Deze bibliotheek verschijnt geregeld in het begin van elke maand, in afleveringen van 5 vel druks of 80 bladzijden, echter zoo, dat men minstens 1000 bladzijden per jaar ontvangt. De inteekenprijs voor den gehselen jaargang is ƒ2.50, (franco per post f'i.—) Voor België G franken 50 centimes. Men teekent in bij alle boekhandelaren, postdirecteuren en bij den uitgever.
1 -
KATHOLIEKE BIBLIOTHEEK. KEUS EN KEUR.
non
pp JU
CS
Pi
ZWOLLE,
Uitgave der Thomas a Kempla Vereeniging. 1882.
»Is
der ff ,i 0 trouwe
» Er liet b j f/uirite nog t niet i thee; zeelac thee. doet : schon de sa ■wel uwe het i Men ! vroeg sche
I
der i derds omsti altijd al tij c stanl een
101
berde onder begeleiding' van de muziek die messen en vorken op de borden zijner gasten maakten.
»Is het waar, mijnbeer,quot; begon eindelijk een der gasten, »dat de oude Principaal zal gaan trouwen?quot;
»Er zijn zaken, Atkins, waarnaar men altijd bet beste aan de bron informeert; antiquam ex-fjuirite matrem of liever putrem; ha, ha! Neem nog een kop thee. Reding, zij zal uw zenuwen niet aandoen. Ik ben nog al keurig op mijne thee; deze komt over land, over Rusland; de zeelucht vernietigt den geur van onze gewone thee. Van lucht gesproken, ïenby, ik meen gij doet aan scheikunde. Hebt gij uwe aandacht geschonken aan de laatste proefnemingen in zake de samenstelling' en de analyse van lucht? Niet? wel dat verwondert mij, ze verdienen in ernst uwe aandacht. Het staat nu vrij wel vast, dat het inademen van gassen alle ziekten geneest. Men begint van de gaskuur te praten, zooals vroeger van de waterkuur. De groote buitenland-sche chemist, professor Scaramouch, beeft de eer der uitvinding. De resultaten zijn wonderbaar inderdaad, en er doen zich eenige merkwaardige omstandigheden bij voor. Gij weet medicijnen zijn altijd onaangenaam en zoo zijn, ook deze gassen altijd walgingwekkend. De professor geneest door stank en hij heeft zijne wetenschap reeds tot zulk een ontwikkeling gebracht, dat hij de verschil-
102
lende soorten van stank classificeert. Er is een zesvoudige grondstank, waarvan elke weder wordt onderverdeeld. Wat zegt gij, Reding? Of men ze onderscheiden kan ? Zeker, het reukorgaan onderscheidt ze gemakkelijk. Doch wat het schoonste is, en de wonderbare overeenstemming, waarop ik de aandacht wilde vestigen, zijne fijnste analyse van stinkende gassen doet hem door deze komen tot hetzelfde getal, als er volgens de laatste ontdekkingen op het gebied der pathologie ziektevormen bestaan. Elke ziekte heeft haar eigen gas. En wat nog wonderlijker is, sen geledigde gashouder is een specifiek voor sommige hopelooze kwalen. Bij voorbeeld daarmede zijn eenige lijders aan watervrees genezen. Seaton,quot; zoo ging hij voort en wendde zich nu tot een groentje, dat gedaan had met het ontbijt en zich nu niet op zijn gemak gevoelde en met neergeslagen oogen met zijn mes speelde, «Seaton, gij ziet naar die schilderij,quot; — zij hing zoo goed als achter Seaton's rug — «dat verwondert mij niet; ik kreeg ze van mijne goede oude moeder, die reeds jaren dood is. Het is een schoon Ita-liaansch landschap.quot;
Vincent rees op en zijne gasten volgden zijn voorbeeld en alle stonden om de schilderij.
»Ik houd meer van het groen van Engeland,quot; zeide Reding.
»Maar Engeland heeft niet die groote verscheidenheid van kleuren, meende Tenby.quot;
103
»Doch er is in, groen zoo iets rustig-s.quot;
»Gij weet ongetwijfeld, Reding,quot; sprak Vincent, »dat er groen genoeg in Italië is, en 's winters zelfs meer dan in Engeland; doch men vindt daar meer kleuren.quot;
»Toch verbeeld ik mij,quot; zeide Reding,»dat die verscheidenheid van kleuren aan het Italiaansche landschap de rust van het Engelsche ontneemt.quot;
«Bij voorbeeld,quot; zeide Tenby, »de rust van de meent van Binsey of van Port Meadow in den winter.quot;
«Zeg dan liever: in den zomer,quot; zeide Reding; noemt gij de plaats, dan bepaal ik den tijd. Ik geloof, dat wij de universiteit verlaten juist wanneer Oxford op zijn best wordt. De lanen en weiden zijn nu zoo geurig en kleurig, het hooi is half binnen en het korte etgroen breekt door.quot;
»Reding moest hier eigenlijk de geheele groote vacantie doorbrengen,quot; zeide Tenby; «blijft er wel iemand gedurende de vacantie hier, mijnheer?quot;
s Denkt gij, dat men voor het einde hier sterft, Tenby?quot; vroeg Vincent. »Men kan niet ontkennen dat velen het even als Reding een alleraange-naamsten tijd vinden. Ik houd veel van Oxford, doch gedurende de vacantie is het mijne woonplaats niet.quot;
»Nu, ik geloof, ik zou er wel willen blijven,quot; zeide Charles, doch, ik meen, niet gepromoveerden mogen het niet.quot;
104
Met meer dau noodigen ernst antwoordde Vincent »Neen,quot; het hing van den Principaal af, doch hij dacht dat deze het niet zou toestaan. Hij voegde er geheimzinnig bij, dat er zekerlijk studenten waren, die ouder de groote vacantie te Oxford bleven.
Charles antwoordde, dat er niets aan te doen was, indien het tegen de reglementen streed; anders zou hij, wanneer hij voor zijn examen studeerde, niets liever doen, dan de groote vacantie te Oxford doorbrengen, indien hij oordeelen mocht naar het genot der laatste tien dagen.
»Dat is een compliment voor hen met wie gij omgaat,quot; zeide Vincent.
Op dit oogenblik werd de deur geopend en .de kok kwam binnen met een menu voor het diner, waarover Vincent voor den vorm zijn oog moest laten gaan. »Watkins,quot; sprak hij dezen het papier terug gevend, »ik geloof haast, dat het heden een der kerkelijke vastendagen is. Ga eens zien, Watkins, en breng mij bericht.quot;
Groote verbazing van den kok, die nog nooit van zulk eene boodschap gehoord had, en die haastig de zaal verliet, in niet geringe verlegenheid, hoe hij deze opdracht het best zou vervullen. De vraag scheen den gasten evenzeer vreemd voor te komen, want er ontstond eensklaps eene stilte, die gevolgd werd door voetengeschuifel en afscheiduemen, alsof zij, nu zij de ham en schaapshout aan 't ontbijt gehad hadden, het toch niet
105
wilden wagen om hun diner in gevaar te brengen. Watkins kwam spoediger terug, dan men had kunnen verwachten. Hij zeide, dat mijnheer Vincent gelijk had; hij had bevonden, dat het dien dag »het feest der Apostelenquot; was.
»De vigilie van St. Pieter, meent gij, Watkins,quot; zeide Vincent; »ik daoht het wel. Nu geef dan een eenvoudige beefsteak en een schaapsrug; geen Portugeesche uien of aalbessengelei; en eene eenvoudige pudding, Charlotte-pudding, Watkins, dan is het goed.quot;
Watkins verdween. Nu bleef Charles met Vincent alleen en op vertrouwelijker toon begon deze : »Reding, ik wilde u niet in tegenwoordigheid van anderen ondervragen, doch ik denk, gij hadt geene bijzondere bedoeling, toen gij Oxford gedurende de groote vacantie zooveel lof gaaft? In eenige monden zou dit tot vermoedens aanleiding geven.quot;
Charles was verrast.
»Om u de waarheid te zeggen, Reding, zooals de zaken nu staan, is dit hier blijven gedurende de vacantie dikwijls een teeken van partijschap, ofschoon er natuurlijk in de zaak zelve mets is, wat niet recht en goed is.quot;
Charles luisterde aandachtig.
«Mijn beste vriend, vermijd partijschappen, draag daarvoor zorg. Gij zijt nog niet lang onder ons. Ik ben altijd bezorgd voor jongelieden van talent; er is groot gevaar, dat het talent
106
aan de universiteit in partijschap verloren gaat.quot;
Reding hoopte, dat hij geen reden gegeven had om zoo iets te doen vermoeden.
sNeen, neen, zeker niet,quot; hernam Vincent, niet zonder eenige aarzeling evenwel; »neen ik weet niet, dat er reden voor is. Toch heb ik gedacht, dat sommige uwer bemerkingen en vragen in de leszaal waren, als van iemand, die de dingen te ver drijft en die wenscht zich een stelsel te vormen.quot;
Charles was zoo overrompeld door deze aanklacht, dat de niet uitgelegde geheimenis der groote vacantie hem uit de gedachte ging. Hij zeide, dat het hem zeer speet; dat hij zich verplicht rekende; en hij trachtte zich te herinneren, wat van zijnen kant aauleiding kon gegeven hebben tot de bemerking van Vincent. Hij slaagde er echter niet in en vervolgde : »Ik verzeker u, dat ik hier zoo weinig van de partijen ken, dat ik nauwelijks hare leiders noemen kan. Ik heb wel eens namen hooren noemen, doch ik denk, indien ik het beproefde, ik zou mij vergissen in het bijeenvoegen van namen en opinies.quot;
»Ik geloof het gaarne,quot; zeide Vincent, »doch gij zijt jong. Ik wensch u te waarschuwen tegen zekere tendenzen. Gij zoudt eensklaps partijman kunnen worden, nog vóór gij er erg in hadt.quot;
Charles meende dat dit eene goede gelegenheid was om sommige vragen wat meer in bijzonderheden te stellen aangaande dingen, waarmede hij
107
verlegen was. Hij vroeg of dr. Brownside als
godgeleerde een veilige gids was.
«Ik houd het er voor, ziet ge,quot; antwoordde Vincent, »dat alle dwalingen nabootsingen zijn der waarheid. Knappe lieden zeggen waarheden, Eeding, waarheden, wat het wezen der zaak betreft, doch,quot; en hier daalde zijne stem tot fluisteren, »zij gaan te ver. Men zou kunnen aantoo-nen, dat alle ketterijen in zekeren zin deelen zijn van de Katholieke Kerk. Ik zeg niet, waarachtige deelen, dat is eene andere vraag; doch zij geven gedaante aan gi'oote beginselen. De Quakers vertegenwoordigen het beginsel van eenvoud en evangelische armoede; zij hebben zelfs een eigene kleedij, evenals de monniken; de Indepen-denten vertegenwoordigen de rechten der leeken ; de Wesleyanen geven uitdrukking aan het beginsel van godsvrucht, de Irvingianen van het symbolische en mystische beginsel; de High Church partij aan het beginsel van gehoorzaamheid, terwijl de modernen de partij der rede opnemen. Zoo heeft geene partij, meen ik, geheel gelijk of geheel ongelijk. Wat dr. Brownside betreft, er zijn zeker verschillende meeningen over zijne godgeleerdheid, doch hij is een knap man en ik geloof gij zult voordeel doen met hetgeen hij leert. Doch let wel, ik beveel hem niet aan, maar ik acht hem, en ik meen, dat hij vele dingen zegt, die uwe aandacht waardig- zijn. Ik zou u dus aanraden om het goede, dat zijne preeken bevatten,
108
te aanvaarden zonder u met het verkeerde in te laten. Wees er zeker van, Reding, dit is de gouden en toch zoo klaarblijkelijke regel in deze zaken.quot;
Charles antwoordde, dat Vincent zijne krachten te hoog schatte, dat hij eerst moest leeren voor hij kon oordeelen en dat hij zeer wenschte te weten of Vincent hem een of ander boek kon aan de hand doèn, waaruit hij leeren kon, wat de echte leer van de Kerk van Engeland was over een aantal punten, waarmede hij nu verlegen was.
Vincent zeide, dat hij zich moest hoeden om zijn geest te vervluchtigen met zulk eene lektuur, op een tijd, dat zijne plichten als student hunne rechten op hem konden doen gelden. Hij moest zich buiten alle strijdvragen houden en zich in acht nemen voor alle schrijvers. Vincent zou hem willen raden om geene levende schrijvers in handen te nemen. «Lees niets dan doode schrijvers,quot; zoo vervolgde hij : »zij alleen zijn veilige gidsen. Onze groote godgeleerden,quot; en hij verhief zich op zijne teenen, »waren modellen ; er waren in dien tijd reuzen op aarde, zooals koning Georges III eens van hen tot dr. Johnson gezegd had. Zij hadden zooveel diepte en kracht en ernst en volheid en belezenheid; en zij waren zoo flink, in alles zoo flink, en hadden wat eigenaardig Engelsch kon genoemd worden. En zij waren zoo rijk, en hadden mijnen vol gedachten en
eene wereld vol meeningen en hun geest was zoo werkzaam en zij waren zoo onuitputtelijk in hulpmiddelen en aan verscheidenheid ontbrak het hun evenmin. En daarenboven waren zij zoo welsprekend ; de majestueuze Hooker, Taylor, zoo rijk aan verbeeldingskracht, de schitterende Hall, de geleerde Barrow, het gezond verstand van South, de scherpe logica van Shillingworth, de goede eerlijke oude Burnet,quot; enz. enz.
Waarom zou hij het een oogenblik eer ophouden dan het andere? Er was inderdaad geene reden voor en toch kwam hij eindelijk tot het einde. Het waren woorden; doch voor Charles waren het prettige woorden. Hij kende juist genoeg van deze schrijvers om er belang in te stellen als hij over hen hoorde spreken en hij meende dat Vincent heel wat zeide, terwijl het toch inderdaad niet veel te beteekenen had. Toen hij ophield, zeide Charles, dat hij geloofde dat er mannen waren aan de universiteit, die de studie van deze auteurs aanraadden.
Vincent trok een ernstig gezicht. »Het is zoo,quot; sprak hij ; »doch, mijn jonge vriend, ik heb u reeds te kennen gegeven, dat onverschillige zaken tot partijbedoelingen kunnen misbruikt worden. Op dit oogenblik zijn de namen van sommige onzer grootste godgeleerden niet veel anders dan eene leuze, waardoor de opinies van nu levende personen worden aangeduid.quot;
«Opinies, zou ik onderstellen, die niet in deze
I
I
110
auteurs gevonden worden,quot; zeide Charles.
»Neen, dat zeg ik niet. Ik heb de hoogste achting voor de personen die ik bedoel en ik ontken niet, dat zij onze Kerk hebben bevoordeeld door in deze loszinnige dagen de aandacht te vragen voor de theologie der oude Engelsche Kerk. Doch het is iets anders het met deze mannen eens te zijn, en weder iets andersquot; en hij legde de hand op Charles' schouder, »tot hunne partij te behoo-ren. Geef aan niemand macht over uzelven ; trek voordeel uit allen; heb goede gedachten over allen en gij zult een verstandig man worden.quot;
Reding vroeg met eenige aarzeling, of dit niet veel had van hetgeen dr. Brownside op den kansel gezegd had ; doch misschien streed de laatste voor eene verdraagzaamheid in opinies in een anderen zin? Vincent antwoordde kortaf, dat hij dr. Brownside's sermoon niet gehoord had; doch wat hemzelf betrof, had hij slechts gesproken over personen in onze eigene kerkelijke gemeenschap.
«Onze Kerk,quot; zoo sprak hij, «laat groote vrijheid van denken binnen hare palen toe. Zelfs onze grootste godgeleerden verschillen in vele dingen van elkander ; wat meer is, Bisschop Taylor was het niet eens met zichzelf. Dit was een groot beginsel in de Engelsche Kerk. Hare trouwe zonen zijn het er over eens om te verschillen. Inderdaad, de geest van een Engelschman heeft die krachtige, mannelijke, edele onafhankelijkheid, die zich niet laat binden aan kunstrijke vormen
doch gelijk is aan het een of ander groot en schoon voortbrengsel der natuur, — een boom, rijk aan bladeren en fantastisch van vorm; geen ziekelijk bewoner eener broeikas, geen hulpelooze, leunende tegen den tuinmuur; maar een die in onbezorgde grootmoedigheid zijne vruchten strooit op de vrije aarde voor den vogel der lucht en alle soort van vee, opdat zij er van eten en blijde zijn.quot;
Toen Charles weg ging, trachtte hij zich rekenschap te geven van hetgeen hij gewonnen had in zijn gesprek met Vincent; wel niet juist, wat hij noodig had, een praktisch richtsnoer voor zijn geest, maar toch eenige nuttige wenken. Reeds was hij een vijand van partijschappen en verdroot hem hetgeen hij gezien had van personen die tot partijen behoorden. Vincent had hem bevestigd in zijn besluit om zich daarbuiten te houden en zijne plichten niet uit het oog te verliezen. Hij gevoelde zich gelukkig, dat hij met hem gesproken had; doch wat kon Vincent bedoeld hebben, met in hemzelf een aanleg te vermoeden om de dingen te ver te drijven en zich zoo in de eene of andere partij te steken ? Hij zag zich verplicht op dit punt in onwetendheid te blijven en tevreden te zijn met op te passen voor het vervolg.
Er heeft zich geene gelegenheid voorgedaan, om den lezer mede te deelen, dat Charles gedurende de laatste paar weken toevallig dikwijls Willis, de schaduw van White op Bateman's dejeuner, ontmoet had. Bij die gelegenheid, toen hij den mond hield, was hij Charles bevallen, wat er niet op verbeterde nu hij hem hoorde spreken; toch moest hij wel belang in hem stellen en wel vooral omdat het scheen, dat Willis zeer veel van hem hield. Hij zocht ongetwijfeld Charles' vriendschap en scheen begeerig om op goeden voet met hem te staan. Charles hield echter, niet van zijne wijze van spreken, evenmin als van die van White; en toen hij het eerst zijne kamers zag, ontdekte hij daar veel, wat zoowel zijn gezond verstand als zijne godsdienstige beginselen aanstoot gaf. Een groot ivoren crucifix onder eene glazen stolp was een in 't oog springend ornement tus-schen de ramen; een staalgravure de H. Drievuldigheid voorstellende, zooals dat gebruikelijk is in Katholieke landen, hing boven den schoorsteen en daar tegenover eene schilderij : de H. Maagd en St. Dominicus. Op den schoorsteenmantel was een rozenhoedje, een wierooksvat en andere ka-
tholieke voorwerpen, waarvan Charles het gebruik niet kende; een missaal, een ritueel en eenige katholieke traktaatjes lagen op tafel; en toen hij eens onverwacht bij Willis kwam, vond hij hem in een kleed, dat meer op eene toog dan op eene chambercloak geleek, en lezend in een brevier. Virgilius en Sophocles, Heredotus en Cicero schenen zich als onreine heidenen in hoeken en gaten verborgen te hebben of op de vlucht te zijn geslagen voor de ontzaglijke tegenwoordigheid der Oude Kerk.
Charles had zich verstout om te protesteeren tegen eenigen dezer singulariteiten, doch zonder gevolg.
^ Den avond voor zijn vertrek moest hij in de
buurt van Folly Bridge eene rekening betalen en hij verschrikte, toen hij bij het voorbijgaan van een gebouw dat hij voor eene kerk van Dissenters hield, Willis daar uit zag komen. Hij kon haast niet gelooven dat hij zich niet vergiste; wel wist hij dat Willis in Oxford was opgehouden ; doch Charles kon niet begrijpen wat hem tot zulk een ongewoon bezoek als hij cu gemaakt had kon hebben gedreven.
Hij bleef staan en riep : » Willis!quot;
^ Willis kleurde doch trachtte zich te herstellen.
»Ga een eind met mij mede,quot; zeide Charles. »Wat ter wereld heeft u daarheen gebracht ? Is dat geene kerk van de Dissenters ?quot;
»Dissenters!quot; riep Willis uit, nu ook verwon-
110
auteurs gevonden worden,quot; zeide Charles.
»Neen, dat zeg ik niet. Ik heb de hoogste achting voor de personen die ik bedoel en ik ontken niet, dat zij onze Kerk hebben bevoordeeld door in deze loszinnige dagen de aandacht te vragen voor de theologie der oude Engelsche Kerk. Doch het is iets anders het met deze mannen eens te zijn, en weder iets andersquot; en hij legde de hand op Charles' schouder, »tot hunne partij te behoo-ren. Geef aan niemand macht over uzelven ; trek voordeel uit allen; heb goede gedachten over allen en gij zult een verstandig man worden.quot;
Reding vroeg met eenige aarzeling, of dit niet veel had van hetgeen dr. Brownside op den kansel gezegd had ; doch misschien streed de laatste voor eene verdraagzaamheid in opinies in een anderen zin ? Vincent antwoordde kortaf, dat hij dr. Brownside's sermoon niet gehoord had; docb wat hemzelf betrof, had hij slechts gesproken over personen in onze eigene kerkelijke gemeenschap.
«Onze Kerk,quot; zoo sprak hij, «Iaat groote vrijheid van denken binnen hare palen toe. Zelfs onze grootste godgeleerden verschillen in vele dingen van elkander ; wat meer is. Bisschop Taylor was het niet eens met zichzelf. Dit was een groot beginsel in de Engelsche Kerk. Hare trouwe zonen zijn het er over eens om te verschillen. Inderdaad, de geest van een Engelschman heeft die krachtige, mannelijke, edele onafhankelijkheid, die zich niet laat binden aan kunstrijke vormen
doch gelijk is aan het een of ander groot en schoon voortbrengsel der natuur, — een boom, rijk aan bladeren en fantastisch van vorm; geen ziekelijk bewoner eener broeikas, geen hulpelooze, leunende tegen den tuinmuur; maar een die in onbezorgde grootmoedigheid zijne vruchten strooit op de vrije aarde voor den vogel der lucht en alle soort van vee, opdat zij er van eten en blijde zijn.quot;
Toen Charles weg ging, trachtte hij zich rekenschap te geven van hetgeen hij gewonnen had in zijn gesprek met Vincent; wel niet juist, wat hij noodig had, een praktisch richtsnoer voor zijn geest, maar toch eenige nuttige wenken. Reeds was hij een vijand van partijschappen en verdroot hem hetgeen hij gezien had van personen die tot partijen behoorden. Vincent had hem bevestigd in zijn besluit om zich daarbuiten te houden en zijne plichten niet uit het oog te verliezen. Hij gevoelde zich gelukkig, dat hij met hem gesproken had; doch wat kon Vincent bedoeld hebben, met in hemzelf een aanleg te vermoeden om de dingen te ver te drijven en zich zoo in de eene of andere partij te steken ? Hij zag zich verplicht op dit punt in onwetendheid te blijven en tevreden te zijn met op te passen voor het vervolg.
Er heeft zich geene gelegenheid voorgedaan, om den lezer mede te deelen, dat Charles gedurende de laatste paar weken toevallig dikwijls Willis, de schaduw van White op Bateman's dejeuner, ontmoet had. Bij die gelegenheid, toen hij den mond hield, was hij Charles bevallen, wat er niet op verbeterde nu hij hem hoorde spreken ; toch moest hij wel belang in hem stellen en wel vooral omdat het scheen, dat Willis zeer veel van hem hield. Hij zocht ongetwijfeld Charles' vriendschap en scheen begeerig om op goeden voet met hem te staan. Charles hield echter, niet van zijne wijze van spreken, evenmin als van die van White; en toen hij het eerst zijne kamers zag, ontdekte hij daar veel, wat zoowel zijn gezond verstand als zijne godsdienstige beginselen aanstoot gaf. Een groot ivoren crucifix onder eene glazen stolp was een in 't oog springend ornement tus-schen de ramen; een staalgravure de H. Drievuldigheid voorstellende, zooals dat gebruikelijk is in Katholieke landen, hing boven den schoorsteen en daar tegenover eene schilderij : de H. Maagd en St. Domicicus. Op den schoorsteenmantel was een rozenhoedje, een wierooksvat en andere ka-
tholieke voorwerpen, waarvan Charles het gebruik niet kende; een missaal, een ritueel en eenige katholieke traktaatjes lagen op tafel; en toen hij eens onverwacht bij Willis kwam, vond hij hem in een kleed, dat meer op eene toog dan op eene chambercloak geleek, en lezend in een brevier. Virgilius en Sophocles, Heredotus en Cicero schenen zich als onreine heidenen in hoeken en gaten verborgen te hebben of op de vlucht te zijn geslagen voor de ontzaglijke tegenwoordigheid der Oude Kerk.
Charles had zich verstout om te protesteeren tegen eenigen dezer singulariteiten, doch zonder gevolg.
^ Den avond voor zijn vertrek moest hij in de
buurt van Folly Bridge eene rekening betalen en ■ hij verschrikte, toen hij bij het voorbijgaan van
een gebouw dat hij voor eene kerk van Dissenters hield, Willis daar uit zag komen. Hij kon haast niet gelooven dat hij zich niet vergiste; wel wist hij dat Willis in Oxford was opgehouden ; doch Charles kon niet begrijpen wat hem tot zulk een ongewoon bezoek als hij nu gemaakt had kon hebben gedreven.
i Hij bleef staan en riep: «Willis!quot;
^ Willis kleurde doch trachtte zich te herstellen.
»Ga een eind met mij mede,quot; zeide Charles. »Wat ter wereld heeft u daarheen gebracht ? Is dat geene kerk van de Dissenters ?quot;
m Dissenters!quot; riep Willis uit, nu ook verwon-
'
derd en beleedigd ; »wat ter wereld kon u Joen
veronderstellen, dat ik naar eene samenkomst van Dissenters gaan zou ?quot;
»Ik vraag u vergiffenis, ik herinner mij nu;
het is het tentoonstellings-gebouw. Het was ech-ter eerst eene kerk, vandaar mijne vergissing.
Is het niet wat men noemt de oude Methodisten kerk ? Ik ben er nooit geweest. Men vertoonde daar het Dio-asiro-doxoti, zoo heette het, e-e-loof ik.quot;
Charles sprak maar door, om zijne eigene vergissing, waarover hij zich schaamde, te bemantelen. Willis wist niet of het ernst was of niet. »Reding,quot; zeide hij, «ga niet voort, gij belee-digt mij.''
» Waarmee ?quot; vroeg Charles.
»Gij weet het wel; gij wilt mij plagen.quot;
»Inderdaad niet.quot;
»Het is de katholieke kerk.quot;
Reding zweeg een oogenblik. Toen zeide hij : »Ik geloof niet, dat gij de zaak hebt verbeterd ; ^
het is eene verzameling van Dissenters, wat gij er ook van zeggen moogt, al is het juist niet van de soort die ik bedoelde.quot;
»Wat bedoelt gij?quot; vroeg Willis.
«Neen, wat bedoelt gij met naar zulke plaat-sen te gaan ? het is tegen uw eed,'' zeide Charles.
»Mijn eed ! welken eed ?quot;
«Nu wordt er geen eed meer gevorderd, doch nog niet lang geleden werd hij gevorderd en wij
nemen nu nog eene plechtige verbintenis op ons. Herinnert gij u uwe inschrijving bij den vice-kanselier niet meer ? En welke eeden en verkla-) ringen gij gedaan hebt ?quot;
» Ik weet niet wat ik gedaan heb ; mijn leeraar heeft er mij niets van gezegd. Ik heb in een of twee boeken geteekend.quot;
«Gij hebt meer gedaan. Ik weet het zeer goed. Gij hebt de verplichting op u genomen om de reglementen te onderhouden en een dezer reglementen verbiedt een kerk van Dissenters, welke ook, binnen te gaan.quot;
» Katholieken zijn geen Dissenters,quot; zeide Willis.
»Zeg dat niet,quot; zeide Charles ; »gij weet zij worden ook bedoeld. De reglementen willen ons buiten alle kerken houden, behalve de onze.quot;
» Die verklaring of belofte is onwettig en daarom niet bindend.quot;
«Waar vondt gij die uitvlucht ? Heeft de priester u dat ingegeven ?quot;
«Ik ken den priester niet; ik sprak hem nooit.quot;
«In ieder geval komt dat antwoord niet uit u zelf en het helpt u ook niets. Ik ben geen casuist; doch is het eene onwettige verbintenis, dan moet gij er ook de voordeden niet langer van ge-nieten.quot;
«Welke voordeelen?quot;
»Uw student zijn; uwe opvoeding aan de universiteit; uwe kans op eene beurs of fellowship. Geef dat op en pleit dan voor uwe vrij-
a
116
heid van die verbintenis ; gij hebt er dan het recht toe. Maar vaar niet onder valsche vlag : neem niet de voordeelen, terwijl gij de verbintenis breekt.quot;
«Gij neemt het te ernstig. Er zijn wel vijftig statuten, die gij evenmin opvolgt, als ik. Gij **
blijft u niet gelijk.quot;
«Indien wij ze niet onderhouden, dan onderstel ik dat het zaken zijn, waarop de gezaghebbers niet aandringen; bij voorbeeld, zij wenschen niet, dat wij ons donker zullen kleeden, al staat het ook in de statuten.quot;
«Doch zij willen wel, dat gij niet met hoogen hoed in de Hoogstraat zult wandelen,quot; antwoordde Willis, »wrant de surveillanten zenden u weer naar uwe kamers, als zij u ontmoeten.quot;
«Maar dit is geheel iets anders,quot;zeide JReding,
die zijn plan van aanval veranderde ; »dit is eene zaak van godsdienst. Het kan niet goed zijn naar andere kerken te gaan.quot;
«Indien wij éene Kerk zijn met de Roomsch-Katholieken, dan kan ik bij mijn leven niet zien,
waarom het verkeerd zou zijn, dat wij tot hen en zij tot ons gaan.quot;
»Ik ben geen godgeleerde, en ik begrijp niet,
wat men bedoelt met éene Kerk. Maar ik weet wel dat er geen bisschop, geen geestelijke, geen -V
verstandig leek in Engeland is, die u gelijk zou geven, 't Is een zuivere dwaasheid.quot;
«Spreek niet aldus,quot; antwoordde Willis, «ik bid u, spreek niet aldus. Met hart en ziel voel
] 17
ik mij tot den Katholieken eeredienst getrokken ; de onze is zoo koud.quot;
«Juist wat iedere stijve Dissenter zegt en iedere arme boerin, die niet beter weet en de Methodisten naloopt •—- haar dierbaren mijnheer Spoutaway of den preekenden schoenlapper. Zij zegt (ik heb het zelf gehoord) : och mijnheer, ik onderstel wij moeten gaan waar het voor ons het beste is. Mijnheer zoo en zoo raakt mijn hart ! quot;
Willis lachte. »Nu, dat is heden ten dage nog geen verkeerde reden. Arme lieden, zij hebben niets haters om er hun oordeel naar te vormen. Hoe kunt gij verwachten dat zij zullen instemmen met het: de Schrift roert ons ? Maar inderdaad, gij ziet er te veel in. 't Is eerst de tweede maal, dat ik er geweest ben en, ik zeg u in ernst, ik gevoel mij vervuld van outzag en godsvrucht, en ik geloof u zou hetzelfde gebeuren. Ik word er werkelijk beter op. In onze kerken kan ik niet bidden ; er is een nare lucht en de hooge banken benemen alle gezicht ; ik kan niet zien door een planken beschot. Maar toen ik daar binnentrad, vond ik alles stil en rustig, eene opene ruimte en het Tabernakel juist zichtbaar in het halfdonker en aangewezen door de Godslamp.quot;
Charles zag er alles behalve opgewekt uit. »Ik weet niet Willis wat ik u moet zeggen. De Hemel beware mij, dat ik iets ten nadeele der Roomsch-Katholieken zeggen zou ; ik keu ze niet.
118
Doch dit weet ik, dat gij geen Roomsch-Ka-tholiek zijt en daar niets te doen hebt. Hebben zij zulke heilige dingen als waarop zij zinspeelt, dan zijn ze nog niet voor u. Gij zijt daar een indringer. Ik ken er niets van en ik wensch geen oordeel uit te spreken, daarvan ben ik zeker. Doch dit is spelen met heilige zaken, een loopen hier en daar, een zoeken en proeven, een opnemen en weer ter zijde leggen. Daarvan houd ik niet,quot; vervolgde hij met vuur, »dat is zich vrijheden veroorloven jegens God.quot;
»Mijn beste Reding, ik bid u wees niet zoo streng. Wat heb ik gedaan, wat gij zelf in Frankrijk of Italië niet doen zoudt ? Gij zilt toch niet zeggen dat gij de kerken in het buitenland niet zoudt binnengaan ?quot;
«Ik spreek enkel over hetgeen ik nu voor mij heb. Wanneer ik naar het vasteland ga, dan is het de tijd om over die vraag na te denken. Het is genoeg te weten wat wij op dit oogenblik doen moeten en het is mij duidelijk, dat gij verkeerd gedaan hebt. Hoe hebt gij er den weg heen gevonden ?quot;
»White nam mij mede.1'
»Dan is er ten minste één in de wereld, nog onbedachtzamer dan gij. Gaan er veel studenten heen?quot;
»Niet, dat ik weet. Een of twee zijn er uit nieuwsgierigheid geweest. Doch er bestaat geen gewoonte; zoo vertelt men mij ten minste.quot;
»Gij moet mij beloven er niet meer heen te
119
gaan. Wij scheiden niet voor ik die belofte heb,quot; zeide Charles.
«Dat is te veel,quot; zeide Willis zacht, en toen zijn arm loswindende uit dien van Reding sprong hij eensklaps weg, uitroepende : » Vaarwel, vaarwel, tot onze eerste vroolijke ontmoeting — au revoirquot;
Er was niets aan te doen. Charles wandelde langzaam naar huis eu dacht bij zich zelf : «Maar wat indien toch eens de Roomsch Katholieke Kerk de ware Kerk was ! O, wist ik toch wat te ge-looven ; niemand wil het mij zeggen. Ik ben zoo geheel aan mij zelf overgelaten.quot; Dan dacht hij : »ik onderstel ik weet genoeg wat ik doen moet, meer dan wat ik werkelijk nakom ; en ik moet zeker tevreden en dankbaar zijn.quot;
Charles was een liefhebbende zoon en de groote vacantie ging te huis vroolijk voorbij. Hij stond vroeg op en studeerde trouw tot de lunch en daarna was hij voor den verderen dag geheel ten dienste van zijn vader, moeder en zusters. Hij hield van het rustige stille buitenleven, van den eentonigen loop des tijds met iederen dag aan den vorigen gelijk, en, na het bewogene leven te Oxford, was de afgelegene pastorie als eene haven, waarin de zweepende golven niet doordrongen. De maalstroom van opinies en verlegenheden, die hem te Oxford omvangen hield, was nu gelijk geworden aan het verwijderde ge-druisch van den Oceaan en deed hem zijne tegenwoordige rust des te beter beseffen. De golvende weiden, de groene lanen, de ruime heide, de meent met hare donkere breedgetakte olmen, het hooge geboomte dat de wegen van het eene dorp naar het andere omzoomde en hier en daar groepen vormde of in kreupelhout overging — zelfs de poort en het hek en de straatweg hadden hunne aantrekkingskracht, wel niet die der-nieuwheid maar die van oude bekenden; om deze hing de poëzie van vele herinneringen. En even-
121
min ontbrak het de vervallen onooglijke kerk met hare trappenhuizen, hare diepe ramen, ruwe banken, lage scheeve tafel, geringe kleedkamer en vochtige aardlucht aan aangename herinneringen ; want daar had hij vele jaren achtereen Zondag op Zondag zijn dierbaren vader hooren lezen en prediken; daar waren de oude graftomben, met hare latijnsche inscripties en vreemde deviezen : de zwarte borden met witte letters, de Re-surgam's en grijnzende doodshoofden, de brand-emmers en de verkleurde militie-vaandels en — haast ook een onvergankelijke — de oude koster met eene Fransche pruik over de ooren, die de responsories uitschreeuwde zonder er op te letten of ze op hunne plaats kwamen ; alles wat zijne verbeelding had opgewekt en hem ontzag had ingeboezemd, toen hij nog een kind was. En was daar ook niet zijn huis met zijn welbekende kamers, met zijne prettige gewoonten, zijne orde en comfort — een oude en trouwe vriend, dien hij te meer had leeren op prijs stellen, nu hij nieuwe vrienden gevonden had. » Waar ik in de toekomst zijn zal weet ik niet,quot; zoo dacht hij bij zichzelf, ik ben nog jong; veel, waarvan ik niet gedroomd heb, wat mijne verbeelding zich niet kan voorstellen, mag mij overkomen voor ik sterf — indien ik nog wat leven blijf; maar hier ten minste en op dit oogenblik ben ik gelukkig. Sommigen zeggen dat de schooljaren het prettigste tijdperk is van iemands leven, en zeker het leven
122
aan de Universiteit mag daaronder gerekend worden. Ik onderstel dat het de zorg is, die het leven zoo hard maakt. Nu ken ik nog geen zorg of verantwoordelijkheid; misschien zal ik er een beetje van bemerken wanneer ik mijn graad ga halen. Zorg is een schrikkelijk ding. Iets er van heb ik op school leeren kennen. Hoe vreemd is mij de gedachte dat ik eens vijf en twintig of dertig jaar zijn zal! Hoe vliegen de weken voorbij ! De vacantie zal weldra om zijn. Ach ik ben zoo gelukkig, dat die gedachte mij vrees aanjaagt. Toch zal ik sterk zijn op zijn tijd.quot;
Soms echter waren zijne gedachten van droeviger aard en trad de toekomst hem met levendiger kleuren voor den geest, dan het genot van het oogenblik. De heer Malcolm was hen na eene afwezigheid van eenige jaren komen bezoeken; het bezoek gaf den heer Reding veel genoegen en ook Malcolm gevoelde zich prettig in dit landelijk verblijf en in dezen huiselijken kring na zijn eenzaam leven aan het collegie. Hij was de lieveling geweest van Charles en zijne zusters, toen zij nog kinderen waren, ofschoon nu zijne betrekking tot hen grootendeels rustte op de herinneringen van het verleden. Toen hij hun prettige geschiedenissen vertelde of hen veroorloofde om tegen hem op te klimmen en zijn bril van den neus te nemen, deed hij alles wat noodig was om hun kinderhart te winnen; doch meer is noodig om de genegenheid te winnen van jon-
geileden en zoo is het niet verwonderlijk dat hij in hun geest vooral bij verjaring voortleefde.
Hij wist dit niet en zou er zich toch ook niet over bekommerd hebben; want evenals vele menschen die wat ouder worden , maakte hij zichzelf het middelpunt van zijn cirkel, trachtte niet in den geest van anderen door te dringen en zocht niet anderen gelukkig te maken, evenmin als hij zijn geluk in anderen zocht. Hij was goed en vriendelijk voor de jongelieden, zooals hij het zou geweest zijn voor een kanarievogel of een schoothondje; het was eene soort van uitwendige genegenheid; en ofschoon zij best met hem overweg konden, misten zij hem na zijn vertrek niet en zouden niet erg uit hun humeur geweest zijn, hadden zij vernomen dat hij nooit zou terugkeeren. Charles reed met hem de streek rond en zeerelde zijne brieven, bezorgde hem zijne couranten uit het naaste stadje en luisterde naar zijne verhalen over Oxford en de mannen van Oxford. Hij hield van hem en legde er zich op toe om hem aangenaam te zijn; doch wat betreft hem raad te vragen in ernstige zaken of troost bij hem te zoeken in droefenis, zou hij er even goed aan hebben kunnen denken om naar Dan, den marskramer of naar Isaac die Zondags de basson speelde te gaan.
»Hoe zijn dit jaar uwe perziken geweest, Malcolm?quot; vroeg Reding eens na het diner aan zijn gast.
»Gij weet wel, dat wij te Oxford geen perziken hebben,quot;, antwoordde Malcolm.
124
» Dan fopt mij mijn geheugen. Eens heb ik er ten minste perziken in October gezien, en heerlijke ook.quot;
»0, gij bedoelt bij een ouden Tom Spindle, den jockey; ja dat is waar; hij bezat een stukje muur en was daar trotsch op. Maar de perziken worden riip, als er niemand in Oxford is om ze te eten; en zoo is er de boom, of ten minste de vrucht, eene groote zeldzaamheid. In vroegere dagen was Oxford zoo ledig niet; er zijn nog oude moerbeziênboomen , die de heugenis hebben van betere tijden.
»Ik onderstel,quot; zeide Charles, »dat in dien tijd de duurdere vruchten niet gekweekt werden. Moerbeziën geven getuigenis niet alleen voor een vol collegie, maar ook voor eenvoudige gewoonten.
«Charles doet in het geniep een aanval op onze broeikas,quot; zeide Reding; «alsof onze eerste vader niet de voorkeur gaf aan vruchten en bloemen boven osse- en schapevleesch.quot;
«Toch niet,quot; zeide Charles, «ik vind perziken allerheerlijkst, en wat bloemen aangaat, ik ben al te dol op geuren.quot;
«Dat wed ik,quot; zeide Reding, «dat Charles de eene of andere theorie over geuren huldigt; ik heb nooit een knaap gekend die in zijne liefde en zijn afkeer zoo phantastisch is. Hij begon olijven te eten, zoodra hij den Oedipus van Sophocles gelezen had en ik geloof inderdaad dat hij spoedig geene oranjeappelen meer zal willen eten uit afkeer van koning William.quot;
125
»Zoo doet iedereen,quot; antwoordde Charles;»wie zou de mode niet willen volgen ? Daar hebt ge tante Kaatje : van den hoed, dien zij het eene jaar «snoeperigquot; noemde, getuigt zij het volgende dat hij een molik van haar maakt.quot;
»Daarin hebt gij gelijk, papa,quot; zeide Charles' moeder; »ik weet hij heeft de een of andere goede reden, al kan ik ze mij niet herinneren, om eene roos te ruiken of lavendel te distilleeren. Welke reden ook weer, Marie ?quot;
«Dat zij overblijfselen zijn van Eden's boschaad-jes.quot;
«Nu, papa, dat was ook de reden, die gij zelf juist nu hebt aangehaald.quot;
«Er is nog meer,quot; zeide mevrouw Reding, «als ik maar wist, wat het was.quot;
«Charles noemt den reuk intellectueeler dan de andere zintuigen,quot; zeide Marie glimlachend.
«Hij houdt zoo van paradoxen!quot; zeide de moeder.
«In zekeren zin is het zoo,quot; zeide Charles, «doch ik kan het niet duidelijk maken. Geluiden en geuren zijn meer etherisch en minder stoffelijk; zij hebben geen vorm — evenals de engelen.quot;
Malcolm lachte en zeide: »Ik geef het toe, Charles, het is lengte zonder breedte!quot;
«Hebt gij ooit zoo iets gehoord?quot; riep mevrouw Reding uit; «moedig hem niet aan, Malcolm, gij zijt nog erger dan hij. Engelen, lengte zonder breedte!quot;
7
126
»Zij trekken van de eene plaats naar de andere , zij komen, zij g'aan,quot; vervolgde Malcolm.
«Geuren doen liet verledene zoo levendig opdoemen,quot; zeide Charles.
»Doch geluiden doen dit zeker meer dan geuren,quot; zeide Malcolm.
«Pardon, ik houd het tegenovergestelde.quot;
«Dat is een paradoxquot; zeide Malcolm. »De geur van beefsteak doet niets verder, dan iemand aan het diner herinneren; maar geluiden zijn pathetisch en opwekkend.quot;
«Maar denk eens, mijnheer, geuren zijn kompleet in zichzelf en bestaan toch niet uit deelen. Hoe verschilt de geur van eene roos van dien van een angelier en deze weer van de welriekende wikke en deze van de seringen, en deze van de lavendel en deze van den jasmijn en deze van de kamperfoelie en deze van den meidoorn en deze van den hyacinth.quot;
«Spaar ons,quot; kwam nu Malcolm er tusschen, «gij gaat door de geheele inhoudstafel van Loudon !quot;
«En deze zijn nog slechts de geuren van bloemen; hoe geheel anders ruiken vruchten en specerijen en vleeschsoorten enz. Nu, waartoe ik komen wilde is dit: deze geuren zijn van elkander volkomen onderscheiden en sui generis; zij kunnen nooit verward worden, en iedere deelt zich in een oogwenk aan onze gewaarwording mede. Ge-
127
zichten verbreiden zich over eene groote ruimte, een deuntje is eene opvolging van geluiden, doch geuren zijn te gelijk specifiek en volkomen en daarbij ondeelbaar. Wie kan geuren halveeren ? Zij hebben tijd noodig noch ruimte en daarom zijn zij onstoffelijk en spiritueel.quot;
»Charles is niet voor niets naar Oxford geweest, dit is wat ik redetwisten noem !quot; zeide zijne moeder lachende en haar oog op Marie richtende.
«Braaf zoo, Charles!quot; riep Malcolm uit; «en daar gij zulke heldere begrippen hebt over de eigenschappen der geuren, moet gij u maar tevreden stellen met de spijzen te ruiken en daardoor vet te worden. Het zou eene schande zijn nog aan tafel te gaan.quot;
»Wel, mijnheer, het schijnt toch, dat sommigen van snuif groeien,quot; antwoordde Charles.
»Nu, Charles!quot; zeide Malcolm; »gij zult wel eens gezien hebben dat ik in de commonroom uit de algemeene doos een snuifje nam om mij na het diner wakker te houden, maar meer ook niet. Ik draag wel eene snuifdoos doch slechts voor de aardigheid; het is een geschenk. Gij moest geleefd hebben toen ik jong was. Dr. Troughton van Nun's Hall droeg de snuif los in zijn zaken de oude mevrouw vice-Principaal Daffy legde ze op de mouwen en snoof er dan dapper op los. Genees-heeren snoven als voorbehoedmiddel tegen besmetting en godgeleerden als middel tegen slaperigheid in de kerk.quot;
128
))Nu drinken ze wijn tegen besmetting, een veel veiliger middel,quot; zeide Eeding.
» Wijn ?quot; riep Malcolm uit, »zij dronken toen niet minder, zooals gij en ik wel weten. Bij zekere plechtige gelegenheden maakten zij er zich een gewetenszaak uit om dronken te zijn, het heele collegie van den Vice-Principaal tot de pedels. De collegiehoofden werden door hunne echtgenooten in een staat van nuchterheid gehouden doch, ik verzeker u, Bacchus bleef niet ver van den vice-kanselier zelf verwijderd. Het was in den tijd van den ouden dr. Sturdy van St. Michael, die er anders wel orde onder houden kon. 't Gebeurde dat de koning te Oxford kwam en Sturdy, een groot stokstijf man, met een gelaat alsof het van ijzer gegoten was, zou hem in processie tot de Magdalena-brug te gemoet trekken, en hij trok op met zijne hellebaardiers voor zich en zijne met goud en zilver gegalon-neerden en zijne stafdragers en al het andere. En er was er geen enkele onder, die niet dronken was. Verbeeld u den schrik van den goeden ouden Sturdy ; Zijne Majesteit op de komst en zijne eigene lieden heen en weer zwaaiend onder zr,ne oogen met eene zichtbare neiging om van hem af te vallen en hun troost in de goot te zoeken.quot;
«Niemand kan van snuif dronken worden, dat geef ik toe,quot; zeide Reding; «doch heeft wijn sommigen al nadeel berokkend, hij heeft anderen weder veel goed gedaan.quot;
129
»Haarpoeder is al even slecht als snuif,quot; zeide Marie, die liever bij het eerste onderwerp bleef; »gij kent den ouden heer Butler van Cooling ? zijne pruik heeft zulk een omvang en is zoo gepoederd, dat ik zeker ben te niezen, zoo dikwerf hij zijn hoofd beweegt.quot;
»Doch dat alles zijn slechts bijkomende zaken, jonge juffer,quot; zeide Malcolm, wien het verlaten van het onderwerp niet beviel, en nu eenigszins uit zijn humeur aan het gesprek eene andere richting gaf; »niets anders dan bijkomende zaken. Oude lieden zijn overal hetzelfde, en jongelieden evenzeer. Iedere leeftijd heeft zijne manieren : indien mijnheer Butler al geen pruik droeg, toch zouden jonge oogen licht iets belachelijks en vreemds aan hem vinden. Charles, draag zorg geen oude celibatair te worden. Niemand stelt belang in oude lieden. Ga trouwen, mijn beste jongen; zie bijtijds uit naar een deugdzaam meisje, dat voor u eene zorgzame gade zijn zal.quot;
Charles kleurde en zijne zuster lachte, als was er eene geheime verstandhouding tusschen hen.
Malcolm vervolgde: »Wacht niet, tot gij iemand noodig hebt om flanel te koopen voor uwe rheumatiek of jicht; trouw bijtijds.quot;
»Gij zult mij toch wel toestaan om eerst mijn graad te halen?quot; vroeg Charles.
»Zeker, zeker, promoveer eerst. Doch wacht niet tot uw veertigste jaar. Dan maakt men de wonderlijkste vergissingen.quot;
130
«Mijn beste Charles zal een goede en toegenegen echtgenoot zijn, als die tijd komt,quot; zeide zijne moeder. »En die tijd zal wel komen, al is hij er nog niet. Ja, ja, mijn Charles,quot; en zij knikte hem toe, »gij zult uw lot niet kunnen ontgaan, wanneer de tijd daar is.quot;
»Gij moet weten,quot; zeide Eeding, »dat Charles nu wat romantisch is in zijne begrippen. Ik geloof, hij denkt dat er niemand goed genoeg is voor hem. Nu, Charles, ik wil u niets onaangenaams zeggen en het is mij geen ernst. Doch hij heeft het er hier tegenover eenige jonge dames niet te best afgebracht. Zij verwachtten meer attenties, dan Charles -wenschte te geven.quot;
»Ik ben er zeker van,quot; zeide Marie, «dat Charles daarin niet te kort schiet, wanneer er gelegenheid voor is. Hij is altijd bij de hand om een dienst te bewijzen. Maar van complimenten maken heeft hij geen verstand.quot;
»Alles komt op zijn tijd terecht,quot; zeide zijne moeder ; »een goede zoon wordt een goed echtgenoot.quot;
»En een liefhebbend vader,quot; zeide Malcolm.
«Neen, houd op, mijnheer,quot; zeide Charles; «waaraan heb ik dit verdiend?quot;
«En,quot; vervolgde Malcolm, «jonge dames moeten ook bijtijds huwen.quot;
«Kom, Marie, het wordt nu uwe beurt,quot; riep Charles uit; en de hand zijner zuster nemend, sloeg hij het venster open en ontsnapte naar den tuin.
131
Zij gingen het grasperk over en verdwenen
achter de heesters. «Hoe vreemd!quot; zeide Marie, terwijl zij het kronkelende pad volgden; »als kinderen waren wij gewoon veel van Malcolm te houden; doch nu — ik houd nog wel van hem, maar hij is dezelfde niet meer.quot;
»Wij zijn ouder geworden,quot; zeide Charles; »andere dingen trekken ons nu.quot;
»Hij was altijd zoo goed,quot; ging zij voort; »kwam hij bij ons, wij zagen hem reeds met verlangen te gemoet en mama zeide : Past goed op, wanneer Malcolm komt. En hij bracht ons altijd wat mee; een driekoningen-koek of eene arke Noe's of iets van dien aard. En dan stoeide hij met ons en liet zich door ons plagen, zooveel i wij maar wilden.quot;
»Zeker, hij is niet veranderd, maar wij. Wij I zijn juist op den leeftijd, die het rijkst is aan
verandering-. Wij zijn reeds anders geworden, en dit zal nog voortgaan,quot; zeide Charles.
»Hoe blij beu ik, dat wij zoo gelukkig zijn in onzen huiselijken kring ! Indien wij al veranderen, dan doen wij dit gezamenlijk evenals appelen aan eenzelfden boom. Zoo blijven wij voor l elkander altijd dezelfden.quot;
»Dat is inderdaad gelukkig; wij zijn zoo gezegend dat het mij soms vrees aanjaagt,quot; zeide Charles.
Ernstig zag zijne zuster hem aan. Hij lachte even, als om aan zijn ernst de spits te ontnemen.
132
»Gij zoudt weten, wat ik bedoel, Marie, indien gij Herodotus hadt gelezen. Een Grieksch vorst werd bang voor zijn eigenen al te grooten voorspoed en bracht daarom een offer aan de fortuin. Ik bedoel, hij ontdeed zich van iets, dat hij op hoogen prijs stelde; hij nam een ring van zijn vinger en wierp hem in de zee, opdat de goden hem geene droefenis zouden zenden, nu hij zichzelf droefheid bezorgde.quot;
»Mijn beste Charles, indien wij Gods gaven dankbaar genieten en zorgen dat wij ons hart er niet aan hechten en ze niet misbruikeu, dan behoeven wij niet te vreezen, dat zij ons zulleu ontvallen.quot;
»Er is een tekst, die mij altijd voor den geest staat; Verheug u al bevend. Ik kan in niets een volkomen vermaak vinden.quot;
«Waarom niet, indien gij het als Gods gave beschouwt?quot;
» Ik wil het niet verdedigen,quot; hernam hij; »het is zoo mijne wijze van zien. Het mag zelfzuchtige voorzichtigheid zijn, doch ik ben zeker, dat, indien ik mijn hart aan een of ander schepsel gaf, ik mijne liefde zou onttrekken aan God. Hoe gemakkelijk zou ik mij een idool kunnen maken van die aangename wandelingen, waarvan wij het genot reeds zoovele jaren kennen.quot;
Zwijgend gingen zij verder. »Welnu,quot; hernam Marie, »wat wij ook mogen verliezen, in onze huiselijke verhoudingen kan geene verandering
133
komen. Zoolang wij zijn die wij zijn, zijn wij voor elkander wat niets uit de buitenwereld zijn kan, hetzij wij het ontvingen of het ons werd ontnomen.''
Charles bleef zwijgen.
sWat is er met u gebeurd, Charles?quot; vroeg zij, terwijl zij staan bleef en hem aanzag. Dan legde zij hare hand op zijn voorhoofd en sprak : »gij zijt heden zoo droefgeestig.quot;
»Er is niets, Marie, werkelijk er is niets. Ik geloof, Malcolm heeft mij uit mijn humeur gebracht. Het is zoo dwaas om over de vooruitzichten van een knaap als ik ben te spreken. Neen, zie mij zoo niet aan, ik bedoel volstrekt niets ; het hindert mij alleen.quot;
Marie glimlachte.
«Wat ik meen, dat is, dat wij ons hier op niets kunnen verlaten en dwaashoofden zijn, indien wij rekenen op de toekomst.quot;
«Wij kunnen ons op elkander verlaten,quot; herhaalde Marie.
«Ach, spreek niet aldus, gij maakt mij bang.quot;
Verbaasd zag zij hem aan en zelve werd zij haast bang.
»Ik bedoel niets bijzonders,quot; vervolgde hij weder, »doch hier op aarde is alles zoo onzeker.quot;
«Wij zijn toch zeker van elkander, Charles.quot;
»Ja, Marie,quot; en broederlijk kuste hij haar, »dat is waar, dat is zeker zoo; al wat ik bedoelde was, dat het vermetel is om zoo te spreken. Da-
134
vid en Jonathan moesten scheiden en St. Paulus en St. Barnabas evenzeer.quot;
De tranen kwamen haar in de oogen.
»Wat ben ik toch dom om u over niets te kwellen; neen, ik bedoel, er is er slechts Eén die niet sterven kan en nooit verandert. Het kan niet verkeerd zijn, ons hieraan te herinneren. Kent gij Cowper's heerlijke verzen nog ? Ik ken ze, zonder ze van buiten te hebben geleerd — zoo grepen ze mij aan, toen ik ze voor het eerst las : Thou art the source and centre of all minds. Their only point of rest. Eternal Word.
From Thee departing, they are lost and rove At random, without honour, hope or peace. From Thee is all, that soothes the life of man. His high endeavour and his glad success. His strength to suffer, and his will to serve. But oh. Thou Sovereign Giver of all good. Thou art of all Thy gifts Thyself the crown; Give what Thou canst, without Thee we are poor And with Thee rich, take what Thou willst away.1)
!) Gij zijt do bron on 't middelpunt der geesten, Hun een'ge rust, o Eeuwig Woord des Vaders. Verloren zijn zij, van U dwalend, zwerven In 't wilde zonder eer of hoop of vrede. Van U komt alles wat den man mot 't leven Verzoent, zijn edel pogen, vreugdvol slagen, Zijn kracht tot lijden en zijn wil tot dienen. Maar ach, Gij Hoogste Gever van al 't goede. Gij zijt, Gijzelf, de kroon van al uw gaven; Al geeft Gij alles, zonder ü zijn we arm En met ü rijk, wat Gij ons ook ontneemt.
Eindelijk kwam October en richtte Charles' gedachten weder naar Oxford. Nog een of twee weken; dan nog eenige dagen en 't was tijd om de koffers te pakken. Bij 't afscheid was de ontroering zijns vaders nog dieper, dan toen hij voor 't eerst de ouderlijke woning verliet. Hij wilde zelf hem met den phaëton naar het naaste stadje brengen, van waar er een omnibus op den spoortrein reed, al werd hij ook door de jicht geplaagd ; en toen eindelijk het oogenblik van scheiden kwam, kon hij er niet toe komen zijn zoon de hand te geven, als hadde hij nog iets te zeggen, dat hij zich niet herinneren kon of wat hem al te moeilijk viel.
«Kerstmis zal spoedig in 't land zijn,quot; zeide hij; »wij moeten scheiden, het helpt niet of wij het uitstellen. Schrijf ons spoedig, Charles, en houd ons van alles op de hoogte wat u en uwe zaken betreft. Schrijf ons over uwe vrienden, die klaarblijkelijk nette jongelieden zijn; doch ik heb groot vertrouwen in uwe voorzichtigheid, waarvan gij een grootere dosis bezit dan eenigen van hen. Uw docent schijnt mij een knap man te zijn uit hetgeen gij mij van hem gezegd hebt,quot; en 't was
136
niet de eerste maal, dat hij dit zeide; »een flink man, die mijnheer Vincent, met een goed oordeel. Sheffield is te scherp, hij is jong; gij draagt een ouder hoofd op de schouders. Wat helpt het of ik dit herhaal, ik heb het u reeds meermalen gezegd en gij zoudt te laat aan den trein komen. God zegene u, heste Charles, en doe u een zegen zijn. Moogt gij gelukkiger en beter zijn dan uw vader! Ik ben altijd gezegend geworden, mijn leven lang — wonderlijk gezegend. Van mijne jeugd af zijn zegeningen over mijn hoofd uitgestort, veel meer dan ik verdiende; mogen ze voor u verdubbeld worden! Vaarwel, lieve Charles, vaarwel.quot;
Charles moest een dag of wat bij familie blijven die even buiten Londen woonde. Terwijl hij daar was, ontving hij een brief, die hem van huis was nagezonden, 't Was een brief van Willis, uit Londen gedateerd en berichtende, dat hij tot een zeer belangrijk besluit was gekomen en niet terugkeerde naar Oxford. Charles was nu weder midden in de wereld, gedompeld in den maalstroom van meeningen. Wel een droevig contrast met de vredige ouderlijke woning! Er viel niet aan te twijfelen wat de brief bedoelde en hij ging terstond uit om den schrijver op te zoeken aan het huis, van waar hij den brief gedateerd had. Het waren kamers aan het westeinde der stad, en Charles bereikte ze omstreeks den middag. Hij vond Willis in gezelschap van een man, op het oog twee of
137
drie jaren ouder. Willis ontsteiae, toen nij nem zag.
«Wie had dat kunnen denken! Wat voert u hierheen ! Ik meende, gij waart buiten.'' Dan vervolgde hij tot zijn metgezel : «Dit is de vriend, waarover ik u sprak, Morley. Een gelukkige ontmoeting ; zet u, beste Reding, ik heb u veel te vertellen.quot;
In groote spanning zette Charles zich neder, terwijl hij Willis met zulk een innigen angst aanzag, dat deze laatste wel gedwongen was in eens voor de zaak uit te komen :
«Reding,quot; zeide hij, «ik beu Katholiek.quot;
Charles viel achterover in zijn stoel en werd doodsbleek.
«Beste Reding, wat mankeert u? Waarom spreekt gij niet tot mij?quot;
Charles bleef zwijgen. Eindelijk boog hij zich voorover met de elbogen op de knieën en het hoofd in de handen en zeide met zachte stem : «O, Willis, wat hebt gij gedaan!quot;
«Gedaan! Wat gij ook doen moest en half Oxford bovendien. O, Reding, ik ben zoo gelukkig.quot;
«Helaas, helaas!quot; zeide Charles; «doch wat helpt het of ik hier blijf? Alle goeds zij uw deel. Willis, vaarwel.quot;
«Neen, Reding, verlaat mij zoo spoedig niet, nu gij mij zoo onverwacht gevonden hebt. Gij hebt een langen weg afgelegd, geloof ik. Neem plaats, er zal dadelijk een lunch hier zijn, gij moet niet vertrekken voor gij deze met ons genoten hebt.quot;
138
En terwijl hij sprak, nam hij Charles' hoed en in die mengeling van aandoeningen liet Charles hem begaan.
»0, Willis, zoo hebt gij u dan voor altijd van ons gescheiden! Gij hebt uw pad gekozen en wij blijven op het onze : onze wegen loopen uiteen.quot;
«Niet aldus; gij moet mij volgen en alles zal weder zijn als vroeger.quot;
Charles gevoelde zich half beleedigd. «Werkelijk, ik moet gaan, gij moet aldus niet spreken,quot; zeide hij opstaande.
«Vergeef mij,quot; antwoordde Willis; wik zal het niet weer doen, maar ik kou het niet helpen. Ik ben niet in een gewonen toestand, ik gevoel mij zoo gelukkig.quot;
Een denkbeeld trof TJeding. «Vertel mij,quot; zoo sprak hij, »uw juisten toestand; in welken zin zijt gij Katholiek? Wat belet u met mij naar Oxford terug te keeren ?quot;
Willis' metgezel kwam tusschen beide. »Ik veroorloof mij wellicht eene vrijheid ; doch Willis is regelmatig opgenomen in de Katholieke Kerk.quot;
»Ik heb u niet aan elkander voorgesteld,quot;quot; zeide Willis: Reding, mijnheer Morley; Morley, mijnheer Reding. Ja Reding, ik dank het hem, dat ik Katholiek ben. Ik heb met hem eene reis over het vasteland gemaakt. In Frankrijk ontmoetten wij een braaf priester, die er in toestemde mijne afzwering te ontvangen.quot;
»Nu, ik denk, dat hij goed gedaan had met
139
eerst eens in uw geestelijken toestand door te dringen,quot; zeide Reding ; »gij zijt er de man niet naar om Katholiek te worden, Willis.quot;
«Wat bedoelt gij?quot;
«Omdat gij meer hebt van een Dissenter, dan van een Katholiek. Vergeef mij,quot; zeide hij, bemerkende dat Willis hem scherp aanzag, »laat ik open jegens u zijn. Gij waart gehecht aan de Kerk van Rome, niet als een kind aan zijne moeder, doch op eene wilde zwervende wijze, als eene zaak van phantasie en liefhebberij, of, ja, als een begeerige jong*en aan iets wat hij mooi vindt; en gij hebt uw doel nagejaagd door u tegen het over u gestelde gezag te verzetten.quot;
Dit was meer dan Willis verdragen kon; hij zeide dat hij zich een tekst meende te herinneren aangaande God te gehoorzamen meer dan de menschen.
» Ik zie gij zijt ongehoorzaam geweest aan menschen J ik vertrouw dat gij gehoorzaam zijt geweest aan God.quot;
Willis vond hem onbeleefd en zweeg.
Morley begon : »Indien gij de omstandigheden beter kendet, zoudt gij ongetwijfeld anders oor-deelen. Ik geloof, dat Willis juist de man is, die Katholiek moest worden en een goede zoon der Kerk zijn zal. Gij moet den eerbiedwaardigen priester, die hem in den schoot der Kerk opnam, niet veroordeelen, doch mij. De heilige man zag zijne godsvrucht, zijne tranen, zijn ootmoed en
140
zijn ernstig verlangen, doch zijn zielstoestand leerde hij door mij kennen, omdat [ik beter fransch spreek dan Willis. Toch hebben zij genoeg samen gesproken in 't fransch en in 't latijn. Hij kon iemand, die om redding smeekte, niet afwijzen. Waart gij in zijne plaats geweest, gij zoudt hetzelfde gedaan hebben.''
»Misschien ben ik onrechtvaardig jegens hem geweest en ook jegens u,quot; zeide Charles; «doch ik kan onmogelijk iets goeds in dit alles zien.quot;
»Gij oordeelt over dingen, die gij niet kent. Gij weet niet, wat de katholieke godsdienst is, gij weet niet welke genade zij is of wat de gave is des geloofs.quot;
De spreker was een leek. Hij sprak met ernst en te inniger naarmate hij rustiger was. Charles gevoelde zich terecht gewezen door die rustige wijze van spreken. Zijn goede smaak deed hem begrijpen, dat hij in tegenwoordigheid van een vreemdeling te hevig geweest was; doch wat zijne zaak betreft, daarin had hij het onbeperkt-ste vertrouwen. Hij antwoordde na eenige oogen-blikken kort, dat hij wel wist, dat hij den Eoomsch-Katholieken godsdienst niet kende, dcch dat hij Willis kende. Hij kon niet anders dan als zijne meening te kennen geven, dat hij er niets goeds uit voorzag.
»Ik ben altijd Katholiek geweest,quot; zeide Mor-ley, »en in zoover kan ik niet oordeelen over leden der Kerk van Engeland; doch dit weet ik.
141
dat de katholieke Kerk alleen de ware Kerk is. Ik kan in vele dingen dwalen, doch hierin niet. En ook dit weet ik : dat het Katholiek geloof éen is, en dat geene andere Kerk geloof heeft, üe Kerk van Engeland heeft geen geloof. En gij, mijnheer, bezit geen geloof.quot;
Dit ging recht op den man af. üe twistvragen van Oxford kwamen Eeding voor den geest, doch hij was zichzelf spoedig weer meester. »Gij kunt niet verwachten,quot; zeide hij met een glimlach, dat ik, nog een knaap, met u zou kunnen redetwisten, of mijne Kerk verdedigen of haar geloof verklaren. Ik stel er mij mee tevreden, dat geloof te omhelzen, voor waar te houden wat zij voor waar houdt, zonder te meenen dat ik een godgeleerde hen. Dit heb ik te Oxford geleerd. Ik word daar onderwezen , doch ben nog niet onderwezen. Verschoon mij, indien ik dus niet met u redetwist. Het is natuurlijk, dat ik dit wel doe met Willis; wij staan gelijk en begrijpen elkander, doch ik beu geen theologant.quot;
Hier riep Willis uit : »O, mijn beste Reding, wat ik tot u zeg is : Kom en zie ! Blijf niet redetwistend aan de deur staan, maar treed het groote huis der zielen binnen, treed binnen en aanbid.quot;
»Maar,quot; zeide Reding, «God wil toch dat wij ons door de rede laten geleiden ; ik zeg niet, dat de rede alles is, doch zij is toch iets. Zeker moeten wij niet zonder haar en tegen haar handelen.quot;
«Doch is twijfel geen vreeselijke toestand en
142
een gevaarlijke bovendien?quot; vroeg Willis. »Geen toestand is veilig dan die van geloof. Kan het veilig wezen, zonder geloof te zijn? En hebt gij geloof in uwe Kerk? Ik ken u goed genoeg om te weten, dat gij het daar niet vindt. Op welk standpunt zijt gij dan?quot;
«Willis, gij hebt mij zeer verkeerd verstaan. Duizende gedachten gaan door het hoofd, en indien het er door kan om los daarheen geworpen woorden tegen iemand te gebruiken, dan meen ik dat er niets is, wat men niet kan zeggen, dat hij gelooft. Gij zinspeelt zeker op het eene of andere woord, dat mij ontvallen is en ik vergeten heb, en dat niet de werkelijke afdruk van mijne gevoelens was. Bedoelt gij dat ik geen godsdienst heb? En onderstelt godsdienst geen geloof? Ik weet, ik heb nog veel te leeren; doch ik wensch het te leeren van de Kerk onder wier schaduw mijne lotsbestemming viel, en waarmede ik tevreden ben.1'
»Hij komt er voor uit, dat hij geen geloof heeft, dat hij in twijfel is,'' zeide Willis, »Mijn vriend, kunt gij in waarheid zeggen, dat gij in onverwinlijke onwetendheid verkeert, na 'tgeen tusschen ons is voorgevallen? Onderstel eens voor een oogenblik, dat het Katholiek geloof het ware is, is het quot;dan niet zeker, dat gij nu de gelegenheid hebt om het te omhelzen ? en doet gij dit niet, bevindt gij u dan in een toestand, waarin gij gerust sterven kunt?quot;
143
Reding wist niet, wat te antwoorden, ten minste hij kon met de noodige vlugheid het antwoord niet analyseeren en onder woorden brengen, dat zijne rede hem op de snelle ondervragingen van Willis aan de hand deed. Morley had gezwegen, opdat Charles zich niet te gelijk tegenover twee tegenstanders zou hebben te verdedigen. Doch toen Willis ophield en Charles niet antwoordde, kwam hij tusschen beide. Hij zeide dat iedere roeping in de Schriftuur terstond werd gevolgd door de geroepenen, en dat de Verlosser niet toeliet dat iemand heenging om zijn vader te begraven. Reding antwoordde dat in deze gevallen de stem van Christus daadwerkelijk gehoord werd ; Hij was lichamelijk op aarde tegenwoordig ; terwijl het nu juist de vraag was, wat de stem van Christus was, en of de Kerk van Rome sprak of niet sprak met de stem van Christus; — dat wij zeker voorzichtig moeten handelen ; dat Christus niet kon verlangen dat wij anders zouden handelen; dat hij voor zich zelf er niet aan twijfelde te zijn waar de Voorzienigheid hem geplaatst had; maar, had hij eenigen twijfel, of Christus hem elders riep — een twijfel, dien hij niet gevoelde — hij dan zou denken dat Christus hem langs den weg en door het middel van een zorgvuldig onderzoek* riep: —- dat voorzichtigheid het door God gewilde middel was om tot de waarheid te komen.
«Voorzichtigheid!quot; riep Willis uit; » eene voor-
144
zichtigheid als die van St. Thomas, denk ik, die besloot niet te gelooven voor hij zien zou.quot;
Charles aarzelde met zijn antwoord.
»Ik zie het wel,quot; ging Willis voort en opstaande nam hij hem bij de hand; »kom, beste vriend, ga dadelijk met mij mede, laat ons naar den priester gaan, die hier in de buurt woont. Gij zult vandaag nog in de Kerk worden opgenomen. Neem uw hoed.quot; En vóór dat Charles zich nog kon te weer stellen, was hij reeds haast de kamer uit.
Hij glimlachte ondanks zijne ergernis, trok zijne hand los en ging bedaard weder zitten, a Niet zoo haastig,quot; zeide hij; «ik ben nu juist die soort van man niet.quot;
Voor een oogenblik was Willis in verlegenheid; dan zeide hij: «gij moet ten minste terstocd in retraite gaan; dat moet gij terstond. Morley, weet gij wanneer mijnheer de Mowbray ot pater Au-gustinus de naaste retraite geven ? Reding, dat is juist wat gij en alle Oxforders noodig hebt; ik hoop, gij zult het mij niet weigeren.quot;
Met een glimlach zag Charles hem aan. «Het ligt niet op mijn weg,quot; zeide hij eindelijk. «Ik ben op weg naar Oxford, ik moet gaan. Ik dacht iets voor u te kunnen doen. Nu ik zie, dat dit niet het geval is, moet ik gaan. Hoe wenschte ik u te kunnen helpen, doch het is hopeloos. Ach, het verscheurt mij het hart!quot; En hij ging voort met zijn hoed glad te strijken met den handschoen
145
als stond hij op het punt te vertrekken en aïs konde hij niet.
Morley nam nu het woord. Hij sprak als een (jentlemun en als iemand met veel godsvrucht, doch die de protestanten niet kende en niet wist hoe ze te behandelen.
«Vergeef mij, Reding,quot; zeide bij, «indien ik een enkel woord zeg,- vóór gij heengaat. Ik gevoel levendig den strijd, die in uw binnenste gevoerd wordt en ik ben zeker dat het mij niet voegen zou iemand, als gij zijt, hard en onvriendelijk te behandelen. De strijd tusschen overtuiging en aardsche beweegredenen is dikwijls langdurig; moge hij voor u een gelukkig einde hebben! Neem het niet als eene beleediging op indien ik opmerk, dat de dierbaarste en innigste banden, zooals u aan het Protestantisme binden, in sommige gevallen aan de zijde der wereld kunnen zijn. Het is eene soort van martelaarschap om zulke banden te moeten verbreken, doch die het doen ontvangen de belooning des martelaars. En dan, aan de Universiteit hebt gij zooveel aanleidingen om mee te gaan met de daar heerschende denkbeelden; vooruitzichten, toekomstig succes, de meening uwer vrienden — dat alles is tegen u. Dat alles verstikt zoo licht het goede zaad. Ik zou gewenscht hebben, dat gij terstond de voorschriften des gewetens kondet gevolgd hebben, doch de strijd moet zijn tijd hebben; wij willen hopen dat alles tot een goed einde komt.quot;
146
«Ik kan,quot; zoo dackt Cliarles, toen kij de straatdeur ackter ziek dicht trok, » deze goede menscken niet overtuigen, dat ik niet overtuigd ben en dat ik geen strijd in mij te strijden heb. Hoe dwaas! Ik kwam kier om een deserteur op te eiscken en mij wordt zelfs lichamelijk geweld aangedaan en ket sckeelde niets of ik werd tot eene geloofsbelijdenis gesleept. Zouden zulke dingen anderen ook iederen dag overkomen? Of lig ik onder een bijzonder noodlot, dat mij tusschen godsdiensttwisten brengt, waartegen ik niet opgewassen ben? Ik Eoomsck-Katkoliek ! Wat vormt dit alles een contrast met ket rustige Hartley!quot; En terwijl hij voortging met zich al ket gebeurde te herinneren, was kij daarmede en met ziek zelf nog minder tevreden. Hij had lesjes willen uitdeelen en kij had ze ontvangen, en hij had zijne geheimste gedachten geopenbaard; neen, geopenbaard niet, kij kad niets te openbaren. Wel had hij te kennen gegeven, dat hij de godsdienstige waarheid zocht, doek dat doet ieder Protestant, en kij zou geen Protestant zijn, indien kij ket nieï deed. Zeker, kij zoekt naar de waarkeid, dit was zijn plickt; kij kerinnerde ziek duidelijk dat zijn docent kem eens den plicht van privaatoordeel had uitgelegd. Dit was juist ket versckil tusschen Protestanten en Katholieken; Katholieken beginnen met geloof. Protestanten met onderzoek. Dit kad kij Willis moeten zeggen. Hij was onvoldaan, dat kij dit niet gezegd had, het zou het vraagstuk
147
hebben vereenvoudigd en getoond hebben, hoe weinig hij met twijfelingen te maken had. In twijfel zijn! het leek er niet op. Hij wenschte, dat dit hem gedurende het gesprek was binnen gevallen, doch het beurde hem op, dat het hem nu binnen viel; het verzoende hem met zijn toestand.
De eerste dag van het studiejaar is, voor het ameublement van een student, de heerlijkste dag1 van het jaar. Hoezeer het ouderlijke huis Charles ook aan 't hart ging, toch deed het hem goed het oude Oxford weer te zien. De portier had hem aan de poort reeds herkend en de pedel glimlachte en hoog, toen hij de uitgesleten trappen opwipte en een vroolijk vuurtje vond om hem welkom te heeten. De steenkolen kraakten en spleten en wierpen eene heldere vlam naar hoven in sterk contrast met de pas zwart gelakte stangen en platen van den vuurhaard. Een blinkende koperen ketel siste en steunde onder de inwendige plaag van water op t kookpunt. De spiegel voor den schoorsteen was gewreven, het vloerkleed geklopt en de gordijnen gestreken. Het theegoed stond op tafel, benevens eene rekening, twee of drie kaartjes van handelaren, die zijne gunst verzochten, en een briefje van een vriend, die reeds vroeger was aangekomen. De portier bracht zijn koffers en had juist zijne ruime fooi in den zak gestoken, toen Sheffield de deur opende en in reiskostuum binnentrad. »Wel, oude vriend, hoe gaat het?quot; en hij schudde beide han-
149
den, of liever, armen, van Charles uit al zijn macht »zoo zijn we dan weer hier ; ik ben ook juist aangekomen. Waar zijt ge al dien tijd geweest ? Kom, vertel mij eens veel van u zelf. Geef mij een kop thee en laten we eens vroolijk praten.quot; Charles hield van Sheffield, hield van Oxford en was blij weer daar te zijn ; toch had hij nog eenige overblijfselen van heimwee en was niet geheel opgewassen tegen Sheffield's gemoedelijke luidruchtigheid. En Willis was hij ook nog niet verbeten. » Hebt gij het nieuws gehoord?quot; zeide Sheffield; »ik ben reeds lang genoeg hier om het vernomen te hebben. De kok was er vol van, toen ik hem voorbijging. Kobus is een particuliere vriend van mij, een goede beste kerel, die al het nieuws weet. Ik weet niet, hoe het is, doch Oxford ziet er van binnen raar uit. Het gerucht loopt, dat er eenigen Roomsch zijn geworden en dat er vreemdelingen in Oxford zijn, die niemand kent. Kobus, die zelf iets van een theologant is, zegt, dat hij den Principaal voor zeker heeft hooren zeggen, dat de Jesuïeten er onder zitten en ik weet niet wat hij bedoelt, doch hij zegt met eigen oogen den Paus met den priester in de Hoogstraat te hebben zien wandelen. Ik vroeg hem, hoe hij dit wist en hij antwoordde dat hij den Paus kende aan den diep in de oogen gedrukten hoed en aan zijn langen baard, en de portier vertelde hem ook, dat het de Paus was. De hooggeleerden zijn verscheidene
malen vergaderd geweest en sommige professoren zullen worden verwijderd en hunne namen worden aangeplakt aan de deur van het boterhuis. Onderwijl houdt de universiteitspolitie met twee doggeu de wacht voor de katholieke kerk, en eindelijk zegt men, dat die oude dronkaard van een Topham het boevenstuk heeft begaan om, toen hij geroepen werd om het haar van den proost van St. Marie te knippen, dezen eene heldere witte tonsuur te geven!quot;
«Sheffield, wat slaat gij door!quot; zeide Reding. »Weet, dat ik u een echt nieuwtje kan vertellen in den geest dezer geruchten en juist niet van de aangenaamste soort. Hebt gij Willis van St. Georges gekend?quot;
»Ik geloof, dat ik hem eens onder een glas wijn op uwe kamers heb aangetroffen; een bedaard net jongmensch , dat geen woord sprak.quot;
»Nu, ik verzeker u, hij heeft eene tong, indien hem dat te pas komt. En,quot; voegde hij er nadenkend bij, »ik geloof dat hij zeer veranderd is en niet verbeterd.quot;
»Wat is de zaak?quot; vroeg Sheffield.
