-ocr page 1-
-ocr page 2-

UQ., i-/ iï-ÏMSï Ov- /^o/f

/ 4-6v ói

/•, /quot;■-S (5 WI/T

1

I

'^a i-i fi

'

t

-ocr page 3-

vjüji TTJc UT /

T. TT

KATHOLIEKE BIBLIOTHEEK. KEUS EN KEUR.

iro

i

8

. ■'

JDr. ^ewman.

/

. I •Vf^RADfi.

ZTVCfij^,

Uitgave der Thomas a Kempis Vereenigiug. 1882.

\/oir i-7rgt;

-ocr page 4-

.......

1'

li '(

h

( \

-ocr page 5-

TT JrA?

DOOR

Wies m Uitmat

liibliotheoa

Ccavantiis-Yor^a

/ H/

5DR. ^TEWMAN,

. f n ,

t fl T 5.^,^ f

L

-ocr page 6-

IMPRIMATUR.

Zwollae, 2 Pebr. 1882.

OTTO ANT. SPITZEN, Libr. Cens.

-ocr page 7-

Voorwoord.

Omstreeks het jaar 1840 en verscheidene jaren later was de Kerk van Engeland en door haar de geheele Katholieke Kerk van de schoonste verwachtingen vervuld. Het scheen alsof de voorspelling van de Maistre in vervulling zou gaan en het H. Misoffer weldra worden opgedragen in de St. Paulus-kerk te Londen, om daarna ook in Geneve en Constantinopel zijne rechten te doen gelden.

Het was de hoogeschool van Oxford, die deze stoute verwachtingen deed geboren worden.

Daar brak zich eene richting baan, die dagelijks de Katholieke Kerk nader kwam. Hare hoofden en wel vooral dr. Pusey en mr. Newman hadden eene breede schare van geestdriftvolle toehoorders en volgelingen om zich vergaderd, die, wanneer zij de universiteit van Oxford verlieten en veelal geestelijke ambten in de Anglikaansche Kerk gingen vervullen, over de lengte en breedte van Engeland de beginselen verspreidden, waarvoor zij te Oxford gewonnen waren.

Niet alle verwachtingen, welke deze godsdienstige beweging ontstaan deed, zijn vervuld. Toch

-ocr page 8-

6

bracht zij een rijken oogst van bekeerlingen aan de oude Moederkerk, waarvan wij slechts de beide kardinalen der H. Koomsche Kerk, kardinaal Manning en kardinaal Newman noemen.

Geen wonder dat deze beweging een sterken tegenstand in de Anglikaansche Kerk vond. Ook daar mocht men gelooven zoo ongeveer wat men wilde of niet wilde, zonder door de officieele waardigheids-bekleeders dier Kerk tot de orde te worden geroepen; — mits men geene poging deed om tot de Katholieke Kerk te naderen.

Onder de middelen, die in Engeland werden aangewend om de beweging te fnuiken, behoorde nu ook een verdicht verhaal, waarin de bedoelingen en daden der bekeerlingen van Oxford in een onwaardig licht verschenen.

Op dezen aanval antwoordde Newman, toen pas twee jaren Katholiek, met zijn Zoss and Gain, waarvan wij de vertaling aan de inteekenaren op Keus en Keur aanbieden.

Sedert 1848, waarin het boek verscheen, beleefde het zes uitgaven. De stoffe blijft trouwens altijd nieuw : de wegen Gods en de wegen der menschen, zooals zij in de bekeering van een enkele bloot liggen voor hel oog van een der fijnste denkers onzer eeuw.

2)c 'Vertaler.

-ocr page 9-

VERLIES EN WINST.

DEEL I.

HOOFDSTUK I.

Charles Reding was de eenige zoon van een anglikaanscli geestelijke, die een voordeelig beneficie had in een midden in 't land gelegen graafschap. Zijn vader bestemde hem voor den geestelijken stand en zond hem, toen hij oud genoeg was, naar school. Lang had hij zich bezig gehouden met het betrekkelijke voordeel en nadeel van de opvoeding op school en de opvoeding te huis met elkander te vergelijken en eindelijk had hij op de eerste zijne keuze gevestigd. »Afzondering,quot; zoo dacht hij, »geeft geene zekerheid voor deugd. Niemand kan zeggen wat er omgaat in het hart van een jongen : hij kan even openhartig en vroolijk schijnen als vroeger en even vriendelijk en voorkomend zijn, terwijl er toch van binnen al heel wat verkeerd gaat. Het hart is het geheim van zijn Schepper, niemand op aarde mag hopen tot het hart door te dringen of het aan te roeren. Ik ben zielenherder: doch wat ken ik inderdaad van mijne parochianen ? En dit mijn dierbaar kind komt tot mij ; hij slaat mij de ar-

-ocr page 10-

8

men om den hals; doch zijne ziel is zoover buiten het bereik van mijn gezicht, alsof zij bij onze tegenvoeters huisde. Ik beschuldig den jongen niet van terughoudendheid, zijne liefde en eerbied voor mij sluiten hem in een soort tooverkring af. Ik mag niet verwachten hem op den bodem des harten te zien.

Als een kluis'naar woont hier ieder hart

In verborgen kring van vreugde en smart.

Dat is ons lot hier beneden. Niemand op aards kan Charles' geheime gedachten kennen. Al waakte ik hier te huis met nog zooveel zorg over hem, toch zou het op zijn tijd blijken, dat eene slang den weg naaj zijn schuldeloos hart had gevonden. Jongens weten niet volkomen, wat goed en wat kwaad is en zoo doen zij eerst, haast zonder schuld, verkeerde dingen. De nieuwheid doet hen het oog sluiten voor de zonde en zij hebben niemand om hen te waarschuwen en regels voor te schrijven, en zij worden slaven der zonde, terwijl zij nog pas leeren wat zonde is. Dan gaan zij naar de universiteit en komen eensklaps tot buitensporigheden, die grooter zijn naarmate hunne onervarenheid grooter is. En boven en behalve dit alles ben ik niet opgewassen tegen de taak om zulk een veerkrachtigen en onderzoekenden geest te vormen. Nu doet hij reeds vragen die ik niet weet hoe te beantwoorden. Daarom moet hij naar school. Daar zal hij ten minste tucht leeren, al zal de beproeving er sterker zijn; hij zal er ge-

-ocr page 11-

u

woonten opdoen van zelfbeheersching-, van flinkheid en voorzichtigheid; hij zal uit eigen oogen leeren zien en dingen ontmoeten, waarop hij van die gave gebruik kan maken ; en zoo zal hij langzamerhand worden opgevoed voor de vrijheid, die hem in ieder geval moet gelaten worden, wanneer hij naar de universiteit gaat.quot;

En dit was des te meer noodig, omdat Charles naast vele goede hoedanigheden van nature bloo en teruggetrokken, overgevoelig en, ondanks zijne levendige vroolijkheid, toch niet zonder een schaduwtje van melancholie in zijn karakter was, die soms ziekelijk werd.

Zoo ging hij naar Eton en had het geluk daar in handen te vallen van een uitmuntenden meester, die hem in de oude staatskerkelijke beginselen van Mant en Doyley opleidde en aan zijn geest een godsdienstigen indruk gaf, welke hem beveiligde tegen de verleidingen van slecht gezelschap, zoowel te Eton als later te Oxford. Op zijn tijd ging hij over naar dezen beroemden zetel der wetenschap en werd ingeschreven aan 't St. -Salvator's College; en op den tijd dat ons verhaal begint is het zes maanden geleden dat hij als student werd ingeschreven en heeft hij vier maanden in Oxford gewoond. Wij behoeven niet te zeggen, dat hij aan de hoogeschool een groot getal zijner vroegere schoolmakkers wedervond, doch het gebeurde, dat hij zeer weinig vrienden onder hen aantrof. Sommige waren hem te levenslustig en hij ver-

-ocr page 12-

10

meed ze; andere, met wie hij te Eton op zeer in-tiemen voet was, hadden hooge connexies en draaiden hem den rug toe bij hunne komst aan de universiteit, of behoorden tot andere colleges en verloren hem uit het oog. Wat kennissen betreft, hangt te Oxford haast alles af van de nabijheid der kamers. Men kiest er een vriend en laat in die keuze niet zoozeer zijn smaak, als zijn trap beslissen.

Van een Londensch winkelier gaat het verhaal, dat hij zijne klanten verloor, toen hij zijne pui had laten ophoogen, omdat de ingang nu niet meer gelijkvloers was; en wij kennen allen het groote verschil tusschen open en gesloten deuren, wanneer wij door eene winkelstraat wandelen. Aan de universiteit heeft elk uur zijne bestemming. Eea ordelievend student staat op en gaat naar de kerk, ontbijt, bereidt zich voor zijne lessen, begeeft zich naar de les, wandelt, dineert; er is niet veel dat hem aanspoort om eene andere trap op te klimmen als zijne eigene; en gebeurt het al eens, dan is het tien tegen een, dat hij zijn vriend van huis vindt. Daarbij komt nog, dat nieuwelingen die natuurlijk dezelfde neigingen en belangen hebben, even natuurlijk langs dezelfde trap de kamers die hun zijn aangewezen bereiken. En zoo gebeurde het, dat Charles Reding William Sheffield ontmoette, die op denzelfden tijd als hij aan de universiteit was gekomen.

De geest van jongelieden ia buigzaam en veer-

-ocr page 13-

11

krachtig en zij plooien zich gemakkelijk naar ieder, wien ze ontmoeten. Zij vinden aantrekkingskracht zoowel waar zij met elkander overeenstemmen, als waar zij van elkander verschillen. Wat met hun aard overeenkomt wekt hunne sympathie; wat hun zelf ontbreekt, wat hunne gaven aanvult, wekt bewondering en achting. En wat aldus een aanvang nam, blijft dikwijls in het verdere leven bestaan door de kracht der gewoonten en de eischen der herinnering. En zoo doet het toeval in de keuze van vrienden dikwijls evenveel voor ons ab het meest nauwgezette oordeel kon gedaan hebben. Wat het karakter en de innigheid der vriendschap was, die ontstond tus-schen de nieuwelingen Reding en Sheffield behoeven wij hier niet haarfijn uit een te zetten; het zal genoeg zijn te zeggen, dat zij beide nieuwelingen waren, beide talenten hadden en beide de achtertrap opgingen; en dat zij hierin van elkander afweken: Sheffield had veel omgang gehad met ouderen van jaren, hij had veel maar oppervlakkig gelezen en daarbij zonder veel inspanning meeningen eu feiten opgedaan vooral omtrent de verschilpunten van den dag, zonder zich iets zeer aan te trekken; hij was bij de hand, helder van oordeel, wel iets voorbarig en kende geene verlegenheid ; Charles had van zijn kant nog weinig begrip van beginselen of hunne gevolgen, maar hij ging dieper dan Sheffield en gunde meer invloed op zijn leven aan 't geen hij

-ocr page 14-

12

eens had opgenomen ; hij was voorkomend en aanhankelijk en liet zich gemakkelijk door anderen leiden zoolang plichtsbesef niet duidelijk tusschen beiden kwam. Laten wij er bijvoegen, dat hij met verschillende godsdienstige belijdenissen in zijn vaders kerspel had kennis gemaakt en dat hij in 't algemeen wist wat deze voor waar hielden, al was deze kennis niet stelselmatig. En wat de jongelieden verder waren, zal het verhaal ons wel leeren.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK 11.

Het was even over éen, toen Sheffield de deur van Reding1 voorbij ging en ze zag openstaan. De college-knecht was juist binnen gegaan met het gewone menu voor de lunch en was nu bezig met het vuur te doen opvlammen. Sheffield trad ook binnen en vond Charles met zijn studentenkap en tabberd leunende op den arm van een fauteuil, terwijl hij zijn brood en kaas nuttigde. Sheffield vroeg hem of hij, evenals hij at en dronk, ook sliep, gekleed als hij was.

»Ik wilde juist een wandeling maken over het weideveldquot; zeide Charles; «dit is voor mij de schoonste tijd van het jaar; nunc fortnosissimus annus; alles is heerlijk, de laburnums bloeien en de hagedoorn. Aan die zijde is een grootere verscheidenheid van boomen. dan ik hier in den omtrek weet te vinden en de platanen zijn nu juist zoo schoon met hunne vele kleine half geopende groene bladeren; en er zijn twee of drie zoo prachtige donkere wilgen die zich over de Cher-well uitstrekken. Men zou op de gedachte komen, dat er een boschnymf verblijf hield. En gaat ge dan verder, dan komt ge daar rechts in de Lange Laan, van waar ge de huizen van Oxtord door

-ocr page 16-

14

de olmen bespeurt. Men zegt, er zijn er hier nog aan de universiteit, die zich den tijd herinneren toen de bladeren-kroon nog ongebroken was en men er in een slagregen wandelen kon zonder nat te worden. Nu heb ik het nog voor eenige dagen anders ondervonden.quot;

Sheffield lachte en verzocht Charles den hoed op te zetten en met hem een anderen kant uit te wandelen. Hij had behoefte aan een flinke beweging ; zijn hoofd was dof van al die lessen ; hij was ziek van al de proza, die de oude Jennings verkocht over Paley. Deze had gesproken van de Apostelen als evenmin »bedriegers als bedrogenen;quot; van hunne «tastbare wonderen;quot; en van hun »sterven voor hunne getuigenisquot; totdat hij, Sheffield, zelf niet meer wist of hij was een ens physiologicum of een totmi metaphysicum. Hardvochtig had Jennings hem toen verzocht die bewijsvoering van Paley te herhalen en omdat hij ze niet in Jennings eigen woorden had teruggegeven, had deze de lippen saamgetrokken en had de geheele bewijsvoering nog eens gegeven. En in zijn enthousiasme was hij zoo geheel verloren in zijn analyse, dat hij de klok niet hoorde slaan; en ondanks alle schuifelen en gebruik van zakdoeken en raadplegen van horloges ging hij een groote twintig minuten over den tijd voort en zou nog wel geen einde gevonden hebben, was er niet iets tusschen beide gekomen even buitengewoon als de tusschenkomst der ganzen van het

-ocr page 17-

15

Kapitool. Want dat, toen hij ongeveer half door zijn recapitulatie was en aan het einde van een volzin even ophield om te zien welken indruk hij maakte, die wonderlijke kerel van een Lively, hij wist niet ten gevolge van welke gelukkige inspiratie, eensklaps inviel en zonder eeuige aanleiding zijn hoofd voor over boog en met een heldere stem uitriep: »Ik bid u, mijnheer, wat is uw gevoelen over de onfeilbaarheid van den Paus?quot; Ieder lachte, behalve, natuurlijk, Jennings; integendeel, hij was zeer geraakt en niemand kan zeggen wat er zou gebeurd zijn, had hij niet bij toeval de oogen op zijn horloge laten vallen. Hij kleurde, sloeg zijn boek dicht en verliet in een ommezien de zaal met zijn geheele bewijsvoering.

Nu lachte Charles op zijn beurt maar voegde er bij : «Toch verzeker ik u, Sheffield, dat Jennings, hoe stijf en afgemeten hij ook schijnt, in zijn hart een beste kerel is. Meer dan eens heeft hij mij met veel hartelijkheid toegesproken en om mij behulpzaam te zijn heeft hij wel eens verandering gebracht in zijn gewone wijze van doen. Ik zie gedurig arme menschen tot hem fgaan en men zegt dat zijn preeken in de H. Kruiskerk uitmuntend zijn.quot;

Sheffield antwoordde dat hij van natuurlijke menschen hield en gemaaktheid verafschuwde, »Waar dient ze voor? en wat beteekent ze?quot; — »Dat noem ik dweepen,quot; antwoordde Charles. »Ik neem de menschen zooals ze zijn; de eene

-ocr page 18-

IC

heeft dit voor, en de andere dat, en niemand is volmaakt. Waarom zouden we niet over 't hoofd zien wat ons niet bevalt, en bewonderen, wat ons bevalt? Dit is de eenige weg om door 't leven te komen, de eenige waarachtige wijsheid, en daarenboven onze plicht.quot;

Sheffield zag dit aan als holle woorden en val-sche stellingen. »Wij moeten,quot; zoo zeide hij, «een vasten maatstaf hebben, anders is het eene even goed als het andere. Doch ik kan hier den hee-len dag niet blijven staan, we moeten wandelen.quot; En hij nam Charles' muts, zette hem den hoed op en zeide : » Kom, laten we gaan.quot; — » Dan moet ik mijne wandeling door de weiden opgeven?quot;

»Ja zeker,quot; antwoordde Sheffield; »de hoed behoort er bij. Ge moet meê naar Oxley, een dorp op eenigen afstand, waarvan alle vicarissen vroeg of laat bisschop worden. Misschien zal de wandeling daarheen ons goed doen.quot;

De vrienden traden naar buiten volgens den fijnsten stijl en sneê der Oxfordsche mode gekleed. Sheffield sloeg: de Hoogstraat in, toen Ee-

O O /

ding hem staande hield : »'t stuit mij altijd, met een hoed mij in de Hoogstraat te laten zien,quot; zeide hij; »men kan er op rekenen een der dignitarissen tegen 't lijf te loopen.quot;

»Die reglementaire kleedij is eene groote fopperij,quot; antwoordde Sheffield; »zijn wij er beter om? 't Is niets meer dan de buitenkant. En onze tabberden zijn zoo afzichtelijk leelijk.quot;

-ocr page 19-

J 7

»Wel ik stem met uwe onvoorwaardelijke veroordeeling niet in. Oxford is iets grootsch en heeft recht op eene eigene Ideedij. Ik verklaar u, toen ik voor het eerst de processie onzer professoren in de St. Mariekerk zag, was ik zeer getroffen. Op de eerste plaats — quot;

» De hellebaardiers natuurlijkquot; onderbrak Sheffield.

