;

quot;Hoe vaart gij, mejuffer?quot; zeide Weller. quot;Ik ben blij, dat. ik u zie, en hoop, dat wij lang kennis zullen houden, gelijk de man zeide, die een bankbriefje gevonden had.quot;

Toen de plechtigheid der introductie was afgeloopen en Mary en de keukenmeid genoeg hadden gelachen en gebloosd, zette het viertal zich aan tafel. Weller's spraakzaamheid en goed voorkomen oefende op zijne nieuwe vrienden zulk een onweerstaanbaren invloed uit, dat zij, voordat de maaltijd nog half was afgeloopen, op den vertrouwelijksten voel met elkander omgingen , en Weller een omstandig verhaal deed van al de schelmstukken van Jeremias Trotter.

quot;Ik heb dien Jeremias nooit mogen lijden,quot; zeide Mary.

quot;Dat moogt gij ook niet, meisjelief!quot; zeide Sam.

quot;Waarom niet?quot; vroeg Mary.

quot;Omdat leelijkheid cn bedrog niets te maken hebben met schoonheid en deugd,quot; antwoordde Sam. quot;Niet waar, mijnheer Muzzle?quot;

quot;Gij hebt volkomen gelijk,quot; antwoordde deze.

Marv begon te lachen en zeide, dal de keukenmeid haar aan het lachen had gemaakt; en de keukenmeid begon te lachen en zeide, dat bet niet waar was.

quot;Gij hebt mij geen glas gegeven,quot; zeide Mary.

„Drink met mij, meisjclief!quot; zeide Sam. quot;Zet uwe lipjes aan dit glas, dan kan ik u door de tweede hand een kus geven.quot;

„Foei! schaam n, mijnheer Weller!quot; zeide Mary.

quot;Waarom zou ik mij schamen, engeltje;quot;

quot;Om zoo te praten.quot;

quot;Daar steekt geen kwaad in. Het is alles natuurlijk: niet waar, Sara?

quot;Vraag mij niet, deugniet!quot; antwoordde de keukenmeid, gillende van pret.

In hel midden van al deze vroolijkheid, hoorde men aan de tuinpoort schellen, cn de jonge heer, die in het waschhuis at, ging opendoen. \\ eller was ten toppunt van zijne beleefdheid voor hel aardige kamermeisje. Muzzle hield zich bezig met voor te dienen, cn de keukenmeid had juist opgehouden met lachen, om een grooten hap inbaar mond te steken, toen de deur van de keuken geopend werd en Jeremias Trotter binnentrad.

Wij zeggen daar, dal Jeremias binnentrad; maar deze opgaaf wordt nicf door onze gewone nauwkeurigheid gekenteckend. De deur ging open en Trol-ter werd zichtbaar. Hij zon binnengetreden zijn, en was op het punt om zulks te doen, toen hij Weller in hel oog kreeg, een paar schreden achlernit-dcinsde, en, als vcistcend van verbazing en schrik, hel onverwachte tooneel bleef aanstaren.

quot;Daar is hij!quot; zeide Sam, vlug opspringende. quot;Wij waren juist over u aan het pralen. Hoe vaart gij? Waar zijl gij zoolang gebleven? Kom binnen !quot; Dit zeggende greep hij den lijdzamen Jeremias bij zijne kraag cn trok hem de deur in, die hij vervolgens sloot, en waarvan hij den sleutel aan Muzzle ter hand stelde.

quot;Dal is al heel grappig,quot; riep Sam. quot;Denk eens aan! Boven heeft mijn meester de eer nni den uwen te spreken, cn inlusschen hebben wij het plei _

199

-ocr page 210-

Samuel Pickwick.

zier om u hier beneden te hebben. Hoe gaal het met uwe vrijerij, en niet den komenijswinkel ? Wal ben ik blij, dat ik u zie, en wat ziet pij er vergenoegd uit! — Niet waar, mijnheer. Muzzle?quot;

quot;Dat vind ik ook,quot; zeide Muzzle.

quot;Zoo blij is hij, dat hij mij ziet,quot; zeide Sam. quot;K.om! ga zitten! ga zitten!quot;

Trotter liet zich geduldig op een stoel bij den haard zetten. Hij staarde met zijne kleine oogen eerst Weller en vervolgens Muzzle aan, maar sprak geen woord.

quot;Pfu,quot; zeide Sam, quot;zou ik u, in het bijzijn van deze dames, wel eens willen vragen, of gij niet de fatsoenlijkste jonge heer zijt, die ooit met een bonten zakdoek en een gezangboekje in zijn zak liep.quot;

quot;En die ooit met eene keukenmeid zou gaan trouwen,quot; riep Sara met verontwaardiging. quot;Die smeerlap 1quot;

quot;En naderhand een komenijswinkel opzetten !quot; zeide Mary.

quot;Wil ik u eens wat zeggen?quot; begon Muzzle, wien deze twee laatste gezegden de gal deden overloopen, op een pleehtigen toon. Deze jufferquot; (hier wees hij op de keukenmeid) quot;is mijne beminde, en wanneer gij u vermeet, mijnheer! om te spreken van met haar een komenijswinkel op te zetten, beleedigt gij mij ten hoogste — begrijpt gij, mijnheer!quot;

quot;Muzzle, die, evenals zijn meester, groote gedachten van zijne eigene welsprekendheid had, zweeg hier stil, en wachtte op een antwoord, maar toen Jeremias ook stilzweeg, vervolgde hij; quot;Het kan nog wel een poosje duren, mijnheer! voordat men u boven roept, omdat mijn meester juist bezig is met u w meesler af te rekenen; en gij hebt alzoo tijd om een hartig woordje met mij te spreken — verstaat gij dat, mijnheer?quot; Muzzle wachtte wederom naar een antwoord, en wederom stelde Jeremias hem te leur. quot;Het spijt mij,quot; vervolgde Muzzle, quot;dat ik mij in het bijzijn van dames moet verklaren, maaide nooddwang zal mij verontschuldigen. De achterkeuken is ledig, mijnheer! Als gij met mij daar naar toe wilt gaan, kunnen wij elkander onder handen nemen, totdat er gescheld wordt. Mijnheer Weller zal toezien, dat het zuiver spel blijft. Volg mij, mijnheer!quot; Dit zeggende ging hij naar de deur, en begon, om geen lijd te verliezen, onder weg zijn rok uit te trekken.

Niet zoodra had de keukenmeid de laatste woorden van deze bloeddorstige uitdaging gehoord, of zij gaf een ruwen gil, vloog op Jeremias aan, die op dat oogenblik van zijn stoel opstond, en zette, met al de kracht eener zenuwachtige vrouw, de nagels van hare eene hand in zijn breed, plat gezicht, terw ijl zij hem met de andere genoeg haren uitplukte, om er zes dozijn ringen van te laten maken. Nadat zij, met al den ijver, welke hare teedere liefde voor Muzzle haar inboezemde, deze heldendaad had verricht, trad zij wankelend terug, en, daar zij een zeer teeder en licht aandoenlijk gestel had, viel zij op haar stoel in flauwte.

Op dit oogenblik werd er gescheld.

quot;Dal is om u te doen, Jeremias!quot; zeide Sam; en zonder Trotter lijd te laten om een woord te spreken, of het bloed af te wisscfaen, dat uit de schrammen vloot, welke de thans bewuslelooze dame over zijn gezicht had getrokken, greep hij hem bij den eenen arm, terwijl Muzzle hem bij den anderen vatte; en zoo werd Jeremias, half voortgeduwd, half voortgesleept, de trap op naar de voorkamer gebracht.

Hier aanschouwde men een treffend tooneel. Alfred Jingle, Esquire, alias kapitein Fitz-Marshall, stond hij de deur, met zijn hoed in zijne hand

200

-ocr page 211-

Hen luchtig afscheid.

en glimlach op zijn gelaat, zonder ecnigc aandoening over zijn hoogst maangenatnen toestand aan den dag te leggen. Tegenover hem stond Pick-vick, die zonder twijfel cene ernstige zedeprcek had gehouden; want hij had le linkerhand onder het pand van zijn rok, en zijne rechterhand uitge-itrekt in de lucht, hetgeen zijne gewone houding was, wanneer hij ecne def-ige aanspraak hield. Op eenigen afstand stond Tupman, uit wiens trekken ie grootste verontwaardiging sprak, en die door zijne twee jongere vrienden sorgvuldig werd vastgehouden ; en aan het eind van het vertrek zag men nijnhcer, mevrouw en de jonge juffer Xupkins, wier blikken evenveel trot-che gramschap als verdrietige spijt te kennen gaven.

quot;Wat weerhoudt mij,quot; zeide Nupkins met rechterlijke deftigheid, quot;wat weerhoudt mij, om deze lieden als bedriegers cn oplichters in hechtenis te aten nemen ? Het is eene dwaze barmhartigheid. Wat weerhoudt mij

quot;Trotschhcid, goede vriend! trotschheid,quot; antwoordde Jingle luchtig weg. quot;Het zou niet gaan — deugt niet — een kapitein in den val, niet waar ? — Eene dochter bezorgd — en nu zelf gefopt — het praatje van de stad — dat om de heele wereld niet -— zou een mal figuur maken — erg mal.quot; quot;Rampzalige!quot; zeide mevrouw; quot;wij verachten uwe laaghartige lastertaal.quot; quot;ik heb hem altijd hatelijk gevonden,quot; zeide Henriëtte.

quot;Natuurlijk, natuurlijk,quot; hervatte Jingle. quot;Een lang jonkman — vorige beminde — Sidney Porkenham — wel rijk, maar niet zoo rijk als de kapitein, nietwaar? — hij moest uil den weg — de kapitein boven alles — niemand ergens zoo gezien als de kapitein — alle meisjes het boofd op hol — niet waar, Jeremias?quot;

Hier begon Jingle hartelijk te lachen; en Jeremias grinnikte insgelijks, lerwijl hij zich vergenoegd in de handen wreef; het was het eerste geluid, iat men, sedert hij nu in huis was gekomen, van hem had gehoord.

Mijnbeer Nupkins!quot; zeide mevrouw, quot;dit gesprek is niet voegzaam voor ie ooren der bedienden. Laat die ellendelingen wegbrengen.quot;

quot;Terstond, lieve vrouw!quot; zeide Nupkins. quot;Muzzle!quot;

quot;Mijnheer!quot; zeide Muzzle.

quot;Doe de voordeur open.quot;

quot;Als't u belieft, mijnheer!quot;

quot;Vertrek uit mijn huis!quot; zeide Nupkins, terwijl hij deftig met zijn' arm zwaaide.

Jingle glimlachte en ging naar de deur.

quot;Hoor eens!quot; zeide Pickwick.

Jingle keerde zich om.

quot;ik had eene veel gestrengerc wraak kunnen nemen over de behandeling, ie gij en uw huichelachtige vriend mij hebt aangedaan.quot;

Hier maakte Jeremias cene zeer beleefde buiging, en legde zijne hand op zijn hart.

quot;Ik zeg,quot; zeide Pickwick, die driftig begon te worden, quot;dat ik cene veel gcslrengere wraak had kunnen nemen; maar ik vergenoeg mij met u te ontmaskeren, hetgeen ik als mijn plicht aan de maatschappij beschouw. Dit is eene zachtmoedigheid, mijnheer! welke ik hoop, dat gij niet vergeten zult.quot;

Toen Pickwick zoover gekomen was, hield Jeremias met koddigen ernst :ijne hand achter zijn oor, als vreesde hij een enkel woord van deze aan-praak te verliezen.

Ik heb er nog slechts bij te voegen, mijnheer!quot; vervolgde Pickwick, die

201

-ocr page 212-

Samuel Pickwick.

thans geweldig kwaad werd, quot;dal ik u voor een schelm houd — voor een — een schurk; erger dan ik ooit gezien of van gehoord heh, behalve dien schijnheiligen schobbejak met zijn brninen rok.quot; ,

quot;Ha, ha!quot; zeide Jingle. quot;Een goede jongen, die Pickwick — vol courage voor zoo'n oud man — maar moet u niet driftig maken — zeer ongezond. — Nu, vaarwel! tot weerziens! — houd u maargoed — Kom, .leremias!quot;

Met deze woorden zette Jingle luchtig zijn hoed op, en stapte de kamer uit. Jeremias bleef nog staan, zag om zich heen, glimlachte, maakte toen eene spottende buiging voor Pickwick, wierp Sam een blik toe, welks tergende onbesehaamheid zich niet laat beschrijven, en volgde zijn achtenswaar-digen meester.

quot;Blijf hier, Sam!quot; zeide Pickwick, toen deze Jeremias wilde volgen.

Sam scheen te aarzelen.

quot;Blijf hier !quot; herhaalde Pickwick.

quot;Mag ik dien Jeremias in den tuin niet wat afkloppen?quot; zeide Sam.

quot;Neen,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Mag ik hem dan de deur niet uitschoppen?quot; vroeg Weller.

quot;Volstrekt niet,quot; antwoordde Pickwick.

Voor de eerste maal, sedert hij in zijn tegenwoordigen dienst was gekomen, zette Weller een onvergenoegd gezicht. Maar terstond helderden zijne trekken weder op; want de listige Muzzle had zich achter de deur geplaatst, en door het rechte oogenblik waar te nemen om uit te schieten, gelukte hel hem Jingle en zijn knecht omver te loopen, zoodat zij de trap aftuimelden en beneden zeer onzacht op de stekelige aloë's nederkwamen.

quot;Nu ik mijn plicht vervuld heb, mijnheer,quot; zeide Pickwick, zich tot Nnp-kins keerende, quot;zal ik met mijne vrienden u vaarwel zeggen. Terwijl wij u danken voor uw gastvrij onthaal, moet ik u te gelijk in ons aller naam verzekeren, dat wij het niet zouden bobben aangenomen, of ons op deze wijze uit onze voorafgaande ongelegenheid hebben willen redden, indien een diep gevoel van onzen plicht ons niet daartoe had genoopt. Wij keeren morgen naar Londen terug. Uw geheim is bij ons veilig.quot;

Na op deze wijze te hebben geprotesteerd tegen de behandeling, die zij des morgens hadden ondervonden, maakte Pickwick eene diepe buiging voor de dames, en verliet, in weerwil der uitnoodiging van het gezin om nog wal te vertoeven, met zijne vrienden het vertrek.

quot;Zet uw hoed op, Sam!quot; zeide Pickwick.

„Die ligt beneden, mijnheer!quot; zeide Weller, en sprong de trap af om hem te halen.

Nu gebeurde het, dat er niemand in de keuken was dan het bevallige dienstmeisje; en daar de hoed van Sam was weggeraakt, moest hij dien zoeken , en Mary lichtte hem daarbij. Zij zochten overal , en de hulpvaardige Mary, -wie het speet, dal zij den hoed niet vinden kon, ging op hare knieën liggen, om onder een hoop goed te zoeken, die iu een hoek achter de deur lag. Hel was een wonderlijke, scheeve hoek. Men kon er niet inkomen, of men moest eerst de deur toedoen.

quot;Hier is hij,quot; zeide Mary. quot;Is hij dat nicl?quot;

quot;Laat mij eens zien !quot; zeide Sam.

Mary had de kaars op den grond gezet; en daar deze zeer flauw brandde, moest Sam insgelijks op zijne knieën gaan liggen, voor hij kon zien of hel zijn hoed was of niet. De hoek was bijzonder nauw en bekrompen, en daar-

202

-ocr page 213-

Iets achter de deur.

door — dc schuld lag aan niemand dan aan den man, die het huis gebouwd had — waren Sam en het bevallige dienstmeisje noodwendig zeer dicht bij elkander.

quot;Ja, dat is hij,quot; zeide Sam. quot;Goeden nacht!quot;

quot;Goeden nacht!quot; zeide hot bevallige dienstmeisje.

quot;Tot weerziens 1quot; zeide Sara, en daarbij liet hij den hoed weder vallen, die met zooveel moeile gevonden was.

quot;Wat zijt gij toch lomp!quot; zeide Mary. quot;Gij zult hem weer lalen vallen, als gij niet oppast.quot; En opdat Sam den hoed niet weder zou laten vallen, zette zij zelve dien op zijn hoofd.

Misschien zag het gezielilje van Mary cr nog bevalligcr uit, toen het zoo vlak voor dat van Samuel kwam, of misschien gebeurde het bij toeval, doordat zij zoo dicht bij elkander waren, -— dit is onzeker; maar bet is tevens zeker, dat Sara haar een kus gaf.

quot;Zoudt gij nu willen zeggen, dut gij dat niet met voordacht deedt ?quot; zeid^ Mary blozende.

„Waarlijk niet,quot; zeide Sam. quot;Maar nu doe ik het wel met voordacht,quot; en daarmede gaf hij haar nog een kus.

quot;Sam!quot; riep Pickwick over de leuning van de trap.

quot;Daar kom ik al, mijnheer!quot; zeide Sara, terwijl hij de trap opsprong.

quot;Waar blijft gij zoolang?quot; vroeg Pickwick.

quot;Er was iets achter de deur, mijnheer!quot; antwoordde Sam ; „dat maakte, dat ik die eerst niet kon open krijgen.quot;

Zoo eindigde het eerste tijdperk van Sam Wellcr's eerste liefde.

XXV.

BEVATTENDE EEN KOUT VERSLAG VAN «EN VERDEnEX LOOP DER PROCEDURE VAN BAItDELL CONTRA PICKWICK.

Nadal Pickwick, door .iingle te ontmaskeren, liet voorname oogmerk van zijn tocht had bereikt, besloot hij terstond naar Londen terug te keeren, ten einde zich te vergewissen, welke maatregelen de heeren Dodson en Fogg intusschen tegen hem hadden genomen. Dientengevolge nam hij den volgenden morgen met zijne drie vrienden en zijn knecht dc terugreis aan, en had het genoegen nog dcnzcll'den dag gezond en wel de hoofdstad te bereiken.

Hier namen de vrienden voor eene korte poos van elkander afscheid. Tupman, Winkle en Stockwall begaven zich elk naar zijne woning, om de noodige toebereidselen te maken voor hunne aanstaande reis naar Dingley-Dell, terwijl Pickwick voorloopig cene kamer betrok in het bekende, goede, ouder-wetsche logement de Witte Arend.

Pickwick had zijn middagmaal gebruikt, zijne tweede kan porter geledigd, z'jn zijden zakdoek over zijn hoofd gelegd, zijne voeten op het haardijzer gc--et, en zich achterover in zijn leuningstoel laten zakken, toen Sara Weiier binnentrad, en hem in zijne vreedzame overpeinzingen stoorde.

quot;Sara!quot; zeide Pickwick; quot;ik dacht er daar juist aan, dat er nog veel goed van mij bij jufvrouw Bardcll in Goswell-street is blijven liggen. Dat diende wel gehaald te worden, voordat ik weder uit de stad ga.quot;

203

-ocr page 214-

Samuel Pickwick.

quot;Best, mijnheer!quot; zcide Sam.

quot;Ik zou dat goed voorloopig wel bij mijnheer Tupman aan huis kunnen laten brengen,quot; zeide Pickwick; quot;maar het moet eerst bij elkaar gezocht en gepakt worden. Gij moest eens naar Goswell-slreet gaan, en dat beredderen.quot;

quot;Mu terstond, mijnheer?quot; vroeg Sam.

quot;Ja,quot; antwoordde Pickwick. quot;Maar wacht! er is nog huur te betalen,quot; vervolgde hij, terwijl hij zijne beurs uithaalde, quot;liet viercndeeljaars is wel eerst met Kerstmis om, maar ik wil mij er af maken. Ik moet eene maand vooruit de kamers opzeggen. Hier is een briefje, waarmede ik dat doe. Geef dat over, en zeg jufvrouw Bardell, dat zij een bordje kan aanslaan zoodra zij maar wil.quot;

quot;Goed, mijnheer!quot; zeide Weller. quot;Anders niets?quot;

quot;Neen, Sam! Anders niets.quot;

Sam ging langzaam naar de deur, alsof hij nog iets verwachtte, opende die langzaam, stapte langzaam naar buiten, en had die langzaam weder dichtgedaan, maar nog niet geheel, toen Pickwick riep: quot;Sam !quot;'

quot;Ja, mijnheer!quot; zeide Weller, die spoedig terugkwam.

quot;Ik heb er niets tegen, Sam, als gij eens tracht te onderzoeken, hoe jufvrouw Bardell zelve omtrent mij gezind schijnt te wezen, en of het inderdaad waarschijnlijk is, dat zij dat schandelijke en ongegronde proces zal voortzetten. Ik zeg, dat ik er niets tegen heb, indien gij lust mocht hebben om dat te doen, Sam !quot;

Sam knikte even, ten teeken dat hij zijn meester begrepen bad, en begaf'zieh op weg, terwijl Pickwick weder op zijn gemak ging zitten, om een dutje te doen.

Het was bijna negen uur, toen Sam Goswell-street bereikte. Er was licht op de bovenkamer, en op de gordijn zag men de schaduwen van twee vrouwenmutsen. Jufvrouw Bardell had derhalve gezelschap. Ssm klopte aan, en na een tamelijk lang tijdsverloop, dat noodig was om eene kaars aan te steken, hoorde Sam een paar kleine laarzen de trap afkomen, en de jonge heer Bardell opende de deur.

quot;Zoo, mannetje!quot; zeide Sam; quot;hoe vaart moeder?quot;

quot;Tamelijk wei,quot; antwoordde de kleine Bardell, quot;en ik ook.quot;

quot;Wel, dat is gelukkig,quot; hernam Samuel. quot;Ga haar eens zeggen, dat ik haar wilde spreken, klein baasje !quot;

De jonge heer Bardell zette zijne kaars op de onderste trede van de trap, en ging met zijne boodschap naar boven.

De twee mutsen, die op de gordijn waren afgeteekend, waren de hoofdsieraden van een paar goede vriendinnen van jufvrouw Bardell, die eens even waren aangekomen, om een kopje thee te drinken en een warm soupeetje te gebruiken, dat uit de gebradene kluifjes en geroosterde kaas zou bestaan, die op de spaarkachcl werden gereed gemaakt. Jufvrouw Harde.I zat zeer genoe-gelijk met deze vriendinnen te keuvelen, toen haar zoontje met zijne boodschap binnenkwam.

quot;De knecht van mijnbeer Pickwick?quot; zeide jufvrouw Bardell verbleekende.

quot;Wel, lieve tijd!quot; zeide jufvrouw Cluppins.

quot;Ik zou het niet geloofd hebben, als ik er niet zelve bij was,quot; zeide jufvrouw Sanders.

Jufvrouw Cluppins was een klein, mager, levendig en drok juffertje, en jufvrouw Sanders eene groote, dikke , grove vrouw, beide getrouwe vriendinnen van jufvrouw Bardell.

101

-ocr page 215-

Bescheidenheid van Sam Weller. 205

De boodschap was onverwacht en verrassend. Jufvrouw Bardell was er van ontroerd, en wist niet, of zij, onder de bestaande omstandigheden, wel op eene andere wijze cenige gemeenschap met den knecht van mijnheer Pickwick hebben mocht, dan door tusschenkomst van de heeren Dodson en Fogg. In deze verlegenheid was natuurlijk het eerst, wat haar inviel, den kleinen jongen een klap te geven, omdat hij Sam had opengedaan. Dit gebeurde dan ook, en de knaap begon erbarmelijk te schreeuwen.

quot;Wilt ge wel stil zijn, stoute jongen !quot; zeide jufvrouw Sanders.

quot;Zij is buitendien al genoeg geplaagd,quot; zeide jufvrouw Cluppins medelijdende.

Deze z.edekundige opmerking bracht den jongen heer slechts nog harder aan het schreeuwen.

quot;Wat zal ik doen?quot; zeide jufvrouw Bardell.

quot;Ik geloof, dat gij hem moest te woord staan,quot; zeide jufvrouw Cluppins; quot;maar vooral niel zonder getuige.quot;

quot;Ik geloof, dat de wet altijd twee getuigen bij zoo iets voorschrijft,quot; zeide jufvrouw Sanders, die, evenals de andere vriendin, van nieuwsgierigheid brandde.

quot;Jlisschien zou het best zijn, dat ik hem maar hier liet komen .quot; zeide jufvrouw Bardell.

quot;Dat zou het vast,quot; zeide jufvrouw Cluppins snel. quot;Kom maar boven, vriend! maar doe eerst de voordeur dicht.quot;

Weller gehoorzaamde terstond, en zoodra liij binnen de kamer was, begon hij aldus zijne boodschap te doen;

quot;Spijl mij machtig, als ik u eenigszins hinder, jufvrouw ! gelijk de huisbreker zeide, toen hij de oude mevrouw op het vuur leide; maar mijn heerschap is pas in de stad gekomen en gaat spoedig w eer naar buiten; het is dus niet te veranderen.quot;

quot;Het is waar, de jonkman heeft geen schuld aan hetgeen zijn meester gedaan heeft,quot; zeide jufvrouw Cluppins, die het voorkomen en de uitdrukkingen van Weller tamelijk vreemd vond.

quot;Zeker niel,quot; zeide jufvrouw Sanders, die, gelijk uit hare angstige blikken op de pan was op te maken, bij zich zelve berekende, hoever de kluifjes wel zouden strekken, indien Sam ten eten werd gevraagd.

quot;De reden, waarom ik hier kom,quot; vervolgde Sam, zonder op deze gezegden acht te geven, quot;is deze: namelijk vooreerst, om vanwege mijn heerschap de kamers te komen opzeggen — daar is zijn briefje; ten tweede, om de huur le betalen — daar is hel geld; ten derde, om Ie zeggen, dat zijn goed moet worden bijeengepakt en medegegeven, als hij er iemand om zendt; ten vierde, dat gij de kamers aan een ander kunt verhuren zoodra gij maar wilt. Dat is nu de heele historie.quot;

quot;Bij al wal er voorgevallen is,quot; zeide jufvrouw Bardell, quot;heb ik altijd gezegd, en zal ik allijd zeggen, dat mijnheer Pickwick, slechts één geval uitgezonderd, zich allijd als een fatsoenlijk man heeft gedragen. Hij betaalde altijd zoo prompt als de bank.quot; Dit zeggende, hield zij haar zakdoek voor hare oogen, en ging de kamer uit, om eene quilanlie le halen.

Sam wist wel, dat, indien hij zich slechts stilhield, de vrouwen zonder eenigen twijfel aan het pralen zouden geraken, en derhalve keek hij beurtelings naar de kluif jes, de kaas, den muur en den zolder, zonder een woord te spreken.

quot;Die arme vrouw,quot; zeide jufvrouw Cluppins.

-ocr page 216-

Samuel Pickwick.

quot;l)at moogt gij wel zeggen,quot; zeide jufvrouw Sanders.

Sam sprak geen woord. Hij zag dat zij reeds op weg waren.

quot;Ik kan waarlijk niet zwijgen,quot; zeide jufvrouw Cluppins, quot;als ik aan zulk eene vreeselijke trouweloosheid denk. Ik zou niet gaarne iets willen zeggen, dat u hinderen kon, jonkman! maar uw meester is een ondier, en dal zou ik hem in zijn gezicht zeggen, als hij hier was.quot;

quot;Ik mocht het wel lijden,quot; zeide Sam.

quot;Gij ziet zelf, hoe zij het zich aantrekt. Zij doet den geheclen dag niets dan treuren, behalve als er uit menschlievenheid een paar vriendinnen komen, om haar wat op te beuren,quot; vervolgde zij, met een blik op de kluifjes en de kaas. quot;Het is ijselijk.quot;

quot;Ja, wel ijselijk,quot; herhaalde jufvrouw Sanders.

quot;En uw meester is toch een man, die geld heeft, vriend!quot; vervolgde jufvrouw Cluppins, zeer rad sprekende. quot;Voor de kosten behoefde hij immers niet bang te zijn, als hij eene vrouw nam. Hij heeft waarlijk niet den minsten schijn van verontschuldiging voor zijn gedrag. Waarom trouwt hij haar niet?quot;

quot;Ja wel!quot; zeide Sam; quot;daar zil hem de knoop.quot;

quot;Ik zou hem wel tot rede weten te brengen, als ik haar washernam jufvrouw Cluppins. quot;Er is gelukkig nog recht in het land voor ons , arme vrouwen; en dat zal uw meester te zijnen koste ondervinden, vriend! voordat wij zes maanden verder zijnquot;

Deze troostrijke gedachte deed haar gezicht weder ophelderen, en zij knikte jufvrouw Sanders glimlachend toe, die insgelijks glimlachte en knikte.

quot;Het proces gaal door; daar valt niet aan le twijfelen,quot; dacht Sain bij zich zeiven, toen jufvrouw Bardell met de quitantie terugkwam.

quot;Hier is de quitantie, mijnheer Weller!quot; zeide jufvrouw Bardell. quot;Ik hoop toch, dat gij een dropje zult gebruiken van het een of ander, al was het maar om kennis te houden.quot;

Sam zag terstond in, wal hij winnen kon, en gaf zijne toestemming. Jufvrouw Bardell haalde uit eene kasl eene zwarte flesch en ecu wijnglas; en zoo groot was de verstrooing, waarin zij bij hare diepe zielesmart verkeerde, dat zij, na het glas voor Sam te hebben vol geschonken, nog drie glazen uil de kast kreeg, en die insgelijks vol schonk.

quot;Hcere, jufvrouw Bardell!quot; zeide jufvrouw Cluppius; quot;zie eens, wat gij daar uitvoert!quot;

quot;Nu, dat is eene mooie grap,quot; riep jufvrouw Sanders uit.

quot;Ach, mijn arm hoofd!quot; zeide jufvrouw Bardell meteen flauw glimlachje.

Sam begreep dit alles zeer wel, en zeide daarop terstond, dat hij 's avonds nooit iets gebruikte, als er geene dame met hem meedronk. Hierover werd hartelijk gelachen, en om hem zijn zin te geven, nam jufvrouw Sanders een klein proefje; en toen Sam zeide, dat hel moest rondgaan, namen zij allen een proefje. Daarna deed de kleine jufvrouw Cluppins het voorstel, om eens le drinken op den goeden afloop van hel proces, en daarop ledigden de dames hare glazen, en werden dadelijk zeer spraakzaam.

quot;Gij zult wel gehoord hebben wat er gaande is, mijnheer Weller?quot; zeide jufvrouw Bardell.

quot;Ik heb er zoo iels van gehoord,quot; antwoordde Sain.

quot;Het is ijselijk, dal iemand zich op zulk eene manier in opspraak moet laten brengen , mijnheer Weller!quot; zeide jufvrouw Bardell; quot;maar ik zie nu, dat er geen andere weg op is; en mijne solliciteurs, de heeren Dodson en

20«

-ocr page 217-

Welgemeende wenschen.

Fogg, zeggen, dut wij zulke duclitige bewijzen hebben, dat wij het proces moeten winnen. Ik weet niet wat ik zou beginnen, als ik het verloor, mijnheer Weller!quot;

Het denkbeeld alleen, dat jufvrouw Bardell het proces zou kunnen verliezen , deed jufvrouw Sanders zoo diep ontroeren, dat zij spoedig haar glas weder moest vol schenken en uitdrinken ; want zij voelde, gelijk zij naderhand zeide, dat, indien zij geene tegenwoordigheid van geest had gehad om zulks Ie doen, zij gewis zou zijn flauw gevallen.

quot;Wanneer zal de zaak bepleit worden?quot; vroeg Sam.

quot;In Februari of Maart,quot; antwoordde jufvrouw Bardell.

quot;Wat zullen er een boel getuigen moeten opkomen, niet waar?quot; zeide jufvrouw Cluppins.

quot;Dat geloof ik,quot; zeide jufvrouw Sanders.

quot;Ik geloof, dat Dodson en Fogg razend zouden worden, als de eischeres het niet won,quot; vervolgde jufvrouw Cluppins; quot;want zij doen het geheel ojj speculatie.quot;

quot;Dat geloof ik ook,quot; zeide jufvrouw Sanders.

quot;Maar zij moet het winnen!quot; hernam jufvrouw Cluppins.

quot;Ik hoop hetzuchtte jufvrouw Bardell.

quot;Er is geen twijfel aanzeide jufvrouw Sanders.

quot;Wel nu!quot; zeide Sam, terwijl hij opstond en zijn glas nederzette; quot;al wat ik zeggen kan, is, dat ik er het beste van hoop.quot;

quot;Ik dank u, mijnheer Weller!quot; zeide jufvrouw Bardell aangedaan.

quot;En wat die Dodson en Fogg betreft,quot; zeide Sam, quot;die zulke dingen op speculatie doen, en de andere goede, brave lieden van hetzelfde beroep , die de menschen voor niemendal legen elkander ophitsen, en hunne klerken uitzenden, om overal kleine krakeelen op te zoeken, die met processen aan den gang zijn te houden, —-al wat ik van hen zeggen kan, is, dat ik wenschte, dat zij het loon kregen, dat ik hun gaarne zou willen geven.quot;

quot;Oeh ja!quot; zeide jufvrouw Bardell zeer vergenoegd: quot;ik wenschte ook, dat zij het loon kregen, dat alle goede, brave menschen hun zouden willen geven.quot;

quot;Daar zeg ik amen op,quot; hernam Samuel; quot;en zij zouden er dik en vet van worden. Nu, ik wensch u goeden nacht, dames!quot;

Tol groot genoegen van jufvrouw Sanders liet de gastvrouw Sam vertrekken, zonder van de kluifjes en de kaas te spreken, die kort daarop mei smaak werden genulligdi

Weller begaf zich veder naar de Witte Arend, en deed zijn meester een getrouw verslag van al wat hij bij zijn bezoek, omtrent de inzichten en handelwijze van de heeren Dodson en Fogg, had opgemerkt. Bij een onderhoud met Perker op den volgenden dag werden de berichten van Sam meer dan bevestigd; en Pickw ick begon zich gereed te maken voor zijn Kerstmis-bezoek op Manor-Farm, met het streelende vooruitzicht, dat een eisch tot schadevergoeding wegens het niet nakomen eener trouwbelofte, te zijnen laste, twee of drie maanden later voor het hof van Common-Pleas zou worden bepleit, terwijl de eischeres niet alleen wat uit een toevalligen samenloop van omstandigheden te maken was, maar ook de hongerige sluwheid van Dodson en Fogg in haar voordeel had.

207

-ocr page 218-

208 Samuel Pickwick.

XXVI.

SAMUEL WELLEK DOET EENE PELGRIMAGE NAAR DORKING , EN BEZOEKT ALDAAR ZIJNE STIEFMOEDER.

Daar er nog twee dagen mocslen verloop™ , voordat de Pickwickisten naar Dingley-Dell zouden vertrekken, zolte Sam, die vroeg gegeten had, zich in een achterkamertje van de Witte Arend neder, om op zijn gemak te bedenken, hoe hij dien tijd op de beste wijze zou doorbrengen. Het was bijzonder mooi weder; en hij had nog geene tien minuten nagedacht, toen hem cene vlaag van teerhartigheid en ouderliefde overviel, en het hem zoo levendig voor den geest kw am, dal hij zijn vader en zijne stiefmoeder eens behoorde te bezoeken, dal hij zich verwonderde hoe het mogelijk was, dat hij tot nog toe nooit aan dien plicht had gedacht. Vol ijver, om zijn verzuim zonder uitstel goed te maken, ging hij terstond de trap op naar zijn meester en verzocht hem het noodige verlof, om zijn lolfelijk voornemen te gaan volvoeren.

quot;Wel zeker, Sam! wel zeker!quot; zeide Pickwick, wiens oogen glinsierden van genoegen over dit blijk, dal zijn bediende een goed hart bezat. quot;Wel zeker, Sam!quot;

Weller maakte eene dankbare buiging.

quot;Het verheugt mij te zien, dat gij uw kinderplicht zoo diep gevoelt, Sam zeide Pickwick.

quot;Dat heb ik altijd gedaan, mijnheerzeide Sam.

quot;Dat moet eene streelende gedachte voor u wezen., Sam !quot; zeide Pickwick goedkeurend.

quot;Ja wel, mijnheer!quot; zeide Sam. quot;Als ik iets van mijn vader hebben wilde, vroeg ik er altijd zeer beleefd en vriendelijk om; en als hij het mij niet geven wou, nam ik het maar weg: anders mocht ik eens iets kwaads gedaan hebben , uit spijt dat ik hel niet krijgen kon. Op die manier heb ik hem yeel verdriet bespaard, mijnheer!quot;

quot;Dal is juist niet wat ik meende, Sam!quot; zeide Pickwick, terwijl hij glimlachend zijn hoofd schudde.

quot;Het was alles goed gemeend , mijnheer !quot; hernam Samuel; quot;gelijk de man zeide, die van zijne vrouw wegliep, omdat zij niet gelukkig met hem scheen te zijn.quot;

quot;Gij kunt gaan, Sam!quot; zeide Pickw ick.

quot;Dank je, mijnheer!quot; zeide Sam; hij maakte daarop cene fraaie buiging, ging zich bijzonder netjes aankleeden, nam vervolgens eene plaats op de diligence, en reed naar Dorking.

De Marquis van Gr an by was in jufvrouw Weller's tijd eene herberg en uilspanning van de eerste klasse; het huis stond vlak aan den weg, en was juist groot genoeg om ruim, en klein genoeg om gemakkelijk te wezen. Aan een ijzeren stang, die boven de deur uitstak, hing een groot bord, waarop men het bovenlijf geschilderd zag van een heer met een rood gezw ollen gezicht, in een rooden rok met blauw e opslagen en met eene streep van dezelfde kleur boven zijn driekanten hoed, om de lucht te verbeelden. Het was het welgelijkend portret van den Marquis van Granby, roemruchtiger gedachtenis. Voor hel venster van de gelagkamer stonden eenige geraniums en eene

-ocr page 219-

Sam Welter bezoekt zijn vader. 209 j

rij lieldere brandewijnflesschen. l)e opeiu; venstcriuiken droegen verscheidene opschriften niet vergulde letters, waarin dc goede bedden en uitmuntende wijnen werden aangeprezen; terwijl de menigte van boeren en stalknechts, die bij de staldeur en den paardentrog stonden, mei grond deed vermoeden, dat bet bier en de brandewijn bier insgelijks goed van soort waren. Toen Sam Weller van de diligence was geklommen, bleef hij een oogenblik staan, om mei het oog van een ervaren reiziger op deze kleine teekenen van cene bloeiende affaire te letten; en zeer wel tevreden met hetgeen hij zag, stapte hij vervolgens binnen.

quot;Wat moet je hebben?quot; riep eene schelle vrouwenstem, zoodra Sam zijn hoofd binnen de deur stak.

Sam zag om naar den kant, van waar hij de slem hoorde. Daar zag hij cene vrouw, die er tamelijk gezet en doorvoed uitzag. Zij zat in de gelagkamer bij den haard, en was bezig met het vuur aan te blazen, om het tbeewaler aan den kook te maken. Zij was niet alleen ; want aan de ander,; zijde van den haard, op een ouderwetschcn stoel met een boogen rug, zat een man met een kalen zwarten rok en een rug bijna zoo lang en rechl als die van den stoel zeiven.

Deze man, die terstond dc geheele aandacht van Sam lot zich trok, had een bleek, langwerpig gezicht, een donkerrooden neus, en een uitzicht, dat iemand aan eene ratelslang deed denken; — het was tamelijk schrander, maar ontwijfelbaar slecht. Hij droeg eene korte broek en zwarte katoenen kousen, even vaal en kaal als zijn rok. De lange punten van zijne witte das \ hingen zeer slordig en onschilderacbtig over zijn dicht toegeknoopt vest. Een paar handschoenen, een breedgerande hoed en eene oude paraplu lagen naast hem op een stoel; en aan de zorgvuldigheid, waarmede deze voorwerpen waren nedergelegd, kou men zien, dat de roodneus, wie hij ook wezen mocht, niet voornemens was om spoedig weder heen te gaan.

Om hem rechtte doen, moeten wij zeggen, dat bet zeer onverstandig van bem zou zijn geweest , indien bij zulk een voornemen had gekoesterd; want naar allen schijn bad bij een uitgebrciden kring van bekenden moeten bezitten , om redelijkerwijze te kunnen denken, dat hij ergens eene betere rustplaats zou vinden dan bier. Het vuur begon juist vroolijk te branden en dc ketel zacht te zingen. Op de tafel stond een blaadje mei theegoed; eene pan, waarin eenige sneden geroosterd brood in boter lagen te sissen, stond voor bel vuur, en de roodneus zelf was bezig met door middel van eene lange vork eene groote snede op dezelfde sinakclijfce manier gereed te maken. Naast bem stond een dampend glas rum en water; en telkens, wanneer bij zijne snee brood omhoog hield, om te zieu of zij goed bruin werd, nam hij een slokje, en zag daarbij de jufvrouw, die hel vuur aanblies, glimlachend aan.

Sam verdiepte zich zoodanig in de beschouwing van dit vreedzaam tooneel, dat bij op de eerste vraag der lijvige jufvrouw volstrekt geen acht gat. Niet voor zij die twee malen, telkens niet eene schellere slem, had herhaald, viel het hem in, boe ongemanierd dit zijn gedrag was.

quot;De baas te huis?quot; vroeg Sam, tol antwoord op de vraag.

quot;Neen,quot; zeide jufvrouw Weller; want de lijvige dame was niemand anders dan de gewezene gade en eenige erfgename van den beer Clarke zaliger. quot;Neen, en ik verwacht hem ook niet.quot;

quot;Komt bij vandaag dan niet hier?quot; vroeg Sain.

quot;Mogelijk ja, en mogelijk neen,quot; antwoordde jufvrouw Weller, terwijl zij

u

JAM. l'ICKWUk.

-ocr page 220-

Samuel Pickwick.

de snee brood boterde, die do roodneus juist van de vork had genomen. quot;Ik weet het niet, en wat meer is, het kan mij niet schelen. Bid maar intus-1 schen , mijnheer Stiggins!quot;

De roodneus deed zulks, en viel daarop vratig op de snee brood aan.

Het voorkomen van den roodneus had Sam aanstonds doen vermoeden, dat hij de onderherder was, van wien zijn achtenswaardige vader had gesproken. Zoodra hij den man zag eten, hield alle twijfel op; en hij begreep, dat hij niet lang moest dralen, indien hij op eene goede ontvangst wilde hopen. Hij stak derhalve dadelijk zijn arm over de onderdeur van de gelagkamer, schoof den grendel af, en trad zonder omstandigheden binnen.

quot;Hoe vaart gij, moedertje ?quot; zeide Sam.

quot;Ik geloof waarlijk, dat het een van de Weller's is!quot; zeide jufvrouw Wcl-ler, terwijl zij Sam aanzag met een gezicht, dat alles behalve blijdschap te kennen gaf.

quot;Ik geloof het ook,quot; zeide de onverzettelijke Sam, quot;en ik hoop, dat de eerwaardige heer het mij niet kwalijk zal nemen, als ik zeg, dat ik wenschte dat ik uw eigen Weller was, moedertje!quot;

Dit was een dubbel compliment, hetwelk beteekende, dat jufvrouw Weller eene zeer bevallige vrouw was, en dat Stiggins het voorkomen van een geestelijk heer bezat. Het maakte een zeer merkbaren indruk, en Sam vervolgde zijne overwinning door zijne stiefmoeder een kus te geven.

quot;Laat staan!quot; zeide jufvrouw Weller, terwijl zij hem van zich afstiet.

quot;Schaam u, jonkman!quot; zeide de heer met den rooden neus.

quot;Neem mij niet kwalijk, het was goed gemeend,quot; zeide Sam. quot;Maar gij hebt gelijk: het is niet raadzaam, als eene stiefmoeder nog jong is en er zoo goed uitziet; niet waar, mijnheer?quot;

quot;Het is alles ijdelheidzeide Stiggins.

quot;Och ja!quot; zuchtte jufvrouw Weller, terwijl zij hare muts weder recht zette.

Sam dacht bij zich zeiven, dat zij gelijk hadden, maar zeide niets.

De onderherder scheen lang niet in zijn schik met het bezoek van Sam; en toen de indruk van hel compliment.voorbij was, zette ook jufvrouw Wel-! Ier een gezicht, alsof het haar volstrekt niet zou gespelen hebben, indien haar stiefzoon was weggebleven. Daar was hij echter, en dewijl men hem fatsoenshalve de deur niet kon wijzen, gingen zij alle drie te zamen zitten theedrinken.

; quot;En boe maakt vader hel?quot; vroeg Sam.

Op deze vraag hief jufvrouw Weller hare handen omhoog en sloeg hare oogen naar den zolder, alsof bet onderwerp al te smartelijk was om er over te spreken. Stiggins slaakte een kermenden zucht.

quot;VVal scheelt mijnheer?quot; vroeg Sam.

quot;Hij is zoo diep ontroerd, dat uw vader zoo voortgaat mei. . . .quot; begon ; jufvrouw Weller te antwoorden.

'O, is het anders niet!quot; viel Sam haar in de rede.

quot;Hij beeft er maar al te veel reden toe,quot; hernam jufvrouw Weller zeer | ernstig.

Stiggins nam nog eene snede geroosterd brood, en kermde erbarmelijk. I quot;Hij is zoo schrikkelijk goddeloos,quot; zeide jufvrouw Weller. : quot;Een kind des looms!quot; riep Stiggins uit. Daarop nam hij een grooten hap i uit zijne snee brood, en begon met een vollen mond weder te kermen.

-ocr page 221-

Be geestelijke herder.

Sain ontwaarde coue sleike neiging om den weleerwaarden heer Sliggins eene goede rede tot kermen te geven; maar hij bedwong zich en vroeg slechts: quot;Wat heeft de oude dan nu uitgevoerd?quot;

quot;Uitgevoerd? ' zeide jufvrouw Weller. quot;Hij heeft een verstokt hart. Deze uitmuntende man — neen, schud uw hoofd niet, mijnheer Stiggins! want ik wil en zal zeggen, dat gij een uitmuntend man zijt — deze uitmuntende man komt hier avond aan avond, en blijft uren achtereen zillen, zonder dat ik er het minste uitwerksel van zie.quot;

quot;Dat is raar,quot; zeide Sam. quot;Als ik in zijne plaats was, zoudt gij er spoedig een uitwerksel van gewaar worden, dat verzeker ik u.quot;

quot;Hij is verblind en verstokt, daar zit het hom,quot; zeide Stiggins op een plech-tigen toon. quot;Ach, mijn jeugdige vriend! hoe had hij anders hel smeeken van zestien onzer vroomste zusters kunnen wederstaau, en hare verzoeken afslaan, om in te leekenen voor onze edele vereeniging om de negerkinderen in de West-Indien met wollen buisjes en zedekundige zakdoeken te voorzien!quot; '\

quot;Zedekundige zakdoeken?quot; zeide Sam. quot;Wat zijn dat voor dingen?quot;

quot;Die, welke vermaak en onderricht te zamen vereenigen, mijn jonge vriend!quot; i antwoordde Sliggins, quot;in den vorm van nuttige verhalen, met fraaie hout- ' sneden afgewisseld.quot;

quot;O, nu weet ik het al,quot; zeide Sam. quot;Ik heb ze wel in katoenwinkels zien hangen, met bedclbriefjcs cn dat soort van goed erop, niet waar?quot;

Stiggins nam zijne derde snee geroosterd brood, en knikte toestemmend.

quot;En wilde hij die jufvrouwen haar zin niet doen ?quot; vroeg Sam aan zijne moeder.

quot;Hij bleef zijne pijp zitten rooken, en zeide — wat zeide hij ook van de negerkinderen, mijnheer Sliggins?quot;

quot;Hij zeide: quot;dat is maar lorrendraaierij!quot; antwoordde Stiggins diep ontroerd.

quot;Lorrendraaierij!quot; herhaalde jufvrouw Weller, en beiden begonnen erbarmelijk te zuchten.

Misschien zouden er nog een aantal goddeloosheden van denzelfden aard ontdekt zijn geworden; maar het geroosterde brood raakte op, en de thee werd slap, weshalve Stiggins, die bemerkte dat Sam niet voornemens was om spoedig heen te gaan, zich eensklaps herinnerde, dat hij eene afspraak met den herder had, en met overhaasting afscheid nam.

Nauwelijks was het theegoed weder weggezet, of er hield eene diligence voor de deur stil, cn de oude Weller trad binnen, en aanschouwde zijn zoon.

quot;Zoo, Sampje!quot; riep de vader uit.

quot;Daar ben ik, oude paai!quot; zeide de zoon, cn zij drukten elkander hartelijk de hand.

quot;Welkom hier, Sampje !quot; zeide de oude Weller. quot;Zijt gij lang hier geweest?quot;

quot;Een half uurtje.quot;

quot;En hebt gij zoolang vrede kunnen houden met uwe moeder? Ik begrijp waarlijk niet, hoe gij dat hebt gedaan gekregen. Ik mocht wel lijden, dat gij mij dat kunstje eens leerdet.quot;

quot;Stil!quot; zeide Sam; quot;zij is in huis.quot;

quot;Zij kan ons niet hooren,quot; hernam de oude Weller. quot;Als zij thee gedronken heeft, gaat zij altijd een paar uren naar de keuken, om daar op den bezem . te rijden. Komaan, Sampje!quot; wij zullen samen eens gaan zitten dampen.quot;

Dit zeggende, maakte Weller een paar glazen brandewijn en water gereed, en kreeg een paar pijpen, waarop vader en zoon, ieder aan een kant van den haard, deftig gingen zitten drinken en rooken.

-ocr page 222-

212

quot;Iemand hier geweest, Sampje?quot; vroeg Weller na ecne langdurige stilte.

Sam knikte toestemmend.

quot;Vent met een rooden neus?quot; vroeg de vader.

Sam knikte weder.

quot;Aardige kerel, niet waar, Sara?quot; zeide Weller, geweldig dampende.

quot;Sehijnt zoo,quot; antwoordde Sam.

quot;Knappe rekenmeester,quot; zeide Weller.

quot;lloezoo?quot; vroeg Sam.

quot;Maandag komt hij achüien pence leenen, en dan vraagt hij dinsdag ora i een shilling, om het tot eene halve kroon temaken. Woensdag leent hij nog eene halve kroon, om er vijf shillings van te maken. En zoo gaat hij door, telkens met nog eens zooveel, loldat hel in een ommezien vijf guinjes wordt, — net als die som in het rekenboek over de nagels van een hoefijzer, weet je ?quot;

Sam gaf door een hoofdknik te kennen, dat hij zich het door zijn vader bedoelde vraagstuk herinnerde.

quot;Gij hebt dan niet voor die wollen buisjes willen inteekenen?quot; zeide Sam, nadat hij weder eene poos had zitten rooken.

quot;Wol neen!quot; antwoordde de oude Weller: quot;wat zouden die kleine zwarten daar over zee met wollen buisjes doen? Maar wil ik u eens wat zeggen, Sampje?quot; vervolgde hij met eene zachtere slem, terwijl hij zich vooroverboog: quot;ik zou een mooi sommetje willen geven, als men voor zekere menschen hier in het land eene partij dwangbuizen wilde laten maken.quot; Toen hij dit gezegd had, richtte hij zich langzaam weder op, en gaf te gelijk zijn zoon een veelbetcekenenden wenk.

quot;Ik vind het ook vrij raar, zakdoeken te willen zenden aan lieden, die niet weten wat zij er mee doen moeten,quot; merkte Sara aan.

quot;Die fijnen hebben altijd zulk eene draaierij aan de hand, Sampje!quot; hernam de vader. quot;Verleden zondag ging ik eens wandelen, en wie zag ik daar aan de deur van de kerk staan, met een groot bord in hare hand? — niemand anders dan uwe stiefmoeder. Ik geloof vast, dat zij er voor een paar guinjes kleingeld op had; en terwijl de kerk uitging, regende het aldoor koperen, munl. Waarvoor denkt gij wel, dat zij dat geld wilden gebruiken, Sampje?quot;

quot;Misschien weder voor een theegezelschap,quot; zeide Sam.

quot;Het lijkt er niet naar,quot; hernam de vader: quot;om het watergeld 1) van den herder te betalen.quot;

quot;Het watergeld van den herder?quot; zeide Sara.

quot;Ja!quot; hernam de oude Weller. quot;De herder was al drie vierendeeljaars schuldig, en gaf raaar geen geld — misschien omdat het water hem van weinig dienst is, want hij drinkt zeer weinig van dien gemcencn drank. Maar dat was de Compagnie hetzelfde, en omdal hij niet betaalde, werd zijne pijp dichtgemaakt. Wat begint nu de herder? Hij loopt naar de kerk, en klaagt dat hij een heilige is, die vervolgd wordt, en zegt dat hij hoopt, dat het hart van

1) In Londen wordt het waler uit den Teems of andere stroomen door middel van pijpen in de huizen geleid. De gebruikei'betaalt daarvoor jaarlijks eene zekere som aan de Watercompagnie, die de hoofdpijpen en pompen onderhoudt; en blijft hij met zijne betaling ten achteren, dan sluit men zijne pijp af. Vebt.

-ocr page 223-

213

den man, die de kraan Iiad toegedraaid, verzacht zal worden, maar dat hij reden heeft om te vreezen, dat hij rechtuit naar de hoi gaat. Daarop houden de vrouwen terstond eene vergadering, benoemen uwe moeder tot voorzitster, en maken een besluit om den volgenden zondag eene collecte te doen; en dat geven zij allemaal aan den herder. En als hij niet genoeg gekregen heeft om het watergeld voor zijn geheele leven te betalen, wil ik een botmuil heeten, Sampje!quot;

De oude Weller rookte eenige minuten in stilte zijne pijp, en vervolgde toen :

quot;Het ergste van die herders is, dat zij alle jonge meisjes het hoofd op hol helpen. De arme kinderen weten niet beter of bet boort zoo. Maar zij worden gefopt, Sain! zij worden gefopt.quot;

quot;Dat geloof ik er ook van,quot; zeide Sam.

quot;En wat inij het meeste hindert, Sam,quot; hernam de oude Weller, quot;is, dat zij baar tijd en haar geld vernestelen om kleeren te maken voor zwarten, die ze niet noodig hebben, en niet denken om de blanke christenen, die er gebrek aan lijden. Als ik mijn zin had, Samuel! zou ik die luie herders elk achter een zwaren kruiwagen zetten, en ben den geheelen dag steenen laten kruien. Dal zou er al die gekheid wel uitschokken, denk ik.quot;

Toen de oude Weller, met een aantal wenken en knikken, dat zachte geneesmiddel bad voorgeschreven, en daarop zeer deftig de ascb uit zijne pijp klopte, hoorde men in den gang eene sclielle stem.

quot;Daar komt zij aan,quot; zeide de oude Weller; en terstond daarop trad jufvrouw Weller do kamer binnen.

quot;Zoo! zijt gij daar terug?quot; zeide jufvrouw Weller.

quot;Ja, vrouw!quot; antwoordde Weller, die zijne pijp weder stopte.

quot;Is mijnheer Stiggins al teruggekomen?quot; vroeg jufvrouw Weller.

quot;Neen, vrouw!quot; antwoordde Weller, terwijl bij zijne pijp aanstak; quot;en wat meer zegt, ik zou het ongeluk wel kunnen overleven, al kwam bij nooit terug.quot;

quot;Wat ben je toch een beest!quot; zeide jufvrouw Weller.

quot;Dank je wel,quot; hernam de man.

quot;Kom , kom, vader!quot; zeide Sam: quot;geene vriendelijke complimenten, als er vreemden bij zijn. Daar komt de eerwaarde heer de deur in.quot;

Op dit gezegde veegde jufvrouw Weller de tranen af, die zij juist in bare oogen had geperst; en baar man schoof onvergenoegd zijn stoel achteruit.

Stiggins liet zich gemakkelijk overhalen om nog eenige glazen rum met water ie drinken, en lusscbenbeide een lekker soupeetje te gebruiken. Hij zat aan denzelfden kant als de oude Weller; en telkens wanneer hij zulks doen kon, zonder dat zijne vrouw bet bemerkte, gaf deze zijn zoon een tecken van zijne heimelijke gezindheid, door den onderherder achter zijn rug met zijne vuist te dreigen.

Het gesprek werd hoofdzakelijk door Stiggins en jufvrouw Weller gevoerd, en liep voornamelijk over de deugden van den herder, de vroomheid zijner kudde en de goddeloosheid van alle andere menschen. Slechts nu en dan brak de oude Weller deze stichtelijke redenen af, door half overluid iets te zeggen, dat op zekeren beer, Stiggins geheelen, zinspeelde.

Toen Stiggins eindelijk eenige ontwijfelbare kentcekenen begon te vertoonen, dat bij zooveel rum en water gedronken bad, als hij met schik verdragen kon, nam hij zijn hoed en vertrok; en terstond daarop werd Sam door zijn vader naar bed gebracht. De achtbare oude beer drukte zijn zoon met warmte de hand, en scheen nog iets te willen zeggen; maar toen jufvrouw Weller ana-

-ocr page 224-

Samuel Pickwick.

kwam, liet hij dit voornemen varen, en wcnschte hem kortaf goeden naeht.

Den volgenden morgen stond Sam vroeg op, en na een haastig ontbijt maakte hij zich gereed om naar Londen (erug te koeren. Nauwelijks had hij zijn voet buiten de deur gezet, of zijn vader stond voor hem.

quot;Gaat ge weer heen, Sumpje ?quot; vroeg de oude Weller.

quot;Zoo dadelijk,quot; was hel antwoord.

quot;Ik wcnschte, dal gij dien Stiggins in uw zak kondt steken en meenemen.quot;

quot;Ik schaam mij over u, oude paai!quot; zeide Sam op een verwijtenden toon. quot;Waarom laat gij toe, dat die kerel zijn rooden neus in de Marquis van Gr an by steekt?quot;

quot;Omdat ik getrouwd bon, Samuel!quot; antwoordde de oude Weller op een zeer ernstigen loon ; quot;omdat ik getrouwd ben. Als gij ook eens getrouwd zijt, Samuel! zult gij veel begrijpen, dat gij nu nog niet begrijpt; maar of het der moeite waard is zooveel uit te staan om zoo weinig te leeren, gelijk de schooljongen zeide, toen hij aan het eind van het abc: was gekomen, dat zal nog le bezien staan. Ik zou denken van neen.quot;

quot;Nu,quot; zeide Sam, quot;goeden dag!quot;

quot;Wacht nog wat, Sampje!quot; zeide zijn vader.

quot;Ik wil alleen dit nog zeggen,quot; zeide Sam zich omkeorende, quot;dat, als ik de eigenaar van de Marquis van Gr an by was, eii die Stiggins bij mij brood kwam roosteren, dan zou ik____quot;

quot;Wat?quot; vroeg de oude Weller met vuur. quot;Wat?quot;

quot;Zijn rum vergiftigen,quot; antwoordde Sam.

quot;Neen!quot; zeide Weller, terwijl hij zijn zoon de hand schudde. quot;Meent gij dat, Sam? Zoudt gij dat waarlijk doen?quot;

quot;Ik zou hem eerst niet al te hard aanpakken,quot; zeide Sam. quot;Ik zou hem 1 maar eens even in de regenton laten vallen, en het deksel er op doer.; en i als zachtheid niet hielp, dan zou ik het op eene andere manier beproeven.quot;

De oude Weller schonk zijn zoon een blik Van de hoogste bewondering, en ging langzaam heen, om over zijn raad na te denken. Sam zag hem na, totdat hij aan een hoek van den weg kwam, en begon daarop zijne terugreis. Terwijl hij voortwandelde, dacht hij eerst na over de gevolgen van zijn raad ; en of het waarschijnlijk of onwaarschijnlijk was, dat zijn vader dien zou opvolgen. Doch spoedig zette hij het onderwerp uit zijn hoofd, met de troostrijke gedachte, dat de lijd alleen het leeren zou; en dit is juist het denkbeeld, waarop wij den lezer wilden brengen.

XXVII.

WAARIN MEN DE BESCHRIJVING VINDT VAN EENE VROOLIJKE KERSTMIS, BENEVENS EENE BRUII.OFT EN EENIGE ANDERE VERMAKELIJKHEDEN, WELKE, OFSCHOON ZIJ IN HARE SOORT EVEN LOFWAARDIGE GEBRUIKEN ZIJN ALS HET HUWELIJK ZELF, IN DEZE VERBASTERDE TIJDEN NIET ZOO GETROUW MEER WORDEN GEHOUDEN.

.

Lustig en vroolijk verzamelden zich de vier Piekwiekisten op den morgen van den twee en twintigsten December. Kerstmis, die bij uitstek aan gastvrijheid, gezelligheid en blijdschap gewijde dag, was op handen; liet oude jaar maakte zich gereed om, gelijk een der oude wijsgeeren, zijne vrienden om zich heen

-ocr page 225-

Een ouderwetsch toertje.

Ie verzamelen, en onder feestgedruis en gezang stil en zacht te verscheiden. Het was een schoone en vroolijke tijd, en vroolijk en welgemoed klopten ten minste vier harten, die door zijne komst werden verheugd.

En inderdaad, talrijk zijn de harten, welke het Kerstfeest een korten tijd van genot cn vreugde schenkt. Hoe vele familicn, wier leden door het rus- i teloos gewoel des levens wijd en zijd zijn verstrooid, worden dan hereenigd, , en ontmoeten elkander met die blijdschap des wederziens, welke zulk een rijk en zuiver genot oplevert, dat zoowel het godsdienstig geloof der beschaafdste volken, als de duistere overleveringen van ruwe wilden, haar onder de eerste zaligheden tellen, die zij in een toekomstigen geluksstaat hopen te smaken. Koevele oude herinneringen en ingesluimerde aandoeningen van vriendschap en liefde worden niet door het Kerstfeest weder opgewekt!

Wij schrijven deze woorden op vele uren afstands van de plek, waar wij op dien dag, jaren achtereen, in een vroolijken, vriendschappelijken kring plaats namen. Vele harten, die toen zoo vroolijk sloegen, kloppen niet meer; vele oogen, die toen zoo levendig glinsterden, zijn thans uitgedoofd; en vele handen, die wij toen drukten, zijn nu gevoelloos en koud; —en toch komen ons, telkens als die dag terugkeert, het oude huis, het vertrek, de vroolijke stemmen en lachende gezichten, ja de geringste bijomstandigheden van die blijde kerstavonden, zoo levendig voor den geest, alsof wij het laatste van die feesten»eerst gisteren gevierd hadden. Heerlijk, gezegend Kerstfeest, dat ons weder onder de begoochelingen onzer kindsche dagen kan verplaatsen, — dat den grijsaard de genoegens zijner jeugd kan herinneren, en den reiziger, \ die in de afgelegene wereldoorden omzwerft, naar zijn eigen huis en vreed-zanen haard kan terugvoeren!

Maar wij hebben ons zoozeer verdiept in de uitmuntende hoedanigheden van bet Kerstfeest, dat wij Pickwick cn zijne vrienden, die, in mantels en jissen gewikkeld, boven op de diligence naar Mugglcton zijn geklommen, | in de koude laten zitten. De koffers cn reiszakken zijn opgeladen, en VVeller 1 helpt den conducteur eene groote mand, waarin een reusachtige kabeljauw ; is gepakt, in de voorste wagenkast duwen, daar men dit zeemonster tot het laatste beeft gelaten, opdat hel veilig zou rusten op een dozijn vaatjes met oesters, allen bet eigendom van Pickwick, op wiens gelaat de grootste aandacht staat geteekend, terwijl Sam op verschillende manieren beproefd om de groote mand in de bekrompene ruimte te dwingen, zonder iets te vorderen, totdat de conducteur de mand in bet midden een duw geeft, die daarop terstond in de kast verdwijnt, te gelijk met hel bovenlijf van den conducteur zeiven, die, niet denkende dal de weerbarstige mand zoo spoedig wijken zou, tot groot vermaak der aanschouwers zeer onzacht vooroverbuitelt. Pickwick glimlacht hierop vriendelijk, en geeft den conducteur, die spoedig weder opkrabbelt, een shilling, om eens op zijne gezondheid te drinken, en de conducteur gaat,, mei den shilling in de hand en door Sam gevolgd, naar de herberg, hoogstwaarschijnlijk om bet ontvangene geldstuk tol bet bestemde gebruik aan te wenden, daar beide, na verloop van vijf minuten terugkomende, tamelijk sterk naar brandewijn rieken. Vervolgens klimt de koetsier op den bok, Sam spriugl achter op, de staljongens laten de paarden los, de koetsier roepl hel gewone quot;'t is klaar!quot; en men rijdt af.

Weldra zijn zij de stad uit, en bereiken den openen weg. De wielen, die eerst over de slraatstccnen rafelden, snorren nu over den effen, hard bevrozen grond; oen klap met de zweep zet de paarden in galop, en de koetsier neemt

-ocr page 226-

Samuel Picknick.

zweep en teugels in zijne rechterhand, haalt vervolgens met zijne linker zijn zakdoek uit zijn hoed, en veegt daarmede zeer langzaam zijn voorhoofd af, gedeeltelijk uit gewoonte, gedeeltelijk om te laten zien, hoe gerust en bedaard iemand, van zooveel ondervinding als hij, met vier paarden rijdt.

Men nadert een dorp, en het geluid van den hoorn des conducteurs doet een der oude heeren, die binnenin zitlen , wakker worden. Ilij laat het raampje neder, kijkt eens uit, en onderricht zijn insgelijks ontwaakten reisgenoot, dat men zoo zal ophouden, waarop deze besluit om zijn dutje uit te stellen, totdat men van paarden heeft verwisseld.

Nu rijdt men het dorp in, en Pickwick slaat den kraag van zijn jas neder en ziet nieuwsgierig rond; de koetsier zegt hem hoe het dorp heet, en hij deelt dit bericht aan zijne reisgenootcn mede. Winkle, die op den hoek zit, loopt gevaar van zijn verheven zetel af te tuimelen, terwijl het rijtuig snel den hoek der straat omslaal; en nauwelijks is hij van zijn schrik bekomen, of men houdt voor de herberg stil. De buitenop zittende passagiers klimmen af, slampen met hunne voeten op den grond, en gluren eenigszins afgunstig de boeren aan, die in de gelagkamer om het vuur zitten.

De conducteur rept zich zooveel hij kan met de boodschappen, die hij te verrichten heeft; weldra zijn de paarden gewisseld; de koetsier kijkt om, en wil roepen; quot;'tis klaar!quot; maar de twee dikke heeren zijn er nog niet. Allen gaan aan het roepen zoo hard zij kunnen; men hoort een antwoord uit het huis; en Pickwick en Tupman komen buiten adem aanloopen, want zij hebben elk een glas bier gedronken, en Pickwick's vingers zijn zoo verkleumd, dat hij vijf minuten werk heeft om den halven shilling te vinden, dien hij betalen moet. De koetsier roept hun een waarschuwend quot;komt dan, heeren!quot; te gemoet, en de oude heer binnenin vindt het zeer vreemd, dat iemand in huis gaat, als hij weet dat er geen tijd toe is. De achterblijvers klimmen op, en de diligence rijdt weder voort. De kragen worden weder opgeslagen, de huizen raken uit het gezicht, en men snort weder voort met eene vaart, die de koude frissche winterlucht door de jassen en mantels doet heendringen.

Op deze wijze werd de tocht naar Muggleton voortgezet, en des namiddags ten drie uren stonden Pickwick en zijne vrienden gezond en wel voor de BI auwe Leeuw. Pickwick was juist bezig met zijne oestervaatjes na te tellen, toen hij zich bij het pand van zijn rok voelde trekken. Hij keerde zich om, en zag den begunstigden lijfknecht van den ouden heer Wardle, in deze geschiedenis bekend onder den eernaam van dedikkejongen, voor zich staan.

quot;Aha!quot; zeide Pickwick.

quot;Aha!quot; zeide de dikke jongen, en wierp te gelijk een vergenoegden blik op de oestervaatjes. Hij was nog dikker gew orden, en zijne wangen gloeiden als vuur.

quot;Uw gezicht is nog rood genoeg, mannetje!quot; zeide Pickwick.

quot;Ik heb vlak voor het vuur zitlen slapen,quot; antwoordde Joe. quot;Mijnheer heeft mij met de kar gestuurd, om uw goed naar huis te brengen. ,.Hij zou ook eenige losse paarden meegezonden hebben; maar hij dacht, dat gij liever zondt willen wandelen, omdat liet zoo koud is.quot;

quot;Ja, ja, wij willen veel liever wandelen,quot; zeide Pickwick, die zich huiverend herinnerde, op welke manier hij de vorige maal naar Ma nor-Farm was gekomen. quot;Sam!quot;

quot;Mijnheer!quot; zeide Sam.

quot;Help den knecht van mijnheer Wardle ons goed op de kar Inden, en rijd dan met hem mede. Wij wandelen vooruit.quot;

216

-ocr page 227-

Heerlijk winterweer.

Dit gezegd hebbende, sloeg hij met zijne drie vrienden een voetpad in, en was weldra uit het gezicht. Sam staarde den dikken jongen met verbazing aan, maar zeide niets, en begon vo-1 ijver het goed in de kar te laden, terwijl Jozef er op zijn gemak bij bleef staan kijken, met een gezicht, als vond hij het heel pleizierig, dat Sam alles alleen deed.

quot;Daar!quot; zeide Sam, toen hij den laatsten reiszak in de kar wierp; quot;nu is alles er in.quot;

quot;Ja,quot; zeide de dikke jongen, op een zeer vergenoegden toon; quot;nu is alles er in.quot;

quot;lloor eens, jonge tweehonderdponder!quot; zeide Sam; quot;als ik zoo n knaapje was als gij, zou ik mij in een spel laten kijken; daar zou geld mee te verdienen zijn.quot;

quot;Dank je!quot; zeide Jozef. ,

quot;Gij hebt toch niets op uw gemoed, dat u kwelt?quot; zeide Sam.

quot;Niet dat ik weet,quot; antwoordde Jozef.

quot;Als ik u zoo aanzie, zou ik half en half denken, dat gij verdriet hadt om een meisje, dat u niet hebben wilde,quot; zeide Sam.

Jozef schudde zijn hoofd.

quot;Daar ben ik blij om,quot; zeide Sam. quot;Lust gij wel wat te drinken?quot;

quot;Ik houd meer van eten,quot; antwoordde Jozef.

quot;Dat dacht ik wel,quot; zeide Sam. quot;Maar ik meende eigenlijk of gij wel een slokje zoudt lusten om w arm te blijven; maar ik zou baast denken, dat gij met al dat vet op hel lijf nooit koude moet voelen.quot;

quot;Somtijds,quot; zeide Jozef; quot;maar ik lust wel een slokje.quot;

quot;Kom dan maar mee,quot; zeide Sam.

Zij gingen naar de gelagkamer, en de dikke jongen goot in eens een glas brandewijn in zijne keel zonder zijn gezicht te vertrekken : eene heldendaad, die hem aanmerkelijk in Sam's achting deed rijzen. Toen Sam zelf eene dergelijke daad had verricht, gingen zij w eder naar buiten en klommen op de kar.

quot;Kunt gij rijden?quot; vroeg de dikke jongen.

quot;Ik zou het welhaast denken,quot; antwoordde Sam.

quot;Daar dan,quot; zeide Jozef, terwijl hij Sam de teugels in de hand gaf, en naar een zijweg wees. quot;liet is al rechtuit. Gij kunt niet verdwalen.quot;

Met deze woorden legde hij zich op de koffers en reiszakken neder, en viel oogenblikkelijk in slaap.

quot;Logger en lompcr sluk vleesch heb ik van mijn leven niet gezien,quot; zeide Sam. quot;Word eens wakker, slaapkop!quot;

Maar de slaapkop wilde niet wakker worden; Sam gaf derhalve het paard de zweep, en reed op een stijven draf naar Manor-Farm.

Intusschen w andelden Pickw ick en zijne vrienden, wier bloed door de beweging weder sneller begon te stroomen, vroolijk voort over het hard bevro-zen veld, totdat zij den hoek van eene laan bereikten, en hun een luid quot;hoezee!quot; in de ooren klonk, dat door den ouden Wardle werd aangeheven, die hun met een talrijk gezelschap te gemoet kwam.

De oude heer zag er, zoo mogelijk, nog vroolijker uit dan ooit te voren. Zijn gezelschap bestond uit Isabella met haar getrouwen Trundle, benevens Emilia, en nog acht of tien jonge dames, die allen op de bruiloft genoodigd waren, welke den volgenden dag zou borden gevierd, en uit wier oogen al de blijdschap en hoogmoed straalden, welke jonge dames bij zulke gewichtige voorvallen doorgaans ten toon spreiden. De velden in het rond weergalmden van haar gejuich en gelach.

217

-ocr page 228-

218 Samuel Pickwick.

Onder zulke omstandigheden was de pleclilighcid der introduetie zeer spoedig afgeloopen, of liever, men dacht daarbij om geene plechtigheid, en twee minuten later schertste Pickwick met de jonge dames, die niet over een hek wilden klimmen, terwijl hij er naar keek 1). of die, daar zij kleine voetjes en nette enkels hadden, ccne poos bovenop bleven staan, en zeiden, dat zij al te bang waren om zich te bewegen, even vroolijk en ongedwongen, alsof hij haar jaren lang had gekend. Het verdient ook eenige opmerking, dat Stockwall veel meer ijver betoonde om Emilia te helpen, dan we! noodlg scheen, dewijl het hek slechts drie voet hoog was en er twee steenen bij lagen ; terwijl eene jonge dame met gitzwarte oogen en zeer nette met bont omzette laarsjes selirikkelijk gilde, toen Winkle haar wilde helpen.

Dit alles was zeer grappig en vermakelijk; cn toen men eindelijk het hek over was en weder op effen grond voortwandelde, deelde Wardle aan Pickwick mede, dat zij te zamen de meubelen van het huis waren gaan zien, dat het jonge paar na Kerstmis zou betrekken. Dit bericht deed Isabella en Trundle beide eene kleur krijgen, gelijk die van den dikken jongen, toen hij in de herberg voor het vuur had zilten slapen; en de jonge juffer met de met bont omzette laarsjes fluisterde Emilia iets in het oor, en wierp toen een schalkschen blik op Stockwall, waarop Emilia antwoordde, dat zij mal was, en te gelijk bloedrood werd, terwijl Stockwall, die zoo zedig was als groote genieën doorgaans zijn, voelde dat hij bloosde tot over zijne ooren, en in stilte wenschte, dat de jonge juffer met hare spottende oogen en nette laarsjes gezeten had waar de peper groeit.

Waren zij buiten zoo opgeruimd en vroolijk, zij waren zulks niet minder bij de hartelijke welkomst, die hun te beurt viel, toen zij het huis binnentraden. Zelfs de bedienden grinnikten van genoegen, toen zij Pickwick wederzagen; en Emma wierp Tupman een half beschaamden, half onbeschaamden blik toe, die haar zoo bekoorlijk maakte, dat het wonder was, dat het beeld van Napoleon in den gang zijne over elkander geslagene armen niet uitstak om haar te omhelzen.

De oude grootmoeder zat op hare gewone plaats in de voorkamer; maar zij was eenigszins uit haar humeur, en bijgevolg buitengemeen doof. Zij ging ! nooit uit, en, gelijk vele andere oude vrouwen van denzelfden stempel, be-i schouwde zij het als eene soort van huiselijk hoogverraad, wanneer iemand de vrijheid nam om te doen wat zij niet kon doen.

quot;Moeder,quot; zeide Wardle, quot;daar is mijnheer Pickwick. Gij kent hem nog wel?quot;

quot;Val mijnheer Pickwick maar niet lastig met eene oude vrouw zooals ik ben,quot; zeide zij zeer droog. quot;Er is immers niemand, die naar mij omziet, gelijk ook zeer natuurlijk is.quot;

quot;Kom, mevrouw!quot; zeide Pickwick; „gij moet een oud vriend zoo niet i wegzenden. Ik had gehoopt eens op mijn gemak met u te praten en nog een ! spelletje te spelen; en voordat wij twee dagen ouder zijn, zullen wij dat jonge

volkje eens laten zien, hoe zij eene menuet moeten dansen.quot;

i De oude vrouw kwam reeds in eene hetere luim, maar wilde dit niet terstond i laten blijken, en zeide derhalve: quot;Ik versta er niets van.quot;

I -

1) Op de voetpaden door de velden in Engeland vindt men hier en daar hekken geplaatst, welke niet, zooals bij ons te lande, geopend worden, maar waarbij eenige groole steenen zijn gelegd, door middel van welke men er . met weinig moeite kan overklimmen. Veut.

-ocr page 229-

De morgen van het huwelijk. 219 |

quot;Gekheid, moeder!quot; zeide Wardle. quot;Kom, wees nu niet knorrig! Denk aan Isabella. Gij moet liet arme meisje ook wat moed inspreken.quot;

De oude vrouw verstond dit wel; want hare lippen beefden. Maar de ' ouderdom heeft zijne kleine gebreken; en zij was nog niet volkomen bevredigd. Zij streek den rok van haar kleed nog eens glad, en zeide: quot;Ach, mijnheer Pickwick! toen ik nog een meisje was, waren de jongelieden heel anders.quot;

quot;Daar valt niet aan te twijfelen, mevrouw!quot; zeide Pickwick; quot;en dat is de reden, dat ik haar, die nog cenigszins op de goede oude soort gelijken, in eere houd.quot; Dit zeggende, trok Piekwiek Isabolle zachtjes naar zich toe, gaf haar een kus op het voorhoofd, en wenkte haar om zich op een bankje aan de voeten van hare grootmoeder neder te zetten. De oude vrouw was nu volkomen verteederd; zij omhelsde hare kleindochter, en hare kwade luim werd door een vloed van stille tranen geheel weggespoeld.

Niets ontbrak dien avond aan het genoegen van het gezelschap. Ernstig en stemmig zaten Piekwiek en de oude vrouw met elkander te spelen, en luidruchtig was de vroolijkheid aan de groote tafel. Nog lang na dat de dames zich verwijderd luidden, bleven de heeren bij den heeten kruidenwijn zitten; en gerust was de slaap en aangenaam waren de droomen, welke daarop volgden. liet is eenigszins opmerkelijk, dat de droomen van Stoekwall alle met Emilia Wardle in verband stonden, en dat in die van Winkle eene jonge juffer met gitzwarte oogen en nette met bont omzette laarsjes de voornaamste rol speelde.

Vroeg op den volgenden morgen werd Piekwiek gewekt door een gedruis, dat zelfs den dikken jongen in zijn slaap had kunnen storen. Hij ging overeind zitten en luisterde. Men liep onophoudelijk heen en weder, en aan alle kanten hoorde men roepen, en deuren openen en toeslaan. Piekwiek begon zich te verheelden, dat er een of ander ongeluk moest gebeurd zijn, en wilde juist ter hulp snellen, toen hij helder wakker werd en zich de bruiloft herinnerde. Op dezen pleehtigen dag oordeelde hij het voegzaam zich met bijzondere zorgvuldigheid te kleeden; en toen hij dit gedaan had, ging hij de trap af naar het onthijtvertrek.

Onderweg zag hij al de meiden, met fonkelnieuwe rozeroode kleedjes en wille linten op hare mutsen, met onbeschrijfelijke haast en drokte heen en weer snellen. De oude grootmoeder zat in volle staatsie in haar leuningstoel, uitgedost in een gebloemd zijden kleed, dal in twintig jaren geen daglicht had gezien, behalve een enkelen straal, die door eene reet in de kast was geslopen, waarin het pronkgewaad zoolang was bewaard. Trundle was zeer vergenoegd en opgeruimd, maar toch een weinig bedremmeld. De rustige oude heer des huizes deed zijn best om een vroolijk en onbezorgd voorkomen aan te nemen, hetgeen hem bitter slecht gelukte. Al de jonge dames waren in tranen en wit neteldoek; een paar uitgezonderd, wie het geluk te beurt was gevallen, om in het geheim de bruid en hare speelnootjes te zien, die nog boven waren. Al de Pickwickisten hadden zich deftig uitgedost; en op het grasperk voor het huis hoorde men een ijselijk geschreeuw van al de mannen en jongens, die op Manor-Farm te huis behoorden, en uit alle macht spron- ■ gen cn juichten, waartoe zij door de opwekking en hel voorbeeld van Sam werden aangemoedigd, die zich reeds zeer gezien had weten te maken, en zoo goed onder hen te huis was, alsof hij daar was geboren en opgevoed.

Eene huwelijksplechtigheid is een wettig onderwerp voor scherts en spotternijen, hoewel de zaak [och waarlijk• geene gekheid is; wij spreken alleen

-ocr page 230-

Üamiicl Pickioick.

van de plechtigheid, cn verzoeken uitdrukkelijk geen verborgen schimp op den echten staat in onze woorden (e zoeken. Onder de vreugde, waartoe zulk eene gelegenheid opwekt, vermengen zich de smart van de ouderlijke woning te moeten verlaten, de afscheidstrancn van ouders en kind, en de bewustheid dat men de dierbaarste en teederste vrienden van bet gelukkigste gedeelte des menschelijken levens vaarwel zegt, om met anderen, die men nog niet beproefd heelt en nog weinig kent, zorgen en stormen Ie gemoet te gaan; natuurlijke aandoeningen, met wier beschrijving wij dit hooldstuk geen zweem van treurigheid willen geven, evenmin als wij wensehen verdacht te worden, dat wij er mede zouden willen spotten.

Wij willen daarom slechts kortaf zeggen, dal de plechtigheid door den ouden predikant in de kerk van Dingley-Dell werd voltrokken, en men den naam van Pickwick nog lezen kan in het register, dat in de kerk wordt bewaard; dat de jonge dame met de zwarte oogen haar naam met eene zeer onvaste hand teekende, en de handteekening van Emilia, hel tweede speelnootje der bruid, geheel onleesbaar is; dat alles zeer goed afliep, en de jonge dames hel lang zoo ijsclijk niet vonden, als zij gedacht hadden; en dal, hoewel de eigenares der zwarte oogen tegen Winkle zeide, dat zij nooit lot het ondergaan van zulk eene aandoenlijke plechtigheid zou kunnen besluiten, wij gegronde redenen hebben om te denken, dat zij zich hierin vergiste. Hier mogen wij nog bijvoegen, dat Pickwick de eersle was, die de bruid kuste, en dat hij, dit doende, haar eene zware gouden kelen om den hals wierp, waaraan een kostbaar horloge hing, welke voorwerpen nog niemand anders had gezien, dan de koopman, die ze had geleverd. Een vroolijk klokgelui kondigde daarop het einde der plechtigheid aan, en het gezelschap keerde naar Manor-Farm terug, om Ie onlbijlen.

quot;Waar moeten de vleeschpaslciljes staan, jonge opiumeier?quot; vroeg Sam den dikken jongen, wicn hij hielp om de tafel aan te richten.

Dc jongen wees naar de plaats, die voor deze lekkernij bestemd v as.

quot;Goed,quot; zeide Sam; quot;steek er ook een lakje palm op. De andere schotel aan den overkant. Zoo! nu ziet het er mooi uit, gelijk dc vader zeide, toen hij zijn kleinen jongen den kop had afgeslagen, om hem het scheelzien af te wennen.quot;

Daarmede ging hij een paar slappen achteruit, overzag met inwendig genoegen de gemaakte toebereidselen, en wachtte geduldig op de terugkomst van hel bruiloftsgezelschap, dal zich echter niet lang wachten liet.

quot;Kom, Wardle!quot; zeide Pickwick, zoodra allen gezelen waren; quot;een glas wijn, Ier eere van dezen heuglijken dag!quot;

quot;Met pleizier,quot; zeide Wardle. quot;Jozef! — och, die jongen slaapt alweer!quot;

quot;Neen, mijnheer! ik slaap nicl,quot; zeide Jozef, die uit een donker hoekje voor den dag kwam, waar hij met den inhoud van een vlecschpasieilje had kennis gemaakt.

quot;Schenk mijnbeer Pickwick eens in.''

Jozef gehoorzaamde en posteerde zich vervolgens achter den sloel van zijn meester, van waar hij het vernielen en verdwijnen der lekkernijen, die hij had helpen opzetten, met een treurig genoegen beschouwde.

quot;Mevrouw Wardle 1quot; zeide Pickwick; quot;wij oude lieden moeten te zamen i een glas wijn drinken, ter eere van deze heuglijke gebeurtenis.quot;

Dc oude dame zal in volle slaalsic aan het boveneinde van dc tafel, tus-1 schen Pickwick cn hare pas gehuwde kleindochter. Pickwick had niet zeer

220

-ocr page 231-

221

luid gesproken, en toch verslond zij liem oogenblikkelijk en ledigde op zijne gezondheid een vol glas. Daarna begon de goede ziel een omstandig verhaal, hoe het op hare eigene bruiloft was toegegaan , doorvlochten met eene ver- i handeling over de schoenen met hooge hakken, die toen in de mode waren, ! en eenige levensbijzonderheden van de sehoone Lady Tollimglower, die zij in hare jeugd had gekend. De oude vrouw lachte daarbij zeer smakelijk, want zij had die anekdoten altijd voor zeer komiek gehouden, en de jongedames lachten insgelijks, omdat zij niet wisten wat grootmoeder toch vertelde, hetgeen «Ie oude vrouw evenwel in de beste luim bracht. Vervolgens werd de hruiloftskoek in stukken gesneden en rondgediend; en men zag bier en daar eene jonge dame een stuk wegstoppen, dat zij des nachts onder haar hoold-kussen wilde leggen, om van haar aanstaande te droomen. betgeen tot niet weinig gekscheren en blozen aanleiding gaf.

Daarna noodigde Pickwick zijn ouden kennis. Miller, nit, om een glas wijn met hem te drinken.

quot;Laat mij mededoen,quot; zeide de oude predikant.

quot;En mij ook zeide de predikantsvrouw.

quot;Eu mij ook!quot; riepen een paar arme bloedverwanten van hel ondereinde der tafel, die zeer hartig gegeten, smakelijk gedronken en om alle grappen gelachen hadden.

Pickwick s oogen glinsterden van genoegen bij elke nieuwe aanvraag om mede te doen; zijn gezicht glansde van welwillende vroolijkheid.

quot;Ileeren en dames!quot; zeide hij plotseling, terwijl hij opstond.

quot;Luister, luister, luister!quot; riep Sam Weller, die zijne uitgelatcne blijdschap niet meer betoomen kon.

quot;Laat al de bedienden binnenkomen !quot; riep de oude Wardle, en verhoedde daardoor, dat Sam door zijn meester openlijk bestraft werd, hetgeen anders zeker zou gebeurd zijn.

quot;Geef elk een glas wijn, om de gezondheid mee te drinken. Ga nu uw gang maar, Pickwick!quot;

Onder de diepe stilte van het gezelschap, liet fluisteren der vrouwelijke en het bedremmeld rondkijken der mannelijke bedienden, nam Pickwick weder het woord.

quot;Heeren en dames — neen, ik zeg niet heeren en dames — ik noem u liever mijne vrienden en vriendinnen, als de dames mij zulk eene groote vrijheid willen vergunnen .. ..quot;

Hier werd hij door de Inidruchtige toejuiching der dames in de rede gevallen, waarmede de heeren niet verzuimden in te stemmen, en men hoorde de eigenares der zwarte oogen duidelijk zeggen, dat zij dien goeden mijnheer Pickwick wel een kus zou kunnen geven, waarop Winkle zeer beleefd vroeg, of dit niet door middel van een plaatsvervanger zou kunnen geschieden, hetgeen de jonge juffer beantwoordde met een quot;loop heen!quot; en een blik, die zeide quot;als gij kunt!quot;

quot;Beminde vrienden en vriendinnen!quot; hervatte Pickwick; quot;ik wilde de gezondheid instellen van de bruid en den bruidegom. God zegene hen!quot; (Gejuich en tranen.) quot;Mijn jongen vriend Trundle houd ik voor een braaf, rechtschapen man; en ik weel dat zijne jeugdige vrouw een lief en beminnenswaardig meisje is, dat in een anderen kring evenveel geluk zal overbrengen, als zij twintig jaren lang in haar ouderlijk huis om zich heen heeft verspreid.quot; (Hier begon de dikke jongen met eene stentor-slem te huilen, en

-ocr page 232-

Samuel Pickwick.

werd door Sam bij zijn kraag uit de kamer gebracht.) quot;Ik weiisehte,quot; vervolgde Piekwick, quot;dat ik nog jong genoeg was om de echtgenoot barer zuster te wordenquot; (gejuich)! quot;maar, dit zoo niet zijnde, ben ik blijde, dat ik oud genoeg ben om haar vader te kunnen wezen; want nu zal men mij niet van eenige slinksche oogmerken verdenken, wanneer ik zeg, dat ik haar beide bewonder, liefheb en hoogacht.quot; (Gejuich en snikken.) quot;De bruidsvader, onze vriend daar, is een voortreffelijk man, en ik ben trotsch op zijne vriendschap.quot; (Groote beweging.) quot;Zijne goedhartigheid, rechtschapenheid, mensehlie\end-beid en gastvrijheid zijn boven mijn lof.quot; (Een luide kreet van goedkeuring werd bij elke eigenschap, vooral bij de laatste, door de arme bloedverwanten aangeheven.) quot;Moge zijne doehter zooveel geluk smaken, als zelfs hij zou kunnen wensclien, en moge hij in de beschouwing van haar geluk dat genoegen ! en die zielsrust vinden, welke hij zoo zeer verdient! Dit, dit durf ik zeggen, I is ons aller wensch. Drinken wij dan op hunne gezondheid, lang leven en welvaart Iquot;

Bij dit slot barstte een storm van toejuichingen los, bij welke de longen der bedienden, onder Sam Weller's bestuur en voorgang, nogmaals bun vermogen toonden. Er kwam geen einde aan het drinken van gezondheden, voordat het geheimzinnig verdwijnen der arme bloedverwanten het teeken gal, dat het tijd was om op te breken.

Bij hel middagmaal ontmoette men elkander weder, nadat de heeren, op aanraden van Wardle, eene wandeling van eenige uren hadden gedaan, om de uitwerkselen van den wijn, dien zij bij het ontbijt hadden gedronken, te doen verdwijnen. De arme bloedverwanten hadden met hetzelfde oogmerk den gebeden dag in bed gelegen; maar dewijl zij ongelukkig hun doel niet konden bereiken, bleven zij waar zij waren. Sam hield onder de bedienden de pret levendig, en de dikke jongen verdeelde zijn tijd in kleine beurtelings afwisselende tusschenpoozen van eten en slapen.

Het middagmaal was even feestelijk en luidruchtig als het ontbijt; maar er werden geene tranen bij gestort. Daarop volgden het dessert en nog eenige gezondheden, vervolgens kolïie en thee, en toen hef bal.

Het grootste en beste vertrek van Manor-Farm was eene lange, met ! donker bout beschotene zaal, met een hoogen, wijden schoorsteen. Aan het einde daarvan zaten, in een groen prieel, de twee beste vioolspelers en de eenige harpspeelster van geheel M u gg I eto n. Langs de wanden stonden opspeel-1 tafeltjes een aantal zilveren kandelaars met vier armen. Het tapijt was opgenomen, de kaarsen brandden heider, het vuur in den schoorsteen vlamde en knapte, en overal weergalmden opgeruimde stemmen en vroolijk gelach. Indien iets het belangrijke van dit looneel had kunnen verboogen, zou het de merkwaardige omstandigheid zijn geweest, dal Pickwick, voor de eerste maal, zoolang zijn oudsten vrienden het heugde, zich zonder slopkousen vertoonde.

quot;Zijl ge voornemens te dansen ?quot; vroeg Wardle.

quot;Wel zeker,quot; antwoordde Pickwick. quot;Ziet gij niet, dat ik er mij voor gekleed heb ?quot; Dit zeggende, wees hij naar zijne korte broek en zijden kousen.

quot;Gij met zijden kousen!quot; riep Tupman schertsend uit.

quot;En waarom niet, mijnheer? — waarom niet? ' vroeg Pickwick driftig.

quot;O! er bestaat natuurlijk geene reden waarom gij ze niet dragen zoudt,quot; ■ hernam Tupman.

quot;Dat zou ik ook denken — dat zou ik ook denken,quot; zeide Pickwick op 1 een zeer beslissenden toon.

222

-ocr page 233-

Weder jong opnieuw, toch over de vijftig.

Tupmim had willen lachen; maar loen hij bemerkte, dat de zaak ernstig was, zette hij ook een ernstig gezicht, en zeide dat het zeer lijne kousen waren.

quot;Dat zou ik denken,quot; zeide Pickwick, zijn vriend strak in het gezicht ziende. quot;Gij ziet toch niets huitengewoons aan die kousen, mijnheer?quot;

quot;Volstrekt niet-—volstrekt niet,quot; antwoordde Tupman en droop stil af, waarop Pickwick's gelaat zijne gewone vriendelijke uitdrukking weder aannam.

quot;Ik gelooi', dat wij allen gereed zijn,quot; zeide Pickwick, die met de oude dame den dans zou opleiden, en, in zijn brandenden lust om te beginnen, reeds vier malen te vroeg begonnen w as.

quot;Begint dan maar!quot; zeide Wardle. quot;Vooruit!quot;

De twee violen en de harp speelden op, en Pickwick begon terstond den eersten toer, toen men aan alle kanten in de handen klapte en den muzikanten toeriep om op te houden.

quot;Wat scheelt er aan?quot; vroeg Pickwick.

quot;Waar is Arabella Allen?quot; riepen verscheidene stemmen.

quot;En Winkle ?quot; voegde Tupman er bij.

quot;Hier zijn wij!quot; riep Winkle, terwijl hij met zijne bevallige danseres uit een hoek te voorschijn kwam. Het zou moeielijk zijn geweest te zeggen, wie op dat oogenblik ecne hoogerc kleur had, hij ol' de jonge dame met de zwarte oogen.

quot;liet is toch vreemd. Winkle!quot; zeide Pickwick eenigszins netelig, quot;dat gij niet maakt bijtijds op uwe plaats te zijn.quot;

quot;In het geheel niet vreemd,quot; zeide Winkle verward.

quot;Nu ja,quot; hernam Pickwick, toen Arabella hem inhei oog viel, met een veelbeteekenenden glimlach; quot;nu ik mij wel bedenk, kan het w él wezen, dat het niet vreemd was.quot;

Men had echter geen tijd om langer over de zaak te denken; want de muzikanten begonnen nu in ernst. Pickw ick danste, de vlugste en vroolijkste van allen, door alle toeren en paren heen, de zaal op en neder, en wist van geen uitscheiden. De oude dame was reeds ademloos op een stoel neergevallen; maar hij bleef op zijne plaats, trapte met zijne voeten de maat, en lachte daarbij de dames toe, met eene vriendelijkheid en opgeruimdheid, waarvan alle beschrijving geen denkbeeld zou kunnen geven.

Lang voor dat Pickwick het dansen moede was, had het jonge paar zich reeds verwijderd. Men gebruikte echter naderhand nog een voortreffelijk avondmaal, dat in een der benedenvertrékken w as aangericht, en bleef vervolgens nog een geruimen tijd bij elkander zitten; en toen Pickwick den volgenden 'morgen laat ontwaakte, kon hij zich flauw herinneren, dal hij tusschen de dertig en veertig menschen, den een na den ander, had uitgenoodigd, om, zoodra zij in Londen kwamen, in de Witte Arend bij hem te komen eten, hetgeen hij te recht voor een bew ijs hield, dat hij den vorigen avond nog iets meer had gedaan dan dansen.

quot;En dan komt het geheele huishouden van avond in de keuken, om spelletjes te spelen, niet waar, meisjelief?quot; vroeg Sam, terwij hij vertrouwelijk met Emma stond te keuvelen.

quot;Ja, mijnheer Weller!quot; antwoordde zij. quot;Dat gebeurt op Kerstavond altijd. Mijnheer zou om alles in de wereld die gewoonte niet willen afschaffen.quot;

Sam was brandend nieuwsgierig, om te zien wat er gebeuren zou, en begaf zich bijtijds naar de groote keuken, waarin, volgens het jaarlijksch gebruik, dat de voorvaderen van den ouden Wardle sedert onheuglijke tijden hadden in acht genomen, al de leden van het huisgezin bijeenkwamen.

223

-ocr page 234-

Samuel Pickwick.

Aid eigene iianiion hing VVardlc aan een haak, in liet midden van den zolder, een groolen marentak op, en dit bedrijf gaf onmiddellijk aanleiding I tot een onbeschrijfelijk gedrang, gelach en tumult, onder hetwelk Pickwick met eene ridderlijke galanterie de oude grootmoeder bij de hand nam, en, nadat hij haar onder den geheimzinnigen lak had geleid, met alle deftigheid een kus gaf. De oude vrouw onderwierp zich goedschiks aan deze piechtig-i beid; maar de jonge dames, die niet zoo doordrongen waren van eerbied voor dit oude gebruik, of misschien dachten, dat hei de waarde van een kus vergrootte, indien hel een weinig moeite kostte dien Ie bekomen, gilden en worstelden, dreigden e?i verscholen zich, in één woord, deden al wat zij konden, om zich aan de plecbtigbeid te ontlrekkcn, behalve builen het vertrek de vlucht Ie nemen — totdat een paar der minst sloulmoedige hecrcn op het punt w as, om de zaak op te geven; toen begrepen zij allen, dat verdere tegensporreling niets baten zou, en lieten zich gewillig kussen. Winkle kuste de jonge dame met de zwarte oogen, en Stockwall Emilia; terw ijl Weller, zonder er veel op te lellen of de plechtigheid wel vlak onder den i marentak voltrokken werd, Emma en de andere dienstmeisjes kuste, zooveel hij er maar vangen kon. Wal de arme bloedverwanten aangaat, zij kusten iedereen, een paar leelijke jonge juffers niet uitgezonderd, die, in bare ontsteltenis, zoodra de marentak was opgehangen, vlak daaronder liepen, zonder het te weten. Wardle stond met zijn rug naar het vuur, met bet grootste genoegen het gewoel aan te kijken, en de dikke jongen nam zijne kans waar, om een bijzonder lekker vleeschpasteitje, dat voor iemand anders was. bewaard, weg te kapen en op te muizen.

Toen bet gegil had opgehouden, alle gezichlen gloeiden, en alle krullen in de war waren, en Pickwick, nadat hij, gelijk boven verhaald is. de grootmoeder had gekust, onder den marentak stond, en, met een glans van genoegen op zijn gelaal, om zich heen zag, schoot de jonge dame met de zwarte oogen, nadat zij eene poos met de andere jonge dames had gefluisterd, eensklaps toe, sloeg haar arm om zijn hals, en gaf hem een hartelijken kus op zijne linker wang. Dil was het tecken , en voordat Pickwick wist wat hem gebeurde, vielen alle meisjes hem op het lijf, om heiii te kussen.

Het was vermakelijk Pickwick Ie zien slaan in het midden van die groep dartele meisjes, die hem been en weder trokken, en waarvan de eene hem op zijne kin, de andere op zijn neus, de derde op zijn bril kuste, en het scbalcrende gelach Ie hooren, waarmede hij hartelijk instemde; maar nog vermakelijker was het, hem eene poos later, met een zijden doek voor de oogen gebonden, langs den muur Ie zien rondtasten, en met het grootste pleizier voor blindemannetje spelen, totdat hij eindelijk een der arme bloedverwanten ving; toen was het zijne beurt om den blindeman te ontwijken, en bij deed zulks met eene vlugheid en vaardigheid, die de bewondering van alle toeschouwers gaande maakte. De arme bloedverwanten vingca iedereen, dien zij dachten, dat gaarne gevangen zou willen worden, en als de lust begon te verflauwen, lieten zij zich zeiven vangen. Toen men het blindeman-spel moede was, begon men snap-dragon 1) Ie spelen; en toen men daarmede de vingers bad gebrand en alle rozijnen op waren, schaarde men zich bij het hoog opvlammende vuur om een smakelijk avondmaal en eene ontzet-

i) Een spel, waarbij men rozijnen uit eene kom met vlammenden brandewijn moet trachten te halen. Vert.

-ocr page 235-

Nieuwe kennissen. 223

tend groolc kom met hecten kruidenwijn, waarin, volgens het oude gebruik, een aantal gebraden appelen sisten. Daar deze kom niet veel kleiner was dan een koperen ketel van de grootste soort, was er een talrijk gezelschap en eene zitting van ten minste een paar uren noodig, om haar te ledigen: en daarop was het ook aangelegd. Volgens het onderwetsehe gebruik, dat Wardle om alles in de wereld niet had willen nalaten en dat ook ditmaal getrouw werd gevolgd, bleven op den avond voor Kerstmis alle huisgenooten, gasten en bedienden in de groote keuken om het vuur bij elkander zitten. Het ontbrak aan geene middelen om den lijd te korten, die onder pandspelen, het vertellen van oude histories en het zingen van vroolijke liedjes snel voorbijvloog. Zoo wachtte men het oogenblik af, waarop de klok twaalf sloeg; toen begroette men het Kerstfeest met een feestelijken dronk, en ging vervolgens uiteen, om na een verkwikkenden slaap den heuglijken dag in stille aandacht en minder luidruchtige uitspanningen te vieren.

XXVIII.

HOE DE PICKWICKISTEN MET TWEE VEELBELOVENDE JONGE HEEREN IN KENNIS WERDEN GEBRACHT, HOE ZIJ ZICH OP HET IJS VERMAAKTEN, EN HOE HUN BEZOEK OP MANOR-FARM AAN EEN EINDE KWAM.

quot;Vriest het nog, Sam?quot; vroeg Pickwick, toen zijn bediende hem des morgens, op den eersten Kerstdag, zijn scheerwater kwam brengen.

quot;Het water in de waschkom was bevroren,quot; antwoordde Sam.

quot;Het is vinnig koud,quot; merkte Pickwick aan.

quot;Goed weer voor iemand, die een warm pak aanheeft,quot; hernam Samuel, quot;zooals de ijsbeer zei toen hij leerde schaatsenrijden.quot;

quot;Ik zal in een kwartier beneden komen,quot; zeide Pickwick, terwijl bij zijne slaapmuts afzette.

quot;Goed, mijnheer!quot; zeide Sam; quot;dan zult gij een paar beenafzetters vinden.quot;

quot;Beenafzetters?quot; hernam Pickwick, terwijl hij in het bed overeind kwam: quot;wat zijn dat ?quot;

quot;Begrijpt gij dat niet, mijnbeer?quot; vroeg Sam verwonderd. quot;Ik dacht, dat iedereen wist, dat een beeuafzetter een chirurgijn was.quot;

quot;O, een chirurgijn,quot; zeide Pickwick glimlachend.

quot;Jlaar hel zijn nog geen volleerde beenafzetters,quot; vervolgde Sam ; quot;zij worden nog gedrild.quot;

quot;Met andere woorden, het zijn studenten in de chirurgie, niet waar?quot; merkte Pickwick aan, en Sam knikte toestemmend.

quot;Daar hen ik blijde om,quot; zeide Pickwick, terwijl bij met drift zijne slaapmuts op de deken nederwierp. quot;Dat zijn wakkere lieden. Hun oordeel wordt door ondervinding en nadenken gescherpt, cn hun smaak door lezen en stu-deeren verfijnd. Ik ben er zeer blijde om.quot;

quot;Zij zitten in de keuken bij bet vuur sigaren te rooken,quot; zeide Sam.

„Zoo?' hernam Pickwick, terwijl bij in zijne handen wreef. quot;Dat bevalt mij, dat zij zich zoo weinig op hunne geleerdheid laten voorstaan. Het zijn zeker geen verwaande kwasten.

13

S\M. PICKWICK.

-ocr page 236-

Samuel Pickwick

„De ceu zit met zijne beeuen op de tafel,quot; vervolgde Sain, zonder naar zijn meester te luisteren, quot;en drinkt klaren brandewijn; en de ander — die met zijn bril op — heelt een vaalje oeslers op zijne knieën, en maakt ze open alsof zijne banden stoominacbines waren; en telkens als hij er eene beeft uitgeslurpt, gooit hij met de schelpen naar den dikken slaapkop, die in een hoek zit le droomen.quot;

quot;Louter uitspattingen van bet genie,quot; zeide Pickwick. quot;Gij kunt beengaan, Sam !quot;

Sam ging been; en na verloop van een kwartieruurs kwam Pickwick beneden.

quot;Daar is bij eindelijk,quot; zeide Wardlc. quot;Pickwick 1 dit is mijnheer Benjamin Allen, de broeder van de jonge juffer Allen; wij noemen hem doorgaans Ben, en dat kunl gij ook doen als gij wilt. Deze heer is zijn vriend, mijn-| beer . ..

quot;Mijnbeer Bob Sawyer,quot; viel Benjamin Allen hierop in, waarop beide jonge bceren een hartelijk gelach aanhieven.

Pickwick maakte eene buiging, welke door de jonge beeren met eene buiging werd beantwoord, en daarna vielen zij met groote graagte op bet ontbijt aan, zoodat Pickwick gelegenheid bad om ben beiden nauwkeurig op le nemen.

Benjamin Allen was een tamelijk dik, breed en plomp jonkman, met kort afgesneden zwart haar, en een bleek en lang gezicht. Hij droeg een bril en eene witte das. Onder zijn zwarten, tot aan den hals dicht toegeknooptcn' jas vertoonde zich bet gewone getal beenen en voeten, overtrokken met eene grijze broek, en lang niet fraai glimmende laarzen. Hoewel de mouwen van zijn rok vrij kort waren, kon men echter geene boorden van een overhemd bespeuren, en ofschoon zijn gezicht lang genoeg was om zeer wel eenige verkorting door middel van een boordje te kunnen verdragen, was er van zulk een versiersel geen spoor le ontdekken. Hij zag er uit, alsof hij in lan- ' gen tijd niet was afgestoft, en rook sterk naar echte bavanah.

Bob Sawyer droeg een jas, welks snede naar geene bekende mode zweemde, en had in zijn voorkomen en houding tamelijk veel van die ongemanierde vrijpostigheid en slordigheid, welke jonge heeren eigen zijn, die op de straat bij dag sigaren rooken, en des nachts schreeuwen en zingen, de kolfiehuisknechts bij hunne doopnamen roepen, en zich meer andere dergelijke aardigheden veroorloven. Hij droeg eene geruite broek, een morsig vest met bijzonder groote overslagen, en buitenshuis een dikken stok met een groeten knop. Handschoenen gebruikte hij nooit, en over het geheel had bij veel van een verloopen Robinson Crusoë.

quot;Een heerlijke ochtend, mijne heeren!quot; zeide Pickwick, begeei ig om met zijne nieuwe bekenden een gesprek aan te vangen.

Bob Sawyer knikte stilzwijgend, en Ben Allen vroeg om den mosterd.

quot;Zijt gij van morgen ver gekomen, mijne heeren?quot; vroeg Pickwick weder.

quot;Van Muggleton,quot; antwoordde Allen kort af.

quot;Gij hadt gisterenavond hier moeten wezen,quot; zeide Pickwick,

22(i

„Dat zouden wij ook,quot; hernam Bob; quot;maar de brandewijn in de Blauwe Leeuw was te goed, om er in der haast afscheid van te nemen. Nietwaar,

Ben!

quot;Dal denk ik,quot; antwoordde deze. quot;En de varkenskarbonaden waren ook niet slecht.quot;

-ocr page 237-

Arabella's broeder.

quot;Waarachtig niet,quot; hernam Bob, en daarmede vielen de twee vrienden met vernieuwden ijver op het ontbijt aan, alsof de herinnering van hun laatste avondmaal hun eetlust had doen aanwakkeren.

quot;Er gaat toch niets boven het prepareeren, om iemand honger te doen krijgen,quot; zeide Bob; terwijl hij het gezelschap ia het rond aanzag.

Pickwick huiverde.

quot;Wat ik zeggen wil,quot; zeide Allen; quot;hebt gij dat been al klaar?quot;

quot;Omtrent,quot; antwoordde Bob. quot;Voor een kinderbeen is het sterk gespierd.quot;

quot;Zoo!quot; zeide Allen onverschillig.

quot;Bijzonder,quot; hernam Bob met een vollen mond.

quot;Ik heb een arm besteld,quot; zeide Allen. ,|Wij nemen met ons allen een cadaver, en de lijst is bijna vol, maar wij hebben nog niemand kunnen vinden, die den kop hebben wil. Lust gij hem?quot;

quot;Neen!quot; antwoordde Bob. quot;Ik heb geen geld voor dure liefhebberijer.quot;

quot;Gekheid!quot; zeide Bon.

quot;Waarachtig niet,quot; hernam Bob. quot;De hersenen zou nog schikken; maar een gehcelc kop is mij te machtig.quot;

quot;St. st., heeren 1quot; viel Pickwick er thans op in, quot;ik hoor de dames komen.quot;

Nauwelijks had hij dit gezegd, of de dames, die onder het hoffelijk geleide van Stockwall, Winkle en Tupman eene vroege ochtendwandeling hadden gedaan, traden binnen.

quot;Hemel! Ben!quot; riep Arabella uit, op een toon, die bewees, dal het gezicht van baar broeder haar meer verbaasde dan verheugde.

quot;Ik ben gekomen, om u morgen naar huis mee te nemen,quot; zeide Benjamin. — Winkle verbleekte,

quot;Ziet gij Bob Sawyer niet, Arabella?quot; vroeg Ben op een eenigszins verwijtenden toon. Arabella reikte den vriend baars broeders met bevalligen zwier de hand; en Winkle voelde eene opwelling van haat, toen Bob de aangeboden hand in het oog vallend drukte.

quot;Maar, Ben !quot; zeide Arabella blozende, quot;zijt gij reeds aan mijnheer Winkle voorgesteld ?quot;

quot;Neen, Arabella !'' antwoordde haar broeder ernstig, quot;maar het zal mij veel pleizier doen.quot; Daarop maakte hij voor Winkle eene knorrige buiging, terwijl Winkle en Bob Sawyer een blik van wederzijdsch wantrouwen wisselden.

De aankomst der twee nieuwe gasten en de dwang, die Winkle en de jonge dame met de gevoerde laarsjes daardoor werd opgelegd, zou waarschijnlijk de vroolijkhcid van het gezelschap op eene zeer onaangename wijze hebben gestoord, indien de opgeruimde Pickwick en de goedhartige Wardle niet alle krachten ten gemeenen beste hadden ingespannen. Het gelukte Winkle zich langzamerhand in de gunst van Benjamin te dringen; ja hij trad zelfs in een vriendelijk geprek met Bob, die, door het ontbijt, het praten eu den brandewijn opgewekt, hoe langer hoe komieker werd, en op eene schertsende manier eene aardige anekdote verhaalde over het uitsnijden van een gezwel aan iemands hoofd, waarvan hij, tot groote stichting van het gezelschap, door middel van een oestermes en een bol brood, eene zichtbare voorstelling gaf. Daarna begaf men zich gezamenlijk naar de kerk, waar Allen vast in slaap viel, en Sawyer zijne gedachte van het aardsche aftrok, door de vernuftige uitvinding om zijn naam in de bank te snijden.

Toen het gezelschap uit de kerk was gekomen, en eenige ververschingen

-ocr page 238-

Samuel Pickwick.

had gebruikt, deed Wardle het voorstel om een uurtje op hel ijs te gaan wandelen.

quot;Gij zult zeker schaatsenrijden, Winkle?quot; voegde hij cr bij.

quot;Ja wel —ja wel,quot; zcidc Winkle. quot;Maar — maar ik hen het een beetje ontwend.quot;

quot;O! rijd toch eens, mijnheer Winkle!quot; zeide Arabella. quot;Ik zie het zoo gaarne.quot;

quot;Ik zou het gaarne doen, antwoordde Winkle blozende ; quot;maar ik heb gcene schaatsen.quot;

Deze tegenwerping werd spoedig uit den weg geruimd. Trundle had twee paar; en de dikke jongen zeide, dat er nog wel zes paar beneden lagen; waarop Winkle een zeer benauwd gezicht zette, en zeide, dat hij cr zeer blijde om was.

De oude Wardle ging het gezelschap voor naar een tamelijk grooten bevroren vijver; en nadat Sam en Jozcl' de sneeuw, die des nachts gevallen was, hadden weggeveegd, bond Boh Sawyer, met eene snelheid, die Winkle ten hoogste wonderbaar voorkwam, zijne schaatsen aan, en begon kringen en achten te snijden, en andere kunststukjes te verrichten, die de bewondering van Pickwick, Tupman en de dames verwierven, wier verrukking den hoogsten trap bereikte, toen Wardle mquot;t Benjamin en Bol) eenige geheimzinnige evolu-tiën uitvoerden, die zij een Schotschen dans noemden.

Al dien tijd was Winkle, wiens gezicht en handen blauw van de koude waren, bezig geweest met het aanbinden van zijne schaatsen, en had met bijstand van Stockwall, die evenveel van schaatsenrijden wist ali? een Hindoe^ de riemen in eene hoogst merkwaardige verwarring gebracht. Eindelijk werden de ongelukkige schaatsen door Sam stevig aangegespt, en Winkie overeind gezet.

quot;Komaan, mijnheer!quot; zcidc Sam opeen aanmoedigenden toon: quot;geef hun nu eens een lesje.quot;

quot;Wacht een beetje, Sam!quot; zeide Winkle, die geweldig beefde en, met den angst, van een zinkenden drenkeling, Sam bij den arm greep. quot;Wat is het hier glad!quot;

quot;Dat is niet geheel ongewoon op het ijs, mijnheer!quot; hernam Weller. quot;Sta vast, mijnheer!quot;

Dit laatste gezegde van Sam werd uitgelokt door eene beweging, waardoor Winkle de dwaze neiging aan den dag legde, om zijne voeten in de lucht te gooien en zijn achterhoofd op het ijs te bonzen.

quot;Die schaatsen deugen uiet voor mij, geloof ik,quot; zeide Winkle, die ieder oogenblik uitgleed.

quot;Ik vrees, dat de rijder niet voor de schaatsen deugt, mijnheer!quot; antwoordde Sam.

„Komaan, Winkle!quot; riep Pickwick geheel onbewust, dat er iets aan haperde. quot;De dames wachten al op u.quot;

quot;Ja, ja,quot; antwoordde Winkle met een akeligen glimlach. quot;Ik kom al.quot;

quot;Zal aanstonds beginnen,quot; zeide Sam , met eene poging om zich los te maken. quot;Komaan, mijnheer!quot;

quot;Wacht nog een oogenblik, Sam,quot; hijgde Winkle, terwijl hij Weller's arm nog vaster kiemde. quot;Ik bedenk mij daar, dat ik een paar rokken te huis heb, die ik niet noodig heb. Die zult gij van mij krijgen, Sam !quot;

quot;Dank je, mijnheer!quot;

quot;Laat uw hoed maar staan, Sam!quot; zeide Winkie snel. quot;Gij behoeft uwe

228

-ocr page 239-

De heer Winkle op schaatsen.

hand niet los tc laten, om hem af te nemen. Ik had u van morgen vijf shillings willen geven voor eene kerstmisfooi. Die zult gij van middag hebben, Sam!quot;

quot;Al te goed, mijnheer!quot;

quot;Maar houd me nog een beetje vast, Sam!quot; hernam Winkle. quot;Wilt ge? Zoo! -— zoo gaat het goed. Ik zal er spoedig weer aan gewennen. Kiel te gauw, Sam ! niet le gauw !quot;

Winkle boog zich met een stijven rug diep voorover, en scharrelde aldus, door Sam getrokken, op eene zeer zonderlinge en hoogst onbevallige manier over het ijs voort, locn Pickwick, die aan den overkant stond, in zijne onschuld riep : quot;Sam !quot;

quot;Mijnheer!quot; riep Weller terug.

quot;Kom eens hier,quot;

quot;Laat los, mijnheer!quot; zeide Sam. quot;Hoort gij niet, dal ik geroepen word? Laat los, mijnheer!quot;

Met eene geweldige inspanning rukte bij zich uit de banden van den armen Winkle, die daarbij een forscbcn zet kreeg. Met (.ene vaart cn juistheid, die hij noch aan zijne behendigheid, noch aan zijne vorige oefening tc danken bad, sloof de ongelukkige midden lusscben de andere rijders in , juist op het oogenblik, dal Bob Sawyer een kring van weergalooze seboonbeid in het ijs sneed. Winkle bonsde tegen hem aan, en mei een geweldigen smak storllen beiden op bet ijs neder. Pickwick kwam terstond toeloopen. Bob Sawyer was alweer opgestaan, maar Winkle was veel te verstandig, om zoo iets mei schaatsen aan le beproeven. Hij zal op bel ijs, en deed eene stuipachtige poging om te glimlachen; maar al de trekken van zijn gezicht teekenden angst en nood.

quot;Hebt gij u bezeerd?quot; vroeg Benjamin met zeer veel belangstelling.

quot;Niet erg,quot; antwoordde Winkle, die ijverig zijn rug wreef.

quot;Ik moest u eens eene laling doen,quot; zeide Benjamin zeer begeerig.

quot;Neen, ik dank u,quot; antwoordde Winkle snel.

quot;Ik geloof, dat hut u goed zou doen,quot; hernam Benjamin.

quot;Ik dank u,quot; zeide Winkle. quot;Liever niet.quot;

quot;Wat dunkt u er van, mijnheer Pickwick?quot; zeide Lob Sawyer.

Pickwick gloeide van drift cn verontwaardiging. Hij wenkte Sam en zeide op een straffen loon : quot;Doe zijne sehaalsen af.quot;

quot;Jlaar ik was pas begonnen,quot; bracht Winkle er legdi in.

quot;Doe zijne schaatsen af!quot; herbaalde Pickwick nog ernstiger.

Hel bevel was slellig; en Winkle verzette er zich niet tegen, toen Sam stilzwijgend gehoorzaamde.

Pickwick verwijderde zich eenige schreden van de omstanders; wenkte vervolgens zijn vriend, zag hem met een strakken blik in de oogen, cn uillc daarop, met eene zware, maar duidelijke en nadrukkelijke stem, deze merkwaardige woorden : quot;Gij zijl een kwakzalver, mijnbeer!quot;

quot;Wat?quot; zeide Winkle terugdeinzende.

quot;Een kwakzalver, mijnbeer! Of, als gij wilt, dat ik duidelijker spreek: een bedrieger, mijnbeer!quot; Met deze woorden draaide Pickwick zich langzaam om, en begaf zich weder naar het gezelschap.

Terwijl Pickwick dit korte gesprek hield, hadden .Sam en Jozef te samen een glijbaan gemaakt, en waren bezig zich daarop heerlijk te vermaken. Sam vooral beloonde zich een meester in de kunst. De glijbaan was lang en

229

-ocr page 240-

Samuel Pickwick.

breed, en de beweging had iets zoo plcizierigs, dat Pickwick, die door het lang stilstaan koud was geworden, niet nalaten kon de glijders te benijden.

quot;Dat zou goed zijn om warm te worden,quot; zeide hij tegen Wardle, die door het schaatsenrijden geheel buiten adem was geraakt.

quot;Dat zou het zeker,quot; antwoordde Wardle. quot;Kunt gij glijden?quot;

quot;Ik heb hel wel eens gedaan toen ik een jongen was,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Gij moest hel nog eens beproeven,quot; zeide Wardle.

quot;Och ja, mijnheer Pickwick !quot; riepen al de dames.

quot;Om u le pleizieren zou ik hel gaarne doen,quot; hernam Pickwick. quot;Maar hel is wel dertig jaar, dal ik niet gegleden heb.quot;

„Kom, kom, gekheid!quot; zeide Wardle, terwijl hij met zijne eigene voortvarendheid zijne schaatsen van zijne voeten trok. quot;Daar! Ik doe mede.quot; En oogenblikkelijk vloog de vroolijkc oude man de glijbaan af', met eene snelheid, welke die van Sam zeer nabij kwam, en den dikken jongen geheel in de schaduw plaatste.

Pickwick bedacht zich, trok zijne handschoenen uil, en stak ze in zijn zak, nam driemalen een loopje, en bleef even zoovele malen pal staan, nam nog een loopje, en gleed toen, onder hel gejuich van al de toeschouwers, mei zijne beenen omtrent eene el van elkander, langzaam en statig de glijbaan ten einde.

quot;Houd den pot aan dc kook, mijnheer!quot; zeide Sam, en Wardle nam weder een loopje, gevolgd door Pickwick, Sam, Winkle, Bob, Jozef en Stoclv-wall, die dicht op elkanders hielen volgden, en met zooveel ijver gleden, alsof hun leven van hun spoed afhing.

Hel was zeer belangrijk op te merken, hoe Pickwick zich bij het glijden gedroeg: hoe angstig hij omzag naar den achter hem aankomenden glijder; hoe langzaam de kracht van zijne vaart afnam, en hij zich voorzichtig omdraaide ; hoe genoegelijk hij lachte, wanneer hij de baan ten cint'e was, en hoe driftig hij door de sneeuw naar hel andere einde liep om weder te beginnen. En wanneer hij overhoop werd geworpen — hetgeen, door elkander gerekend, om de derde maal gebeurde — was het vermakelijk te zien, met hoeveel haast hij opstond, zijn hoed opraapte, en weder naar zijne plaals liep met een ijver, dien niets kon verzwakken.

Het glijden ging hoe langer hoe beter, en het gelach werd hoe langer hoe harder, toen men op eens een krak hoorde. Allen vluchttcn naar den oever, en de dames begonnen te gillen. Een groote brok ijs was verdwenen; het water borrelde er overheen, en de hoed van Pickwick dreef in hel midden; i dit was al wal men van Pickwick zag.

Ontzetting en angst waren op elks gelaat geleckend; dc mannen verbleekten en de vrouwen vielen flauw; Stockwall cn Winkle grepen elkander bij de hand, cn staarden als bedwelmd op de plek, waar hun leidsman was verzonken; terwijl Tupman, om spoedig hulp le erlangen, en tegelijk hun, die hem mochten hooien, een duidelijk begrip van het gebeurde te geven, zoo hard hij kon wegliep, en luidkeels schreeuwde: quot;Brand! brand!quot;

Op dit oogenblik, toen Wardle en Sam voorzichtig het gat naderden, en Allen haastig mei zijn vriend Sawyer beraadslaagde, of hel niet raadzaam zou zijn alle aanwezigen eene lating le doen —juist op dit oogenblik zag men een hoofd en een paar schouders boven hel water uitkomen, waaraan men het gelaat en den bril van Pickwick herkende.

230

-ocr page 241-

'/,oo ziet ge mij, zoo ziet ge mij niet.

quot;Houd u maar een uogenblik boven — maar een enkel oogenblikje!quot; riep Stoekwall.

quot;Ja, ja — ik bid u, ik bezweer u — om mijnentwil!quot; schreeuwde Winkle met diepe aandoening. Deze bezwering was eenigszins onnoodig; want het was waarschijnlijk, dat, zoo Pickwick al geen lust had gehad om ten pleiziere van een ander boven te blijven, hij loch uit eigen beweging zijn best daartoe zou gedaan hebben.

quot;Voelt gij grond?quot; vroeg Wardle.

quot;Ja, zeker,quot; antwoordde Pickwick kuchende. quot;Ik kwam op mijn rug neer, en kon eerst niet op mijne voeten komen.quot;

De klei, die men achter op zijn rok zag, getuigde dal hij de waarheid sprak; en toen de vrees der toeschouwers nog verder werd gestild door hel bericht, hetwelk zij aan den dikken jongen te danken hadden, dal het water nergens meer dan vijf voet dieple had, begon men wonderen van heldenmoed te ver-richlen, om Pickwick Ie redden. Na veel geplas, gekraak en gehaspel gelukte hel hun eindelijk, den armen man op het droge le halen.

quot;O, hij zal cene doodelijke verkoudheid vatten!quot; riep Emilia uit.

quot;Ach, die goede, oude man!quot; zeide Arabella. quot;Laat ik u dezen doek omdoen, mijnheer Pickwick!quot;

quot;Dat zal het besle wezen,quot; zeide Wardle; quot;en als gij hem omhebt, loop dan naar huis, zoo gauw als uwe beenen u brengen kunnen, en kruip terslond in bed.quot;

Dadelijk werd er nog een dozijn omslagdoeken aangeboden. Men zocht drie of' vier iler diksle uit, en wond Piekwiek er in, die vervolgens, onder geleide van Weller, zich in den draf zelte, en het zonderlinge schouwspel opleverde van een bejaard heer, die druipnat en zonder hoed, met aan het lijf gebonden armen, alsof de drommel hem op de hielen zat. door het veld rende. Doch in zulk een dringenden nood dacht Piekwiek aan geen fatsoen, maar bleef, door Sam getrokken en geduwd, voorldravcn, toldal hij de deur van Manor-Farm bereikte, waar Tupman vijf minuten vroeger was aangekomen, en de oude grootmoeder hartkloppingen van schrik had doen krijgen, door haar in de verbeelding le brengen, dal er brand in den keukensehoorslecn was -— eene ramp, die de oude vrouw zich altijd mei gloeiende kleuren af-| maalde, wanneer iemand haar sleehls de minste ontroering veroorzaakte.

