EEN GEVAL VAN GEKRUISTE
CEREBRO-CEREBELLAIRE ATROFIE
m£.
P. L. VAN ANDEL
-ocr page 2-V
. v.t,*
» •
o,,
'S »
: | |||
Th. .1- ■ . . | |||
. '. 4 . |
t | ||
iJ
t
tJ- (j
f
^ 3
ï'/ | |
. .. (
.ïir Ar-
■ i. ,-1 ,, -r , ■••gt; ■ ■
■ . ■
. '.quot;,■ s 'i .
■
-ocr page 4-k /
'W
• ■ -•.'it-. gt; -
y-..
. y..
• ■■ ■ ■.. vrv;--.
• quot; w ■ ^ ♦
• .ti inbsp;k * *nbsp;'
: t'
; - ; ■. • ■ ; y
' • • \ » • • ^ • - ■
■M
:,» i*^
' , : ■
vi- ■ '
•. ■
' ■quot; r'
. -1. i
' î' ■
,1
een geval van gekruiste
cerebro-cerebellaire atrofie
EEN GEVAL VAN GEKRUISTE
CEREBRO^CEREBELLAIRE ATROFIE
ter verkrijging van den graad van doctor
in de geneeskunde aan de rijks-universiteit
te utrecht. op gezag van den rector-magni-
ficus Dr. L. S. ornstein. hoogleeraar in de
faculteit der wis- en natuurkunde. volgens
besluit van den senaat der universiteit
tegen de bedenkingen van de faculteit der
geneeskunde te verdedigen op dinsdag
16 februari 1932. des namiddags te 4 uur.
door
PIETER LEENDERT VAN ANDEL,
geboren te bodegraven
N.V. DRUKKERIJ P. DEN BOER
typographus et librorum editor
^^^^^^nbsp;MCMXXXII
DER
Rf'JKSU^^fVEPSfTEiT
U T R E C H T.
-ocr page 10-■ ;.. 'quot;quot;Saft S
mm^MmÂi
lÉÉMfc^xWtT.:-. fiiJnMMi.-,nbsp;■ - . ■ .
. -v:. ■ ^^ -m -
...vm;:-
/ ,
tjm .vgt;r
-ocr page 11-aan de nagedachtenis
mijner ouders
Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij de welkome
gelegenheid, mijn dank te betuigen aan de Hoogleeraren en
Docenten der Medische- en Natuurphilosophische facid-
teit der Stedelijke Universiteit te Amsterdam, voor het onder-
wijs, dat ik van hen mocht ontvangen, en tevens de na-
gedachtenis van degenen onder hen, die reeds verscheiden
zijn, met piëteit te gedenken.
Hooggeleerde Bouman, Hooggeachte Promotor, reeds in
1911 mocht ik één Uwer eerste assistenten in de Valerius-
kliniek zijn. Nu, na twintig jaar, wildet Gij mij ten tweeden
male als assistent aannemen, en schonkt mij daardoor het
voorrecht, in den kracht der jaren, wederom in een aca-
demisch milieu te worden opgenomen. Als besluit daarvan
gaaft Gij mij een onderzoek voor een dissertatie, en ver-
schafte mij tijd en gelegenheid om dit in Uw laboratorium
uit te voeren. Steeds zal ik U dankbaar blijven voor het groote
aandeel dat Gij, bij herhaling, in mijn vorming gehad hebt,
waarbij Uw persoonlijkheid en energiek voorbeeld steeds
tot navolging en respect aanspoorden.
Hooggeachte W i n k 1 e r, één nog der weinige leermeesters
van weleer, toen een reeks van mannen als Pel, Bolk,
Treub, Wertheim Salomonson, Place en Kühn,
den roem hunner Hoogeschool verhoogden, Gij, met Uw on-
verminderde werkkracht steeds op het laboratorium aan-
wezig, waart telkens daar weer mijn vraagbaak, op wien ik
nooit tevergeefs een beroep deed. Voor deze trouwe hulp en
voorlichting zal ik U steeds dankbaar blijven,
U, dames praeparatrices van het laboratorium der Psy-
chiatrisch-Neurologische Kliniek te Utrecht, en U, Mejuf-
frouw Alma, als bibliothecaresse, breng ik mede mijn op-
rechten dank voor de vriendelijke hulp, die ik van U bij de
bewerking van dit proefschrift steeds mocht ontvangen.
Waarde De Man, als amanuensis waart Gij mij een on-
misbare steun, daar Gij tijd noch moeite spaarde om met de
U eigen nauwgezetheid het fotografisch gedeelte van dit werk
zoo voortreffelijk te verzorgen. Wees overtuigd van mijn
oprechten dank voor Uw zeer gewaardeerde hulp, mij
daarin bewezen.
Zeer geachte Mejuffrouw W i n k 1 e r, U dank ik voor de
vertaling in het Fransch der verkorte samenvatting, waarmee
Gij mij een grooten dienst bewezen hebt.
Heeren bestuurderen van het Remmert Adriaan
Laan fonds, ik ben U zeer erkentelijk voor de waardeering
van mijn arbeid, die Gij getoond hebt, door een gedeelte van
de kosten, die het drukken der afbeeldingen in dit boekje
medebrachten, voor Uwe rekening te willen nemen.
INHOUD,
Voorwoord..............
Ziektegeschiedenis...............
Uitwendige beschrijving der hersenen.......7
Microscopische beschrijving der hersenen.....11
A,nbsp;Medulla oblongata...........H
B,nbsp;Pons Varoli...............
C,nbsp;Cerebellum..............23
D,nbsp;Pedunculus cerebri en hemisfeer......27
E,nbsp;Hersenschors...............
Samenvatting........
Conclusie met literatuurbehandeling.......55
Résumé......................gg
Literatuuropgave.......... ' 72
Foto's en schematische teekeningen
-ocr page 16-■ ■
-ocr page 17-Het hier volgende bevat de beschrijving, zoowel macros-
copisch als microscopisch, van de hersenen eener jonge
vrouw, die vanaf haar vroege jeugd, in aansluiting aan acuut
opgetreden hersenverschijnselen, een licht achterblijven in
de ontwikkeling der linker extremiteiten, met toevallen en
toenemenden geestelijken achteruitgang had gekregen, tot de
dood in een status epilepticus volgde.
Het cerebrum vertoonde bij de obductie een atrofie van
de rechter hemisfeer met gekruiste atrofie der linker kleine
hersenhelft.
Gedurende ongeveer vier jaar werden de hersenen, tot
het begin der bewerking, medio 1931, in formol bewaard,
terwijl er in den tijd van het ontstaan en gangbaar worden
der uitdrukking Wat en i/o-Wat, deze naam aan gegeven
werd, met welken naam dit cerebrum dan ook gewoonlijk
werd aangeduid.
De aan het einde, met een * gemerkte schematische teeke-
ningen zijn gemaakt door overtrekking en inschetsing op
fotografieën van vergroote doorsneden, waarna het foto-
grafisch beeld langs chemischen weg werd verwijderd en het
met Oost-Indische inkt gemaakte schema overbleef.
tel .-»«ipè^ - aS^.-.isdff^wnbsp;■ '.étvî'^-râit^
-ocr page 19-ZIEKTEGESCHIEDENIS.
Patiente werd 12 Juli 1903 te Amsterdam geboren en
overleed 11 December 1927, zoodat zij den leeftijd van vier
en twintig jaar bereikte. Bij de ouders kwamen geen bijzon-
dere ziekten of afwijkingen als erfelijkheidsmomenten voor,
dan dat de moeder erg zenuwachtig was, 3 harer broers zeer
kwaad konden worden, tot „toevallenquot; toe en dat de vader
harer moeder aan „zenuwenquot; gestorven zou zijn. Een broer-
tje overleed aan stuipen, Patiente was het oudste van 3 kin-
deren uit een minder gelukkig huwelijk, dat door een formeel
uitgesproken scheiding ontbonden zou zijn, waarbij zij aan
den vader, die niets voor haar voelde, werd toegewezen. De
geboorte verliep zeer voorspoedig, het kind werd kunstmatig
gevoed, kreeg op tijd tanden, liep op tijd en was op tijd zin-
delijk, begon echter laat te praten; ontwikkelde zich overi-
gens op gewone wijze.
Op 31/2 jarigen leeftijd had het kind gedurende 3 weken
stuipen met koorts, o,a. een stuip van 14 uur, waaruit het
een linkszijdige veriamming der aangezichtsspieren en ex-
tremiteiten behield, welke verschijnselen echter zonder
therapie weer verdwenen.
Op 41/2 jarigen leeftijd kreeg zij weer stuipen, o,a, een van
12 uur, weer met linkszijdige veriamming. Hiervoor werd ze
eenigen tijd electrisch behandeld, kreeg toen aanvallen van
trekkingen in linker aangezichtshelft en extremiteiten, die
ze behield. Vanaf haar 5de jaar ging ze ook intellectueel
achteruit.
Op 6 jarigen leeftijd verbleef ze gedurende een jaar in een
mrichting voor zenuwpatienten te Druten, waarna ze naar
school ging. Daar ze niet mee kon, ging ze over naar een
school voor achterlijke kinderen te Amsterdam, waar ze van
ftaar 7dc tot haar 14de jaar onderwijs ontving. Tusschentijds
werd ze van 31 Juli 1911—30 Augustus 1911 voor de eerste
maal in de Valeriuskliniek te Amsterdam verpleegd, met de
diagnose imbecillitas met hersendefect. Daar ze op de school
voor achterlijke kinderen niet blijven kon wegens haar moei-
lijk karakter, werd ze overgeplaatst naar een soortgelijke
onderwijsinrichting te Zeist, waar men haar echter om de-
zelfde redenen niet houden kon, waarna ze van 25 Januari
1919—24 Februari 1919 voor de 2de maal in de Valerius-
kliniek verpleegd werd, met dezelfde diagnose. Bij ontslag
werd patiente overgebracht naar „Lozenoordquot; te Ermelo,
waar ze bleef tot 1923, Daar zij steeds dementer, onhandel-
baarder en moeilijker te verplegen werd, ging zij vandaar,
als insania epileptica, over naar het krankzinnigengesticht
„Dennenoordquot; te Zuidlaren, waar ze tot haar dood, in
December 1927, verpleegd werd.
Aangeboren lichamelijke of geestelijke afwijkingen zouden
niet bestaan hebben. Na de stuipen, gevolgd door linkszijdige
parese, bleef patiente achterlijk, zoodat ze het in haar ont-
wikkeling op de school voor achterlijke kinderen te Amster-
dam, niet verder bracht dan tot eenvoudig lezen, schrijven
en teekenen. Gedurende haar eerste verblijf in de Valerius-
kliniek in 1911 wordt ze beschreven als behoorlijk gebouwd,
met behoorlijk ontwikkeld been- en spierstelsel en met een
pols van 90, aequal en matig van vulling en spanning. De
pupillen waren middelwijd en reageerden goed op licht en
convergentie, de corneareflex was beiderzijds positief. De
linker mondhoek stond iets lager dan rechts en werd iets
minder goed opgetrokken, terwijl de mimische spieren
overigens beiderzijds goed functioneerden. De tanden waren
rachitisch, de pharynxreflex zwak positief. De bovenarm
was links 2,5 cM, minder in omvang dan rechts, de linker-
hand werd in pronatie gehouden met in de hand geklemden
duim. Buigen en strekken van den linker benedenarm ge-
schiedde ongestoord, evenals pronatie; supineeren gelukte
echter niet. Evenmin was buigen of strekken, ab- en adductie
van de linkerhand mogelijk. Buigen en strekken der vingers
vertoonde geen afwijking. Het brengen van den linkerwijs-
vingertop naar den neus geschiedde ataktisch. De tonus van
de linker bovenste extremiteit was lager dan die van rechts,
pees- en periostreflexen waren beiderzijds hoog, links hooger
dan rechts. De buikreflexen waren niet op te wekken. De
omvang van het linker bovenbeen was 2, die van het onder-
been 1 cM, minder dan de overeenkomstige omvang rechts,
terwijl de lengte van het been slechts 0,5 cM, ten nadeele
van links verschilde. De linkervoet stond in equinusstand,
licht geadduceerd en gesupineerd. De eenige beweging die
met den linkervoet mogelijk was, bestond uit een versterking
van den equinusstand, met aanspannen van den musculus
tibialis anticus. De tonus was beiderzijds vrij goed, links
misschien iets minder dan rechts. De reflexen der onderste
extremiteiten waren beiderzijds hoog, de knie- en achilles-
peesreflex links hooger dan rechts. Voetzoolreflex beider-
zijds sterk buigtype. Pathologische reflexen waren blijkbaar
met op te wekken, Romberg was niet na te gaan, daar
patiente niet stil stond,
In haar humeur en gedrag was patiente zeer ongelijk, nu
en dan zeer ongezeggelijk, dan weer lief en meegaand, werd
soms zeer boos en had dan buitengewoon onhebbelijke
manieren, schreeuwde, vloekte, spuwde en schold, Eén a
tweemaal per dag had ze een toeval, die als volgt beschreven
wordt: 't Gelaat naar rechts getrokken, de oogen draaiden
rond, de linkerarm werd naar achteren, daarna langzaam
naar voren en tegen de borst gebracht, waarbij hij stijf ge-
houden werd, de hand naar buiten gebogen.
Op de school voor achterlijke kinderen te Zeist kon ze
met gehouden worden, omdat ze in toenemende mate agres-
sief werd, in hooge mate brutaal was en weigerachtig iets
te doen. Zij schold en raasde, deed pogingen om weg te loopen,
was zeer afkeerig van vrouwen en geneigd tot mannen,
waarom ze voor de tweede maal in de Valeriuskliniek werd
opgenomen (1919), Was ook daar agressief, ongelijk van
humeur, schold en raasde soms. Bij somatisch onderzoek ver-
toonde patiente dezelfde afwijkingen als vermeld op den
somatischen status in 1911, had een enkele maal een toeval
en meerdere malen schokjes in de linker extremiteiten en
trekkingen in de linker gelaatshelft. Naar „Lozenoordquot; te
Ermelo overgebracht, werd patiente beschouwd als een epi-
leptica, wier dementie geleidelijk toenam, zoodat bedver-
pleging ten slotte dringend noodzakelijk was, om welke reden
ze in 1923 overgebracht werd naar de stichting „Dennen-
oordquot; te Zuidlaren, Patiente was daar kwaad en onhandel-
baar, vaak onzindelijk en had toevallen, werd toenemend
suffer, apathischer en onbeweeglijker, Patiente stond te boek
als imbecillitas na hersenziekte, hield haar toevallen, en
werd steeds dementer, zoodat er geen gesprek met haar te
voeren was en zij voortdurende verpleging in bed vereischte,
6 Februari 1927 kreeg zij een status epilepticus, waaraan
ze 11 Februari overleed, na in die vijf dagen ongeveer 373
toevallen te hebben gehad.
Nadere inlichtingen omtrent de sectie, die alleen tot den
schedel beperkt werd, konden niet verkregen worden.
UITWENDIGE BESCHRIJVING DER HERSENEN.
Dura mater.
Aan de gezonde zijde vertoonde de dura mater geen in 't oog
vallende afwijkingen. Over de atrofische hemisfeer is zij echter
in sterke mate verdikt en bereikt, als een door vereenigde
lagen van stevig bindweefsel gevormd dik vlies, een dikte
van 21/2 mM.
Beschrijving na wegname der
kleine hersenen.
Wanneer men de hersenen van boven beziet, blijkt, dat de
rechter hemisfeer microgyrisch is, en meer dan de helft in
omvang kleiner dan de linker (fig. 1).
De afstand, linea recta, van de frontaal- tot de occipitaal-
pool, is rechts 137 tegen links 172 mM, De symmetrisch
genomen dwarse afmeting der rechter hemisfeer is 55 mM,,
die der linker 96 mM,, terwijl de dorso-mediale afmeting,
van slaappool tot mantelkant rechts 72 en links 91 mM, be-
draagt, Het maakt den indruk, dat het achterste gedeelte van
de rechter hemisfeer sterker is geatrofieerd dan het voorste,
tengevolge waarvan de rechter hemisfeer een veel kleiner hoek
met het mediale vlak scheen te maken dan links. In verband
daarmede schijnt ook het geheele achterste hersengedeelte
(telencephalon diencephalon) rechts meer verplaatst dan
het voorste gedeelte (fig. 2),
Beschouwen we nu den vorm der windingen, dan is aan
den atrofischen kant een duidelijke fissura S y 1 v i i herken-
baar, benevens een, den mantelkant even overschrijdende
sulcus R o 1 a n d i. Het mediale einde van den sulcus
R O 1 a n d i eindigt beiderzijds tegen den mantelkant ongeveer
terzelfder hoogte, het rechter einde even vóór het linker. De
correspondeerende dorso-mediale rand der hemisfeer welft
rechts naar binnen over, zoodat de gyrus paracentralis aan
den zieken kant naar beneden binnen verzakt is.
Overigens is de frontale kwab, hoewel zeer geatrofieerd en
uit kleine windingen bestaande, heel weinig veranderd. De
kleine windingen doen niet vermoeden dat er een atrofie door
vezelverlies tot stand is gekomen, aangezien de windingen
niet puntvormig zijn en de sleuven niet wijd openstaan, zoodat
de indruk gevestigd wordt dat de windingen niet anders dan
verkleind zijn. Aan de rechter frontaalkwab zijn te onder-
scheiden een sulcus olfactorius, sulci orbitales, de voorste tak
van de fissura S y 1 v i i, een door een overgangs win ding in
tweeën gescheiden sulcus praecentralis, twee voorhoofds-
groeven en de door deze sulci onderscheiden frontale win-
dingen, zooals zij normaal aanwezig zijn, maar veel kleiner,
dus een gewone voorhoofdskwab, maar verkleind. Op de
mediale zijde dezer voorhoofdskwab is de atrofie verreweg
het geringst en het voorste gedeelte van den gyrus cinguli
maar heel weinig van die der linkerzijde verschillend.
De parietaalkwab is echter in sterke mate geatrofieerd.
Ook daar onderscheidt men een sulcus postcentralis, mede
door een overgangs win ding in tweeën verdeeld, een sulcus
interparietalis en het achterste been van de fissura S y 1 v i i,
terwijl een gyrus postcentralis, een lobulus parietalis inferior
en een lobulus parietalis superior, alsmede een praecuneus
duidelijk, ofschoon sterk geatrofieerd, zijn te onderscheiden.
Veel sterker geatrofieerd dan wand- en voorhoofdskwab is
de achterhoofdskwab, waar achter een aanwezige fissura
parieto-occipitalis, een cuneus, alsmede de achterhoofds-
windingen in een kleine massa vereenigd zijn, 't geen weer
in tegenstelling staat tot den niet zoo sterk geatrofieerden
lobus temporalis, waarin de drie slaapgroeven en de drie
slaapwindingen te onderscheiden zijn. Relatief het minst ge-
atrofieerd is weer de uncus en de A m m o n s hoorn, alsmede
de gyrus lingualis.
Van de aanhangende hersenzenuwen zijn de nervi olfac-
torii en de nervi optici niet geatrofieerd, de nervi oculo-
motorii zijn afgescheurd.
Nadat door de Meynert'sche snede de gezonde hemi-
sfeer, die niets afwijkends vertoont, verwijderd is, ziet men
een stuk van den balk, dat uit de gezonde zijde is weggesneden
en in de atrofische balk van de overzijde overgaat. Onder
deze balkrest komt aan de gezonde zijde de kop en de staart
van den nucleus caudatus te voorschijn, die veel grooter lijken
dan aan de zieke zijde. De thalamus, en meer bepaald het
pulvinar, maakt den indruk aan de geatrofieerde zijde eerder
grooter te zijn dan links. De reden daarvan is, zooals bij
het microscopisch onderzoek zal blijken, dat daar op het
geheel geatrofieerde pulvinar een tumor ligt. Duidelijk komt
dit eerst voor den dag wanneer de fornixbedekking is weg-
geslagen en met een speld op zijde gehouden (fig. 3 en 4).
De hersensteel maakt den indruk aan den zieken kant veel
kleiner te zijn dan aan den gezonden.
