-ocr page 1-

»NSUFFICIENTIES VAN MEELRANTSOENEN
BI] MESTVARKENS EN ENKELE

ZIEKTEVERSCHIJNSELEN.^©:

WELKE DAARMEDE VERBAND HOUDEN.

I GRASHUIS

BIBLIOTHEEK DEi^-
RiJKSUNIVERSiTEiT

utrecht/

W

' gt;1

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4- -ocr page 5-

INSUFFICIENTIES VAN MEELRANTSOENEN
BIJ MESTVARKENS EN ENKELE
ZIEKTEVERSCHIJNSELEN,
WELKE DAARMEDE VERBAND HOUDEN.

-ocr page 6-

-.vv.

'.J*- i'

V* u'nbsp;'

t., -Jkii-iP

-ocr page 7-

INSUFFICIENTIES VAN MEELRANTSOENEN
BI] MESTVARKENS EN ENKELE
ZIEKTEVERSCHIJNSELEN,
WELKE DAARMEDE VERBAND HOUDEN.

Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllli

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN
DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE VEE-
ARTSENIJKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVER-
SITEIT TE UTRECHT. OP GEZAG VAN DEN
RECTOR-MAGNIFICUS Dr. L. S. ORNSTEIN,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
WIS- EN NATUURKUNDE, VOLGENS BE-
SLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVER-
SITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER VEEARTSENIJKUNDE TE
VERDEDIGEN OP WOENSDAG 29 JUNI
1932, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR. DOOR

JAN GRASHUIS

GEBOREN TE USQUERT.

limJ.SfÄ
SiiS

1932.

DRUKKERIJ H. J. REMMELINK - ZELHEM.

BIBLIOTHEEK DER

RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT.

-ocr page 8-

JJM30aTMAI!JÏ3M HAV 23iTM3DHÏüM

mnmrnzmmmzmm
jmizmmzmmmi
jmmm QHkamy mmAAQ mm

MAVnbsp;JÎ3T

.aav aa mi wrooa i^av QAAfio nacr
-gt;iHVïV1ü êX[ï« aa .Hagt;IÜgt;iïïHa2TaA
'/^üq HA Y DAsao qo .TioHiïTU ar tihtiz

; mQ

-3fa ëHHoaavnbsp;M.^quot;

-«avi'^ü flsa TAAPiaci /hci HAV/Ttuja
?iagt;!AV
nbsp;m gt;iao3T rmm

3T aaHJJgt;!|lt432t5iAH'r/ «aa TjrilUU3A=i
ii^i H
omemo'^j qo piaaioHOHav
;Höüa .«un ^ HT eoAüciiMAi^ asa
sm

PAumAm HA}

. ; ./maüoeu ar M-îsîoaBp

K-m

t ' ï ' ;
.y-

^ JlHiJSI/MHH 1 H liÜHi^Wmi

I À33mQ\Jûm \
Î TBTî2îl3ViHUaXU5î i

1nbsp;fnbsp;Q X i Inbsp;f

-ocr page 9-

AAN DE NAGEDACHTENIS VAN
MIJN MOEDER.

AAN MIJN VADER.

AAN MIJN VROUW EN KINDEREN.

-ocr page 10-

aa -aak

fel,

«

-ocr page 11-

Bi) het verschijnen van dit proefschrift is het mij een behoefte,
om allen, die in den loop der jaren aan mijn wetenschappelijke
vorming hebben bijgedragen, mijn oprechten dank te betuigen.

Aan U, Hooggeleerde Sjollema. Hooggeachte Promotor, moet
ik in het bijzonder mijn groote erkentelijkheid en diepgevoelden
dank uitdrukken voor de welwillende wijze, waarop Gij mij bij
mijne onderzoekingen steeds met, raad en daad hebt terzijde ge-
staan. Ik beschouw het als een groot voorrecht, dat ik dit
proefschrift onder Uwe deskundige leiding heb mogen voleindigen.

Zeer veel dank ben ik ook U. Hooggeleerde Kroon, verschul-
digd. Gij zijt het geweest, die mij tot dit werk hebt aangespoord
en onder Uwe leiding ben ik het onderzoek begonnen. Toen bij
de voederproeven, welke oorspronkelijk zuiver zoötechnisch werden
opgezet, steeds meer en meer physiologisch-chemische vraagstukken
ter sprake kwamen, was het met Uw goedvinden, dat de leiding
bij de proeven in andere handen overging.

Van het Rijkslandbouwproefstation voor Veevoederonderzoek
te Wageningen heb ik bij mijn onderzoek steeds de grootst
mogelijke medewerking ondervonden. In het bijzonder U. Zeer
Geleerde De Bruijn. zeg ik hartelijk dank voor de nauwkeurige
analyses, welke aan mij werden verstrekt.

Ook U, Hooggeachte Van Vliet en De Jong. zeg ik hartelijken

dank voor den steun, welken ik steeds van U mocht ontvangen

en voor de prettige samenwerking, welke tusschen ons heeft
bestaan.

De medewerking, welke ik van de Vereeniging tot Bevordering
van een rationeele Varkenshouderij mocht ondervinden, in het
bijzonder van het Bestuur en de Adviseerende Leden, zal mij
steeds in dankbare herinnering blijven.

Ten slotte een woord van dank aan allen, die mij behulpzaam
zijn geweest bij de bewerking van dit proefschrift.

-ocr page 12-

Kf^rf fceeb Ubï aibys^ «^l^ofi^on^/ïo
j{b iBfcnbsp;Joeoö, n^anbsp;'füod^e^tï

.Ti5yi|5fj!igt;ïüy n^îiOîîî yau-A tl t^^muikib- awLJ 'labod JÎi-Kfc^-àcàq '

.-.rtoo'iîl-- «.'.bta^îs^i^H .tl .'bo. iinbsp;Jg^j^j

àolkiî'TsoVA'liodh-w!?^!'^!nbsp;•

JloUoViàb»«

quot;^is^s-tóiafl -300V iost itjJrjnad £nbsp;.-j^mQ .»Uquot; »twrAit^^-jj^

■ ^

-

I'

îJ c'ûv «feiîkte Jii quot;ao^W .Rtflt;gt;v 'ï^ TQßi

^ ^Qfe

'-.Jifl .-iü lOCfV

■ 2t|Q ■ rf; M, ■nbsp;„«feiler

.....

K

' gt;

.PUSùJ-.r.vi

■nbsp;ßnv.

n5. Ifetui?jsd:' PA7 it^bntVÏ^

vi

«Ivb

, rîvfcf^J ybfti

. r

M

•y

-ocr page 13-

INLEIDING.

De voeding van de varkens is in de laatste jaren aan groote
veranderingen onderhevig geweest. Door de veranderde levens-
wijze van deze dieren (snelle mesterij trad meer op den voorgrond),
alsmede door steeds voortgaande selectie op groeisnelheid. vleesch-
nchting etc. werden heel andere eischen aan de voeding gesteld
dan vroeger het geval was. toen de dieren één jaar en langer
werden gehouden, vóór ze slachtrijp waren. Deze groote ommekeer
in de varkensvoeding is alleen mogelijk geworden, dank zij de
groote vorderingen van de natuurwetenschappen, waardoor we
meer inzicht hebben gekregen in de samenstelling van de voeder-
middelen eenerzijds. en anderzijds weten we beter dan vroeger,
welke stoffen in een rantsoen moeten voorkomen, om goede groei-
resultaten mogelijk te maken.

Het valt echter niet te ontkennen, dat er ook met rantsoenen,
welke volgens hedendaagsche begrippen doelmatig samengesteld
Zijn, vaak minder gunstige resultaten bereikt worden. Bijna dage-
lijks geeft de praktijk bij varkens verschijnselen te zien, die wijzen
op onvolledigheid van het voeder of wel een aanduiding geven, dat
er factoren in voorkomen, welke den groei ongunstig beïnvloeden.
Vooral bij de automatische droogvoedermethode, waarbij meel-
mengsels als regel zonder eenige aanvulling van afvalproducten
der boerderij worden gegeven en een nauwkeurige voedselcontróle
mogehjk is. worden maar al te vaak de bewijzen geleverd, dat van
volledigheid dezer meelmengsels geen sprake is. Allerlei verschijn-

T.Tlnbsp;^^^hitis, eklampsie, plotseling optreden

van longoedeem, opgetrokken buiken, dorre beharing, het bi'ten op

vramiquot; quot;quot;quot;nbsp;aanwijzingen, dat de voorziening met

vitannnen en mineralen niet in orde is. In andere gevallen ziet men
door bepaalde mengsels veel digestie-stoornissen optreden

Deze onvolledigheid van de rantsoenen is mijns inziens ook wel
de voornaamste reden geweest, waarom de automatische droog-
voedermethode in ons land op verschillende bedrijven in discredict
IS geraakt. Men zag wel de voordeden van deze methode, vooral
groote arbeidsbesparing en minder stalruimte noodig, maar de
minder goede uitkomsten van de mesterij bleken van dien aard, dat
de voordeden niet opwogen tegen de nadeelen. Een algemeene

-ocr page 14-

opinie van de veehouders was wel deze, dat het meelverbruik voor
een bepaalde groeitcename bij deze methode veel hooger was dan
bij de natvoedermethode en bovendien de groei dikwijls te wen-
schen overliet. Men vergeet dan te bedenken, dat bij de natvoeder-
methode behalve meelproducten ook vitamine-rijke en vaak
mineraalhoudende bijproducten worden gegeven, waaraan de betere
uitkomsten toegeschreven kunnen worden. Ook wordt uit het oog
verloren, dat de snelle groei aan de droogvoederbak hoogere
eischen stelt aan de voeding, dan de meer langzamere groei bij
natvoedering.

Nog duidelijker dan op gezonde bedrijven, treden de insuffi-
cientieverschijnselen voor den dag in stallen, waar men te maken
heeft met allerlei opfokziekten. Deze ziekten nemen speciaal in de
laatste jaren geweldig in omvang toe en beheerschen voor een groot
deel de rentabihteit van de varkenshouderij. Terecht zegt men:
„Gezondheid is de grootste deugd van het mestvarkenquot;, en de
schade, door deze ziekten teweeggebracht, is dan ook zeer belang-
rijk. Met de indirecte gevaren, die in de tegenwoordige methoden
tot rasverbetering schuilen, heeft men niet voldoende rekening
gehouden, en het gevolg is geweest vermindering van weerstands-
vermogen en groote uitbreiding van opfokziekten. We mogen wel
aannemen, dat bij dergelijke ziekten de behoeften aan vitaminen en
mineralen is verhoogd en het spreekt dus wel vanzelf, dat de insuf-
ficientieverschijnselen hier nog duidelijker voor den dag treden dan
bij gezonde dieren.

Voor een rationeele varkenshouderij is het dan ook van het
allergrootste belang, dat deze verschijnselen nader worden be-
studeerd en getracht wordt, om door het nemen van voederproeven
tot een betere samenstelling van deze rantsoenen te geraken. Ook
de practiseerende dierenartsen, die inzake veevoeding de veehou-
ders van advies moeten dienen, zullen de behoefte aan een dergelijk
onderzoek hebben gevoeld.

De Vereeniging tot Bevordering van een rationeele Varkens-
houderij te Zelhem stelde voor genoemd doel haren proefstal ter
beschikking.

Het spreekt vanzelf, dat van volledigheid bij dit onderzoek geen
sprake is geweest. Daarvoor is deze materie te omvangrijk en heeft
de tijd ontbroken.

Alvorens met de behandeling van het verrichte onderzoek te
beginnen, is het wel gewenscht, hieraan een korte beschrijving te
doen voorafgaan van de inrichting van den stal, waarin de proeven
zijn genomen.

-ocr page 15-

D O O RS N £ D E . A.B

V G E V E 1.

-7
A.

VOORGEVEJ-

Pjlat TE GROND

Fig. 1

De Proefstal

-ocr page 16-

HOOFDSTUK II.
De Proefstal.

De stal (fig. 1) is een V. Lochow-stal in eenigszins gewijzigden
vorm. Hij is gebouwd in het voorjaar van 1928. Hij bezit een lang-
gerekten vorm, in de richting Noord-Noordoosten naar het Zuid-
Zuidwesten, zoodat beide lange zijden door de zon beschenen wor-
^n n.1. des voormiddags de eene zijde en des namiddags de andere.
Ue lengte is ruim 21 M. en de breedte bijna 9 M. Hij is dubbelrijig
met een middengang van 1.50 M. Aan weerszijden bevinden zich 6
hokken, elk 3.40 M. diep en 3 M. breed, zoodat in het voorste
gedee te van den stal een breedte van 3 M. overblijft, welke voor
bergplaats dient. Hierin zijn 12 meelbakken aangebracht en verder
gt;s op deze plaats een weegbascule opgesteld. De fundeering bestaat
uit kalkzandsteen. De houten buitenwanden zijn dubbel en van ge-
ploegde planken gemaakt. De tusschenruimten in deze wanden zijn
opgevuld met dennennaalden. Het laatste dient als isoleerende laaq
waardoor bereikt wordt, dat de stal s winters warmer en 's zomers
koeler ,s, terwijl toch nog de natuurlijke ventilatie door deze wan-
den kan plaats hebben. Aan elk hok zijn 2 ramen en 1 schuif aange-
bracht. Eén van deze ramen is een tuimelraam, dat aan den boven-
kant naar binnen is open te slaan en van tochtschermen is voorzien.
Van elke schuif gaat een touw over katrollen naar de middengang
zoodat men, in deze gang staande, de schuif kan opentrekken, om
de varkens naar buiten te laten. Deze schuiven worden ook nog om
een andere reden boven deuren geprefereerd, n.1. er zijn geen tocht-
spleten, wat met deuren dikwijls wel het geval is. Boven in de
buitenwanden bevindt zich in elk hok een luchtrooster. Deze is als
volgt aangebracht: de buitenkant van den dubbelen wand bezit
een.ge roostergaten, terwijl aan den binnenkant op dezelfde hooqte
een klep ,s aangebracht, die naar willekeur open en dicht gedaan
kan worden. Als regel worden de kleppen s zomers open gezet en
s wmters dicht gelaten. Alleen bij te hooge staltemperatuur worden
ook s winters de kleppen geopend. Dit is natuurlijk alleen 't geval bij
zacht weer, als de aanwezige varkens een vrij hoog gewicht bereikt
hebben. Het dak bestaat uit grijze asbestplaten. Deze sluiten boven
met aan elkaar en de stallucht kan aan weerszijden, onder dc
asbestvorsten door, ontsnappen. Om te voorkomen, dat deze

-ocr page 17-

asbestbedekking door haar slecht isoleerend vermogen den stal
's winters te veel laat afkoelen en 's zomers te warm doet zijn, is
een zolderlaag van stroo aangebracht, rustende op niet aan elkaar
sluitende balkjes. Deze stroolaag Iaat de staldampen door en isoleert
toch voldoende. De hoogte van den stal, gemeten van vloer tot
zolderbedekking, is 1.90 M. De afscheidingen tusschen de hokken
zijn van sterk varkensgaas vervaardigd, evenals de voorwanden,
met uitzondering van de deurtjes. Door gaas in plaats van massief
materiaal voor de afscheidingen der hokken te nemen, bereikt men,
dat er meer frissche lucht komt op plaatsen, waar ze het meest
noodig is. n.1. boven den vloer. Aan frissche lucht boven in den stal
hebben varkens geen behoefte. Ook zijn de varkens in dergelijke
stallen rustiger, omdat ze alles goed overzien kunnen. Ze wennen
zeer spoedig aan eenig rumoer en springen niet schichtig overeind,
als ze voetstappen of andere geluiden hooren. Een groot voordeel
is ook nog. dat ze vóór het voederen (bij de natvoedermethode
althans) niet tegen den voorwand opspringen, zooals we dikwijls
bij massieve wanden kunnen gadeslaan. Ze staan wel voor het
gaas te schreeuwen, maar springen doen ze niet. Op zichzelf is dat
omhoogspringen natuurlijk zoo erg niet. maar de gevolgen zijn
vaak noodlottig. Dikwijls vallen ze en krijgen fracturen. Soms
sterven ze aan een inwendige verbloeding. Ook torsies van de
darmen zijn daaraan misschien wel eens toe te schrijven. Vooral bij
zeugen is een en ander nogal eens waar te nemen in de praktijk. De
voorwand staat vertikaal boven de trog. die aan de zijde van de
middengang met een houten klep afgesloten wordt. De troggen zijn
vervaardigd van halve gresbuizen. Bij de automatische droog-
voedermethode kunnen deze troggen als waterbakken dienst doen.
Het deurtje van elk hok staat onder een schuinen hoek naar binnen,
om trogruimte uit te sparen. Telkens tusschen 2 hokken is een
dubbele droogvoederbak aangebracht. De constructie hiervan is in
figuur 2 duidelijk te zien. Tijdens de proeven hebben deze droog-
voederbakken heel goed voldaan. Doordat het meel slechts met
eenige moeite is te krijgen, wordt er door de dieren weinig gemorsr.
Zoo noodig kan men, in verband met den graad van fijnheid van
het meel en daardoor het meer of minder gemakkelijk vallen van
het voeder, de bakken nauwer of wijder stellen.

De vloer van de hokken bestaat, voor zoover het voorste ge-
deelte betreft, uit klinkersteen, ingewasschen met portlandcement-
specie. Dit gedeelte bezit een afhelling naar het deurtje, waar zich
de mestplaats bevindt. Een gootje onder de deurtjes en een urine-
goot vóór langs de hokken zorgen voor de afvloeiing van urine

-ocr page 18-

DOOKiNEDE

Fig. 2

-ocr page 19-

Droogvoederbak

1.3 f) AL

A IS2 ICHT

-ocr page 20-

naar buiten, naar den gierkelder, welke zich achter den stal be-
vindt.Ook monden alle troggen met een opening boven de urine-
goot uit. om het vuile water uit de troggen gemakkelijk te kunnen
verwijderen. Deze openingen worden na reiniging van den trog
met een kurk of houten stop afgesloten.

Het achterste gedeelte van de hokken is op de volgende wijze als
een warme Hgplaats ingericht. De grond is tot 25 cM. diepte uit-
gegraven en daarna is in deze ruimte aangebracht: eerst een laag
slak van 12 cM. dik. daarop een laag asphaltpapier en vervolgens
een houten raam. waarin een 12 cM. dikke laag turfstrooisel is
gestampt. Om te beletten, dat de varkens hierin gaan wroeten, is
het geheel met sterk varkensgaas overspannen. Hierop wordt nog
weer strooisel aangebracht. Kleine biggen zoeken een dergelijke
ligplaats onmiddellijk op; groote mestvarkens gaan bij warm weer
ook wel op de steenen Hggen. Trouwens, groote mestvarkens heb-
ben door hun speklaag veel minder hinder van een koude ligplaats
dan biggen. De praktijk heeft wel geleerd, dat voor een goede
opfok van jonge varkens een warme ligplaats wel een vereischte is

en dat er met cementvloeren veel onheil onder de varkens is
gesticht.

De inrichting van den vloer in den proefstal zou haast als ideaal
aangemerkt kunnen worden, als er niet één groot bezwaar bestond
en wel: het is den varkens niet af te leeren. om ook een deel van
de ligplaats als mestplaats te gebruiken. Het is dan lastig, om de
mest goed van die ligplaatsen te verwijderen; het gaas begint te
roesten en is na ± 6 maanden versleten, terwijl natuurlijk ook altijd
ammoniakdampen uit het met urine doordrenkte turfstrooisel op-
stijgen. Hoofdzakelijk in de hoeken wordt nogal eens mest en urine
gedeponeerd.

In April 1930 is daarom voor de bevloering een ander principe
»n toepassing gebracht. Het achterste gedeelte van de hokken werd
quot;quot; op dezelfde wijze bevloerd als het voorste gedeelte, dus ook
klinkersteen, ingewasschen met portlandcementspecie. Het mid-
delste gedeelte van de achterste helft der hokken werd omgeven
door een muurtje van 1 dM. hoogte en I dM. breedte en in de aldus
verkregen ruimte een houten raam aangebracht, waarin turfstrooi-
sel werd gestampt, dat weer bedekt werd met varkensgaas. Aan
weerskanten naast deze verhoogde ligplaatsen bleef op deze wijze
een ruimte van ongeveer een 0.5 Meter over als plaats voor mest
^n urine. De turfstrooisel-matrassen werden nu telkens verwijderd,
^oodra de dieren een gewicht van ± 50 K.G. bereikt hadden. Op

gewicht bleken de dieren geen behoefte meer te hebben aan een

-ocr page 21-

warme ligplaats. Het bleek, dat ze op dat gewicht den steenen
vloer prefereerden boven de matras. Reiniging en ontsmetting
(3^5% creolin-oplossing) had telkens plaats, voordat er weer een
nieuwe koppel varkens opgelegd werd.

Over het algemeen is er bij den bouv/ van dezen stal dus op
gelet, om warme ligplaatsen te krijgen en een goede staltempera-
tuur; het laatste, door de wanden en zoldering goed te doen isolee-
ren, terwijl toch de natuurlijke luchtventilatie niet belemmerd
wordt. De groote fouten, die in dit opzicht aan vele moderne var-
kensstallen kleven, zijn bij dezen stal op voldoende wijze uit den
weg geruimd.

In de jaren 1928—1930 werd de staltemperatuur bijna dagelijks
gecontroleerd en niettegenstaande het gewicht der aanwezige die-
ren meestal ver beneden 15 K.G. per M3. was i), kon toch een
temperatuur verkregen worden, die, op een enkele uitzondering na,
schommelde tusschen 10—15° C. Alleen 's zomers bij snikheet
weer en 's winters bij strenge vorst werden respectievelijk hoogere
en lagere temperaturen waargenomen.

Cijfers, welke door H. J. van Houten worden genoemd in „Varkensstallenquot;.

LITERATUUR.

Dettweiler, Dr. Fr. und K. Müller, Lehrbuch der Schweinezucht.
Verlag Paul Parey, Berlin 1924.

Houten, H. J. van. Varkensstallen. Uitgave van de Commissie voor
verbetering der melkwinning en stalinrichting in de
provincie Gelderland, Eerste druk 1928.

Zwagerman, C., Varkensfokkerij in Zeeland. Uitg.: Firma P. J.
van de Sande, Ter Neuzen.

-ocr page 22-

HOOFDSTUK III.

Algemeenc opzet der proeven.

Het levende materiaal werd aangekocht op boerderijen te Zelhem
en omgeving, zoodat tevens gegevens betreffende afstamming,
ouderdom der biggen, gezondheidstoestand van den varkensstapel
op deze bedrijven, etc, verkregen konden worden. Van eiken worp
werden 6 of 12 dieren aangekocht, zoo mogelijk met enkele reserve-
exemplaren. Achterblijvers en opvallend snelle groeiers van een
worp werden zooveel mogelijk afgezonderd. De ouderdom der
dieren was telkens 5—7 weken, dezelfde leeftijd, waarop in het
Oosten des lands de meeste biggen verkocht worden. Met opzet
werden geen oudere biggen genomen, omdat we dan het belang van
deze proeven voor de praktijk te veel uit het oog zouden verliezen;
immers fouten in de voeding wreken zich het meest bij jonge
dieren. Oudere biggen van een gewicht van 25 K.G. en zwaarder
hebben dikwijls zooveel reserve aan vitaminen en mineralen, dat
men in de gewone mestperiode met geen enkel rantsoen duidelijke
insufficientieverschijnselen te voorschijn kan roepen. Het is een
groote fout bij vele proeven geweest, dat het begingewicht der
proefdieren veel te hoog was.

De voor onze proeven bestemde biggen werden direct na aan-
komst aan de proefmesterij gewogen en vervolgens doorliepen ze
een voorproeftijd, meestal van H dagen, op eenzelfde rantsoen.
Behalve een meelmengsel kregen de dieren in deze periode ook
(gekookt of gebroeid) lijnzaad. ± 40-50 gram per dier en per
dag, in hoofdzaak bedoeld, om de moedermelk te vervangen en een
goeden overgang op het meelvoeder te geven. De methode van
voedering was in dezen tijd de natvoedermethode, 3 maal per daq
gevoerd. Aan het einde van den voorproeftijd werden dc biggen
weer gewogen en de exemplaren van eiken worp gerangschikt naar
het gewicht en den groei, die ze in deze voorproefperiode hadden
bereikt. Een aantal worpen van elk 6 biggen werden nu over 6
hokken zoodanig verdeeld, dat er van eiken worp één dier in elk hok
werd geplaatst. In ieder hok kwam dus een aantal dieren, die alle
van verschillende moeders afkomstig waren. Zooveel mogelijk
werd er rekening mede gehouden, dat de begingewichten en de
groei tijdens den voorproeftijd voor alle hokken dezelfde werden,
terwijl bovendien elk hok beste en minder goede groeiers gelijkelijk
bevatte. Op deze wijze werden de erfelijkheidsfactoren voor alle

-ocr page 23-

hokken zooveel mogelijk dezelfde en konden we verschillen, die
later tusschen de hokken onderling zichtbaar werden, met meer
zekerheid op rekening van de voeding schrijven, dan wanneer we
een willekeurige verdeeling toegepast hadden.

In verband met de grootte van den stal ( 12 hokken!), werd elke
voederproef gesplitst in tweeën. De hokken I t/m VI werden be-
stemd voor het Eerste Gedeelte, en de hokken VII t/m XII voor het
Tweede Gedeelte van een Voederproef. Beide Gedeelten worden
telkens afzonderlijk besproken.

Als strooisel werd bij alle proeven steeds roggestroo genomen.

Tijdens de proefperiodes werd gebruik gemaakt van de automa-
tische droogvoedermethode. Deze methode heeft het voordeel, dat
alle dieren kunnen eten, tot ze verzadigd zijn, ze verdringen elkaar
niet en bovendien kunnen de dieren zelf de verhouding van droge
stof tot water naar behoefte regelen. Voor het nemen van proeven
zijn dit groote voordeelen, omdat ze de uitkomsten meer betrouw-
baar doen zijn. In de praktijk zijn deze factoren niet in die mate
van belang en past men deze methode meer toe uit een oogpunt van
arbeidsbesparing en besparing van stalruimte.

De behoefte der dieren aan eiwit is niet op eiken leeftijd dezelfde.
Het is daardoor niet goed mogelijk om één voedermengsel te ge-
bruiken voor varkens van iederen leeftijd. We hebben daarom de
proefperiode verdeeld in een biggenmeelperiode voor dieren tot
zt 50 K.G., en een varkensmeelperiode voor dieren boven dat
gewicht. Voor de eerste periode werd het voedermengsel eiwit-
rijker genomen dan voor de tweede periode.

De meelmengsels werden onder onze controle in partijen ge-
mengd in het gebouw van de Coöp. Aankoopvereeniging te Zelhem
met behulp van een mengmachine. Er werd telkens 50 K.G. voeder
tegelijk in de voederbakken gebracht, eventueel onder bijvoeging
en vermenging van te beproeven bestanddeelen.

Elke 14 dagen werden de voederbakken geledigd en het meel-
verbruik in deze perioden gecontroleerd.

Het drinkwater werd dagelijks versch in de troggen verstrekt.

De dieren werden elke week gewogen op de weegbascule, welke
tot op een Yi K.G. nauwkeurig weegt. De wekelijksche weging ge-
schiedde niet alleen uit een oogpunt van gewichtscontrole, maar
ook als controle op het voorkomen van ziekten. Bij de automatische
droogvoedermethode is het n.1. moeilijk, om zieke dieren spoedig te
onderkennen.

De ventilatie van den stal werd naar behoefte geregeld.

Preventieve enting tegen vlekziekte had bij alle dieren plaats in
de voorproefperiode.
16

-ocr page 24-

HOOFDSTUK IV.

Voederproef I.

De aanvullende vi^erking van Provendine, Grableyzouten, Suppletia
en een alkalisch mineraalmengsel bij meelrantsoenen.
Het grondrantsoen Biggenmeel (Zelhem) vergeleken
met een Overijselsch biggenmeclmengsel.

De handel heeft een dankbaar gebruik gemaakt van de
omstandigheid, dat de uitkomsten van de voeding bij varkens vaak
onbevredigend zijn en hij overstroomt de markt dan ook met prae-
paraten, die als onontbeerlijke aanvullingen moeten dienen van
gewone voedermengsels. Attesten schijnen altijd wel verkrijgbaar
te zijn en met de noodige reclame er bij, worden er vele veehouders
gevonden, die dergelijke praeparaten koopen. Tot de meest gebrui-
kelijke behooren wel Provendine, Grableyzouten, en Suppletia.

Provendine wordt in den handel gebracht door Maison Louis
Sanders te Brussel. De alleenverkoop voor Nederland berust bij de
firma Kuypers amp; Co. te Amsterdam. Volgens Dubois bevat Pro-
vendine de volgende belangrijke stoffen:

Ie. Aminozuren, door een bepaald gehalte aan graankiemen.

2e. Calcium en Phosphorus. in een bepaalde gunstige verhou-
ding. volgens samenstelling van Lienaux en Huynen.

3e. Het antixerophtalmisch-vitamine.

4e. Het antiscorbuutvitamine.

5e. Het antirachitisch-vitamine.

6e. Aromatische stoffen.

Het zou bestraald zijn met ultraviolette stralen volgens een
speciale methode. Dubois acht het product in staat, om alle rachitis-
vormen te voorkomen en te genezen. De mineralen Ca en P komen
m zoodanige verhouding voor, dat ze een aanvulling geven bij ge-
brek aan deze stoffen, terwijl ze bovendien bij rachitis, welke ver-
oorzaakt wordt door hyperaciditeit, in staat zouden zijn. om de
overtollige zuren te neutraliseeren en de storingen te herstellen,
welke door de overmaat aan zuren zijn teweeggebracht.

De vitaminen zouden bijdragen tot herstel van het Ca en P even-
wicht, den groei versnellen bij latente rachitis en werkzaam zijn bij

-ocr page 25-

scheurbuik en gestoorde vitaminefuncties. De aromatische stoffen
zouden een gunstigen invloed hebben op de darmfermentatie en
verder zou door de oliën, die er in voorkomen, de vermeerdering
van microben tegengehouden worden, waaraan sommige conta-
gieuze vormen van rachitis wel eens toegeschreven worden.

Volgens mededeelingen in enkele Hollandsche brochures is Pro-
vendine een speciaal phosphaatmiddel, bestemd voor het sneller
opfokken en vlug vetmesten van varkens, in staat, om beenziekte te
voorkomen, en wordt speciaal aanbevolen voor achterblijvers in
groei en voor varkens, die lijden aan rachitis.

Het onderzoek van een monster Provendine in 1926 verricht aan
het rijkslandbouwproefstation voor veevoederonderzoek te Wage-
ningen, leverde het volgende resultaat op: De voornaamste be-
standdeelen waren maisvoedermeel, phosphorzure voederkalk, krijt,
een weinig lijnmeel, gemalen jeneverbessen en zaden van Umbel-
liferen (sporen anijszaad). Gevonden werd 8.4% phosphorzuur,
overeenkomende met 22% phosphorzure voederkalk en het gehalte
aan koolzure kalk was 11.1%.

De Serum-inrichting was zoo vriendelijk, een monster voor ons te
onderzoeken. De analyse luidde: 26% minerale bestanddeelen,
hoofdzakelijk phophorzure kalk en verder wat ijzerzouten, een
weinig carbonaat en sporen chloriden. De rest was een poeder-
vormige substantie van plantaardigen aard met veel zetmeel en
zemelen. Reuk, smaak en microscopisch beeld duidden er op, dat
ook radix liquiritiae aanwezig was. Alkaloïden werden niet gevon-
den. Een onderzoek aan de Seruminrichting in 1926 gaf ongeveer
dezelfde analyse, met uitzondering van radix liquiritiae, dat men
toen niet heeft opgemerkt.

De mineraalzouten van Paul Grabley worden in 7 verschillende
samenstellingen in den handel gebracht, afzonderlijk voor runde-
ren, varkens, paarden, pluimvee, schapen en geiten, konijnen, hon-
den. Fabrikant voor Nederland is de Nederlandsche Grableyzou-
tenfabriek te Hilversum. In eenige brochures vinden we aangege-
ven, dat de voornaamste bestanddeelen zijn: calcium, phosphorzuur,
ijzer, natrium, chloor, kiezelzuur, zwavel, mangaan, magnesium. Ze
zouden in staat zijn, ieder denkbaar mineraaltekort te dekken, gun-
stig werken op den gezondheidstoestand en bovendien den groei
bevorderen. Overtollige zuren in het voedsel worden geneutrali-
seerd, de bloedalkalescens verhoogd, het voedsel beter verteerd en
de vitaminewerking begunstigd.

Het onderzoek van een monster dezer zouten voor varkens aan
de Seruminrichting gaf de volgende bestanddeelen: Calciumcarbo-

-ocr page 26-

naat, calciumphosphaat, 6.6% keukenzout, een spoortje silicaat,
ijzer, sulfaat en een spoor magnesium.

Het rijkslandbouwproefstation voor veevoederonderzoek te Wa-
geningen onderzocht 2 monsters van deze mineraalzouten voor
runderen, waarbij de volgende uitkomsten verkregen werden:
± 40% phosphorzure voederkalk, ±: 40% koolzure kalk, ± 14%
keukenzout, een weinig zwavel, geringe hoeveelheden sulfaten,
ijzer, magnesia, kiezelzuur, mangaan, terwijl behalve in koolzure
kalk ook nog een geringe hoeveelheid carbonaten aanwezig was,
die voor een deel in water oplosbaar zijn.

,,Suppletiaquot; voederzouten, samengesteld volgens voorschriften
van Dr. W. G. N. v. d. Sleen, worden in den handel gebracht door
de firma G. Daams te Haarlem. Voor elke diersoort worden spe-
ciale mengsels gefabriceerd. Bij de samenstelling wordt rekening
gehouden met het voeder, dat de dieren krijgen. Bij varkens wordt
bovendien verschil gemaakt tusschen biggen, fokvarkens en mest-
varkens. Volgens Van der Sleen is door hem speciale aandacht
geschonken aan de behoefte der dieren aan kalk, phosphorzuur,
natrium, chloor, magnesium, zwavel, kalium, kiezelzuur, ijzer, man-
gaan, jodium enz.

De Serum-inrichting verstrekte ons de volgende analyse: In Sup-
pletia voor biggen 63% minerale bestanddeelen, waarvan 20%
keukenzout, verder phosphorzure kalk, calciumcarbonaat, ijzer,
zwavelzuur en de rest een poedervormige substantie van plant-
aardigen oorsprong met veel langgerekte vezels en haren en weinig
zetmeel. Suppletia voor mestvarkens bevatte 65% minerale be-
standdeelen. waarvan 21.2% keukenzout en verder was de samen-
stelling als van het vorige.

Behalve met de genoemde handelspraeparaten werd in Voeder-
proef I nog een proef genomen met het volgende mineraalmengsel:
geslibd krijtnbsp;500

chloretum natricum exsiccatus 250
brometum kalicumnbsp;125

bicarbonas natricusnbsp;125

Deze mineralen worden in de varkenspraktijk curatief met succes
aangewend tegen eklampsie en acuut longoedeem. Het mengsel
bezit een groote overmaat aan alkali.

Het grondrantsoen werd als volgt genomen:

Biggenmeel. 50 gerst. 25 haver, 15 grint, 10 vischmeel C. B.

Varkensmeel I, 50 gerst, 25 mais, 15 grint, 10 vischmeel C. B.

Varkensmeel II, 25 gerst, 50 mais, 15 grint, 10 vischmeel C. B,

-ocr page 27-

Biggenmeel van deze samenstelling werd met toevoeging van ge-
slibd krijt, op ons advies, reeds enkele jaren gebruikt in Zelhem en
omgeving. Het werd in deze voederproef vergeleken met een Over-
ijselsch mengsel, dat ontleend is aan een circulaire van E. J. Dom-
merhold, n.1.:

43 gerst, 15 mais, 10 erwten, 17 tarwegrint, 14 vischmeel,
1 levertraan.

De voorproefperiode begon op 8 en 9 Juni 1928 en eindigde op
23 Juni 1928. Het rantsoen bestond in deze periode uit: 300 gerst,
150 haver, 60 havermout, 90 grint, 60 vischmeel, 40 lijnzaad (ge-
kookt), gevoederd volgens de natvoedermethode en verder groen-
voeder (gras).

De verdeeling der biggen over de verschillende hokken ge-
schiedde op de wijze, zooals eerder in hoofdstuk III is aan-
gegeven.

De indeeling was de volgende:

De voederproef werd gesplitst in een Eerste Gedeelte (Groepen I
t/m VI) en een Tweede Gedeelte (Groepen VII t/m XII). Het ééne
deel liep parallel met het andere.

Groepen I en VII grondrantsoen.

Groepen II en VIII Overijselsch biggenmeel, varkensmeel I en II.

Groepen III en IX grondrantsoen Suppletia (3 Kg. p. 100 Kg.
voeder).

Groepen IV en X grondrantsoen Grabley (0,3 Kg. p. 100 Kg.
voeder).

Groepen V en XI grondrantsoen Provendine (2,4 Kg. per
100 Kg. voeder).

Groepen VI en XII grondrantsoen alkalisch mineraalmengsel
(2 Kg. per 100 Kg. voeder).

Elke groep van 6 dieren ontving 450 Kg. biggenmeel, daarna
dezelfde hoeveelheid varkensmeel I en vervolgens varkensmeel II.

De dieren werden gevoederd volgens de automatische droog-
voedermethode.

In de jeugd, tot een gewicht van 50 K.G., werd hun dagelijks
zh 4 uren beweging in de buitenlucht verstrekt, n.1. van 8'—10
voormiddag en 5—7 namiddag. In de uitloopen hadden ze de be-
schikking over humusrijk zand. Groenvoeder werd niet verstrekt.

-ocr page 28-

(Groepen I t/m VI).

Over de groepen I t/m VI waren 6 worpen biggen verdeeld. We
zullen deze worpen gemakshalve aanduiden met de letters Bl. E.
B2. Kl, K2. H. De worpen Bl en B2 behoorden tot het Groot
Yorkshire-ras, E tot Veredeld Duitsch Landvarken-ras, Kl en K2
tot gekruist ras en H was Landvarken x Veredeld Duitsch Land-
varken.

Het varken 53 K2 vertoonde in de week 7—14 Juli een achter-
uitgang in gewicht van 3 K.G. zonder dat er een oorzaak voor was

GROEP I. Grondrantsoen (in

Kilogrammen).

V

a

B

3

Z

JS
u

CJ
«gt;

Ü

lï-i^
t» P-'c
O
-H O quot; m
XJt O O'

u gt;

n

II.

13 4gt; •
0 O Cï.

u amp;

Ja t.

JNO — O

u

u


4gt;


^

u
fl}

W

U V
O

O'C

— V

O.

n

OS.

29 Bl

b

17.5

24.5

95.5

91

73

71

34 E

z

19.5

23.5

99.5

94

75.5

76

18 B2

b

16.5

21.5

87

82

66.5

65.5

57 Kl

b

19.5

27

98.5

94

77

71.5

53 K2

z

19

27

100.5

95

77.5

73.5

44 H

z

16

21.5

90.5

84

68

69

Totaal

108

145

571.5

540

437.5

426.5

-ocr page 29-

aan te wijzen. In de daarop volgende week was de gewichtsver-
meerdering abnormaal hoog, zoodat het eindresultaat waarschijnlijk
niet is beïnvloed geworden.

GROEP II. Overijselsch biggenmeel (in Kilogrammen),

c

u
H

a
^

u
O

O

J5 ,

Tm

.srss

m

1.2«)
V lt;U *

•M O quot;

O L.

ca O-

•O'S

TS O 1

SS

W c.

ü vo O

w

is
u

quot;ï

Jc

u
ei

u5

•OTS
O

u
a

rs

O ë,

32 BI

Z

19.5

255

90.5

84

65

37 E

b

20.5

27

80.5

76

53.5

4 B2

z

22

26

90

84

64

51 KI

z

16.5

23.5

86.5

82

63

54 K2

z

16.5

24

76.5

72

52.5

40 H

z

15.5

20.5

86.5

82

66

Totaal

110.5

146.5

510.5

480

__

364

De dieren van groep II vertoonden in de biggenmeelperiode,
vooral in de eerste weken, een slechten groei. Later werden de
groeicijfers beter en in de varkensmeelperiode waren ze vrijwel
normaal. De verschijnselen, welke in de eerste periode werden
waargenomen, deden toxische stoffen in het biggenmeel vermoeden.
De dieren werden mager, vertoonden digestiestoornissen, vooral
obstipatie, minder vaak diarrhee, soms braken. Bij enkele dieren
trad een crusteus eczeem op.

-ocr page 30-

I-S

0) O « .

-Moquot;

0) u

m O.

„ O

•«'S
ï S«

Ta w •

S

W a

SvO — O

sS^'S
ü

u
«

2'
JQ
O

a
W

V

•OU
O

•S'c
fi)

— a

el
0amp;,

22

91

86

69.5

69

28

106

100

80

78

26

68.5

65

52

42.5

25

102

95

75

77

22

84

78

63

62

21.5

93

89

71

71.5

144.5

544.5

513

410.5

400

Is-ss

•Hos«

•MO Oquot;

15.5
22
20
19
16
16.5

33 BI
36 E
1 B2
56 KI
46 K2
45 H

b
b
b
2
b
b

Totaal 109

Het varken 1 B2 is omstreeks 4 Augustus ziek geworden. Het
dier werd anaemisch en een pustuleus-crusteus eczeem werd zicht-
baar op ledematen, buik- en schaamstreek, en den staart. Bij de
keuring na het slachten werden verder geen afwijkingen gevonden.

In de eerste weken van de proefperiode dronken de dieren veel
en trad wel eens diarrhee op.

-ocr page 31-

u

Q

E

e

3

z

JS

O
«

u
Ü

•3 ,

S o-oS
O t;

«e-c-c

■5 O quot;oó

■M O O.

quot;i

a u
CQ O.

^ O

rE^

T3 O .
C O 0^

W O.

j t.

S! equot;
$ 3 g^

W quot;to O

u

Jc

u

quot;5

a)
2'
Ja

u

CU

55

u u
TJ-O

O
— «

— O.

rs

O El

30 BI

b

16.5

23

94.5

88

71

71.5

38 E

b

18

23.5

108

101

82

84.5

5 B2

b

21.5

27

105

99

80

78

48 KI

b

16.5

26

100.5

94

76.5

74.5

47 K2

z

16

22

85

81

64

63

42 H

b

14.5

18.5

92

88

70

73.5

Totaal

103

140

585

551

443.5

445

Groeicurven van groep IV.

Alle dieren zijn normaal gegroeid en het algemeen voorkomen
was goed.

-ocr page 32-

V

JS-O

•a O I
B O O

W O.

^S-gquot;
S'S-cvi

O O *
gt;ofl a^

lt;a »O ~ O

vequot; a quot;7

■Ss'-s

97
95
97
92
87
89

irgt;

77.5

77

78.5

74.5

72

69

2 Bi
39 E
9 B2
50 KI
55 K2
43 H

22.5
20.5
24.5
17.5
18
16

z
z
b
b
b
b

28
26
30.5
25.5
26.5
20

102
100
101.5
97
92.5
95.5

74
74
71

71.5

66
75.5

156.5 588.5 557 448.5 432

-ocr page 33-

GROEP VI. Grondrantsoen Alkalisch mineraalmengsel (in
Kilogrammen).

gt; CM

■M a-?

•SfS

EQ ^

•«'S
•Ü-Sjd

^ O .

UJ

Ja u
O a ^60

w

j:
(j

at

M
u

cd

55

0)
13-O
O

O
O.

2S
OK

22

82.5

75

59.5

60.5

25.5

104.5

99

80

79

28.5

95

89

70

66.5

27

99

95

77.5

72

25

795

75

58.5

54.5

20.5

80

75

58.5

59.5

148.5

540.5

508

404

392

ïl-ë»

16.5
20.5
24.5
19
■17
15

25 Bl
35 E
8 B2
49 Kl
52 K2
41 H

z
b
b
b
z
z

Groeicurven van groep VI.

Klinisch werd omstreeks 7 Juli bij varken 41 H anaemie en een
pustuleus crusteus eczeem opgemerkt. Na het slachten werd een
chronische ontsteking van de leverkapsel met veel bindweefsel-
vorming gevonden en verder enkele pneumonische haardjes in de
longen, hoofdzakelijk in de longtoppen. Bij varken 25 Bl bleken
na het slachten, schrompelnieren te bestaan, vandaar waarschijnlijk
de slechte groeiuitkomsten na 21 Juli.

-ocr page 34-

label 1. Vergelijkend overzicht van de gewichtsvermeerdering
in de proefperiode van alle dieren uit de groepen I t/m VI (in
Kilogrammen).

Groep I

Groep II

Groep III

Groep IV

Groep V

Groep VI

Worp Bi

71

65

69

71.5

74

60.51)

Worp E

76

53.5

78

84.5

74

/

79

Worp B2

65.5

64

42.51)

78

71

66.5

Worp K1

71.5

63

77

74.5

71.5

72

Worp K2

73.5

52.5

62

63

66

54.5

Worp H

69

66

71.5

73.5

75.5

59.51)

Totaal

426.5

364

400

445

432

392

— zieke dieren.

Tabel 2. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de groepen I t/m VI (in Kilogrammen).

Groep I Groep II Groep,,, Groep ,V Groep V Groep V,
6 dierennbsp;voeder drnoi „^„J..nbsp;.nbsp;.

151
151

ffiroei voeder Stoei

voederjjroei

48

143

44.5

133

4,

48

143

44.5

133

4,

47.5

170.5

47.5

155

46.5

95.5

3,3.5

92

288

87.5

56.5

198.5

54.5

178.5

53

152

512

146.5

466.5

140.5

64

226.5

57

217.5

48.5

216

738.5

203.5

684

,89

69.5

251.5

64

2,9

53.5

285.5

990

267.5

903

242.5

58.5

268.5

62

252

60

344

1258.5

329.5 :

1,55

302.5

61

273

64

251

55

405

1531.5

393.5 ,406

357.5

40

189.5

38.5

186.5

34.5

445

1721

432

1592.5

392

100.5nbsp;330

23 Juni—7 Juli
Tofnal

141
141

43
43

86
86

15
15

139.5
139.5

7-21 Juli
Tolaal

172
313

42.5
85.5

92
178

31.5
46.5

177.5
317

21 JuU-4 Aufi. 198.5 59.5 112 27 209 47.5nbsp;215

Totaalnbsp;511.5 145 290 73.5 526 148nbsp;lil

4-t8AuSu5lu5 220.5 52 153.5 45.5 231.5 54 5nbsp;248 5

To'aa,nbsp;732 1,; ,«.5 119 757.5 2^:1nbsp;Inl

18 Aui.-l Sepl. 246 68.5 216

Totaa, ■nbsp;9,8nbsp;2^;;;Z'nbsp;.Sr

l-15Scplembernbsp;267.5 55 253.5 69.5 248.5nbsp;48.5 268

Tolaalnbsp;1245.5nbsp;320.5 913nbsp;244.5 1 252.5nbsp;312.5 133I

15-29 Seplcmber 281.5 70 288 67 270.5nbsp;56 273 5

Totaalnbsp;,527nbsp;390.5 120,nbsp;3,1.5 ,523nbsp;368.5 ,606 5

29Sep,-9 0c,.nbsp;,87 36 207nbsp;52 5 ,75nbsp;3,.5 ,93.5

Tol.alnbsp;17,4nbsp;426.5 1406nbsp;364 , 693nbsp;400 , 800

-ocr page 35-

Tabel 3. Algemeen Overzicht van het Eerste Gedeelte van
Voederproef I (in Kilogrammen).

O.

S! c
2 £
■M 5

U

a-gi

«Cu,
2 2c

ü^S

^ O

s ûgt;

•oj-

a'sfS

»ja 4)

2 E
O gt;
O

a.«

O O.

OW

quot; «

d.3
ü^

gt;ë
O-C

si
ü2
EU

a

t^ os .

e-'S-So
sag

(Q

Begingewicht
voorproefperiode

108

110.5

109

103

119

112.5

Begingewicht
proefperiode

145

146.5

144.5

140

156.5

148.5

Eindgewicht
proefperiode

571.5

510.5

544.5

585

588.5

540.5

Eindgewicht na
16 uur vasten

540

480

513

551

557

508

Slachtgewicht
(koud gewogen)

437.5

410.5

443.5

448.5

404

Groei in de
proefperiode

426.5

364

400

445

432

392

Voederverbruik:

a.nbsp;biggenmeel

b.nbsp;varkensmeel I

c.nbsp;varkensmeel II

450
450
814

450
450
508

450
450
798

450
450
900

450
450
821

450
450
692.5

Voeder—Totaal

1714

1408

1698

1800

1721

1592.5

Bijgevoegde

bestanddeelen

__

51

5.5

41'

32

Voeder bijgevoegde

bestanddeelen 1714

1408

1749

1805.5

1762

1624.5

Voeder bijvoegsel
voor 100 Kg. groei

402

387

437

406

408

414

Bespreking van de uitkomsten.

(Eerste Gedeelte Voederproef I).

Het Overijselsch biggenmeel heeft in den beginne slechte resul-
taten gegeven. De eindcijfers zijn daardoor veel lager gebleven dan
van het grondrantsoen. Het rendement (aantal K.G. voedsel, noo-
dig voor 1 K.G. gewichtstoename) is echter gunstig. Bij de beoor-
deeling van dezen uitslag, moeten we echter niet vergeten, dat de
dieren van groep I aan het einde van de proef ruim 10 K.G. per

-ocr page 36-

HO HS SO SS ogt; fO yi t/ü Si 30 as ilo
Rendemenecurven van de groepen I en II.

-ocr page 37-

stuk zwaarder waren dan van groep II en juist de laatste Kilogram-
men groei het meeste voedsel vereischen. Om een goede vergelij-
king te kunnen maken, bewijzen de rendementcurven uitstekende
diensten. Uit het verloop van de curven is duidelijk te zien, dat
groep II in de eerste weken een ongunstig rendement deed zien.
Later wijzigde zich dat in dien zin, dat het totale rendement voor
groep II zelfs gunstiger is geworden, dan voor groep 1. Men zal
echter kunnen opmerken, dat het nuttiger effect van het rantsoen
voor groep II lang niet zooveel is geweest als uit het Algemeen
Overzicht oogenschijnlijk blijkt. Dit is vooral duidelijk, als men
voor beide groepen hetzelfde eindgewicht neemt. Voor 60 K.G.
lichaamsgroei (25—85 K.G. lichaamsgewicht) krijgt men dan in
groep I een voederverbruik van ± 235 K.G. en voor groep II
± 231 K.G. Omgerekend voor 100 K.G. Hchaamsgroei worden
deze cijfers ± 392 K.G. voor groep I en 385 K.G. voor groep II.

Het Overijselsche biggenmeel bevat aan den eenen kant dus
factoren, welke den groei in de jeugd ongunstig beïnvloeden en
aan den anderen kant krijgt men een gunstige nawerking ervan in
de mestperiode.

In groep III, de Suppletiagroep, moet het varken 1 B2 buiten
beschouwing blijven. Vergelijken we de 5 overblijvende dieren met
de overeenkomstige van groep I, dan krijgen we voor groep I een
groei van 361 K.G. en voor groep III 357.5 K.G. Practisch mogen
we deze groeiuitkómsten gelijk beschouwen. Het rendementcijfer
van de Suppletiagroep is door het zieke dier 1 B2 natuurlijk be-
invloed. Echter wettigen de uitkomsten wel de veronderstelling, dat
het rendement van deze groep niet gunstiger is dan van de controle-
groep I, Immers, als we aannemen, dat het dier 1 B2 in gezonden
toestand evenveel gegroeid zou zijn als 18 B2 van groep I, zonder
meer voedsel te gebruiken (in werkelijkheid zou het vrij zeker meer
gegeten hebben), dan zouden we nog krijgen voor de Suppletia-
groep 423 K.G. groei van 1698 K.G. voeder 51 K.G. Suppletia
en voor groep I 426.5 K.G. groei van 1714 K.G. voeder; dus een
vrijwel gelijk voedergebruik per K.G. groei, als we de voedings-
waarde van Suppletia verwaarloozen. Van een groeibevorderenden
of voedselbesparenden invloed van het Suppletia is uit deze proef
dus niets gebleken.

De Grableygroep IV is in de proefperiode begonnen met 5 K.G.
minder begingewicht en het eindgewicht is 13.5 K.G. meer dan van
de controlegroep I. Groep IV vertoont dus een meerderen groei
van 18.5 K.G. Vergelijken we de gewichten van de dieren afzon-
derlijk, dan is dit gunstig groeiresultaat ontstaan doordat 4 dieren

-ocr page 38-

beduidend meer zijn gegroeid, 1 dier ongeveer evenveel en slechts
1 dier minder dan de overeenkomstige dieren van groep I. Nemen
we echter ook de gewichtsverliezen in aanmerking, door de dieren
vóór het slachten te laten vasten en ook de slachtverliezen. dan
worden de verschillen tusschen de groepen iets minder, omdat deze
verliezen voor de Grableygroep respectievelijk 2.5 en 5 K.G. hoo-
ger zijn dan voor de controlegroep. Het rendement is voor de
Grableygroep iets hooger; ook als we de voedingswaarde van de
Grabley verwaarloozen en rekening houden met begin- en eind-
gewicht. Het verschil is echter van geen beteekenis. Afgaande op
den uitslag van deze proef kunnen we aan de Grableyzouten dus
misschien geringe groeibevorderende eigenschappen toekennen,
terwijl het rendement weinig verandering ondergaat. Volgens deze
proe zou het gebruik van Grableyzouten in de praktijk niet ren-
dabei zijn, immers, de meer-opbrengst door meerdere gewichts-
oename van de dieren, zal, na aftrek van de meerdere voeder-
kosten, als regel een bedrag aanwijzen, dat veel lager is dan de
kosten van het^Grableyzout (voor groep IV was dit 5.5 K.G. a

De Provendinegroep is 5.5 K.G. meer gegroeid dan de controle-
groep, doch het slachtverhes is voor de Provendinedieren 6 K G
meer geweest. We kunnen den groei dus practisch wel gelijk be^
schouwen, vooral als we bedenken, dat de Provendinegroep van
een hooger begingewicht heeft kunnen profiteeren. Voor de ver-
gelijking van de rendementcijfers nemen we weer gelijke beqin- en
emdgewichten. Het gemakkelijkste is misschien het begingewicht te
nemen van groep V of 156.5 K.G. en het eindgewicht van groep I
or D/i.D K.U., dus een gewichtsvermeerdering van 415 KG Uit

- 1714 quot; n'r'Mw' lï ^nbsp;9eHnd

r.ToV^a^'c = ^^ =nbsp;V 1721

n~oa bn 39 P Tnbsp;^^^nbsp;^^^P ^ daar

1676.5 K.G Uit deze proef zou dus volgen, dat we aan Provendine
een zetmeelwaarde mogen toeschrijven, welke gelijk is aan die v n

.tlTgtr ^^ ^^^^^ ^^^nbsp;Oeen

De uitkomsten van groep VI zijn twijfelachtig. De dieren 35 E.
8B2 en 49 K gaven normale groeicijfers, zelfs nog iets gunstiger
dan van de contröledieren. terwijl de drie andere dieren slecht zim
gegroeid. Bij 25B1 en 41 H ging dit gepaard met pathologische
afwijkingen. In hoeverre het mineraalmengsel voor het ontstaan
van deze ziekteprocessen verantwoordelijk gesteld mag worden en

-ocr page 39-

de slechte groei van 52 L ook hiermede verband houdt, valt moeilijk
te zeggen.

Onderzoek van de beenderen.

Van de E- en H-dieren uit alle groepen werden de beenderen
onderzocht en wel de radius en ulna (De femur was voor dit doel
niet disponibel). Het onderzoek had plaats in het Laboratorium
voor Medisch-Veterinaire Chemie te Utrecht. De dieren van groep
II zijn een week later geslacht dan die van de andere groepen.

Tabel 4. Gewichten der beenderen (luchtdroog).

Groep I

(grondrantsoen)

J3 .

C
C 4)

34 E
44 H

JS

u ^
ÏÜ

•2.5

n
W

75.5
68

rt

n-Z c

ü=s.s

U '

113
106.5

•S-B- gt;
Js-SÄ

Jfi^

gt; SÄ^
1 : 668
1 : 638

Totaal

143.5

219.5

1 : 654

Groep II

(Ov. biggenmeel)

37 E
40 H

62.5
68

113.6
105

1 : 550
1 : 648

Totaal

130.5

218.6

1 : 597

Groep III
(Suppletiagroep)

36 E
45 H

80
71

142.5
122.5

.1 : 561
1 ' : 580

Totaal

151

265

1 : 570

Groep IV
(Grabley)

38 E
42 H

82
70

145
132

1 : 566
1 : 530

Totaal

152

277

1 : 549

Groep V
(Provendine)

39 E
43 H

77
69

119.5
123.5

1 : 644
1 : 559

Totaal

146

243

1 : 601

Groep VI 35 E
(Alk. Mineraal-

mengsel) 41 H

80
58.5

140.5
102.5

1 : 569
1 : 571

Totaal

138.5

243

1 : 570

-ocr page 40-

Blijkens tabel 4 zijn de beenderen van de E-dieren zwaarder dan
van de H-dieren, met uitzondering van het E- en H-dier van
groep V. Ook bij de levende dieren waren deze verschillen waar
te nemen. De hoogste waarden heeft groep IV en de laagste de
groepen I en II. Voor groep II zegt dit weinig, omdat het lichaams-
gewicht van de dieren uit deze groep ook het laagste was. In ver-
band met deze verschillen in lichaamsgewicht kunnen we misschien
het beste de cijfers vergelijken, die de verhoudingen van radius-
ulnagewicht tot slachtgewicht van het geheele dier weergeven.
We zien dan in de groepen II en V één lage en één betrekkelijk
hooge waarde voorkomen, zoodat het resultaat twijfelachtig is.
Ook nu blijkt groep IV het gunstigste cijfer te hebben. Verder
geven deze cijfers wel den indruk, dat de ontwikkeling van de
beenderen bij de dieren van groep I is achter gebleven.

Het aschgehalte werd alleen onderzocht van de radius. De been-
deren werden daarvoor geëxtraheerd met alcohol en aether. De
uitkomsten komen voor in tabel 5.

Duidelijke verschillen komen ook hier niet voor den dag. Alle
aschgehalten wijzen op een normaal verkalkingsproces van de
beenderen. Alleen zouden de lagere cijfers voor groep II kunnen
wijzen op een lager gehalte bij deze dieren. Zekerheid bestaat daar-
omtrent niet, want ook tusschen de E- en H-dieren onderling komen
even groote verschillen voor den dag.

Tabel 5. Aschgehalte

van de beenderen.

oS

'1

O

.a

J3T3 3
quot;MO atl^

c
a tl

gt;t
ja

13 «

Is'S^
lt;

2 g

« U

osS

Groep I
Grondrantsoen

34 E

57.4

44 H

59.85

58.65

Groep II
Ov.-biggenmeel

37 E

56

40 H

57.5

56.75

Groep III
Suppletia

36 E

60.2

45 H

59.1

59.65

Groep IV
Grabley

38 E

57.9

42 H

60.1

59

Groep V
Provendine

39 E

59.2

43 H

57.1

58.15

Groep VI 35 E
Alk. mineraal-mengsel

59.5

41 H

58

58.75

-ocr page 41-

(Groep VII t/m XII).

Evenals bij het Eerste Gedeelte van deze voederproef waren ook
in het Tweede Gedeelte, over de groepen VII t/m XII, 6 worpen
biggen verdeeld. Hiervan bestonden B3 en B4 uit Groot Yorkshire
dieren. O en P uit Veredelde Duitsche Landvarkens, worp M was
Landvarken x Veredeld Duitsch Landvarken en S behoorde tot
Gekruist Ras.

GROEP VII. Grondrantsoen (in Kilogrammen).

JB ,
u^

O V *
S O-D»

9 O «.i
■■So a°gt;

O gt;

a

II.
ü « •
•MO.«

cSS.

O

U 0) O

a on
W a

pgf

a a n
W quot;

14.5

20

101.5

97

13

15.5

85.5

81

16

20.5

107.5

101

12.5

16

96

92

14.5

19.5

88

83

18

23

94

90

88.5

114.5

572.5

544

— a

S «

2 O

OS.

81.5

70
87
80
68.5

71

458

22 B3
60 M
67 O
73 P
26 B4
82 S

78.5
63
81
72
65
71.5

431

Totaal

Bij de dieren 60 M en 82 S openbaarde zich omstreeks 8 Septem-
ber lusteloosheid, dorre beharing, anaemie en de groeiresultaten
werden slechter.

-ocr page 42-

c

a

B

a

3

z

ji
ü
CS

U

O

-C 1

■^•i « .
S ot)«

O u Oquot;

•S O

•MO O-®quot;

quot;•1

■11«

BQ P.

—• agt;
-CO .


wë.

0) vo -t;; O
^ gt;

S rt M

w =

J3
O


u

a

m

O w
-O 13
O

ft)
a

n

OS.