Zoodra Piekwiek in bed was, legde Sam in zijne kamer een grool vuur aan, en braehl hem zijn middagmaal. Korl daarop kwam het gezelschap hem be-• zoeken, en vierde, om eene groole punchkom gezeten, zijne gelukkige redding, i De oude Wardle wilde volslrekl, dal men daar blijven zou; en derhalve werd het bed lol presidentszet''! verheven, en Piekwiek lol voorzitter benoemd. Toen de punchkom ledig was, werd er eene tweede en vervolgens.eene derde gebracht; en loen Piekwiek den volgenden morgen ontwaakte, kon hij niet den minsten zweem van verkoudheid of rheumalisme bespeuren, hetgeen be- I wijsl, gelijk Bob Sawyer le recht aanmerkte, dal er in zulke gevallen niets | zoo heilzaam is als hcelc punch, en dat, indien dit middel niet helpt, zulks alleen daaraan is te wijten, dat de patiënt cr niet genoeg van heeft gebruikt.

Hel vroolijke gezelschap ging den volgenden morgen uileen. Piekwiek en zijne vrienden beklommen wederom de diligence van Muggleton, en ook j | Arabella Allen ging op reis naar hare woonplaats — die Winkle zeker wel \ j zal geweien hebben, hoewel, wij moeten bekennen, dal zij ons onbekend is —

onder de hoede en het geleide van haar broeder Benjamin en zijn boezem- j | vriend Bob Sawyer. j

234

-ocr page 242-

232 Samuel Pickwick.

Doch voordat zij vertrokken, namen deze twee heeren, met een tamelijk geheimzinnig voorkomen, Pickwick ter zijde, en nadat Boh, ten bewijze zijner aangeboren geestigheid en zijne aangeleerde kennis van het menschelijk lichaam, zijn vinger tusschen een paar van Pickw ick's ribben had ingeboord, vroeg hij: quot;Zeg eens, oude jongen! waar hangt gij uit?quot;

Pickwick antwoordde, dat hij de Witte Arend voor hel tegenwoordige als zijne woonplaats beschouwde.

quot;Gij moest mij eens komen opzoeken,quot; zeide Bob Sawyer.

quot;Met het grootste pleizier,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Daar hebt gij mijn adres,quot; hernam Bob, een kaartje overgevend quot;Lant-Street, inde Borough; het is dicht bij de High-Street, aan de rechterhand.quot;

quot;Ik zal het wel vinden,quot; zeide Pickwick.

quot;Kom donderdag over veertien dagen,quot; zeide Bob, quot;en breng de anderen mede. Ik geef dan een partijtje aan eenige vrienden, allemaal studenten in de medicijnen.quot; Hiermede gaven zij elkander de hand en scheidden.

Misschien zou men ons kunnen vragen, of onder dit korte gesprek Winkle niet met Arabella Allen en Stockwall met Emilia Wardle fluisterden, en zoo ja, wat de jonge lieden elkander wel vertelden.

Hierop antwoorden wij, dal deze heeren, wal zij ook met do jonge dames mogen gesproken hebben, gedurende het grootste gedeelte der reis geen woord voor Tupman of Pickwick overhadden, maar integendeel zeer dikwijls zuchtten, niets wilden drinken, en er zeer treurig en mismoedig uitzagen. Indien onze' schrandere lezeressen uit deze daadzaken eenige voldoende gevolgen kunnen afleiden, zal bet ons zeer aangenaam wezen.

XXIX.

DAT BLOOTELIJK OVER RECHTSZAKEN HANDELT.

Verspreid in verscheidene hoeken en gaten van den Temple, vindt men een aantal donkere en morsige kamers, waar men den gebeden namiddag onophoudelijk een zwerm van sollieiteurs en notarisklerken, met papieren onder hunne armen en in hunne zakken, ziel in- en uitloopen. Er bestaan verschillende graden van deze klerken. Vooreerst beeft men den articled clerk, die leergeld betaald heeft, en eens zijne eigene zaken hoopt te doen. Hij beeft rekening hij zijn kleermaker, wordt op gezelschappen gevraagd, kent eenige lieden in aanzienlijke straten, en gaat elke lange vacantie uit de stad, om zijn vader te bezoeken, die koets en paarden houdt; kortom, hij is de aristocraat der klerken. Vervolgens heeft men den gesalarieerden klerk, die het grootste gedeelte van zijn wekelijksch inkomen van dertig shillings aan zijne vermaken en kleederen besteedt, ten minste driemaal in de week voor half geld naar het A delp h i-Th ca t re gaat, dan de appelwijnkelders bezoekt, en eene morsige caricatuur van de laatst afgedankte mode voorstelt. Dan komt de bejaarde kopiist, niet een groot huishouden, die altijd armoedig en dikwijls aan den drank is. Eindelijk zijn er nog de kantoorjongens, in hunne eerste jassen, die met gepaste minachting op schooljongens nederzien, en hun best doen om den heer te spelen. Er bestaan nog vele bijsoorten van deze klassen;

-ocr page 243-

Wettelijke machinerie.

maar allen, die cr zijn, kan men, onder den kantoortijd, de bedoelde kamers zien in- en uitloopen.

Deze donkere schuilhoeken zijn de kantoren der rechtsgeleerden. Hier maakt men dagvaardingen, pleidooien, declaration, en een aantal andere vernuftig uitgedachte kleine machines, om de onderdanen van Zijne Majesteit te knijpen en uit te zuigen, en de praktizijiis een goed inkomen en een genoegelijk leven te bezorgen. Het zijn meestal lage, vochtige vertrekken, waarin ontelbare rollen vermuft perkament een onaangenamen geur verspreiden.

Tien of twaalf dagen, nadat Pickwick en zijne vrienden weder in Londen waren gekomen, tegen half acht uur in den avond, kwam een man met een bruinen rok met koperen knoopen haastig een dezer kantoren binnenloopen, en baalde eene smalle strook perkament uil zijn zak, waarop de eerste klerk een onleesharen zwarten stempel drukte. Daarop baalde hij nog vier papiertjes uit zijn zak, die elk eene kopie van het perkament behelsden, met rjimte tusschenbeide voor de namen; en nadat hij de namen had ingevuld, snelde hij weder heen.

De man met den bruinen rok en de cabalistische documenten in zijn zak was niemand anders dan onze oude kennis Jacl.son, van bet kantoor van Dodson en Fogg. Doch in plaats van zich weder naar het kantoor te begeven, ging hij rechlslreeks naar de Witte Arend, en vroeg daar, of mijnheer Pickwick te huis was. Men vroeg wie bij was, en bij noemde zijn naam. Daarop ging de kneehl naar boven, om mijnheer Jackson aan te dienen; maar deze bespaarde den knecht die moeite door hem op de hielen te volgen, en, voordat de man een woord spreken kon, het vertrek binnen te treden, waar Pickwick en zijne drie vrienden, welke hij dien avond juist bij zich had genoodigd, gezellig om den haard zaten.

quot;Hoe vaart gij, mijnbeer ?quot; zeidc Jackson , terwijl hij Pickwick vriendelijk toeknikte.

Pickwick boog met een tamelijk verwonderd gezicht; want hij herkende den bezoeker niet.

quot;Ik kom van Dodson en Fogg,quot; zeide Jackson tot opheldering.

Pickwick stoof terstond op, quot;Ga naar mijn zaakwaarnemer, mijnheer Per-ker,quot; zcide bij. — quot;Oppasser! laat mijnheer uit.quot;

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer Pickwick!quot; zeide Jackson, terwijl hij zeer bedaard zijn hoed op den vloer neerlegde, en de strook perkament uit zijn zak haalde, quot;maar persoonlijke overgiften, door klerk of bediende, in zulke gevallen — gij weet wel, mijnheer! in rechtszaken is niets zoo goed als voorzichtigheid.quot;

Hij keek het perkament eens in, zag daarop met een vriendelijken glimlach om zich heen, en vervolgde. quot;Kom! laat ons om zulk eene kleinigheid geene woorden krijgen! Wie van de heeren heet Stockwall ?quot;

Deze vraag deed Stockwall zoo in het oogvallend schrikken, dat er geen verder antwoord noodig was.

quot;Ah! ik dacht het wel zcide Jackson, nog vriendelijker dan te voren. quot;Ik zal u hiermede moeten lastig vallen, mijnbeer!quot;

quot;Mij?quot; riep Stockwall uit.

quot;Het is maar eene dagvaarding als getuige, in de zaak van Bardcll contra Pickwick,quot; hernam Jackson, terwijl hij een der papieren uitzocht, cn een shilling uit zijn vestzakje haalde. De zaak zal den veertienden Februari dienen. quot;Dit is voor u, mijnbeer Stockwall!quot; Dit zeggende, hield hij hem

233

-ocr page 244-

Samuel Pickwick.

het perkament voor den neus, en stopte hem het papiertje en den shilling in de hand.

Tupman had dit bedrijf met stilzwijgende verbazing aangezien. Jackson wendde zich eensklaps tot hem, en zeide: quot;Ik vergis mij, geloof ik, niet met te denken, dat gij mijnheer Tupman zijl?quot;

Tupman zag Pickwick aan; maar dewijl hij in de wijd geopende oogen van dezen heer geene aanmoediging kon lezen om zijn naam te verloochenen, zeide hij: quot;Ja, mijnheer! ik heet Tupman.quot;

quot;En die andere heer is Winkle, geloof ik,quot; zeide Jackson.

Winkle stamelde een quot;jaquot; uit; en oogenblikkelijk had de behendige Jackson elk der beeren een papiertje en een shilling in de hand gespeeld.

quot;Ik vrees, dat gij mij wat al te lastig vinden zult,quot; begon Jackson weder; quot;maar ik moet nog iemand hebben. Ik lees hier Samuel Weller, mijnheer Pickwick!quot;

quot;Roep mijn knecht boven,quot; zeide Pickwick. De oppasser vertrok met vrij groote verwondering, en Pickwick gaf Jackson een wenk om te gaan zitten. Er volgde eene drukkende stilte die eindelijk door den onscbuldigen gedaagde werd afgebroken.

quot;Ik geloof, mijnbeer!quot; zeide Pickwick, terwijl hij onder het spreken hoe langer boe gramstoriger werd, quot;dat uwe principalen willen beproeven om mij door de getuigenis van mijne eigene vrienden te bezwaren?quot;

Jackson tikte met zijn vinger tegen zijn neus, om aan te duiden, dat hij de man niet was om een geheim te verklappen, en antwoordde schertsend: 'quot;k Weet niet, mijnheer!quot;

quot;Waartoe zouden anders die dagvaardingen dienen ?quot; hernam Pickwick.

quot;Ja, mijnheer!quot; antwoordde Jackson, terwijl bij glimlachend zijn hoofd schudde, quot;daar mag mijnheer Perker naar raden; en als hij het niet raden kan, zal hij het wel hooren, als de zaak voorkomt.quot;

Pickwick was op het punt om zijne verontwaardiging te laten uitbarsten, toen Sam de kamer binnentrad.

quot;Samuel Weller?quot; zeide Jackson vragenderwijze.

quot;Dat is een van de waarste woorden, die gij in jaren hebt gesproken,quot; zeide Sam zeer onnoozel.

quot;Hier is eene dagvaarding voor u, en een shilling van Dodson en Fogg,quot; zeide Jackson.

quot;Wel, dat is vriendelijk van die beeren Dodson en Fogg, dat zij mij, van wien zij zoo weinig weten, een present sturen,quot; zeide Sam. quot;Ik neem bet met zeer veel dank aan, mijnheer! Inderdaad, men kan er aan zien, dat die beeren een goed hart hebben. Ik ben er waarlijk van aangedaan.quot; Dit zeggende veegde hij met zijne rechtermouw zijn oog af, waarmede hij het voorbeeld der meeste beroemde acteurs bij treffende familietooneelen volgde. Jackson scheen eigenlijk niet te weten, wat hij van Sam maken moest; en daar hij niets meer te zeggen had, nam bij zijn hoed op en vertrok.

Pickwick sliep dien nacht zeer slecht: de aanklacht van jufvrouw Bardcll was hem op eene zeer onaangename wijze weder in het geheugen gebracht. Den volgenden morgen ontbeet hij vroegtijdig, en begaf zich daarop met Sam naar G r a y's-I n n - S q nare op weg.

In Newgate-street bleef hij staan, keerde zich tot Sam, en zeide met een zucht: quot;Dat proces zal den veertienden van de volgende maand moeten voorkomen, Sam !quot;

234

-ocr page 245-

Wettelijke praktijk.

quot;Dut is heel toevallis, mijnheer!quot; zeide Sam.

quot;Waarom toevallig

quot;St. Valentijnsdag, 1) mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Een uilgezochte dag, om over eene trouwbelofte Ic handelen.quot;

Maar Weller's glimlach deed het gelaat van zijn meesier niet ophelderen. Pickwick keerde zich om, en zij stapten zwijgend naast elkander voort, totdat zij het kantoor van Pcrker bereikten.

Tusschen de half geopende deur stond Low ten in gesprek met een man van een zeer vervallen en armoedig voorkomen. Zijn gelaat droeg de sporen van gebrek en verdriet, bijna van wanhoop. Het gevoel zijner armoede kwelde hem; want hij schoof bedeesd ter zijde, toen Pickwick naderde.

quot;Weet gij niet wanneer hij terugkomt?quot; vroeg de vreemdeling.

quot;Neen,quot; antwoordde Lowten. quot;Dat zal nog wel wat duren. Als mijnheer Pcrker eens uit de stad is, komt hij doorgaans niei spoedig terug.quot;

quot;Uit de stad?quot; zeide Pickwick. quot;Hoe ongelukkig!quot;

quot;Wacht even, mijnheer Pickwick!quot; zeide Lowten. quot;Ik heb een brief voor u liggen. Ga zoolang binnen. — Als gij over veertien dagen eens komt hooren, mijnheer Watty! zal hij misschien wel terug wezen.quot; En hiermede deed hij, toen Pickwick en Sam binnen waren, den man de deur voor den neus dicht.

quot;Zulk een plaaggeest van een bankroetier heb ik nog nooit gezien,quot; zeide Lowten op den loon van iemand, die over eene mishandeling klaagt. quot;Zijn boel is nog geen vier jaren in de kanselarij: en ik mag een schelm wezen, als hij mij niet tweemaal in de weck komt lastig vallen. Dezen weg, mijnbeer Pickwick! mijnheer Pcrker is te huis, en voor u beeft hij wel tijd.quot; Dit zeggende, geleidde hij Pickwick naar de kamer van zijn principaal.

quot;Ha, zoo mijnheer!quot; zeide Pcrker, met veel overhaasting opstaande. quot;Wel! wat nieuws brengt gij mede? Ook iels van onze vrienden in Freeman's court? Zij hebben niet slil gezeten, dat weet ik wel. Ja, het zijn knappe lieden, mijnheer ! knappe lieden.quot;

quot;Het zijn groote schurken,quot; zeide Pickwick.

quot;Xu ja, als men het zoo nemen wil,quot; hernam Pcrker; quot;dat wil ik wel toegeven. Op woorden wil ik niet vitten; want gij kunt natuurlijk de zaak niet in dat licht beschouwen, als iemand van het vak. Ik heb Sergeant 2) Snubbin tot advocaat aangenomen. Hel is de eerste man in zijn vak, en heeft driemaal meer te doen dan iemand anders. Onder ons gezegd en gezwegen: Sergeant Snubbin laat het heele hof naar zijne pijpen dansen.quot;

quot;Zij hebben mijne drie vrienden gedagvaard,quot; zeide Pickwick.

quot;Dat moesten zij wel doen,quot; hernam Pcrker. quot;Gewichtige getuigen; ze hebben u in eene delicate positie aangetroffen.quot;

233

Pickwick.

'■J?

quot;Maar zij is van zelve flauw gevallen,quot; zeide Pickw ick. quot;Zij heeft zich van zelve in mijne armen geworpen.quot;

1) Op St. Valenlijnsdag, zegt men in Engeland, zoekt elke vogel zijn w ijlje. De eerste man of de eerste vrouw, welken men op dien dag ziet, noemt men zijn Valentijn of zijne Valentine. Dezen naam geeft men dan ook aan zijne beminde, alsmede aan de geschenken, brieven, enz., welke men op dien dag in scherts of ernst elkander toezendt. Vert.

2) Sergeant is in Engeland de tilel eens pleitbezorgers van den eersten rang. Vert.

_

-ocr page 246-

Samuel Pickwick.

quot;Zeer wel mogelijk, mijnheer!quot; hernam Perker. quot;Ik wil u-wel gelooven; maar wie zal dat bewijzen?quot;

quot;Zij hebben mijn knecht ook gedagvaard,quot; zeide Pickwick, die door de vraag van Perker eenigszins van zijn stuk werd gebracht.

quot;Zeer natuurlijk, mijnheer!quot; zeide Perker. quot;Dal wist ik wel vooruit. Dat had ik u wel eene maand geleden kunnen zeggen. Gij begrijpt wel, mijnheer! wanneer gij uwe zaken weder in uwe eigene handen neemt, nadat gij ze aan uw solliciteur hebt toevertrouwd, moet gij ook de gevolgen daarvan dragen.quot; Hier richtte Perker zich statig op, en knipte eenige korrels snuif van zijn jabot.

quot;En wat zouden zij door zijne getuigenis willen bewijzen?quot; vroeg Pickwick na eene poos van stille.

quot;Dat gij hem naar de ciseberes hebt gezonden, om een vergelijk aan te bieden, zou ik denken,quot; antwoordde Perker. quot;Maar ik geloof niet, dat zij veel van hem halen zullen.quot;

quot;Dat denk ik ook niet,quot; zeide Pickwick, in weerwil van zijn ongenoegen glimlachende hij het denkbeeld, dal Sam als getuige zou optreden. quot;Wat zullen wij nu doen!quot;

quot;Wij kunnen niets anders doen, dan de getuigen insgelijks ondervragen, om ben, als het mogelijk is, zich zeiven te doen tegenspreken, en den rechter in de war te brengen. Verder moeten wij ons op de welsprekendheid van Snubbin en op de Jury verlaten.quot;

quot;En als de uitspraak nu eens in mijn nadeel was?quot; zeide Pickwick.

Perker glimlachte, nam een snuifje, pookte in het vuur, haalde zijne schouders op, en bewaarde een veelbeteekenend stilzwijgen.

quot;Gij meent, dat ik dan de schadevergoeding zou moeien betalen?quot; hernam Pickwick ongeduldig.

Perker gaf het vuur nog een zeer onnoodigen stoot inel'den pook, en zeide: quot;Ik vrees van ja.quot;

quot;Dan moet ik u zeggen,quot; zeide Pickwick met grooleli nadruk, quot;dat het mijn vast voornemen is, gecnc schadevergoeding hoegenaamd te betalen. Neen, Perker! geen penning van mijn geld zal in de zakken van Dodson en Fogg komen. Dat is mijn onherroepelijk besluit.quot; En tol bekrachtiging daarvan gaf hij een harden slag op de tafel.

quot;Ja, mijnheer!quot; zeide Perker, quot;gij moet het weten; maar....quot;

quot;Waar woont Sergeant Snubbin?quot; vroeg Pickwick haastig.

quot;In Lincoln's Inn Old Square.quot;

1 quot;Ik zou hem wel eens willen spreken,quot; zeide Pickwick,

quot;Sergeant Snubbin spreken, mijnbeer!quot; riep Perker in verbazing uit. quot;Dat kan niet. Onmogelijk. Zoo iels gebeurt nooit, zonder dat er vooraf een consult bepaald en hel honorarium daarvoor betaald is. Onmogelijk, mijnheer! onmogelijk.quot;

Pickwick bleef echter op zijn stuk slaan, en het gevolg was, dat het onmogelijke mogelijk werd, en Perker hem in eigen persoon naar het kantoor van den groolcn Snubbin geleidde. Het was een ruim vertrek, met eene groote tafel in hel midden, die niet eene menigte kleine, met rood lint toegebonden pakjes papieren was bedekt. Achter deze tafel zat een bejaarde klerk, wiens welgevoed voorkomen en zware gouden horlogeketting de blijken opleverden, dat zijn meester eene voordeelige praktijk had.

quot;Is mijnheer Snubbin op zijne kamer, mijnheer Mullard?quot; vroeg Perker zeer beleefd.

256

-ocr page 247-

Bij een groot man van een groot man.

I

237

quot;Ja,quot; was het antwoord; quot;maar hij heeft het geweldig druk. Kijk eens hier! Aan al die zaken is nog niets gedaan; en het expeditie-honorarium is er toch hij betaald.quot;

'•Dat mag nog praktijk heetcn!quot; zeide Perker.

quot;Ja!quot; hernam de klerk zeer tevreden; quot;en het hoste is nog, dat niemand behalve ik het schrift van mijn principaal lezen kan, en daarom moeten zij op de adviezen wachten, totdat ik ze gekopieerd heb — ha , ha , ha !quot;

quot;Hetgeen zeker iemand gecne windeieren legt, niet waar?quot; hernam Perken quot;ha, ha, ba!quot; — De klerk lachte mede: maar bet was geen hartelijke ronde lach; het was integendeel een inwendig gegrinnik, dat Pickwick zeer mishaagde.

quot;Maar, mijnheer Milliard!quot; zoide Perker, eensklaps zijn ernst hernemende, terwijl hij den grooten man des grooten mans in een hoek trok: quot;gij moet uw principaal bewegen om mij en mijn cliënt een oogcnblik te woord te staan.quot;

quot;Dat is immers onmogelijk,quot; zeide de klerk; maar in weerwil dezer onmogelijkheid liet hij zich loch overhalen om de kamer uit te gaan, en spoedig kwam hij terug met de boodschap, dat zijn principaal zich had laten bewegen, om, tegen alle regelen en gebruiken aan, de heeren terstond af te wachten.

Sergeant Snubbin was een man van vijf en veertig of vijftig jaren, met een bleekgeel gezicht. Hij had die botte, geestelooze oogen, welke men veelal bij menschen vindt, die vele jaren met ingespannen studeeren hebben doorgebracht. Dat hij bijziende was, bleek bovendien reeds uit de lorgnet, die hij aan een lint om zijn hals bad hangen. Hij bad weinig haar, hetgeen gedeeltelijk daaraan was toe te schrijven, dat bij reeds vijf en twintig jaren de rechtsgeleerde pruik had gedragen, en hij was zeer achteloos en slordig gekleed. Toen Perker en Pickwick binnentraden, zat hij te schrijven. Hij legde zijne pen neder, maakte eene verstrooide buiging, wenkte hen om te gaan zitten, en wachtte wat zij zeggen zonden.

quot;Mijnheer Pickwick is de gedaagde in Bardell contra Pickwick, mijnheer!quot; zeide Perker.

quot;Ik heb die zaak aangenomen, niet waar?quot; zeide Snubbin.

Perker knikte, en Snubbin wachtte stilzwijgend, wat er nu volgen zou.

quot;Mijnheer Pickwick verlangde u te spreken, mijnheer!quot; zeide Perker, quot;om u te zeggen, dat hij ontkent eenigen grond of reden tot deze klacht gegeven te hebben; en dat hij, indien hij niet in gemocde van zijn recht was overtuigd, liever in bet geheel niet zou procedeercn. Dat was immers uwe meening,— niet waar, mijnheer Pickwick?quot;

quot;Juist,quot; zeide Pickwick.

Snubbin hield zijne lorgnet voor zijn oog, en keek Pickwick oplettend aan; toen wendde hij zich met een flauwen glimlach lot Perker, en vroeg: quot;Heeft mijnheer Pickwick eene sterke zaak?quot;

De procureur haalde zijne schouders op.

quot;Zijt gij voornemens getuigen te dagvaarden?quot;

quot;Neen.quot;

De glimlach op Snubbin's gezicht werd duidelijker. Hij wierp zich achterover in zijn stoel, en kuchte dubbelzinnig. Deze teekenen van zijn voorgevoel, hoe gering zij ook waren, gingen voor Pickwick niet verloren, die, in weerwil der waarschuwende wenken van Perker, zijn bril steviger opzette, en met nadruk aldus begon te spreken:

-ocr page 248-

Samuel Pickwick.

quot;Hel zal u waarschijnlijk eeiiigsziiis bevreemden, mijnheer! dat ik lol zulk een einde een gesprek met u verlangde le hebben.quot; —Snubbin traeblle een ernslig geziehl le zeilen, maar de glimlach kwam lerug. — quot;Heeren van uw vak, mijnbeer !quot; vervolgde Pickwick, quot;zien den mensch van zijne slechlsle zijde. Gij kenl de juries — ik heb het oogmerk niet, ben of u le belcedigen — maar gij weet toch bij ondervinding, hoeveel er van hel efïectmaken afhangt; en gij moet daardoor genegen zijn om te denken, dat anderen, om le misleiden en te bedriegen, die maatregelen aanwenden, waarvan gij, die ze op eene eerlijke wijze en met loffelijke doel om uwe cliënten le helpen, gebruikt, de waarde zoo wel kenl. Hieruit is, naar mijn inzicht, bet algemeene begrip gesproten, dat rechtsgeleerden wantrouwend en achterdochtig zijn. En daar ik begreep, dal gij ook mij zoudt kunnen verdenken, mijnheer! ben ik bier gekomen, om u in vollen ernst en naar waarheid le verklaren, dat ik aan de valscbheid, waarvan men mij beticht, volkomen onschuldig ben; en hoewel mij de onschatbare waarde van uw bijstand wel bewust is, mijnbeer! zou ik, indien gij mij niet oprecht gelooft, liever van de hulp uwer talenten zijn verstoken, dan die genieten.quot;

Lang vóór het slot dezer aanspraak was Snubbin in gedachten verzonken. quot;Ü bad verstrooid zijne pen opgenomen, en werd eerst na verloop van eenigen tijd de tegenwoordigheid zijner cliënten weder gewaar. Hij hief zijn hoofd op, en vroeg tamelijk bits: quot;Wie is mijn assistent in dit proces?quot;

quot;Mijnheer Phunky, mijnheer!quot; antwoordde Perker.

quot;Pbunky!quot; hernam Snubbin. quot;Dien naam heb ik nog nooit gehoord. Hij moet nog zeer jong wezen.quot;

quot;Ja,quot;zeide Perker. quot;Hij is pas begonnen. Hij is nog geen acht jaren voor de balie.quot;

quot;Ik dacht bet wel,quot; zeide Snubbin, op die soort van medelijdenden toon, waarop men doorgaans van een hulpeloos wichtje spreekt, quot;ik zal hem eens hier laten roepen.quot;

Perker gaf bet adres van den jeugdigen rechtsgeleerde op; de klerk vertrok met zijne boodschap, en het duurde niet lang, of Pbunky trad de kamer binnen. Deze heer, een kind in de praktijk, maar anders een volwassen man, had een zeer bedeesd en bedremmeld voorkomen, bel gevolg eener natuurlijke schroomvalligheid, die uit zijn gebrek aan geld, begunstigers of onbeschaamdheid sproot. Hij groette met de uiterste beleefdheid.

quot;Ik heb nog nooit het genoegen gehad u te zien, mijnheer Phunky!quot; zeide Snubbin, met hoogmoedige vriendelijkheid.

Phunky boog zich zeer nederig. Hij had Snubbin acht jaren lang gezien, en dikwijls genoeg benijd.

quot;Ik boor, dal gij in dit proces mijn assistent zijt?quot; zeide Snubbin.

Indien Phunky rijk was geweest, z«u bij zijn klerk hebben laten roepen, om er naar te vragen; indien bij verstandig was geweest, zou 'lij eene poos diepzinnig hebben nagedacht, om zich te herinneren, of bij, bi; de menigte zijner bezigheden, ook deze bad op zich genomen, of niet; maar dewijl hij noch rijk noch verstandig was (ten minste niet in dezen zin), werd hij rood en maakte eene buiging.

quot;Hebt gij de papieren gelezen?quot; vroeg Snubbin.

Phunky handelde weder onverstandig; wanl in plaats van zich te honden, alsof hij zich de zaak slccbls flauw herinnerde, bloosde bij nog sterker, en maakte nog eene buiging; want hij had de papieren niet slechts gelezen, maar zelfs twee maanden lang, wakend of slapend, aan niet anders gedacht.

-ocr page 249-

Bij den- rechtsgeleerde.

quot;Dit is mijnheer Pickwick,quot; zcide Snubbin, mei zijne pen wijzende.

Phunky boog zich voor Pickwick met al den eerbied, dien een eerste cliënt moet inboezemen, en vestigde toen zijne oogen weder op den voornamen advocaat.

quot;Gij moest eens met mijnheer Pickw ick medegaan,quot; zeide Snnbbin, quot;en —

en_booren wat hij beeft mede te deden. Wij zullen er naderhand over con-

sulteeren.quot;

Met dezen wenk, dat men hem lang genoeg had opgehouden, maakte Snubbin een einde aan bel gesprek. Hij maakte eene vluchtige buiging voor bet gezelschap, en boog zich toen weder over do voor hem liggende papieren, die betrekking hadden op een eindeloos proces, hetwelk daaruit was ontstaan, dat iemand, die reeds honderd jaren dood was, een voetpad had afgesloten, dat van cene plaats, van waar nooit iemand kwam, naar eene andere plaats liep, waar nooit iemand naar toe ging.

Op het plein heen en weder wandelende, hielden Pickwick, Perker jn Phunky cene lange beraadslaging, waarvan het resultaat hierop neerkwam, dat het zeer moeielijk te zeggen w as hoe de zaak zou worden uitgewezen; dat het zeer gelukkig was, dat de tegenpartij Sergeant Snubbin niet had kunnen krijgen; dat men nn het beste moest hopen, enz.

Vervolgens maakte Pickwick zijn knecht wakker, die een uurtje zeer gerust had geslapen, en keerde met dezen naar de C i t y terug.

XXV.

BEVATTENDE EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING VAN EENE VROOI.MKE PARTIJ, WELKE DOOK BOB SAWYER OP ZIJNE KAMER GEGEVEN WERD.

Er heerscht in Lant-strcet eene rust, welke de ziel met eene zachte treurigheid vervult. De straat is stil en afgelegen, en er staan altijd een aantal huizen te huur, waarin hij, die zich van de wereld verlangt af te zonderen, eene zeer gescliikle woning kan vinden, want nooit zal er iets voorvallen, dat hem verleidt om uit het venster tc kijken. In dit gelukkig oord schijnt zich eene kolonie van in het achterspit geraakte ambachtslieden te hebben gevestigd, waarvan de meerderheid bare inkomsten zoekt te vergroo-ten door het verhuren van kamers, en, als eene gejonde lichaamsoefening, i het mangelen bij de hand neemt. Deze bevolking is echter alles behalve vast gevestigd: tegen het einde van elke vierendecljaars ziet men daarvan telkens een groot gedeelte, doorgaans des nachts, verdwijnen. De landsbelastingen worden in dit gelukkig verblijf van rust en vrede slechts zelden ingezameld, het betalen der huishuur is zeer wisselvallig, en de waterpijpen worden niet zelden toegedraaid.

Bob Sawyer en Ben Allen zaten naast elkander bij het vuur op den avond, waarop de eerstgenoemde Pickwick en zijne vrienden had genoodigd. Al- 1 les was gereed om de gasten te ontvangen. De paraplu's in den gang waren in een hoek bij elkaar gezet; de hoed en doek van de meid, die anders op de leuning van de trap hingen, waren weggenomen, en er stonden slechts twee paar klompen op de mat, terwijl op de onderste trede van de trap eene nachtkaars vroolijk stond te branden.

S39

-ocr page 250-

Samuel Pickwick.

Bob Sawyer was in eigen persoon de nondigc geestrijke dranken gaan koo-pen, en was met den brenger medegegaan, opdat de llessclien niet aan een verkeerd huis zouden worden bezorgd. De punch was in de slaapkamer in een roode aarden pot gereed gemaakt, en de glazen, die men voor deze gelegenheid uit de herberg had geleend, stondpii in een bak op het portaal achter de deur. Hoe heuglijk het wezen mocht, dat alles zoo goed in orde was, hing er toch eene wolk over hel gelaal van Bob Sawyer. Ook de trekken van Ben Allen, die aandachtig in bet vuur staarde, hadden eene treurige uitdrukking, en zijne stem klonk droevig, toen hij na een lang stilzwijgen zeide:

quot;Hoe ongelukkig, dat zij mi juist op haar poot gaat spelen! Daarmede had zij wel tot morgen mogen wachten.quot;

quot;Zij doet het uit kwaadaardigheid,quot; zeide Sawyer met verontwaardiging. quot;Zij zegt, dat, als ik eene partij kan geven, ik hare rekening ook wel kan betalen.quot;

quot;Hoelang loopt die al ?quot; vroeg Allen. In het voorbijgaan, eene rekening is de merkwaardigste locomotief, die hel menschelljk vernuft nog heeft uitgevonden. Zij loopt zoolang men haar maar laat loopen, en blijft nooit van zelve stilstaan.

quot;Een maand of vier,quot; antwoordde Sawyer.

Allen kuchte, en keek weder in het vuur. quot;Het zou duivelseh onaangenaam wezen, als zij leven ging maken terwijl die vreemden bier zijn zeide hij eindelijk.

quot;Beroerd,quot; zeide Sawyer, quot;beroerd !quot;

Op dit oogenblik werd er aan de deur geklopt, en voordat Sawyer tijd had om quot;binnen! te roepen, vloog de deur open, en stond een klein vrouwtje, dat van drift en kwaadheid beefde, in het midden van het vertrek.

quot;Mijnheer Sawyer!quot;' zeide zij met eene gillende stem, terwijl zij haar best deed om zeer bedaard te schijnen: quot;wilt gij wel zoo goed zijn om mijne rekening af te doen? want ik moet vandaag mijne huur betalen, en de huisheer staat er naar te wachten.quot;

quot;Het spijl mij, jufvrouw Raddle! quot;antwoordde Sawyer zeer zachtzinnig; quot;maar..quot;

quot;Maar wat — wat?quot; viel jufvrouw Raddie hierop in, die hoe langer hoe driftiger werd. (

Bob Sawyer gaf haar zeer nederig een verslag van den trcurigen toestand zijner geldzaken, en voegde daarbij de heuglijkste beloften voor dc toekomst en een vriendelijk verzoek om nog eenig geduld. Maar jufvrouw Raddie was juist bij den ongelukkigen Bob Sawyer hoven gekomen, om het pleizier te hebben van eens duchtig uit te varen: zoodat het haar waarschijnlijk niet eens aangenaam zou zijn geweest, indien zij betaling had gekregen; want de complimenten, die zij even te voren met baar man in dc keuken had gewisseld, hadden haar juist op zulk eene uitspanning belust gemaakt.

quot;Denkt gij, mijnheer Sawyer,quot; vervolgde zij, bare stem verheffende, opdat de buren baar zouden kunnen hooren, quot;denkt gij, dat ik mijne kamers zal blijven afslaan aan een kerel, die nooit voor zijne huur zorgt, en van wien men zelfs geen geld voor.zijn ontbijt krijgen kan? Denkt gij, dat eene arme vrouw, die met eere twintig jaren in deze straat heeft gewoond, zich verkiest dood te werken voor eene partij luie doenieten van jongens, die niets uitvoeren dan rooken en drinken, in plaats van iets hij de hand te nemen, om hunne rekeningen te kunnen betalen? Denkt gij.....quot;

SA

-ocr page 251-

Jufvrouw Raddle ontlast haar gemoed.

quot;Maar, vrouwtje! . . . begon Allen bevredigend.

quot;Wees zoo goed om uwe gedachten voor u zeiven te houden, mijnheer!quot; zcide jufvrouw Raddle, die van zeer schielijk thans zeer langzaam begon te spreken. Hebt gij hier kamers gehuurd?quot;

quot;Neen,quot; antwoordde Allen, quot;dat wel niet . . . .quot;

quot;Dan zal het goed zijn,quot; hernam jufvrouw Raddle, quot;dat gij blijft bij uw beroep, om de arme lui in hel hospitaal armen en beenen te breken, en dat gij u niet bemoeit met betgeen u niet aangaat.quot;

quot;Maar wees toch zoo onredelijk niet!quot; begon Allen.

quot;Wat zegt gij daar?quot; vroeg jufvrouw Raddle, verbleekende van woede. quot;Wees zoo goed, dat nog eens te zeggen, mijnheer!quot;

quot;Het was niet kwaad gemeend,quot; zeide Allen zeer beleefd; want hij begon eenigszins ongerust te worden voor zijne persoonlijke veiligheid.

quot;Ik vraag of gij dat op mij hebt gezegd ?quot; hernam jufvrouw Raddie op een gezagvoerenden toon, terwijl zij de kamerdeur wijd openzette.

quot;Nu, ja dan!quot; antwoordde Allen netelig.

quot;Nu, ja dan ?quot; herhaalde jufvrouw Raddle, zoo hard schreeuwende als zij slechts kon, opdat haar man er in de keuken door gesticht zou worden. quot;Ja, dat dacht ik wel. Iedereen weet wel, dat hij mij in mijn eigen huis vrij kan mishandelen, terwijl mijn slaapkop van een man daar beneden zit te droo-men, en niet meer om mij geeft, dan of ik een hond op straat was. Hij moest zich schamen, — hier begon zij te snikken — quot;dat hij zijne vrouw zoo laat mishandelen door een paamp;r jonge menschenvilders, die eene schande voor het huis zijn; maar de lafbek is te bang, om die smeerlappen onder de oogen te komen — hij durft niet — hij durft niet!quot; Zij zweeg, om te hooren of haar man nog geen teeken van leven gaf; en toen zij zich hierin vond te leur gesteld, ging zij onder voortdurend snikken de trap af en naar hare achterkamer, waarvan zij de deur met een vervaarlijken slag achter zich dicht smeet. Op dit oogenblik werd er geklopt, en nadat dit kloppen zes malen herhaald was, ging de meid de deur opendoen.

quot;Woont hier mijnheer Sawyer?quot; vroeg Pickwick.

quot;Ja wel,quot; antwoordde de meid. quot;Ga maar naar boven — de eerste deur.quot; En daarmede ging zij heen en nam de kaars mede.

De vrienden stommelden derhalve naar boven, waar zij door Bob Sawyer werden ontvangen, die niet naar beneden had durven gaan uit vrees, dat jufvrouw Raddie hem opwachtte. Nauwelijks had hij zijne gasten, met zooveel opgeruimdheid als hij in der haast verzamelen kon, welkom geheeten, of er werd wederom geklopt.

quot;Dat zal Jack Hopkins wezen,quot; zeide Sawyer; en het was inderdaad Jack Hopkins, die kort daarop de kamer binnentrad. Hij droeg een zwart fluwee-len vest met vergulde knoopen, en een blauw gestreept overhemd.

quot;Hoe komt gij zoo laat. Jack?quot; vroeg Benjamin Allen.

quot;Ik ben in bet hospitaal opgehouden,quot; was het antwoord.

quot;Was er wat nieuws?quot;

quot;Niet veel bijzonders. Een onverwachte patient.quot;

quot;Wat is er dan gebeurd, mijnbeer?quot; vroeg Pickwick met belangstelling.

quot;Och! er is een man ingebracht, die uit een venster w as gevallen; vier verdiepingen hoog,quot; antwoordde Hopkins. quot;Maar bet zal toch een mooi geval wezen.quot;

quot;Meent gij daarmede, dat de ongelukkige veel kans heeft om te herstellen?quot; vroeg Pickwick.

IAU. PICKWICK. 16

-ocr page 252-

Samuel Pickwick.

quot;Neen, toch niet,quot; zeide Hopkins. quot;Ik geloof integendeel, dat hij er niet van zal opkomen. Maar de operalie zal zeer interessant zijn — het zal heerlijk wezen om te zien, als Slasher hem opereert.quot;

quot;Is die mijnheer Slasher, zulk een knap operateur?quot; vroeg Pickwick.

quot;Zijn weerga is in geheel Engeland niette vinden,quot; zeide Hopkins. quot;Verleden week heeft hij nog een jongen een been afgezet. De jongen at vijf appelen en een stuk peperkoek op; en juist twee minuten na dat alles voorbij was, zeide hij, dal hij zich niet langer voor den gek wilde laten houden, en het zijne moedor zou zeggen, als zij hem niet hielpen.quot;

quot;Dat is het merkwaardigste bewijs van behendigheid, dal ik ooit gehoord heb,quot; zeide Pickwick.

quot;Och ! dal wil nog niet veel zeggen,quot; hernam Hopkins, quot;niet waar, Bob?quot;

quot;Wel neen!quot; zeide Sawyer. quot;In onze praktijk komen dagelijks dingen voor, die nog veel merkwaardiger zijn.quot;

quot;Langzamerhand kwamen er nog eenige gasten. Het speeltafeltje werd uit den hoek gehaald, en de punch in eenc wille aarden kan op de tafel gezet. Het gezelschap vermaakle zich omtrent drie uren lang met kaartspelen, en stond daarna op, om zich in de hoeken te drukken, terwijl de gastheer de lafel voor hel avondmaal liet dekken. Hel ging hiermede niet zeer snel, want de bediening was alles behalve prompt en vlug; en toen de gasten gezeten waren, bemerkte men nu hel eene dan hel andere gebrek. Tol dessert kwamen er cigaren en een paar ilesschen brandewijn voor den dag; maar de glazen moesten eerst naar de keuken om gespoeld te worden, want men had er maar juist genoeg. Dil veroorzaakte eene onaangename pauze, waarvan een der gasten gebruik maakte, om eene lange anekdote te vertellen van een zeer bekend persoon , wiens naam hem echter ontschoten was. Eerst weidde hij lang en breed uit over eenige bijomstandigheden; maar vervolgens kon hij zich maar niet bezinnen, wal eigenlijk het geestige gezegde was, waarop hij zijne toehoorders had willen vergasten.

quot;Het was waarlijk iels zeer buitengewoons,quot; zeide hij.

quot;Jammer, dal gij hel vergeten hebt,quot; zeide Sawyer, terwijl hij luisterde, of hij de glazen nog niet hooide klinken.

quot;Het spijt mij machtig,v hernam de verteller. quot;Men zou zeggen, hoe is het mogelijk ! Ik heb dal geval zoo dikwijls verteld. Maar hel zal mij straks wel te binnen komen.quot;

Hij bedacht zich eene poos en wilde juist het woord weder opvatten, toen de meid met de gespoelde glazen binnenkwam, welk gezicht Bob Sawyer eene opgeruimdheid inboezemde, zooals hij sedert het gesprek met zijne huiswaardin niet had gevoeld.

quot;Kom, Betsy !quot; zeide hij vriendelijk : quot;geef nu wal warm water. Haast u wal, meisje!quot;

quot;Warm water kunt gij niet krijgen,quot; antwoordde Betsy.

quot;Niet krijgen ?quot; riep Sawyer uil.

quot;Neen. De jufvrouw heeft gezegd, dat ik het niet geven mocht.'quot;

De verwondering, die uil de oogen der gasten straalde , vervulde den gastheer met nieuwen moed. quot;Breng dadelijk warm water — dadelijk !quot; zeide hij, met eene door wanhoop forsche stem.

quot;Ik kan niet,quot; antwoordde de meid. quot;De jufvrouw heeft het vuur uitgedoofd en den ketel weggesloten, voordat zij naar bed ging.quot;

quot;Maak toch om zulk eene beuzeling geen ongenoegen!quot; zeide Pickwick,

242

-ocr page 253-

Een misverstand.

die de verlegenheid en ergernis van zijn gastheer bemerkte. quot;Koud water is evengoed.quot;

quot;Nog beter zelfs,quot; zeide Benjamin Allen,

quot;Mijne huiswaardin is tusschenbeide niet wel bij het hoofd,quot; zeide Sawyer met een akeligen glimlach. quot;Ik vrees, dat ik haar de huur zal moeten opzeggen.quot;

quot;Dat zou ik niet doen, Bob !quot; zeide Allen.

quot;Ik moet wel,quot; hernam Sawyer met heldhaftige standvastigheid. quot;Ik zal haar morgen betalen, en meteen de huur opzeggen.quot; Hoe hartelijk wensehte de arme slokker, dat hij dit had kunnen doen!

De stemming van het gezelschap was door deze onaangename tusschenko-mende omstandigheid niet vroolijkcr geworden, en, om zich wat op te bcu-rcn, begonnen de meestcn met bijzonderen ijver brandewijn met koud water te drinken, liet eerste merkbare gevolg hiervan was, dat twee jonge heeren, die elkander onder het kaartspelen reeds in de veeren hadden gezet 'n, de vijandelijkheden begonnen te vernieuwen. Eerst bleef het eene poos bij zure gezichten cn verachtelijk schouderophalen, maar eindelijk oordeelde een van beide het voegzaam om zich duidelijker tc verklaren. quot;Sawyer !quot; riep hij.

quot;Wat is er, Noddy?quot; riep Bob.

quot;Het spijt mij. Sawyer,quot; hernam Noddy, quot;dat ik in een vriendschappelijk gezelschap lot onaangenaamheden aanleiding moet geven ; maar ik kan inderdaad niet nalaten mijnheer Gunter tc zeggen, dat ik hem niet voor een gentleman houd.quot;

quot;En het zou mij spijten. Sawyer,quot; viel Gunter hierop in, quot;als ik uwe buren eenigen overlast aandeed; maar ik vrees, dat ik genoodzaakt zal wezen om hen te laten schrikken, door het jonge mensch, dat daar gesproken heeft, uit het venster te smijten.quot;

quot;Wat meent gij daarmee, mijnheer?quot; vroeg Noddy.

quot;Wat ik zeg, mijnheer !quot; antwoordde Gunter.

quot;Ik zou het u wel eens willen zien doen, mijnheer!quot; hernam Noddy.

quot;Gij zult hel voelen, mijnheer!quot; zeide Gunter.

quot;Ik verzoek, dat gij mij uw kaartje geelt, mijnheer!quot; zeide Noddy.

quot;Ik ben het niet voornemens, mijnheer!quot; antwoordde Gunter.

quot;Waarom niet, mijnheer?quot; vroeg Noddy.

quot;Omdat gij het voor uw spiegel zoudt steken, om hen, die u komen bezoeken, in de valsche verbeelding te brengen, dat er een gentleman bij u was geweest,quot; antwoordde Gunter.

quot;Mijnheer, ik zal morgen ochtend een vriend van mij bij u zenden,quot; zeide Noddy.

quot;Zeer verplicht voor de waarschuwing,quot; hernam Gunter. quot;Ik zal de meid zeggen, dat zij het zilver moet wegsluiten.quot;

Op dezen laatsten uitval oordeelden de overige leden van het gezelschap het noodig, om tusschenbeide te komen. Zij hielden de twistenden het onbehoorlijke van hun gedrag voor oogen, met dit gevolg, dat, na lang praten en haspelen. Noddy langzamerhand vertcederd werd, en betuigde , dat hij mijnheer Gunter altijd voor zijn boezemvriend had gehouden. Gunter antwoordde hierop, dat mijnheer Noddy hem tot nog toe waarlijk dierbaarder was geweest dan zijn lijfelijke broeder. Toen stond Noddy op, en bood met edelmoedige openhartigheid Gunter zijne hand aan. Gunter drukte vervolgens

-ocr page 254-

Samuel Pickwick.

die hand met hartelijke warmte; cn alle aanwezigen zeiden, dat de twist op cene voor beide partijen hoogst eervolle wijze was gevoerd en bijgelegd.

Om het herstel van den vrede te vieren, hief Hopkins luidkeels een vroo-lijk liedje aan; maar ongelukkig geraakte hij reeds in den eersten regel van de wijs, cn daar de gasten het, ieder op zijne wijze, medezongen, is het licht te denken, welk een fraai accoord het geheel vormde.

quot;Stil!quot; zeide Pickwick, toen het eerste vers uil was. quot;Mij dunkt, ik hoor iemand roepen.quot;

Er volgde terstond eene diepe stilte, en Sawyer verbleekte.

quot;Ik hoor het weder,quot; zeide Pickwick. quot;Doc toch de deur eens open !quot;

Zoodra dit gebeurde was de twijfel opgelost.

quot;Mijnheer Sawyer!quot; — mijnbeer Sawyer!quot; riep eene schelle stem van het portaal der tweede verdieping.

quot;Het is jufvrouw Iladdle,quot; zeide Sawyer, met de grootste verslagenheid om zich heen ziende.

quot;Wat moet dat beduiden, mijnheer Sawyer?quot; schreeuwde de stem weder. quot;Is het niet genoeg, dat iemand jaar en dag op zijn geld moet wachten? Moet nu nog het heele huis ten onderste boven ? Het is een leven om de brandspuiten op de been tc brengen, eu dat om twee uur in den nacht. Jaag die kerels de deur uit!quot;

quot;Gij moest u wat schamen,quot; zeide de stem van mijnbeer«Raddle, die uit eene slaapkamer scheen te komen.

quot;Schamen?quot; schreeuwde jufvrouw Raddie. quot;Waarom gaat gij niet naar beneden, en schopt hen allen van de trappen ? Dat zoudt ge doen, als ge een man waart.quot;

quot;Maar schalje!quot; zeide Raddle zeer zoetsappig: quot;ik alleen ben immers legen al die dronken kerels niet opgewassen?quot;

quot;Neen, dat zijt ge ook niet, lafbek!quot; antwoordde jufvrouw Raddie verachtelijk. quot;Hoe is het, mijnheer Sawyer, zullen zij heengaan of niet?quot;

quot;Zij gaan al, jufvrouw ! Zij gaan al,quot; zeide de rampzalige Bob. — quot;Ik geloof, dat het maar raadzaam zal wezen,quot; vervolgde hij, zich tot zijne vrienden keerende. quot;Ik dacht wel, dat wij te veel leven maakten.quot;

quot;Dat is niet uit tc staan,quot; zeide Jack Hopkins. quot;Kom, Bob ! nog een vers. Ik begin.quot;

quot;Och neen. Jack !quot; viel Bob hierop in. quot;Het is wel een mooi liedje; maar het zal toch beter zijn, het maar bij dal eene vers te laten. Mijne huislieden zijn zoo ongemakkelijk.quot;

quot;Wil ik eens voor u naar boven gaan,quot; vroeg Hopkins, quot;en dien vent afranselen, of dal wijf van de trap smijten ?quot;

quot;Zeer verplicht voor uwe goede incening,quot; antwoordde de ongelukkige Bob Sawyer. quot;Maar om alle verdere onaangenaamheden voor te komen, geloof ik, dat het best zal zijn, om maar dadelijk te scheiden.quot;

quot;Gaan zij haast, mijnbeer Sawyer?quot; schreeuwde jufvrouw Raddie weder.

quot;Dadelijk, jufvrouw!quot;

Zij gingen ook dadelijk. Pickwick, die de witte nachtmuts var jufvrouw Raddie op het bovenste portaal zag, wilde nog eene poging lol eene minnelijke schikking aanwenden; maar de vertoornde huiswaardin beantwoordde zijne beleefde verontschuldiging met cenige scheldwoorden. Hij klom derhalve spoedig de trap af, en stond binnen weinige oogenblikken met zijne vrienden op de straat. Benjamin Allen, die door den brandewijn en de ontroe-

-ocr page 255-

Een smadelijke afloop.

ring in ccne zeer weemoedige stemming was gebracht, ging tot aan de Lon-don-bridge met hen mede, en openbaarde onderweg aan Winkle, wien hij zeker voor den meest geschikten persoon hield om dit geheim te bewaren, dal hij vast besloten had, om iedereen, die naar de hand van zijne zuster Arabella durfde slaan, zijn boezemvriend Bob Sawyer uitgezonderd, zonder genade de keel af te snijden. Toen hij zijn besluit, om dezen smarte-lijken broederplicht te vervullen, met beldhaftigen nadruk had ontboezemd, barstte hij in tranen uit, trok zijn hoed in de oogen, verliet hel gezelschap, klopte aan verscheidene deuren, en ging eindelijk op de stoep van een ledig huis liggen, waar hij den nacht doorbracht met beurtelings een slaapje te doen, en dan weder aan te kloppen, in de vaste verbeelding, dat hij daar woonde en zijn sleutel vergeten had.

Toen zijne gasten op het eenigszins dringend aanzoek van jufvrouw Raddie vertrokken waren, bleef Bob alleen zitten nadenken over het vermaak van den avond en de waarschijnlijke gebeurtenissen van den volgenden dag.

XXXI.

DE OUDE WELLEK HELPT ZIJN ZOON EEN BRIEF SCHRIJVEN, EK DE JONGE WELLEK HELPT ZIJN TADEK DEN MAN HET DEN ROODEN NEUS EEN GEDEELTE DER OPENSTAANDE REKENING BETALEN.

De morgen van den dertienden Februari, toen, gelijk de lezer weet, het gewichtige proces nog slechts één dag was verwijderd, was een drukke lijd voor Samuel Weller. Van des morgens negen tot des namiddags twee uur moest hij onophoudelijk tusschen de Witte Arend en het kantoor van Perker heen en weer loopen; niet omdat er iets hoegenaamd te doen was, want het consult was afgeloopen en alle noodige maatregelen waren genomen ; maar omdat Pickwick, die zeer ongerust en ongedurig was, zijn procureur onophoudelijk briefjes zond, die niets behelsden dan de vraag : quot;Mijnheer Perker! gaat alles nog goed?quot; waarop Perker telkens een briefje lot antwoord schreef, hetwelk luidde: quot;Mijnheer Pic'iwick! alles gaat zoo goed als hel kan,quot; hoewel er, gelijk wij reeds gezegd hebben, eigenlijk volstrekt niets gaande was, en er niets kon gebeuren, voordat het hof den volgenden dag zitting hield. Doch, wanneer iemand voor de eerste maal een proces heeft, is het niet onnatuurlijk, dat hij een weinig ongedurig en angstig is; en Sam, die zich naar de zwakheden des menschdoms wist te schikken, verrichtte al deze nuttelooze boodschappen met die onverstoorbare bedaardheid en goedwilligheid, welke onder zijne eerste en beminnelijkste karaktertrekken behoorden.

Sam had zich met een goed middagmaal versterkt, en wachtte in de gelagkamer naar den warmen drank, waarmede hij zich, volgens den last van zijn meesier, na zijne vermoeienis zou verkwikken, toen een jongen van omtrent drie voet hoog, wiens kleeding de loffelijke eerzucht kenleekende, om eens tot den rang van stalknecht op te klimmen, het huis binnentrad, en eerst in den gang, toen naar de trap en vervolgens in de kamer keek, alsof hij iets scheen te zoeken; waarop de meid, die het niet onwaarschijn-

2*5

-ocr page 256-

Samuel Pickwick.

lijk achtte, dat hij iets anders zocht dan hem toekwam, hem aansprak mei een quot;wat mot je hebben, jongen?quot;

quot;Is hier iemand, die Sam heet?quot; vroeg de knaap.

quot;Hoe moet hij verder heeten?quot; vroeg Weller.

quot;Wat raakt dat jou?quot; was de wedervraag.

quot;Ge zijt tamelijk scherp, jongetje?quot; zeide Sam. quot;Maar als ik u was, zou ik dien scherpen kant niet al te veel laten zien, anders mocht iemand dien eens stom slijpen. Wal moei het beduiden, dat gij hier komt, en naar Sam vraagt, nog ruim zoo beleefd als een wilde Indiaan?quot;

quot;Omdat een oude heer het mij gezegd heeft,quot; antwoordde de jongen.

quot;Watvoor een oude beer?quot; vroeg Sam.

quot;Die op een diligence naar Ipswich rijdt, en hij ons afstapt,quot; antwoordde de jongen.

quot;Dat is mijn vader, meisjelief!quot; zeide Sam, die meende, dat hij de her-hergmeid deze opheldering verschuldigd w as. Ik geloof waarlijk, dat hij mijn van niet eens goed weel. — En wat verder, jonge heer!quot;

quot;Gij moest van avond om zes uur bij hem komen, omdat hij u w ilde spreken in bel Blauwe Z w ij n op de L e a d e n b a 11 - M a r k e t. Moet ik zeggen, dat ge komt?quot;

quot;Ja welzeide Sam; en de jonge beer verw ijderde zich en gaf onder het heengaan een bewijs zijner muzikale talenten, door hel fluiten van een voermansliedje.

Nadat Sam zijn meester, die in zijne tegenwoordige onrustige en opgewonden stemming veel liever alleen wilde zijn, om verlof bad gevraagd, begaf hij zich, lang vóór hel bepaalde uur, op weg, en wandelde, daar hij lijd in overvloed had, naar bet Mansion-House, waar bij slaan bleef, om op zijn gemak eene poos naar de menigte van cabriolets en andere huurrijtuigen te kijken, welke, lol schrik en ontzetling van alle oude vrouwen uil den omtrek, daar hunne verzamelplaats houden. Toen Sam hier een half uurtje had doorgebracht, begaf hij zich, door een aantal zijstraten en stegen, verder op weg naar Leaden ball-Market. Daar hij den lijd, dien hij over had, moest opgebruiken, en te dien einde naar al wal zijne aandacht trok bleef slaan gapen, is bet geenszins te verwonderen, dal bij ook voor bel venster van een boekwinkeltje staan bleef; maar zonder verdere verklaring moet hel bevreemdend schijnen, dat hij niet zoodra zekere prenten in bel oog kreeg, die daar le koop hingen, of hij schrikte, gaf een klap op zijn rechterbeen, en riep uit: quot;Als ik dit niet had gezien, zou ik er waarlijk niet om gedacht hebben, voordat bel te laat w as!quot;

De prent, waarop Sam zijne oogen had gevestigd, toen hij dit zeide, was eene levendig gekleurde afbeelding van twee menscbelijkc harten, die, aan een pijl geregen, voor een frisch vuurtje lagen te braden, terwijl twee Can-nibalen, een man en eene vrouw, naar de mode gekleed, de heer met een blauwen rok en witte broek, en de dame met een rooden mantel en een parasol van dezelfde kleur, met hongerige blikken, langs een slingerpad, op den maaltijd afkwamen. Een zeer indecente jonge heer, die niets anders dan een paar vlerken aanhad, speelde voor kok. In de verte zag men den toren der kerk van Langhamplace, en hel geheel vormde eene valentine, waarvan, gelijk door een bericht voor het vensier werd aangekondigd, in dezen winkel een groot assortiment voorhanden en voor achttien pence hel stuk le koop was.

246

-ocr page 257-

Cupido in het „Blauwe Zwijnquot; 2i7

MIk zou het waarlijk vergelen hebben,quot; zeide Sam, en dit zeggende, trad hij zonder dralen den winkel binnen, en vroeg om een velletje best verguld postpapier en eene stijve pen, die niet sprikkelde. Zoodra hij het verlangde had bekomen, ging hij verder naar Lead en ha 11-Mark et, en dat wel met eene haast, zeer verschillend van zijn vorigen langzamen tred. Töen hij hier rondzag, ontdekte hij een bord, waarop de kunstige schilder een voorwerp had afgebeeld, dat een zweem had van een blauwen olifant, met een haviksneus in plaats van een snuit. Hij vermoedde terecht, dat dit het blauwe Zwijn moest wezen, trad het huis binnen, en vroeg naar zijn vader.

quot;Het zal nog wel een uur aanloopen , voordat hij hier komt,quot; zeide de jonge juffer, die het opzicht over het buffet voerde.

quot;Goed!quot; zeide Sam. quot;Geef mij dan, als het u belieft, een glas brandewijn met water en den inktkoker.quot;

Het verlangde werd gebracht; het meisje stampte daarop de kolen ir. den haard vast op elkander, zoodat het vuur niet hard branden kon, en nam den pook mede, opdat men het niet zou kunnen aanstoken. Sam plaatste zich aan een tafeltje dicht bij den haard, en haalde zijn velletje postpapier en zijne stijve pen voor den dag. Eerst bekeek hij zijne stijve pen om te zien of er ook haartjes in waren ; toen veegde hij de tafel af, opdat er geene kruimels onder het papier zouden komen; daarna sloeg hij zijne mouwen op, zette zijne ellebogen vierkant, en ging zitten schrijven.

Voor heeren en dames, die niet vlug met de pen zijn, is het schrijven van een brief geene gemakkelijke taak. Zonder op liet verloop van den tijd acht te slaan, had Sam ruim anderhalf uur doorgebracht met letters van een halven duim grootte te teekenen, hetgeen niet zonder ongelukken was toegegaan — want wanneer hij eene verkeerde letter met zijn pink uitveegde, kostte het hem veel moeite, om de nieuwe, die op de vlak moest komen te staan, zichtbaar genoeg te maken — toen de deur geopend werd, en zijn vader binnenJrad.

quot;Zoo, Sampje!quot; zeide de vader.

quot;Zoo, oude blauwrok!quot; zeide de zoon. quot;Wat zijn de laatste berichten van stiefmoeders gezondheid?quot;

quot;De patient heeft een goeden nacht gehad, maar is van morgen bijzonder onrustig en ongemakkelijk,quot; zeide de oude Weller.

quot;Zij wordt dan nog niet beter?quot; vroeg Sam.

quot;Erger integendeel,quot; antwoordde de oude. quot;Maar wat voert ge uit, Sampje?quot;

quot;Ik heb al gedaan,quot; antwoordde Sam , eenigszins bedremmeld. quot;Ik ben aan het schrijven geweest.quot;

quot;Dat zie ik,quot; hernam Weller. quot;Toch niet aan een meisje, hoop ik!quot;

quot;Waarom zou ik er niet voor uitkomen?quot; antwoordde Sam. quot;Het is eene v alent ine.quot;

quot;Wat?quot; riep de vader vol ontzetting uit.

quot;Eene valentine,quot; herhaalde Sam.

quot;Samuel, Samuel!quot; zeide de oude Weller op een verwijtenden toon, quot;dat had ik niet van u gedacht. Gij hebt het waarschuwend voorbeeld van uw vader gezien, die zoo zwaar voor zijne misstappen heeft moeten boeten. Zoo dikwijls heb ik er met u over gesproken. Gij hebt met eigen oogen uwe stiefmoeder gezien, en dat is eene les, die ik niet dacht, dat gij zoudt kunnen vergeten — en toch — neen, Samuel! ik had het niet van u ge-

-ocr page 258-

Samuel Pickwick.

dacht.quot; De brave man was zoo diep ontroerd, dat hij Samuel's glas voor zijn mond zette, en het leeg dronk.

quot;Wat scheelt er aan?quot; vroeg Sam.

quot;Zwijg maar,quot; zeide zijn vader. quot;Het zal wel een zware slag voor mij wezen op mijn ouden dag; maar ik ben nog al taai, en dat is een troost, zooals de oude kalkoen zeide, toen de boer zeide, dat hij voornemens was hem te slachten.quot;

quot;Wat zal een zware slag wezen?quot; vroeg Sam.

quot;U te zien trouwen, Sampje! U het slachtoffer van het huwelijk le zien worden, terwijl gij in uwe onschuld denkt, dat gij er veel geluk van tc wachten hebt. Dat is een zware slag voor het hart van een vader.quot;

quot;Gekheid!quot; zeide Sam. quot;Ik ga'nog niet trouwen, en derhalve behoeft gij het u niet aan te trekken. Ik weet wel, dat gij verstand van zulke zaken hebt. Laat u eene pijp geven, en ik zal u den brief voorlezen.quot;

Wij weten niet zeker, of het dit aanbod van eene pijp of wel de troost-rijke gedachte was, dal er bij zijne familie eene noodlottige trouwzucht in het bloed zat, waar niets tegen te doen was, waardoor de oude beer tot bedaren werd gebracht. Misschien droegen beide oorzaken daartoe bij; want terwijl hij den tweeden troostgrond bij zich zelven mompelde, trok hij aan de schel, om den eersten le bestellen. Vervolgens trok hij zijn jas uit; en nadat hij zijne pijp had aangestoken en zich met zijn rug naar het vuur geplaatst, zoodat hij te gelijker tijd het volle genot der warmte hebben en tegen ' den schoorsteenmantel leunen kon, gaf hij, met een gezicht, waarvan de trekken door den invloed van den tabak reeds veel verzacht waren, zijn zoon verlof om quot;op te dreunen.quot; Sam doopte zijne pen in. om onder de hand te kunnen eorrigecren, en begon met eene theatrale houding :

quot;Beminnelijke.....quot;

quot;Halt!quot; zeide de oude Weller, terwijl hij aan de schel trok. quot;Eer. dubbel glas van je weet wel, meisje!quot;

Het meisje verscheen, verdween, kwam terug en verdween nogmaals, met grooten spoed.

quot;Zij schijnen u hier al te kennen,quot; zeide Sam.

quot;Ja,quot; zeide zijn vader. quot;Ik hen hier wel eens meer geweest. Ga nu maar voort, Sampje!quot;

quot;Beminnelijke.....quot; herhaalde Sam.

quot;Het is toch geen vers?quot; viel de oude hem in de rede.

quot;Neen, neen!quot; antwoordde Sam.

quot;Daar ben ik blij om,quot; hernam de oude. quot;Een vers is niet natuurlijk. Niemand spreekt ooit op rijm, behalve de bondenslager op feestdagen, of de kerels, die met Warren's schoensmeer te koop loopen, en zulk gemeen volk. Met verzenmaken moet gij u nooit ophouden, Sampje! Begin nu maar weer!quot;

Met den deftigen ernst van een recensent nam de oude Weller zijne pijp weder in den mond; en Sam begon weder: quot;Beminnelijke schoene — neen, schoone — die e moet eene o zijn. Ik ben een beetje in de ver — ver — ik weet niet, wat hier staat,quot; zeide hij, terwijl hij zich verdrietig met zijne pen achter het oor krabde, en peinzend naar den zolder zag.

quot;Kijk er dan naar,quot; zeide de oude Weller.

quot;Dat doe ik al,quot; zeide Sam; quot;maar er is eene vlak op dat woord. Ver — ver.....quot;

quot;Verlegenheid misschien?quot; zeide de oude Weller.

2i8

-ocr page 259-

Letterkundig gesprek tusschen vader en zoon. 249

quot;Neen, dat niet,quot; zeide Sam. quot;Wacht eens! — ver — verbouwereerdheid — ja, verbouwereerdheid.quot;'

quot;Ik zou denken, dat verlegenheid beter was,quot; merkte de oude heer aan.

quot;Maar zou verbouwereerdheid niet fatsoenlijker wezen?quot; hernam Samuel.

quot;Dat zou wel kunnen zijn,quot; antwoordde de oude. quot;Ga maar voort, Sampje!quot;

quot;Ik ben een beelje in de verbouwereerdheid om u te schrijven.quot; las Samuel , quot;want gij zijt een lief meisje van top tol teen.quot;

quot;Dat is heel aardig gezegd, Sampje!quot; merkte de oude Weller aan.

quot;Dat denk ik er ook van,quot; zeide Sam, zeer gevleid door deze lofspraak.

quot;Weet gij, wat ik vooral goedvind, Sampje?quot; hervatte de oude VVcllcr; quot;dat gij er geene gekke namen inbrengt — geen Venus of zoo iets. Ik weet waarlijk niet, waar het toe dient, om een meisje Venus of Engel te noemen, Sampje ?quot;

quot;Ik ook niet,quot; zeide Sam.

quot;Men zou haar evengoed een meermin of een eenhoorn kunnen noemen, of het wapen van Engeland in eens af, waarop men eene geheele menagerie van onbekende beesten bijeenheeft.quot;

quot;Gij hebt groot gelijk,quot; zeide Sam.

quot;Lees nu maar voort, Sampje!quot;

Sam gehoorzaamde en las, terwijl zijn vader met groeten ernst bleef staan rooken: quot;Voordat ik u zag, dacht ik, dat de eene vrouw net eveneens was als de andere.quot;

quot;Dat zijn ze ook,quot; merkte de oude Weller terloops aan.

quot;Maar nu zie ik,quot; vervolgde Sam, quot;dat ik het glad mis heb gehad, en dat ik zoo blind ben geweest als een stokoude knol; want er is geen meisje zooals gij, en ik vind u oneindig veel liever dan alle anderen. — Ik dacht, dat ik wel zou doen, als ik hier een beelje stout sprak,quot; zeide Sam, opziende.

De oude Weiier knikte goedkeurend, en Sam vervolgde.

quot;Daarom maak ik gebruik van het voorrecht van dezen dag, lieve Mary — zooals de heer met schulden zeide, toen hij op Zondag ging wandelen — om u te zeggen, dal, den eersten keer toen ik u zag, uw portret zich in mijn hart heeft gedrukt, in veel korter tijd en veel beter gelijkend, dan ooit een portret met de silhouetteermachine werd gemaakt, waarvan gij misschien wel gehoord hebt, en die in twee en eene kwart minuut een portret maakt, met lijst en glas en alles.quot;

quot;Ik ben bang, dat dit naar een gedicht gaat lijken, Sampje!quot; zeide de oude Weller zeer bedenkelijk.

quot;In het geheel niet, ' zeide Sam, en las spoedig voort om niet langer over dit netelige puntte spreken. quot;Lieve Mary! neem mij voor uw V alen lijn, en onthoud wat ik gezegd heb. Lieve Mary! hiermede besluit ik. — Dat is alles,quot; zeide Sam.

quot;Maar scheidt dal niet wal al te bot uit, Sampje?quot; vroeg de oude Weller.

quot;Volstrekt niet,quot; antwoordde Sam. Zij zal wenschen, dal er nog meer aan was; en dat is de groote kunst in hel brieven schrijven.quot;

quot;Nu, dan heb ik er vrede mee,quot; zeide de oude Weller; quot;en ik mocht zelfs wel lijden, dat uwe stiefmoeder, wat haar praten betreft, er ook zoo over dacht.quot;

Sam zeide, dal hij dit ook wel lijden mocht; daarop vouwde hij den brief dicht, deeder een ouwel op, en schreef het adres ; quot;Aan Mary, werkmeid

-ocr page 260-

230 Samuel Pickwick.

bij mijnheer Nupkins, te Ipswieh in Suffolk.quot; Toen de brief alzoo gereed was om op de post te worden gedaan, begon de oude Wcller over de zaak te spreken, waarom hij zijn zoon daar had beseheiden.

quot;Eerst een woordje over uw heerschap, Sampje !quot; zeide hij. quot;Hij moet morgen voor het hof komen, niet waar?quot;

quot;Ja,quot; zeide Sam; quot;morgen zal de zaak dienen en bepleit worden.quot;

quot;Welnu!quot; zeide de oude Weller. quot;Misschien heeft hij getuigen noodig om Ie verklaren, dat hij altijd ter goeder naam en faam heeft gestaan, of om een alibi te bewijzen. Ik heb eens over de zaak gedacht, en hij moet maar gerust wezen, Sampje! Ik heb eenige vrienden opgezocht, die alles willen getuigen wat er noodig is. Maar ik zou raden om den goeden naam te laten loopen, en bet bij een alibi te laten houden. Niets zoo goed als een alibi, Sampje!quot; onder het uitspreken van dit rechtsgeleerd advies zette de oude heer een zeer diepzinnig gezicht ; daarop verborg hij zijn neus in zijn glas, en gaf over den rand heen zijn verbaasden zoon een geheimzinnigen wenk.

quot;Wat meent gij?quot; zeide Sam, quot;Denkt gij misschien, dat hij voor Old-Bail ey moet komen?quot;

quot;Dal maakt geen verschil, Sampje!quot; antwoordde de oude. quot;Het is hetzelfde voor watvoor hof hij komen moet; een alibi zal hem er door helpen. Wij hebben Tom Wildspark, die een manslag had begaan, met een alibi vrij gekregen, toen al die groote pruiken zeiden, dat niets hem helpen kon. Ik geloof zeker, Sampje, dat uw heerschap er om koud is, als hij geen alibi bewijst.quot;

Daar de oude Weller de vaste overtuiging koesterde, dat deOld-Bailey het hoogste gerechtshof van geheel Engeland was, en de gebruiken en regelen van dat hof ook bij de rechtspleging voor alle andere rechtbanken moesten gevolgd worden, predikte zijn zoon voor doove ooren. \ruchteloos trachtte Sam hem te beduiden, dat er in dit geval geen alibi te pas kwam; de oude heer bleef voor zijne meening kampen, dat zonder alibi Pickwick quot;een slachtofferquot; zou worden. Toen Sam begreep, dat alle moeite vruchteloos zou wezen, stapte hij van dit onderwerp af, en vroeg zijn vader, wat het tweede punt was, waarover hij hem wilde spreken.

quot;Dat is iets, wat het huishouden betreft,quot; zeide de oude Weller. quot;Die Stiggins . . .quot;

quot;Dat is die met zijn rooden neus?quot; vroeg Sam.

quot;Dezelfde,quot; antwoordde de vader. quot;Die roodneus komt tegenwoordig uwe stiefmoeder zoo druk bezoeken, dat ik nooit kan thuis komen, of hij zit er. Hij is zulk een vriend van het huis, Sampje, dat hij, als hij niet bij ons is, nooit gerust kan wezen, als hij geene gedachtenis van ons heeft medegenomen.quot;

quot;Als ik in uwe plaats was, zou ik hem eene gedachtenis geven, waaraan hij jaar en dag genoeg had,quot; zeide Sam.

quot;Een oogenblikje!quot; hernam de oude Weller. quot;Ik wilde zeggen, dat hij tegenwoordig altijd eene platte flesch medebrengt van omtrent ainlerhalve pint, en die met besten rum volschenkt voordat hij heengaat.quot;

quot;En leeg drinkt voordat hij weerkomt, zou ik denken ?quot; zeide Sam.

quot;Schoon,quot; antwoordde de oude Weller. quot;Hij laat er nooit iets in, dan de kurk en den reuk. Nu wilde ik u vertellen, Sampje! die kerels hebben van avond eene vergadering van de Bricklane-afdeeling van het Veree-

-ocr page 261-

De heer Vellet Sr. deelt mede welk complot hij gesmeed heeft. 251

nigde groote Ebcnhaezer's Matigheidsgenootschap. Uwe stiefmoeder zou er naar toe gaan; maar zij is rheumathisch, en moet te huis blijven ; en ik, Sampje! ik heb allebei de toegangkaartjes, die voor haar gestuurd waren.quot; Hij openbaarde dit geheim met een onbeschrijfelijk genoegen, en bleef daarna zoo onophoudelijk met zijn eene 'oog knippen, dat Sam begon te vreezen, dat hij eene beroerte in zijn rechterooglid had gekregen.

quot;En wat nu?quot; vroeg Sam.

quot;Wel,quot; antwoordde zijn vader, nadat hij voorzichtig had rondgezien: quot;wij zullen er met ons beiden bijtijds naar toe gaan; en de onderherder — de

onderherder.....quot; Hier werd de oude heer door eene lachbui overvallen,

die zoo langdurig en hevig was, dat hij gevaar liep van te slikken.

quot;Wel, heb ik ooit zoo iets bijgewoond!quot; zeide Sam, terwijl hij zijn vader op den rug klopte. quot;Waar lacht gij zoo om, oude dikzak?quot;

quot;Stil, Sampje!quot; zeide de oude Weller eindelijk, nadat hij met nog g.oo-tere voorzicht igheid nog eens had rondgezien. quot;Een paar van mijne kennissen, die veel van eene grap houden , hebben dien onderherder heet genomen; en als hij bij de Ebenhaëzer komt (dal niet missen kan, want zij zullen hem brengen, en als het noodig is naar binnen duwen), zal hij zoo dronken zijn, als hij ooit in de Marquis van Granby was, en dat is niet weinig gezegd.quot; De oude Weller lachte weder even hartelijk als eerst, en stelde zich daardoor weder aan hetzelfde gevaar bloot, dat door hetzelfde krachtige middel werd afgewend.

Niets kon Sam beter naar den zin zijn geweest dan de voorgenomene grap, om den roodneus te ontmaskeren, en diens wezenlijke hoedanigheden en neigingen ten toon te stellen; en daar het uur der vergadering niet veraf was, begaven vader en zoon zich dadelijk opweg naar Brick lane. Sam vergat evenwel niet, in het voorbijgaan zijn brief op de post te steken.

De maandelijksche vergaderingen der Bf i ck 1 a n e-afdeeling van het bovenvermelde matigheidsgenootschap werden gehouden in een ruim en luchtig vertrek, tot hetwelk men door middel van eene sterke en gemakkelijke steektrap opklom. De president was Anthony Ilumm, een bekeerde brandspuitgast, tegenwoordig schoolmeesteren tusschenbeide reizend prediker; en de secretaris was Jonas Mudge, van beroep kruidenier, en een belangeloos voorstander des genootschaps, daar hij aan al de leden thee verkocht. Voor het openen der vergadering zaten de dames op banken bij elkander, en dronken thee, totdat zij genoeg hadden; en op het midden van de met een groen kleed bedekte tafel stond eene kist met eene sleuf in het deksel, en niet ver van daar de secretaris, die met een vriendelijken glimlach dankte voor elke vermeerdering van den rijken schat van koper, dien de kist reeds bevatte.

Op dezen avond dronken de dames machtig veel thee, tot grooten schrik van den ouden Weller, die, zonder op Sams waarschuwende elleboogstoo-ten te letten, met onverholen verbazing naar alle kanten rondzag.

quot;Sampje!quot; fluisterde de oude Weller: quot;als sommige van die menschen morgenochtend niet afgetapt moeten worden , dan ben ik uw vader niet; dat zeg ik.quot;

quot;Stil toch!quot; mompelde Sam,

quot;Sam !quot; fluisterde zijn vader, eene poos later, op een toon van groote ontroering: quot;let op hetgeen ik zeg, mijn zoon! Als die secretaris nog vijf minuten zoo voortgaat met thee en boterhammen, zal hij barsten.quot;

quot;Laat hem zijn gang gaan!;' zeide Sam. quot;Wat raakt het u?quot;

-ocr page 262-

Samuel Pickwick.

quot;Als het nog langer duurt, Sampjezeide de oude Wcller even zacht, quot;houd ik het voor mijn inenschelijke plicht, op te slaan en die lui te waarschuwen. Die jonge juffer daarginds heeft nu al negen groote koppen thee in het lijf. Ik zie haar voor mijne oogen opzwellen.quot;

Er is weinig twijfel aan, of de oude Weller zou zijn menschlievend voornemen ten uitvoer hebben gebracht, indien het in elkander zetten van het theegoed niet gelukkig had aangekondigd, dat men met drinken gedaan had. Daarop werd de tafel in het midden gezet en de vergadering geopend.

Anthony Humm, een lang man met een bleek gezicht, plaatste zich in den voorzittersstoel, en nadat een kort, woelig heerljc, met eene korte broek, die eene soort van albeschik scheen (e zijn, stille had geroepen, zeide de voorzitter met eene beleefde buiging, dat met goedvinden zijner broeders en zusters van de Bricklane-afdeeling, de secretaris het rapport van het comité zou voorlezen. De dames beantwoordden dit voorstel door met hare zakdoeken te wuiven; en nadat de secretaris zeer nadrukkelijk had gehemd, en het hoesten, dat eene vergadering allijd overvalt, wanneer er iets bijzonders zal verricht worden, voorbij was, werd het volgende document voorgelezen :

quot;Het comité heeft in de afgeloopen maand zijne gewichtige taak voortgezet, en heeft bet genoegen, de volgende nieuwe gevallen van bekeering tot matigheid te kunnen mededeelen.

H. Walker, kleedermaker, met eene vrouw en twee kinderen. Deze man bekent, dat hij, toen hij nog in betere omstandigheden was, de gewoonte had, om zwaar bier te drinken , en zegt, dat hij niet volkomen zeker is, of hij niet twintig jaren lang, tweemaal in de week, een glas hondenneus heeft gedronken, een drank, die, gelijk bet comité bij verdere navraag gebleken is, uit warme porter, bruine suiker, jenever en nootmuskaat bestaat. (Een zucht en een quot;zoo is het ookquot; van eene bejaarde vrouw). Hij is tegenwoordig buiten werk en broodeloos, en denkt, dal dit het gevolg van den porter moet wezen (toejuiching), of anders van het verlies van het gebruik zijner rechterhand. Hij weet het niet zeker, maar gelooft, dal, indien hij zijn leven lang niel anders dan water had gedronken, zijn kameraad hem niet met eene roestige naald gestoken, en daardoor dit ongemak veroorzaakt zou hebben. Hij heeft tegenwoordig niets dan koud water om te drinken, en is nooit dorstig.quot; (Langdurige toejuiching).

Betsy Martin, eene weduwe met één kind en één oog. Zij gaat uit schoonmaken en wasschen, en heeft nooit meer dan één oog gehad, maar weet, dat hare moeder jenever dronk; en het zou haar niet verwonderen, als dil haar een oog had gekost. Zij acht het ook niet geheel onmogelijk, dat zij, indien zij zich altijd van sterken drank had onthouden, nu al twee oogen zou gehad hebben. Waar zij uit werken ging, was zij voorheen gewoon achttien pence daags en bovendien een pinl porter en een glas jenever te krijgen; maar sedert zij lid van de Bricklane-afdeeling is geworden, heeft zij, in plaats daarvan, drie en een halve shilling gevraagd. (Eene oor-verdoovende toejuiching volgde op dit allerbelangrijkst bericht).

quot;Henry Beller was vele jaren lang ceremoniemeester bij de diners van verschillende gilden, en dronk dan veel vreemde wijnen. Het is ook wel mogelijk, dat hij nu en dan een paar flessehen mede naar huis nam; hiervan is hij niet zeker; maar het is wel zeker, dat, indien hij er medenam,

282

-ocr page 263-

Verslag van het bestuur. 253

hij ze ook leegdronk. Hij is tegenwoordig koortsig, neerslachtig en ziekelijk, en heeft altijd dorst, hetgeen hij toeschrijft aan den wijn, dien hij voorheen gedronken heeft.

quot;Thomas Burton, koopman in versche waar, en leverancier van den Lord Mayor en andere aanzienlijke personen.quot; (Het noemen van dezen naam deed de vergadering met ingespannen oplellendhcid toeluisteren). Hij heeft een houten heen, hetgeen hem. daar hij den geheelen dag langs de straat loopt, tamelijk duur uitkomt. Hij was gewoon halfsleten houten beenen te dragen , en alle avonden een glas jenever met heet water te drinken — ja somtijds twee glazen.quot; (Diepe zuchten). Hij ondervond, dat die halfsleten houten beenen zeer spoedig onbruikbaar werden, en is vast overtuigd, dat de invloed van den sterken drank ze deed splijten en verrotten. Hij koopt tegenwoordig nieuwe houten beenen, en drinkt niet anders dan water en slappe thee. De nieuwe beenen duren eens zoolang als de anderen voorheen deden, en hij schrijft zulks alleen aan zijne tegenwoordige matigheid toe.quot; (Eene zegevierende toejuiching).

De voorzitter deed vervolgens het voorstel, om een matigheidslied te zingen, en terstond hief men een lied aan, waarvan een jonge bootroeier op den Teems de held was, die zijne roode wangen, kracht en vroolijkheid alleen aan het waterdrinken te danken had. Alle schoone meisjes, alle voorname dames wilden slechts door hem geroeid worden, en lieten met afschuw de brandewijndrinkers staan. Het geheele tecdere geslacht was hem genegen, en eindelijk achtte eene jonge en rijke schoone zich hoogst gelukkig, dat de waterdrinkende sloeproeier haar lot zijne gade verkoos.

quot;Wat meenen zij met dat teedcre geslacht, Sampje?quot; fluisterde de oude Wcller zijn zoon toe.

quot;De vrouwen,quot; antwoordde Sam.

quot;Dat hebben zij zoover niet mis, Sampje!quot; hernam de oude. quot;De vrouwen moeten inderdaad een zeer schaapachtig geslacht wezen, om zich door zulke spitsboeven te laten bedotten.quot;

Het heertje met de korte broek, die eene poos te voren was heengegaan, kwam op dit oogenblik terug, en fluisterde met een zeer ernstig gezicht den voorzitter iels in het oor.

quot;Mijne vrienden!quot; zeide Humm: quot;een afgevaardigde van de Dorking-afdeeling van ons genootschap, broeder Stiggins, staat beneden en verlangt gehoor.quot;

De dames wuifden ijverig met hare zakdoeken, want broeder Stiggins was zeer geacht en bemind bij de vrouwelijke leden der afdeeling.

quot;Ik meen, dat hij kan worden toegelaten,quot; zeide de voorzitter met groote deftigheid. quot;Broeder Tadger! wees zoo goed om den broeder binnen te leiden.quot;

Broeder Tadger — zoo heette het kleine heertje met de korte broek — klom met grooten spoed de steektrap af, en terstond daarop hoorde men hem met den eerwaardigen Stiggins naar boven stommelen.

quot;Daar komt hij, Sam!quot; zeide de oude VVeller, wiens gezicht bloedrood werd door het geweld, dat hij zich moest aandoen, om zijn lachen te bedwingen.

quot;Spreek geen woord,quot; antwoordde Sam; quot;anders kan ik mij niet goed houden. Hij is dicht bij de deur; ik hoor hem ertegen bonzen.quot;

Nauwelijks had hij dit gezegd, of de deur vloog open, en broeder Tadger

-ocr page 264-

Samuel Pickwick.

trad met broeder Sliggins binnen, onder de toejuiching der vergaderden, die tegelijk met de zakdoeken wuifden en met de voeten stampten. Broeder Stig-gins beantwoordde deze teekenen van blijdschap slechts met een botten glimlach, terwijl hij met glazige oogen strak voor zich keek, en zwaaiend naar de tafel ging.

quot;Zijt gij niet wel, broeder Sliggins?quot; fluisterde Humm.

quot;Met mij is alles in orde, mijnheer!quot; antwoordde Stiggins zeer barsch, maar met eene dikke tong.

quot;Zoo, zoo!quot; zeide Humm, terwijl hij een paar slappen achteruitging.

quot;Ik geloof niet, dat iemand hier zou willen zeggen, dal ik dronken ben, mijnheer!quot; zeide Sliggins.

quot;Zeker niet, zeker niet,quot; antwoordde Humm.

quot;Ik zou het hem niet raden,quot; hervatte Stiggins.

De vergadering was nu doodstil, en wachtte met verlangen naar het hervatten der zoogenaamde werkzaamheden.

quot;Wilt gij de vergadering aanspreken, broeder?quot; zeide Humm met een uitnoodigendeu glimlach.

quot;Neen, mijnheer!quot; antwoordde Stiggins. quot;Neen, mijnheer! Ik wil niet.quot;

De aanwezigen zagen elkander met wijdgeopende oogen aan , terwijl een gemompel van verwondering het vertrek rondliep.

quot;Ik zeg, mijnheer!quot; zeide Stiggins met woeste gebaren, quot;ik zeg, mijnheer! dat deze vergadering dronken is. Broeder Tadger, mijnheer!quot; hier scheen hij in gramschap op te stuiven, en keerde zich plotseling tot het kleine heertje, dat vlak bij de deur was blijven staan: quot;gij zijt dronken.quot; Dit zeggende, gaf hij, ten bewijze van zijn lofl'elijken ijver om de vergadering nuchter te houden, en te dien einde alle dronkaards daaruit te verjagen, broeder Tadger een stomp vlak voor zijn neus, die zoo geducht aankwam, dat de arme broeder hals over kop van de steektrap afbuitelde.

Dit scheen voor de vrouwen het teeken te wezen, om een vervaarlijk gegil aan te heffen. Allen vlogen op, en snelden naar de broeders, die zij in bare armen sloten en om bescherming smeekten. Deze bewijzen van tee-derbeid en vertrouwen waren broeder Humm bijna duur te staan gekomen ; want daar hij bijzonder gezien en bemind was, wierpen zich zoovele vrouwen op zijn lijf, dat het weinig scheelde of hij was in hare armen gestikt. In de opschudding werden de meeste kaarsen omgeworpen, en aan alle zijden hoorde men niets dan een verward geschreeuw en gejammer.

quot;Sampje!quot; zeide de oude Weller, terwijl hij zeer bedaard zijn jas uittrok, quot;nu moest gij eens naar buiten gaan en de wacht roepen.quot;

quot;En wat wilt gij in dien tijd uitvoeren ?quot; vroeg Sam.

quot;Laat mij maar begaan!quot; antwoordde zijn vader. quot;Ik zal intusschen eens afrekening houden met dien Stiggins.quot; En voordat Sam hem kon tegenhouden, had hij zich een weg gebaand naar een hoek van bet quot;ertrek , waar hij den eerwaarden beer volgens de regelen der bokskunst te lijf ging.

quot;Kom met mij mee!quot; riep Sam.

quot;Kom maar op, schobbejak!quot; riep de oude Weller, en spreidde aanstonds, ten koste van Stiggins, eene behendigheid en vlugheid ten toon, die bij zijne jaren en omvang inderdaad verwonderlijk mochten heeten.

Daar Sara begreep, dat woorden niets zouden helpen, hing hij zijn vaders jas over zijn arm, greep daarop den ouden man bij zijn kleed, en trok hem met geweld mede de steektrap af, en tot buiten op de straat; bij liet hem

2U

-ocr page 265-

Met broeder Sliggins quot;alles in orde.quot;

zelfs niet los, voordat zij aan den hoek waren gekomen. Hier bleven de twee Weller's stilstaan, en luisterden naar het geschreeuw van het gemeene volk, dat te hoop was geloopen, en eerst met groote blijdschap den eerwaarden Sliggins naar een veilig nachtverblijf zag wegvoeren, en vervolgens zich vermaakte met deleden der Briek 1 ane-afdeeling, die zich zoo spoedig mogelijk uit de voeten maakten, na te loopen en uit te jouwen.

XXXII.

HETWELK GEHEEL IS TOEGEWIJD AAN EEN VOLLEDIG EN GETROUW TERSLAG VAN HET MERKWAARDIG PROCES TAN BARDELL CONTRA PICKWICK.

quot;Ik zou wel eens willen weten, waarmede de foreman van de jury, wie liij ook wezen mag, van morgen heeft ontbeten,quot;' zeide Stockwall, om op den ochtend van den gewichtigen veertienden Februari het gesprek aan den gang te houden.

quot;Ik hoop, dat hij smakelijk ontbeten heeft,quot; zeide Perker.

quot;Waarom?quot; vroeg Pickwick.

quot;Dat is van zeer veel belang, mijnheer!quot; antwoordde Perker. quot;Een gezworene, die in een goed humeur is en goed ontbeten heefl, is goud waard. Als de gezworenen ontevreden zijn of honger hebben, doen zij altijd uitspraak ten voordeele van den eischer.quot;

quot;Lieve hemel!quot; zeide Pickwick ontzet. quot;Waarom doen zij dat?quot;

quot;Ik weet hel niet,quot; antwoordde Perker zeer koel; quot;misschien om tijd te winnen. Als hel bijna etenstijd is wanneer de Jury gaat beraadslagen, haalt de foreman zijn horloge uit: quot;Zoo! het is tien minuten voor vijven; en ik eet anders ora vijf uur.quot; — quot;Ik ook,quot; zeggen al de anderen, behalve een paar, die al om drie uur moesten gegeten hebben, en nu wel lust zouden hebben om de anderen wat honger te laten lijden. De foreman glimlacht en steekt zijn horloge weder bij zich. „Welnu, heeren! wal zullen wij zeggen? Voor den eischer of voor den gedaagde? Ik wil u de wet niet voorschrijven — maar ik zou haast denken, dat de eischer gelijk heeft.quot; Dan zeggen twee of drie anderen terstond, dat zij er ook zoo over denken, en daarop zijn zij het spoedig eens. Tien minuten over negenen,quot; zeide Perker, op zijn horloge ziende. Het is tijd om te gaan. Proces over het breken eener trouwbelofte — bij zoo iels is hot hof doorgaans hijzonder vol. Gij zoudt wel doen, als gij eene koels hesteldet, mijnheer! of wij zullen vrij laat komen.quot;

Pickwick trok terstond aan de schel, en nadat er eene koets was gehaald, nam hij met Perker en zijne drie vrienden daarin plaats. Sam Weller, Lowten en de blauwe zak volgden in eene cabriolet.

quot;Lowten!quot; zeide Perker, toen zij in de voorzaal van het gerechtshof waren gekomen: quot;breng de vrienden van mijnheer Pickwick naar de sludenten-bank; mijnheer Pickwick zelf zal ik. liever bij mij houden. Dezen weg, mijnheer! dezen weg.quot; Hiermede vatte hij Pickwick bij zijne mouw, en bracht hem naar eene lage bank, vlak onder de lessenaars der pleitende advocaten. Deze bank is ten gemakke der procureurs aldaar geplaatst, die, wanneer zij daar zitten, den eersten advocaat, wanneer zij zulks onder den loop der rechtspleging noodig achten, gemakkelijk iets kunnen toelluisteren. terwijl

253

-ocr page 266-

Samuel Pickwick.

zij tevens, daar deze bank veel lager dan de anderen is, voor de meeste toeschouwers onzichtbaar zijn. Men zit hier natuurlijk met den rug naar de rechtsgeleerden en het gehoor, en niet liet gezicht naar den rechter.quot;

quot;Dat is de getuigenbank, geloof ikzeide Pickwick, en wees naar eene soort van preekstoel met een koperen hek, aan zijne linkerhand.

quot;Ja wel, mijnheer!quot; antwoordde Perker, terwijl hij een aantal papieren uit den blauwen zak haalde, dien Lowten voor zijne voeten had nedergelegd.

quot;En daar zitten de gezworenen, niet waar?quot; zeide Pickwick, terwijl hij naar een paar gesloten banken aan de rechterhand wees.

quot;Ja wel, mijnheer!quot; antwoordde Perker, en nam een snuifje.

Pickwick was te onrustig om te blijven zitten. Hij stond op, en zag om zich heen. Er waren reeds tamelijk veel toeschouwers in de galerij, en niet weinig gepruikte heeren in de banken der rechtsgeleerden, waar men reeds eene tamelijk volledige collectie der verschillende neuzen en bakkebaarden zag, voor welker rijke verscheidenheid de Engelsche advocatenstand met recht beroemd is. De heeren, welke processtukken hadden, droegen zorg die zoo te dragen, dal iedereen ze zien kon, en wreven er zich tusschenbeide mede onder den neus, om de aansehouwers des te beter te doen bemerken, dat zij praktijk hadden. Andere heeren, die geene processtukken bezaten, hadden een dik in perkament gebonden boek onder den arm; en nog anderen, die het aan processtukken en boeken beide ontbrak, staken hunne handen in hunne zakken, en zetten daarbij zulk een diepzinnig gezicht, als zij slechts konden, of liepen onrustig en driftig heen en weder, om daardoor de bewondering en aandacht van oningewijde vreemdelingen gaande te maken. Allen hadden zich, tot groote verwondering van Pickwick, in kleine groepen verdeeld, en praatten onder elkander op de onverschilligste wijze over bet nieuws van den dag — juist alsof er geen proces ophanden was.

Eene buiging van Phunky, die zich in eene bank achter die der pleitende avocaten nederzette, trok de aandacht van Perker; en nauwelijks had hij deze buiging beantwoord, of Sergeant Snuhbin trad binnen, gevolgd door zijn klerk Milliard, half verborgen achter een grooten rooden zak, dien hij voor zijn principaal nederlegde, waarop hij Perker de hand gaf en zich verwijderde. Vervolgens Iraden er nog twee sergeants binnen, en daaronder een met een dikken buik en een rood gezicht, die Sergeant Snubhin vriendelijk toeknikte, en zeide dat het mooi weer was.

quot;Wie is die man met dat roode gezicht, die tegen onzen advocaat knikte, en zeide dat het mooi weer is?quot; fluisterde Pickwick.

quot;Sergeant Buzfuz,quot; antwoordde Perker; quot;de eerste advocaat van onze partij. Die heer achter hem is mijnheer Skimpin, zijn assistent.quot;

Pickwick was juist op het punt, om, met den grootsten afschuw voor zulk eene koelbloedige snoodheid, te vragen, hoe Buzfuz, die immers advocaat van zijne partij was, zich kon vermeten om tegen Snubhin, die immers zijn advocaat was, te zeggen dat hij het mooi weer vond — toen hij hierin verhinderd werd door een algemeen opstaan der heeren van de balie, en het luide geroep van quot;stille!quot; dat de oflieieren van het Hof aanhieven. Hij zag om, en bemerkte, dat deze opschudding door het binnentreden des rechters werd veroorzaakt.

De heer Stareleigh, die, daar de eerste edelachtb. heer rechter wegens ongesteldheid afwezig was, de plaats van dezen bekleedde, was een bijzonder kort manneke, en zoo dik en rond, dat hij geheel en al gezicht en huik scheen te wezen.

286

-ocr page 267-

roor deii rechter.

Hij kwam op twee kromme beentjes binnentrippelen, en nadat hij eene deftige buiging voor de advocaten had gemaakt, en deze met-eene deftige buiging hadden geantwoord, plaatste hij zijne beentjes onder, en zijn driekanten hoed op zijne tafel; en nu kon men niets meer van hem zien, dan een bol rood gezicht met tw ee kleine scheele oogen, en een gedeelte van eene groote, allerkomiekst opgemaakte pruik.

Zoodra hij zich had nedergezet, riep een gerechtsdienaar in de zaal met eene gebiedende stem, quot;stilte!quot; waarop een ander op de galerij met eene toornige stem insgelijks quot;stiltequot; riep, en drie of vier anderen bij dc (leuren hetzelfde bevel op nog knorriger toon herhaalden. Toen dit geschied was, begon een in het zwart gekleed heer, die wat lager dan de rechter gezeten was, de namen der gezworenen op te lezen, en nu bleek het na lang en luid schreeuwen, dat er slechts tien gezworenen waren gecompareerd. Sergeant Buzfuz verzocht daarop, dat men de jury zou aanvullen, en de heer in het zwart preste twee der aanwezigen, welke de bevoegdheid hadden om als gezworenen dienst te doen : het waren een kruidenier en een apotheker.

quot;Antwoordt bij het oplezen van uwe namen, mijne heeren!quot; zeidc de heer in het zwart, quot;opdat ik u den eed kan afnemen. — Richard Upwitch!quot;

quot;Hier!quot; zeide de kruidenier.

quot;Thomas Groflln!quot;

quot;Hier!quot; riep dc apotheker.

quot;Neemt het boek, heeren! — Gij zult volgens recht en geweten___.quot;

quot;Ik moet om verschooning verzoeken,quot; zeide de apotheker, een lang, mager man, met een bleek gezicht: quot;ik hoop, dat het gerechtshof mij zal vrijstellen.quot;

quot;Op welke gronden, mijnheer?quot; vroeg rechter Starelcigh.

quot;Ik heb geen bediende, edelachtbare heer!quot; antwoordde de apotheker.

quot;Dal is buiten mij, mijnheer!quot; hernam dc rechter. quot;Dan moest gij er een huren.quot;

quot;Daar heb ik geen geld voor, edelachtbare heer!quot; zeide de apotheker.

quot;Daar hadt gij voor moeten zorgen, mijnheer!quot; beet de rechter hem toe, terwijl zijn gezicht nog rooder werd ; want rechter Starelcigh was eenigszins oploopend, en kon geene tegenspraak velen.

quot;Ik zou er ook voor zorgen, edelachtbare heer!quot; hernam de apotheker, quot;als mijne zaken zoo goed gingen als zij moesten; maar dat doen zij niet.quot;

quot;Neem mijnheer den eed af,quot; zeide de rechter op een beslissenden toon.

Het formulier van den eed werd nogmaals begonnen; maar de apotheker brak de lezing daarvan wederom af.

quot;Moet ik dan volstrekt den eed afleggen, edelachtbare heer?quot; vroeg hij.

quot;Ja zeker!quot; antwoordde de kleine rechter zeer vinnig.

quot;Goed, edelachtbare heer!quot; zeide de apotheker zeer gelaten. quot;Dan zal er een moord begaan worden, voordat het proces is afgehandeld — anders niet. Laat mij nu maar zweren!quot; Dit gebeurde ook, voordat de rechter weder het vermogen had om te spreken.

2r)7

quot;Ik wilde niets anders zeggen, edelachtbare heer!quot; zeidc de apotheker, terwijl hij zeer bedaard ging zitten, quot;dan dat er niemand in mijn winkel is gebleven dan mijn loopjongen. Hij is een knappe jongen, edelachtbare heer! maar hij heeft nog niet veel versland van medicijnen, en ik weet bij ondervinding, dat hij altijd magnesia met rattenkruit, en senna-stroop met laudanum verwart. Dat wilde ik maar zeggen.quot; JIct deze woorden schikte de apotheker

iquot;

S'M. riCKWÏCK.

-ocr page 268-

Samuel Pickwick.

zich op zijn gemak, zette een zeer tevreden gezicht en scheen zich op het ergste te hehhen voorbereid.

Pickwick beschouwde den langen apotheker met eene huivering van afgrijzen, toen er eene kleine opschudding in de zaal ontstond, en onmiddellijk daarop jufvrouw Bardell binnentrad, die door jufvrouw Cluppins naar het andere einde van de bank, waarop Pickwick zat, werd geleid, en half flauw daarop nederzonk. Achter haar verschenen Dodson en Fogg, die voor deze gelegenheid elk een treurig en medelijdend gezicht hadden gereed gehouden, de eerste met de paraplu, de tweede met de overschoenen van jufvrouw Bardell. Ten laatste trad jufvrouw Sanders binnen, met den jongen heer Bardell aan de hand. Toen jufvrouw Bardell haar zoontje ontwaar werd* deinsde zij terug; maar spoedig bedacht zij zich, en omhelsde haar lieveling met uitgelaten teederheid; daarop verzonk de goede vrouw weder in een toestand van stompzinnige verdooving, en verzocht dat men haar toch eens zeggen zou waar zij was. Tot antwoord op deze vraag keerden de jufvrouwen Cluppins en Sanders hare hooiden om, en begonnen te schreien, terwijl ('e heeren Dodson en Fogg de eischeres smeekten om toch bedaard te blijven. i'!'.

Buzfuz wreef zijne oogen met een grooten witten zakdoek, en wierp veelbeteekenenden blik naar de jury, terwijl de rechter zichtbaar ontroe^'quot;' en verscheidene aansehouwers hunne aandoeningen door een drogen ki lr 1-I te kennen gaven, en te gelijk zochten te verbergen.

quot;Dat hebben zij waarlijk schrander bedacht,quot; fluisterde Perker Pickwf k toe. quot;Die Dodson en Fogg zijn toch bazen. Zij hebben er uitmuntend -den slag van, om effect te maken.quot;

Terwijl Perker sprak, en jufvrouw Bardell langzaam weder bijkwam, nam jufvrouw Cluppins den jongen heer Bardell bij de hand, en nadat zij zorgvuldig had nagezien of zijn buisje behoorlijk was toegeknoopt, plaatste zij hem op een paar schreden afstands, vlak voor zijne moeder, zoodat hij niet missen kon de aandacht en het mededoogen zoowel van den rechter a's van de gezworenen op te wekken. Dit gebeurde echter niet zonder een heftigen tegenstand en vele tranen van den jongen heer zeiven, die waarschijnlijk vreesde, dat deze ceremonie slechts eene voorbereiding was, om hem oogenblikkelijk te laten ter dood brengen , of ten minste voor zijn gcheele leven gevangen Ie zetten.

quot;Bardell contra Pickwick!quot; riep de heer in het zwart, nadat hij op de lijst had gezien.

quot;Ik ben de advocaat der eischeres, edelachtbare heer!quot; zeide Buzfuz.

quot;Wie is uw assistent, collega Buzfuz?quot; vroeg de rechter. Skimpin maakte eene buiging, ten teeken dat hij de man was.

quot;Ik ben voor den gedaagde hier verschcnen, edelachtbare heer!quot; zeide Snubbin.

quot;Hebt gij een assistent, collega Snubbin?quot; vroeg de rechter.

quot;Mijnheer Pliunky, edelachthare heer!quot;

quot;Phunky,quot; herhaalde de rechter, terwijl hij de namen der advocaten op-teekende. quot;Ik heb het immers wel ? Ik heb nog nooit het genoegen gehad om den naam van mijnheer te hooren.quot;

Pliunky maakte eene diepe buiging, terwijl hij rood werd tot in het wit van zijne oogen, en een gezicht trachtte te zetten, alsof hij niet wist, dat iedereen hem aankeek; eene poging, welke nog nooit iemand gelukt is, en naar alle waarschijnlijkheid nooit iemand gelukken zal.

„(la voort!quot; zeide de rechter.

-m

-ocr page 269-

De zaak voor de ewcheres toordt voorgedragen.

Nu weergalmde nogmaals het quot;stille!quot; en daarop nam Skimpin het woord, om den gezworenen een denkbeeld van de zaak te geven. Dit denkbeeld moet echter zeer flauw zijn geweest; want Skimpin vond goed alle bijzonderheden , die hem bekend waren, voor zich zclven te houden, en toen hij, na verloop van twee of drie minuten, ophield met spreken, waren de gezworenen nog omtrent even wijs als in het begin.

Vervolgens stond Buzfuz op, met al de statigheid, welke door den ernsti-gen aard der zaak gevorderd werd; en nadat hij een oogenblik met de beeren Dodson en Fogg gefluisterd, zijn tabbaard opgehaald en zijne pruik recht sizcl had, richtte hij tot de gezworenen het woord.

Hij begon met te zeggen, dat hem in den geheelen loop zijner praktijk — van het eerste oogenblik af, dat hij zich aan de studie en beoefening der rechtsgeleerdheid had toegewijd — geene zaak was voorgekomen, welke hem zulk eene diepe ontroering had doen ontwaren, of hem zulk een innig besef ha 1 ingeboezemd van de zware verantwoordelijkheid, welke hij op zich had g iden, — eene verantwoordelijkheid, moest hij zeggen, tegen welker zwaarte ■ krachten niet bestand zouden zijn, indien hij zich niet ondersteund ge-de door de stellige overtuiging, dat de zaak van waarheid en recht, of, andere woorden, dat de zaak van zijne beleedigde, mishandelde en on-rukte cliënte, zou zegepralen door de uitspraak van het twaalftal edele e. -chrandere mannen, welke hij thans in die bank voor zich zag.

iJe advocaten beginnen altijd op deze manier, dewijl zij zich daardoor op een goeden voet met de gezworenen plaatsen, die zich gestreeld gevoelen door de gedachte, dat men hen voor zulke knappe lieden houdt. Ook ditmaal maakte deze aanspraak een zichtbaren indruk, en verscheidene gezworenen begonnen aanteekeningen te maken.

quot;Gij hebt van mijn geleerden vriend gehoord, mijne beeren!quot; vervolgde Buzfuz, ofschoon hij zeer wel wist, dat zijn geleerde vriend eigenlijk niets gezegd had, quot;gij hebt van mijn geleerden vriend gehoord, dat de eischeres vergoeding vraagt voor het verbreken eener trouwbelofte, en de schadevergoeding op vijftienhonderd pond begroot wordt. Maar gij hebt van mijn geleerden vriend, die zich tot de algemeene opgaaf der daadzaken bepaalde, de bijzondere omstandigheden niet gehoord. Ik zal u deze omstandigheden voordragen, mijne beeren! — niet alleen voordragen, maar ook door de verklaring eener boven alle verdenking verheven getuige bewijzen.

quot;De eischeres, mijne beeren!quot; vervolgde Buzfuz, met eene zachte en treurige stem, quot;is eene weduwe —ja, mijne beeren, eene weduwe! Wijlen mijnheer Bardell is, nadat hij jaren lang de achting en het vertrouwen van zijn vorst, als ontvanger van deszelfs koninklijke inkomsten, had genoten, zacht ontslapen, om elders die rust en dien vrede te zoeken, welke het tolkantoor nimmer kan opleveren.quot;

Bij deze aandoenlijke beschrijving van het overlijden van mijnheer Bardell, die in eene kroeg door een slag met eene bierkruik een gat in het hoofd had gekregen, en aan de gevolgen daarvan gestorven was, begon de stem van den spreker te beven, en met diepe ontroering vervolgde hij:

quot;Eenigen tijd vóór zijn sterven had zijne gade hem een pand hunner liefde — een knaapje — geschonken. Met dit knaapje, het eenig aandenken van den dierbaren overledene, verwijderde jufvrouw Bardell zich van de wereld, en verborg zich in de stille afzondering van Goswell-street; en hier plaatste zij voor het vanster van hare benedenvoorkamer een geschrevene aankondi-

2S9

-ocr page 270-

Samuel Fie kwiek.

ging. aldus luidende: quot;Gemeubileerde kamers voor een ongetrouwd heer te huur.quot; Hier zweeg de spreker een oogenblik stil, terwijl verscheidene gezworenen de bewoordingen van het bijgebrachte document opteekenden.

quot;Er staat geen datum op; nietwaar, mijnheer?quot; vroeg een der gezworenen.

quot;Neen, mijnheer!quot; antwoordde Buzl'uz; quot;maar ik kan met volle overtuiging zeggen, dat het nu juist drie jaar geleden voor bet venster der benedenvoorkamer van de eiscberes werd geplaatst. Ik gevoel mij verplicht de aandncht der gezworenen op de bewoordingen van dit document te vestigen: quot;Gemeubileerde kamers vooreen ongetrouwd beer!quot; Jufvrouw Bardell's denkbeelden van bet andere geslacht, mijne heeren! waren uit eene langdurige beschouwing der uitmunlcndc eigenschappen van haar verloren echtgenoot voortgesproten. Zij kende gecne vrees — geen wantrouwen — gcene acb-terdocht: zij was vol argelooze gerustheid en vertrouwen. quot;Mijn Bardell,quot; zeide de weduwe, „mijn Bardell was een man van eer— mijn Bardell was een man van zijn woord — mijn Bardell was geen verrader — mijn Bardell was ook eens een ongetrouwd lieer; van ongetrouwde heeren heb ik hulp, ondersteuning en troost te wachten; in ongetrouwde heeren zal ik bestendig iets vinden, dal mij herinnert wat mijn Bardell was, toen bij mijn jeugdig hart wist in te nemen; aan ongetrouw de heeren zal ik derhalve mijne kamers verhuren.quot; Door deze treffende en aandoenlijke gedachten geleid, — gedreven door aandoeningen , welke onder de edelste behooren, waarvoor onze onvolmaakte natuur vatbaar is, — droogde de eenzame, treurende weduwe bare tranen, meubileerde bare kamers op de eerste verdieping, drukte haar knaapje aan hare moederlijke borst, en plaatste de aankondiging voor bet venster barer benedenvoorkamer. Bleef die aankondiging daar lang? Neen! De slang loerde reeds op baar prooi — de lont brandde reeds — de mijn was reeds gegraven — de boosheid was reeds aan bet werk. Eer drie dagen — slechls drie dagen, mijne heeren! — verloopen waren, kwam er een schepsel op twee beenen — dat naar den uiterlijken schijn een man, geen gedrocht, geleek, en klopte aan de huisdeur van jufvrouw Bardell. Hij deed navraag, huurde de kamers en betrok die reeds den volgenden dag. Die man was Pickwick — Pickwick, de gedaagde.quot;

De spreker, die zicli bloedrood bad geschreeuwd, zweeg hier een oogenblik stil om adem te halen. Deze stilte deed rechter Stareleigh wakker worden, die terstond met eene pen zonder inkt iels opschreef, en een zeer bedenkelijk gezicht zette, om de gezworenen in de verbeelding te brengen, dat hij mei geslotene oogen zeer diepzinnig had nagedacht. Buzl'uz vervolgde;

quot;Van dezen Pickwick zal ik slechls weinig zeggen, liet onderwerp is niel zeer uitlokkend; en ik, mijne heeren! ben de man niet, en ook gij, mijne heeren! zijt de mannen niet, om met genoegen te verwijlen bij een looneel van gruwzame hardvochtigheid en stelselmatige schurkerij.quot;

Pickwick, die reeds eene poos op brandnetels had gezeten, vloog thans op, alsof hij een plotselingen aandrang gevoelde, om den redenaar, ten aanzien van bet gebeele Hof, op het lijf te vallen. Perker hield hem echter tegen, en nu luisterde hij naar het vervolg der redevoering met een blik van verontwaarding, welke met de opgetogenheid der jufvrouwen Cluppins en Sanders een bijzonder sterk contrast vormde.

quot;Ik zeg stelselmatige schurkerij, mijne heeren!quot; zeide Buzl'uz, terwijl hij zich zeer in het oog loopend tot Pickwick wendde, quot;en indien Pickwick, de gedaagde, hier aanwezig mocht zijn, gelijk men mij gezegd heeft dat bet

260

-ocr page 271-

Voortzetting van het voorgaande.

geval is, moet ik liem zeggen, dat het welvoegelijker zou zijn geweest, en ■lij meer verstand en minder onbeschaamdheid zou getoond hchben, indien hij weggebleven was. ik moet hem zeggen, mijne heeren! dat alle teekenen van ongenoegen of bevreemding, welke hij zich in dit gerechtshof mocht veroorloven, u niet zullen misleiden; dat gij wel weet, waarvoor zulke teckencn ie houden zijn; en verder moet ik hem zeggen, mijne heeren! gelijk de edelachtbare heer rechter u zeggen zal, dat een bedienaar des rechts zich, bij de vervulling van zijn plicht, door geene dreigende blikken of gebaren laat verschrikken of tof zwijgen brengen; en dat elke poging, om zulks te doen , op hel hoofd van hem, die dit wagen durft, zal te huis komen, hij moge eischer of gedaagde zijn, hij moge Pickwick, of Brown, of Stiles, of Thompson heelen.quot;

Deze kleine uitweiding had natuurlijk hel bedoelde uitwerksel, om aller oogen op Pickwick te vestigen. Buzfuz daalde langzamerhand af van de hoogte zijner edele verontwaardiging, en vervolgde op een bedaarder loon :

quot;Ik zal u bewijzen, mijne heeren! dat Pickwick twee jaren lang, zonder eenige tusschenpoozen, in het huis van jufvrouw Burdcll is blijven wonen. Ik zal u bewijzen, dat jufvrouw Bardell, dien geheelen tijd lang, hem oppaste, bediende, zijn eten klaarmaakte, zijn linnen uitzocht, wanneer de wasch-vrouw het kwam halen, het verstelde, het opmaakte als het terugkwam, en, in één woord, zijn volle vertrouwen genoot. Ik zal u bewijzen, dat hij haar zoontje dikwijls geschenken gaf, en door cene getuige, wier verklaring mijn geleerde vriend onmogelijk zal kunnen tegenspreken of verzwakken, doen bevestigen, dat Pickwick het knaapje eens vriendelijk in de wangen kneep, en hem vroeg of hij nog wel alikassen had, welke, naar ik vernomen heb, aene bijzondere soort van knikkers zijn, — en dat Pickwick zich vervolgens van deze merkwaardige uitdrukkingen bediende: quot;Hoe zou het u aanstaan, als gij weer eens een vader kreegt?quot; — Ik zal u verder bewijzen, mijne liceren ! dat Pickwick, omstreeks een jaar geleden, eensklaps uithuiziger begon te worden, en voor langen tijd uit de stad ging, als ware hij voornemens langzamerhand zijn omgang met de eischeres af te breken; maar tevens zal ik u doen zien, dat zijn besluit toen nog niet vast genoeg stond, of dat zijn beter gevoel — indien hij het bezit — hem overwon, of dat de deugden en talenten der eischeres liem zijn laaghartig voornemen deden vergelen; want ik zal u duidelijk bew ijzen, dat hij, bij zekere gelegenheid, toen hij weder in de stad was gekomen, haar een onbewimpeld huwelijksvoorstel heeft gedaan, iiocwel hij voorafhad zorg gedragen, dal er bij deze plechtige verloving geene getuigen tegenwoordig waren. Deze omstandigheid zal ik boven allen twijfel verheffen, door de getuigenis — do ongewillige, zeer ongewillige getuigenis, mijne heeren! — van drie zijner vrienden, welke op dien ochtend gezien iiebben, dat hij de eischeres in zijne armen hield gesloten, en door vriendelijke woorden en liefkozingen hare ontroering trachtte te doen bedaren.quot;

I'it gedeelte der redevoering had een zichtbaren indruk op hel gehoor gemaakt. De redenaar haalde twee stukjes papier te voorschijn, en vervolgde:

quot;En nu, mijne heeren! nog slechts een enkel woord. De partijen hebben briefwisseling gehouden. Er zijn nog twee brieven voorhanden, onloochenbaar door de hand van den gedaagde geschreven, en die meer zeggen dan geheele hoekdeelen zouden kunnen doen. In deze brieven ziel men het geheele karakter van den man blootgelegd. Het zijn geene openhartige, vurige ontboezemingen van hartslochtelijk gevoel; integendeel, hel zijn bedekte, geheimzinnige wenken, maar uit wier met sluwe dubbelzinnigheid gekozene bewoordingen ge .

-ocr page 272-

Samuel Pickwick.

lukkig veel mcer is op te maken, dan wanneer zij de teederste beluigingen en verklaringen behelsden. Deze brieven moeten met een nauwlettend, achterdochtig oog onderzocht worden; want blijkbaar had Pickwick reeds toen hij ze schreef het oogmerk, om een derden, wien zij toevallig in handen mochten komen, te misleiden en te blinddoeken. De eerste luidt aldus; quot;Garraway, twaalf uur. — Lieve jufvrouw B. — Cotelelten en tomata-saus. — De uwe, Pickwick.quot; — Wal beteekent dit, mijne heeren! Cotelelten en tomata-saus. De uwe, Pickwick. Cotelelten! Barmhartige hemel! En tomata-saus! Mijne heeren! moet het geluk en de zielsrust cener deugdzame en argclooze vrouw door zulke armzalige kunstgrepen verstoord worden ? — Het tweede briefje beeft gcene dagteckening. — quot;Lieve jufvrouw B. Ik zal niet voor morgen tehuis komen. Langzame wagen.quot; En dan volgt dit opmerkelijke gezegde: quot;Over de beddepau behoeft gij niet ongerust te zijn.quot; Debcddepan! Ik vraag u, mijne heeren! wie was ooit ongerust over eene beddepan? Wanneer werd iemands gemoedsrust door eene beddepan gestoord? Waarom zegt hij zoo uitdrukkelijk, dal jufvrouw Bardell niet ongerust behoeft te zijn over die beddepan, zoo dit niet, waaraan ik niet twijfel, eene bedekte uildrukking is om een verborgen gloed te kennen te geven — of eene spreekwijze, om eene vroeger gedane belofte aan te duiden, waarschijnlijk overeenkomstig eene afspraak lol geheime briefwisseling, waarmede Pickwick ten oogmerk had om haar ongehinderd te kunnen verlaten, maar waarvan ik geenc nadere verklaring kan geven. En wat beteekent dal quot;langzame wagen ?quot; Ik weet niels anders dan dal Pickwick daarmede zich zelven bedoelt; en niet zonder reden geeft hij zich dien naam, want dat hij zulk een langzame wagen geweest is, daarin ligt zijne schuld; maar ik twijfel niet, mijne heeren! of hij zal tot zijne schade ondervinden, dal hij beter zou gedaan hebben, indien hij zijne wielen had gesmeerd.quot;

De redenaar zweeg hier een oogenblik, om te zien of de gezworenen om zijne grap zouden lachen; maar toen niemand er eenige aardigheid in scheen te vinden, behalve een groenteverkooper, die misschien op dit punt bijzonder prikkelbaar was, dewijl hij dien morgen juist de wielen van zijne kar gesmeerd had, achtte Buzfuz hel raadzaam, eerst nog wal aandoenlijks te zeggen, voordal hij zijne rede besloot.

quot;Maar genoeg hiervan, mijne heeren !quot; zeide hij. quot;Het is moeilijk te schertsen, wanneer hel hart van weedom wegkrimpl. De hoop en vooruitzichten mijner cliënte zijn verwoest en vernietigd. Zij heeft geen bordje aangeslagen — en toch is zij zonder commensaal. Ongetrouwde heeren , die haar juist zouden ■ passen, gaan voorbij, maar vinden geene uilnoodiging om hare kamers te ; huren. In hare woning beerscht eene akelige slille; zelfs de stem van haar zoontje zwijgt; hij vergeet zijn spel, wanneer hij zijne moeder ziel weenen; hij denkt niet meer om alikassen of knikkers. Maar Pickwick, mijne heeren! Pickwick, de meedoogenlooze verwoester dezer huiselijke oase in de woestijn van Goswell-street, — Pickwick, die de bron van geluk heeft verstopt, — Pickwick, met zijne verraderlijke tomata-saus en beddepan, — Pickwick verheft nog met stoute onbeschaamdheid hel hoofd, en beschouwl, zonder een zucht te slaken, de ellende, welke hij heeft aangericht. Eene schadevergoeding, mijne heeren ! — eene zware schadevergoeding is de eenige straf, welke gij hem kunt opleggen, — de eenige voldoening, welke gij de rampzalige eischeres kunt toewijzen. En zulk eene schadevergoeding verwacht zij thans van de edele, rechtschapene, grootmoedige, rechtvaardige, schrandere en me-

262

-ocr page 273-

ins als getuige.

2C5

Jufvrouw

dclijdendc gezworenen, hare beschaafde landgenooten.quot; Na dit welsprekende slot zijner rede zette Sergeant Buzfuz zich neder, terwijl rechter Starelcigh wakker werd.

quot;Roep Elisabeth Cluppins!quot; zeidc Buzfuz, na een oogenblik rust weder opstaande.

De naastbijstaande deurwaarder riep: quot;Elisabeth Tuppins!quot; de tweede, een weinig verder, veranderde dezen naam in Elizabeth Jupkins; en de derde, bij de deur, schreeuwde zoo hard hij kon: quot;Elisabeth Muffins!quot;

Intusschen was jufvrouw Cluppins, met bijstand der heeren Dodson en Fogg, in de getuigenbank geklommen, de jufvrouwen Bardell en Sanders bleven onder aan de trap gereed staan, ombaar, zoo het noodig was, met eau de Cologne en spiritus bij te springen.

quot;Wees bedaard, jufvrouw Cluppins!quot; zeide Buzfuz; en het natuurlijk gevolg dezer aanmaning was, dat zij oogenblikkelijk nog veel harder begon te snikken, en er zich zeer onrustbarende teekenen vertoonden, dat zij op het punt was om flauw te vallen.

quot;Bedenk u eens, jufvrouw Cluppins!quot; zeide Buzfuz, na eenige onverschillige vragen, quot;of gij niet op zekeren morgen in de achterkamer van jufvrouw Bardell zijt geweest, terwijl uwe vriendin de kamer van mijnheer Pickwick stofte.quot;

quot;.la wel,quot; antwoordde jufvrouw Cluppins; quot;dat weet ik nog wel.quot;

quot;Die kamer was vlak achter de kamer van mijnheer Pickwick, niet waar?quot;

quot;Ja wel, mijnheer!quot; was het antwoord.

quot;Wat deedt gij in die achterkamer, jufvrouw?quot; viel rechter Stareleigh hier op in.

quot;Edelachtbare heer en heeren van de j u r y!quot; antwoordde juivrouw Cluppins; quot;ik wil u niet bedriegen.quot;

quot;Dat zou ik u ook niet raden, jufvrouw!quot; zeide de rechter.

quot;Ik was daar,quot; hernam jufvrouw Cluppins, quot;buiten welen van jufvrouw Bardell. Ik was met mijn mandje uitgegaan om drie pond aardappelen le halen, en die kostten toen twee en een halve penny, toen ik zag dat de deur van jufvrouw Bardell op een kier stond....quot;

quot;Op w at ?quot; riep de rechter uit.

quot;Gedeeltelijk openstond, edelachtbare heer!quot; zeide Snubbin.

quot;Zij zeide op een kier,quot; hernam de rechter met een wantrouwenden blik.

quot;Dat is hetzelfde, edelachtbare heer!quot; zeide Snubbin. De rechter scheen zeer te twijfelen, en zeide dat hij het zou aanteekenen; en daarop vervolgde jufvrouw Cluppins:

quot;Ik ging naar binnen, mijnheer! om eens even goeden morgen te wenschen, en toen ik jufvrouw Bardell niet beneden vond, ging ik de trap op, en zoo kwam ik in de achterkamer, en toen hoorde ik stemmen in de voorkamer, en .. .

quot;En toen hebt gij geluisterd, niet waar, jufvrouw?quot; zeide Buzfuz.

quot;Ik vraag wel excuus, mijnheerlquot; zeide jufvrouw Cluppins. quot;Voor zoo iets zou ik mij veel te goed rekenen. De stemmen w aren zoo hard, mijnheer! dat ik ze wel hooren moest, of ik wilde of niet.quot;

quot;Nu goed, jufvrouw Cluppins! Gij hebt alzoo niet geluisterd, maar toch verstaan wat er gezegd werd. Behoorde een van die stemmen aan mijnheer Pickwick?quot;

quot;Ja, mijnheer!quot;

-ocr page 274-

Samuel Pickwick.

quot;En nu verhaalde jufvrouw Cluppins zeer langzaam, en tot antwoord op eene menigte vragen, het gesprek tusschen Pickwick en jufvrouw Bardell, met welks inhoud de lezer reeds bekend is.

