OIKEIOS, ETAIP02,
EniTHAEIOS, ^lAOS
BIBLIOTHEEK DE??
RlJKSUNIVEftSITEIT
U T R E C Fi T.
.........
ft'-''' .
-ocr page 4-bibliotheek universiteit utrecht
/
3145 794 2
-ocr page 5-//
OIKEIOZ, ETAIPOS,
EniTHAEIOS, 4»IA02
BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN DE
TERMINOLOGIE DER VRIENDSCHAP
BIJ DE GRIEKEN
PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE UTRECHT OP GEZAG VAN DEN
RECTOR MAGNIFICUS Dr. L. S. ORNSTEIN,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
WIS- EN NATUURKUNDE, TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VER-
DEDIGEN OP VRIJDAG 27 MEI 1932,
DES NAMIDDAGS TE 3 UUR
DOOR
JOHANNES PETRUS ANDREAS
EERNSTMAN
Geboren tc Palimanang (Java)
BIJ J. B. WOLTERS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ n.v.
GRONINGEN, DEN HAAG, BATAVIA, 193a
BIBLIOTHfcEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
Tola qgt;Uoio
-ocr page 8-' M
■ s'
■ i.
^-itH'
1» .
; A !
,1
Moge ik, een goede gewoonte volgende, hier dankbaar
de namen noemen van hen, wier leiding ik, nu al weer
eenigen tijd geleden, tijdens de studiejaren aan de
universiteit mocht genieten. Met eerbied noem ik de
namen van H. vAN Gelder f, J. C. VolLgraff f
P. h. Damsté, C. W. Vollgraff, B. J. h. Ovink,'
J. Schrijnen, A. Rutgers van der Loeff, afzonderlijk
dien van U, hooggeachte promotor Bolkestein, die
mij 200 menigmaal gastvrij ontving en steunde met
uw belangstelling en goeden raad. Uw leven-wekkend
onderwijs heeft ook mij zeer aan U verplicht.
Al is het niet aan de Utrechtsche universiteit, hoog-
pachte Casimir, te veel hebt ge mij geleerd, dan dat
ik uw naam als leider zou willen verzwijgen en ook U
hooggeachte F. Muller Jzn. ben ik dankbaar voor
uw 200 geregeld genoten voorlichting.
Een hartelijk woord van dank breng ik aan Dr. N B
Tenhaeff, rector van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum
te s Gravenhage, voor de daadwerkelijke hulp en
bemoeung waardoor hij mij tijd en gelegenheid voor
deze arbeid hielp vinden.
's Gravenhage, Mei 1932.
-ocr page 10-INHOUD.
Voorwoord ....
vii
Oixcloa ....
i
26
52
76
quot;3
132
'ETOÏpoa . .
'ETtlTÏ^ClOO .
4gt;£Aoo.....
Slotbeschouwing
Conclusions . . .
VOORWOORD.
Bij het oorspronkelijk plan voor dit proefschrift
hadden wij nimmer gedacht aan een titei; zooals die
nu boven dit onderzoek is geplaatst. De oorspronkelijke
gedachte nl. was, aan de hand der schrijvers na te gaan
wat nu eigenlijk in het dagelijksch leven der oude
Grieken de rol was, die de vriendschap speelde
Het boek van Dugas nl., 1'Amitié Antique, behandelt
bijna uitsluitend de plaats, die de vriendschap innam
m verschillende scholen van de oude philosofen. Hoe
groot de invloed van sommige scholen ook is geweest
het dagelijksch leven is nog iets anders en het interes^
seerde ons juist niet minder het onderwerp van die
kant te bezien. Toen wij ons eenigen tijd hierop hadden
mgesteld, bleek het maar al te gauw dat van conclusies
geen sprake kon zijn, zoolang niet verschillende woorden
die op het gebied der vriendschap thuis behooren, en
wel speciaal die woorden die iets als vriend kunnen
beteekenen, ons nauwkeuriger omlijnd voor oogen
stonden.
Deze studie is nu tot het onderzoek naar deze woord-
beteekenissen beperkt gebleven; aan het slot worden
slechts eenige algemeene conclusies meegedeeld. Hoofd-
zaak bleef de bespreking van de draagkracht en sfeer
van de 4 woorden, in den titel vermeld.
We lazen er tal van Grieksche schrijvers op na,
waaronder enkele met hulp of controle van een index.'
De schrijvers die wij als bronnen gebruikten zijn:
Homerus, Hesiodus, Pindarus, Herodotus, Thucydides,
Xenophon, de tragedie met fragmenten, de komedie
met fragmenten, de redenaars, de Voor-Socratici, Plato,
Aristoteles (alleen de twee boeken over de vriend'
schap uit de Eth. Nic.).
We hebben getracht het gebruik van ieder woord
in nuances te rubriceeren en de mogelijkheden van ieder
woord in zijn eigen, door ons gevonden sfeer weer te
geven, daarbij gaande tot aan Aristoteles, terwijl de
5de en 4de eeuw in het bijzonder onze belangstelling
hebben gehad.
0ikei02.
De reden, waarom otxetoo als een der woorden
voor ons onderzoek werd genomen, is deze, dat
ook dit woord een gebruik kent, waarbij iets van
vriendschapsbetrekking wordt gevoeld. Vooral dus
olKGloo als nadere bepaling van een persoon, ook de
pluralis oi oÏKcïoi, verdient onze speciale aandacht. Op
menige plaats nl. wordt, in Latijnsche vertalingen van
Grieksche schrijvers, voor deze pluralis het woord
amici gebruikt en sommige woordenboeken geven
bij de verschillende beteekenis-nuancen onder één
hoofd op: „verwant, bevriendquot;. Dit is het wat
onze aandacht heeft vastgehouden. Wij hebben ons
tot doel gesteld de kracht van dit begrip „bevriendquot;
(„de vriendenquot;?) nauwkeurig te bepalen en willen
reeds dadelijk onze conclusie neerschrijven: oIkcïoi
te vertalen met „vriendenquot; is eigenlijk onjuist; althans
misleidend. Wel is waar heeft oiKeloa vele nuances
gekregen, doch in zake het gebruik van dit woord als
nadere bepaling van een persoon of personen, moeten
we zeer sterk vasthouden óf aan het begrip „familiaquot;,
óf aan „familiequot;, „bloedverwantenquot;. Het feit, dat
hier de verwarring heeft gesticht is dit, dat onder de
groep van olxeïoi als naaststaanden praktisch wel eens
enkele goede vrienden gerekend moesten worden.
Het is echter onjuist om, verleid door de omstandigheid
dat het adiectivisch gebruik zoo ver van zijn oorsprong
(olKoo) kan afdwalen, olxeïoi te vertalen met vrien-
den. Een heel ander begrip ligt aan deze uitdruk-
king ten grondslag, nl. dat van „je eigen menschenquot;.
Wy willen, om dit toe te lichten, beginnen een over-
zicht te geven van het gebruik van oiy^eto. en enkele
derivata.
Voor we dit doen, stellen wij de afleiding van het
woord m het middelpunt van onze aandacht, omdat
deze zoo duidelijk en overtuigend is, dat we er v.el
terdege rekening mee moeten houden. otKctoa is stellig
een adiectivum, afgeleid van otxoa en moet dus betee-
kenen: wat tot de olKoa behoort of i) v.at tot de olxoa
zou kunnen behooren.
Ware dit nu maar steeds zoo gebleven, dan zou er
geen moeilijkheid zijn! Doch de zaak ligt zoo, dat het
begrip olxoa in het adiectivum otxcroa langzamerhand
niet meer beslissend is gebleven, zoodat van de beteekenis
„bij de olKotx behoorendquot; vaak alleen is overgebleven
een begrip „er bij behoorendquot;. Ziehier waarschijnlijk
tevens de oorzaak, dat men te gemakkelijk er toe over
IS gegaan te meenen, dat bij olKeïoa of olxelo. als
persoonsbepalingen het begrip olxoo ook gevoegelijk
sTorf rnbsp;quot; ^^^^^^^ - b^P- d
soort uitdrukkingen waar.
word toch vooral gedacht aan zijn officieele betrekkingen
zijn farnilieleden. In hoeverre dit begrip verruimd is
zal straks blijken.
Laat ons nu echter een kort overzicht geven van het
woordgebruik bij de schrijvers.
Homerus heeft olxi^ioa niet gebruikt. (Wel kent hij
-ocr page 15-olxeiia in een technischer beteekenis, nl. die van huis-
genoot (Ilias VI. 366 e. a.), doch meestal gebruikt hij
de pluralis in den zin van „huisdienarenquot;).
Herodotus gebruikt oIki^ioct wel verscheidene malen,
niet alleen in den gewonen zin van geparenteerd
verwant, familielid, doch ook reeds in ruimeren
zin. Zoo vinden we meer dan eens dat in de plaats van
„behoorende bij de oixoaquot; is gekomen het begrip
„behoorende bij de persoon, bij de groep;
zijnde van de persoon, enz.
Bij de vermelding van Croesus' wijgeschenken staat
I. 92: Tct név----dvéO-ïjKe olxi^ iii re èóvxa jtal tGv
KttTpojJuv xpïJUaTCüv dTiapxïiv, xi 8è amp;XKa k.t.X. Dit be-
teekent: als geschenken, die bezit van hem zelf
waren geweest, uit zijn vaderlijk vermogen.
Hier is de oorsprong, — tot de olKoa behoorend —,
nog te merken (zij het misschien zeer toevallig!),
evenals II. 37: oüxe ti yip töv olKrjltov xplpouoi
oöre SaTxavöVTai. (cf. AristoT. Eth. Nic. 1164 b: töl
O in el a = dat wat hij bezit).
Niet meer het geval is dit echter op plaatsen als
I. 153: oö Td 'Icüvwv ni^ea ëtrxai ëXT^eoxa dXXd xdc
olKï^ia. Hier is de beteekenis niets anders dan: eigen,
van een persoon of groep; in dit geval: hun eigerl
rampen!
Er is dus een verruiming van het begrip gekomen,
die ten slotte leidde tot de zeer algemeene beteekenis
„eigenquot;, en op alle plaatsen waar later olneïoo voor-
komt, kunnen we er zeker van zijn de bedoeling het
best te benaderen door deze kracht „eigenquot; er in
te leggen. En wanneer we nu nog een andere beteekenis
zullen aantreffen, bij Herodotus al, nl. die van „passend,
behoorendquot;, dan denken wij aan ons „geeigendquot; dat
Lt:nbsp;laafste blekeÏ
(passend) gaat zeer duidelijk terug op de kracht ,.wa
er by behoortquot;. We vinden haar bijv. Herodotus III. sf
md.en ten minste juist is de lezing: öa oöx'nbsp;'
hier ou8 moet worden geschrapt, dan verandert dit
nog mets a^an het feit, dat deze beteekenis op vele
v^S^at.nbsp;—W
Wij willen nu aan de hand van latere schrijvers
aten hoe bij hen deze beteekenissen voorkoLn,
ot hoe merkwaardig gebruik dit woord zich liet leenen
tenslotte hoe als algemeene kracht van het woord
het sterke begrip eigen is gebleven en overal geldt.
^acht van oIkoc nog duidelijk spreekt, bijv. door de
beteekenis tot het gezinquot; of „tot de familiekring
behoorendquot;, „tot het huis behoorendquot;, en, algemeener
„nastaandequot;, „verwantquot;.nbsp;algemeener,
B. Daarna noemen wij gevallen, waar in de plaats van
het begrip van gezin of geslacht is gefreden het
begnp land, volksgemeenschap of partij.
c. Voorts oÏKcïoa in ruimer beteekenis van „b e h o o r e n d e
bij een persoon of zaak, zijnde van, en andere, nog
rmmere toepassingen van het begrip „eigenquot;.
D. Tot slot zullen we behandelen die gevallen die
aanleidmg tot twijfel of misverstand kunnen geven
of wellicht hebben gegeven.
A. Plat. Euthyphr. 4 B. Het slachtoffer van je vader
was zeker één der olxeïoi, want van een dXXÖTpioo
lt;póvoa zou je hem wel niet aangeklaagd hebben. —
Hier zijn oIkcïoi verwanten, menschen uit de kring der
naasten; cf. ibid. 4 D: mijn vader en de andere o l k e ï o i.
Plat. Phaed. 116 B. De twee kinderen werden bij
Socrates gebracht xal ol otxetai Y«vaïxeo Acpl-
KovTo: de tot het gezin behoorende vrouwen.
Plat. Euthyd. 302 C: iepamp; oUcta ««l naxpc^a:
cultus, die van oudsher bij die familie behoorde.
Treffend zijn eenige plaatsen uit de tra^ci.
Eurip. Androm. 987: oöx ^otiv oü5èv Kpeïooov olxcïoo
cplXou. Deze is hier de vader, dus de bedoeling was: een
vriend uit eigen kring, uit eigen huis.
Eurip. Electra 629: oóSelo ttapfjv 'Apyetoo, orxcla 8è
xclp = alleen hulp van eigen mannen, uit eigen huis.
Eurip. Ion 918 heeft olxeïoa met de kracht van
„getuigend van het ouderlijk huisquot;.
Eigen, zooals wij zeggen: van eigen vleesch en
bloed, vinden we door oiKeïoa uitgedrukt, e. g.
• AesCHYL. Agam. 1220: xcïpao xpeöv TtXii^ovTca olxelaa
ßopäc.
Een eenvoudig, ouderwetsch gebruik, zooals ook
eigenlijk alleen de tragedie zou kunnen toepassen, valt
ons op in
frgm. 2 (Athamas) bij Nauck, Trag. Gr. Fragm.,
waar we lezen: olxeïoo Xéprjo = van het huis; dat
thuis boven den haard hangt.
Weer terugkeerende naar de nuchterder wereld
treffen we oiucïoa om een na-staan, een familieband
uit te drukken.
ISAEUS I. 20. Dat Cl. ons schrapte als erfgenamen,
toen hij met onzen voogd ruzie kreeg, is niet waar-
schijnlijk, want daarmee zou hij zijn vijand niet treffen,
maar toüo oikeiotótouo tjsfjtci = hen, die hem
't naast stonden.
ISAEüSlI. II. M., een adoptief zoon zoekende, eupioxsv
oöv oóSéva äXXov oUeióxepov Öv9' ^)(jitl)v éauToü.
(Immers hij was een vriend van onzen vader geweest
en had onze zuster gehuwd, waardoor hij reeds met
ons geparenteerd was).
IsocR. XIX. 33. Bij de toewijzing van de erfenis
moeten niet zij gesteund worden, die nu uitroepen
dat de overledene familie van hen was, dXXdc tïoXO
fiaXXov 0301 (iTjSèv övo(ia ouwevelaa ëxovTCo olweio-
TépouCT otpacr aöxoOa év rato aupicpopalo töv dvaykalwv
Ttapéaxov. De beteekenis is niet: bevriender, doch het
gebruik van ouyyéveia en dvayKaïoi wijst er op dat de
kracht van oixeïoa in die richting moet worden gezocht
en dus vertaald kan worden door: meer eigen.
Demosth. XVIII. 288. Terwijl zij het begrafenismaal
behoorden te gebruiken nap' olxeioTdxw xöv xcxeXeuxTjxóxov,
deden ze dit bij mij. — Het vervolg verduidelijkt deze
kracht van olxeïoonog. Want aldus vervolgt Demosthenes:
ciKÓxwa- yévei jièv yap eKaoxoo éxdcxo) näXXov o Ik£Ïoct Jjv
èiAoö, xoivfl 8è Tiaoiv ouSela évywrépcj = ten opzichte van
allen gezamenlijk echter stond niemand hen nader dan ik,
a. h. w. de vertegenwoordiger van onze nationale
gezindheid, van onze gemeenschappelijke moeder,
ons vaderland.
Demosth. LX. 36. Een zwaar ding voor ouders,
beroofd te worden täv olxcioxdrwv yrjpoTpócptüv (de
kinderen de naasten).
Aeschin. III. 78. Demosthenes was een slecht vader,
ó toc qjfxxatot xal otxeiótata acufxaxa (jii^ orépytüv;
(Dit slaat op zijn juist gestorven dochter)
Aeschin. II. 77: als olxeióTaTocr wordt genoemd de
vader, daarna andere familieleden; cf. Isaeus III. 34;
IsocR. I. 50.
Plat. Apolog. 33 D geeft een verduidelijking, doordat
hier genoemd worden Trpoan^jtovxeo, de verwanten in
't algemeen, naast ©[xcïoi, de naasten: „als ik de jongeren
bedierf, zouden ze dat nu wel inzien, of hun olxeïoi,
vaders of broeders en andere TTpotn^KovTeti. Deze kracht
moet men ook in gedachte hebben ibid. 34 D: „ook
ik heb olxeïoi, want ik ben niet geboren uit boom of rotsquot;.
We noemen nog:
Isocr. IV. 24. Wij kunnen onze stad dezelfde namen
geven die we jegens xouct olxeioxdxoua kunnen gebruiken.
— Bedoeld zijn woorden als xpocpóa, naxplc, niT^i'lP-
Typeerend is nog het adiectivisch gebruik Plat. Polit.
463 E: olxeta èvó^axa = namen die op verwantschap wijzen.
Voor de algemeene beteekenis „verwantquot; zijn nog te
vinden vele plaatsen waar olxeïoi
staat tegenover «plXoi, e.g. Plat. Protag. 313 A;
tegenover yvcópifjioi, e.g. Plat. Polit. 343 E, Plat.
Epist. III. 317 B en E;
naast ouweveto, e.g. Plat. Polit. 378 C;
naast dvavKaïoi, e.g. Plat. Leg. 754 B.
olxeloi = verwanten, blijkt een zeer geijkte term te
zijn geworden.
Dat oIkcIoo op zich zelf meer aanduidt de vaststaande
betrekking dan de dierbaarheid lezen wij soms tusschen de
regels door: Plat. Leg. 873 C: xóv 6è irdvxaiv olxeióxaxov
xol Xcyófxevov cplXxaxov 8a ov d7toHxetv|], tI xpi') Ttdcxciv.
Zeer duidelijk is de opsomming, die een opklimming
geeft van het letterlijk naast-zijnde tot aan de ruimste
knng; Xenoph. Memor. i. 2. 48. oïku. xal olKéxaia xal
otxcfoia xal cpfW xal TróPle. xal noMraia____xaAöa
XPfjad-ai.
Wij willen eindigen met 4 plaatsen te noemen, die
wel m 't bijzonder de wezenlijke kracht van dit olxetoa
demonstreeren.
Xenoph. Memor. I. 2. 55. Als men door vader of broer
of een ander geëerd wil worden, moet men trachten
ook hun voordeel te doen, niet onverschillig zijn,
TTicxeticov Tö oJxeloa clvai = op het feit, reeds van huis
uit met hem verbonden te zijn.
ISOCR. ii. 20: Tlfia xaïa ^èv ópxaïd twv lt;p(Acüv toOct
O txc lOTdxou a, xaïo 8è dXT,»elaia aOxaïa Toi,a cOvouordToua
Hier zien we het begrip oIxcToa zóó gebruikt, dat het
juist geenszins vriendschapsbeteekenis heeftl cuvoua
IS hier vriendschappelijk gezind, toegewijd, olx.toa
slaat juist op de officieele banden, bloedverwantschap
of andere conventioneels banden, die iemand op den
voorgrond brengen, zonder dat de vriendschappelijkheid
van de verhouding zóó is, dat deze dit zou motiveeren.
Demosth. XXXVI. 30. De bankier Pasio had vóór
zijn dood zijn vertrouwde Phormio als voogd van zijn
jongste zoon aangewezen en hem zijn vrouw als echt-
genoote toegewezen, fióvrjv èptóv otoxriplav Toïa éauxoG
npdYfiaoiv, €l TouTov dvdyxn Tioij^oeiev oixeïov üfxïv ( =
zijn kinderen): door officieele banden aan zijn kinderen
zou binden en daardoor hem verantwoordelijk zou maken
voor hun belangen.
Aristot. Eth. Nie. 1162a, waar over het meer of
minder na-staan door familiebanden wordt gesproken:
YlvovxaiS'oi (jLÈv olxeióxepoioï 5'dXXoxpnixepoixcpcóveyY^o
ij nóppoj xov apxrjY^v civai. Hier wordt ook bedoeld het
eigen zijn door verwantschap.
Deze voorbeelden demonstreeren o. i. duidelijk genoeg
waaraan men wel in de eerste plaats moet denken
bij olyceïoa als bepaling van een persoon.
Het zal niemand verwonderen dat dit oIkcïoo (verwant)
ook overdrachtelijk in hoogeren zin gevonden wordt,
e.g. Plat. Lysis 210 C: als je oólt;poo wordt, TidvTco ooi
tplXoi Kttl 7tdvT€c OOI olxcïoi ëcovxai. Door de herhaling
van de andere woorden blijkt wel dat cplXoi en oIkcïoi
niet strikt als synoniemen bedoeld zijn, doch dat het is:
vrienden en verwant (na staand).
Nog een overdrachtelijk gebruik vinden we:
Plat. Polit. 485 C: ^ oöv otxcióxepov ootptlt;y ti
dXïjS'elaa ov eöpoio; Niets is meer verwant met de wijsheid
dan de waarheid. Zoo spreekt Plato ook over de onder-
linge verwantschap der wetenschappen. (Polit. 537 C.).
Ook het substantivum oIkcióxïjo laat een dergelijk
gebruik toe, zooals blijkt o. a.:
Plat. Sympos. 192 C: Wanneer zoo'n man z'n
gelijke heeft ontmoet (bijv. een knapenvriend), dan
worden zij beiden vervuld cpiXlqc xe xal oIkcióxtjxi koI
fpuTi, sympathie en saamhoorigheid, waarbij £pugt;a niet
achterblijft.
B. Het begrip van familia of gezinsgemeenschap en
dat van verwantschap is verwijd tot de grootere ge-
meenschap van staat, volk of groep.
Cf. de reeds hierboven op pag. 6 geciteerde plaats,
Demosth. XVIII. 288.
Plat. Polit. 470 B. Hier is de verwijding van het
begrip duidelijk, waar otóoict en tcóxefioo worden onder-
scheiden en van oTdaio gezegd wordt: oineïov xal ^uwevea,
terwijl het van TióXenoo heet: dXXÓTpiov xal 08-veïov. Ook
Plat. Polit. 521 A spreekt over oIkeIoo jtal èvSóv nóXetioCT.
Menigmaal doelt het begrip olxeïoo op een zeer be-
paalde, met name genoemde groep.
Plat. Tim. 21 E. Inwoners van Sais beweren te
zijn tpiXaamp;i^vaioi xal tivo xpónov olxeïoi. De verwant-
schap geldt nu een volk of stad.
IsocR. XII. 168: „een belangrijker prestatie van
de Grieken als geheel is stellig niet te bedenken; wel
is mogelijk een voorbeeld te vinden dat o IxeiÓTepo v isquot;;
dan volgt nl. een voorbeeld uit de oudste geschiedenis
van Athene zelf. Athene is hier de groote eenheid,
de oIkoo. (Cf.demosth. XIII. 21: olxetoia TiapaSetynaoi =
uit de geschiedenis van uw eigen volk).
IsocR. XII. 220: zeer te laken zijn zij, die de dingen,
die ten nutte zijn gegeven, aanwenden np6a toOct
olxeiOTÓToua xal xfjo au-rijo ouweveJaa yLeréxovraa-
anep ènoiovv Snapxiüzai. Hier is de gedachte: de meest
nastaanden, als volk van dezelfde afkomst.
IsocR. X. 24: al kan men zeggen dat Herakles
geweldiger daden verrichtte, van Theseus geldt echter
lt;I)lt;peXinu)tépouo xal toïo quot;EXXïjoiv olxeioTépouo noii^aoo-
»ai Toita xivSóvouo = meer de belangen der Grieken
rakend. Hier is de Grieksche stam-verwantschap de
oixoc.nbsp;,
Isocr. Epist. II. 11: (tot Philippus); voer geen oor-
logen è? J)v Toi)o nèv olxeioTdxouo ela XOnac xal
lt;ppovTl5oo xoTaon^ocio, xoüo 5' èx^poüo èv èXnloi ixeviXoitr
Tïoii^aeio = Macedoniers en Grieken hooren bij elkaar
(door hun afkomst reeds) en hebben gemeenschappe-
lijke vijanden te bestrijden.
De kracht van dit begrip van eigen kring of volk
is ook te zien in plaatsen als deze:
DemoSTH. XIII. 5: aXXa ti?)v 8uvop.iv t^o itóXecja
O l X e l O V elvoi = uw krijgsmacht moet uit eigen
burgers bestaan.
DemoSTH. rV. 25: oxpoTubToo olxelouo üanep ènómaa
Twv oTpoTTiYouH-^vciJv; dezelfde gedachte, als hierboven;
cf. ook IV. 27; XVIII. 234, e.a., evenals bij
IsocR. IV. 86, over de Spartanen, die voor het
gemeenschappelijk gevaar der Grieken optrokken tiPjv
O l X e l O V 8óvo{Jiiv ëxovxea.
Ging dit gebruik al in de richting van een veel
algemeener begrip eigen, dit is zeker ook het geval
met plaatsen als de volgende, waar toch de oorsprong,
zooals wij die vooropstelden, nog te zien is:
Isocr. XV. 107: steden, üv XTjcpO-eiatöv ärcaa ó TÓnoa
6 Ttcpiéxwv olxeïoo ifivayjiéiad-T] Tfj nóXcinbsp;zich
voelende als bij onze stad behoorend;
DEMOSTH. tv. 5. xol tldvto tóv tónov toütov olxcïov
x\jxXa): als boven, gebied waarop ge kunt vertrouwen,
als geheel bij u behoorende en zich zoo gevoelende.
Plat. Polit. 375 geeft, evenals tal van andere plaatsen,
olxeïoi tegenover 7toXé|xioi, waarbij olxeïoo al = eigen
geworden is.
Ook bij de volgende voorbeelden voelen we de kracht
eigen nog in verband met het begrip ons land, onze
staat, als verruiming van oIxoct.
Isocr. XIV. 46. ixyoö{xev ivoyxo^ófievoi npóa toïo
olxeloio xoxola xol Ttóv äXXoTpluv xoivcovelv.
isocr. VIII, 85. ióare twv Trpoaoreftov twv oixeftov
oó xpaTOÜVTco, 'iTaXtacT xal SixcXtaa xal KapxrjSóvoo écp^civ
TipoocSóxïjaav. Cf. Demosth. I. 18 en 28' IV 17-
XXIII. 155; LX. 8. e.a.nbsp;'
P a r t ij-gemeenschap spreekt uit
Demosth. XXI. 130. ößpeia noXXal xal ncpl TOua
olxelouG xaxoupYi^jxaTa.
C. Het gebruik in sterk verruimde beteeke-
nis, met de kracht van behoorende bij, zijnde van,
met allerlei toepassingen, die liggen in de sfeer van
ons eigen, ook in het particuliere leven („de kring
van onze eigen menschenquot;).
Als overgangsgevallen van de vorige rubrieken naar
deze verdienen de volgende plaatsen de aandacht.
Democrit. bij Diels frgm. 293. Zij, die vreugde
hebben over ongeluk täv TzéXaa, begrijpen niet hoe gelijk
het lot is voor allen en zij beleven zelf ook niet veel
vreugde: inopéouoi 8è o lx£ trj a xapaa, wat Diels vertaalt:
sind auch arm an Freude im eigenen Hause.
Zoo wordt in frgm. 60 gebruikt de term tä olxi^io
afzapTT^fioTtt in den zin van „fouten uit eigen kringquot;
(tegenover óö-veïo), cf. ook frgm. 80.
IsocR. I. 9. De redenaar maant den jongen vorst
de principes van zijn vader te volgen. Dan immers
oixcïov xal xaXóv ë^eic jtapóSciYfia twv öti' èfxou ooi
Xeyofxévwv = voorbeeld uit uw eigen kring, van nabij.
(De familiegedachte ligt hier nog in).
Plat. Leg. 865 E. Hij, die iemand gedood heeft,
moet weggaan van den gedoode xol épTjficóoai navxaa
Touo O lx eL OU O TÓTXoua 5u|Ji7idar]a xija TtoxptSoo (de plek
waar hij thuis behoord heeft).
Xenoph. Cyrop. VII. 5. 56. Er is geen oixeióxepov
Xcüptov voor een mensch dan de haard. — Het is meer
toeval dat dit voorbeeld ons aan de oorsprong van
het woord herinnert, want hier is stellig reeds een
algemeener begrip ,,eigenquot; aanwezig.
Nu zouden wij dan ook een heirleger van plaatsen
kunnen laten volgen, waaruit een zeer algemeen gebruik
blijkt. Wij doen uit de beschikbare veelheid een keuze.
Xenoph. Cyrop. VIII. 7. 14. iroXlxai zijn oïxcióxepoi
dan menschen van elders, zegt Cyrus tot zijn kinderen,
die hij maant tot eendracht; = zijn meer eigen,
staan nader. Hij vervolgt dan: des te meer past
eendracht aan broers, elo otxcióxrjxa = om de nauwe
band te krijgen. In het substantivum ligt hier dus iets
van hetzelfde begrip.
In het persoonlijke ontstaat hier nu een gebruik,
vooral van de pluralis otxcïoi, in den zin van de
naaste(n), waartoe nu niet altijd strikt genomen
verwanten alleen behooren, maar waartoe ook wel
eens door de omgangspraktijk een enkele niet-verwant
gerekend kan worden. Het woord oIkەoi drukt een
bepaalde sfeer uit, die we bij het persoonlijk gebruik
van het woord aldus kunnen beschrijven: zóó ,,eigenquot;,
dat die personen tot de naasten gerekend kunnen worden.
We zien dat «plXoi en olxcïoi dus in enkele gevallen
elkaar wel naderen, indien men nl. het oude begrip
«ptXoo neemt (zie aldaar pag. 83) en olxeïoi met
„vriendenquot; te vertalen is dus bijna altijd onjuist; het
zijn de „eigenenquot;, in allerlei variaties. Allereerst de
groep der naasten, waartoe dus in de eerste plaats
eenige verwanten, en voorts soms enkele anderen
zullen behooren. Wij kennen hier de termen: mijn
menschen, mijn eigen menschen, eigen krin?
Plat. Epist. VIII. 328 A. Dion schreef mij over
Toua dScXcpiSoüa Kal xoucr olxelouci «ber cuTrapdxXrjToi elev,
nl. tot de door mij voorgestane levensopvatting; = zijn
neven en verdere kring van naasten, met wie hij speciaal
„eigenquot; was; verwanten anderen.
Plat. Laches 181 C. .Lysimachus, die een vriend
van Socrates' vader was geweest, is verheugd S. te
leeren kennen en vraagt hem nu geregeld bij hem te
komen, bij hèm en zijn zonen, met wie S. nu nl. omgaat
Xpijv nèv oöv xal npórepóv ae cpoirav auxóv nap' fniäa
Kal olxeloua ^jYeïaO-ai = ons als „eigenquot; beschouwen
De vertaling „vriendenquot; moge verieidelijk zijn zij
IS niet juist, als men de sfeer van het woord wil weer
geven, die veel meer gaat in de richting van v e r t r o u w d
bekend, eigen.nbsp;'
01 otxeïoi is een zóó vaak gebruikte term geworden,
dat men op vele plaatsen werkelijk niet meer kan
zeggen of nu gedacht is aan de verwanten alleen, of
aan de lets wijder genoemen groep, die der „eigen
menschenquot;, naaste kring, bijv.
Xenoph. Memor. III. 6. i: Behalve Sokrates töv ócAXcov
otKcttov Te xal tplXcov ouSelo èSóvaxo naOaai (rXaóxwva) x.x.X.
In ieder geval echter staat cplXoi hier meer op de buiten
de familiekring levende philosophische vrienden, terwijl
otxeïoi de meer intiemere kring der naast-levenden
aanduidt. Een dergelijke onzekerheid van bedoeling
voelen we ook Plat. Polit. 382 D, e. a.
Onder D zullen we nog eenige van zulke gevallen
bespreken. Willen we een duidelijk beeld geven van
het gebruik van otKeïoo dan dienen hier echter eerst
nog vele voorbeelden van karakteristiek gebruik te
volgen. Steeds vinden we de kracht „eigenquot; terug,
maar in even vele schakeeringen als eigenlijk ook
ons Nederlandsche woord kent.
Demosth. III. 23: ge moet niet äXXorploia napaSelyixaai
gebruiken, doch oIkcIoict, wat hier beteekent: van u zelf =
de nü levende burgers (tegenstelling met voorouders).
IsocR. III. 40, waar gesproken wordt over hen, die
ontrouw zijn jegens hun echtgenooten en daarmee
die verbintenissen niet goed bewaren, die ze daarom
des te meer moesten eerbiedigen oacpnep olxeióxcpai
Kal nel^oua oOaai xtóv élXXcjv xuyx'i^'ouoiv = die hun
persoonlijk leven meer raken, die meer een nauw ver-
band vormen en een eigen kring doen ontstaan; na-
staand, eigen.
Het begrip ,,bij iemand behoorendquot; kan op allerlei
dingen toegepast worden.
Isocr. V. 17. Ik wil u opwekken tot npd^eia
olxeioTépaa xal xaXXlouCT xal nöXXov oypicpcpouaao
(dan die, waaraan ge nu de voorkeur geeft) = daden,
die meer bij u behooren, bij u passen.
Antiph. IIa, ii. Rechters, ge moet zijn bestraffing als
olxeta beschouwen, d. w. z. een zaak, die u zelf aangaat.
Weer anders is het volgende.
Isocr. XX. i, naar aanleiding van een aanslag:
Ons lichaam moet toch veilig zijn 1 toüto nöaiv iv9-ptbnoio
otKeióxaxóv èoxi = staat den mensch het naast, is
het meest eigene dat hij bezit.
In dien geest is ook het volgende.
-ocr page 28-Antiph. IVy, 3. Nu hij den man met z'n handen
dood sloeg, is hij nog des te eerder een moordenaar
te noemen; oaov ai xeïpeo toü cti5)ipou olxeiórcpai
TOUTCp EÏol, TOOOÙTO) fJlöXXoV lt;pOV£ÛO èoTlV.