»Eerst het orgelspel , waaronder ieder opstaat ; dan de vice-kanselier in 't rood, en zijn buigen voor den prediker, die naar den kansel gaat, dan al de college-hoofden naar rang en eindelijk de censors. Middelerwijl ziet ge het hoofd van den predikant langzaam boven den kansel verschijnen. Daar aangeland, slaat hij de deur dicht, ziet in de richting van de orgeltribune om den toon van den psalm meester te worden en het gezang vangt aan.quot;

Sheffield lachte en zeide : »Nu, ik geef toe dat ik het hierin met u eens ben. De predikant is, of wordt ondersteld te zijn een man van talent; hij is op 't punt van te beginnen ; de geleerden, de studenten van eene groote universiteit zijn er allen om te luisteren. Het schouwspel geeft het groote zedelijke feit daar voor ons juist weder. Bit begrijp ik. Ik noem dit geene fopperij. Wat ik fopperij noem dat is iets uitwendigs, waaraan niets inwendigs beantwoordt. Nu moet ik zeggen, dat de preek zelve en niet minder het gebed dat voorafgaat — hoe noemen ze het ook ?quot;

»Het smeekgebed,quot; zeide Reding.

-ocr page 20-

18

«Wel beide, preek en gebed , zijn dikwijls aartsfopperij. Ik ga niet dikwijls naar universi-teits-preeken, doch ik ben er dikwijls genoeg geweest om er niet meer te komen, indien ik niet genoodzaakt ben. De laatste predikant, dien ik hoorde, was een buitenman. Och, het was wat moois! Hij ving aan in den hoogsten toon:quot; «Gij zult bidden.quot; Wat larie! «Gij zult biddenquot; omdat de oude Latimer of Jewell gezegd heeft »Gij zalt bidden, daarom moeten wij niet zeggen: Laat ons bidden.quot; Vervolgens sprak hij op een toon van gewicht, die daalde en rees; »vooral voor die zuivere en apostolische tak, de staatskerk, — hier verhief zich de man op de puntjes zijner schoenen — de staatskerk dezer landen.quot; Toen kwam er: »Voor onze souvereine, Lady Victoria, Koningin, Beschermster des geloofs, in alle zaken en over alle personen, kerkelijke of wereldlijke, binnen deze hare landen, heerscheresquot; — een ontzaglijke pauze, waaronder men de étui, die de preek inhield, op 't kussen kon hooren vallen ; als kon de geheele geschapen natuur, de menschelijke geest geen grootscher gedachte bevatten. Dan volgde in denzelfden neustoon : »de godvreezende en milddadige stichters van de colleges van Alle Heiligen en van Leicester.quot; Doch zijn meesterstuk was zijne emphatische optelling van »al de doctors, beide de collegehoofden,quot; alsof in numerische tegenstelling eene teekenachtige kracht school, welke deze uitstekende mannen in

-ocr page 21-

19

een schoon tableau vivani aan het oog vertoonde.quot;

Het verhaal amuseerde Charles. Toch merkte hij op, dat hij nog nooit een preek gehoord had, waaruit hij geen nut had kunnen trekken, of 't had aan hem zelf gelegen; en hij haalde de woorden aan van zijn vader, die toen hij hem eens gevraagd had of die en die niet goed gepreekt had, hem had geantwoord: »mijn heste jongen, alle preeken zijn goed.quot; Hoe eenvoudig ook, toch bleven deze woorden in zijn geheugen gegrift.

Nu waren zij aan het einde der verboden Hoogstraat en gingen zij de brug over, en zij zagen aan den overkant een lang kaarsrecht man, dien Sheffield terstond herkende voor een bache-lier van Nun's Hall en een van de vervelendste lieden van Oxford. Hij droeg de reglementaire plunje : muts en tabberd, doch hij deed als wilde hij in deze ongewone kleedij een wandeling naar buiten maken. Hij sloeg den weg in, dien zij ook gaan wilden en zij trachtten een eind wegs achter hem te blijven, doch hun stap was te haastig of de zijne te langzaam om dit doel te bereiken. Het is zeer lastig om in een verhaal een vervelend man te schilderen juist omdat hij een vervelend man is. Een verhaal moet zich toeleggen op samentrekking, en hij houdt juist van uitbreiding. Op den duur leert men hem eerst goed kennen. Dan voelt men hem; hij onderdrukt; evenals de sirocco, dien de inboorling terstond

-ocr page 22-

20

opmerkt, al heeft de vreemdeling er nog geen erg in. Tenet, occiditque. Hoort men hem slechts eens, dan zou men hem misschien voor een innemend , beschaafd man aanzien; maar als hij nooit tot een einde komt en u zoo dikwijls gij hem ontmoet met dezelfde proza lastig valt, en u staande houdt totdat gij vreest ineen te zakken, en u niet laat gaan wanneer gij eene afspraak gemaakt hebt en u hindert in het luisteren naar eene belangrijke conversatie, — dan is er geene vergissing mogelijk, de waarheid maakt zich voelbaar, apparent dirae facies, gij zijt in de klauwen van een hore. Gij kunt blijven, gij kunt vluchten, maar overwinnen kunt ge niet. Het is dus duidelijk dat een lore in een verhaal niet te pas komt. Zet men hem uiteen, dan wordt het verhaal zelf een hore. De lezer moet dus ge-looven, dat deze kaarsrechte master Bateman is, wat hij anders wel niet zou ontdekt hebben en hij is ons daarenboven dank schuldig voor de consideratie, die wij gebruiken door het bewijs niet. te willen leveren.

Sheffield groette hem beleefd en wilde voorbijgaan, doch, geheel volgens zijn aard, wilde Bateman dit niet toelaten. Hij maakte zich van Sheffield meester. «Hebt gij lust,quot; zeide hij, «om eens een oog te werpen in het schoone kerkje dat wij ginds op de meent laten restaureeren ? Het is een juweeltje — in den zuiversten stijl der veertiende eeuw. 't Zag er desolaat uit, een

-ocr page 23-

21

koestal; doch wij hebben een inschrijving geopend en alles terecht gebracht.quot;

»Wij moeten naar Oxley,quot; antwoordde Sheffield ; »gij zoudt ons van den rechten weg- afbrengen.quot;

«Niets er van,quot; zeide Bateman; «het is geen steenworp van den weg. Gij moet mij dat niet weigeren. Ik ben zeker, dat ge er pleizier van hebben zult.quot;

En hij begon met de geschiedenis van het kerkje — al wat het geweest was en kon geweest zijn, al wat het niet was en al wat het worden kon.

»Het zal eene echte type worden van eene katholieke kerk,quot; zeide hij, «wij willen eene poging doen den bisschop er toe te bewegen ze toe te wijden aan den Koninklijken Martelaar — waarom zouden wij niet even goed onzen St. Charles hebben als de Roomschen ? en het zal allerliefst zijn alle avonden bij elk weder het vesperklokje te hooren luiden over het treurige moerasland, te midden van al de wisselingen en lotgevallen van dit sterfelijk leven.quot;

Sheffield vroeg welke menschen zij op dien tijd in hun kerkje verwachtten?

»Die vraag getuigt niet van verheven inzichten,quot; antwoordde Bateman; of er menschen komen doet er niets toe. In werkelijke katholieke kerken let men niet op het meerdere of mindere getal kerkbezoekers; de dienst wordt gehouden

-ocr page 24-

voor hen, die komen en niet voor hen die wegblijven.quot;

»Nu,quot; zeide Sheffield, dat begrijp ik van een Roomsch Katholiek ; -want de onderstelling is, dat de priester eene offerhande opdraagt en dat kan hij doen al is er niemand in de kerk. Daarenboven zijn katholieke kerken dikwijls gebouwd boven de overblijfsels der martelaren of ter gedachtenis op eene mirakelstede; doch onze godsdienstoefening is »gemeenschappelijk gebedquot; ; en hoe kunt ge dat hebben zonder toeloop?

Bateman antwoordde, dat, ook al kwamen de universiteitsmaunen niet opzetten, wat hij wel verwachtte, de klok toch voor verre en voor nabij' eene herinnering wezen zou.

»O, nu zie ik het,quot; wierp Sheffield hem nu tegen, »het gebruik er van zal juist het tegenovergestelde zijn van wat gij zoo even hebt opgegeven ; het kerkje is er eigenlijk niet voor die er komen, maar voor die wegblijven. De lieden blijven buiten, het is alles buitenkantsch. Ik heb eens een hoogen kerktoren gezien — zoo leek het ten minste van den weg; doch van ter zij was het niets als een dun muurtje, daar neergezet om een toren te verbeelden, om zoo aan de kerk een indrukwekkend aanzien te geven. Bouw ook zoo'n stuk muur en hang er de klok aan.quot;

»Er is nog eene andere reden om de kerk te restaureeren,quot; antwoordde Bateman. »en eene reden, die met de godsdienstoefening niets te maken heeft. Sedert onheugelijke tijden is het eene

-ocr page 25-

kerk geweest, door onze Katholieke voorvaders aan God gewijd.quot;

Sheffield betoogde dal; deze reden even geldig was om de Mis te behouden als om de kerk te restaureeren. «Wij behouden de Mis,quot; zeide Bateman, »wij dragen haar eiken Zondag op, volgens den ritus van Laud, dien de eerbare Pieter Heylin [den Engelschen Cyprianus noemt; wat wenscht ge nog meer?quot;

Wij weten niet of Sheffield hier iets van begreep, doch zeker ging het boven het begrip van Charles. Was het gemeenschappelijk Gebed, of ie communie-dienst of de Litanie, of de preek ie Engelsche | Mis ? of hielden Bateman's woor-len de bekentenis in, dat er geestelijken waren n deTstaatskerk, die inderdaad eens in de week ïen] paapsche [Mis lazen ? Bateman's juiste mee-ring is voor het nageslacht verloren gegaan, svant zij waren nu aan de deur der kerk geko-nen. Eertijds was het de kapel geweest van een irmenhuis; nu stond er eens kleine boerenwoning laast; doch, wat bevolking betreft, was het dui-lelijk dat er geene kerk noodig was. Vóór zij )innentraden , bleef Charles eenigszins terug, en :eide zacht tot zijn vriend, dat hij Bateman niet cende. Eene introductie volgde. «Reding van St. klvator-Bateman van Nun's Hall.quot; En na deze :eremonie, die den dienst van wijwater deed, gingen zij samen het kerkje binnen. Het gebouw )eantwoordde aan de verwachting die Bateman

-ocr page 26-

had opgewekt en het was aardig- gerestaureerd. Er stond een steenen altaar in zuiveren stijl, eene credence, eene piscina, die wel wat van een tabernakel had en een paar mooie geel koperen kandelaren. Charles vroeg waarvoor de piscina diende — hij kende zelfs den naam niet — en hij hoorde, dat in Engeland's oude kerken altijd eene piscina werd gevonden en dat ze bij eene goede restauratie behoorde. Vervolgens vroeg hij, waarvoor de prachtig bewerkte kast of nis boven het altaar diende, en hij kreeg ten antwoord dat a onze Zusterkerken, die aan Rome onderworpen zijn, altijd een tabernakel hadden, om het geconsacreerde brood te bewaren.quot; Charles vroeg niet verder; doch Sheffield wenschte te weten waartoe die nissen dienden en hij vernam van Bateman dat beelden van de heiligen door de wetten der staatskerk verboden waren, doch dat zijne vrienden in al deze dingen deden, wat zij konden. Daarna kwam de beurt aan de kandelaren en Bateman verklaarde, dat er vrees bestond dat hun bisschop, ondanks zijne katholieke gevoelens. zich zou verzetten tegen het plaatsen van licht op het altaar, doch dat het duidelijk was dat de kandelaren dienden om er kaarsen op te zetten. Nadat zij alles gezien en bewonderd hadden, zett'en onze vrienden hunne wandeling voort; doch niet voor en aleer zij eene invitatie van Bateman hadden moeten aannemen om binnen eenige dagen op zijne kamer in het Turl te komen dejeuneeren.

-ocr page 27-

HOOFDSTUK TH.

Geen van onze vrienden had wat men noemt views in religie-zaken. Hiermede willen wij niet zeggen, dat geen van beiden eene zekere meening was toegedaan — zooals ook wel het geval was; — doch dat zij — en hoe zouden zij het op hunnen leeftijd kunnen gedaan hebben — hunne religie niet op een verstandelijken grondslag hadden gevestigd.

Het kan zijn nut hebben, nauwkeuriger na te gaan wat eigenlijk een view is, wat het heet viewy te zijn en in welken toestand zij, die geen views hebben, zich bevinden. Wanneer iemand voor het eerst de wereld der politiek of der religie in 't oog vat, dan verschijnt alles wat hij daar aantreft aan zijn zielsoog, zooals een landschap zich voordoet aan een blindgeborene, die juist het gezicht erlangde. Het eene is voor hem even ver verwijderd als het andere en perspectief bestaat er niet voor hem. De samenhang van het eene feit met het andere, van de eene waarheid met de andere, de bewijskracht van feit naar waarheid en van waarheid naar feit, oorzaak en gevolg, hoofdwaarheden en secondaire stukken, — de beteekenis van al die dingen moet hij nog

2

-ocr page 28-

2ft

leeren. Het is alles eene nieuwe wetenschap voor hem en hij vermoedt zelf zijne onwetendheid nog niet. Voor hem houdt de wereld van heden geen verband met het verleden ; de tijd is geen stroom voor hem, doch verheft zich voor hem afgerond en volkomen, als de maan. Hij weet niet wat er tien jaar vroeger voorviel en veel minder nog kent hij den loop der geschiedenis in de laatste eeuw; het verledene leeft voor hem niet in het heden, hij ziet het belangrijke der geschilpunten niet in, namen roepen geene ideeën wakker en personen wekken geene herinneringen bij hem op. Hij hoort van personen en zaken en plannen en strijdvragen en beginselen, doch alles gaat voorbij als de wind en laat geen indruk achter, niets weg dringt tot zijne ziel door en niets wint eene plaats In in zijn geest. Hij heeft niets op te bergen en heeft geen systeem. Hij hoort en vergeet; of indien hij zich herinnert, wat hij eens gehoord heeft, dan weet hij niet waar. Zoo is er geen kracht van samenhang in zijne bewijsvoering, dat is, heden bepleit hij dit en morgen wel niet juist het tegenovergestelde, doch zijne conclusie gaat toch morgen den tegenovergestelden kant uit.

Zijne lijnen van bewijsvoering loopen bij het punt van uitgang uiteen, niets komt ter bestemde plaatse, hij heeft geen vast punt, waar zijn geest zetelt en van waar zijn oordeel over menschen en zaken uitgaat. Dit is de toestand van velen, het geheele leven door en zij deugen in de poli-

tiek

gel

and

mof

win

Cor

zijn

een

van

en ]

van

met

onal

zijn

looz ligt vrijl

op

een

kwa

avoi

eige

maa

nem

steil

dat

Hij

-ocr page 29-

V

27

tiek al evenmin als in de Kerk, tenzij ze het geluk hebben in goede handen te zijn en door anderen te worden bestierd, of in een vast spoor moeten blijven. Anders zijn ze overgeleverd aan wind en golven en zonder radicaal, Whig, Tory, Conservatief, High Church of Low Church te zijn, doen zij als een Whig, als een Tory, als een Katholiek of als een ketter, volgens de vlaag van het oogenblik of naar de mate gebeurtenissen en partijen hen drijven. En soms, als hun gevoel van eigenwaarde er onder lijdt, troosten zij zich met de gedachte, dat dit een bewijs is voor hunne onafhankelijkheid, hunne gematigdheid, hun vrij zijn van hartstocht, dat zij den gulden middelweg bewandelen, dat zij geene partijmannen zijn. In werkelijkheid zijn zij echter de meest hulpe-looze slaven; want onze kracht in deze wereld ligt in onze gehoorzaamheid aan de rede, en onze vrijheid in onze onderwerping aan de waarheid.

Men mag niet verwachten dat Charles Reding op twintig-jarigen leeftijd veel zou hebben van een view in religie of politiek; doch een bekwaam man laat zich niet tot een oordeel — en op avontuur over zaken verleiden; een gevoel van eigenwaarde verplicht hem om den een of anderen maatstaf, hij zij dan echt of valsch, ter hand te nemen. Zoo was Charles zeer ingenomen met deze stelling, waarmede hij reeds voor den dag kwam, dat wij de menschen moeten nemen zooals zij zijn. Hij had een groot begrip van een alles omvattende

-ocr page 30-

2$

naastenliefde en goedheid jegens iedereen, hij was opgevuld met het gevoel dat hij eens bij een po-pulairen dichter in deze woorden had aange-troffen.