De gezworenen schenen nu kwaad vermoeden te krijgen, en Buzfuz zette zich neder. De gezichten der leden van de jury werden zeer bedenkelijk, toen Snubbin zeide, dal hij de getuige geene vragen had te doen, en dat zijn cliënt hem gemachtigd had om te verklaren, dat het verhaal van jufvrouw Cluppins over hel geheel waarheid behelsde.

Nu het ijs eens gebroken was, scheen jufvrouw Cluppins deze gelegenheid voor zeer geschikt te houden, om een kort verslag van hare eigene huiselijke oinstandigheden te geven. Zij begon met het Hof te onderrichten, dat zij eene moeder van acht kinderen was, en hoop koesterde om haar echtgenoot over een maand of zes met een negende te verblijden. Haar belangwekkend verhaal werd echter door den ongeduldigen rechter afgebroken, die zich over hare spraakzaamheid zoo driftig maakte, dat hij bevel gaf om haar, zoowel als juf-vrouw Sanders, uit de zaal te verwijderen; waarop de dames 'op eene zeer beleefde manier door Jackson werden uitgeleid.

quot;Nathaniel Winkle!quot; riep Skimpin.

quot;Hier!quot; antwoordde eene flauwe stem. Winkle klom op de bank der ge- [ tuigen, en nadat hij don eed had afgelegd, maakte hij eene zeer eerbiedige buiging voor den rechter.

quot;Zie niet naar mij, mijnheer!quot; zeide de rechter vinnig, tot antwoord op-dezen beleefden groet. quot;Zie naar de jury.quot; !

Winkle gehoorzaamde, en wendde zich naar den kant, waar hij dacht dat de jury wezen zou; want zijne ontroering en verlegenheid waren zoo groot, \ dat iets te zien eene volslagene onmogelijkheid voor hein was.

Daarop werd hij ondervraagd door Skimpin, zijnde een veelbelovend jong advocaat van twee of drie en veertig jaren, die natuurlijk zijn best deed om een getuige, van wien iedereen wist, dat hij gunstig voor de tegenpartij gestemd was, van zijn stuk te brengen.

quot;Nu, mijnheer!quot; zeide Skimpin: quot;zoudt gij nu wel zoo goed willen zijn, om den edelachtbaren heer rechter en de heeren van de j u r y te zeggen hoe gij heet?quot; Hij boog zijn hoofd op zijde, om scherp op het antwoord te letten, en wierp de jury een blik toe, waarmede hij scheen te willen zeggen, dat men van de getuige niets dan leugens had te verwachten, en hij waarschijnlijk zou beginnen met een valschen naam op te geven.

quot;Winkle,quot; was het antwoord.

quot;Hoe is uw voornaam, mijnheer ?quot; vroeg de kleine rechter netelig.

quot;Nathaniel, mijnheer !quot;

quot;Zoo, Daniël. Geen anderen naam ?quot;

quot;Nathaniel, mijnheer! — edelachtbare heer wil ik zeggen.quot;

quot;Nathaniel Daniël? — of Daniël Nathaniel?quot;

quot;Neen, edelachtbare heer! enkel Nathaniël — ik heet geen Daniël.quot;

quot;Waarom zegt gij dan eerst, dat gij Daniël heet, mijheer?quot; vroeg de rechter.

quot;Dat heb ik niet gezegd, edelachtbare heer!quot; antwoordde Winkle.

quot;Dat hebt gij wel, mijnheer!quot; zeide de rechter met een zeer gramstorig gezicht. quot;Hoe zou ik Daniël hebben kunnen opschrijven, als gij het niet gezegd hadt, mijnheer?quot;

Tegen dit argument was natuurlijk niets in te brengen.

quot;Mijnbeer Winkle heeft geen al te best geheugen, edelachtbare heer!

-ocr page 275-

Be heer Winkle als getuige.

zeidc Skirapin, nogmaals een blik naar de j u r y werpende ; quot;maar ik denk, dat wij het wel wat voor hem zullen opfrisschen, voordat wij met hem gedaan hebben.quot;

quot;Ik zou u raden voorziehtig te zijn, mijnheer!quot; zeide de rechter, meteen onheilspellenden blik op den getuige.

De arme Winkle maakte eene buiging, en trachtte ecu onbekommerd gezicht te zetten, hetgeen, in zijne tegenwoordige benauwdheid, hem volmaakt bet voorkomen gaf van een betrapten zakkenroller.

quot;Nu, mijnheer Winkle!quot; zeide Skimpin: „luister nu eens naar mij, als liet u belielt, en veroorloof mij, tol uw eigen bestwil, u aan te raden om de waarschuwing van den edelachtbaren heer rechter in acht te nemen, en voorzichtig Ie zijn. Gij zijt, geloof ik, een bijzonder vriend van mijnheer Pickwick, den gedaagde. Is dat niet zoo?quot;

quot;Dat ik mijnheer Pickwick heb gekend, zal nu omtrent...

quot;Als ik u verzoeken mag, mijnheer Winkle! tracht de vraag niet te ontduiken. Zijt gij een bijzonder vriend van den gedaagde, of niet?quot;

quot;Ik wilde juist zeggen, dal...quot;

quot;Wilt gij mijne vraag bcanlwoorden, of niet , mijnheer?quot;

quot;Indien gij niet antwoordt, zal ik u in hechtenis laten nemen, mijnheer!quot; snauwde de kleine rechter.

quot;Komaan, mijnheer!quot; zeide Skimpin. quot;Ja of neen, als 't u belieft!quot;

quot;Ja,quot; zeide Winkle.

quot;En waarom hebt gij mij dat niet dadelijk gezegd, mijnheer ? Misschien kent gij de eischeres ook wel — zeg, mijnheer Winkle!quot;

quot;Ik ken haar niet — ik heb haar wel gezien.quot;

quot;Zoo! Gij kent haar niet, en gij hebt haar wel gezien. Zoudt gij wel zoo goed willen zijn te zeggen, hoe gij dat meent, mijnheer Winkle?quot;

quot;Ik meen, dat ik geen gemeenzame bekende van haar ben, maar baai-wel eens gezien heb, als ik mijnheer Pickwick kwam bezoeken.quot;

quot;Hoe dikwijls hebt gij haar gezien, mijnheer?quot;

quot;Hoe dikwijls?quot;

quot;Ja, mijnheer Winkle! Hoe dikwijls ? Als gij zulks verlangt, wil ik wel twaalfmaal voor u herhalen wat ik vraag.quot; Hierbij zette de geleerde heer zijne handen in zijne zijden, en keek mei een wantrouwenden glimlach naar de gezworenen.

Deze vraag gaf aanleiding tot eene reeks van in dergelijke gevallen zeer gewone brutaliteiten. Eerst zeide Winkle, dat hij niet wist iioevcle malen hij jufvrouw Bardell gezien had. Daarop werd hem gevraagd, of hij haar twintig maal had gezien, waarop hij antwoordde: quot;Ja, wel meermalen.quot; En nu vroeg men, of hij haar dan w el honderdmaal had gezien , — of hij zweren kon, dat het meer dan vijftigmaal was geweest, — of hij niet wist, dal hij haar len minste vijf en zeventig malen had gezien, en zoo voorts; het slot van dal alles was, dat bij gewaarschuwd werd om voortaan bedachtzamer te zijn en op te lellen wat bij deed. Toen de getuige op deze wijze geheel van zijn stuk was gebracht, werd het verhoor aldus voortgezet:

quot;Herinnert gij u ook, mijnheer Winkle! dat gij den gedaagde op zijne kamers in Go s we U-s tree t hebt bezocht, op zekeren bijzonderen morgen, in de maand Juli van het verleden jaar?quot;

quot;Ja wel.quot;

quot;Hadt gij toen niet twee vrienden bij u, die Tunman en Stockwall heeten?quot;

quot;Ja.quot; J ' i

263

-ocr page 276-

Samuel Pickwick.

quot;Zijn zij hier?quot;

quot;Ja. Zij.. .begon Winkle, zich met een angslvalligen blik naar de plek keerende, waar zijne vrienden stonden.

quot;Zie naar mij, als 't u belieft, mijnheer Winkle! en niet naar uwe vrienden zeide Skimpin, nogmaals de gezworenen een veelbeteekenenden blik toewerpende. quot;Zij moeten zeggen w al zij weten, zonder eerst met u af te spreken, indien dit niet reeds gebeurd is.quot; Hier zag hij nog eens naar de jury. quot;Zeg nu, mijnheer! wat zaagt gij, toen gij dien morgen de kamer van den gedaagde binnenkwaamt ? Kom er maar mede voor den dag, mijnheer! Hel moet toch vroeger of later uitkomen.quot;

quot;Mijnheer Pickwick, de gedaagde, hield de eischercs in zijne armen, met zijne handen om haar midden,quot; antwoordde Winkle aarzelend; quot;en de eische-res scheen flauw te wezen.quot;

quot;Hebt gij toen den gedaagde iets hooren zeggen?quot;

quot;Ik hoorde hem tegen jufvrouw Bardell zeggen quot;goede vrouw,quot; en haar verzoeken om bedaard te zijn, want wat men wel denken zou, als er iemand I kwam, of iets dergelijks.quot;

I quot;Nu heb ik u nog slechts écne vraag te doen, mijnheer Winkle! en verzoek u daarbij aan de waarschuwing van den edelachtbaren heer rechter te denken. Zoudt gij kunnen zweren, dat Pickwick, de gedaagde, bij die gelegenheid niet zeide : quot;Lieve jufvrouw Bardell! wees toch hedaard; gij zult immers mijne vrouw worden,quot; of iets dergelijks ?quot;

quot;Ik — ik heb dat niet verstaan,quot; zeide Winkle, vol verbazing over deze aanvulling van zijn gezegde. quot;Ik w as op de trap, en kon hem niet duidelijk hooren; maar ik geloof....quot;

quot;De heeren van de jury behoeven niet te weten wat gij gelooft,quot; viel Skimpin hem in de rede. quot;Gij waart dus op de trap, en kondt niet dui-: delijk hooren; maar gij wilt niet zweren, dat Pickwick deze woorden niet | gebezigd heeft ? Is hel niet zoo ? Of wilt gij er op zweren ?quot;

quot;Neen, neen!quot; antwoordde Winkle; en Skimpin zette zich met een zege-i pralenden blik neder.

De zaak van den goeden Piekw ick had thans zulk een verdacht voorkomen i gekregen, dat Phunky begreep zijn best te moeten doen om den gedaagde i in een eenigszins voordeeliger licht te plaatsen. Hij stond derhalve op, om op zijne beurt Winkle te ondervragen, in de hoop, dat hij dezen iets van belang zou doen zoggen. Of hem dit gelukte, zal spoedig blijken.

quot;Ik geloof, mijnheer Winkle,quot; zeide Phunky, quot;dat mijnheer Pickwick niet jong meer is?quot;

quot;Wel neen,quot; antwoordde Winkle; quot;hij is oud genoeg om mijn vader te wezen.quot;

quot;Gij hebt mijn geleerden vriend gezegd, dat gij mijnheer Pickwick lang gekend hebt. Hadt gij ooit reden om te denken of te vermoeden, dat hij zou ' gaan trouwen ?quot;

quot;Neen, volstrekt niet,quot; antwoordde Winkle, zoo haWtig, dat Phunky wel zou gedaan hebben, indien hij hem terstond had laten heengaan. Advocaten zeggen, dat er twee soorten van slechte getuigen zijn: onwillige en al te gewillige. Het was het lot van Winkle, van het eene uiterste in het andere te vallen.

quot;Ik moet nog verder gaan, mijnheer Winkle!quot; zeide Phunky, .met de uiterste beleefdheid. quot;Hebt gij in het gedrag en de handelwijze vau mijnheer

266

-ocr page 277-

Verzwarende verklaring^ van den heer Winkle.

Pickwick jegens de andere sekse ooit iets gezien, dat u kon doen vermoeden, dat hij, in welk geval ook, aan een huwelijk dacht?quot;

quot;Neen, volstrekt niet,quot; antwoordde Winkle.

quot;Was zijn gedrag, ten opzichte van vrouwen, altijd dat van een man, die, nu op zekere jaren gekomen zijnde, zich vergenoegt met zijne bezigheden en vermaken, en met vrouwen eveneens omgaat, als een vader met zijne dochters zou omgaan?quot;

quot;Ongetwijfeld,quot; antwoordde Winkle in de volheid van zijn hart. quot;Ik meen — ja — ja zeker.quot;

quot;Gij hebt in zijn gedrag jegens jufvrouw Bardell of eenige andere vrouw nooit iets bespeurd, dat u verdacht voorkwam ?quot; zeide Phunky, zich gereed makende om te gaan zitten, want Sergeant Snubbin wenkte hem.

quot;Ne — neen,quot; antwoordde Winkle; quot;een enkel geval uitgezonderd; maar ik twijfel niet, of dat zou gemakkelijk op te helderen zijn.quot;

Dit noodlottige antwoord zou Winkle niet ontvallen zijn, indien de ongelukkige Phunky was gaan zitten toen Snubbin hem wenkte, of indien Buzfuz zich terstond tegen het onregelmatig verhoor van Bliunky had ■■erzet; hetgeen hij echter met voordacht niet had gedaan, daar hij zag boo Winkle zich overijlde, en hoopte, dat hij iets zeggen zou, hetwelk hem voordeelig zou kunnen wezen. Zoodra dc woorden Winkle's lippen ontsnapt waren, zette Phunky zich neder; en Snubbin riep Winkle tamelijk driftig toe, dat hij kon heengaan, hetgeen deze terstond wilde doen , toen Buzfuz hem tegenhield.

quot;Wacht een oogenblik, mijnheer Winkle!quot; zeide Buzfuz.

quot;Zou de edelachtbare beer rechter de goedheid willen hebben den getuige te vragen, waarin dat enkele geval bestond, dat hem in het gedrag van dien heer, die oud genoeg is om zijn vader te wezen, verdacht voorkwam ?quot;

quot;Gij hoort wat de geleerde heer zegt, mijnheer!quot; zeide de rechter, zich tot den doodelijk ontstelden Winkle keerende. quot;Waarin bestond dip verdachte omstandigheid?quot;

quot;Edelachtbare heer!quot; zeide Winkle, bevende van angst, quot;ik wilde er liever van zwijgen.quot;

quot;Dat geloof ik wel,quot; hernam de rechter; quot;maar gij moet het zeggen.quot;

Onder de diepe stilte van alle aanwezigen, verhaalde Winkle stotterend, dat die verdachte omstandigheid niets anders was, dan dat Pickwick te middernacht in hel slaapvertrek van eene dame was ontdekt, hetgeen, naar hij geloofde, was uitgeloopen op het afspringen van hel huwelijk der bewuste dame, en aanleiding had gegeven, dit wist hij zeker, dat het geheele gezelschap met geweld voor den Mayor en vrederechter van Ipswich was gebracht.

quot;Gij kunt heengaan, mijnheer!quot; zeide Snubbin. Winkle klom van de bank, en rende als waanzinnig de zaal uit en naar de Wi t te Arend, waar hij eenige uren later door een oppasser werd ontdekt, die hem akelig kermende, met zijn gezicht in de kussens eener sofa gedrukt, vond liggen.

Tupman en Stockwall werden vervolgens één voor één opgeroepen. Beide bevestigden de verklaringen van hun ongelukkigen vriend, en ook beide werden door de vragen waarmede men hen pijnigde, bijna tot wanhoop gedreven.

Susanna Sanders werd toen geroepen, om eerst door Buzfuz en vervolgens door Snubbin ondervraagd te worden. Uil hare antwoorden bleek, dat zij altijd gezegd en geloofd had, dat Pickwick met jufvrouw Bardell trouwen zou; dat

na hel flauwvallen in Juli, de geheele buurt over dit huwelijk den mond vol

267

-ocr page 278-

Ham vel Pickwick.

had geliad; dat zij er zelfs jufvrouw Mulberry, de mangelvrouw, en jufvrouw Uunkin, de strijkster, van had hooien spreken, en dat het haar verwonderde, dat zij deze jufvrouwen niet in de zaal zag; dal zij Pickwick den kleinen jongen had hooren vragen, of hij niet gaarne weer een vader zou willen hebben; dat zij niet wist, dal jufvrouw Bardell toen met den bakker verkeerde, maar wel wist, dat de bakker toen vrijgezel was en tegenwoordig getrouwd is; dat ! zij niet bezweren wilde, dat jufvrouw Bardell niet veel van den liakker hield, ; maar dacht, dal de bakker niet veel van jufvrouw Bardell hield, omdat hij anders geene andere zou getrouwd hebben: dat zij dacht, dat jufvrouw Bardell was Hauw gevallen, omdat Pickwick haar verzocht den trouwdag te bepalen, dewijl zij (getuige) ook was flauw gevallen toen mijnheer Sanders haar daarom vroeg, en meende, dat hel met iedere fatsoenlijke vrouw zoo gaan moest; dat zij Pickwick met den kleinen jongen over knikkers bad hooren spreken, t maar niet onder cede durfde verklaren , wal eigenlijk eene alikas was. Op eenige vragen van den rechter antwoordde zij, dat zij, toen zij met mijnheer ! Sanders verkeerde, ook minnebrieven van hem ontvangen bad, evenals andere i'alsoenlijke meisjes; dat mijnheer Sanders haar in die brieven dikwijls boutj c had genoemd, maar nooit coteletje, of tomata-saus; dat hij veel van schapenbout hield, en misschien, indien hij zooveel van cotelettcn en tomata-saus had gehouden, haar ook wel die naampjes zou gegeven hebben.

Nu verhief zich Buzfuz met nog meer deftigheid, zoo dit mogelijk was, dan te voren, en schreeuwde: quot;Boep Samuel Weller!quot;

Dit was onnoodig; want zoodra Sam zijn naam hoorde noemen, wipte bij ! vlug op de bank, legde vervolgens zijn hoed naast zich op den grond, plaatste zijne armen op de leuning, en keek van zijne verheven standplaats, met een zeer vriendelijk en vergenoegd gezicht in het rond.

quot;Hoe beet gij, mijnheer?' vroeg de rechter.

quot;Sam Weller, edelachtbare heer!quot; was hel antwoord van Sam, die zijn naam, als een ecble Londenaar, zoo uitsprak, dat men niet onderscheiden kon, of hij Weller of Veller zeide.

quot;Wordt uw naam met eene V of eene W geschreven?quot; vroeg de rechter.

quot;Dat ligt volkomen aan den smaak en het believen van den man, die hem spelt, edelachtbare heer!quot; antwoordde Sam. quot;Ik zelfben maar een paar malen in mijn leven in de gelegenheid geweest om mijn naam te spellen, en toen beb ik hel met eene W gedaan.quot;

Hier riep eene grove slem van de galerij: quot;Becht zoo, Sampje! — Zet eene W, edelachtbare heer! zet eene W.quot;

quot;Wie is dal, die het Hof durft sloren ?quot; riep de kleine rechter, naar omhoog ziende. quot;Deurwaarder!quot;

quot;Ja, edelacblbare beer!quot;

quot;Breng dien man terstond hier.quot;

Maar dewijl de deurwaarder den man niet vinden kon, was het ook onmogelijk hem voor den rechter te brengen; en na eene groote opschudding, gingen allen, die waren opgestaan, om te zien wie daar geroepen had, weder zitten. Zoodra zijne verontwaardiging hem weder toeliet te spreken, wendde de kleine reebter zich tol den getuige, en vroeg:

quot;Weel gij wie dal was, mijnbeer?quot;

quot;Ik zou haast denken, dat het mijn vader was, edelacblbare heer!quot; antwoordde Sam.

quot;Ziel gij hem nog bier?quot; vroeg de rechter.

2(i8

-ocr page 279-

Sam als getuige.

quot;Neen, edelachtbare heer!quot; antwoordde Sam, terwijl hij strak naar den zolder keek.

quot;Als gij hem hadt kunnen aanwijzen, had ik hem terstond in hechtenis laten nemen ,quot; zeide dc rechter. Sam maakte cene dankbare buiging, en keerde zich met een even vriendelijk gezicht lot Buzl'uz.

quot;Nu, mijnheer Wcller!quot; zeide Buzfuz.

quot;Nu , mijnheer!quot; hervatte Sam.

quot;Ik geloof, dat gij bij mijnheer Pickwick, den gedaagde, in dienst zijl? Spreek wat hard, mijnheer Wellerlquot;

quot;Ja wel, mijnlieer! ik zal wel maken, dal gij mij goed hooren kunt,'' zeide Sam. quot;Ik ben in dienst bij mijnheer Pickwick; en het is wat een kostelijke dienst.quot;

quot;Weinig te doen en veel fooien, denk ikquot;?quot; zeide Buzfuz schertsend.

quot;O ja, mijnheer!quot; antwoordde Sam; 'fooien genoeg, zooals de soldaat zeide, toen hij honderd en vijftig stokslagen moest krijgen.quot;

quot;Gij behoeft ons niet te zeggen, wat de soldaat of iemand anders zeide,quot; viel de rechter hierop in. quot;Gij moet niet verder antwoorden dan u gevraagd wordt.quot;

quot;Zooals 't u belieft, edelachtbare heer!quot; zeide Sam.

quot;Herinnert gij u, dat er iets bijzonders plaats had op den morgen, toen gij bij den gedaagde in dienst kwaamt— zeg, mijnheer Weiier?quot; vroeg Buzfuz.

quot;Ja wel, mijnheer!quot; antwoordde Sam.

quot;Wees zoo goed de jury te zeggen, wal dal was.quot;

quot;Toen kreeg ik een heel nieuw pak kleeren, heeren van dc jury!quot; zeide Sam; quot;en dat was in dien tijd iels heel bijzonders voor mij.quot;

Dit maakte een algemeen gelach gaande, en de kleine rechter keek mei een gramstorig gezicht over zijn lessenaar heen, en zeide: quot;Ik zou u raden om op te passen, mijnheer!quot;

quot;Dat zeide mijnheer Pickwick toen ook, edelachtbare heer!quot; zeide Sam. quot;En ik heb er ook op gepast. Ik ben wat zuinig op dat pak geweest.quot;

De rechter staarde Sam eene poos zeer barscb aan; maar Sam's geziehl bleef zoo helder en bedaard, dat de rechter niets zeide en Buzfuz een wenk gaf om voort le gaan.

quot;Zoudt gij mij willen zeggen, mijnheer Weller!quot; zeide Buzfuz, terwijl hij zijne armen over elkander sloeg en zich hall lot de jury keerde, als wilde hij zijne gewisheid te kennen geven, dal hij den getuige nog wel klein zou krijgen; quot;zoudt gij mij willen zeggen, mijnheer Wellerl dat gij niets gezien hebt van dat flauwvallen van de eischeres in de armen van den gedaagde, waarvan gij door de getuigen hebt hooren verhalen ?quot;

quot;Niets gezien, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Ik ben in den gang gebleven , toldat zij mij riepen, en toen was de oude jufvrouw er niet meer.quot;'

quot;Bedenk u wel, mijnheer Wellerlquot; zeide Buzfuz, terwijl hij eene groote pen in den voor hem staanden inktkoker doopte, om Sam schrik aan te jagen met bet denkbeeld, dat zijn antwoord opgeschreven zou worden. quot;G:j hebt in den gang gestaan, en toch niets gezien. Hebt gij oogen , mijnbeer Weller?quot;

quot;Ja wel, mijnheer! ik heb oogen,quot; antwoordde Sam; quot;en daar zit juisl de knoop. Als ik in plaats daarvan een paar verrekijkers in mijn hoofd had, zou ik misschien nog niet eens door eene trap en eene deur kunnen zien; en met gewone oogen — begrijpt ge wel? — gaat dat nog veel minder.quot;

-ocr page 280-

270 Samuel Pickwick.

quot;Op dit antwoord, dal zonder eenigen zweem van scherpheid werd uitgesproken , begonnen de aanschouwers weder te lachen, terwijl de rechter glimlachte, en Buzfuz een zeer mal gezicht zette. Na een kort overleg met Dodson en Fogg, wendde de geleerde heer zich weder tot Sara, en zeide, met eene pijnlijke poging om zijne spijt te verbergen: quot;mijnheer Weller! ik zal u nog eens iets vragen over een ander punt, als gij er niets tegen hebt.quot;

quot;Als u maar beliefl, mijnheer, zeide Sara zeer goedhartig.

quot;Herinnert gij u, dal gij op zekeren avond in November van het verleden jaar, bij jufvrouw Bardell aan huis zijt gekomen?quot;

quot;Ja, dat kan ik mij nog best herinneren, mijnheer!quot; antwoordde Sara.

quot;Zoo! herinnert gij u dat nog, mijnheer Weller?quot; zeide Buzfuz, weder moed scheppende. quot;Ik dacht wel, dat wij eindelijk nog wat hooren zouden.quot;

quot;Dat heb ik ook wel gedacht, mijnheer!quot; zeide Sam, die door dit antwoord de aanschouwers weder aan het lachen hielp.

quot;Gij kwaamt zeker om over dit proces te spreken — niet waar, mijnheer Weller?quot; zeide Buzfuz, terwijl hij de gezworenen een veelbeteekenden blik toewierp.

quot;Ik kwam eigenlijk om de huur te betalen,quot; antwoordde Sara; „maar wij raakten toch ook over dit proces aan het praten.quot;

quot;Zoo!quot; zeide Buzfuz, zich verheugende in het vooruitzicht eener gewichtige ontdekking. quot;En wat werd er over dit proces gesproken? Wilt gij wel zoo goed zijn, dat eens te verhalen?quot;

quot;Met alle pleizier, mijnheer 1quot; antwoordde Sam. quot;Nadat de twee eerzame juffers, die daar straks hier hebben gestaan, zoo het een en ander gezegd hadden, dat niets om bet lijf had, begonnen zij zich machtig te verbazen over de ontzettende onbaatzuchtigheid van de heeren Dodson en Fogg —- die twee heeren, die daar dicht bij u zitten.quot; Dit trok natuurlijk aller aandacht op Dodson en Fogg, die zulke deftige en bescheidene gezichten zetten, als zij slechts konden.

quot;De procureurs der eischeres,quot; zeide Buzfuz. quot;Zij spraken derhalve raet lof over de onbaatzuchtigheid van de heeren Dodson en Fogg, niet waar?quot;

quot;Ja wel,quot; zeide Sara. quot;Zij zeiden, dat zij het zoo mooi van die heeren vonden, dat zij die zaak op speculatie hadden ondernomen, en voor al de kosten niets in rekening zouden brengen, als zij Pickwick het geld niet konden uitknijpen.quot;

Dit onverwachte antwoord deed alle aanschouwers in lachen uitbarsten; Dodson en Fogg werden bloedrood, en haastten zich om Buzfuz iets in het oor te fluisteren.

quot;Gij hebt gelijkzeide Buzfuz met geveinsde bedaardheid. quot;De voorbeel-dclooze domheid van dezen getuige, edelachtbare heer! maakt het onmogelijk eenige opheldering van hem te bekomen. Ik zal het Hof niet ophouden door hem verder te vragen. — Gij kunt heengaan, mijnheer!quot;

quot;Heeft ook een van de heeren lust om mij nog iets te vragen ?quot; zeide Sam, terwijl hij zijn hoed opraapte en zeer bedaard om zich heen zag.

quot;Ik niet, mijnheer Weller! ik dank u,quot; zeide Snubbin lachende.

quot;Gij kunt heengaan, mijnheer!quot; zeide Buzfuz, terwijl hij ongeduldig met zijne hand wenkte. Sara ging derhalve heen, nadat hij de heeren Dodson en Fogg zooveel kwaad had gedaan als hij kon, en van Pickwick zoo weinig had gezegd als slechts mogelijk was, hetgeen ook van bet begin af zijn oogmerk was geweest.

Het

Sergeant Sm ten voordeele var wiek niet de hoo en verdiensten v len, als dc gelee pen om zijne gezt dat de brieven, king hadden op zijne terugkomst deed zijn best; en Daarop gaf re( zaak. Hij las zoo ontcijferen, en vrouw Bardell indien men de men die geloov het verbreken e deele van de ei 1 dat er nooit ee 1 het gelijk stelle ■ om te bcraadsl 1 nade en een g li Er verliep ee 1 werd geroepen. 1| pend hart den 1 quot;Zijt gij een li quot;Ja,quot; was 1 li quot;Doet gij ui li quot;Voor de e 1 «Op hoevee 1! quot;Op zevtnh li Pickwick n in zijn zak;

werktuigelijk

poos in een zijne vriender vergenoegd ii quot;Gij denkt Fogg antw zij hel zoude quot;Gij moogt | wiek gramst sehadevergoe gijzeling doo quot;Ha, ha!' gende zittin quot;Dat zal Sprakeloo zijne vriend werkzame S

-ocr page 281-

Het ongeluk van geen alibi te kunnen aanvoeren.

Sergeant Snubbin hield vervolgens eene lange en krachtige redevoering ten voordeele van den gedaagde, waarin hij het gedrag en karakter van Pickwick met de hoogste lofspraken overlaadde; maar dewijl de lezer de deugden en verdiensten van dezen heer voorzeker ruim zoo goed weet te beoordee-len, als de geleerde Snubbin daartoe in staat was, voelen wij ons niet geroepen om zijne gezegden omstandig te vermelden. Hij trachtte ook aan te toonen, dat de brieven, welke zijne tegenpartij had laten voorlezen, slechts betrekking hadden op Pickwick's middagmaal en de toebereidselen, om hem, bij zijne terugkomst van buiten de stad , op zijne kamers te ontvangen. Kortom, hij deed zijn best; en gelijk hel oude spreekwoord zegt, de beste kan niet meer doen.

Daarop gaf rechter Stareleigh op de gewone wijze een kort verslag van de zaak. Hij las zooveel van zijne aanteekeningen voor, als hij in der haast kon ontcijferen, en maakte daar terloops eenige aanmerkingen bij. Indien jufvrouw Bardell gelijk had, zeide hij, moest Pickwick ongelijk hebben; en indien men de getuigenis van jufvrouw Cluppins geloofwaardig achtte, moest men die gelooven. Indien de gezworenen begrepen, dat Pickwick zich aan het verbreken eener trouwbelofte had schuldig gemaakt, moesten zij ten voordeele van de eischeres uitspraak doen; maar indien zij integendeel meenden, dat er nooit eene trouwbelofle gegeven was, moesten zij den gedaagde in het gelijk stellen. De gezworenen begaven zich daarop naar hunne kamer, om te beraadslagen, en de rechter naar de zijne, om zich met eene carbonado en een glas wijn te versterken.

Er verliep een angstvol kwartieruurs; de jury kwam terug, en de rechter werd geroepen. Pickwick zette zijn bril op, en staarde met een onrustig kloppend hart den woordvoerder van de jury in het gezicht.

quot;Zijt gij eenstemmig, mijne beeren?quot; vroeg de heer in hel zwart.

quot;Ja,quot; was het antwoord.

quot;Doet gij uitspraak voor de eischeres, mijne beeren, of voor den gedaagde?quot;

quot;Voor de eischeres.quot;

quot;Op hoeveel wordt de schadevergoeding door u bepaald, mijne beeren?quot;

quot;Op zevenhonderd en vijftig pond.quot;

Pickwick nam zijn bril af, en stak dien langzaam in het brillehuisje en in zijn zak; daarop trok hij zeer bedaard zijne handschoenen aan, en volgde werktuigelijk zijn vriend Perker, die de zaal verliet. Zij vertoefden eene poos in een vertrek, waar Perker de leges betaalde. Hier vond Pickwick zijne vrienden; en hier ontmoette hij ook de beeren Dodson en Fogg, die vergenoegd in hunne handen wreven.

quot;Gij denkt zeker, dat gij uwe kosten betaald zuil krijgen ?quot; zeide Pickwick.

Fogg antwoordde, dat hij het wel dacht, en Dodson zeide glimlachend, dat zij het zouden beproeven.

quot;Gij moogt het zooveel en zoo dikwijls beproeven als gij wilt,quot; zeide Pickwick gramstorig; quot;maar van mij zult gij geen penning van de kosten of de schadevergoeding bekomen, al moest ik het overige van mijn leven in eene gijzeling doorbrengen.quot;

quot;Ha, ha!quot; zeide Dodson. quot;Gij zult u wel anders bedenken vóór de volgende zitting van bet hof.quot;

quot;Dat zal wel schikken, mijnheer Pickwick!quot; grinnikte Fogg.

Sprakeloos van verontwaardiging liet Pickwick zich door zijn solliciteur en zijne vrienden naar buiten brengen en in eene koets plaatsen, die de altijd werkzame Sara Weller besteld had.

271

-ocr page 282-

Samuel Pickwick.

Sam had het portier gesloten, en wilde juist op den bok klimmen, toen hij zich op den schouder voelde likken. Hij zag om cu zijn vader stond voor hem. De oude man schudde treurig zijn hoofd, en zeide op een verwijtenden toon : quot;Ik wist wel wat er van komen zou, als het zoo werd aan gelegd. O Sainpje, Sampje! waarom niet voor een alibi gezorgd!quot;

XXXIil.

WAARIN PICKWICK OP DE GEDACHTE KOMT , DAT HIJ WEL EENS NAAR BATH ZOU KUNNEN GAAN, EN OOK INDERDAAD OP HEIS GAAT.

quot;Maar, mijn goede heer!quot; zeide Perker, toen hij, op den morgen na den ongelukkigcn afloop van het proces, bij Pickwick op diens kamer was, quot;gij kunt dal toch niet in ernst meenen. Laat ons nu zonder drift en overdrijving spreken. Gij kunt toch niet meenen, dat gij die kosten en schadevergoeding niet wilt betalen?quot;

quot;Geen penning,quot; zeido Pickwick op een vasten toon.

quot;Een niiin een man, ecu woord een woord, gelijk de woekeraar zeide, toen hij den wissel niet wilde vernieuwen,quot; zeide Sam, die bezig was met hel ontbijtgoed weg te ruimen.

quot;Sam!quot; zeide Pickwick, quot;wilt gij wel zoo goed zijn om naar beneden te gaan?quot;

quot;Ja wel, mijnheer!quot; antwoordde Sam, en volgde terstond den zaehten wenk van zijn meester.

quot;Neen, Perker!quot; zeide Pickwick zeer ernstig: quot;mijne vrienden hebben reeds hun best gedaan om mij van dit besluit af te brengen, maar vruchteloos. Ik zal volgens mijne gewoonte blijven leven, totdat mijne tegenpartij eene volmacht tot lijfsdwang tegen mij kan bekomen; en als die lieden slecht genoeg zijn, om zich daarvan Ie bedienen en mij in hechtenis lalen nemen, zal ik mij blijmoedig onderwerpen. Wanneer kunnen zij dit doen ?quot;

quot;Met de volgende zilling van hel gerechtshof, mijnbeer! Juist over twee maanden.quot;

quot;Goed!quot; zeide Pickwick. quot;Vóór dien tijd, beste vriend! moet ik niets meer van het geval hooren. En nu,quot; vervolgde hij, terwijl hij om zich heen en zijne vrienden aanzag niet een goedhartigen glimlach en een vuur in zijn oog, dat door geen luil kon verduisterd of verborgen worden, quot;nu is de vraag, waar zullen wij naar loc gaan?quot;

Tupman en Stockwall waren te zeer aangedaan over de heldhaftigheid van bun vriend, om antwoord Ie geven; terwijl Winkle zijne smart over zijne noodloltige getuigenis van den vongen dag nog niet genoeg te boven was, om, waarover het ook wezen mocht, een enkel woord Ie spreken; het gevolg hiervan was, dat Pickwick voorniet wachtte.

quot;Komaan!quot; zeide hij: quot;als gij het aan mij overlaat om eene plaats te noemen, zeg ik Ba th. Ik geloof, dat wij geen van allen daar ooit geweest zijn.quot;

Dit was ook zoo; en daar Perker — die zeker meende tc zijn, dat Pickwick, indien hij zich wat verstrooide, wel tot andere gedachten zou komen, en weinig lust zou hebben om zich gevangen tc laten zetten — dit voorstel met ijver ondersteunde, werd het met algemeene stemmen aangenomen.

272

Sam moest te dcu ochtend \ Er waren t Sam betaalde complimenten voor goed wih om het goed

Den volgen was vochtig, de stad warcr onzichtbaar v. het water lie appelen, die opgevangen i diligence zwe ten verlaten.

Het aan S zes of acht k zijne vriendei eene schuilpli gaat. Deze pi zou het geer ligheid, dooi voor één pei In een de een harsch j achterhoofd, lol aan zijne en een man zeer barsch onlbijl op; staard, bcgoi dal hij wet dit met eer vervolgens i brengen; ei stelde moest keek naar ;

quot;Waar zi weten,quot; zei quot;Hum — quot;Ik zeide gereed om de diligene quot;Gaal gil quot;Ja,quot; au quot;En die quot;Insgelijl quot;Niet hii de vreemd

i

-ocr page 283-

Een har htrr.

Sam moest terstond naar het diligencekanloor gaan, om voor den eigenden ochtend vijf plaatsen te besteilen.

Er waren nog juist twee plaatsen binnenin en drie buitenop te krijgen. Sam betaalde die, en nadat bij met den klerk van het diligencekantoor eenigc complimenten had gewisseld over eene vaisebe halve kroon, die deze hem voorgoed wilde teruggeven, wandelde bij weder naar de Witte Arend, om bet goed van zijn meester te pakken.

Den volgenden morgen was het weder zeer ongunslig om te reizen; lie! was vochtig, mistig en regenachtig. De paarden van de diligences, die; dooi de stad waren gekomen, dampten zoo geweldig, dat de passagiers buUenop onzichtbaar waren. De omloopers met couranten waren stijl' van bet nat: bet water liep met een straal van de boeden der rondventers van sinaasappelen, die liunne hoofden in de portieren staken, en de reizigers met hel opgevangen vocht besproeiden. De andere kooplieden, welke anders om eene diligence zwerven, die binnen kort zal afrijden, hadden wanhopig hunne posten verlaten.

Het aan Sam Weller overlatende om op dc bagage te passen, die door zes of acht kruiers zeer onzacht werd neergesmeten, zochten Pickwick en zijne vrienden, die bemerkten, dat zij een kwartier te vroeg waren gekomen, eene schuilplaats in de passagierskamer, waartoe niemand anders licht overgaat. Deze passagierskamer was natuurlijk zeer kond en onbehagelijk -— anders zou bet geen passagierskamer zijn geweest — en, tot bevordering der gezelligheid, door beschotten in een aantal kleine hokjes afgedeeld, welke ieder voor één persoon bestemd schenen te zijn.

In een dezer hokjes zat een man van omtrent vijf en veertig jaren, mei een barsch gezicht, een boog kaal voorhoofd, een met zwart baar begroeid achterhoofd, en dikke zwarte bakkebaarden, ilij droeg een bruinen rok, du' tot aan zijne kin was dicht geknoopt; eene reismuts van zeehondenvel, een ja-Sn een mantel lagen naast hem. Toen Pickwick binnentrad, keek hij met tri zeer barsch gezicht, dat hem een bijzonder deftig voorkomen gaf, van zijn ontbijt op: en nadat bij dien beer en zijne vrienden eene poos bad aangestaard, begon bij te fluiten op eene manier, waarmede hij scheen aan te duiden, dat hij wel eenigszins vermoedde, dat men hem wilde beet nemen, maar da; dit met een man als bij niet gelukken zou. Op een stouten toon riep hij vervolgens den oppasser toe, om hem nog eene snede geroosterd brood te brengen; en daarna begon bij weder te lluiten, ging, terwijl hij op het bestelde moest wachten, naar den haard, nam zijne rokspanden onder zijne armen, keek naar zijne laarzen, en peinsde.

quot;Waar zou de diligence te Bath stilhouden? Dat zou ik wel eens willen weten,quot; zeide Pickwick tot Winkle.

quot;Hum —-be — wat?quot; viel de vreemdeling hierop in.

quot;Ik zeide slechts iets tegen mijn vriend, mijnheer!quot; zeide Pickwick, altijil gereed om in gesprek te treden. quot;Ik zou wel willen weten, voor welke herberg de diligence in Bath stilhoudt. Misschien weet gij bet.quot;

quot;Gaat gij naar Bath?quot; vroeg de vreemdeling.

quot;Ja,quot; antwoordde Pickwick.

quot;En die andere beeren ?quot;

quot;Insgelijks,quot; zeide Pickwick.

quot;Niet binnenin; — als gij binnenin komt, wil ik verdoemd zijn,quot; zeid.-de vreemdeling.

IS

quot;AM. PICK WICK.

-ocr page 284-

Samuel Pickwick.

quot;Xecn, niet allemaal,quot; hernam Piekwick.

quot;Xcen, niet allemaal,quot; herhaalde de vreemdeling met hijzonderen nadruk. quot;Ik heb twee plaatsen. Als zij het hart hebben om zes menschen te proppen in die verwenschte kast, waar nauwelijks plaats voor vier personen is, zal ik cene postsjees nemen en hen verklagen. Ik heb het den klerk gezegd, toen ik mijne plaatsen betaalde, en ik laat mij niet voor den gek houden. Neen, dat om den duivel niet!quot; Dit zeggende, ging de harsche heer naar de schel, gaf een geweldigen ruk aan het koord, en beet den oppasser toe, dat hij de snede brood, die hij besteld had, in vijl' seconden moest brengen, of anders naar den duivel kon loopen.

quot;Mijnheer!quot; zeide Pickwick, quot;bet is geheel niet noodig, dat gij u zoo driftig maakt. Ik heb slechts twee plaatsen binnenin besteld.quot;

quot;Ik ben blij, dut ik het hoor,quot; hernam de harsche man. quot;Ik haal mijne woorden terug. Ik verzoek verschooning. Uier is mijn kaartje. Laai ons kennis maken!quot;

quot;Met alle pleizier, mijnheer!quot; zeide Pickwick. quot;Wij zullen reisgenooten zijn, en ik hoop, dat wij genoegen zullen hebben in elkanders gezelschap.quot;

quot;Dal hoop ik,quot; zeide de harsche heer. quot;Ik weel het. Uw voorkomen bevalt mij. Daar is mijne hand. Mug ik nu weten, wie gij zijl?quot;

Deze vriendelijke toespraak werd natuurlijk door eene wederzijdsche uitwisseling van namen en begroeiingen gevolgd. De barsche heer, die Dowlcr beetle, onderrichtlc nu den heer Pickwick op zijn gewonen stroeven toon, dal hij voor zijn pleizier naar Bath ging, dat hij voorheen mililair w'as geweest, en tegenwoordig zaken deed; en dal hij de tweede plaits vóór niemand anders had besteld, dan voor mevrouw Dowler, zijne gemalin.

quot;Zij is eene schoone vrouw,quot; voegde hij er bij. quot;Ik ben trotseh op baar, en met reden.quot;

quot;ik hoop het genoegen Ie hebben mij daarvan te overtuigen,quot; zeide Pickwick | glimlachend.

quot;Dat zuil gij,quot; hernam Dowlcr. quot;Zij moet u leeren kennsn, zij moet u hoogachten. Ik heb haar op eene zeer zonderlinge manier tot mijne vrouw I gekregen — door middel van een stouten eed. Zoo is het gegaan. Ik zag haar, | beminde haar, vroeg haar: zij bedankle mij. quot;Gij bemint een ander?quot; —, quot;Ach! verschoon mij!quot; — quot;Ik ken hem.quot; — quot;Su ja.quot; — quot;Goed! als hij hier blijft, zal ik hem villen.quot;

; quot;De lieer beware mij!quot; riep Pickwick onwillekeurig uil.

quot;En hebt gij dien heer toen gevild, mijnheer!quot; vroeg Winkle met een bleek gezicht.

quot;Ik schreef hem een briefje. Ik zeide, dat het mij speet, maar dat ik mijn woord van eer had verpand, dat ik hem villen zou. Mijne eer stond op bel ! spel. Ik had geene keus. Als officier moest ik mijn woord houden. Het speet ! mij, maar het kon niet anders. Ilij luisterde naar rede. Hij begreep, dat ik niet anders kon. Hij nam de vlucht. Ik trouwde haar. Daar is de diligence, daar zit zij in.quot;

Dit zeggende, wees hij naar eene diligence, welke juist voor de deur stil hield, en waaruit een vrij aardig gezichtje met een blauwen hoed keek, waarschijnlijk naar den heldhaftigen man zeiven. Dowler betaalde zijne vertering, en snelde met muls, jas en mantel naar buiten. Pickwick en zijne vrienden volgden hem.

Op reis viel er niets voor, dat eene bijzondere vermelding verdient. Dowler

274

-ocr page 285-

De ceremoniemeester.

verhaalde een aantal anekdoten, die zijne eigene dapperheid en stoutheid in het helderste daglicht plaatsten, en vroeg telkens zijne vrouw, of het niet waar was, waarop deze dan telkens nog eene of andere omstandigheid hij het verhaal voegde, welke Dowler vergeten of uit bescheidenheid verzwegen had; want j •leze bijvoegselen dienden allen, om aan te tooncn, dat mijnheer Dowler een ! nog veel geduchter man was, dan hij zich zeiven reeds gemaakt had. Pickwick ! on.Winkle (die insgelijks binnenin zat) luisterden vol bewondering, en on-(lerhielden zich tusschenbeide met mevrouw Dowler, die zeer bevallig en in- \ ■lemend was; zoodat met de anekdoten van den heldhaftigen Dowler, de be- • Voorlijkheden zijner echtgenoote, de opgeruimdheid van Pickwick , en Winkle's i !ickwaamheid om toe te luisteren, het gezelschap in de diligence den tijd zeer ! aangenaam doorbracht.

Met de passagiers buitenop ging het gelijk doorgaans. Zij waren zeer op- ! geruimd en spraakzaam bij het begin van elk station, zeer neerslachtig en i slaperig in het midden, en weder helder wakker tegen het einde. Er was een jong heer, met een mantel van gom-elastiek, die den geheelen dag sigaren iookte, en een ander jong heer, met eene caricatuur van een jas, die een groot aantal sigaren aanstak, maar na een paar trekken misselijk werd, en 7.0 derhalve wegwierp, als hij dacht dat niemand naar hem zag. Nog een paar reizigers schenen veel verstand te hebben van paarden en rundvee. Telkens werd er door den koetsier een John of Bill aangeroepen, die een witten kiel droeg en een eindje meereed. Een middagmaal onder weg zou voor eene halve kroon zeer goedkoop zijn geweest, als de reizigers zich maar niet genoodzaakt hadden gezien, om bet te laten slaan. Tegen zeven uur in den avond bereikten Pickwick en zijn gezelschap het doel hunner reis, en begaf zich elk naar zijne kamer in hel Witte Hert te Bath, vlak over de groote bronzaal.

Nauwelijks had men den volgenden morgen ontbeten, toen een knecht een kiartje van Dowler kwam brengen, met een verzoek van dien heer, om een vriend te mogen introduceeren. Kort daarop trad Dowler met zijn vriend het vertrek binnen.

Deze vriend was een bevallig jonkman van even boven de vijftig jaren. :.IIj droeg een lichtblauwen rok met glimmende knoopen, eene zwarte broek en glimmende laarzen. Eene gouden lorgnet hing aan een lint om zijn hals; in zijne linkerhand hield hij, op eene ongedwongen manier, eene gouden snuif-dnos; een aantal ringen prijklen aan zijne vingers, en aan zijn overhemd schitterde eene gouden speld. Bovendien prijkte hij met eene gouden horlogeketting, en hij had een ebbenhoulen rotting met een gouden knop in zijne hand. Zijn linnengoed was zeer helder, zeer fijn en zeer stijf; zijne pruik zeer glanzig en fraai van krul. Hij was geheel geparfumeerd. Op zijn gelaat ver loonde zich een stereotype glimlach; en zijne tanden waren zoo uitmuntend onderhouden, dat hel op een geringen afstand hoogst moeielijk was de valsche van de echte te onderscheiden.

quot;Mijnheer Pickwick,quot; zeide Dowler: quot;mijn vriend Angelo Cyrus Bantam, de ceremoniemeester. — Bantam ! mijnheer Pickwick. — Nu kent gij elkander.quot;

quot;Welkom te Bath, mijnheer!quot; zeide Bantam. quot;Inderdaad, een vereerend bezoek. Wal is het lang geleden, mijnheer Pickwick, dal gij hier de baden zijl komen gebruiken! Hel komt mij eene eeuwigheid voor.quot; Mijnheer Angelo Cyrus Bantam vergezelde deze woorden met verscheidene zeer sierlijke buigingen.

quot;Het is zeker lang geleden,quot; zeide Pickwick; quot;want zooveel ik weet, ben ik nog nooit in Bath geweest.quot;

27S

-ocr page 286-

Samuel Pickwick.

quot;Nooit in Bath geweest, mijiilicer Pickwick?quot; riep de ceremonicmceslorl vol verbazing uit. quot;Nooit in Bat li geweest? Ha, ha! Gij wilt mij wat wijsmaken, mijnheer Pickwick! Het is grappig, zeer grappig. Ha, ha, ha!quot;

quot;Tot mijne beschaming moet ik zeggen, dat ik het ernstig meen,quot; hernai!i| Pickwick. quot;Ik ben inderdaad nog nooit hier geweest.quot;

quot;O! ik begrijp u wel,quot; zcide de ceremoniemeester met een zeer vergenoe^il gezicht. quot;Ja, ja, —goed, zeer goed. Gij zijt de lieer, van wien wij gehoor,i hebben. Wij kennen u al, mijnheer Pickwick! wij kennen u.quot;

quot;Die verwenschle couranten hebben zeker een verslag van dat proces geplaatst,quot; dacht Pickwick. quot;Zij hebben alles van mij gehoord.quot;

quot;Gij zijt Immers die heer, die op Clapha m-Green woont,quot; hernam Ban tam, quot;die door onvoorzlchligheid koude vatte, nadat hij portwijn had gedroi: ken, en daardoor het gebruik zijner armen en beenen verloor; die onmogelijk vervoerd kon worden, en voor wien het water uil het Koningsbad op flesschen j werd getapt en naar Londeln gezonden, waar hij aan zijn eigen huis een bad nam, en denzeliden dag beter werd?quot;

Pickwick betuigde zijn dank voor het hierin opgesloten compliment, maar had toch zelfverlooclicning genoeg, om het af te wijzen; en daarop maakl, hij zich een oogenblik van slille len nutte, om zijne vrienden voor Ie stelleii. hetgeen natuurlijk den ceremoniemeester bijna builen zich zeiven bracht van verrukking.

quot;Bantam!quot; zeide Dowler: quot;Mijnheer Pickwick en zijne vrienden zijn vreemdelingen. Zij moeien hunne namen teekenen. Waar If bet boek?quot;

quot;Het register van voorname vreemdelingen,quot; antwoordde Bantam, quot;zal ten twee ure in de bronzaal liggen. Wilt gij zoo goed zijn, om onze vrienden naar dat prachtige gebouw te geleiden, en mij hunne lianUteekeningen te verschaffen ?quot;

quot;Met genoegen,quot; antwoordde Dowler. quot;Maar wij zijn reeds lang gebleven. Hel is tijd om been Ie gaan. Ik zal over een uur lerugkomen.quot;

quot;Van avond is er bal,quot; zeide de ceremoniemeester opslaande. quot;De bai-avonden in Bath zijn oogenhlikken aan het paradijs ontroofd; er ligt waarlijl, eene tooverkracht in zulk eeue vereeniging van muziek, schoonheid, smaak, fashion, eliquelle en — vooral in de afwezigheid van alle gemeene winkelieis en bandwerkslieden, die met het paradijs onvereenigbaar zijn, en elke veertiei; dagen hun eigen amalgama in de Guildhall hebben. Vaarwel! Vaarwel!quot; En terwijl hij telkens bij herhaling verzekerde, dat hij zich oneindig verheugd, gevleid, vereerd en verrukt gevoelde, ging Angelo Cyrus Bantam, ceremo niemeester van B a t h , de trap af, stapte in zijne elegante calèche , en reed weg.

Op het bepaalde uur begaven Pickwick en zijne vrienden zich, onder hel geleide van Dowler, naar de gezelschapszaal, en schreven lunue namen in het vrcemdelingenboek — eene beleefdheid, waarover Bantam wederom verrukt was. De ceremoniemeester beloofde, dat hij Pickwick vier kaartjes voor de avond-assembleé zou zenden; maar wat hij er ook tegen zcide, Pickwick wilde volstrekt, dat Sam ze ten vier ure aan zijn huis op Queen-Square zou komen afhalen. De vrienden deden vervolgens eene wandeling door de stad, en Sam werd met zijne boodschap weggezonden.

Met zijn hoed op één oor, en zijne handen in zijne vestzakken, stapte Sam op zijn gemak naar Queen-Square, en floot onder weg eenige der nieuwste airtjes, met al de variaticn, waarmede zij voor dat edele instrument, het draaiorgel, waren gearrangeerd. Toen hij voor het huis kwam, waarvan hem hel

27(5

-ocr page 287-

277

nommcr gezegd was, hield hij op met fluiten, en klopte luchtig aan, -waarop Icrstond een welgevoede knecht, met eene prachtige livrei en een gepoederd hoofd, de deur opende.

quot;Woont hier mijnheer Bantam, kameraad?quot; vroeg Sam, geenszins onthutst door het luisterrijk voorkomen van den gepoederden knecht.

quot;Waarom, jonkman?quot; was de trotsche wedervraag van den slatelijken lakei.

quot;Omdat, als hij hier woont, gij eens met dit kaartje naar hem toe moest gaan, en zeggen, dat mijnheer Weller op antwoord wacht,quot; zeide Sain, en slapte te gelijk hel voorhuis binnen, waar hij zich op de hank nederzette.

])c gepoederde knecht sloeg de deur hard dicht, en zag Weller zeer harsch en deftig aan; hetgeen door Sam, die juist met veel aandacht den paraplu-stamlaard bekeek, niet eens weid opgemerkt.

Naar het scheen, had de wijze, waarop zijn meester het kaartje ontving, den gepoederden knecht eene gunstige mecning van Sam doen opvatten, want locn hij terugkwam glimlachte hij zeer vriendelijk, en zeide, dat het antwoord terstond gereed zou zijn.

quot;Goed!quot; zeide Sain. quot;Zeg den ouden heer, dat hij zich niet behoeft te overjachten. Volstrekt geen haast, lange kameraad! Ik heb van middag al gegeten.quot;

quot;Gij eet vroeg, mijnheer!quot; zeide de gepoederde knecht.

quot;Omdat mij het avondmaal dan beter smaakt,quot; antwoordde Sam.

quot;Zijl gij al lang in li a I li geweest?quot; vroeg de knecht. quot;Ik heb het genoegen nng niet gehad iets van u Ie vernemen.quot;

quot;Ik hel) nog niet veel opzien gemaakt,quot; antwoordde Sam. quot;Want wij — ik meen mij zelvcn en de andere heeren — zijn eerst gisterenavond hier aangekomen.quot;

quot;Eene fraaie stad, mijnheer!quot; zeide de knecht.

quot;Lijkt wel,quot; merkte Sam aan.

quot;Pleizicrig gezelschap, mijnheer!quot; hernam de gepoederde knecht. quot;Zeer knappe, aardige lieden onder onze kameraden, mijnheer!quot;

quot;Dat vind ik ook,quot; zeide Sam. quot;Zoo vriendelijk en spraakzaam, vooral als | ze iemand niet kennen.quot;

quot;Gij hebt wel gelijk, mijnheer!quot; zeide de gepoederde, die dit gezegde als j ■■en compliment opvatte. quot;Gij hebt wel gelijk. Doet gij er ook aan, mijnheer?quot; ' Dit zeggende, haalde hij eene snuifdoos uit zijn zak.

quot;Neen,quot; antwoordde Sam. quot;Ik moet er allijd van niezen.quot;

quot;Ja, het is moeielijk in hel begin, mijnheer! Maar men kan er zich toch langzamerhand aan wennen. Hel beste loert men het met koffie. Ik zelf heb iang koflie in mijne doos gehad, mijnheer! Hel ziet er net uit als rappé.quot;

Het geluid der kamerschel deed hem zijne snuifdoos spoedig weder in zijn

ak steken, en naar de studeerkamer van zijn meester snellen. In hel voor* iiijgaan zij hel aangemerkt, dal wij vele menschcn gekend hebben, die nooit 'azen of schreven, maar toch een achterkamerljc hadden, dat zij hun stu-ileervertrek noemden.

quot;Daar is het antwoord, mijnheer!quot; zeide de gepoederde knecht, „Het spijt mij voor u, dal het zoo groot is. Het zal u onderweg lastig wezen.quot;

quot;Het is niets,quot; zeide Sam, een briefje en een zeer klein pakje aannemende. quot;Ik hoop, dal ik die sjouwerij nog wel zal kunnen doorstaan en overleven.quot;

quot;Ik hoop, dal wij elkander zullen wederzien, mijnheer!quot; zeide de gepoederde knecht, terwijl hij Sam tol op de stoep volgde.

-ocr page 288-

Samuel Pickwick.

quot;Gij zijl al tc goed, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Maar wat ik u bidden mag, vermoei u niet al tc zeer. Spaar toch uwe dierbare gezondheid. Bedenk hoeveel er aan u verloren zou worden.quot; Met deze aandoenlijke woorden keerde Sam zich om, en vertrok.

quot;Een zeer zonderling jong mensch!quot; zeidc de gepoederde knecht, terwijl hij Sam nakeek met een gezicht, waaruit duidelijk bleek, dat hij niet wist wat hij van hem maken moest. Sam zeide niets. Hij schudde slechts zijn hoofd, glimlachte en ging zijns weegs, terwijl zijn gezicht scheen te kennen te geven, dat hij aan iels dacht, hetwelk hij zeer grappig vond.

Dien avond, precies kwartier vóór achten, slapte de ceremoniemeester Angelo Cyrus Bantam, voor de deur van het assemblee-huis, uit zijne calèche, mei dezelfde lorgnet, dezelfde pruik, dezelfde tanden, dezelfde ringen, dezelfde doekspeld en denzclfden rotting. De eenige verandering in zijne uitrusting bestond daarin, dat hij een nog lichter blauwen rok aanhad met ecne witte zijden voering, en een wit vest, eene korte broek en zwarte zijden kousen droeg, en, zoo mogelijk, nog een graadje sterker was geparfumeerd.

Aldus uitgerust, valtc de ceremoniemeester posl in de groote zaal, om de gewichtige plichten van zijn ambt te vervullen, en dc gasten te ontvangen.

Daar Bath vol was slroomden de gasten en de halve schellingen voor thee in groolcn getale in de zaal en de kas. In de danszaal, de lange speelzaal, de achthoekige speelzaal, op de trappen en in dc gangen was hel gedruis van stemmen en voetstappen inderdaad verbijsterend. Kleedjes ritselden, vederen zwierden, kaarsen flikkerden , juweelen fonkelden. Er was pok réeds muziek — geene dansmuziek, want het orkest speelde nog niet, maar dc muziek van lichte, vlugge voetslapjes, en nu en dan een vroolijk gelach van cene zachte meisjesstem, in Bath en overal elders zoo welluidend en streelend voor het gehoor. Overal straalden levendige oogen vol blijde verwachting; en waarheen men zich wendde, zag men eene bevallige gedaante sierlijk door I de menigte zw even, welke men niet zoodra uit hel oog verloor, of zij werd door eene andere, even bekoorlijk en aanlokkelijk, vervangen.

In de theezaal en om dc speellafelljes zwierven een aantal oude dames, die er zeer verwonderlijk uitzagen, en ziekelijke oude hceren, die met zooveel lust en ijver al de kwaadsprekende geruchlcn van den dag bepraatten, dal men duidelijk genoeg kon bemerken, dat babbelen en lasteren hunne aardschc zaligheid uitmaakten. Onder deze groepen zag men ook eenige mama's, die naar partijen voor hare dochters zochten, en, terwijl zij oogenschijnlijk in gesprek verdiept waren, niet nalieten nauwkeurig op de meisjes te lellen, welke, gedachtig aan hel moederlijk bevel, om haar tijd wél tc besteden, reeds begonnen waren hare nelten uit te spreiden, door naar met voordachl vergelen sjaals tc zoeken, handschoenen aan te trekken, met kopjes te rinkelen, enz.; schijnbaar onbeduidende manoeuvres, maar met welker hulp ervaren kunstenaressen in de coqucllerie verbazend veel kunnen uit-1 richten.

i BÜ de deuren cn in afgelegen hoeken stonden verschillende groepen van hersenlooze jonge lieden, die alle graden van gemaaklheid en zotskapperij ten toon spreidden, en alle verstandige lieden in hunne nabijheid om hunne dwaasheid en verwaandheid deden lachen, terwijl zij zieh zeiven streelden met dc gedachte, dal zij voorw erpen der algemeene bew ondering waren; eene genadige beschikking der Voorzienigheid, tegen w elke geen weldenkend man zal morren.

278

-ocr page 289-

Fatsoenlijk gezelschap.

Eindelijk hadden op eenige banken, aan het einde van de halzaal, reeds eenige dames, die de veertig al voorbij en nog ongehuwd waren, voor den avond post gevat. Zij dansten niet, omdat niemand haar ten dans vroeg; zij speelden niet, opdat men niet denken zou, dat zij van alle uitzichten op het huwelijk afstand hadden gedaan, en bevonden zich in een toestand, die haar de beste gelegenheid aanbood om van iedereen kw aad te spreken, zonder dat men bijzonder op haar lette.

Tusschen alle deze groepen gleed de ceremoniemeester Angelo Cyrus Bantam met lichte, onhoorbare schreden heen. Nu was hij hier, dan daar. Den eenen groette hij met eene statige buiging, den anderen met een familiaar knikje; voor ieder had hij een vriendelijken glimlach over.

quot;Ga naar de theezaal, vraag om de waarde van uwe sixpence, gieter heet water op, noem dat water dan thee, en drink er van zooveel gij lust,quot; zcide Dowler, terwijl hij Pickwick, die, met mevrouw Dowlcr aan zijn arm, aan het hoofd van het kleine gezelschap stapte, naar de thcezaal geleidde. Zoodra Bantam de vrienden zag, wond hij zich als een kurketrekker door het gedrang, en verwelkomde hen met opgetogen blijdschap.

quot;Zeer vereerd, mijnheer!quot; zeide Bantam. quot;Bath mag trotsch wezen op uwe tegenwoordigheid. Mevrouw üowlcr! gij zijt het sieraad van deze zalen. Ik maak u mijn compliment over uwe veeren.quot;

quot;is hier iemand?quot; vroeg Dowler achterdochtig.

quot;Iemand? De élite van Bath. Mijnheer Pickwick! ziet gij daar die dame met dien gazen tulband?quot;

quot;Die dikke oude dame?quot; vroeg Pickwick in zijne onnoozelheid.

quot;St, mijnheer! In Bath is niemand dik of oud. liet is de Douairière Lady Snuphanuph.quot;

quot;Ei zoo!quot; zeide Pickwick.

quot;St! Kom een weinig dichter bij mij. Ziet gij daar dien heer aankomen, die met zooveel smaak gekleed is?quot;

quot;Die met dat lange haar en een bijzonder laag voorhoofd?quot; vroeg Pickwick.

quot;Juist. Dat is de rijkste jonge heer, die zich tegenwoordig in Bath ophoudt. De jonge Lord Mustanhed.

quot;Waarlijk?quot; zeide Pickwick.

quot;Zooals ik u zeg. Gij zult hem zoo meteen hooren spreken, mijnheer Pickwick! Ik zal een praatje met hem maken. — Hoe vaart gij, hoogwelgeboren heer?quot;

quot;Zeew wawm, Bantam!quot; zeide de hoogwelgeboren heer.

quot;Gij hebt gelijk, hoogwelgeboren heer! Het is hier vrij w armzeide de ceremoniemeester.

quot;Hebt gij mijn postkawwetje aw gezien?quot; vroeg de hoogwelgeboren heer.

quot;Hemel, neen!quot; riep de ceremoniemeester uit. quot;Een postkarretje? Welk een brillant idee!quot;

quot;Ik dacht, dat iedeween mijn postkawwetje aw gezien had,quot; zeide de hoogwelgeboren heer. quot;Het is het aawdigste, netste, éwegantste ding, dat gij ooit hebt zien w ijden — awwes compweet in owdc; met een bwievenkistje en cene weuning om de bank. Gistcwochtend ben ik ew mede komen binnenwijden. Ik had een wooden wok aangetwokken, en mijne wijknechts vew voowuit waten wijden; en waawachtig, aw w e menschen dachten dat het de post was, die op een ongewoon uuw aankw am. Het was ijsewijk komiek.quot; De hoogwelgeboren heer lachte hartelijk om deze geestige grap, en de ceremoniemeester insgelijks.

27:)

-ocr page 290-

Samuel Pickwick.

Pickwick, ilie cr waarschijnlijk weinig grappigs in vond, dat een jong edelman voor postrijder speelde, zag ernstig voor zich.

Toen het dansen begonnen was, begaf Pickwick zich naar de speelzaal, om eens te zien wat daar omging; maar tot zijn ongeluk: want nauwelijks was hij binnengelreden, of hij werd door den ceremoniemeester aangeklampt, en met drie bejaarde dames, die reeds eene poos naar ecu medespeler hadden uitgezien, aan een speellafellje geplaatst, nadat hij eerst met het gezelschap was bekend gemaakt, en vernomen had, dat de dames Lady Snuphanuph, Mevrouw Wugshy en mcjufTer Bolo waren.

Juist toen de kaai t gegeven was, kwamen twee jonge dames binnentrippelen, en plaatsten zich achler den sloe! van mevrouw Wugsby, waar zij geduldig bleven wachten, toldal deze omzag.

| quot;Wel Jane!quot; zeide mevrouw Wugsby: quot;Wat is er?quot;

| quot;Ik kwam u vragen, mama,quot; fluisterde de jongste en bevalligste van de i Iwce, quot;of ik met den jongsten heer Crawley mocht dansen.quot;

quot;Goede hemel, Jane! Hoe kunt gij zoo iels in uw hoofd krijgen?quot; ant-| woordde hare moeder met verontwaardiging. quot;Gij weet immers wel, dat zijn | vader maar een inkomen van achthonderd pond heeft, dat met zijn dood op-houdt? Neen — volstrekt niet.quot;

quot;Ma!quot; fluisterde de andere, die veel ouder was dan hare zuster, en een zeer gemaakt en coqucl voorkomen had: „Lord Mustanhed is mij voorgesteld. Ik zeide, dat ik meende, dat ik niet geëngageerd was, ma!quot;

quot;Gij zij( een verstandig kind,quot; antwoordde mevrouw Wugsby, terwijl zij hare dochter mei haar waaier een likje op de wang gaf; quot;u kan ikquot; altijd vertrouwen. Hij weet zelf niet, hoeveel geld hij heeft.quot; Dit zeggende, gaf zij hare oudste dochter een kus, wierp hare jopgsle een gramstorigen blik toe, en nam hare kaarten weder op.

De arme Pickwick had nog nooit mei drie gestudeerde whistspeelsters te doen gehad. Zij speelden zoo fijn, dat hij waarlijk bang voor haar werd. Als hij eene verkeerde kaart opspeelde, scheen mejuffer Bolo hem met hare oogen te willen doorboren; als hij zich bedacht hoe hij spelen moest, wierp Lady Snuphanuph zich achterover in haar stoel, en zag met een blik vol ongeduld mevrouw Wugsby aan, welke dan hare schouders ophaalde, als wilde zij zeggen, dat zij twijfelde of er wel ooit een eind aan koineu zou. Na het einde van elk spel vroeg mejuffer Bolo knorrig, waarom hij niet zoo of zoo had gespeeld; en Pickwick, die dan den loop van het spel reeds vergeten was, kon hare aanklachten slechts met een beschaamd stilzwijgen beantwoorden. Nu en dan kwamen er menschen naar het spelen kijken, hetgeen Pickwick verlegen maakte en zijne aandacht aflrok. Deze omstandigheid, en het onophoudelijk gewoel en gedruis om hem heen, waren de oorzaken, dat Pickwick tamelijk slecht speelde, en dal mejuffer Bolo, toen het speelgezelschap ten elf ure uil elkander ging, met groole ontroering opstond, en in den draagstoel, waarmede zij naar huis werd gebracht, een stroom van tranen vergoot.

Na zijne vrienden Ie hebben opgezocht, die allen bcluigden, dat zij een zeer genoegelijken avond hadden doorgebracht, begaf Pickwick zich met hen naar het Witte Hert, en toen hij zijne onrust met een glas puni'h lot bedaren had gebracht, ging hij naar bed, en viel terstond in slaap.

2X0

-ocr page 291-

281

XXXIV.

BEVATTENDE EEN MERKWAAUDIG OMIEIL, DAT WINKI-E OVEKKWAH.

|

Daar Pickwick voornemens was ten minste twee maanden in Bath door lo brengen, oordeelde hij het raadzaam, voor zich zeiven en zijne vrienden lamers te huren ; en daar zij eene gelegenheid vonden, om voor een redelijken prijs een gemeubileerd bovenhuis in de Royal Crescent te huren, dat meer vertrekken bevatte dan zij noodig hadden, deed Dowler het voorstel, om een paar kamers van ben over te nemen. Deze voorslag werd aangenomen; drie dagen later waren zij in hunne nieuwe woning gevestigd; en nu hegon Pickwick geregeld hel water te gebruiken. Hij dronk een groot glas vóór hel ontbijt, en wandelde een heuvel op, en nog een glas na het ontbijt, c.n dan wandelde hij oen liouvol af; en na elk glas verklaarde bij plechtig en nadrukkelijk, dal hij zich veel beter gevoelde, waarover zijne vrienden ! hunne blijdschap beluigden, hoewel zij vooraf niet geweten hadden, dat hem iets scheelde.

De groote bronzaal is eene ruime zaal, versierd met Corinthische pilasters, eene galerij voor muzikanten, en een standbeeld. Er is ook een groot buffet mei eene marmeren vaas, waaruil hel water geschept wordt in groote geel- : achlige glazen, uit welke de badgasten hel drinken; en hot doel iemand goed aan hel hart, te zien met hoeveel deftigheid en moed zij het leelijkc water inzwelgen. Dicht bij de hand zijn de baden, waarin een gedeelte van hel gezelschap zich gaat afspoelen. Behalve deze zijn er nog twee bronzalen, de eene bestemd voor hoeren en dames, die niet gaan kunnen, en daarom op rolstoelen worden voortgereden, tot groot gevaar voor de teenen der gasten, ■ lie hunne beenen nog gebruiken kunnen. Overal zag men wandelaars, met en zonder krukken en stokken. De geregelde waterdrinkers, waaronder Pickwick behoorde, kwamen eiken morgen in de bronzaal bij elkander, en doden dan en corps eene wandeling. Overdag en des avonds ontmoette men elkander weder op de namiddagwandeling, in do leeszaal, den schouwburg of op de assemblee. Zoo ging hel dag aan dag. liet was jammer dat deze levenswijze, bij al bol gonoogelijke, dal zij aanbood, echter iels eentoonigs had.

Op zekeren avond, na een op deze wijze doorgebracht en dag, zal Pickwick, nadat zijne vrienden naar bod waren gegaan, alleen op, om zijn dagboek bij te schrijven, toen er aan de kamerdeur werd geklopt.

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer!quot; zeidc jufvrouw Craddock, de buis-waardin: quot;maar zouilt gij nog iets noodig hebben?quot;

quot;Neon, jufvrouw ! antwoordde Pickwick.

quot;De meid is naar bod, mijnheer!quot; hernam jufvrouw Craddock; quot;en mijnheer Oowler hooit gezegd, dat hij wol zou opblijven, om naar mevrouw Dowler ie wachten, daar hot gezelschap, waar zij naar loc is, zeker pas laat zal scheiden. Daarom dacht ik, mijnheer, als gij niets meer noodig hadt, kon ik wel naar bed gaan.quot;

quot;Wel zeker, jufvrouw!quot; zeide Pickwick.

quot;Goeden nacht, mijnheer!quot; zeide jufvrouw Craddock.

quot;Goeden nacht, jufvrouw!quot; antwoordde Pickwick.

Na verloop van oen half uur was Pickwick mol zijn dagboek gereed, en ging naar boven, om zieh naar bed te begeven. Yolgcus gewoonte bleef

-ocr page 292-

Samuel PicJcioick.

hij voor de deur van Dowler staan, klopte aan, en wensehte goeden naeht.

quot;Zoo !quot; zeide Dowler. quot;Gaat gij naar bed? 'k Wou, dat ik ook kon. Akelige nacht. Stormachtig. Niet waar?quot;

1 quot;Erg,quot; zeide Pickwick.

i Pickwick ging naar zijn slaapvertrek, en Dowler plaatste zich weder op zijn | stoel voor het vuur, om zijne overijlde belofte, om op te blijven totdat zijne vrouw te huis kwam, te vervullen. Het is altijd iets zeer onaangenaams, voor iemand op te blijven, maar vooral, wanneer die iemand van een vroolijk gezelschap moet komen. Gij kunt niet nalaten te denken, hoe de tijd, die u zoo schrikkelijk verveelt, voor hen voorbijvliegt; en hoe langer gij hierover denkt, des te meer verflauwt uwe hoop, dat zij spoedig komen zullen. Terwijl Dowler voor het vuur zat, gevoelde hij cene niet onnatuurlijke verontwaardiging over de barbaarschheid der menschen, die zoolang bij elkander verkozen te blijven. Zijn humeur werd er niet beter door, toen hij bedacht, dat hij in het begin van den avond zich verbeeld had hoofdpijn te hebben, en daarom te huis gebleven w as. Terw ijl hij zoo morrend nadacht, werd hij natuurlijk hoe langer hoe slaperiger; bij meende, dat hij toch wel wakker zou blijven, al haalde hij een kussen, om wat meer op zijn gemak te zitten; en vol trotsche blijdschap, dat, indien bij ernstig wilde, de slaap geen vat op hem had, viel hij zoo gerust en vast in slaap, als sleehls mogelijk was.

Het sloeg juist drie uur, toen twee dragers, de een kort en dik, en de ander zoo lang en dun als een lantaarnpaal, met een draagstoel de Crescent opkwamen. De wind maakte het hun zeer moeielijk, om met hunne, vracht op de been te blijven, vooral, toen zij op de hoogte kwamen, waar het zoo geweldig waaide, dat mevrouw Dowler, die in den draagstoel zat, van angst in elkander kroop. Zij waren zeer blijde, toen zij den draagstoel konden neerzetten, en klopten driftig aan. Zij wachtten eene poos, maar niemand deed open.

quot;Klop nog eens,quot; zeide mevrouw Dowler; quot;maar wat harder, als 't u belieft.quot;

De korte drager klopte met alle macht, terwijl de lange op het midden van de straat ging staan, om te zien of hij geen licht bespeurde. Er kwam niemand, en alles bleef donker.

quot;Gij moet nog maar eens kloppen,quot; zeide mevrouw Dowler, half schreiende.

quot;Is er geene schel, mevrouw !quot; vroeg de korte drager.

quot;Ja,quot; zeide de jongen, die medegegaan was, om de toorts te dragen ; quot;maar ik heb al zoolang staan bellen.quot;

quot;Dat kan ook niet helpen,quot; zeide mevrouw Dowler; quot;want hei ijzerdraad is kapot.quot;

Nu ging de korte op zijne teenen staan, en bleef met al zijne kracht hameren-, totdat hij moede werd; toen loste de lange hem af, en zoo vervolgden zij beurt om beurt.

Eindelijk begon Winkle te droomen, dat hij in eene club w as, waar de leden het heel druk maakten , zoodat de president telkens zijn hamer moest gebruiken, om de orde te herstellen; vervolgens had hij eene verwarde voorstelling van eene verkooping, w aar de afslager, dewijl niemand op iels bieden w ilde, alles voor zich zeiven toesloeg; en eindelijk kwam het hem in de gedachten, dat er mogelijk wel aan de deur geklopt kon worden. Om zeker van zijne zaak te wezen,quot; bleef hij nog eene poos liggen luisteren; en toen hij in de dertig slagen had geteld, w as hij overtuigd, en maakte bij zich zeiven de aanmerking, dat hij toch zeer licht sliep. Het kloppen duurde zon-

-ocr page 293-

Aan deu verkeerden kant der deur.

der ophouden voort. Verwonderd, wal er toch te doen mocht zijn, stond Winkle op, trok haastig zijne kousen en pantoffels aan, stak eene kaars aan, wikkelde zich in zijn kamerjapon, en ging naar beneden.

quot;Daar hoor ik eindelijk iemand komen, mevrouw!quot; zeide de korte drager.

quot;Ik wou, dat ik met eene zweep achter hem zat,quot; zeide de lange.

quot;Wie is daar?quot; vroeg Winkle.

quot;Houd maar geene praatjes, slaapkop!quot; zeide de lange, in de meening, dat de vrager een knecht was. quot;Doe open!quot;

Winkle, nog maar half wakker, gehoorzaamde werktuigelijk, opende even de deur, en keek uit. liet eerste, wat hij zag, was het roode schijnsel van de toorts. Verschrikt door de gedachte, dat er brand was, deed hij de deur wijd open, en slak angstig zijn hoofd vooruil, niet wetende of hij de kast, die hij voor zich zag, voor een draagstoel of eene brandspuit moest groeten. Op dit oogenblik kwam er een rukwind, die de kaars uitblies en de deur toesloeg, terwijl Winkle door eene onweerstaanbare macht op üe stoep werd gedrongen.

quot;Dat hebt ge mooi gemaakt, kameraad!quot; zeide de korte drager.

Winkle, die door het raam van den draagstoel eene dame zag, keerde zich ijlings om, en begon uit alle macht te kloppen, terwijl hij in verbijstering de dragers bad en smeekte, dat zij toch weder zouden heengaan.

quot;Maakt toch dat gij wegkomt!quot; riep hij. quot;Ik hoor menschen aankomen. Laat mij in de draagkoets! Bergt mij toch — helpt mij!quot;

Ondertusschen rilde bij van koude, en telkens als hij den klopper oplichtte, speelde de wind op eene zeer lastige manier met zijn kamerjapon.

quot;Daar komen zij aan! Er zijn dames bij. Bergt mij toch! Gaat toch voor j mij staan!quot; schreeuwde Winkle. Maar de dragers, die bijna stikten van i lachen, bewezen hem geene de minste hulp, en de dames kwamen al na-' der en nader. Winkle gaf nog een wanhopigen klop, de dames waren nog j maar twee huizen ver. Hij smeet den blaker uit zijne hand, en vloog bij | i mevrouw Dowler in den draagstoel.

| Eindelijk had jufvrouw Craddock het kloppen en de stemmen gehoord; zij kleedde zich een weinig aan, ging naar de bovenvoorkamer, om zeker te zijn wie er was, en schoof het venster open, juist op het oogenblik, toen Winkle eene schuilplaats in den draagstoel zocht. Niet zoodra zag jufvrouw Craddock wat er op straat voorviel of zij gaf een ijselijken gil, en riep Dowler toe, dat hij terstond moest wakker worden, want dat zijne vrouw met een ander man wegliep.

Dowler sprong op, vloog naar de voorkamer, waar hij te gelijk met Pickwick aankwam, en keek naar builen. Het eerste wat hij zag, was de draagstoel, buiten welken nog een gedeelte van Winkle's lichaam zichtbaar was.

quot;Nachtwacht!quot; schreeuwde Dowler in volle woede: quot;houd hem vast — sluit hem op, totdat ik beneden kom! Geef mij een mes, jufvrouw Craddock? Ik zal hem de keel afsnijden; dat zweer ik!quot; Dit zeggende, rukte hij i zich los uit de handen van Pickw ick en jufvrouw Craddock, greep een klein

dessertmesje, en vloog naar de straat.

| Maar Winkle wachtte niet naar hem. Niet zoodra hoorde hij het verschrikkelijke dreigement van den heldhaftigen Dowler, of hij sprong weder uit den draagstoel, schopte zijne pantoffels uit, koos het hazenpad, en rende, door Dowler vervolgd de Crescent in het rond. Toen hij weder voor hei huis kwam, stond de deur open. Hij stoof naar binnen, smeet Dowler de

283

-ocr page 294-

Samuel Pickwick.

deur voor den neus dicht, ijlde naar zijn slaapvertrek, barricadeerde den in-ijang met stoelen en tafels, en pakte zijn valies, om met het aanbreken van den dag de vlucht te kunnen nemen.

Dowler kwam hem door het sleutelgat toeroepen, dat hij hem den volgenden dag gewis de keel zon afsnijden; en na een luidruchtig gesprek in de voorkamer, waarbij Pickwick vele vruchtclooze pogingen aanwendde om vrede ie stichten, ging ieder naar bed en kwam er stilte.

Misschien vraagt men, waar Sam Weller al dien tijd was? Dit zullen wij den lezer in het volgende hoofdstuk verhalen.

XXXV.

I

WAARIN EEN GEZELSCHAP WORDT BESCHREVEN , DAT SAMUEL WELLER «ET ZIJNE TEGENWOORDIGHEID VEREERDE, EN OOK VERHAALD WORDT, HOE ZIJN MEESTER HEM MET EENE GEWICHTIGE EN MOEILIJKE ZENDING BELASTTE.

quot;Mijnheer Weller!quot; zeide jufvrouw Craddock op den morgen van dezen j gewichtigen dag, quot;daar is een brief voor u.quot;

quot;Dat is raar,quot; zeide Sam; quot;want ik weet geen heer onder mijne bekenden, die in staat is om er een te schrijven.quot;

quot;Er zal misschien iets bijzonders gebeurd zijn,quot; merkte jufvrouw Crad-| doek aan.

| quot;Dat moet er zeker,quot; zeide Sam. quot;Het is op zich zelf al een mirakel, dat I ren van mijne kennissen een brief schrijft. Van mijn vader kan hij niet wezen. ; i)ie schrijft allijd met drukletters, hetgeen daarvan komt, dat hij, toen hij \ ;aeh zeiven leerde schrijven, nooit andere voorschriften had dan de groote 1 liiljetten in de diligencekantoren. Ik kan niet begrijpen van wien die brief komen jcan.quot;

Terwijl Sam zoo redeneerde, deed hij, wat vele menschen doen, wanneer zij in het onzekere zijn omtrent den schrijver van een brief: hij bekeek dien van buiten aan alle kanten. Eindelijk kwam hij op den inval om den brief te openen, en te beproeven, of hij daardoor iets naders vernemen zou. Hij deed zulks, en las langzaam het volgende:

quot;Een fatsoenlijk gezelschap van heeren in conditie maakt mijnheer Weller hun compliment, en verzoekt om bet genoegen van zijn gezelschap dezen avond op eene kleine soiree van een gekookten sehapebout, met betgeen er bij behoort. Men zal precies om half tien aan tafel gaan.quot;

Dit briefje was in een ander gesloten, hetwelk luidde:

quot;John Smanker, de heer, die eenige dagen geleden liet genoegen had, mijnheer Weller aan het huis van hun gemeensehappelijken bekende, mijn- J heer Bantam, te ontmoeten, neemt de vrijheid mijnheer Weller de ingesloten uitnoodiging te zenden, en verzoekt ZEd. om negen uur bij hem aan huis ie komen, wanneer hij het genoegen zal hebben, mijnheer Weller te in-Iroduceeren.

John Smanker.quot; !

-ocr page 295-

Nadeelen, verhouden aan eene openbare betrekking. 2S.gt;

quot;Mu !quot; zeide Sam; quot;die kan ook met spek schieten. Ik heb nog nooit ge hoord, dat iemand een gekookten sehapebout eene soiree noemde. Ik ben , benieuwd, wat zij wel tegen een gebradenen zouden zeggen.quot;

Zonder hierover evenw el verder na Ie denken, ging Sam zijn meester verloi' vragen, om dien avond te mogen uitgaan, en verkreeg dit oogenblikkelijk. Eene poos vóór den bepaalden tijd wandelde hij derhalve naar Queens-Square, en reeds in de verte bad hij het genoegen zijn nieuwen vriend Smauker te ontdekken, die, met zijn gepoederd hoofd tegen een lantaarnpaal geleund, met eene sigaar in den mond op hem wachtte.

quot;Hoe vaart gij, mijnbeer Weller?quot; vroeg Smauker.

quot;Dat begint te schikken,quot; antwoordde Sam. quot;En hoe vaart gij, kameraad?

quot;Ja — dat is maar zoo, zoo.quot;

quot;Gij hebt u zeker overwerkt,quot; zeide Sam. quot;Ik was er wel bang voor. Gi; moest waarlijk uwe krachten wat meer ontzien.quot;

quot;Het werken is zooveel niet geweest, mijnheer Weller!quot; hernam John. quot;Ik geloof, dat het van dien slechten wijn komt. Ik vrees, dat ik mij ver-debaucheer.quot;

quot;Zoo waarlijk?quot; zeide Sam. quot;Dat is eene leclijke kwaal.quot;

quot;Maar gij weet wel, mijnbeer Weller !quot; antwoordde John: quot;de verzoeking 1 ; is zoo groot.quot;

quot;Dat is wel waar,quot; zeide Sam.

quot;Ik ben ongelukkig, mijnheer Weller! Als het noodlot iemand in het j midden van de groote wereld plaatst, is hij aan verzoekingen bloot gesteld, waarvan anderen bevrijd blijven. Ik heb vele goede vrienden, die mij komen ; bezoeken, en als men schenkt, drinkt men wel eens wat meer mede, dan dienstig is.quot;

quot;Dat zeide mijn oom ook, toen hij eene herberg opzette,quot; zeide Sam. quot;Ei; de goede man had gelijk; want in drie maanden bad hij zich doodgedronken.

Mijnheer Smauker gevoelde zich niet weinig belcedigd door deze vergelijking tusschen hem en den overleden herbergier; maar dewijl Sam zijn j gezicht in dezelfde stemmige plooi hield, zag hij dit over het hoofd, en zeide 1 vriendelijk: quot;Het zal tijd wezen, om te gaan.''

quot;Dat denk ik ook,quot; zeide Sam, quot;anders mocht de soiree eens aanbran- i den, en dat zou jammer zijn.quot;

quot;Wil ik u mijn arm geven?quot; vroeg John.

quot;Zeer vriendelijk, maar ik wil er u niet van berooven,quot; zeide Sara. quot;Als het u eveneens is, steek ik liever mijne banden in- mijne zakken.quot;

Hierop stapte hij voort, en begon meteen Ie fluiten. Zijn nieuwe vriend huiverde van afschuw voor dit onfatsoenlijk geluid, en sloeg eene zijstraat in. quot;Dezen weg,quot; zeide hij; quot;wij zuilen er spoedig wezen.quot;

quot;Zoo!quot; zeide Sam, op wien hel bericht, dat bij weldra onder een gezelschap fatsoenlijke hecren in conditie zou komen, geen den minsten indruk maakte.

quot;Maar gij behoeft niet bang te wezen, mijnheer Weller!quot; zeide John.

quot;Dat heeft geen nood,quot; zeide Sain.

quot;Gij zult eenige zeer fraaie uniformen zien, mijnheer Weller!quot; vervolgd-.quot; John; quot;en misschien zullen sommige van de heeren eerst wel een weini;; stijf en stug wezen, maar zij zullen spoedig vriendelijker worden.quot;

quot;Dat is zeer goed van hen,quot; zeide Sain.

quot;En gij begrijpt,quot; hernam John, op den toon van een machtigen bescher-

-ocr page 296-

Samuel Pickwick.

mer, quot;gij begrijpt, daar gij een vreemdeling zijt, zult gij het in het begin wel wat hard te verantwoorden hebben.quot;

quot;Zij zullen het toch niet al te erg maken?quot; vroeg Sam.

quot;Neen, neen!quot; antwoordde John, terwijl hij een snuifje nam. quot;Maar er I 'ïijn eenige komieke snaken onder ons, en gij begrijpt wel, dat die niet zullen 1 nalaten, u wat in de maling te nemen; maar gij moet er u maar niet aan ; storen.quot;

quot;Ik zal mijn best doen, dat zij mij niet onder den voet krijgen,quot; zeide Sam.

quot;Dat is goed,quot; zeide John. quot;Ik zal u bijstaan.quot;

Thans hadden zij een kleinen kruidenierswinkel bereikt, waar John Smauker l)innentrad door Sam gevolgd, difi, zoodra hij achter den rug van zijn vriend was, eenige koddige grimassen maakte, en door nog andere teekenen aan den dag legde, dat hij bij zich zeiven een onbeschrijfelijk pleizier had.

Zij gingen den winkel door, en nadat zij hunne hoeden in den gang hadden opgehangen, traden zij eene kleine, achterkamer binnen, waar Sam den vollen luister der soiree op eens voor oogen kreeg.

In het midden van het vertrek stonden twee bij elkander geschoven tafels, bedekt met drie tafellakens van verschillenden ouderdom en op verschillende lijden gewasschen, doch zoo geschikt, dat zij zooveel mogelijk een geheel vormden. Hierop lagen messen en vorken voor zes of acht personen. Eenige dezer messen hadden groene, andere roode en een paar gele hechten; zoodat, daar al de vorken zwart waren, het geheel eene schilderachtige mengeling vijn kleuren aanbood. De borden voor de gasten waren achter den haard te warmen i gezet; en de gasten zeiven warmden zich voor denzelven. De aanzienlijkste onder hen scheen een tamelijk zwaarlijvig heer te wezen, met een vuurrooden rok met lange panden, eene broek van dezelfde kleur, en een opgetoomden lioed. Hij stond met zijn rug naar het vuur, en scheen pas te zijn binnengekomen; want behalve dat hij zijn hoed nog op het hoofd had, hield hij den langen stok nog in zijne hand, dien heeren van zijn beroep doorgaans in eene schuinschc richting boven het rijtuig uitsteken, als zij op het achterbankje staan.

quot;Smauker, oude vriend — uwe hand!quot; zeide de heer in het rood.

John Smauker haakte het bovenste lid van de pink zijner rechterhand in die van den heer in het rood, en zeide dat hij verheugd was, dat hij er zoo ' goed uitzag.

quot;Ja,quot; zeide de heer in het rood: quot;alle menschen zeggen dat ik eene gezonde kleur heb; en dat is waarlijk wel een wonder. De laatste veertien dagen heb ik alle dag twee uren lang achter het oude wijf geloopen, zonder iets anders te doen, dan te speeuleeren op de manier, waarop zij haar vcrwenschten ouden bruinen japon vasthaakt; en als dat niet genoeg is om iemand voor zijn ge-heele leven tot een druiloor te maken, mag ik lijden dat ik mijn vierendeel-jaars huur niet krijg.quot;

Alle aanwezigen begonnen hartelijk te lachen; en een heer, met een geel met passement omzet buis, fluisterde zijn buurman, die met eene groene korte broek prijkte, toe, dat Tuckle dezen avond bijzonder komiek was.

quot;Wat ik zeggen wil, Smauker!quot; zeide Tuckle: quot;gij....quot; het overige fluisterde hij zijn vriend in het oor.

1 quot;Dat is ook waar,quot; zeide John. quot;Hoe kon ik het vergeten! — Mijne heeren ! j mijn vriend, de heer Weller.quot;

i quot;Het spijt mij, Weller! dat ik tusschen u en het vuur sta,quot; zeide Tuckle 1 met een familiaar knikje. quot;Ik hoop, dat gij niet koud zijl, Weller !quot;

28Ö

-ocr page 297-

De heer Weller wordt voorgesteld.

quot;Volstrekt niet,quot; zcide Sam. quot;Iemand zou wel een klomp ijs moeten wezen, die koud zou zijn, terwijl hij zulk een gloed vlak voor zich heeft. Als zij u in een koffiehuis op den haardrooster zetten, zouden zij de steenkolen wel kunnen sparen.quot;

Daar dit antwoord eene ccnigszins stekelige toespeling op het roode pak van Tuekle scheen te bevatten, zette deze een barsch gezicht; maar langzamerhand schoof hij van het vuur weg, en zcide met een gedwongen glimlach, dat het niet kwaad was.

quot;Zeer verplicht voor uwe goede getuigenis, mijnheer!quot; zcide Sam daarop. quot;Wij zullen langzamerhand wel nader hekend worden. Ik wacht maar op eene gelegenheid om het nog heter te maken.quot;

Hier werd het gesprek afgebroken door het binnentreden van nog een paar gasten ; en kort daarna begonnen de kruidenier en zijne vrouw het avondmaal j op te zetten, dat uit een gekookten schapebout met knollen en aardappelen ! hestond. Tuckle zette zich als president aan het hoofd van de tafel, terwijl een der laatst ingekomen heeren, die aan eene oranjebroek kenbaar was, als vice-president tegenover hem plaats nam. De kruidenier trok een paar zeemen handschoenen aan, om er de borden mede rond te geven, en plaatste zich toen achter den stoel van Tuckle.

quot;Har ■is!quot; zeidc Tuckle op een gezagvoerenden toon.

quot;Mijnheer!quot; zcide de kruidenier.

quot;Hebt gij uwe handschoenen aan?quot;

quot;Ja wel, mijnheer!quot;

i quot;Neem dan het deksel van den schotel.quot;

Met de grootste nederigheid deed de kruidenier wat hem gelast was, en gaf daarop Tuckle gedienstig hel voorsnijmes aan; maar terwijl hij het deed, gebeurde bet bij toeval, dat bij gaapte.

quot;Wal moet dat beduiden, mijnheer?quot; vroeg Tuckle scherp.

quot;Neem het mij niet kwalijk, mijnheer!quot; zeidc de kruidenier, zeer onthutst. quot;Ik deed het bij ongeluk, mijnheer I Ik ben gisterenavond zeer laat opgebleven. quot;

quot;Wil ik eens zeggen wal ik van u denk, Harris?quot; zcide Tuckle met statige harscbheid. quot;Gij zijl een gemeene hond.''

quot;Ik hoop, mijne heeren,quot; stotterde Harris, quot;dat gij een beetje geduld met mij hebben zult, mijne heeren! Ik weet wel, mijne heeren! hoeveel ik u verplicht hen voor uwe klandisie, en ook voor uwe recommandatie, als er bij partijen meer bedienden dan anders noodig zijn. Ik hoop, dat gij over mij tevreden zijt, mijne heeren !quot;

quot;Neen, dat zijn wij niet,quot; zcide Tuckle; daar scheelt veel aan.quot;

quot;Wij houden u voor een lompen ezel,quot; zcide de heer met bet gele buis.

quot;En voor een gemeencn smeerlap,quot; vervolgde de beer met de groene broek.

quot;fin voor een onverbeterlijken deugniet,quot; voegde de beer in het oranje er nog bij.

De arme kruidenier maakte slechts eeno. nederige buiging bij elk scheldwoord, dat hem door de dwingelanden in hel klein naar het hoofd werd gesmeten; en toen ieder iets gezegd had om zijn aanzien te toonen, sneed Tuckle den schapebout voor.

quot;Nauwelijks was men begonnen te eten, of dc deur werd driftig geopend , en een heer met een lichlblauwen rok met linnen knoopen trad het vertrek binnen.

287

-ocr page 298-

28S

quot;Tegen de wel,quot; zeide Tucklc; quot;gij kom te laat.quot;

quot;Neen, neen! Ik kon niet anders,quot; zeide de man in helblauw. quot;Ik beroep mij op liet gezelscbap. Het was om eene dame Ie doen; ik moest haar uit de komedie halen.quot;

quot;O! dal is wat anders,quot; zeide de heer in het oranje.

quot;Hel is zoo, op mijne eer!quot; hernam de man in hel blauw. quot;Ik had beloofd, dat ik onze jongste dochter om hall'elf zou komen halen, en zij is zulk een lief mooi meisje, dal ik bet waarlijk niel over mijn hart kon verkrijgen om haar te leur te stellen. De heeren zullen hel mij niet kwalijk nemen, maar een voorschool bedekt alle verzuimen.quot;

quot;Ik begin erg te krijgen, dal er wal van aan is,quot; zeide Tuckle, toen de nieuwaangekomene zich naast Sam had nedergezet. quot;Ik heb al een paar malen opgemerkt, dat zij zwaar op uw schouder leunt, 'als zij in of uil bet rijtuig stapt.

quot;Zwijg toch stil, Tuckle!quot; zeide de heer inhei blauw. quot;Dal is niel mooi van u. Het kan wel wezen, dat ik eens onder vier oogen gezegd heb, dat zij een goddelijk schepsel is, en zij een paar goede partijen beeft afgewezen, zonder dat iemand er de reden van wist, — maar neen, Tuckle! — en dal wel als er vreemden bij zijn — dat gaat niet aan; iemand moet bescheiden kunnen wezen.quot; Daarmede haalde hij zijne das op, streek zijne mouwen glad, kuchte, en zelle een gezicht alsof hij nog veel had kunnen zeggen, indien bescheidenheid hem het zw ijgen niet had opgelegd.

Hel voorkomen van den heer in het blauw, die er inderdaad niet kwaad uitzag, en wiens houding en gelaat hem als een vroolijken ongegeneerden klant kenteekenden, had van den begin af de aandacht van Sam Weller getrokken ; maar toen de man op deze wijze begon op te snijden, kreeg Sam nog meer trek om kennis met hem te maken, en hij deed zulks met zijne eigenaardige rondheid en voorlvarendheid.

quot;Uwe gezondheid, mijnheer!quot; zeide Sam. quot;Ik kan u verzekeren, dal uwe manier van omgang mij bijzonder wel bevalt. Wat gij daar zegt, vind ik alleraardigst.quot;

De blauwe man glimlachte, alsof hij aan zulke complimenten zeer gewoon was, maar wierp niellemin Sam een goedkeurenden blik toe, en zeide, dat hij hoopte, dat zij nader kennis zouden maken, want dat hij, zonder gekscheren, een tünke gast scheen te wezen — juist een man naar zijn hart.

quot;fiij zijl zeer vriendelijk, mijnheer!quot; zeide Sam. quot;Wal zijt gij toch een gelukskind !quot;

quot;Hoe meent gij dat ?quot; vroeg de heer in hot blauw.

quot;Wel, die jonge juffer. Zij weet wel, waar Abram den mosterd haalt; dat heb ik al gemerkt,quot; antwoordde Sam,quot; en deed vervolgens eer oog toe, terw ijl hij langzaam zijn hoofd schudde, op eene manier, welke voor de ijdelheid van den blauwrok ten uiterste streelend moest wezen.

quot;Ik vrees, dat gij een groote schalk zijl, mijnheer Weller!quot; zeide de blauwrok.

quot;Neen, toch niet,quot; zeide Sam. quot;Dien eernaam laat ik u over. Gij zult er zeker meer mee le doen hebbeii dan ik, gelijk de man achter den tuinmuur tegen den man builen den muur zeide, toen de dolle slier den weg opkwam.quot;

quot;Nu, om u de waarheid te zeggen, mijnheer Weller,quot; zeide de blauwrok , quot;ik geloof, dal zij op mijn uitzicht en mijne manieren heeft gelet.quot;

quot;Ik geloof, dat zij dat niet wel zou kunnen laten,quot; merkte Sam aan.

quot;Hebt gij óók iets van dien aard aan de hand,quot; vroeg de gelukkige blauwrok.

quot;Eigenlijk nog niet,quot; antwoordde Sam. quot;Wij hebben geene dochters bij ons

-ocr page 299-

Tiet voorrecht van ei'iie mooie Horei.

in huis; anders zou ik er natuurlijk eene van hebben ingepakt. Maar ik geloof ook niet, dat ik mij met iets minder dan met ecne gravin zou ophouden. Het zou kunnen wezen, dat ik naar een rijk meisje luisterde, al had zij geen titel, als zij heel smoorlijk op mij verliefd was, maar anders niet.quot;

quot;Gij hebt groot gelijk, mijnheer Weller!quot; hernam de blauwrok. quot;Iemand moet zich niet weggooien; en w ij — w ij, die mannen van de wereld zijn, mijnheer Weller ! — wij weten toch, dal eene goede uniform, vroeger of later, bij eene vrouw ons fortuin maakt. Dat is immers ook de eenigc reden , die het der moeite waardig maakt, dat men eene conditie aanneemt.quot; t

quot;Het zou anders gekheid wezen,quot; zeide Sam.

Zoover was dit vertrouwelijk gesprek gevorderd, toen er glazen op de tafel werden gezet, en de president de heeren herinnerde, dat ieder diende te he-stellen wat hij drinken wilde, voordal de herberg gesloten werd. De mees-ten namen brandewijn en water. Sam noemde den kruidenier quot;een nazenden schobbejok,quot; en bestelde ecne groote kom punch — twee omstandigheden, die hem in de schatting der aanwezigen niet weinig deden rijzen.

quot;Mijne heeren!quot; zeide de blauwrok, met het air van een echten dandy, quot;ik stel de gezondheid van de dames in.quot;

quot;Luister, luister!quot; riep Sam. quot;De jonge meesteressen !quot;

quot;Tot de orde, lot de orde !quot; riepen verscheidene stemmen; en John Smauker, die Sam had geïntroduceerd, meende hem te moeten onderrichten, dat de uitdrukking, die hij gebezigd had, verboden was.

quot;Welke uitdrukking?quot; vroeg Sam.

quot;Meesteressen, mijnheer!quot; antwoordde John, met een zeer donkeren blik. quot;Wij kennen hier zulke onderscheidingen niet.quot;

quot;O, goed!quot; zeide Sam; quot;dan zal ik mijne uitdrukking verbeleren , en baar quot;de lieve meisjesquot; noemen, als onze vriend Vuurvlam er niets tegen heeft.quot;

De een en ander scheen te betwijfelen, of bet wel geoorloofd was, den president -onder de benaming van quot;onze vriend Vuurvlamquot; aan te duiden: maar de queslie werd niel in omvraag gebracht. De president zelf keek Sam vrij barsch aan, maar achtte hel waarschijnlijk het best om te zwijgen.

Na eene korte poos van stilte, begon een heer met een geborduurden rok, die hem lot op de hielen reikte, mei zeer veel ijver zijne grog om te roeren ; vervolgens stond hij op, en zeide, met eene geweldige inspanning, dal hij hel gezelschap iels had mede te deelen; waarop de voorzitter terstond verklaarde, dal hel gezelschap met veel genoegen zou luisteren naar hetgeen de heer met den langen rok mocht te zeggen hebben.

quot;Ik ben eenigszins beschroomd om u aan te spreken, mijne heeren !quot; zeide de man met den langen rok, quot;omdat ik het ongeluk heb van een koetsier te wezen en slechts als honorair lid deze aangename soirees mag bijwonen; ik gevoel mij zeiven verplicht, mijne heeren ! om u eene treurige'omstandigheid bekend te maken, die ik vandaag gehoord heb. Onze vriend, mijnheer Whiffers,quot; (hier werden aller oogen op den man in hel oranje gevestigd) quot;heeft zijne conditie opgezegd.quot;

Alle aanwezigen schenen verbaasd.

289

quot;Gij moogt wel verwonderd zijn, mijne heeren!quot; vervolgde de koetsier. quot;Hel is mijne zaak niet om te zeggen, waaraan dil ijselijke verlies voor onzen kring is toe le schrijven; maar ik verzoek mijnheer VVhilfers om ons hel gebeurde le verhalen, opdat zijne vrienden zijn edel gedrag kunnen bewonderen en lot voorbeeld nemen.^

10

SAM. PICKWICK.

-ocr page 300-

Samuel Pickwick.

Allen drongen op dit voorstel aan, en Whiffers begon derhalve zijn verslag. Hij zeide , dat hij gaarne in zijne conditie had willen blijven. De uniform was nel en rijk, de dames in de keuken waren zeer vriendelijk, en zijn werk was, dil moest hij bekennen, niel zwaar, dewijl hij doorgaans niets anders te doen had, dan met een ander heer, die insgelijks zijn afscheid had genomen , in het voorhuis op de bank te zitten. Gaarne had hij het gezelschap de bijzonderheden van hel ergerlijk voorval willen besparen, waarvan bij nu melding zou moeten maken; maar, dewijl men eene verklaring van hem vorderde , was hij genoodzaakt zonder omwegen le zeggen, dal men van hem had willen hebben, dal bij koud vleesch at.

Het is onmogelijk het afgrijzen le schilderen, hetwelk deze openbaring in hel gemoed der toehoorders gaande maakte. Ten minsle een kwartier lang hoorde men niets dan een gemompel'en gebrom van afkeuring.

Mijnheer Whiffers gaf vervolgens zijne bezorgdheid le kennen, dal bij zich deze beleediging door zijne eigene goedwilligheid en inschikkelijkheid had op den hals gehaald. Hij herinnerde zich duidelijk, dal hij zich eens had laten overhalen om gezouleu boter te elen ; en eens, toen er plotseling iemand in huis ziek was geworden, bad hij zich zelfs zoover vergeten, dat hij een emmer mei steenkolen naar boven had gebracht. Hij hoopte, dal hij zich door deze openhartige bekentenis zijner misgrepen niet in de achting zijner vrienden had vernederd; en zoo dil het geval mocht wezen, dat dan de cordaal-heid, waarmede hij zijn ongenoegen over de laatste schandelijke beleediging had getoond, hem weder in hunne gunstige meening zou herstellen.-

Eene algemeene toejuiching ' olgde op deze aanspraak, en men dronk plechtig op de gezondheid van den edelen martelaar, waarvoor de martelaar zijn dank betuigde en de gezondheid van mijnheer VVeller instelde, wicn hij wel het genoegen niet had van nabij le kennen, maar die een vriend van mijnheer Smauker was, en daarom alleen in elk fatsoenlijk gezelschap ten hoogste welkom moest wezen.

Sam begreep , dat hel hem nu voegde ook eene aanspraak le doen; hij stond derhalve op, en zeide op een luchtigcn loon; quot;Vrienden en kameraden ! ik ben u allemaal ten hoogste dankbaar voor dit compliment. De eer is baast al te groot, vooral als men bedenkt van welke lieden het afkomstig is. Ik had al veel van u gehoord; maar ik moet zeggen, dat ik nooit gedacht had, dal gij zulke lieve jongens waart, als ik nu zie. Ik hoop maar, dal gij goed zult oppassen, om geen kruimel van uw fatsoen le verliezen, dal zoo mooi slaat als iemand over de slraat gaat, en dat ik altijd met zoo veel pleizier heb gezien, zelfs toen ik nog een kleine jongen was, half zoo lang als de slok van onzen vriend Vuurvlam. En wal onzen gelen vriend betreft, dien ik als een slachtoffer der dwingelandij moet aanmerken, ik kan niet anders zeggen, dan dal ik hoop, dat hij net zulk eene goede plaats zal krijgen als hij verdient, en dan geloof ik, dal hij nooil weder over eene koude soiree zal behoeven te klagen.quot;

Sam ging met een zeer vergenoegd gezicht weder zitten, en nadat zijne aanspraak luidruchtig was toegejuicht, begon het gezelschap op te breken.

quot;Wal! gaat gij ook al heen, oude jongen ?quot; zeide Sam tot zijn vriend Smauker.

quot;Ik kan niet anders,quot; antwoordde John. quot;Ik heb hel Bantam beloofd.quot;

quot;Dat is wat anders,quot; zeide Sam. quot;Misschien zou hij u de conditie opzeggen als gij geen woord bieldt. — Maar wat weerga! wilt gij ook al weg.

390

-ocr page 301-

De heer Winkle wordt gemist.

Vuurvlam? En mij met de grootste helft van mijne punch laten zitten? Kom, gekheid! Blijf nog wat!quot;

Tuekle kon deze uitnoodiging niet weerstaan. Hij legde zijn hoed en stok, die hij juist had opgenomen, weder neer, en zeide, dat hij nog een enkel glaasje tot afscheid wilde drinken.

Daar de heer in het blauw denzelfden weg heen moest als Tuekle, liet hij zich insgelijks overhalen om te blijven. Toen de punch begon te minderen, liet Sam cene partij oesters komen uil den winkel van den kruidenier, die ook in dit artikel handel dreef, en zijne gasten werden zoo vroolijk, dat Tuekle met steek en stok, tusschen de schelpen op de tafel, een horlepijp danste, waarbij de blauwrok muziek maakte op een schrander uitgedacht instrument, dat uit eene kam en een papiertje bestond. Eindelijk was de punch op, en het drietal begaf zich op weg, om elkander te huis te brengen. Zoodra Tuekle in de open lucht kwam, kreeg hij een onwederstaan-baar verlangen om zich op eene stoep neder te vlijen, en Sam, die het onbeleefd vond hem tegen tc spreken, liet hem zijn zin doen. Daar de steek echter bedorven zou zijn, indien hij op de straat was blijven liggen, zette Sam dien den blauwrok op het hoofd, bracht hem vervolgens naar zijn huis, zette hem daar in balans tegen dc deur, gaf hem den grooten stok van Tuekle in de hand, schelde aan, en ging bedaard zijns weegs.

Den volgenden morgen kwam Pickwick veel vroeger beneden, dan hij anders gewoon was op te staan, en schelde.

quot;Sam!quot; zeide hij, toen zijn bediende binnentrad, quot;doe de deur dicht.quot;

Sam gehoorzaamde.

quot;Er heeft hier van nacht een ongelukkig voorval plaats gehad, Sam !quot; zeide Pickwick, quot;hetwelk mijnheer Winkle voor eene of andere gewelddadigheid van mijnheer Dowler heeft doen vreezen.quot;

quot;Ja, dat heeft de oude vrouw mij al verteld, mijnheer!quot; zeide Sam.

quot;En tot mijn leedwezen, Sam,quot; vervolgde Pickwick, quot;heeft mijnheer Winkle, uit vrees voor deze gewelddadigheid, de vlucht genomen.quot;

quot;De vlucht genomen?quot; herhaalde Sam.

quot;Hij heeft van morgen vroeg het huis verlaten, zonder mij er iets van te zeggen,quot; zeide Pickwick. quot;Hij is weg, cn ik weet niet waar hij gebleven is.quot;

quot;Hij had hier moeten blijven en zijn man moeten staan, mijnheer!quot; zeide Sam verachtelijk. quot;Het zou niet veel moeite gekost hebben, om dien Dowler in zijne schelp te doen kruipen.quot;

quot;Ik heb ook al eens getwijfeld, Sam, of hij wel zoo'n held is,quot; zeide Pickwick. quot;Maar dat moge wezen gelijk het wil. Winkle moet opgezocht en teruggehaald worden.quot;

quot;En als hij niet wil terugkomen, mijnheer?quot; zeide Sam.

quot;Dan moet hij gedwongen worden, Sam !quot;

quot;Wie zal dat doen, mijnheer?quot; vroeg Sain met een glimlach.

quot;Gij!quot; antwoordde Pickwick.

quot;Als 't u belieft, mijnheer!quot;

Met deze woorden verliet Sam hel vertrek, en kort daarop hoorde men hem de straatdeur toetrekken. Een paar uren later kwam hij zoo bedaard terug, alsof hij slechts eene gewone boodschap was gaan doen, en bracht het bericht, dat iemand, wiens beschrijving volmaakt op Winkle paste, dien morgen met de diligence van het Koninklijk Hotel naar Bristol was vertrokken.

291

-ocr page 302-

Samuel Pickwick.

quot;Sam !' zcide Pickwick, hem hij de hand vattende: quot;gij zijt ccn knappe kerel, een juweel van een kerel. Gij moet hem narijden, Sam! Zoodra gij hem gevonden heht, moet gij het mij schrijven. Als hij wil wegloopen, dan geeft gij hem een pak slaag, of sluit hem op. Ik geef u volle vrijheid en volmacht, Sam !quot;

quot;Zeer goed, mijnheer!quot; zeide Sam.

quot;Zeg hem,quot; zeide Pickwick, quot;dat zijn gemeen gedrag mij zeer mishaagd heeft, — dat ik er zeer onvergenoegd en verontwaardigd over hen.quot;

quot;Ik zal hem de boodschap doen, mijnheer!quot; zeide Sam.

quot;Denkt gij, dat gij hem vinden zult, Sam?quot; vroeg Pickwick, terwijl hij zijn knecht ernstig in de oogen zag.

quot;O, als hij maar ergens is, zal ik hem wel vinden,quot; antwoordde Sam mei het grootste zelfvertrouwen.

quot;Goed,quot; zcide Pickwick. quot;Hoe eerder gij vertrekt, des te heler.quot;

Daarop stelde Pickwick zijn getrouwen bediende eene som gelds ter hand, met last om terstond den vluchteling te gaan nazetten. Sam pakte het een en ander in een valies, en ging heen : maar aan het eind van den gang bleef hij staan, keerde terug, en stak zijn hoofd binnen de deur.

quot;Mijnheer!quot; fluisterde hij.

quot;Wat is er, Sim ?quot; vroeg Pickwick.

quot;Ik heb u immers wel begrepeu; niet waar, mijnheer ?quot;

quot;Ik denk van ja,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Het was letterlijk gemeend van dat pak slaag, niet waar, mijnheer?quot;

quot;Ja wel,quot; antwoordde Pickwick. quot;Doe al wat gij noodig acht. Gij heht mijne orders.quot;

Sam knikte met ccn veelbcteekenenden wenk, haalde zijn hoofd terug, en begaf zich blijmoedig op reis.

XXXVI.

HOK WINKLE, TOEN 1114 DEN KEVEN ONTUEI', ZEE» (.KRIST EN liEDAAKD aECIITt'tT IN HET WATER STAPTE.

Nadat de ongelukkige Winkle een zeer onrustigen en angstigen nacht had doorgebracht, verliet hij het huis, waarin zijne vrienden nog lagen te sluimeren, zonder te weten, waarheen hij zijne schreden wilde richten. De edele en menschlievende bedenkingen, welke hem tot dezen stap bewogen, kunnen niet te hoog gewaardeerd of geprezen worden. quot;Indien,quot; zoo redeneerde hij bij zich zclven, quot;indien deze Dow ler zich onderstaat (w aa. aan ik niet tw ijfel) om zijne dreigementen tegen mij ten uitvoer te willen brengen, zal ik niet kunnen nalaten hem uit te dagen. Maar hij heeft eene vrouw; eene vrouw, die hem liefheeft, en wier beschermer en verzorger hij is. Hemel! indien ik hem in mijne blinde woede vau het leven berooide, hoe zou het mij dan naderhand te moede zijn!quot; Door deze pijnlijke gedachte werd het i hart van den zachtaardigen jonkman zoo gevoelig getroffen, dat zijne knieën j tegen elkander knikten, en teekenen der diepste ontroering zich op zijn gelaat vertoonden. Hij nam derhalve zijn valies op, sloop stil naar beneden, | trok de afgrijselijke straatdeur, zoo zacht als mogelijk was, achter zich toe,

292

-ocr page 303-

Een oude bekende in het geneeskundige vale.

cn ging heen. Voor hel Koninklijk Hotel vond hij juist cene diligence staan, die naar Bristol zou afrijden; zonder zich lang te bedenken, nam hij eene plaats, reed mede, en kwam zonder eenige bijzondere ontmoeting te Bristol aan.

Hij nam eene kamer in de Groene Boom; en daar hij voornemens was niet aan Pickwick te schrijven, voordat hij berekenen kon, dat de woede van Dowler eenigermate bedaard was, ging hij uit om de stad eens te bezichtigen , die hem een weinig morsiger voorkwam, dan hij er nog eene gezien had. Nadat hij de dokken, de schepen en de groole kerk in oogenschouw had genomen, wilde hij weder naar zijn logement gaan ; maar dewijl de straten van Bristol evenmin op een geregelden aanleg als op zindelijkheid kunnen bogen, vas bet Winkle onmogelijk, in hel doolhof van kromme, elkander in alle richtingen kruisende straten, den terugweg te vinden, en hij zag rond naar een fatsoenlijken winkel, om zich te lalen te recht wijzen.

Weldra viel hem een pas nieuw geschilderd huis in het oog, dat zoowat het midden hield tusschen een winkel en een gesloten huis, cn door de voor het venster staande flesschcn als de woning van een dier geleerde heeren werd gekentcekend, die zich met de beoefening der geneeskunde in den •ruimsten omvang bezig houden, cn de beroepsplichten van dokter, chirurgijn en apotheker te gelijk uitoefenen. Winkle trad den winkel binnen, ruim voorzien van laden en flesscben met vergulde opschriflen, en daar hij niemand vond, klopte hij met eene halve kroon op de toonbank. Een geluid in de kamer achter den winkel, alsof (wee personen daar met een pook en eene tang aan het schermen waren, hield plotseling op, en na verloop van korten lijd trad een jong heer van een zeer geleerd voorkomen, met een groenen bril op den neus, cn een dik boek in de hand, den winkel in, plaatste zich achter dc toonbank, cn vroeg wat de vreemdeling verlangde. Maar nauwelijk bad Winkle zijn mond geopend, om te antwoorden, of de jonge heer wierp zijn boek hoog in de lucht, ving het met groole behendigheid weder op, juist op het oogenblik toen hel de flcsschcn op de toonbank met eene algeheele vernieling bedreigde en hief een schaterend gelach aan. Ten hoogste verwonderd over zulk eene ontvangst, trok Winkle onwillekeurig naar de deur terug, i quot;Wat!quot; riep de geleerde heer uit: quot;kent gij mij niet?quot;

Winkle antwoordde stotterend, dal hij dit genoegen niel had.

quot;Wel, dan heb ik nog hoop,quot; zeide de geleerde heer. quot;Als het geluk mij maar eenigszins meeloopt, kan ik nog de helft van al de oude wijven in Kristol bezoeken. Pak u voort, vermufte dokier!quot; Met dezen uitval smeet de geleerde heer zijn boek in een hoek van den winkel; daarop nam hij zijn bril af, en nu herkende Winkle de trekken van Robert Sawyer.

quot;Hadt gij mij waarlijk niel herkend?quot; vroeg Sawyer, terwijl hij ^Winkle met hartelijkheid de hand drukte.

quot;Op mijn woord niet,quot; antwoordde Winkle.

quot;Hel verwondert mij, dat gij mijn naam niet gezien hebt,quot; zeide Sawyer, terwijl hij zijn vriend de deur wees, waarop men met groote letters las: • quot;Sawyer, opvolger van Nockemorf.quot;

^Dat is mij niet in het oog gevallen,quot; zeide Winkle.

quot;Als ik geweten had, dal gij het waart,quot; zeide Sawyer, quot;zou ik naar buiten zijn gevlogen, om u in mijne armen te sluiten; maar ik dacht, dat het dc ontvanger van dc rijksbelasting was, en ik wilde juist zeggen, dat ik niet te huis was, maar dat ik mijnbeer Sawyer dc boodschap doen zou ; want hij kent

295

-ocr page 304-

29i Samuel Pickwick.

mij nog niet, evenmin als de ophaler van het straat- en lantaarngeld. De vent van de kerkenbelasting begint mij te kennen, vrees ik; en die duivel van het watergeld kent mij al te wel, want ik heb hem eens eene kies getrokken. Maar kom binnen, kom binnen!quot; Zoo babbelende, trok hij Winkle mede naar de achterkamer, waar onze oude kennis Benjamin Allen bij het vuur zat, en zich den tijd verdreef door met den glocicndcu pook ronde galen in den schoorsteenmantel te boren.

quot;Dit is inderdaad een genoegen, dat ik niet verwacht had,quot; zeide Winkle. quot;Wat woont gij hier pleizicrig!quot;

quot;Dat gaat nog al,quot; hernam Sawyer. quot;Kort na die heerlijke partij heb ik mijn examen gedaan, en toen moest mijne familie opdokken, om mij in eene zaak te zetten. Om er wat deftig uit te zien, heb ik mij toen ook een zwart pak en een bril aangeschaft.quot;

quot;En gij doel zeker al aardige zaakjes, niet waar ?quot; vroeg Winkle.

quot;Ja wel zaakjes,quot; hernam Sawyer. quot;Zij zijn zoo klein, dat ik na verloop van een paar jaren al de w inst w el in een wijnglas kan doen en met een aalbessen-blad toedekken.quot;

quot;Dat meent gij toch niet?quot; zeide Winkle. quot;Uw voorraad....quot;

quot;Alles maar voor de leus,quot; viel Sawyer er op in. quot;De helft van de laden is ledig, en dc andere helft kan niet eens open.quot;

quot;Gij steekt er immers den gek mee?quot; zeide Winkle.

quot;Neen, waarlijk niet,quot; antwoordde Sawyer, en bewees zijne verklaring, door naar den winkel te gaan en aan de knoppen van eenige valsche laden te trekken. quot;Al wat ik echt in mijn w inkel heb, zijn dc bloedzuigers, en die heb ik voor een prijsje overgenomen.quot;

quot;Dat zou ik niet gedacht hebben,quot; riep Winkle zeer verwonderd uit.

quot;Dat hoop ik ook niet,quot; hernam Sawyer; quot;want waartoe zou anders mijn opstal dienen? Maar wat zult gij gebruiken? Hetzelfde als wij? Goed. Ben! reik den patentmaagverw armer eens aan.quot;

Allen haalde glimlachend eene groene flesch, half vol brandewijn, uit een kastje.

quot;Er moet immers geen water bij ?quot; vroeg Sawyer.

quot;Verschoon mij,quot; zeide Winkle. quot;Het is nog wat vroeg. Ik zal er liever wat water bij doen, als gij er niets tegen hebt.quot;

quot;Volstrekt niet, als gij het met uw geweten kunt overeenbrengen,quot; antwoordde Sawyer, terwijl hij met den grootstcn smaak een glas brandewijn in zijne keel goot. quot;Ben! de retort.quot;

Allen haalde uit hetzelfde kastje een koperen keteltje, waarop Sawyer, gelijk hij zeide, zeer gesteld was, omdat het er zoo laboratoriumachtig uitzag. Nadat men in dit merkwaardige keteltje, door middel van een verscben schep steenkolen, die Sawyer uit eene kast haalde, waarop men sodawater las, een wéinig gewoon water had gekookt, verdunde Winkle zijn brandewijn, en bet gesprek werd algemeen. Doch spoedig werd het afgebroken door dc komst van een jongen met eene grijze livrei, een hoed mat een gouden band, en een mandje aan den arm.

quot;Hier, Tom, gij straatslijper !quot; riep Sawyer, zoodra de knaap den winkel ^ binnentrad. quot;Gij hebt zeker weer loopen spelen.quot;

quot;Neen, mijnheer! dat heb ik niet,quot; zeide de jongen.

quot;Dat zou ik u ook afraden,quot; hernam Sawyer op een dreigenden toon. quot;Wie, denkt gij, zal een dokter laten halen, als hij zijn jongen op dc straat ziet

-ocr page 305-

Geheimen van het geneeshunduje vak.

knikkeren en ravotten? Gij moest daartoe te veel eer in uw beroep stellen, gij deugniet! Hebt gij aide medicijnen weggebracht?quot;

quot;Ja, mijnbeer!quot;

quot;De poeders voor bet kind in dat witte buis, waar pas dat groote buis-houden is komen wonen, en die pillen, om viermaal daags in te nemen, bij dien knorrigen ouden beer, die het podagra heeft?quot;

quot;Ja, mijnbeer!quot;

quot;Doe dan de deur dicht en ga op den winkel passen.quot;

quot;Kom!quot; zeide Winkle toen de jongen was heengegaan; quot;het is toch nog zoo erg niet, als gij mij wilt wijsmaken. Er zijn toch medicijnen te bestellen.quot;

Sawyer keek eerst in den winkel, om te zien of er ook vreemden waren, die hem konden booren, en zeide toen, zich tot Winkle buigende, met eene zachte slem: quot;Hij brengt bet altemaal aan verkeerde buizen.quot;

Winkle keek zeer verwonderd op, en zijn vriend begon te lachen.

quot;Begrijpt gij het niet?quot; hernam Sawyer. quot;Hij schelt maar ergens aan, stopt de meid eene partij medicijnen zonder adres in de hand, en loopt terstond weg. De meid brengt hel goed boven, en mijnheer leest de papiertjes: quot;Drankje om in le nemen bij bet naar bed gaan — pillen als naar gewoonte — waseh-middcl gelijk gisteren — de poeders — van Sawyer, opvolger van Nocke-morf, cbirurgyn, apotheker en ebemist.quot; Hij laat het zijne vrouw zien, en zij leest bet ook; dan gaat het naar de keuken en wordt nog eens gelezen. Den volgenden dag komt de jongen weerom. quot;Compliment van mijnheer Sawyer — abuis geweest — een ongeluk — zooveel weg te brengen.quot; Zoo word ik bekend, en dat is de hoofdzaak. Het komt veel goedkooper uit dan advertee-ren. Wij hebben een lleschjc, dat reeds half Bristol is rond geweest, en nog niet gedaan beeft.quot;

quot;Nu begrijp ik bet,quot; zeide Winkle. quot;Hoe uitmuntend bedacht!quot;

quot;O!quot; hernam Sawyer, zeer opgeruimd: quot;Ben en ik hebben te zamen een ^ aantal zulke loopjes verzonnen. De nachtwacht krijgt achttien pence in de : week, om telkens, als hij voorbijkomt, aan te schellen; en des zondags komt ; mijn jongen, even vóór het gezang, als de mensehen niets te doen hebben i dan rond te kijken, buiten adem de kerk binnenstuiven, om mij te roepen. quot;Lieve Hemel!quot; zeggen de menschen dan: quot;er is vast iemand ziek geworden. Sawyer wordt daar gehaald. Wat heeft die man veel te doen!quot;

Bob en Ben wierpen zich op hunne stoelen, en hieven een schaterend gelach aan. Toen zij uitgelachen hadden, kwam het gesprek op onderwerpen, waarin Winkle meer onmiddellijk belang stelde.