» Hij is katholiek geworden.quot;
«Wat een dwaashoofd!quot; riep Sheffield uit.
Er volgde eene pauze. Charles was niet op zijn gemak en zeide: »Ik kan niet zeggen dat het mij verwonderde; en toch zou ik het van White nog eer verwacht hebben.quot;
151
»Och, White zal niet Katholiek worden. Het zit niet in hem. Hij is een lafaard.quot;
«Dwazen en lafaards! Verdeelt gij zoo de wereld ?quot; vroeg1 Charles. »Arme Willis! men moet toch eerbied hebben voor iemand, die volgens zijn geweten handelt.quot;
«Wat kan hij weten van conscientie? Welk eene idee om vrijwillig dien geheelen rommel in te nemen, welken elke Katholiek moet gelooven! om in koelen bloede een strop om den hals te doen en beleefdelijk het einde van den keten een priester in handen te geven! En dan de biechtstoel ! 't Is wonderbaar!quot; en hij woelde met den pook tusschen de kolen. »Het is heel wel,quot; vervolgde hij, «indien iemand katholiek geboren is. Ik geloof niet, dat zij inderdaad gelooven, wat zij verplicht zijn te belijden; maar hoe een En-gelschman, een gentleman, een Oxforder met alle voordeelen die hij heeft, zoo iets vuils kan opeten en alle doode leugens van de duistere tijden kan bijeenschrapen en pakken — het is een mirakel !quot;
«Indien er iets is, wat in mijne oogen eene aanbeveling is voor de Roomsche Kerk, dan is het juist, wat gij zoo haat,quot; zeide Charles. «Ik gaf iets, indien iemand, wien ik vertrouwen kon, mij wilde zeggen : dit is waar; en dat is niet waar. Wij zouden van dat eeuwige getwist verlost zijn. Zoudt gij niet blij zijn, indien St. Pau-lus weer opstond? Ik heb zoo dikwijls bij mijzelf
152
gedacht: Och kon ik dit of dat eens aan St. Paulus vragen!quot;
»Maar de Katholieke Kerk is niet hetzelfde als St. Paulus, denk ik.quot;
i) Zeker niet, doch onderstel, gij geloofdet dat zij de inspiratie had van een Apostel, wat zou het een gemak zijn, boven allen twijfel te weten, wat te gelooven aangaande God en hoe Hem te dienen en welgevallig te zijn! Ik meen dat gij gezegd hebt: Ik kan dit of dat niet gelooven. Gij moest veeleer gezegd hebben ; Ik kan niet gelooven, dat de Paus de macht heeft om dit of dat uit te maken. Hesft hij ze, dan moet gij het gelooven, wat het ook zijn moge, en moogt gij niet zeggen : Ik kan niet gelooven.quot;
Sheffield zag hem scherp aan : » Een dezer dagen zullen wij u papist zien.quot;
»Onzin,quot; antwoordde Charles; udoch gij moest zulke dingen niet zeggen, zelfs niet uit kortswijl.quot;
«Het is geen kortswijl, ik spreek in ernst; het is duidelijk dat gij op weg zijt.quot;
»Is dit zoo, dan hebt gij mij op weg geholpen quot; zeide Eeding, die zoo spoedig mogelijk van het onderwerp wilde afstappen; »want gij vecht altijd tegen vertooningen en lacht met koning Karei en Laud en Bateman en White en kruisbalken en piscines.quot;
»Nu zijt gij een volgeling van Pusey,quot; zeide Sheffield, verwonderd.
153
»Gij noemt mij een volgeling' van een zeer edel man, wien ik nauwelijks ken, als ik hem zie,quot; zeide Reding; «maar ik meen, dat niemand weet wat te gelooven, niemand heeft een bepaald geloof, behalve de Katholieken en de Puseyisten; niemand anders zegt : dit is waar en dat is niet waar; dit komt van de Apostelen en dat komt niet van hen.quot;
«Zoudt gij dan geloof schenken aan een Turk, die tot u kwam met zijn ; Allah is groot en Mahomed is zijn propheet?quot;
«Ik zeide niet, dat eene geloofsbelijdenis alles is, of dat een godsdienst met eene geloofsbelijder nis niet valsch zijn kon; doch een godsdienst zonder Credo kan niet de ware zijn.quot;
»Wel, dat zie ik met in,' ' zeide Sheffield.
»Zoo ging het Vincent ook op het einde van 't jaar, toen gij reeds vertrokken waart. Gij weet, ik bleef nog. Hij was zeer voorkomend jegens mij. Ik had met hem een gesprek over de partijen te Oxford en hij beviel mij toen uitmuntend. Maar later werd ik meer en meer onvoldaan, naarmate ik meer nadacht over hetgeen hij mij gezegd had. Inderdaad, ik had niets bepaalds van hem vernomen. Hij zeide niet: dit is waar en dat is niet waar; doch: wees waar, wees deugdzaam, ga niet te ver, houd den middelweg, doe uwe oogen goed open, vermijd partijschappen, volg onze godgeleerden, volg hen allen ; wat alles neerkomt op : leg den vogel zout op den staart. Ik heb behoefte
154
aan praktische leiding, niet aan afgetrokken -waarheden.quot;
«Vincent is een windzak,quot; meende Sheffield.
«Van den anderen kant zegt men dat Pusey altijd bepaald spreekt. Hij zegt: Dit is Apostolisch, dit lees ik in de Vaders, St. Cyprianus zegt dit en St. Augustinus ontkent dat, dit is eene veilige leer en dat is verkeerd, ik beveel u dit en verbied u dat. Dat alles begrijp ik, doch ik begrijp niet. dat mij plichten worden opgelegd, die voor mij te zwaar zijn. Ik begrijp niet en ik ben er niet op gesteld, dat ik een vrijen wil heb, wanneer ik de middelen niet bezit om hem goed te gebruiken. Mij, in zulk geval, te vertellen, dat ik uit mij zelf moet handelen, is hetzelfde als Pharao die de Israelieten gebood tichelsteenen te bakken zonder stroo. Mij te willen doen onderzoeken en beoordeelen ea tot een besluit komen, inderdaad, dat is onzinnig ; wie heeft mij geleerd ?quot;
» Maar de Puseyisten zijn niet altijd even klaar ; Smith b. v. spreekt nooit duidelijk in moeilijke vraagstukken. Ik ken een man, die eenige jaren in Italië ging verblijven, buiten zijne schuld verre van eene Engelsche kapel. Hij kwam Smith vragen of hij de katholieke kerk mocht bezoeken en hij kon geen antwoord van hem krijgen, evenmin ja als neen.quot;
»Dan zal hij niet veel volgers hebben.quot;
»Hij heeft er meer dan dr. Pusey,quot; zeide Sheffield.
155
v
»Dat begrijp ik niet; dat moest niet zijn ; misschien zal hij ze niet houden.quot;
»De waarheid is, geloof ik, hij is sceptischer van aard.quot;
«Ik vereer den man, die opbouwt en veracht hein, die verwoest,quot; zeide Reding.
»Ik zou denken, dat gij een verkeerd begrip hebt van opbouwen en afbreken. Coventry maakt het in zijne Dissertaties heel duidelijk dat het Christendom niet is een godsdienst met leerstukken.quot;
«Wie is Coventry?quot;
»Kent gij Coventry niet ? hij is een der oorspronkelijkste schrijvers van onze dagen. Hij is een Amerikaan, wat men noemt een Congregatie onalist. Ik verzeker u, gij moet hem lezen, ofschoon hij mis is op 't punt van Kerk-gouvernement; gij zult niet op de hoogte zijn van de tegenwoordige literatuur, zoolang gij hem niet gelezen hebt. Hij is geen partijman. Hij correspondeert met de grootste geleerden. Hij logeerde bij den deken van Oxford, toen hij in Engeland was; en deze heeft eene engelsche editie van zijne Dissertaties bezorgd en met een voorwoord voorzien en hij en Lord Nieuwlicht werden twee jaren geleden op de meeting van de Britsche Associatie voor de geestigste mannen gehouden.quot;
wik houd niet van Lord Nieuwlicht,quot; zeide Charles, »hij schijnt geen beginsel te hebben, geen vast. bepaald, godsdienstig beginsel. Men weet nooit, waar men hem vinden zal. Zoo denkt mijn vader
156
over hem, ik heb hem dikwijls over den Lord
hooren spreken.quot;
» Het is opvallend, dat gij het woord beginsel gebruikt; daarop legt Co ven try juist zooveel nadruk. Hij zegt dat het Christendom geen geloofsbelijdenis heeft en dat dit juist het punt is, waarin het afwijkt van andere religies; dat gij te vergeefs in het Nieuwe Testament zult zoeken naar een Credo, maar dat de Schrift vol is van beginselen. Het gezichtspunt is zeer vernuftig en het leek mij het ware, toen ik het boek las. Volgens hem is dan het Christendom geen godsdienst van leerstukken of geheimen ; en zoekt gij in de Schrift naar dogma's, dan vergist gij u.'
Charles was van zijn stuk gebracht. »Zeker,quot; zeide hij, »op het eerste gezicht is er in de Schrift geen Credo. Geen Credo in de Schrift,quot; zooging hij langzaam voort, alsof hij overluid dacht ; »geen Credo in de Schrift, daarom is er geen Credo. Maar de geloofsbelijdenis van Athanasius, is deze in de Schrift ? Zij is er in of zij is er niet in. Laat eens zien, zij is er in of is er niet m.... Wat zeide Freeborn ook weer voor de vacantia?.... Zeg eens, Sheffield, zegt de deken van Oxford, dat de geloofsbelijdenis in de Schrift gevonden wordt of zegt hij het tegendeel? Misschien geeft gij Coventry's standpunt niet juist weder; welken indruk ontvingt gij ?quot;
«Wel, om het u openhartig te zeggen, de indruk, dien ik uit het Voorwoord ontving, was
]57
deze, dat de deken er zich geen geweten uit zou maken om te zeggen, dat de geloofsbelijdenis van Athanasius niet in de Schrift gevonden -wordt, doch een toevoegsel is uit de scholen.quot;
«Bedoelt gij dan,quot; vroeg Charles, «dat hij, een waardigheidsbekleeder in onze Kerk, zeggen zou, dat die geloofsbelijdenis eene vergissing is, aangezien zij het Christeudom voorstelt als eene openbaring van leerstukken of geheimen, die op geloof moeten worden aangenomen ?quot;
ȕk kan het niet helpen, doch ik begreep hem aldus.quot;
»Het is eigenlijk,quot; zeide Charles treurig, »ook niet zooveel erger, dan wat die andere deken — zijn naam is mij ontschoten — voor de vacantie in de Mariakerk zeide ; het behoort tot hetzelfde stelsel. Het was, nadat gij reeds vertrokken waart of juist op 't einde van 't jaar. Gij gaat niet naar preek en en ik heb ook het voornemen om er niet meer heen te gaan. Ik kan de bewijsvoering van den deken niet teruggeven en het is ook de moeite niet waard. Ik voel mij vermoeid quot; ging hij voort, terwijl hij opstond, «deze dag heeft mij afgemat, al was het juist geen vermoeiende ; doch Londen is zoo druk.quot;
«Gij wenscht, dat ik heenga,quot; zeide Sheffield, en Charles verdedigde zich niet en zoo scheidden de vrienden.
Er kon voor Charles1 gemoedsrust al geene ongelukkiger leerstof zijn, dan die, waarvoor hij zich na de vacantie geplaatst zag. Toch zijn wij zoo blind voor de toekomst, dat hij ze met groote voldoening begroette, alsof zij hem het antwoord zou brengen op alle twijfelingen, waarin Sheffield, Bateman, Freeborn, White, Willis, Morley, dr.. Brownside, Vincent en de algemeene staat van zaken in Oxford hem, ieder op zijne wijze, gestort hadden. Hij had zich tot nu toe zoozeer als een bekwaam student doen kennen en hij legde zich zoo toe, dat zijne oversten hem vóór den gewonen tijd de lessen over de Artikels deden bijwonen. Het waren in zoover fameuze lessen dat de docent, die ze gaf, zijne stof geheel en al meester was. Hij kende de geheele geschiedenis der Artikels, hoe zij in hun tegenwoordigen vorm gekomen waren en onder welke omstandigheden, wat er aan was toegevoegd, en wanneer, en wat was weggelaten. Daaraan verbond hij natuurlijk eene tekstverklaring, in zoover het mogelijk was, getrokken uit de geschiedenis der Artikels zelve. Niet alleen de Engelsche maar ook de buiten-landsche Hervormers werden besproken; en er
159
ontbrak niets, ten minste in de bedoeling des leermeesters, om den jeugdigen onderzoeker te sterken in de leer en tucht van de Kerk van Engeland.
Doch op Eeding maakte het dezen indruk niet. Of hij te veel verwacht had of wat wel de reden was, doch het was zoo, dat hij slechts levendiger het gevoel' had, dat de grijze vader in de komedie, na de advocaten te hebben geraadpleegd, uitspreekt in deze woorden: Incertior sum multo quam ante; nu ben ik nog onzekerder dan voorheen. Hij zag dat de geloofsbelijdenis, in de Artikels besloten, niets was dan een lappen-deken van orthodoxie en Lutheranisme en Calvinisme en Zwingliïsme, en dit zonder eenig beginsel; dat zij het werk van het toeval waren, indien er zoo iets bestaat; dat zij in den bij zonderen vorm waarin zij nu door de Kerk van Engeland werden aangenomen, werden overgeleverd, terwijl zij evengoed in eiken anderen vorm tot ons zouden kunnen gekomen zijn en dat men er wel om had kunnen dobbelen of de Anglikanen van heden niet Calvinisten of Presbyterianen of Lutheranen zouden zijn geworden evengoed als nu Episcopalen. Dit historisch feit maakte de moeilijkheid of liever de onmogelijkheid nog grooter, om te zeggen wat eigenlijk het geloof der Engelsche Kerk was. Op bijna ieder betwist punt was het gezag, dat de leer verklaart, onbepaald en zich zelf niet gelijk blijvende, terwijl er voor de meest uiteenloopende
160
verklaringen de getuigenis van groote mannen kon worden aangevoerd. Hij bleef eens of tweemalen na de les en verzocht inlichting van den docent, mijnheer Upton. Deze was daartoe terstond bereid, doch deze besprekingen hadden geen gevolg, ten minste wat het doel betrof, wat Charles er zich van voorstelde.
Eéne moeilijkheid, welke Charles ondervond, was om te weten of, volg'ens de Artikels, de Goddelijke waarheid ons rechtstreeks gegeven werd en of wij haar voor ons zeiven uit de Schrift moeten zoeken. Meer dan een Artikel leidde tot deze vraag, en Upton, die tot de High-Church behoorde, antwoordde, dat de zaligmakende waarheid evenmin gegeven werd als zij gezocht moest worden; doch dat zij werd voorgesteld door de Kerk en beproefd door ieder geloovige. Charles vatte het onderscheid niet tusschen zoeken en beproeven, want hoe kan men beproeven behalve door in de Schrift naar de redenen te zoeken? Hij stelde de vraag weder in een anderen vorm en vroeg of de Christelijke godsdienst het oordeel aan ieder veroorloofde? Dit was geen afgetrokken vraagstuk, maar een zeer praktisch. Had hij een Wesleyaan of Independent de vraag gesteld, zij zou onvoorwaardelijk in bevestigenden zin zijn beantwoord, terwijl een Katholiek zou gezegd hebben, dat ieder zijn oordeel gebruikt om de Kerk te vinden en dat dan de Kerk er in geloofszaken voor in de plaats treedt; doch van den Oxfordschen godge-
161
leerde kon Charles geen bepaald antwoord erlangen. Eerst werd hem toegevoegd, dat wij ongetwijfeld ons oordeel moeten gebruiken in de bepaling van hetgeen godsdienstige waarheid is, doch spoedig werd hem gezegd, dat het zonde is (zooals het ook zonder twijfel is) aan het leerstuk der H. Drievuldigheid te twijfelen. En toch, terwijl hem gezegd werd, dat twijfel aan dat leerstuk zonde is, hoorde hij een andermaal, dat wij hiir geen hoogeren toestand kunnen bereiken, dan dien van twijfel. Wat meende men hiermede? Zonder twijfel, zekerheid was op sommige punten zeer noodzakelijk, zooals aangaande het voorwerp van onze aanbidding ,• hoe zouden wij kunnen aanbidden, waaraan wij twijfelden? Aanbidding en twijfel werden door den Evangelist tegenover elkander gesteld; toen de leerlingen den Heer na de verrijzenis zagen » baden zij Hem aan, doek eenigen twijfelden en toch werd hem in weerwil hiervan gezegd dat er ongeduld was in het bloote denkbeeld van verlangen naar zekerheid.
Op een anderen tijd vroeg hij of de anathema's der geloofsbelijdenis van Athanasius op iedere harer zinsneden sloegen ; bij voorbeeld of het ter zaligheid noodzakelijk is, dat er is »unus aeter-nusquot; zooals in het latijn staat; of dat »zooals .de Vader is.... zoo is de H. Geestof dat de H. Geest is »uit zich zelf God en Heerof dat Christus éen persoon is »door het opnemen der menschheid in God ?quot; Hij kreeg geen ant-
162
woord. Mijnheer Upton zeide, dat hij van te ver getrokken vragen niet hield, dat hij ze niet konde en niet wilde beantwoorden, dat het Credo geschreven was tegen ketterijen, die niet langer bestonden, als eene soort van Reding vroeg
of het de bedoeling was, dat het Credo geen eigen, bepaald standpunt heeft, dat alleen het veilige is, maar niets anders dan eene ontkenning van dwalingen. De zinsneden, zoo merkte hij op, waren bevestigend, niet negatief. Hij kon geen ander antwoord erlangen dan dat het Credo leerde, dat de dogma's van de H. Drievuldigheid en de Menschwording noodig waren ter zaligheid, terwijl het klaarblijkelijk onzeker gelaten werd, toat deze leerstukken inhielden. Eens vroeg hij, hoe zware zonden, na het doopsel bedreven, vergeven worden, door het geloof of wel in 't geheel niet in dit leven. Hij ontving ten antwoord, dat de Artikels daarover zwijgen ; dat de Roomsche leer over vergiffenis en vagevuur valsch was, en dat het het beste was nieuwsgierige vragen en spitsvondige antwoorden beide te vermijden.
Eene andere vraag kwam bij eene andere les op het tapijt, namelijk, of de werkelijke tegenwoordigheid de tegenwoordigheid was van Christus in brood en wijn of in de ziel d. i. in het geloof van hem die ontvangt ; met andere woorden of de tegenwoordigheid eene werkelijkheid was of niets dan een naam. Upton zeide, dat het een open vraagstuk was. Een ander maal vroeg Charles of
163
Christus tegenwoordig- was inderdaad of alleen in uitwerking. Upton antwoordde bepaald «in uitwerking,quot; wat voor Eeding hetzelfde was als : volstrekt geene tegenwoordigheid. Hij had eenige moeilijkheid , gevoeld om het leerstuk der eeuwige straffen aan te nemen ,• het was in zijn oog het moeilijkste leerstuk der Openbaring. Hij zeide tot zichzelf : » Maar wat is geloof in zijn eerste begrip, zoo niet het aannemen van het woord van God, wanneer de rede er mee in strijd schijnt ? En hoe is het geloof, indien er niets is om het op de proef te stellen?quot; Deze gedachte maakte hem geheel voldaan. De eenige vraag was nu : Is het een deel der openbaring?»Ik kan het gelooven,quot; zoo zeide hij, »indien ik zeker weet , dat ik het moet gelooven, doch ben ik niet verplicht het te gelooven, dan kan ik het niet gelooven.quot; En zoo stelde hij aan Upton de vraag of het een leerstuk was van de Kerk van Engeland, dat is, of het viel onder de onderteekening der Artikelen. Hij ontving geen antwoord. En toch, indien hij dit leerstuk niet aannam, dan, hij gevoelde het, wankelde het geheele gebouw van zijn geloof. Daarmede in nauwen samenhang was het leerstuk der Verzoening.
Het is moeilijk om voorbeelden van deze soort te geven, zonder op den lezer don indruk te maken, dat Charles voorbarig en spitsvondig was in zijne vragen. Zeker had Upton zijne eigene denkbeelden over hem, doch hij vond niet dat zijne
164
■wijze van doen ooit in strijd was met de bescheidenheid en den eerbied jegens zijn leermeester.
Charles was natuurlijk vol van het onderwerp, en hij zou zijne verlegenheid aan Sheffield hebben geopenbaard, had hij niet zeker meeuen vooruit te zien dat dit de zaak zou verergerd hebben. Bateman, dacht hij, zou hem eenigszins van dienst kunnen zijn en op eene wandeling naar buiten legde hij dezen zijn gemoedstoestand bloot. Wat moest hij doen? Want bij zijne aankomst was hem gezegd dat hij bij zijne promotie de Artikels moest teekenen, niet op geloof, zooals toen hij kwam, maar uit overtuiging. En toch zij waren voor hem onverstaanbaar; en hoe kon er van overtuiging sprake zijn, nu hij er den samenhang niet van begreep?
Bateman scheen geen lust te hebben om over dit onderwerp te spreken, doch eindelijk zeide hij : «Mijn beste Beding, gij zijt inderdaad overspannen; ik heb geen lust om er nu met u over te spreken, want gij wilt de dingen niet op eene eenvoudige wijze beschouwen en ze nemen zooals zij zijn. Welke verschrikkingen roept gij op! In uw tweede studiejaar volgt gij de lessen over de Artikels, en nauwelijks zijt gij begonnen of gij begint u voor te stellen wat gij, na volbrachte studie, zult denken of niet zult denken. Praat nu met over de Artikels en wacht ten minste tot gij de lessen tot het einde hebt bijgewoond.quot;
165
»Het is mijne manier niet, om onrustig te zijn en rumoer te maken,1' zeide Charles, «ofschoon ik toegeef dat ik niet zoo rustig ben als ik zou wenschen. Ik verneem in gesprekken zooveel verschillende meeningen: ga ik naar de kerk, dan hoor ik den eenen predikant tegen den anderen lostrekken, en ga ik mij in de Artikels verdiepen, dan kan ik er niet achter komen wat deze mij willen leeren. Bij voorbeeld, ik kan niet vinden wat zij leeren over het geloof, over de Kerk, over de sacramenten, over de voorbeschikking, over de inspiratie der Schrift. En hun toon is zoo geheel anders als die van het JPrayer-Boolc. Dat heeft Upton in zijne lessen duidelijk genoeg gemaakt.quot;
»Ik eerbiedig uwe gevoelens,quot; zeide Bateman. «Maar denk eens een oogenblik welke mannen de Artikels hebben onderteekend. Misschien wel koning Karei zelf, en zeker Laud en alle groote bisschoppen uit die dagen en uit het geslacht dat na hem kwam. Denk aan den zeer orthodoxen Buil, den zeer geleerden Pearson, den weisprekenden Taylor, aan Montague, Barrow, Thorn-dike, den goeden bisschop Horne, aan Jones van Nayland. Kunt gij niet doen wat zij deden?quot;
«Uw betoog is zeer krachtig,quot; zeide Charles, »en het heeft mij getroffen. Gij bedoelt dus, dat ik op gezag moet onderteekenen ?quot;
«Zeker, zeker, indien dat noodig is.quot;
166
«En hoe zal ik ze onderteekenen bij mijne promotie en wanneer ik gewijd word?quot;
»Dat bedoelde ik juist, toen ik van onrustig zijn sprak. Gij zijt niet tevreden met den dag van heden en reikt vijf jaren vooruit.quot;
Charles lachte. «Neen, dat juist niet,quot; zeide hij, »ik stelde uw raad slechts op de proef; en toch is er wel eenige waarheid in.quot; En hiermede stapte hij van het onderwerp af.
Zij praatten eene poos over onverschillige zaken, doch gedurende eene pauze keerden Charles' gedachten tot de Artikels terug. «Vertel mij eens. Bateman — het is eene bloote nieuwsgierigheid — hoe hebt gij de Artikels onderteekend, toen gij uw graad haaldet?quot;
«O, ik zag er volstrekt geen bezwaar in,quot; zeide Bateman; «het voorbeeld van Bull en Pearson was genoeg voor mij.quot;
» Zoo hebt gij dan op gezag onderteekend?quot;
«Dat juist niet; doch deze gedachte ruimde alle moeilijkheden uit den weg.quot;
«Zoudt gij anders hebben kunnen teekenen?quot;
«Hoe kunt gij die vraag doen? Zeker.quot;
«Zeg mij dan eens, wat was uw beweegreden? quot;
«ik had er meer dan éen. Ik kan mij in een enkel oogenblik niet herinneren, wat eenigen tijd geleden gebeurde.quot;
» Dan had het toch zijne bezwaren ?quot;
«Volstrekt niet. Mijne eenige moeilijkheid was,
167
niet voor mij zelf, doch hoe ik de zaak aan anderen zou duidelijk maken.quot;
»Wat nu! Verdacht men u ?quot;
«Neen, neen, gij vergist u grootelijks. Ik bedoel, bij voorbeeld, de artikels zeggen dat wij gerechtvaardigd worden door het geloof alleen ; nu is de beteekenis, die de Protestanten hieraan hechten in schrille tegenspraak met onze beste godgeleerden ; de vraag was, wat ik zoude zeggen, indien men mij vroeg welke beteekenis ik er aan hechtte.quot;
»Ik begrijp u ; en vertel mij eens, hoe hebt gij het raadsel opgelost ?
»Ik ontken niet, dat de beteekenis, die de Protestanten er aan geven kettersch is, zooals dat in vele andere opzichten met de artikels het geval is, doch wij behoeven er die beteekenis niet aan te geven.quot;
» Maar welke beteekenis dan ?quot;
» Vooreerst behoeven wij er in 't geheel geene beteekenis aan te hechten. Neen, lach niet, maar luister. Mannen van groot gezag zooals Laud en Bramhall schijnen gedacht te hebben, dat wij de artikels slechts onderteekenen als vredesartikels; niet alsof wij ze aannamen, doch als er ons niet tegen verzettend. En daarom, wanneer wij ze onderteekenen, verbinden wij ons enkel, om er niet tegen te prediken.quot;
Reding dacht een oogenblik na en zeide dan : »Zeg eens. Bateman, zou deze beschouwing der
168
onderteekening van de artikels de Kerk niet openzetten voor de Unitariërs ?quot;
Bateman gaf dit toe, doch de Liturgie zou hen buiten sluiten. Charles bracht in 't midden dat zij de Liturgie ook konden nemen, als eene Liturgie van vrede.
«Indien gij eenig tastbaar beginsel noodig hebt,quot; zeide Bateman, »om artikels en Liturgie te verklaren, ik kan er u een aan de hand doen. Gij weet, wat wij gelooven? Welnu wij geven aan de artikels eene katholieke interpretatie.quot;
Charles luisterde opmerkzaam.
» Het is duidelijk » vervolgde Bateman,quot; dat een document niet eene doode letter kan zijn ; het moet de uitdrukking zijn van eenige gedachte en de vraag is : aan tuien behoort, wat men noemen kan, de stem, die in de artikels spreekt. Waren nu de bisschoppen, de hoofden der colleges en andere waardigheids-bekleeders en gezaghebbers eenstemmig in hunne godsdienstige beginselen, en zeiden zij allen : de artikels bedoelen dit of bedoelen dat; dan zouden zij, als gezaghebbenden, het recht bezitten om de artikels te verklaren en de artikels zouden de beteekenis hebben, welke deze groote mannen er aan zouden hechten. Doch zij stemmen niet overeen, de een zegt juist het tegenovergestelde van den andere. De eene geestelijke loochent de opvolging van de Apostelen, terwijl de andere ze aanneemt; de eene wil niets weten van de Luthersche leer der rechtvaardigmaking en de
169
andere zweert er bij ; de een ontkent de inspiratie der Schrift, een tweede houdt Calvijn voor een heilige, een derde acht de leer der sacramenteele genade bijgeloof, een vierde trekt partij voor Nestori us en tegen de Kerk, een vijfde is Sabelliaan. En daarom is het duidelijk dat de artikels volstrekt geen zin hebben, indien men letten moet op wat bisschoppen, dekens, professoren gezamenlijk zeggen. Zij kunnen niet voorzien in wat men noemt den vorm der artikels, doch zouden misschien de opstellers der artikels dien vorm, die betee-kenis niet kunnen verstrekken ? Neen, want vooreerst weten wij niet zeker, wie ze hebben opgesteld en daarenboven zijn ze door zooveel handen gegaan en hebben ze zooveel veranderingen ondergaan, dat zeker sommige der oorspronkelijke opstellers er niet meer verantwoordelijk voor zouden willen zijn. Nemen we nu onze toevlucht tot de vergaderingen die ze hebben goedgekeurd. Ook deze waren niet altijd van hetzelfde gevoelen en de 17de eeuw hield lang niet hetzelfde voor waar als de 16de eeuw. Dat is de toestand. Van den anderen kant zeggen wij, dat indien de Anglikaan-sche Kerk een deel is van de éene Katholieke Kerk, zij ook noodzakelijker wijze katholieke leer moest belijden. En daarom is de geheele katholieke geloofsbelijdenis, de waarachtige leer van de Vaders, van St. Ignatius, St. Cyprianus, St. Au-gustinus, St. Ambrosius, de vorm, de eenige ware zin en verklaring van de artikels. In zich zelf
170
mogen zij al dubbelzinnig zijn ; zij mogen al gesteld zijn met zeer verschillende bedoelingen door hen die tot hunne wording hebben bijgedragen ; dit zijn slechts toevalligheden ; de Kerk heeft met die enkelen niets te maken, zij verklaart zich zelve.quot;
Reding had eenigen tijd noodig om zich in dezen gedachtenloop te vinden. Toen zeide hij : »Dit alles gaat uit van het gronddenkbeeld dat de Kerk van Engeland is een samenstellend deel van dat zichtbaar lichaam, waarvan St. Ignatius, St. Cyprianus, en de overigen, bisschoppen waren; volgens de woorden der Schrift: éen lichaam, éen geloof.quot;
Bateman gaf dit toe, waarna Charles vervolgde; »Dan moeten de artikels niet op de eerste plaats als leer beschouwd worden ; in zich zelf hebben zij niet éen zin; zij zijn openbaarlijk dubbelzinnig en komen voort uit bronnen van verschillende soort; doch dit alles komt er niet op aan, zij moeten worden uitgelegd volgens de leer der Katholieke Kerk.quot;
Bateman kon zich hiermede in 't algemeen vereenigen, al moest hij opmerken, dat Reding het wel wat sterk had uitgedrukt.
» Doch wat dan, indien hun woordelijke dn het tegendeel zegt van wat de Vaders leeren ! Moet ik dan de letter geweld aandoen ?quot;
»Kwam zulk een geval inderdaad voor, dan zou de theorie in gebreke blijven en niets anders zijn
'
dan een spelen met woorden. Men kan in geen geval een artikel onderteekenen in een zin welken de woorden niet toelaten. Doch gelukkig, of liever providentieel, is dit niet het geval; wij hebben niets anders te doen dan dubbelzinnigheden te verklaren en wat niet strookt tot harmonie te brengen. De katholieke uitlegging doet den tekst geen grooter geweld aan dan elke andere regel van uitlegging zal bevonden worden te doen.quot;
»Doch ik ken niets van de Vaders en ook anderen verkeeren in dienzelfden toestand; hoe zal ik practisch de Artikels leeren uitleggen ?quot; vroeg Charles.
«Volgens het Frayer-Book; dat is de stem der Vaders.quot;
I «Waarom?
»Omdat het, zooals allen toegeven, oud is, ter-( wijl de Artikels nieuw zijn.quot;
»Dat klinkt wel aannemelijk. Doch wordt deze wijze van zien erkend ?quot;
«Geen enkele wijze van zien wordt erkend. De Artikels worden aangenomen, doch er bestaat geen gezaghebbende uitlegging. Dat is wat ik straks zeide: bisschoppen en professoren stemmen niet t overeen.quot;
«Is die wijze van zien dan toegelaten vroeg Charles weder.
« Zij heeft zeker hevige tegenstanders, maar is nooit veroordeeld.''
«Dat is geen antwoord op mijne vraag,quot; zeide
170
mogen zij al dubbelziunig zijn; zij mogen al gesteld zijn met zeer verschillende bedoelingen door hen die tot hunne wording hebben bijgedragen ; dit zijn slechts toevalligheden ; de Kerk heeft met die enkelen niets te maken, zij verklaart zich zelve.quot;
Reding had eenigen tijd noodig om zich in dezen gedachtenloop te vinden. Toen zeide hij : »Dit alles gaat uit van het gronddenkbeeld dat de Kerk van Engeland is een samenstellend deel van dat zichtbaar lichaam, waarvan St. Ignatius, St. Cyprianus, en de overigen, bisschoppen waren; volgens de woorden der Schrift : éen lichaam, een geloof.quot;
Bateman gaf dit toe, waarna Charles vervolgde: »Dan moeten de artikels niet op de eerste plaats als leer beschouwd worden ; in zich zelf hebben zij niet éen zin; zij zijn openbaarlijk dubbelzinnig en komen voort uit bronnen van verschillende soort; doch dit alles komt er niet op aan, zij moeten worden uitgelegd volgens de leer der Katholieke Kerk.quot;
Bateman kon zich hiermede in 't algemeen vereenigen, al moest hij opmerken, dat Reding het wel wat sterk had uitgedrukt.
» Doch wat dan, indien hun woordelijke zin het tegendeel zegt van wat de Vaders leeren ! Moet ik dan de letter geweld aandoen ?quot;
i) Kwam zulk een geval inderdaad voor, dan zou de theorie in gebreke blijven en niets anders zijn
dan een spelen met -woorden. Men kan in geen geval een artikel onderteekenen in een zin welken de woorden niet toelaten. Doch gelukkig, of liever providentieel, is dit niet het geval; wij hebben niets anders te doen dan dubbelzinnigheden te verklaren en wat niet strookt tot harmonie te brengen. De katholieke uitlegging doet den tekst geen grooter geweld aan dan elke andere regel van uitlegging zal bevonden worden te doen.quot;
»Doch ik ken niets van de Vaders en ook anderen verkeeren in dienzelfden toestand ; hoe zal ik practisch de Artikels leeren uitleggen ?quot; vroeg Charles.
»Volgens het Frayer-Book; dat is de stem der Vaders.quot;
» Waarom ?
»Omdat het, zooals allen toegeven, oud is, terwijl de Artikels nieuw zijn.quot;
» Dat klinkt wel aannemelijk. Doch wordt deze wijze van zien erkend ?quot;
»Geen enkele wijze van zien wordt erkend. De Artikels worden aangenomen, doch er bestaat geen gezaghebbende uitlegging. Dat is wat ik straks zeide: bisschoppen en professoren stemmen niet overeen.quot;
»Is die wijze van zien dan toegelaten /quot; vroeg Charles weder.
» Zij heeft zeker hevige tegenstanders, maar is nooit veioordeeld.''
»Dat is geen antwoord op mijne vraag,quot; zeide
172
Charles die aan Batemans' houding wel bemerkte, hoe de zaak lag. »Erkent haar eenig bisschop ? Werd zij ooit door een bisschop verdedigd ? Werd zij ooit als houdbaar door eenig bisschop erkend ? Werd zij opgevat, om bestaande moeilijkheden uit den weg te ruimen of heeft zij een histori-schen grondslag?quot;
Bateman had op al deze vragen slechts éen antwoord.
»Ik dacht het wel,quot; zeide Charles, toen hij dit antwoord vernomen had, »ik weet wel wiens wijze van zien gij mij hebt blootgelegd, al heb ik ze nooit zoo uitvoerig gehoord. Zij heeft zeker-een schijn van waarheid. Mij dunkt, zij was voldoende geweest, ware zij maar eenigszins door het gezag goedgekeurd, doch dat is het geval niet. Nu is zij niets anders, als eene theorie door individuen gevonden. Onze Kerk had deze wijze om de Artikels uit te leggen kunnen aannemen, doch, uit hetgeen gij mij gezegd hebt, blijkt duidelijk, dat zij het niet gedaan heeft. Ik ben nog juist waar ik was.quot;
2e AFLEVERING.
Deze bibliotheek verschijnt geregeld in het begin van elke maand, in afleveringen van 5 vel druks of 80 bladzijden, echter zoo, dat men minstens 1000 bladzijden per jaar ontvangt. De inteekenprijs voor den gehcelen jaargang is ƒ2.50, (franco per post f3.—) Voor Belgiii G franken 50 centimes. Men teekent in bij alle boekhandelaren, postdirecteuren en bij den uitgever.
Reding vroeg zich zelf af, of toch soms niet wat men den Evangeliscben godsdienst noemt voor bet waarachtige Christendom moest gehouden worden. Zijne belijders waren, bij wist het, actief en rijk aan invloed en hadden in het verleden veel vervolging geleden. Wel bad Freeborn hem vóór de vacantie, op bet dejeuner hij Bateman, verbaasd en geërgerd, maar toch scheen deze ernstig en misschien bad bij hem niet goed verstaan. Toch waren dit bij Charles slechts losse gedachten die even snel gingen als zij kwamen, en hem misschien nooit meer zouden zijn ingevallen, hadde niet eene toevallige omstandigheid hem iets in de haod gegeven wat invloed had op de beantwoording dier vraag.
Op een namiddag wandelde bij in het park en gaf zijne aandacht aan een dier wonderlijke lichtspelingen, waarvoor de omstreken van Oxford beroemd zijn, en welke zich, nu de zon naar 't Westen neigde, in een smeltend goudbruin uitgoot over Marston, Elsfield en hunne ijler wordende bosschaadjes, toen hij eensklaps Freeborn ontmoette, h reeborn hield veel meer van een gesprek tete-a-tete, dan van een dispuut in ge-
Deze bibliotheek verschijnt geregeld in het begin van elke maand, in afleveringen van 5 vel druks of 80 bladzijden, echter zoo, dat men minstens 1000 bladzijden, per jaar ontvangt. De inteekenprijs voor den gehcelen jaargang is ƒ2.50, (franco per post /3.—) Voor België 6 franken 50 centimes. Men teekent in bij allo bockhandelaren, postdirecteuren en bij den uitgever.
Reding vroeg zich zelf af, of toch soms niet wat men den Evangelischen godsdienst noemt voor het waarachtige Christendom moest gehouden worden. Zijne belijders waren, hij wist het, actief en rijk aan invloed en hadden in het verleden veel vervolging geleden. Wel had Freeborn hem vóór de vacantia, op het dejeuner bij Bateman, verbaasd en geërgerd, maar toch scheen deze ernstig en misschien had hij hem niet goed verstaan. Toch waren dit bij Charles slechts losse gedachten die even snel gingen als zij kwamen, en hem misschien nooit meer zouden zijn ingevallen, hadde niet eene toevallige omstandigheid hem iets in de hand gegeven wat invloed had op de beantwoording dier vraag.
Op een namiddag wandelde hij in het park en gaf zijne aandacht aan een dier wonderlijke lichtspelingen, waarvoor de omstreken van Oxford beroemd zijn, en welke zich, nu de zon naar 't Westen neigde, in een smeltend goudbruin uitgoot over Marston, Elsfield en hunne ijler wordende bosschaadjes, toen hij eensklaps Freeborn ontmoette. Freeborn hield veel meer van een gesprek teie-a-tete, dan van een dispuut in ge-
174
zeischap; hij kon zijne kracht beter ontwikkelen in een lang en langzaam gevoerd onderhoud en hij was spoedig buiten adem, wanneer hij midden tusschen de wisselende stemmen aan tafel een uitval doen moest of hier en daar een woordje tusschen werpen. Hij dacht nu, dat dit eene goede gelegenheid was om een armen knaap te hulp te komen, die zich nog knollen voor citroenen verkoopen liet en die door zijne tusschenkomst, zooals hij het heette, zou kunnen bekeerd worden ter zaligheid. Eu zoo knoopte hij een gesprek aan, en zij spraken van Willis' stap, dien Freeborn een vreeselijken stap noemde, en nog vóór Charles wist waar hij was, had hij Freeborn reeds gevraagd, wat deze door »geloof' verstond.
»Geloof,quot; zeide deze, »is eene goddelijke gave en het middel tot onze rechtvaardiging in het oog van God. Van nature mishagen wij allen Hem, totdat Hij ons vrijmachtig rechtvaardigt om Christus' wil. Geloof is als het ware eene hand, welke zich persoonlijk de verdiensten van Christus, die onze rechtvaardiging is, toeeigent. En wat kunnen wij nog meer noodig hebben of nog meer verlangen, dan deze verdiensten ? Zoo is het geloof alles en het doet alles voor ons. Gij ziet dus van van hoeveel belang het is, dat men het rechte begrip heeft van rechtvaardiging door het geloof alléén. Zijn wij op dit punt in orde, dan mag al het andere zijn, zooals het kau en wil; dadelijk bespeuren wij de dwaasheid om over cere-
175
monies te twisten of over den vorm van Kerk-gouvernement of, laat ik het er bijvoegen, over Sacramenten ot belijdenisschriften. Uitwendige dingen zullen wij of wel geheel over 't hoofd zien of slechts eene ondergeschikte plaats gunnen.quot;
Reding zeide, dat Freeborn natuurlijk niet bedoelde, dat goede werken niet noodig waren om Gods welgevallen te genieten; »doch, indien zij noodig waren, hoe was rechtvaardiging door het geloof alléén ?quot;
Freeborn glimlachte en zeide te hopen, dat Reding spoedig helderder begrippen hebben mocht. Het was toch zeer eenvoudig, 't Geloof rechtvaardigde niet alleen, doch deed ook herboren worden. Het was de wortel der heiligmaking, zoowel als van de aanneming Gods. Dezelfde acte, die het middel was om ons aan God welgevallig te maken, bewerkte dat wij daarvoor geschikt waren. Zóo vonden de goede werken hunne eigene plaats, omdat het geloof niet het waarachtige zijn zou, indien het niet ten zijnen tijde goede werken voortbracht.
Reding achtte deze opvatting eenvoudig en helder, ofschoon ze hem op eene minder aangename wijze aan dr. Brownside herinnerde. Freeborn voegde er nog bij, dat het eene leer was bijzonder geschikt voor de armen, dat zij het geheele Evangelie in een notedop samendrong, de kritiek overbodig maakte evenals de oude Kerk en de oude leeraars, inderdaad elk gezag in wel-
176
i
ken vorm ook. Zij haalde de spons over de ge-heele theologie. Charles had niet noodig, dat hem dit laatste gevolg werd voorgehouden; doch hij ging er over heen, omdat hij het stelsel volgens zijne eigene verdiensten wilde beoordeelen. Hij zeide:
» Gij spreekt van 't waarachtig geloof als voortbrengende goede werken: gij zegt, dat geen ander dan het waarachtig geloof rechtvaardig maakt, en dat dit goede werken voortbrengt. In andere woorden, het geloof dat zeker vruchtbaar zijn zal of het vruchtdragend geloof rechtvaardigt. Dit lijkt er veel op alsof men zegt, dat het geloof en de werken gezamenlijk de middelen zijn ter rechtvaardiging.quot;
»Neen, zeker niet,quot; riep Freeborn uit, «dit zou eene betreurenswaardige leer zijn; geheel en al tegen het Evangelie en anti-Christelijk. Wij worden door het geloof alléén gerechtvaardigd, buiten alle goede werken om.quot;
»Ik volg nu juist de lessen over de Artikels,quot; zeide Charles, «en Upton zeide ons dat wij op deze wijze moesten onderscheiden: bij voorbeeld de hertog van Wellington is kanselier der Universiteit, doch ofschoon hij evengoed kanselier is als hertog, zit hij toch in het Hoogerhuis als hertog en niet als kanselier. En dus, ofschoon het geloof even waarachtig vruchtdragend is als het geloof is, rechtvaardigt het toch niet in zoo-
177
ver het vruchtdragend is, maar in zoover het geloof is. Is dat uwe bedoeling?quot;
«Volstrekt niet, dat was Melanchton's leer; door zijne verklaring ging eene kardinale waarheid onder in ijdele woorden, hij maakte van het geloof niets dan een teeken; en het is het middel waardoor men gerechtvaardigd wordt en niet het teeken dat men gerechtvaardigd is. Het is in werkelijkheid een zuiver aanvatten en niets anders : het grijpen en vasthouden, dat een bedelaar zou wagen, bij het voorbijgaan van een koning. Het geloof is even arm als Job op den mesthoop; het is evenals Job ontdaan van allen hoogmoed en heerlijkheid en goede werken; het is overdekt met vuile lompen, het heeft volstrekt niets dat goed is; het is, ik herhaal het, niets dan een grijpen. Nu weet gij wat ik bedoel.quot;
»Ik kan niet gelooven dat ik u begrijp; gij zegt, dat gelooven is het grijpen van Christus' verdiensten, en dat wij deze hebben, indien wij ze slechts willen grijpen. Doch, zeker, niet ieder die er naar grijpt, verkrijgt ze; want dan zouden losbandige lieden, die nooit ernstig aan waarachtige boetvaardigheid of werkelijken haat van de zonde gedacht hebben, gaarne deze verdiensten aangrijpen en zich toeëigenen, indien zij het konden. Het zou hun bevallen om zonder eenige moeite naar den hemel te gaan. Het geloof moet dus eene bijzondere soort van aangrijpen zijn; doch welke soort? In goede werken kan men zich niet
178
vergissen, doch in dit grijpen wel. Wat is dan de rechte wijze van grijpen? Wat is geloof?quot;
»Wat is het noodig, beste vriend, om meta-physisch juist te weten wat het waarachtig geloof is, zoo wij het slechts hebben en er de vruchten van plukken ? Ik weet niet wat brood is, en toch eet ik het; zou ik wachten tot een scheikundige het heeft onderzocht? Neen, ik eet het en voel dan de goede uitwerking. En laat ons zoo ook tevreden zijn met te weten, niet wat het geloof is, maar wat het doet en gelukkig wezen in zijn bezit.quot;
»Ik ben er inderdaad niet op gesteld om er de metaphysica bij te halen, doch ik neem uw eigen voorbeeld weder op. Onderstel, ik vermoedde dat het brood vóór mij rattekruid bevatte of ook maar ongezond was, zou het dan zoo verkeerd ziin, eens te doen uitmaken wat er van de zaak was ?quot;
»Deedt gij dezen morgen zoo aan het ontbijt?quot;
»Ik bad geene kwade vermoedens.quot;
«Waarom dan het geloof gewantrouwd?
«Omdat het, om zoo te zeggen, iets nieuws is,quot; — hier zuchtte Freeborn — «omdat ik er niet aan gewoon ben, neen erger, omdat ik er geen vertrouwen in heb. Ik moet zeggen dat ik deze leer wantrouw, want al ken ik er niet veel van, toch weet ik, door hetgeen in mijns vaders kerspel gebeurd is, tot welke buitensporigheden deze leer leiden kan, indien er niet tegen ge-
179
waakt wordt. Gij zegt, dat het een leerstuk is
juist voor de armen, doch deze zijn zeer geschikt om misvattingen te begaan, zooals inderdaad iedereen is. Indien men ons dan zegt, dat wij niets te doen hebben dan Christus' verdiensten aan te grijpen en ons overigens om niets behoeven te bekommeren; dat de rechtvaardiging heeft plaats gehad en de werken wel zullen volgen; dat alles geschied is en de verlossing volkomen is zoolang wij maar voortgaan met geloof te hebben; dan
Imeen ik dat wij wel volkomen zeker mogen zijn dat wij geloof hebben, waarachtig geloof, dat wij werkelijk gegrepen hebben, vóór en aleer wij onze boeken dichtslaan en feest gaan houden.quot;
Heimelijk verdroot het Freeborn, dat hij aan 't argumenteeren gegaan was en zooals hij zeggen zou, de hoogmoed van Charles' natuurlijken mensch en de blindheid van diens vleeschelijke rede bedroefde hem ,* doch er was niets aan te doen, hij moest antwoorden.
»Ik weet het,quot; zoo zeide hij, »er zijn meerdere soorten van geloof en zeker gij moet er op bedacht zijn om niet een valsch geloof voor het ware te houden. Velen, gij zegt het te recht, begaan deze dwaling, en het is van het grootste, van het allergrootste belang, om hier niet te dwalen. Vooreerst is het zonneklaar, dat het niet slechts is een geloof in feiten, in het bestaan van God of in de historische gebeurtenis, dat Christus is gekomen en weer opgeklommen. Ook bestaat het
180
niet in de onderwerping van ons verstand aan geheimen, en evenmin is het die soort van vertrouwen welke gevorderd wordt tot het uitoefenen van de gave der wonderen. Het is ook niet de kennis en het aannemen van den inhoud des Bijbels. Ik zeg, het is geene kennis, geen aannemen, het is geen historisch geloof, het is geen dood geloof: het waarachtige rechtvaardigmakend geloof is niets van dit alles, het zetelt in het hart en in zijne aandoeningen.quot; Hij hield even op en voegde er dan bij :
»Nu meen ik, wat het praktische doel betreft, genoeg te hebben omschreven, wat het rechtvaardigmakend geloof is.quot;
Charles aarzelde: » Gij bedoelt, door te omschrijven, wat het niet is,quot; sprak hij j » rechtvaardigend geloof is, onderstel ik, levend geloof.quot;
«Niet zoo haastig,quot; zeide Freeborn.
«Wel,quot; zeide Charles, «indien het geen dood geloof is, dan is het levend geloof.quot;
«Neen het is evenmin dood geloof als levend geloof, doch geloof, enkel geloof, dat rechtvaardigt. Luther keurde de leer van Melanchton af, dat levend en werkdadig geloof rechtvaardig maakt. Ik heb de kwestie nauwgezet bestudeerd.quot;
«Zeg mij dan,quot; zeide Charles, »wat 't geloof is, aangezien ik het niet goed uiteenzet. Bij voorbeeld, indien gij zeidet — wat gij niet zegt — dat geloof onderwerping der rede was aan de geheimenissen, of het aannemen van de Schrift
als een historisch document, dan zou ik volkomen begrijpen wat gij bedoelt; dat verklaart; doch
I indien gij zegt dat het rechtvaardigend geloof is een indien gij zegt dat het rechtvaardigend geloof is een aangrijpen van Christus, dat het niet is levend, of vruchtdragend of werkdadig geloof, doch iets dat inderdaad en werkelijk van deze is onderscheiden, dan beken ik dat ik in 't nauw zit.quot;
Freeborn verlangde naar het einde.
»Och,quot; zeide hij, »indien gij eens in werkelijkheid de kracht van het geloof hadt ondervonden |. — hoe het 't hart verandert en de oogen verlicht, hoe het een nieuwen geestelijken smaak, een nieuw zintuig geeft aan de ziel; indien gij maar eens wist, wat het is blind te zijn en dan te zien, gij zoudt om geene uitleggingen vragen. Vreemden hebben behoefte aan omschrijvingen door woorden, doch de erfgenamen van het koninkrijk genieten. Ach, kon ik u slechts overreden om hooge inbeeldingen te laten varen, om u te ontdoen van uw hoovaardig ik en in u zelf de wonderbare verandering te ondervinden, dan zoudt gij leven in lof en dankzegging en niet langer aan argumenteeren en kritiseeren denken.quot;
Charles was geroerd door de warmte waarmeê hij sprak. »Doch wij moeten redelijk handelen,quot; zeide hij; »en ik zie niet in, dat ik meer, of ook maar zooveel reden heb om naar u te luisteren, dan naar den Roomsch-Katholiek, die mij zegt, dat ik onmogelijk die zekerheid van geloof heb-
182
ben kan, voordat ik geloof, welke mij, wanneer ik geloof, door God zal geschonken worden.quot;
»Gij wilt den spiritueelen Christen, zooals Luther was, met zijn hoofdbeginsel nopens de rechtvaardiging toch niet vergelijken met zulk een formeel, legaal, bijgeloovig devotaris, zooals het Pausdom ze maakt met zijne plechtigheden voor vleeschelijke menschen en zijne niets uitwerkende geneesmiddelen, die nooit de ziel in werkelijkheid zuiveren, of haar met God verzoenen?quot; vroeg Freeborn met een stroef gelaat.
«Uwe wijze van spreken mishaagt mij,quot; zeide Reding; »ik ken zeer weinig van het eigenlijk wezen van het Pausdom; maar als kind kwam ik eens bij toeval in eene katholieke kerk en nooit in mijn leven zag ik zooveel devotie. Allen lagen geknield en volgden met de grootste aandacht hetgeen geschiedde. Ik wist niet, wat er gebeurde; doch ik weet zeker, waart gij daar geweest, gij zoudt nooit hun godsdienst, laat hij dan de ware zijn of niet, een uitwendigen vorm of een zinnelijke plechtigheid genoemd hebben.quot;
Freeborn zeide dat het hem zeer bedroefde, zulke gevoelens te vernemen en te bevinden, dat Charles zoozeer met de dwalingen van die dagen behept was: en hij begon, met niet veel tact, te spreken van den pauselijken antichrist en hij zou aan 't profeteeren gekomen zijn, hadde Charles maar iets gezegd om het gesprek aan te wakkeren.
183
Doch daar deze zweeg, stierf Freeborn's ijver weg en het gesprek stokte.
Na eenigen tijd ving Reding weder aan.
»Versta ik u goed, dan brengt het geloof zijne eigene waarborgen mede. Juist zooals ik aan 't ontbijt mijn brood eet zonder eenig wantrouwen, zoo ken ik ook het geloof, buiten elk gevaar van dwaling, indien ik het inderdaad heb, en behoef ik met naar waarborgen uit te zien.quot;
«Juist zoo; gij begint te begrijpen wat ik bedoel; gij wast aan. De ziel wordt verlicht en ziet, dat zij het waarachtig geloof bezit.quot;
»Doch hoe moeten wij hen van hunne gevaarlijke dwaling genezen, die meenen dat zij geloof hebben en het toch niet hebben? Is er geen middel voor hen om te bevinden dat zij onder eene begoocheling leven?quot;
«Het is niet te verwonderen, al bestaat dat middel niet. Br zijn velen in de wereld, die zichzelf bedriegen. Sommigen laten zich voorstaan op hunne eigene gerechtigheid, vertrouwen op hunne goede werken en achten zichzelf veilig, terwijl zij op den weg des verderfs zijn. Men kan geene vormelijke regels geven, waardoor hunne rede zeker hunne dwaling kan ontdekken. Zoo gaat het ook met het valsche geloof.quot;
» Het verwondert mij wel,quot; zeide Charles, »dat er niet op natuurlijke en bevattelijke wijze tegen deze dwaling is gewaarschuwd; ik vind het wonderlijk, dat valsch geloof zoo geheel zou gelijken
184
op waarachtig geloof, dat er niets is wat het onderscheid ons zichtbaar maken kan. Gevolgen onderstellen oorzaken; indien het eene aangrijpen van Christus tot goede werken drijft en het andere niet, dan moet er iets in het eerste zijn wat aan het laatste ontbreekt. Waarin schiet een verkeerd aangrijpen te kort? Het woord aangrijpen is zoo onduidelijk; het geeft mij geen helder denkbeeld en toch hangt er de rechtvaar-digmaking van af. Ontbreekt het een verkeerd aangrijpen b. v. aan berouw en verbetering des levens ?quot;
»Neen, neen,quot; zeide Freeborn; «waarachtig geloof is volkomen, zonder bekeering; bekeering volgt, maar geloof is de wortel.quot;
«Is het de liefde tot God, die het waarachtig geloof van het valsche onderscheidt?quot;
«Liefde? Gij moet lezen wat Luther in zijn beroemde verklaring van den Galaten-brief zegt. Hij noemt zulk eene leer pestilens figmentum, diaboliportentum en roept den Paus-gezinden tegen: pereant sophistae cum sua maledicta glossa /quot;
«Dan verschilt het in niets van het valsche?quot;
»Het verschilt er van in zijne vruchten: aan hunne vruchten zult gij hen kennen.quot;
»Zoo zijn wij weer tot hetzelfde punt terug gekomen; de vruchten komen later; doch iemand moet, meen ik, troost vinden in zijne rechtvaardiging nog voor de vruchten komen, nog voor hij weet dat zijn geloof ze zal voortbrengen.quot;
185
«Goede werken zijn de noodzakelij Jee vruchten van het geloof; zoo zeggen de Artikels.quot;
Charles antwoordde niet, doch dacht hij zichzelf: «mijn goede vriend hier heeft zeker niet het helderste hoofden luide vervolgde hij: »ik geef de hoop op om dit onderwerp meester te worden.quot;
«Natuurlijk,quot; zeide Freeborn niet zonder hooghartigheid, al kwam het niet uit in zijn toon; »het is een zeer eenvoudig beginsel: het geloof rechtvaardigt voor en zonder de liefde; doch om het aan te nemen is Gods verlichting noodig.quot;
Zwijgend wandelden zij voort en daar de avond viel, keerden zij huiswaarts en scheidden, toen zij op Clarendon kwamen.
Freeborn was er de man niet naar, om een jong mensch zooals Charles te laten varen, zonder nog eens te pogen hem te winnen, en weinige dagen daarna noodigde hij hem uit om thee bij hem te komen drinken. Charles ging op den bepaalden tijd, een kouden en natten Novemberavond en vond er vijf of zes menschen vergaderd. Hij kwam er in eene andere wereld: gezichten, manieren, gesprekken, alles was vreemd en deed noch aan Eton, noch aan Oxford zelf denken. Hij werd geïntroduceerd en vond het onaangename van eene nieuwe kennismaking weinig verbeterd door de gevoerde gesprekken. Het was een vallend vuur van ernstige bemerkingen met pauzen onderbroken door » hem! hem!quot;, het drinken van thee, het geraas der lepeltjes op de schoteltjes en het verschuiven der stoelen, wanneer de drukke meid van achter opkwam met den waterketel of het brood. Natuur en veerkracht was er niet, maar daarentegen eene geprononceerde intentie om anderen voordeelig te zijn.
» Hebt gij het laatste nommer van het Spiritual Journal gezien?quot; vroeg n0. 1 aan n0. 2 op ge-dempten toon.
187
N0. 2 had het juist g-elezen.
»Een zeer belangrijk artikel over het sterfbed van den Paus,quot; zeide n0. 1.
«Niemand is hopeloos verloren,quot; antwoordde n0. 2.
Eene pauze.
»Waarover handelt het ?quot; vroeg1 Reding.
»Wijlen Paus Sixtus XVI schijnt als geloovige gestorven te zijn,quot; zeide n0. 3.
Sensatie. Charles keek alsof hij er meer van wenschte te vernemen.
»Het Journal zegt het op uitmuntend gezag,quot; zeide n0. 2; »de heer O'Niggins, de agent voor het Traktaten-genootschap, afdeeling: de bekeering van Eoomsche priesters, was gedurende 's Pausen laatste ziekte te Rome. Hij vroeg en verkreeg eene audientie. Hij begon terstond met den Paus de noodzakelijkheid voor te houden van eene verandering des harten, en geloof in de eenige hoop van zondaren en het laten varen van alle geschapen middelaars. Hij bracht hem de blijde boodschap en verzekerde hem, dat er vergiffenis was voor ieder. Hij waarschuwde hem tegen het bedrog van wedergeboorte door het doopsel, en dan voortgaande met de verkondiging van het Woord, drong hij, al was het ter elfder ure, bij hem aan om den Bijbel, den geheelen Bijbel en niets dan den Bijbel aan te nemen. De Paus luisterde met diepe aandacht en gaf van veel ontroering blijk. Daarna antwoordde hij O'Niggins,
Freeborn was er de man niet naar, om een jong mensch zooals Cbarles te laten varen, zonder nog eens te pogen hem te winnen, en weinige dagen daarna noodigde hij hem uit om thee bij hem te komen drinken. Charles ging op den bepaalden tijd, een kouden en natten Novemberavond en vond er vijf of zes menschan vergaderd. Hij kwam er in eene andere wereld:-gezichten, manieren, gesprekken, alles was vreemd en deed noch aan Eton, noch aan Oxford zelf denken. Hij werd geïntroduceerd en vond het onaangename van eene nieuwe kennismaking weinig verbeterd door de gevoerde gesprekken. Het was een vallend vuur van ernstige bemerkingen met pauzen onderbroken door » hem ! hem !quot;, het drinken van thee, het geraas der lepeltjes op de schoteltjes en het verschuiven der stoelen, wanneer de drukke meid van achter opkwam met den waterketel of het brood. Natuur en veerkracht was er niet, maar daarentegen eene geprononceerde intentie om anderen voordeelig te zijn.
»Hebt gij het laatste nommer van het Spiritual Journal gezien?quot; vroeg n0. 1 aan n0. 2 op ge-dempten toon.
187
N0. 2 had het juist g-elezen.
«Een zeer belangrijk artikel over het sterfbed van den Paus,quot; ?.eide n0. 1.
«Niemand is hopeloos verloren,quot; antwoordde n0. 2.
Eene pauze.
«Waarover handelt het?quot; vroeg Reding.
« Wijlen Paus Sixtus XVI schijnt als geloovige gestorven te zijn,quot; zeide n0. 3.
Sensatie. Charles keek alsof hij er meer van wenschte te vernemen.
»Het Journal zegt het op uitmuntend gezag,quot; zeide n0. 2\ «de heer O'Niggins, de agent voor het Traktaten-genootschap, afdeeling: de bekeering van Eoomsche priesters, was gedurende 's Pausen laatste ziekte te Rome. Hij vroeg en verkreeg eene audientie. Hij begon terstond met den Paus de noodzakelijkheid voor te houden van eene verandering des harten, en geloof in de eenige hoop van zondaren en het laten varen van alle geschapen middelaars. Hij bracht hem de blijde boodschap en verzekerde hein, dat er vergiffenis was voor ieder. Hii waarschuwde hem tegren het
•j o
bedrog van wedergeboorte door het doopsel, en dan voortgaande met de verkondiging van het Woord, drong hij, al was het ter elfder ure, bij hem aan om den Bijbel, den geheelen Bijbel en niets dan den Bijbel aan te nemen. De Paus luisterde met diepe aandacht eu gaf van veel ontroering blijk. Daarna antwoordde hij O'Niggins,
188
dat het zijne vurige hoop was, dat zij beiden niet sterven mochten vóórdat zij tot dezelfde gemeenschap behoorden, of iets van dien aard. Hij verklaarde daarenboven, dat hij zijn geheele vertrouwen in Christus stelde, de bron van alle verdiensten, zooals hij zeide — merkwaardige woorden.quot;
»In welke taal werd het gesprek gevoerd?quot; vroeg Reding.
»Dat wordt niet gezegd,quot; antwoordde n0. 2, »doch ik ben vrij zeker, dat O'Niggins goed in 't Fransch te huis is.quot;
«Het schijnt mij niet toe,quot; zeide Charles, «dat wat de Paus toegaf meer is dan wat gedurig • door sommige leden onzer eigene Kerk wordt toegegeven, en toch worden deze van papisterij beschuldigd.quot;
»Doch van dezulken moet men dit afdwingen, terwijl de Paus uit vrijen wil sprak,quot; zeide Freeborn.
» En deze gaan terug naar de duisternis, terwijl de Paus opging tot het licht,quot; meende n0. 3.
«Bij een echten Pausgezinde moet men alles ten beste uitleggen en alles ten kwade bij een Puseyist. Dit gebiedt zoowel de naastenliefde als het gezond verstand,quot; zeide Freeborn.
«Maar dit is nog niet alles,quot; zoo ging n0, 2 voort; «hij riep de Kardinalen tot zich, betuigde, dat hij ernstig Gods glorie wenschte, zeide dat innerlijke godsvrucht alles was en vormen niets beteekenden zonder een vermorzeld hart en dat
189
hij vertrouwde weldra in den hemel te zullen zijn — wat, zooals gij begrijpt, eene loochening was van het leerstuk van het Vagevuur.quot;
» Een brandhout gered uit het vuur,quot; zeide n0. 3.
»Dikwijls werd het opgemerkt en het heeft mij zelf ook getroffen, dat de rechte weg om de Roomschen te bekeeren is, eerst den Paus te be-keeren,quot; meende n0. 4.
1» Dat is ten minste een zekere weg,quot; zeide Charles niet zonder vrees dat hij te veel gezegd had; doch zijne ironie werd niet opgemerkt.» Dat is ten minste een zekere weg,quot; zeide Charles niet zonder vrees dat hij te veel gezegd had; doch zijne ironie werd niet opgemerkt.
«De mensch kan het niet, alleen het geloof is er toe in staat,quot; zeide Freeborn. » Het geloof kan ook aan de grootste zondaars gegeven worden. Nu ziet gij misschien beter dan vroeger. Reding, wat ik door geloof bedoelde. Deze arme grijsaard kon geen verdiensten hebben, hij had een lang leven doorgebracht in verzet tegen het Kruis. Bleven uwe bezwaren nog stand houden?quot;
Charles had meer dan eens zorgvuldig over hun gesprek nagedacht en antwoordde nu: »Ik geloof niet, dat zij nog zoo sterk zijn.quot;
Dat beviel Freeborn.
»Ik bedoel,quot; zeide Charles, «dat het denkbeeld nu voor mij beter in éen zit, dan ik toen vermoedde.quot; Freeborn wist niet wat te denken.
Charles kleurde een weinig doch zag zich wel genoodzaakt voort te gaan onder het diepe zwijgen van het geheale gezelschap. » Gij zeidet, dat het rechtvaardigend geloof bestaat zonder liefde of
, 190
eenige andere genade en dat niemand zeggen kon wat het is, behalve later uit zijne vruchten; dat er geen toetssteen was, waardoor iemand zichzelf ' kon onderzoeken of hij zichzelf ook bedroog in de meening dat hij het geloof bezat, zoodat goeden en kwaden evenzeer voor zichzelf de beloften en de voorrechten des Evangelies konden nemen. Zeker dacht ik eerst, dat dit eene harde leer was, doch later trof het mij. dat het geloof misschien een resultaat is van een voorafgaa nden zielstoestand en daarom mag geacht worden de belooning te zijn van voorafgegane gehoorzaamheid; terwijl het niet waarachtige geloof of wat slechts uiterlijk gelijkt op geloof eene gerechte straf is.quot;
Zoo onzeker als het eerste gedeelte van deze uitlegging was, zoo helder en klaar was de conclusie. Er was geene misvatting mogelijk en hoorbaar maakte zich de ontroering.
»Er is niets, zooals voorafgegane verdienste,quot; zeide n0. 1; »de genade doet alles.quot;
«Neen, verdienste niet, ik weet het,quot; zeide Charles, «maarquot; —
»Wij mogen de leer van de condigno en de congruo niet weer invoeren,quot; zeide n0. 2.
«Maar het is toch wreed,quot; zeide Charles, worn, tot de ongeletterden en het volk te zeggen: Gelooft en gij zijt eensklaps gered; wacht niet op vruchten maar verheugt u dadelijk; en deze boodschap niet te doen vergezeld gaan van eene heldere bepaling wat geloof is en hen evenmin door
191
voorafgaande godsdienstige opvoeding te verzekeren tegen zelf-bedrog!quot;
»Daarin bestaat juist de heerlijkheid van de leer,quot; zeide Freeborn, »dat zij aan de grootste boosdoeners gepredikt wordt. Zij zegt: Komt zooals gij zij t; beproeft niet u zelf eerst beter te maken. Gelooft, dat voor u de verlossing is, en zij is voor u; goede werken komen later.quot;
«Integendeel,quot; zeide Charles, die zijn draad weder opvatte, »wanneer men zegt, dat de rechtvaardiging volgt op het doopsel, dan hebben wij iets bevattelijks aangewezen, wat ieder kan nagaan. Het doopsel is een uitwendig ondubbelzinnig tee-ken, terwijl niemand dan wien het aangaat kan getuigen dat iemand het verborgen gevoel heeft dat geloof heet, en hij zelf is niet betrouwbaar.quot;
Beding was er eindelijk in geslaagd om het doffe gezelschap in groote beroering te brengen.
«Mijn beste vriend,quot; zeide Freeborn, «ik had betere verwachtingen; ik hoop, gij zult binnen kort de dingen beter leeren inzien. Het doopsel is eene uitwendige plechtigheid; wat kan er zijn of wat is er geestelijks, heiligs, hemelsch in het doopsel ?quot;
»Maar gij zegt mij, dat het geloof ook niet geestelijk is,quot; zeide Charles.
»Zeg ik dat? En wanneer?quot; riep Freeborn uit.
«Ten minste,quot; zeide Charles, wel iets onthutst, «gij acht het niet heilig.quot;
Nu was de beurt aan Freeborn.
192
«Indien het heilig was,quot; ging Charles voort, »dan zou het iets goeds in zich hebben, van eenige waarde en niet vuile lompen zijn. Alles wat goed is komt, volgens u, later. Gij zegt dat zijne vruchten heilig zijn, doch dat het in zichzelf volstrekt niets is.quot;
Eene pauze, waaronder de hoofden bedrijvig waren.
«Geloof is zeker een heilig gevoel,quot; zeide n0. 1.
«Neen, het is geestelijk, maar niet heilig,quot; meende n0. 2; «het is niets dan eene daad, het grijpen van de verdiensten van Christus.quot;
«Het zetelt in de affecties,quot; zeide n0. 3; «geloof is een gevoel des harten, het is een vertrouwen, een gelooven dat Christus mijn Zaligmaker is; dat alles is onderscheiden van heiligheid. Heiligheid leidt tot eigen gerechtigheid. Geloof is vrede en blijdschap, maar geene heiligheid. Heiligheid komt later.quot;
«Niets kan heiligheid bewerken, wat niet heilig is, dit is eene soort van axioma,quot; zeide Charles; «indien de vruchten heilig zijn, dan is het geloof, dat de wortel is, heilig.quot;
«Gij kondt evengoed zeggen, dat de wortel eener roos rood is, en die eener lelie wit,quot; zeide n0. 3.
«Pardon, Reding,quot; zeide Freeborn, «het is, zooals mijn vriend zegt, een aangrijpen. Er is in het rechtvaardigend geloof niet meer heiligheid dan in de hand die iets aanvat. Dat is Luther's groote leer in zijne verklaring van den Galaten-
Ï93
brief. In zichzelf is het niets, niets dan een middel; dat leert hij, wanneer hij met zooveel kracht opkomt tegen het rechtvaardigmakend geloof als vergezelschapt van de liefde.quot;
»Ik kan die leer niet aannemen,quot; zeide n0. 1; «zij mag in zekeren zin waar zijn, doch zij stapelt hindernissen op den weg van hen, die de waarheid zoeken. Ik houd mij overtuigd, dat Luther niet heeft kunnen bedoelen, wat gij zegt. Eechtvaardigmakend geloof is altijd vergezelschapt van de liefde.quot;
»Dat dacht ik ook,quot; zeide Charles.
«Neen, dat is geheel en al de Roomsche leer, de leer van Bull en Taylor,quot; zeide n0. 2.
»Luther noemt ze een helsch vergift,quot; zeide Freeborn.
»Juist wat de Puseyisten tegenwoordig leeraren,quot; zeide n0. 3.
«Integendeel,'' zeide n0. 1, «het is de leer van Melanchton. Zie eens hier,quot; ging hij voort zijn notitieboekje voor den dag halend, »ik heb hier zijne eigene woorden, zooals Shuffleton ze in de les aanhaalde: Geloof beteekent vertrouwen; vertrouwen onderstelt liefde; en daarom zijn wij ook door liefde rechtvaardig.quot;
Drie leden van het gezelschap riepen; «Onmogelijk !quot; en in plechtig zwijgen ging het boekje rond.
«Calvijn zegt hetzelfde,quot; vervolgde nu. 1 triomfantelijk.
194
»Ik geloof,n zeide n0. 4 op een langzamen, zachten, slependen toon die zeer afstak bij de levendigheid welke eensklaps in het gesprek was gekomen, «ik geloof dat het verschil gemakkelijk is bij te leggen. Het is eene kwestie van woorden tusschen Luther en Melanchton. Luther zegt, dat het geloof is zonder liefde en meent, dat het geloof zonder de liefde rechtvaardigt. Melanchton zegt van zijn kant: geloof is met liefde, en meent dat het geloof rechtvaardigt met liefde. Beide hebben gelijk, want geloof zonder liefde rechtvaardicjt, maar geloof rechtvaardigt niet zonder liefde!'''
Er volgde eene pauze, waaronder beide partijen deze uitlegging overwogen.
«En integendeel is het de Roomsche leer, dat het geloof met de liefde rechtvaardigt,quot; voegde n0. 4 er aan toe.
Freeborn was er niet mee tevreden. Hij hield dit laatste voor de leer van Melanchton, die door Luther veroordeeld werd.
«Gij bedoelt,'' zeide Charles, «dat de rechtvaardiging wordt gegeven aan het geloof met de liefde, niet aan het geloof en de liefde.quot;
»Gij hebt mij begrepen,quot; zeide n0. 4.
»En wat is het verschil tusschen met en en ?quot; vroeg Charles weer.
Aarzelend antwoordde n0. 4: «het geloof is het middel en liefde de conditie sine qua non.quot;
N0. 2 en 3 kwamen met een protest tusschen
195
beide; neea dat sine qua non haalde de wet er in; dat was voorwaarden stellen. Eechtvaardig-making was onvoorwaardelijk.
«Maar is geloof dan geene voorwaarde?quot; vroeg Charles.
«Zeker niet,quot; zeide Freeborn, d voorwaarde is een woord, dat bij de wet behoort. Hoe kan de zaliging vrij zijn en volkomen, indien zij aan voorwaarden gebonden is ?quot;
«Voorwaarden zijn er niet,quot; zeide n0. 3; «het hart doet alles af. Wij gelooven met het hart, wij beminnen met het hart, wij gehoorzamen met het hart; niet omdat wij er toe verplicht zijn, maar omdat wij eene nieuwe natuur ontvingen.quot;
»Bestaat er geene verplichting om te gehoorzamen?quot; vroeg Charles verwonderd.
«Geene verplichting voor hen die zijn wedergeboren,quot; antwoordde n0. 3; «zij zijn daarboven verheven; zij zijn in een nieuwen toestand.quot;
«Doch de Christenen leven toch zeker onder eene wet,quot; zeide Charles.
«Volstrekt niet; de wet is te niet gedaan in Christus,quot; zeide n0. 2.
«Neem u in acht,quot; zeide n0. 1; «dat grenst aan Antinomianisme.quot;
«Volstrekt niet,quot; zeide Freeborn; «een Anti-nomiaan houdt het er voor, dat hij de wet mag breken; een geestelijk geloovige houdt het er enkel voor, dat hij niet verplicht is ze na te komen.quot;
Nu ontspon zich eene nieuwe discussie en daar
196
ze eindeloos scheen en hem geen belang inboezemde, nam Reding eene gelegenheid te baat om zijn gastheer goeden nacht te wenschen en stil te vertrekken. Nooit had hij zich tot de Evangelisch en getrokken gevoeld' en Freeborn en diens vrienden, die veel beter dan de groote hoop wisten wat zij voor waar hielden, hadden hem het bewijs geleverd dat hij met verder in die leer door te dringen niet veel zou winnen. En daarom verdwijnen deze uit ons verhaal.
Toen Charles zijne kamers bereikte, zag1 hij op tafel een brief van huis, en tot zijne ontsteltenis had deze een breeden rouwrand. Haastig scheurde hij hem open. Helaas, hij bracht hem de tijding van den plotselingen dood zijns vaders! Eenige weken had hij aan de jicht geleden, die ten laatste hem naar de maag was overgeslagen en hem in weinige uren had. meegesleept.
Ach, mijn arme Charles, mijne innigste sympathie is met u gedurende dien geheelen langen nacht en bij dat niet te beschrijven ontwaken in den morgen en op dien droevigen dag reizens, die er op volgde! In den namiddag kwaamt gij te huis. Ach, pijnigende verandering! Het was maar zes of zeven weken geleden dat gij in omgekeerde richting dezelfde dingen voorbijkwaamt, doch met welke verschillende gewaarwordingen en in welk gezelschap, toen gij naar de spoorweg-omnibus reedt! Het was eene droefheid, die zich niet in woorden laat slaan; en dan moeder, zusters en den doode te ontmoeten!...
De begrafenis is eenige dagen voorbij. Charles zal eenigen tijd te huis blijven en eerst tegen het einde van Januari naar Oxford terugkeeren.
198
De uitwendige teekenen van droefheid zijn nu opgeborgen, het huis lijkt vroolijk als te voren, het vuur brandt even vroolijk, de spiegels zijn even helder en de meubels even net; de schilderijen zijn dezelfden en de ornamenten op den schoorsteenmantel staan op dezelfde plaats, en de pendule wijst het uur aan, zooals zij reeds jaren deed. De bewoners der pastorie dragen, ach ja, de teekenen van een zwaar verlies, maar zij onderhouden zich met elkander als gewoonlijk en over gewone zakenzij hebben dezelfde bezigheden, zij arbeiden en lezen en wandelen in den tuin en dineeren. Er is geene verandering gekomen, behalve het innerlijk bewustzijn van een overweldigend verlies. Hij is er niet, niet maar voor dezen of genen dag, zooals het gebeuren kon, hij is niet slechts weg, maar, zij weten het, hij is heengegaan om niet terug te keeren. Dat hij nu afwezig is is voor hun geest slechts een teeken en eene herinnering, dat hij altijd afwezig zijn zal. Maar vooral aan tafel; dan moet Charles de plaats innemen, die hij soms wel eens had ingenomen, maar dan als plaatsbekleeder en in de tegenwoordigheid van hem, dien hij nu opvolgde. Zijn vader, die niet verder dan op middelbaren leeftijd was, was gewoon geweest zelf voor te snijden. En wanneer Charles nu opzag, dan ontmoette hem de bedroefde blik van eene, die van hare plaats aan tafel eene nog levendiger herinnering voor hare oogen had van hun gemeen-
I
iiV
199
schappelijk verlies; — aliquid desideraverunt oculi.