» De Christen ziele draagt, ondanks het slijk. Waarmee de wereld haar bespat Als glinsterenden dauw de droppels meè, O heilig Doopsel, van uw bad.quot;

Hij hield er van om zoo dikwijls hij langs den weg een landman of ruiter, een heer of een bedelaar ontmoette, bij zich zelf te zeggen : »dat is een Christen.quot; En toen hij te Oxford kwam, bracht hij er eene geestdrift mede zoo eenvoudig en warm, dat ze gerust kinderlijk mocht heeten. Hij had eerbied zelfs voor het fluweel van het hoofd van 't college, ja zelfs de hoed met opgeslagen rand, die voor den predikant uitging, had in zijn oog op eene eerbiedige achting recht. Al was hij zelf geen dichter, toch was hij in de dichterlijke jeugd, in de lente des levens, wanneer alles zoo schoon is omdat alles zoo nieuw is. Nieuwheid was schoonheid voor een hart zoo open en blijde als het zijne; niet slechts omdat het nieuw was en als zoodanig zijne eigene aantrekkelijkheid had, doch omdat, wanneer wij dingen voor het eerst zien, wij ze aanschouwen in die »prettige verwarringquot; welke een hoofdelement is van het dichterlijke; wanneer wij ouder worden en alles gaan tellen en sorteeren en afmeten — wanneer wij views krijgen — dan treden wij

-ocr page 31-

29

voort op den weg ter wijsbegeerte en waarheid, doch keeren de dichtkunst den rug.

Wij waren ook nog jong, toen wij eens op een heeten zomerdag van Oxford naar Newington wandelden — een eentonige weg zooals ieder weet, die hem ging; maar voor ons was hij nieuw en wij verzekeren u, lezer, gij kunt het gelooven of niet, gij kunt er om lachen zooveel gij wilt, bij die gelegenheid kwam hij ons aangrijpend schoon voor; en in ons daalde eene zachte melancholie, die nog voortleeft in onze herinnering, nu wij terug zien op dien stoffigen vermoeienden tocht. En waarom dat ? omdat elk voorwerp voor ons nieuw was en vol van geheimenissen.

Een paar hoornen in de verte schenen het begin te zijn van een groot woud of park, dat zich eindeloos uitstrekte; een heuvel deed aan eene vallei aan de andere zijde denken met hare geschiedenis • de zijlanen met hare groene hagen draaiden rond voor ons oog en verdwenen uit het gezicht, doch de verbeelding liet ze niet varen. Zoo gingen wij voor het eerst dien weg; doch toen wij hem eenige keeren gegaan waren, weigerde de geest met die dingen langer bezig te zijn, het landschap verloor zijne betoovering en harde werkelijkheid bleef alleen over; en wij achten het een van de vervelendste, afschuwelijkste wegen, die wij ooit hadden te bewandelen.

Keeren we tot ons verhaal terug. Zoo was dan Reding. Sheffield had van zijn kant evenmin een

-ocr page 32-

30

werkelijk view, een vast oogpunt, om de dingen te beschouwen als Charles. Doch hij maakte meer jacht op views en was meer in gevaar om val-sche op te doen. Hij was dus viewy in den verkeerden zin. Intellectueel, was hij niet tevreden met de dingen zooals zij zijn, hij was een criticus, trachtte ongeduldig alles te systematiseeren, drong de beginselen buiten hunne sfeer vooruit, hield van strijdvragen, zoowel omdat hij pleizier had in het uiteenzetten zijner bewijzen, als omdat hij zelf niet zeker was, al nam hij zich ook niets al te zeer ter harte.

Geen van beiden stelde bijzonder belang in den strijd, die toen aan de universiteit en iq het land gestreden werd tusschen de aanhangers der High Church en Low Church. Sheffield voelde eene zekere verachting voor dien strijd en Reding achtte het niet net om anders te zijn als anderen of in 't een of ander op den voorgrond te treden. Een kennis van Eton had hem verzocht om eens een der voornaamste predikers der katholieke partij te gaan hooren en aangeboden hem te introduceeren ; maar Charles had geweigerd. Hij hield er niet van, zeide hij, om zich bij eene partij aan te sluixen; tij was naar Oxford gekomen om te promoveeren en niet om meeningen op te doen ; zijn vader zou er niet mede ingenomen zijn en daarenboven voedde hij zekeren tegenzin voor zulke meeningen en personen, onder den indruk, dat het universiteits gezag niet gunstig gestemd was voor de bewe-

-ocr page 33-

31

ging. Hij kon niets anders dan de leiders aanzien

voor demagogen, en jegens demagogen voelde hij een mateloozen afkeer en verachting. Hij zag niet waarom geestelijken, hoe eerbiedwaardig ook, studenten om zich moesten verzamelen ; en hij hoorde verhalen over hunne wijze van handelen, die hem niet bevielen. Daarbij hield hij niet van het soort hunner volgelingen, waarmede hij kennis maakte; zij waren voorbarig of sloegen een hoogen toon aan; deden belachelijke, buitensporige dingen en verwaarloosden soms hunne plichten als studenten, om zaken waarmede zij niet te maken hadden. Hij was ongetwijfeld ongelukkig in zijn oordeel; want dit was eene zeer onbillijke beoordeeling van de voorbeeldige mannen van dien tijd, die nu nog hetzij dan als geestelijken of als leeken de kracht zijn der Anglikaansche Kerk. Doch in alle verzamelingen van menschen drijft, zooals Lord Bacon zegt, het stroo en de afval boven, terwijl het goud en de edelgesteenten zinken en verborgen blijven. Of, wat nog meer afdoet, vele, ja, de meeste menschen zijn een samen voegsel van kostbare en waardelooze eigenschappen, en het nietswaardige zwemt boven en het kostbare ligt op den bodem verborgen.

-ocr page 34-

HOOFDSTUK IV.

Bateman was een dezer samengestelde karakters. Hij had veel goeds in zich en was zeer bekwaam; v doch hij deed dwaasheden en hij gaf een onderwerp van gesprek aan de twee vrienden terwijl zij verder gingen. »Ik wou, dat er overal wat minder bedrog en hwnhuri was,quot; zeide Sheffield ; «men zou uit Oxford wagenvrachten kunnen weg-schaffen , en nog niet bemerken dat men opruimde.quot;

«Indien gij uw zin hadt, zoudt gij de wegen afschrappen, totdat er niets meer was om op te loopen. Wij zijn gedwongen te gaan op wat gij humbug noemt; wij zetten er onzen voet op, maar wij gebruiken het.quot;

»Ik kan mij daarmee niet tevreden stellen ; het is alsof men kwaad doet, opdat er goed uit voor-kome. Ik zie overal bedrog. Ik ga in de St. Ma-riekerk en ik hoor daar lieden de meest alledaag-sche zaken uitgalmen in een diepen bastoon of met eene schrille stem, of met eene langzame heldere rustige emphase en veelbeteekenenden blik — zooals dien predikant van Bampton niet lang geleden, die ons naar aanleiding van de verrijzenis des vleesches verzekerde, dat» alle pogingen

-ocr page 35-

33

om het zielloos lijk door natuurlijke middelen weder op te wekken tot nu toe van nul en geener waarde gebleken waren.quot; Ik ga naar het gebouw, waar de graden verleend worden — ik geloof het heet de convocatie — en hoor daar uren lang een latijn zonder doel, gebeden, dispensaties, ik zie college-hoofden op en neer wandelen zonder eenige reden ; alles om een soort van geest te behouden van dingen, die reeds eeuwen verdwenen zijn, terwijl toch het wezenlijke in een kwartier kon gebeuren. Ik ontmoet dien Bateman en hij vertelt mij van kruisbeelden zonder kruis, van piscina's zonder water, van nissen zonder beelden, van kandelaren zonder licht, van missen zonder pausdom, totdat ik met Shakespeare instem dat «de geheele wereld een tooneel is.quot; Dan ga ik tot Shaw en Turner en Brown, weer heel andere mannen, leerlingen van dr. Gloucester — gij weet wien ik bedoel — en zij vertellen mij, dat wij aan den kant der wegen kruisbeelden moeten plaatsen om het religieus gevoel op te wekken.quot;

»Ik geloof inderdaad, dat gij te hard over al die menschen oordeelt, het lijkt al te veel op declamatie; gij zoudt al het uiterlijke willen vernietigen. Gij zijt gelijk aan den man in eene van Miss Edgeworth's novellen, diei z^^'^pr^n^lld^t-

voor de muziek , om over de^^teèérs te. kucteflj lacW' . ..J

«Welke is dan de muzielw'^waarvoor ik mijne ooren sluit ?quot;

-ocr page 36-

34

»Dat is de meening' van deze verschillende uitwendige dingen ; het vrome gevoel, dat het gezicht van het beeld in. ons wekt, dat is de muziek.quot;

»Ja, voor hen die dat godvruchtige gevoel hehhen,quot; zeide Sheffield, «maar om in Engeland beelden op te richten met het doel om dat gevoel op te wekken, dat lijkt wel op dansen met het doel om muziek te maken.quot;

»Ik geloof dat gij Engeland verkeerd beoordeelt,quot; zeide Charles; wij zijn een godsdienstig volk.quot;

»Laat ik bet anders voorstellen : houdt gij van muziek ?quot;

» Dat zult gij wel weten,quot; antwoordde Charles; »ik heb u zoo dikwijls met mijne viool een schrik op 'tlijf gejaagd.quot;

»En houdt gij van dansen ?quot;

»Om u de waarheid te zeggen, neen.quot;

»Ik evenmin. Ik lach nog, als ik er aan denk, ■wat ik als knaap gedaan heb om van het dansen af te komen ; er is iets zoo dwaas in. En dan moet men beleefd zijn en buigen voor jonge meisjes, die of stijf of wijsneuzig zijn. Ik heb er mij nog al eens vrij ruw jegens gedragen en was dan later uit mijn humeur wegens mijne onbeleefdheid en wist niet hoe mij er uit te redden.quot;

«Nu ik wist niet, dat wij in iets zoo goed overeen kwamen; wat een ellende, als ik dansen moest en met mijne partner voort huppelen, ter-

-ocr page 37-

35

wijl ieder op mij lette en ik zoo onhandig was ! Dagen te voren en dagen daarna was het mij eene marteling.quot;

Zij waren nu aan den voet van de ruwe helling gekomen, die leidde tot een soort van tafel-land, op welks rand Oxley gebouwd is, en zij stonden een oogenblik stil om eenige ruiters over de teenen horden te zien springen. Daarna beklommen zij de hoogte en zagen neder op Oxford.

«Misschien noemt gij die heerlijke spitsen en torens ook wel bedrog-,quot; zeide Charles, »omdat gij de spits slechts ziet en niet den grondslag ?quot;

«Waar bleven we met ons gesprek steken?quot; zeide Sheffield, die er nu aan dacht, dat zij tien minuten lang den draad kwijt waren. »0, ik herinner mij, ik weet wat ik zeggen wilde. Ik zeide dat gij van muziek hieldt maar niet van dansen ; muziek brengt anderen tot dansen, maar u niet, en dansen vermeerdert voor u het genot der muziek niet, maar vermindert het. En zoo is het ook niets dan pedanterie, indien gij eene godsdienstige natie, zooais de Engelsche, nog godsdienstiger wilt maken, door beelden in de straten neer te zetten; dat ligt niet in onzen aard en staat ons tegen. Ware het onze aard, dan kwam het van zelf, zonder dat iemand er ons iets van zeide. Evenals muziek brengt tot dansen, zoo zou de godsdienst ons brengen tot

-ocr page 38-

36

beelden; maar zooals het dansen de muziek niet genotrijker maakt voor hen die niet van dansen houden, zoo verbeteren ceremonies den godsdienst niet voor hen die van ceremonies niet houden.quot;

«Meent gij dan,quot; zeide Charles, »dat de En-gelsche Eoomsch-Katholieken, die kruisbeelden gebruiken, in uiterlijkheden zonder zin vervallen?quot;

«Wacht even, nu komt ge op een ander terrein. Zij gelooven, dat er zekere kracht is in beelden; nu is dat wel dwaas, doch zij blijven zich gelijk, door ze te eeren. Zij hebben geen beelden als een bloot uiterlijk vertoon, om enkel in hen die ze zien gevoelens op te wekken, zooals Gloucester dat wil; doch zij vereeren wel ter dege de beelden, als zijnde wat meer dan ze schijnen te zijn. Zij geven daaraan zekere godsdienstige eer, omdat ze voor jaren door groote heiligen zijn aangeraakt, omdat men er bij pestziekten gebruik van heeft gemaakt, omdat er mirakels mee gebeurd zijn, omdat ze de oogen hebben bewogen of de hoofden gebogen; of, minstens, omdat ze door een priester zijn gewijd en aldus in verbinding zijn gebracht met de onzichtbare genade. Dat alles is superstitie, doch het is iets.quot;

Charles was niet voldaan. «Een beeld is een soort van onderwijs,quot; zeide hij; «wilt gij r.u zeggen, dat iemand een bedrieger is, omdat hij zich vergist in het soort van onderwijs, dat het best met den aard zijner landgenooten overeenkomt?quot;

-ocr page 39-

37

»Ik zeg niet,quot; antwoordde Sheffield, «dat dr. Gloucester een bedrieger is, doch dat zijne manier van onderwijzen voor Protestanten bedrog en humbug is.quot;

* Doch dit beginsel zal u verder voeren, dan gij gaan wilt, en zal zich zelf vernietigen. Herinnert gij u Thompson's aanhaling nog uit Aris-toteles, dien hij met Vincent had begonnen te lezen — wij vonden de gedachte zoo fijn — dat gewoonten juist ontstaan door de handelingen, waarin zij zich later te kennen geven ? Zoo leeren wij goed zwemmen , door te trachten te zwemmen. Nu wil Bateman zonder twijfel piscinae en tabernakels invoeren; en zou hij nu wachten totdat ze algemeen in gebruik waren, dan zou hij doen als iemand, die niet te water zou gaan, voordat hij kon zwemmen.quot;

* Goed, maar wat helpt het Bateman, indien zijne piscinae in alle kerken geplaatst worden ? Wat beteekent het ? Bij de Roomsch-Katholieken wordt de piscina gebruikt, ik weet niet tot welk doel, maar zij komt te pas bij de Mis. Doch indien Bateman er in slaagt, om de piscinae onder ons algemeen te maken, wat heeft hij dan anders tot stand gebracht, als de algemeene heerschappij van een liumbuyf1

»Maar Sheffield,quot; antwoordde Reding, »denk er toch aan, hoeveel dingen er zijn, die in den loop der tijden van bestemming veranderd zijn, en toch ecne bestemming behielden. De pruik

-ocr page 40-

38

van den rechter behoort ook tot de historie. Men zegt, dat de Koningin bij hare kroning een gewaad draagt van Roomsch-Katholieken oorsprong; is het daarom kwakzalverij ? Blijft dat gewaad voor ons niet altijd nog de type en uitdrukking van de »godheid, die den koning omkleedt,quot; al verloor het de bestemming die de Kerk van Rome er aan gaf? Of behoort gij tot hen, die volgens het geestige woord, de majesteit eene grap noemen, indien zij hare uiterlijke teekenen mist?quot;

«Verdedigt gij dan de invoering van doellooze piscinae en kandelaren ?quot;

»Ik geloof, dat er een groot verschil is tus-schen weder invoeren en behouden; het kan in de natuur der zaak liggen, dat men iets behoudt, al heeft het geen doel meer, doch in dit geval is het onnatuurlijk om zoo iets weder te willen invoeren. Maar dit is eene zaak van onderscheiding en oordeel.quot;

» Dus veroordeelt gij Bateman?quot; hernam Sheffield.

Er volgde eene korte pauze, waarna Charles zeide : » Doch misschien willen deze lieden zoowel het wezen als de uiterlijkheden weder invoeren : misschien willen zij de piscina niet alleen hebben

maar ook gebruiken..... Sheffield,quot; sprak hij

eensklaps, »waarom zijn kerkelijke plechtgewaden geene kwakzalverij, indien de piscina het is?quot;

»Plechtgewaden,quot; hernam Sheffield, als dacht hij een oogenblik na, »neen, dat is geene kwak-

-ocr page 41-

39

zalverij; want de prediking is, denk ik, het hoogste in onze kerk. Het gewaad van een groot predikant kost dikwijls zeer veel geld. Wij kenden er een in onze nabuurschap, die, toen hij wegging, van de dames een geheel stel ten geschenke ontving, met twaalf paar gewerkte pantoffels bovendien. Doch dat behoort zoo, indien de prediking de groote roeping is van onze geestelijkheid. Dan volgt het Sacrament, en daarbij behoort de surplice en de kap. De kap,quot; herhaalde hij nadenkend, »waar dient de kap voor ? Neen de stool. De kap wordt gedragen op den universiteits-katheder ; maar wat is de stool ? deze behoort bij de kapelaans, geloof ik, dat wil zeggen bij personen; hier schiet mijn view te kort.'quot;

»Mijn beste Sheffield,quot; hernam Charles, «daar hebt gij u zelf den hals gebroken. Gij hebt getracht een begrip te leggen in het gebruik van de kerkgewaden en gij kondt er niet mee klaar komen; zult gij ze nu kwakzalverij noemen ? Antwoord mij op deze eenvoudige vraag: waarom draagt een geestelijke eene surplice, wanneer hij het gebed leest ? Neen, laat ik het nog eenvoudiger stellen : waarom kan alleen een geestelijke in de kerk gebeden lezen ? waarom kan ik het niet ?quot;

Sheffield aarzelde en keek ernstig. »Weet gij wel,quot; sprak hij, »dat gij juist Jeremy Behtham's objectie hebt geformuleerd. In zijn »Church of

-ocr page 42-

40

Englandismquot; stelt hij, zoo ik mij goed herinner, voor , om een jongen uit het armenhuis de Liturgie te leeren lezen : en hij vraagt: waarom iemand drie of vier jaren lang met groote kosten naar eene universiteit gezonden, waarom hem la-tijn en grieksch geleerd met het doel om te lezen , wat ieder knaap op eene bewaarschool kan leeren lezen? Welke kracht zit er in het lezen van een geestelijke ? Iets van dien aard zegt Bentham, en, om de waarheid te zeggen, ik weet niet wat ik er op zal antwoorden.quot; Reding stond verbaasd en was geërgerd en in de war gebracht. Doch het gesprek werd, gelukkig misschien, onderbroken.