Plat. Tim. 34 A : over de bewreging, die een lichaam
reeds olxeta is, reeds eigen is.
Zoo ook van andere eigenschappen en bekwaamheden.
Plat. Enthyd. 301 E: ûore y.01 oïxela yevéa^ai (scil.
il aotpla) = mij eigen wordt.
Philolaos, bij Diels frgm. 11: De natuur van de
getallen kent geen il^eGSoo- où yàp olxeïov «ùtoïo èan.
Democrit., bij Diels frgm. 267: cpOoei ri âpxeiv
oixï^iov TÛ ypéaaovi.
Vandaar ook ifj o[Ke£a lt;póciCT (Plat. Sophist. 225 D.),
yóaixoa olxeïoa, (Plat. Gorg. 506 E), i, olxeiOTdrr) siil
XcxToa, de hun meest eigene wijze v. spreken (Plat.
Theaet. 183 B) en vandaar ook tó oïxeïov als begrip, e.g.
Plat. Lysis 221 E: toG olxclou ô xe ëpuia xal i,
lt;piXla xal f, éniamp;unta Tuyxàvei oöaa = van iets eigens
Croiset vertaalt hier: quelque chose qui nous est lié
par une certaine convenance (ed. G. Budé).
Zelfs vinden we Tà olxeïa in den zin van : eigenschappen.
Plat. Phaedr. 232 E: De meeste épûvrco begeerden
eerder het lichamelijke, dan ze de aard kenden of xûv
âXXojv olxeltov ë|xneipoi èyévovTo.
In de lijn van de voorgaande voorbeelden vinden we
ook oIxElov als: kenteeken, e.g.
Democrit., bij Diels frgm. 226: otxj^iov èXeu^eplyja
Ttoppyjolr].
Plat. Theaet. 193 C: tó olxeïov crjfxeïov AnoSoùa Tfj
olxelcf ö^ei = het eigen merkteeken gevende door de
eigen indruk die ik krijg bij de waarneming.
Verzwakt uit deze kracht is de uitdrukking over
het licht.
Plat. Tim. 45 B: olxeïov éitaoTïjo lófjiépaa, waarbij
we de algemeen-possessieve kracht naderen.
Voor we deze echter bespreken noemen we nog enkele
merkwaardige toepassingen van het blijkbaar zeer
plooibare oixeïoo.
Antiph. IV. 5, 5. Er zijn klappen gevallen, maar ....
hij is begonnen! .... ol xeïov Sè TÓ a(JiapTT][ji,a xö
ap^avTi (jiöLXXov ij tïö dLnuvo(iévto èorlv. Als er sprake is
van een verkeerde daad, dan is deze aan de kant
van den beginner! (= behoort bij, is eigen aan).
Antiph. III. p, 8. olxelaia oujAcpopaïa xéxpriTai =
een ongeluk dat hij aan zich zelf te wijten heeft
(= waar een ander niets mee uitstaande heeft). Er
wordt nl. gesproken over een jongen die bij de gemeen-
schappelijke oefening in het speerwerpen voor den
juist werpende jongen langs liep.
Soph. Aias 919: Ak' oIkcIoo otpay^o» waar bedoeld
wordt: de zichzelf toegebrachte wond.
Nog een voorbeeld van de kracht: strikt er bij be-
hoorend.
Demosth. XVIII. 17: xoüa (i,èv voutoo tpaol Setv
olxeloua elvoi xijtT Tpir^pouc xija Xrjij^ofiévrjCT tóv axétpavov
= de bemanning moet vast bij het schip behooren.
Zoo komen we via de beteekenis „er bij behoorendquot;
tot een zeer algemeene sterk possessieve beteekenis.
Aeschin. II. 78: bjaxc o l x c I a [Jioi xal ctuvi^O'IQ tqi xijcT
ïtóXeojo dcTuxJ^naxa elvai xoïo walv dtxoóciv = de rampen
van de stad klonken mij in de ooren, als waren het
eigen rampen van mij zelf.
Isocr. IV. 76. Ook de voorouders van Atheners en
Spartanen verdienen lof: oO yap wAiytópouv twv koivwv,
. . . dXX' èitY^SovTo (ièv tbc otxelojv.
Zóó menigmaal oijtcïa (TipdYfiaTa), zoowel van een
staat (Aeschin. II. 49, e. a.), als juist van een persoon
(Plat. Crit. 23 B, Demosth. L. 59; Isocr. I. 35; XI.
29 e, a.).
Plat. Polit. 353 C: Het „zienquot; is de olKeta dpé-rr,
van de oogen.
Dit possessieve „eigenquot; kent ook de tragedie: e.g.
EurIP. Hippol. I166: oljtcïoa auTÖv tüXea' appidTWv «xoo,
evenals de taal de komedie, e.g. Eubulus, frgm. bij
Athen. 10, 449 E: oixeCcov dvéfxcüv xafxtaci.
Typeerend voor een veelvuldig gebruikte kracht
zijn voorts plaatsen als de volgende.
Demosth. LIX. 95: ol 6è Xomol ènpdvTeo da xia
rjfiexépaoxpu^peiCT, èTteiSif) auxoïc otxeïo oxdtp») oüx un^pxe,
ouvev au[Jidxouv üfjiïv.
Demosth. LX. 24. Hun dpexgt;^ was misschien de
«l^ux^l van Griekenland, fifxa y«P rd xe xouxwv nveópiaxa
dTtrjXXdYT] xügt;v oixeloiv owfidxcov, xal xó xfjcx'EXXdSoa
d5(tü(jia dvjipyjxai.
Aeschin. II. 154: tbc etc otxelav auxoG Yuvaïxa.
Een merkwaardige toepassing:
Plat. Polit 535 B: ó nóvoa olxeióxcpoo voor de ziel
(geest) = speciaal van de ziel.
Soms zeer nuchter possessief:
Demosth. XXXII: een vrachtvaarder beweerde xóv
Yönov otxcïov «xciv auxóv xrjo véugt;a = geen vracht
maar eigendom, eigen handelswaar.
Ten slotte vermelden wij twee plaatsen met de term
Ta T^a cpviaewa oixcïa, wat de natuur reeds meekrijgt
of meegeeft.
Demosth. XLV. 53: hij ontzenuwt niet alleen de
geschreven wetten, maar ook Ta T^a lt;p. otxeTa.
Lycurgus 131: hij heeft zich aan alles onttrokken
en zich niet ter beschikking gesteld met z'n kracht
en natuurlijke verdedigingsmiddelen en instincten: fxóvoa
oötoo tlt;bv ndvtcüv iv^ptbnuiv xal toc Trja cp^ioctuo olxeïa
xal dvaYJtaïa npoSéSwxcv, amp; xal toïct dXóyoKinbsp;fiévioTa
xal (JTiouSaiÓTaTa SielXïjjiTai.
In alle voorbeelden lag steeds het begrip van „het
eigenequot;. „Eigenquot; staat weer dicht bij „geeigendquot;,
in verschillende nuances:
Plat. Politic. 259 D. Moeten we zeggen dat een koning
oLx€iÓT€poa isT^o YvaJOTixijo {aoXXov ij t^ct xeipoTcxvix^cj?
„Geeigendquot; is hier sterk verwant aan „na-staandquot;.
Opvallend is het gebruik in dergelijke zin:
Plat. Epist. VII. 340 C. Wil men een tyran op de
proef stellen of zijn belangstelling voor de philosophie
wel echt is, dan moet men hem alle kanten er van
vertellen; dan kan men zien of hij is tpiAóootpoc olxelóa
Te xal a^ioo toG TrpdYliaToa, een echt philosoof, wien
de zaak van nature ligt.
We noemden reeds in het begin van onze bespreking
van olxeïoa de voorkomende beteekenis passend, die
evenals de hierboven genoemde voorbeelden steunen op
„er bij behoorendquot;.
Ook het adverbium vinden we aldus.
Plat. Polit. 397 C over het voordragen: oixeltoa
= naar behooren, zóó dat 't ware wezen van
de zaak tot z'n recht komt.
D. Plaatsen die afzonderlijke bespreking
vereischen, wegens onduidelijkheid en gevaar van
misverstaan, overigens o.i. toch thuis behoorende
bij reeds besproken krachten in het woord olxeloa.
We beginnen met een plaats die ons 3 synoniemen
geeft, die elk een eigen sfeer hebben.
Demosth. XXIV. 195. ouTeyap aoYyev^ja oüt'olxeïoa,
out' dvayxaroo fjv ooi toutcov oiiSclo. De redenaar wil hier
in zekeren zin een climax geven: ouYyevi^o het algemeene
woord voor verwant, olxeïoa vrijwel hetzelfde, doch met
veel inniger sfeer, bezien met meer caritas (eigen zijn),
dvavxaloo dat veel strakker de officieele, door de natuur
vastgelegde nauwe familieband uitdrukt (cf. Xenoph.
Anab. II. 4. i: oi dScXtpol xal ol dXXoi dvayxaroi).
Wil men de kracht van dvayxaloo scherp belicht zien
cf. Plat Polit. 574 B: Om een éTatpa, die iemand pas
kort hef is (vccüotI cplXTjo) xal oux dvayxalao éTalpao
YCYovulao, zal iemand TidXai cplArjv xal dvayxalav LiïjTépa
mishandelen? - Hier staat degene, met wie men geen
noodzakelijke band heeft, tegenover de moeder, die wel
de onverbrekelijke nauwe band van de natuur met ons heeft.
Isaeus I, 2: ol nèv olxcïoi xal ol Tipom^xovTeo. Hier
is o. i. geen tegenstelling bedoeld, zooals in „vrienden
en verwantenquot;; beiden zijn hier in de praktijk de ver-
wanten, slechts is de sfeer van oixeïoi inniger en, naar
de familie-zin genomen, ruimer; het schetst de verwanten
insiders als naast-staanden.
Plat. Meno 91 C: nrjSéva twv ouyyevöv (jtt]8è olxelcjv
IMTjSè lt;p£Xtüv = verwanten, naasten en vrienden, olxeïoi
is een beperkter kring dan cpIXoi.
Isaeus II. 5. xal èx TOÖ TpónOU TOUTOU, TXpÓTCpoV ÖVTEO
-ocr page 33-otuToO tp(Xoi, KaxéaTïjfjLev olxeïoi. Dit slaat op een
officieele familie-relatie, die, door huwelijk van den
één met de zuster van den ander, nog ontstond bij de
vroeger reeds bestaande vriendschappelijke verhouding.
Wel voelen wij hier in olxeïoi weer iets meer dan
verwanten: wij waren bevriend, nu werden wij
geheel eigen.
IsoCR. IX. 539 over Conon die bij Euagoras kwam:
TipojTov |xèv yap ouk ëtpO'oaav äAAi^Xoia iiXif)lt;iiQ[CTavTClt;j, xal
Ttepl TrXelovoa éTtom^oavxo acpSo aOxouo toüct npÓTcpov
olxeioua övxao. Wij geven toe dat de gedachte
„hun vroegere vriendenquot; hier heel goed zou hebben
geklopt, doch wij voelen deze beteekenis door dit woord
op een andere wijze benaderd: hen, die vroeger de
nauwste banden met hen hadden. Praktisch zijn dit
hier wel vrienden, maar het begrip van het woord
is anders en sluit de familie zeer zeker in.
Letten wij bijv. eens op deze plaats:
Demosth. XXXII. 31. èfiol 8'èoxl (lév . . . atj|ioo»évyjct
otxeïoCT Y^vci. De toevoeging Y^vei toont duidelijk
aan dat oIxcIoct niet kan zijn „bevriendquot;, maar toont
evenzeer aan dat olxeïoa de beteekenis verwant ook
niet meer als vanzelfsprekend had. Ook hier ligt de
kracht ,,eigenquot;, ,,nauw verbondenquot; in het woord.
Vandaar dat het de ruime beteekenis kan hebben, die
inhoudt de kring der naasten, echter nimmer alleen
vrienden bedoelt.
Aeschin. Epist X. De banneling, reizende in Troas,
woonde 'n bruiloftsfeest bij: xal ^jjjieïo Sfjia xoïo xe
olxeloia xcjvnbsp;xal xoïa äLXXoia
pw9-ev x9)v éopxi^v . . . èO-eiópicö^a. Hier zijn natuurlijk
bedoeld „de familie en vriendenquot;.
„ quot;delfquot; quot;quot;nbsp;..bevriend- k„„e„ gevallen
Ar°t„rrnbsp;-- bevriend met
Anslolochus, ma^r „a dien. dood liet hij diens .oo„ in
moe.h,khedan in den steek,nbsp;M
Hier duidt ol««., vooral aan
dyeen b., wie hij zich nauw aansloot en Jt 2
keerde daden. Alweer: praktisch is dit een „vriendquot;
maar het woord wil dit niet uitdru^en! '
Leggen wij hier maar eens naast-
Demosth. LIX. Apollodoros had de zuster van
den spreker gehuwd. W, ssnbsp;xoö -A. „.pi
nvnbsp;Toen pas dorst ik te trouwen me
haar toen A^ getoond had ons waarlijk alsnbsp;te
beschouwen. Dit is niet: ware vrienden, maar menschen
tquot;a 'de'quot; quot;TT
Een moeilijke plaats biedt ons Xenophon.
Xe«0P„. Sympos. VIII. x,. Waarom ^ou een knaap
wede hefde gevoelen voor hem, wiens liefde alleen van
het hchamehjke afhangt? Soms omdat hij zich zelf
hij begeert, maar daarmee dan knaap het
') Nauwe relatie (die dus behahe de officieele banrf t™i -i
quot; •nbsp;33; Demosth. XXX. 31; XLIX
(zeer eigen met).nbsp;'nbsp;37
-ocr page 35-smadelijkste bezorgt ? fi 8ióti ä otieüsci trpixteiv trapa tcjv
naiSixüv, cïpyei fiaxiaxa touo oixelouo anb toutojv;
Er blijven na overweging van de verschillende mogelijk-
heden die men zou willen stellen, o.i. slechts deze over:
a)nbsp;oineïoi is hier het vrijwel onvertaalbare begrip,
dat doelt op degenen, die geregeld in iemand's om-
geving zijn en waarmee hij omgaat. Een mogelijke
vertaling zou zijn ,,de naaste omgevingquot;, doch veel
beter wordt de uitdrukking weergegeven door
de woorden ,,de anderenquot; zooals onze spreektaal
dat kent.
b)nbsp;Of men moet het zoo opvatten, dat alleen
gedacht wordt aan de olxcïoi van den jongen en
dat in de laatste toevoeging niet aan het erotische
wordt gedacht, doch dat de bedoeling is: de eigen
kring (vooral dus de familie) heeft toch meer recht
op den jongen, maar hij wordt aan hun genegen-
heid onttrokken.
In geen geval dus mag men olxeïoi met vrienden vertalen.
Voor de kracht: ,,geheel eigen metquot; vonden we nog
vele plaatsen, waarvan de volgende zeker een afzonder-
lijke vermelding verdienen.
Plat. Epist. VII. 332 E: stadsregeeringen, aurtö re
olxeloo xal dXXi^XaiCT = met hem zelf (zijn bedoelingen)
een eenheid vormend, alsmede onderling. Het is onjuist
hier met bevriend of toegenegen te willen vertalen.
Plat. Leg. 839 B.nbsp;aöxöiv oIxeIouo clvai
xal tptXouo = dat zij met hun vrouwen (en wel speciaal
met hun vrouwen) geheel eigen zijn en toegenegen;
m. a. w. niet de toestand willen, waarbij de vrouw in
menig opzicht buiten het leven van de man staat. Cf. het
adverbiaal gebruik:
Xenoph. Cyrop. V cnbsp;ä
mmm
Ook xnzake mannen-omgang kan men dit woord
tegen komen, als „nauw verbonden aanquot;, eg
Geheel i„ de lijn van ons betoog (niet: vriend»
liggen de volgende uitdrukkingennbsp;'
Oi!'quot;'nbsp;-- Dionysius-
de.e ngen vertrouwd worden, evenais ™t on
glarjoeienquot;^nbsp;» quot; ^^ - -
(U.t laatste iigt m eóvooo en niet in ot«lo,|)
!•nbsp;^^ Vip co.nbsp;.lp»
I t ; quot;quot;quot; O'«-'quot;-nbsp;Deze
Plaa s d.e geen uitleg behoeft, geeft het adverbiut
Zoo ligt ook innbsp;meermalen dezelfde kracht. Cf
net verbum, otxeiwod^evov, optreedt.
Dit otxcioüa^a, zich in nauw contaet met iemand
-ocr page 37-begeven, bijv. als leerling, vinden we o, a. ook Epist.
VII. 330 B.
Plat. Leg. 771 D spreekt over olxeiÓTTjo onder burgers,
bij een goede indeeling in groepen.
Dat het op menige der boven besproken plaatsen
wel eens verleidelijk was om in oIkcïoct radikaal de
beteekenis ,,bevriendquot; te lezen, worde grif toegegeven,
doch dat de sfeer van het woord dit niet bedoelt, hopen
wij voldoende te hebben aangetoond. Zelfs op de volgende
plaats houden wij ons aan de lijn van ons betoog.
Xenoph. Cyrop. V. I. i: oöa i^Sei olKeioTÓTouo
ouTü övTttCT. De verklaring is hier: het meest zich
aan hem verbonden voelend, hetgeen niet ver
meer af staat van toegewijd.
Het ligt in de rede, dat een adverbium, dat qualitate
qua vaak vergelijken moet, veel eerder tot de be-
teekenis ,,vriendschappelijkquot; kan komen, via de kracht
,,als eigenquot;, e.g. in de veelvoorkomende uitdrukking:
olxe((olt;; SiaxeïoO'ai. Vaak echter zal toch een vertaling
gebruikt kunnen worden, die o. i. dichter bij huis blijft.
ETAIP02.
Bij de bespreking van oitteloa hebben wrij vvel is waar
onze bevindingen niet laten afhangen van de afleiding
van oixoa, maar het viel ons niet moeilijk de kracht
van dit stamwoord herhaaldelijk te constateeren en
we behielden bij alle veranderingen en nuances in
de beteekenis toch steeds dezen grond, dat het oude
begrip in letterlijken zin wel niet overal is gebleven,
doch naar één kant bewaard bleef: de kracht van het
bij behooren. Niets ligt meer voor de hand, dan
dat we bij éralpoo ook beginnen ons af te vragen of
er een grondbeteekenis is, die wij bij elk gebruik van
dit woord kunnen aantreffen of aanvoelen, ook al
willen wij ons hoeden voor het vooropgezet willen
vinden van iets dat niet meer aanwezig behoeft te zijn.
Bij éTaïpoop is dit dan ook niet mogelijk. Wel is de
verwantschap met fé-rna waarschijnlijk i). Dit woord
komt reeds bij Homerus voor in de beteekenis van
verwant, doch staat te ver af van de ons bekende
beteekenissen van éraïpoa dan dat wij ons daardoor
mogen laten leiden; de andere kracht die féxrja moet
hebben gehad, die van stamgenoot, medeburger,
in den zin van nastaande (fragm. Aeschyl. en Eurip.),'
staat dichter bij de ons bekende beteekenissen van
éraïpoa 2), tenzij Böckh gelijk heeft, die op enkele
plaatsen de beteekenis ziet van privaatpersoon,
SoLMSEN, Untersuchungen zur griechischen Lautlehre, 1901.
») Dindorf, Lexic. Aesch. s.v. Férria geeft civis, amicus.
hetgeen ook klopt met de beteekenis van féxao = iSiwTïio
op inscripties en bij Thucyd. V. 79^). Maar in geen
geval mogen wij ons door deze verwantschap van
éxaïpoa en féTrjo bij ons onderzoek laten afleiden.
Wij doen verstandig ons hier voor ons doel verder te
wenden tot de schrijvers zelf. Wel zal het, om tot een
juist begrip te komen, noodig zijn straks het oudste
gebruik van éTaïpoo het eerst te bezien, m. a. w. het
gebruik van dit woord bij Homerus als uitgangspunt
te nemen, te meer, daar er gevallen zijn bij het latere
gebruik van éTaïpoo, die alleen op die wijze verklaard
kunnen worden. We bedoelen hiermee natuurlijk in de
eerste plaats de éTaïpoi van de Macedonische
koningen, een geijkte term, die we straks aan het
Homerische éTaïpoo zullen toetsen en nu als uitgangs-
punt nemen.
Het meest zijn wij geneigd bij de Macedonische
éTaïpoi te denken aan het begrip Satellieten des
Konings en de door Solmsen al bepleite verwantschap
van éToïpoo en Satelles zou alleen hierom reeds
waarschijnlijk kunnen lijken 1 De term éTaïpoi is bedoeld
geweest zoowel voor de aanzienlijke edellieden, de
steunpilaren van de kroon, die in de onmiddellijke
omgeving van den koning woonden en aan het Hof
verkeerden, als ook voor hen speciaal, die op de tochten
als Satellieten, onderaanvoerders en staf meegingen.
Deze beide begrippen vallen onder de kracht van een
Homerisch éTaïpoo. De uitdrukking is blijkbaar in den
tijd der redenaars zeer gewoon, want zonder commentaar
gebruiken deze in Macedonisch verband éToïpoi als
V. Herwerden, Lexic. Gr. supplem. et dial. s.v. féTao.
-ocr page 40-^'mZV:'quot;quot;nbsp;georienteerde duidelijk begrip.
Maar het is gewenscht eens precies na te gaan wat
deze term heeft willen uitdrukken.
Het is zeer waarschijnlijk dat deze naam der Mace-
domsche edelen teruggaat op het Homerische éxalpo.
Een vraag, (voor ons, wien het om beteekenissen te
doen xs, van weinig belang) is deze, wanneer deze term
m gebruik xs gekomen. Was het in Macedonië al een
oude term of is het een vinding van het uit den slaap
herrxjzend Macedonië, in den tijd van bewuster stam!
verwantschap met de Grieken, een term en begrip
bewust ontleend aan Griekenlands nationale poezie
Homerus? Hoe het ook zij, de term gaat terug op een
begrxp dat ook in het Homerische éxarpo. aanLzi.
IS en het woord moet in de 4e eeuw althans nog een
zekere kracht hebben gehad in deze beteekenis. Aan-
gezxen er dan echter ook een ander begrip ix. kan liggen,
hjkt het nxet ondienstig nu een enkele woord ovefhe
gebruxk van éxaïpoa bij Homerus te laten volgen wl
kunnen dan zien of reeds bij Homerus de beteL^s
van exa.poa mogelijkheid biedt voor meer nuance
dxe later tot verschillende begrippen konden uitgroden.'
Al heel gauw blijkt dat de grondgedachte die overal
voelbaar xs, moet zijn: hij, di e met anderen samen
xets doet, of in de zelfde omstandigheden
verkeert; dus uitdrukkende actief zoowel als passief
een samendoen en samengaan, of een samenzijn.
A.nbsp;De leden van de groote groepen zijn eikaars éxaïpoi,
de Grieken onderling, de Trojanen onderling. Zoo
spreekt bijv. Ares, in de gedaante van een Trojaan,
als Aeneas in gevaar is, aldus tot de Trojanen: E 469
aXX' äy£t' èK cpXolaßoio aadyao^iev éoQ-Xóv éraïpov, d.i.:
Komt, redden wij onzen strijdmakker.
Van een mannenbond is hier geen sprake.
Ook in kleinere ondergroepeeringen, bijv. de Myrmi-
donen, zijn allen eikaars é-raïpoi. Hier wil men wel eens
een mannenbond in zien, doch het is al evenmin nood-
zakelijk. Zeer frappant is het, dat geen onderscheid
wordt gemaakt voor den leider of de bevoorrechte
vrienden van den staf. De verschillende leiders der
Grieken zijn de éxaïpoi van Agamemnon, maar evengoed
is hij de éxaïpoo van hen en ook zij onderling heeten
éxatpoo, evengoed als zij het zijn van de andere (vrije)
manschappen.
Ook Achilles en Patroclus spreken over en weer
over een éxaïpoo. Het is een term, die voor chefs en
ondergeschikten beiden geldt. In hoeverre hier een
reminiscens is aan een werkelijke mannenbond, doet
voor ons doel weinig ter zake. Hoofdzaak is dit: éxaïpoi
zijn de leden van een groote of kleine groep van bijeen-
behoorenden, door 't zelfde doel verbonden, onverschillig
of men chef is of ondergeschikte die bevelen moet
opvolgen.
B.nbsp;Ook zij die in meer toevallig verband dezelfde taak
verrichten en samengaan, worden geregeld éxaïpoi
genoemd.
Zij, die met Odysseus de avonturen beleven, heeten
steeds zijn éxaïpoi of ëxapoi, ook bij kleinere afzonderlijke
zaken, bijv. 5. 408. (Er worden 3 êxapo. uitgezocht
voor een expeditie).
Maar ook de Phaeaken, die Odysseus vergezellen
worden zijn éxatpoi genoemd, ofschoon ze hem eerst
onbekend waren. Het is dus wel duidelijk dat niet de
officieele mannengemeenschap van het latere éxaipda
hier de grondbeteekenis oplevert van éraïpoi, maar
het simpele feit van het samenwerken in één arbeid
en voor één doel. Ja, reeds het samengaan zelf
en het verkeeren in dezelfde positie, dus een veel
passiever begrip, maakt menschen tot éxalpoi. Immers
Eumaeus spreekt over de andere bedienden, die toch
weer onder hem staan, met de naam éxalpoi, biiv
? 407-
In 0. 307 spreekt Odysseus aldus: Hoort! Eumaeus
xal äxxoi TTdvTea éxaïpoi. We moeten bedenken dat
Odysseus dan nog niet herkend is en er uitziet, alsof
hij niet zoo ver van de veehoeders afstaat.
Bij den wedstrijd der Phaeaken alweer hetzelfde
woord, voor een der Phaeaken, die in denzelfden wed-
strijd zal uitkomen: 200. xatpoiv oövex' éraïpov
êvyjëa Xeüaa' èv dcYwvi.
Het gezelschap der vrijers kent hetzelfde gebruik
van éraïpoi. Een mannenbond? Het hierboven besproken
gebruik van éxaipoa mag niet als argument gelden
al geeft een plaats als X. 184—186 alle reden om aan
een mannengemeenschap op Ithaka met gemeenschap-
pelijke maaltijden te denken:
oóv 5'oönw TiCT ëxei xaXóv yépaa, dXXi cxïjXoa
TrjXéjiaxoa reiiévr} véftExai xol 8atT«lt;T èlaaa
SatvuToi, amp;a ênéoixe SixaoitóXov ävSp' dXeyiiveiv.
Nog een voorbeeld van éTalpoa in algemeenen zin:
Wanneer een der vrijers Odysseus bespot, staat er
CT 350: yéXav S'éxdpoioiv cxcuxe.
C. éxalpoCT wordt voorts gezegd van diegenen, die in de
jeugd als leeftijdsgenooten in dezelfde omstandigheden
verkeerden, toen a. h. w. een samengaan in vele dingen
gekend hebbende, dat te vergelijken is met het samenzijn
in de bovengenoemde gevallen.
Een zekere bekendheid met elkaar is dan natuurlijk
gebleven, menigmaal zelfs een vertrouwdheid, die iets
van dierbaarheid in zich heeft. Cf. x 208, waar tot
Mentor wordt gezegd: gedenk je makker (éxóipoio cplXoio),
die je vroeger wel heeft geholpen.
Dan volgt: ófiiQTiiKlYj 8é fioi êcoi.
Merkwaardig is ook de plaats cp 216, waar Odysseus
de beide herders, die zich over zijn komst zoo verblijd
toonden, belooft:
xal fxoi ëneixa
TiriXc{ji,dxoi' éxapto xe xaaiYVi^xw x' ëoaeoS-ov.
Hij zal hun bezittingen geven en dan zullen zij de
makkers van Telemachus zijn; zij zullen tot diens
kring kunnen behooren en met hem in alles kunnen
meedoen als gelijken. Er ligt naast het begrip ,,samen-
gaanquot; vaak een kracht van toch zekere „gelijkwaardig-
heidquot; in éxalpoCT. Want wel is waar geldt de term zoowel
voor chefs als voor de anderen, maar er dient te worden
bedacht, dat dit gebruik van het woord vrije mannen
geldt, die in aanmerking komen leden van een gemeen-
schap te vormen. De gelijkwaardigheid in alle opzichten
mag echter geenszins in het begrip éxaïpoo aanwezig
of vanzelfsprekend worden geacht.
De bovengenoemde plaats in de Odyssee, cp 216,
-ocr page 44-brengt ons al meer naar de beteekenis van een ver-
houdmg in kleinen kring, waaruit ten slotte heel ge-
makkelijk een beteekenis „vriendquot; voort kan komen
Merkwaardig is toch, dat nergens bij Honf^s êxaïpoa
met vriend vertaald moet worden, zelfs niet bij Achilles
en Patroclus, want ook daar is het begrip: één der
genooten steeds het juiste, al is Patroclus ook de
meest geliefde.
Nog een enkel voorbeeld willen we aanhalen, waaruit
zoo duidelijk blijkt dat de eerste gedachte moet zijn-
die meegaat, die meedoet, die er bij behoort. Denken
wij slechts aan A 441: xal quot;Epta, quot;Apcoa ....
éxapri Te.nbsp;' '
En aan p 271, over de «pöpfiiyl:
ccpa SatTl ^eol 7ro[y,aav éTalprjv. Qok de gunstige
Wind is een goed makker en reisgezel: 149; éa^Xöv
ctoïpov.
Ten slotte ligt ook in een derivatum deze begeleidings-
kracht, ß 335 zegt Zeus tot Hermes: ... .01 vdp
«piXxaTÓv èoxiv dvSpl éxaiptaoai.
^ Al deze plaatsen tesamen, waarvan we de gelijken
in groot aantal kunnen vinden, geven de oude beteekenis
van éxatpoa wel voldoende weer. Er zijn slechts weinig
plaatsen waar we een oogenblik geneigd zijn een uit-
gesproken dierbaarheidsgedachte in éxatpoa op te merken
Wij willen daarvan enkele bezien om zekerheid te hebben
In de eerste plaats de reeds genoemde verhouding
Achilles—Patroclus.
0nbsp;64: ó 8' dvoxi^aei 8v éxatpov (=Patr.)
1nbsp;205: nlt;4xpoxXoo8èlt;p£Xti)é7teKet»£y éxalptp ( = Ach.lt;)
Ware nu de benaming éxaïpoo alleen voor deze beiden
gebruikt, we zouden gaan twijfelen, of soms „vriendquot;
-ocr page 45-de vertaling zou moeten zijn. Doch ook anderen onder
de Myrmidonen, zooals Automedon, die Patroclus'
wagen bestuurt, kan Patroclus zijn éToïpoCT noemen:
P 459 Tolfft 5' èTï' AuTO|xé8(i)v {/.óxet' axvufjievóo nep
éxalpou.
Beslissend is
S2 8o: dXXó Tt fxoi TCJV fjSoo encl lt;plÄoa ciXedquot;' éralpoa
nóTpoxXoa, TÓv èyw ^repl ïidvrtüv 'tïov éralptov.
Op grond hiervan mogen we ook bij de vriendschaps-
band van Achilles en Patroclus éTaïpotr niet vertalen
met vriend, doch met makker, al geeft dit woord misschien
niet volkomen weer, wat de Griek in éToïpoo op die
plaatsen voelt, waar een vast verband bestaat van een
groep bijeenbehoorende mannen.
Nu een tweede geval.
580. Alcinous vraagt aan Odysseus, waarom hij
schreit. Is er soms een verwant van u gesneuveld?
Of . . . . rJ 7ïo8-1 TiCT Kal éxaïpoc dvi^p. In de volgende
regel volgt:
éTTcl OU (Xi^v Tl Kaaiyvi^TOio x^P^^^v
Yty^exai oa xev éraïpoa èlt;bv Ticnvunéva €Ï5r}i.
Ook hier zou men argeloos kunnen vertalen met
vriend, doch waar het niet noodzakelijk is, is het niet
juist te achten. Ook hier is het onvertaalbare woord
nog het best door makker weer te geven, al ligt het
200 algemeen gebruikte Hollandsche vriend ons hier
wel reeds op de lippen.
Als laatste plaats nemen we nog hierbij
p 69. Telemachus gaat zitten in de buurt van Mentor e. a.:
oï Té ol é^ apx^o iraTpcbioi ijoav éxatpo i.
Dit moet dus zijn: het waren leeftijdsgenooten van
zijn vader geweest, met wie deze als zoodanig in geregeld
contact was geweest. De vertaling „vriendenquot; is weer
misleidend; genooten, makkers mag ook hier
beter worden geacht.
Wij moeten na deze toch reeds lange inleiding overgaan
tot de latere schrijvers. We hebben een grond gelegd
in dezen zin, dat ons het volgende goed duidelijk is
geworden:
a)nbsp;reeds in oude tijden kon het verband in mannen-
groepen sterk en belangrijk zijn;
b)nbsp;het woord éraïpoo dat een dergelijk verband of
samengaan uitdrukt, kan meer of minder sterk
gevoeld worden. Deze saamhoorigheid kan in het
Nederlandsch weergegeven worden door ons woord
„makkerquot; of „genootquot; en, al naar de zaak
eischt, door „strijdgenootquot;, „lotgenootquot;, „col-
legaquot;, „metgezelquot; enz.
Hier ligt de sleutel voor het latere
begrip der Macedonische éToïpoi. maar:
c)nbsp;er is een in onze taal eigenlijk onvertaalbaar
êTaïpoo; hièrom onvertaalbaar omdat de omgang
in mannengroepen zoo op de voorgrond moet
hebben gestaan, dat de éraïpoi niet zijn wat bij
ons zeer persoonlijke vrienden zijn, aan den
anderen kant een grooter saamhoorigheid en
vertrouwdheid kunnen hebben, dan ons woord
makker uitdrukt.
Bezien wij nu het verdere gebruik van éraïpoa na
Homerus. De kracht van het Homerische éraïpoa is bijna
overal nog te bespeuren, al zijn er nieuwe verhoudingen
bijgekomen en verschuivingen opgetreden.