Wij hebben reeds gemeld, dat Benjamin Allen, als bij wat veel had gedronken, eene bijzondere neiging had om sentimenteel te worden. Thans had deze aanleg zich op eene zeer merkwaardige wijze ontwikkeld, waarvan de oorzaak deze was. Hij had nu omtrent drie weken hij zijn vriend gelogeerd, ! die zich evenmin op matigheid in het gebruik van sterken drank kon beroemen , als Benjamin op het bezit van een sterk hoofd, en bet natuurlijk | gevolg daarvan was, dat deze jonge heer, gedurende den geheelen bovenge-melden tijd, onophoudelijk in een toestand had verkeerd, welke tusschen half nuchteren en smoordronken heen en weder zweefde.

quot;Beste vriend !quot; zeide Benjamin Allen, toen Sawyer voor eene poos de ka- j mer had verlaten, om zijn jongen weder met eenige verkeerde boodschappen ' te belasten, quot;beste vriend! ik ben diep rampzalig.quot;

29:;

-ocr page 306-

Samuel Pickwick.

quot;Winkle betuigde zijn innig medelijden, en vroeg of liij iels doen kon, om de smart van den ongelukkigen student te verzachten.

quot;Niets, brave jongen! — niets,quot; antwoordde Allen. quot;Gij zult u Arabella nog wel herinneren — mijne zuster Arabella — een klein meisje. Winkle! met zwarte oogen — toen wij te zamen bij Wardle waren? Ik weet niet of | gij op haar gelet hebt — zij ziel or nog al aardig uit. Misschien zult gij u haar voorkomen weder te binnen brengen, als gij mij oplettend in mijn gezicht ziet.quot;

Winkle had gcene hulp noodig om zich dc gelaatstrekken der bekoorlijke Arabella te herinneren, en dat was gelukkig; want hel gezicht van haar broeder Benjamin zou van weinig dienst zijn geweest, om zijn geheugen op het spoor te brengen. Ilij antwoordde met zooveel bedaardheid, als hem mogelijk was, dat hij zich de bedoelde jonge juffer nog zeer wel herinnerde, en hartelijk hoopte, dat zij volkomen welvarend was.

quot;Onze vriend Hob is een charmante jongen,quot; was hel eenige antwoord, dat Benjamin gaf.

quot;Ja wel,quot; zeide Winkle, wien deze verccniging van benamingen zeer on- ; aangenaam in dc ooren klonk.

quot;Ik had hen voor elkander bestemd: zij waren juist voor elkander gepast, ja voor elkander geboren,quot; zeide Benjamin, terwijl hij met veel nadruk zijn glas neerzette. quot;Het noodlot heeft daarin uitspraak gedaan, mijnbeer! Zij schelen slechts vijfjaren en zijn beide in Augustus jarig.quot; - j

Winkle was le zeer verlangend om te hooren wat er volgen zou, om eenige verbazing over zulk een merkwaardigen samenloop van omstandigheden aan den dag le leggen, hoe verwonderlijk die ook wezen mocht. Benjamin veegde zich derhalve eenige tranen uit de oogen, en vervolgde met te zeggen, dal, in weerwil van al zijne achting en genegenheid voor zijn vriend. Arabella dwaas en plichtvergeten genoeg was, om ronduit te verklaren, dat zij niet alleen geen zin in hem had, maar hem zelfs onder hare oogen niet kon dulden. quot;En ik geloof,quot; zeide Benjamin ten slotte, quot;ik geloof, dat eene vroegere j genegenheid de schuld hiervan is.quot;

quot;Hebt gij ook eenig vermoeden, wie het voorwerp dier genegenheid zou kunnen zijn?quot; vroeg Winkle aarzelend en beschroomd.

Benjamin greep den pook, zwaaide dien op eene krijgshaftige wijze boven ; zijn hoofd, gaf er een geduchten slag mede in de lucht, die zeker op een hoofd, dat hij in zijne verbeelding zag, moest neerkomen, en besloot met op een nadrukkelijkcn toon te zeggen, terwijl hij nogmaals met den pook in de lucht zwaaide: quot;Ik wou, dat ik hel wist! Ik zou hem laten voelen, boe ik over hem dacht!quot;

Dit alles was natuurlijk zeer streelend voor het gevoel van Winkle, die eene poos stilzwijgend bleef zillen, maar eindelijk, zijn moed bijeenrapende, vroeg, of mejufvrouw Allen tegenwoordig in Kent was.

quot;Neen, neen !quot; antwoordde Benjamin, terwijl hij den pook neerlegde en een slim gezicht zette. quot;Ik begreep wel, dal het daar bij Wardle de rechte plaats niet was voor een wederspannig meisje; en daar ik, nu onze ouders dood zijn, haar natuurlijke beschermer en voogd ben, heb ik haar hierheen gebracht, om eenige maanden bij eene oude tante te logeeren, waar het heel vervelend en eenloonig is. Dat zal haar wel tol rede brengen, geloof ik; en als dat niet helpt, zal ik eens wat met haar op reis gaan.quot;

quot;Dus is zij nu bij die tante hier in Bristol?quot; vroeg Winkle stamelend.

200

-ocr page 307-

l'rof 'essioneele gezeUigheiii.

quot;Neen, neen !quot; antwoordde Benjamin, terwijl hij met zijn duim over zijn recbler schouder wees : quot;niet hier in Bristol — daar ginds. Maar stil! daar is Bob. Geen woord, beste vriend! geen woord!quot;

in dit korte gesprek had Winkle genoeg gehoord, om zijn gemoed met de grootste onrust en angst te vervullen. Dal vermoeden eener vroegere genegenheid kwelde hem het meest. Zou hij zelf hel voorwerp daarvan zijn? Zou h it voor hem wezen, dal de seiioone Arabella den vroolijken Bob Sawyer verachtte? Of had hij een gelukkigen medeminnaar? Hij besloot haar op Ie zoeken, het moeht kosten wat hel wilde. Maar hier kwam een geduchte hinderpaal in den weg; want hij kon onmogelijk raden, of Benjamin's quot;daar gindsquot; een afstand van drie, dertig of driehonderd mijlen moest te kennen geven.

Hij had echter geen tijd om lang hierover na te denken; want kort na dat Sawyer weder was binnengekomen, werd er eene vleesehpaslei van den bakker gebracht, waarop zijn vriend hem uilnoodigde om le blijven clen. Eene schoonmaakster, die bij Bob den post van huishoudster waarnam, dekte de tafel; en nadat men van de moeder van den loopjongen een mes en eene vork had geleend (want Sawyer zat nog een weinig schraal in zijn huishouden), gingen de drie vrienden aan den maaltijd.

Na het middagmaal baalde Sawyer den grootsten mortier uit zijn winkel, i en maakte daarin een portie punch gereed, die hij met den stamper zeer kunstmatig en apothekeraehlig omroerde. Daar hij nog een eenloopend gezel was, had hij slechts één punchglas in zijn bezit, hetwelk Winkle als gast werd toegewezen. Ben Allen kreeg een trechter, waarvan de pijp met eene kurk was toegestopt, en Sawyer behielp zich met een van die hooge ronde | glazen, waarop een aantal van die geheimzinnige teekenen zijn gegraveerd, en waarvan apothekers zich bij hel gereed maken van recepten bedienen, om i vloeistoffen af te meten. Toen men met deze toebereidselen gereed was, werd de punch geproefd en uitmuntend bevonden, en nadat men de overeenkomst had getroffen, dat Sawyer en Allen tweemaal zouden mogen inschenken tegen Winkle eens, gingen zij eendrachtig aan het drinken.

Zij zongen niet, omdat Sawyer zeide, dat dit niet deftig stond; maar om zich voor dit bedwang schadeloos te stelfcn, praatten en lachten zij zoo hard, dat men hen zeker tot aan het eind van de straal hooren kon. De vroolijk-heid van Bob Sawyer w as langzamerhand tot hot dolle gestegen, terwijl de stemming van zijn vriend Allen reeds weder tol het senlimenteele was gedaald, en de punehmortier was bijna geledigd, toen de loopjongen kwam binnenstuiven en de boodschap bracht, dat er eene meid was gekomen om te zeggen , dat mijnheer Sawyer terstond bij haar meester aan huis moest komen, die een paar straten ver woonde. Deze stoornis deed het gezelschap uiteengaan. Toen Sawyer, nadat hem de boodschap omtrent twintigmaal herhaald was, haar eindelijk had begrepen, bond hij een natten doek om zijn hoofd, om weder nuchter le worden; en nadat hij gedeeltelijk zijn oogmerk had bereikt, zette hij zijn groenen bril op en ging been. Winkle, die hel onmogelijk vond om Allen tot een redelijk gesprek , hetzij over het onderwerp, dat hem het naast aan bet hart lag, of over eenig ander, le brengen, w^ilde niet wachten totdat zijn gastheer terugkwam, maar nam afscheid, en ging weder naar de Groene Boom.

Zijne ongerustheid, en de stemming, waarin de gedachte aan Arabella zijn gemoed had gebracht, waren de oorzaken, dat zijn aandeel ven den puneh-1 mortier die werking niet op hem uitoefende, welke dc krachtige drank an-

297

-ocr page 308-

298

ders op hem zou gehad hebben. Nadat hij derhalve aan het buffet een glas sodawater met brandewijn had gedronken, trad hij, meer ter neer geslagen dan opgewekt door het gebeurde van den avond, do koffiekamer binnen.

De eenige persoon, dien hij daar aantrof, was een beer, die met zijn rug naar hem toe voor het vuur zat. Het was vrij koud voor het seizoen, en de heer schoof met zijn stoel op zijde, om den nieuw aangekomene plaats bij den haard te geven. Wie beschrijft echter de ontsteltenis van Winkle, toen de vreemdeling, zoo doende, hem het gelaat van den w raakzuchtigen en blocd-gicrigen Dowler ontdekte!

Winkle's eerste gedachte was aan de schel te trekken; maar ongelukkig hing het koord vlak achter Dowler's hoofd. Voordat hij zich bedacht, had hij reeds een stap voorwaarts gedaan. Toen hij dit deed, schoof Dowler haastig achteruit.

quot;Mijnheer Winkle, wees bedaard ! Sla mij niet: dat zal ik niet verdragen. Een klap — nooit !quot; zeide Dowler, met een veel zachtzinniger gezicht, dan Winkle van zulk een oploopend man had verwacht.

quot;Een klap, mijnheer?quot; stamelde Winkle.

quot;Een klap, mijnheer!quot; hernam Dowler, quot;Wees bedaard! Ga zitlen, en luister naar mij.quot;

quot;Mijnheer !quot; zeide Winkle, die van het hoofd tot de voeten beefde : quot;voordat ik mij laat bewegen, om naast u of over u te gaan zitten, zonder dat er een bediende in de kamer is, moet ik vooraf eenigen waarborg hebben. Gij hebt u gisterennacht een dreigement tegen mij laten ontvfillen — een i vrecselijk dreigement, mijnheer!quot; Hier werd Winkle doodsbleek, en bleef steken.

quot;Dal is waar,quot; zeide Dowler, met een gezicht, bijna even bleek als dal van Winkle. quot;De omstandigheden hadden een verdacht voorkomen. Zij zijn nu opgehelderd. Ik respecteer uwe dapperheid. De bewustheid uwer onschuld gaf u bet recht om op mij verstoord te zijn. Daar is mijne hand. Reik mij dc uwe.quot;

quot;Inderdaad, mijnheer!quot; zeide Winkle, onzeker of hij zijne hand zou geven of niet, en bijna bedeesd, dat Dowler dit zeide, om hem onverhoeds op het lijf te vallen, quot;inderdaad, mijnheer? ik......quot;

quot;Ik weet wat gij zeggen wilt,quot; viel Dowler hem in de rede. quot;Gij gevoelt u beleedigd. Zeer natuurlijk. Met mij was bel hetzelfde geval. Maar ik had ongelijk. Ik vraag u verschooning. Laat ons vrienden zijn, en vergeef mij?quot; Dit zeggende, maakte Dow ler zich bijna met geweld van Winkle's hand meester, drukte die heftig, en betuigde, dal hij Winkle voor een man van eer hield, en hem nog hooger achtte dan ooit te voren.

quot;Ga nu zitten,quot; zeide Dowler. quot;Vertel mij alles. Hoe hebt gij mij gevonden? Wanneer zijl gij mij nagereden? Wees openhartig en zeg mij alles.quot;

quot;Het is geheel toevallig,quot; zeide Winkle, ten uiterste verbaasd over de zonderlinge en onverwachte wending, welke het gesprek nam.

quot;Daar ben ik blijde omzeide Dowler. quot;Ik werd van morgen wakker. Ik had mijn dreigement vergeten. Ik lachte om het voorgevallene. Ik vond hel grappig. Ik had niets kwaads in den zin. En dat zeide ik ook.quot;

quot;Tegen wien?quot; vroeg Winkle.

quot;Tegen mijne vrouw. quot;Gij hebt eene belofte gedaan,quot; zeide zij. — quot;Dat is waar,quot; zeide ik. — quot;Eene zeer onbedachte gelofte,quot; zeide zij. — quot;Dat is ook waar,quot; zeide ik. quot;Ik zal om vergilfenis vragen. Waar is hij ?quot; quot;

quot;Wien meent gij ?quot; vroeg Winkle.

-ocr page 309-

Edelmoedigheid.

»U,quot; antwoordde Dowler. quot;Ik ging naar beneden. Gij waart niet te vinden. Pickwick zag donker, schudde zijn hoofd, hoopte dat er geen geweld zou plaats hebben. Ik begreep alles. Gij waart uitgegaan, misschien om een vriend op te zoeken of pistolen te halen. quot;Hij is een man van eer,quot; zeide ik. quot;Ik bewonder hem.quot;quot;

Winkle knikte, en nu hij begon te zien hoe de vork in den steel zat, zette hij een zeer deftig gezicht.

quot;Ik liet een briefje voor u achter,quot; hernam Dowler. quot;Ik zeide, dat het mij speet; en dat was de waarheid. Dringende bezigheden riepen mij hier. Gij waart niet tevreden, zocht mij op, wildet eene persoonlijke verontschuldiging hebben. Gij hadt gelijk; maar het is nu voorbij. Ik heb mijne zaken hier afgedaan. Morgen rijd ik weder naar Bath. Ga mede.quot;

Naarmate Dowler verder sprak, werd Winkle's gezicht hoe langer hoe ernstiger en barscher. Het duistere, in het begin van hun gesprek, was nu opgehelderd. Dowler had evenveel afkeer van een tweegevecht als hij ; kortom, deze snoever en blulfer was een lafbek, zoo groot als er een wezen kon; en daar hij Winkle's afwezigheid aan eene reden toeschreef, die zijne vrees hem ingaf, had hij denzelfden stap als deze gedaan, en zich uit voorzichtigheid uit de voeten gemaakt, totdat alle drift bedaard zou zijn.

Toen Winkle de wezenlijke toedracht van het geval begreep, zeide hij me( een zeer grimmig gezicht, dal hij volkomen voldaan was; en dit zeide hij op een toon, waaruit Dowler moest opmaken, dat, indien hij bij ongeluk niet voldaan was geweest, er onvermijdelijk iets zeer verschrikkelijks zou hebben plaats gehad. Dowler scheen diep doordrongen van de overtuiging van Winkle's grootmoedigheid en goedhartigheid; en de twee verzoenende vijanden wenschten elkander met veelvuldige betuigingen van eeuwige vriendschap een goeden nacht.

Tegen half een uur, toen Winkle een kwartiertje het zoete genot van den eersten slaap had gesmaakt, werd hij gewekt door een luid kloppen aan zijne kamerdeur, hetwelk zoolang aanhield, dat hij eindelijk overeind kwam, en vroeg w ie er was en wat men hebben w ilde.

quot;Daar is een jong mensch, die zegt, dat hij u terstond spreken moet, j mijnheer!quot; antwoordde de stem van eene meid.

quot;Een jong mensch ? 'riep Winkle uit.

quot;Gij behoeft er niet aan te twijfelen, mijnheer!quot; antwoordde eene andere | stem door het sleutelgat. quot;En als die lieve jonge heer niet dadelijk wordt binnengelaten, is het zeer wol mogelijk, dal zijne beenen eerder in de kamer zullen zijn dan zijn gezicht. ' Dit zeggende, gaf het jonge mensch een schop tegen de deur, om de meening zijner spreukmatige uitdrukking op eene tastbare wijze te verduidelijken.

quot;Zijl gij het, Sam ?quot; vroeg Winkle, terwijl hij uit zijn bed sprong.

quot;Gij kunt nooit zeker zijn, of iemand wel is voor wien gij hem houdt, als gij hem niet voor u ziet staan, mijnheer!quot; zeide dezelfde slem.

Winkle echter twijfelde niet en deed de deur open; hetgeen hij niet zoo-dra gedaan had, of Samuel Weller trad met zeer veel haast binnen, sloot vervolgens de deur achter zich toe, en zeide, terwijl hij bedaard den sleutel in zijn zak slak:

quot;Gij zijt me een lief heerschap, gij, mijnheer!quot;

quot;Wat moet dit beduiden, Sam?quot; vroeg Winkle met verontwaardiging. quot;Maak oogenblikkelijk dal gij wegkomt! Wat moet dit beleekenen ?quot;

293

-ocr page 310-

quot;gt;00 Samuel Pickwick.

quot;Wat dit beteekenen moet?quot; hernam Samuel. quot;Kom, kom, mijnheer! dat is nu een beetje al te machtig, zooals de jonge juffer legen den pasteibakker zeide, toen zij een vleeschpasteitje had gekocht en van binnen niets dan vet ' vond. Wat dit beteekenen moet? Nu, dal is grappig; dat moet ik zeggen.quot;

quot;Maak de deur open, en verlaat oogcnblikkelijk de kamer,quot; zeide Winkle.

quot;Weet gij wanneer ik de kamer, zal verlaten, mijnheer?quot; zeide Sam op een nadrukkelijken toon, terwijl hij bedaard op een stoel plaats nam. quot;Net op hetzelfde oogenblik als gij, mijnheer! Het is wel waar, als ik genoodzaakt ben, om u op mijn rug weg te dragen, zal ik een allerkleinst oogenblikje voor u buiten de deur wezen; maar ik hoop, dat gij het niet tot het uiterste zuil lalen komen; en als ik dal zeg, zeg ik niet meer of minder, dan de heer tegen den koppigen alikruik zeide, toen hij hem niet met ecne speld uit zijn horentje kon halen, en daarom bang begon te w orden, ' dal hij hem tusschen de reet van de deur zou moeten kraken.quot;

Aan het slot dezer voor hem bijzonder lange aanspraak zelle Sam zijne handen op zijne knieën, en zag Winkle vlak in hel gezicht, met een blik, die duidelijk aantoonde, dat hel zijn vast besluit was, om geenszins den gek mol zich te lalen steken.

quot;Gij zijl me een lieve jonge heer,quot; vervolgde Sam, op den loon van een zedepreker, quot;dal gij onzen ouden heer allerlei last op den hals haall, terwijl ; de goede' man nooit iels anders wil dan doen wal recht en billijk is. Gij zijl nog veel erger dan Dodson, mijnbeer! En wal Fogg aangaat, die is een én-gel, bij u te vergeleken.quot; — Toen hij dit laatste gezegde met een klap op' zijne knie had bekrachtigd, sloeg bij met een blik vol afschuw zijne armen over elkander, en wierp zich achterover in de leuning van zijn stoel, alsof hij op de verdediging van den misdadiger wachlle.

quot;Besle Sam !quot; zeide Winkle, terwijl hij zijne hand uitslak,en onder het quot;sprc- | ken zijne tanden tegen elkander klapperden, want hij had de preek van Weller in zijn nachlgoed slaan aanhooren: quot;besle Sain! ik vereer uwe gehechtheid aan mijn uilmunlenden vriend, en hel doel mij waarlijk leed, dal ik hem eenige reden lol ongenoegen heb gegeven. Daar, Sam, daar!quot;

quot;Dat mag u ook wel spijlen,quot; zeide Sam knorrig, maar vatle toch op eene I eerbiedige wijze de aangeboden hand aan; quot;en ik ben blijde, dat ik het van u hoor; want de man is veel le goed, en ik zal zorgen dal niemand hem op den kop zit. Dat zeg ik.quot;

quot;Gij hebt groot gelijk, Sam !quot; zeide Winkle. quot;Maar ga nu naar bed, dan zullen wij er morgen wel verder over spreken.quot;

quot;Het spijl mij, mijnheer!quot; zeide Sam; quot;maar ik kan niet naar bed gaan.quot; \

quot;Niet naar bed gaan?quot; herhaalde Winkle.

quot;Neen,quot; zeide Sam, zijn hoofd schuddende; quot;daar kan niet van komen.quot; |

quot;Gij wilt toch van nacht niol reeds weder terug, Sam?quot; vroeg Wiukle ver- ! wonderd.

quot;Neen, of gij moest er groolen zin in hebben,'' antwoordde Sam. quot;Maar ik mag niet uit de kamer gaan. Mijnheer heeft hel uitdrukkelijk belast. Ik moet u geen oogenblik alleen lalen, en u terstond terugbrengen.quot;

quot;Hoor eens, Sam!quot; zeide Winkle. quot;Ik moet nog twee of drie dagen hier blijven; en wal meer is, gij moet ook hier blijven en mij bijstaan, om een gesprek met eene jonge juffer te bekomen — mejufler Allen. Gij herinnert u haar nog wel, Sam? Ik moet'en wil haar spreken, voordal ik uit Bristol vertrek.quot;

-ocr page 311-

Staat van de gevoelens van den heer Winkle. 3(1 i

Elk dezer gezegden werd door Sam beantwoord met een onverbiddelijk, boofdscliudden en een nadrukkelijk: quot;Daar kan niet van komen.quot;

Nadat Winkle lang gepraat en alles verhaald had. wat er tusschen hem en Dowler was voorgevallen, begon Sain evenwel te wankelen, en eindelijk werd er een vergelijk tot stand gebracht, waarvan de voornaamste voorwaarden iddus luidden :

Sam zou heengaan en Winkle in het gerust bezit zijner kamer laten, mits het hem vrijstond, om de deur van buiten te sluiten en den sleutel mede te nemen; wel te verstaan, dat, in geval van dringend gevaar, de deur terstond zou geopend worden. Den volgenden morgen zou er een brief aan Pickwick geschreven en met Dowler medegegeven worden, en daarin zou men zijne toestemming vragen, dat Sam en Winkle met het reeds gemelde oogmerk nog eenigen tijd te Bristol bleven, en om antwoord met de eerste diligence verzoeken. Indien dit antwoord gunstig was, zouden de contrac-tcerende partijen te Bristol blijven, maar zoo niet, dadelijk naar Bath terugkeeren. Éindelijk moest Winkle plechtig belooven, dat hij intusschen geen gebruik zou maken van eenig ongeoorloofd middel om te vluchten, 't welk het venster of de schoorsteen hem mocht aanbieden. Toen dit verdrag beklonken was, sloot Sam de deur en verwijderde zich.

Hij was bijna beneden gekomen, toen hij staan bleef, en zijn sleutel weder uit zijn zak haalde. quot;Daar heb ik het pak slaag vergetenzeide hij , | zich half omkeerende. quot;En mijnheer heeft het toch uitdrukkelijk belast. Hoe dom! Maar het doet er niet toe,quot; vervolgde hij, terwijl zijn gezicht, ophelderde; quot;het kan morgen nog wel gedaan worden.quot;

! Getroost door deze gedachte, stak Sam den sleutel wedor in zijn zak, zocht j zonder eenige gewetensknaging een slaapvertrek op, en was weldra, evenals de andere bewoners van het huis, in diepe rust gedompeld.

XXXV11.

HOK SAM WELLER DEN VEKLIEPDEN WINKLE TEX DIENSTE STOND, EN WAT HET GEVOLU ZIJNER HULP EN VOOKSIUAAK WAS.

Den geheelen volgenden dag hield Sam, die besloten had Winkle geen oogenblik alleen te laten voordat hij nieuwe instructiën van zijn meester had ontvangen, den vluchteling nauwkeurig in het oog. Hoe onaangenaam het Winkle ook vallen mocht, zoo nauw bewaakt te worden, achtte hij het echter beter, zulks te verdragen, dan zich, door een openlijk verzet, aan het gevaar bloot te stellen, dat hij met geweld werd weggevoerd, een maatregel, welke Sam ronduit zeide, dat hem eigenlijk door zijn plicht werd voor-; geschreven. Er is niet aan te twijfelen, of Sam zou weldra het besluit hebben genomen, om Winkle, aan handen en voeten gebonden, naar Bath te | brengen, indien Pickwick door geen antwoord op den brief te geven, dien i Dowler hem had overhandigd, zijn bediende nog langer in onzekerheid had gelaten. Maar ten acht uur des avonds trad Pickwick zelf zeer onverwacht de koffiekamer van de Groene Boom binnen, en zeide Sam met een glimlach, dat hij zeer wel had gedaan, en nu niet verder op schildw acht behoefde te blijven.

-ocr page 312-

Samuel Pickwick.

quot;Ik achtte het best zelf te komen,quot; zeide Pickwick tot Winkle, terwijl Sam hem zijn jas hielp uittrekken, quot;om te onderzoeken, of gij ten opzichte van deze jonge juffer inderdaad ernstige voornemens hebt, voordat ik mijne toestemming gaf, om Sam in de zaak te gebruiken.quot;

quot;Ernstige voornemens?quot; riep Winkle met drift. quot;Ja waarlijk! Van gan-I scher harte!quot;

quot;Bedenk,quot; zeide Pickwick met schitterende oogen, quot;dat wij haar in het huis van onzen uitmuntenden en gastvrijen vriend hebben ontmoet. Het zou ! cene slechte vergelding voor zijne vriendschap zijn, indien wij met het hart en de rust der jonge juffer een lichtzinnig spel dreven. Zoo iets zal ik nooit ; toelaten; neen, mijnheer! nooit toelaten.quot;

' quot;Dat is mijn voornemen volstrekt niet, mijnheer!quot; riep Winkle hartstochtelijk uit. quot;Ik heb lang en rijpelijk over de zaak nagedacht, en ik gevoel, dat het geluk van mijn leven in Arabella is besloten.quot;

quot;Dan zit het in een klein doosje, mijnheer!quot; viel Sam met een welwillend | lachje hierop in.

Winkle zette een tamelijk barsch gezicht, en Pickwick beval zijn bediende, op een ouvergenoegden toon, om niet te spotten met cene der beste aandoeningen van hel menschelijke hart; waarop Sam antwoordde, dat hij zulks ook met zijn weten nooit zou doen, maar dat er zooveel goede aandoeningen waren, dat hij niet wist, welke de beste waren, als het hem niet gezegd werd.

Winkle verhaalde daarop, wat er met betrekking tot Arabella, tusschen hem en haar broeder Benjamin was voorgevallen , en zeide, dat hij daarom alleen een gesphek met die juffer verlangde, opdat hij haar zijne liefde zou kunnen openbaren. Vervolgens zeide hij, dat hij uit de wenken en toespelingen van Benjamin moest opmaken, dat Arabella tegenwoordig ergens in den omtrek van de Downs was opgesloten, en dat dit alles was, wat hij had kunnen ontdekken. Men besloot daarop, dat Sam, met dit flauwe licht om naar tc sturen, op cene ontdekkingsreis zou uitgaan en dat Pickwick en Winkle intusschen de slad zouden doorwandelen, en ook eens bij Sawyer aangaan, in de hoop, dat zij omtrent het verblijf der jonge juffer iets naders zouden vernemen.

Sam Weller begaf zich den volgenden morgen vroeg op weg, zonder zich door de gedachte, dat zijne taak zoo goed als onuitvoerbaar was, te laten ontmoedigen, en wandelde de straten op en neer, zonder iemand te ontmoeten, die hem de minste terechtwijzing kon geven. Ontelbaar waren de gesprekken, welke hij aanknoopte met rijknechts, die de paarden, en met kindermeiden, die de kinderen een luchtje lieten scheppen; maar op zijn slimme vragen kreeg hij geen enkel antwoord, dat hem zijn doel eenigszins nader bracht. In vele huizen woonden vele jonge juffers en de meeste van haar werden door de knechts en meiden verdacht gehouden van smoorlijk op iemand verliefd te wezen, of gereed te zijn dit bij de eerste gelegenheid te worden; maar onder al deze jonge juffers was geene Arabella Allen te vinden, en derhalve bleef Sam even wijs als te voren.

Tegen een sterken wind in, stapte Sam over de Downs, en dacht bij zich zelveu, dat hij wel eens wilde weten, of men hier altijd zijn hoed met beide handen moest vasthouden. Eindelijk kwam hij op een met boomen beplanten weg, waarlangs verscheidene kleine buitenplaatsen verspreid lagen, en aan het einde eener blindloopende laan zag hij voor eene staldeur een rijknecht.

302

-ocr page 313-

Een gelukkig toeval.

die daar ledig rondslenterde, terwijl hij waarschijnlijk zich zeiven wilde wijsmaken, dat hij iets uitvoerde met ecne spade en een kruiwagen. Wij moeten hier aanmerken, dat wij bijna nooit een stalknecht luierende hebhen aangetroffen , die niet meer of min het slachtoffer van dit zonderlinge zelfbedrog was.

Sam begreep, dat hij met dezen stalknecht ook wel eens een praatje mocht maken, vooral dewijl hij moede begon te worden, en er niet ver van den kruiwagen een groolen steen lag. Hij kuierde derhalve de laan op, zette zich op den steen neder, en begon met zijne gewone ongedw ongenheid een gesprek.

quot;Goeden morgen, oude vriend!quot; zcide Sam.

quot;Middag, wilt gij zeggen,quot; zeide de stalknecht, Sam knorrig aanziende.

quot;Gij hebt gelijk, oude vriend !quot; hernam Samuel. quot;Ik wilde ook middag zeggen. Hoe gaat het?quot;

quot;Niet beter sedert ik u daar zie,quot; antwoordde de grommige stalknecht.

quot;Dat is toch raar,quot; zcide Sam; quot;want gij ziet er zoo vroolijk en pleizie-rig uit, dat het iemands hart goed doet, u aan te zien.quot;

De knorrige stalknecht zette een nog donkerder gezicht, zonder dat Sam zich hieraan evenwel bekreunde, die terstond vroeg of zijn meester niet Walker heette.quot;

quot;Neen,quot; bromde de stalknecht.

quot;Of Brow n ?quot; vroeg Sam weder.

quot;Neen.quot;

«Of Wilson?quot;

quot;Neen, ook niet,quot; zcide de stalknecht.

quot;Dan heb ik het mis,quot; zeide Sam, quot;en heeft hij toch de eer niet om een kennis van mij te wezen, gelijk ik eerst had gedacht. Uit beleefdheid voor mij behoeft gij niet hier te blijven,quot; vervolgde hij, toen de stalknecht den kruiwagen naar binnen reed, en zich gereed maakte om de dubbele deur te sluiten. quot;Geneer u maar niet; ik zal het u niet kwalijk nemen.quot;

quot;Ik zou je wel om eene halve kroon de hersenen willen inslaan,quot; zeide de knorrige stalknecht, de eenc deur sluitende.

quot;Daarvoor kan het niet,quot; antwoordde Sam. quot;Het zou u ten minste levenslange vrije kost en inwoning opleveren, en dat zou te goedkoop zijn. Doe ^ mijn compliment binnen. Zeg hun, dat zij met het eten maar niet naar mij wachten, en ook maar niets voor mij bewaren, want het zou koud wezen voordat ik kom.quot;

De stalknecht werd hierop geweldig kwaad; hij zcide evenwel niets, maar ging naar binnen en smeet de deur met een slag achter zich dicht, zonder te luisteren naar Sam's vriendelijk verzoek om hem een lok van zijn haar tot eene gedachtenis te laten.

Sam bleef op den steen zitten peinzen, en was juist op een plan gekomen, om binnen den omtrek van vijf mijlen om Bristol heen aan alle deuren aan te kloppen — hij berekende, dat hij er honderd en vijftig of tweehonderd daags zou kunnen afdoen — en te beproeven, of hij op deze wijze juffer Arabella zou kunnen ontdekken, toen een toeval hem eensklaps deed ontmoeten, wat hij zonder hetzelve misschien in geen jaar zou gevonden hebben.

In de laan, waar hij zat, kwamen nog drie of vier tuindeuren uit van even zoovele kleine buitenplaatsen. De huizen, welke bij deze tuinen behoorden, lagen grootendeels achter het geboomte verscholen. Toen Sam nog

303

-ocr page 314-

Sa m uel Fickwick.

op zijn steen zal te peinzen, werd eenc dezer deuren geopend, en kwam w een dienstmeisje buiten, om eenige karpetten uit te slaan. Sam was zoo diep in gedachten verzonken, dat hij, toen hij even had opgezien en bemerkt, dat zij een zeer net figuurtje had, waarschijnlijk niet verder op het meisje zou hebben gelet, indien zijne galanterie hem niet had doen overwegen, dat de karpetten vrij zwaar schenen te zijn, en het meisje niemand had om haar tc helpen. Weller was op zijne manier zeer galant; en zoodra was hem de bovengemelde omstandigheid niet onder de aandacht gekomen, of hij stoml op en ging naar bet mensje toe.

quot;Liefje!quot; zeide Sam, baar zeer eerbiedig op zijde komende: quot;gij zult uw net figuurtje bederven, als gij die karpetten alleen uitslaat. Laat ik u helpen!quot;

De jonge dame, die zich uit overgroote zedigheid had gehouden, alsof zij niet wist dat er een heer zoo dicht bij haar was, keerde zich om — zon der twijfel (want dit zeide zij naderhand zelve) om dit aanbod van een vreein deling van de hand te wijzen; maar in plaats van te spreken, deinsde zij terug en gaf een half onderdrukten gil. Sam zag ook zeer vreemd op; want in het gezichtje van bet nette dienstmeisje herkende hij de trekken van zijne Valentine — bet bevallige kamermeisje hij mijnheer Nupkins.

quot;lieden, lieve Mar}', zijt gij het?quot; riep Sam uit.

quot;Hemel, mijnheer Weller!quot; zeide Mary: quot;wat laat gij iemand schrikken.'j

Op dit verwijt gaf Sam geen antwoord, met woorden; ook weten wij niel| juist te zeggen wat hij deed. Wij weten slechts dat Mary na eene poos uitriep: quot;Laat toch staan, mijnbeer Weller!quot; en dat de hoed van Sam' eenige oogcnblikken te voren op den grond was gevallen; uit welke beide omstandigheden wij wel genegen zouden zijn op tc maken, dat het antwoord in een of meer kussen had bestaan,

quot;Maar hoe komt gij toch hier ?quot; vroeg Mary, toen zij het afgebroken ge sprek weder kou aanknoopen.

quot;Ik kwam u opzoeken, bartjeliefquot; zeide Sam, wiens hartstocht hem voor een enkele maal zijne waarheidsliefde deed vergeten.

quot;En hoe wist gij, dat ik hier was ?quot; vroeg Mary. quot;Wie kan u gezegd hebben, dat ik te Ipswich een anderen dienst kreeg, en dat wij toen hierheen verhuisden? Wie kan u dat gezegd hebbeo, mijnheer Weller?quot;

quot;Ja,quot; zeide Sam met een sebalkachtigen blik, quot;daar zit juist dc knoop. Wie kon mij dit gezegd hebben ?quot;

quot;Het was Muzzle toch niet ?quot; vroeg Mary.

quot;Wel neen,quot; antwoordde Sam, ernstig zijn hoofd schuddende. quot;Muzzle was het niet.quot;

quot;Dan moet het de keukenmeid zijn geweest,quot; zeide Mary.

quot;Natuurlijk,quot; zeide Sam.

quot;Zoo iets heb ik van mijn leven nog niet geboord,quot; zeide Mary.

quot;Ik ook niet,quot; zeide Sam. quot;Maar, lieve Mary!quot; hier nam bij een zeer tee-deren toon aan, quot;ik heb eene andere zaak bij de band, eene zaak van ge wicht, en die daarenboven veel baast beeft. Er is een van de vrienden van mijn heerschap — mijnheer Winkle. Gij herinnert u hem nog wel?quot;

quot;Met dien groenen rok?quot; zeide Mary. quot;Ja, ik kan mij hem nog best voorstellen.quot;

•Welnu!quot; zeide Sam, quot;die is gruwelijk verliefd geworden — verliefd tol; over zijne ooren toe.quot;

quot;Lieve hemel!quot; riep Mary uit.

rm

quot;.la,quot; onden i

Éidcn va aal bat cheder «Wel, quot;Neen et als idcn va aal bat cheder «Wel, quot;Neen et als 1 quot;Wie quot;Mek quot;Wel

alknet

u al z iceft Ik quot;Wa quot;Ja ; Dit 1 chtte fas hij quot;Ha( heb m ba quot;Da

-ocr page 315-

Samuel Wellef in een hoorn.

kwam er quot;Ja,quot; zeide Sam; quot;maar dat zou niemendal wezen, als wij het meisje maar zoo dicpLjulen vinden.quot; En nu deed hij, met vele uitweidingen over do liekoorlijk-erkt, datjeden van Mary en hetgeen hij had uitgestaan, sedert hij haar de laatste 'isje zou [kaal had gezien, een getrouw verslag van Winkle's tegenwoordige omstaii-, dat de jigheden.

haar iel quot;Wel, heli ik ooit zoo iets gehoord!quot; riep Mary uit.

hem de | quot;Neen, dat hebt gij zeker niet,quot; hervatte Sam. quot;Eu daar loop ik nu rond, et als de eeuwige jood, om naar die juffer Arabella Allen te zoeken.quot; quot;Wie?quot; riep Mary vol verbazing uit.

i'Mejufvrouw Arabella Allen,quot; herhaalde Sam.

quot;Wel mijn hemel!quot; riep Mary uit, op de deur wijzende, die de norselie .alknecht aehter zich had dicht gesmeten: quot;daar hebt gij bet buis, w aar zij u al zes weken gelogeerd is. De tweede meid, die te gelijk kamenier is, eeft het mij laatst op een morgen zelve verleid.quot;

quot;Wat?quot; zeide Sam; quot;daar in het huis hier naast?'

quot;Ja zeker,quot; antwoordde Mary.

Dit bericht deed Sam zoo geweldig ontroeren, dat bij het volstrekt noodig chltc om zich aan Mary vast te houden, en eerst na cene kleine stoeierij 'I ras hij bedaard genoeg om weder ter zake te komen.

kken.quot;l quot;Had ik ooit zoo iels kunnen denken!quot; zeide Sam. quot;Daar naast de deur! ik heb ecne boodschap aan haar, en heb al den beelen dag rondgeloopen, | m baar die te brengen.quot;

quot;Dat kunt gij nu nog niet doen,quot; zeide Mary; quot;want zij wandelt nooit i den tuin, behalve des avonds; en zij gaat nooit uit, dan met de oude jfvrouw.quot;

Sani dacht eenige oogenblikken na, en bracht eindelijk het volgende plan t stand. Met het vallen van den avond — wanneer Arabella gewoon as in den tuin te wandelen — zou hij terugkomen, en door Mary in den lin van het huis gelaten woi'den, waar zij behoorde. Dan zou hij op den luur klauteren, onder de overhangende lakken van een grooten pereboom, 'aartusschen men hem niet licht zou ontdekken; en zoo zou hij Arabella ;ijne boodschap doen, en, indien het mogelijk was, een onderhoud met Win-le legen den volgenden avond met haar afspreken. Toen dit plan in der iaast was overlegd en goedgekeurd, hielp Sain het meisje de karpetten uit-ilaan, heigeen zij zoolang hadden uitgesteld.

Dat karpcttenuitslaan is lang zulk een onschuldig ding niet, als het wel ichijnt;het opvouwen is ten minste eene zeer bedenkelijke zaak, indien er il in het uitslaan zelf geen kwaad steekt. Zoolang dit duurt, en het paar, lat elkander helpt, op eene karpetlengte van elkander verwijderd blijft, is iet zulk een onschuldig vermaak als men maar bedenken kan; maar wan-leer de twee gaan opvouwen, en de afstand tusschen beide afneemt, wordt iet spel gevaarlijk. Wij weten niet hoeveel karpetten er bij deze gelegen-icid werden opgevouwen; maar wij durven verzekeren, dat Sam het beval-ige dienstmeisje even zoovele malen kuste, als er karpetten te vouwen waren.

so:

hij stond

zult uw elpen!quot;

i, alsof — zon-j vrecni-| isde ziji •; wan in zijncji

quot;J niet os uit-eenige nstan-in een

» ge-

ezegd rheen

loop.

jzzlo:

tee-ge-

Weller begaf zich naar de naaste herberg, at en dronk daar met male, totdat hel donker begon te worden, en ging toen weder naar de laan. Nadat Mary hem in den tuin gelaten, en dringende had aangemaand om toch voorzichtig te zijn en zijne armen en beenen niet in gevaar te stellen, klom | Sam in den pereboom, om daar te wachten totdat Arabella kwam. Hij moest

20

SAM. PICKWICK.

-ocr page 316-

Samuel Pidcmck.

zoolang wachten, dat liij de hoop bijna reeds had opgegeven, toen hij lichte voetstappen hoorde, en terstond daarop Arabella met langzame schreden zag aankomen. Zoodra zij hij den perehoom was, begon Sam, om op eene niet schrikbarende wijze zijne tegenwoordigheid aan te duiden, verscheidene hel-sc.be geluiden te maken, gelijk men zou kunnen denken dat iemand natuurlijk eigen zouden moeten zijn, die van zijne jeugd af eene zeere keel, schorheid en kinkhoest tc gelijk had gehad. De jonge juffer wierp haastig een blik naar de plek, van waar het akelige geluid kwam, en daar haar schrik vooral niet minder werd toen zij een man in den perehoom zag, zou zij zeker de vlucht genomen en gerucht gemaakt hebben, indien de vrees niet gelukkig bare krachten verlamd eu haar op eene tuinbank had doen ne-derzinken.

quot;Daar gaat zij nu flauw vallen !quot; zcide Sam verslagen. quot;Hoe gek is het toch, dal die meisjes allijd moeten flauw vallen, als het volstrekt niet gelegen komt! — Holla, jufvrouw — hoe boet zij nu ook weer? — jufvrouw Winkle!quot;

Of het de tooverkraebt van Winkle's naam of iets anders was, dat Arabella deed bijkomen, doet niets ter zake. Zij liebtle haar hoofd op, en vroeg met eene flauwe stem: quot;Wie is daar en wat moet gij hebben ?quot;

quot;Stil!'' zeide Sam, terwijl hij op den muur wipte. quot;Ik ben het maar, me-juffer! '

quot;De knecht van mijnheer Pickwick ?quot; zcide Arabella.

quot;Dezelfde, mejuffer!quot; antwoordde Sam. quot;Ik kom van mijnheer Winkle, mejuffer! die beelemaal desperaat is.quot;

quot;Ach!quot; zcide Arabella, die opstond en naderbij kwam.

quot;Het is inderdaad zoo,quot; vervolgde Sam. quot;Gislerennachl dacht ik, dal wij hem zonden moeien vastzeilen. iiij heeft den gehcelen dag geraast alsof hij bezeten was, en zegl, als hij u morgen niet spreken kan, wil hij wat leelijks 1) wezen, als hij zich niet gaat verdrinken.quot;

quot;Ach, neen, neen!quot; riep Arabella, terwijl zij hare handen in elkander sloeg.

quot;Dat zegt hij, mejuffer!quot; hernam Samuel bedaard. quot;Hij is ecu man van zijn woord, en ik geloof, dat bij hel doen zal ook. Hij heeft alles van u gehoord van dien chirurgijn met een bril op.quot;

quot;Van mijn broeder ?quot; vroeg Arabella.

quot;Ik weet niet recht wie uw broeder is, mejuffer!quot; antwoordde Sam. quot;Het is de morsigstc van dc twee.quot;

quot;O ja, ja!quot; riep Arabella uit. quot;Spreek voort, bid ik u !quot;

quot;Wel nu, mejuffer!quot; zcide Sam: quot;van hem heeft hij gehoord hoe het met u gesteld was. En mijnbeer Pickwick gelooft, dat, als gij hem niet spoedig te woord staat, die twee chirurgijns hem nog zooveel extra lood in zijn hoofd zullen jagen, dal het naderhand niet eens meer deugen zal om op sterk water te zetten.quot;

306

quot;Ach, wat kan ik doen om die ongelukken te verhinderen ?quot; riep Arabella uit. i quot;Hel geheele geval is daarvan gekomen, dat zij deuken, dat gij aan iemand | anders zijl gehecht,quot; zcide Sam. quot;Hel zou inderdaad goed zjn, als gij eens j met hem spraakt, mejuffer!quot;

I) Namelijk verdoemd. — Sam is te kiesch om hel leelijke woord uit te spreken. Yemt.

-ocr page 317-

De heer Pickwick 'manoeuvreert met eene dievenlantaarn.

quot;Maar hoe ? — waar V riep Arabella uit. quot;Ik durf niet alleen buiten de deur te komen. Mijn broeder is zoo hard en onredelijk. Ik begrijp wel, hoe vreemd het u moet voorkomen, dat ik op deze wijze met u spreek; maar ik ben zeer, zeer ongelukkig.quot; En hier begon de arme Arabella zoo bitter te weenen, dat Sam ebevaleresk werd, en niet kon nalaten zich tot kampvechter der verdrukte maagd aan te bieden.

quot;Het kan wel wezen, mejuffer,quot; zeide bij met vuur, quot;dal dit een beetje vreemd is; maar al wat ik zeggen kan, is, dat ik niet alleen gereed, maar ook gewillig ben, alles te doen, om een goed eind aan de zaak te maken; en als het ergens toe helpen kan, om een van die chirurgijns uit het venster te smijten, dan ben ik de man, die hel doen zal.quot; Dit zeggende, sloeg hij, om zijne bereidvaardigheid des te duidelijker aan den dag te leggen, driftig zijne mouwen op, met groot gevaar, om van den muur te tuimelen.

Hoe vleiend dit aanbod ook wezen mocht, wees Arabella het toch van de hand, tol groote verwondering van den edelmoedigen Sam. Eene poos lang weigerde zij ook hardnekkig Winkle het onderhoud toe te staan, waarom Sam zoo aandoenlijk verzocht, maar toen de komst van een derde het gesprek dreigde te storen, fluisterde zij hem, met vele dankbetuigingen, haastig toe, dat het wel mogelijk zou kunnen zijn, dat zij den volgenden avond een uur later in den tuin zou wezen. Sam begreep dit zeer wel, en nadat Arabella hem een van hare liefste lachjes had geschonken, trippelde zij luchtig heen, terwijl Sam opgetogen bleef over bare bekoorlijkheden en haar verstand.

Nadat Sam van den muur was geklommen, en nog eenige oogenblikken aan zijne eigene belangen had gewijd, keerde hij naar de Groene Boom terug, waar zijn lang uitblijven reeds eenige bevreemding en ongerustheid had verwekt.

quot;Wij moeten voorzichtig wezen,quot; zeide Pickwick, nadat bij aandachtig naar het verhaal van Sam had geluisterd, quot;niet om onzentwil, maai; om den wil van de jonge jufTer. Wij moeten zeer voorzichtig wezen.quot;

quot;Wij?quot; zeide Winkle met bijzonderen nadruk.

Pickwick beantwoordde dit gezegde met een blik van verontwaardiging over den toon, dien Winkle had gebezigd; maar spoedig nam zijn gelaat de gewone vriendelijke uitdrukking weder aan, toen hij antwoordde: quot;Ja, wij, mijnheer! want ik zal met u medegaan.quot;

quot;Gij?quot; zeide Winkle.

quot;Ja,quot; antwoordde Pickwick zachtzinnig. quot;Het is wel niet onnatuurlijk, maar toch zeer onvoorzichtig van de jonge juffer gehandeld, dat zij u dit onderhoud heeft toegestaan. Maar als ik —- de vriend van u beiden, en oud genoeg om uw vader te wezen — er bij tegenwoordig ben, zal de laster nooit zijne stem tegen haar kunnen verheffen.quot; Toen Pickwick dit zeide glinsterden zijne oogen van genoegen over zijne eigene voorzichtigheid; en Winkle was door dit bewijs der achting van zijn vereerden vriend voor zijne beminde zoo diep getroffen, dat hij Pickwick met warmte de hand drukte.

quot;Sam!'' zeide Pickwick, quot;bestel eene koels tegen morgenavond; maar wal vroeger dan eigenlijk noodig is, opdat wij ruim den lijd hebben.quot;

Den volgenden avond stond de koets op den bepaalden tijd voor de deur, en nadat Sam zijn meester en Winkle daarin had geholpen, klom hij naast den koetsier op den bok. Op eenigen afstand van de plaats, waar zij verwacht moesten worden, stapten zij af, gaven den koetsier last om naar hunne terugkomst te wachten, en gingen te voet verder.

307

-ocr page 318-

308 Samuel Pickwick.

Toen zij cenige schreden gedaan hadden, haalde Pickwick, met een ge-noegelijken glimlach en verscheidene andere teekenen van zelfvoldoening, uit een zijner rokzakken een dievenlantarentje, dal hij uit voorzorg had modegenomen, en welks vernuftig maaksel hij onderweg aan Winkle verklaarde, tot niet geringe verwondering der weinige voorbijgangers, die zij ontmoetten.

quot;liet zou mij wel Ie pas gekomen zijn, Sam,quot; zcide Pickwick, zich vergenoegd tot zijn bediende keerende, die achteraan kwam, quot;als ik in den tuin van de kostschool zulk een dingetje bij mij had gehad.quot;

quot;Het zijn aardige dingetjes, als men er goed mee weel om te gaan, mijn-l heer!quot; antwoordde Sam; quot;maar als men niet gezien wil worden, geloof ik, dat men er den meesten dienst van heeft, als er geen licht in brandt.quot;

Deze aanmerking scheen Pickwick ecnigszins uit het veld te slaan; want hij slak het lantarentje weder in zijn zak, en zij stapten stilzwijgend verder.

quot;Hierheen, mijnheer!quot; zeidc Sam. quot;Hier is de laan. Ik zal maar voorgaan.quot; | Zij sloegen de laan in, en hier was hel rijkelijk donker. Terwijl zij op hel ! gevoel voortgingen, haalde Pickwick een paar malen het lantarentje uil, dat een schitterenden slraal van omtrent een voet middellijn van zich wierp. Deze lichtstraal deed een zeer fraai effect, maar scheen tevens de voorwerpen in het rond nog donkerder te maken. Éindelijk kwamen zij aan den groo-ten steen, waarop Pickwick en Winkle zich nederzetten, terwijl Sangt; vooruitging, om te zien of Jlary reeds stond te wachten. Spoedig kwam hij terug met de boodschap, dat de deur open en alles stil was. Winkle en Pickwick slopen hem na, en zoo kwamen zij in den tuin. Hier zeide ieder eenige malen quot;St!quot; en daarop scheen niemand te weten, wat er nu moest gedaan worden.

quot;Is mejufvrouw Allen al in den tuin, Mary ?quot; vroeg Winkle ontroerd.

quot;Ik weet het niet, mijnheer!quot; antwoordde zij. quot;Hel beste zal wezen, dat Weller u in den boom helpt; en misschien zal mijnheer Pickwick zoo goed willen zijn, om Ie zien of ook iemand de laan inkomt, terwijl ik aan het andere einde van den tuin de wacht houd. Lieve hemel! wal is dal?quot;

quot;Dat mooie lantarentje zal ons allen nog om een luchtje helpenzeide Sam netelig. quot;Zie toch voor u, mijnheer! het licht schijnt vlak op het venster.quot;

quot;Heere! ' zeide Pickwick, zich haastig omkeerende; quot;dat was mijne meening niet.quot;

quot;Nu schijnt het op dat andere huis, mijnheer!quot; knorde Sam.

quot;Wel ijselijk!quot; zeide Pickwick, zich weder omkeerende.

quot;Nu op den stal, en zij zullen denken, dat er brand is.quot; zeide Sam. quot;Doe die lantaren toch dicht, mijnheer!quot;

quot;liet is de zonderlingste lantaren, die ik ooit in mijn leven gezien heb !quot; riep Pickwick uil, zeer verschrikt over de uitwerkselen, die hij tegen zijne bedoeling had voortgebracht. quot;Dat spiegeltje werkt verbazend sterk.quot;

quot;Hel zal ons allen te sterk zijn, als gij het zoo zijn gang laat gaan, mijnheer!quot; zeide Sam, terwijl Pickwick zich inspande, om de schuif dicht te doen, hetgeen hem eindelijk gelukte. quot;Daar hoor ik de jonge juffer. Kom, mijnheer Winkle! nu naar hoven.quot; /

quot;Wacht, wacht!quot; zeide Pickwick. quot;Ik moet haar eerst spreken. Help mij naar boven, Sam!quot;

quot;Zachtjesaan, mijnheer!quot; zeide Sain, terwijl hij zijn hoofd tegen den muur zette, en van zijn rug cene voetbank maakte. quot;Stap nu maar op !quot;

quot;Ik hen bang, dat ik u zeer zal doen, Sam!'' zcide Pickwick.

-ocr page 319-

Wetenschappelijke waarnemingen.

quot;Geen nood, mijnheer!quot; antwoordde Sam. — quot;Help een handje, mijnheer Winkle ! — Sta vast maar !quot;

Met eene inspanning, die voor een man van zijne jaren en omvang bijna bovennatuurlijk was, steeg Pickwick op den rug van zijn knecht, die zich vervolgens langzaam opriclitlo, terwijl Pickwick zich aan den muur greep, en Winkle hem bij de becnen vasthield; zoo gelukte het hun den ouden iicer in de boogie te helTen, lotdal zijn bril juist boven den muur uitkwam.

quot;Schrik niet, meisjelief!quot; zeide Pickwick, toen hij Arabella zag. quot;Ik ben bet.quot;

quot;O, mijnheer Pickwick!quot; riep Arabella uil: quot;ga toch heen ! Laten zij al-li'ii heengaan! Ik ben zoo bang. Lieve mijnbeer Pickwick, blijf daar toch niet! Gij zuil vallen, en een ongeluk krijgen.quot;

quot;Wees maar niet ongerust, lieve jonge juircr!quot; zeide Pickwick; quot;er is seen gevaar. — Sla vast, Sam !quot; riep hij daarop, naar omlaag ziende.

quot;Ja wel; mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Maar gij behoeft daar niet langer lgt;- blijven dan gij pleizier hebt. Gij zijl een beeljc zwaar.quot;

quot;Nog maar een oogenblik, Sam !quot; zeide Pickwick. quot;Ik wilde slechts zeg-een, lieve jonge juffer! dat ik mijn vriend niet zou veroorloofd hebben u ;oo heimelijk te spreken, indien de toestand, waarin gij n bevindt, hem eene andere keus had gelaten; en opdat bel onwelvoegelijkc van dezen stap u gccnc onrust zou baren, zal bet u misschien aangenaam zijn, dat ik er bij ben. Dat is al wal ik zeggen wilde.quot;

quot;Waarlijk, mijnbeer Pickwick! ik ben u veel verplicht voor uwe goedheid en zorg,quot; zeide Arabella, hare tranen afdrogende. Zij zou waarschijnlijk nog j meer gezegd hebben, indien het hoofd van Pickwick niet plotseling uit haar j;r/.iclit was verdwenen, toen zijn voet van den schouder van Sam afgleed, waardoor hij tamelijk onzacht op den grond nederkwam. Hij stond echter ikdclijk weder op, en nadat hij Winkle had toegelluisterd om zijn gesprek 7,00 veel mogelijk te bekorten, liep bij met al den ijver van een jongeling naar buiten, om in de laan de wacht te houden. Winkle klom terstond op den muur, maar keerde zich nog even om, en verzocht Sam om toch vooral op zijn meester te passen.

quot;Laat dal maar aan mij over, mijnbeer!quot; zeide Sam.

quot;Waar is hij? Wat doet bij?quot; vroeg Winkle.

quot;Hij slaat daar met zijne lantaren op de wacht,quot; antwoordde Sam. quot;Heb it ooit zulk een man gezien! Ik geloof -naarlijk, dat zijn hart vijfentwintig jaren laler dan zijn lichaam is geboren.quot;

Winkle had niet naar dit antwoord gewacht. Hij had zich reeds van den muur laten glijden, zich aan Arabella's voelen geworpen, en schilderde haar (hans het vuur en de oprechtheid zijner liefde af met eene welsprekendheid, ilie zelfs Pickwick waardig zou zijn geweesl.

Terwijl dit in de opene lucbl voorviel, zal een oudachtig heer, een groot geleerde, die een paar huizen verder woonde, op zijne studeerkamer eene natuurkundige verhandeling Ie schrijven. Wanneer zijne gedacblen bleven sleken, keek hij nu eens naar den zolder, dan eens naar den vloer, dan weder naar den muur; en wanneer dit nog niet voldoende was om zijne denkbeelden te verhelderen, keek bij bet venster uit.

In eene dezer suffende pauzen, staarde de geleerde heer verstrooid in de duislernis naar builen, toen bij plotseling een schitterend licht dicht langs : den grond zag voortglijden, en terstond weder verdwijnen. Kort daarop zag

quot;()!)

-ocr page 320-

Samuel Pickwick.

hij dit nog eens, en vervolgens verscheidene malen aehlereen. Nu legde de geleerde zijne pen neder, en begon na le denken, aan welke natuurlijke oorzaak dit verschijnsel zou zijn toe te schrijven.

Deze lichten waren geene eigenlijke verhevclingen, want daarvoor waren zij te laag; ook geene glimwormen, want daarvoor waren zij le hoog; en dwaallichtjes, lichtende vliegen of vuurwerken konden zij mede niet wezen. Wat kon dit licht dan zijn? Gewis een buitengewoon en wonderbaar verschijnsel, dal nog geen natuurkenner ooit had waargenomen, iets, waarvan de ontdekking voor hem bewaard was gebleven ; en met welks openharing, ten nutte der nakomelingschap, hij zijn naam onsterfelijk zou maken. Vol van deze gedachten teekende hij den dag, het uur en de minuut aan, waarop hij deze verschijnselen had waargenomen, welke hij tot het onderwerp eener verhandeling wilde nemen, waarover de geheele geleerde wereld verstomd zou slaan.

Hij wierp zich achterover in zijn leuningstoel, om over zijne toekomstige grootheid le peinzen. Op dal oogenblik verscheen er weder zulk een geheimzinnig licht, schitterender dan te voren, en danste, naar het scheen, in de laan op en neder, zich bewegende in eene baan, nog veel ongeregelder dan die eener komeet. De geleerde was ongehuwd, anders zou hij zijne vrouw hebben geroepen, om baar met zijne ontdekking te verbazen; nu schelde hij zijn knecht.

quot;Prullle!quot; zeide bij: quot;er is van avond iels zeer buitengewoons in de lucht. Hebt gij dat gezien!quot; Hiermede wees hij naar buiten, waar bet licht ?ich weder vertoonde.

quot;Ja wel, mijnheer!quot;

quot;Wal denkt gij daarvan, Pruflle?quot;

quot;Wat ik daarvan denk, mijnheer?quot;

quot;Ja. Gij zijt een buitenman. Wat zoudt gij wel denken, dat de oorzaak van die lichten was ?quot;

De geleerde zag glimlachend Prullle's antwoord le gemoet, dal hij er geene i oorzaak voor wist le vinden. Prullle dacht eene poos na.

quot;Ik geloof, dat het dieven zijn, mijnheer!quot; zeide hij eindelijk.

quot;Gij zijl een domkop — en gij kunt heengaan,quot; zeide de geleerde.

quot;Dankje, mijnheer!' zeide Prullle, en ging heen.

De geleerde kon evenwel niet rusten bij de gedachte, dal zijne verhandeling voor de wereld zou verloren gaan, hetgeen gewis het geval zou zijn, indien het vermoeden van Pruflle niet in de geboorte gesmoord werd. Hij zette zijn hoed op , en ging haastig naar den tuin, met het besluit om de zaak nauwkeurig le onderzoeken.

Eene poos vroeger was Pickwick zelf, die zich verbeeldde, dal hij aan het eind der laan iemand hoorde aankomen, zoo hard hij kon leruggeloopen, en had nu en dan de schuif van het lantarentje geopend, om niet in ie slool le raken. Niet zoodra had hij alarm geroepen, of Winkle klauterde weder over den muur, en Arabella snelde naar huis; de drie avonturiers liepen ijlings den tuin uil, en de laan af, toen zij schrikten van den geleerde, die zijne tuindeur opende.

quot;Laai de lantaren eens even schijnen,quot; fluisterde Sam, die de voorste was, zijn meester toe.

Pickwick deed wat hem verzocht werd, en toen Sam, een paar schreden van zich af, het hoofd van een man zeer voorzichtig van achter eene deur zag komen uitkijken, gaf hij deii'nieuwsgicnge e^n klap om zijne ooren, zoodat zijn

510

-ocr page 321-

Sam Weller barricadeert den weg.

hoofd tegen de tuindeur bonsde. Daarop nam Sam spoedig zijn meester op den rug, en liep achter Winkle de laan af, met eene snelheid, die, met den last, welken hij droeg, inderdaad verwonderlijk was.

Daar zette hij zijn meester neder, en ging op een frisschen draf verder. Binnen weinige minuten zaten Winkle en Picknick in de koets, die terstond voortreed, en voorde Groene Boom stilhield, voordat Pickwick weder op zijn adem was gekomen.

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer!quot; zeide Sam, toen hij Winkle uit het rijtuig hielp: quot;ik hoop, dat er geene vroegere neiging in den weg was?quot;

Winkle vatte zijn nederigen vriend bij de hand, en fluisterde hem in het oor: quot;Alles is in orde, Sam !quot; waarop Weller, ten teeken, dat hij hem wel begrepen had, driemaal met zijn vinger tegen zijn neus tikle, en met een zeer vergenoegd gezicht naar binnen ging.

Wat den geleerde betreft, hij betoogde in eene meesterlijke verhandeling, dat die zonderlinge lichten een uitwerksel der electriciteit waren geweest, en bewees dit voldingend door de omstandigheid, dat er, toen hij zijn hoofd buiten de deur stak, een licht voor zijne oogen had geschitterd, en hij daarop een electrieken schok had ontvangen, die hem wel een kwartier lang bedwelmd had. Deze verhandeling deed alle geleerde genootschappen verrukt staan, en den schrijver voortaan als een licht der wetenschap beschouwen.

XXXVUI.

WAARIN PICKWI. K IX (ii:ilEEL ANDERE OMSfANDlCHEDEN GERAAKT.

Het overige van den tijd, dien Pickwick met zijne vrienden te Bath doorbracht, verliep, zonder dat er iets bijzonders voorviel; en juist toen de zittingen van het gerechtshof weder begonnen waren , keerde het gezelschap naar Londen terug, waar Pickwick met zijn bediende weder in de Witte Arend zijn intrek nam.

Op den derden morgen na hunne aankomst, juist toen al de klokken van de hoofdstad ieder negen, en derhalven te zamen omtrent negenhonderd sloegen, stond Sam voor de deur van de Witte Arend een luchtje te scheppen, toen er een rijtuig kwam aanrijden en stilhield, welks zonderling voorkomen zijne aandacht trok. Uit dit rijtuig stapte een man van omtrent veertig jaren, zeer opzichtig gekleed; zijne doekspeld, cachetten en ringen waren driemaal grooter dan men gewoonlijk draagt; maar daarbij had hij een groven jas aan. Het was de aandacht van Sam niet ontsnapt, dat, toen deze man uit zijn rijtuig stapte, een ander, die er zeer armoedig en haveloos uitzag, en eene poos de straat op en neer had gedrenteld, zich bij hem voegde. Sam, die wel vermoedde, wie die twee vreemdelingen waren, posteerde zich in de deur.

quot;Op zij wat!quot; zeide de man met den groven jas, terwijl hij trachtte voorbij te dringen.

quot;Wat moet ge?quot; vroeg Sam, het dringen met een gevoeligen stomp beantwoordende.

quot;Dat gaat zoo niet met mij!quot; zeide de man met den groven jas, terwijl hij zijne stem verhiel' en zijn gezicht verbleekte. quot;Kom hier, Smouch'quot;

511

-ocr page 322-

Samuel Pickwick.

T)c man mei de haveloozc plunje school toe, en Iraclitte Sam aan den anderen kant voorbij te komen, helgeen liet natuurlijke gevolg had, dat, terwijl Sam hem wilde tegenhouden , zijn principaal gelegenheid had om door te sluipen. De man met den groven jas vroeg naar de kamer van mijnheer Pickwick, en ging daarop naar boven, door Sam gevolgd, die, tot vermaak der bedienden uit de herberg, de vrijheid nam om den vreemdeling door gebaren te kennen Ie geven, dat bij hem verachtte en uittartte. Smoueh bleef in den gang staan.

Pickwick lag nog te slapen, toen de vreemdeling met Sam binnentrad. Het gerucht, dat zij maakten, deed hem ontwaken.

quot;Water om te scheren, Sam !quot; zeide Pickwick, achter de gordijnen.

quot;Een oogenblik geduld, mijnheer!quot; zeide de vreemdeling, terwijl hij het gordijn openschoof. quot;Ik heb hier eene executie tegen u, ten behoeve van Rardell. Hier is het bevelschrift, en bier hebt gij mijn kaartje.quot; Dit zeggende wierp bij zijn kaartje op hel dek, cn haalde te gelijk een gouden tandensto-ker uit zijn vestzak.

quot;De naam is Namhy,quot; zeide de Sheriffs-officier (want dal was de vreemdeling), toen Pickwick zijn bril opzette, om het kaartje te lezen. quot;Namhy in Col cm an-sir eel.quot;

Thans kwam Sain Weller, die lot nog toe stilzwijgend den blinkenden hoed had aangestaard, welken Namby op zijn hoofd had gebonden, tussehen-heide met de vraag: quot;Zijt gij een kwaker?quot;

quot;Ik zal u wel eens leeren wie ik ben,quot; antwoordde de verontwaardigde dienaar der wet. quot;Ik zal n wel betere manieren leeren, vriend!quot;

quot;Dank je, zeide Sam, quot;en ik zal het u ook doen. Neem uw hoed af!quot; Dit zeggende sloeg hij Namby zijn hoed van het hoofd, met zooveel geweld, dal deze van schrik bijna zijn tandenstoker bad ingeslikt.

quot;Mijnheer Pickwick !quot; zeide de onthulsle plaatsvervanger van den Sheriff, quot;ik word door uw knecht in de uitoefening van mijn plicht gewelddadig aangevallen. Ik neem u tot getuige.quot;

quot;Getuig niets, en zie niets, mijnheer!quot; viel Sain hierop in. quot;Doe uwe oogen maar toe, dan smijt ik hein terstond het venster uil.quot;

quot;Sam!quot; zeide Pickwick gramstorig: quot;als gij nog één woord spreekt, of eene hand naar dien man uitsteekt, geef ik u dadelijk uw afscheid.quot;

quot;Maar, mijnheer!quot; begon Sam.

quot;Houd uw mond,quot; viel Pickwick hem inde rede, quot;en raap dien hoed weder op.quot;

Maar dit weigerde Sam ronduit; zoodat Jiamby, die haast had, zich verwaardigde om dit zelf te doen, maar niet zonder ccn aantal dreigementen tegen Sam, die hem mei de grootste bedaardheid aanhoorde, en niets anders zeide, dan dat, indien mijnheer Namby zoo goed wilde zijn om zijn hoed weder op te zetten, hij dien zou wegslaan lot in bet eind van de andere week. Namby achtte het echter niet geraden, de proef Ie nemen of Sam zijn woord zou houden, maar riep Smouch boven. Deze kwam terstond, en nu zeide Namhy zijn handlanger, dat hel arrest gedaan was, en gelaslte hem om te wachten totdat de arrestant zich bad aangekleed, waarop hij zich verwijderde. Smouch verzocht Pickwick op een knorrigen loon, om zich wat te haasten, dewijl het een drukke tijd was, cn zetle zich toen op een stoel dicht bij de deur neder. Pickwick beval zijn bediende om eene huurkoets te gaan halen; en zoodra hij zich gekleed had reed het drietal te zamen naar Cole-man-street.

;!-2

-ocr page 323-

Nuahy's koffiekamer.

In cene nauwe on donkere straat hield het rijtuig stil voor een liuis 1), welks vensters met ijzeren traliën waren voorzien; terwijl op den deurpost de naam en titel van quot;Namby, officier der Sheriffs te Londenquot; te lezen stond. De deur werd geopend door een heer, die voor een verarmden tweelingbroeder van Smoucb had kunnen doorgaan, en Pickw ick naar de kofliekaraer bracht.

In deze koffiekamer, waarin eene walgelijke tahakslueht hcerschte, vond l'ickwick drie personen bij elkander zitten. Toen hij Sam bad uitgezonden om Perker te gaan roepen, plaatste bij zich in een donkeren boek, om zijn gezelschap oplettend te kunnen opnemen, liet bleek hem weldra, dat een van ! de drie, een bejaard man, die er bleek en vervallen uitzag, een winkelier w as, wiens zaken door ziekte en tegenspoed waren verachterd, maar die, hoewel zijn toestand bijna hopeloos was, zich nog met bet uitzicht op verlossing uit zijn nood bleef vleien. De twee anderen waren beter bckc.id met hun toestand, waarin zij zich door bun eigen schuld hadden gebracht, gelijk duidelijk bleek uil hunne gesprekken, die Pickwick zoo weinig bevielen, dal hij een knecht verzocht om hem cene andere kamer aan te wijzen. In deze tamer, die tamelijk wel gemeubileerd was, cn waarin hij bovendien hel genoegen had om jufvrouw Namby boven zijn hoofd op eene slechte piano te hooren spelen, bleef bij zitten wachten totdat Perker verscheen, te gelijk met het ontbijt, dat bij besteld had. i

quot;Zoo, mijnbeer !quot; zeide Perker: quot;zijt gij gevangen? Nu, ik kan niet zeggen I dat het mij spijt; want nu zult gij bet verkeerde van zulk cene handelwijze wel inzien. Ik heb hier cene opgaaf van al de kosten; laten wij dit nu maar in eens afdoen en geen lijd verliezen. Namby zal nu wel tc buis zijn. Hoe wilt ge, mijnheer! zal ik een briefje op den bankier schrijven, of wilt gij het doen?quot; Dit zeggende, wreef bij met geveinsde opgeruimdheid in zijne handen; maar toen bij de oogen van Sam ontmoette, kon bij niet nalaten dezen een treurigen blik toe te werpen.

quot;Perker!quot; zeide Pickwick: quot;ik verzoek u mij biervan niet meer te laten hooren. Ik zie er geen nul in om langer hier te blijven, en zal daarom van avond naar de gevangenis gaan.quot;

quot;Gij kunt toch niet naar Wh i t e cr o ss-s t r e e t gaan, mijnbeer!quot; zeide Perker. quot;Daar zijn zestig bedden in cenc zaal, en de deur is zestien uren daags gesloten.quot;

quot;Als hel mogelijk is, wil ik liever naar eene andere gevangenis gaan,quot; hernam Pickwick. quot;Zoo niet, dan moet ik mij daar zien te schikken.quot;

quot;Als gij het dan niel anders wilt, kunt gij naar dc Fleet gaan, mijnheer!quot; zeide Perker.

quot;Goed,quot; zeide Piekwiek. quot;Zoodra ik ontheten heb, zal ik mij daarheen laten brengen.quot;

quot;Bedaar, mijnheer! Gij behoeft u niet zoo te haasten, om ergens te komen, waar andere nienscben zoo verlangend zijn om vandaan te raken ,quot; hernam dc goedhartige zaakwaarnemer. quot;Wij moeten een habeas corpus lichten; cn dat kan niet voor vier uren gebeuren. Zoolang moet gij ten minste nog hier wachten.quot;

\) Een zoogenaamd spungingliouse, eene soort van voorloopige gevangenis. Vert.

-ocr page 324-

5ii Samuel Pickwick.

quot;Ook goed,quot; zcide Pickwick, met onwankelbaar geduld. quot;Dan kan ik hier eerst eten. Sam ! bestel een biefstuk, precies om twee uur.quot;

Daar Pickwick, in weerwil van al wat Perkcr zeide, standvastig bij zijn plan bleef, gebruikten de beide beeren op den bepaalden tijd bun biefstuk, en reden toen te zamen naar Chancer}'-lane. Toen zij bij den ingang van Sergeants-1 nn waren afgestapt, geraakte Perker in een klein geschil met den koetsier over dc vracht; en Pickw ick ging een weinig op zijde, om den stroom van menschen te ontwijken, die elkander verdrongen, om naar binnen of naar buiten te komen, en zag daarbij nieuwsgierig om zich been.

Zij, die bet meest zijne aandacht trokken, waren drie of vier mannen, als beeren, maar vrij armoedig, gekleed, die voor de meeste voorbijsnellende zaakw aarnemers hunne hoeden afnamen, en bier iels te doen schenen te hebben, hoewel Pickwick niet kon gissen wat dit wezen mocht. Zij drentelden heen en weder, met hunne handen op den rug, en fluisterden nu en dan een der voorbijgangers iets in het oor. Pickw ick herinnerde zich, dat hij die mannen voorheen w el meer onder dien boog bad zien staan, en werd zeer nieuwsgierig om te weten wal zij daar toch uitvoerden. Juist wilde bij Namby, die naast hem stond, vragen, wat dit voor lieden waren, toen Perkcr naar hem toe kwam, en hem verzocht om spoedig mede te gaan, dewijl zij geen tijd te verliezen hadden. Ilij ging vooruit, en Pickwick volgde hem, toen een van de bovengemelde lieden, die kreupel ging, naar hem toe kwam, hem zeer beleefd groette cn een beschreven kaartje aanbood, hetwelk Pickwick, om dén onbekende niet door eene weigering te belcedigen, aannam cn bij zich stak.

quot;Kom!quot; zcide Perker, zich omkeerende, om te zien of Pickwick achter bem w as. quot;Wat moet gij ?quot;

Dc laatste vraag w as tot den kreupele gericht, die, zonder dat Pickwick er op had gelet zich hij bet gezelschap had gevoegd. Tot antwoord raakte de man nogmaals met de uiterste beleefdheid zijn hoed aan, en wees naar Pickwick.

quot;Neen, neen !quot; zeide Perker glimlachend. quot;Wij hebben u niet noodig, vriend!quot;

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer!quot; zeide de kreupele: quot;Mijnheer heeft mijn kaartje aangenomen. Ik hoop, dat gij mij nemen zult. Mijnheer heeft tegen mij geknikt. Laat hij maar zelf spreken! — Hebt gij niet geknikt, mijnbeer?quot;

quot;Gekheid!quot; zeide Perker. quot;Hebt gij geknikt, Pickwick? Het was een misverstand.quot;

quot;Mijnbeer beeft mij zijn kaartje gegeven,quot; zcide Pickwick, terwijl hij dat weder uit zijn zak baalde, quot;ik heb het aangenomen, omdat hij zulks scheen te verlangen; ik moet bekennen dat ik ook nieuwsgierig was, om te weten w at er op stond. Ik. ...quot;

Perker barstte in een luid gelach uit, en gaf den kreupele zijn kaartje terug, zeggende dat bet een misverstand was.

quot;Het is maar een borg,quot; fluisterde hij Pickwick toe, toen de kreupele zich onvergenoegd omkeerde.

quot;Wat is hij ?quot; riep Pickwick uit.

quot;Een borg,quot; antwoordde Perker.

quot;Een borg?quot; herhaalde Pickwick.

quot;Ja, mijnheer ! Daar staan er wel een half dozijn hier. Zij blijven borg voor zooveel gij wilt, en vragen niet meer dan eene halve kroon. Een zonderling beroep, niet waar?quot; zeide Perker, terwijl hij een snuilje nam.

-ocr page 325-

Zonderlinge broodwinning.

quot;Wat? Wilt ge zeggen, dat die mcnschen Imn brood verdienen met voor eene halve kroon een meineed te doen ?quot; riep Pickwick uit, wien dit bericht inderdaad had doen ontstellen.

quot;Meineed is het zoozeer niet, mijnheer!quot; hernamp;m Perkcr. quot;Dat is een leelijk woord, mijnheer! een zeer leelijk woord. Het is een legale fictie, anders niet.quot; Dit zeggende, haalde hij zijne schouders op, glimlachte, nam nog een snuifje, en ging vooruit naar het kantoor van de rechtersklerken.

Dat was een bijzonder morsig vertrek, met eene lage zoldering, en zoo donker, dat men, hoewel het buiten nog helder dag was, genoodzaakt was op de lessenaars licht te branden. Aan bet eene einde was de deur van de kamer der reehlers, voor welke een hoop zaakwaarnemers en klerken stond, die naar de orde, waarin zij op de lijst voorkwamen, werden opgeroepen. Telkens, wanneer de deur openging, ontstond er een geweldig gedrang; en daar er, behalve de gesprekken tusschen de beeren, die wachtten om den rechter te spreken, doorgaans hevige woorden werden gewisseld tusschen hen, die hem gesproken hadden, was cr zooveel leven, als er in zulk een bekrompen vertrek met schik te maken was.

Deze gesprekken waren nog de eenige klanken niet, die de aandacht stoorden. Achter eene balie, aan het andere einde van de kamer, slond een klerk met een bril op, die de affidavits opmaakte, welke bij hoopen te gelijk naar den rechter werden gebracht, om te teekencn. Eene menigte procureursklerken moest den eed doen , en daar het onmogelijk was om hen allen te gelijk te laten zweren, was hier evenveel gedrang als aan de deur van hel parterre, wanneer Zijne Majesteit den schouwburg met zijne tegenwoordigheid vereert. Een ander ambtenaar riep de namen af van hen, die reeds den eed hadden gedaan, om hun de door den rechter getcckcnde affidavits ter band te stellen. Dit alles te zamen maakte zooveel rumoer en opschudding, dat iemand, die er niet aan gewoon was, hooren en zien verging. Bovendien waren een jonge klerk niet eene tenor- en een oude met eene basstem te gelijk bezig met bet uitgeven van processtukken, die door de belanghebbenden moesten worden afgehaald, en schreeuwden zoo hard zij konden de namen uit van hen, die aan de beurt waren. Zonder zich hierdoor te laten hinderen, ging de klerk met den bril op onophoudelijk voort met beëedigen , en herhaalde telkens het verminkte formulier, dat op één toon, en zooveel mogelijk in één adem, aldus werd uilgesproken:

quot;Neem het boek in uwe rechterhand dit is uw naam en handteekening gij-zweert dal dc inhoud van dit uw affidavit waar is zoo help u God een shilling gepast als 't u belieft geld weerom heb ik niet.quot;

Na lang wachten kwam Pickwick aan de beurt om geholpen te worden, en nadat de gewone formaliteiten vervuld waren, werd het lichaam van Samuel Pickwick aan de bewaking van den gerechtsbode toevertrouwd, om door hein aan den opzichter der Fleet-gcvangcnis te worden overgegeven, en daar in bewaring tc worden gehouden, totdat de boete en kosten in het geding van Bardcll contra Pickwick ten volle betaald waren.

quot;En dat zal lang duren,quot; zeidc Pickwick lachende. quot;Sani! ga eene huurkoets halen. — Perker! vaarwel, goede vriend!quot;

quot;Ik zal mcdcrijden en u brengen,quot; zeidc Pcrkcr.

quot;Ik zou liever alleen met Sam willen gaan,quot; zeidc Pickwick. quot;Zoodra ik daar wat te huis hen, zal ik u schrijven en u verzoeken om eens bij mij te komen. Tot weerziens derhalve!quot;

3i a

-ocr page 326-

~! li Samuel Pickwick.

Dit zeggende, slapie Pickwick in de koets, die nu gekomen was; de gerechtsbode plaatste zich naast hem, Sam klom bij den koetsier op den bok , en hel rijtuig reed voort.

quot;Een buitengewoon man,quot; zeule Perker, terwijl hij zijne bandschoenen aantrok.

quot;Wat zou hij een bankroetier wezen, mijnheer !quot; zeide Lowten , die zijn meester hier had opgewachl. quot;Wal zou hij de commissarissen kwellen! Als zij van gevangenzeilen spraken, zou hij hen maar uitlachen.quot;

De procureur scheen niet zeer gesticht over deze eigenaardige sclialling van Pickwick's karakter; want hij verwaardigde zijn klerk mei geen antwoord.

De huurkoets reed intusschen de Flect-strcet af, gelijk huurkoetsen gewoonlijk doen. quot;De paarden liepen beter,quot; zeide de koetsier, quot;als zij iets voor zich hadden,quot; en daarom hield hij het rijtuig achter eene kar; als de kar stilhield, stond de koels ook stil., en als de kar voortreed, kwam de koels ook weder in beweging. Doch de Tijd doet wonderen, en mcl behulp van dien ouden heer komt zell's eene huurkoets eene halve mijl ver. Eindelijk hield de koets voor de poorl der Fleet-gevangenis stil, en Pickwick stapte af. De gerechtsbode ging vooruit, over zijn schouder omkijkende, om te zien of Pickwick wel volgde. Zij gingen links af, en kwamen zoo door eene opene deur in eene soort van voorzaal, en hij eene andere zware deur, die naar hel binnenste der gevangenis leidde, en voor welke een zwaarlijvige oppasser mei een sleutel in zijne hand de wacht hield. Hier zeide men Pickwick, dst hij blijven moest totdat bij quot;voor zijn portret had gezeten.quot;

quot;Voor mijn portret gezeten?quot; riep Pickwick uit.

quot;Wij moeten n eens uitteekenen, mijnheer!quot; antwoordde de oppasser. quot;Wij verslaan dat hier opperbest.quot; In een oogenblik is het portret klaar, en altijd sprekend gelijkend. Ga zitten, mijnheer! en doe alsof gij Ie huis waart.quot;

Pickwick zette zich op een stoel neder, en Sam fluisterde zijn meesier in, dal de uitdrukking quot;voor zijn portret te zitten,quot; niets anders beteekende, dan te wachten toldat de oppassers hem nauwkeurig hadden bekeken, om hem van de bezoekers te kunnen onderscheiden.

quot;Ik hoop, dal de schilders wal spoedig zullen komen, Sam!quot; zeide Pickwick; quot;want ik zit hier niet op mijn gemak.quot;

quot;Zij zullen er zoo meteen wel wezen,quot; zeide Sam. quot;Zie eens, mijnheer! daar hangt eene klok.quot;

quot;Dat zie ik,quot; hernam Pickwick.

quot;En daar een vogelkooitje,quot; vervolgde Sam: quot;eene gevangenis in eene gevangenis.quot;

Toen Sam deze wijsgecrige aanmerking maakte, zag Pickwick, dal hel zitten begonnen was. De zwaarlijvige oppasser werd door een ander afgelost, zelte zich toen op eene bank neder, en zag Pickwick van lijd tol tijd vluchtig aan, terwijl de lange magere man, die hem had afgelost, zijne handen onder zijne rokspanden slak, en den nieuwen gevangene een ge-ruimen lijd strak aanstaarde. Een derde heer, met een knorrig gezicht, die waarschijnlijk in zijn theedrinken was gestoord, want toen hij binnenkwam, had hij nog een brok van eene boterham in zijne hand, plaatste zich dicht bij Pickwick, zette zijne handen in zijne zijden, en keek hem oplettend aan, terwijl nog een paar anderen met zeer ernstige en nadenkende gezichten zijne

-ocr page 327-

5! 7

trekken bestudeerden. De operatie scheen Pickwick vrij slecht te bevallen, want hij schoof zeer onrustig op zijn stoel heen en weder; maar hij sprak tot niemand , een woord, zelfs niet tot Sam , die achter zijn stoel stond , en ernstig nadacht, gedeeltelijk over het genoegen, dat het hem zou verschaft hebben, indien de wel hem had toegelaten om aide oppassers, den een naden ander, af te rossen. Eindelijk was het portret gereed, en men zeide Pickwick, dat hij nu verder naar binnen kon gaan.

quot;Waar zal ik van nacht slapen!quot; vroeg Pickwick.

quot;Van nacht? — dal weel ik zoo net niet,quot; antwoordde de zwaarlijvige oppasser. quot;Morgen krijgt gij een slaapkameraad, en dan zult gij een goed bed hebben. Den eersten nachl is men doorgaans nog niet goed te huis; maar morgen zal alles wel te recht komen.quot;

Na ecnig over en weer praten, ontdekte men, dat een der oppassers een bed te huur had, en Pickwick maakte aanstonds gebruik van de gelegenheid, om hel voor dien nacht Ie huren.

quot;Ga maar mee, zeide de man, quot;dan zal ik hel u meteen laten zien. Hel is j niet groot, maar een overheerlijk bed. Dezen weg, mijnheer!quot;

Zij gingen de binnendeur door, en eenige trappen af. De sleutel werd achter i hem omgedraaid, en Pickw ick bevond zich voor de eerste maa! in zijn leven , | binnen de muren ecner schuldgevangenis.

XXXIX. i;

WKLK GEZELSCHAP PICKWICK IN DE FLEET-OEVASIIENIS AAXTROP , KN HOE HIJ lltN EERSTEN NACHT DAARIN DOORBRACHT.

' '' 1

Tom Roker — zoo heette de man , die met Pickwick was medegegaan — bracht dezen rechtsaf, door eene ijzeren deur, die openstond , en een tweeden trap op, naar een langen morsigen gang, zeer Hauw verlicht door een venster aan ieder einde.

quot;Dal is de ondertrap,quot; zeide Roker, over zijn schouder naar Pickwick omziende.

quot;Zoo,quot; antwoordde Pickwick, terw ijl hij een blik w ierp op een donkeren steenen trap, die naar eene rij van gewelven onder den grond scheen te ; geleiden; quot;en dat zijn zeker do kelders, waarin de gevangenen hun kleinen voorraad van steenkolen bewaren ? Het ziet er daar wel zeer onbehagelijk uil, maar die kelders moeten toch gemakkelijk zijn.quot;

quot;Dat zijn ze ook,quot; hernam Roker; quot;en toch hebben de menschen, die er in wonen, er altijd wat op te zeggen.quot;

quot;Wal!quot; riep Pickwick uil. quot;Will gij in ernst zoggen, dal die akelige galen de woonplaatsen van menschelijke wezens zijn ?quot;

quot;Wel zeker; waarom niet?quot; vroeg Roker met verbazing en verontwaar-diging.

quot;Leven daar beneden inderdaad menschen?quot; riep Pickwick uit.

quot;Wel zeker, zeg ik,quot; antwoordde Roker vinnig; quot;en zij sterven er dikwijls ook.quot;

De twijfeling van Pickwick scheen Roker zeer verstoord te hebben; want hij ging brommend vooruil, een anderen trap op.

-ocr page 328-

Samuel Pickwick.

quot;Daar,quot; zeide hij, toen zij een dergelijken gang, als den vorigen, bereikt hadden : quot;dat is de gang van de kofliekamer, en daarboven zijn er nog twee; en de kamer, waar gij van nacht slapen zult, is de opzichterskamer — hierheen !quot;

Zij klommen nog een trap op, verlicht door ecnige kleine vensters, die op eene open plaats uitzagen, welke door muren was omringd, wier top met ijzeren pennen was voorzien. Dit, zeide Roker, was de kegelplaats, en aan den anderen kanl was cene dergelijke, maar kleinere, die de geschilderde plaats heette, omdat daar voorheen op de muren zeilende schepen en andere voorwerpen waren te zien geweest, die een gevangen schilder in zijn ledigen tijd daarop had afgebeeld.

Nadat Koker dit bericht had medegedeeld, meer, naar het scheen, om zijn hart van eene belangrijke merkwaardigheid te ontlasten, dan omdat hij meende dat Pickwick daarin zou belang stellen, sloeg hij een nauwen gang in, en opende de deur van een vertrek, dat er lang niet uitlokkend uitzag, en met acht of negen ijzeren slaapsteden was voorzien.

quot;Dat is eene kamer!quot; zeide Roker, terwijl hij zich omkeerde en Pickwick zegepralend aanzag.

Het gelaat van Pickwick gaf echler zoo weinig genoegen over het voorkomen van dit vertrek te kennen, dat Roker, om zijn gevoel met iemand te deelen, naar Sam Wcller omzag, die alsnog een staüg stilzwijgen had bewaard.

quot;Dal is eene kamer, vriend!quot; herhaalde hij.

quot;Dat zie ik,quot; zeide Sarn, met een bedaard knikje. '

quot;Zulk eene kamer zoudt gij inliet F ar r ingd on-hotel niet vinden, niet waar?quot; hernam Roker, met een vergenoegd lachje.

Wcller beantwoordde deze vraag door op eene ongedwongene wijze zijn eene oog toe te knijpen, hetgeen kon beduiden, dat hij het wel zoo gedacht had, of dat hij het niet had gedacht, of dat hij er in het geheel niet over gedacht had, juist gelijk hij, die hem aanzag, het verkoos op te vatten. Nadat Weller zijn oog weder geopend had, vroeg hij, waar nu het bed was, waarin men volgens het zeggen van Roker, zoo overheerlijk sliep.

quot;Daar slaat het,quot; antwoordde Roker, naar een roestig ledikant wijzende, dat in een hoek slond. quot;Daar moet iemand wel in slapen, of hij wil of niet.quot;

quot;Slaapbollen moeten er voor onderdoen,quot; zeide Sam, terwijl hij het bedoelde ledikant met een blik vol afschuw beschouwde. quot;En die andere hceren,quot; vervolgde hij, met een zijdelingschen blik op zijn meester, als wilde hij zien of deze nog geen berouw kreeg over zijn besluit, quot;die andere heeren zijn immers fatsoenlijke lieden?quot;

quot;Dat spreekt van zelf,quot; antwoordde Roker. quot;Er is er één onder, die alle dag zijne twaalf kannen bier drinkt, en nooit zijne pijp neerlegt, zelrs niet onder het eten.quot;

quot;Dat moet een allerfatsoenlijkst man wezen,quot; zeide Sam.

Zonder zich door iets van hetgeen hij gehoord of gezien had te laten afschrikken, kondigde Pickwick glimlachend zijn voornemen aan, om dien nacht de slaapverwekkende kracht van het bed eens te beproeven; waarop Roker, na gezegd te hebben, dat hij zich te bed kon begeven wanneer hij verkoos, zich verwijderde, en hem met Sam in den gang staan liet.

Het werd donker; dat is te zeggen, men slak, ter eere van de duisternis, die buiten begon te vallen, eenige gaslampen aan in den gang, waar het

318

-ocr page 329-

Bewoners van het huis.

nooit liclit was. Daar hel tamelijk warm was , hadden verscheiden bewoners der talrijke kleine vertrekken aan beide zijden van den gang hunne deuren half opengezet. In het voorbijgaan keek Piekwiek met veel nieuwsgierigheid en belangstelling naar binnen. Hier zaten eenige grove kerels, in eene wolk van tabaksrook, slechts ten halve zichtbaar, bij half geledigde bierkannen luidruchtig te praten of kaart te spelen. In een aangrenzend vertrek zag men een bewoner, hij het schijnsel eener kaars, voor een hoop morsige, gehavende papieren gezeten, die van ouderdom bijna in stukken vielen, voor de honderdste maal een lang verslag zijner rampen schrijven, aan een aanzienlijk man gericht, wiens oogen het geschrift nooit zouden inzien, of wiens hart er nooit door zou getroffen worden. In eene derde kamer was een man met zijne vrouw en een troep kinderen bezig met voor het kleinste een bed op den vloer gereed te maken; en in eene vierde, vijfde, zesde en zevende vond men weder hetzelfde tooneel als in de eerste, maar sterker en ruwer gekleurd.

In de gangen zeiven, cn vooral op de trappen, stonden en kuierden een aantal menschen. Sommigen kwamen daar omdat hunne kamers te ledig en I te eenzaam, anderen omdat die te vol en te warm waren, en de mecsten j omdat zij onrustig en ongedurig waren, en niet wisten, wat zij met zich zeiven j zouden uitvoeren. Men zag hier menschen van alle klassen , van den dag-loouer in zijn linnen buis, lot den geruïneerden verkwister in zijn kostbaren huisjas, doeli met de ellebogen door de mouwen; maar allen hadden het-| zelfde uitzicht; een mengsel van verveling, lichtzinnigheid cn onbeschaamd-i heid, eene vagebondachtigc snoevende onverschilligbeid, die niet met woor-i den kan worden beschreven, maar waarvan ieder, die zulks verlangt, een denkbeeld kan krijgen, wanneer hij slechls eene schuldgcvangenis wil gaan bezoeken, en de eerste groep, die hij daar ontmoet, met dezelfde oplettendheid aanzien, als Piekwiek deed.

quot;Mij dunkt, Sam!quot; merkte Piekwiek aan, quot;dat het gevangenzetten voor schulden eigenlijk bijna in 't geheel geene straf is.quot;

quot;Niet, mijnheer?quot; vroeg Weller.

quot;Gij ziet lioe die kerels drinken, rooken en spelen,quot; zeide Piekwiek. quot;Het is onmogelijk dat hel hun veel schelen kan.quot;

quot;Daar zit het juist, mijnheer!quot; hervalte Sam. quot;Hun kan het niet schelen ; zij hebben toch pleizier. Maar die anderen, die zitten te kniezen, die geen bier drinken cn niet kegelen, die wel zouden willen betalen als zij maar i konden, en zich schamen omdat zij vastzitten, dien valt het zooveel te harder. { Weet gij hoe het er mee gelegen is, mijnheer? Zij, die altijd in kroegenen ; herbergen hun tijd (e zoek brengen, voelen het in 't geheel niet; en zij, die altijd werken als zij maar kunnen, voelen het al te veel. Het is ongelijk, I zooals mijn vader zeide, als zijn grog niet juist half en half was. Het is

ongelijk, en daarom deugt het niet.quot;

I quot;Ik geloof, dat gij gelijk hebt, Sam!quot; zeide Piekwiek toen hij eene poos I had nagedacht.

quot;Misschion is er nu en dan wel eens een eerlijk man, die het hier naar zijn zin heeft,quot; hernam Weller, peinzende; quot;maar ik heb nooit van een gehoord, behalve van dat mannetje met het morsige gezicht en den bruinen | rok, en bij hem kwam het door de gewoonte.quot;

j quot;Wie was dat dan?quot; vroeg Piekwiek.

quot;Dat is het juist, wat geen menseh ooit geweten heeft,quot; antwoordde Sam.

319

-ocr page 330-

Samuel PlckwT.k.

: quot;Maar wal heeft hij dan gedaan ?quot;

quot;Hij deed helzelfdc wat vele mcnscheü doen, die met naam en toenaam bekend zijn,quot; antwoordde Sarn. quot;Hij lastte dieper in zijn zak, dan de bodem was.quot; j quot;Dat wil met andere woorden zeggen, hij maakte schulden,quot;' zeide Pickwiek.

quot;.Inist, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;En dat was de reden^ dat hij hier werd gebrachl. Het was niet veel: de schuld bedroeg negen pond, en de ! kosten omtrent vijfmaal zooveel; maar hij bleef hier toch zeventien jaren. Zoo hij rimpels in zijn gezicht kreeg, werden ze zeker door het vuil bedekt, want het morsige gezicht en de bruine rok zagen er bij het eind van die zeventien jaren nog net zoo uit als in hel begin. Hij was een goed mannetje, dat geen kind kwaad deed, altijd klaarstond, als hij iemand kon helpen, en altijd meekegelde, maar nooit won. Op het laatst mochten de oppassers hem hijzonder wel lijden, en des avonds zal hij altijd bij hen in hunne kamer te pralen en sprookjes te vertellen. Eens op een avond zat hij daar naar ge-woonte alleen met een bijzonder goed vriend van hem, die de wacht had. quot;Bill!quot; zeide bij op eens, quot;hel is nu al twaalf jaar, dat ik die markt daar buiten niet gezien heb.quot; — quot;Dal weel ik wel,quot; zeide de oppasser. — quot;ik i zou het graag nog eens even willen zien,quot; zeide hel mannetje. — quot;Ei zoo?quot; zeide de oppasser, en rookie zijne pijp, alsof hij niet begreep, waar de ander heen wilde. Doch hel mannetje liet hem niet los, maar zeide: quot;Luister eens. Bill! Ik heb mij dat nu eens inhei hoofd gezet. Laat mij nog eens de straat zien, voordat ik sterf; en als ik geene beroerte krijg, zal ik. op de klok af, binnen vijf minuien terug zijn.quot; — quot;En hoe zou het met mij arfoopen, als gij eens eene beroerte mocht krijgen?quot; zeide de oppasser. — quot;Wel,quot; zeide het mannetje, quot;dan zouden de menschen, die mij vonden, mij wel te huis brengen; want ik heb mijn kaartje in mijn zak. Nommer twintig, tweede verdieping,quot; En dat was waar; want als hij mei een nieuwen gast wilde kennis maken, haalde hij altijd een kaartje uit zijn zak, waarop dat nommer stond ; en dat was de reden, waarom men hem allijd Nommer Twintig noemde. De oppasser keek hem eerst eens strak aan, en zeide toen zeer ernstig: quot;Twintig! ik zal u vertrouwen; gij zult een ouden vriend niet in ongelegenheid brengen.quot; — quot;Neen, jongen! ik hoop, dat ik iets beters daar achter heb,quot; zeide het mannetje, en klopte daarbij opzijn vest; en toen kwam er in ieder van zijne oogen een traan, hetgeen iels zeer bijzonders was; want iedereen dacht, dat er nooil een droppel water op zijn gezicht kwam. Hij gaf den oppasser de hand en ging naar buiten.quot;

quot;En kwam nooil terug?quot; zeide Pickwick.

quot;Dat is mis voor dezen keer, mijnheer!quot; antwoordde Sam; quot;want hij kwam binnen twee minuten terug, rood van kwaadheid, en zeide, dat hij bijna door eene huurkoets overreden was, dat hij zoo iels niet wilde vordragen, en zich wilde laten villen, als hij er niet hij den Lord Mayor over klaagde. Zij hadden veel moeite hem lot bedaren te brengen, maar twee jaren lang wilde hij zelfs niet builen de deur kijken.quot;

quot;En toen stierf hij waarschijnlijk,quot; zeide Pickwiek.

quot;Neen, mijnheer!quot; hervatte Sam. quot;Maar hij kreeg lust om eens eene kan bier Ie gaan drinken in eene nieuwe herberg aan den overkant; en toen vond hij de kamer zoo mooi, dat hij er alle avonden heen wilde. Eene poos ging dat goed, en hij kwam allijd terug een kwartier voor dat de poort gesloten werd. Eindelijk kreeg hij zooveel pleizier in de herberg, dat hij niet meer om den tijd dacht, en hij kwam alle avonden wat later, totdat eens op

-ocr page 331-

Slapen en waken. 321

een avond zijn oude vriend juist de poort sloot en den sleutel al had omgedraaid, toen hij kwam aanloopen. quot;Hou, Bill!quot; riep hij. — quot;Wat! zijt gij nog niet te huis, Twintig ?quot; zeide de oppasser. quot;Ik dacht, dat gij al lang binnen waart.quot; — quot;Neen, ik was er nog niet,quot; zeide het mannetje lachende. — quot;Wil ik u eens wat zeggen, vriend?quot; zeide dc oppasser, terwijl hij langzaam en knorrig de poort opende. quot;Ik geloof, dat gij onder slecht gezelschap zijt geraakt, en dat spijt mij van u. Ik zou u niet gaarne hard willen behandelen, maar als gij niet maakt, dat gij op een behoorlijken tijd terugkomt, zoo waar als ik hier voor u sla, dan laat ik u in het geheel niet meer in.quot; liet mannetje beefde van schrik, en zette naderhand geen voet meer buiten de muren van de gevangenis.quot;

Toen Sam zijn verhaal geëindigd had, zeide Pickwick, dat het tijd voor hem was om heen Ic gaan ; Sam moest in ecne naburige herberg gaan slapen, en den volgenden morgen vroeg terugkomen, om te hooren welk goed zijn meester uit de Witte Arend wilde gehaald hebben. Sam maakte zich gereed om dit bevel te gehoorzamen, maar kon niet ontveinzen, dat hij het met grootcn weerzin deed. Hij ging zelfs zoover, dat hij vrij duidelijk zijn voornemen te kennen gaf, om in den gang te blijven slapen; maar dewijl Pickwick hiervan volstrekt niet wilde hooren, nam hij eindelijk afscheid.

Het is niet te ontkennen, dat Pickwick eenc groole male van neerslachtigheid cn onrust gevoelde — niet uit gebrek aan gezelschap, want de gevangenis -was zeer vol, en met eene enkele llesch wijn te schenken, had hij met een aantal der vroolijkste snaken kunnen kennis maken; maar hij was alleen onder een hoop gemeen volk, en gevoelde levendig wat het te zeggen was, zich zonder hoop op bevrijding in cene gevangenis te bevinden. Wat het denkbeeld betreft, om zich zclven te bevrijden door Dodson en Fogg hun zin te geven, dat kwam gecnc enkele maal in hem op.

In deze gemoedsstemming wandelde hij den gang nog eenige malen op en neder, welks morsigheid hem nu meer dan te voren walgde, terwijl dc labaks-rook hem geweldig hinderde. Gestadig werden er deuren toegeslagen door menschen die in- en uitliepen, cn hel geluid van stemmen en voetstappen weergalmde zonder ophouden in alle gangen. Eene jonge vrouw, met een kind in hare armen, die van zwakte en uitputting nauwelijks voort kon, ging met haar man, die gcene andere plaats had om met haar te spreken, den gang op en neder. Toen zij Pickwick voorbijgingen, hoorde hij de vrouw wanhopig snikken; op eens barstte zij in zulk eene geweldige vlaag van droefheid uil, dat zij zich aan den muur moesl vasthouden, terwijl haar man het kind van haar overnam en haar trachlle te bedaren.

Het hart van Pickwick was te vol, om dit nog tc dragen; en hij ging de kamer binnen, om zich te bed te begeven.

De opzichterskamer was wel een zeer armoedig en akelig verblijf, daar zij in al, wat sièraad en gemak betrof, nog ver bij de slechtste ziekenkamer van eene graafschapsgevangenis ten achter bleef, maar Pickwick genoot daar toch voor het oogenblik het voorrecht om alleen te wezen. Hij zelte zich derhalve op het voeteinde van zijne ijzeren slaapstede neder, terwijl hij bij zich zeiven dacht, hoeveel de opzichter wel jaarlijks uit het verhuren van dit morsige hok zou trekken. Toen hij zich door berekening overtuigd had, dat dit niet minder kon wezen, dan het bezit ecner kleine straat in eene der voorsteden van Londen hem zou opbrengen, begon hij zich te verwonderen, wat toch eene magere vlieg, die over zijne broek liep, kon bewogen hebben

21

-ocr page 332-

Samuel Pickwick*

om in eene benauwde gevangenis te komen, daar zij immers de keus tus-schen een aantal veel vroolijker en luchtiger woningen had ; en hij kwam tot het zeer waarschijnlijke besluit, dat het insect niet bij zijn verstand moest wezen. Nadat iiij dit punt had beslist, begon hij te voelen dat hij slaperiger werd; hij haalde derhalve de slaapmuts uitzijn zak, die hij des morgens uit voorzorg had medegenomen, kleedde zich op zijn gemak uit, stapte in bed, en viel weldra in slaap.

Nauwelijks had Pickwick een half uur geslapen, of een leven, zoo geweldig dat de vloer er van dreunde, deed hem verschrikt wakker worden. Hij kwam overeind, en bleef eene poos zitten, als versteend van verbazing over het tooneel, dat hij voor zich zag.

In het midden van het vertrek zag hij een man met een groenen rok met breede panden, eene korte broek en grijze wollen kousen, die met eene zonderlinge caricatuur van vlugheid en zwier eene horlepijp danste, hetgeen, bij zijn fraai danscostuum, eene allerzolsle vertooning maakte. Een ander, blijkbaar smoordronken, en die waarschijnlijk door zijne makkers in bed was gesmeten, zal overeind, en zong, met eene beklagclijke stem en treurige gebaren, zooveel hem van een vroolijk drinkliedje wilde te binnen schieten; terwijl een derde, wiens voorkomen en kleedij geheel den verloopen lichtmis kenteekenden, en die met een zwaren bakkebaard pronkle, ^-bij afwisseling den danser en den zanger toejuichte en zijne pret uitschreeuwde.

Deze man was de eerste, die bespeurde dat Pickwick wakker was; en hij verzocht daarop den danser met spottemh'ii ernst, om mijnheer niet in zijn slaap te storen.

quot;Jongens neen!quot; zeide de danser, met gemaakten schrik omkijkende. quot;Maar mijnheer is al wakker, iloe vaart gij, mijnheer? en de oude jufvrouw, en uwe lieve dochtertjes? Als gij een pakje naar huis zend , doe er dan mijn compliment in, en schrijf er bij, dat ik hel wel eerder zou hebben gezonden, maar bang was, dat het niet heel zou overkomen.quot;

quot;Houd mijnheer niet op met uwe complimenten, terw'jl gij ziet dat hij snakt naar wat drinkenzeide de man met den bakkebaard schertsende. quot;Waarom vraagt gij mijnheer niet, wat hij gebruiken zal?quot;

quot;Dat is ook waar,quot; hernam de ander. quot;Maar laat mij eerst het onuitsprekelijke genoegen hebben om uwe slaapmuts voor u op te hangen, mijnheer?quot; Dit zeggende, rukte hij Pickwick knaphandig zijne slaapmuts af, en zette die even behendig op het hoofd van den dronken zanger.

Iemand eene slaapmuts te ontweldigen, en die een onbekenden heer van een morsig uitwendig voorkomen op hel hoofd te zei ten, is wel eene aardige, maar toch zeer vrijpostige grap. Ook Pickwick beschouwde de zaak in dat licht; en zonder met een enkel woord van zijn voornemen kennis te geven, sprong hij uil zijn bed, en gaf den grappenmaker een stomp voor zijn borst, die hem voor een oogenblik van zijn adem beroofde. Daarop maakfe hij zich weder meester van zijne slaapmuts, en hield in eene verdedigende houding stand.

quot;Kom maar op!quot; riep Pickwick hijgende: quot;ik wachtje allebei.quot; En te gelijk slingerde hij met zijne vuisten om zich heen , als wilde hij door het ten toon spreiden zijner vechtkunst zijne vijanden schrik aanjagen.

Hij dacht niet anders of hij had een moorddadigen aanval te wachten; maar hij bedroog zich. Zijne vijanden staarden elkander eene poos verwonderd aan, en barstten vervolgens uit in een hartelijk gelach.

-ocr page 333-

In goede verstandhouding.

quot;Wel drommels, wat zijl ge gauw bij de hand!quot; riep de danser uit. quot;Kom, ga maar schielijk weer naar bed, of gij zult kou vatten. Toch goede vrienden, niet waar?quot;

quot;Ja wel,quot; zeide Pickwick, wiens drift reeds bekoeld was, en reikte den danser de hand.

quot;Ik beet Mivins,quot; zeide de danser.

quot;En ik Smangle,quot; zeide de man met den bakkebaard, terwijl hij Pickwick insgelijks de hancl reikte.

quot;Dat doet mij veel pleizier,quot; zeide Pickwick, en stapte weder in bed.

quot;Zult gij voor hel Hof komen, mijnheer?quot;

quot;Wat voor Hof?quot; vroeg Pickwick.

quot;liet Hof in Portugal-street — het Hof iot behulp van insolvente schuldenaren.quot;

quot;O neen,quot; antwoordde Pickwick; quot;daarvan zal ik geen gebruik maken.quot;

quot;Gij zult misschien spoedig weder vrij komen?quot; vroeg Mivins.

quot;ik vrees van neen,quot; antwoordde Pickwick. quot;Ik ben hier gebracht, omdat ik weiger ecne schadeloosstelling te betalen.quot;

quot;All zoo!quot; zeide Smangle. quot;Mijn ongeluk heb ik aan het papier te danken.quot;

quot;Gij zijt derhalve een papierkooper of boekhandelaar?quot; vroeg Pickwick.

quot;Boekhandelaar? Xeen, waarachtig niet. Ik ben geen koopman of winkelier — daarvoor zou ik mij scbamcn. Als ik van papier spreek meen ik rekeningen.quot;

quot;Zoo!quot; zeide Pickwick. quot;Is dat uwe meening!quot;

quot;Een fatsoenlijk man kan wel eens in ongelegenheid komen,quot; hervatte Smangle. quot;Wie kan daarvoor? Daar zit ik nu in F1 e et-gevangenis. Maar wat maakt bet mij? Ik ben er daarom niet erger aan toe.quot;

quot;Volstrekt niet,quot; zeide Mivins, en bij had volkomen gelijk; want Smangle was cr tbans nog beter aan toe dan voorbeen, daar het bedrijf, waardoor hij zich in zijne tegenwoordige woonplaats had gebracht, bad bestaan in het koopen van cenige jmveelen, die hij niet bad betaald, maar terstond in eene bank van leening gezet.

quot;Mijn mond is al droog van bet praten,quot; zeide Smangle. quot;Mij dunkt, wij moesten onze kelen eens spoelen met een slok beeten wijn. De laatst ingekomen zal het betalen, Mivins zal bet gaan balen, en ik zal bet helpen uitdrinken. Dat is eene billijke en regelmatige verdeeling van het werk , of ik bob er geen verstand van.quot;

Niet gezind om nogmaals ongenoegen te krijgen, keurde Pickwick dit voorstel goed, en gaf bet geld aan Mivins, die , daar het bijna elf uur was, terstond naar de koffiekamer snelde.

quot;Zeg eens!quot; fluisterde Smangle, zoodra zijn vriend de kamer verlaten bad : quot;wat hebt gij hem gegeven?quot;

quot;Een halve sovereign,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Hij is een zeer fatsoenlijk man,quot; zeide Smangle, quot;en een aardige snaak. Hij is mijn beste vriend — maar. . .quot; Hier bleef bij steken, en schudde bedenkelijk zijn hoofd.

quot;Gij wilt toch niet zeggen, dat hij in staat zou zijn om het geld voor zich zclven te gebruiken?quot; vroeg Pickwick.

quot;O neen, dal zeg ik niet,quot; antwoordde Smangle: quot;ik zeg uitdrukkelijk, dat hij een zeer fatsoenlijk man is. Maar ik geloof, dat het tocb niet kwaad zou zijn, als er eens iemand naar beneden ging, om op te passen, dat hij

323

-ocr page 334-

Samuel Pickwick.

niet bij ongeluk met zijn snoet in de kan valt, of het geld, dat hij terug krijgt, op den trap verliest. — Zeg eens, mijnheer! wilt gij eens naar hem gaan kijken ?quot;

Dit gezegde werd tot een mannetje gerieht, dat er zeer bedeesd uitzag, en wiens klécding de grootste armoede kenteekende. Onder het vorige gesprek w-as 'hij, alsof het nieuwe van zijn toestand hem bedwelmd had, doodstil op zijn bed blijven zitten.

quot;Gij weet wel waar de koffiekamer is?quot; vervolgde Smangle. quot;Loop daar eens heen, en zeg dat gij komt om hem de kan te helpen dragen. Of wacht eens —- daar valt mij wat in. Weet gij hoe wij hem kunnen foppen ?quot; Hier zag hij Pickwick gluipend aan.

quot;Hoe dan ?quot; vroeg Pickwick.

quot;Laat hem zeggen, dat hij voor het overschot maar sigaren moet koopen. Dat is een goede inval. Loop gauw, om hem dat te zeggen. — Ze zijn niet weg,quot; vervolgde Smangle, zich tot Pickwick keerende. quot;Ik zal ze wel rooken.quot;

Deze streek was zoo machtig fijn, en werd door Smangle met zulk eene koele onbeschaamdheid uitgevoerd, dat Pickwick geen lust zou gehad hebben om hem te keer te gaan, al had hij daartoe de macht gehad. Kort daarop kwam Mivins met den heeten wijn terug, waarvan door Smangle een gedeelte in twee gebarsten kommen werd overgegoten, met de aan merking , dat men onder zulke omstandigheden niet al te nauw op zijn fatsoen moest letten, en dat hij voor zich niet te Irotsch was om uit 3e kan te drinken, hetgeen hij dadelijk bewees door er een hartigen teug uit te nemen.

Toen op deze wijze eene wenschelijke eensgezindheid was tot stand gebracht, begon Smangle zijn gehoor te vergasten op het verhaal van eenige merkwaardige avonturen, waarin hij nu en dan betrokken was geweest, en waarin eenige anekdoten voorkwamen van een volbloed paard en een mooie Jodin, die beide evenveel liefhebbers hadden getrokken.

Lang vóór het slot dezer merkwaardige schetsen uit het leven van een gentleman had Mivins zich te bed begeven en was in slaap gevallen; zoodat het gehoor van Smangle nog slechts uit Pickwick en den bedeesden vreemdeling bestond. Deze twee schenen niet zooveel smaak te hebben in zijne verhalen, als men misschien had kunnen verwachten; want terwijl Smangle midden in eene lange vertelling was, viel Pickwick voor de tweede maal in slaap.

XL.

BEVATTENDE , EVENALS HET VOBIGE, DE BEVESTIGING DER OUDE SPREUK , DAT DE TEGENSPOED IEMAND MET ZONDERLINGE SLAAPKAMERADEN BEKEND MAAKT , EN BOVENDIEN HET BERICHT EENER TIJDING , WAARMEDE PICKWICK ZIJN BEDIENDE VERRASTE.

Toen Pickwick den volgenden morgen zijne oogen opende, was het eerste voorwerp, dat hij daarmede aanschouwde, Sam Weller,. die op een klein zwart valies zat, en, naar het scheen in diepe gedachten verzonken, me

324

-ocr page 335-

Schoons Meer en.

strakke blikken de statige gedaante van den heer Smangle aanstaarde, terwijl Smangle zelf, half gekleed op den kant van zijn bed gezeten, eene wanhopige en hopclooze poging aanwendde, om Sam, door dezen even strak aan te kijken, van zijn stuk tc brengen. Wij noemen zijne poging wanhopig en hopeloos, dewijl Sam, met een veelomvattenden blik, Smangle in eens van het hoofd tot de voeten opnam, met alle teekencn van het hartelijkste genoegen onafgewend bleef turen, maar zich niet meer scheen te bekommeren, hoe dit Smangle zou bevallen, dan alsof deze een steenen beeld of cene houten pop ware geweest.

quot;Wel, zoudt gij mij nu weerom kennen?quot; zeide Smangle met een zuur gezicht.

quot;Ik zou er overal een eed op kunnen doen, mijnheer!quot; antwoordde Sam vriendelijk en opgeruimd.

quot;Wees niet impertinent tegen een gentleman, mijnheer!quot; zeide Smuigle.

quot;Volstrekt niet, mijnheer!quot; hernam Samuel. quot;Als gij mij maar zegt, wanneer er een wakker wordt, zal ik zorgen, dat ik eene partij complimenten klaar heb.quot; Daar dit gezegde eene zijdelingsche verklaring scheen in te houden, dat Smangle geen gentleman was, begon deze in ernst kwaad te worden.

quot;Mivins!quot; riep Smangle driftig.

quot;Wal is er te doen?quot; vroeg deze van zijn bed.

quot;Wie duivel is die kerel ?quot;

quot;Dat moest ik u vragen,quot; zeide Mivins, terwijl hij slaperig zijn hoofd buiten het dek stak. quot;Heeft hij hier iets te maken?quot;

quot;Neen,quot; antwoordde Smangle.

quot;Smijt hem dan van de trappen, en zeg hem, dat hij maar moet blijven liggen, totdat ik hem kom opschoppen,quot; hernam Mivins; en nadat hij dezen verstandigen raad had gegeven, keerde hij zich om, en sliep weder in.

Daar dit gesprek op personaliteiten scheen te zullen uitloopcn, achtte Pickwick het op dit oogenblik cepast, een woordje mede tc spreken.

quot;Sam!quot; zeide hij.

quot;Mijnheer!quot; hernam deze.

quot;Is er ook iets nieuws sedert gisterenavond?quot;

quot;Niets bijzonders, mijnheer!quot; antwoordde Sam, met een blik op Smangle's bakkebaard. quot;Dit zoele, broeiige weer heeft het onkruid zoo verbazend doen opschieten, dat men er haast van schrikken zou; maar anders weet ik niet.quot;

quot;Ik wil opstaan,quot; zeide Pickwick; quot;geef mij schoon goed.quot;

Welke vijandige gezindheden Smangle ook moge gekoesterd hebben, zijne gedachten namen spoedig een anderen loop, toen hij het valies zag ontpak ken, waarvan de inhoud hem terstond een zeer gunstig denkbeeld scheen te doen opvatten, niet slechts van Pickwick, maar ook van Sam, die, gelijk hij bij de eerst voorkomende gelegenheid verklaarde, hard genoeg, dat het voorwerp zijner loftuiting hem hooren kon, een echt origineel, en derhalve juist een man naar zijn hart was. Wat Pickwick betrof, de achting, die hij voor dezen hoer had opgevat, was onbeperkt.

quot;Kan ik iets doen, om u tc dienen, mijnheer?quot; vroeg Smangle.

quot;Niet dal ik weet; zeer verplicht,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Hebt gij ook linnen, dat naar de wasch moet? Ik heb eene knappe waseh-vrouw aan de hand, die tweemaal in de week mijn goed komt halen; en dat komt al zeer toevallig —■ het is vandaag juist haar dag. Wil ik wat van

32b

-ocr page 336-

Samuel Fickwick.

dat kleine goed bij het mijne doen? De moeile heeft niets te beduiden. Waartoe zouden wij menschen met elkaar zijn, als wij elkaar niet bielpen wanneer wij elkander noodig bebben? Zoo sprekende, plaatste Smangle zieb zoo diebt mogelijk bij bet valies, terwijl zijne blikken de bartelijksle en onbaatzuebtigste vriendsebap te kennen gaven.

quot;Hebt gij iels voor den oppasser, om af te borstelen?quot; vervolgde Smangle na eene poos.

quot;Niet het minste, goede vriend!quot; zeide Sam, zijn meester het antwoord uit den mond nemende. quot;Als wij één van heide zeli' aan bet afborstelen gingen, zou bet misschien wél zoo pleizierig zijn, zooals de schooljongen tegen den meester zeide, toen bij zich niet van den knecht wilde laten afrossen.quot; i

quot;01 iels, dat ik in mijn kistje naar de waschvrouw kan sturen?quot; hernam Smangle, zich met een tamelijk benepen gezicht van Sam lot Pickwick keerende.

quot;Niemendal, mijnbeer!quot; antwoordde Sam. quot;Ik vrees, dal uw kislje met uw eigen goed al overloopend vol zal zijn.quot;

Dit gezegde vergezelde hij met zulk een vcclbetcekenenden blik op dat gedeelle van Smangle s gewaad, welks voorkomen doorgaans eene proef van de bekwaamheid cencr waschvrouw oplevert, dut Smangle zich omkeerde, en, voor bel tegenwoordige len minste, van alle aanslagen op Pickwick's beurs en garderobe alzug. Hij ging zeer onvergenoegd naar de kcgelplaals, waar hij een licht en gezond onlbijl deed met een paar van de sigaren, die den vorigen avond gekocht waren.

Mivins, die niet rookie, en insgelijks reeds lang geen crediel meer had, bleef in bed liggen, en, om zijne eigen woorden Ie bezigen, sliep voor zijn onlbijl.

Nadat Pickwick in een hokje naast de koffiekamer, waar men legen een verhoogden prijs bel bestelde kon gebruiken, ontheien, en Sam om eenige noodzakelijke boodschappen uilgezonden had, begaf hij zich naar de kamer der oppassers, om van Roker te vernemen, hoe het verder mei hem gaan zou.

quot;Daar hebt gij een biljet voor nommer zeven cn twintig op de derde verdieping,quot; zeide Koker, nadat hij een dik boek had geraadpleegd. quot;Daar is nog éénc plaals open.quot;

quot;Woont daar dan meer dan één persoon op ééne kamer?quot; vroeg Pickwick.

quot;Zooveel als er plaals voor is,quot; antwoordde Roker.

quot;En hoeveel zijn er al in die kamer?quot; hernam Pickwick.

quot;Drie,quot; was het antwoord.