De heer Reding had zijn huisgezin in goeden doen achtergelaten; en al was dit inderdaad eene verlichting in hun verlies, toch verdubbelde het voor het oogenblik hunne smart. Altijd was hij een teeder, toegevend vader geweest. Hij was een eerbiedwaardig geestelijke van de oude school; godvruchtig van hart, van aard een gentleman en voorbeeldig in zijne maatschappelijke betrekkingen. Hij hield niet veel van boeken, en was nooit in de gelegenheid om veel godgeleerde wetenschap op te doen; hij geloofde van harte alles wat hij in het ^Prayer-Book vond, doch zijne preeken waren zelden leerstellig. Het waren flinke mannelijke preeken over zedeleer. Hij bediende het Avondmaal op de drie hooge feesten, zag eens of tweemaal in 't jaar zijn bisschop, leefde op goeden voet met de landheeren in de buurt, was vrijgevig jegens de armen, gastvrij in zijn huis en was een hecht maar niet heet voorstander van de conservatieve belangen in het distrikt. Hij was onbekwaam om iets hards of kleingeestigs of laags of onbeleefds te doen, en hij stierf, geacht door de grooten in zijne buurt en betreurd door zijne gemeentenaren.
Het was de eerste groote droefheid voor den armen Charles en hij voelde dat dit eene waarachtige smart was. Hoe verdwenen de kleine angstvalligheden, die hem in den laatsten tijd hadden gepijnigd, voor deze tastbare ramp! Nu
200
begreep hij het onderscheid tusschen wat reëel is en het niet is. Al de twijfelingen, vragen, onderstellingen, gezichtspunten nopens theologische onderwerpen, die hem in den laatsten tijd geen rust gelaten hadden, alles geleek zooveel ijdelheden die in het heldere zonnelicht voor zijn oog waren opgerezen, doch geen wortel hadden in zijn inwendig wezen en nu, als de hulpelooze bladeren in den herfst, in het uur der beproeving van hem wegvielen. Nu voelde hij, waar zijn hart en leven was. Zijne afkomst, zijne betrekkingen, zijne opvoeding, zijn huis, dat waren de groote werkelijkheden, daarmede was hij samengegroeid, daaruit had hij zich ontwikkeld. Hij gevoelde, dat hij zijn moest, wat de Voorzienigheid hem gemaakt had. Wat men het zoeken naar de waarheid noemt, scheen hem een ij iele droom. Hij had groote, tastbare plichten te vervullen jegens zijns vaders gedachtenis, jegens zijne moeder en zusters en positie; hij was ziek van alle theorieën, als ware hij er door misleid en hij besluit bij zichzelf om daaraan nooit meer iets te doen. De wereld mocht gaan, zooals zij wilde, zijne plaats en zijn weg waren hem duidelijk. Hij zou terug gaan naar Oxford, geregeld studeeren, zich door niets laten aftrekken, alle bijzaken vermijden en zijn best doen om goede studiën te maken. Da Kerk van Engeland, zooals zij was, met hare Artikels en bisschoppen en predikanten en professoren was goed genoeg geweest voor veel beter menschen
201
dan hij; zij was ook goed genoeg voor hem. Hij kon niet beter doen dan in leven en sterven zijn dierbaren vader navolgen; rustige jaren op het land ver van alle beroeringen, een leven van godvruchtigen, nuttigen arbeid onder de armen, de zorg voor eene dorpsschool en eindelijk het sterven van den gerechte.
Nu en nog voor eenigen tijd had hij bijzondere plichten jegens zijne moeder te vervullen; hij verlangde, in zoover het hem mogelijk was, voor haar de plaats in te nemen van hem, dien zij verloren had. Groote beproevingen wachtten haar nog; was het reeds voor hem zoo pijnlijk Hartley te verlaten, wat moest het voor haar zijn? Na niet veel maanden zou zij eene plaats moeten verlaten die altijd dierbaar maar nu heilig was in hare gedachten; de smart bleef voor haar om het huis, waarin zij zooveel jaren gesleten had, te moeten ontmeubelen, en de last en drukte van het inpakken ; en dat met een moe hoofd en een krimpend hart, nu zij juist zelfbedwang en energie noodig had.
Dit waren de gedachten die hem gedurende deze droevige weken telkens door het hoofd gingen. Er was een blad omgeslagen in zijn leven, hij' kon niet langer zijn, die hij geweest was. Men komt op verschillende jaren tot den mannelijken leeftijd. Jongste zonen mogen, als monniken in een klooster, kinderen blijven, totdat zij den middelbaren leeftijd bereikt hebben, maar de oudste
202
wordt, indien de vader vroegtijdig ten grave daalt, eensklaps man, al is hij nog haast een knaap. Charles verliet Oxford als een knap ongevormd jongeling; hij keerde er terug als man.
DEEL II.
Ongeveer zes mijlen van Oxford ligt een dicht begroeid dorp op de zijde van een steilen, langen heuvelkling, met het uitzicht over de bosschen van Berkshire en op het torenrijke Oxford. Over den breeden heuveltop breidde zich vroeger een kastanjenbosch uit en nu is het overdekt met boomwortels en brem en mollig groen. Het roodachtige zand vormt een kontrast met het groen en doet het te beter uitkomen; gulzig drinkt het den regen in, zoodat het haast altijd een geschikt wandelpad aanbiedt; en de lucht is er, anders dan in de lager liggende drukkende Universiteitsstad, frisch en opwekkend. De brem bloeide nog op het einde van Juni, toen Reding en Sheffield hun intrek namen in eene kleine hofstede aan het boveneinde van dit dorp, dat zoo in weiden en boomen verscholen lag, dat het voor een vreemdeling niet gemakkelijk was te vinden. Hier wilden zij hunne derde en laatste groote vacantie doorbrengen.
Anderhalf jaar waren nu verloopen sedert Charles' groote beproeving, en deze tijd was voor hem
204
en zijn vriend verre van onvoordeelig geweest. Beide hadden geregeld gestudeerd en Sheffield had nog daarenboven den prijs voor latijnsche verzen gewonnen. Charles had al zijne godsdienstige twijtelingen ter zijde gezet. Wel kende hij natuurlijk veel meer personen van allerlei richting dan vroeger, en was hij beter met hunne stelsels en karakters bekend, doch hij hield zich niet bezig met wat hij in dit opzicht ontmoette en beproefde niet het vóór en tegen der vraagstukken te bepalen. Hij nam de dingen op, zooals zij kwamen; en, terwijl hij zich op zijne studiën toelegde, maakte hij dankbaar gebruik van de godsdienstige voorrechten, die het Collegiestelsel aanbood. Er bleef hem nog haast een jaar vóór zijn examen; en daar mevrouw Reding haar besluit nog niet genomen had, maar nog met hare dochters dan bij deze dan bij gene harer vriendinnen logeerde, had hij gehoor gegeven aan Sheffield's voorslag om gedurende de vacantie een docent te nemen en in den omtrek van Oxford een plekje voor hunne studiën te zoeken. Zij hadden beide de beste verwachting om met grooten lof hunne studiën te voleindigen; zij waren goede studenten en knappe lieden; zij hadden hun tijd niet verbeuzeld en het voordeel gehad van bekwame leermeesters te hooren.
De zijde van den heuvel vormt een breede zich ver uitstrekkende holte of platform juist naar den kant van het dorp Horsley. De twee uiterste
205
punten dezer holte zijn een mijl van elkander
verwijderd, doch voor iemand, die het pad, dat zich door de brem en de varens slingert, volgt, is de afstand grooter. Hun docent had in het dorp geene kamers kunnen vinden, en, terwijl de jongelieden aan den bovenkant des dorps woonden, had mijnheer Carlton, die niet meer dan drie jaren ouder was, zijn verblijf in eene boerenwoning aan de andere zijde genomen. Hij was daar ook beter naar zijn zin, omdat hij er dichter bij een gehucht was, dat hij gedurende de va-cantie bediende.
»Ik geloof niet, dat gij zooveel van Carlton houdt, als ik,quot; zeide Reding tot Sheffield, terwijl zij op het gras lagen uitgestrekt met een lichter klassiek schrijver in de hand en in afwachting van hun diner en van hun vriend, die ginds naderde. »Hij neemt mij zoo in, hij is zoo altijd dezelfde, zoo voorkomend, zoo bedachtzaam — hij brengt de menschen tot elkander en boezemt hen vertrouwen in jegens hemzelf en een vriendschappelijk gevoel jegens elkander, meer dan iemand van mijne kennis.quot;
»Gij vergist u,quot; zeide Sheffield, «indien gij meent, dat ik hem niet op hoogen prijs stel; men moet wel veel van hem houden. Maar hij is de man niet, die juist invloed op mij krijgen zal.quot;
»Voor u is hij te zeer Anglikaan.quot;
«Neen, dat niet,quot; zeide Sheffield; »dat is ten minste niet onmiddellijk de reden. Ik heb dit tegen
206
hem, dat hij vele origineele gedachten heeft en in détail vele groote waarheden vasthoudt, doch hij ziet haar innerlijk verhand niet en kan geen gevolgtrekkingen maken. Hij ziet eene waarheid niet, vóór hij haar tast, hij is altijd aan,'t voelen en tasten en, als hij blindemannetje, hrandt hij altijd, zonder te ontdekken. Ik weet wel, er zijn er tienduizenden die geen vingerbreed verder dan hun neus zien en allerlei contradicties kunnen verteren; maar Carlton is inderdaad een knap man en een meer dan gewoon denker; en dat maakt mij juist het hoofd warm. Schrijf ik een essay voor hem ■— ik weet wel dat ik mij niet al te duidelijk uitdruk en mijne denkbeelden niet regelmatig genoeg blootleg, doch dat is nu eenmaal zoo — dan ben ik er zeker van dat hij juist die gedachte of die stelling zal schrappen, waarop ik bijzonder groot ging, waarop de ge-heele bewijsvoering steunt en wat alle deelen samenbindt; en hij vertelt mij koeltjes dat het extravagant of vergezocht is, zonder in te zien dat hij door zijn schrappen onzin heeft gemaakt van de rest. Hij is er de man naar om den sluitsteen uit een gewelf te nemen en dan op dat gewelf zijn huis op te trekken.quot;
«Weer uw oud gebrek,quot; zeide Reding; »een smachtend verlangen naar views. Wat mij in Carlton bevalt, dat is dat rustige; hij zegt altijd juist genoeg en nooit te veel, nooit verveelt of overbluft hij; altijd is hij praktisch en nooit in
207
de wolken. De hemel beware mij voor iemand met views, ik zou het geene week met hem uithouden, present company natuurlijk uitgezonderd.quot;
»In aanmerking genomen hoe hard ik gestudeerd en hoe weinig ik in het laatste jaar gepraat heb, is dit onbarmhartig. Was ik gedurende de laatste groote vacantie niet een van de zestien, die de lezingen van den ouden Thruston volgden ? Hij gaf ons kolossale diners, rookte met ons en karde ons rond in ethica en Agamemnon. Hij kent zijne boeken van buiten en kan zijne drama's van achter naar voren opzeggen en dient u zijn Aristoteles toe bij greinen en wichtjes; doch wat synthese, ideeën, poëzie betreft, dat was treurig; hij schiep eene tastbare duisternis!quot;
»En gij hieldt het juist zes weken van de vier maanden uit.quot;
Carlton was nu bij hen gekomen en na weder-zijdsche begroeting zocht hij ook eene plaats op het gras. Sheffield nam het woord: » Reding en ik disputeerden juist over de vraag of Nicias een partijman geweest is.quot;
»Zeker hebt gij eerst uwe termen bepaald?quot; vroeg Carlton.
))Ik bedoel met een partijman,quot; zeide Sheffield, «iemand, die niet alleen tot eene partij behoort doch in wien de geest der partij gevaren is. Nicias schiep geene partij, hij vond er eene klaar. Hij vond zichzelf aan het hoofd der partij, doch tij was evenmin een partijman als een vorst
208
die als het hoofd van zijn rijk geboren wordt.quot;
»Ik zou het met u eens kunnen zijn,quot; zeide Carlton, «doch ik zou eerst gaarne willen weten wat eene partij, en wat een partijman is.quot;
»Eene partij is niets anders dan een extra-constitutioneel of extra-legaal lichaam,quot; zeide Sheffield.
«Partijactie,quot; zeide Charles, «is de werking van invloed in stede van wet.quot;
«Maar onderstel. Beding, er bestaat geene wet op het punt waar de invloed zich gelden doet,quot; zeide Carlton.
Charles begon zijne woorden te verklaren:
«Zeker,quot; zeide hij, «de Staat geeft geene v/etten voor alle gevallen die zich bij mogelijkheid kunnen voordoen.''
«Bij voorbeeld,quot; zoo ging Carlton voort, «een eerste minister wordt in de constitutie niet erkend; hij oefent buiten de wet om invloed uit, maar gevolgelijk niet tegen eene bestaande wet in; het zou dwaas zijn van hem als van een partijman te spreken.quot;
« Parlementaire partijen worden door ons erkend,quot; zeide Sheffield, »al zijn ze ook extra-constitutioneel. Wij noemen ze partijen; doch wie zou, in slechten zin, den hertog van Devonshire of Lord John Russell een partijman heeten?quot;
«Bet schijnt mij toe,quot; zeide Carlton, «dat partijformatie niets anders is dan eene herhaling van de wijze waarop zich oorspronkelijk de maat-
209
schappij vormde. Gij herinnert u Deioces; hij vormde eene partij, won invloed en legde den grondslag eener maatschappelijke orde.quot;
«Wet ontstaat zeker uit invloed,quot; zeide Reding, »want zij onderstelt een wetgever; later treedt zij voor invloed in de plaats, en van dien tijd af wordt het doen gelden van invloed een teeken van eene partij.quot;
»Dat is te algemeen gezegd, zooals gij zelf reeds hebt toegegeven,quot; zeide Carlton; «men zou moeten zeggen, dat de wet hegint in de plaats te treden van den invloed, en dat naar de mate zij er voor in de plaats treedt, het doen gelden van invloed partijactie beteekent. Bij voorbeeld, heeft de Kroon geen onmetelijken persoonlijken invloed? Wij praten van de Yioïpar-iij; en toch gaat deze buiten de wet om en is het hare roeping het volk met de wet te verzoenen.quot;
«Maar zij is erkend door de wet en de Constitutie, zooals de dictatuur ook was,quot; zeide Charles.
«Welnu dan, neem den invloed der geestelijkheid,quot; antwoordde Carlton ; »wij stellen dien invloed hoog, als een beginsel, dat de wet vervolledigt, als een steunsel voor de wet, zonder dooide wet te zijn in 't leven geroepen of omschreven. De wet kent niet wat iemand goed genoemd heeft «een resideerend gentlemanquot; in ieder kers-spel. Invloed dus, in stede van wet, is niet noodzakelijk partijactie.quot;
210
»En zoo is ook het nationaal karakter een invloed van de wet onderscheiden,quot; zeide Sheffield, j) volgens de uitspraak : gmd leges sine moribus, wat vermogen wetten zonder zeden?quot;
«Wetten,quot; zeide Carlton, «vormen zich langzamerhand en breiden zich langzamerhand uit. Zoover de wet dus niet heerscht, strekt het rijk van persoonlijken invloed; en partijen kunnen bestaan zonder dat er noodzakelijkerwijze partijamp;c-tie is. Dat rechtvaardigt heden ten dage het bestaan van Whigs en Tories; hunne bestemming is om, zooals Aristoteles over een ander onderwerp zegt, de gebreken der geschreven wet te verhelpen. Karei I oefende een koninklijken, en Walpole een ministeriëelen invloed; doch bij beide was invloed en niet wet het werkende beginsel. Het doel of de middelen konden verkeerd zijn, doch de zaak zelve mocht niet partijactie gehee-ten worden.'
«Gij zoudt dan de genootschappen of broederschappen billijken,quot; zeide Charles, «die b. v. in Athene bestonden; niet waar zij met de wet naar willekeur handelden, doch waar er geene wetten bestonden of geen wettig gezag om ze uit te voeren. Het was daar de herhaling van de geschiedenis van Deioces.quot;
»Manzoni haalt er een aangrijpend voorbeeld van aan in zijn Promessi Sposiquot; zeide Sneffield, » wanneer hij beschrijft hoe de bescherming, welke de wet aan de zwakken geven moet, in de zes-
211
tiende eeuw bijna uitsluitend gezocht en gevonden werd in facties en genootschappen. Ik herinner mij de bijzonderheden niet, doch hij beschrijft hoe de geestelijkheid druk bezig was met het uitbreiden barer immuniteiten, de adel met het uitbreiden zijner voorrechten, het leger met het uitbreiden zijner vrijdommen en de kooplieden en ambachtslieden met het uitbreiden hunner gilden. Zelfs de advocaten hadden hunne unie en de geneesheeren hunne corporatie.quot;
»Zoo ontvangen de constituties langzamerhand haren vorm en volmaking door extra-constitutio-neele lichamen,quot; zeide Carlton, «doordien deze zich stellen onder bescherming der wet of hun doel verliezen, omdat de wet er voor zorgt. In de Middeleeuwen was de Kerk een groot extra-constitutioneel lichaam. De Duitsche en Engelsche souvereinen hebben getracht hare -werking te doen bepalen door de wet; moderne parlementen hebben die werking door de werking der wet willen doen vervangen. Toen wilde de Staat zich het recht der investituur verwerven; nu trouwt de Staat en houdt de geboorteregisters, en zorgt voor de armen en oefent in de plaats der Kerk kerkelijke macht uit.quot;
»Dit zal een ostracisme in 't leven roepen, dat alle trekken draagt van de Reformatie of de Revolutie,quot; zeide Sheffield; »er is strijd tusschen invloed en invloed en de eene ziet den anderen te vernietigen; wet of constitutie komen niet in
212
aanmerking, maar de wil van het volk of van het hof werpt den te zeer begaafden individu, of den vorst of den godsdienst uit. Wat niet onder de wet was, daarmede kon de wet zich niet inlaten en dat had geen recht op de bescherming der wet.quot;
»Eene gedachte is mij nu en dan ingevallen,quot; zeide Eeding, «in overeenstemming, met wat gij daar gezegd hebt. In de laatste halve eeuw heeft zich voortdurend eene volkspartij gevormd in den Staat, en nu tracht zij erkend te worden als constitutioneel of is reeds als zoodanig erkend. Mijn vader kon geene dagbladen uitstaan — ik meen het stelsel der bladen; hij zeide het ^as eene nieuwe macht in den Staat. Ik ben er zeker van, dat ik niet wil verdedigen wat hij op het oog had, de vele verkeerde wegen, de slechte beginselen, de heerschzucht en tirannie der dagbladschrijvers, doch ik toets het onderwerp aan uwe theorie. De groote massa is in het parlement zeer onvolkomen vertegenwoordigd , het Lagerhuis spreekt hare gedachten niet uit, doch is de stem van eenige groote belangen. Bijgevolg komt de pers om te doen wat de constitutie naliet, om het volk te vereenigen tot eene groote associatie ter onderlinge bescherming. En dit geschiedt met hetzelfde recht dat Deioces had om menschen om zich te vereenigen ; zij begeeft zich niet op het bestaande territoir der wet, doch bouwt op waar de constitutie niets gesticht heeft. Zij tracht dan
213
ten laatste zich door de constitutie te laten erkennen.quot;
«Er is nu een ander merkwaardig verschijnsel van hetzelfde soort op weg van ontwikkeling,quot; zeide Carlton, »namelijk de invloed der agitatie. Ik gevoel mij niet genoeg politicus om hem goed of kwaad te noemen; van nature, als bij instinkt ben ik er tegen, doch noodig kan die invloed zijn. Agitatie wordt langzamerhand erkend als het wettige middel, waardoor de massa haar verlangens kenbaar maakt en tot de vervulling er van komt. Evenals eene wet door het parlement gaat na eenige lezingen, discussies, redevoeringen, stemmingen , enz. zoo is de wijze waarop eene uiting van den volkswil wet wordt eene lange agitatie, die zich, vóór en gedurende de werking der parlementaire machine, uit in petities. Het eerste voorbeeld hiervan is ongeveer vijftig of zestig jaar oud, toen.... Hola! wie komt daar op ons aandraven ?quot;
»Ik verklaar dat het onze oude Vincent is,quot; zeide Sheffield.
«Hij komt bij ons dineeren en juist op tijd,quot; zeide Charles.
»Hoe gaat het Carlton? Hoe gaat het Sheffield? En Reding? Druk studeerend, onderstel ik, want dat deedt gij altijd. Wat mij betreft, ik ben hongerig en kom met u dineeren, indien gij het goedvindt. Hebt gij een plaatsje voor mijn paard?quot;
214
Er woonde een boer in de buurt, die een stal had, en Charles leidde het paard bij den teugel weg; terwijl de ruiter zonder zich langer op te houden — wat de tijd niet toeliet — de hofstede binnenstapte om zich gereed te maken voor het diner.
Weinige oogenblikken later kwamen allen bijeen in het kleine vertrek dat voor alles diende. Zij hadden niet het geheele huis in gebruik, hoe klein het ook was; want het was te gelijk de woning van een tuinman, die zijne groenten naar Oxford bracht en wiens vrouw het werk deed voor de jongelieden.
Het diner was in overeenstemming met het vertrek en het vertrek met het diner. De studeertafel was haastig opgeruimd en er was een niet al te helder tafellaken over gespreid en bij gevolg gaf de eenig overgebleven tafel eene verzameling van borden en messen en vorken te zien te midden van octavo's en duodecimo's gebonden en ongebonden, opeengehoopt of dooreen geworpen in eene groote verscheidenheid van vormen. De overige ornamenten dezer tafel waren een inktkoker, eenige groote vellen papier, een strooien hoed, een gouden horloge, een kleerborstel, eenige flesschen bier, een paar handschoenen, een sigaren-koker, een halsdoek, een hoorn om schoenen aan te trekken, eene kleine lei, een groot zakmes, een hamer en een keurig ingelegde schrijflessenaar.
»Ik houd van deze rijtoertjes naar buiten,quot; zeide Vincent, toen zij begonnen te eten. »het land verliest zijne aantrekkelijkheid voor mij, wanneer ik er woon, zooals gij, doch het is uitstekend als eene ontspanning. Ga er eens heen, maar ga er niet wonen, indien gij er genot van wilt hebben. De buitenlucht is een prikkel, en prikkels moet men niet te veelvuldig aanwenden, Eeding. Gij zijt van de landpartij. Ik behoor tot geene partij. Ik ga hier en ginds — evenals de bij — ik proef alles en hang van niets af.quot;
Sheffield zeide, dat dit er meer op leek, alsof hij tot alle partijen behoorde.
«Dat kan niet,quot; zeide Vincent, «dat houd ik voor geheel en al onmogelijk. Men kan niet tot twee partijen behooren, daar is geen vrees voor te hebben, men kan evengoed beproeven op twee plaatsen te gelijk te zijn. Met beide samen te hangen is met geen van beide vereenigd te zijn. Reken er op, mijn jonge vriend, strijdige beginselen verbeteren elkander. Dat is een stuk philosophie, waarvoor gij mij later, wanneer gij ouder zijt, dankbaar zult zijn.quot;
«Ik heb hiervan een Amerikaansch voorbeeld gehoord,quot; zeide Sheffield, »dat bevestigt wat gij zegt. In de Vereenigde Staten zijn de professoren van twee of drie godsdiensten te gelijk, naar de mate men hen historisch, persoonlijk of ambtelijk beschouwt. Op deze manier houden zij misschien den middenweg.quot;
■
217
Al deed Vincent anderen dikwijls glimlachen, hij had zelf geen humor en kon nooit het verschil vinden tusschen ernst en kortswijl. Dien ten gevolge was hij overbluft.
Charles kwam hem helpen. »Voor het diner,quot; zeide hij, »behandelden wij, wat gij, vrees ik, voor een grooten parados zult houden; dat partijen goed, of liever, noodzakelijk zijn.quot;
«Gij beoordeelt mij verkeerd, indien gnj meent dat ik dit ontken. Ik halveer uwe woorden : partijen zijn niet goed maar noodzakelijk; het gaat er mee als met slakken, ik benijd ze hare enge woningen niet en tracht niet er mijn verblijf in te nemen.quot;
»Gij bedoelt,quot; zeide Carlton, «dat partijen het vuile werk voor ons doen; zij zijn onze lastdieren ; zonder haar zouden we niet vooruit komen doch wij behoeven ons niet met haar te vereenzelvigen, we kunnen ons er buiten houden.quot;
«Dat lijkt wel iets op die godgeleerde professoren,quot; zeide Sheffield, «die zeggen dat het zondig is, zich onledig te houden met wereldsche, al zijn het dan ook noodzakelijke bezigheden ; doch dat de verworpelingen ze verrichten en arbeiden voor de uitverkorenen.quot;
«Er zullen altijd menschen genoeg in de wereld zijn,quot; zeide Vincent, «die er van houden om partijmannen te zijn, zonder dat men het van hen vraagt; het is onze taak daarvan de vruchten
218
te plukken, er gebruik van te maken, zonder ons met partijschappen in te laten. Volgens mij hebben alle partijen ..gelijk , doch zij gaan te ver. Ik borg van elke, ik werk met iedere mede in zoover zij gelijk hebben en verder niet. Zoo trek ik nut uit iedere partij en ben voor iedere nuttig, want aan iedere geef ik mijn steun, zoover zij de waarheid voorstaat.quot;
»Carlton bedoelt meer dan dit,quot; zeide Sheffield ; »hij meent, dat het bestaan van partijen niet alleen noodzakelijk en nuttig is, maar ook goed.quot;
»Carlton is er de man niet naar, om paradoxen te verkondigen,quot; zeide Vincent; »ik vermoed, hij zou niet de uiterste opinies verdedigen, die helaas, onder ons bestaan en dagelijks veld winnen.quot;
»Ik sprak van politieke partijen,quot; zeide Carlton, «maar ben geneigd om het ook tot godsdienstige partijschappen uit te strekken.quot;
»Maar, mijn beste Carlton, de Schrift veroordeelt partijschappen in den godsdienst,quot; zeide Vincent.
»Ik ben er ver van af, om mij tegen de Schrift te willen verzetten, en wat ik zeg, zeg ik behoudens haar gezag; doch dit zeg ik, dat zoo dikwijls eene Kerk godsdienstige vraagstukken openlaat, zij het oordeel aan de individu's overlaat; en daar gij niet verwachten kunt, dat allen het eens zullen zijn, zult gij verschillende
219
opinies vinden; en het uitspreken van deze verschillende opinies door de personen die ze aankleven is wat men eene partij noemt.quot;
»Carlton,quot; zeide Sheffield, »heeft voor den eten het onderwerp in het algemeen ruim behandeld, en nu maakt hij de gevolgtrekking, dat eene Kerk het zichzelve moet wijten, indien er partijen in haar zijn. Zij zijn het zekere gevolg van het vrij onderzoek en hoe meer vrij onderzoek des te meer partijen. Gij wordt daarom tot de keuze gedwongen tusschen onverdraagzaamheid en partijen, en gij moet partijen erkennen of onverdraagzaam zijn.quot;
»Sheffield spreekt het scherper uit, dan ik het doen zou,quot; zeide Carlton; »doch ik bedoel inderdaad vrij wel, wat hij zegt. Neem b. v. de Roomsch-Katholieken; vele theologische vraagstukken zijn voor hen vastgesteld en vele ook zijn niet vastgesteld; zoo dikwijls iets niet door het kerkelijk gezag bepaald is vormt zich terstond eene partij of wat zij noemen eene school; en zoodra het kerkelijk gezag uitspraak doet verdwijnt de partij. Zoo streden de Dominikanen en Franciscanen over de Onbevlekte Ontvangenis en zij gingen voort met strijden, omdat het kerkelijk gezag niet terstond over het vraagstuk uitspraak deed. Van den anderen kant, toen de Jesuïeten en Jansenisten twistten over het vraagstuk der genade, deed de Paus uitspraak ten gunste der Jesuïeten, en de controversie was terstond teneinde.quot;
220
»Zeker,quot; zeide Vincent, «mijn goede en waardige vriend, de eerwaarde Charles Carlton, Fellow van 't Collegie van Leicester, en vroeger bekroond voor de lersche prijsvraag, stelt de Kerk van Rome toch niet boven de Kerk van Engeland?quot;
Carlton lachtte en antwoordde: »Daarvan zult gij mij niet verdenken, geloof ik; neen, al wat ik zeg komt hierop neder dat onze Kerk door hare constitutie vrij onderzoek toelaat en goedkeurt; en het vrije onderzoek, in zoover het recht van bestaan heeft, brengt noodzakelijker wijze partijen voort; het begrensde vrije onderzoek dat in de Kerk van Rome wordt toegelaten vormt daar nu en dan en hier en daar partijen en het ruime vrije onderzoek in onze Kerk erkent partijen als een element van de Kerk.
»Wel, wel, mijn beste Carlton,quot; zeide Vincent, terwijl hij de wenkbrauwen samentrok en machtig wijs keek, zonder iets bijzonders te kunnen inbrengen.
sGrij bedoelt,quot; zeide Sheffield, »als ik u goed versta, dat het niets dan leelijke veinzerij is om het hoofd te schudden en de oogen omhoog te slaan, wanneer de heer zus of zoo genoemd wordt als hoofd eener godsdienstige partij, terwijl men terzelfder tijd den hemel dankt voor onze zuivere gereformeerde Kerk, omdat zuiverheid en hervorming en apostoliciteit en verdraagzaamheid, al deze roem en glorie van de Kerk van Engeland partijactie en partijgeest vorderen als een ver-
221
wanten zegen, waarvoor men ook dankbaar zijn moet. Partijen zijn een onzer grootste sieraden, mijnheer Vincent.quot;
»Eene meening of een argument verliest niets onder uwe handen,quot; zeide Carlton; «doch wat ik bedoel is eenvoudig dit, dat partijhoofd te zijn geene oneer is in onze Kerk, of Lord John Russell en sir Robert Peel moesten eene oneervolle positie innemen in den Staat.quot;
»Mijne jonge vriend,quot; zeide Vincent, die met zijn lamsvleesch klaar raakte en zijn bord wat van zich schoof, »mijn beide jonge vrienden — want Carlton is niet veel ouder dan Sheffield — moogt ge een beetje leeren oordeelen ! Wanneer gij tot mijne jaren zult gekomen zijnquot; (hij was twee of drie jaren ouder dan Carlton) »dan zult gij in alles matiging leeren betrachten. Reding, nog een glas wijn. Zie dat arme kind, zij waggelt onder haar kruisbessen-pudding, kom Sheffield, sta eens op en help haar. De oude vrouw kookt beter dan ik verwacht had. Hoe krijgt gij hier uw vleesch, Carlton? Ik zou u eene fijne rib meegebracht hebben uit onze keuken, doch ik dacht gij zoudt ze hier niet kunnen in orde brengen.quot;
Het diner was ten einde en onze vrienden stonden op en gingen naar buiten. Er kwam een ander onderwerp aan de beurt.
»Was Willis van 't Collejne van St. Georsres
c) O
niet een vriend van u, Reding?quot; vroeg Vincent.
222
Charles ontstelde. »Ik kende hem een weinig... Ik heb hem eenige malen gezien.quot;
»Gij weet, hij verliet ons,quot; ging Vincent voort, »en voegde zich bij de Kerk van Rome. Wel, men verzekert, dat hij tot ons terugkeert.quot;
»In ieder geval eene droevige geschiedenis; en zeer droevig, indien dit waar is,quot; zeide Charles.
»Liever,quot; zeide Vincent, die hem te recht wilde zetten als hadde hij zich eenvoudig versproken, «liever een zeer gelukkig einde, het eenige dat hij nog doen kon. Gij weet hij ging naar 't buitenland. Ieder die zich tot Rome geneigd voelt, moest naar 't buitenland gaan. Carlton, we zullen er u ook spoedig heen sturen. Hier verliezen de dingen hunne scherpe omtrekken, doch daar ziet men de Kerk van Rome zooals zij inderdaad is. Ik ben er geweest en kan het weten. Welke hoopen bedelaars in de straten van Rome en Napels, wat vuilheid en ellende; niets zindelijks, volstrekt geen comfort; en wat een bijgeloof en wat een gemis van allen waarachtigen evangelischen ernst! Men dringt en vecht er onder de Mis, ze ratelen hunne gebeden af met den spoed van een spoortrein; ze vereeren de H. Maagd als eene godin en zien wonderen aan de hoeken van alle straten. Hunne beelden zijn afschuwelijk en hunne onwetendheid gaat alle begrip te boven. Willis heeft dat alles gezien en ik heb het uit goede bron,quot; zeide hij geheimzinnig, »dat hem de ge-
222
faeele geschiedenis walging wekt en dat hij tot ons terugkeert.quot;
»Is hij nu in Engeland ?quot; vroeg Reding.
»Men zegt, dat hij met zijne moeder in Devonshire is. Zijne moeder is weduwe, zooals gij misschien weet, wat zou zij er aan doen? Arme dwaas, die naar geene ouderen in jaren wilde luisteren! Een vriend stuurde hem eens bij mij, doch ik kon niets van hem maken. Ik kon zijne argumenten niet vatten en hij de mijne niet. Het hielp niet; hij wilde het zelf beproeven en nu zit hij er meê.quot;
Eene korte pauze volgde, waarna Vincent vervolgde : »Doch zulke perversies zal Carlton, naar ik onderstel, wel noodzakelijk achten, als partijen in eene gezuiverde Protestantse he Kerk.quot;
»Ik kan niet zeggen, dat gij mij voldaan hebt, Carlton,quot; zeide Charles, «en ik ben blij dat ik Vincent naast mij heb. Indien eene politieke partij van hare leden rebellen maakte, dan zouden politieke partijschappen onverdedigbaar zijn; zoo is ook eene godsdienstige partij onverdedigbaar, indien zij tot afval leidt.quot;
«Gij weet,quot; zeide Sheffield, «dat de Whigs in den laatsten oorlog werden beschuldigd van de partij te kiezen van Bonaparte; toevalligheden van dezen aard doen geen afbreuk aan alge-meene regels of vaststaande gebruiken.quot;
«Hiervan afgezien,quot; zeide Charles, »kan ik godsdienstige partijen niet verdedigbaar achten
224
op de gronden, die politieke partijen rechtvaardigen. Er is voor mijn gevoel iets verachtelijks in het hoofd van eene godsdienstige partij te zijn.quot;
»Was Loyola verachtelijk of St. Dominicus?quot; vroeg Sheffield.
»Zij hadden de goedkeuring van hunne oversten,quot; zeide Charles.
»Gij oordeelt stellig hard over partijen, zeide Carlton; »iemand mag persoonlijk schrijven, prediken en publiek maken wat hij voor de waarheid houdt, zonder aanstoot te geven; waarom zou dit dan beginnen verkeerd te zijn, v/anneer hij het gezamenlijk met anderen doet?quot;
»De taktiek eener partij berooft de waarheid van haar glans,quot; zeide Charles.
»Wij hebben, geloof ik, vóór vandaag gehoord van Athanasius tegen de geheele wereld en de geheele wereld tegen Athanasius,quot; zeide Carlton.
»Nu,quot; antwoordde Charles, »ik wil slechts dit zeggen : een partijman moet ver boven de middelmaat of ver er beneden zijn.quot;
»Hierin ben ik het weer niet met u sens,quot; zeide Carlton; «gij onderstelt dat een partijhoofd zich bewust is van 'tgeen hij doet ; en met dat bewustzijn kan hij ver onder of boven de middelmaat zijn ,* doch iemand stelt zich niet altijd duidelijk voor, dat hij eene partij vormt.quot;
»Dit is moeilijker te vatten, dan eenige ge-
waagde stelling, die heden middag verkondigd is,quot; zeide Vincent.
»Geenszins,quot; antwoordde Carlton; meent gij dan dat er maar éen weg is om invloed te verkrijgen? er bestaat toch iets dat onbewuste invloed heet?quot;
»Ik kan even goed gelooven, dat eene beauté hare bekoorlijkheden niet kennen zou!quot; riep Vincent uit.
«Dat is kleingeestig,quot; zeide Carlton; «iemand zit in zijn studeervertrek en schrijft en weet niet wat men van hem denkt.quot;
»Ik geloof het nog minder,quot; hield Vincent vol; «schoonheid is een feit; invloed eene uitwerking. Uitwerkingen onderstellen menschen die ze voortbrengen en daartoe is noodig wil en bewustzijn.quot;
»Er zijn verschillende soorten van invloed,quot; kwam Sheffield tusschen beide; invloed is dikwijls spontaan en zoo goed als noodzakelijk.quot;
»Zooals het licht op Mozes' aangezicht,quot; zeide Carlton.
»Men zegt van Bonaparte dat zijn glimlach onweerstaanbaar was,quot; zeide Sheffield.
»En wat is de schoonheid zelve anders dan een spontane invloed?quot; vroeg Carlton; «herinnert gij u »de lieve jeugdige Laviniaquot; bij Thomson niet?quot;
«Wel, heeren,quot; zeide Vincent, «zoodra ik Kanselier ben, schrijf ik eene prijsvraag uit over zedelijken invloed, zijne soorten en oorzaken, en
226
Sheffield behaalt den prijs. En wat Carlton betreft, hij zal mijn professor in de poëzie zijn, zoodra ik in de Convocatie ben.quot;
Gij zult zeggen, lezer, dat ons gezelschap eene zeer korte wandeling over de heuvelen maakte, indien wij u vertellen dat zij nu hunne hoofden bogen om de lage deur van de hofstede binnen te gaan. Doch de bepaalde litter a script a — het geschreven woord — verkort wonderlijk de uitspattingen van de vox emissa — het gesprokene; — en misschien werden er nog andere zaken behandeld, welke de geschiedenis zich niet verwaardigde te boekstaven. Wij zijn in ieder geval verplicht, hen nu weder binnen te leiden in het vertrek waar zij gedineerd hadden, en waar ru de thee hen wachtte. Brood en boter waren uitmuntend, en oude vrienden bewezen er de noodige eer aan, als hadden zij niet voor nog niet lang gedineerd.
«Ik zie,quot; zeide Vincent, »dat gij uwe thee in tinnen bussen bewaart; ik prefereer glas. Wees niet zuinig op de thee. Reding, de Oxforders bederven het gewoonlijk in dat opzicht niet. Lord Bacon zegt, dat het eerste en beste druivensap, evenals de eerste en zuiverste en beste toelichting der Schrift, niet geperst en uitgewrongen wordt, maar van zelf uit de druiven vloeit. Zoo geschiedt het heden ten dage nog in Italië, en daar noemt men dat sap lagrima. Zoo gaat het met thee en koffie ook. Neem eene groote hoeveelheid, giet er het water cp, en laat er dan het vocht afloopen;
227
dadelijk, laat het niet staan, het wordt vergif. Ik ben een groot voorstander van thee; de dichter zegt te recht: zij maakt vroolijk, maar niet dronken. Soms heeft ze eene vreemde uitwerking op mijne zenuwen, ze maakt mij aan 't fluiten, zooals men mij vertelt. Ik weet het zelf niet. Soms hindert zij ook de spijsvertering. Mijn gevoelen is, men moet ze niet te heet, gebruiken ; wij Engelschen drinken onze dranken te heet. Dat doen de Franschen niet. In Frankrijk, dat wil zeggen op het land, krijgt ge anders niets voor 't ontbijt dan zuren wijn en druiven; dat is een ander uiterste, wat mij wel eens een lee-lijke kool gestoofd heeft. Toch hebben zuren ook eene verzachtende werking, vooral limonade. Doch niets bevalt mij beter dan thee. Carlton,quot; vervolgde hij geheimzinnig, »kent gij wijlen dr. Baillie's preventief tegen de opgeblazenheid, waarvan thee de oorzaak is? Kent gij het, Sheffield?quot; Beide kwamen voor hunne onwetendheid uit. «Camillen, een weinig camillen, niet teveel. Sommigen pruimen rhabarber, doch een weinig camillen in de thee is niet te bespeuren. Trek geen leelijk gezicht, Sheffield, ik spreek van een weinigje; een beetje van alles is het beste. Ne quid nimis. Van niets te veel. Onthoud u van uitersten. Zoo is het ook met suiker. Reding, gij gebruikt ze te veel in uwe thee. Ik stel dezen regel : suiker moet bij thee geen zelfstandig ingrediënt zijn, maar een toevoegsel blijven; dat
228
wil zeggen, thee heeft eene natuurlijke scherpte; suiker dient enkel om deze weg te nemen; zij heeft een negatief doel; doet zij meer, dan doet zij te veel. Wel Carlton, het wordt mijn tijd, om naar mijn paard te zien. Ik vrees, het dier heeft niet zulk een aangenamen namiddag gehad als ik. Ik heb mij zeer geamuseerd in uwe landelijke villa. Welk eene heerlijke maan ! Maar ik heh een zeer slechten weg te passeeren. Ik durf niet te draven langs de wagensporen met de grindga-ten naast mij. Sheffield, heb de goedheid mij den weg naar den stal te wijzen. Vaarwel Carlton, goeden nacht, Reding.quot;
Toen zij alleen waren, vroeg Charles aan Carlton, of het hem ernst -was, toen hij de partijhoofden te Oxford van partijgeest vrijsprak. «Gij moet mij niet verkeerd begrijpen,quot; antwoordde hij, ik ken hen niet veel, maar ik weet dat zij mannen zijn van veel verdiensten en verheven karakter en ik wensch hen gunstig te beoordeelen. Zij worden onbehoorlijk aangevallen, dat is zeker; maar toch, men beschuldigt hen, dat zij vertoon wenschen te maken, dat zij naar invloed en macht streven, dat zij van agitatie houden. Ik kan niet ontkennen , dat sommige dingen, die zij gedaan hebben, den schijn tegen zich hebben en aan de beschuldigingen een schijn van waarheid geven. Ik zou wenschen dat zij nu en dan anders gehandeld hadden. Toch meen ik, dat het niet billijk is, niet in het oog te houden, dat het be-
229
staan van partijen niet hunne schuld is. Zij vragen niets anders als hun geboorterecht als Protestanten. Indien de Kerk geene uitspraak doet, dan oordeelen anderen ; en geleerde mannen hebben het grootste recht. En indien geleerden spreken, dan zullen anderen luisteren; en zoo is de wording eener partij meer toe te schrijven aan hen, die volgen, dan aan hen, die voorgaan.quot;
| | | |
■
=====
ï
Eenige vrienden van Sheffield hadden hunne tenten opgeslagen te Chalton, een dorp in de buurt, met een docent van het collegie St. Michael, die er eene geestelijke bediening en eene woning had. Een dier vrienden was ook een kennis van Reding, namelijk onze vriend White, die zich voorbereidde voor zijn examen en sedert de laatste zes maanden den tijd zocht in te halen, dien hij in de eerste jaren van zijn studententijd had verkwist. Charles had hem uit het oog verloren of zag hem ten minste zelden meer sedert hunne eerste kennismaking; en in dien leeftijd konden er geene paar jaren verloopen zonder veranderingen ten goede of ten kwade en misschien beide aan te brengen in het karakter. Carlton en Charles, die zeer dikwijls alleen waren ten gevolge der dikwijls herhaalde nitamp;tapjes van Sheffield naar Chalton, wraren juist op hun weg naar huis van eene avondwandeling, toen zij White ontmoetten, die te Oxford een bezoek bij den heer Eolton had afgelegd en nu ook huiswaarts ging. Zij waren nog geen groot eind wegs samen gegaan, toen Sheffield en de heer Barry, de geestelijke van Chalton, zich bij hen voegden
231
en zoo wandelden zij nu met hun vijven verder.
»En zoo gaat gij Uoton verliezen?quot; zeide Barry tot Reding ; «een beste docent, gij zult hem missen. Wie zal hem vervangen?quot;
»Wij weten het nog niet,quot; antwoordde Charles ; »de Principaal zal een van de jongere Fellows van het land oproepen, geloof ik.quot;
«Gij zult geen man als Upton terug krijgen,quot; zeide Carlton; »hij kende zijne zaken zoo geheel en al. Zijne lessen over Agricola, zoo vernam ik van eenigen die hem hoorden, hadden kunnen worden uitgegeven. Het waren meesterlijke, nauwkeurige, doorloopende aanteekeningen op den tekst, die niets te zeggen overlieten.quot;
«Ja, dat was zijn fortquot; zeide Charles. »En toch overlaadde hij zijne lessen nooit; al wat hij zeide had eene bedoeling en was noodig.quot;
«Hij heeft een kapitaal beneficie gekregen,quot; zeide Barry; »een flink kapitaal huis en met den trein maar een uur van Londen.quot;
»En f6000 in het jaar,quot; zeide White; «de heer Bolton heeft het beneficie onderzocht en vertelde het mij. Het is in mijne toekomstige buurt; eene schoone streek en een groot getal goede families.quot;
»Men zegt, hij zal de dochter van den deken van Selsey huwen,quot; zeide Barry; »kent gij die familie? Juffrouw Julia, de dertiende, een zeer mooi meisje.quot;
»Ja,quot; zeide White, »ik ken ze allen; eene
232
voortreffelijke familie. Mevrouw Bland is eene voortreffelijke vrouw en zulk eene dame! Ik acht het een geluk voor mij, onder de jurisdictie van den deken te komen, ik geloof dat ik uitstekend met hem over weg zal kunnen.quot;
«Hij is een knap man,quot; zeide Barry; «zijne ambtelijke stukken staan altijd op pooten en in zijn tijd had hij te Cambridge een grooten naam.quot;
«Heeft hij in den laatsten tijd niet tegen uwe vrienden te Oxford geschreven. White,quot; vroeg Sheffield.
it Mijne vrienden!quot; zeide White; «wie kunt gij bedoelen? Hij heeft geschreven tegen partijen en partijleiders, en ik meen met recht. Och ja, hij zinspeelde op den armen Willis en eenige anderen.quot;
«Neen, meer dan dat,quot; hield Sheffield aan,»hij klaagde over 'tgeen gezegd en gedaan werd in de St. Maria-kerk.quot;
«Wat mij betreft, ik kan alles niet goedkeuren wat daar van den kansel gezegd wordt,quot; zeide White; «ik weet zeker, dat Willis met groote voldoening hetgeen hij daar hoorde aanhaalt als hem eene neiging gevende tot Rome.quot;
«Ik zou wenschen, dat predikers en hoorders allen te gelijk naar Rome overgingen, dan zouden wij wat meer rust hebben voor goede studie aan de Universiteit,quot; zeide Barry.
«Bedenk wel wat gij zegt, Barry, gij zondert de hier tegemvoordigen toch zeker uit,quot; zeide
233
Sheffield. «Want gij, White, behoort zeker onder de hoorders.quot;
»Ik!quot; zeide White; »volstrekt niet. Ik heb hem vroeger wel eens gehoord, zooals de meesten dat gedaan hebben, doch ik mistrouw dikwijls zijn gezond oordeel, of erger nog. Hij streeft er door zijn prediken naar, om iemand onvoldaan te maken met zijne eigene Kerk.quot;
»Nu.quot; zeide Sheffield, «mijne memorie speelt mij zeker parten, anders zou ik zeggen dat zeker vriend van mij tienmaal erger dingen tegen onze Kerk gezegd heeft, dan eenig prediker in Oxford.quot;
«Gij bedoelt mij,quot; zeide White ernstig; »gij hebt mij echter zeer verkeerd begrepen. Ik ben altijd zeer trouw geweest jegens de Kerk van Engeland. Gij hebt mij nooit iets hooren zeggen wat streed met de innigste aanhankelijkheid aan haar. Ik heb wel nooit het recht van de Room-sche Kerk ontkend van te zijn een tak der Katholieke Kerk, en dat zal ik ook nooit, — doch dit is geheel iets anders; er zijn vele dingen, die wij goed zouden doen van de Roomschen over te nemen. Doch ik heb mijne eigene Moeder, de Kerk van mijn doopsel altijd lief gehad en ik hoop haar altijd te blijven vereeren.quot;
Sheffield vertrok zijn gezicht tot een glimlach, doch niemand sprak. White ging voort, terwijl hij pogingen deed om zijne verlegenheid te verbergen : »Het is merkwaardig, dat mijnheer Bolton — die, al is hij leek en geen godgeleerde.
234
een verstandig, praktisch en slim man is — nooit van dien predikant heeft gehouden. Hij voorzegde altijd, dat er niets goeds van zou komen.quot;
Het zwijgen werd nog niet afgebroken en White richtte zich nu tot Sheffield : »Ik daag u uit,quot; zeide hij met eene poging om vroolijk te zijn, «om te bewijzen wat gij hebt te kennen gegeven. Het is wel een schande. Het is zoo gemakkelijk, om anderen te veroordeelen, om hen onverstandig en buitensporig te noemen. Gij zijt de eenige.quot;
«Nu, nu, ik weet het, ik weet het,quot; zeide Sheffield. »Wij zijn bezig met u heilig te verklaren, en ik ben de advocaat van den duivel.quot;
Charles had er behoefte aan om iets van Willis te vernemen. Daarom keerde hij de gedachten van White in die richting, door hem te vragen of er iets waar was van hetgeen hij eenige weken geleden van Vincent vernomen had; had White in den laatsten tijd nog van hem gehoord? White wist weinig bijzonders en kon met zeggen of het verhaal waar was of niet. Dit was zeker. Willis was uit het buitenland teruggekeerd en was nu te huis. Zoo had hij zich niet vastgemaakt aan de Kerk van Rome hetzij dan als student in de theologie of als novice; doch meer wist hij niet. Ja toch, nog iets had hij vernomen en een brief door hem ontvangen bevestigde dit — dat Willis zeer sterk overtuigd was dat de Koomsche en de Anglikaansche Kerk twee
235
verschillende religies waren; dat men ze niet vereenzelvigen kon; dat men Eoomsch of An-glikaansch moest zijn, doch dat men niet Anglo-Eoomsch of Anglo-Katholiek zijn kon. »Dit vertelde mij een vriend. In zijn brief aan mijzelf,quot; vervolgde White — ik weet niet juist wat hij er mee bedoelt — maar hij spreekt veel van de noodzakelijkheid des geloofs, om een Katholiek te zijn. Hij zegt dat niemand Roomsch moest worden, omdat hij denkt, dat hem dit beter zal bevallen ; dat hijzelf bij ervaring weet dat niemand van gevoel leven kan ; dat het geheele stelsel van eeredienst in de Roomsche Kerk verschilt van dat in de Anglikaansche; en zoo zelfs ook de idee van eeredienst en de idee van bidden; dat de leer omtrent de intentie, onder al hare gezichtspunten beschouwd, als het ware een nieuwe godsdienst is. Hij sprak niet bepaaldelijk van zich zelf, doch in het algemeen zeide hij dat dit een bekeerling zeer mismoedig maken kon en hem terugdringen. Over het geheel was de toon van zijn schrijven als van iemand, die teleurgesteld is, en die teruggebracht zou kunnen worden; ten minste dat was mijne opvatting.quot;
«Hij is wijzer geworden, al heeft ook zijne opgeruimdheid hem verlaten,quot; zeide Charles; »ik wist niet dat er zooveel in hem stak. Er is in dit alles meer nadenken als zulk een opgewekt man als hij mij toescheen, kan ontwikkelen. Maar
236
te gelijk is er in dit alles niets, om te bewijzen dat het gebeurde hem leed doet.quot;
»Ik heb dit toegegeven,quot; zeide White ; »maar toch was zijn brief zoo dat hij anderen, die volgen wilden, moest terughouden, want hij legt moeilijkheden in hun weg. En daarenboven moeten wij niet vergeten, dat hij naar huis terugkeerde.quot;
Charles dacht een oogenblik na. » Vincent's getuigenis is of wel eene bevestiging of niets anders als eene vergrooting van hetgeen gij mij verteld hebt, naar gelang het op zichzelf staat of niet.quot; En bij zich zelf dacht Charles: »In White ook steekt meer dan ik vermoedde; hij heeft inderdaad verstandig over Willis gesproken; wat is er met hem gebeurd ?quot;
Hunne wegen liepen nu uiteen , en terwijl Barry en White rechts afsloegen, gingen Carlton en zijne leerlingen links. Spoedig nam Carlton ook afscheid en Sheffield en Charles bereikten hunne woning juist toen de zon onderging.
Eenige dagen later onderhielden zich Carlton, Sheffield en Charles, na het diner en buiten, over White.
»Hoe is hij veranderd, sedert ik hem leerde kennen!quot; riep Charles uit.
«Veranderd!quot; zeide Sheffield; «vroeger was hij de vroolijkheid zelve en nu is hij de vervelendste vent, dien ik in lang gezien heb.quot;
«Ten beste veranderd,quot; zeide Charles; »nu spreekt hij beslist en verstandig, wat vóór twee jaren zeker niet het geval was. Hij studeert inderdaad hard.quot;
«Daarvoor heeft hij wel reden; hij is ver genoeg achter; doch er is nog eene andere oorzaak, waarom hij zoo verstandig geworden is, zooals gij wel zult weten.quot;
»Ik ? volstrekt niet,quot; zeide Charles.
»Ik dacht, dat gij het wel weten zoudt; gij wilt toch niet zeggen, dat gij niet gehoord hebt van zijn engagement met een meisje uit Oxford ?quot;
» Engagement! hoe dwaas!quot; riep Charles uit.
«Dat zie ik niet in, Reding,quot; zeide Carlton; »het is het geval niet, dat hij het niet doen kan. Hem wacht een goed beneficie en daarenboven
238
verliest hij zoo geen tijd, wat ia het leven nogquot; al van belang is. Veel tijd gaat er dikwijls verloren. White zal spoedig gevestigd zijn in den ruimsten zin van het woord.quot;
Charles antwoordde, dat er toch iets was, wat hem verwonderde, namelijk, dat White, toen hij pas te Oxford kwam, zulk een voorstander was van het celibaat der geestelijken. Carlton en Sheffield lachten.
»Meent gij dan,quot; zeide de eerste, »dat een jongeling van achttien jaren over zoo iets eene opinie hebben kan, of zich genoeg kent om een besluit te nemen voor zichzelf? Acht gij het billijk een man te binden aan alle opinies en buitensporige gezegden, waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt, toen hij pas de schoolbanken verlaten had?quot;
»Hij had het een of ander overspannen boek gelezen of eene schoon gebeeldhouwde non op een jubé gezien en liet zich door zijne verbeelding meeslepen, zooals met anderen ook wel gebeurd is en gebeurt,quot; zeide Sheffield.
»Onderstelt gij niet, dat zij die nu zoo vol zijn van »priesterlijke zuiverheidquot; en »den ge-zegenden staat der engelenquot; binnen tien jaren de een na den ander zullen getrouwd zijn?quot; vroeg Carlton.
\gt;lk ga er eene weddenschap op aan,quot; zeide Sheffield: »de een zal wat eer komen en de ander wat later, maar voor allen komt eens de tijd.
239
Wacht tien of twaalf jaren, zooals Carlton zegt, en gij zult A. B. in eene pastorie vinden, gelukkig en vader van tien kinderen; C. D. altijd nog geëngageerd en wachtende op een beneficie; E. F. in de wittebroodsweken; G. H. juist gezegend met een tweeling; J. K. buiten zichzelf want hij heeft juist het jawoord ; terwijl L. M. misschien blijft wat Gibbon noemt » eene kolom te midden van puinhoopenquot; en eene zeer wankele kolom zal hij zijn.quot;
«Houdt gij het er inderdaad voor, dat men zoo weinig meent, wat men zegt?quot; vroeg Charles.
»Gij vat de zaak te ernstig op, Reding,quot; antwoordde Carlton; »wie verandert niet van opinie tusschen twintig en dertig jaren. Een jong mensch treedt het leven in met de zienswijze van zijn vader of leermeester; later krijgt hij er zelf een. Hoe bescheidener hij is en hoe minder hij zichzelf vertrouwt, hoe meer vertrouwen hij heeft op anderen, des te langer spreekt hij de woorden van anderen na; doch de macht der omstandigheden of de kracht van zijn eigen geest verplicht hem ten laatste zeker om zijn eigen weg te gaan; ten minste indien hij voor iets bruikbaar is.quot;
» Doch ik vermoed, dat de laatste generatie van vaders en leermeesters geen hoog denkbeeld had van het celibaat der geestelijken,quot; zeide Charles.
»Het toeval trekt ons dikwijls opinies aan, die wij een tijdlang dragen,quot; zeide Carlton.
»Nu, ik heb eerbied voor lieden, die familieopinies hebben, maar niet voor hen, die met
240
vreemde manieren beginnen om ze daarna te laten varen.quot;
»Eenige jaren levens meer zullen u zachter doen oordeelen,quot; zeide Carlton glimlachend.
»Ik houd niet van praters, en ik geloof niet en hoop niet, dat ik er ooit van zal houden.quot;
»Ik zie beter op den bodem der zaak,quot; zeide Sheffield; »doch ik heb geen tijd meer; ik moet gaan studeeren. Reding houdt te veel van een praatje.quot;
«Wie praat zooveel als gij, Sheffield?quot; vroeg Charles.
»Maar ik doe het vlug, als ik bezig ben en weet er meê uit den weg te komen en dan basta ! Doch gij praat en peinst en zucht en praat alweer.quot; En hiermee ging hij heen.
«Wat bedoelt hij?quot; vroeg Carlton.
Charles kleurde en lachte: ))Tot u kan ik spreken, wat ik tot anderen niet kan; wat Sheffield betreft, hij meent er uit zichzelf te zijn achter gekomen.quot;
Carlton zag hem scherp en nieuwsgierig aan.
»Ik schaam mij over mijzelf,quot; zeide Charles met een verlegen lachje; «ik heb u in den waan gebracht, dat ik u iets van belang te zeggen heb en eigenlijk heb ik niets te zeggen.quot;
»Kom, er uit er mede!quot;
»Om u de waarheid te zeggen, doch neen, het is al te onzinnig. Ik heb mij dwaas aangesteld.quot;
Hij keerde zich om, doch kwam terug en her-
241
nam : gt;»Nu het is niets anders als dit; Sheffield verbeeldt zich dat ik ook eeae geheime liefde koester voor het celibaat.quot;
«Liefde voor...?quot; vroeg Carlton.
«Voor het celibaat.quot;
Hier kwam er eene pauze en Carlton's gelaat veranderde.
«Zoo, mijn beste vriend,quot; zeide hij liefderijk; «is het met u ook zoo gesteld; doch het zal verdwijnen.quot;
«Misschien,quot; zeide Charles. »Ik leg er geen grooten nadruk op. Om Sheffield heb ik het verteld.quot;
Dit was blijkbaar een werkelijk verschil van meening en zienswijze tusschen twee vrienden, die overigens goed overeenstemden en veel van elkander hielden. Zij zwegen eenige oogenblikken.
«Gij zijt een verstandig man,quot; zeide Carlton, «het verwondert mij, dat gij dit denkbeeld hebt opgevat.quot;
«Het is voor mij geen nieuw denkbeeld,quot; antwoordde Charles; »gij zult er om lachen, doch ik had het reeds op school en ik heb mij sedert altijd voorgesteld, dat ik niet huwen zal. Niet alsof dat voornemen nooit werd onderbroken, maar het bleef mijne gewone wijze van denken. Mijne gedachten nemen geregeld dien loop, dat ik nooit trouwen zal. Deed ik het, ik zou Thalaba's straf vreezen.quot;
Carlton legde de hand op Reding's schouder
242
en schudde hem zacht heen en weer : »Wel, Het verwondert mij'' en na eene kleine pauze . »Ik ben gewoon om zoowel het celibaat als het huwelijk goed te achten. In de Kerk van Rome komt, zooals ik zie, groot nut voort uit het celibaat ; maar reken er op, Reding, gij begaat een grooten misslag, indien gij er vóór zijt om het celibaat in de Anglikaansche Kerk in te voeren.quot;
»Ik vind er niets tegen in het Prayer-Book, of in de Artikels.quot;
»Misschien niet j maar de heele geest, inrich- _ ting en werking van onze Kerk druischt er tegen in. B. v. wij hebben geene kloosters om de armen bij te staan; en hadden wij ze, dan geloof ik, zooals de zaken nu liggen, dat de vrouw van een Anglikaansch geestelijke in praktische, degelijke bruikbaarheid het ver winnen zou van alle monniken, wien ooit de kruin geschoren werd. Ik zeg, dat de bisschop van Ipswich haast recht heeft met te laten verluiden, dat bij hem alleen getrouwde geestelijken kans hebben op bevordering ; en ook de bisschop van Abington. die in den regel de beste beneficies als huwelijksgiften uitdeelt aan de deugdzaamste juffers van zijne diocees.quot;
Carlton sprak met meer klem, dan hij gewoon was.
Charles antwoordde dat hij het nut of de mogelijkheid niet op het oog had, maar enkel, wat
243
liem voor hemzelven het beste voorkwam en wat hij wel moest bewonderen. » Ik zeg niets van het celibaat der geestelijken, maar spreek van het celibaat in het algemeenquot; zeide hij.
»Het celibaat is niet op zijne plaats in onze ideeën of stelsel van godsdienst, reken daar op. Het doet er niets toe, of er in de Artikels iets tegen te vinden is ; er is geen kwestie van for-meele bepalingen, de vraag is of de geest van het Anglikanisme er niet geheel mede in strijd is. De ervaring van drie honderd jaren is zeker genoeg voor ons doel; hebben wij in dien tijd niet geleerd , wat onze godsdienst is, wanneer zullen wij het dan leeren? Er zijn vormen van godsdienst genoeg die zelfs zoo lang niet bestaan hebben. Tel nu eens de gevallen van celibaat ter liefde van het celibaat gedurende dat tijdvak bij elkander, tot welke som zult gij komen ? Er zijn eenige voorbeelden; maar zelfs Hammond, die ongehuwd stierf, zou gaan trouwen, omdat zijne moeder het wenschte. En zoekt gij naar mannen die het best den geest onzer Kerk hebben vertegenwoordigd, kunt gij dan beteren vinden dan de gehuwde Hooker, den diepzinnige, Taylor, den vrome, en den meester' der polemiek. Buil? De eerste hervormde bisschop was gehuwd ; in Pole en Parker komen de twee stelsels, het Roomsche en het Anglikaansche, in scherpe tegenstelling.quot;
«Het schijnt mij even goed een juk van sla-
244
vernij, te dwingen tot het huwelijk als te dwingen tot het celibaat; en daartoe komt gij. Gij zegt mij dat ieder die niet trouwt, een zwart schaap is.quot;
»Het is voor u op dit oogenblik geene zeer praktische moeilijkheid j niemand vordert van u, dat gij uitgaat om eene vrouw te zoeken, met Aristoteles in de hand en de lijst uwer lessen voor u.quot;
«Vergeef mij, indien ik iets dwaas gezegd heb; en gij zult wel niet veronderstellen, dat ik over zulke dingen met anderen spreek.quot;
Zij waren nu tot aan de woning van Carlton gekomen, waar zich toevallig de boeken bevonden, waarmede Charles zich in die dagen voornamelijk bezig hield en zij traden een paar malen heen en weder onder eenige schoone beuken, die vóór het huis stonden, eer zij nog binnen gingen.
»Vertel mij toch eens Reding, want ik begrijp het inderdaad niet, welke redenen gij hebt om een staat te bewonderen die toch eenvoudig onnatuurlijk is?quot;
»Laat ons er niet meer over spreken, mijn beste Carlton; ik zou mij maar als een dwaas aanstellen. Laat het goed zijn of verkeerd, doch laten we er over zwijgen.quot;
Het was duidelijk dat een sterk gevoel in hem eenige bitterheid opwekte; woorden en manieren, zij waren beide te ernstig voor het oogenblik. Ook Carlton had eene vaststaande meening over iets, wat op het eerste gezicht geen vraagstuk van den eersten rang zou schijnen; anders zou hij niet op de zaak zijn terug gekomen, zooals Charles hem verzocht had.
«Neen,quot; hernam Carlton, »wij spreken er nu
246
ééns over, kom nu ook met uwe beschouwingswijze voor den dag. In den beginne werd gezegd; «Wast en vermenigvuldigtquot; en daarom is het celibaat onnatuurlijk.quot;
» Bovennatuurlijk,quot; zeide Charles met een glimlach.
«Is dat geen woord zonder zin?quot; vroeg Carlton. »Butler zegt ons dat er analogie is tusschen natuur en genade; anders zou men het heidendom als iets volgens de natuur kunnen aanzien, en, waar het met de natuur in strijd is, kunnen zeggen dat het bovennatuurlijk is. De stuiptrekkingen van de Weslyeanen zijn niet natuurlijk; waarom zouden ze niet bovennatuurlijk zijn ?quot;
»Ik geloof toch dat eenige onzer godgeleerden ten minste hier op mijne zijde zijn, Jeremias Taylor, meen ik b. v.quot;
»Gij hebt mij niet gezegd wat gij door bovennatuurlijk verstaat,quot; zeide Carlton; »ik wensch te weten te komen wat gij denkt.quot;
»Het komt mij voor,quot; zeide Charles, »dat het Christendom, dat de volmaking is der natuur, met de natuur overeenkomt, en er niet mede overeenkomt ; er mede oveneenkomt, waar het hetzelfde of evenveel is als de natuur; en er niet mede overeenkomt waar het de natuur vervangt of boven de natuur uitgaat. Ik bedoel door bovennatuurlijk de volmaking der natuur.quot;
«Een voorbeeld, zeide Carlton.quot;
»Zie eens Carlton; de Heer zegt; »gij hebt gehoord dat er in de oude tijden gezegd is, —
247
doch M zeg uquot;; die tegenstelling kondigt den volmaakteren weg aan, of wel het Evangelie... Hij kwam niet om de wet te niet te doen, maar om haar te vervullen... Ik herinner mij oogen-blikkelijk niet... ja, dit is een goed voorbeeld: Hij maakte een einde aan eene vergunning die aan de Joden gegeven was, wegens hunne hardheid des harten.quot;
»Neen dat voorbeeld is niet goed gekozen, want de Joden waren met hunne echtscheidingen tot beneden de natuur gevallen. »Laat geen mensch scheidenquot; was in het paradijs de regel.quot;
«Maar toch is zeker de idee van een Apostel, ongehuwd, rein, vastend en van alles ontbloot en eindelijk martelaar, hooger dan de idee van den ouden Israëliet, gezeten onder zijn wijnstok en vijgenboom, gezegend met tijdelijke goederen en omringd van kinderen en kleinkinderen. Ik wensch niets af te doen van Gideon en Caleb, waar ik wensch St. Paulus te verheerlijken.quot;
»St. Paulus is een zeer bijzonder geval,quot; zeide Carlton.
«Maar hij zelf stelt den algemeenen regel dat het goed is voor een man te blijven zooals hij is,quot;
»Hier komen wij aan een vraagstuk der kritiek, wat namelijk qoed beteekent; ik kan het er voor houden dat het nuttig beteekent en wat hij zegt van de toenmalige ellende bevestigt dit gevoelen.quot;
«Ik heb geene kritiek noodig; neem den tekst »in zonde heeft mijne moeder mij ontvangen.quot; Too-
248
nen deze woorden niet aan, dat er boven en behalve de leer der erfzonde groot gevaar is dat het huwelijk leide tot .zonde?quot;
«Mijn beste JRediug,quot; zeide Carlton verwonderd, «gij komt hals over kop bij de Gnostieken terecht.quot;
«Niet willens en wetens,quot; antwoordde Charles, »maar hoor eens wat ik bedoel. Het is geen onderwerp, waarover ik spreken kan; doch het schijnt mij toe, zonder natuurlijk te -willen zeggen, dat gehuwden zondigen moeten (wat Gnosticisme zijn zou) dat er gevaar is van zonde. Doch laat mij hierover niet verder uitweiden.quot;
»Wel,quot; zeide Carlton na eenige oogenblikken te hebben nagedacht, »ik ben gewoon geweest, mij het Christendom voor te stellen als de volmaking van den mensch in zijn geheel, naar lichaam, ziel en geest. Versta mij wel. De Pantheïsten spreken van lichaam en verstand en laten het moreele beginsel ter zijde, doch ik spreek zoowel van geest als van verstand. Geest, of het beginsel van godsdienstig geloof' en gehoorzaamheid, moet het hoogste beginsel, het heerschende zijn. Hieraan zijn beide, lichaam en verstand, onderworpen ; doch zooals deze heerschappij niet eene slechte behandeling of slavernij van het verstand vordert, zoo vordert zij deze ook niet wat het lichaam betreft. Beide moeten goed behandeld worden.quot;
»lk houd het er integendeel voor, dat deze
249
heerschappij in zekeren zin de slavernij van het verstand en van het lichaam vordert. Wat is geloof anders dan de onderwerping van het verstand ? en evenals elke booze gedachte in slavernij gebracht wordt, zoo wordt ons ook uitdrukkelijk gezegd het lichaam tot onderwerping te brengen. Zij worden beide goed behandeld, indien zij zoo behandeld worden, dat zij geschikte werktuigen zijn van het heerschend beginsel.quot;
»Dat noem ik onnatuurlijk,quot; zeide Carlton.
» En dat is wat ik bedoel door bovennatuurlijk,quot; antwoordde Reding, die wel een beetje te warm werd.
»Hoe kan het bovennatuurlijk zijn, hoe kan het iets aan de natuur toevoegen, wanneer er een gedeelte van vernietig-d wordt ?quot;
O D
Dat zette Charles vast. Het was een weg, meende hij, naar de volmaaktheid; maar hij hield het er voor, dat de volmaaktheid niet hier bereikt werd, maar eerst na den dood. Onze natuur kon niet volmaakt zijn met een verderfelijk lichaam, en zoo werd nu het lichaam behandeld als iets dat aan den dood verviel.
» Wel Reding, gij maakt van het Christendom een geheel anderen godsdienst, dan waarvoor het door onze Kerk gehouden wordt,quot; zeide Carlton en hield een oogenblik op.
»Zie eens,quot; hernam hij, «hoe kunnen wij ons verblijden in Christus, als door Hem verlost, indien wij onder zulk een onaangenamen staat van
250
boetvaardigheid verkeeren? Hoe veel spreekt St. Paulus niet van vrede en dankzeggingen en zekerheid en blijdschap en zulke dingen? Het oude is voorbijgegaan, de Joodsche wet is vernietigd; vergifienis en vrede zijn gekomen; dat is het Evangelie.quot;
«Meent gij dan niet,quot; zeide Charles, «dat wij leed moeten gevoelen over de fouten, waartoe wij dagelijks verleid worden en over de ernstigere zonden, die wij van tijd tot tijd mochten hebben misdreven?quot;
»Zekerlijk, en dat doen wij in het Morgen- en Avondgebed en in den Communiedienst.quot;
»Doch onderstel eens een jongeling, die, zooals zoo dikwijls gebeurt, zijn godsdienst geheel heeft verwaarloosd en onder een zwaar gewicht van zonden en zeer leelijke zonden zucht, meent gij, dat hij, wanneer hij bij het omslaan van het blad aan den Communiedienst komt en de schuldbelijdenis bidt — en ze bidt met dat berouw dat zulk een zondaar past — meent gij, dat hij dan terstond vergiffenis zal bekomen en niets meer te vreezen heeft voor zijne vroegere zonden?quot;
»Ik zou denken, ja,quot; antwoordde Carlton.
»Inderdaad,quot; zeide Charles nadenkend.
»Ik onderstel hem waarachtig bedroefd of boetvaardig; of dit zoo is, zal zijn volgend leven toonen.quot;
»Ik kan mij, ik weet niet waarom, dat denkbeeld niet eigen maken. Ik geloof, vele ernstige
251
lieden zouden zelfs wegens eene kleine zonde zichzelf blijven kwellen, en niet onderstellen dat zij vergiffenis verkregen hadden, zoodra zij er om vroegen.quot;
«Zeker, zeide Carlton; «doch God vergeeft hun, die zichzelf niet vergeven.quot;
»Dat wil zeggen, hnn, die niet terstond vrede en zekerheid en blijdschap gevoelen, die niet de volkomen vreugde van het Evangelie genieten.quot;
«Dezulken hebben droefheid en blijdschap te gelijk.quot;
»Doch zeg mij eens, Carlton, is dat aan zich zelf geen vergiffenis schenken, is die droefheid en die kwelling aangenaam aan God of niet?quot;
» Zekerlijk.quot;
«Dus is eene zekere zelfbestraffing voor bedre-vene zonde Hem aangenaam ; indien dit zoo is, wat doet het er dan toe, of deze bestraffing het lichaam treft of den geest?quot;
«Het is eigenlijk geene zelfbestraffing; deze onderstelt de intentie, terwijl droefheid over zonde iets spontaans is. Hebt gij het doel, u zelf te kastijden, dan verlaat gij terstond het zuivere Christendom.quot;
«Wel, ik stelde mij stellig voor dat vasten, onthouding, arbeid, celibaat konden aangezien worden als eene genoegdoenirg voor zonde. En dit is geen overdreven denkbeeld. Herinnert gij u, dat Johnson, als man, in den regen bleef staan op de markt te Licbfield als eene boetedoening
252
voor eene ongehoorzaamheid jegens zijn vader, toen hij nog een knaap was?quot;
»Maar, Beding, laten wij terugkeeren tot wat gij oorspronkelijk gezegd hebt en tot wat ik u heb geantwoord, wat nog treffender wordt door hetgeen gij nu zegt. Gij zijt begonnen met te zeggen, dat het celibaat eene volmaking was der natuur en nu maakt gij er eene boetedoening van. Eerst was het goed en glorievol en nu wordt het geneesmiddel en straf.quot;
«Misschien bestaat onze hoogste volmaaktheid hier in boetvaardigheid; doch ik weet het niet; ik beweer niet er heldere denkbeelden over te hebben. Ik heb meer gezegd dan mij lief is. Laat ons er eindelijk over zwijgen.quot;
Zij spraken dan over andere zaken, die met Charles' studiën in verband stonden; vervolgens gingen zij binnen en lazen Polybius; maar het was duidelijk, dat voor het overige van dien dag Carlton niet was zooals gewoonlijk , alsof hij over een of ander niet tevreden was. Den volgenden morgen was dit voorbij.
Het is onmogelijk den groei des geestes tegen te houden. Wel had Charles twee jaren lang zijne gedachten van godsdienstige verschilpunten verwijderd gehouden , maar toch hadden ^ijne denkbeelden over godsdienst onbewust gedurende dien geheelen tijd vorderingen gemaakt, en het kon wel niet anders, indien er bij hem van een godsdienstig leven spraak zijn zoude. Indien hij zijn Schepper moest dienen en gehoorzamen, dan moest het verstand, met conclusies en oordeelvellingen deel nemen aan dien dienst en die gehoorzaamheid. Het was mogelijk, dat hij geen helder inzicht verkreeg in zijn eigen geloof, totdat het hem in vraagstukken werd voorgelegd, doch dan moest ook eene enkele discussie met een vriend, zooals die met Carlton welke wij hebben medegedeeld, hem duidelijk maken wat hij zelf geloofde, dan moest zij hem de grenzen aangeven van iedere opinie, welke hij aanhing en de betrekkingen aangeven van de eene opinie met de andere. Hij had nog geene namen aan deze opinies gegeven en nog veel minder hadden zij een theolo-gischen vorm aangenomen; in zijne omstandigheden kon hij ze niet kleeden in de taal der god-
254
geleerden; doch, jong man van twee en twintig jaren als hij was, had hij in een onderhoud van een uur met een vriend belijdenis afgelegd van hetgeen inderdaad Katholieke leer en gebruik is in zake van boetvaardigheid, vagevuur, evangelische raden, versterving en celibaat der geestelijken. Geen wonder, dat dit alles Carlton verdroot, ofschoon hij evenmin als Charles bevroedde dat al dit Catholicisme inderdaad verborgen lag onder hetgeen Charles had uitgesproken; doch hij gevoelde, dat, in hetgeen Eeding beleed, iets was, dat zooals hij het noemde geheel iets anders was, dan wat de Kerk van Engeland leerde; iets nieuws dat hem volstrekt niet beviel en tegelijk iets dat tastbaar was, dat van gewicht was, dat niet over het hoofd mocht gezien worden als een bepaald plotseling gerucht of een voorbijdrijvende wolk, maar iets dat veel na zich sleepte, zich voelbaar maakte en zich krachtig deed gelden.
Hier zien wij wat het zeggen wil, wanneer iemand zegt, dat het Katholieke stelsel met zijn geest overeenkomt, zijn denkbeeld van godsdienst verwezenlijkt, voldoening geeft aan zijne sympathieën en iets dergelijks; en om die reden Katholiek wordt. Men zegt dikwijls dat zoo iemand het vrij onderzoek huldigt en zijn godsdienst kiest volgens de maat, die hijzelf zich van den godsdienst gevormd heeft. Het behoeft niet ontkend te worden, dat zij, die buiten de Kerk zijn, met eigen onderzoek en oordeel moeten aanvangen;
255
zij bezigen ze om er later iets hoogers voor in de plaats te stellen, evenals iemand die in een duisteren nacht buiten eene lantaarn bezigt doch deze terzijde zet zoodra hij te huis is. Wat zou men van hem zeggen, indien hij ze meebracht in de zaal? Wat zou het deftige gezelschap daar verzameld bij den helderen vuurhaard en onder de lichtende kronen, wat zouden de dames in groot toilet en de fijn gekleede hseren zeggen, indien hij zich daar vertoonde in een ruigen overjas, met den hoed op het hoofd, de parapluie onder den arm en eene groote stallantaarn in de hand? En wat zou men van den anderen kant denken, indien hij in den duisteren nacht en bij stormweder naar buiten snelde in balcostuum? «Toen de koning binnen kwam om de gasten te zien, zag hij een man die geen bruiloftskleed aan had,quot; hij zag een man, die in de Kerk besloot te leven, even als hij er buiten geleefd had, die geen gebruik wilde maken van zijne voorrechten, die zijne rede niet wilde vervangen door het geloof, die zijne gedachten en daden niet in overeenstemming wilde brengen met het heerlijke tooneel rondom hem, die zocht naar den verborgen schat en graafde naar den kostbaren parel in den hoogen , heerlijken, met edelgesteenten overdekten Tempel des Heeren; die zijne oogen dichtkneep en in nadenken verzonk , terwijl hij ze kon openen en aanschouwen- En daarom is er niets onverstandigs of strijdigs in, dat ie-
256
mand eerst zijn eigen oordeel gebruikt en dan dat gebruik afkeurt. Omstandigheden veranderen onze plichten.