/
Wij kunnen het aldus samenvatten dat het latere
éxaïpoa uitdrukt: de door eenzelfde doel of lot met
een of meer anderen verbondene.
Hierbij kunnen we de volgende nuanceeringen onder-
scheiden:
A.nbsp;éxaïpoi: de politiek gelijkstrevenden, al of niet
georganiseerd in éxoipelai; éxaïpoo clubgenoot, partij-
genoot, medestander, politiek vriend.
B.nbsp;de door geestelijk verkeer verbondenen, met name
door de philosophie (vrienden, collega's, leerlingen).
C.nbsp;de door geregelde vriendschappelijke omgang ver-
bondenen, vrienden, makkers.
D.nbsp;diegenen, die door 'n tijdelijk doel en zij die, al of
niet tijdelijk, door 'n zelfde lot, door dezelfde omstandig-
heden verbonden zijn (makkers, lotgenooten, collega's).
E- de door ëpcoo verbondenen.
Wij willen uit elk dezer gebieden voorbeelden geven.
A. Het politieke éxaïpoo.
Het is vooral in de woelige eeuwen dat we dit éxaïpoo
moeten zoeken en de duidelijkste voorbeelden zullen
wij bij de redenaars vinden.
Andocid. IV. 4. geeft ons een voorbeeld van éxaïpoi
als de georganiseerde partijgenooten of clubgenooten.
èv xoïo xoioóxoio ol xoOo éxatpouo Jtal ouvtofjióxoo
K€KXT]|xévoi nXéov cpépovxai xwv öXXtuv = In dergel ij ke
gevallen (dit wil hier zeggen: als men gevaar loopt
verbannen te worden) is het steunend optreden van een
sterke groep partijgenooten vaak de eenige redding.
Lysias XII. 43 geeft de toepassing van dit éxaïpoo
Dij de benaming der oligarchen.
èneibii 8è vau^axfa xocl ^ auftcpopi t^ nóAei èyévexo,
Srj^oKpaTlaa 6ti oücnja, o»ev rija oxdaecoa ?ip?av, Ttévrc
ävSpea ëtpopoi xaTéaxrjaav óno Ttöv xaXoupiévajv éxatpojv.
Ook dit éxatpoi zal, vooral in dit duidelijk verband, niet
anders kunnen zijn dan de talrijke leden der verschillende
oligarchische clubs.
De woorden lt;gt;t:6 töv xaXoufxévcüv éxalptov klinken al
heel weinig waardeerend, maar dat is geheel in overeen-
stemming met het kwaad, dat Lysias van de kant der
oligarchen in zijn leven ondervond.
Xenoph. Hellen. 11. 3. 46: êpoOXovxo xoC,a noXeptCoua
Se^ó^evornbsp;aöxoïonbsp;xola éxoclpora x^jv nóXiv
noiï^oaa^ai (= politieke medestanders).
IsocR. Epist. IX. 14. Agesilaus had 2 programpunten
die met vereenigbaar waren in uitvoering: den koning
van Perzië beoorlogen en tevens zijn eigen politieke
vrienden in de verschillende Grieksche steden weer
aan het bewind brengen, ouvépaivev oöv èx ^èv x^cr
Trpavfxaxetaa xfja önèp xóiv éxalptov èv xaxola xal xivS^i-
voia elvai xoita quot;EXXïjvaa.
We zien dus éxaïpoi nog al eens voor de oligarchen
gebruikt. Anders weer bij Plato,
Plat. Epist. VII. 331 e. Dionysius slaagde er niet
m op Sicilië in de steden vertrouwde regeeringen in te
stellen (= in de hand van vrienden, die den vorst be-
grepen en wilden volgen in zijn politiek): noXixctaa èv
éxdcxaia xaxacxï^aaoamp;ai xcioxAo éxa lp tov dv8p£jv.
Demosth. XXI. 20 (de rede tegen Meidias!):
8è Xéyeiv xal Tiovrjplaa érépaa aóxoö Tta^TrXrjamp;eïo
xal üßpeia ela ttoXXoüo Ojxöiv xal xoXpii^piaxa xoü piiocpou
xoóxou noXXdc xal Seivd, êtp' ola xöiv TTenovB-óxtov ol ^èv
ü ävSpeo SiJtaoTttt, KaxaSelaaN xec toutov xal tó toutou
S'pdtooc xal Touo Tiepl auxèv éxalpouo xal ttXoüxov xal
xäXAa 8^1 öaa Txpóoeoxi toutco :^CTUxtav 'éaxov, ol 8é .... x.x.X.
Sommigen durfden niet optreden tegen Meidias en
zijn éxaïpoi die over zooveel durf en geld beschikten.
Wie bedenkt hoe in de zaak-Meidias Wahrheit und
Dichtung gemengd zijn en hoe deze zaak ook ver-
politiekt is en wie daarbij denkt aan den democraat
Demosthenes, die twijfelt niet of in dit ,,éxaTpoi van
Meidiasquot; ligt een politieke bitterheid, die voor de kracht
van het woord tevens beslissend is. Wel is het gebruik
hier van dien aard, dat men bij een vertaling denkt
aan iets als: zijn maatjes.
Aeschin. Epist. II kan hier naast staan,
öxav 8'aö icdcXiv ónéX9-r] (aoi XoYiofiócr xe xal yvcófXY) xwv
aiixóS-i, oux é x a (p O) V (lóvov étXXa xal ouyyevtöv xal éxxXiQ-
olao xal KoXuxxoü, év amp; Ttévxe xal xexxapdxovxa ëxT] wxrjCTa,
xol xoü 'AXfjoi xtgt;gt;plou xal xtöv éxeï (x,oi (lexd ooö xal 4gt;iX[vou
Siaxpißcbv yevofjiévtüv,.....Door de toevoeging van veel
persoonlijker en dierbaarder uitingen na de tegenstel-
lende woorden dXXd xal, wordt het boven twijfel ver-
heven of met éxaïpoi waren bedoeld de politieke mede-
standers van Aeschines, te midden van wie hij 't grootste
deel van zijn dagen sleet.
Een dergelijke achtergrond van „politiek tot dezelfde
groep behoorenquot;, zal ook wel in de volgende plaats
aanwezig zijn.
Aeschin. II. 73 (Cephisophon en Chares waren beiden
aanvoerders van Atheensche vloten).
oöx(o 8'^v otpaXcpa xal èTtixlvSuva xd 7Tpdy{JiaTa ójoxe
^vayxdoS'ïj ypdtj^ai ipn^cpiafjia Krjcpiaocpuiv è JlaiavieOa, ela
xöv cplXtijv xal éxalptdv xöiv Xdpïjxocr, èxTrXeïv xijv
taxiattiv 'Avt(oxov tóv ènl täv önyjperixaiv xal ^rjxeïv xóv
aTparriYÓv xóv ènl xfi Suvdpiei xcxayfiévov . . . x.x.X. Laat
ons, vooruitloopende op cplXoo, hier cplXoi vertalen met
de vertrouwden, de politieke vrienden in het algemeen
dan verscherpt éxaïpoi dit nog tot de kleinere kring van
politieke samenwerkers, die een nog geregelder contact
onderhouden.
Verder verwijzen wij naar Calhoun, die dit éxaipoa
uitvoerig bespreekt, i)
B. éxaïpoa de door geestelijke banden verbondene.
Alexis, Kock, frgm. 221: Sp' oïoQ-' öxi M.
éxaïp ó O caxi xal«ï. x.x.X. Het gaat over de Tiu^ayoplljovxea!
Herhaaldelijk bij Plato en andere philosofen.
Plat. Theaet. 179 D: oi xoG 'HpaxXetxou éxaïpoi, de
philosophische vrienden van Heraclitus.
Plat. Meno 70 B: xoG aoG éxatpou 'Apiaxt„Kou.
Zoo spreekt Socrates tot Meno. Meno en Aristippus
waren beiden leerlingen van Gorgias.
Dit éxaïpoa wordt in philosophisch verband in ver-
schillende beteekenissen gebruikt. Wij zagen hier reeds
de gevallen, waar éxaïpoa was; „leerling vanquot; en „mede-
leerhngquot;; het komt ook voor in den zin van collega-
Calhoun. Athenian Clubs in Politics and Litigation.
Bulletin of the University of Texas, no. 262, 1913. - De be
zwaren tegen Calhoun, die o.a. ongeveer bij ieder „éxaïpoiquot;
aan een officieele, georganiseerde club denkt, worden besproken
^«i'^^^tein in diens aankondiging van het geschrift
(Museum, Maart 1914.)nbsp;^ quot;
philosoof, althans mede-belangstellende in de philosophie.
Wij geven nog enkele voorbeelden van verschillenden aard.
Plat. Theaet. i6i B: oIoS-' oöv, ogt; OcóStopc, ö 0-au{xâÇagt;
TOÜ éralpou oounpcoTayópou; = van je (philosophischen)
vriend Pr.
Plat. Hipp. Maior 282 B: à ï^ptéxcpoCT ÊTaîpoCT npóSiKoo.
Hier geldt het den collega-leermeester.
Een dergelijk collega-begrip vinden we ook heel vaak
in de aanspraak. (Plat. Hipp. Maior 285 B. tot Hippias:
Ci éxaïpe, en op tal van andere plaatsen).
Plat. Clitoph. 408 C geeft éxaïpoi als de mede-belang-
stellenden en vrienden in de philosophie: àXXà xûv
i?lXiKnoxcüv xe Kal auveTri9-u{jnQxögt;v ï^ éxa(po)v awv (gezegd
tot Socrates).
Plat. Epist. VII. 338 A. : de raadgevingen xoïo olxeloia
Kal éxalpoio xoïo Ttepl Alcüva; de naaste omgeving en
medestanders van Dio.
Plat. Epist. VIL 339 E. In Athene zei men ook
tot Plato: je mag Dio niet in den steek laten, evenmin
de Çévoi en éxaïpoi in Tarente. In Çévoi voelt men de
buitenlandsche medestanders in dezelfde principes en
ook in éxaïpoi moet men ,,geestverwantenquot; zien.
C. éxaïpoo de door geregelden (vriendschappelijken) om-
gang verbondene.
Op een aantal plaatsen is vooral het gebruik van
éxaïpoo naast andere woorden, vooral cplXoo, de aandacht
waard.
Antiphon Sophistes, bij Diels frgm, 65: noXXol
S'ëxovxeo cplXouo où y'Y^^^koquot;®'-^»nbsp;éxalpouo
noioüvxai ö'üttao ttXotjxou xal xuxi^o xóXaxao. Velen
-ocr page 52-merken het niet dat ze cpJXoi hebben (ware vrienden, die
het goed met hen meenen; cplXoa dus een begrip
alleen), doeh maken vleiers en voordeelzoekers tot
hun éxarpoi = tot hen, met wie ze omgaan. In éxalpoa
hier dus met zoo zeer het begrip „vriendquot; als
ZlLfnbsp;^^^^
Philemon, Koek, frgm. 3x3 toont ons de trits éxaïpoc
kan . rnbsp;Gerekend naar de neeessitudo
kan dit een ehmax zijn, gerekend naar de intensiteit
van de omgang een afdalende reeks! (cpiXoi gerekend
als de ruime kring, cf. pag. 85).
Thucyd. VI. 30. 2 geeft ons een algemeen begrip
èraipoi, dat toch o. i. onder deze rubriek valt. - Bii
het vertrek van de vloot loopt heel de stad uit om uit-
geleide te doen, ol ^év éxalpoua, ol Sé ^uvycveïa, ol
méaa. Hier staat éxaïpoi als vrienden tegenover de
verwanten.
Isocr. VIII. „2. Monarchen staan voor moeilijke
consequenties als zij hun gezag willen handhav n
ouK (nonne) eO^Oa é.etSAv Adßcuai xia Suvaaxelaa, év
Toaouxoia é^Ke.XcYf.évoi .axota claiv, üax' dvayxd^ca^ai
TToXc^etv ^èv äKaai xoïa .oXlxata, (xiaclv 8'öcp' oö8.v
xa.6v .cKÖv^aatv, dnic^eïv 8è xoïa cp£Xoca xal xoïa éxalpoia
Toia auxöiv, napaxaxaxlamp;ea^ai 8è x^jv xÄv ao.(xdxo,v aa,xr,plav
fiia^ovópoia dv^pcónora, oöa oóSè ncónox' elSov, k.x.X.
Hier drukt éxalpoi niets anders uit dan diegenen in
wier ompving ze leven en met wie ze samen moeten
werken. In cplXoi ligt meer het begrip van de vertrouwden
de eigen menschen.nbsp;'
IsocR. XV. 96. Ik bederf de jeugd niet. Verscliillende
van mijn leerlingen zijn verdienstelijke mannen ge-
worden, die voortreffelijke dingen deden, waarvoor
ze beloond werden.
eÏT€ TÖ)V (lèv TceTcpaYliévcov éKclvoia (Jir]Sèv ouvalxioCT
èvevófjLïjv, lt;ï)a éxalpoiCT 8è xal cplXoia aOxoia èxpu)[JLT)v,
ixav^)v önèp Civ cpeuyojnbsp;yP®'-^^^ fjYoüfxai xal TaÓTYjv
eïvai Ti?iv dnoXoYlav. Al heb ik geen deel aan hun
voortreffelijke daden gehad, maar heb alleen maar eens
niet hen omgang gehad als éxaipoi en cptXoi (= als
vaste gezellen en vertrouwden), dan is daarmee toch al
mijn verdediging voldoende.
Van een nadrukkelijk bedoeld verschil tusschen
«pfXoa en éxaipoc is hier nauwelijks meer sprake. Onze
taal kent geen onderscheid meer, althans onze spreektaal,
voor de beide woorden op deze plaats. Makkers en
vrienden is het eenige dat nog bruikbaar is en de be-
doeling der woorden benadert.
Op de volgende plaats vinden we cptXoa en éTaïpoo
afwisselend gebruikt voor hetzelfde geval.
Antiph. I. 18. Philoneos had een vrind geïnviteerd
bij 't offermaal.
ó [xèv S'ijcjv AilKTY]cr[(o xdxeïvov uïio8€XÓ(i.evolt;j, ó 8'èxnX6Ïv
quot;CC fxéXXtov xal nap' avSpl Ixatpcp Scittvöv, cnovSdo t'
énoioüvTo xal XißavajTÖv \»nèp auTtöv èTtextS-eaav.
Deze dvif)p éraTpoo (Philoneos) werd in 14 en 15 lt;pI?voct
genoemd en ook in 26 lezen we öa napa xe dv8pl auxoü
«plXcp elcTiöTo. De geheele situatie (Phil. die naar Piraeus
moet, evenals de ander die moet uitvaren, besluit hem
te inviteeren op een onthaal in Piraeus waar hij gaat
offeren) maakt duidelijk dat deze mannen goede vrienden
zijn en dit begrip wordt hier èn door éxaïpoa èn door
«piXoa uitgedrukt.
Zeer duidelijk is de tegenstelling met yvcbpi^ioa
Demosth. LII. 14. Xaxcbv 8è uapd ^.èv xoü Staix^xoö
avetAexo xè Ypaf^f^a-reïov, TrpouxaXéaaxo 8'auxèv ènixpé^Uai
Auai^dSr,, a^ixoü (xèv xal 'Wpdxoua Kod 'Acpapécoa éxalpio
Yvcopl^cp 8è xoü ^axpóa. Hij riep mijn vader op om
de zaak voor te leggen aan Lysithides, een éxaïpoa van
hem en anderen, en een kennis van mijn vader. -
De tegenstelling is opvallend, éxaïpoa drukt een vaster
verband uit. Hier zouden we het best met vriend
kunnen vertalen. Op welke wijze het clubje vrienden tot
stand kwam, is niet na te gaan; het kan politieke
oorsprong hebben, maar het is niet noodzakelijk Hier
is iets van zeer goede bekendheid, die wellicht vriend-
schap mag heeten. Cf. ibid. 15, waar staat over dezen
man: xalnep oixefcoa xotixoia = ofschoon hij toch
zoo met hen bevriend was. Ook wordt in 15 nog eens
olxeïoa gebruikt: 6 Auai8.el8„a olxcïoa ^èv lt;ï,v xcö KaXXCn^cu.
éraipoa is dus hier iemand die zeer eigen is met
anderen.
In de Cyropaedie van Xenophon komt naast lt;plXoi
ook vaak éxaïpoa in dezelfde beteekenis voor. Bij de
éTaipoi(lt;plXoi) van Cyrus moet men hier nl. liever denkenquot;
aan vrienden, (ook al zijn ze wat lager geplaatst) dan
aan het meer officieele éxaïpoi van het Macedonische
hof. (Cyrop. VII. i. 30 e.a.). Men vergelijke ook de
smgularis, e.g. Cyrop. V. i. 2. waar over Araspes staaf
oa ^V auxö èx 7rai8óa éxaïpoa, dus een makker, voor
wie hij was gaan voelen.
Het hierboven bij de plaats uit Antiphon Soph.
-ocr page 55-besproken verschil tusschen tplXocr en éTaïpoo komt
op vele plaatsen van Xenophon goed uit.
Xenoph. Memorab. II. 6. 15. Kan een slecht mensch
goede vrienden hebben ? étópcov yap, ëcprj è KpiTópouXoo,
^ï^Topao TE cpauXouo avaö-oïo 8T)fiïjYÓpoio cplXouo övTao,
Kal OTpaTTjyeïv oüx Ixavouo Tidvu OTpaTTjyiKoïo dvSpdoiv
éxatpouo. Ook hier geeft cplXoo meer het abstracte
begrip, terwijl éTaïpoo veel plastischer beeld geeft, a.h. w.
„heele dikke vrienden metquot;. — Zoo is het dus mogelijk
dat éTaïpoo wel eens het accent krijgt van dewerkelijke
vriend, met wie men inderdaad geregeld omgaat
of contact heeft! (cf. Xenoph. Hiero III. 7; ibid VI. 3).
Doch oppassen moet men bij deze woorden steeds,
want evengoed kan het voorkomen dat éTaïpoi zijn
degenen onder wie men slechts verkeert, doch dat
«plXoi de werkelijke vrienden zijn! Cf. Xenoph. Hiero
XI. 14. De zaak waar het om gaat is nl. deze, dat in
éTaïpoi de omgang opgesloten ligt, althans in oorsprong,
en dit bepaalt het karakter van het woord. Het komt er
nu dus slechts op aan: bedoelt men met 't gebruik van
éTaïpoi op een plaats de tegenstelling met de andere
onverschillige omringenden, dan zijn het de werkelijke
vrienden; bedoelt men met het woord alleen de min
of meer toevallige omgeving, in tegenstelling a. h. w.
met de door innerlijke banden verbondenen, dan wordt
het niet anders dan de makkers.
Wij willen hier eerst nog een aantal voorbeelden
citeeren, waar éTaïpoo een ernstige klank heeft.
Plat. Polit. 387 D. Een man moet den dood van
een ander niet vreeselijk vinden, oÖKcp xal éTaïpóo
éoTi = zelfs al is het een vriend.
Plat. Phaedo 69 E. Ik (S.) zal in de onderwereld
-ocr page 56-die m:j begrijpen en waar ik mee kan omgaan)
worden ofquot;nbsp;leermeesters
worden, op onze leermeesters kunnen wijzen. Anders
loopen WIJ kans onverantwoordelijk te schijnen en te
zullen bederven = de kinderen van onze vrienden,
die ons zoo vertrouwen, dat ze ons hun kinderen toe:
vertrouwen.
dal Tf!;nbsp;hij,
daarop doelende, dat Achilles het niet zoo erg vond
te sterven, als xoïa lt;plXoia rip^copetv. _ Hij heeft
Homerus' érccïpoc dus ook als „vriendquot; aangevoeld
Plat. Gorgias 461 C. Daarom hebben wij éraïpoi
en ueia, dat zij ons in onze ouderdom steunen — Dp
echte vrienden.nbsp;quot;
Plat. Lysis 211 E. Hoe krijgt men een goed vriend?
3taat hier, doch iets verder vinden wequot;
Plat. Lysis 206 D. .dvrcovnbsp;éraïpoa ^v
nij altijd omgaat.
Plat. Euthyd. 284 E. dXXi voo^exöi a' cba éxaïpov.
Ik waarschuw u als vriend.
Plat. Epist. X. Ik hoor dat jij (Aristodoros) év toIo
(xdXiaxa éxaïpov clvai Alo,voa. Hier zijn stellig de prin-
cipes wel als achtergrond te nemen van de vriendschap
maar het „geregeld verbandquot; wordt toch speciaal bedoeld'
Zoo ook in de brief aan Dionysius:
Plat. Epist. I. 309 C. Hier is 't geld terug. Help
er maar een ander van uw éxaïpoi mee.
Ten slotte zij gewezen op een plaats bij Aristoteles
-ocr page 57-/ .
Aristot. Eth. Nic. VIII. 1159 b, 32: eoriv 5è dSeXcpoïo
xal éTalpoio ndvra xoivd, x.t.X., waar RoLFES zoo juist
vertaalt: unter Brüdern und solchen die sich wie Brüder
sind.
Een luchtiger klank, maar met behoud van het conti-
nuiteits-karakter, vinden we o. a. op de volgende plaats:
Plat. Polit. 568 E (Over een tyran, wanneer de
bevolking hem niet kan onderhouden): S^Xov 6ti èx
Tüiv Ttaxpcitov ö-pétpeTai auxóo xe xal ol oufJiTcóxai xe xal
éxaïpoi xal éxaïpai.
Cf. Axionicus, Koek, frgm. 2: éxaïpoi ,,de vriendenquot;,
waar je kunt gaan eten!
Eveneens op de volgende plaatsen, die we wat uit-
voeriger willen bespreken.
ANDOcm. rV. 14. — Alcibiades, rijk getrouwd,
permitteerde het zich ook nog éxaïpai in huis te halen,
vrije of onvrije vrouwen. Zijn echtgenoote ging tenslotte
weg en riep de hulp van de wet in.
oö (ibi, tune) 81?) (laXioxa x;)v aöxoü 8üvaniv éueSel^axo.
TtapaxaXéaacT y«P touct é x a l p o u ct, apnaoaa èx xï^a dyopaa
XI?]V Yuvaïxa t'óxexo plq:, xal Tiaoiv é8gt;^Xcoae xal xcöv dpxóvxcjv
xal xtüv vó(xb)v xal xöiv öXXtov TtoXixcüv xaxaeppovciv.
De éxaïpoi moeten hier zijn: de vaste troep vrinden.
Waarschijnlijk zijn zij het ook in poHticis met hem eens,
doch dit is niet beslissend voor de keuze van het woord
hier. éxaïpoi zijn niet alleen de ernstige, maar ook de
vroolijke vrienden met wie men omgaat, al of niet
in clubverband.
Demosth. LIV. 35. Een heel stelletje mannen heeft
'n diner gehad; nu komen ze op de agora, waar een
vechtpartijtje ontstaat. Er vallen harde klappen en
een procesje zal wel moeten volgen. Ze zullen elkaar
niet verraden maar helpen.
oO yap i^ixeïo nap-rupv^cofiev dXXgt;iXoia; oó yap xaOy
éxalpojv €CTtI Jtal cptXcjv;
Hier zitten we in moeilijkheden als we de woorden
éxatpoi en cptXoi willen onderscheiden, éxaïpoi zijn:
de geregelde makkers, het vriendenstel, de vrienden;
«ptXoi zijn vooral de lieden met wie men principieel
goed is; het is hier ook het best met vrienden te vertalen.
We zouden kunnen zeggen: vrinden en vrienden,
beter = makkers en vrienden; studenten zouden
zeggen: clubgenooten en vrienden.
Hetzelfde begrip vinden we ook een paar capita verder.
Demosth. LIV. 39. dxoricu yap, dvSpea SiKacxat, Bajtxióv
TÉ xiva, ÖCT nap' öpiïv dnéO^ave, Jtal 'Apiaxonpdxriv xóv xoüa
ócpO^aXnouo 8iecp9^ap(iévov Jtol xoiotixoua éxépouc xal Kóvwva
xouxovl éxalpoua elvai p.eipdjlt;ia ovxaa xal TpipaXXoüa
éncovufxlav €xeiv. De stijl en de geheele wijze van zeggen
zijn nog al studentikoos en de eenig mogelijke vertaling
is: vrinden.
Als slotconclusie over dit éxaïpoo mogen we dus wel
zeggen: de oude kracht van het samengaan is overal
merkbaar, doch er is een groote ruimte, vanaf het
groeps- of clubverband tot aan de persoonlijke vriend;
meestal is het tastbaarder dan tplXoo, dat vaker een
principe inhoudt dan dat het een tastbaar geval schildert.
(De uitzonderingen hierop zullen we bij cplXoo bespreken,
waar immers zal blijken dat we cplXoo in alle mogelijke
gevallen kunnen vinden!)
lt;
We willen er nog op wijzen dat ook het femininum
éxaïpo dezelfde krachtquot; kan hebben.
pindar, Pyth. III: Wijsjes, zooals napamp;évoi éxatpai
plegen te tokkelen bij haar bruiloftslied voor de bruid. —
Dit zijn ,,de vriendinnenquot;, wrsch. in ruimen zin gedacht.
éxaïpoo de makker, collega.
Dit is het éxaïpoo, dat niet zoozeer een vriendschap
in sluit, als wel slechts het ,,samengaanquot; uitdrukt.
We bespraken het reeds bij de inleiding over éxaïpoa
bij Homerus. Het betreft een (al of niet tijdelijk) samen-
gaan in iets en kan dus een band betreffen die min of
nieer toevallig is of vroeger heeft bestaan. We vinden
het in een derivatum goed getypeerd, nl. bij Herod.
Hl. 70 (de samenzwering van Darius):
ëSo^é otpi é'Kaoxov övSpa Ilcpaéuv TtpoaexaiplcacO'ai
Toöxov öxecj) TTioxeüei {JiaXiorxa.
We kunnen de volgende onderscheidingen maken.
a)nbsp;makkers, gezellen in groot verband, krijgs-
makkers, etc. (algemeen actief begrip),
b)nbsp;collega's, bij zeer bepaalde opdracht of arbeid.
c)nbsp;lotgenooten in dezelfde toestand (meer passief
begrip).
d)nbsp;jeugdmakkers; makkers uit vroeger tijd.
Wij zullen met enkele voorbeelden van elke rubriek
volstaan. Dit éxaïpoo is nooit in onbruik geraakt.
a) krijgsmakkers: Pind. Isthm. VII. 12; etc. etc.
makkers: Eurip. Helen. 599
TrejicpS-elc éxa lp co v xcöv XeXeijijxévtjOV öko.
Isocr. XII. 184. Er was gesproken over het exclusief
optreden der Spartiaten en de vele fouten die ze daardoor
gemaakt hebben, zelfs in hun binnenlandsche politiek.
Nu vraagt de spreker of zij, die de Spartanen altijd
zoo prijzen, wel goed begrijpen Sxi ndxetvoua fiv èrcoi-
véaeiav To{)a nXeioj (xèv KeK-aniévouo twv ixavcóv, dnoKxeïvai
5'av ToXfAi^oavxao toüct dSeXcpoOCT xoüo éauTwv xal toüct
éxalpouCT Kal toóct koivcovoOct Kal tdkefvwv XapEÏv.
Het woord éTaïpoi drukt hier uit: diegenen, te midden
van wie men leeft en met wie men een zekere eenheid
vormt, zooals hier in Sparta de onderdrukte bevolkings-
groepen toch met de echte Spartiaten samen den staat
uitmaken. Bij de vertaling denkt men aan: makkers
of genooten.
b)nbsp;Collega's bij bepaalde taak of arbeid.
Xenoph. Cyrop. VII. 3. 3; Anab. VII. 3. 30, de
mede-chefs;
c)nbsp;lotgenooten, makkers, met meer passieve inhoud.
Eurip. Cycl. 377-nbsp;fxöv te^otvaTai oéamp;ev
tpfXouCT éTatpooCT dvoCTiiamp;TaTOCT KiixXcj»!;.
d)nbsp;makkers van vroeger.
In de eerste plaats denkt men aan de aequales,
met wie men samen jong is of jong is geweest,
doch er zijn ook andere gevallen.
Herod. III. 14. Psammetichus ziet, na 't verlies
van zijn zoon, een oud tafelgenoot van hemzelf,
verarmd, vragend om 'n aalmoes.
KaXéaaa óvonaari tóv éTaïpov ènXï^^aTO t^jv Kccpa-
^v = zijn vroegeren makker.
E. éTaïpoCT door ëptoo.
'Afziende van de gevallen waar éTaïpoa gebruikt is
als „vriendquot; terwijl er mogelijk ook een erotische
verhouding in 't spel is, willen we hier slechts een
ander geval noemen, nl. waar over een meretrix ge-
sproken wordt.
Anaxilas, Koek frgm. 22, vs. 16, 17:
oi 8\i' dcnoTtvl^ao' éxalpoua xóv xptxov O-iQpeueTai
ëxi Xapeïv.
Hier is dus sprake van minnaars; het is echter wel
mogelijk dat de schrijver niet aan dit begrip heeft
gedacht, doch bedoelde: twee vrindjes had zij al te
pakken gehad (de vrouw vooral als de actieve persoon
hier te nemen).
Men vergelijke hiermee het gewone femininum éxaïpa,
dat ook nog uitdrukt het (al of niet tijdelijk meeleven
of samen zijn. Stellig moet men het in oorsprong aan-
voelen als genoote, ook van meisje onder meisjes,
(meisjes zeggen dan gauw ,,vriendinquot;); het op pag. 47
genoemde voorbeeld uit Pindarus bewijst het bovendien;
later wordt het ook anders van sfeer: „vriendinnetjequot;,
en dan heeft het, instituut geworden, al gauw een
geprononceerder kracht gekregen, totdat het een woord
Was geworden, waarbij men niet meer dacht aan de
® i g e n 1 ij k e kracht of beteekenis, omdat het een
achteloos gebruikte soortnaam was geworden.
Hoe zeer het woord éxaïpoo bepaalde gedachten
kon oproepen, getuigt wel het verbum éxaipeïv, dat
zelden van den èpdoxrjo gezegd wordt, meestal van
dengene die zich laat aannemen. Bij de redenaars
vindt men dit éxaipeïv zóó absoluut gebruikt, dat het
ieder lezer duidelijk is dat hier voor den hoorder blijkbaar
geen misverstand mogelijk is geweest! (Lysias Hl. 24 e.a.)
-ocr page 62-Zij het ook niet in die mate als bij «plXoo het geval is,
óók éxaïpoo blijkt wel een zeer gemakkelijk gebruikt
woord te zijn geweest, wel met eigen sfeer, doch voor
meerdere gevallen te gebruiken. Dit komt bijv. goed
.. uit op een plaats als deze:
Plat. Apol. 20 E. Xaipelt;ptövxa yap ïoxe ttou- oöxoo èfióo
xe éxaïpoo Jjv èx véou koI óhwv xwnbsp;éxoïpoo xe
Kal ouvécpuye x^jv cpuYifjv xaóxï]v k.x.X. Hier vindt men
onze gevallen D en A in een adem genoemd.
Zoo zijn ook bij éxaïpoo de gevallen talrijk, waar
men twijfelt, welke kracht precies bedoeld is en waar
men vaak mag aannemen dat de keuze van dit woord
geheel onbewust is geweest, hetgeen niet verkeerd
was daar er dan inderdaad ruimte was voor méérdere
kanten die éxaïpoo heeft. Wanneer Thucyd. (VH. 73. 3)
zegt over Hermocrates: Trenjtci xüjv é X a (p co V xivao xtöv
éauxoü K.X.X., dan zijn dat makkers (D) maar tevens
stellig hier vertrouwde vrienden (C); en wanneer aan
het einde van de Phaedo gezegd wordt: TjSe xeX€ux;j
xoü éxa lp OU i?inïv éYévexo, dan is hierin tegelijk met
het begrip van den „philosofischen vriendquot; ook het
persoonlijke vriendschapsbegrip te lezen.
Democrit., bij Diels frgm. 255. Wanneer vermogende
burgers de armere helpen en voor hen opkomen, dan
ligt hierin reeds opgesloten medelijden en nièt-alleen-
staan en kameraad (lotgenoot)-willen-zijn: év xoóxco
ï]8ir) Kal xó oiKxlpeiv ëvecxi Kal [xi?) épv^nouc elvai nal xè
éxalpouo Yfveoö^ai. Hier liggen het „actief kameraad
en vriend zijnquot; en het meer passieve „lotgenoot
(medemensch) willen zijnquot; dooréén. Zij steunen beide
op de oerkracht van het „samengaanquot;.
Tenslotte een voorbeeld, waar we het liefst met
-ocr page 63-* .
„vriendenquot; vertalen, doch waar meerdere gedachten
bij ons opkomen:
Andocid. I. 54. el oöv Tivi ójxcöv, tü élvSpea, yj twv
ocXTicov TïoXiTtüVnbsp;xoiaÓTï] Ttapcia-n^xei Trpóxepov nepl
èfJioü, lt;I)CT apa èy^ èjjiif^vuaa Kaxa tïüv éxalptov xöiv
è|JiauxoG, onwo êxeïvoi (xèv AtïóXoivxo, èYlt;igt; Sè awd^elïjv,
ogt;to7t€ïo8gt;£ X.X.X. We vertalen: „dat ik mijn eigen vrienden
aanbrachtquot;, doch wij voelen hier de partijgroep bij den
oligarch Andocides ook er achter staan (het verraden
van medeleden van een éxaipela zou immers nog erger
zijn!) en dit zal hem éxaïpoi hebben doen verkiezen
boven tplXoi.
Het moge overigens duidelijk zijn geworden, dat
éxaïpoo, ondanks zijn gevarieerd gebruik, een woord is
met een geheel eigen sfeer, een sfeer van samengaan
en verbondenheid, van feitelijk of daadwerkelijk verband
in één of ander opzicht.
EniTHAEIOS.