-ocr page 43-

HOOFDSTUK V.

Elk jaar brengt veranderingen en nieuwe vormen. Wij weten niet wat nu de toestand is van de kerk van Oxley; misschien heeft zij een kruisbalk en piscina en koorbanken, alles nieuw ; misschien ook had de verandering in omgekeerden zin plaats en zijn de zitplaatsen uit beginsel van het koor gekeerd en is de preekstoel midden in het schip aangebracht; maar toen onze jonge vrienden over 't kerkhof wandelden was er niets buitengewoons, dat hen in de kerk trok; en zij zouden voorbijgegaan zijn, ware er op dat oogen-blik niet iemand uit de kerk gekomen, dien Sheffield een oude pruik noemde, doch inderdaad een felloic van een collegie, dien Charles kende. Hij was een man van goede familie met eenig vermogen en tijdgenoot van Charles' vader aan de universiteit en van tijd tot tijd was hij de gast des huizes geweest. Zoo had Charles van kind af hem gekend en sedert hij aan de universiteit was, had hij, zooals niet te verwonderen was, dikwijls kleine attenties van hem ontvangen. Eens was hij te laat gekomen voor den gemeenschappelijken maaltijd in het college en master Malcolm had hem bij zich ten eteu ge-

-ocr page 44-

42

vraagd; hij had hem al eens medegenomen om te

Farington te visschen en had hem biljetten beloofd voor eenige dames, kennissen van Charles, die op het feest van Commemoratie naar Oxford ■wenschten te komen. Hij was een knap en goedmoedig en rondborstig man, die niet veel verlangens en geen ambitie had, en geen sentimentaliteit of romantische begrippen er op na hield of pre-tensies op religieus gebied; dat wil zeggen, dat hij ofschoon voorbeeldig van gedrag, godsdienstig vertoon haatte en die er mee te koop liepen niet kon uitstaan. Dertig jaren lang kende hij de universiteit en hij wist over de meeste dingen, die met de universiteit in betrekking stonden, een juist oordeel te vellen. Hij was naar Oxley gegaan voor eene begrafenis en was nu op den terugweg. Hij riep Charles bij zijn naam en deze voelde zich eerst niet zeer op zijn gemak met twee zoo verschillende vrienden, tot wie hij in zulk eene verschillende betrekking stond. Doch spoedig verdween deze gedwongenheid goeddeels door de gemoedelijkheid van Malcolm en de drie wandelden samen naar huis. Toch wist Charles tot het laatste oogenblik toe niet goed hoe hij zich te gedragen had en dit werd niet beter, toen zij in de nabijheid van Oxford kwamen en verschillende groepen ontmoetten, die groetend voorbijgingen.

Om iets te zeggen, maakte Charles de opmerking, dat zij een lief kerkje op dejmeent bezocht

-ocr page 45-

43

hadden, dat gerestaureerd werd. Malcolm lachte. «Zoo, Charles,quot; zeide hij. «zijt gij van dat hondje gebeten?quot;

Charles kleurde en vroeg: «Wat dan?quot; maar voegde er bij, dat een vriend hem toevallig daar gebracht had.

«Ja,quot; zeide Malcolm, «dat is^nu de nieuwste, de laatste mode. Oxford is eene modestad, en er zijn in mijn tijd al heel wat modes geweest. Het grootste deel der studenten verandert om de drie jaren, de fellows en docenten om de zes jaren en elke generatie heeft hare eigene mode. In Oxford is geen beginsel van vastheid, als enkel de college-hoofden , en deze zijn altijd hetzelfde en zullen altijd hetzelfde zijn tot het einde der tijden. Wat staat nu, onder u, jongelieden op den voorgrond, drinken of rooken ? quot;

Charles glimlachte en zeide te hopen , dat drinken overal had afgedaan.

»Er kunnen nog slechter dingen in gebruik komen,quot; antwoordde Malcolm, «doch modezaken heerschen overal. Vroeger was hier een tooneel-club en misschien bestaat deze nog; vóór dezen tijd voerde de muziek den boventoon. Geologie bracht eens alle gemoederen in beweging, en nu is de beurt aan de theologie; weldra zal architectuur komen of middeleeuwsche antiquiteiten, of edities of codices. En alles gaat op zijne beurt weder te niet; alles hangt af van een of twee actieve mannen; doch dan gaat de secretaris

-ocr page 46-

44

trouwen of krijgt de professor eene kanunniken-prebende en de vergaderingen hebben niet langer geregeld plaats en in de vergaderingen valt niets gewichtigs meer voor en zoo zakt de zaak langzamerhand in een en verdwijnt van het tooneel.quot;

Sheffield vroeg of de tegenwoordige beweging zich niet te zeer door het land verspreid had, om aldus te eindigen. Hij voor zich wist er niet veel van, maar de bladen waren er vol van en overal was zij de hoofdschotel der gesprekken. Zij bepaalde zich niet tot Oxford.

» Wat het land betreft, daar weet ik niet van,quot; antwoordde Malcolm ; »dat is een veelomvattend vraagstuk; doch hier heeft de beweging geen elementen van duurzaamheid. Deze heeren zullen beneficies krijgen en trouwen en daarmee zal de zaak aan 't einde zijn. Ik zeg niets tegen hen; ik houd hen voor zeer respectabele mannen, doch zij drijven op den vloed eener mode.quot;

Charles zeide dat het een ongeluk was, dat er zulk èen partijgeest door ontstond. Oxford diende eene plaats van stilte en studie te zijn ; kalmte en de Muzen waren altijd onafscheidelijk, en nu was er beweging overal. Men kon zijne plichten niet meer vervullen zooals het behoorde, en ieder nemen voor hetgeen hij is, doch men zag zich genoodzaakt deel te nemen in strijdvragen en zich bezig te houden met dingen, die men liever van zich zou zetten en men moest eene keuze doen

-ocr page 47-

tusschen meeningen, al wilde men ook geene enkele omhelzen.

Malcolm gaf hem gelijk, doch zijne gedachten waren afgedwaald en s:ijn blik rustte met welbehagen op het landschap. »Men noemt deze graafschap leelijk en misschien is zij het; doch ik voor mij ben er, misschien uit gewoonte, altijd meê ingenomen. Het licht is altijd weer nieuw en daarom vertoont zich het landschap altijd weer in een nieuw kleed. Ik heb Shotover daarginds allerlei kleurschakeeringen zien aannemen. Soms blonk het in purper, soms in helder saftraan of in dof oranje.quot; Hier hield hij even op. «Ja, gij spreekt van partijgeest, ja, ja, daar is heel wat van aanwezig. Neen, toch niet, ik geloof niet dat er veel partijgeest isquot; ging hij voort, terwijl hij zich uit zijne afgetrokkenheid losmaakte, «zeker er heerscht op dit oogenblik meer verdeeldheid in Oxford, doch verdeeldheid en wedijver is er altijd. De verschillende kringen hebben hunne eigene belangen en hunne eigene eer te handhaven en twisten onderling, zooals de kloosterorden dat doen in de Kerk van Rome. Neen die vergelijking is te grootsch. Oxford lijkt meer op een gasthuis voor de weduwen van geestelijken. Hooghartigheid, jaloezie en gebabbel is er schering en inslag. Zoo is het altijd geweest in mijn geheugenis. Twee groote dames, mevrouw vice-kanselier en mevrouw professor in de theologie zijn het niet eeus en hebben ieder hare volgelingen. Of de

-ocr page 48-

46

vice-kanselier zelf is een nieuwe bezem en veegt al de jonge masters uit de convocatie, tot dezer groote verontwaardiging; of mr. Slaney, de deken van St. Pieter vermeet zich in eene diligence te zeggen, dat rar. Wood geen degelijk geleerde is, waarop mr. Wood op zijne beurt antwoordt, dat Slaney eene lastertong is ; of de bejaarde mr. Barge, wijlen de Senior Fellow van St. Michael, meent, dat zijn lief bruidje niet met het passende eerbetoon is ontvangen; of dr. Crotchet wordt jaren lang geen bisschop om geheime tegenwerking ; of professor Carraway is in de Edinhnrgh-Review schandelijk doorgehaald door een weetniet, dien hij in de collegiezaal onder handen nam, of [majora movemus) drie colleges doen een duren eed om zieh tegen een vierde te weer te stellen; of de jonge masters, die het werk doen, spannen tegen de hoofden samen. Doch nu gaan we vooruit ; indien er twist moet zijn, laat het dan de rivaliteit zijn van verstand en geweten, liever dan de rivaliteit van belangen en humeur j laten we striiden om zaken, niet om schaduwbeelden.quot;

Dit beviel Sheffield en hij waagde het te zeggen, dat de tegenwoordige staat van zaken meer realiteit had en daarom gezonder was. Malcolm scheen niet te luisteren, ten minste hij antwoordde niet, en daar zij nu weer bij de brug waren, hield het gesprek op. Sheffield zag met een loos gezicht Charles aan, toen Malcolm met hen de

-ocr page 49-

47

Hoogstraat doorstapte; en beide hadden het genoegen in veiligheid langs een college-hoofd die eens een kijkje kwam nemen, geloodst te worden, onder de bescherming van een master.

-ocr page 50-

HOOrDSTUK VI.

De wandeling naar Oxley was lang niet de eerste of tweede gelegenheid bij welke Charles in den een of anderen vorm had kennis gemaakt met de denkbeelden van Sheffield nopens werkelijkheid en vertooning; en diens gezegden begonnen invloed op hem uit te oefenen ; dat wil zeggen, hij gevoelde dat zij op waarheid steunden en dat deze waarheid nieuw was voor hem zelf. Hij was er de persoon niet naar, om eene waarheid rustig in zijn geest te slapen te leggen; al ontwikkelde zij zich niet zeer snel, toch kon men er op rekenen, dat hare gevolgen langzamerhand voor hem zouden aan het licht treden en zijne vroegere meeningen zouden beïnvloeden. In het besproken geval zag hij dat Sheffields beginsel meer of minder streed met zijn eigen geliefkoos-den stelregel: dat het plicht was met iedereen tevreden te zijn. En daar nu in ja en neen niet te gelijk de waarheid kan liggen was er voor een van beiden slechts plaats. Alle leeringen konden niet gelijkelijk waar zijn, daar was eene rechte leer en eene valsche. De theorie van dogmatische waarheid, in tegenstelling tot latitudinarianisme had in den loop zijner eerste studiemaanden allengs-

-ocr page 51-

49

kens leven gekregen in zijn geest, ai kende hij hare namen of hare geschiedenis niet, of al vermoedde hij zelf niet, wat in hem omging. Laat hem slechts heter de dwaasheden inzien waartoe het latitiidinarianisme leidt, en hij zal er nog vijandiger tegenover staan.

Bateman koesterde de eigenaardige meening, dat indien men personen van verschillenden aard bij elkander bracht, men den besten weg insloeg om een partij aangenaam te maken. Hij had zijn best gedaan om aan het dejeuner, waarop hij onze vrienden had uitgenoodigd, dezen grondslag van volmaaktheid te geven. Hij was eehter slechts middelmatig geslaagd. Want, ondanks alle inspanning, had hij niemand anders zijne uitnoodiging kunnen doen aannemen, dau mr. Freeborn, van dusgenaamd Evangelische richting en een kennis van Sheffield; een scherp maar niet zeer verstandig nieuweling die te huis verwend was en met veel geld op zak de pretensie had aesthetisch te zijn en de gezaghebbers van het college voortdurend op de pijnbank hield, daar zij vreesden dat hij den .een of anderen morgen als papist zou ontwaken ; en een vriend, een net zedig jongmensch met heldere stralende oogen als die van een muisje, die in onafgebroken zwijgen zijn dejeuner verorberde.

Zij waren nauwelijks gezeten, en Sheffield schonk koffie en een schotel gebak deed de rondte en Bateman was bezig met voor de pas gekookte

3

-ocr page 52-

Si)

eieren een plaatsje op tafel te vinden, terwijl hij in de andere hand eene sauskom had, toen ons phantastisch jongmensch, White geheeten, de opmerking maakte hoe schoon het katholieke gebruik was om van eieren het zinnebeeld van het Paaschfeest te maken. »Het is inderdaad katholiek,quot; zeide hij, »want men vindt het in sommige deelen van Engeland, in Rusland en in Rome zelf, waar op iederen schotel in de Paaschweek een ei aanwezig is, dat, geloof ik, eerst gezegend wordt; en het is evenzeer vol beteekenis en uitdrukking als het echt katholiek is.

«Werkelijk 't is schoon!quot; zeide hun gastheer; »zoo lief en aardig; ik wenschte wel te weten of onze hervormers of de diepzinnige Hooker, die zoo vol was van typen, of Jewell er aan gedacht hebben. Gij herinnert u den staf, dien Jewell aan Hooker gaf: dat was een type. Het was als het zenden van Eliseus'staf door dien dienaar tot het doode kind.'

»0 mijn beste Bateman,quot; riep Sheffield uit, »gij maakt nu Hooker tot Geizi !quot;

»Dat komt van die beuzelarijen,quot; zeide mr. Freeborn; »men weet nooit waar men ei- mede terecht komt, het bewijst alles en het bewijst niets.

«Totdat het is goedgekeurd,quot; zeide White; „zoodra de Katholieke Kerk er haar zegel aan

hecht, zijn we veilig.quot;

«Ja, dan zijn we veilig,quot; meende Bateman;

iihet is ie orde, zoodra het Katholiek is.quot;

-ocr page 53-

51

»Zeker,quot; vervolgde White, » de dingen veranderen geheel van aard, zoodra de Katholieke Kerk ze in handen neemt; zóo mogen we kwaad doen opdat er goed uit voortkome.quot;

«Wat is dat?quot; vroeg Bateman.

»Wel,quot; antwoordde White, »de Kerk maakt van kwaad goed.quot;

«Mijn beste White,quot; zeide Bateman, «dat gaat inderdaad te ver.quot;

Mr. Freeborn onderbrak de handgrepen, die het dejeuner vereischte en leunde achter in zijn stoel.

«Wel,quot; vervolgde White, «is afgodendienst dan niet verkeerd en is beeldendienst dan niet ' goed ?quot;

Mr. Freeborn stond verslagen.

«Dat voorbeeld deugt niet, White,quot; hernam Sheffield ; »er zijn menschen op de wereld, die onkatholiek genoeg zijn om te meenen dat beeldendienst zonde is zoowel als afgodendienst.quot;

«Niets anders als eene jesuïtische onderscheiding,quot; zeide Freeborn ontroerd.

«Nu dan,quot; hernam White, die niet veel ontzag scheen te hebben voor den jeugdigen gepromo-veerde, al was hij ook eenige jaren ouder boven-) dien, «ik zal een beter voorbeeld aanhalen; wie

weet niet dat het doopsel genade mededeelt ? 1 En toch zijn er heidensche doopplechtigheden

geweest, die natuurlijk van den duivel waren.quot;

«Ik zou niet genegen zijn, mr. White, om u zooveel toe te geven als gij

_-_i________Sflrrowifng*. Viiwf'in

-ocr page 54-

wat betreft de kracht van het doopsel,quot; zeide Freeborn.

«Niet wat betreft het Christelijk doopsel?quot; vroeg White.

»Het valt gemakkelijk het teeken met de aangeduide zaak te verwisselen,quot; antwoordde Free-

O '

born.

«Spreekt gij van het katholieke doopsel?quot; herhaalde White.

»Het katholieke doopsel is niets anders als bedrog en begoocheling,quot; beet Freeborn hem toe.

«Mijn beste Freeborn,quot; kwam nu Bateman tussohen beide, »nu gaat gij te ver ; inderdaad dat doet ge.quot;

«Katholiek, katholiek — ik weet niet wat gij bedoelt, zeide Freeborn.

»Ik bedoel het doopsel van de éene Katholieke Kerk waarvan de Geloofsbelijdenis spreekt ; dat is duidelijk genoeg,quot; zeide White.

«Doch wat bedoelt gij, wanneer gij spreekt van de Katholieke Kerk ?quot; vroeg Freeborn.

«De Anglikaansche,quot; antwoordde Bateman.

»De Roomsche,quot; antwoordde White, en zij spraken te gelijk.

Het gelach was nu algemeen.

«Daar valt niets te lachen,quot; zeide Bateman; »de Anglikaansche en Roomsche Kerk zijn een.quot;

»Een! maar dat is onmogelijk,quot; riep Sheffield uit.

» Nog veel erger dan onmogelijk,quot; zeide Freeborn.

-ocr page 55-

53

«Ik behoor te onderscheiden,quot; zeide Bateman : wik behoor te zeggen zij zijn éen behalve in het bederf van de Roomsche Kerk.quot;

»Dat is: zij zijn éen behalve waar zij verschillen,quot; meende Sheffield.

«Juist zoo,quot; zeide Bateman.