20 B3

b

14.5

19.5

90.5

85

66.5

71

63 M

b

12

16

74

69

58

64 O

Z

13.5

17.5

78.5

74

61

72 P

z

13.5

17

88.5

84

66

71.5

31 B4

z

13.5

18.5

85

80

66.5

80 S

b

15

19.5

78

75

58.5

Totaal

82

108

494.5

467

386.5

Groeicurven van groep VIII.

Uit het verloop van de groeicurven is duidelijk, dat de groei in
de eerste weken van de proefperiode abnormaal langzaam was.
Ook nu traden intoxicatie-verschijnselen op en de klinische ver-
schijnselen waren weer obstipatie, soms diarrhee. braken, later ver-
mageren en een crusteus eczeem. In de vierde week gingen 3 dieren
zelfs achteruit in gewicht, terwijl 1 gelijk bleef. Ze gaven den
indruk van zwaar ziek zijn; No. 80 S begon een wankelenden gang
te vertoonen met cyanose van ooren en staart. Met het voederen
van Overijselsch biggenmeel werd daarom op 21 Juli opgehouden
en verder het gewone grondrantsoen gegeven. Herstel trad in
eenige dagen op, en de groei werd weer normaal.

-ocr page 43-

u

a
E

Ja

O
as

Ja ,

oj.

Cl O .

ï o-n»
a, w. O

quot; ® Jk

S

3

^

O

O

waquot;?

u i:
m O.

27 B3

z

12.5

16.5

59 M

b

12

15

65 O

z

14.5

20

75 P

b

13.5

16.5

15 B4

b

13.5

18.5

79 S

b

13

16.5

T

O t a a 1

79

103

tj O

J3T3 ,

u O»
lïé

lt;u «O t:; O
~ gt; ^

.S B M
a ■=

O

quot;s

O

Ja

u

C3

55

« Cl

•OT3
O

5'C

0)
a

2S
üë.

95.5

89

72

79

96

91

71

81

100

94

74

80

97.5

92

72.5

81

88.5

83

65.5

70

102

97

75

85.5

579.5

546

430

476.5

'/f y^ quot;i. ■'),nbsp;lt; % % l

Groeicurven van groep IX.

In de eerste weken dronken de dieren veel. Verder werden geen
bijzonderheden opgemerkt.

-ocr page 44-

Totaal 78.5

-%-cn

O

ca 0'

|s.s
Ó

O O

as.

»

S « quot;
w c

JS
u

V
^

JZ
U

tn
w

U 01
-O tl
O

S'C

... O.

squot;s
ÜË.

18.5

99.5

95

72.5

81

15.5

96.5

92

71.5

81

20

114

109

89

94

14.5

97.5

93

72

83

17.5

89

83

64

71.5

16.5

102.5

98

78

86

102.5

599

570

447

496.5

■SS ï
m

6 B3
58 M
68 O

76nbsp;P
17 B4

77nbsp;S

14
12.5
14.5
11

13.5
13

z
z
b
b
b
b

^ VV; '/,nbsp;V, -fe li', 'jfnbsp;i^j

Groeicurven van groep X.

De groeilijn van het varken 17B4 begint op 8 September een
sterke inzinking te vertoonen, welke na 14 dagen ophoudt, en dc
groei is dan verder normaal. Een bepaalde oorzaak kon voor dezen
verminderden groei niet aangewezen worden, doch vermoedelijk
heeft het dier geleden aan een infectie (temperatuur verhoogd!).
Zonder deze onderbreking van den normalen groei zou het dier
waarschijnlijk 9 a 10 K.G. meer zijn gegroeid.

-ocr page 45-

5 1
id's «

l-ico

^ O
M'V
.

3 «5

O

•a-a

E
E

U

fl) A. •
S o-oep

2.2 00
? C c^

^ V v/i,

rA

1-1°

V

O

■S'C
ü

._. a

3
2

0gt;
Ü

■MO
a gt;
03

O u.

CQ ^

•sss

W O.

Isquot;quot;

w

JB
u

ÜÖ

si

ü S.

16 B3

2

17

22.5

97

93

74.5

74.5

62 M

Z

12

14.5

91.5

87

68.5

77

69 O

Z

14.5

20

71 P

Z

11

14.5

92.5

88

69

78

12 B4

b

14.5

19

87.5

82

64

68.5

78 S

2

15.5

19

101.5

96

75.5

82.5

Totaal 84.5

109.5

Het varken 69 O begon omstreeks 25 Augustus te hoesten en op
5 September is het dier gestorven. Bij de sectie werd gevonden:
bronchopneumonie, vooral van de longtoppen, pericarditis met veel
vocht en fibrinestolsels in het pericard. Het gewicht was toen
50 K.G.

Het varken 12 B4 vertoont na 11 Augustus een slechte groeilijn.
Bij dit dier werden echter geen afwijkingen gevonden, noch bij het
leven, noch bij het slachten.

-ocr page 46-

GROEP XII. Grondrantsoen Alkalisch mineraalmengsel (in
Kilogrammen).

a

B
B

3

■z

u
c4
M

O

■a ,

k 013 00

S 2 Oquot;

II.

.5'Squot;
cSS.

M O

u « O
a oM

W O.

ja 3

Hi

•O gt; ^

a a quot;

3 °

M
u

V
XIÖ

Ja

ca

co •

V V
•T3T3
O

•S 'S
«

a

SS
Ü Ë.

19 B3

z

14

17.5

96.5

92

68.5

79

61 M

b

13

15.5

96.5

92

72

81

66 O

z

15

20.5

^

70 P

b

12

15.5

96.5

92

72

81

24 B4

b

15.5

21

90.5

86

65

69.5

81 S

z

15.5

20.5

109

104

79

88.5

Totaal

85

110.5

7, y, -4. 'V. lt;gt; \ A \

Groeicurven van groep XII.

Het varken 66 O is 31 Juli ziek geworden. De verschijnselen
waren: waggelende gang, koorts, diarrhee. Bij sectie werd een
haemorrhagische gastroenteritis gevonden.

-ocr page 47-

Tabel 6. Vergelijkend overzicht van de gewichtsvermeerdering
in de proefperiode van alle dieren uit de groepen VII t/m XII.
(in Kilogrammen).

Groep VII

Groep VIII

Groep IX

Groep X

Groep XI

Groep XII

Worp B3

81.5

71

79

81

74.5

79

Worp M

70 1)

58

81

81

77

81

Worp O

87

61

80

94

Worp P

80

71.5

81

83

78

81

Worp B4

68.5

66.5

70

71.51)

68.5

69.5

Worp S

71 1)

58.5

85.5

86

82.5

88.5

Totaal

458

386.5

476.5

496.5

= zieke dieren.

Tabel 7. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de groepen VII t/m XII (in Kilogrammen).

Elke groep

Groep VII

Groep VIII

Groep IX

Groep X

Groep XI

Groep XII

6 dieren

voeder groei

voeder groei

voeder groei

voeder groei

voeder groei

voedergroei

23 Juni—7 Juli

102

33.5

61

10

93

29

100

35

97

34

100.5 33

Totaal

102

33.5

61

10

93

29

100

35

97

34

100.5 33

7-21 Juli

135

39

42

4.5

129

42

128

40

131

41

125.5 37.5

Totaal

237

72.5

103

14.5

222

71

228

75

228

75

226 70.5

21 Juli—4 Aug.

149,5

46.5

■ 82.5

23

149.5

44,5

157.5

47

154,5

45 ,

137 39

Totaal

386.5

119

185.5

37.5

371,5

115,5

385,5

122

382,5

120

363 109.5

4-18 Aujlt;.

184

48.5

143.5

44.5

179

51

180

50.5

170

41.5

145.5 43.5

Totaal

570.5

167.5

329

82

550,5

166,5

565,5

172.5

552,5

161,5

(5 dieren)

18 Aufi.—1 Sept. 206.5

49

166.5

45.5

194 5

48.5

198

52.5

180

44,5

168 41.5

Totaal

777

216.5

495.5

127.5

745

215

763,5

225

732.5

206

(S dieren)

1—15 September

215

50

201

59.5

223.5

51

228

56

172.5

47.5

176.5 44

Totaal

992

266.5

696.5

187

968.5

266

991.5

281

(5 dieren)

(5 dieren)

15—29 September 230.5

56

220.5

56

265

64

246.5

60.5

198.5

44,5

199 49

Totaal

1222.5

322.5

917

243

1233.5

330

1238

341,5

(5 dieren)

(5 dieren)

29 Sept.-13 Oct.

256.5

62

268.5

66

286

61

281.5

65.5

204

45

215 39.5

Totaal

1479

384.5 1185.5

309

1519.5

391

1519.5

407

(5 dieren]

(5 dieren)

13-27 Oct.

251.5

59

264.5

66.5

291

72.5

346,5

77.5

218

59.5

231.5 69

Totaal

1730.5

443.5 1450

375.5 1810.5

463,5

1866

484,5

(5 dieren]

(5 dieren)

27—30 October

63

14.5

61.5

11

65.5

13

69

12

42

8

57.5 15

Totaal

1793.5

458

1511.5

386.5 1876

476,5

1935

496,5

(5 dieren)

(5 dieren)

-ocr page 48-

Tabel 8. Algemeen Overzicht van het Tweede Gedeelte van
Voederproef I (in Kilogrammen).

(Voor de gestorven O dieren van de groepen XI en XII is een
groei in de proefperiode aangenomen van 87 K.G.. dus als van het
O dier van de controlegroep VII, terwijl het voederverbruik is
berekend uit het verbruik van de resteerende dieren in dezelfde
groepen).

» O

a M

2-i
U s

O

V

s e
gt;S
S-.SE
0.0

d-i

O O.
O Q.

üco

O u

^ B 5»

r^g

Begingewicht

O

voorproefperiode

88.5

82

79

78.5

84.5

85

Begingewicht

proefperiode

114.5

108

103

102.5

109.5

110.5

Eindgewicht

proefperiode

572.5

494.5

579.5

599

577

596.5

Eindgewicht

na 16 uur vasten

544

467

546

570

546.5

567

Slachtgewicht

(koud gewogen)
Groei in de

431

430

447

432

437.5

proefperiode

458

386.5

476.5

496.5

467.5

486

Voederverbruik:

a. biggenmeel

600

600

600

600

600

600
450

b. varkensmeel I

450

450

450

450

450

c. varkensmeel II

743.5

461.5

826

885

750

806.5

Voeder-totaal

1793.5

1511.5

1876

1935

1800

1856.5

Bijgevoegde

bestanddeelen

,—■

56

5.5

43

37

Voeder bijgevoegde

bestanddeelen

1793.5

1511.5

1932

1940.5

1843

1893.5

Voeder bijvoegsel

voor 100 K.G. groei 392

391

405

391

394

390

Bespreking van de uitkomsten.
(Tweede Gedeelte Voederproef I).

De onbetrouwbare uitkomsten van 2 dieren in de controlegroep
vu maken dc vergelijking van de groepcijfcrs eenigszins moeilijk.

-ocr page 49-

Behalve dat de totaalgroei daardoor een lager cijfer aanwijst, zal
ook het rendementcijfer hooger en dus ongunstiger zijn. dan zonder
ziekte van deze dieren het geval zou zijn geweest.

Groep VIII geeft een duidelijke bevestiging van hetgeen we in
het Eerste Gedeelte van deze Voederproef bij Groep II hebben
gezien. Alleen trad de toxische werking van het Ov. biggenmeel
hier nog sterker voor den dag. Het begingewicht was van deze
groep ook aanmerkelijk lager, dus kleine dieren schijnen gevoeliger
dan grootere. Als we bij de beoordeeling van het totaal rendement-
cijfer rekening houden met het eindgewicht. is dit cijfer iets ongun-
stiger dan van de controlegroep. In het Eerste Gedeelte van de
Voederproef was het juist andersom. Dit is echter heel goed te ver-
klaren, want: in de eerste plaats heeft groep VIII gedurende de
eerste weken een veel ongunstiger rendement gegeven en in de
tweede plaats zijn de dieren van deze groep zwaar ziek geweest,
waardoor herstel langer uitbleef.

Vanzelf rijst nu de vraag: hoe komt het. dat het Ov. biggenmeel
intoxicatieverschijnselen veroorzaakt? We kunnen hierbij denken

aan:

Ie. een te nauwe eiwitverhouding in het mengsel,

2e. een te hooge dosis levertraan.

Te nauwe eiwitverhoudingen in de rantsoenen geven dikwijls tot
digestiestoornissen aanleiding. In de praktijk neemt men dit meer-
malen waar, als naast samengestelde meelmengsels met betrekkelijk
nauwe eiwitverhouding nog eiwitrijke bijproducten worden ge-
geven, b.v. ondermelk, lijnmeel, jong groenvoer. Het hoofdsymp-
toom is diarrhee en later vermageren de dieren. Toevoeging van
zetmeel aan het rantsoen geeft in den regel vrij spoedig genezing.
Door het Overijselsch biggenmeel trad meer obstipatie dan diarrhee
op en bovendien kwam hierbij nog braken voor en bij één dier
cyanose van ooren en staart: verder nog eczemen. Vermoedelijk
speelt in het Ov. biggenmeel dus een andere oorzaak een rol. Uit
hetgeen in de literatuur hieromtrent bekend was, was een lever-
traanintoxicatie het meest waarschijnlijk. In het volgende hoofdstuk
zal dit uitvoeriger worden nagegaan.

Groep IX is 18.5 K.G. meer gegroeid dan de controlegroep. De
gewichtsvermindering door het vasten en het slachtverlies zijn ech-
ter ook 8 K.G. meer. Schakelen we de worpen M en S uit, omdat
deze in de controlegroep ziek zijn gcworden,-dan zijn de groeicijfers
voor de Suppletiagroep zelfs ongunstiger dan voor de controle-
groep. Suppletia schijnt dus ook nu weer geen gunstigen invloed te
hebben gehad op den groei. Voor de vergelijking van het rende-

-ocr page 50-

ment van beide groepen moeten we weer dezelfde begin- en eind-
gewichten nemen. Het gemakkelijkste is, om hiervoor de cijfers
van de controlegroep te nemen, dus 1 H.5 en 572.5 K.G Het voe-
derverbruik voor «8 K.G. groei is bij de controlegroep dan

ór innbsp;Suppletiagroep ongeveer 1876 — 11.5 x

93 : 29 _ 7 X 65.5 : 13 = 1804 K.G. voeder, en daarbij komt
bovendien nog 54 K.G. Suppletia. Het rendementcijfer is voor de
controlegroep dus gunstiger dan voor de Suppletiagroep. zelfs als
de voederwaarde van Suppletia wordt verwaarloosd. We houden
dan nog geen rekening met het groote slachtverlies van groep IX

vêrroelVrquot;nbsp;''''nbsp;de controlegroep

ITZt rnbsp;met hetgeen we in het

Eerste Gedeelte van Voederproef I hebben gevonden n,l Suppletia

.al noch groeibevorderend, noch voedselbes'parend wer en ''
De dieren van de Grableygroep zijn alle meer gegroeid dan de
ro f De?quot;,- quot;nbsp;quot;quot; da. ongeveeLvenveer s ge!

hér^ ^VrJquot;nbsp;feweest zijn, als de groei bii

het d,er ,7 B4 „.et gedurende 14 dagen had sti gestaan. Ook nu

^.,ken de Grableyzouten den groei een weinig te hebben verLe d
Het rendementcijfer 391 komt vrijwel overeen met dat van d.
controlegroep. Nemen we dezelfde begin- en
eindgewÏ .en voo

tsKc'e'b Tr 'J'nbsp;bij de^contrölegloe

gLef d:^' h 'nbsp;K.G.. beide voor 458 K.G

^386 voor deT'K^e controlegroep

voedseLsparir L^^'rurfererquot;'quot;quot;'quot;'quot;''--

Beschouwen we de groeiuitkomsten van qroen XII in K j
met d= hooge slachtverliezen. dan blijkt duide .^da h ?
mineraalmengsel den groei niet heeft belnv d Ér kw m 1
sterfgeval voor en verder geen achterblijvers zooals in hr^rstquot;
Gedeelte van deze Voederproef, Het rendement is vrrguns«
doch verhes. veel van zn waarde, doordat het slachtv rh s 'o

^nr C:wtafzijfquot; —■ — de ..kolr

-ocr page 51-

SAMENVATTING (Voederproef I).
De aanvullende werking van Provendine, Grableyzouten, Sup-
pletia en een alkalisch mineraalmengsel werd nagegaan bij de vol-
gende meelrantsoenen.

Biggenmeel: 50 gerst, 25 haver, 15 grint, 10 vischmeel C.B.
Varkensmeel I: 50 gerst, 25 mais, 15 grint, 10 vischmeel C.B.
Varkensmeel II: 25 gerst. 50 mais. 15 grint. 10 vischmeel C.B.
De proefdieren kregen dagelijks 4 uren beweging in de buiten-
lucht. In den uitloop hadden ze de beschikking over humusrijk zand.
De voedermethode was de automatische droogvoedermethode.

Toediening van Suppletia versnelde den groei niet. Evenmin was
het praeparaat in staat om het rendement gunstig te beïnvloeden.

eerder het tegendeel.

Grableyzouten gaven een geringe groeivermeerdering terwijl het

rendement vrijwel gelijk bleef.

Aan Provendine kon een geringe zetmeelwaarde als voeder-
middel toegekend worden, ongeveer gelijk aan die van het grond-
rantsoen. De groei werd niet versneld.

Een alkalisch mineraalmengsel (geslibd krijt 500, chloretum
natricum exsiccatus 250, brometum kalicum 125, bicarbonas natri-
cus 125) gaf minder gunstige resultaten, doordat enkele achter-
blijvers en één sterfgeval voorkwamen. Of er verband bestaat tus-
schen voedering van dit mineraalmengsel en het ontstaan van
ziekteprocessen, kon uit deze proef niet blijken. Om omtrent dit
punt conclusies te kunnen trekken, zouden proeven met een veel
grooter aantal dieren noodig zijn.

Het grondrantsoen biggenmeel werd nog vergeleken met Over-
ijselsch biggenmeel van de volgende samenstelling: 43 gerst. 15
mais, 10 erwten, 17 tarwegrint, 14 vischmeel, 1 levertraan. In het
laatste komen waarschijnlijk toxische stoffen voor, die voor jonge
dieren schadelijk zijn (vermoedelijk levertraanintoxicatie). Het
mengsel geeft echter wel een gunstige nawerking in de mestperiode.

LITERATUUR.
A. Provendine.
Bloem, Th. A., Provendine in de praktijk. Concept brochure.
Buren, G. N., Provendine bij enkele varkensziekten. Concept
brochure

Dubois, G., Vitamines—Actinothérapie. Leurs relations avec les

facteurs saHns et azotés. 1927.
Duysens, Dr. E., Provendine en het kleinvarkensbedrijf. Concept
brochure.

-ocr page 52-

Kempen, P. van, Provendine en haar uitwerking bij rachitis. Con-
cept brochure.

Kuypers ô Co., Amsterdam, Provendine. Beoordeehng van H.H.

dierenartsen uit de provincies Limburg, Noord-Brabant
en Zeeland. Brochure.

Idem. Provendine. Verhoogt de inkomsten uwer varkensfok-
kerij door de dieren vlugger vet te mesten. Brochure.

Idem. Verschillende manieren waarop controleproeven met
provendine genomen kunnen worden. Brochure.

Idem. Gebruiksaanwijzing van Provendine.

Idem. Hoe het houden en fokken van varkens het meeste voor-
deel kan geven. Brochure.

Idem. De goede eigenschappen van Provendine. Brochure.

Idem. Overzicht van 6 proeven, genomen onder de auspiciën
van het veevoederbureau van den N.C.B, onder leiding
en controle van den heer Ir. A. Th. Ariëns, Concept
Brochure.

Quaedvlieg, F., Provendine. De invloed.van provendine op den
groei der varkens. Concept Brochure.

Redactie Veldbode, Provendine, Veldbode 25, 36 (1927).

Sijbesma, R. P. Provendine een antirachitisch bijvoeder voor var-
kens. Concept brochure.

B. Grableyzouten.

Altenburg, Fütterungserfolge mit Dr. Grableys physiologischen
Mineralsalzen. Zeitschrift der Landwirtschaftskammer
für die Provinz Schlesien. Breslau. Heft 33 (1922)

Bornemann. Prof. Dr., Mineralsalz Fütterung. Blätter für Guts-
reform, Heft 9, III Jahrgang.

Fabriek Ned. Grableyzouten, Hilversum, Tob Nooit. Wat iedere
veehouder van de Mineraalstoffen weten moet. Brochure
dem. Dr. Paul Grabley s Mineraalzout voor varkens. Brochure

Idem. Waarom is een toevoeging van Dr. Paul Grableys
Mineraalzouten in het voer der dieren noodzakelijk?
Brochure.

Generalvertrieb für Grableysalze, Basel, Der Neue Weg. Eine
Aufklärungsschrift für alle Tierhalter, Landwirte. Klein-
bauern und Grosszüchter. Brochure.

Grabley. Dr. med. P., Neue Probleme der Fütterungslehre. Illu-
strierte Landwirtschaftliche Zeitung no. 31/32 (1922).

Haar A. A. ter, Grabley's mineraalzouten. Veldbode 25-395 (1927).

Pfeiler. Dr. W.. Jena. Die Bedeutung der physiologischen Mineral-

-ocr page 53-

salze im Haushalte der Natur für die Leistungs-steige-
rung und Erhöhung der Widerstandsfähigkeit unserer
Zuchten. Mitteilungen der Deutschen Landwirtschafts
Gesellschaft, Stück 36 (1922).

Veevoederbureau der G.O.M.v.L. Verslag van een proef ter ver-
gelijking van Grableyzouten en phosphorzure voederkalk
bij het mesten van varkens. Archief Veevoederbureau.

C. Suppletia.

Sleen, Dr. W. G. N. van der. Iets over voederzouten. Brochure,
adviesbureau voor moderne veevoeding, Haarlem.

Idem. Minerale voeding en tuberculose. Brochure.

Idem. Vitaminen en Voederzouten, Brochure.

-ocr page 54-

HOOFDSTUK V.

Voederproef II.

Toevoeging van levertraan, geslibd krijt en phosphorzure
voederkalk aan meelrantsoenen.

Het gebruik van levertraan in de veevoeding is door de vitamine-
leer buitengewoon toegenomen. Ook in de varkensmesterij vindt
het meer en meer toepassing als hulpmiddel, om in de behoefte der
dieren aan vitamine A en D te voorzien. Bovendien schrijft men
aan levertraan een gunstigen invloed toe op het dierlijk organisme
door het gehalte aan jodium. Ook acht men het nog mogelijk, dat
het gehalte äan vetten van beteekenis is.

Bohstedt en medewerkers (1926) vonden in een serie proeven
bij varkens, dat bij voeding met vitamine- en kalkarme rantsoenen,
toevoeging van levertraan den groei versnelt, doch de beenderen
blijven broos en kunnen geen excessen doorstaan. Levertraan ge-
combineerd met Calcium, gaf uitstekende resultaten, een snellen
uniformen groei en bovendien sterke beenderen.

Bolle (1928) heeft naast eigen waarnemingen een literatuurover-
zicht gegeven van de uitkomsten, die met levertraan en levertraan-
emulsies bij varkens zijn verkregen. Naast gunstige beoordeelingen
waren nog talrijker de ongunstige resultaten. De laatste hadden
vooral betrekking op emulsies. Een gunstig effect werd door ver-
schillende onderzoekers met levertraan verkregen als geneesmiddel
tegen groeistoornissen, rachitis, kümmerformen; de Ca- en P-stof-
wisseling zou verbeterd worden en enkelen wijzen op een verkor-
ting van de mestperiode. Ook zou de eetlust, de vruchtbaarheid en
weerstand tegen ziekten in sommige gevallen verhoogd worden.
Volgens de ongunstige beoordeelingen zou levertraan een onbe-
langrijken invloed uitoefenen op de mesterij, nadeelig zijn voor de
kwaliteit van het slachtproduct en vergiftig zijn voor de mestdieren.
Andere bezwaren zouden nog zijn, dat de biologische werking van
het praeparaat niet constant is, omdat het vitaminegehalte erg
schommelt, dat het praeparaat veel vervalscht wordt met minder-
waardige traansoorten en oliën en de voeding kostbaarder zou
maken met weinig productieverhooging. Vergiftigingsverschijnse-
len zijn veel opgemerkt. Ze waren kort voor den dood het duide-
lijkste. Ze bestonden in: geen eetlust, braken, darmverschijnselen,
versnelde ademhaling, storing van de hartfuncties met cyanose van

-ocr page 55-

snuit, óoren en buik, oedemen, vermagering. In het laatste stadium
traden wankelende gang, spiertrillingen, krampen en dood op. Bij
sectie werden gevonden: vettige degeneratie van de inwendige
organen; multipele capillaire bloedingen onder serosae, in de
longen, broncheaal lymphkheren, nierbekken en dikdarmslijmvlies;
hartdilatatie met stuwingsverschijnselen; dunne darm geplooid als
bij para t.b.c. Het meest typisch was de lever veranderd; aan de
oppervlakte en op sneevlakte een bonte mozaiek van kleuren met
lobulaire begrenzing.

De intoxicatieverschijnselen, die we bij voeding met Overijselsch
biggenmeel hebben opgemerkt, vertoonen dus groote overeenkomst
met de klinische verschijnselen van levertraanintoxicatie. In Voe-
derproef II werd de werking van 1 % levertraan daarom nog eens
nagegaan bij het gewone grondrantsoen. De levertraan werd van
dezelfde firma betrokken, die ze ook in voederproef I geleverd had.
Het product stond in ons land bekend als goede levertraan.

Om de werking na te gaan van kalktoevoeging aan het grond-
rantsoen werden in voederproef II ook 2 kalkpraeparaten be-
proefd, n.1, phosphorzure voederkalk en geslibd krijt. Over de be-
teekenis van beide praeparaten in de veevoeding is reeds veel strijd
gevoerd. Dit hangt voor een groot deel samen met het probleem
van de verhouding van zuur- en basevormende elementen in het
voeder en van de verhouding waarin Ca en P in het rantsoen voor-
komen. Sjollema (1922) wijst er op, dat de uitkomsten van ver-
schillende onderzoekers over den zuurgraad van het voedsel met
elkaar in strijd zijn. De resultaten van Lamb en Evvard (1919)
doen vermoeden, dat een rantsoen met overwegend zuurvormende
elementen weinig gevaar oplevert bij normale dieren. Andere
onderzoekers vinden analoge uitkomsten. In tegenspraak daarmede
zijn weer de onderzoekingen van Fitz, Alsberg en Henderson
(1907), Kingo Goto (1918), Forbes, Halverson en Schultz (1920),
Blatherwiek (1920) e.a., welke aan de aciditeit en alcaliciteit van
het voeder veel waarde hechten. Opgemerkt moet worden, dat niet
steeds met dezelfde diersoorten werd geëxperimenteerd. Volgens
Marek (1923) moeten, voor een ongestoord verloop van de mine-
raalstofwisseling, de alkalisch werkende oxyden, de aequivalente
hoeveelheden aan zuren met een zekere overmaat overtreffen. Bij
uitsluitend graanvoeding heeft men rekening te houden met een
tekort aan kalk en een overmaat van phosphorzuur. Alleen kool-
zure kalk zou dan in staat zijn, om het Ca aan te vullen, want met
phosphorzure voederkalk worden ook zuurresten toegevoegd.
Weiser en Zaitschek (1928) hebben bij Yorkshirevarkens de wer-

-ocr page 56-

king van koolzure kalk nagegaan. Het bleek hun, dat koolzure kalk
bij goede doseering een gunstige werking had; een overmaat was
daarentegen schadelijk voor de dieren. Gingen ze n.1. de meest
gunstige dosis, welke Wellman in tabellen aangeeft, tot het dubbele
verhoogen, dan ging de resorptie van Ca en P. achteruit, respectie-
velijk van 76% tot 12.38% en 90.9% tot 15.72%. Parallel met die
verminderde resorptie, ging ook de aanzetting van Ca en P in de
beenderen achteruit, terwijl uitwendig lichte rachitische verschijn-
selen waren te zien. De resorptie van N werd niet beïnvloed. Ook
gingen ze den invloed van den ouderdom der dieren op Ca-, P- en
N-aanzetting na. Daarbij bleek, dat na de 20ste week de skeletvor-
ming veel langzamer ging, terwijl de vleeschvorming in de 28ste
week nog beduidende ontwikkeling vertoonde. Hun conclusies
komen hierop neer, dat men in de eerste helft van de mestperiode
2% koolzure kalk bij het krachtvoer moet geven, terwijl men in de
tweede helft met 15 gram per K.G. krachtvoer kan volstaan, omdat
in de laatste mestperiode een overmaat van Phosphorzuur niet
zulke groote bezwaren meer geeft. Voor zeer jonge dieren vinden
we geen doseering aangegeven. Mc. Collum en medewerkers von-
den bij ratten, dat de verhouding, waarin Ca en P in het voeder
voorkomen, van buitengewoon veel belang is voor den beengroei.
De meest gunstige verhouding werd verkregen, als ongeveer l}^
maal zooveel Ca aanwezig v/as als P. Week deze verhouding af,
dan was meer antirachitisch vitamine of zonlicht noodig, om een
goeden beengroei te krijgen. Indien in het voeder voor varkens
dezelfde verhouding Ca : P gewenscht is, als voor ratten werd
gevonden, zou daarmede te verklaren zijn. waarom geslibd krijt in
de praktijk bij graanrantsoenen betere resultaten (minder stijfheid)
heeft opgeleverd, dan phosphorzure voederkalk; immers bij deze
rantsoenen heeft men in den regel te maken met een overschot aan
P. Even goed is echter de minder gunstige werking van phosphor-
zure voederkalk te verklaren uit een verhooging van den zuurgraad
van het voedsel.

Wat de doseering van geslibd krijt aangaat, we beschikken niet
over literatuurgegevens betreffende aanwending bij zeer jonge die-
ren. Eigen waarnemingen in de praktijk geven den indruk, dat een
dosis van 2% bij het rantsoen wel bezwaren kan geven, vooral, als
men bij de automatische droogvoedermethode plotseling met deze
dosis begint. Digestiestoornissen en daardoor meerdere vatbaar-
heid voor ziekten, hebben we wel eens gemeend, daaraan te moeten
toeschrijven. Kleine dieren schijnen er eerst aan te moeten wennen.
Om deze reden en ook omdat het grondrantsoen 10% vischmeel

-ocr page 57-

bevat met een tamelijk hoog Ca gehalte, hebben we in voederproef
II de dosis van geslibd krijt bepaald op 1 %. Bohstedt en medewer-
kers (1926) gebruikten bij hunne mineraalproeven dezelfde dosee-
ring. Zij vonden kalksteen beter dan koolzure kalk bij graanrant-
soenen. De oorzaak hiervan werd gevonden in het ijzergehalte van
kalksteen. Ook in het geslibd krijt bleek bij onderzoek aan de
Seruminrichting een geringe hoeveelheid ijzer voor te komen. De
analyse luidde: Calciumcarbonaat. geringe hoeveelheden ijzer en
magnesium, sporen phosphorzuur en zwavelzuur, 1 % kiezelzuur.

Voor phosphorzure kalk geven Bohstedt en medewerkers even-
eens een gehalte aan van 1 % bij het rantsoen. Volgens deze onder-
zoekers gaf tricalciumphosphaat bij mineraalarme graanrantsoenen
zeer slechte en bicalciumphosphaat goede resultaten. Erg opvallend
was, dat gepraecipiteerd beenderenmeel een ongunstigen invloed
uitoefende op de gezondheid der dieren. Ze vermoedden in dit
praeparaat daarom onreinheden, welke toxisch zouden werken. De
„Delftsche phosphorzure voederkalkquot;, die in deze voederproef is
beproefd, bleek naast phosphorzure kalk nog sulfaat en 1,44%
natriumchloride te bevatten.

Het grondrantsoen was in de biggenmeelperiode hetzelfde als in
voederproef I n.1. 50 gerst, 25 haver, 15 grint, 10 vischmeel. In de
varkensmeelperiode was het rantsoen oorspronkelijk 75 gerst, 15
grint, 10 vischmeel, doch dit werd later vervangen door 50 mais,
20 grint, 20 erwten, 10 vischmeel (samenstelling van Dommerhold).

De voorproefperiode duurde voor de groepen I t/m VI drie
weken (29 Sept.—20 Oct.) en voor de groepen VII t/m XII twee
weken (20 Oct.—3 Nov.) Het rantsoen bestond in de voorproef-
periode uit: 575 gerst, 287.5 haver. 172.5 tarwegrint. 115 vischmeel,
85 lijnzaad (gekookt) en bovendien groenvoer (gras, koolblade-
ren), alles gevoederd volgens de natvoedermethode.

De verdeeling van de biggen over de verschillende hokken had
op de gebruikelijke wijze plaats (zie hoofdstuk III).

De indeeling voor de proeven was als volgt:

Groepen I en VII grondrantsoen 1 % phosphorzure voeder-
kalk 1% levertraan.

Groepen II en VIII grondrantsoen 1% geslibd krijt, 1%
levertraan.

Groepen III en IX grondrantsoen 1 % levertraan.

Groepen IV en X grondrantsoen 1 % phophorzure voederkalk

Groepen V en XI grondrantsoen 1 % geslibd krijt.

Groepen VI en XII grondrantsoen.

-ocr page 58-

De voederproef werd weer verdeeld in een Eerste Gedeelte
(Groepen I t/m VI) en een Tweede Gedeelte (Groepen VII t/ni
XII). Het ééne deel liep weer parallel met het andere.

In de varkensmeelperiode werd de dosis levertraan tot op de
helft verminderd.

Gedurende de proeven werd automatisch drooggevoederd. Tot
een gewicht van 50 K.G. werd den dieren dagelijks 4 uren uitloop
verstrekt (8-10 voorm. en 3-5 nam.). In de uitloopen bestond de
bodem uit humusrijk zand. Voor deze herfstbiggen was het zon-
licht, uit een oogpunt van vitamine D-voorziening, natuurlijk van
veel minder beteekenis dan ze in den zomer voor de dieren van
voederproef I is geweest, immers de werkzame stralen van het
zonhcht, welke het provitamine veranderen in antirachitisch vita-
mine, zijn veel minder aanwezig in den winter dan in den zomer.

De Uitkomsten van het Eerste Gedeelte van Voederproef II.

(Groepen I t/m VI).

Elke groep bestond uit 3 Yorkshirevarkens. behoorende tot de
worpen Brl. Br2. Br3; 2 V.D.L.-varkens van de worpen G en T
en 1 varken van gekruist ras (spekvarken). worp Mol.

De uitkomsten van deze groepen zijn alleen betrouwbaar, voor-
zoover de biggenmeelperiode betreft. De proef werd in de varkens-
meelperiode n.1. in de war gestuurd, doordat de gerst, welke voor
deze periode gebruikt werd en van Amerikaanschen oorsprong
was. giftig bleek te zijn.nbsp;^

In tabel 9 geven we daarom de groeicijfers, welke verkregen
werderi in het eerste deel van de proefperiode tot 1 December, op
welk tijdstip de biggenmeelperiode ten einde liep.

Tabel 9. Vergelijkend overzicht van de gewichtsvermeerdering

lllenbsp;rquot; quot;nbsp;^^ ^^^^ ^^ proefperiode van

alle dieren uit de groepen I t/m VI (in Kg.).

Groep I (levertraan, phosph. kalk).nbsp;^nbsp;^

No. van het varkennbsp;132nbsp;123nbsp;nfi iaonbsp;,10 ,

Begingewicht voorproefperiodenbsp;20nbsp;15 5nbsp;18 ?7nbsp;??

Groei in de voorproefperiodenbsp;5.5 fnbsp;I ^Isnbsp;6 L

Groei in de proefperiode tot 1 Dcc.nbsp;19.5 11.5nbsp;H 18.5 10') 18 915

Groep II (levertraan, krijt).

No. van het varkennbsp;130nbsp;121nbsp;133nbsp;112nbsp;140nbsp;147

Begingewicht voorproefperiodenbsp;19.5nbsp;22nbsp;20nbsp;12 5nbsp;20nbsp;16nbsp;lin

Groe in de voorproefperiodenbsp;7.5nbsp;7nbsp;4nbsp;6nbsp;3 S'; i?

Uoei in de proefperiode tot 1nbsp;Dec. 13')nbsp;11.5nbsp;16.5 16.5nbsp;18.5nbsp;19nbsp;95

-ocr page 59-

Vervolq tabel 9.

Worpnbsp;BrI G Br2 T Br3 Mo!nbsp;Totaal

Groep III (levertraan).

No. van het varkennbsp;129 5 h.5 16.5nbsp;105.5

Begingewicht voorproefpenodenbsp;W iy.3 ^^nbsp;^^ ^

Groei in de voorproefperiodenbsp;i.i /nbsp;onbsp;^nbsp;•nbsp;•nbsp;•

Groei in de proefperiode tot 1 Dec. 17.5 15.5 22.5 18.5 14 ZZ

Groep IV (phosphorzure kalk).nbsp;^^^

No. van het varkennbsp;l^U IJ/ lu^nbsp;^

Begingewicht voorproefperiodenbsp;20 20.b 14.5 lO.D /u 5 5 30 5

Groei in de voorproefperiodenbsp;önbsp;D.D Jnbsp;•nbsp;•

Groei in de proefperiode tot 1 Dec. 22.5 22.5 21.5 26.5 Zó.b 1/.3
Groep y (geslibd krijt).nbsp;149

No. van het varkennbsp;l^önbsp;1R snbsp;18 5 15 5 19 14 105.5

Begingewicht voorproefperiodenbsp;20nbsp;18.5nbsp;IS.b iv ^^ ^^

Groei in de voorproefperiode 4.5nbsp;4nbsp;5.d

Groeiin de proefperiode tot 1 Dec.nbsp;20.5 20.5nbsp;25 IZ )nbsp;ly.D
Groep VI (grondrantsoen).

No. van het varkennbsp;128 125 134 1 3 14J l

Begingewicht voorproefperiodenbsp;18 18nbsp;iJ ^^nbsp;3^

Groei in de voorproefperiodenbsp;4nbsp;4nbsp;Onbsp;onbsp;j.nbsp;•

Groei in de proefperiode tot 1 Dec. 24 22.5 20.5 20 18 iy.5

De dieren 1) vertoonden een chronisch huidlijden, gepaard
gaande met anaemie en profuse diarrhee. Het haemoglobinegehalte
van No. 138 Br3 daalde tot 53 en van varken 130 Brl tot 45.
(Bepahngen volgens Sahli). Het laatste dier is gestorven, terwijl
het eerste uit de proef genomen is en daarna met groenvoeder is
genezen.

Alle levertraandieren leden in de 2e tot 5e week aan digestie-
stoornissen, vooral obstipatie, soms diarrhee. Braken kwam slechts
zelden voor. Uit tabel 9 blijkt ook, dat de levertraangroepen (I.
II en III) minder zijn gegroeid dan de andere groepen. Schakelen
we de zieke dieren uit, dan is de groei in groep III iets meer ge-
weest dan in I en II. Laten we in de groepen IV, V en VI de
varkens van worp T buiten beschouwing, omdat het T-dier in
groep V ziek is geworden, dan zijn de uitkomsten van deze groepen
practisch gelijk.

De vergiftigingsverschijnselen, die in de varkensmeelpenode op-
traden door Amerikaansche gerst, welke 75% van het rantsoen
uitmaakte, waren de volgende: de varkens verloren den eetlust,
werden onrustig; enkele dieren braakten. Later trad bij sommige
een pustuleus crusteus eczeem op. Aan elke groep is 50 K.G. van
dit giftige mengsel gevoederd. Daarna werd als rantsoen het meng-
sel van Dommerhold gegeven: 50 mais. 20 grint, 20 erwten, 10
vischmeel, terwijl de aanvullende stoffen (levertraan, phosphorzure
kalk. geslibd krijt) voor elke groep dezelfde bleven. In alle groepen
trad'direct herstel op. uitgezonderd in de groepen I en II, waarin
vele dieren ziek bleven. Deze laatste groepen hadden daardoor
voor de proef geen waarde meer. In tabel 10 vermelden we daarom

-ocr page 60-

alleen de totale groeiuitkomsten van de groepen III, IV, V en VI,
dus gedurende de geheele proefperiode van 20 Oct. 1928 tot 11
Febr. 1929.

Tabel 10. Groei in de proefperiode van de dieren uit de groepen
III t/m VI (in Kilogrammen).

Tabel 11. Rendement van de groepen III t/m VI (in kilogr.).

Elko fjroep 6

dieren.

Voederverbruik.

Groei.

Groep III

1698

432

.. IV

1496

368

.. V

1596.5

390.5

.. VI

1585

376

Groep III.

Groep IV.

Groep V.

Groep VI.

Worp Brl

73.5

59.5

64

63.5

.. G

70.5

72

68

73.5

.. Br2

78.5

56.5

74.5

54

T

74

63

72.5

.. Br3

69.5

64

58.5

47.5

.. Mo

66

53

60.5

65

Totaal

432

368

376

Gemiddeld

72

61.3

65.1

62.7

De levertraangroep III vertoonde in de varkensmeelperiode den
meest uniformen en snelsten groei, terwijl deze dieren ook den
besten indruk maakten, wat gezondheidstoestand en lichaamsont-
wikkeling betreft. Ze waren erg levendig, hadden een mooie,
gladde, glanzende beharing en goed beenwerk. De achterstand in
groei, welke op 1 December bestond, werd op lateren leeftijd niet
alleen weer ingehaald, maar zelfs gingen ze de andere groepen nog
voorbij. Ontplooide 1% levertraan in de biggenmeelperiode dus
aanvankelijk een groeistorende werking, in de varkensmeelperiode
werd 0.5% levertraan goed verdragen en zelfs werd een gunstig
effect verkregen, zoowel op gewichtsvermeerdering als op het voe-
derverbruik. Beide zijn voor deze groep n.1. gunstiger geweest dan
voor de andere groepen.

Rendement.

393
407
409
422

(Voor het varken T in groep V, dat uit de proef genomen is.
is het gemiddeld groeicijfer en gemiddeld voederverbruik van de
overgebleven dieren genomen.)

De phosphorzure kalkgroep IV groeide in de laatste weken
weinig. Drie dieren 137 Br2, 109 T, en 144 Mo werden stijf, met
verkrommingen van de ledematen, verdikte epiphysen; ze kwamen

-ocr page 61-

weinig meer overeind, alleen nog, om voedsel en drinkwater op te
nemen. Tijdens het eten stonden ze voortdurend te trippelen. Dit
verschijnsel werd het eerst waargenomen bij 137 Br2 omstreeks
begin Januari. De beharing was bij alle dieren dor en ruig.

De krijtgroep V bleef goed op de been, doch de dieren waren
niet bijzonder levendig en de beharing was niet erg glanzend.

In groep VI (grondrantsoen) zijn de varkens 134 Br2 en
143 Br3 erg ziek geweest tengevolge van de intoxicatie met Ameri-
kaansche gerst en daardoor it 3 weken bijna niet gegroeid. Het
slechte eindcijfer voor groei van deze dieren is daaruit dus wel te
verklaren. Stijfheid en trippelen werden niet waargenomen, doch
ook in deze groep waren de dieren minder levendig en hadden ze
geen glanzend baarkleed.

De rendementcijfers zijn voor phosphorzure kalk en geslibd krijt
gelijk te beschouwen, want weliswaar is het cijfer voor de krijt-
groep iets hooger, doch daartegenover staat ook een hooger eind-
gewicht. Het rendement van groep VI is veel ongunstiger, doch
waarschijnlijk is dit in verband te brengen met ziekte van de dieren
No. 134 Br2 en 143 Br3. Bij alle dieren werden nog haemoglobine-
bepalingen verricht volgens Sahli, welke aangegeven zijn in tab. 12.

Tabel 12. Haemoglobinegehaltebepalingen volgens Sahli op 3 Febr.

Worp Brl
G

Br2
T
Br3
Mol

Tusschen de dieren van elke groep onderling komen zoodanige
verschillen in haemoglobinegehalte voor, dat we aan de groeps-
verschillen weinig waarde kunnen hechten.

De uitkomsten van het Tweede Gedeelte van Voederproef II.

(Groepen VII t/m XII).

Deze groepen bestonden uit 3 worpen V.D.L.-varkens (Ar, G2
en Be) en 3 worpen van gekruist ras. Van de laatste bestonden de
worpen Mo2 en Mo3 uit spekvarkens en worp W uit vleesch-
varkens.

Greep III.

Groep IV.

Groep V.

Groep VI.

75

76

77

91

74

78

86

87

79

86

87

80

81

85

^

86

95

93

85

86

81

77

87

85

l 80.8

82.5

84.4

85.8

-ocr page 62-

Na de biggenmeelperiode is aan deze groepen direct het varkens-
meel zonder gerst (50 mais, 20 grint, 20 erwten, 10 vischmeel)
verstrekt. Vergiftiging door Amerikaansche gerst was hier buiten-
gesloten.

GROEP VII. Grondrantsoen Levertraan
kalk (in Kilogrammen).

•3J. .

O n .

rj M

U
j5
O
Ü

as-só

•S O » A

W O,—
•MOquot;

V l.

si-'?

•U

aSquot;

;*? ö

0.2

il

u A

CQ

ca O.

U O.

Ui

b

19

23.5

92.5

88

69

Z

15

17

75.5

70

58.5

b

14.5

17

82

76

65

Z

18.5

21.5

84.5

79

63

b

14

17

70

65

53

b

12.5

13.5

70

65

56.5

11 a a 1

93.5

109.5

474.5

443

365

-k i. % % f,
Groeicurven van groep VIL

In het begin van de proef kwamen veelvuldig digestiestoornissen
voor vooral in de 2e tot 4e weck van de proefperiode. Alle dieren
werden erg ziek en lusteloos. Braken werd een enkelen keer waar-
genomen. Later werd dc groei weer normaal en waren ook in het
algemeen voorkomen van de dieren geen bepaalde afwijkingen

Phosphorzure

105 Ar
154 Mo2
156 Mo3
119 G2
165 W
173 Be

-ocr page 63-

waar te nemen. De beharing werd tamelijk glad en glanzend. Het
beenwerk werd matig zwaar.

GROEP VIII. Grondrantsoen Levertraan Geslibd krijt (in
Kilogrammen).

u

Ggt;

B

a

3

z

d

lt;u
Ü

^ 1

•II

n

■ctO.-^
•oco'^

cSS.

u

j=-o

^

im

-Oo-W
Ö O

2 D.

J3 l.

a.2

O V

103 Ar

b

16.5

20

965

90

76.5

155 Mo2

z

18.5

21.5

84.5

80

63

161 Mo3

b

15.5

17.5

87.5

81

70

116 G2

z

18.5

21

107

99

86

167 W

z

14

16

172 Be

b

12

14

80

74

66

Totaal

95

110

i gt;•;, 'V. Y' 'A 'k quot;A J^t % i), 4i il, W,—W
Groeicurven van groep VIII.

De intoxicatieverschijnselen, welke bij deze groep optraden, wa-
ren dezelfde als in groep VII, doch in het algemeen van korteren
duur. Alleen 167 W bleef sukkelen en moest op 29 December we-
gens profuse diarrhee uit den proefkoppel verwijderd worden. De
overige dieren maakten tegen het einde van de proef een zeer
goeden indruk. Ze hadden een gladde, glanzende beharing en
solied zwaar beenwerk.

-ocr page 64-

a

e

E

3

O
ri

V
Ü

01 oeo

i OtJN
« O

oa

a u *
xM a—

« O
U U

ca O-

wS.

liga

•I-Is

w °

104 Ar

b

16.5

18.5

99

92

153 Mo2

z

16

18.5

83

77

158 Mo3

b

17

20

92.5

86

118 G2

b

17.5

21

103

97

163 W

b

15.5

16.5

86.5

81

171 Be

z

12

15

68.5

63

Totaal

94.5

109.5

532.5

496

-y»nbsp;.V,. %nbsp;'V, inbsp;yy—^

Groeicurven van groep IX.

Jir Trquot;quot;. quot;nbsp;van den.

.elfden aard als m de vorige groepen. Ook hier trad herstel op en

de slachtrijpe dieren maakten een zeer goeden indruk. De beharing

was glad en glanzend, het beenwerk matig solide.

0.2

il
O a

oi
80.5
64.5
72.5
82
70
53.5

-ocr page 65-

c

ogt;

s

E

3

z

JS
U

CS

O

O

^ 1

O m
S o-af^
•Sa-S O
■2 O «i

tjj O O'S

a

•Ss oquot;

Q)

ja-o
■ü.So;

•MO-'?
WË,

||alt;^•
% aoi
w ^ «M

e g
W

O ü

•a-a
d.2

il
O V

107 Ar

z

18

19.5

95.5

89

76

152 Mo2

z

15

17.5

85.5

80

68

159 Mo3

z

14.5

16

84

79

68

114 G2

b

20.5

25.5

107

101

81.5

166 W

b

15.5

16.5

61

56

44.5

174 Be

b

12

15

^

Totaal

■ 95.5

110

Het varken 174 Be is op 5 Januari aan eklampsie gestorven. Bij
de sectie werd longoedeem gevonden. No. 166W was aan het
einde van de proef tengevolge van stijfheid niet meer in staat, om
op te staan. De ledematen waren sterk verkromd, de epiphysen ver-
dikt. Bij de keuring na het slachten werden enkele wormen gevon-
den. echter te weinig in aantal, om daaraan eenige waarde te
hechten. De overige dieren van groep X werden alle trippelaars.
Tijdens eten en drinken konden ze niet rustig blijven staan, maar
bleven trippelen. De beharing was bij alle dieren dor en ruig.

-ocr page 66-

-C 1

Uw..

•r « wm

'S quot;O

ï u (M

O of^
WS.

•3S .

E
B

3

U

»
O

? O-ON

quot; i! O A

•E O 'SA
■5 O O'S

ö^

quot;oC tX-^

C w

O •
•QflOf^

•O ^ Suï

B.2

•si

s «
^^

106 Ar

b

15

17.5

86.5

81

69

150 Mo2

z

14

16.5

97.5

91

81

157 Mo3

b

15

18.5

88

83

69.5

115 G2

b

20

24

96.5

91

72.5

162 W

2

14

15.5

68.5

64

53

175 Be

Z

11.5

13

67

63

54

Totaal 90

105

504

No. 162 W heet. geleden aan een crusteus ec.eem en een chro
n.sche enteritis. No. 175 Be was van 19 Januari T. Tfi S
k
traag en lusteloos, dc huid was meer rood oekTeu d dl
was verhoogd. Vermoede,, was er een^Se ilttCaT

-ocr page 67-

s

a
a

3
2

O
tt

V

O

.Së Sé

■M O 0.8

m

■et a—
ca O.

j3-a

-O^T,quot;

B of^

wë.

Z V-

INf?

V ^ N

O «

w °

■S.S

c.2

•si-

O «
^ O

102 Ar

z

16

17.5

80

75

62.5

151 Mo2

b

15

17.5

86

81

68.5

160 Mo3

z

15

17.5

74.5

70

57

117 G2

z

18.5

21.5

77

72

55.5

168 W

b

14.5

17

--

170 Be

b

11.5

14

74.5

69

60.5

Totaal 90.5 105

i i. 'gt;i. ''/, '/« % % '/ ^ ^nbsp;vt Ti 'ü K ^

Groeicurven van groep XII.

117G2 leed vanaf 17 November gedurende 2 weken aan diar-
rhee. No. 168 W is op 19 Januari uit de proef genomen. Het dier
vertoonde een dor baarkleed met een crusteus eczeem en digestie-
stoornissen. Zoowel bij 117 als 168 kwamen lage haemoglobine-
gehalten voor. respectievelijk 65 en 42. De overige dieren maakten
een matigen indruk met dorre beharing.

-ocr page 68-

Tabel 13, Vergelijkend overzicht van de gewichtsvermeerdering
in de proefperiode van alle dieren uit de groepen VII t/m XII (in
kilogrammen).

Groep

VII

VIII

IX

X

XI

XII

Worp Ar

69

76.5

80.5

76

69

62.5

.. Mo2

58.5

63

64.5

68

81

68.5

Mo3

65

70

72.5

68

69.5

57

.. G2

63

86

82

81,5

72.5

^55.5

W

53

70

44.5

53

.

„ Be

56.5

66

53.5

54

60.5

Totaal

365

423

399

Tabel 14. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de groepen VII t/m XII (in Kilogrammen).

Groep IX Groep X Groep XI
voeder firoel voeder jjroci voeder groei

U.5
14.5
16

83

21

83

20.5

90.5

28

83

21

83

20.5

90.5

23

79

18

97.5

19

123.5

40

162

39

180.5

39.5

214

68

136

44

159.5

49

163

53.5

298

83

340

88.5

377

121.5

169

51

187

56

167

44

467

134

527

144.5

544

165.5

181

48.5

214

58.5

150

34

5 dieren

741

:o3

5 dieren

215

57.5

251.5

65

176

52

5 dieren

992.5

268

5 dieren

242

56

267.5

63.5

205.5

50.5

5 dieren

1260

331.5

5 dieren

280

71

327

91.5

239.5

60

5 dieren

1587

423

5 dieren

269

Elke Inroep
6 dieren

3-17 Nov.

Totaal
17 Nov.—1 Dec.

Totaal
1-15 Dcc.

Tataal
15—29 Dec.

Totaal
29 Dcc.-12 Jan.

Totaal
12 J^in.—26 J.n.

Totaal
26 Jan.—9 Febr.

Totaal
9-24 Febr.
Totaal

Groep VII
voeder jjroei

Groep VIII
voeder groei

Groep XII
voedcriirocl

89 32

89 32
101.5 25
190.5 57
129.5 40.5
320 97.5
160.5 44
480.5 141.5
172 35.5
652.5 177
194 50
5 dieren
193.5 50
5 dieren
224.5 52.5
5 dieren

88
88
76.5

107.5 35.5
107.5 35.5
135.5 44
243 79.5
169 48
412 127.5
43

170.5
49.5
220

61
281

48.5
329.5
69.5
399

164.5nbsp;30.5

115.5nbsp;36.5

2S0nbsp;67

156.5nbsp;47.5

436.5nbsp;114.5

188.5nbsp;50.5

625nbsp;165

238nbsp;68

863nbsp;233

242.5nbsp;52.5

1105.5nbsp;285.5

297.5nbsp;79.5

1403nbsp;365

167
579
202
781
213
994

-ocr page 69-

Tabel 15. Algemeen overzicht van het Tweede Gedeelte van
Voederproef II (in Kilogrammen).

I-

amp;nbsp;„S. gt;SJ2nbsp;n.S ag-^ï a£.tinbsp;. a o

s S- Sequot;nbsp;Squot;-« o^c

gt;Snbsp;no.nbsp;i.quot;«^

ÜJS^ ü

tJ

oS 6-

Wo

Begingewicht

voorproefperiode

93.5

95

94.5

95.5

90

90.

Begingewicht

proefperiode

109.5

110

109.5

110

105

105

Eindgewicht

proefperiode

474.5

541.5

532.5

502

504

470

Eindgewicht na

16 uur vasten

443

504

496

470

473

440

Groei in de

proefperiode

365

431.5

423

392

399

365

Voederverbruik:

a. biggenmeel

400

400

400

400

400

400

b. varkensmeel

1003

1230.5

1187

1034

1095

1007

Voeder-totaal

1403

1630.5

1587

1434

1495

1407

Bijgevoegde

bestanddeelen

a. levertraan

9

10

10

b. phosph. kalk

14

14.5

c. geslibd krijt

16.3

15

Voeder voor 100 K.G.

groei 384 378 375 366 375 386

(Voor 167 W in groep VIII is een groei in de proefperiode aan-
genomen van 70 Kg., voor 174 Be in groep X een groei van 54 Kg.,
en voor 168 W in groep XII de gemiddelde groei van de andere
dieren uit deze groep. Het voederverbruik per 6 dieren is voor de
groepen VIII, X en XII berekend uit het gemiddeld voederverbruik
per K.G. groei van de overgebleven dieren).

Bespreking van de uitkomsten.

(Tweede Gedeelte Voederproef II).

De groeistorende werking van 1 % levertraan is in de groepen
VII, VIII en IX nog duidelijker voor den dag gekomen dan in het
Eerste Gedeelte van Voederproef II. Het is waarschijnlijk, dat we
dit mogen toeschrijven aan het lagere begingewicht van deze groe-
pen. Ook in Voederproef I waren de intoxicatieverschijnselen bij
kleine dieren het hevigst. Met den vertraagden groei ging natuur-

-ocr page 70-

lijk een ongunstig rendement in de jeugdperiode gepaard. Bij ver-
gelijking van de cijfers voor voedergebruik en groei in veertien-
daagsche perioden (tab. 14) blijkt echter, dat in de mestperiode het
rendement voor de levertraangroepen. vooral voor groep VIII en
IX, gunstiger werd dan voor de groepen zonder levertraan. Ook
hier heeft levertraan dus een gunstige nawerking gegeven in de
mestperiode. De totale groeicijfers zijn voor de groepen VIII en IX
ook hooger geworden dan voor de niet-levertraangroepen. en
indien de proef langer geduurd had, zouden ongetwijfeld nog
grootere verschillen zijn ontstaan.

Vergelijken we nu de levertraangroepen onderling, dan blijkt de
phosphorzurekalk-levertraangroep het slechtste resultaat te hebben
gegeven. De groei van alle dieren uit deze groep is minder geweest
dan van de overeenkomstige dieren uit de groepen VIII en IX.
Bovendien is, niettegenstaande het lage eindgewicht. het rende-
mentcijfer hooger.

De krijt-levertraangroep bevat 1 achterblijver, maar overigens
vertoont deze groep den snelsten groei. Het rendement mogen we
practisch gelijk stellen met dat van groep IX, omdat we in tabel 15
geen rekening hebben gehouden met langdurige ziekte van 167 W.
Verder maakte deze groep aan het eind van de proef een zeer voor-
spoedigen indruk en was het beenwerk van de dieren uit deze
groep het zwaarste en meest solide.

De levertraangroep komt vrijwel overeen met de vorige; de groei
was iets minder, doch mogelijk is dit veroorzaakt door een proef-
fout. Het beenwerk was ook iets minder zwaar.

De groepen zonder levertraan groeiden in het begin van de
proef voorspoediger dan de levertraangroepen. doch later was het
precies omgekeerd. De dieren kregen tenslotte alle een dorre be-
haring en de vitaliteit liet te wenschen over. De vitaminevoorzic-
nmg was bij deze groepen waarschijnlijk onvoldoende. Evenals wc
m het Eerste Gedeelte van Voederproef II hebben gezien, trad ook

we^d.n'nbsp;^«jfheid op en verschillende dieren

werden tnppelaars. Macroscopisch wezen de verschijnselen od
rachUis Getracht werd nu. om door onderzoek van he P-tehalte
van het bloedserum de diagnose rachitis beter te kunnen telled

MoTd bnbsp;'--panisch P in het

bloed b.j rachitische individuen sterk verlaagd. Dit is door andere

onderzoekers bevestigd. Hart en Steenbock e.a. daarentegen kon-
den een laag P gehalte niet als een bewijs voor rachitis beschouwen.
Bohstedt en medewerkers vonden bij rachitische biggen slechts
een onbeteekenende verlaging n.1. 9.12 m.gr.% tegen 9.71 m.gr.%
bij normale dieren.

-ocr page 71-

Tabel 16. Anorg. P gehalte van het bloedserum (in m.gr.%).

Groep VII Groep VIII Brocp IX Groep X Groep XI Groep XII

Worp Arnbsp;H.5 10.8 H.7 12.4nbsp;12.4 13.9

„ Mo2nbsp;13.6nbsp;11

.. Mo3nbsp;13

G2nbsp;12.6 14nbsp;11.3

Wnbsp;12 11.9nbsp;11.9

Uit tabel 16 blijkt direct, dat er van verlaging van het P-gehalte
geen sprake is. Het is dan ook aan twijfel onderhevig, of de stijf-
heid aan rachitis mag worden toegeschreven.

De krijtgroep is iets meer gegroeid dan de phosphorzurekalk-
groep. Zonder twijfel zouden de verschillen bij voortzetting van de
proef grooter geworden zijn. De rendementcijfers verhouden zich
juist omgekeerd: echter zijn ze veel beïnvloed door ziekte en uit-
vallen van enkele dieren. Veel waarde kunnen we daaraan dus
niet toekennen. Hetzelfde is het geval met de cijfers voor groei en
rendement in groep XII (grondrantsoen), omdat ook in deze groep
afwijkende exemplaren voorgekomen zijn.

SAMENVATTING (Voederproef II).

Nagegaan werd, welken invloed toevoeging van levertraan,
phosphorzure kalk en geslibd krijt had bij de volgende meelrant-
soenen:

Biggenmeel: 50 gerst, 25 haver, 15 grint, 10 vischmeel C.B.

Varkensmeel: 75 gerst, 15 grint, 10 vischmeel C.B.

De gerst, welke voor het varkensmeelvoeder werd gebruikt en
van Amerikaanschen oorsprong was, bleek giftig te zijn. Het var-
kensmeelmengsel werd daarom later gewijzigd in 50 mais, 20
erwten, 20 grint, 10 vischmeel C.B. (samenstelling Dommerhold).

De proeven werden genomen in herfst en winter.

De proefdieren kregen tot een gewicht van 50 K.G. dagelijks
4 uren uitloop. In de uitloopen bestond de bodem uit humusrijk
zand.