Ook dit woord, waarin wij wel een adiectivum moeten
zien, kent een gebruik op het gebied van de vriendschap
en vertoont juist daar een moeilijkheid voor dengeen
die de kracht en bedoeling van de voornaamste woorden,
die vriend beteekenen, wil kennen. De zaak die sterk
de aandacht trekt is deze, dat sommige woordenboeken
eerst een opsomming geven van beteekenissen bij het
gebruik als adiectivum, doch daarna in één adem
noemen twee beteekenissen verwant en vriend.
Zoo is het ook in het woordenboek van F. Muller Jzn.
Zoo is het ook bij Pape. Men heeft zich natuurlijk
reeds herhaaldelijk afgevraagd wat van deze twee-
voudigheid in de beteekenis de oorzaak is en het is dan
ook bij dit woord wel in het bijzonder jammer dat
geen vaststaande afleiding bekend is. Pape doet een
poging om een verklarende basis van deze twee be-
teekenissen te vinden; hij schrijft nl.: der mit Einem
in genauer Verbindung steht, der Verwandte,
Angehörige, Freund. De vooropstaande bepaling wil
blijkbaar de sleutel tot de oplossing geven. De keuze
van deze formuleering bevredigt ons echter niet; ze
hangt niet voldoende samen met de vooraf genoemde
adiectivische beteekenissen en maakt m. a. w. den
indruk een gemaakte verklaring te zijn, die niet op
motieven steunt. We hebben nu het gebruik van
é7tiTgt;^8eioaeens nauwkeurig nagegaan, daarbij alle woorden
die klaarblijkelijk tot dezelfde stam behooren, in het
oog houdend, in de hoop een algemeene grondgedachte
te kunnen vaststellen, die wellicht zou kunnen verklaren
waarom een woord zoowel verwant als vriend zou
kunnen beteekenen.
Wij hebben dezelfde vraag reeds te behandelen gehad
bij het adiectivum olxeïoa. Daar is de zaak begrijpelijk
geworden, doordat we aannamen een verruiming van
het begrip ,,tot het gezin behoorendequot; tot het ruimere
en algemeenere „er bij behoorendequot;, „eigenquot;, wat
bij personen leidde tot het begrip van een groepeering,
die bij iemand behoort, m. a. w. een groep,
waar behalve familieleden en huisgenooten (want dat
waren olxeloi in de eerste plaats) ook een enkele trouwe
vriend bij gedacht kan worden. Hoewel nu door 't gemis
van een afleiding van èniTi^Seioa de zaak hier veel moei-
lijker is, was het toch niet onmogelijk dat ook hier
een logische verklaring voor de (door de woordenboeken
eigenlijk zoo sterk opvallende) kwestie gevonden zou
kunnen worden. Nu meenen wij wel iets gevonden te
hebben, dat een logischer formuleering biedt dan de
bovengenoemde bij Pape. In de eerste plaats is onze
conclusie echter deze, dat de beteekenis „verwantquot;
in plaats van voorop te staan, een wel zéér bijkomstige
positie inneemt in het betreffende gebruik van èrtiTY^Seioa
tot in de 4e eeuw! Wij kregen door ons onderzoek
ook sterk den indruk dat de bedoelde, voornamelijk
substantivische beteekenis „vriendquot; volstrekt niet een
200 losstaande verklaring als bij Pape gevonden wordt,
noodig heeft. Onze conclusie is nl., dat dit énixi^Seioa
nietbeteekentverwant, maar veeleer t o e g e w ij d,
steunend, vriend en dat de zaak precies omgekeerd
is als bij olxeïoa; dat nl. ol iKixi^Seioi zijn de vrienden,
Waaronder wel eens een familielid begrepen kan zijn.
Ver wa nt beteekent ènixn^Scioa tot in de 4e eeuw echter niet!
Alle woorden die wij beschouwen als in verband staande
met èTïiTYjSeioar, blijken te kunnen teruggaan op één
grondgedachte: het toegewijd zijn, het ingesteld
zijn op, het zorg hebben voor. Wij willen nu bij
elk dier woorden een oogenblik stilstaan om onze
conclusie te motiveeren. We beginnen met het woord
èuLTTiSéa, dat wij reeds bij Homerus tegenkomen. Niet
altijd staat de beteekenis vast.
A. 142: êv 5'èpéTaCT èTtiTrjSèa dyefponcv. De beteekenis
,,met opzetquot; is hier zeker niet te zoeken. Waarom
zou het hier, in verband met stamverwante woorden,
niet zijn: met zorg?
o. 28: p,vt]oti^pa)v a' ètiittjsèo dpiotrject Xoxdouoi.
Ook hier is zeer goed: zij leggen u zorgvuldig een
laag. Op deze plaatsen komen wij zeker niet uit met
de beteekenis „met opzetquot;, hetgeen voortaan èniTïjSéa
meestal gaat beteekenen. Ook bij Herodotus staat
de beteekenis „met opzetquot; soms nog zeer dicht bij die
van „met speciale zorgquot;, bv. VH. 44. Wij willen hiermee
zeggen dat een beteekenis „met opzetquot; kan zijn voort-
gekomen uit „met zorgquot;, cf. Thuc. Hl. 112, 4, de
eenige plaats bij Thuc. waar éirixyiSéa voorkomt en
waar de scholiast aanteekent: êoxewjiévwo, hetgeen
beteekent: met goede voorzorg en zorgvuldig.
We willen dit laatste begrip dus vooropstellen, daar
het geheel in de lijn ligt van de kracht der andere woorden,
die wij nu zullen bezien.
Wij gaan dan nu over tot het verbum èniTïiÖetSüj.
Homerus heeft het niet gebruikt. Wel Herodotus in
den zin van „zich geheel bezighouden metquot;, „tot zijn
levensgewoonte makenquot;. E.g. H. 129: xaOxa èniTïiSeuovTi.
Nog duidelijker in de door ons bedoelde sfeer is III. 18:
èKiTTiSeOovTao xiO-évai tü Kpéa toüo èv TéXcï éxdaTOTe
èóvxaa, er groote ijver en toewijding bij be-
toonend, met groote zorg.
In passieven vorm I. 98: t6 8è xal (xSXXóv ti
èTtexïjSeóS-T], waar bedoeld wordt: de muren werden
er bovendien ook nog speciaal zoo voor gebouwd.
Ook denken wij aan de „afgerichtequot; honden, Xen.
Cyrop. I. 6. 40,
Bij al deze gevallen blijkt duidelijk de gedachte van
een zich ergens naar richten. Deze kracht blijft
in de 5e en 4e eeuw. èniTiriScóco blijft het woord voor
„betrachten vanquot;, „alle zorg of aandacht besteden aanquot;,
.,in praktijk willen brengen vanquot; (e.g. van principes
Plat. Crit. 29 C, e.a.); „nastrevenquot;; e.g. Plat. Phaedr.
64 A: de ware philosofen ouSèv äXXo auTol èTrixir]-
8etiouoiv r\ dnoö^vï^oKeiv xe xal xe9'vdvai, dit is het
eenige waar zij hun aandacht en zorg op richten.
Geestig is het gebruik Xen. Cyrop. VIII. 8. 8.: Vroeger
mochten de Perzen niet spuwen, opdat ze door zweeten
gezond zouden blijven, tegenwoordig echter is 't spuwen
nog wel verboden, xó 8' èxTroveïv ouSaixoü èTcixYjSeóexai,
zich inspannen behoort echter niet meer tot de doel-
stellingen!
Een enkele maal geeft het woord een zeer concreete
gedachte, e.g. Aeschin. III. 225: ä èmxriSevaaa lt;gt;yii\a
Sv èvévexo = door welke therapie (verzorging, maat-
regelen) hij gezond zou zijn geworden.
Uit deze voorbeelden blijkt wel dat de kracht, die
in het verbum schuilt, iets anders is dan het doen
alleen, maar dat een begrip van bedoeling en zorg
er aan ten grondslag ligt. Wij noemen nog:
Lys. XIV. 26. ooxiCT xäxctvw xoiaöx' è7iLXT]8eu(lt;)v
-ocr page 68-8i£pépXir)To (hem in dergelijke dingen bij te staan). Ook
Plat. Polit. 394 E. 6ti clo ëxaaroc iv fièv Sv ImTi^Seu^ia
xoXÖCT èTTiTTjScOoi (zich geven aan).
Ten slotte vinden we het Soph. El. 309 = »cp«-
nE\gt;£iv. 1)
Bij het verbum sluiten zich twee substantiva aan;
é7iiTi(^6£ucio en énixi^SEu^jia.
éniTï^Seuaic is een echt nomen actionis. Het
beteekent: het zich geven aan iets. De zorg voor
bepaalde dingen is ook hier een duidelijk blijkende
kracht.
Thuc. II. 36. 4. dnèSèoïaaTe ê7t:iTï)8£0c£ogt;a
èn' oOxot xal fXE^' oïaa noXnelaa xal Tpóntov è? oïtov
HeydAa éyéveTo, xaGxa SyjXtamp;cao x.t.X. = door welke
soort van toewijding (= ijverig streven voor) zij (onze
voorouders) daartoe kwamen, etc.
Het soms heel moeilijk vertaalbare ê7tixï^8€una
beteekent: datgene waarnaar men zijn zorgen richt,
wat men nastreeft; het is soms de inhoud van het
streven zelf; vertalingsmogelijkheden zijn: principes,
levensgewoonten, en, als inhoud, ook de prestaties
of daden zelf. Voorbeelden hiervan vindt men bijv.
bij de redenaars bijna op iedere bladzijde.
Wij kunnen van deze woorden afstappen. Wat wij
nu willen aantoonen is dit, dat het niet noodig en waar-
schijnlijk onjuist is, om bij è7tixyi8eioa te beginnen met
de beteekenis „geschiktquot;, en pas in de laatste plaats
te noemen als nieuw element de beteekenis „vriendquot;.
Het komt ons voor dat men bij dit woord uit moet gaan
ï) Lex. Soph., Frider. Ellendt; ed. alt. emend. cur. H. Genthe
Berol. 1872.nbsp;'
van: meewerkend, steunend, zorg hebbend;
dat beteekenissen als ,,geschiktquot;, ,,noodigquot;, ,,in de
termen vallendquot; wèl als hieruit voortkomend
gedacht kunnen worden èn, dat de beteekenis „vriendquot;
(iemand die voor je klaar zal staan) er zéér dicht
bij staat, zóó dicht bij, dat van een „ontwikkelingquot;
der voorgestelde beteekenis tot die van „vriendquot;
nauwelijks meer sprake is. Het is precies hetzelfde
en het begrip vriend steunt daar dan geheel op.
Men moet zich rekenschap geven van de situatie
in de Grieksche steden in de 5e en 4e eeuw, want in
deze eeuwen valt dit gebruik van éixiTgt;^5eioa als ,,vriendquot;.
In de steden, en zeker niet het minst in Athene, waar
de vrijheid allerlei wrijvingen en burgerlijk politiek
getwist mogelijk maakte, heerschte een samenleving,
die maakte, dat men als enkeling, als alleen staand
burger nu niet bepaald een benijdbare positie had,
tenminste als men eenigszins nog mee zou willen doen
in die samenleving, in het TtoXiTeuea^ai. Men mag
veilig aannemen, dat er onder de burgers, die zich voor
staatszaken interesseerden en onder hen die door hun
bedrijf op omgang met velen waren aangewezen,
weinigen waren, die niet op de een of andere wijze met
anderen in een groep verbonden waren. Die groep
behoefde niet groot te zijn en behoefde ook niet een
officieele club te zijn, maar van een groepje mannen
te weten, dat men ze als toegewijd kon beschouwen
jegens zichzelf en zijn belangen, was een onmisbaar
iets en was echt grieksch. Cf. IsoCR. XXI. 8: Zij die
valsch willen aanklagen toótouc évxaXouoiv oüo dv (ii^te
alcxuvwvTai ji^xe SeSlwaï, xal oüo dv ópiöai TtXouatouo
jxèv, ép^nova Sè xal dSuvdxoua npdxxeiv. — Er wordt
in die Grieksche samenleving al menige strijd gestreden,
menige ruzie bedreigde welvaart of geluk van hen, die
maar iets van zich lieten spreken in politiek of
handel. Wat begon de enkeling? Zelfs die philosofen,
die de geestelijke waarde van de vriendschap op zich
zelf sterk betoonen, laten nimmer na op de praktische
voordeelen, ja, de noodzakelijkheid te wijzen, die men
over 't algemeen aan het bezit van vrienden toekende.
Allerlei van nuchtere praktijk getuigende opvattingen
(öti oi TToXXol cptXouc oïovTtti Toiio xP*llt;rl{Jtou(T elvai, of:
(lovcó-qrj {^èv oöv xaXenèa ó ßloa) worden door Aristoteles
wel als onbevredigend gekenschetst (respect. Eth. Nie.
IX. 1169b en IX. 1170a), op grond hiervan, dat het
bezit van vrienden op zich zelf iets goeds is, hetgeen
dus ook de voorspoedige daarom reeds moet bezitten
om werkelijk rijk en voorspoedig genoemd te kunnen
worden; doch! een kijkje in de gangbare opvatting in
sommige groepen van menschen hebben we er inmiddels
toch door gekregen (men zie hierover ook ons slot-
hoofdstuk en vooral de aldaar geciteerde plaats uit
Aristot. Eth. Nie. IX. 1169 b). Bij de philosofen
kunnen we ook andere, hooge opvattingen vinden, die
de vriendschap als onverbrekelijk verbinden met het
deelen in hun bepaalde philosophische beginselen. Uit-
voerig behandelt dit L. Dugas in zijn reeds in ons voor-
woord genoemd werk^). Ons is het echter niet om
de opvattingen der philosofen te doen.
De praktijk van het leven spreekt over het hebben
van vrienden niet alleen als iets moois maar ook als
nuchtere noodzakelijkheid. Menschen die je niets in
») L. Dugas. L'amitié antique. 1914, AJcan, Paris.
-ocr page 71-den weg zullen leggen, kun je al best gebruiken, vooral
als ze op eenigerlei wijze nog eenigen invloed hebben.
Cf. AndoC. I. 41: xp^l M-évToi (xi?j dTTtüO-eïaö-oi xoioÓTOua
Zoo krijgt men wel eens den indruk dat het hebben
van vele vrienden een soort van maatstaf is voor iemands
positie en belang als persoon. Is men è'pTjfioo cptXcov, dan
kan dat een teeken zijn van een verzwakte positie
en „Aeschinesquot; vraagt in een briefje aan Philocrates (VI)
om den brenger van dat briefje, den man die den balling
Aeschines op Rhodus gastvrij ontving, in alles te helpen,
lt;I)c ixdö-Y) ÖTt OU TtavTeXöic ÉpTjjJiov cplXtüv uTcéXapev, dXX'
ëoTi Tia 'AO^i^vrjoiv Aloxtvou fi.vi^(xT] xal Xóyoo. (Zie ons
slothoofdstuk).
De kracht van oi éniTi^Scioi nu moet o. i. kunnen
zijn: die zoodanigen, van wie men als vriend kan ver-
wachten dat zij iemand steunen en zorgen voor zijn
belangen; terwijl ol tplXoi, ongerekend het veelvuldig
ander gebruik, ditzelfde wel kan beteekenen, doch
in den regel een verschil van sfeer toch heeft, zoodat,
waar èni-n^Seioa gebruikt wordt, bijna steeds een vrij
tastbaar geval is van soms met name genoemde vrienden,
terwijl tplXoi meestal een algemeener begrip is, en ook
vager gebruikt wordt.
Deze beteekenis van èrciTj^Seioo (vriend) lijkt ons
regelrecht voort te komen uit het oude gebruik van
êniTT^Seioo als adiectivum. Zelfs valt later dikwijls
niet meer uit te maken of we te doen hebben met 'n
adiectivum of 'n substantivum.
Wij willen het gebruik van dit woord eens nagaan.
Bij Homerus vinden wij het niet, doch eenige plaatsen
bij Herodotus zijn reeds zeer duidelijk.
Herod. III. 70. ó 5è 'Otóvïict TtapoXaßwv 'A. ital T.,
Ilcpcétov Te npd)Toua cóvTao xal éauTw eTtiTTjSeoTotTouo
ia niariv, k.t.X. Heel duidelijk is hier nog de betee-
kenis „toegewijdquot; en dit zelfde vinden we Herod.
rV. 72: XotßövTec Ttöv Xoinüv O'epanóvztov toOct èTti-
TT]8eoTdToua.
Beschouwen wij nu Herod. VI. 102: xol ijv y^P
Mapad-üjv èttitrjseótotovnbsp;Tfjo 'Attixtjo évlTtneuooi
dan vinden we in de zooveel voorkomende beteekenis
„geschiktquot; hier nog duidelijk merkbaar de kracht
van „voordeeligquot;, hetgeen ook het geval is Herod.
IX. 27: wij zijn bereid u (Spartanen) te gehoorzamen,
ïvo Soxéei ètïityjseótotov ^^(léaa elvai éazAvai xol xot'
oöoTivaa = waar en tegenover wie gij 't maar het
voordeeligst oordeelt dat wij staan. Nog zijn voor ons
doel duidelijke plaatsen IV. 47: ttjc te y»]® èoüaija
êKiTTj8éï]a xol tügt;v jtotafi,£jv èóvTiov atpi aufj.naxlt;ov,
waar de beteekenis is: meewerkend, voordeelig; IX. 37:
als Mardonius het offensief wil openen, oux è7tiTlt;^8ea
eylveTo to Ipo, dfxuvofievcp 8è xal Toiixtp xaXó.
De teekenen werkten niet mee, wilden niet zooals
hij wou.
Ten slotte moet worden vermeld het frappant gebruik
in III. 52, waar van een kind gezegd wordt ttö notpl
ê7TiTi^8eoa, zich geheel schikkend naar den wil van den
vader. Ook hier dus een grondkracht „toegedaanquot;.
Op andere plaatsen bij Herodotus is het begrip alge-
meener geworden tot „geschiktquot;, b.v. I. iio; I. 115;
II. 133; III. 134; IV. 158, maar de kracht mee-
werkend, dienstig ligt er nog niet ver af. Dit
klopt ook met de functie van adjectiva op -eioc in
't algemeen. Wanneer we lezen in Kühner's Ausführliche
Grammatik i), I. 2, pag. 291: Sehr oft drücken sie ganz
allgemein das aus, was von dem Stammworte ausgeht,
zu ihm gehört, mit ihm verbunden ist, sowie auch
häufig die Art und Weise, etc., dan missen we in
ons geval wel een stamwoord, doch we hebben de
zonder twijfel stamverwante woorden bezien, en con-
cludeeren nu voor ènnn^Scioo daaruit deze beteekenis:
zooals iem. is, die mee wil werken, die
zorg wil dragen.
Dat hieruit dan de zoo algemeen geworden beteekenis
,,geschiktquot; voort kan komen, lijkt ons duidelijk.
Slaan we nu nog enkele Lexicografen op, dan
vinden we menig pleidooi voor onze redeneering.
SumAS geeft deze volgorde: «ptXoo, eüvouo, appióSioa.
Aelius Diogenianus — Hesychius^): Thuc. IV. 78.
6 cplXoo, dveniTK^SeioCT' ó èx^póa.
Pollux III. 61 begint zijn desbetreffende opsomming
van synoniemen aldus: ó cplXoa, ó éxaïpoa, ó
yvlt;ópi(xoa, ó ouvgt;^9-t]ct, ó éttiti^Seioo, etc.
lmdell—Scott 3) begint 't artikel echter als volgt:
made for an end or purpose, fit or adepted
for it, suitable, convenient, usefull, serviceable,
necessary — en deelt dan eenvoudig in:
r) of things: xi ènixY^Scia.
Ausführl. Grammatik der Griech. Sprache von Dr.
Raphael Kühner. Erster Teil: Elementar- und Formenlehre.
3quot;' Aufl., in neuer Bearb. bes. von Dr. Friedr. Blass. Hamburg,
Hahn'sche Buchh. 1892.
Uitg. v. m. Schmidt, Jenae 1863.
Greek-English Lexicon by H. G. LiddEll a. Rob. Scott,
new edit, revised and augm. by H. Stuart Jones D. Litt, and
Rod. McKenzie, M. A., Oxford, Clarendon Press. 1929.
2) of persons: serviceable, friendly, also as subst.:
a close friend, oi êTriTi^Scioi: one's friends, —
en wijst dan op ètritrjscltoo ix^iv tivI — to be
on friendly terms with. (Pausan. 3. 9. 3.).
In deze opzet sluit Liddel-Scott niet geheel aan
bij het hierboven geschrevene.
Het is nu zaak om bij de schrijvers na Herodotus
het gebruik van èKi-ci^Seioo verder na te gaan.
Wij zullen hierbij plaatsen tegen komen, waar de
beteekenis zeker niet kan zijn voortgekomen uit het
begrip „geschiktquot;, terwijl omgekeerd, zooals we reeds
aanduidden, de kracht van het begrip ,,meewerkend,
dienend, ten dienste staande'', wèl tot een algemeener
gebruik als ,,dienstig, geschikt, in aanmerking komendquot;
kan hebben geleid. Wij zullen dus eerst een reeks van
voorbeelden geven waar de door ons op de voorgrond
gestelde kracht nog duidelijk is.
Xenoph. Athen. Polit. II. 19: De Atheners waar-
deerden het meest xoio jièv ocploiv auToïc êTtixrjSetouo
Kal oufxcpópouo. De beteekenis van èTcixT^Seioo is hier
óf wer kei ijk-toegenegen, óf, wat ons nog waar-
schijnlijker lijkt, het vindt in atifAcpopoo een versterkend
synoniem en er ligt dan iets in van ,,waar je tastbaar
iets aan hebt.quot;
Xenoph. Hipparch. I. 8: jbi^xopao émxtjsetoua =
de beste woordvoerders, nl. om de belangen der ruiterij
te bepleiten. De uitdrukking heeft dus betrekking op
het rendement der bemoeiingen. Dezelfde gedachte
vindt men ook Xenoph. Anab. I. 3. 18 en VII. 7. 57.
Overtuigend zijn ook deze plaatsen: Xenoph. Anab.
VII. I. 39: oTi OOK ÊTïiTiQSeiov CIT] Touo (xèv oTpaTiojxac
TiXïjolov £lvai xoü xelxoua.
De beteekenis is; niet voordeelig, niet goed.
Cf. Xenoph. Hipparch. I. 19: het zal ènixi^Sciov zijn
om te vermelden ....(= verhelderend werkend).
Xenoph. Memor. II. 6. 35: ttóvu av oljxai ooi èui-
Ti^Seiov elvai jjie «nivO'iqpov töv dyaö'cjv «plXojv, zegt
Socrates tot Critobulus. Het zal zeer dienstig voor
u zijn als ik u help bij het zoeken naar goede vrienden.
Xenoph. Memor. II. i. 3: eï ti èKixi^Seiév êori
fxaö'ififxa TipÓCT TÓ KpaTeïv tcüv dvTindXtov (meewerkend,
voordeel afwerpend).
Plato Polit. 390 B: is 't voor een jong mensch
éTtiTi^Seiov TTpóo èYxpÓTeiav te hooren over het genot
van het drinkgelag? (bevorderlijk; zoo ook 390 C).
Plato Menex. 237 E: nav yap tó tckóv rpotpiiv ëxei
énirijSe lav lt;b Sv Téx^.
Plato Timaeus 20 D: laat hem ook dit verhaal eens
hooren, opdat hij kan oordeelen of het éniT. of dveTtiT.
is npóa Ti?)v êTrtTa^iv. (bevorderlijk),
Demosth. XXIV. i, Tiapd TidvTaa Toüa vóiiova vójxov
clai^veykev o\5t' êttity^Seiov oötc Slxaiov: de wet was
niet voordeel brengend (we zouden er geen plezier
van beleven) en niet juist. Ook in het citaat van de wet
zelf (33) staat éTTiTK^Seioa: voordeelig, ten bate van.
Cf. ook Demosth. XX. 83 en 95.
ThUCYD. VII. 20. 2. €ï TTOÖ'év Tl clxov eTTlTl^SeiOV
èa TÓV nóXefjiov, ^ufiTioploavTea: iets dienstigs, waar ge
iets aan hebt, dat tot voordeel kan zijn.
Thucyd. IV. 76. 5. èa tó èniti^Sgiov: naar wensch
(= teruggaande op 't begrip: meewerkend).
Lysias XIII. 51. oOx èniTï^Seia tö Sh^jaco: niet voor-
deelig voor het volk.
Omgekeerd staat oük èjiitn^Seiov (Plat, Euthyd, 304 A)
-ocr page 76-in den zin van „het geeft geen voordeel, het is zonder
raisonquot;, nl. om hierover uit te weiden.
Bij personen ligt zoo in de qualificatie „geschiktquot;
vaak de kracht: die er iets bereikt, die de zaak
vooruit helpt, waar men resultaat van kan
verwachten.quot; E.g. Plat. Polit. 412 E. Moeten wij
hèn als «póXaxea nemen? Ja, dat zijn de èniTj^Seioi voor
die post. (Er ligt méér in dan geschikt!)
Lys. XIIL 18. êSóxei auxoïo oötoct ètiiti^Scioa cIvoi
fXT]vuTino: een heel bruikbare aanklager (voordeel
brengend).
Aeschin. in Tim. 17. toGtov oüx èrciT^Sciov elvai
/|Ygt;^oaTo cu{X7ioXiTe\iea8-ai: een ongeschikt element in de
burgergemeenschap (nl. onvoordeelig, tegenwerkend!)
Zou men deze kracht ook niet mogen zoeken in de
raadgeving van den nuchter-verstandigen Pittacus, bij
Diels fragm. 73a: xoïa èTiiTyiSe Ioict xpw! — Cf. ook
nog Xen. Cyrop. VUL 6. 7.
Talrijk zijn trouwens de plaatsen, waar de beteekenis
„geschiktquot; zeer duidelijk is voortgekomen uit de boven
besproken kracht. Zoo meenen wij dat de beteekenis
„meewerkendquot; ook nog naspeurbaar is bij menig
éKiTï^SeioCT als qualificatie van een plek, terrein, gelegen-
heid, aard, waarvan de voorbeelden voor het grijpen
liggen, e.g. Plat. Polit. 374 E. cpóoeojc èjriT*]8etaa
êIct . . . . = een natuur, zeer geeigend voor; cf. ook
Thucyd. VL 64. i; VL 66. i; Lysias VIH. i ; etc.
Ligt, de praktische zienswijze (ook van philosofen) in
aanmerking genomen, ook niet iets van de gedachte ,,daar
heeft men wat aanquot; in het gebruik op een plaats als deze:
Democr., bij Diels fragm. 302. èniTYiSeiÓTaToa
Tipóo cpiXlcev ó TtXeioTO amp;5iKcIad'ai 8uvd(Jievoa xol tpépeiv.
Hierna mag nog afzonderlijk worden genoemd de
merkwaardige plaats
Xen. Memor. II. 3. 9, waar van een hond wordt
gezegd cttI TtpopdxoKi è 7iitiq5£io(7 civ. Dit doet ons
denken aan Xen. Cyrop. I. 6. 40, waar het verbum werd
gebruikt in den zin van „africhten, dienstig maken voorquot;.
Zelfs de beteekenis ,,in aanmerking komende omquot;
kan dezelfde oorsprong soms laten merken. Cf. Andoc.
IV. 25. dnoSc(^co aÓTÓv éTtiTrjSeiÓTepov xeS-vdvai [iSAXov
^ ocó^ccamp;ai. (Het is immers voordeeliger dat hij sterft!)
Men lette ook op de volgende zin bij Demosthenes,
waar het woord twee maal, in gevarieerde beteekenis,
voorkomt, maar waar toch door de wijze van zeggen
blijkt dat hier niet alleen een woordenspel bedoeld is.
Demosth. XXII. 57. Androtion was met in beslag-
neming opgetreden tegen twee Trópvai:
Kttlxoi eï xioiv dpa Soxoüaiv é m x S c i oc i èxclvai 7ra9-eïv,
dXXd xó npÖYlxd Y£ oÜK èKixï^Sciov YtyveoS-ai. Het eerste
woord is „verdienend omquot;, maar uit het tweede spreekt
iets van ,,'t kan niet goed zijn zoo iets te doen.quot;
Wij willen natuurlijk geenszins ontkennen dat er
een overvloed van plaatsen is, waar de kracht ,,mee-
werkendquot; niet zoo sterk naspeurbaar is. De beteekenis
IS zeer algemeen geworden tot een op alles toepasselijk
begrip: geschikt. Maar wie voelt bijv. in ons woord
»geschiktquot; nog iets van een participium? Bijv. wanneer
zeggen: dat gaat heel geschikt (= gemakkelijk),
een gebruik dat èTuxïjSEioo zelfs ook toelaat, getuige
Plat. Polit. 357 C: ëoxi ye èTtixjiSeiov ^ïjxeïv èv auxfj
{= i. d. democratische staat) JtoXixelav (de richting die
hem bevredigt).
Nu dan het gebruik van èniTT^Seioa (soms adjectivisch,
soms min of meer substantief geworden) in den zin
waar onze aandacht het meest naar uitging: Wij vinden
nl. cjtiTi^Seioc zoowel in zake het persoonlijk leven
als in betrekking tot politieke verhoudingen in
de beteekenis van werkendvoor, voelendvoor, aan
de kant van, bevriend, v r i e n d enz. Een mooi over-
gangsvoorbeeld, waar we de mogelijkheid tot het verwijden
van dit begrip tot „geschiktquot; al dadelijk kunnen zien is:
ThuCYD. VI. 64. 2: TréfJiKOUCTiv SvSpa atplai [lèv nlarov,
Toïo 5è Twv Supaxouolojv oTpaxYjYoïc rfj Soxi^cei oux fjaaov
iTTlT^SeiO v: een man, die hun trouw was en naar
den schijn te oordeelen ook den veldheeren der Syra-
cusanen vriendschappelijk gezind. Hier kunnen dadelijk
nog enkele plaatsen uit Thuc. aan worden toegevoegd,
waar êTti-n^SEioa politieke zin heeft.
Thuc. V. 76. 2: over Argos, naar aanleiding van de
pogingen der Spartanen om Argos voor hun denkbeelden
te winnen: ^cav 5è auroïc irpÓTcpov te av8pea éniTi^-
8eioi xal pouXó^evoi tóv 8iïnov xóv èv quot;ApyEi xaxaXGcai
(= menschen die hun politiek toegedaan waren).
Thuc. III. 40. 3: zachtheid in optreden is volgens
Cleon alléén juist Ttpóa ToOa néXXovTaa è7tiTï]8Etoua =
tegenover hen, die men aan zijn zijde kan krijgen
(en waar je dan wat aan kunt hebben 1). Zoo vinden
we dit gebruik van è7tiTi^8£ioa geregeld voor geestver-
wanten en diegenen die eenzelfde zaak voorstaan in
eigen of vreemd land; e.g. Thuc. I. 95. 7; II. 18. 3;
IV. 78. i; IV. 113. 3; Vn. 73. 3; VIII. 48. 2.
Zoo ook wel eens als: in verstandhouding
staande met iemand, als menschen van dezelfde
opvattingen en (al of niet politieke) idealen.
Thuc. VIII. 17. ó 'AXxiPküSiqct, figt;v énixi^SeiOCT Tota
Ttpoecrtöoi Twv MiXTjaluv. Cf. Thuc. VII. 86. 3; e. a.
Mogen hier nog twee sprekende voorbeelden uit
Andocides vermeld worden.
Andoc. I. 63. el ixèv d^ioi® i^auxlav ëxeiv xal ciüJTiav,
ë^eio ^(xao êniTTjSeloua amp;lt;mep xal Trpórepov el 8è (xi^,
XaXeTttamp;xepol ctoi ^jixeïa éxS'pol êoófxeS-a }) SXXoi xivètr 5i'
i^nSo tplXoi. De nuchterheid van deze uiting maakt
de plaats welsprekend en geeft èniTi^SeioCT in tegen-
stelling met èx^póa, met de kracht „meewerkend,
steunendquot;.
Andoc. rV. 41. éy«!» Y«P quot;pcoPetiaacy (elc . . . .) toüo
hèv Sia«pópouo ëvxaa Sii^XXa^a, toüct 8' énity]5clouCT
énolrjcta, toüct S'attd t£5v éx^'pöv dnécttïjcta. Hier is de
beteekenis „bondgenoot, medestanderquot;.
Hierbij sluit zich ook aan het gebruik van het adverbium
èniTTjSelwCT bij Thuc, e.g. I. 19: De Spartanen hieven
geen zware belastingen van hen, over wie zij als ,,bond-
genootenquot; de leiding hadden, doch zorgden er slechts
voor xttT' óXiYapxlav 8è acplaiv aÜToÏCT (Jiövov èniTT)-
SeltoCT Sttcoct noXiTeÜCTouCTi = in hun voordeel, in
hun geest. Zoo ook Thuc. I. 144. 2: toIct Aaxe-
8ai(xovloiCT èTciTTiSeltOCT aÖTovoji.eiCTO'ai = in 't voor-
deel der Spartanen.
IsocR. XVI. 8. gebruikt dit èniTi^SeioCT voor de vrinden
en geestverwanten van Alcibiades: nuO-ö^xevoCT 8è tgt;^v te
Twv éxö'pcóv 8\iva|i,iv xal toct tüjv è7iit»)8elogt;v oufJicpopaCT.
') Zeer zeker is de opmerking van Calhoun juist (Athenian
clubs etc., zie onze noot op pag. 38) dat ^ttlti^Scioct synoniem
van éToïpoCT kan zijn, maar C. bedoelt dan bijna altijd „lid van
een georganiseerde clubquot; en dit lijkt ons vaak onnoodig.
Op het gebied van het particuliere leven zijn
de voorbeelden van êTriTï^Seioo als „toegenegen, bevriend,
meewerkendquot; nog veel talrijker. Naast onze reeds
genoemde voorbeelden uit Andocides noemen we nog
de volgende:
ISAEUS IX. 5. ènopeuófiiQV Jtapct xèv 'IcpoKXéa, eö ^èv
clScba OTl lt;bo oIoVTE HaXlCTTM èniTV^SciOO £Ïï] KXécovi, OUX
S'av auTÓv ToXpiYjaat tinbsp;Kaxa'AoTUcptXou
T£TeXeuTï)XÓTOCT xal TaÜTa O'eïov övTa xal é(i,oü xal èxclvou.