En toch oordeelt zulk een persoon, streng genomen, niet over het stelsel buiten hem volgens den maatstaf zijner eigene denkbeelden, doch hij neemt hetgeen dat systeem zegt, om zekere eigene oordeelvellingen en persoonlijke gevoelens en reeds bestaande gewoonten te bevestigen en te rechtvaardigen. Eeding b. v. vond er bezwaar in, om te bepalen hoe en wanneer de zonden van een christen vergeven worden; en hij koesterde het denkbeeld dat het celibaat beter was dan de gehuwde staat. Hij was niet de eerste in ds Eerk van Engeland die met zulke gedachten omging ; zij waren zonder twijfel reeds door veler hoofd gegaan, doch deze hadden rondom zich gezien en niets gevonden om hun gevoelen te rechtvaardigen, en zoo was dat gevoelen in hen verdorven of was weggesleten. Doch indien iemand in dien geestestoestand komt onder de schaduw van het Catholicisme, dan oefent die machtige geloofsbelijdenis eensklaps haar invloed op hem uit. Hij ziet dat daardoor zijne denkbeelden gerechtvaardigd worden en zijne gevoelens verklaard; hij begrijpt dat zij, de Kerk, ze hunne plaats aanwijst en verbetert, ze tot harmonie brengt en volmaakt; en hij komt er toe om te vragen welk gezag die vreemde leer heeft; en vindt hij dan dat zij is wat eens geloofd werd van het noorden tot het
257
zuiden van Engeland van den tijd af dat er het Christendom werd ingevoerd; dat zoover de geschiedenis het heeft geboekstaafd Christendom en Catholicisme synoniemen zijn; dat het 't geloof is van het grootste deel der Christelijke wereld en dat het geloof van zijn eigen vaderland nergens wordt beleden dan binnen de eigen grenzen en in de eigen koloniën; neen, meer, dat het moeilijk valt te bepalen welk geloof er beleden wordt, of dat Engeland inderdaad een geloof heeft — dan onderwerpt hij zich aan de Katholieke Kerk, niet door middel van de kritiek, doch zooals een leerling zich onderwerpt aan zijn meester.
Hiermede wordt natuurlijk niet ontkend, dat er van den eenen kant lieden tot de Katholieke Kerk kunnen komen, geleid door onvolkomen beweegredenen of langs een verkeerden weg; lieden, die haar kiezen qp critisch onderzoek, die zonder het hoofd te buigen voor hare majesteit en hare genade, voortgaan met het oefenen van kritiek, nadat zij haar binnentraden, en die indien zij daarin voortgaan en geene nederigheid leeren, er door de kritiek ook weer buiten kunnen geraken. En evenmin wordt er van den anderen kant meê ontkend, dat sommigen, die niet Katholiek zijn, misschien b. v. het Methodisme kunnen uitkiezen langs den boven aangegeven zedelijken weg, omdat dit namelijk het inwendig gevoel huns harten bevestigt en rechtvaardigt. In theorie is dit zeker mogelijk, ofschoon het een hoofdbrekend raadsel
258
is, wat er eerbiedwaardigs, verhevens, bovenmen-schelijks in het Wesleyanisme is, dat iemand zou kunnen overhalen om het te volgen; het feit is anders; namelijk dat Wesleyanen en andere sec-tarissen zich boven hun stelsel verheffen en er niet onder blijven; en al zitten zij lichamelijk onder hun prediker, toch zijn zij wat hunne ziel en geest, verstand en oordeel aanbelangt in eigen oog boven hem verheven.
Doch keeren wij tot ons verhaal terug. Welk een mysterie is de menschenziel ! Terwijl Charles zich druk bezig hield met Aristoteles en Euripides, met Thucydides en Lucretius, naderde hij middelerwijl immer meer de Kerk en groeide »tot de maat van den leeftijd der volheid van Christus.'' Zijne moeder had tot hem gezegd, dat hij zijn lot niet kon ontloopen ; dat was zoo, al zou dat woord vervuld worden op eene wijze, welke het liefhebbend moederhart niet kon bevroeden, welke haar in hare droomen niet inviel. Hij kon het lot niet ontgaan van een der uitverkorenen Gods te zijn; hij kon het lot niet ontgaan, dat de genade des Verlossers in het doopsel in zijne ziel had gegriffeld, dat zijn engelbewaarder er had zien schrijven, tot het bewaren van welks ongeschonden luister deze naijverig had medegewerkt en dat zijne eigene medewerking ook met de hemelsche genaden had bevestigd en verzekerd. Hij kon zijn lot niet ontgaan, ten zijnen tijd, op Gods tijd, al mocht het lang duren, al
259
mochten de engelen angstig worden, al mocht de Kerk pleiten bij God, als werd haar de belofte niet gehouden, dat zij dezen vreemdeling die toch haar zoon was, zou ontvangen. Gebeuren zou het, het stond geschreven in den Hemel en de langzame raderen van den tijd brachten het nader met elk uur — hij kon ten laatste zijn lot niet ontgaan van Katholiek te worden. En reeds voor die gezegende stonde, zooals een bloem zich opent en hare zoete geuren verspreidt, zoo ging er een vreemde onbekende geur, aangenaam aan sommigen en gehaat door anderen, van hem uit op de winden en deed hen vragen wat er toch in de nabijheid was en deed hen nieuwsgierige en angstige blikken op hem slaan, terwijl hij zelf zijn eigen toestand niet kende. Laat ons geduld met hem hebben , zooals zijn God geduld met hem had, en verdragen wij het, dat hij langzaam een werk verricht, dat hij goed verrichten zal.
Helaas! terwijl Charles in eene richting aanwies, wies Sheffield in eene andere aan, en waarin dit aanwassen bestond zal blijken uit een gesprek, dat de beide vrienden hielden en dat in het volgende hoofdstuk zal medegedeeld worden.
Carlton had de kleine kerk, die hij gedurende de groote vacantie op feestdagen bediende, geopend en daar hij geene gemeenteleden had en de kerk te Horsley gesloten was behalve op Zondagen, vroeg hij zijne beide leerlingen om hem te helpen en op St. Mattheus er met hem heen te wandelen. Het weder was uitmuntend en de weg rijk aan afwisseling en zoo namen zij zijn voorslag aan. Toen de dienst geëindigd was, had Carlton nog verder van Horsley een zieke te bezoeken en de beide jongelieden wandelden samen terug.
»Ik wist niet, dat Carlton zulk een partijman was,quot; zeide Sheffield; «trof u zijn lezen van de Geloofsbelijdenis van Athanasius niet?quot;
»Dat is toch zeker geen teeken van partijgeest.quot;
«Ze op dagen als deze te lezen is, dunkt mij, een teeken van partijgeest; dat is de gewoonte niet.quot;
Charles kon niet inzien, hoe het eene partijdaad zijn kon, in eene zoo eenvoudige zaak het duidelijke voorschrift van het Prayer-Bcofc op te volgen.
261
«Voorschrift! alsof het de vraag- niet was or dat voorschrift nog van kracht is. Het gevoelen, het begrip van de Kerk onzer dagen bepaalt de verplichting.quot;
»Op het eerste gezicht zou men zeggen, dat zij, die in alles het Trayer-Iiook volgen, het verst verwijderd zijn van partijgeest.quot;
«Volstrekt niet; het streng vasthouden aan oude gebruiken kan zeker partijleus zijn. Zie eens: tien jaren geleden, voor men weder met de studie der kerkhistorie was begonnen, dacht men evenmin aan Arianisme als aan Athanasianisme, of dacht men er aan, dan beschouwde men ze als holle woorden en zooals ze door de meesten gehouden werden, — het eene even goed als het andere.quot;
»Zoo zou ik in zekeren zin ook zeggen. Ik zou hopen, dat velen b. v. de ongeletterden, die in Ariaansche gemeenten leefden en de taal van Arianen spraken het toch niet aldus bedoelden. Ik meen wel eens gehoord te hebben, dat een of ander oud missionaris onder de Gothen of Hunnen Ariaan was.quot;
«Laat ik duidelijker spreken. Een jaar of tien geleden zou een Oxfordsch geleerde eene geschiedenis in 't licht geven van het Concilie van Ni-cea en de uitgever stelde hem voor, er eene gravure van St. Athanasius aan te doen voorafgaan, die hij in een of ander oud boek gevonden had. Doch een ander geestelijke raadde het den schrijver sterk af, niet omdat hij er persoonlijk tegen
262
was, maar omdat de naam van Athanasius geen aangenamen klank heeft onder ons.quot;
»Eén zwaluw maakt de lente niet,quot; zeide Charles.
»Die geestelijke was de vriend van de meest orthodoxe schrijvers dier dagen.quot;
»Zeker er is altijd eene heterodoxe school in onze Kerk geweest, dat weet ik goed genoeg — maar zij is nooit sterk geweest. Uw vriend behoorde er toe.quot;
»Dat geloof ik niet. Hij hield zich met geene twistvragen op, was een geletterd, talentvol man en godvruchtig daarenboven. Hij sprak zijn per» soonlijk gevoelen niet uit, maar gaf getuigenis van een feit, dat de naam van Athanasius geen goeden klank had.quot;
»Men kende de geschiedenis zoo weinig, dat men er zich niet over verwonderen kan. St. Athanasius schreef de Geloofsbelijdenis niet, die naar hem genoemd wordt. Het is mogelijk dat men zijn karakter heftig oordeelt, zonder nog juist die Geloofsbelijdenis te verwerpen.quot;
»Dan iets anders. Neem Beatson, den professor der theologie. Niemand zal hem in eenigen zin een partijman noemen. Hij werd benoemd door de Tories en heeft zich in de theologie nooit met liberale theorieën opgehouden. Iemand, die zijne privaat-lessen bijwoonde, verzekerde mij dat hij aan zijne hoorders zeide ; Ziet gij, ik houd het er voor, dat de oude wijze van behandeling der Geloofsbe-
263
lijdenis in de Kerk van Engeland met Buil een einde nam. Nadat Locke schreef, kwam de oude orthodoxe phraseologie in discrediet.quot;
«Misschien bedoelde hij, dat de wetenschap wegstierf, wat ook het geval was. De oude theologische taal is blijkbaar eene geleerde taal; toen de Vaders en schrijvers niet meer bestudeerd werden, kwam zij in onbruik; toen zij weder ter hand genomen werden, herleefde zij.quot;
«Volstrekt niet; hij zeide nog veel meer bij eene andere gelegenheid. Van Geloofsbelijdenissen en zulke dingen sprekende zeide hij : ik houd het er voor dat het meerendeel der goed onderwezen leeken Sabellianen zijn.quot;
Charles zweeg en wist ook niet goed wat te antwoorden. Sheffield hernam: «Eenige jaren geleden was ik er bij tegenwoordig, toen een mijner docenten sprak met een van de geleerdste en meest orthodoxe theologen onzer dagen, — een man wiens naam nooit een partijklank had en een naast-bestaande van hooge waardigheidsbekleeders, — over zijn plan om een geschiedenis van de Concilies te schrijven. Deze talentvolle man luisterde beleefd en juichte het toe, doch voegde er lachende bij : gij weet, gij hebt juist het vervelendste onderwerp, dat de Kerkhistorie aanbiedt, gekozen. En de Concilies beginnen met de Geloofsbelijdenis van Nicea en omvatten bijna alle leerstellige onderwerpen.quot;
«Mijn beste Sheffield, gij zijt zelf in handen
264
gevallen van een bijzondere soort van menschen of van eene partij; eerbiedwaardige, goede lieden, daaraan twijfel ik niet, maar die niet juist den rechten maatstaf geven voor de beoordeeling van de gelieele Kerk.quot;
»Ik voer hen niet aan als gezaghebbenden, maar als getuigen.quot;
»Ik weet zeer goed dat er op het einde der voorgaande eeuw eene controversie was tusschen bisschop Horsley en andereu, waarin de eerste ten minste een gedeelte van de Geloofsbelijdenis van Athanasius scherp als bewijs aanvoerde.quot;
»En ik weet zeer goed, dat zijne controversie niet eene verdediging was van die Geloofsbelijdenis; de zaak werd in Upton's lessen over de Artikels behandeld. Het geschil was met Priestley; doch hoe het ook zij, godgeleerden zouden het eenvoudig alles zeer mooi vinden, juist als zijne Sermoenen over Profetie. Maar het is eene andere vraag of zij aan het eene of aan de andere waarde zouden toekennen. Zij nemen de schoolsche termen omtrent de Drievuldigheid juist op, als zij de leer opnemen dat de Paus de Antichrist is. Wanneer Horsley dit laatste of iets van dien aard zegt, dan zeggen onze goede oude geestelijken: zeker, zeker, o ja, dat is de oude leer der Kerk van Engeland. En zij achten het goed dat deze gehandhaafd blijve, doch bekommeren zich niet om zelf ze te handhaven, of belijden ze wanneer er juist sprake van is, zonder er in werkelijkheid
265
van het begin tot het einde des jaars weer aan te denken. En zoo zeggen zij ook, wat de leer der Drievuldigheid aanbelangt: de groote Horsley, de machtige Horsley; wel betwisten zij niet wat hij leerde, doch zij bekreunen er zich niet om • zij zien hem aan als een geducht kampioen van top tot teen gewapend, die de Dissenters heeft verpletterd en den een of anderen non-protectio-nist of warhoofd van een Chartist of praatjesmaker in eene sacristie, die de theologie gebruikte om eene lans te breken tegen tienden en kerke-rechten, het hoofd heeft afgeslagen.quot;
»Ik kan zoo slecht niet oordeelen over onze tegenwoordige godgeleerden. Ik weet dat er in Oxford verschillende orthodoxe schrijvers zijn, die niemand partijmannen heeten kan.quot;
»Stil wat, versta mij wel; ik heb het niet tegen hen. Ik zeide slechts dat deze anti-Atha-nasiaansche wijze van zien niet zoo zeldzaam is. Ik ben in de gelegenheid geweest om van mijn privaat-docent veel over dit onderwerp te vernemen en sedert heb ik mijne oogen goed opengedaan. De bisschop van Derby was een vriend van Sheen, mijn privaat-docent en hij kreeg zijne benoeming, toen ik bij den laatste vertoefde; en Sheen vertelde mij toen, dat de bisschop hem bij die gelegenheid schreef: «Wat zal ik lezen? Ik ken niets van theologie.quot; Ik geloof dat men hem aanraadde of voorstelde om den Bijbel van Scott te lezen.quot;
266
«Bijzondere gevallen zijn gemakkelijk aan te halen en gij neemt ze alle van uwen kant; wat gij zegt is blijkbaar partijdig.quot;
»Neem dan Shipton, die nog niet lang dood is; hij bekleedde eene hooge betrekking in de Kerk. Van hem is bekend, dat hij het gebruik van het woord persoon in de leer over de Drievuldigheid afkeurde. Wat dit nog zonderlinger maakt is dat hij zoo streng was jegens geestelijken — b. v. de schrijvers der Tractaten — die den zin der Artikels ontwijken. Hij was een zeer eerlijk, openhartig man, verachtte het geld en gaf niets om de publieke opinie, maar hij was een Sabelliaan. Zou hij een enkelen dag het brood der Kerk, zooals het heet, gegeten hebben, indien hij gedacht hadde dat zijne opinies niet overeenstemden met hetgeen hij als deken van Bath en kanunnik van Dorchester moest belijden? Is het niet duidelijk, dat hij het er voor hield, dat de praktijk der Kerk hare belijdenisschriften had gewijzigd en 'er eene nieuwe uitlegging aan gegeven ?quot;
«Wel, de praktijk der Kerk kan van zwart geen wit maken of van ja geen neen. Ik ontken niet dat de beteekenis van woorden dikwijls onbepaald en onzeker is en uitlegging noodig heeft, zoodat er de leer van den dag grooten invloed op heeft; maar de vraag is of de tegenovergestelde leer van iederen deken, iederen kanunnik, iederen geestelijke, iederen bisschop in de geheele Kerk
267
; het Athanasiaansche Credo Sabelliaansch maken kan. Ik geloof het niet.quot;
«Zeker niet; doch de geestelijken, die ik bedoel, zeggen eenvoudig dat zij aan al de bijzonderheden van het Credo niet gebonden zijn, maar enkel aan zijne groote omtrekken, dat er eene Drievuldigheid is.
«Groote omtrekken! groote onzin! een Unitariër zou dat niet loochenen. Hij gelooft natuurlijk in Vader, Zoon en H. Geest, al houdt hij den Zoon voor een schepsel en den Geest voor eene kracht.quot;
»Ik ontken niet, dat, indien deken Shipton een gezond lidmaat der Kerk was, dr. Priestley het ook kon geweest zijn. Doch ik twijfel er aan, of, indien de school der Tractatenschrijvers niet was opgestaan, Priestley niet zou geweest zijn, zoo al niet een geheel gezond lidmaat, dan toch gezond genoeg om carrière te maken, indien hij tot in onze dagen geleefd hadde.quot;
»Indien die school niet was opgestaan! maar dat is zeggen, indien onze Kerk anders ware dan zij is. Wat is die school anders dan een voortbrengsel onzer Kerk? En indien de Kerk niet deze partij voor hare eigene verdediging hadde in het leven geroepen, dan zou zij het eene andere partij gedaan hebben.quot;
»Neen, ik verzeker u, de oude leerstellige school had zoo goed als gedaan, toen die partij opstond; en ik verklaar u, ik wenschte dat zij de zaken
268
haar gang hadde laten gaan. Neem b. v. de leer over de Apostolische successie; eenige weinige oude lieden waren er de eenigste belijders van, en een groot kerktnau spotte er bij zekere gelegenheid rechtuit mede, dat zij die leer nog aanhingen. Hij hield vol, dat die leer verviel, toen zij niet meer bezworen werd. Gij zijt zoo weinigen in getal, zeide hij, dat wij u kunnen tellen.quot;
Om verschillende redenen beviel Charles dit gesprek niet. Hij hield niet van wat hem een aanval van Sheffield op de Kerk van Engeland toescheen, en daarenboven kwamen onaangename gedachten en twijfelingen bij hem op of er geen reden was voor dien aanval; en daaraan wenschte hij zich niet bloot te stellen. Daarom zweeg hij en trachtte na eenige oogenblikken aan het gesprek eene andere wending te geven, doch Sheffield was eens op zijn paardje en liet er zich niet afbrengen. Hij hernam dan:
»Ik sprak van het liberale deel onzer Kerk. Er zijn vier partijen in de Kerk. Van deze heeft de oude Tory- of landpartij volstrekt geene opinie; zij houdt het eenvoudig met de theologie of niet-theologie van den dag; van haar kan men niet met juistheid zeggen, dat zij gelooft, wat het Credo de Katholieke geloofsleer noemt. Zij loochent die leer niet, misschien gelooft zij er niet aan, zonder zelve het te weten; doch er zijn geen teekenen die bewijzen dat zij ze inderdaad gelooft,
269
behalve dit eene, dat zij ze met eerbied bejegent. Ik durf er bij te voegen dat geen van al die landgeestelijken, wat de Katholieken noemen, eene akte van geloof doen, in dat bijzonder en zeer bepaald mysterie dat in het Credo van Athanasius wordt voorgesteld.''
Toen hij bemerkte, dat hij Charles pijn deed, voegde hij er bij: »Ik spreek niet van den een of anderen geestelijke in het bijzonder, doch van de groote meerderheid. Dan kgmt de liberale partij, die, zooals ik zeide, niet ingenomen is met het Credo van Athanasius. Daarna de Evangelische partij; ik weet, gij hebt een der nommers van de Traciaien voor dezen tijd, over objectief geloof. Nu, daarin schijnt bewezen te worden, dat de Evangelische partij Sabelliaansch is als noodzakelijke gevolgtrekking en dat zij bezig is daarvoor uit te komen. Het is met de Evangelische leer zoowel op het vasteland als in Amerika reeds zoover gekomen. De Protestanten van Geneve, van Nederland, van Ulster en Boston zijn, geloof ik, allen Unitariërs of iets van dien aard geworden. Ook dr. Adam Clarke, de beroemde Wesleyaan, hield het kenmerkend Sabelliaansch leerstuk, evenals men dit ook van Doddridge zegt. Wanneer men dit alles in aanmerking neemt, dan meen ik het bewijs geleverd te hebben voor mijne oorspronkelijke bewering, dat het tegenwoordig het teek en is, dat men tot eene partij behoort, wanneer men van het gewone gebruik
270
afwijkt en het Credo van Athanaslus leest.quot;
«Ik ben het volstrekt niet met u eens; gij zegt veel meer dan gij kunt verantwoorden en trekt groote conclusies uit onbeduidende praemissen. Zoo schijnt het mij ten minste toe. Ik zou ook wenschen, dat gij zoo niet spraakt van een goed bewijs. Het is alsof deze zaken geschikte onderwerpen zijn voor een dispuut. En het doet mij leed, dat gij voor de verkeerde zijde partij trekt; daarvan houdt gij inderdaad te veel.quot;
»Reding, ik zeg 'wat ik meen, en zal dat altijd doen. Ik wil geen partijman zijn. Ik tracht niet, evenals Vincent, tegenstellingen te vereenigén. Hij behoort aan alle partijen, ik aan geene enkele. Ik geloof, ik doorzie vrij goed aller holheid.quot;
»0, mijn beste Sheffield,quot; riep Charles in verlegenheid uit, i) denk toch, wat gij zegt; gij meent het zeker niet. Gij spreekt alsof gij meen-det, dat geloof in het Credo van Athanasius niets anders was, dan de opinie eener partij.quot;
Eerst zweeg Sheffield; dan sprak hij ; «Ik vraag u vergeving, indien ik iets gezegd heb wat u hindert of indien ik mij te hevig heb uitgedrukt. Doch, zeker, iemand behoeft niet te geloo-ven, wat zoovelen of niet gelooven of in den wind slaan.quot;
Hier bleef het onderwerp rusten, en weldra achterhaalde hen Carlton op den pony van den boer, welken hij geleend had.
Eeding had gedurende bijna twee jaren zijne twijfelingen omtrent de Artikels ter zijde gezet, doch het was evenals of men de betaling eener rekening uitstelt — men stelt uit zonder er van te worden ontslagen. De beide gesprekken, welke wij verhaald hebben en welke hem aangaande belangrijke onderwerpen in strijd brachten met twee goede vrienden, die even goed door de Artikels gebonden waren als hijzelf, herinnerden hem op eene onaangename wijze aan zijne verplichtingen jegens de Universiteit en de Kerk; en de nadering van zijn examen en van het tijdstip waarop hem zijn graad zou verleend worden, riep altijd weder de gedachte in hem wakker, dat de tijd er weldra zijn zou, waarop hij aan die verplichtingen weder moest voldoen.
Op zekeren dag, toen hij met Carlton wandelde, tegen het einde der vacantie, werd hij er toe gebracht om over het aantal godsdienstige meeningen en partijen te Oxford te spreken, die zoovele kwade gevolgen hadden, daar ze zoovelen deden praten en critiseeren en niet weinigen misschien geheel en al aan de waarheid deden twijfelen. Vervolgens zeide hij, dat, hoe verkeerd het ook
272
was in eene plaats van opvoeding, hij toch vreesde, dat het onvermijdelijk was, indien ten minste Carlton's leer over partijen de ware was; want was er éene plaats waar verschil van godsdienstige meeningen zich toonen moest, dan was deze plaats de Universiteit.
»Ik denk er niet aan om dit te ontkennen,'r zeide Carlton; «doch alle stelsels hebben hunne gebreken; geene staatkunde, geene theologie, geen ritueel is volmaakt. Slechts éene kwam rechtstreeks en zuiver van den hemel, de Joodsche; en zelfs deze werd afgeschaft als onvruchtbaar. En dit doet niets af van de volkomenheid der Goddelijke Openbaring; want het vindt zijn oorsprong in datgene waarop en waardoor het werkt.quot; Na eenige oogenblikken ging Carlton voort:» Het is de fout van de meeste jeugdige denkers, dat zij ongeduldig zijn, indien zij overal de volmaaktheid niet vinden. Zij zijn nieuwe bezems.quot; En na eene tweede pauze hernam hij weder: «Welke vorm van godsdienst heeft minder tegen zich, dan de onze? Gij ziet de bezwaren van ons eigen stelsel, want gij ondervindt ze; die van een anderen godsdienstvorm hebt gij nooit gevoeld en kunt gij niet kennen.quot;
Charles bleef zwijgen en plukte onderwijl bladeren van de struiken en boscbjes, waarlangs hun pad voerde. Eindelijk zeide hij : a Ik zou het niet gaarne aan iemand anders zeggen, Carlton, maar ik was twee jaren geleden zeer onpleizierig op
273
het stuk van de Artikels; ik kon ze inderdaad niet begrijpen en hunne geschiedenis maakte de zaak niet beter. Ik zette ze geheel en al uit het hoofd, doch nu de tijd komt om mijn examen te doen en te promoveeren, moet ik er mij weer meê bezig houden.quot;
«Gij moet reeds vroegtijdig de lessen over de Artikels gevolgd hebben,quot; zeide Carlton.
»N u, misschien was ik niet op de hoogte van het onderwerp,quot; antwoordde Charles.
» Dat bedoelde ik niet; doch wat de zaak zelve betreft, mijn beste vriend, zij valt eiken dag voor en vooral bij denkende lieden, zooals gijè Laat er u niet door kwellen.quot;
»Wat mij angstig maakt is, dat mijne bezwaren misschien terugkeeren en ik ze niet zal kunnen opheffen.quot;
»Gij moet alle zaken kalm beschouwen; alles heeft, zooals ik zeide, zijne moeilijkheden. Wilt gij wachten totdat alles is, als het wezen moest of zou kunnen zijn, dan zult gij niets uitrichten en uw leven verkwisten. De zedelijke en maatschappelijke wereld ligt niet aan alle kanten open. Zij is reeds onderzocht en op kaart gebracht, zij heeft hare gebaande wegen. Gij kunt maar niet rechtuit rechtaan marcheeren; indien gij ze in steeple-chase wilt doorrennen, dan zult gij voor uwe moeite den hals breken. Vormen van godsdienst zijn feiten; elke heett zijne geschiedenis. Zij waren er voor gij geboren werdt en zul-
274
len er langer zijn dan gij. Gij moet er een kiezen en kunt er geen maken.quot;
wik -weet,quot; zeide Reding, dat ik geen godsdienst maken kan, en misschien kan ik ook geen beteren vinden, dan mijn eigen. Ik wensch dat ook niet; maar dit is mijn bezwaar niet. Neem uw eigen beeld. Ik strompel voort langs mijn eigen ouden weg en kom voor een Imogen slagboom, die goed gesloten is, en mijn arme pony kan er niet over. Ik beklaag mij niet, doch dit is het feit of kan het feit zijn.quot;
»De pony moet er over, of, zoo niet, dan moet er in* den omtrek een weg zijn; waarvoor zoü anders de weg dienen ? In religie hebben alle wegen hunne hindernissen; de eene is met een sterken slagboom afgesloten en de andere gaat door eene moeras. Moet er nu niemand meer voortgaan ? Staat de godsdienst nu voor een blinden muur? Moet het Christendom uitsterven? Waar wilt gij anders heengaan? Zeker niet naar de Methodisten of de broederschap van Plymouth. En wat de Roomsche Kerk betreft, ik vermoed dat daar meer bezwaren zijn dan bij cns. Daar moet gij uw privaat oordeel laten varen.quot;
»Dat alles is zeer goed; maar wat zeer nuttig is kan toch zeer onmogelijk zijn. De schoonste taal over de noodzakelijkheid om voor het vallen van den nacht te huis te zijn, zal mijn armen pony niet in staat stellen, om over den slagboom te springen.1'
275
»ZeTcer niet,quot; zeide Carlton', »doch indien gij' van een welwillend Vorst, uw soum-ein en weldoener, het bevel gekregen hadt, om standvastig een weg te volgen tot den avond en indien hij gezegd had, dat hij u op het einde van den weg zou ontmoeten, dan zoudt gij er zeker van zijn, dat hij, die u het doel aanwees, ook voor de middelen zou zorgen. En, wat uwe moeilijkheid betreft, gij moet uitzien naar het een of andere middel om den slagboom te openen of naar ee-nige opening in de omheining of naar een para-lelweg om op de eene of andere manier de moeilijkheid te boven te komen.quot;
Charles zeide, dat deze wijze van argumenteeren hem niet best beviel; zij scheen hem gevaarlijk toe en hij kon niet zien waarheen en hoever men daarmede ging. Eensklaps zeide hij :» Waarom meent gij dat er in de Kerk van Rome meer moeilijkheden ziin?quot;
«Dat is duidelijk. Zijn de Artikels eene korst, dan is het Credo van Paus Pius een been.quot;
«Ik ken het Credo van Paus Pius niet,quot; zeide Charles; »ik weet zeer weinig van den staat van zaken; wat zegt dat Credos
»O, het bevat transsubstantiatie, vagevuur, hei-ligendienst, enz.; ik onderstel gij zoudt dat niet volkomen kunnen onderschrijven?quot;
«Het hangt er van af,quot; zeide Charles langzaam, »met welk gezag het mij werd voorgesteld,quot; Hij hield op en hernam dan weder: »Ik zou het
276
natuurlijk kunnen doen, indien dat alles rustte op hetzelfde gezag als het geheim der H. Drievuldigheid. De Artikels rusten op geeu gezag, het zijn de meeningen van menschen uit de zestiende eeuw en daarenboven is het niet duidelijk in hoever zij gewijzigd zijn of niet gewijzigd zijn door de geen gezag hebbende meeningen der negentiende eeuw. Ik ben dus verplicht mijn eigen oordeel te volgen en ik verklaar u open, dat mijn oordeel tegen zulk eene taak niet opgewassen is. Ten minste, dit verontrust mij zoo dikwijls het mij in de gedachte komt; maar ik heb besloten er niet aan te denken.quot;
»Neem dan de Artikels op gezag aan,quot; zeide Carlton.
i)Gij bedoelt, naar ik onderstel, dat ik onze Kerk als onfeilbaar moest beschouwen.quot;
Carlton voelde de moeilijkheid en antwoordde: »Neen, maar gij moet handelen, alsof zij onfeilbaar was, uit een zeker plichtsgevoel.quot;
Charles glimlachte, doch spoedig nam zijn gelaat eene ernstige plooi aan. Hij bleef staan en sloeg de oogen neder. «Indien ik eene Kerk onfeilbaar moet maken, indien ik mijn eigen oordeel moet opofferen, indien ik op gezag moet afgaan, dan is er eene Kerk, die betere rechten op ons allen kan doen gelden, dan de Kerk van Engeland.'' «Mijn beste Reding,quot; zeide Carlton niet zonder ontroering, » waar deedt gij deze denkbeelden op ?quot; »lk weet het niet; iemand heeft gezegd, dat.
277
zij in de lucht zweven. Ik heb met niemand gesproken, een paar gesprekken uitgezonderd, die ik in mijn eerste studiejaar met verschillende personen had. Ik heb de zaak uit het hoofd gezet, doch indien ik ze weer opneem, dan zult gij er het einde van zien.quot;
Zwijgend wandelden zij eene poos voort. »Is het inderdaad uwe meeuing,quot; vroeg Carlton eindelijk, «dat het zoo moeilijk is de Artikels te verstaan en aan te nemen ? Voor mij zijn ze duidelijk genoeg- en zij spreken de taal van het gezond verstand.quot;
»Mij schijnen ze soms in strijd met zichzelf en soms met het Prayer-Book; zoodat ik ze niet vertrouw; ik weet niet wat ik onderschrijf, indien ik ze onderteeken en toch moet ik ze ex animo teekenen. Tot eene blinde onderwerping ben ik in staat, doch niet tot eene verklaring in den blinde.quot;
»Noem voorbeelden,quot; zeide Carlton.
»De Artikels omhelzen b. v. openbaarlijk de Luthersche leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen, waartegen het JPrayer-Booh op ieder zijner bladzijden in verzet komt. Zij verwijzen naar de Homelieën als gezaghebbend, en toch spreken de Homelieën van de apocriephe boeken als geïnspireerd, wat door het Prayer-Book middellijk ontkend wordt. De Artikels over het Priesterschap zijn in hun geest in strijd met het ritueel der wijding. Het eene Artikel over de Sacramenten
278
huldigt de leer van Melanchton en het andere die van Calvijn. Het eene spreekt van het gezag der Kerk in twistvragen over het geloof, en het andere noemt de Schrift als hoogsten rechter. Ziedaar wat mij voor het oogenblik te binnen valt.quot;
«Verscheidene van deze moeilijkheden bestaan slechts in woorden en met een weinig moeite zijn zij allen te overwinnen.quot;
»Van den anderen kant heeft het mij getroffen,quot; vervolgde Charles, «dat de Kerk van Rome onloochenbaar zichzelve gelijk blijft in hare formulieren ; dit is juist de klacht die sommigen onzer schrijvers tegen haar inbrengen, dat zij zoo stelselmatig is. Het kan een hard, een ijzeren stelsel zijn, doch het blijft zich gelijk.quot;
Carlton wilde hem niet onderbreken. Hij achtte het 't beste om de geheele moeilijkheid te vernemen. Charles ging dan weer voort; »Indien een stelsel zichzelf gelijk blijft, dan veroordeelt het ten minste zichzelf niet. Die overeenstemming met zichzelf is nog wel de waarheid niet, doch zonder haar geene waarheid. Nu ben ik geen bevoegd rechter over de waarheid van zeker stelsel, doch ik kan daarom beoordeelen of het stelsel met zichzelf in overeenstemming blijft. Wanneer een orakel dubbelzinnigheden geeft, dan veroordeelt het zichzelf. Ik zou haast denken dat er over dit onderwerp iets in de Schrift te vinden is, wanneer men onder dit opzicht de heidensche en de geïnspireerde profetieën vergelijkt. En dit trof mij
279
ook, dat St. Paulus juist deze beschrijving geeft van een ketter, dat hij »door zichzelf veroordeelt wordt,quot; dat hij zijn vonnis op zijn voorhoofd draagt. Daarenboven was ik eens in gezelschap met Freeborn (ik weet niet of gij hem kent) en met andere aanhangers der Evangelische partij en zij toonden duidelijk aan, indien zij te vertrouwen waren, dat Luther en Melanchton het niet eens waren over hun eerste beginsel, de rechtvaardiging door het geloof, eene omstandigheid die ik in de lessen over de Artikels niet vernomen had. Zoo heb ik ook ergens gelezen of in eene preek gehoord, dat de oude ketters altijd met zichzelf in strijd waren, nooit duidelijk hunne meening konden opgeven en nog minder met elkander overeenstemden en dus, of zij het wilden of niet, de eenvoudigen wel moesten waarschuwen nopens hun waar karakter, zooals de ratel dienst doet bij sommige slangen.quot;
Even hield hij op doch ging weldra weder voort: »En ook dit heeft mij getroifen, dat er geen uitlegger der waarheid op aarde is, of dat de Kerk van Rome dit is. Dat er altijd nog een uitlegger of apostel of verkondiger of leeraar of hoe men het noemen wil is, dit schijnt duidelijk te blijken uit ons geloof aan eene zichtbare Kerk. Ons gezond verstand zegt ons, wat een afgezant Gods zijn moet; op de eerste plaats moet hij niet met zichzelf in strijd zijn, zooals ik reeds zeide. Tweedens kan zulk een gezant geen mededinger
280
dulden, doch hij veroordeelt allen, die van hem onafhankelijk, aanspraak maken op den titel van Godsgezant zooals de profeten dat doen in de Schrift. Doch nu is het onmogelijk om uit te maken of onze Kerk het Lutheranisme in Duitsch-land, het Calvinisme in Zwitserland en de Kerken der Nestorianeu en Monophysieten in het Oosten erkent of niet. Evenmin spreekt zij duidelijk uit wat zij houdt over de Kerk van Rome. De eenige plaats, waar zij van haar spreekt, is in de Homilieën en daar noemt zij haar den Antichrist. Ook de Grieksche Kerk heeft in de Anglikaansche leer geene verstaanbare positie. Van den anderen kant heeft de Kerk van Rome op het eerste gezicht dit kenmerk van een Godsgezant, dat zij, als een profeet in de Schrift, geene mededinging duldt en alle leer die met de hare in strijd is veroordeelt. Er is nog iets anders: een Godsgezant weet natuurlijk wat te doen met zijne boodschap ; hij staat niet als een hulpeloos kind met de armen over elkander te midden van de dwalingen en van den strijd der meeningen. Hij weet wat hij te zeggen heeft en hoe ver zijne zending gaat; hij kan als scheidsrechter optreden en kan aan alle omstandigheden het hoofd bieden. En dit getuigt weder ten gunste der Kerk van Rome. Wanneer geslacht na geslacht opstaat, is zij altijd waakzaam, zij ondervraagt eiken nieuweling, steekt de alarmtrompet, onderdrukt vreemde leer, en eischt als haar eigendom op wat nieuw en waar
281
is en wijst het zijne plaats aan en brengt het tot volkomenheid. De Kerk van Rome boezemt mij vertrouwen in, ik gevoel dat ik haar vertrouwen kan. Het is eene andere vraag of zij de ware Kerk is, ik wil dat nu niet vaststellen. Maar ik stel niet hetzelfde vertrouwen in onze Kerk. Ik heb haar eer lief dan ik haar vertrouw. Zij laat mij zonder geloof. Nu weet gij, wat er in mijn binnenste omgaat.quot; Luid en diep zuchtte hij, als hadde hij een last van zijne ziel gewenteld.
«Wel,quot; zeide Carlton, »dat is alles zeer mooi in theorie, doch het is eene andere vraag, of het met de werkelijkheid overeenstemt. Tot nu toe waren wij gewoon te denken dat Chillingworth gelijk heeft, wanneer hij pausen tegen pausen en concilies tegen concilies aanhaalt. Zeker zullen u Protestantsche schrijvers deze volkomene overeenstemming in de Roomsche leer niet toegeven. De waarheid is, dat gij zeer weinig gelezen hebt en gij beoordeelt de waarheid niet volgens de feiten doch volgens begrippen; ik bedoel, gij acht het voldoende, dat een denkbeeld samenhangt; al ontkent gij het, toch is feitelijk waarheid en samenhang voor u hetzelfde. Of de feiten met uwe begrippen strooken, gij weet het niet en onderzoekt er niet naar. Wat mij betreft, ik heb van het onderwerp geene studie gemaakt, maar ik weet er genoeg van om overtuigd te zijn, dat de Roomschen meer werk zullen hebben om die overeenstemming te bewijzen, dan gij vermoedt.
282
B.v. zij beroepen zich op de Vaders en stellen toch den Paus boven hen; zij handhaven de onfeilbaarheid der Kerk en bewijzen deze uit de Schrift en dan bewijzen zij de Schrift door de Kerk. Zij achten een algemeen Concilie onfeilbaar, wanneer maar niet voor dat de Paus er zijn zagel aan gehecht heeft. Bellarminus geeft, geloof ik, eene lijst van algemeene Concilies, die gedwaald hebben. En ik ben nooit in staat geweest om de Roomsche leer over de aflaten te verstaan.quot;
Charles dacht er over na en zeide dan: »Misschien is het zooals gij zegt, dat ik eerst de feiten beter kennen moet, voordat ik een oordeel tracht te vellen; doch mijn beste Carlton, ik verklaar u, en gij kunt denken, met welk een gevoel van ellende ik dit zeg; indien de Kerk van .Rome even dubbelzinnig is als onze Kerk, dan kom ik op weg om mij aan scepticisme over te geven op grond, dat ik geen bevoegd gezag vind, om mij te zeggen, wat ik moet gelooven. De Ethiopiër zeide: »hoe kan ik het weten, indien niemand mij onderwijst?quot; en St. Paulus zegt:»Het geloof komt door het hooren.quot; Indien niemand mijn geloof opeischt, hoe kan ik het dan beoefenen? Minstens loop ik gevaar een Latitu dinariër te worden; want moet ik mij alleen door de Schrift laten leiden, deze geeft ons zeker geene geloofsbelijdenis.quot;
»Het is onze taak van alles het beste te maken en niet het ergste,quot; zeide Carlton.»Houd dit
283
in het oog en wees op uwe hoede tegen eene overspannen en ziekelijke manier om de zaken te beschouwen. Wees vroolijk, wees natuurlijk, en alles zal te recht komen.quot;
«Gij zijt altijd goed en inschikkelijk, maar toch — ach, konde ik het u doen inzien! — gij hebt mij niets te zeggen om mijne oorspronkelijke moeilijkheid, de onderteekening der Artikels, uit den weg te ruimen. Hoe moet ik over den muur komen? Het doet er niets toe, dat andere Kerken ook hare bezwaren hebben.quot;
Zij waren na dicht bij hunne woning en brachten hunne wandeling stilzwijgend ten einde, beide geheel en al bezig met de gedachten, die het onderhoud hun had ingegeven.
De vacantie ging1 vroolijk en rustig voorbij. De eene dag volgde op den anderen met dezelfde bezigheden en bracht onmerkbaar maar zeker het zijne bij tot den oogst van kennis en de verstandelijke ontwikkeling onzer beide studenten. Historieschrijvers en redenaars werden voor het laatst gelezen en dan ter zijde gelegd; inzicht in de wetenschap werd verkregen; commentarien hepen zij door en analysen en uittreksels kwamen gereed. Het was inderdaad eene stille drukte. Terwijl anderen van Londen naar Bombay of Havana stoomden en maanden, wanneer zij terugzagen op het verledene, voor deze het aanzien hadden van jaren, was voor Eeding en Sheffield de week nauwelijks begonnen of zij waren reeds aan het einde; en toen October in het land kwam en zij hunne Oxfordsche vrienden terugzagen, meenden zij eerst dat zij hun heel wat te vertellen hadden, doch toen zij er aan begonnen, bevonden zij dat het niets anders was dan bijzonderheden van hunne eigene studies en persoonlijke zaken; en zij moesten wel zwijgen, al wenschten zij nog zoozeer te spreken.
Het jaargetijde was veranderd, en herinnerde
285
hen, dat Horsley wel eene geschikte plaats was cm er den zomer door te brengen, doch niet om er voortdurend te verblijven. Er hingen nu dikke kille nevels over de heuvelen en stormvlagen van regen en wind gierden er rond. Het gras was niet langer eene goede zitplaats, en hielden zij zich binnendeurs, dan ontdekten zij dat de deuren en vensters niet te best sloten en dat de schoorsteen rookte. Vervolgens kwamen de vruchten, die de begrafenis-maaltijd van het jaar heeten kunnen, moerbeziën en noten; de smakelooze en saplooze noot en de wel saprijke doch scherpe mispel die tevens beschimmeld is, als plukte men haar niet van een boom, maar van de vochtige aarde. En zoo genas deze groene plek zelve hen van hunne liefde voor het buitenleven. Charles zag om zich heen, en stond op om te vertrekken als een conviva mtur. een verzadigde gast. Edisti saüs, tempus abire. gij hebt genoeg genoten, het is tijd om heen te gaan, scheen op alles geschreven. De zwaluwen hadden afscheid genomen, de bladeren verbleekten, het werd later licht en vroeg donker. De verwachtingen der lente, de rust en kalmte van den zomer hadden plaats gemaakt voor de sombere werkelijkheden van den herfst. Charles, die de rust der bergen genoten had, haastte zich nu naar de wereld terug; hij had geleefd buiten de wereld van moeilijkheden en distracties en ontgoochelingen ; nu werden zij weder zijn deel. Want hij ook was een kind van
286
Adam; Horsley was niet anders dan eene pleisterplaats en levendig kwam hem nu weder de droevige verandering voor den geest, die hem twee jaren te voren overviel — welk een gelukkige zomer en welk een ellendige herfst! Met deze gedachten pakte hij zijne boeken en papieren bijeen en trok naar Oxford.
Ook Oxford was niet geheel en al, wat het voor hem geweest wasj zijne jonge bewondering was voorbij en hij zag nu gebreken, waar hij eerst alles uitmuntend en heerlijk gevonden had. Het romantische, wat plaatsen en personen omgaf, was verdwenen. En er was ook inderdaad het een en ander veranderd; van zijne tijdgenooten waren sommigen gepromoveerd en vertrokken; anderen studeerden buiten voor hun examen en weder anderen hadden Fellowships aan andere Collegies verkregen. Hij zag eene geheele wolk van nieuwe gezichten in eetzaal en kapel en ter nauwernood kende hij hunne namen. Kamers waar hij vroeger vrijelijk binnentrad om zich te ontspannen, waren nu door vreemden ingenomen, die er een recht op lieten gelden dat in zijn oog het uitsluitend eigendom was van hen, die ze bewoonden, toen hij aan de Universiteit kwam. Voor hem was het Collegie achteruit gegaan; er was nu een roei-gezelschap, dat hij vroeger niet gekend had, een groot aantal knapen, en onevenredig veel snobs.
Doch wat Charles werkelijk kwelde, was dat
287
het hem telkens duidelijker werd, dat zijne vriendschap met Sheffield niet langer de oude was. Zij hadden, ja, samen de' vacantie gesleten en zagen elkander meer dan ooit: doch hunne wederzijdsche sympathie was zoo sterk niet meer en hunne neigingen en antipathieën waren zeer uiteenloopend; om kort te gaan zij bevonden dat zij niet zooveel punten van aanraking met elkander hadden dan zij zich vroeger verbeeldden. Zij spraken hun hart zoo niet meer uit, wanneer zij bij elkander waren en zij konden gemakkelijker elkanders gezelschap ontberen. Beiden studeerden, en studeerden hard voor eene eervolle promotie; doch Sheffield legde zich met hart en ziel op zijne studie toe en godsdienst was voor hem slechts bijzaak. Hij kende geene twijfelingen of bezwaren of gemoedsangsten of zielesmarten, die hem zeer aangrepen. Het was niet de zekerheid van zijn geloof, die haar licht wierp over zijne ziel en er de nevelen der menschelijke zwakheid verdreef, eer gevoelde hij geen zich kenbaar makend verlangen in zich naar dat schouwen van den Ongeziene, die het leven is des Christens. Geen blaam rustte op zijn karakter en hij was voorbeeldig in zijn gedrag, doch hij was tevreden met hetgeen deze vergankelijke wereld hem aanbood. Charles' meest in 't oog vallende karaktertrek was misschien zijn blijvend gevoel voor de Goddelijke Tegenwoordigheid; een gevoel, dat, zooals van zelf spreekt, niet eene ononderbrokene eenvormigheid van ge-
288
dachte en daad ten gevolge had, doch toch altijd in hem was, de kolom waarop de wolk voor hem rustte en zijne geleidster. Hij gevoelde dat hij Gods schepsel was en jegens Hem verantwoordelijk, dat hij aan God behoorde en niet aan zichzelf. Groot was zijn verlangen om in zijne studiën te slagen; hij ontroerde wanneer hij er aan dacht, doch zijn leven ging niet op in eerzucht en ware hij niet geslaagd, hij zou zich spoedig in zijn lot geschikt hebben. Omdat zij zoo gesteld waren, waren hunne gemeenschappelijke studiën het eenige onderwerp, waarover de beide vrienden openhartig met elkander spraken. Zij studeerden samen, examineerden elkander, maakten gebruik van, en corrigeerden elkanders papieren, en losten elkanders moeielijkheden op. Misschien bemerkte Sheffield het, ondanks al zijne scherpzinnigheid, nauwelijks, dat er eene ebbe was in hunne vertrouwelijkheid. Godsdienstige twistvragen waren het voedsel geweest van zijn werkzamen geest, toen zij nog de aantrekkelijkheid der nieuwheid hadden; nu hadden zij voor hem alle belang verloren en zijne boeken waren er voor in de plaats getreden. Met Charles was het geheel anders gesteld; hij had belang gesteld in godsdienstige vraagstukken om deze zelve en toen hij er zich niet langer meer mede bezig hield, was dit eene daad van zelfverloochening. En nu ze hem weder schenen te worden opgedrongen, nu kon Sheffield hem niet helpen, hoezeer hij ook de hulp van een vriend aoodig had.
289
Een nog tastbaarder beproeving was voor hem in aantocht. De lezer moet weten, dat er in die dagen een stelsel van spionneeren met de beste bedoelingen werd beoefend door verschillende lieden, die dachten dat zij der Universiteit een dienst bewezen door de jongelieden aan te wijzen die, wat men noemde, met papisterij behept waren. Zij zagen het gevaar niet in, dat in dien maatregel school, van de jongelieden genegenheid te geven voor het Catholicisme, door zijn slechte faam op hen te leg-gen en hen verder voort te drijven, door hen het onsamenhangende hunner positie te doen gevoelen. Denkbeelden, die anders waren blijven slapen of zouden verdwenen zijn, kregen dus vorm en vastheid en bepaaldheid in hun hoofd en de vrees voor het oordeel der wereld kon hen niet langer meer terughouden, nu zij er toch reeds aan bloot stonden.
Toen Charles de theevisite bij Freeborn bijwoonde, werd hij aan een onderzoek onderworpen; hij kwam er niet alleen onder eene school met vaste meeningen, maar ook onder eene scherpe inquisitie, en daar hij niet liet verwachten dat hij een geschikt voorwerp zou zijn voor geestelijke indrukken, werd hij terstond een voorwerp van geestelijke censuur. In de kringen van Capel Hall en St. Marcus verloor men hem niet weder uit het oog. Zijne bekendheid met Willis, zijne vragen bij de lessen over de Artikels, hier en daar eene bemerking onder een glas wijn — alles werd
290
opbewaard, van alles werd eene zaak tegen hem gemaakt.
Eens, toen hij zijne kamers binnentrad, vond hij er Freeborn, die hem een bezoek kwam brengen, bezig met in zijne boeken te snuffelen. Een boekdeel preken van een aanhanger van Pusey, dat hij van een vriend geleend had om door voorbeelden Aristoteles duidelijk te maken, lag op tafel, en in zijn boekenhanger stond een der meer philosophische «Traktaten voor dezen Tijd,quot; tus-schen een Herman de Metris en een Thucydides. Een andermaal was de deur zijner slaapkamer open en zag n0. 2 van de theevisite een van Overbeck's godsdienstige platen aan den muur.
Feiten, zoo als deze, werden in de meeste gevallen overgebracht aan het hoofd van het Col-legie, waartoe iemand behoorde, die, als een waakzaam wachter over de zuiverheid van het Protestantisme zijner onderhoorigen, de mededeeling dankbaar in ontvangst nam en den verklikker misschien ten eten vroeg.
Het is waar, dat deze handelwijze in sommige gevallen hem, op wien het gemunt was, vrees aanjoeg en matigde. Op deze wijze was White teruggebracht om een trouw zoon en rustig dienaar van de Kerk van Engeland te zijn; doch het was een paardemiddel, dat niet licht doel treffen zou bij de edeler en bekwamer jongelieden. Welke werking het had op Charles en of het werking
291
had moet het vervolg uitmaken; hier zal het genoeg zijn het onderhoud te verhalen dat hij had met den Principaal en Vice-Principaal van zijn Collegie.
Toen Eeding zich bij den Vice-Principaal, den eerwaarden Joshua Jennings aanmeldde om hem verlof te vragen om voor den tijd, die hem nog van zijn examen scheidde, kamers te mogen huren, ontving hij eene wel hoffelijke maar bepaalde weigering. Dit verbaasde hem zeer ; hij had het verzoek als niets dan een vorm beschouwd. Hij zat eenige oogenblikken zwijgend en stond dan op om te vertrekken. Het bloed vloog hem naaide wangen ; want die weigering viel slechts luie studenten ten deel, die door de autoriteiten onder de oogen moesten gehouden worden.
De Vice-Principaal scheen te verwachten, dat Charles de reden der weigering vragen zou, doch daar Charles, ontsteld als hij was, niet geneigd scheen dit te doen, daalde hijzelf zoover af, dat hij het gesprek opende. In de weigering, zeide hij, lag geene aanmerking op Charles' zedelijk gedrag; hij had zich altijd goed gedragen en had de goede getuigenis gehandhaafd, waarmeê hij aan de Universiteit gekomen was; doch er waren plichten te vervullen jegens de Universiteit en hare studenten moesten gevrijwaard worden tegen de besmetting van beginselen, die op dit oogenblik al
293
te verspreid waren. Charles was, zoo mogelijk, nog meer verbaasd en gaf te kennen dat er eenig misverstand zijn moest, indien men hem bij den Vice-Principaal had voorgesteld als verbonden met eenige dusgenaamde partij in Oxford. »Gij wilt door zoo te spreken toch niet ontkennen, dat er eene partij is, Reding?quot; vroeg de Vice-Principaal.
Hij was een mager, bleek man, met een grooten haviksneus en bril; en al was hij liberaal van geloof, toch scheen hij in werkelijkheid een voedsterling van die dao;en, toen de Anabaptisten te Smithfield verbrand werden. Door jaren, oefening en positie was hij zeer goed in staat om een ongelukkig student, die zijn misnoegen had be-loopen, te overbluffen, en ofschoon hij inderdaad geen kwaad hart had, misbruikte hij toch niet zelden zijn gezag. Charles wist niet wat te antwoorden en daar hij bleef zwijgen, werd de vraag herhaald. Eindelijk zeide hij, dat hij inderdaad niet in een toestand was om iemand te veroordeelen; en indien hij gesproken had van eene zoogenaamde partij, dan was het om niet oneerbiedig te schijnen jegens mannen, die licht beter waren dan hijzelf.
De Vice-Principaal zweeg, doch niet, omdat hij voldaan was.
«Wat zoudt (jij eene partij heeten. Reding?quot; vroeg hij eindelijk; «wat is uwe definitie er van?quot;
Charles dacht even na en zeide toen: »Men-schen, die zich op eigen gezag vereenigen ter handhaving van eigene meeningen.quot;
294
»En wilt gij zeggen, dat deze lieeren geene eigene meeningen hebben ?quot; vroeg Jennings.
Charles gaf dit toe.
»Welke is uw gevoelen over de Negen en dertig Artikels?quot; vroeg Jennings eensklaps.
»Mijn gevoelen!quot; dacht Charles; »wat kan hij bedoelen ? Mijn gevoelen over de Artikels! Zooals mijne meening is over zaken in het algemeen. Bedoelt hij mijne »meeningquot; of zij Engelsch zijn of Latijn, lang of kort, goed of kwaad, nuttig of niet, Katholiek of niet, Calvinistisch of Erasti-aansch?quot;
Middelerwijl verloor Jennings hem niet uit het oog en Charles kwam meer en meer in verwarring.
»Ik meen,quot; en hier deed hij een wanhopigen greep naar gezaghebbende woorden, »ik meen dat de Artikels een godzalige en gezonde leer bevatten en eene voor deze tijden noodzakelijke.quot;
»Dat wordt gezegd van het tweede boek der Homelieën, Reding, en niet van de Artikels. En daarenboven vraag ik uw oordeel over het onderwerp. Wat is rechtvaardigmaking ?quot;
»Rechtvaardigmaking ?quot; zeide Charles en herhaalde het woord en dacht na; en vervolgde dan met de woorden van het Artikel: »Wij worden voor God gerechtvaardigd gerekend, doch alleen door de verdiensten van Onzen Heer, Jesus Christus, om geloof en niet om onze eigene werken en verdiensten.quot;
«Goed,quot; zeide Jennings, »doch gij hebt mijne
29S
vraag niet beantwoord. Wat is rechtvaardig-making ?quot;
Dit was zeer hard. want het was voor Charles een raadsel, wat rechtvaardigmaking in zichzelve toch eigenlijk was, daar de Artikels er evenmin eene definitie van gaven als van geloof. Hij antwoordde dan ook, dat de Artikels het niet zeiden. De Vice-Principaal was er niet over voldaan en men kon het hem aanzien.
«Kunnen algemeene Concilies dwalen?quot;
«Ja,quot; antwoordde Charles, en nu voldeed hij.
«Wat zeggen de Roomschen in dit opzicht?quot;
»Zij houden het er ook voor, dat zij dwalen kunnen.quot; Dit was weder heel mis.
«Neen,quot; zeide Jennings, «zij houden ze voor onfeilbaar.quot; Charles zweeg en Jennings trachtte hem tot zijne decisie over te halen.
Eindelijk zeide Charles, dat «slechts eenige algemeene Concilies door de Roomschen als onfeilbaar werden aangenomen en dat hij geloofde dat Bellarminus eene lijst gegeven had van algemeene Concilies, die in dwalingen waren vervallen.quot;
Weder eene pauze, waaronder zich een on weder op Jennings gelaat samentrok. Hij keerde tot zijne eerste vraag terug. «In welken zin neemt gij de Artikels, Reding?quot; vroeg hij. Dit was meer dan Charles zeggen kon; hij verlangde zeer hun eigenlijken zin te kennen, en nu zag hij rond naar het algemeen aangenomen antwoord.
296
»In den zin der Schrift,quot; zeide hij. Dit antwoord was wel goed, doch maakte niets duidelijker.
»Eer aanvaardt gij de Schrift volgens den zin der Artikels,quot; zeide Jennings.
Om vredeswil gaf Charles toe. Doch het baatte niet, Jennings maakte van het verkregen voordeel gebruik.
»Zij mogen elkander niet uitleggen, of gij wikkelt u in een cirkel-betoog. Laat ik mijne vraag herhalen; »In welken zin legt gij de Artikels uit?quot;
»Ik wensch ze op te nemen in den zin, die in onze Kerk algemeen wordt aangenomen, zooals al onze godgeleerden en bisschoppen ze nu opnemen.quot;
Jennings gelaat verhelderde. Doch Charles moest wel openhartig zijn en, als sprak dit van zelf, voegde hij er zachter bij: wdat is, op gezag.quot;
Dit bedierf weer alles. Jennings kon er geen vrede mee hebben, dat was een blind, paapsch geloof, 't Kon er nog door om, toen hij pas aan de Universiteit kwam, voor hij de Artikels gelezen had, ze op gezag te aanvaarden ; doch een jong mensch, dat de voordeelen genoten had van Eeding, dat drie jaren aan het St. Salvator's Col-le^ie verbleven had en de lessen over de Artikels
O
gehoord had, moest de aangenomen meening aankleven, niet omdat zij de aangenomene was, maar omdat zij zijne eigene was en met eene vrije intellectueele instemming. Hij vroeg hem verder
met welke teksten hij de protestantsche leer der rechtvaardigmaking- bewijzen kon. Charles gaf twee of drie der gewone teksten met zulk goed gevolg, dat Jennings heimelijk begon te vertee-deren, toen hij, ongelukkig, eene laatste vraag als in het voorbijgaan stelde en een antwoord ontving, dat al zijne vermoedens bevestigde.
»Wat is de leer onzer Kerk opzichtens de voorspraak der heiligen?quot;
Charles antwoordde zich niet te herinneren, dat zij eenige opinie op dit punt beleed. Jennings verzocht hem zich nog eens te bedenken, maar Charles dacht te vergeefs.
»En welke is uwe opinie hierover, Eeding?quot; Charles hield het voor een open vraagstuk en achtte het veilig de matiging zijner Kerk na te volgen. »Er zijn verschillende opinies,'' zeide hij; »sommigen meenen dat zij onze voorsprekers zijn, en anderen weder niet. Het is gemakkelijk in uitersten te vervallen en misschien het best om zich met zulke vraagstukken niet in te laten en de Schrift te volgen; het boek der Openbaring spreekt van de voorspraak der heiligen, maar zegt niet uitdrukkelijk dat zij voor ons biddenquot; enz. enz.
Jennings rees op in zijn fauteuil en de verontwaardiging rees hem naar het voorhoofd. Langzamerhand werd zijn gelaat donker als de nacht. vDat is uwe opinie. Reding?quot;
Charles begon bang te worden.
»Wees zoo goed en neem dat Prayer-Book,
298
en sla het 22ste Artikel op. Nu lees eens.quot;
»De Roomsche leer,quot; las Charles, wde Room-sche leer opzichtens vagevuur, vergiffenis, ver-eering en aanbidding van beelden zoowel als van reliquiën en ook het aanroepen der heiligen.quot;
»Houd even op en lees deze woorden nog eens over.quot;
«En ook het aanroepen der heiligen.quot;
«Nu, Eeding.quot;
Charles begreep er niets van, dacht, dat hij zich vergist had, maar wist niet waarin, en zweeg.
»Nu, Eeding?quot;
Charles zeide eindelijk, dat hij meende dat Jennings over de voorlede der heiligen gesproken had.
«Zeker,quot; antwoordde deze.
«En dit Artikel,quot; zeide Charles bedeesd, «handelt over het aanroepen der heiligen.quot;
Jennings sprong even op in zijn leunstoel en kleurde. «Hoe?quot; zeide hij; «geef mij het boek.quot;
Langzaam las hij het Artikel en zocht dan op de vorige en de volgende bladzijde. Maar het was zoo, en hij begon weder.
»En zoo wilt gij u inderdaad verschuilen achter die fijne distinctie tusschen aanroepen en vóórbidden, Reding? Alsof de Eoomschen de heiligen niet aanriepen met het doel om hunne vóorbede te bekomen en alsof zij niet onderstelden, dat de heiligen hunne vóorsprekers zijn als gevolg van
299
hun aanroepen ? Die begrippen hangen samen. De vóorbede der heiligen is niet, zooals gij meent, slechts een uitersteneen zij is een Roomsche gruwel. Ik schaam mij over u, Reding; het smart mij en hindert mij, dat een veel belovend jongmensch, met talenten en van goed zedelijk gedrag, schuldig staat aan een zoo grof ontwijken van de gezaghebbende documenten onzer Kerk, aan zulk eene beleediging van het gezond verstand, aan zulk eene onvoegzame schending van de voorwaarden, waarop alleen het hem vergund werd aan deze universiteit te verblijven. Ik kan geen sterker bewijs verlangen, dat gij verleid zijt — ik vrees, ik moet nog harder woorden gebruiken — dat uw geest verdorven is door de sofisterijen en jesuïetenstreken, die, helaas, onder ons toegang hebben verworven. Goeden morgen, Reding.quot;
Zoo was de kogel door de kerk. Charles werd naar huis gezonden — eene nog al dragelijke verbanning.
Vóór bij vertrok bracht hij een beleefdheidsbezoek aan den grijzen Principaal — een waardig man in zijn soort, die in vroegere dagen de onwetenden onderwezen en de armen gespijsd had; doch nu, op het einde zijner loopbaan, waren de dagen boos en werd het hem, om onnaspeurlijke doeleinden, vergund, blijk te geven van dien verkeerden puriteinschen zuurdeesem, die altijd een verborgen bestanddeel van zijne religie
300
geweest was. Tot nu toe was hij voorkomend geweest jegens Charles, wat de verandering te smartelijker maakte.
«Wij hadden gehoopt, Eeding, dat zulk een flink man, als gij eens waart, hier een beneficie zou gevonden hehben en gebleven ware en nuttig geweest ware voor zijn geslacht; eene kolom en een steun voor de Kerk van Engeland. Nu geef ik u mijn beste wenschen mede. Wanneer gij hier terug komt voor uw doctorsgraad, neen ik geloof voor het baccalaureaat; of zijt gij al baccalaureus, Reding? och, ik zie het aan uw kleed.quot;
Charles zeide, dat hij nog niet baccalaureus was.
»Nu dan, wanneer gij terugkomt om examen te maken, ik zeg — om examen te maken — dan willen wij hopen dat in den tusschentijd nadenken en studie en de afwezigheid misschien van gevaarlijke makkers, u tot grootere matiging zullen gebracht hebben, Reding.quot;
Deze bejegening schokte Charles. «Inderdaad, mijnheer,quot; zeide hij, «indien gij mij beter kendet, dan zoudt gij gevoelen dat het niet waarschijnlijk is, dat ik door van nu tot Paschen hier te blijven, een ander zou schaden of zelf nadeel lijden zou.quot;
»Hoe! Hier blijven met al de jongelieden om u heen?quot; vroeg dr. Bluett met verbazing, »met al de jongelieden om u heen?quot;
301
Charles wist werkelijk niets te zeggen. Hij kende zich zelf niet in zulk eene nieuwe positie. »Ik begrijp niet,quot; zeide hij eindelijk, «waarom ik verkeerd gezelschap zijn zoude voor de studenten van het Collegie.quot;
Dr. Bluett staarde hem met open mond aan, en hol stonden zijne oogen. «Gij zoudt hun geest bederven,quot; zeide hij, «gij zoudt hun geest bederven.quot; Dan voegde hij er met eene grafstem, die uit de diepte der maagstreek opdook, aan toe ; «Gij zoudt hen in kennis brengen met den een of anderen loozen Jesuïet, met den een of anderen loozen Jesuïet, Reding.quot;
Mevrouw Eeding had zich nu in de buurt van oude vrienden in Devonshire gevestigd en daar bracht Charles den winter en de vroege lente door met zijne moeder en zijne drie zusters, waarvan de oudste twee jaren ouder was dan hij.
«Kom, sla uwe vervelende boeken toch dicht, Charles,quot; zeide Caroline, de jongste, een meisje van veertien jaren; »maak plaats voor de thee, mij dunkt, gij hebt nu genoeg gestudeerd. Soms spreekt gij een uur lang geen woord; gij kondt ons ten minste wel zeggen, wat gij leest.quot;
»Mijn beste Line, gij zoudt er niet veel wijzer van worden, indien ik het deed. Het is Griek-sche geschiedenis.quot;
»0,quot; zeide Caroline,quot; ik weet er meer van, dan gij denkt; ik heb Goldsmith gelezen en Rollin voor een groot gedeelte en ook Pope's Homerus.quot;
»Mooi zoo!quot; zeide Charles; »ik lees r.u van Pelopidas, wie was dat?quot;
»Pelopidas!quot; antwoordde Caroline, »ik moet hem kennen. O, ik herinner mij, hij had een schouder van ivoor.quot;
«Goed zoo, Line, doch nu kan ik mij nog
303
geen helder denkbeeld van hem maken. Was hij een beeld, of was hij vleesch en bloed, met dien ivoren schouder ?quot;
»Neen, hij was een levend man. Ik geloof, dat de een of andere zijn schouder opat.quot;
»Behoorde hij tot de goden of tot de men-schen?quot;
»0, ik vergiste mij. Hij was eene godin, met ivoren voeten — neen, toch niet, dat was Thetis.quot;
»Mijne beste Caroline, praat toch toch niet zoo in het wilde voort; denk voordat gij spreekt; gij weet toch wel beter,quot; zeide hare moeder.
»Zij heeft, wat Jennings noemen zou, een zeer onnauwkeurig hoofd,quot; zeide Charles.
»Nu herinner ik er mij alles van; hij was een vriend van Epaminondas,quot; zeide Caroline.
«Wanneer leefde hij?quot; vroeg Charles, maar hier bleef Caroline zwijgen.
»Och, Line,quot; zeide Elise, «herinnert gij u de memoria iechiica niet?quot;
«Die kon ik nooit leeren, ik had er een afkeer van,quot; antwoordde Caroline.
»Ik kon het evenmin,quot; zeide Marie; «geef mij goede engelsche getallen; zij zijn zoet en aangenaam, als bloemen in een perk; ik houd niet van die kunstmatige bloempotten.quot;
»Doch eene technische memorie brengt toch veel jaartallen voor den geest, die men anders zich niet herinneren zou,'' zeide Charles.
gt;) De lastige woorden zijn nog moeilijker uit te
304
spreken, dan de jaartallen te leeren,quot; zeide Caroline.
»Ja, omdat gij slechts weinige getallen te onthouden hebt; maar het gewone schrift is ook eene meinoria technical meende Charles.
«Dat gaat Caroline's verstand te boven,quot; zeide Marie.
«Wat zijn woorden wel anders, dan kunstmatige teekenen voor denkbeelden, zij zijn musikaler maar even willekeurig. Er is niet meer reden, waarom het geluid hoed juist dat ding moet be-teekenen 'twelk aldus genoemd wordt, dan waarom abul-distof 1520 beteekent,quot; zeide Charles. .
i) Mijn beste jongen,quot; zeide mevrouw Reding, » hoe slaat gij door! Verkoop ons geene paradoxen.quot;
»Moeder,quot; zeide Charles, terwijl hij naar den haard ging, «ik zeg geene paradoxen, ik generaliseer slechts.quot;
»Bewaar het dan maar voor de Universiteit; ik zou meenen dat het u daar helpen zal,quot; vervolgde mevrouw. Reding terwijl zij voortging met zoomen; »maar onze arme Caroline is even sterk in logica als in historie.quot;
»Nu sta ik voor eene niet te ontwijken moeilijkheid,quot; zeide Charles, terwijl hij zich op een laag stoeltje naast zijne moeder nederzette ;»want Line noemt mij vervelend, indien ik zwijg en gij noemt mij paradoxaal, indien ik spreek.quot;
«Gezond verstand is het gulden middel,quot; zeide zijne moeder.
305
«En wat is sens commun?quot; vroeg Charles.
«Dat is het zilveren middel,quot; zeide Elise.
«Goed zoo.quot; zeide Charles, »het is de pasmunt voor ieder oogenblik.quot;
«Neen,quot; zeide Caroline, «het is eer kopergeld, want wij hebben het noodig om het, als aalmoezen aan de armen, weg te geven. Ieder vraagt er mij altijd om. Weet ik niet, wie Isaac's vader was, dan zegt Marie: Line, waar blijft uw sens commun? Wil ik even uitgaan, daar komt Elise aanloopen en roept: Line, gij hebt geen sens commun, wat hebt ge uw shawltje scheef om. En vroeg ik Ma den kortsten weg over de velden naar Dalton, dan zegt zij : gebruik uw sens commun toch, kind.quot;
«Geen wonder dat gij er zoo weinig van bezit ; geene bank is tegen zulk een stormloop opgewassen,quot; zeide Charles.
«Volstrekt niet,quot; zeide Marie, het vloeit wel tienmaal sneller in hare bank, dan het er uitgaat. Zij krijgt het in overvloed van ons, en niemand begrijpt wat zij er meê doet; zij is aan 't oppotten of zij speculeert.quot;
«Het gaat haar als de groote zee, die de rivieren opneemt en nooit vol is,quot; zeide Charles.
«Dat staat ergens in de Schrift,quot; zeide Elise.
«In Ecclesiastes,quot; zeide Charles, en hij ging verder met den tekst: alle dingen zijn vol ar-beids, de mensch kan het niet uitspreken; het
306
oog wordt niet voldaan met zien en het oor niet gevuld met hooren.-
Zijne moeder zuchtte.»Neem mijn kopje, kind, neen, niet meer,quot; zeide zij.
»Ik weet, waarom Charles zooveel van Eccle-siastes houdt,quot; zeide Marie;»dat komt omdat hij genoeg heeft van 't studeeren en er geschreven staat: veel studie is vermoeienis des vleesches. Ik zou willen, dat wij u helpen konden, Charles.quot;
«Mijn jongen, ik geloof inderdaad, dat gij te veel studeert; denk eens hoeveel uren gij heden aan de studie besteed heht. Gij staat altijd een paar uren vóór de zon op en ik geloof niet dat gij vandaag gewandeld hebt.quot;
»Alléén wandelen stemt zoo tot treurigheid en om met u en de zusters te wandelen, dat is aangenaam genoeg doch geeft geene beweging.quot;
»Maar Charles, dat is dwaas van u; deze heerlijke zonnige dagen, welke gij in dit jaargetijde niet verwachten kunt, vorderen juist op tot lange wandelingen. Waarom gaat gij niet recht naar de plantage, of beklimt gij Hart-Hill niet of gaat gij niet heen en terug door Dun Wood?quot; vroeg Marie.
»Omdat alle wouden nu ijl en vuil zijn, Marie, en niet groen. Hun aanblik stemt melancholisch.quot;
»Juist de schoonste tijd van het jaar, zooals algemeen wordt erkend. Alle schilders zeggen, dat men in den herfst een landschap op zijn best ziet,quot; zeide zijne moeder.
307
«Alles goud en rossig bruin,quot; zeide Marie.
»Het stemt mij droevig,quot; zeide Charles.
«Hoe? maakt de heerlijke herfst u droevig?quot; vroeg zijne moeder.
»Och, moeder, gij meent te zeggen, dat ik weder in paradoxen val, maar ik kan er niets aan doen. Ik houd van de lente, maar de herfst maakt mij treurig.quot;
«Dat zegt Charles altijd, hij heeft niets op met de rijke kleuren, waarin het eentonige groen verandert. Hij houdt van de vervelende ééntonigheid van den zomer,quot; zeide Marie.
»Neen, daarom niet,quot; zeide Charles; «ik zag nooit iets prachtiger dan b. v. Magdalen Water-walk in October; die verscheidenheid van kleuren is wonderlijk. Ik verwonder en sta verbaasd; doch ik kan er mijn hart niet aan geven. En dat komt, omdat ik het uitzicht der dingen niet scheiden kan van hetgeen het voorspelt; die kleurenrijkdom is niets anders dan het teeken van ziekte en dood.quot;
»Maar kleuren hebben toch zeker hare eigene, innerlijke schoonheid, wij kunnen ze liefhebben om haar zelve,'' zeide Marie.
»Neen,quot; zeide Charles, wij voegen altijd de dingen in ons hoofd samen. Waarom bewonderen wij anders niet rauw beefsteak of padden of andere kruipende dieren, die even schoon en kleurrijk zijn als tulpen en kersen en ons toch af-
308
stooten, omdat wij bedenken wat ze zijn en niet hoe ze er uitzien?quot;
«Wat zal er nu komen?quot; vroeg zijne moeder terwijl zij van haar werk opzag; »Charles, het is u geen ernst om kersen te vergelijken met rauw vleesch of padden.quot;
»Zeker niet,quot; antwoordde Charles, lachende, wik wilde slechts zeggen, dat ze er zoo uitzien, niet, dat ze zoo zijn.quot;
»Eene padde er uitzien als eene kers!quot; zoo hield mevrouw Eeding aan.
«Ik kan het niet duidelijk maken, moeder, doch, inderdaad, ik heb niets buitengewoons gezegd. Niet waar, Marie ?quot;
«Maar waarom geene vroolijke gedachten met den herfst verbonden?quot; vroeg Marie.
»Dat is onmogelijk. Het is het zieke jaargetijde en het doodsbed der natuur. Ik kan niet met welgevallen neerzien op het verval van de moeder van al wat leeft. De vele kleuren over het landschap zijn niets anders dan de vlekken der ontbinding.quot;
«Dat is een overdreven, onnatuurlijk gezichtspunt, Charles; verlaat dat, en kom tot een beter begrip. Ziet gij niet gaarne de zon in goud ondergaan? en toch verlaat zij u,quot; zeide Marie.
Een oogenblik bleef Charles zwijgen en hernam dan; »Ja, maar in het Paradijs was er geen herfst; toen ging de zon op en onder, maar de bladen bleven altijd groen en verwelkten niet.
309
Er was eene rivier, die ze voedde. De herfst is de zondeval.quot;
«Zoo, Charles, gij gaat dus in dezen schoonen tijd niet wandelen, omdat er in het Paradijs geen herfst was?quot; vroeg zijne moeder.
»0,quot; zeide Charles, «het is wreed mij zoo tegen den muur te zetten. Wat ik bedoelde was, dat mijne studie een rechtstreeksch beletsel was om te wandelen en dat het schoone weder mij niet aanspoort om dit beletsel weg te nemen.quot;
«Ik ben blij, dat wij u hier hebben, want wij kunnen u nu en dan naar buiten drijven. Ik vermoed, dat gij aan de Universiteit in 't geheel niet wandelt.quot;
»'t Is maar voor een tijdlang. Zoodra mijn examen achter den rug is, zal ik wandelingen maken zooals ik ze deed met Edward Gandy, den winter toen ik Eton verlaten had.quot;
»Hoe vroolijk waart gij toen, Charles, zoo gelukkig met het Universiteitsleven voor u,quot; zeide Marie.
«Dan zult gij te veel wandelen, zooals gij het nu te weinig doet. Gij neemt alles zoo ernstig op, mijn jongen.quot;
«Foei, moeder, berispt gij hem nu wegens zijn ijver. Ik -weet dat gij gaarne ziet, dat hij met lof door het examen komt, maar dan moet hij ook veel studeeren,quot; zeide Marie.
«Zeker Marie,quot; antwoordde mevrouw. «Ik weet, Charles is een beste jongen. Hoe gelukkig zullen
310
wij allen zijn, wanneer hij geestelijke is en zijn eigen kerspel heeft.quot;
Charles zuchtte en zeide ; »Kom Marie, maak wat muziek, nu het theeuur verstreken is. Speel die heerlijke aria van Beethoven, welke ik de Stem der Dooden noem.quot;
«Och, Charles, wat geeft gij aan de dingen treurige namen !quot; riep Marie uit.
»Een paar dagen geleden dreef een heerlijke geur over den weg, terwijl wij voorbijgingen, en Charles heette het : die schim van het verleden ; en hij zegt ook, dat het geluid der Eoolsche harp berouwvol klinkt,quot; zeide Elise.
«Nu, gij zoudt dat alles schoon vinden, indien gij het laast in een gedicht, maar gij noemt het melancholie, wanneer ik het zeg.quot;
»Zeker,'' zeide Caroline, »omdat dichters nooit meenen wat zij zeggen en niet poëtisch zijn zouden, waren ze niet melancholisch.quot;
»Wel Charles,quot; zeide Marie; «ik zal voor u spelen op deze éene voorwaarde, dat gij mij op een mooien dag eene lezing zult laten houden over uwe melancholie, die, wees er verzekerd van, geweldig toeneemt.quot;
Charles' angstvalligheden namen, toen hij in Devonshire was. spoedig een bepaalden vorm aan. Het feit, dat hij te huis was en niet te Oxford waar hij had moeten zijn, bracht ze hem altijd weder voor den geest, en de nabijheid van examen en promotie rechtvaardigden dat hij er zich mede bezig hield. In wezen bleven zij, zooals wij ze beschreven hebben; doch zij waren niet langer onbepaald en zonder vorm, doch werden door hem in hare volle waarde begrepen. Wel trok hij niet het besluit, dat zij onoverkomelijk waren, maar hij zag duidelijk, wat moest uit den weg geruimd worden. De bijzondere vorm waarin zij in hare bewijskracht voor zijn geest verschenen, werd bepaald door de omstandigheden, waarin hij zich nu bevond, en was deze: hoe kon hij de Artikels ex animo onderschrijven, zonder meer of minder geloof in zijne Kerk, als het gezag; en dan, hoe kon hij in die Kerk vertrouwen stellen, met hare geschiedenis en haren oogenblikkelijken toestand. Het bestaan dezer bezwaren was voor hem eene rijke bron van ellende. En dit werd er niet beter op, nu hij niemand had, waarmede hij spreken kon, of die met hem sympathiseerde. En wat het
312
nog erger maakte, was. dat hij in de noodzakelijkheid verkeerde van een geheim voor zichzelf te bewaren, 't welk hij niet aan anderen durfde bekend maken en toch voorzag dat eens openbaar worden moest. Dit alles te zamen was de oorzaak van die neerslachtigheid, welke zijne zusters in hem bespeurd hadden.