De dieren werden automatisch drooggevoederd.

Het grondrantsoen bleek niet voldoende in de behoefte aan
vitaminen te voorzien. De dieren kregen een dorre, ruige beharing
en waren niet erg levendig.

Door toevoeging van 1 % phosphorzure voederkalk aan het rant-
soen ontstond bij verschillende dieren stijfheid en anderen werden
trippelaars. Verlaging van het anorg. P gehalte van het bloed-
serum was daarbij niet aan te toonen.

Geslibd krijt gaf in een gehalte van 1 % bij het grondrantsoen

-ocr page 72-

iets meer groei, geen stijfheid, doch overigens ook dieren met
weinig vitaliteit en dorre, ruige beharing.

Levertraan veroorzaakte, in een doseering van 1% aan het
rantsoen toegevoegd, bij jonge dieren intoxicatieverschijnselen en
daardoor groeistoringen. Na enkele weken trad herstel op. In de
mestperiode werden vannbsp;levertraan geen bezwaren gezien,

terwijl groei en rendement gunstig beïnvloed werden. Bovendien
was het algemeen voorkomen van deze dieren beter; ze waren
levendiger en hadden een meer gladde, glanzende beharing dan de
dieren van de niet-levertraangroepen.

Door levertraan te combineeren met geslibd krijt, het laatste in
een doseering van 1 % bij het rantsoen, werd het beenwerk van de
proefdieren zwaarder en solider. Daarentegen werden met de com-
binatie levertraan phosphorzure voederkalk (eveneens 1%) de
groeiresultaten beduidend slechter dan met levertraan alleen.

LITERATUUR.

Bohstedt, G.; R. M. Bethke; B. H. Edgington; W.' L. Robison.

Mineral and Vitamin Requirements of pigs. Ohio Agri-
cultural experiment Station. Wooster. Ohio USA
Bulletin 395, 1926.

Bolle, Dr. Walther, Ueber Schädigungen bei Schweinen nach Le-
bertranfütterung. Tierärztliche Rundschau 47, paa 849
1928.nbsp;^

Hart, E. B., and H. Steenbock. Prevention of rickets in swine. Wis.

Agr. Exp. Sta. Bulletin 362, pag. 89, 1924.
Howland, J.; B. Kramer. Calciums and phosphorus in the serum in
relation to rickets. Americ. Journ. Diss. Child Vol 22
pag. 105, 1921.

Simmonds, Nina. Observations on reproduction and rearing of
young by the rat as influenced by diet. Amer. Your
Hyg. bept. suppl. iv. 1 : 108, 1924

Sjollema. Prot. Dr. B Ergebnisse und Probleme der Modernen
Ernahrungs ehre Verlag von ]. F. Bergmann. Mün-
chen und Wiesbaden 1922.

Weiser, St^und A. Zaitschek. Uber den Einflusz der Menge des
Kohlensauren Kalkes und der Lebensalters ai-f den Kalk
und Phosphorumsatz des Yorkshire-Schweines. Fort-
schritte der Landwirtschaft. 3 Jahrgang, Heft 10 naa
451, 1928.nbsp;'

-ocr page 73-

HOOFDSTUK VI.

Anaemie bij biggen en loopvarkens.

In de varkenspraktijk treft men zeer veelvuldig anaemie aan, en
het is dan ook niet te verwonderen, dat men bij voederproeven met
varkens dikwijls den storenden invloed van dit lijden ondervindt.
Ook bij de vorige voederproeven is anaemie onder de proefdieren
voorgekomen. Onze ervaringen over deze ziekte gaven aanleiding
tot de volgende voederproeven. We hebben daarom aan anaemie
een afzonderlijk hoofdstuk gewijd.

In de literatuur vinden we over anaemie verschillende mededee-
lingen uit de praktijk, terwijl men er ook bij experimenten her-
haaldelijk mede te maken kreeg.

Braasch (1890) schreef het zgn. „Ferkelsterbenquot;, dat in Slees-
wijk-Holstein werd waargenomen, hoofdzakelijk toe aan een anae-
mie, welke het gevolg was van verblijf in nieuwgebouwde, on-
hygiënische cementstallen. In hoeverre hier bacteriën in het spel
waren, bleef een open vraag.

Mc Go wan en Crichton (1923 — 1924) maken melding van
anaemie bij biggen door ijzer-deficientie. De verschijnselen worden
zichtbaar op een leeftijd van 3—4 v,reken. De biggen worden suf,
lusteloos, bleek van kleur, met harig voorkomen, vet en dik, vaak
gepaard gaande met blauwworden van ooren en rug. De ademha-
ling wordt pompend en soms volgt plotseling sterven. Verschillende
worpen sterven heelemaal uit. Diarrhee en groote dorst worden
nogal eens waargenomen. De temperatuur is normaal of subnor-
maal. Bij sectie werd gevonden: hartdilatatie, vettige degeneratie
van de hartspier, veel vocht in pericard, borst- en buikholte, in de
laatste met fibrinestolsel? (serofibrineus exsudaat). De longen wa-
ren oedemateus. De lever was bleek en bezaaid met kleine, witte
stippen (vettige veranderingen in de centra's van de eilandjes).
Het pancreas was krijtwit, de nieren bleek van kleur en de milt
vertoonde een geringe vergrooting. Bloed en weefsels waren
steriel. Het bloed was erg waterig, 3 millioen roode bloedcellen en
zeer lage haemoglobinegehalten. De urine bevatte een spoor albu-
min. Biggen, die met deze anaemie in het leven bleven, vermager-
den, kregen lang haar, en de huid werd droog en vuil. met kaneel-

-ocr page 74-

tint. De eetlust blijft slecht. Nu en dan gaat er eentje dood. en bij
sectie zien we dan ook andere verschijnselen opgetreden, n.1. in de
eerste plaats een pneumonieachtige toestand van de longkwabben,
verder adhaesie's tusschen hart en pericard. pericard en longen en
ribwanden. Eveneens vergroeiingen van lever en diafragma, van
de leverkwabben onderling, van de darmen, vooral dikke darmen,
en ook is de milt vaak met de omgeving vergroeid. Mc Gowan en
Crichton noemen als oorzaak alleen ijzerdeficientie. Naar aan-
leiding van proeven met ijzerarm en ijzerrijk rantsoen bij zeugen,
komen ze tot de conclusie, dat de ziekte is te voorkomen, door de
zeugen ijzeroxyde bij te geven, de biggen veel af te zonderen van de
zeug en ze beweging te geven in de buitenlucht, waar ze gelegen-
heid hebben, om gras te eten en in den grond te wroeten. Op
ouderen leeftijd bleken de varkens met een tamelijk ijzerarm rant-
soen te kunnen volstaan. Hygiënische omstandigheden bleken van
veel invloed. In koude cementstallen was ijzertoevoeging zelfs niet
in staat, om de ziekte te voorkomen. Infectie of intoxicatie kon niet
vastgesteld worden. Onderzoekers beschouwen deze ziekte als
identisch met katoenzaadvergiftiging en de z.g. hepatitis enzootica
porcellorum waarop Hutyra en Marek de aandacht vestigen. Ver-
der wijzen ze nog op een mogelijke verwantschap met avitaminosis.

Grashuis (1924) beschrijft een ziektebeeld bij biggen van 2—4
weken als leverziekte, hijg- of vetziekte. welke veelvuldig in
den winter voorkomt bij biggen van zeugen, die eenzijdig met zet-
meel gevoed worden en niet buiten komen. De verschijnselen ver-
toonen veel gelijkenis met die, welke Gowan en Crichton waar-
namen. Ook hier een sterke anaemie. Opvallend was echter de
enorme vetafzetting in het onderhuidsch bindweefsel, vooral aan
hals en schoft, waardoor grove huidplooien waren ontstaan. Ook
kwamen rachitische veranderingen van de ledematen voor. Het
sectiebeeld was vrijwel gelijk aan dat, door de vorige onderzoekers
medegedeeld. Gunstige resultaten werden bereikt met gedefibri-
neerd runderserum. De aandacht werd er op gevestigd, dat waar-
schijnlijk de bloedvorming daardoor krachtig wordt aangezet. Her-
stel werd nog bevorderd, door de biggen af te zonderen, te laten
hongeren, beweging te verstrekken en in graszoden te laten
wroeten.

Doyle, Mathews and Whiting zijn in 1924 een studie begonnen
van pathologie bij jonge biggen, die geen vitaminen krijgen. Meer-
malen zagen ze daarbij anaemie. Ze veronderstellen, dat het
ziektebeeld, door Grashuis beschreven, alleen teweeggebracht
wordt door anaemie. Ze beschouwen katoenzaadvergiftiging niet

-ocr page 75-

als identisch met anaemie. Ook uit een overzicht van werken over
deze vergiftiging door andere onderzoekers moet volgens hen dit
verband in twijfel worden getrokken. Het gelukte aan Doyle en
medewerkers, om anaemie bij proefvarkens kunstmatig op te wek-
ken. De veranderingen bij sectie bestonden hoofdzakelijk uit
hartdilatatie, vocht in de buikholte en vettige degeneratieve ver-
anderingen in lever, milt en beenmerg. Het sterftecijfer van anae-
mische biggen van 1—8 weken was 20 maal zoo groot als van
niet-anaemische, terwijl de sterfte in den stal 4 maal zoo hoog was
als in de buitenlucht. Het aantal roode bloedhchaampjes en haeho-
globinegehalte was bij varkens buiten veel hooger dan bij varkens
in den stal. Dieren, die anaemisch geweest waren, groeiden later
veel minder dan normale dieren. Toevoeging van vitaminen als
levertraan, gist, citroensap, hadden op het ziekteverloop geen in-
vloed. Toevoeging van ferrum lacticum bij het voeder kon bij stal-
verblijf het optreden van anaemie niet voorkomen. Het beste resul-
taat werd gezien van verblijf in de buitenlucht.

In den kouden winter 1928—1929 kwamen in de varkenspraktijk
buitengewoon veel gevallen van anaemie voor. Bij de bestudeering
daarvan bleek het ziektebeeld lang niet altijd hetzelfde. Het was
duidelijk, dat bij jonge biggen meerdere ziekten voorkomen, die met
anaemie gepaard gaan. Een duidelijk onderscheid was te maken
tusschen:

Ie. een zelfstandige anaemie (een voedingsanaemie);

2e. de hijg- of vetziekte (een voedingsaneamie);

3e. anaemie door infectieuze oorzaak;

4e. anaemie door parasitaire oorzaak.

Onder de eerste hebben we gerangschikt het ziektebeeld, zooals
Gowan en Chrichton dat hebben beschreven. Speciaal in den kou-
den winter 1928—'29 kwam dit veel voor. De zeugen kwamen ge-
durende de lange vorstperiode niet buiten en ook de biggen kregen
geen beweging in de buitenlucht. Op bedrijven, waar men niet
vroegtijdig begon bij te voederen, ontwikkelde zich bij de biggen
na 2—4 weken dikwijls een anaemie. Het haemoglobinegehalte
daalde tot 40 (volgens, Sahli) en soms nog lager. Zonder behande-
ling stierven vele biggen. Herstel was meestal te bereiken, door de
biggen bij te voederen met andere dan melkproducten, b.v. gekookt
tarwemeel en gekookt lijnzaad, en ze slootbagger, graszoden en
dergelijke stoffen te verstrekken. Nog vlugger trad herstel op, als
een behandeling werd ingesteld met ijzerpreaparaten in combinatie
met koper- en mangaanverbindingen, waarover later. Het rantsoen
voor de zeugen was in den regel wel samengesteld in overeen-

-ocr page 76-

stemming met de eischen, die men daarvoor aan weidezeugen mag
stellen. Het aannemen van de veronderstelling, dat ijzergebrek als
oorzaak van deze ziekte moet aangemerkt worden, zou goed te ver-
klaren zijn; immers de biggen moesten leven van het ijzerarme
melkdiëet en de reserve aan ijzer, die ze bij de geboorte hebben
medegekregen. Deze reserve zal wel niet groot zijn geweest, omdat
de zeugen in de laatste weken van de drachtigheid niet buiten kwa-
men en dus waarschijnlijk amper voldoende kregen voor eigen
behoefte.

Bij de hijg- of vetziekte treedt behalve anaemie ook de enorme
vetafzetting in het onderhuidsch bindweefsel van hals en schoft op
den voorgrond en verder zijn er nog de rachitische veranderingen
van de ledematen. Door de zware ontwikkeling van de voorhand
en de schijnbare atrophie van het achterstel, alsmede door de korte,
kromme ledematen, wordt een typisch beeld verkregen, dat we bij
de anaemie van Gowan en Crichton missen. In de laatste jaren komt
dit ziektebeeld slechts sporadisch meer voor. Het is wel waarschijn-
lijk. dat dit in verband gebracht kan worden met de groote ver-
anderingen, welke de nieuwe inzichten in de voedingsleer hebben
teweeggebracht. Van eenzijdige voeding met zetmeel is meestal
geen sprake meer, terwijl aan fokvarkens, veel meer dan vroeger
weidegang verstrekt wordt. We mogen wel aannemen, dat bij deze
hijg- of vetziekte nog andere factoren dan alleen ijzergebrek een
rol spelen. De rachitische veranderingen wijzen op een tekort aan
vitaminen, terwijl ook jodium misschien van invloed kan zijn. Een
behandeling met de minerale stoffen ijzer, koper en mangaan,
zonder meer. heeft bij deze ziekte onvoldoende resultaten opge-
leverd. Daarentegen waren de uitkomsten vrij aardig in de praktijk,
als de biggen in het bijvoeder behalve genoemde mineralen voor de
bloedvorming. bovendien nog levertraan en joodkalium toegediend
kregen. Voor biggen, die nog niet eten. vooral als ze reeds zwaar-
ziek zijn, levert het ingeven van medicamenten nog al bezwaren op
en m dergelijke gevallen zal men liever zijn toevlucht nemen tot
een seruminjectie, waarvan in den regel ook succes is te verwachten

De meeste gevallen van anaemie, die in de laatste jaren bij jonqe
biggen voorkomen, hebben een infectieuze oorzaak, die nog niet
voldoende is opgehelderd. De hier bedoelde infectieziekte wordt
aangeduid met de namen chronische biggenpest, streptococcen-
infectie enz. Vanaf 1922 vooral, hebben we de enorme verspreiding
van deze ziekte in ons land kunnen gadeslaan. Door import van
fokmateriaal. uit Duitschland vooral, is ze binnengesleept en door
fokstations algemeen verspreid geraakt. Ten TJiye (1926) heeft een

-ocr page 77-

vrij uitvoerige beschrijving van deze ziekte gegeven, met een over-
zicht van de literatuur. Als verschijnselen nam hij waar de volgende:

Op 2—3 weken krijgen de biggen een grauwe huidtint, met
glanslooze, overeindstaande haren, gezwollen oogleden en een ma-
ger aanzien. Dunne, oranje-kleurige ontlasting en later ademha-
lingsstoornissen, niezen, hoesten, buikslag. Bij enkele biggen werd
„bevenquot; waargenomen. Soms gezwollen gewrichten. Op een leef-
tijd van 2—6 weken sterven er veel. Bij enkele dieren trad herstel
op. Sommige werden kümmerformen, z.g. achterblijvers. Een
enkele maal kwam een crusteus eczeem voor. Bij de sectie vond
hij: pneumonie, vooral van 'de cardiale kwab van de long, serofi-
brineus exsudaat in pericard, borst- en buikholte, soms hart-
dilatatie. Vaak degeneratie van de lever, vooral van de centra's der
leverkwabjes. Soms wordt een afwijkend sectiebeeld gevonden,
meer gelijkend op sepsis.

De zeugen waren na het werpen vaak lusteloos en kregen een
groezelige, geelachtige tint. soms gepaard met hoesten. Als oorzaak
beschouwt Ten Thije een streptococcus, doch vond meermalen ook
een gram negatief staafje en nu en dan nog andere micro-orga-
nismen. Hij kon den dood bij biggen echter niet anders verklaren,
dan door vergiftiging met bacteriën-toxinen aan te nemen. Het
ziektebeeld is door Ten Thije zeer goed weergegeven; alleen kun-
nen nog enkele aanvullingen toegevoegd worden. De gezwollen
oogleden gaan gepaard met een conjunctivitis en op een leeftijd van
pl.m. 3 weken ziet men bijna altijd korstjes van ingedroogd secretum
aan de ooglidranden. Bij de vorige ziekten komt dat niet voor.
Eigenaardig is, dat aan Ten Thije het bestaan van een heftige
anaemie niet is opgevallen. Reeds op een leeftijd van 7 tot 14
dagen vertoonen de biggen een bleeke huidkleur, en het is ons uit
de praktijk gebleken, dat de vele plotselinge sterfgevallen op een
leeftijd van 2—4 weken voor het grootste gedeelte toegeschreven
moeten worden aan deze anaemie. Een ander verschijnsel, dat zich
reeds bij biggen van 7—14 dagen openbaart, is de enorme huid-
jeuk. Ze krabben zich voortdurend met de achterbeenen langs den
buik en schuren veel tegen muren en balken.

Het eczeem treedt in den regel pas later op. meestal op pl.m. 6—7
weken, doch onder ongunstige hygienische omstandigheden, vooral
in nieuwgebouwde cementstallen, vaak reeds op 3—4 weken. Aller-
eerst ontstaan pustulae. vooral aan de binnenvlakte van de dijen,
doch ook op andere plaatsen van het lichaam, en later ontstaan
korsten van ingedroogd secretum.

Op sommige stallen zien we ook longverschijnselen meer op den
voorgrond treden.
70

-ocr page 78-

Bij sectie treft men meermalen zweertjes in maag en darm aan.
Dezelfde zweertjes komen ook wel eens in den neus voor en het
ziektebeeld lijkt dan wel eens op snüffelkrankheit.

Purulente arthritiden en abcessen, vooral aan den kop, komen
nog al eens voor. Na castratie ziet men veel een purulente funi-
culitus. Veel meer dan bij gezonde dieren treft men bij aangetaste
exemplaren rachitis aan. Opvallend is in den stal, waar deze
ziekte voorkomt, altijd het groote aantal kümmerformen. Bij: sectie
van deze achterblijvers-in-groei vinden we dezelfde veranderingen,
welke ook Mc. Gowan en Crichton voor kümmerformen door ijzer-
deficientie aangeven. Het is daarom ook vaak moeilijk, om beide
vormen van elkaar te onderscheiden. Voor den infectieuzen vorm
zijn de gele huidkleur van de zeugen, de conjunctivitus, de oranje-
kleurige ontlasting, het eczeem en het aangetast zijn van den ge-
heelen stal vaak de eenige onderkenningsteekenen.

Een groote rol spelen bij dezen vorm de hygienische omstandig-
heden. Men moet niet denken, dat deze ziekte in een nieuwge-
bouwden, naar de eischen des tijds ingerichten steenen stal, minder
heftig zal voorkomen dan in een primitieven, vuilen, houten stal. Het
is juist omgekeerd. De dieren schijnen buitengewoon gevoelig voor
een koude ligplaats. Nieuwgebouwde steenen stallen met cement-
vloeren staan wel in een zeer kwaden reuk. Het duurt vaak eenige
jaren, voordat dergelijke stallen voldoende warme ligplaatsen
hebben. In houten stallen is het verloop goedaardiger, vooral, als
de dieren op zand of turfstrooisel liggen. Door houten britsen
wordt de schadelijke invloed van cementvloeren niet voldoende op-
geheven. In herfst en winter zijn de ziekteverschijnselen erger dan
m den zomer. De temperatuur, het zonlicht en het buitenloopen
schijnen in den zomer een gunstigen invloed uit te oefenen. Biggen
van een jonge zeug worden meer aangetast dan van een oudere
zeug. Jonge zeugen laat men daarom bij voorkeur de eerste maal
m voorjaar of zomer werpen. Bepaalde stammen varkens blijken
minder vatbaar dan andere. Overerving speelt bij de meer of min-
dere vatbaarheid dus een rol. In het algemeen zijn de meest vet
ede de dieren ook het meest gevoelig, doch uitzonderingen be-
vestigen ook hier den regel. Door oordeelkundige selectie, namelijk,
door alleen biggen aan te houden van zeugen, die telkens de meest
voorspoedige worpen leveren, kan men een zeer gunstigen invloed
op het verloop van deze ziekte uitoefenen. Aankoop van nieuwe
dieren moet daarbij zooveel mogelijk achterwege blijven. Deze
dieren worden namelijk direct geïnfecteerd en doen de virulentie
van de microörganismen stijgen.

-ocr page 79-

Herhaaldelijk werd opgemerkt, dat de ziekte op kleine bedrijven
veel eerder een goedaardig verloop neemt, dan op groote fokkerijen
Misschien staat dit in verband hiermede, dat op kleine bedrijven
met zeer groote tusschenpoozen, soms van een half jaar, biggen ge-
boren worden en de ziekteverwekkers daardoor in virulentie
achteruit gaan. Ook op mesterijen, waar men alle dieren tegelijk
oplegt en weer aflevert, daalt de virulentie veel sneller, dan op
mesterijen, waar het zoogenaamde opschuifsysteem regel is en elke
veertien dagen b.v. dieren worden aangekocht.

Uit het vorige is duidelijk, dat de bestrijding op groote fokkerijen
zonder inkrimping van het bedrijf, op groote moeilijkheden stuit
vooral, omdat wij niet beschikken over een goede serum- of vaccin-
therapie en dus aangewezen zijn op hygienische maatregelen en een
symptomatische behandehng.

De hygienische maatregelen bestaan uit de zorg voor een be-
hoorlijk warmen stal met goede ventilatie en voorzien van warme
ligplaatsen. Bij gunstig weer zal men de dieren zooveel mogelijk
buiten laten loopen. De voeding moet goed geregeld zijn. Vooral
de vitaminen- en mineralenvoorziening eischt onze bijzondere
aandacht. Reeds op een leeftijd van 14 dagen moeten de biggen bij-
gevoederd worden. Het spreekt vanzelf, dat men voor dit bijvoeder
b.j voorkeur zoo weinig mogelijk melkproducten neemt; immers melk
krijgen ze van de moeder en melk is ijzerarm. Een goede methode
IS. om te beginnen met gekookt tarwebloem en -lijnzaad. Boven-
dien werpt men graankorrels, graszoden, slootbagger en steenkool-
gruis e.d. in de hokken. Het is wel eens noodig, om het voeder met
slootbagger te vermengen, om de diertjes tot eten te doen bewegen
Op een leeftijd van pl.m. 4 weken begint men samengestelde
biggenmeelmengsels bij te geven, in dezelfde samenstelling, die men
ook na het spenen gebruikt.

Na het spenen zal men die voedermethoden in toepassing
brengen, waarbij de dieren snel groeien. Bij snellen groei is dè
ziekte veel eerder overwonnen dan bij langzamen groei. Speciale
aandacht moet echter ook dan besteed worden aan de voorziening
van vitaminen en mineralen. Levertraan bleek speciaal op de long-
verschijnselen gunstig'te werken. Ook de eczemen zijn door lever-
t^raan sneller verdwenen. Verrassend snel werd op verschillende
boerderijen genezing van eczeem bereikt, door de dieren het vita-
mine D-praeparaat „Vigantolquot; te verstrekken. Met inwrijvingen
van de huid met ol. arachidis en dergelijke indifferente middelen,
werd daarentegen slechts een matig succes bereikt. Ook trad veelal
door „Vigantolquot; meer eetlust op en sneller groei, terwijl allerlei

-ocr page 80-

rachitische afwijkingen verdwenen. Hierbij dient echter opgemerkt
te worden, dat bij anaemische dieren dergeüjke resultaten slechts
bereikt werden, als bovendien de minerale voorziening goed ge-
regeld werd, of m.a.w., als gelijktijdig de anaemie werd bestreden.
Het is gebleken, dat behalve ijzer ook mangaan en koper werkzaam
zijn in de Jiaemoglobinevorming. Voor mangaan is dit aangetoond
door Titus en Cave, voor koper door Hart en medewerkers, terwijl
Titus, Cave en Hughes de gunstige werking van een combinatie
van ijzer, koper en mangaan bij anaemische ratten hebben ge-
vonden.. Op een groot aantal varkensfokkerijen en -mesterijen
hebben we deze combinatie bij anaemische biggen aangewend.

Waar de vitaminenvoorziening voldoende was. bleek de anaemie
na verloop van 5-14 dagen volkomen te zijn genezen en kon
daardoor het aantal sterfgevallen op verschillende boerderijen tot
een minimum worden beperkt.

Ook bij anaemie door ijzerdeficientie en bij de hijg- of vetziekte
werden met deze mineralen zeer goede uitkomsten verkregen. Bij
de laatste ziekte bleek bijvoeding onder toevoeging van levertraan
en jodium onmisbaar, terwijl bij de zoogenaamde ijzerdeficientie-
ziekte ook genezing zonder bijvoeding werd verkregen, dus alleen
met moedermelk plus de mineralen ijzer, koper en mangaan.

Meestal werden de mineralen in oplossing gegeven volgens het
onderstaande recept:

R. sol. chlor, ferrici 25;

sulf. mang. pur. cryst. pulv. 2;
sulf. cupr. pur. cryst. pulv. 1;
aquae ad 300;
m.f. potio;

d.s.,een big 1 theelepel, loopvarken 2 theelepels en vol-
wassen varken 1 eetlepel daags.

LITERATUUR.

Doyle L. P.. F. P. Mathews and R. A. Whiting. Anaemia in young

pigs. Journal of the Am. Vet. Med. Ass. Vol LXXII
pag. 491. 1925.

Gowan. J. P. Mc. and A. Crichton. On the effect of deficiency of
iron in the Diet of pigs. The Bioch. Journal. Vol XVII
pag. 204. 1923.

Gowan. J. P. Mc. and A. Crichton. Iron deficiency in pigs. The
Bioch. Journal Vol. XVIII pag. 265—272. 1924.

-ocr page 81-

Grashuis, J. Leverziekten bij biggen. Tijdschr. v. Diergeneeskunde
pag. 596. 1924.

Hart, E. H., H, Steenbock, C. A. Elvehjem and J. Waddell. Iron in
nutrition. Journal Biol. Chem. Vol. LXV paq 67—80
1925.

Hutyra und Marek. Spezielle Pathalogie u. Therapie der Haustiere.
4e druk. pag. 878. 1913.

Scott. J. M. Duncan. The Part played by iron and Fat in the
recovery of rats from chronic experimental anaemia.
The Bioch. Journ. Vol. XVIII pag. 347—350. 1924.

Thije. J. H. ten. Streptococceninfecties en Biggensterfte. Tijdschr.
v. Diergeneesk. pag. 385 en 499. 1926.

Titus. R. W.. H. W. Cave and J. S. Hughes. The Manganese-
Copper- Iron complex as a factor in hemoglobin building.
The Journ. of Biol. Chem. 2 Vol. LXXX pag. 565—570
1928.

-ocr page 82-

HOOFDSTUK VII.
Voederproef III.

Vergelijking van Vigantol en Levertraan als vitamine D-praepara-
ten voor mestvarkens. De invloed van ijzer-, koper- en mangaan-
verbindingen, al of niet gecombineerd met levertraan en geslibd
krijt, op den groei van mestvarkens.

de proefdieren tot een gewicht
van 50 K.G. dagelijks 4 uren uitloop in de buitenlucht. Daardoor
was voor de dieren de mogelijkheid geschapen, om verschillende
minerale bestanddeelen (lit den bodem te halen, terwijl bovendien
geheel of gedeeltelijk in de behoefte aan vitamine D werd voorzien

als gevolg van de bestraling met de ultra-violette stralen van het
zonlicht.

Op deze wijize werden uitkomsten verkregen, die voor de praktijk
wel waarde hadden, in wetenschappelijk opzicht was deze methode
van proefneming echter r.iet de juiste; ze sloot een bron van fouten
m. want het was niet mogelijk, om den invloed na te gaan. welke
het wroeten in den bodem en het zonlicht op het verloop van de
proeven hadden gehad.

Om deze reden werd in voederproef III en volgende geen uitloop
meer aan de dieren verstrekt. Het was te verwachten, dat de in-
sufficentieverschijnselen. die we in de vorige voederproef bij
voedering van bepaalde meelmengsels hadden gezien, niettegen-
staande de dieren dagelijks buiten kwamen, nu duidelijker voor den
dag zouden komen.

Levertraan bleek in voederproef II een gunstigen invloed te
hebben uitgeoefend .oowel op den groei als op het rendement,
tenminste als voor beide de verkregen totaalcijfers werden beoor-
deeld Verder was bij de levertraandieren duidelijk een verhooging
van de vitaliteit waar te nemen. Beharing en beenwerk waren bij
de levertraangroepen ook beter dan bij de andere groepen. Echter
werd levertraan, in doseering van 1% bij het rantsoen, door jonge
dieren niet goed verdragen. Er traden intoxicatieverschijnselen op,
waardoor de groei eenigen tijd gestoord werd. De doseering was
dus waarschijnlijk niet juist. In voederproef III werd het onderzoek

-ocr page 83-

met levertraan daarom voortgezet met kleinere hoeveelheden, n.1.
0.25% bij het rantsoen.

Een belangrijke kwestie was, om uit te maken, door welke fac-
toren in levertraan een gunstig effect op de ontwikkeling van de
proefdieren werd verkregen.

De insufficientieverschijnselen, die bij de dieren van de niet-
levertraan-groepen werden waargenomen, wezen op een tekort aan
een of meer vitaminen in het grondrantsoen. Het was dus waar-
schijnlijk, dat een der vitaminen A of D of beide tezamen, die in
levertraan voorkomen, het gunstige effect hadden veroorzaakt.

Het grondrantsoen voor de biggenmeelperiode was arm, zoowel
aan A- als aan D-vitamine. Daarentegen waren de varkensmeel-
mengsels betrekkelijk rijk aan A-vitamine; immers de gele mais,
die een groot deel van deze mengsels uitmaakte, bevat vrij veel A-
vitamine. Volgens onderzoekingen van Orr en Crichton e.a. is de
behoefte van varkens aan A vitamine betrekkelijk gering. We
mochten dus aannemen, dat in de varkensmeelmengsels geen tekort
aan A-vitamine bestond. Het was daarom waarschijnlijk, dat de
gunstige werking van de levertraan, welke zich vooral in de var-
kensmeelperiode openbaarde, niet aan het A-vitamine toegeschre-
ven moest worden, doch meer aan het D-vitamine.

Trouwens, het A-vitamine is ook weinig stabiel en volgens
Osborne zou het A-vitamine van levertraan in zetmeelmengsels
snel verloren gaan.

Volgens deze redeneering moest een zelfde effect als van lever-
traan dus ook verkregen kunnen worden van een vitamine D-prae-
paraat. Om dit na te gaan, werd levertraan vergeleken met
Vigantol, een vitamine D-praeparaat, dat door de Firma Merck in
den handel was gebracht. Het is een oplossing van vitamine D in
olie en komt in twee verschillende kwaliteiten voor, n.1. afzonder-
lijk voor mensch en dier. In dit geval werd gebruikt „Vigantol für
Tierequot;.

Boven werd er op gewezen, dat het grondrantsoen voor de
biggenmeelperiode arm was aan A-vitamine. Daardoor bestond de
mogelijkheid natuurlijk, dat in sommige gevallen A gebrek bij
biggen zou kunnen voorkomen, afhangende van de omstandigheid,
of ze bij het spenen al of niet beschikken over een reserve aan dit
vitamine. Om het biggenmeel in dit opzicht nu volwaardiger te
maken, werd de samenstelling iets gewijzigd, 10 gerst werd ver-
vangen door 10 gele mais, waardoor het mengsel werd: 40 gerst,
10 gele mais, 25 haver, 15 grint, 10 vischmeel. Tevens ging door
deze verandering het ruw-vezelgehalte, dat vrij hoog was, iets

-ocr page 84-

omlaag, terwijl de smakelijkheid van het mengsel verlioogd werd.

Meermalen -werden in voederproeven I en II verschijnselen bij
de dieren opgemerkt (anaemie, pustuleuze, crusteuze eczemen,
diarrhee, hoesten etc.), die er op wezen, dat verschillende proef-
dieren leden aan de z.g. streptococceninfectie of chronische biggen-
pest.

In hoofdstuk VI werd opgemerkt, dat de mineralen ijzer, koper
en mangaan bij deze ziekte in de praktijk gunstige resultaten had-
den gegeven. Het was daarom wel van belang, met deze mineralen
proeven te nemen. Het sprak vanzelf, dat van de mineralen geen
duidelijk effect te verwachten was, als er vitaminegebrek aanwezig
zou zijn. Daarom werden deze mineralen ook beproefd in combi-
natie met levertraan. Aan 2 andere groepen werd bovendien nog
geslibd krijt gegeven, omdat reeds eerder was gebleken, dat dit
product een gunstigen invloed uitoefent op de ontwikkeling van
het beenwerk.

Het grondrantsoen voor voederproef III bestond uit een biggen-
meelmengsel, boven reeds genoemd, 40 gerst, 10 gele mais, 25
haver, 15 grint, 10 vischmeel C.B., en een varkensmeelmengsel,
(het varkensmeel II van voederproef I) 50 gele mais, 25 gerst, 15
grint, 10 vischmeel C.B. Om vergiftigingsverschijnselen door on-
deugdelijke Amerikaansche gerst te voorkomen, werd in deze proef
en ook in de volgende gebruik gemaakt van Groninger gerst.

De voorproefperiode duurde voor de groepen I tot en met VI
van 9 Febr. tot 2 Mrt. en voor de groepen VII t/m XII van 2—23
Mrt. Het rantsoen bestond in deze voorperiode uit een mengsel van
50 gerst, 25 haver, 15 grint, 10 vischmeel, en bovendien 40 gr. lijn-
zaad (gekookt) per dier per dag. In deze voorproefperiode werd
driemaal daags nat gevoederd.

De verdeeling van de biggen over de verschillende hokken had
weer op de gewone wijze plaats (zie Hoofdstuk III).

De indeeling van deze voederproef geschiedde op de volgende
wijze:

-ocr page 85-

t.'nbsp;5'C i;

cinbsp;O 'nbsp;nu)nbsp;—I

SSnbsp;rS ^fc Sö Sönbsp;I

O®nbsp;ücjOnbsp;— 3

Eunbsp;-■Squot;»nbsp;2anbsp;3anbsp;^

l ö VII Grondrantsoen 1)nbsp;0.004%

II6 VIII „ 0.25%
III amp; IX

quot;nbsp;0.050% 0.004% 0.002%

Vnbsp;öXI „ 0.25%nbsp;0.050% 0.004% 0.002%

VInbsp;amp; XII „ 0.25% 1%nbsp;0.050% 0.004% 0.002%

Vigantol werd alleen in de biggenmeelperiode ge-
geven.

In verband met den slechten invloed op de kwaliteit
van het slachtproduct werd toevoeging van lever-
traan veertien dagen voor het einde van de proef
achterwege gelaten.

Ferrichloride werd in het drinkwater gegeven, terwijl
levertraan en de andere mineralen door het voeder
gemengd werden.

VIInbsp;t/m XII het Tweede Gedeelte van deze Voederproef

Het Tweede Deel begon 3 weken later dan het Eerste Deel

Tijdens de proef werd de automatische droogvoedermethode
toegepast.

1) Globaal is de Ca/P verhouding in deze menasels wel aan tonbsp;• j.

m.^. Ca pernbsp;ra.gr. P pernbsp;. „

R.nbsp;,nbsp;Uramnbsp;loo gramnbsp;Ca : P

Biggenmeel ........................ 5075nbsp;«„^

Biggenmeel 1 % geslibd krijt ...■.■.'.■ 984.1nbsp;6557nbsp;f5

Varkensmeel ..........................cgn 3nbsp;J,

Varkensmeel 1% geslibd kdjVÏ.Ï.V; 967.- 6614

4

De uitkomsten van het Eerste Gedeelte van Voederproef III.
(Groepen I t/m VI).

Voor het Eerste Gedeelte van Voederproef III werden de vol-
gende worpen genomen: AP, BW en KO = Landvarken x V D L
Oo = Gekruist x V.D.L.nbsp;'

Ge en St. = V.D.L.

-ocr page 86-

0)
6
E

3

2

JS
O
ej

u

O

hin

O 0.2 1
n

O ^

0) «V
U
u

m O.

wS.

a a
w

•sj.
ös

O.

204 AP

z

18.5

27.5

107.5

100

80

231 BW

b

13

15.5

--

219 KO

b

14.5

20

89.5

84

69.5

212 Ge

b

11.5

18.5

95.5

91

77

1030 St

z

12.5

20

85

79

65

217 Oo

b

14

22.5

96.5

91

74

Totaal 84

124

7. % i, t i, 'U quot;i
Groeicurven van Groep I.

No. 231 BW is op 29 April uit de proef genomen. Het dier ver-
toonde een pustuleus crusteus eczeem, anaemie met een haemo-
globinegehalte van 50 (volgens Sahli) en hevige diarrhee.

De overige dieren zijn regelmatig gegroeid en maakten aan het
einde van de proef een goeden indruk. Het baarkleed was glad en
glanzend. Het beenwerk was matig zwaar, doch wel solide, zonder
eenige verkromming.

-ocr page 87-

J3
O
ctf

u

O

-ofi O
u gt;

m

li .
•MO.M

•SI-
«gt; 2
ra P.

--O«:

Al V 1

sr

^^^
w

u lt;j

V Q.

21
O S

Q,

b
b

16
13.5

25.5
17

108.5

102

83

z
z
2
b

14.5
13
14.5
12.5

19
19
21.5
20.5

72.5
89.5
89.5
92

69
84
84
87

53.5
70.5
68
71.5

Totaal

84

122.5

Groeicurven van Groep II,

No. 225 Ko is in de periode van 16 Maart tot 20 April slecht
gegroeid. Het baarkleed vertoonde een gele verkleuring, In en
achter de ooren was d^ huid met een vuilgele huidsmeer bedekt.
Het dier hoestte veel.

Dezelfde verschijnselen waren bij 230 BW te zien en verder was
de beharing nog meer dor en ruig. Op 8 Juni is dit dier uit de proef
genomen en verder nat gevoederd met hetzelfde rantsoen onder
toevoeging van 30 Gr. casein per dag. Na eenige dagen trad een
fhnke groei op en op 8 Juli was het gewicht reeds 67 Kg. Parallel
daarmee steeg het haemoglobinegehalte regelmatig van 60
od 8
Juni tot 82 op 8 Juli.nbsp;^

205 AP
230 BW
225 Ko
208 Ge
1029 St
215 Oo

-ocr page 88-

De overige dieren van deze groep zagen er goed uit, alle met een

glanzend baarkleed. Het beenwerk was

matig zwaar en niet al te

solide; de ledematen vertoonden bij de meeste dieren een

geringe

graad van

verkromming.

GROEP III. Grondrantsoen

(in Kilog:

rammen).

u

E
E

a
^

O
CQ

U

O

es-gf?

Jo »

•g-O
•M O

w u

quot; O»;
•Sa«

^ k,
gt; 3 O f»

-O « gt;

a 0 ^

Û O.

oq

n O.

w Ë,

ü S

O.

201 AP

2

14

22

85

79

63

226 BW

b

13

15.5

___

222 Ko

b

19

24.5

98

92

73.5

207 Ge

Z

13

18.5

98

93

79.5

1027 St

b

17

26

89

86

63

216 Oo

b

11.5

17.5

84

79

66.5

Totaal

87.5

124

No. 226 BW vertoonde een pustuleus crusteus eczeem, een dor
baarkleed en gele verkleuring van de haren, soms diarrhee. Op 2
Mei is dit dier gestorven tengevolge van darminvaginatie.

De overige dieren hadden tegen het einde van de proef allen een
dorre beharing en waren niet erg levendig. Het beenwerk liet veel
te wenschen over.

201 AP kon zich slechts langzaam voortbewegen. 222 Ko had

-ocr page 89-

kromme beenen en begon stijfheid te vertoonen. Bij 207 Ge waren
eveneens beenverkrommingen te zien en bij 1027St kwamen ook
de eerste verschijnselen van stijfheid te voorschijn. Bij alle waren
de epiphysen verdikt.

GROEP IV. Grondrantsoen Ijzer. Koper, Mangaan (in Kg.).

L,

quot; 3 aoC
gt; 3 SS

O O.
21

68

■Mquot; a ^
•O rt

a a '
W

84

110
98

88
84.5

No. 1035 St is op 3 Mei plotseling gestorven. Een bepaalde
doodsoorzaak kon niet vastgesteld worden.

No. 232 BW en 221 Ko zijn op 8 Juni uit de proef genomen,
beide wegens stijfheid. De eerste kwam nog met moeite overeind,
om te eten, en stond dan voortdurend te trippelen. De laatste kon
niet meer opstaan en kroop nog op de kniëen voort. 211 Ge had
aan het einde der proef kromme beenen en was in geringe mate

c

O

a
6
3

Z

.i3
u
.2
u
Ü

I's» .
SI'S«

a O O •

O
4gt;
gt;

n

«oaM
ig-
PQ e.

206 AP

z

12.5

20

232 BW

z

12

15

221 Ko

b

17

22.5

211 Ge

b

19.5

27

1035 St

z

12

19

213 Oo

b

12

18.5

Totaal

85

122

•SgS
wë.

88

115
103

-ocr page 90-

stijf. Alle dieren hadden verder een dor baarkleed, verdikte epiphy-
sen en waren niet erg levendig.

GROEP V. Grondrantsoen Levertraan, Ijzer, Koper, Man-
gaan (in Kilogrammen).

202 AP
228 BW
224 Ko
209 Ge
1034 St
218 Oo

^ iy.nbsp;^nbsp;^^

Groeicurven van Groep V.

Deze groep dieren is voorspoedig gegroeid. De algemeene indruk
was best. De dieren waren erg levenslustig, bezaten een glad en
glanzend baarkleed. Ze waren goed op de been, doch bij enkele
dieren waren de ledematen nog iets verkromd.

-ocr page 91-

GROEP VI. Grondrantsoen Levertraan, Geslibd krijt. Ijzer,
Koper, Mangaan (in Kg.).

200 AP
229 BW
220 Ko
210 Ge
1032 St
214 Oo

quot;g ^ •
IM*quot; « •

Cc —

M

91
75
96
99
100
87

O O .

0) öo^^quot;
•mS-C
C3 O u

« S'?
.5*«) ri

•oe O

(SS.

--^^M

O «
I O O. O*

~ W

Q O «

ü S

S S.

ca

79.5
64.5
79
83

96
81
101
105
106.5
92

16.5
16.5
22
22
25.5
20

10.5

14.5

17.5

15

16.5

13

b
b
z
b
z
z

81
72

122.5 581.5 548

459

Totaal 87

i, ■/gt; 'I' 'h ■'hnbsp;fi

Groeicurven van Groep VI.

No. 229 BW heeft van 16 Maart tot 13 April aan digestiestoor-
nissen geleden, veel diarrhee. Later trad volledig herstel op.

Ook van deze groep was de algemeene indruk aan het einde der
proef zeer gunstig. Het beenwerk was nog beter, zwaarder en met
minder verkrommingen dan van de vorige groep.

-ocr page 92-

Tabel 17. Vergelijkend overzicht van de gewichtsvermeerdering
in de proefperiode van alle dieren uit de groepen I t/m VI (in Kg.).

Elke groep
6 djcren

Groep VII
voeder groei

Groep VIII
voeder groei

B

t3

gt;

gt;

gt;

a
w
O

Ü

a

O
O

Ü

a
0)
O
u
Ü

a

Ol

J

Q.
V
O
u

O

O.

4gt;
O

6

rp AP

80

83

63

68

85

79.5

BW

90

64.5

Ko

69.5

53.5

73.5

86

79

Ge

77

70.5

79.5

88

85.5

83

St

65

68

63

---

69.5

81

Oo

74

71.5

66.5

84.5

78

72

Totaal

494

459

Tabel 18. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de Groepen I t/m VI (in Kilogrammen).

Groep IX
voeder groei

Groep X
voeder groei

Groep XI
voeder groei

Groep XII
vocdergroci

2—16 Maart

129

38.5

131.5

43.5

128.5

40

142.5

48.5

145.5

46

129.5 42.5

Totaal

129

38.5

131.5

43.5

123 5

40

142.5

48.5

145.5

46

129.5 4 2.5

16-30 Maart

144

40.5

150

40.5

150.5

45

165

505

178.5

58.5

H9.5 40

Totaal

273

79

281.5

84

279

85

307.5

99

324

104.5

279 88.5

30 Mrl..l3 April

172

46

178

48.5

163.5

45.5

177

41.5

212

61

189 52

Totaal

445

125

459.5

132.5

442.5

130.5

484.5

140.5

536

165.5

468 140.5

13—27 April

183.5

47

189.5

47

194

52

196

50.5

238.5

68

230.5 65.5

Totaal

628.5

172

649

179.5

636.5

182.5

680.5

191

774.5

233.5

698.5 206

27 April-11 Mei

198.5

55

195

53.5

175.5

45

179.5

42.5

264.5

77

256.5 78

Totaal

5 dieren

844

233

5 dieren

5 dieren

1039

310.5

955 284

11-25 Mei

214

55

213

58.5

187

50.5

164

45

274

73.5

265 67.5

Totaal

5 dieren

1057

291.5

5 dieren

5 dierun

1313

384

1220 351.5

25 Mci-8 Juni

233

51.5

228

52.5

207

50.5

166

25.5

289

62

284.5 63

Totaal

5 dieren

1285

344

5 dieren

3—5 dieren

1602

446

1504.5 414.5

8—16 Juni

152

40.5

123

29

117

32

41

17

179

48

171.5 44.5

Totaal

5 dieren

5 dieren

5 dieren

3 dieren

1781

494

1676 459

-ocr page 93-

Tabel 19. Algemeen Overzicht van het Eerste Gedeelte van
Voederproef III (in Kg.).

(In groepen, waar 1 of meer dieren tijdens de proef zijn uitge-
vallen, is voor den verderen duur van de proef het gemiddelde
voederverbruik en de gemiddelde groei van de overblijvende dieren
omgerekend voor 6 dieren) .

Q, I-

? cnbsp;«rtnbsp;ti'unbsp;S7nbsp;^ XcjoScj

2.875

3.625

3.375

__

,—'

16.75

___

0.700

0.875

0.825

___

__

0.056

0.070

0.066

___

0.028

0.035

0.033

0.024

1585.5

1435.4

1460.5

1424.3

1785.6

1697

3.83

3.78

3.69

3.87

3.61

3.65

S-Mnbsp;O»nbsp;Onbsp;quot;Onbsp;a^.,«; —

Begingewicht

Voorproefperiode 84 84 87.5 85 84.5 87
Begingewicht

Proefperiodenbsp;124 122.5 124 122 122 122.5

Eindgewicht

Proefperiodenbsp;538.5 501.5 520 490 616 581.5

Eindgewicht na

16 uur vasten 503.5 470.5 490 462 582 548
Groei in de

Proefperiodenbsp;414.5 379 396 368 494^ 459

Voederverbruik:

a.nbsp;biggenmeelnbsp;600 600 600 600 600 600

b.nbsp;varkensmeel 985.5 832.5 860.5 823.5 1181 1076

Voeder-Totaal 1585.5 1432.5 1460.5 1423.5 1781 1676

Bijgevoegde
bestanddeelen:

a.nbsp;levertraan

b.nbsp;gesl. krijt

c.nbsp;sol. chlor. ferr.

d.nbsp;sulf. mangan.

e.nbsp;sulf. cupr.

f.nbsp;Vigantol

Voeder plus
bijgevoegde
bestanddeelen

Meelvoeder voor
1 Kg. groei

86

-ocr page 94-

(1ste gedeelte Voederproef III).

De dieren van Worp BW vertoonden in de meeste groepen een
slechten groei. Slechts in groep V bleken Levertraan en de minera-
len, ijzer, koper en mangaan in staat, om het BW-dier regelmatig
en snel te doen groeien.

In Groep VI werd de groei na een tijdperk van digestiestoornis-
sen ook snel. De bepaling van het haemoglobinegehalte (tab. 20)
deed bij alle BW dieren lage waarden zien, uitgezonderd weer in
de groepen V en VI, waar zij tijdens de proef stijging vertoonden.
De worp BW scheen dus bijzondere behoefte te hebben aan de
groeifactoren vitaminen en mineralen.

Toevoeging van levertraan en Vigantol aan het grondrantsoen
deed geen duidelijke groeiverschillen optreden. Het lagere eind-
cijfer voor groei van de levertraangroep is ontstaan door ziekte van
het Ko dier en doordat het slechtgroeiende BW dier bijna tot het
einde in deze proefgroep is gebleven.

In groep III (grondrantsoen) kwam aan het einde der proef stijf-
heid voor, zoodat deze groep waarschijnlijk achter in groei zou ge-
komen zijn, als de proef langer was voortgezet. Het algemeen voor-
komen van de dieren was bij deze groep niet zoo goed als bij die
van de Vigantol- en levertraangroep. Alle hadden een dorre be-
haring, waren weinig levenslustig en vertoonden op een enkele
uitzondering na in meerdere of mindere mate stijfheid.

We mogen dus wel concludeeren, dat Vigantol en Levertraan
een gunstigen invloed hebben uitgeoefend op de vitaliteit van de
proefdieren, en dat de proef te kort heeft geduurd, om dit in groei-
en rendementcijfers tot uiting te doen komen.

De mineralen ijzer, koper, mangaan bleken in groep IV den groei
te bevorderen (v.gl. tabel 18), doch in de laatste helft van de
proef openbaarde zich bij enkele dieren vitaminengebrek. Het is
mogelijk, dat de snelle groei, die in het begin van de proefperiode
bestond, oorzaak is geweest, dat vitaminengebrek zich hier eerder
openbaarde dan in groep III (grondrantsoen).

De totaalcijfers voor groei en rendement van de eerste 4 groepen
zijn te veel beïnvloed door ziekte en sterfte van de proefdieren, om
aan kleine verschillen nog waarde te hechten.

De beste uitkomsten werden verkregen in de groepen V ö VI.
dus door een combinatie van vitaminen en mineralen. Houden we
rekening met de tijdelijke groeistoring door ziekte bij het BW dier
in groep VI. dan zijn groei en rendement voor beide groepen vrij-

-ocr page 95-

wel gelijk. Ook de algemeene indruk was voor beide ongeveer
dezelfde, iets in het voordeel van groep VI, wat de zwaarte en de
soliditeit van het beenwerk betreft.

Toevoeging van casein aan het rantsoen van het sukkelende
BW dier uit groep II gaf direct een snellen groei en verhooging
van het haemoglobinegehalte. Het is moeilijk, hiervoor de juiste
verklaring te geven. Men zou kunnen denken, dat casein het eiwit
in het rantsoen meer volwaardig heeft gemaakt. Echter moet ook
rekening gehouden worden met het feit, dat technisch casein niet
zorgvuldig gereinigd is en daardoor nog vitaminen uit de melk
bevat, o.a. het A-vitamine (Osborne en Mendel, Harden en Zilva).
Men zou zich dus ook kunnen voorstellen, dat bij dit dier een
extra groeiprikkel noodig was, om het weer goed te doen groeien,
en dat deze geleverd is door groeivitamine uit het technisch casein.

Tabel 20. Haemoglobinegehalte (volgens Sahli). Aantal roode
en witte bloedcellen.

Groep I

Haemoglobinegehalte:

Worp

Worp

Worp

Worp

Werp Worp

AP

BW

Ko

Ge

SI Oo

4—4^29

65

65

63

79

71 75

29—5—29

70

75

80

80 73

15^6-29

80

73

80

77 82

Witte Bloedcellen

19100

,—

11800

- 17800

Roode

6.8 mill.

-

7.4 mill.

- 6.7 mill

Groep II

Haemoglobinegehalte:

4-4-29

69

67

75

81

72 78

29-5-29

73

60

75

89

73 80

15-6-29

80

»

78

88

80 75

Witte Bloedcellen

13000

,—

21800

- 23000

Roode

lt;

6.4 mill.

6.3 mill.

- 7.4 mill.

Groep III

Haemoglobinegehalte:

4-4-29

77

62

70

80

80 75

29-5-29

76

84

80

81 88

15-6-29

85

---

84

85

85 83

Witte Bloedcellen

21700

--

12300

17000 14500 20100

Roode

7.2 mill.

6 m.

6.2 m. 7.5

m. 7.8 mill.

-ocr page 96-

Vervolg tabel 20.
Groep IV

Haemoglobinegehalte:

Worp Worp
AP BW

Worp
Ko

Worp
Ge

Worp
Sl

Worp
Oo

4-4.

-29

78

65

73

81

80

80

29-5.

-29

79

65

79

83

83

15-6.

-29

82

.—

___

87

86

Witte Bloedcellen

26700

___

___

15800

18400

Roode

6.8 mill.

—■

,—gt;

6.8 mill.

5.8 mill

Groep V

Haemoglobinegehalte:

4-4-29

71

70

79

79

83

80

29-5-29

73

71

86

72

84

80

15^6-29

80

78

80

85

90

85

Witte Bloedcellen

24000

15000

10000 22100

13600

13800

Roode .. 7.3 mill.

5.6 m.

5.7m. 6.5 m.

7.8 m.

7.4 mill.

Groep VI

Haemoglobinegehalte:

4—4—29

80

67

70

79

76

79

29-5-29

86

75

78

80

85

85

15-6-29

82

75

82

80

83

82

Witte Bloedcellen

17900

15600

13200

15500

14000

12500

Roode .,

5.8 m,

7.2 m.

5.1 m.

5.3 m.

4.7 m. 5.7mill.

De uitkomsten van het Tweede Gedeelte van Voederproef III.

Groepen VII t/m XII).

Voor het Tweede Gedeelte van Voederproef III werden 3 wor-
pen V.D.L. genomen (Wl. W2. KL), 2 worpen Landvarken x
V.D.L. (Ber en Sr) en 1 worp Gekruist x V.D.L. (Pd.)
Worp Wl was twee weken ouder dan de andere worpen.

-ocr page 97-

V

a
a

Z3

z

JZ
O

J2
tt
O

•M tr i.'?

■Sgä-

u gt;

CQ

t; O
••» ^

ö*^ fO

.Ho .

I'S«
w S.

SSs'f
w

« s.

Ou

245 W1

b

15.5

27

124.5

118

97.5

251 KL

z

13

18

79.5

75

61.5

257 Ber

z

10.5

14.5

89

84

74.5

260 Pd

b

13

19.5

88.5

83

69

269 Sr

b

10

13

89

83

76

275 W2

b

11

15.5

93.5

87

78

Totaal

73

107.5

564

530

456.5

De beharing van het KL dier was iets dor en geel gekleurd. In
geringe mate was een crusteus eczeem aanwezig. Het dier hoestte
nu en dan .

De overige dieren maakten een goeden indruk met glanzend
baarkleed en solide, rechte beenen, die matig zwaar waren.

-ocr page 98-

GROEP VIII. Grondrantsoen Levertraan (in Kg.).

O

•S g
« O

ï-eR

.5 ¥quot;

w

CQ

w ë.

■Sc

b

15.5

275

126.5

121

99

b

11

17

70.5

67

53.5

z

11.5

15.5

96.5

92

81

b

10.5

14

88.5

84

74.5

z

12

16

77

71

61

z

12

16.5

91.5

86

75

Totaal

106.5

550.5

521

444

247 KL begon omstreeks 1 Juni verschijnselen van polyarthritis
te vertoonen. Het d.er kon zich daardoor moeilijk voortbewegen.
De stramme gang bleef tot het laatst bestaan. De beharing was dor
en iets geel gekleurd. Het dier hoestte veel.

272 Sr groeide in de eerste weken weinig en maakte toen geen
voorspoedigen indruk. Later begon het dier meer levendigheid te
vertoonen en trad een normale groei op.

Aan het einde van de proef bezaten alle dieren, uitgezonderd
247 KL, een glanzend baarkleed en hadden vrij goed beenwerk.
c'-at evenwel in geringe mate verkrommingen aanwees.

'ii^

241 Wl
247 KL

258nbsp;Ber

259nbsp;PD
272 Sr
278 W2

-ocr page 99-

0
V

a

B
ê

2

a

O

jd

-- ü O •

■M ïr Cquot;
fa-

O gt;
«

0)

is-

W O.

a 3 oo:

S 3 0) tM
U NO quot;^ti

.3 c -

w

.5

quot;sj-

O u

240 W1

b

15

27.5

113

109

85.5

252 KL

b

12

18

,—•

254 Ber

z

10

15

92.5

88

77.5

262 PD

z

10.5

14.5

.—•

__

267 Sr

b

11.5

14

—■

,—.

274 W2

z

13

18

Totaal

72

107

267 Sr werd vrij 'spoedig lusteloos, de haren gingen overeind
staan en de groei hield op. Op 20 April is dit dier daarom uit
de proef genomen en verder behandeld met Vigantol (4 druppels
per dag), waarop het dier normaal is beginnen te groeien. Om-
streeks 8 Juni waren 252 KL, 262 PD en 274 W2 in die mate stijf,
dat ze niet goed meer konden opstaan en kruipende bij den voeder-
bak kwamen. De epiphysen waren bij allen verdikt. Het PD dier
begon in gewicht achteruit te gaan. Deze drie stijve dieren werden
daarom ook uit de proef genomen en behandeld met Vigantol

-ocr page 100-

plus geslibd krijt, waarop spoedig genezing is gevolgd, terwijl het
rantsoen hetzelfde was gebleven.

240 Wl kreeg kromme voorbeenen en kon zich aan het einde
van de proef slechts met moeite voortbewegen.

254 Ber had eveneens zwak beenwerk en ging kreupel.

De beharing was bij alle dieren dor en ruig. De vitaliteit van de
proefdieren liet te wenschen over.

GROEP X, Grondrantsoen Ijzer, Koper, Mangaan (in Kg.).

h
e

3

t: quot;

21.5

20.5

17

15.5

14.5

15

J5T3

■ü O .

quot;Sg-
wë.

86
97
67.5

■ii 3 oo:
J 3 uS

W

i Sl^

«e-ct?

12
13
11.5
11
12
13

z

64.5
76.5
50.5

62.5

82
93
66

74

77

244 Wl
248 KL
253 Ber
261 PD
266 Sr
276 W2

276 W2 is op 20 April uit de proef genomen. Het dier groeide
niet, was lusteloos en de beharing was dor. Door behandeling met
Vigantol (4 druppels per dag) trad spoedig herstel op en het dier
is verder normaal gegroeid.

-ocr page 101-

261 PD is op S Juni wegens stijfheid uit de groep verwijderd. Het
dier kon niet meer opstaan. Later is het genezen met Vigantol, na
toevoeging van geslibd krijt.

Aan het einde van de proef waren 253 Ber en 266 Sr in hevige
mate en 244 Wl in geringe mate stijf. 248 KL had sterke ver-
krommingen van de ledematen, doch kon zich nog goed voort-
bewegen. Ook deze dieren herstelden alle door behandeling met
Vigantol plus geshbd krijt, terwijl het rantsoen overigens gelijk
was gebleven.

Alle dieren bezaten een dor baarkleed en waren weinig levens-
lustig.

GROEP XL Grondrantsoen -f- Levertraan, Ijzer, Koper, Man-
gaan (in Kilogrammen).

243 Wl
246 KL
255 Ber
263 PD
270 Sr
277 W2

-ocr page 102-

277 W2 groeide in het begin van de proef weinig. De beharing,
welke oorspronkelijk wat ruw was, werd na ongeveer 4 weken glad
en glanzend, en het dier is daarop normaal gegroeid.

Aan het einde van de proef maakten alle dieren een gunstigen
indruk, hadden mooi glad, glanzend haar, waren zeer levenslustig,
terwijl het beenwerk slechts in geringe mate verkrommingen deed
zien.

GROEP XII. Grondrantsoen Levertraan, GesHbd krijt. Ijzer,
Koper, Mangaan (in Kilogrammen).

T

249 KL en271 Sr begonnen direct in het begin van de proef
digestiestoornissen te vertoonen. Op 20 April zijn ze daarom uit de
groep verwijderd en vervolgens nat gevoederd met hetzelfde rant-

w

E
E

s
^

u
flf

u
O

M 1

« .

gt; S'SR
■Mtr c?
•9 § 0.«

ra

5-g

.a O .

ï'cR

«aM

•ü O .

w

is-

1 .
•S 2 0»
^ a uf^

Is^é
w

A) V

_ u

« O-

242 Wl

z

13.5

24

115

111

91

249 KL

z

13.5

17

.—

^

256 Ber

b

12

18

111

105

93

264 PD

b

14

19.5

91

87

71.5

271 Sr

b

10.5

13.5

.—

273 W2

z

13

16

89.5

85

73.5

Totaal 76.5

108

-ocr page 103-

soen, echter zonder gesHbd krijt. Spoedig is daarna herstel opqe-
treden.i)nbsp;^^

De overige dieren zijn uitstekend gegroeid en maakten een gun-
stigen indruk.

Het baarkleed was ook hier glad en glanzend, het beenwerk
zeer solide. Bijzonder opvallend was de extra-zwaarte van het
beenwerk, terwijl hoegenaamd geen verkrommingen voorkwamen.

Tabel 21. Vergelijkend overzicht van de gewichtsvermeerdering
in de proefperiode van alle dieren uit de groepen VII t/m XII (in
Kilogrammen).

perioden

gt;

gt;

X

Q.