Kleine hersenen.
Van de kleine hersenen is de linkerhelft veel kleiner dan de
rechterhelft, 't geen zoowel opvalt als men het cerebellum van
boven, zoowel als wanneer men het van onderen beschouwt
(fig. 5). Het valt moeilijk te zeggen wat aan de bovenzijde
als worm is op te vatten ('t geen aan de onderzijde zonder
moeite mogelijk is), mede in verband met de zonderlinge
draaiing die het cerebellum rondom de sagittale as, om de
oblongata, naar rechts heeft gemaakt.
Aan de onderzijde onderscheidt men in den worm duidelijk
een nodulus, een uvula, een pyramis en een tuber vermis,
maar van een monticulus met een declive en een culmen is
aan de buitenvlakte met het bloote oog evenmin iets duidelijk
te zien, als van een lobulus centralis of een lingula.
Men kan dan ook niet zeggen, dat van de bovenvlakte
gezien, de atrofie alleen tot de hemisfeer beperkt zou blijven,
of liever, men zou eerder zeggen, dat niet de geheele hemis-
feer der linkerzijde geatrofieerd was, maar dat in de middel-
lijn vrij duidelijk windingen, die dan tot den worm zouden
behooren en op de linker hemisfeer zouden overgaan, vrij
goed bewaard zijn, en het heeft den schijn of alles wat voor
den stilcus superior anterior (fissura prima) is gelegen, be-
trekkelijk weinig veranderd is, terwijl daar achter in de
linker hemisfeer een veel sterker atrofie wordt gezien, zoo-
dat men zou zeggen dat de lobulus quadrangularis posterior
(lobulus simplex) aan den linkerkant nog betrekkelijk goed
behouden was, terwijl de scherpe scheiding der atrofie tegen
den worm aan de bovenzijde geenszins duidelijk is. Aan de
ondervlakte schijnt het echter wel dat de atrofie van de
hemisfeer scherp van den intacten worm is afgescheiden. De
grootste breedte van de rechter hemisfeer, gemeten ter hoogte
van den pyramis, bedraagt 50 mM,, terwijl de overeenkomstige
breedte aan den linkerkant maar 42 mM, is. De grootste
dikte van het cerebellum bedraagt rechts 49 mM., op de
overeenkomstige plaats links 28 mM.
Aan de onderzijde is de atrofie van de tonsilla links duide-
lijk, ook van de lobuli biventer en gracilis, vooral echter van
den lobulus semilunaris inferior. Die van den lobulus semi-
lunaris superior is al minder sterk, terwijl de atrofie het
minst zichtbaar is aan de daarvoor gelegen gedeelten. De
flocculus is aan beide zijden vrijwel gelijk.
De kleine hersenen zijn op zoo eigenaardige wijze gekan-
teld, dat de atrofische helft geheel niet meer tegen den 4dcn
ventrikel boven het verlengde merg aanligt en daardoor
wordt het ook onmogelijk de kleine hersenen gezamenlijk
met de oblongata te snijden, daar men zich anders zou be-
geven in de ontleding van zonderling gedraaide preparaten,
om welke reden dan ook het cerebellum afzonderlijk ge-
sneden is.
MICROSCOPISCHE BESCHRIJVING DER HERSENEN.
De hiervoor beschreven hersenen hadden gedurende ruim
vier jaar in formol gelegen en leenden zich dus niet meer zoo
goed voor serieaal onderzoek als versehe hersenen dit doen.
Toch gelukte het om een regelmatig volgende serie coupes,
gesneden volgens de methode van M e y n e r t, door deze her-
senen samen te stellen, vanaf het eerste halssegment van het
ruggemerg, op den overgang van medulla spinalis in medulla
oblongata, tot aan het voorste einde van den thalamus aan
de zieke zijde. De dikte der coupes varieerde van 30—60 {a,
terwijl die der schorscoupes 15 [jl bedroeg, — De in celloidin
geharde grove sneden werden gechromeerd door een mengsel
van i/o % chroomzuur en 50 % M ü 11 e r sehe vloeistof, waarin
de sneden 8—24 uur bleven, om daarna volgens de W e i g e r t-
P a l'sche methode behandeld te worden. Voorts werden prepa-
raten gemaakt volgens N i s s 1, met carminas ammoniae, be-
nevens dubbelkleuringen van Weigert-Palcarmijn en
van haematoxylin (Böhmer) carmijn. Van de geheele serie
coupes worden hier beschreven 4 doorsneden door de medulla
oblongata, 3 door de pons, 3 door het cerebellum en 7 door
hersensteel en hemisfeer, terwijl als slot een microscopische
beschrijving der hersenschors volgt,
A. Medulla oblongata,
J^oorsnede 1 {Coupe H. 15, W e i g e r t carmijn). fig. 6.
De medulla oblongata ter hoogte van de decussatio pyra-
midum is aan de dorsale zijde naar links verschoven, zoo-
danig, dat een lijn vanuit het binnenste einde van de fissura
mediana anterior, gaande door het centraalkanaal en den
sulcus medianus posterior, die vrijwel in één lijn liggen, met
net sagittale vlak een hoek maakt van ongeveer 20°. Het
centraal ruggemergsgrijs, hier als pars triangularis zichtbaar,
is derhalve eenigszins, de funiculus van Göll en die van
Burdach in meerdere mate naar links verschoven.
Het comu anterius, de processus reticularis, de nucleus
rad. spin, V en radix desc, spin, V, benevens de pars triangu-
laris vertoonen geen bijzonderheden, dan dat de rechts ge-
legen gedeelten (o.a. door niveauverschil en torsie der me-
dulla) wat grooter zijn dan links en rechts de gangliencellen
den indruk maken iets grooter en talrijker te zijn dan links,
terwijl het geheel daar ook wat sterker gekleiu-d is. In den
neerdalenden trigeminustak betreffen deze veranderingen
vooral de substantia gelatinosa R o 1 a n d i. Van deze gelati-
neuse stof is de dorsale spongieuse laag, waarin gewoonlijk
groote cellen worden aangetroffen, aan den linker kant bijna
geheel zonder deze cellen, terwijl ze aan de rechterzijde vrij
talrijk te vinden zijn. De eigenlijke substantia Rolandi
bevat minder kleine cellen aan de linker dan aan de rechter-
zijde, terwijl de ventrale spongieuse laag, waardoor de gelati-
neuse stof van den achterhoorn wordt afgescheiden, weer
nagenoeg alle cellen heeft verloren aan den linkerkant.
Het treft bovendien, dat door het geheele verlengde merg
en bepaaldelijk langs de randen, veel corpora amylacea wor-
den gevonden (haematoxylincoupe).
De fasciculus pyramidalis is links breeder dan rechts. De
tractus spino-cerebellaris dorsalis, de tractus spino-cerebel-
laris ventralis en de tractus spino-olivaris zijn rechts sterker
ontwikkeld dan links.
De gezamenlijke achterstreng is links opvallend smaller
dan rechts. De nucleus fun, cuneatus, tegen de pars triangu-
laris gelegen, is beiderzijds in vrijwel gelijk oppervlak in het
distale einde zichtbaar, terwijl de nucleus fun, gracilis rechts
vrij veel omvangrijker is dan links. De linker nucleus fun.
gracilis is bovendien veel celarmer dan rechts, terwijl de
groote gangliencellen der andere zijde geheel gemist worden,
zoodat deze nucleus een vrij sterk atrofischen indruk maakt.
Voor de aan de dorsale zijde der pars triangularis juist be-
ginnende nuclei fun. cuneati geldt hetzelfde; ook daar ver-
dwenen veel groote cellen, maar aan den linkerkant zijn toch
nog altijd eenige der groote cellen zichtbaar.
Doorsnede II (Coupe H, 34, Weigertcarmijn), fig, 7.
In doorsnede is de medulla oblongata in het niveau der
kruising van beide lemnisci nog verschoven in de richting
van rechts ventraal naar links dorsaal, terwijl echter de
fissura mediana anterior, het centraalkanaal en de sulcus
medianus posterior in het midden vrijwel in één verticale
lijn liggen.
Het preparaat schijnt weer zoodanig te zijn getroffen, dat
het rechter gedeelte in proximaler niveau is geraakt dan
het linker, 't geen duidelijk blijkt o, a, in de grootere uit-
breiding van de kern van Monakow rechts.
Het cornu anterius is ventraal niet meer te vinden.
Het distale einde der medio-ventrale olijfkem komt beider-
zijds even in het gezichtsveld, alsmede dat van den hoofd-
olijf. De fasciculi pyramidales zijn bijna gelijk in oppervlak,
de linker is nog wat grooter dan de rechter, bevat tevens
meer vezels. De linker funiculi van Göll en Burdach
zijn belangrijk smaller dan rechts, in aansluiting waaraan de
nucleus rad. spin. V en wat ventraal daarvan ligt, links in
dorsale richting is opgeschoven. Uit de kernen van Göll
en Burdach ontwikkelen zich als eerste aanleg voor de
lemnisci, de fibrae arcuatae intimae. Zij komen in de decus-
satio lemnisci, die dorsaal van de reeds gekruiste pyramiden
IS gelegen, tezamen en kruisen zich daar. Duidelijk bestaat de
rechtszijdige laag fibrae arcuatae uit veel talrijker vezels dan
links. De nucleus funiculi gracilis is beiderzijds geheel in de
plaats gekomen van den funiculis gracilis, terwijl zulks met
den funiculus cuneatus ook in meerdere mate dan in de vorige
doorsnede, 't geval is. Evenals daar bevat de nucleus funic,
gracilis links minder cellen dan rechts, terwijl de cellen kleiner
Zijn; hetzelfde geldt voor den nucleus funic, cuneati, maar in
mindere mate. Aan de rechterzijde is in de periferie van den
funiculus cuneatus een lang, strookvormig gedeelte van de
kern van Monakow getroffen, terwijl deze links slechts
nauwelijks is geraakt. Beide gedeelten vertoonen mooie
groote gangliencellen. In beide nuclei funiculi laterales ven-
trales is geen opvallend verschil te zien; ze hebben beide tal-
rijke, vrij groote, goed ontwikkelde gangliencellen. De nucleus
funiculus lateralis dorsalis, tegen de ventrale zijde van den
nucleus rad. spin, V gelegen, is rechts misschien wat minder
mooi ontwikkeld dan links. De beide, lateraal van den lem-
niscus gelegen gedeelten van het distale einde van den
nucleus accessorius medialis bevatten eveneens talrijke, vrij
groote gangliencellen, In het getroffen distale einde van de
oliva inferior lateralis ziet men echter duidelijk verschil, daar
rechts het aantal cellen kleiner is, de grootte der cellen ge-
ringer en ze minder goed gefingeerd zijn. De tractus spino-
cerebellaris dorsalis en -ventralis zijn rechts sterker ont-
wikkeld dan links.
Doorsnede lil (Coupe H, 54, W e i g e r t carmijn) fig, 8.
Deze doorsnede is nog minder asymmetrisch dan de vorige.
De funiculus cuneatus ligt links meer dorsaal dan rechts,
tengevolge waarvan de voorwelving van die streng veroor-
zaakt wordt. Wat nog van den funiculus cuneatus over is,
is links veel smaller dan rechts, In overeenstemming daar-
mede zijn linker pyramis, oliva inferior en rad, spinalis V
naar links dorsaal verschoven. De rechter pyramis drukt den
linker even uit de mediaanlijn, eveneens naar links. De reeds
meer van de middellijn afgeweken nucleus funiculi gracilis is
aan de linkerzijde veel celarmer dan rechts, terwijl de cellen
tevens veel kleiner en meer ontaard zijn.
Voor den nucleus funic, cuneatus geldt hetzelfde, inzoover
de cellen rechts grooter zijn dan links, echter is het aantal
der tenietgegane cellen, ofschoon aanzienlijk, niet zoo groot
als dat, 'twelk in den nucleus gracilis verdwenen is.
De kern van Monakow is beiderzijds intact met prach-
tige groote gangliencellen. Het zich in dit niveau ontwikkelend
corpus restiforme is links smaller dan rechts, en de daarin
uitstralende vezels van den tractus spino-cerebellaris dorsalis
zijn links veel minder in aantal dan rechts.
De nucleus funiculi lateralis ventralis is links meer atro-
fisch, terwijl er tevens veel minder groote cellen in liggen,
alhoewel ze er wel zijn. De nucleus funic, lateralis dorsalis is
links meer atrofisch, er zijn veel minder cellen en het geheele
gebied is kleiner.
Het laterale gedeelte van de hoofdkern der rechter olijf
mist alle groote cellen en de scheiding tusschen de dorsale
windingen met behouden cellen en die waarin de cellen ver-
dwenen zijn, is vrij scherp.
De in deze doorsnede even getroffen distale einden der
medio-ventrale en dorsale accessoire olijfkernen vertoonen
geen afwijkingen. Ook in de beide lemnisci is weinig verschil
te zien. De kern van den nucleus XII is beiderzijds goed
zichtbaar, bevat een vrijwel gelijk aantal mooie, groote gang-
liencellen; hetzelfde geldt voor de grootcellige kern van den
nervus X.
Doorsnede ZV. (Coupe H, 83. Haematoxylin) fig. 9 (alleen
de olijven).
De asymmetrie in de doorsnede beperkt zich tot een lichte
uitbochting van het perifere gedeelte van de rechter oliva
inferior lateralis, terwijl de geheele olijf eenigszins in ven-
trale richting verplaatst is. Bovendien is de streek rechts van
den pas geopenden 4den ventrikel, waar de ongedeerde kern
van het corpus restiforme ligt, meer promineerend dan links,
in aansluiting hiermede is de rechter pyramis een weinig door
de mediaanlijn naar links verschoven, waarbij hij den linker
pyramis eenigszins naar links, en door den linker olijf tegen-
gehouden, tevens naar buiten drukt. Dit wordt nog versterkt,
omdat het stratum interoHvare aan de linkerzijde sterker
ontwikkeld is dan rechts, wat in overeenstemming is met het
feit, dat er uit de linker atrofische kernen van Göll en
urdach, een geringer aantal vezels, na kruising, in het
rechter stratum interolivare zijn overgegaan. Door boven-
genoemde veranderingen vormt de raphe een licht convex
gebogen lijn, met opening naar links. Aan de rechterzijde,
dorsaal, ziet men een gedeelte van de tela chorioidea ventri-
culi IV, De kernen van den nervus XII zijn goed ontwikkeld,
tevens beiderzijds de kern van Roller,
Latero-dorsaal ligt de nucleus dorsalis nervi X met zijn
groot- en kleincellige kernen. Lateraal van deze kern en
dorsaal van den tractus solitarius is de nucleus proprius
corpus restiforme even getroffen. Het blijkt dat deze kern
links veel minder ontwikkeld is dan rechts, terwijl de enkele
cellen die er nog in voorkomen, kleiner, meer ontaard, zonder
kern en uitloopers en minder getingeerd zijn.
De kern van Monakow is beiderzijds nog machtig ont-
wikkeld en vertoont geen afwijkingen, vooral links is deze
kern zeer uitgebreid.
Het corpus restiforme is links opvallend veel smaller dan
rechts. Het hangt lateraal van den tractus spinalis V, die links
veel grooter is dan rechts, samen met den tractus spino-
cerebellaris dorsalis (Flechsig), die er in is overgegaan,
terwijl de tractus spino-cerebellaris ventralis en de tractus
rubro-spinalis in het veld van Monakow zijn gelegen.
De tractus spinalis n, V. is rechts slecht te onderscheiden,
hij wordt doorboord door krachtige vezelsteelen, de fibrae
transtrigeminales van Mingazzini, welke aan de linker-
zijde geheel ontbreken, zooals in een Weigert-Pal prepa-
raat duidelijk is te zien. Het veld van Monakow is aan
de linkerzijde veel kleiner dan rechts en door een diepe sleuf
afgescheiden; de atrofische tractus spino-cerebellaris ven-
tralis, de tractus spino-thalamicus en de tractus rubro-spinalis
liggen gezamenlijk daarin.
In de hoogere coupes blijkt er geen verschil van beteekenis
in de nuclei arcuati van weerszijden te zijn,
B. Pons Varoli.
Doorsnede V. (Coupe H. 130. Weigert carmijn) fig, 10.
Deze, beiderzijds door den nucleus nervi facialis gaande
doorsnede, treft het caudale gedeelte der pons. Het corpus
restiforme is beiderzijds aanwezig en links minder ontwikkeld
dan rechts. Aan de linkerzijde is ventro-lateraal een begin
van den brugarm zichtbaar, terwijl deze aan de andere zijde
reeds machtig ontwikkeld is. Links is nog een gedeelte van
het proximale einde der oliva inferior zichtbaar met talrijke,
groote, goedgevormde cellen, terwijl rechts alleen een gedeelte
van het vlies over is. De linker ponshelft is, voorzoover het
de vezels betreft die naar het cerebellum gaan, veel kleiner
dan de rechter, terwijl in het tegmentum de linker helft wat
breeder is dan rechts. Het aantal vezels in de rechter pons-
helft, uit de linker ponskernen komend en via den rechter
ponsarm naar het cerebellum gaande, is belangrijk grooter dan
hnks, waar zelfs nog nauwelijks een ponsarm is. Wat betreft
de brugkernen, deze zijn in de linkerhelft veel celrijker dan
rechts, en daar aan de rechterzijde de vezels uit den hersen-
steel, dus de longitudinale, voor een groot deel verdwenen
zijn, terwijl de transversale ponsvezels juist aan de linker-
zijde ontbreken, is het niet zoo gemakkelijk, de ten opzichte
van elkaar verplaatste kernen te beschrijven. Vast echter
staat dat de nucleus ventralis links zeer celrijk, rechts kleiner
en celarm is. Evenzoo de nucleus lateralis; daarentégen is de
rest van den hersensteel, die door de veranderde ponskernen
heengaat, in dit onderste gedeelte aan weerskanten slechts
weinig verschillend, zoodat men zou kunnen zeggen, dat de
twee bundels, waaruit de pyramiden zullen voortkomen, aan
beide kanten vrijwel gelijk zijn. Overeenkomstig hiermede
heeft ook de peripedunculaire kern rondom den rechter
pyramis veel minder geleden dan de nucleus lateralis en de
nucleus ventralis, terwijl de nucleus medialis, voor zoover
deze bij den mensch te vinden is, aan den rechterkant meer
cellen verloren heeft dan aan dezelfde zijde in den nucleus
penpeduncularis het geval is.
In het tegmentum pontis ziet men dat de rechter lemniscus
medialis smaller is dan de linker. Zij worden beiderzijds be-
grensd door den olijf, die, omkleed van een eigen mantel, aan
ae Imkerzijde aan zijn hoogste punt is getroffen, terwijl aan
rechterzijde alleen nog de eigen mantel geraakt is. Nog
iets meer lateraal ziet men den tractus centralis tegmenti
in het vlies van den olijf overgaan.
Dorsaal van het olivaire deel van den tractus centralis
vindt men het reticulaire deel van dien tractus, waarvan de
vezels door grijze strooken onderbroken zijn en waartus-
schen de groote cellen van den nucleus reticularis tegmenti
komen. De nucleus lateralis is links minder ontwikkeld dan
rechts; de cellen zijn beiderzijds vrijwel gelijk, maar het
aantal groote gangliencellen is links veel kleiner dan rechts.
De tractus desc, n, V is in zijn geheel aan de linkerzijde
kleiner dan aan de rechter. Die verkleining betreft in de
eerste plaats de omgevende laag der wortelvezels, maar ook
de formatio gelatinosa zoowel als de formatio spongiosa, die
er dorsaal van liggen. Ten slotte schijnt het mediale vezelveld,
waarin de tractus rubro-spinalis is gelegen, links uit veel
minder dicht gevormde vezels te zijn samengesteld dan
rechts. Beiderzijds is de facialiskem een machtige kern met
groote cellen, waaruit wortelvezels naar de dorsale tegmen-
tumhelft uitstroomen, die in de nabijheid van den nucleus
triangularis schijnen afgesneden te zijn, voordat ze zich om-
buigen,
Tusschen de beide areae acusticae is het onderscheid niet
groot, al is de nucleus triangularis een weinig vezelarmer
aan de linkerzijde. De neerdalende vestibulariswortel en de
rest van de I, A, K,, of wel het corpus juxta-restiforme,
schijnen vrijwel gelijk en de kern van Deiters, die hier is
begonnen en aan de linkerzijde is afgesneden, is aan beide
zijden onveranderd. Daarentegen is het ovale veld van het
corpus restiforme aan de rechterzijde, waar het gedeeltelijk
is afgesneden, grooter dan aan de linkerzijde, waar 't geheel
is behouden.