Eens zat hij in gedachten verzonken bij den haard met een boek in de hand, toen Marie binnenkwam. Zij zeide: »ik wou, dat gij «ïj? de kunst leerdet om Grieksch te lezen in gloeiende kolen.quot;
«Preken in steenen, en goed in elk ding,quot; antwoordde Charles.
«Gij doet er wel aan, uzelf te vergelijken met den droefgeestigen Jaques.quot;
«Neen, maar met den goeden graaf Karei, die naar het groene woud verbannen was.quot;
»Ongelukkig genoeg, nu wij de wilde dieren zijn, waaronder gij gedwongen zijt televen. Mijn beste Charles, ik hoop, dat de praatjes, die u hierheen verdreven, niet voortdurend drukken op uw gemoed.quot;
«Wel, het is niet zeer aangenaam, Marie, wanneer men op den besten voet geweest is met het geheele Collegie en vooral met den Principaal en Jennings, eindelijk te worden weggestuurd. Gij hebt er geen begrip van, hoe hevig de oude Principaal was, en Jennings ook.quot;
»Wel, Charles, gij moet dat uit het hoofd zetten, maar ik vrees, dat gij dit niet doet.quot;
313
«Ik zie er het einde niet van; de Principaal gaf duidelijk te kennen, dat mijne toekomst aan de Universiteit gebroken was. Ik onderstel, zij zouden mij geen getuigschrift geven, indien ik, waar dan ook, naar een Fellowship dong.quot;
»Och, het is eene voorbijgaande vergissing, en ik zou denken, dat zij nu anders oordeelen. En 'tis een groot voordeel, dat wij u bij ons hebben; wij ten minste moeten ons wel jegens hem verplicht achten.quot;
»Ik ben uiterst zorgvuldig geweest, Marie; nooit ging ik naar avond-vergaderingen, of naar de preken, waarover aan de Universiteit veel gesproken werd. Het verbaast mij nog, wat zulke dingen in hun hoofd gebracht heeft. In de lessen over de Artikels deed ik nu en dan eene vraag, doch het was werkelijk, omdat ik wenschte te begrijpen en de verschillende onderwerpen te vatten. Jennings viel over mij heen, zoodra ik binnenkwam. Ik kan het geen anderen naam geven. Eerst was hij uiterst beleefd, doch, nog voor hij sprak, was er iets in zijn oog dat mij terstond openbaarde, wat gebeuren zou. Het is wonder, dat een man met zooveel zelfbeheersching als hij, zijne gevoelens niet beter kon verbergen; doch ik heb altijd kunnen zien, waarover Jennings dacht.quot;
»Reken er op, vandaag over een jaar zult gij de geheele zaak vergeten zijn. Het zal zijn als eene zomerwolk: gekomen en gegaan.quot;
» Daarenboven drukt het mij neer en onderbreekt
314
mij in mijne studies. Ep over nadenkend, val ik achterover in mijn stoel en ik kan mijn hoofd niet bij mijne boeken houden, of mij inspannen, 't Valt mij zwaar.quot;
Marie zuchtte. »Kon ik u helpen, maar vrouwen kunnen zoo weinig. Kom geef mij de kwelling en neem gij de studie; dat is eerlijk gedeeld.quot;
» En dan moeder nog ; wat zal zij er van denken, wanneer zij het hoort? En hooren zal zij het.quot;
«Onzin, maak geen berg van een molshoop. Gij zult teruggaan en promoveeren, en niemand zal er iets van vernemen.quot;
«Neen, zoo kan het niet gaan,quot; zeide Charles ernstig.
«Wat bedoelt gij?quot; vroeg Marie.
«Deze dingen klaren op die wijze niet op,quot; zeide hij; «het is geene zomerwolk; het kan er uit gaan regenen, voor wat zij daar weten.quot;
Eenigszins verwonderd zag Marie hem aan.
«Ik bedoel, dat ik niet geloof, dat zij mij mijne promotie zullen Jaten doen, evenmin als zij mij nu toestonden daar te verblijven.quot;
«Dit is zeer onzinnig; dat bedoelde ik juist toen ik zeide, dat gij peinst over dingen en dat gij bergen maakt van molshoopen.quot;
«Beste Marie,quot; zeide hij, terwijl hij hare hand drukte, »mijne eenige echte vertrouwelinge en steun, ik zou u meer willen zeggen, indien gij het dragen kondet.quot;
Marie was ontsteld en haar hart klopte. Zij
315
trok de hand terug en zeide: «Charles, geene smart is zoo groot, als u zóo te zien. Ik zie maar al te duidelijk, dat gij iets op 't hart draagt.quot;
Charles zette de voeten op den fender en keek voor zich heen.
»Ik kan het u niet zeggen,quot; zeide hij eindelijk hevig ontroerd, en toen hij in haar gelaat zag hoe droevig hij haar maakte, zeide hij met een glimlachje als wilde hij aan zijne woorden de scherpte ontnemen ;» Beste Marie, wanneer menschen tegen iemand getuigenis afleggen, dan kan die iemand niet anders als vreezen dat er iets bestaat wat deze getuigenis verklaart.quot;
»Onmogelijk, Charles. Gij zoudt anderen bederven ! Gij zoudt het Prayer-Book en de Artikels vervalschen ! Onmogelijk !quot;
»Marie, wie zou het best kunnen beoordeelen of mijn gelaat vuil en mijne kleederen onoogelijk waren, gij of ik? Nu dan, Jennings of het algemeen gerucht kent mij misschien beter, dan ik mijzelf keu.quot;
«Gij moet zoo niet spreken,quot; zeide Marie geraakt; »nu pijnigt gij mij inderdaad. Wat bedoelt gij?quot;
»Charles verborg zijn gelaat in de handen en zeide toen: »Het kan geen goed doen. Gij kunt mij hierin niet helpen. Ik bedroef u slechts. Ik had er niet over moeten spreken.quot;
Na eenige oogenblikken zwijgens zeide Marie :
«Beste Charles, kom, ik wil alles dragen en
316
't zal mij niet hinderen. Alles is beter, dan u zóo te zien. Doch werkelijk, gij jaagt mij vrees aan.quot;
» Wel,quot; antwoordde hij, »indien een zeker aantal personen mij zeggen, dat ik te Oxford niet op mijne plaats ben, dan hebben zij misschien gelijk. Misschien is het aldus.quot;
»Is dat nu alles? Wie wil u te Oxford uw leven doen slijten? Wij niet.quot;
«Neen, maar Oxford beteekent promoveeren en geestelijke worden.quot;
«Wel, Charles, spreek rechtuit. Wek geene vermoedens op; laat mij alles wetenen zij zette zich neder in groeten angst.
» Welaan dan,quot; zeide hij en de inwendige strijd was hem aan te zien; »doch ik weet niet waarmee te beginnen. Op verschillende wijzen zijn er vele dingen met mij geschied, die mij toonden dat ik geene plaats, geene positie, geen huis vind in de Kerk van Engeland, dat ik voor haar niet gemaakt, voor haar een vreemdeling ben.quot;
Een oogenblik van vreeselijke stilte volgde. Marie werd zeer bleek en toen sprong zij eensklaps tot eene conclusie over en zeide haastig: «Gij bedoelt te zeggen, dat gij tot de Kerk van Rome overgaat, Charles.quot;
«Neen,quot; antwoordde hij, «zoo is het niet. Dat bedoel ik niet. Ik bedoel juist wat ik zeg. Ik heb u alles verteld en niets teruggehouden. Zoo is het en niets anders en niets meer; ik voel mij niet op mijne plaats.quot;
317
»Welaan, dan moet gij mij meer vertellen; want zooals ik het begrijp, bedoelt gij juist, wat ik zeide, en niets minder.quot;
«Ik kan alles niet ordelijk vertellen; doch waar ik ook ga en met wien ik ook spreek, ik gevoel dat ik met niemand overeenstem. Ik kan het u niet duidelijk maken, gij zoudt mij niet begrijpen doch de woorden van den Psalmist: ik ben een vreemdeling op aarde, omschrijven, wat ik altijd gevoel. Niemand denkt en gevoelt, zooals ik. Ik hoor preken, ik spreek met vrienden over godsdienstige onderwerpen, en ieder schijnt getuigenis tegen mij af te leggen. En nu staat het Collegie als getuige tegen mij op en stuurt mij weg.quot;
»Ach Charles, hoe zijt gij veranderd!quot; en tranen sprongen haar in de oogen; »vroeger waart gij zoo opgeruimd, zoo gelukkig. Gij waart met ieder en met alles tevreden. Wij lachten er over en zeiden : alle ganzen zijn voor Charles zwanen. Wat is u overkomen?quot; En na eene korte pauze ging zij voort: »Herinnert gij u die verzen niet in het Christian Year? Ik kan ze niet opzeggen maar wij waren gewoon ze op u toe te passen; iets over hoop of liefde, die alles heerlijk maakt onder haar eigen tooverlach.quot;
Charles was getroffen toen hij aan zijn verleden van voor drie jaren werd herinnerd en hij zeide; »Ik onderstel het komt nu van schaduwbeelden tot de werkelijkheid.quot;
»Er is veel gebeurd om u droefgeestig te
318
i»
maken,quot; zeide zij met een zucht, »en nu worden u die nare boeken te machtig. Maar waarom zoudt gij promoveeren? waar dient het voorquot;?quot;
Weder eene pauze.
wik wenschte u te kunnen duidelijk maken hoeveel wenken ik ontvangen heb over mijne niet-overeenstemming , zou men het kunnen noemen, met de dingen zooals zij zijn. Wat mij misschien het meest heeft getroffen was een gesprek, dat ik met Carlton had, met wien ik in den laatsten tijd studeerde; want kon ik mij met hem niet verstaan, of liever gaf hij getuigenis tegen mij, wie kon ik dan verwachten dat een woord ten mijnen gunste zeggen zou ? Ik kan de pracht en de aanmatiging niet verdragen, die ik overal ontmoet. Ik heb het niet tegen personen, zij zijn uitmuntend, ik weet het, doch zoo gij Oxford eens zaagt, zooals het is! De Principalen met zulk een groot inkomen; wel zijn zij zeer vrijgevig met hun geld en hunne vrouwen zijn dikwijls eenvoudig en beoefenen de zelfverloochening, zooals ieder zegt, en ze doen veel goed in de stad; doch ik spreek over het systeem. Daar zijn dienaren van Christus met een groot inkomen, levend in keurig gemeubileerde huizen met vrouw en kinderen, en deftige botteliers en bedienden in liverei; zij geven fijne diners, zijn inschikkelijk en voorkomend, gesticuleeren en spreken gemaakt als waren zij de eersten dezer aarde, doch zonder iets dat hen tot geestelijken maakt, be-
319
halve een zwarte rok en een witte das. En dan komen de Bisschoppen en de dekens met vrouwen aan den £irm ; en zij treden geene kerk binnen of een gepoederd dienaar loopt voor hen uit met een kussen om op neer te zitten en met eene warme schapenvacht om hunne voeten niet in aanraking te brengen met de steenen.quot;
Marie lachte. »Wel Charles, ik dacht niet, dat gij zooveel bisschoppen, dekens, professoren en Principalen aan 't St. Salvators Collegie gezien hadt; gij verkeerdet in deftig gezelschap.quot;
))Ik houd de oogen open, en heb gelegenheden genoeg gehad. Ik kan niet in bijzonderheden treden.quot;
«Wel, ik geloof, dat gij scherp jegens hen geweest zijt; als een oud man rhumatiek heeftquot; — hier zuchtte zij — «dan is het hard, indien men zijne voeten niet voor koude mag bewaren.quot;
«Ach, Marie, ik kan het u niet duidelijk maken! doch gij moet, bid ik u, u in mijne plaats stellen en geene kritiek oefenen op mijne voorbeelden en woorden. Wat ik bedoel is, dat er een wereldsche geest hangt over alles, en dat deze zoo ver mogelijk verwijderd is van den geest des Evangelies. Ik beschuldig die menschen niet van eerzucht of gierigheid, maar toch, wat Principalen en Fellows en al deze lieden zich voorstellen als doel, is, op de eerste plaats, de wereld te genieten, en op de tweede, God te dienen. Niet, alsof zij niet als hun einddoel stellen,
320
om naar deu hemel te komen ; maar hun eerste doel is gemakkelijk te leven, te huwen, een goed inkomen te hebben en positie en geacht te worden en een huis naar hun zin te hebben in eene prettige streek met goede buren. Aan hen is niets, dat verheft, te bespeuren. Ik verklaar u, de Puseyisten zijn de eenigen in Oxford, die hoo-ger zien, of liever de eenigen die hoogere denkbeelden belijden, want ik ken hen niet genoeg om hen te beoordeelen.quot; Hier dacht hij aan White.
«Wel, gij spreekt van dingen, die ik niet ken, doch ik kan mij niet voorstellen, dat alle jonge bekwame menschen aan de Universiteit uitzien naar rast en gemak ; en evenmin geloof ik, dat in de Kerk van Rome het geld altijd op de beste wijze besteed is.quot;
»Ik spreek niet van de Kerk van Rome • waarom brengt gij haar op het tapijt? dat is heel iets anders. Wat ik bedoel, is, dat er een wereldsche reuke over Oxford hangt, dien ik niet kan uitstaan. En hier gebruik ik loereldsche niet in zijne slechtste beteekenis. Men is er godsdienstig en liefdadig; doch ik ken vele grootheden, bij wie het begrip van evangelische armoede, het gevaar der rijkdommen, het verlaten van alles voor Christus, al de denkbeelden, die in de Schrift, zooals ik ze versta eerste beginselen zijn, in hunne idee van godsdienst niet voegen. Ik geloof dat dit de reden is, waarom de Puseyisten zoo onpopulair zijn.quot;
321
«Nu, ik kan niet inzien, waarom gij met de wereld en met uwe plaats daarin geen vrede kunt hebben, omdat er wereldsche menschen in zijn.quot;
»Doch ik spreek van Carlton; begrijpt gij, dat hij, goede vent als hij is — en ik bemin en bewonder en acht hem bovenmate — er haast een axioom van maakte, dat een geestelijke der Kerk van Engeland huwen moest? Hij zeide, dat het celibaat zeer goed zou zijn in andere Kerken, doch dat iemand een dwaas maakte van zichzelf en zich buiten gemeenschap stelde met zijn tijd, indien hii in de Kerk van Engeland celibatair bleef.quot;
De arme Charles was zoo ernstig en de stelling, die hij weergaf, zoo monsterachtig, dat Marie ondanks hare verlegenheid in een lach uitbrak. »Ik kan het werkelijk niet helpen,quot; zeide zij; «doch, ik geef het toe, het was inderdaad zulk eene ongewone stelling. Doch Charles, gij zijt toch niet bang, dat hij u tegen uw wil zal wegvoeren en u uithuwelijken aan de eene of andere schoone dame, vóórdat gij weet waar gij zijt ?quot;
»Spreek zoo niet, Marie, ik kan nu geen scherts verdragen. Ik bedoel, Carlton is zulk een verstandig man en ziet de zaken zoo goed in, dat de overtuiging bij mij ontstond, dat de Kerk van Engeland inderdaad is, wat hij middellijk te kennen gaf — een vorm van godsdienst, die zeer
weinig overeenkomt met dien der Apostelen/'
Dit maakte Marie inderdaad bedaard. «Helaas,quot; zeide zij, »wij komen nu op een heel anderen bodem; de vraag is niet langer, wat onze Kerk van u denkt, doch wat gij van onze Kerk denkt.quot;
Beiden zwegen. Zij nam weder het woord;
»Ik dacht wel dat dit op den bodem lag; nooit kon ik gelooven, dat gij aan het zeggen van eenige lieden — om een deel waarvan gij u niets be-kreundet — dat gij niet op uwe plaats waart, geloof zoudt slaan, indien gijzelf het niet reeds gevoeld hadt. Dit is de werkelijke waarheid en nu legt gij, wat anderen zeggen, op uwe eigene wijze uit.quot; Weder volgde er eene onaangename pauze, waarna Marie vervolgde : »Ik zie wat er komen zal. Wanneer gij iets opneemt, Charles, dan weet ik wel, dat gij bet niet meer laat varen. Neen meer; gij hebt uw besluit reeds genomen. Wij zullen u Roomsch-Katholiek zien worden.quot;
«Legt gij dan ook getuigenis tegen mij af, evenals de rest?quot; vroeg hij droevig.
Zij zag, dat zij zich vergist had. «Neen,'' sprak zij, »wat ik zeg is, dat het aan uzelf ligt en niet aan anderen. Hebt gij eens uw besluit genomen, dan is er niets aan te veranderen. Niet anderen drijven u, die getuigenis tegen u afleggen. Beste Charles, vergis u aiet in mij en bedrieg uzelf niet. Gij hebt een sterken wil.quot;
Op dat oogenblik kwam Caroline binnen. »Ik
323
kon mij niet voorstellen, dat gij hier zijn zoudt, Marie. Perkins heeft u, ik weet niet hoelang, gezocht. 't Is ietamp; aangaande het diner, maar ik weet niet wat. Wij hebben u van den zolder tot den kelder gezocht, zonder te vermoeden, dat gij Charles in zijne studies hielpt.quot; Marie zuchtte diep en verliet de kamer.
Broeder noch zuster had het gesprek voldaan of opgebeurd. »Ik vind nergens sympathie,quot; dacht Charles, »en Marie begrijpt mij evenmin als anderen. Ik kan niet duidelijk maken, wat ik bedoel en gevoel; en beproef ik het dan schijnt mijzelf, hetgeen ik zeg, dwaasheid. Het heeft mij moeite genoeg gekost om het haar te zeggen,' en in zekeren zin is het een voordeel, want nu is éene beproeving voorbij. Overigens heb ik er niets meê gewonnen en had ik even goed kunnen zwijgen. ik heb haar alleen smart veroorzaakt, zonder eenig nut voor mijzelf. Ondertusschen ging zij heen, en geloofde ongeveer eens zooveel, als de waarheid is. Ik wilde het haar juist uitleggen, toen Line binnenkwam. Mijne eenige moeilijkheid is of ik geestelijke worden zal en zij denkt dat ik Eoomsch-Katholiek ga worden. Hoe dwaas! maar vrouwen moeten doorslaan ; geef haar den vinger, zij nemen de hand. De vraag is eenvoudig deze: geestelijke of rechtsgeleerde. Ik geloof inderdaad dat ik het mijzelf veel te erg heb voorgesteld. Zóo had ik met haar moeten beginnen: weet ge, ik denk er ernstig over om in de rechten te studeeren. Wat heb ik den boel bedorven!quot;
325
De arme Marie -was van hare zijde in eene verwarring van denkbeelden en gevoelens, die even smartelijk als nieuw voor haar was, al na' men ook tijdelijk huiselijke bezigheden en plichten jegens hare jongere zusters haar geest op andere wijze in beslag. Charles had haar inderdaad aan haar woord gehouden, al had zij ook weinig verwacht wat er komen zou, toen zij hem voorstelde om voor haar deel de kwelling te nemen en hem de studie te laten. Zij wist wat smart was, 't was nog niet zoo lang geleden, dat zij dit geleerd had, doch nu eerst leerde zij angst kennen. Charles' zielstoestand was voor haar eenvoudig een raadsel. Eerst was zij geschokt en beangst, het was haar als was Charles Charles niet meer, als was hij een ander man geworden, 't Scheen haar eene groote trouwbreuke. Zij had in de dagbladen veel kunnen lezen over de «partij van Oxford,quot; en haar drijven, en in verschillende gezelschappen, waar zij geweest was, had zij gehoord van kerken op de nieuwe manier versierd en van geestelijken die daarom van pa-pisterij werden beschuldigd — eene beschuldiging waarover zij gelachen had. Doch nu werd er werkelijk aan hare deur geklopt en zij begreep, dat er toch iets achter stak. Evenwel bleef het haar onbegrijpelijk en zij kon er zich niet in vinden. En dat van alle menschen ter wereld haar broeder, haar eigen Charles, met wien zij geheel hun leven slechts éen hart en eene ziel
326
■
geweest was, die zoo vroolijk, zoo godsdienstig, zoo goed, zoo verstandig, zoo voorzichtig was, het eerste voorbeeld zou zijn van de nieuwe opinies, dat zij op haar levensweg ontmoette — het bracht haar in verwarring.
En waar had hij die denkbeelden opgedaan? Denkbeelden! neen, zij kon ze zoo niet noemen, hij wist niets te zeggen, niets te verklaren. Het was eene begoocheling; een zoo verstandig en scherpzinnig man wist ter verdediging niets in te brengen, dan dat de gade van den bisschop van Monmouth te mooi was en dat de oude dr. Stock op een kussen zat. O. het was droevig, zeer droevig! Hoe was het mogelijk, dat hij zoo ongevoelig zijn kon voor de zegeningen zijner Kerk, welke hij toch geheel zijn leven genoten had ? Wat had hij meer noodig ? Zij had niets meer noodig; voor haar was ter kerk gaan een genoegen. Zij hield er van om de Lessen en de Collecten te hooren lezen, zooals deze elk jaar terugkwamen, en .de jaargetijden merkten. De historische boeken en de Profeeten in den zomer; dan de aangrijpende Collecte juist voor den Advent en de schoone Collecten gedurende den Advent, met de Lessen van Isaïas, gelezen tot Driekoningen ; zij waren muziek in haar oor. Dan de Psalmen, eiken Zondag weer andere; waren zij voor haar niet een voortdurende troost, altijd oud en altijd nieuw? Dan ook hetgeen bij gelegenheden aan den dienst werd toegevoegd — het Credo
327
van Athanasius», het Benedictus, Deus misereatur en Omnia opera, die haar vader op zekere hooge feesten gewoon was te lezen; en de heerlijke Litanie. Wat kon Charles meer hegeeren? Waar kon hij zooveel vinden? Wel, voor haar was het een raadsel en zij kon niet anders dan dankbaar zijn, dat zij niet blootstond aan de beproevingen, welke het dan ook waren, die hare kracht hadden doen gevoelen op den helderen geest haars broeders.
En verder, hoe aangenaam had zij zich de toekomst voorgesteld, wanneer Charles geestelijke zijn zoude en zij hem zou hooren preken; als er iemand zijn zou, wien zij het recht had vragen te stellen en te raadplegen, zoo dikwijls zij verlangde. Dit vooruitzicht was vervlogen; zij kou hem niet langer vertrouwen; hij had haar vertrouwen geschokt en onherroepelijk geschokt. Het geheele huisgezin bestond uit vrouwen, hij alleen uitgezonderd; hij was haar eenige steun, nu haar vader was heengegaan. Wat moest er nu van haar komen? Verlaten te worden door haar eigen broeder! 't Was vreeselijk !
En hoe zou zij het aan moeder bekend maken ? Want, vroeger of later, zij moest het weten. Zij kon zichzelve niet bedriegen ; zij kende haar broeder te goed, dan dat hij een denkbeeld zou laten varen zonder overtuigende redenen, nadat hij het eens had opgevat; en zij kon zich niet voorstellen welke redenen er zouden kunnen zijn om het
328
te laten varen, indien er redenen konden zijn om het op te vatten. Dat hij het had opgevat, dat sloeg aan alle berekeningen den bodem in. Doch hoe zou zij het aan moeder vertellen ? Was het beter haar het eerst te laten vermoeden en het haar dan te zeggen, of te wachten, tot wat zij voorzag zou gebeuren ? Het raadsel was haar voor het oogenblik te machtig en zij liet het onopgelost.
Zoo bracht zij eenige dagen door, totdat de koortsige toestand van haar hoofd plaats maakte voor een anderen, waarvan een doffe angst een verborgen maar blijvend bestanddeel was, en die in haar gewoonlijk geene verandering bracht, doch zich nu en dan door plotselinge hevige zuchten en verstrooidheden verried. Broeder noch zuster, al bleven zij elkander inderdaad even lief als ooit, bezaten langer dezelfde lieftalligheid en gelijkheid van gemoed, als vroeger; zelfbeheersching werd een plicht en de avonden verliepen niet meer zoo genoegelijk als vroeger, al wist niemand te zeggen waarom. CharleS wijdde meer aandacht aan zijne moeder en bracht zijn boeken niet meer in de huiskamer mede en zocht meer haar gezelschap. Hij las haar voor maar praatte weinig; en Elise en Caroline wenschtea beide, dat dat vervelende examen voorbij mocht zijn en zijne vroegere levendigheid mocht terugkeeren.
Wat mevrouw Reding betreft, zij bemerkte niets meer, dan dat haar zoon hard studeerde en
329
zichzelf geene wandeling of rijtoer gunde, hoe heerlijk het weder ook zijn mocht. Zij was eene zachte, rustige vrouw, fijngevoelig en met vaste gewoonten ; niet zeer vlug in het opmerken ; en daar zij altijd op het land geleefd had en voor haar groot verlies nauwelijks geweten had, wat smart was, was zij zeer ongeschikt om het te begrijpen hoe iets gaan kon op eene andere wijze, dan zij zich juist voorstelde. Charles had haar de werkelijke reden verzwegen, waarom hij den winter te huis doorbracht, daar hij oordeelde dat dit haar zonder oorzaak zou kwellen; en nog veel minder wilde hij haar lastig vallen met het verhaal zijner moeilijkheden op godsdienstig gebied, omdat zij ze toch niet zou begrepen hebben en omdat zij hem tot geen bepaald resultaat gebracht hadden. Voor zijne zuster poogde hij zijn vroeger gesprek te verduidelijken, met het doel om het groote mistrouwen weg te nemen, dat het bij haar had opgewekt; zij nam zijne uitleggingen dankbaar aan en zeide dat zij er zich door verlicht gevoelde; doch de slag was geslagen, de vermoedens drongen diep in haar geest door — hij was altijd Charles, haar altijd lief als ooit, doch nooit liet zij de vrees voor de toekomst varen, waaraan zij bij die gelegenheid uitdrukking gegeven had.
Op zekeren morgen werd aan Charles geboodschapt, dat een heer naar hem gevraagd had en in de eetzaal hem wachtte. Toen hij beneden kwam, zag hij de lange, magere gedaante van Bateman, nu Anglikaansch geestelijke, aan wien de zorg over een kersspel in de nabijheid was toevertrouwd. Charles had hem in anderhalf jaar niet gezien en drukte hem hartelijk de hand' met een compliment over zijn witten halsdoek, die hem, volgens Charles, meer veranderde, dan hij gedacht had. En zeker Bateman's wijze van doen was anders geworden; het kon aan den dag liggen, maar hij was niet geheel op zijn gemak. 'tKon ook zijn dat het vreemde huis en het gezelschap van dames, dat hem te wachten stond en waaraan hij niet gewoon wKs, er de schuld van droegen. Indien dit zoo was, dan was de beproeving op de komst, want Charles zeide terstond, dat hij zijne moeder moest zien en natuurlijk blijven dineeren; de hemel was helder en er was een uitmuntend voetpad tusschen Boughton en Meiford. Bateman zeide, dat hem dit onmogelijk was, doch dat hij zeer gaarne aan mevrouw Eeding zou worden voorgesteld en z:oo strompelde
331
hij achter Charles de zaal binnen en was spoedig in gesprek met mevrouw en hare dochters.
«Welk een heerlijk uitzicht, mevrouw,quot; zeide bij, «wanneer men eens in huis is. Buitenstaande zou men zulk een vergezicht niet vermoeden.quot;
«Neen, het is door boomen ingesloten en de top van den heuvel verandert zoo van richting ti dat ik eerst meende het uitzicht uit het tegenover-
i liggende venster te zullen hebben.quot;
i «Welke hooge heuvel is dit?quot; vroeg Bateman.
i «Dat is Hart-Hill, met een Eomeinsch kamp
i er bovenop,quot; zeide Charles.
«Wij zien bier acht torens,quot; zeide mevrouw. «Och bel even voor de lunch, Caroline.quot;
»Ja, onze voorouders dachten meer aan het bouwen van kerken dan wij doen, of liever, dan wij gedaan hebben, want nu is het verbazend, zooveel pogingen er worden aangewend om de kerkelijke gebouwen te vermeerderenzeide Bateman.
«Onze voorouders deden ook zeer veel; hoeveel kerken werden wel in Londen gebouwd gedurende de regeering van koningin Anna, Elise ? St. Maarten was er een van.quot;
«Vijftig,quot; zeide Elise.
«Dat was het plan,quot; zeide Charles.
«Ja, mevrouw, doch door voorouders versta ik de heilige bisschoppen en andere leden van onze Katholieke Kerk voor de Eeformatie. Want al was de Reformatie een groote zegen,quot; (met een
332
blik op Charles) «toch moeten wij rechtvaardig zijn en niet vergeten wat door Engelsche Kerk-mannen voor dien tijd gedaan is.quot;
«De arme lieden!quot; zeide mevrouw; »zij deden iets goeds met kerken te bouwen, dat heeft ons veel arbeid bespaard.quot;
«Wordt hier in de buurt veel gedaan aan restauratie van kerken?quot; vroeg Bateman, wel iets onthutst.
«Het gaat moeder, evenals u, zij is nog niet lang hier,quot; zeide Charles. «Toch gebeurt er iets in dien geest. Gij kent de kerk van Barton, Marie?quot;
»Hebt gij uwe wandelingen reeds uitgestrekt tot Barton?quot; vroeg Marie aan Bateman.
«Nog niet, juffrouw Eeding, nog niet; zeker breekt men er de hooge banken af?'quot;
«Men vervangt ze door banken van een zeer goed model,quot; zeide Charles.
«Die hooge banken zijn onuitstaanbaar; en toch was er het laatste geslacht van geestelijken mede tevreden; het is verwonderlijk!quot; zeide Bateman.
Een niet onnatuurlijk stilzwijgen volgde op die woorden.
Charles verbrak het, door aan Bateman te vragen, of hij voornemens was te Meiford eenige verbeteringen aan te brengen.
Bateman zette een zeer bescheiden gezicht en zeide:
»Niets van belang; het een en ander is erge-
333
beurd, maar ik heb met een rector te doen van de oude school, helaas! die een vijand is van die soort van dingen.quot;
Tengevolge van Bateman's aanval op de geestelijkheid van vroegere dagen, was Charles ondeugend genoeg om bij hem aan te dringen op een verhaal zijner eigene hervormingen.
«Wel,quot; zeide Bateman, «in deze zaken is veel discretie noodig, indien men niet evenveel kwaad als goed wil stichten; men komt in strijd met ouderlingen en kerkeraden zoowel als met de rectoren der oude school en misschien ook met de voorname families, en men doet niemand genoegen. Daarom heb ik niet getracht om het koorkleed in te voeren op den preekstoel, behalve op hooge feestdagen, om zoo mijne gemeentenaren er langzamerhand aan te gewennen. Toch draag ik eene sjerp of stool en heb gezorgd dat zij twee duim breeder is dan de gewone stool, en in mijne gemeente draag ik altijd de toga. Ik hoop, dat gij met de toge ingenomen zijt, mevrouw Reding?quot;
»Mijne opinie is, dat het een koud kleedingstuk is, wanneer het vervaardigd is van zijde of bombazijn, en dat het een leelijk kleedingstuk is, als men het alleen draagt.quot;
»Vooral van achter; het is geheel en al vormeloos.quot;
»0, daar heb ik in voorzien,quot; zeide Bateman, »gij hebt zeker wel de korte toga der bisschoppen opgemerkt, juffrouw Reding? Hij reikt niet verder
—i
334
dan de knie en heeft veel van een lang vest, en de gewone jas wordt er over heen gedragen. Ik doe hetzelfde met de lange toga, ik trek er mijn . jas over heen.quot;
Marie had moeite om niet te lachen, doch Charles kon zich niet inhouden en riep uit:
»Maar, Bateman, gij wilt toch niet zeggen, dat gij uw rok draagt over uwe tot de voeten afhangende toga ?quot;
» Zeker wel,quot; zeide Bateman ernstig; »zoo zorg ik voor warmte en geef het oog wat, en mijne gemeentenaren kennen mij allen. Dit acht ik zeer belangrijk, juffrouw Reding; ik hoor de kinderen op straat, als ik voorbij ga, zeggen: dat 'is de geestelijke.quot;
»Dat geloof ik gaarne,quot; meende Charles.
«Wel, wel,quot; zeide mevrouw, die hare gewone deftigheid verloor,»wie heeft ook zoo iets gehoord?quot;
Bateman zag haar aan en ontstelde zichtbaar.
»Gij zoudt ons juist van uwe verbeteringen in de kerk vertellen,quot; zeide Marie die zijne aandacht van hare moeder wilde afleiden.
»Dat is waar ook, juffrouw Reding, heb dank voor uwe herinnering. Ik heb eene digressie gemaakt over verbeteringen in mijne kleeding. Ik zou er vóór geweest zijn, om de galerijen af te breken en de hooge banken lager te maken, doch dat kon niet. En daarom heb ik den kansel een voet of zes lager laten maken. Daardoor geef ik vooreerst persoonlijk een voorbeeld van die oot-
335
moed en vernedering, waartoe ik mijne kudde zou ■wenschen te brengen. Doch dat is niet alles; want het gevolg er van is, dat niemand op de galerijen mij kan zien of hooren preken, en dit is een voordeel voor hen die beneden zitten.quot;
»Dat is een tastbare wenk,quot; zeide Charles.
«Doch het is ook een wenk voor hen die beneden zitten,quot; vervolgde Bateman, «want ook in de banken kan niemand mij hooren of zien, zoolang zij de zijstukken niet lager maken.quot;
»Dan is er verder maar éene zaak noodig,quot; zeide Charles met een lachend, vriendelijk gelaat, om zijne woorden niet te scherp te doen klinken; »daar gij nog al lang zijt, moet gij knielen wanneer gij preekt, Bateman, anders zoudt gij uw eigen werk ongedaan maken.quot;
Dat scheen Bateman te bevallen. »Ik ben u voorkomen, ik preek zittende. Het komt meer met oudheid en rede overeen, om te zitten, dan om te staan.quot;
»Met deze voorzorgen hadt gij inderdaad het kunnen wagen, om alle Zondagen in koorkleed op den preekstoel te komen. Zijn uwe gemeentenaren tevreden?quot; vroeg Charles.
»0, volstrekt niet, verre vandaar. Doch zij kunnen er niets aan doen. De veranderingen zijn zoo luttel.quot;
»En hebt gij verder niets gedaan?quot; vroeg Charles.
»Wat architectuur betreft, neen, doch nogeene
336
kleinigheid in anderen zin. Ik heb het geluk gehad eene mooie copie van Jewell machtig te worden — zwarte letters — en ik heb ze in de kerk geplaatst en ze met een ketting aan den muur gehecht, opdat ieder arme ze kunne gebruiken. Onze kerk is bij uitstek de kerk der armen, mevrouw Eeding.quot;
ïNu,quot; dacht Charles bij zichzelf, «ik houd het met de oudere geestelijken tegen het jongere geslacht, indien ik ten minste dit naar Bateman moet beoordeelen.quot; Dan zeide hij: »Kom,gij moet onzen tuin zien, neem uw hoed, dan wandelen wij er even door. Aan het hooger einde ligt een mooi terras.quot;
Bateman die aldus tot vermaak der dames zijne kunsten had vertoond, ging nu met Charles naar het terras, waar zij spoedig in een ernstig gesprek gewikkeld waren.
»Eeding, mijn vriend,quot; zeide hij, »wat is er waar van het gerucht dat over u overal rondgaat?quot;
»Ik heb niets gehoord.quot;
»Welnu, ik wil de zaak zoo kiesch mogelijk ter sprake brengen; zeg er mij niets van, indien gij niet verkiest, of zeg er mij juist zooveel van als gij verkiest, doch verontschuldig een oud vriend. Men zegt, dat gij de Kerk van uw Doopsel gaat verlaten en tot de Kerk van Eome overgaat.quot;
»Is het zeer verspreid?quot; vroeg Charles koel.
337
»0 ja, ik vernam het in Londen, kreeg een brief uit Oxford, waarin het stond, en een mijner vrienden hoorde het als positief op een visitatiediner in Wales.quot;
» Zoo,quot; dacht Charles, »gij legt ook als al de anderen uwe getuigenis tegen mij af.quot;
»Maar, mijn beste Eeding,quot; zeide Bateman, «waarom blijft gij zwijgen? Is het dan waar?quot;
»Wat waar? Dat ik Roomsch-Katholiek ben? O, zeker. Begrijpt gij dan niet, dat ik daarom zoo hard studeer?quot;
«Kom, wees een oogenblik ernstig. Reding, wees ernstig. Wilt gij mij machtigen om het gerucht tegen te spreken, of om het te loochenen in zeker opzicht of in alle opzichten?quot;
»O, zeker, spreek het op alle mogelijke wijzen tegen, spreek het geheel en al tegen.quot;
»Mag ik het eenvoudig, onvoorwaardelijk, ka-tegorisch, gladweg ontkennen?quot; vroeg Bateman.
«Zeker, zeker.quot;
Bateman begreep er niets van, en wist niet hoezeer hij hem hinderde. «Ik weet niet, hoe ik u aan moet pakken,quot; dacht hij. Zwijgend gingen zij over het terras heen en weer.
Bateman begon weder. »Gij begrijpt, het zou zulk eene wonderlijke blindheid verraden, het zou zoo geheel en al onverschoonbaar zijn voor iemand, als gij zijt, die geweten heeft, wat de Kerk van Engeland is; geen Dissenter, geen on-
338
geletterde leek, maar iemand, die te Oxford geweest is, die zooveel uitstekende mannen heeft leeren kennen, die gezien heeft wat de Kerk van Engeland zijn kon, hare ernstige schoonheid, hare ordelijke en nette werkzaamheid; die kerken gezien heeft, versierd zooals zij hehooren te zijn, met kandelaren, ciboriums, knielbanken, lessenaars, antependiums, piscina's, kruisbalken en sedilia; die in werkelijkheid den kerkdienst heeft zien uitvoeren en niets meer te verlangen had; — zeg eens, mijn beste Redingquot; en hier hield hij hem bij een knoopsgat vast, »wat wilt g;j meer ? wat wilt gij? noem het.quot;
»Dat gij heengingt!quot; zou Charles hebben willen zeggen ; doch hij zeide alleen, dat hij inderdaad niets verlangde dan geloofd te worden, wanneer hij betuigde dat hij zijne Kerk niet wilde verlaten. Bateman was ongeloovig en dacht hem terughoudend.
» Misschien weet gij niet hoeveel bekend is van de omstandigheden, waaronder gij weggezonden zijt. De oude Principaal was er vol van.quot;
«Zoo? Ik onderstel dat hij het aan de groote klok hing,quot; zeide Reding.
»0, ja,quot; antwoordde Bateman; «een vriend van mij kent hem en bracht hem toevallig een bezoek, juist nadat gij weg waart en vernam toen de geheele geschiedenis. Hij sprak zeer gunstig over u en in opgeschroefde taal; zeide, dat uw geest zoo droevig was ingenomen voor de
339
heerschende opinies en dat hij niet verwonderd zou staan, indien bleek dat gij reeds Roomsch waart, terwijl gij nog op 't St. Sal va tors Collegie verbleeft; dat gij in ieder geval vroeg of laat Roomsch zoudt worden, want dat gij het er voor hieldt, dat de heiligen die met Christus heerschen, in den hemel onze voorsprekers zijn. Maar wat nog sterker was, toen het gerucht in omloop kwam, zeide Sheffield, dat het hem niet verwonderde, en dat hij het altijd voorspeld had.quot;
«Ik voel mij zeer jegens hem verplicht.quot;
«Evenwel machtigt gij mij, om het te ontkennen — want zoo versta ik u — om het volstrekt tegen te spreken. Dat is mij genoeg, 't Is eene groote verlichting en ik ben zeer voldaan. Nu moet ik vertrekken.quot;
»Ik wil u niet wegjagen,quot; zeide Charles,»doch gij moet inderdaad vertrekken, indien gij voor het vallen van den avond te huis wilt zijn. Ik hoop, dat gij u niet eenzaam voelt of te veel werk hebt, in uwe positie. Gevoelt gij u aldus, kom dan, wanneer ook, hier vrij dineeren. En wij kunnen u ook logeeren , indien gij dat wenscht.quot;
Bateman bedankte hem en samen gingen zij naar de voordeur. En toen zij op 't punt stonden afscheid te nemen, zeide Bateman :»Weet ge wel, dat ik u gaarne eenige boeken zou leenen. Laat ik u Bramhall's Werken sturen, Tborndike, Barrow, over de éenheid der Kerk, en Leslie's sa-
340
menspraken over het Romanisme. Ik kon nog anderen noemen, maar stel mij voor 't oogenblik biermede tevreden. Zij maken de zaak gebeel en al uit en gij moet wel overtuigd zijn. Ik zeg niets meer; vaarwel, vaarwel!quot;
s t
Hoezeer Charles den omgang met zijne moeder en zuster ook op prijs stelde, tocli speet het hem niet ook met heeren in aanraking te komen en met genoegen nam hij eene invitatie van Bateman om te Melford te komen dineeren, aan. Tevens wilde hij Bateman toonen, wat eene eenvoudige ontkenning niet bewerken kon, dat de geruchten die over hen verspreid werden, dwaselijk de zaak vergrootten. En daar Bateman ondanks zijn gebrek aan gezond verstand inderdaad een belezen man was, die de Engelsche godgeleerden met vrucht had bestudeerd, hoopte hij van hem nu of dan iets te vernemen, waarmede hij zijn voordeel doen kon. Toen hij te Melford kwam, vond hij daar zeker heer Campbell, die ook geïnviteerd was; een jongen rector van een naburig kersspel die te Cambridge gestudeerd had, en over het geheel dezelfde religieuse denkbeelden aankleefde als Bateman. Wel had hij iets stelligs in zijn toon, doch hij had een helder hoofd en een krachtigen geest.
Zij hadden samen de kerk gezien en het gesprek aan tafel liep over de herleving der Go-thieke architectuur, iets wat aan alle drie on-
342
vermengd genoegen deed. Het onderwerp zou weldra uitgeput geweest zijn, en wel reeds in den aanvang, omdat er geen verschil van gevoelen bestond, hadde Bateman niet gelukkig de verklaring afgelegd, dat, mocht hij doen wat hij wilde, er voor de kerken in Engeland geene andere architectuur zou gevolgd worden, en er geene andere muziek zou zijn dan de Gregoriaansche. Dit was eene goede duidelijk omschreven thesis, die kans gaf op een prettig getwist. Reding zeide dat al die bijkomende dingen van den eeredienst, zoowel muziek als bouwkunde, nationaal waren; zij waren de wijzen waarop het godsdienstig gevoel in bijzondere tijden en streken zich lucht gaf. Hij wilde wel niet zeggen, dat de uiterlijke expressie van het religieus leven in een bepaald land niet kon geleid worden, maar zij liet zich niet dwingen; dat het even onmenschkundig was om de menschen op zijne eigene manier hun eeredienst te laten inrichten, als hen op zijne eigene manier vroolijk te doen zijn. »De Grieken,quot; zeide hij, «knipten in droefheid het haar af, terwijl de Romeinen het haar dan lieten groeien; de Oosterlingen dekten het hoofd bij den eeredienst en de Grieken bleven dan ongedekt; de Christenen zetten in de kerken den hoed af, terwijl Mahomedanen hunne schoenen uittrekken; een lange sluier is in Europa een teeken van zedigheid, terwijl hij in Azië juist het tegendeel beteekent. Men kan even goed de maat van menschen willen veranderen,
343
als hunne eigene wijze van eeredienst. Bateman, wij moeten u een voet kleiner maken, en dan kunt gij uwe kerkelijke hervormingen beginnen.quot;
»Doch, mijn waarde vriend,quot; antwoordde Bateman, »gij wilt toch niet zeggen, dat er geen natuurlijk verband is tusschen inwendig gevoel en de uitdrukking er van naar buiten, zóo dat de eene vorm niet beter wezen zou dan de andere?quot;
«Verre van daar,quot; antwoordde Charles; »maar laat zij, die geene andere muziek willen, dan Gregoriaansche, ook kruisbeelden aan den grooten weg plaatsen. Alles vertegenwoordigt een bepaalde plaats en tijd.quot;
»Hetzelfde zeg ik van den rok en de lange toga van onzen vriend,quot; zeide Campbell ; »'t is eene verwarring van verschillende tijden, van den ouden en den modernen tijd.quot;
»Of van verschillende begrippen,quot; zeide Charles. i)De toga is Katholiek en de rok Protestantsch.quot;
»Integendeel,quot; zeide Bateman. »De toga is het Anglikaansche gewaad van den ouden Hooker en de rok komt uit het katholieke Frankrijk.quot;
»In ieder geval is het wat Eeding eene vermenging van ideeën noemt,quot; zeide Campbell, »en dezelfde moeilijkheid vind ik in de vereeniging van Gothiek en Gregoriaansch.quot;
»O, pardon, daar is de idee éene en dezelfde; beide zijn bij uitstek Katholiek,quot; zeide Bateman.
»Gij kunt toch niet beter Katholiek zijn, dan
344
Eome, onderstel ik; en daar vindt men geene Gothiek,quot; zeide Campbell.
i Rome is eene geheel bijzondere plaats; en daarenboven, mijn beste vriend, indien wij slechts in 't oog houden dat Rome de zuivere apostolische leer heeft vervalscht, dan verwondert het ons niet, dat zij eene verdorvene architectuur bezit,quot; meende Bateman.
»Waarom gaat gij dan voor het Gregoriaansch naar Rome?quot; vroeg Campbell; ik vermoed dat het zoo genoemd wordt naar Gregorius I, bisschop van Rome, dien de Protestanten voor de eerste verschijning van den Antichrist houden.quot;
»Het doet er voor ons niets toe, wat Protestanten denken,quot; zeide Bateman.
«Twisten we niet over woorden,quot; zeide Campbell ; gij en ik houden het er beiden voor, dat Rome het geloof heeft vervalscht, laat zij dan de Antrichrist zijn of niet. Gij zelf hebt het zoo even nog gezegd.quot;
»Dat is zoo, dat heb ik gedaan,quot; zeide Bateman ; »maar ik maak eene kleine distinctie. De Kerk van Rome heeft het geloof niet vervalscht, maar heeft vervalschingen onder hare kudde toegelatenquot;
»Dat helpt u niet,quot; antwoordde Campbell; «reken er op, wij kunnen ons in controversie niet staande houden, indien wij in ons hart niet scherp de Kerk van Rome veroordeelen.''
»Wel, wat gaat Rome ons aan ?quot; vroeg Bate-
345
y
man; wij zijn de afstammelingen van de oude Britsche Kerk; wij bemoeien ons met Rome niet en wij wenschen, dat Rome zich niet met ons bemoeie; doch dit doet zij toch.quot;
»Wel,quot; zeide Campbell, «lees maar een klein stukje van de geschiedenis der Reformatie, en gij zult bevinden dat de leer, dat de Paus de Antichrist is, de ziel der beweging was.quot;
«Voor Ultra-Protestanten, ja, maar niet voor ons,quot; antwoordde Bateman.
«Voor zulke Ultra-Protestanten als de schrijvers der Homilieën zeide Campbell; »doch ik zeg nog eens, ik strijd niet over woorden; ik bedoel enkel, dat. zooals die leer de ziel der Reformatie was, zoo is ook het geloof, dat ik en gij hebben, dat er iets slechts, bedorvens, gevaarlijks is in de Kerk van Rome — dat de geest van den Antichrist in haar leeft, en haar aanzet en beheerscht — noodig om van iemand een goed Anglikaan te maken. Gij moet dit aannemen, of gij moet overgaan tot Rome.quot;
«Onmogelijk! mijn beste vriend,quot; zeide Bateman ; «geheel onze leer zegt, dat Rome en wij zuster-kerken zijn.quot;
«Ik zeg, dat gij zonder deze sterke afstooting de groote rechten en de alles beheerschende aan-trekkings-kracht van Rome niet kunt wederstaan. Zij is onze Moeder — ach, dat woord Moeder, en welk eene machtige Moeder! Zij breidt hare armen open — ach de heerlijke geur, die uitgaat
346
van haar boezem ? Zij is vol van gaven — ik gevoel het en hoe lang heb ik het reeds gevoeld! Waarom stort ik mij niet in hare armen ? Omdat ik gevoel, dat zij beheerscht wordt door een geest, die de hare niet is. Doch ging dat mistrouwen in haar van mij weg, werd deze zekerheid, welke ik heb van hare verdorvenheid, weggenomen , ik zou morgen hare gemeenschap zoeken.quot;
»Dit is geene zeer stichtende leering voor Reding,quot; dacht Bateman.»O, mijn beste Campbell,quot; zeide hij, «gij zijt paradoxaal vandaag.quot;
«Volstrekt niet, antwoordde Campbell; «onze Hervormers gevoelden, dat de eenige wijze, waarop zij den band van aanhankelijkheid die ons aan Rome bond, konden verbreken, lag in de leer van hare ernstige verdorvenheid. En zoo gaat het onze godgeleerden ook. Indien er iets is waarin zij overeenkomen, dan is het in het leerstuk dat Rome de Antrichrist is, of ten minste antichristelijk. Reken er op, wij hebben dat leerstuk noo-dig voor onze positie.quot;
«Ik begrijp die taal niet genoeg,quot; zeide Reding ; «ik vind ze wel in vele geschriften. Zij geeft te kennen dat controversie een spel is, en dat de twistenden niet zoeken naar de waarheid, maar naar argumenten.quot;
«Gij moet mij niet verkeerd verstaan. Reding. Al wat ik bedoel is, dat gij niet moogt spotten met uwe overtuiging, dat Rome antichristelijk is,
347
indien gij ten minste zoo denkt. Want is dat uwe overtuiging, dan moei gij ze uitspreken. Een dichter zegt: Spreek niet scherp over den val uwer zuster; doch is zij gevallen, dan moeten wij het niet verbloemen. Eerst zegt men : Zulk eene Kerk! wie ben ik, om haar te veroordeelen f En toch gij moet het doen, indien dit uwe overtuiging is. Zeg de waarheid en beschaam den duivel. Bedenk, gij bezigt uwe eigene woorden niet; gij hebt gezag voor u, al onze godgeleerden staan aan uwe zijde. Gij moet het doen, want anders kunt gij geen reden geven, waarom gij niet tot Rome overgaat. Gij moet uitspreken, niet wat gij me/ denkt, maar wat gij denkt, indien dit ten minste uwe meening is.quot;
«Dat is eene leer!quot; dacht Charles. «De geheele controversie in een notedop.quot;
Bateman kwam tusschen beiden : » Mija beste Campbell, gij behoort tot vroegere dagen. Wij hebben al die verongelijking van Rome opgegeven.quot;
»Dan is de partij niet zoo scherpzinnig als ik haar onderstelde,quot; zeide Campbell. «Wees er zeker van — zij, die hun protest tegen Rome hebben laten varen, zien of naar haar uit, of zijn stekeblind.quot;
«Alles wat wij zeggen is, zooals ik reeds te kennen gaf, dat wi/ ons niet met Rome willen bemoeien; wi/' vloeken Rome niet, maar Rome vloekt ons,quot; zeide Bateman.
348
»Dat baat niets,quot; zeide Campbell; »zij die besluiten in onze Kerk te blijven en zoete taal bezigen over het Romanisme, zullen huns ondanks worden teruggedrongen en er geen dank bij behalen. Niemand kan twee meesters dienen; en ga naar Rome of veroordeel Rome. Wat mij betreft, de Roomsche Kerk heeft veel in zich, waar ik mij niet in vinden kan ; en daar ik zoo denk, kan ik, hoeveel ik haar ook in bijzonderheden bewonder, niet anders, dan tegen haar spreken. Het zou niet eerlijk zijn en ik zou mij niet gelijk blijven.quot;
»Nu, hij eindigt beter dan hij begon,-quot; dacht Bateman, en hij viel in : »O, zeker, zeker, 't is maar al te waar; het doet pijn het aan te zien, doch er is veel in de Kerk van Rome, dat geen man van gezond verstand, geen die de Vaders gelezen heeft, geen die de Schrift bestudeerd heeft, geen trouw lidmaat van de Anglikaansche Kerk, kan verdragen.quot;
Dit zette de kroon op de discussie, en het diner ging verder genoegelijk genoeg voorbij, doch het verstand nam er minder deel in.
Na het diner viel het hu% in, dat het onderwerp : Gregoriaansch en Gothiek, niet was afgehandeld. «Hoe kwam het toch, dat wij het uit het oog verloren?quot; vroeg Charles.
»In ieder geval hebben wij het eindelijk teruggevonden,quot; zeide Bateman, «en ik zou wel eens gaarne willen weten, wat uwe meening er over is, Campbell.quot;
«Maar, Bateman, ik heb er inderdaad genoeg van; het schijnt mij tce, dat ieder tot uitersten overslaat; wat helpt het er over te argumenteeren ? Wij zullen toch niet in éen schuitje komen.quot;
«Dat zie ik niet in,quot; antwoordde Bateman. »Men denkt dikwijls te verschillen, alleen omdat men den moed mist er met elkander over te spreken.quot;
»Een goede opmerking,quot; dacht Charles. »'t Is jammer dat Bateman bij zooveel verstand zoo weinig sei.s comvmn heeft!quot;
«Nu dan,quot; zeide Campbell, «wat ik tegen Gothiek en Gregoriaansch heb is, dat zij twee verschillende denkbeelden representeeren. Gebruik gefigureerde muziek in Gothieke kerken en bewaar het Gregoriaansch voor basilieken.quot;
350
»Maar, Campbell, gij schijnt te vergeten, dat Gregoriaansche gezangen en hymnen altijd onder Gothieke gewelven geklonken hebben, en verge-zelschapt zijn geweest van Gothieke koorkappen en mijters en kelken.quot;
»Onze voorouders deden wat zij vermochten,quot; antwoordde Campbell; »zij waren groot in architectuur, doch niet in muziek. Zij konden geen gebruik maken van 'tgeen nog niet uitgevonden was, en zongen Gregoriaansch, omdat Palestrina er nog niet was.quot;
• Maar dat is een paradox!quot; riep Bateman uit.
»Er is zeker een innig verband tusschen het ontstaan en den aard der basiliek en tusschen den Gregoriaanschen Unisono. Beiden bestonden reeds voor het Christendom; beiden zijn van hei-denschen oorsprong, en werden later gewijd aan den dienst der Kerk,quot; zeide Campbell.
Volstrekt niet,quot; onderbrak hem Bateman, «het Gregoriaansch is Joodsch, niet heidensch.quot;
»Laat dat zoo zijn,quot; antwoordde Campbell, »het is ten minste zeker, dat het niet van Chris-telijken oorsprong is. En verder, zoowel de oude muziek, als de oude architectuur waren kunsteloos en beperkt, als methoden om aan die beide kunsten uitdrukking te geven. Er bestaat geen ruime Grieksche tempel, evenmin als een gerekt Gregoriaansch Gloria.'''
»Niet gerekt!quot; riep Bateman uit; »denk eens aan Willis, die gewoon was over de lengte der
351
oude Gregoriaansche composities op het vasteland te klagen.quot;
»Ik heb mij niet duidelijk uitgedrukt,quot; zeide Campbell; «men kan ze zeker zoo lang maken als men verkiest, doch niet anders dan door toevoeging en niet door de melodie door te voeren. Gij kunt twee dingen samenvoegen en dan worden ze eens zoo lang als een er van. Doch ik spreek van eene muzikale compositie, die toch de natuurlijke ontwikkeling zijn moet van de eene of andere idee en wier deelen moeten samenhangen. Zóo zou men ook een Jonischen tempel tweemaal zoo lang of tweemaal zoo ruim maken kunnen als het Parthenon; doch men zou er de schoonheid der proportie bij inschieten. Dit wilde ik dan zeggen over de oude architectuur en de oude muziek, dat zij weldra hunne grenzen bereikt hebben; zij zijn spoedig uitgeput en kannen dan niets meer. Beproeft gij er meer meê, dan is het of gij van een muziek-instrument meer eischt, dan het geven kan.quot;
«Beproef maar eens. Bateman, om op een bas quadrilles te spelen en gij zult zien, wat Campbell bedoelt,quot; zeide Reding.
»Ik heb Lindly alle soorten van vroolijke aria's op zijn bas hooren spelen en 't was wonderlijk,quot; zeide Bateman.
» Wonderlijk is het rechte woord,quot; antwoordde Reding; »het is zeer wonderlijk. Men zegt: hoe han hij het doen ? Of: 't is zeer verwonderlijk
352
voor een bas; maar op zichzelf is het niet aangenaam. En zoo heeft het mij ook altijd verdroten, •wanneer mijnheer Dinges optrad en van zijne fluit de toeren van een hautbois vergde; dat heet van de fluit iets vorderen^ waarvoor zij niet gemaakt is.quot;
»Dit is letterlijk waar, wat betreft Gregori-aansche muziek,'' zeide Campbell; »er bestonden oudtijds geene instrumenten, waarmede eene andere uitvoerbaar was. Doch gaarne schik ik mij naar beter oordeel; Reding schijnt bier meer van te weten, dan ik.quot;
«Zooals gij zegt, heb ik ook altijd begrepen, dat de moderne muziek eerst ontstond, nadat men de kracht der viool had leeren kennen. Corelli zelf, die nog geen twee honderd jaren geleden schreef, waagt zich nog nauwelijks aan de quint. Zoo heb ik ook gehoord dat wij Beethoven eigenlijk aan de piano schuldig zijn.quot;
»Moderne muziek kon er dus oudtijds niet zijn uit gebrek aan de nieuwere instrumenten,quot; zeide Campbell, «en evenzoo kon er van Gothieke architectuur geen sprake zijn, vóórdat de bouw der gewelven tot volkomenheid was gebracht. Groote mechanische ontdekkingen hebben zoowel voor architectuur als voor muziek sedert het tijdvak der basilieken en van het Gregoriaansch plaats gehad, en beiden hebben er bij gewonnen.quot;
»Het is vreemd, dat iets, wat ik reeds lang gewoon was te zeggen, met dit uw gezichtspunt
353
overeenkomt. Indien menschen, die niet muziekaal genoeg zijn, van Handel en Beethoven zeggen dat zij niet eenvoudig zijn, vraag ik altijd: is de Gothieke architectuur dan eenvoudig? Eene kathedraal is de uitdrukking van éen denkbeeld, doch zij is in hare deelen tot in het oneindige verscheiden en bewerkt; en zoo gaat het ook met eene symphonic of een quartet van Beethoven.quot;
«Zeker, Bateman, gij moet de heidensche architectuur dulden, of, wilt gij uzelf gelijk blijver, het heidensche of Joodsche Gregoriaansch verbannen. Gij moet de gefigureerde muziek toelaten of geschilderde ramen afkeuren.quot;
))En waarvoor stemt gij, voor de Gothiek met Handel of voor het Romaansche met Gregoriaansch?quot; vroeg Bateman.
«Voor beiden ieder op zijne plaats,quot; antwoordde Campbell;»ik geef verre de voorkeur aan de Gothieke architectuur, boven de classieke. Ik noem haar het eenige echte kind en de echts ontwikkeling van het Christendom; doch daarom verban ik den heidenschen stijl nog niet, die de wijding heeft van achttien eeuwen, zich bij uitsluiting de liefde in vele Christen landen verwierf en eene wolk van heiligen vóór zich heeft. Ik houd van verdraagzaamheid. Geef aan de Gothiek den voorrang, maar heb eerbied voor de classieke bouwkunde.quot;
Het gesprek begon te stokken. «Hoeveel ik ook van de moderne muziek houd, toch kan ik niet zoover gaan als uwe stellingen mij zouden
354
brengen. Ik moet wel van Mozart houden, maar zijne muziek is zeker niet religieus,quot; zeide Charles.
»Ik wilde niet bijzondere componisten verdedigen,quot; zeide Campbell; »gefigureerde muziek kan goed zijn zonder dat men nog Mozart of Beethoven in de kerken kan toelaten. Evenmin zult gij onderstellen, dat, omdat ik de Romaansche architectuur kan dulden, ik naakte cupidootjes in de plaats van engelen zien wil en luchtige vrouwenfiguren in de plaats der kardinale deugden. En daarenboven moeten we, zooals gij zoo even zelf gezegd hebt, den genius van ons land en de godsdienstige denkbeelden van ons volk in 't oog houden.quot;
»Wel,quot; zeide Bateman, »ik houd dat de perfectie van gewijde muziek is: Gregoriaansch tot harmonie gebracht; dan hebt gij de heerlijke oude gezangen en juist genoeg modernen rijkdom.quot;
»Dat keur ik juist als wel het slechtste af,quot; zeide Campbell, »dat is eene mixtuur van twee dingen, op zichzelf goed, doch die niet bij elkander passen. Het is alsof gij het eerste en tweede gerecht aan tafel dooreenroert. Het heeft wel wat van de architectuur der facade te Milaan, half Gothieke en half Grieksche kunst.quot;
»Maar 't is overal in gebruik, geloof ik,quot; zeide Charles.
»0, ja, we moeten met den tijd meegaan,quot; zeide Campbell; »van 'tgeen goed en kwaad is volgens abstracte begrippen en om u de waarheid
355
te zeggen, ik moet wel van de mixtuur houden, al kan ik ze niet verdedigen.quot;
Bateman belde voor de thee; zijne vrienden wilden vroegtijdig heengaan. Het was in Januari en het jaargetij was niet geschikt voor wandelingen na tafel. «Wel, Campbell,quot; zeide hij, «gij zijt zachter in uw oordeel jegens onze eeuw dan jegens mij ; gij wilt wel dat de eerste van Gre-goriaansch gefigureerde muziek maakt, maar lacht mij uit, wanneer ik den rok trek over eene toga quot;
»Het is geene eer de vader te zijn van een bastaardtype,quot; zeide Campbell.
»Een bastaardtype ? neen het is een overgangstoestand,quot; zeide Bateman.
»En waar gaat gij dan over?quot; vroeg Charles.
»Van overgangen gesproken,quot; zeide Campbell eensklaps, weet gij dat uw vriend Willis — van welk Collegie was hij ? hij werd Roomsch — in mijne gemeente woont en dat ik de hoop koester dat hij zal terugkomen.quot;
«Hebt gij hem gesproken?quot; vroeg Charles.
«Neen, ik heb hem opgezocht, doch ongelukkigerwijze was hij niet te huis. Hij gaat toch nog naar de Mis zooals ik hoor.quot;
»En waar vindt hij eene Roomsche kerk?quot; vroeg Bateman.
«Te Seaton, eene goede twee uren ver,quot; zeide Charles.
«Ja,quot; antwoordde Campbell, «en eiken Zondag loopt hij heen en terug.quot;
'356
»Dat lijkt niet veel op een overgang, of 't moest een physieke zijn,quot; bemerkte Reding.
«Iemand moet toch ergens heen gaan, en ik geloof dat hij bij ons ter kerk ging tot de laatste week vóór zijn Roomsch worden,quot; antwoordde Campbell.
«Ontzettend, die afvallen,quot; zeide Bateman; »doch 't geeft een droefgeestig genoegen dat de slachtoffers dier begoocheling terugkomen,quot; en hier zag hij Charles aan.
»Ja,quot; zeide Campbell; »'t is inderdaad treurig. En ik vrees dat wij nog veler afval te wachten hebben.quot;
»Ik begrijp niet hoe het mogel'jk is,quot; 'zeide Charles. «De aantrekkingskracht, die onze Kerk op den geest uitoefent is zoo groot; het is zoo verschrikkelijk haar te verliezen. Ik kan mij niet verbeelden, dat eenige partijband daar iets tegen vermag.quot;
» Dat zou zoo zijn, indien zij als partij handelden,quot; zeide Campbell, «doch dat is het geval niet. Zij handelen niet, eenvoudig omdat anderen zoo doen, doch, ongelukkigen, omdat zij niet anders kunnen. Menschelijkerwijze gesproken, is er veel, oneindig veel, meer om hen terug te houden, dan om hen te doen heengaan. — Bateman, wilt ge mijne tilbury laten voorkomen? — Wat hunnen zij er aan doen?quot; vervolgde hij voor den haard staande; »hunne Katholieke beginselen leiden hen voort, en niets is er om hen terug te drijven.quot;
357
»Waarom kan dat hunne liefde voor onze Kerk niet ?quot; vroeg Bateman. » Het is betreurenswaardig en onvergeeflijk.quot;
»De een zal na den ander heengaan, naarmate zij er rijp voor worden,quot; zeide Campbell.
«Hebt gij het gerucht gehoord —• ik voor mij heb er niet veel meer over gedacht — dat Smith ons ging verlaten?quot; vroeg Charles.
»Niet onmogelijk,quot; zeide Campbell nadenkend.
«Onmogelijk, volstrekt onmogelijk!quot; riep Bateman uit. «Wat zou dat een triomf zijn voor onze vijanden ! Ik wil het niet gelooven, vóór ik het zie.quot;
v Niet onmogelijk.quot; herhaalde Campbell, terwijl hij zijn overjas aantrok en dichtknoopte; »hij heeft zijn vroeger standpunt verlaten.quot; Men kwam zeggen dat zijn rijtuig vóór was. «Reding, ik geloof dat ik u een eind wegs kan meênemen indien gij met mij wilt instappen.quot; Charles nam het aanbod aan, en Bateman zag zich spoedig door zijne gasten verlaten.
Campbell nam Charles mede tot ongeveer half weg diens woning. Het was helder maanlicht, en na zijn nieuwen vriend bedankt te hebben, klom Charles over het hek aan den weg en bewoog zich spoedig in de schaduw van het kreupelhout, waardoor zijn weg liep. Weldra kwam hij in 't gezicht van een hoog houten kruis, dat in betere tijden een godsdienstig teeken geweest was, doch in latere dagen alleen diende als grensscheiding tusschen twee gemeenten. De maan wierp hare schaduw vóór hem uit, en het gewijde teeken rees ontzagwekkend tegen den helderen hemel, die zich over eene watervlakte uitstrekte, welke altijd nog in de nabuurschap als wonderdadig gold. Charles zag tot zijne verwondering een man, geknield op het heuveltje, dat het kruis droeg; wat meer is, hij hoorde hem, want zijne schouders waren ontbloot, en hij tuchtigde zich zelf, terwijl hij herhaalde, wat de eene of andere vorm van gebed scheen. Charles bleef staan, omdat hij hem niet wilde onderbreken, en niet wist, hoe voorhij te komen; doch de vreemdeling had het gedruisch zijner voetstappen gehoord en was in weinige oogenblikken uit zijn gezicht verdwenen.
359
Eene plotselinge ontroering overviel hem, zonder dat hij er zich tegen kon verzetten. »O gelukkige dagen,quot; riep hij uit, »toen het geloof nog éen was! O gelukkige boetvaardige, wie gij ook zijn moogt, die weet wat te gelooven en hoe vergiffenis te verkrijgen en die beginnen moogt, waar een ander eindigt! En ik, op mijn drie en twintigste jaar, ben ik nog over niets zeker, omdat ik aan niets mijn vertrouwen schenken kan.quot;
Hij trad naar het kruis, nam den hoed af, knielde en kuste het hout en bad eene pooze, opdat hij, welke ook de gevolgen, welke ook de beproevingen, wat ook het verlies zijn mocht, de genade ontvangen mocht, om te volgen waar God hem riep. Dan stond hij op en ging naar het glinsterende water en schepte er iets van in zijne hand en dronk het. Het was in hem, als kon hij den heilige hebben aangeroepen, waaraan dit water toegewijd was — hij meende aan St. Thomas, den martelaar — om toch zijne voorspraak te zijn en hem te helpen in zijn zoeken naar de waarheid; maar iets fluisterde hem toe : »het is verkeerd,quot; en hij verzette zich tegen zijn eigen wensch. Zoo nam hij den hoed weder op en spoedde zich met rassen tred huiswaarts. De huis-genooten waren reeds gaan slapen, en zonder nog iets te verrichten ging hij naar zijne slaapkamer. Toen hij door zijne studeerkamer ging, zag hij een brief op tafel liggen, zonder postmerk, die gedurende zijne afwezigheid was gekomen. Hij
360
brak hem open; hij droeg geene handteekening maar ving aldus aan :
» Vragen voor iemand, dien ze aangaan.
1. Wat wordt bedoeld door de Eéne Kerk, waarvan de Geloofsbelijdenis spreekt?quot;
«Dit is te veel voor van avond,quot; dacht Charles; »het is reeds laat;quot; en hij vouwde den brief weder op en wierp hem op zijne toilettafel. » Zeker van een of ander welmeenend persoon, die mij denkt te kennen.quot; Hij wond zijn horloge op, geeuwde en greep naar zijne pantoffels.
»Wie zou dat hier in de buurt kunnen geschreven hebben ?quot;
Weer maakte hij den brief open. »'t Komt zeker van katholieke zijde.quot; Zijn geest hield zich met den man bezig, dien hij bij het kruis had aangetroffen, en misschien zag Charles op dat oogenblik verder. Hij ging zitten en las nu voort: » Vragen voor iemand, dien ze aangaan.
1. Wat wordt bedoeld door de Eéne Kerk, waarvan de Geloofsbelijdenis spreekt ?
.2. Is zij een algemeen begrip, of iets dat werkelijk bestaat?
3. Behoort zij tot dezen tijd, of tot vervlogen eeuwen ?
4. Spreekt de Schrift er niet van, als van een Koninkrijk ?
5. En als van een Koninkrijk, dat tot het einde zal duren ?
6. Wat is een Koninkrijk? En wat wordt be-
361
doeld, wanneer de Schrift de Kerk een Koninkrijk noemt ?
7. Is het een zichtbaar Koninkrijk, of een onzichtbaar ?
8. Kan een Koninkrijk twee goavernementen hebben en kunnen deze handelen in tegenovergestelde richting ?
9. Is identiteit van inrichting, van opinies of ras voldoende om van twee natiën éen Koninkrijk te maken ?
10. Is de bisschoppelijke vorm, de hiërarchie, of de Geloofsbelijdenis der Apostelen voldoende om de Kerken van Rome en van Engeland éene Kerk te maken ?
11. Vordert de éenheid geene vereeniging, waar er deelen bestaan en vordert eene zichtbare eenheid ook geene zichtbare vereeniging ?
12. Hoe kunnen twee religies dezelfde zijn, wanneer zij geheel verschillende eerediensten en begrippen van eeredienst hebben ?
13. Kunnen twee religies éene zijn, indien de heiligste en bijzonderste daad van eeredienst in de éene, door de andere genoemd wordt een gods-lasterende leugen en gevaarlijk bedrog?
14. Heeft niet de Eéne Kerk van Christus éen geloof ?
15. Kan eene Kerk de Kerk van Christus zijn, wanneer zij niet éen is in geloof?
16. Of wanneer zij zichzelve tegenspreekt in hare documenten ?
362
17. Of ia verschillende eeuwen ?
18. Of indien hare documenten in tweestrijd met hare godgeleerden zijn ?
19. Of indien hare godgeleerden en leden met elkander in strijd zijn ?
20. Wat is het geloof van de Kerk van Engeland ?
21. Hoeveel Concilies erkent de Kerk van Engeland ?
22. Beschouwt de Kerk van Engeland de tegenwoordige Nestoriaansche en Jacobitische Kerken als liggende onder een'anathema, of als deelen van de zichtbare Kerk ?
23. Is het noodzakelijk, of mogelijk, te gelooven aan iemand anders, als aan een bevoegd gezant van G od ?
24. Is de Kerk van Engeland, of maakt zij er aanspraak op te zijn, een afgezant Gods ?
25. Geeft zij ons de waarheid, of vordert zij van ons ze zelf te zoeken ?
26. Indien zij het aan ons overlaat, de waarheid te zoeken, zoeken dan de leden der Kerk van Engeland de waarheid met dien ernst, welken de Kerk vordert?
27. Kan iemand gerust zijn, indien hij leeft zonder geloof, ook als het schijnt, dat hij hoop en liefde bezit?quot;
Charles werd slaperig, nog vóór hij aan n0. 27 gekomen was. »'t Kan niet baten, 't is niets dan tijdverlies. De vragen schijnen goed gesteld, maar zij
363
moeten wachten.quot; Hij legde het papier naast zich neder, bad, en was spoedig in slaap.
Den volgenden morgen bij zijn ontwaken bleef hij er eenigen tijd over liggen denken. «Zeker,quot; dacht hij, »ik wensch zeer, ergens goed onder dak te komen, 't zij dan in de Kerk van Engeland of elders. Ik wilde wel weten wat het Christendom is; ik ben gereed mijzelf moeite te geven, om het te zoeken en zou het met graagte en dankbaarheid aanvaarden , indien ik het vond. Maar dit vereischt tijd; al de papieren argumenten ter wereld zijn niet in staat, iemand in éen oogenblik dat te doen zien. Ontwikkeling moet er zijn. Papieren argumenten mogen ze kunnen bekorten, zooals medicijnen physieke ontwikkelingen bekorten, maar de ontwikkeling moet plaats hebben. Ik herinner mij hoe al mijne twijfelingen en theorieën over godsdienst de wijk namen bij den dood mijns vaders. Zij waren geen deel van mijzelf geworden en konden niet tegen ruw weder. Overtuiging is het zien van den geest en is geene conclusie uit iets dat voorafgaat; God bewerkt ze en Zijn werken is langzaam. Zoo is het ten minste met mij. Ik kan niet eensklaps gelooven; beproef ik het, dan neem ik woorden voor zaken en later zal het mij leed doen. Of zoo al niet, dan zal ik enkel bij toeval den goeden weg gekozen hebben. Ik moet mij voortbewegen langs wat mij Gods weg schijnt; ik kan niets meer doen dan mij op weg begeven; eene hoogere
364
macht moet mij achterhalen en mij voortstuwen. Voor het oogenblik heb ik rechtstreeks een plicht te vervullen, een plicht, wiens vervulling mijn dierbare vader mij naliet, om een goed examen te doen. Daarheen wijst mijn plichtsbesef. Ik zal het onderzoek niet laten varen, maar langs dien weg moet ik het voortzetten. God kan mijne studie zegenen, dat zij strekke tot mijne geestelijke verlichting, zoo goed als tot iets anders. Saul zocht de ezels zijns vaders en vond een koninkrijk. Alles op zijn tijd. Ben ik eens gepromoveerd, dan komt dat aan de beurt.quot; Hier zuchtte hij. «Mijne promotie! Maar die hatelijke Artikels! Laat ik liever zeggen, wanneer ik mijn examen gemaakt heb. Maar laat ik liever opstaan.quot; En hij teekende zich met het teeken des kruizes. quot;Weder viel zijn oog op den brief. »Het schrift is goed. Beter dan Willis schrijven kan. Neen, 't komt niet van Willis. Ja, dien Willis kan ik niet begrijpen. Ik zou wel eens willen weten hoe hij het maakt met zijne moeder. Ik geloof niet, dat hij zusters heeft.quot;
Reding was Campbell goed bevallen en het belang, dat bij in hem stelde, werd nog grooter ten gevolge van een wenk van Bateman, dat zijne trouw jegens de Engelscbe Kerk wankelde. Niet lang duurde het, vóór hij hem een bezoek bracht en hem ten eten vroeg, en toen Charles hierop met eene uitnoodiging antwoordde, waaraan Campbell gehoor gaf, was er een begin van kennismaking tusschen het rectoraat te Sutton en Charles' familie te Boughton tot stand gekomen, eene kennismaking, die spoedig tot vriendschap rijpte. Campbell was een cjentleman, iemand, die veel gereisd had, met een helder hoofd en vuri-gen geest; openhartig, goed te huis in de godgeleerdheid der Engelscbe Kerk, een trouw An-glikaan en de bezitter van een buitengewoon goed beneficie. Marie ontving hem gaarne, omdat door deze kennismaking haar broeder onder den invloed kwam van een geest, waarvoor hij eerbied hebben moest; en, daar Campbell rijtuig hield, was het niet meer dan natuurlijk, dat hij Cbarles dikwijls een dag voor zijne studie en een morsigen weg bespaarde, door zelf naar Boughton te komen. Zoo gebeurde het, dat hij Charles wel tweemaal
366
bij zijne moeder zag, tegen eens te Sutton. Doch ■welke gevolgen deze bezoeken ook hadden, er gebeurde niets, wat veel invloed op den gang van ons verhaal uitoefende; en zoo kunnen wij er over zwijgen.
Eens bracht Charles een bezoek aan Bateman en toen hij de kamer binnentrad, verwonderde het hem Bateman en Campbell aan tafel te vinden, in gesprek met een derde. Ook zij waren van hun kant een weinig verrast en aarzelden bij zijn binnenkomen een oogenblik, vóór zij opstonden en hem welkom heetten. Toen hij den vreemde aanzag, gevoelde hij eenige verlegeüheid, die hij niet kon verbergen. Want het was Willis, en blijkbaar werd hij er aan pogingen om hem terug te voeren onderworpen. Charles was er dus te veel; maar er was niets aan te doen, en hij reikte Willis de hand en nam de dringende uitnoodiging van Bateman om zich mede aan tafel te zetten, aan.
Charles zat tegenover Willis; en eerst kon hij zijn oog niet van hem afhouden. In den beginne kostte het hem moeite om te gelocven, dat hij den onstuimigen jongeling tegenover zich had, dien hij vóór twee en half jaar gekend had. Vroeger was hij altijd stil geweest in gezelschap, doch hierin was hij, zoowel als in vele andere dingen, veranderd. Wel sprak hij niet meer dan paste, doch hij sprak vrij en gemakkelijk. Doch de grootste verandering had plaats gegrepen in ui-
967
terlijk en manieren. De blozende kleur en de eerste jeugd was voorbij; de uitdrukking van zijn gelaat was innemender dan voorheen, en zeer rustig; doch aan iedere zijde van zijn gelaat tot beneden den mond had zich eene dunne lijn gevormd : zijne wangen waren zoo vol niet meer en hij leek wel een man van dertig jaren. Wanneer hij deel nam aan het gesprek en in vuur geraakte, dan was bij weer dezelfde van vroeger.