O
O

O

O,
u

O
u

O

a

V

O
lt;-•

O

a

O
O

O

a.
a

O
u

O

Qi

V
O

6

Worp Wl

97.5

99

85.5

64.5

94.5

91

,. KL

61.5

53.5

76.5

85

. Ber

74.5

81

77.5

50.5

74.5

93

.. PD

69

74.5

78

71.5

„ Sr

76

61

.—

62.5

78.5

W2

78

75

68

73.5

Totaal

456.5

444

478.5

Tabel 22. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche
van de Groepen VII t/m XII (in Kilogrammen)

Groep VII Groep VIIInbsp;Groep IXnbsp;Groep Xnbsp;Groep XI

voeder groei voeder firoeinbsp;voeder üroei voeder jjroei voeder groei

113.5 36.5 126nbsp;44.5 123 38nbsp;113 37 116

113.5 36.5 126nbsp;44.5 123 38nbsp;113 37 116

141 47.5 149nbsp;49.5nbsp;132.5 37nbsp;125 38.5 136

254.5 84 275nbsp;94nbsp;255.5 75nbsp;238 75.5 252

184.5 53.5 184nbsp;57nbsp;131 32.5nbsp;152 44 181.5

439 137.5 459nbsp;151nbsp;(5 dieren)nbsp;(5 dieren) 433.5

207.5 58 202nbsp;46nbsp;133,5 31nbsp;156.5 39 220

646.5 195.5 661nbsp;197nbsp;(5 dieren)nbsp;(5 dieren) 653.5

246.5 68.5 205nbsp;57nbsp;147 25.5nbsp;165 41.5 237.5

893 264 866nbsp;254nbsp;(5 dieren)nbsp;(5 dieren) 891

270 68 238nbsp;66nbsp;120.5 25.5nbsp;167 38.5 270

1163 332 1104nbsp;320 (2-5 dieren)nbsp;(4-5 dieren) 1161

285.5 67.5 253nbsp;61nbsp;94.5 23nbsp;160.5 35 273

1448.5 399.5 1357nbsp;381nbsp;(2 dieren)nbsp;(4 dieren) 1434

219 57 206.5 63nbsp;65.5 19nbsp;91.5 7.5 222.5

1667.5 456.5 1563.5nbsp;444nbsp;(2 dierennbsp;(4 di^r..n) 1656.5

Dike Inroep
6 dieren
23 Mrl-6 April

Tolaal
6-20 April
Tolaal
20 ApriI-4 Mei

Tolaal
4-18 Mei
Tolaal
18 Mei-1 Juni

Tolaal
1—15 Juni
Tolaal
15-29 Juni
Totaal
29 Juni-9 Juli
Totaal

Groep XII
voedergroel
102.5 30
102.5 30
115 36.5
217.5 66.5
137.5 42.5
(4 dieren)
164.5 47.5
(4 dieren)
172.5 49
(4 dieren)
192 47
(4 dieren)
188 43
(4 dieren)
139.5 35
(4 dieren)

41.5
41.5
44
85.5
60

145.5
66

211.5
67

278.5
71.5
350
65
415
63.5
478.5

Of de genezing van deze dieren het gevolg was van verandering van voeder-
methode of wel van weglating van geslibd krijt, bleef een open vraag.

-ocr page 104-

Tabel 23. Algemeen Overzicht van het Tweede Gedeelte van
Voederproef III (in Kilogrammen).

(In groepen, waar 1 of meer dieren tijdens de p\ Def zijn uitge-
vallen, is voor den verderen duur van de proef het gemiddelde
voederverbruik en de gemiddelde groei van de overblijvende dieren
omgerekend voor zes dieren).

gt;1 B C

gt;-• a e

O quot; »

» gt; u .

a ■ SCnbsp;slt;! ï

a anbsp;Qgt; o

« rt O t*nbsp;w «

sS:

ogt; O»nbsp;os

Wo

Begingewicht

O

Voorproefperiode

73

72.5

72

72.5

72

76.5

Begingewicht

Proefperiode

107.5

106.5

107

104

105

108

Eindgewicht

Proefperiode

564

550.5

458.5

444

583.5

570.5

Eindgewicht

na 16 uur vasten

530

521

433

425

552

543

Groei in de

Proefperiode

456.5

444

351.5

340

478.5

462.5

Voederverbruik:

a. biggenmeel

600

600

600

600

600

600

b. varkensmeel

1067.5

963.5

836

806.5

1056.5

1108.5

Voeder-Totaal

1667.5

1563.5

1436

1406.5

1656.5

1708.5

Bijgevoegde

Bestanddeelen

a. Levertraan

3.250

,—■

3.375

3.500

b. Geslibd Krijt

,—.

17.085

c. Sol. Chlor. Ferr

. —

0.700

0.825

0.850

d. Sulf. Mangan.

0.056

0.066

0.068

e. Sulf. Cupr.

0.028

0.033

0.034

f. Vigantol

24 cc.

Voeder plus

bijgevoegde

bestanddeelen

1667.5

1566.8

1436

1407.3

1660.8

1730

Meelvoeder

voor 1 Kg.

groei

3.65

3.52

4.09

4.14

3.46

3.69

-ocr page 105-

Tabel 24. Haemoglobinegehalte. Aantal roode en witte bloedcellen.

Haemoglobinegehalte

Groep VII

Worp
Wl

Worp
KL

Worp
Ber

Worp
PD

Worp
Sr

Worp
W2

21-3-29

72

80

76

75

77

65

20-4-29

65

65

60

65

64

69

29-5-29

70

86

71

75

82

69

6-7—29

83

85

90

80

85

78

Groep VIII

Haemoglobinegehalte

21-3-29

72

75

73

70

80

72

20—4—29

79

72

70

70

66

70

29—5—29

75

76

75

74

65

75

6-7-29

91

85

73

94

78

77

70 77

80

78

88

75

83 77

80

60

53

85

80 80

75

80

.—

76

88 -

90

.—.

12800 —

18800

6.9 mill. -

7.4 mill.

Groep IX

Haemoglobinegehalte
21-3-29
20-4-29
29-5-29
6—7—29
Witte bloedcellen 6-7-2
Roode

Groep X

Haemoglobinegehalte

21-3-29

72

77

72

75

88

76

20—4—29

75

70

66

57

70

_

29-5-29

70

70

67

73

75

.

6-7—29

95

84

83

82

Witte bloedcellen 6-7-29 17800

19000 -

- 15900

Roode

lt;

6 mill. 6.7 mill. -

- 6.4 mill.

Groep XI

Haemoglobinegehalte

21-3-29

70

11'

77

75

81

85

20-4-29

77

75

65

65

70

65

29-5-29

78

74

70

74

75

71

6-7-29

91

87

85

82

73

70

Witte bloedcellen 6-7-29 16600

.—■

17900

19500

Roode

4.9 mill.

6.7 mill.

7 mill.

98

-ocr page 106-

Vervolg tabel 24.
Haemoglobinegehalte

Worp

Worp

Worp

Worp

Worp

Worp

Wl

KL

Ber

PD

Sr

W2

Groep XII

it

21—3—29

73

83

78

78

84

70

,,

20-4-29

75

70

70

74

29-5-29

76

71

70

70

tt

6-7-29

73

90

74

77

Witte bloedcellen 6-7-29

16000

18400

16500

.—.

24500

Roode „ .. 6.1 mill. — 7.1 mill. 5.3 mill. - 6.3 mill.

Bespreking van de Uitkomsten.

(2e gedeelte Voederproef III).

Veel duidelijker dan in het Eerste Gedeelte bleek in het Tweede
Gedeelte, dat het grondrantsoen onvoldoende antirachitische fac-
toren bevatte, om .hokvarkens voor rachitis te beschutten. In de
groepen IX en X kwam bij de meeste proefdieren in hevige mate
stijfheid voor. Nu is het wel waar, dat de uitwendige verschijn-
selen, welke opgemerkt werden, niet voldoende zijn, om daarop
de diagnose rachitis te stellen; echter wettigen de resultaten, welke
bij de stijve dieren door behandeling met de anti-rachitische stoffen
Vigantol en geslibd krijt verkregen werden, terwijl het rantsoen
overigens hetzelfde was gebleven, wel de veronderstelling, dat we
hier met rachitis te maken hadden. Alle dieren, welke met deze
stoffen zijn behandeld, genazen in korten tijd volkomen.

Het feit, dat de rachitische verschijnselen, vooral in groep IX,
duidelijker waren, dan in de overeenkomstige groep van het eerste
gedeelte van deze voederproef. is moeilijk te verklaren. Toevallige
oorzaken kunnen een rol gespeeld hebben, terwijl misschien ook
van invloed was. dat de begingewichten van de proefdieren in het
Tweede Gedeelte over het algemeen lager waren dan in het Eerste
Gedeelte. De meerdere of mindere reserve aan antirachitische stof-
fen. waarover de dieren te beschikken hadden, kan daarbij van
invloed zijn geweest.

Zoowel Vigantol als levertraan, aan het grondrantsoen toege-
voegd. bleken beide in staat om stijfheid te voorkomen. Weliswaar
kwam in de levertraangroep een dier voor met een strammen gang.
doch deze afwijking was ongetwijfeld het gevolg van
Polyarthritis,
waaraan het dier geleden heeft. Het beenwerk van de Vigantol-
dieren was beter ontwikkeld, over het algemeen rechter, dan van
lt;le levertraan-dieren. Waarschijnlijk werd met 0.25% levertraan

-ocr page 107-

dus een hoeveelheid vitamine D gegeven, die slechts aan minimum-
eischen beantwoordde. De Vigantolgroep is iets meer gegroeid dan
de levertraangroep; dit is echter vooral het gevolg van ziekte in de
Jevertraangroep, namelijk van het KL en Sr. dier. Waarschijnlijk
Jiebben deze dieren geleden aan chronische biggenpest (strepto-
cocceninfectie?) Practisch mogen we de groeiuitkomsten wel als
gelijk beschouwen, want laten we de zieke dieren buiten bespreking,
dan zijn van de vier overblijvende dieren in de levertraangroep zelfs
drie meer gegroeid dan de overeenkomstige dieren van de Vigantol-
groep. Bovendien was ook het gewichtsverlies, door de dieren 16
uur te laten vasten, in de Vigantolgroep grooter dan in de lever-
traangroep. De rendementcijfers verhouden zich juist omgekeerd
als de groeicijfers. Voor de levertraangroep zijn zij het gunstigst,
ook als we rekening houden met het hoogere eindgewicht van de
Vigantolgroep. In het Eerste Gedeelte van deze proef werden
soortgelijke uitkomsten verkregen. We hebben daarbij reeds opge-
merkt, dat aan deze verschillen in rendement niet te veel waarde
gehecht mag worden, omdat nog al ziekte onder de proefdieren is
voorgekomen. Echter leverde deze voederproef toch wel een
aanwijzing, dat levertraan, althans in de doseering, die wij genomen
hadden, een beter rendement geeft dan Vigantol.

Toevoeging van Ijzer, Koper, Mangaan aan het grondrantsoen
gaf geen duidelijk effect, omdat zich, evenals in het Eerste Gedeelte
van deze Voederproef, weer vitaminengebrek openbaarde. De beste
uitkomsten werden weer verkregen van vitaminen en mineralen
tezamen, n.1. van Levertraan, Ijzer, Koper en Mangaan.

De groei van Groep XI zou zeker nog wel meer geweest zijn, als
het W2 dier in het begin voorspoediger was geweest. Waarschijn-
lijk heeft dit dier reeds bij den aanvang van de proef aan vitaminen-
gebrek geleden. Het tekort moest waarschijnlijk eerst aangevuld
worden, alvorens normale groei kon optreden.

In verhouding tot de andere groepen is het rendementcijfer van
groep XI zeer gunstig geweest. De gezondheidstoestand van deze
proefdieren was uitstekend, alleen het beenwerk kon nog iets beter.
Bij enkele dieren wezen de ledematen nog geringe verkrommingen
aan. Niettemin was de beweging bij alle dieren vlot.

Door aan genoemde stoffen: Levertraan, Ijzer, Koper, Mangaan,
nog geslibd krijt toe te voegen, werd het beenwerk zwaarder en
solieder. Bij enkele krijtdieren traden echter direct in het begin
van de proef spijsverteringsstoornissen op, tengevolge waarvan
twee dieren uit den proefkoppel verwijderd moesten worden. Ook
in de vorige Voederproeven en in het Eerste Gedeelte van deze

-ocr page 108-

Voederproef kregen we met dergelijke gevallen te maken. Er was
dus reden, om aan te nemen, dat het voorkomen van digestie-
stoornissen verband hield met het gehalte aan geslibd krijt. Men
zou zich kunnen voorstellen, dat het ineens toedienen van 1%
geslibd krijt bij het rantsoen bij jonge dieren neutralisatie van het
maagzuur tengevolge kan hebben, waardoor het ontstaan van
digestiestoornissen te verklaren zou zijn. Misschien moeten de
dieren er aan wennen en verdiende het, van dit standpunt bezien,
dus aanbeveling, om met een lagere doseering te beginnen en deze
geleidelijk op te voeren. Reeds eerder, bij den opzet van Voeder-
proef II, hebben we erop gewezen, dat we ook in de praktijk meer-
malen bezwaren van een te hooge dosis krijt meenen gezien te
hebben. Dit was vooral het geval, als men bij de automatische
droogvoedermethode plotseling met een dergelijke dosis begon.
De verschillen in rendement- en groeicijfers van Groepen XI en
XII zijn waarschijnlijk ontstaan, tengevolge van de ziektegevallen
in groep XII.

De uitkomsten van de haemoglobinegehaltebepalingen wijzen erop.
dat in het laatst van de voorproefperiode (21-3-'29) in het algemeen
hoogerc haemoglobinegehalten bestonden dan op het tijdstip, toen
de proef 4 weken aan den gang was (20-4-'29). In het verdere
verloop van de proef is weer een stijging van de haemoglobine-
gehalten waar te nemen. Ook in het Eerste Gedeelte van deze
Voederproef kregen we eenzelfde stijging te zien. In de Voor-
proefperiode waren toen geen bepalingen verricht.

Voor de daling van het haemoglobinegehalte in het begin van de
Proefperiode zou men de oorzaak kunnen zoeken in de verandering
van de voedermethode, van natvoeder- tot droogvoedermethode,
waardoor de groei sneller werd en tengevolge daarvan hoogerc
eischen gesteld werden ran de bloedvorming. Het zou echter ook
mogelijk kunnen zijn, dat het weglaten van gekookt lijnzaad in de
Proefperiode van invloed is geweest op het haemoglobinegehalte.
In lijnzaad komt namelijk veel vet en bovendien het A-vitamine
voor, die geacht worden als te zijn van veel beteekenis in de
haemoglobinevorming.

Samenvatting (Voederproef III).

Het grondrantsoen was in de Biggenmeelperiode: 40 gerst, 10
gele mais, 25 haver, 15 grint, 10 vischmeel C.B. en in de Varkens-
meelperiode: 25 gerst, 50 gele mais, 15 grint, 10 vischmeel C.B.

De dieren werden automatisch drooggevoederd. Ze kregen geen
uitloop.

-ocr page 109-

Het grondrantsoen bleek onvoldoende antirachitische factoren te
bevatten, om rachitis bij de proefdieren te voorkomen.

Zoowel toevoeging van Vigantol (4 gram per 100 Kg. voeder,
alleen in de biggenmeelperiode) als van Levertraan (0.25% bij het
rantsoen), maakten het grondrantsoen voldoende anti-rachitisch,
om stijfheid te voorkomen. Met Levertraan kwamen nog wel enkele
verkrommingen van de ledematen voor. De hoeveelheid vitamine
D in 0.25% Levertraan beantwoordde waarschijnlijk slechts aan
de minimumeischen.

Het rendement van Levertraan was in deze proeven iets gunstiger
dan van Vigantol.

Groeistoringen kwamen bij deze doseering van levertraan niet
voor.

De mineralen Ijzer, Koper, Mangaan, aan het grondrantsoen
toegevoegd, gaven geen duidelijk effect, omdat zich vitaminen-
gebrek openbaarde.

In combinatie met levertraan werd van deze mineralen wel een
gunstig effect verkregen. Duidelijk was een verhooging van de vita-
liteit der proefdieren merkbaar, terwijl ook de groei bevorderd werd
en het rendement gunstig was. Het beenwerk van enkele proef-
dieren wees nog geringe verkrommingen aan.

Extra-toevoeging van 1% geslibd krijt bij het rantsoen naast
genoemde mineralen en levertraan deden het beenwerk zwaarder
en solieder worden. Er werden echter aanwijzigingen verkregen,
dat een plotselinge gift van deze dosis geslibd krijt bij jonge dieren
digestiestoornissen kan veroorzaken.

LITERATUUR.

Hart, E. B., H. Steenbock en S. Lepkovsky. Is the antirachitic
factor of cod-liver-oil, when mixed with groundgrains,
destroyed through storage? The Journ. of biol. Chem.
Vol. LXy pag. 571-578. 1925.

Orr, J. B. and A. Crichton. The Requirements of the Pig for vita-
min A and vitamin C. The Journ. of Agric. Science
Volume XIV. 1924.

Osborne, T. B. Journ. biol. Chem. LXI pag. 129. 1924.

Sjollema, Prof. Dr. B. Ergebnisse und Probleme der Modernen
Ernährungslehre. Verlag von J. F. Bergmann. München
und Wiesbaden 1922.

-ocr page 110-

HOOFDSTUK VIII.

Voederproef IV.

Biologisch onderzoek van verschillende biggenmeelrantsoenen met
en zonder toevoeging van vitaminen (levertraan) en mineralen
(ijzer', koper-, mangaan verbindingen, geslibd krijt).

Door de Vereeniging tot Bevordering van een rationeele varkens-
houderij werd gevraagd, de samenstelling te zoeken van rationeele
biggenmengsels, geschikt voor de praktijk. Het in de vorige proeven
gebruikte grondrantsoen werd daarom vergeleken met andere
mengsels, welke in de praktijk veel aangewend werden. De opzet
en inrichting van deze en volgende voederproeven geschiedde
volgens een schema, dat door een commissie, bestaande uit de
heeren Ir. W. de Jong, Ir. N. v. Vliet en J. Grashuis, was opgesteld
en door de ledenvergadering van bovengenoemde vereeniging was
goedgekeurd. Daarbij mocht voortgebouwd worden op de resultaten,
welke in de vorige voederproeven reeds waren verkregen. Beproefd
werden de mengsels A, B, C. D, E, F, waarvan de samenstelling
voorkomt in tabel 25.

Tabel. 25. Biggenmeelmengsels.

v
ja

ia

M

'3

B

«t

^

gt;
«

ja

rt

u

O

quot;5.

w
u

O

0
'5.
B
quot;rt

«1
«1
a

.9
1

CQ
O

'v
u

B

M
u

O

H

gt;

O.

M

A

20

45

23

12

100

B

20

45

27

8

100

C

20

30

15

10

15

10

100

D

10

35

20

23

12

100

E

10

40

25

15

10

100

F

10

40

22

5

15

8

100

Het mengsel A is een Geldersch mengsel, ontleend aan de
landbouwalmanak van de G. O. M. v. Landbouw en aanbevolen
door het Veevoederbureau in Gelderland.

Het mengsel B komt overeen met A. wat den aard der voeder-
middelen betreft. Alleen is het eiwitgehalte beduidend lager ge-

-ocr page 111-

nomen, door 4% vischmeel te vervangen door 4% tarwegrint. De
bedoeling was om een vergelijking te maken tusschen rantsoenen
met nauwe en ruime eiwitverhouding.

Het mengsel C staat bekend als het Friesche mengsel en wordt
in Friesland veel aan jonge varkens gevoederd.

Het mengsel D verschilt in zooverre van het mengsel A, dat 10
gerst 10 mais hier is vervangen door 20 tapiocameel.

Het mengsel E is het grondrantsoen van Voederproef III.

Met de bedoeling, een gedeelte van het dierlijk eiwit in mengsel
E te vervangen door plantaardig eiwit, in den vorm van lijnmeel,
is het mengsel F ontstaan.

In het Eerste Gedeelte van Voederproef IV werden deze
mengsels zonder eenige aanvulling gegeven, terwijl in het Tweede
Gedeelte een combinatie van vitaminen en mineralen toegevoegd
werden, n.1. levertraan, geslibd krijt, ijzer, koper, mangaan.

In de vorige Voederproef werden aanwijzingen verkregen, dat
geslibd krijt bij een doseering van 1 % in het voeder bij jonge dieren
digestiestoornissen kan veroorzaken. Daarom werd de hoeveelheid
geslibd krijt in de jeugd verminderd tot 3/2% bij het rantsoen. Daar-
entegen werd de dosis levertraan in de jeugd gehandhaafd op
0.25% en later verhoogd tot

Hoewel de proefdieren voor het Eerste Gedeelte van deze Voe-
derproef niet van dezelfde worpen konden genomen worden als
voor het Tweede Gedeelte, kon toch op deze wijze wel een alge-
meene indruk worden verkregen van de waarde, welke de ge-
noemde vitaminen- en mineraalpraeparaten bezaten als aanvullende
bestanddeelen van diverse meelrantsoenen.

Voor een goede vergelijking van de biggenmeelmengsels werd
het varkensmeel voor alle groepen gelijk genomen, n.1. 50 mais,
25 gerst, 15 tarwegrint, 10 vischmeel.

De voorproefperiode duurde voor alle dieren 14 dagen, n.1. van
29 Juni—'13 Juli 1929. De methode van voedering was in deze
voorperiode weer de natvoedermethode, terwijl het rantsoen
bestond uit het mengsel: 50 gerst, 25 haver, 15 grint, 10 vischmeel
en bovendien nog 40 gram lijnzaad (gekookt) per dier en per dag.

De verdeeling der biggen over de verschillende hokken had op
de gewone wijze plaats, (zie hoofdstuk III).

De indeeling van de proef is in tab. 26 en 27 aangegeven. Het
Eerste Gedeelte liep parallel met het Tweede Gedeelte. Alle
groepen van het Eerste Gedeelte ontvingen de meelmengsels, zoo-
wel biggenmeel als varkensmeel, zonder eenige aanvulling, terwijl

-ocr page 112-

voor de groepen van het Tweede Gedeelte levertraan, geslibd krijt,
ijzer, koper en mangaan aan de mengsels werden toegevoegd.

Tabel 26. Indeeling Eerste Gedeelte Voederproef IV.

Varkensmeel

Grondrantsoen.

Tabel 27. Indeeling Tweede Gedeelte Voederproef IV.

«gt; O

m

C«»

■21
gt;

M
i 2

•a
O

S-c

O

_J u
O*quot;
t/J

e .

rt —

« t

3
^ 0.
C/3

li

VII

A

grondrantsoen

0.25-0.50

0.5-1

0.050

0.004

0.002

VIII

B

ld.

id.

id.

id.

id.

IX

C

M

ld.

ld.

id.

id.

id.

X

D

• »

ld.

id.

ld.

id.

id.

XI

E

»1

id.

id.

id.

id.

id.

XII

F

ld.

id.

id.

id.

id.

(De dosis levertraan werd na 1 maand verhoogd van 0.25% tot
0.50% en de hoeveelheid geslibd krijt na \}/2 maand van 0.5%
tot 1%).

De biggenmeelperiode eindigde, zoodra elke groep van 6 dieren
650 Kg. biggenmeel had gegeten. Bij eventueele sterfgevallen werd
deze hoeveelheid voeder verminderd naar verhouding van het aan-
tal overblijvende dieren.

De methode van voedering in de proefperiode was de automati-
sche droogvoedermethode.

Sol. chlor. ferrici werd in het drinkwater verstrekt, terwijl lever-
traan en de overige mineralen door het voeder werden gemengd.

Uitloop werd aan de dieren niet verstrekt.

De uitkomsten van het Eerste Gedeelte van Voederproef IV.

(Groepen I t/m VI).

De proefdieren waren afkomstig van de worpen Zl, Z2. Gr, Se,
Bg. en El. Hiervan behoorden Gr en Se tot V.D.L.-ras. Zl en Z2
waren gekruist x V.D.L. en de overige. Bg en El, waren Land-
varken x V.D.L.

BigiJenmccl

I

A

II

B

III

C

IV

D

V

E

VI

F

-ocr page 113-

307 Z1
359 Z2
343 Gr
348 Se
316 Bg
334 El

ÄS-tf

O^ fo
'Soo-^

25.5

18.5

16

16.5

14.5

17

•S » «oC

5 O SS

a g^S
WË,

103
78.5
95.5

97

107.5

O u

c52

77.5

60
79.5

82.5
90.5

96
73
91

90
103

18
13
13
13
13
13.5

108

359 Z2 vertoonde vanaf 10 Aug. een crusteus eczeem en op 24
Aug. kwamen verschijnselen van stijfheid te voorschijn.

Bij 316 Bg werd de beharing op 3 Aug. dor en later volgde

stijfheid.nbsp;lt;

Op 14 Sept. aan het einde van de biggenmeelperiode waren alle
dieren stijf behalve 348 Se. 359 Z2 kwam niet meer overeind.

Met de droogvoedermethode werd nu opgehouden en het rant-
soen tijdelijk in dikbrijigen toestand gegeven, onder toevoeging van
Vigantol 1 % geslibd krijt. Per 50 Kg. voeder werd 6 c.c. Vigan-
tol verstrekt. In het geheel was 30 c.c. Vigantol voldoende, om
deze groep dieren volkomen te doen genezen. Uit de groeicurven
blijkt ook wel, dat Vigantol een zeer gunstigen invloed heeft uit-
geoefend op den groei. Na de Vigantolkuur bleven de dieren 1 %
krijt (geslibd) in het rantsoen houden.

-ocr page 114-

De groeilijn van 334 El werd op 5 Oct. onregelmatig door
beerigheid.

348 Se is op 31 Oct. plotseling gestorven. Bij de sectie werden
geen bepaalde afwijkingen gevonden.

GROEP II Biggenmeel B (in Kilogrammen).

c

B
E

2


u

14

U
Ü

j 1

s O Sa

«O
u
gt;

m

O

•ü 0«;
ïcR

a u lt;

■•MOquot;

h-
wË.

/Sg'-n

w

■S.S

a.2

«

O a

oS

301 Z1

z

16.5

23

101.5.

94

78.5

355 Z2

b

13

16

77.5

69

61.5

345 Gr

z

12

15.5

77.5

72

62

349 Se

b

13

16.5

88.5

82

72

315 Bg

z

10

12.5

66

61

53.5

332 El

b

17

23.5

89.5

84

66

Totaal

81.5

107

500.5

462

393.5

Omstreeks 24 Aug. begonnen alle dieren stijfheid te vertoonen.
Bij 355 Z2 ging dit gepaard met crusteus eczeem en bij 315 Bg met
een dorre, grauwe beharing. Op 7 Sept. konden de dieren ternau-
wernood meer overeind komen. De droogvoedermethode werd op
dit tijdstip weer tijdelijk veranderd in de natvoedermethode en een
behandeling ingesteld met Vigantol (6 c.c. per 50 Kg. voeder)
geshbd krijt (1%). Voor de genezing van deze dieren was 33 c.c.
Vigantol voldoende.

De varkensmeelperiode begon op 30 September. Alle dieren

-ocr page 115-

waren toen nagenoeg hersteld. Met de krijtbehandeling werd door-
gegaan tot het einde van de proef.

GROEP III. Biggenmeel C (in Kilogrammen).

lis^

a.2

iV4

0

0 u
^ 0

w

63

47

81

71.5

66

55.5

85

76

76

67

93

77.5

464

394.5

ilf 'j, % -'h quot;1,nbsp;T i- % % quot;i. igt; TiT %

Groeicurven van Groep III.

.*-» O

u O.

69.5
88.5
70.5
91

81.5
98

fHn

as-Siquot;

a O quot; O

■^o ao.
«
gt;

e
s

3

z

302 Z1
360 Z2
347 Gr
354 Se
321 Bg
333 El

''Soo^

22.5

17

15

15

14.5

20.5

ü

z
z
z
z
b
b

16

12.5

12.5

11.5

11.5

14

Reeds op 17 Augustus waren de varkens Zfi^TJl en 347 Gr stijf
en een week later ook alle overige dieren. No. 302 Zl vertoonde
tevens een crusteus eczeem en No. 321 Bg een dorre, grauwe be-
haring. Bovendien kwamen verschijnselen van eklampsie en long-
oedeem te voorschijn, n.1. op 15 Augustus bij 347 Gr en op 21
Augustus bij 354 Se. Beide dieren zijn behandeld met 8 gr. brom.
kahc. 8 gr. bicarb, natr. per dag, gedurende 2 dagen. De ge-
noemde ziekteverschijnselen verdwenen, doch beide dieren werden
in die mate stijf, dat ze zich slechts met moeite konden voort-
bewegen.

-ocr page 116-

Op 21 Augustus was de groei van deze groep nagenoeg opge-
houden, enkele dieren gingen zelfs in gewicht achteruit. Op dit tijd-
stip werd een behandehng ingesteld met Vigantol (6 c.c. per 50 Kg.
voeder) en geslibd krijt (1%) en de droogvoedermethode tevens
tijdelijk veranderd in de natvoedermethode. Ook hier was 33 c.c.
Vigantol voldoende, om alle dieren volkomen te genezen en ze
weer goed te doen groeien. Gedurende het verdere verloop van de
proef werd doorgegaan met 1 % geslibd krijt in het rantsoen te
geven.

De varkensmeelperiode begon op 28 September.

GROEP IV. Biggenmeel D (in Kilogrammen).

'fs i gt;/i r, i f, l %

Groeicurven van Groep IV.

V

B
B

3

SS

JS

u
«

Ü

ÄS-'Cquot;?

a O

O-S

» gt;
CQ

•M P

ih
lis

W O,

ï 3 Squot;?
J2f «^
u

3.2
u

■S.S-

O u

oe

304 Zl

b

14.5

21

84

79

63

361 Z2

z

13.5

17.5

93

88

75.5

346 Gr

z

9.5

12

86

80

74

350 Se

z

12

16

95

89

79

320 Bg

z

13.5

17.5

79.5

74

62

331 El

b

14.5

21

100

93

79

Totaal

77.5

105

537.5

503

432.5

VOCOrWPROEF IV

CHOCPIV
-----{?;ƒ.'

„.J,

---------- - ittilt;

................... JJI Cl

No. 331 El vertoonde in de eerste 3 weken van de proefperiode
diarrhee. Na behandeling met tannoform (10 gr. per dag) her-
stelde het dier en groeide verder normaal.

-ocr page 117-

No. 320 Bg had aanvankelijk een dorre, grauwe beharing; na
± 4 weken werd de beharing meer glad en glanzend.

In de biggenmeelperiode bleven alle dieren goed op de beenen en
was de groei vrij goed te noemen. Pas in het laatst van de mest-
periode, dus langen tijd, nadat met biggenmeel D opgehouden was
te voederen, begonnen bij allen verschijnselen van stijfheid te
komen.

Op 2 November werd het rantsoen aangevuld met vitamine D
(6 c.c. Vigantol per 50 Kg. voeder) en kalk (geslibd krijt 1%). De
droogvoedermethode werd tevens weer tijdelijk veranderd in de
natvoedermethode. Reeds na 10 dagen waren alle dieren nagenoeg
genezen. Er was toen 18 c.c. Vigantol gebruikt.

GROEP V. Biggenmeel E (in Kilogrammen).

No. 319 Bg vertoonde op 25 Juli longoedeem en verlammings-
verschijnselen. Onder het loopen sleepte het achterstel over den

u

E
E

3

Z

J3
U
rt

ü
O

«e-cf
''os?

u gt;
«

ïXS

ÄS.«:
■■MOquot;

^ SDJ
wë.

lig^
«s'-ó

w

b.2

U

O V

lt;52

306 Z1

b

15 .

21

84.5

78

63.5

356 Z2

z

12.5

17.5

79.5

74

62

344 Gr

z

11.5

15.5

77

71

61.5

352 Se

b

11

15

84.5

79

69.5

319 Bg

z

13.5

17.5

77

71

, 59.5

329 El

z

15

20

92

86

72

Totaal

1 78.5

106.5

494.5

459

388

-ocr page 118-

grond. Het dier is 2 dagen behandeld met brom. kal. en bicarb,
natr. aa 8 gram per dag, waarop herstel is gevolgd. Het dier bleef
echter stijfheid vertoonen.

De overige dieren waren allen op 17 Augustus stijf, uitgezonderd
352 SE, die goed op de been is gebleven.

Op 7 September werd de droogvoedermethode veranderd in de
natvoedermethode en Vigantol (6 c.c. per 50 Kg. voeder) plus ge-
slibd krijt (1 %) bijgegeven. Van Vigantol werd in totaal 33 c.c.
gegeven en krijt tot het einde van de mestperiode. Alle dieren
waren in 4 weken volkomen genezen, terwijl de groei reeds eerder
normaal was geworden. De varkensmeelperiode was begonnen op
30 September.

GROEP VI. Biggenmeel F (in Kilogrammen).

4)
6
a

3

M

u
tt

w
O

9 O
m

O*;;«

•SDO-

• ï O»

a Sü
wë.

lt;u ^
ÜJ

»— U

O u

303 Z1

b

15

19

358 Z2

b

15

20.5

342 Gr

z

13

17

98.5

93

81.5

351 Se

b

15.5

18.5

.

317 BG

z

11.5

15

95

88

80

330 El

z

12

16.5

73.5

68

57

Totaal

82

106.5

i, i i i, quot;ii igt; ^ i % % % «i
Groeicurven van Groep VI.

No. 303 Z1 is op 18 Augustus en 358 Z2 op 16 Augustus ge-
storven, beide tengevolge van eklampsie en longoedeem.

-ocr page 119-

No. 317 BG vertoonde op 17 Augustus dezelfde verschijnselen,
doch genas door brom. kal. plus bicarb, natr.aa 8 gr. per dag. Na-
dien bleef echter stijfheid bestaan. 330 El begon reeds op 1 Juli
stijfheid te vertoonen.

Op 19 Augustus werd den vier overgebleven proefdieren Vigan-
tol (6 cc. per 50 Kg. voeder) en geslibd krijt (1%) aan het rant-
soen toegevoegd en het voeder volgens de natvoedermethode ver-
strekt. Na 5 weken waren alle dieren genezen. Er was toen 30 cc
Vigantol gebruikt. Gedurende het verdere verloop van de proef
werd weer droog gevoederd en bleven de dieren 1 % krijt in het
rantsoen houden.

De Varkensmeelperiode begon op 21 September.

351 Se is op 2 November plotseling gestorven.

Tabel 28. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de Groepen I t/m VI (in Kilogrammen).

Elke groep

Groep I

Groep II

Groep III

Groep IV

Groep V

Groep VI

6 dieren

voeder groei

voeder

groei

voeder groai

voeder groei voeder groei

voedergroei

13—27 Juli

104.5

28.5

94

24.5

88.5

24

94.5

22

100

25.5

93.5 28

Totaal

104.5

28.5

94

24,5

88.5

24

94.5

22

100

25.5

93.5 28

27 Juli—10 Aug.

126.5

39.5

106

2S.5

91.5

23.5

102.5

27

110.2

36

123.5 38.5

Totaal

231

68

200

53

180

47.5

197

49

210.5

61.5

217 66.5

10—24 Aug.

138.5

33.5

99.5

16.5

70

.5

140

37.5

112

21

83 13

Totaal

369.5

101.5

299.5

69.5

250

43

337

86.5

322.5

82.5

(5 dieren)

24 Aug.-y Sept.

155

40.5

104.5

19

117

36

156.5

43

102

18.5

100 27

Totial

524.5

142

404

88.5

367

84

493.5

129.5

424.5

101

(4 dieren)

7—21 Sept.

144.5

41

129

45

169.5

£8.5

192

58.5

115.5

39

143.5 50

Totaal

669

183

533

133.5

536.5

142.5

685.5

188

540

140

(4 dieren)

21 Sept.-5 Oct.

205.5

58

197

55

190

54.5

236.5

67.5

178

52.5

150.5 36.5

Totaal

874.5

241

730

188.5

726.5

197

922

255.5

718

192.5

(4 dieren)

5—19 Octobcr

278.5

87.5

245.5

66

227.5

67.5

258

64.5

233.5

68.5

177 51

Totaal

1153

328.5

975.5

254.5

954

264.5

1180

320

951.5

261

(4 dieren)

19 Oct.-2 Nov.

315

74

281

74.5

247

61

255

58.5

252

62.5

178.5 43

Totaal

1468

402.5 1256.5

329

1201

325.5

1435

378.5

1203.5

323.5

(4 dieren]

2—12 November

212,5

58

226.5

64.5

206.5

69

190.5

54

208 ■

64.5

117 34

Totaal

1680.5

460.5

1483

393.5 1407.5

394.5

1625.5

432.5

1411.5

388

(3 dieren)

Bespreking van de Uitkomsten.

Eerste Gedeelte van Voederproef IV.

In alle groepen is stijfheid voorgekomen. Vrij spoedig waren de
verschijnselen te zien bij de varkens, die met de biggenmeelmeng-
sels B, C, E en F werden gevoederd, iets minder snel met A; met D
kwamen de verschijnselen in de biggenmeelperiode niet voor den

-ocr page 120-

dag. Pas in het laatst van de mestperiode, dus langen tijd, nadat
met D opgehouden was te voederen, kwamen lichte verschijnselen
te voorschijn.

In het mengsel D scheen dus een voor stijfheid beschuttende fac-
tor voor te komen, welke de andere mengsels misten. Deze factor
moest aanwezig zijn in het tapiocameel. omdat door een gelijksoor-
tig mengsel zonder tapioca (mengsel A) wel spoedig stijfheid
optrad.

Voedering van enkele mengsels had eklampsie en longoedeem
tengevolge, namelijk 3 gevallen zijn opgetreden met het mengsel F,
2 met C en 1 met E. Hiervan hadden 2 gevallen een doodelijken
afloop, beide waren dieren met F gevoederd. De andere gevallen
zijn genezen door behandehng met brom. kal. bicarb. natr. aa
8 gram per dag. Altijd bleven ze na dien tijd echter stijfheid ver-
toonen. Dit zou dus in overeenstemming zijn met de opvatting, dat
eklampsie bij jonge varkens in de meeste gevallen als het eerste
symptoom van rachitis moet worden beschouwd en zou berusten
op een storing in de kalkstofwisseling; tenminste, als we de hier
waargenomen gevallen van stijfheid weer als identisch mogen be-
schouwen met rachitis. Macroscopisch wezen de verschijnselen hier
wel op, doch daarmede is, bij de vorige proef werd daar reeds op
gewezen, het bewijs voor de diagnose rachitis nog niet geleverd.

Het nemen van Röntgenphoto's, bepaling van het P-gehalte van
het bloedserum en verder microscopisch en chemisch onderzoek
van de beenderen, zouden ons meer zekerheid hebben gegeven,
doch door omstandigheden moest dit onderzoek achterwege blijven.
De gunstige resultaten, die verkregen werden met Vigantal
geslibd krijt ,(alle dieren genazen in 3'—5 weken, hoewel het rant-
soen gelijk bleef), pleiten voor de veronderstelling, dat wij de^en
vorm van stijfheid weer als rachitis, of althans als een met rachitis
verwante ziekte mogen beschouwen.

Opmerkelijk was, hoe snel de dieren reageerden op een kuur met
Vigantol krijt. Reeds na 2—3 dagen werd de eetlust beter en
begonnen de dieren weer te groeien. Vóór de kuur schreeuwden ze
van pijn bij de minste aanraking, na een week was de pijnlijkheid
verdwenen en stonden ze uit eigen beweging weer op. De ver-
kromming van de beenderen was toen echter nog weinig verbeterd
en de voortbeweging nog moeilijk. Na 14 dagen waren de ledema-
ten reeds veel solieder geworden, meer recht en met minder ver-
dikkingen van de epiphysen. Hoewel de beweging veel verbeterd
was, liepen ze nog met korte pasjes. Na drie weken was de be-
weging meestal weer normaal. Liet men ze losloopen buiten het

-ocr page 121-

hok, dan bewogen ze zich als hazen door den middengang. Rug en
ledematen wezen dan nog wel bij enkele dieren onbeduidende ver-
krommingen aan. Na 4—5 weken waren ook de laatste verschijn-
selen verdwenen.

De rendementcijfers van totaal voederverbruik en groei van deze
groepen hebben voor ons weinig waarde, omdat ze voor elke groep
verschillend beïnvloed zijn door het optreden van stijfheid en ook,
doordat de Vigantolbehandeling bij deze groepen niet op hetzelfde
tijdstip is ingesteld. Wel kunnen we nagaan uit Tabel 28, dat in de
periode, waarin stijfheid voorkwam, en ook reeds eenigen tijd daar-
voor de verhouding van voederverbruik tot groei zeer ongunstig
was. Door behandeling met Vigantol geslibd krijt kregen we
onmiddellijk weer vrij gunstige cijfers te zien.

Als de mengsels A, B, C, E, F voor hokvarkens dus onvoldoende
antirachitische factoren i) hebben bevat, terwijl in D de hoeveel-
heid te gering was, om voldoende van deze stoffen in reserve vast
te leggen voor de mestperiode, moesten in het Tweede Gedeelte
betere uitkomsten verkregen worden, omdat alle groepen hier de
anti-rachitische stoffen vitamine D en kalk toegevoegd kregen.

1) Van de voedermiddelen, welke in deze voederproef (IV) en volgende (V)
werden gebruikt, zijn later de Ca- en P-gehalten bepaald (tabel 42). Wc
waren daardoor in staat om deze gehalten van de mengsels A, B, C, D, E en F,
te berekenen (tab. 29). De verhouding Ca: P bleek achteraf bij deze mengsels
dus niet de meest gunstige te zijn, om rachitis te voorkomen. Het Ca-gehalte was
te laag.

Tabel 29. Ca- en P-gehalten van Voedermengsels.

mét. Ca per 100 gr.

mgr. Ca per 100 fir.

Ca. :P

Mengsel A

716

774.6

0.92

B

495.7

675.5

0.73

.. c

616.4

748.4

0.82

.. D

729.2

736.1

0.99

.. E

607.5

662.3

0.92

.. F

509.9

644.2

0.79

Varkensmeel

590.3

672.1

0.88

In het Tweede Gedeelte van deze Voederproef was de Ca/P-
balans veel beter, omdat alle mengsels een aanvulling kregen van
1% geslibd krijt (tabel 30).

-ocr page 122-

m.gr. Ca per
100 gr.

m.gr. H per
100 gr.

Ca.:P

Mengsel A-

1/2% geslibd krijt

904.7

770.7

1.17

A

1 % ..

1091.5

766.9

1.42

B

685.5

672.1

1.02

B

1 % ..

873.4

668.8

1.31

C

805,6

744.7

1.08

C

1 % ..

992.9

741

1.34

D

917.8

732.4

1.25

D

1 %

1104.6

728.8

1.52

E

796.7

659

1.21

E

1% ..

984.1

655.7

1.50

F

699.6

641

1.09

F

1 % ..

887.4

637.8

1.39

Varkensmeel

1 % „

967

655.4

1.45

DE Uitkomsten van het Tweede Gedeelte van Voederproef IV.

(Groepen VII t/m XII).

Van de worpen, welke voor het Tweede Gedeelte van Voeder-
proef IV genomen werden, behoorden KU en WN tot V.D.L.-ras,
WZ en MA waren landvarken x V.D.L., terwijl we Z3 en Z4
mochten rekenen tot gekruist x V.D.L. Aan de groepen VII t/m
XII werden dezelfde meelmengsels gegeven, die ook in het Eerste
Gedeelte waren gevoederd, echter thans alle aangevuld met lever-
traan. geslibd krijt, ijzer, koper, mangaan.

-ocr page 123-

u

s

E

a

J3
U

s
%

Ü

Z 1
11

S Clt;S
« ogt;

■o«a«T

IM O

'oe Q,^

1 ^ .

w quot;SI ^

^ O

S'S

— O

O O
u O

ra

m ë-

w S.

u

363 Z3

b

11

13

100

95

87

322 KU

z

12.5

13.5

104.5

98

91

336 WN

b

9

12.5

102

95

89.5

311 Wz

b

11

14,5

103

97

88.5

378 MA

z

12

16

96

91

80

370 Z4

z

18.5

23

111.5

103

88.5

Totaal

74

92.5

617

579

524.5

VOCDERPROCr IV
CROCPVII

Groeicurven van Groep VII.

li) 11

-----JU K.

-314 W.

r--------j7iM.

In het begin van de biggenmeelperiode kwam bij 311 WZ en
378 MA nu en dan diarrhee voor. Alle dieren hadden in dezen tijd
een schraal voorkomen. Het leek, of er door het mengsel A eenige
groeistoring optrad. Later herstelde zich dit volkomen en aan het
einde van de proef waren het mooie dieren geworden met beste
iichaamsoritwikkeling. Het baarkleed was glad en glanzend, het
beenwerk soliede.

-ocr page 124-

c

V

a
a

3
2

4

JS

V
Ü

3 1

irp

llo:
ï

•MO

11^
Iis

lig^'
® Nö tX

quot;ö g

•O O
...

•so-

O a

ol

ca

H amp;

w

362 Z3

b

11.5

14

80.5

73

66.5

324 KU

b

13.5

15.5

101

96

85.5

339 WN

b

9.5

13

78

73

65

314 WZ

z

11.5

15

96.5

92

81.5

376 MA

z

13.5

18

95

89

77

371 Z4

z

12.5

15

91

87

76

Totaal

72

90.5

542

510

451.5

* % % % quot;M » quot;h quot;h quot;k 'Lnbsp;V. in. \

Groeicurven van Groep VIII.

Alle dieren maakten steeds een gezonden indruk, doch de
lichaamsontwikkeling liet te wenschen over. In de biggenmeel-
periode werden ze reeds spoedig vet en bleven te klein en te kort
van bouw. Ze groeiden over het algemeen wel regelmatig, doch
minder snel. Het baarkleed was glad en glanzend. Het beenwerk
was kort en eenigszins krom.

-ocr page 125-

u

■ B
' B

■ 3

z

Ja

u

O

O

5 1

■Sgägi
0) gt;
m

0, « .i
«naT

■2 «n

■at O

V ^

m p.

ar

lig^'
w

H

ö M

•sa

O »
t O

364 Z3

b

12

14.5

99.5

91

85

325 KU

b

11.5

13.5

112

104

98.5

340 WN

z

9.5

13.5

90.5

85

77

310 WZ

b

14

17.5

121

113

103,5

380 MA

z

11.5

14

52

48

38

374 Z4

b

13.5

17.5

112.5

105

95

Totaal

72

90,5

587,5

546

497

In het begin kwamen nog al spijsverteringsstoornissen voor en
alle dieren hadden in de eerste periode een schraal uiterlijk.

380 MA leed vanaf begin Juli tot eind Augustus aan een diphthe-
rische darmontsteking, gepaard gaande met afwisselend diarrhee
en meer normale ontlasting. De dieren groeiden eerst vrij lang-
zaam; in de mestperiode begonnen zij. met uitzondering van
380 MA, snel te groeien. De beharing was glad en glanzend, het
beenwerk soliede.

-ocr page 126-

V

a
a

3

Z

ja

lt;D
O

O

2 j.

im

n

w »J

waT
S'a'^

•oto

U k.

m ft

11«
U V^ri

x» a»-

SSÜ

lig«
w

^ O

o-C

— O

•S.S-

O O
u
O

Og.

368

Z3

z

10

13

86

81

73

328

KU

b

12.5

14.5

94

90

79.5

341

WN

b

10.5

16

106

99

90

308

WZ

z

12.5

15

121.5

116

106.5

382

MA

b

11

14

100.5

94

86.5

372

Z4

z

15

19

99.5

94

80.5

Totaal

71.5

91.5

607.5

574

516

Groeicurven van Groep X.

Alle dieren zijn regelmatig gegroeid, zonder dat storingen zijn
opgetreden. De beharing was glad en glanzend, het beenwerk
soliede.

-ocr page 127-

u

O

B
B
s
2

JS
O

O

O

^ 1

ag'-cH'

O O

•5) O O-N
« gt;

m

.

•Mo

ra plt;

SS.::

lig^
wquot;

d

Cu

ft)

•S.2-

O a

oi

365

Z3

z

14.5

17.5

97

90

79.5

323

KU

b

11.5

13

106

98

93

337

WN

b

9

11.5

95.5

89

84

312

WZ

z

10.5

14

97

92

83

377

MA

z

12.5

16

100.5

97

84.5

369

Z4

b

15.5

19.5

112.5

105

93

Totaal

73.5

91.5

608.5

571

517

'V; i, % a i. -Jhnbsp;//, 1/, i, lt;1, 'ir-ir-iT--^ v. a —\

Groeicurven van Groep XL

Groeistoringen kwamen in deze groep niet voor. Bij alle dieren
was de beharing glad en glanzend, het beenwerk soliede.

-ocr page 128-

u

s
0

j=

u
«1

3 gt;

DO'

11«

u «

3
2

O

O

O O

•ao

w gt;

W) O

(U U

W

CQ

m O.

366 Z3

b

12.5

16.5

96

327 KU

b

12

13

94

335 WN

z

10

13

90

309 WZ

z

10.5

14

110

383 MA

b

11.5

15.5

88

475 Z4

z

17

21.5

118.5

Totaal

73.5

93.5

596.5

No. 327 KU en 335 WN waren in den beginne lusteloos, hadden
een ruige beharing en een bleeke kleur. In de eerste maand zijn ze
ook weinig gegroeid. Langzamerhand trad herstel op en groeiden
ze regelmatig. Overigens werden geen afwijkingen in deze groep
waargenomen.

Aan het einde van de Proef was de beharing bij alle dieren glad
en glanzend en het beenwerk soliede.

ï 3 S«?

H c quot;quot;

w

89
88
84
103
83
110

B'C
■S.2-

O V
u O

O -

79.5
81
77

96
72.5

97

-ocr page 129-

Tabel 31. Vergelijkend Overzicht van de gewichtsvermeerdering
in de Proefperiode van alle dieren uit de groepen VII t/m XII (in
Kilogrammen).

gt;
0.

a
gt;

a.

X
a

X

O.

X

O.

a

O

c5

O
u,
Ü

O

cB

O
Ut
Ü

O

Kt

O

»
O

c5

Biggenmeel

A

B

C

D

E

F

Worp Z3

87

66.5

85

73

79.5

79.5

KU

91

85.5

98,5

79.5

93

81

WN

89.5

65

77

90

84

77

.. WZ

88.5

81.5

103.5

106,5

83

96

.. MA

80

77

38

86.5

84.5

72.5

.. Z4

88.5

76

95

80.5

93

97

Totaal

524,5

451,5

497

516

517

503

Tabel 32. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de Groepen VII t/m XII (in Kilogrammen).

Elke groep

Groep VII

Groep VIII

Groep IX

Groep X

Groep XI

Groep XII

6 dieren

voeder groei

voeder

groei

voeder groei voeder groei voeder groei

voedergroei

13-27 Juli

79

21.5

80.5

20.5

73

20.5

89.5

25.5

85.5

23.5

78

20.5

Totaal

79

21.5

80.5

20.5

73

20.5

89.5

25.5

85.5

23.5

78

20.5

27 Juli-10 Aug.

109.5

36

102.5

28

104

30.5

111.5

35.5

118

39.5

109

35.5

Totaal

188.5

57.5

183

48.5

177

51

201

61

203.5

63

187

56

10-24 Aug.

133.5

41.5

122

33.5

1295

35

143

44.5

141.5

42

134.5

41

Totaal

322

99

305

82

306.5

86

344

105.5

345

105

321.5

97

24 Aug.-7 Sept.

176.5

54

156

41.5

163.5

45.5

175.5

51.5

177

53

168,5

50

Totaal

498.5

153

461

123.5

470

131.5

519.5

157

522

158

490

147

7—21 Sept.

221.5

69.5

185.5

55

219

60.5

211.5

65

219.5

72

206.5

65.5

Totaal

720

222.5

646.5

178.5

689

192

731

222

741.5

230

696.5

212.5

21 Sepl.-5 Oct.

263

72.5

234.5

71.5

255

75

263.5

72

261

69.5

250

67

Totaal

983

295

881

250

944

267

994.5

294

1002.5

299.5

946.5

279.5

5—19 October

292

80

244

63.5

299.5

79

276.5

75.5

284,5

79

283.5

82

Totaal

1275

375

1125

313.5 1243.5

346

1271

369.5 1287

378.5 1230

361.5

19 Oct.-2Nov.

329

84.5

288

76

322

82.5

319

82

305.5

79

314

78

Totaal

1604

459.5

1413

389.5 1565.5

428.5

1590

451.5 1592.5

457.5

1554

439.5

2-12 Nov.

257.5

65

236

62

2é0

68.5

260

64.5

242.5

59.5

241

63.5

Totaal

1861.5

524.5

1649

451.5 1825.5

497

1850

516

1835

517

1785

503

-ocr page 130-

Tabel 33. Algemeen Overzicht

van het Tweede Gedeelte van

Voederproef IV (in Kilogrammen)

a
u

gt;

gt;

X

gt;lt;

Z a

S-c

Q

amp;o

O

g-Q

O

O

O

1 •

u

Ü

u
Ü

Ü

u

O

klt;
O

W «

Begingewicht

73.5

73.5

voorproefperiode

74

72

72

71.5

Begingewicht

93.5

proefperiode

92.5

90.5

90.5

91.5

91.5

Eindgewicht

596.5

proefperiode

617

542

587.5

607.5

608.5

Eindgewicht na

557

16 uur vasten

579

510

546

574

571

Groei in de

proefperiode

524.5

451.5

497

516

517

503

Voederverbruik

a. biggenmeel

650

650

650

650

650

650

b. varkensmeel

1211.5

999

1175.5

1200

1185

1135

Voeder-Totaal

1861.5

1649

1825.5

1850

1835

1785

7.375
Geslibd Krijt 13.25
Sol. Chlor, ferr. 0.800
Sulf. Mangan. 0.064

e. Sulf. Cupr. 0.032

Meelvoeder voor

100 Kg. groei 355

Gem. Groei per dier 87.4

Gem. Groei per

dier per dagnbsp;0.717
6.875 7.125

Bijgevoegde
bestanddeelen i

a.nbsp;Levertraan

b.

c.

d.

7.375
13.25
0.800
0.064
0.032

1.25nbsp;12.75
0.700 0.775
0.056 0.062
0.028 0.031

365 367 359
75.3 82.8 86

7.375nbsp;7.125
13.25 12.75

0.800nbsp;0.775

0.064nbsp;0.062

0.032nbsp;0.031

355 355
86.2 83.8

0.617 0.679 0.705 0.706 0.687

Bespreking van de uitkomsten.

(Tweede Gedeelte van Voederproef IV).

In het algemeen kunnen we wel zeggen, dat door toevoeging aan
de meelmengsels van levertraan en de mineralen (geslibd krijt,
ijzer, koper en mangaan), de groei zeer voorspoedig is geweest.

O Levertraan cn Mineralen werden veertien dagen vóór het slachten achter-
wege gelaten.

-ocr page 131-

Stijfheid is niet voorgekomen en alle dieren kregen een mooie be-
haring. De vitaliteit van de proefdieren was in alle groepen groot.
Het beenwerk liet alleen in groep VIII (mengsel B) iets te
wenschen over. Achterblijvers kwamen bijna niet voor. Alleen in
groep IX (mengsel C) is 1 dier achtergekomen, tengevolge van een
darmontsteking, terwijl in groep XII (mengsel F) 2 dieren aan-
vankelijk slecht wilden gedijen, waarschijnlijk tengevolge van
vitaminengebrek.

Hebben we door toevoeging van levertraan en mineralen dus een
buitengewoon gunstigen invloed uitgeoefend op den algemeenen
gezondheidstoestand en groeisnelheid der dieren, ook de rendement-
cijfers zijn veel gunstiger, dan we zonder deze toevoeging in het
Eerste Gedeelte van Voederproef IV (vergel. Tab. 33) verkregen
hebben.

In de uitkomsten van de mengsels onderling waren wel ver-
schillen merkbaar. Een vergelijking van A en B leert ons direct,
dat 12% vischmeel veel betere resultaten heeft gegeven dan 8%.
De B-dieren groeiden veel minder, gaven een ongunstig rendement
en bovendien liet de lichaamsontwikkeling te wenschen over. We
mogen dus wel aannemen, dat het mengsel B onvoldoende was, wat
eiwit betreft. Echter is hiermede niet aangetoond, dat 12% visch-
meel de beste eiwitverhouding zal geven. De mogelijkheid blijft
namelijk, dat de meest gunstige eiwitvoorziening wordt geleverd
door een gehalte aan vischmeel, dat tusschen 8 en 12% ligt. Er is
ook wel reden, om dat aan te nemen; het mengsel A gaf nu en dan
diarrhee bij de proefdieren, terwijl de groei iets geremd en het
uiterlijk schraal was in het begin van de proef. Om hierover meer
zekerheid te krijgen, werden de resultaten van het mengsel A
nagegaan in de praktijk; de coöperatieve aankoopvereeniging te
Zelhem begon dit mengsel in den handel te brengen, en bovendien
werd een nieuwe proef met dit mengsel aangelegd.

Het mengsel C gaf in de jeugd ook spijsverteringsstoornissen,
waardoor de groei aanvankelijk iets tegengehouden werd. Later
hebben de dieren den achterstand weer mooi ingehaald, en zelfs
vertoonden ze aan het einde van de proef het hoogste groeicijfer,
als men het zieke dier in deze groep buiten beschouwing laat.

Het rendementcijfer van deze groep is door het achterblijven in
groei van één dier natuurlijk ongunstig beïnvloed en dus niet
betrouwbaar.

Het mengsel F zou ontegenzeggelijk betere groeicijfers hebben
gegeven, als de dieren 327 Ku en 335 Wu in het begin voor-
spoediger waren geweest. De verschijnselen bij deze dieren deden

-ocr page 132-

vermoeden, dat ze reeds bij den aanvang van de proef leden aan
vitaminen-gebrek.

Practisch deden de einduitkomsten voor groei van de mengsels
A, C, D, E en F geen verschillen van beteekenis zien. Ook de
rendementcijfers van A, D, E en F mogen we vrijwel als gelijk
beschouwen, terwijl we het van mengsel C niet zuiver kunnen
vaststellen.

Tabel 34. Bepalingen van het haemoglobinegehalte volgens Sahli

(Groepen I t/m

XII).

Groep 1

12 Juli

9 Aug.

Groep IV

12 Juli

9 Aug.

No. 359 Z2

75

72

361 Z2

75

63

343 GR

70

70

346 GR

65

61

348 SE

88

72

350 SE

78

64

Groep II

*

Groep V

75

75

No. 355 Z2

79

70

356 Z2

345 GR

76

79

344 GR

82

72

349 SE

72

64

352 SE

73

62

Groep III

Groep VI

72

No. 360 Z2

78

82

358 Z2

78

347 GR

77

80

342 GR

70

76

354 SE

76

72

351 SE

79

74

Groep VII

Groep X

71

No. 363 Z3

83

72

368 Z3

88

322 Ku

76

57

328 Ku

85

57

336 WN

70

70

341 WN

66

61

311 WZ

78

70

308 WZ

74

63

378 MA

77

73

382 MA

86

67

370 Z4

85

73

372 Z4

81

80

Groep VIII

Groep XI

No. 362 Z3

86

68

365 Z3

83

71

324 Ku

78

71

323 Ku

70

63

339 WN

64

76

337 WN

70

63

314 WZ

77

68

312 WZ

78

68

376 MA

74

62

377 MA

87

68

371 Z4

81

73

369 Z4

82

70

Groep IX

Groep XII

83

72

No. 364 Z3

77

67

366 Z3

325 Ku

70

61

327 Ku

70

62

340 WN

65

67

335 WN

70

60

310 WZ

75

76

309 WZ

75

73

380 MA

77

65

383 MA

67

71

374 Z4

80

72

375 Z4

83

75

-ocr page 133-

In deze voederproef werd het haemoglobinegehalte van de proef-
dieren bepaald, in de voorproefperiode op 12 Juli en in de proef-
periode op 9 Augustus. Evenals in de vorige voederproeven bleek
ook nu in het begin van de proefperiode weer een sterke daling van
deze gehalten te zijn opgetreden. (Tab. 34.) Als mogelijke oor-
zaken hebben we hiervoor eerder genoemd: ten eerste de ver-
andering van de voedermethode (natvoeder tot droogvoeder) en
ten tweede Jiet weglaten van gekookt lijnzaad, zoodra de proef-
periode begon. De vraag, aan welke van beide we de verlaging
mogen toeschrijven, werd nog afzonderlijk nagegaan bij een aantal
reservedieren, die niet voor de eigenlijke proeven gebruikt werden.