Pickwick kuchte.

quot;De een is een dominé,quot; hervatte Roker, terwijl hij het biljet invulde, quot;en de Iweede een slachter.quot;

quot;Wat?quot; riep Pickwick uil.

quot;Een slachter,quot; herhaalde Roker, terwijl bij zijne pen, die geen inkt wilde geven, met de punt op de lafel slompte. quot;Hij is in zijn tijd een baas geweest. — Gij zuil óók nog wel weten, wal voor een kerel Tom Martin geweest is, zeg, Neddy?quot; Deze vraag was tol een anderen oppasser gericht, die een paar schoenen zal schoon te maken.

quot;Dat zou ik denken,quot; antwoordde deze.

quot;Het is alsof ik hem nog zie aankomen,quot; zeide Roker, verstrooid voor zicli starende, alsof hij een aandoenlijk looncel uit zijne jeugd voor zijne verbeelding terugriep, quot;toen hij dien kolendrager zijn vet bad gegeven, tusschcn die twee dienders, met een stuk grauw papier met azijn op zijn rechteroog. Wat vliegt die tijd loch om!quot;

526

-ocr page 337-

Zoekende imar een verblijf.

Daar de heer, tot wien (leze aanmerking geriebt was, en die een stilzwijgend denker selieen te zijn, sleehts door een onverstaanbaar gebrom antwoordde, nam Uokcr zijne pen weder op.

quot;Weet gij ook wie de derde heer is?quot; vroeg Pickwick, niet zeer in zijn schik met deze beschrijving van zijn toekomstigen huis-of liever kamergenoot.

quot;Wat is die Simpson, Neddy?quot; vroeg Roker.

quot;Simpson?quot; herhaalde Neddy. quot;Een paardenkooper, geloof ik.quot;

quot;Dat zal wel waar wezen,quot; hervatte Roker, terwijl hij bet bock toedeed, en Pickwick een papiertje overgaf. quot;Daar is het biljet, mijnheer!quot;

Lang niet weltevreden met de willekeurige manier, waarop men hem ecne kamer aanwees, zonder zijn eigen smaak in het minst te raadplegen, overlegde Pickwick nog eene poos bij zich zeiven, wat hij doen zou. Ten laatste begreep hij, dat het vóór alle dingen raadzaam zou zijn, om de drie bei'ren, met welke hij zou moeten samenwonen, eens te zien en te spreken, en klom derhalve naar de derde verdieping.

Nadat hij eenigen tijd had besteed met op den flauw verlichten gang naar de nommers te kijken, die op sommige deuren nog half zichtbaar waren, sprak hij eindelijk een bierjongen aan, die de ledige kannen kwam ophalen.

quot;Waar is nommer zeven cu twintig, jongetje ?quot; vroeg Pickwick.

„Vijf deuren verder,quot; antwoordde de knaap. quot;Er is een mannetje aan de galg op geteekend, dat onderwijl eene pijp rookt.quot;

Deze aanwijzing volgende, ging Pickwick verder, totdat hij dc hoven besebreven beeltenis ontdekte, en klopte op bet gezicht van het mannetje eerst zacht, en daarop harder. Hij deed zulks verscheidene malen, maar zonder eenig gevolg, zoodat hij het eindelijk waagde de deur te openen en binnen te kijken.

Er was slechts één persoon in bet vertrek; en deze lag zoover hij kon, zonder het evenwicht kwijt Ic raken, uit het venster, zich vermakende met proefnemingen, om vlak op den hoed van een goeden kennis te spuwen, die beneden op de plaats stond. Pickwick kuchte, stampte op den vloer, en gebruikte andere dergelijke middelen, om zijne tegenwoordigheid aan te kondigen; maar dewijl hij hiermede niets vorderde, ging liij eindelijk naar het venster en trok den vreemdeling bij zijne mouw. Deze trok snel zijn hoofd naar binnen, keerde zich om, bekeek Pickwick van het hoofd lot de voeten en vroeg, nadat hij eerst iemand had aangeroepen, wiens naam met eene d begint, op een barschen toon, wat hij hebben moest.

quot;Ben ik hier niet op nommer zeven eri twintig?quot; vroeg Pickwick.

quot;Wat zou dat?quot; hernam de ander.

quot;Ik heb hier een biljet,quot; antwoordde Pickwick, terwijl hij zijn papiertje zien liet.

quot;Roker had u toch wel ergens anders kunnen sloppen,quot; zeide Simpson (want bet was de paardenkooper), na eene poos van ontevreden stilzwijgen.

Pickwick was van hetzelfde gevoelen, maar oordeelde het in dc tegenwoordige omstandigheden raadzaam, er zich niet over uit te laten.

Simpson peinsde eenige oogenblikkcn, stak daarop zijn hoofd weder het venster uit, en riep eenige malen een woord, dat Pickwick niet verstond, maar waarschijnlijk een bijnaam van Martin was, dewijl kort daarop deze heer in een blauwen kiel en met kaplaarzen de kamer binnentrad, gevolgd door een ander, die een afgesleten zwarten rok aanbad , en wiens gemeen, rood opgezwollen gezicht hem het voorkomen gaf van een aan den drank ver-

-ocr page 338-

328 Samuel Pickwick.

slaafden dat hij ook inderdaad was. Toen deze twee heeren het nieuws

gehoord hadden, gaven zij terstond in sterke uitdrukkingen te kennen, dat het hun hijzonder slecht beviel, en daarop begonnen zij zaeht met Simpson te spreken.

Intusschen zag Pickwick eens in het vertrek rond, waarin eene walgelijke morsigheid en eene zeer benauwde lucht heerschten. Van vloerkleed, gordijn of vensterluik was niets te ontdekken. liet eenige meublement bestond in drie vuile matrassen, elk in een deken gerold en yi een hoek opgezet, zoodat zij eene soort van tafel vormden, waarop eenig keukengereedschap was geplaatst. Eene kast scheen er niet te wezen. Het was wel waar, dat er weinig was om er in weg te zetten; maar hoe weinig van waarde of omvang zulke dingen ook mogen wezen, maken stukken brood, hompen kaas, vuil linnen, en gebarsten schotels en borden, met eene roestige tang en een blaasbalg zonder pijp, toch een verwarden boel, wanneer deze voorwerpen over den vloer van een bekrompen vertrek verspreid liggen, dat drie heeren tot slaap- en huishoudkamer dient.

quot;Er zal toch wel wat aan te doen wezenzeidc de slachter eindelijk. quot;Hoeveel moet gij hebben, om op te draaien ?quot;

quot;Neem mij niet kwalijk,quot; zeide Pickwick; quot;ik begrijp niet wat ge meent.quot;

quot;Wij willen u drie shillings in de week geven,quot; hernam de slachter, quot;als gij een ander kwartier opzoekt.quot;

quot;En noquot; een maat bier toe, om er die dadelijk op uit te drinken,quot; zeide de \ | rvn.A 'i

quot;Ik ben waarlijk zoo onbekend met de gebruiken van deze plaats,quot; zeide Pickwick, quot;dat ik u nog niet begrijp. Kan ik dan eene andere kamer krijgen? Ik dacht, dat daartoe geene mogelijkheid was.quot;

De drie heeren zagen elkander vol verbazing aan.

quot;Heb ik ooit!quot; zeide Martin met een medelijdenden glimlach.

quot;Als ik zoo weinig van de wereld wist, zou ik mijn hoed opvreten met de gesp er bij,quot; riep de iMpalgim uit.

quot;Dat zou ik waarachtig ook,quot; zeide de paardenkooper met hoogen ernst.

Na deze inleiding begonnen de drie heeren van ondervinding, allen te gelijk, Pickwick te beduiden, dat het geld eene even gangbare munt in de Fleet was, als overal op de wereld; dat hij voor geld oogenhlikkelijk alles kon bekomen, wat hij verlangde; en dat, zoo hij geld bezat, en er niet tegen had om het te verteren, hij maar zeggen moest, dat hij eene afzonderlijke kamer wilde hebben, en men hcq^tef dan terstond eene zou bezorgen, die h'j zelf volkomen naar zijn zin kon laten meubileeren.

Hiermede ging het gezelschap tot wederzijdsch genoegen uiteen. Pickwick klom weder den trap af, en ging naar de kamer der oppassers; terwijl de drie heeren zich naar de koffiekamer begaven, om daar de v:jf shillings te verteren, die de met bewonderenswaardige schranderheid en be

hendigheid van Pickwick had geleend.

quot;Ik dacht het wel,quot; grinnikte Koker vergenoegd, toen Pickwick zeide waarom hij Was teruggekomen. quot;Heb ik het niet gezegd, Neddy?quot;

De gevraagde antwoordde met een gebrom, dat quot;jaquot; moest beteekenen.

quot;Ik dacht wel, dat gij eene afzonderlijke kamer zoudt willen hebben,quot; hernam Roker. quot;Wacht eens! Gij zult ook wel meubelen noodig hebben. Die zult gij zeker van mij huren? Zoo behoort het eigenlijk.quot;

quot;Met alle pleizier,quot; zeide Pickwick.

-ocr page 339-

Eindelijk goed heiand. 329

quot;Er is eene knappe kamer op de tweede verdieping, die de kanselarij-gevangene nu heelt,quot; hervatte Roker. quot;Die zal u op een pond in de week komen. Maar dat zal u zeker niet kunnen schelen?quot;

quot;In het geheel niet,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Ga dan maar mee,quot; zeide Roker, die met zeer veel drift naar zijn hoed greep. quot;In vijf minuten zal de zaak in orde wezen. Waarom hebt gij niet terstond gezegd, dat gij van zins waart, om fatsoenlijk te betalen ?quot;

Evenals de oppasser had voorspeld, was de zaak spoedig in orde. De kanselarij-gevangene was daar zoolang geweest, dat hij al wat hij in de wereld bezat had verloren, maar het recht op eene eigene kamer had gewonnen. Daar het hem echter dikwijls eenige ongelegenheid veroorzaakte, dat bij geen sluk brood om te eten had, was hij gereed, om Pickwick tegen betaling van twintig shillings in de week zijne kamer af te staan.

Toen hel accoord gesloten was kon Pickwick niet nalaten hem met treurige belangstelling te beschouwen. Hij was een lang, mager man, met doodsbleeke, holle wangen, en levendige, rusteloos heen en weer zwervende oogen. Zijne lippen waren even bleek als zijn voorhoofd, en zijne beenderen kwamen onder den ouden jas, waarin hij gewikkeld was, zoo spits en hoekig uit, alsof de ijzeren tand van den lijd eener twintigjarige gevangenschap en ontbering die had afgeknaagd en gescherpt.

quot;En waar zult gij nu wonen, mijnheer?quot; vroeg Pickwick, terwijl hij het geld, dat voor de eerste week vooruit betaald moest worden, op de waggelende tafel neertelde.

De ongelukkige streek met eene bevende hand bet geld op, en zeide dat hij het niet wist, maar zien zou waar bij ergens een plaatsje kon vinden.

quot;Ik vrees, mijnheer,quot; zeide Pickwick met eene medelijdende stem, quot;dat gij uw intrek zult moeien nemen in eene kamer, waar reeds meer personen gehuisvest zijn, en dat hun gezelschap u misschien tol last zal wezen. Wat ik u' bidden mag, beschouw deze kamer steeds als de uwe, wanneer gij naar rust en stille verlangt, of iemand van uwe vrienden u komt bezoeken.quot;

quot;Vrienden?quot; herhaalde de arme gevangene, met eene doffe slem. quot;Als ik diep onder den grond in mijne kist lag, kon ik niet meer vergeten en verlaten zijn, dan ik nu reeds ben. Ik ben dood — dood voor de maatschappij zonder het medelijden verworven te hebben, dat men hun schenkt, wier zielen ten oordeel zijn opgeroepen. Vrienden om mij le komen bezoeken? Mijn God! hier in deze gevangenis beu ik in het best van mijn leven opgeslolen en oud geworden, en er is geen mensch, die bij -mijn sterfbed zal slaan, en als ik dood ben zeggen zal: quot;Het is een zegen voor hem, dal hij is afgelost.quot; '

De aandoening, die, terwijl bij sprak, eene ongewone levendigheid aan zijne trekken had gegeven, bedaarde toen hij zweeg; bij sloeg zijne verdorde handen krampachlig in elkander, en verliet met haastige maar slepende treden het vertrek.

quot;Hij is zoo'n beetje uit zijn humeur,quot; zeide Roker met een glimlach. quot;Het gaat hem als de olifanten; zij voelen hel nu en dan, en dan worden zij wild.quot;

Nadat Roker deze teergevoelige gedachlen had ontboezemd, begon hij aanstalten te maken, om hel vertrek in orde te brengen; en zoo groot was zijn ijver, dat de kamer in korten lijd met een tapijt, een ledikant, zes stoelen, eene tafel, een theekelel en verscheidene andere kleine benoodigdbeden was voorzien, waarvan de huur, volgens eene zeer billijke berekening, op zeven en twintig shillings en zes pence in de week werd bepaald.

-ocr page 340-

530 Samuel Pickwick.

quot;Is cr nog iets, daar wij u mee kunnen dienen ?quot; vroeg Roker, terwijl hij met een vergenoegd gezicht om zich heen zag, en het geld voor de eerste week huur in zijne hand liet klinken.

quot;Ja,quot; zcide Pickwick, die eenigen tijd in diep gepeins had gezeten. quot;Is hier niet iemand, die boodschappen kan doen, en dergelijke?quot;

quot;Buiten, meent gij?quot; vroeg Koker.

quot;.la wel. Iemand, die in en uit kan gaan. Geen gevangene.quot;

quot;Ja wel,quot; zeidc Roker. quot;Er komt wel een arme duivel hier, die een goeden vriend aan den armonkant heeft, en gaarne zulk een postje zou willen hebben. Wil ik hem bij u sturen ?quot;

quot;Als het u belieft, antwoordde Pickwick. quot;Of neen — wacht eens! Gij spreekt daar van den armenkant — dien zou ik wel eens willen zien. Ik zal zelf naar hem toe gaan.quot;

De armenkant van eene schuldgevangenis is, gelijk de naam reeds te kennen geeft, dat gedeelte, waar de ellendigste en beklagenswaardigste klasse van schuldenaren is opgesloten. Een gevangene, die verklaart, dat hij aan den armenkant behoort, betaalt geene huur of andere onkosten. Hij heelt bovendien aanspraak op eene uitdeeling van levensmiddelen, welke bekostigd wordt uit een klein fonds, gevormd door de legaten van liefdadige menschen. Nog weinige jaren geleden zag men in den muur der Fleet-gevangenis eene soort van ijzeren kooi, waarin een man zat, van een ellendig en uitgehongerd voorkomen, die van tijd tot tijd met eeiie bus rammelde, en met eene treurige slem riep: quot;Gedenkt den armen schuldenaars!quot; Het geld, dat in deze .bus kwam, werd onder de arme gevangenen verdeeld, die bij deze vernederende bedelarij elkander aflosten.

Hoew el men dit gebruik heeft afgeschaft en de kooi weggebroken, is de toestand dezer ongelukkige gevangenen dezelfde gebleven. Men vergunt hun niet langer bij de poort der gevangenis het medelijden en de liefdadigheid der voorbijgangers in te roepen; maar men laat, voor den eerbied en de bewondering van volgende eeuwen, de rechtvaardige en heilzame wet nog onveranderd, die bepaalt, dat de forsche misdadiger zal gekleed en gevoed worden, en dat men den van alles onthlooten schuldenaar van koude en gebrek zal laten omkomen. Dit is geene verdichting. Er gaat geene week voorbij, waarin niet eenigen dezer lieden, in onze schuldgevangenissen, van honger zonden moeten sterven, indien hunne medegevangenen hun niet te hulp kwamen.

Vol dergelijke gedachten klom Pickwick den smallen trap op, aan welks voet Roker hem verlaten had. Hij was zoo aangedaan en opgewonden, dat hij nauwelijks meer wist, wat hij kwam doen, toen hij de hein aangewezen kamer binnentrad.

Het voorkomen van hel vertrek bracht hem spoedig weder bij zijne zinnen ; doch nauwelijks had hij een blik geworpen op een man, die in eene neerslachtige houding bij den schoorsteen zat, of hij liet zijn hoed uit zijne hand vallen, en bleef als versteend van verbazing slaan.

Ja, met havelooze kleederen, zonder rok, in een morsig hemd vol galen en scheuren, met verw ard over zijn gezicht hangende haren, bijna onkenbaar door de verandering, die honger en kommer in zijne trekken hadden teweeggebracht — zat daar Alfred Jingle, met zijn hoofd in de hand, in het smeulende vuur te staren, een beeld der jammerlijkste ellende.

Niet ver van hem stond, tegen den muur geleund, een sterk gespierd landman, die tusschcnbeide met eene oude karwats tegen de kaplaars sloeg,

-ocr page 341-

Be armen kant. 331

die zijn linkervoet versierde, terwijl hij aan den rechter eene oude slof had. Tusschenbeide mompelde hij een van die klanken, waarmede een jager zijn paard aanmoedigt. In zijne verbeelding was hij op eene dolle steeple-ehasei). De arme man! Nooit had hij bij een wedren op het vlugste paard van zijn rijk voorzienen stal half zoo snel over het veld gejaagd, als hij de loophaan had afgerend, die op de Fleet was uitgeloopen.

Aan den anderen kant van het vertrek zat op eene kist een oud man, met zijne oogen op den vloei- geslagen, terwijl zijn gelaat voor geene andere uitdrukking meer vatbaar scheen te zijn, dan die van doffe, naargeestige wanhoop. Een klein meisje, zijn kleindochtertje, stond aan zijne knieën, en trachtte door allerlei kinderlijke liefkozingen zijne aandacht te trekken; maar de oude man hoorde of zag haar niet. üe stem, die hem eens als muziek in de ooren had geklonken, wekte zijne aandacht niet meer op. Zijne loden trilden alsof hij de kooils had; zijn gemoed scheen reeds dood le wezen.

Verderop stonden nog drie mannen bij elkander, die luidruchtig praatten. En voor het venster zag men eene bleeke, uitgeteerde vrouw, de vrouw van een gevangene, die met groote zorgvuldigheid een verdorden bloemstruik begoot, waaraan nooit weder con groen blaadje zou uitbotten; misschien een maar al te juist zinnebeeld van de taak, die zij bier kwam verrichten.

Dit waren de voorwerpen, die Pickwick in het oog vielen, toen hij met verbazing om zich heen zag. Hot gerucht van iemand, die haastig de kamer kw am binnenstrompelen , deed hem naar de deur zien, en in den binnenkomende herkende hij, door de lompon , morsigheid en ellende , die hem bijna onkenbaar maakten, heen, zijn ouden bekende, Jeremias Trolter.

quot;Mijnheer Pickwick!quot; riep Jeremias overluid.

Jingle keek op, en sprong verschrikt overeind. quot;Mijnheer Pickwick?quot; mompelde bij. quot;Ja, zoo is het — raar logement —• wonderlijk met mij geloo-pen — mijn verdiende loon.quot; Daarmede stak hij zijne handen in de gaten, waar voorheen broekzakken waren geweest, liet zijn hoofd op zijne horst zinken, en zette zich w eder neer.

Pickwick was aangedaan; Jingle en Trotter zagen er beide zoo diep ellendig uit. De hegeerige blik, dien Jingle onwillekeurig naar een rauw stukje schapevleesch had geworpen, dal Trotter had, medegebracht, maakte hunne onistandigheden duidelijker, dan eene verklaring van twee uren kon gedaan hebben. Pickwick zag Jingle vriendelijk aan, on zcide:

quot;Ik zou u wel eens alleen willen spreken. Wilt gij ecu oogenblik met mij buiten komen?quot;

quot;Gaarne,quot; zeido Jingle, haastig opstaande. quot;Kan niet ver loopen — geen nood, dat men zich hier al teveel zal vermoeien met wandelen—• een park met een muur er om heen — romanesk , maar niet zeer uitgebreid — altijd 1c huis le vinden — slechte bediening, maar goede oppassing.quot;

quot;Gij hebt uw rok vergeten zeido Piek» ick, toen zij op het portaal waren gekomen.

quot;llm !quot; zeide Jingle. quot;Duur leven hier — kon het niet gebeteren — men moet toch eten — de maag moet toch iels hebben.quot;

1) Kerktorenjacht, waarhij men, om eene weddingschap, dwars over en door al wat in den weg is, op een kerktoren af rent: eene dolle liefhebberij, waarbij niet zelden armen of boenen worden gebroken.

-ocr page 342-

Samuel Pickwick.

quot;Wat meent gij?quot; vroeg Pickwick.

quot;Opgegetenantwoordde Jingle. quot;Laatste rok — kon toch niet anders. Van een paar laarzen al veertien dagen geleefd — eene week van eene zijden paraplu met een ivoren knop — net zooals ik u zeg — Jeremias kan het getuigen.quot;

quot;Drie weken van eene zijden paraplu cn een paar laarzen geleefd?quot; riep Pickwick uit, die van zoo iets nooit had gehoord, behalve van noodlijdende schipbreukelingen.

quot;Maar al te waar,quot; zeide Jingle. quot;Bank van leening — hier de briefjes nog — bagalel voor gekregen — zooveel als niets — allemaal schurken.quot;

quot;O!quot; hernam Pickwick, wiens hart door deze verklaring verlicht werd: quot;nu begrijp ik u. Gij hebt uwe kleeren verpand?quot;

quot;Alles — van Jeremias ook — alle hemden weg — doet er niet toe — bespaart waschloon. Zal spoedig gedaan zijn — blijven liggen — van honger sterven — dan de lijkschouwing -— armen gevangenen — gebrek aan het noodige — mag niet publiek worden —- natuurlijke dood, zegt de lijkschouwer — armenbegrafenis — verdiende loon — alles voorbij — het gordijn valt.quot;

Jingle sprak deze zonderlinge optelling zijner vooruitzichten met zijne gewone radheid van tong uit, en met eenige vertrekkingen van zijn gezicht, die glimlachen moesten verbeelden. Pickwick kon echter wel bespeuren, dat Jingle geheel anders te moede was dan hij het wilde doen voorkomen, cn toen hij dezen strak, maarniet onvriendelijk aanzag, bemerkte hij, dat hij tranen in de oogen had.

quot;Brave man!quot; zeide Jingle, hem de hand drukkende, terwijl hij zijn hoofd omkeerde. quot;Ondankbare schurk — kinderachtig te huilen — kan het niet laten — zware koortsen •— zwak — ziek — uitgehongerd. Alles verdiend; maar veel geleden — erg.quot; Volkomen buiten staat om zich langer goed te houden, cn misschien nog meer overmand door de poging, welke hij daartoe had aangewend, zette de ongelukkige avonturier zich op den trap neder, verborg zijn gezicht in zijne handen, en snikte als een kind.

quot;Kom, kom!quot; zeide Pickwick met aandoening; quot;wij zullen zien wat er aan te doen is, als ik alles van u weet. Waar is Jeremias?quot;

quot;Hier, mijnheer!quot; zeide deze, terstond te voorschijn komende.

quot;Kom hier!quot; zeide Pickw ick, met eene poging om een barsch gezicht te zetten, terwijl vier groole tranen over zijne wangen biggelden. quot;Daar!quot;

quot;Daar!quot; het had niemand kunnen verwonderen, indien het present, dat dit woord vergezelde, in een frisschen oorveeg had bestaan; want Pickw ick Was bedrogen, beschimpt en beleedigd door den bedelaar, dien hij op ditoogenblik geheel in zijne macht had. Moeten wij de waarheid zeggen? liet was iets, dat Pickwick uit zijn zak haalde, en dat klonk toen het in de hand van Jeremias viel. Onze brave oude vriend wachtte niet, om te zien hoe zijne gift werd aangenomen, maar keerde zich om en spoedde zich voort.

Toen hij zijne kamer weder binnentrad, vond hij Sam op hem wachten, die de aanstalten, welke daar voor het gemak en genoegen van zijn meester waren gemaakt, met eene zeer komieke soort van ontevredene tevredenheid in oogenschouw stond te nemen. Daar bet hem zeer onaangenaam was, dat zijn meester zich naar de gevangenis had laten brengen, cn daar wilde blijven, scheen Weller het zijn plicht te achten, om vooral niette veel genoegen te toonen over iets, dat hij daar zag of hoorde.

552

-ocr page 343-

Heer en knecht gescheiden.

quot;Wel, Sam!quot; zeide Pickwick: quot;ziet hel er hier nu niet knap uit?quot;

quot;Zoo tamelijk, mijnheer!quot; antwoordde Sam, terwijl hij met verachting om zich heen zag.

quot;Hebt gij Tupman cn onze andere vrienden gesproken?quot;

quot;Ja, mijnheer! Ik heb hen gesproken. Zij zullen morgen komen; en ik was machtig verwonderd, toen ik hoorde dat zij vandaag niet kwamen.quot;

quot;Luister eens, Sam !quot; zeide Pickwick, nadat bij zich een poos had bedacht. quot;Ik heb u iets te zeggen.quot;

quot;Ik luister al, mijnheer!quot; zeide Sam.

quot;Ik heb terstond al ingezien, Sam,quot; hernam Pickwick op een ernstigen toon, quot;dal het hier geenc goede plaats is voor jonge lui.quot;

quot;En voor oude lui ook niet, mijnheer!quot; merkte Weller aan.

quot;Daar hebt gij gelijk aan, Sam!quot; zeide Pickwick. quot;Maar hel kan wel gebeuren, dat oude lieden hier moeten komen, omdat zij onvoorzichtig en al te goed vertrouwend zijn geweest, en dat jonge lieuen bier gebracht worden , doordal zij, wie zij dienen, te veel om zich zeiven alleen denken. Voor zulke jonge lieden is hel in alle opzichten beter, dal zij hier niet blijven. Begrijpt gij mij, Sam ?quot;

quot;Nog niet, mijnheer!quot; zeide Sam stug.

quot;Denk er dan eens over, Sam!quot; zeide Pickwick.

quot;Ja, mijnheer!quot; hernam Samuel, na eene poos stilzwijgens. quot;Ik begin te zien waar gij naar toe wilt; maar ik vind, dal gij mij veel te hard op het lijf valt, gelijk de koetsier tegen den hagel zeide.quot;

quot;Ik zie, dat gij mij begrepen hebt, Sam!quot; zeide Pickwick. quot;Ik kan hel niet goedvinden, dat gij jaren lang in eene plaats als deze ledig zoudt rondslenteren; en bovendien komt hel mij voor, dat het al te gek zou staan, indien iemand, die om schuld in de gevangenis zit, een knecht hield. Neen, Sam! gij zult mij een tijd lang moeten verlaten.quot;

quot;Ah zoo, mijnbeer! dus maar vooreen tijdlang?quot; vroeg Weller, eenigs-zins schimpend.

quot;Ja; voor zoolang ik hier blijf,quot; antwoordde Pickwick. quot;Uw loon zal ik u blijven betalen. De een of ander van mijne drie vrienden zal u gaarne bij zich nemen , al ware bel slechts uil achting voor mij. En als ik ooit hier uitkom, Samvervolgde Pickwick met gemaakte luchthartigheid, quot;geef ik u mijn woord, dat gij terstond weder bij mij zult komen.quot;

quot;Wil ik u dan eens wal zeggen, mijnheer ?quot; zeide Sam met eene zeer ernstige stem. quot;Dal accoord deugt in hel geheel niet; laten wij er daarom maar niet verder over spreken.quot;

quot;Ik meen het in ernst, Samzeide Pickwick, quot;en heb mijn besluit genomen.quot;

quot;Zoo, mijnheer! hebt gij dal?quot; hervatte Sam vastberaden. quot;Goed, mijnheer ! ik dan ook!quot;

Dit zeggende, zette hij zijn hoed op, cn snelde op eens de kamer uit.

quot;Sam!quot; riep Pickwick hem na. quot;Hoor eens!quot;

Maar Sam was reeds den gang af, en kwam niet terug.

-ocr page 344-

Samuel Pickwick.

XLT.

hoe sam weller in ongelegenheid kwam.

In eon hoog vertrek, waar weinig licht en nog minder versche lucht inkomt, in Po r l u gal - street, Lincoln's-Inn-fields, zitten het geheele jaar door, twee, drie of vier heeren met pruiken voor kleine lessenaars. Aan hunne rechterhand hebben zij eene bank met procureurs, aan hunne linker een perk met insolvente schuldenaren , en vlak voor hen een hellend vlak van bijzonder morsige gezichten. Deze heeren zijn de commissarissen van het Insolvent-Court, en het vertrek, waarin zij zitten, is het Insolvent-Court zelf.

Sedert onheugelijke tijden was het onder alle hoeren van den kalen adel in Londen de gewoonte, om dit gerechtshof als hunne gewone verzamel-plaais en toevluchtsoord te beschouwen. Het is altijd vol; en opeen en het-zelltle oogenblik vindt men hier meer afgedragen rokken bij elkander, dan er in een rond jaar in geheel Houndsditch te koop worden aangeboden, en meer oncewasschen gezichten en borstelige baarden, dan er van den opgang tol den ondergang der zon aan al de pompen en in al de barbierswinkels tusschen T v b u r n en \V h i t e c h a p e 1 ffereiniffd en beschoren zouden kunnen worden.

. Men denke niet, dat deze menschen iets het minste te verrichten hebben in de zaal, waarin zij zich met zooveel stiptheid verzamelen, of eenig belang hebben bij hetgeen daar verhandeld wordt. Zoo dit het geval was, zou het niet te verwonderen zijn, dat zij zoo trouw opkomen. Eenigen slapen bijna zoolang als de geheele zitting duurt; anderen brengen in hunne zakken of zakdoeken een portatief middagmaal mede, en kauwen en luisteren met evenveel genoegen; maar men heeft nooit gehoord, dat iemand van hen het geringste persoonlijk belang had bij een der voorkomende zaken. Zij zitten daar van het begin tot het einde. Als hel regenachtig weer is, komen zij doornat, en dan is het in de zaal zoo vochtig en dompig als een moeras.

Iemand, die hier voor eene enkele maal eens kwam kijken, zou deze zaal wel voor een aan den Genius der Schraalheid gewijden tempel kunnen houden. Er is geen bode of deurwaarder bij dit Hof, die een rok draagt, welke voor hem gemaakt is; geen bediende of beambte, die een frisch en gezond voorkomen heeft, behalve een kleine deurwaarder met een wit hoofd en een appelrond gezicht; en zelfs dezen man schijnt dit voorkomen niet van nature eigen te zijn, maar, evenals eene in brandewijn gelegde kers, door de bederfwerende kracht van dit geestrijke vocht te zijn medegedeeld. Zelfs de pruiken der procureurs zijn slecht gepoederd en uit de krul.

53£

Doch de attorneys 1), die voor de commissarissen aan eene groote tafel zitten, zijn de grootste rariteiten. Ieder van hen houdt er een blauwen zak en een loopjongen op na, welke laatste doorgaans een belijder van den Israëlicti-schen godsdienst is. Zij hebben geene vaste kantoren, maar behandelen hunne zaken in de gelagkamer van eene herberg of op het binnenplein van eene gevangenis, waar zij zich troepsgewijze verzamelen, en op alle mogelijke

i) Zaakwaarnemers of agenten, die geen graad als rechtsgeleerden behoeven te bezitten. ^ Vert.

-ocr page 345-

J)e heer Salomon Pell.

manieren klnnlcn zoeken te bekomen. Zij zien er smerig en verloopcn uit; en liet ergste, wat men hun doorgaans kan verwijten, is, dat zij dronkaards en bedriegers zijn. Hun voorkomen is niet innemend, en hunne manieren hebben iels zeer eigenaardigs.

I)e heer Salomon Pell, een medelid van deze geleerde broederschap, was een dik man, met een bleek, bol gezicht, gekleed in een jas, die het eene oogenblik groen, het volgende bruin van kleur was, niet een (Inweelcn kraag, die dezelfde eigenschappen van een kameleon bezat. Zijn voorhoofd was smal, zijn gezicht breed, zijn hoofd groot, cn zijn neus stond zoo geweldig scheef, dat hij zeer weinig tol sieraad van zijn aangezicht toebracht, hoewel hij, tot vergoeding, een zeer nu .tig lid voor zijn eigenaar was, daar deze, kort van hals en aamborstig zijnde, hoofdzakelijk door zijn neus ademhaalde.

quot;Ik weet zeker, dat ik hem er door help,quot; zeide Peil.

quot;Weet gij dal goed?quot; hernam de persoon, wicn hij deze verzekering gaf.

quot;Het is ontwijfelbaar,quot; zeide Peil. quot;Maar als hij naar een onkundigen knoeier gegaan was, begrijpt gij, dan liad ik voor de gevolgen niet willen instaan.quot;

quot;Vmo !quot;' zeide de ander met een paar groote oogen.

quot;Xeen, dal zou ik zeker niet,quot; hernam Pell met een zeer diepzinnig gezicht , en schudde bedenkelijk zijn hoofd.

Do plaats, waar dit gesprek werd gevoerd, was-eene herberg vlak tegenover het Insol vent-Court; cn de tweede spreker was niemand anders dan de oude Weller, die hier gekomen was, om een vriend te troosten en op te beuren, die, gelijk zoovele anderen, een verzoekschrift had ingediend, om als iemand, die buiten zijne schuld in de onmogelijkheid om te belalen verkeerde, ontslagen Ie worden, en over wiens zaak dezen morgen zou worden gedaan, liet spreekt van zelf, dal Peil de zaakwaarnemer van dezen insol-venten schuldenaar was.

quot;En waar is George?quot; vroeg de oude heer. Peil wees naar eene achterkamer, waarheen de oude Weller zich aanstonds begaf, en waar hij met de hartelijkste vreugde door een half dozijn zijner kunstbroeders werd ontvangen. De insolvente heer, die door eene ongelukkige speculatie, om bij aanneming paardeij voor een diligencedienst te leveren, in zijne tegenwoordige ongelegenheid was geraakt, zag er zeer welgedaan uil, en trachlle zijn angst te doen bedaren, door bet gebruik van garnalen en porter.

De begroeting tusschen Weller en zijne vrienden bleef strikt beperkt lot het vrijmelselaarsleeken van hun beroep, beslaande in het omdraaien van de rechtervuist en een gelijklijdig opwippen van den pink. Wij hebben eens twee knappe koetsiers gekend (thans, helaas! lang ter ziele); zij waren tweelingen, en hielden machtig veel van elkander. Op den weg naar Dover reden zij twintig jaren lang dagelijks elkander voorbij, zonder ooit een anderen groet te wisselen dan dezen; en toch waren zij zoo aan elkander gehecht, dat toen een van beiden stierf, de andere verkwijnde cn zijn broeder kort daarop volgde.

quot;Wel, George!quot;' zeide de oude Weller, nadat hij zijn jas had uilgclrok-ken en zich deftig nedergezet: quot;hoe gaat bet ? Is alles in orde ?quot; quot;

George knikte toestemmend.

quot;En is de vrachtlijst ook al klaar?quot; vroeg Weller verder.

quot;O, gij meent de inventaris,quot; zeide Peil. quot;Ja, daar heb ik voor gezorgd.quot;

Weller gaf door een knik zijne goedkeuring te kennen, wendde zich daarop lot Peil, cn vroeg, naar zijn vriend George wijzende: quot;Wanneer neemt gij hem de dekens aï?quot;

3öS

-ocr page 346-

Samuel Tick wick.

quot;O, gij denkt daar weer aan de paarden hernam Peil. quot;Hij staat het derd( op de lijst; en ik geloof, dat het over een half uur zijne beurt zal zijn. Ik heb mijn klerk gezegd, dat hij mij moest komen waarschuwen.quot;

De oude Weller staarde Peil met bewondering aan, en zeide nadrukkelijk: quot;En wat zult gij gebruiken, mijnheer?quot;

quot;Waarlijk,quot; antwoordde Peil, quot;gij zijt al te - Op mijn woord van eer ik ben niet gewoon — Het is nog zoo vroeg, dat ik inderdaad — Maar anders, een glaasje rum, meisje!quot;

Het bulfetmeisje, dat deze bestelling reeds vooruitgezien had, bood hem op hetzelfde oogenblik een glas aau, en ging heen.

quot;Hecren!quot; zeide Peil, terwijl hij een blik om zich heen wierp: quot;op den voorspoed van uw vriend! Ik ben er geen minnaar van om mij zeiven te prijzen, mijne hecren! dat is mijne gewoonte niet; maar ik kan toch niet nalaten te zeggen, dat, als uw vriend niet zoo gelukkig was geweest, om in de handen te komen van — maar ik wil liever zwijgen, wat ik zeggen wilde. Uw gehoorzame dienaar, mijne hecren!quot; Hij ledigde zijn glas in één teug smakte met zijne lippen, en zag met zelfvoldoening de om hem heen staande koetsiers aan, die hem als een rechtsgeleerd orakel beschouwden.

quot;Wat wilde ik daar ook zeggen ?quot; begon hij weder.

quot;Ik geloof, dat gij juist zeggen wildet, dat gij niets tegen nog een glaasje zoudt hebben, mijnheer!quot; zeide Weller met deftige scherts.

quot;Ha, ha!quot; lachte Pell. quot;Die is niet onaardig. Maar zoo vroeg in den ochtend zou het — Ik weet het niet —■ maar kom, nog eentje! —■ Hm!quot;

Deze laatste klank was een plechtige kuch, waarmede de spreker dc ongepaste vroolijkheid wilde tegengaan, die zich bij een paar zijner toehoorders begon te openbaren.

quot;Dc vorige Lord Kanselier mocht mij bijzonder wel lijden,quot; zeide Peil,

quot;Dat was mooi van hem,quot; merkte Weller aan.

quot;Waarom zou hij niet?quot; viel de cliënt van Peil er op in.

quot;Ik herinner mij daar,quot; hervatte Peil, quot;dat ik eens bij hem ten eten was, Wij waren maar met ons beiden; maar alles was zoo prachtig, alsof er twintig menschen aan tafel hadden gezeten. Het groote zegel lag op een stommeknecht aan zijne rechterhand, en een man, geheel in het harnas, met eene staartpruik en zijden kousen, stond met een blooten degen in zijne hand bij den sehepter op wacht; want dat gaat zoo dag en nacht door. quot;Peil!quot; zeide de Lord Kanselier toen: quot;ik wil het niet zwijgen, Peil! Gij zijt een knap man; gij kunt iedereen door het Insolvent-Court helpen. Peil! en uw vaderland behoort trotsch op u te wezen.quot; Dat waren zijne eigen woorden, mijne hecren! quot;Gij wilt mij vleien, edelgrootachtbare heer!quot; zeide ik. quot;Neen, Peil! zeide hij: quot;als ik dat doe, mag ik verdoemd wezen.quot; quot;

quot;Zeide hij dat?quot; viel Weller er op in.

quot;Ja wel,quot; antwoordde Peil.

quot;Dan had het Parlement hem moeten beboeten voor zijn vloeken,quot; zeide Weller; quot;en als hij geen rijk heer geweest was, zou dat ook wel gebeurdj zijn.quot;

quot;Maar, beste vriend!quot; bracht Peil hiertegen in, quot;hij zeide het in vertrouwen.quot;

quot;O!quot; zeide Weller, na zich een oogenblik bedacht te hebben: quot;als hij in vertrouwen verdoemd wilde zijn, dan is het wat anders.quot;

quot;Natuurlijk,quot; zeide Peil. quot;Het onderscheid moet iedereen in het oog vallen. 'I

336

quot;J; quot;N

ernst cn ii wel

van med( heen Ne

jong'

bood

-ocr page 347-

De edele vriend van den heer Peil. ~lt;Z7

quot;Ja wel. Nil is het een heel ander ding. Verlcl maar voort, mijnheer!quot;

quot;Neen mijnheer! ik zal niet voortgaan,quot; zeido Pell, met eene zachte en ernstige stem. quot;Gij hebt mij herinnerd, mijnheer! dal dit gesprek geheim en in vertrouwen werd gevoerd. Ik ben onvoorzichtig geweest. Gij zult mij wel verontschuldigen, mijne heeren! ik gevoel, dat ik het recht niet heb om vau zoo iets te spreken, buiten toestemming van mijn edelen vriend.quot; Daarmede stak hij zijne handen in zijne zakken, zag met barschheid (HU zich heen, en rammelde vastberaden met drie koperen stuiverstukken.

Nauwelijks had hij op deze wijze zijn edel besluit aangekondigd, of de jongen met den blauwen zak kwam binnenstuiven, en bracht de verwachte boodschap, waarop het gezelschap terstond de herberg verliet, de straat overstapte, en aanstalten begon te maken om zich vechtenderhand een weg naar het midden der gerechtszaal te banen , hetgeen doorgaans een moeielijk werk is.

Daar Weller een stevig man was, wierp hij zich terstond met zijne volle zwaarte in het gedrang, in de hoop dat hij nog eene goede plaats zou kunnen krijgen. Zijne hoop werd echter niet vervuld; want daar hij verzuimd had zijn hoed al' te nemen, werd dit hoofddeksel hem over de oogen geslagen door een ongezien persoon, op wiens teenen hij vrij onzacht was neergekomen. Het scheen wel, dat die persoon terstond daarop berouw gevoelde over zijne drift; want met een gemompelden uitroep van verwondering, trok hij den ouden heer buiten de zaal, en haalde hem met tamelijk veel moeite zijn hoed weder uit de oogen.

quot;Samuel!quot; riep de oude Weller, toen hij in slaat was om zijn redder in het gezicht te zien.

Sam knikte.

quot;Gij zijt ecu lief gehoorzaam jongentje,quot; zeidc de oude Weller, quot;om uw vader zoo'n slag op zijn kop te geven.quot;

quot;Hoe kon ik welen, dat gij het waart ?quot; zeide de zoon. quot;Dacht gij, dat ik het aan de zwaarte van uw voet zou voelen ?quot;

quot;Dat is ook waar, Sampje,quot; hernam de vader, die reeds weder verzoend was. quot;Maar wat komt gij hier uitvoeren ? Uw heerschap heeft hier niets te maken. Zij zullen hem niet voor insolvent willen verklaren.quot; Dit zeggende, schudde hij zeer plechtstatig zijn hoofd.

quot;Wat een oude dwarskop!quot; riep Samuel uit: quot;altijd maalt hij van insol-venten en van alibi's. Wie heeft dan van insolvent gesproken?quot;

De oude Weller gaf geen antwoord, maar bleef zeer ernstig zijn hoofd schudden.

quot;Sta toch zoo niet met uw bol te wiegelen,quot; zeide Sam ongeduldig, quot;als gij met wilt dat hij van het onderstel af bruit, en luister naar rede. Ik ben gisteravond naar de Markies van Granby geweest, om u op te zoeken.quot;

quot;Hebt gij de Markiezin van Granby gezien, Sampje?quot; vroeg de oude Weller met een zucht.

quot;Ja wel,quot; antwoordde Sam.

quot;En hoe zag die lieve dame er uit?quot;

quot;Tamelijk raar,quot; zeide Sam. quot;Ik geloof, dat zij hare gezondheid in den grond helpt met pijnappelrum en andere sterke medicijnen van dezelfde soort.quot;

quot;Zoudt gij dat waarlijk denken, Sampje?quot; vroeg de vader met veel belangstelling.

quot;Ja zeker,quot; antwoordde de zoon.

De oude Weller vatte zijn zoon bij de hand, en drukte die hartelijk. Dc

22

SAM. PICKWICK.

-ocr page 348-

Samuel Pickwick.

uitdrukking van zijn gelaat scheen daarbij niet zoozeer ontsteltenis of vrees, dan wel zachte, stille hoop aan te duiden. Berusting, ja zelfs opgeruimdheid, stond ook in zijne trekken te lezen, toen hij langzaam zeidc: quot;Ik ben er nog niet zeker van, Sampje! en gij moet er niet vast op rekenen, wantik mocht mij eens bedriegen; maar ik geloof haast, jongen!—ik geloof baast, dat de onderherder eenc leverziekte heeft.quot;

quot;Ziel liij er zoo slecht uit?quot; vroeg Sam.

quot;Zijn gezicht is bijzonder bleek,quot; antwoordde zijn vader, quot;behalve zijn neus; die is nog veel rooder dan anders.quot;

Naar het scheen kreeg de oude man, terwijl hij dit zeide, den rum weder in zijne gedachten, want bij zette een zeer donker en peinzend gezicht; maar weldra helderden zijne trekken weder op, en hij begon zijn gelaat in allerlei zonderlinge plooien Ie wringen, gelijk hij doorgaans deed, als hij hijzonder wel in zijn schik was.

quot;Maar nu lieb ik wat te zeggen,quot; begon Sam. quot;Doe nu uwe ooren eens open, en spreek geen woord, voordat ik gedaan heb.quot; ]\Ta deze noodwendige voorafspraak, verhaalde Sam, zoo beknopt hem zulks mogelijk was, het laatste merkwaardige gesprek tussclien hem en zijn meester.

quot;Zou die arme sukkel daar alleen willen blijven,quot; riep de oude Weller uit, quot;zonder iemand om hem bij Ie slaan ? Dat kan immers niet, Samuel! dat kan niet.quot;

quot;Neen, zeker niet,quot; zeide Sam. quot;Dat wist ik wel, voordat ik bier kwam.quot;

quot;Zij zullen hem levend opvreten, Sampje!quot; hernam de oude man.

Samuel knikte toestemmend.

quot;Zij zullen hem bedriegen en bestelen, zoo hard zij maar kunnen, Sampje!quot;

Sam knikte nogmaals.

quot;Neen, dat kan er niet door,quot; zeide de oude Weller ernstig.

quot;Gij profeteert zoo knap als de roode Nixon, op het prentje, in die zes-stuiversboekjes,quot; zeide Sam.

quot;Wie was dat, Sampje?quot; vroeg de oude man.

quot;Dal is hetzelfde,quot; antwoordde Sam. quot;liet was geen koetsier, en dus kan het u niet schelen.quot;

quot;Ik lieb eens een slalknceht gekend, die zoo heette,quot; zeide de oude Weller nadenkend.

quot;Hij was hel niel,quot; hernam Samuel. quot;De heer, dien ik meen, was een profeet.quot;

quot;Een profeet? Wat is dal voor een menseh?quot; vroeg de oude man, terwijl hij zijn zoon strak aanzag.

quot;Iemand, die vooruit zegt, wat er gebeuren zal,quot; was het antwoord.

quot;Ik wou, dat ik hem kende, Sampje!quot; zeide de vader. quot;Misschien zou hij mij iels kunnen vertellen van die leverziekte, daar ik zoo meteen van sprak. Maar als hij dood is, en zijne affaire aan niemaitd beeft overgedaan, gaal het niet meer. Wat wildet gij zeggen, Sampje?quot;

quot;Wel, dal gij geprofeteerd hebt, boe bel met mijn beerscbap gaan zou, als hij daar alleen bleef. Weet gij geen manier om voor hem te zorgen ?quot;

quot;Neen, Sampje'quot; antwoordde de oude man, nadat hij zich cene poos had bedacht.

quot;In het geheel niet?quot; vroeg Sam.

quot; Veen,quot; antwoordde de vader; quot;of,quot; hier helderde zijn gezicht op, terwijl hij zijn mond dichl hij bet oor van zijn zoon hield, en fluisterde: quot;of wij

558

-ocr page 349-

De heer Weller Sr. geeft geld ter leen.

moesten hem, zonder dal de oppassers het merkten, in eene kist, of als eene oude vrouw verkleed, er uit zien te krijgen.quot;

Sam beantwoordde dit voorstel met een verachtelijken blik, en herhaalde nogmaals zijne vraag.

quot;Neen ,quot; zeide de oude man: quot;als hij niet wil hebben, dat gij hij hem blijft, weet ik er niets op. Wij slaan voor het hek, Sampje!quot;

quot;Weet ge wal?quot; hernam Samuel. quot;Gij moest mij eens vijf en twintig I pond leenen.quot;

j quot;Wat zóu dat helpen?quot; vroeg de oude man.

I quot;Dat is hetzelfde,quot; antwoordde Sam. quot;Hel zou wel kunnen gebeuren, dal liet u in het hoofd kwam, om mij hel geld over een uur terug te vragen, en dal ik dan brutaal zeide, dat ik u niet wilde betalen. Gij zoudt toch uw eigen zoon voor dat geld niet laten oppakken en naar de Fleet brengen, gij onnatuurlijke gierigaard?quot;

Na dit antwoord wisselden vader en zoon eene menigte slimme telegra-phisehe wenken en teekenen, waarna de oude man op eene stoep ging zitten, en lachte totdat zijn gezicht zoo rood werd als bloed.

quot;Wat zijt gij toch een oude lachebek!quot; zeide Sam, ontevreden over dit tijdverlies. quot;Hoe kunt gij daar zoo gaan zitten suizebollen, terwijl er zooveel te doen is? Waar is het geld?quot;

quot;Ik zal er u aan helpen, Sampje!quot; zeide de oude man, terwijl hij zijn gezicht weder in eene ernstige plooi zette. quot;Houd mijn hoed maar | eens vast.quot;

! Nadat de oude man zich van dit hinderlijk voorwerp had ontdaan, wrong hij zijn lichaam op zijde, en rekte zijn arm zoolang uil, totdat hij zijn rechterhand in zijn diepen zak kreeg, waaruit hij, na lang trekken, eene oude portefeuille haalde, die den omvang van een boekdeel in groot octavo bad, cn met een riempje was toegeknoopt. Toen hij eerst een paar zweepkoorden, eenige gespen en een monsterzakje voor graan had uitgepakt, kwam hij aan een rolletje smerige banknoten, waarvan hij de gevraagde som afnam en aan Sam overhandigde.

quot;En nu, Sampje!quot; zeide de oude Weller, nadat hij zijne schatten weder ingepakt en de portefeuille in zijn zak gestoken had, quot;nu weet ik wel iemand, die de rest van de zaak in een oogenhlik zal klaren. Hij is een man van de wet, Sampje! cn heeft hersenen, evenals de kikvorschen, door zijn geheele lijf tot aan de toppen van zijne vingers. Hij is een vriend van den Lord Kanselier, Sampje ! en behoeft dien maar te zeggen wat hij hebben wil, om u voor uw geheele leven op te sluiten, als het niet anders wezen moet.quot;

quot;Neen,quot; zeide Sam, quot;daar niet van. Geen gebabbel met den Kanselier — dat bevalt mij in 't geheel niet. Misschien zou ik er last mede hebben, om er naderhand weer uit te komen.quot;

Om zijn zoon genoegen Ie doen, gaf de oude Weller in dit opzicht toe, en ging dadelijk den geleerden Salomon Pell opzoeken, wien hij verzocht, om hem terstond een dwangbevel voor de som van vijf en twintig pond en de kosten te bezorgen, ten einde zonder vertoef zekeren Samuel Weller in hechtenis te laten nemen. De zaakwaarnemer, die in eene bijzonder vroolijke luim was, daar de paardenleverancier inderdaad ontslagen was geworden, betuigde, dat hij Sam's gehechtheid aan zijn meester hoogelijk bewonderde, en verklaarde, dat deze trek hem herinnerde aan zijne eigene verkleefdheid aan zijn vriend, den Kanselier. Vervolgens ging hij met den ouden Weller naar

359

-ocr page 350-

öiO Samuel Pickwick.

den Temple, om de schnld te bezweren, waarvan zijn jongen, met behulp van den blauwen zak, dadelijk eene declaratie had opgemaakt.

Intusschen was Sam, nadat hij plechtig aan den thans vereeilijkten paar-denleverancier en diens vrienden, als de zoon van den heer Weller was voorgesteld, met bijzondere beleefdheid ontvangen, en uitgenoodigd om deel te ' nemen aan het traetement, waarop allen bij deze gelegenheid onthaald wer-| den ; eene uilnoodiging, welke hij met gretigheid aannam.

De vroolijkbeid der heeren van dit beroep is doorgaans van een stillen { en deftigen aard; maar bij deze feestelijke gelegenheid achtten zij het voegzaam zich wat meer vrijheid te vergunnen. Nadat men de gezondheid van den eersten commissaris en van Salomon Pell had gedronken, die nu weder een nieuw bewijs zijner onbegrijpelijke knapheid had gegeven, deed een pok-I dalig heer met eene blauwe das het voorstel, dat de een of ander een liedje zou zingen. Iedereen begreep, dat, daar de pokdalige heer naar een liedje verlangde, hij maar zelf zingen moest. Jlaar dit weigerde do pokdalige heer ronduit en in tamelijk barsche bewoordingen, betgeen, gelijk in dergelijke i gevallen meer plaats heeft, eene eenigszins scherpe woordenwisseling ten ge-, volge had.

j quot;Mijne heeren!quot; zeide de paardenleverancier: liever dan liet genoegen bij deze gelegenheid le storen, zal mijnheer Weller het gezelschap misschien \ wel pleizier willen doen?quot;

quot;Ik ben eigenlijk niet gewoon om zonder viool te zingen,quot; zeide Sam. quot;Maar voor een gerust leven doe ik alles, zooals de man zeide, toen hij de 1 post van waker np de vuurbaak aannam.quot;

i Na deze voorafspraak hief Sam Weller terstond een hoogdravend en aandoenlijk gezang aan, hetwelk wij, daar liet niet algemeen bekend is, onzen lezers mededeelen. Wij nemen de vrijheid hunne aandach;, te vestigen op de kunstige maat van het lied, die bij het lezen, maar vooral bij het zingen, een fraai effect maakt.

H O M A N CE.

Op llo u ns lo w-bei kwam Tnrpin eens

Op zijn bruine merrie aanhollen;

En daar kwam de koets van den bisschop ook

Met vier zwarte paarden aanrollen.

quot;Zoo,quot; dacht hij, quot;die komt net van pas!quot;

En slak zijn hoofd meteen door het glas.

quot;Och!quot; zei de bisschop, benauwd voor zijn kas,

quot;Ik wou dat die vent al gehangen was !quot;

Dat was het begin van de klucht.

Koor. Dat was het begin van de klucht.

2.

quot;Wel zoo!quot; zegt Tnrpin; quot;zeg je dat?quot; 'Dien wensch zult gij u beklagen.quot;

-ocr page 351-

En toont een onvermurwbaar schuhleischer te zijn.

En terstond had hij ccn pistool al klaar,

Om ccn kogel in 't lijf hem te jagen.

Die grap vond de koetsier wat dol,

En joeg meteen zijn paarden op hol;

Maar Turpin die school hem vlak door zijn hol.

En stal toen zijn zakken allebei vol.

En dat was hel eind van de klucht.

Koor. En dal was het eind van de klucht.

quot;ik geloof, dat dit liedje een schimp is op dc heeren van ons vak,quot; zcide de pokdalige heer; en ik wil den naam van den koetsier welen.quot;

quot;Dien weet men nicl,quot; antwoordde Sam. quot;Hij had zijn kaartje niet in zijn zak.quot;

quot;Ik hen er tegen, dat hier van politiek wordt gesproken,quot; hernam dc pokdalige heer; quot;en ik zeg, dat dit liedje, in dit gezelschap, zeer politiek is, en, wat overeen uitkomt, dat het niet waar is. Ik zeg, dat dc koetsier zich niet op dc vlucht heeft laten doodschieten, maar gevochten heeft a's een leeuw, en dat zal ik mij van niemand laten opstrijden.quot;

Daar de pokdalige heer dit met hijzondcre kracht en nadruk zcide, en het gevoelen van het gezelschap niet eenparig scheen te wezen, zou er waarschijnlijk eene nieuwe woordenwisseling zijn ontstaan, indien de oude Wel-ler niet gelukkig met Pell was hinnengetreden.

quot;Alles is in orde, Sampje!quot; zeide dc oude man.

quot;Dc deurwaarder zal om vier uur hier komen,quot; zcide Peil. quot;Gij zult toch in dien tijd niet wegloopen? Ha, ha, ha!quot;

quot;Misschien zal mijn harhaarsche vader zich nog wel laten verbidden,quot; zeide Sam grienend.

quot;Neen!quot; zeide de oude Weller.

quot;Och toe!quot; smeekte Sam.

quot;Neen !:' bulderde de onverbiddelijke schuldeischer.

quot;Ik zal de gebeele schuld afdoen bij payementcn van zes pence in dc maand,quot; zeide Sam.

quot;Daar wil ik mij niet mee inlaten,quot; antwoordde zijn vader.

quot;Ha, ha, ha, die is komiek,quot; zcide Pell, die eene rekening van de onkosten zat op te maken. quot;Ik heb nog nooit zulk eene grap beleefd. Daar, Benjamin, kopieer dal eens,quot; en hij glimlachte weder, toen hij den ouden Weller dc rekening voorlegde. quot;Dank je, dank je,quot; hervatte hij, toen hij de banknoot van vijf pond, die de oude koetsier hem toereikte, in zijn zak stak; quot;zeer verplicht, mijnheer Weller! Uw zoon is een braaf jonkman. — Een braaf jonkman!quot;' herhaalde hij, terwijl hij zijn jas toeknoopte.

Op den bepaalden tijd verscheen de deurwaarder. Sam had zich intusschen reeds zoo bemind gemaakt, dat dc aanwezige heeren besloten, om hem gezamenlijk naar dc gevangenis te brengen. Zij begaven zich op weg: de schuld-eischer en de schuldenaar wandelden gearmd over de straat, de deurwaarder ging vooruit, en de acht dikke koetsiers volgden op een paar passen afstands. Voor het koffiehuis Sergeant's-lnn werd er halt gehouden om eenige hartsterking te gebruiken: en daarop trok de stoet weder voort. In Fleet-street had een klein oponthoud plaats, veroorzaakt door de omstandigheid, dat de acht heeren op twee gelederen wilden blijven mareheeren; en men was ge-

541

-ocr page 352-

Samuel Pickwick.

noodzaakt den pokdaligcn heer achter te laten, om even met een kruier to boksen, met de afspraak, dat zijne vrienden hem op den terugtocht meer zouden medenemen. Behalve dat viel er onderweg niets bijzonders voor. Toen zij de poort van de Fleet bereikten, begroetten zij den ongelukkigen schuldenaar met drie daverende boezee's; en nadat allen hem de hand hadden gegeven, lieten zij hem aan zijn lot over.

Toen Sam, tot verbazing van Roker, met de gewone formaliteiten in bewaring was gegeven, ging hij terstond naar de kamer van zijn meester, en klopte aan de deur.

quot;Binnen !quot; riep Pickw ick.

Sam trad binnen, nam zijn hoed af en glimlachte.

quot;Ha, Sam, mijn goede jongen!quot; zeide Pickwick blijkbaar opgetogen, dat hij zijn nederigen vriend wederzag. quot;Het was gisteren geenszins mijne bedoeling om u te krenken door hetgeen ik zeide, gij trouwe borst! Leg uw hoed neer, Sam! en laat ik u eens zeggen, hoe ik het eigenlijk gemeend heb.quot;

quot;Kan dat niet een oogenblik wachten, mijnbeer?quot; vroeg Sam.

quot;Ja wel,quot; antwoordde Pickwick. quot;Maar waarom ?quot;

quot;Omdat ik voor het oogenblik iets voor mij zeiven te doen heb,quot; antwoordde Sam met eenige verlegenheid.

quot;Wat hebt gij dan te doen?quot; vroeg Pickwick verwonderd.

quot;Och, niets bijzonders, mijnheer!quot; antwoordde Sam.

quot;Welnu, als het niets bijzonders is,quot; hernam Pickwick, ''kunt gij eerst wel naar mij luisteren.quot;

quot;Het zou toch beter zijn, geloof ik, dat ik er eerst voor zorgde,quot; zeide Sam.

quot;Maar wat moet gij dan doen, Sam ?quot; vroeg Pickw ick len hoogste verwonderd.

quot;Och!quot; zeide Sam, alsof hij de woorden met moeite uit zijne keel moes! dwingen, quot;ik moet maken, dat ik een bed krijg.quot;

quot;Een bed ?quot; riep Pickwick ontzet uit.

quot;Ja, een bed, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Ik ben een gevangen man. Ik ben van middag voor schuld in hechtenis genomen.quot;

quot;Gij voor schuld in hechtenis genomen ?quot; riep Pickwick uit, terwijl hij op een stoel nederzonk.

quot;Ja, voor schuld, mijnheer!quot; antwoordde Sam; quot;en de man, die mij hier gezet heeft, zal mij niet loslaten, voordat gij zelf loskomt.quot;

quot;Lieve hemel!quot; riep Pickwick uit: quot;wat meent gij?quot;

quot;Wat ik zeg, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;En al duurde het veertig jaren, ik zal met pleizier gevangen blijven; en al was het in Newgate geweest, het zou mij toch hetzelfde geweest zijn. Nu is het cr uit, en daarmee basta!quot;

Met deze woorden, die hij met bartstochtelijken nadruk nog eens herhaalde, smeet Sam in buitengewone gemoedsbeweging zijn hoed op den grond, en bleef met over elkander geslagen armen zijn meester strak aanstaren.

342

J

-ocr page 353-

Sard weder in dienst gesteld.

XLI1.

WAARIN (jHHA.M)ELD WORDT OVER VERSCHILLENDE KLEINE VOORVALLEN IN l)E FLEET EN OVER HET GEHEIMZINNIGE GEDRAG VAN WINKLE, EN OOK VERHAALD WORDT, HOE DE ARME KANSELARIJGEVANGENE EINDELIJK HEVRIJD WERD.

j Pickwick gevoelde zieli door de warmte van Sam's gehechtheid te zeer ! aangedaan, dan dat hij over de overhaasting, waarmede zijn getrouwe he-diende zich voor een onbepaalden tijd in eene gevangenis had laten opsluiten, ceiiige verstoordheid of ontevredenheid had kunnen aan den dag leggen. Het eenige, w aarop hij aandrong, w as, dat hij den naam van den sclmld-eischer wilde weten, die Sam had laten gevangen zetten; maar dien naam hleel' Sam hardnekkig verzwijgen.

quot;Het zou tot niets ter wereld dienen, mijnheer!quot; zeide Sam herhaalde malen. quot;Hij is een kwaadaardig, gierig, inhalig, haatdragend, wraakzuchtig schepsel, met een hart zoo hard, dat er geen verzachten aan is, zoo als de dominé van den ouden zieken heer zeide, die zijn geld liever aan zijne vrouw wilde j vermaken, dan er eene kerk van laten bouwen.quot;

quot;Jlaar bedenk, Sam!quot; zeide Pickwick: quot;de som is zoo klein, dal zij zeer gemakkelijk te betalen is; en nu ik er in toestem, dat gij bij mij blijft, moest ; gij bedenken van hoeveel meer dienst gij mij zoudt kunnen wezen, wanneer gij vrij uit en in kondel gaan.quot;

quot;Zeer verplicht, mijnbeer!quot; zeide Sam deftig. quot;Maar ik heb er geen zin in.quot;

quot;Waar hebt gij geen zin in, Sam ?quot;

quot;Wel, mijnheer ! ik heb er geen zin in om dien onbarmhartigen vijand om eene gunst te vragen,quot;

quot;Maar bet is geene gunst, dat hij zijn geld aanneemt, Sam!quot; zeide Pickwick.

quot;Neem bet mij niet kwalijk, mijnheer!quot; hervatte Sam. quot;Maar het zou eene groote gunst voor hem wezen, dat hij betaald werd, en bij verdient dat niet. Daar zit het hem.quot;

Daar Pickwick zag, dat hij niets vorderde, gaf hij ten laatste met tegenzin zijne toestemming, dat Sam zijn intrek zou nemen bij een schoenmaker, die ; op een der bovenste gangen een eigen vertrekje had, waarvan hij wel een gedeelte w ilde verhuren. Naar dit hokje bracht Sam de matras en het bed-degoed, dat bij van Roker had gehuurd, en toen hij zich des avonds te slapen legde, was hij reeds zoo goed te huis, alsof bij in de gevangenis was geboren, en zijne geheele familie drie mensehenlevens lang daarin was gevestigd geweest.

quot;Rookt gij altijd in bed, oude schoorsteen?quot; vroeg Sam zijn huiswaard, toen zij beide zich te slapen hadden gelegd.

quot;Dat doe ik, jonge snaak!quot; antwoordde de schoenmaker.

quot;Mag ik vragen, waarom gij onder die tafel verkiest te liggen?quot;' vroeg Sam verder.

quot;Omdat ik, voordat ik hier kwam, gewoon was in een ledikant met een hemel op vier stijlen te slapen, cn ik vind, dat de pootcn van de tafel den-i zelfden dienst doen.quot;

Dit gesprek werd gevoerd, terwijl Weller op zijne matras aan het eene einde l van het vertrek, en de schoenmaker aan het andere einde op de zijne lag uitgestrekt; en het kamertje w erd verlicht door bet schijnsel eener nacht-

öiö

-ocr page 354-

Samuel Pickwick.

kaars cn de pijp van den schoenmaker, die onder de tafel als eene kool gloeide. Hoe korl dit gesprek ook ware, deed liet Sam toeh een gunstig denkbeeld van zijn huiswaard opvatten; en hij richtte zich op zijn elleboog overeind, om dezen wat nauwkeuriger op te nemen, dan hij tot nogtoe gedaan had.

Het mannetje had een geelachtig bleek gezicht en een borsteligcn baard, gelijk alle schoenmakers hebben. l)e hoekige trekken van zijn gelaat vormden een tamelijk zonderling geheel, waarvan de uitdrukking echter niet tc-rugstootend was, en dal door een paar oogen werd opgeluisterd, die eens een zeer vroolijken glans moesten gehad hebben, daar zij zelfs thans nog schitterden. De man was zestig jaren, cn had de hemel weet hoelang reeds gevangen gezeten; zoodat hel zonderling genoeg was, dat zijn gezicht nog een zweem van vroolijkheid of tevredenheid had. Met zijne korte beenen krom onder het lijf gehaald, lag hij in een toestand van benijdenswaardige zielsrust te rooken en in hel licht te kijken.

quot;Zijt gij al lang hier geweest?quot; vroeg Sam, eene poos van stilzwijgen afbrekende.

quot;Twaalf jaren,quot; antwoordde de schoenmaker, cn beet te gelijk een stuk van zijne pijp.

quot;Ongehoorzaamheid aan het gerechtshof?quot; vroeg Sam.

De schoenmaker knikte.

quot;Maar waarom zijt gij ook zoo koppig?quot; hervatte Sam op een tamelijk strafTen toon. quot;Wat hebt gij er aan, om uw leven in dezen irienschenstal te verslijten? Waarom geeft gij niet toe, en zegt den kanselier, dat hel u spijt dat gij zijn gerechtshof ongehoorzaam zijt geweest, en hel niet weer zult doen ?quot;

quot;Och!' zei de schoenmaker glimlachend, quot;gij hebt geen verstand van die zaken. Waardoor denkt gij wel, dat ik geruïneerd ben?quot;

quot;Het eerste begin zal wel geweest zijn, dat gij schulden hebt gemaakt ?quot; zeide Sam.

quot;Ik ben nooit iemand een penning schuldig geweest,quot; antwoordce de schoenmaker. quot;Raad nog eens!quot;

quot;Dan hebt gij u misschien ingelaten met huizen koopen,quot; zeii'.e Sam, quot;dat in goed engelsch zooveel zegt als gek worden, of hebt gij willen bouwen, dat niet veel scheelt van razend zijn ?quot;

De schoenmaker schudde zijn hoofd, cn zeide: quot;Raad nog eens!quot;

quot;Gij hebt toch geen proces begonnen ?' vroeg Sam achterdochtig.

quot;Nooit van mijn leven,quot; antwoordde de schoenmaker. quot;Ik zal het u maar zeggen. !k ben geruïneerd, doordien iemand mij een legaat heeft gemaakt.quot;

quot;Kom, gekheid!quot; zeide Sam. quot;Ik mocht wel lijden, dal een rijke vijand mij op die manier in den grond wilde boren. Ik zou hem stil laten begaan.quot;

quot;Gij gelooft mij zeker niet,quot; zeide de schoenmaker, bedaard zijne pijp rockende. quot;Als ik in uwe plaats was, zou ik het misschien ook niet doen; maar het is toeh waar.quot;

quot;Hoe kwam dat dan ?quot; vroeg Sam.

quot;Dat zal ik u zeggen,quot; antwoordde de schoenmaker. quot;Een oud heer, voor wien ik werkte, kreeg eene beroerte en stierf. Hij liet vijfduizend pond na.quot;

quot;Dat was zeer fatsoenlijk van hem,quot; merkte Sam aan.

quot;Hij maakte mij een legaat van duizend pond,quot; hernam de schoenmaker, quot;omdat ik met eene verre nicht van hein getrouwd was, die niets in de wereld bezat. Zij is dood. God hebbe hare ziel, cn zij er voor gedankt dat zij dood is!quot;

ÖU

-ocr page 355-

Waaraan de schoenmaker zijn ongelijk had te wijten. 548

quot;Nu verder!quot; zeide Sam.

quot;Hij wist wel,quot; hervalle de schoenmaker, quot;dal zijne neven en nichten reeds j bij zijn leven over zijne nalatenschap hadden gekeven, en daarom benoemde hij mij tot executeur, en liet mij de overige vierduizend pond op trouw.quot; i

quot;Wat wil dat zeggen?quot; vroeg Sam, die na de vermoeienissen van den dag ! slaperig begon te worden, op een droomerigen foon.

quot;Dal wil zeggen, dal hij mij vertrouwde om hel geld volgens het testa- | inent te verdeelen,'' antwoordde do schoenmaker, in zijne pijp blazende. quot;Dat quot;Irouwquot; is een term van do rechtsgeleerden.quot;

quot;.la, een term,quot; merkte Sum aan, quot;dat kan wel wezen; doch van de zaak zelve hebben'zij bedroefd weinig. Maai nu verder!quot;

quot;Wel,quot; zeide de schoenmaker, quot;loon ik hel lestament wilde laten bekrachtigen, zeilen de neven en nichten, die gruwelijk nijdig waren omdal zij al hel geld niet kregen, er een caveat tegen.quot;

quot;Wal is dal?quot; vroeg Sam.

quot;Een rechtsinslrumenl, dal zooveel zeggen wil als: hel is nul en van gecnc , waarde.quot;

quot;Zoo!quot; zeide Sam. quot;liii toen?''

quot;Zij konden hol onder malkaar niel eens worden,quot; vervolgde de schoen- ( maker, quot;om een proces tegen het teslamenl Ie beginnen; daarom haalden zij i dal caveat weder in, en ik hclaaldc al de legaten. Maar nauwelijks had ik dat gedaan, of een van de neven begon alleen een proces, om hel leslament Ie vernietigen. Ecnige maanden daarna werd de zaak bepleit voor een doof | oud heer, in eene achterkamer, daar dicht bij het Sl. Paulskerkhof. Eersl ; stonden vier advocaten elk een dag lang tegen hem te schreeuwen; toen had hij nog een paar weken noodig, om er over te denken en zes dikke deelen 1 vol bewijzen le lezen; en toen deed hij uitspraak, dal de erllaler niet wel bij het hoofd was geweest, en dat ik al hel geld moest teruggeven en de kosten , betalen. Ik appelleerde; en toen kwam de zaak voor vier slaperige heeren die alles al te voren in dal andere hof hadden gehoord, waar zij advocaten zonder werk zijn; hel ecnige onderscheid is, dat zij daar doctors en in dat andere ding delegalen heclen, als gij dat begrijpt; en zij zeiden, dal | die oude heer het hij het rechte einde had gehad, en bevestigde zijne uil- : spraak. Toen kwamen wij in de kanselarij, waar wij nog zijn, en waar ik wel blijven zal. Mijne advocaten hebben mijne duizend pond al lang opge- \ streken; de kosten zijn lol tienduizend pond opgeloopen ; voor die schuld ben ik hier gezet, en hier zal ik dan ook wel blijven schoenen lappen, lol-dal ik sterf. Ecnige heeren hebben er van gesproken om de zaak voor hel parlement te brengen, en ik geloof ook wel, dat zij hel zouden gedaan hebben; maar zij haddon geen tijd om bij mij le komen, en ik had geen gelegenheid om naar hen toe le gaan. Toen begonnen mijne lange brieven hun te vervelen, en zij zagen van de zaak af. En dit is de zuivere waarheid, j zonder dal ik er iets heb afgelaten of bijgedaan, zooals vijftig mei.schen, hier binnen en daar buiten, kunnen getuigen.quot;

De schoenmaker zweeg, om le zien weiken indruk zijne geschiedenis op San had gemaakt; toen liij echter bemerkte, dal deze was in slaap gevallen, klopte hij de aseh uit zijne pijp, legde die mei een zucht neder, trok het dok over zijn hoofd, en ging ook slapen.

Den volgenden morgen zat Pickwick alleen in zijne kamer, daar Sam in liet vertrekje van den schoenmaker bezig was met de schoenen van zijn mees-

-ocr page 356-

Samuel Pickwick.

ter lc poetsen en zijne zwarte slopkousen te borstelen, toen er aan de deur werd geklopt, en voordat Pickwick quot;binnen !quot; kon roepen, trad Smangle de kamer in.

quot;Hoe vaart gij ?quot; zeidc deze lieer, vriendelijk knikkende. quot;Zeg eens ! verwacht gij van morgen ook visite ? Drie heeren, die er zeer fatsoenlijk uitzien, hebben beneden naar u gevraagd, en aan alle deuren geklopt, waarvoor onze collega's, die zij de moeite gaven om voor niet open te doen, hen de huid hebben vol gescholden.quot;

quot;Lieve hemel! hoe kunnen zij zoo dwaas zijn?quot; riep Pickwick uil. quot;Ja, ik twijfel niet, of het zijn vrienden van mij, die ik gisteren reeds half en half verwachtte.quot;

quot;Vrienden van u?quot; riep Smangle uit, terwijl hij Pickwick bij de hand vatte. quot;Verduiveld! dan zijn het vrienden van mij ook, en van Mivins ook. Een aardige snaak die Mivins ; niet waar ?quot;

quot;Ik ken dien heer nog zoo weinig,quot; zeide Pickwick aarzelend, quot;dat ik ...quot;

quot;Gij moet nader kennis met hem maken,quot; zeide Smangle, zijne hand op Pickwick's schouder leggende. quot;Gij zult pleizier in hem hebben. Die man, mijnheer,quot; vervolgde Smangle met crnsLigen nadruk, quot;heeft eene hoogte in het komieke bereikt, welke het tooneel van Drurv-lane tot eer zou strekken.quot;

quot;Inderdaad ?quot; zeidc Pickwick.

quot;Op mijne eer,quot; hernam Smangle. quot;Gij moei zijne vier katlcn in een kruiwagen eens aanhooren; men zou er op zweren, dat het vier levende katten waren. Dat is sterk, niet waar? Gij kunt u niet verbeelden, wat hij niet al kan. Hij heeft maar één gebrek — dat kleine zwak, daar ik u al van gesproken heb.quot;

Daar Smangle op dit oogenblik vertrouwelijk cn medelijdend zijn hoofd schudde, begreep Pickwick, dat hij verwachtte, dat hij iets zeggen zou; hij zeide derhalve: quot;Ach!quot; en keek daarbij ongeduldig naar de deur.

quot;Ja, het is ongelukkig,quot; hernam Smangle met een diepen zucht. quot;Als de geest van zijn grootvader op dit oogenblik voor hem oprees, mijnheer! wat denkt gij dat hij doen zou ? Hij zou het spook geld te leen vragen.quot;

quot;Dat is erg,quot; zeide Pickwick. quot;Maar ik vrees, dat, terwijl wij hier staan te praten, mijne vrienden naar mij zoeken.quot;

quot;Ik zal hen hierheen brengen, mijnheer!quot; zeide Smangle, naar de deur gaande. quot;Tot weerziens! Ik zal u niet met mijn gezelschap lastig vallen, terwijl zij hier zijn. Maar a propos....quot;

Dit zeggende bleef Smangle plotseling staan, deed de deur, die bij reeds geopend had, weder dicht, sloop op de teenen naar Pickwick, en fluisterde: quot;Zoudt gij mij geen halve kroon kunnen lecnen, tot het laatst van de volgende week ?quot;

Pickwick kon nauwelijks een glimlach onderdrukken, maar haalde toch met een.ernstig gezicht het gevraagde uit zijn zak, en liet het in Smangle's reeds uitgestrekte hand vallen; waarop deze zich terstond verwijderde, cn kort daarop voor de drie bezoekers de deur opende.

quot;Ik ben zeer blijde, dat ik u zie,quot; zeide Pickwick, terwijl hij Tupman, Stockwall en Winkle achtereenvolgens de hand gaf.

Het drietal was zeer aangedaan. Tupman schudde treurig het hoofd, Stockwall haalde met blijkbare ontroering zijn zakdoek voor den dag, en Winkle ging naar het venster en snikte hardop.

Ö-46

-ocr page 357-

Winkle.

5i7

Hel

quot;Goeden morgen, heeren!quot;' zeide Sam, die op dal oogenblik met de schoenen en slopkousen binnentrad. quot;Weg met de treurigheid ! zooals de kleine jongen zeide toen de schoolmatres dood was. Welkom in het paleis, heeren!quot;

quot;Die kwast,quot; zeide Pickwick, Sam op zijn hoofd tikkende, terwijl deze neerknielde om de slopkousen van zijn meesier vast te knoopcn, quot;die kwast heeft zich in hechtenis laten nemen, om bij mij te blijven.quot;

quot;Wat?quot; riepen de vrienden uit.

quot;Ja, heeren!quot; zeide Sam: quot;ik ben een gevangen man ; ik zit zoo vast als een muur.quot;

quot;Gij gevangen?quot; riep Winkle met onverklaarbare hartstochtelijkheid uit.

quot;Heisa, mijnheer!quot; zeide Sam, opziende. quot;Wat scheelt u?quot;

quot;Ik had gehoopt, Sam ! dat — niets — niets —quot; antwoordde Winkle onlhutst.

Pickwick zag Tupman en Stockwall verwonderd aan, alsof hij van hen eenige verklaring van Winkle's zonderlingen uitroep verwachtte.

quot;Wij weten van niels,quot; zeide Tupman overluid, lot antwoord op deze stilzwijgende vraag. quot;Hij is sedert een paar dagen zeer ongedurig, en geheel anders dan voorheen in zijn spreken en doen. Wij vreesden, dal er iels voorgevallen was, maar hij zegt van neen.quot;

quot;Neen, neen!quot; zeide Winkle blozende, toen Pickwick hem slrak aanzag. quot;Ik verzeker u, mijnheer! er is inderdaad niets voorgevallen. Ik zal voor mijne eigene zaken voor ecne poos uit de stad moeten gaan, en ik had gehoopt, dal gij Sam verlof zoudt hebben gegeven om mij te vergezellen.quot;

Pickwick zette een nog meer verbaasd gezicht dan in het begin.

quot;Ik geloof,quot; zeide Winkle met eene haperende stem, quot;dat Sam er niets legen gehad zou hebben om met mij mede te gaan; maar nu hij gevangen zit, is hel onmogelijk, dal spreekt van zelf, en ik moet alleen op reis gaan.quot;

Toen Winkle dit zeide, voelde Pickwick met eenige verwondering, dat de vingers van Sam beefden, alsof hij verrast of verschrikt was. Sam zag ook Winkle aan, toen deze zweeg, en hoewel het slechts voor een oogenblik was, schenen zij echter elkander te verslaan.

quot;Weet gij hier iels van, Sam?quot; vroeg Pickwick scherp.

quot;Neen, mijnheer!quot; antwoordde Sam, terwijl hij weder met zijne gewone vlugheid begon Ie knoopen.

quot;In hel geheel niet, Sam ?quot; hervatle Pickwick.

quot;Ik heb tot op dit oogenblik niets van de zaak gehoord, mijnheer,quot; antwoordde Sam; quot;en zoo ik er al naar raad,quot; vervolgde hij, met een blik op Winkle, quot;staat hel mij niet vrij er van te spreken, omdat ik hel wel eens mis kon hebben.quot;

quot;Ik heb het recht niet om verder navraag te doen naar de bijzondere aangelegenheden van een vriend, al is hij ook een vertrouwd vriend,quot; zeide Pickwick na eene poos stilzwijgens. quot;Dit alleen moet ik zeggen, dal ik er niels van begrijp. En dit zij genoeg hiervan !quot;

Pickwick bracht nu het gesprek op andere onderwerpen over, en Winkle scheen langzamerhand zijne bedaardheid te herwinnen, hoewel bet toch veel scheelde, dal hij zich volkomen op zijn gemak bevond. Men had zooveel Ie pralen, dal de morgen zeer spoedig verliep; en toen Sam len drie ure de tafel dekte, en vervolgens eene gebraden schapenbout en eene vleescb-pastei met eenige groenten en kannen porter opzelle, gingen allen smakelijk aan hel eten, zonder zich te laten hinderen door de gedachte, dal het maal in de gevangeniskeuken was toebereid. Na den maaltijd liet Pickwick eenige

-ocr page 358-

Samuel Ficlcwich.

(lessclion wijn halen, cn toen deze gelotligd waren, luidde de schcl, len tee-ken dal de bezoekers moesten vertrekken.

Doch zoo het gedrag van Winkle des morgens raadselachtig was geweest, liet werd volkomen onverklaarhaar, toen hij van zijn vriend afscheid moesl nemen. hleei dralen, totdat Tupman en Stockwall reeds dc deur nil waren, trad daarop met eene plechtige, spookachtige houding op Pickwick j ioe, en drukte dezen de hand, met een gezicht, waarop de uitdrukking van moedige vastberadenheid en diepe treurigheid een vreeselijk mengsel vormden.

quot;Goeden nacht, beste vriend!' mompelde Winkle tusschen zijne op elkander geklemde tanden.

quot;God zegcne u. beste jongen!quot; zeidc de goedhartige Piekwiek, terwijl hij den handdruk van zijn vriend beantwoordde.

1 quot;Kom dan. Winkle ! quot; riep Tupman in den gang.

quot;Ja, zoo meteen,quot; antwoordde Winkle. quot;Goeden nacht!quot;

quot;Goeden nacht !quot; zeidc Piekwiek.

Daarop wenschtcn zij elkander nog eens goeden nacht, en vervolgens nog wel zes malen, terwijl Winkle de hand van zijn vriend steeds vasthield, en hem met dezelfde zonderlinge uitdrukking aanstaarde.

quot;Is er iels voorgevallen?' vroeg Piekwiek eindelijk, toen zijn arm zeer deed van het schudden.

quot;Niels,quot; antwoordde Winkle.

quot;Xu dan, goeden nacht!quot; hervatte Piekwiek, met eene poging om zijne hand los te trekken.

quot;Mijn vriend, mijn weldoener, mijn geëerde leidsman !' prevelde Winkle, die hand nog vaster drukkende : quot;beoordeel mij niet te hard, wanneer gij hoort, dat ik, tot het uiterste gedreven door hinderpalen....quot;

quot;Kom dan,quot; zeide Tupman, zijn hoofd binnen de deur stekende, quot;of wij worden opgesloten.quot;

quot;Ja, ja! ik ben gereed,quot; zeide Winkle, on rukte zich als met geweld los.

Terwijl Piekwiek in stomme verbazing het drietal in den gang nazag, \ erscheen Sam boven aan den trap, en (luisterde Winkle iels in hel oor.

quot;O zeker — gij kunt or u op verlaten,quot; zeide deze beer overluid.

quot;Dankje, mijnheer!quot; zeide Sam. quot;Gij zult het niet vergeten?quot;

quot;Vast niet,quot; antwoordde Winkle.

quot;Ik wensch u geluk, mijnheer!quot; zeidc Sam, zijn hoed aanrakende. quot;Ik zou gaarne hebben willen medegaan; maar mijn meester gaat natuurlijk voor alles.''

quot;Het strekt u tot zeer veel eer, dat gij bier blijft,quot; zeide Winkle, en ging met deze woorden den trap af.

quot;Zeer buitengemeen,quot; zeide Piekwiek bij zich zeiven. quot;Wat zou die jonkman toch voornemens zijn ?quot;

Hij zat nog eenzaam te peinzen, toen de stem van Roker, den oppasser, vroeg, of hij mocht binnenkomen.

quot;Ja wel,quot; antwoordde Piekwiek.

quot;Ik breng u een zachter kussen, mijnheer!quot; zeide Roker. quot;Dat ik u gisterenavond geven moest, was maar voor behulp.quot;

quot;Ik dank u,quot; zeide Piekwiek, en bood den oppasser vervolgens een glas wijn aan, hetwelk deze met graagte aannam en uitdronk.

quot;l!ct spijt mij te moeten zeggen, dal de man, van wien gij deze kamer hebt gehuurd, van avond zeer slecht is, mijnheer!quot; zeidc Roker, toen hij ■ijn glas neerzette.

-ocr page 359-

De hanselarijgevangene sterft.

quot;Wat? — die kanselarij-gevangene?quot; riep Pickwick uit.

quot;Hij zal niet lang meer een kanselarijgevangene wezen, mijnheer!quot; Iicr-nam Roker.

quot;Gij doet mij ontstellen,quot; zeide Pickwick. quot;Wat meent gij?quot;

quot;llij heeft het al lang op de horst gehad, mijnheer!quot; antwoordde Roker; { quot;en van avond is hij zeer henauwd. De dokter heelt al vóór zes maanden | gezegd, dat niets hom redden kon, als hij geene verandering van lucht kreeg.quot; j

quot;Groote Hemel!quot; riep Pickwick uit. quot;Die man is dan al zes maanden 1 langzaam door de wel vermoord?quot;

quot;Daar weet ik niet van, mijnheer!quot; zeide Roker. quot;Denkelijk zou hel overal '\ eveneens met hem zijn gegaan. Hij is van morgen in de ziekenzaal gebracht, i De dokter zegt, dat hij zooveel mogelijk moet versterkt worden, en de op- | ziehier heelt hem wijn en houillon gestuurd, uit zijn eigen huis. Hel is dc schuld van den opzichter nie(, dat begrijpt gij wel, mijnheer!quot;

quot;Dal spreekt van zelf,quot; zeide Pickwick haastig.

quot;Ik vrees toch,quot; hervatte Roker, quot;dal hij er aan heengaat. Ik heb Lr mei | Ncddy op willen wedden, twee legen een; maar hij wilde niet, en hij had grool gelijk. Goeden nacht, mijnheer!quot;

quot;Wacht eens!quot; zeide Pickwick ontroerd. quot;Waar is die ziekenzaal?quot;

quot;A'lak boven de kamer, waar gij geslapen hebt,quot; antwoordde Roker. quot;Als j gij wilt, zal ik u den weg wijzen.quot;

Zonder een woord te spreken, zetle Pickwick zijn hoed op, en volgde den oppasser, die stilzwijgend vooruitging, totdat hij zacht eene deur opende en Pickwick wenkte om binnen te treden. Hel was een ruim vertrek, met naakte muren en een aantal ijzeren bedsteden, in een van welke de schim van een man lag uitgestrekt. Dc ongelukkige lijder baalde zwaar en pijnlijk kreunend adem. Naast bet bed zal een oud man met een schoenmakersschoolsvel, en las uit den bijbel voor. Het was de gelukkige erfgenaam.

De zieke legde zijne hand op den arm van zijn oppasser, en wenkte hem om op te houden. De schoenmaker sloot het bock, en legde het op hel bed.

quot;Doe het venster open,quot; zeide de zieke.

Dit geschiedde, en een verward gedruis van rijtuigen, voetslappen en menschcnslcmmen, lol een zwaren, brommenden toon versmolten, drong in hel vertrek. Nu en dan kon men een schel gelach of ecnige klanken van een vroolijk liedje onderscheiden, die terstond weder in hel algemeen gedruis -— den golfslag van de ruslclooze zee des levens, die daar builen woelde — verloren gingen. Zulke klanken hebben altijd iels treurigs voor iemand, die stil daarnaar luistert; hoeveel Ie meer voor hem, die bij een sterfbed waakt. I' quot;Er is hier geen lucht,quot; zeide de zieke met eene llauwe slem. quot;Zij wordt i bier verpest. Zij was friseh, (oen ik die, vóór jaren, daar buiten inademde; maar zij wordt heet en zwaar, als zij binnen deze muren komt. Ik kan er geen adem in halen.quot;

quot;Heb maar geduld,quot; zeide de oude man. quot;Wij hebben er heide zoolang in geademd.quot;

Er volgde eene poos van stilzwijgen, en in dien lijd traden dc twee toeschouwers nader bij het bed. De zieke vatte eene hand van zijn medegevangene tusschen zijne beide banden, en hield die vast.

quot;Ik hoop,quot; zeide hij daarop, zoo flauw, dal zij zich over het bed moesten heenbuigen, om de halfgesmoorde klanken op te vangen, welke zijne koude, loodkleurige lippen ontsnapten, quot;ik hoop, dat mijn genadige Rechter daar-

-ocr page 360-

Samuel Pickwick.

boven acht zal geven op de zware straf, die ik hier op aarde heb ondergaan Twintig jaren, mijn vriend! in dit ijselijke graf. Mijn hart brak, toen mijn kind stierf, en ik het in zijn kistje niet eens een kus kon geven. Ach' hoe vreeselijk eenzaam en verlaten ben ik sedert dien tijd geweest, midden ir dit woeste gedruis! Moge God mij vergeven! Hij heeft mijn eenzamen, sle penden dood gezien.quot;

Hij vouwde zijne handen, en nadat hij nog iets had gepreveld, dat zij niet konden verstaan, viel hij in slaap; — het was slechts een slaap in het eerst want zij zagen hem glimlachen.

Zij fluisterden eene poos met elkander, en daarop hukte de oppasser over het bed, maar ricblte zich haastig weder op. quot;Bij God! hij heeft zijn ontsla; gekregen!quot; zeide hij.

Het was ook zoo. Maar hij had reeds bij zijn leven zoozeer het voorkomen van een doode gehad, dat zij niet gezien hadden wanneer hij stierf.

XLIU.

EES AANDOENLIJK TOONEEL TUSSCHEN SAMUEL WELLEK ES ZIJSE FAMILIE. PICKWICK DOET EESE REIS DOOD DE KLEISE WERELD , DIE HIJ BEWOONT, ES NEEMT HET BESLUIT , OM VOOR HET VERVOLG ZOO WEISIG MOGELIJK MET HAAR IS AANRAKING TE KOMEN.

Toen Samuel Wcller eenige dagen in de gevangenis had doorgebracht, ging hij op zekeren morgen, nadat hij zijn meester had bediend, en dezf rustig bij zijne boeken en papieren zat, de kamer uit, met het voornemen om een paar uren zooveel pleizier te nemen als hij krijgen kon. Daar het mooi weer was, kwam hij op de gedachte, dat het tot zijn oogmerk wel dienstig zou zijn, in de opene lucht eene kan porter te drinken. Hij ging derhalve naar de tapperij, kocht eene kan bier, besprak daarbij eene courant van vooreergisteren, en begaf zich vervolgens naar de kegelplaats, waar hij op eene bank ging zitten, om zeer bedaard en deftig pleizier te hebben.

Eerst nam hij eene teug uit de kan, daarop keek hij omhoog naar een venster, en schonk een Platonisch lonkje aan eene jonge juffer, die er voor zal aardappelen te schillen. Vervolgens ging hij de courant zoo omvouwen, dat hij de politieberichten buiten moest krijgen, en daar dit een tamelijk lastig werk is, als het een beetje waait, nam bij nog eene teug bier, toen hij er mede klaar was. Toen las hij eenige regels, en hield op, om naar een paar kegelaars te kijken, die een spel uitspeelden; en toen het uit was, riep hij quot;bravo!quot; en zag om zich heen, of de andere toeschouwers in zijne gunstige meening deelden. Natuurlijk moest hij daartoe ook naar de vensters kijken; en dewijl dc jonge juffer nog met hare aardappelen voor haar venster zat was het niet meer dan eene gewone beleefdheid, dat hij haar nog eens toelonkte, en, in pantomime, hare gezondheid dronk; hetgeen hij dan ook deed. Nadat hij eindelijk een kleinen jongen, die dit laatste bedrijf met een open mond had aangestaard, een vreeselijk gramstorigen blik had toegeworpen sloeg hij zijne beenen over elkander, en begon in goeden ernst te lezen.

Maar nauwelijks was hij in zijne lectuur verdiept, of hij meende dat hij in de verte zijn naam hoorde roepen. Hij bedroog zich ook niet; want die

.quot;iüO

-ocr page 361-

De voorteekenen eener heroerle.

naam vloog met spoed van mond tot mond, en weldra weergalmde het overal: quot;Weller, Weller!quot;

quot;Hier!quot; riep Sam mei eene slem als ecne klok. quot;Wal is er te doen? Wie moet mij hebben? Is er een courier gekomen, om te zeggen dat mijne buitenplaats in brand staat ?quot;

quot;Er is iemand in den gang, die naar u vraagt,quot; zeide een man, die dicht bij hem stond.

quot;Pas dan eens even op de courant en die kan, beste maat!quot; zeide Sam.

Hij snelde terstond den gang in, naar het voorportaal, en het eerste, dat hem daar in bet oog viel, was zijn beminde vader, die op de onderste trede an den trap zat, en met geregelde tusschenpoozen, onophoudelijk en zoo hard hij schreeuwen kon, quot;Weller!quot; riep.

quot;Waarom zet gij zulk een keel op,quot; vroeg Sam, quot;dat gij nu al zoo rood zijt als een razende glasblazer? Wat is er te doen?quot;

quot;Ik was bang, dat gij eens waart gaan wandelen, Sampje!quot; zeide de oude man, quot;en ik vi niet te huis zou vinden.quot;

quot;Wilt gij bet slachtoffer der gierigheid nu nog beschimpen?quot; zeide Sam. quot;Maar waarom zijl gij daar op den trap gaan zitten? Daar woon ik toch niet.quot;

quot;O Sampje! er is zulk ecne klucht ophanden!quot; zeide de oude Weller opslaande.

Daar Sam bij zijn vader de teekenen eener naderende lachbui meende waar le nemen, zeide hij, om deze voor Ie komen: quot;Houd u bedaard, oude! Heb ik ooit zoo'n lachebek gezien! Wat is het nu weer?quot;

quot;Sampje!quot; zeide de oude Weller, terwijl hij zijn voorhoofd afveegde: quot;ik vrees, dat ik mij nog eene beroerte op hel lijf zal lachen.quot;

quot;En waarom zou dat wezen?quot; vroeg Sam. quot;Wat is er nu weer gaande?quot;

quot;Wie denkt gij, dal ik meegebracht heb, Samuel?quot; vroeg de oude Weller, lerwijl hij een paar stappen achteruitging, en zijn mond dicht kneep.

quot;Perker;quot; zeide Sam.

De oude Weller schudde zijn hoofd, terwijl zijne zwellende wangen le kennen gaven, hoeveel mocile het hem kostte om niet uit te schateren.

quot;Wie dan?quot; zeide Sam.

quot;Uwe stiefmoeder,quot; zeide de oude man — en het was gelukkig, dat bij zijn mond opendeed, om dit le zeggen, daar de onnatuurlijke spanning zijner wangen thans een graad had bereikt, die ze in korten tijd onvermijdelijk had moeten doen barslen — quot;uwe stiefmoeder, Sampje! en den roodneus. Ha, ha, ha! Ho, ho, ho !quot;

Daarmede barstte hij in een schaterend lachen uil, terwijl Sam hem aanstaarde met een spottenden grijns, die zich langzamerhand over zijn geheele gezicht verbreidde.

quot;Zij zijn gekomen, om eens een ernstig woordje met u le spreken, Samuel!quot; zeide de oude Weller, terwijl hij zijne oogen afveegde. quot;Maar houd uw mond van dien onnatuurlijken schuldeiseher, boort gij?quot;

quot;Wat! weten ze dat dan niet?quot;

quot;Zij weten er niets van,quot; was het antwoord.

quot;Waar,zijn zij?quot; vroeg Sam.

quot;In dc tapperij,quot; antwoordde de oude. quot;Denkl gij, dat gij den roodneus ergens anders zult vinden, dan waar drank te krijgen is? Wel neen, Samuel! Wij hebben van morgen wat pleizicrig met elkander gereden, Sampje! Ik had de kar ingespannen, die uwe stiefmoeder al had toen wij trouwden, en

551

-ocr page 362-

Samuel Pickwick.

er een leuningstoel ingezet voor den onderherder, en — het is waar wat ik u zeg,quot; vervolgde hij op een zeer verachtelijken loon, quot;hij moest eene ladder hebben, om op de kar te klimmen.quot;

quot;Steekt gij er den gek mee?quot; riep Sam uit.

■quot;Xeen, zeker niet, Sanipje!quot; zeide zijn vader; quot;en gij hadt eens moeten zien hoe hij zich vasthield, toen hij er opklom, net alsof hij hang was om zes voet boog te pletteren te vallen. Eindelijk kwam hij er toch in, en wij reden weg, en het is wel mogelijk, Samp je! ik zeg, het is wel mogelijk dat hij met het omdraaien van de hoeken een beetje gehotst is.quot;

quot;Gij zult bij ongeluk tegen de paten hebben gereden,quot; zeide Sam.

quot;Ik vrees, dat ik er een paar van heb. meegenomenhernam de oude man, met een veelbeteekenenden wenk ; quot;den beelen weg over wipte hij telkens van zijn stoel af.quot;

Hier begon de oude man zijn hoofd te schudden, terwijl er te gelijk een schor gerochel in zijne keel ontstond, en zijn gezicht verbazend begon Ic zwellen — verschijnselen, die zijn zoon niet weinig ongerust maakten.

quot;Wees maar niet hang, Sampje, wees maar niet bang,quot; zeide de oude man, toen hij met veel moeite en door geweldig met zijne voeten op den grond te stampen, weder op zijn adem was gekomen. quot;Ik probeer maar om zaehljcs te lachen, zonder dat men het hooren kan.quot;

quot;Ik zou ii dat probeeren afraden,quot; zeide Sam. quot;Ik vind het een vrij gevaarlijk verzinsel.quot;

quot;Bevalt het u dan niet, Sampje?quot; vroeg de oude man.

quot;Volstrekt niet,quot; antwoordde Sam.

quot;Ik geloof toch, hernam zijn vader, terwijl de tranen hem bestendig langs de wangen rolden, quot;dat het mij wel te pas zou zijn gekomen, als ik dal kunstje in den grond bad verstaan. Het zou veel woorden tusschen uwe stiefmoeder en mij hebben uitgehaald. Maar ik vrees dat gij gelijk hebt, Samuel' men zou er wel eene beroerte van kunnen krijgen.

Onder dit gesprek hadden zij de deur van de tapperij bereikt, waar Sara een oogenblik stilstond, om zijn vader, die achter hem nog grinnikte, over zijn schouder een loozen, veelbeteekenenden blik toe te werpen. Daarop trad hij binnen.

quot;Moedertje!quot; zeide Sam, terwijl hij de dame zeer hoflclijk een kus gaf, quot;zeer verplicht voor uwe vriendelijke visite. Hoe gaat het, herder?

quot;O, Samuel!quot; zeide jufvrouw Weller, quot;dit is ijselijk.quot;

quot;In het minst niet, lieve jufvrouw!quot; zeide Sam. quot;Vindt gij het wel, herder?quot;

Stiggins hief zijne handen omhoog, en verdraaide zijne oogen dermate, dat er niets dan bet wit — of liever het geel —■ van te zien was, maar zeide nicls.

quot;Heeft die beer de eene of andere kwaal, die hem zoo zeer doet?quot; vroeg Sam, zijne stiefmoeder vragend aanziende.

quot;De goede man is bedroefd, dat hij u hier ziet,quot; antwoordde jufvrouw Weller.

quot;O! is het dat maar?' zeide Sam. quot;Ik was bang, dat hij de peper vergeten had, toen hij zijne laatste komkommers heeft gegeten. — Ga zitten, mijnheer! Het zitten is het eenige, waar hier niet extra voor betaald wordt.quot;

quot;Jonkman!quot; zeide Stiggins op een gezwollen toon: quot;Ik vrees, dat de gevangenschap u niet verzacht heeft!quot;

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer!quot; zeide Sam. quot;Wat was dal daar, dat gij zoo goed waart te zeggen?quot;

3a2

-ocr page 363-

Genade en genadeloosheid.

quot;Ik geloof, jonkman! dat deze kastijding uw herte niet veranderd heeft,quot; hervatte Stiggins, zijne stem verheffende.

quot;Dat is wel vriendelijk van u gezegd, mijnheer!quot; zeide Sam. quot;Neen, mijn hart zit nog op de rechte plaats. Ik blijf u wel dankbaar voor uwe goede meening, mijnheer!quot;

Op dit oogenblik hooide men een geluid, dat een zweem had van een hoogst onvoegzaam gelach, van den stoel komen, waarop de oude Weller zich had nedergezet; en nu begreep jufvrouw Weller, nadat zij spoedig alle omstandigheden had overwogen, dat het haar paste om het langzamerhand op de zenuwen te krijgen.

quot;Weller!quot; riep de jufvrouw, quot;kom eens hier!quot;

quot;Dankje wel, schatje!quot; antwoordde de oude heer. quot;Ik zit hier heel goed op mijn gemak.quot;

Jufvrouw Weller barstte in tranen uit.

quot;Wal scheelt er aan ?quot; vroeg Sam.

quot;Och, Samuel!quot; antwoordde jufvrouw Weller: quot;uw vader maakt mij nmp-zalig. Is er dan geen goed aan hem te doen ?quot;

quot;Hoort gij wel, oude?quot; zeide Sain. quot;Uwe vrouw wil weten, of er geen goed aan u te doen is.quot;

quot;Ja, ja!quot; antwoordde de oude Weller; quot;ik bedank haar wel voor hare vriendelijke vraag, en ik geloof, dat een pijpje mij wel goed zou doen. Zoudt gij mij daaraan ook kunnen helpen, Sampje?quot;

Hier liet jufvrouw Weller nog eenige tranen vallen, en Stiggins kermde.

quot;Wel duivels! daar wordt die arme heer alweer zoo naar!quot; zeide Sam. quot;Waar voelt gij het nu, mijnheer?quot;

quot;Op dezelfde plaats, jonkman!quot; antwoordde Stiggins. quot;Op dezelfde plaats.quot;

quot;En waar is dat, mijnheer?quot; vroeg Sam, met een zeer onnoozel gezicht.

quot;In de borst, jonkman!quot; antwoordde Stiggins, terwijl hij zijne paraplu legen zijn vest drukte.

Op dit treffend antwoord begon jufvrouw Weller, die hare aandoeningen onmogelijk langer kon bedwingen, overluid te snikken, en gaf te gelijk hare overtuiging te kennen, dat de roodneus een heilige was; waarop de oude Weller de vrijheid nam, binnensmonds aan te merken, dat hij dan zeker onder de wonderlijke heiligen behoorde.

quot;Ik vrees, jufvrouw!quot; zeide Sam, quot;dat die heer met zijne verdraaide oogen dorst begint te krijgen van dit aandoenlijk tooneel. Heb ik het niet geraden ?quot;

De jufvrouw zag Stiggins vragend aan, en deze zette tot antwoord een akelig gezicht, waaruit duidelijk bleek, dat hij een verschrikkelijken dorst had.

quot;Ja, ik vrees ook, Samuel, dat zijne aandoeningen hem dorstig hebben gemaakt,quot; zeide jufvrouw Weller treurig.

quot;Wat is uw gewone borrel, mijnheer?quot; vroeg Sam.

quot;Ach, jonge vriend!quot; antwoordde Stiggins: quot;alle borrels zijn ijdelheden!quot;

quot;Maar al te waar,quot; zuchtte jufvrouw Weller, terwijl zij toestemmend met haar hoofd knikte.

quot;Dat kan wel wezen, mijnheer!quot; hervatte Sam. quot;Maar wat is uwe beste ijdelheid? Welke ijdelheid lust gij het liefst?quot;

353

quot;Ach, jonge vriend!quot; antwoordde Stiggins, quot;ik beschouw ze allen met verachting. Maar, zoo er eene minder hatelijk is dan de anderen,quot; vervolgde hij, quot;is het dat vocht, dal men rum noemt — warm — met drie klompen suiker op een bierglas.quot;

23

SAM. PICKWICK.

-ocr page 364-

Samuel l'ickwick.

quot;Het spijt mij, mijnheer!quot; zeide Sam, quot;dat deze soort van ijdelheid hier verboden is, en niet verkocht wordt.quot;

quot;O, hoe hardvochtig zijn die verblinden!quot; riep Sliggins uit. quot;O, hoe har-baarsch zijn die oninenscliclijke vervolgers!quot;

Met dezen uitroep hief liij zijne oogen weder naar den zolder, en sloeg zich met zijne paraplu verscheidene malen op de borst; en om hem recht Ie doen, moeten wij zeggen, dat zijne verontwaardiging geheel oprecht en ongeveinsd scheen Ie wezen.

Nadat jufvrouw Wcller en de roodgeneusdc heer in de krachtigste uitdrukkingen tegen dil onmenschelijke verbod hadden uitgevaren en de bewerkers daarvan met vrome vervloekingen overladen, sloeg de laatste voor, eene flesch portwijn te gebruiken, mei een weinig water geheet en met suiker en specerijen gemengd, als goed voor de maag, en minder naar ijdelheid smakende dan eenig ander mengsel. Dil werd derhalve besteld, en terwijl men er naar wachtte, zagen jufvrouw Weller en Sliggins den ouden Weller aan en kermden.

quot;Wel, Sampje!quot; begon de oude: quot;vindt gij niet, dat deze vroolijke visite u machtig opbeurt? Het gesprek is al heel levendig en pleizicrig, niet waar, Sampje ?quot;

quot;Gij zijl een verhard zondaar!quot; zeide Sam; quot;en ik verzoek u, om mij niet meer met zulke onslichlelijke aanmerkingen lastig te vallen.quot;

Verre van door deze gepaste terechtwijzing lot inkeer te worden gebracht, trok de oude Weller een spottend gezicht; en daar dit wangedrag zijne vrouw en Sliggins zoo geweldig ergerde, dal zij hunne oogen toeknepen, en zich op hunne stoelen heen en weder wiegden, alsof zij op hcete kolen zaten, vond hij verder goed, door gebaren zijn lusl te kennen te geven, om den gezegden Sliggins voor zijn neus te slompen, met welke pantomine hij zich niet weinig scheen te vermaken. Eindelijk was hij bijna op de daad betrapt; want loon de bestelde wijn werd binnengebracht, sprong Sliggins zoo driftig op, dat bij met zijn hoofd legen de vuist van den ouden koetsier bonsde, welke op dat oogenhlik sleehls een paar duim van zijn gezicht verwijderd was.

quot;Waarom grijpt gij zoo lomp naar dat glas ?quot; zeide Sam, snel geval. quot;Gij hebt mijnheer gesloolen. Ziel gij niet?quot;

quot;Hel was bij ongeluk, Sampje!quot; zeide de oude Weller, een weinig onl-hutst door het onverwachte van dit voorval.

quot;Probeer eens of dit niet helpt,quot; zeide Sam, toen de roodgeneusdc heer met een pijnlijk gezicht zijn hoofd wreef, en reikte hem te gelijk een glas heelcn wijn toe. quot;Wat dunkt u van die ijdelheid, mijnheer?quot;

Sliggins gaf geen antwoord in woorden, maar zijne daden zeiden genoeg. Hij proefde eens van den drank, legde zijne paraplu op den grond neder, proefde nog eens, streek zeer weltevreden zijne hand een paar malen over zijne maag, dronk toen het glas in één adem ledig, en hield het op, om het nog eens te lalen vol schenken.

Jufvrouw Weller scheen insgelijks den drank niet slecht te vinden. Eerst zeide zij, dat zij er onmogelijk een droppel van drinken kon; daarop proefde zij een klein dropje, toen een grooten droppel, en eindelijk een aantal droppels te gelijk; en daar hare aandoeningen van dien aard waren, dat zij door het gebruik van geestrijke vochten bijzonder werden opgewekt, liet zij bij eiken droppel heeten wijn een traan vallen, en smolt eindelijk geheel weg in weemoedige smart.

De oude Wcller zag dit alles met een onvergenoegd gezicht aan; cn toen

Ö'U

-ocr page 365-

üe heer Weller Sr. deelt zijn zoon een geheimzinnig plan mede. 358

Stiggins, na zijn tweede glas, erbarmelijk begon te zuchten, kon hij niet nalaten zijne ontevredenheid door een dof gemompel te kennen te geven, waarvan alleen het woord quot;draaierijquot; verstaanbaar was, dat hij verscheidene malen herhaalde.

quot;Wil ik u eens wat zeggen, Samuel!quot; fluisterde de oude man, nadat bij zijne vrouw en Stiggins eene poos aandachtig had aangestaard: quot;ik geloof, dat uwe stiefmoeder en die roodneus allebei van binnen iets hebben, dat niet deugt.quot;

quot;Wat meent gij?quot; vroeg Sam.

quot;Ik meen, Sampjelquot; hernam de vader, quot;dat het vocht, dat zij drinken, niet in hunne maag schijnt te komen; bet verandert meteen in warm water, en loopt dan hunne oogen weder uit. Gij kunt er zeker van wezen, Sampje!

liet is een of ander gebrek binnen in bun lijf.quot;

De oude man bevestigde deze wetenschappelijke verklaring met zoovele wenken en grimassen, dat jufvrouw Weller er op lette, en daar zij begreep, dat zij zelve of Stiggins het onderwerp van hatelijke aanmerkingen moest wezen, was zij op het punt om het nog veel erger op de zenuwen te krijgen, toen Stiggins, zoo goed het gaan wilde, opstond, en tot stichting van hel gezelschap, maar inzonderheid van Sam, eene aanspraak ging houden, waarin liij zijn jongen vriend op eene hartroerende wijze bezwoer, om, in den afgrond van goddeloosheid, waarin hij geworpen was, toch op zijne hoede te zijn, zich vooral voor huichelarij en eigenwaan te wachten, en zich hem (Stiggins namelijk) ten voorbeeld te stellen, in welk geval hij spoedig tot de troostrijke overtuiging zou komen, dat hij zelf een braaf en godvruchtig man was, en al zijne vrienden en bekenden red- en radeloozc zondaarskinderen waren; eene overtuiging, zeide bij, welke iemand een bijzonder zielsgenoegen verschafte.

Verder bezwoer hij hem, om vooral de ondeugd van dronkenschap te vermijden, welke hij bij de onreinheid der zwijnen vergeleek, en bij die verderfelijke kruiden, welke, naar men zegt, het geheugen wegnemen, wanneer men ze kauwt. Toen bij zoover met zijne aanspraak was gekomen, werden de gezegden van den eerwaarden en roodgeneusden heer zeer duister cn verward, en in bet vuur zijner welsprekendheid waggelde hij heen en weder, zoodat hij zich eindelijk aan de leuning van een stoel moest grijpen, om staande te blijven.

Stiggins zeide zijnen toehoorders niet, dal zij op hunne hoede moesten wezen tegen valsche profeten en onheilige spotters met den godsdienst, die, zonder verstand genoeg te hebben om zijne eenvoudigste gronden te beseffen, en zonder een hart te bezitten om zijne eerste plichten te gevoelen, in de maatschappij gevaarlijker wezens zijn dan dieven en moordenaars, daar zij zwakken en onkundigen verleiden cn verderven, bet heilige in bespotting cn verachting brengen, en eene smet werpen op eene menigte rechtschapene menschen van verschillende, op zich zelven eerwaardige sekten ; maar daar bij eene geruime poos over den rug van den stoel bleef leunen, terwijl hij zijn eene oog gesloten hield en met het andere onophoudelijk knipte, is bet te onderstellen, dat hij dit alles dacht, maar bet voor zich zelven hield.

Onder deze aanspraak bleef jufvrouw Weller onophoudelijk zuchten en snikken ; terwijl Sam, overdwars op een stoel zittende, den spreker met een onnoo- ; zei vriendelijk gezicht aanstaarde, en tusschenbeide eens naar zijn vader keek, die in bet begin veel pret had gehad, maar op de helft in slaap was gevallen.

-ocr page 366-

336

quot;Bravo! mooi zoo!quot; riep Sam uit, toen de roodneus gedaan had, en zijne oude handschoenen weder aantrok.

quot;Ik hoop, dat het u goed zal doen, Samuel!quot; zeide jufvrouw Weller plechtig.

quot;Dat is wel te denken,quot; antwoordde Sam.

quot;Ach! als ik maar hopen kon, dat het ook uw vader goed zou doen!quot; zuchtte jufvrouw Weller.

quot;Dankje, mijn schat!quot; zeide haar echtgenoot. quot;Zijt gij zelve nu al wal beter, nu gij dat medicijnlje hebt ingenomen, liefste?quot;

quot;Spotter!quot; riep jufvrouw Weller uit.

quot;Duisterling!quot; zeide Sliggins.

quot;Als ik geen beter lichl krijg, dan dien maneschijn van u, kameraad!quot; zeide de oude man, quot;zal ik w el in het donker moeten rijden, totdat ik op stal kom. Maar als Bruin nog langer op stal blijft staan, zal hij niet te houden zijn, als wij terugrijden, en misschien vliegt dan de leuningstoel uil de kar, met den herder er in.quot;

Op dit gezegde raapte Sliggins, met blijkbare ontsteltenis, zijn hoed en zijne paraplu op, en deed het voorstel, om terstond te vertrekken, hetwelk door jufvrouw Weller werd goedgekeurd. Sam ging mede tot bij de poort, en nam teerhartig afscheid.

quot;Sampje!quot; lluisterde de oude Weller, nadat hij voorzichtig had rondgezien: quot;maak uw heerschap mijn compliment, en zeg hem, als hij er beter over denkt, moet hij het mij maar eens laten weten. Ik heb met een kabinet-werker eene manier uitgedacht, om hem hier uit te krijgen. Ecu pianer, Samuel! — een pianer!quot; Jlet deze woorden gaf hij zijn zoon een stoot voor zijne borst, en ging te gelijk een paar schreden achteruit.

quot;Wal meent gij ?quot; vroeg Sam.

quot;Een forte-pianer, Samuel!quot; antwoordde de vader op een nog geheimzinniger toon, quot;die hij huren kan, en daar niet op gespeeld kan worden.quot;

quot;En waartoe zou dat dienen ?quot; vroeg Sam.

quot;Hij moet hem weer laten weghalen, Sampje!quot; was het antwoord. quot;Vat gij het nu?quot;

quot;Wel neen!quot; antwoordde Sam.

quot;Er zit geen werk in,quot; fluisterde zijn vader. quot;Hij kan er gemakkelijk in liggen, met zijn hoed op en zijne schoenen aan, en door de pooten ademhalen ; want deze zijn hol. Hij moet maar zorgen, dat hij terstond naar Amerika op reis kan gaan. De Amerikanen zullen hem niet overgeven, Samuel! als zij maar zien, dat hij geld te verteren heeft. Daar moet uw heerschap maar blijven, totdat jufvrouw Bardell dood is, of Dodson en Fogg opgehangen zijn; en het laatste zal waarschijnlijk wel het eerst gebeuren. Als bij dan terugkomt, heeft hij maar een boek te schrijven over de Amerikanen ; dat zal zijne reiskosten wel dekken, en meer nog, als hij hen maar genoeg uitmaakt.quot;

Zeer nadrukkelijk fluisterend had de oude man deze haastige schets van zijn ontwerp gegeven; en toen, als vreesde hij, dat een verder gesprek den indruk van zulk eene gewichtige openbaring zou verzwakken, groette hij zijn zoon op koetsiersmanier, en verdween.

Sam had zijn gezicht nauwelijks weder in eene efïene plooi gezet, toen Pickwick hem aansprak.

quot;Sam!quot; zeide hij.

quot;Mijnheer!quot; zeide Sam.

-ocr page 367-

Gevallen, maar nog gered. oii?

quot;Ik ga eens eene wandeling door de gevangenis doen, cn wilde u mede-nemen. Ik zie daar een gevangene aankomen, dien wij wel kennen, Sam!quot; zeide Pickwick glimlachende. quot;Hij is een oud vriend van u, Sam!quot;

quot;Een oud vriend van mij, mijnheer?quot; riep Sam verwonderd uit.

quot;Gij zult hem zeker nog wel kennen, Sam 1quot; hervatte Pickwick, quot;of anders vergeet gij uwe bekenden spoediger dan ik dacht. Stil, stil! Spreek geen woord, Sam! Daar komt hij.quot;

Nauwelijks had hij uitgesproken, of Jingle stond voor hen. Hij zag er niet zoo jammerlijk uit als te voren, daar hij een halfsletcn rok aanhad, dien liij met behulp van Pickwick uit eene bank van leening had gelost. Hij droeg ook schoon linnengoed, cn had zijn haar laten snijden. Hij was echter nog zeer bleek, cn toen hij, op een stok leunende, langzaam kwam aankruipen, was het licht te zien, dat ziekte en gebrek hem veel hadden doen lijden, cn dat hij nog zeer zwak was. Hij nam zijn ho'd af, toen Pickwick hem groette, en scheen zeer onthutst en verlegen, toen hij Sam Wellcr zrg.

Dicht achter hem kwam .leremias Trotter, wien het, hoe groot de lijst zijner (indeugden ook wezen mocht, niet aan trouw en gehechtheid voor zijn makker ontbrak. Hij zag er nog morsig en haveloos uit; maar zijn gezicht was (och zoo ingevallen niet meer, als loen hij Pickwick eenige dagen geleden ontmoette. Toen hij voor onzen mcnschlievcnden ouden vriend zijn hoed afnam, prevelde hij eene verwarde dankbetuiging, waarbij hij verscheiden malen licrhaalde, dat hij van den hongerdood was gered.

quot;Goed, goed,quot; zeide Pickwick, hem ongeduldig in de rede vallende. quot;Gij kunt met Sam volgen. Ik moet u eens spreken, mijnheer Jingle! Kunt gij gaan, zonder hem vast te houden?quot;

quot;Ja wel, mijnheer!quot; antwoordde Jingle. quot;Dat gaat nog al. — Niet te gauw — beenen wat zwak — hoofd wat duizelig —■ aardbevingachtigc gewaarwording — zeer lastig.quot;

quot;Hier, geef mij uw arm !quot; zeide Pickwick.

quot;Neen, neen!quot; zeide Jingle. quot;Al te goed •— onmogelijk!quot;

quot;Kom, kom! gekheid!quot; hernam Pickwick. quot;Leun maar op mij, mijnheer! (leenc complimenten!quot;

Daar Pickwick zag, dat Jingle verlegen en onthutst was, maakte hij een einde aan zijne aarzeling, door den arm van den ongelukkigen komediant in den zijnen te nemen, cn, zonder er verder over te spreken, met hem voort te gaan.

Al dien tijd had het gezicht van Sam Wcller zulk eene overstelpende verbazing uitgedrukt, als de verbeelding zich slechts kan voorstellen. Nadat bij in de diepste stilte zijne oogen van Jcrcmias naar Jingle cn van Jingle naar ■leremias had laten dwalen, mompelde hij bij zich zeiven de woorden: quot;Wel wie duivel!quot; welke hij ten minste twintig malen herhaalde; toen scheen het praakvermogen hem weder te begeven, en staarde hij weder in stomme verbazing nu den een, dan den ander aan.

quot;Kom, Sam!quot; zeide Pickwick, omziende.

quot;Ik kom al, mijnbeer!quot; antwoordde Sam, terwijl hij werktuigelijk zijn meester volgde, en nog wendde hij zijne oogen niet van Jcrcmias af, die stilzwijgend naast hem bleef gaan.

Jeremias hield zijne oogen eene poos op den grond geslagen; cn Sam, die dc zijnen strak op het gezicht van Jeremias hield gevestigd , liep de mensehen, die hem tegenkwamen, tegen het lijf, struikelde over de kleine kin-

-ocr page 368-

Samuel Pickwick.

deren, en stiet zich aan trappen en deuren, zonder dat hij zulks scheen Ie bemerken, totdat Jeremias bedeesd opzag en zeide: quot;Hoe vaart gij, mijnheer Weller?quot;

quot;Hij is het!quot; riep Sam; en nu zijn vermoeden in overtuiging was ver- j anderd, sloeg hij met zijne hand op zijne dij, en gaf zijne aandoeningen lucht door een lang aanhoudend en schel gefluit.

quot;Het is wat met mij veranderd, mijnheer!quot; zeide Jeremias.

quot;Dat lijkt wel zoo,quot; riep Sam uit, terwijl hij met onbewimpelde verwondering de lompen beschouwde, waarmede zijn makker omhangen was. quot;Hi l is een slechte ruil geweest, mijnheer Trotter! gelijk de man zeide, toen hij voor eene goede halve kroon twee valsche shillings en zes pence kopergeld had gekregen.quot;

quot;l)at is wel waar,quot; antwoordde Jeremias, zijn hoofd schuddende. quot;Het i • nu geen bedrog, mijnheer Weller! Tranen,quot; vervolgde hij, met een blik, waarin voor het oogenblik eenigc scherts scheen te liggen, quot;tranen zijn niet de cenige blijken van droefheid of nood, en ook de beste niet.quot;

quot;Neen, zeker niet!quot; antwoordde Sam met nadruk.

quot;Zij kunnen geveinsd wezen, mijnheer Weller!quot; zeide Jeremias.

quot;Dat weet ik,quot; hervatte Sam. quot;Sommige menschen hebben ze altijd in voorraad, en kunnen de kraan openzetten, wanneer zij maar willen.quot;

quot;Ja,quot; hernam Jeremias; quot;maar deze andere dingen zijn niet zoo gemakkelijk na te maken, mijnheer Weller! men moet er veel voor lijden, om *••• te krijgen.quot; Dit zeggende, wees hij naar zijne ingevallen wangen, en haald.' zijne mouw op, om een arm te laten zien, die er uitzag alsof men hein tusschen de vingers zou kunnen breken, zoo dun en hoekig was het been, dat slechts met het enkele vel overtrokken scheen te wezen.

quot;Wat hebt gij met u zelven uitgevoerd?quot; zeide Sam ontzet.

quot;Niets,quot; antwoordde Jeremias.

quot;Niets?quot; herhaalde Sam.

quot;Ik heb sedert verscheidene weken volstrekt niets uitgevoerd,quot; zeide Jeremias, quot;en bijna even weinig gegeten en gedronken.quot;

Sam nam met een enkelen blik een overzicht van Trotter's vermageni gezicht en armzalige kleeding; toen vatte hij hem bij den arm, en begon hem met drift en geweld mede te trekken.

quot;Waar wilt gij naar toe. mijnheer Weller?quot; zeide Jeremias, vruchtelons worstelende om zich uit de krachtige vuist van zijn ouden vijand te bevrijden.

quot;Kom maar mee!quot; zeide Sam. Hij verwaardigde zich niet eene andei r verklaring te geven, totdat zij de tapperij bereikten; en toon vroeg hij eeiu1 kan porter, die hem oogenblikkclijk werd voorgezet.

quot;Daar!quot; zeide Sam: quot;drink dat uit, en keer dan de kan ten onderslc boven, om mij te laten zien, dat gij de medicijnen hebt ingenomen.quot;

quot;Maar mijn lieve mijnheer Weller!quot; begon Jeremias.

quot;Drink uit!quot; beval Sam op een slraffcn toon.

Op dit bevel zette Jeremias de kan aan zijn mond, en lichtte die langzamerhand omhoog. Slechts eens haalde hij tusschenbeide diep adem, maai zonder zijn neus uit de kan te halen, die hij eenige oogenblikken later oji armslengte van zich afhield, ten onderste boven. Er liep niets uit dan een weinig schuim, dat langzaam van den rand droppelde.

quot;Knap gedaan!quot; zeide Sam. quot;Hoe voelt gij u nu ?quot;

quot;Beter, mijnheer! Veel beter,quot; antwoordde Jeremias.