«Ik meen dat wij allen dezen room op dezen tijd van 't jaar mogen bewonderen; want geen van ons is uit Devonshire,quot; zeide Charles, terwijl hij zich bediende.
.Hij behoort niet uitsluitend aan Devonshire,quot; antwoordde Campbell; » dat wil zeggen, men vindt hem ook in 't buitenland. Te Rome heeft men zulk een soort van room en hij is er zeer gewoon.quot;
«Kan boter en room zich houden in zulk eene beate luchtstreek?quot; vroeg Charles; »ik dacht dat men er olie voor gebruikte.quot;
»Te Rome is het niet zoo heet, als gij meent, behalve gedurende den zomer,quot; zeide Willis.
»Olie ? ja, dat is zoo; zoo lezen we in de Schrift van de vermeerdering van olie en meel, wat schijnt overeen te komen met onze boter en brood. De olie te Rome is uitmuntend, zoo doorzichtig en helder, men kan ze gebruiken als melk,quot; zeide Campbell.
»Toch zal de smaak wel eigenaardig zijn,quot; zeide Charles.
368
»In het eerst, ja, maar men gewent er spoedig aan,quot; zeide Campbell. »Al die dingen, melk, boter, kaas, olie, hebben een eigenaardigen smaak, en alleen de gewoonte neemt hem weg. De vette boter van Guernsey is voor vreemdelingen te zwaar, en de Russen houden daarentegen van walvisschen-traan. Onze smaak is grootendeels kunstmatig gevormd.quot;
«Zeker is het zoo met groenten,quot; zeide Willis; »toen ik een kind was kon ik geen snijboonen, spinazie, asperges of peterselie verdragen; en misschien nog wel meer niet.quot;
«En daarom is het voedsel der kluizenaars, denk ik, niet alleen het natuurlijkste, maar ook van nature het smakelijkste — een korst brood en een dronk uit de beek,quot; zeide Campbell.
»Of de gedroogde erwten van den kluizenaar van Copmanshurst,quot; zeide Charles.
»De macaroni en de druiven der Napolitanen zijn natuurlijker en smakelijker ook,quot; zeide Willis.
»Dat is eer weelde,quot; zeide Bateman.
»Neen,quot; hernam Campbell, «weelde juist niet. Weelde is in haar begrip iets gezochts. Zoo spreekt Horatius van de peregrina lagois. Wat de natuur u uit haar zelve aanbiedt is geen weelde, hoe heerlijk het ook zijn moge. Wilde eenden waren geen weelde in uwe oude buurt te midden der moerassen om Oxford, Bateman ; en evenmin zijn het de druiven te Napels.quot;
»Maar dan geven de oude vrouwtjes zich hier
369
over haar kopje thee aan weelde over, want thee komt uit China,quot; zeide Bateman.
Dat bracht Campbell voor een oogenblik van de wijs. Wat dan ook de reden zija mocht, noch hij noch Bateman waren geheel op hun gemak, evenmin voor zich zelf als tegenover elkander; 't kon liggen aan Charles' komst of aan iets wat voor Charles' komst geschied was. Campbell beantwoordde de opmerking van Batetnan uitvoerig door te zeggen dat stoombooten en spoorwegen vreemde veranderingen te weeg brachten, dat tijd en plaats verdwenen en de prijs spoedig de ee-nigste maatstaf voor weelde zijn zoude.
»De prijs schijnt in Italië ook wel de maatstaf voor vleeschspijzen of onthoudingsspijzen,quot; zeide Willis; »ik meen ten minste dat er in de Vasten dispensatie voor vleeschspijzen gegeven wordt, ten gevolge van de duurte van brood en olie.quot;
»Dit schijnt aan te duiden dat de tijd voor onthouding en vasten voorbij is,quot; bemerkte Campbell; »want 't zoj. dwaas zijn op ossevleesch en lamsvleesch vastendag te houden.
»0, Campbell, wat zegt gij daar?quot; riep Bateman uit. «Voorbij! Wat gaat ons die verslapping in Italië aan?quot;
«Ik houd het er stellig voor, dat vasten in onze eeuw niet te pas komt, in Engeland evenmin als in Eome,quot; zeide Campbell.
» Past op, beste vrienden,quot; dacht Charles ;»sluit
370
li aan een of uw gevangene zal u ontsnappen.quot;
«Wat, niet vasten op Vrijdag? wij deden het altijd zeer streng te Oxford,quot; zeide Bateman.
«Dat is te prijzen, maar ik ben van Cambridge,quot; zeide Campbell.
»Maar wat zegt gij dan van de Rubrieken en den Kalender ?quot; hield Bateman aan.
»Die zijn niet verbindend,quot; oordeelde Campbell.
»Zij zijn wel verbindend,quot; zeide Bateman.
Hier volgde eene pauze, als bij een strijd van boksers. Reding kwam tusschenbeide : »Bateman, snijd mij, bid ik u, een snede van uw heerlijk brood; eigengebakken, onderstel ik?quot;
«Pardon !quot; zeide Bateman; — «niet verbindend? Reik het even over, Willis. Ja het komt van een boer hier naast. Ik ben blij, dat gij er van houdt, — Ik herhaal het Campbell, zij zijn verbindend.quot;
»Eene wondere wijze van verbinden, wanneer ze nooit verbonden hebben; ze bestaan nu twee of drie honderd jaar, en wanneer werden zij ooit aangedrongen?quot; antwoordde Campbell.
»Maar daar staan ze; in het F ray er Book,quot; zeide Bateman.
»Ja, en laat ze daar blijven en er nooit uitkomen, en ze zullen er blijven tot het einde der tijden,quot; zeide Campbell.
»Foei!quot; riep Bateman uit. «Gij moest liever uwe Moeder in hare moeilijkheid helpen en niet zijn als de priester en de leviet.quot;
371
«Mijne Moeder wenscht niet geholpen te worden,quot; hernam Campbell.
»Ach, wat zegt gij toch! wat moet ik doen ? wat kan er aan gedaan worden ?quot; riep Bateman.
«Gedaan worden? Niets!quot; zeide Campbell; «is er dan niet iets dat heet: het in onbruik raken eener wet ? Houdt eene wet niet op verbindend te zijn, wanneer er niet op wordt aangedrongen? Ik beroep mij op Willis.quot;
Willis antwoordde nu, dat hij van de moraaltheologie niet op de hoogte was, doch dat hij eenige lessen had bijgewoond en hij geloofde dat het de Katholieke regel was, dat, wanneer eene wet uitgevaardigd was en door de meerderheid niet werd opgevolgd, indien de wetgever den staat van zaken kende en toch zwijgen bleef, hij dan van zelf werd geacht de wet te herroepen.
«Wat!quot; zeide Bateman tot Campbell, «doet gij een beroep op de Roomsche Kerk?quot;
«Volstrekt niet; ik beroep mij op de geheele Katholieke Kerk, waarvan de Kerk van Rome in dit bijzonder geval toevalligerwijze de woordvoerster is. Het gezond verstand zegt het reeds, dat eene wet, op wier naleving niet wordt aangedrongen, eindelijk ophoudt verbindend te zijn. Anders zou het niets dan dwingelandij zijn, en wij zouden niet weten waar we aan toe waren. De Kerk van Rome geeft slechts woorden aan deze opvatting van 't gezond verstand.quot;
«Nu dan,quot; zeide Bateman; «ik doe een beroep
372
op de Roomsche Kerk. Rome is zoowel een deel der Katholieke Kerk, als wij; en omdat de Roomsche Kerk altijd is blijven vasten, daarom is de wet niet vervallen; het grootste deel der Katholieke Kerk heeft ze altijd nageleefd.quot;
«Neen, dat is niet zoo,quot; zeide Campbell; »zoo-a^s SU gehoord hebt, dispenseert de Kerk van Rome in het vasten.quot;
Willis kwam hier met eene vraag tusschen beide:
«Meent gij dan waarlijk,quot; vroeg hij aan Bateman, «dat de Kerk van Engeland en de Kerk van Rome éene Kerk uitmaken?quot;
«Zeker,quot; antwoordde Bateman.
«Is het mogelijk?quot; riep Willis uit. «En in welken zin neemt gij het woord éen ?quot;
«In iederen zin, behalve in den zin van gemeenschap,quot; antwoordde Bateman.
»Dat is, geloof ik, dat zij éen zijn, maar volstrekt geen omgang samen hebben,quot; zeide Willis.
Bateman gaf dit toe. Willis vervolgde : «Geen omgang, dat is, geene maatschappelijke verhoudingen, geen raadplegen of samenspreken, geen ordenen of gehoorzamen, geen wederzijdsch steunen; in 't kort, geene zichtbare vereeniging.quot;
Bateman bleef toestemmen: «Wel dat is mijn bezwaar,quot; vervolgde Willis; «ik kan niet begrijpen, hoe twee deelen éen zichtbaar lichaam kunnen uitmaken, indien zij niet zichtbaar ver-eenigd zijn ; eenheid onderstelt vereenigingquot;
373
«Dat zie ik volstrekt niet in, volstrekt niet,quot; zeide Bateman. »Neen Willis, gij moet u niet voorstellen dat ik u dit zal toegeven; dat is een van onze leerstukken. Er is slechts éene zichtbare Kerk en daarom zijn de Kerken van Engeland en Eome beiden deelen daarvan.quot;
Campbell zag in, dat Bateman in de klem was geraakt en op zijne eigene manier schoot hij hem ter hulpe.
«Wij moeten beter onderscheiden tusschen verschillende zaken,quot; zeide hij. »Een koninkrijk kan verdeeld zijn, verscheurd worden door partijschappen en verdeeldheden en toch een koninkrijk blijven. Dit is de werkelijke toestand der Kerk zooals ik haar beschouw en op deze wijze zijn de Kerken van Engeland, Rome en het Oosten
éen.quot;
u Ik onderstel, gij zult toestemmen, dat naarmate de rebellie sterker is, de eenheid van het koninkrijk meer gevaar loopt; en slaagt de rebellie of komen de partijen in een burgeroorlog overeen om macht' en grondgebied onder elkander te verdeeien, dan komen er dadelijk twee rijken in plaats van éen. Eenige jaren geleden was België een deel van het koninkrijk der Nederlanden ; ik geloof niet dat gij het nu nog zoo noemen zult. Hetzelfde schijnt het geval met de Kerken van Rome en Engeland.quot;
«Toch kan een koninkrijk in een toestand van verval zijn,quot; antwoordde Campbell; «neem eens
374
het Turksche Rijk. De samenvoeging tusschen de verschillende deelen is zoo gering, dat ieder afzonderlijk Pacha wel haast een afzonderlijk souverein heeten mag; en toch is het éen rijk.quot;
»De Kerk is dan volgens u, op dit oogenblik een koninkrijk dat tot ontbinding overgaat?quot; zeide Willis.
» Zeker,quot; antwoordde Campbell.
«En dat eindelijk bezwijken zal ?quot; vroeg Willis.
» Zeker,quot; zeide Campbell; » wanneer het einde komt, volgens het woord des Heeren : Wanneer de Zoon des menschen komt, zal. Hij dan geloof vinden op aarde ? Juist als het geval was met het uitverkoren volk, toen de schepter werd weggenomen van Juda.quot;
«Maar de Kerk is, volgens uwe stelling, reeds vóór het einde bezweken. Hoe kan eenige scheiding nog volkomener zijn, dan die welke bestaat tusschen de Roomsche, de Grieksche en de En-sche Kerk?quot;
«Zij zouden elkander kunnen excommunicee-ren,quot; antwoordde Campbell.
«Dus zijt gij bereid, van te voren iets bepaalds aan te wijzen, dat, indien het gebeurt, eene werkelijke scheiding zal te weeg brengen?quot; vroeg Willis.
«Neen, doe dat niet,quot; zeide Reding tot Campbell; »dat is gevaarlijk. Bind u niet aan de beslissing over een zedelijk vraagstuk, want, mocht eens gebeuren wat gij aanwijst, dan zou het moeilijk vallen om te weten wat te doen.quot;
375
«Och, neen,quot; zeide Willis; »zeker zoudt gij wel in eene moeilijkheid geraken, doch, ik ben er van overtuigd, gij zoudt er u wel uit redden. In dat geval zoudt gij een ander ultimatum nemen als uw toetssteen van scheuring.»Er zou,quot; voegde hij er ontroerd aan toe, «in den diepsten afgrond nog wel weer een dieperen gevonden worden.quot;
De laatste woorden waren niet in harmonie met den toon van het totnutoe gevoerde gesprek en brachten Bateman in den strijd, nadat bij ee-nigen tijd een ongeduldig toehoorder geweest was.
»Dat is een gevaarlijk pad, Campbell, gevaarlijk inderdaad. Ik kan niet met u meegaan. Het kan nooit goed zijn te zeggen, dat de Kerk bezwijken gaat. Neen, zij bezwijkt nooit, zij is altijd vol kracht, altijd zuiver, altijd volmaakt, zooals de Profeeten haar hebben beschreven. Beschouw maar eens hare kathedralen, bare kloosterkerken en andere heiligdommen, die zoo uitnemend hare typen zijn.quot;
«Mijn beste Bateman, ik ben evenzeer als gij bereid om voor de vervulling der profetieën aan de Kerk gedaan, in te staan; maar wij moeten toch het feit wel erkennen dat de takken van de Kerk verdeeld zijn, al houden wij ook de leer vast, dat de Kerk éen zijo moet.quot;
«Ik zie dat volstrekt niet in, neen, wij behoeven dat niet te erkennen. Er zijn geene Kerken, er is overal slechts éene Kerk en deze is niet verdeeld. Alleen de uitwendige vormen, verschij-
376
ningen, openbaringen der Kerk zijn verschillend. De Kerk is éen, zoo goed als ooit.quot;
»Dat baat niets,quot; zeide Campbell en verdrietig stond hij op en ging naar den haard. «Uwe geaardheid maakt u voor twistvragen ongeschikt, mijn beste vriend,quot; dacht hij bij zichzelf.
»Het is, zooals ik mij voorstelde,quot; zeide Willis; «Bateman, gij beschrijft eene onzichtbare Kerk. Gij houdt vast aan de onvergankelijkheid der onzichtbare Kerk, en niet aan die der zichtbare.quot;
»Zij zitten in de klem,quot; dacht Charles; «maar ik wil mijn best doen, om er Bateman uit te helpen.quot; Hij begon dan: »Volstrekt niet; Bateman bedoelt alleen, dat de eene Kerk in dit of dat opzicht, er anders uitziet dan de andere; doch daaruit volgt niet, dat zij feitelijk ook niet zichtbaar overeenkomen. Alle verschil onderstelt overeenstemming; de Engelsche en de Roomsche Kerk komen zichtbaar overeen en verschillen zichtbaar. Denk maar eens aan de verschillende stijlen van bouwkunde en gij zult begrijpen, wat Bateman bedoelt. Eene kerk is eene kerk, waar ter wereld ook, zij is zichtbaar een en hetzelfde en toch hoeveel verschil is er niet in. Onze kerken zijn Gothiek en die in het zuiden Byzantijnsch. Hoe zeer verschilt eene basiliek van de kathedraal van York! En hoe komen zij toch weder overeen. Niemand zal de eene evenmin als de andere aanzien voor eene moskee of eene synagoge. Men kan er over twisten, wat de beste stijl is; de
377
een houdt van de basiliek en de ander noemt ze heidensch.quot;
«Ja, dat doe ik,quot; zeide Bateman.
«Zooals gewoonlijk, weet gij niet te geven en te nemen,quot; zeide Campbell. «De basiliek is, op hare plaats, heerlijk. Er zijn twee dingen, waarop de Gothiek geen aanspraak maken kan : de reeks of het woud van ronde gepolijste pilaren en het bevallige gewelf dat zich boven het hoofd rond afsluit als het luchtgewelf.quot;
Allen verheugden zich over deze digressie uit de godsdienstige twistvragen en daarom zett'en zij het lichtere gesprek met grooten ernst voort.
«Ik vrees te moeten toegeven, dat de kerken te Rome niet zooveel indruk op mij maken als de Gothieke kerken ; ik heb er eerbied, ik heb er ontzag; maar ik heb de Gothieke boog lief en haar gezicht doet mij aangenaam aan.quot;
«Daarvoor zijn te Rome nog meer redenen,quot; zeide Campbell; «de kerken zijn er niet voltooid en zoo onzindelijk. Rome is eene stad van puinen ! De Christenkerken zijn er gebouwd van ruïnen en over het algemeen liggen zij in puin of zijn ze vervallen, en zoo zijn ze de ruïnen van ruïnen.quot; Campbell had nu een lichter onderwerp dan het Anglo-Catholicisme en daar hem niemand onderbrak, ging hij spraakzaam voort: »Te Rome vindt men dikke hooge stutten in plaats van pilaren en ze zijn niet omkleed met marmer doch wit gepleisterd of beschilderd. Zij geven aan de
378
kerken een onbeschrijfelijk vervallen aanzien.quot;
quot;Willis zeide, dat het hem verwonderde, wat toch zoovele vreemdelingen, Protestanten namelijk, naar Eome dreef; het was zulk eene treurige, melancholische stad ; een aantal oude, in puin vallende vormelooze muren, de bodem niet geplaveid, de rechte wegen afgesloten met hooge eentonige muren, de punten die bezienswaardig zijn verspreid over uitgebreide woestenijen, vervallen paleizen, de hoornen bijna allen geschoren, straten met modder tot over de enkels of wolken van stof en vuil tot boven het hoofd, een nukkig klimaat en eene zeer gevaarlijke avondlucht. Napels, ja, wat een aardsch paradijs, maar Eome was de stad des geloofs. De heiligdommen, die het bevat, te bezoeken was een echt boetewerk, zooals het behoorde te zijn. Hij begreep, dat Katholieken er heen gingen, doch Protestanten, daarvoor stond hij stil.
»Er hangt eene begoocheling over de limina Apostolorum; St. Petrus en St. Paulus zijn er niet voor niets,quot; zeide Charles.
»Er bestaat eene tastbaarder reden,quot; zeide Campbell; »het is eene stad waar men menschen uit alle natiën kan aantreffen, de bevolking is nergens zoo verscheiden als te Eome. Men gaat er naar een bal; de gastheer waartegen men in het eerste apartement buigt, is een Franschman; gaat men verder dan ziet men Massena's kleindochter in gesprek met Mustapha Pacha en wel-
379
dra zit gij tusschen een Yankee, chargé d'affaires, en een Eussisch kolonel, terwijl een Engelsch-man zich juist voor uw neus belachelijk maakt.quot;
Hier zag Campbell op zijn horloge en vervolgens naar Willis, dien hij in zijn rijtuig naar Meiford had gebracht om Bateman een tegenbezoek te brengen. Het was hun tijd om te vertrekken, anders zou de avond hen overvallen. Bateman, die zeer onvoldaan was gebleven, sedert hij het laatst gesproken had, wat reeds meer dan een kwartier uurs geleden was, was juist niet gestemd om veel pogingen aan te wenden om hen of Reding nog wat te doen blijven; en zoo zat hij weldra alleen. Hij schoof zijn stoei voor het vuur en voelde voor een tijdlang niets anders dan walging. Langzamerhand spon hij zijne gedachten echter uit en zijne alleenspraak nam den volgenden vorm aan: «Neen, 't is te erg, al te erg; Campbell is een scherpzinnig man, veel meer dan ik, iemand ook, die veel heeft gelezen, maar hij heeft geen takt, geen takt. 't Is te betreuren. De komst van Reding was een ongeluk, doch wij hadden ze kunnen overkomen en er zelfs voordeel uit kunnen trekken ; doch om zulke argumenten te gebruiken, als Campbell deed ! Hoe kon hij hopen hem zoo te overtuigen ? hij maakte dat wij beiden verdienden te worden uitgelachen... Hoe kwam hij er toe? O ja, hij zeide dat de Rubrieken niet verbindend waren. Wie hoorde ooit zoo iets, ten minste van een Anglo-Katho-
~
380
'
liek? Waarom voorgegeven, dat men evengoed Katholiek is, met zulke zienswijzen? Waarom zich niet liever ruiterlijk Protestant of Erastiaan ge-heeten, dan wist men wat men aan hem had ? Wat zal het een verkeerden indruk maken op Willis; ik zag het hem aan ; hij kon nauwelijks het lachen bedwingen; maar Campbell beeft volstrekt geen takt. Hij gaat maar voort op zijne eigene manier, en spreekt zijne eigene gedachten uit, die zeker scherpzinnig zijn en origineel, maar nooit let hij op zijn gezelschap. En hij is zoo positief en sluit elk ander gevoelen zoo uit; het is zeer onaangenaam, en soms weet ik niet hoe ik het uitsta. Ach, het was wreed en de gevolgen moeten wel ellendig zijn. Arme Willis! ik geloof inderdaad niet, dat wij hem een duimbreed hebben doen wijken, inderdaad niet. Eens meende ik zelfs te bespeuren dat hij om mij lachte... Wat zeide hij later ook weer? daar was nog iets anders, meen ik. Ik herinner mij; dat de Katholieke Kerk in puin lag en stuk gebroken was. Welk een paradox! Wie anders dan hij zal dat gelooven ? Ik ben zoo ontstemd, dat ik met weet, wat ik doen zal.quot; Hij sprong op en wandelde heen en weder.
»Dat komt er van, dat de bisschoppen niet tusschen beiden komen; raen kan het niet zeggen, dat is het ergste, doch zij dragen er de schuld van. Zij behoeven slechts hun pink te verroeren en de Rubrieken te doen naleven, dan zou de
1
I
381
geheele controversie geëindigd zijn... Ik meen er was nog iets anders. Ja zeker! Hij zeide wij behoefden niet te vasten! Die te Cambridge studeerden hebben altijd iets bijzonders, altijd de eene ot andere gril; hij moest te Oxford geweest zijn, dan was hij een man geworden. Hij heeft veel talent, doch hij rijdt op stokpaardjes en jaagt theorieën en gevolgtrekkingen na tot het einde toe.quot;
Hier werd hij onderbroken door den koster, die hem zeide dat John Tims gezworen had, dat zijne vrouw niet in het openbaar haar kerkgang doen zoude en dat hij half voornemens was om zijn kind bij de Methodisten te laten doopen; en zoo namen Bateman's gedachten eene andere richting.
De winter was over 't geheel droog en prettig geweest, maar in Februari en Maart regende het zoo sterk en woei de wind zoozeer, dat Bateman Charles of Willis bijna niet zag. Hij gaf zijne plannen nopens den laatste niet op, doch het was voor hem eene angstwekkende vraag, hoe hij het 't best zou aanleggen. Wat Campbell betreft, hij had besloten om dezen geheel buiten de uitvoering zijner plannen te sluiten, maar over Eeding aarzelde hij. Hij had Charles veel minder Roomsch bevonden, dan hij zich had voorgesteld en hij vermoedde, dat hij, door hem te nemen tot zijn vertrouweling en hem tegen Willis te gebruiken, er inderdaad in zou slagen om hem eene Angli-kaansche richting te geven. Dientengevolge gaf hij hem zijn verlangen te kennen om Willis terug te brengen tot «de Kerk van zijn Doopsel;quot; en niet ontmoedigd door Charles' raad, om de zaken te laten zooals zij waren, want dat hij hem misschien van Rome kon aftrekken zonder hem tot de Anglikaansche Kerk terug te voeren, vroeg hij hen beiden ten eten, toen het weder wat beter werd, op een der laatste Zondagen van de Vasten. Hij besloot dezen dag een grooten slag te slaan
383
en met dit doel zocht hij zorgvuldig een van de populairste boeken tegen Rome op. Na veel nadenken besloot hij den aanval te richten tegen sommige «praktische ergernissenquot; zooals hij ze noemde, van de Roomsche Kerk; omdat hem deze gemakkelijker te bewijzen schenen dan punten van leer of geschiedenis ; wanneer Willis in zijn nieuw geloof in het buitenland mocht zijn aan 't wankelen gebracht, zou dit geschied zijn door de praktische bewijsvoering welke hij voor oogen gehad had in de gevolgen van de eigenaardige leer der Roomsche Kerk , waar zij zich vrij kon ontwikkelen. Daarenboven had onze vriend, om de waarheid te zeggen, geen zeer helder denkbeeld, in hoeveel leerstukken hij met de Kerk van Rome overeenstemde of waar hij niet meer mééging in de verschillende détails van het Credo van Paus Pius; daarom was het zeker veiliger zijn aanval tot zaken der praktijk te bepalen.
«Gij ziet. Willis,quot; zeide hij, toen zij aan tafel zaten, »ik heb op onthouding van vleeschspijzen gerekend, daar ik niet wist of gij van de dispensatie gebruik maakt. Wij eten vleeschspijzen, maar denk daarom niet, dat wij op behoorlijken tijd niet vasten. Ik ben het volstrekt niet eens met Campbell, maar wij vasten niet op Zondag. Dat is onze regel en ik geloof, dat hij in de oudheid geldend was.quot;
Willis antwoordde, dat hij niet wist, wat oudtijds het gebruik was, doch dat hij onderstelde,
384
dat zij beiden toegaven dat zaken van tucht door de bevoegde macht konden veranderd worden.
» Zeker,quot; zeide Bateman, »indien alles geschiedt in overeenstemming met den geïnspireerden tekst der Schrifthi^r hield hij even op, brandende van verlangen om zoo mogelijk het een of ander belangrijk onderwerp ter tafel te brengen, zonder nog te zien op welke wijze. Hij begreep dat hij in medias res vallen moest en voegde er bij : »met welken geïnspireerden tekst, naar ik geloof, niet in overeenstemming is, wat iemand in vreemde kerken ziet.quot;
»Wat dan? Ik onderstel gij bedoelt antepen-dium's, koorstoelen, steenen altaren, koorkappen en mijters,quot; zeide Willis in zijne onnoozelheid; «deze vindt men zeker niet in de Schrift.quot;
»Dat is zoo,quot; zeide Bateman; »maar toch, al vindt men ze niet in de Schrift, zij zijn er niet mede in strijd. Daar is niets tegen; maar de eere-dienst van de heiligen, vooral van de Heilige Maagd en van de relieken, het opdreunen van gebeden in eene onbekende taal, aflaten en het niet dikwijls communiceeren, druischen, dunkt mij, rechtstreeks tegen de Schrift in.quot;
«Mijn beste Bateman, gij schijnt mij in eene atmosfeer van twistvragen te leven; zoo was het reeds in Oxford. Op uwe kamers werd altijd getwist. Godsdienst is iets om te genieten, niet om er over te twisten; geef mij nog een stukje van dien schapebout.quot;
385
»Zeker, Bateman, laat ons genot hebben van ons diner. Willis verdient het wel, want ik geloof dat hij vandaag eeae flinke wandeling gemaakt heeft. Hebt gij niet grootendeels naar Seaton en terug gewandeld ? Haast vijf uren over een heuvelachtig terrein en de grond kan overal nog niet opgedroogd zijn.quot;
«Dat is zoo,quot; zeide Bateman; «neem een glas wijn. Willis,* het is goede Madeira; eene mijner tantes zond ze mij.quot;
«Hij beschaamt ons, die van onze slaapkamer in de kerk stapten,quot; zeide Charles; »hij heeft een pelgrimstocht volbracht om de zijne te bereiken.quot;
»Ik heb niets tegen onzen besten vriend Willis,quot; hernam Bateman; «ik dacht slechts, dat hij met mij zou overeenstemmen, dat er in den eeredienst veel bederf in vreemde kerken gevonden wordt.quot;
Toen, eindelijk, zijn stilzwijgen moest opgemerkt worden, zeide Willis, dat hij onderstelde, dat menschen, die niet katholiek waren, niet zeggen konden, wat bederf was en wat niet. Hier bleef het onderwerp weder rusten, want Willis — misschien was hij te vermoeid — scheen niet gestemd om er over te spreken. En zoo aten en dronken zij, met niets dan zeer gewone gesprekken om hun maal te kruiden, totdat het diner was af-geloopen. De tafel werd nu een weinig achteruit geschoven en de drie jongelieden namen plaats om het haardvuur, dat Bateman helder deed op-
386
vlammen. Twee van hen hadden ten minste eenige ontspanning verdiend en toch waren zij het juist die de hitte van den strijd zouden dragen. Een hunner had eene lange wandeling achter den rug en de andere had twee kerkdiensten gehad, benevens een doopsel en eene begrafenis. De wapenstilstand duurde een goed kwartier uurs, wat door Charles en Willis in prettige conversatie werd doorgebracht, tot dat Bateman, die zich gedurende dien tijd met twistvragen had opgepropt, zich gereed gevoelde voor den aanval en vormelijk het vuur opende. Hij begon :
«Kom, mijn beste Willis, ik kan u zóo niet laten heengaan. Ik ben overtuigd dat, wat gij in den vreemde gezien hebt, u geërgerd heeft.quot;
Dit was niet zeer beleefd. Willis zeide, dat, ware hij Protestant geweest, hij licht zot. geërgerd zijn geworden; doch hij was Katholiek; en hier zuchtte hij nauw hoorbaar. Daarenboven, hadde hij de bekoring gehad om geërgerd te worden, dan zou hij zich herinnerd hebben, dat bij tot eene Kerk behoorde, die in alle belangrijker zaken niet dwalen kon. Hij was niet tot haar gekomen om kritiek te oefenen, maar om onderwezen te worden. »lk weet niet,quot; vervolgde hij, «wat bedoeld wordt, wanneer men zegt, dat wij geloof moeten hebben, dat geloof eene genade is, dat geloof de weg is ter zaligheid, indien er niets is om dat geloof op de proef te stellen. Gelooven staat tegenover zien; nu dan, wanneer er niets
387
is, waarvan bet gezicht u ergert, dan is er niets waar het geloof tegenover staat.quot;
Bateman noemde dit een paradox: «Indien dit zoo is, waarom worden wij dan geene Mahome-danen? want dan zouden wij' genoeg te gelooven hebben.quot;
«Nu, denk eens,quot; zeide Willis; «onderstel uw vriend, een eerbiedwaardig man, wordt beschuldigd van diefstal en de schijn is tegen hem, zoudt gij hem dan terstond voor schuldig houden? Het zou eene echte beproeving van uw vertrouwen in hem zijn; en wanneer hij er eindelijk in slaagde om zijne onschuld te bewijzen, dan geloof ik niet dat hij u dankbaar zou zijn, indien gij gewacht hadt met zijne partij te kiezen totdat hij zijne onschuld had bewezen; in stede van aan alle kwade vermoedens vreemd te blijven, omdat gij hem te goed kendet. Kom ik dus tot de Kerk, met vol vertrouwen op haar, dan is alles wat ik in haar zie, ook al verwondert het mij, niets anders dan eene beproeving van mijn geloof.quot;
«Dat is zoo,quot; zeide Charles, «doch er moet zekere reden zijn om te gelooven; wij gelooven niet zonder reden, en de vraag is of, wat de Kerk doet, zooals bij den eeredienst, geen goede stof oplevert tot het vormen van een oordeel hetzij dan voor of tegen haar.quot;
«Een Katholiek, zooals ik was toen ik in 't buitenland was, heeft reeds die reden gevonden, want hij gelooft; doch wat iemand betreft, die
388
ze niet gevonden heeft — ik bedoel een Protestant — zou ik zeer betwijfelen of hij het rechte begrip van den Katholieken eeredienst hebben zou. Het kan gemakkelijk gebeuren, dat hij hem niet begrijpt.quot;
» Toch zijn er wel eens personen bekeerd door het zien van den Katholieken eeredienst,quot; zeide Beding.
«Zeker,quot; zeide Willis, «God werkt op duizend wijzen; er is veel in den Katholieken eeredienst dat indruk maken moet op den Protestant, maar er is ook veel dat hem in verwarring brengen zal, b.v. onze devotie tot de H. Maagd, waarop Bateman zinspeelde.quot;
»Ja, dat is eene duidelijke zaak,quot; zeide Bateman ; »het is geheel ondenkbaar dat de vereering die Roomsch Katholieken aan de H. Maria bewijzen, de hoogste aanbidding aan den Schepper alleen verschuldigd niet zou schaden.quot;
«Dit is juist een goed voorbeeld,quot; zeide Willis; gij ziet, gij oordeelt a priori; bij ervaring kent gij volstrekt den toestand niet en toch zegt gij: het moet zóo zijn, het kan niet anders. Op deze wijze oordeelt een Protestant en komt tot deze conclusie; een Katholiek, die handelt en niet speculeert, gevoelt de waarheid van het tegendeel.quot;
»Sommige zaken hebben zooveel van axiomen, dat zij geen bewijs noodig hebben,quot; zeide Bateman. «En van den anderen kant verbergt de gemeenzaamheid ligt het werkelijk verkeerde van zekere praktijken voor ons oog.quot;
389
»Hoe vreemd is het, dat gij niet bespeurt, dat dit zelfde argument door verschillende sekten tegen u, Anglikanen, wordt gebruikt! B.v. de Unitariërs zeggen dat de leer der verzoening noodzakelijk er toe brengen moet om den Vader niet te beschouwen als een God van liefde, maar alleen van wraak; en zij noemen de leer van de eeuwige straffen onzedelijk. En zoo verklaart weer de Wesley aan of Wederdooper, dat het eene dwaasheid is te onderstellen, dat iemand de leer van de wedergeboorte door het doopsel kan aanhangen en inderdaad spiritueel zijn; dat deze leer een verdoovenden invloed moet hebben op den geest en het eenvoudig vertrouwen op de voldoening door Christus moet vernietigen. Ik zal een ander voorbeeld aanhalen: menig goed Katholiek, die nooit met Anglikanen in aanraking kwam, is evenmin in staat om uwe positie te begrijpen, als gij de zijne. Hij kan zich niet voorstellen hoe gij zoo onlogisch zijn kunt om niet voorwaarts of achterwaarts te gaan; neen meer, hij verklaart uw zielstoestand, zooals gij dien blootlegt, voor onmogelijk en gelooft niet aan zijn bestaan. Ik mag al uw toestand betreuren, ik mag u onlogisch vinden of erger nog, maar ik weet dat die toestand bestaat. Zooals ik dan toegeef dat iemand aan éene Katholieke Kerk gelooven kan, zonder aan te nemen dat deze in de Roomsche gevonden wordt, zoo vraag ik u, ook als een argumentum ad hominem, of gij niet gelooven moet, dat wij aan de
390
H. Maagd eer kunnen bewijzen, als aan de eerste der schepselen, zonder te kort te doen aan de eer van God ? Hoogstens moogt gij ons onlogisch noemen, maar gij moogt niet ontkennen, dat wij doen wat wij beweren te doen.quot;
»Ik maak eene distinctie,quot; zeide Bateman; »het is zeker mogelijk — ik geef het gaarne toe — dat een goed onderwezen Katholiek onderscheid maakt tusschen de devotie, die hij aan de H. Maagd bewijst en de aanbidding van God; ik zeg alleen, dat de groote hoop dat onderscheid niet maakt.quot;
»Ik weet dat gij zoo zegt,quot; antwoordde Willis, »en toch, ik herhaal het, gij oordeelt niet'uit ervaring maar a 'priori. Gij zegt niet: het is zoo; maar: het moet zoo zijn.quot;
Hier bleef het gesprek steken, tot dat Bateman weder begon.
»Gij moogt ons al eenige moeite veroorzaken,quot; zeide hij lachende, «maar wij zijn besloten om u terug te hebben, Willis. Denk eens na, gij hebt de waarheid lief: is eene Kerk van den hemel, die onwaarheden zegt?quot;
Willis lachte ook. »Wij moeten een bepaalden zin geven aan waarheid en onwaarheid, doch onder dit voorbehoud aarzel ik niet het truïsme uit te spreken dat eene Kerk, die onwaarheden leert, niet van den hemel komt.quot;
»Zeker, gij kunt die propositie niet loochenen; nu dan, is het niet zeer zeker dat er in Rome zelve reliquiën, waaraan geen enkel geleerde meer
391
1
gelooft, toch nog als zoodanig vereerd worden ? B.v. Campbell verhaalt mij, dat de hoofden in eene der groote Romeinsche basilieken welke men geloofde dat van St. Petrus en St. Paulus waren,
zeker niet de hoofden dezer Apostelen zijn, omdat het hoofd van St. Paulus na den brand in zijne kerk eenige jaren geleden bij zijn lichaam gevonden werd.quot;
»Ik ken dit bijzonder geval niet,quot; antwoordde Willis; »doch gij opent daar een groot vraagstuk dat in eenige woorden niet opgelost worden kan.
Indien ik er mijn gevoelen over zeggen moet, dan zeg ik; ik zou beginnen met de stelling, dat het bestaan van overblijfselen niet onwaarschijnlijk is; geeft gij dit toe?quot;
»Ik geef niets toe; maar ga voort.quot;
» Wel, er zijn toch eene menigte heidensche ^
overblijfselen, waaraan gij geloof schenkt. Wat is Pompeji en alles wat daar gevonden wordt wel anders dan een groot overblijfsel van het heidendom? Waarom zouden er dan te Rome en elders geene Christelijke overblijfselen zijn, evengoed als heidensche ?quot;
«Natuurlijk, natuurlijk,quot; zeide Bateman.
»Nu, de echtheid van reliquiên kan blijken.
Zoo is er het graf van de Scipioos, dat hunne namen draagt. Vindt gij er eene urn in, dan onderstel ik, dat gij vrij zeker zijn zoudt, dat zij de asch van een Scipio bevatten.quot;
392
»Wat bewijst dit,quot; riep Bateman uit; »haastig-wat ! quot;
»De H. Petrus,quot; vervolgde Willis, «spreekt van David, wiens grafstede onder u is tot op dezen dag. En daarom is het niet te verwonderen dat een godsdienstig overblijfsel elf honderd jaren bewaard wordt en zijne echtheid bewezen wordt, wanneer een volk er prijs op stelt om het te bewaren.quot;
«Gij dwaalt af van uw doel,quot; riep Bateman ongeduldig uit, »haastiger wat.quot;
«Laat mij mijn eigen weg kiezen,quot; zeide Willis — «er is dus niets onwaarschijnlijks in gelegen, wanneer men in aanmerking neemt, dat de Christenen altijd zeer zorgzaam geweest zijn voor de gedenkteekenen van heilige dingen —quot;
«Dat hebt gij niet bewezen,quot; zeide Bateman, die begon te vreezen dat de eene of andere handgreep, hij wist niet welke, op de komst was.
«Wel,quot; zeide Willis, «ik onderstel dat gij daaraan niet twijfelt; minstens sedert de vierde eeuw toen St. Helena de gedenkteekenen van het Lijden van Christus uit het H. Land bracht en ze te Eome in de basiliek plaatste d'e daarna Santa Cruce genoemd werd. Wat de vroegere tijden, onder de vervolgingen, betreft, toen hadden de Christenen zeker minder gelegenheden om zulke devotie te toonen en de historische gegevens zijn minder talrijk; doch des ondanks, is toch haar bestaan even zeker als eenig feit uit de geschiedenis.
393
Zij verzamelden de beenderen van St. Polycar-pus, den eigen leerling van St. Joannes, nadat hij verbrand was; evenals reeds vóór dezen, de beenderen van St. Ignatius, nadat hij voor de dieren geworpen was; en zoo hebben zij ook gedaan met de beenderen en het bloed van alle martelaren. Niemand twijfelt daaraan; ik heb nooit van iemand gehoord, die er aan twijfelde. Zoo namen de leerlingen het lichaam van Joannes den Dooper — en 't zou ons verwonderen, indien zij het niet gedaan hadden — en zij begroeven het »in het grafquot; zooals de Evangelist zegt, er van sprekend, als van iets dat bekend was. Nu, waarom zouden zij niet eveneens, en met nog meer reden, de lichamen van den H. Petrus en den H. Paulus hebben terug genomen, al was het enkel om ze eene eerlijke begrafenis te geven? Is het dan verwonderlijk, indien de lichamen eens herkregen waren, dat zij later bewaard gebleven zijn?quot;
«Maar zij kunnen niet op twee plaatsen te gelijk zijn,quot; zeide Bateman.
«Maar luister eens,quot; antwoordde Willis; «ik zeg dus, indien er eene overlevering bestaat, dat er op zekere plaats een reliek van een apostel is, dan is het op 't eerste gezicht waarschijnlijk, dat zij daar is; de presumtie is er vóór. Kunt gij dat ontkennen? Nu dan, indien men zegt dat dezelfde reliek op twee plaatsen is, dan is de eene of andere overlevering valsch en de kracht
394
van heide tradities wordt er minder door ; doch ik zou daarom nog niet een van beiden verwerpen ; iedere overlevering houdt hare waarde, al hebben ze nu beiden in kracht verloren. Onderstel nu, dat er omstandigheden zijn, die de eene bevestigen, dan wordt de andere nog zwakker en ten laatste kan de waarschijnlijkheid, dat zij waarheid behelst, haast geheel verdwijnen; en wanneer er geene verandering ten haren gunste komt, dan wordt zij eindelijk opgegeven. Doch dit alles is een werk van den tijd en middelerwijl is het evenmin eene objectie tegen de leer en de praktijk van de vereering der relieken, dat een lichaam gezegd wordt op twee plaatsen te zijn, als het eene objectie is tegen de profane geschiedenis, wanneer sommige gezaghebbende schrijvers zeggen dat Karei I te Windsor begraven is en anderen te Westminster; eene kwestie die juist vóór onze dagen werd opgelost. Het is een vraagstuk van evidentie en moet als zoodanig behandeld worden.quot;
u Doch, indien het hoofd van St. Paulus onder zijne eigene kerk gevonden werd, dan is het vrij duidelijk dat het in de andere basiliek niet bewaard wordt,quot; zeide Bateman.
»Dat is zoo,quot; antwoordde Willis, »maar ernstige vraagstukken van dezen aard laten zich maar niet in een oogenblik oplossen. Ik ken de omstandigheden niet en neem aan, wat gij er van zegt. Het moet dan, zou ik zeggen, bewezen
395
worden dat het inderdaad 't hoofd van St. Pau-lus was, dat bij zijn lichaam gevonden werd, want, daar hij onthoofd werd, was het van zijn lichaam gescheiden. Hier rijst reeds éene vraag en er zijn nog meer vragen te doen. Het is niet gemakkelijk een historisch vraagstuk te beslissen. Vraagstukken die opgelost schenen, komen terug. Voor gewone geschiedvorschers mag het aangaan, om eene traditie of een bewijs te laten varen en een geheel geslacht moge ze met minachting afwijzen ; maar de Kerk kan zoo niet handelen, zij heeft eene godsdienstige verantwoordelijkheid en moet langzaam gaan. Beschouw de kans eens, dat het bewezen werd, dat de hoofden in de St. Jan van Lateranen toch de hoofden van de twee Apostelen waren en dat de Kerk ze hadde ter zijde geworpen. Ik zeg, vraagstukken herleven. Maakte Walpole het niet zeer waarschijnlijk, dat de twee kleine prinsjes eene plaats innamen in de processie, die bij de kroning van koning Richard gehouden werd, ofschoon eene eeuw vóór Walpole twee geraamten van knapen in den Tower gevonden werden, juist ter plaatse waar men zeide, dat de kinderen van Edward vermoord en begraven werden door den hertog van Gloucester ? Ik geef de zaak, zooals ik ze mij nu herinner. doch het algemeene feit, waarvan ik een voorbeeld bijbreng, is niet te loochenen. Ussher, Pearson en Voss bewezen, dat de kleinere brieven van St. Ignatius authentiek waren, en nu, na ver-
m
ll'rh
■H
m
• .
• I
li
sr
396
loop van twee eeuwen wordt het op aannemelijke gronden weder betwijfeld.quot;
Weer volgde eene pauze, waaronder Bateman zijne feiten en argumenten de revue liet passee-ren, maar voor 't oogenblik kwam hem niets voor den geest. Willis vervolgde: »Gij moet ook in aanmerking nemen, dat, wat men voor relieken houdt, gewoonlijk door geestelijke orden bewaard worden en deze zijn natuurlijk zeer naijverig, waar het pogingen betreft om ze onecht te verklaren, en zij verdedigen met een zeer vergeeflijken esprit de corps uit alle macht de echtheid en hoopen hindernissen op tegen eene tegenovergestelde uitspraak; juist zooals uw eigen Collegie zeer waardig de goede faam van uwe stichtster, koningin Boadicea verdedigt. Al werd hare zaak voor iedere rechtbank in het land verloren, toch zou uw dappere en loyale president haar nooit verlaten; dat zou zijn edelmoedig hart doen breken en in haren dienst zou hij als een vroom ridder sterven. Zoowel dus uit godsdienstig plichtsgevoel als uit zuiver menschelijk gevoel is het zeer moeilijk eene reliek, die eens als zoodanig erkend is, onecht te doen verklaren.quot;
»Wel,quot; zeide Bateman, »voor mijn eenvoudig verstand schijnt het oneerlijk om inscripties b. v. die ieder als valsch erkent, te blijven behouden.quot;
«Beste Bateman, dat is als bewezen aannemen, wat nog bewezen moet worden,quot; zeide Willis; »ieder erkent dat niet; het is iets dat op oplos-
397
sing wacht, maar nog niet opgelost is; zeg, dat sommigen het hebben uitgesproken of dat het uitgesproken worden kan, doch de uitspraak is nog niet gevallen. Soortgelijke gevallen komen dikwijls voor in burgerlijke zaken en niemand oordeelt daarom nog hard over sommige lieden of corporaties. Tot voor korten tijd droeg het Monument in Londen eene inscriptie, vermeldende dat Londen door ons, arme Papisten, was verbrand. Honderd jaren geleden noemde de dichter Pope de kolom : een groote schreeuwer, die het hoofd omhoog beurt en liegt. En toch verdween de inscriptie eerst voor weinige jaren, ik meen toen het Monument hersteld werd. Dat gaf gelegenheid om een laster uit te wisschen die tot dan toe niet als zoodanig was verklaard en dit niet uit eerbied voor het prima facie gezag van eene uitspraak dagteekenend uit den tijd zelf van de ramp. Er is nooit een punt des tijds, waarop men zeggen kan ; de valschheid der traditie is nu bewezen. Wanneer een aangenomen geloof blijkbaar wordt omvergestooten, dan blijft de vraag rusten om gelegenheid te geven tot het zoeken van nieuwe argumenten ; en daagt er niets van dien aard op, dan is een toeval zooals de restauratie van een gebouw genoeg om er een einde aan te maken.quot;
»Wij zijn op de eene of andere manier van ons onderwerp afgedwaald,quot; dacht Bateman, en hij schoof heen en weer, terwijl hij den draad
398
zijner bewijsvoering zoctt. Eeding maakte eene objectie; hij zeide, dat niemand zich bekommerde om de inscriptie op het Monument, maar dat godsdienstige vereering werd bewezen aan de twee hoofden in de St. Jan van Lateranen.
«Juist,quot; zeide Bateman, «dat wilde ik ook zeggen.quot;
«Nu,quot; antwoordde Willis, «wat dit bijzonder geval betreft — maar denk er aan dat ik het neem, zooals gij het mij verhaalt, want ik beweer niet, de zaak te kennen. Doch zien wij nu eens hoe ver de dwaling gaat. Er valt volstrekt niet aan te twijfelen dat het zeker hoofden van martelaren zijn; de eenige vraag is deze, en meer niets, of het de hoofden der beide Apostelen zijn. Van onheugelijke tijden zijn ze onder het altaar als de hoofden van heiligen of martelaren bewaard geworden, en men behoeft niet veel van de Christelijke oudheid te weten om zeker te zijn, dat het werkelijk heilige relieken zijn, al zijn ze onbekend. En zoo is de eenige dwaling, dat Katholieken vereerd hebben wat in ieder geval vereerd moest worden, maar onder een verkeerden naam ; misschien hebben zij wonderen verwacht (waartoe zij gerechtigd waren) en hebben zij wonderen ondervonden (zooals licht kan gebeurd zijn) omdat het de overblijfselen van heiligen waren, al waren de Katholieken in dwaling wat betreft den naam der heiligen. Dit is toch zeker zoo erg niet.quot;
»Gij hebt drie zaken als waar ondersteld,quot; zeide
399
Bateman. «Vooreerst, dat geene andere overblijfsels als die van heiligen onder het altaar geplaatst werden; tweedens, dat deze bijzondere relieken daar altijd geweest zijn, en ten derde, ten derde^
ik weet zeker daar was nog een derde — laat eens zien —quot;
«Voorzeker,quot; zeide Willis, »en ik wil u nog aan een ten vierde en ten vijfde ook helpen. Ik heb vooropgesteld dat er Christenen in de wereld zijn, die Katholieken heeten; dat deze het goed achten om relieken te vereeren; doch Bateman dat was de bodem waarop wij ons plaatsten en behoorde niet bij de bewijsvoering; moet dit bewezen worden dan moeten wij er eene afzonderlijke twistvraag van maken, maar ik denk inderdaad dat wij genoeg gedisputeerd hebben.quot;
» Dat zeg ik ook, Bateman,quot; zeide Charles,» het wordt laat en ik moet er aan denken om naar huis te gaan. Geef ons een kop thee en dan op É
weg.quot; _ . |
»HeeDgaan?7' riep Bateman uit; owe hebben pas gedineerd en anders nog niets gedaan; ik heb nog heel wat te zeggen.quot;
Toch belde hij om de thee en de tafel werd afgenomen.
=====
■
■.
iï
si
g
Het gesprek verflauwde. Bateman raadpleegde zijn geheugen weder en begon ongeduldig te worden ook. De tijd verliep en hij had nog geen slag geslagen en nu begon Willis te geeuwen en Charles sprak van scheiden.
«Die Roomschen weten de dingen zoo aannemelijk voor te stellen, maar niet zeer eerlijk, zeer oneerlijk,quot; dacht Bateman, »men dient hunne draaierijen te kennen. Ik zou durven zeggen, indien de waarheid bekend werd, dat Willis les gehad heeft; hij ziet er zoo onnoozel uit; ik houd het er voor dat hij veel verzwijgt en een loopje neemt met mijne onwetendheid. Wie weet, misschien is hij een verkapt Jesuïet.quot; Dat was eene vrèeselijke gedachte, die den loop zijner denkbeelden eenige oogenblikken stremde. »Ik wou wel eens weten wat hij inderdaad denkt; 't is zoo moeilijk hen te doorgronden; zij vertellen niet veel en staan onder gehoorzaamheid en men weet nooit, wanneer men hen kan gelooven. Ik vermoed dat het Romanisme hem erg is tegengevallen, hij lijkt zoo mager, maar hij zal er natuurlijk niet voor uitkomen; dat kwetst iemands eigenliefde en hij houdt er van om zich zelf gelijk te blijven.
401
Hij wil niet uitgelachen worden en daarom houdt hij zich goed. Ik wou wel weten hoe ik hem moet aanpakken; 't was mis, dat ik Reding hier vroeg. Natuurlijk kan Willis tegenover een derde niet vertrouwelijk zijn. Het gaat hem als de vos die zijn staart verloor. Neen ik had geen takt, ik begrijp het nu; 't is wat waard, takt te hebben, en hier is veel takt noodig. Er is zoo veel dat ik gaarne zeggen zou, over aflaten, over hun weinig communiceeren, doch ik wil hem eens vragen over de Mis.quot; En terwijl hij zóo inwendig zeer druk geweest was, terwijl hij zich blijkbaar met de thee bezig hield, begon hij zijn laatsten aanval.
»Wel, Willis, met Kerstmis zullen wij u weer hebben; langer verlof kan ik u niet geven. Ik ben er zeker van; er is tijd voor noodig, doch langzaam en zeker. Welk eene vreugde zal dat zijn! Ik kan mij niet begrijpen, wat u nog terughoudt. Gij doet niets, gij ligt in een hoek, gij verbeuzelt uw leven. Wat houdt u terug?quot;
Met iets zonderlings in den blik zag Willis hem aan, vóór dat hij in eenvoud antwoordde: »De Genade.quot;
Bateman ontstelde, maar herstelde zich spoedig en zeide:
«God verhoede, dat ik deze zaken lichtvaardig behandelen zou of op verkeerde wijze invloed op u zou willen oefenen. Ik weet, mijn vriend, dat gij een ernstig man zijt, doch zeg mij eens dit
/
402
éene, hoe kant gij de Mis rechtvaardigen, zooals zij in de Eoomsche Kerk gelezen wordt; hoe kan de Mis een redelijken dienst genoemd worden, wanneer ieder evenveel haast maakt om er door te komen, als deed het er niets toe of iemand er aandachtig bij was of er iets van begreep? Spreek, Willis, spreek,quot; voegde hij er bij, terwijl hij de hand op Willis' schouder legde en hem zacht schudde.
»Dit zijn zulke moeilijke vraagstukken,quot; antwoordde Willis; «moet ik spreken? Zulke moeilijke vraagstukken,quot; en zichtbaar werd hij meer bezield en vuriger werd hij naarmate hij voortging; «ik bedoel, men beschouwt ze van zoo verschillende zijden en het is zoo moeilijk den eene in te leiden in de denkbeelden van den ander. Het begrip van eeredienst verschilt in de Katholieke Kerk van dat in de uwe, want, in waarheid, de godsdiensten zijn verschillend.
«Bedrieg uzelf niet, mijn beste Batemau,quot; zeide hij teederlijk, het is niet alsof onze godsdienst de uwe is, maar een weinig verder uitgebreid — een weinig te ver, zooals gij zeggen zoudt. Neen zij verschillen in soort en niet in graad. Wij hebben een godsdienst en gij een anderen. En als de tijd komt, en komen zal hij, voor u, ver als gij nu van ons staat, om u aan het zoete juk van Christus te onderwerpen, dan, mijn vriend, zal het het geloof zijn dat u in staat stellen zal om de praktijken en gebruiken der Katholieken
403
te verdragen, die u anders misschien zouden hinderen. Anders zouden de oude gewoonten en de samenkoppeling in uw geest van zekere uiterlijkheden met waarachtige inwendige akten van devotie u in verwarring brengen, wanneer gij ze voor andere gewoonten moet laten varen en voor uzelf andere samenkoppelingen hebt te scheppen. Doch dit geloof, waarvan ik spreek, deze groote gave Gods zal u dan in staat stellen om uzelf te overwinnen en om zoowel uw oordeel, uw wil, uw verstand, uwe genegenheden als uw smaak en al wat u bevalt te onderwerpen aan de regels en de gebruiken der Kerk. Ach, dat geloof in zulk eene zaak noodig is, en dat wat zoo natuurlijk en passend is, nog uitlegging noodig heeft! Ik verklaar u, voor mij,quot; en hier legde hij de handen op de knieën en zag voor zich uit als in eene alleenspraak, »voor mij is niets zoo troostvol, zoo doordringend, zoo overweldigend als de Mis, zooals zij bij ons wordt gelezen. Ik zou altijd door Missen kunnen hooren en nooit zou ik moe worden. Het zijn geen vormelijke woorden — het is eene groote daad, de grootste daad op aarde. Het is niet de aanroeping enkel, maar, indien ik het zeggen mag, de oproeping van den Eeuwige. Hij komt tegenwoordig op het altaar in vleesch en bloed, Hij voor Wien de Engelen buigen en de duivelen beven. Dat is de ontzaggelijke gebeurtenis die het doel is en de uitlegging van ieder deel der plechtigheid. Woorden zijn nood-
404
r ■ ■■
zakelijk maar slechts als middel niet als doel; zij zijn niet enkel smeekingen tot den troon van genade, zij zijn het instrument voor wat veel hooger is, de consecratie, het offer. Zij zijn ge haast omdat zij ongeduldig zijn om hunne zending te volbrengen. Haastig gaan zij voorbij, en alles gaat haastig want zij zijn de deelen van éene volledige daad. Haastig gaan zij voorbij, want zij zijn de ontzaggelijke woorden des offers, zij zijn eene daad te groot om er zich in te verdiepen; zooals toen in den beginne gezegd werd: fFatgij doet, doe het haastiglijTt. Haastiglijk gaan zij voorbij, want de Heer Jesus komt met hen, zooals Hij langs het meer voorbijging in Zijn aardsch leven, haastig eerst den eene en dan den andere tot zich roepend. Haastig gaan zij voorbij, want als de bliksem die van den eenen kant des hemels licht tot den anderen, zoo is de komst van den Zoon des Menschen. Haastig gaan zij voorbij, want zij zijn als de woorden van Mozes die den Naam des Heeren aanriep terwijl Hij voorbijging : De Heer, God de Heer barmhartig en goedertieren, geduldig en overvloedig in genade en waarheid. En evenals Mozes op den berg, zoo maken ook wij haast en buigen onze hoofden naar de aarde en aanbidden. Zoo zien wij, allen in het ronde en ieder op zijne plaats, uit naar de groote Komst, loachtende op de beweging des waters. Ieder op zijne plaats met zijn eigen hart, met zijne eigene behoeften, met zijne eigene
405
intentie, met zijne eigene smeekingen, allen verschillend en toch overeenstemmend, opmerkzaam op wat er geschiedt, en den voortgang nagaande en ons vereenigend ia de voltrekking; — niet met inspanning en hopeloos een harden vorm van gebed van het begin tot het einde volgend, maar als een concert van muziekinstrumenten die allen verschillend zijn, doch samenwerken tot éene heerlijke harmonie. Zoo werken wij samen met den priester Gods en ondersteunen hem, terwijl wij door hem worden geleid. Er zijn daar kleine kinderen, en grijsaards, en eenvoudige landlieden, en studenten van seminaries, en priesters die zich voor de H. Mis voorbereiden of die hunne dankzegging doen; er zijn daar onschuldige maagden en boetvaardige zondaren; doch uit al deze zielen rijst eene enkele eucharistische hymne, en de groote Handeling is er de maat van en het doel. En ach, beste Bateman,quot; voegde hij er bij en keerde zich tot hem, »gij vraagt mij of dit geen vormelijke, onredelijke godsdienst is — hij is wondervol!quot; riep hij uit, terwijl hij opstond, «meer dan wonderlijk. Wanneer zullen deze dierbare, goede menschen verlicht worden? O Wijsheid, krachtig en zacht alles recjelende, O Adonai, O sleutel Davids, en Verwachting der Volkeren, kom om ons te redden. Heer onze God.''''
Nu, ten minste, was het niet meer mogelijk zich in Willis te vergissen. Bateman staarde hem aan en voelde zich niet op zijn gemak bij de
406
uitbarsting van enthousiasme welke hij volstrekt niet verwacht had.
» Wel, Willis, dus is dan toch hetgeen wij van u gehoord hebben nopens uwe twijfelingen en uw wankelen in uw aankleven van het Romanisme onwaar? Ik vraag u vergeving, voor de geheele wereld zou ik u niet hebben willen kwellen, indien ik de waarheid geweten had.quot;
Willis' gelaat was nog in gloed en hij zag er weer even jeugdig en vroolijk uit als voor twee jaren. In zijne geestdrift was er niets dat aanstoot geven kon, een glimlach, neen meer dan een glimlach lag er over zijn gelaat, als ware hij half beschaamd over zijn enthousiasme; doch dit nam niets weg van zijne klaarblijkelijke oprechtheid. Hij greep Bateman bij beide handen, nog voor deze wist wat er gaande was, hief hem van zijn stoel op en zeide toen op gedempten toon, terwijl hij hem de woorden als in het oor fluisterde :
»Ik wensch voor God, dat niet alleen gij, maar allen die mij vandaag hooren in het kleine als in het groote waren zooals ik, behalve deze ketenen.quot;
Toen herinnerde hij er aan, dat het laat was geworden, wenschte hem goeden nacht en verliet met Charles de kamer.
Bateman bleef eene poos nadat de deur was dichtgevallen, met den rug naar den haard gekeerd staan; doch van lieverlede gaf hij uitdrukking aan zijne gedachten. »Wel,quot; zoo begon hij,
407
»wat een man, wat een man! Ik ben zelf haast ontroerd. Wat hebben die Roomschen wondere manieren! Ik verklaar, het hart begon mij sneller te kloppen, toen hij mij aanraakte; hoe aanstekelijk is enthousiasme! Ieder ander zou er mee van stuur geraakt zijn. Hij is inderdaad een beste vent, hoe jammer dat wij hem niet hebben, zoo iemand hebben we juist noodig. Wat een pronkstuk van een Anglikaan zou hij zijn; hij zou de helft van de Dissenters in Engeland bekeeren. Nu op zijn tijd zullen we die toch wel krijgen, als we maar niet ongeduldig zijn. Wat eene idee, dat hij er van sprak om mij te bekeeren! In het groote evenals in hei kleine zooals hij het uitdrukte! Maar wat meende hij toch met he-halve deze ketenen En Bateman overpeinsde deze moeielijkheid; eerst gevoelde hij eene neiging om te denken dat Willis dan toch met zijne positie niet best tevreden was; vervolgens begon hij te vermoeden dat Willis misschien een haren boetekleed of eene eatenella droeg, en eindelijk kwam hij tot het besluit dat Willis waarschijnlijk er wel niets mede bedoeld had, maar eenvoudig een tekst geheel had aangehaald.
Nadat hij eenigen tijd zich met deze overdenkingen had bezig gehouden trok de thee zijne aandacht. Hij schonk zich nog eene kop in, at een stuk brood, nam de kolen van den haard, blies éene der kaarsen uit, nam de andere op,
408
verliet de kamer en beklom de steile wenteltrap, welke naar zijne slaapkamer leidde.
Middelerwijl waren Willis en Charles op weg naar huis. Een tijdlang moesten zij denzelfden weg volgen en zwijgend liepen zij voort. Charles was veel meer aangedaan en ontroerd dan Bateman door het enthousiasme van zijn katholieken vriend, al was het ook, dat hij, omdat hij geene passende woorden vinden kon en uit vrees van zich te laten medeslepen, zijne gevoelens voor zich had gehouden.
Toen zij afscheid namen zeide Willis fluisterend : »Gij gaat weder naar Oxford, beste Beding; ach, waart gij een van de onzen! Gij gevoelt het in uzelf. Hoe dikwijls heb ik onder het Misoffer aan u gedacht! Ik heb onzen pastoor Missen voor u doen lezen. Ach, beste vriend, doof Gods genade in u niet uit; luister naar Zijne roepstem, gij hebt genoten wat anderen niet genoten hebben. Wat gij noodig hebt, dat is geloof. Ik vermoed dat het u aan bewijzen niet hapert, daarvan hebt gij genoeg om u te bekeeren. Maar het geloof is eene genade, smeek om die genade zonder welke gij niet tot de Kerk komen kunt, en zonder welke gij den goeden weg niet gaan kunt wanneer gij eens tot de Kerk gekomen zijt. En nu, vaarwel! helaas, onze wegen loopen uiteen; alles is gemakkelijk voor hem die gelooft. Moge God u die genade des geloofs geven, zooals Hij ze mij heeft gegeven! Nogmaals vaarwel; wie weet wan-
409
neer en waar ik u weder ontmoeten zal? Moge het zijn in de zalen van het waarachtig Jerusalem, de Koningin der Heiligen, de Heilige Roomsche Kerk, de Moeder van ons allen!quot; Hij trok Charles naar zich heen en kuste hem op de wang, en was verdwenen, nog voor Charles den tijd had een woord te zeggen.
Maar Charles zou geene woorden hebben kunnen vinden, hoeveel tijd hij ook gehad hadde. Met vluggen tred ging hij voort en sloeg met zijn stok de takken en twijgen af, die hij bij de flauwe schemering op zijn pad ontdekte. Het was hem, alsof de kus van zijn vriend in zijne eigene ziel het enthousiasme had wakker geroepen , waarvan Willis' woorden getuigden. Hij gevoelde zich, hij wist niet hoe, aangegrepen door eene bovemnenschelijke macht die sterk genoeg suheen om door bergen te boren en over de zee te wandelen. Al heerschte de winter om hem, van binnen had hij eene lente, die alles vernieuwde en verheerlijkte. Hij begreep dat hij gevonden had wat hij nooit had gezocht, omdat hij het nooit had gekend — eene ziel die in sympathie was met zijne eigene. Hij gevoelde, dat hij niet langer alleen was in de wereld, al verloor hij ook die sympathische ziel weder, zoodra hij haar gevonden had. Was dit, zoo vroeg hij zich zelf af, de gemeenschap der Heiligen? Helaas, hoe was dit mogelijk, nu hij tot eene gemeenschap behoorde en Willis tot eene andere?
410
»0 machtige Moeder!quot; brak het van zijne lippen ; hij verhaastte zijne schreden en sprong de steilten van den weg op en verdween in de diepten, die tusschen hem en Boughton lagen. »0 machtige Moeder,quot; herhaalde hij weder, half onbewust ; »o machtige Moeder! ik kom, o machtige Moeder, ik kom, doch ik ben nog ver van huis. Heb een weinig geduld met mij; ik kom zoo haastig ik kan, doch ik ben wat langzaam en niet als anderen, o machtige Moeder !quot;
Toen hij in zijne opgewondenheid die van zijne ziel ook op zijn lichaam was overgegaan, vier mijlen gewandeld had, gevoelde hij zich, zooals niet verwonderlijk was, zeer vermoeid. Hij vertraagde zijne schreden en kwam van lieverlede tot zichzelf, doch altijd herhaalde hij nog, als werktuigelijk: »0 machtige Moeder!quot; Eensklaps riep hij uit; «Waar haalde ik deze woorden vandaan? Willis gebruikte ze niet. Wel, ik moet mij tegen deze opgewondenheden in acht nemen. Ieder kan enthousiast zijn; enthousiasme is nog de waarheid niet. ... O machtige Moeder ! Helaas, ik weet waar mijn hart is, maar de rede moet mij geleiden ... O machtige Moe der!quot;
Ein 'ord i ste m del : ens i )resei nen iet ter g gen. kend lijk hem of ] dat kun sch\ zou Goc zuil de in tui ni(
Eindelijk kwam de tijd, dat Charles naar Ox-'ord moest terugkeeren; maar gedurende de laatje maand hadden zich angstvalligheden van zijne iel meester gemaakt of hij zich, met de gevoe-3 (r lens die hij had, zelfs wel voor het examen kon presenteeren. Daarvoor was wel geen onderteekenen noodig, doch hij gevoelde, dat de eer van het examen enkel voor hen was weggelegd, die ter goeder trouw de Kerk van Engeland aanhingen. Hij maakte Carlton met zijne bezwaren bekend en deze deed zijn best om zoo goed mogelijk Charles' zielstoestand Ie kennen. Het scheen hem toe dat Charles niet de intentie had om nu of later zich bij de Kerk van Home te voegen ; dat hij gevoelde nu zeker zulk een stap niet te kunnen doen, zonder zich bepaaldelijk aan zonde schuldig te maken, omdat hij tegen zijn geweten zou handelen ; dat hij volstrekt niet meende, dat God hem er toe riep; dat hij gevoelde dat niets zulk een ernstigen stap kon rechtvaardigen dan de overtuiging van niet zalig te kunnen worden in de Kerk waartoe hij behoorde; dat deze overtuiging echter volstrekt niet bestond; dat hij niets bepaalds tegen zijne eigene Kerk wist in te
ie lip. Qg de diep i. »0 f on-:htige huis. i zoo m en
van
zich.
Hij
:ver-
nog,
lens-
oor-
, ik
acht
sme
loe-
taar
W
412
brengen, sterk genoeg om ze te doen verlaten en dat hij evenmin bepaald van meening was, dat de Kerk van Rome de Eéne Kerk van Christus was; — dat hij echter zijns ondanks het vermoeden had in de toekomst geheel anders te zullen oordeelen ; hij stelde zich voor, dat de dag kon, neen, zou komen, waarop hij die overtuiging, welke hij nu niet had, hebben zou, en zij zou dan natuurlijk eene stem zijn, die hem opriep tot handelen, tot het verlaten der Kerk van Engeland voor de Kerk van Rome; hij kon niet juist zeggen, waarom hij zich dit voorstelde; maar er was zooveel, dat hem goed toescheen in de Kerk van Rome en zooveel verkeerds in de Kerk van Engeland; en daarenboven hoe meer gelegenheid hij had om te hooren en te zien, des te meer bewonderde en eerbiedigde hij het Roomsch Katholieke systeem en des te grooter werd zijne ontevredenheid met het systeem der Kerk van Engeland. Carlton dacht zorgvuldig over de zaak na en gaf toen den raad, dat Charles examen zou afleggen, üit deed hij, omdat hij van den eenen kant een levendig begrip had van de veranderingen, die in den geest van jongelieden plaats grijpen en van de moeilijkheid voor Reding om nu te zeggen, wat hij over twee jaren denken zou, en van den anderen kant, omdat hij redelijkerwijze moest onderstellen, dat een tegenovergesteld advies juist het middel zijn zou om Charles' twijfel aan de verdedigbaarheid van het
41»
Anglikamsme tot overtuiging te doen rijpen.
En zoo had het examen op zijn tijd plaats; hij voldeed goed en zijne promotie was verzekerd. Sheffield volgde spoedig op hem en zijn examen was schitterend. En toen de uitslag bekend werd, was Sheffield in de eerste klasse en Charles in de tweede. Er hangt altijd noodzakelijkerwijze veel van geluk af bij de examens; doch in dit geval waren er oorzaken genoeg aan te voeren voor het verschillend slagen der beide vrienden. Charles had wat tijd verloren door den dood zijns vaders en door de huiselijke aangelegenheden die daarop volgden en daarenboven was zijne verbanning van de Universiteit gedurende de laatste zes maanden schadelijk voor hem geweest. En al was hij ook een vlijtig, volhardend student geweest, toch had hij in den wedloop om de academische lauweren niet de toewijding aan den dag gelegd van Sheffield. Zijne godsdienstige bezwaren en vooral zijne laatste besluiteloosheid, of hij wel examen afleggen zou, hadden ook ernstigen invloed op zijne aandacht en energie gehad. Maar omdat succes niet het hoogste verlangen zijner ziel geweest was, zoo was nu het betrekkelijk niet-slagen ook niet zijne grootste ellende. Aan het eerste zou hij de voorkeur gegeven hebben, maar binnen een paar dagen gevoelde hij dat hij het gemakkelijk dragen kon.
Nu kwam de vraag of hij promo veeren zou, wat niet geschieden kon zonder het onderteekenen
é
414
der Artikels. Weder beraadslaagde hij met Carlton. Hier was voor het oogenblik geen haast bij, en er werd geen enkel voordeel door verworven en zoo scheen het beter den stap uit te stellen. Hij kon eenvoudig weggaan zonder iets te zeggen, niemand zou er wat van te weten ko men, en indien hij zich na zes maanden, zooals Carlton zich hoopvol voorstelde, in een rustigen zielstoestand mocht bevinden, dan kon hij weder naar Oxford komen en alles in orde maken.
Maar wat zou hij dan nu doen ? Doch het was ook gemakkelijk genoeg eene goede oplossing te vinden. Het beste was bij den een of anderen geestelijke op het land te gaan studeeren; zoo zou hij zich tegelijkertijd voorbereiden voor zijne ordening en hij zou zich de bezwaren kunnen ophelderen, die hem nu nog beangstigden. Ook zou hij gelegenheid vinden om zich te oefenen in de geestelijke bediening en dit zou zijn geest tot rust en soberheid brengen. Wat de boeken betreft, die hij lezen moest, natuurlijk zou de keuze liggen aan den geestelijke die zijn leidsman wezen zou; doch wat hemzelf betrof, zou Carlton hem niet de gewone controversie-bceken tegen Rome aanbevelen, hoe beroemd de Angli-kaansche Kerk daarin ook was; maar eer boeken van positieven aard die hunne onderwerpen philo' sophisch, historisch of leerstellig behandelden en de eigenaardige beginselen der Kerk van Enge land blootlegden; b. v. Hooker's groot werk, of
415
Bull's Defensio en Harmonia of Pearson's Vin-diciae, of Jackson over de Geloofsbelijdenis, een heerlijk boek, waaraan kon worden toegevoegd Laud, over de Traditie, al was hier de vorm ook die der controversie. Nog noemde hij Bingham's Oudheden, Waterland, over het Gebruik der Oudheid, Wall, over het Doopsel der kinderen, en Palmer, over de Liturgie. Ook moest hij praktische en godvruchtige schrijvers niet verwaarloo-zen zooals de bisschoppen Taylor, Wilson en Horne. De belangrijkste vraag bleef nog ter beantwoording : waarheen zou hij zich begeven? Kende hij ergens een geestelijke op het land, die bereid zou zijn om hem als vriend en leerling op te nemen? Charles dacht aan Campbell, waarmede hij op , den besten voet was en Carlton kende hem genoeg bij reputatie om volkomen zeker te zijn, dat hij in geene betere handen kon komen.
Charles deed dus aan Campbell het voorstel, dat aangenomen werd. Er bleef dus niets te doen overig, dan eenige rekeningen te betalen, wat boeken bijeen te pakken, die hij op de kamers van een vriend had achtergelaten en dan, tijdelijk ten minste, vaarwel te zeggen aan de kruisgangen en boschaadjes der Universiteit. Hij ging heen in Juni, wanneer alles in die jeugdige en geurige schoonheid prijkt, welke hij zoo had bewonderd toen hij drie jaren te voren student werd.
Doch nu moeten wij onze blikken richten naar de toekomst, niet naar het verleden. Eeeds eens namen wij de vrijheid om over bijna twee jaren van het leven van onzen held heen te stappen en nu zal weder een tweede en een treurig en nog langer tijdsbestek aan de vergetelheid worden prijsgegeven en de lezer zal worden overgeplaatst in den herfst van het tweede jaar, nadat Charles zijn examen had afgelegd en toch niet promoveerde.
Op dit tijdstip bepalen wij onze aandacht tot Boughton en de pastorie te Sutton. Wat Melford aangaat, onze vriend Bateman had de zorg op zich genomen van eene kerk in eene fabriekstad met eene gemeente van 10.000 zielen, waar hij vol was van plannen voor het invoeren van het koorkleed en vergulde kandelaren en waar hij, hopen we, wijs zal worden. quot;Willis was ook heengegaan, maar met een ander doel; kort nadat Charles examen had gedaan, had hij zijne moeder en broeder vaarwel gezegd en heette nu pater Aloysius de Sancta Cruce in het klooster der Pas-sionisten te Pennington.
417
Op zekeren avond op het einde van September, had Campbell een bezoek gebracht te Boughton en wandelde hij in den tuin met juffrouw Reding. «Inderdaad, Marie/' zeide hij tot haar, «ik geloof niet dat het ergens goed voor is, om hem nog langer te houden. De beste jaren van zijn leven gaan voorbij en menschelijker wijze gesproken is er volstrekt geen kans, dat hij tot andere gedachten komt, ten minste niet voor dat hij eene proef genomen heeft van de Kerk van Rome. Het is zeer goed mogelijk dat de ervaring hem ons terug brengt.quot;
«Dat is eene vreeselijke keuze,quot; antwoordde zij ; »hoe kunnen wij hem zelfs indirekt verlof geven om zulk een noodlottigen stap te doen?quot;
gt;, Hij is een lieve, goede jongen,quot; antwoordde hij; »hij is meer dan goed; gedurende den ge-heelen tijd, dien hij bij mij heeft doorgebracht, heeft hij geene enkele moeilijkheid gemaakt; hij studeerde hard in de boeken, die ik hem aanbeval en in meer andere en hij deed altijd, wat ik hem zeide. Gij weet, ik heb hem wat te doen gegeven in mijne gemeente; hij heeft de kinderen den Catechismus onderwezen en aalmoezen aan de armen uitgedeeld. Arme jongen, zijne gezondheid lijdt er onder; hij ziet, dat er geen einde aan komt en eene hoop wier vervulling altijd achteruit geschoven wordt, maakt het hart ziek.quot;
»Het is zoo vreeselijk, om in iets te helpen, wat zoo heel verkeerd is,quot; zeide Marie.
20
418
»WeI, wat zullen we dan doen?quot; vroeg Campbell; «en wij behoeven hem niet te steunen. Hij kan altijd niet aan den leiband blijven loopen en er bestaat een soort van overeenkomst. Hij wenschte op het einde van het eerste jaar heen te gaan — ik dacht dat het niet de moeite waard was, om u daarover lastig te vallen — en ik stelde hem weder tevreden. W ij kwamen aldus overeen: hij bleef niet langer aan de Universiteit ingeschreven — er was niet de minste kans dat hij ooit de Artikels zou onderteekenen — en hij stemde er in toe om nog een jaar te blijven. Nu is die tijd reeds meer dan om, en hij wordt ongeduldig. Zoo zullen wij hem niet steunen, maar hij zal ons enkel verlaten.quot;
»Doch het is zoo ontzettend,quot; hield Marie vol; »en mijne arme moeder — ik geloof dat het haar leven zal kosten.quot;
«Het zal een vreeselijke slag zijn, daar valt niet aan te twijfelen,quot; zeide Campbell; » wat weet zij er op dit oogenblik van?quot;
»Ik kan het moeilijk zeggen; het is haar bepaaldelijk een jaar geleden gezegd, doch daar zij Charles zoo dikwijls ziet, en hij uiterlijk altijd dezelfde is, vrees ik dat zij het zich niet kan voorstellen. Met mij heeft zij er noois over gesproken. Ik geloof, dat zij het voor angstvalligheden houdt, die lastig zijn, zeker, maar voorbijgaan.quot;
»Ik moet het haar bekend maken, Marie,quot; zeide Campbell.
419
»Ik geloof ook, dat het moet gebeuren,quot; antwoordde zij met een diepen zucht; »en indien dit het geval is, dan zal het inderdaad van uw kant een dienst zijn, om eene taak van mijne schouders te nemen, waartegen ik niet opgewassen ben. Doch spreek eerst met Charles. Wanneer het er toe komt, zijn de bezwaren misschien grooter dan hij ze zich voorstelde.quot;
Zoo werd dan besloten, en geheel en al vervuld met de dubbele zending, die hij op zich genomen had, reed Campbell terug naar Sutton.