Behalve het verband maakt ook de toevoeging van
{icScXioTa wel duidelijk dat èKiTiqSeioa niets anders kan
zijn dan vriendschappelijk, toegenegen, be-
vriend.
ISAEUS IV. I. €TciTi^8eiol (xoi TUYXÓvouaiv övTeo quot;AYVCÜV
tc oOtooI xal 'Ayvó8-€OCT, xal ó naTi?ip auTöiv ëxi Tïpóxepov.
Hier geeft de formuleering der laatste toevoeging
over den vader het doorslaand bewijs dat êTxiTj^Seioi
moeten zijn: menschen die tot de welgezinde, bevriende
groep van kennissen behooren, geen familieleden.
Dat êniTT^Seioo niet beslist insluit een gelijkheid van
leeftijd (bij êTaïpoo is dit wel niet principieel, doch in
de praktijk veel vaker het geval), blijkt o.a. duidelijk
uit het gebruik van het woord bij Plato en andere
schrijvers over philosofen. In tal van dialogen van
Plato bijv. vinden we dit €7TiTgt;^5eioi als omgangs-
vrienden van een philosoof, vrienden in hoogen zin
des woords. Men denke aan Plat. Crito 43 C: een smar-
telijk bericht brengende êjjiol xal toïo aoïo êTtiTYiSeioio.
Plat. Symp. 212 D: als er nóg een van de ètriti^Seioi
is, roept hem dan ook binnen. Ook bij Xenophon
(Memor. I. i. 6. e.a.).
Soms staat dit èjtixiQSeioi naast lt;ptXoi. Het laatste
woord is dan veel meer een begrip, èTtiTi/jSeioo is veel
tastbaarder van sfeer. Wanneer bijv. in Plato's Crito
herhaaldelijk ènixi^Seioi wordt gebruikt, staat in hetzelfde
verband plotseling tplXoi: Crit. 44 C. XP'^H'«'^« nepl nXelovoo
TToieïoamp;ai ifi cplXouo. Nu is cptXoi een begrip, èniTVjScioi
zijn de vrienden waar men over spreekt. Zoo zegt
Socrates tot die rechters, die hem vrij wilden spreken:
«pCXoi (Apolog. 40 A), want het is hier een begrip,
zonder de tastbare werkelijkheid van de éTiixi^Scioi van
den philosoof. Zoo valt ons ook op het gebruik van
beide woorden op de volgende plaats.
Plat. Phaed. 58 C: xtveo oi Ttapavevófievoi tcüv èni-
Tr)8etcov xG dvSpl; Of stierf hij epïjfioo cplXwv; In
deze laatste toevoeging voelt men het veel algemeenere.
Er was toch wel iemand bij hem van de zijnen?
moge principieel vaker de dierbaarheids-
gedachte uitdrukken, hier klinkt als „termquot; ènixi^5eioa
nog veel intiemer en inniger, door de grootere tast-
baarheid !
Men vergelijke ook Plato in zijn brief (II) aan
Dionysios (310 B en C). éKixn^Scioi zijn hier: mijn
vrienden, d. i. hetzelfde gebruik dat we hierboven
juist bespraken. Doch in 315 B schrijft Plato: Of
moet ik schrijven eö jtpdxxciv, zooals ik gewoon ben
te zeggen als ik schrijf tot xouo tp IXouct. Dit is immers
veel algemeener, veel meer het begrip: vriend,
dan het bij philosofen tastbare woord ènixi^Seioi, dat
we ook elders in de brieven vinden, e.g. XIII. 361 C:
ik zal jouw bezittingen gebruiken zooals xoïa xöiv
^Xtov è7tixT]8etügt;v.
Tastbaar is ook ditzelfde èïtixT^8eioo in die zelfde brief
-ocr page 82-(362 C): Leptines sprak over u als een éKixiiSeioCT (een
werkelijk vriend en geestverwant).
De geregelde band van vriendschap die in
èTti-n^Scioo ligt opgesloten, komt door de toevoeging van
eenige woorden nog duidelijker uit in 363 C, waar over
Terillos staat: VéTcpoc êkixi^Seioo xal toc óïXXa koI
TTcpl cpiXooocpCav xaplei®.
Het spreekt van zelf dat juist bij Socrates, die met
zij n ,, leerlingenquot; een vaak innige vriendschapsband had,
het woord èTti-n^Seioa zeer op zijn plaats was, zooals bij
ieder nobel philosoof, die een trouwe kring om zich
heen verzamelde. Vaak zijn dan ènixY^Scioi praktisch:
de leerlingen, cf. Xenoph. Memor. I. i. 6; I. 2. 7; e. a.
ISAEUS IV. 18 geeft het bewijs dat èKi-n^Seiot vrienden
kan beteekenen, juist als tegenstelling met
verwanten! Het gaat over erfenisjagers: Als zij nü
nog èjtiTVïBeioi van den overledene waren geweest! Want
dikwijls hebben menschen, die met hun verwanten niet
goed waren, hun ware vrienden vóór laten gaan
in hun testament.
Dezelfde tegenstelling komt ook naar voren:
ISAEUS IX. 8. TtpojTOV {Aèv ouYYeveÏCT napmtaXéaaa ëneiza
Sè cppdTopaa xal SiQfxÓTaCT, ëneixa Töiv aXXtov é7TiTT]5c((ov
öaova SuvaiTO tiXeIotouo.
Wat ons hierbij het meest treft, is juist het zóódanig
gebruik van èni-n^Scioa, dat het blijkbaar in Grieksche
ooren als een tegenstelling met verwanten kon
klinken en gevoeld werd.
Men vraagt zich dan ook af wat de reden is, dat
in enkele lexica in één adem de beteekenissen verwant
en vriend worden opgegeven.
Moeris s.v. êTïiTïjSelouo geeft zelfs op:
èttittjsctouc oöx cicmcp èv toïo 'yttojivi^tJiaoiv, {jlóvouct toüo
èx yévouo npooi^xovttto, óXXa xal (!) touo éTatpouo, dio
nXdTcov ^alScjvi.
Deze opmerking is wel heel eigenaardig. (Wat zijn
bovendien deze ÓKojAvi^naTa ? Misschien de Memorabilia
van Xenophon, doch dan klopt de opmerking geenszins).
Sturz wijst op deze mededeeling van Moeris, doch
geeft zèlf geen plaatsen op, waar hij de beteekenis
„verwantquot; zou willen voorstellen, terwijl hij toch
blijk geeft zich van het gebruik goed rekenschap te
hebben gegeven. Wanneer men naslaat de plaats,
die Pape noemt als bewijsplaats voor de beteekenis
verwant, dan wordt het ons niet duidelijker. Het is
Demosth. XXIX. 23: Vijandschap jegens Aphobus
is er niet bij mijn getuigen: ó (lèv ydP iSeXcpóo xal
oiivSixoo, 4gt;avoo 8' èniT y)8€lOO xal tpuXéTïlO, 4gt;lXl7tTtOO
8' oütc tplXoo oöt' èxö^póo. De beteekenis verwant is
hier niet waarschijnlijk. KmcHNER nóch Sundwall1)
geven iets op van verwantschap tusschen deze personen
en Kirchner vertaalt è7iiTi^8€ioc hier niet!
Er zijn nog tal van plaatsen waar de zaak zelve
niet bewijzen kan of er sprake is van verwanten of
vrienden, doch waar nergens aanleiding is om te ver-
onderstellen dat iets anders bedoeld is dan vrienden
1nbsp; SuNDWALL, Supplement op Kirchner (Verhandl. der
finnischen Geselsch. der Wiss., LH, Helsingfors 1910)
en waar Kirchner ook geen uitsluitsel geeft. Wij noemen
eenige van dergelijke plaatsen.
Demosth. XXXV. 6: 0p. 8' ó A. uióa, ... xai MeX. è
a8eXcpèo aÖToü é7tiTï^8eiol fjioi ctci, xai xpcó|xe»a óXXi^Xoia
wc olóv TC (iLdXlCTa.
Demosth. XLIX. lo: Tim. was er al eens genadig
afgekomen voor het gerecht ê^aiTouixévtov tièv xwv
èTtiTrjSeCcov xal olxeltov aÓToü andvrwv, exi 8è xal 'A.
xal 'I (vorsten), cufxfxdxwv övTtov ufjiïv.
Wetende (vooral uit de oratores blijkt dit duidelijk)
hoe van de goede vrienden steeds verwacht wordt dat
ze steunen in gevaar en ook anderszins de vriend be-
voordeelen waar ze maar voor hem kunnen optreden
of iets in 't reine brengen, kunnen we hier dadelijk een
aantal plaatsen opgeven, waar de beteekenis vriend
voor cTTiTi^Seioc zeer voor de hand liggend is, althans
geenszins ongerijmd.
Thucyd. IV. 78. 2.
Demosth.: XXXV. 36; XXXVI. i en 57; XLIII. 7;
XLVIII. 2 en 40; XLIX. 31 en 47; L. 27; LII. 13; LIX. 45.
Lysias I. 18 en 41; XII. 14; XXIII. 12.
Isocrat. XII. 18; XV. 141; XVII. 31 en 38; XVIII. 5;
XXI. 3 en 21.
Isaeus IV. 23; V. 40.
Heel duidelijk door de geheele sfeer van het geval is
een plaats bij Lysias, waar oi èTiiTT^Seioi zijn: de vrinden.
Lysias III. 11. Simon heeft bemerkt dat de ook
door hem begeerde knaap weer in de stad is en hij
organiseert nu een fuifje met z'n vrinden, waarbij ze
loeren op den knaap, die ergens in de buurt moet zijn.
napcxdXeoé Tivac twv toutou énitt]Selügt;v, xal oötoi (jièv
riplaT(üv xal ctcivov, tptiXaxoc 8è xaTécnrjcav ènl xou Téyouc,
ïv' oKOxe è^éXamp;oi tó (xeipaxiov, eiaocpTrdaaicv auxóv. Dit
is geen familiekwestie, doch een zaak van vroolijke
vrienden (éxaïpoi), die gewoon zijn dergelijke dingen
met elkaar op te knappen. Zoo zegt in die zelfde rede
de minnaar van den knaap van zijn kant ook (III. 38):
„Wat zou ik wel hebben ondervonden, als ik eens
opzettelijk, nóXXoiia ëxt«)v xtöv èïtixY)8etü)v, Simon
vechtlustig was tegemoet getreden!quot; Ook hier: vrinden.
In enkele van de hierboven genoemde plaatsen zal
men èTiixiiSeioa naast een synoniem gebruikt vinden.
Natuurlijk behoeft men, vooral bij redenaars, niet altijd
een groot verschil te willen zien tusschen twee in een
adem genoemde synoniemen (Lysias XIII. 92.) Soms
is er wèl een typeerend verschil; bv. Lysias XIII. 19:
ó 8è 0. oöxoCT éxaïpoo Jjv xoi 'A. Kal èTiixi^Seioa. In
dit voorbeeld slaat éxaïpoo zonder twijfel op een zekere
uiterlijke positie als clubgenooten, althans groepsgenooten,
terwijl éTxixY^Seioo, opzettelijk toegevoegd, wijst op de
geregelde omgang en vertrouwdheid als vriend, zeer
bepaald de vriendschapsverhouding.
IsocR. V. 24 wordt é7nxi^8eioi gebruikt in den zin
van de in 17 genoemde: TiXirjoidioavxeo, degenen die
den omgang met mij hadden gezocht.
Waarom zouden we nu een uitzondering maken voor
Thuc. VII. 75. 3? xcóv xe y«P vexptöv dxacptov övxtdv,
énóxc xic Ï801 xiva xöiv é7tixrj8£logt;v jlt;el|xevov, éo XÓTnjv
(Aexa cpópou jtaö'taxaxo. Toegegeven dat hier de beteekenis
verwant heel goed zou uitkomen, wat is er echter
tegen de verklaring: wanneer iemand een van zijn
beste, naaste vrienden dan gesneuveld zag liggen, enz.
Afzonderlijke bespreking verdient Lysias I. 22.
Hier is nl. een plaats waar, bij een bepaalde lezing.
de beteekenis verwant, familielid zou moeten
worden aangenomen! De spreker vertelt hoe hij 'n
éTTi-n^Scioo xol cpüioo had, Sostratos geheeten, dien hij
ontmoette toen het al avond werd.
€l5lt;ba s'èytb oti trivixaüta acpiyfiévoo oóSéva xaTaXi^tjioiTo
oïxoi Twv èTciT7]8etcov, èxéXeuov ouvScmvcIv. Zoo staat
het in de editie van Bekker. Doch waarom? De M.S.S.
geven toch ook oüSèv av, en andere edities hebben dit
ook overgenomen, bijv. die van Carol. Muller (Didot),
ree. Baiterus. Cobet, waarschijnlijk terugschrikkend
voor de zelden voorkomende combinatie opt. fut. öv.
(ook voorkomende Isaeus I. 32, Lycurg. 15) stelde voor:
ou8év zonder öv. Nemen we echter de bruikbare lezing
ou8èv cïv, dan is de beteekenis: wetende dat hij op dat
uur wel niets eetbaars thuis meer zou vinden, vroeg
ik hem met mij mee te gaan. (Na de maaltijd ging
hij ook inderdaad weer spoedig weg). xaxaXafjipdtveiv
komt wel meestal voor bij personen, maar ook wel eens
bij dingen, e.g. Thuc. II. 18., terwijl de combinatie ou8èv
Tögt;v è7tiTT]8elü)v (neutr. plur.) ook voorkomt Xenoph.
Heil. II. 4. 29.
Over dezen Sostratos, die in I. 22. was genoemd
èTciTïï8eioo xal tpiXoa, wordt in 39 gebruikt: cplXoo üv
S. xol olxelcoa Sioxelfievoa. Zouden we hieraan
mogen demonstreeren dat de naast het beide keeren
genoemde tplXoor geplaatste termen elkaar ongeveer
dekken. Dit komt ons voor wel juist te zijn: ènnriSeioa
is als vriend omgaande, en dit is ook otxclioo 8iaxel{ievoa.
Zoo lijkt ,,è7iiT:^8eioo = verwantquot; wel haast een
fabeltje. De meest waarschijnlijke opvatting lijkt mij deze:
Zooals olxetoi oorspronkelijk de huisgenooten waren,
de tot de familia behoorenden, met verruiming tot
(aan huis komende) „als eigen menschen beschouwde
niannenquot;, zoo zullen omgekeerd €tcixii]8£ioi zijn de
bevriende mannen, waaronder juist wel eens een
verwant zich zal hebben bevonden, hetgeen echter
geenszins het begrip ,,verwantenquot; mag geven aan
het woord ènmïSeioi! Het gebruik bij Thuc, H. 49, 8,
komt ons voor iets van dat samenvattende begrip te
demonstreeren: zij verloren hun geheugen, zoodat
ze ^yvóïjoav acpäa tc autoua xal toüa èjritïisctouo. Hier
had evengoed oLkcIouo kunnen staan; beide woorden
kunnen een enkele keer wel eens praktisch ongeveer
dezelfde groep omvatten, doch de sfeer van het
woord is anders.
Mogen wij eindigen met te wijzen op het gebruik van
aveTTiTgt;^8eioCT als onaangenaam, onvriendelijk:
Isocr, XII. 22. Ael n tfjeuSeaS-ai nepl êfioü xal Tiéyeiv
dv€TtiTi^8£iov. Ook Andoc. II. 28, Demosth. XLVIII, 8.
Dit negativum lijkt ons op dezelfde wijze een verklaring
te vinden: geen zorg toonend, niet meewerkend,
Onvoordeelig, onaangenaam, onvriendelijk, vijandig.
4gt;IA0S.
Het gebruik van het woord cplXoo is zoo algemeen
en kent zoovele beteekenissen, dat we, wat betreft de
5e en 4e eeuw, eigenlijk op iedere plaats afzonderlijk
moeten overwegen wat met dat cptXoo daar bedoeld
is en voorts slechts kunnen hopen een grootste gemeene
deeler te kunnen vaststellen. We hebben daarbij dan
te bedenken dat tplXoa blijkbaar een woord is, zooals
zeker wel iedere taal er eenige heeft, nl. zóó algemeen
gebruikt, dat ze voor de meest verschillende nuances
gevonden worden.
Is het met ons woord ,,vriendquot; eigenlijk wel anders?
In een bepaald verband, kan het een gevoel van iets
dierbaars en belangrijks opwekken bij hoorder of lezer;
een andere keer echter wordt het zoo achteloos gezegd,
dat geen sterveling bij 't hooren of lezen van dit woord
er ook maar een oogenblik aandacht aan schenkt.
Hoe vaak zullen we niet spreken ook van „de vriendenquot;,
zonder dat er eenige waarborg is dat hier cordiale
betrekkingen van belang bedoeld zijn. De spreektaal
kent nog wel eens een onderscheid door 't gebruik
van 't woord „de vrindenquot;, maar ook hiervan heeft
de taal zich al in anderen zin meester gemaakt, want
bij de uitdrukking „een dikke vrind van hemquot; kan
wel degelijk sprake zijn van werkelijk bedoelde vriend-
schap. Het schijnt dat in 't Grieksch cptXoa op die wijze
een passe-partout is geworden, een looper die op vele
sloten past, op alle nuances van vriendschapsbetrekking
en dergelijke banden en gevoelens.
Dit alles neemt niet weg, dat het woord een oor-
-ocr page 89-spronkelijke kracht en een grondbeteekenis moet hebben
en het zou dan ook onjuist zijn, om, wat we bij de boven
besproken woorden hebben getracht, bij lt;ptXoo te ver-
waarloozen, nl. zoo ver mogelijk terug te gaan in de
litteratuur en de kracht van cptXoo daar te peilen.
We willen dan beginnen alweer den ouden Homerus
er op na te slaan, waarbij we er op verdacht zijn deze
moeilijkheid te ontmoeten, dat we als hoofdgedachte
zullen vinden geliefd, enz. met een beteekenis van
pron. possess. daar naast. Inderdaad is deze moeilijk-
heid er, doch ze is eigenlijk voor niemand meer moeilijk,
daar we tusschen de beide beteekenissen algemeen het
logisch verband als zeker aannemen. Reeds theoretisch
kunnen we het begrijpen: „geliefdquot; en wat „van je zelfquot;
is, kan — de mensch is egoist — dicht bij elkaar staan.
In enkele M.S.S. der scholia (B. L.V.) vinden we
bij A. 569 reeds geannoteerd: lt;ptgt;.ov 8è tó ï5iov.
Doch uit vele plaatsen bij Homerus blijkt bovendien
dat de brug gemakkelijk te slaan is. De volgende plaatsen
zijn wel bijzonder treffend, tevens duidelijk door de
tegenstelling met een ander woord.
a 238: el (Aexa ola' éxapoioi Sójjlt) Tpcócov èvl Si^fAw
^è (plXuiV év xcpotquot;^» TcóXefiOV roMnevaev.
Hier treft men cplXoi in de beteekenis van „de eigen
menschenquot;. De éxapoi zijn de medestrijders en expeditie-
genooten, tplXoi „de zijnenquot;. Dezelfde kracht treedt
menigmaal aan den dag.
a 19: ook toen was Odysseus nog niet thuis xal [xexa
oloi tplXoiai.
Beziet men bij Homerus vtXoo tegenover éToïpoo,
dan treft ons bij «plXoo niet alleen een grooter dierbaar-
heidsbegrip, maar — vooral gelet op plaatsen als boven
vermeld — ook het begrip „eigenquot;. Deze laatste be-
teekenis mogen we wellicht vaak als de belangrijkste
beschouwen.
We wijzen nog op:
5 367 éxaïpoi: de hem vergezellenden, maar
5 475 tplXoi: die men niet meer terug zal zien, de
zijnen.
a 49: STjamp;a cplAuv ono Tr^jjiaxa nócxci.
O) 188, waar de schimmen der vrijers zeggen: we zijn
zoo plotseling gedood; ou yap ^rw ïaaoi tplXoi
xaxa 8ti)fAa9'' éKacrrou.
Hiernaast kunnen natuurlijk gesteld worden tallooze
plaatsen waar cplXoo zuiver possessief is en waar we
ook als oude kracht van het woord willen aannemen
een combinatie van eigen-heid en dierbaarheid. Maar
we mogen wel aannemen dat deze laatstgenoemde
kracht, die het gewonnen heeft van de eerste, uit de
eerste zal zijn voortgekomen en niet omgekeerd.
Ook bij Hesiodus (Theog. 162 e. a.) vinden we nog
het possessieve begrip „eigenquot;: cplXov xexiTifjiévrj ^jxop.
Zoo ook bij de Lyrici en dergelijken. Lycurgus (107)
citeert een vers van Tyrtaeus, dat levendig aan Homerus
doet denken: TiXa^ófJievov ouv (JiiQxpl cplXjf) xal iraxpl yépovxi.
De tragedie, die wel eens oude krachten van taal
en woorden wil laten gelden, toont op menige plaats
cplXoi in possessieven zin.
We noemen een aantal plaatsen.
Aeschyl. Agam. 438. Ares zendt uit Troje aan de
cplXoiai urnen met asch, in plaats van de mannen
zelf. Dit zijn de eigenen thuis, de familie (zeer dicht
staande bij dierbaren).
ibid. 983: O'dtpaoa .... ï^ei cppevóo cplXov d'póvov =
-ocr page 91-in de zetel van mijn hart (cf. vs. 994). Dit is w^eer
Homerisch possessief.
ibid. 1103. Cassandra over Clytaemnestra :
tt .... (j.i^66Tai xaxôv ätpepzov «plAoiaiv = voor
haar eigen naasten.
ibid. 1219. Cassandra, 'n visioen hebbend:
noïSeo ^avóvrea wonepcl npôo xûv lt;p t X oj v.
Aesch. Choeph. 234. Orestes tot Electra:
X0Ù0 «piXxdxouo yàp oîSa vœv övxac itixpouo.
Aeschylus Septem 970. Bij de klacht over de ge-
sneuvelde broeders: npào cptXou ëtpd-iao xal cplXov ëxxaveo =
Uw naaste.
SOPHOCLES Electra 518:
[xi^ xoi Q-upalav y'oöoav atox^vciv cptXoua.
Deze laatste plaatsen zijn hierom des te treffender,
omdat cptXoi hier zijn menschen met wie men in dis-
harmonie leeft! Het zijn de eigenen, op de laatste
plaats: de uwen, uw naasten.
Eurip. Androm. 672. Menelaus tot Peleus:
Çévrjo 8'öncp
xoiaüxa Xdoxeic xoùct àvayxaloutr tptXoua.
Vooral met dit àvayxaïoa samen voelen we hier ook
de kracht „eigenquot; nog werken.
Eurip. Medea 698: maróa oùx ïtpu tp IXoilt;t = jegens
hen, wien hij moTÓo had moeten zijn, zijn eigen naasten.
Een possessieve kracht lag ook ten grondslag aan
het volgende cptXoo:
Eurip. Rhes. 803.nbsp;elxdoai 6é ^oi
Tïdpeoxi XuTtpd irpèc cplXtov 7T€7tov9'évoi.
Hier is de gedachte: de eigen menschen = eigen partij.
Overigens brengt de tragedie ons cplXoa vooral in den
zin van een sterk dierbaar, vriend, enz. doch
door de verheven stijl, die bijv. in de aanspraak wel
eens wat ongemotiveerd „dierbaarquot; is, komen de
plaatsen in de tragedie niet in 't bijzonder voor be-
spreking in aanmerking.
Geenszins willen we dus ontkennen, dat tegenover
de bovengenoemde gevallen waar de kracht „eigenquot;
was, een heerleger van plaatsen staat, waar cplXoo
niets anders meer geeft dan de dierbaarheidsgedachte,
doch op tal van plaatsen waar cplXoa dierbaar is,
ook uit de latere litteratuur, krijgt men toch weer
nooit een goede indruk van de bedoeling, als men niet
a. h. w. de kracht „eigenquot;, „naastequot; er in de verte
achter ziet staan.
Bovendien zijn er immers plaatsen, bij Homerus
vooral, waar de beteekenis dierbaar of iets dergelijks
zelfs ridicuul zou zijn en alleen de possessieve kracht
mogelijk is. Hierop wijst reeds Kretschmer, die ook,
gesteund door het Lydisch, maar veel meer nog door
met 't Grieksch verwante talen, de possessieve grond-
beteekenis van tptXoa op linguïstische gronden waar-
schijnlijk acht.
Wij citeeren nu een aantal plaatsen uit andere
schrijvers, waar cptXoa possessief is, of waar de dier-
baarheidsbeteekenis toch nog heel sterk steunt op het
begrip „eigenquot;. Eerst eenige treffende voorbeelden
uit de Voor-Socratici.
Empedocl., Diels frgm. 137. 7ioc-ri)p «plXov ulóv dcipaa
(zijn eigen zoon) = Homerisch possessief.
1) P. Kretschmer, Griechisch «plXoc; Indo-Germ.Forschungen,
45 (1927).
In het zelfde fragment, over de vader en de moeder:
lt;plXaa aaxa odpxao ë5ouoiv = het eigen, verwante
vleesch; vleesch van hun vleesch.
Empedocl. frgm. Iio: «pIXtjv ètiI yéwav ixéoamp;ai.
Thucyd. VI. 12. i. gebruikt cplXoi, wanneer hij spreekt
over het in 't verderf storten van de e i g e n menschen,
nl. bij het Siciliaansch avontuur.
Xenoph. Cyrop. VIII. 8. 21. De tegenwoordige
Perzische ruiters zijn niet veel waard: naxa yap T^Jv
X«igt;pav aOTóiv ol noXéjiioi ol cp IXo i dcvaorpécpovrai =
ruiters van eigen partij. Cf. ook ibid. 8. 25.
Xenoph. Anab. I. 8. 14. Cyrus aanschouwde vóór
den slag zoowel de vijanden als toüo tplXouc = zijn
eigen leger.
Cf. Xenoph. Hipparch. I. 3- Slechte paarden helpen
meer xoïa TroXejitoio ij xolo tplXoia. Ook ibid. IV. 10 en
15; VIII. 15; Xen. Cyneg. XIII. 12.
Lysias VII. 6. In Attica is veel verwoest door de
Spartanen, andere stukken ónè rlt;öv cpiXujv = door
onze eigen menschen, uit Attica zelf.
(Voor dit begrip van land- of volksgenooten vinden
we ook menigmaal olxcïoi, cf. pag. 9).
Lysias XIV. 27. JtaxaxupcOaaa rot övra èx Acuk^o
ixtijo öp(ji(I)(i,cvoa touo tplXoua katcjróvti^ev (een term
die bij 't bedrijf van zeeroovers thuis hoort). Alcibiades
was wrschl. zeevaarders aan het plunderen. Met lt;plXoi
wordt wellicht gedoeld op één of meer gevallen, waarbij
Atheensche koopvaarders, die op de Pontus voeren,
onder de slachtoffers waren.
Dinarch. I. 41 • oux ÏOTe TOÜTOV (XUTol stoposöxov svtqc
xal xXénxTjv xal TipoSÓTTjv cp l X (o v xal t^o nöXecoo dvd^iov
xal auTÖv xal xijv Ttepl toütovnbsp;yeyevriiiévtiv.
Ook hier wordt bij «ptXoi gedacht aan: zijn eigen
menschen, Atheners, medeburgers, nl. zijn mede-
gezanten.
Aeschin. III. 81: TxpoSóxïjo fibv tCjv tplXojv. Dit slaat
op hetzelfde, terwijl Demosth. hetzelfde verwijt in
dezelfde woorden weer tegen Aesch. ten beste geeft
(XIX. 201).
IsocR. IV. 168. Wij Grieken hebben ons zelf door
onze verdeeldheid veel kwaad gedaan: .... 7roXXo{)o
8è Sl' ëvSeiav xtóv xaö-' f)(iépav Imxoupclv dvayxa^opiévouo
unèp Tüv èx9-pGgt;v Toïo cplXoio fiaxojiévouc dnoQ-v^^oxeiv
= tegen hun eigen menschen (Grieken).
IsocR. XII. 55. (Over de door de Spartanen in de
steden ingestelde lo-mannen, die zich zoo schandelijk
gedroegen): tocrr' oO [lóvov aózoüa dntiXeoav xal toüo
tplXouo xal xdo naxplSao xdo aüxtöv, dXXd xal x.t.X. =
hun eigen medeburgers.
IsocR. XV. 88 (over de leerlingen, als hun leertijd
bij Isocr. eindigde) dXX' énl TcXeuTrjo, öt' yJSt] jJiéXXoiev
dTtonXcïv ójo ToOo yovéaa xal toüo cplXouo touo éauTöv,
OUTOJO rjYdTTOJv t^jv SiaTpiß^v üare (lexd nóQ'OU xal 6axp\5bJV
Ttoieloamp;ai T^]V dTïaXXayï^v. Dit cplXoi doet ons denken aan
Odysseus, die nog niet in den kring der zijnen (neTd
oloi cplXoioi) was teruggekeerd.
IsocR. XXI. 8. (Euth. is een neef van den benadeelden
Nicias, wiens vriend de aanklacht verzorgt). ,,Indien
N. een valsch aanklager was, zou hij niet Euth. hebben
aangeklaagd. 01 yap ToiaÜTa TtpdTTCiv êTTiO-ujjiouvTeo oóx
dnö t tö v cp l X u v dpxovrai dXXd fxctd toótwv ènl toüo
aXXouo gpxovToi.quot; Hier is een grensgeval, waarbij duidelijk
wordt hoe het begrip „de eigen menschenquot; kan leiden
tot een ander begrip, waar ol cptXoi collectief bedoelt
die beide groepen, die ol olxeloi en ol énixi^Seioi heeten.
Zooals we echter reeds zeiden, heeft in het gebruik
de kracht van „dierbaarheidquot; het gewonnen van die
van „eigenquot;. Maar inzake dierbaarheid bestaan tal van
graden, die 't woord cplXoo alle weergeeft, graden, die
zelfs tot een groot karakter-verschil hebben geleid.
^IXoCT is één van die woorden die de eene keer een
sterke positieve kracht hebben, een volgende maal
(soms enkele zinnen later) zeer verzwakt worden
gebruikt. Reeds wezen wij op het veelzijdig karakter
van ons „vriendquot;. Vaak zou het voor iemand die niets
weet van de zaak, waar het om gaat, niet mogelijk
zijn te concludeeren welke dierbaarheidsgraad in het
woord „vriendquot; moet worden gevoeld. „Hoe weetjedat?quot;
„Ik heb het gehoord van een vriend van m'n broerquot;.
Zoo ziet men het hier gebeuren:
A. dat ol cptXoi kunnen zijn de eigenen (= olxeïoi),
familieleden, naasten, eigen landslui, mede-Grieken,
enz. (zie boven).
B- dat ol tplXoi zijn al diegenen te samen, die vallen
onder de begrippen oIkcïoi en énixn^Seioi, m. a. w. dat
groote complex van die menschen, die door verwant-
schap of persoonlijke vriendschapsverhouding een zekere
kring van nastaanden vormen. (= verwijding van A),
dat tplXoa zeer bepaald persoonlijk vriend be-
teekent, ± = èniTi^Seioa, maar niet altijd met die
sterke kracht van vriendschap, die het woord èmT/fieioa
bezit.
D.nbsp;dat tplXoa niet zoozeer persoonlijk vriend beteekent,
als wel de door een belang (politiek, handel, tocht enz.)
nauw verbondene. Dan zijn tplXoi diegenen, die ook
vaak eToIpoi genoemd worden, ook in den zin van
makkers (door opleiding in jeugd etc. verbondenen).
E.nbsp;dat «plXoa is de politieke vriend in grooter verband,
de medestander, bondgenoot, in binnen- of buiten-
landsche politiek. Soms zwakker: de sympathiek
gezinde, 't Wordt gebruikt bij particulieren zoowel
als bij vorsten, steden, enz.
F.nbsp;dat het ook vaak voorkomt, dat niet meer uit te
maken is of we met 'n geval van B., C. of D. te doen
hebben, zooals ook ons ,,vriendquot; vaak niet gedefinieerd
mag worden.
G.nbsp;dat het woord dan ook alleen een begrip van dier-
baarheid wil geven, met de kracht van „geliefdquot;,
„dierbaarquot;, „bevriendquot;, „vriend vanquot; of
,,metquot;, soms slechts aanduidend de goede ver-
houding, bijv. in tegenstelling met éxö'póa, menigmaal
zonder dat de werkelijke verhouding tastbaar voor
oogen wordt gesteld. (Vaak ligt als motiveering van
het begrip een zekere nuttigheid of opportuniteit ten
grondslag; hierover zie het slothoofdstuk).
Uit elk van deze gebieden willen we hier een aantal
voorbeelden geven.
A.nbsp;De beteekenis „eigenquot; is reeds hierboven besproken
en met voorbeelden toegelicht.
B.nbsp;oi cplAoi, omvattende de begrippen oixeioi -f- éniti^Seioi.
-ocr page 97-Wij zijn bij de lectuur tal van plaatsen tegengekomen,
waar cplXoi ons leek een zeer ruim, veel omvattend
begrip te zijn. Niet altijd is dit echter bewijsbaar. Wij
laten hier een aantal gevallen volgen, die o. i. in dit
opzicht duidelijk zijn.
Door de woordkeuze en zekere tastbaarheid duidelijk
zijn deze voorbeelden:
Antiphanes, bij Stob. flor. 124, 27. toüo Kpooi^xovxaa
«ptXouCT, de verwanten (nastaanden) onder de tplXou
Plat. Leg. 691 D. npóa rüv évY^Taxa tplXtov.
Plat. Epist. IX. 358 A. Niemand bestaat voor zich-
zelf alleen, aXXa xijo yevéaetoa f)jJ.Ögt;v xó {xév xi i] naxpla
Hept^cxai, tó 8é xi ol Yevvi^oovxeo, tó 8è oi XoikoI cplXoi
= onze verdere naasten.