388

-ocr page 369-

Be dranlcioinkel.

quot;Dat moet ook wel,quot; zeide Sam, op den toon van een geleerde. quot;Het is evengoed, alsof men gas in een luchtbol laat. Ik kan met het bloots oog zien, dat gij dikker zijt geworden. Wat zegt gij van een van dezelfde grootte ?quot;

quot;Neen, dankje mijnheer!quot; antwoordde Jeremias. quot;Liever niet.quot;

quot;Wel! wat zegt gij dan van wat eten?quot; vroeg Sam.

quot;Dank zij uw braven meester,quot; zeide Jeremias, quot;wij hebben kwartier vóór drieën eene halve schapenbout met aardappelen gehad.quot;

quot;Wat! Heeft hij u eten bezorgd?quot; vroeg Sam met nadruk.

quot;Ja,quot; antwoordde Jeremias. quot;En hij heeft nog meer gedaan, mijnbeer Wel-ler! Toen mijn meesler ziek was, beeft hij eene kamer voor ons gehuurd — eerst woonden wij in een hondenhok — en toen is bij des nachts naar ons komen zien, opdat niemand er van weten zou. Mijnheer Weller!quot; vervolgde hij, terwijl thans echte tranen in zijne oogen stonden, quot;zulk een meester zou ik kunnen dienen, totdat ik dood voor zijne voeten neerviel.quot;

quot;Als je blieft, vriend!quot; viel Sam hierop in: quot;daar zwijgt gij maar van.quot;

Jeremias zag verbaasd op.

quot;Daar zwijgt gij maar van, zeg ik!quot; hernam Sam op een vasten toon. quot;Niemand dient hem dan ik alleen, begrijpt gij ? En nu wij daarop gekomen zijn,quot; vervolgde hij, terwijl hij het bier betaalde, quot;zal ik u nog eens een geheim zeggen. Ik heb nooit gehoord, verstaat ge wel, van engelen met spanbroeken en slopkousen, en ook nog nooit op eene schilderij of prent een engel gezien met een bril op, hoewel er die toch misschien wel kunnen wezen, al heb ik ze niet gezien; maar let op hetgeen ik zeg, Jeremias Trotter ! hij is toch door en door een engel, zoo goed als de beste; en Iaat ik maar eens iemand vinden, die het durft tegenspreken!quot; Nadat Sam deze ; uitdaging met eenige nadrukkelijke gebaren had bekrachtigd, begaf hij zich op weg, om het voorwerp zijner lofspraak te gaan opzoeken.

Zij vonden Pickwick op de kegelplaats zoo verdiept in een ernstig gesprek met Jingle, dat hij de groepen, die om hem heen stonden, met geen enkelen blik verwaardigde; en toch waren het bonte groepen, wel waardig dat men er, al ware het slechts uit nieuwsgierigheid, eens naar keek.

quot;Welnu!quot; zeide Pickwick, toen Sam en zijn makker naderden; quot;wachl • eens af, hoe het met uwe gezondheid gaat, en denk er intusschen eens over na. Maak de begrooting eens voor mij op, als gij er lust toe hebt; dan zal ik er nader met u over spreken. Ga nu naar uwe kamer. Gij zijt vermoeid en niet sterk genoeg, om lang op de been te blijven.quot;

Zonder den geringsten zweem van zijne vroegere levendigheid, — zelfs niet van die akelige, gedwongene vroolijkheid, welke bij had aangenomen toen Pickwick hem het eerst in zijne ellende aantrof, — maakte Alfred Jingle stilzwijgend eene diepe buiging, en nadat hij Jeremias een wenk had gegeven, om hem nog niet te volgen, ging hij langzaam heen.

quot;Een zonderling tooneel is dit hier; niet waar, Sam ?quot; zeide Pickwick, terwijl hij vergenoegd om zich heen zag.

quot;Dat is het zeker, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Er gebeuren.nog mirakelen,quot; vervolgde bij bij zich zeiven. quot;Ik heb bet al heel verkeerd, als er hij dien Jingle geene waterlanders voor den dag kwamen.quot;

De plaats, waarop zij zich bevonden', was juist ruim genoeg voor eene kaats- of kegelbaan, en werd gedeeltelijk door den naar den St. Paulskerk gekeerden gevel der gevangenis ingesloten. In alle mogelijke houdingen van

3iil»

-ocr page 370-

Samuel Pickwick.

lustelooze verveling zittende of rondslenterende, zag men hier een groot aantal gevangenen bijeen, waarvan de meesten in de gevangenis den dag afwachtten, waarop het hunne beurt zou zijn, om voor het Insolvent-Court te verschijnen, terwijl anderen reeds voordat gerechtshof waren geweest, en voorloopig weder naar de gevangenis waren gezonden, waar zij nu wachtten, totdat zij hunne zaak in een voordeeliger licht konden plaatsen. Eenige waren armoedig, anderen zwierig gekleed; velen zagen er morsig, eenige weinigen zindelijk uit; maar allen drentelden en zwierven op en neer, met even weinig doel of lust, als de beesten in eene menagerie.

Een aantal menschen lag uit de vensters, die op deze wandelplaats uitzagen : sommigen hielden een gesprek met hunne bekenden beneden; anderen gooiden met ballen, en trachtten de hun toegeworpenen op te vangen; nog anderen keken naar het kaatsen en kegelen. Morsige havelooze vrouwen liepen heen en weer naar de algemeene keuken in een hoek van de plaats; in een anderen hoek waren kinderen aan het spelen, vechten en schreeuwen; het klotsen der omvallende kegels en het roepen der spelers vermengden zich onophoudelijk met deze en honderd andere klanken; alles was vol gedruis en gewoel, behalve een klein schuurtje aan het einde van de plaats, waar, stil en koud, het lijk van den kanselarijgevangene lag, die den vori-gen nacht gestorven was, en op eene zoogenoemde lijkschouwing wachtte.

quot;Zoudt ge niet eens een fluilwinkel willen zien, mijnheer?quot; vroeg Jeremias.

quot;Wat meent gij?quot; vroeg Pickwick op zijne beurt. quot;Zijn daar misschien vogeltjes te koop ?quot;

quot;Wel neen, mijnheer!quot; antwoordde Jeremias. quot;Een fluitwinkcl is,'waar sterken drank te koop is.quot; Daarop verhaalde hij, dat, dewijl het iedereen op zware straf verboden was om sterken drank in de gevangenis te brengen, cn deze waar door de daarin opgeslotene heeren en dames op hoogen prijs werd gesteld, de oppassers het eene voordeelige speculatie vonden, oogluikend toe te laten, dal twee of drie gevangenen jenever verkochten, en de winst met hen deelden. quot;Deze maatregel is langzamerhand in alle schuldgevange-nissen ingevoerd, mijnheer!quot; zeidc Jeremias.

quot;En dan komt er dit nog bij, mijnheer!quot; zcide Sam, quot;dat de oppassers goed bij de hand zijn, om iedereen te pakken, die de zonde begaat, behalve hen, van wie zij geld trekken, en als dat dan in de courant komt, worden zij voor hunne waakzaamheid geprezen. Zoo snijdt het mes aan twee kanten.quot;

quot;Juist zoo, mijnheer Weller!quot; zcide Jeremias.

quot;Maar worden die kamers nooit doorzocht, om te zien of er ook sterken drank verborgen is ?quot; vroeg Pickwick.

quot;Jawel, mijnheer!quot; antwoordde Sam; quot;maar de oppassers weten het van te voren, en waarschuwen de fluiters; als gij dan komt zoeken, kunt gij er naar fluiten.quot;

Jeremias klopte nu aan eene lage deur, welke door een man werd geopend, die, zoodra zij waren binnengetreden, den grendel weder opschoof. Hij sprak geen woord, maar zag zijne bezoekers aan met een veelbeteekenenden grijn-zenden lach, die door Jeremias en Sam op dezelfde wijze werd beantwoord. Daarop haalde de man eene groote platte kruik mei jenever van onder zijn bed, en schonk drie glazen in, flie door Jeremias en Sam werden geledigd.

quot;Meer ?quot; vroeg de fluiter.

quot;Neen,quot; antwoordde Jeremias.

Toen Pickwick betaald had, werd de deur w ederom geopend, en het drie-

ÖÖO

-ocr page 371-

De vrienden en vriendinnen van jvfvrovio RardeU. 3C1

(al stapte naar buiten, terwijl de fluiter Roker, die op dat oogenblik voorbijkwam, met een vriendelijken hoofdknik groette.

Van deze plek wandelde Pickwick al de gangen door, al de trappen op en af, en toen wederom de plaats over. Het grootste gedeelte van de bevolking der gevangenis scheen tot dezelfde klasse te behooren als Mivins, Smangle, de dronken dominé, de slachter en de paardenkooper. Overal heerschte dezelfde morsigheid, hetzelfde gewoel en gedruis. Overal scheen men benauwd en gejaagd; en de menscher; verdrongen elkander en dwaalden af en aan, als schimmen in een onrusligen droom.

quot;Ik heb genoeg gezien,quot; zeide Pickwick, toen hij zich in zijne kamer op een stoel wierp. Mijn hoofd doet mij zeer van al dat gewemel, cn mijn hart ook. Voortaan zal ik een gevangene in mijne kamer zijn.quot;

En hij bleef standvastig bij zijn besluit. Drie maanden lang hield hij zich den geheclcn dag opgesloten, en kwam slechts des avonds laat, wanneer de meeste zijner medegevangenen naar bed waren, of in hunne kamers speelden en dronken, voor eene korte poos in de opene lucht. Zijne gezondheid begon onder deze levenswijze merkbaar te lijden; maar noch door het smeeken van Perker en zijne vrienden, noch door de dikwijls herhaalde waarschuwingen en aanmaningen van Sam Weller, liet hij zich overhalen om van zijn onwankelbaar besluit af te gaan.

XLIV.

WAARIN DE HEEREN DODSON EN K05G, DOOR EEN FIJNEN EN AARDIGEN TRÉK, TE GELIJK HUNNE KIESCHHEID EN GEESTIGHEID AAN DEN DAG LEGGEN.

Het was in de laatste weck der maand Juli, toen eene huurcabriolet op een fikschen draf Goswell-street kwam binnenrijden. Behalve de voerman waren er drie personen in dit rijtuig gezeten: twee magere dames, die er beide zeer vinnig uitzagen, en een zwaarlijvig heer, die droomerig en stilzwijgend van aard scheen te zijn, en telkens, wanneer hij het waagde iets 1 te zeggen, door eene der voormelde vinnige dames werd afgesnauwd. Bij het inrijden der straal kreeg het drietal verschil over het huis, waarvoor het rijtuig moest stilhouden. Allen kwamen daarin overeen, dat zulks voor de deur van jufvrouw Bardell moest plaats hebben ; maar de zwaarlijvige heer beweerde, dat dit eene groene deur had, terwijl de vinnige dames staande hielden, dat het eene gele deur moest hebben.

quot;Houd hier stil voor die groene deur, koetsier!quot; zeide de zwaarlijvige heer.

quot;O, gij dwarsdrijver!quot; riep een van de dames uit. quot;Rijd voort, koetsier! lot voor die gele deur.quot;

quot;Waar moet het wezen?quot; vroeg de voerman, die zijn paard reeds bad opgehouden. quot;Hel is voor mij hetzelfde, als ik het maar weet.quot;

quot;Voor die gele deur,quot; herhaalde de dame.

Maar nadat de cabriolet op een vollen draf tol voor het huis met de gele deur had gereden, en de eene dame zegevierend had aangemerkt, dat zij meer leven maakten dan iemand die met zijn eigen rijtuig kwam, cn de voerman afgeklommen was, om de dames er uil te helpen, zag men het ronde hoofd van den jongen heer Bardell voor den dag komen uit hel bovenvenster van een huis met eene bruine deur, een weinig verder.

-ocr page 372-

Samuel Pickwiclc.

quot;Duivelsche plaaggeest!quot; beet eene der vinnige dames den zwaarlijvigcn heer toe.

quot;Maar, sdiatje ! het is mijne schuld niet,quot; zeide dc heer.

quot;Spreek mij niet tegen, kerel!quot; hernam de dame. quot;Die bruine deur, voerman ! O, als ooit eene vrouw geplaagd is geweest met een smeerlap van een vent, die voor zijn pleizier overal haar fatsoen wegsmijt, dan ben ik het.quot;

quot;Gij moest u schamen. Raddie!quot; zeide dc andere dame, die niemand anders was dan jufvrouw Cluppins.

quot;Wat heb ik dan gedaan?quot; vroeg Raddie.

quot;Spreek mij niet legen, ezel!quot; snauwde zijne vrouw. quot;Ik mocht anders mijne sekle vergelen en u een klap geven.quot;

Onder dit gesprek had de voerman het paard bij den loom geval, en leidde het op de allerschandelijkste manier stapvoets naar de deur, die de jonge heer Bardell reeds had geopend. Zoo sluipend en kruipend moesten zij hel huis barer vriendin naderen, in plaals dat zij op een dollen draf kwamen aansnorren, de voerman van zijn bok sprong en daverend aanklopte, het portier met een zwaai opende, en de dames even beleefd als een eigen koel-sier uit het rijtuig hielp. De slaalsie was geheel mislukt; zoo te rijden -was nog gemeener dan Ie voet te gaan.

quot;Wel, Tommy!quot; zeide jufvrouw Cluppins, quot;hoe vaart uwe lieve moeder?quot;

quot;Heel wel,quot; antwoordde de jonge heer. quot;Zij zit in dc voorkamer. Zij is al klaar, en ik ben ook klaar ; ei!quot;

quot;Gaat er nog iemand anders mede, Tommy?quot; vroeg jufvrouw Cluppins.

quot;Jufvrouw Sanders en jufvrouw Rogers gaan allebei mede,quot; was het antwoord; quot;en ik ga ook mede, ei!quot;

quot;Die akelige jongen!quot; zeide jufvrouw Cluppins. quot;Hij denkt altijd alleen om zich zeiven; jufvrouw Rogers!quot; vervolgde zij. quot;Is dat de jufvrouw, die de kamers heeft gehuurd?quot;

De jonge heer Bardell slak zijne handen in zijne zakken, en knikte juisl vijflien malen, om te beduiden, dat het die jufvrouw en niemand anders was.

quot;Lieve hemel!quot; riep jufvrouw Cluppins uit: quot;dat is een heel gezelschap!quot;

quot;Als gij eens wist, wat er in de kast slaat, zoudt gij wel wat anders zeggen,quot; zeide de jonge heer.

quot;Wat slaat er dan in, lieve jongen?quot; zeide jufvrouw Cluppins fleemend. quot;Zeg het mij maar stilletjes. Tommy!quot;

quot;Neen, dat zeg ik je niet,quot; antwoordde de jonge heer, terwijl hij zich omkeerde, en zijn geliefkoosd vermaak, om over het hek van de sloep te voltigeeren, bij de hand nam.

quot;Welk een brutale, kwade jongen !quot; prevelde jufvrouw Cluppins bij zich zelve. — quot;Kom, Tommy! zeg bet tanle Cluppy maar eens!quot;

quot;Moeder zeide, dat ik niet inocht,quot; antwoordde dc jonge heer; quot;maar ik krijg er óók van.quot; Bemoedigd en vervroolijkt door dit vooruitzicht, zelle hij zijne lichaamsoefening met nieuwen lust voort.

Terwijl dit verhoor plaals had , waren Raddie en zijne wederhelft mei den voerman in geschil gekomen over de vracht. De voerman hield echter zijne streng zoo goed vast, dat jufvrouw Raddie genoodzaakt was hem zijn zin te geven, waarna zij met wankelende schreden de sloep opkwam.

quot;IJeeie, Marianne! wat is er gebeurd?quot; zeide jufvrouw Cluppins.

quot;Ik ben er zoo van ontsteld, Betsy!quot; antwoordde Jufvrouw Raddle, quot;en Raddie blijft er bij slaan als een kwade jongen, hij bemoeit zich met niets.quot;

362

-ocr page 373-

Onmannelijk gedrag van den heer Raddle.

Deze klacht was niet zeer billijk; want toen Raddie zich in den twist had willen mengen, had zijne goede vrouw hem op zijde gestooten en toegesnauwd, dal hij zijn mond moest houden. Hij had echter gecne gelegenheid om zicli te verdedigen; want jufvrouw Raddlc vertoonde blijkbare voorteekenen eener flauwte, hetgeen terstond in de voorkamer werd bespeurd, en jufvrouw Bar-dell met de jufvrouwen Sanders en Rogers, benevens het dienstmeisje der laatste, naar buiten deed snellen, om haar in huis te halen. Dit deed zij onder een algemeen beklag en gejammer, alsof hare vriendin een vrceselijk ongeluk overkomen was. In de voorkamer werd jufvrouw Raddie op de sofa nedergezet, en jufvrouw Rogers liep terstond naar boven naar hare kamers, om een reuklleschje met sal volatile te halen, hetwelk zij vervolgens uit zuivere goedhartigheid en medelijden de lijderes zoo dicht onder den neus hield, dat deze met den uitersten spoed verklaarde, dat zij weder geheel beter was.

quot;Ach, lieve vriendin! wat moet gij geschrikt hebben !quot; zeide jufvrouw Rogers. Dit was het teeken voor al de dames om een nieuw beklag aan te heffen ; zelfs het dienslmeisje van jufvrouw Rogers, dat dertien jaar oud en drie voet hoog was, slemde mede in den jammerkreet.

quot;Maar wat is er toch gebeurd ?quot; vroeg jufvrouw Bardell.

quot;Ik werd op eens zoo overrompeld,quot; antwoordde jufvrouw Raddie op een verwijtenden toon. De dames zagen Raddie met verontwaardiging aan.

quot;Het geval was eigenlijk zoo,quot; zeide die ongelukkige heer, terwijl hij een weinig naderbij trad. quot;Toen wij betalen wilden, kregen wij verschil met den

voerman van de cabrio.....quot; Een luide gil, dien zijne vrouw gaf, zoodra zij

dit woord hoorde, stopte liem den mond.

quot;Gij moest het maar aan ons overlaten om haar te bedaren. Raddie!quot; zeide jufvrouw Cluppins. quot;Zoolang gij hier blijft, zal zij niet beter worden.quot;

AI de dames waren van hetzelfde gevoelen; en derhalve werd Raddie de deur uitgeduwd, met aanmaning om op de plaats een luchtje te gaan scheppen. Hij had daar omtrent een kwartier op en neer gewandeld, toen jufvrouw Bardell hem met een zeer benauwd gezicht kwam zeggen, dat hij nu wel kon binnenkomen, maar dat hij toch vooral voorzichtig moest zijn met zijne vrouw. Zij wist wel, dat hij het zoo kwaad niet meende; maar Marianne was lang niet van de sterkste, en als hij niet voorzichtig was, kon hij haar wel eens verliezen, als hij het in het geheel niet verwachtte, en dal zou naderhand eene ijselijke gedamp;chtc voor hem wezen, enz. enz. enz. Raddie hoorde dit alles met het grootste geduld aan, en toen hij de voorkamer weder binnentrad, was hij zoo zacht als een lam.

quot;Wel, Raddie!quot; zeide jufvrouw Bardell, nadat de dames eene poos over onverschillige zaken hadden gepraat: quot;gij moogt er wel trotsch op zijn, dal gij en Tommy de eenige heeren zijn, om zoovele dames heel naar de Spanjaard te Hampstead te brengen. — Mag hij niet, jufvrouw Rogers?quot;

quot;Wel zeker,quot; antwoordde deze met een deftig glimlachje; want daar zij de kamers had gehuurd, en de eenige dame van het gezelschap was, die eene meid hield, werd zij als de aanzienlijkste van allen beschouwd, cn bewaarde ook haar fatsoen.

quot;Wel zeker!quot; herhaalden de twee andere dames.

'ik ben er ook trotsch op, jufvrouw!quot; zeide Raddie, die weder een weinig scheen op tc luiken. quot;Om de waarheid Ie zeggen, toen wij in de cabr....quot;

Bij de herhaling van dit woord, hetwelk zoovele pijnlijke herinneringen

3ü3

-ocr page 374-

•quot;gt;lt;){ Samuel Pickwick.

opwekte, hield jufvrouw Raddle haar zakdoek voor hare oogen, en gaf een half gesmoorden gil. Jufvrouw Bardell wierp daarop Raddie een toornigen blik toe, om hem te beduiden dat hij best zou doen te zwijgen, en gaf vervolgens de meid van jufvrouw Rogers een wenk. Dit was het teeken om de geheime schatten van de kast ten toon te spreiden, die uit een schoteltje met sinaasappelen, een ander met beschuitjes en eene flesch allerslechtste portwijn bestonden, hetwelk alles ter eere van jufvrouw Rogers was aangeschaft, en door allen met het grootste genoegen werd gebruikt. Jufvrouw Clup-pins werd geweldig in het nauw gejaagd door eene poging van Tommy, om te vertellen hoe zij hem over de kast, waaruit al die heerlijkheid te voorschijn was gekomen, had willen uitvragen; maar gelukkig stuitte hij zich zei ven door zich aan eene teug wijn te verslikken, en zoo dreef dat gevaar over.

Daarop wandelde het gezelschap naar de plaats, waar de diligence van Hampstead afrijdt, en na verloop van een paar uren trad men den theetuin de Spanjaard binnen, waar het eerste bedrijf van den ongelukkigen Raddie bijna de oorzaak was, dat zijne arme vrouw het weder op de zenuwen kreeg. Zijn vergrijp bestond daarin, dat hij voor zeven personen thee bestelde, terwijl (gelijk al de dames aanmerkten) voor zes personen voldoende zou zijn geweest, daar Tommy immers zeer goed uit zijn moeders, kopje had kunnen drinken, als de knecht er niet op lette, en de thee toch even goed zou zijn geweest. Er was echter nu niels meer aan te doen; en het theeblad kwam, met zeven kopjes en schotelljes, en brood en boter in evenredigheid. Het theedrinken bracht de dames echter in eene betere luim, en weldra waren zij druk aan het praten.

quot;Wal is het landleven toch genoegelijk!quot; zuchtte jufvrouw Rogers. quot;Ik wou dat ik er altijd wonen kon.quot;

quot;O, dat zou u niet bevallen, jufvrouw!quot; zeide jufvrouw Bardell met eenigc overhaasting; want, uit hoofde van hare kamers, achtte zij het niet raadzaam zulke denkbeelden aan te moedigen.

quot;Ik zou denken, dat gij veel te veel aan de gezelligheid gewoon zijt, om met bet stille landleven tevreden te kunnen zijn, jufvrouw !quot; zeide jufvrouw Cluppins.

quot;Voor menscben, die niemand in de wereld hebben, of die om het een of ander ongeluk treuren, is het land zeer goed, merkte Raddie aan, die weder oen weinig meer opgeruimd begon rond te zien. quot;Een gewond hart, zegt men, vindt rust op het land.quot;

Al had de ongelukkige er zich een half uur op bedacht, om het eens zeer erg te maken, had hij niets voor den dag kunnen brengen, dat erger was. Jufvrouw Bardell, die door dit gezegde aan hare teleurgestelde huwelijksuitzichten werd herinnerd, barstte in tranen uit, en terstond daarop begon haar teerhartig zoontje met een harden strot te accompagneercn.

quot;Zou iemand kunnen gelooven, jufvrouw Iquot; riep jufvrouw Raddie uit, quot;dat een man zoo brutaal kon wezen , om eene ongelukkige vrouw zoo in haar zeer te tasten, als hij doet ?quot;

quot;Maar, bestelquot; zeide Raddie onthutst, quot;ik dacht niet.....quot;

quot;Gij dacht niet?quot; herhaalde zijne vrouw met de diepste verachting. quot;Ga uit mijne oogen, kerel!quot;

quot;Maak u toch niet driftig, Marianne!quot; viel jufvrouw Cljippins hierop in. quot;Denk om uwe gezondheid! — Ga toch wat opzij. Raddie! gij hindert haar maar.quot;

-ocr page 375-

Bijzondere boodschap voor jufvrouw Bardell. 365

quot;Het zou best zijn, dat gij ons alleen liet theedrinken, mijnheer!quot; zeide jufvrouw Rogers, terwijl zij weder met haar reukfleschje voor den dag kwam.

Jufvrouw Sanders, die, volgens hare gewoonte, druk met de boterhammen bezig was, zeide hetzelfde; en de ongelukkige Raddie droop stil af.

Het sprak van zelf, dat de jonge heer Bardell nu door zijne moeder aan haar hart moest worden gedrukt; doch daar hij voor zulk eene aardigheid al wat te groot was, raakte hij met zijne laarzen op het theeblad, en sehopte eenige kopjes omver. Gelukkig werd jufvrouw Bardell spoedig weder beier; en toen zij haar zoontje eenige malen had gekust, zette zij hem weder neer, zeide, dat zij niet wist hoe zij zoo dwaas kou wezen, en schonk nog een kopje thee in.

Het was op dit oogenblik, dat men een rijtuig hoorde aankomen; en toen de dames opkeken, zagen zij eene huurkoets, die voor den ingang van den tuin stil hield.

quot;Nog meer gezelschap,quot; zeide jufvrouw Sanders.

quot;Het is een heer,quot; zeide jufvrouw Raddie.

quot;Heden, het is mijnheer Jackson, de klerk van Dodson en Fogg!quot; riep jufvrouw Bardell uit. quot;Lieve hemel! zou mijnheer Pickwick betaald hebben?quot;

quot;Of w illen trouwen ?quot; zeide jufvrouw Cluppins.

quot;Heere, wat talmt hij!quot; zeide jufvrouw Rogers. quot;Waarom haast hij zich niet wat?quot;

Nauwelijks had zij dit gezegd, of Jackson, die een oogenblik had staan praten met een man, vrij armoedig in de kleeren en met een dikken stok in de hand, die insgelijks uit hel rijtuig was gekomen, keerde zich om en naderde het gezelschap.

quot;Hebt gij wat nieuws! Is er iets voorgevallen, mijnheer Jackson ?quot; vroeg j jufvrouw Bardell met de grootste nieuwsgierigheid.

quot;Niets, dat ik weet, jufvrouw!quot; antwoordde Jackson. quot;Hoe varen de da-i mes? Ik moet u om verschooning vragen, dat ik u hier kom storen; maar

proccszaken, dames! proceszaken.....quot; Hij besloot meteen glimlachen eene

zeer zwierige buiging. Jufvrouw Raddie fluisterde jufvrouw Rogers toe, dat hij een zeer elegant jong heer was.

: quot;Ik ben in Goswell-street geweest,quot; hervatte Jackson ; quot;en toen ik van de meid hoorde, dat gij hier waart, heb ik eene koets genomen om u op te zoeken. Mijne patroons zeiden, dat ik u noodzakelijk terstond moest medebrengen, jufvrouw Bardell!quot;

quot;Heere!quot; was de uitroep van jufvrouw Bardell bij deze onverwachte boodschap.

quot;Ja,quot; zeide Jackson, en beet op zijne lip. quot;Het moet om iets van zeer veel belang wezen, dal geen oogenblik uitstel kan lijden; ten minste zoo zeiden Dodson en Fogg allebei. Ik heb de koets laten wachten, om er u in mede te nemen.quot;

quot;Hoe zonderling !quot; riep jufvrouw Bardell uit.

quot;Hare vriendinnen zeiden allen te gelijk, dat het toch iets van zeer veel belang moest wezen, dewijl Dodson en Fogg anders niet zoo haastig iemand zouden zenden; en verder begrepen zij, dat het, daar de zaak zoo veel spoed vereischte, best zou zijn terstond mede te rijden.

Jufvrouw Bardell gevoelde hare ijdclheid niet weinig gestreeld, dat hare solliciteurs haar met zulk eene geweldige haast moesten spreken, en begreep, dat dit voorval haar aanzien in de oogen van jufvrouw Rogers niet weinig moest verhoogen. Eerst glimlachte zij; daarop veinsde zij over deze stoornis

-ocr page 376-

Samuel Pickwick.

zeer onvergenoegd te wezen ; cn eindelijk zeide zij, dat zij dan maar zou Miedegaan.

quot;Maar wilt gij niet eerst iets gebruiken, mijnheer Jackson tquot; zeide jufvrouw Bardell vriendelijk.

quot;Wij hebben zoo weinig tijd,quot; antwoordde Jackson, quot;en daar staat een vriend op mij te wachten,quot; vervolgde hij, met een blik naar den man met zijn dikken stok.

quot;O ! vraag uw vriend om hier bij ons te komen !quot; zeide jufvrouw Bardell.

quot;Dankje, liever niet,quot; antwoordde Jackson met eenige verlegenheid. quot;Hij is niet gewoon aan het gezelschap van dames, cn dat maakt hem wat bedeesd. Het zou best zijn dat wij maar terstond wegreden.

| Daarbij werd er nog afgesproken, dat Tommy, benevens de jufvrouwen Sanders en Ciuppiris, met jufvrouw Bardell zouden mederijden, terwijl Baddlc | jufvrouw Hogers naar huis zou brengen; en toen stapte men terstond in ! het rijtuig.

quot;Isatik!quot; zeide Jackson tegen den man met den dikken stok, die op den bok zijne sigaar zat te rooken, toen jufvrouw Bardell in de koets wilde stappen.

quot;Wat is er?quot;

quot;Dit is jufvrouw Bardell.quot;

quot;O! dat heb ik al zoolang geweten,quot; zeide de man.

i Jufvrouw Bardell nam daarop plaats, en Jackson zette zich naast haar. •jufvrouw Bardell kon niet nalaten te peinzen «ver hetgeen de vriend van •lackson gezegd had. quot;Wat weten die rechtsgeleerden en hunne klerken toch alles! Ik geloof, dat zij alle menschen kennen.quot;

quot;Het is een leelijk geval met die kosten van mijne patroons, niet waar?quot; i zeide Jackson, toen de jufvrouwen Sanders en Cluppins in slaap warep ge-i vallen. quot;Uwe kostenrekening meen ik.quot;

quot;Het spijt mij wel, dat zij hun geld niet kunnen krijgen.quot; antwoordde jufvrouw Bardell. quot;Maar als zij die dingen op speculatie ondernemen, kan liet niet anders, of zij moeten nu en dan een verlies lijden.quot;

quot;Ik heb gehoord, dat gij hun na het proces een cognovit 1) voor het bedrag der kosten hebt gegevenhernam Jackson.

quot;Ja — dat was maar ceno formaliteit,quot; antwoordde jufvrouw Bardell.

quot;Natuurlijk,quot; zeide Jackson droogjes. quot;Niets anders dan eene formaliteit.quot;

Zij reden verder. Jufvrouw Bardell viel in slaap, en ontwaakte niet voordat de koets stilstond.

quot;Zijn wij daar al bij Freemans-Court?quot; vroeg zij.

quot;Wij rijden niet zoo ver,quot; antwoordde Jackson. quot;Wees zoo goed om hier maar uit te stappen.

Jufvrouw Bardell, nog niet geheel wakker, voldeed aan dit verzoek. Het huis, waarvoor zij stond, zag er zonderling uit. Een hooge blinde muur, met «■ene deur in het midden, en in het portaal eene gaslantaren.

quot;Komt, dames!quot; riep de man met den dikken slok, terwijl hij jufvrouw Sanders wakker schudde. quot;Wij zijn er.quot;

Jufvrouw Sanders wekte hare vriendin, en stapte uit het rijtuig. Jufvrouw Bardell was op Jackson's arm leunende en met Tommy aan de hand, het j portaal reeds ingetreden. Zij volgden.

1) Een geschrift, waarbij men het rechtmatige ccner schuldvordering enz. erkent. Vert.

-ocr page 377-

Jufvrouw Bardell geplakt.

Het vertrek, dat zij binnentraden, had een nog ongewoner voorkomen dan liet portaal. Er stonden zooveel mannen, en die keken liaar allen zoo bru-laal aan.

quot;Waar zijn wij hier?quot; vroeg jufvrouw Bardell, stilstaande.

quot;Het is maar een kantoor, jufvrouw!quot; antwoordde Jackson, terwijl hij haar haastig door eene deur leidde, en omkeek, om te zien of de andere vrouwen volgden. quot;Pas op, Isaak!quot;

quot;Wees maar gerust,quot; antwoordde de man met den dikken stok. De deur viel achter hen dicht, en zij gingen eenige trappen af.

quot;Daar zijn wij er eindelijk, zonder slag of stoot, jufvrouw Bardell!quot; zeide Jackson, terwijl hij zegepralend om zich heen zag.

quot;Wat meent gij?quot; vroeg jufvrouw Bardell met een ernstig kloppend hart.

quot;Ik zal het u zeggen,quot; antwoordde Jackson, haar een weinig op zijde trekkende. quot;Gij moet maar niet schrikken, jufvrouw Bardell! De heeren Dodson en Fogg zijn de kicschheid en menschlievcndhcid zclvcn. Als lieden van zaken konden zij niet nalaten u voor die kosten te laten cxecuteercn; .naar zij wilden toch uw fatsoen cn gevoel zooveel mogelijk ontzien. Wat moet gij blijde wezen, dat zij de zaak zoo fijn overlegd hebben! Gij zijt in de Fleet, jufvrouw! Ik wensch u goeden nacht!quot;

Terw ijl Jackson zich met zijn makker zoo spoedig mogelijk verwijderde, Irad een ander man toe, die een grooten sleutel in zijne hand had, cn bracht de verschrikte vrouwen naar een anderen steenen trap, die naar eene deur leidde. Jufvrouw Bardell gaf een ijselijkcn gil. Tommy schreeuwde luidkeels, jufvrouw Cluppin? kromp in elkander, en jufvrouw Sanders liep weg; want daar, vlak voor hen, stond de belecdigde Pickwick, die zijn avondluchtje ging scheppen, en naast hem Sam Weller, die, toen hij jufvrouw Bardell zag, met spottende eerbiedigheid zijn hoed afnam, terwijl Pickwick haar met verontwaardiging den rug toekeerde.

quot;Plaag die vrouw niet!quot; riep de oppasser Sani loc. quot;Zij is daar pas ingekomen.quot;

quot;Gevangen?quot; vroeg Sam, terwijl hij zijn hoed weder opzette, quot;Wie heeft haar laten plakken, en waarvoor? zeg kameraad!quot;

quot;Dodson en Fogg,quot; antwoordde de oppasser; quot;eene executie op een cog-' no vit voor proceskosten.

quot;Hier! Jcremias, Jeremias!quot; riep Sam, den gang instuivende. quot;Loop gauw-naar mijnbeer Perker. Zeg, dat ik hem laat roepen. Ik geloof, dat dit wat goeds zal geven. Dat is een pretje. Hei! Waar is mijn heerschap gebleven?quot;

367

Maar niemand gaf antwoord op deze vraag; want Jcremias was, zoodra hij zijne boodschap had gehoord, in allerijl beengevlogcn, en jufvrouw Bardell was in goeden ernst in zwijm gevallen.

XLV.

HOOFDZAKELIJK TOEGEWIJD AAN PROCESZAKEN, DIE TEN VOOROEELE VAN DODSON KN FOGG AFLOOI'EN. -— WINKLE KOMT ONDER BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN ZIJN VRIEND BEZOEKEN ; EN HET BLIJKT, DAT PICKWICK'S MENSCH-LIEVENDHEID STERKER IS DAN ZIJNE HARDNEKKIGHEID.

Zoo hard hij loopen kon, rende Jeremias Trotter H o 1 b o r n langs — nu op het midden van de straat, dan over het voetpad, somtijds, wanneer de

-ocr page 378-

Samuel Pickwick.

volte of rijluigen hem belemmerden, in de goot — en stond niet stil, voordat hij de poort van Gray's-Inn bereikte. Doch, hoezeer hij zich ook gehaast had, was de poort reeds een goed half uur gesloten; en toen hij Per-ker's schoonmaakster had opgezocht, die in eene achterstraat, niet ver van Gray's-Inn, bij eene getrouwde dochter in huis woonde, was het nog slechts een kwartier vóór den lijd, waarop de gevangenis voor den nacht gesloten zou worden. Toen moest Lowlen nog w orden opgespoord; en nauwelijks had Jeremias dezen in de Ekster gevonden en hem de boodschap van Sam overgebracht, of de klok sloeg tien uur.

quot;Daar!quot; zeide Lowten; quot;nu is het te laat. Gij kunt van avond niet meer binnenkomen, vriend! Gij zult van nacht op straat mogen blijven.quot;

quot;Ik kan overal slapen,quot; zeide Jeremias. quot;Maar zou het toch niet best wezen , dal wij van avond nog naar mijnheer Perker gingen, om morgen zoo vroeg mogelijk klaar te zijn ?quot;

quot;Als het iemand anders betrof,quot; hernam Lowten, nadat hij zich eene poos had bedacht, quot;zou het Perker niet te best bevallen, dat ik bij hem aan huis kwam; maar nu het om mijnheer Pickwick te doen is, kan ik, dunkt mij, voor rekening van het kantoor wel eene cabriolet nemen.quot;

Zoodia Lowten dit besluit had genomen, zette hij zijn hoed op, en nadat hij het verzamelde gezelschap had verzocht om gedurende zijne afwezigheid een vice-president te benoemen, ging hij naar het naastbijgelegene wagenveer, riep eene cabriolet, en belastte den voerman om naar Montague-Place, Russel-Square, te rijden.

Perker had juist een gezelschap ten eten, gelijk bleek uit het licht in de voorkamer, den klank eener piano, en de sterke etenslueht in het portaal en den gang. Hij aarzelde echter niet om het gezelschap te verlaten, toen men hem kwam zeggen, dat zijn klerk hem verlangde te spreken, en begaf zich naar de eetzaal, waar hij Low ten en Trotter vond staan, ten halve zichtbaar bij het flauwe licht eener dunne kaars, welke zijn huisknecht, die een halve livrei droeg en den klerk geen beter licht waardig keurde, op de tafel had gezet.

quot;Wat is er gebeurd. Low ten ?quot; vroeg Perker. quot;Is er een brief van belang gekomen ?quot;

quot;Neen, mijnheer!quot; antwoordde Lowten; quot;maar hier is iemand mei eene boodschap van mijnheer Pickwick.quot;

quot;Van Pickwick!quot; riep Perker uit, terwijl hij zich driftig tot Jeremias keerde. quot;Wat is er?quot;

quot;Dodson en Fogg hebben jufvrouw Bardell voor hare proceskosten laten gijzelen, mijnheer!quot; antwoordde Jeremias.

quot;Is hel mogelijk!quot; riep Perker vol verbazing uit.

quot;Zooals ik u zeg,quot; hernam Jeremias. quot;Het schijnt, dat zij haar, zoodra hel proces was uitgewezen, een cognovit hebben laten teekenen.quot;

quot;Wel drommels!quot; riep Perker uit, terwijl hij met zijne linkervuist in zijne rechterhand sloeg. quot;Die Dodson en Fogg zijn de doorslepensle gullen, daar ik ooil mede te doen heb gehad.quot;

quot;Zij zijn de slimste procureurs, die ik ooil gekend heb, mijnheer!quot; merkte Lowten aan.

quot;Slim?quot; zeide Perker. quot;Dat geloof ik. Zij zijn nooit te vangen.quot;

quot;Dal is waar, mijnheer! nooit!quot; zeide Lowlen; en daarop stonden meester en knecht eene poos vol verrukking le peinzen, alsof zij nadachten over

368

-ocr page 379-

De particuliere woning van den heer Perker.

ccne der schoonste cn heerlijkste uitvindingen, waartoe liet mensehelijk verstand zich ooit verheven heeft. Toen zij een weinig van hunne verrukking bekomen waren, volvoerde Jeremias het overige van zijn last. Perker knikte nadenkend met zijn hool'd, en haalde zijn horloge uit.

quot;Ik zal precies ten tien ure daar zijn,quot; zeidc hij. quot;Sam heeft gelijk; zeg hem dat. Wilt gij een glas wijn, Lowten?quot;

quot;Ik dank u, mijnheer!quot;'

quot;Gij meent j a, geloof ik,quot; zeide Perker, terwijl hij zich omkeerde cn van de zijtafel eenc flesch en een paar glazen kreeg.

Daar Lowten inderdaad j a gemeend had, sprak hij niet verder tegen, maar vroeg Jeremias, zeer hoorbaar fluisterend, of hij niet vond, dat het portret van mijnheer Perker, hetwelk tegenover den schoorsteen hing, bijzonder gelijkend was, waarop Jeremias natuurlijk volmondig quot;jaquot; zeide. Vervolgens dronk Lowten op dc gezondheid van mevrouw Perker en de kinderen, en Jeremias op de gezondheid van Perker zeiven. De knecht scheen het beneden zich te achten, lieden, die om kantoorzaken gekomen waren, uitte laten, cn zij lieten derhalve zich zeiven uit. De procureur begaf zich weder naar zijne voorkamer, de klerk naar de herberg, en Jeremias naar Covent-Garden-Market, om den nacht onder ecne groentenmand door te brengen.

Den volgenden morgen, juist op het bepaalde uur, klopte de kleine, goedhartige procureur aan Pickwick's deur, die met bijzondere vlugheid door Sam geopend werd.

quot;Mijnheer Perker, mijnheer!quot; zeide Sam tot zijn meester, die in cene peinzende houding bij het venster zal. quot;Ik ben blij, dat gij zoo terloops eens aankomt, mijnheer! Ik geloof haast, dat mijn heerschap een woordje of anderhalf met u te spreken heeft.quot;

Perker antwoordde Sam met een blik, waarmede hij te kennen gaf, dal hij wel begreep, niet te moeten zeggen, dat men hem had laten halen; daarop gaf hij Sara een wenk om naderbij te komen, en fluisterde hem iets in het oor.

quot;Zoudt gij dat denken, mijnheer ?quot; zeide Sara, verbaasd terugdeinzende.

Perker knikte en glimlachte.

Sam zag eerst den kleinen rechtsgeleerde in hef gezicht, keek toen naar zijn meester, toen naar den zolder, en toen weder naar Perker; vervolgens glimlachte hij, begon hardop te lachen, greep zijn hoed, die op den vloer lag, cn liep, zonder een woord te spreken, de deur uil.

quot;Wat beteckcnt dat, mijnheer?quot; vroeg Pickwick, terwijl hij Perker met verbazing aanzag. quot;Hoe komt Sam zoo wonderlijk ?quot;

quot;Och, het is niets,quot; antwoordde Perker. quot;Kom, mijnheer! schuif uw stoel naar de tafel. Ik heb u veel te zeggen.quot;

quot;Wat zijn dal voor papieren?quot; vroeg Pickwick, toen Perker een met rood lint toegebonden pakje op de tafel legde.

quot;De papieren in de zaak van Bardell contra Pickwick,quot; antwoordde Perker, terwijl hij mcl zijne landen den knoop losmaakte.

Pickwick schoof zijn stoel lerug, wierp zich achterover in de leuning, vouwde zijne handen, cn zag zijn rechtsgeleerden vriend barsch aan — ten minste, zoover hel hem mogelijk was een barsch gezicht te zetten.

369

quot;Gij hoort dc zaak niet gaarne noemen,quot; zeide Perker, nog bezig mei den knoop.

SAli. PICKWICK.

-ocr page 380-

Samuel Pickwick.

quot;Neen, toch niet,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Dat spijt mij,quot; hernam Perker; quot;want het zal het onderwerp van ons gesprek moeten zijn.quot;

quot;Ik wilde liever nooit meer van de zaak hooren, Perker!quot; zeide Pickwick haastig.

quot;Gekheid, gekheid, mijnheer!quot; zeide Perker, het pakje losmakende, terwijl hij Pickwick tersluiks, maar oplettend, aanzag. quot;Ik moet er over spreken. Ik hen met opzet daartoe hier gekomen. Zijt gij bereid, om te hooren, wat ik te zeggen heb? Er is geene haast hij. Als het u op het oogenblik niet gelegen komt, kan ik wel wat wachten. Ik heb de courant medegebracht. Ik ben tot uw dienst, wanneer gij verkiest.quot; Daarmede sloeg de kleine rechtsgeleerde zijne beenen over elkander, en deed alsof hij met bedaardheid en ijver wilde gaan lezen.

quot;Kom!quot; zeide Pickwick met een zucht maar te gelijk met een glimlach : quot;zeg maar, wat gij te zeggen hebt. Het zal wel weer het oude liedje zijn.quot;

quot;Met eenig verschil, mijnheer! met eenig verschil,quot; zeide Perker, terwijl hij bedaard de courant opvouwde en weder in zijn zak stak. quot;Jufvrouw Bardell, de eischeres in dit proces, is binnen deze muren, mijnheer!quot;

quot;Dat weet ik,quot; zeide Pickwick.

quot;Goed,quot; hernam Perker. quot;En gij zult dan ook wel weten, hoe zij hier komt — ik meen om welke redenen, en wie haar hier hebben laten brengen?quot;

quot;Ja wel. Ik weet ten minste, wat Sam mij daarvan verteld heeft,quot; zeide Pickwick, met geveinsde onverschilligheid.

quot;Ik geloof, dat hetgeen Sam u verteld heeft, de waarheid is,quot; hernam Perker. quot;En nu, mijnheer! is de eerste vraag, die ik u doen moet, of die vrouw hier moet blijven ?quot;

quot;Uier moet blijven?quot; herhaalde Pickwick.

quot;Hier moet blijven,quot; zeide Perker nog eens, terwijl hij zijn cliënt strak in het gezicht zag.

quot;Hoe kunt gij dat aan mij vragen?quot; hernam Pickwick. quot;Dat hangt af van Dodson en Fogg; dat weet gij wel.quot;

quot;Daar weet ik niets van, mijnheer!quot; hervatte Perker op een vasten toon. quot;Dat hangt niet van Dodson en Fogg af. Gij kent die mensehen zoo goed als ik, mijnheer! Het hangt geheel en alleen van u af.quot;

quot;Van mij?quot; riep Pickwick uit, terwijl hij met zekeren onwillekeurigen schrik van zijn stoel opsprong, maar zich terstond weder nederzette.

Perker tikte een paar malen op zijne snuifdoos, opende die, nam een grooten greep, drukte het deksel weder toe, en herhaalde de woorden : quot;Van u !quot;

quot;Ik zeg,quot; hervatte de kleine rechtsgeleerde, wiens moed door het snuifje scheen te zijn aangewakkerd, quot;ik zeg, dat het geheel en alleen van u afhangt, of zij spoedig weder in vrijheid zal worden gesteld, of haar leven lang bier gevangen zal blijven. Laat mij uitspreken, mijnheer, als het u belieft; en blijf bedaard zitten; anders zult gij u zelveii maar in het zweet w erken, zonder dat het iets helpt. — Ik zeg,quot; vervolgde hij, de twee verschillende punten op zijne vingers optellende, quot;ik zag, dat niemand, dan gij alleen, haar uit dit kerkerhol kan verlossen, en dat gij zulks op geene andere manier kunt doen, dan door die geldwolven van Freems ns-Court de we-derzijdsche proceskosten te betalen. Houd u bedaard, mijnheer!quot;

Pickwick, wiens gelaat onder deze aanspraak de vreemdste veranderingen had ondergaan, en die op het punt scheen tc zijn om in gramschap uit te barsten.

570

-ocr page 381-

Eene uitkomst.

bedwong zijn ongenoegen zoo goed hij kon: en Perker zette, nadat hij zijne overredingskracht had opgescherpt door nog een snuifje te nemen, op de volgende wijze zijne rede voort:

quot;Ik heb jufvrouw Bardell van morgen gesproken. Wanneer gij de kosten betaalt, kunt gij geheel vrijkomen van het betalen der schadeloosstelling; en bovendien — en ik weet, dat dit in uwe oogen van veel meer belang is — eene vrijwillige bekentenis krijgen van hare band, in den vorm van een brief aan mij, dat Dodson en Fogg haar op de gedachte hebben gebracht, om dit proces te beginnen, en haar daartoe hebben aangemoedigd en opgestookt; dat het haar zeer veel leed doet, zich als een werktuig te hebben laten gebruiken om u verdriet en schade te berokkenen, en dat zij mij verzoekt om bij u voor baar te spreken en om vergiffenis te verzoeken...

S quot;Indien ik de kosten voor haar betaal,quot; zeide Pickwick met verontwaar-

^ diging. quot;Waarlijk, een zeer kostbaar document!quot;

1 quot;Er wordt van geen indien gesproken, mijnheer!quot; zeide Perker zegepralend. quot;Hier is de brief, waarvan ik spreek. Van morgen ten negen ure is die door eene vrouw- aan mijn kantoor gebracht, voordat ik, ik verklaar dit op mijne eer, de minste onderhandeling met jufvrouw Baidell had aangeknoopt.quot; De kleine rechtsgeleerde zocht den brief uit zijn pakje, schoof dien Pickwick toe, en nam wederom een snuifje.

quot;Is dat al, wat gij mij te zeggen hebt?quot; vroeg Pickwick.

quot;Nog niet alles,quot; antwoordde Perker. quot;Ik kan op bel oogenblik niet zeggen, of de bewoordingen van het cognovit, het beloop der omstandigheden en de bewijzen, die wij kunnen bijbrengen, voldoende zouden zijn, om er de aanklacht van eene samenspanning op te gronden. Ik vrees van neen, mijnheer ! Ik geloof, dat zij daarvoor te slim zijn. Maar ik durf toch zeggen, dat liet gebeurde in zijn geheel beschouwd, voldoende zal zijn om u in de meening van alle weidenkenden te rechtvaardigen. En nu, mijnbeer! moet ik u dit onder het oog brengen en de zaak aan uw eigen oordeel overlaten. Die honderd en vijftig pond, of zooveel het wezen mag — ik noem nu maar eene ronde som — is voor u zooveel als niets te zeggen. Eene jury heeft ten uwen nadeele uitspraak gedaan. Hare uitspraak is onrechtvaardig geweest -—• toegestemd ; maar de gezworenen meenden toch, dat zij naar waarheid uit-spraak deden, en zij stelden u in het ongelijk. Nu hebt gij eene gelegenheid, om u met een gering verlies op een veel hooger standpunt te plaatsen, dan gij zoudt kunnen doen door hier te blijven; want uwe volstandige weigering, om u aan de uitspraak der gezworenen te onderwerpen, zal door menschen, die u niet kennen, louter aan stugge, dwarsdrijvende, domme hardnekkigheid worden toegeschreven ; geloof mij, mijnheer! aan niets anders. Kunt gij u nog bedenken, om van deze gelegenheid gebruik te maken, en zoo doende tot uwe vrienden en uwe vorige levenswijze terug te keeren en uwe gezondheid te herstellen, — uw getrouwen knecht uit eene gevangenschap te verlossen, die anders moet voortduren zoolang gij leeft, — en bovenal, daar gij zoo doende eene edelmoedige wraak kunt uitoefenen, — eene wraak naar uw hart, dat weet ik, mijnheer! — door deze vrouw te bevrijden uit een verblijf van ondeugd en ellende, zoo vreeselijk, dat, als het aan mij stond, geen man daartoe zou worden verwezen, terwijl het de gruwelijkste barbaarschheid is, eene vrouw daarin op te sluiten? Ik vraag u, mijnheer! niet als uw rechtsgeleerde raadsman, maar als uw oprechte en ware vriend : wilt gij de gelegenheid laten ontsnappen om zooveel goed te doen, alleen om niet te gelijk

571

-ocr page 382-

Samuel Pickwick.

ecnige guinjes in den zak te brengen van een paar schurken, wie het op zulk eene som volstrekt niet aankomt, maar die des te gretiger zullen worden hoe meer zij winnen, en zich daardoor misschien tot eene schelmerij znllcn laten verlokken, waarbij zij betrapt worden? Ik heb u al deze redenen slechts ze-M- flauw en onvolledig voorgedragen, mijnheer! maar ik verzoek u, denk er over na; overweeg ze bij u zeiven, zoolang gij wilt. Ik zal met geduld naar uw antwoord wachten.quot;

Voordat Pickwick kon antwoorden, of Perker een snuifje nemen, waarmede hij zich, na zulk eene lange redevoering, noodzakelijk moest verkwikken, hoorde men voor de deur ecnige stemmen mompelen, en daarop zacht en schroomvallig aankloppen.

quot;Och!quot; zeide Pickwick, op wicn de toespraak van zijn vriend een zichtbaren indruk had gemaakt, quot;dat is een gemaal aan die deur! Wie is daar?quot;

quot;Ik mijnheer!quot; antwoordde Sam Wellcr, terwijl hij zijn hoofd binnen de kamer stak.

quot;Ik heb op het oogenblik geen tijd, Sam!quot; zeide Pickwick.

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer!quot; hervatte Sam; „maar hier is eene dame, die iets bijzonders te zeggen heeft.quot;

quot;Ik kan nu geene dame afwachten,quot; antwoordde Pickwick, voor wiens verbeelding de gedaante van jufvrouw Bardell oprees.

quot;Dat is nog niet zoo geheel uitgemaakt, mijnheer!quot; hervatte Sam, zijn hoofd schuddende. quot;Als gij wist, wie dicht bij u was, mijnheer! geloof ik. dat gij wel een anderen loon zoudt fluiten, gelijk de havik zeide, toen hij om den hoek een roodborstje hoorde zingen.quot;

quot;Wie is er dan V' vroeg Pickwick.

quot;Wilt gij het zien, mijnheer?quot; vroeg Sam terug, terwijl hij zijne hand aan de deur hield, alsof hij een vreemd beestje te kijken had.

quot;Het zal wel zoo moeten wezen,quot; zeide Pickwick, terwijl hij Perker aanzag.

quot;Komaan dan! Het spel zal beginnen!quot; riep Sam. quot;Haal de gordijn op! De personen, die gij daar zult zien verschijnen, zijn de twee vluchtelingen.quot;

Dit zeggende, opende hij de deur; en de personen, die nu met tamelijk veel overhaasting binnentraden, waren Nathaniel Winkle, en aan zijne hand het juffertje, dat te Dingley-Dell een paar met bont omzette laarsjes had gedragen, en dat thans, bedeesd en blozend naderende, met haar lila-zijden kleedje en den kanten voile over haar hoed, er nog bekoorlijker uitzag dan ooit te voren.

quot;Mejuffer Arabella Allen!quot; riep Pickwick uit, terwijl hij haastig opstond.

quot;Neen !quot; zeide Winkle, zich op zijne knieën werpende : „mevrouw Winkle. Vergiffenis, beste vriend, vergiffenis!quot;

Pickwick durfde nauwelijks de getuigenis zijner eigene zinnen gelooven, en zou zulks misschien niet gedaan hebben, ware het niet bevestigd geworden door het veelbeteekenend glimlachen van Perker, en het gezicht van Sam en het knappe dienstmeisje op den achtergrond, die al wat er gebeurde met innig genoegen schenen gade te slaan.

quot;O mijnheer Pickwick!quot; zeide Arabella met eene zachte stem, alsof zijn stilzwijgen haar ontrustte: quot;kunt gij mij mijne onvoorzichiigheid vergeven?quot;

Pickwick gaf op deze vraag geen antwoord in woorden, maar nam met j groote haast zijn bril af, vatte de jonge dame bij hare beide handen , en kuste haar verscheidene malen achtereen — misschien meer dan volstrekt noodig was. Daarop, haar nog steeds bij eene hand vasthoudende, zeide hij tegen

372

I

-ocr page 383-

Verklaringen.

Winkle, dat hij een groote sehavuit was, en beval hem op te staan, hetgeen Winkle, die zich eene poos lang op eene zeer boetvaardige wijze met den rand van zijn hoed onder den neus had gewreven, ook dadelijk deed; waarop Pickw iek hem verscheidene malen op den rug klopte, en Perker de hand gaf, die, om niet achter te blijven, eerst dc jonge vrouw en daarop ook Mary een hartelijken kus gaf. Winkle de hand drukte, en zijne vreugdeblijken besloot met zooveel snuif op te halen, dal een half dozijn menschen, met neuzen van gewone constructie, daaraan genoeg zou hebben gehad, om zich dood te niezen.

quot;Maar, meisjelief!quot; zeide Pickwick, quot;hoe is dat alles toch toegegaan? Kom ga zitten, en vertel het mij eens! Wat ziet zij er goed uit; niet waar, Perker? vervolgde Pickwick, terwijl hij Arabella met zooveel trotschheid en genoegen beschouwde, als ware zij zijne eigene dochter geweest.

quot;Overheerlijk, mijnheer!quot; antwoordde de kleine rechtsgeleerde. quot;Als ik niet getrouwd was, gij spring in 'I veld! zou ik u waarlijk kunnen benijden.quot; Dit zeggende, gaf hij Winkle een sloot voor zijne borst, we'.ke deze o]) dezelfde wijze beantwoordde, waarop zij beide hartelijk begonnen te lachen; maar niet zoo hartelijk als Sam Wellcr, die juist zijn hart had opgehaald met achter de kastdeur zijn liefje te kussen.

quot;Ik kan u nooit dankbaar genoeg wezen, Sam!quot; zeide Arabella, met den bekoorlijkslen glimlach, dien men zich kan voorstellen. quot;Ik zal nooit vergelen, hoe gij u in den tuin te Cliflon hebt gewaagd.quot;

quot;Spreek er maar niet van , mevrouw !quot; antwoordde Sam. quot;Ik heb de natuur maar geholpen, gelijk de dokter tegen de moeder van het kind zeide, dat hij aan eene taling had laten doodbloeden.quot;

quot;Mary! Ga zitten , kindlief!quot; zeide Pickwick , om een einde aan deze complimenten te maken. quot;Zeg nu eens — hoelang zijt gij al getrouwd?quot;

Arabella wierp een beschaamden blik op haar heer en gemaal, en deze antwoordde: quot;Nog maar drie dagen.quot;

quot;Nog maar drie dagen!quot; riep Pickwick uil. quot;En wat hebt gij dan die drie maanden lang uitgevoerd?quot;

quot;Recht zoo!quot; viel Perker hierop in. quot;Kom aan! Waarmede kunt gij uwe luiheid verontschuldigen? Gij ziel, dal mijnheer Pickwick zich alleen daarover verwondert, dat dc zaak niet reeds lang haar beslag heeft gekregen.quot;

quot;Hel duurde lang,quot; zeide Winkle, terwijl hij zijne blozende jonge vrouw-aanzag, quot;voordat ik Bella kon overreden om dc vlucht te nemen; en toen iiv haar daarloe overreed had, duurde het lang, voordat wij eene gelegenheid Londen vinden. Mary moest ook eene maand vooruil hare huur opzeggen, eer zij uil haar dienst kon gaan, en zonder hare hulp hadden wij niets kunnen uitrichten.quot;

quot;Op mijn woord,quot; riep Pickwick uil, die nu zijn bril weder had opgezet, en beurtelings Arabella en Winkle 'aanzag, met zulk een glans \an genoegen, als goedharligheid en liefde een menschelijk gelaal slechts kunnen mede-ileelen, quot;op mijn woord, gij schijnt uwe zaakjes zeer systematisch te hebben overlegd. En weel uw broeder dat alles reeds, mijn harlje ?quot;

quot;Ach neen!quot; antwoordde Arabella verbleekende. quot;Lieve mijnheer Pickwick ! Hij moet het van niemand anders vernemen dan van u. Hij is zoo opvliegend, zoo bevooroordeeld, en hij heeft — hij heeft zooveel op mei zijn vriend, mijnheer Sawyer,quot; vervolgde zij, hare oogen nederslaande, quot;dal ik voor ijselijke gevolgen bevreesd ben.quot;

373

-ocr page 384-

Samuel Pickwick.

quot;Zij heeft gelijk,quot; zcide Perker zeer deftig. quot;Gij moet die zaak voor hen in handen nemen, mijnheer! Die jongelieden zullen u eerbiedigen, al zouden zij naar niemand anders willen luisteren. Gij moet ongelukken voorkomen. mijnheer! Driftig bloed — driftig bloed.quot; Hij nam een snuifje, en sehudde zeer bedenkelijk zijn hoofd.

quot;Gij vergeel, lieve Arabella,quot; zeide Pickwick vriendelijk, quot;gij vergeet, dal ik een gevangen man ben.quot;

quot;Neen, dat vergeet ik waarlijk niet, mijnheer!quot; hernam Arabella; quot;dat heb ik nooit vergelen. Ik heb er bestendig aan gedacht, hoeveel gij in dit akelig verblijf moest lijden; maar ik hoopte, dal gij uit zucht voor ons geluk zoudt willen doen, wat gij uit medelijden met u zeiven niet doen wildel. Als mijn broeder het eerste bericht van u ontvangt, geloof ik zeker, dal het u gelukken zal mij mei hem te verzoenen. Hij is mijn eenige nabestaande op de wereld, mijnheer Pickwiek! en als gij niet voor mij spreekt, vrees ik, dat ik ook hem verloren heb. Ik heb verkeerd — zeer verkeerd gehandeld; dat gevoel ik maar al te zeer!quot; Dil zeggende, verborg de arme Arabella haar gelaat in haar zakdoek, en begon billcr te schreien.

Deze tranen maakten op het gemoed van Pickwiek reeds zeer veel indruk, maar loen mevrouw Winkle, hare oogen afdrogende, hem met de zachtsle tonen van eene bijzonder zaehtc stem begon te smeeken en te vleien , w erd hij zeer onrustig, en wisl hij niet wal hij doen zou, gelijk bleek uit de ongedurigheid , waarmede hij zijn bril afveegde, zijn neus wreef, over zijne knieën slreek, en zijne handen wrong.

Perker (bij w ien het jonge paar des morgens vroeg was aangereden) tnlehtte terstond met deze besluileloosheid zijn voordeel te doen. Met de puntigheid en gevatheid van een rechlsgcleerde, hield hij zijn dient voor oogen, dat de oude heer Winkle nog onbekend was met den gewichtigen stap, dien zijn zoon op de ladder des levens was opgeklommen; dat de vooruitzichten van gedachten zoon geheel daarvan afhingen, dat de gedachte oude heer Winkle hem met dezelfde genegenheid en welwillendheid als vroeger bleef beschouwen, heigeen zeer onwaarschijnlijk was, indien het gebeurde lang voor hem geheim gehouden werd; dat, indien Pickwick naar Bristol ging, om den jongen heer Allen te spreken, hij evengoed ook eens naar Birmingham kon gaan, om den ouden heer Winkle op te zoeken ; dat de oude heer Winkle voldoende redenen had, om Pickwiek eenigermate als den voogd en raadsman van zijn zoon te beschouwen; en dat de laatstgenoemde heer derhalve in zeker opzicht verplicht en het aan zijn goeden naam verschuldigd was, om den meergemelden ouden heer Winkle persoonlijk en mondeling verslag te doen van alle bijzonderheden van het gebeurde en van het aandeel, hetwelk hij daaraan gehad had.

Zoover waren de onderhandelingen gevorderd, loen Tupman en Slockwall juist bijtijds aankwamen; cn daar het noodzakelijk was hun een duidelijk begrip van het gebeurde te geven, werden al de bijgebrachte redenen nog eens omstandig uiteengezel, waarop alle aanwezigen nog eens op hunne eigene manier hunne eigene redenen voordroegen. Ten laatste was Pickwiek door al het redeneeren zoover gebracht, dat hij zelf niet meer in slaat was om te redeneeren, en nauwelijks meer wist, waar hem hel hoofd stond. Hij stond op, sloot Arabella in zijne armen, en zeide, dal zij een allerliefst vrouw tje was. Hij w isl niet hoe het kwam, zei(Je hij, maar hij had van het eerste oogenblik, dat hij haar zag, bijzonder veel van haar gehouden; hij kon het

374

-ocr page 385-

De heer Pickwick zegt de gevangenis vaarwel. ö7;i

niet over zijn hart verkrijgen om het geluk van jonge lieden in den weg te zijn, en zij mochten derhalve met hem doen wat zij wilden.

j Zoodra Sam Weller deze verklaring hoorde, zond hij Jeremias Trotter naar den geleerden Peil, om de quitantie te halen, die zijn vader uit voorziehlig-heid aan dien heer in bewaring had gegeven, om in geval van nood terstond gereed te zijn; vervolgens besteedde hij zijn geheelen voorraad van gereed | geld, om vijf en twintig gallons bier te koopen, welke hij zelf op de kegelplaats uitdeelde aan iedereen, die lust had om er van mee te drinken; 1 vervolgens liep hij door de geheele gevangenis overal hoezee roepen, totdat hij schor was, en toen nam hij zijne gewone wijsgeerige bedaardheid weder aan.

Ten drie ure in den namiddag zag Pickwick voor het laatst in zijne kamer rond, en baande zich toen langzaam een weg door het gedrang der gevangene schuldenaren, die op hem wachtten, om hem de hand te geven, totdat hij de oppasserskamer bereikte. Daar keerde hij zich om, en zag met glinsterende oogen om zich heen. Onder al die vermagerde gezichten ontwaarde hij er geen enkel, dal door zijn medelijden en zijne liefdadigheid niet eenigermate was vervroolijkt.

quot;Perker!quot; zeide hij, terwijl hij een jonkman wenkte om naderbij te komen : quot;dit is mijnheer Jingle, van wien ik u gesproken heb.quot;

quot;Zeer goed, mijnheer!quot; zeide Perker, terwijl hij Jingle scherp aanzag. quot;Gij zult mij morgen wederzien, jonkman! Wat ik u te zeggen heb, zal u. hoop ik, onvergetelijk wezen.quot;

Jingle maakte eene eerbiedige buiging, beefde zeer toen hij de hand aan-; nam, die Pickwick hem toereikte, en verwijderde zich.

quot;Jeremias zult gij wel kennen, denk ik ?quot; zeide Pickw:ick toen hij nader trad.

quot;Ja, dien deugniet ken ik wel,quot; zeide Perker schertsend. quot;Pas op uw vriend, en maak, dat gij morgen om één uur bij de hand zijt, boort gij? Is er nu nog iets?quot;

quot;Neen,quot; antwoordde Pickwick. quot;Sam! hebt gij dat pakje aan uw ouden huiswaard gegeven ?quot;

quot;Ja, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Hij ging aan het huilen, en zeide, dat het al te veel was. Hij wenschte maar, dat gij er eene galoppeerende tering voor hem had kunnen bij doen; want zijn oude vriend, de kanselarijgevangene, was nu dood, en hij wist nergens een ander te vinden.quot;

quot;Die arme man !quot; riep Pickwick uit. quot;God zegene u allen, mijne vrienden !quot;

Toen Pickwick dit vaarwel uitsprak, hiel de menigte een luiden kreet aan, en velen drongen toe, om hem nog eens de hand te geven, maar hij stak zijn arm door dien van Perker, en verwijderde zich met haastige schreden, en in eene gemoedsstemming, veel treuriger dan toen hij de gevangenis binnentrad. — Ach! hocvele ongelukkigen liet hij daarin achteden hoevele rampzaligen liggen daar nog in ellende te versmachten!

Een vroolijke avond was het voor ten minste één gezelschap in de Witte Arend, en opgeruimd klopten de harten van twee menschen, die den volgenden morgen de deur dier herberg uitstapten. Het waren Pickwick en Sam Weller, waarvan de eerste in eene gemakkelijke postkoets stapte, terwijl de laatste vlug op het boven de achterwielen geplaatste zitbankje klom.

quot;Mijnheer!quot; riep Sam zijn meester toe.

quot;Wat is er, Sam?quot; vroeg Pickwick, zijn hoofd buiten het portier stekend.

quot;Ik wou, dat die paarden ook ruim drie maanden in de Fleet waren geweest, mijnheer!quot;

-ocr page 386-

Samuel Pickwick.

quot;Waarom, Sam?quot; vroeg Pickwick.

quot;Wel, mijnheer!quot; antwoordde Weller, in zijne handen wrijvende, quot;wat zouden zij loopen, als dat waar was!quot;

XLVI.

VERHAALT HOE PICKWICK , HET BIJSTAND VAN SAMUEL WELLEH , EENE I'OIIIM.

AANWENDDE OM HET HART VAN BENJAMIN ALLEN TE VERTEEDEREN EN DEN TOORN VAN ROBERT SAWVER AF TE WENDEN.

De heeren Ben Allen en Bob Sawyer zaten bij elkander in het kamertje achter den winkel; en terwijl zij bezig waren met een balletje kalfsgehakt te verorberen en over hunne toekomstige vooruitzichten te praten, kwam het gesprek, natuurlijk genoeg, op de klandisie, welke de voornoemde Bob reeds had gekregen, waaruit de twee vrienden de kans wilden berekenen, welke hij nog bezat, om door het eerwaardige beroep, waaraan hij zich had toegewijd, een toereikend bestaan te verwerven.

quot;En derhalve,quot; zeide Sawyer, den draad zijner redeneering voortzettende, quot;en derhalve geloo! ik, Ben! dat zij tamelijk onzeker is.quot;

quot;Wal is onzeker ?quot; vroeg Ben , de bierkan nederzettende, waaruit hij eene teug had genomen.

quot;Wel, de kans,quot; antwoordde Bob.

quot;O ja!quot; hernam Benjamin. quot;Ik was daar vergeten, waar wij aan waren. Ja, de kans is wel onzeker.quot;

quot;Het is wonderbaarlijk,quot; zei Sawyer nadenkend, quot;hoede armelui mij begunstigen. Zij komen mij op alle uren van den nacht opkloppen, en slikken medicijnen in eene hoeveelheid, die ik niet denkbaar zou geacht hebben. Zij laten zich bloedzuigers zetten en spaanschcvliegen leggen met eene volharding, eene betere zaak waardig, en houden niet op, hunne familiën op eene waarlijk schrikbarende wijze te vermeerderen. Op één dag hebben zes toekomstige kraamvrouwen mij met haar vertrouwen vereerd.quot;

quot;Dat is toch zeer vleiend en vereerend voor u, niet waar?quot; zeide Benjamin , terwijl hij nog een stuk gehakt nam.

quot;Dat is het wel,quot; antwoordde Bob; quot;maar niet zoo vleiend en vereerend, als mij het vertrouwen zou wezen van patiënten, die een paar shillings overhadden. De affaire is in de advertentie zeer juist beschreven, Ben! Het is eene zaak met zeer veel klandizie — machtig drukke klandizie — maar dat is ook alles.quot;

quot;Bob!quot; zeide Benjamin, terwijl hij mes en vork nederlegde en zijn vriend strak in de oogen zag, quot;ik zal u eens wat zeggen.quot;

quot;En dat is?quot; vroeg Sawyer.

quot;Gij moet maken, dat gij zoo spoedig mogelijk Arabella's duizend pond in handen krijgt.quot;

quot;Drie percents geconsolideerde bank-annuileiten, tegenwoordig staande op haar naam in het boek of de boeken van den gouverneur en de compagnie der bank van Engeland,quot; zeide Sawyer met deftigen ernst en de nauwkeurigheid van een rechtsgeleerde, om te toonen hoeveel belang hij in die duizend pond stelde.

570

-ocr page 387-

Bezoek bij den heer Sawyer.

quot;Precieszeide Benjamin. quot;Zij krijgt het kapitaal in handen, zoodra zij meerderjarig wordt of trouwt. Over een jaar wordt zij meerderjarig; cn als gij maar courage hadt, zou het geene maand behoeven te duren, ol' zij was getrouwd.quot;

quot;Zij is een allerliefst bekoorlijk schepseltjegaf Robert Sawyer ten antwoord, quot;en heeft, zoover ik weet, slechts één gebrek. Maar ongelukkig is die enkele fout een gebrek aan goeden smaak. Zij heeft geen zin in mij.quot;

quot;Ik geloof, dat zij zelf niet weet, waar zij zin in heeft,quot; zeide Benjamin verachtelijk.

quot;Dat kan wel wezen,quot; merkte Sawyer aan. quot;Maar ik geloof ook, dat zij zeer wel weet, waar zij geen zin in heeft, en dat is van nog meer belang.quot;

«Ik wou zeide Benjamin, zijne tanden op elkander klemmende, en een | loon aannemende, meer gepast voor een Indiaanschen wilde, die rauw wolven-vleesch verslindt, dat hij met zijne vingers van elkander scheurt, dan voor een beschaafd jong heer, die met behulp van mes en vork kalfsgehakt eet, quot;ik wou dat ik wist of er ook een sehurk was, die bet hart had om over liaar te vrijen, en baar te willen trouwen. Ik zou hem doodsteken. Bob!quot;

quot;Ik zou hem een kogel in het lijf jagen,quot; zeide Sawyer; terwijl hij ophield in het midden van eene teug bier, en moorddadig over den rand van de kan heenkeek. quot;En als dat niet genoeg was, zou ik er dien weer uit-lialen, en hem zóó naar de andere wereld helpen.quot;

Benjamin bleef eene poos, in diepe gedachten verzonken, zijn vriend aanstaren , cn zeide toen;

quot;Gij hebt haar nog nooit ronduit om bare band gevraagd. Bob?quot;

quot;Neen, antwoordde Robert. quot;Omdat ik wel zag, dat het niet helpen zou.quot;

quot;Gij moet het doen, voordat gij vierentwintig uren ouder zijt,quot; hernam Benjamin met wanhopige bedaardheid. quot;Zij moet u nemen; zij zal mij zeggen, waarom niet; ik zal mijn gezag laten gelden.quot;

quot;Nu — wij zullen zien,quot; zeide Sawyer.

quot;Wij zullen zien, mijn vriend!quot; hervatte Benjamin op straffen toon. Hij zweeg eenige oogenblikken, cn vervolgde toen met eene van ontroering bevende stem: quot;Gij hebt haar van een kind af aan bemind, mijn vriend! gij hebt haar liemind, toen wij nog schoolkameraads waren, en zelfs toen was zij al spijtig en eigenzinnig, en beantwoordde uwe jeugdige liefde met verachting. Weet gij nog wel hoe gij haar eens, met al bet vuur van kinderlijke teederheid, twee ronde anijsbescbuitjes en een appel wildet opdringen, die gij netjes in een blad hadt opgevouwen, dat gij uit uw schrift had gescheurd?quot;

quot;Ja welantwoordde Sawyer.

quot;En zij versmaadde uw geschenk, geloof ik?quot; zeide Benjamin.

quot;Ja, dat deed zij,quot; hernam Robert. quot;Zij zeide, dat ik het pakje zoolang in mijn broekzak had gehouden, dal de appel warm geworden was, en zij hem daarom niet meer lustte.quot;

quot;Ik herinner het mij nu,quot; zeide Benjamin treurig. quot;En toen aten wij dien zelf op, ieder bij beurten oen hap.quot;

Sawyer gaf door een treurigen en donkeren blik te kennen, dat hij zicb dat alles nog wel herinnerde; en de twee vrienden bleven eene poos ieder in zijne eigene gedachten verzonken zitten.

Terwijl Bob Sawyer en Ben Allen zoo bij elkander zalen, en terwijl de jongen met het grijze pak, zeer verwonderd dat het middagmaal zoo buitengewoon lang duurde, van tijd tot tijd met een benauwd gezicht naar de

377

-ocr page 388-

1

Samuel Pickwick.

glazen deur keek, daar hij door een geheimen angst gepijnigd werd aangaande de portie kalfsgehakt, die op het laatst zijne hongerige maag ten deel zou vallen, reed er door de straten van Bristol, op een bedaarden draf, een donkergroen geschilderd brommertje, gelrokken door een weldoorvoed bruin paard, en gemend door een man met een barseh gezicht, wiens bcenen gekleed waren gelijk de bcenen van een rijknecht, terwijl zijn lichaam door een koetsiersjas was overdekt. Zoo zien er doorgaans de rijtuigen uit, welke door zuinige oude dames worden gehouden ; en het was ook eene oude dame, die dc eigenares van dit rijtuig was en er in zat.

quot;Marlin!quot; zeide de oude dame, terwijl zij het voorglas liet zakken, om den barschen koetsier te roepen.

quot;Wat belieft?quot; zeide de barsche koetsier; terwijl hij den rand van zijn hoed aanraakte.

quot;Naar mijnheer Sawyer!quot; zeide de oude dame.

quot;Ik reed er al heen,quot; was het antwoord van den barsehen koetsier.

De oude dame gaf met een hoofdknik bet genoegen te kennen , hetwelk dit bewijs der schranderheid van den barschen koetsier haar verschafte; dc barsche koetsier gaf het dikke bruine paard de zweep, en na korten tijd waren allen te zamen voor de deur van Sawyer gekomen.

quot;Marlin!quot; zeide dc oude dame, toen bet brommerlje stilhield.

quot;Wat belieft?quot; zeide Martin.

quot;Roep den jongen om op het paard te passen.quot;

quot;Ik zal zelf wel op het paard passen,quot; zeide Martin, terwijl bij zijne zweep op bet dak van bet brommerijs neerlegde.

quot;Neen, dat volstrekt niet,quot; zeide de oude dame. quot;Uwe getuigenis is van zeer veel belang, en gij moet net mij binnengaan. Gij moet mij geen oogen-blik alleen laten, zoolang het gesprek duurt; hoort gij?quot;

quot;Ik hoor,quot; antwoordde Martin.

quot;Waar wacht gij dan nog naar?quot;

quot;Naar niets.quot; Dit zeggende liet de barsche koetsier zich langzaam van bet wiel zakken, waarop hij zich, op de punt van zijn rechtervoet, eene poos lang zeer kunstig in evenwicht had gehouden; en nadat hij den jongen met het grijze pak had buiten geroepen, opende hij het portier, sloeg de tree neder, stak zijne met eene zeemlederen handschoen bedekte hand in het rijtuig, en baalde de dame er uit, met omtrent evenveel beleefdheid en om-zichlighcid, als ware zij eene oude hoededoos geweest.

quot;Lieve hemel, Marlin !quot; zeide de oude dame: quot;nu ik hier ben, ben ik zoo ontsteld, dat ik op mijne becnen sla te beven.quot;

Marlin kuchte eens achler zijn zcemen handschoen, maar gaf verder geen teeken van medelijden. De oude dame valle derhalve maar moed, slapte de stoep op, en Martin volgde haar. Zoodra de oude dame den winkel binnentrad, kwamen Allen cn Sawyer, die de brandewijnsflesch spoedig hadden weggezet, en een paar erg stinkende fleschjes hadden ledig gegolen, om den reuk van den tabaksrook te verbergen, in eene vervoering van blijdschap en genegenheid de kamer uitstuiven.

quot;Lieve tante!quot; riep Benjamin uit, quot;wat zijl gij goed en vriendelijk, dat gij eens naar ons komt kijken! Mijnbeer Sawyer, tante! Mijn vriend Bob Sawyer, van wien ik u gesproken heb, belrcffende — gij weet wel, tante!quot; En daarop liet Benjamin, die op het oogenblik niet buitengewoon nuchter was, het woord quot;Arabellaquot; volgen, hetwelk hij fluisterend wilde uitspreken,

378

-ocr page 389-

Hoe eene schaking omzichtig wordt medegedeeld.

maar dat hard genoeg klonk, om door iedereen verstaan te worden, die niet zoo doof was als een kwartel.

quot;Beste neef Benjamin !quot; begon de oude dame, zeer kortademig en bevende van het hoofd tot de voeten. quot;Maak u niet ongerust, beste jongen, maar ik geloof dat het goed zou zijn, als ik mijnheer Sawyer eerst eens alleen sprak — voor een oogenblik slechts.quot;

quot;Bob!quot; zeide Benjamin, quot;wilt gij mijne tante in de kamer laten?quot;

quot;Met zeer veel genoegen,quot; antwoordde Bob, terstond een hooggeleerd gezicht zettende. quot;Dezen weg, mevrouw! Maak u maar niet ongerust, mevrouw ! Ik twijfel niet, mevrouw! of wij zullen u spoedig wel weder in orde hebben. Hier, mevrouw! deze deur.quot; Zoo voortsprekende, bracht Sawyer de oude dame naar een stoel, sloot de deur, zette zich op een anderen stoel dicht bij haar, en w achtte, om het verslag van eene of andere ongesteldheid te hooren, hetwelk hij hoopte dat hem aanleiding zou geven tot eene kunstmatige behandeling en eene lange rekening.

Het eerste, wat dc oude dame deed, was, dal zij heftig haar hoofd schudde en begon te schreien.

quot;Zenuwachtig,quot; zeide Sawyer medelijdend. quot;Kamferstroop met water, driemaal daags, en een zenuwdrankje vóór het naar bed gaan.quot;

quot;Ik weet niet hoe ik beginnen zal, mijnheer Sawyer!quot; zeide de oude dame. quot;Het is zoo smarte lijk en treurig.quot;

quot;Gij behoeft niet te beginnen, mevrouw,quot; hernam Sawyer. quot;Ik kan alles wel raden. Het zit in het hoofd.quot;

quot;Het zou mij zeer bedroeven, indien ik denken moest dat het hart er schuld aan had,quot; zeide de oude dame met een zucht.

quot;Daarover behoeft gij volstrekt niet bang te zijn, mevrouw!quot; hernam Sawyer. quot;Dc eerste aanleiding is eigenlijk de maag.quot;

quot;Mijnheer Sawyer!quot; riep de oude dame uit.

quot;Er valt niet aan te twijfelen, mevrouw!quot; hervatte Bob met een verwonderlijk geleerd gezicht. quot;Een huismiddeltje, bijtijds gebruikt, zou alles hebben voorgekomen.quot;

quot;Mijnheer Sawyer!quot; zeide de oude dame, met nog meer ontroering dan te voren : quot;dit gezegde is tegen iemand in mijne omstandigheden eene hoogst ongepaste vrijpostigheid; of het moest wezen, dat gij u in het oogmerk van mijn bezoek vergist. Indien het aan mij gelegen had, om door eenig behoedmiddel het gebeurde te voorkomen, zou ik dat zeker gedaan hebben. Het zal maar best wezen, dat ik dadelijk met mijn neef spreek,quot; vervolgde zij, terwijl zij met verontwaardiging met hare reticule zwaaide en opstond.

quot;Wacht een oogenblik, mevrouw!quot; zeide Sawyer. quot;Ik vrees, dat ik u niet recht begrepen heb. Wat is er gebeurd?quot;

quot;Mijne nicht, mijnheer Sawyer!quot; hernam de oude dame, quot;de zuster van uw vriend.....quot;

quot;Ja wel, mevrouw!quot; zeide Sawyer vol ongeduld; want hoewel de oude dame zeer ontroerd was, sprak zij met eene tergende langzaamheid, gelijk oude dames dikwijls doen. quot;Ja wel, mevrouw!quot;

quot;Heeft drie dagen geleden mijn huis verlaten, mijnheer Sawyer! onder voorwendsel, dat zij mijne zuster, eene andere tante van haar, zou gaan bezoeken, welke die groote kostschool heeft, even voorbij den derden mijlpaal, met dat houten hek en dien grooten lindeboom.quot; Hier zweeg zij, om op haar gemak hare oogen af te vegen.

379

-ocr page 390-

Samuel Pickwick.

quot;Dc duivel mag dien lindeboom halen!quot; zeide Bob, die in zijn angsl al zijne geleerde deftigheid vergat. quot;Spreek toch wat schielijker, mevrouw! Maak een beetje meer stoom!quot;

quot;Dezen morgen,quot; vervolgde de oude dame zeer langzaam, quot;dezen morgen...quot;

quot;Is zij teruggekomen, denk ik,quot; zeide Bob driftig. quot;Is het niet zoo? Is zij niet teruggekomen ?quot;

quot;Neen, dat niet,quot; antwoordde de oude dame. quot;Ik heb een brief van haar gekregen.quot;

quot;En wat schrijft zij ?quot; vroeg Bob met vuur.

quot;Zij schrijft, mijnheer Sawyer!quot; antwoordde de oude dame, — quot;en dat was het juist, waarop ik u wilde verzoeken om Benjamin bedaard cn langzamerhand voor te bereiden, — zij schrijft, dat zij — ik heb den brief in mijn zak, mijnheer Sawyer! maar ik heb mijn bril in het rijtuig laten liggen, cn het zou mij toch niet gelukken, als ik beproefde om u zonder bril den regel te wijzen. Om kort te gaan, mijnheer Sawyer! zij schrijft, dat zij getrouwd is.quot;

quot;Wat?quot; zeide of liever schreeuwde, Bobert Sawyer.

quot;Dat zij getrouwd is,quot; herhaalde de oude dame.

Sawyer luisterde niet verder, maar vloog de kamer uit naar den winkel, en schreeuwde met eene vervaarlijke stem: quot;Ben! zij is weggekaapt!quot;

Benjamin Allen, die achter de toonbank, met zijn hoofd op zijne knieën, had zitten sluimeren, hoorde niet zoodra dit schrikbarende bericht, of hij stoof op, vloog op Martin aan, greep dien stilzwijgenden koetsier bij zijne das, cn gaf zijn voornemen te kennen om den onschuldige zonder vefwijl te verworgen, welk voornemen hij, met eene overijling, welke dikwijls het gevolg der wanhoop is, en met chirurgicale behendigheid en kracht, ten uitvoer begon te brengen.

Martin, die een man van weinig woorden w as, en zich niet op het bezit eencr buitengemeene welsprekendheid kon beroemen, liet zich deze operatie eenigc oogenblikken goedschiks welgevallen; maar toen hij bemerkte, dat het onvermijdelijke gevolg daarvan hem weldra buiten de mogelijkheid zou brengen : om ooit meer op huur of fooitjes aanspraak te maken, gebruikte hij den weinigen adem, die hem nog was overgebleven, om een vloek te mompelen, en gaf Benjamin een stomp, welke dezen deed omvertuimelcn. Dewijl zijn bespringer hem echter hij zijne das vasthield, was hij wel genoodzaakt dezen naar den grond te vergezellen. Daar lagen zij met hun heiden te worstelen, toen de deur van den winkel werd geopend, en het gezelschap vermeerderd werd door de komst van twee onverwachte bezoekers — Pickwick en Sam Weller.

Het denkbeeld, dat in den geest van Sam opkwam, toen hij het tooneel in den winkel aanschouwde, was niets anders, dan dat Martin door de firma van Sawyer, opvolger van Nockenmorf, was gehuurd om sterke medicijnen in te nemen, of om toevallen te krijgen cn zich te laten bijhelpen, of om zich nu cn dan te vergiftigen, ten einde de kracht van een nieuw uitgevonden tegengift te beproeven, of zijn eigen lichaam op eene andere manier te laten gebruiken tot proefnemingen, strekkende om dc vorderingen der geneeskunde te ondersteunen, cn den weetlust, welke in de harten dezer twee jonge beoefenaren dier wetenschap gloeide, te bevredigen. Ongenegen om zich met de zaak te bemoeien, bleef Sam derhalve stokstil staan toekijken, alsof hij het grootste belang stelde in den uitslag der proefneming, waar-

380

-ocr page 391-

Nog meer bezoek.

mede men zich op dal oogenblik onledig hield. Pickwiek dacht er geheel anders over. Met zijne gewone voortvarendheid schoot hij dadelijk op de tn ee vechters toe, en riep luidkeels de omstanders om hen te scheiden.

Dit deed Sawyer, die tot nog toe geheel verbijsterd was geweest door dc ijlhoofdige woede van zijn vriend, tot bezinning komen; en met behulp van dezen jongen heer hielp Pickwick Benjamin Allen overeind. Toen Martin bemerkte, dat hij nog maar alleen op den vloer lag, stond hij insgelijks op, en keek vrij onnoozel om zich heen.

quot;Mijnheer Allen!quot; zeide Pickwick: quot;wat is er gebeurd, mijnheer?quot;

quot;Niets, mijnheer!quot; antwoordde Benjamin op een trotschen uitdagenden toon.

quot;Wat scheelt hem ?quot; vroeg Pickwick , zich tot Sawyer keerende. quot;Is hij niet wel?quot;

Voordat Bob kon antwoorden, vatte Benjamin Pickwick bij de hand, en prevelde op een uiterst treurigen toon: quot;Mijne zuster, mijnheer Pickwick! mijne zuster!quot;

quot;O, is het anders niet ?quot; zeide Pickwick. quot;Dan zal ik u wel spoedig geruststellen. Uwe zuster is gezond en wel, mijnheer! en ik ben hier gekomen, om...quot;

quot;Hel spijt mij machtig, beeren! dat ik u in uw pleizier kom sloren, zooals de Koning zeide, toen hij hel parlement liet uiteengaan,quot; viel Sam Weiier hierop in, die door de glasdeur had gekeken; quot;maar er is hier nog eene andere aardigheid. Daar ligt eene oude, eerwaardige dame op den vloer. Zij wacht zeker maar op hel anatomisecren, galvaniseeren, of een ander kunstmiddeltje om weder springlevend te worden.quot;

quot;Dat heb ik vergelen,quot; riep Benjamin Allen uit. quot;Het is mijne tante.quot;

quot;Goede Hemel!quot; zeide Pickwick; quot;die arme vrouw! — Zachtjes, Sam! zachtjes!quot;

quot;Hoe kan iemand toch mal te pas komen 1quot; merkte Sam Wcller aan, terwijl hij de tante op een stoel lilde. quot;Kom , kleine beenal'zctter! geef nu eens gauw wat te ruiken.quot;

Dit laatste gezegde was tol den knaap met het grijze pak gericht, die, nadat hij het paard aan de bewaring van een straatjongen bad toevertrouwd, naar binnen was gekomen, om te zien wal al dat leven beduidde. Door de vereenigde pogingen van den grijzen jongen. Bob Sawyer en Benjamin, (die, nadat hij zijne tante van schrik had doen llauwvallen, met alle liefde zijn best deed om haar weder bij te helpen) werd de oude dame eindelijk weder lot bewustheid gebracht, en toen keerde Benjamin zich met een verbijsterd gezicht tot Pickwick , om dezen te vragen, wat hij wilde zeggen, toen hij op zulk eene onrustbare wijze werd gestoord.

quot;Wij zijn hier onder vrienden, nietwaar?quot; zeide Pickwick, nadat hij zijne keel geschraapt en naar den man van weinig woorden met het barsche gezicht had omgezien, die het brommertje met hel dikke paard mende.

quot;Dit herinnerde Sawyer aan de omstandigheid, dat de jongen met het grijze pak met wijd starende oogen en gretige ooren stond te luisteren. Nadat hij den aankomenden chemist bij den kraag van zijn rok had opgegrepen en buiten dc kamerdeur weder had laten vallen, gaf hij Pickwick de verzekering, dat hij thans zonder schroom kon spreken.

quot;Uwe zuster, mijnheer!quot; zeide Pickwick, zich tot Benjamin Allen keerende, quot;is in Londen — gezond en gelukkig.quot;

quot;Met haar geluk heb ik niets te doen, mijnheer! zeide Benjamin, en zwaaide verontwaardigd met zijn arm.

381

-ocr page 392-

Samuel Pickwick.

quot;Maar ik heb met haar man wel iets te doen, mijnheer!quot; viel Sawyer hierop in. quot;Ik zal op twaalf passen afstands iets met hem te doen hebben, en hem iets te doen geven, dien verraderlijken schurk!quot; Dit was op zich zelve cene zeer deftige oorlogsverklaring; maar Bob verzwakte de kracht van zijn gezegde door er nog iets bij te voegen, dat op bloedige neuzen en blauwe oogen betrekking had, en zeer ondeftig was.

quot;Mijnheer!quot; zeide Pickwick: quot;voordat gij op den bedoelden heer zulke benamingen toepast, behoort gij onpartijdig en bedaard te overwegen, in hoeverre hij schuldig is te noemen, en bovenal te bedenken, dat hij een vriend van mij is,quot;

quot;Wat?quot; snauwde Bob Sawyer.

quot;Hoe heet hij ? Hoe heet hij ?quot; schreeuwde Benjamin.

quot;Mijnheer Nathaniel Winkle,quot; zeide Pickwick op een vasten toon.

Benjamin rukte zijn bril af, smeet hem op den vloer, vertrapte hem onder den hak van zijne laars, en nadat hij zeer oplettend de stukken opgeraapt en in drie verschillende zakken gestoken had, sloeg hij zijne armen over elkander, en staarde met dreigende oogen Pickwick in het goedhartige en vriendelijke gelaat.

quot;Dus zijt gij de man, mijnheer, die dit huwelijk aangeraden en tot stand gebracht hebt?quot; vroeg Benjamin eindelijk.

quot;En dit zal mijnheer zijn knecht wezen, denk ik,quot; viel de oude dame hierop in; quot;de man, dien men om mijn huis heeft zien rondsluipen, en die mijne bedienden wilden verleiden om tegen hunne meesteres samen te spannen. — Martin!quot;

quot;Wat belieft?quot; zeide de barsche koetsier, een stap naderbij komende.

quot;Is dat de man, dien gij in de laan hebt gezien, zooals gij mij van morgen hebt gezegd ?quot;

Martin, die, gelijk reeds gebleken is, een man van weinig woorden was, keek Sam Weller eens aan, knikte met zijn hoofd, en bromde: quot;Dat is hij.quot;

Weller, die geheel niet trotsch was, glimlachte vriendelijk, toen hij in den man, die hem zoo strak aanzag, den knorrigen stalknecht herkende, en zeide, in zeer beleefde uitdrukkingen, dat zij oude kameraads waren.

quot;En dien braven man zou ik daar bijna verworgd hebben!quot; riep Benjamin uit. quot;Mijnheer Pickwick! hoe durft gij toelaten, dat uw slungel van een knecht de hand leent om mijne zuster te schaken? Ik vorder, dat gij oogen-blikkclijk zegt, hoe dit zich heeft toegedragen, mijnheer!quot;

quot;Spreek, mijnheer!quot; riep Sawyer op een vergramden toon.

quot;Het is een schandelijk complot geweest,quot; zeide Benjamin.

quot;Een gauwdievenstreek,quot; zeide Bob.

quot;Een snood verraad,quot; merkte de oude dame aan.

quot;Hoort mij toch aan!quot; smeekte Pickwick, toen Benjamin zich in den leuningstoel liet zinken, welke voor de patiënten bestemd was, die gelaten moesten worden, en te gelijk zijn zakdoek uithaalde. quot;Ik heb bij de zaak volstrekt gecne hand in het spel gehad, behalve dat ik tegenwoordig ben geweest bij één gesprek der jonge lieden, hetwelk ik niet kon verhinderen, en waarbij mijne tegenwoordigheid, naar mijne gedachten, nuttig was, om den schijn van onwelvoegelijkheid weg te nemen, welke ieze samenkomst anders zou gehad hebben. Dit is alles wat ik gedaan heb, en toen wist ik zelfs niet, dat de jonge lieden er aan dachten om zoo spoedig te trouwen. M«»r let wel op,quot; vervolgde Pickwick, zich spoedig bedenkende, quot;let wel

582

-ocr page 393-

De heer Pickwick krijgt eene bondgenoote.

op: ik zeg niet, dal ik hen zou hebben willen tegenhouden, indien ik geweten had, dat zij zulks voornemens waren.quot;

quot;Hoort gij dal?quot; riep Benjamin. quot;Hoort gij hem dat zeggen?quot;

quot;Ik hoop van ja,quot; zeide Pickwick zachtmoedig, terwijl hij om zich heen zag; quot;enquot; vervolgde hij, terwijl zijn gelaat eene hoogerc kleur aannam, quot;ik hoop, dat zij dit ook hooren, mijnheer! — dat ik, sprekende op grond van i hetgeen mij is medegedeeld, ronduit verklaar, dal gij, mijnheer! geen recht hadt, om, gelijk gij hebt willen doen, de genegenheid van uwe zuster te dwihgen, en dal gij veeleer hadt moeten pogen om haar door vriendelijkheid en inschikkelijkheid het gemis van andere, nauwere betrekkingen te vergoeden , van welke zij ongelukkig reeds in hare vroegste jeugd werd beroofd. Wal mijn jongen vriend aangaat, moet ik zoo vrij zijn te zeggen, dat hij, zooveel zijne uiterlijke omstandigheden betreft, ten minste even goede vooruitzichten heeft, als gij hebt, en misschien veel betere, en dat ik, indien de zaak niet met gepaste bedaardheid en gematigdheid besproken wordt, er in iiet geheel niet meer over wil spreken of hooren.quot;

quot;Ik wou even nog een klein woordje voegen bij de woorden van den achtbaren heer, die daar zoo pas heeft stilgezwegen,quot; zeide Sam Weiier, naderbij komende; quot;en dal is dit: een persoon uil hel gezelschap heeft mij een slungel genoemd.quot;

quot;Dal heeft niets met de zaak te maken, Sam!quot; viel Pickwick hierop in. quot;Houd derhalve uw mond.quot; lt;

quot;Ik wilde daarover ook niet verder spi eken, mijnheer!quot; hervatte Sam. quot;Dit is al wat ik zeggen wou. Misschien gelooft die heer, dat die jonge juffer hem afgewonnen is; maar dat gelijkt er niet naar; want in het begin van hel vrijen heeft de jonge juffer gezegd, dat zij hem volstrekt niet kon uil-staan. Niemand heeft hem uit den weg gedrongen, en al had de jonge juffer mijnheer Winkle nooit gezien, het zou voor hem toch hetzelfde zijn geweest. Dat is al wal ik wilde zeggen, mijnheer! en ik hoop, dal die jonge heer er nu mee tevreden zal wezen.quot;

Eene korte poos van stilte volgde op deze troostrijke aanmerking van Weller. Toni stond Benjamin van zijn stoel op, en betuigde dal Arabella nooit weder i zijn gezicht zou zien; terwijl Bob Sawyer, in weerwil van Sam's vleiende verzekering, zwoer, dat hij op den gelukkigen bruidegom eene geduchte wraak zou nemen. i

Maar juist toen de zaak zulk een dreigend voorkomen had aangenomen, eh alle hoop op eene minnelijke schikking verdwenen scheen, vond Pickwick j eene ijverige hulpgcnoole in de oude dame, die, blijkbaar getroffen over de wijze, waarop hij de zaak van hare nicht had bepleit, het waagde Benjamin eenige troostgronden voor te houden, waarvan de voornaamste was, dal het toch misschien gelukkig kon heeten, dal het niet erger was. Hoe minder men er over sprak, zeide zij verder, des te eerder zou alles geschikt wezen; en het was, op haar woord, toch zoo erg niet. Gedane zaken hadden geen keer; alles had twee handvatten; men moest alles ten beste opnemen ; die zijn neus afsneed, schond zijn aangezicht; en nog een aantal dergelijke bewijzen, allen even nieuw en hardsterkend. Op dit alles gaf Benjamin geen ander antwoord, dan dal hij niemand, vooral zijne tante niet, wilde belecdigen of voor het hoofd stoolen, maar dal hij, als zij er niets bijzonders legen had en hem ; zijn eigen zin wilde laten doen, liever hel pleizier wilde hebben om zijne zuster tol den dood toe, en nog eene poos naderhand, te haten.

383

-ocr page 394-

•'84. Samuel Pickwick.

Toen hij dit besluit omtrent vijftig muien had aangekondigd, werd de oude dame eindelijk boos, en vroeg hem, op een zeer bitsen en statigen toon, : wat zij gedaan had, hetwelk thans de reden kon zijn, dat men haar stand en jaren niet ontzag, en zij verplicht was om haar eigen neef zoolang te bidden en te smeeken, wien zij zich al vijf en twintig jaren vóór zijne geboorte kon herinneren, en wien zij had gekend, voordat hij nog een enkelen land in zijn mond had, om niet te spreken, dat zij cr bij was geweest, toen hem voor de eerste maal het haar werd gesneden, en van andere gewichtige plechtigheden gedurende zijne onnoozele kindsheid, waarbij zij zich altijd had laten vinden met eene nauwgezetheid, w elke haar wel aanspraak gaf op zijne bestendige achting, liefde en gehoorzaamheid.

Terwijl de goede vrouw haar neef op deze wijze de les las, hadden Bob j Sawyer en Pickwick zich onder een drok gesprek naar het achterkamertje hegeven, waar de eerstgenoemde heer verscheidene malen eene donkergroene flesch voor zijn mond zette, onder wier invloed zijne trekken langzamerhand i eene tevredene, ja zelfs genoegelijke en vroolijke uitdrukking aannamen. | Eindelijk kwam bij met de flesch in zijne hand het kamertje uit, en, nadat I hij gezegd had, dat het hem speet, dat hij zich zoo mal had aangesteld, ver-| zocht hij het gezelschap om eens op het welzijn van mijnheer en mevrouw i Winkle te drinken, wier geluk hij zoo verre was van te benijden, dat hij zelfs gaarne de eerste wilde zijn, om hen tc feliciteeren. Toen Benjamin dit hoorde, sprong hij plotseling van /jjn stoel overeind, rukte zijn vriend de flesch uit de hand, en nam eene hartelijke teug. De llcsch ging nog eenige malen van hand tot hand en allen betuigden elkander hunne blijdschap, met zulk een hartelijk genoegen, dat zich zelfs op het houten gezicht van Martin eene soort van glimlach vertoonde.

quot;Komaan!quot; zeide Bob Sawyer, in zijne handen wrijvende: quot;nu moeten wij te zamen een vroolijken avond hebben.'

quot;Het spijt mij, dat ik naar de herberg moet terugkeeren,quot; zeide Pickwick. quot;Ik ben tegenwoordig niet aan beweging gewoon, en mijne reis heeft mij buitengewoon vermoeid.quot;

quot;Blijft gij niet een kopje thee drinken, mijnheer Pickwick?quot; vroeg de oude dame met onweerstaanbare vriendelijkheid.

quot;Ik dank u; liever niet,quot; was het antwoord. De waarheid is, dat Pickwick in de blijkbaar met ieder oogenblik toenemende bewondering cn ingenomenheid der oude dame eene dringende reden zag om zich terstond te verwijderen. Uij dacht aan jufvrouw Bardell; en elke blik, dien de oude dame op hem wierp, deed hem het koude zweet uitbreken.

Daar men Pickwick volstrekt niet kon overhalen om te blijven, maakte men, op zijn eigen voorstel, de afspraak, dat de heer Benjamin Allen hem op zijne reis naar den ouden heer Winkle zou vergezellen, en dat de postkoets den volgenden morgen om negen uur voor de deur zou staan. Daarop nam hij afscheid, en begaf zich met zijn getrouwen Sam naar de Groene Boom, waar hij reeds een nachtverblijf had besteld. Het verdient te worden aangemerkt, dat Martin, toen hij Sam de hand gaf, zijne gelaatstrekken op eene stuipachtige manier verwrong, en hij op hetzelfde oogenblik glimlachte en een vloek mompelde, hetgeen, volgensde verklaring van hen, die met de hebbelijkheden van denbarschen koetsier best bekend waren, betcekende, dat hij buitengemeen met Sam was ingenomen, en om de eer zijner voortdurende vriendschap verzocht.

-ocr page 395-

Hen vrijwilliger.

XLVII.

HOE PICKWICK NAAR BIRMINGHAM REISDE , OM MET DEN OUDEN HEER WINKLE -TE ONDERHANDELEN , EN HOE HIJ EEN ONVERWACHTEN REISGENOOT KREEG.

Precies kwartier vóór negenen werden de paarden voorgespannen, en nadat Pickwick en Sam in het rijtuig plaats hadden genomen, ontving de postiljon bevel, om eerst naar het huis van mijnheer Sawyer te rijden, ten einde Benjamin op te nemen.

Zoodra het rijtuig voor de deur met het in 't oogvallende opschrift quot;Sawyer, opvolger van Nockenmorfquot; stilhield, stak Pickwick zijn hoofd uit het portier en zag tot zijne niet geringe verbazing, dat de jongen met het grijze pak druk bezig was met de luiken voor de vensters te zetten. Dit was op dat uur van den dag een zoo ongewoon bedrijf, dat het terstond twee denkbeelden in Pickw ick's geest deed opkomen: het eerste, dat er een bijzonder goed vriend en patient van den heer Sawyer overleden was; de tweede, dat die heer zelf bankroet was.

quot;Wat is er te doen?quot; riep Pickwick den jongen toe.

quot;Niemendal, mijnheer!quot; antwoordde de jongen met een grijnzenden lach, welke hem zijn mond van het eene oor tot het andere deed trekken.

quot;Kant en klaar,quot; riep Bob Sawyer, die eensklaps , met een bijzonder klein, oud en smerig valies in zijne hand, en een dikken jas over zijn arm, de deur kwam uitstuiven. quot;Ik ga mee.quot;

quot;Gij ?quot; riep Pickwick uit.

quot;Ja wel,quot; antwoordde Bob. quot;Met pak en zak. Daar, Sam! vang! Nadat hij met deze weinige woorden Weller's aandacht had getrokken, wierp Bob zijn valies omhoog, dat door Sara zeer knaphandig werd opgevangen, en onder het achterbankje geborgen. Daarop trok Sawyer, met behulp van den grijzen jongen, en met inspanning van alle krachten, den jas aan, die hem te nauw en te klein was, en dat gedaan zijnde, stak hij zijn hoofd in bet portier van het rijtuig, en begon te schateren van lachen.

quot;Wat zullen ze gek kijken, niet waar?quot; zeide Bob, terwijl hij met zijne mouw zijne tranen afveegde.

quot;Maar, mijnheer!quot; zeide Pickwick met eenige verlegenheid: quot;ik had er volstrekt niet op gerekend, dat gij met ons zoudt mederijden.quot;

quot;Neen, dat weet ik wel,quot; hernam Bob. quot;Dat is juist de aardigheid.quot;

quot;O, zoo!quot; zeide Pickwick; quot;is dat de aardigheid?quot;

quot;Wel zeker,quot; antwoordde Bob. quot;Daar zit juist de grap, dat ik zoo op eens verdwijn, en den winkel op zich zeiven laat passen, daar het toch niet der moeite waard is, dat een ander er op past.quot; Nadat Sawyer op deze wijze bet ongewone verschijnsel der gesloten vensterluiken had opgehelderd, barstte hiJ weder in een schaterend lachen uit.

quot;Maar, mijnheer!quot; zeide Pickwick op een ernstigen toon: quot;gij zult toch zoo onbezonnen niet wezen om uwe patiënten te verlaten, zonder te zorgen, dat een ander uwe praktijk voor u waarneemt?quot;

3;lt;'J

quot;Waarom niet?quot; was Sawyer's wedervraag. quot;Ik zal er geld mede uitwinnen. Er is geen een onder, die betaalt. Bovendien,quot; hier liet hij zijne stem dalen tot een vertrouwelijk gefluister, quot;zij zullen er zelfs beter bij varen;

2ï)

AM. PICKWICK.

-ocr page 396-

Samuel Pickwick.

waul mijn voorraad is geheel op, eu ik heb geon crediet om opnieuw in Ie koopen. Ik zou genoodzaakt wezen om allen zonder onderscheid opiumpillen te geven, en dat zou sommigen waarschijnlijk niet goed bekomen. Het is derhalve tot aller bestwil, dat ik heenga.quot;

in dit antwoord lag eene kracht van redeneering opgesloten, waarop Pickwick niet was voorbereid. Hij bedacht zich een poos, en zeide toen, op een minder vaslcn toon dan in het eerst:

quot;Maar in deze postkoets is slechts plaats voor twee personen; ik heb mijnheer Allen mijn woord gegeven.quot;

quot;Wees maar niet bekommerd,quot; hernam Bob. quot;Ik heb alles al bij mij zeiven overlegd. Sam en ik zullen te zamen op het achterbankje gaan zitten. Zie! Uier heb ik een papiertje, dat ik met ouwels op de deur zal plakken. quot;Brieven en boodschappen te bezorgen bij jufvrouw Cripps, aan den overkant.quot; Jufvrouw Cripps is de moeder van mijn loopjongen. quot;Het speet mijnheer Sawyer geweldig,quot; zal zij zeggen, als er iemand naar mij komt vragen; 1 quot;maar hij kon er niet tegen. Hij is van morgen vroeg gehaald naar een consult j van drie beroemde chirurgijns buiten de slad. Zij konden het volstrekt niet ] zonder hem stellen. Hij moest komen, het moest kosten wat het w ilde, om bij eene gevaarlijke operatie te helpen,quot; Op die manier,quot; vervolgde Bob, quot;geloof ik, dat het uitstapje mij meer goed dan kwaad zal doen. Als het in eene van de couranten komt, ben ik er zeker bovenop. Daar is Ben. Komaan ! Nu maar ingepakt!quot;

Met deze woorden stiet hij den postiljon op zijde, hielp zijn vriend met overhaasting in bet rijtuig, sloeg hel portier dicht, slool zijne deur, stak (Jen sleutel in zijn zak, plakte het briefje onder zijn naam, sprong op het achterbankje, en riep den postiljon toe om voort te rijden, — en dat alles met zooveel drift en spoed, dat men reeds een eind ver was, voordat Pickwick recht begonnen was te overleggen, of bet wel goed en behoorlijk was, dal Sawyer medereed.

Zoolang zij door de straten van Bristol reden, hield de grappige Bob zijn geleerden groenen bril op, en nam de grootste welvoegelijkheid in acht, daar hij zich beperkte tot het uiten van eenige kwinkslagen, waarmede hij Sam Weller den tijd trachtte te korten; maar zoodra zij buiten de stad waren gekomen, stak hij tegelijk zijn bril en zijne deftigheid in zijn zak, en begon zich te vermaken met het aanrichten eener verscheidenheid van potsen, die de strekking hadden om de aandacht der voorbijgangers te trekken, en zoowel bet rijtuig als de reizigers tot de voorwerpen eener meer dan gewone nieuwsgierigheid te maken. De minst aanstootelijke dezer potsen bestond in eene kunstige nabootsing van een airtje op den waldhoorn'en de vertooning van een rooden zakdoek, dien hij aan een rotting had gebonden en met eene trotschc en uitdagende houding heen en weder zwaaide.

quot;Ik kan niet begrijpen,quot; zeide Pickwick, een ernstig gesprek met Benjamin afbrekende , waarin hij dezen de talrijke goede hoedanigheden v an zijne zuster en Winkle had pogen af te schilderen, quot;ik kan niet begrijpen, wat de men-schen, die ons voorbijrijden, loch aan ons zien, om ons zoo na te kijken.quot;

quot;Ons rijtuig is bijzonder net,quot; zeide Benjamin met eenigen hoogmoed. quot;Hel gebeurt hun niet alle dagen dat zij er zoo een te zien krijgen.quot;

quot;Het is mogelijk,quot; merkte Pickwick aan. quot;Misschien. Het kan wezen.quot;

Misschien zou Pickwick zich zeiven hebben overgehaald om te gelooven, dat dit inderdaad het geval was, indien hij niet juist op dat oogenblik bij

38(i

-ocr page 397-

Verrichting buitenop.

loeval uit het portier had gekeken, en gezien, dat de gezichten der voorbijgangers alles behalve eerbiedige bewondering aan den dag legden , en dat er tusschen hen en de personen, die op het achterbankje zaten, telegrafische tcekenen schenen gewisseld te worden. Nu viel het hem eensklaps in, dat dit alles wel aan ecnige grappen van zijn reisgenoot Robert Sawyer kon te wijten zijn.

quot;Ik hoop,quot; zeide Pickwick, quot;dat onze onbezonnen vriend, daar op hel achterbankje, geene malligheid maakt.quot;

quot;O neen !quot; antwoordde Benjamin. quot;Behalve wanneer hij zoo wat over de huizen is, is Bob zoo bedaard als iemand wezen kan.quot;

Hier hoorde men een lang uitgehaald hoorngetoet, opgevolgd door eene reeks van allerwonderlijkste geluiden, die alle blijkbaar uit gèene andere keel dan die van Bob Sawyer konden komen.

Pickwick en Benjamin zagen elkander veelbetcekenend aan; en de eerste stak, nadat hij zijn hoed had afgenomen, eerst zijn hoofd en vervolgens zijn geheele bovenlijf uit het portier; totdat hel hem eindelijk gelukte zijn snaak-schen vriend in het oog te krijgen.

Bob Sawyer zat, niet op het achterbankje, maar, met wijd nitgespreide beenen, boven op het dak van de koets. Hij had den hoed van Sam schuins op zijn hoofd gezet, en had in de eene hand eene verbazend dikke boterham, terwijl hij in de andere eene matten flesch van de grootste soort hield. Hij nam beurtelings een hap en een slok, en wisselde dit eenigszins eentoonige vermaak af door lusschenbeide hoezee te roepen, of met de voorbijgangers allerlei grappen te maken. De roodc vlag was recht overeind aan de leuning van het achterbankje gebonden, waarop Sam, met den hoed van Bob Sawyer versierd, zeer op zijn gemak gezeten was, bezig met smakelijk eene boterham op te eten (eene tweelingzuster van die, welke boven op het rijtuig werd genuttigd), met een gezicht waaruil duidelijk bleek, dat de pret hem uitmuntend beviel.

Dit was reeds genoeg, om een man, die zooveel gevoel voor het welvoe-gelijke bezat als Pickwick , ten uiterste te ergeren ; maar er kwam nog meer bij. Juist op dat oogenblik kwam eene van binnen en van builen volgepakte diligence hun te gemoet rijden, en de passagiers legden hunne verbazing onverholen aan den dag. De zegenwenschen van eene lersche familie, die bedelende het rijtuig naliep, waren insgelijks van een luidruchtigen aard, vooral die van het mannelijk opperhoofd van dit gezin, die deze verlooning voor eene soort van polilieken zegetocht scheen te houden.

quot;Mijnheer Sawyer!quot; riep Pickwick uil, zoo hard hij kon, quot;Mijnheer Sawyer!quot;

quot;Heidaar!quot; antwoordde deze heer, terwijl hij met de grootste koelbloedigheid over den kant van zijne zitplaats naar omlaag keek.

quot;Zijl gij dol, mijnheer?quot; vroeg Pickwick.

quot;Het lijkt er niet naar,quot; antwoordde Bob. quot;Vroolijk, anders niet.quot;

quot;Vroolijk, mijnheer?quot; riep Pickwick onwillekeurig uil. quot;Neem dien schan-daleusen rooden doek af. Ik verzoek — ik zeg het u, Sam ! neem dien doek af!quot;

Voordat Sam kon gehoorzamen, streek Bob gereedelijk zijne vlag, en nadat hij die in zijn zak had gestoken, knikte hij Pickwick vriendelijk toe, veegde den hals van zijne flesch af, en zette die voor zijn mond; waarmede hij, zonder eene onnoodige verkwisting van woorden, te kennen gaf, dat hij Pickwick met dien teug alle bedenkelijk geluk wenschte. Daarna deed Bob zeer zorgvuldig de kurk weder op de flesch, keek Pickwick nog eens vriendelijk aan, nam een grooten hap van zijne boterham, en glimlachte.

387

-ocr page 398-

Samuel Pickwick.

quot;Kom!quot; zeide Pickwick, wiens opwelling van ongenoegen niet bestand was tegen Bob's onverstoorbare koelbloedigheid: quot;laten wij niet meer van die zotheid hebben!quot;

quot;Neen, neen!quot; antwoordde Bob, terwijl hij weder met Sam van hoeden verwisselde. quot;Ik was het niet eens van zins; maar het rijden maakte mij zoo luchtig, dat ik bet niet laten kon.quot;

quot;Bedenk toch hoe gek het staat!quot; zeide Pickwick op oen vermanenden toon. quot;Denk toch om uw fatsoen!quot;

quot;Gij hebt gelijk,quot; zeide Bob. quot;liet past niet voor een fatsoenlijk man. Het zal gedaan wezen.quot;

Gerustgesteld door deze verzekering, trok Pickwick zijn hoofd weder binnen , haalde het glas op, en hervatte zijn afgebroken gesprek met Benjamin. Maar nauwelijks had hij dit gedaan, of hij zag eenigszins vreemd op over de verschijning van een ovaal, donker voorwerp aan den buitenkant van het portier, dat eenige malen tegen het glas tikte, alsof het verzocht om binnengelaten te worden.

quot;Wat is dat?quot; riep Pickwick uit.

quot;Het lijkt wel eene matten flesch,quot; zeide Benjamin, terwijl hij door zijn bril het bedoelde voorwerp oplettend beschouwde. quot;Ik geloof haast, dat bet de flesch van Bob is.quot;

Hij had volkomen gelijk; want Bob Sawyer had zijne flesch aan het eind van zijne rotting gebonden, en klopte daarmede tegen het glas, om zijn verlangen te kennen te geven, dat zijne vrienden binnenin, als goede kameraads, eens zouden mededrinken.

quot;Wat zal ik doen ?quot; zeide Pickwick. quot;Die streek is nog gekker dan de vorige.quot;

quot;Het zou best zijn, dat wij de flesch aannamen,quot; antwoordde Benjamin. quot;Als wij haar hielden, had hij zijn verdiende loon, niet waar!quot;

quot;Dat had hij,quot; antwoordde Pickwick. quot;Zou ik?quot;

quot;Ik geloof, dat er niets beter aan te doen iszeide Benjamin.

Daar deze raad met zijne eigene meening overeenstemde, liet Pickwick het glas zakken, en maakte de flesch van den stok los, waarop deze weder werd opgehaald, en men Bob Sawyer hartelijk hoorde lachen.

quot;Wat is hij toch een vroolijke snaak!quot; zeide Pickwick, terwijl hij, met do flesch in zijne hand, zijn reismakker aanzag.

quot;Dat is hij,quot; zeide Benjamin.

quot;Men kan niet boos op hem worden.quot;

quot;Onmogelijk,quot; zeide Benjamin.

Onder deze belangrijke woordenwisseling had Pickwick in verstrooiing de kurk van de flesch genomen.

quot;Wat is er, in?quot; vroeg Benjamin losweg.

quot;Ik weet bet niet,quot; antwoordde Pickwick even onverschillig. quot;Aan den reuk zou ik zeggen, dat het punch was.quot;

quot;Zoo!quot; zeide Benjamin.

quot;Ik geloof het wel,quot; hernam Pickwick, die altijd op zijne hoede was tegen de mogelijkheid om onbedacht eene onwaarheid te zeggen; quot;maar zeker weet ik het niet. Daartoe zou ik er van moeten proeven.quot;

quot;Wel, proef dan eens!quot; zeide Benjamin; quot;wij dienen tp;h te weten wat er in is.quot;

quot;Denkt gij dat?quot; hernam Pickwick. quot;Nu, als gij er nieuwsgierig naar zijt, heb ik er niet tegen.quot;

388

-ocr page 399-

Verversching onderweg

Altijd gewillig om zijne eigene meening aan het verlangen van een vriend op te offeren, nam Pickwick een tamelijk lang proefje.

quot;Wat is het?quot; vroeg Benjamin met vrij wat drift.

quot;Dat is raar,quot; antwoordde Pickwick, met zijne lippen smakkende. quot;Ik weet het nog niet recht. Ja,quot; vervolgde hij, nadat hij nog eens had geproefd, quot;het is toch punch.quot;

Pickwick zag Benjamin en Benjamin zag Pickwick aan. Benjamin glimlachte; Pickwick niet.

quot;Het zou zijn verdiende loon wezen,quot; zeide de laatstgenoemde op een straffen toon, quot;als wij alles opdronken.quot;

quot;Dat denk ik daar juist ook,quot; zeide Benjamin.

quot;Dat is dan op zijne gezondheid!quot; hervatte Pickwick. Daarmede nam de brave man eene frissche teug uit de lleseh, en gaf haar aan Benjamin over, die niet draalde zijn voorheeld te volgen. Nu glimlachten zij beide, en de punch werd langzamerhand en vroolijk opgedronken.

quot;Zijne grappen zijn toch wel aardig,quot; zeide Pickwick, toen de flesch ledig was. quot;Zij bevallen mij wel.quot;

quot;Hij is een allerbeste jongen,quot; hernam Benjamin; en ten bewijze, dat zijn vriend Bob een allerbeste jongen was, begon hij Pickwick omstandig te verhalen, hoe dat jonge mensch eens zooveel gedronken had, dat hij er eene koorts van kreeg, die hem bijna naar de andere wereld bad geholpen. Dit verhaal was nog niet ten einde, toen het rijtuig voor de Klok te Berkeley-Heath stilhield, om van paarden te verwisselen.

quot;Hier blijven wij immers eten ?quot; vroeg Bob, die voor het portier kwam.

quot;Eten?quot; herhaalde Pickwick. quot;Wij hebben nog maar negentien mijlen afgelegd, en wij moeten zeven en tachtig en een halve mijl ver wezen.quot;

quot;Dat is juist eene reden om iets te gebruiken, tot versterking tegen de vermoeienis,quot; bracht Sawyer hiertegen in.

quot;Maar hoe kan men om half twaalf eten?quot; Iiervatte Pickwick, nadat hij op zijn horloge bad gezien.

quot;Gij hebt gelijk,quot; zeide Bob; quot;het moet een lunch 1) wezen. — Heidaar! Lunch voor vier personen. Laat de paarden nog maar een kwartiertje op stal. Zet alles op, wat er klaar is — en eenige flesschen best bier, en een proefje echten madera, hoort gij ?quot; •— Nadat Bob met veel drift en ijver deze bevelen had uitgevaardigd, stoof hij het huis binnen, om te zien of zijne orders behoorlijk werden uitgevoerd. Hij kwam in minder dan vijf minuten terug, en verklaarde, dat het eten overheerlijk zou wezen.

De maaltijd verdiende inderdaad dezen lof, en ook Pickwick en Benjamin bleven niet achterlijk, om hem alle eer te bewijzen. Het drietal ledigde een paar flesschen bier en eene flesch madera; en toen, nadat de paarden waren v oorgespannen en de matten flesch weder met punch was gevuld, ieder zijne plaats weder innam, liet het hoorngetoet zich lustig hooren, en wapperde de roode vlag, zonder dat Pickwick er het minste tegen inbracht.

389

In de Hopstaak te Tewkesbury bleven zij het middagmaal houden. Hier kwamen weder eenige flesschen bier, madera en portwijn voor den dag, en werd de matten flesch voor de vierde maal gevuld. Onder den vereenig-

1) Lunch noemen de Engelschen den maaltijd tusschen het ontbijt en het middagmaal, waarvoor men in geene andere taal eene eigene benaming heeft. Vert.

-ocr page 400-

Samuel Pickwick.

den invloed dezer geestrijke vochten deed Pickwick en Benjamin een slaapje van dertig mijlen, terwijl Bob Sawyer en Sam op het achterbankje duetten zongen.

Het was reeds donker, toen Pickwick genoegzaam wakker werd, om uit het portier te kijken. Dc hoopsgewijze bijecnstaande woningen langs den weg, de vuilzwarte kleur van alle zichtbare voorwerpen, de dampige lucht, de met sintels en puin bestrooide wegen, de roode gloed van ovenvuren in de verte, de dikke rookwolken, die langzaam uit de torenhooge schoorsteenen rolden en alles in het rond zwart cn donker maakten, het flikkeren van lantarens op een afstand, de lompe met ratelende ijzeren staven of zware balen en kisten beladen wagens, die langzaam voortreden, — dit alles gaf te kennen, dat men de groote fabriekstad Birmingham naderde.

Terwijl het gezelschap de nauwe straten doorreed, die naar het hart van de stad voeren, werden deze teekenen van drukte en arbeidzaamheid nog veel duidelijker merkbaar. De stralen waren vol werklieden. Een dof gedruis klonk uit elke woning; lichten schenen door alle vensters van onder tot boven op de zolders, en het rommelen en stampen van machines deed de muren trillen. De vuren, wier glans men op mijlen afstands had gezien, vlamden hier hoog op in de groote smederijen en fabrieken. Het bonzen van hamers, het sissen van stoom en het onbeschrijfelijk stampen, knersen en klateren der werktuigen, vormde een oorverdoovend concert.

De postiljon reed op een stijven draf door de ruime straten en voorbij de fraaie winkels, welke men tussehen de buitenwijken der stad en het Oud Koninklijk Hotel aantreft, voordat Pickwick begon na te denken over den teederen en moeielijken aard der taak, welke hij hier moest vervullen.

De moeielijkheid om zich daarvan op cene voldoende wijze te kwijten , werd geenszins verminderd door liet ongevraagde gezelschap van Bobert Sawyer. Om de waarheid le zeggen, Pickwick dacht bij zich zeiven, dat de tegenwoordigheid van dezen jongen lieer eene eer was, die hij bij deze gelegenheid zeer wel had kunnen missen, en zou er wel war, voor hebben overgehad, indien hij Bob op dat oogenhlik op een afstand van ten minste vijftig mijlen had kunnen verplaatsen.

Pickwick had den ouden heer Winkle nooit gezien of gesproken,quot; hoewel hij een paar malen een brief van hem had gekregen, en hem gunstige antwoorden had gezonden op zijne vragen, betreffende het zedelijk karakter en gedrag van zijn zoon. Hij begon thans in te zien, en gevoelde zich daarbij lang niet op zijn gemak, dat hij den ouden heer Winkle waarschijnlijk niet gunstig voor zich zou innemen, wanneer hij hem voor de eerste maal in het gezelschap van Bobert Sawyer en Benjamin Allen kwam bezoeken, die beide eenigszins bestoven waren.

quot;Het moet er toch mede door.quot; zeide Pickwick, pogende zich zeiven gerust te stellen. quot;Ik moet hem van avond nog gaan bezoeken, want dat heb ik op mijn woord beloofd; en als zij met geweld willen meoegaan, moet ik het gesprek zoo kort maken als mogelijk is, en hopen, dat zij, om hun eigen wil, hun fatsoen zullen houden en zich zeiven niet ten toor; stellen.quot;

Terwijl hij zich met deze overdenkingen troostte, hield de postkoets stil voor de deur van het Oud Koninklijk Hotel. Nadat Benjamin uit zijn verwonderlijk zwaren slaap gewekt, en door Sam bij zijne kraag uit het rijtuig gesleept was, kon Pickwick afstappen. Het gezelschap werd in een goed gemeubileerd vertrek gebracht, en daar gekomen, vroeg Pickwick terstond den knecht, waar mijnheer Winkle woonde.