Charles zat voor een open raam en zag uit naar buiten, toen Campbell binnentrad. Het was een schoon landschap met hooge heuvelen in het verschiet en aan den voet eene snelstroomende rivier. Campbell kwam bij hem nog vóór hij hem bemerkte en zijne hand op Charles' schouder leggende, vroeg hij hem, waarover hij dacht.
Charles keerde zich om met een droefgeestigen glimlach. »Het gaat mij als Mozes, die het beloofde land zag, beste Campbell; wanneer zal dit eindigen?quot;
»Het ligt niet aan mij dat te bepalen, Charles,quot; antwoordde Campbell.
»Nu dan, het jaar is reeds lang om; mag ik gaan?quot;
«Gij kunt niet verwachten, dat ik of een onzer u zij het dan ook zijdelings steunen zullen in wat wij, met al onze liefde voor u, eene zonde achten.quot;
»Dit wil dan zooveel zeggen als: handel zelf? Nu ik ben bereid.quot;
420
Campbell antwoordde niet dadelijk. Eindelijk zeide hij: »Ik zal het uwe arme moeder moeten bekend maken; Marie denkt, dat het haar leven kosten zal.quot;
Charles zonk met het hoofd in de handen op het vensterkozijn. «Neen,quot; sprak hij toen, »ik hoop, dat zij, en wij allen steun zullen vinden.quot;
»Dat hoop ik ook innig; het zal voor uwe zusters een vreeselijke slag' zijn. Beste vriend, moet gij hiermede ook geene rekening houden? Denk eens ernstig aan de ellende, die gij zeker veroorzaakt, om misschien iets goeds te verwerven.quot;
»Meent gij dan, dat ik dit niet bedacht heb, * Campbell? Is het dan voor iemand als ik niets om al de dierbare banden te verbreken en om de achting en liefde te verliezen van zoovelen, die ik liefheb? Ach, het is een martelend denkbeeld geweest, maar ik heb dien bitteren kelk ledig gedronken. Ik ben nu vertrouwd geworden met die gedachte en ben er mede verzoend. Ja, ik verlaat ons huis, ik verlaat allen die mij ooit gekend, liefgehad, op prijs gesteld en goed toegewenscht hebben; ik weet wel, ik maak mij zelf tot een afschuwwekkend voorbeeld en een verworpeling.quot;
»O, beste Charles, neem u in acht tegen eene zeer listige verzoeking, die u in dit opzicht in den weg kan gelegd worden. Ik meende er u reeds vroeger voor te waarschuwen. De grootheid van het offer zet u aan; gij wilt het doen omdat het zoo groot is.quot;
421
Charles glimlachte. «Hoe weinig kent gij mij,quot; zeide hij. »Ware dit het geval, zou ik dan meer dan twee jaren geduldig gewacht hebben ? Waarom haastte ik mij dan niet, zooals anderen dat gedaan hebben ? Gij zult toch niet ontkennen, dat ik redelijk en gehoorzaam geweest ben. Ik heb de zaak meer dan eens van mij gezet, doch zij kwam telkens terug.quot;
»Ik wil niets van u zeggen, dat hard of onvriendelijk is,quot; zeide Campbell; »maar het is eene zeer ongelukkige verblinding. Ik wenschte wel u te kunnen overtuigen dat de kans bestaat, dat het eene verblinding is.quot;
«Ach, Campbell, hoe kunt gij zoo vergeetachtig zijn? Weet gij dan niet, dat juist dit mij zoo lang heeft teruggehouden? Ik zeide tot mijzelf: misschien leef ik in een droom; ach, dat ik mijzelf kon wakker schudden ! Gij weet, hoeveel de verandering, die na den dood mijns vaders in mijne ziel plaats greep, voor mij gegolden heeft; wat ik toen voor overtuiging gehouden had, dreef als eene wolk voorbij. Dikwijls zeide ik tot mijzelf: misschien zal dit ook verdwijnen! Maar neen, de wolken komen na den regen terug; zij kwamen telkens weder en donkerder dan vroeger. Het is eene overtuiging die met mij is samengegroeid en zich handhaaft tegenover het vooruitzicht moeder en zusters te zullen verliezen. Hier verkwist ik mijn tijd, terwijl ik misschien nuttig zijn kan. En waarom ? Omdat dit mij hindert. In den laat-
422
sten tijd drukt het mij meer en meer. Gij zult het dwaas vinden, maar ik wil het u in vertrouwen vertellen — in den laatsten tijd vrees ik om te rijden of een bad te nemen of iets buitengewoons te doen. Kon er niet iets gebeuren en kon ik niet uit het leven worden weggenomen met een grooten plicht nog onvervuld? Neen, eindelijk heb ik de zekerheid, dat het werkelijk overtuiging is. Mijn geloof aan de Kerk van Rome is een deel mijns zeiven; ik mag daartegen niet handelen of ik doe iets tegen God zelf.quot;
»Het is ongetwijfeld een zeer betreurenswaardig geval,quot; zeide Campbell, die nu door het vertrek op en neer wandelde; »ik ben er zeker van, dat het eene verblinding is; misschien zult gij dit ontdekken, zoodra gij den stap gedaan hebt. Gij zult uzelf plechtig aan eene vreemde geloofsbelijdenis binden en terwijl de woorden over uwe lippen komen, zal de nevel voor uwe oogen worden weggevaagd en zal de waarheid zich toonen. Hoe vreeselijk!quot;
»Daaraan heb ik ook gedacht en ook dit denkbeeld heeft invloed op mij gehad. Het heeft mij teruggedreven. Doch nu acht ik het gelijk aan die afschuwelijke monsters, die in tooversprookjes edele ridders omringen, wanneer zij tot een of ander tooverpaleis doordringen. Roep de woorden in Thalaba in uw geheugen terug: de talisman is geloof. Indien ik goede gronden heb om te gelooven, dan is het plicht te gelooven en God
423
zal voor Zijn eigen werk zorg dragen. Ik zal, wanneer ik het meest hulp noodig heb, niet verlaten worden. Geloof begint altijd met een waagstuk en zijne belooning is aanschouwen.1'
»Zeker, beste vriend, maar de vraag is of uwe gronden werkelijk goed zijn. Wat ik bedoel is dit: daar zij niet deugen, zullen zij u in de beproeving niet baten. Gij zult dan te laat inzien dat zij niet goed waren, maar verblindend.quot;
» Campbell, ik meen dat alle rede van God komt. Onze gronden kunnen niet meer dan onvolkomen zijn. Doch schijnen zij na gebed, en vlijtig onderzoek, na afwachtende gehoorzaamheid, om kort te gaan, nadat wij het onze gedaan hebben, genoegzaam, dan zijn ze Gods stem, die ons roept. Hij is het die ze ons in dat geval overtuigend doet schijnen. Ik ben in Zijne handen. De eenige vraag is: wat wil Hij, dat ik doen zal? Ik kan mij tegen mijne overtuiging niet verzetten. Gedurende de laatste dagen ben ik nog op eene andere wijze als vroeger, onder haar invloed. Zij is nu zoo sterk, dat ik in verzet zou komen tegen God, indien ik langer draalde. Of ik tot de Katholieke Kerk gaan zal is nu slechts eene vraag van enkele dagen. Ik wensch, beste Campbell u in vrede en liefde te verlaten. Stem daarom toe, en laat mij gaan.quot;
»U laten gaan!quot; riep Campbell uit; «zeker, ware het de Katholieke Kerk, waarheen gij gaan wildet, dan behoefdet gij dit niet te vragen;
424
maar u laten gaan, hoe kunt gij dit van mij verwachten wanneer wij niet met u instemmen? Denk aan ons, zoowel als aan uzelf, verplaats u in onzen toestand. Wat mij betreft, ik kan niet ontkennen, en ik heb u mijne overtuiging nooit verborgen, dat de Roomsche Kerk antichristelijk is. Zij heeft duizende schoonheden, zij is in vele opzichten beter dan onze Kerk, doch zij heeft iets in zich, dat alles bederft. Ik heb geen vertrouwen in haar en daar dit het geval is, hoe kan ik u dan laten gaan ? Neen, het is alsof iemand zeggen zou: laat mij gaan en mij om 't leven brengen; laat mij in eene besmette plaats gaan slapen; laat mij in dien put springen; hoe kan ik u laten gaan?quot;
»Ach,quot; zeide Charles, «dat is het ontzettend verschil tusschen ons. Wij kunnen niet verder komen. Ik houd de Kerk van Eome voor gezant Gods, gij voor het werktuig des duivels.quot;
)gt;lk geef toe,quot; zeide Campbell, «ik denk dat, indien gij dien stap doet, gij in de handen zult geraken van eene Circe, die u veranderen zal en uwe rede zal overheerschen.quot;
Charles kleurde een weinig.
«Ik zal niet verder gaan,quot; zeide Campbell; «ik doe u pijn en het helpt niet, misschien maak ik de zaak nog erger.quot;
Geen van beiden sprak een tijdlang. Maar eindelijk stond Charles op, nam zijne hand en kuste ze.
»Gij zijt een waar, belangeloos vriend voor mij
425
geweest, twee jaren lang, gij hebt mij huisvesting verleend en weldra zullen wij door inniger banden verbonden zijn. God loone u, maar laat mij gaan; want de dag breekt aan.quot;
»Het is hopeloos!quot; riep Campbell; »laat ons als vrienden scheiden; ik moet het uwe moeder bekend maken.quot;
Tien dagen na dit gesprek was Charles gereed voor zijne reis; zijne kamer was opgeruimd, zijn reiskoffer gepakt en het rijtuig voor de deur, waarvan hij voor het eerste gedeelte zijner reis zou gebruik maken. Hij zou over Boughton gaan; met Campbell en Marie was hij overeengekomen, dat het 't best zou zijn, zijne moeder niet te zien (waaraan Campbell terstond de zaak had bekend gemaakt) totdat hij afscheid van haar nemen zou. Het zou slechts noodelooze pijn aan beiden veroorzaken om haar vroeger te zien.
Charles sprong met kloppend hart uit het rijtuig en haastte zich naar de kamer zijner moeder. Zij zat bij den haard aan haar werk, toen hij binnen kwam. Koel stak zij hem de hand toe en hij zat neder. Eerst sprak geen van beiden; en toen zeide zij zonder haar werk te laten rusten: «Wel, Charles, en zoo gaat gij ons verlaten. Waar en hoe stelt gij u voor u bezig te houden, wanneer gij dat nieuwe leven hebt aangevangen ?quot;
Charles antwoordde, dat hij nog over niets anders had nagedacht dan over den grooten stap, waarvan al het andere afhing.
426
Hier volgde weder een stilzwijgen. Weder sprak zij: »Gij zult nergens zulke vrienden vinden, als gij te huis hebt gehad, Charles.quot; En dan vervolgde zij ; » Alles is u gunstig geweest; gij waart gezegend met talenten, gij hebt het voordeel gehad eener uitmuntende opvoeding, middelen hebben u nooit ontbroken; menig verdienstelijk jong mensch moet maar vooruit zien te komen, zoo goed hij kan.quot;
Charles antwoordde dat hij zeer gevoelde, hoeveel hij in tijdelijke dingen aan de Voorzienigheid te danken had en dat het enkel was, omdat God het beval, dat hij ze liet varen.
»Wij zagen allen tot u op, Charles. Misschien maakten we te veel werk van u; wel. God zij met u, gij hebt uw eigen weg gezocht.quot;
Charles zeide dat niemand begrijpen kon, wat het hem kostte, om op te geven, wat hem zoo dierbaar was en deel uitmaakte van hem zelf; dat er niets op aarde was, wat hij zoo op prijs stelde als zijn te huis.
«En waarom verlaat gij ons dan?quot; vroeg zij snel; »gij wilt uw eigen weg gaan; gij doet het, onderstel ik, omdat gij het zoo wilt.quot;
»Ach, lieve moeder,quot; riep hij uit, »kondet gij toch mijn hart zien! Gij weet uit de Schrift, hoe men in de tijden der Apostelen verplicht was alles op te geven voor Christus.quot;
»Wij zijn dus heidenen,quot; antwoordde zij; »ik
427
ilHi
;;
dank u, Charles, ik ben u hiervoor zeer verplicht,quot; en zij vaagde een traan uit hare oogen.
Charles was haast buiten zichzelf; hij wist niet, wat te zeggen en stond op en leunde met den arm op den schoorsteenmantel en ondersteunde zijn hoofd met de hand.
«Wel, Charles,quot; zoo vervolgde zij, terwijl zij voortging met haar werk, «misschien zal de dag komenquot; ... en hier beefde hare stem; »uw dierbare vaderquot; ... nu legde zij haar werk neder.
»Dit is noodelooze ellende,quot; zeide Charles; «waarom zou ik nog blijven? Vaarwel voor het oogenblik, lieve moeder. Ik laat u achter in goede handen, wel niet zachter maar toch beter dan de mijnen; gij verliest mij, maar wint iemand anders. Vaarwel voor nu, wij zullen elkander ontmoeten, wanneer gij wilt, wanneer gij mij tot u roept; wat zal dat eene blijde ontmoeting zijn!quot;
Hij viel op zijne knieën en legde zijn hoofd op haren schoot. Zij kon zich niet langer verzetten en boog haar hoofd over hem en streek zijne haren glad, zooals zij gedaan had toen hij nog een kind was. Eindelijk vielen heete tranen op zijn gelaat en in zijn nek; een tijdlang hield hij het uit en sprong dan op en kuste haar hartstochtelijk en verdween uit de kamer. In weinige seconden had hij zijne zusters gezien en zich van haar losgescheurd en weder was hij in het rijtuig naast den gevoelloozen koetsier en wipte hij zacht op en neer op zijn weg naar Collumpton.
3 i
:
De lezer vraagt misschien, waarheen Charles gaat en het zou niet geheel met de waarheid overeenkomen, mdien wij zeiden, dat hij zelf er niet meer van wist, dan de lezer. Toch had hij een zeer onbepaald begrip, wat er met hem gebeuren zou en zelfs, waarheen hij gaan zou en evenals de Patriarch »trok hij uit, niet v/etende waarheen hij trok.quot; Hij had nooit in zijn leven een katholiek priester, dien hij kende, gezien en was nooit in eene katholieke kerk geweest, behalve eens als knaap. Hij kende slechts éen katholiek op de wereld en wist niet eens, waar hem te vinden. Maar hij wist, dat de Passionisten te Londen een klooster hebben en het was niet meer dan natuurlijk dat hij zijne schreden richtte naar St. Michaël, al wist hij ook niet of de jonge pater Aloysius daar was.
Maar om Marie en allen niet meer te kwetsen dan noodig was, zeide hij niet, dat hij terstond naar Londen ging; doch hij nam zich voor om eerst naar Carlton te gaan, die altijd nog te Oxford was en diens raad in te winnen, wat hij onder deze omstandigheden doen moest. Dit scheen ook in hun oog nog eene laatste kans te zullen
429
zijn om af te wenden wat hun zulk eene vreese-lijke ramp toescheen.
Zoo ging hij dan naar Oxford en daar hij te Bath toevallig nog iets te doen had, bleef hij daar dien nacht met het voornemen den volgenden morgen de reis voort te zetten. Onder anderen wilde hij een »Garden of the Soul,quot; en een paar andere boeken koopen, die hem van dienst konden zijn bij de groote voorbereiding, welke hem bij zijn komst te Londen wachtte. Met dat doel ging hij in Dan vers Straat den winkel in van een uitgever van godsdienstige boeken en terwijl hij in het achterste gedeelte van den winkel bezig was een stapel katholieke boeken na te zien, welke op het godsdienstig publiek minder aantrekkingskracht hadden dan de glinsterende Evangelische en Anglo-Katholieke boeken die het raam en het voorste gedeelte der toonbank in beslag namen, hoorde hij de deur opengaan en opziende bemerkte hij iemand, dien hij terstond herkende. Het was een jeugdig anglikaansch geestelijke, met eene schoone jonge dame, wie men het aan kon zien, dat zij bruid was. Hunne oogen blonken van liefde en blijdschap sprak er in hunne stem en hunne geheele houding en kleeding spraken van overvloed. Charles kreeg een gevoel als viel hij in zwijm; iets als iemand die zeeziek is zou overkomen, wanneer hij een ander varkensribbetjes zou hooren bestellen. Hij trok zich achter een stapel grootboeken en andere dingen terug, doch
430
dit beveiligde hem niet tegen de zachte, zoete ■woordekens die van tijd tot tijd werden gewisseld.
»Hebt gij de laatste Oxfordsche herdrukken ook van godgeleerde werken?quot; vroeg de bruidegom aan den boekverkooper.
«Zeker, mijnheer; doch welke soort bedoelt gij? Selections from Old Divines, of, New Catholic Adaptations?quot;
»Neen, niet de Adaptaties,quot; antwoordde hij; »die zijn zeer, zeer gevaarlijk. Ik bedoel echte godgeleerdheid van de Kerk van Engeland, Buil, Patrick, Hooker en zulken.quot; De boekverkooper ging ze halen.
»Ik geloof, dat het die Adaptaties waren, beste,quot; zeide de dame, .»waartegen de bisschop ons waarschuwde.quot;
»Niet de bisschop, Louisa, maar zijne dochter.quot;
»0, juffrouw Primrose, ja, die was het; en er was ook een boek dat zij aanbeval, wat was het ook weer ?quot;
«Een boek niet, maar eene redevoering,quot; zeide White; «de rede van O'Ballaway in Exeter Hall; doch ik geloof dat wij er niet mee ingenomen zouden zijn.quot;
«Neen, Henry, het was een boek, doch de naam ontschoot mij.quot;
«Gij bedoelt misschien dr. Crow's Nieuwe Refutatie van het Pausdom; doch de bisschop beval dat aan.quot;
De boekverkooper kwam terug. »Ach, wat
431
eeu lief gezichtje,quot; zeide zij, met het oog op den band van een boekje, dat zij in de hand had; »zie eens, Henry, aan wien herinnert het u?quot;
»Wel, het moet St. Jan den Dooper voorstellen,quot; zeide Henry.
» Het lijkt zoo op Angelina Primrose,quot; hernam zij; «'tis juist haar haar. 'tVerwondert mij, dat gij het niet ziet.quot;
»Ik zie het, ik zie het,quot; zeide hij, haar toelachende; «maar 't wordt laat, gij moogt niet langer in de koude lucht huiten blijven en gij hebt niets om uw hals. Ik heb mijne boeken uitgezocht, terwijl gij dien kleinen St. Jan hebt bewonderd.quot;
«Het wil mij niet invallen, waarop hij zooveel lijkt; ja toch, op Angelina's tante, lady Constance.quot;
«Kom, Louisa, 't is voor de paarden ook niet goed ; wij moeten tot onze vrienden terugkeeren.quot;
»Maar er is éen boek, dat ik mij niet kan herinneren; zeg mij eens, Henry, welk boek. 't Zou mij zoo spijten, als ik het niet meênam.quot;
»Is het het nieuwe werk over den Gregoriaan-schen zang?quot; vroeg hij.
»Dat is waar ook, dit heb ik voor de schoolkinderen noodig, doch dit bedoelde ik niet.quot;
»Is het dan »De ware Katholieke Pastorie? of Liederen der Apostelen ? of De Engelsche Kerk ouder dan de Eoomsche ? of Anglicanisme der eerste Martelaren? of Belijdenissen van Een die Eoomsch werd ? of Eustace Beville? of Gewijzigd Celibaat?quot;
432
» Neen, neen,quot; zeide Louise,»ach, hoe dom toch!quot;
»Inderdaad, Louise, gij moet een andermaal terugkomen,quot; hield hij aan; «het kan nu niet, liefste, het kan niet.quot;
«Daar schiet het mij te binnen,quot; zeide zij, »het is: Abdijen en Abten; ik heb eenige vingerwijzigingen noodig om de vensters van onze pastorie te doen veranderen, en onze kerk moet, zooals gij weet, een portaal hebben voor de arme menschen. Het boek is vol schetsen.quot;
Het boek werd gevonden en bij de rest gepakt, die reeds naar het rijtuig gebracht waren. »Kom nu, Louise,quot; zeide White.
«Wel, liefste, wij moeten nog ergens anders zijn; zeg aan Jan, dat hij naar Sharp rijdt, wij kunnen dan langs de kweekerij naar huis rijden — dat is bijna geen omweg — ik moet met den man een enkel woord spreken over onze broeikas, want in onze buurt vinden wij geen geschikten tuinman.quot;
«Wat zal dat nu baten, Louise?quot; zeide White; «wij komen nog in geene maand te huis;quot; en toen beval hij met passende onderdanigheid den koetsier langs Sharp te rijden, hielp haar in het rijtuig en stapte daarna zelf in.
Charles ademde weer vrijer, toen zij vertrokken waren; een streng Schriftuurwoord viel hem te binnen, doch hij onderdrukte het gevoel van bitterheid en gaf zijne gedachten aan de ernstige plichten, die hij te vervullen had.
Niets van aanbelang viel er met Charles voor, tot dat hij den volgenden dag te Steventon aankwam. Het was een heerlijke namiddag en bij liet zijn reiskoffer met de omnibus volgen en wandelde vooruit. Indien er moed gevorderd werd om alleen eene lange reis met een boven alles gewichtig doel te ondernemen, de moeilijkheid werd er niet lichter op, nu zijn weg hem door eene plaats en tot een persoon leidde, die Oxford en Carlton heetten.
Hij had Bagley Wood achter den rug en de spitsen en torens van de Universiteit, voor hem door zooveel teedere herinneringen gewijd en nu gedurende twee volle jaren voor hem verloren om eensklaps weer voor zijn blik te verrijzen en dan voor altijd te verdwijnen, — de spitsen en torens van de Universiteit lagen daar voor hem. Daar lag het oude Oxford met zijne glooiende heuvelen en groene weiden van voorheen. Bij het eerste gezicht op de geliefde stad bleef hij met de armen over elkander geslagen staan en was hij niet in staat voort te gaan. De collegies en kerken, hij telde ze allen bij hunne spitsen en torentjes. De zilveren Isis, de grijze wilgen, de
434
uitgestrekte heuvelkling van Shotover, het prettige dorpje, waar hij met Carlton en Sheffield geleefd had — bosch en water en steen, alles even kalm, even heerlijk, mocht hij het zijne genoemd hehben, maar dat was voorbij. Wat hij ook winnen zou door katholiek te worden, dit had hij stellig verloren; wat hij ook hoogers en beters zou verkrijgen, zeker kon hij nooit dit of iets dergelijks terug bekomen. Hij kon geen ander Oxford terug krijgen; en nu hij op manne-lijken leeftijd weder kiezen moest, waren de vrienden van jeugdiger jaren voor hem verloren. Hij ging de welbekende poort ter linkerzijde door en vervolgde zijn weg in de vlakte. Er was daar niemand, die hem groeten zou of met hem sym-pathiseeren; er was daar niemand die aan zou nemen, dat hij sympathie noodig had, niemand, die gelooven zou, dat hij alles had opgegeven, niemand die belang in hem zou stellen, hem eenige teeder-heid zou bewijzen, hem verdedigen zou. Wel had hij geleden, doch er was niemand die daaraan geloof zou slaan. Men zou van hem denken, dat hij enkel lijden deed, zonder zelf te lijden. Wel zou hij kunnen zeggen, dat hij geleden had, doch ruw zou men hem antwoorden, dat ieder zijn eigen wil volgt en dat hij Oxford had opgegeven voor iets dat hem beter beviel. Doch neen, er was niemand daar, die hem kennen zou; hij was er zoo goed als drie jaren weg en drie jaren is een geslacht. Oxford was eens zijn te huis, doch
435
nu kende het hem niet meer. Hij herinnerde zich met welk ontzag en vreugde hij het eerst aan de Universiteit gekomen was, als ware het een heiligdom, en hoe hij van tijd tot tijd de hoop had gekoesterd dat hij eenmaal het recht mocht winnen om daar op titel van een der oude fundatiën te resideeren. Vooral een nacht herinnerde hij zich zeer bepaald, toen hij met een vriend een der vele torens van Oxford bestegen had om waarnemingen omtrent sterren te doen ; en terwijl zijn vriend druk bezig was met het stellen der kijkers, zag hij, geheel aardschgezind, naar beneden in de diepe met gas verlichte vierhoeken met hunne donkere schaduwen, en vroeg zichzelf af, of hij ooit Fellow zijn zou van dit of dat Collegie, dat hij dan uit de menigte der academische gebouwen opzocht. Alles was als een droom voorbijgegaan en nu was hij een vreemdeling, waar hij had gehoopt een te huis te zullen vinden.
Hij naderde Oxford en over den weg vóór hem zag hij vlugge jongelingen, twee aan twee met elastischen tred voortspoeden en op het einde hunner kleine dagelijksche wandeling de stad weder naderen. Daarna bemerkte hij een deftige kap en toga in de verte; hij bereikte den weg vóórdat hun eigenaar hem nog kruiste, doch hij herkende in hem een docent van een Collegie, dien hij vroeger nu en dan zag. Charles verwachtte herkend te worden, doch de docent ging voorbij, met een half bewusten onzekeren blik, welke eenige
436
herinnering verried aan een gelaat, dat toch vreemd was. Charles ging over Folly-Bridge; een troep ruiters kwam hem achterop, die zeer luid spraken, terwijl zij in vluggen stap hunne paarden naar de respectieve stallen brachten. Hij passeerde Christ-Church en kwam tot Peckwater. De avond bleef helder en het gas werd opgestoken. Groepen jongelieden stonden hier en daar; de meesten droegen hoeden doch eenigen ook de academische kap en zelfs waren er een of twee in de toga; sommigen riepen hunne vrienden voor de vensters van tweede verdiepingen toe; boden droegen het diner voor zieken rond, de jongens van pasteibakkers liepen met het dessert, slordig gékleede lieden met Blenheim hondjes stonden onder Canterbury Gate. Velen zagen hem aan, doch niemand kende hem. Hij haastte zich naar Oriel Lane, waar een voorbijganger eensklaps onthutst hem groette. Wie kon dat zijn? Het was een oude schoenenpoetser van zijn Collegie, wien hij wel eens een fooi gegeven had. Zoo kwam hij in High-Street en nam zijn weg naar den Engel. Doch wie naderde daar? Een professor. Charles voelde eenige huivering als bij instinkt; doch de professor ging voorbij, zonder hem leed te doen. Evenals Kehama, voerde hij een magisch bestaan. En nu had hij zijn hotel bereikt, waar hij zijl reiskoffer reeds vond. Hij bestelde eene slaapkamer en na zich daar op zijn gemak te hebben gebracht, begon hij aan zijn diner te denken.
437
Hij wilde geen tijd verliezen, maar, zoo het mogelijk was, reeds den volgenden morgen naar Londen doorreizen. Het zou veel gewonnen zijn, indien hij zoo vroeg in de week het doel zijner reis kon bereiken, dat hij den volgenden Zondag, indien men hem waardig oordeelde, zijn dankgebed voor de hem betoonde barmhartigheid in de groote en heilige gemeenschap der Alge-meene Kerk kon opzenden. Daarom besloot hij nog dienzelfden avond eene poging te wagen om Carlton te zien, en hij hoopte, indien hij tusschen zeven en acht naar diens kamers ging, hem van de Common-Room te huis te treffen. Met dit doel ging hij omstreeks half acht uit, kwam aan Carlton's Collegie, klopte daar aan, trad binnen en beklom de uitgesleten houten trappen. Hij vond de deur gesloten en ging weder naar beneden waar hij een bediende vond, die hem vertelde dat Carlton een diner gaf in Common-Room, doch dat dit weldra afgeloopen zou zijn. Charles besloot te wachten.
De bediende stak de kaarsen in Carlton's kamer aan en Charles zette zich aan den haard. Eenigen tijd zat hij in overpeinzingen verloren, maar zag toen rond naar iets om zich bezig te houden. Zijn oog viel op een Oxfordsche courant, die pas een paar dagen oud was. «Laat ons zien, hoe het hier nog gaat,quot; zeide hij bij zichzelf en hij nam ze ter hand. Hij zag het eene artikel na het andere over, keek eens, wie die week de Uni-
438
versiteitspredikers waren, wie gepromoveerd hadden, wie de openbare examens afnamen, enz. enz, toen zijn oog door het volgende werd getrokken : —
* Afval van de Kerk. — Wij vernemen dat weder een slachtoffer toegevoegd is aan de lijst van hen, die het venijn der Traktaten-beginselen geworpen heeft in den schoot van de Tooveres van Rome. De heer Reding, van 't Collegie van St. Salvator, de zoon van een eerbiedwaardig reeds overleden geestelijke der Engelsche Staatskerk, heeft zich, na geheel zijn leven het brood der Kerk gegeten te hebben, eindelijk als onderdaan en slaaf van een Ttaliaanschen bisschop bekend gemaakt. Men zegt dat het mislukken van zijn examen de eerste oorzaak geweest is van deze onzinnige daad. Men verneemt dat wettelijke maatregelen op de komst zijn, om de straffen van het Statuut van Praemunire toe te kunnen passen op alle afvalligen; en een voorstel is gedaan om bij Hare Majesteit te petitioneeren dat zij de som, die hieruit zal voortkomen, aan wijze voor de oprichting van een »Monument der Martelarenquot; in de Zuster-Universiteit.quot;
»Zoo,quot; dacht Charles, »zooals hei gewoonlijk gaat, de wereld is mij vóór;quot; en hij zat na te denken over den oorsprong van het bericht, totdat hij haast vergat, dat hij wachtte op Carl ton.
Terwijl Charles op Carlton's kamer het belang leerde kennen, dat de wereld nam in zijne positie en handelingen, was hij ook een onderwerp van gesprek voor dat deel der wereld, dat in de naburige Common-Room de gast van Carlton was. Thee en koffie hadden hunne entree gemaakt en de heeren waren van de tafel opgestaan en groepeerden zich om den haard.
»Wie is die mijnheer Reding toch, waarvan het laatste nommer der Gazette sprak?quot; vroeg een stijf mannetje die thee met het lepeltje dronk en toen hij sprak zich op de punt zijner laarzen verhief.
»Gij behoeft niet ver om het antwoord te gaan,quot; zeide zijn buurman en hij voegde er bij, zich tot Carlton richtende :
d Carlton, wie is mijnheer Reding ?quot;
»Een zeer lieve eerlijke jongen,quot; antwoordde Carlton; »ik zou willen, dat wij allen zoo waren. Hij studeerde gedurende eene groote vacantie met mij, hij heeft goede studies gemaakt en had verdiend met den hoogsten lof te promoveeren. Sedert eenigen tijd heb ik niets van hem vernomen.quot;
»Hij heeft nog meer vrienden onder ons,quot; zeide
een ander; ik meen, en hij wendde zich tot een jongen Fellow van 't Collegie van Leicester, » gij, Sheffield, waart vroeger zeer intiem met Reding?quot;
«Zeker,quot; antwoordde Sheffield; »en Vincent kent hem natuurlijk ook; hij is een heste vent, ik ken hem zeer goed; wat de Gazette over hem zegt, is schandelijk. Ik heb nog nooit iemand ontmoet, die zich minder bezorgd maakte over succes; dat was juist zijn gebrek.quot;
»Dat zal de waarheid wel zijn,quot; zeide weder een ander; «ik ontmoette gister mijnheer Malcolm aan tafel en hij schijnt de familie te kennen. Hij zeide dat religieuse begrippen Reding het hoofd op hol brachten en zijn studies bedierven.quot;
Het gesprek was niet algemeen. In afzonderlijke groepjes, zooals men bijeenstond, werd het voortgezet. Het onderwerp beviel ook aan de meesten niet en het deed hun pijn of vervulde hen met afkeer, behalve misschien twee of drie sterke geesten die er genot in vonden het Catho-licisme aan te vallen. En daarbij, zooals het meer gebeurt waar het toeval de menschen bijeenbrengt, niemande kende juist het gevoelen van zijn buurman, en zooals ook nu, waren er dikwijls vrienden van den beschuldigde of den gelasterde tegenwoordig. En eindelijk had men edelmoedigheid genoeg om te gevoelen, hoeveel zij die de Angli-kaansche Kerk verlieten opgaven en dit gevoel hield elk onwaardig woord terug.
441
«Hoe zal het in dit studiejaar in uw Collegie gaan?quot; vroeg de een aan den ander.
«Ik weet het niet; twee der onzen zullen pro-moveeren; goede studenten.quot;
» Wie heeft Stretton vervangen ?quot;
»Jackson, van King's Collegie.quot;
»Jackson? zoo; dat is een geleerde van den echten stempel, geloof ik.quot;
» Dat is zoo.quot;
«Onze jongelieden kennen hunne auteurs goed, maar ik durf niet zeggen, dat zij de wetenschap liefhebben.quot;
»Leicester laat er vier promoveeren.quot;
»Het zal een lange lijst worden, naar ik hoor.quot;
«Ja, zeker; voor de zomer-promotie bieden er zich altijd veel aan.quot;
En onderwijl hield eene andere groep zich met Charles bezig.
«Neen, reken er op, er is meer waarheid in wat de Gazette schrijft, dan gij vermoedt. Teleurstelling is gewoonlijk op den bodem dier veranderingen.quot;
«Ongelukkigen! wat kunnen zij er aan doen?quot; zeide een ander tot zijn buurman.
«Wij zijn er op iedere manier gelukkig van ontslagen en wij zullen ten minste wat rust hebben,quot; was het antwoord.
«Wel,quot; zeide de eerste der twee, terwijl hij zich zoo groot mogelijk maakte en zijne woorden
442
tot de zoldering richtte. »hoe een welopgevoed man zich kanquot;— doch hier ging zijne stem verloren onder het sterke geluid van een klein per-sonaadje achter hen, dat tot nu toe gezwegen had, doch nu met zelfbewustzijn voor den dag kwam.
Hij richtte het woord, tusschen de hoofden door der beiden, die zich met elkander hadden onderhouden, tot het groepje dat verder stond.
»L)at komt alles van het rationalisme,quot; zeide hij ; » de geheele beweging is rationalistisch. Over drie jaren zullen al deze afvalligen ongeloovig zijn.quot;
Niemand antwoordde. Eindelijk naderde .een der gasten en zeide langzaam : »ik onderstel, gij hebt nooit gehoord, dat er hier iets mis is bij mijnheer Eeding;quot; én hier wees hij op zijn voorhoofd; »men heeft mij gezegd, het zit in de familie.quot;
Eene diepe, krachtige stem, het eigendom van iemand, die rustig in een hoekje zat, antwoordde hierop. De stem klonk als eene klok, alsof zij een einde kwam maken aan het gesprek. Zonder inleiding luidde haar antwoord: »Ik eerbiedig hem buitengemeen; ik heb den hoogsten eerbied voor hem. Mochten allen zoo eerlijk zijn ! Waren allen zoo eerlijk, dan zouden we, evenals wij de Puseyïsten Katholiek zien worden, den ouden Brownside en zijne kliek naar de Unitariërs zien overgaan. Doch deze denken te blijven, waar zij zijn.quot;
443
De meesten van het gezelschap gevoelden de ■waarheid van deze opmerking en er volgden ee-nige oogenblikken stilte. Eene heldere kraaiende stem brak het zwijgen weder af: »Hebt gij wel ooit gehoord,quot; zeide hij, en knikte met het hoofd,
■waarbij zijn geheele lichaam de beweging meemaakte, »hebt gij wel ooit gehoord, Sheffield, dat deze heer, uw vriend Eeding, toen hij nog pas student was, een onderhoud had met een of ander attaché van de paapsche kerk in deze stad, aan de deur dier kerk, nadat de studenten met de vacantie vertrokken waren?quot;
» Maar, dat is onmogelijk, Fusbey,quot; zeide Carlton lachende.
«Neen, 't is waar,quot; hernam Fusbey;»ik hoorde het uit eene gezaghebbende bron, van iemand,
die op dat oogenblik voorbijging. Ik heb reeds l
eenige jaren het oog op Reding gevestigd gehad.quot;
»Dat schijnt -wel,quot; zeide Sheffield, »want dit moet, laat mij zien, minstens vier of vijf jaren geleden zijn.quot;
»En,quot; hernam Fusbey, »er zullen er nog twee of drie volgen ; gij zult het zien.quot;
«Wel, Fusbey,quot; zeide Vincent, die hem gehoord had en nu naderde, »gij lijkt wel op de drie oude wijven in de Bride of Lammermoor, die wenschten den heer van Ravenswood in de kist te leggen.quot;
Fusbey knikte met geheel zijn lichaam, maar zeide niets.
444
»Ik hoop toch niet op alle drie te gelijk,quot; zeide Sheffield.
» Dat is protestantsch gevoel in de vierde macht, dat is er de quintessenz van,quot; zeide Vincent; »ik houd mijzelf voor een goed protestant; maar het genot dat gij er in vindt, Fushey, om jacht op deze lieden te maken is een sensueel genot.quot;
Nu kwam de bediende binnen en fluisterde Carlton in, dat een vreemdeling hem op zijne kamer wachtte.
«Wanneer komen uwe studenten terug ?quot; vroeg Sheffield aan Vincent.
» Zaterdag,quot; antwoordde Vincent.
»Zij komen altijd laat,quot; zeide Sheffield.
» Ja, de professoren waren de vorige week reeds op hun post.quot;
»Die van St. Michael ook, en de onzen ook,quot; zeide Sheffield.
»Maar voor ons bestaat er reden om laat te beginnen. Velen van onze studenten komen uit het Noorden en uit Ierland.quot;
» Wat maakt dat nu, met de spoorwegen !quot;
»Ik zie, men is hier ook met een spoorweg begonnen; ik dacht, dat de Universiteit er tegen was.quot;
»De Paus heeft er zich in zijne eigene Staten wel bij neergelegd, en dan kunnen wij het ook wel doen,quot; zeide Sheffield.
«Spreek niet van den Paus, dat maakt me ziek,quot; zeide Vincent.
445
»De Paus?quot; zeide Fusbey, die de laatste woorden gehoord had; «hebt gij gehoord, dat Zijne Heiligheid overkomt naar Engeland ?quot;
• Hoor, hoor!quot; riep Vincent uit, »kom, ik houd het niet langer uit. Ik moet gaan. Goeden nacht, Carlton. Waar is mijn jas?quot;
»Ik geloof dat de bediende hem in het portaal heeft opgehangen; doch gij moest blijven, om mij tegen Fusbey te verdedigen.quot;
Doch, Vincent kwam niet terug om hem bij te staan en Fusbey profiteerde ook niet van den wenk, en zoo moest de ongelukkige Carlton, wetende, dat hij op zijne kamer verwacht werd, nog een groot half uur iéte a tête met Fusbey doorbrengen , die hem vervolgde met uitvoerige verhalen over Paus Sixtus XIV, over de Jesuïeten, over verdachte lieden aan de Universiteit, over Mede's Apostasie, over de Catholic Relief Bill, over dr. Pusey's Traktaat over het Doopsel, over Rechtvaardigmaking en de benoeming van de Taylor Professoren.
Eindelijk werd toch Carlton van hem ontslagen. Hij vloog den vier-hoek over en de trap op, stiet de deur open en snelde de binnenkamer in. Iemand stond juist om hem te begroeten. Was het inderdaad mogelijk ? »Hoe ? Reding ?quot; riep hij uit; »wie had dat kunnen denken! Wat een
genoegen! Wij waren juist..... Wat voert u hier
heen?quot; vroeg hij op een anderen toon. En dan ernstig : »Reding, hoever zijt gij ?quot;
446
»Nog niet katholiek,quot; zeide Reding.
Beiden zwegen. Dat antwoord gaf veel te verstaan. Het was eene verlichting, doch eene kennisgeving te gelijk.
«Ga zitten, mijn beste Reding; wilt gij iets gebruiken? Hebt gij gedineerd? Wat een genoegen u te zien, oude vriend. Moeten wij u werkelijk verliezen ?quot; En spoedig waren zij over het belangrijk onderwerp in een druk gesprek.
«Indien gij uw besluit genomen hebt, Reding, dan helpt geen praten meer. Moogt gij, waar gij ook zijn moogt, gelukkig zijn ! Gij zult altijd uzelf zijn; ook als Roomsche, zult gij altijd Charles Reding blijven.quot;
»Ik weet, ik heb in u een goed sympathisee-rend vriend, Carlton. Gij hebt mij altijd aangehoord, en mij nooit hard behandeld, of ik had het wel verdiend. Gij kent mij beter, dan wie ook. Campbell is mij dierbaar en zal mij spoedig nog dierbaarder worden. Het is nog niet algemeen bekend, doch hij zal mijne zuster huwen. Hij heeft mij twee jaren lang verdragen, zonder mij ooit hard te vallen en altijd was hij tot mijn dienst, wanneer ik met hem wenschte te praten. Doch niemand laat ik in mijn hart lezen, zooals u, Carlton. Soms waart gij het niet met mij eens, doch gij hebt mij altijd begrepen.quot;
«Heb dank voor deze vriendentaai,quot; antwoordde Carlton; «maar het blijft mij een onoplosbaar raadsel, waarom gij ons wilt verlaten. Ik kan treden in uwe beweegredenen; doch, bij mijn leven, ik zie niet in hoe gij tot uwe conclusie komt.quot;
»En voor mij, Carlton, is het zoo duidelijk als
448
dat twee maal twee vier is; gij maakt van twee maal twee vijf en staat dan verwonderd, dat ik Let niet met u eens ben.quot;
»Wij moeten dit aan eene hoogere macht overlaten,quot; zeide Carlton, »Ik hoop, dat wij niet minder vrienden zullen zijn, wanneer gij tot eene andere Kerk behoort. Wij kennen elkander; uitwendige dingen kunnen ons niet veranderen.quot;
Reding zuchtte; hij zag duidelijk in, dat deze verandering van godsdienst, wanneer zij zou hebben plaats gehad, noodzakelijk haar invloed zou doen gelden op Carlton's gedachten over hem zelf, zoowel als op de denkbeelden van anderen. . Het kon niet anders zijn. Hij was er zeker van dat hij reeds anders dacht over Carlton.
Na eene pooze zeide Carlton vriendelijk: »Is het geheel onmogelijk. Reding, dat wij u ter elfder ure nog behouden ? Welke zijn uwe beweegredenen ?quot;
»Laat ons niet twisten, beste Carlton,quot; antwoordde Reding. «Met argumenten heb ik afgedaan.quot; Of, indien ik, om niet onbeleefd te schijnen, iets zeggen moet, dan zal ik u slechts vertellen, dat ik aan uw verzoek heb voldaan. Gij verzocht mij de Anglikaansche godgeleerden te lezen; ik heb er veel tijd aan besteed en nu omhels ik dat geloof, waartoe zij allen in hunne verschillende leerstellingen als tot een middelpunt naderen; het geloof dat de goddelijkheid der traditie vasthoudt met Laud, de overeenstemming
449
der Vaders met Beveridge, eene zichtbare Kerk met Bramhall, het dogma met Buil, het gezag van den Paus met Thorndike, de Biecht met Taylor, de gebeden voor de afgestorvenen met Uss-her, het celibaat, de ascese en de kerkelijke tucht met Bingham. Ik ga tot eene Kerk, die in deze punten en in eene menigte andere punten, nader staat tot de Apostolische Kerk dan eenige andere; die de voortzetting is der Apostolische Kerk. en anders is deze niet voortgezet. En ziende dat zij zoo gelijk is aan de Apostolische Kerk, geloof ik, dat zij dezelfde is. De rede heeft den weg gebaand, en het geloof is gevolgd.quot;
Hij hield op en Carlton antwoordde niet. Er volgde een zwijgen, dat Charles eindelijk weder verbrak. »Ik herhaal het, redetwisten kan niet baten, ik heb mijn besluit genomen en ben er niet haastig mede geweest. Ik heb het mijne moeder bekend gemaakt en haar vaarwel gezegd. Alles is bepaald, ik kan niet terug.quot;
»Is dat gevoel goed, Reding ?quot; vroeg Carlton half verwijtend.
«Versta mij wel,quot; antwoordde Reding; ik ben na veel wikken en wegen tot dit besluit gekomen. Gedurende twee jaren heeft het in mijn geest gerust enkel als intellectueele conclusie; zeker mag men mij niet hard vallen, indien ik het nu eindelijk in een praktisch besluit omzet. Geen van ons kan er voor instaan, dat deze habitueele en beheerschende overtuigingen, volgens
450
welke wij handelen moeten, elk oogenblik voor ons bewustzijn blijven zullen, wanneer wij in het gewoel der wereld komen en ons bevinden tus-schen verlokkingen en beweegredenen van verschillenden aard. Daarom zeg ik, dat de tijd van argumenten voorbij is; ik handel volgens eene reeds getrokken conclusie.quot;
«Maar hoe weet gij,'' vroeg Carlton, »dat gij niet zonder het te willen bevooroordeeld waart bij het trekken der conclusie ? Een begrip heeft zich van u meester gemaakt en gij zijt niet in staat geweest om het af te schudden. De kracht om uwe overtuigingen te behouden ia het gewoel des levens, is, dunkt mij, juist de toetssteen, en de noodzakelijke toetssteen van haar werkelijk bestaan.quot;
»Maar ik behoud ze,quot; antwoordde Eeding; ■» zij staan mij altijd voor oogen.quot;
«Slechts nu en dan, zooals gijzelf hebt toegegeven ; ongetwijfeld gij moet wel eene zeer sterke overtuiging hebben, om ze te doen opwegen tegen al de ellende die gij door zulk een stap teweegbrengt. Bemerk eens, hoevelen gij in verwarring brengt; welk een triomf gij bezorgt aan de vijanden van eiken godsdienst ; hoe gij hen in 't gelijk stelt, die zeggen dat de waarheid niet bestaat; hoe gij onze Kerk verzwakt. Welnu, alles wat ik zeg, is, dat gij wel eene sterke overtuiging moet hebben om ze daartegen te doen opwegen.quot;
451
»Wel,quot; zeide Charles, «ik geef toe en houd vol, dat de eenige beweeggrond, voldoende om zulk een stap te rechtvaardigen, voor iemand de overtuiging is, dat zijne zaligheid er van afhangt. Welnu, ik spreek oprecht, mijn beste Carlton, wanneer ik zeg, dat ik niet geloof zalig te zullen worden, indien ik in de Engelsche Kerk blijf.quot;
»Gij meent toch niet, dat er in onze Kerk geene zaligheid is ?quot; vroeg Carlton koel.
»Ik spreek over mijzelf; ik mag anderen niet beoordeelen. Ik zeg enkel. God roept mij en ik moet gaan, op gevaar af van mijne ziel te verliezen.quot;
»God roept u!quot; zeide Carlton ; »wat beteekent dat? Daar houd ik niet van, dat is de taal der Dissenters.quot;
»Gij weet, het is de taal der Schrift,quot; antwoordde Reding.
«Ja, maar de menschen in de Schrift zeyqen niet: ik ben geroepen; de roeping was eene daad van buiten, de daad van anderen, en niet een inwendig gevoel.quot;
»Maar mijn beste Carlton, hoe zal iemand nu tot de waarheid komen, wanneer er geene eenvoudige uitwendige roeping is?quot;
»Dat schijnen we wel te mogen aannemen als een bewijs dat wij moeten blijven, waar de Voorzienigheid ons geplaatst had.quot;
«Dit is juist een der punten waarin ik de leer
452
der Kerk van Engeland niet kan doorgronden. Doch dit is aldus op zoovele punten! het is altijd zoo. Moeten leden van de Kerk van Engeland de waarheid zoeken, of wordt deze hun van den aanvang af gegeven? Zoeken zij ze voor zichzelf of vinden zij ze voor zich gereed liggen ?quot;
Carlton dacht eenige oogenhlikken na en scheen in twijfel, wat te antwoorden; toen zeide hij, dat men natuurlijk de waarheid zoeken moet en dat het tot onze geestelijke beproeving behoorde om haar te zoeken.
«Spreek mij dan niet over onze positie,quot; zeide Charles; »van u had ik nauwelijks dit antwoord verwacht, maar het is wat de meerderheid in de Kerk van Engeland zegt. Men zegt ons. te zoeken, men geeft ons regelen hoe te zoeken, men wil dat wij ons eigen oordeel doen gelden, maar zouden wij tot eene andere conclusie komen, dan komt men ons aan boord met onze provideniieele positie. Doch er is nog iets anders. Zeg mij eens, in de onderstelling, dat wij allen de waarheid zoeken moeten, meent gij werkelijk, dat de leden van de Kerk van Engeland haar zoeken op de wijze, welke de Schrift aan allen, die zoeken, voorschrijft ? Denk er aan, hoe ernstig de Schrift spreekt van de moeilijkheid om ze te vinden, van den arbeid dien dat zoeken vordert, van den plicht om te dorsten naar de waarheid? Ik geloof niet, dat de groote massa van de Engelsche geestelijken, de groote massa der professoren en Princi-
453
palen en docenten van Oxford, met al hun goede eigenschappen, die ik niet zal in twijfel trekken, ooit de waarheid gezocht hebben. Zij hebben genomen wat zij vonden en hebben hun eigen oordeel volstrekt niet gebruikt. Of hebben zij dat al gedaan, dan was het op eene zeer luchtige vluchtige wijze; of zij hebben enkel de Schrift opgeslagen om bewijzen te vinden voor hetgeen zij moesten onderteekenen, toen zij bij de promotie met de Artikels in de war zaten. Dan zitten zij onder een glas wijn en praten over dezen of genen vriend die «afgevallenquot; is en veroordeelen hem enquot; — met een blik op de courant op tafel — » zoeken beweegredenen voor zijn gedrag. En toch, wie zal het waarschijnlijk bij het rechte einde hebben, hij, die misschien jaren besteed heeft aan het zoeken naar de waarheid, die gedurig gebeden heeft om licht en alle middelen die hem ten dienste stonden heeft aangewend of wel de gentlemen van Engeland die op hun gemak thuis blijven? Neen, neen, zij mogen praten van onderzoek en eigen oordeel als van een plicht, doch zij hebben nooit gezocht en nooit geoordeeld; zij blijven waar zij zijn, niet omdat zij de waarheid hebben, maar omdat zij er eenmaal zijn, omdat dit hunne provideniieele positie is; en het is eene prettige positie daarenboven.quot;
Reding was een weinig warm geworden; het bericht in de courant had hem gehinderd. Doch, ook al laat men dit buiten beschouwing, was er
454
nog genoeg in de omstandigheden, waarin hij zich bevond, om hem uit zijn gewonen toestand te brengen. Hij was in eene crisis van buitengewone^ beproeving, die iemand doorleefd hebben moet,/quot; om ze te begrijpen. Slechts weinigen gaan in;, koelen bloede in 't gevecht of bereiden zich zonder; zenuwachtigheid voor op eene chirurgische operatie. Carlton daarentegen was een rustig stil man, wien men niet eens in het jaar op een hevig woord betrapte.
Het gesprek werd afgebroken. Eindelijk zeide Carlton: «ik hoop, beste Reding, dat gij niet tot de Kerk van Rome overgaat, omdat er man-schen zonder rede of gevoel in de Kerk van Engeland zijn.quot;
Charles gevoelde, dat hij zich eenigszins had blootgegeven en dat hij aanleiding gaf tot vermoedens nopens de beweegredenen van zijn overgang, tegen welke hij juist wilde opkomen.
»Het is eene treurige zaak,quot; zeide hij niet zonder eenig zelfverwijt, » dat wij de laatste oogen-blikken doorbrengen met twisten. Vergeef het mij, Carlton, indien ik te sterk of te scherp heb gesproken.quot; Carlton meende, dat dit inderdaad het geval was en dat hij te opgewekt was; maar wat hielp het of hij hem dit zeide? Hij drukte de hem aangeboden hand en zeide niets.
Doch weldra zeide hij plotseling en droogjes: »Redinff, kent eii den een of anderen Roomsch-Katholiek?quot;
455
«Neen,quot; antwoordde Reding; «Willis, ja, doch ik heb hem in de laatste twee jaren zelfs niet gezien. Het is geheel en al de arbeid geweest van mijn eigen geest.quot;
Carlton antwoordde niet terstond, maar zeide na eenige oogenblikken weder even plotseling en droog: »Ik vermoed dan dat gij veel zult te verdragen hebben, wanneer gij hen kennen leert.quot;
«Hoe bedoelt gij dat?quot; vroeg Reding.
»Gij zult bevinden, dat het hun aan opvoeding ontbreekt.quot;
»Wat kent gij van hen?quot; vroeg Reding,
«Ik vermoed het,quot; antwoordde Carlton.
»Doch wat doet er dat toe ?'' vroeg Charles,
» Dat is iets waaraan gij denken moet. Een En-gelsch geestelijke is een gentleman; gij zult meer moeten verdragen, dan waar gij op rekent, wanneer gij u bevinden zult onder lieden zonder kennis en met boersche manieren.quot;
«Mijn beste Carlton, spreekt gij niet over iets, waarvan gij niets weet?quot;
«Goed, maar gij moet dit niet uit het oog verliezen, gij moet dit in rekening brengen; ik oordeel volgens hunne brieven en redevoeringen, die men in de dagbladen te lezen krijgt.quot;
Charles verzonk in gedachten en antwoordde toen : »Zeker, ik bewonder vele dingen niet, die in dezen tijd door Katholieken gedaan en gezegd worden, doch ik zie niet in, dat dit iets anders is, als eene beproeving en een kruis; ik zie niet
456
in, wat de groote vraag er mede te maken heeft.quot;
«Och neen, behalve, dat gij u gevoelen zult als een visch op het droge; gij zult u misschien in eene positie vinden, waar gij met niemand kunt samengaan, waar gij als het ware weggeworpen zijn zult.quot;
»Wel, wat het feit hetreft, ik ken er niets van, het moge zijn zooals gij zegt, ofschoon uwe bewijzen niet sterk zijn. In alle kerkgenootschappen vertoont zich het slechtste naar buiten. Wat mij niet bevalt in het openbare optreden van Katholieken, behoeft nog niet de maatstaf te zijn, neen, kan de maatstaf niet zijn van den inwen-digen katholieken geest. Ik zou de Anglikaansche Kerk niet willen beoordeelen naar hetgeen gezegd wordt in Exeter Hall of in de brieven barer bisschoppen. Wij zien het inwendige onzer eigene Kerk en het uitwendige van de Kerk van Eome. De vergelijking is niet eerlijk.quot;
«Maar zie hunne devotie-boeken eens in,quot; zoo hield Carlton aan ; »zij schrijven geen Engelsch.quot;
Reding glimlachte en schudde langzaam het hoofd heen en weder, zeggende: »Zij schrijven, naar ik onderstel, even classiek Engelsch, als de H. Joannes Grieksch.quot; Weder bleef het gesprek steken en men hoorde niets als het zingen van den ketel.
Twisten kon niet baten en dit bleek reeds van den aanvang af; ieder had zijne eigene wijze
457
L
van zien en daar bleef het bij. Charles stond op en zeide; »Nu beste Carlton, wij moeten scheiden ; vóór elf uur moet het gebeurd zijn.quot; Hij i haalde eene kleine uitgave van »het Christelijk Jaarquot; uit den zak. «Dikwijls hebt gij mij dit zien hebben, neem het als eene gedachtenis aan. Gij zult mij niet weerzien, maar hier is een onderpand, dat ik u niet zal vergeten, dat ik u altijd i zal gedenken.quot; Ontroerd hield hij op. »Ach,quot; ' vervolgde hij, »het valt zeer hard u allen te i moeten verlaten en tot vreemden te gaan ; het j is mijn wensch niet, maar ik kan niet anders; ik word geroepen, ik word gedwongen.quot; Weer hield hij op en tranen vloeiden hem over de wangen. Hij vermande zich en ging voort: »'t Is goed, alles is goed; doch het valt soms hard, met nauwelijks iemand, die voor mij gevoelt; stroeve gezichten en bittere woorden... Ik doe het omdat het mij zoo lust, ik volg mijn eigen wil.., laat het zijn...quot; en hij bekeek zijne vingers en wreef langzaam de handen over elkander. »Het moet zoo zijn,quot; dacht hij bij zichzelf, »door beproeving tot het koninkrijk, zaaiende in tranen, oogstend in vreugde...quot; Na eene nieuwe pauze namen zijne gedachten een anderen loop ; »Ach,quot; zeide hij, »ik vrees zoozeer, dat gij allen, die niet voorwaarts gaat, zult terugkeeren. Gij kunt geen stand houden, waar gij nu zijt; een tijdlang zult gij dat denken, en dan zult gij tegen ons u ver-
458
zetten en gij zult altijd nog meenen, dat gij uw standpunt niet verlaten hebt, omdat gij nog dezelfde woorden bezigt; maar uw geloof, uwe mee-ningen zullen verdwijnen. Gij zult minder punten meer vasthouden. En dan zult gij langzamerhand begrijpen, dat gij in uw verschil met Protestanten niets als een woordenstrijd voert. Ons noemt men Rationalisten; pas op, dat gij niet valt in het Liberalisme. En nu, dierbare Carlton, mijn eenige vriend in Oxford, die geduldig en liefderijk jegens mij waart, vaarwel. Mogen wij elkander weldra weder ontmoeten in vrede en blijdschap. Ik kan niet tot u gaan, gij moet tot mij komen.quot; Hartelijk omhelsden zij elkander, en een oogenblik later sprong Charles de trappen af.
Charles ging met zware hoofdpijn naar bed en toen hij ontwaakte was de hoofdpijn nog toegenomen. Hij had niets meer te doen als zijne rekening te betalen en op weg te gaan naar Londen. Toch kon hij niet vertrekken, zonder eerst een laatst vaarwel te zeggen aan de stad zelve. Even na zeven stond hij op en terwijl de studenten opstonden en zich naar de Collegie-kapellen begaven, bezocht hij Magdalen Walk en Christ-Church Meadow. Hij trof bijna niemand onder weg aan. De boomen van de Water Walk waren, zooals de tijd van het jaar meebracht, verschillend gekleurd in duizende tinten en welfden zich over zijn hoofd en namen hem op onder hunne takken. Hij bereikte Addison's Walk; hier was hij het eerst geweest met zijn vader, nu juist zes jaren geleden, toen hij pas student werd. Hij ging verder en verder, tot hij den schoonen toren in het gezicht kreeg en eindelijk stond aan diens voet. De morgen was kil en mistig, de bladeren vlogen rond en alles was in overeenstemming met wat hij gevoelde. Hij trad weder binnen de kloosterachtige gebouwen en ontmoette niemand anders, als knechten, die de aschbakken gingen ledigen
460
en oude vrouwen die met het overschot der keuken zich verwijderden. Hij ging voort tot de Meadow en vervolgde zijn weg tot waar de Cherwell en de Isis ineenvloeien; daar keerde hij terug. Hoeveel gedachten maakten zich van hem meester! Nu voor het laatst! Hij werd door niemand gezien, en hij omarmde de wilgen, die hem zoo dierbaar waren en kuste ze; hij plukte eenige van hun zwart geworden bladeren en borg ze in zijn boezem. «Ik ben gelijk aan Undine,quot; zeide hij, «die vermoordde door een kus. Niemand bekommert zich om mij, haast niemand kent mij..quot; Weder kwam hij in de nabijheid van de Long Walk. Eensklaps, terwijl hij uit de schuinte de laan in zag, bespeurde hij eene muts en toga ; angstig zag hij toe; het was Jennings, er was geen twijfel aan, en hij kwam hem te gemoet. Charles was altijd met hem ingenomen geweest, hoe ongenaakbaar hij ook was, doch voor niets ter wereld wilde hij hem ontmoeten. Wat zou hij doen? Hij plaatste zich achter een dikken olm en liet hem voorbij gaan en vervolgde toen zijn -weg met snelle schreden. Toen hij een eind weegs gewandeld had, waagde hij het om te zien en hij zag dat Jennings op hetzelfde oogenblik, hetzij fataliteit hetzij sympathie in het spel was — en hoe dikwijls gebeurt dit niet! — zich ook omkeerde. Hij versnelde zijn schreden en was spoedig in zijn hotel.
Vreemd als het schijnen mag — ofschoon hij
461
over het algemeen den vorigen avond in de hevige worsteling van hun geeat even veel succes had gehad als Carlton — bleef er toch een gevoel van onvoldaanheid in zijn geest achter. De tijd om te handelen was gekomen; het argumenteeren was voorbij, zooals hij zelf gezegd had; en weder te argumenteeren was niets anders, dan de helderheid van zijn vatten der waarheid te verdonkeren. Hij begon te betwijfelen of hij inderdaad evidentie genoeg bezat voor den stap, dien hij doen zou; en de bekoring trad in dezen vorm voor zijn geest, dat hij deze wereld liet varen zonder nog het toekomend leven te winnen. Carlton meende zonder twijfel, dat hij opgewonden was; wat zou het zijn, indien dit inderdaad zoo wasquot;/ Misschien was zijne overtuiging toch niets anders als een droom; waarop rustte zij ? Hij trachtte zich zijne beste argumenten voor den geest te halen, maar slaagde hierin niet. Was er inderdaad wel iets, als wat men waarheid noemt? Was niet het eene even goed als het andere? En hoe dit ook zijn mocht, had hij God niet even goed kunnen dienen, in de omstandigheden waarin hij geplaatst was? Hij herinnerde zich een paar regels uit de Ethica van Aristoteles, welke die wijsgeer van een oud poëet overnam, en in welke de arme verlatene Philoctetes zich beklaagt over zijne eigene dwaze gedienstigheden, die de oorzaak van zijne ellende geworden zijn. En was hijzelf ook geen bemoeial ? Waarom wilde hij alles beter hebben? Betere
462
menschen dan hij hadden geleefd en waren gestorven in de Engelsche Kerk. En dan wat zou het zijn, indien, zooals Campbell gezegd had, al zijne zoogenaamde overtuigingen gingen verdwijnen juist op het oogenblik, dat hij Katholiek zou geworden zijn, evenals ze verdwenen waren bij den dood zijns vaders? Hij begon Sheffield te benijden; alles was hem meegeloopen, — eene goede promotie, een Fellowship, enkel, omdat hij, of vooral omdat hij de dingen genomen had zooals ze waren, en geene droombeelden had nagejaagd. Hij gevoelde de kracht der bekoring, doch hij' werd niet verlaten en niet overwonnen. Zijn gezond verstand, of liever, zijn Engelbewaarder kwam hem te hulpe; klaarblijkelijk was hij op dat oogenblik niet in staat om te argumenteeren of te oordeelen; de conclusies, waartoe hij na jaren van nadenken gekomen was, moesten niet voor de verwarde denkbeelden van een enkel uur worden prijsgegeven. Met inspanning zette hij zich de geheele zaak uit het hoofd en bepaalde zfjne gedachten tot zijne reis.
Nauwelijks kon hij zich herinneren hoe hij te Steventon gekomen was, doch allengskeas kwam hij tot zichzelf en vond zich in een eerste klasse wagon van de Great Western in snelle vaart naar Londen. Hij zag om zich heen om te zien wie zijne reisgenooten waren. Het andere compartiment was vol passagiers, die tot éen gezelschap schenen te behooren en met veel drukte en pleizier zich
463
met elkander onderhielden. Van de drie plaatsen aan zijne zijde van den wagon, was er slechts eene en wel die tegenover hem bezet. Toen hij den vreemdeling monsterde, zag hij een ernstig man van middelbaren leeftijd; zijn gelaat had die vermoeide of liever harde trekken, die ook geringe lichamelijke smart, wanneer zij aanhoudt, aan het gelaat geeft en zijne oogen waren dof, hetzij dan van veel studeeren of om eene andere reden.
Charles meende, dat hij dit gelaat reeds vroeger gezien had, doch hij kon zich niet herinneren waar of wanneer. Doch wat hem het meeste belang inboezemde was de kleeding en het voorkomen, die waren zooals men ze niet veel bij een reisgenoot aantreft. Zij waren ongewoon, en bracht men daarbij het kleine brevier in aanmerking, dat hij in de hand hield, dan was er geen twijfel aan of Charles bevond zich tegenover een Roomsch geestelijke. Zijn hart klopte en hij gevoelde zich aangezet om van zijne plaats op te springen; toen greep hem een ziekelijk gevoel aan en 't was hem alsof hij ineenzakte. Doch allengskens werd hij kalmer. Nog eenigen tijd zette hij de reis zwijgend voort, bevreesd en toch verlangend om te spreken. Eindelijk toen de trein aan een station verwijlde, zeide hij het een of ander tot den vreemdeling in het Fransch. Zijn reisgezel zag verwonderd op, glimlachte en zeide aarzelend en met iets droevigs in zijne stem, dat hij een Engelsch-man was. Charles verontschuldigde zich met eenige
464
verlegenheid en beiden zwegen weder. Hunne blikken ontmoetten soms elkander en dwaalden dan langzaam weder af, als waren zij beiden bezig met verkennen. Ten laatste scheen het den vreemdeling te treffen, dat hij het gesprek plotseling had afgebroken en na blijkbaar eerst te vergeefs naar eene gepaste inleiding gezocht te hebben, zeide hij; »Misschien kan ik u beter lezen, mijnheer, dan gij mij. Gij zijt een Oxforder naar uw voorkomen.quot;
Charles stemde dit toe.
» Baccalaureus?quot; vroeg hij verder. » —Neen, op de promotie na, doctor.quot; Zijn reisgezel die geen lust «cheen te hebben om te praten, deed verschillende vragen nopens de Universiteit : Of de Taylor Professoren al benoemd waren ? Of zij leden waren van de Kerk van Engeland? Of de nieuwe bisschop van Bury zijne Universiteii:s-waardigheid behield ? enz. enz. Een alledaagsch onderhoud volgde, dat spoedig dood liep. Charles had zooveel te vragen; zooveel gedachten bestormden hem, zijn hoofd was er vol van. En hier had hij een katholiek priester, tot wien hij zijne toevlucht nemen kon en toch scheen het, dat de gelegenheid zou ontsnappen en er niets van komen zou. Na een of twee vruchtelooze pogingen gaf hij het op en dook achterover in de kussens. Zijn reisgenoot begon zoo bedaard mogelijk zijn officie te lezen. De tijd snelde voort; de stoom werd versterkt of verzwakt, de trein stond stil en ging weer voort
en het officie was blijkbaar ten einde; het boek verdween in een zijzak.
Na zeker tijdsverloop zeide Charles plotseling ; »Hoe kwaamt gij tot de onderstelling, dat ik van Oxford ben?quot;
» Niet geheel en al door uw voorkomen en manieren. Ik zag u te Steventon uit de omnibus stappen. Doch met die hulp was vergissing ook onmogelijk.quot;
»Ik heb anderen hetzelfde hooren zeggen, doch ik voor mij kan niet begrijpen, hoe men een Ox-forder van iemand anders kan onderscheiden.quot;
»Niet alleen Oxforders, maar ook die te Cambridge studeerden kan men aan hun voorkomen kennen. Soldaten, advocaten, geestelijken die een beneficie hebben, ja, iedere klasse van menschen heeft hare uiterlijke kenteekenen, indien men ze maar lezen kan.quot;
»Ik ken lieden, die gelooven, dat het handschrift beroep en karakter doet kennen.quot;
»Ik twijfel er niet aan,quot; zeide de priester; »zoo doet ook de houding; doch niet ieder onzer kan dat cijferschrift lezen. Toch is het eene taal, even goed als de hieroglyphen op eene obelisk.quot;
» Het is eene schrikwekkende gedachte,quot; zeide Charles met een zucht, »dat wij als het ware met iedere ademhaling ons zelf uitademen.quot;
De vreemdeling stemde toe en zeide: «Iemands moreele persoonlijkheid is geconcentreerd in ieder oogenblik van zijn leven; zij leeft in de toppen
466
feijner vingers en in de veerkracht van zijn voet. Eene kleine zaak toont, uit welke stof iemand gemaakt is.quot;
«Ik geloof, dat ik spreek met een katholiek priester?quot; vroeg Charles, en toen de vraag toestemmend beantwoord was, ging hij aarzelend voort met te vragen of hetgeen zij besproken hadden niet voor het gewichtige van het geloof pleitte ? »Men zag soms op het eerste gezicht niet, hoe het redelijk was, vol te houden, dat zooveel afhing van het gelooven van deze of die leerstelling, van iets meer of iets minder, doch dit kon juist de toetssteen van het hart zijn.quot;
Zijn reisgezel zag aangenaam verrast op; echter, zoo merkte hij op, dat «er geen meer of minder was in het geloof; dat wij of de geheele openbaring geloofden of er inderdaad niets van aannamen, dat wij moesten gelooven wat de Kerk ons voorstelde op het woord van de Kerk.quot;
»Maar toch gelooft de zoogenaamde Evangelische zeker meer dan de Unitariër, en de High-Churchman meer dan de Evangelische,quot; bracht Charles hiertegen in.
»De vraag is of zij hunne rede onvoorwaardelijk onderwerpen aan wat zij als Gods Woord hebben ontvangen.quot;
Hiermede stemde Charles in.
»Zoudt gij dan zeggen dat de Unitariër inderdaad als Gods Woord gelooft dat wat hij belijdt aan te nemen, wanneer hij zooveel dat in dat
467
Woord begrepen is voorbijgaat en verwerpt.quot;
«Zeker niet,quot; zeide Charles.
»Ea waarom niet?quot;
»Omdat het duidelijk is, dat zijn laatste maatstaf voor de waarheid niet de Schrift is, doch, al is het onbewust, zekere wijze van zien, aan zijn geest eigen, die voor hem de maatstaf is waarnaar hij de Schrift beoordeelt.quot;
»Dan gelooft hij zichzelf, indien wij zoo zeggen mogen,quot; zeide de priester, wen niet het uitgesproken Woord van God.quot;
»Zeker.quot;
»En evenzeer, denkt gij, dat iemand werkelijk geloof kan hebben in datgene wat bij aanneemt als het Woord Gods, wanneer hij, zonder eene poging te doen om ze te verstaan, plaatsen overslaat als dc Kerk de kolom en het fundament der waarheid, of wier zonden gij vergeeft, zij zijn vergeven, of, indien iemand ziek is, laat hem de priesters der Kerk roepen en laten zij hem zalven met olie?'1''
»Neen,quot; zeide Charles; «doch wij belijden niet dat wij geloof hebben in den enkelen tekst der Schrift. Gij weet, mijnheer,quot; ging bij met eenige aarzeling voort, »dat de Anglikaanscbe leer wil, dat men de Schrift uitlegt door de Kerk; en daarom hebben wij, evenals de Katholieken, geloof niet enkel maar in de Schrift, doch in het geheele woord Gods, dat aan de Kerk is overgeleverd, en waarvan de Schrift een gedeelte is.quot;
468
Zijn reisgezel glimlachte: »Hoevelen houden dit?quot; vroeg hij. «Doch laat die vraag rusten. Ik hegrijp, wat een katholiek bedoelt, wanneer hij zegt, dat hij zich houdt aan de stem der Kerk ; dat heteekent praktisch aan de stem van den eersten priester den hesten. Elke priester is de stem der Kerk. Dit kan ieder begrijpen. In zaken van geloof gelooft bij het woord van iederen priester. Maar wat en waar is dat woord van de Kerk, waarin de lieden, waarvan gij spreekt, ge-looven ? En wanneer doen zij akte van dat geloof ? Is het geen onloochenbaar feit, dat alle Angli-kaansche geestelijken zoo weinig hetzelfde geloof hebben, dat, wat de eene zegt, de andere loochent? Daarom kan een Anglikaan, al zou hij het willen, hun niet gelooven, en, of hij wil of niet, hij moet noodzakelijkerwijze tusschen hen eene keuze doen. Hoe kan dan geloof eene plaats vinden in den godsdienst der Anglikanen?quot;
»Wel,quot; zeide Charles, »ik ken er zeer velen
— en indien gij de Kerk van Engeland kendet zooals ik, zou ik u dit niet behoeven te zeggen
— die, door hunne kennis van de Evangeliën eene onvoorwaardelijke overtuiging en een innig begrip hebben van de werkelijkheid der heilige gebeurtenissen, die de Evangeliën bevatten, welke, noem ze geloof of niet, krachtig genoeg zijn om hun geheel bestaan te beïnvloeden en hun hart en gedrag zoowel als hunne verbeeldingskracht te beheerschen. Ik kan niet aannemen, dat deze
469
menschen niet welgevallig zijn aan God; en toch, volgens uwe opvatting, hebben zij geen geloof.quot;
»Meent gij dat deze menschen alles gelooven wat tot hen komt als in de Schrift opgesloten, en dat zij daarnaar leven?quot;
«Zeker doen zij dat, zoover de mensch mag oordeel en.quot;
«Dan beoefenen zij misschien de deugd des geloofs; indien er plaatsen in de Schrift zijn, waarvoor zij ongevoelig blijven, zooals over de sacramenten, de Biecht en het H. Oliesel of over den Stoel van Petrus, dan zou ik volgens den regel der naastenliefde onderstellen, dat deze plaatsen nooit aan de werking van hun geest werden onderworpen — evenals eene pauselijke Bulle voor een tijdlang onbekend kan blijven in zeker deel der Kerk. Zij kunnen zijn in onvrijwillige onwetendheid. ^1) Toch vrees ik, dat er, de natie in het algemeen genomen, weinigen zijn, die uit dezen hoofde aanspraak kunnen maken op geloof.quot;
Charles zeide, dat dit de moeilijkheid niet oploste; geloof, bij deze menschen, was ten minste geen geloof aan het woord der Kerk. Zijn reisgezel wilde dit niet toegeven; hij zeide, dat zij
!) «Errantes invincibiliter circa aliqnos articnlos, et credentes alios, non sunt formaliter hcretici, sed habent fidem supernatnralem, qua credunt veros articulos, atqua adeo ex ea possunt procedere actus perfectae contritionis, quibus jnstificentur et salventur.quot; De Lugo, de Fide, pag. 169.
470
de Schrift namen op getuigenis der Kerk, dat zij ten minste het woord van God geloofden, en zoo meer.
Daarop zeide Charles: «Het is voor mij een groot geheim, hoe het Engelsche volk, als een geheel, ooit weder geloof zal kunnen hebben; is er evidentie genoeg om te gelooven ?quot;
Zijn nieuwe vriend zag bem verwonderd aan ; men kon zien, dat dit hem niet beviel. »Zeker,quot; zeide hij, «feitelijk kan iemand meer evidentie hebben om de Kerk te gelooven als gezant van God, als om te gelooven dat de vier Evangeliën van God zijn. Indien bij dan reeds het laatste gelooft, waarom zou hij dan het eerste niet aannemen?quot;
«Maar 'het geloof in de Evangeliën is een overgeleverd geloof; dat maakt het verschil. Ik zie niet in, hoe eene natie als de Engelsche, die het geloof verloren heeft, het kan terug erlangen. Van daar dat, waar het bekeeringen betreft. God in het algemeen eenvoudige en barbaarsche volkeren bezocht heeft.quot;
«Toch waren, dunkt mij, de bekeerlingen'uit het Komeinsche Rijk eene groote uitzondering op dien regel.quot;
» Het blijft evenwel voor mij eene groote moeilijkheid. Ik begrijp niet, hoe het dogmatische gebouw, wanneer het eens afgebroken is, weder opgebouwd kan worden. Ik geloof er is ergens eene plaats in Carlyle's Fransche Revolutie, die hierop betrekking heeft. De schrijver betreurt de
471
krankzinnigheid die iets vernietigt, wat zij niet herstellen kan, voor welks herleving eeuwen en wonderbare samenloop van gelukkige omstandige heden zouden gevorderd worden, ik ontken niet — God verhoede het! — de objectiviteit der openbaring, of zeg niet dat geloof een soort van gelukkige en nuttige begoocheling is; doch, inderdaad, de evidentie voor de geopenbaarde waarheid is zoo opgetrokken uit waarschijnlijkheden, dat. ik niet begrijp, wat haar kan doen aannemen door eene beschaafde maatschappij, waarin de rede tot hare volle ontwikkeling gekomen is en het bewijs de toetssteen der waarheid is. Velen zullen uitroepen: Ach, ware ik toch als Katholiek opgevoed! doch dat is niet geweest en zij vinden zich, hoezeer zij het ook wenschen, niet in staat om te gelooven, want zij hebben geene evidentie genoeg om hunne rede te onderwerpen. Wat zal hen doen gelooven ?quot;
Zijn reisgezel had reeds eenigen tijd teekenen van ongeduld gegeven; toen Charles ophield, zeide hij kort, maar rustig: »Wat zal hem doen gelooven! de wil, zijn wü.quot;
Charles aarzelde, doch de priester ging voort: »Indien er evidentie genoeg is om de Schrift te gelooven — en wij zien dat zij er is — dan, ik herhaal het, is er meer dan genoeg evidentie om de Kerk te gelooven. Het ligt niet aan de evidentie; alles wat noodig is, is dat zij voor den
472
geest verschijne; indien dan het geloof niet volgt, dan ligt het aan den wil.quot;
»Wel,:' zeide Charles, «ik geloof dat onder de welopgevoede klassen der Anglikanen de meening heerscht, dat de aanspraken der Eoomsche Kerk geen genoegzaam verstandelijken grondslag hebben, dat de evidentie, of de kenteekenen, goed genoeg waren voor een onbeschaafde eeuw, doch niet voor de onze. Dit is het, wat mij doet wanhopen aan den groei van het Catholicisme.quot;
Zijn reisgezel zag hem verwonderd aan en zeide dan bedaard: «Reken er op, er is zeker evidentie genoeg voor een mor eele overtuiging^ dat de Katholieke of Eoomsche Kerk, en geene andere, de stem van God is.quot;
«Meent gij,quot; vroeg Charles met kloppend hart, » dat iemand vóór zijne bekeering komen kan toteene blijvende, aktueele overtuiging van deze waarheid?quot;
»Ik weet het niet,quot; antwoordde de andere; «maar hij kan ten minste habitueele, moreele zekerheid verwerven; ik bedoel eene overtuiging en slechts éene, standvastige, die geene rivali-seerende overtuiging of redelijken twijfel duldt, die hem duidelijk voor den geest staat, wanneer hij zich het best meester is en in stonden van eenzaamheid en die zich van tijd tot tijd, wanneer hij in het gewoel der wereld is, als door wolken baan breekt; — eene overtuiging van dezen inhoud: de Eoomsche Kerk is de eenige stem van God, de eenige weg ter zaligheid.quot;
473
»Gij meent dan,quot; zeide Charles, en zijn hart klopte sneller, »dat zoo iemand niet verplicht is om op helderder licht te wachten ?quot;
»Hij zal vóór zijne bekeering geen helderder licht ontvangen en kan dat ook niet verwachten. Zekerheid, in hare hoogste heteekenis, is de belooning van hen, die door eene akte van den wil, geleid door de rede en de voorzichtigheid, de waarheid omhelzen, terwijl de natuur als een lafaard terugdeinst. Men moet de kans wagen. Geloof is eene kans, voordat iemand Katholiek is; daarna is het eene gave. Gij nadert de Kerk langs den weg der rede, gij treedt er binnen in het licht des Geestes.quot;
Charles zeide, te vreezen dat een sterke verzoeking in den weg lag van vele knappe en brave lieden, om de evidentie voor de Catholiciteit te betwisten en het zoeken op te geven, op grond, dat er argumenten zijn aan beide zijden.
dZoo gaat het niet met slechts de eene of andere klasse van menschen,quot; antwoordde zijn reisgezel; »veeleer is dit het erge gebrek dat de Engelschen in 't algemeen hebben. Zij hebben vele gaven, maar geloof hebben zij niet. Andere naties, minder dan zij in vele opzichten, hebben toch nog geloof. Niets kan er de plaats van innemen; niet gevoel voor de schoonheid van het Catholicisme, of voor zijne ontzaglijkheid of oudheid; niet begrip van de sympathie, die het be-
474
toont tegenover zondaren; niet bewondering van de Martelaren en eerste Vaders en genoegen in hunne Schriften. Enkelen mogen eene aandoenlijke zachtmoedigheid of eene nauwgezetheid van geweten bezitten die onzen eerbied vraagt; maar toch, zoolang zij geen geloof hebben, hebben zij geen vasten grondslag en hun bovenbouw zal vallen. Zij zullen geen zegeningen genieten en in godsdienstig opzicht zullen zij niets bewerken, vóórdat zij beginnen met eene akte van onvoorwaardelijk geloof in het woord van God, hoe het ook luide; vóórdat zij zichzelf verloochenen, vóórdat zij ophouden in zichzelf den maatstaf te zoeken, vóórdat zij hun wil verplichten om te voltooien,quot; wat de rede genoegzaam keurt, maar onvoltooid laat. En wanneer zij dit gebrek in zich leeren kennen en het trachten te verbeteren, dan zullen zij veel meer nog leeren inzien, — weldra zullen zij op weg zijn om binnen kort Katholiek te worden.quot;
Er was in dit alles niets, wat voor Eeding geheel nieuw was; doch het deed hem goed dat uit eens anders mond en van een priester te vernemen. Zoo vond hij sympathie en gezag ver-eenigd en gevoelde hij, dat hij weder zichzelf werd. Het gesprek eindigde. Maar na eene pooze vertelde hij aan zijn nieuwen vriend, waarheen bij ging, wat geene groote verrassing wezen kon na al wat Charles reeds gezegd bad. De priester kende den superior van San Michaele en een
475
visitekaartje nemende schreef hij er eenige woorden op om Charles te introduceeren. Nu hadden zij Paddington bereikt en nauwelijks stond de trein stil toen de priester eene kleine reistasch van onder de zitbank nam, zich in zijn mantel wikkelde, uitstapte en met haastige schreden uit het gezicht verdween.