Aan deze dieren werd ook na de voorproefperiode hetzelfde
voeder verstrekt, dat zij eerder hadden gehad, alleen met dit
verschil, dat geen gekookt lijnzaad werd gegeven. De voeder-
methode bleef dezelfde. Het voeder werd steeds in den vorm van
een dikke brij gegeven, terwijl de dieren de vrije beschikking hadden
over drinkwater. Op die wijze kon de invloed van het gekookt
lijnzaad op het haemoglobinegehalte worden nagegaan. Uit Tab. 35
blijkt, dat bij de meeste dieren ook nu in de proefperiode aan-
vankelijk een sterke daling is voorgekomen, terwijl deze gehalten
later weer zijn gestegen. We mogen dus aannemen, dat het achter-
wege laten van gekookt lijnzaad in den beginne moeilijkheden heeft
gegeven voor de haemoglobinevorming. Lijnzaad schijnt dus gunstig
te hebben gewerkt voor de bloedvorming. We zijn geneigd, in dezen
groote beteekenis te hechten aan het vet, waaraan lijnzaad zoo rijk
is en misschien spelen ook de in vet opgeloste vitaminen hierbij een
rol.

Tabel 35. Bepalingen van het haemoglobinegehalte volgens
Sahli (Reservegroep).

12 Juli

9 Aug.

4 Nov.

No. 379 MA

86

87

95

381 MA

73

59

90

373 Z4

94

65

87

338 WN

65

67

90

326 KU

72

63

89

313 WZ

81

69

94

Samenvatting.

De biggenmeelmengsels A, B, C, D, E, F werden biologisch met
elkander vergeleken.

In de varkensmeelperiode werd aan alle groepen hetzelfde

-ocr page 134-

varkensmeel gegeven. De dieren werden automatisch droog-
gevoederd. Ze kregen geen uitloop.

ir »

1 B

B Ä M

«5 'S
s: e o

u

O

A 20

45

B 20

45

C 20

30

D 10

35

E 10

40

F 10

40

Varkens-

meel 50

25

De mengsels

A. B.

25
22

- 15 10 -
20 — — —

a

'S

'i.

quot;M
O

a

.a

o

quot;rt

u
(Q

O

H

gt;

t-i

23

12

100

27

8

100

15

10

100

23

12

100

15

10

100

15

8

100

15

10

100

s

gt;

tgnbsp;«E lt;2

nOKVarKCIlS VUUJLnbsp;..V, -------------------

van deze factoren bezit, doch onvoldoende, om een goede reserve
te vormen voor de varkensmeelperiode. Van welke hoedanigheid
deze factoren in het tapiocameel zijn, werd in deze voederproef niet

verder nagegaan.

Vigantol bleek, gecombineerd met geslibd krijt, een zeer goed
therapeuticum voor stijfheid. Bij alle dieren trad herstel in 3-5
weken op.

Toevoeging van levertraan, geslibd krijt, ijzer, koper en mangaan
aan de mengsels A, B, C, D, E, F deed de groei voorspoediger
worden; de dieren kregen een gladde, glanzende beharing en uit-
gezonderd die met mengsel B gevoederd, ook alle solied beenwerk.
Het uiterlijk van de dieren, met A en C gevoederd, was in den
beginne wat schraal en ook kwam nu en dan diarrhee voor.

Vergelijking van de mengsels A en B leerde, dat een gehalte van
8% vischmeel C.B. te laag en 12% misschien iets te hoog is, om in
de behoefte der dieren aan eiwit te voorzien.

Rendement en groeicijfers, verkregen met de mengsels A, D, E,
F waren practisch als gelijk te beschouwen. De groeicijfers van het
mengsel C stemden hiermede overeen, terwijl het rendement van dit
mengsel niet duidelijk was te bepalen.

literatuur.

Scott, ]. M. D. The Part. played by Iron and Fat in the recovery
of rats from chronic experimental anaemia. The Bioch.
Journ. Vol. XVIII pag. 347. 1924.

-ocr page 135-

HOOFDSTUK IX.

Voederproef V.

Voortgezet biologisch onderzoek van biggenmeelrantsoenen, met
en zonder toevoeging van vitaminen en mineralen.

Vergelijking van Ferrichloride en Ferrisulfaat als ijzerpraeparaten

voor mestvarkens.

De volwaardigheid van het eiwit in vischmeelrantsoenen.

Voederproef V is gedeeltelijk een herhaling geweest van de
vorige. Beproefd werden de mengsels A, C, D. E, F, G, H, voor-
komende in Tabel 36.

Tabel 36. Biggenmeelmengsels.

O

Eamp;
a c

E

O

V
gt;

«
u

O
'o.

O

0

1nbsp;—

tflquot;«

'S.

w

B

•M
U

S

O
8
ji

c

n

2 E

quot;o

O

O

O

S

ei
H

«

K Ë

H
0.

'•5

U

H

gt;


u

A

20

45

23

12

100

C

20

30

15

10

15

10

,—.

100

D

10

35

20

23

12

100

E

10

40

25

15

10

__

100

F

10

40

22

5

15

8

100

G

20

43

23

12

2

100

H

20

45

25

10

___

100

In voederproef IV werd er reeds op gewezen, dat in het mengsel
A de eiwitverhouding waarschijnlijk aan den nauwen kant is en
tengevolge daarvan in de jeugd misschien wel eens diarrhee kan
optreden. Verder hebben we gezien, dat een gehalte van 8% visch-
meel in het mengsel B een te ruime eiwitverhouding gaf en de
lichaamsontwikkeling van de dieren daardoor onvoldoende bleef.
De mogelijkheid werd geopperd, dat de beste eiwitverhouding ver-
kregen kon worden door een gehalte aan vischmeel, dat tusschen
8—12% ligt. Daarom werd voor deze proef een mengsel H samen-
gesteld, dat 10% vischmeel bevat. Wel is waar werden in de
vorige voederproeven ook reeds mengsels beproefd met 10% visch-

-ocr page 136-

meel, doch een vergelijking daarmede was niet goed mogelijk, omdat
de samenstelling overigens een geheel andere was.

Een kwestie van veel belang was, of we de genoemde mengsels
als volwaardig mochten beschouwen, wat betrof de daarin voor-
komende bouwsteenen van eiwit, de aminozuren. Het is waar-
schijnlijk, dat er slechts enkele aminozuren en wel de meest een-
voudige bij aanwezigheid van stikstof door het dier zelf gevormd
kunnen worden, b.v. glycocoll en alanine. Andere moeten in
het voedsel voorkomen, om het dier in staat te stellen, behoorlijk
lichaamseiwit te vormen. Het meest economisch zou natuurlijk zijn,
als het voedereiwit de aminozuren in zoodanige verhouding bevat,
dat van elk aminozuur afzonderlijk juist de voor het lichaam noodige
hoeveelheid kan worden opgenomen. Dit is echter in het algemeen
niet bereikbaar, doch door samenvoeging van verschillende eiwitten
tracht men het zoo dicht mogelijk te benaderen. Om nu na te gaan,
of er in het mengsel A nog noodzakelijke aminozuren ontbraken of
in te geringe hoeveelheden voorkwamen, werd in dit mengsel 2%
casein opgenomen en aldus het mengsel G verkregen. Casein is bijna
volwaardig, wat het eiwit betreft, alleen het cystingehalte is vrij
laag. Is het mengsel A niet volwaardig, dan kon dit door betere
groeicijfers van het mengsel G tot uiting komen. In voederproef III
konden we met casein een flinken groei opwekken bij een dier, dat
in de groep was achtergebleven. We wisten toen niet, of dit was
toe te schrijven aan het volwaardig maken van het eiwit in het
rantsoen of aan het groeivitamine, dat nog in technisch casein aan-
wezig is.

De in Tab. 36 genoemde mengsels werden alle beproefd met
toevoeging van het gebruikelijke vitaminen-mineralenmengsel
(levertraan, geslibd krijt, ijzer, koper, mangaan). Ijzer werd tot
dusver als sol. chlor, ferrici gegeven. Dit werd dagelijks aan de
dieren in het drinkwater verstrekt. Voor de praktijk is deze manier
nogal omslachtig. Een poedervormige ijzerverbinding, gemengd
door het meelmengsel, zou veel vereenvoudiging geven. De proef
met het mengsel E werd daarom dubbel genomen, de ééne groep
met ferrichloride en de andere met ferrisulfaat. Met opzet hebben
we een ferrizout genomen, omdat de mogelijkheid zou kunnen
bestaan, dat alle ferrozouten nadeelig zijn voor het vitamine A.
Simmonds, Becker en Mr. Collum hebben namelijk gevonden, dat
ferrosulfaat in staat is, om vitamine A te vernietigen, terwijl dit
niet het geval was met ferrisulfaat. De mengsels A, C, D en F wer-
den ook nog met andere aanvullingen van vitaminen e/o mineralen
beproefd. Aan A en D werd 2% krijt toegevoegd, zooals het voor-

-ocr page 137-

schrift luidde, ook van het veevoederbureau in Gelderland. De
mogelijkheid bestond namelijk, dat verhooging van het kalkgehalte
van deze mengsels het optreden van stijfheid zou kunnen
verhinderen.

Bij het mengsel C werd in Friesland als bijvoegsel phosphorzure
voederkalk plus gedroogde gist gegeven en daarom ook in dezen
vorm aan een groep dieren verstrekt, ofschoon een voor rachitis
beschuttende werking hiervan niet was te verwachten.

Als slot werd nog een proef genomen met een vitamine-mineraal-
praeparaat uit den handel, „Eviunisquot;. Eviunis van de Cristallo A.G.
te Thusis is door Goedecke afgezonderd uit de groene Alpen-
kruiden.

Het bestaat uit een complex van plantenphosphor, vitaminen en
enzymen en zou rijk zijn aan Ca- en Mgzouten. Door toevoeging
aan de eetwaren van den mensch zou het de voedingswaarde in
hooge mate verhoogen. Buytendijk toonde in Eviunis het anti-
neuritisch vitamine aan door proeven met duiven, het antiscorbuut-
vitamine met Guineesche biggetjes en het groeivitamine met ko-
nijnen en ratten. Zelfs als ratten normaal gevoederd werden, bleek
toevoeging van Eviunis een gunstigen invloed te hebben op den
algemeenen gezondheidstoestand. De dieren waren levendiger,
kregen meer glanzende beharing en wierpen een gezonder en tal-
rijker kroost. Ook zou Eviunis volgens het oordeel van genoemden
onderzoeker een parasympatische werking hebben en o.a. de speek-
selafscheiding bevorderen.

Asher nam met Eviunis proeven bij witte ratten en Guineesche
biggetjes. Groeivitaminen en het antirachitisch vitamine bleken vol-
doende aanwezig, terwijl het scheurbuikvitamine niet aangetoond
kon worden. Volgens de Codex alimentarius austriacus mag
Eviunis als ,,vitaminepraeparaatquot; in den handel gebracht worden,
omdat aan de „Experimentell-pharmocologischen Untersuchungs-
anstalt der Volksgesundheitsamtes in Bundesministerium tür soziale
Verwaltungquot; gebleken is, dat het rijker is aan vitamine B en D, dan
in levensmiddelen gewoonlijk voorkomt en verder werd ook vita-
mine A aangetoond, echter in mindere mate. Sleeswijk wijdde in
„de Telegraafquot; een waardeerend artikel aan dit product, terwijl
Hulsteyn in hetzelfde blad een gunstige beoordeeling gaf van „de
Eviuniseering van Eetwarenquot;.

Afgaande op voorgaande publicaties was de verwachting, dat
Eviunis in staat zou zijn, om ons gebruikelijke mineraalmengsel te
vervangen. Waar bij de vorige voederproef de duidelijkste insuffi-
cientieverschijnselen zijn voorgekomen met het mengsel F, werden

-ocr page 138-

bij deze proef 2 groepen dieren genomen, beide met F gevoederd,
de ééne groep onder toevoeging van Eviunis en de andere met ons
vitamine-mineraalmengsel, om op die wijze een goede vergelijking
te quot;kunnen maken tusschen beide producten.

In de mestperiode werd aan alle groepen in Voederproef V weer
hetzelfde varkensmeel gegeven, n.1. 50 Mais (gele), 25 gerst, 15
tarwegrint, 10 vischmeel C.B., terwijl de toevoeging van vitaminen
e/o mineralen in deze periode voor elke groep dezelfde bleef, die ook
in de biggenmeelperiode was gegeven.

De vóórproefperiode van gelijke voedering duurde voor alle
dieren weer veertien dagen, n.1. van 16-30 Nov. Het rantsoen werd
in deze periode weer volgens de natvoedermethode gegeven en
bestond voor alle dieren uit het meelmengsel 50 gerst, 25 haver,
15 grint, 10 vischmeel, waaraan 40 Gr. lijnzaad (gekookt) per dier
en per dag toegevoegd werd.

De verdeeling der biggen over de verschillende groepen ge-
schiedde weer op de gewone wijze, zooals in Hoofdstuk III is aan-
gegeven.

De indeeling van de voederproef geschiedde, zooals in Tab. 37
en Tab. 38 is aangegeven. Beide gedeelten van deze voederproef
zijn terzelfder tijd opgezet, doch stonden verder geheel afzonderlijk
van elkaar. Eigenlijk waren het dus 2 voederproeven.

Tabel 37. Indeeling Eerste Gedeelte Voederproef V.

2 0
6 «

quot;e

in C

Inbsp;F Grondrantsoen 0.3

IInbsp;F

IIInbsp;E

IVnbsp;E

Vnbsp;D

VInbsp;A
(00.25-0.5 (»)0.5—1
(1)0.25—0.5 (»)0.5—1
(gt;)0.25—0.5 (»)0.5—1
2
2
0.050nbsp;0.004 0.002

0.018 0.004 0.002
0.050nbsp;0.004 0.002

Tabel 38. Indeeling Tweede Gedeelte Voederproef V.

ja u
quot;fc

O .J
.O'S S.2

m V

2 O

3 O
V,«

ü

(1)0.25-0.5 (»)0.5-1 0.050 0.004 0.002
(1)0.25-0.5 (3)0.5-1 0.050 0.004 0.002

(1)0.25-0.5 (ï)0.5-l 0.050 0.004 0.002
(1)0.25-0.5 (» 0.5-1 0.050 0.004 0.002
_____nbsp;(1)0.25-0.5 (')0.5-l 0.050 0.004 0.002

(1) In de biggenmeelperiode 0.25%. in de varkensmeelperiode 0.5%.
(a) In de biggenmeelperiode 0.50%, in de varkensmeelperiode 1%.

VIInbsp;H Grondrantsoen

VIIInbsp;G

IXnbsp;C

Xnbsp;C

XInbsp;D

XIInbsp;A

1.5 0.5

-ocr page 139-

Tijdens de proefperiode werden alle dieren automatisch droog-
gevoederd. De aan de meelmengsels toegevoegde bestanddeelen
werden door het voeder gemengd, uitgezonderd Ferrichloride, dat
in het drinkwater werd gegeven. In biggenmeel- en varkensmeel-
periode bleven de aanvullende bestanddeelen dezelfde, tenzij anders
is vermeld.

De dieren kregen geen uitloop.

De Uitkomsten van het Eerste Gedeelte van Voederproef V.

(Groepen I t/m VI).

De proefdieren waren afkomstig van de volgende worpen:

Worp Rinbsp;Gekruist x V.D.L.

Worp Tjnbsp;Landvarken x V.D.L.

Worp Menbsp;V.D.L.

Worp Vnbsp;Gekruist x V.D.L.

Worp Wanbsp;Landvarken x V.D.L.

Worp Kpnbsp;Landvarken x V.D.L.

GROEP I. Biggenmeel F, Eviunis (in Kilogrammen).

O

S
B

3

z

(S
«

ü

M I

.an:

gt; o-afi
hti

O gt;

a

•E quot;p
t» O n

•ïi.SQ
■O's»

öT

.C u

•Mss

ÄSS-?

•O gt; O
an IN

u w

a'C
— ft,

— cv

al

401 Ri

z

13

18

82

64

477 Tj

b

8.5

10

52.5

42.5

418 Me

b .

14.5

19.5

76.5

57

456 V

z

11

13.5

438 Wa

z

12.5

16

51

35

409 Kp

b

9

12

Totaal

68.5

89

-ocr page 140-

^^ fk % % % y. % % 1. % quot;k 'k i ii

Groeicurven van Groep I.

No. 409 Kp is op 29 December en No. 456 V op 12 Januari
gestorven. Bij de sectie werd longoedeem gevonden. Verschijnselen
van eklampsie werden bij het leven niet waargenomen, doch wel
bestond gedurende enkele uren een heftige dyspnoe.

477 Tj en 438 Wa werden reeds na enkele weken stijf; op
8 Februari konden ze niet meer overeind komen. Ook de dieren
401 Ri en 418 Me begonnen omstreeks dezen tijd reeds verschijnse-
len van stijfheid te vertoonen. Op 10 Februari werd een behande-
ling ingesteld met Vigantol (6 cc. per 50 Kg. voeder) plus 1%
geslibd krijt. Het rantsoen bleef gedurende deze behandehng het-
zelfde, doch Eviunis werd achterwege gelaten. Genezing werd
bereikt in 4 weken en voor deze 4 dieren was 33 cc. Vigantol
noodig. Na de Vigantolkuur bleven de dieren 1 % geslibd krijt in
het rantsoen houden. Ze groeiden verder goed en maakten later
ook een gezonden indruk.

-ocr page 141-

GROEP II. Biggenmeel F, Levertraan, Geslibd Krijt, Ijzer, Ko-
per, Mangaan (in Kilogrammen3.

V

s
e

3

O

U
Ü

vt 0
«
gt;

m

•Saz:
.9^0

MOM

SS.«

•a'So
a

wë.

w °

O-C

— V

... O.

gg

ÜË.

404 Ri

b

12.5

17.5

98.5

94

81

478 Tj

b

8.5

9.5

78.5

75

69

414 Me

b

14.5

17

107

102

90

454 V

z

13.5

16

78

74

62

435 Wa

z

9.5

16

86

82

70

407 Kp

z

11.5

13.5

95

90

81.5

Totaal

70

89.5

543

517

453.5

VOfDERPROCr V
GROfP II lt;1.

% y,nbsp;i i'

Groeicurven van Groep IL

454 V is op 17 Februari geopereerd voor een geïncarcereerde
navelbreuk. Overigens zijn in deze groep hoegenaamd geen stoor-
nissen voorgekomen. Alle varkens maakten een voorspoedigen
indruk en bezaten een mooie beharing en solied beenwerk.

-ocr page 142-

GROEP III. Biggenmeel E, Levertraan, Geslibd Krijt, Ferrisul-
faat, Koper, Mangaan (in Kilogrammen).

h

V

B

a

3

jj
«

O

V 6gt; ov

•as-S

O P-
«

m
»

«O—
.9 quot;ó

«po

■Sgs
w Ë,

-a-O
O

olt;

Tc

O fe,

405 Ri

b

15

21.5

89.5

86

68

480 Tj

b

9

10

81.5

76

71.5

419 Me

z

12.5

17.5

96.5

91

79

450 V

z

12

14.5

77.5

73

63

437 Wa

z

12

14

84.5

81

70.5

410 Kp

z

9

12.5

79.5

74.5

67

Totaal

69.5

90

509 ■

481.5

419

VOEDERPROEF V
QROEPDI

No. 405 Ri leed in de eerste weken aan een fibrineuze polyar-
thritis. Behandeling met jodiumpraeparaten (inwendig joodkalium
en uitwendig jodiumtinctuur) gaf spoedig genezing. De groei was
later iets onregelmatig.

De overige dieren maakten gedurende de geheele proef een
eenigszins schralen indruk, hoewel ze verder goed levendig en
vlug waren. Beharing en beenwerk lieten niets te wenschen over.

-ocr page 143-

GROEP IV. Biggenmeel E. Levertraan, Geslibd krijt, Ferri-
chloride. Koper, Mangaan (in Kilogrammen).

w
4gt;

H

a

3

Z

3

u
rt

U
Ü

^ 1

■gt; o-apj

1

ra

■i: O O.

S quot;J!.

■C« O.W

■S^ó

•ofl O ro

cSS.

gt; U fO
quot;O'S O;

ar

5 V.

^^O IA J.

w quot;

O ü

c'C

— Gl

a

o|

O Ë.

402 Ri

b

13

19

113

107

94

481 Tj

z

10

12

91.5

86

79.5

416 Me

z

12

15

89.5

85

74.5

453 V

z

13

16

89.5

86

73.5

441 Wa

z

11.5

16

83

78

67

413 Kp

b

9.5

12.5

96

89

83.5

Totaal

69

90.5

562.5

531

472

No. 441 Wa is van 11—20 Januari ziek geweest. Het dier was
soporeus, de temperatuur was verhoogd, de huid rood gekleurd.
Later trad een pustuleus, crusteus eczeem op. Vermoedelijk was
hier infectie in het spel. Genezing trad op zonder behandehng, doch
het eczeem bleef nog geruimen tijd bestaan. Aan het einde van de
proef hadden alle dieren een mooi, gezond uiterlijk, een gladde,
glanzende beharing en goed beenwerk.

-ocr page 144-

«

s
e

3

Z

ji
u
rt

3
ü

-C

■üquot;» «oC

M gt;

CQ

■S oo:

5 Si-
.5 «ó

p.
gt; n

w fe.

liss

M'?
TJ O
0 rt Ol

W quot;

— «
a

si
ü ë.

406 Ri

b

13.5

18.5

101

95

82.5

482 Tj

z

8.5

10.5

64.5

61

54

420 Me

b

18

23.5

101.5

97

78

452 V

z

11

13

64

59

51

440 Wa

b

11.5

14.5

94

88

79.5

412 Kp

z

10

13

74

69

61

Totaal

72.5

93

499

469

406

1 %nbsp;f/ i .Blnbsp;I kj^nbsp;^

Groeicurven van Groep V.

Ziekte is in deze groep niet voorgekomen. De dieren waren ech-
ter niet erg levendig en de beharing was iets ruig. Het beenwerk
was matig solide. Bij enkele exemplaren kwam verkromming van
de ledematen en verdikking van de epiphysen voor. Ze konden
zich nog wel voortbewegen, doch de gang was vrij langzaam.

-ocr page 145-

• fl)
E

a

3

J: -.
u

-f * «J

'' . s
ü

ja

O ON
s OT3C-J

h-ci

■Icf^é
« gt;

ca

.5 WO
•o* O co

|L

ä u co

w

H ë,

l-ïi
e cl tN

W «

a'C

cgt;
O.


üë.

403 Ri

z

14

18.5

93

87

74.5

479 Tj

b

9

10

36.5

33

26.5

415 Me

b

15.5

19.5

87

82

67.5

455 V

1 z

12

14.5

46

43

31.5

436 Wa

b

10

14

55

52

41

411 Kp

z

11

16

73

67

57

Totaal

71.5

92.5

390.5

364

298

VorOrRPROLT V
CROFP VI

-«« d.

-----

'■ ' 'nbsp;V'fll

T—nzTiziilt.

t

Reeds spoedig begon in deze groep stijfheid voor te komen. Op
8 Februari waren alle dieren stijf. 479 Tj, 455 V en 436 Wa kon-
den niet meer opstaan en de beide eerstgenoemden begonnen in
gewicht achteruit te gaan. 479 Tj kreeg bovendien een fractuur van
het schouderblad. Op 10 Februari werd de hoeveelheid Geslibd
Krijt tot de helft verminderd en een behandeling ingesteld met
Vigantol (6 cc per 50 Kg. voeder). Genezing werd bij 5 van de 6
dieren bereikt in 4 weken, met 51 cc Vigantol. 479 Tj kwam niet
meer op de been. doordat de fractuur van het schouderblad in
abscedeering overging en het dier ging lijden aan pyaemie.

-ocr page 146-
-ocr page 147-
-ocr page 148-

Tabel 39. Vergelijkend Overzicht van de Gewichtsvermeerdering
in de Proefperiode van alle dieren uit de Groepen I t/m VI (in Kg.)

a

3

gt;

gt;

gt;

a

O

a

V

s

a

V

O

a

w
O

a

V
O

a

O

6

O

O

L.

O

u
Ü

u
Ü

Worp Ri

64

81

68

94

82.5

74.5

.. Tj

42.5

69

71.5

79.5

54

26.5

Me

57

90

79

74.5

78

67.5

.. V

62

63

73.5

51

31.5

.. Wa

35

70

70.5

67

79.5

41

.. Kp

81.5

67

83.5

61

57

Totaal

453.5

419

472

406

298

Tabel 40. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de Groepen I t/m VI (in Kilogrammen).

Elke Groep

Groep I

Groep II

Groep III

Groep IV

Groep V

Groep VI

6 dieren

voeder groei

voeder

groei

voeder groei voeder groei voeder groei

voedergroei

30 Nov.-U Dcc.

81 22.5

91

31

70

19.5

95

32

86.5

28

85

30

Totaal

81 22.5

91

31

70

19.5

95

32

86.5

28

85

30

14-28 December

98 26

134.5

45

110.5

41

137

43.5

116

36

102.5

26.5

Totaal

179 48.5

225.5

76

180.5

60.5

. 232

75.5

202.5

64

187.51

56.5

28DCC-11 Jan.

98 28

169

50

144

45.5

170.5

56.5

155

46.5

105.5

29.5

Totaal

(5 dieren)

394.5

132

324.5

106

402.5

132

357.5

110.5

293

86

11-25 Jan.

94.5 25.5

198.5

59.5

185.5

53

186

51.5

183.5

47.5

117

32,5

Totaal

(4 dieren)

593

191.5

510

159

588.5

183.5

541

158

410

118,5

25 Jan.-8 Febr.

95 20

220.5

63

207

60

233

66

231

66

116.5

24.5

Totaal

(4 dieren)

813.5

254.5

717

219

821.5

249.5

772

224

526.5

143

8-22 Febr.

98.5 20

243.5

66

247

72

276.5

78

255.5

63

145

41

Totaal

(4 dieren]

1057

320.5

961

291

1098

327.5

1027.5

287

671.S

184

22 Febr.-8Mrt.

137 34

273

7j

274

71

307.5

82.5

269.5

64.5

216.5

59.5

Totaal

(4 dieren)

1330

395.5 1238

362

1405.5

410

1297

351.5

888

243.5

8-19 Maart

»35.5 38.5

231

58

227

57

262

62

226

54.5

189

54.5

Totaal

dieren)

1561

453.5

1465

419

1667.5

472

1523

406

1077

298

-ocr page 149-

Tabel 41. Algemeen Overzicht van het Eerste Gedeelte van
Voederproef V. (In groep I is na het uitvallen van 2 dieren het
voederverbruik en de groei van de overblijvende 4 dieren omgere-
kend voor 6 dieren) (in Kilogrammen).

•S«

I e» .

OSü

Begingewicht

voorproefperiodenbsp;68.5 70 69.5 69 72.5 71.5
Begingewicht

proefperiodenbsp;89 89.5 90 90.5 93 92.5
Eindgewicht

proefperiodenbsp;378 543 509 562.5 499 390.5
Eindgewicht na

16 uur vastennbsp;— 517 481.5 531 469 364
Groei in de

proefperiodenbsp;289 453.5 419 472 406 298
Voederverbruik:

a.nbsp;biggenmeelnbsp;600 600 600 600 . 600 600

b.nbsp;varkensmeelnbsp;— 961 865 1067.5 923 477
Voeder-totaalnbsp;1137 1561 1465 1667,5 1523 1077
Bijgevoegde

bestanddeelen:

a.nbsp;Eviunisnbsp;1.8

b.nbsp;Levertraannbsp;6.25 5.75 6.75

c.nbsp;Geslibd Krijtnbsp;. 12.5 11.5 13.5 30 16.25

d.nbsp;Sol. Chlor. Ferric.nbsp;0.775 0.825

e.nbsp;Sulf. Ferric.nbsp;0.261

f.nbsp;Sulf. Mangan.nbsp;0.062 0.058 0.066

g.nbsp;Sulf. Cupr.nbsp;0.031 0.029 0.033
Meelvoeder voor

100 K.G. Groeinbsp;393 344 350 353 375 361
Gemiddelde groei

per diernbsp;48.2 75.6 69.8 78.7 67.7 49.7
Gem. Groei per

dier per dagnbsp;0.442 0.693 0.641 0.722 0.621 0.456

«enbsp;.eSr.'^ SS?-;;quot;nbsp;Sg^uó

-ocr page 150-

(Eerste Gedeelte Voederproef V).

De beste resultaten werden weer verkregen met het gebruikelijke
vitaminen-mineralenmengsel (levertraan, geslibd krijt, ijzer, koper,
mangaan). Groep IV (Mengsel E) gaf met deze toevoeging iets
gunstiger eindcijfer voor groei dan groep II (mengsel F). Het ver-
schil is echter pas in de laatste weken ontstaan, want op 8 Februari
had groep II nog een kleinen voorsprong (Tabel 40). In groep IV
is één dier korten tijd ziek geweest, terwijl in groep II een geïncar-
cereerde breuk is voorgekomen. De invloed van beide processen op
het eindcijfer is echter niet groot en blijkens het verloop van de
groeicurven mogen we deze wel tegen elkaar verwaarloozen. Het
verschil in groei tusschen de beide groepen wordt nog K.G.
kleiner, als we het eindgewicht na 16 uren vasten als maatstaf
nemen. Practisch kunnen we de groeicijfers van beide groepen dus
wel als gelijk beschouwen. Ook met de rendementcijfers is dit het
geval, want het iets hoogere cijfer voor groep IV is door 't hoogere
eindgewicht wel te verklaren.

Het ferrisulfaat (Groep III) heeft niet aan de verwachtingen
beantwoord. Weliswaar is ziekte van één dier van veel invloed
geweest, doch niet in die mate, dat het mindere eindcijfer voor
groei, vergeleken met groep IV. daardoor heelemaal te verklaren
zou zijn. Ook de algemeene indruk van de dieren wees er op, dat
we het ferrisulfaat niet direct op één lijn mogen stellen met ferri-
chloride.

Evinius is niet in staat geweest, om de insufficientieverschijnse-
len te voorkomen, welke door het mengsel F worden opgewekt.
Longoedeem met sterfte en stijfheid kwam even goed voor. Ook nu
weer werd een vlugge genezing van stijfheid verkregen met Vigan-
tol plus Krijt. Eviunis heeft dus zeer onvoldoende in de behoefte
der dieren aan antirachitische stoffen voorzien en als eenig aan-
vullend bestanddeel van meelrantsoenen voor hokvarkens. mogen
we daarom aan dit praeparaat maar weinig waarde hechten. Mis-
schien zou in combinatie met een vitamine D-praeparaat iets be-
reikt kunnen worden.

Het mengsel A (Groep VI) gaf ook met toevoeging van 2%
krijt weer stijfheid, zelfs in vrij hevige mate. Vijf van de 6 dieren
genazen snel met Vigantol plus Geslibd Krijt, terwijl één dier ging
lijden aan pyaemie.

Het mengsel D plus 2% krijt (Groep V) was in staat, om de
dieren nog juist op de been te houden. De helft van deze dieren

-ocr page 151-

groeide goed en de andere helft slechts matig. Het rendementcijfer
is betrekkelijk ongunstig. Evenals bij de vorige proef blijkt ook nu
weer bij vergelijking van de uitkomsten met die van het mengsel A,
dat in tapiocameel factoren moeten voorkomen, welke voor stijf-
heid beschutten. Als tapiocameel slechts 20% van het rantsoen uit-
maakt, is het gehalte aan deze stoffen echter te gering, om een
voorspoedigen groei, ook in de mestperiode, mogelijk te maken. Het
was van belang, deze factoren in tapiocameel verder na te gaan.
De vraag was nu: Mogen we den gunstigen invloed op het voor-
komen van stijfheid toeschrijven aan een bepaald gehalte aan kalk
en phosphor, waardoor de verhouding van deze mineralen gunsti-
ger wordt, of komt er vitamine D in voor?

De Ca- en P-gehalten, onderzocht aan het Laboratorium voor
Medisch Vet. Chemie te Utrecht, komen voor in Tabel 42.

Tabel 42. Stikstofgehalte en Aschbestanddeelen van de in Voe-
derproef V gebruikte voedermiddelen.

L.
quot;Cl

«

u

•QC

ö

s

E

ó

s

N

%

Asch

%

ä u

si

»'S

p.

U. SI
O.

quot;ei

B

é

E

s

é

Palmpitmeel

2.56

4.28

240

259

540

40.6

41.4

Tapioca

0.43

2.30

89.9

76.1

82.1

12.1

2.6

Maismeel

1.58

1.43

8.4

128

286

3.7

1.8

Gerstemeel

1.72

2.45

39.3

114

263

6.7

3.8

Lijnmeel

5

6.3

328

536

1130

9.6

20.5

Vischmeel

10,8

20.45

5610

155

3340

43.7

9.5

Havermeel

1.5

2.64

58.5

105

261

5.6

3.1

Tarwegrint

2.78

4.5

102

354

862

17.2

9.2

Rijstvoedermeel

1.71

3.18

17.8

282

633

10.7

4

Tapiocameel blijkt een laag P-gehalte te hebben en het Ca-gehalte
is hooger dan van mais en gerst. In Tabel 43 hebben we de gehal-
ten aan stikstof en aschbestanddeelen voor de mengsels A, D, E, F
uitgerekend. Het Ca-gehalte van geslibd krijt was volgens een
analyse van het Rijkslandbouwproefstation voor veevoederonder-
zoek te Wageningen 38640 m.g. per 100 gr.

-ocr page 152-

Tabel 43. Stikstofgehalte en aschbestanddeelen van de mengsels
A. D. E, F.

Mengsel A
Mengsel D
Mengsel E
Mengsel F
Mengsel A
plus 2%

geslibd krijtnbsp;1459.6nbsp;759.4nbsp;1.92

Mengsel D plus

2% geslibd krijt ■nbsp;1472.5nbsp;721.7nbsp;2.04

Volgens de onderzoekingen van Bethke, Edgington en Kich ligt
de meest gunstige verhouding Ca : P tusschen 1 : 1 en 2 : 1 voor
varkens. De eischen voor vitamine D waren dan het laagst. De
verhoudingen in de mengsels A en D verschillen weinig en geven
den indruk, dat de gunstige werking van tapiocameel niet verklaard
kan worden uit een bepaald gehalte aan Ca en P; immers met
toevoeging van 2% geslibd krijt is de verhouding in het mengsel D
zelfs iets ongunstiger dan in het mengsel A. Eerder moesten we
gaan denken, dat tapiocameel vitamine D bevat. Deze mogelijkheid
bestond; de plantenwortels namelijk, waaruit men tapiocameel be-
reidt, worden na het rooien eerst langdurig te drogen gelegd in het
zonlicht. En onder invloed van de ultraviolette stralen kan zich in
die wortels misschien vitamine D gevormd hebben. Echter is het
niet zeker, dat tapioca-wortels bestanddeelen bevatten, welke door
bestraling tot Vit. D worden. Het vetgehalte is zeer laag (0.6%).
Een nader onderzoek is dus gewenscht..

Dr. E. Brouwer was zoo vriendelijk, aan het Rijkslandbouw-
proefstation te Hoorn voor ons de antirachitische werking van
tapiocameel bij ratten te onderzoeken. Ook bij deze dieren werd
een zeer duidelijk effect op de genezing van rachitis verkregen.

De Uitkomsten van het Tweede Gedeelte van Voederproef V.

(Groepen VII t/m XII).

De proefdieren behoorden tot de volgende worpen:

Worp Mr - V.D.L.nbsp;' -nbsp;'

Worp Bu — Gekruist x V.D.L. '

•ot

gt;00

•ëo

Ü

8

S

8

s

u:

CL.

N

Asch

O.

u, S
0.

O.

%

%

•ei

'ÓC

■dó

•at

gt;M

È

a

a

a

è

3.025

4.878

716

176.9

774.6

12.9

5.3

0.92

2.781

4.950

729.2

167.9

736.1

14.3

5.3

0.99

2.718

4.503

607.5

153.2

662.3

11.4

4.8

0.92

2.707

4.330

509.9

173.8

644.2

10.8

5.5

0.79

-ocr page 153-

Worp Sm — V.D.L.

Worp Sc — V.D.L,

Worp Tol — Landvarken x V,D,L,

Worp To2 — Landvarken x V.D,L,

GROEP VIL Biggenmeel H, Levertraan, Geslibd Krijt, Ijzer.
Koper, Mangaan (in Kilogrammen).

427nbsp;Mr
475 Bu

428nbsp;Sm
443 Sc
462 Tol
467 To2

jc j,
gt;
otjS

a ë s-r
»
gt;

n

12.5
12
11
13
8,5
13,5

b
z
z
z
b
b

I-sa
lis

.5 só

xa O rr

m

JSH
U O .

0 o2;
S O.

§ ed

J ^ om

SSs-?
w ®

O C
— «

— O.
u O

O s.

17

105

99

88

14

80.5

75

66.5

15

88

83

73

16.5

85.5

80

69

11.5

62

58

50.5

16.5

106.5

101

90

90.5

527.5

496

437

Groeicurven van Groep VIL

No. 475 Bu was gedurende de maand December soporeus, ver-
toonde in geringe mate een crusteus eczeem en hoestte nu en dan.
Later trad herstel op.
462 To2 kreeg op 11 Januari, tengevolge van een val. een beider-

-ocr page 154-

zijdsche bekkenfractuur. Kreupelheid daardoor is tot het einde van
de proef blijven bestaan. Overigens maakten de dieren een besten
indruk, bezaten mooi, glad. glanzend haar en solied beenwerk.

GROEP VIII. Biggenmeel G, Levertraan, Geslibd Krijt, Ijzer,
Koper, Mangaan (in Kilogrammen).

a

S
g

3

nj

S
O

.quot;■«oio;

gt; OT3 CM
« quot;

CQ

.9 quot;ó

«OM

(SS.

T3 lt;y Ov
a Oquot;
W O.

ÄSS2

O

O-C

«j

a

o|

OË.

423 Mr

b

13.5

19.5

105.5

100

86

472 Bu

b

12

12.5

76.5

72

64

432 Sm

z

11.5

13.5

71.5

67

58

444 Sc

z

14

18

94.5

89

76.5

458 Tol

z

9.5

12

76

72

64

468 To2

b

9.5

14

92.5

87

78.5

Totaal

70

89.5

516.5

487

427

Groeistoringen zijn in deze groep niet veel voorgekomen, alleen
werd in de jeugd bij enkele dieren een licht eczeem en nu en dan
diarrhee opgemerkt. De beharing was later bij alle dieren glad en
glanzend, het beenwerk solide.

-ocr page 155-

GROEP IX. Biggenmeel C, Phosphorzure Voederkalk en Ge-
droogde Gist (in Kilogrammen).

422 Mr
473 Bu
430 Sm
442 Sc
459 Tol
464 To2

..J u
•g-g.

T3 O CN
O O —

5 e.
69
43.5
47.5
76.5

J3 '

M^ »o;

Q O ^ •

u '
03

12
10.5
12.5
14.5
9.5
13

■m

S quot;J,

'Ot C«^
.2 »0
O fO

cSS.

15.5
12
16
19
12.5
17

5 ed

gt;

a-C

— lt;u
...
O.

gt;è

.5 S

W

b
z
z
b
z
b

53.5
31.5
31.5
57.5

Totaal 72

92

VOEDERPROEP V

qROEP IX

-««ifi*

-----WjBu

........................VM Srt

——

---------

459 Tol vertoonde op 21 December eklampsie en longoedeem.
Het dier is den volgenden dag gestorven. 464 To2 gaf op 5 Januari
dezelfde verschijnselen te zien. Door behandeling met brom. kal.
(8 gr. per dag) bleven deze verschijnselen weg, doch het dier bleef
verlamd en is daarom uit de groep verwijderd.

Op 8 Februari waren de overblijvende dieren allen stijf.
473 Bu had de ledematen buitengewoon krom en kon niet meer
opstaan. 430 Sm was een echte trippelaar. In het biggenmeelrant-
soen werd phosphorzure voederkalk plus gedroogde gist nu ver-

»»

-ocr page 156-

vangen door geslibd krijt (1%) plus Vigantol (6 cc. per 50 Kg.
voeder). Met biggenmeelvoedering werd doorgegaan tot 15 Maart,
toen alle dieren genezen waren. De genezing werd bij 3 dieren in 3
weken bereikt en bij 1 dier No. 473 Bu in 5 weken. In het geheel
is 33 cc Vigantol noodig geweest.

GROEP X. Biggenmeel C. Levertraan. Geslibd Krijt, Ijzer, Ko-
per, Mangaan (in Kilogrammen).

O

a
a

3
2

u
(fl

u
Ü

3 j,
•ü ®

ï Ë..2J.

ao V •
CQ

m
hi
.a^ö

■M P co

T3 « CT»

0 cquot;

ws.

^ « co

w quot;

9quot;

— u
Q.

SS
os.

425 Mr

b

12

16

95.5

91

79.5

474 Bu

b

11.5

13

82.5

78

69.5

431 Sm

z

13.5

16

96

90

80

448 Sc

z

11

15.5

67

64

51.5

460 Tol

z

12

15

87

81

72

469 To2

b

10.5

14.5

95

90

80.5

Totaal

70.5

90

523

494

433

'•k % % % 'i 'k 'k quot;L
Groeicurven van Groep X.

Gedurende de eerste weken van de proefperiode kwamen nog al
spijsverteringsstoornissen voor, obstipatie en diarrhee, vooral bij
474 Bu en 448 Sc. Later werd de groei beter en bleven storingen
achterwege. De dieren maakten aan het eind een besten indruk, de
beharing was glad en glanzend, het beenwerk solide.

-ocr page 157-

GROEP XI. Biggenmeel D. Levertraan. Geslibd Krijt. Ijzer.
Koper, Mangaan (in Kilogrammen).

i-CS

S

•S^ó
wOK

w a

js-a

.2.2 O

si-«?
quot;Igs:

W O.

i'

«t; j,
3 °

c'C
0)
a

SI
cl

17

96

90

79

14.5

64

60

49.5

12.5

75.5

71

63

18.5

104

99

85.5

13

86.5

81

73.5

15

88

84

73

90.5

514

485

423.5

gt; ona cvï

S

■MlTt;.-

O O J? J,

O gt;

m

12

12

10.5

14.5

10.5

11.5

426 Mr
476 Bu
434 Sm
447 Sc
463 Tol
465 To2

Totaal 71

PROEFPCRIODC

-k ^ % quot;la. quot;I, i, 'h t t '}i i
Groeicurven van groep XI.

476 Bu heeft in het tijdstip 14—25 December geleden aan diar-
rhee. Verder kwamen geen storingen voor. De algemeene indruk
van de dieren was best, de beharing was glad en glanzend, het
beenwerk solide.

-ocr page 158-

GROEP XII. Biggenmeel A, Levertraan. Geslibd Krijt. Ijzer,
Koper, Mangaan (in Kilogrammen).

w

G
E

3
Ä

U

cj

s
ü

J3 '

5 OT5S
5Ë..2J.

Wut;.-!

CQ

i'CS

.2 quot;O

^ O

js-a

quot;•2 O
gt;

Sa»?

-a a ov

a o-^
uë.

l|«6
ass-?

O quot;C

- Cl

a

oE

421 Mr

z

11.5

16

89.5

85

73.5

471 Bu

z

12

14

80

77

66

433 Sm

z

13

15

85.5

82

70.5

449 Sc

z

14.5

19.5

98.5

94

79

461 Tol

b

8.5

11

71.5

66

60.5

470 To2

b

10.5

14.5

80

76

65.5

Totaal

70

90

505

480

415

VOCD£RPROEr V

GROEPXII
--M«

-------- B.

lt;JlS«

-1 ï J! r',
.................

Groeicurven van Groep XII.

470 To2 leed van 14-21 December aan een fibrineuze polyar-
thritis. Een behandehng werd ingesteld met jodiumpraeparaten (in-
wendig joodkalium. uitwendig jodiumtinctuur). waarop genezing
is gevolgd. In de jeugd maakten deze proefdieren een mageren
indruk. De ontlasting was nu en dan tamelijk dun. Later ontwikkel-
den de dieren zich best; het werden mooie slachtdieren. Van alle
groepen VII t/m XII vertoonde deze groep wel de beste lichaams-
ontwikkeling, gepaard gaande met best beenwerk en gladde, glan-
zende beharing.

-ocr page 159-

Tabel 44. Vergelijkend Overzicht van de gewichtsvermeerdering
in de Proefperiode van alle dieren uit de Groepen VII t/m XII (in
Kilogrammen).

Groep VII

Groep VIII

Groep IX

Groep X

Groep XI

Groep XII

Worp Mr

88

86

53.5

79.5

79

73.5

Bu

66.5

64

31.5

69.5

49.5

66

Sm

73

58

31.5

80

63

70.5

„ Sc

69

76.5

57.5

51.5

85.5

quot; 79

Tol

50.5

64

72

73.5

60.5

To2

90

78.5

80.5

73

65.5

Totaal

437

427

*

433

423.5

415

Tabel 45. Voederverbruik en groei in 14-daagsche perioden van
de Groepen VII t/m XII.

Elke groep

Groep VII

Groep VIII

Groep IX

Groep X

Groep XI

Groep XII

6 dieren

vozder groei

voeder

groei

voeder groei voeder groei

i voeder groei

voedergroei

30 Nov.-H Dec.

90

31

84.5

29.5

80.5 24.5

83

25

88

27

81.5

27

Totaal

90

31

84.5

29.5

80,5 24.5

83

25

88

27

81.5

27

14-28 Dec.

118.5

33

116

37.5

80,5 16.5

114.5

31

131.5

32.5

111.5

34.5

Totaal

208.5

64

200.5

67

(5—6 dieren)

197.5

56

219.5

59.5

193

61.5

23Dcc.-llJan.

153.5

50.5

14S

50

78 23.5

143

47.5

160.5

53

144

48.5

Totaal

362

114.5

348.5

117

(4—5 dieren)

340.5

103.5

380

112.5

337

110

11—25 Jan.

185.5

59.5

186.5

57.5

68 17.5

176

54.5

193.5

58

194

58

Totaal

547.5

174.5

535

174.5

(4 dieren)

516.5

158

573.5

170.5

531

168

25-8 Febr.

222

61.5

236

62.5

64.5 15.5

218.5

63

225

61.5

212.5

64.5

Totaal

769.5

235.5

771

237

(4 dieren)

735

221

798.5

232

743.5

232.5

8-22 Febr.

247.5

69.5

257.5

67.5

80.5 20.5

257

75

264

66.5

239

64.5

Totaal

1017

305

1028.5

304.5

(4 dieren))

992

296

1062.5

298.5

982.5

297

22 Febr.—8 Mrt.

277.5

70.5

269

67.5

121.5 36

283.5

72.5

281.5

64

263.5

68.5

Totaal

1294.5

375.5 1297.5

372

(4 dieren)

1275.5

368.5

1344

362.5

1246

365.5

8-19 Maart

226.5

61.5

226.5

55

112 32

223

64.5

223.5

61

255

49.5

Totaal

1521'

437

1524

427

(4 dieren)

1498.5

433

1567.5

423.5 1501

415

-ocr page 160- -ocr page 161- -ocr page 162-

Tabel 46. Algemeen Overzicht van het Tweede Gedeelte van
Voederproef V (in Kilogrammen).

(In Groep IX is na het uitvallen van 2 dieren, het voederverbruik
en de groei van de overblijvende 4 dieren omgerekend voor 6
dieren).

IKS-Önbsp;SOSXÖ

LJnbsp;nu.L. n ^ D. Ak .

4, M

O

gt;
a

tf^ö

JMIKjsiIIII

Wo

Begingewicht
voorproefperiode

Begingewicht
proefperiode

Eindgewicht
proefperiode

Eindgewicht na
16 uur vasten

Groei in de
proefperiode ^

Voederverbruik:

A.nbsp;Biggenmeel

B.nbsp;Varkensmeel
Voedertotaal

Bijgevoegde
Bestanddeelen:

A.nbsp;Levertraan

B.nbsp;Geslibd Krijt

C.nbsp;Sol. Chlor. Ferric.

D.nbsp;Sulf. Mangan.

E.nbsp;Sulf. Cupric.

F.nbsp;Phosph. Kalk

G.nbsp;Gedr. Gist

Meelvoeder voor
100 Kg. Groei

Gemiddelde groei
per dier

Gem. groei per
dier per dag

70.5 70

72

70.5 71

70

90.5 89.5 92

90

90.5 90

527.5 516.5 346.5 523 514 505

496 487

494 485 480

437 427 254.5 433 423.5 415

600
921
1521

600
924
1524

600 600 600
898.5 967.5 901
1498.5 1567.5 1501

940.5

6
12

0.750
0.060
0.030

(2.9)

0.750 -
0.060 -
0.030 -
6

6

6.25

6

12

12.50

12

0.750

0.775

0.750

0.062

0.062

0.060

0.030

0.031

0.030

6
12

348 357 370 346 370 362
72.8 71.7 42.4 72.2 70.6 69.2

0.668 0.653 0.389 0.662 0.648 0.635

-ocr page 163-

(Tweede Gedeelte Voederproef V).

Het Friesche Mengsel C bleek ook met toevoeging van phos-
phorzure voederkalk en gedroogde gist (Groep IX) onvoldoende
antirachitische factoren te bevatten.

Bij 2 dieren trad eklampsie en longoedeem op, terwijl de overige
alle stijf zijn geworden. De stijve dieren zijn in korten tijd genezen
met Vigantol (6 cc per 50 K.G. voeder) plus geslibd krijt (1% bij
het rantsoen).

Het vitaminen-mineralenmengsel (Levertraan, geslibd krijt, ijzer,
koper, mangaan) gaf bij alle mengsels weer een voorspoedigen
groei, gevallen van stijfheid kwamen niet voor. De beharing van de
dieren was glad en glanzend, het beenwerk solide. Wel werden bij
enkele proefdieren in de jeugd spijsverteringsstoornissen opge-
merkt, doch waarschijnlijk mogen we deze meer toeschrijven aan de
mengsels zelf dan aan de bijgevoegde bestanddeelen. Met deze
aanvullingen kwamen tusschen de mengsels A, C, G. D. H geen
groote verschillen aan het licht. Houden we rekening met de stoor-
nissen, die zijn voorgekomen, dan mogen we de verschillen in groei
als toevalhg beschouwen. Het lagere cijfer voor groep XII b.v. is
vooral in de laatste periode van 8—19 Maart ontstaan, doordat
enkele dieren beerig waren. We zien dan ook, dat deze groep veel
minder gewichtsverlies geboekt heeft, door de dieren 16 uur te
laten vasten, dan de andere groepen. Ook is het groeicijfer van
Groep XII iets gedrukt door ziekte van het dier 470 To2. De
rendementcijfers zijn het gunstigste voor de mengsels H en C, niet-
tegenstaande het eindgewicht voor deze mengsels het hoogste was.

Deze proef gaf ook weer een aanwijzing, dat de eiwitverhouding
in het mengsel A aan den nauwen kant is; in de jeugd zijn weer
spijsverteringstoornissen opgetreden. Iets ruimere eiwitverhouding,
n.1. in het mengsel H met 10% vischmeel, gaf deze stoornissen niet,
en zoowel groei als rendement werden zeker zoo gunstig. Het
spreekt vanzelf, dat de kostprijs van het mengsel H veel lager is
dan dat van A en uit een financiëel oogpunt zouden we het mengsel
H dus als meer rationeel mogen beschouwen dan A, als de kwali-
teit van het slachtproduct voor beide mengsels gelijk was. Het
laatste was echter niet het geval. De lichaamsontwikkeling was bij
de A-dieren veel beter dan bij de H-dieren. Ook de keuring na het
slachten viel, wat de geschiktheid voor bacon betreft, in het alge-
meen uit in het voordeel van de groep A-dieren.

Toevoeging van 2% casein (mengsel G) had geen effect, noch

-ocr page 164-

op den groei, noch op het voederverbruik. Waarschijnlijk tenge-
volge van het hooge percentage eiwit, trad in het begin van de
proefperiode bij de G-dieren wel diarrhee op. De uitslag geeft
grond aan de veronderstelling, dat we de vischmeelrantsoenen ten
opzichte van het eiwit als volwaardig mogen beschouwen.

Gedeeltelijke vervanging van mais en gerst door tapiocameel
deed het rendement iets ongunstiger worden (mengsel D, Groep
XI), terwijl de groei ongeveer dezelfde bleef. Het is echter moge-
lijk, dat het verschil in rendement tusschen de D- en A-groep
geheel of gedeeltelijk veroorzaakt is door het achterblijven van het
dier 476 Bu in de tapiocagroep. In voederproef IV kregen we
tenminste slechts een onbeteekenend verschil in rendement.

Gaan we thans de uitkomsten van het tapiocamengsel eens ver-
gelijken met die van hetzelfde mengsel zonder toevoeging van
levertraan, Fe. Cu, Mn, in het Eerste Gedeelte van deze Voeder-
proef. Wel zijn de proefdieren voor het Eerste en Tweede Gedeelte
niet van dezelfde worpen afkomstig geweest, en is een juiste verge-
lijking niet goed mogelijk, maar toch wijzen de uitkomsten erop, dat
aanvulling van het tapiocamengsel met het
vitamine-mineralen-
mengsel een meer voorspoedigen en regelmatigen groei waarborgt
De dieren van Groep XI immers groeiden sneller en meer gelijk-
matig, bezaten meer vitaliteit, hadden mooier beharing en beter
beenwerk dan die van groep V.

Samenvatting.

Beproefd werden de biggenmeelmengsels A, C D E F G H
met toevoeging van vitaminen en/of mineralen. Alle groepen ont-
vingen hetzelfde varkensmeel. Tijdens de proef
werd'automat'ch
drooggevoederd. De dieren kregen geen uitloop.

Onbsp;^

quot;nbsp;.nbsp;quot; -znbsp;.ca

Ssnbsp;« 3 1 i t § ^ s I

gt;

2

A 20 45 - ^ _ _ _ „
C 20 30 - ^ ,5 ,0 ^nbsp;-

15 10 ~ 100
23 12 - 100

F 10 40 22
G 20 43

H

D 10 35 - 20 - - _
E 10 40 25

- - 15 10 - 100
5 15 8-100

H 20 4.nbsp;^ ~ ^^ 2 100

H 20 45 - - ^ ^ ^ 25 10 - 100

-ocr page 165-

Het vitamine-mineralenmengsel. Levertraan, geslibd krijt, ijzer,
koper, mangaan, bleek als aanvulling van meelrantsoenen weer
uitstekende resultaten te geven. Andere toevoegingen, n.1. Eviunis
(bij mengsel F). 2% geslibd krijt (bij mengsel A en D), 1^% phos-
phorzure voederkalk plusnbsp;gedroogde gist (bij mengsel C)
gaven daarentegen slechte of onbevredigende uitkomsten.

Gedeeltelijke vervanging van mais en gerst (in mengsel A) door
dezelfde hoeveelheid (20%) tapiocameel (mengsel D) gaf denzelf-
den groei, terwijl het rendement misschien iets ongunstiger is te
beschouwen, tenminste als beide mengsels A en D waren aange-
vuld met het vitaminen-mineralenmengsel. Tapiocameel bleek weer
factoren te bevatten, die voor stijfheid beschutten, waarschijnlijk
vitamine D. en zonder toevoeging van vitaminen, alleen mei 2%
geslibd krijt, gaf het D-mengsel daardoor veel betere resultaten dan
het A-mengsel.

De uitkomsten verkregen met ferrisulfaat als aanvuUing van het
mengsel E waren niet direct gelijk te stellen met die van ferri-
chloride, opgelost in het drinkwater. Toevoeging van 2% case-
in (mengsel G) had geen invloed op groei en rendement en maakte
het eiwit van het vischmeelrantsoen A dus niet volwaardiger. Een
gehalte van 12% vischmeel C.B. in mengsel A gaf een eiwitver-
houding, welke aan den nauwen kant is. Met 10% vischmeel C.B.
(mengsel H) was de groei even goed en het rendement wel zoo
gunstig, kwamen ook minder storingen voor in de jeugd, doch de
kwahteit van het slachtproduct werd iets minder goed.

Rendement- en groeicijfers, met het mengsel E verkregen, waren
practisch gelijk te stellen met die van het mengsel F. Ook van de
mengsels A . C. G. H kwamen genoemde cijfers vrij goed met
elkaar overeen, alleen vertoonden H en C iets gunstiger rendement
dan A en G.

Vigantol. gecombineerd met geslibd krijt, bleek weer een goed
therapeuticum voor stijfheid.

LITERATUUR.

Asher. Prof. L.. Ueber der Vitaminewert von Eviuniszwieback auf

Grund Experimenteller Untersuchungen.
Bethke. Edgington and Kick: Calcium and phosphorus in bone for-
mation in the pig. Ohio Agricultural Experiment Station.
Bulletin 431, pag. 118 1929.
Buytendijk, Prof. Dr. F. ]. J., Rapport 9 Juli 1928 over het biolo-
gisch onderzoek van Eviunis.
Hulsteyn. W.. Eviuniseering van eetwaren. De Telegraaf 31-3-'29.

-ocr page 166-

Lebensmittel-Versuchsanstalt Östenreich. Mitteilungen. ..Eviunisquot;
Vitamin-Präparate in der Brot und Teigwarenfabrika-
tion. Heft VI pag. 4 1928.

Simmonds. Becker. Mc Collum. Report of the Committee on nutri-
tional diseases 1927 Journ. of the Am. Vet. Med. Ass.
Ref. Tijdschrift voor Diergeneeskunde pag. 851 — 1928.

Sjollema. Prof. Dr. B. Ergebnisse und Probleme der Modernen
Ernährungslehre. Verlag von J. F. Bergmann. München
und Wiesbaden 1922.

Sleeswijk, Prof. Dr. J. G.. Onze dagelijksche voeding. Het vitami-
nenprobleem. De Telegraaf 22 Januari 1930.

-ocr page 167-

HOOFDSTUK X.

Voederproef VI.

Vergelijking van vischmeel, haringmeel en diermeel als bronnen
van dierlijk eiwit in meelrantsoenen.

Voortgezet onderzoek over de werking van verschillende
ijzerpraeparaten bij mestvarkens.

Onderzoek, of levermeel de mineralen Ijzer, Koper en Mangaan

kan vervangen.

Davitamon tegenover levertraan als vitamine-praeparaat.

In voederproef VI werd allereerst een vergelijking gemaakt tus-
schen de dierlijke eiwitvoeders: vischmeel, haringmeel en diermeel.
Het vischmeel was hetzelfde, als bij de vorige proeven gebruikt,
n.1. Engelsch, wit Vischmeel C.B. 1ste kwaliteit, geleverd door het
Centraal Bureau te Rotterdam. Van haringmeel werd genomen het
merk „Favorietquot;, aangekocht van Wolters Krachtvoederhandel,
Rotterdam. Diermeel werd in 2 soorten beproefd, n.1. het inlandsche
product „Diermeel N.T.F.quot; van de Nederlandsche Thermo-Che-
mische Fabrieken te Bergum en het Zuid-Amerikaansch Diermeel
„Carnarina N.S.quot;.

Bij de vergelijking van deze voedermiddelen hebben we het
mengsel A als standaardrantsoen aangenomen. Weliswaar is eer-
der gebleken, dat het eiwitgehalte in dit rantsoen aan den hoogen
kant was en daardoor in de jeugd lichte spijsverteringsstoornissen
kunnen ontstaan, doch we hebben gemeend, dit rantsoen voorloo-
pig te moeten handhaven, omdat dieren, met dit rantsoen gevoe-
derd, later de beste lichaamsontwikkeling vertoonden en het meest
geschikt waren voor baconbereiding.

De rantsoenen mei haringmeel en diermeel werden nu aldus
samengesteld, dat het gehalte aan verteerbaar ruw eiwit van dier-
lijken oorsprong voor alle rantsoenen dezelfde werd, terwijl ook de
gehalten aan mais en gerst voor allen gelijk waren. Alleen de
hoeveelheden tarwegrint wisselden in verband met de hoogere of
lagere percentages van de dierlijke eiwitvoeders.

-ocr page 168-

Tabel 47. Analyses van de dierlijke eiwitvoeders (Rijksland-
bouwproefstation voor Veevoederonderzoek te Wageningen).

3
PJ

3
«

M

1

V
• «

59.5

4.9

22.3 2.3

62.3

10.6

15.7

43.8

21.9

15.6

60.1

10

- 7.6

34.3

17.5

verricht zijn aan

het Rijksland-

-----vv. T, cyt.iiuycii, zuuaen we de verhouding van

de dierlijke eiwitvoeders als volgt moeten nemen: 12 vischmeel
111^ Carnarina, 16.3 N.T.F.-diermeel, 11.9 Haringmeeh Aan het
Laboratorium voor Med. Vet. Chemie te Utrecht vond men in
dezelfde voedermonsters voor Carnarina een lager gehalte aan
ruw eiwit en voor N.T.F, iets hooger gehalte. Houden we hiermede
rekening, dan wordt de verhouding: 12 vischmeel, 12 Carnarina
16 diermeel N.T.F,, 12 Haringmeel (het laatste afgerond).

Het spreekt vanzelf, dat de zetmeelwaarden van de op die wijze
verkregen rantsoenen niet gelijk waren, immers de vetgehalten van
de dierlijke eiwitvoeders loopen ver uiteen. De uitkomsten van de
proef zouden ons te dien opzichte wel aanwijzingen verstrekken
voor een volgenden proefopzet.