Wij wijzen voorts op de volgende plaatsen.
Empedocl., Diels frgm. 277. Neem een adoptief-zoon
éx Twv tplXcov. De bedoeling is: neem geen vreemde,
maar een vertrouwde, bekende, uit familie of vrienden.
Plat. Leg. 766 E. Loop niet dadelijk naar den rechter 1
npwTov nèv ela yelxovaa Uvai xpi] toGct èTiixaXoOvTOff
iXXi^XoiCT xal ToGa tplXoua t£ xal ^uvei8ÓTaa 8ti [xdXioTa
toCT d(icpiopï)Touti.évaa Trpdc^eia. Dat onder deze «ptXoi ook
familieleden vallen is wel duidelijk.
Xenoph. Cyrop. VIII. 3- 3 en volg. Cyrus tot zijn
«PtXoi: Kleedt uw cplXoi hiermee, zooals ik u kleed. —
Zouden tplXoi alleen de intiemste vrienden zijn, dan
zouden er geen «pfXoi zijn van die anderen, die ook
niet Cyrus' tplXoi waren.
Xenoph. Anab. VI. i. 20. Wanneer aan Xen. de
leiding wordt aangeboden, heeft hij verschillende over-
wegingen, o. a.:
vofilÇûjv Kol -rijv TiniPjv {xeiÇcj oOtojo éaurû yîyveoô-oi
npôa Toùo tpiXouo = dat er een grootere roep van
hem uit zou gaan, onder familie en vrienden in Athene
en elders.
Xenoph. Oecon. XI. lo. oi 5è S^j Suvdtfjievoi ^óvov
TÓV êauTöv oIkov 6101K6ÎV, àXXà Kal TtepiTioicïv, ware xal
-rijv TTÓXiv Koo{Ji€rv Kal ToùtT lt;p(Xoua èniKoucplÇciv x.t.X.
Met deze cplXoi zullen zeker ook niet alleen de buiten
de familie staande vrienden bedoeld zijn; hier is een
veel wijdere strekking: zij, die ook eens een ander
van hun naasten en vrienden kunnen helpen.
Een dergelijk veel omvattend begrip is iets dat vooral
de dagelijksche spreektaal met één woord wil samen-
vatten. Vandaar dat vooral bij de redenaars vele gevallen
te vinden zijn, waar een dergelijk cptXoi de door ons
bedoelde inhoud krijgt.
Antiphon V. 95. Weest voorzichtig met 't ter dood
veroordeelen ! èàv yàp t6 Txapaxpîina fióvov Tielowoiv üorc
àjroKxeîvai, Sfxa tw oti{JiaTi Kal ii Ti(Jiagt;pla ànôXwXcv: oiire
yàp ol lt;p(Xoi cTi d'cXi^aouaiv ûnèp dnoXcüXóxoo Tifxcüpcïv
èàv 6è Kal |3ouXr]amp;öoi, tI ëoxai nXéov rügt; ye amp;noamp;-avóvri.
De voorstelling van zaken is onjuist, want zoowel
verwanten als vrienden zullen wel degelijk een gedood
verwant (vriend) willen wreken; hier is de advokaat
aan het woord! Dit maakt echter geen verschil voor
het woord tplXoi, dat hier zeer ruim te nemen moet zijn.
Aeschines Epist. II. 2: In deze aan Ctesiphon
van uit de verbanning gerichte brief schrijft,,Aeschines'
over Ct.'s geintrigeer: dXX' éTtaytûvlÇTj €ti Kal éKncnTtdKÓai
Tïja TtarplSoa Kal amp;7TEaTcp7](iévoio èTTiTi(j,(ao xol ttóXccoo Kal
TToXiTüiv xal cplXtov.
Als politiseerend burger die zijn vaderlandsliefde
boven al wil toonen, begint hij met de burgereer en
de stad, dan noemt hij de medeburgers, tenslotte de
VlXoi, waardoor hij meer persoonlijk wordt en waarmee
hij stellig de ruime kring bedoelt van hen die vriend-
schappelijk contact met hem hebben, als familieleden
of anderszins.
Demosth. LVII. 14: oujxpalvei 8é jxoi quot;^pl toutwv twv
^èv cp iXtov J) Twv aXXüJV 'Aö'rjvalwv (JiT)8évo nópTUpot itapeïvai
Sid Te t9iv öpav xal 8ii tó fjit]8éva TtapaxaXéoai, auToïcr 8è
Toïa ^nSixïjKÓoi (xe xpi^®quot;®®'«^ jxdpTUOiv.
De bedoeling blijkt uit 12, waar hij uitstel vraagt
om olxetoi als getuigen te kunnen hebben.
01 cplXoi is hier dus gelijk aan het ruimste begrip
01 olxetoi, anders gezegd = ol olxeïoi ol èTiiTi^Scioi.
Demosth. XXIX. 58: Men zou zich niet eens zoo
verbazen over zijn onbeschaamdheid, el [lèv xal napi
toÏCT aütoü cplXoio xal Tïapót tÖ» 8iaiTïjTfj npoeYvojafiévoo
d8ix€ïv ToÓTouCT èTtoieïTo TOÜO XÓYouo. (hetzelfde in 59«) •
Ook hier achten wij ol cplXoi een zeer veel omvattend
begrip, evenals Demosth. XXIII. 143-
Lysias XXXII. 11: 'n Voogd benadeelt zijn pupillen.
De moeder der kinderen wil ten slotte laten ingrijpen:
TcXeuTtöoa 8è fi-i^-nip auTwv i^vripóXei (xe xal IxéTeue
ouvaYayciv auTfjo tóv Traxépo xal tovgt;o cplXooo, elnoüoa
Sti . . . . xó néyeS'OO avrtfj dvayxaoei Ttöv ouficpopwv Ttepl
Tiöv ocpeTépiov xaxcöv SiriXóioai TiavTa npóo fjnao. De
spreker zelf is een aangetrouwd familielid en behoort
zelf tot de cptXoi hier genoemd. Het is een raad van
familieleden met wrschl. de beste vrienden daarbij;
in de eerste plaats zijn echter de verwanten hier bij
tetTokken. Ook in 13 w8Fat ait aaiaelijk, waar éniT,)öeioi
in den ruimsten zin staat: de naaste kring, waaronder
ook weJ verwanten zich kunnen bevinden, hetgeen
in 12 blijkt.
Hetzelfde ruime begrip van ot cpüioi meenen wij ook
te moeten zien o. a. Andocid: de myster. ii8; Antiphon:
VI. 38 en 39; Demosth. XLI. i en 14; XLVH. 71;
Isaeus I. 16. e. a.
C. Zeer bepaald persoonlijk vriend (adject. persoon-
lijk bevriend) kan vlXoa zeer vaak beteekenen,
al moeten we steeds denken aan het wat roekeloos
gebruik van het woord, zoodat men zich van de kracht
der vriendschap niet steeds een even sterke voorstelling
moet maken.
Zeer duidelijk zijn die plaatsen, waar tplXoa door
nevengestelde, andere begrippen uitdrukkende woorden
een sterk eigen cachet krijgt (zie ook D.)
Lycurg. 133. kokoi yip xal TtoXïxai xal ^évoi xal
iSla cplXoi oi toioütoi twv dvSpoiv elclv, oï x.t.X.
Lysias XXI. 6: oüt£ tplXoo üv oiire avyyevfja oüte
lt;puXéTT)c ënXei ItiI t^c épiijo vecóo.
Cf. ook Lysias VI. 53; Demosth. XXVII. 4.
Isocr. XIX. 13. uióv fx,' ênoii^caTO GpaoóAoxoo, TtoXlTïjv
fièv aOxoG xal cplXov övxa. Het kwam vaak voor
bij adoptie dat de geadopteerde ongeveer van dezelfde
leeftijd was als de adopteerende. In cap. 10, waar ook
^iXla gebruikt wordt, blijkt dat hier inderdaad sprake
is van persoonlijke vrienden, die in vele dingen dezelfde
belangen en opvattingen hebben.
Ibid. 32: oOx 5v xaxcüCT cïtj pepouXeufjiévoc, el toïo
-ocr page 101-ViXoic jaöAAov épouA»^»n t) TttÓTfl filv oöoiav xafaXiffêïV.
Hier is onder de «plXoi de spreker zelf begrepen en zelfs
in het bijzonder bedoeld. Er is hier sprake van tegen-
stelling met een familielid.
^iXoi als persoonlijke vrienden, naast dvavxaloi als
de naaste bloedverwanten vinden we Antiphon I. 29:
zij, die een gewelddadige dood sterven, vertellen zoo
mogelijk voor hun sterven nog aan tptXoi en ivayKaïoi
wie hun dood veroorzaakte.
Demosth. XXII. 2. xCa yap iï cplXoo ii ^évoo cto
TaOxó Ttox' éX9-£ÏvV)9-éXTia€v é(Jiol; Welke persoonlijke vriend
of officieele gastvriend zou mijn lot hebben willen deelen?
ISAEUS VIII. 18: èxdXeae xpeïcr auxoü cplXouo (xexóc xöiv
a^»T0Ü TtpoCTTiKÓvxtJV xoïo XE cppdxopCTi yoM'l'^^«'»' cloi^veYKe.
ISAEUS V. 35. apia 8è xal nXouaiov xal TiovTjpóxaxov aóxóv
övxa dv9-pu)nü)v dnoSel^o) xal ela t9iv nóXiv xal cIct xoüo
«poo^xovxac xal ela xouo cplXouc. Over deze cptXoi
wordt in cap. 40 doorgegaan met 't woord ènixii^Seioi.
We moeten evenwel de mogelijkheid openlaten, dat
met deze énixv^Seioi politieke vrienden zijn bedoeld (cf.
ènixViSeioCT pag. 66), zoodat hier het begrip van ènixi^Seioi
zoowel als dat van cplXoi nadert aan dat van éxaïpoi.
Demosth. xl. 28. ol ouxe yévei Kpooï^xouct fxou ttö
Tïaxpl oü5èv, oüxe cplXoi Jjoav èxctvtp. Cf. isaeus vii. 36.
Demosth. XLII. 5. xaXéaoa 5è xal TxapaXapdjv xóiv
olxeliov xivdo xal cplXwv èTiopeuójiïiv Ku9-Tipd5e ela
ti?)v éaxaxidv auxoG. Cf. ook LySIAS VI. 53-
Demosth. XXV. 86. Aristag. spreekt maar kwaad,
dat er zoovelen zijn die den staat geld verschuldigd
zijn. Daarbij scheert hij de fatsoenlijke lui, die pech
hadden, over één kam met de kwaadwillige wanbetalers:
eï xd) xia apa i] cptXoo 9] YVtamp;piJióo éoxiv èv
ToÓToio, K.T.X. (: dan moet ge Arist. haten uit égars
tegenover dien «ptXoa of dien Y^tópipioo. Hier is cpiXoo
het krachtige begrip, tegenover het zwakke Yvtópi|i.oa.
Van anderen aard is het gebruik van meerdere neven-
gestelde woorden, wanneer ze op dezelfde
persoon slaan, m. a. w. het gebruik van synoniemen.
Menigmaal staan nl. twee of meer begripsverwante
woorden niet om tegenstellingen of verschillende be-
grippen aan te duiden, maar meer of minder pleonastisch.
In vele gevallen is dan toch nog wel een zeker begrips-
verschil tusschen de verschillende woorden aanwezig,
hetzij er een versterking bedoeld is, hetzij een
combinatie van twee z w a k-verschillende be-
grippen. Menigmaal echter moet men niet te veel
bedoeling zoeken achter het gebruik van synoniemen.
Het gebruik hiervan is nl. in de spreektaal zeer gewoon
en wanneer er al van een bedoeling sprake is, dan wil
men vaak niets anders dan de persoon of de zaak (in
ons geval de verhouding) met meerdere schakeeringen
karakteriseeren. Zooals we reeds zeiden zal dit echter
vaak vrij onbewust gebeuren en is het voorts ook vaak
een zuiver rhetorische kwestie.
Wij geven van enkele combinaties hier een voorbeeld.
tplXoo xal €TciT)^5eioCT.
isaeus II. 3. cptXoa Jjv xal èTtixjiScioo MevexXeï xal
êXpTiTo oixelojo. Hier lijkt ons wel sprake te zijn van
een pleonasme, maar niet zonder dat è7ri-n]8Eioc een
zekere versterking geeft aan het vriendschaps-begrip.
Hetzelfde geldt voor de volgende plaats.
Demosth. LIX. 22. Iemand heeft koppelaarster
hetaere onder dak gebracht bij een ander: cptXov övxa
éauTw xol èTTiTi^Seiov. Het laatste woord drukt alleen
nog sterker uit, dat het iemand was, aan wie hij deze
vriendendienst kon vragen (zie onze conclusie over
de kracht van èniTifieioa, pag. 57)-
Zoo zijn er nog meer plaatsen te vinden waar deze
woorden naast elkaar staan en menigmaal kan men
niet spreken van pleonasme zonder eenige bedoeling,
doch wordt het tweede woord gebruikt om een sfeer-
of begrips-verschil met het eerste woord uit te drukken,
zooals we bij de vorige voorbeelden ook zagen.
Lysias L 41 en 42 gebruikt echter èniTT^seioa en
VlXoa afwisselend voor hetzelfde geval, waarbij de be-
teekenis van cplXoa aldaar als persoonlijk vriend
duidelijk wordt gedemonstreerd.
Even dikwijls vinden we cplXoa xol %évoa. Ook
hier zal meestal niet veel meer dan een zeker rhetonsch
pleonasme in 't spel zijn, doch een onderscheid is er
natuurlijk; lt;plXoo is dan heel vaak zakenvriend.
Lvsias XIX. 19: «plXou ÖVTOC xol 5évou. Een
?évoc kan meer officieel een vriend zijn dan hij
door de contactswerkelijkheid is. «ïgt;lXoa xol %évoa is
dus die ?évoa, die behalve een officieele band ook heeft
een persoonlijke vriendschapsverhouding; dat de woorden
echter vaak veel mooier zijn dan de werkelijkheid,
vooral bij handelsvrienden en in de politiek, spreekt wel
van zelf. Cf. Aeschin. iii. 224; Demosth. XIX. 194
en 195; e. a.
Demosth. XXI. no. Hoonend wordt gezegd 6 toutou
?évoc xol cplXoa over Plutarchus, den tyran van
Eretria, ten opzichte van Meidias.
Hier is 5évoo gastvriend met een begrip van zeer
-ocr page 104-persoonlijke verhouding, «plAoo drukt uit hoe „dikquot; zij
met elkaar zijn, in politicis. Zoo wordt dus 5évoa wel eens
het reëele begrip, dat zeer dicht bij „vriendquot; staat, terwijl
tptAoo een actief of passief adiectivisch begrip daar naast
geeft. Cf. een plaats uit de tragici:
Eurip. Electra 82, 83
aè yap TTpÖTOv éivamp;ptOTrov èyój
niaxóv vofxtijta xal cpUov ?évov x' è{Xol =
respect.: trouw, toegewijd, vriend.
Een andere combinatie is éxaïpoi xal tplXoi.
Hiervan is een voorbeeld Demosth. LIV. 35. Een
stelletje vrienden heeft 'n diner gehad, komt daarna
samen over de agora, waar 'n vechtpartijtje ontstaat.
Ze zullen elkaar echter niet verraden: ou y^P ^meïopiapxu-
pif^oo(icvlt;iXXi^Xoia;oÓYapxoü8-' exalptovèoxlxalcpUtov;
Het komt ons voor dat éxaïpoi den spreker (onbewust)
niet dierbaar genoeg klonk en dat hij dus het begrip
lt;ptXoo er aan toevoegde, doch men moet hier niet te veel
zoeken achter het gebruik van de twee woorden. In dit
geval nl. is «plXoi wel een verdieping van éxaïpoi, maar
van innige vriendschap behoeft hier toch wel geen sprake
te zijn!
IsocR. XV. 96, over de omgang met zijn leerlingen.
WO éxalpoio 8è Kal lt;pUo 10 auxoïo éxpibfiïiv. Hier geeft
^IXoic de hartelijkheid, bij het kameraadschappelijke
Éxalpoio, dat op het samenwerken slaat.
, Dezelfde combinatie, maar in politieke zin vinden we
Aeschin. II. 73, waar cplXoo als versterking van éxaïpoo
de suggestie versterkt dat alles koek en ei was: k.,
k., cIo xöv tplAcüv xol éxalptov xwv Xaprjxoo.
• Niet door tegenstelling of vergelijkingspunt, maar ipsa
re wordt de beteekenis „persoonlijk vriendquot; duidelijk op
vele andere plaatsen, waarvan we er enkele noemen.
solon, Diels 73a, 3: cp(Xooo {i.^j xdxu ktw. Erkend
dient te worden, dat cp(Xoi hier op zeer veel gebieden
toepasselijk bedoeld zou kunnen zijn, doch in Solon's
Hjn ligt ook de gedachte aan persoonlijke vriendschap.
Demosth. LII. 24: eïtxcp ijond^exo jxèv toutovI koI olxeltaa
€lxev.....zou hij het geld wel bij zijn vertrek bij C.
hebben gelaten, tó dpyOpiov, 8 fnieXKc aw8-elcy jièv Óp9-Öia
Kal Smatojc dtroxi^i^eaa-ai napd cptXou ye övtoct oótw xal
quot;po^évou, handelsvriend die tevens vriend was.
Demosth. XXI. 212: dXX' eïnep eial «plXoi xctl Seivóv
y.i] TïXouTY^oei M. /jYoGvrai, dol fJièv cto xi t^dXiora aOxol
nXoiioioi xal xaXöio noioöai, XPi^lfJ^^f«nbsp;quot;quot;P'
8ÓVTC0V.
Zóó vraagt (Demosth. LIII. 7) iemand, die door zijn
familie niet geholpen was, hulp van een ander, van
wie hij immers reeds eerder een dXï]8-ivóa tptXoo was
gebleken.
IsoCR. XXI. I: ou TTpocpdoetüCT dnopo) 8i' rjvxiva Xéyw
^nèp Nixtou TouToul- xal ydp cp l X o lt;t civ {1.01 xuyxdvei.
IsaEUS VI. 2: dxoTtov 8^l £l----8ii TÓnbsp;toutoict
«ai «P l X O u a vofil^eiv ÓTiéficvov, vüv 8è ou Jieiptinifiv auvemeïv.
Persoonlijk vriend wordt met tplXoa (met meer
of minder zekerheid) ook bedoeld o. a. op de volgende
plaatsen: Antiphon ii p 9; IV8, i ; V. 63; Andocides
I 63 en 122; Isaeus I. 7 en 9; VI. 3; IX. 30;
Isocrates I. 3, 26 en 45 (hier verzwakt en algemeener
van begrip); XIX. 17 en 341 Lycurgus 22. Lysias
33 (in 38 èn^Seioa); IX. 13; XII. 67 (superlativus!);
XIX. 12, 56 en 59; XX. 12; XXX. 31; XXXIL 2.
Demosth. XXV. 87; XXVII. 4; XLV. 85; XLVIII. 71.
Demosth. XXI. 206, maar in deze rede tegen Meidias
weet men niet meer waar de zaak wel of niet verpolitiekt
of serieus is!
Op de meeste dezer plaatsen komt «plXoo overeen
met èTtiTi^Scioc in één der bij dat woord besproken
beteekenissen. Dat de kracht van de persoonlijke vriend-
schap soms zwak is in tptXocr en wat algemeener van
strekking dan het sterke èTti-n^Scioa, zal niemand meer
verwonderen.
Een dergelijke beteekenis heeft ook het femininum
van het adiectivum: Antiphon I. 14 (overbuurvrouwen).
TOÓTTJV oöv .... éTtoii^aaTo cptXïjv = ze sloot een
zekere vriendschap met haar, kwam tot vriendschappelijk
contact.
Er moge nog een enkel woord volgen over de ver-
houding die kan ontstaan tusschen een man en den
zoon van zijn overleden vriend. Er bestaat nl. een term
noTpiKÓc cplXoo, hetgeen heel iets anders is dan „vaderlijk
vriendquot;. Het spreekt wel vanzelf dat, wanneer er een
vriendschapsverhouding is geweest tusschen 2 mannen,
zoodat zij elkaar's geregelde gasten waren, de goede
verstandhouding met de familie (zoons) van den over-
ledene in den regel wel zal zijn gebleven. Wanneer nu
de zoon van den overledene zelf reeds een volwassen man
is, zal het contact met de vriend van zijn vader zeer vaak
blijvend zijn geworden, zij het ook in een andere ver-
houding dan zijn vader had. Het komt ons voor dat dit
bedoeld wordt met naxpiKèa tplXoo, waarbij naxpixóo als
adiectivum soms een vervanging is van den genetivus
van het substantivum. Deze term wordt dan zeer duidelijk.
Er zal niet zoozeer moeten worden gedacht aan een
vriendschaps-verhouding als wel aan een zeer vriend-
schappelijke verhouding, waarbij veel oprechte genegen-
heid aanwezig kan zijn, om der wille van den vader.
Een duidelijk voorbeeld vinden we bij Plato.
Plat. Laches i8o E. xal y«P txatpixèo i?i(tïv cplXoo
tUYxdveia öiv. del ydp éyw xal ó oóo 7iaT?)p éxalpu xe xal
^{xev. Hier geldt de term zelfs den jongere!
Een tweede voorbeeld volge.
Aeschin. III. 52: Demosthenes als één der trierarchen
had 't voorrecht den bevelhebber, die opzijn schip kwam,
bij alles te vergezellen en rond te leiden, 5id tó
naxpixóo auTw cplXoo elvai. Aeschines laakt dan de
onbetrouwbaarheid van Demosthenes, die later dien
vaders-vriend bij een proces, dat dezen in levensgevaar
bracht, niet steunde maar mede aanviel. Wat men zich
tegenover een vaders-vriend toch nog eerder kan voor-
stellen dan tegenover een persoonlijk eigen vriend, al zou
Aeschines ons voor deze (Demosthenes ten gunste
komende) zienswijze allerminst dankbaar zijn geweest!
Is hier deze verklaring van naxpixóo tplXoo nog al
voor de hand liggend en bevredigend, het is natuurlijk
ook mogelijk, dat naxpixóff beteekent: zooals onze
vaders al hadden gekend en gehad.
De soepelheid in het gebruik van een Grieksch adiec-
tivum laat nu eenmaal deze mogelijkheid toe en van
dien aard is inderdaad de beteekenis van Traxpixi?] yi'^l«
in het volgende geval:
IsocR. XIX. 50. Een zekere Thrasylochus adopteerde
kort voor zijn sterven een neef van de eerste vrouw
van zijn vader en benoemde hem tot erfgenaam. Hij was
persoonlijk zeer met hem bevriend geweest. Deze erf ge-
naam betoogt nu dat deze gang van zaken zeer logisch
was en wijst op allerlei, o.a. op cpiXtav izpba toüo
KttTOiXmóvTao tóv jtX^pov TtaXaiav xal TcaTpixi?)v xal
TïdvTa TÓV xpóvov SiaTeXéoaoav. Hier is dit de vriendschap
die Thrasylochus' vader reeds had met de vader van den
erfgenaam, waar met groote nadruk reeds op gewezen
was in cap. 8, een vriendschap, die dus door de zonen
was voortgezet, min of meer erfelijk.
In 't algemeen een zeer vriendschappelijke verhouding
in den geest van het éérste voorbeeld spreekt uit Lysias
V. I: het zou wel schandelijk zijn als ik Gallias, nu
hij 't verzoekt bovendien, niet steunde, bovendien
tplXou övToc xal èjxol xal, ëuia ë^Tj, Toi TtaTpl.
De vriendschap voor den vader is hier minder over-
tuigend genoemd, doch het lijkt ons een geval dat de term
naTpixóo cpIXoo zou toelaten.
D. OlXoo geheel of bijna gelijk aan éTaïpoo.
ol lt;plXoi: de (al of niet in officieele kring) verbondenen
door gelijke belangen: politiek, handel (cf. 't Engelsche
friends in zakenbrieven), arbeid, werkkring, andere
belangen of gezellig verkeer; de gelijk opgegroeiden,
makkers uit de jeugd, enz.; ^ = éTaïpoi.
Een sterk voorbeeld hoe cplXoo voor éTaïpoo kan worden
gebruikt en deze begrippen elkaar in het spraakgebruik
wel eens dekken, vinden we Aeschin I. 147. De passage
uit de Ilias XXIII. 77, waar staat: qgt;tXt«jv dndvcuö'ev
éTalpojv, over Achilles, die de vroegere beraadslagingen
met Patroclus memoreert, wordt hier door Aeschines
verteld met o. a. deze woorden: dnoamp;ev tcöv dXXcov
(plXcov. Toch mogen we wel aannemen dat Aesch.
de Homerische passage kende.
Antiphon I. i6; i8; 26 gebruikt «plXoi en éTaïpoi door
elkaar, voor dezelfde groepen.
Groepsverband (éxaïpoi) blijkt:
Demosth. XXXVII. 44: oöxó«t èoxiv ó Havxatvexov
é«paXlt;iv, oöxóoêaxiv 6Kpelxxwv xwv lt;p iXwv xwvHavxaivéxou.
Zoo ook — en hoe treffend wordt hier 't bezit van
vele politieke vrienden als machts-maat genoemd —
Demosth. XXI. 140: ouXXéYeo^c upieïo, ïva, d)v xaO-' ëva
éoTlv êxaoxoo Oixwv èXdxxwv tplXoia r] xoïo oöoiv ï] twv
öXXwv xivl, xoxixwv auXXeyévxeCT êgt;cdcrrou Kpelxxoua xe ylyvria^e
«al navirixe x^jv öppiv. (Tegen Meidias!). Zoo ook 197.
Cf. Lysias XIV. 38: Alcibiades nam de wijk, ofschoon
'^éyeiv 8uv(x|xevoCT vcal cptXoDv Bvxojv (ook ibid. 45).
Aeschin. III. 194: Niet alleen politieke tegenstanders
klaagde men aan, iXXa xal ol tplXoi xoüo cplXouo,
«ï tl è^aixdpxoiev elo x^iv tióXiv. — Als voorbeeld wordt
iemand genoemd die met Thrasybulus was mee terug-
gekeerd naar Athene. Iets van het politieke éxaïpoi-
begrip ligt er dus wel in.
Over Thucyd. I. 126. 5 cf. Calhoun (pag. 5 en 13),
die hier onnoodig weer beslist een éxaipela wil zien.
Het kameraadschappelijke, het makker-begrip,
vaak toch met politieke tint, spreekt uit:
Andocid. i (de myster.) 56: elnov 8è a rjKouoa EutpiXi^xou
«povolqi nèv xwv auYVevwv xal xGv cplXwv, Tipovot? 8è xfjo
quot;óXewc andorjo, x.x.X. (verwanten en „vrindenquot;).
Aeschin. ii. 184, in de peroratie: napaxaxw 8è
EvipouXov nèv éx xojv noXixixióv xal owcppóvwv av8pagt;v
(= V. d. invloedrijke politici), «ïgt;. 8' éx xüiv
OTpaTTjYwv_____ éx 8è xwv tplXtov xal xtöv i?iXixiidXüiv xwv
éftauxoü N. xal xov)o óïXXouo otnavxao oioxiolv èyCi xéxpTJIxai
«al xtöv auxcöv énixïjSeutxdxwv (lexécxTlxa.
Uit de woordenkeus na tplXoi blijkt wel dat hier
«plXoi J- = ÉTaïpoi is.
Dinarch. I. 30: xal ToioÓTcp tpiXtp AT]jjioo8'évei èxp/jaaTO,
lt;2)ot€ 8al|xova (Wolf: malus genius) aÓTö to\jtov xal
Tcóv YCYCVT]jJiévujv oufKpopfiiv ijY^tióva vonloai TTpoacXa-eïv.
Dinarch, I. 74. Hier wordt van den omgekochten
Timolaus gezegd: ó toótou lt;p(Xoa. Indien deze lezing
juist is, wil dit zeggen: dat vriendje van Demosthenes,
in den zin van „net zoo'n vent als D.quot;. Hierin ligt iets
van het collega-begrip, dat we vaak door éTaïpoo zien
uitgedrukt (cf. Homerus).
Isocr. XVII. 2. Connecties! — Pas op met bankiers,
oï xal cplXoua koXXoüo xéxTTjvTai xal xP^^fjiata tcoXXü
Siaxeipl^ouoi xal nioTol 8ia ti?)v TéxvTjv 8oxoüoiv elvai.
Isocr. spreekt ook vaak over tplXoi van een regeerend
vorst, e.g. II. 21 en 27. We zien hierin iets van het
Homerische en Macedonische éTaïpoi. Het zijn de
speciale vertrouwden, met wie de vorst omgaat en de
dingen durft bespreken van politieken en persoonlijken
aard. Cf. Isocr. Epist. VI. 13 e. a.
Ook bij schrijvers van geheel anderen aard vinden we
tplXoi met een kracht die aan éTaïpoi doet denken.
Moge hier genoemd worden de scherpe uiting over
den parasiet, in de komedie: Alexis, bij Athen.
10, 421 d: x^'l^^^v ó jxeipaxfoxoo ècrrl toïo tplXoio.
Hij is de ondergang voor zijn vrinden (de vriendenkring).
Bij de tragici komt het makker-begrip eveneens
menigmaal naar voren, vooral bij de aanspraak. Zeer
speciaal is dit vaak het geval bij het koor, zoowel bij de
aanspraak tot het koor, als ook wanneer de koorleden
zich richten tot een ander of tot elkaar. Zijn de koorleden
vrouwen, dan vinden we hier cpDiai. Aan het Homerische
étoïpoi doet weer denken. Euripid. Helen. 408:
xal vüv xaXaa vauayèa dnoXéaaa «ptXouo.
cf. ibid. 539.
„Gezellenquot; is ook de kracht bij Eurip. Ion 982 en
Hippol. 1180.
Afzonderlijk worde hier ook nog gewezen op het
gebruik van cplXoi in den zin van de vrienden uit een
philosophische kring, het begrip waarvoor we dus óók
^Taïpoi en óók èniiiibeioi vinden. Dit zal ons niet
verwonderen, indien we bedenken hoezeer menige
„philosophische schoolquot; steunde op de vriendschappelijke
geregelde omgang en de werkelijke vriendenband der
leden of leerlingen .
Hierbij zijn dus alle drie de woorden begrijpelijk:
éxaïpoi met het accent op de samenlevingsgedachte,
éniTi^8eioi als de trouwe vrienden, die zich geheel op elkaar
kunnen verlaten; tplXoi dat er, als algemeen begrip en
passe-partout, op alle manieren bij past.
Plato noemt Socrates (Epist. VII. 324 D): cplXov
^ïvSpa éjiol Txpeaßuxepov SwwpäxYj. Doch iets verder (325 B):
tóv éxalpov ^^^IÖJV Scoxpdxï) xoüxov; terwijl uit het begin
van de Crito bijv. het gebruik van èmx-fiSe 10a in
dezelfde beteekenis duidelijk gedemonstreerd wordt (43
C, 44 B, etc.).
Een philosoof als Socrates spreekt over zijn„leerlingenquot;
als over zijn vrienden; cf. Xenoph. Memor. IV. 8. 7.
') Hierover kan men bijzonderheden vinden bij Dugas.
-ocr page 112-Het zijn immers bij hem en vele andere „leerarenquot; niet
alleen „leerlingenquot;, maar het zijn ctuvóvtect.
E. Het politieke cplXoa.
Reeds ontmoetten we het bij D, in den zin van een
politieke groep, cTatpoi, in Athene.
Er is ook een algemeener gebruik in politieken zin.
Zoo zegt bij Lysias (XHL 96) de redenaar, die tot
democraten spreekt: oï Jjoav ófAéxepoi cptXoi, wanneer
hij bedoeld rasechte democraten en Andocid.
(in Alcib. 5,) bedoelt met xoüo cp IXouo u|jiiöv: de ware
vrienden van de stad, vooral onder de burgers
zelf. Deze beteekenis, die de grenzen van de éxaipcta
ver overschrijdt, treft men vaak aan, zoowel voor
democratische als voor oligarchische medestanders. In
dien geest vinden we bijv. bij Thucyd. I. 126. 5. cplXoi
voor de politieke vrienden van Cylon in Athene. Dergelijke
gevallen vinden we o. a. bij Lysias op vele plaatsen
(xn. 51; 78; 81; 88; xm. 41; XXV. is; XXVIIL 4; 6;
XXXI. 13.) en bij Demosthenes XVIII. 257; e. a.
Ook in den singularis wordt dit lt;ptXoo gebruikt:
Lysias XII. 62: 8x1 éxElvoio cplXoo ^v xal xtöv auxüv
ipYwv nexeïxe. Hier is tevens een duidelijk voorbeeld,
hoe moeilijk het soms is om het adiectivum en het sub-
stantivum te onderscheiden.
DinARCH. I. 33: Euamp;vi8iKOo Ttpo^peixo xoco ÜTïèp xoü Sj^fxou
npd^eio- ëcpT] xoóxtp Airi(j,oa9-évT]CT cptXoo elvai.
Misschien mag met dergelijke gevallen vergeleken
worden het gebruik van cptXoi als de trouwe groep van
een vorstelijk persoon. (Aeschin. II. 26, e.a.; IsocR.
passim).
^ Op het gebied van de buitenlandsche politiek is «ptXoa al
even vaak gebruikt en wel in de meest verschillende nuances.
I- cptXocr = cu{i,fx,axoo, ook adiectivisch.
Andoc. III, 23, maar vooral zeer zakelijk in 28: Sti
TOÜO Kpetrvouo tplXouo dcpiévxec del toüo yjttouo aipoti(xc8-a.
Lysias II. 67: oi 8è vüv aanTÓfxevoi, poYiO-i^oovTeo Kopiv-
Q-toic ünó TiaXolüJV cplXtov dSmouixévoio.
Lysias II. 21: el tt^vSc t^iv nóAiv iï éKOÖoav cplXïjv
quot;Oll^aoiVTO i] ÖKOUOOV KOTaOTpé»{^OlVTO.