Lateraal en ventraal van het corpus restiforme worden
aan den linkerkant cellen gevonden, die tot den nucleus ven-
tralis n, VIII behooren en waaruit de eerste aanduiding van
het corpus trapezoides gaat ontspringen, terwijl ventraal-
waarts de vezelmassa van den bundel van G o w e r s gelegen
is. Aan de rechterzijde is het corpus trapezoides veel krach-
tiger ontwikkeld en loopt eveneens ventraal om den bundel
van G O w € r s heen en zendt al eenige vezels door het dor-
sale gedeelte van den mantel van de bovenste olijfkem, tot
aan den lemnicus. Deze vezels zijn aan de linkerzijde nog in
t geheel niet getroffen.
Doorsnede VI. (Coupe H, 151. W e i g e r t carmijn). fig, 11.
Deze coupe is genomen door de oorsprongbundels van
den nervus abducens en den nervus facialis en gaat boven-
dien door de beide bovenste olijven. Aan de linkerzijde
gaat de snede door de uittredende octavus- en facialiswor-
tels, terwijl aan de rechterzijde de vezels van den nervus
trigeminus den forschen ponsarm passeeren. Aan de linker-
zijde is de ponsarm zeer weinig ontwikkeld en daardoor is
^et onderscheid tusschen deze en het corpus trapezoides,
aat ventraal van het corpus restiforme naar de overzijde
gaat, zeer duidelijk zichtbaar.
In het ventrale ponsgedeelte is de kemformatie aan de
rechterzijde belangrijk gereduceerd ten opzichte van die
van hnks, ofschoon nog altijd de rechterzijde in een hooger
niveau getroffen wordt dan links en ze dus wat grooter
moest zijn.
De longitudinale vezels schijnen aan de linkerzijde minder
omvangrijk dan rechts, maar vooral is links op den voor-
grond tredend de enorme reductie van transversale vezels,
van welke de fibrae superficiales aan de linkerzijde bijna
Sn Jnbsp;fibrae intermediales wel in sterke mate
jn gereduceerd, maar toch nog hier en daar worden aange-
over terwijl er van de dorsale vezels bijna niets meer
zelr tnbsp;'' ^^ linkerzijde de ventrale ponskem
dwanbsp;door sterk ontwikkelde intermediaire
de /'quot;[^/^^^..fscheiden van de peripedunculaire kern. Aan
ficiai?nbsp;''nbsp;ponskem in de fibrae super-
veze ?nbsp;slechts zeer weinig intermediaire
zeis scheiden haar van de peripedunculaire kern, die even-
-ocr page 36-als in de vorige doorsneden vrij veel normale cellen bevat-
Zeer sterk is verder het celverlies in de laterale kern,
zoowel als in de latero-dorsale kern. De dorsale kern, die
ventraal van de peripedunculaire kern is afgescheiden, is
aan de rechterzijde aéin een vrij belangrijk celverlies onder-
hevig, hetgeen aan den linkerkant niet het geval is. Die dor-
sale kern gaat aan den medialen kant over in het mediale deel
van den nucleus reticularis pontis, naast den lemniscus,
zonder dat, wegens de sterke kruising van trapezoidvezels
en lemniscus, er hier reeds over den lemniscus te oor-
deelen is.
Aan de linkerzijde ontspringt uit den nog getroffen nucleus
ventralis n, VIII een zeer krachtig corpus trapezoides, dat
door den nervus VII wordt gekruist, zich dan uitbreidt, om
dwars door den lemniscus heen, de overzijde te bereiken.
Aan de rechterzijde is het laterale stuk van het corpus trape-
zoides niet meer zichtbaeir. Het begint eerst dan, als de
kernrijke streek van den nucleus olivaris superior zich aan
den rechterkant scherp afteekent. Deze nucleus olivaris
superior is er ook aan de linkerzijde, maar daar wordt ze
tevens dorsaal geflankeerd door den nucleus n. VII, die aan
de rechterzijde nagenoeg geheel ontbreekt.
Door het uittreden van de beide genoemde zenuwwortels
VI en VII wordt aan de linkerzijde de formatio reticularis
lateralis scherp begrensd, scherper dan aan de rechterzijde,
waar wel de meest dorsaal gelegen wortelvezels van die
beide zenuwen worden geraakt, maar waar ze niet in hun
ventraal gedeelte zijn getroffen. Daardoor is het laterale veld
aan de rechterzijde niet zoo scherp begrensd als links. De
verbreiding van het linker tegmentumveld ten opzichte van
rechts is nog altijd merkbaar en die verbreiding berust
hoofdzakelijk op de laterale formatio reticularis, aangezien
de mediale formatie bijna dezelfde is aan weerskanten,
In het dorsale deel van de formatio reticularis lateralis
wordt beiderzijds, rechts minder dan links, de nucleus n. VI
getroffen,
In de mediale formatio reticularis onderscheidt men den
-ocr page 37-fasciculus longitudinalis posterior en weinig scherp omgrensd,
den fasciculus praedorsalis, die tegen de abducensvezels aan-
dringt, De knie van den facialis ligt beiderzijds bijna tegen
de mediaanlijn. De trigeminus begint aan de rechterzijde
langzamerhand uit te treden en haar vezellaag slaat in de
richting tegen den ponsarm ventraalwaarts om. De nervus
cochlearis loopt links recht op zijn oorsprongplaats in den
nucleus ventralis n. VIII toe, die goed ontwikkelde cellen
bevat.
Van het corpus restiforme is het tuberculum acusticum
met een deel van het corpus restiforme rechts en links afge-
sneden, terwijl aan de linkerzijde normale striae medulläres
van Von Monakow zichtbaar zijn.
Doorsnede VII. (Coupe H. 195, Weigert carmijn) fig, 12,
Deze doorsnede treft ongeveer het middelste gedeelte van
ïle pons, boven de uittreding van den n. V, Aan de linkerzijde
hangt nog een stuk ponsarm, waardoor enkele btmdels van
den trigeminus, die het centraal zenuwstelsel verlaçit, dwars
doorgesneden worden. Voorts gaat de doorsnede door den
bindarm, die beiderzijds als een halvemaanvormig veld wordt
aangetroffen en rechts op de gewone grootte, in ventro-
dorsal richting, maar aan den linkerkant veel kleiner en in
medio-laterale richting is geplaatst. De geheele pons is ken-
nehjk gekanteld, zoodat het ovale gedeelte van den 4den ven-
trikel bij het begin der aquaeductus S y 1 v i i aan den rechter-
kant veel hooger is geplaatst daii links; overigens blijft van
et tegmentum gelden, wat in de vorige doorsneden werd be-
schreven, dat is dus, dat de linkerzijde breeder is dan de
rechterzijde. Beiderzijds is de mesencephale wortel van den
trigeminus zichtbaar, mediaal daarvan worden enkele groote
cellen gevonden, terwijl hij ventraal door den locus caeruleus,
met zijn groote cellen, wordt begrensd. Door radix mesence-
P ah n, V,, locus caeruleus en den hier zeer groot geworden
asciculus longitudinalis posterior wordt het centrale buisgrijs
tegenover het overige tegmentum begrensd.
In het tegmentum, dat links veel grooter is dan rechts, ver-
schijnt aan de mediale zijde van den bindarm beiderzijds de
nucleus proprius brachii conjimctivi, die door de kanteling
van het linker brachium conjunctiviun links bijna horizontaal
is geplaatst, in stede van verticaal zooals rechts, terwijl de
linkerkern tevens kleiner is dan de rechter, In het mediale ge-
deelte van de formatio reticularis ligt de fasciculus praedor-
salis, die aan de linkerzijde dichter bij de mediaanlijn is ge-
legen dan rechts. De verbreeding van het tegmentum aan de
linkerzijde berust dus hoofdzakelijk op die van de formatio
reticularis lateralis. Evenals tevoren zijn de tractus pallido-
olivaris en de tractus pallido-reticularis aan den linkerkant
massiever en breeder dan aan den rechterkant en bepaalde-
lijk zijn de groote cellen in deze velden, gelijk overal aan de
linkerzijde, in veel grooter aantal aanwezig dan rechts. Aan
de linkerzijde ligt, lateraal van den tractus centralis tegmenti
en ventraal van de eigen kern van den bindarm, de lemniscus
lateralis met zijn eigen nucleus, die door de kanteling van
den bindarm de laterale zijde van den bindarm niet bereikt.
Aan de rechterzijde omvat de lemniscus lateralis, waarvan
de eigen kern niet meer getroffen is, den bindarm op de ge-
wone wijze. De lemniscus centralis of de centrale laag van
het stratum lemnisci bestaat beiderzijds uit normale vezels,
maar het mediale gedeelte van den lemniscus is aan de
rechterzijde zeer versmald en bestaat uit veel minder vezels
dan links. Ook is links de nucleus reticularis een machtige
kern met flinke, groote cellen, terwijl aan de rechterzijde
hij bijna alle cellen heeft verloren en tot enkele ver-
schrompelde reticula is teruggebracht. De intacte linkszijdige
nucleus reticularis gaat geleidelijk over in de dorsale kern
van het ventrale ponsgedeelte, die aan de rechterzijde vrij-
wel alle cellen heeft verloren. Overigens kan men zeggen,
dat te dezer hoogte alle ponskemen, de dorsale-, laterale-,
ventrale-, peri- en intrapedunculaire kernen, aan de rechter-
zijde verreweg het grootste aantal cellen hebben verloren,
terwijl die aan de linkerzijde talrijke flinke cellen hebben
behouden. Daarentegen zijn aan de linkerzijde, dus de zijde
der goede ponskemeti, de lengtevezels minder in aantal dan
rechts en de dwarse ponsvezels voor verreweg het grootste
gedeelte weggevallen,
C, Cerebellum,
Doorsnede VIII, IX en X. (Coupe H, C, 14, H. C, 28 en H, C,
42, Weigert carmijn), fig, 13,
Wanneer men de kleine hersenen met een microscoop met
kleine vergrooting beziet, dan is het algemeen resultaat, dat
de linkerzijde weliswaar in sterke mate geatrofieerd is, maar
dat de volkomen atrofie zich eigenlijk alleen over het onderste
en achterste gedeelte uitstrekt, terwijl dorsaal en naar voren
de atrofie veel minder wordt en oogenschijnlijk plaats maakt
voor de min of meer normale kleine hersenen.
Aan den anderen kant is de rechter hemisfeer volstrekt
niet zoo gezond als zij met het bloote oog scheen te zijn. Het
beste van de kleine hersenen is nog de worm, althans in zijn
achter- en middenpartijen, behouden.
Beginnen we de beschrijving der microscopische anatomie
met die van den flocculus, welke ter weerszijden, weinig ge-
laedeerd, te vinden is. Aan de rechter normale hemisfeer
is hij zeker weinig veranderd, men ziet hier goede P u r-
k i n j e-cellen in een lichte zóne gelegen tegen de korrel-
^aag, die flink ontwikkeld is. Maar ook aan de linkerzijde
(H.C, 14)^ aan den kant waar de hemisfeer geatrofieerd is,
vindt men een aantal windingen van den flocculus, waarin
zoowel de P u r k i n j e-cellen, als de korrellagen zeer goed
te zien zijn en waarin stevige, met Weiger t-methode zich
intensief tingeerende mergspaken gezien worden. Men kan
dus zeggen dat aan weerskanten de flocculus mede tot de
best bewaarde gedeelten der hemisfeeren behoort, (H, C, 14,
ïig. 13),
Volgen we thans van achteren naar voren de doorsneden
oor de kleine hersenen, dan vinden we in de uvula en pyra-
mis betrekkelijk weinig veranderingen; meningitische afwij-
«mgen zijn er volstrekt niet, de moleculaire laag is onver-
anderd, talrijke fraaie P u r k i n j e-cellen en een dichte
korrellaag rusten op de spaak, die flink van mergscheeden
voorzien, in de lamellen van het cerebellum indringt.
Zoodra men van de streek van uvula of pyramis overgaat
naar de atrofische hemisfeer, vindt men aangrenzend de ven-
dingen van tonsillen, lobulus biventer, beide lobuli semi-
lunares en een deel van den lobulus quadrangularis posterior,
in ruwe trekken, geheel geatrofieerd. Deze atrofie is in fig. 13
het donkerst weergegeven door een viermalige arceering. Met
deze viermalige arceering wordt een atrofie van windingen
aangegeven, waarbij de spaak is weggevallen of nog maar
enkele met moeite te kleuren vezels bevat, waarin van de
korrellaag nagenoeg niets is overgebleven en de P u r k i n j e-
laag eveneens volkomen te niet is gegaan. Op de grens waar
P u r k i n j e-cellen en korrellaag elkaar raken, vindt men
daarentegen een rij cellen, die op het eerste gezicht den in-
druk wekken of ze resten van de korrellaag zijn, maar die,
wanneer men ze nader beschouwt, grooter zijn dan de cellen
der korrellaag en die, naar ik meen, overeenkomen met de
cellen, die door Winkler en Ronge beschreven zijn als
cellen, die in de plaats treden van te gronde gegane P u r-
k i n j e-cellen. Toch worden in dit geatrofieerde gedeelte
der kleine hersenen op enkele plaatsen een aantal van 3—10
P u r k i n j e-cellen gevonden; zoodra deze echter verschijnen,
komt telkens weer een gedeelte van de korellaag mede terug.
Deze stukken zijn in de teekening door lichtere (tweemalige)
arceering aangegeven, zoodat men in fig, 13 onmiddellijk een
indruk krijgt hoe zich de atrofie over het cerebellum uitbreidt.
Snede H, C. 28 bevat tevens een doorsnede van de vier
kernen van het cerebellum, We kunnen zeggen dat in den
nucleus dentatus der linker hemisfeer, voor zoover de zijden
zijn toegekeerd naar het atrofisch cerebellum, dat wil dus
zeggen in haar ventrale en laterale vlakte, alsmede het daar-
aan grenzend gedeelte der dorsaalvlakte, vrijwel alle cellen
gedegenereerd, verdwenen of veel kleiner zijn, terwijl zij in
de meest dorsale mediale gedeelten er van, weer een normaal
uitzien krijgen.
In den nucleus emboliformis, globosus en fastigius zijn de
cellen links in hoofdzaak goed gebleven.
Wat nu het betrekkelijk gezonde, tweemaal gearceerde ge-
deelte van den lobulus quadrangularis anterior betreft, daarin
vmdt men een flinke mergspaak, een flinke korrellaag en een
aantal intacte, goed behouden P u r k i n j e-cellen, die in
aantal belangrijk verschillen van 't geen men in menschelijke
hersenen als regel vindt.
Beschrijven we thans de daaraan beantwoordende rechter,
gezonde hemisfeer, dan kunnen we zeggen dat bijna geheel
hetzelfde gebied, dat aan den linkerkant volkomen was ge-
atrofieerd, hier in mindere mate tot atrofie is gekomen. Er zijn
uidehjk zichtbare mergspaken die in de windingen overgaan,
er IS ook een zichtbare korrellaag waar men geen duidelijke
veranderingen in kan vaststellen, maar het aantal P u r k i n-
) e-cellen is zeer verminderd, stellig tot minder dan de helft.
^ le vermindering der P u r k i n j e-cellen gedraagt zich op
stTk^^nbsp;wijze, meestal zijn ze in de dalen der windingen
erker verminderd dan aan den top, maar overal is die ver-
mindering meer dan de helft van hetgeen men in een normaal
erebellum aantreft. Ten einde daarvan een voorstelling te
geven is in doorsnede H. C, 28, fig. 13 de rechter hemisfeer
dubbel gearceerd. Daarin wordt tot uitdrukking
al t 1 D^^^ er vrij veel korrels behouden zijn, ofschoon het
derd is ^ ^ ' ^' e-cellen tot meer dan de helft vermin-
watr P^'''®'' ^ quot;J® atrofische helft der kleine hersenen altijd
schtf quot; 5 k i n j e-cellen komen, ook weer granula ver-
granufvermoeden voor de hand, dat er ook in de
innbsp;^^^nbsp;veranderingen zullen zijn, dan we
quot;onze doorsneden kunnen aantoonen,
dan?nbsp;quot;quot; cerebellaire kernen,
dentatu Hquot;nbsp;tusschen den nucleus
aan de unbsp;^^ ^^ gezonde zijde niet veranderd is, maar
windinK^' unbsp;ventrale-, laterale- en dorso-laterale
T reednbsp;16. N i s s l-preparaat), zoo-
zijn dl?nbsp;^^«^h'-even werd. Aan de kernen rechts
^ ëeen veranderingen te onderkennen.
Wanneer men de reeks doorsneden door de kleine hersenen
naar voren toe volgt, dan blijkt, dat, als men door declive en
culmen heenkomt, de worm ternauwernood veranderd is.
Alleen aan de zijde waar de worm aan de atrofische hemi-
sfeer grenst, wordt hij geleidelijk slechter. Het voorste-
bovenste gedeelte van den worm neemt dan ook wel degelijk
deel aan de atrofie die de linker hemisfeer kenmerkt en gaat
daar zeer geleidelijk in over.
Meer naar achter toe hebben we gezien dat de atrofie van
de linker hemisfeer aan de dorsale zijde de mediaanlijn niet
bereikt, en dat een gedeelte van den lobus quadrangularis
niet aan de atrofie deelneemt. Naarmate men de hemisfeer
naar voren volgt, ziet men dit goede stuk steeds smaller wor-
den, totdat de tuber vermis bereikt wordt en in het voorste
gedeelte de tumor vermis met het culmen aan de atrofie gaan
meedoen.
De microscopische anatomie van het cerebellum leert
ons dus;
Ie. dat de sterkste atrofie over de linker hemisfeer is
uitgebreid, maar dat de rechter hemisfeer volstrekt niet
normaal genoemd kan worden en dat daarin een groot
aantal cellen van P u r k i n j e te gronde zijn gegaan,
2e, dat de atrofie van de linker hemisfeer zeker niet de
hemisfeer in vollen omvang omvat; dat meer naar
achter toe een stuk van den lobus quadrangularis
anterior en posterior betrekkelijk vrij blijven van de
zeer sterke atrofie,
3e, dat de flocculus aan beide kanten betrekkelijk normaal
is gebleven,
4c, dat de vermis, zoover betreft nodulus, uvula en pyra-
mis, relatief normaal is, maar dat, naarmate men den
tuber vermis nadert, ook de worm aan den linkerkant
in de atrofie wordt betrokken, 't geen bepaaldelijk
met het culmen en de daarvoor gelegen gedeelten
't geval is,
5e, dat men er dus niet van kan spreken, dat hier een
atrofie van één hemisfeer bestaat met vrijblijven van
den worm, omdat ook de andere hemisfeer, zonder
twijfel ziek is en de worm in het voorste gedeelte aan
de atrofie van dit cerebellum deelneemt,
D- Pedunculus cerebri hemisfeer.
Doorsnede XI. (Coupe H,P, 8. W e i g e r t carmijn). fig, 14.
Deze doorsnede treft de pons daar, waar de commissuur
van Wernekink begint, doordat de ventrale gedeelten
van den bindarm zich kruisen en gaat tevens door de kruising
der trochleariswortels in het dak van den aquaeductus
S y 1 V i i.
De mesencephale trigeminuswortel is beiderzijds gelijk.
Wat het tegmentum betreft, vinden we hier weer de lichte
atrofie van het mediale gedeelte van den rechter lemniscus
quot;let de om dien lemniscus gelegen reticulaire kern, waaruit
de groote meerderheid der cellen verdwenen is.