»Ik zou liever zeggen,quot; wierp Freeborn tegen, »zij zijn twee, behalve waar zij overeenkomen.quot;

» Dat is juist de vraag,quot; zeide Sheffield ; »Bateman zegt, dat de kerken éen zijn behalve waar zij twee zijn, en Freeborn zegt, dat zij twee zijn behalve waar zij éen zijn.quot;

Het was een geluk, dat nu juist de koksjongen binnenkwam met een schotel met warme saucijsebroodjes. Doch al bracht dit verademing, het leidde het gesprek niet af. Twee der aanwezigen hadden hier geen vrede meê : Freeborn, die de daar uitgeproken leerstellingen verfoeide en Reding, die zich verveelde. Doch het kwade gesternte van Freeborn maakte dat Charles terstond tegen hem partij koos, zoo goed als de anderen, en dat deze den tegenzin overwon, dien hij gevoelde, om zich in het dispuut te mengen. Freeborn dacht, dat de geheele theologie eigenlijk eene vergissing was, omdat zij volgens zijne meening waardelooze intellectueele begrippen in de plaats stelde van de levende godsdienstige waarheden; hij legde dan vork en mes neder om de opmerking te maken, dat het hem heel en al onbegrijpelijk

-ocr page 56-

54

was, dat de werkelijke godsdienst zou berusten op metaphysieke onderscheidingen of uiterlijk cere-moniëel; dat hij in de Schrift er heel anders uitzag; dat de Schrift veel sprak van geloof en y heiligheid maar haast geen woord van kerken of vormen. Hij ging voort met te zeggen dat in den menschelijken geest de verkeerde richting aanwezig was om tusschen zich zelf en zijn Schepper een eigengemaakten middelaar te schuiven en dat het er niet toe deed of deze menschelijke middelaar eene plechtigheid of eene geloofsbelijdenis of een gebedsvorm of goede werken of gemeenschap met de eene of andere Kerk heette, dat alles was niets als »eene zoete zalving voor de ziel,quot; indien het noodzakelijk geacht werd; dat de eenige veilige weg in het gebruik maken daarvan was, dat men er gebruik van maakte met de overtuiging, dat men er buiten kon ; dat niets van dat alles den wortel raakte, want dat geloof, d. i. het vaste betrouwen dat God u vergeven heeft, het eenig noodige was; dat waar dit éene aanwezig was, al het andere kon gemist worden ; dat waar dit ontbrak , niets dit gemis kon vergoeden. En zoo zeker was hij hiervan dat (ja hij bekende dat hij het scherp, maar toch naar waarheid uitdrukte)

waar dat waarachtige geloof aanwezig was, iemand wat zijne belijdenis betreft kon zijn wat hij wilde Arminiaan, Calvinist, lid van de Episcopale of Presbyteriaansche Kerk, volgeling van Sweden-borg, Unitariër, hij wilde nog verder gaan — en

-ocr page 57-

55

hier zag hij White aan — zelfs Papist, — en toch op den weg ter zaligheid zijn.

Freeborn had zich sterker uitgelaten, dan hij in oogenblikken van bedaardheid zelf zou hebben goedgekeurd, doch hij was een weinig geraakt en wilde zelf ook eens een beurt van spreken hebben. Het was een afleggen van getuigenis in het groot.

»Dank voor uwe goedheid jegens de arme Papisten,quot; zeide White; whet schijnt dat zij op den weg der zaligheid zijn, indien zij huichelaars zijn, en, terwijl zij zich als Katholieken voordoen. Protestanten zijn in hun hart.

»En de Unitariërs mogen u ook wel dank zeggen,quot; zeide Sheffield ; » 't schijnt dat iemand niet behoeft te vreezen te weinig te gelooven, indien hij het ontbrekende maar door gevoel aanzuivert.quot;

»Of liever, zeide White,quot; »indien hij maar gelooft, dat hij vergillen is gekregen heeft, behoeft hij anders niets meer te gelooven.quot;

Reding viel nu ook in en zeide, dat in het Prayer-Book het geloof in de H. Drievuldigheid werd voorgesteld, niet als iets toevalligs, doch als »voor alle dingenquot; noodzakelijk ter zaligheid.

»Dat antwoord snijdt geen hout. Reding,quot; zeide Sheffield. »Freeborn zegt, dat er geene geloofsbelijdenis in den Bijbel is, en gij antwoordt, dat er eene is in het Prayer-Book.quot;

-ocr page 58-

56

«Zegt dan de Bijbel dit en het Prayer-Book het tegenovergestelde?quot; vroeg Bateman.

«NeeD,quot; antwoordde Freeborn; «het Prayer-Book maakt gevolgtrekkingen uit de Schrift; de geloofsbelijdenis van Athanasius is eene mensche-lijke uitvinding; zij is waar, doch menschenwerk en moet worden aangenomen, zooals een der Artikels uitdrukkelijk zegt «omdat zij steunt op de Schrift.quot; Geloofsbelijdenissen zijn goed op hare eigene plaats, en zoo is ook de Kerk, maar geloofsbelijdenis en Kerk zijn geen van beide godsdienst.quot;

«Waarom hecht gij dan zooveel waarde aan uwe leer van het (jeloof alleen?quot; vroeg Bateman; «want deze vindt gij ook niet in de Schrift, doch is eene gevolgtrekking van menschen.quot;

n Mijne leer!quot; riep Freeborn uit; «wel zij staat in de Artikels; deze zeggen uitdrukkelijk dat wij gerechtvaardigd worden door het geloof alleen.quot;

»De Artikels zijn evenmin de Schrift, als het Prayer-Book,quot; zeide Sheffield.

«En de Artikels zeggen ook niet, dat de leer die zij voordragen noodig is ter zaligheid,quot; voegde Bateman er aan toe.

Dit alles was zeer onheusch tegenover Free-horn, al had hij het uitgelokt. Vier personen vielen hem te gelijk aan en de vijfde trok zichtbaar hunne partij. Sheffield sprak uit boosaardigheid en White uit gewoonte; Reding viel tegen

-ocr page 59-

57

„ wil en dank in en Bateman sprak uit beginsel; hij meende dat hij Freeborn's begrippen verbeterde door deze reeks van aanmerkingen. Zeker verbeterde hij zijn humeur niet, dat er zeer onder leed. De meesten waren niet gepromoveerd, terwijl Freeborn een graad bezat. Inderdaad het was te ondeugend van Bateman. Zwijgend at Freeborn ziju saucijsebroodje, dat koud geworden was. Het gesprek vlotte niet meer, doch des te meer aftrek kregen de gebakjes en het geroosterd brood. De koffiekoppen werden ter zijde gezet en een kop thee besloot het ontbijt.

-ocr page 60-

HOOFDSTUK VII.

Freeborn hield niet van het onderspit delven en nam weer het woord. Godsdienst, zeide hij, was eene zaak van het hart; niemand kon de Schrift goed uitleggen, wiens hart niet gerechtvaardigd was. Zoolang onze oogen niet verlicht waren, was het ijdele arbeid om te disputeeren over den zin der Schrift of pogingen te doen om iets uit de Schrift af te leiden ; men kon even goed een blinde gaan hooren over kleuren.

«Indien dit waar is, moet volstrekt niemand over godsdienst twisten, en toch waart gij de eerste die begon,quot; zeide Bateman.

»Zij die de waarheid gevonden hebben zijn zeker de aangewezen personen om er over te spreken, want zij hebben de gave,quot; antwoordde Freeborn.

«Doch zij zijn wel het minst in staat om iemand te overtuigen; want zij hebben die gave geheel voor zichzelf,quot; zeide Sheffield. — » Dan moesten waarachtige Christenen onder elkander strijden, doch met niemand anders,quot; meende Batemau.

«Maar zij hebben er juist geene behoefte aan,quot; zeide Sheffield. »De bewijsvoering moet zich richten tot de onbekeerden en niet tot de bekeerden. Zij is juist het middel om zielen te winnen.quot;

-ocr page 61-

59

Freeborn hield vol, dat het verstand der on-bekeerden vleeschelijk was en dat dezulken de Schrift niet konden verstaan.

«Ik dacht altijd,quot; zeide Reding, »dat de rede een gemeengoed quot;was en geloof eene bijzondere en persoonlijke gave. Indien het geloof inderdaad redelijk is, dan moeten allen zien dat het redelijk is; anders is het uit den aard der zaak niet redelijk.quot;

«Doch St. Paulus zegt,quot; viel Freeborn in, «dat voor den natuurlijken mensch de dingen des Gees-tes dwaasheid zijn !quot; — » Hoe komen wij dan op ee-nige wijze tot de waarheid,quot; zeide Reding, »indien het niet is langs den weg der rede? Dat is de wegwijzer ons geschonken. De dieren handelen uit instinct, de menschen bii het licht der rede.quot;

Zij waren daar tot een moeilijk vraagstuk gekomen. Zij waren er alle eenigszins meê verlegen, behalve White, die het gesprek niet had gevolgd en alleen moede was. Hij kwam nu tusschen beide. » Het zou eene vervelende wereld zijn, indien de menschen zich door hun verstand lieten leiden. Zij kunnen wel meenen dat zij het doen, doch het is niet het geval. Zij worden geleid door hun gevoel, hunne genegenheden, hun gevoel voor het schoone en goede en heilige. Godsdienst is het schoone ; de wolken, de zon, de lucht, de velden en wouden, ziedaar den godsdienst.quot;

»Dit stelsel zou eiken godsdienst, goed of

-ocr page 62-

60

kwaad, als den waren verklaren,» zeide Freeborn.

«Neen,quot; antwoordde White, »heidensche plechtigheden zijn bloedig' en onrein en niet schoon ; en het Mahomedamisme is even koud en dor als eene samenkomst van Calvinisten. De Mahomeda-nen hebben altaren noch priester, niets als een kansel en een redenaar.quot;

«Juist als in de St. Marie-kerk,» merkte Sheffield bp.

»Het lijkt er veel op,quot; hernam White; »wij hebben leven noch poëzie in de kerk van Engeland ; de katholieke Kerk alleen is schoon. Gij zoudt bespeuren wat ik bedoel, indien gij eene kathedraal op het vasteland bezoekt of ook maar een der katholieke kerken in onze groote steden. De priester, de diaken en subdiaken, de misdienaars, het licht, de wierook, de zang, alles werkt samen tot een doel, tot éene daad van eeredienst. Gij gevoelt dat dit inderdaad eeredienst is, elk zintuig, oogen, ooren, reuk bemerken dat er eeredienst verricht wordt. De leeken geknield op den grond en hunne kralen latende glijden of hunne acten verwekkende, het koor het Kyrie zingende, de priesters en assistenten zich diep buigende en het Confiteor sprekend. Dat is eeredienst, en dat gaat te gelijk ver boven de rede. quot;

Hij sprak aldus uit de volheid zijns harten, doch het viel geheel buiten het bestek van het

-ocr page 63-

G1

gesprek dat was voorafgegaan en zijne poëzie was haast even onaangenaam voor zijne hoorders, als Freeborn's proza.

»White, gij moet maar voor goed Katholiek worden,quot; zeide Sheffield.

«Bedenk toch, wat gij zegt, White,quot; zeide Bateman. »Gij zijt toch niet naar eene schismatieke kerk geweest ? Foei, schaam u.quot; — Freeborn merkte op, dat indien de twee Kerken inderdaad éene waren, zooals werd volgehouden, hij met den besten wil niet zien kon, waarom het verkeerd zou zijn over en weer te gaan.

»Gij vergeet,quot; zeide Bateman tot White, »dat gij dat alles in uwe eigene Kerk hebt of hebben kunt, zonder het bederf van Rome.quot;

»Wat dat bederf betreft,quot; antwoordde White, ik ken daar weinig van.quot;

Freeborn zuchtte hoorbaar.

»Ik ken daar weinig van,quot; herhaalde White met vuur, »zeer weinig; doch wat doet er dit toe ? Wij moeten de dingen nemen zooals ze zijn. Ik houd niet van hetgeen verkeerd is in de Katholieke Kerk, indien er iets verkeerds js, maar van het goede. Gij zult toch niet ontkennen, dat wat ik bewonder, inderdaad goed en schoon is. Want gij tracht het in uwe eigene Kerk in te voeren. Gij zoudt uwe ooren willen missen, gij weet het zelf, om het Dies irae te mogen hoeren.quot;

Een algemeen gelach begroette deze uitbarsting.

-ocr page 64-

62

White was een Ier. Het was eene gelukkige onderbreking; het gezelschap stond op van tafel en op dat oogenblik brak een tikje op de deur den draad van het gesprek af.

Het was een boekverkoopers-jongen met een groote portefeuille met platen.

«Dat komt op zijn tijd,quot; zeide Bateman ;»leg het daar neer, Baker, of geef het maar liever hier; ik kan nu uwe meening vernemen op een punt, dat mij zeer ter harte gaat. Ik wenschte u meê te nemen naar mijn kerkje, Freeborn; Sheffield en Reding hebben het gezien. Welnu, ziet eens hier.quot;

Hij opende de portefeuille; zij bevatte gezichten van den Campo Santo te Pisa. De platen werden een voor een en in stilte beschouwd; de toeschouwers bewonderden ze of wisten niet wat er van te denken of verwachtten met verwondering wat komen zou.

«Welk plan denkt gij dat ik heb?quot; vervolgde hij. «Gij hebt mij aangevallen, Sheffield, omdat mijn kerkje geen doel zou hebben. Nu ben ik voornemens er een kerkhof mede te verbinden. Er is land genoeg. Zoo zal het een votief-kerkje worden. Wat zult gij zeggen, indien wij deze heerlijke monumenten uit de middeleeuwen, het beeldhouwwerk zoowel als het schilderwerk, rondom de begraafplaats copiëeren. Nu Sheffield, mijnheer de criticus, wat zegt gij nu?quot;

»Een bewonderenswaardig plan, dat al mijne te-

-ocr page 65-

63

genwerpingen wegneemt. En zal er geene Mis gelezen worden voor de dooden ?quot;

«Neen, neen,quot; riep Bateman in zijne vrees voor Freeborn;»wij willen niets hebben van uwe papisterij. Het zal een eenvoudig onschuldig kerkje zijn, waarin de liturgie van de Anglikaansche Kerk zal onderhouden worden.quot;

Onderwijl sloeg Sheffield de platen langzaam om. Doch eensklaps hield hij op. »Wat wilt gij doen met deze figuur ?quot; vroeg hij op een Madonnabeeld wüzend. — »0, het zal het beste en voorzich-

J '

tigste zijn, dit weg te laten ; zeker, zeker.quot;

Doch weer begon Sheffield: »Zie eens hier, mijn beste vriend, wat gedaan met deze heiligen en engelen? Hier hebt gij eene kompleete legende. En hier eene geheele reeks mirakels en eene vrouw die een heilige in den hemel aanroept.quot;

Bezorgd keek Bateman naar de platen en antwoordde niet. Hij zou het boek wel hebben willen dichtslaan, doch Sheffield was nog niet voldaan. Daarom zeide hij : »O ja, er zijn sommige dingen; doch ik heb er iets op gevonden, ik zal er allegorische voorstellingen van maken. De H. Maagd zal de Kerk zijn en de Heiligen de kardinale en andere deugden en wat het leven van dien heilige, St. Ranierus betreft, het zal zijn een katholiek Pilgrim's Progressquot;

«Goed, doch dan moet gij al deze Pausen en bisschoppen en kelken weglaten, en onder de anderen namen schrijven, opdat de menschen hen

-ocr page 66-

G4

niet voor heiligen en engelen mogen houden. Misschien was het beter om hun spreukbanden in den mond te geven, in oud-Engelsch. Deze St. Thomas is gezet; laat hem zeggen : ik ben mijnheer Onvervaard of ik hen de reus Wanhoop; en daar deze schoone heilige een soort van schotel draagt, bevorder haar tot keukenprinses. Doch zie eens hier, een heelen troep duivels; moeten dezen ook geschilderd worden?quot;

Bateman poogde nu met geweld het boek te sluiten, maar Sheffield ging voort : »de bekoring van St. Antonius; wat zal dit zijn ? De duivel in de gedaante eener kat op een wijnvat.quot;

«Inderdaad,quot; zeide Bateman, geërgerd, terwijl hij zich van het boek meester maakte, » gij wordt onaangenaam. Wij zullen verder zien, zoodra gij eens ernstiger zijt.quot;

Sheffield was waarlijk lastig en Bateman bewaarde zijn humeur beter dan velen in zijn plaats zouden gedaan hebben. Onderwijl knikte Freeborn die reeds eenigen tijd zijn tabberd in de hand had, tegen Bateman en vertrok alleen, en White en Willis volgden dra gezamenlijk.