Lysias XII. 38: il TióXeio TtoXcfilao oöoao tplXao êiïolTjoov.
Op deze laatste twee plaatsen dus een zuiver adiecti-
visch gebruik in deze beteekenis.
isocr. VII. 10: ëTi 8è toüo (lèv 0T}palogt;v tplXouo ocó^eiv
^jvavxaonévoi, toüo 8' ^i(ietépouo aütwv au(itidxouo dnoXto-
XenÓTeo.
Demosth. VI. 12: el pièv ü(xao ëXoiTo cplXouo. Cf. nog
Demosth. II. 23; IX. 66; XI. 4; XIII. 6; XIV. 36;
XXIII. 112.
Thucyd. heeft dit cptXoo ook reeds: I. 28. 3; HL 9-1- e.a.
In denzelfden geest, maar in feite niet een be-
staand bondgenootschap insluitend: bevriende stad,
vorst, etc.; bevriend. Zeer geregeld bij Thucvdides;
één keer als bewuste verzwakking van oüji-
»^«Xoo (III. 70. 2.).
IsocR. VIII. 21: naast aómiaxoa; Demosth.: passim.
Nog iets minder officieel, in de zin van: s y m p a t h i e k
staande tegenover; met vriendschappelijke
gevoelens voor.
IsoCR. V. 39: ouTe ydp 'ApYe'®quot;« «plXooo dv noTe
yevéo^ai Aane8ai(iovloio oötc AaKe8ai(xovtouo GïiPoloio.
IsocR. Epist. II. 17: cpiXixwo ëxeiv 8oKoüoa (xóvov, een
omschrijving van hetzelfde begrip.
Demosth. heeft een sprekende climax XVIII. 43:
oi (ièv xaTditTUOTOi ©eTxaXol xal avalaO^yjToi ©ïjpaïoi cp(Xov
euEpYéxTiv auTfjpa tóv «ï»{Xi7tjiov rjyoövTo.
Aeschin. III. 86: Ttpooenoioüvö-' ujiïv eïvai cplXoi.
«plXoi zijn ook de politieke vrienden, vooral een
groep, die een stad, vorst of politicus in een ander land
heeft (voor individueele gevallen of kleine groepjes
komt ook ^évoff in dien zin voor).
Gezegd van de oligarchische politieke vrienden van
Pausanias:
ISOCR. Epist. IX. 13: Twv cplXwv Toüa «peiiyovTaa elo
Tao TTÓXeio xotayayeïv xol xuplouo xoTaorfjoai tüjv npoy-
tioTwv. In 14 wordt hier éToïpoi gebruikt, uitdrukkende
de collegiale samenwerking tusschen de oligarchen.
IsocR. XVI. 41. heeft cplXoi als de vrienden van de
democratie in Athene. Herhaaldelijk wordt dit lt;ptXoi
ook gebruikt voor de groepen in de Grieksche steden,
die de politiek van Philippus voorstaan.
Demosth. XIX. 156: 5eï Sé tivoo cplXouo ótidpxeiv
ToOo eXOOTO TtpdloVTOO èv G(J.ÏV OUTW xol SlOlXÏ^OOVTOO,
x.T.X. Maar ook van de vrienden van Athene: Demosth.
passim.
Ook in den singularis vinden we dit cptXoo.
Thucyd. VIII. 48. i: den Perzischen koning cplXov
TToiVjoeiv (der oligarchen); cf. VIII. 47. e. a.
Thucyd. I. 136. 2.: Themistocles gaat, op zijn vlucht,
naar Admetus, vorst der Molossen, die toch geen
tplXoo van hem was. (Hij had Admetus zelfs wel
eens tegengewerkt.)
ISOCR. XVI. 13: ènl tIvo 5' 9] TtóXiv i] cplXov fj ^évov
oux T^XS-eTe Seïjoójxevoi auyxaTOYOYeïv ófioo; waarschijnlijk
wordt hier gedacht aan: invloedrijk leider of vorst.
De vrienden van het land, zij, die het goed meenen
met het land: deze bedoeling heeft cptXoi:
Andocid. I. 140. Ieder kent de roem der Atheensche
rechters, xal eï xia cplXoa öv TUYXav^i quot; xia èxamp;póa.
Cf. ook Lysias XIV. 19; Demosth. XVIII. 82.
4. cplXoc is ook een soort van officieele term ge-
weest, soms zelfs een eer et it el, door een stad gegeven
aan buitenlanders, wegens verdiensten of langs zuiver
politieken weg. (Cf. amicus populi romani.) Zoo werden
de Plataeërs, na hun hulp in de Perzische oorlogen,
beschouwd als cplxoi xfjo tióxewa (Demosth. LIX. 105.)
(Een andere titel is npó^evoa, die we bijv. vinden Demosth.
XXI. 50: als de Perzen onze wet kenden in dit opzicht,
zouden ze dan niet nivxaa ójiaa npo^évoua auxcóv
noigt;^oao9'ai;)
De officieele klank heeft vlXoa ook op de volgende
plaats, Aeschines II. 28: 'Ajiiivxaa . ... xfj nóXei olxeltoa
^XpVioaxo óiaxe oufxpalvei xal----xal 5r)(ioal(y cptXq)
i?l(J.ïv clvai.
Een bestaande verhouding van dergelijken aard moet
ook de grond zijn voor het volgende geval. Onomkoopbare
gezanten der Thebanen zeggen tot Philippus: ook zónder
uw geschenken zijn wij jegens u cplXoi xal
maar .... wij komen op voor onze stad! (Demosth.
XIX. 140.)
Ten slotte wijzen we nog op Demosthenes' verzet
tegen 't gebruik van de titel ,M^oa van Philippus of
Alexanderquot;, voor den Griek die zich voor 't karretje
van Macedonië laat spannen. Een slaaf of dienaar noemt
men toch geen cptXoa?! XVIII. 51:nbsp;^.iXIkttou ?évov
oÖT- 'AXe^dvSpou cplXov eiTtoifi' av èyiSi oe x.x.X. Echter
noemt D. dezelfde persoon wèl ?évov xal cplXov van
Philippus XIX. 314, waar de hoon aan deze woorden
een ander accent geeft.
5. Het is niet verwonderlijk dat ook in de politieke sfeer
Vl^oa verzwakt wordt gebruikt, zijn positief, actief
karakter verliezen kan en daarvoor in de plaats nog
slechts het veel neutraler begrip krijgt: in vrede
levend met.
Demosth. XV. 18: oök övnbsp;einetv tiaTaov
f)yela»ai aunlt;pépeiv SrjixoKpaxoupiévoua toOo quot;EWlYjvaa S-
Ttavxaa TtoXcjxelv üjxïv i) èXiyapxcupiévouo tptXouc elvai
Demosth. XXIII. iio: öare tI pouXó^Lcvoa ^ixpi
Xafipdvciv Kal TtoXeficïv Sv aoixo, è^óv tA TtXelto xal cplXoa
clvai, k.t.X.
cptxov £lvai is dan niet iets positiefs, doch drukt slechts
uit: niet in oorlog (ruzie) zijn met, zooals év tpiXl, kan
beteekenen: i n v r e d e en dan n i e t is: in vriendschap! i)
F. Dat, dank zij de losbandigheid in het gebruik van
cplXoa, vaak zelfs niet meer na te gaan is, welke kracht
de gebruiker van het woord er aan wenschte toe te
kennen (gesteld al dat hij 't zich zelf bewust was), is
vanzelf sprekend. Ook op vele van de boven besproken
plaatsen zal een ander, vooral bij eerste lezing, aan
«plAoa een andere kracht toekennen dan wij hier deden.
Maar bovendien is er nog een groot aantal plaatsen
waar men bijna geen voorstel durft te doen. Nu is dit
ook niet altijd noodig, waar immers ook het Nederlandsch
in het gebruik van vriend of vrienden een nauw-
gezette hokjes-indeeling vaak niet zou verdragen.
Ook in de burgerlijke samenleving komt dit gebruik voor
e.g. Demosth. LIX. 46. Cf. bij G, pag. ro8.
Mogen we bijv. voetstoots aannemen dat de beteekenis
van politieke éxaïpoi bedoeld is Andoc. I. 53?
Vier waren er nog over die niet waren aangebracht,
oüo elxóo fiv ÓTïdvxwv (xaXioxa SoJteïv elvai xoiixcov xwv
amp;v6pwv oöo ép.y^vuoe A., tptXouo övxao xö»v iTroXwXóxtov t^Stj.
En aan wie is gedacht Andoc. ibid. 21: xoua cplXoua
Sv oïeo8-e énixpéneiv aOxw jiéveiv ï] èyy^-fiaaaamp;ai;
Aeschin I. 154: gt;taxe5V)8oxe xa Tïaxptöa xal xa xwv
vUwv. Zijn het de énixi^Scioi of de olxeïoi?
IsoCR. XV. 99: fivSpea amp;\ct»ol yeyóvctai nepl x^jv tióXlv
«al xoOa cplXouCT xal tóv ï5iov oïxov, k.x.X. Zijn
het de éKixï^Scioi of éxaïpoi, of is het de nog ruimere
kring (B.)?
Een zeer algemeene beteekenis heeft cptXoi ook op de
volgende plaats, Lycurg. 55= Menschen, die op een
handelsreis gaan, vertrekken niet in 't geheim, maar
uit de haven, ünb Itavxwv xwv cptXcov óplt;l)iievoi xal
^KooxeXXÓfievoi. — Het is niet de bedoeling van den spreker
dat men er over nadenkt, wie deze cpiXoi dan zijn; het
zijn familieleden, clubgenooten, zakenvrienden, etc.
Wie zijn verder de cplXoi die in 'n geschil uitspraak
doen of als bemiddelaars optreden ? (Zie Calhoun passim).
Ook hierbij zal wel een ruim begrip in 't spel zijn, per-
soonlijke vrienden, politieke vrienden (clubgenooten
e. a.), mogelijk ook verwanten, zullen er alle bij kunnen
zijn geweest, hoewel in den regel de vaste kring van
persoonlijke vrienden wel bedoeld zal zijn. (Zie bij
énixi^Seioo).
Wij wijzen hier voor op plaatsen als:
IsocR. XV. 27; Lysias IV. 2; Demosth. XXX. 2; e. a.
Cf. ook het optreden van ol tplXoi Antiphon V. 34.
viXoi als advocati zal ook een niet te bepalen begrip zijn-
cf. Demosth. XXI. 182 e. a.
Onder de vele gevallen v^aar de grenzen der mogelijke
begrippen niet goed te trekken zijn, noemen we nog-
Lysias XIX. 22,- XXI. 17; XXVII. 12; Isaeus V. 8-
VII. 33; VIII. 38; IX. 4; Lycurg. 112.
De oproep aan het slot van redevoeringen, dat ook
anderen der cplXoi zullen spreken, laat ook slechts plaats
voor een ruim begrip.
Cf. Demosth. XXXIV. 52: koXû Sè xal àXXov nvà xûv
tplXtuv, èàv xeXeÙTjxe, en Demosth. LVI. 50: àÇiû 6è
xal xöv cplXtüv not xiva ouvemeïv 8eöpo, AyjpióaQ-evec.
Het zal ook van den aard der rechtskwestie afhangen,
of aan politieke vrienden gedacht is of aan een andere'
groep.
G. Ten slotte nog die gevallen, waar vtAoc niets anders
is dan een begrip, dat een dierbaarheidsgedachte
inhoudt, in welke graad ook; zóó, dat niet zoo zeer een
tastbare voorstelling wordt opgewekt van iemand uit
een te omschrijven groep van personen, doch zóó dat
lt;plXoa niets anders is dan een algemeen-typeerend waar-
deeringsbegrip, aanduidende (een) waardeerend of ge-
waardeerd (persoon), bijv. in tegenstelling met èx^póa.
De vereischte vertaling zal meestal zijn „vriendquot; of als
adj. „bevriendquot;, „liefhebbendquot;, „dierbaarquot;, „geliefdquot;.
Isaeus V. 13: xal ii^iela fièv xaGxa ùnô xûv cplXwv xal
xöv èxO^pöv na^óvxea el'xoncv ^cuxlotv.
IsocrAT. Epist. IV. 13: cnouSdÇtov ûnèp àvSpûv lt;plAœv
xal npo(Tlt;piX£axlt;ixwv (xoi YeYcvrjfxévwv. (Het gewone
«pü^oa is hier versterkt door de serieuse superlativus
van TipoocpiXi^a. De superlativus is trouwens bij het
wat afgesleten cplXoc wel vaker een welkom hulpmiddel
om zeer duidelijk een nu ook werkelijk bedoelde dier-
baarheid uit te drukken! Men denke aan het tragische
„Cj tptXTttTequot;.)
Dierbaarheidssfeer ligt ook in deze plaats;
Thucyd. II. 51. Sommigen bleven de pestlijders toch
helpen: èaióvtca Tiapa touw cptXoua. Hier is cpiXoi iets
anders dan olKeïoi, hoezeer in beide woorden het „eigenequot;
kan worden uitgedrukt.
Het gebruik van dit cplXoo is vanaf Homerus tot latere
tijden zoo algemeen, dat we met enkele principieele
markante voorbeelden kunnen volstaan.
Lysias VI. 3, toüo nèv èx^poita (i.t)8èv noieïv kokóv,
toio 8è cplxouo öti äv sovtjxai kaxóv. De beteekenis
is hier van algemeene dierbaarheids-kracht, cf. ook
Lysias. II. 74.
Lysias II. 73 heeft äcpiXoo, in den zin van „beroofd
van de dierbarenquot;.
Demosth. XXI. 122: Wie is verdorvener dan hij, die
ävSpa iTuxoüvTo, ouSèv aixóv ^SiKTjxÓTa (êö) Ylt;ip el cplXov),
Sfia ouKotpavTeïv wexo Scïv. (Cf. Demosth. XXIII. 122.)
In dezelfde rede (XXI. 221): Beschermt de wetten,
rechters. Want dank zij de wet voelt ge u veilig, als ge
straks naar huis keert, onverschillig oüt' el cptXoo oüt'
el n^j cplXoa( = éxQ'póo)auTÖicuvTeu^exaltio. (Cf. ibid. II4.)
Demosth. XXVII. 65: Mijn voogden gedroegen zich
lang niet als tplXoi xal ouYYeveïc. (Dezelfde com-
binatie in 69.)
Een dergelijke algemeene karakterizeering ligt ook
in gevallen als deze:
Lysias XV. 10: Dank behoeft ge van hem niet te
verwachten, 00 xwv cplXwv xoüo cpavepwo aüxóv eö
Troii^oavxao xaxwo noieï.
Demosth. XL. 37: TÄV ufzcxépoiv cpixtov Trapé^ofxai
liapxupitovl Cf. Aeschin. L 47.
Demosth. LVIIL 65 (over sycophanten) tplXouo
TOÜO SiSóvTao vofit?ovT£o, êxamp;poüo 8è TOÜO dTtpdYJXovao xal
TtXouolouo.
Niets anders dan typeering van „goede verstand-
houdingquot; is cplXoo voorts:
Lysias VH. 18: van de buren ol jièv cplXoi ol 5è
Sidtpopoi Ttepl Tüiv êfjiwv Tuyxdvouoiv ÖVTeo.
Demosth. XXXVIL 15: ik zag hem, vóór 't bereiken
van het beoogde, amp;naai cplXov, iiera TaÜTa 8' èxamp;póv.
Voorts worde nog verwezen naar: Isaeus VII. 32 en 36;
Demosth. XIX. 222; XXXVI. 15; Lvcurgus 71.
Na ruzie weer vrede sluiten, verder in vrede leven
(cf. het politieke cplXoo), kan ook in het burgerlijk leven
door middel van een waarlijk niet bijzonder veel be-
teekenend cplXoo worden uitgedrukt. (Cf. Demosth.
LIX. 46. Een geschil over een hetaere wordt geregeld;
de scheidsrechters beslissen dat beide mannen de rechten
op haar moeten deelen xal êx toü Xomoü xpóvou
cplXouo €lvai dXXi^Xoio xal fi^, fxvrjoixaxeïv).
Het begrip van dierbaarheid en onbaatzuchtigheid
kan in cplXoo speciaal gelegd worden, als dit geplaatst
wordt naast een officieel, weinig innerlijke waarborgen
gevend woord, zooals bijv. in de politiek aóftiiaxoa.
IsoCR. VII. 134. xp^oO-ai TOÏO ounfAdxoio ó|xolwo üanep
TOÏO cp l X O l O.
lt;p£Xoo als waardeerings-begrip naast èniT/,Seioa
als steunverleenend, voelen we:
Lysias XIIL 92 (tot de rechters): dvdyxT) öjjiäa èorl
Ttdvxao èxclvoio cplXouo xal éKiTT]5£loua civai.
lt;Egt;lXoa is ook degeen, die 't goed met iemand meent,
zonder verdere draagfwijdte; cf. IsocR. IX. 80.
Vaak is er duidelijk verschil te maken tusschen een
actief en een passief cptXocr.
Antiphon I. 15 toont ons het actieve cplXoa. Een vrouw
(moeder van den spreker) had gezegd tot de naXXaKj^
van Philoneös: Ixavif) elvai èxetvYj xe xóv ^iXóvecov cplXov
TToifjaoi xal auxfi xóv èfxóv naxépa = zij kon de liefde bij
deze mannen wel weer opwekken.
Duidelijk is de actieve kracht ook:
Lysias III. 5.: Simon en ik begeerden denzelfden
knaap, maar ik wilde geen geweld gebruiken, zooals
Simon; ik wilde clval fxoi cplXov.
Lysias VIII. 2: xouo 5oxoüvxao etvai q)tXouo
dSiKoüvxao cuplcTXio.
Passief is de kracht o. a.:
isocr. I. 20: oöxto yap xoïo (lèv oux dTTex9'i?lo è'oei, xoïo
Sè cplXoo vevi^oci. Zoo ook op ontelbare andere plaatsen.
Bij deze bespreking van cplXoo als begrip, zonder
persoonlijke tastbaarheid, denken wij ook aan het gebruik
van het woord bij de theoretici over de vriendschap.
Wij willen aan de hand van enkele voorbeelden, ontleend
aan Isocrates en Aristoteles, duidelijk maken, hoe vele
taken dit woord bij den theoreticus tegelijk te vervullen
heeft. Isocrates nl. heeft menige theoretische opmerking
en menige raadgeving, gericht tot voorname leerlingen,
bijv. jonge vorsten, die een deel van hun leertijd bij
IIO
hem hadden doorgebracht. Bij dergelijke beschouwingen
komt het voor alle doeleinden bruikbare karakter van
cptXoo reeds goed uit. Het eene oogenblik meent men
zeker te weten dat de schrijver alleen denkt aan het
adiectivische begrip in cptXoa, maar 'tvolgend oogenblik
blijkt heel duidelijk dat hij nu het veel tastbaardere
„vriendenquot; bedoelt.
Zoo is men geneigd te denken aan de beteekenis
„wie wat om u gevenquot;, dus een zeer algemeen begrip,
in I. 25: de ware vrienden beproeft men pas in nood en
gevaar, niet in voorspoed.
Zoo ook ibid. 18: men moet durven aannemen 8i8óficvóv
tl dyaS-óv napd tcüv cptXcov, iets dat van bevriende,
toegenegen zijde (algemeen) wordt geboden.
Doch veel tastbaarder is het v r i e n d-begrip weer
I. 31: als ge terwille zijt, doe het dan met een blij gezicht
en niet zooals de meesten TtoioüvTeo ^év, drjSGicy 8è Toïa
cptXoicr üiroupYoüvTecT.
isocr. Epist. IV. 9. TtdvTcov èoTiv ïjSicTov xal XuoiTeXéo-
TttTOv TtioToüc fi(j.a Kal xpl^ol^JlouCT cptXoua XTaaamp;ai Taïa
cucpYeotaia. De theoreticus weer aan het woord. Aan
den eenen kant werd dit cptXoi hier een woord met inhoud,
werkelijke vrienden, doch de nuchtere toevoeging
cuepyealaio stelt ons het geval weer voor oogen als een
stuk theorie, waarbij met de kracht van cplXoo ge-
speeld wordt.
Onsympathiek door de berekendheid is Isocr. I. 26:
Tcóv anóvTWV cp t X u v (JLé^tvyjoo npóc toüc napóvToa, ïva
SoKfÏCT nTj5è ToÓTcov dnóvTCJv óXiYcopeïv. Wat is nu de
inhoud van dit vrienden-begrip?!
Nu begrijpen we de conclusie van Dugas na zijn be-
schouwing over de „theories psychologiques de l'amitiéquot;:
„Tout d'abord l'amitié n'est pas une affection naturelle,
comme l'amour où l'amour-proprequot;. ,,Nous subissons
l'amour, nous créons l'amitié. L'amitié n'est pas une
„passionquot;, c'est-à-dire un instinct tout formé ou qui
se développe en nous; elle est un „actequot;, ou une ,,habi-
tudequot;, elle émane de la volonté.quot;
Wij begaven ons hier even buiten 't gebied der
semantiek, om duidelijk te maken dat het onmogelijk
is bij theoretici als Isocrates een tastbare beteekenis te
zien in cplXoa op plaatsen als hierboven werden genoemd;
m. a. w. dat ook bij theoretici over de vriendschap het
veelzijdige karakter van het woord cplXoo de duidelijkheid
in gevaar brengt.
Dan is Aristoteles in zijn Eth. Nicom. VIII en IX al
heel wat principieeler. Hij behandelt immers hetwezen
van cpiXla en cplXoo, bouwt dan dit begrip geheel op.
Eerst (VIII. 1155 a) theoretiseert hij nog: ëoixev 6è
Kal xào TióXcio ouvéxeiv fi cptXla.
Hier staat het begrip van «piXla tegenover dat van
oraoio (ibid. iets verder).
We vinden echter bij deze gedachte voortdurend het
woord cplXoo genoemd, dat hier dus zeer bepaald een
begrip vertegenwoordigt van iets dat een bepaalde waarde
heeft. Doch meer en meer gaat hij nu dit begrip uit-
diepen en toont de verschillen aan, die het begrip cplXov
elvoi heeft, vergeleken met utiliteits-vriendschaps-
vormen, totdat hij komt bij de hoogste vorm van vriend-
schap, nl. die om de personen zelf. Hij spreekt dan ook
uit dat men niet te veel werkelijke vrienden kan
hebben, cf. 1171a: où y'^ovrai y«P «plXoi ttoXXoI ycarà
Tf)v éxaipixfiv cpiXlav. al 6' ufAvoü^cvai èv Suol XéyovTai.
We zien dus, dat nu ongemerkt het woord cplXoo zijn
-ocr page 124-Strikt theoretisch-philosofisch karakter heeft afgelegd
en persoonlijk vriend is gaan beteekenen in den loop
hier van één beschouwing van Aristoteles; deze kracht
had tptXoa reeds gekregen waar Aristoteles bespreken
gaat de utiliteits-kant die aan de vriendschap verbonden
is (1169b en volgende).
Voorbeelden uit andere theoretici zijn hier niet meer
noodig. Aan deze voorbeelden uit Isocrates en Aristoteles
hebben we genoeg, om duidelijk te zien dat men, zelfs
bij theoretische beschouwingen, moet opletten bij 't woord
«plXoo, of bedoeld is,,persoonlijk vriendquot; of een theoretisch
begrip, dat alle vormen nog in zich besloten heeft.
SLOTHOOFDSTUK.
Wij gaven in ons voorwoord reeds te kennen ons bij
dit onderzoek te willen beperken tot het benaderen
van de kracht en beteekenis die de te bespreken woorden
in het gebruik hebben gehad. Het is dan ook niet onze
bedoeling een zoo volledig mogelijke beschouwing over
de vriendschap bij de Grieken nog te laten volgen, doch
we zouden toch te kort schieten als we niet met een
enkel woord trachtten weer te geven de voornaamste
algemeene conclusies die zich naar voren dringen uit
het groote materiaal van geschriften dat wij onder de
oogen kregen.
Allereerst is men geneigd zich deze vraag te stellen:
is het juist en gemotiveerd om de vriendschap bij de
Grieken als bijzonder ontwikkeld te bezingen en de Ode,
die dichters hebben gedicht naar aanleiding van bepaalde
vriendschapsgevallen, te laten gelden voor de vriendschap
bij de Grieken in het algemeen?
Het is ons gebleken, dat we voor het bepalen van de
plaats die de vriendschap innam de vraag tweeledig
moeten stellen; we moeten nl. streng onderscheiden:
I a) de zeer persoonlijke vriendschap van enkelen en
b) de groepsvriendschap.
Deze vragen kunnen o. i. ook het best afzonderlijk
beantwoord worden.
A. De persoonlijke vriendschap van enkelen
dringt zich in de litteratuur niet sterk naar voren, althans
niet in de ons nu bekende en geijkte vormen. Dit behoeft
nog niet te beduiden dat de persoonlijke vriendschap
tusschen enkelen niet veelvuldig voorkwam. Wanneer
8
-ocr page 126-in de litteratuur van een volk over een bepaald onderwerp
of verschijnsel in de samenleving niet uitvoerig gesproken
wordt, kan de reden hiervan evengoed gelegen zijn
in het feit dat de betreffende zaak zóó gewoon en geijkt
is, dat het geen auteur inviel om er ook maar een woord
over te zeggen. Doch dit verwacht men toch niet bij een
verschijnsel als de vriendschap. Hierover zou toch
stellig meer aan den dag getreden zijn, indien er „meerquot;
was geweest! Er zijn ook wel uitingen genoeg, die er
op wijzen, dat er vriendschappen bestaan hebben, doch
dit is te vanzelf sprekend, dan dat men er iets uit zou
willen concludeeren. Die uitingen motiveeren nl. niet,
dat we zouden aannemen dat de ons bekende gewone
vorm van vriendschap zich zoo veelvuldiger voor heeft
gedaan bij de Grieken dan bijv. bij ons volk. Willen we
een dergelijke uiting noemen, dan zal dat in de eerste
plaats zijn de vriendschap van Orestes en Pylades. Dit
zou dan oude tijden betreffen. Maar men vraagt zich af,
moet een dergelijk geval, door de tragedie in de 5e Eeuw
behandeld, een typeerende aanwijzing zijn van een
ééns veel voorkomende toestand? Wij antwoorden
hierop: indien er geen andere getuigenissen van dien
aard zijn uit ander soort schrijvers, dan is dit geenerlei
bewijs of aanduiding, eerder het tegengestelde. Andere
uitingen zijn er wel, doch niet overtuigend. Het geval
Achilles en Patroclus geldt ook voor de oudste tijden
en motiveert geen vaststaande conclusies in deze richting.
De uitingen uit later tijden interesseeren ons eigenlijk
toch ook meer; ook deze overtuigen niet tot de hier
gezochte conclusie. Wij willen bijv. wijzen op enkele
brieven die op naam van Aeschines zijn overgeleverd.
Epist. I. heeft in haar toon iets van werkelijke vriend-
schap, al komt het woord cplXoo er niet in voor, noch
eenig synoniem. Hier vertelt de schrijver als vriend aan
een vriend (Philocrates) zijn ervaringen na zijn vertrek
uit Munichia. De stijl is vertrouwelijk en geestig en in
de stijl van dezen „Aechinesquot; passend is het slot met de
geestig-bittere raad: cöxüxci xal tïoXitoSou iirfiè
npóoxpouE (Ai^xe toïo nXéov oou toïo ëXaTTov Suvopiévoio.
Warmer gesteld is nog Epist. VIII. De schrijver klaagt
er over dat zijn vriend nu nog niet gekomen is. — Op
die manier krijgen we ruzie (iróXejioo) 1 „Als je nü nog
komt, ga je nog vrij uit en kan de „oorlogquot; nog worden
bijgelegd.quot; — Een dergelijke woordenkeus is die van
vriend tot vriend. Ook het slot is warm gesteld. „Maak
me nu niet weer blij met een loos bericht, maar kom
nu inderdaad.quot; cl 8è oiiSè oüv ötclvw (met Philinos
die bij hem zal komen) 8iéYvlt;«gt;Kao è^iévai, ou jièv énioTcXcïo
Sio navTÓo ifj|xïv Atpl^eoamp;ai, éycj 8è ana? dvidoojioi,
m.a.w. ik geloof je dan toch niet telkens weer! Hier
zwijgt alle politieke taal, hier spreekt oprecht vriend
tot vriend.
Wie echter zal hierin een argument vinden voor een
stelling dat de persoonlijke vriendschap tusschen enkelen
200 ingrijpend is geweest?
En mogen we een dergelijk argument lezen in het
feit dat enkele philosophische scholen de vriendschap
zoo cultiveerden? (Collectieve vriendschap.) Of in een
uitspraak van Democritus?
Het fragment (bij Diels frgm. 99) dat wij bedoelen
luidt als volgt:
oux fi^ioo ÖTtp ftï]8è clo éoTi xpriaxóa cplXoo. Integendeel
lt;loet de toevoeging ixrjSè do eerder de gedachte opkomen
dat het bezit van méér (een groep) vrienden gewoner was.
Uitvoeng over het bezit van vrienden spreekt ook
Xenophon m zijn gedenkschriften over Socrates. Het
gaat daar o. a. (Xen. Mem. II. 4.) over Socrates' op-
vattingen aangaande de xxijaca en xpe£« van vrienden.
Doeh ook al wordt er gesproken over een beproefd vriend
als het kostbaarst bezit, toch voelen wij uit het geheele
fragmen , dat aan het bezit van een vriendengroep
of aantal vrienden gedacht wordt. Immers er wordt op
gewezen dat men in den regel zoo weinig waarde hecht
aan zijn vrienden, dat men bij het opsommen van dezen
aan iemand die er naar vraagt, vaak namen vergeet
van menschen, die men toch eerst onder zijn vrienden
had gerekend, terwijl men van zijn andere bezittingen
Tó TtXirj^oa wel precies weet en niet vergeet.
Noch enkele dingen willen we noemen die op persoon-
hjke vriendschapsverhouding wijzen. Dit is om te be
gmnen het woordnbsp;zelf, dat immers tegelijk
met cptXoa zelfs voor komt, doelende dan op een zeer
speciale verhouding, naast cpIXoa dat 't algemeene van de
goede verhouding weer geeft. Wie echter de plaatsen
leest, die wij bijv. bij de bespreking van dit
hebben geciteerd, zal merken dat deze toch geenerlei
argument bevatten voor een zeer bijzonder verschijnsel,
ö èTTiT^Seioa zal immers kunnen zijn degene die onder
de grootere kring van vrienden wat meer naar voren
treedt, bijv. als geregelder of intiemer omgang hebbend
met een persoon dan die anderen. Geen wonder I Zooals
we reeds zeiden: persoonlijke vriendschap is er natuurlijk
geweest!
Een tweede punt waar we aan denken is het meermalen
noemen van de stelregel dat bezit tusschen vrienden
(ook tusschen enkele vrienden) gemeenschappelijk
moet zijn. Men zie Plat. Laclies i8i A, Lysis 207 C, e. a.
Wij houden het er echter voor, dat dergelijke uitingen
gebaseerd zijn op stelregels bij bepaalde philosophische
groepen geldend, stelregels die natuurlijk aan velen
bekend waren. Men zal zich deze regel in 't dagelijksch
leven niet meer al te serieus toegepast moeten denken,
doch wel blijkt in de praktijk dat een hecht verbonden
vriendengroep een in nood verkeerend lid van die groep
in alle opzichten helpt. Dit echter past ook weer bij
groeps-vriendschap, waarover straks.
Ten derde nog een enkel woord over een concreet
geval, nl. uit de eerste rede van Lysias. Moeten we
dit als iets bijzonders opvatten, dat iemand, wat laat
op den dag een éniTr^Scioo xal cplXoa ontmoetend, dezen
meeneemt naar huis omdat hij hem nog een warm hapje
gunt, nu hij thuis wel de hond in de pot zou vinden?
En dat deze mannen dan samen zijn en de vrouw min
of meer buiten de conversatie blijft is een gewoon ver-
schijnsel, dat hoogstens nog eens onderstreept, dat de
wereld der Grieken vooral een wereld voor de mannen
was. Het geval op zich zelf, zooals het zich voltrekt,
IS echter in dit opzicht volkomen normaal en motiveert
geen verdere conclusies.
Er is wel iets van anderen aard, dat bij de persoonlijke
vriendschap thuis behoort, althans vermelding hier
verdient en dat ons de vraag doet stellen of we hierin
misschien een aanwijzing moeten zien dat persoonlijke
vriendschap bijzonder ontwikkeld was geweest. We
bedoelen de vriendschap die berust op è'pcüo. Het zou nl.
kunnen zijn dat de erotische mannenvriendschap een
zeer bepaalde uitlooper was van een zeer ontwikkeld
vriendschapssysteem. Wij willen dit echter allerminst
als stelling poneeren, daar deze zaak ons niet duidelijk
genoeg is.
Zonder de zaak uitvoerig te gaan bespreken, willen
wij een enkel woord aan de erotische vriendschap wijden.
Wij bemerken al heel gauw dat in zake een erotische
mannenomgang twee kanten te onderscheiden zijn,
de vorm met zekere ideëele gedachte en de vorm van
onbeheerschte en stijllooze lagere drift, anders gezegd
een vorm mèt, en een vorm zónder ideaal. Over de laatste
soort willen we geen woord meer zeggen, over de eerste
wel. Namelijk willen ook wij het hier uitspreken dat
het opvallend is hoezeer ernstige menschen, die stellig
niet het gewone genot plachten te zoeken, in de erotische
vriendschap of mannenliefde iets ideëels hebben kunnen
zien en dit ideèele hoog hebben willen houden. De uitingen
hierover bij Plato en andere serieuze schrijvers zijn
zoo onomwonden, dat we, zij het met zekere verbazing,
constateeren dat een erotische genegenheid voor een
schoon jong man bij ernstige mannen geaccepteerd kon
zijn als iets waar men in den kring over sprak.