De linker bindarm is veel kleiner dan de rechter en het
geheele linker tegmentum is grooter dan het rechter, terwijl
zeer duidelijk de tractus centralis tegmenti aan de linkerzijde
grooter is dan rechts. Dat verschil betreft in de eerste plaats
den tractus pallido-olivaris, maar ook den tractus p^lido-
reticularis, terwijl een groot aantal der in dien tractus aan-
wezige zenuwcellen aan den linkerkant ontbreken.
Wat de ventrale ponsformatie aangaat, ziet men weer dat
aan de rechterzijde bijna alle cellen uit de kernen verdwenen
^ijn, dat de longitudinale steelvezels beiderzijds niet veel
verschillen, misschien rechts dichter opeen liggen, maar dat
ae transversale vezels aan de linkerzijde tusschen de goede
kernen, maar afkomstig van de slechte kernen rechts, bijna
geheel afwezig zijn, terwijl zij als machtige, dichte bundels
aan de rechterzijde tusschen de slechte ponskernen door-
loopen,
Doorsnede XII. (Coupe H,P, 16, W e i g e r t carmijn). fig, 15,
Deze doorsnede gaat door het frontale gedeelte van de pons
en de corpora quadrigemina posteriora, waarbij de kruising
er beide bindarmen, de commissuur van Wernekink
eveneens getroffen is en aan de rechterzijde de kern van
den N, trochlearis in den fasciculus longitudinalis posterior
te zien is. Aan de rechterzijde gaat het ventrale ponsge-
deelte langzamerhand over in den steel. Wat er daar aan
kernen gevonden wordt, is bijna volkomen van cellen ont-
bloot, Aan den linkerkant onderkent men echter in de ven-
trale ponsformatie een machtige ventrale kern met cellen,
ook krachtige laterale- en latero-dorsale kernen en eveneens
bijzonder krachtige dorsale kernen, In deze dorsale kern zijn
aan de rechterzijde enkele cellen behouden. Aan de rechter-
zijde is eveneens de lengtevezeling van den steel bezig over
te gaan in de pons, waarin men nu aan beide kanten den
vorm van den hersensteel kan herkennen (H,P, 20), Een groot
verschil tusschen de vezels ter weerszijden bestaat er niet,
ofschoon zij aan den rechterkant iets meer aaneengesloten
en machtiger schijnen dan links, waar zij door de krachtige
kernstrooken uiteengedrongen zijn. Bovendien schijnt de rech-
ter hersensteel gedraaid, (H,P, 20), Later zullen we zien dat
de hersensteel aan den rechterkant toch ten slotte iets kleiner
is dan links,
In het tegmentum is aan de linkerzijde de lemniscus flink
gevormd en maakt zich gereed in het laterale gedeelte in het
corpus quadrigeminus posterior over te gaan, zoodat hij de
gedaante krijgt van een halve maan. De reticulaire kern, die
mediaal en dorsaal er van gelegen is, heeft in die reticula
talrijke groote cellen; daarentegen is aan den rechterkant het
mediale gedeelte van den lemniscus kleiner dan aan de linker-
zijde; ook hier begint het laterale gedeelte af te wijken naar
het corpus quadrigeminum posterior. Vrij sterk is de reduc-
tie, die de reticulaire kern dorso-mediaal van den lemniscus
ten opzichte van links heeft ondergaan en de groote cellen
daarin zijn in aantal verminderd.
Overigens is het geheele tegmentum aan de linkerzijde veel
grooter dan aan de rechterzijde,
In de eerste plaats omdat de linker steel van de roode kern,
die overgaat door de commissuur van W e r n e k i n k in het
rechter cerebellum, veel grooter is dan de rechter steel, die
met het atrofische pallium samenhangt. In de tweede plaats
omdat de geheele formatio reticularis, vooral in het late-
rale, maar ook in het mediale gedeelte, aan de linkerzijde
veel grooter is dan rechts. De fasciculis longitudinalis poste-
rior is aan de rechterzijde iets verkleind en vrij belang-
rijk is de verkleining van den fasciculus-pallido-reticularis
(H.P. 20),
De aquaeductus S y 1 v i i is zeer scheef getroffen, ook al
omdat de formatio grisea centralis aan de linkerzijde veel
grooter is dan aan de rechter, maar mede omdat de achterste
heuvel van het mesencephalon aan de linkerzijde getroffen
IS, terwijl deze aan den anderen kant op het punt staat ge-
troffen te worden.
Doorsnede XIII. (Coupe H,P. 28, W e i g e r t carmijn) fig, 16.
Doorsnede 28 gaat door het achterste gedeelte van die
voorste heuvels van het mesencephalon; het meest frontale
gedeelte van de trochleariskem is beiderzijds getroffen, als-
mede het roode kerncomplex voordat de witte kern in de
eigenlijke roode kern is overgegaan. Rechts zijn eenige uit-
tredende oculomotoriuswortels getroffen en beiderzijds wor-
den de pes pedunculi en de substantia nigra geraakt.
Aan de rechterzijde gaat ten deele van de tela chorioidea,
ten deele van de fornix en den balk een tumor uit, op door-
snede ongeveer 2 cM, groot, bijna cirkelrond, die tusschen
den nucleus caudatus en het achterste gedeelte van den tha-
lamus opticus het geheele daaronder liggende gedeelte naar
onder drukt en tevens naar de middellijn toe. Dientengevolge
IS de rechter pedunculus cerebri van lateraal naar mediaal
samengedrukt, zoodat die hersensteel in het middelste ge-
eelte zeer verbreed is, ofschoon men geen atrofie of degene-
rat^ in dien hersensteel ziet, vergeleken met dien der
andere zijde.
In de substantia nigra vinden we een lamina reticularis met
een stratum intermedium, waarbij aan beide zijden een zeer
goed ontwikkelde latero-pontine bundel wordt gevonden, ter-
^ij in de lamina molecularis mooie groote cellen aanwezig
zijn, die links en rechts niet van elkander verschillen,
In het tegmentum vinden we weer dat de rechter kant
kleiner is dan de linker. De lemniscus aan de rechterzijde
is in zijn meest mediale gedeelte, dat tegen de witte kern
aankomt, nagenoeg geheel verdwenen, terwijl het mediale en
laterale gedeelte zeer goed zijn en geen afwijkingen ver-
toonen, Aan de rechterzijde is de kern van Stilling bijna
de helft kleiner dan links. Zeer weinig verschil is er in den
fasciculus longitudinalis posterior, terwijl de centrale tractus-
tegmentumbtmdel rechts kleiner is dan links. Een sterk ver-
schil in grootte is vooral zichtbaar in het laterale gedeelte
van de formatio reticularis, tusschen lemniscus en substantia
grisea centralis; dit is aan de rechterzijde veel kleiner dan
links, ofschoon de beide bundels uit de substantia nigra naar
het mesencephalon (fibrae rectae van Marburg of fibrae
mesencephalicae nigrae van Bauer) aan weerskanten dui-
delijk zichtbaar zijn. De substantia grisea centralis is eveneens
aan de rechterzijde kleiner dan aan de linker. De hersensteel
is nog niet aangesloten, maar op het punt zich aan de stam-
ganglia aan te sluiten. De doorsnede van de rechter hemisfeer
is zoodanig getroffen, dat de tractus opticus in het corpus
geniculatum laterale overgaat, hetwelk ventraal van het pul-
vinar thalami is gelegen; dit laatste ligt onmiddellijk onder
den ventriculus lateralis, waarin de nucleus caudatus eenigs-
zins uitsteekt, terwijl beide door de taenia terminalis
van elkander gescheiden zijn, In den lateralen ventrikel ligt
een sterk gezwollen en ten deele nieuwgevormde tela cho-
rioidea en de ventrikel wordt naar beneden gedrukt door een
op doorsnede ongeveer 2 cM, grooten, ronden tumor, die zich
vanuit balk, fornix en tela chorioidea ontwikkeld heeft. Noch
in de fornix, noch in den balk kan men iets van zenuwvezels
meer onderscheiden.
Deze tumor drukt den ventriculus lateralis naar beneden en
doet het geheele samenstel der stamganglia aan den zieken
kant mediaal- en occipitaalwaarts kantelen, waardoor het
driehoekig mergveld van Wernicke, dat dorsaal op het
corpus geniculatum laterale behoort te liggen, met de retro-
lenticulaire afdeeling der capsula interna, nu lateraal van het
corpus geniculatum laterale ligt. De capsula interna sluit zich
dan onmiddellijk aan aan de capsula externa, die de lenskern
van de windingen der insula scheidt, terwijl in de lenskern
een stria medullaris externa te zien is, die het putamen
afscheidt van den nucleus pallidus, beide gedragen door een
stevige commissura anterior. De tumor drukt dus de lenskern
en den thalamus opticus, voor zoover hij uitpuilt, lateraal en
naar beneden, dwingt aldus den tractus opticus om dorsaal
te gaan; deze neemt het corpus geniculatmn laterale mee en
het veld van Wernicke komt dan lateraal van dat corpus
te liggen. Aan de ventrale en mediale zijde wordt het ganglion
door een zeer goed ontwikkelden tractus opticus bedekt en
er zijn, althans aan de mediale zijde, in dat ganglion zeer
niooie groote cellen zichtbaar. Dit ganglion geniculatum
laterale bevat zonder twijfel een groot aantal cellen, die aan
de mediale zijde beter behouden zijn dan aan de laterale;
speciaal is de laterale afdeeling van bijna den geheelen
staart vrijwel volkomen van cellen beroofd. Er zal echter
gelegenheid zijn, als veel verder, aan de gezonde zijde de
tractus opticus en het corpus geniculatum getroffen worden,
op deze veranderingen nog terug te komen.
De onderhoom van den lateralen ventrikel is tegelijkertijd
nu niet meer dorsaal, maar aan zijn laterale vlakte door den
- a^t van den nucleus caudatus begrensd, en aan dezen staart
® uit het putamen nuclei lentiformis onmiddellijk aan. De
nderhoorn is eveneens in het bezit van een zeer gewoekerde
en met nieuwvorming doorzaaide tela chorioidea, en het subi-
culi^ cornu A m m o n i s, dat daaronder ligt, draagt wel een
^mbna fornicis, maar deze heeft alle vezels verloren,
^^^^quot;'quot;v^zels zijn evenmin onder het ependym van den
zichtbaar, maar wel ziet men hier onder den
tequot; -1nbsp;tamelijk stevig stratum sagittale internum,
rwijl het stratum sagittale externum tot enkele vezeltjes
IS beperkt.
De tumor die het balkweefsel in zijn geheel heeft vernield,
-ocr page 48-drukt verder de corona radiata samen en van de parietale
windingen gaan er maar weinig vezels daarin over.
Doorsnede XIV. (Coupe H,P, 38, Weigert carmijn) fig. 17,
De doorsnede gaat door de corpora quadrigemina anteriora
en het bovenste derde deel van de oculomotoriuskem, terwijl
aan de linkerzijde oculomotoriusvezels getroffen worden, als-
mede beiderzijds de roode kern. Aan de linkerzijde ziet men
het pulvinar thalami en het corpus geniculatum mediale, ter-
wijl aan de rechterzijde de instraling van den pedunkel in de
Capsula interna geraakt wordt. De nucleus caudatus en lenti-
formis, alsmede de insula zijn getroffen, de pedunculus cerebri
wordt ventraal gedekt door den tractus opticus, terwijl het
voorste gedeelte van de slaapkwab, met den nucleus amyg-
dalae getroffen is, In den steel ziet men de aquaeductus S y 1-
v i i, omgeven door een substantia grisea centralis, die rechts
kleiner is dan links, terwijl aan de ventrale zijde deze grijze
tusschenstof in de middellijn een uitlooper tusschen beide
helften van den steel vormt, waarin de oculomotoriuskem is
gelegen. In dien nucleus onderscheidt men de groote kem-
massa en ter zijde de kernen van Westphal-Edingcr.
De substantia grisea centralis wordt beiderzijds door den
voorsten heuvel van het mesencephalon bedekt. Aan de
linkerzijde stralen vanuit de radiatio optica, die links en
rechts zichtbaar is, machtige vezels in de bovenste merg-
laag en in het bovenste grijs uit. Zoowel de uit de radiatio
optica instralende vezelmassa's als de twee bovenste merg-
lagen zijn aan den rechterkant zeer duidelijk atrofisch. Mid-
delste merg en grijs schijnen weinig veranderd, daarentegen
zijn het diepe merg en het diepe grijs aan den rechterkant
smaller dan links. De lemniscus is thans links en rechts on-
geveer gelijk en het caudale gedeelte van de roode kern,
waarheen de lemniscus zich richt, is aan beide kanten zicht-
baar, rechts evenwel veel kleiner dan links. Zoowel de ven-
trale- als de latero-dorsale kern hebben rechts geleden, maar
vooral is de bindarmsteel, die hier in het midden van de
roode kern gelegen is en in de kernen, die den rand van de
roode kern vormen, uitstraalt, aan de rechterzijde zeer sterk
geatrofieerd. Alle bundels er van zijn, vooral aan de ventrale
zijde, rechts kleiner dan links, ook de mantel van de roode
kern is rechts kleiner dan links; aan beide kanten wordt de
roode kern zoowel aan de binnen- en in mindere mate ook
aan de buitenzijde, door uittredende Ille wortels omgeven.
De substantia nigra is aan de rechterzijde vervormd en
schijnbaar veel breeder dan links, ook al omdat de tumor, in
^e vorige beschrijving vermeld, hier den thalamus loodrecht
s^Tquot;^ ^aar binnen drukt en daardoor de dikte der
De tfdorso-ventralen diameter doet toenemen,
beide^°°'dnbsp;formatio gelatinosa zijn behouden aan
is e f terwijl de formatio reticularis eveneens intact
bundel zicMblIquot;-^''nbsp;ontwikkelde latero-pontine
kle^ner^^' Pedunculi, die aan de rechterzijde misschien iets
voort ''nbsp;de linker, zet zich in de capsula interna
vezels uquot;t 7 ynbsp;getroffen snede doet ons zien dat
vens di u lquot;nbsp;naar de capsula interna gaan, bene-
vezels fnbsp;gedeelte van den pes pedunculi. Deze
ventralJ^nbsp;duidelijk een buiging, omdat de tumor in
hootff^. unbsp;^^Psula interna dwingt te dezer
die bochtnbsp;liét tegen
den merU 7nbsp;quot;quot; Putamen en globus pallidus, en aan
pulvinar V ^nbsp;! geniculatum mediale en het
tumorweefs^l rfnbsp;^^
ter planer ^quot;^quot;^l^'treerde tela worden samengedrukt, juist
quot;quot;^leus caudT' quot;nbsp;chorioidea de kop van den
tumor ontsnrTr/''quot; i^^l^mus gescheiden wordt. De
linker aan^ ' ^^nbsp;tegen de intacte
tumor mee «nbsp;tela chorioidea. waar de
«toot dan tefquot;quot;!?nbsp;^^nbsp;^«o^^^ngt den balk en
S^beel ziin . ^»«dingen aan, waarvan de mergstralen
tquot;n^or looninbsp;^^ laterale vlakte van den
oopen enkele merghoudende vezels, die in de capsula
-ocr page 50-interna overgaan en die, naar mate men meer frontaal komt,
sterk in aantal toenemen.
De kop van den nucleus caudatus hangt, door de capsula
interna heen, samen met het putamen en wordt naar boven
en naar beneden omgeven door dwarsgestreepte bundels
merghoudende vezels, die op de grens van corona radiata en
nucleus caudatus liggen.
Uit de corona radiata ontspringt een sterke capsula exter-
na, er is een goed ontwikkeld claustrum en een flinke, in-
tacte commissura cinterior gaat in de tamelijk weinig gemyeli-
niseerde vezels van de slaapkwab over. De insula is overigens
vrij goed ontwikkeld, maar arm aan windingen,
In de slaapkwab zijn in de U, 2e en 3® winding bijna geen
vezels in de mergspaken aanwezig.
Doorsnede XV. (Coupe H,P, 54, W e i g e r t carmijn). fig. 18,
Deze doorsnede treft aan de linkerzijde den steel en den
tractus opticus op het oogenblik, dat deze overgaat in het
corpus geniculatum laterale. Dit laatste is zeer celrijk, heeft
een breede laag groote ventrale cellen, die in een lateralen
staart uitloopen en een door vezelbundels onderbroken kop,
waarin een groot aantal kleinere cellen wordt gevonden, ter-
wijl aan de rechter zijde dit ganglion nergens den celrijkdom
van links bereikt.
Verder gaat de doorsnede door het ganglion habenulae en
de middelste uitstraling van de capsula interna in den thala-
mus, waarvan de nucleus reticularis, de laterale-, de ven-
trale-, de mediale- en de nucleus posterior aan den linkerkant
getroffen zijn. De thalamus rust hier, behalve op de capsula
interna, op den pes pedunculi en op de regio subthalamica,
waarin de nucleus subthalamicus, de Hg van Forel (fasci-
culus lenticularis), de zona incerta en de H^ van Forel (fas-
ciculus thalamicus) zichtbaar zijn, juist op het moment dat
niet meer de roode kern, maar haar dorsale straling, die in
de Hg overgaat, getroffen is. Bovendien is aan de linkerzijde
reeds het vooreinde van het corpus mammillare getroffen,
waarin de fornix aan de laterale zijde overgaat, terwijl de
bundel van Vicq d'Azyr de regio subthalamica van het
centrale buisgrijs scheidt.
Ook aan de rechterzijde wordt de hersensteel met de
d^rop rustende rest van den thalamus opticus getroffen. We
zijn hier ter hoogte van de middelste straling uit de capsula
interna naar den thalamus. Deze straling is echter bijna tot
niets gereduceerd, de nucleus reticularis ontbreekt bijna ge-
neel, er is een flink ontwikkeld ganglion habenulae, lateraal
Y^rvan de nucleus praebigeminalis en de nucleus posterior,
alsmede het grootste gedeelte van den nucleus medialis ge-
eej zijn samengedrukt, zoodat op de herkenbare striae
^edullares ventrales weinig anders rust dan een stuk van
e ventrale kern. In de N i s s 1 preparaten blijkt dan ook,
at van alle kernen die langs den dorsalen thalamuswand
gelegen zijn, geen cellen en vezels zijn overgebleven, maar
^at ZIJ geheel en al door een glieus weefsel vervangen zijn,
^ an de dorsale gedeelten van den nucleus reticularis is
jeneens alles verdwenen en evenzoo van de mediale kern,
le zich bovendien door een grooten bloedrijkdom kenmerkt,
m'dH^nbsp;thalamus rust voor een klein deel op de
ladelste straling van de capsula interna, maar voor het
grootste gedeelte op de regio subthalamica, die ofschoon
doel^T ^^^ ^^ linkerzijde, toch zeer duidelijk de lagen
subf),nbsp;normaliter aanwezig zijn. De nucleus
^^^thalamicus is kleiner dan aan de linkerzijde, bevat echter
sterk^nbsp;^^ ^^^^nbsp;zeer
Fornbsp;kamsysteem voort, dat evenals de H^ van
aanwtnbsp;kamsysteem overgaat, zeer krachtig
For 1nbsp;J^ï-achtig als aan de linkerzijde. De Ho van
thalam'nbsp;straling uit de roode kern naar den
zijdenbsp;daarentegen zeer veel kleiner dan aan de linker-
en de hl van f o r e 1 is in sterke mate atrofisch,
aannbsp;^^^^^^
de Hnbsp;quot;laar heeft lang niet zooveel geleden als
1 en de thalamusstraling uit de roode kern.
-ocr page 52-Aan de rechterzijde wordt thans de fimbria fomicis aan de
middellijn weer zichtbaar, maar de tumor, die te dezer
plaatse nog door den balk gaat en hier direct met de tela
chorioidea van den 3den ventrikel vergroeid is, drukt direct
het lateraal van het ganglion gelegen thalamusgedeelte en is
waarschijnlijk de oorzaak van de totale vernietiging van de
dorsale thalamuskern. Overigens vindt men hier nog de-
zelfde verhoudingen, zooals het wegbuigen van de corona
radiata door den druk van den tumor en een uitstekende
nucleus lentiformis, met goed putamen en een goeden nucleus
pallidus, waarin een drietal afdeelingen zijn te onderscheiden
en een paar laminae medulläres, die door de ansa lenticularis
heen, om de mediale helft van de capsula interna heenloopen.