»Waarlijk,quot; zeide Bateman tot Sheffield, toen zij waren weggegaan, «gij en White zijt ieder op uwe manier zoo voorbarig in het spreken en dat nog wel als er anderen bij zijn. Ik wenschte Freeborn een beetje goed Catholicisme te leeren, maar gij hebt alles bedorven. Ik hoopte dat dit dejeuner eenig gevolg zou hebben gehad. Doch

-ocr page 67-

denk eens aan, wat White gezegd heeft. Alles zal uitkomen. Freeborn zal het in zijn kring vertellen. 't Is kwaad, zeer kwaad. En gij, mijn vriend, zijt niet veel beter; nooit ernstig. Wat Jcondt gij bedoelen met te zeggen dat onze kerk niet éen is met de Roomsche ? Gij geeft daar Freeborn zulk een wapen.1'

Sheffield nam het uitdagend rustig op, en met den rug tegen den schoorsteenmantel en zijne rokspanden in gevaarlijke nabijheid ran den stoomenden waterketel antwoordde hij; » Gij hadt een zeer lastig span te mennen.quot; En met het hoofd achterover en hem van ter zijde aanziende voegde hij er bij : » En waarom hadt gij, o rechtschapenste van alle menschen, de stoutmoedigheid te zeggen dat de Anglikaansche en Roomsche Kerk éen zijn ?quot;

»Dat moet zoo zijn,quot; antwoordde Bateman; »er is maar éene Kerk — het Credo zegt het; wilt gij er twee van maken ?quot;

»Ik spreek niet van de leer, maar van het feit,quot; zeide Sheffield. »Ik wilde niet zeggen dat er twee kerken ivaren en ook niet ontkennen, dat er éene Kerh was. Ik ontkende slechts het feit, dat wat zonneklaar twee lichamen zijn niet éen lichaam is.quot;

Bateman dacht een oogenblik na en Charles hield zich bezig met de pook het roet achter uit den haard te schrappen. Hij wenschte zich niet in het gesprek te mengen, doch het speet hem niet, dat hij toehoorder was.

-ocr page 68-

66

«Beste vriend,quot; zeide Bateman, wel iets meesterachtig, »gij maakt een onderscheiding tasschen eene Kerk en een lichaam, welke ik niet goed begrijp ; gij zegt dat er twee lichamen zijn en toch maar éene kerk. Indien dit zoo is, dan is de kerk niet een lichaam doch een afgetrokken begrip, een zuivere naam, een algemeene idee; is dat uwe meening ? Zoo ja, dan zijt gij een echt Calvinist.quot;

»En gij zijt een tweede Calvinist,quot; antwoordde Sheffield, «want stelt gij twee zichtbare kerken, de Engelsche en de Roomsche als éene Kerk voor, dan moet die éene Kerk eene onzichtbare zijn en niet eene zichtbare. Houd ik dus eene abstrakte Kerk, gij houdt eene onzichtbare.quot;

«Dat zie ik niet in,quot; zeide Bateman.

» Bewijs dat de twee Kerken éene Kerk zijn,quot; zeide Sheffield; «dan zal ik iets anders bewijzen.quot;

«Den een of anderen paradox ?quot; vroeg Bateman.

«Ja, en een stevigen,quot; antwoordde Sheffield, «doch een die van u komt en niet vau mij. Bewijs, dat de Engelsche en de Roomsche Kerken in eenigen zin éen zijn, en ik zal met soortgelijke argumenten bewijzen dat de Engelsche Staatskerk en de Wesleyanen éen zijn.quot;

Dat was eene ridderlijke uitdaging. Bateman trok echter eensklaps een stemmig gezicht en zweeg. «Wij behandelen heilige onderwerpen,'' zeide hij ten laatste, «wij behandelen zeer heilige

-ocr page 69-

67

zaken en wij moeten den eerbied niet uit het oog verliezen.quot;

En zijn gezicht werd nog langer.

Sheffield barstte in een luid gelach uit en ook Reding kon zich niet langer bedwingen.

«Wat is dat?quot; riep Sheffield uit; »wees nu niet hard jegens mij. Wat heb ik misdaan ? waar begon het heilige ? ik neem mijne woorden terug.quot;

»0, hij meent het zoo kwaad niet, inderdaad niet,quot; zeide Charles; »hij is ernstiger dan hij schijnt. Sta hem te woord, ik stel er belang in.quot;

«Waarlijk, ik wensch de zaak ernstig te behandelen,quot; zeide Sheffield; «ik zal op nieuw beginnen. Het spijt mij inderdaad. Ik zal de tegenwerping in eerbiediger vorm kleeden.quot;

Bateman begon te ontdooien : »Mijn beste Sheffield,quot; zeide hij, »de oneerbiedigheid zit in de zaak zelf, niet in de wijze van behandeling. Het is oneerbiedig onze H. Moeder de Kerk te vergelijken met de Wesleyaansche schismatieken.quot;

»Ik voel er berouw over,quot; sprak Sheffield ; » het was eene twijfeling in het geloof, het paste niet, ik beken het, wat kan ik nog meer zeggen ? Zie mij eens aan, is dit niet voldoende ? Maar zeg mij nu ook, iïoe zijn wij éen lichaam met de Roomschen en hoe zijn toch de Wesleyanen niet éen lichaam met ons ?quot;

Bateman zag hem aan en de gelaats-uitdruk-king stelde hem tevreden. «Het is voor u eene vreemde vraag,quot; zeide hij; «ik dacht dat gij meer

-ocr page 70-

G8

doorzicht hadt. Ziet gij dan niet dat wij even goed als de Roomschen tot de Apostelen opklimmen ?quot;

»Doch de Roomschen zeggen, dat dit niet genoeg is voor de éenheid ; dat wij ook in gemeenschap moeten zijn met den Paus.quot;

» Daarin vergissen zij zich,quot; antwoordde Bateman.

«Juist wat de Wesleyaaen van ons zeggen, wanneer wij hunne opklimming tot de Apostelen niet aannemen; zij zeggen dat wij ons daarin vergissen.quot;

»Hunne opklimming!quot; riep Bateman uit; »zij hebben ze niet !quot;'

»Zij hebben ze wel : zij hebben ze in hunne bedienaren des Woords.quot;

«Dat is geene Apostoliciteit,quot; antwoordde Bateman.

«Ja, maar zij is evangelisch, eene apostoliciteit in de leer,quot; zeide Sheffield.

«Leer! Evangelisch! wie heeft ooit gehoord!quot; riep Bateman uit. »Dat is niet genoeg. Leer is niet genoeg zonder bisschoppen.quot;

» Eu opklimming is niet genoeg zonder den Paus,quot; antwoordde Sheffield.

«Zij verzetten zich tegen de bisschoppen,quot; zeide Bateman, die niet goed meer wist waar hij ging aanlanden.

b En wij verzetten ons tegen den Paus.quot;

»Wij zeggen dat de Paus niet noodzakelijk is.quot;

-ocr page 71-

69

»En zij zeggen, dat de bisschoppen niet noodzakelijk zijn.quot;

Zij waren haast buiten adem en overzagen na eens het terrein. Bateman nam het eerst het woord. »Dit is een feitelijk vraagstuk, waarbij scherpe argumentatie niet te pas komt. De vraag is, of het niet waar is, dat bisschoppen behooren tot het wezen der Kerk en of het niet valsch is dat de Paus er toe behoort.quot;

«Neen,quot; zeide Sheffield, «de vraag is of gehoorzaamheid aan onze bisschoppen niet noodig is, om de Weslyanen en ons tot éen lichaam te maken, en of gehoorzaamheid aan hun Paus niet gevorderd wordt om ons tot éen lichaam te maken met de Roomschen. Gij houdt het eene vol en ontkent het andere. Ik zeg beide. Erken beide, of loochen beide: ik blijf mij gelijk, gij niet.quot;

Bateman was uit 't veld geslagen.

»In éen woord,quot; voegde Sheffield er aan toe, »in de bisschoppen zit de eenheid niet, evenmin als in de leer.quot;

«Niet de éenheid ? Wat is dan de éenheid?quot; vroeg Bateman.

»Eenheid van regeeringsvorm,quot; antwoordde Sheffield.

Bateman dacht eene poos na. «Uw denkbeeld is ongelukkig,quot; sprak hij: «hier zijn wij in bezit, hier zijn wij gevestigd sedert de tijden van koning Lucius, of sedert St. Paulus hier predikte;

-ocr page 72-

70

wij vullen het geheele eiland; wij hebben eene voortdurende Kerk , met hetzelfde grondgebied, dezelfde opklimming, dezelfde hierarchie, dezdfde burgerlijke en staatkundige positie, dezelfde kerken. Ja, «ging hij voort,quot; wij hebben dezelfde stichtingen, gedenkteekenen van tien eeuwen, de leer afgedrukt en vereeuwigd in steen, het mystieke onderwijs der oude heiligen, wat weten de Methodisten van katholieken eeredienst ? van altaren, van offer, van kruisbalken, van doopvonten, van missen ? Zij houden het voor superstitie.quot;

»Wees niet boos op mij. Bateman,quot; zeide Sheffield, »en voor ik heen ga, wil ik eene gelijkenis in 't midden brengen. Hier hebt gij de Engelsche Kerk, zoo gelijkend op eene Protes-tantsche Staatskerk als iets ter wereld; bisschoppen en leeken, allen, buiten eenige weinigen zooals wij, noemen haar Protestant; het levende lichaam noemt zich zelf Protestant; zweert het Catholicisme af, werpt den naam en dé zaak van zich, haat de Kerk van Eome, spot met de kracht der Sacramenten, veracht de kerkvaders, spreekt van bedrog van priesters, is een Protestantsche wezenlijkheid met een katholiek tintje. De bestaande werkelijkheid, die levend is, wilt gij bedekken met een filagrijnwerk van jube's, dorsalen, bis-schops-staven, kruisen, mijters en dergelijken. En nu, mijn beste Bateman, wilt gij mijne parabel hooren en er u niet boos om maken ?quot;

Bateman knikte en Sheffield ging voort.

-ocr page 73-

«Welnu: er was eens een negerknaap, die, toen zijn meester van huis was, naar de kleerkast ging en besloot zich zelf op kosten zijns meesters eens op te sieren. En spoedig zag men hem op de straat op en neer gaan, even naakt als altijd, doch met een hoogen hoed op 't hoofd en een paar witte glacé's aan de handen.quot;

»Ga heen, maak dat ge op weg komt, godvergeten, verloren man!quot; riep Bateman, terwijl hij het kussen der sofa hem nawierp. Sheffield maakte dat hij de deur uit kwam en in een oogenblik was hij met Charles beneden op straat.

-ocr page 74-

HOOFDSTUK VIII.

Laat Sheffield en Charles hun weg gaan, wij zullen White en Willis bij 't verlaten der kamers van Bateman volgen. Het was een heiligendag en zij hadden geene lessen; arm in arm slenterden zij door de Breestraat, naar allen schijn zeer intiem. Willis nam het woord. » Ik kan dien Freeborn niet. uitstaan, hij is zulk een wijsneus; en ik haat hem te meer, omdat ik gedwongen ben hem te zien.

«Gij kendet hem in uwe geboorteplaats, meen ik ?quot; vroeg White.

»Daarom heeft hij mij eenige malen op zijne spiritueele theevisites genoodigd en mij geïntroduceerd bij den ouden heer Grimes, een goeden hartelijken dweeper, maar een vreeselijken Evangelische , en zijne vrouw is nog erger. Grimes is de oude godsdienstige theevisite-man en Freeborn drukt zijne voetstappen. Zij drijven zooveel personen bijeen als zij kunnen, soms twintig nieuwelingen en gegradueerden, die in een kring gezeten hunne kopjes en schoteltjes in de hand houden en knielkussens vóór zich hebben. De een of andere onuitstaanbare persoon van Ca-pel Hall of St. Marcus, die nauwelijks Engelsch

-ocr page 75-

78

spreken kan laat, onder voorgeven van mijnheer Grimes eene theologische vraag te doen, zijn proza hooren over erfzonde of rechtvaardigmaking, of heilszekerheid, zoodat er van conversatie geen spraak is. Het theegoed verdwijnt en wordt vervangen door eene portie Schrift en de oude Grimes gaat aan 't uitleggen. Het zal wel zeer goed zijn, al is hij een leek. Hij is eene goede oude ziel, doch niemand kan het uitstaan; zelfs mevrouw Grimes knikkebolt over hare breikous en sommigen van de geliefde broeders ademen hoorbaar. Grimes hoort echter niemand dan zichzelf. Eindelijk houdt hij op, de toehoorders ontwaken en de knielkussens komen aan de beurt. Dan mogen we gaan en Grimes en de man van St. Marcus noemen dat een profijtelijken avond. Ik kan er niet achter komen, hoe iemand daar tweemaal komen kan en toch zijn er die nooit ontbreken.1'

»Zij doen dat alles uit geloof,quot; zeide White: »geloof in mijnheer Grimes.quot;

«Geloof in den ouden Grimes, een gepensioneerd oud-luitenant!quot; riep Willes uit.

«Hier staat eene kerk open,quot; zeide White, »dat is vreemd, laat ons binnengaan.quot;

Zij traden binnen. Eene oude vrouw veegde de banken af. »Dat alles moet veranderen,quot; zeide Willis, »wij moeten geen vrouwen voor dat werk hebben, maar kosters en helpers.quot;

»En dan gaan al deze banken naar de maan.

4

-ocr page 76-

74

Zaagt gij ooit een heerlijker kerk voor een dienstquot;/quot;

»Waar zoudt gij de sacristie maken? Dat hok is nu de kleedkamer, docb het is niet ruim genoeg.quot;

»Dat hangt af van het getal altaren, dat in eene kerk behoort,quot; antwoordde White; «elk altaar moet in de sacristie zijn eigen tafel en kast hebben.quot;

»Eén,quot; zeide Willis, tellende, «daar waar de lessenaar staat, zal het hoogaltaar zijn; éen daar achter, laat ons zeggen van Onze Lieve Vrouw; twee aan beide zijden van het koor; dat zijn er reeds vier; aan wie wilt gij ze toegewijd hebben?quot;

»De kerk is niet ruim genoeg voor de beide zijaltaren,quot; bracht White in.

»0 wel zeker,zeide Willis. «Ik beb in het buitenland altaren gezien met slechts éene trap; en zij behoeven niet breed te zijn. En ik geloof ook, dat deze muur wel eene nis zal toelaten, zie slechts naar de diepte van het venster; dit zou zooveel plaats gewonnen zijn.quot;

» Neen,quot; zeide White,»de ruimte is te gering;quot; en hij begon den vloer op te meten met zijn zakdoek, »wat zoudt gij denken is de diepte van een altaar, van den muur uit gerekend?quot;

Toen hij opzag, bemerkte hij in de kerk ee-nige dames, die hij en Willis kende — de juffers Bolton — van streng katholieke strekking

-ocr page 77-

75

en inderdaad beminnenswaardige en liefdadige dames. Wij mogen er niet bijvoegen, dat zij op dat oogenblik veel wijzer waren dan onze beide jongelieden, die zij ontmoetten; en indien de eene of andere lieve lezeres mocht denken dat hetgeen wij over haar zeggen zullen van toepassing is op katholiek-gezinde dames in het algemeen, dan vragen wij verlof om uitdrukkelijk te verklaren dat wij ze in geenen deele voorstellen als de type eeuer klasse; dat onder haar, zooals wij zeer goed weten, de edelste geesten en de teederste harten gevonden werden, en dat niets minder dan trouw aan de historische waarheid ons belet om deze twee juffers in 't bijzonder met die voorzichtigheid en dat gezond verstand te sieren, die het deel waren van zoovele anderen. Deze beide zusters hadden open handen, indien al geen verstandige hoofdjes, en haar doel bij het binnengaan der kerk, welke niet die was van haar eigen kerspel, was, om de oude vrouw te zien, die zoowel het voorwerp als het werktuig barer liefdadigheid was en haar te onderhouden over hare kleinkia-deren, waarin zij belang stelden. Men kan wel denken, dat zij niet veel van kerkelijke zaken wisten en zich zelf kenden zij nog veel minder. In het laatste gebrek kon White niet voorzien, al deed hij zijn best om het eerste te verhelpen; en elke ontmoeting bracht iets tot dat doel bij.

Gezamenlijk verlieten zij de kerk en de heeren brachten de dames te huis. » Wij stelden ons voor,

-ocr page 78-

?fi

juffer Bolton,quot; zeide White, »dat de St. Jacobi-kerk eene katholieke kerk was en wij trachtten alles te regelen, zooals het zou behooren.quot;

»En wat was uwe eerste hervorming ?quot; vroeg juffer Bolton.

«Ik vreesquot; antwoordde White; «dat uwe beschermelinge , de oude vrouw , die de banken schoon houdt, er niet best zou afkomen.quot;

«Dat spreekt van zelf, er zouden geene banken schoon te houden zijn.quot;

»Niet alleen hare dienstverrichting, maar haar persoon of liever haar karakter zou moeten verdwijnen.quot;

»Dat kan niet,quot; zeide juffer Bolton; «moeten de vrouwen dan protestant blijven?quot;

»0, neen,quot; hernam White; «de goede vrouw zal weer opduiken ; doch in een ander karakter; zij zal dan weduwe zijn.quot;

»En wie zal haar vervangen?quot;

»Een kosterquot; antwoordde White; een koster in eene surplis. Houdt gij meer van de lange of van de korte surplis?quot; vroeg hij zich tot de jongere zuster wendende.

»Ik? ik vergeet het altijd weer, doch ik geloof dat gij ons verteld hebt, dat de Romeinsche surplis kort is, ik prefereer de korte,quot; antwoordde Charlotte.

»Gij, weet, Charlotte,quot; zeide de oudere zuster, »dat er in Engeland eene groote hervorming is in kerkelijke gewaden.quot;

-ocr page 79-

77

»Ik haat elke hervorming van de Reformatie

af,quot; antwoordde Charlotte. » Daarenboven zijn wij al een mooi eind op weg met onze koorkap; hebt gij ze gezien, mijnheer White? het is zoo'n keurig patroon.quot;

«Hebt gij al besloten, wat er mede te doen?quot; vroeg Willis.

»Daarvoor is nog tijd genoeg, 't Zal vier jaren duren vóór wij ze af hebben,quot; antwoordde Charlotte.