De in Tab. 47 genoemde rantsoenen werden alle aangevuld met het
vitammen-mineralenmengsel: Levertraan, geslibd krijt, ijzer, koper
mangaan Verder werd er rekening mede gehouden, dat vischmeel
eventueel een beter resultaat kon geven dan diermeel, door een
hooger gehalte aan keukenzout en jodium. De groepen met dier-
meel N.T.F. en Carnarina werden daarom dubbel genomen en
beide diermeelsoorten ook beproefd met toevoeging van keuken-
zout en jodium, in hoeveelheden, die minstens gelijk waren aan die
welke voorkomen in vischmeel. Het vischmeel C.B. heeft een keu'
kenzoutgehalte van 2.3%. In 12 Kg. vischmeel van het mengsel A
komt dus 276 Gr. Na Cl voor. Aan het diermeelrantsoen werd iets
meer. namelijk 300 gr, toegevoegd. Het jodiumgehalte van visch-
meel was niet bekend. Voor zeevisch vinden we een gehalte aan-
gegeven van bijna 3 milligram per Kilogram, Vischmeel zal dus
ongeveer 4 milligram per Kilogram bevatten. Volgens deze raming

Vischmeel C.B,nbsp;65.9

Carnarina N,S.nbsp;68.1

Diermeel N.T.F.nbsp;53.6

Haringmeel Favorietnbsp;64.6

Levermeelnbsp;70

-ocr page 169-

zou mén met 12 Kilogram vischmeel in het mengsel A dus
dz 50 miUigram jodium geven. Aan het diermeelrantsoen
zouden we per 100 K.G. dus ongeveer 65 m.g. KJ moeten
toevoegen, om van een jodiumgehalte verzekerd te zijn, gelijk aan
dat van het vischmeelrantsoen. We hebben echter 1000 m.g. toe-
gevoegd. Stellen we het voederverbruik van biggen (8—10 weken)
op 1 Kg. per dag, dan ontvangt elke big dus 10 m.g. KJ per dag.
dat is het honderdste gedeelte van de hoeveelheid, die in de prak-
tijk aan biggen als geneesmiddel wordt gegeven en waarvan nim-
mer bezwaren worden gezien. In den vorm van zoutmengsels geeft
men volgens Scheunert en Rodenkirchen aan volwassen varkens
meestal 30—40 m.g. per dag. We mogen dus aannemen, dat deze
hooge jodiumdosis geen nadeeligen invloed zal uitoefenen en boven-
dien weten we nu zeker, dat het jodium, in vischmeel voorkomend,
voldoende is vervangen, ook al mocht dit gehalte veel hooger zijn,
dan wij hebben aangenomen.

Tabel 48. Meelvoedermengsels (Voederproef VI).

JS

g'Z

a

u

O
Ü

'rt
a

V

quot;M

O

O

'C

•M
W

St
«

H

u .
BCQ

SU
gt;

B-1
.si
St-

X

rt.
k. u

sg

s.2
ü-tj

ulï
Hl
Z.ü

T3

«

B
gt;

u

A. Bigg

enmeelmengsels.

A

45

20

23

12

K

45

20

23

12

L

45

20

23

12

M

45

20

19

16

O

45

20

21

9

5

B. Varkensmeelmengsels.

A II

25

50

15

10

K II

25

50

15

10

L II

25

50

15

10

M IInbsp;25 50 11.5 - - - 13.5 -

In voederproef V hebben we gezien, dat Ferrisulfaat, gemengd
door het meelrantsoen E, niet hetzelfde groeieffect heeft gegeven
als Ferrichloride, opgelost in het drinkwater. In voederproef VI
werd deze proef nog eens herhaald, doch nu met het mengsel A.
Tevens werd hierbij rekening gehouden met het feit, dat het betere
resultaat van ferrichloride geheel of gedeeltelijk veroorzaakt kon
worden door 't gehalte aan chloor. Waarschijnlijk is dit echter niet,

-ocr page 170-

omdat op andere wijze veel meer chloor gegeven wordt. Vischmeel
bevat 2.3% Na Cl en dus 1.4% chloor en het drinkwater volgens
analyse 0.124 gr. per Liter. Volgens Evvard drinken biggen van
25—50 Lbs gewicht ongeveer 3.3 tot 5.5 Lbs per dag (free will)
dus ca. 1^—23/^ Liter per dag. Met drinkwater krijgt een big van
dit gewicht dus 0.186—0.310 gr. chloor per dag. Stellen we het
voederverbruik per dag op 1 Kg., dan krijgt zoo'n big door middel
van vischmeel (12% in mengsel A) dus 12:100x14 is 1.68 gr. chloor
Gaan we nu eens na, hoeveel chloor in vorige voederproeven met
ferrichloride gegeven werd. Per 100 Kg. voeder werd 50 gr. sol.
chlor, ferrici verstrekt. Het ijzergehalte hiervan bedroeg 15i^% en
voor chloor mogen we dus aannemen 29%. Bij elke Kg. voeder
werd dus toegevoegd 0.145 gr. chloor als ferrichloride; dat is
ongeveer de helft van de hoeveelheid, die met drinkwater en het
12de gedeelte van de hoeveelheid, die met vischmeel wordt op-
genomen. Het is dus niet erg waarschijnlijk, dat het chloor van
ferrichloride van invloed is geweest. Om het te vervangen, hebben
we per 100 Kg. voeder 14.5 gr. chloor of plm. 24 gr. Na Cl' noodig.

Behalve met ferrisulfaat, werd nog een proef genomen met een
ander ferrizout, n.1. ferricitraat. Van beide ferrizouten werden
hoeveelheden toegevoegd, die in ijzergehalte overeenstemmen met
de gegeven hoeveelheid ferrichloride.

Tot dusver werden de mineralen ijzer, koper, mangaan, altijd
beproefd bij het mengsel E. In voederproef VI is daarentegen het
mengsel A als grondrantsoen genomen. Nu bestaat natuurlijk de
mogelijkheid, dat de mineralen, welke de groeibevorderende eigen-
schappen van het mengsel E verhoogen, onwerkzaam zijn in het
mengsel A. Immers het ijzer- en kopergehalte van het mengsel A is
volgens tabel 43 beduidend hooger dan van het mengsel E Ter
vergelijking werd daarom een groep contróledieren genomen die
het mengsel A zonder deze mineralen ontving. Deze controlegroep
deed meteen dienst bij de bestudeering van de werking van het
levermeel.

Bij den mensch schrijft men de gunstige resultaten, welke van
levertoediening bij pernicieuze anaemie verkregen worden, hoofd-
zakelijk toe aan den rijkdom van lever aan minerale bestanddeelen.
Tot de meest werkzame van deze mineralen rekent men dan ijzer,
koper, mangaan. Het was daarom wel van belang, om na te gaan!
of dezelfde werking als van Fe. Cu. Mn. ook verkregen zou kunnen
worden door een zeker percentage levermeel in het rantsoen op te
nemen. Deze gedeeltelijke vervanging van vischmeel door lever-
geschiedde op zoodanige wijze, dat de hoeveelheid verteer-

-ocr page 171-

baar ruw dierlijk eiwit van het mengsel ongeveer gelijk bleef. De
vervanging had alleen plaats in de biggenmeelperiode.

Met dieren, die na afloop van de voorperiode afgezonderd
waren, dus overwegend slechte groeiers, werd in een bijgebouwd
gedeelte van den stal, een oriënteeringsproef genomen met het
vitaminenpraeparaat Davitamon A—D. Dit praeparaat is een Hol-
landsch product van de Fa. N.V. Organon te Oss. Het is een op-
lossing van de vitaminen A en D in olie. De samensteHing is: 1500
ratteneenheden van Rosenheim van het vitamine A (15000 z.g.
colorimeter—blauweenheden) en 10000 ratteneenheden D per cc.
De bedoehng van deze proef was hoofdzakelijk, om den invloed van
vitamine-A-toevoeging op den groei na te gaan. We hebben reeds
eerder opgemerkt, dat, in verband met de gevoeligheid van vita-
mine A voor zuurstof, dit vitamine in levertraan voor het grootste
gedeelte of heelemaal verloren gaat, als de levertraan door het
meelvoeder gemengd wordt. Daarentegen zou het vitamine A van
gele mais ook na het malen blijven bestaan. Kick en Bethke vonden
het vitamine A-gehalte van fijngemalen gele mais, zelfs na 1 jaar
bewaren, nog weinig verminderd. Om nu de vraag te beantwoor-
den, in hoeverre het vitamine A-gehalte van het percentage gele
mais in het rantsoen, in de behoefte aan dit vitamine voorziet, was
het noodzakelijk, dat het extra A-vitamine in den vorm van Davita-
mon zoodanig werd gegeven, dat het niet werd verwoest, nog
voordat het door de dieren was opgenomen. Davitamon werd
daarom eiken dag versch in de voederbakken gedeponeerd, op
zoodanige wijze, dat verwacht kon worden, dat het direct werd
opgenomen. Als dosis werd door de wetenschappelijke medewer-
kers van N.V. Organon cc per dag per 12 dieren aangegeven.
Wij hebben dat advies opgevolgd, alhoewel deze doseering ons
voor het D-vitamine buitengewoon hoog voorkwam; immers elk
dier ontving op die wijze 937 eenheden A en 6250 eenheden D per
dag.

De voorperiode van gelijke voedering duurde voor alle dieren
van voederproef VI 14 dagen, n.1. van 29 Maart—12 April. In deze
periode werd de natvoedermethode toegepast. Het meelrantsoen
bestond uit het mengsel A plus ]/2% krijt (geshbd) plus %% lever-
traan, terwijl elk dier bovendien pl.m. 40 gr. lijnzaad (gekookt) per
dag ontving.

Meermalen kwamen in de voorperiode digestiestoornissen (diar-
rhee) voor. Het scheen dus ook nu weer, dat de nauwe eiwitver-
houding van het mengsel A voor kleine dieren bezwaren oplevert.

De verdeeling van de biggen over de verschillende groepen ge-
schiedde op de wijze zooals in Hoofdstuk III is aangegeven.

-ocr page 172-

De voederproef werd gesplitst in 2 gedeelten, die tegelijk zijn
opgezet, doch overigens geheel afzonderlijk van elkaar stonden.

Tabel 49. Indeeling Eerste Gedeelte Voederproef VI.

O.

tJ

2d
O
t

»

Groep I

M

.. II

M

-2nbsp;gt;nbsp;quot;«S3t3

gt; ^ t % ^ ^
(1) (21

MII 0.25—0.5nbsp;0.5—1 0.050 0.006nbsp;0.003

MII 0.25—0.5nbsp;0.5—1 0.050 0.006nbsp;0.003 0.300 U.001

IIInbsp;L LII 0.25—0.5nbsp;0.5—1 0.050 0.006nbsp;0.003 0.300 0.001

IVnbsp;L LII 0.25—0.5nbsp;0.5—1 0.050 0.006nbsp;0.003

Vnbsp;K KII 0.25—0.5nbsp;0.5—1 0.050 0.006nbsp;0.003

VInbsp;A AII 0.25—0.5nbsp;0.5—1 0.050 0.006nbsp;0.003

Tabel 50. Indeeling Tweedenbsp;Gedeelte Voederproef VI.

a
«


V S

«

Squot;quot;

V

s
S

a

1

u

gt;

J!T3
Ü.O

m

n
gt;

I-I
(l)

0.25-0.5

Groep VII

A

AII

.. VIII

A

AII

0.25-0.5

IX

A

AII

0.25-0.5

.. X

O

AII

0.25-0.5

.. XI

O

AII

0.25-0.5

XII

A

AII

0.25-0.5

u

s

w

U

quot;E

w

d
Wl

a

c

B

a
t/J

G

?

t/3

0.028

0.006

0.043

0.006

0.006

0.006

Glnbsp;•

Ünbsp;O

0-5-1nbsp;0.028 0.006 0.003 0.024

0-5-1nbsp;0.043 0.006 0.003 0.024

0.5-1nbsp;0.050 0.006 0.003

0.5-1nbsp;0.050 0.006 0.003
0.5-1
0.5-1

Davitamongroep (12 dieren).

XIII A All 0.25-0.51) 0.5-1») (van 15 April t/m 17 Mei 7.5 cc
Davitamon per dag.)

j® biggenmeelperiode 0.25% in de varkensmeelperiode 0.50%.

(!gt;) In de biggenmeelperiode 0.50%, in de varkensmeelperiode 1%.

In biggenmeel- en varkensmeelperiode werden dezelfde aanvul-
lende bestanddeelen gegeven, tenzij anders is vermeld.

De methode van voedering tijdens de proef was de automatische
droogvoedermethode. Alle bijvoegsels werden door het voeder ge-
mengd, met uitzondering van ferrichloride, dat opgelost werd in het
drinkwater. Op 25 JuH, dat

is 2'—3 weken vóór het einde van de
proef, werden de bijvoegsels achterwege gelaten; (met Davitamon
eindigde de bijvoeging reeds op 17 Mei). Alle dieren bleven
gedurende de proef binnenshuis.

-ocr page 173-

(Groepen I t/m VI).

De proefdieren waren afkomstig van de volgende worpen;

Worp Bm — Gekruist x V.D.L.

Worp Wp — V.D.L.

Worp Hs — Landvarken x V.D.L.

Worp Tw — Landvarken x V.D.L.

Worp Ga — V.D.L.

Worp Mw — V.D.L.

GROEP I. Diermeel N.T.F. (in Kilogrammen).

e

E

J:

O

a

J3

.ü V O ^

* s*?

ÄäT

'Squot;©

'i 'C ®
li»?

II ad

'3 ^

3

O

O

a O quot;ov
••S.O

u ^

a

O*^ «N
'•So o»^

S a

506 Bm

b

15.5

22

117

111

95

568 Wp

b

10

12.5

^

^

, .-

554 Hs

b

8

11

91

88

80

571 Tw

z

11.5

13.5

86.5

81

73

525 Ga

z

13.5

15

95.5

91

80.5

519 Mw

b

12.5

15.5

107

102

91.5

Totaal 71

89.5

Groeicurven van Groep I.

In de jeugd groeiden deze dieren niet erg voorspoedig. Enkele
kregen een magerachtig voorkomen en een crusteus eczeem.

-ocr page 174-

568 Wp is op 10 Mei gestorven. De sectie gaf het volgende
beeld: Veel serofibrineus exsudaat in borst- en buikholte en harte-
zakje, verder pleuritis, peritonitis, pericarditis en pneumonie; vooral
de voorste longkwabben waren aangedaan.

De varkensmeelperiode begon op 11 Juni. De dieren zagen er
toen reeds veel beter uit en ook de groei was beter geworden.

GROEP II. Diermeel N.T.F. NaCl, KJ (in Kilogrammen).

^ fe'?

pgS

nl

amp;

■O «n
a O —

•sä

W a

102

98

82.5

84.5

80

72

99.5

94

87

95

91

78

100.5

95

84.5

c

u

E
B

nl

J3 •

o-J
Äamp;-C'?

•po

a
Z

O

a O quot;OK

quot;x» 0-quot;
O gt;-t

oa

CQ

503 Bm

b

14.5

19.5

569 Wp

b

10

12.5

556 Hs

z

9.5

12

573 Tw

b

10.5

12.5

524 Ga

z

13.5

17

516 Mw

z

12.5

16

Totaal

70.5

89.5

Groeicurven van Groep II.

In het algemeen bood deze groep eenzelfden aanblik als groep I;
een minder snellen groei in de jeugd, op ouderen leeftijd een meer
voorspoedigen groei. Bij 556 Hs trad enkele dagen na het begin van
de proef hevige diarrhee op; het dier bleef steeds lijdende en is op
6 Mei gestorven aan een acute haemorrhagische enteritis met ver-

-ocr page 175-

schijnselen van sepsis, terwijl bovendien nog een chronische dyph-
therische enteritis aanwezig was.

503 Bm gaf op 17 Mei een navelabsces te zien en in het begin
van Juni is hierop een navelbreuk gevolgd. Wegens incarceratie
van deze breuk moest op 5 Juni tot operatie worden overgegaan.

GROEP III. Garnarina N.S., NaCl, KJ (in Kilogrammen).

O

B
B

3

z

.c

O
V

O

O

ia S- n*?

a O quot;ov

wg ara
«
gt;

m

•-.2d
quot; 2«

«Squot;

.2.2d
•alquot;?

•SS'^

W p.

:2i3d
ï
an

MOÓ
T3 _ gt; n

.3 S

W

.S'C

O

■30-


^^

501 Bm

b

13.5

18.5

106

101

87.5

570 Wp

z

12.5

15

92

87

77

551 Hs

z

12

15

110

105

95

572 Tw

b

11

12.5

88

85

75.5

526 Ga

b

10.5

13

86.5

83

73.5

515 Mw

b

11

15

--

Totaal 70.5

89

515 Mw had in de eerste weken met spijsverteringsstoornissen te
kampen. Daarna trad weer een vrij normale groei op, totdat op
7 Juh het dier plotseling is gesuccombeerd aan een haemorrhagische
enteritis met verschijnselen van sepsis.

Ook de overige dieren maakten in de jeugd niet zoo'n goeden
indruk. In geringe mate was een crusteus eczeem te zien en meer-

-ocr page 176-

malen ook diarrhee. Later werd de groei en het algemeen voor-
komen beter.

GROEP IV. Carnarina N.S. (in Kilogrammen).

u

E
E

3
2

u
rt

u
Ü

«O

SiS-c-?

a O quot;ov

n

a^tM
■■Sio'^

J3T3

.H.2d

ï s*?
« 0.00
•O «M

.2 S

UI O.

•O h

.2 § Bd
^ OM

.5 3 quot;
u

61 quot;
•S-S

0'c

2 lt;»

507 Bm

b

12.5

17.5

93

90

75.5

565 Wp

z

10.5

13.5

87

81

73.5

552 Hs

b

11

14

93

88

79

576 Tw

z

13

16

97.5

93

81.5

527 Ga

z

11

14.5

89.5

85

75

521 Mw

b

12

13.5

87

84

73.5

Totaal

70

89

547

521

458

u

O

m

;

a

vööopRoe^

1 PCAiooe

(4/ 1

In de jeugd traden weer veelvuldig spijsverteringsstoornissen en
eczeem op, vooral bij 565 Wp, 576 Tw en 521 Mw; op ouderen
leeftijd bleven de groeistoringen achterwege.

-ocr page 177-

504 Bm
566 Wp
555 Hs
577 Tw
528 Ga
518 Mw

ai

quot;u's

■ji b

■Ë 3 Od

ï ^ OfO

•ao— M ■
^
f

•s «

a O

•■Sg
«
gt;

m

14.5
9.5
12.5
12.5
12.5
9

.5quot;C
S quot;

78.5

73

78

98.5

82.5

80

•So.'T

19

13

17

15

14.5

10.5

97.5
86
95

113.5
97
90.5

94
80
90
108
93
86

2
b
Z
b
z
b

Totaal 70.5

89

578.5 551

Groeicurven van Groep V.

No. 566 Wp is in de jeugd gedurende een maand niet gegroeid.
Het dier was toen soporeus en hoestte veel. Zonder behandeling
trad herstel op. De overige dieren zijn altijd gezond gebleven en
maakten steeds een voorspoedigen indruk. Eczeem en diarrhee
kwamen in deze groep niet voor.

-ocr page 178-

505 Bm
567 Wp
550 Hs
574 Tw
522 Ga
517 Mw

J0T3

u O .

-ü « »ci

•ot rc?
«
gt;

m

13
10
12
12
12
14.5

O O ■

aS-H-

o-^Jfi

17.5
12
16
14.5
15.5
17

ü 3
0) ««

oo

O M

s«?

•sS.

O'S

-a (u lt;N

9

W cL

95.5

96
95
80.5
96.5

Ü

z
z
b
b
b
z

c 2

w

91

90

92
77

93

78

80
80.5
65
79.5

Groeicurven van Groep VI.

Uitgezonderd 505 Bm leden alle dieren in de biggenmeelperiode
aan .p,svertermgs.,oornissen. Bovendien Icwam een crusteus
eczeem voor. 567Wp en 522 Ga waren slepend ziek. De eerste is
op 29 luh gestorven. De sectie leverde het volgende op: Ascites
me veel sereus ranssudaat, waarin enkele fibrinestolsels. schrom-
pellever met veel bmdweefselvorming, chronische pericarditis met
veel vocht m het pericard.

-ocr page 179-

Tabel 51. Vergelijkend Overzicht van de Gewichtsvermeerde-
ring in de Proefperiode van alle dieren uit de Groepen I t/m VI (in
Kilogrammen).

Groep I

Groep II

Groep III

Groep IV

Groep V

Groep VI

Worp Bm

95

82.5

87.5

75.5

78.5

78

Worp Wp

72

77

73.5

73

^

Worp Hs

80

--

95

79

78

80

Worp Tw

73

87

75.5

81.5

98.5

80.5

Worp Ga

80.5

78

733

75

82.5

65

Worp Mw

91.5

84,5

73.5

80

79.5

Totaal

458

490.5

Tabel 52. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de Groepen I t/m VI.

Elke Groep
6 dieren
12—26 April

Totaal
26 April-10 Mei

Totaal
10-24 Mei
Totaal
24 Mei-7 Juni

Totaal
7—21 Juni
Totaal
21 Juni-S Juli

Totaal
5-19 Juli
Totaal
19 Juli-2 Aufi.

Totaal
2—12 Aug.
Totaal

Groep I
voeder groei
88 26
88 26
108 32.5
196 58.5
108 32
(5 dieren)
161.5 51.5
(5 dieren)
190.5 55.5
(5 dieren)
209 56.5
(5 dieren)
??8.5 60
(5 dieren)
247.5 63
(5 dieren)
183,5 50
( dieren)

Groep II
voeder groei
80.5 23
80.5 23
85.5 22.5
(5—6 dieren)
118.5 43
(5 dieren)
156 46.5

(5 dieren]
177.5 52.5
(5 dieren)
193.5 56
(5 dieren)
225 61
(5 dieren)
229 54
(5 dieren)
171.5 46
(5 dieren)

Groep III
voeder groei
78.5 26

26
36
62
40
102
55
157
56.5

78.5
101.5
180
117
297
162
459
193.5

6525 213.5
.227 67.5
879.5 281
236 61
(5 dieren)
238.5 59
(5 dieren)
173.5 42
(5 dieren

Groep IV Groep V Groep VI
voeder groei voeder groei voedergroei

86.5

24.5

90

35

84

27.5

86.5

24.5

90

35

84

27.5

99.5

30.5

110

38

98.5

25.5

186

55

200

73

182.5

53

128

41

139.5

42

105

31.5

314

96

339.5

115

287.5

84.5

168.5

51.5

188.5

57

143.5

45.5

482.5

147.5

528

172

431

130

196.5

61

212

62

179.5

58

679

208.5

740

234

610.5

188

235

68.5

242.5

66

214.5

57

914

277

982.5

300

825

245

255.5

63.5

264.5

69.5

242.5

67.5

1169.5

340.5

1247

369.5 1067.5

312.5

268

68

278.5

66

248.5

61.5

1437.5

408.5 1525.5

435.5

(5-6 dieren)

194.5

49.5

210

55

176

46

1632

458

1735.5

490.5

(5 dieren)

-ocr page 180-

Tabel 53. Algemeen Overzicht van het Eerste Gedeelte van
Voederproef VI (in Kilogrammen).

(Voor de Groepen I. II. III en VI is bij de berekening van de

einduitkomsten, na sterfte van een dier, de gemiddelde groei en
voederverbruik van de overblijvende dieren genomen en deze om-
gerekend op 6 dieren).

[b
(-1

0 'U
61

Za:

O.

m

0 ez
•S

'O

10
Ó

w'
gt;2

2 quot;
OS

n

0

gt; s

aS
o.S
oS

CQ

a's

S B

o-g
gt;

71

70.5

70.5

70

70.5

73.5

89.5

89.5

89

89

89

92.5

590

568

564.5

547

578.5

527.5

561

540

538.5

521

551

503

500.5

478.5

475.5

458

490.5

435

600
1190
1790

600
1099
1699

600
1057
1657

600
1032
1632

600
1135.5
1735.5

600
949.5
1549.5

5.125

5.-

5.50

4.50

10.25

10.-

11.-

9.-

0.6625

0.650

0.700

0.600

0.0795

0.078

0.084

0.072

0.040

0.039

0.042

0.036

3.975

0.013

Js

Begingewicht
Voorproefperiode
Begingewicht
Proefperiode
Eindgewicht
Proefperiode
Eindgewicht na
16 uur vasten
Groei in de
Proefperiode
Voederverbruik:

A.nbsp;Biggenmeel

B.nbsp;Varkensmeel
Voedertotaal
Bijgevoegde
Bestanddeelen

A.nbsp;Levertraan 5.75 5 25

B.nbsp;Geslibd Krijt 11.50 10.5

C.nbsp;Sol. Chlor. Ferr. 0.725 0.675

D.nbsp;Sulf. Mangan. 0.087 0.081

E.nbsp;Sulf. Cupric. 0.0435 0.0405

F.nbsp;Chlor. Natric. — 4.050

G.nbsp;Jod. Kalic.nbsp;0.0135
Meelvoeder voor

100 Kg. groeinbsp;358nbsp;355nbsp;348 356nbsp;354 350
Gem. groei

per diernbsp;83.4nbsp;79.8nbsp;79.3nbsp;76.3nbsp;81.8 72.5
Gem. groei per

dier per dagnbsp;0.684nbsp;0.654nbsp;0.650 0.626nbsp;0.670 0.594

-ocr page 181-

(Eerste Gedeelte van Voederproef VI).

Het Eerste Gedeelte van Voederproef VI is vooral gekenmerkt
door veel groeistoringen in de jeugd. Eczeem en diarrhee werden
veel waargenomen, vooral bij de vischmeelgroep (groep VI) en
eveneens, doch in iets mindere mate, bij de Carnarina-groepen
(groep III en IV) en N.T.F.-groepen (I en II). De beste groei
werd in de jeugd verkregen met het haringmeelmengsel. De haring-
meelgroep telde slechts één minder voorspoedig dier, dat maar
tijdelijk is achtergebleven in groei. Diarrhee en eczeem kwamen in
deze groep niet voor.

Alvorens we voor het optreden van genoemde storingen in ver-
schillende groepen een verklaring zullen geven, is het van belang,
om de resultaten te vermelden, die in de praktijk met het voederen
van het vischmeelmengsel A verkregen waren. Bij de bespreking
van Voederproef IV hebben we namelijk reeds opgemerkt, dat de
Coöperatieve Aankoopvereeniging te Zelhem dit mengsel in den
handel had gebracht. De meening van de varkenshouders was
algemeen, dat het A-mengsel bij kleine biggen geen maximum groei
gaf, doch wel dieren, die in staat waren, om later hooge groeicijfers
te geven. In zooverre vonden ze het mengsel goed te noemen. Vele
van deze praktijkmenschen uitten echter de klacht, dat gemakkelijk
diarrhee optrad, waardoor verschillende dieren tot achterblijvers
werden en ook kwam sterfte voor. Deze verschijnselen werden
vooral opgemerkt op bedrijven, waar onder de kleine biggen be-
paalde opfokziekten voorkwamen. Meerdere varkenshouders had-
den reeds aan dit biggenmeel een zeker percentage gerstemeel toe-
gevoegd, waardoor volgens hen de resultaten beter waren gewor-
den. Zelf is ons een en ander ook herhaaldelijk in de praktijk
gebleken.

Voederproef VI geeft een volkomen bevestiging van de praktijk-
uitkomsten en het ligt dus voor de hand, dat we de minder gunstige
resultaten, die verschillende mengsels hebben gegeven, hoofdzake-
lijk moeten toeschrijven aan een te nauwe eiwitverhouding; immers
vermindering van het percentage vischmeel tot 10% deed in Voe-
derproef V den groei en rendementcijfers iets gunstiger worden,
terwijl in de praktijk hetzelfde werd verkregen, door aan het meng-
sel A gerstemeel toe te voegen.

Het verschil in biologische werking tusschen het vischmeel- en
het haringmeelmengsel kan op deze wijze verklaard worden, dat
tengevolge van het hoogere vetgehalte van haringmeel. de eiwit-

-ocr page 182-

verhouding in het haringmeel-mengsel ruimer is dan in het visch-
meelmengsel. De mogehjkheid is echter niet buitengesloten dat het
vet ook nog een specifieke werking bezit. Op dezelfde wijze is uit
een ruimere eiwitverhouding, eventueel hooger vetgehalte ook te
verklaren, dat het N.T.F.-diermeel in groep I iets betere groeicijfers
heeft gegeven, dan Carnarina N.S. in groep IV. Echter moet aan
de groeiverschillen niet te veel waarde worden gehecht, omdat
speciaa de Carnarina-groep in het begin van de proef meerdere
achterblijvers telde.

Uil Tabel 53 zou verder eigenlijk blijken, dat toevoeging van
keukenzout en jood-kalium aan de diermeelmengsels het groei-

Wnbsp;,nbsp;Carnarina verhoogd

Waarsch,nh,k hebben we hier te doen met toevallige fouten in de

rrlT'quot;®' rnbsp;quot; quot;nbsp;doquot; de,

s orenden .nvloed van een navelbreuk en bovendien is 1 dier ge

V r^to'mTnbsp;de gunstiger uitkok e„

van groep III ten opzichte van groep IV toegeschreven kunnen
worden aan meerdere groeistoringen in de laatste groep

Bena'^rrnbsp;S'quot;'quot;«^ verschillen te zien

Bepaalde conclusies zijn. in verband met de voorgekomen stoor'
nissen, ook al weer niet te trekken.

De Uitkomsten van het Tweede Gedeelte van Voederproef VI.

(Groepen VII t/m XII).

9en°der:err,orgVOquot; de vol-

Worp Kw - Landvarken x V.D L
Worp Bx -- V.D.L.

Worp We - Gekruist x Landvarken.
Worp Wh ~ V.D.L.
Worp Tn ~ Landvarken x V.D.L.
Worp Ws ~ Gekruist x V.D.L.

-ocr page 183-

GROEP VII. Mengsel A. Levertraan, Geslibd Krijt. Ferrisulfaat.
Koper, Mangaan (in Kilogrammen).

u
u
S

e

3 -

z

s
Ü

ae-c?

6)
m

'i-m

e) 0.

HS

■SS-

-d

« ^ tSoo
*2 1

u

0.2
U

O ft»

560 Kw

b

10.5

15

103.5

99

88.5

538 Bx

z

11.5

11.5

60.5

57

49

510 We

b

10.5

13.5

91.5

88

78

547 Wh

z

12

15

82.5

80

67.5

532 Tn

b

13.5

17.5

98.5

94

81

581 Ws

b

15

18

96

91

78

T O t a a

1 73

90.5

532.5

509

442

Groeicurven van Groep VII.''

538 Bx en 547 Wh werden achterblijvers door spijsverterings-
stoornissen (diarrhee). terwijl alle dieren in den beginne in meer-
dere of mindere mate eczeem vertoonden.

-ocr page 184-

GROEP VIII. Mengsel A. Levertraan. Geslibd Krijt. Ferricitraat
l^oper, Mangaan (in Kilogrammen).

■Ir

ra O.

u ^ .
•c oo

u U CD

.5 g-

w

c.2

O
2 «

18

105

101

87

12.5

69

65

56.5

12.5

86

82

73.5

16

87

84

71

16.5

88

85

71.5

14

92.5

88

78.5

89.5

527.5

505

438

J3 JJ,

.ii 4» fl) •

? S-gS

a O arl
•v^oaw

ü

b
b
b
2
2
b

558 Kw
541 Bx
512 We
548 Wh
531 Tn
583 Ws

12.5

11

11

13.5

13

11

Groeicurven van Groep VIII.

In de jeugd kwamen weer veel digestiestoornissen en eczemen
voor. Vooral 541 Bx. 512 We en 548 Wh leden veel aan diarree

-ocr page 185-

GROEP IX. Mengsel A. Levertraan, Geslibd Krijt, Ferrichloride.
Koper, Mangaan (in Kilogrammen).

562 Kw
536 Bx
511 We
543 Wh
535 Tn
580 Ws

013 .
O O

Ü-C'?

CQ amp;
16

Si?
00

^ § o°

S.S'C'?

c O lt;Uo\

m

11.5

V V 00

.ss-

W ïi

«.r

O u
62

° O

M
102
52
93
76
81
87

90

106
56
97
79.5
85.5
91

z
z
b
b
b
b

42.5
82.5
64.5
70.5
74.5

13.5

14.5

15

15

16.5

12

11.5

13.5

11.5

13.5

Totaal 73.5 90.5 515

424.5

491

Bij de meeste dieren kwam eczeem voor en digestiestoornissen
werden opgemerkt bij 536 Bx en 543 Wh. 535 Tn is op 7 Juli
geopereerd voor een geïncarcereerde navelbreuk.

-ocr page 186-

GROEP X. Levermeelmengsel, Levertraan, Geslibd Krijt, Ijzer,
Koper, Mangaan (in Kilogrammen).

c
B

a

3

z

3

S
ü

ja J.
-
S.ÄO

quot; 2 S«^

vr. O OiOi

lt;u

m

•fr

a a,

I-S .

V V CO

Is-

. .

.9 c
W

b.2

Ih
O

O

563 Kw

z

13.5

18

113

109

95

542 Bx

b

11.5

12

87.5

84

75.5

513 We

b

10.5

13

89.5

85

76.5

546 Wh

b

11.5

15

107

102

92

534 Tn

b

12

14.5

96

92

81.5

579 Ws

b

15

18.5

100

96

81.5

Totaal

74

91 •

593

568

502

Groeistoringen kwamen niet voor. De algemeene indruk van de
dieren was best. Ze waren zeer levenslustig.

-ocr page 187-

0}
S

s

s
Z

«ï
O

O

ae-c»?

•SgäR

CQ

u-O .

ciTis

«r

CQ O.

559 Kw

b

11.5

15

537 Bx

z

11.5

12

508 We

b

11.5

14

545 Wh

z

11.5

14

529 Tn

b

13

19

578 Ws

b

12

14.5

Totaal

71

88.5

O co

w

105.5 102

74
93.5
75.5
109.5
91.5

549.5 523

537 Bx vertoonde in de biggenmeelperiode soporeusheid. crusteus
eczeem en een gele kleur der haren aan de buik. Ook de andere
dieren maakten in de jeugd niet zoo'n voorspoedigen indruk als die
van groep X; de beharing was niet mooi glad en glanzend en bij
enkele kwam eczeem voor.

gt; S'?

« tJ 00

.5 3quot;
u

O 2

90.5
62
79.5
61.5
90.5
77

69
89
72
104
87

461

-ocr page 188-

u

O

B
B

1

as

S

3 j,

wa ,
oo
Ï'C?
ö u J.

U 4gt; 00

.a h

•S^ë

a.2

—• U
V

'Z ^

3

z

O

C3 O 2 ^
--O a«

n

B ^ N

■tr

n O.

Is-

'Ü i?
C rt

w °

557 Kw

b

13.5

16.5

106.5

102

90

539 Bx

b

12

13

85

81

72

514 We

b

12

14

77.5

74

63.5

544 Wh

z

11

14

88

83

74

533 Tn

z

10.5

15

90.5

87

75.5

582 Ws

b

14

18

89.5

86

71.5

Totaal

73

90.5

537

513

446.5

Spijsverteringsstoornissen kwamen voor bij 514 We en 582 Ws.
Bovendien was in den eersten proeftijd bij de meeste dieren eczeem
te zien.

-ocr page 189-

Groep VII

Groep VIIl

[ Groep IX

Groep X

Groep XI

Groep XII

Worp Kw

88.5

87

90

95

90.5

90

Worp Bx

49

56.5

42.5

75.5

62

72

Worp We

78

73.5

82.5

76.5

79.5

63.5

Worp Wh

67.5

71

64.5

92

61.5

74

Worp Tn

81

71.5

70.5

81.5

90.5

75.5

Worp Ws

78

78.5

74.5

81.5

77

71.5

Totaal

442

438

424.5

502

461

446.5

Tabel 55. Voederverbruik en Groei in veertiendaagsche perioden
van de Groepen VII t/m XII.

Elkeüroepnbsp;Groep VII Groep VIII Groep IXnbsp;Groepnbsp;Xnbsp;Groep XI Groep XII

6 dierennbsp;voeder groei voeder groei voeder groeinbsp;voedernbsp;groei voeder groei voedergroei

12-25 Aprilnbsp;81 24.5 73 18.5 84nbsp;24nbsp;85.5nbsp;26.5nbsp;89.5nbsp;30 74.5nbsp;25.5

Totaalnbsp;81 24.5 73 18.5 84nbsp;24nbsp;85.5nbsp;26.5nbsp;89.5nbsp;30 74.5nbsp;25.5

26 April-10 Mei 99 30.5 86.5 25.5 97nbsp;25.5nbsp;104.5nbsp;36.5nbsp;102.5nbsp;33 103nbsp;34

Totaalnbsp;180 55 159.5 44 181nbsp;49.5nbsp;190nbsp;63nbsp;192nbsp;63 177.5nbsp;59.5

10-24 Meinbsp;128.5 36.5 123 35.5 110.5nbsp;30.5nbsp;151nbsp;50nbsp;114.5nbsp;33.5 113nbsp;30.5

Totaalnbsp;308.5 91.5 282.5 79.5 291.5nbsp;80nbsp;341nbsp;113nbsp;306.5nbsp;96.5 290.5nbsp;90

24 Mei.7 Juninbsp;176.5 49 170 53.5 151.5nbsp;48.5nbsp;199.5nbsp;58.5nbsp;176.5 56 152nbsp;47

Totaalnbsp;485 140.5 452.5 133 443nbsp;128.5nbsp;540.5nbsp;171.5nbsp;483nbsp;152.5 442.5nbsp;137

7-21 Juninbsp;209 61 203.5 58 194nbsp;52.5nbsp;228nbsp;60nbsp;216 58 199nbsp;57

Totaalnbsp;694 201.5 656 191 637nbsp;181nbsp;768.5nbsp;231.5nbsp;699nbsp;210.5 641.5nbsp;194

2lJum-5Julinbsp;250 66 227.5 59.5 220nbsp;59.5nbsp;267.5nbsp;69nbsp;245.5 61.5 238nbsp;60

Totaalnbsp;944 267.5 883.5 250.5 857nbsp;240.5nbsp;1036nbsp;300.5nbsp;944.5nbsp;272 879.5nbsp;254

5_19Julinbsp;274.5 64 269 72 259.5nbsp;65.5nbsp;301nbsp;74.5nbsp;277.5 68.5 267.5nbsp;69.5

Totaalnbsp;1218.5 331.5 1152.5 322.5 1116.5nbsp;306nbsp;1337nbsp;375nbsp;1222nbsp;340.5 1147nbsp;323.5

19 Juli-2 Aug.nbsp;289 64.5 289.5 73,5 301.5nbsp;73.5nbsp;324nbsp;73nbsp;296 69 290nbsp;73.5

Totaalnbsp;1507.5 396 1442 396 1418nbsp;379.5nbsp;1661nbsp;448nbsp;1518nbsp;409.5 1437nbsp;397

2-12 Augnbsp;211.5 46 201 42 211.5nbsp;45nbsp;233.5nbsp;54nbsp;214 51.5 208nbsp;49.5

Totaalnbsp;1719 442 1643 438 1629.5nbsp;424.5nbsp;1894.5nbsp;502nbsp;1732nbsp;461 1645nbsp;446.5

-ocr page 190-

Begingewicht

voorproefperiodenbsp;73 72nbsp;73.5nbsp;74 71 73
Begingewicht

proefperiodenbsp;90.5 89.5nbsp;90.5nbsp;91 88.5 90.5
Eindgewicht

proefperiodenbsp;532.5 527.5nbsp;515nbsp;593 549.5 537
Eindgewicht na

16 uur vastennbsp;509 505nbsp;491nbsp;568 523 513
Groei in de

proefperiodenbsp;442 438nbsp;424.5nbsp;502 461 446.5
Voederverbruik:

A.nbsp;Biggenmeelnbsp;600 600nbsp;600nbsp;600 600 600

B.nbsp;Varkensmeelnbsp;1119 1043nbsp;1029.5nbsp;1294.5 1132 1045
Voedertotaalnbsp;1719 1643nbsp;1629.5nbsp;1894.5 1732 1645
Bijgevoegde

Bestanddeelen

A.nbsp;Levertraannbsp;5.25 5nbsp;4.75 6nbsp;5.25 5

B.nbsp;Geslibd krijtnbsp;10.5 10nbsp;9.5nbsp;12 10.5 10

C.nbsp;Sol. Chlor, ferr. — —nbsp;0.625 0.750 — —

D.nbsp;Sulf. Ferric.nbsp;0.378

E.nbsp;Citras Ferric.nbsp;- 0.559

F.nbsp;Sulf. Mangan.nbsp;0.081 0.078 0.075 0.090

G.nbsp;Sulf. Cupric.nbsp;0.0405 0.039 0.0375 0.045

H.nbsp;Chlor. Natric.nbsp;0.324 0.312

Meelvoeder voor

100 K.G. groeinbsp;389 375nbsp;384nbsp;377 376 371
Gem. groei

per diernbsp;73.7 73nbsp;70.8nbsp;83.7 76.8 74.4
Gemiddelde groei

per dier per dagnbsp;0.604 0.598nbsp;0.580nbsp;0.686 0.630 0.610

C O

ÜJ!

quot; s

2

i-gt; i.

u

gt;lt;

aS

St

V. u
Üfct.

2 t

a.2

O ja
O u

u.

g-ë
2?

a
u
O
k.
O

-ocr page 191-

(Tweede Gedeelte van Voederproef VI).

De uitkomsten van het Tweede Gedeelte van Voederproef VI
zijn in overeenstemming met die van het Eerste Gedeelte, voor zoo-
ver betreft het optreden van groeistoringen door het mengsel A.
Ook zien we, dat gedeeltelijke vervanging van Vischmeel door een
dierlijk eiwitvoeder met hooger vetgehalte (Levermeel) beduidend
betere resultaten heeft gegeven (Vergl. Groepen X en XI). We
mogen dit weer toeschrijven aan een ruimere eiwitverhouding van
het levermeelmengsel, en misschien is een specifieke werking van
het voedselvet ook nog van invloed geweest.

Eigenaardig is de werking van de mineralen Ijzer, Koper en
Mangaan geweest. Vergelijken we de uitkomsten van de Groepen
VII, VIII, IX en XII en houden we daarbij rekening met de meer of
minder hevige mate, waarin groeistoringen zijn voorgekomen, dan
mogen we de einduitkomsten practisch gelijk beschouwen.

Het blijkt dus, dat toevoeging van deze mineralen noch den
groei, noch het rendement heeft beïnvloed. Ferrisulfaat, ferricitraat
en ferrichloride gaven in deze Voederproef geen verschil in uit-
komsten. Daarentegen hebben ijzer, koper en mangaan blijkbaar
wel groeibevorderend gewerkt bij het levermeelmengsel. Ook was
duidelijk een verhooging van de vitaliteit bij de dieren op te mer-
ken. De verschillen tusschen Groep X en XI, zoowel wat den groei
als het algemeen voorkomen betreft, waren te groot, om aan toe-
vallige proeffouten te denken. Onwillekeurig rijst echter eenige
twijfel, omdat we deze uitkomsten eigenlijk niet verwacht hadden.
Om meer zekerheid te hebben, werd deze proef daarom nog eens
herhaald.

De vraag nu, op welke wijze de uitkomsten van ijzer, koper,
mangaan bij toevoeging aan het mengsel A in deze Voederproef
zijn te verklaren, is niet zoo gemakkelijk op afdoende wijze te
beantwoorden.

Als we gaan redeneeren, dat we de gunstige werking, welke deze
mineralen in vorige voederproeven bij het mengsel E hebben
gegeven, ook mogen verwachten bij andere goed samengestelde
mengsels, dan zou men het niet werkzaam zijn bij het mengsel A
moeten verklaren uit een verkeerde samenstelling van dit mengsel,
b.v. uit een te nauwe eiwitverhouding. Het is n.1. denkbaar, dat de
gunstige invloed van bepaalde groeifactoren overheerscht wordt
door den slechten invloed van rantsoenfouten. Ook is het echter
mogelijk, dat in mengsel A geen speciale behoefte bestaat aan Fe

-ocr page 192-

Cu Mn. We hebben namehjk gezien, dat de gehalten aan ijzer en
koper in dit mengsel belangrijk hooger zijn dan die van het mengsel
E, terwijl de onderzoekingen van Skinner en Peterson doen ver-
moeden, dat het mangaangehalte van het A-mengsel door het
hooger pércentage tarwegrint, dat rijk is aan Mn. ook meer zal zijn
dan van het E-mengsel.

Tabel 57. Mangaangehalten (Volgens Skinner en Peterson).
gerstnbsp;19

gele maisnbsp;5.4

havernbsp;31.8

tarwezemelen en-grint 129.6—155.8
vleeschbeenderenmeel 10

Volgens deze redeneering zou het niet duidelijk zijn, waarom
deze mineralen wel werkzaam zijn in het levermeelmengsel; immers
we mogen aannemen, dat levermeel even rijk of rijker is aan deze
mineralen dan vischmeel. Het onderzoek aan het Laboratorium
voor Med. Vet. Chemie te Utrecht gaf voor levermeel gehalten
van 41.5 m.gr. Fe per 100 gr. en 63 m.gr. Cu per 1 Kg. voeder.
Het ijzergehalte komt dus overeen met dat van vischmeel, terwijl
het koper-gehalte beduidend hooger is.

Een derde mogelijkheid, die het negatief effect van de mineralen
Fe Cu Mn. in deze voederpiroef kan verklaren, is hierin gelegen,
dat deze mineralen alleen een gunstig groeieffect geven bij aan-
wezigheid van bepaalde voedermiddelen. Als zoodanig zou men
dan havermeel en levermeel kunnen noemen. Hierbij was te denken
aan een verhooging van de verteerbaarheid van deze voedermid-
delen. of wel aan een gunstige samenkoppehng van de groeifacto-
ren Fe Cu Mn. met andere ons onbekende stoffen in havermeel
en levermeel.

In de vierde plaats zou men Fe Cu Mn. meer kunnen beschouwen
als geneesmiddelen.

Uit den beteren gezondheidstoestand van de proefdieren in het
algemeen zou dan het negatief resultaat van de mineralen bij het
mengsel A verklaard kunnen worden. Groeivermeerdering. door
toevoeging van deze mineralen aan het levermeelmengsel, zou
hiermede echter weer in strijd zijn. De volgende voederproef zal
ons misschien nadere aanwijzingen verstrekken.

-ocr page 193-

Bij den opzet van deze voederproef wezen we er reeds op, dat de
Davitamongroep dieren telde, die in de voorperiode minder goed
waren gegroeid en deswege waren afgezonderd. De uitkomsten
van deze groep zijn dus niet te vergelijken met die van de overige
groepen van voederproef VI, vooral niet, nu de uitkomsten van
deze groep negatief zijn uitgevallen. De proef met Davitamon is
echter bedoeld als een oriënteeringsproef en als zoodanig mag ze
ook alleen beschouwd worden.

Davitamon werd ruim een maand aan de dieren gegeven, n.1.
van 15 April t/m 17 Mei.

Davitamon-Groep.

u
O

B

B
^

ji
O

ogt;
Ü

«S-c?
•9 O ü!^

va O
u gt;

n

gt; O
U •

^ a^

•as 2

ï i-ro

CM

.5 2quot;
w ë.

.2 g ad

J ^ O M

(i 1
quot;2
O. gt;2

w

■Si

a'C
— agt;
... a

2|
os.

502 Bm

z

12.5

16.5

92.5

89

76

564 Wp

z

9.5

12

73.5

70

61.5

553 Hs

z

9.5

9.5

41.5

38

32

575 Tw

z

10.5

11.5

62

58

50.5

523 Ga

z

10

12.5

45.5

41

33

520 Mw

z

9

10

33.5

30

23.5

561 Kw

z

12

14.5

74.5

71

60

540 Bx

z

10.5

11

54

51

43

509 We

b

10

11

70

67

59

549 Wh

z

11

13.5

77.5

73

64

530 Tn

z

9.5

11

55.5

53

44.5

584 Bx

b

13

13.5

54.5

51

41

Totaal

127

146.5

734.5

692

588

-ocr page 194-

Bijna alle dieren vertoonden na enkele dagen spijsverterings-
stoornissen. veel heviger dan we wel bij andere groepen hebben
gezien. Ook hier veel diarrhee en eczemen, maar bovendien nog
andere verschijnselen. Enkele dieren hadden een waggelenden
gang. blauwkleuring van de ooren. en soms kwam braken voor.
De verschijnselen deden denken aan een intoxicatie, veel gelijkende
op die. welke we door een te hooge dosis levertraan hebben gezien
»n Voederproef I en II. Direct rees het vermoeden, dat het praepa-
raat Davitamon hiervoor verantwoordelijk was te stellen en het
verdere verloop van de proef wees ook wel in die richting, immers
nadat dit praeparaat niet meer gegeven werd, begonnen de dieren
allengs beter te groeien. Ook de eetlust werd veel beter en ze
werden meer levenslustig. Uit Tabel 58 blijkt ook duidelijk, hoe in
de periode van 24 Mei—7 Juni het voederverbruik plotseling een
groote stijging vertoonde, vergeleken bij vorige perioden, en de
groei bijna verdubbelde.

-ocr page 195-

van de Davitamongroep (in Kilogrammen).

Aantal dieren 12.

Voeder.

Groei.

12—26 April

123

37

Totaal

123

37

26 April—10 Mei

144.5

41.5

Totaal

267.5

78.5

10—24 Mei

156

36

Totaal

423.5

114.5

24 Mei—7 Juni

220.5

67

Totaal

644

181.5

7 Juni—21 Juni

255

75

Totaal

899

256.5

21 Juni—5 Juli

294

82

Totaal

1193

338.5

5—19 Juli

.332

85

Totaal

1525

423.5

19 JuH—2 Aug.

349.5

88

Totaal

1874.5

511.5

2—12 Aug.

285.5

76.5

Totaal

2160

588

Rendement

367

De groeicurven demonstreeren duidelijk, dat ongeveer de helft
der dieren het ook later nooit tot normale groeicijfers heeft kunnen
brengen en de totaalgroeicijfers zijn, op een enkele uitzondering na,
voor alle dieren slecht. De gemiddelde groei per dier was in de
proefperiode 49 K.G., per dag dus slechts 0.402 K.G., terwijl het
rendement 367 bedroeg, hetgeen ook weer vrij hoog is in verband
met de lage eindgewichten. We mogen uit deze proef nog geen
bepaalde conclusies trekken, maar toch heeft ze wel een aanwijzing
gegeven, dat Davitamon in hooge doseering waarschijnlijk toxisch
kan werken.

Samenvatting.

Beproefd werden de biggenmeelmengsels A, K, L, M, O, de
varkensmeelmengsels A II, K II, L II, M II, met toevoeging van
vitaminen en mineralen. De voedermethode was de automatische
droogvoedermethode. De dieren kregen geen uitloop.

-ocr page 196-

B

cfl .

gt;-3

ea

19 B
«
a

•Z. E

u

0)
O

'«3
E

u
quot;flj
O

'C

gt;0»

ögt;
5:
(d
H

6)
Ë

ja
gt;

e.2

u lt;0

rt [T.

K :

u U

sg
s.2

U-a

u:1
Hg

ngt;

£
gt;

O

A

45

20

23

12

,—

__

K

45

20

23

12

_

__

L

45

20

23

.—

12

___

-

M

45

20

19

16

O

45

20

21

9

5

B. Varkensmeelmengsels.

A II

25

50

15

10

___

K II

25

50

15

10

L II

25

50

15

___

10

M II

25

50

11.5

13.5

-

Bij de proefdieren werden veel groeistoringen opgemerkt,
paard gaande met diarrhee en eczemen, welke te verklaren

ge-

zijn

—..........lil üwiiiiiiiyc van ucwte mengsels.

Vergelijking van dierlijke eiwitvoeders in rantsoenen, door alleen
het gehalte aan verteerbaar ruw eiwit gelijk te nemen, bleek geen
goede maatstaf, omdat de zetmeelwaarden dan nog te veel verschil-
len. Dierlijk eiwitvoedsel met hoog vetgehalte gaf den besten groei,
waarschijnlijk, omdat het vet de eiwitverhouding ruimer en gun-
stiger deed worden, en misschien mag aan het vet bovendien nog
een specifieke werking toegeschreven worden. Haringmeel en Dier-
meel N.T.F. gaven daardoor betere resultaten dan Vischmeel C.B.,
terwijl Carnarina de tusschenplaats innam. Gedeeltelijke vervan-
9ing van vischmeel door levermeel deed, waarschijnlijk om dezelfde
^^den. den groei sneller worden.

Toevoeging van NaCl. en KJ aan diermeel gaf geen duidelijk
effect op groei en rendement.

De mineralen ijzer, koper, mangaan bleken niet werkzaam als
aanvulling van het mengsel A, daarentegen gaven ze in combinatie
met het Levermeelmengsel O een beduidende groeiversnelling. Her-
hahng van de proef bleek gewenscht.

Er werden aanwijzingen verkregen, dat het praeparaat Davita-
mon A~D in hooge doseering waarschijnlijk toxisch-is.

-ocr page 197-

Evvard, J. M., A New Feeding Method and Standards for fat-
tening young Swine. Iowa. Agric. Exper. Station. Bulle-
tin 118. 1929.

Kick, C. H, and R. M. Bethke. Animal nutrition studies at the
Ohio Station. Bulletin 431. 1929.

Mangold, E. Handbuch der Ernährung und des Stoffwechsels der
Landwirtschaftlichen Nutztiere. Erster Band. 1929. Ber-
lin — Verlag von Julius Springer.

Scheunert A. und J. Rodenkirchen. Beeinfluszt die Beifütterung von
KJ die Zusammensetzung der Darm- und Kotflora?
Die Tierernährung Heft 2 pag. 206 — 1930.

Skinner, J. T. and W. H. Peterson. The iron and manganese con-
tent of feeding stuffs. J. Biol. Chem. 79, 679—687, 1928.

Speelman, N. Rachitis en Ergosterine. Diss. 1929, Leiden.

-ocr page 198-

HOOFDSTUK XI.

Voederproef VIL

Voortgezet onderzoek over de waarde van vischmeel, haringmeel
en diermeel in het voeder voor varkens.

Voortgezet onderzoek over de vergelijking van verschillende
ij zerverbindingen.

Voortgezet onderzoek, of levermeel de mineralen ijzer, koper,
mangaan kan vervangen.

Hoogtezonbestraling voor mestvarkens.

In voederproef VII was de opzet in groote trekken dezelfde als
in voederproef VI. Echter werd rekening gehouden met de be-
zwaren, die in voederproef VI voor den dag waren gekomen. De
meelmengsels werden nu aldus samengesteld, dat de eiwitver-
houding over het geheel iets ruimer en tevens in alle mengsels
dezelfde werd, terwijl bovendien de gehalten aan totaal verteer-
baar ruw eiwit en zetmeelwaarden vrijwel gelijk werden. In de
veevoeding was het usance, bij de berekening van de zetmeel-
waarden, de amiden buiten beschouwing te laten. Algemeen wordt
tegenwoordig echter aangenomen, dat ze in samengestelde mengsels
bijna dezelfde beteekenis .hebben als eiwit, en daarom bebben wij
het verteerbaar ruw eiwit in de zetmeelwaarde opgenomen. Onder
eiwitverhouding zullen we nu verstaan de verhouding van het ver-
teerbaar ruw eiwit tot de nieuwe zetmeelwaarde.

De analyses der afzonderlijke voedermiddelen zijn verricht aan
het Rijkslandbouwproefstation voor Veevoederonderzoek te Wage-
ningen. De verteringscoëfficienten zijn ontleend aan de leerboeken
van Hansson en Leignes Bakhoven.

Vitaminen en mineralen werden aan deze rantsoenen in den-
zelfden vorm en dezelfde hoeveelheden toegevoegd als in voeder-
proef VI.

-ocr page 199-

Met een aantal dieren, die aan het einde van, de vóórproef-
periode werden afgezonderd als minder voorspoedige dieren, werd
een oriënteeringsproef genomen met hoogtezonbestraling, Huld-
schinsky is de eerste geweest, die Rachitis heeft genezen door
hoogtezonbestraling, terwijl Mellanby het eerst heeft aangetoond,
dat rachitis is te voorkomen met een vitamine, dat hij aanvankelijk
als identiek beschouwde met het antixerophtalmisch vitamine, doch
later door andere onderzoekers als een afzonderlijk vitamine D
werd gevonden. Dank zij de onderzoekingen van Hess, Weinstock,
Windaus, Pohl, Rosenheim, Webster e.a, is men er ten slotte in
geslaagd, het verband tusschen de anti-rachitische werking van
ultra-violette bestraling en die van vitamine D volkomen op te
helderen. Onder invloed van ultra-violette stralen wordt de ergo-
sterine in de huid van het bestraalde dier omgezet in vitamine D.

In voederproef VII werd het effect van ultra-violette bestraling
nagegaan bij twaalf dieren, die als rantsoen het mengsel A ont-
vingen, onder toevoeging van de mineralen geslibd krijt, ijzer,
koper, mangaan. Levertraan werd niet gegeven en de proef kon
dus een aanwijzing geven, of levertraan met succes door bestraling
was te vervangen. Er werd gebruik gemaakt van het hoogtezon-
apparaat „Ultrasolquot; van de N.V. Philips' Fabrieken te Eind-
hoven. In verband met de geringe hoogte van den zolder in den
proefstal en om een te heftige inwerking op de huid der dieren
te voorkomen, had de bestraling in schuine richting plaats op
langen afstand. Het toestel werd zoo gesteld, dat een gespreide
stralenbundel werd verkregen van gemiddeld 2.6 M. lengte. Het
bestraalde vloeroppervlak bevond zich vóór den droogvoederbak
en tevens werd nog juist de bodem van dezen voederbak bestraald.
Er werd dus een combinatie gekozen van dier- en voederbestraling.
De groote afstand tusschen dieren en lichtbron gaf natuurlijk een
tamelijk zwak effect. Daarom werd langen tijd achtereen bestraald;
den eersten dag drie uur, de volgende dagen telkens een uur langer,
tot ten slotte een bestralingstijd werd bereikt van 9 uren per dag.
Deze tijd werd gekozen van 10 uur 's avonds tot 7 uur 's morgens.
Waarschijnlijk is een zoo lange bestraling. ter voorkoming van
rachitis niet noodig, doch denkbaar is, dat lange bestraling een
prikkel tot grooter voederverbruik en tot sneller groei geeft, vooral
omdat de bestraling plaats heeft in den nacht, als de dieren onder
gewone omstandigheden, zonder verlichting, betrekkelijk weinig
of geen voedsel opnemen.

-ocr page 200-

Tabel 59. Samenstelling der voedermiddelen.

gt;
3

K

Engclsch Vischmeel C.B. 66
Haringraeel „Favorietquot; 60.2
Garnarina Diermeel
N.T.F. Diermeel
Levermeel
Maismeel
Gerstemeel
Tarwejjrint

gt;

61.6

53.6
61.5

49.8

39.9
8.6

8

13.4

65.5

55.9

-

69.7

-

10.2

84

10.7

75

17.9

75

ïnbsp;r r

3 J u

Oinbsp;gt; gt;

5.9nbsp;83 4.9

10.9nbsp;97 10.6

14.2nbsp;93 13.2

19nbsp;93

16.2nbsp;93
4.8 74

1.8nbsp;49
4.7 72

17.7
15.1
3.6 67
0.9 64.9
3.4 50.1

IP

^ Qgt; Cï
N k.

ïfl) rt

quot; s S
•M S quot;

3 ^

S O
g -§

ogt; a

S 3
gt; «

^

100
100
100
100
100
100
99
79

z

69.7

75.9

89.6

89.5

73.9

80

67.1

44.1

lt;
21.4

2.4
18.8 8
14.7
19.1
4.4

3.3nbsp;41 64.3 1.5

4.4nbsp;12 58.3 2.8
9. 33 36 4.9

De voorproefperiode van gelijke voedering heeft weer veertien
dagen geduurd en wel van 16—30 Augustus. Het rantsoen,
gevoederd volgens het natvoedersysteem, bestond uit het mengsel E
(10 Mais, 40 gerst, 25 haver, 15 grint, 10 vischmeel, 0.5 krijt,
0.25 levertraan) en verder 40 gr. lijnzaad per dier per dag. Met
opzet is niet zooals in voederproef VI, het mengsel A genomen,
omdat dit mengsel teveel stoornissen gaf.

Op de gebruikelijke wijze werden de biggen weer over de ver-
schillende hokken verdeeld (zie hoofdstuk III).

Tabel 60. Voedermengsels.

A. Biggenmeelmengsels.

P 'aï 'Tï

1
'êö
s

quot;M

0)
S

u
«

u

e

lt;o«
Q)

ê

^ O

at

ög

n .

II

u

S2


ft)-O

ij

ï ja

3S

O

f-

gt;

gt;

tu
2

z^

20

45

23

14.8

3.2

65.4

4.42

21

47

22

14.7

2.4

65

4.42

20

45

25

14.9

3.3

66.2

4.44

20

42

25

15

4.3

66.8

4.45

20

46.5 21

14.8

3

65.4

4.42

1-2

rt tij
Xz

H
Z

z
Kev
Aev
Lev
Mev
Oev

- 12
10 -

10 -
- 13

7.5

-ocr page 201-

J,

O

® f.