De hersensteel is links heel wat verder naar achteren
getroffen dan rechts; links rust hij nl, nog op den tractus
opticus, terwijl rechts de substantia perforata anterior aan
de ventrale oppervlakte ligt.
Doorsnede XYl (Coupe H,P, 72, Weigert-Pal) fig. 19,
Aan de linkerzijde treft deze doorsnede den hersensteel
op het oogenblik dat hij overgaat in de capsula interna en het
retrolenticulaire gedeelte dier capsula, alsmede het achter-
einde van het putamen in zijn verschillende uitloopers, In
het midden zijn de commissura anterior en de beide neer-
dalende fornixzuilen zichtbaar. In de rechter hemisfeer zijn
de stamganglia in vollen omvang getroffen en tevens een
gedeelte van de voorhoofdskwab, van de wandkwab, het
voorste gedeelte van de insula, alsmede een stuk van de
slaapkwab.
Aan de gezonde linkerzijde zien we den 3dcn ventrikel,
waarin een zeer gezwollen tela ligt, waarbij de cellen der
druiventrossen zeer duidelijk zijn, verschillende van hen
pigment bevatten en waarnaast een aantal concentrische
lichaampjes wordt gevonden, meestal gelegen in de buurt van
de vaten, die met carmijn en anilinkleurstoffen zeer goed
gekleurd worden, In het dak van het diencephalon vindt men
een dunne tela thalami met een daaronder liggend vrij groot
ganglion habenulae, terwijl de dorsale vlakte van den tha-
lamus door de taenia terminalis van het caput nuclei caudati
gescheiden wordt. De capsula interna gaat over in den
hersensteel, die tusschen het occipitale einde van den nucleus
jentiformis en den thalamus is gelegen. Men onderscheidt
het begin van het putamen en de onderste afdeelingen van
den nucleus pallidus, van welke de ansa lenticularis zeer
duidelijk overgaat in den pes inferior thalami, welke langs
en mediaal van het ganglion habenulae omhoog stijgt, maar
den nucleus anterior van den thalamus niet bereikt. De thala-
quot;^us is in het mediale gedeelte in het vooreinde en in het
meer laterale gedeelte aan het achtereinde getroffen. Men
onderscheidt dus een tuberculum anterius als een zeer smalle
ern, een nucleus lateralis, die zeer groot is, een nucleus
medialis, een nucleus ventralis en een nucleus reticularis, die
zooals het N i s s 1 preparaat leert, alle zeer mooie cellen be-
zitten en gerekend mogen worden tot normale thalamuskernen
e behooren, In den steel vinden we een zeer duidelijk kam-
systeem, dat uit de lamina limitans van den nucleus pallidus
Tusschen thalamus en steel is een duidelijke regio
subthalamica geschoven, die in haar voorste gedeelte getroffen
• Aan de linkerzijde vindt men een zeer fraaie fimbria
rnicis, die in de middellijn gescheiden is van de atrofische
^er rechterzijde. De beide fimbriae liggen ventraal van den
. 'die thans niet meer door den tumor doorbroken is en
quot; net betrekkelijk gezonde gedeelte der rechter voorhoofds-
«wab uitstraalt,
echt°^ beschrijving der zieke rechterzijde overgaande, blijkt
altiT ^^ uitstraling van den balk in de corona radiata
vezilnbsp;doorloopt, terwijl het aantal merghoudende
be/t ^^^^ geringer is dan links. Als de corona radiata
tad dnbsp;uit balkvezels die uit meer fron-
radi ^^^ gebieden hierheen komen, waarop de corona
a a overgaat in de capsula interna, die tusschen thala-
kantelquot;nbsp;lentiformis is gelegen, In verband met de
e mg dezer hemisfeer, is deze capsula interna bijna hori-
-ocr page 54-zontaal gesneden. Men herkent er dus een voorste been aan,
dat tusschen caput nuclei caudati en putamen is gelegen, welk
putamen door banden, welke de vezels van het voorste been
uiteendringen, met den nucleus caudatus verbonden is. Het
putamen, door de capsula externa van het claustrum afge-
scheiden, gelijk dit weer door de capsula extrema van de
insula is gescheiden, is groot en loopt door tot aan de commis-
sura anterior, waaronder de nucleus amygdalae wordt aange-
troffen, De nucleus pallidus, door de lamina medullaris externa
van het putamen gescheiden, is in twee geledingen gedeeld,
doordat hier nog een tweede lamina medullaris is getroffen.
Een lamina limitans begrenst het binnenlid van den nucleus
pallidus tegen den hersensteel, maar in dit zeer frontale ge-
deelte is het kamsysteem geëindigd. De steel wordt langs
het mediale uiteinde gekruist door den pedunculus inferior
thalami, welke men kan vervolgen tot aan het niveau van den
bundel van Vicq d'Azyr, waarop een aantal vezels uit
beide voornoemde bundels zich naar het tuberculum anterius
uitstrekt. Tegen den 3den ventrikel ligt het ganglion habenulae
met de habenula (taenia thalami).
Van den thalamus is, behalve het intacte ganglion habenulae
en het relatief intacte tuberculum anterius, zeer weinig over;
van een nucleus lateralis, -medialis of -ventralis is eigenlijk
niets te herkennen en in het N i s s 1 preparaat zijn hoogstens
in 't gebied van de mediale kern nog enkele cellen behouden,
terwijl overigens alle cellen vrijwel verdwenen zijn. De regio
subthalamica is zeer verkleind en nog slechts een aanduiding
van het veld H^ van Forel is zichtbaar, ventraal van de
weinige bundels die van de striae medulläres ventrales thalami
zijn overgebleven.
Doorsnede XVIl. (Coupe H,P, 77, W e i g e r t carmijn) fig, 20,
Deze doorsnede is een der laatste, waarin aan de zieke
zijde de thalamus nog getroffen wordt, terwijl aan de linker-
zijde de snede door het voorste thalamusgedeelte gaat. De
fornixzuilen, rechts kleiner dan links, stijgen naar de fimbriae.
in de middellijn omhoog. De commissura anterior is frontaal
van haar kruising getroffen en beiderzijds is het begin der
frontale uitloopers te zien.
Aan de linkerzijde loopt de capsula interna tusschen den
flink ontwikkelden thalamus en de lenskern door. Putamen en
nucleus pallidus zijn goed ontwikkeld, de ansa lenticularis
buigt zich ten deele om het mediale gedeelte van den steel
en de pedunculus thalami inferior gaat hier over in den
nucleus anterius. In het N i s s 1 preparaat blijken aan deze
zijde getroffen: de nucleus reticularis, de nucleus lateralis,
-ventralis en -medialis, terwijl de nucleus anterius, in zijn
beide componenten, bijkern en hoofdkern, te onderscheiden is.
Aan den zieken kant wordt de thalamus alleen gevormd door
het tuberculum anterius, waarin zeer goed een hoofd- en bij-
kern te onderscheiden zijn, maar waarin in beide en vooral
in de bijkern, minder en kleinere cellen aanwezig zijn dan in
die aan den gezonden kant. Van de rest van den thalamus is
niets over. Aan de basis van het tuberculum anterius ziet
men den bundel van Vicq d'Azyr ontspringen en tusschen
capsula interna en thalamus ligt nog een gedeelte van den
hypothalamus.
De beide fimbriae fornicis zijn in de beide columnae for-
nicis descendens overgegaan en de balk, die in steeds toe-
nemende mate uit gezonde vezels wordt opgebouwd, -straalt
nu bijna volledig in de corona radiata uit. Deze gaat in de
capsula interna over, die tusschen den atrofischen thalamus,
den nucleus caudatus en het putamen gevonden wordt. Beide
laatste zijn onveranderd. Het putamen wordt door een cap-
sula externa van het claustrum en dit door de capsula extrema
weer van de windingen der insula afgescheiden, Claustrum
en insulaire windingen schijnen intact te zijn.
E. Hersenschors.
We zullen nu enkele punten uit de schors beschrijven, die
min of meer in verband staan met de gevonden structuur van
het meer caudale gedeelte van het zenuwstelsel.
Allereerst hebben we een intacte pyramidenbaan ge-
vonden en nu is het opmerkelijk, dat er in den gyrus centralis
anterior van de centrale winding der rechterzijde, nog vrij
goede mergspaken worden aangetroffen, In een N i s s 1 prepa-
raat van de 4de hersenlaag worden dan ook nagenoeg nor-
maal groote Pyramiden van B e t z gevonden,
In deze hersenen zijn dus niet alleen de pyramidenbanen,
maar is ook de oorsprong daarvan, de pyramiden van
B e t z, intact gebleven, daar in den gyrus centralis anterior
rechts geen verandering in deze cellen te vinden is,
In de tweede plaats letten we op de gevolgen, die
bij een betrekkelijk behouden nucleus geniculatus lateralis
gevonden worden, wanneer de tumor, die de forceps van
den balk geheel verwoest en den thalamus eveneens grooten-
deels van zijn cellen berooft, uit den aard der zaak een
belangrijke degeneratie in de vezels van de achterhoofds-
kwab te weeg brengt. Ter demonstratie hiervan zijn foto's
bijgevoegd (fig, 21), waarin de vezels in linker- en rechter-
hemisfeer op de dwarsdoorsnede van de achterhoofdskwab,
volgens Weigert-Pal gekleurd zijn. In de doorsnede van
de linker hemisfeer ziet men dan de occipitaalkwab zoodanig
getroffen, dat de fissura calcarina vrij ver naar achteren is
geraakt en in haar bodem de z.g, t: winding van D e j e r i n e
herbergt. Men ziet daar om den onderhoorn een 3-lagig vezel-
systeem, nl, direct onder het ependym de tapetumvezels,
daarna het stratum sagittale internum of mediale en ver-
volgens het veel dichter gebouwde stratum sagittale exter-
num of laterale. Dit stratum sagittale externum wordt vrij-
wel erkend als een laag, waarin de vezels uit het corpus
geniculatum laterale naar de wallen van de fissura calcarina
gaan. Het stratum sagittale internum geldt, als in hoofdzaak
te bevatten die vezels, welke de achterhoofdskwab met de
gelijkzijdige hemisfeer verbinden, terwijl de tapetumvezels
direct overgaan in den balk. Dit geheel van vezels is, zooals
de foto aangeeft, aan de linkerzijde vrijwel behouden ge-
bleven, al mogen we dan in de tapetumlaag van de ventrale
zijde en in het daaraan grenzende stratum sagittale internum
ook enkele vezels missen. Vergelijken we aan de rechter-
zijde een doorsnede ter zelf der hoogte, dan zien we dat in
deze achterhoofdskwab het stratum sagittale externum vrij
veel vezels heeft behouden, ofschoon er daarin overal plek-
ken voorkomen, waarin vezels zijn weggevallen. Den sterksten
uitval van vezels ziet men echter in het ventrale gedeelte
van het stratum sagittale internum, terwijl er in het tapetum
volstrekt geen vezels meer gevonden worden.
Overigens is in alle spaken van de windingen van achter-
hoofdskwab en slaapkwab een sterk vezelverlies te vinden.
Vastgesteld kan echter worden, dat het slechts gedeeltelijk
vernield zijn van het ganglion geniculatum externum, ge-
paard gaat met een gedeeltelijk intact zijn der vezels in het
stratum sagittale laterale. Vergelijkt men beide foto's, dan
ziet men toch, dat er in het stratum sagittale laterale van
de rechter hemisfeer wel overal goede vezels behouden zijn,
maar dat het stratum in zijn geheel veel kleiner is
dan aan de linkerzijde en dat er vleksgewijs overal lichte
plekken zijn.
De rondom de fissura calcarina gelegen hersenschors is in
het N i s s 1 preparaat aan de rechterzijde sterk veranderd.
De cellen liggen, in 't algemeen genomen, dichter bijeen;
men onderscheidt nog duidelijk de beide korrellagen, maar
vooral in de bovenste lagen, alsook tusschen de korrellagen
zijn bijna alle groote cellen verdwenen en missen ook de
buitenste lagen zeer veel groote pyramiden. Voorts kan men
in 't algemeen zeggen, dat in alle windingen van de parietaal-
en temporaalkwab de veranderingen zoodanig zijn, dat de
onderste lagen zeer weinig zijn veranderd, al zijn de cellen
dan wat dichter bij elkaar gelegen en kleiner; maar veel
intensiever zijn deze in de bovenste lagen, waar de 2de en
3de laag de meeste cellen hebben verioren. Dit zou in ver-
band kunnen staan met het verlies van thalamus- en balk-
vezels, terwijl de efferente vezels voor het caudale zenuw-
stelsel intact zijn gebleven.
In ons geval zouden we dus een voorbeeld hebben, hoe de
hersenschors verandert, indien de balkvezels en de vezels van
en naar den thalamus vernietigd zijn, terwijl de uitvoerende
banen behouden zijn gebleven.
SAMENVATTING,
Vatten wij thans de geheele beschrijving van de door-
sneden te zamen, dan zijn behandeld hersenen, die gedurende
ongeveer vier jaar bewaard zijn geweest in formaline, en
de afwijking vertoonen, die als hemi-atrofia cerebro-cerebel-
laris bekend is. De rechter hemisfeer was veel kleiner dan
de linker en de linker zijdelingsche helft van het cerebellum
omgekeerd veel kleiner dan de rechterhelft.
Vanaf de medulla oblongata zijn deze hersenen naar boven
toe onderzocht in een reeks doorsneden, welke behandeld
zijn in volgorde:
Ie. met vezelkleuring volgens Weigert-Pal, nadat de
sneden gechromeerd waren;
2e, met carminas ammoniae;
3e, met dubbelkleuring van vezelpreparaten met carmijn;
en eindelijk
4e. volgens N i s s 1,
De serie werd gesneden volgens de methode van M e y n e r t,
dus loodrecht op de as van het ruggemerg, nadat volgens de
snede van M e y n e r t, de gezonde hemisfeer van den hersen-
stam gescheiden was. De serie liep derhalve in M e y n e r t-
sche richting door van het bovenste halssegment tot aan de
commissura anterior.
Verlengde merg.
Het volgende werd gevonden:
Ie. de beide pyramiden verschillen nauwelijks links en
rechts, hetgeen overal in de oblongata en zelfs in de pons
nog 't geval is;
2e, de kernen van Goll en Burdach hebben aan de
linkerzijde, gekruist aan de atrofische rechter hemisfeer, een
zeer groot aantal cellen verloren. Daarentegen is beiderzijds
de grootcellige kern van Von Monakow volkomen nor-
maal bevonden;
3e, de eigen kern van het corpus restiforme is aan de
linkerzijde, dus aan de zijde van het atrofisch cerebellum,
aan groot celverlies onderhevig;
4e. ook de eigen kern van den zijstreng heeft aan dezelfde
zijde zeer veel cellen ingeboet;
5e, daarentegen is de aan het atrofisch cerebellum ge-
kruiste rechter nucleus olivaris veranderd. Die verandering
betreft slechts in geringe mate den medialen- en dorsalen bij-
olijf, maar de laterale hoofdkern van den rechterolijf heeft in
haar ventrale- en laterale windingen alle groote cellen ver-
loren, terwijl er een vrij scherpe scheiding bestaat tegen-
over de dorsale windingen, waarin het meerendeel der groote
cellen behouden is. Men kan deze partieele olijfatrofie van
het caudale begin tot aan het frontale einde volgen, maar zij is
in de meer frontale gedeelten beperkt tot een celatrofie in
de meer laterale windingen;
6e. als gevolg van de atrofie der cellen in de karnen van
Göll en Burdach ontspringt hieruit ter linkerzijde een
kleiner lemniscusaandeel dan rechts. Na kruising wordt der-
halve de lemniscus medialis rechts kleiner dan links en naar-
mate men in meer frontale niveaus komt, wordt deze atrofie
van den medialen lemniscus rechts zeer duidelijk zichtbaar.
Uit deze oblongataveranderingen zou men dus afleiden:
a)nbsp;dat een partieele cerebellumatrofie links is gevolgd door
een partieele atrofie van den gekruisten olijf, een partieele
atrofie van de gelijkzijdige zijstrengkern en de gelijkzijdige
eigen kern van het corpus restiforme. Tengevolge daarvan
heeft het corpus restiforme, voor zoover het uit gekruiste
vezels is opgebouwd, aan de linkerzijde een belangrijke
reductie in het aantal vezels ondergaan,
b)nbsp;dat tengevolge van een laesie in de rechtszijdige ven-
trale- en mediale kern van den thalamus, de rechter lemnis-
cus axipetaal is geatrofieerd en de cellen in de linker kernen
van Goll en Burdach (alsmede in de eigen kern van
den linker tractus solitarius en in de sensibele kern van den
linker nervus trigeminus) grootendeels te gronde zijn gegaan,
Varolsbrug,
In het algemeen kan men zeggen:
le, dat de overlangsch loopende cortico-pontine vezels
beiderzijds vrij goed vertegenwoordigd zijn, al mag men er
aan twijfelen of in de hoogere ponsgedeelten de overlang-
sche, juist uit den steel gekomen vezels aan de rechterzijde
eenigszins minder sterk zijn dan aan den linkerkant, maar dit
verschil is toch ten slotte zeer gering,
2e, dat echter de transversale vezels in het bovenste %
van de pons aan de linkerzijde volkomen weggevallen zijn,
terwijl er in het onderste I/3 gedeelte van de pons daar-
entegen nog iets over is,
3e. dat de nuclei pontis waaruit deze linker tranversale
vezels ontspringen, aan de rechterzijde volkomen weggevallen
zijn voor wat het bovenste % van de pons betreft, terwijl ze
aan de andere, linker, zijde volkomen behouden zijn en op die
wijze krijgt men dus in het bovenste % gedeelte van de pons
een rechterhelft met goede longitudinale vezels, geen kernen
en krachtige transversale vezels, die tusschen de kernlooze
massa heenloopen. Aldus kan men zelfs den indruk krijgen
of er aan de linkerzijde, waar de longitudinale vezels direct
begrensd zijn door kernen en niet gecompliceerd door de
transversale vezels, de longitudinale cortico-pontine vezels
sterker zijn dan links,
4e, dat echter in het meest ventrale 1/3 der pons de ver-
houding eenigszins anders is. Daar is de atrofie der pons-
kernen aan de rechterzijde niet volkomen; terwijl aan de
linkerzijde een zeer dunne ponsarm met zeer rijke kernen
binnenstraalt in het atrofische cerebellum, straalt in het
rechter cerebellum een dikke ponsarm, waarin betrekkelijk
weinig cellen in de kernen zijn gelegen, daar er rechts, zooals
tevoren beschreven werd, in de laterale en ventrale kern nog
enkele, en in de intrapyramidale kern nog verscheidene
cellen te vinden zijn, hoewel dit toch altijd veel minder is
dan aan het linker overeenkomstige gedeelte.
Het linker brachium pontis is zeer geatrofieerd en bedraagt
in omvang nauwelijks van het rechter.
Samenvattend, doet de ventrale ponsformatie zich dus voor
als was daarin weggevallen het grootste gedeelte van den
middelsten kleinen hersensteel der linkerzijde en overeen-
komstig daarmede de rechtszijdige ponskernen, waaruit die
linker ponsarm ontspringt. Het is niet denkbaar, dat aan de
hand van atrofie der rechtszijdige cortico-pontine banen, de
rechtszijdige ponskernen verdwenen zouden zijn, aangezien
de cortico-pontine banen evenmin als de pyramiden eenige of
nauwelijks eenige verandering hebben ondergaan.
Wat het tegmentum betreft, zoo is in de Ie plaats over de
geheele ponslengte rechts de mediale afdeeling van den
lemniscus geatrofieerd en heeft de daaromheenliggende
nucleus reticularis ventralis pontis heel veel cellen verloren.
Deze atrofie van den medialen lemniscus is trouwens ook door
den hersensteel langs de roode kern tot den in sterke mate
geatrofieerden ventralen thalamus toe, te vervolgen.