390

-ocr page 401-

De heer Winkle, de vader.

quot;Hier dichtbij, mijnheer!quot; antwoordde de knecht. quot;Geen vijfhonderd stappen ver. Mijnheer Winkle is kaaimeester, mijnheer! Hij woont hier heel dichtbij, mijnheer!quot; Hier snoot de knecht eene kaars uit, en deed alsof hij die weder wilde aansteken, ten einde Pickwick gelegenheid te geven om verder te vragen, indien hij er lust toe had.

quot;Iets gebruiken, mijnheer!quot; vroeg de knecht, terwijl hij, wanhopig over Pickwick's stilzwijgen, de kaars weder aanstak. quot;Thee of koffie, mijnheer ? Eten, mijnheer?quot;

quot;Op het oogenblik niet.'quot;

quot;Goed mijnheer! Souper bestellen, mijnheer?quot;

quot;Nog niet.quot;

quot;Goed, mijnheer!quot;

Hij ging zacht naar de deur, bleef echter staan, keerde zich om, en vroeg op een allervriendelijksten toon: quot;Moet ik de meid hier zenden, heeren ?quot;

quot;Zoo gij wilt,quot; antwoordde Pickwick.quot;

quot;Zooals mijnheer wil.quot;

quot;En geef eene flesch sodawater,quot; zeide Bob Sawyer.

quot;Sodawater, mijnheer? Als 't u belieft, mijnheer!quot; En nu zijn gemoed, naar allen schijn, van een vreeselijken last was ontslagen, dewijl er eindelijk iels was besteld, verdween de knecht uit het vertrek. Herbergknechts stappen of draven nooit. Zij bezitten een eigenaardig en geheimzinnig vermogen om eene deur uit te glippen, dat geen ander sterveling eigen is.

Toen er door het drinken van een paar glazen sodawater weder eenige teekenen van leven in Benjamin Allen waren opgewekt, liet deze heer zich overhalen om zijn gezicht en zijne banden te wasschen en zich door Sam te laten afborstelen. Nadat Pickwick en Sawyer insgelijks de wanorde hadden hersteld, welke de reis in hunne kleeding had teweeggebracht, begaf het drietal zich gearmd op weg naar de woning van mijnheer Winkle; Bob Sawyer omhulde zich, al voortwandelende, met eene wolk van tabaksrook.

Omtrent vijf minuten gaans ver stond, in eene stille fatsoenlijke straat, een oud, van rooden steen gebouwd huis, met een stoepje van drie trappen voor, en eene koperen plaat op de deur, waarop men met dikke kapitalen de woorden quot;Mr. Winklequot; las. De klok sloeg juist tien uur, toen Pickwick, Allen en Sawyer voor dit huis bleven stilstaan.

Toen zij hadden aangeklopt, opende een net en knap dienstmeisje de deur, en keek vreemd op, dat zij drie vreemdelingen zag.

quot;Is mijnbeer Winkle te huis, meisje?quot; vroeg Pickwick.

quot;Hij is juist aan zijn souper, mijnheer!quot; was het antwoord.

quot;Geef hem dit kaartje, als 't u belieft,quot; hernam Pickwick, quot;Zeg, dat het mij spijt, dat ik hem nog zoo laat moet lastig vallen; maar dat ik hem gaarne nog van avond wilde spreken, en zoo even pas in de stad ben gekomen.quot;

Het meisje zag beschroomd Bob Sawyer aan, die zijne bewondering van haar net figuurtje door eenige zonderlinge grimassen te kennnen gaf; en nadat zij een blik had geworpen op de hoeden en jassen, die in den gang hingen, riep zij een ander meisje, om op de deur te passen, terwijl zij naar boven ging. Deze schildwacht werd spoedig afgelost; want het meisje kwam weldra erug, en nadat zij de heeren om verschooning had gevraagd, dat zij hen op de stoep had laten staan, bracht zij hen in een vertrek, dat half een kan-loor, half eene kleedkamer geleek, daar de voornaamste tot gebruik of sieraad bestemde meubelen bestonden in een lessenaar, een wasehtafeltje en scheer-

-ocr page 402-

Samuel Pickwick.

spiegcllje, een laarzenknecht, een hoogcn kantoorstoel, vier gewone stoelen, eene tafel en eene ouderwetsehe hangklok. Tegenover den schoorsteen zag men de deuren eener hangkast, terwijl een paar planken voor boeken, een almanak en eenige liassen met stoffige papieren de wanden versierden.

quot;Het spijt mij, dat ik u daar aan de deur heb laten staan, mijnheer!quot; zeidc het dienstmeisje, onder het aansteken van eene lamp, Pickwick met een innemend glimlachje aansprekende; quot;maar ik ken u in het geheel niet, en er zwerven zooveel gauwdieven, die...quot;

quot;Er is in het geheel geene verontschuldiging noodig, jonge dochter!quot; zeide Pickwick vriendelijk.

quot;In het geheel niet, liefje!quot; zeide Bob Sawyer, terwijl hij om aan het stoeien te geraken, zijne armen uitstak, en in de kamer heen en weder wipte, zoodat het juffertje de deur niet kon uitkomen. Deze aardigheid schecn echter het meisje volstrekt niet te bevallen; want zij gaf dadelijk als hare bijzondere meening te kennen, dat zij den jongen heer Sawyer voor een quot;akeligen ventquot; hield; en toen zijne beleefdheden een weinig dringender werden, sloeg zij hem op eens hare lieve vingertjes in zijn gezicht, en sloof met eene menigte uitdrukkingen van tegenzin en verachting de kamer uit.

Toen Bob van het gezelschap der jonge juffer was verstoken, moest hij iets anders verzinnen om zich bezig te houden. Hij doorsnulfelde de laden van de tafel, deed alsof hij de ijzeren kast wilde opensteken, hing den almanak het achterste voor tegen den muur, probeerde om de laarzen van den ouden heer Winkle, over de zijne heen, aan te trekken, en ricblte nog andere grappen met het huisraad aan, die hem het grootste vermaak verscliaften, terwijl zij Pickwick met onbeschrijfelijken angst en afgrijzen vervulden.

Eindelijk ging de deur open, en trad een kort oud heer, met een bruinen rok aan, de kamer binnen. Zijn hoofd en gezicht vormden een waar evenbeeld van dezelfde lichaamsdeelen hij den jongen heer Winkle, met dit onderscheid, dat het hoofd van den ouden heer kaal was. Hij had het kaartje van Pickwick in de eene hand, en een zilveren kandelaar in de andere.

quot;Hoe vaart gij, mijnbeer Pickwick?quot; vroeg de oude heer Winkle, terwijl hij den kandelaar neerzette, en Pickwick zijne hand aanbood. quot;Nog wel, hoop ik? Ik ben blij, dat ik u eens zie. Ga zitten, mijnheer Pickwick! Deze heer is.... ?quot;

quot;Mijn vriend, de beer Sawyer,quot; viel Pickwick hem in de rede. quot;Een vriend van uw zoon.quot;

quot;O!quot; zeide de oude heer Winkle, terwijl hij Bob cenigszins onvriendelijk aanzag. quot;Ik hoop, dat gij welvarend zijt, mijnheer?quot;

quot;Zoo gezond als een visch,quot; antwoordde Bob.

quot;Die andere heer,quot; zeide Pickwick, quot;is, gelijk gij zien zult uit den brief, dien ik heb medegebracht, insgelijks een nauwe betrekking, of liever een zeer bijzonder vriend van uw zoon. Hij heet Allen.quot;

quot;Die heer?quot; vroeg de oude heer Winkle, terwijl hij met het kaartje, dat hij nog in zijne hand had, naar Benjamin wees, die in slaap was gevallen in zulk eene houding, dat er niets van hem zichtbaar was, dan zijn rug en de kraag van zijn rok.

Pickwick was op het punt om deze vraag te beantwooricn, en Benjamin's naam en titels vollediger op te geven, toen de komieke Bob, om zijn vriend tot bezinning te brengen, dezen een zoo gevoeligcn kneep in het dik van zijn arm gaf, dat hij met een luiden gil overeind sprong. Zoodra Benjamin

-ocr page 403-

Hij weigert zich uit te laten.

ontwaarde, dat er een vreemdeling voor hem stond, trad hij naderbij, vatte den ouden heer Winkle bij beide banden, en schudde die omtrent vijf minuten lang recht hartelijk, terwijl bij eenige half verslaanbare betuigingen mompelde, dat bij machtig blijde was hem te zien, en besloot met zeer gul te vragen, of bij ook iets wilde gebruiken, of liever wilde wachten totdat men ging ontbijten. Daarop zette hij zich neder, en zag met een wezenloozen blik om zich heen, alsof hij niet bet flauwste denkbeeld bad, waar hij zich bevond, hetgeen ook inderdaad het geval was.

Pit alles bracht Pickwick zeer in bet nauw, en zulks te meer, dewijl de oude heer Winkle vrij duidelijk zijne verbazing aan den dag legde over bet buitengemeen, om niet te zeggen aanstootelijk gedrag der twee jonge heeren. Om dadelijk ter zake te komen, haalde bij een brief uit zijn zak en bood dien den ouden heer Winkle aan, mei de woorden:

quot;Dit is een brief van uw zoon, mijnheer! Uit den inhoud zult gij zien, dat zijn toekomstig geluk en welvaart daarvan afbangen, dat gij dien met vaderlijke genegenheid opneemt. Gij zuil mij verplichten, wanneer gij dezen brief met bedaardheid en koelheid wilt lezen, en naderhand over de zaak met mij spreken, op dien toon en in dien gecsl, als, naar mijne gedachten, daarover behoort te worden gesproken. Van hoeveel aanbelang uw besluit voor uw zoon is, en boe angstig bij verlangt bet te vernemen, kunt gij daaruit afleiden, dat ik, zonder vooraf belet te vragen, zoo laat en,quot; hier wenkte hij, hoewel bijna onmerkbaar, naar zijne twee reisgenooten, quot;onder zulke ongunstige omstandigheden bij u kom.quot;

Na deze voorafspraak stelde Pickwick den verbaasden Winkle een verzegeld blad supra fijn velin papier ter band, aan al de vier zijden dicht met schuldbekentenis en berouw beschreven. Toen zette bij zich weer neder, en bespiedde de aandoeningen van den ouden beer, wel is waar met angstige oplettendheid, maar ook met bel openhartige gelaat van iemand, die gevoelt dat hij zijn bedrijf niet behoeft te verontschuldigen of te vergoelijken.

De oude kaaimeester draaide den brief tusschen zijne vingers rond, bezag dien van achter en van voren, bekeek zeer nauwkeurig bet dikke naakte jongetje op bet cachet, en sloeg toen zijne oogen naar Pickwick op. Vervolgens zette hij zich op den kantoorstoel, haalde de lamp naar zich toe, brak het zegel los, vouwde den brief open, en maakte zich gereed om dien bedaard te doorlezen.

Juist op dit oogenblik vond Bob Sawyer, wiens vernuft eene korte poos bad liggen sluimeren, goed om zijne handen op zijne knieën te zetten, cn een gezicht te trekken, bij niets heler te vergelijken, dan hij bel portret van den beroemden hansworst Grimaldi. Nu gebeurde het, dal de oude heer Winkle, in plaats van, gelijk Bob dacht, met alle aandacht den brief te lezen, over het blad been niemand anders aankeek dan Bob zeiven; en daar hij te recht vermoedde, dal hel bovengemelde gezicht getrokken werd om hem te bespol-ten, vestigde hij eensklaps zijne oogen op die van Bob met zulk een bar-schen ernst, dat de trekken van Grimaldi trapsgewijze in eene zeer treffende uitdrukking van verlegenheid en schaamte overgingen.

quot;Zeidet gij iets, mijnbeer ?quot; vroeg de oude beer Winkle, na eene dreigende stilte.

quot;Neen, mijnheer!quot; antwoordde Bob, die thans in geen enkel opzicht meer naar een hansworst geleek, dan door de buitengewone roodheid zijner wangen.

quot;Weet gij uat wel zeker, mijnbeer?quot;

393

-ocr page 404-

Samuel Pickwick.

quot;Ja wel, mijnheer! ja wel.quot;

quot;Ik dacht het toch,quot; hernam de oude heer met nadruk en verontwaanii- I ging: quot;of hebt gij mij misschien aangezien?quot;

quot;O neen, mijnheer! in het geheel niel,quot; antwoordde Bob met de grootste I beleefdheid.

quot;Zoo, dat doet mij pleizicr,quot; zeide de oude heer Winkle; en nadat hij 1 den verslagenen Bob nog een zeer gramslorigcn en deftigen blik had toe- i geworpenl nam hij den brief weder op, en begon in vollen ernst te lezen. I

Pickwick zag hem aandachtig aan, toen hij van den laatsten regel der eerste I bladzijde op den eersten der tweede bladzijde overging ; maar geen het minste | teeken ontdekte het geheim der aandoening, welke jde lezer bespeuren moest 1 bij het bericht der huwelijksverbintenis van zijn zoon, dat, gelijk Pickwick I zeer wel wist, in de eerste zes regels voorkwam.

De oude heer las den brief tol aan het laatste woord, vouwde dien toen zeer zorgvuldig en ncljes weder op; en juist toen Pickwick eene geweldige uitbarsting van de eene of andere aandoening verwachtte, nam hij eene pen op, en vroeg, zoo koel, alsof zij over de onverschilligste kantoorzaak spraken : quot;Wat is Nathaniel's adres, mijnheer Pickwick ?quot;

quot;De Wille Arend, tol nog toe,quot; was het antwoord.

quot;De Witte Arend. Waar is dal?quot;

quot;Ge erge-Yard. Dom bard-Streel.quot;

quot;Te Londen?quot;

quot;Ja.quot;

De oude heer schreef zeer langzaam het adres achter op den brief, sloot dien toen in zijn lessenaar, en zeide, terwijl hij opstond en zijn sleutelbos weder in zijn zak stak: quot;Anders hebben wij niets met elkander te verrichten, niet waar, mijnheer Pickwick?quot;

quot;Anders niets, mijnheer?quot; riep de goedhartige man in verbazing uit. quot;Anders niets ? Hebt gij dan niets te zeggen over deze gewichtige gebeurtenis in hel leven van onzen jongen vriend ? Wilt gij mij niet opdragen om hem van de voortduring uwer genegenheid en bescherming te verzekeren? Wilt gij mij niets laten zeggen, om hem en zijne jonge vrouw, die tot hem opziet om troost en ondersleuning, op te beuren en te bemoedigen? Bedenk toch, mijnheer !quot;

quot;Ik zal mij bedenken,quot; antwoordde de oude heer. quot;Op hel oogenhlik kan ik niets zeggen. Ik ben een man van zaken, mijnheer Pickwick! Ik overijl mij nooit; vooral niet, -wanneer, gelijk thans hel geval is, iels mij niet bijzonder bevalt. Duizend pond is niel veel, mijnheer Pickwick!quot;

quot;Gij hebt groot gelijk, mijnheer!quot; viel Benjamin hierop in, juist wakker genoeg om zich te herinneren, dat hel hem geene de minste moeite had gekost om zijne duizend pond op te maken. quot;Gij zijl een mui van verstand — Bob! die oude weet zijn weetje wel.quot;

quot;Het verheugt mij ongemeen, dat g ij mij de eer bewijst van dit te zeggen, mijnheer!quot; zeide de oude heer Winkle, terwijl hij Benjamin , die met diepe wijsheid zijn hoofd schudde, verachtelijk aanzag. quot;De zaak is deze, mijnheer Pickwick ! Toen ik mijn zoon verlof gaf, om voor eer. jaar of daarom-streeks op reis te gaan, ten einde eens te zien wal er in de wereld te koop is (hetgeen hij onder uw opzicht heeft gedaan), opdat hij zijne zaken niel zou beginnen als een melkbaard, die zich van iedereen laat beet nemen, was het geenszins onze afspraak, dat hij vrijheid had om zulk een dollen stap te

-ocr page 405-

En het gezelschap vertrekt onverrichter zake.

doen. Hij weet dat zeer wel; en derhalve kan het hem niet verwonderen, zoo ik om die rede mijne hand van hem aftrek. Hij zal van mij hooren, mijnheer Pickwick! Goeden nacht, mijnheer! — Grietje! laat eens uit.quot;

Al dien tijd had Bob zijn vriend Benjamin door wenken en aanstooten trachten te beduiden, dat het zijne zaak was om eens een woordje op zijn pas tc spreken; en het gevolg daarvan was, dat Benjamin eensklaps een kort maar krachtig bewijs van natuurlijke welsprekendheid gaf.

quot;Mijnheer !quot; zeide Benjamin, terwijl hij den ouden heer met een paar flauwe, slaperige oogen aanstaarde, en zijne rechterhand deftig op en neer zwaaide; quot;gij — gij moest u schamen.quot;

quot;Als broeder van de jonge juffer zijt gij zeker een zeer bevoegd rechter in de zaak,quot; antwoordde de oude heer Winkle. quot;Daar ! dat is genoeg. — Niets meer er van, mijnheer Pickwick! Goeden nacht, heeren!quot;

Met deze woorden nam hij de kaars op, opende de deur, en wees op eene beleefde wijze naar den gang. *

quot;Het zal u berouwen, mijnheer!quot; zeide Pickwick, zijne tanden vast op elkander klemmende, om zijne gramschap binnen te houden, daar hij gevoelde, dat hij dit in het belang van zijn jongen vriend verplicht was

quot;Ik ben tot hiertoe van een ander gevoelen ,quot; antwoordde de oude heer Winkle. quot;Nog eens, heeren! ik wensch u goeden nacht!quot;

Pickwick stapte met toornige schreden den gang door en de straat op. Bob Sawyer, geheel verslagen door den vasten loon van den ouden heer, sloop hem na. Een oogenblik later rolde de hoed van Benjamin de drie trappen van de sloep af, en zijn lichaam volgde terstond daarop. Het gezelschap begaf zich naar de herberg, en ging naar bed, zonder met elkander te spreken of een avondmaal te gebruiken ; en juist voor dat hij in slaap viel, dacht Pickwick bij zich zeiven, dat, indien hij geweten had, dat de oude heer Winkle zoo geheel en al een man van zaken was, bij zich waarschijnlijk nooit met zulk eene boodschap aan dezen heer zou hebben belast.

XLVHI.

WAARIN PICKWICK EEN OUDEN BEKENDE ONTMOET, AAN WELKE GELUKKIGE OMSTANDIGHEID DE LEZER EEN TREFFEND TOONEEL TE DANKEN HEEFT, WAARIN TWEE GROOTE MANNEN OPTREDEN.

Den volgenden morgen ontwaakte Pickwick ten acht ure. Het gezicht van den ochtend was niet zeer geschikt om zijn gemoed te vervroolijken, of do neerslachtigheid te verdrijven, waarmede de onverwachte alloop van zijn gezantschap hem had vervuld. De hemel was bewolkt en donker, de lucht voeh-tig en guur, de straat nat en slijkerig. De rook bleef boven de toppen der schoorsteenen hangen, alsof hij geen moed had om omhoog te rijzen, en de regen viel langzaam en traag naar beneden, alsof het hem aan lust onlbrak om te kletteren. Op het voorplein van den stal stond een haan, van elke vonk zijner gewone levendigheid beroofd, op één poot in een hoek te druilen; en een ezel, die met een hangenden kop onder een afdak stond, zag er zoo mismoedig en jammerhartig uit, alsof het dier over een zelfmoord

r

59S

-ocr page 406-

Samuel Pickwick.

peinsde. Op de straat waren parapliiien de eenige voorwerpen, die men zag, en het klotsen en plassen van overschoenen de eenige klanken, die men hoorde. I

Onder het onthijt werd er zeer weinig gesproken. Zelfs Boh Sawyer gevoelde den invloed van het weder en de ongeregeldheden van den vorigen dag en was stom.

Ónder het vervelend wachten of het weer niet nog zou ophelderen, werd ! het laatste Londensche avondblad gelezen en herlezen, met een ijver en eenc belangstelling, waarvan men slechts in zulke uren van nood een voorbeeld 1 ziet. De ruiten van het vloerkleed werden met even taai geduld in alle richtingen met passen afgemeten, en men maakte zooveel gebruik van de vensters, om er uit te kijken, dal eene verhooging van het venstergeld niet onbillijk zou zijn geweest. Elk onderwerp van gesprek werd opgevat en weder losgelaten; en toen het eindelijk twaalf uur was geworden, zonder dat hel 1 weer opklaarde, trok Pickwick manhaftig aan de schel en bestelde eene postkoets.

Hoewel het harder regende, dan het te voren had gedaan, en het slijk zoo ruimschoots door de opene glazen van bet rijtuig naar binnen spatte, dat zij, die er in waren gezeten, het weinig beter hadden dan zij, die op het achterbankje zaten, was er toch in de beweging en het gevoel, dat men vorderde, iets zoo aangenaams, vergeleken bij de verveling om in eene donkere kamer opgesloten naar den regen te kijken, dat, toen men afreed, iedereen zeide, dat zij bij de. verandering veel gewonnen hadden, en zich verwonderde, dat men die zoolang bad kunnen uitstellen.

Toen zij to Coventry stilhielden, om van span te verwisselen, dampten de verhitte paarden zoo geweldig, dat zij den stalknecht geheel onzichtbaar maakten, wiens stem men echter uit den mist hoorde verklaren, dat de Maatschappij tot redding van Drenkelingen hem de gouden medalje wel mocht geven, omdat hij den postiljon zijn hoed had afgenomen. Het water, dat van den rand alliep, zou, volgens het zeggen van den onziehtbaren stalgeest, den postiljon binnen kort hebben doen verdrinken, indien hij niet genoeg tegenwoordigheid van geest had bezeten, om dezen zijn hoofddeksel af te rukken, en zijn gezicht met eene stroowisch af te vegen.

quot;Dat is eene pleizierige reis,quot; zeide Bob Sawyer, toen hij, na een glas brandewijn te hebben gedronken, zijne bouffante weder omknoopte.

quot;Heel pleizierig,quot; antwoordde Sam bedaard.

quot;Gij schijnt het u niet erg aan te trekken,quot; hernam Bob.

quot;Ik geloof niet, dat het iets helpen zou, als ik het mij aantrok, mijnheer!quot; antwoordde Sam.

quot;Daar is niets tegen in te brengen,quot; hervatte Bob.

quot;Ja, mijnheer!quot; zeide Weller. quot;Al wat is, is recht, zooals de jonge edelman heel vergenoegd zeide, toen men hem op de pensioenlijst zette, omdat zijn moeders ooms stiefvaders grootvader eens den koning een zwavelstok had gegeven, om zijne pijp aan tc steken.quot;

quot;Die inval is zoo kwaad niet, Sam!quot; zeide Bob goedkeurend.

quot;Dat is juist, wat die jonge edelman op eiken betaaldag zeide, zoolang hij leefde,quot; hervatte Sam.

quot;Toen gij nog chirurgijnsleerling waart,quot; zeide Sam, na eene korte poos van stille, met eene zachte stem, en een veelbeleekenenden blik op den postiljon, quot;zijt gij toen wel ooit bij een postiljon geroepen!quot;

quot;Dat kan ik mij niet herinneren,quot; antwoordde Bob.

390

-ocr page 407-

De heer Pott in 's vijands legerplaats.

quot;Of hebt gij ooit ccn postiljon in het gasthuis zien liggen?quot; vroeg Sam weder»

quot;Neen,quot; antwoordde Bob; quot;ik weet er geen voorbeeld van.quot;

quot;Of hebt gij ooit ccn dooden postiljon, of op een kerkhof het graf van een postiljon gezien?quot; vroeg Sam, zijn verhoor voortzettende.

quot;Neen nooit,quot; antwoordde Bob.

quot;Dat geloof ik wel,quot; hervatte Sam zegevierend. quot;En er is nog iels, dal quot;ij nooit gezien hebt en nooit zien zult; en dat is, een dooden ezel. Niemand heeft ooit ccn dooden ezel gezien, behalve die heer!) met zijne korte zijden broek, die dat meisje met hare geit kende; en dat was ccn Fransehc ezel, derhalve waarschijnlijk niet van het echte ras.quot;

quot;Maar wat heeft dat met de postiljons te maken ?quot; vroeg Bob.

quot;Dat zal ik u zeggenantwoordde Sam. quot;Ik wil niet volhouden, zooals anders zeer verstandige mcnschen doen , dat postiljons en ezels allebei onsterfelijk zijn; maar dat wil ik zeggen: als zij voelen, dat zij stijf worden en niet meer voor hun werk deugen, dan loopen zij te zamen weg, en niemand weet, waar zij blijven; maar ik geloof, dat zij wcgloopen, om in eene andere wereld plcizier te gaan hebben, want niemand heelt ooit gezien, dat een postiljon of een ezel in deze wereld eenig plcizier had.quot;

Sam weidde nog verder uit over deze vreemde en geleerde theorie, bracht een aantal statistische opgaven cn andere bewijzen ter barer verklaring bij, en kortte zoo zich zelvcn en Bob den tijd, totdat men Dun church bereikte, waar men een drogen postiljon cn vcrsclie paarden kreeg; de volgende w is-selplaats was D a v e nt r y, cn de daarop volgende To weester; cn aan het eind van elk station regende het harder dan bij het begin.

quot;Dat gaat niet,quot; zeidc Bob, voor het portier komende, toen men voorde Moorkop te Towcestcr had stilgehouden. quot;Het is niet om uit te houden.quot;

quot;Heere!quot; zeide Pickwick ontwakende, want hij had zeer gerust zitten slapen: quot;mij dunkt, dat gij daar buiten nat wordt.quot;

quot;Zoo, dunkt u dat?quot; hernam Bob. quot;.la, zoo wat vochtig.quot;

Bob was inderdaad vochtig genoeg; want het water droop uit zijne mouwen en de panden van zijn jas; zijn gehcele gewaad blonk van het nat.

quot;Tamelijk vochtig, ziet gij?quot; vervolgde Bob, terwijl hij zich uitschudde en daardoor eene kunstmatige regenbui om zich heen verspreidde, evenals een poedel, die pas uit hel water komt.

quot;liet is zoo goed als onmogelijk om van nacht door tc rijden,quot; viel Benjamin hierop in.

quot;Dal is niet te doen, mijnheer! ' merkte Sam aan, die zich nu ook in het gesprek mengde. quot;Gij zoudt de dieren mishandelen, mijnheer! als gij dat van hen wildet vergen. Ér zijn hier bedden te krijgen, mijnheer!quot; vervolgde hij, zijn meester aansprekende, quot;liet is hier netjes en zindelijk. In een half uur kunnen zij een goeden maaltijd klaarhebben, mijnheer! Een paar hoentjes, mijnheer, kalfskarbonaden, snijbooncn cn aardappelen. Als ik het zeggen mag, mijnheer! gij zoudt best doen, als gij hier blecfl. Luister naar raad, zooals de dokter zeide.quot;

307

De waard van de Moorkop kwam op dit oogenblik juist bijtijds zijne deur uit, om Wcllcr's aanbevelende verklaring aangaande de geriefelijkheden,

1) Sam bedoelt Slcrne, wien de lezers van dc Sentimental Journey in zijne beschrijving wel zullen herkennen. Vebt.

-ocr page 408-

Samuel Pickwick.

welke hier te bekomen waren, te bevestigen, en zijne woorden aan te dringen met eene reeks van akelige berichten omtrent den staat der wegen, twijfelingen of er op de volgende wisselplaats wel paarden zouden te krijgen zijn, de zekerheid, dat het den geheelen nacht zou blijven regenen, de even onfeilbare zekerheid, dat het den volgenden morgen zou ophelderen, en vele andere redenen om te blijven overnachten, welke herbergiers altijd bij dc hand hebben.

quot;Ja,quot; zeide Pickwick; quot;maar ik moet een brief naar Londen zenden, zoodat hij morgenochtend vroeg besteld wordt, of anders, wat er ook van komen moge, zelf doorrijden.quot;

De herbergier glimlachte van verrukking. Niets was gemakkelijker, dan dat mijnheer zijn brief in een vel grauw papier wikkelde, en het pakje met dc postkar of nachtdiligence van Birmingham medegaf. Als er zooveel haast bij was, kon mijnheer op het adres zetten: quot;eito, cito,quot; of wel, wat nog beter aan het doel zou beantwoorden : quot;eene halve kroon voor den brenger, mits terstond bezorgd wordende.quot;

quot;Nu, goed,quot; zeide Pickwick ; quot;dan zullen wij blijven.quot;

quot;Breng licht in de voorkamer, John!quot; riep de herbergier, quot;en stook het vuur aan ; de heeren zijn nat. — Dezen weg, heeren ! — Kom aan, John! de kaarsen.quot;

Dadelijk werd er licht gebracht en eenige blokjes hout en stukken steenkool op het vuur geworpen. Binnen tien minuten kwam de knecht de tafel dekken. De gordijnen waren dicht geschoven, het vuur vlamde helder op, en (gelijk altijd in eene fatsoenlijke Engelsche herberg) alles zag er uit, alsof men de reizigers dagen lang had verwacht en alles vooraf gereed gemaakt.

Pickwick schreef haastig een brief aan Winkle, waarin hij deze niets anders berichtte, dan dat hij door het slechte weder was opgehouden, maar den volgenden dag zeker te Londen zou zijn, tot welken tijd hij alle verder verslag van zijn wedervaren uitstelde. Dit briefje werd haastig in een vel grauw papier gepakt, en door Sam naar de waardin gebracht.

Vervolgens wilde Sam, nadat hij zich bij het keukenvuur had gedroogd, zich weder naar zijn meester begeven, toen hij, eene half opene deur voorbij komende, bij toeval een blik in dc kamer wierp, en bleef stilstaan, op het gezicht van een heer, die een grooten hoop couranten voor zich op de tafel had liggen, en in eene daarvan zat te lezen. Deze lectuur scheen hem echter niet bijzonder te bevallen; want op zijn gelaat vertoonde zich een grijnzen-den lach, die zijn neus optrok, en al zijne trekken eene treffende uitdrukking van trotsche verachting deed aannemen.

quot;Ho !quot; zeide Sam ; quot;dat gezicht heb ik van mijn leven meer gezien. Het is dat heerschap uit Eatanswill, of ik laat mij vooreen domkop uitschelden.quot;

Sam begon geweldig te hoesten, om de aandacht van den lezenden heer te trekken; deze zag op, keerde zich om, en vertoonde inderdaad het schrandere en diepdenkende gelaat van den geleerden redacteur der Eatanswill-Gazctte.

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer !quot; zeide Sam, met eene buiging de deur intredende. quot;Mijn meester is hier, mijnheer Pott!quot;

quot;Stil, stil!quot; zeide Pott, terwijl hij Sam geheel naar binnen trok, en met een geheimzinnig en vreesachtig gelaat de kamerdeur sloot.

quot;Wat scheelt er aan, mijnheer?quot; vroeg Sam, oplettend om zich heen ziende.

598

-ocr page 409-

Loon naar werken, volgens den heer Pott. 599

quot;Noem mijn naam niet,quot; anlwoordde Pott. quot;Het is hier alles bruin. Indien het verblinde en dolle gepeupel wist, dat ik hier was, zou het mij in stukken scheuren.quot;

quot;Zoudl gij dat denken, mijnheer?quot; vroeg Sam.

quot;Ik zou het slachtofTer hunner razernij worden,quot; antwoordde Poll. quot;Maar wal wildet gij van uw meester zeggen, jonkman?quot;

quot;Hij is met een paar vrienden op reis na.lt;r Londen,quot; antwoordde Sam, quot;en hij blijft van nacht hier logeeren.quot;

quot;Is mijnheer Winkle er bij ?quot; vroeg Poll mei een donker gezicht.

quot;Xeen, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Mijnheer Winkle blijft tegenwoordig te huis. Hij is getrouwd.quot;

quot;Getrouwd?quot; riep Pott met vreeselijke heftigheid uit. Hij zweeg, glimlachte kwaadaardig, en vervolgde toen, op een doffen, wraakzucht ademen-den toon: quot;Dat heeft hij er voor!quot;

Nadat hij op deze wijze zijn doodelijken haat had lueht gegeven, en zijn wreedaardigen triomf over een gevallen vijand ten loon gespreid, vroeg Polt, of de vrienden van Pickwick blauw waren ; en toen hij, lot zijne blijdschap, van Sam, die evenveel van de zaak wist als Poll zelf, een bevestigend antwoord had gekregen, ging hij met Sam naar de kamer van Pickwick, waar hij op de hartelijkste wijze werd verwelkomd, en men terstond afsprak, om gezamenlijk te eten.

quot;En hoe gaat hel in Ea tans will?quot; vroeg Pickwick, toen Polt zich bij hel vuur had nedergezet. quot;Is de Independent nog in wezen?quot;

quot;Ja, mijnheer!quot; anlwoordde Polt. quot;Nog kruipt de Independent voort opbel rampzalig spoor, dat hij heeft ingeslagen, veracht en verfoeid zelfs door die weinigen, die van zijn jammerlijk en ellendig aanzijn kennis dragen; verslikt door het vuil, dal hij zelf zoo ruimschoots om zich heen werpt. Verdoofd en verblind door de uitwasemingen zijner eigene smetstof, verzinkt het vuige dagblad, zelf gelukkig onbewust van zijn vernederenden toestand, al dieper en dieper in dat verraderlijke moeras, hetwelk, hoewel het een vasten steun bij de laagste en bedorvenste klasse der maatschappij schijnt te vinden, tot boven het hoofd van den aterling opzwelt, en het spoedig in zijn slijk zal bedelven.quot;

Nadat hij deze voorspelling (welke een gedeelte van een hoofdartikel der vorige week uitmaakte) met groote kracht had uitgebazuind, zweeg de redacteur, om adem te halen, en zag daarbij Boh Sawyer zeer deftig aan.

quot;Gij zijl nog jong, mijnheer?quot; zeide Poll.

Bob knikte.

quot;Gij ook, mijnheer?quot; zeide Pott, zich tot Benjamin kcerende.

Benjamin erkende zich schuldig.

quot;En gij zijl zeker beide doortrokken van de blauwe beginselen, welke ik, volgens mijn eed en plicht aan het vaderland, zoolang ik leef, zal voorstaan en handhaven?quot; vroeg Poll.

quot;Dat kan ik zoo recht niet zeggen,quot; antwoordde Bob. quot;Ik ben.....quot;

quot;Niet bruin, mijnheer Pickwick?quot; viel Pott hem inde rede. quot;Uw vriend is immers niet bruin?quot;

quot;Neen, neen,quot; antwoordde Bob. quot;Tot nog toe ben ik eene soort van Schotsch bont, eene mengeling van allerlei kleuren.quot;

quot;Dan zijl gij een wankelaar,quot; hernam Pott zeer plechtstatig, quot;een wankelaar. Ik zou u gaarne eene reeks van acht artikels laten lezen, mijnheer !

rin-wij- | Igen ven ; vele de

en, van

dat do aasl [ nog | ;er,

hel lin!

en- ! afel | op, | Isol I ikt. allien ■er-uw

gd. rbij hel il'cl iler en-jk-

Hel icl-

eer an-11-

:iir

nel

de.

-ocr page 410-

Samuel Fickwick.

die ik in dc Eat an swill-Gazette heb geplaatst. Ik durf zeggen, dat gij dan spoedig tot een vast en onwankelbaar besluit zoudt komen, mijnheer 1

quot;Ik zou zeker zoo blauw worden als eene lei, lang voordat ik aan hel eind was gekomen,quot; antwoordde Bob.

Pott zag hem een oogenblik twijfelachtig aan, cn keerde zich toen tot Pickwick, zeggende:

quot;Gij bobt zeker de letterkundige artikels wel gelezen, welke, in de laatste drie maanden, van lijd tot tijd in Eatanswill-Gazette zijn opgenomen, en zooveel — ik mag zeggen, zulke algemecne oplettendheid en bewondering hebben opgewekt?quot;

quot;Ik moet bekennen,quot; zcide Pickwick met ecnige verlegenheid, quot;dat ik zoo vele andere bezigheden heb gehad, dat het mij w aarlijk aan tijd heeft ontbroken om die artikels te lezen.quot;

quot;Dan moet gij het nog doen, mijnbeer!quot; zeide Pott meteen strak gezicht.

quot;Zeer gaarne,quot; zeide Pickwick.

quot;Het was een uitvoerig critisch opstel over de philosophic der Chineezen,quot; zeide Pott.

quot;O, zoo!quot; hervatte Pickwick. quot;Van uwe hand waarschijnlijk?quot;

quot;Van mijn medewerker, mijnheer!quot; antwoordde Pott met waardigheid.

quot;Een zeer geleerd onderwerp,quot; zeide Pickwick.

quot;En het is in die artikels zeer geleerd behandeld, mijnheer!quot; hervatte Polt met een bijster geleerd gezicht. quot;Mijn medew erker heeft er, op mijn verzoek, opzettelijk de Eneyclopacdia Brittannica over nagelezen.quot;

quot;Ei, zoo!quot; zeide Pickw ick. quot;Ik wist niet, dat er in dat werk iels over de philosophie der Chineezen te vinden was.quot;

quot;Hij las, mijnheer,quot; antwoordde Pott, terwijl hij zijne band op Pickwick's knie legde, met den glimlach van een man, die zich over zijne verstandelijke meerderheid verheugt, quot;hij las over C.h i n a op letter C, en over de philosophie op letter P, cn voegde, hetgeen hij daar vond, in zijne artikels bij elkander.quot;

Bij de herinnering aan de geleerdheid, welke in de bedoelde artikelen was ten toon gespreid, zag de redacteur met zooveel trotsche deftigheid om ziet heen, dat het eene geruime poos duurde, voordat Pickwick moed gevoelde, om het gesprek weder op te vatten. Toen het gelaat van Pott eindelijk zijne gewone uitdrukking weder had aangenomen, zeide hij:

quot;Zou ik mogen vragen, mijnheer! welk oogmerk u zoover van huis heeft doen begeven?quot;

quot;Hetzelfde oogmerk, dat mij steeds bij mijn reusachtigen arbeid bezielt en ondersteunt, mijnheer!quot; zeide Pott, meteen zedigen glimlach: quot;het welzijn van mijn vaderland.quot;

quot;Gij zult dan waarschijnlijk eene staatkundige zending hebben?quot; merkte Pickwick aan.

quot;Ja, mijnheer!quot; antwoordde Pott; quot;zoo is het ook.quot; Daarop kwam hij mcl zijn mond dicht aan Pickw ick's oor, en fluisterde met eene zware, holli stem: quot;Morgenavond, mijnheer! geven de bruinen te Birmingham een bal.quot;

quot;Is het mogelijk!quot; riep Pickwick uit.

quot;Ja, mijnheer! en een souper,quot; zeide Pott.

quot;Spreekt gij in ernst?quot; vroeg Pickwick.

Pott knikte nadrukkelijk met zijn hoofd.

400

Hoe deed ' hij bu gruwe dit wlt; uit zij

quot;Ee gebra! onzen Mr. S lang i voorsf roem vroolij kolenc aangel key zi ving 1 bijged zoo w

Dai den i dat z dien het a geval .fluisti

«. PIC

-ocr page 411-

Ken krachtig courantenartikel. 401

Hoewel Pickwick, uit beleefdheid, deed, alsof hef bericht van Pott hem deed versteld staan, wist hij toch zoo weinig van de stedelijke politiek, dat hij buiten staat was om zich een denkbeeld te vormen van het aanbelang dei-gruwelijke samenzwering, welke de redacteur op het oog had. Pott bemerkte dit wel, en haalde terstond het laatste nommer der Eatanswill-Gazette uit zijn zak, waaruit hij het volgende artikel las:

laatste!

„i bruine kuiperijen.

lomen,

dat g,j heer!' an hel

t Piet

idei ing «[7cn basiliscusachtige dagbladschrijver heeft onlangs zijn zwart venijn uit-ik z gebraakt in eene ijdele en hopelooze poging om den eervollen naam van onzen voortreffelijken en roemwaardigen vertegenwoordiger, den Honourable Mr. Slumkey, te bezoedelen — den naam van dien Slumkey, van wien wij, lang voor dat hij tot zijn tegenwoordigen luisterrijken post werd verheven , voorspeld hebben, dat hij eenmaal, gelijk hij thans is, het sieraad en de roem zijns vaderlands wezen zou. Die verachtelijke dagbladschrijver hetft zich vroolijk gemaakt over een prachtig gedreven en uiterst smaakvol bewerkten kolenemmer, welke dien roemwaardigen man door zijne verrukte kiezers is aangeboden. De lasteraar wil te kennen geven, dat de Honourable Mr. Slum key zelf, door de derde hand, meer dan drie vierden van de door inschrijving bijeengebrachte som, welke voor dat geschenk is besteed, zou hebben bijgedragen. Ziet dan het kruipende ongedierte niet in, dat, zelfs indien dit zoo ware, de Honourable Mr. Slumkey, indien zulks mogelijk is, slechts in een nog beminnelijker en glansrijker lichl dan te voren zou verschijnen? Is het mogelijk, dat hij, hoe dom hij ook wezen moge, niet begrijpt, dat dit innemende en roerende verlangen om de wensehen der kiezers tot vervulling te brengen, hem voer eeuwig dierbaar moet maken aan de harten zijner medeburgers, die niet erger dan zwijnen zijn — of, met andere woorden , die niet zoo diep gezonken zijn, als die dagbladschrijver zelf? Dit zijn de kunstgrepen der bruine kuiperij! Maar het zijn de eenige kunstgrepen niet. Het verraad is aan den dag gekomen. Thans, nu het zwijgen niet meer m zièli baten kan, verkondigen wij stoutmoedig, terwijl wij de bescherming van ons ^land en de constables inroepen, dat er aanstalten gemaakt worden om een bruin bal te geven; dat dit in het hart eener bruine landstreek, in eene bruine stad zal plaats hebben; dat het door een bruinen ballet-meester zal worden gedirigeerd; dat er vier ultra bruine leden van het parlement bij tegenwoordig zullen zijn, en dat er bereids b r u i n e toegangkaartjes voor zijn gedrukt! Moet de satansche dagbladschrijver niet huiveren ? Laat hij krimpen van machtclooze woede, als hij de woorden leest, waarmede wij eindigen: quot;wu zullen dat bal bijwonen !quot;

ft ont-;ezieht. lezen,quot;

cid.

te Poll irzock,

iver de

■wick's itandc-ver de e arti-

in was

voelde, k zijne

n huis

iielt en welzijn

merkte

hij mcl , holle gham

quot;Daar, mijnheer!quot; zeide Pott, terwijl hij het papier weder bij zich stak: quot;zoo staan nu de zaken.quot;

Daar de herbergier en een knecht op dit oogenblik binnenkwamen, om den maaltijd op te zetten, legde Pott zijn vinger op de lippen, ten teeken dat zijn leven in Pickwick's handen was, en hij op de geheimhouding van dien heer vertrouwde. De heeren Sawyer en Allen, die onder het lezen van net artikel uit de Eatanswill-Gazette zeer oneerbiedig in slaap waren gevallen, werden wakker, zoodra zij slechts het tooverwoord quot;etenquot; hoorden fluisteren, en schoven terstond hunne stoelen bij de tafel.

26

1. pickwick.

-ocr page 412-

Samuel Pickwick.

Onder bet gebruiken van den maaltijd verwaardigde Pott zieb eenige oogen-blikken over huiselijke zaken te spreken, en onderriebtte Pickwick, dat zijne vrouw, dewijl de lucht van Eat an s will niet gezond voor haar was, cene reis deed, om de verschillende badplaatsen te bezoeken, ten einde hare vroegere gezondheid en opgeruimdheid te herwinnen. Dit was slechts eene kicsche bewimpeling van de omstandigheid, dat mevrouw Pott baar dikw ijls herhaald dreigement ten uitvoer had gebracht, en ten gevolge eener schikking, waarbij haar broeder de luitenant als bemiddelaar had gehandeld, van haaiman was gescheiden, en met bare getrouwe bondgenoote alleen woonde, onder beding dat Polt haar de helft van zijn inkomen zou uitkeeren.

Terwijl de groote Pott over dil onderwerp en anderen van nog meer belang uitweidde, en tusschenbeide het gesprek kruidde met voorlezingen uit dc kinderen van zijn brein, bieltl er voor de deur der herberg eene diligence stil. Een heer, die er in zal, liet bet glas vallen, slak zijn hoofd uit het portier, en vroeg of hij, indien hij daar wilde overnachten, een bed kon krijgen.

quot;Ja wel, mijnbeer!quot; antwoordde de herbergier.

quot;Kan ik cr op aan?quot; vroeg de vreemdeling, die bijzonder wantrouwend \an aard scheen te wezen.

quot;Gerust, mijnheer!quot; antwoordde de herbergier.

quot;Goed!quot; zeidc de vreemdeling. quot;Ik blijf bier, koetsier'. Conducteur, geel mij mijn reiszak eens aan.quot;

Na op eene vrij snibbige manier de andere passagiers goeden nacht te hebben gewensebt, slapte de vreemdeling af. Hij was een kort mannetje, met stijve zwarte haren, die a la stekelvarken of ii la schoenborstel waren gesneden, en over zijn gehcele hoofd steil overeind stonden. Zijn uitzicht was statelijk en dreigend; zijne manieren waren gebiedend; zijne oogen scherp en rusteloos; geheel zijn voorkomen gaf een trotsch zelfvertrouwen en eene bewustheid van oneindige verhevenheid boven alle andere menschen Ie kennen.

Dc vreemdeling werd in de kamer gelalen, die te voren den vaderland-lievcnden Pott was aangewezen; en de knecht zag, met stomme verbazing over zulk een buitengewonen samenloop van omstandigheden, dal hij niet zoodra de kaarsen had aangestoken, of ook deze beer haalde eene courant uit zijn zak, en begon te lezen, met denzelfden trek van verontwaardiging en verachting op zijn gezicht, welken bij, een uur geleden, tol zijne niet geringe bevreemding, op het edele gelaat van Polt bad zien verschijnen. Do Jinechl bemerkte bovendien, dat, terwijl de verontwaardiging van Pott was 'opgewekt door eene courant, welke ten opschrift droeg The Eatanswill Independent, de onbeschrijfelijke verachting van dezen beer werd gaande gemaakt door een blad, getiteld The Eatanswill Gazette.

quot;Hoep uw meester!quot; zeide de vreemdeling.

quot;Als 't u belieft, mijnheer!quot; zeide de knecht.

Dc herbergier werd geroepen en verscheen.

quot;Zijl gij de herbergier zelf?quot; vroeg de vreemdeling.

quot;Ja, mijnbeer!quot; was het antwoord.

quot;Kent gij mij?quot; vroeg de vreemdeling.

quot;Neen, mijnheer!quot; antwoordde dc berhergier.

quot;Ik beet Shirk,quot; zeide de vreemdeling.

Dc herbergier maakte eene flauwe buiging. ^

quot;Slurk,quot; herbaalde de vreemde opeen trotschen toon. quot;Kent gij mij nu, man?

-ocr page 413-

Men komt met het ondier in aanraking. 403

Dc herbergier krabde zijn hoofd, keek naar den zolder, zag toen den vreemdeling aan, en glimlachte.

quot;Kent gij mij niet, man ?quot; vroeg de vreemdeling op een gramstorigen toon. De herbergier bedacht zich eene poos, en antwoordde eindelijk; quot;Neen, mijnheer!quot;

quot;Hemel!quot; riep de vreemdeling uit, terwijl hij met zijne vuist een slag op de tafel gaf: quot;is dat populariteit?quot;

De herbergier week een paar stappen achteruit naar de deur. quot;Dit,quot; hervatte de vreemdeling, terwijl hij den herbergier strak aanstaarde, quot;dit is dan de dank voor jaren van zorg en arbeid ten nutte van het algemeen ! Ik kom nat en vermoeid van de diligence: geen verrukte volksdrom snelt toe, om zijn kampvechter in te halen; de klokken geven geen geluid; zelfs mijn naam vindt geen weerklank in hunne met eene ijskorst bedekte harten! Het is genoeg,quot; vervolgde de oniroerde Slurk, terwijl hij de kamer op en neer stapte, quot;het is genoeg om den inkt in iemands pen te doen bevriezen, en hem te bewegen om hunne zaak voor altijd te verlaten.quot;

quot;Zegt gij brandewijn, mijnheer?quot; vroeg de herbergier, om op deze wijze een nuttigen wenk te geven.

quot;Rum,quot;zeide Slurk, zich driftigomkeercndc. quot;Hebt gijniet ergens vuur aan?quot; quot;Wij kunnen het hier dadelijk, aanmaken, mijnheer!quot; antwoordde de herbergier.

quot;Dat zou geenc warmte geven voordat het lijd was om naar bed te gaan,quot; zcide Slurk. quot;Is er iemand in de keuken?quot;

Er was niemand, en er lag een heerlijk vuur aan.

quot;Dan zal ik mijn rum met water bij het vuur in de keuken gaan drinken,quot; zeide Slurk. Hij nam derhalve zijne courant op, en begaf zich met slalige schreden, achter den herbergier, naar dat nederige vertrek. Vervolgens wierp hij zich naast den haard op een sloel, zctle zijn gezicht weder in eene plooi van verachting, en begon met zwijgenden ernst te lezen en te drinken.

Nu wilde het ongeluk, dat de duivel der tweedracht, terwijl hij op dat oogenblik over de Moorkop heenvloog en uit ijdele nieuwsgierigheid naar beneden keek, in de keuken Slurk gerust en wel bij het vuur, en Pott, cenigszins beneveld door den wijn, in eene kamer zag zitten. Daarop streek die kwaadaardige duivel met voorbeeldelooze snelheid in het laatstgenoemde vertrek neder, en bracht het Bob Sawyer in het hoofd, om, ter bereiking van zijne (des duivels) booze oogmerken, aldus te spreken:

quot;Daar hebben wij het vuur laten uitgaan! Die regen maakt het bijzonder koüd, niet waar?quot;

quot;Dat vind ik ook,quot; zeide Pickwick huiverend.

quot;Het zou zoo kwaad niet zijn, als wij bij het vuur in de keuken nog eene sigaar gingen rooken,quot; hernam Bob.

quot;Dat zou heel pleizierig wezen, denk ik,quot; zeide Pickwick. quot;Wat dunkt u er van, mijnheer Pott ?quot;

Pott schonk het voorstel zijne goedkeuring; en de vier reizigers begaven zich, ieder met zijn glas in de hand, naar de keuken, met Sam aan het hoofd van den stoet, om den w eg te wijzen.

De vreemdeling zat nog te lezen; hij zag op, en maakte eene onwillekeurige beweging van schrik. Pott deed hetzelfde.

quot;Wat scheelt u?quot; fluisterde Pickwick.

-ocr page 414-

Samuel Pickwick.

quot;Dat ongedierte!quot; antwoordde Pott.

«Wat voor ongedierte?quot; vroeg Pickwick, terwijl hij naar den grond zag, uit vrees van op een grooten seharrebijter of spinnekop te trappen.

quot;Dat ongediertefluisterde Pott, terwijl hij Pickwick bij den arm vatte, en naar den vreemdeling wees. quot;Dat ongedierte — Slurk, van den I n d e-pendent.quot;

quot;Het zou misschien best wezen, dat wij maar weder heengingenfluisterde Pickwick.

quot;Nooit, mijnheer!quot; antwoordde Pott met buitengemeene manhaftigheid, i quot;Nooit!quot; Met deze woorden zette hij zich op een stoel aan den anderen kant van den haard, haalde eene courant uit zijn zak, en begon tegen zijn vijand te lezen.

Natuurlijk las Pott in een nommer van den Independent, en Slurk in een van de Gazette; en ieder lezer gaf op eene hoorbare wijze zijne verachting voor het geschrijf van den ander te kennen, door schamper te lachen en smadelijk den neus op te halen. Vervolgens begonnen zij hunne meening duidelijker te kennen te geven, door het mompelen van quot;zotquot; — quot;jammer-hartigquot; — quot;vuilaardigquot; — quot;leugensquot; — quot;schurkenstrekenquot; — quot;flauwquot; -— quot;lorrigquot; — quot;gootwaterquot; en andere critische aanmerkingen van denzelfden aard.

Bob en Benjamin aanschouwden deze teekens van haat en vijandschap met een genoegen, dat hen hunne sigaren nog veel smakelijker deed rooken; en toen de ijver der mededingers begon te verflauwen, sprak de boosaardige Bob den uitgever van den Independent zeer beleefd aan, zeggende:

quot;Mag ik uwe courant eens inzien, mijnheer! als gij die uit hel)t?quot;

quot;Gij zult in dit prul zeer weinig vinden, dat uwe moeite beloont, mijn-i heer!quot; antwoordde Slurk, terwijl hij op Pott een duivtlachligen blik wierp.

quot;Gij kunt zoo meteen dit papier krijgen,quot; zeide Polt, bleek en bevende j van woede. quot;Ha, ha! de onbeschaamdheid van dien kerel zal u doen lachen.quot;

De woorden prul en kerel werden met vreeselijkcn nadruk uitgesproken, en de gezichten der beide redacteurs begonnen van kamplust te gloeien.

quot;De gemeenheid van dien guit is eigenlijk wat al te walgelijk,quot; zeide Pott, alsof hij Bob Sawyer aansprak, maar met een toornigen blik op Slurk.

Nu begon Slurk hartelijk te lachen, vouwde zijne courant met eene andere kolom buiten, en zeide, dat de domkop hem inderdaad amuseerde.

quot;Wat is die kerel een ontzettende weetniet!quot; zeide Pott, wiens gezicht nog hooger rood werd.

quot;Hebt gij de zotternijen van dezen lafbek wel ooit gelezen?quot; vroeg Slurk, zich tot Bob wendende.

i quot;Neen,quot; antwoordde Bob. 'Is het zoo gek?quot;

1 quot;O, geweldig, geweldig!quot; antwoordde Slurk.

i quot;Dat is toch al te erg!quot; riep Pott op dit oogenblik uit, nog veinzende i in zijne lectuur verdiept te zijn.

quot;Indien het u mogelijk is, een paar paragrafen vol boosaardigheid, laaghartigheid, leugen, verraad en huichelarij te lezen,quot; zeide Slurk, terwijl hij I Bob de courant toereikte, quot;zult gij misschien nog eens lachen over den stijl ! van dien knoeier, die geen volzin kan schrijven, zonder de grofste taalfouten te maken.quot;

i quot;Wat zegt gij daar, mijnheer?quot; vroeg Pott, bevende van kwaadheid. I quot;Wat raakt u dat, mijnheer?quot;

I quot;Knoeier, zegt gij, mijnheer?quot; hernam Pott.

-ocr page 415-

Men wordt handgemeen.

quot;Juist zoo, mijnheer! knoeier,quot; antwoordde Slurk; quot;en blauwe ezel, als gij dat liever hoort, ha, ha!quot;

Pott antwoordde geen woord op deze schertsende heleediging, maar vouwde zijn nommer van den Independent zorgvuldig op, legde het op den grond, vertrapte het onder zijne laars, spuwde er op, en nadat hij dit alles met zeer veel omstandigheden had verricht, wierp hij het in het vuur.

quot;Daar, mijnheer!quot; zcide hij, terwijl hij van den schoorsteen terugtrad; quot;en zoo zou ik met den schavuit doen, die dat prul schrijft, indien ik mij niet, tot zijn geluk, door de weiten van mijn vaderland liet weerhouden.quot;

quot;Doe dan maar zoo, mijnheer!quot; riep Slurk overeind springende. quot;Achter die wetten zal hij zich nooit verschuilen, in een geval als dit. Ga uw gang maar, mijnheer!quot;

quot;Luister, luister!quot; riep Bob Sawyer.

quot;Dat is knap gezegd,quot; merkte Benjamin aan.

quot;Ga uw gang maar, mijnheer!quot; herhaalde Slurk.

quot;Pott wierp hem een blik van verachting toe, die een anker bad kunnen doen smelten.

quot;Ga uw gang maar, mijnheer!quot; herhaalde Slurk nog eens met eene daverende stem.

quot;Ik wil niet, mijnbeer !quot; antwoordde Pott.

quot;Ah zoo! wilt gij niet?quot; zcide Slurk op een smalendcn toon. quot;Hoort gij dat, heeren? Hij wil niet. Hij is niet bang; maar hij wil niet. Ha, ha, ba!quot;

quot;Mijnheer!quot; hervatte Pott, wien de gal nu weder overliep: quot;ik beschouw u als een schavuit, als een man, die zich zeiven door zijn schandelijk, ver-I focielijk en afschuwelijk openbaar gedrag buiten de maatschappij beeft ge-| plaatst. In mijne oogen, mijnbeer! zijt gij in uw personeel en openbaar | karakter niets anders dan een schavuit, de verachtelijkste van alle schavuiten.quot;

De verontwaardigde Independent wachtte niet naar het slot dezer smaad-j rede, maar greep met beide handen zijn volgepakten reiszak, zwaaide dien | hoog in de lucht, en liet hem met alle kracht op bet hoofd van Pott ne-| derdalen, juist met de punt waar een harde haarborstel zat. De bons, die ' door de geheele keuken geboord werd, deed de Gazette op den vloer in-1 eenzinken.

quot;Heeren!quot; riep Pickwick, toen Pott weder opstond en den aschschop greep, quot;bedenkt toch om 's Hemels wil! — Help, Sam! — Heeren, laat u toch — ( houdt hen van elkander.quot;

Met deze onzamenhangende uitroepingen wierp Pickwick zich tusschen de woedende vijanden, juist bijtijds om aan den oenen kant een slag met den ; reiszak en aan den anderen kant een met den aschschop te krijgen. Hetzij de | vertegenwoordigers der staatkundige partijen van Ea tans will door gram-| schap verblind werden, of dat zij, als schrandere redeneerkundigen, dadelijk I het voordeel inzagen, dat zij een derden tusschen hen beiden hadden, om | al de slagen op te vangen, zij schenen Pickwick volstrekt niet te bemerken, | maar bleven, terwijl zij elkander duchtig uitscholden, onversaagd met reiszak en aschschop stooten en slaan. Waarschijnlijk zou Pickwick zijne menscblie-vende tusscbenkomst duur te staan zijn gekomen, indien Sam, die op het geroep van zijn meesier kwam toeschieten, niet dadelijk een einde aan het gevecht had gemaakt, door een ledigen meelzak op te vatten, en dien den ongenaakbaren Pott over bet hoofd en de schouders te trekken.

quot;Neem dien anderen dolleman zijn reiszak af!quot; riep Sam, die den gevaar-

-ocr page 416-

Samuel Pickwick.

lijken Pott in den meelzak had gevangen en om zijne armen vasthield, Boh en Benjamin toe, welke stil waren hlijven staan kijken, de een met een lancet en de ander met een scheerbekken in de hand, gereed om den eersten, die bewusteloos nederviel, eene ader te openen. quot;Laat uw zak los, gij klein kwaadaardig kreng! of ik zal er u zelf in stoppen en u laten smoren.quot;

Ontzet door deze bedreiging en geheel buiten adem, liet de voorvechter van den Independent zich ontwapenen; en daarop nam Sam zijn gevangene den domper van het hoofd, en liet hem los.

quot;Gaat nu stil naar bed,quot; zeide Sam, quot;of ik stop er u allebei in. Ik zou u wel klein krijgen, al waart gij met u twaalven. — En wees nu zoo goed, als het u belieft, om met mij mede te gaan, mijnheer!quot;

Dit zeggende, vatte Sam zijn meester bij den arm, en bracht hem de deur uit; terwijl de vijandige redacteurs door den herbergier en zijne bedienden, onder toezicht van Bol) en Benjamin, naar hunne slaapvertrekken werden gebracht. Zoolang zij elkander konden hooren, bleven zij bloeddorstige dreigementen uitschreeuwen, die als uitdagingen tot een doodelijk tweegevecht op den volgenden morgen konden opgevat worden. Doch toen zij over de zaak nadachten, begrepen zij beide, dat zij best zouden doen het papier lot kampplaats te verkiezen. Zij hervatten derhalve zonder uitstel hunne vijandelijkheden, en geheel Eatanswill weergalmde van hun heldenmoed — met de pen.

Zij waren den volgenden morgen reeds vertrokken, voordat de andere reizigers opstonden; en, daar het weder nu opgehelderd was, reed het gezelschap met eene postkoets verder naar Londen.

XLIX.

BEVATTENDE EENE MERKWAARDIGE VERANDERING IN DE FAMILIE SELLER, EN HET ONGEVAL, DAT DEN ROODGENEÜSDEN STIGGINS DAARDOOR OVERKWAM.

Daar Pickwick het voor onkiesch en onvoegzaam hield, Bob Sawyer ol Benjamin Allen aan het jonge paar voor te stellen, voordat hij dit had voorbereid om deze heeren te ontvangen, en hij de teergevoeligheid van Arabella zooveel mogelijk wenschte te verschoonen, deed hij het voorstel, dat hij en Sam bij de Witte Arend zouden afstappen, terwijl Benjamin en zijn vriend voorloopig ergens anders zouden gaan logeeren. Dit plan werd goedgekeurd en ten uitvoer gebracht. Bob en Benjamin begaven zich naar eene nederige herberg, aan het uiterste einde van de Borough, waarin vroegere dagen hunne namen dikwijls achter de deur, aan het hoofd eener lange en verwarde, met krijt geschreven rekening, te lezen waren geweest.

quot;Heer! zijt gij daar, mijnheer Weller?quot; riep het bevallige dienstmeisje uit, toen zij Sam bij de deur ontmoette.

quot;Daar ben ik,quot; zeide Sam, nadat hij zijn meester had laten uitgaan. quot;Wat ziet gij er lief uit, Mary!quot;

quot;Och, Weller! wat zijt gij altijd vol gekheid!quot; zeide Mary. quot;Laat toch staan!quot;

quot;Wat moet ik laten staan, meisjelief?quot; vroeg Sam.

quot;Wel dal,quot; antwoordde Mary. quot;Kom, ga maar heen!quot; Dit zeggende, duwde

-ocr page 417-

Met verlof afwezig. -407

zij Sam glimlachend tegen den muur aan, en klaagde, dat hij hare muts gekreukt en haar geheele haar uit de krul gebracht had.

quot;En dan maakt gij nog, dat ik niet zeggen kan, wat ik te zeggen heb,quot; vervolgde zij. quot;Er heeft hier al vier dagen een brief voor u gelegen. Gij waart pas een half uur weg, toen hij kwam; er staat nog al »citoquot;(bui-tenop.quot;

quot;Waar is die brief, liefje?quot; vroeg Sam.

quot;Ik heb hem voor u bewaard, anders zou hij al lang zijn weggeraakt,quot; antwoordde Mary. quot;Daar is hij; het is meer dan gij verdicnl.quot;

Hierop, en na eenige kleine coquette loopjes, die haar niet onaardig stonden, en zich beperkten tot te vreezen, dat zij den brief verloren had, cn Ie wensehen, dat dit niet het geval was, haalde zij dien uit haar fijnen, hagel-witten halsdoek, en reikte hem Sam toe, die het papier met de groolslc galanterie kuste.

quot;Lieve hemel!quot; zeide Mary, terwijl zij haar halsdoek weder glad streek, en veinsde niet te begrijpen wat Sam meende: quot;zijt gij zoo blij met dien brief?quot;

Sam antwoordde door een lonk, van welks krachtige beteckenis geene beschrijving het flauwste denkbeeld zou kunnen geven, plaatste zich toen naast Mary op de vensterbank, opende den brief, cn begon te le;:en.

quot;Alle drommels!quot; riep Sam uit, quot;wat is dat?quot;

quot;Er is toch geen ongeluk gebeurd, hoop ik?quot; zeide Mary, over zijn schouder kijkende.

quot;Welke oogen!quot; zeide Sam, terwijl hij opzag.

quot;Let maar niet op mijne oogen; gij zoudt beter doen, als gij uw briet laast,quot; zeide Mary, en glimlachte daarbij zoo schalkachtig, dat hare scboone oogen nog veel onweerstaanbaarder werden.

Sam herstelde zich eerst door een kus van zijn schrik, en las toen het volgende:

quot;Markgraaf van G r a n By, te Dorking. Woensdag.

quot;Mijn zoon Samuel!

quot;Het spijt mij zeer dat ik het genoegen heb u eene kwade tijding te brengen uwe stiefmoeder heeft koude gevat omdat zij onvoorzichtig te lang in den regen op het natte gras heeft gezeten om een herder te hooren die niet kon uitscheiden voor laat in den avond omdat hij de klok van zijn mond met zooveel brandewijn had opgewonden dat hij die niet kon stilhouden voordat hij wat nuchter werd dat vele uren duurde de dokter zegt dat als zij naderhand brandewijn met heet water gedronken had in plaats van vooraf dan zou er geen kwaad van gekomen zijn hare wielen werden dadelijk gesmeerd en alles gedaan om haar weer aan den gang te brengen uw vader hoopte dat zij wel weer in het spoor zou zijn gekomen maar toen zij den hoek om moest mijn jongen ging zij den verkeerden weg en rolde den heuvel af zoo gauw als men ooit gezien heeft de dokter kwam terstond met den remschoen maai' hel hielp niet en gisterenavond tien minuten voor zessen heeft zij de laatste tol betaald zij heeft den rit in veel korter tijd gedaan dan gewoonlijk misschien komt het wel omdat zij zoo weinig bovenop had geladen uw vader zegt dat als gij mij wilt komen bezoeken zal hij bet gaarne hebben want ik ben zeer eenzaam

-ocr page 418-

Samuel Pickwick.

Sampje. NB. Hij wil het zoo geschreven hebben maar ik zeg dat het niet goed is en daar er zooveel te doen is denkt hij dat uw heerschap er niets tegen zal hebben dat zal hij ook niet Samuel daar ken ik hem te goed voor daarom laat hij hem groeten en ik ook en blijf Samuel eeuwig uw vader

quot;Tony Weller.quot;

quot;Wal een onverstaanbare brief!quot; zeide Sam. quot;Hoe kan men weten wat hij meent met quot;hijquot; en quot;ikquot;? En het is de hand van mijn vader ook niet behalve zijn naam met drukletters; dat is zijne hand.quot;

quot;Misschien heeft hij dien brief door iemand anders laten schrijven, en naderhand onderteekend,quot; zeide Mary.

quot;Wacht eens!quot; hervatte Sam. Hij las den brief nog eens over, tusschen-beide even ophoudende, om na te denken. quot;Gij hebt het geraden. De heer, die hem geschreven heeft, wilde alles ordentelijk verhalen; maar toen is mijn vader gekomen, heeft over zijn schouder gekeken, en alles in de war gebracht, door te zeggen, hoe hij het hebben wilde. Dat doet hij altijd zoo. Gij hebt gelijk, lieve Mary!quot;

Nadat Sam zich omtrent dit punt had gerustgesteld, ging hij den brief nogl eens overlezen, en nu scheen hij voor het eerst een duidelijk begrip vanl den inhoud te krijgen, en riep treurig uit:

quot;Zoo is de arme vrouw dan dood! Dat spijt mij. Zij zou zoo kwaad nictl geweest zijn, als die herders haar maar met rust hadden gelaten. Het spijt mij.quot;l

Sam uUte deze woorden op zulk een treurigen toon, dat Mary hare oogenl nedersloeg, en een zeer ernstig gezicht zette.

quot;Maar,quot; zeide Sam met een zucht, terwijl hij den brief opvouwde en bij zich stak, quot;het heeft zoo moeten wezen, en wat gebeurd is, is niet te veranderen; zooals de oude jufvrouw zeide, toen zij met haar knecht was getrouwd. Wat zegt gij er van, Mary ?quot;

Mary schudde baar hoofd, en zuchtte insgelijks.

quot;Ik moet mijn heer om verlof vragen,quot; zeide Sam.

Mary zuchtte nog eens — de brief was zoo aandoenlijk!

quot;Vaarwel!quot; zeide Sam.

quot;Vaarwel!quot; zeide Mary, terwijl zij haar hoofd naar een anderen kant keerde.'

quot;Wij zullen elkander toch de hand geven, niet waar?quot; zeide Sam.

Mary reikte hem eene hand toe, die, al was de eigenares slechts eene meid, toch een zeer klein en net handje was, en stond op om heen te gaan.]

quot;Ik zal niet lang wegblijven,quot; zeide Sam.

quot;Gij zijt altijd weg,quot; hernam Mary, terwijl zij haar hoofd een klein weinigje in den nek wierp. quot;Gij komt nooit, mijnheer Weller! of gij gaat terstond weder heen.quot;

Sam trok de nederige schoone dichter bij zich, en begon een fluisterend gesprek, dat niet lang was voortgezet, of Mary keerde liet hoold om, en verwaardigde zich om Sam weder aan te zien. Toen hat paar scheidde, achtte het meisje het noodig, om naar hoven naar haar kamertje te gaan, ten einde hare muts en hare krullen in orde te brengen, voordat zij zich weder voor hare meesteres vertoonde. Met dit oogmerk wipte zij eindelijk den trap op, terwijl zij Sam over de leuning nog menig knikje en lachje toewierp.

quot;Ik zal niet langer dan een, of op zijn hoogst twee dagen wegblijven, mijnheer!quot; zeide Sam, nadat hij Pickwick het bericht had medegedeeld van het verlies, dat zijn vader had ondergaan.

.{08

-ocr page 419-

Drnrfenix van den heer Weller Sr.

quot;Blijf zoolang weg als noodig is, Sam!quot; antwoordde Pickwick. quot;Onder deze omstandigheden geef ik u volle vrijheid.quot;

Sam maakte eenc buiging.

quot;Gij moet uw vader zeggen, Sam!quot; hervatte Pickwick quot;dat, indien ik hem in zijne tegenwoordige omstandigheden van eenigen dienst kan zijn, ik hem gaarne alle hulp zal bewijzen, die ik kan.quot;

quot;Dankje, mijnheer!quot; antwoordde Sam. quot;Ik zal het hem zeggen, mijnheer!quot;

Met nog eenige betuigingen van wederzijdsche genegenheid en goedwilligheid namen meester en knecht afscheid.

Het was juist zeven uur, toen Sam Weller, op een geringen afstand van de Markies van Granby, van den hok eener diligence klom, die door Dorking reed. Het was een koude, nevelachtige avond. De straat had een naargeestig voorkomen, en het donkerbruine gelaat van den edelen en dapperen Markies scheen een nog treuriger uitdrukking dan gewoonlijk te hebben , terwijl bij, onder een klagend gepiep, langzaam in den wind been en weder zwierde. De vensterluiken van bet huis waren gesloten; van de men-schen, die doorgaans om en voor de deur stonden, was niemand tc zien; de plek was eenzaam en verlaten.

Daar Sam niemand zag, wien hij vooraf iets bad kunnen vragen, ging hij stil naar binnen, zag om zich been en herkende in de verte zijn vader.

De weduwnaar zat aan een rond tafeltje, in het vertrekje achter de gelagkamer , en rookte, met strak op het vuur gevestigde oogen, bedaard zijne pijp. Het bleek, dat de begrafenis dien dag had plaats gehad; want om zijn hoed, dien hij niet bad afgezet, zag men nog den rouwband, welke, ter lengte van omstreeks anderhalve el, over de leuning van zijn stoel naar beneden hing. Dc oude Weller was diep in gedachten verzonken; want, hoewel Sam hem verscheidene malen bij zijn naam riep, bleef hij met hetzelfde strakke gezicht zitten rooken, en zag niet op, voordat zijn zoon de band op zijn schouder legde.

quot;Zoo, Sampje!quot; zcide de oude Weller: quot;gij zijt welkom.quot;

quot;Ik heb u al wel zesmaal geroepenzcide Sam ; quot;maar gij boort niet.quot;

quot;Neen, Sampje!quot; hernam de oude Weller, weder peinzend in het vuur starende; quot;ik zat tc denken.quot;

quot;Waarover?quot; vroeg Sam, terwijl hij op een stoel bij den baard plaats nam.

quot;Over baar, Samuel!quot; antwoordde zijn vader, en wenkte met zijn hoofd in de richting, waarin het kerkhof van Dorking lag, ten teeken, dat de overledene jufvrouw Weller bet onderwerp zijner overpeinzingen had uitgemaakt.

quot;Ik dacht, Sampje!quot; hervatte de oude man, en zag daarbij zijn zoon, over zijne pijp heen, zeer ernstig aan, als ware bet om dezen tc verzekeren, dal, hoe buitengewoon en ongelooflijk deze verklaring ook wezen mocht, bij die echter met bedaardheid en in vollen ernst aflegde, quot;ik dacht, Sampje, dat het mij toch eigenlijk spijl, dat zij dood is.quot;

quot;Dat past u ook,quot; merkte Samuel aan, quot;cn daarom vind ik bet goed.quot;

De vader knikte, ten teeken, dat dit gezegde hem welgevallig was, vestigde toen zijne oogen weder op bet vuur, hulde zich in eenc wolk van tabaksrook , en verzonk weder in diep gepeins.

quot;Toen zij ziek was, beeft zij nog zeer verstandig gesproken, Sampje!quot; zeide de oude man, terwijl hij, na een langdurig stilzwijgen, de rookwolk met zijne hand wegdreef.

-ocr page 420-

Samuel Pickwick.

quot;Wat heeft zij dan gezegd?quot; vroeg Sam.

quot;Het was zoo of zoo omtrent. quot;VVeller!quot; zei ze, quot;ik vrees, dat ik'niet met u geleefd heb, zooals ik had moeten doen,quot; zei ze. quot;Gij zijt een braaf en goedhartig man, en ik had het u te huis pleizieriger kunnen maken. Ik begin nu te zien,quot; zei ze, quot;nu het te laat is, dat, als eene getrouwde vrouw vroom wil wezen, zij beginnen moet met hare plichten in huis waar te nemen, en die haar hel naaste zijn genoegen te geven, en dal, terwijl zij op een behoorlijken lijd naar de kerk en oefeningen en biduren gaat, zij die dingen niet lol eene verontschuldiging maken moet voor luiheid, eigenzinnigheid of nog erger. Ik heb dat alles gedaan,quot; zei ze; quot;ik heb geld en tijd verspild aan mensehen, die nog meer schuld hadden dan ik; maar ik hoop , Weller!quot; zei ze, quot;dat gij, als ik dood ben, mij zoo in uwe gedachten zult houden als ik was, voordat ik met die lieden bekend raakte, en zooals eigenlijk mijn ware aard was.quot; — quot;Susanna!quot; zei ik; want ik was er machtig ■ van aangedaan, dat wil ik wel bekennen, jongen! quot;Susanna!quot; zei ik, quot;gij ; zijt eene goede vrouw voor mij geweest. Die andere dingen, daar moet gij maar niet om denken, en maar moed houden, dan zult gij het nog wel beleven , dal ik dien Stiggins een gat in zijn kop sla.quot; Zij lachte daarover, Samuel!quot; besloot de oude man, terwijl hij, met behulp zijner pijp, een zucht ' onderdrukte; quot;maar een paar dagen daarna stierf zij toch.quot;

quot;Wij moeten bedenken,quot; zeide Samuel, met het lofwaardige oogmerk om zijn vader zoo goed hij kon eenigen troost toe te spreken, toen de oude man I cenige minuten had doorgebracht met langzaam zijn hoofd te schudden, quot;wij j moeten bedenken, dat alle menschen moeten sterven, de een vrpeg, de ander laat.quot;

quot;Daar hebt gij gelijk in, Sampje!quot; zeide de oude man.

quot;En alles wordt door de Voorzienigheid bestuurd,quot; hervatte Sam.

quot;Dat zegt gij wel,quot; antwoordde zijn vader, terwijl hij ernstig en goedkeurend knikte. quot;Hoe zou hel anders met de lijkbezorgers en doodgravers gaan, Sampje!quot;

Verdwalende in hel uitgestrekte veld van gissingen, hetwelk deze gedachte voor hem opende, legde de oude Weller zijne pijp op de tafel, en stookte met een peinzend gezicht het vuur aan.

Terwijl hij hiermede bezig was, kwam de keukenmeid, eene vrouw, die er voor hare jaren nog zeer frisch uitzag, en in rouwgewaad was gekleed, met zachte schreden de kamer binnen; en nadat zij Sam glimlachend had toegeknikt, plaatste zij zich stilzwijgend achter den stoel van zijn vader, waarop zij hare tegenwoordigheid aankondigde door een zacht kuchje, dal zij, toen haar meester hier niet oplette, door een ander, dal wat harder was, liet achtervolgen.

quot;Wel nu!quot; zeide de oude Weller, terwijl hij den pook liet vallen, en zijn stoel wegtrok: quot;wat is het nu weer ?quot;

quot;Gij moest een kopje thee drinken, dal zou u goed doei ,quot; zeide de frissche keukenmeid op een Heemenden loon.

quot;Ik lust geen thee,quot; antwoordde de oude Weller tamelijk onstuimig. quot;Ik wou dat gij —quot; liet overige van hel gezegde was onverslaanbaar.

quot;Wel, lieve lijd!quot; zeide de keukenmeid met een bhk naar den zolder; quot;wat kan hel ongeluk een mensch toch doen veranderen!quot;

quot;Dat kan wel wezen,quot; bromde de oude man; quot;maar ik ben niet van zins om verder te veranderen.quot;

-ocr page 421-

Het gevaarlijke van het wctluwnaarsschap.

quot;Ik heb nooit iemand zoo ongemakkelijk gezienzeide de keukenmeid.

quot;Dat kan ook wel wezen,quot; hervatte de oude Weller; quot;maSif het is lol mijn eigen bestwil, en dal is hetzelfde, waarmede de schooljongen zich trooslle, toen hij een pak slaag gekregen had.quot;

Dc frissche keukenmeid schudde met een treurig en medelijdend gezichl haar hoofd, en vroeg daarop Sam, of zijn vader niet waarlijk zijn best mocsl doen om zich wat op te beuren en niet zoo te zitten mijmeren.

quot;Gij begrijpt wel, mijnheer Samuel!quot; zeide zij, quot;evenals ik hem zelf gisteren nog gezegd heb, het kan niet anders, of hij moet zich eenzaam en verlaten voelen; maar hij moest zich toch wat laten opbeuren, want wij hebben allen medelijden met zijn verlies, cn willen met hart en ziel alles voor hem doen, wat wij maar kunnen; en men kan toch nooit zoo ongelukkig wezen, of het kan nog wel weer beter worden, zooals een zeer braaf heer tegen mij zeide, toen mijn man gestorven was.quot; Hier hield dc troosteres hare { hand voor haar mond, kuchte nog eens, en zag den ouden Weller zeer vriendelijk aan.

quot;Daar ik u op het oogenblik hier niet noodig heb, zou het mij pleizier 1 doen als gij heengingt,quot; zeide de oude Weller stroef en ernstig.

quot;Maar, mijnheer!quot; zeide de keukenmeid, quot;ik heb niets gezegd, of hel was hartelijk welgemeend.quot;

quot;Dal kan wel wezen,quot; hernam de oude Weller. quot;Samuel! laat haar eens uit, en doe de deur achter haar dicht.quot;

De keukendame begreep dezen wenk; want zij verliet terstond het vertrek, en trok de deur met een geweldigen slag achter zich toe. De oude Weller j veegde het angstzweet van zijn voorhoofd, wierp zich achterover in zijn stoel, en zeide:

quot;Sampje! als ik eene w eek — maar éénc weck — hier alleen bleef, zou die vrouw mij met kracht en geweld trouwen, voordat de acht dagen om waren.quot;

quot;Is zij zoo gek naar u?quot; vroeg Sam.

quot;Gek?quot; herbaalde zijn vader. quot;Ik kan haar niet van mij afhouden. Al sloot ik mij op in eene kast met een patentproefslot, zou zij toch wel een middel weten, om bij mij tc komen, Sampje!quot;

quot;Hel is toch wat le zeggen, als men zoo bemind is,quot; zeide Sam glimlachend.

quot;ik ben er in het geheel niet groolsch op, Sampje!quot; antwoordde de oude man. quot;Het is eene ijselijkheid. Ik word zoo uit huis en hof gejaagd. Nauwelijks heeft uwe arme stiefmoeder den geest gegeven, of de eene oude vrouw stuurt mij een pot met confituren, de andere eene lleseh kruidenwijn, en de derde zet een grooten trekpot vol kamillcnthee, en komt die mij zeil brengen.quot; Hier zweeg hij, zette een gezicht dal den groolsten afschuw moesl te kennen geven, cn nadat hij eens had rondgezien, vervolgde hij: quot;Hel waren allemaal weduwen, Sampje ! behalve die met de kamillen, dal was ceue jonge vrijster van drie en vijftig jaren.quot;

Sam antwoordde door een schalkachtigcn blik; en nadat de oude man een balslarrig brok steenkool had in stukken geslagen, met een gezichl zoo mi! barsehheid en kwaadaardigheid, alsof hij den pook boven het hoofd van eene der opgemelde weduwen had gezwaaid, zeide hij:

quot;Kortom, Sampje! ik begrijp dat ik nergens veilig ben dan op den bok.

quot;Hoe zoudt gij daar veiliger wezen dan ergens elders?quot; vroeg Sam.

-ocr page 422-

Samuel Pickwick.

quot;Omdat ccn voerman van cene diligence een voorrecht heeft boven alle andere menschen,quot; antwoordde de oude man, terwijl hij zijn zoon strak in de oogen zag. quot;Omdat een voerman zonder hinder doen kan, wat andere menschen niet mogen doen; omdat een voerman, tachtig mijlen ver, mei alle meisjes en vrouwen op een vrienschappelijken voet kan omgaan, zonder dal het iemand in de gedachten zal komen, dat hij voornemens is | om er eene van te trouwen. Welk ander man zou zoo iets kunnen zeceen, Sampje ?quot;

quot;Uaar is wel wat van aan,quot; zeide Sam.

quot;Als uw heerschap een voerman was geweest,quot; hernam de oude Weller, 1 op den toon van een redeneerenden wijsgeer, quot;denkt gij dan, dat de jury hem zou veroordeeld hebben, al was het mogelijk geweest, dat die jufvrouw de zaak zoover had kunnen drijven? Zij hadden het niet durven doen.quot;

quot;Waarom niet?quot; vroeg Sam, een weinig spollend.

quot;Waarom niet?quot; herhaalde de oude man. quot;Omdat het tegen hun geweten! zou zijn geweest. Een voerman is eene soort van middending tusschen ge-1 Irouwd en ongetrouwd; en dal weten alle advocaten.quot;

quot;Gij meent misschien,quot; hernam Samuel, quot;dat zij overal zoo wat mogen I vrijen, zonder dat iemand hun dit kwalijk neemt?quot;

Zijn vader knikte.

quot;Hoe het komt weet ik niet,quot; hernam de oude Weller; quot;maar dat weel 1 ik, dat een voerman, die alle dagen geregeld heen en weder rijdt, bij alle I meisjes in de sleden, waar hij doorkomt, een witten voet heeft, en dat zij I hem allen nakijken, zonder dat eene daarvan het in haar hoofd krijgt, dal I hij haar lot zijne vrouw zou willen nemen.quot;

Het stopte eene versche pijp, stak die op zijn gemak aan, zette een ernstig 1 en peinzend gezicht, en vervolgde :

quot;Daarom, Sampje! daar ik bet voor zeer onraadzaam boud, om bier tel blijven, en te moeien trouwen, of ik wil of niet, en daar ik aan den anderen kant geen lusl heb, om mij zeiven geheel af te scheiden van die onmisbare ; leden der maatschappij, heb ik mij voorgenomen, om weder als voorheen op | de diligence le rijden, en in de Bel-Sa vage le stallen, waartoe ik toch ' eigenlijk geboren ben.quot;

quot;En boe zal het dan bier met de affaire gaan ?quot; vroeg Sam.

quot;Die wordt verkocht,quot; antwoordde zijn vader; quot;het huis, met alles wall er aan vast is; en van het geld — dat beeft uwe moeder nog belast, niet ; lang voor dat zij stierf —• moet tweehonderd pond voor u geplaatst worden! in — hoe beete'n die dingen ook weer, die daar in Londen altijd zoo op en | neer gaan ?quot;

quot;Omnibussen ?quot; vroeg Sam.

quot;Neen!quot; hernam de oude man: quot;die dingen, die mergen zooveel meer, | en overmorgen zooveel minder waard zijn, en daar hel Parlement altijd zoo; over praat.quot;

quot;O! het zullen effecten wezen.quot;

quot;Juist, effecten,quot; zeide de oude Weller. quot;Tweehonderd pond moet voor u in effecten worden belegd.quot;

quot;Het is wel goed van de oude vrouw, dat zij zoo om mij dacht,quot; zeide| Sam; quot;en ik blijf er haar len hoogsle dankbaar voor.quot;

quot;De rest is voor mij,quot; vervolgde de vader; quot;en als ik van den bok raak, 1 is bet voor u. Maar pas op, mijn jongen! dat gij het niet alles in eens ver-!

U2

-ocr page 423-

Bezoek van den onderherder.

teert, en dat gecne wed uw er achter komt, dat gij zooveel geld hebt, of het is met u gedaan.quot;

Nadat de oude man deze waarschuwing had uitgesproken, vatte hij met een veel opgeruimder gelaat zijne pijp weder op. De gedachte, dat dit gesprek voorbij was, seheen zijn gemoed bijzonder te verlichten.

quot;Er klopt iemand aan de deur,quot; zeidc Sara.

quot;Laat maar kloppen,quot; antwoordde zijn vader met deftigheid. Sam gehoorzaamde dit bevel. Toen werd er nog eens geklopt, en nog eens, en toen zonder ophouden, totdat Sam vroeg, waarom de klopper niet werd binnengelaten.

quot;SUquot; fluisterde de oude man, met vreesachtige blikken: quot;doe maar alsof gij het niet hoort, Sampje! Het is misschien eene van de weduwen.quot;

Daar het kloppen niet scheen te balen, nam de onzichtbare bezoeker, na een kort tijdsverloop, het stoute besluit, om de deur tc openen en eens binnen tc kijken. Het was echter geen vrouwenhoofd, dat zich tusschen de reet van de deur vertoonde, maar hel bleeke gezicht met de zwarte sluike haren van Stiggins. De oude Weller liet zijne pijp uit den mond vallen.

De eerwaarde heer opende uiterst langzaam en voorzichtig de deur, totdat dc opening juist wijd genoeg was, om zijn lang lijf te laten binnenslippen; toen sloop hij de kamer in, en deed de deur zeer zacht en zorgvuldig achter zich dicht. Nadat hij, zich vlak voor Sam plaatsende, zijne handen en oogen ten hemel had geheven, om de onuitsprekelijke smart aan te duiden, waarmede de ramp, welke dc familie getroffen bad, hem vervulde, schoof hij den stoel met de hooge leuning in zijn gewonen hoek bij den schoorsteen, zette zich op den uitersten kant van de zitting, haalde zijn zakdoek uit zijn zak, en hield dien voor zijne oogen.

Terwijl dit plaats had, bleef de oude Weller achterover in zijn stoel geleund zitten, met zijne hand op zijne knieën, wijdgeopende oogen, en een gezicht, waarop de allergrootste verbazing te lezen stond. Sarn zat aan den bare J | overkant, cn wachtte stilzwijgend, maar met brandende nieuwsgierigheid, i op quot;J | hoe dit tooneel zou afloopen.

' quot;| Stiggins hield zijn rooden zakdoek een geruimen tijd voor zijne oogen.

terwijl hij naar best vermogen zuchtte en steunde; daarop, alsof hij met inspanning van alle krachten zijne aandoening bedwong, stak hij den dock in zijn zak, cn knoopte zijn rok dicht. Vervolgens stookte hij het vuur wat op; daarna wreef hij in zijne handen, cn zag Sam aan.

quot;O, mijn jonge vriend!quot; zeide Stiggins, met eene zachte stem de stilte afbrekende ; quot;dat is een zware slag.quot;

Sam knikte, maar zeer flauw.

quot;Ook voor den man des toorns,quot; vervolgde Stiggins. quot;Den vromen bloedt het hart.quot;

Sam hoorde zijn vader mompelen, dat hij veel lust bad om een vrome zijn neus aan het bloeden te maken ; maar Stiggins hoorde hiervan niets.

quot;Weet gij ook, jonkman,quot; fluisterde Stiggins, terwijl hij zijn stoel dichter bij Sam schoof, quot;of zij Emanuel iets heeft nagelaten ?quot;

quot;Wie is dat?quot; vroeg Sam.

quot;De kapel,quot; antwoordde Stiggins; quot;onze kapel, onze schaapskooi, mijnheer Samuel!quot;

quot;Zij heeft de schaapskooi niets nagelaten,quot; antwoordde Sam op een vasten toon, quot;en dc herders en de beesten en de honden ook niets.quot;

i alle ik in idore met zon-is is

'gen,

illcr, ury •ouw

eten

ge-

ogen

weel alle t zij dal

istig

r tc I

ren !■

toch

wat niet den ) cn

iide

ii

-ocr page 424-

Samuel Pickwick.

Stiggins wierp Sam cerst ecn sluwcn blik toe, keek toen eens naar den ouden hoer, die met gesloten oogen stil bleef zitten, even alsof hij sliep, trok vervolgens zijn stoel nog naderbij, en zcide:

quot;iNiels voor ni ij, mijnheer Samuel ?quot;

| Sam schudde zijn hoofd.

quot;Dat had ik toch verwacht,quot; zcide Stiggins, verbleekende zoover hij verbleeken kon. quot;Bedenk u eens, mijnheer Samuel! gcene kleine gedachte nis?quot;

quot;Niet zooveel als die oude paraplu van u waard is,quot; antwoordde Sam.

quot;Misschien,quot; zcide Stiggins aarzelend, nadat hij eene poos diep had nagedacht, quot;misschien zal zij mij hebben aanbevolen in de zorg van dien man des toorns, mijnbeer Samuel?quot;

quot;Dat zou ik wel denken,quot; antwoordde Sam. quot;Ik heb hem ten minste daar zoo even nog van u hooren spreken.''

quot;Zoo!quot; hernam Stiggins, terwijl zijn gezicht ophelderde. quot;O, dan zal hij ! wel veranderd zijn. Wij zouden hier zeer genoegclijk met elkander kunnen leven, niet waar, mijnheer Samuel? Ik zou op de zaken kunnen passen, terwijl gij uit waart, niet waar?quot;

Stiggins slaakte een lang uitgerekten zucht, cn wachtte naar antwoord. Sam knikte, en de oude Weller liet een allerzonderlingst geluid hooren, het was geen zucht, geen hoest, geen gesteen, geen gebrom, maar scheen van al deze geluiden iets tc hebben.

Aangemoedigd door dit geluid, hetwelk, naar zijne meening, bero.uw of boetvaardigheid te kennen gaf, zag Stiggins om zich heen, wreef in zijne | handen, glimlachte cn schreide bij beurten ; toen stond hij op, ging op zijne i tecnen door do kamer naar de welbekende kast in den bock, nam er een groot glas uit, en deed zeer bedaard vier klompen suiker daarin. Toen hij i zoover gekomen was zag hij om zich heen, en slaakte een kermenden zucht. ! Vervolgens ging hij zacht naar het buffet en kwam terug met het glas hall vol rum ; toen nam hij den ketel met water, dat over het vuur hing tc koken, goot het glas vol, roerde het mengsel om, proefde eens even, ging zitten, nam een hartigen slok, cn hield op om adem te halen.

De oude Weller, die, met allerlei zonderlinge grimassen, zich nog wilde houden alsof hij sliep, had onder dit bedrijf geen woord gesproken; maar toen Stiggins bet van zijn mond nam om adem te halen, stool' hij eensklaps : op, rukte den onderherder het glas uit de hand, cn smeet dezen het overschot van den rum met water vlak in zijn gezicht, en het glas op den grond. Daarop greep hij den eerwaarden beer bij zijn kraag, cn begon hem uil alle macht te stompen en te schoppen, terwijl hij telkens, ali zijne laars met liet lichaam van Stiggins in aanraking kwam, ecn nieuw en krachtig scheld-| woord uitstiet.

quot;Sampje!quot; zcide de oude Weller, quot;zet mij mijn hoed wat steviger op.quot;

Sam, als een gehoorzame zoon, drukte zijn vader den hoed met den langen rouwband stijf op het hoofd, en toen dreef de oude man, zijn arbeid met vernieuwde kracht opvattende, Stiggins voor zich uit, de gelagkamer en den gang door, de voordeur uit, cn de straat op, terwijl hij der ontstelden herder 1 !)ij zijne kraag vasthield cn den geheelen weg over bleef schoppen, met eene kracht, die telkenmale, als de kaplaars omhoog werd geheven, eer scheen tc vermeerderen dan af te nemen. Zoo sleurde de oude Weller den roodneus, die zich vruchteloos wilde losworstelen, en bij eiken nieuwen schop

-ocr page 425-

Hoe dit afliep.

van pijn kromp, naar een paardentrog vol water, stopte hem met het hoofd daarin, en hield hem onder, totdat hij bijna slikte.

quot;Paar!quot; zeide de oude Weller, terwijl hij al zijne kracht verzamelde tot een laalsten schop, toen hij Stiggins eindelijk toeliet otn zijn hoofd uit den trog te halen: quot;laat nu nog een ander van die luie, verzopen herders hier komen, dan zal ik hem ook tol brij ranselen cn naderhand verzuipen. — Kom, Sampje! ga mee naar binnen, en schenk mij een glas brandewijn in. Ik ben geheel huilen adem geraakt, jongen !quot;

L.

BEHELZENDE HET AFSCHEID VAN ALFRED JINGLE EN JEREMIAS TROTTER, BENEVENS EEN OCHTEND VOL GEWICHTIGE BEZIGHEDEN, EN BESLUITENDE MET EEN RAZEND GEKLOP AAN DE DEUR VAN DEN HEER PERKER.

Toen Pickwick, na ecne vriendelijke voorafspraak cn na herhaalde verzekc-; ringen, dal er volstrekt gcene reden bestond om den moed te l iten zakken, i Arabella den ongclukkigen afloop van zijne reis naar Bi rm i ngham mede-i deelde, barstte zij in tranen uil, en hief, luid snikkende, een hartroerend ; beklag aan, dat zij de rampzalige oorzaak was geweest, om een vader van zijn zoon te vervreemden.

quot;Maar, kindlief!quot; zeide Pickwick opeen vriendelijken toon, quot;het is uwe schuld niet. Gij kondel onmogelijk voorzien, dat de oude heer er zooveel zou : legen hebben, dal zijn zoon in het huwelijk trad. Ik houd mij verzekerd,quot; ! vervolgde hij, met een blik op haar bekoorlijk gezichtje, quot;dat hij niet vermoedt , van hoeveel genoegen hij zich zeiven berooft.quot;

quot;Ach, mijn lieve mijnheer Pickwick!quot; riep Arabella uit, quot;wat zullen wij doen , als hij zoo boos op ons blijft ?''

quot;Wel, geduldig wachten, toldal hij tot betere gedachten komt,quot; antwoordde Pickwick op een vroolijkcn loon.

quot;Maar, mijnheer Pickwick! hoe zal hel met Nathaniel gaan, als zijn vader zijne hand van hem aftrekt ?quot; hernam Arabella.

quot;In dit geval, kindlief!quot; antwoordde Pickwick, quot;durf ik wel voorspellen, dat hij hier of daar een ander vriend zal vinden, die zich niet zal onttrek-ken, als het er op aankomt, om hem in de wereld voort te helpen.quot;

Pickwick kon de beleekcnis van dit antwoord niet zoozeer verbloemen, of ■ Arabella begreep hem oogenblikkelijk. Zij sloeg hare armen om zijn hals, kusle hem met vuur, en begon nog harder te snikken dan te voren.

quot;Kom, kom !quot; zeide Pickwick, terwijl hij haar bij de hand vatte: quot;wij zullen nog eenige dagen wachten, en zien, of hij schrijft, of op cenige andere manier den brief van uw man beantwoordt. Zoo neen, dan heb ik, in plaats van een, wel een half dozijn plannen bedacht, om u op eens gelukkig te maken. Wees nu maar gerust.quot;

Dit zeggende, drukte Pickwick Arabella de hand, cn gebood haar, bare oogen af te drogen, cn haar man niet te bedroeven; waarop Arabella, die i het beste en liefderijkste jonge vrouwtje van de wereld was, spoedig haar zakdoek in bare reticule stopte. Toen Winkle daarna hij hen kwam, waren | hare oogen even glansrijk en haar glimlach even schalkachtig, als toen zij 1 op het eerste gezicht zijn hart zoo onweerstaanbaar had geboeid.

-ocr page 426-

Samuel Pickwick.

quot;Die jonge lieden bevinden zich toch in een pijnlijken toestanddachl Pickwick, toen hij zich den volgenden morgen aankleedde. quot;Ik zal eens naar Perkcr gaan, en hem over de zaak raadplegen.quot;

Daar Pickwick bovendien naar Gray's-Inn-square werd gedreven door een angstig verlangen, om, zonder verder uitstel, met zijn goedhartigen en welmeenenden procureur af tc rekenen, ontbeet hij met alle haast, en bracht zijn besluit met zooveel spoed ten uitvoer, dat de klok nog geen tien had geslagen, toen hij Gray's Inn bereikte.

Het was nog tien minuten vóór dat uur, toen hij den trap beklom , die naar de kamers van Perker voerde. De klerken waren nog niet gekomen, en, om den tijd te verdrijven, keek hij uit het venster van het portaal.

Het frissche licht van een schoonen Octoberochtend deed zelfs de zwart bcrookte huizen een weinig ophelderen. Sommigen der stofferige vensters hadden waarlijk een vroolijk voorkomen in den glans der zonnestralen, die op de glazen flikkerden. De eene klerk na den anderen kwam met snelle ! schreden het plein op, wierp een blik op de klok, en vergrootte of vermin-! derde zijn spoed, naarmate van den tijd, waarop zijn kantoor heette geopend tc worden. De klerken van half tien werden plotseling zeer vlug ter been, en de heeren van tien uur namen eene allerdeftigste langzaamheid aan. De klok sloeg tien, en nu zag men een drom van klerken binnenstroomen, ieder sterker in het zweet dan zijn voorganger. Aan alle kanten hoorde men deuren opensluiten; als door tooverij kwamen voor elk venster hoofden te voor-i schijn; de portiers begaven zich op hunne posten; de schoonmaaksters verloren bijna hare sloffen door de haast, waarmede zij zich wegspoed_den; de brievenbesteller snelde van de eene deur naar de andere; de geheele rechtsgeleerde bijenkorf was vol leven en beweging.

quot;Gij zijt er vroeg bij, mijnheer Pickwick!quot; zeide eene stem achter hem.

quot;Ha, mijnheer Lowten!quot; zeide deze, toen hij zich omkeerde en zijn ouden bekende zag.

quot;Dat heet loopen!quot; zeide Lowten, terwijl hij een sleutel uit zijn zak haalde, in welks pijp een pennetje was gestoken, opdat er geen vuil in zou komen.

quot;Gij schijnt u gehaast te hebbenhernam Pickwick glimlachende, toen hij den klerk aanzag, wiens gezicht zoo rood was als vuur.

quot;Dat geloof ik,quot; zeide Lowten: quot;het sloeg half tien, toen ik nog te huis was. Maar dat doet er niet toe ; ik ben hem toch voorgekomen.quot;

Zich hiermede troostende, opende Lowten de deur, liet Pickwick binnen, en raapte de brieven op, die de brievenbesteller door het luikje van de deur had gestoken. Daarop trok hij in een oogwenk zijn rok uit en een anderen aan, met kaalgesleten mouwen, die hij uit zijn lessenaar haalde, hing zijn hoed aan kapstok, legde ecnig papier gereed, stak eene pen achter zijn oor, en wreef vergenoegd in zijne handen.

quot;Ziet gij, mijnheer Pickwick!quot; zeide hij: quot;nu ben ik in orde. Laat hij nu maar komen, zoodra hij verkiest. Hebt gij ook een snuifje bij u?quot;

quot;Neen, dat heb ik niet,quot; antwoordde Pickwick.

i quot;Dat spijt mij,quot; hernam Lowten; quot;maar het komt er niet op aan. Ik zal eens even uitloopen, om eene flesch sodawater te halen. Vindt gij niet, dat mijne oogen wat wonderlijk staan, mijnheer Pickwick?quot;

De aldus aangesprokene zag Lowten op een afstand in de oogen, en verklaarde, dat hij daaraan geene buitengewone wonderlijkheid bemerkte.

-ocr page 427-

Min gedrag van Jeremias Trotter. ^17

quot;Daar ben ik blij omzeiile Low ten. quot;Wij zijn van nacht wat. laat opgebleven, en ik ben van morgen nog een beetje van mijn streek. — Maar, wat ik zeggen wil, Perkcr heelt die zaak voor u in orde gebracht.quot;

quot;Wat?quot; vroeg Pickwick. quot;De afrekening met jufvrouw Bardell?quot;

quot;Neen, dat meen ik niet,quot; antwoordde Lowten. quot;Ik meen de schikking, om dien man naar Demerary te zenden; gij weet wel — dien snaak, voor wien wij, voor uwe rekening, negentig percent betaald hebben, om hem uit de F1 e e t te krijgen.

quot;O, Jingle,quot; z.eide Pickwick. quot;Ja wcl. Hoe zal het met hem gaan ?quot;

quot;Alles is in orde,quot; antwoordde Lowten, terwijl hij ecne pen vermaakte. quot;De agent te Liverpool zcide, dat gij hem zoo dikwijls pleizier hadt gedaan, toen gij nog in uwe zaken waart, en dat hij hem op uwe aanbeveling gaarne wilde plaatsen.quot;

quot;Dat is goed,quot; zcide Pickwick. quot;Daar ben ik blijde om.quot;

quot;Maar, wat ik zeggen wil,quot; hernam Lowten, en maakte te gelijk eene nieuwe spleet in zijne pen: quot;wat is die andere een malle drommel!quot;

quot;Welke andere?quot;

quot;Wel, die knecht, of kameraad, of wat hij wezen mag —- gij weet wcl. Trolter.quot;

quot;Zoo?quot; zcide Pickwick. quot;Ik had altijd het tegendeel van hem gedacht.quot;

quot;Ik ook,quot; hernam Lowten; quot;maar nu zie ik, hoe men zich in een mensch kan bedriegen. Wat zegt gij ervan, dat hij mede naar Demerary gaat?quot;

quot;Wat!quot; riep Pickwick uit. quot;En ziet hij af van al wat hem hier aangeboden was?quot;

quot;Hij heeft het aanbod van Perkcr, die hem achttien shillings in de week wilde geven, en voorthelpen, als hij zich goed hield, zoo maar weggegooid, alsof het niemendal was,quot; zeidc Lowten. quot;Hij zcide, dat hij met den ander mede wilde; en toen hebben zij Perker overgehaald om nog eens te schrijven, en hem eene plaats op dezelfde plantage te bezorgen, waar hij het niet half zoo goed zal hebben, als een banneling in N ieu w-Zuid-Wal es.quot;

quot;Die dwarskop!quot; zcide Pickwick, terwijl zijne oogen glinsterden. quot;Die dw arskop!quot;

quot;Dwarskop?quot; herhaalde Lowten verachtelijk; quot;een domkop is hij. Hij zegt, dat die andere de eenige vriend is, dien hij ooit gehad heeft, en dat hij aan hem gehecht is, en zoo al meer. Vriendschap is goed en wel, als men maat weet te houden. In de Ekster, bij voorbeeld, zijn wij bij onze nesehallen goede vrienden, maar ieder betaalt zijn eigen gelach; en om zich zeiven voor een ander te benadeelcn, dat is eene duivelsche gekheid. Niemand moet zijne zinnen op iets anders zetten, dan op twee dingen; eerst op nommer een, cn dan op de meisjes, — dat zeg ik. Ha, ha, ha!quot; Lowten besloot , zijne rede met ccn hartelijk gelach, half schertsend, half verachtelijk, maar bedwong zich terstond, toen hij op den trap den voetstap van Perkcr hoorde; waarop hij met verwonderlijke vlugheid op zijn kantoorstoel wipte, cn ijverig begon te schrijven,

Dc begroeting tusschen Pickwick en zijn rechtsgeleerden vriend was warm en hartelijk; maar nauwelijks had hij zich in den armstoel van den procureur nedergezet, of er werd aan de deur geklopt, en eene stem vroeg, of mijnheer Perker te spreken was.

quot;Dat is een van onze vrienden — ecu van die twee gauwdieven,quot; zeidc Perker. quot;Het is Jingle zelf. Wilt gij hem zien, mijnheer! '

27

SAM. PICKWICK.

-ocr page 428-

Samuel Pickwick.

quot;Wal dunkt u ?quot; vroeg Pickwick aarzelend.

quot;O, waarom niet?quot; hernam Porker. — quot;Kom maar binnen, die daar klopt!quot;

Jingle en Jeremias traden naast elkander binnen; maar, toen zij Pickwick zagen, bleven zij verlegen staan.

quot;Kent gij dien heer niet?quot; vroeg Pcrker.

quot;Goede reden voor,quot; antwoordde Jingle. quot;Mijnheer Pickwick — oneindige verplichting — mijn leven gered — een man van mij gemaakt — zal u nooit berouwen, mijnheer!quot;

quot;Het vcrheugl mij dal gij zoo spreekt,quot; zeide Pickwick. quot;Gij ziet er nu veel beier uit.quot;

quot;U te danken, mijnheer! —groole verandering — Fleet is machtig ongezond,quot; zeide Jingle, terwijl hij zijn hoofd schudde. Hij was fatsoenlijk en zindelijk gekleed, evenals Jeremias, die zoo stijf als een staak achter hem stond, en Pickwick met een onbewegelijk gezicht aanstaarde.

quot;Wanneer gaan zij naar Liverpool?quot; vroeg Pickwick, zich half lot Perker keerende.

quot;Van avond om zeven uur, mijnheer!quot; antwoordde Jeremias, een stap naderbij komende. quot;Met de diligence, mijnheer!quot;

quot;Hebt gij al plaatsen genomen?quot;

quot;Ja, mijnbeer!quot; antwoordde Jeremias.

quot;Gij blijft dan bij uw bcsluil om mede te gaan ?quot;

quot;Ja, mijnheer!quot; antwoordde Jeremias.

quot;Om Jingle eene behoorlijke uitrusfing mede Ie geven,quot; zeide-Pcrker, overluid tot Pickwick hel woord richtende, quot;heb ik op mij genomen een voorschot te doen, met beding, dat er elk viercndeeljaars een gedeelte van zijn salaris zal worden ingehouden, zoodal die onkosten in een jaar vergoed zullen zijn. Ik moet u stellig afraden, mijnheer! om verder iels voor hein te doen, voordat het blijkl dal hij dit door een goed gedrag verdient.quot;

quot;Behoort zoo,quot; zeide Jingle met eene vaste stem. quot;Menscbenkenner — groot gelijk — volkomen.quot;

quot;Dal gij zijne schulden voldaan, zijne kleeren uit de bank van leening gelost, hem in de gevangenis ondersteund en zijne reiskosten betaald hebt, is u reeds op meer dan vijftig pond te staan gekomen,quot; vervolgde Pcrker, zonder op het gezegde van Jingle Ic letten.

quot;Is maar een voorschotzeide Jingle haastig. quot;Zal alles betalen — op mijne zaken passen — zuinig leven — eiken penning besparen. Gele koorls misschien —dat buiten mijne schuld —anders....quot; Uier bleef hij steken, gaf een slag op den bol van zijn hoed, streek zijne hand over zijne oogen, en zette zich op een stoel neder.

■ Hij wil zeggen, mijnheer!quot; zeide Jeremias, nog een weinig naderbij komende , quot;dat hij, als de gele koorts hem maar niet wegraapl, al het geld zal teruggeven. Als hij maar in leven blijft, zal hij het zeker doen, mijnheer Pickwick! Ik zal er op lellen. Hij is hel vast voornemens,quot; vervolgde hij met grooten nadruk. quot;Ik zou er wel op willen zweren, dat hij het doen zal.quot;

quot;Goed, goed,quot; zeide Pickwick, die wel twintigmaal zijn voorhoofd had gefronst, terwijl Perker de lijst der weldaden oplas, die hij Jingle had bewezen, maar zonder dal de kleine [cchtsgcleerde hierop had willen acht geven. quot;Gij moet maar oppassen, dat gij niet weder den gehealeu dag cricket

-ocr page 429-

Eene laatste kans.

speelt, cn uwe kennis met Sir Thomas Blazo niet vernieuwt, dan zult gij wel gezond blijven.quot;

Jingle glimlachle over dezen veeg, maar zette toch een tamelijk verslagen quot;ezieht. Piekwiek wilde daarom over iets anders gaan spreken, toen Perker hem voorkwam.

quot;Hier is een brief voor den agent,quot; zeide hij. quot;Geeft hem dien, als gij te Liverpool komt; en laat mij u raden, hecren! om in West-Indië niet al te veel grappen te maken. Als gij u nu niet verbetert, hebt gij groote kans om aan de galg te komen, en dat zou dan ook niet meer zijn dan gij verdiendet. En nu zoudt gij best doen, als gij mijnheer Piekwiek met mij alleen liet, want wij hebben nog over andere zaken te spreken, cn de tijd is kostbaar.quot;

Dit zeggende, keek Perker naar de deur, met een blijkbaar verlangen om het afscheid zoo kort mogelijk te maken.

Jingle maakte het kort genoeg. Hij dankte Perker met weinige woorden voor de vriendelijkheid en den spoed, waarmede hij hem geholpe.i had; daarop keerde hij zich lot zijn weldoener, en bleef eene poos bedremmeld staan, zonder te weten wat hij doen of zeggen zou. Jeremias verloste hem uit zijne verlegenheid; want met eene nederige, dankbare buiging voor Piekwiek, nam hij zijn vriend bij den arm , en bracht hem buiten bet vertrek.

quot;Een veelbelovend paar!quot; zeide Perker, toen de deur gesloten was.

quot;Ik hoop, tol hun eigen bestwil, dal zij woord zullen houden,quot; zeide Piekwiek. quot;Hoe denkt gij er over? Zou er kans wezen, dat zij waarlijk cn be- i stendig verbeterd waren?quot;

Perker haalde twijfelachtig zijne schouders op; maar toen hij de spijt cn teleurstelling zag, die zich op het gelaat van Piekwiek vertoonden, antwoordde hij: quot;Het is mogelijk, en ik wil het hopen. Thans hebben zij buiten twijfel berouw; maar de ellende, die zij hebben doorgestaan, is ook nog versch in hun geheugen. Wat er van hen worden zal, wanneer die herinnering is verflauwd, is een raadsel, dal ik evenmin kan oplossen als gij. Maar wat de uilslag wezen moge, mijnheer!quot; vervolgde hij, terwijl hij zijne hand op Pickwick's schouders legde, quot;uw oogmerk blijft loch even goed cn edel. Of die soort van weldadigheid, welke zoo voorzichtig en berekenend is, dat zij, opdat men niet bedrogen cn in zijne eigenliefde gekwetst zou worden, slechts zeer zelden wordt uitgeoefend, ware menschlievendheid of eene valsche vertooning daarvan te noemen is, hiervan laat ik de beslissing over aan men-schen, die meer verstand hebben dan ik. Maar zoo die twee verbeterde gauwdieven morgen op een diefstal werden betrapt, zou ik toch van uw bedrijf eene even hooge mcening blijven koesteren.quot;

Na deze aanmerking, die Perker met veel meer levendigheid cn vuur uitsprak, dan rechtsgeleerde heeren doorgaans eigen zijn, schoof hij zijn stoel hij zijn lessenaar, cn luisterde naar Pickwick's verslag van de halstarrigheid van den ouden heer Winkle.

quot;Laat hem maar eene week tijd,quot; zeide Perker, met een voorspellenden hoofdknik.

quot;Denkt gij, dat hij zal toegeven ?quot; vroeg Piekwiek.

quot;Ik geloof het wel,quot; antwoordde Perker. quot;Zoo niet, dan moeten wij beproeven wat de overredingskunst der jonge dame vermag; dat zou een ander het eerst gedaan hebben.quot;

-ocr page 430-

Samuel Pickwick.

Terwijl Pcrker een snuifje nam en eenige grimassen maakte, oin zijtic hooge gedachle over de overredingskunst van jonge dames nog duidelijker te kennen te geven, hooide men in het buitenkantoor eene vraag en een antwoord mompelen, en Lowten klopte aan de deur.

quot;Binnen!quot; riep Perker.

De klerk kwam binnen en deed met een geheimzinnig gezicht de deur zorgvuldig achter zich toe.

quot;Wat is er?quot; vroeg Perker.

quot;Men vraagt u te spreken, mijnheer!quot;

quot;Wie?quot;

Lowten keek naar Pickwick en knikte.

quot;Wie vraagt mij te spreken? Kunt gij niet antwoorden, Lowten?quot;

quot;Het is mijnheer Dodson, mijnheer!quot; zeide Lowten. quot;En hij heelt mijnheer Fogg medegebracht.quot;

quot;Lieve hemel!quot; zeide Perker, op zijn horloge ziende, quot;ik had hen om twaalf uur besteld, om die zaak van u met hen af te doen, mijnheer Pickwick! Ik had hun maar eene borgstelling gezonden, en daarop hebben zij u laten ontslaan. Dat komt al heel ongelegen. Wat wilt gij doen, mijnbeer? Wilt gij in de andere kamer gaan ?quot;

Daar de andere kamer juist die was, waarin Dodson en Fogg stonden te wachten, antwoordde Pickwick, dal hij w ilde blijven waar hij was, te meer daar Dodson en Fogg zich behoorden te schamen, om hem in bet gezicht te zien, in plaats dat hij voor hen beschaamd zou moeten zijn; welke laatste omstandigheid hij, met een hoogrood gezicht en velerlei tcekencn van verontwaardiging, Perker verzocht om wel in hel oog te houden.

quot;Goed, mijnheer, zeer goed,quot; zeide Perker. quot;Maar ik moet u zeggen, dat gij u zeer bedriegt, indien gij verwacht, dat Dodson of Fogg zich in het minst zullen schamen om u of iemand anders in het gezicht te zien. — Laat hen binnenkomen, Lowten!quot;

Low ten verwijderde zich , met een grijnzenden lach op zijn gezicht en opende daarop de deur voor Dodson en Fogg, die achter elkander de kamer binnentraden.

quot;Gij ziet mijnheer Pickwick wel?quot; zeide Perker tot Dodson, de veer zijner pen naar de plek richtende, waar die heer gezeten was.

quot;Hoe vaait gij, mijnheer Pickwick?quot; vroeg Dodson overluid.

quot;Heer! Hoe vaart gij, mijnheer Pickwick? Nog wel, hoop ik? Ik dacht al, dat gezicht is mij bekend,quot; zeide Fogg, terwijl hij een stoel nam, en glimlachend om zich heen zag.

Pickwick beantwoordde deze begroetingen door even met zijn hoofd te knikken; en toen hij zag, dat Fogg een bundel papieren uit zijn zak haalde, stond hij op, en ging naar bet venster.

quot;Mijnheer Pickwick behoeft niet heen te gaan, mijnheer Perker !quot; zeide Fogg met een nog vriendelijker glimlach dan eerst, terwijl hij den rooden band losmaakte, waarmede het pakje was toegebonden. quot;Mijnheer Pickwick weet er wel van af. Wij hebben geene geheimen voor elkander. Hi, hi, hi!quot;

quot;Volstrekt niet,quot; zeide Dodson. quot;Ha, ha, ha!quot; Daarop gingen de twee compagnons te zamen zitten lachen — verblijd en genoeglijk, gelijk men-schen, die geld zullen ontvangen, wel meer doen.

quot;De nieuwsgierigheid zal mijnheer Pickwick duur te staan komen,quot; zeide de geestige Fogg, terwijl hij zijne papieren uitspreidde. quot;Het bedrag der kos-

no

-ocr page 431-

Tien staaltje van mijnheer Pickwick's denkwijze.

ten is honderd drie cn dertig pond, zes shillings cn vier pence, mijnheer Perker!quot;

Nu gingen Fogg en Perker aan het nazien, vergelijken en rekenen ; cn terwijl zij hiermede bezig waren, wendde Dodson zich beleefd lol Pickwick.

quot;Gij zijl zoo gezel niet meer, mijnheer!quot; zeide hij, quot;als loen ik laatst het genoegen had u te zien.quot;

quot;Wel mogelijk, mijnheer!quot; antwoordde Pickwick wiens oogen van verontwaardiging fonkelden, zonder dal zulks op hel edele paar den minsten indruk maakte. quot;Ik geloof het ook. Ik ben in dien lijd door een paar schurken geplaagd cn vervolgd geworden.quot;

Perker hoestte geweldig, cn vroeg Pickw iek, of hij de courant niet eens wilde inzien; welke vraag Pickwick kortaf met quot;neenquot; beantwoordde.

quot;Dat laat zich wel denkenzeide Dodson. quot;Ik wil wel gelooven, dat gij in de Fleet overlast hebt moeten lijden. Men vindt daar allerlei slag van menschen. Waar was uwe kamer, mijnheer Pickwick?quot;

quot;Op de verdieping van de koffiekamer,quot; antwoordde de zwaar bcleedigde man.

quot;Ei zoo!quot; zeide Dodson. quot;Dat is, geloof ik, een zeer pleizicrig gedeelte van hel gebouw.quot;

quot;Zeer pleizicrig,quot; antwoordde Pickwick droog.

De gezegden van Dodson werden door cene koelheid gekenteekend, welke, in de tegenwoordige omstandigheden, voor iemand van een opbruisend temperament inderdaad tergend was. Pickwick bedwong zijn toorn door cene reusachtige inspanning, maar toen Perker voor hel volle bedrag een kassiersbriefje schreef, en Fogg dat in zijne brieventasch legde, terwijl een zegevierende glimlach over zijn bol, rood geziebt speelde, en dezelfde glimlach zich ook aan hel barsehe gelaat van Dodson mededeelde, voelde hij het bloed van verontwaardiging in zijne wangen tintelen.

quot;Nu ben ik lol uw dienst, mijnheer Dodson!quot; zeide Fogg, terwijl hij de brievenlasch in zijn zak stak, en zijne handschoenen aantrok.

quot;Goed !quot; zeide Dodson opslaande. quot;!k ben ook gereed.quot;

quot;Hel doet mij zeer veel genoegen,quot; zeide Fogg, die door hel kassiersbriefje in eene goede luim was gebracht, quot;met mijnheer Pickwick te hebben kennis gemaakt. Ik hoop, dal gij thans niet meer zoo slecht over ons denkt, mijnheer Pickwick! als loen wij de eerste maal hel genoegen hadden u te zien.quot;

quot;Dal hoop ik,quot; zeide Dodson, op den hoogen loon van belasterde deugd. quot;Ik vertrouw, dat mijnheer Pickwick ons thans beter kent. Hoe gij ook in het algemeen over de heeren van ons vak moogl denken, ik verzeker u, mijnheer! dat ik geen wrok of wraakzucht koesier, wegens de uitdrukkingen, waarvan gij goedvondt, u in ons kantoor in Freeman's Court, Cornhill, te bedienen, bij de gelegenheid, welke mijn compagnon op hel oog had.quot;

quot;O neen, neen! Ik ook niet,quot; zeide Fogg, op den toon van iemand, die van ganscher harte eene beleediging vergeeft.

quot;Ons gedrag zal voor zich zelf spreken, mijnheer!quot; begon Dodson nog eens, quot;en, hoop ik, altijd zich zelf rechtvaardigen. Wij hebben reeds eenige jaren gepracliseerd, mijnheer Pickw ick! cn ons vereerd gezien met hel ver-trouwen van vele zeer achtenswaardige clienlen. Ik wensch u goeden morgen, mijnheer!quot;

quot;Goeden morgen, mijnheer Pickwick!quot; zeide Fogg; cn dit zeggende, nam

-ocr page 432-

Samuel Pickwick.

hij zijne paraplu onder zijn arm, trok zijn rechterhandschoen uit, en reikte Pickwick de hand van verzoening toe. Maar deze, die van verontwaardiging gloeide, slak zijne handen in zijne zakken, en beschouwde den procureur met een blik, die evenveel verachting als verbazing uitdrukte.

quot;Lowten!quot; riep Perker op dit oogenblik, quot;doe de deur open.quot;

quot;Wacht een oogenhlik,quot; zeide Pickwick. quot;Ik wil spreken, Perkerlquot; | quot;Mijn beste heer! laat de zaak hierbij blijven, bid ik u!quot; zeide Perker, ! die onder het gebccle gesprek op heete kolen had gestaan. quot;Mijnheer Pickwick! ik verzoek . . . .quot;

quot;Ik wil mij geen stilzwijgen laten opleggen, mijnbeer!quot; viel Pickwick hem haastig in de rede. quot;Mijnheer Dodson! gij hebt goedgevonden om mij aap te spreken.quot;

| Dodson keerde zich om , en boog glimlachend zijn hoofd.

quot;Mij aan te spreken,quot; herhaalde Pickwick, bijna buiten adem; quot;en uw compagnon heelt mij zijne hand aangeboden, en gij hebt beide een toon van grootmoedige vergevingsgezindheid tegen mij aangenomen, die eene maat van : onbeschaamdheid aan den dag legt, welke ik zelfs van u niet had verwacht.quot;

quot;Wat, mijnheer V' riep Dodson uit.

quot;Wat, mijnheer?quot; herhaalde Fogg.

quot;Weet gij niet, dat ik het slachtolTer van uwe schandelijke streken ben geweest?quot; vervolgde Pickwick. quot;Weet gij niet, dat ik de man ben, dien gij gevangen gezet en geplunderd hebt? Weet gij niet, dat gij zaakwaarnemers zijt geweest in bet proces van Bardell contra Pickwick'quot;'

quot;Ja, mijnheer! dat welen wij wel,quot; antwoordde Dodson.

quot;Natuurlijk weten wij dat,quot; zeide Fogg, terwijl hij, misschien bij toeval, op zijn zak klopte.

quot;Ik zie, dat gij met genoegen daaraan denkt,quot; zeide Pickwick, terwijl hij voor de eerste maal in zijn leven beproefde om een smalenden lach op zijn gelaat te roepen: eene poging, die hem deerlijk mislukte. quot;Hoewel ik lang verlangd heb om u met ronde woorden te zeggen hoe ik over u denk, zou ik toch, uit iiischikkelijkhcid voor mijn vriend Perker, zelfs deze gelegen-1 beid hebben laten voorbijgaan, indien gij niet zulk een onvoegzamen toon • en zulk eene onbeschaamde gemeenzaamheid hadt aaiigenoinen — onbe-sehaamde gemeenzaamheid, zeg ik,quot; zeide Pickwick, terwijl hij zich tot Fogg , keerde, met eene woestheid, welke dezen beer met de grootste overhaasting j naar de deur deed afdeinzen.

quot;Pas op, mijnheer!quot; zeide Dodson, die, hoewel hij de grootste van de twee was, zich voorzichtigheidshalve achter Fogg had verschanst, en met een i bleek gezicht over het hoofd van dezen heen keek. — quot;Laai hij u maar slaan, mijnheer Fogg! maar sla vooral niet weerom.quot;

quot;Neen, neen; ik zal niet weerom slaan,quot; zeide Fogg, en ging, dit zeggende, nog wat meer achteruit, tot blijkbaar genoegen van zijn compagnon, die zoo doende langzamerhand de deur uit, in de andera kamer kwam.

quot;Gij zijtvervolgde Pickw ick, den draad zijner rede weder opvattende, j quot;gij zijt een juist bij elkander passend paar laaghartige, seburkachtige recht-! verdraaiers en afzelters.quot;

i quot;Zoo!quot; zeide Perker. quot;Is het nu uit?quot;

i quot;Alles is daaronder begrepen,quot; antwoordde Pickw ick. quot;Zij zijn een paai j laaghartige, schurkachtige rechtverdraaiers en afzetters.quot;

! quot;Als 't u belieft, mijne heeren!quot; zeide Perker, op den vriendelijkstcn tooi

422

-ocr page 433-

Lmd geklop.

van verontschuldiging. quot;Hij heeft alles gezegd, wat hij zeggen wilde. Gaat nu toeh heen! — Lowten! is die deur open ?quot;

Lowten, die op eenigen afstand in zijne vuist stond te lachen, antwoordde van ja.

quot;Nu dan — kom dan — goeden morgen — goeden morgen — als 't u belieft, mijne heoren ! — Lowten! de deur open!quot; riep Pcrkcr, terwijl hij Dodson en Fogg, die zich dezen dwang gaarne lieten welgevallen, het kantoor uitdrong. quot;Dezen weg, mijne heeren — waarom verlengt gij dit... . — Lieve Hemel, Lowten! waarom doet gij de deur niet open ?quot;

quot;Als er nog recht in Engeland is, mijnheer!quot; zeide Dodson, zich tot Pickwick koerende, terwijl hij zijn hoed opzeltc, quot;zal dit u duur te staan komen.quot;

quot;Gij zijt een paar laaghartige....quot;

quot;Wij zullen u wel vinden,quot; zeide Fogg, met zijne vuist dreigende.

quot;Schurkachtige reehtverdraaiers en afzetters,quot; vervolgde Pickwick, zonder op de dreigementen te letten, die hem werden toegevoegd.

quot;Afzetters!quot; riep Pickwick , naar het portaal loopende, toen de twee procureurs den trap afgingen.

quot;Afzetters!quot; schreeuwde hij, terwijl hij, zich uil de handen van 1'erker losrukkende, zijn hoofd uit het venster slak.