«Vier jaren !quot; riep White uit. «Dan zullen wij allen echte Katholieken zijn. Engeland zal dan bekeerd zijn.quot;

«Zij zal juist op tijd klaar zijn voor den bisschop,quot; zeide Charlotte.

» Neen, daarvoor is zij niet goed genoeg,quot; meende hare zuster; «doch voor het Asperges in de kerk kan zij er door. Hoe zal dan alles anders zijn ! Toch kan ik mij niet vinden in het denkbeeld, dat wij in Oxford een kardinaal zullen hebben. Moeten we zoo erg Roomsch zijn ? Ik zie niet in, waarom wij niet in ernst katholiek zouden kunnen zijn, zonder den Paus.quot;

«O, maak u niet angstig,quot; zeide White wijselijk; «de dingen zullen zoo'n vaart niet loopen. Kardinalen heeft men zoo maar niet voor het grijpen.quot;

«Kardinalen zijn zoo stijf en hebben zooveel staatsie,quot; zeide juffer Bolton. «Ik hoor zij gaan nooit uit, of zij hebben twee bedienden achter

-ocr page 80-

78

zich en zij verlaten altijd eene partij, zoodra het dansen begint.quot;

«Nu ik geloof dat Oxford juist voor kardinalen geknipt is,quot; zeide Charlotte. «Kan iets stijver zijn dan de partijen van den President? Ik kan mij voorstellen, dat dr. Bone kardinaal is, als hij zoo door het park wandelt.quot;

»Dat is het karakter der Katholieke Kerk,quot; zeide White. ))Op zijn tijd zult gij dat heter inzien. Niemand is zijn eigen meester. Zelfs de Paus kan niet doen zooals hij wil, hij dineert alleen , en spreekt volgens antecedent.quot;

»Dat spreekt van zelf, want hij is onfeilbaar,quot; zeide Charlotte.

»Indien hij vergissingen begaat in zijne functies,quot; vervolgde White, »dan is hij verplicht deze op te schrijven en te biechten, omdat er anders een antecedent uit zou kunnen ontstaan.quot;

»En hij is, gedurende het uitoefenen eener functie verplicht om den ceremonie-meester te gehoorzamen, zelfs tegen zijn eigen oordeel in,quot; zeide Willis.

«Zeidet gij niet, dat de Paus biechtte, mijnheer White,quot; vroeg juffer Bolton; «ik heb er altijd voor gestaan, of de Paus verplicht was te biechten, evenals een ander.quot;

«Zeker,quot; antwoordde White, «ieder gaat biechten.quot;

s Wel,quot; zeide Charlotte,»ik kan mij niet voor-

-ocr page 81-

79

stellen, dat mijnheer Hurst van St. Pieter, die zulke aardige liedjes zingt of eenige van de deftige oversten van huizen, die zoo stijf buigen, zouden gaan biechten.quot;

»Zij zullen allen moeten gaan biechten,quot; zeide White.

» Allen ?quot; vroeg juffer Bolton; «gij bedoelt toch niet bekeerlingen? Ik dacht enkel Katholieken van hunne geboorte af.quot;

Hier volgde een kleine pauze.

»En wat zullen de oversten der huizen worden ?quot; vroeg Charlotte. — «Abten of superieuren,quot; antwoordde White; «zij zullen een kromstaf krijgen ; en wanneer zij de Mis lezen, zal er een kaars meer worden ontstoken.quot;

»Wat zal de vice-kanselier een baas van een abt zijn!quot; zeide juffer Bolton.

«Neen, hij is te klein voor een abt,quot; meende hare zuster, «doch gij vergeet den kanselier zelf. Gij schijnt aan ieder ander gedacht te hebben; wat moet er van hem worden?quot;

«Ja de kanselier, dat is mijn moeilijkheid,quot; zeide White ernstig. — «Maak een Tempelridder van hem,quot; zeide Willis.

«De hertog is een wondere ziel,quot; zeide White bedenkelijk: «men kon niet weten waartoe hij komen zal. Een Tempel-ridder — ja; Maltha behoort nu aan Engeland, hij kou de orde weder doen verrijzen.quot;

De dames glimlachten.

-ocr page 82-

80

»Doch uw plan is niet volledig, mijnheer White,quot; zeide juffer Bolton, »de oversten der collegies zijn getrouwd; hoe kunt ge er monniken van maken ?quot;

»O, de dames zullen in 't klooster gaan,quot; zeide quot;White. «Willis en ik, wij hebben nasporingen gedaan in de Hoogstraat en die zijn goed uitgevallen. Sommige huizen daar behoorden vroeger tot de universiteitsgebouwen en kunnen heel gemakkelijk tot kloosters worden ingericht; alles wat vereischt wordt is er, ijzeren tralies voor de vensters.quot;

»Weet gij reeds in welke orde zij moeten treden?quot; vroeg Charlotte.

»Dat hangt van haar zeiven af,quot; zeide White. »Er moet geen dwang worden aangedaan. Laat haar zeiven oordeelen. Doch het zou goed zijn twee kloosters te hebben, een van eene actieve en een van eene contemplatieve orde, Ursulinen b. v. en Carmelietessen van St. Theresia's hervorming.quot;

Toch nog toe was het gesprek half ernst, half kortswijl; nu kreeg het een dieperen tint.

»De orde van St. Theresia is zeer streng, geloof ik, mijnheer White,quot; zeide juffer Bolton.

»Ja,quot; zeide White, «ik koester wel eenige vrees voor de dames der universiteits-autoriteiten, als zij op haar leeftijd daarin treden.quot;

Zij waren aan de deur gekomen en White belde.

-ocr page 83-

81

»Jonge dames,quot; zeide hij zacht, «zijn te teeder voor zulk een offer.quot;

Louise zweeg; doch weldra vroeg zij :»En wat zult gij worden mijnheer?quot;

«Ik weet het niet,quot; was zijn antwoord. «Ik heb aan de Cisterciënsers gedacht. Zij spreken nooit.quot;

»0, die brave Cisterciënsers!quot; riep zij uit ;i was St. Bernard dat niet? — heilige hemelsche man en nog zoo jong! Ik heb zijn portret gezien: welke oogen!quot;

White had een goed voorkomen. De non en de monnik zagen elkander met veel eerbied aan en bogen. De beide anderen volbrachten dezelfde plichtspleging, welke daarna over kruis plaats had. De beide dames gingen binnen en de heeren huns weegs.

Wij volgen de eersten naar boven. Toen zij in den salon traden, vonden zij hare moeder voor het venster zitten in hoed en shawl, een oog werpende in het eerste boek het beste; in dien onvasten toestand welke te kennen geeft dat iemand, om het zoo te noemen, bezig is met wachten, meer dan met iets anders.

» Lieve kinderen, zeide zij toen zij binnen kwamen,quot; waar zijt gij toch geweest ? De klokken zijn al een goed kwartier koud; ik vrees dat er voor heden van ons kerk-gaan niets kan komen.quot;

»Hoe is het ' mogelijk , beste mama,quot; zeide Louise; «wij gingen juist om half negen uit, wij

-ocr page 84-

82

hebben ons geen twee minuten in den garen- en band-winkel opgehouden en nu zijn wij terug.quot;

«Het eenige dat wij nog deden,quot; zeide Charlotte, »was even in de St. Jacobi-kerk te zien, waarvan de deur openstond, om een woord of wat te spreken met de oude Wiggins. Daar vonden wij mijnheer White en zijn vriend, mijnheer Willis, en zij brachten ons te huis.quot;

»0, ik begrijp,quot; zeide mevrouw Bolton. »Zoo gaat het als jongelieden elkander ontmoeten. Doch voor de kerk is het in ieder geval te laat.quot;

«Neen,quot; zeide Charlotte, «laat ons terstond gaan; dan komen wij nog bij de eerste les.quot;

«Kind, hoe kunt gij zoo iets voorstellen? Ik zou het voor niets ter wereld doen. Het staat niet. Dan is het beter niet te gaan.quot;

«Mama, dat is nu stellig een vooroordeel,quot; zeide Louise. «Waarom altijd op denzelfden tijd te komen? Het is zoo vormelijk allen te gelijk te komen en op elkander te wachten. Het is zeker veel redelijker om te gaan wanneer men kan, men kan op zoo verschillende wijzen verhinderd worden.quot;

»Nu, Louise, ik houd mij aan het oude gebruik. Ons werd altijd geleerd : Weest op uwe plaats vóór »wanneer de boozequot; en op zijn laatst voor »innig geliefden.quot; Dat is het goede oude gebruik. En mijnheer Jones en mijnheer Pierson zaten minstens vijf minuten voor hun lessenaar

-ocr page 85-

83

om ons een voorbeeld te geven en voor den aanvang zagen zij eens rond. En mijnheer Jones predikte dikwijls tegen het te laat komen. Ik kan mij niet met twistvragen inlaten, doch het schijnt mij redelijk, dat goede Christenen de ge-heele godsdienstoefening bijwonen. Men zou even goed vóór het einde kunnen weggaan.quot;

»Maar, mama, zoo gebeurt het in het buitenland ; men komt en gaat naar verkiezing. Daarin ligt meer devotie.quot;

»Charlotte, ik |ben te oud om dat te begrijpen; 't gaat mij te boven. Ik denk mijnheer White heeft u dit alles verteld. Hij is een beste man, zeer vriendelijk en vol attenties. Ik heb niets tegen hem, doch hij is jong en zijne denkbeelden zullen met de jaren wel veranderen.quot;

»Al pratende gaat de tijd voorbij; is het onmogelijk om nog te gaan?quot; vroeg Louise.

»Ik zou voor de geheele wereld niet door de kerk komen, ik zou meenen door den grond heen te zinken. Wat een voorbeeld! Hoe kunt gij er aan denken?quot;

»Dan onderstel ik, dat er niets aan te doen is,quot; zeide Louise en ontdeed zich van haar hoed; «doch het is inderdaad droevig om van godsdienst zoo iets kouds en vormelijks te maken. Tweemaal zóóveel menschen konden ter kerk gaan, indien zij te laat mochten komen.quot;

«Wel, kinderen, allet is nu anders geworden. In mijne jeugd waren de Katholieken vormelijk

-ocr page 86-

84

en waren wij de devoten; nu is het juist omgekeerd.quot;

» Doch is het dan niet zoo, beste mama ?quot; vroeg Charlotte »is deze voortdurende toeloop, als ebbe en vloed, bij alle wisseling de kerk steeds gevuld, niet veel schooner dan eene manier van hidden even houterig als de lessenaar? het is zoo vrij en natuurlijk.quot;

»Vrij en gemakkelijk, zou ik zeggen. Schaam u, Charlotte, hoe kunt gij den schoonen kerkdienst afkeuren ; gij doet mij pijn.quot;

»Ach,quot; zeide Charlotte, »het is eenvoudig een puriteinsch gebruik, dat evenveel met onze kerk te maken heeft als de houten banken.quot;

»De openbare eeredienst wordt aangeboden aan allen, die kunnen komen,quot; zeide Louise. «Het kerkgaan moet een voorrecht zijn en niet enkel een plicht.quot;

»Nu, kind, dit is meer, dan ik kan begrijpen. De jonge George Ashton verliet altijd de kerk, vóór de preek begon, en toen men hem er een verwijt van maakte, zeide hij, dat hij een ket-terschen prediker niet kon uitstaan ! En dat een knaap van achttien jaren!quot;

«Maar, beste mama, wat dan gedaan, indien een predikant ketter is? Wat kan men anders doen? Het is zoo ondragelijk voor een katholieken geest.quot;

»Katholiek, katholiek!quot; riep mevrouw Bolton geraakt uit, »geef mij den goeden ouden

-ocr page 87-

George III en den protestantschen godsdienst. Dat waren nog tijden! Toen ging alles rustig voort, wij kenden geen twist of verdeeldheid; geen onderscheid in huisgezinnen. Nu is alles anders geworden. Ik verklaar u, mijn hoofd loopt om, ik hoor zoovele vreemde ongewone dingen.quot;

De jonge dames antwoordden niet. De eene zag naar buiten en de andere maakte zich gereed om de kamer te verlaten.

))Nu, het is eene teleurstelling voor ons allen,quot; zeide de moeder. »Eerst hebt gij mij belet te gaan, en toen ik u. Doch ik vermoed, Louise, dat mijne teleurstelling grooter is.quot;

Louise keerde zich af van het venster.

»Ik waardeer het Prayer Book, zooals gij het niet knnt, mijn beste, want ik heb ondervonden wat het is voor iemand in diepe droefenis. Moge het lang duren, kinderen, vóór gij het aldus leert kennen; doch wanneer de beproeving komt, rekent er dan op, dat al deze nieuwe grillen en modes zullen verdwijnen als de wind, en dat het goede oude Trayer Book alleen u van nut zal zijn.quot;

Beide waren getroffen. «Komt, kinderen, ik heb te ernstig gesproken,quot; ging zij voort. «Doet uwe dingen af en laat ons rustig werken tot /ü^c/i-tijd.quot;

-ocr page 88-

HOOFDSTUK IX.

Sommige menschen worden rusteloos onder in-tellectueele moeilijkheden en zijn, met of zonder gevolg, altijd met de oplossing bezig. Charles had een ander karakter. Een nieuw denkbeeld ging voor hem niet verloren, doch het ontrustte hem niet, indien het duister was of in strijd was met zijne gewone beschouwingswijze. Hij liet het in zijn geest gisten en zijne plaats vinden en vorm aannemen in zijn bewustzijn door middel van de langzame spontaneele actie van den geest. Toch is een toestand van verlegenheid verre van aangenaam en hij zou zich gehaast hebben er van ontslagen te geraken, indien dit mogelijk geweest ware.

Door gesprekken, zooals die welke wij verhaalden (en waaraan wij nog veel zouden kunnen toevoegen, vreesden wij niet den lezer te vermoeien) en door de verschillende inzichten, waarmede hij aan de universiteit kennis maakte, was hij nu, in den loop van een jaar, tot een of twee gevolgtrekkingen gekomen , die wel niet zeer nieuw doch zeer belangrijk waren; — vooreerst, dat er een groot aantal meeningen zijn over de belangrijkste onderwerpen; tweedens, dat deze niet

-ocr page 89-

87

alle even waar zijn; ten derde, dat het plicht is ware meeningen te omhelzen en ten vierde dat het zeer moeilijk is deze laatste te vinden. Hij was gewoon geweest, zooals wij gezien hebben, het oog te richten op personen en niet op meeningen en hij had besloten om het goede in iedereen te waardeeren. Doch mi was hij tot het begrip gekomen, dat het, op zijn minst genomen, niet paste om in een belangrijk vraagstuk eene valsche opinie te hebben. Het deed er niet toe of de aanhangers dezer valsche opinie oprecht waren — hij konde den eerbied niet hebben voor iemand, die aanhing wat Sheffield kwakzalverij noemde, welken hij gevoelde voor iemand wiens opinie met de werkelijkheid overeenstemde. Hij dacht aan White en Bateman; zij waren zeer goede jongens, doch hij kon hunne taal, waaraan de werkelijkheid vreemd was, niet uitstaan, al was het ook, dat zij zelf dat gebrek niet gevoelden. En evenzoo : indien het Roomsch-Katho-lieke stelsel valsch was, dan was dit duidelijk — om nu eens hoogere beschouwingen ter zijde te laten — dat iemand, die in de macht der heiligen geloofde en hen aanriep, deelnam in eene groote charlatannerie, al was hij de oprechtheid in persoon. Zoo iemand zag woorden aan voor zaken, en in zoover kon hij hem geen hoogere achting toedragen als White of Bateman. Met een Unitariër was het hetzelfde geval. Hield deze de kracht der niet geholpene menschelijkc natuur voor wat

-ocr page 90-

88

ze niet was; dacht hij zich den mensch niet gevallen, terwijl hij wel degelijk gevallen is, dan hield hij eene onzinnigheid. Hij mocht dan deze vlek door duizend verdiensten vergoeden en bedekken, 't zou eene vlek blijven, evengoed als wij een schoon mensch ontsierd vinden door het verlies van een oog of hand. En al wederom : indien iemand, die zich Christen noemt, van den Almachtige een wezen maakt van. enkel goedertierenheid, terwijl Hij integendeel is wat de Kerk van Engeland leert : een God. die straft uit rechtvaardigheid, dan maakt zoo iemand een afgod, een iets dat geene werkelijkheid bezit tot het voorwerp van zijn godsdienst en — nu afgezien van betere gedachten over hem — kon hij hem in zooverre niet achten. Zoo werd allengskens het beginsel van het bestaan van dogma's een wezenlijk element van Charles' godsdienstige bespiegelingen.

Allengskens en zonder dat hij het bemerkte; want de gedachten, die wij in hem hebben nagespoord, kwamen slechts over hem in vrije oo-genblikken, en met gedurige tusschenpoozen arbeidde hij aan dat gedachtenweefsel voort. Zijne lessen en andere beroepsplichten, zijne vrienden en ontspanningen namen grootendeels den dag in, doch deze diepere strooming hield aan en werd hoorbaar voor het oor zijner ziel, zoodra andere geluiden ontbraken. Wanneer hij zich 's morgens kleedde, wanneer hij nederzat onder de beuken

-ocr page 91-

89

in den tuin van 't collegie, wanneer hij in de stad ging om eene rekening te betalen of eene visite te maken, -wanneer hij 'savonds, na zijne deur te hebben gesloten, op de sofa zat, hielden gedachten, gelijk aan die wij hebben beschreven, zijn geest onledig.