2

V

H

0)

•S

u
fi ,
rt —

It

a's

Rt

'S

O

e

J3

O

t. a

rt
a

c

M

u
^

H

a
gt;

lt;J

HJ

1
*êö

1
w

O

'Ct

0)
^

u

0)
H

u O
gt;

Qgt;

P

u

P

gt;

O

Z

2

Kev II

12

49

23

16

14.5

3.7

70.8

4.88

Aev II

10

50

25

15

14.5

3

70.4

4.86

Lev II

10

49

23

18

14.6

3.8

71.5

4.90

Mev II

__

13

___

49

20

18

14.7

4.8

72.1

4.90

De indeeling van voederproef VII is in tab. 61 en 62 aange-
geven. Het Eerste Gedeelte stond afzonderlijk van het Tv/eede
Gedeelte. Alle dieren werden tijdens de proef automatisch droog-
gevoederd. Van de bijgevoegde bestanddeelen werd Ferrichloride
in het drinkwater gegeven, terwijl de andere door het meelvoeder
werden gemengd. Ongeveer veertien dagen voor het einde van de
proel werden de bijvoegsels weggelaten, terwijl ook de hoogtezon-
bestraling tegen dien tijd wetd gestaakt. Uitloop werd aan de
dieren niet verstrekt.

O «

WnO

Tabel 61. Indeeling Eerste Gedeelte Voederproef VII.

a) «

-

B

rt

O

u

■Qo 7,

6 S

J!

O .

a

§*

u

(0
a

quot;rt

sS

O i

-a

ü Ü
.
V

§

C

V

lt;U

M igt;

O
1-;

•T3
O

IS

lt;4 u

gt; J

V
Ü

S
OT

O

-J

I

Aev

Aev II 0.25-0.5

0.5-1

0.050

0.006

0.003

II

Kev

Kev II 0.25-0.5

0.5-1

0.050

0.006

0.003

III

Lev

Lev II 0.25^0.5

0.5-1

0.050

0.006

0.003

IV

Lev

Lev II 0.25-0.5

0.5-1

0.050

0.006

0.003

0.300

0.001

V

Mev

Mev II 0.25-0.5

0.5-1

0.050

0.006

0.003

0.300

0.001

VI

Mev

Mev II 0.25-0,5

0.5-1

0.050

0.006

0.003

-ocr page 202-

O.

O -

£ d

«a

lt;u
i

ü «
o.ï

3,0

.■s?
3

V

cd
gt;

O

Groep VII Aev AevII 0.25-0.5 0.5-1

VIIInbsp;Oev Aev II 0.25-0.5 0.5-1

IXnbsp;Oev Aev II 0.25-0.5 0.5-1nbsp;0.050nbsp;0.006 0.003

Xnbsp;Aev Aev II 0.25-0.5 0.5-1nbsp;0.050nbsp;0.006 0.003

XInbsp;Aev Aev II 0.25-0.5 0.5-1nbsp;0.043 0.006 0.003 0.024

XIInbsp;Aev Aev II 0.25-0.5 0.5-1nbsp;0.028nbsp;0.006 0.003 0.024

Hoogtezongroep (12 dieren).

XIIInbsp;Aev Aev II 0.25-0.5 0.5-1nbsp;0.050nbsp;0.006 0.003

(1)nbsp;In de biggenmeelperiode 0.25%, in de varkensmeelperiode 0.50 %.

(2)nbsp;In de biggenmeelperiode 0.50%, in de varkensmeelperiode 1%.

De Uitkomsten van het Eerste Gedeelte van Voederproef VII.

(Groepen I t/m VI).

De proefdieren voor het Eerste Gedeelte van Voederproef VII
werden genomen van de volgende worpen:

Worp LI — Gekruist x V.D.L.
' Worp Dl — Landvarken x V.D.L.
Worp D2 — Landvarken x V.D.L,
Worp D3 — Landvarken x V.D.L.
Worp L2 — Landvarken x V.D.L.
Worp D4 — Landvarken x V.D.L.

~ .2

-ocr page 203-

Ë
B

3

J3
O

JS

. V

O

JS •

•S g äs

■ex g
CQ

quot;•Si O quot;
ca ^

.... a

ja-o ,
u oo

O ^

g CH
W R,

■Ms^

w quot;

•s-l

.9 quot;5

u O
ÜË,

629

LI

b

21

26

116.5

111

90.5

648

Dl

z

20.5

23.5

107.5

102

84

651

D2

b

22.5

28.5

125

120

96.5

663

D3

z

17.5

22

98

93

76

642

L2

b

17

22

108.5

104

86.5

666

D4

z

16.5

21

103

98

82

taf-

Totaal

115

143

658.5

628

515.5

% % % t 1 t quot;lo % gt;1. 'inbsp;t ^kt:

Groeicurven van Groep i.

De proef met het vischmeelmengsel Aev is voorspoedig ver-
loopen. Alle dieren maakten steeds een besten indruk.

-ocr page 204-

V

H

e

3

z

O

O
Ü

Ja 1

quot;t; O •

'Ci O

Mi»

m

lm

a's O
•■Sipquot;

O O O

quot;iB

-a lt;i) «r
9 °

W O,

Ja

«so quot;S; N

.9 quot;5

— a

OS,

630

LI

z

16

21

97

92

76

643

Dl

b

21.5

25

109.5

104

84.5

654

D2

b

20

24

118.5

114

94.5

659

D3

z

21.5

28

115.5

111

87.5

640

L2

z

19

23

105

100

82

665

D4

z

18

22.5

99

94

76.5

Totaal

116

143.5

644.5

615

501

De algemeene indruk van deze dieren was best. Groeistoringen
kwamen niet voor.

-ocr page 205-

agt;

e

B
a
2

j:
O

s

O

1

IPI

■9 g
■Sf?
m

•öi O quot;

O

J3-0 .
u O O

w ^

ja u
quot; 3 -d

^ s^

lt;U vo quot;T; N

a «

.9S

... 0.

fl)«-

634

LI

z

18.5

23.5

104

99

80.5

644

Dl

z

23

26

116

110

90

650

D2

b

21

26

115

111

89

660

D3

z

18

23

104

99

81

636

L2

z

14

20

101

96

81

667

D4

b

19

22.5

120

115

97.5

Totaal

113.5

141

660

630

519

Groeicurven van Groep III.

Bijzonderheden werden niet opgemerkt, de groei was voorspoe-
dig en de dieren zagen er best uit.

-ocr page 206-

c

w

s
a

O

O
Ü

Is-ê»

O !►

m

Si.«-

o^o

«Oquot;

-u. O
MTS ,

quot;Sgs

WsD

Si'quot;

-Si

.2S

a

«u«-.

S O

633 LI

b

17

22.5

98.5

94

76

646 Dl

z

21.5

26

109.5

104

83.5

655 D2

z

20.5

24.5

109.5

104

85

657 D3

b

21.5

26

104.5

99

78.5

638 L2

z

18

23

94.5

90

'71.5

664 D4

b

15

19

90.5

85

71.5

Totaal

113.5

141

607

576

466

PROEFPERIODE

De dieren van deze groep vertoonden een regelmatigen, doch-iets
minder snellen groei dan die van de vorige groep. Overigens was
de algemeene indruk van de dieren best.

-ocr page 207-

u.
u

3

632 LI

2

•1

»

Ü
z

M I

«d

■Mg
O gt;

W

17.5

•ÜOd

W 0.00

23.5

-fltj ,
-a

H oquot;

W O.

110.5

•3

O 3 _d
$ g^

® NO

^f- 53 T
w °
106

•Si

■SS

— a

M O

os.
87

649 Dl

b

21.5

25.5

111

106

85.5

653 D2

z

20.5

23.5

115

110

91.5

662 D3

z

18

23

99.5

96

76.5

641 L2

b

17.5

23

91.5

88

68.5

669 D4

b

20

24

105.5

101

81.5

Totaal

115

142.5

633

607

490.5

% 'i, % % t t quot;t % 'u % '%

Groeicurven van Groep V.

Bij 641 L2 werd op 29 December obstipatie en een verhoogde
temperatuur opgemerkt. Zonder behandeling trad herstel op.
Overigens verliep de proef ongestoord. De algemeene indruk van
de dieren was best.

-ocr page 208-

Groeicurven van Groep VI.

t S'?

Ö ü O

■■S oquot;
22

»J H)

JJT3 .
O O O

'5 'C ^

u

95

JS u

u 3 „ö
o)gt;o quot;SN

nT

^ 2
W

89

1
•SS
'Z a

o1

u O

os.
73

24.5

115.5

110

91

22

109.5

103

87.5

25.5

97

93

71.5

27

116

112

89

21

94.5

91

73.5

142

627.5

598

485.5

u

agt;

E
S
a

Ja
rt

ïï
Ü

JS 1

«O

S.S'-c«'
•S ° S.S

(U gt;

m

631 LI

Z

17

645 Dl

b

21

652 D2

Z

19

658 D3

z

19.5

637 L2

b

20

670 D4

b

17.5

Totaal 114

658 D3 is in de periode 8—15 November niet gegroeid. Het dier
was soporeus, de huid was roodgekleurd, de temperatuur was ver-
hoogd en er bestond obstipatie. Zonder behandeling is herstel
opgetreden. Overigens was de groei voorspoedig in deze groep en
de dieren maakten een besten indruk.

-ocr page 209-

Tabel 63. Vergelijkend overzicht van de Gewichtsvermeerdering
in de Proefperiode van alle dieren uit de Groepen I t/m VI (in
Kilogrammen).

Groep I

Groep 11

Groep III

Groep IV

Groep V

Groep VI

Worp Li

90.5

76

80.5

76

87

73

Worp Dl

84

84.5

90

83.5

85.5

91

Worp D2

96.5

94.5

89

85

91.5

87.5

Worp D3

76

87.5

81

78.5

76.5

71.5

Worp L2

86.5

82

81

71.5

68.5

89

Worp D4

82

76.5

97.5

71.5

81.5

73.5

Totaal

515.5

501

519

466

490.5

485.5

Tabel 64. Voederverbruik en Groei in Veertiendaagsche perio-
den van de Groepen I t/m VI.

Elke Groep

Groep I

Groep II

Groep III

Groep IV

Groep V

Groep VI

Cl dieren

voeder groei

voeder groei

voeder groei

voeder

groei

voeder

groei

voedergroci

30 Aug.-13 Sept.

157.5

46

144

52.5

141,5

45,5

139.5

46,5

149

43.5

130

38,5

Totaal

157.5

46

144

52.5

141,5

45.5

139,5

46,5

149

43.5

130

38,5

13—27 Sept.
Totaal

182.5

59

168

58

177,5

60

166.5

51,5

180,5

52

165

49

340

105

312

110,5

319

105,5

306

98

329,5

95.5

295

87.5

27 Sept.-ll Oct.

251

65

212,5

61

217

60

199.5

52

205,5

56

213

62.5

Totaal

591

170

524.5

171.5

536

165,5

505,5

150

535

151.5

508

150

11—25 Oct

286

77.5

262

73

258

72

237.5

66,5

243

69

249

69.5

Totaal

877

247.5

786.5

244.5

794

237,5

743

216.5

778

220.5

757

219.5

25 Oct.-8 Nov.

319,5

79

286,5

71

297

79

261.5

65

270.5

72.5

274

70

Totaal

1196.5

326.5

1073

315.5

1091

316,5

1004,5

281,5

1048.5

293

1031

289.5

8—22 Nov.

339

82

314

76.5

326

81

293

75

296,5

76

280

74

Totaal

1535.5

408.5

1387

392

1417

397,5

1297.5

356.5 1345

369

1311

363,5

22 Nov.-ó Dec

360.5

71.5

322,5

67

339

72,5

312

60

318.5

72

321

72.5

Totaal

1896

480

1709.5

459

1756

470

1609,5

416,5 1663,5

441

1632

436

6—14 Dec.
Totaal

192.5

35.5

186.5

42

201,5

49

191,5

49,5

212

49.5

187

49.5

2088.5

515.5 1896

501

1957,5

519

1801

466

1875,5

490.5 1819

485,5

-ocr page 210-

wnbsp;oö

n

«ü a-snbsp;gt;13 gt;§

Lnbsp;II II l| lisnbsp;f

Onbsp;Onbsp;znbsp;2

M^ VO

Begingewicht

Voorproefperiodenbsp;115 116nbsp;113.5 113.5nbsp;115nbsp;114
Begingewicht

Proefperiodenbsp;H3 143.5nbsp;141 141nbsp;142.5nbsp;142

Eindgewichtnbsp;^^^nbsp;^^^ ^

Proefperiodenbsp;658.5 644.5nbsp;660 607nbsp;633nbsp;627.5

Eindgewicht na

16 uur vastennbsp;628 615nbsp;630 576nbsp;607nbsp;598

Groei in denbsp;^

Proefperiodenbsp;515.5 501nbsp;519 466nbsp;490.5nbsp;485.5

Voederverbruik:

A Biggenmeelnbsp;600 600nbsp;600 600nbsp;600nbsp;600

B. Varkensmeelnbsp;1488.5 1296nbsp;1357.5 1201nbsp;1275.5nbsp;1219

Voedertotaalnbsp;2088.5 1896nbsp;1957.5 1801nbsp;1875.5nbsp;1819

Bijgevoegde
Bestanddeelen

A.nbsp;Levertraannbsp;7.50 6.75nbsp;6.75 6.25nbsp;6.50nbsp;6.25

B.nbsp;Geslibd Krijtnbsp;15.- 13.50nbsp;13.50 12.50nbsp;13.-nbsp;12.50

C.nbsp;Sol. Chlor. Ferr. 0.900 0.825nbsp;0.825 0.775nbsp;0.800nbsp;0.775
D Sulf. Mangan. 0.108 0.099nbsp;0.099 0.093nbsp;0.096nbsp;0.093
E Sulf Cupric.nbsp;0.054 0.0495 0.0495 0.0465nbsp;0.048nbsp;0.0465

F.nbsp;Chlor. natric.nbsp;4.65nbsp;4.80

G.nbsp;Iod.Kalic.nbsp;0-0155 0.016

Meelvoeder voor
100 K.G. groei

Gem. groei
per dier

405 378 378 386 382 375
85.9 83.5 86.5 77.7 81.8 80.9

Gem. groei per

dier pL dagnbsp;0.716 0.696 0.721 0.647 0.680 0.674

-ocr page 211-

(Eerste Gedeelte van Voederproef VII).

Het Eerste Gedeelte van Voederproef VII heeft in alle groepen
een voorspoedig verloop gehad. Slechts enkele afwijkingen kwamen
voor in de varkensmeelperiode bij de groepen V en VI, echter van
geringe beteekenis.

In het algemeen wijzen de uitkomsten er op, dat de eiwit-
voeders vischmeel, haringmeel, N.T.F. diermeel, Carnarina N.S.,
geen groote verschillen in groeisnelheid bij de dieren geven, als
men behalve de hoeveelheden verteerbaar ruw eiwit, ook de eiwit-
verhouding in de rantsoenen maar gelijk neemt. De haringmeelgroep
groeide in het begin het snelst, doch later werd ze weer ingehaald
en zelfs voorbijgegaan door de vischmeelgroep en Carnarinagroep
III. De verschillen in de totale groeicijfers tusschen deze drie
groepen zijn echter te gering, om daaruit eenige conclusies te
trekken. Eerder zijn wij geneigd, deze als toevallige fouten in de
proefneming te beschouwen, als rekening gehouden wordt met den
groei van de Dl - en D2-dieren van deze groepen ook na de proef-
periode (Tab. 66). Gebleken is namelijk, dat van 14 Dec.—8 Jan.
de haringmeeldieren weer meer zijn gegroeid dan de vischmeel-
en Carnarina-dieren, niettegenstaande het rantsoen ongewijzigd
werd doorgevoederd.

De N.T.F.-groepen zijn in totaal iets minder gegroeid dan de
groepen I, II en III. Toevoeging van NaCl, KJ had op de groei-
snelheid van de N.T.F.-dieren geen invloed; immers de groepen
V en VI vertoonen slechts een verschil in eindgewicht van 5 Kg.,
dat verwaarloosd mag worden.

Onverklaarbaar is het groeicijfer van groep IV. Dit is beduidend
lager dan van groep III. In tegenstelling hiermede is bij de vorige
Voederproef door toevoeging van NaCl en KJ aan het Carnarina-
diermeel iets hooger groeicijfer verkregen. Hier moet dus wel ge-
dacht worden aan toevallige omstandigheden. In het algemeen kan
uit beide voederproeven echter wel geconcludeerd worden, dat
aanvulling van de diermeelsoorten N.T.F. en Carnarina met NaCl,
en KJ, de groeisnelheid van de proefdieren niet verhoogd heeft.

Het vetgehalte van de eiwitvoeders is van geen invloed geweest
op de eindcijfers voor den groei. Wel gaf haringmeel in het begin
van de proef iets meer gewichtsaanzet dan vischmeel, en bij lagere
begingewichten zou dat misschien nog meer geweest zijn, doch
het eindgewicht is voor vischmeel zelfs iets hooger dan voor
haringmeel.

Hoe staat het nu met de rendementcijfers? Voor de haringmeel-,
200

-ocr page 212-

Carnarina- en N.T.F.-groepen (II. UI en VI) loopen ze weinig
uiteen, terwijl de vischmeelgroep een veel ongunstiger rendement
heeft gegeven. Een vergelijking is nog zuiverder te maken, als we
uit
tab. 64 voor alle groepen het voederverbruik berekenen voor
de
eerste 466 Kg. groei. Het voederverbruik is dan voor G^oep I
(Vischmeel) 18251^ Kg.. Groep II (Haringmeel) 1740^ Kg
Groep III (Carnarina) 1738 Kg., Groep IV (Carnarina, NaCl, KJ
1801 Kg., Groep V (N.T.F, NaCl, KJ) 1770^ Kg. en Groep VI
(N T F ) 1745V^ Kg. Ook nu blijkt tusschen de groepen 11, ili en
VI weinig verschil in voederverbruik, terwijl dit voor Groep I veel
ongunstiger is. Keukenzout en joodkalium deden bi) N.T.F.-dier-
meel het rendement iets en bij Carnarina veel ongunstiger worden.
Ook wat het
rendement betreft, is van NaCl- en KJ-toevoegmg
aan diermeel in het algemeen dus geen beter resultaat te verwach-
ten. Dat vischmeel zoo ongunstig afsteekt bij haringmeel, Carnarina
en NT F. zou kunnen wijzen op een biologisch hoogere waarde
van de vetrijke eiwitvoeders. In een volgende voederproef zal de
verqelijking verder worden voortgezet.

De voederwaarde van de mengsels Kev. Lev. en Mev mogen we
dus ongeveer als gelijk beschouwen. Laten we den invloed van deze
dierlijke eiwitvoeders op de kwaliteit van het slachtproduct buiten
beschouwing, dan zouden tusschen deze voedermiddelen ongeveer
de volgende prijsverhoudingen mogen bestaan:

10 Carnarina plus 3 Gerst in prijs gelijk 13 N.T.F.

12nbsp;Haringmeel „Favorietquot; in prijs gelijk 10 Carnarina plus 2

Tarwegrint.nbsp;„

13nbsp;N.T.F. plus 2 Tarwegrint in prijs gelijk 12 Haringmeel „t^a-

vorietquot; plus 3 Gerst.

Het vischmeelmengsel Aev vereischte ongeveer 5% hooger

voederverbruik.

Tabel 66. Joodadditiegetallen en stolpunten van spek en vet. ^

g . ^ _ _ quot; . . .

J« .g § c
2 m w

üg?

agt;
cc

3

u
rt
CO

T3

O
gt;

'S

of

O V

O .z

126 122

105

vischm.

66

62

129 123

lOS

haringm.

67

62

133.5 130

112

Carnar.

62

59

145 141

118

vischm.

66

59

140.5 136

115

haringm.

66

60

136 132

110

Carnar.

66

58

Gemiddeld

Vischmeel

66

60.5

Haringmeel

66.5

61

Carnarina

64

58.5

IAnbsp;2 gt; -gfnbsp;§1

(j 2

64? Dl I 107.5 126 122 105 vischm. 66 62 27.2nbsp;28.4

643nbsp;Dl II 109.5 129 123 10 haringm. 6 62 26.7nbsp;29.

644nbsp;Dl III 116 133.5 130 112 Carnar. 62 59 27.9nbsp;29.4
fi-ïl n? I 125 145 141 118 vischm. 66 59 27.1

D2 1. nis HO.5 ,36 1.5 ^ »nbsp;30.
650 D2 m U5 .36 UO «

27.15nbsp;30
27.25 29

201

-ocr page 213-

rlt; C

a • — S gt;quot;

«Onbsp;O Ä

O s-g

5gt; rtnbsp;tö ü

Hugt; .
3 lt;Unbsp;M O ji

quot; quot; GEKOOKTnbsp;GEBRADENl»)nbsp;GEZOUTEN

(14 dagen)

vleeschnbsp;speknbsp;vleeschnbsp;speknbsp;vleeschnbsp;spek

goed min- slecht g. m. s. g. m. s. g. m. s. g. m. s. g. m. s.
der
goed

643nbsp;Dl 18 18 - — 13 5 - 5 12 - 5 11 1 10 8 — 10 8 -

Haringmeelvarken.

Algemeen oordeel: 't gezouten vleesch en spek over het algemeen lekkerder dan
niet gezouten.

644nbsp;Dl 18 15 3 — 15 3 — 16 1 — 16 1 — 11 7 — 11 7 —

Carnarinivarken.

648 Dl 18 18 — — 17 1 — 12 5 — 9 8 — 17 1 — 17 1 -
Vischraeelvarken.

Algemeen oordeel; het gekookte vleesch en spek smaakt gewoon.

650nbsp;D2 18 9 9 — 7 11 — 13 4 — 13 4 — 17 1 — 13 5 —

Carnarinavarken.

Algemeen oordeel: 't gezouten vleesch en spek heeft de beste smaak.

651nbsp;D2 18 9 9 — 5 9 4 3 14 — 3 12 2 12 6 — 12 5 1

Vischmeel varken.

Algemeen oordeel: gekookt en gebraden een tranige smaak, gezouten iets minder
tranig.

654 D2 18 4 13 1 8 9 1 8 8 1 8 7 2 12 5 1 12 5 1
Haringmeelvarken.

Algemeen oordeel: alles een sterke smaak, vooral nasmaak. Gezouten iets beter,
vooral het spek.

(') Bij het gebraden vleesch en spek is het aantal beoordeelingen 17 geweest.

In het algemeen zal men in de praktijk, en dit geldt voOral voor
de varkensmeelperiode, rekening houden met den invloed van de
dierlijke eiwitvoeders op de kwaliteit van het slachtproduct. Dit
werd in deze voederproef nagegaan
voor vischmeel, haringmeel en
Carnarina. De Dl- en D2-dieren van de groepen I. II. III werden
voor dit doel met het rantsoen van de proefperiode tot zwaarder
gewicht gemest en op 8 Januari aan het slachthuis te Doetinchem
geslacht. De gewichten van de slachtdieren vinden we in tab. 66.

De dieren van Worp D2 waren alle uitstekende vleeschvarkens
met een goede verhouding tusschen vleesch en. spek, terwijl de Dl-
dieren alle van mindere kwaliteit waren met te veel spek en vet-
aanzetting. Groepsverschillen konden niet waargenomen worden.
Het joodadditiegetal en stolpunt van rugspek en niervet werden
bepaald aan het Rijkslandbouwproefstation voor Veevoederonder-
zoek te Wageningen. De uitkomsten vinden we eveneens in Tabel
66. Ook deze getallen wijzen geen duidelijke groepsverschillen aan.
De Joodadditiegetallen zijn het hoogste bij haringmeel en het laagste

-ocr page 214-

bij Garnarina. De verschillen zijn echter te gering, om daaruit con-
clusies te trekken.

Van alle dieren werden vleesch- en spekmonsters gezonden naar
de Landbouwhuishoudschool te Doetinchem, waar ze versch ge-
braden. versch gekookt en gezouten werden beoordeeld op smaak
door de cursisten van deze school onder leiding van de directrice.
De deelneemsters waren onkundig gelaten van de herkomst van
de respectievelijke monsters. Het resultaat van de beoordeelingen
is in tab. 67 aangegeven. In het algemeen zijn de Dl-dieren beter

beoordeeld dan de D2-dieren.

Bij de meeste monsters was de smaak gezouten beter dan niet
gezouten, vooral bij de D2-dieren. In dit geval is het vleesch en
spek na het zouten direct geconsumeerd, terwijl in de praktijk het
gezouten vleesch en spek vaak langdurig bewaard wordt en dus
blootgesteld wordt aan oxydatieprocessen. En
nu neemt men wel
aan. dat pas door deze oxydatieprocessen een abnormaal bijsmaakje
te voorschijn wordt geroepen. De meeste waarde mag daarom mis-
schien toegekend worden aan de beoordeeling van de smaak van
gezouten vleesch en spek. als deze plaats heeft na langen tijd van
bewaring. Het vischmeelvarken No. 651 D2 gaf een tranigen smaak
en het haringmeelvarken van dezelfde worp No. 654 D2 een sterken
smaak, vooral nasmaak. Dit geeft te denken, en het moet voor
ons een aanwijzing zijn, om voorzichtig te zijn met het voederen
van visch- en haringmeel in de varkensmeelperiode.

De Uitkomsten van het Tweede Gedeelte van Voederproef VII.

(Groepen VII t/m XII.)

De proefdieren van het Tweede Gedeelte van Voederproef VII
waren afkomstig van de volgende worpen:

Worp Sn — V.D.L. (12 dieren).
Worp Ba2 — Gekruist x V.D.L.
Worp Bal - V.D.L.
Worp D5 — Landvarken x V.D.L.
Worp D6 — Landvarken x V.D.L.

-ocr page 215-

611 Sn
628 Ba2
619 Bal
607 Sn
690 D5
673 D6

j: u

u B
=

a) so
-O

•S S
w

»O

?'Cm

Is.»

m ^

17
18.5
18.5
14
21

22.5

2 co

ï-c'?

£ «M

! p-o^

f.S.-2op

■«J, .
wë.

ÖK
71
62
77
69.5
70.5
72.5

83
75
90
79
87
90

88

80.5

95.5

83.5

91.5

95

12
14.5
15.5
12
18
19

b
b
z
b
z
z

Totaal 91

422.5

504

111.5 534

% % % % % i« 'i

Groeicurven van Groep VII.

Groeistoringen kwamen niet voor. Alle dieren maakten een
besten indruk.

-ocr page 216-

604 Sn
627 Ba2
615 Bal
610 Sn
689 D5
674 D6

2 j.
e o'?

■quot;iJó

3 Cm

17
17
19
16
20.5
21.5

■Slftï

g O quot;O

ü

b
z
z
z
b
z

ca

13.5
14
16
12.5
17
17.5

Totaal 90.5 111

C c-

w ë.

ja u.

\0 ^ ^

quot;Ot —• rj

w

ffl «

c'C
O S.

92.5

87

75.5

90

85

73

84.5

80

65.5

90

85

74

90

86

69.5

86.5

83

65

533.5

506

422.5

Bijzonderheden werden niet opgemerkt. De algemeene indruk
van de dieren was best.

-ocr page 217-

u

H
S

3

z

J3
O

S
ü

«d
•SiE-c»

1= 0 »gt;£gt;
«ca.

a

0 ^

G*« 0

—' O
TJ .

u 0 0

C

w ë.

? = 5'?

vO M n

w

-Si

C

609 Sn

b

14

18

101.5

96

83.5

623 Ba2

z

12

14

84.5

79

70.5

621 Bal

z

16

22

94.5

90

72.5

608 Sn

z

13

15.5

95

90

79.5

685 D5

b

16

19

100.5

96

81.5

676 D6

z

18.5

22

87.5

82

65.5

Totaal

89.5

110.5

563.5

533

453

621 Bal vertoonde in het begin van de proefperiode mindeï
vitaliteit dan de andere dieren van deze groep. Het dier was sopo-
reus en de beharing was dor. Later is zonder behandeling herstel
opgetreden. Alle dieren zagen er tegen het einde van de proef
best uit.

-ocr page 218-

3.S .

u oo

■O

_ü üW
W O.

lis

O

■S 3 BO

j 3 Sco
« vO Tï N
■OJr-l D ^

u

.a's «»d
äS'-c'?

O O s; gt;o
■a?
^^

pq

601 Sn
622 Ba2
617 Bal
614 Sn
687 D5
671 D6

77.5
62
86.5
67.5
62
66.5

92
74
99
78
78
83

96
80.5
103.5
82
82
87

18.5
18.5
17
14.5
20
20.5

15

15
13.5
11.5

16
18

b
b
b
2
2
2

Stoornissen kwamen niet voor. Het algemeen voorkomen van det
proefdieren was best.

-ocr page 219-

E

612nbsp;Sn
625 Ba2
618 Bal

613nbsp;Sn
688 D5
675 D6

til

ï = ö*?
•«2

w

c

O U

-I

67

69.5

63

74.5

69.5

57.5

SPquot;

C O quot; -O

wO

lis

ca

ca

81
82
78
85
81
74

84.5

85

83.5

90

87.5

78.5

17.5
15.5
20.5
15.5
18
21

13.5

13

15

13

15

17.5

z
z
b
b
b
z

Totaal 87

401

481

509

108

675 D6 was tijdens de proef minder levenslustig en ook de be-
haring was niet zoo mooi glad en glanzend als van de andere die-
ren van deze groep. Na het slachten bleek een chronische peritonitis
te bestaan. De overige dieren zijn best gegroeid, zonder dat stoor-
nissen zijn opgetreden.

-ocr page 220-

603 Sn
626 Ba2
616 Bal
602 Sn
686 D5
677 D6

Sa 0gt;

■S quot;C

O „

75

51

71

79

78.5

64.5

(j vO ,
'OC^ .

Is'

U)

■äS.«

«quot;w O

•oi O ^

a. -

a yO

c O «
O O.

W ë.

96.5
66.5

94
63
82
89
93
82

21.5
15.5
17
15
19
21

16.5

12.5

14.5

13

15.5

17

z
z
b
b
z
z

94

97.5

85.5

419

503

528

109

626 Ba2 is matig gegroeid. Bij dit dier werden geen pathologische
afwijkingen gevonden, noch bij het leven, noch bij de keuring na het
slachten. Alle dieren maakten verder een besten indruk.

-ocr page 221-

Tabel 68. Vergelijkend Overzicht van de Gewichtsvermeerde-
ring in de Proefperiode van alle dieren uit de Groepen VII t/m XII
(in Kilogrammen).

Groep VII

Groep VIII

Groep IX

Groep X

Groep XI

Groep XII

Worp Sn

71

75.5

83.5

77.5

67

75

Worp Ba2

62

73

70,5

62

69.5

51

Worp Bal

77

65.5

72.5

86.5

63

71

Worp Sn

69.5

74

79.5

67.5

74.5

79

Worp D5

70.5

69.5

81.5

62

69.5

78.5

Worp D6

72.5

65

65.5

66.5

57.5

64.5

Totaal

422.5

422.5

453

422

401

419

Tabel 69. Voederverbruik en Groei in Veertiendaagsche Perio-
den van de Groepen VII t/m XII (in Kilogrammen).

Elke groep

Groep VII

Groep VIII

Groep IX

Groep X

Groep XI

Groep XII

6 dieren

voeder groei

voeder groei

voeder groei

voeder

groei

voeder

■ groei

voedergroei

30 Aug.'-U Sept.

105.5

33.5

111

35

112.5

36

103

31

101.5

34.5

97.5

30.5

Totaal

105.5

33.5

111

35

112.5

35

103

31

101.5

34.5

97.5

30.5

13—27 Sept.

126

41

130.5

41

140

46

121

46.5

124,5

40.5

125.5

43.5

Totaal

231.5

74.5

241.5

76

252.5

82

224

77.5

226

75

223

74

27 Sept.-ll Oct.

162.5

43.5

163

47.5

189.5

50

155.5

44

160.5

44.5

160

42

Totaal

394

118

404.5

123.5

442

132

379.5

121.5

386.5

119.5

383

116

11—25 Oct.

177

54

182.5

51

225

64

189.5

56.5

181.5

51

190

61

Totaal

571

172

587

174.5

667

196

569

178

568

170.5

573

177

25 Oct.-8 Nov,

235.5

66.5

212.5

61.5

241

72.5

217

62.5

218.5

64

221.5

62.5

Totaal

806.5

238.5

799.5

236

908

268.5

786

240.5

786.5

234.5

794.5

239.5

8—22 Nov.

263

71

254.5

71.5

259.5

64

257.5

68.5

246

65.5

251.5

72

Totaal *

1069.5

309.5 1054

307.5

1167.5

332.5 1043.5

309

1032.5

300

1046

311.5

22 N0V.-6 Dec.

271.5

63.5

290

70,5

318.5

74.5

283

59.5

259.5

60.5

282

68.5

Totaal

1341

373

1344

378

1480

407

1326.5

368,5 1292

360.5 1328

380

6—14 Dec.

173.5

49.5

183.5

44.5

191.5

46

188

53.5

163.5

40.5

173.5

39

Totaal

1514.5

422.5

1527.5

422.5

1677.5

453

1514.5

422

1455.5

401

1501.5

419

-ocr page 222-

X-quot; g.ö

quot; a O n

B) »- T7
A 6) CS

XJ2
a's

amp; ö
p O

Mj-

S quot;

u a
ü 2

O u

u.

Begingewicht
voorproefperiode 91

Begingewicht
proefperiode

Eindgewicht
proefperiodenbsp;534

Eindgewicht na
16 uur vasten

Groei in de
proefperiode

Voederverbruik:

A.nbsp;Biggenmeel

B.nbsp;Varkensmeel
Voedertotaal

Bijgevoegde
bestanddeelen

A.nbsp;Levertraannbsp;4.75

B.nbsp;Geslibd Krijtnbsp;9.5

C.nbsp;Sol. Clor. Ferr.

D.nbsp;Sulf. ferric. f

E.nbsp;Citras. Ferric.

F.nbsp;Sulf. Mangan.

G.nbsp;Sulf. Cupric.

H.nbsp;Chlor. Natric.

Meelvoeder voor
100 K.G. groei 358

Gem. groei per dier 70.4

89
109
528
503

87
108
509
481

90.5 89.5 89

110.5 109

111.5 111

533.5 563.5 531

504

504 506 533

422.5 422.5 453 422 401 419

600 600 600 600 600 600
914.5 927.5 1077.5 914.5 855.5 901.5
1514.5 1527.5 1677.5 1514.5 1455.5 1501.5

4.75 4.75 4.75
9.5 9.5 9.5
0.625

0.350

0.5375
0.075 0.075 0.075
0.0375 0.0375 0.0375
0.300 0.300

5.5
11
0.700

4.75
9.5

0.084
0.042

358
69.8

363
66.8

359
70.3

370
75.5

362
70.4

Gem. groei per dier
per dag

0.587 0.587 0.629 0.586 0.557 0.582

-ocr page 223-

(Tweede Gedeelte van Voederproef VII).

Ook in het Tweede Gedeelte van Voederproep VII werden de
rantsoenen door de proefdieren goed verdragen. Er kwamen geen
stoornissen voor van eenige beteekenis en de grod van de ver-
schillende groepen was voorspoedig te noemen. De voor deze
Voederproef gekozen eiwitverhouding blijkt dus veel beter te zijn
geweest voor de gezondheid van de dieren dan die welke m
Voederproef VI voor de meeste mengsels bestonden. Het vi^h-
meelmengsel Aev (Groep VII) en het levermeelmengsel Oev
(Groep VIII) gaven nu gelijke uitkomsten voor groei en rendement.
De betere uitkomsten van het mengsel O in de vorige voederproef
mogen dus toegeschreven worden aan het feit. dat de eiwitver-
houding voor dit mengsel ruimer was dan voor het A-mengsel.

De mineralen ijzer, koper, mangaan hebben geen invloed uit-
geoefend op groei en rendement van het mengsel Aev. Tusschen de
verschillende ijzerzouten onderling traden ook geen verschillen op.
Het iets lagere groeicijfer voor groep XI is te verklaren do^ het
achterblijven van één der dieren als gevolg van peritonitis. Daar-
entegen hebben deze mineralen wel weer een beduidende groei-
vermeerdering gegeven bij het levermeelmengsel. In dit opzicht zijn
de uitkomsten dus in overeenstemming met die, welke in voeder-
proef VI zijn verkregen. We mogen nu dus aannemen, dat de mine-
ralen ijzer, koper, mangaan groeibevorderend werken, zoowel in
het mengsel E als in het levermeelmengsel Oev, terwijl ze niets
doen in het mengsel Aev; tenminste, als we met gezonde dieren te
maken hebben; zooals in deze voederproef geven ze geen effect

Het rendement is voor groep IX hooger dan voor de andere
groepen, doch bij eenzelfde eindgewicht voor alle groepen is
volgens tab. 69 te berekenen, dat de rendementcijfers eigenlijk
weinig uiteen loopen.

De Uitkomsten met Hoogtezonbestraling.

Bij de inleiding tot voederproef VII werd reeds medegedeeld,
dat de dieren van deze groep overwegend minder goede groeiers
waren en deswege in de voorperiode waren afgezonderd. Verder
werd er reeds op gewezen, dat de bestraling plaats had gedurende
den nacht en wel den eersten nacht drie uren en vervolgens lang-
zaam opklimmend tot 9 uren per etmaal.

-ocr page 224-

Hoogtezonbestraling van mestvarkens.

-ocr page 225-

u

V

e

B

3

O
rt

u

O

Od

01 O..2on
■aci- t^f

•S §

CQ

^ O
Mna

m

a « O
■^joquot;

^ O

ja-n
U O.

2 „ d
SSquot;

6J so -- M

w °

O 0)

2g
OË.

635 LI

b

15.5

18.5

94.5

89

76

647 Dl

b

20.5

24

117.5

113

93.5

656 D2

b

19

21.5

106

101

84.5

661 D3

z

16

21.5

75.5

72

54

639 L2

z

15

20

94

88

74

668 D4

b

15

19

103.5

99

84.5

605 Sn

b

10.5

11.5

62.5

57

51

624 Ba2

z

14

15

78.5

73

63.5

620 Bal

z

13

14.5

58.5

55

44

606 Sn

b

9.5

12

71

67

59

691 D5

b

15.5

17.5

74

68

56.5

672 D6

z

17

19

74

70

55

Totaal

180.5

214

1009.5

952

795.5

-ocr page 226-

Opmerkelijk was, dat de dieren reeds den eersten nacht van
ligplaats veranderden. Ze kozen namelijk direct het bestraalde
vloeroppervlak, om zich te kunnen koesteren in het kunstmatig
zonnetje.

De dieren ontwikkelden zich allen voorspoedig. Reeds na een
maand was duidelijk merkbaar, dat deze dieren grooter vitaliteit
bezaten dan die van de Groepen I t/m XII. Ze schonken veel meer
aandacht aan alles, wat er in de omgeving van het hok geschiedde,
ze waren levendiger en speelden veel meer. Ook het beenwerk ont-
wikkelde zich beter. De ledematen werden bij alle dieren kaarsrecht.

Duidelijk bleek dus wel, dat hoogtezonbestraling in staat was,
om, ter voorkoming van Rachitis, levertraan te vervangen. Of door
lange bestraling de groei ook versneld wordt, kon uit deze proef
niet blijken, omdat de dieren allen achterblijvers waren in de ver-
schillende worpen en dus niet zijn te vergelijken met de voor-
spoedige dieren van dezelfde worpen. De groeicurven wijzen er
echter wel op, dat de dieren regelmatig en behoorlijk zijn gegroeid.
De nummers 647 Dl en 668 D4 zijn, vergeleken met de worp-
genooten in de groepen I t/m VI, zelfs uitmuntend gegroeid.

Tabel 71. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perio-
den van de Hoogtezongroep (in Kilogrammen).

12 dieren.

Voeder.

Groei.

30 Aug.—13 Sept.

205

68.5

Totaal

205

68.5

13—27 September

257.5

83

Totaal

462.5

151.5

27 Sept.—11 Oct.

320

85.5

Totaal

782.5

237

11 —25 October

392.5

121.5

Totaal

1175

358.5

25 Oct.—8 Nov.

451

122

Totaal

1626

480.5

8-22 Nov.

504

128.5

Totaal

2130

609

22 Nov.—6 Dec.

591

115.5

Totaal

2721

724.5

6—14 December

276

71

Totaal

2997

795.5

Rendement

377

-ocr page 227-

Uit economisch oogpunt is het van belang, te weten, hoeveel
electriciteit de bestraling vereischte. Het stroomverbruik werd daar-
om dagelijks nagegaan. Totaal werd er 681 uren bestraald. Het
stroomverbruik hiervoor was 61.23 K.W.; voor elk uur bestraling
is dus noodig geweest 0.09 K.W. De kosten van electriciteit zijn
dus betrekkelijk gering op bedrijven, waar men over vast-recht
tarief beschikt. Toch is het twijfelachtig, of de Ultrasol-lamp in
mesterijen wel op haar plaats is. In 't algemeen zal men de behoefte
der dieren aan vitamine D gemakkelijker, goedkooper en een-
voudiger kunnen dekken door levertraan of misschien door een
ander vitamine D-praeparaat. Aan een verhooging van de vitali-
teit hecht men in de mesterij betrekkelijk weinig waarde; integen-
deel, voor een goeden groei van mestvarkens wil men ze liefst zoo
rustig mogelijk hebben.

Waarschijnlijk kan de Ultrasol-lamp op fokkerijen wel goede
diensten bewijzen, vooral op die bedrijven, waar men veel te kampen
heeft met opfokziekten. Bestraling van zeug en kleine biggen zal
dan ontegenzeggelijk een zeer gunstigen invloed uitoefenen op den
gezondheidstoestand van deze dieren. Ook v:or de genezing van
zieke varkens, die tengevolge van besmettelijke ziekten of anders-
zins, in een toestand van algemeene lichaamsverzwakking zijn ge-
komen, biedt de Utrasol-lamp een schoone kans, om de levens-
vatbaarheid van deze dieren te verhoogen. Het feit, dat 12 minder
voorspoedige biggen door hoogtezonbestraling zijn uitgegroeid tot
12 gezonde levendige mestvarkens, geeft voldoende reden voor de
veronderstelling, dat de invloed van deze bestraling op zieke
varkens en biggen een zeer gunstige moet zijn.

Samenvatting.

In voederproef VII werden de biggenmeelmengsels Aev, Kev,
Lev, Mev, Oev en de varkensmeelmengsels Aev II, Kev II, Lev II.
Mev II, alle beproefd met toevoeging van vitaminen en mineralen.
De proefdieren werden automatisch drooggevoederd en kregen
geen uitloop.

-ocr page 228-

ra

ü quot;u . z

a
(ij

Aev

ogt;

5

U
10

rt
a
'C
«1
O

s

O

'■5

H
Z

a

flgt;
gt;

lt;y

6
'c5

s
21

a

O

47

u

'M

ti
gt;

k.
H

22

Kev

,—.

12

20

45

23

Lev

,—•

,—•

10

20

45

25

Mev

—-

13

20

42

25

Oev

7.5

5

20

46.5

21

B. Varkensmeelmengsels.

é

BS

a

w
ü

'ö!
0)
R

c/j
z
rt
'C

V
Agt;

B

u

O

a


V

a

V
0)
B
0)

«

agt;
4

Uwnbsp;gt;nbsp;J3nbsp;^

^nbsp;«nbsp;Snbsp;«

Hnbsp;Jnbsp;Ü

gt;

Aev IInbsp;10nbsp;-nbsp;-nbsp;-nbsp;-nbsp;50nbsp;25nbsp;15

Kev IInbsp;-nbsp;12nbsp;-nbsp;-nbsp;-nbsp;49nbsp;23nbsp;16

Lev IInbsp;-nbsp;-nbsp;10nbsp;-nbsp;-nbsp;49nbsp;23nbsp;18

Mev IInbsp;_nbsp;_nbsp;_nbsp;13nbsp;—nbsp;49nbsp;20nbsp;18

De rantsoenen waren zoodanig samengesteld, dat de eiwit-
verhoudingen van alle gelijk werden en ook de hoeveelheden ver-
teerbaar ruw eiwit en zetmeelwaarden met elkaar overeenkwamen.

In het Eerste Gedeelte van de Voederproef leverden de mengsels
met Haringmeel, Carnarina- en N.T.F.-diermeel geen groote ver-
schillen op. noch wat den groei, noch wat het rendement betreft.
Het vischmeelmengsel Aev gaf eenzelfden groei, doch pl.m. 5%
hooger voederverbruik dan de vorige mengsels.

In het Tweede Gedeelte van deze Voederproef was groei en
rendement van het Levermeelmengsel gelijk aan die van het visch-
meelmengsel.

Toevoeging van NaCl en KJ aan het Carnarina- en N.T.F.-
mengsel deed het cijfer voor groei en rendement niet gunstiger
worden.

De Joodadditiegetallen en stolpunten van rugspek en niervet ver-
toonden bij enkele daarop onderzochte haringmeel-, vischmeel-,
en Carnarinavarkens geen duidelijke verschillen.

Smaakproeven van enkele vleesch- en spekmonsters, gekookt en
gebraden, versch en na veertien dagen zouten, gaven een aan-
wijzing, dat door vischmeel en haringmeel, gevoederd tot het einde

-ocr page 229-

van de mestperiode, misschien een afwijkend smaakje aan het

vleesch en spek kan optreden.

De mineralen ijzer, koper, mangaan waren bij gezonde dieren van
geen invloed op groei en rendement van het mengsel Aev, terwijl
ze een duidelijke groeiversnelling gaven bij het mengsel Oev.
Hoogtezonbestraling bij mestvarkens bleek in staat om, ter voor-
koming van rachitis, levertraan te vervangen. Bovendien verhoogde
de bestraling de vitaliteit van de proefdieren.

LITERATUUR.

Bakhoven, H. A. Leignes, Veevoeding. 2de en 3de druk. Uitgave
J. B. Wolters, Groningen, Den Haag.

Hansson, N. Fütterung der Haustiere. 2te Auflage. Verlag von
Theodor Steinkopff. Dresden und Leipzig.

Sim Ki Ay. Activeering van vetten en lipoiden door Ultra-violette
stralen in verband met de Rachitis. Diss. 1927. Leiden.

-ocr page 230-

HOOFDSTUK XII.

Voederproef VIII.

Voortgezet onderzoek over de waarde van vischmeel, haringmeel
en diermeel als eiwitvoeders voor varkens.

Is tarwegrint door tarwezemelen te vervangen?

De werking van ijzer, koper, mangaan bij aanwezigheid van
havermeel en levermeel.

De waarde van Dohyfralolie ter vervanging van levertraan.
Verder onderzoek van Davitamon in vergelijking met levertraan.
De invloed van bestraalde gist als vitaminebron op mestvarkens.
Walvischmeel als eiwitvoeder voor varkens.

Het vergelijkend onderzoek over de waarde van Vischmeel, Haring-
meel en Diermeel Carnarina N.S. als bronnen van dierlijk eiwit in
meelmengsels voor varkens werd in Voederproef VIII verder
voortgezet. De rantsoenen werden op dezelfde wijze samengesteld
als in Voederproef VII. dus met een gelijk gehalte aan verteerbaar
ruw eiwit, gelijke zetmeelwaarden en gelijke eiwitverhoudingen.
Tabel 72.

Voornamelijk in Gelderland, doch ook in andere streken van ons
land, werd reeds op groote schaal gebruik gemaakt van biggen-
en varkensmeelmengsels, waarvan de samenstelling overeenkwam
met die van de mengsels, welke in vorige voederproeven waren be-
proefd. Het gevaar was daarom niet denkbeeldig, dat door de
groote afname van tarwegrint een aanmerkelijke prijsstijging van
dit product zou plaatsvinden. In verband hiermede was het van
economisch groot belang, om na te gaan, of tarwegrint door tarwe-
zemelen was te vervangen, zonder dat de groei van de dieren veel
verminderde of het rendement ongunstiger werd.

Het Vischmeelmengsel Aev, Haringmeelmengsel Kev en Car-
narinamengsel Lev werden daarom vergeleken respectievelijk met
de mengsels Aevz, Kevz, Levz, die tarwezemelen bevatten in plaats
van tarwegrint.

-ocr page 231-

.nbsp;- -nbsp;.5!nbsp;5nbsp;,nbsp;«

u—inbsp;a) cnbsp;4gt;nbsp;O,nbsp;»i.nbsp;.B

C tgt;nbsp;IU--nbsp;cnbsp;quot;nbsp;0)4)nbsp;J.;-

C. A)nbsp;e!nbsp;quot;nbsp;jj .Qnbsp;quot;TS

JS

S «

O 2

gt;

B-m

cdnbsp;C

Onbsp;f

2nbsp;g

Aevnbsp;10 ----nbsp;-nbsp;21nbsp;47nbsp;22nbsp;-- 14.7 65 4.42

Aevznbsp;10 -nbsp;-nbsp;-nbsp;21nbsp;47nbsp;-nbsp;22

Kevnbsp;_nbsp;12nbsp;-nbsp;-nbsp;20nbsp;45nbsp;23nbsp;- 14.8 65.4 4.42

Kevznbsp;_nbsp;12nbsp;-nbsp;-nbsp;20nbsp;45nbsp;-nbsp;23

Levnbsp;_nbsp;10nbsp;-nbsp;20nbsp;45nbsp;25nbsp;-- 14.9 66.2 4.44

Levznbsp;_nbsp;^nbsp;10nbsp;-nbsp;20nbsp;45nbsp;-nbsp;25

Wnbsp;_nbsp;^nbsp;-nbsp;15nbsp;21nbsp;43nbsp;21nbsp;-- 14.6 65 4.45

B. Varkensmeelmengsels.

Aev IInbsp;10nbsp;-nbsp;-nbsp;-nbsp;50nbsp;25nbsp;15nbsp;--nbsp;14.5nbsp;70.4 4.86

Aevz IInbsp;10nbsp;50nbsp;25nbsp;--nbsp;15

Kev IInbsp;_nbsp;12nbsp;--nbsp;-nbsp;49nbsp;23nbsp;16nbsp;-nbsp;14.5nbsp;70.8 4.88

Kevz IInbsp;12nbsp;-nbsp;-nbsp;49nbsp;23nbsp;-nbsp;16

Lev IInbsp;--nbsp;--nbsp;10nbsp;--nbsp;49nbsp;23nbsp;18nbsp;-nbsp;14.6nbsp;71.5 4.90

Levz IInbsp;-nbsp;-nbsp;10nbsp;-nbsp;49nbsp;23nbsp;-nbsp;18

W m)nbsp;_nbsp;^nbsp;-nbsp;15nbsp;50nbsp;21nbsp;14nbsp;-nbsp;14.5nbsp;70.3 4.85

~ i)~Anaï^e van het Walvischmcel: Ruw eiwit 57.3, verteerbaar ruw eiwit 44.3,
ruw vet 10.8, vocht 7.6, aschbestanddeelen 22.8, keukenzout 0.5, phosphorzure
kalk 20.8. Verteringscoëfficient ruw vet 95 en waardecijfer van walvischmecl 100
(Hansson).

In Voederproef VI hebben we voor het niet-werkzaam zijn van
de mineralen ijzer, koper, mangaan bij het mengsel A verschillende
verklaringen gezocht. Eén van deze hypothesen was wel deze, dat
de werking van de mineralen ijzer, koper, mangaan pas dan tot
haar recht komt, als bovendien andere stoffen voldoende voor-
komen, welke we dan veronderstellen aanwezig te zijn in haver-
meel en levermeel. Dit zou dan moeten verklaren, waarom deze
mineralen bij het mengsel E (met 25% haver) en O of Oev (met
5% levermeel) den groei wel hebben bevorderd. Dit interessante
probleem werd in voederproef VIII verder uitgewerkt. De mengsels
Aev, Kev en Lev, alsmede de mengsels Aevz, Kevz en Levz werden
gevoederd met bijvoeging van levertraan, krijt, ijzer, koper, man-
gaan. terwijl aan 3 andere groepen werden gegeven respectievelijk
de mengsels Aev. Kev. Lev. waaraan behalve de genoemde vita-
minen- en
mineraalpraeparaten ook nog levermeel en havermeel
waren toegevoegd. Deze bijgevoegde stoffen werden van te voren
gemengd tot een
afzonderlijk bijmengsel, dat we gemakshalve
„VIMILEVHAquot; zullen noemen.

-ocr page 232-

De samenstelling van Vimilevha werd zoo gekozen, dat de eiwit-
verhouding overeenkwam met die van de hoofdmengsels. Bij
samenvoeging van hoofdmengsel en bijmengsel veranderde de
eiwitverhouding dus niet.
„VIMILEVHAquot; bestond uit:
16 Levermeel
68 Havermeel
5 Levertraan
10 Geslibd Krijt
1 FeCl^ oplossing
0.120 Mn SO4 aq.
0.060 Cu
SO4 aq.
Van dit bijmengsel werd 5% aan het hoofdmengsel toegevoegd,
en de hoeveelheden levertraan, krijt, ijzer, koper, mangaan komen
dan overeen met die, welke eerder gebruikt werden.

Indien de uitkomsten met Vimilevha gunstig zouden zijn,
wilde de B.A.G. (Bond van Coöp. Aankoopvereenigingen in Gel-
derland) zich belasten met de distributie van dit artikel over de
verschillende Aankoopvereenigingen. Aan de bereiding zou dan
veel zorg kunnen worden besteed en de Aankoopvereenigingen
zouden minder moeite hebben met het mengen der rantsoenen van
zoo uitgebreide samstelling.

In Voederproef VIII werden 3 vitaminenpraeparaten beproefd
in vergelijking met levertraan, n.1. Davitamon, Dohyfralolie en
bestraalde gist.

Het vitaminenpraeparaat DAVITAMON A—D van de N.V.
Organon te Oss bleek in Voederproef VI minder goede uitkomsten
te geven, waarschijnlijk door toxische invloeden. De dosis was
cc. per 12 dieren per dag of 937 eenheden A plus 6250 een-
heden vitamine D per dier. Uit een vergelijking met de hoeveel-
heden levertraan, die in vorige voederproeven werden gebruikt,
blijkt wel, dat de doseering met Davitamon voor het D-vitamine
zeer hoog is geweest. Stellen we het voederverbruik van een big
op I Kg., dan ontvangt zoo'n diertje per dag 2.5 gram levertraan.
De gebruikte levertraan werd gegarandeerd op een vitaminegehalte
van 50 A volgens Rosenheim (500 colorimeter eenheden) en 250
D vitamine. Met levertraan werd per dag dus ongeveer gegeven
125 A en 625 D vitamine. De dosis van Davitamon was voor het
D-vitamine dus het tienvoudige van die van levertraan. In voeder-
proef VIII werd het onderzoek met DAVITAMON A-D. daarom
voortgezet in een lagere doseering, n.1. 1/18 cc per dier per dag. of
83 eenheden A en 556 eenheden vitamine D per dag.

-ocr page 233-

Het vitamine A-gehalte van deze dosis is dus veel lager dan van
de hoeveelheid levertraan, die werd voorgeschreven, terwijl het
vitamine D-gehalte in verhouding maar weinig lager is, althans voor
kleine biggen. Het A vitamine van Davitamon kwam echter meer
tot zijn recht dan dat van levertraan, omdat Davitamon versch aan
de dieren werd verstrekt en levertraan, gemengd door het voeder,
pas na langdurige bewaring gegeven werd, zoodat het vitamme A
voor het grootste gedeelte of misschien heelemaal verwoest was.

De groep dieren, waarmede de Davitamonproef genomen werd.
kreeg als rantsoen het mengsel Aev onder toevoeging van een bij-
mengsel „Milevhaquot;. Het laatste is een samenstelling gelijk Vimi-

levha, echter zonder levertraan.

Het vitaminepraeparaat „Dohyfraloliequot; is een oplossing van
vitamine D in sesamolie, van de Philips-fabrieken te Eindhoven. 1
gram van deze olie bevat 0.004 m.g. vitamine D, overeenkomende
met 4000 ratteneenheden D, of ruim 10 X zoo sterk als de ge-
middelde levertraan. De vergelijking van Dohyfralolie met lever-
traan geschiedde nu op deze wijze, dat de levertraangroep het
mengsel Aev met 5% Vimilevha ontving en de Dohyfralgroep het
mengsel Aev met 5%Milevha plus 0.025 gram Dohyfralolie per
100 Kg. voeder. Volgens deze verhoudingen werd dus 10 X zoo-
veel levertraan gegeven als Dohyfralolie en het vitamine D-gehalte
zou in beide gevallen dus weinig verschillen.

Bij een aantal minder voorspoedige dieren, afgezonderd na af-
loop van de voorproefperiode, werd een oriënteeringsproef genomen
met bestraalde gist.
i) Het vitamine-D-gehalte hiervan was niet
bekend. Hart en medewerkers gaven runderen 200 gram bestraalde
gist per dag. In verband hiermede werd aan 11 varkens 1 Kg. per
week gegeven. De proef moest uitwijzen, in hoeverre deze dosee-
ring juist was. Het rantsoen bestond voor de gistgroep uit het

mengsel Aev plus 5% Milevha.

Ten slotte werden nog 6, na de voorproefperiode afgezonderde
dieren, bestemd voor een onderzoek naar de waarde van Walvisch-
meel als eiwitbron voor mestvarkens. De proef werd genomen met
het merk „Gromaxquot; van de Ocean Harvest Limited, Londen. Aan
het mengsel Wi ongeveer op dezelfde wijze samengesteld als de
andere
meelmengsels (tabel 72), werd 5% Vimilevha toegevoegd.

De voorproefperiode van gelijke voedering duurde voor alle

iVOit product werd op de volgende wijze verkregen: Gedroogde bakkersgist,
ter beïhiS gesTeld door de Gist- en Spiritusfabrieken te Delft, werd aan het
rnbsp;Chemie te Utrecht bestraald met een lamp, welke

L^TeTchTbL'^ts'^'^^^nbsp;medewerking van de N.V. Philips

Fabrieken te Eindhoven.

-ocr page 234-

dieren 14 dagen, n.1 van 27 December 1930 tot 10 Januari 1931.
Het rantsoen was het mengsel E plus ]/gt;% geslibd krijt plus %%
levertraan en 40 gram lijnzaad (gekookt) per dier per dag.

De verdeeling der biggen over de verschillende groepen ge-
schiedde als in de vorige voederproeven. (Zie Hoofdstuk III).

De indeehng van de Voederproef is aangegeven in tabel 73 en
74. Tijdens de proefperiode had de voedering plaats volgens het
automatisch droogvoedersysteem. Uitloop werd aan de dieren niet
verstrekt. De bijmengsels werden ongeveer 11 April weggelaten.

Tabel 73. Indeeling van het Eerste Gedeelte van Voederproef VIII.

O-

Snbsp;«H

JS u

sl I t [snbsp;§ 3 I

f ïnbsp;t/3nbsp;-gnbsp;,3nbsp;gt;

l-J

M

co

quot;3

t/3

3
to

0.25

0.50

0.050

0.006

0.003

0.25

0.50

0.050

0.006

0.003

0.25

0.50

0.050

0.006

0.003

0.25

0.50

0.050

0.006

0.003

WvO

Groep Inbsp;Aevnbsp;AevII

IInbsp;Aevznbsp;AevzII

„ IIInbsp;Aevnbsp;AevII

„ IV Kevnbsp;KevII

„ Vnbsp;Kevznbsp;KevzIInbsp;„nbsp;^^^

„ VInbsp;Kevnbsp;KevIInbsp;--------5

Tab. 74. Indeeling van het Tweede Gedeelte van Voederproef VIII

s-nbsp;I snbsp;i. I -ë ^ « g i

sSj i S^ë E S i é ^ 2

Wvsnbsp;Onbsp;W'Wnbsp;quot;Q

Groep VII Lev. LevII 0.25 0.50 0.050 0.006 0 003
„ VIII Levz LevzII 0.25 0.50 0.050 0.006 0.003
„ IX Lev LevII
nbsp;5

Xnbsp;Aev AevIInbsp;5

XInbsp;Aev AevIInbsp;cnbsp;^r
., XII Aev AevII | ,0 jr.

Bestraalde Gist- en Walvischmeelgroep. ^^
(Gistgroep 11 dieren, Walvischmeelgroep 6 dieren )
„ XIII W WIInbsp;c

,. XIV Aev AevIInbsp;5 (p,,^ j ^g.

gist per week)

De Uitkomsten van het Eerste Gedeelte van Voederproef VIIL
(Groepen I t/m VI).
De proefdieren behoorden tot de volgende worpen:
Worp Di — Gekruist x V.D.L.
Worp Mk — Landvarken x V.D.L.
Worp Ke — Landvarken x V.D.L.
Worp Mn — V.D.L.
Worp Sk — V.D.L.
Worp He — Gekruist x V.D.L.

-ocr page 235-

Z)

B
B

769 Di

j:
O
nj

S
O

z'

5 1

.a « Oo
? Soquot;

•S 2 at-

lt;a gt;

ca

20

? quot;Cfo

(UW'

•M CX-J
■oto •

(Së.
26

•M aT
'Of,

•S

101.5

M nO tó tJlt;

w

98

■S-S

CS 'C
ftj

0 0
u
0
üg.