Men bedenke slechts hoe aan Socrates gevraagd
wordt (Plat. Lys. 206 C): zeg mij, xiva öv xio Xóyov
SiaXcyófjievoCT ij tI Trpaxxcdv npoocpiXi?ia TraiSixoic y^voixo;
waarop Socrates, die hier voor de moderne individueele
psychologie zou voelen, antwoordt: dan zou ik eerst
dien snaak zelf eens moeten zien of spreken!
Men denke zich ook eens de situatie in van het vervolg
van bovenstaand gesprek.
Plat. Lys. 207 B: Als Lysis bij Socrates en de rest
van het gezelschap komt, voegt zich ook Hippothales
er bij (die Lysis bemint), doch hij houdt zich schuil.
Hij heeft Lysis immers nog niet veroverd! Hij wil dus
nog niet opvallen 8e8id)c iiii avrió inex^amp;voizo.
Uit het begin van dezelfde dialoog komt ons ook een
verrassende realiteit tegemoet.
Plat. Lys. 204 B. Hippothales roept Socrates aan:
Kom hier bij ons, we praten; 't is de moeite waard;
dan zie je ook wie hier zijn. Socrates, die natuurlijk al
lang besloten heeft om hier weer eens eenige woorden
te wisselen, zegt eerst nog: npcTov f,8élt;olt;T dxouaaitx' fiv
ènl Tö Kal eïoeifii KalxtaÓKaXóa. — Blijkbaar was
het in deze wijsgeerige kring zeer gewoon dat een
schoone jonge man aller aandacht had. — Eerst praat
Hippothales er dan wat om heen, maar al gauw heeft
Socrates hem dóór en zegt over Lysis — want dien
geldt het — (204 E): Hij is zeker nog jong, want ik
ken zijn naam nog niet.
Lezen wij nu nog even verder, dan treffen wij (205 E)
de goede raad: „men moet z'n geliefde niet zoo prijzen,
voor men hem heeftquot;, en dan is toch ook tevens duidelijk
dat dit niet is wat wij onder vriendschap verstaan.
6 KaXóa is veel eer een voorwerp van in zekeren zin
idealiseerende vereering, die meerderen kunnen voelen,
al is meestal één de gelukkige die zijn gunst heeft
veroverd.
Hoe bekend is niet op de vazen het bijschrift KaXóa?
Het is een term geworden, evenals Plato in zijn brieven
(Xin. 360 A) kan spreken over töv KaXwv xia, een
term blijkbaar, die ieder geacht wordt te begrijpen.
Neen, dit betreft geen blijvende vriendschappen en dit
is niet wat wij bedoelen na te gaan.
Wij herhalen het: wij durven niet eens de stelling
-ocr page 132-uitspreken dat deze erotische vriendschap zich zoo sterk
heeft kunnen ontwikkelen tengevolge van een zeer
intensen vorm van persoonlijke vriendschap. Wel hebben
wij dus zeer sterk gevoeld, dat althans tot in de 4e Eeuw
een zóó sterke ideëele inslag of factor bij erotische
mannenverhouding mogelijk is geweest, dat wij het
verstandigst doen er geen positief oordeel over te vellen,
zoolang wij van de zaak te ver af staan, om haar zóó
te kunnen begrijpen als enkele zeer ontwikkelde Grieken
haar toch blijkbaar hebben kunnen begrijpen en aan-
voelen. Zou anders Plato er zoovele woorden over
hebben geschreven? Zou anders Sophocles een stuk
hebben geschreven 'AxiXXécod épacral, zooals Hesychius
en de scholiast op Pindarus o. a. beweren ? Zeker, een
satyrdrama zou het zijn geweest, m. a. w. wat luchtiger
van toon mag het zijn geweest, doch Sophocles ....
is Sophocles. — Men vergelijke ten slotte nog Plat.
Polit. 403 A en B, waar ook blijkt dat men de liefde
voor een jongen xaXóor wel ideëel wilde houden, om het
schoone en edele in hem te zien in de eerste plaats en
dit gevoelen los te houden van het lustvolle en onbe-
heerschte. Was niet Socrates een beheerscht man?
En wordt aan Socrates niet gevraagd (Plat. Protag.
309 A): Waar kom je vandaan? Zeker van de jacht,
om Alcibiades te zien! Hij is mooi!
Beslissend als argument dat het hier besprokene
toch niet is wat wij vriendschap noemen, is de omstandig-
heid, dat bij dit soort verhoudingen één van beide mannen
in elk geval jong zal zijn geweest, immers «Spa spreekt
hier een hartig woordje mee en alleen zeer edele naturen
zullen er in geslaagd zijn om in den ouder-wordende
de inwendige adel en schoonheid te blijven eeren en
dienen, zooals hij dat in den charmanten en flinken
jongen man deed.
Wij willen deze zaak niet verder bespreken, zullen
ook geen opgave doen van de zeer talrijke plaatsen,
waar van deze materie sprake is.
Groepsvriendschap.
Zoo weinig positiefs ons wordt geboden over de zeer
persoonlijke vriendschap, des te meer vinden we over
de vriendengroepen en in dit opzicht mag wellicht
de vriendschap bij de Grieken wel een merkwaardig
verschijnsel genoemd worden.
De typeering tioXitikóv is wel in de eerste plaats
voor den Griek juist geweest! De Griek overlegde
met anderen, handelde in vele dingen met anderen;
met familie, maar ook met nog anderen.
Hoe belangrijk de familie voor een Griek was, zal
hier niet meer uiteengezet behoeven te worden.
Ieder zal zich herinneren hoe belangrijk bij Hesiodus
al de broer genoemd wordt. De zeer besliste wensch
om zijn familie niet te laten uitsterven, doch in ieder
geval zoo noodig een zoon te adopteeren, wijst er óók
op dat de beteekenis van de familie, de officieele familie-
verhouding, zeer belangrijk is geweest. De geheele
Grieksche litteratuur getuigt er nog van en voorbeelden
hiervan aan te halen is onnoodig.
Doch bij de familieleden alleen kon de Griek niet
leven! Het dagelijksche leven van den burger kent
allerlei contacten en belangen en de levendige aard
van den gezellig levenden Griek heeft behoefte aan die
andere geregelde contacten, die hem gelegenheid geven
op de hoogte te blijven van wat er in de groote kudde
al zoo gebeurd is, eveneens hem gelegenheid geven zich
te ontlasten van wat hem op 't hart, zoo niet reeds op
de lippen ligt. Maar, — en dit is niet het geringste —
de Grieksche burger heeft ook steun noodig. Het bezit
van vrienden is niet alleen aangenaam als luxe of als
verrijking en verdieping van het leven, het is ook een
zaak van steun en voordeel. En hier nu treft het ons
in de lectuur zeer, welk een groote rol de vrienden speelden
bij rechtszaken, in familie-kwesties, in de politiek; het
zijn allerlei groepeeringen, maar het zijn toch wel heel
vaak ,,vrienden-groepenquot;, hetzij ze cplXoi, éTtnm^Seioi of
éToïpoi worden genoemd. Herhaaldelijk treft ons als
een der ellendigste dingen die een mensch kunnen over-
komen, dat hij is ëpirj[i.oCT tplXcov.
Wat de politiek betreft, moeten wij, na zoovele citaten
te hebben gegeven uit politieke of rechts-redevoeringen,
nog aantoonen, hoe op dit gebied de mannen vaak in
groepen werkten ? Bij de actief-optredenden in de politiek
zijn er naast de groote clubs natuurlijk kleinere vrienden-
groepen geweest, waarvan de „ledenquot; elkaar over en
weer in alles steunden.
Omgang met een kring van mannen is in alle opzichten
voor den Griek blijkbaar wel levensbehoefte geweest.
Talrijk zijn de plaatsen die ons dit leeren. Socrates,
juist terug uit den oorlog, gaat dadelijk ènl toco ^uvi^O-eia
5iaTpip4o (Plat. Charm. 153 A). En dit was werkelijk
niet iets dat alleen voor Socrates' gewoonten geldt.
We denken slechts aan het pleidooi voor den steuntrekker.
Lys. XXIV. 20: finavxeCT yap eXQ-iad-e npoacpoixav xal
Siaxplßeiv a(xoü y^ ïiou.
Dit wijst nog niet op vriendschapsbanden, doch in
-ocr page 135-'t algemeen op het dorpsachtig aandoende burgerverkeer.
Maar hoe bewuster het leven van den Griek was, hetzij
politiek meelevend, hetzij in ander opzicht bepaalde
belangen hebbend, des te meer zal hij een bepaalde
kring van vrienden gehad hebben, op wie hij steunen
kon en op wier samenwerking hij min of meer aangewezen
was. Men denke aan de hierboven genoemde beschouwing
over KTijoia en xpc^« van vrienden bij Xenophon in zijn
Herinneringen aan Socrates. (II. 4.).
Ja, „de vriendenquot; speelden een groote rol in het leven
van den Griek. Isocrates zegt: ge moogt er slechts om
2 redenen op in gaan als men van u een eed verlangt, nl.
fl ocauxèv alTlao alaxpöo dnoXiitov, cptXoua éx (xeydXwv
KivSóvcüv Siaaii^üjv. We willen dadelijk toegeven dat de
beteekenis van cptXoi in dergelijke uitingen dikwijls
zeer ruim is (zie het hoofdstuk over cplXoi, B, pag. 83
en volgende), doch bij Isocrates, die hier juist zoo
theoretisch de vriendschap bespreekt, is deze uiting wel
van waarde. ,,Als ge uw vrienden er mee kunt helpenquot;,
dat was een belangrijke overweging! Het is trouwens
een vaak uitgesproken wet: cplXouo eö noicïv, èx^poua
xoKüio, dat is wat men van een goed man verwachten
mag (Plat. Meno 71 E).
De geheele samenleving der mannen is op deze groeps-
vriendschap zóó gebaseerd, dat op tal van plaatsen blijkt,
dat in het bezit van vrienden een zekere waarde, een
waarborg voor steun, een voordeel wordt gezien.
En hoe bekwamer en rijper iemand is, des te meer mag
men verlangen hem onder de vrienden te mogen opnemen.
Wie een goed spreker is, is voor de vriendschap een
begeerenswaard individu. Het is heel wat waard om een
goede redevoering te kunnen houden, die kan brengen
otoTïjpfav aÓToü xe xal xtöv auxoü XP^C^Ó^'^^'^ cplXtov.
(Plat. Hipp. Maior 304 B). Alweer worden de tplxoi niet
vergeten. Een goed redenaar zal even vaak ten voor-
deele van zijn tplXoi hebben moeten spreken als voor
zich zelf!
Vrienden vertegenwoordigen het begrip voordeel
en steun. Niet zelden worden zij genoemd in één adem
met het verdere bezit. Zoo wordt bijv. Plat. Polit. 361 B
gesproken over iemand die kracht en moed heeft en zich
«plXoi en oöola heeft weten te verwerven. Ook Plat. Symp.
218 C noemt in één adem xfjtr ovalaa i) xtöv tplXtov.
Trouw tegenover deze vaste vriendenkring was ge-
boden en, zoo niet onder allen, dan was toch tusschen
verschillende der cplXoi een zekere caritas lang niet
uitgesloten en was er inderdaad vaak veel aanwezig
van wat wij vriendschap noemen. In de overigens zeer
vertroebelde rede van Demosthenes tegen Meidias
lezen we (118): jtexpla yamp;p 81xyj napa xiöv tplXwv èoxlv,
olv XI Soxcöai TTcnoiïjxévai Seivóv, piyjxéxi xfjo Xoinfja cpiXlaa
xoivtovcïv, xó 5è xi(jn»)peïc9-ai xal éne^iévai xoïa nenovS-óoi
xal xoïo éxO'poïa TrapaXelirexai.
Men breekt de vriendschap af, maar bestraffen doet
men zijn vrienden niet, als zij iets misdeden; dat laat
men aan de vijanden over.
Er zijn nog vele andere plaatsen, waar zóó over de
vriendschap en vriendenkring gesproken wordt, dat een
zekere caritas er in klinkt. Doch evenzeer treft ons de
nuttigheidsfactor die bij het vormen van kringen en
verhoudingen heeft meegesproken.
Eurip. Rhes. 320nbsp;tioXXoüo ....
.... cópi^oto tplXouo
dXX' oóSèv auxtöv Seófxcd'* x.x.X.
-ocr page 137-Nog overtuigender, (immers op de vorige plaats was
cplXoo ongeveer = ouixjiaxoo), klinkt
Eurip. Herc. Fur. 1337:
vüv yap xpcïoo cplXtdV.
»eol 8' Sxav Ti[J.üioiv, ou8èv 8et cplXcov.
En dit geluid is vaker te hooren! Aristoteles wijst er
op hoe verschillend men over het bezit van vrienden
denkt.
Aristot. Eth. Nie. 1169 B: dtxcpiapïjTcïTai 8è xal nepl
Tóv cOSalpiova, cl Sei^oerai cptXcov {xV). oü^èv yamp;p cpooi 8eïv
cplXcuv TOÏO (laxaploio xal aOTÄpxeoiv uTtdpxeiv yäp auToïo
xiyaO-A.
Hij haalt ook aan een vers uit de tragedie.
Eurip. Orest. 667:
oTttv ó 8a{(Jitov €u 8i8có, tI 8eï cplXcov;
Dat nu Aristoteles in zijn beschouwing wijst op de
waarde van vriendschap om zichzelfs wille en op vriend-
schap tusschen twee als in den regel de zuiverste, de
echte éTalplx^J cplXla (1171 A), doet niets aan de zaak
af: de vriendschap is voor velen een praktische zaak.
Daar de heele samenleving der Grieken berustte op
dit verkeer der mannen, was het ook van het allergrootste
belang tot welke groep van mannen men behoorde.
Anders gezegd, het kiezen van de vrienden was nood-
zakelijk en heel belangrijk. Vandaar dat theoretici als
Isocrates hierover menige wenk geven. Bij deze wenken
staat men soms verbaasd over de geweldige zakelijk-
heid en nuchter heid waarmee hij deze zaak bekeek,
een zaak die den Griek aan den anderen kant heilig is,
want de trouw in de vriendschap wordt zeer geprezen
en noodig geacht.
Wij laten hier eenige uitspraken van Isocrates
-ocr page 138-volgen, die men wellicht niet aan denzelfden auteur
zou toeschrijven!
I. l6: toüo jxèv ö-eoüc cpopoO, toüo 8è yovéia tljta,
toüo bè cplXouo aioxüvou, toïo 8è vó(toio TretS'ou. — Hier
hebben wij de levensgebieden, waarop zich het leven
van den Griek afspeelt: de goden, de ouders (familie),
de vriendenkring, de staat. Men ziet dat de vriendenkring
hier in het ideëele licht is geplaatst en geen cptXoi te hebben
wordt als aioxpóv gevoeld (I. 24.). Een belangrijke
handicap voor een vorst is dan ook dat hij mist de cplXoi,
die hem eerlijk zeggen wat er is (11. 19.).
Het is dus veel waard om goede (ook invloedrijke!)
vrienden te hebben en van berekening getuigt (tot onze
bevreemding in een zoo ideëel gevoelde zaak) des
auteurs recept: oöo av poóX^j Troii^oaoS'ai cplXouo, dY^^-óv
Tl XéYE Ttepl aÜTtöv npóo toüo dnaYY^XXovTao* dpx^) yap
cpiXlao nèv cTTaivoo, ëx^Plt;*® Sè i{gt;ÓYoo. (I. 33). Een der-
gelijke berekening brengt het ideëele van de zaak toch
wel in gevaar! — Men moet vrienden hebben!
Nog fraaier wordt de raad in een vervolg van het
vorige (I. 34.) : Ttepl div av aloxüv)r) TtappiQoidoaoO-ai,
PoüX|j 8é Tioi Twv cplXtov dvaxoivclioaod-ai, xpögt; toïo Xdyoio
tbo Ttepl dXXoTplou Tou TtpdyixaToo' oÖTto ydp Tif|v éxelvcov
Te yvü)oiv alo9-i^o€i, xal oeauTÓv oü xaTacpav^ Ttoi^^oeio.
We zien hier heel duidelijk op welke wijze deze kenner
van het leven zich voorstelt dat trouw te vereenigen
is met slimheid! En dit zijn woorden van een moralist,
niet van een slimmerik, die toevallig iets loslaat, van
wat beter ongezegd was gebleven! Het hart spreekt
hier, dunkt ons, niet meer mee, evenmin als het bij de
volgende zakelijke raad meesprak: fjiT]8éva «plXov itoioü,
Ttplv Sv è^cTdorjo itöio xéxprjtai toïo TipÓTepov cplXoio.
ëXTiiÇe Y«P aÛTÔv Kal Ttepl oè yevéaa-ai toioùtov, oïoa Kal
Ttepl èKelvouCT yéyove (I. 24).
Wij kunnen dergelijke uitingen alleen begrijpen
wanneer we bedenken hoe beslissend voor een veilig en
geslaagd leven een betrouwbare vriendenkring kon zijn.
Er wordt om gekibbeld om bij een kring te behooren
of niet. Teekenend is een proces, geldende (Lysias) een
zaak van een aanklager tegen z'n vriendengroep die
hem, een der „vriendenquot;, wil uitstooten: de aanklacht
Ttp6o Toùa ouvouoiaoTào KaKoXoyiwv. De beleedigde vriend
spreekt aldus (Lys. VIH. 5):nbsp;zeggen: „jij drong
je altijd aan ons opquot;, maar jullie betoont je dan onbe-
trouwbaar, oÏTiveo ûttô tóv aÙTÔv xpàvov tôv aÛTÔv âvSpa
Xàapqt (Jièv èXoiSopeÏTC, tpavepwa 8è cptXov èvofxlÇcTe.
Zeer illustratief is ook het vervolg in cap. 7. De man
vervolgt: ik behoefde toch heusch niet op m'n bloote
knietjes te danken dat jullie je over mij ontfermden
als over iemand, die verder geen vrienden zou vinden:
oÜTe yàp ûfxâo aotptOTàxoua écóptov övtoct, èfiauxàv 6quot; àfxa-
Ö-écrroTov, où jiijv où8è TtoXucplXouo ôfiâa, étiouTÔv 8' ëprjixov
cplXüJv, evenmin waren jullie rijk en ik arm, jullie in
groote eer staande en ik belasterd, evenmin jullie veilig
in alles, ik zwak, etc. Kostelijk is dan hoe hij de anderen
in cap. 17 tegen elkaar uitspeelt: dat ze toch in zijn
nabijheid over elkaar kwaadspraken! Hij had dat als
bewijs van vertrouwen jegens hemzelf beschouwd! Hij
had zich daardoor geaccepteerd cplXocr gevoeld, die zelf
geen onaangename dingen te hooren zou krijgen!
Wie bovenstaande uitingen achter elkaar leest, begrijpt
reeds hoe geijkt het hebben van een vaste vriendenkring
was, tegenover wie men aan den eenen kant een soort
van ridderlijke trouw moet hebben, maar waar men
zóó op aangewezen is, dat nuchtere overwegingen en
rustig inwinnen van informaties zeer aan te bevelen
zijn, alvorens men toetreedt tot een kring of een vischje
uitwerpt naar bepaalde personen!
In verband met het bovenstaande moge er hier ook
op gewezen worden, dat wellicht nóg opvallender dan
de vermelding van cplXoi in de Grieksche litteratuur,
de vermelding is van ëxO'pa en èxO^póa. Ieder, die maar
in eenig opzicht iets beteekende, had menschen die hij
zijn éxamp;pot kon noemen! Daaronder zullen concurrenten
gerekend zijn, in alle mogelijke opzichten (politiek,
handel, etc.). Het is wel een zeer levendig wereldje
geweest, bij die oude Grieken, niet het minst bij die
woelige Atheners. Dat ook de veeten en vijandschappen
de noodige zuidelijke beroering hebben te weeg gebracht,
laat zich begrijpen en ... . laat zich lezen! Men krijgt
vooral uit de redenaars een kostelijk beeld hoe allerlei
vriendengroepen voortdurend bezig waren, één uit hun
midden te steunen tegen diens èx8-pol. Soms klinkt dit
èxö'póo als een technische term der samenleving; cf. Lys.
XXIV. 2, waar de kreupele zegt: el 8' (ba éxQ'póv éauxoü
He xiuwpeïxai, ipeüSexai- 8ia yap novr^plav aüxoü oiixe
cplXo) o\ix€ éxO'ptö TKunoxe éxpTjodnïjv auxtü.
Nog een voorbeeld uit denzelfden redenaar.
Lys. XV. 12: éyw (xèv oijv xal cplXtp övxi 'Apxeoxpaxl8n
ßor)8'üjv, xal 'AXxißiaSrjv éxamp;póv övxa éfiauxoü xi[JiaJpoü(xevoo,
8éo}jiai xo 8lxaia t{gt;r]lt;plaao9'ai.
Wil men een sprekend voorbeeld hoe de Griek, vooral
als hij via de politiek geéchauffeerd was, er heelemaal
vervuld van kon zijn, hoe hij zijn éx9-pol een hak kon
zetten, dan leze men Demosthenes' rede tegen Meidias.
Daar vindt men ook verzuchtingen als deze (62): Dat
had ik niet gekund: zoo'n hekel aan iemand hebben,
die bovendien concurrent-choreeg is van je broer, zóóveel
cplXoi te hebben, die natuurlijk allemaal zitten te springen
om den ander een poets te bakken, niet op 't geld behoeven
te zien en .... dan toch je zelf bedwingen! En (63)
dat deed hij! ^^velxe'co Kal viKcóvra Kal oxccpavoujievov
Tèv èxO-póv ópöiv. Doe hem dat eens na! — Het betrof
de zaak van iemand, dien men eerst niet als choreeg
wou accepteeren, doch uit eerbied voor de heiligheid
van het theater was toch alles doorgegaan (59) amp;a-ce
Tidvra xóv ncxa xaüxa xp^vov 8i5aCTK€i xoüaxopoua Kal ou8è
Töv ISltov èxO^pwv o08elo KtoXüei. Zelfs zijn persoon-
lijke vijanden hebben hem nooit meer hierin dwars
gezeten.
In dat woelige wereldje van Athene in de democratische
eeuwen is het onder de burgers, die in eenig opzicht
ook maar iets beteekenden of iets wilden bereiken, een
voortdurend geharrewar geweest.
Van veel beteekenis zijn de kwesties niet altijd geweest,
doch sensatie was er genoeg! We mogen echter niet
vergeten dat het voor een groot deel schrijvers van
rechts-redevoeringen waren, die hier zoo vol over staan,
m. a. w. dat uit den aard der zaak hier veel van dezen
aard voorkomt, wat ook juist hier behandeld moest
worden. Doch de groote onrust, concurrentiestrijd, strijd
om eer en aanzien, strijd tegen allerlei soort ,, èx^polquot;
springt wel hèèl duidelijk in het oog! Hoe meer sterke
en invloedrijke tplXoi iemand had, des te veiliger was hij.
Lys. XX. 18: Kal iii] »aujjid^exe, amp; övSpea 8iKaaxal, 6x1
xooaüxa ötpXe XPAv^'^'^^' ^Pl^^®^ Y^Pnbsp;Xapóvxea, auxoü
X6 Kal ^){Jlöv Kaxr]Yopoüvx£o eIXov. Men nam hem te pakken
-ocr page 142-toen hij de steun van vrienden moest missen, want
niemand hielp hem.
Nu begrijpen wij beter waarom meermalen bij de
Grieksche schrijvers op het belang van vrienden-ver-
werven gewezen is.
Dat de groote plaats die het mannenverkeer inneemt
onverbrekelijk samenhangt met de van onze opvattingen
afwijkende plaats die de vrouw innam i), is wel duidelijk.
En hoe vrijer de verhouding tusschen mannen en vrouwen
wordt en hoe meer kansen er komen dat deze twee in
elkaar wat meer bevrediging vinden dan aanvankelijk
het geval kon zijn, des te meer zal de plaats der mannen-
vriendschap in belang verliezen. In de belangrijkste
Eeuwen echter was het Grieksche leven een leven van
mannen en waar de vrouw in het leven van een Griek
eenige rol begon mee te spelen, zal ook deze rol door den
Griek met zijn groep-genooten of vrienden besproken
zijn. Men denke aan het geval van Lysias I, waar de
echtgenoot, hoorende dat zijn vrouw hem op dat oogenblik
bedriegt, eerst zoo veel mogelijk getuigen gaat halen,
die hij maar thuis kan treffen. Dit doet hij liever dan te
zwijgen over een voor ons gevoel zóó delicate zaak.
Het was meestal een vrij nuchtere zaak, het kiezen van
een vrouw, al was het wel een vertrouwenskwestie op
den duur. Ieder denkt hier allicht aan Xenophon's
Oeconomicus! Burckhardt (Griech. Kulturgesch. IV. pag.
Over de plaats die de Grieksche gehuwde vrouw innam
cf. de dissertatie van Dr, J. J. B. Muldér: Quaestiones
nonnullae ad Atheniensium matrimonia vitamque coniugalem
pertinentes (Utrecht 1920).
248) komt ons voor over de Grieksche samenleving zeer
juist te schrijven, als over een wereld van louter mannen-
belangen: Dasz aber der Wert eines Mannes irgend
davon abhängen könnte, welchem Weib er gefallen habe
und dasz an einem gescheitertem Liebesverhältnis ein
verfehltes Leben hängen könnte, wäre ein völlig un-
griechischer Gedanke gewesen.
Neen, hoe dikwijls ook bij de Grieken „de vrouw in
het spelquot; zal zijn geweest, het zal meestal óf alleen
een zaak van hartstocht of alleen van verstandelijke
berekening zijn geweest. Daarmee vergeleken is voor
den Griek van de Se en 4e Eeuw misschien in zijn hart
dan toch wel belangrijker geweest wat zijn vrienden
van hem hebben gedacht en wat hij aan hen kon hebben.
CONCLUSIONS.
OIKEIOS.
oixeloo, adjective = belonging to the oIkoct, quot;familiaquot;,
household. As an adj. ending in -etoo it may also mean:
having the nature or giving the impression of belonging
to the otxoo (without in reality being part of it).
Consequently quot;oi olxeioiquot; also means:
iquot; the nearest relatives, and
2® in a wider sense the larger circle to which
belong not only relatives but also those
very few who are in most familiar contact.
So the mere translation quot;friendsquot; (amici)
is misleading, as it does not lay enough
stress on relatives.
Used as an adjective the wor/i olxcïoo has enlarged
its meaning: belonging to the oIkoo, into
A.nbsp;related to, nearest, both literally and figuratively,
(pag. 5 ff.)
B.nbsp;of the same country or nation, party, (pag. 9 ff.)
C.nbsp;belonging to, quot;ownquot;, (pag. 12 ff.)
ETAIPOS.
Already in Homer the meaning of the word is clearly:
he who does a thing together with others, or finds
hirnself in the same circumstances or position, both
in active and passive sense: doing together, going
together, being together.
In later authors the word is found indicating:
A.nbsp;political friends, in the widest sense, (pag. 35 ff.)
B.nbsp;those connected by mental intercourse, especially
by philosophy: friends, colleagues, disciples,
(pag. 38 ff.)
C.nbsp;those connected by regular friendly intercourse:
friends, comrades, (pag. 39 ff.)
D.nbsp;those connected by temporary purpose, and those
who either temporarily or permanently, are
connected by the same fate or the same circum-
stances: companions, colleagues, fellow —. (pag.
47 ff-)
E.nbsp;those connected by erotic relations, (pag. 48 ff.)
EniTHAEIOS.
It is incorrect to start from the g e n e r a 1 sense : fit for.
All words, which have probably the same linguistic
origin as èniTi^Seioa, partake of the sense: devoted to,
conducive to, supporting, providing for, profitable
for, working for.
The general sense: fit for, etc. may be considered
as a widening of the meaning just referred to. As
referring to persons (ènlxi^Seioo and the plural ol
èTtiT^Seioi) we have to consider Greek social life,
where groups of men, both large and small, could
not do without mutual support and devotion. Seen
in this light the meaning of friend is a direct de-
duction from the sense devoted to, working
for, etc.
As olxeïoo was the group of relatives an occasional
-ocr page 146-friend, so oi feniTi^Seioi is: the group of friends among
whom may be an occasional relative.
My conclusion is: quot;knvrffieioa = relativequot; is wrong.
In old Greek (Homer) cplXoa combines the ideas:
one's own and beloved, etc.
The older sense quot;one's ownquot; was superceded by
quot;beloved etc.quot;, but in numerous instances the original
sense has to be seen in the background in order to
understand the full meaning of beloved etc.
tplXoo has become a quot;passe-partoutquot;.
We find it in the following uses:
A.nbsp;one's own. (nearest relations, compatriots,
fellow-Greeks, etc., pag. 77 ff.)
B.nbsp;the large group of those persons who belong
either to quot;ol oIkcioiquot; or to quot;oi ^mxi^Scioiquot;. (pag.
84 ff.)
C.nbsp;personal friend in a very distinct sense,
(pag. 88 ff.)
D.nbsp;those who are connected by common
interest or comradeship, by education or
task. (All these are now meanings of ^rolpoa,
pag. 96 ff.)
E.nbsp;political friend, ally, partisan, etc. In a weaker
sense: one who is in sympathy with, living in
peace with. (pag. 100 ff.)
F.nbsp;Used so unconsciously that it is not possible
to verify what is really meant, (pag. 104 ff.)
G.nbsp;Merely an abstract idea of beloved, dear, (trans-
lations: friend, friendly, loving, dear, beloved, etc.,
pag. 106 ff.)
General conclusions as to the substance.
We must distinguish between
a)nbsp;personal friendship
b)nbsp;groups, either organised clubs, or groups
of persons, practically living together.
Regarding a): There are not sufficient convincing
instances to conclude to an especially developed personal
friendship, although this must of course have been of
frequent occurrance.
The erotic friendship between men is too alien for
us to form conclusions as to its origin.
Regarding b): Group-friendship is the idea which
permeates Greek social life.
m^m-
. ■ ■ ■ -s*
'•.re';
■ ■ H
■ t-^
-nbsp;- .O -nbsp;. ■ «fiv
■ *
ïiÉS' isÄ^^ ■■ '
asasöiié.nbsp;-■nbsp;• ;
■ii' -wai:-'
ï Ipl-
•hr
STELLINGEN.
1.nbsp;De vertaling van ol olxcloi door de vrienden
is meestal onjuist, steeds misleidend.
2.nbsp;Voor de beteekenis van éTri-n^Seioo moet worden
uitgegaan van de kracht: meewerkend, steunend,
zich richtend tot.
3.nbsp;èniT^Scioo te vertalen met verwant is onjuist.
4.nbsp;Lysias I 22. — De lezing: 5ti tr]vixaütci Atpiy-
(lévoo ouSévanbsp;oïkoi tóüv énity]Scluv
wordt alleen reeds door de beteekenis van èTtiTi^Seioo
onwaarschijnlijk. De lezing: oiSév äv x.x.X. is om
dezelfde reden te verkiezen en is ook grammatikaal
mogelijk.
5.nbsp;De oude beteekenis eigen van cplXoo is nog zeer
^ lang te bespeuren.
6.nbsp;éx9-póa is bijna in dezelfde mate een passe-partout
als CplXoo.
7.nbsp;Ten onrechte noemt Burckhardt (Gr. Kultur-
gesch. IV. pag. 208) de term éxatpai als voorbeeld
van de door Plut. Alcib. 16 genoemde neiging
der Grieken, om een gunstige en onschuldige naam
te geven aan verkeerde of gevreesde dingen.
8.nbsp;Beloch's bewering (II. I. pag. 158) dat de demo-
cratie den eersten tijd geen invloed had op de
positie van de vrouw, kan hoogstens waar zijn
voor enkele, officieel geldig gebleven principes
in een beperkten kring.
9.nbsp;Het anthropomorphe godengeloof is een nood-
zakelijke en vruchtbare phase in de ontwikkeling
der religieuze gevoelens.
10. Het verdient aanbeveling dat naast de anastylose
van het Parthenon een zoo groot mogelijk gedeelte
van de cella-muur wordt gereconstrueerd, voor-
zoover dit met zekerheid kan geschieden.
11.nbsp;De dubbele rol van het koor in Sophocles' Philoctetes
is niet zoozeer hieruit te verklaren dat het koor
feitelijk niet bij den protagonist behoort, als wel
uit het feit, dat Sophocles in de détail-uitwerking
van zijn stof veel meer dramaticus is dan psycholoog.
12.nbsp;Het optreden van Heracles als „deus ex machinaquot;
aan het einde van Sophocles' Philoctetes is geens-
zins als kunstmatige oplossing te beschouwen,
doch is zoowel stylistisch als naar het wezen der
zaak krachtig en juist.
13.nbsp;Het is wenschelijk dat alle studenten in de klassieke
letteren zich op de hoogte stellen van de uitspraak
en het -voornaamste der grammatica van het
Nieutv-Grieksch; leiding bij deze studie worde aan
alle Nederlandsche universiteiten geboden.
14.nbsp;Tacit. Germ. 37. — In den zin: tam diu Ger-
mania vincitur moet geen sarkasme gelezen
worden, zooals in den regel gedaan wordt (Gudeman,
Bahrdt, Op de Coul, e.a.). — Tacitus' stijl leent
er zich toe dat licht sarkasmen gelezen worden,
ook waar deze niet staan.
15.nbsp;Servius' interpretatie van Vergil. Aen. I. 395 sqq.
is juist.
16.nbsp;Ondanks de laakbare kanten moet in Seneca's
Apocolocyntosis sterk de uiting worden
gevoeld van een mensch, die met eerbied staat
tegenover het Godsbegrip. — Het feit dat Seneca
te voren voor Nero de lofrede op Claudius had
geschreven, behoeft niet als bezwarend te worden
gevoeld. (Schanz: Iwan Muller VIII. II. 2. pag. 71.).
17.nbsp;Het regelmatig en totaal doorlezen van een Griek-
sche tragedie in een klasse, zóó dat dit over eenige
maanden valt, is principieel onjuist en moet op
een mislukking uitloopen.
18.nbsp;De lectuur van Sallustius behoort pas thuis in
de 5de of 6de klasse.
rJ
-ocr page 152- -ocr page 153- -ocr page 154-