Toen Pickwick zijn hoofd weder binnenhaalde, was zijn gelaat kalm en opgeruimd. Hij ging met snelle schreden naar het kantoor, en verklaarde, dat hij zijn gemoed van een zwaren last had ontheven, en er zeer blijde over was.

Perker zeide niets, maar schudde zijne snuifdoos-ledig, en zond Lowten er mede heen, om die weder te vullen. Toen hief hij een schaterend gelach aan, dat ten minste vijf minuien duurde; en na verloop van dien lijd zeide hij, dal hij eigenlijk zeer boos moest wezen, en dal zeker ook worden zou, als hij met ernst aan het gebeurde kon denken, hetgeen nu hel geval nog niet was.

quot;Kom!quot; zeide Pickwick; quot;nu moet ik nog mei u afrekenen.quot;

quot;Eveneens als met die anderen ?quot; vroeg Perker, weder in een lach schietende.

quot;Neen, neen,quot; antwoordde Pickwick, terwijl hij zijne portefeuille uithaalde, en zijn zaakwaarnemer de hand reikte: quot;ik meen slechts onze geldzaken afdoen. Gij hebt mij vele diensten bewezen, die ik niet met geld betalen kan, en ik zou hel ook niel willen doen; want ik wil liever uw schuldenaar blijven.quot;

Na deze voorafspraak gingen de twee vrienden eenige lange rekeningen nazien, welke Perker één voor één openlegde en nogmaals nazag, en die door Pickwick, met vernieuwde betuigingen van achting en vriendschap, in eens werden betaald.

Niet zoodra waren zij zoover gekomen, of men hoorde een razend geklop aan de buitendeur; het was geen gewone forsche dubbele klop, maar eene onafgebroken reeks van enkele kloppen, alsof de klopper, eens begonnen zijnde, vergat uil te scheiden.

quot;Lieve Hemel!quot; zeide Perker, quot;wat is dat?quot;

quot;Ik geloof, dat er aan de deur geklopt wordt,quot; zeide Pickwick, als ware er nog eenige twijfel aan geweest.

De klopper bleef inlusschen met zooveel geweld op de deur beuken, dat Pickwick zich de ooren dicht hield.

425

-ocr page 434-

Samuel Fickwick.

quot;Het geheclc huis zal in oproer komenzeidc Pcrker. quot;Lowtcn! hoort gij daar niet kloppen?quot;

quot;Ik zal terstond de deur gaan opendoen, mijnheer!quot; antwoordde Lowten, die in eene alkovc zijne handen stond te wassehen.

De klopper scheen dit antwoord te hooren en te villen beduiden, dal hij onmogelijk wachten kon. Het was om doof' te worden.

quot;Wel ijselijk!quot; zeide Pickwick.

quot;Haast u wat, Lowtcn!quot; zeidc Pcrker, quot;of dc deur zal splijten.quot;

Lowtcn snelde naar dc deur, draaide den kruk om, en zag — wat men in het volgende hoofdstuk zal vernemen.

LI.

WAARIN VERHAALD WORDT, WAT HET RAZENDE GEKLOP DETEEKENDE, EN EEMGE BELANGRIJKE, OP STOCKWALL EN ZEKERE JONGE DAME BETREKKELIJKE, ONTDEKKINGEN VOORKOMEN.

De gedaante, welke dc verbaasde klerk aanschouwde toen hij de deur opende, was die van een jongen — een verwonderlijk dikken jongen — die, in eene soort van livrei gekleed, stokstijf op do mat stond, met zijne oogen toe, alsol hij sliep. Nog nooit had Lowtcn zulk een dikken jongen -gezien, behalve op eene kermis in een spel; en dit, met dc bedaardheid en slaperigheid van zijn uitzicht, zoo verschillende van het voorkomen, dat men met reden bij iemand, die zoo driftig klopte, kon verwachten, was de oorzaak, dat de klerk vol verwondering staan bleef.

quot;Wat is er te docnlquot; vroeg de klerk.

De wonderlijke jongen gaf geen antwoord, maar knikte een paar malen, cn dc klerk verbeeldde zich, dat hij hem zacht hoorde snurken.

quot;Wat moet gij hebben?quot; vroeg Lowtcn.

De jongen haalde zwaar adem, maar gaf anders geen geluid. Toen de klerk zijne vraag driemaal herhaald had, wilde hij juist de deur weder sluiten; maar op dat oogenblik opende de jongen zijne oogen, en lichtte zijne hand op, alsof hij weder wilde gaan kloppen. Toen hij zag, dal de deur open was, keek hij verwonderd op, en staarde Lowtcn wezenloos aan.

quot;Waarom klopl gij zoo?quot; vroeg de klerk nijdig.

quot;Hoe?quot; vroeg de jongen op een slapcrigen toon.

quot;Hoe?quot; herhaalde de klerk, quot;Wel, als vijftig huurkoetsiers.quot;

quot;Omdat mijn heer zeide, dal ik niet moest ophouden met kloppen,quot; antwoordde de jongen, quot;want dal ik anders itfisschien in sltap zou vallen.quot;

quot;En wal hebt gij te zeggen ?quot; vroeg de klerk.

quot;Hij is beneden,quot; antwoordde de jongen.

quot;Wie?quot;

quot;Mijn heer. Hij wil weten of gij te huis zijl.quot;

Lowten keek eens uit hel venster; en daar hij beneden op de straat een open rijtuig ontdekte, waarin een oud heer zal, die oplettend naar boven keek, waagde hij het op goed geluk af, dien heer te wenken, waarop deze terstond uil hel rijtuig sprong.

-ocr page 435-

Altijd meer huwelijken.

quot;Dal zal uw meester zijn, daar in het rijtuig, denk ik?quot; zeide Lowlen.

De jongen knikte.

Alle verder vragen was overbodig, daar de oude Wardle op dit oogenbük den trap opkwam, en, Lowten in het voorbijgaan toekuikkende, terstond de kamer van Perkcr binnentrad.

quot;Pickwick!quot; zeide de oude heer, quot;geef mij uwe hand, beste vriend! Ik heb pas eergisteren gehoord, dat gij u in eene gevangenis hadt laten opsluiten. Waarom hebt gij dat toegelaten, Perker? '

quot;Ik kon er niets legen doen, mijnheer!quot; antwoordde Perkcr glimlachend, terwijl hij een snuifje nam. quot;Gij weel hoe halsstarrig hij is.quot;

quot;Ja, dat weet ik, dat weel ik,quot; hernam de oude lieer. quot;Maar ik ben toch blij, dat ik hem 7.ie. Ik zal hem niet licht weder uil mijne oogen laten.quot;

Met deze woorden gal' hij Pickwick nogma ils de hand, en vervolgens ook Perkcr. Daarop wierp hij zicli in een armstoel, terwijl zijn rond gezicht van blijdschap en gezondlieid gloeide.

quot;Wel!quot; zeide Wardle, quot;wij beleven rare histories. Geef mij een snuitje, vriend Perker! Wat is dil toch voor een tijd!'

quot;Wat meent gij ?quot; vroeg Pickwick.

quot;Wal ik meen,quot; hernam Wardle. quot;Dal ik geloof, dat alle jonge meisjes dol zijn. Dat is geen nieuws, zult gij zeggen? Wel mogelijk; maar het is toch waar.quot;

quot;En zijt gij naar Londen komen reizen, mijnheer, om mij dal te zeggen?quot; vroeg Perker.

quot;N'iel alléén daaromantwoordde Wardle, quot;ofschoon het toch de voornaamste reden van mijne komst is. Hoe vaart Arabella?quot;

quot;Zeer wel,quot; antwoordde Pickwick; quot;en zij zal gewis zeer blijde zijn u te zien.quot;

quot;Die kleine wilde heks!quot; hernam Wardle. quot;Ik had wel lust gehad, om haar lquot; avond of morgen zelf te trouwen. Maar nu hel anders gegaan is, ben ik er toch mede tevreden — recht in mijn schik.quot;

quot;Hoe hebt gij hel vernomen?quot; vroeg Pickwick.

quot;Van mijne dochters, gelijk van zeil spreekt,quot; antwoordde Wardle. quot;Zij kregen eergisteren een brief van Arabella, waarin zij schreef, dal zij in het geheim en buiten weten van haar mans vader getrouwd was, en dal gij naar hem toe waart gegaan, om zijne toestemming Ic vragen, toen zijne weigering hel huwelijk niet meer kon verhinderen, en al de rest. Ik hield die gelegenheid voor zeer gepast, om eens een ernstig woordje tegen mijne dochters te spreken. Ik zeide dan, hoe akelig het was, als kinderen zonder bewilliging van hunne ouders in het huwelijk traden, en zoo voorts; maar, wal ik zeggen mocht, ik kon maar niet den minsten indruk op haar maken. Zij vonden hel nog veel akeliger, als er eene bruiloft gehouden werd zonder speelnootjes. Kortom, ik bail even goed eene predikatie voor Jozef kunnen houden.quot;

Uier hield de oude heer op, om eens hartelijk te lachen, en vervolgde daarop:

quot;Maar dat is het mooiste nog niet. Hel is nog maar de helft van al de geheime vrijerijen, complotten en aanslagen. Wij hebben zes maanden lang boven geladene mijnen gewandeld, en zij zijn eindelijk gesprongen.quot;

quot;Wat meent gij?quot; riep Pickwick verbleekende. quot;Ik hoop toch niet, dat er nog een geheim huwelijk.....quot;

quot;Neen,quot; viel Wardle hem in de rede. quot;Zoo erg is hel niet.quot;

-iSö

-ocr page 436-

i26 Samuel Pickwick.

quot;Wat is het dan?quot; vroeg Pickwick. quot;Ben ik er in betrokken?quot;

quot;Moet ik die vraag beantwoorden, Pcrker?quot; vroeg Wardle.

quot;Als gij zoo doende u zeiven niet compromitteert, mijnheer!quot;

quot;Nu dan, ja!quot; zeide Wardle.

quot;Hoe zoo?' vroeg Pickwick angstig. quot;In hoeverre?quot;

quot;Uw jeugdig opbruisend bloed maakt u zoo driftig,quot; hernam Wardle, dat ik bijna benauwd ben om het u te zeggen. Maar als Perker tusschen ons beiden wil gaan zitten, om alle ongelukken te voorkomen, zal ik het wagen.quot;

Nadat Wardle de kamer gesloten en zich met nog een snuifje uit de doos van Pcrker versterkt had, begon hij de ontdekking van zijn groot geheim op de volgende wijze:

quot;Gij moet dan weten, dat mijne dochter Isabella — Isabella, die met

Trundle getrouwd is, zooals gij weet____quot;

quot;Ja, ja, dat weten w ij,quot; zeide Pickwick ongeduldig.

quot;Breng mij toch niet van de wijs, als ik pas begin! Toen Emilia, nadat zij mij den brief van Arabella bad voorgelezen, met hoofdpijn naar bed was i gegaan, kwam Isabella bij mij zitten, en begon over dal huwelijk te pralen. quot;Wel, papa!quot; zeide zij: quot;wat denkt gij er van?quot; — quot;Ja,quot; zeide ik, quot;het is maar zoo wat. Ik hoop, dat bel goed zal afloopen.quot; Ik antwoordde op die manier, omdat ik juist op mijn gemak hij den haard zat, en niets te doen had; en ik wisl, dat zij aan bet praten zou blijven, als ik haar zoo half en half tegensprak. Beide mijne dochters zijn juist het evenbeeld van hare moeder, en nu ik oud word, zie ik haar gaarne zoo bij mij zitten; want haar uitzicht en stem herinneren mij aan den gelukkigsten lijd van mijn leven, en ik voel mij dan voor een oogenblik weder even jong als toen. quot;Het is een huwelijk uit genegenheid, papa!quot; zeide Isabella, na eene poos van stilzwijgen. quot;Ja,quot; zeide ik, quot;maar zulke huwelijken zijn juist niet allijd de gelukkigste.quot;

quot;Dat trek ik in twijfel,quot; vi?l Pickwick hem met warmte in de rede.

quot;Goed, goed!quot; hernam Wardle. quot;Trek alles in twijfel wat gij maar wilt, als het uwe beurt is om Ie spreken; maar val mij niet in de rede,quot;

quot;Ik vraag u verscbooning,quot; zeide Pickwick.

1 quot;Zij is u geschonken,quot; antwoordde Wardle. quot;liet spijt mij, dat gij zoo legen een huwelijk uit genegenheid zijl ingenomen, papa!quot; zeide Isabella, ; een weinig kleurende. — quot;Ik meen het zoo erg niet,quot; zeide ik, en tikte haar op de wang, zoo vriendelijk als een oude grove kerel zooals ik, dal doen kan; quot;want uwe moeder is uil genegenheid getrouwd, en gij hebt dat ook gedaan.quot; — quot;Zoo meende ik niet, papa!quot; zeide Isabella. quot;Ik wilde eigenlijk eens over Emilia met u spreken.quot;

Pickwick sprong verschrikt op.

quot;Wat scheelt u ?quot; vroeg Wardle, zijn verhaal afbrekende.

quot;Niels,quot; antwoordde Pickwick. quot;Ga maar voorl.quot;

quot;Ik heb nooit de kunst verslaan, om iels ordentelijk en geregeld te vertellen,quot; zeide Wardle. quot;Ik zal het nu ook maar kort afinaken; dat wint tijd uil. Om kort te gaan.- Isabella kwam eindelijk zoover, dat zij mij zeide, dat Emilia zeer ongelukkig was; dat zij en uw jonge vriend Stockwall sedert kerstmis briefwisseling hadden gehouden; dat zij, als eene goede dochter, liet besluit had genomen, om, naar bel voorbeeld van ha ar oud vriendinnetje en schoolkameraadje, met hem weg te loopen; maar dat zij op dit punt eenige gewelensknagingen had gevoeld, vooral daar ik hen beiden allijd nog al goed had behandeld, en dal zij hel daarom best had geoordeeld mij de

-ocr page 437-

Mededeeling van den heer Wardle. Hl

ccr tc bewijzen, om mij eerst te vragen, of ik er ook iets tegen had, dat zij zich op de gewone, alledaagsche manier met elkander lieten trouwen. Dat was het al, mijnheer Pickwick! en als het u nu gelegen komt, om uwe oogen weder tot hunne gewone grootte te brengen, en mij te zeggen, hoe gij denkt dat wij behooren te handelen, zult gij mij pleizier doen.quot;

Het eenigszins hekelende slot van den goeden ouden heer was niet geheel ongepast; want het gelaat van Pickwick had eene uitdrukking van wezon-looze verbazing en verlegenheid aangenomen, die wonderlijk was om aan te zien.

quot;Slockwall? — sedert kerstmis?quot; waren de eerste woorden, die den mond van den verslagenen Pickwick ontsnapten.

quot;Ja, sedert kerstmis,quot; herbaalde Wardle. quot;Wij moeten slechte brillen gehad hebben, dat wij bet niet vroeger hebben gezien.quot;

quot;Ik begrijp het niet,quot; zeide Pickwick nadenkende, quot;Ik begrijp hel waarlijk niet.quot;

quot;Het is tocb gemakkelijk genoeg te begrijpen,quot; zeide de oude heer korzelig. quot;Als gij jonger waart geweest, zoudt gij al lang achter het geheim gekomen zijn; en bovendien,quot; vervolgde hij na eenige aarzeling, quot;de waarheid is, dat ik, die van dit geval niets wist, sedert eenige maanden Emilia zoo wat heb gedrongen, om — als bet met haar zin overeenkwam namelijk, want ik zou geen meisje ooit tot een huwelijk willen dwingen — om, zeg ik, een gunstig antwoord te geven op de aanzoeken van een jong heer in onze buurt. Ik twijfel er niet aan, of zij heeft — want anders zou zij geen meisje zijn geweest — om haar eigene waarde en den ijver van Stockwall te vergrooten, hem deze omstandigheid met gloeiende kleuren afgeschilderd, en zoo zijn zij beide tol het besluit gekomen, dat zij een paar barbaarscb vervolgde, ongelukkige gelieven waren, wien geen ander redmiddel overschoot dan een geheim huwelijk of een diep water. — IVu is de vraag, wat is er te doen ?quot;

quot;Wat hebt gij gedaan?quot; vroeg Pickwick.

quot;Ik?quot;

quot;Ik meen, wal gij gedaan hebt, toen uwe getrouwde dochter u dit verhaalde ?quot;

quot;O, ik heb een dommen streek begaan,quot; antwoordde Wardle, quot;gelijk natuurlijk was.'quot;

quot;Juist zoo,quot; viel Perker hierop in, die onder dit gesprek verscheidene malen aan zijn horlogeketting getrokken, zijn neus gewreven en andere blijken van ongeduld gegeven had. quot;Dal is zeer natuurlijk. Maar verklaar u wat nader.quot;

quot;Ik stoof geweldig op, en maakte, dal mijne moeder het van schrik op de zenuwen kreeg,quot; zeide Wardle.

quot;Dal was zeer verstandig,quot; merkte Perker aan. quot;En wat deedt gij vervolgens ?quot;

quot;Ik bromde en raasde den gcheelen dag, en bracht het gcheele huis in rep en roer,quot; antwoordde de oude heer. quot;Eindelijk begon het mij te vervelen, om mij zeiven ontevreden en allen, die om mij heen waren, verdrietig te maken. Ik buurde derhalve te Muggleton een rijtuig, liet er mijn eigene paarden voorspannen, en reed naar Londen, onder voorwendsel, dat Emilia hare vriendin Arabella eens moest bezoeken.quot;

quot;Zoo? Gij hehl uwe dochter dan medegebracht?quot; vroeg Pickwick.

-ocr page 438-

Samuel Fichnick.

quot;Zij is tegenwoordig in Osborne's hotel, in de A del phi,quot; antwoordde Wardle; quot;wanneer namelijk uw verliefde vriend haar niet geschaakt heeft, sedert ik van morgen uitging.quot;

- quot;Gij zijl derhalve verzoend V' vroeg Perkcr.

quot;Wel, in het geheel niet,quot; antwoordde Wardle. quot;Zij heeft al dien tijd zitten grienen en pruilen , behalve gisterenavond, na het theedrinken. Toen heeft zij met veel omslag, om het in het oog te doen vallen, een brief zitten schrijven; maar ik deed, alsof ik er niet op lette.quot;

quot;Ik geloof, dat gij mijn raad wilt innemen ?quot; zeide Perker, nadat hij zijne oogen van het peinzende gelaat van Pickwick naar de levendige trekken van Wardle had laten dwalen, en zijne donkkracht met een snuifje had opgewekt.

Beide heeren b'antwoorddrn zijne vraag met eene gretige toestemming.

quot;i\u dan!quot; zeide Perker, mei zooveel drift opslaande, dat hij zijn stoel omwierp: quot;mijn raad is, dat gij te zamen heengaat, of heenrijdt, of op eenc andore wijze maakt dal gij wegkomt ; want ik ben u hartelijk moede. Als gij nog geen besluit hebt genomen, wanneer ik u wederzie, zal ik u zeggen wat gij doen moet.quot;

quot;Dat is fraai,quot; zeide Wardle, die niet wist of hij zou lachen of boos worden.

quot;Kom, kom, mijnheer!quot; hernam Perker. quot;Ik ken u beiden veel heler, dan gij u zeiven kent. Gij hebt, dat weel ik zeker, uw besluit reeds genomen.quot;

Dil zeggende, greep hij zijne snuifdoos, en gaf daarmede eerst Pickwick en vervolgens Wardle een stoot in de ribben, waarop zij alle drie hartelijk begonnen te lachen, maar de twee oude heeren het hardst.

quot;Gij komt vandaag bij mij eten,quot; zeide Wardle lot Porker, toen deze hem uitliet.

quot;Ik kan het niet beloven, mijnheer!quot; zeide Perker. quot;Maar ik zal, in allen gevalle, van avond wel eens aankomen.quot;

quot;Ik verwacht u om vijf uur,quot; zeide Wardle. quot;Kom, Jozef!quot; En toen Jozef wakker was geworden, roden de twee vrienden weg in hel rijtuig van Wardle, dat uit monsclilicvciidlieid met een door een hekje omgeven achterbankje was voorzien voor den dikken jongen, die, als hij op een gewoon voetbankje had ! moeten slaan, gevaar zou hebben geloopen om zijn eerste slaapje met don dood te bekoopcn.

Toen zij aan de Witte Arend kwamen, hoorden zij, dat Arabella, zoodra zij een briefje van Emilia had ontvangen, waarin deze haar meldde dat zij in de slad was, eene huurkoets bad laten komen, en met hare meid naar I de Ad el phi was gereden. Daar Wardle in de stad nog eenige zaken te verrichten had, zond bij don dikken jongen met hel rijtuig naar zijn hotel, om te zeggen, dal hij en Picknick om vijf uur zo-uden komen eten.

Mol deze boodschap reed de dikke jongen heen, en sluimerde, terwijl bij over de slraalsleenen hotste, zoo gerust op zijn bankje, alsof hij in een donzen bed had gelegen. Door een merkwaardig mirakel werd bij van zelf wakker, toon het rijtuig stilhield, en nadal bij, om zijne zinnen wat op te frisschen, zich eens goed had iiitgeschud, ging hij naar boven, om zijne boodschap te doen.

Of nu dil schudden, in plaats van Jozefs hersenen vlugger te maken, die geheel in de war had gebracht, of wel zulk een aantal nieuwe denkbeelden had opgewekt, dat hij alle gewone gebruiken en regelen vergat, of wel, dat hij (hetgeen ook mogelijk is) zich niet weerhouden kon van half in slaap te vallen terwijl hij den trap opklom , ontwijfelbaar is het, dat hij de voorka-

128

-ocr page 439-

De dikke jonyen ziet een, gezicht.

mer binnentrad, zonder vooraf aan de deur te kloppen, en dat hij toen een heer zag, die, met zijn arm om zijne jonge meesteres geslagen, zeer vcr-Iromvelijk naast deze op de sofa zat, terwijl Arabella en hare bevallige dienstmaagd aan het andere einde van het vertrek voor het venster stonden, en zich hielden, alsof zij voor niets oogen hadden, dan voor de voorbijgangers op de straat. Toen de dikke jongen dit onverwachte verschijnsel aanschouwde, deed bij eenen uitroep, terwijl op hetzelfde oogenblik de dames een gil gaven, en den heer een vloek ontsnapte.

quot;Wat moet gij bier hebben, ezel?quot; zeide de heer, die, zooals wij nauwelijks zullen behoeven te zeggen, niemand anders dan Stockwall was.

Het antwoord, dat de doodelijk verschrikte Jozef op deze vraag gaf, was het enkele woord; quot;Jufvrouw!quot;

quot;Wat hebt gij mij te zeggen, domme jongen vroeg Emilia, haar hoofd omkeerende. i

quot;Mijn heer en mijnbeer Pickwick komen om vijf uur eten,quot; antwoordde Jozef, j

quot;Maak, dat gij wegkomt!quot; zeide Stockwall, den ontstelden jongeling een vreeselijken blik toewerpende.

quot;Neen , neen !quot; zeide Emilia snel. quot;Lieve Arabella, geef mij toch raad!quot;

Daarop gingen Emilia, Stockwall, Arabella en Mary te zamen naar een hoek van bet vertrek, en bleven een poos met elkander fluisteren, terwijl de dikke jongen stond te duiten.

quot;Jozef!quot; zeide Arabella eindelijk, terwijl zij met een allcrbetooverendst glimlachje omzag. quot;Hoe vaart gij. Jozef?quot;

quot;Gij zijt een beste, oppassende jongen, Jozef!quot; zeide Emilia. quot;Ik zal om u denken.quot;

quot;Jozef!quot; zeide Stockwall terwijl hij den verbaasden jongen naderde en hein bij de band vatte, quot;ik heb voorheen niet geweten, dat gij zulk een knappe ! jongen waart. Daar hebt gij vijf shillings.

quot;Van mij zult gij er ook viji' hebben. Jozef! ' zeide Arabella, quot;omdat gij een oude kennis van mij zijt,quot; en sebonk te gelijk den dikken indringer nog J een van hare liefste lachjes.

Daar de dikke jongen tamelijk traag van begrip was, scheen deze plotse- ! iinge ingenomenheid met zijn persoon hem ten uiterste te verbazen; en hij zag in het eerst ongerust en verwilderd om zich heen. Eindelijk begon zich j op zijn bol gezicht een grijnzende lach te vertooncn, en daarop stak hij eene ! halve kroon in elk zijner broekzakken, en barstte, terwijl hij zijne handen in die zakken steken liet, in een luid gelach uit, zijnde voor de eerste en eenige maal in zijn leven.

quot;Hij begrijpt ons, zie ik,quot; zeide Arabella.

quot;Hij moet terstond wat eten hebben,quot; merkte Emilia aan.

Toen de dikke jongen dit gezegde hooide, was hij op het punt om weder te lachen. Nadat men nog eene poos gefluisterd had, trad Mary naderbij, en zeide:

quot;Jozef! als gij er niets tegen hebt, zal ik vandaag met u eten.quot;

quot;Kom dan maar mee,quot; zeide de dikke jongen driftig: quot;ik heb eene over- j heerlijke vleeschpastei gezien.quot;

Met deze woorden stapte Jozef vooruit , naar het eetvertrek, waarheen i | Mary hem volgde, die onderweg al de knechts betooverde, en al de meiden 1 jaloerseh maakte.

Daar stond de vleeschpastei, waarvan Jozef had gesproken, en bovendien

-ocr page 440-

I

Samuel Pickwick.

een schotel met biefstuk, eene schaal met aardappelen en eene kan bier.

quot;Ga zitten,quot; zeidc Jozef, terwijl hij zelf een stoel nam. quot;Wat ziet dat er lekker uit — en ik heb zoo'n honger! — Wilt gij hier wat van?quot; vervolgde hij, terwijl hij zijn mes tot aan het hecht in de vleeschpastei stak.

quot;Een klein stukje, als 't u belieft,quot; antwoordde Mary.

Jozef gaf Mary een klein stukje, nam zelf een groot stuk, en wilde juist beginnen te elen, toen hij zich bedacht, zijne handen, zonder echter zijn mes en vork neder te leggen, op zijne knieën liet zakken, en, terwijl hij zich op zijn stoel vooroverboog, zeide:

quot;Mary! wat ziet gij er toch goed uit!quot;

Daar hij dit op een loon van bewondering zeide, was het wél genoeg; maar in zijne oogen had hij toch zooveel van een kanibaal, dat het compliment daardoor vrij dubbelzinnig werd.

quot;Heer, Jozef!quot; zeide Mary, alsof zij zeer verlegen was, quot;hoe komt u dat in het hoofd ?quot;

De dikke jongen antwoordde met een zucht, nam daarop eene teug uit de kan, en begon vervolgens in goeden ernst te eten.

; quot;Wat is die jonge jufvrouw Emilia locheen Ifef meisje!quot; zeide Mary, na j een langdurig stilzwijgen.

Jozef, die thans eene goede portie binnen had, vestigde zijne oogen op Mary en zeide: quot;Ik weet er een die nog liever is.quot;

i quot;Zoo !quot; zeide Mary.

quot;Ja zeker,quot; hernam Jozef met ongewone levendigheid.

quot;En hoe heet zij ?quot; vroeg Mary.

quot;Hoe heet gij ?quot;

quot;Mary.quot;

quot;Zoo heet zij ook. Gij zijl het zelf!quot; zeide Jozef, terwijl hij, om het com-| pliment nog aardiger te maken, zijne oogen allerijselijkst scheel trok; het is

waarschijnlijk, dal hij Mary een lonkje wilde toewerpen.

I quot;Gij moet zoo niet pralen,quot; zeide Mary. quot;Gij meent het toch niet.quot;

quot;Niet?quot; riep Jozef uit. quot;Hoor eens......quot;

■ quot;Wel nu?quot;

quot;Blijft gij hier wonen ? '

! quot;Neen,quot; antwoordde Mary; quot;ik ga vanavond weder heen. Waarom?quot;

quot;O!quot; riep Jozef mei diepe aandoening uit: quot;wat zouden wij pleizierig met elkander eten, als gij hier blecfl!quot;

quot;Ik zou u hier tusschenbeide wel eens willen komen opzoeken,quot; zeide Mary, en plooide het tafellaken, alsof zij zeer bedeesd was. quot;Maar dan zoudt gij mij ook een pleizier moeten doen.quot;

Jozef keek van de vleeschpastei naar bet biefstuk, als dacht hij dat pleizier en eten onafscheidbaar waren; daarop haalde hij eene zijner halve kronen uit zijn zak, en staarde die angstig aan.

quot;Begrijpt gij mij niet?quot; zeide Mary.

Jozef keek nog eens naar zijne halve kroon, en zeide met eene flauwe - : stem : quot;Neen!quot;

quot;De jufvrouwen zouden gaarne hebben, dat gij tegen den ouden heer niets zeidet van den heer, dien jgij daar boven hebt gezien, en ik zou het ook gaarne hebben.quot;

quot;Is het anders niet?quot; zeide Jozef, terwijl hij met blijdschap zijne halve kroon weder opstak: quot;ik zal er van zwijgen.quot;

m

-ocr page 441-

Hij is even teergevoelig als dik.

quot;Begrijpt gij ?quot; hernam Mary. quot;Mijnheer Stockwall houdt veel van juffer Emilia, en zij ook van hem; en als gij er iets van zeidet, zou de oude heer ii allen meenemen, heel ver, waar gij nooit iemand zoudt kunnen zien.quot;

quot;Ik zal er geen woord van spreken,quot; zeide Jozef manhaftig.

quot;Dat is braaf van u,quot; zeide Mary. quot;Nu moet ik naar boven om mijne jufvrouw te kleeden.quot;

quot;Ga nog niet heenlquot; smeekte Jozef.

quot;Ik moet wel,quot; antwoordde Mary. quot;Tol weerziens!quot;

Met de gratie en vlugheid van een olifant, stak de dikke jongen zijne armen uit om Mary een kus te onlrooven; maar dewijl er geene groote behendigheid noodig was om hem te ontsnappen, greep hij niets dan de ijle j lucht, waarop hij, uit spijt, nog ten naastenbij een pond biefstuk opat, en vervolgens gerust ging zitten slapen.

Het gezelschap op de bovenkamer had zooveel te zeggen, — men moest zoovele plannen bespreken, orti de vlucht te nemen en te trouwen, ingeval de oude Wardle zich niet wilde laten vermurwen, — dat het half vijf was, voordat Stockwal afscheid nam. De dames gingen naar Emilia's slaapvertrek om zich te kleeden, en de minnaar wilde zich verwijderen. Maar nauwelijks was hij bij den trap gekomen, of hij hoorde de slem van den ouden Wardle beneden, en toen hij over de leuning keek, zag hij deze met nog eenige hee-ren naar boven komen. Daar de inrichting van het huis hem onbekend was, Irad Stockwall het vertrek, dat hij zoo even verlaten had, weder binnen, en toen hij het gezelschap, dat hem zoo ongelegen kwam, de deur hoorde naderen, nam bij de vlucht naar een aangrenzend vertrek, de slaapkamer van j den ouden heer Wardle. Nauwelijks bad hij de deur gesloten, of hij hoorde j ;tan de stemmen van hen, die de voorkamer binnentraden, dat het Wardle, Pickwick, Winkle en Benjamin Allen waren.

quot;Gelukkig dat ik tegenwoordigheid van geest genoeg had om ben te ontwijkendacht Stockwall met een glimlach; en ging op de tecnen naar eene j andere deur bij het ledikant. quot;Deze deur komt in denzelfden gang uit, en zoo kan ik mij stil wegmaken.quot;

Hij vond echter een hinderpaal, daarin bestaande, dat die deur gesloten was. ,

Wardle schelde een knecht, bestelde eenige flesscben besten wijn, en gaf j last om de dames te berichten, dat hij met zijne vrienden was aangekomen. Stockwall kon ieder woord verstaan , en wenschte vurig, dat de dames wis- ; ten in welk een toestand hij zich bevond. Eene enkele maal waagde hij bet door het sleutelgat te roepen, toen er een knecht voorbijging; maar hij durfde dit niet te herbalen, toen hem in de gedachten kwam, hoe het met een heer was afgeloopen, dien men in een dergclijken toestand bad gevonden, waarvan hij dien morgen onder de rubriek quot;politicquot; in de courant had gelezen.

Ilij zette zich derhalve bevende van angst op een valies neder.

quot;Wij zullen maar niet op Perker wachten,quot; zeide Wardle, terwijl bij op zijn horloge keek. quot;liij is altijd een man van de klok. Als hij kan komen , zal hij er op zijn tijd wezen ; en kan hij niet, dan zou het wachten toch niet helpen. Ha, daar is Arabella!quot;

quot;Mijne zuster!quot; riep Benjamin uit, terwijl hij haar op eene zeer theatrale 1 manier in zijne armen sloot.

quot;Foei, Ben! wat ruikt gij naar tabak!quot; zeide Arabella, wie dit blijk van vurige genegenheid volstrekt niet beviel.

quot;Vindt gij dat?quot; hernam Benjamin. quot;Ja, het is wel mogelijk.quot;

-ocr page 442-

iö'2 Suiuuel Tick wide.

Zeker was het mogelijk; want hij was zoo pas uit een vroolijk gezelschap van twaalf chirnrgijnsleerlingen gekomen, met wie hij in een bekrompen vertrekje een paar uren had zitten rooken.

quot;Maar ik hen toch verrukt, dat ik u zie, Arabella!quot; zeide Benjamin.

quot;Daar!'' zeide Arabella, terwijl zij haar broeder hare wang aanbood. quot;Maar pak mij niet weer zoo aan; gij kreukelt mij zoo.quot;

Deze verzoening bracht Benjamin, over wiens aandoenlijkheid onder zekere omstandigheden wij vroeger hebben gesproken, de tranen in de oogen.

quot;licht gij mij geen woordje Ie zeggen?quot; riep Wardle met open armen.

quot;Zeer zeker. Ik heb u zelfs veel te zeggen,quot; fluisterde Arabella, toen de goede oude heer haar omhelsde. quot;Gij zijt een gruwzame, gevoellooze barbaar.quot;

quot;Gij zijt eene kleine rebel,quot; antwoordde Wardle, insgelijks fluisterend; quot;en ik vrees, dat ik u mijn huis zal moeten verbieden. Mcnschen zooals gij, die zich maar iu spijt van iedereen laten trouwen, moest men niet zoo los laten loopen. Maar kom!quot; vervolgde hij overluid: quot;aan tafel! Gij moet naast mij zitten. —- ,Jozef! Wat weerga, de jongen is wakker 1quot;

Inderdaad was Jozef, lot groote verwondering van zijn meester, helder wakker; en er was bovendien eene levendigheid en drift in al zijne bewegingen, die men bij hem nog nooit had bespeurd. Zoo dikwijls zijne oogen die van Emilia of Arabella ontmoetten, grinnikte en glimlachte hij ; en eens had Wardle er op willen zweren, dat hij den-- jongen een wenk zag geven.

De oorzaak dezer verandering in Jozefs voorkomen en gedrag was daarin gelegen, dat hij gevoelde welk een gewichtig persoon hij geworden'was, nu hij het vertrouwen der jonge dames bezat; en het grinniken en wenken moest beteekenen, dat zij zich volkomen op zijne trouw konden verlaten. Daar echter deze aanduidingen meer geschikt waren, om achterdocht op te wekken dan te verdooven, en bovendien eenigszins laslig waren, achtte Arabella het voegzaam die nu en dan te beantwoorden door hare wenkbrauwen te fronsen of haar hoofd te schudden; maar Jozef hield dit voor waarschuwingen, om toch vooral op zijne hoede te zijn, en begon alsdan met vernieuwden ijver te grinniken en te wenken.

quot;Jozef!quot; zeide Wardle, nadat hij vruchteloos in al zijne zakken had gezocht. quot;Ligt mijne snuifdoos daar ook op de sofa?quot;

quot;Neen, mijnheer!quot; was het antwoord.

quot;O! ik bedenk mij,quot; hernam Wardle; quot;ik heb die van morgen in mijne slaapkamer laten slaan. Ga haar eens halen.

De dikke jongen ging naac het slaapvertrek, en kwam na verloop van om-Irent eene minuut terug met de snuifdoos in de hand, en een gezicht zoo bleek, als dat van zulk een dikken jongen met mogelijkheid wezen kon.

quot;Wat scheelt u?quot; riep Wardle uit.

quot;Niets — niemendal,quot; antwoordde Jozef bevende.

quot;Hebt gij een spook gezien?quot; vroeg de oude heer.

quot;Of te diep in de flesch gekeken ?quot; vroeg Benjamin.

quot;Gij hebt gelijk, geloof ik,quot; fluisterde Wardle dwars over dc tafel: quot;hij is zeker dronken.quot;

Benjamin antwoordde, dat hij in deze meening deelde, en daar hij zeer veel ondervinding van do zaak had, werd het vermoeden, hetwelk Wardle reeds een half uur twijfelachtig had gekoesterd, tot zekerheid, en hield hij zich overtuigd, dat Jozef dronken was.

-ocr page 443-

En even geheimzinnig als teergeooelig.

quot;Houd hem maar cenc poos in het oog,quot; tluislcrde Wardlc. quot;W ij znüoii spoedig merken wat er aan is.quot;

De ongelukkige jongen had slechts eenigc woorden met Stoekwall gewisseld, die hem verzocht had, om in het geheim een of ander zijner vrienden te verzoeken hem te bevrijden, en hem toen, opdat zijn lang wegblijven niet lot ecne ontdekking zou leiden, met de snuifdoos de kamer uitgedrongen. Jozef stond ecne poos, met een zeer verslagen gezicht, bij zich zeiven te overleggen wat hij doen zou, en ging toen naar beneden om Mary op te zoeken. Maar Mary was, nadat zij hare meesteres had helpen kleeden, naar huis gegaan, en Jozef kwam terug in nog grooteren angst dan te voren.

Wardle en Benjamin zagen elkander aan.

quot;Jozef!quot; riep Wardle.

quot;Wat belieft u, mijnheer?quot;

quot;Waarom zijt gij de kamer uitgegaan ?quot;

Jozef zag met een wanhopigen blik om zich heen, en stamelde toen: quot;ik weet het niet, mijnheer!quot;

quot;Zoo!quot; zeide Wardle; quot;weet gij het niet? Presenteer mijnheer Pickwick ook eens van die kaas.quot;

Pickwick was den geheelen tijd in de beste luim en zeer spraakzaam geweest, en zat thans zeer druk met Emilia en Winkle te praten. Hij nam een stukje kaas, en wilde zich omkeeren om het gesprek weder voort te zetten, toen de dikke jongen bukte, met zijn duim over zijn schouder wees, en daarbij het afschuwelijkste gezicht trok, dat iemand ooit gezien beeft, behalve in eene pantomime.

quot;Mijn hemel!quot; riep Pickwick, opspringende. quot;Wat komt—?quot; Hij bleel steken; want Jozef had zich weder opgericht, en stond te slapen, ol hield zich zoo.

quot;Wat is er te doen?quot; vroeg Wardle.

quot;Die Jozef heeft zonderlinge manieren,quot; zeide Pickwick, den jongen ongerust aanziende. quot;Het zal u misschien vreemd dunken,, dat ik het zeg; maar het komt mij voor, dat hij tusschenbeide niet wel bij het hoofd is.'

quot;O, mijnheer Pickwick! zeg dat toch niet!quot; riepen Emilia en Arabella jeide te gelijk.

quot;Ik ben er natuurlijk niet zeker van,quot; hernam Pickwick, terwijl iedereen erwonderd stilzweeg; quot;maar zijn gezicht was daar op het oogcnblik.... O !' gilde hij, terwijl hij overeind sprong. quot;Daar heeft hij mij met een scherp instrument in mijn been gestoken. Die jongen is niet te vertrouwen. '

quot;Hij is dronken !quot; bulderde Wardle opstuivende. quot;Trek aan de schel! Roep de knechts! Hij is dronken.quot;

quot;Neen!quot; riep Jozef, op de knieën vallende, toen zijn meester hem bij den kraag greep. quot;Neen! ik ben niet dronken.quot;

quot;Dan zijt gij dol — dat is nog erger. Roep de knechts! ' zeide de oude heer.

quot;Neen, ik ben niet dol; ik ben wel bij mijn verstand,quot; hernam Jozel schreiende.

quot;Hoe duivel komt het u dan in het hoofd, om mijnheer Pickwick met een scherp instrument in zijn been te steken?quot; vroeg Wardle gramstorig.

quot;Hij wilde mij niet aanzienantwoordde Jozef, quot;en ik moest hem wat zeggen.quot;

435

quot;Wat moest gij zeggen?quot; vroegen zes stemmen te gelijk.

28

SAM. PICKWICK.

-ocr page 444-

Samuel Pickwick.

Jozef steunde, wierp een blik naar de deur der slaapkamer, steunde nog eens, en begon opnieuw te schreien.

quot;Wal moest gij zeggen?quot; vroeg Wardle nog eens, terwijl hij Jozef bij zijn kraag been en weder schudde.

quot;Wacht eens!quot; zeide Pickwick. quot;Laat mij eens vragen! — Wat wildet gij mij zeggen, arme jongen V'

quot;Ik moest u wat influisteren,quot; antwoordde Jozef.

quot;Gij wilt mijnheer Pickwick zijn oor afbijten, geloof ik,quot; zeide Wardle. — quot;Kom niet te dicht bij hem; de jongen is kwaadaardig. Trek eens aan de schel en laat hem naar beneden brengen.quot;

quot;Juist toen Winkle hel schelkoord had gevat, werd zijne hand tegengehouden door een algemeenen uitroep van verbazing. De opgesloten minnaar trad, mei een gezicht, dal van schaamte en verlegenheid gloeide, de kamer in, en maakte eene buiging voor het gezelschap.

quot;Wat is dal?quot; riep Wardle uit, terwijl hij Jozef losliet en terugdeinsde.

quot;Ik had mij, toen gij binnenkwaamt, in de kamer verscholen, mijnheer!quot; zeide Stockwall.

quot;Emilia!quot; zeide Wardle op een verwijtenden loon, quot;ik verfoei alle laagheid en bedrog. Dit is len hoogste onwelvoegelijk en niet Ie verontschuldigen. Dal heb ik niet aan u verdiend, Emilia!quot;

quot;Lieve vader!quot; zeide Kmilia: quot;Arabella kan getuigen — iedereen kan getuigen — Jozef kan gcluigen — dat ik van dit verschuilen niets geweten heb. — Augustus! om 's Hemels wil, zeg toch hoe gij daar komt!quot;

Stockwall, die slcchls wachlle, om gehoor te krijgen, begon tecstond le verklaren hoe hij in znlk een neleligen toestand was geraakt: hoe zijne vrees, om tot huiselijk ongenoegen aanleiding te geven, hem Wcrdle had doen vermijden, toen deze binnenkwam, en boe bij geen ander voornemen bad gehad, dan zich door de andere deur te verwijderen, maar, toen hij die gesloten vond, tegen wil en dank had moeten blijven waar hij was. Hij had in eene pijnlijke ongerustheid verkeerd; maar thans gevoelde hij geen leedwezen over liet gebeurde, daar bel hem eene gelegenheid verschafte, om ten aanhooiv dor wederzijdsclie vrienden te verklaren, dal hij de dochter van den heer Wardle vurig en oprecht beminde, dal bij met trotschbrid kon zeggen, dal zijne liefde beantwoord werd; en dat, indien zij duizend mijlen ver van elkander verwijderd waren, en door de golven van den oceaan gescheiden, liij nooil dien gelukkigen tijd zou vergeten, toen hij voor bet eerst — en zoo voorl, en zoo voort.

Nadat Stockwall dil alles gezegd had, maakte hij weder eene buiging, keek in den bol van zijn hoed, en ging naar de deur.

quot;Hall!quot; riep Wardle. quot;In den naam van al wat...quot;

quot;Vuurvatlend is,quot; viel Pickwick hier vriendelijk op in, daar hij vreesde, dal er een erger woord zou komen.

quot;Goed — van al wal vuurvatlend is,quot; vervolgde Wardle. quot;Waarom hebt gij mij dat niet lang geleden gezegd?quot;

quot;Of mij uw vertrouwen geschonken?quot; liet Pickwick er op volgen.

quot;Lieve hemel!quot; zeide Arabella, die den post van advocaat opvatte: quot;waartoe dient nu dat vragen? Gij weet immers wel, dal gij uw hoogmoedig har op een rijker schoonzoon hadt gezet en dat gij zoo barsch en opvliegend zijt, dat iedereen bang voor n is, behalve ik ? Geef hem de hand, en laat nog wat elen boven komen, om 'shemels wil, want hij ziel er uil, alsof hij half

434

-ocr page 445-

Uiterste wihheschikking van jufvrouw ÏTeller.

verhongerd is; en bestel meteen wijn, want gij zult in geen verdraagzaam of verdragclijk humeur komen, voordat gij ten minste twee llesschen achter uwe knoopen heht.quot;

De goede oude heer trok Arabella bij haar oor, en gaf haar zonder de minste bedenking een kus. Daarop kuste bij ook zijne dochter hartelijk, en gaf Slockwall vriendelijk de hand.

quot;In een opzicht heeft zij ten minste gelijk,quot; zeide Wardle opgeruimd. quot;Schel eens, om wijn te hestellen.quot;

De wijn werd gebracht, en op hetzelfde oogenblik trad Perker het vertrek binnen. Stockwall werd aan eenc zijtafel bediend, en toen hij gedaan had met eten, schoof hij zijn stoel naast dien van Emilia, zonder dat Wardle er iets legen zeide.

De avond was overheerlijk. De kleine Perker was de geest van het gezelschap ; hij vertelde grappige anekdoten, en zong een ernstig lied, dat bijna even komiek was, als zijne anekdoten. Arabella was zeer innemend, Wardle zeer vroolijk , Pickwick zeer opgeruimd, Benjamin Allen zeer luidruchtig, de gelieven zeer stil, Winkle zeer spraakzaam , en allen waren zeer vergenoegd.

LU.

DK GELEERDE SALOMON l'ELL , BIJGESTAAN DOOR EEN UITGELEZEN COMITÉ TAN KOETSIERS , BRENGT DE ZAKEN TAN DEN OUDEN HEER

WELLER IN OBDE. ï

quot;Samuel!quot; zeide de oude Weller, op den dag na de begrafenis zijn zoon aansprekende: quot;ik heb bet gevonden. Ik dacht wel, dat het daar liggen zou.quot;

quot;Wat hebt gij gevonden?quot; vroeg Sam.

quot;Het testament van uwe stiefmoeder,quot; was het antwoord, quot;waarin staat van die effecten, waarvan ik gisteravond sprak.quot;

quot;Had zij u dan niet gezegd, waar het lag?quot;

quot;Neen, Sampje!quot; antwoordde de oude Weller. quot;Zij had te veel te doen met mij om vergiffenis te vragen, en ik met baar wat moed in te spreken, zoodat ik vergal, er naar te vragen. En al had ik er om gedacht, dan weet ik toch niet, of ik er wel van zou gesproken hebben; want ik vind het zoo wonderlijk, om iemand naar zijn geld en goed te vragen, als men hem in zijne ziekte oppast. Het is net alsof men een passagier, die van de diligence was gevallen, ophielp, en tegeiijk de hand in zijn zak stak.quot;

Nadat de oude Weller door deze vergelijking zijne meening had verduidelijkt , haalde hij een morsig met groote letters beschreven vel schrijfpapier uit zijne portefeuille.

quot;Hier is bet testament,quot; zeide hij. quot;Ik heb het in den zwarten trekpot op de bovenste plank van het buffet gevonden. Voordat zij getrouwd was, placht zij hare banknoten daarin te bewaren. Ik heb haar menigmaal het deksel zien afnemen, als zij eene rekening moest betalen, Sampje! De arme vrouw! zij had in al de trekpotten in het huis wel een testament kunnen stoppen, zonder dat zij er eenig ongemak van zou gehad hebben; want in den laatsten lijd dronk zij nooit thee, behalve op matigheidsavonden. Dan legde zij een grondje van thee, om den sterken drank daar boven op te gieten.quot;

i5S

-ocr page 446-

Samuel Pickwick.

quot;Wat staat er in V vroeg Sam.

quot;Wel, wat ik u gezegd heb,quot; antwoordde zijn vader. quot;Tweehonderd pond, om in effecten te beleggen, voor mijn stiefzoon Samuel, en al het overige van mijn goed aan mijn echten man, Tony Wel lor, dien ik tot mijn eenigeii executeur benoem.quot;

quot;Is dat alles?quot; vroeg Sam.

quot;Ja,quot; antwoordde zijn vader. quot;En daar wij de eenigen zijn, die er mede te maken hebben, en wij er volkomen mede tevreden zijn, kunnen wij, naar mij dunkt, dit papier wel op het vuur gooien.quot;

quot;Wat gaat gij beginnen?quot; vroeg Sam, zijn vader, die het vuur reeds oppookte, om zijn voornemen te volvoeren, liet papier uit de hand rukkende. quot;Gij zijl een mooi stuk van een executeur.quot;

quot;Hoe zoo?quot; vroeg de oude Weller.

quot;Hoe zoo?quot; herhaalde Sam. quot;Wel, dat testament moet immers worden bewezen en bezworen, en — wat weet ik al meer 1quot;

i quot;Meent gij dat in ernst?quot; vroeg de oude man.

Sam slak het testament in zijn zak, en gaf dooreen blik te kennen, dal j bij het zeer ernstig meende.

\ quot;Dan zal ik u eens wat zeggen,quot; zeide de oude Weller, nadat hij eene poos had nagedacht. quot;Dat is een gevalletje voor den vriend van den Lord-Kansclier. Peil moot het in orde brengen, Sampje! Hij is juist de man voor een ongemakkelijk proces. Wij zullen met hem meegaan naar hel Insolvent-Court, en als er een alibi ... .quot;

quot;Heb ik ooil zoo'n raren haspel gezien!quot; viel Sam hein in de rede. quot;De maqMijn hoofd loopt om van in sol vent-courts en alibi's en allerlei malligheid. Gij zoudt beier doen met uw jas aan te trekken, en mede naar de stad Ie gaan, in plaats van daar te staan preeken over dingen, daar gij ! geen verstand van hebt.quot;

quot;Ook goed, Sampje!quot; hernam de oude man. quot;Ik wil alles doen wat Ie pas ! komt. Maar dat zeg ik u, Peil moet de zaak behandelen — niemand anders ; dan Peil.quot;

.Nadat hij dit voorbeding had gemaakt, en Sam er in had bewilligd, maakte ; de oude man zich gereed, en stapte met zijn zoon de deur uit.

quot;Vier hoofden zijn beter ilan twee, Sampje!quot; zeide de oude Weller, toen zij te zamen in eene sjees naar Londen reden; quot;en die erfenis van uwe moeder is een vette brok, dien een advocaat misschien wel alleen zou w illen j opslokken ; daarom zullen wij een paar van mijne goede vrienden medenemen, die spoedig quot;hei!quot; zullen roepen, als de wagen niet recht gaat. Hel zijn i twee van de heeren, dien toen naar de Fleet gebracht hebben, en zij zijn

de besle paardenkenners, die ik weet.quot;

: quot;En ook de beste advocatenkenners?quot; vroeg Sam.

quot;Die goed over een paard kan oordeelen, kan over dies oordeelen,quot; anl-woordde zijn vader, zoo stout beslissend, dat Sam hei niet geraden achtte hem tegen te sproken.

Volgens dit verstandig overleg, preste de oude Weller onzen pokdalige, bekende en twee andere dikke koetsiers — waarschijnlijk daarom uitgekozen, dewijl hij dikte en wijsheid voor onafscheidbare metgezellen hield — om hem met raad en daad bij Ie slaan. Dit gezelschap begaf zich naar de herberg ii Portugalstreet, en zond een bode naar het In solvent-Court aan der overkant, om Salomon Pell te roepen.

-ocr page 447-

T)e leer Pell treedt nogmaals op. 437

Gelukkig was Pell in de zaal. Daar het geen dmkke lijd was, zat hij op eene bank een koud collation te gebruiken, dat hij in zijn zakdoek had mede-gebracht; en zoodra hij de boodschap ontving, stak hij spoedig eenige papieren in zijn zak, en spoedde zich naar de herberg.

quot;Uw dienaar, mijne heeren!quot; zeide Peil, toen hij binnentrad. quot;Uw onderdanige dienaar! Ik zeg het niet om u te vleien; maar waarlijk, als iemand anders mij vandaag uit de zaal had laten roepen, ik zou niet gekomen zijn.quot;

quot;Zoo druk?quot; vroeg Sam.

quot;Druk ?quot; herhaalde Peil. quot;Ik bezwijk er onder, zooals mijn vriend, de laatste Ij ürd-Kanselier, dikwijls tegen mij zeide, als hij uit het Iloogerhuis kwam. Hij was dan altijd doodaf.quot;

Uier zweeg Peil en schudde zijn hoofd: waarop de oude Weller, nadat hij zijn huurman had aangestooten, om dezen te doen opmerken, welke aanzienlijke vrienden de rechtsgeleerde had, vroeg ol' al dal werken niet slecht voor de gezondheid was.

quot;Dat zou ik denken,quot; antwoordde Peil. quot;De Lord-Kanselier zeide dikwijls : quot;Peil! hoe drommel gij al dat werk met den kop kunt uithouden, begrijp ik niet.quot; — quot;Ik begrijp hel ook niet,quot; antwoordde ik dan. — quot;Peil!quot; zeide hij dan, en dan zag hij mij altijd met zekere afgunst aan, maar hij meende het toch goed, en ik nam hel hem nooit kwalijk ; quot;Peil! gij zijt een wonder, een wonder!quot; Gij zoudt ook veel van hem gehouden hebben, mijne heeren! als gij hem gekend hadt. — Meisje! geef mij eens een glaasje rum.quot;

Hij zuchtte, keek nadenkend om zich heen en naar den zolder, dronk het glas uit, en vervolgde:

quot;Maar het staat een rechtsgeleerde niet vrij aan zijne bijzondere aangelegenheden te denken, als men zijn bijstand in rechtszaken noodig heeft. Wat ik zeggen wil, mijne heeren ! sedert wij elkander de laatste maal gezien hebben, hebben wij een treurig ongeluk moeten beweenen. Ik heb de advertentie gelezen, mijnheer Weller ! — Lieve hemel! nog maar twee en vijftig jaren — den keens !quot;

Dit aandoenlijk gezegde was lol den pokdaligen beer gericht, die bij toeval vlak naast den spreker zat, en daar hij niet wist, wat hij zeggen zou, onrustig op zijn stoel heen en weder schoof, en ten laatste verklaarde, dat jonge lieden ook kunnen sterven, hetgeen door niemand werd tegengesproken.

quot;Ik heb hooren zeggen,quot; hernam Peil, quot;dat zij eene knappe, brave vrouw geweest is, en zoo goed ... .quot;

quot;Ja wel, ja wel, mijnheer!quot; viel de oude Weller hem in de reden. quot;Zij was weduwe, toen ik haar trouwde. Maar maak mij nu niet al te weekhartig, en laten wij liever terstond aan de zaken gaan.quot;

Dit woord klonk Peil als muziek in de ooren: want tol nog toe was hij iu het onzekere geweest, of men hem had laten roepen, omdat er iets voor hem te verrichten viel, dan of men hem slechts wilde noodigen om een borrel of een glas punch Ie drinken, en nu was de twijfel opgelost, zonder dal hij eenig verlangen daarnaar had laten blijken. Uij nam echter het testament, dat Sam hem op last van zijn vader overreikte, met dri aan, en ■/onder zich den lijd te gunnen om het geheel Ie lezen, zeide hij:

quot;Zoo! hel testament van de overledene. Gij zijt executeur, zie ik; en zijn die heeren medeerfgenamen?quot;

1 quot;Neen!quot; antwoordde de oude Weller. quot;Sam en ik zijn de eenige crfgc-1 namen; en die andere heeren heb ik medegcbraehl, om te zien of alles goed gaat —- als eene soort van getuigen.quot;

-ocr page 448-

Samuel Pickwick.

quot;Zoo!quot; hernam Pell. quot;Ik heb er niets tegen. Maar vóór alles moet ik u een voorschot van vijf pond vragen. Ila, ha, ha!quot;

Nadat het comité had beslist, dat de verlangde vijf pond kon worden voorgeschoten, lelde de oude Weller het geld uit, en daarop had er eenc lange beraadslaging plaats, waarin eigenlijk niets werd afgehandeld, maar waarbij Peil, ten genoegen der heeren geiuigen, betoogde, dat, indien de zaak niet in zijne handen gesteld was, alles verkeerd zou zijn afgeloopen, om redenen, die niet bepaald werden opgegeven, maar zonder twijfel voldoende waren. Toen men zoover gekomen was, versterkte Peil zich met drie karbonaden en eenigc glazen bier, ten koste van den boedel, en daarop begaven zij zich te zamen naar D o e t o r 's Commons.

Den volgenden dag ging men nog eens naar Doctor's Commons, en had toen veel te doen met een stalknecht, die getuigen zou, maar ongelukkig dronken was, en, tot groote ergernis der beambten, niet zweren, maar wel vloeken w ilde. In de volgende week moest men hetzelfde doen en eenige andere kantoren nog verscheidene malen bezoeken, en ook onderhandelingen aan-knoopen om het huis en den stand te verkoopen; dagelijks was er iets te doen, hetgeen Peil niet kon veranderen, wicn al deze formaliteiten des te meer lijd rooiden, daar elke bijeenkomst met een ontbijt, middag- of avondmaal werd besloten, waaraan hij zich welstaanshalve niet onttrekken kon.

Eindelijk was men zoover gevorderd, dat er een dag bepaald werd, waarop, door bemiddeling van den effectenmakelaar Wilkins Flasher, wien Peil had aanbevolen, het erfdeel van Sam in cff'ectcn belegd, en het gcheele vermogen van den ouden Weller te gelde gemaakt zou worden.

Voor deze feestelijke gelegenheid hadden de twee Weller's, vader en zoon, zich bijzonder nel gekleed. De geiuigen hadden takjes palm, een zelfs eene uitgebloeide dalia in hunne knoopsgalen gesloken, en zich in plechtgewaad gedost, dat is, zij hadden zoovele kleedercn over elkander aangetrokken, als slechts eenigszins mogelijk was; want daarin beslaat, zoolang er diligences zijn, het denkbeeld, dat een diligencekoetsier zich van een plechtgewaad vormt.

Peil wachtte hen in de gewone herberg af, en zelfs hij droeg bij deze gelegenheid handschoenen en een schoon overhemd.

quot;Kwartier vóór tweeën,quot; zeide Peil, op de klok ziende. quot;Als wij kwartier over tweeën bij mijnheer Flasher komen, zullen wij juist den besten tijd treffen.quot;

quot;Als wij in dien lussehentijd eens een glaasje bier dronken?quot; zeide een van de getuigen.

quot;Of een oestertje slurpten?quot; liet een ander er op volgen.

quot;Om mijnheer Weller met den afloop der zaak geluk te wenschen zeide Peil.

„Ik heb er niets tegen,quot; zeide de oude Weller. quot;Sa'ii! trek eens aan de schel.quot;

Sam gehoorzaamde. De oesters en bet bier werden dadelijk opgezet, en door het gezelschap met smaak genuttigd.

quot;Mijnheer Peil!quot; zeide de oude Weller, nadat hij elk zijner gasten en zich zelvcn een glas brandewijn met water had laten voorzetten : quot;ik was voornemens geweest om de gezondheid van de effecten in te ste'len; maar Sam beei't mij ingefluisterd, dat ik veel beter zou doen, als ik u met dit glas voor uwe moeite bedankte. Op uwe gezondheid alzoo, mijnbeer Peil!quot;

De heeren waren opgestaan, hieven langzaam hunne glazen omhoog, zetten

438

-ocr page 449-

Testamentaire drukten.

die op hetzelfde oogenblik aan hunne lippen, en ook op hetzelfde oogenblik, maar ledig, weder op de tafel, en de gewichtige plechtigheid was voorbij.

quot;Mijne heeren!quot; zeidePell: quot;al wat ik zeggen kan, is, dat zulke bewijzen van vertrouwen en genegenheid voor een man van mijn vak bijzonder siree-lend zijn. Ik wil den schijn niet hebben, alsof ik mij zelven zou w illen prijzen ; maar om uwentw il ben ik hartelijk blijde, dat gij bij mij gekomen zijt, in plaats van naar den een of anderen knoeier te gaan, die de zaak in den grond bedorven zou hebben. Gij zult mij zeker wel de getuigenis geven, dat ik iedereen goedkoop en goed bedien, en mijn vriend, de laatste Lord-Kansc-lier, heeft dikwijls gezegd, dat ik mijn vak in den grond versta. Indien gij zoo goed zoudt willen zijn, om mij bij uwe vrienden te recommandeeren, zal ik u zeer dankbaar wezen, en ik twijfel niet, of uwe vrienden zullen u ook danken voor uwe recommandatie, wanneer zij ondervinden, hoe zij door mij bediend worden. Uwe gezondheid, mijne heeren!quot;

Daarop betaalde de oude Weller de vertering, en nu begaf bet gezelschap zich op weg naar de city.

liet kantoor van den eirectcnmakelaar Wilkins Flasher was op eene bovenkamer achter de Bank; zijne woning was een buitengoed te Brixton; zijn paard en tilbury stonden in den stal van een huurkoetsier in de buurt, zijn rijknecht was op dit oogenblik op weg met een present van w ild naar het West-End; zijn boekhouder was gaan eten; en zoo kwam bet, dat Wilkins Flasher zelf quot;binnen!quot; riep, toen Pell met zijn gezelschap aan de deur van zijn kantoor klopte.

Toen Flasher de reden hunner komst vernomen had, verzocht hij hen om te gaan zitten en een oogenblik te wachten, en zette daarop zijn gesprek voort met een elegant jong heer, die boven op den lessenaar zat, en met een liniaal vliegen doodsloeg. De bezigheid, w aarop Flasher een gedeelte zijner aandacht bad gevestigd, bestond daarin, dat hij, kunstig op zijn opgewipten kantoorsloel balanceerende, met de punt van een pennemes naar een rood op een doosje vastgeplakt ouweltje mikte, dat hij telkens vlak in het midden trof. Beide heeren droegen w ijd openstaande vesten, kleine laarzen en groote ringen, kleine horloges en groole cachetten, kunslig geknoopte dassen en slerk geparfumeerde zakdoeken.

quot;Ik wed om een half dozijn flesschen wijn!quot; zeide Flasher.

quot;Ik wed nooit om een half dozijn,quot; antwoordde zijn vriend. quot;Een dozijn, zeg ik!quot;

quot;Top, Simmery! top!quot;

Beide heeren haalden een gouden polloodpennelje uit bun zak, en teekenden de weddingschap in een notitieboekje aan.

quot;Hebt gij dal van morgen gehoord van Boffer?quot; vroeg Simmery. quot;De arme duivel is uit zijn huis gezet.quot;

quot;Ik verwed tien guir.jes tegen vijf, dat hij zich de keel afsnijdt.quot;

quot;Top!quot;

quot;Neen, wacht! ik bedenk mij,quot; hernam Flasher. quot;Misschien knoopt hij zich op.quot;

quot;Ook aangenomen. Hij maakt zich van kant.quot;

quot;Berooft zich van het leven.quot;

quot;Goed. Maar binnen hoeveel tijd?quot;

quot;Binnen veertien dagen.quot;

quot;Drommels, neen!quot; riep Simmery uit. quot;Dal is te lang. Binnen eene week.quot;

m

-ocr page 450-

Samuel Tickwick.

quot;Laten wij hel verschil declen!quot; hernain Flaslier.

quot;Tien dagen.quot;

quot;Goed. Tien dagen.quot;

Beide heeren haalden wederom hunne notitieboekjes voor den dag, en teekenden daarin aan, dat indien Boffer zich zeiven binnen tien dagen van hel leven beroofde, Simmery aan Flasher vijf guinjes zou betalen, terwijl, indien hij zulks niet deed, Flasher de som van tien guinjes aan Simmery zou uitkeeren.

quot;Hel spijt mij toch, dat hij bankroet is,quot; zeide Flasher. „Hij gaf heerlijke d i n ers.quot;

quot;En hij had keurigen wijn,quot; merkte Simmery aan. quot;Als de boel verkocht wordt, zal ik er mijn knecht heenzenden, om een partijtje van dien vieren-zestiger te koopen.quot;

quot;Wat duivel!quot; zeide Flasher. quot;Mijn knecht moet er ook heen. Vijf guinjes, dat mijn knecht meer biedt dan de uwe!quot;

quot;Aangenomen.quot;

De weddingschap werd weder aangeteekend, en kort daarop drentelde Simmery heen, om eens op de effectenbeurs te gaan zien, wat er te doen viel.

Flasher verwaardigde zich nu om te hooren wat Peil te zeggen had, en nadat hij ecnige gedrukte biljetten had ingevuld, verzocht hij hel gezelschap om hem naar de Bank te volgen. Wellcr en zijne vrienden keken verbaasd op over al wat zij zagen, maar Sam beschouwde alles met onverstoorbare koelbloedigheid. Toen zij in de zaal gekomen waren, waar zij hunne zaak moesten afdoen, lieten Pell en Flasher hen eene poos staan, terwijl zij naar bet teslamenten-kantoor gingen.

quot;Waar zijn wij hier!quot; fluisterde een der getuigen den ouden Weller in het oor.

quot;In het effectenkantoor,quot; was het antwoord.

quot;En wal zijn die heeren daar achter die toonbanken ?quot;

quot;Effecten geloof ik,quot; antwoordde Weller. quot;Is het niet zoo, Sampje?quot;

quot;Denkt gij dan, dat effecten levende menschen zijn ?quot; zeide Sam eenigszins verachtelijk.

quot;Hoe zou ik anders weten?quot; hernam zijn vader. quot;Ik verbeeldde het mij. Wat zijn zij dan ?quot;

quot;Klerken,quot; antwoordde Sam.

quot;En waarom eten zij allen boterhammen met ham,quot; vroeg de oude Weller.

quot;Omdat dat bij hun werk behoort, geloof ik,quot; antwoordde Sam. quot;Dal doen zij hier altijd, den geheelen dag door.quot;

Weller en zijne vrienden hadden zich nog niet hersteld van hunne verbazing over dit zonderlinge reglement, loen Flasher en Peil terugkwamen, en nu was de zaak — welke eenvoudig daarin bestond, lat de gelden, die de overledene op de boeken der Bank had staan, op da namen van baai-weduwnaar en stiefzoon werden overgeboekt -— spoedig afgeloopen.

Daar de oude Weller zijn aandeel terstond te gelde wilde maken, ging Flasher naar de effectenbeurs, en kwam weldra terug met eene assignatie op de bankiers Smith, Payne en Smith, voor vijfhonderd en dertig pond, waarop hij met voorname onverschilligheid zijne provisie in den zak stak, en weder naar zijn kantoor kuierde.

De oude Weller wilde eerst volstrekt niet anders dan goud voor zijne

-ocr page 451-

0/gt; de ejfecienbeurs.

assignatie aannemen; maar (oen de getuigen hem onder het oog brachten, dat hij dan een zakje zon moeten koopen, om het in te doen , liet hij zich de betaling met banknoten van vijl' pond welgevallen.

quot;Mijn zoon en ik,quot; zeide de oude Weller, toen zij van den bankier kwamen, quot;hebben na den eten iets van belang te doen, en daarom moesten w ij alles maar terstond afmaken.quot;

Men begaf zich naar eene herberg, vroeg om ecne afzonderlijke kamer, en zette zich daar neder, om de rekening te vereffenen. Sam zag de rekening van Peil na, en de getuigen haalden eenige posten daarop door; maar in weerwil van Pell's verklaring, dat men hem onrecht aandeed en hij aan de geheele zaak geen penning verdiende, had hij er echter genoeg mede gewonnen om er eenige maanden van te leven.

De getuigen dronken daarop nog een borrel en vertrokken, dewijl zij des avonds nog op den bok moesten. Peil wachtte nog eene poos, om te zien of er niets meer te eten of te drinken kwam, nam toen zeer vriendschappelijk afscheid, en liet Sam met zijn vader alleen.

quot;Sam!quot; zeide de oude Weller, terwijl hij zijne portefeuille in zijn zak stak: quot;met hel geld voor het huis en den stand maakt dat elfhonderd en tachtig pond. Nu naar de Witte Arend!quot;

LUI.

EEN DELANGRIJK. CESI'KEK TÜSSCIIEN DE TWEE WELI.ER S EN PICKWICK, EN EEN ONVERWACHT I1EZ0EK VAN EEN OUD HEER MET EEN BRUINEN ROK.

Pickwick zal in zijue eenzaamheid na te denken over velerhande zaken, vooral over de omstandigheden van Winkle en zijne echtgcnoote, en hoe hij op de beste wijze voor het jonge paar zou kunnen zorgen, toen Mary de kamer kwam binnentrippelen, en eenigszins haastig zeide :

quot;Neem mij niet kwalijk, mijnheer! Samuel is daar, en vraagt of hij met zijn vader mag bovenkomen.quot;

quot;Wel zeker,quot; antwoordde Pickwick.

quot;Dankje, mijnheer!quot; zeide Mary, en trippelde weder naar de deur.

quot;Sam is zeker nog niet lang terug?quot; vroeg Pickwick.

quot;O neen, mijnheer! antwoordde Mary driftig. quot;Hij is daar pas gekomen. Hij zegt, dat hij verder om geen verlof meer vragen zal.quot;

Misschien bedacht Mary zich, dat zij dit laatste bericht met meer warmte liad overgebracht, dan wel noodig scheen, of misschien bemerkte zij den goed-liartigen glimlach, waarmede Pickwick haar aanzag, toen zij had uitgesproken; zeker is het, dat zij haar hoofdje liet hangen, en den hoek van haar wit voorschoot met eene nauwkeurigheid bezag, waarvoor geen de minste reden te vinden was.

quot;Zeg hun dan, dat zij terstond bovenkomen,quot; zeide Pickwick, en Mary snelde heen.

Pickwick wandelde hel vertrek een paar malen op en neder, en w reef in-' lusschen, in gedachten verzonken, zijne kin.

quot;Welnu, laat het zoo wezen!quot; zeide hij eindelijk, op een vriendelijken,

U)

-ocr page 452-

Samuel Pickwick.

maar ccnigszins trcurigen toon. quot;Ik zou hem op gcene betere wijze voor zijne gehechtheid en trouw kunnen beloonen. Het is hel lot van een eenzaam oud man, dat zij, die hem omgeven , nieuwe betrekkingen aanknoopen en hem verlaten. Ik heb geen reeht om te verwachten, dat hel mij anders zou gaan. Neen, neen!quot; vervolgde hij opgeruimder; quot;dat zou eigenlievend en ondankbaar zijn. Ik moest blijde wezen met eene gelegenheid om hem zoo goed te verzorgen ; en dal ben ik ook — waarlijk !quot;

Pickwick was in deze gedachten zoo verdiept geweest, dal er reeds viermaal aan de deur was geklopt, voordal hij hel hoorde. Hij ging haastig zitten, nam zijn gewoon genoegelijk voorkomen weder aan, antwoordde op den vijfden klop, en nu trad Sam met zijn vader de kamer binnen.

quot;Ik ben blijde dat ik u weder zie, Sam!quot;zeide Pickwick. quot;Hoe vaart gij, mijnheer Weller ?quot;

quot;Heel goed; dank je, mijnheer!quot; antwoordde de weduwnaar. quot;Ik hoop dal gij ook welvaart, mijnheer! Ik zou u eens even willen spreken, mijnheer! als gij een oogenblik lijd hebt.quot;

quot;Ik ben lot uw dienst, mijnheer Weller!quot; antwoordde Pickwick. quot;Sam! geef uw vader een sloel.quot;

quot;Dankje, Samuel! ik heb er al een,quot; zeide de oude Weller, terw ijl hij zelf een sloel nam. quot;Het is een mooie dag weer, mijnheer!quot; vervolgde hij, terwijl hij zich nederzette en zijn hoed op den grond legde.

quot;Dal is hel waarlijk,quot; zeide Pickwick.

quot;Overheerlijk weer, mijnheer!quot; hernam de oude Weller. Hier kVecg hij eene zware hoestbui; en toen die over was, zag hij zijn zoon aan, knikte, wenkte, en maakte verschillende gebaren, nu verzoekende, dan weder dreigende, terwijl Sam zich hield, alsof hij hiervan niets bemerkte.

Pickwick, die begreep, dal de oude man eenigszins verlegen was, deed alsof | hij zich bezig hield met een boek, dal voor hem lag, open te snijden, cn wachtte geduldig, totdat Weller zou voor den dag komen met hetgeen hij te zeggen had.

quot;Ik heb nooit zulk een kwaden jongen gezien, als gij zijt, Samuel!quot; zeide de oude Weller, terwijl llij zijn zoon mei verontwaardiging aanzag; quot;nooit in al mijne levensdagen.quot;

quot;Wat doel hij, mijnheer Weller?quot; vroeg Pickwick.

quot;Hij wil i.iet beginnen, mijnheer!quot; antwoordde de oude man. quot;Hij weet wel, dat ik niet spreken kan, als ik iets bijzonders te zeggen heb; en daar slaat hij nu, en ziet mij hier zitten als een uil, en u den kostbaren tijd ont-rooven, en helpt mij toch niet geen enkel woord op weg. Dit is niet mooi van u gedaan, Sam!quot; zeide Weller, en veegde daarbij hel zweel van zijn voorhoofd; quot;lang niet mooi.quot;

quot;Gij hebt mij gezegd, dat gij spreken zoudl,quot; antwoordde Sam. quot;Hoe kon ik denken, dat gij al bij het begin zoudl blijven steken.quot;

quot;Gij hadt wel kunnen zien, dal ik niet in staat ben om te beginnen,quot; hernam zijn vader. quot;Gij zaagt immers wel, dat ik uil hel spoor was en legen boomen en hekken moest aanrijden, en loch w ildel gij geene hand uitsteken om mij te helpen. Ik schaam mij over u, Samuel!quot;

quot;De zaak is eigenlijk, mijnheer!quot; zeide Sam met eene buiging, quot;dat mijn vader zijn geld gebeurd heeft.quot;

quot;Goed, zeer goed, Samuel!quot; zeide de oude Weller, met een tevreden knikje. quot;Ik meende het zoo kwaad niet, jongen! Zeer goed' zoo komt gij

Ui

-ocr page 453-

De bezitting van den heer We lier Sr. Ha

recht op den man af.quot; Hij knikte nog eenige malen zeer vergenoegd, en bleef toen zitlen luisteren, hoc Sam zou vervolgen.

quot;Gij kunt wel gaan zitlen, Sam!quot; zeide Pickwick, begrijpende dat het gesprek langer zou duren, dan hij eerst gedacht had.

Sam maakte nog eene buiging en zette zich neder. Toen zijn vader naar hem omzag, vervolgde hij:

quot;Mijn vader heeft het geld, dat mijne moeder in effecten had belegd, losgemaakt , cn het huis met de affaire overgedaan; en de som , die hij voor ( dat alles heeft gekregen, bedraagt elfhonderd cn tachtig pond.quot;

quot;Zoo waarlijk?quot; zeide Pickwick. quot;Dat verheugt mij. Ik wensch er u geluk i mede. mijnheer Weller! dat gij in zulk een goeden doen zijt.quot;

i quot;Wacht een oogenblikje, mijnheer!quot; zeide de oude Weller bedenkelijk. I quot;Ga voort, Samuel!quot;

i quot;Dit geld,quot; hervatte Sam, na eenige aarzeling, quot;zou hij gaarne ergens willen bergen, waar bij wist dat het veilig was, cn ik zou dat ook gaarne I zien; want als hij het in handen houdt, zal hij het aan goede vrienden leenen, 1 of paarden koopen, of zijne portefeuille verliezen, of het zich op dc eene of ; andere manier laten aftroggelen.quot;

quot;Zeer goed, Samuel!quot; zeide dc oude Weller, met zooveel tevredenheid, | alsof Sam de grootste lofrede op zijne schranderheid en voorzichtigheid had i j gehouden. quot;Zeer goed !quot;

quot;En daarom,quot; vervolgde Sam, verlegen met zijn hoed draaiende, quot;daarom ; is hij medegekomen, om u te zeggen, of aan te bieden, of liever om te verzoeken, dat . . . .quot;

quot;Om te zeggen,quot; viel zijn vader hem ongeduldig in de rede, quot;dat ik er niets mede doen kan. Ik ga weder op eene diligence rijden, en kan het nergens bewaren; of ik moest het aan den conducteur geven, om er op te passen, of het in een der zakken van de portieren steken, en dan mochten de passagiers in verzoeking komen. Als gij het voor mij wildet bewaren, mijnheer! zoudt gij mij veel pleizier doen. Misschien,quot; vervolgde hij, Pickwick naderende en hem in bet oor lluisterende, quot;misschien zou het u te pas komen om de kosten van dal proces te betalen. Ik zeg niet anders, dan — gij kunt het houden , totdat ik het weerom vraag.quot; Met deze woorden stople Weller den heer Pickwick zijne porteteuille in de band, raapte zijn hoed op, en liep met een spoed, dien men van zulk een zwaarlijvig man niet verwacht zou hebben, de kamer uit.

quot;Houd hem tegen, Sam!quot; riep Pickwick op een ernstigen toon. quot;Haal hem terug! —■ Mijnheer Weller!... hoor eens!quot;

Sum zag, dat zijn meester gehoorzaamheid verlangde; hij greep zijn vader, die reeds op den trap w as, bij den arm, cn trok hein met geweld weder naar de kamer.

quot;Mijn goede vriend!quot; zeide Pickwick, terwijl hij den ouden man bij de i hand vatte: quot;uw vertrouwen overstelpt mij.quot;

quot;Ik zou niet weten waarom, mijnheer!quot; zeide de oude Weller verdrietig.

quot;ik verzeker u, goede vriend! ik heb meer geld, dan ik kan noodig heb-hen,quot; zeide Pickwick; quot;veel meer, dan een man van mijne jaren verteren kan, al leefde hij nog zoolang.quot;

quot;Niemand weet hoeveel hij verteren kan, voordat hij hel beproefd heeft,quot; merkte de oude Weller aan.

quot;Wel mogelijk,quot; hernam Pickwick: quot;maar dewijl ik geen voornemen heb

-ocr page 454-

Samuel Pickwick.

om zulke proeven te nemen, is het niet waarsehijnlijk, dat ik ooit tot gebrek | zal komen. Ik moet u verzoeken om dit terug te nemen, mijnheer Weller!quot; i quot;Goed!quot; zeide de oude Weller met een zeer onvergenoegd gezicht. quot;Ont-' houd wat ik zeg, Sampje! Ik zal een disperaten slap doen.quot;

1 quot;Dal zult gij wel laten,quot; antwoordde Sam.

De oude Weller bedacht zich eene poos, knoopte toen zijn jas dicht, en I zeide op een dreigenden toon: quot;Ik ga tolbaas worden. Zeg uw vader maar i goedendag, Samuel! Ik ga een tolhek pachten, en kom er zoolang ik leel' i niet vandaan.quot;

i Deze bedreiging was zoo verschrikkelijk, en Weller scheen zoo diep ge-i krenkt door de weigering van Pickwick, dat deze, na zich eene poos bedacht | te hebben, zeide: quot;Welnu, mijnbeer Weller! Ik zal het geld dan honden. Misschien kan ik er meer goeds mee uitrichten, dan gij zoudt kunnen doen.quot;

quot;Dat zou ik ook denken, mijnheer!quot; zeide de oude man wiens gezicht j ophelderde.

i quot;Dat is dan afgedaan,quot; zeide Pickwick, terwijl hij de portefeuille in zijn j lessenaar sloot. quot;Ik ben u zeer verplicht, goede vriend ! maar ga nu wat | zitten; ik moet u om raad vragen.quot;

De oude Weller, die, terwijl Pickwick de portefeuille wegsloot, van innig genoegen had gegrinnikt, zette spoedig een ernstig gezicht,

quot;Gij moest eens een oogenblik buiten de kamer gaan, Sam,quot; zeide Pickwick.

Sam verwijderde zich, en zijn vader sloeg een paar verbaasde oogen op , terwijl Pickwick vervolgde:

quot;Ik geloof dal gij den huwelijken staat niet voor zeer verkieselijk houdt, mijnheer Weller ?quot;

De oude man schudde het hoofd. Dc gedachten, dat de eene of andere god-delooze weduwe Pickwick in hare netten had gevangen, benam hem de spraak.

quot;Hebt gij, toen gij met uw zoon binnenkwaamt, niet beneden een meisje gezien?quot; vroeg Pickwick.

quot;Ja wel,quot; antwoordde Weller kortaf.

quot;En hoe beviel zij u? — Zeg mij nu eens oprecht, hoe gij haar vondt!quot;

quot;Ik vond haar lï-isch en van zessen klaar,quot; antwoordde Weller, op den toon van een kenner.

quot;Dat is zij ook,quot; hernam Pickwick; quot;dat is zij ook. En wat vondt gij van hare manieren?quot;

quot;Heel aardig,quot; antwoordde Weller. quot;Heel aardig en kantig.quot;

De juiste betcekcnis, die Weller aan dit laatste woord hechtte, was niet I wel te bepalen; maar uit zijn loon bleek duidelijk, dat hij eene lofspraak bedoelde, en derhalve was Pickwick er evenzeer mede tevreden, alsof hij een volkomen verstaanbaar antwoord had ontvangen.

quot;Ik stel zeer veel belang in haar,quot; hernam Pickwick.

De oude Weller knikte.

quot;Ik meen belang in haar welzijn,quot; hervalle Pickwick. quot;Ik zou gaarne zien, dat het haar wel ging, begrijpt gij ?quot;

quot;Klaar en duidelijk,quot; antwoordde Weller, hoewel hij nog niets hegreep.

quot;Dat meisje beeft genegenheid voor uw zoon,quot; zeide Piekwick.

quot;Voor Sam?quot; riep de vader uit.

quot;Ja,quot; zeide Pickwick.

quot;Het is natuurlijk,quot; zeide Weller na cenig bedenken. quot;Hot is natuurlijk, maar zorgelijk. Samuel moet oppassen.quot;

-ocr page 455-

Sam's Belooniny.

quot;Hoe zoo?quot; vroeg Piekwiek.

quot;Oppassen, dat hij geen woord tegen haar spreekt,quot; antwoordde de oude man; quot;anders mocht hij in zijne onnoozelheid iels zeggen, waarover zij hem kon aanklagen, dat liij eene trouwbelofte had gebroken. Gij kunt de vrouwen nooit vertrouwen, mijnheer Pickwick, als zij eens een oog op u geworpen hebben. Zij hebben iemand beet, voordat hij er om denkt. Den eerslen keer, dat ik trouwde, is het mij ook zoo gegaan, mijnheer! en zoo is Sampje in de wereld gekomen.quot;

quot;Gij geelt mij niet veel aanmoediging om verder te spreken,quot; zeide Pickwick ; quot;en toch zal het best zijii om maar terstond ter zake te komen. Niet alleen heeft dit meisje genegenheid voor uw zoon, mijnheer Weller! maar uw zoon heeft ook genegenheid voor haar.quot;

quot;Wel zoo!quot; zeide Weller. quot;Dat is eene mooie boodschap voor een vader, om te hooren.quot;

quot;Ik heb verscheidene malen op hen gelet,quot; vervolgde Pickwick, zonder op deze aanmerking acht te geven, quot;en twijfel er in het geheel niet aan. Als ik nu genegen was om hen te zamen in eene affaire te zetten, of hun iels te bezorgen, waarvan zij ordentelijk leven konden, wat zoudt gij daarvan zeggen, mijnheer Weller?quot;

Eerst trok de man een scheef gezicht over een plan, volgens hetwelk iemand, wiens geluk hem niet onverschillig was, in liet huwelijk zou lieden; maar toen Pickwick verder over de zaak sprak, en hem voorhield, dat Mary geene weduwe was, werd hij handelbaarder. Pickwick bad zeer veel invloed op hem, en Mary had hem inderdaad bevallen, gelijk reeds gebleken was uil eenige zeer onvaderlijke lonkjes, die bij haar had toegeworpen. Eindelijk zeide hij, dal het hem niet voegde Pickwick tegen (e spreken, en dat hij zich gaarne naar zijn raad wilde schikken; waarop Pickwick hem met blijdschap bij zijn woord vatte, en Sam weder binnenriep.

quot;Sam!quot; zeide Pickwick, zijne keel schrapende, quot;uw vader en ik hebben over u gesproken.quot;

quot;Ja, over u hebben wij gesproken, Sampje,quot; zeide de oude Weller, deftig en nadrukkelijk.

quot;Ik ben zoo blind niel, Sam,quot; hernam Pickwick, quot;of ik heb reeds lang gezien, dat gij voor het meisje van mevrouw Winkle eene bijzondere genegenheid hebt.quot;

quot;Hoort gij dat, Samuel ?quot; zeide de vader, op denzelfden toon als vroeger.

quot;Ik hoop, dat er geen kwaad in steekt, mijnheer,quot; zeide Sara, zijn meester aansprekende, quot;als een jonkman een goed oog heeft op een meisje, dat er lief uitziet en een goeden naam heeft ?quot;

quot;Wel neen,quot; zeide Pickwick.

quot;Volstrekt niet,quot; voegde de oude Weller er bij, vriendelijk, maar met defligen ernst.

quot;Verre van in zulk eene natuurlijke zaak iels kwaads te zien,quot; hervatte Pickwick, quot;is hel mijn verlangen om u in dit opzicht te helpen en uwe wenschen te bevorderen. Met dat oogmerk heb ik met uw vader gesproken, en daar ik bevind, dal hij er eveneens over denkt als ik....quot;

quot;Omdat het meisje geene weduwe is,quot; viel de oude Weller hierop in.

quot;Omdat liet meisje geene weduwe is,quot; herhaalde Pickwick glimlachend. quot;Ik verhing u te ontslaan van den dwang, welke uwe tegenwoordige betrek king u oplegt, en, tot belooning,van uwe trouw en vele uitmuntende hoe-

-ocr page 456-

Samuel Pickwick.

j danigheden, u in staat te stellen om dit meisje te trouwen en voor u zelven ! cn uw gezin een onafhankelijk bestaan te verwerven. Het zal mij een waar cn groot genoegen wezen, Sam !quot; vervolgde Pickwick, wiens stem tot nog toe eenigszins gebeefd had, maar die nu een vaster toon aannam, quot;het zal I mij een waar en grool genoegen wezen, voor uw toekomstig welzijn naar mijn best vermogen te zorgen.quot;

Er volgde eene diepe stilte, welke eindelijk door Sam werd afgebroken, | die met eenc zachte en heesche, doch vaste stem zeide:

quot;Ik blijf u zeer dankbaar voor uwe goedheid, mijnheer! die juist naar uw aard is; maar er kan niet van komen.quot;

i quot;Kan er niet van komen?quot; riep Pickwick vol verbazing uit.

quot;Samuel!quot; zeide de oude Weller zeer deftig.

quot;Ik zeg, er kan niet van komen,quot; herhaalde Samuel harder. quot;Hoe zou I het met u gaan, mijnheer?quot;

quot;Goede jongen !quot; antwoordde Pickwick: quot;het onlangs voorgevallene met mijne vrienden zal mijne levenswijze geheel veranderen; ik word ook oud, j cn heb rust en stilte noodig. Ik heb gedaan met reizen, Sam !quot;

quot;Hoe weet gij dal, mijnheer?quot; hervatte Sam. quot;Gij denkt dat nu wel; maar indien gij eens van meening kwaamt te veranderen, dat niet onmogelijk is, want uw hart is nog maar vijf en twintig jaren — hoe zou het u dan gaan. zonder mij? Ep kan niet van komen, mijnheer! Er kan niet van komen.quot;

quot;Goed gezegd, Samuel! Er is wel wat van aan,quot; zeide de oude Weller aanmoedigend.

quot;Ik spreek na Jang beraad, Sam! ik ben zeker, dat ik mijn woord zal houden,quot; zeide Pickwick, zijn hoofd schuddende. quot;Ik heb gedaan met reizen.quot;

quot;Juist daarom,quot; hervatte Sam, quot;juist daarom moet gij altijd iemand bij u hebben, die met u kan omgaan, die weet hoe gij het gaarne hebt, cn gewoon is u te bedienen en op te vroolijken. Als gij een knecht wilt hebben, die er wat knapper en fatsoenlijker uitziet dan ik, goed en wel — neem er een; maar met loon of zonder loon, met kost en inwoning of zonder kosten inwoning— Sam Weller, dien gij uit de oude herberg in de Borough hebt | gehaald, blijft bij u, het moge gaan zoo het wil!quot;

Bij het slot van deze verklaring, welke Sam met zeer veel ontroering had j uitgesproken, stond de oude Weller van zijn stoel op, en, zonder aan tijd | en plaats te denken, zwaaide hij zijn hoed boven zijn hoofd, en riep drie-i maal luidkeels hoezee.

| quot;Brave jongen!quot; zeide Pickwick, toen de oude Weller zich weer had ne-\ dergezet, tamelijk verlegen over zijne eigene geestdrift: quot;gij moet ook om

het meisje denken.quot;

i quot;Ik denk om het meisje, mijnheer!quot; antwoordde Sam quot;Ik heb om haar gedacht en met haar gesproken. Ik heb haar gezegd hoe de zaken slaan. Zij zegt, dat zij wel wachten wil, totdat ik haar trouwen kan; en ik geloof, dat zij het meent. Als zij het niet doet, dan is zij zulk een meisje niet, als waar ik haar voor gehouden heb, cn dan laat ik haar met pleizier loopen. Gij kenl mij wel, mijnheer! Ik heb mijn besluit genomen, en daaraan is nu niets te veranderen.quot;

Wie kon dit besluit bestrijden ? Pickwick niet, wien de onbaatzuchtige gehechtheid van zijn nedcrigen vriend meer genoegen verschafle, dan duizend vriendschapsbetuigingen van de aanzienlijkste mannen hem hadden kunnen schenken.

-ocr page 457-

Mevrouw IFinkle, als ik wel heb? lt;447

Terwijl in de kamer van Pickwick dit gesprek werd gevoerd, trad een klein oud heer met een bruinen rok, door een kruier, die een valies droeg, gevolgd, de voordeur in; en nadat hij een bed had besteld, vroeg bij den knecht, of daar zekere mevrouw Winkle logeerde, waarop hij natuurlijk een toestemmend antwoord ontving.

quot;Is zij alleen ?quot; vroeg de kleine oude heer.

quot;Ik geloof van ja, mijnheer!quot; antwoordde de knecht. quot;Ik kan hare meid roepen, mijnheer! als gij....quot;

quot;Neen ! dat behoeft niet,quot; antwoordde de oude heer snel. quot;Wijs mij hare kamer eens, maar zonder mij aan te dienen.quot;

quot;Wat belieft u, mijnbeer?quot;

quot;Zijt gij doof?quot;

quot;Neen, mijnheer!quot;

quot;Luister dan, als hel u belieft. Kunt gij mij nu verstaan?quot;

quot;Ja wel, mijnheer!quot;

quot;Goed! Wijs mij de kamer van mevrouw Winkle, zonder mij aan te dienen.quot; Tegelijk stopte bij den knecht vijf shillings in de hand, en zag hem strak in het gezicht.

quot;Maar, mijnbeer!quot; zeide de knecht, quot;ik weet niet of....quot;

quot;Gij zult het wel doen, zie ik,quot; viel de oude heer hem in de rede. quot;Doe hel dan maar terstond, dat bespaart tijd.quot;

De loon van den ouden heer was zoo koel, kort en droog, dat de knecht de vijf shillings in zijn zak stak, en hem zonder een woord te spreken naar boven bracht.

quot;Dit is de kamer, niet waar?quot; zeide de oude beer. quot;Ga nu maar heen.quot;

De knecht gehoorzaamde, bij zich zeiven denkende, wie die heer wezen mocht en wat hij hebben wilde. De oude heer wachtte, totdat hij uit het gezicht was, en klopte toen aan de deur.

quot;Binnen!quot; riep Arabella.

quot;Hm! een lief stemmetje in alten gevalle,quot; prevelde de oude beer; quot;maar dat beduidt niets.quot;

Hij opende de deur en trad binnen. Arabella, die zat te werken, rees op loen zij een vreemdeling zag — met eenige verlegenheid, die haar niet onbevallig stond.

quot;Blijf zilten, mevrouw !quot; zeide de onbekende, terwijl hij de deur weder «licht deed. quot;Mevrouw Winkle, als ik wel heb?quot;

Arabella boog baar hoofd.

quot;Die met den zoon van den ouden Winkle in Birmingham getrouwd is?quot; vervolgde de onbekende, terwijl hij Arabella met blijkbare nieuwsgierigheid aanzag.

Arabella boog wederom haar hoofd, en zag ongerust om zich heen, alsof zij twijfelde of zij om hulp zou roepen.

quot;Ik heb u verrast, naar ik zie, mevrouw!quot; zeide de oude heer.

quot;Ik moet bekennen — ja — eenigszins,quot; antwoordde Arabella met steeds | toenemende verwondering.

quot;ïk zal een stoel nemen, als gij er niet tegen hebt, mevrouw !quot; zeide de | vreemdeling.

Hij zette zich neder; en nadat hij zeer bedaard een brillehuisje uit zijn i 7.ak, en uit dat huisje een bril had gehaald, zelte hij dien op.

MGij kent mij niet, mevrouw!quot; zeide hij, terwijl hij Arabella zoo strak aanzag, dat deze inderdaad beangst werd.

-ocr page 458-

r

Samuel Pickwick.

quot;Neen, mijnheer!quot; antwoordde zij beschroomd.

quot;Neen,quot; hernam hij. quot;Gij kunt mij ook niet kennen; maar gij weel ra ij naam loch wel, mevrouw!quot;

quot;Weet ik dien!quot; zeide Arabella bevende, zonder zelve recht te weten waarom. quot;Mag ik uw naam dan vragen?quot;

quot;Zoo meteen, mevrouw!quot; antwoordde de vreemdeling, die zijne oogen nog niet van haar gelaat had afgewend. quot;Gij zijl zeer kort geleden getrouwd, mevrouw ?quot;

quot;Ja!quot; antwoordde Arabella nauwelijks hoorbaar, en legde zeer ontroerd haar werk neder, toen eenc gedachte, die reeds vroeger bij haar was opgekomen, meer slerkle verkreeg.

quot;Zonder uw echtgenoot Ie hebben voorgehouden, dat het voegzaam was eerst zijn vader te raadjdegen, van wien hij, naar ik meen, afhankelijk is?quot; zeide de vreemdeling.

Arabella hield haar zakdoek voor hare oogen.

quot;Zonder dat gij, zelfs op eene zijdelingsche manier, onderzoek hebt gedaan hoe de oude man dacht over iels, waarin hij natuurlijk zeer veel belang moest stellen ?quot; hernam do vreemdeling.

quot;Ik kan het niet ontkennen, mijnheer!quot; antwoordde Arabella.

,quot;Kn zonder zelve genoegzame middelen te bezitten, om uw echtgenoot do geldelijke voordeden Ie vergoeden, die hij zou gehad hebben, indien hij mol goeddunken van ziju vader getrouwd was,quot; zeide de oude heer. tfDat is hel, wal knapen en meisjes onbaatzuchtige liefde noemen, totdat zij zeiven knapen en meisjes hebben, en dan beschouwen zij de zaak uit een gehee' ander oogpunt.quot; i

Arabella weende heete tranen, terwijl zij tot hare verontschuldig ng bijbracht, dat zij jong en onervaren was, dal de liefde alleen haar tot zulk een stap had gebracht, en dat zij in hare vroegste kindsheid van den raad en het bestuur harer ouders berooid was.

quot;Het was verkeerd,quot; zeide de oude heer op een zachteren toon, quot;zeer verkeerd. Het was romanesk, overijld, — kortom, eene dwaasheid.quot;

quot;Het was mijne schuld, geheel mijne schuld, mijnheer!quot; zeide de arme Arabella weenende.

quot;Gekheid!quot; hernam de oude heer. quot;Het was uwe schuld toch niet, dal hij op u verliefd werd. Maar ja!quot; vervolgde hij, terwijl hij Arabella vrij schalkachtig aanzag: quot;het was wél uwe schuld; hij kan het niet helpen.quot;

Dit compliment, of wel de zonderlinge manier, waarop de oude heer he! te pas bracht, of de verandering van ziju toon — veel vriendelijker dan in het begin — of alle drie deze omstandigheden tegelijk, drongen Arabella tusschen hare tranen een glimlach af.

quot;Waar is uw man?'' vroeg de oude heer hardop, terwijl hij een glimlach, die zich juist op zijn eigen gelaat begon te vertoonen, onderdrukte.

quot;Ik verwacht hem ieder oogenblik, mijnheer!quot; antwoordde Arabella. quot;1' heb hem overgehaald, om eene wandeling te gaan Joen. Hij is zeer droef' geestig en bekommerd, omdat hij niets van zijn vader heeft vernomen.quot;

quot;Droefgeestig en bekommerd?quot; zeide de oude heer. quot;Zoo —dat heeft lii. er voor.quot;

;Om zijn ,eft niet rr cl hem aa Nauwelijli

ii den traf in. De 01 bijnen, stc quot;Vader!quot; quot;Ja!quot; zei Winkle 1 quot;Schaamt Winkle f quot;Welnu! quot;.Neen, i ijnen nam. rouw.quot; quot;Ei zoo \quot; quot;Het spijl leeft vermi ;cene reden ckozen, ei ehamen.quot; quot;Geef mij tem; on j loehtertje.quot;i den traf in. De 01 bijnen, stc quot;Vader!quot; quot;Ja!quot; zei Winkle 1 quot;Schaamt Winkle f quot;Welnu! quot;.Neen, i ijnen nam. rouw.quot; quot;Ei zoo \quot; quot;Het spijl leeft vermi ;cene reden ckozen, ei ehamen.quot; quot;Geef mij tem; on j loehtertje.quot;

Xa vcrloc net dezen I quot;Mijnheer nijn zoon I tigen toon. t verrast e neer dan tlt; quot;Neen, vi g ontbrak Nu gaf n: (czegden, d ;een anders velgemeend Sam had, en toen hij 'ie een bric •'Zeg eem arv toch lt; Weller gi ermetelhek estaard, br icm daar z

quot;Ik vrees,quot; hernam Arabella, quot;dat hij om mijnentwil zoo neerslachtig is

en ik, mijnheer! lijd daardoor dubbel, daar ik hem iin zijn tegenwoordiger ledacbtzaa toestand heb gebracht.quot;

-ocr page 459-

Ook deze zaak wordt geschikt. ÜS»

Om zijnentwil moei gij liet n niet aantrekken,quot; zeide de oude heer. quot;Hij ,eft niet meer dan hij verdient. Ik ben er blijde om — zeer blijde, zoover et hem aangaat.quot;

Nauwelijks had hij deze woorden uitgesproken, of men hoorde een voetstap li den trap, dien hij en Arabella op hetzelfde oogenblik schenen te herken-fcn. De oude heer verbleekte; en, zich geweld aandoende om bedaard te ■hijnen, stond hij op, toen Winkle de kamer binnentrad.

quot;Vader!quot; zeide Winkle, verbaasd terugdeinzende.

quot;Ja!quot; zeide de oude heer. quot;Wat hebt gij nu te zeggen ?quot;

Winkle bleef stilzwijgen.

quot;Schaamt gij u niet ?quot; vroeg dc oude heer.

Winkle gaf geen antwoord.

quot;Welnu! Schaamt gij u, of schaamt gij u niet?quot; herhaalde dc oude h?er. quot;Neen, vader!quot; antwoordde Winkle, terwijl hij Arabella's arm in den ijnen nam. quot;Ik schaam mij niet —- noch voor mij zeiven, noch voor mijne

TOUW.quot;

quot;Ei zoo!quot; riep de oude heer spottend uit.

quot;Het spijt mij zeer, dat ik iets gedaan heb, dat uwe genegenheid voor mij iceft verminderd,quot; zeide Winkle; quot;maar ik moet tegelijk zeggen, dat ik ;ccne reden heb, om mij te schamen, omdat ik Arabella tot mijne vrouw heb [ckozen, evenmin als gij u over zulk eene schoondochter zult behoeven te chamen.quot;

quot;Geef mij uwe hand, Nathaniel!quot; zeide de oude heer met eene veranderde lem; on geef mij een kus Arabella! Gij zijt toch een zeer lief schoon-lochtertje.quot;

Na verloop van korten lijd ging Winkle Piekwiek opzoeken, en toen hij net dezen terugkwam, gaven allen elkander de hand.

quot;Mijnheer Pickw ick! ik dank u hartelijk voor al de vriendschap, die gij uijn zoon hebt bewezen,quot; zeide de oude Winkle op een gullen, rondbor-tigen toon. quot;Ik ben wat haastig, en loen ik het laatst met u sprak, was k verrast en uit mijn humeur. Ik heb nu over de zaak nagedachl, en ben neer dan tevreden. Is het noodig mij nog verder Ie verontschuldigen ?quot;

quot;Neen, volstrekt niet,quot; antwoordde Piekwiek. quot;Gij hebt gedaan, wat alleen log ontbrak, om mij volkomen vergenoegd en gelukkig te maken.quot;

Nu gaf men elkander nogmaals de hand, en wisselde eene menigte van jezegden, die men complimenten zou kunnen noemen, indien zij niet, het-;een anders met zulke gezegden zelden het geval is, volkomen oprecht en ivelgemeend waren geweest.

Sam had, als een goed zoon, zijn vader naar de Bell Savage vergezeld, m toen hij terugkwam ontmoette hij, dicht bij de deur, den dikken Jozel, 'ie een brief van Emilia Wardle had weggebracht.

■'Zeg eens!quot; zeide Jozef, met buitengewone spraakzaamheid: quot;wat is die ary toch een lief meisje, niet waar? O, ik houd zooveel van haar!' VVeller gaf geen antwoord; maar nadat hij ten hoogste verbaasd over de 'ei metclheid van den dikken jongen, dezen een oogenblik slrak had aangestaard, bracht hij hem bij zijn kraag naar den hoek van de straat, en gal hem daar zijn afscheid met een schop, wel niet hard, maar met zeer veel pedachtzaamheld en pleehligheid toegediend, en daarop ging hij lluitende naar huis.

-ocr page 460-

450 Samuel Pidcwick.

LIV.

WAARIN DE PICKWICK-CLUB WORDT ONTBONDEN , EN ALLES TOT IEDERS GENOEGEN AFLOOPT.

I

Eene geliecle week lang na de heugelijke aankomst van den ouden heer Winkle, waren Pickwick en Sam den geheelen dag uit, kwamen slechts even vóór het etensuur te huis, en gedroegen zich dan met eene stijfheid en geheimzinnigheid, die hun anders geheel vreemd waren. Het was blijkbaar , dat er gewichtige zaken ophanden waren, maar omtrent haren aard vormde men zeer uiteenloopende gissingen. Sommigen, waaronder Tupman behoorde, waren genegen om te denken, dat Pickwick over een huwelijk in I beraad stond; maar dit denkbeeld werd door al de dames verworpen. Anderen j geloofden, dat hij voornemens was eene verre reis te doen, en dat hij bezig i was met daartoe de noodige toebereidselen te maken; maar dit werd door ! Sam zeiven volmondig ontkend, die, toen Mary hem in het verhoor nam, onbewimpeld verklaarde, dat zijn meester niet weder op reis zou gaan. Ein-i delijk, toen al de leden van het gezelschap hunne hersenen, zes dagen lang, i met ijdele gissingen en navorschingen hadden gekweld, besloot men. om Pickwick zelven naar de reden te vragen, waarom hij zich aldus van den omgang zijner vrienden verwijderde.

Met dit oogmerk verzocht Wardle allen in de Ad e lp bi te eten, en toen de flesch een paar malen was rondgegaan, achtte hij hel voegzaam ter zake te komen.

quot;Wij zijn allen verlangend om te weten,quot; zeide hij, quot;waarmede wij u verstoord hebben, dat gij ons zoo verlaat, en al uw tijd aan eenzame wandelingen besteedt.quot;

quot;Zoo!quot; antwoordde Pickwick. quot;Het is zonderling, dat ik juist voornemens was om vandaag vrijwillig eene verklaring daarvan te geven. Laat ons derhalve nog eens inschenken, dan zal ik uwe nieuwsgierigheid voldoen.quot;

De flesch ging met buitengemeene snelheid rond; ■ cn naidat Pickwick met een genoegelijken glimlach om zich heen had gezien, vervolgde hij aldus;

quot;Al de veranderingen , die onder ons zijn voorgevallen, — ik meen het huwelijk dat reeds tot stand gekomen is, en dat, hetwelk eerlang tot stand 1 komen zal, met de veranderingen, welke daaruit moeten voortspruiten,— hebben mij de noodzakelijkheid doen inzien om een ernstig Tilan voor mijn volgend leven te beramen. Ik heb besloten mij in eene stille bevallige buurt nabij Londen neder te zetten. Ik heb een huis gevonden, dat mij bevalt, en het reeds gehuurd en gemeubleerd. Het is nu geheel in orde, en ik ben voornemens het terstond te betrekken, daar ik hoop, dat ik nog lang genoeg zal leven, om daar eenige jaren van stil genoegen door te brengen, waar mij, zoolang ik leef, het gezelschap mijner vrienden zal vervroolijken, en ik eenmaal hoop te sterven, met de streelende bewustheid, dat zij met liefde aan mij zullen blijven denken.quot;

Hier zweeg hij eene poos, terwijl een zacht gemompel om de tafel heen

-ocr page 461-

Men is getestiyd.

quot;H'Jl huis dal ik gehuurd heb,quot; vervolgde Pickwick, quot;staat te Dulwich; het heeft een grooten tuin en eene zeer aangename ligging. Ik heb het voorzien met al wat tot nut en gemak noodig is, en ook met het een of ander, dat tot sieraad moet dienen; maar daarover zult gij zeiven oordeelen. Sam blijft daar bij mij wonen. Op aanbeveling van Perker, heb ik eene huishoudster genomen — eene oude vrouw •—- en bovendien zoovele bedienden als zij noodig achtte. Ik zou mijn toekomstig verblijf gaarne willen inwijden met eene plechtigheid, waarin ik veel belang stel. Als mijn vriend Wardle er niets tegen beeft, wcnsch ik, dat de bruiloft van zijne dochter in mijne nieuwe woning gevierd worde op den dag, waarop ik die betrek. Jonge liedeti' vergenoegd en gelukkig te zien,quot; vervolgde bij met eenige ontroering, quot;is altijd het grootste genoegen van mijn leven geweest. Het zal mijn hart verwarmen , wanneer ik onder mijn eigen dak getuige wezen mag van het geluk mijner dierbaarste vrienden.quot;

Pickwick zweeg nogmaals, en Emilia en Arabella snikten overluid.

quot;Ik heb mondeling en schriftelijk met de club onderhandeld,quot; hervatte Pickwick, quot;en haar van mijn voornemen kennis gegeven. Gedurende onze lange afwezigheid heeft zij door inwendige onecnigheden veel geleden, en deze omstandigheid, vereenigd met mijn bedanken voor het lidmaatschap, heeft tot hare ontbinding aanleiding gegeven. De Pickwiek-club bestaat niet meer.quot;

quot;Het zal mij nooit berouwen,quot; vervolgde Pickwick met eene zachte stem, quot;dat ik bijna twee jaren heb doorgebracht met onder allerlei soort van raen-i schen te verkeeren, hoe kinderachtig zulk eene avonturcnjacht oot menigeen moge zijn voorgekomen. Bijna geheel mijn vurig leven had ik aan kantoorzaken en geldwinncn toegew ijd; ik heb nu veel gezien, waarvan ik vroegfer geen denkbeeld had, — cn ik hoop, dat ik zoodoende mijne kennis venneer-derd en mijn gemoed veredeld heb. Zoo ik weinig goeds heb gedaan, ik vertrouw dat ik nog minder kwaad heb aangericht, en dat mijne lotgevallen en ontmoetingen eene bron van onderhoudende en genoegelijke herinneringen voor mij zullen wezen. God zegene u allen!quot;

Met deze woorden schonk Pickwick, met eene bevende hand, zijn glas vol, en dronk het ledig; cn zijne oogen werden vochtig, toen zijne vrienden gezamenlijk opstonden en hem van goeder harte bescheid deden.

Voor hel huwelijk van Stockwall waren niet' vele toebereidselen noodig. I Daar hij geen vader of moeder meer had en gedurenoe zijtje minderiarig-hcid Pickwick zijn voogd was geweest, was deze nauwkeurig bekend met zijne bezittingen cn vooruitzichten, liet daarvan gegeven verslag was vow : Wardle volkomen voldoende — gelijk trouwens bijna ieder verslag etru'gfe^ weest zijn ; want de goede oude man w as buiten zich zeiven van blijdschap — en nadat hij Emilia een rijkelijk uitzet had beloofd, werd het huwelijk op den vierden dag, van dien lijd af te rekenen, bepaaldeene haast, welke drie modemaaksters cn een kleermaker bijna wanhopig en dot maakte.

Met postpaarden voor zijn rijtuig, ging de oude heer Wardle den volgenden dag op reis, om zijne moeder naar Londen te halen. Toen hij met zijne eigenaardige onstuimigheid de oude dame het bericht mededeelde, viel zij terstond in Hauw te; maar, nadat zij spoedig weder was bijgeholpen, gaf l zij bevel om dadelijk hare damasten zijden japon in te pakken, en ging j toen eenige omstandigheden van denzelfden aard verhalen, die bij hef huwelijk 1 der thans reeds overledene oudste dot-hler \au Lad\ Tollinglowér hadden

-ocr page 462-

iSamttel Fhheirk.

plaats gegrepen, waarmede zij drie uren doorbraelit, en loen was liel ver haal nog niet half ten einde.

jlevrouw Trundle moest ook weten, welke gewichtige gebeurlenissen te Londen ophanden waren ; en daar het raadzaam was hare gezondheid te ontzien, was het haar man , die haar deze lijding mededeelde, opdat zij haar niet, te zeer zou ontroeren, liet Week echter, dat zij er in 't geheel niet van schrikte; want zij schreef dadelijk naar Muggleton, om eene nieuwe muts en een zwart satijnen kleedje Ie bestellen,-en gaf bovendien haar voornemen te kennen om de plechtigheid bij Ie wonen. Daarop liet Trundle den dokter halen, en de dokter zeide, dal mevrouw zelve best moest weten hoe zij zich gevoelde. Mevrouw Trundle antwoordde hierop, dat zij gevoelde, dal de reis haar geen kwaad zou doen, en dat zij vast besloten had te gaan: waarop de dokter, een verstandig man, die wel wist wat voor hem zeiven en andere mcnschen goed was, zeide, dat, indien mevrouw Trundle te buis moest blijven, zij zich zelve misschien meer kwaad zou doen door daarover tc pruilen, dan de reis haar doen kon, en dat het daarom misschien raadzaam was, dat zij maar ging. Zij ging derhalve, nadat de dokter baar uit voorzichtigheid een half dozijn drankjes had gezonden, om onderweg Ie gebruiken.

Behalve deze bestellingen, moest Wardle nog twee kleine brieljes bezorgen aan twee jonge julfeiijes, die speelnootjes van de bruid zouden wezen. Natuurlijk waren de julfertjcs, bijna ontroostbaar, dat zij voor zulk eene gewichtige plechtigheid quot;nietsquot; gereed hadden, en geen tijd hadden om quot;ietsquot; i'i'v.n! Ir maken — welke laatste omstandigheid den waardigen vaders der bfaoelde jonge jullcrljes meer genoegen dan verdriet scheen Ie geven. Et werden echter een paar oude kleedjes vermaakt en een paar nieuwe mutsen gekocht, en de jonge jufl'ertjes zagen er zoo goed uit, als men slechts had kunnen verwachten ; en daar zij, bij de plechtigheid, op de behoorlijke oogenblikken weenden en sidderden, vervulden zij hare taak lot bewondering van alle toeschouwers.

Hoe de twee arme bloedverwanten naar Londen kwamen — of zij te. voet gingen, of achler op een rijtuig klommen, of met eene boerenkar mede-reden — weet. niemand; maar zij waren er vóór War''Ie; en zij waren ook de eersten, die op den morgen van den bruiloftsdag aan de deur van Pickwick kwamen aankloppen.

Zij waren echter harlelijk welkom; want Pickwick vroeg er niet naar, of iemand arm Oi' rijk was. De nieuwe bedienden waren zeer vlug en gewillig; Sam was uitgelaten van blijdschap, en Mary prijkte met hare schoon-[^Hei(} err met nieuwe linlcn.

De bruidegom, die een paar dagen te voren het huis had betrokken, begaf zich bijtijds naar de kerk van Dulwich, om zijne bruid af te wachten, in gezelschap van Pickwick, Benjamin Allen, Robert Sawyer en Tupman; ook Sam ging mede, die voor deze gelegenheid eene nieuwe, prachtige livrei had gekregen, cn in zijn knoopsgat een witten slrik droeg, welken zijne beminde hem had geschonken. Tn de kerk ontmoetten hen de Wardlc's, de Winkle's, de Trundle's en de bruid met hare speelnootjes ; en naóal de plech-(ighcid was voltrokken, reden de koetsen naar het huis van Pickwick, waar men zou ontbijten, en Perker het gezelschap reeds wachtte.

Hier waren al dc lichte wolkjes, die het ernstige gedeelte van het feest had nagelalen, spoedig verdwenen : aller oogen schitterden, en men hoorde

-ocr page 463-

TMat de tuxdedeeliHge»,

nirls dim gohilgt;\\enselien en lolsjiraken. Alles was even schoon. Het grasperk voor het hnis, de tuin daarachter, de kleine oranjerie, de eetzaal, de voorkamer , de slaapvertrekken, — en vooral de studeerkamer met schilderijen en leuningstoelen, ouderwetsche kabinetten en tafels, en zulk eene menigte boeken, — en dan een groot venster, met het uitzicht op het grasperk en een bevallig landschap, waarin men hier en daar een enkel huis zag liggen, half achter geboomte verscholen, — en dan de gordijnen, de tapijten, de stoelen en de sofa's, — alles was zoo fraai, zoo beknopt, zoo net en in zulk een goeden smaak, zeidc iedereen, dat men waarlijk niet wist, wat men het meest moest bewonderen.

In bet midden van dit alles stond Pickwick met een genoeglijken glim-lach, die ieder het hart stelen moest. Hij was zelf de verblijdste van allen, en drukte dezelfde mensehen telkens nog eens de hand: cn wanneer zijne handen hiermede niet bezig waren, wreef hij die van genoegen. Bij elke nieuwe uitbarsting van nieuwsgierigheid of goedkeuring keerde hij zich naar een anderen kant, en verhoogde de algemeenc vreugde door de blijdschap, die uit zijne oogen straalde.

liet ontbijt is gereed. Pickwick geleidt de oude dame (die zeer breedvoerig over Lady Tollinglower heeft gesproken) naar het boveneinde eener lange tafel; Wardlc zet zich aan het andere einde, de vrienden scharen zich aan beide zijden, en Sam plaatst zich achter den stoel van zijn meester. Het gelach en gesnap honden op: Pickwick doet het tafelgebed, en ziet daarna om zich heen, terwijl bet volle gevoel van zijn geluk hem de tranen over de wangen doet rollen.

Verlaten wij onzen ouden vriend in een dier oogenblikken van onvermengd geluk, van welke wij, indien wij er naar zoeken, er altijd eenigen vinden, om ons voorbijgaand bestaan te vervroolijken. Er zijn donkere schaduwen op de aarde; maar het contrast maakt de lichten sterker. Sommige menschcn hebben, even als vleermuizen cn uilen, betere oogen voor de duisternis dan voor het licht: wij, die ijndere gezichtswerktuigen hebben, werpen liefst onzen luatsten blik op de hersenschimmige metgezellen van menig eenzaam uur, terwijl zij voor eene poos door den vollen zonneschijn van aardsch geluk worden beschenen.

Het is het lot van de meeste menseben, die lang leven en veel in de wereld verkeeren, dal zij zich vele vrienden verwerven, en ze, volgens de wetten der natuur, weder verliezen, liet is bet lot van alle schrijvers en dichters, dat zij zich denkbeeldige vrienden scheppen, en ze, volgens de wetten der kunst, weder kwijt raken. Hiermede is hun ongeluk nog niet geëindigd; want men eischt bovendien, dat zij zeggen zullen, hoe het met de gewrochten hunner verbeelding is afgeloopcn.

Om ons naar deze — buiten twijfel kwade —gewoonte te schikken, laten wij nog eenigc levensberichten volgen van do bij Pickwick verzamelde bruiloftsgasten.

Daar Winkle en zijne vrouw door den ouden heer in volle gunst waren aangenomen, betrokken zij kort daarna een nieuw gebouwd huis, geen half kwartiernnrs van Pickwick's woning verwijderd. Winkle werd te Londen

-ocr page 464-

agent oi correspondent van zijn vader, en verwisselde zijn oud jagerspakje met de gewone kleeding van een Engelsehman, zoodat hij naderhand hel uitwendig voorkomen had van een ordentelijk christenmensch.

Stockwall en zijne eehtgenoote vestigden zich te D in gley-Del 1, waar zij eene kleine hoeve kochten , en die, meer tot vermaak dan voordeelshalve, bebouwden. Daar Stoekwall lusschenbeide verstrooid en melancholiek is, behoudt hij lot den huidigen dag onder zijne vrienden en bekenden den naam van dichterlijk genie, hoewel wij niet weten, dat hij iets gedaan heeft om deze mcening te staven. Wij kennen vele beroemde mannen — wijsgeeren, letterkundigen, enz. — wier naam op denzelfden grondslag rust.

Tupman koos, toen zijne vrienden getrouwd waren, Richmond tol woonplaats. In de zomermaanden gaat hij dagelijks, zeer jeugdig en zwierig gekleed, op het terras wandelen, waardoor hij de bewondering der talrijke ongehuwde oudachtige dames, welke daar insgelijks komen wandelen, heeft opgewekt. Hij heeft nooit weder een huwelijksvoorstel gedaan.

Robert Sawyer is, nadat zijn naam op de lijst der bankroetiers was verschenen, in gezelschap van zijn vriend Benjamin Allen naar Bengalen vertrokken, waar deze beide heeren aanstellingen bij de Oost-Indische Compagnie hadden gekregen. Zij hebben beide veertien maal de gele koorts gehad, en toen besloten om wat ingetogener te leven, sedert welken tijd het hun zeer wel gaat.

Jufvrouw Bardell verhuurt nog hare kamers aan ongetrouwde heeren, maar heeft nooit weder iemand aangeklaagd over het verbreken van trouwbelofte.-Hare solliciteurs, de heeren Dodson en Fogg, blijven hunne zaken voortzetten en verdienen veel geld; men houdt hen nog algemeen voor schrikkelijk knappe lieden.

Sam Weller hield zijn woord, en bleef twee jaren lang ongehuwd. Na verloop van dien tijd stierf de oude huishoudster, en Pickwick verhief Mary tot dien rang, onder voorwaarde, dat zij onverwijld met Sam zou trouwen, hetgeen zij zonder morren deed. Daar men dikwijls een paar frissche kleine jongens aan de achterdeur van den tuin heeft gezien, is er geen grond om te vermoeden, dat het huwelijk van Sam kinderloos is gebleven.

De oude Weller reed nog een jaar lang op eene diligence, maar kreeg toen de jicht, en moest derhalve zijn beroep vaarwel zeggen. Pickwick had echter den inhoud zijner portefeuille zoo voordeelig uitgezet, dat de oude man een ruim inkomen had. Hij woont nu in eene fatsoenlijke herberg bij Sloolers-Hill, waar hij als een orakel wordt geëerbiedigd. Hij is zeer trotsch op zijne kennis met Pickwick, en koestert steeds den grootstcn afschuw van alle weduwen.

Pickwick zelf bleef te Dulwich wonen, waar hij zijn ledigen tijd besteedde met de aanteekeningen m orde te brengen, welke hij naderhand aan den secretaris der eens zoo beroemde club ter hand stelde, — of met Sam Weller te hooren voorlezen, wiens invallende gedachten over het gclezene hem altijd het grootste vermaak verschaffen. In het eerst bad hij veel overlast van de talrijke aanzoeken, waarmede Stoekwall, Winkle en Trundle hem vereerden, om bij hun kroost den post van doopgetuige Ie bekleeden, maar tegenwoordig is hij daaraan gewoon geraakt, en beschouwt het als iets, dat van zelf spreekt. Hij heeft nooit reden tot berouw gehad over zijne weldadigheid jegens Alfred Jingle, daar deze man en Jeremias Trotter, na verloop van dien tijd, waardige leden der maatschappij zijn geworden, hoewel zij nooit naar hel land

-ocr page 465-

Slot.

i willen terugkeeren, waar zij vroeger hunne rol hadden gespeeld, .wiek begint nu wat zwakkelijk te worden ; maar zijn geest is even jeugdig

i voorheen, en men ziet hem nog dikwijls de schilderijen in de galerij van ulwich bezichtigen, of bij mooi weer in de sehoone omstreken wandelen.

arme lieden in den omtrek kennen hem, en nemen, als hij voorbijgaat, er eerbiedig den hoed af. Hij is de afgod der kinderen — of liever van en, die met hem omgaan. Jaarlijks doet hij eene reis naar Manor-Farm , meer de oude heer Wardle een groot familiefeest geeft; en bij deze en andere gelegenheden neemt hij zijn getrouwen Sam mede, tusschen wien zijn meester eene wederkeerige gehechtheid blijft voortduren, die door

ii dood alleen ontbonden zal worden.

-ocr page 466-
-ocr page 467-
-ocr page 468-
-ocr page 469-
-ocr page 470-