Reding wenschte natuurlijk den belangrijken stap te doen zonder veel opzien te verwekken en voor dit doel had hij, wat hem voorkwam, voldoende maatregelen getroffen. Doch zulke beschikkingen worden dikwijls door de omstandigheden te niet gedaan, zooals ook nu het geval was.
Het klooster der Passionisten lag in hel; oostelijk deel van Londen; dat kwam goed uit. En daar Charles in de nabijheid een geacht uitgever van godsdienstige werken, met wien zijn vader relaties gehad had, kende, had hij hem per brief verzocht om een paar dagen over eene kamer te mogen beschikken, welk tijdsverloop hij voldoende achtte voor zijne opneming in de Katholieke Kerk. Wat er later van hem worden zou liet hij over aan de raadgevingen, die hij zou ontvangen van hen aan wie hij zich ging toevertrouwen. Het was nu Woensdag; hij hoopte twee dagen te hebben om zich tot de biecht voor te bereiden en dan stelde hij zich voor, zich bij een biechtvader te vervoegen. Het zou beter geweest zijn terstond naar het huis der Passionisten te gaan. waar hem de goede paters stellig huisvesting zouden gegeven, hem voor indringers beveiligd en goeden raad
477
zouden verstrekt hebben, hoe hij moest handelen. Doch wij moeten er mede tevreden zijn, indien hij het groote werk -wenscht te doen op zijne eigene wijze; en wij moeten hem niet lastig vallen, al koos hij niet de beste wijze.
Toen hij zijne bestemming bereikte, zag hij aan de houding van zijn gastheer, dat deze hem niet alleen verwachtte, maar ook de reden zijner komst bevroedde. Zonder twijfel was het bericht van de Oxford Gazette overgenomen door de Londensche bladen; en zijne onaangename verrassing werd er niet minder op, toen hij bij het gaan naar zijne kamer bemerkte, dat de waardige boekverkooper eene leeszaal aan zijn winkel had toegevoegd, die dreigde meer inbreuk op zijne afzondering te maken, dan misschien eene koffiekamer doen zou. Hij was evenwel niet verplicht zich met de verschillende personen, die de leeszaal bezochten, in te laten en hij besloot om, zooveel dat mogelijk zijn zou, zich in zijne kamer te houden. Het overige van den dag besteedde hij aan het schrijven van brieven aan zijne vrienden; het gesprek in den trein had hem gerust gesteld en vredig en gelukkig ging hij slapen. Hij sliep rustig en stond laat op en vestigde, verfrischt naar lichaam en geest, zijne gedachten op de ernstige plichten die hem wachtten.
Na het ontbijt bracht hij een geruimen tijd door met godvruchtige oefeningen, waarna hij zijne schrijfbenoodigdheden nam en aan 't werk
478
ging. Doch nauwelijks had hij een aanvang gemaakt, of zijn gastheer kwam binnen om met veel verontschuldigingen en onder het uitspreken der hoop, dat hij niet impertinent mocht zijn te vragen, of Reding Katholiek was? »De vraag was hem gesteld en hij meende het te mogen wagen om zich voor een antwoord te richten tot hem, die de meest authentieke informatie geven kon.quot; Charles antwoordde niet dadelijk; de vraag was pijnlijk en verwarrend in haar vorm; het zou dwaas zijn te antwoorden dat hij op het punt was van Katholiek te worden; en daarom antwoordde hij ontkennend. De heer Mumford deelde hem nu mede, dat twee vrienden van Reding beneden waren, die zeer begeerig waren naar een onderhoud van eenige minuten. Charles kon geene verklaarbare objectie maken tegen dit verzoek, en na eenige oogenblikken klopten zij aan de deur.
Toen hij »binnenquot; riep, zag hij twee personen voor zich, die blijkbaar beiden hem vreemd waren. Dit deed hem evenwel voor 't oogenblik genoegen ; want vage vrees en voorstellingen waren hem door 't hoofd gegaan aangaande de gelaatstrekken, die hij zou te zien krijgen. De jongste der beiden, die goed gevulde wangen had en een voorkomen als van een knaap en eene piepende stem, kwam vol zelfvertrouwen nader als verwachtte hij herkend te zullen worden. Charles kreeg een gevoel, als had hij hem meer gezien,
479
al kon hij niet zeggen, waar. »Ik moet u kennen, meen ik,quot; zeide hij.
«Zeker, mijnheer Reding, gij kunt u mijner herinneren aan het Collegie.quot;
»Nu ben ik op de hoogte; Jan, de koksjongen aan 't St Salvators Collegie/'
«Juist,quot; zeide Jan; «ik kwam er toen Thomas de plaats van Denys innam.quot;
En met een plechtig hoofdgebaar, voegde hij er aan toe: «ik heb nu promotie gemaakt.quot;
«Dat schijnt wel. Jan,quot; antwoordde Reding; »maar wat zijt gij? Spreek op, man.quot;
«Mijnheer,quot; zeide Jan, «ons gesprek moet gehouden worden in een toon van gepasten ernst;quot; en in diepen toon zonder eenige articulatie, die daalde daar hij de lippen niet samenbracht, voegde hij er bij: «Mijnheer, ik volg nu juist op een Engel.quot;
«Op wat? Op een Engel? O, ik begrijp het, de eene of andere sekte; de Sandemanianen.quot;
«Sandemanianen!quot; onderbrak Jan hem; «wij verfoeien ze; ze zijn sloopers, zij voeren wanorde in en alle boos werk.quot;
«Excuseer me; 't is toch de eene of andere sekte, al weet ik den naam niet. Ik heb er van gehoord. Nu, Jan, vertel mij eens, wat zijt gij?quot;
«Ik ben,quot; zeide Jan, als legde hij zijne getuigenis af voor den rechterstoel van een Propraetor, «ik ben een lid van de Heilige Katholieke Kerk.quot;
«Dat is braaf,quot; zeide Charles, «doch het laat
480
aan duidelijkheid te wenschen over; dat zijn we allen; ieder zal dat van zich getuigen.quot;
» Hoor mij verder, mijnheer Reding,quot; antwoordde Jan, en gesticuleerde met de hand; »hoor mij aan en sla dan toe; ik herhaal het, ik ben lid van de Heilige Katholieke Kerk, die vergadert in Huggermugger Steeg.quot;
»Zoo,quot; zeide Charles; »nu ben ik er achter, zoo noemt gij u onder elkander, doch wat zegt de wereld van u?quot;
«De wereld,quot; zeide Jan, zonder de strekking der vraag goed te begrijpen; — »de wereld noemt ons Christenen, de meening toegedaan van wijlen den eerwaarden Edward Irving.quot;
»Nu weet ik er alles van,quot; zeide Reding; • Irvingianen — ik herinner mij.quot;
b Neen, mijnheer, geen Irvingianen; wij volgen geen menschen; wij gaan waarheen de Geest ons leidt; wij hebben de gave der Taal. Doch ik moet u voorstellen aan mijn vriend, die meer is dan een Engel;quot; zoo ging hij bescheiden voort; »die meer heeft dan de taal van menschen en engelen, en niets minder is dan een Apostel. Mijnheer Reding, hier is de eerwaarde Alexander Hoogklimmer; Mijnheer Hoogklimmer, dit is mijnheer Reding.quot;
Mijnheer Hoogklimmer zag er uit als een gentleman; zijne taal was beschaafd en hij gedroeg zich kiesch; zoodat Charles, toen hij het woord tot hem richtte, terstond van toon veranderde. Hij
481
i we [kwam tot mijnheer Reding, zeide hij, uitplichts-* - gevoel en er was niets in zijne gesprekken wat 'rdde hiertegen indruischte. Hij zette uiteen, dat hij Mij vernomen had, dat Reding's godsdienstige overtuiging geschokt was en hij wenschte de gelegenheid niet te laten voorbijgaan om te beproeven zulk een kostbare medewerking te verkrijgen voor de zaak, waaraan hij zich had toegewijd.
«Ik begrijp het,quot; zeide Charles met een glimlach ; »ik ben te koop.quot;
«Het is handel van Glaucens met Diomedes,quot; 1 antwoordde mijnheer Hoogklimmer, »waarvoor ik uwe medewerking inroep. Ik bied u de gemeenschap der Apostelen aan.quot;
«Ik herinner mij, het is een der kenteekenen uwer gemeenschap, dat gij eene orde van Apostelen hebt, behalve bisschoppen, priesters en dia-* kenen,quot; zeide Charles.
«Veeleer is dit haar eenig kenmerk,quot; zeide de bezoeker. »Wij erkennen de orden van de Kerk van Engeland en wij completeeren slechts het stelsel door het Apostolisch Collegie in 't leven terug te roepen.quot;
»Waar ik tegen op zou komen,quot; zeide Charles, «indien ik al geneigd mocht zijn om naar uwe aanspraken te luisteren, dat zijn de verschillende meeningen, die door leden van uw genootschap worden voorgedragen.quot;
» Denk er aan, mijnheer,quot; antwoordde de heer Hoogklimmer, »dat wij door God onderwezen
482
Worden en dat de waarheid slechts langzamerhand aan de Kerk wordt medegedeeld. Wij verbinden ons niet door wat hij heden zeggen, tot hetgeen wij morgen zullen gelooven.quot;
»Mij zijn door uwe woordvoerders zeker dingen gezegd, die ik wel voor individueele meeningen houden moet, al schenen ze ook meer te zijn.quot;
«Doch ik wilde zeggen,quot; ging de heer Hoogklimmer voort, «dat wij op dit oogenblik het Apostolaat voor de heidenen weder invoeren. De Kerk van Engeland heeft bisschoppen, priesters en diakenen, doch eene Kerk volgens de Schrift moet meer hebben; het is duidelijk, zij moet Apostelen hebben. In de Schrift hebben de Apostelen het hoogste gezag; en de drie orden der Anglikaansche Kerk waren hun ondergeschikt.quot;
»Ik ben geneigd u hierin bij te vallen,quot; zeide Charles. De heer Hoogklimmer was verrast en blijde.
b Wij brengen de Kerk terug tot een toestand die beter in overeenstemming is met de Schrift; misschien mogen we hierin op uwe medewerking rekenen ? Wij vragen niet van u, dat gij uit de staatskerk treedt, maar alleen, dat gij het Apostolisch gezag erkent, waaraan alles ondergeschikt moet zijn.quot;
»Maar kwam het nooit bij u op, mijnheer Hoogklimmer,quot; antwoordde Reding, »dat er eene gemeenschap van Christenen bestaat, en inderdaad geen onaanzienlijke, die met u vasthoudt
aan, en, wat meer is, altijd heeft bewaard die ■waarachtige en hoogere Apostolische opvolging in de Kerk; ik bedoel, eene gemeenschap die | gelooft dat er behalve het Episcopaat, eene blij-din- vende orde is boven de bisschoppelijke, en daaraan mee- den naam geeft van het Apostolaat?quot;
»Integendeel, ik houd het er voor, dat wij weder invoeren wat sedert de tijden van St. Paulus lag te slapen; neen, meer nog, ik zeg, dat het eene ordinantie is die nooit tot uitvoering kwam, al lag zij van den beginne af in het plan Gods. Gij zult wel in 't oog houden, dat de Apostelen Joden waren; doch een Apostolaat uit de heidenen is er nooit geweest. St. Paulus was wel Apostel der heidenen, doch het plan, dat in hem een begin van uitvoering kreeg, bleef daar steken. Hij ging op naar Jerusalem tegen de plechtige waarschuwing van den Geest in; nu werden wij opgewekt, om het werk des Geestes te voltooien, dat een einde nam door de onbedachtzaamheid van den eersten Apostel.quot;
Hier kwam Jan tusschen beiden. Het zou hem zeer aangenaam zijn, zeide hij, te mogen vernemen, welk godsdienstig genootschap, buiten het zijne, door Reding werd geacht de Apostolische opvolging bewaard te hebben, als iets onderscheidens van het Episcopaat.
»Het is duidelijk wie ik bedoel — de Katholieken,quot; antwoordde Charles. «Het Pausschap is het waarachtige Apostolaat, de Paus is de op-
484
volger der Apostelen en in 't bijzonder van Petrus. En ds «Wij zijn de Eoomsch-Katholieken wel gene-t^66^ gen,quot; zeide de heer Hoogklimmer, met eenigemeer aarzeling; » wij hebben hun ritueel voor een goed hij bi deel aangenomen ; doch wij zijn niet gewoon het Kerk. zoo te beschouwen, alsof wij op hen gelijken in schill wat ons kernmerk en hoofdbeginsel is.quot; de ku
«Veroorloof mij het te zeggen,quot; antwoordde Eeding, «dit is voor ieder Irvingiaan, ik meen quot;^ voor ieder lid van uw genootschap eene reden Char om Katholiek te worden; uw eigen godsdienstig overi gevoel heeft u geleerd, dat er een Apostolaat in de ten Kerk wezen moet. Gij meent dat het gezag der hebl Apostelen niet iets tijdelijks was, doch iets we- j En zenlij ks en fundamenteels. Wat dit gezag was, lijk*
te b J
tij op doe zei is jr? ze|
zien wij in het gedrag van St. Paulus tegenover St. Timotheus. Hij stelde hem aan tot bisschop van Ephesus, hij zond hem een zendbrief en was feitelijk zijn opziener of bisschop. Hij had de zorg voor alle kerken. Nu, dit is juist de macht, waarop de Paus aanspraak maakt, en, wat meer is, hij heeft er altijd aanspraak op gemaakt, als zijnde de opvolger en de eenige opvolger in eigenlijken zin van de Apostelen, al mogen de bisschoppen ook al in wijderen zin zoo genoemd worden.1)
té a'
m g'
dl
^ »Successores sunt, sed ita, ut potius Vicarii dicendi sint Apostolorum, qnam successores; contra, Romanns Pontifex, quia verns Petri successor est, nonnisi per quemdam abusum ejus vicarius diceretur.quot; — Zacc. Anti-febr., pag. 130.
485
trus.^En daarom noemen hem de Katholieken Plaatsbe-gene- kleeder van Christus, Bisschop der Bisschoppen, en senige meer van dien aard; en gelooven, naar ik meen, dat goed hij bij uitstek is de éene herder of regeerder van de a het Kerk, de bron der jurisdictie, de rechter in geen in schillen, en het middelpunt der éenheid, als hebbende de macht der Apostelen en vooral die van St. Petrus.quot; jrdde De heer Hoogklimmer zweeg.
meen » Zoudt gij het dan niet beter oordeelen,quot; ging Charles voort, » dat gij eerst tot de Katholieke Kerk overgingt en dan kwaamt, om mij te bekeeren? ten minste uwe leer zou voor mij meer gezag hebben, indien gij kwaamt als lid dier Kerk. En ik zeg u openhartig, dat gij het gemakkelijker vinden zoudt om mij tot het Catholicisms te bekeeren, dan tot uwe tegenwoordige meeningen.quot;
Jan zag den heer Hoogklimmer aan, als hoopte hij van hem een afdoend antwoord te vernemen op wat voor hem een nieuw gezichtspunt opende; doch deze volgde een anderen weg. »Mijnbeer,quot; zeide hij, »ik zie niet in, dat iets goeds te wachten is van eene voortzetting van ons gesprek; doch uwe laatste woorden brengen er mij toe u te zeggen, dat proselytisme niet het doel was onzer komst. Wij wenschen niets meer, dan u kennis te geven, dat er iets groots is aangevangen, en uwe medewerking te vragen. Wij mengen ons niet in controversie; wij willen slechts getuigenis geven en het daarbij laten berusten. Ik geloof daarom, dat wij uw kostbaren tijd niet langer
486
moeten in beslag nemen.quot; Hiermede stond hij op, meer en Jan eveneens, en onder vele hoffelijke buigin-' gen en beminnelijke lachjens, waaraan Reding * ^ trachtte te beantwoorden, namen de beide bezoe- Punt kers hun afscheid. zonde
»Nu, het kon erger geweest zijn,quot; dacht Re- Z13I1gt; ding; «inderdaad het zijn zachtaardige, welge- sc^e manierde schepsels. Het had mij kunnen gebeuren,
dat ik aangevallen was door de wilde beesten van Exeter Hall; maar nu aan 't werk. . , Wat is dit?quot; voegde hij erbij. Helaas, een zacht, maar duidelijk kloppen op de deur; vergissing was onmogelijk. «Wie daar? kom binnen!quot; riep hij, en de deur werd langzaam geopend en eene lieve,
goed gekleede jonge dame vertoonde zich aan zijn oog. Verdrietig stond Charles op; doch er was niet aan te doen. Hij zag zich verplicht haar een stoel te geven en dan in spanning, of liever, ongeduldig af te wachten, wat zij had mede te deelen. Zij sprak niet terstond maar zag, met het hoofd ter zijde gebogen naar haar parasol met welks handvatsel zij, de punt op het vloerkleed plaatsend, langzaam cirkels beschreef. Eindelijk vroeg zij zonder de oogen op te slaan, of het waar was — en zij sprak langzaam en op wat men noemt een spiritueelen toon — of ket waar was, het was haar medegedeeld, dat mijnheer Reding, wien zij de eer had toe te spreken, of het waar was, dat hij zoekende was naar een godsdienst, die
487
ij 0p^ meer met zijne gevoelens overeenstemde, dan de ligin- 1 Kerk van Engeland.
ïding ® Mijnheer Reding kon haar niet voldoen op het ezoe- Punt harer vraag,quot; antwoordde hij kort en niet zonder moeite onthield hij zich van ruwheid in zijn toon. De vraag, ging zij verder, mocht misschien impertinent schijnen; doch zij had er hare reden voor. Eenige lieve zusters van haar waren hezig een nieuwen godsdienst te organiseeren en het toetreden van mijnheer Reding en zijn raad en medewerking zouden bijzonder welkom zijn; te meer omdat zij tot nu toe nog geen heer hadden, die aan eene Universiteit gestudeerd had.
• Mag ik den naam weten van uw voorgenomen godsdienst?quot; vroeg Charles.
»De naam is nog niet vastgesteld; inderdaad, dit is een der punten, waarop wij verlangen het voorrecht te hebben van den raad van iemand, die zoo goed in staat is om ons te helpen als mijnheer Reding.quot;
»En uwe geloofspunten, dame?quot;
»Ook hier is nog veel te doen. Die punten zijn ook nog niet vastgesteld; zij bestaan nog slechts in schets. Wij zullen uwe voorstellen zeer op prijs stellen. Wat meer is, gij zult natuurlijk de gelegenheid hebben, en ook het recht om de eene of andere leerstelling te noemen, waaraan gij bijzondere waarde hecht.quot;
Charles wist niet wat te antwoorden op zulk een vrijgevig voorstel.
488
Zij ging voort: »Misschien is het billijk, mijn- een heer Reding, dat ik u iets meer over mijzelf vertel. Ik werd geboren in de Kerk van Engeland ; een tijdlang was ik lid van de Nieuwe .Gemeenschap, en daarna,quot; voegde zij er, altijd in en voorover gebogen houding en met eene kwijnende zangerige stem aan toe, »en daarna was ik een Plymouth broeder.quot; Nu werd het al te dwaas; en Charles, die zich eenige oogenblikken geamuseerd had, begon nu over niets anders te denken, dan hoe van haar ontslagen te worden.
Blijkbaar werd het gesprek aan haar overgelaten en zij ving weder aan: »Wij zijn allen Voor een zuiveren godsdienst.quot;
«Uit hetgeen gij mij verhaalt,quot; zeide Charles, »besluit ik, dat ieder lid van uw nieuw genootschap éene of meer leerstellingen mag noemen.quot;
»Wij zijn allen voor de Schrift,quot; antwoordde zij, »en daarom zijn we allen éen. Wij mogen al verschillen, toch stemmen we overeen. Toch is het, zooals gij zegt, mijnheer Reding. ik ben voor uitverkiezing en zekerheid; mijn beste vriendin is voor volmaking en eene andere lieve zuster is voor de tweede komst. Doch wij verlangen onder ons alle zielen op te nemen, dia dorsten naar den stroom des levens, welke meeningen zij ook mogen aankleven. Ik meen, gij hecht veel waarde aan sacramenten en ceremoniën?quot;
Charles trachtte het onderhoud af te breken door te zeggen, dat hij niet zoekende was naar
myn- een godsdienst of geene beslissing te nemen had; ijzelf (JoqIj
was gemakkelijker het gesprek te ein-n8'e~ digen, dan een einde te maken aan het bezoek, ïuwe Wanhopig wierp hij zich achter over in zijn stoel en sloot de oogen.
«Ach, die lieve Irvingianen,quot; dacht hij, «beste lieden, die alleen kwamen om getuigenis te geven en bij de eerste tegenspraak verdwenen ; maar nu heeft de kerkklok driemaal het kwartier geslagen sedert hare komst en ik zie niet in waarom zij niet blijven zou, zoolang de klok voortgaat met slaan, nu zij toch reeds zoolang gebleven is. In haar zijn geen elementen van ontwikkeling en teruggang. Zij zal nooit sterven; wat zal er van mij worden ?quot;
En zij was dan ook niet gedoemd, om een natuurlijken dood te sterven; want toen het geval wanhopig scheen, werd er een geraas vernomen op de trap en zonder haast te kloppen stormde een wilde zotskap binnen en begon te roepen: »Ik hoop, mijnheer, de koop is nog niet gesloten; ik hoop, het is niet te laat. Stuur deze jonge dame weg, mijnheer Reding, en laat ik u de oude waarheid, die nooit terug genomen is, onderwijzen.quot;
Doch het was niet noodig haar weg te sturen, want even lief als zij hare bladeren had ontplooid en geschitterd had in het zonnelicht van Reding's toegevendheid, trok zij zich nu eens-
490
klaps terug en verdween, men wist niet hoe, voor den ruwen indringer; en Charles vond zich in de handen van een nieuwen kwelgeest. «Dit is niet te dragen,quot; zeide hij bij zichzelf en opspringende riep hij uit: »Excuseer mij, mijnheer, ik ben zeer druk dezen morgen, en ik ben wel verplicht mij van uw aangenaam bezoek te ontslaan.quot;
d Wat zeidet gij, mijnheer?quot; zeide de vreemdeling; en een notitieboekje en potlood nemende zag hij Charles in het gelaat en begon zijne woorden op te schrijven, terwijl hij halfluid zeide: »Ziet zich verplicht zich van mijn bezoek
te ontslaan.quot;
En weder omhoog ziende, met het potlood op het papier zeide hij : »ga voort, mijnheer.
Reding trad op hem toe met uitgespreide armen, zooals men schapen of kippen voor zich uitdrijft, en herhaalde met het oog op de deur gevestigd:
«Inderdaad mijnheer, ik ben gevoelig voor de eer van uw bezoek ; doch op een anderen dag, op een anderen dag. Het is te veel, te veel.'
«Te veel?quot; zeide de indringer; »en ik heb beneden zoolang gewacht! Die schoone dame is hier het grootste gedeelte van een uur geweest en nu hebt gij voor mij geene vijf minuten over.quot;
«Wel, mijnheer, ik ben overtuigd, dat uwe komst even vruchteloos is als de hare; en deze
-
491
godsdienstige discussiën walgen mij; ik -wensch alleen gelaten te worden en u moeite te sparen.quot;
«Walging voor godsdienstige discussies,quot; zeide de vreemdeling terwijl hij de woorden in zijn boekje schreef. Charles verwaardigde zich niet, zijn gedrag op te merken of zijne eigene uitdrukking uit te leggen. Hij stond gereed hem verder naar de deur te drijven. Zijn kwelgeest sprak: «Gij zoudt misschien gaarne mijn naam weten. Ik heet Zerobabel.quot;
Verdrietig als Reding was, gevoelde hij toch, dat hij het recht niet bezat om de verveling, welke zijne vorige bezoekster hem had bezorgd, op dezen te wreken; daarom deed hij zich geweld aan en zeide : »Zerobabel, zoo, zoo ; en is Zerobabel uw naam of uw voornaam?quot;
«Beiden te gelijk, mijnheer Reding; of liever ik heb geen voornaam en Zerobabel is mijn ee-nige Joodsche naam.quot;
«Gij kwaamt dus om te vernemen of ik geneigd was Jood te worden?quot;
»Er zijn vreemder dingen gebeurd; b. v. ik zelf as vroeger diaken in de Kerk van Engeland.quot;
«Dan zijt gij geen Jood?quot; vroeg Charles.
«Ik ben Jood bij keuze; na veel gebed en onderzoek der schriften ben ik tot het besluit gekomen, dat, zooals het Jodendom de eerste godsdienst was, het zoo de laatste zijn zal. Het Christendom beschouw ik als eene episode in de geschiedenis der openbaring.quot;
»Het is niet waarschijnlijk, dat gij vele volgelingen voor dat geloof vinden zult; wij zijn in dezen tijd allen voor vooruitgang en niet voor teruggang.quot;
' «Hier verschil ik van u, mijnheer Reding,quot;
zeide Zerohabel; »zie wat de Staatskerk verricht; zij heeft een bisschop naar Jerusalem gezonden.quot;
»Dat gebeurde eer in het vooruitzicht om van de Joden Christenen te maken, dan omgekeerd.quot;
Zerohabel schreef: »Meent dat de bisschop van Jerusalem de Joden zal bekeeren,quot; en ging voort: »Ik ben het niet met u eens; integendeel, ik houd het er voor, dat de uitmuntende bisschop het verschil tusschen Jood en Heiden weder wil doen uitkomen, wat een eerste stap is tot de suprematie der Joden; want hebben de Joden eenige plaats in het Christendom, dan moeten zij, als Joden, de eerste hebben.quot;
Charles oordeelde, dat het beter zijn zou hem te laten uitspreken, en Zerohabel ging voort: »De goede bisschop weet zeer goed, dat de Jood de oudere broeder is van den heiden en het is te zijne bijzondere zending een joodschen bisschop te zetten op den stoel van Jerusalem. De Jood-sche opvolging is afgebroken sedert den tijd der Apostelen. Nu ziet gij, waaraan gij mijn bezoek te danken hebt, mijnheer Eeding. Men zegt, dat gij overhelt naar de katholieke Kerk; ik wensch u opmerkzaam te maken, dat gij u vergist in het middelpunt der eenheid. De zetel van Jacobus
493
te Jerusalem is het ware middelpunt en niet de zetel van Petrus te Rome. Petrus' macht is eene usurpatie van die van Jacobus. Ik houd den te-genwoordigen bisschop van Jerusalem voor den echten Paus. De heidenen hebben al te lang de macht in handen gehad; nu zijn de Joden aan de beurt.quot;
»Gij schijnt toe te geven, dat er een middelpunt van eenheid en een Paus zijn moeten.quot;
»Zeker,quot; zeide Zerobabel, »en ook een ritueel doch dit moet het Joodsche zijn. Ik verzamel inschrijvingen voor het herbouwen van den Tempel op den berg Moria; ik hoop ook eene leening te sluiten en wij zullen dan Tempel-papieren hebben, die, volgens mijne berekening, minstens vier percent zullen opleveren.quot;
sTot nu toe hield men het voor zonde, te pogen den Tempel weder op te bouwen. Volgens u sloeg Juliaan de Afvallige den goeden weg in.quot;
»Zijne beweegredenen deugden niet, mijnheer; doch zijne daad was goed. De weg om de Joden te bekeeren, is een der grootste ontdekkingen onzer dagen. Wij moeten den eersten stap doen. Wat mij betreft, ik neem alles aan, wat de tegenwoordige toestand van hun godsdienst mogelijk maakt. Ik wanhoop er niet aan, dat ik den dag zal beleven, waarop weder als vroeger bloedige offers op den Tempelberg zullen worden geslacht.quot;
. Hier hield hij op, en daar Charles niet ant-
494
woordde, zeide hij haastig en ongedwongen : »Mag
ik niet hopen, dat gij dit godsdienstig doel zult
steunen en het oude ceremonieël aanvaarden ? Het
Katholieke is er in jaren een kind bij.quot; En toen
Charles ontkennend antwoordde, schreef Zeroba-
bel; «Weigert deel te nemen in ons plan,quot; en
verliet hiermede de kamer, even plotseling als
, en v
tui gekomen was.
neer
de l
het
ledij
ving
en i
den
gasl
het
bez(
=== hen
Doe te ; ver i var i one j zuc de | gel
I
Charles' beproevingen waren nog niet ten einde, en wij vermoeden, dat de lezer sidderen zal, wanneer hij dit verneemt, omdat hij ook zijn deel in de beproeving te dragen heeft. Toch heeft de lezer het voordeel, dat hij dit verhaal opneemt in een ledig uur, terwijl Charles de werkelijke beproeving dragen moest in oogenblikken van drukte en spanning. Het was evenwel zoo; niet lang na den aftocht van Zerobabel vertoonde zich zijn gastheer in de deur. Hij verzekerde Eeding, dat het zijne schuld niet was, dat de beide laatste bezoekers toegang gekregen hadden. De dame was hem ontsnapt en de heer met geweld doorgedrongen. Doch nu wenschte hij inderdaad een onderhoud te vragen voor iemand van groote letterkundige verdiensten, met wien hij soms zaken deed en die van het West End gekomen was enkel om een onderhoud met mijnheer Reding te hebben. Charles zuchtte, doch er was maar éen antwoord mogelijk; de dag was toch bedorven en met een« doffe gelatenheid gaf hij verlof den onbekende toe te laten.
Het was een man van ongeveer vijf en dertig jaren met een gelaat als eene pastei, die wanneer hij sprak zijne wenkbrauwen boogvormig optrok
496
en bezitter was van een eigenaardigen glimlach. Hij begon met de vrees uit te spreken, dat mijnheer Beding gekweld was geworden met impertinente en onnoodige bezoeken van lieden zonder verstand, die niets beters te doen wisten, dan hunne dweeperij in 't aangezicht te werpen van menschen die er niet van gediend waren.
»lk ken de Universiteiten te goed, om te kunnen ondersteilen, dat er eenige overeenstemming zou kunnen bestaan tusschen hare leden en de massa sectarissen op godsdienstig gebied. Gij hebt uitstekende mannen in uw midden gehad, te Oxford, van zeer verschillende richting, doch allen knappe lieden, die zich onderscheiden hebben in het zoeken der Waarheid, al kwamen zij ook tot uiteenloopende conclusies.quot;
Niet wetende, waar hij heen wilde, bleef Reding het zwijgen bewaren.
alk behoor,quot; zoo vervolgde hij, »tot een genootschap, dat ten doel heeft om onder alle klassen het zoeken naar de Waarheid te bevorderen. Ieder wijsgeerige geest, mijnheer Reding, moet wel innig belang stellen in uwe partij aan de Universiteit. Ons Genootschap beschouwt a werkelijk als trouwe Belijders in dezen allerbelangrijk-sten arbeid en ik meende dat ik u persoonlijk, wiens naam in de laatste dagen zoo eervol in de dagbladen vermeld werd, geen beter compliment maken kon, dan u te doen kiezen tot lid van ons Genootschap der Waarheid. Hier is uw diploma,quot;
497
voegde hij er bij, terwijl hij een blad papier
overreikte. Charles zag het in; het bestond uit
graveerwerk, uit druk en uit handschrift. Een
zinnebeeld der Waarheid bevond zich in het mid-
jerij den, en zij werd voorgesteld, niet, zooals men
i er zou kunnen vermoeden, door eene stralende zon
of ster, doch door eene volledige maaneclips, omgeven, als van Engelenkopjes, van de hoofden van Socrates, Cicero, Juliaan, Abelard, Luther, Benjamin Franklin en Lord Brougham. Dan volgden eenige zinsneden inhoudende, dat de Londensche onderafdeeling van het Engelsche en Buitenlandsche Genootschap der Waarheid, overtuigd van den ijver van Charles Reding, student der Universiteit van Oxford, in het zoeken naar de Waarheid, hem met algemeene stemmen in baar midden had opgenomen en hem de verhevene en verantwoordelijke betrekking had opgedragen van werkend en correspondeerend lid.
«Ik dank het Genootschap der Waarheid zeer,quot; zeide Charles, toen hij het stuk tot het einde toe gelezen had, »voor dit bewijs van genegenheid, doch het doet mij leed, dat ik het niet kan aanvaarden, vóórdat eenige der patronen veranderd zijn, wier hoofden ik hier op het diploma vind. B.v. ik wensch niet te leven onder de schaduw van keizer Juliaan.quot;
»Gij zult toch wel eerbied hebben voor zijne liefde voor de Waarheid,quot; zeide mijnheer Batts. »Niet veel, vrees ik, nu ik zie dat zij hem
498
biet belette met vrijen wil de dwaling aan te hangen.quot;
»Neen, dat is het geval niet; hij hield het voor de Waarheid, en men kan, dunkt mij, niet zeggen, dat Juliaan van de Waarheid afviel, omdat hij haar werkelijk altijd najoeg.quot;
»Ik vrees,quot; zeide Reding, »dat er hier een zeer ernstig verschil is tusschen uwe beginselen en de mijne.quot;
«Wel, mijn beste heer, een weinig attentie op onze beginselen zal bet verschil oplossen; mag ik u verzoeken dit brochuurtje aan te nemen, waarin gij eenige grondwaarheden vinden zult, haast als apborismen daarheen geworpen. Ik zou uwe aandacht willen vestigen op bladzijde 8, waar gij ze lezen kunt.quot;
Charles zocht de plaats op en las :
» Over het zoeken naar de waarheid.
1. Het is onzeker, of er Waarheid bestaat.
2. Het is zeker, dat zij niet te vinden is.
3. Het is dwaas er op te roemen, dat men haar bezit.
4. 's Menschen arbeid en plicht, als mensch, bestaat, niet in het bezit maar in het zoeken der Waarheid.
5. Zijn geluk en echte waardigheid bestaan in het zoeken.
6. Het zoeken naar de Waarheid is een doel dat men om het doel zelf moet najagen. ^
7. Zooals philosophic de liefde is voor, en niet
499
het bezit der wijsheid, is godsdienst de liefde voor en niet het bezit der Waarheid.
8. Zooals het Catholicisme begint met gelooven eindigt het Protestantisme met zoeken.
9. Zooals er belangeloosheid is in het zoeken, zoo is er zelfzucht in het aanspraak maken op het bezit.
10. Hij is een martelaar voor de Waarheid, die sterft met de belijdenis, dat zij niets is als eene schaduw.
11. Altijd te veranderen is een levenslange marteldood.
12. De vrees van te dwalen is de vloek van het zoeken.quot;
Charles las niet verder, doch, wat volgde was van hetzelfde allooi. Hij gaf het brochuurtje aan mijnheer Batts terug. »Ik begrijp genoeg,quot; zeide hij, »van de opinies van het Genootschap der Waarheid om zijne oprechtheid en originaliteit te bewonderen, doch, vergun mij het te zeggen, niet zijn gezond verstand. Het is mij onmogelijk iets te onderschrijven wat zoo lijnrecht in strijd is met het Christendom.quot;
Mijnheer Batts keek spijtig. »Wij wenschen geen strijd te voeren met het Christendom,quot; zeide hij, wwij wenschen alleen dat het Christendom geen strijd voert tegen ons. Het is zeer hard, dat wij onzen eigen weg niet gaan mogen, wanneer wij er niets op tegen hebben, dat anderen hun weg volgen. Het schijnt, geloof ik, onvoorzichtig
500
in onze dagen, om het Christendom voor te stellen als vijandig aan den vooruitgang des geestes en om hen tot vijanden der openbaring te maken die oprecht verlangen te leven en te laten leven.quot;
«Maar contradicties kunnen niet beiden waar zijn,quot; zeide Charles; »indien het Christendom zegt dat de Waarheid te vinden is, dan moet het eene dwaling zijn te zeggen, dat zij niet te vinden is.quot;
»Ik houd het voor onverdraagzaamhield mijnheer Batts vol; «gij zult toch, geloof ik, wel toegeven, dat het Christendom niets te maken heeft met astronomie en geologie; waarom zou het zich dan mogen bemoeien met phiïosophie ?quot;
Het was nutteloos het gesprek voort te zetten. Charles hield het antwoord terug, dat hem op de lipptn kwam nopens het noodzakelijk verband van philosophic en godsdienst. Er volgden eenige oogenblikken stilte en mijnheer Batts begreep eindelijk den wenk, want hij stond teleurgesteld op en wenschte Eeding goeden morgen.
Het maakte nu weinig uit, of men hem alleen liet of niet, ware het niet dat spreken hem vermoeide en verdrietig maakte. Want zijn geest was nu veel te afgemat en te verstrooid om zich bezig te houden met datgene, wat hij dien morgen had willen verrichten. Toen Batts dan vertrokken was, deed hij niet eens eene poging om te beginnen, doch zat neer aan den haard, dof en neerslachtig en in gevaar om weder te vervallen in de verwarrende denkbeelden, waaruit
zijn reisgezel in den trein hem gered had. Toen hij dus na een half uur weder kloppen hoorde, liet hij den bezoeker met kalme onverschilligheid binnen, alsof het noodlot het ergste gedaan had en er nu niets meer te vreezen viel. Iemand van middelbaren leeftijd verscheen, een glanzend, gezet man, die in goeden doen scheen te zijn en daarvan geprofiteerd had. Zijn blinkend zwart pak, was in scherpe tegenstelling met het rood van gelaat en nek, want hij droeg geen boorden, en zijne stemmige en deftige houding en de haast waarmede hij sprak, gaven hem wel iets van een kalkoenschen haan op een boerenerf voor iemand, die met minder verdriet nieuwe gelaatstrekken zag verschijnen, dan Reding op dat oogenblik. De binnentredende zag hem scherp aan. »Uw onderdanige dienaar,quot; zeide hij zonder eenige inleiding ; »gij schijnt ter neer geslagen, mijnheer; doch ga zitten, mijnheer Reding, en gun mij de gelegenheid om u wat goeden raad te geven. Gij kunt wel gissen, wat ik ben, door mijn voorkomen ; ik spreek voor mijzelf; ik wil er niet meer van zeggen; ik kan u nuttig zijn. Mijnheer Reding,quot; ging hij voort en schoof zijn stoel nader, en strekte zijne hand uit, als wilde hij ze op hem leggen, «hebt gij geene vergissing begaan, door te denken, dat het noodig is om tot de Roomsche Kerk te gaan, ten einde van uwe moeilijkheden verlost te worden?quot;
»Gij hebt mij nog niet hooren zeggen, mijn-
502
heer, dat ik eenige moeilijkheden heb,quot; antwoordde Charles ernstig; »vergeef mij indien ik wat haastig hen; ik heb reeds zoovele bezoekers gehad met dezelfde boodschap. Het is zeer vriendelijk van n, doch ik heb geen raad noodig; het was dwaas van mij, hier te komen.quot;
» Maar, mijnheer Reding, luister naar mij,quot; antwoordde zijn vervolger, terwijl hij de vingers zijner rechterhand openspreidde en zijne oogen wijd opende: »ik meen, ik vergis mij niet in mijn oordeel, dat uw beweeggrond om de Staatskerk te verlaten daarin gelegen is dat gij de surplice niet op den preekstoel kunt brengen en geene kandelaren op de altaar-tafel. En wilt gij niet meer doen, dan noodig is ? Vergeef mij, maar gij doet als iemand, die de Theems in zijn huis zou laten stroomen, wanneer hij niets anders noodig had, dan zijn stoep te schrobben; waarom u aan het Pausdom verkocht, wanneer gij op eene goed-kooper en beter wijze uw doel kunt bereiken ? Begin zelf iets, beste heer, begin zelf iets, vorm een nieuwen godsdienst; dat is geen oortje waard; en dan kunt gij surplices hebben en kandelaren, zooveel gij wilt, zonder het Evangelie te verloochenen of u te storten in de afgrijselijke gruwelen der Scharlakenroode Vrouw.quot; En hij ging overeind in zijn stoel zitten, met zijne handen uitgespreid over de knieën en wachtte met een voorkomen, dat tevredenheid met zich zelf te kennen gaf, den indruk af van zijne woorden op Reding.
-
503
»Ik heb er genoeg van,quot; zeide de ongelukkige Charles ; » gij, mijnheer, zijt er een uit eene reeks, en gij zoudt zeggen, dat gij met de rest niet te maken hebt; doch ik kan niet anders, dan u aanzien als den vijfde of zesde of zevende — ik kan ze niet meer tellen, die bij mij geweest is, en mij met de beste intentie goeden raad gegeven heeft, die niet gevraagd werd. Ik ken u niet, mijnheer; gij zijt niet bij mij geïntroduceerd en gij hebt niet eens uw naam genoemd. Het is de gewoonte niet om met onbekenden over zulke persoonlijke aangelegenheden te spreken. Laat mij u daarom danken voor uw komen en er mijn dank bij mogen voegen voor uw heengaan.quot; En Charles stond op.
Zijn bezoeker scheen niet geneigd heen te gaan of te letten op wat hij gezegd had. Hij bleef eene poos zwijgen, sloeg zijn zakdoek met veel overleg open en snoot den neus; dan zeide hij : «Kitchens is mijn naam, dr. Kitchens; uw zielstoestand, mijnheer Beding, is mij niet onbekend; gij verkeert onder den invloed van den ouden Adam en zijt inderdaad op een droevigen weg. Ik was er op voorbereid en ik heb een klein traktaatje in den zak gestoken, dat ik u opdring met al de Christelijke bezorgdheid, welke de eene broeder hebben kan voor den anderen. Hier is het, ik stel er het grootste vertrouwen op, misschien hebt gij het hooren noemen, het is bekend als Kitchen's spiritueel Elixir. Het Elixir heeft aan
504
milHoenen de oogen geopend en zal, durf ik zeggen, u in vier en twintig uren bekeeren. Zijne werking is zacht en aangenaam en de gevolgen zijn wonderlijk, miraculeus, al bestaat het ook uit niet meer dan uit acht duodecimo bladzijden. Ziehier eene lijst van getuigschriften over eenige der merkwaardigste gevallen. Ik heb zelfs honderd en twee gevallen waargenomen, waarin het een verandering tot zaligheid voortbracht in zes uren ; negen en zeventig in slechts drie uren en drie en twintig, waarin de bekeering volgde oogen-blikkelijk na het lezen. Eensklaps zag men zondaars, die vijf minuten te voren gelijk waren aan den bezetene uit het Evangelie, zitten gekleed en gerecht van ziel. Zoo zeg ik niets te veel, wanneer ik bij u de verandering in vier en twintig uren waarborg. Ik heb nog slechts éen geval gezien, waarin het scheen te falen, en dat was bij een ellendigen grijsaard, die het een gebeden dag zwijgend in de hand hield, zonder blijk van gevolg ; doch hier bevestigt de uitzondering den regel, want bij nader onderzoek bevonden we, dat hij niet lezen kon. Zoo werd hem het traktaatje langzaam door een ander toegediend en voor het nog geëindigd was, verklaar ik u, mijnheer Reding, dat hij in een diepen'en gezonden slaap viel, overvloedig zweette en na twaalf uren opstond als een nieuw schepsel, volkomen nieuw, kersversch en geschikt voor den hemel — waarheen hij binnen eene week ver-
505
huisde. Wij nemen nu verdere proeven over zijne werking en bevinden, dat zelfs afzonderlijke bladeren uitwerking hebben naar evenredigheid. En, wat meer is in uw bijzonder geval, het is een specifiek middel in gevallen van paperij. Het valt rechtstreeks de zondigende materie aan, en al de onzin van sacramenten, heiligen, boetvaardigheid, vagevuur en goede werken verdwijnt plotseling uit de ziel.quot;
Charles bleef het zwijgen en den ernst bewaren, als iemand, die waarschijnlijk plotseling tot eene daad van geweld komen gaat, liever dan voort te gaan met onderhandelen.
Dr. Kitchens ging voort: »Hebt gij soms lezingen bijgewoond tegen het mystieke Babyion of de publieke disputen, die op vele plaatsen gehouden werden? Mijn beste vriend, de heer Eu-moerder, had een dispuut over tien punten met dertig Jesuïeten — de groote helft van al de Jesuïeten in Londen — en sloeg hen op al die punten. Of hebt gij soms het een of ander licht van Exeter-Hall gehoord? B.v. den heer Gabb; hij is een Boanerges, een echte Niagara, zoo stroomen de woorden over zijne lippen; zulk eene kracht zit er in zijne voordracht; even snel als krachtig, zou ze voldoende zijn om een man van de beenen te gooien. Zonder moeite houdt hij het zeven volle uren uit en verleden jaar trok hij Engeland door en herhaalde overal over de lengte
506
en breedte van het land eenzelfde ontzaglijk protest tegen de geheimzinnige tooveres van Endor. Hij begon te Devonport en eindigde te Berwick en overtrof zichzelf bij iedere voordracht. Te Berwick, waar hij eindigde, was de uitwerking ontzettend; een mijner vrienden was er bij en hij verzekerde mij, ongeloofelijk als het schijnen mag, dat de ruiten sprongen in eenige naburige huizen, en twee priesters van Baal, die met hunne schoolkinderen op vijf minuten afstand waren, leden zoo van de enkele echo, dat de eene terstond naar bed moest en de andere sedert dien tijd op krukken loopt.quot; Hij hield even op en vervolgde alweer: «En waaraan denkt gij, mijnheer Eeding, dat dit toe te schrijven was? Aan het begrip van mijnheer Gabbs nopens het teeken van het Beest in de Openbaring; hij bewees, mijnheer Eeding — en dit was de origineelste zet in zijne rede — hij bewees dat het het teeken was van het kruis, het stoffelijke kruis.quot;
Nu was de maat vol; meer kon Eeding niet dragen, en het gebeurde zoo, dat het vergrijp van zijn bezoeker hem zoowel het middel om hem te straffen aan de hand deed, als het de oorzaak der strafoefening was.
«Zoo,quot; zeide hij plotseling, «dan vermoed ik, dr. Kitchens, dat gij het kruis niet kunt uitstaan ?quot;
«Volstrekt niet; het kunnen uitstaan! 't is de Antichrist,quot; antwoordde dr. Kitchens.
507
»Gij kunt het gezicht er niet van verdragen, vermoed ik, dr. Kitchens?quot;
»Ik kan het niet verdragen, mijnheer; en welk echt Protestant kan dat?quot;
»Ziehier dan,quot; zeide Charles en nam een klein crucifix uit zijne schrijftafel en hield het dr. Kitchens voor.
Dr. Kitchens sprong eensklaps op en nam eene rugwaartsche beweging aan. «Wat is dat?quot; riep hij uit en zijn gelaat werd beurtelings bleek en rood; »wat is dat? Dat is het juist!quot; en hij greep er naar. » Berg het weg, mijnheer Reding, het is een afgodsbeeld, ik kan het niet verdragen, berg het weg!quot;
»Inderdaad,quot; dacht Reding bij zichzelf, «het heeft macht over hem,quot; en hij hield het steeds dr. Kitchens voor de oogen terwijl hij zorgde, dat het buiten zijn bereik bleef.
»Berg het weg, mijnheer Reding, ik smeek het u,quot; riep dr. Kitchens uit, terwijl hij in zijne rugwaartsche beweging volhardde en Charles al nader op hem losging, »berg het weg, dat is te veel. Ach, spaar mij, mijnheer Reding! — ne-harshtan — een afgod! — o, gij jonge antichrist, gij duivel! — Hij is het, Hij is het — pijniging! spaar mij, mijnheer Reding!quot; En de arme man begon rond te springen en hield de oogen niet af van het heilig teeken en weerde het van zich af.
Charles had nu de zegepraal in handen. Wel had het zijn bezwaar om dr. Kitchens juist in de
508
richting der deur te sturen, doch toen hij daar eens was aangeland, trok hij ze met geweld open, sprong naar de trap en nam twee of drie trappen te gelijk, terwijl hij alles, behalve zijne vrees, zoozeer uit het oog verloor, dat hij op twee personen te recht kwam, die, naijverig op elkander, naar boven klommen. Den eene drong hij tegen de leuning en deed den andere naar beneden rollen.
Charles wierp zich in zijn stoel, verborg het crucifix in zijn boezem, uitgeput door zijne langdurige beproevingen en de plotselinge uitbarsting, waarmede zij geëindigd waren. Toen hij geraas aan de deur hoorde en er een kloppen volgde, deed hij verder niets dan zijne voeten op den fender plaatsen en zijn gelaat in zijne handen verbergen. Het kloppen kwam eerst blijkbaar van een enkele voort, doch Charles' wachten met het antwoord gaf aan een tweede gelegenheid om boven te komen en nu volgde er eene reeks van haastige slagen op de deur, die beurtelings door beiden werden gedaan en waarmede Charles zich niet bemoeide. Eindelijk opende de eene van de naijverige bezoekers, die stoutmoediger was dan de andere, langzaam de deur, waarop de andere, die na zijn val haastig de trap was opgevlogen, nog vóór hem binnendrong roepende: »Een woord voor het Nieuwe Jerusalem!quot; »Om Godswil,quot; zeideReding, zonder van positie te veranderen, »om Godswil,, laat mij alleen. Gij meent het goed, maar ik heb u niet noodig, mijnheer; inderdaad niet. Ik heb het Oude Jerusalem al hier gehad, en de Joodsche Apostels en de Apostels uit de heidenen
510
en vrij onderzoek en fantasie-godsdienst en Exeter-Hall. Wat heb ik toch gedaan? Waarom mag ik niet in vrede sterven? Mijnheer, ik bid u, ga heen; ik kan uw bezoek niet ontvangen, ik ben afgemat.quot; Charles stond op en ging hem te ge-moet. »Kom terug, mijnheer, indien gij mij spreken wilt, doch, pardon, ik heb er voor éen dag werkelijk genoeg van gehad. Het ligt niet aan u, dat gij de zesde of zevende zijt.quot; En hij deed de deur voor hem open.
«Een krankzinnige liep mij onderst boven, toen ik de trap opging,quot; zeide de persoon, dien hij aansprak, eenigszins van zijn stuk gebracht.
»Ik vraag u duizendmaal vergiffenis voor zijne ruwheid, mijnheer, duizendmaal vergiffenis, maar vergun mijquot; en hij boog hem de kamer uit. Toen keerde hij zich tot den andere, die was blijven zwijgen: »En gij ook, mijnheer ... is het mogelijk !quot;
Op zijn gelaat teekende zich eene groote verrassing. Het was Malcolm. Charles' gedachten namen een nieuwen loop en eensklaps vergat hij zijne vervolgers.
De oorzaak van Malcolm's bezoek was zeer eenvoudig. Hij was altijd een verzamelaar geweest van oude boekwerken en dikwijls had hij met den voorraad van Charles' gastheer zijn voordeel gedaan om zijne bibliotheek te vermeerderen. Door Londen gaande naar het Oosterstation kwam hij even inloopen en daar zijn vriend de boek-
511
verkooper niet minder praatziek was dan de bezoekers van zijne leeszaal, vernam hij dat Reding, die op het punt stond de Staatskerk te verlaten, zich boven bevond. Ongeduldig -wachtte hij het einde van dr. Kitchens' bezoek af en vond zich toen nog tot zijn grooten spijt in gevaar van door den volgeling van Swedenborg voorkomen te worden.
«Hoe gaat het, Charles?quot; zeide hij eindelijk met veel stijfheid, terwijl Charles niet minder met zijn bezoek verlegen was; »gij hebt dezen morgen receptie gehouden; ik dacht, dat ik nooit aan de beurt komen zou. Neem een stoel, laten we gaan zitten en laat mij ten minste een paar woorden met u spreken.quot;
Ondanks de verschillende beproevingen, die Charles van onbekenden had ondergaan, was er misschien wel niemand, dien hij minder gaarne wenschte te zien dan Malcolm. Hij bracht hem noodzakelijkerwijze zijn vader voor den geest en toch ging zijn hart niet voor Malcolm open en evenmin had hij eerbied voor diens oordeel. Hij gevoelde een mengsel van oud ontzag en vriendschap. aanhankelijkheid wegens oude relaties en begeerte om op goeden voet met hem te blijven, doch dit had niets van vertrouwen of liefde. Hij kleurde en 't was hem of hij zich iets te verwijten had zonder recht te weten waarom.
» Charles,quot; zeide Malcolm, » wij kennen elkander goed genoeg dat ik had mogen verwachten van
512
u een wenk te ontvangen nopens uwe voornemens.quot;
Charles zeide, dat hij hem juist den vorigen avond geschreven had.
«Zoo, toen er geen tijd meer was, om uw brief te beantwoorden,quot; zeide Malcolm.
Charles zeide, dat hij zulk een goeden vriend wenschte te sparen ... hij bleef steken en wist geen slot te vinden.
• Een vriend, die, natuurlijk, geen raad wist te geven,quot; zeide Malcolm droogjes. * Behoorden deze lieden, die u bezochten, tot uwe nieuwe vrienden? Zij hebben mij drie kwartier beneden laten wachten en de kerel, die het laatst van hier ging, wierp mij haast over de leuning.quot;
«Volstrekt niet, mijnheer, ik ken ze in't geheel niet, zij waren zeer onwelkom, indringers.quot;
k Zooals iemand anders ook wel schijnt te zijn,quot; zeide Malcolm.
Dit hinderde Charles, en vooral, omdat hij er niets tegen kon inbrengen. Hij zweeg.
» Wel, Charles,quot; zeide Malcolm zonder hem aan te zien, »ik heb u van zoo groot af gekend; neen toen gij nog op den arm gedragen werdt. Gij waart een openhartige jongen, ik begrijp niet, wat u heeft bedorven. Die Jesuïeten misschien. .. . Zoo was het niet, toen uw vader nog leefde.quot;
«Mijnheer, het doet mij pijn u zoo te hooren spreken. Gij zijt altijd goed voor mij geweest. Heb ik verkeerd gedaan, het lag niet aan mijn
513
hart, maar aan mijn oordeel en het spijt mij zeer en ik hoop, dat gij het mij zult vergeven. Ik heb gedaan, wat ik voor het beste hield, doch ik was, zooals gij wel begrijpt, in een zeer moen lijke positie. Mijne moeder was van mijne voornemens reeds een jaar onderricht.quot;
«Moeilijke positie! Onzin! Wat hebt gij met posities te doen? Ik kon u heel wat van die Katholieken verteld hebben, ik weet er alles van. Dwaling in oordeel! praat er niet over. Ik weet zeer goed hoe deze dingen gebeuren. Ik heb er reeds zooveel van gezien, doch u hield ik voor verstandiger. Neem b.v. Dalton van 't Collegie van 't H. Kruis; bij ging naar 't vaste land en ontmoette een gladden priester, die den onnoozelen hals wijs maakte, dat de Katholieke Kerk de oude en waarachtige Kerk van Engeland is en de eenige godsdienst, die een gentleman betaamt; hij wordt voorgesteld aan graaf Zus en Markiezin Zoo en komt als Katholiek terug. Nog een ander voorbeeld; hoe heette hij ook weer? Ik herinner mij niet, maar hij was van eene familie uit Berkshire. Hij bezweek voor een mooi gezichtje, en er hielp niets aan, hij wilde haar trouwen; maar zij was Katholiek en kon geen ketter huwen en zoo gaf hij de gunst van zijn oom en zijne vooruitzichten in het graafschap op voor zijne schoone Julia. Nog een ander, doch wat baat de opsom-, ming? En nu wou ik wel eens weten, wat u heeft ingepakt.quot;
514
Dit was wel de beste rechtvaardiging van Charles' zwijgen tegenover Malcolm. Die heer had zijne eigene ervaring over dertig of veertig jaren en evenals sommige groote wijsgeeren, maakte hij zijne persoonlijke ervaring tot den beslissenden toetssteen van het mogelijke en ware. »Ik ken ze,quot; ging hij voort, »ik ken ze ; eene bende huichelaars en bedriegers. Ik zou u geschiedenissen kunnen vertellen van wat mij op mijne reizen is overkomen. Die priesters kan men niet vertrouwen. Hebt gij er ooit een leeren kennen ?quot;
» Neen,quot; antwoordde Charles.
»Zaagt gij ooit een paapsche kerk ?quot;
»Neen.quot;
«Kent gij iets van katholieke boeken, katholieke leerstellingen, katholieke moraliteit? Ik denk, niet veel.quot;
Charles wist niet, wat te zeggen.
» Onnoozele knaap, gij hebt niets, om u te verantwoorden; het is niets dan fantasie. Als een vogeltje laat gij u knippen.quot;
Reding begon warm te worden. Hij gevoelde, dat hij iets zeggen moest en dat langer zwijgen tegen hem getuigen zou. «Mijnheer,quot; zeide hij, »men kan alles tegen iemand keeren, indien men dat verkiest. Denk eens: had ik dezen of genen priester gekend, dan zoudt gij gezegd hebben: hij heeft u overbluft. Had ik katholieke kerken bezocht, dan zou het geweest zijn: ik werd verlokt door zang of wierook. Wat kon ik beter doen
515
/quot; '#
dan mij buiten allen invloed houden, mijn verstand raadplegen, de vrienden, die ik om mij had, te vragen, zooals ik gedaan heb, en dan geduldig te wachten, tot ik zeker was van mijne overtuiging.quot;
»Ja, zoo handelt gij, jongelieden. Gij meent allen, dat gij het bij het rechte einde hebt, en gij oordeelt zoo goed, dat ouder hoofden bij u niet. in aanmerking komen. Wel,quot; ging hij voort, terwijl hij zijne handschoenen aantrok, «ik zie, ik ben de man niet om u te overtuigen. Arme Charles, het spijt mij voor u; wat zou uw vader wel gezegd hebben, hadde hij dit beleefd? Arme Reding, dit werd u bespaard. Maar misschien zou het dan niet gebeurd zijn. Ik voorzie wat het einde zijn zal. Gij zult terugkeeren, ja, dat zult gij, dat is zeker. Wij zullen u zien terugkomen, dwaze jongen, nadat gij eerst uw galop over het ploegveld gemaakt hebt. Nu, 't is beter dan wilde haren. Gij moet uw hobbelpaardje berijden en 't kon een erger geweest zijn, gij hadt uw geld kunnen verkwisten. Doch misschien zult gij het nu aan den een of anderen slimmen priester geven, 't Is smartelijk, smartelijk; uwe opvoeding weggeworpen, uwe vooruitzichten gebroken, uwe arme moeder en zusters aan haar lot overgelaten. En gij weet mij niets te antwoorden.quot; Hij begon nadenkend te worden. » Een lastige wereld; vaarwel Charles; nu denkt gij u verheven en machtig en zet gij alle zeilen bij; misschien komt gij nog
516
eens in een andere stemming tot den vriend uws vaders. Vaarwel.quot;
Wat kon Charles doen? Zijn hart was vol, doch zijn hoofd mat en verward en zijne geestkracht gebroken. Daarom kon hij niets zeggen en Malcolm dacht hem lomp of achterhoudend. Hij kon slechts met warmte Malcolm's weerbarstige hand drukken en hem tot de straatdeur vergezellen.
«Neen, zoo gaat het niet,quot; zeide Charles, toen hij de deur gesloten had en de trap opging; »een dag verloren, en erger dan verloren, gedeeltelijk voor onbekenden, gedeeltelijk voor vrienden. En 't valt moeilijk te beslissen in welk geval hij erger verloren ging. Ik had dadelijk maar naar het klooster moeten gaan,quot; Deze gedachte overviel hem en bij den haard staande bleef hij er zich mee bezig houden. »Neen, ik wil niet langer uitstellen. Hoe snel vervliegt de tijd! Reeds is het over vieren. Ik zal dineeren en mij dan terstond naar de Passionisten begeven.quot;
Hij ging naar een hotel en daar dit nog al verwijderd was, was het geen wonder, dat het haast zes uur was, toen hij aan het klooster kwam. Het was een eenvoudig steenen gebouw; er was geen geld genoeg geweest, om veel aan het uitwendige te besteden, nadat voor het inwendige gezorgd was. 't Was nog onvoltooid; eene ruime kerk behoorde er toe, doch deze was nauwelijks meer dan eene ruimte. Altaren waren er wel, doch overigens had zij weinig meer dan goede pro-portiën, een ruim koor, een tamelijk goed orgel en goede zangers. Zij was met eene reeks van
518
gebouwen verbonden, groot genoeg voor een half dozijn paters; doch de grootte der kerk vorderde er meer. Later zullen de dingen er wel anders zijn geworden, doch we hebben op dit oogenblik te doen met de eerste pogingen der Engelsche Congregatie, toen zij den strijd om het bestaan nog nauwelijks achter den rug had en vrienden en leden zich pas begonnen te vertoonen.
Het was nog slechts tien jaren geleden, dat de strengste der nieuwere kloosterregels in Engeland was ingevoerd. Twee eeuwen na den ge-denkwaardigen tijd, toen St. Philippus en St. Ignatius, zonder veel werk te maken van die lichamelijke strengheden, waarvan zij toch zelf zulke groote beoefenaars waren, versterving en verloochening van wil en verstand predikten, als noo-diger voor dezen tijd van beschaving, — in de lauwe en voor zich zelf toegevende achttiende eeuw gevoelde Paulus van het Kruis zich door God aangespoord om eene Congregatie te stichten, die in sommige opzichten ascetischer zijn zou dan de Middeleeuwen. Zij onderscheidde zich niet door vasten of stilzwijgen of armoede, ofschoon zij ook hier op wijzen kon; maar in de cel van haar Stichter, op Monte Celio hangt een, ijzeren discipline of geesel, voorzien van nagelen, die eene herinnering is niet alleen aau de kastijdingen welke hij zichzelf aandeed, doch ook aan die van zijne orde in Italië. Het doel van deze kastijdingen was even merkwaardig als hare scherpte; boet-
519
vaardigheid toch is wel in éen opzicht het doel van alle zelfkastijdingen, doch bij de Passionisten werd de geesel vooral gebruikt ten bate des naasten. Zij pasten de pijn toe ten voordeele van de zielen in het Vagevuur of zij kastijdden zich om een zorgeloos gehoor op te wekken. Op hunne missies, wanneer hunne woorden vruchteloos schenen, zag men hen soms zich van hun kleed ontdoen oru zich met scherpe messen te wonden en dan tot het verschrikte volk te roepen, dat zij hun lichaam niet zouden sparen totdat zijzelf medelijden hadden met hun ziel, die verloren ging. En verder nog dan tot hunne eigene landslieden strekte zich deze verterende liefde uit. Het blijkt niet wat er de reden van was; misschien was een gedenkteeken in de nabijheid van hun huis de aardsche oorzaak, doch het is zeker dat jaren lang het hart van Vader Paulus haakte naar een volk in het noorden, waarmede hij, menschelijker wijze gesproken in geene betrekking stond. Tegenover St. Joannes en St. Paulus, het huis der Passionisten op den Monte Celio, verheffen zich de oude kerk en klooster van San Gregorio, die men den schoot zou kunnen noemen van het Christendom in Engeland. Daar leefde de groote heilige, die onze Apostel genoemd werd en later tot den Stoel van St. Pieter geroepen werd en van daar gingen onder en na zijn Pausschap Augustinus, Paulinus, Justus en de andere heiligen uit, waardoor onze barbaarsche voorouders bekeerd werden. Hunne namen, die nu
520
op de pilaren der portiek geschreven staan, schenen wel die plaats te hebben verlaten om tot hem over te komen en zich voor zijn aangezicht te verheffen; want vreemd als het schijnen mag, de gedachte aan Engeland nam hare plaats in in de dagelijksche gebeden van den eerbied waardigen Paulus en in zijne laatste jaren sprak hij na een visioen onder de H. Mis van zijne «zonenquot; in Engeland, als ware hij Augustinus of Mellitus.
Het was al vreemd genoeg, dat ook maar een enkele Italiaan in 't hart van Rome in die dagen de eerzuchtige gedachten koesterde om novicen of bekeerlingen te maken in Engeland; en toch, na den dood van den eerbied waardigen Stichter bleef zijne bijzondere belangstelling voor ons afgelegen eiland bewaard bij een ander lid zijner orde. Op de Apenijnen, niet ver van Viterbo, woonde een herdersknaap in de eerste jaren van deze eeuw, wiens geest al vroegtijdig zich tot het hemelsche getrokken gevoelde; en eens, toen hij voor een beeld der H. Maagd bad, gevoelde hij levendig de roeping om het Evangelie in het hooge Noorden te prediken. Er scheen wel geen jitzicht te zijn voor een boer uit de Romagna om ooit missionaris te worden, en dit uitzicht verbeterde niet eens, toen de knaap eerst leekebroeder en toen pater werd in de Congregatie der Passionisten. Maar al bleven de stoffelijke middelen weg, de roeping hield stand ; zelfs werd zij bepaalder en na verloop van tijd stond niet langer het vage Noorden maar
521
Engeland in zijn hart gegriffeld. En, vreemd als het klinken moge, na eenige jaren bevond zich onze herdersknaap, zonder het gezocht te hebben, daar hij onder gehoorzaamheid leefde, op de kust van de stormachtige noordelijke zee, van waar Caesar in den ouden tijd uitzag naar eene nieuwe wereld om die te veroveren; en toch bleef het even onwaarschijnlijk, dat hij het kanaal zou oversteken. Het was toen evenwel even waarschijnlijk, als dat hij ooit zoo nabij het doel zou gekomen zijn; en hij was gewoon zijn oog te vestigen op de rustelooze onstuimige golven en zich af te vragen of de dag ooit komen zou, die hem zou zien oversteken. En hij kwam inderdaad, en niet door eenige beslissing die in zijne hand lag, maar door dezelfde Voorzienigheid, die hem dertig jaren vroeger reeds een voorgevoel gegeven had.
In den tijd van ons verhaal kende pater Do-menico de Matre Dei Engeland reeds; hij had er angsten genoeg doorleefd eerst door gebrek aan fondsen, en later door gebrek aan menschen. Jaren gingen voorbij, en 't zij uit vrees voor de strengheden van den regel — al was deze vrees ook zonder grond, omdat de regel voor Engeland verzacht was — 't zij dat andere orden allen in beslag namen, zijn huis vermeerderde niet en hij had aanvallen van moedeloosheid af te slaan. Doch elk werk heeft zijn tijd en nu was sedert eenigen
522
tijd dit bezwaar aan 't afnemen; verscheidene ijverige mannen, en daaronder van edele geboorte en van veel talenten, waren tot de Congregatie gekomen; en onze vriend Willis die inmiddels priester gewijd was, was niet de laatste van hen die gekomen waren en woonde op eenigen afstand van Londen. En nu weet de lezer veel meer van de Passionisten dan Reding er van wist, toen hij hun klooster opzocht.
Hij kwam het eerst aan de deur der kerk, en daar ze open stond ging hij binnen. Blijkbaar stroomde het volk toe voor eene godsdienstoefening. Toen hij binnen ging, doopte de persoon, die juist vóór hem ging, den vinger in een bekken met water, dat aan den ingang stond en bood het Charles aan. Niet wetende, wat dit beduidde en verlegen juist om zijne onwetendheid, sloop hij zijwaarts af en zag uit naar een veilig plekje; doch de geheele ruimte lag open en hij vond geen hoekje, om zich terug te trekken. Ieder scheen evenwel alleen op zichzelf te letten; niemand nam notitie van hem en in zoover voelde hij zich op zijn gemak. Hij stond bij de deur en zag om zich heen. Eene menigte kaarsen werden op het Hoogaltaar ontstoken, dat in het midden van een boogvormig koor stond. Er waren ook zijaltaren — misschien een half dozijn — de meesten zonder licht, maar toch zag men ook hier en daar enkele godvruchtigen. Boven een dier altaren was een groot oud Crucifix, met een licht er voor en
523
hier was de toevloed groot. Ieder kwam er voor eenige minuten, bad eenige gebeden, die onder glas op de bank bevestigd waren, en ging weer heen,
. Aan een ander altaar in eene kapel aan het einde van eene der beuken, brandden zes kaarsen en daarboven was een beeld. Toen hij goed toezag, werd Charles eindelijk gewaar dat het een beeld was van Onze Lieve Vrouw en dat het Kind een rozenkrans in de hand hield. Hier waren vele gelcovigen bijeen en men was midden in eenige godsdienstoefening, waarvan hij geen begrip had. Zij geschiedde haastig, als in beurtzang, en was eentonig; eu daar er geen einde aan scheen te komen, richtte Reding de oogen naar een anderen kant. Hij bespeurde eerst éen biechtstoel en toen nog éenen, om welke een groepje geloovigen in knielende houding vergaderd waren, terwijl ieder zijne beurt afwachtte om te biechten te gaan, de mannen aan de eene zijde en de vrouwen aan de andere. Aan het benedeneinde der kerk bevonden zich drie rijen van losse banken met ruggeleuningen en knielbankjes; voor het overige was de kerk eene opene ruimte met stoelen. Meer en. meer vestigde zich de aandacht van allen op het Hoogaltaar en ieder nam bij het binnenkomen een stoel, knielde neder en begon te bidden. Langzamerhand werd de kerk vol; rijken en armen knielden naast elkander — werklieden, goed gekleede jongelingen, lersche arbeiders, moeders
524
met een of twee kinderen — alleen waren de mannen gescheiden van de vrouwen. Een hoop knaapjes en kinderen, waaronder eenige oude vrouwen, hadden zich tegen de afsluiting des altaars aangedrongen en hielden zich, rusteloos in hunne bewegingen, vast aan de spijlen, als waren ze in verwachting van iets dat komen zou.
Al ware Eeding blijven staan, er zou niemand op gelet hebben; doch hij begreep dat voor hem de tijd om te knielen gekomen was en daarom nam hij de boekplaats in van eene bank in zijne nabijheid. Nauwelijks had hij dit gedaan, toen eene processie met licht uit de sacristie naar het altaar kwam; er gebeurde iets, dat hij niet begreep en toen begon plotseling wat hij aan het Miserere en Ora pro nobis voor eene Litanie herkende; daarna volgde eene hymne. Reding da'cht dat hij vroeger nog nooit eene godsdienstoefening had bijgewoond, zoo groot was de aandacht en zoo innig de godsvrucht der geloovigen. Wat hem vooral trof, was, dat, terwijl in de Engelsche Kerk de geestelijke of het orgel alles is en het volk niets behalve in zoover de voorzanger zijn vertegenwoordiger is, hier juist het omgekeerde het geval was. De priester sprak haast geen woord, ten minste niet hoorbaar, doch alle geloovigen waren als éen groot instrument of Panharmonicon; ieder deed het zijne, en wat het wonderlijkste was, zonder eenige aansporing van buiten. Zij schenen niemand noodig te hebben om
525
hun iets in te geven of hen te bestieren, ofschoon de Litanie beurtgewijze door het koor en het volk gezongen werd. De woorden waren wel latijn, doch ieder scheen ze volkomen te verstaan, en zijne gebeden op te zenden tot de Allerheiligste Drievuldigheid, tot den Menscbgeworden Verlosser, tot de H. Moeder Gods en de verheerlijkte heiligen, met harten die vol waren in evenredigheid met de woorden welke zij uitspraken. In zijne nabijheid waren een kleine jongen en eene arme vrouw en zij zongen zoo hard zij maar konden. Hier kon men zich niet vergissen en Eeding dacht bij zichzelf: «Dit is een populaire godsdienst.quot; Hij zag eens rond in het gebouw; het was, zooals wij zeiden, zeer eenvoudig en men bespeurde, dat het nog onvoltooid was; doch de Levende Tempel, die er zich in openbaarde had geen schoon snijwerk of rijk marmer voor zijne voltooiing noodig, »want de heerlijkheid Gods had hem verlicht en het Lam was er de Lamp van.quot; ))Hoe vreemd,quot; zeide Charles tot zichzelf, »dat de menschen dezen eeredienst vormelijk en uiterlijk noemen; hij schijnt alle klassen, oud en jong, beschaafd en onbeschaafd, mannen en vrouwen zonder onderscheid vast te houden; het is de werking van den Eénen Geest in allen, die velen éen maakt.quot;
Terwijl hij aldus dacht, kwam er eene wijzii ging in den aard der godsdienstoefening. Een priester of ten minste een assistent, was voor een oogenblik boven het altaar geklommen en had
526
een kelk of ander gewijd vat weggenomen, dat daar stond; Charles kon het niet duidelijk zien. Eene wolk van wierook rees omhoog; de ge-loovigen bogen zich allen diep naar den grond; wat zou dat beteekenen ? Eensklaps begreep hij de waarheid, die zich ontzaglijk en toch zoet van hem meester maakte; het was het Heilig Sacrament ; het was de Menschgeworden God, die daar op het altaar was en gekomen was om Zijn volk te bezoeken en te zegenen. Het was de Groote Tegenwoordigheid, die eene Katholieke Kerk doet verschillen van elke andere plaats op aarde en ze heilig maakt, zooals geene andere plaats-dat zijn kan. De officies van het Brevier waren reeds niet meer onbekend aan Eeding en in plotselinge zelfvernedering en blijdschap wierp hij zich op den vloer en eenige woorden van de verhevene Antiphonen, welke Willis vroeger aanhaalde, kwamen op zijne lippen: »O Adonaï en Geleider van het huis van Israël, die aan Mozes in den braamstruik verschenen zijt; O Emmanuel, Verwachting der Volkeren en hun Verlosser, kom om ons te verlossen, Heer, onze God.quot;
De godsdienstoefening was nu haast ten einde. Toen Reding opzag, bemerkte hij dat de geloo-vigen haastig heengingen en dat de lichten werden uitgedoofd. Hij bemerkte, dat hij vlug moest zijn. Hij ging tot een leekebroeder, die wachtte tot de deuren konden gesloten worden en verzocht hem, hem naar den superior te geleiden. De leekebroeder
527
vreesde, dat deze bezigheden hebben zou, doch voerde hem door de sacristie naar een klein net vertrek, waar hij hem alleen liet en Charles met zichzelf kon overleggen, wat hij te doen en te zeggen had. Eindelijk kwam de superior; het was eén man van meer dan middelbaren leeftijd, met ernstige en toch innemende manieren. Charles' gevoelens waren niet te beschrijven, doch blijdschap vervulde hem geheel. Het hart klopte hem, niet van vrees of angst, doch van die innige vreugde welke werd veroorzaakt door het feit dat hij zich bevond in eene katholieke stichting en tegenover een katholiek priester. Alle verwarring verliet hem eensklaps en hij kon wel geschreid hebben van vreugde. Het kostte hem moeite om zich goed te houden en hij vreesde haast voor een krankzinnige te worden aangezien. Hij gaf den superior het kaartje van zijn reisgezel over. De goede pater glimlachte, toen hij den naam las en zijne voldoening werd nog grooter door de weinige woorden met potlood op het kaartje geschreven. Charles en hij hadden spoedig een besluit genomen. Reeds was hij door Willis aan de paters bekend en men bepaalde, dat hij terstond zijn verblijf onder zijne nieuwe vrienden nemen zou en daar blijven zoolang het hem behaagde. Dadelijk zou bij zich voorbereiden om te biechten en men hoopte dat hij den volgenden Zondag in de Katholieke Kerk zou kunnen worden opgenomen. Daarna zou hij zich na zekeren tijd voor-
»■ -h quot; quot;»JW: ..........■
528 , quot;■ |
stellen aan den bisschop, . en van hem het Sacrament des Vormsels verzoeken. Veel tijd werd niet vereischt om zijne koffers van den boekver-kooper te laten halen en nog geen uur was er sedert zijn gesprek met den superior verloopen,
toen hij reeds van schrijfbehoeften en zijne boeken voorzien voor een vroolijk vuur in eene cel zijner nieuwe woning gezeten was.
------- quot; - ---