2c. is de geheele rechter tegmentumhelft, vooral de formatio
reticularis lateralis, rechts zeer sterk in omvang afgenomen
ten opzichte van links. Dit berust op een vrij sterke atrofie
van de centrale tegmentumbaan (tractus centralis tegmenti),
die zoowel in haar reticulaire dorsale gedeelte, als in het mas-
sieve ventrale gedeelte, een groot aantal vezels heeft ver-
loren. Tusschen deze vezels zijn in de mazen der reticula ook
vrij veel middelgroote en groote cellen te gronde gegaan.
Hiertegenover staat de atrofie in den bindarm, die aan de
zijde der kleine cerebellumhelft, dus links, slechts bijna half
zoo groot is als aan de rechterzijde,
3e, is in de formatio reticularis medialis pontis niet zoo
heel veel verschil tusschen links en rechts te bemerken, de
fasciculus longitudinalis posterior en de fasciculus praedor-
salis zijn nagenoeg beiderzijds gelijk.
Steel en mesencephalon.
Ie, In den steel vinden we rechts en links normale troch-
learis- en oculomotoriuskernen, eveneens is de pes pedunculi
beiderzijds ongeveer gelijk en vertoonen zij niet noemens-
waardige degeneratieverschijnselen.
De pes pedunculi der rechterzijde is echter, in verband met
den straks te beschrijven tumor in latero-mediale richting
samengedrukt, zoodat hij in dorso-ventrale richting veel
breeder is dan aan de linker zijde, maar in latero-mediale
richting veel smaller,
2e. De substantia nigra is beiderzijds onveranderd; daarin
worden normale, mooie, groote, gepigmenteerde cellen gevon-
den en in de substantia reticularis is aan weerskanten een
fraaie latero-pontine bundel zichtbaar.
3lt;-'. In het onderste gedeelte van het tegmentum van den
steel, dat evenals in de pons rechts veel kleiner is dan links,
vindt men weer een zeer sterke atrofie van het tegen de witte
kern aan gelegen gedeelte van den lemniscus, welke witte
kern aan de linkerzijde veel grooter is dan rechts. In de for-
matio reticularis lateralis van het tegmentum vindt men
beiderzijds gelijke vezelbundels, die de substantia nigra met
het mesencephalon verbinden (fibrae rectae van Marburg
of fibrae mesencephalicae-nigrae van Bauer).
De oorsprong van den tractus centralis tegmenti is hier
naast de oculomotoriuskern gelegen en aan de rechterzijde
ongetwijfeld kleiner dan links.
Aangezien wij straks zullen zien, dat het kamsysteem aan
de rechterzijde even krachtig is ontwikkeld als aan de linker,
is het duidelijk, dat hier noch pallido-reticulaire-, noch
pallido-olivaire vezels weg kunnen zijn en in verband met
den tumor, die den rechter thalamus geheel heeft samen-
gedrukt, wordt het waarschijnlijk, dat er hier een thalamus-
aandeel voor den tractus centralis tegmenti tot atrofie is
gekomen,
In de hoogere gedeelten van den steel, als de witte kern
in de roode is overgegaan, is de roode kern rechts veel kleiner
dan links, terwijl men beiderzijds in de substantia nigra,
waarop de zijdelingsche samendrukking door den tumor rechts
zeer merkbaar is, nog altijd mooie cellen en een stevigen
latero-pontinen bundel aantreft. Overigens blijft de formatio
reticularis tegmenti altijd rechts kleiner dan links en doet
zich hier de werking van den tumor veel meer gelden, o.a.
daardoor, dat de rechter thalamus in zijn geheel is samen-
gedrukt, het pulvinar hier sterk is gereduceerd en de daarop
zich bevindende rest van de radiatio optica overgaat in het
buitenste merg van den voorsten heuvel van het mesence-
phalon, Deze radiatio optica is aan de linkerzijde veel mach-
tiger dan rechts en de bovenste lagen van den voorsten
heuvel van het mesencephalon zijn in verband daarmede rechts
in sterke mate gereduceerd, tevens blijkt daar uit dat er van
het pulvinar en het daaronder gelegen corpus geniculatum
mediale aan de rechterzijde bijna niets meer is overgebleven
(H.P. 38).
Stamganglia en rechter hemisfeer.
In de rechter hemisfeer wordt een tumor gevonden. Deze
tumor neemt de plaats in van de rechter fimbria fornicis en
het achterste gedeelte, den forceps major, van het corpus
callosum rechts, dat in het achterste gedeelte boven het pul-
vinar thalami is gelegen. Naar voren toe trekt hij zich eerst
uit de fimbria fornicis terug en ten slotte ook uit den balk;
de fimbria fornicis wordt echter geheel doorsneden en in
verband daarmede is de rechter fornixzuil in vrij sterke mate
geatrofieerd. De balk wordt door den tumor vanaf den forceps
major tot aan de commissura anterior toe geheel verwoest
en alle rechtszijdige vezels uit de straling van den balk zijn
in de rechter hemisfeer te niet gegaan tot daar, waar de
balk weer vrij van den tumor is gekomen. (Zie beschrijving
H.P. 72).
De tumor is een astro-cytoma, gaat uit, hangt tenminste
samen met de zeer veranderde tela chorioidea van den late-
ralen ventrikel, maar eveneens van het ependymweefsel over
een groot gedeelte van de groote hersenspleet en zet zich
voort in het weefsel langs balk en fornix. Hij bestaat uit astro^
cyten, plekken waar groote cellen, die aan zenuwcellen her-
inneren, opeengehoopt zijn en uit plekken, waar een groot
aantal gliavezels te vinden zijn, te midden van fibreus ver-
anderde astrocyten. Van den tumor ziet men, in de windingen
zich voortzettende, uitloopers van groote cellen en van neuro-
astroblasten. Men krijgt den indruk dat een aangeboren
tumor, die ook in andere opzichten herinnert aan de tumoren
die bij tubereuze sclerose worden gevonden, hier in het spel
is, maar uit een tijdperk, toen de geheele mediale wand van
de kamer uit ongedifferentieerd weefsel bestond, waaruit
zoowel zenuwcellen als gliacellen konden voortkomen.
Deze tumor, waarvan de grootste breedte ruim 2 cM, is
en de grootste lengte niet kon worden gemeten, maar zeker
wel tweemaal zoo lang is, gaat overal in de tela van den
derden ventrikel over en heeft in ventrale richting een zeer
krachtigen druk uitgeoefend, die de rechter helft van den
steel naar links en de capsula interna naar beneden drukt,
aldus de corona radiata naar rechts verschuivend.
De rechter thalamus onderging vooral een zeer sterken druk
van dezen tumor, zoodat, zooals reeds in fig, H.P. 28 zicht-
baar was, het weggedrukte pulvinar en corpus geniculatum
laterale naar beneden links zijn gedrongen, het pulvinar
geheel vernield is, alsmede het corpus geniculatum mediale,
terwijl van het gedeelte tusschen striae terminales en medialen
wand niets of heel weinig is overgebleven, In elk geval is
van het rechter diencephalon weinig meer te herkennen dan
de nucleus anterius, het ganglion habenulae en het ver naar
links en naar beneden gedrongen ganglion geniculatum late-
rale, die alle tamelijk goed gebleven zijn met behouden
kernen.
Van hetgeen van den thalamus rechts is overgeschoten, is
van den nucleus reticularis, den nucleus ventralis, den nu-
deus lateralis en den nucleus posterior niets meer te her-
kennen, slechts vindt men in het midden dezer samenge-
drukte, glieus veranderde massa, nog een paar celgroepjes,
die mogelijkerwijs behooren tot de mediale thalamuskern.
In verband met de volkomen atrofie VcUi het achterste ge-
deelte van den balk en de drukatrofie van den thalamus, zijn
nu alle balkvezels naar achterhoofds-, slaap- en 't achterste
gedeelte van de wandkwab, te niet gegaan. Eveneens zijn
alle thalamo-corticale en cortico-thalamische vezels ver-
dwenen, zoodat in voornoemde kwabben ternauwernood
vezelresten zijn overgebleven,
In de achterhoofdskwab bestaat nog een gedeelte van de uit
het corpus geniculatum laterale, door het veld van Wer-
nicke heengaande optische straling, maar het lijdt geen
twijfel, dat de diepgaande verandering in de hemisfeer een
gevolg is van het door de natuur verrichte experiment, waar-
bij de thalamus en de rechter balkstraling vernield zijn en ten-
gevolge waarvan alle vezels naar en van de schors der rech-
terzijde, die in balk of thalamus ontspringen of uitkomen, ge-
degenereerd zijn. Het is volmaakt onnoodig om tegenover
deze geweldige atrofie van de corona radiata .in slaap-,
achterhoofds- en achterste deel van de wandkwab, boven-
dien een encephalitis als oorzaak voor deze groote vernieling
aan te nemen, ja zelfs is het aannemen daarvan ongeoorloofd,
omdat de cortico-pontine, -bulbaire en -spinale banen (pyra-
miden) aan de rechterzijde ongedeerd zijn gebleven.
Alleen een experiment waarbij balk en thalamus verwoest
worden, zonder dat ook de verbindingswegen van den cortex
met ondergelegen gedeelten van het zenuwstelsel geleden
hebben, is in staat de hier gevonden afwijkingen te ver-
klaren. Deze tumor is dus in staat om de veranderingen die
er in de corona radiata van wand-, slaap- en achterhoofds-
kwab voorkomen, terwijl de pyramiden en cortico-pontine-
banen gespaard blijven, begrijpelijk te maken, zonder dat
men zijn toevlucht behoeft te nemen tot iets nieuws, een
encephalitis of een gliosis.
Deze tumor oefent echter door den druk op zijn omgeving
-ocr page 66-ook invloed uit op de capsula interna en op de stamganglia.
De thalamus opticus, die direct aan haar grenst, hebben we
reeds beschreven. De ttunor dwingt de instraling van den
steel in de capsula interna, een bocht naar beneden te be-
schrijven en draait dientengevolge de geheele lenskem met
claustrum en een gedeelte van de slaapkwab naar voren. De
normale vezels uit de capsula interna, die rondom den tumor
heen loopen, zijn dus wel gerekt, maar laten zich toch her-
kennen en bepaaldelijk als men in het voorste gedeelte van
den tumor komt, wordt de aandrang van dergelijke vezels,
altijd in een bocht er omheen, sterker en sterker, totdat de
tumor geëindigd is. Dan treden ook de normale balkvezels op,
die ter hoogte van het septum pellucidum onveranderd zijn,
en een normale balkstraling naar een capsula interna, die
zich alleen door de genoemde buiging onderscheidt, welke
meer naar achteren, door den tumor is ontstaan.
In verband met deze draaiing van de capsula interna zijn
nu de lenskem en de hypothalamus veel meer lateraal ge-
komen, maar in den hypothalamus en in het centrale buisgrijs
zijn geen veranderingen van beteekenis te zien. De kern van
L u y s of de nucleus hypo-sive subthalamicus heeft, evenals
de daar ongeveer eindigende substantia nigra, een ver-
breeding in latero-mediale richting ondergaan, maar daar
overheen loopt een zeer machtige fasciculus lenticularis (Hg
van Forel), die uit een zeer machtig kamsysteem, dat vol-
strekt niet achterstaat bij dat van de gezonde zijde, ont-
springt.
De nucleus subthalamicus is beiderzijds, evenals het kam-
systeem, als niet veranderd te beschouwen en gelijk wij
reeds gezegd hebben, is de verkleining van den rechter trac-
tus centralis tegmenti niet op rekening te schuiven van een
veranderd kamsysteem of een veranderden fasciculus lenti-
cularis.
De thalamus opticus aan de linker zijde is onveranderd
en de kernen, waarin deze onderverdeeld wordt, zijn er ge-
makkelijk in te herkennen.
Summa summanim is dus een in de allervroegste jeugd
-ocr page 67-ontstane tumor, een astro-cytoma, de oorzaak geworden van
het verval van alle balk- en thalamusvezels met behoud van
de corticale uitvoerbanen in de rechter hemisfeer, en is die
tumor in staat de gevonden veranderingen begrijpelijk te
maken,
Cerebellum,
Bij de beschrijving van de kleine hersenen hebben we ge-
zien, dat de linker kleine hersenhemisfeer kleiner dan de
andere was en bij een meer nauwkeurige beschouwing is ons
gebleken, dat deze verkleining in het frontale gedeelte
sterker was dan in het occipitale,
In de sterkte dezer atrofie hebben we graden kunnen
vaststellen,
In de Ie plaats in die kleine hersengedeelten, waarin zoo-
wel de mergspaken als de lamina granularis en de cellen van
P u r k i n j e waren verdwenen. Bij de overzichtspreparaten
hebben we dit stuk, waarin de atrofie het sterkst was, zwart
gekleurd (viermaal gearceerd),
In de 2e plaats hebben we onderscheiden een .gedeelte,
waaarin de korrelcellen wellicht iets, maar de P u r k i n j e-
cellen sterk in aantal verminderd waren en we hebben er in
de beschrijving op gewezen, dat aan de rechterzijde, waar de
grootste hemisfeer was, bijna overal veranderingen aanwezig
waren, van dien aard, dat de P u r k i n j e-cellen in aantal
verminderd waren. Omgekeerd hebben we aan de zieke zoo-
wel als aan de gezonde zijde kunnen vaststellen, dat wanneer
er nog één P u r k i n j e-cel in de windingen voorkwam, er
altijd een rest van de korrellaag werd aangetroffen. Men
kreeg dus den indruk dat het behoud van cellen in de lamina
granularis noodzakelijk was voor het behoud van de cellen
van P u r k i n j e, die nooit in windingen voorkwamen, als
de granula geheel en al verdwenen waren. Deze verandering,
vermindering dus van P u r k i n j e-cellen met vermindering
van cellen in de lamina granularis, is in de overzichtsteeke-
ning lichter aangegeven (tweemaal gearceerd).
In de 3e plaats is dat gedeelte van de kleine hersenen, waar
de windingen goede spaken, een fraaien granulans en talrijke
cellen van Purkinje vertoonen, onveranderd wit gelaten.
Beziet men thans die overzichtspreparaten, dan blijkt
dat normaal zijn, aan den achterkant, de flocculus aan
weerskanten, de worm en een gedeelte van den lobus qua-
drangularis links, en hoe meer men naar voor komt, dat
het gespaarde gedeelte van den lobus quadrangularis hoe
langer hoe kleiner wordt, ofschoon de worm nog in zijn
geheel intact is en dat in het meest naar voren gelegen
gedeelte de totale atrofie ook op den worm overgrijpt. Er
is dus caudaal meer gespaard gebleven van het atrofische
cerebellum, dan frontaal. Daar we in de medulla oblongata
de dorsale windingen van de hoofdkem van den nucleus oli-
varis aan de gekruiste (rechter) zijde van goede cellen voor-
zien, hebben aangetroffen, ligt de conclusie voor de hand,
dat de dorsale windingen van deze kern in de eerste plaats
afhangen van het dorso-caudale gedeelte van het gekruiste
(linker) cerebellum. Eveneens hebben we in de ventrale
ponsformatie, in het caudale einde gekruist aan het (rechter)
cerebellum, meer cellen behouden gevonden, dan in het fron-
tale gedeelte, waarvan alle cellen vrijwel verdwenen zijn.
Daaruit meenen wij te mogen afleiden, dat het minst ver-
anderde caudale gedeelte van het linker cerebellum beant-
woordt aan het meest ventrale einde van de gekruiste ker-
nen in de ventrale ponsformatie.
Deze atrofie van het cerebellum heeft niets te maken met
de grenzen, die men zou willen trekken tusschen een zoo-
genaamd palaeo- en neocerebellum,
In het voorste gedeelte van het cerebellum beleedigt de
sterkste atrofie ook den worm, het palaeocerebellaire ge-
deelte, terwijl in het occipitale gedeelte de sterkste atrofie
aan een zeer goed behouden hemisfeergedeelte grenst. Voor-
aan zijn dus palaeo- en neocerebellair gedeelte getroffen,
achteraan het neocerebellair gedeelte zeer onvolledig, maar
bovendien is ook de grootste, rechter hemisfeer geenszins
normaal te noemen, noch in haar lamina granularis, noch in
het aantal der daarin gevonden P u r k i n j e-cellen.
Deze hemiatrofia cerebro-cerebellaris kan dus geen bewijs
vormen voor de afgrenzing van een neocerebellaire atrofie,
die op een lijden van het palliiun gevolgd zou zijn.
De vraag rijst echter of deze kleine hersenatrofie ook in
verband kan worden gebracht met het verschijnen van den
tumor, dien we in de rechter hersenhemisfeer hebben aan-
getoond. Vooreerst merken we op, dat de atrofie van hemi-
sfeer en gekruiste cerebellumhelft niet ontstaan kan zijn via
cortico-pontine wegen der rechter hemisfeer. Eventueele
atrofie daarvan zou dan de rechter ponskemen tot atrofie
hebben moeten brengen. Verdwijning der linker transversale
vezels en atrofie van het linker brachixmi pontis zouden dan
gezamenlijk de atrofie van den linker kleine hersenmantel
veroorzaakt moeten hebben.
Deze gang van zaken is echter in dit geval onmogelijk, want
juist de cortico-pontine banen zijn rechts uitstekend be-
houden. Langs dezen weg is dus in dit geval de atrofie van
het cerebellum zeker niet tot stand gekomen.
Naast vorenstaande opvatting, welker onjuistheid, overigens
reeds door D e m o 1 e naar voren is gebracht, zou de moge-
lijkheid nog bestaan, dat de atrofie van de kleine hersenen,
onafhankelijk van de veranderingen in het zenuwweefsel en
de groote hersenen, gevolg zou zijn van een circulatiestoomis
aan de basis van de kleine hersenen, hier dus in casu, van
de linker kleine hersenen, waardoor de linker hemisfeer het
meest en de rechter minder zou hebben geleden.
In verband met de kanteling van den steel, zou men dan
ook de sterkste circulatiestoornissen aan de linkerzijde ver-
wachten. Maar toch zou ik deze meening evenmin willen aan-
nemen, omdat er toch eigenlijk van sterke bloedvatverandering
in de kleine hersenen niet gesproken kan worden. Bovendien
gaf de literatuur geen aanleiding, om de gevonden afwijkingen
te zoeken in circulatiestoomissen tengevolge van een aan-
doening van de vaten der kleine hersenen.
Daarentegen is er een 3c weg, die in deze preparaten
-ocr page 70-wel veranderd is. We hebben gezien dat de achterste dor-
sale deelen van den rechter thalamus door den druk van den
tumor geheel vernield waren. Daarmede is de gelijkzijdige
roode kern in al haar afdeelingen in sterke mate verkleind.
Uit deze rechter roode kern komt een zeer atrofische witte
kern, die overgaat in een sterk geatrofieerden linker cere-
bellairen bindarm. De nucleus dentatus en -globosus, waarin
de linker bindarm overgaat, zijn zeker zeer veranderd en
het lijdt geen twijfel, dat de cellen in den nucleus dentatus,
die aan den kant van de meest veranderde windingen liggen,
zijn weggevallen of ontaard.
Wanneer dit de weg is, waarlangs de atrofie van het cere-
bellum is tot stand gekomen, dan zou D e m o 1 e gelijk heb-
ben, die steeds deze meening heeft verdedigd.
Ik geloof ook wel, dat er met deze meening rekening moet
worden gehouden, maar besef toch ook, dat zij nog geenszins
een afdoende verklaring geeft voor de atrofie in het gekruiste
cerebellum.
CONCLUSIE MET LITERATUURBEHANDELING.
Het onderzoek dezer cerebro-cerebellaire atrofie leidde
van zelfsprekend tot het nagaan der literatuur over dit
onderwerp. Het m. i. belangrijkste op dit gebied, waarin nog
geen overeenstemming heerscht, al is er veel minder duisters
en verschil in opvatting, dan toen onze landgenoot S c h r o e-
der van der Kolk in 1852 reeds over dit onderwerp
schreef, moge hieronder volgen en in verband met de resul-
taten van dit onderzoek gemeenschappelijk beschouwd
worden.