Besprekingen en onderzoekingen vonden nu voor een tijd haar einde, ten minste voor zoover Oxford er de stof voor leverde, want H. Drievul-digheidszondag was voorbij en de Commemoratie stond voor de deur.

Op den zondag die daaraan voorafging gebeurde het, dat de universiteitsrede gehouden werd door een uitstekend man, die voor deze plechtigheid naar Oxford overkwam; geen mindere persoonlijkheid dan de zeer vermaarde dr. Brownsi-de, de nieuwe deken van Nottingham, die eenigen tijd te Huntingdow professor der theologie geweest was , en een van de scherpste zoo al niet van de grootste denkers der universiteit van die dagen. Hij was een klein, stijf mannetje met een gedwongen lachje, kaal van voorhoofd en van achter met zwart krullend haar, met eene gemaakte deftigheid van manieren en eene heldere musikale stem, die naar hem zonder eenige inspanning deed luisteren. Als godgeleerde scheen hij nooit eenige moeielijkheid te hebben gevonden in welk onderwerp ook; hij was zoo helder of zoo weinig diep, dat hij den bodem zag van al zijne gedachten; of, daar dr. Johnson zegt «dat

-ocr page 92-

90

alles wat ondiep is helder is,quot; mogen wij hem misschien met beide epitheta sieren. De openbaring was, in zijn oog, niet de onpeilbare diepte van Gods raadsbesluiten met hare nevelachtige omtrekken en breede schaduwen, maar een vlak zonnig landschap met rechte kunstwegen. Niet, alsof hij de onbegrijpelijkheid van Gods wezen zelf loochende, zooals eenige oude ketters, doch hij hield vol, dat alles, wat geheimzinnig was, uit de openbaring was weggelaten en dat ons niets gegeven was als wat praktisch was en ons rechtstreeks aanging. Verder verbaasde het hem, dat ieder niet met hem overeenstemde en niet met hem dit eenvoudige natuurlijke standpunt innam wat toch zoo zonneklaar voor ieder open lag; en hij schreef dit verschijnsel, dat zich zoo algemeen voordeed, toe aan een gemis van helderheid van verstand , of aan een verkeerden slag in de hersenen. Hij was een populair redenaar, dat wil zeggen, hij had vele toehoorders, al had hij weinig volgelingen en bij deze gelegenheid was de kerk vol van jongelieden der universiteit.

Hij begon zijn sermoon met de bemerking, dat men er wel op mocht letten, hoe weinigen er waren, die goed redeneerden, terwijl toch de gave der rede een der kenmerken was van 'smenschen natuur, in tegenstelling met de dieren. Wel had men gezegd, dat dieren redeneerden; doch dit was het gevolg van de verschillende beteekenissen van het woord «redequot; en was een voorbeeld van dezelfde

-ocr page 93-

91

dubbelzinnigheid der taal of verwarring der gedachte, waarop hij doelde. Evenzoo zeggen we, dat de rede, waarom het waait gelegen is in eene wieseling van temperatuur in de atmosfeer; en de rede waarom de klokken luiden gelegen is in het feit, dat ze geluid worden; doch wie zou nu zeggen, dat de wind of de klokken redeneeren. Er was, meende hij, geen goed geconstateerd feit (met nadruk op het woord feit) van redeneerende dieren. Wel had men gezegd, dat het schrandere dier, de hond, indien hij zijn meesster opsporende aan een driesprong kwam, na twee wegen afgesnuffeld te hebben, stout den derden insloeg zonder zulke voorafgaande onderzoeking, wat, indien het waar was, een voorbeeld zou zijn van een disjunctief hypothetisch syllogisme. Zoo had ook Dugald Stewart gesproken van het geval van een aap, die achter eene deur noten kraakte, wat, als zijnde geene strenge navolging van iets dat hij werkelijk gezien had, eene daad van abstractie onderstelde, waardoor het schrandere dier eerst was opgeklommen tot het alge-meene begrip van notenkrakers, waarvan hij misschien een enkel exemplaar, hetzij dan van zilver of van staal, op de tafel zijns meesters gezien had, en dan, afdalende, dit begrip had belichaamd in den vorm van een hulpmiddel van eigen vinding. Dit was gezegd; toch mocht hij bij deze gelegenheid wel als waar aannemen, dat de eigenschap van redeneeren een kenmerk was van

-ocr page 94-

92

den menscli; en dit zoo zijnde, was het opmerkelijk, dat zoo weinig' menschen goed redeneerden.

Na dezen aanloop, ging hij voort met het aantal van godsdienstige geschillen aan dit gebrek toe te schrijven. Hij zeide, dat de meest beroemde twistvragen in zake godsdienst slechts over woorden liepen; dat de twistenden hunne eigene meening niet kenden en evenmin die hunner bestrijders en dat een weinigje goede logica een einde zou gemaakt hebben aan verdeeldheden, die de wereld eeuwen lang in beweging hadden gebracht — menigen bloedigen oorlog, menig hard anathema, menige woeste terechtstelling, menig wichtig boekdeel zou hebben afgewend. Hij vervolgde met te kennen te geven, dat er feitelijk waarheid noch logen was in de gangbare dogma's van de godgeleerdheid; dat zij wijzen waren, in zich-zelve evenmin goede als kwade, maar persoonlijke, nationale, tijdelijke wijzen, waarop het verstand redeneerde over de groote godsdienstige waarheden, dat de fout lag niet in het omhelzen daarvan, doch in het daarop aandringen, wat hetzelfde was als er op aan te dringen, dat een Hindoe zich zou kleeden juist als een Finlander, of dat een regiment dragonders een wapen der wilden zou hanteeren.

En verder gaande bemerkte hij, dat het uit hetgeen hij gezegd had duidelijk was, onder welk gezichtspunt men de Anglikaansche formulieren beschouwen moest; namelijk als onze wijze om eeuwige waarheden uit te drukken, die even goed

-ocr page 95-

93

op andere 'wijzen konden worden uitgedrukt, zooals ieder goed denker wel zou kunnen bespeuren. Daarom behoefde er niets in veranderd te worden en konden zij in hunne volheid behouden worden; doch men moest er nooit bij uit het oog verliezen, dat zij Anglikaansche godgeleerdheid waren en — niet de godgeleerdheid in het afgetrokke-ne; en dat, al was de geloofsbelijdenis van Atha-nasius goed voor ons, het daaruit nog niet volgde dat zij goed was voor onze naburen; ja, dat wat juist het omgekeerde scheen aan anderen beter kon bevallen en hunne wijze kon zijn om diezelfde waarheden uit te drukken.

Hij eindigde met een enkel woord ten gunste van Nestorius. een paar woorden tot verheffing van Abailard, en wat meer nog voor Luther, »dien grooten geest,quot; zooals hij zeide, »die zag dat Kerken, geloofsbelijdenissen, liturgieën , personen, in den godsdienst niets te beteekenen hadden en dat de inwendige geest, het geloofquot; zooals hij zelf het uitdrukte het al in al was en met eene vingerwijzing, dat niets goed zou gaan aan de Universiteit, zoolang dit groote beginsel niet in zoover was aangenomen; dat het hare leden leidde — niet voorzeker tot het opgeven van hunne eigene formulieren — maar tot het begrip, dat wat rechtstreeks tegen die formulieren indruischte even welgevallig was aan den goddelijken Stichter des Christendoms.

Charles begreep de volle kracht niet van dit

-ocr page 96-

94

sermoon, doch hij begreep er genoeg van om te gevoelen dat hij geheel zijn leven nooit zoo iets gehoord had. Hij was meer dan ia twijfel of indien zijn goede vader het gehoord had, deze niet eene uitzondering zou gemaakt hebben op zijn geliefkoosden levensregel. Hij ging heen, zich met verwondering afvragend, wat de redenaar toch bedoelde en of hij hem soms ook verkeerd had verstaan. Bedoelde hij dat Unitariërs alleen slechte redeneerders waren en even goede Christenen konden zijn als orthodoxe geloovigen? Hij kon niets anders bedoeld hebben. Doch wat, indien hij toch eens recht had ? Een oogenblik ging hij met die gedachte mede. »Dan is ieder wat Sheffield een charlatan noemt in meerderen of minderen graad; en dan was er geen reden om zich over wat ook te kwellen. Dan had ik oorspronkelijk gelijk met ieder te willen nemen voor wat hij was. Laat ik eens zien; iedereen een charlatan . . . Charlatans verdienen onze achting, of liever niemand is achtenswaardig. Wij kunnen niet buiten den een of anderen uitwendigen vorm van geloof; de eene is niet meer waar dan de andere; dat is, alle zijn even waar.. . Alle zijn waar. . . Dat is de beste manier; niets is champ;r-latannerie en alles is waar. . . Alles is waar! Onmogelijk! het eene even waar als het andere ! dan zou het even waar zijn dat onze Verlosser niets was dan een mensch, als dat Hij God is. Neen , dat kon de redenaar toch

-ocr page 97-

95

niet bedoeld hebben; doch wat bedoelde hif dan?quot;

Zoo leefde Charles in eene pijnlijke verlegenheid voort doch uit die verwarring ontwikkelde zich eene dubbele overtuiging, die ten deele ook smartelijk was; dat hij niet alles wat gezegd werd als Evangelie kon aannemen, al kwam het ook uit den mond van mannen van gezag en godgeleerden van naam; en vervolgens dat zijne gemoedelijkheid om iedereen te nemen voor 't geen hij was zeer gevaarlijk was, als zonder moeite leidende tot verdraagzaamheid jegens iedere soort van geloof, en als haar logisch einde vindende in het gevoel, dat in Pope's Algemeen Gebed aan den dag treedt en dat zijn vader hem altijd had voorgehouden als een voorbeeld van oppervlakkige philosophie;

»Father of all, in every age.

In every clime adored.

By saint, by savage and by sage Jehovah, Jove, and Lord.quot;1)

!) Vader van allen, ü brengt elke tijd En iedere luchtstreek alle eer Wien heilige en wilde en wijze zich wijdt: Jehovah, Japiju of wel Heer.

-ocr page 98-

HOOFDSTUK X.

Charles stond bij het einde van dit studiejaar voor zijn eerste examen, wat hem eenige dagen in Oxford hield, toen de niet gegradueerden van zijn collegie reeds bij den aanvang der groote vacantie vertrokken waren. In die dagen ontmoette hij den heer Vincent, een der jongere docenten, die zoo vriendelijk was Charles op Zondag te dineeren te vragen in de Common-room en eenige morgens met hem eene wandeling te maken in den tuin van het collegie.

Enkele jaren maken een groot verschil in de positie aan de universiteit en dit maakte van den heer Vincent wat een don heet, in het oog van personen die slechts weinig jonger waren dan hij.

Daarenboven leek Vincent veel ouder dan hij was; hij was zwaar gebouwd met veel kleur en groote blauwe oogen. Op borst en aan handen spreidde hij veel linnen ten toon. Hij was een knap man en studeerde veel en had als docent t zijns gelijke niet en bij al zijne verdiensten was hij ook een goed eter. Hij at en dronk, wandelde en reed met evenveel pleizier als hij Aristo-teles er in las en Grieksche treurspelen er in stampte. En wat vreemd is, hij was ziekelijk.

-ocr page 99-

97

Toen hij zijne stadiën voleindigd had, had hij een beneficie gekregen en zoowel bij zijne voorbereidende studiën als aan de universiteit stond hij te boek voor een zeer belezen man. Op zijne manier stond hij zeer op tucht en had de niet gepromoveerden onder den duim, doch daar het hem ook aan bonhomie niet ontbrak, zagen zij tot hem op met een mengsel van vrees en genegenheid. Zij bespott'en hem, doch zorgden wel hem te gehoorzamen. Daarenboven predikte hij goed, las de gebeden met zalving voor en had in zijn spreken soms zelfs een evangelisch-spiritueelen tint. Üe studenten verklaarden, dat zij konden nagaan hoeveel port hij in Common-room had ingenomen uit de meerdere of mindere godsvrucht die hij bij den avouddienst aan den dag legde, en men herinnerde zich dat hij eens onder het Confiteor in de warmte van zijn berouw het zware fluweelen kussen, waarop zijne ellebogen rustten, had neer-geschoven op de hoofden der studenten die voor hem in eene lagere bank zaten.

Hij bezat juist zooveel oorspronkelijkheid van geest, als genoeg was voor een excuus, dat hij »zijn eigene partijquot; was in religiezaken, wat hij zelf heette »geen partijmanquot; te zijn; en ook zoo weinig oorspronkelijkheid dat hij altijd vertooning voor waarheid hield en deftige nietigheden voor orakeltaal. Hij was breedsprakig, fulmineerde tegen partijschappen en partijgeest en dacht dat hij zich buiten deze hield, wanneer hij alle per-

5

-ocr page 100-

98

sonen vermeed en alle opinies omhelsde. Zijn groote idee was, dat de waarheid in het midden lag en dat het genoeg was om haar te hebben, dat men uitersten ontvluchtte, zonder een bepaald doel te hebben, waar men van die vlucht zou aanlanden. Hij bezat geen helderheid van geest genoeg om eene waarheid tot hare uiterste grenzen na te sporen en geen moed genoeg om ze in hare eenvoudigheid vast te houden ; doch hij was altijd bezig met verzekeringen, die hij aanstonds terugnam, terwijl hij zijne gedachten in onmogelijke poses in balans trachtte te houden en zijne woorden met onbegrijpelijke beperkingen omgaf. Wat de mannen en opinies van die dagen in Oxford betreft, goeddeels zou hij het met hen eens zijn geweest, indien hij eenvoudig zijne natuur gevolgd ware, doch hij had nu eens besloten om zelf een standpunt in te nemen, wat hem tot allerlei uitvluchten zijn toevlucht deed nemen, wanneer hij het verschil tusschen hen en zichzelf duidelijk wilde maken. Ware hij ouder geweest dan zij, hij zou gesproken hebben van «jong bloed'' en »warme hoofdenquot; of zoo iets; doch nu zij ernstige en bedaarde mannen waren en veertien of vijftien jaren ouder dan hij, wist hij niets beters te doen, dan het hoofd te schudden, iets te mompelen over partijgeest, hunne boeken niet te willen lezen om niet genoodzaakt te zijn het met hen eens te zijn en zich er op te beroemen dat hij hun gezelschap vermeed. Nu was hij op het

-ocr page 101-

99

punt om eene reis te maken over het vasteland, om zich te herstellen van de vermoeienissen van een Oxfordsch academiejaar, en middelerwijl hield hij de collegiezaal en de kapel open voor hen, die op hun examen wachtten of van huis nog de gelden verwachtten om aan hunne verplichtingen te kunnen voldoen. Reding had zijne aandacht getrokken als een knap, net jongmensch, waaruit iets groeien kon. En zoo had hij hem onder andere beleefdheden ook deze bewezen, dat hij hem een dag of wat voor zijn vertrek te dejeuneeren vroeg.

Het dejeuner van een docent heeft zijne bezwaren zoowel voor den gastheer als voor de gasten, en Vincent ging er groot op dat hij hierin met takt te werk ging. Het materieele gedeelte was gemakkelijk genoeg. Er waren broodjes, geroosterd brood, gebak, eieren, koud lamsvleesch, aardbeziën ; en ten zijnen tijde bracht de knecht van het collegie schapen-karbonade en gebraden ham binnen, en ieder at naar hartelust. Doch het viel moeielijker om te voorzien in een voortdurend accompagnement van gedachten, of liever van woorden zonder 't welk het dejeuner niet veel beter zou geweest zijn dan een varkenstrog. Het gesprek of liever de mono-polyloog, zooals eene autoriteit het noemt, liep ongeveer aldus :

»Mijnheer Bruton,quot; zeide Vincent, welk nieuws is er in Staffordshire ? Is er wat te doen aan de pottebakkerijen ? Onze pottebakkerijen floreeren.

-ocr page 102-

100

Neen, zie maar niet naar uw kopje en schoteltje, mijnheer Catley, dat is Derbyshire's fabrikaat. Men vindt Engelsch aardewerk over het geheele vasteland. Ik zelf vond de helft van een schoteltje met den wilgentak in den krater van den Vesuvius. Mijnheer Sikes, ik meen gij zijl in Italië geweest ?quot;

«Pardon, mijnheer,quot; antwoordde Sikes, «ik zou er haast zijn heengegaan, mijne familie vertrok voor eene veertien dagen, doch ik werd door die duivelsche dwaasheid hier gehouden.quot;

k Gij bedoelt uw mondelings examen,quot; antwoordde de docent op een toorn van berisping; »dat is voor u een ongelukkig uitstel, want het zal een buitengewoon schoon seizoen zijn, indien de me-teorolagen van onze zuster-universiteit zich niet bedriegen in hunne voorspellingen. Wie neemt het mondeling examen af, mijnheer Sikes?quot;

»Butson van 't Leicester-college is de ergste. Hij scheurt iemand in drieën. De vorige week had hij Patch van St. George onder handen en Patch heeft gezworen dat hij hem dood zal schieten en Butson gaat sedert niet meer uit dan met een bulhond.quot;

»Dat zijn van die verhalen, welke dikwijls de rondte doen, doch niet te vertrouwen zijn, mijnheer Sikes. Mijnheer Patch kon geen beter bswijs hebben geleverd, dat hij verdiende te druipen.quot;

Nu volgde eene pauze, gedurende welke Vincent haastig een mondvol of twee brood veror-

-ocr page 103-