Turner behandelt in 1856, in een proefschrift, 16 geval-
len van gekruiste cerebro-cerebellaire atrofie, uit literatuur
en eigen onderzoek hem bekend. Hij meende dat deze atrofie
geen toevalligheid was, maar samenhing met de aanwezig-
heid eener directe en gekruiste cerebro-cerebellaire baan, een
hypothese die bij resultaat van later onderzoek wel moest
■worden opgegeven.
Overwegend is bij de beschreven gevallen de atrofie ge-
kruist, al treft men er ook enkele aan (V i r c h o w, K u n d-
rat, Von Kahl den), waarin de atrofie van de kleine
hersenhelft aan dezelfde zijde als die der hemisfeer zou lig-
gen; er bestaat echter gegrond vermoeden, dat bij nauwkeurig
onderzoek en met later ter beschikking gekomen onder-
zoekingsmethoden, aan de gegrondheid der homolaterale
atrofie zou kunnen worden getwijfeld, zonder daarmede in
t minst het bestaan der goed waargenomen gevallen te ont-
kennen, die een groote embryologische beteekenis bezitten.
Major was een der eersten, die in 1880 de veranderingen
die halfzijdige schrompeling in de kleine hersenen veroor-
zaakten, naging. VonMonakow beschreef in 1895 even-
eens een gekruiste atrofie, terwijl hij bij pasgeboren honden,
door laedeering der hersenschors artificieel een gekruiste
kleine hersenatrofie veroorzaakte. Eveneens in 1895 be-
schreef Victor de Jong een gelijksoortige hemiatrofie,
onderzocht in het laboratorium van Prof, W i n k 1 c r te Am-
sterdam, Van MottenTredgold volgde in 1900 een ver-
handeling over 3 gevallen van hemiatrofie der hersenen,
waaronder er een was, waarbij gekruiste cerebellaire atrofie
was opgetreden, volgens de auteurs veroorzaakt door den
ondergang der basaalganglia. Het volgend jaar verscheen
een proefschrift van Lydia Kotschetkowa, die de
eenige is tot dien tijd, die melding maakt van het deelnemen
van den worm aan de atrofie, Lannois en Paviot be-
schreven in 1902 de veranderingen in de schors der kleine
hersenen bij gekruiste atrofie, In 1904 volgde van R e i t-
s e m a een geval van kleine hersenatrofie bij een holte-
vorming in de gekruiste hemisfeer, die vrijwel het geheele
linker hersenhalfrond in beslag nam,
1907 beschreef Cornelius eveneens een geval van ge-
kruiste atrofie van het cerebellum.
Naar de geschriften van Reitsema en Cornelius
moge hier verwezen worden, daar ze zeer uitvoerig en over-
zichtelijk de verschillende, nog al tegenstrijdige opvattingen
onder de onderzoekers weergeven.
Op de vraag hoe de veranderingen in het hersenweefsel bij
gekruiste atrofie waren op te vatten, bestond al evenmin een
duidelijk antwoord. De theorie van VulpianenCotard,
die een myelogene oorzaak poneerden, werd verworpen,
evenals de hypothese van C o t a r d dat het een inactiviteits-
atrofie zou kunnen zijn, correspondeerende met een paralyse
der extremiteiten van de zijde gekruist aan een groote
hersenlaesie, omdat het cerebellum de coördinatie der be-
wegingen regelde en dus door de paralyse der extrimiteiten
tot minder functie gedoemd was. Evenmin gaf de onderstel-
ling, dat de gekruiste atrofie een toevallig samengaan van een
atrofie op verschillende plaatsen was, bevrediging. Tot op
heden gangbaar was de verklaring, dat de gekruiste atrofie
der kleine hersenen secundair was aan het defect der groote
hersenhemisfeer, waarbij de verwoesting van het onderge-
gane neuron door transneurale invloeden haar nadeelige ge-
volgen op de opvolgende neuronen deed gelden.
Deze transneurale veranderingen, de „directe atrofiequot; van
F O r e 1 of de „Atrofie zweiter Ordnungquot; van V o n M o n a-
k O w, gaven echter veel moeilijkheden en geen begrijpelijke
overeenstemming in de opvattingen der onderzoekers, omdat
elke aannemelijke physiologische verklaring voor die atrofie
zweiter Ordnung ontbrak, daar men noch wist hoe ze ont-
stond, noch hoever ze zich uitbreidde. Waar echter de ge-
kruiste atrofie van het cerebellum afhankelijk gesteld wordt
uitsluitend van een laesie der hemisferen, neemt men aan dat
zulks door transneurale veranderingen van opeenvolgende
neuronen, via schakelkernen, geschiedt.
Een ander moeilijk punt was de weg, dien deze gekruiste
atrofie van de groote hersenen naar de kleine volgt. Turner
dacht dat er directe gekruiste vezels tusschen beide gebieden
waren, al heeft hij ook reeds de belangrijkheid der brachia
pontis mediales ingezien. Meynert beschouwde dè grijze
stof van de pons als intermediair voor de pyramidenvezels
en die van het cerebellum, via den middelsten hersensteel,
'tgeen door Von Gudden bestreden werd. Ook Mahaim
nam als hoofdverbindingsweg voor de cerebro-cerebellaire
ontaarding het brachium pontis mediale aan, maar liet ook
den bovensten kleine hersensteel een rol spelen. L u y s, later
gesteund door Hösel, nam hoofdzakelijk het brachium con-
junctivum als weg voor de degeneratie aan.
VonMonakow verklaarde in 1895, dat een aantal vezels
van het brachiiun conjunctivum uit de cellen der roode kern
komen en in het cerebellum eindigen en dat er geen directe
verbinding tusschen de groote hersenen en de vezels van
den bindarm bestond. Volgens Von Gudden en Von
Monakow is, naar aanleiding van verschillende onder-
zoekingen, de middelste kleine hersensteel de weg waarlangs
het cerebellum overwegend gevoed wordt en langs welken
weg de cerebro-cerebellaire atrofie zich voortzet.
Hösel daarentegen laat de veranderingen in de kleine
hersenen ontstaan over de roode kern, langs den contra-late-
^len bindarm naar den nucleus dentatus, welke meening
Mingazzini in 1895 in hoofdzaak eveneens is toegedaan.
Deze laatste acht een bijkomende atrofie van den contra-
lateralen ponsarm geen oorzaak, maar een gevolg der cere-
bellaire atrofie, welke zich dan nog verder door de pons-
armen naar de brug heeft voortgeplant, M i n g a z z i n i was
tevens, op grond zijner onderzoekingen van meening, dat de
atrofie van een bepaald deel van den thalamus, een gekruiste
atrofie der kleine hersenen veroorzaakte, zonder dat een be-
geleidende atrofie van een groote hersenhelft noodig was en
dat een schorslaesie die den thalamus intact liet, geen ge-
kruiste atrofie van het cerebellum veroorzaakte. Steun voor
deze opvatting vindt men reeds in vroeger jaren bij M o e 1 i,
Cramer en Von Monakow, die bij atrofie der kleine
hersenen het pulvinar atrofisch vonden,
Cornelius concludeert in zijn proefschrift, dat de cere-
bro-cerebellaire atrofie zich vooral voortplant langs den mid-
delsten kleine hersensteel en eventueel ook langs het bra-
chium conjunctivum, maar zegt tevoren, dat een lichte atrofie
daarvan z,i, te verklaren is, als te zijn gevolgd op die van het
cerebellum, dus als veroorzaakt door een orgaan dat via den
middensteel atrofisch is geworden,
ElisabethKononova behandelde in haar proefschrift
in 1912, vier gevallen van gekruiste atrofie bij volwassenen. Zij
zegt dat algemeen wordt aangenomen, dat deze atrofie alleen
bij zeer jeugdige individuen zou voorkomen, maar door haar
onderzoek komt ze tot de conclusie dat hersenlaesies die bij
volwassenen hemiplegie geven, eveneens op het cerebellum
kunnen terugwerken. De atrofie van het cerebellum is steeds
gekruist met die van het cerebrum, waarbij het laterale ge-
deelte alleen is aangedaan en de vermis intact blijft. Van de
kleine hersenkernen doen de nucleus dentatus en -emboli-
formis aan de atrofie mee, de nucleus globosus en -fastigius
echter niet, daar ze met den worm verbonden zijn. Volgens
haar onderzoekingen is de atrofie van het cerebellum een
transneurale en is zij het gevolg van degeneratie der cortico-
pontine banen, atrofie van de grijze stof van de pons en van
den middelsten hersensteel. De atrofie der kleine hersen-
kernen zou het gevolg zijn van de atrofie van den thalamus
en van de retrograde atrofie van den bindarm.
Gedurende het leven zijn er geen verschijnselen die de
cerebellaire atrofie, tijdens het volwassen leven ontstaan,
demonstreeren, zelfs niet bij volledig gemis eener kleine
hersenhelft. In alle gevallen verhinderen n.1, de paralytische
verschijnselen der getroffen hemisfeer het constateeren van
cerebellaire symptomen, maar in een harer gevallen kwam
de cerebellaire atrofie zelfs nog bij een grijsaard voor, die
hemiplegisch was geworden op hoogen leeftijd,
In 1918 publiceerde R, W e b e r een korte mededeeling over
2 gevallen met gekruiste cerebro-cerebellaire atrofie, welke
gevallen in 1927 door D e m o 1 e nogmaals nauwkeurig werden
nagegaan. In het eene geval constateert De mole gelijkzijdig
verandering van den thalamus en de roode kern, gekruist, die
van bindarm, nucleus dentatus en schors der kleine hersenen,
met weer gelijkzijdige aandoening van de oliva inferior, waar-
bij hij nader aangeeft, dat de cerebellaire atrofie zich voor-
namelijk uitstrekt over den lobus quadrangularis anterior en
-posterior en in mindere mate ook op den vermis zichtbaar
is, In het andere geval zijn eveneens de thalamus en de nu-
cleus ruber terzelfder zijde getroffen, terwijl zulks gekruist
geldt voor bindarm en kleine hersenhemisfeer. Hij bespreekt
daarna de 4 gevallen van Kononova. Evenals deze komt hij
tot de conclusie dat bij aandoeningen der hemisfeer, de ge-
kruiste nucleus dentatus soms toevallig meedoet, maar dat
zulks bij een atrofie van den thalamus, althans van sommige
gedeelten van den thalamus, noodzakelijk is. Volgens
D e m O 1 e gaat de gekruiste atrofie langs twee wegen, eener-
zijds langs thalamus, roode kern, gekruisten bindarm, en
anderzijds langs de grijze stof van de pons en den kleine
hersenmiddensteel naar de schors der kleine hersenen.
De veranderingen in roode kern en brugkernen zouden ge-
lijktijdig geschieden, daarentegen waren zekere veranderingen
in den nucleus dentatus reeds duidelijk, terwijl de kleine
hersenschors nog intact was, waaruit hij concludeert dat de
secundaire atrofie, op retrograde wijze zich langs den bind-
arm voortzet. Ten bewijze hiervoor heeft hij bij honden van
8 dagen, de motorische zóne verwoest. Na 6 maanden bleek
de frontaal laesie een degeneratie ten gevolge te hebben
gehad zoowel van de cortico-pontine neuronen (met secun-
daire atrofie der ponscellen), als der cortico-thalamische neu-
ronen (met secundaire atrofie der rubro- en dento-thalamische
vezels). De kleine hersenschors was blijkbaar nog niet be-
reikt, maar de nucleus dentatus was veranderd, zoodat deze
secundaire degeneratie langs retrograden weg, door den bind-
arm, moest zijn gegaan. Uit de resultaten zijner onderzoekin-
gen leidt hij af, dat de secundaire atrofie van de hemisfeer
uitgaande, met den tijd steeds voortschrijdt en met de jaren
langzamerhand het geheele cerebro-cerebellaire systeem in
antero- en retrograde richting overmeestert. De schors der
kleine hersenen zou op die wijze van twee zijden worden be-
naderd, Zelfs 'zou, op den langen duur, de atrofie der kleine
hersenschors niet tot de hemisfeer beperkt blijven, maar in
oude gevallen op den worm en zelfs op de andere kleine
hersenhelft overgaan, terwijl correspondeerend de onderste
olijf en het ruggemerg niet gespaard blijven. D e m o 1 e beves-
tigt bovendien, 'tgeen reeds door Kononova was vermeld,
dat dit proces bij volwassenen en kinderen niet verschillend
is, daar de secundaire atrofie blijkbaar neiging heeft de ana-
tomische systemen te volgen, als de laesie maar groot genoeg
en de tijd van doorwoekering maar lang genoeg is: tevens dat
deze transneurale veranderingen de functie der nerveuse ele-
menten diepgaand en op afstand van den oorspronkelijken
haard veranderen, terwijl, indien klinisch geen cerebellaire
verschijnselen zich openbaren, dit veroorzaakt wordt, door-
dat ze gemaskeerd worden door de paralytische symptomen
of contracturen.
In het door mij onderzochte geval werden de cortico-pon-
tine, -bulbaire en -spinale banen vrijwel onbeschadigd ge-
vonden, terwijl er rechts goed ontwikkelde Betz'sche cellen
in gewoon aantal aanwezig waren. Langs dezen weg kan dus
niet een dergelijk nadeelige invloed, via de ponskernen op de
gekruiste cerebellumhelft zijn uitgeoefend, waarbij dus alleen
de andere, door Demole en vroeger reeds door Mingaz-
zini aangegeven weg, over den bindarm, overblijft, waar-
mede overeenstemt de hier gevonden rechtszijdige atrofie van
thalamus en roode kern en de gekruiste atrofie van bindarm
en kleine hersenhelft.
In overeenstemming met de opvattingen van D e m o 1 e
komt het mij daarom voor, dat de tumor, die balk, fornix en
thalamus rechts grootendeels verwoestte, een schadelijken in-
vloed uitgeoefend heeft op de schors van de rechter hemisfeer,
waarbij de cortico-caudale banen niet van beteekenis beïn-
vloed werden, daar Bet z'sche cellen en capsula interna vrij-
wel onaangetast bleven. De verwoesting van den thalamus
heeft echter ook een schadelijken invloed van beteekenis in
caudale richting uitgeoefend.
De vraag zal nu rijzen langs welken weg deze atrofie tot
stand is gekomen. Indien we de experimenteele onder-
zoekingen, die sedert Von Monakow en Nissl gedaan
zijn, in rekening brengen, dan weten we dat een groot aantal
kernen hun cellen geheel verliezen, wanneer het neopallium
verwoest wordt. Daartoe behooren de nucleus lateralis, -ven-
tralis, -medialis en de beide nuclei geniculati laterales en
mediales.
Bij dezen tumor is het mediale gedeelte van de'n thalamus,
bepaaldelijk de epithalamus der latere schrijvers (ganglion
habenulae en nucleus anterius), van elke verandering vrij
gebleven, ten deele omdat de tumor in dorso-ventrale richting
drukte, ten deele ook, omdat dit gedeelte van het diencephalon
een veel ouder gedeelte was en dientengevolge wellicht meer
resistent. Bovendien is het corpus geniculatum laterale in
staat geweest (H.P. 28) om lateraal uit te wijken, ofschoon
het toch niet onbelangrijke veranderingen heeft ondergaan,
en staat er in de achterhoofdskwab nog een stuk van de
gezichtsstraling, uit dit ganglion naar de beide lippen van de
fissura calcarina gaande. Maar de straks genoemde overige
kernen van den thalamus zijn door den tumor geheel en al
vernield. In de eerste plaats vond ik van het corpus genicu-
latum mediale ongeveer niets meer over, hetgeen ik in ver-
band heb gebracht met de zeer intensieve atrofie die in
de slaapkwab werd gevonden, daar experimenteele ervaring
ons leert, dat bij laesies in de slaapkwab, de nucleus geni-
culatus medialis met al zijn cellen verdwijnt. Wat dus nucleus
lateralis, -ventralis, -medialis en -reticularis betreft, zoo geeft
de experimenteele ervaring het recht om aan te nemen dat
hun cellen op het parieto-frontale gedeelte der hersenschors
gericht zijn; ook deze cellen verdwijnen alle wanneer de
schors van dit deel, of haar corona radiata doorsneden wordt.
Ik heb dan ook de sterke atrofie in het parieto-R o 1 a n d o
gedeelte in samenhang gebracht met de primaire verwoesting
van deze thalamusafdeeling. Kortom, de primaire verwoes-
tingen van deze thalamuskernen, zonder dat de capsula
interna mede te niet ging (want deze werd omgebogen naar
voor en naar terzijde), was de reden der sterke atrofie in het
parieto-frontale gedeelte, met behoud van de vezels van de
cortico-pontine, -bulbaire en -spinale banen,
In verband met de enorme verwoesting in den balk, werd de
secundaire atrofie in slaap- en wandkwab nog versterkt.
Er is echter in den thalamus, behalve de zooeven genoemde
kernen, nog een kern, die zeker niet een schorsaandeel van
den thalamus is. N i s s 1, die met een krom mesje de geheele
corona radiata doorsneed, kon aantoonen, dat in het achterste
gedeelte van den thalamus, naast het ganglion habenulae, een
kern ligt, die met het tectum corpus quadrigenium anterior
samenhangt en die hij daarom nucleus praebigeminalis noemt,
welke noch op schorsverwoesting, noch op doorsnijding der ge-
heele corona radiata met celverlies reageert, D'H o 11 a n d e r,
die weliswaar deze kern niet onderscheidt, toonde aan, dat
een groot aantal cortico-tectale vezels door die kern heen-
loopt, om deel uit te maken van het oppervlakkige merg in
den voorsten heuvel van het mesencephalon. Ook deze van
de schors onafhankelijke kern, die een groot aantal vezels
naar het mesencephalon zendt, is in de allereerste plaats, in
ons geval door den tumor weggedrukt. Deze kern, uit welke
een aantal uitvoerende vezels uit den thalamus ontspringt,
zou dus in staat zijn het mesencephalon, en dus ook de roode
kern, van vezels te voorzien. Ik zou dus de meening van
Mingazzini en Demole in zooverre willen uitbreiden.
dat de kleine hersenatrofie in de gekruiste zijde, in de eerste
plaats afhangt van een kern, die geen corticaal-cerebraal
aandeel van den thalamus is, maar van een die staat op het
mesencephalon en een groot aantal cortico-tectale vezels
opneemt.
Wanneer zulk een atrofie in caudale richting van den
thalamus naar de roode kern is voortgeschreden, kan deze
zoo meent D e m o 1 e, overgaan in een atrofie van de daaraan
gelijkzijdige roode kern. Na verloop van tijd kan deze atrofie
in retrograde richting overgaan op den gekruisten bindarm en
als dan ook de nucleus dentatus gevallen is, op de gekruiste
cerebellumhelft, Is deze totaal of gedeeltelijk verwoest, dan
oefent dit invloed uit op de aan de atrofische kleine hersen-
helft gekruiste ponskernen en onderste olijf kern, die dan
eveneens haar cellen verliezen. Maar bovendien is het, volgens
D e m 01 e, volstrekt niet uitgesloten, dat, als eenmaal aan de
gekruiste zijde het cerebellum atrofisch is geworden, er ook
een invloed wordt uitgeoefend (langs commissuurvezels) op
de kleine hersenhelft, gelijkzijdig aan de veranderde hemisfeer.
Mijne waarneming meen ik te mogen aanzien als eene,
die deze algemeene gedachtengang van De mole steunt, en
het blijft aan toekomstige onderzoekers van een gekruiste
cerebellaire atrofie voorbehouden, om uit te maken of men
in plaats van de thalamusaandoening van Mingazzini en
D e m O 1 e, mag lezen de aandoening van de praebigeminale
kern.
Het lijdt daarentegen geen twijfel, dat de atrofie van de
kernen van G o 11 en B u r d a c h, die gevolgd is op de atrofie
van het lint gelijkzijdig aan den gelaedeerden thalamus, af-
hangt van het totaal verdwijnen van de ventrale en laterale
thalamuskern.
Dit geval is belangrijk, omdat de corticale uitvoerbanen
nagenoeg geheel intact zijn, iets wat in overeenstemming is
met het experiment van de natuur om door een thalamus-
laesie een laesie in het achterste gedeelte van den balk,
alle cortico-thalamische en thalamo-corticale vezels te ver-
nielen, zonder dat de capsula interna noemenswaard beleedigd
wordt. Naar mijne meening is er dus geen sprake van, dat
deze gekruiste cerebellaire atrofieën gebruikt kunnen wor-
den voor een scheiding van het cerebellum in een palaeo-
cerebellum dat intact zou blijven en een neo-cerebellum, dat
afhankelijk van het pallium, te gronde zou gaan. Hier toch
is de worm gedeeltelijk aangedaan, terwijl een gedeelte van
het neocerebellum in volkomen goeden staat behouden is ge-
bleven.
In verband met de meer gedetailleerde beschrijving in de
voorgaande samenvatting, mag daarom m.i. uit het onderzoek
dezer hersenen worden opgemaakt, dat het toevallig voor-
voorkomen van eenen, den rechter thalamus grootendeels
verwoestenden tumor, een gereede verklaring geeft voor het
optreden dezer ver vooruitgeschoven cerebro-cerebellaire
atrofie, die zich langs retrograden weg, niet anders dan langs
den gekruisten bindarm kan hebben voortgeplant.
RÉSUMÉ.
Cette thèse décrit l'examen du cerveau d'une jeune fem-
me, morte à l'âge de vingt-quatre ans. La naissance eut un
cours normal de même que la croissance qui ne présentait
rien de particulier Jusqu à la troisième année.
Puis des convulsions accompagnées de fièvre se produisi-
rent. Elles se répétèrent une année plus tard. Elles furent
suivies d'un trouble des mouvements des muscles faciaux et
des extrémités du côté gauche et dès lors ses capacités men-
tales commercèrent à dépérir. Elle fut incapable de suivre
l'enseignement de l'école élémentaire. A une école d'enfants
arriérés elle réussit à peine à apprendre à lire, à écrire et
à calculer. A cause de son caractère difficile elle fut trans-
férée dans une maison pour des débiles mentaux, après avoir
été par deux fois admise dans la clinique „Valenusquot; à Am-
sterdam. Comme elle devenait de plus en plus démente et
de plus en plus difficile à soigner, elle finit par être admise
dans l'hospice d'aliénés ,,Dennenoordquot; à Zuidlaren, où elle
mourut en 1927.
Depuis les premières convulsions qui commencèrent au
cours de sa troisième année elle était restée hémiplégique.
De temps en temps elle avait eu des convulsions épileptiques.
Elle mourut dans un état de mal (status epilepticus) après
avoir eu trois cent soixante-treize accès pendant les cinq
journées qui précédèrent sa mort.
Après la mort on n'autopsia que le cerveau. De cette
autopsie nous n'avons pu obtenir aucun compte-rendu.
Le cerveau fut conservé dans du formol jusqu' au milieu
de 1930, puis nous l'avons préparé dans le laboratoire de
l'Université de l'Etat à Utrecht (directeur monsieur le pro-
fesseur L, Bouman).
Description extérieure.
Nous avons constaté une atrophie assez intense de l'hé-
misphère cérébral droit, une atrophie croisée de l'hémis-
phère gauche du cervelet.
L'hémisphère cérébral droit était quelque peu micro-
gyrique dans le lobe frontal. Dans le lobe occipital il y avait
une microgyrie assez intense. Pour le reste les circonvolutions
ne se terminaient pas en pointe, les sillons (sulci) n'étaient
pas béants, de sorte que l'hémisphère cérébral droit et sur-
tout le pôle frontal et le pôle occipital présentaient l'aspect
ordinaire, seulement réduit et plus petit. L'hémisphère
gauche du cervelet était atrophié et fortement aplati en
comparaison avec l'hémisphère droit du cervelet. Du côté
dorsal nous n'avons pu distinguer le vermis cerebelli mais
du côté ventral il était nettement visible. Après un examen
macroscopique nous avons eu l'impression que l'atrophie de
l'hémisphère gauche du cervelet progressait d'avant en
arrière.
Le cervelet avait tellement tourné que le côté malade
ne se trouvait plus appuyé contre le quatrième ventricule.
C'est pourquoi il était peu recommandable de faire des
coupes à travers le cervelet et à la fois à travers la moëlle
allongée. De la nous avons fait des coupes à part du cervelet
et du tronc cérébral.
Description microscopique.
Après avoir ôté le pallium gauche suivant la méthode de
Meynert, nous avons fait une série régulière de coupes
sectionnées dans la direction indiquée par Meynert, depuis
la partie caudale de la moëlle allongée jusqu' à la partie
frontale du thalamus droit. Dans un bain d'un mélange de
0,50 % d'acide chromique et de 50 % du liquide de Müller
les coupes ont subi un traitement préalable.
Puis nous les avons colorées suivant la méthode de
Weigert-Pal. Nous avons d'ailleurs fait des préparations:
1. suivant la méthode de N i s s 1 ;
-ocr page 83-2.nbsp;teintes avec du carmin ammoniacale;
3,nbsp;par des colorations doubles Weigert-Pa 1-carmin
et hématoxyline-carmin.
Nous avons décrit quatre coupes à travers la moëlle
allongée, trois à travers le pont de V a r o 1 e, trois à travers le
cervelet et sept à travers le tronc cérébral joint à l'hémisphère
droit. Quant aux coupes à travers l'écorce cérébrale, nous en
avons fait une description à part, que nous avons fait suivre
d'un résumé, d'une bibliographie et d'une conclusion,
A la fin de la description faite dans cette thèse on trouve
six photographies et quinze dessins schématiques. Nous avons
obtenu des dessins en retraçant à l'encre de Chine l'image
produite par les microphotographies des coupes, et en ôtant
ensuite l'argent à l'aide d'un procédé chimique, de sorte que
seul le schème restât, (signé *)
La moëlle allongée.
Le cordon dorsal est à gauche beaucoup plus petit qu'à
droite, le funiculus gracilis et le funiculus cuneatus sont
également plus petits, de même que leurs noyaux qui contien-
nent moins de cellules à gauche qu'à droite.
C'est dans ces noyaux qu'un lemniscus atrophié prend son
origine pour aller dans la direction de la partie droite. Des
deux côtés le noyau de Von Monakow n'est pas altéré. Il
contient de grandes cellules belles. Le corps restiforme est à
gauche moins développé qu'à droite. Le nucleus funiculi late-
ralis et le nucleus proprius corporis restiformis contiennent
à gauche moins de cellules qu'à droite, tandis que les parties
latérale et ventrale de l'olive inférieure droite sont entière-
ment privées de cellules. Les noyaux des nerfs cérébraux ne
montrent nulle altération d'importance.
Le pont de Varole.
Le corps restiforme et le bracchium medialis pontis sont
moins développés à gauche que du côté droit. Il en est de
même pour le bracchium conjunctivum. Les noyaux du pont
de V a r o 1 e sont à gauche plus riches en cellules qu'à droite.
Les fibres transversales au contraire sont plus abondantes du
côté droit que du côté gauche. C'est surtout dans la partie
frontale du pont de V a r o 1 e que beaucoup de cellules se sont
perdues, beaucoup plus que dans la partie caudale. Il n'y a
pas d'altération à constater dans les fibres cortico-pontines
longitudinales. Des deux côtés leur développement est normal.
Quant au lemniscus, la partie médiale en est atrophiée à
droite, tout le long du pont de V a r o 1 e. Le nucleus reticularis
lemnisci a perdu beaucoup de cellules. La formatio reticularis
lateralis est à droite plus petite qu'à gauche, phénomène causé
surtout par l'atrophie assez intense du tractus centralis
tegmenti.
Le cervelet.
La moitié atrophiée contient dans la partie postérieure des
deux côtés un flocculus bien conservé. Le vermis n'a pas été
affecté. Une partie du lobus quadrangularis est restée intacte.
Cette dernière partie se réduit de plus en plus d'arrière en
avant, de sorte que enfin tout le lobus quadrangularis anterior
est atrophié. Dans cette partie frontale l'atrophie passe même
en partie au vermis. Par conséquent il n'y a pas de change-
ment qui nous permet de discerner un néo-cerebellum d'un
paleo-cerebellum, car une partie du paleo-cerebellum a été
affectée et une partie du neo-cerebellum est restée intacte.
L'hémisphère droit du cervelet ne reste pas non plus intact.
Il nous fait voir une atrophie partielle, que l'on peut
distinguer au microscope, mais non pas à l'oeil nu.
Dans les figures nous avons représenté en noir l'atrophie
la plus intense (à gauche). Toutes les cellules de P u r k i n j e
ainsi que la couche granuleuse y ont disparu.
Nous avons représenté en gris l'atrophie moins accentuée
(qui se trouve dans une partie de l'hémisphère gauche du
cervelet et dans tout l'hémisphère droit du cervelet).
Une partie des cellules de Purkinje y ont disparu. De
même il y a une perte de quelques grains dans la couche
granuleuse. La partie intacte du cervelet a été représentée
en blanc dans la figure.
Le nucleus dentatus a perdu beaucoup de cellules dans la
partie latéro-ventrale du côté de l'hémisphère malade du
cervelet. Le nucleus emboliformis est également pauvre en
cellules. Le nucleus globosus et le nucleus fastigius restent
intacts.
Le tronc cérébral et l'hémisphère droit du
Dans l'hémisphère droit nous avons trouvé une tumeur qui
prend son origine dans la fimbria fornicis droite, dans la
tela chorioïdea du ventricule latéral et dans le forceps major
droit du corps calleux. La coupe transversale que nous en
avons faite est de deux centimètres, la coupe longitudinale
est à peu près deux fois plus grande. Cette tiuneur détruit
une grande partie du thalamus droit et du corps calleux.
C'est un astrocytoma qui contient beaucoup d'astrocytes
mais aussi des parties contenant de grandes cellules rap-
pelant les cellules nerveuses et des parties contenant nombre
de fibres fines de la névroglie. Du diencéphale il ne reste
presque rien que le nucleus antérior, le ganglion habenulae
et le ganglion geniculatum latéral qui a été poussé en bas vers
le côté médial. Les cellules de B e t z et la capsula interna
sont intactes. Les fibres du corps calleux, les fibres cortico-
thalamiques, ainsi que les fibres thalamo-corticales qui par-
tent en direction occipitale, en direction temporale et en
direction d; la partie postérieure du lobe parietal, se sont
toutes perdues. Par conséquent la corona radiata contient
dans cette partie exclusivement les fibres cortico-fugales.
La columna fomicis est atrophiée à droite. Le noyau rouge
est beaucoup plus petit et plus pauvre en cellules à droite
qu' à gauche. De même les deux faisceaux du tractus cen-
tralis tegmenti c'est à dire le tractus pallido-reticularis et le
tractus pallido-olivaris sont atrophiés à droite. Par suite de
cette atrophie le tegmentum (surtout la partie latérale) est
à droite plus étroit qu' à gauche. Le nucleus caudatus et le
nucleus lenticularis n'ont pas été altérés.
L'écorce cérébrale.
Les cellules de B e t z qui se trouvent dans le quatrième
zone du cerveau (B r o d m a n n) sont absoliunent normales
(ainsi que les pyramides dans la moëlle allongée). Par suite
de la destruction partielle du corpus geniculatum laterale le
stratum sagittale externum est en partie atrophié à droite
dans le lobe occipital. Mais nous avons constaté une atrophie
beaucoup plus intense du stratiun sagittale internum. Le
tapetum a perdu toutes les fibres.
Dans l'écorce du lobe parietal et du lobe temporal les
couches inférieures des cellules n'ont que peu changé. Les
couches supérieures ont perdu beaucoup de cellules par suite
de la perte des fibres du thalamus et des fibres du corps
calleux. Les fibres cortico-fugales se sont conservées intac-
tes de même que les couches inférieures des cellulfes de
l'écorce.
Résumé et Conclusion.
Dans ce cerveau on voit donc une tumeur prenant son
origine dans la fimbria fornicis, dans la tela chorioidea et
dans le corps calleux qui détruit tellement le thalamus droit
que seul l'épithalamus (c'est à dire le ganglion habenulae et
le tuberculum anterius) reste intact. L'atrophie du nucleus
medialis, du nucleus ventralis, du nucleus lateralis et du nu-
cleus reticularis thalami. jointe à celle du forceps posterior
du corps calleux détruit les fibres cortico-thalamiques et les
fibres thalamo-corticales du lobe temporal et du lobe parie-
tal, Le système cortico-fugal reste à peu près intact. L'atro-
phie partielle du corpus geniculatum laterale détruit une
partie de la radiation optique vers l'écorce occipitale du
cerveau tandis que la radiation atrophiée du corps calleux
cause de plus une diminution du nombre des fibres dans le
lobe occipital. L'atrophie du nucleus ventralis thalami cause
une atrofie rétrograde du lemniscus médialis qui passe
aux noyaux croisés de Goll et de B u r d a c h. Enfin l'atro-
phie du nucleus praebigeminalis cause une atrophie du noyau
rouge et tout en passant par le nucleus dentatus, une atro-
phie de l'hémisphère droit croisé du cervelet.
En accord avec les opinions de Mingazzini et de
D c m o 1 € nous croyons que l'atrophie du cerebro-cerebel-
lum croisé n'est pas causée par l'atrophie primaire de l'hé-
misphère, mais qu'elle trouve son origine dans la destruction
du thalamus par la tumeur et surtout dans la destruction du
nucleus praebigeminalis. En nous référant de même à
Demole nous admettons que l'atrophie rétrograde de
l'hémisphère croisé du cervelet (qui a pris son origine en
passant par le bracchium conjunctivum) se propage dans
l'olive inférieure opposée à l'hémisphère, dans les noyaux
du pont de V a r o 1 e opposés et dans l'hémisphère du cervelet
homolatéral. Nous voyons encore que même le vermis ne
reste pas intact et que cette atrophie ne suit pas les limites
tracées entre le paleo-cerebellum et le neo-cerebellum. Nous
pouvons donc conclure de l'examen décrit dans cette thèse
que la formation accidentelle d'une tmneur (probablement
un astrocytoma) qui détruit presque entièrement le thalamus
droit, explique assez clairement la production d'une atrophie
cerebro-cerebellaire intense, qui ne peut s'être propagée que
par voie rétrograde, en passant par le bracchium conjunc-
tivum croisé.
R, Cornelius,
H, Cushing and P, Bailey,
V, Demole,
L, Edingen
F,nbsp;D'HoIlander,
J, Victor de Jong
E,nbsp;Kononova,
J, W, Langelaan,
G,nbsp;Mingazzini,
Mott and Tredgold,
P, Nieuwenhuyse,
F.nbsp;Nissl,
J, L, C, Schroeder van der Kolk,
J, M, Reitsema,
E. Villiger,
C. Winkler,
Atrophies croisées du cervelet. Thèse de
Paris, 1907, (met uitgebreide literatuur-
opgave).
Tumors arising from the bloodvessels of
the brain, 1928,
Structures et connexions des noyaux den-
telés du cervelet,
Schweizer Archiv für Neur, u. Psych, Bnd,
XX, XXI. 1926—27,
Vorlesungen über den Bau der nervösen
Zentralorgane des Menschen und der Tiere,
1911,
Recherches anatomiques sur tes couches
optiques. Extrait des Archives de Biologie,
XXXII, 1922,
Beschreibung eines Falles von Hemiatrophia
cerebri mit Atrophie der gekreuzten Klein-
hirnhemisphäre, 1895, Diss, Freiburg,
l'Atrophie croisée du cervelet. Thèse de
Paris, 1912, (met uitgebreide literatuur-
opgave).
Voordrachten over den bouw van het cen-
traal zenuwstelsel, 1910,
Ueber die gekreuzte cerebro-cerebellarc
Bahn. Neurol. Centralblatt. 1895.
Hemiatrofy of the brain and its results on
the cerebellum, medulla and spinal cord.
Brain, 1900.
Tubereuze sclerose. Leerboek der zenuw-
ziekten van L. Bouman en B. Brouwer. II.
le gedeelte,
Grosshirnanteile des Kaninchens, Arch, f.
Psych, u, Nervenkr.h, Bnd. 52, 1913,
Waarneming van een atrophie van het
linker halfrond der hersenen met gelijk-
zijdige atrophie der regterzijde van het
ligchaam. 1852.
De indirecte atrophie der kleine hersenen.
Psych, en NeuroL Bladen. 1904 (met uit-
gebreide iiteratuuropgaye).
Gehirn und Rückenmark, 1922,
De bouw van het zenuwstelsel, I—IV,
1917—1928,
_Boven : Voor-bovenvlakte^
. [ ttnbsp;/V
Sv^ '' • ■ Arquot; - ■
Hjs-.
R.
f. f
n
L
Fig 81. Doorsnede door de medulla oblongata. H. 54.
-ocr page 94-Fig. 10*. Doorsnede door de pons Varoli. H 130.
Fig. 11*. Doorsnede door de pons Varoli. H. 151.
-ocr page 95-- A
______
Fig. 12*. Doorsnede door de pons Varoli. H. 195.
-ocr page 96-Fig. 13*. Cerebellum.
Boven: Frontale doorsnede. H.C. 42.
Midden: Doorsnede in het midden. H.C. 28.
Beneden: Caudale doorsnede. H.C. 14.
Zwart: Volkomen gemis van Purkinje-cellen.
Grijs: Gedeeltelijk „ „ „ „
Wit: Normaal aantal
i fï-.«;
R.
Fig. H*. Tegmentum mesencephali. H.P. 8.
-ocr page 98- -ocr page 99- -ocr page 100- -ocr page 101- -ocr page 102-Fig. 21. Achterhoofdskwab met fissura calcarina, links en rechts.
-ocr page 103-#
»
vquot; ^
: ■ •••
y '
M
■
• Bij gekruiste cerebro-cerebellaire atrofie is de bijbehoorende
atrofie van den contralateralen middelsten brugarm geen oor-
zaak, maar gevolg der cerebellaire atrofie,
II.
De waarnemingen van cerebrale atrofie met gekruiste atrofie
van het cerebellum leenen zich niet tot de verdediging der
stelling, dat de worm het palaeocerebellum en de hemisfeer
het neocerebellum zou zijn.
III.
Indien destructie in den thalamus oorzaak is der secundaire
gekruiste kleine hersenatrofie, zal deze moeten worden toe-
geschreven aan een laesie van den nucleus praebigeminalis,
IV,
Bij het tot stand komen van de zich uitbreidende thrombose
der groote aderen, hebben veranderingen in de samenstelling
van het bloed een groote beteekenis.
(Ned, Tijdschrift voor Geneeskunde 19,XII.'31, bl. 6143),
V,
De geneeskundige keuring voor automobilisten dient te
worden afgeschaft,
(Ned, Tijdschrift voor Geneeskunde 21.XI,'31, bl, 5742
en 19.XII.'31, bl. 6108 en 6110),
Voor de Officieren van Gezondheid van het Nederlandsch-
Indisch Leger zij het verkrijgen der geschiktheid voor paard-
rijden facultatief, terwijl het besturen van. motorrijtuigen op
twee of meer wielen, zoowel als het besturen van militaire
automobielen als eisch gesteld worde,
. VII,
Bij fractura baseos cranii is zoo spoedig mogelijk otologisch
onderzoek vereischt,
(Journal of Laryngology and Otology no, 8, Aug. 1931).
VIII,
Bij commotio cerebri verrichte men lumbaalpunctie met
meting van den liquordruk,
(La Presse médicale no, 51 27,VL1931).
IX,
De behandeling van dementia paralytica met sulfosin biedt
groote voordeelen,
(Beiheft zur Monatsschrift für Psych, und Neurol, Heft 65, 1932).
X,
De kunst van het hanteeren van den oogspiegel is voor
den arts even noodzakelijk als het richtig gebruik van den
stethoscoop,
(Ned, Tijdschrift voor Geneeskunde 16.I.'32, bl. 223),
-ocr page 106-mm
'ii
' ^ J
iiï
- V
a ••
j
-t » rfnbsp;r
V
• • • gt; -•••vn
^ v
t - -
V ^ quot;
V»
.r« V
a | |
, is s '■gt; | |
t gt;:
-ocr page 109-