75.5

716 Mk

b

16.5

22

101

97

79

713 Ke

b

14.5

17

91.5

88

74.5

732 Mn

z

13.5

17

85

82

68

749 Sk

z

13

17

78

74

61

744 He

z

16

18

94

90

76

Totaal

93.5

117

551

529

434

Groeicurven van Groep I.

749 Sk is eind Februari eenige dagen ziek geweest en zonder
behandeling weer hersteld. De ziekteverschijnselen waren luste-
loosheid, ingevallen buik, roodheid van de huid. koorts, obstipatie.
Waarschijnlijk leed het dier aan een goedaardig verloopende
infectie. Alle overige dieren bleven gezond en hadden een voor-
spoedig uiterlijk.

-ocr page 236-

GROEP II. Mengsel Aevz, Levertraan, Gesl.
(in Kilogrammen).

Krijt, Fe.

Cu. Mn,

L.*

lU

s
e

3

774 Di

U
nj

S
Ü

z

Jc 1

«d

lt;u gt;

cq

19

O •

jS'Cfo

lt;D W '
•2 «2
M O.

22.5

Ï-Cf.
lt;quot; O«

94.5

•i u

? 3 SM
w

90

-sl

C3*C

O 6)

72

722 Mk

z

14

19.5

85

82

65.5

712 Ke

z

13

16

79.5

76

63.5

735 Mn

b

16.5

20.5

108

104

87.5

752 Sk

b

13

17

82

77

65

742 He

z

17

21

82.5

79

61.5

Totaal 92.5 116.5 531.5 508

415

Alle dieren vertoonden een voorspoedig voorkomen. Het scheen
evenwel, dat ze niet graag tarwezemelen lustten. Ze trachtten deze
zooveel mogelijk uit het voeder te verwijderen. Het was nog mo-
gelijk, dit te beletten, door den droogvoederbak telkens nauwer te
stellen. De dieren bezaten een ongeloofelijke bekwaamheid in de
kunst van sorteeren.

-ocr page 237-

a

E
E
s
Z

u
rt

ö
O

® d
gt; O-Of'

.5 g

•M O

u gt;

ca

- 2-
ï ro

SlO-'f

0*0 O

quot;•Si Oquot;
CQ O-

li .

Ta «
Coquot;
W S.

1 =
?
3 Sm

w

c.2

U
O V

770 Di

z

19.5

23.5

106

101

82.5

720 Mk

b

16

22

98.5

95

76.5

708 Ke

z

12.5

15

-

737 Mn

z

17.5 .

25

116

111

91

751 Sk

b

13.5

14.5

97

93

82.5

743 He

z

15

17

-

-

Totaal

94

117

708 Ke is op 19 Maart gestorven aan een serofibrineuze pleuritis
en pericarditis.

743 He is op 14 Maart uit den koppel verwijderd. Het dier ver-
toonde heftige ademhalingsbezwaren door abcessen in den neus.
Dit proces was waarschijnlijk een overblijfsel van varkensdiph-
therie.

De overige dieren groeiden voorspoedig en zagen er best uit.

-ocr page 238-

s

E

3

Z

rt
s

O

Jc 1

.a's uö

gt; OT3 ro
4) gt;

CQ

— 4)

-J3 TJ .


ï 'C M

t u I

O OJ O

Äi-f
Ö O ^

w S.

^ 3

3 g;;

ST

w

^ fti
c.2

O at

oi

775 Di

z

18

22

98.5

95

Ph

76.5

718 Mk

z

17.5

22.5

86

83

63.5

714 Ke

z

14

18.5

94.5

92

76

734 Mn

z

17

21

108.5

105

87.5

753 Sk

b

12

16

102

98

86

747 He

b

15.5

17.5

92

88

74.5

Totaal

94

117.5

581.5

561

464

Alle dieren vertoonden een regelmatigen, voorspoedigen groei.
Vooral in de jeugd viel het op, dat ze levendiger waren dan de
dieren van de vorige groepen.

^^ 'y % 't i 'i t yi 'i tk

-ocr page 239-

c

iJ

s
e

3

z

771 Di

J3
U

J3

O
Ü

Z

.S 1

S'a ®d
ï O-O co

CQ

18.5

I'Squot;

«oa O.

n-^ió
•5,0quot;-

m

22.5

U 0^;
ï
'CPi

■S.J4quot;
quot;S «quot;^r,
.5 gquot;^

W 0.

85

1 =
0) vo tl!

w

82

c.2

0 «

62.5

721 Mk

b

17

23

98.5

95

75.5

707 Ke

z

14

18

82

78

64

738 Mn

b

15.5

20

101

97

81

754 Sk

z

11.5

15

94.5

91

79.5

746 He

z

16

18

75.5

72

57.5

Totaal

92.5

116.5

536.5

515

420

..........jV?

%

Groeicurven van Groep V.

Deze groep morste erg met het voeder. De tarwezemelen werden
weer uit het voeder verwijderd. Het nauwer stellen van den droog-
voederbak kon dit euvel niet voorkomen. De dieren maakten verder
wel een voorspoedigen indruk; evenals de vorige groep waren ook
deze haringmeeldieren in de jeugd zeer levendig.

-ocr page 240-

w.
O
e

ji
ü

d

— 4)

.ü o.^
^ S'?

.H

li.-;

■S -c

B

s

rt

0gt; S J.

•c^ ^ ,

u

S
O

C O
«O

Cö O

■•Mg-'

'S O*

oi;

^ O

CQ

W O.

w

772 Di

b

19.5

23.5

101.5

99

78

723 Mk

b

15.5

21

95.5

92

74.5

704 Ke

z

16.5

19.5

99

95

79.5

736 Mn

z

13.5

18.5

93.5

91

75

750 Sk

z

14

17

97.5

94

80.5

745 He

b

13

16.5

88

85

71.5

Totaal

92

116

575

556

459

VOFOERPfiOEP VIII

QROEP VI
----

---------IT'

% % % % quot;k y/i '% % y/ % '%%

4

Groeicurven van Groep VI.

De groei was bij alle dieren regelmatig en voorspoedig, terwijl
ook opgemerkt werd, dat ze in de jeugd bijzonder levendig waren.

-ocr page 241-

ring in de Proefperiode

van alle dieren uit de Groep

en I t/m VI (in

Kilogrammen

Groep I

Groep II

Groep III

Groep IV

Groep V

Groep VI

Worp Di

75.5

72

82.5

76.5

62.5

78

Worp Mk

79

65.5

76.5

63.5

75.5

74.5

Worp Ke

74.5

63.5

76

64

79.5

Worp Mn

68

87.5

91

87.5

81

75

Worp Sk

61 ,

65

82.5

86

79.5

80.5

Worp He

76

61.5

74.5

57.5

71.5

Totaal

434

415

464

420

459

Tabel 76. Voederverbruik en Groei in veertiendaagsche perioden
van de Groepen I t/m VI (in Kilogrammen).

Elke Groep

Groep I

Groep II

Groep III

Groep IV

Groep V

Groeo VI

6 dieren.

voeder groei

voeder groei

voeder groei voeder groei voeder groei voedergroei

10-24 J;n.

128

44.5

118

40.5

129.5 43

137

49

134.5

47

127.5

49.5

Tolial

128

44.5

118

40.5

129.5 43

137

49

134.5

47

127.5

49.5

24 .lan.-7 Fcbr.

171

52.5

144

39

149.5 45.5

176

58

165.5

44

163

51.5

Totaal

299

97

262

79.5

279 88.5

313

107

300

91

290.5

101

7-21 Febr.

183

52.5

176.5

54.5

175 52

206

62

200

50

199

65.5

Totanl

432

M9.5

438.5

134

4^4 140.5

519

169

500

141

489.5

166.5

21 Fcbr.-7 Maart

215

56

198.5

51.5

191 45.5

232.5

60.5

242.5

64,5

247

68.5

Tol,al

697

205.5

637

185.5

645 186

751.5

229.5

742.5

205.5

736.5

235

7-21 Miert

259

67.5

230.5

68

188.5 48

260

76.5

257

70

260

69

Totaal

956

273

867.5

253.5

(5 dieren)

1011.5 306

999.5

275.5

996.5

304

21 Mrl.-4 April

290.5

72.5

278.5

68

208 54

286.5

68.5

290.5

66.5

278

67.5

Totaal

1246.5

345.5

1146

321.5

(4 dieren)

1298

374.5

1290

342

1274.5

371.5

4-18 April

329.5

78.5

325.5

76

223.5 56

309.5

70.5

284,5

68

310

73,5

Totaal

1576

424

1471.5

397.5

(4 dieren)

1607.5

445

1574.5

410

1584.5

445

18—21 April

75.5

10

74

17.5

52.5 18.5

76

19

65.5

10

62

14

Totaal

1651.5

434

1545.5

415

(4 dieren)

1683.5

464

1640

420

1646.5

459

Bespreking van de Uitkomsten.

(Eerste Gedeelte van Voederproef VIII).

Uit een vergelijking van de groepen I en IV, II en V, III en VI,
blijkt, dat het haringmeel overal een sneller groei heeft gegeven
dan vischmeel. De groeiverschillen waren aan het einde van de
proef echter lager dan op 21 Maart (Tab. 76). Het is dus mogelijk,
dat bij langere voortzetting van de proef de verschillen waren op-
geheven. Er mag echter wel deze conclusie getrokken worden, dat
haringmeel in de jeugd meer groeieffect heeft gegeven dan visch-
meel, terwijl de haringmeeldieren in de jeugd ook levendiger waren
dan de vischmeeldieren.

Ook de rendementcijfers zijn voor de haringmeelgroepen het
gunstigst, niettegenstaande het eindgewicht hooger was. Een uit-
zondering maakt echter groep V, die een hoog rendement heeft
gegeven. De oorzaak hiervan is zeker daarin te zoeken, dat de
dieren van deze groep veel voeder hebben vermorst.

-ocr page 242-

^ O u

cnbsp;cnbsp;.nbsp;è ..ü

.1.5 quot;cl a§as C^ al^l

W-3

iHr iiii.quot;iiif

osiÊ£ äsiili äUi Siï- äj^lamp;j JllJ
Begingewicht

Voorproefperiode 93.5 92.5 94 94 92,5 92
Begingewicht

proefperiodenbsp;117 116.5 117 117.5 116.5 116

Eindgewicht

Proefperiodenbsp;551 531.5 553.5 581.5 536.5 575

Eindgewicht na

16 uur vasten 529 508 527.5 561 515 556
Groei in de

Proefperiodenbsp;434 415 436.5 464 420 459

Voederverbruik

A.nbsp;Biggenmeel 600 600 600 600 600 600

B.nbsp;Varkensmeel 1051.5 945.5 997 1083.5 1040 1046.5
Voedertotaal 1651.5 1545.5 1597 1683.5 1640 1646.5
Bijgevoegde

Bestanddeelen

A.nbsp;Vimilevhanbsp;70nbsp;72 5

B.nbsp;Levertraan 3.5 3.25nbsp;3.625 3.625

C.nbsp;Geshbd Krijt 7.— 6.50 ' 7.25 7.25

D.nbsp;Sol. Chlor. Ferr. 0.700 0.650nbsp;0.725 0.725

E.nbsp;Sulf. Mangan. 0.084 0.078nbsp;0.087 0.087

F.nbsp;Sulf. Cupric. 0.042 0.039nbsp;0.0435 0.0435
Totaal meelvoeder

plus bijmengsels 1662 1556 1667 1695 1652 1719
Meelvoeder plus
Bijmengsel voor

100 Kg. groei 383 375 382 365 393 374
Gem. groei per

diernbsp;72.3 69.2 72.7 77.3 70 76.5

Gem. groei per

dier per dagnbsp;0.716 0.685 0.720 0.766 0.693 0.757

-ocr page 243-

Nemen we voor de groepen I en IV gelijke eindgewichten en be-
rekenen we voor beide het voederverbruik, noodig voor 434 Kg.
groei, dan heeft groep I 1651^ Kg. en groep IV pl.m. 15593^^ Kg.
voeder genuttigd; dat is een verschil van 92 Kg. of 5—6%. Dit is
een bevestiging van de uitkomsten, die in de vorige voederproef
werden verkregen. Ook toen was het voederverbruik voor het visch-
meelmengsel 5% hooger dan voor het haringmeelmengsel.

Tarwezemelen werden minder graag gegeten dan tarwegrint.
De dieren deden veel moeite, om ze uit het voeder te verwijderen.
Aan groep V gelukte dit gedeeltelijk, terwijl het bij groep II juist
verhinderd kon worden. Voor beide zemelen-groepen is de groei
minder geweest dan voor de overeenkomstige grintgroepen (I en
IV), hetgeen in verband met de mindere smakelijkheid van zemelen
was te verwachten. Het rendement voor Groep II leverde het
bewijs, dat we de voederwaarde van zemelen voor varkens onge-
veer even hoog mogen aanslaan als die van tarwegrint; immers de
rendementcijfers geven slechts een klein verschil, dat te verklaren
is uit de ongelijke eindgewichten.

Bij de automatische droogvoedermethode geeft de voedering van
tarwezemelen dus groote moeilijkheden. Waarschijnlijk bestaat dit
bezwaar niet, als de zemelen fijn gemalen worden. Bij de slobber-
methode zal men wel zemelen kunnen gebruiken in groven toestand,
omdat het dan voor de dieren onmogelijk is, om ze uit te sorteeren.

Vimilevha heeft niet aan de verwachtingen beantwoord. Noch
de groei, noch het rendement heeft door toevoeging van havermeel
en levermeel eenige wijziging in gunstigen zin ondergaan; immers
de uitkomsten van de groepen IV en VI zijn vrijwel gelijk. Het-
zelfde is het geval met de uitkomsten van I en III, doch het resul-
taat is hier eenigszins vertroebeld door het uitvallen van 2 dieren
in groep III.

Dc Uitkomsten van het Tweede Gedeelte van Voederproef VIII.

Groepen VII t/m XII).
De proefdieren behoorden tot de volgende worpen:
Worp Eb — Gekruist x V.D.L.
Worp Ke — Landvarken x V.D.L.
Worp Po — V.D.L.

Worp Wi — Gekruist x Gekr. (spekvarkens met blauwe kleur)
Worp Sk3 — V.D.L.
Worp Sk2 — V.D.L.

-ocr page 244-

1
e

ja
Ü

S

S O'Squot;
ïf S •

O—quot;

5 'C fo

2 —'

-O « J.

0) Cl

-a-O

O

— O.

O

5 O X t^
■•«O 0.0)

a

quot;a O ^
W S.

_ r»

•SSquot;
w °

si

O S.

777 Eb

b

20

26

105.5

101

79.5

702 Ke

b

18

23.5

100

95

76.5

731 Po

2

13

18

87

84

69

785 Wi

2

20

22

79

75

57

762 Sk3

Z

11

13

76

73

63

758 Sk2

b

11

14

78

74

64

Totaal 93

116.5 525.5 502

409

~ ;Po

vOORPROeF
PERIODE _

' V % % % % % 'i 'fi % % % '%%

Groeicurven van Groep VII.

Stoornissen zijn niet voorgekomen. Alle dieren maakten een
goeden indruk.

-ocr page 245-

a
a

3

lt;J
nJ

ß J? ft)

I-S

J X ro
ïï J,
■M O-V
ö ^ 0

t: quot;
-O

0 •

jg u

0) ai

o'C
— ögt;
— 0.

z

O

•5,0 D.CM
u gt;■
M

ö

a 0 ^

s s.

~ gt; rg
R nt Cl

w °

cBg.

776 Eb

b

17

23

104.5

100

81.5

706 Ke

b

17.5

22

95.5

91

73.5

727 Po

b

16.5

21

88

84

67

789 Wi

z

16.5

17.5

70

66

52.5

764 Sk3

z

11.5

14

76

72

62

759 Sk2

b

14.5

19

91

88

72

Totaal

93.5

116.5

525

501

408.5

VOCDCRPROCr VIII
qROEP Vlll

De dieren bleken weer een ongeloofelijke handigheid te bezitten
in het afzonderen van tarwezemelen. Door den droogvoederbak
telkens nauwer te stellen, kon het morsen slechts gedeeltelijk tegen-
gegaan worden. Veel zemelen gingen nog verloren. Overigens
werd van deze dieren een goede indruk verkregen, zoowel wat het
algemeen voorkomen als wat den gezondheidstoestand betreft.

,uo

HO
lts
100
P

r

Si
ao

70

is
'io
}S
so
*s
I/o
IS
30
IS
10
'S
10
5

'ik

-ocr page 246-

ü

E
E

3

Z

U

O
ü

'

O O
;gt; o 'O .

lë-gs
«

li.-

4) 6) •

quot;oe q. ,
•0« O

U.

CQ o.

l-i.
S-nro
Se af

Is-

w-

5 3 SM
w

^ 0

e'C
— «

0 V

778 Eb

b

20

25.5

99.5

95

74

705 Ke

z

16.5

21

71

68

50

729 Po

b

13.5

18

100

96

82

788 Wi

b

16.5

19

72.5

69

53.5

765 Sk3

b

13.5

17

91.5

88

74.5

761 Sk2

z

13

16

84.5

80

68.5

Totaal

93

116.5

519

496

402.5

proefperiode

i % % quot;I, 2 T. t t

705 Ke is vanaf begin Maart lijdende geweest aan serofibrineuze
polyarthritis. De overige dieren bleven gezond en zagen er goed uit.

-ocr page 247-

u

s
a

3

z

.c

rt

V
ü

£

«QO 17 t-

C O quot; ti
••«O
u gt;
CQ

'S «

S-Cquot;
« » •

■oe a'7

WO*quot;

CQ O-

li.

SS-
WË.

w

■Si
»1

O V
O

781

Eb

b

21.5

27

104

100

77

703

Ke

Z

16.5

22.5

90

86

67.5

726

Po

b

13.5

18

106

101

88

783

Wi

b

18.5

19

73

71

54

766

Sk3

z

12.5

16

92.5

89

76.5

760

Sk2

z

12.5

15.5

85.5

82

70

Totaal 95

118

551

Alle dieren maakten een goeden indruk.

-ocr page 248-

780 Eb
710 Ke
724 Po
787 Wi
763 Sk3
755 Sk2

quot;li 6)
•2 O..;

C o*^
w O.

96.5
81
104
87
82
92

JS I

.a's «.c
gt; .O'S

2 O

••r. atM

J3-0
■2 o^
i 'C ro
S olt; •

•mO.-

'•si O

23
18

24
22.5
15
15.5

.9

a

O Ë,

73.5
63
80
64.5
67
76.5

■■Se p
M

O rt lt;N1

w quot;

b
b
b
z
b
z

17.5

13

19.5

19.5

13.5

12.5

93
76
101
84
78
89

w

''/gt; % \ t il

//I

Groeicurven van Groep XI.

De algemeene indruk was bij alle dieren goed.

-ocr page 249-

779 Eb
701 Ke
728 Po
786 Wi
768 Sk3
756 Sk2

•2 O

S ï J,

w ,

cquot;^ O
«

22.5
23
20
20
16.5
15

S Ë..22

•M P- C-r

S O Sf^

■Si O O-CSI
p-

K

18.5

18.5

15

17.5

12.5

11.5

z
z
b
b
b
z

Totaal 93.5 117

0) V *

'o't; ^

Q A CM

■Ih^

Qgt; U
•OT3
O

OT

—nbsp;O

—nbsp;a

O

W Ë,

O ra (N

S °

° s
ü s.

112.5

107

90

100

97

77

86

82

66

83

79

63

91

88

74.5

88

85

73

560.5

538

443.5

Bijzonderheden kwamen niet voor; alle dieren maakten een goe-
den indruk.

-ocr page 250-

in de Proefperiode van alle dieren uit de groepen VII t/m XII (in

Kilogrammen).

Groep VII

Groep VIII

Groep IX

Groep X

Groep XI

Groop XII

Worp Eb

79.5

81.5

74

77

73.5

90

Worp Ke

76.5

73.5

50

67.5

63

77

Worp Po

69

67

82

88

80

66

Worp Wi

57

52.5

53.5

54

64.5

63

Worp Sk3

63

62

74.5

76.5

67

74.5

Worp Sk2

64

72

68.5

70

76.5

73

Totaal

409

408.5

402.5

433

424.5

443.5

Tabel 79. Voederverbruik en Groei in Veertiendaagsche Perio-
den van de Groepen VII t/m XII (in Kilogrammen).

Elke Groep Groep VII Groep VIII Groep IX Groep X Groep XI Groep XII
6 dierennbsp;voeder groei voeder groei voeder groei voeder gorei voeder groei voedergroei

10-21Jan. 124 32.5 119.5 32.5 123.5 42 120 37 118.5 40 123 5nbsp;44

Totaal 124 32.5 119.5 32.5 123.5 42 120 37 118.5 40 123.5nbsp;44

24-Jan.-7 Febr. 146 43.5 152.5 40 142 5 43 152 52.5 146.5 44.5 152 5nbsp;495

Totaal 270 76 272 72.5 266 85 272 89.5 265 84,5 276nbsp;93.5

7-21 Febr. 170.5 50 199 58 178.5 56 187.5 63.5 184 58.5 181nbsp;62

Totaal 440.5 126 471 130.5 '444.5 141 459.5 153 449 143 457nbsp;I55.5

21 Febr.-7 Maart 220.5 54 228.5 54.5 218.5 64 228.5 58 225.5 60 221nbsp;57

Totaal 661 180 699.5 185 663 205 688 211 674.5 203 678nbsp;212.5

7-21 Maart 246.5 69.5 257 63 227.5 53.5 254 71 231 68.5 255nbsp;71 5

Totaal 907.5 249.5 956.5 248 890.5 258.5 942 282 905.5 271.5 933nbsp;284

21 Maart-4 April 277 73 273 73 267 57.5 272.5 67 271 63 298 5nbsp;73

Totaal 1184.5 322.5 1229.5 321 1157.5 316 1214.5 349 1176.5 334.5 1231.5nbsp;357

4-18 April' 305 76 305.5 76 267.5 71 300 77.5 300 79 314 5nbsp;71 5

Totaal 1489.5 398.5 1535 397 1425 387 1514.5 426.5 1476.5 413.5 1546nbsp;428.5

18-21 April 70.5 10.5 68 11.5 69 15.5 67.5 6.5 63.5 11 70 5nbsp;15

Totaal 1560 409 1603 408.5 1494 402.5 1582 433 1540 424.5 1616.5nbsp;443.5

-ocr page 251-

c

O M —

tS «I S n v.quot;^ 5 «I a nnbsp;Ö.9 9 quot;«.S 2 —U 5

O S

Wvsnbsp;OOHUÜU. ÜOH-IÜU, ÜOHgt; Ügt;Hgt; Ugt;E-.So Ügt;HSa

Begingewicht

Voorproefperiode 93 93.5 93 95 95.5 93.5
Begingewicht

Proefperiodenbsp;116.5 116.5 116.5 118 118 117

Eindgewicht

Proefperiodenbsp;525.5 525 519 551 542.5 560.5

Eindgewicht na

16 uur vasten 502 501 496 529 521 538
Groei in de

Proefperiodenbsp;409 408.5 402.5 433 424.5 443.5

Voederverbruik

A.nbsp;Biggenmeel 600 600 600 600 600 600

B.nbsp;Varkensmeel 960 1003 894 982 940 1016.5
Voedertotaal 1560 1603 1494 1582 1540 1616.5
Bijgevoegde

Bestanddeelen:

A.nbsp;Vimilevhanbsp;65 70

B.nbsp;Milevhanbsp;67.50 70

C.nbsp;Levertraan 3.375 3.50

D.nbsp;Geshbd Krijt 6.750 7.-

E.nbsp;Sol. Chlor. Ferr. 0.675 0.700

F.nbsp;Sulf. Mangan. 0.081 0.084

G.nbsp;Sulf. Cupric. 0.0405 0.042

H.nbsp;Davitamon A—Dnbsp;0.040

I.nbsp;Dohyfralolienbsp;0.3375
Totaal Meelvoeder

plus Bijmengsels 1571 1614.5 1559 1652 1608 1686.5
Meelvoeder plus
Bijmengsels voor

100 K.G. Groei 384 395 387 382 379 380
Gem. groei per dier 68,2 68,1 67,1 72.2 70.8 73.9
Gem. Groei per dier

per dagnbsp;0.675 0.674 0.664 0.715 0.700 0.732

-ocr page 252-

(Tweede Gedeelte van Voederproef VIII).

Groei- en rendementcijfers zijn voor Diermeel Garnarina in Voe-
derproef VIII iets ongunstiger dan voor Vischmeel C.B. Dit is niet
in overeenstemming met de uitkomsten van Voederproef VII
(Eerste Gedeelte). We mogen echter niet vergeten, dat de omstan-
digheden bij beide proeven verschillend zijn geweest.

In Voederproef VII was het begingewicht van de 6 Carnarina-
dieren 141 Kg. en het eindgewicht 630 Kg., terwijl in Voeder-
proef VIII deze cijfers respectievelijk llój/j en 519—525gt;^ Kg.
zijn geweest. We hebben in Voederproef VII dus in het algemeen
met zwaardere proefdieren te doen gehad, die ook tot zwaarder
eindgewicht werden gemest. De mogelijkheid bestaat nu. dat in
vergelijking met vischmeel. diermeel Garnarina bij zware dieren
meer groeieffect geeft dan bij jonge en lichtere dieren. Vergelijken
we de uitkomsten van de Carnarinagroepen VII t/m IX met die van
de Vischmeelgroepen X t/m XII. dan geeft Voederproef VIII ook
wel eenige aanwijzing in die richting; immers in het begin van de
proef groeiden de Carnarinadieren langzamer en aan het einde van
de proef begonnen ze iets sneller te groeien dan de vischmeel-
dieren (Tab. 79). Dezelfde tendenz vertoonen de rendement-
cijfers. Na het voorgaande zou men geneigd zijn in de biggenmeel-
periode vischmeel en in de varkensmeelperiode diermeel te ge-
bruiken; het laatste ook nog met het oog op de kwaliteit van het
slachtproduct. In plaats van vischmeel zal men voor de biggen-
meelperiode echter liever haringmeel nemen. In het Eerste Gedeelte
van deze Voederproef bleek de groei in de jeugd met haringmeel
sneller te zijn dan met vischmeel. Haringmeel is meestal ook veel
goedkooper in prijs dan vischmeel en bovendien bleek het rende-
mentcijfer voor haringmeel het gunstigst. Door den snelleren groei
in de jeugd komen de jonge dieren ook veel gauwer allerlei opfok-
ziekten te boven. Haringmeel oefent dus een gunstigen invloed uit
op den gezondheidstoestand van de dieren. Redenen genoeg dus.
om haringmeel in de praktijk te prefereeren boven vischmeel uit-
sluitend voor jonge varkens.

Door de Coöp. Aankoopvereeniging te Zelhem was het oor-
spronkelijke biggenmeel reeds sedert eenige maanden gewijzigd in
het mengsel Kev. De resultaten van haringmeel konden dus ook in
de praktijk worden nagegaan. Algemeen bleek men met het nieuwe
mengsel buitengewoon ingenomen. Over groeisnelheid en rende-

-ocr page 253-

ment was men zeer tevreden, terwijl de algemeene gezondheids-
toestand van den varkensstapel merkbaar beter was. Vooral op
bedrijven met opfokziekten, was het laatste duidelijk merkbaar.

De vervanging van tarwegrint door tarwezemelen bleek ook in
het Carnarinamengsel Lev tot voedermorsen aanleiding te geven.
Het rendement van de zemelen-groep VIII werd daardoor weer
ongunstiger dan van de grintgroepen. De groei is er echter niet
door verminderd; de eindcijfers voor groei zijn bij alle Carnarina-
groepen bijna gelijk.

Ht bijmengsel Vimilevha gaf in groep IX geen betere uitkomsten
dan het
vitamine-mineraal-complex,dat in groep VII werd gegeven.
Wel was de groei van de Vimilevha-varkens in den beginne iets
sneller, doch later weer minder snel, (gedeeltelijk ook tengevolge
van ziekte van 1 dier).

Hoewel het bijmengsel Vimilevha in alle groepen geen effect
heeft gegeven, mogen we daarmede toch de hypothese, dat het
gunstig effect van Fe, Cu, Mn bij een havermeel- en levermeel-
mengsel te verklaren is uit een gunstige samenkoppeling van be-
paalde groeifactoren, niet zonder meer verwerpen.

De mogelijkheid is niet denkbeeldig, dat door het bewaren van
dit bijmengsel veranderingen zijn opgetreden. Het voorkomen van
enkele ziektegevallen in de groepen II en IX zou daarmede dan in
verband gebracht kunnen worden.

De Groepen X, XI en XII demonstreeren nog eens duidelijk,
dat de gunstige werking van levertraan hoofdzakelijk is toe te
schrijven aan het Vitamine D-gehalte van dit product, althans in
mengsels, waarin gele mais voorziet in de behoefte der dieren aan
vitamine A. De rendementcijfers zijn voor levertraan, dohyfralolie
en Davitamon gelijk, terwijl de groeicijfers slechts kleine ver-
schillen aanwijzen, die we waarschijnlijk op rekening mogen
brengen van toevallige fouten, aan elke proefneming verbonden.

Soortgelijke uitkomsten werden verkregen in Voederproef III.
Ook toen bleek levertraan te kunnen worden vervangen door een
vitamine D-praeparaat, n.1. Vigantol.

Evenals in Voederproef VII werden ook nu weer smaakproeven
genomen met vleesch- tn spekmonsters van Vischmeel-, Haring-
meel en Carnarinavarkens. De monsters werden veertien dagen
gezouten en gedurende een halfjaar bewaard (aan den zolder ge-
hangen), alvorens ze gekookt en geproefd werden. De directrice
van de Landbouwhuishoudschool te Doetinchem, Mej. Dieckhaus,
was zoo vriendelijk, deze wederom door de cursisten te doen be-
oordeelen. De uitkomsten zijn aangegeven in tab. 81.

-ocr page 254-

De Mn-diercn (uit het Eerste Gedeehe van deze Voederproef)
waren vleeschvarkens van beste kwahteit. Het gezouten vleesch en
spek van die, welke met vischmeel gevoederd waren, smaakte
goed, terwijl van de Haringmeeldieren het gezouten vleesch niet
zoo lekker was en het gezouten spek een bijsmaakje had. Zelfs
werd bij het spek door verschillende cursisten een duidelijke traan-
smaak geconstateerd. De Eb-dieren waren over het algemeen te
vet. Vischmeel gaf bij deze dieren niet zoo goed smakend vleesch
en spek als bij de Mn-dieren. Vooral wat betreft het spek, waren
de beoordeelingen overwegend minder goed. Een bijsmaakje werd
echter niet waargenomen. Het gezouten spek van de Carnarina-
dieren smaakte volgens één der cursisten slecht, doch overigens was
het aantal goede beoordeelingen zoowel voor vleesch als spek bij
deze dieren grooter dan voor de vischmeeldieren van dezelfde
worp.

Tabel 81. Invloed van Vischmeel. Haringmeel en Carnarina op
de smaak van het slachtproduct.

quot;M S

-C
U

a

4- =

Z u

'w

quot; O

s.?

V

V ^
° 2

O

Q

O O

0) J!
N

O

Worp Mn

goed

min- slecht
der

goed min- slecht
der

No. 35 II

vischmeel

16

15

1

_

15

1

_

No. 37 III

,,

16

16

_

15

1

_

Gemiddeld

16

15.5

0.5

_

15

1

_

No. 34 IV

haringmeel

16

8

8

_

1

13

2

No. 38 V

16

10

6

_

10

6

No. 36 VI

,,

16

7

9

_

1

8

7

Gemiddeld

16

8.3

7.9

_

4

9

3

Worp EB

No. 77 VII

Carnarina

16

16

_

9

7

No. 76 VIII

16

13

3

_

13

3

No. 78 ' IX

16

11

4

1

10

5

1

Gemiddeld

16

13.4

2.3

0.3

10.7

5

0.3

No. 81 X

vischmeel

16

7

9

_

_

16

No. 80 XI

,,

16

12

4

_

6

10

No. 79 XII

16

15

1

_

12

4

Gemiddeld

16

11.3

4.7

6

10

_

j Het spek heeft
een duidelijken
. Iraansmaak.

, Hel spek heeft
I een gele kleur
I en een duide-
lijken traan-
smaak.

Behalve de smaak van vleesch en spek werd van dezelfde dieren
aan het Rijkslandbouwproefstation voor Veevoederonderzoek te
Wageningen ook nog het joodgetal en stolpunt van rugspek en
niervet bepaald. Het resultaat van deze bepalingen zijn te vinden
in tabel 82.

2-12

-ocr page 255-

Tabel 82. Joodadditiegetallen en stolpunten van rugspek en
niervet.

D.

O

O

a .
O. u

a

c5

'OC O-
►O

w gt;

2 quot;
w

5 quot;

Worp Mn

No. 35

II

Vischmeel

68

60

oC
26

oC
30.2

No. 37

III

,,

71

62

26.5

30.1

Gemiddeld

,,

69.5

61

26.25

30.15

No. 34

IV

Haringmeel

75

64

25

29.2

No. 38

V

,,

71

64

26

30.8

No. 36

VI

75

66

25.4

30.4

Gemiddeld

tt

73.7

64.7

25.5

30.1

Worp Mn

No. 77

VII

Carnarina

67

63

26.1

27.6

No. 76

VIII

,,

65

61

26.8

29.6

No. 78

IX

68

63

25

27

Gemiddeld

,,

66.7

62.3

26

28.1

No. 81

X

Vischmeel

69

66

27

29.9

No. 80

XI

,,

73

68

25.5

28.4

No. 79

XII

,,

68

62

25.3

29.7

Gemiddeld

,,

70

65.3

25.9

29.3

Bij de Mn-dieren kan men opmerken, dat Haringmeel hooger
joodgetallen heeft gegeven dan vischmeel, terwijl deze getallen bij
de Eb-dieren voor vischmeel weer hooger waren dan voor Carna-
rina. De verschillen waren duidelijker dan in Voederproef VII,
doch overigens stemmen ze er wel mee overeen. De stolpuntbepa-
lingen hebben geen aanwijzingen opgeleverd voor het maken van
bepaalde conclusies.

De Uitkomsten van Bestraalde Gist.

Bij de inleiding tot Voederproef VIII werd reeds opgemerkt, dat
de gistproef bedoeld was als een oriënteeringsproef. De proefdieren
hiervoor waren voor het meerendeel achterblijvers in de verschil-
lende worpen en dus niet te vergelijken met de voorspoedige dieren
van dezelfde worpen.

Aan 11 dieren werd vanaf 31 Januari 1 Kg. bestraalde gist per
week gegeven.

In het Eerste Gedeelte van de Proefperiode van 10—31 Januari
kregen deze dieren 0.025% Dohyfralohe gemengd door het voeder.
De gistbehandeling duurde tot het einde van de proef, terwijl het
bijmengsel Milevha op 11 April is weggelaten.

-ocr page 256-

GROEP XIV. Bestraalde gist (in KilogrammenJ

u

s
a

ê

u
ti

S
O

Qgt; « ö
^ OT3 ro

d O ^ •

■•EI'^K:
0)
CQ

5 ■

« S J.

va) 0.'-'
O-

^ a

ü O •

'5 quot;5 7

W a

ja t.
lt;J 3 .. •

= S;;

-a gt; r»

q (tf (NI

(U ü
quot; »

...

gl
Ih O

OS,

709 Ke

z

13

15

59.5

56

44.5

715 Ke

b

12

14

80

76

66

719 Mk

b

15.5

20.5

88

85

67.5

725 Po

z

16

20

94.5

90

74.5

730 Po

b

11.5

14

85.5

82

71.5

739 He

z

14

14

68

64

54

741 He

b

16

16.5

80.5

78

64

757 Sk2

z

12

14.5

85

82

70.5

767 Sk3

z

13

14.5

82

78

67.5

782 Eb

b

16

19

87

83

68

784 Wi

b

16.5

14.5

54.5

52

40

Totaal

155.5

176.5

864.5

826

688

-ocr page 257-

784 Wi heeft tijdens de proef een sukkelperiode doorgemaakt,
waarbij longverschijnselen op den voorgrond traden. Hetzelfde dier
leed in de voorproefperiode aan diarrhee en ging toen 2 K.G, in
gewicht achteruit. Bij de beoordeeling van de waarde van bestraalde
gist, als vitamine D-bron, mogen we dit dier dus gevoegelijk buiten
beschouwing laten.

Over het algemeen zijn de andere dieren van de gistgroep goed
gegroeid. Het beenwerk werd solide, de beharing was goed glad en
glanzend en overigens waren de dieren levenslustig. Toch werd de
indruk gewekt, dat 1 K.G. gist per week voor elf kleine biggen een
te hooge doseering geeft. Er werd veel diarrhee opgemerkt. Later
kwam dit niet meer voor en ook het algemeen voorkomen werd
toen beter. In tabel 83 is ook duidelijk te zien, dat de groeicijfers na
een tijdje gistbehandeling zijn teruggeloopen, voornamelijk in de
periode 21 Febr.—7 Maart.

Tabel 83. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de Gistgroep.

11 dieren.

Meelvoeder zonder
bijmcnfise!.

Gi

10—24 Januari

189.5

65

Totaal

189.5

65

24 Jan.-7 Febr.

232.5

86.5

Totaal

422

151.5

7—21 Februari

291

96.5

Totaal

713

248

21 Febr.—7 Maart

337

77

Totaal

1050

325

7—21 Maart

379

112.5

Totaal

1429

437.5

21 Maart-4 April

434.5

113.5

Totaal

1863.5

551

4-18 April

486.5

116.5

Totaal

2350

667.5

18-21 April

110

20.5

Totaal

2460

688

Totaal bijmengsel 102.5 Milevha en 12 Bestraalde Gist.
Meelvoeder bijmengsel 2574.5 K.G.
Rendement 2574.5 : 688 = 374.

In de periode van 7 Maart—4 April werden van bestraalde gist
geen bezwaren gezien. Het meelvoederverbruik was in deze 4
weken ongeveer 800 K.G., terwijl 4 K.G. bestraalde gist werd

-ocr page 258-

gegeven. De doseering van bestraalde gist zou dus vastgesteld
kunnen worden op hoogstens 0.5% van het voeder.

Het rendementcijfer kan bevredigend genoemd worden. Be-
straalde gist is dus in staat gebleken, om bij een groep achterblijvers
behoorlijke resultaten te geven, zoowel wat den groei als het rende-
ment betreft. Vergelijking van bestraalde gist met andere vitamine
D-praeparaten was uit den aard der zaak bij deze voederproef niet
mogelijk, maar toch heeft deze oriënteeringsproef wel den indruk
gevestigd, dat we van bestraalde gist eenzelfden invloed mogen
verwachten, wat de vitamine D-voorziening betreft.

-ocr page 259-

De Uitkomsten met Walvischmeel.

De dieren van deze groep waren, op één uitzondering na, in de
voorperiode minder gegroeid dan de worpgenooten. Alleen 717 Mk
was een snelle groeier, de voorlooper van de worp Mk. De groep
zag er in het begin van de proef gezond uit.

GROEP XIII. Walvischmeel (in Kilogrammen).

V

s
a

s

u

s

O

ï S oquot;?

O O quot; •

4) gt;

ca

^ ft)
■oa

«Squot;
cS^

.3-O

u O •

11?
•O 6» ^

a

W O.

ï

V vo 'M ^
■M-i
€t 1
T3 gt; fSÏ
ü rt

w

0) V

a-C

—nbsp;O

—nbsp;D.

cl

773 Di

b

17.5

20

78

58

717 Mk

z

21.5

28

86

82

58

711 Ke

z

11.5

14

41

27

733 Mn

z

18

19.5

83.5

80

64

748 Sk

b

13.5

14.5

54.5

40

740 He

z

15

17

91

87

74

Totaal

97

113

434

321

VÜ[DChPROLT Vm
WALVISCHMELL-qROEP

Tijdens de proef kwamen reeds spoedig verschijnselen van stijf-
heid, voornamelijk bij 711 Ke en 748 Sk. Omstreeks 7 Maart begon
het eerste dier in gewicht achteruit te gaan. Op 24 Maart waren

-ocr page 260-

5 van de 6 dieren stijf; alleen 740 He bleef nog goed op de been.
Aan het rantsoen werd nu Vigantol toegevoegd, 6 cc per 50 Kg
voeder. Reeds spoedig begonnen de dieren weer te eten en ook te
groeien, terwijl de stijfheid minder werd. Een Vigantolkuur van
18 dagen was reeds voldoende, om genezing van stijfheid te ver-
krijgen. Er is daarvoor 30 cc Vigantol noodig geweest. De groei-
curven vertoonen duidelijk den gunstigen invloed van vitamine D-
toevoeging op den groei, terwijl in tabel 84 eenzelfde invloed op het
rendement is te lezen.

Uit deze proef blijkt dus, dat het walvischmeelmengsel, bij een-
zelfde toevoeging van geshbd krijt veel meer vitamine D vereischt,
om een goeden groei bij varkens mogelijk te maken en de dieren te
beschutten voor stijfheid, dan de mengsels met vischmeel, haring-
meel of diermeel. In een volgende voederproef zal walvischmeel
daarom nogeens beproefd worden met extra vitamine D-toevoeging.

Tabel 84. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de walvischmeelgroep.

Groei.

6 dieren.

Meelvoeder zonder

G

bijmengsel.

10—24 Januari

125

34

Totaal

125

34

24 Jan.—7 Febr.

135.5

41.5

Totaal

260.5

75.5

7—21 Februari

146.5

50

Totaal

407

125.5

21 Febr.—7 Maart

212.5

35

Totaal

619.5

160.5

7-21 Maart

152

29

Totaal

771.5

189.5

21 Maart—4 April

171

42

Totaal

942.5

231.5

4-18 April

236.5

71

Totaal

1179

302.5

18-21 April

62

18.5

Totaal

1241

321

Bijmengsel Vimilevha 55 Kq.

Meelvoeder plus bij

mengsel 1296 Kg.

Rendement 404.

-ocr page 261-

Samenvatting.

Beproefd werden biggenmeelmengsels Aev. Aevz, Kev, Kevz,
Lev, Levz, W en overeenkomstige varkensmeelmengsels.
Tabel 85. Meelvoedermengsels (Voederproef VIII).

Biggenmeelmengsels.

V

B S

e

JS

a fl

Z S

gt;

Aev

10

Aevz

10

Kev

,—•

Kevz

,—•

Lev

,—

Levz

__

W

.

12
12

10
10

B

jq

quot;v

a

g

8

w
^

(9

1
V

E

4)

N3

a

u
quot;gt;

B

s

B
w

u
V
ü

«i

t
f-

V
N

t

3

IH

Ih

ft)
gt;

1 s

0

'SS

wS:

21

47

22

14.7

65

4.42

21

47

22

20

45

23

14.8

65.4

4.42

20

45

,—

23

20
20

45
45

25

25

14.9

66.2

4.44

15

21

43

21

14.6

65 •

4.45

Varkensmeelmengsels.

10

50

25

15

14.5

70.4

4.86

10

50

25

^

15

12

49

23

16

^

14.5

70.8

4.88

12

49

23

16

—'

10

49

23

18

—'

14.6

71.5

4.90

10

49

23

,—■

18

15

50

21

14

14.5

70.3

4.85

Aan deze mengsels werden vitaminen en mineralen toegevoegd
(levertraan, geslibd krijt, Fe. Cu. Mn.). De werking van de afzon-
derlijk bijgevoegde mineralen en vitaminen werd bovendien verge-
leken met die van een bijmengsel, waarin behalve de genoemde
stoffen, ook nog levermeel en havermeel voorkwamen.

Dit bijmengsel „Vimilevhaquot; bestond uit:

16 Levermeel;

68 havermeel;

5 levertraan;

10 Geslibd Krijt;

1 Sol. Chlor. Ferrici;

0.120 Mn SO4 aq.

O.O6OC0 SO4 aq.

Aev II
Aevz II
Kev II
Kevz II
Lev II
Levz II
W II

-ocr page 262-

Van dit bijmengsel werd 5% bij 100 Kg. voeder gevoegd, zoodat
de hoeveelheden vitaminen en mineralen, welke daarmede gegeven
werden, ongeveer overeenkwamen met de hoeveelheden, die anders
afzonderlijk werden verstrekt.

De proefdieren kregen geen uitloop en werden automatisch
drooggevoederd. Haringmeel gaf in de jeugd meer groeieffect, een
gunstiger voederverbruik, en dieren met hooger vitaliteit dan
vischmeel.

Carnarinadiermeel gaf in de jeugd iets minder snellen groei, en
in het laatst van de mestperiode werd de groei meer dan van
vischmeel. De totaalcijfers waren iets ongunstiger dan voor visch-
meel. Waarschijnlijk zouden de verschillen bij voortzetting van de
proef zijn opgeheven.

Tarwezemelen bleken bij de automatische droogvoedermethode
tot morsen van voeder aanleiding te geven. Waarschijnlijk bestaat
dit bezwaar niet, als de zemelen gemalen worden. Overigens gaven
de proeven wel reden, om te veronderstellen, dat, als het morsen
verhinderd kon worden, het effect op groei en rendement gelijk is
te stellen met dat van tarwegrint.

Toevoeging van Levermeel en havermeel aan de mineralen Fe.
Cu. Mn. leverde geen positieve resultaten op. Daarmede mag de
hypothese, dat het gunstig effect van deze mineralen bij een lever-
meel- en havermeelmengsel te verklaren is uit een gunstige samen-
koppeling van bepaalde groeifactoren (deze
mineralen met factoren
uit levermeel en havermeel), nog niet worden verworpen. Het
mengsel Vimilevha kan tengevolge van lang bewaren, veranderin-
gen hebben ondergaan.

Levertraan, Davitamon en Dohyfralolie gaven alle uitkomsten
VGor groei en rendement, die slechts onbeduidende verschillen aan-
wezen en practisch gelijk waren te stellen.

Smaakproeven met vleesch en spekmonsters, die veertien dagen
gezouten en een half jaar bewaard waren, gaven de volgende uit-
komsten: vischmeeldieren gaven beter smaak van vleesch en spek
dan haringmeeldieren. Bij het gezouten spek van de haringmeel-
varkens werd door meerdere cursisten van een Landbouwhuis-
houdschool een traansmaak geconstateerd. Carnarinadieren wer-
den over het algemeen nog weer beter beoordeeld dan de varkens,
gevoederd met vischmeel.

De joodgetallen waren van spek en vet van haringmeeldieren het
hoogst, voor vischmeeldieren lager en voor Carnarinadieren het
laagst.

De stolpuntbepahngen leverden geen duidelijke verschillen op.
250

-ocr page 263-

Een oriënteeringsproef met bestraalde gist gaf den indruk, dat bij-
goede doseering hiermede hetzelfde effect bereikt kan worden, wat
betreft Vitamine D-voorziening, als met andere vitamine D-prae-
paraten.

Walvischmeel bleek, niettegenstaande toevoeging van Vimilevha
aan het mengsel W, nog tot Rachitis aanleiding te geven.

LITERATUUR.

Bakhoven, H, A. Leignes. Veevoeding. 2de en 3de druk. Uitgave
J. B. Wolters, Groningen. Den Haag.

Hansson, N. Fütterung der Haustiere. 2te Auflage. Verlag von
Theodor Steinkopff. Dresden und Leipzig.

Hart E. B.. H. Steenbock. O. L. Kline and G. C. Humphrey: Die-
tary factors influencing calcium assimilation. XIII The
influence of irradiated yeast on the calcium and phos-
phorus metabolism of milking cows. Journal of biol
Chem 86. 145. 1930. Ref. Die Tierernährung Band 2
Heft. pag. 160-1930.

-ocr page 264-

HOOFDSTUK XIII.

Voederproef IX.

Vervanging van dierlijk eiwit in meelrantsoenen voor varkens door
geëxtraheerd soyameel.

Voortgezet onderzoek over de waarde van walvischmeel als
eiwitvoeder voor varkens.

Diermeel van het Destructiebedrijf te Winterswijk als eiwitbron

voor varkens.

De eiwitvoeders van dierlijken oorsprong zijn als regel veel
hooger in prijs dan de plantaardige eiwitvoeders. Een groot aantal
onderzoekingen is dan ook daarop gericht geweest, om het dierlijk
eiwit in rantsoenen voor varkens geheel of gedeeltelijk te vervan-
gen door plantaardige eiwitten.

Vooral de soyaboonen bleken eiwit te bevatten van goede samen-
stelling en hebben daardoor een hoogere waarde dan de meeste
andere eiwitrijke voeders van plantaardigen oorsprong. Het soya-
eiwit gaf een goede aanvulling van het graaneiwjt. Er moest echter
rekening mede gehouden worden, dat het kalkgehalte vrij laag is.
terwijl ze bovendien arm zijn aan keukenzout. Door het hooge vet-
gehalte laat de smakelijkheid te wenschen over. Bij gespeende big-
gen kreeg men minder gunstige resultaten, vooral in die gevallen,
waarbij aan de dieren geen groenvoeder of weidegang werd ver-
strekt. Door koken van de soyaboonen bleek de verteerbaarheid te
worden verhoogd. Dit kwam niet alleen tot uiting door een snelle-
ren groei, doch ook het rendement werd gunstiger. De olie van
soyaboonen had een slechten invloed op de kwaliteit van het
slachtproduct; ze veroorzaakte namelijk week spek. Aan het ge-
bruik van soyaboonen in varkensvoeders kleven dus verschillende
bezwaren, en men geeft daarom algemeen de voorkeur aan soya-
koekmeel en geëxtraheerd soyameel, die veel smakelijker zijn en ook
geen nadeeligen invloed zouden hebben op de hardheid van het
spek. Aanvulling met mineralen is natuurlijk noodzakelijk, terwijl
ook in de behoefte aan vitaminen moet worden voorzien. Volgens

-ocr page 265-

onderzoekingen van Hornemann is geëxtraheerd soyameel tenge-
volge van de vetextractie absoluut vitaminevrij geworden.

De opzet van voederproef IX geschiedde op deze wijze, dat voor
biggen beneden 50 Kg. haringmeel gedeeltelijk vervangen werd
door geëxtraheerd soyameel, terwijl voor varkens boven 50 Kg.
behalve de gedeeltelijke ook de geheele vervanging van het dierlijk
eiwit (vischmeel) werd beproefd. In overleg met het Centraal
Veevoederbureau werd een dubbele proef genomen, n.1. de vervan-
ging had plaats in een mengsel van onze gebruikelijke samenstelling
en bovendien nog in een mengsel, waarmede in verschillende plaat-
sen van ons land door het Centraal-Veevoederbureau werd geëx-
perimenteerd. Het laatste mengsel was meer geconcentreerd; er
kwam geen tarwegrint in voor, terv/ijl de eiwitverhouding ruimer
was dan van onze mengsels.

De uitkomsten, die met de mengsels van het Centraal-Veevoe-
derbureau werden verkregen, worden door dit bureau gepubliceerd.
Wij zullen daarom alleen datgene vermelden, dat de betrouwbaar-
heid van onze uitkomsten kan versterken en gegevens kan ver-
schaffen omtrent den invloed van onze mengsels op groei, rende-
ment en kwaliteit van het slachtproduct in vergelijking met die van
voedermengsels met hoogere concentratie en ruimere eiwitver-
houding.

Het Rijkslandbouwproefstation voor Veevoederonderzoek te
Wageningen verschafte ons wederom de analyses van de gebruikte
voedermiddelen (Tabel 86), terwijl de verteringscoëfficienten en
waardecijfers ontleend zijn aan de leerboeken van Hansson en
Leignes Bakoven. De Ca- en P-gehalten van de voedermiddelen zijn
niet onderzocht, doch de cijfers zijn genomen, die in een vorige
voederproef (V) werden gevonden, cn gedeeltelijk zijn ook gemid-
delde cijfers genomen, welke door het Rijkslandbouwproefstation
te Wageningen bij verschillende analyses waren gevonden.

In de biggenmeelmengsels (Tabel 87) had de vervanging van
dierlijk eiwit door soyameel op deze wijze plaats, dat voor twee
haringmeel plus 1 grint telkens drie soyameel in de plaats kwam.
Op deze wijze werden drie soyamengsels gevormd respectievelijk
met 3, 6 en 9% soyameel. Voor de varkensmeelmengsels werden
2 vischmeel 1 mais vervangen door 3 soyameel en eveneens 3
mengsels gevormd met 3, 6 en 9% soyameel, terwijl op dezelfde
wijze voor drie andere groepen de helft, drie-kwart en geheele ver-
vanging van vischmeel door soyameel plaats vond.

Aan onze mengsels werd 34% levertraan toegevoegd tot enkele
weken voor de slacht, terwijl de hoeveelheden geslibd krijt werden

-ocr page 266-

vastgesteld in verband met de gehalten aan Ca en P van de meel-
mengsels. Bij alle rantsoenen bleef de verhouding Ca : P binnen de
grenzen, welke daarvoor gewenscht zijn (Ca/P = 1 è 2).

Om een nadeeligen invloed van een plotsehnge hooge gift geshbd
krijt te voorkomen, werd in de biggenmeelperiode voor alle groepen
begonnen met 3^% en deze hoeveelheid geleidelijk verhoogd tot
het vereischte kwantum, dat in veertien dagen werd bereikt.

Aan alle groepen werd Sol Chlor. Ferrici in het drinkwater ver-
strekt en wel 50 gram per 100 Kg. voeder.

Tabel 86. Analyses van Voedermiddelen.

U V.

i

£

-

2

S

C

.1

£

'o

?
3

u

01

•W

u

gt;

O
u

L.

co

O

O

tH

ja

^
O

•£

01

^
a

n
J3

'5

'C

w

gt;

Jj

i
3

OS


gt; 01

u
k.

01
gt;

3

OJ

^ quot;ft)
gt;
gt;

V

u

gt;

V

B
01
N

N

Noorsch

Haringmeel 66 —

59.3

10.9

97

10.«

Vischmeel

C.B.

65.8 —

61.5

6.2

83

S.l

Diermeel

Wintersw.

60.3 —

55.4

12.5

93

11.6

Walviich-

meel

59.4-

46.3

10.8

95

10.3

Gele mais

11 84

9.2

4.8

74

3.6

Gerst

12.2 75

9.2

1.8

49

0.9

Tarwegrint 17 75

12.8

4.7

72

3.4

Geëxtrab.

Soyameel

45 -

43.3

0.8

88

0.7

Geslibd

krijt

E S S !nbsp;2 lirf ««

O B

0 gt; snbsp;i

O.—nbsp;Onbsp;«nbsp;—nbsp;^

^quot;t^.w^N^Wnbsp;«O-nbsp;«

55 5 . T3nbsp;. Snbsp;a

SÄ»quot; «0.2 bnbsp;-3nbsp;anbsp;Onbsp;(X

B.S OB.O'^-SNUnbsp;Onbsp;C

Ilslï jrinbsp;Jnbsp;I Inbsp;i I

quot; i; 3 «'S Soi««.quot; »nbsp;? «

gt;Eosgt;Sgt;-5 5-lt;nbsp;Ldnbsp;^ jgnbsp;Onbsp;(5

12.8nbsp;2.8nbsp;100nbsp;81.3nbsp;33.6nbsp;21.4

20.3nbsp;2.6nbsp;100nbsp;70.1nbsp;64.3nbsp;32.7

20.2nbsp;100nbsp;80nbsp;61.43nbsp;31.44

23

100

68.3

87.14

40.61

1.5

100

80.6

0.084

2.86

2.8

99

68.2

0.393

2.63

4.6

79

43.6

1.02

8.62

96

71.8

2.6

6.1

386.4

-ocr page 267-

A. Biggenmeelmengsels.

Bijgevoegde bestanddeelen

US
8

US
8
u

CX-«

0*0. a's.
B S

-sl

t

O

% .2

_nbsp;in

01 CT

(U

I

N

^ ft)

gt;• O

ah
•2

ogt; 5 u

gt; 2 a
4.4
4.4
4.4
4.4
4.4
4
.4

O

•9-a

(Q (j

ff S

a-B

01 O)
u O
Ügt;

599

566

533

500

893

716

B
d
(d
Z

KN
KNS3
KNS 6
KNS 9
WEV
TEV

Id «
t. O

ogt;

766
802
838
874
1561
861

O.E I
66.2

66.3

66.4

66.5
65,4
66.8

5 ^

E- u

15,1

15.1

15

15

14.8

15.1

M
10
8
6
4

2 -

13

M 0
ü
£2.

rt
E-

0

0
Ü

O

0
Ö

quot;o

t/3

24

21

45

0.250

0.050

3

23

21

45

0.250

0.030

6

22

21

45

0.250

0.050

9

21

21

45

0.250

0.050

22

21

44

0.050 0.050

22

22

45

0,250

0.050

Ü
1.—

1.25
1.5
1.75
1.—
0.5

B. Varkensmeelmengsels.

AevII

10

15

50

25

0.250 -

0.050

1,—

15 70,9

4.7

1058

665

AevS 3 II

8

3

15

49

25

0.250 —

0,059

1,25

14.9 70,8

4.7

1034

615

AevS 6 II

6

6

15

48

25

0.250 —

0,050

1.5

14.9 70,8

4.7

1010

565

AevS 9 II

4

9

15

47

25

0.250 —

0.050

1.75

14.9 70,7

4.7

985

515

AevS 7.5 II

5

7,5

15

47.5

25

0.250 —

0.050

1.5

14.9 70.8

4.7

949

540

AevS 11.25 11

2.5

• 11.25

15

46.25 25

0.250 -

0.050

1,75

14.9 70.7

4.7

895

526

AevS 15 11

15

15

45

25

0.250 -

0.050

2,—

14,9 70.6

4.7

840

512

WEV 11

13

15

50

22

0.050 0.050

1.—

14.6 70,7

4.8

1547

8|58

Tev II

11

15

51

23

0.250 —

0.050

1.—

14.8 72.1

4.9

1091

681

Om in een eventueele behoefte van keukenzout te voorzien, werd
tijdens de varkensmeelperiode aan alle groepen een zoutliksteen
gegeven.

Een aantal dieren, welke na de voorproefperiode werden afge-
zonderd. werden bestemd voor een proef met walvischmeel en met
diermeel van het Destructiebedrijf te Winterswijk. De beste dieren
werden gekozen voor het onderzoek van walvischmeel.

In Voederproef VIII hebben we met walvischmeel (merk Gro-
max van de Ocean Harvest Ltd. Londen) slechte resultaten gekre-
gen. Niettegenstaande de proefdieren een bijmengsel met vitaminen
en mineralen kregen, berekend naar hoeveelheden, die in visch- en
diermeelmengsels steeds voldoende waren geweest, werden ze bijna
alle stijf. Waarschijnlijk heeft walvischmeel dus een hoogere dosis
vitamine D noodig. om stijfheid te kunnen voorkomen. In deze voe-
derproef werd in plaats van 0,25% levertraan daarom 0.050%

-ocr page 268-

Dohyfralolie genomen. Deze ohe is, zooals we reeds eerder hebben
opgemerkt, 10 maal zoo sterk als levertraan en bij de genoemde
doseering is het vitamine D-gehalte dus verdubbeld. Bovendien
werd de hoeveelheid geshbd krijt in de biggenmeelperiode geleide-
lijk van op 1 % gebracht.

De oriënteeringsproef met diermeel van het Destructiebedrijf
werd op de gewone wijze genomen (Tabel 87 en 89).

De voorperiode van gelijke voedering duurde veertien dagen,
van 2—16 Mei. De dieren werden in deze periode 3 x per dag ge-
voederd, volgens het natvoedersysteem. fiet rantsoen bestond uit
mengsel K (12 Haringmeel „Favorietquot;, 20 mais, 45 gerst, 23 grint)
plus 0.5% krijt en 0.25% levertraan en 40—50 gram lijnzaad (ge-
kookt) per big per dag. Totaal is in de voorperiode 1750 Kg. meng-
sel K en 69 Kg. lijnzaad gevoederd. Hiermede werd 737 Kg. groei
verkregen, dus een rendement van pl.m. 2.5.

De verdeeling der biggen over de verschillende groepen ge-
schiedde op de gewone wijze, zooals in Hoofdstuk III is aan-
gegeven.

De indeeling van deze Voederproef is uit Tabel 88 en 89 te
lezen. De voedering tijdens de proef geschiedde volgens de automa-
tische droogvoedermethode. Zoowel in de voorproefperiode als in
de proefperiode werden de dieren binnenshuis gehouden.

Tabel 88. Indeeling Eerste Gedeelte Voederproef IX.

Elke Groep

S dieren

BigiJenmeel.

Varkensmeel.

Groep I

KN

AevII

II

KNS3

Aevs3II

III

KNS6

Aevs6n

„ IV

KNS9

Aevs9II

„ V

CvK

CvKII ) Mengsels Centraal

„ VI

CvKSoya

CvKSoyall )Veevoederbureau.i)

Tabel 89.

Indeeling Tweede

Gedeelte Voederproef IX.

Elke Groep

8 dieren.

Bijigenmeel.

Varkensmeel.

Groep VII

KN

AevII

VIII

KN

Aevs7i^II

.. IX

KN

Aevsl 1,2511

X

KN

Aevsl5II

XI

CvK

CvKII ) Mengsels Centraal

.. XII

CvK

CvKsoyall )Veevoederbureau.i)

Walvischmeel-

en Diermeelgroep.

Groep XIII

Wev

Wev II

.. XIV

Tev

Tev II

256

-ocr page 269-

f 1000 mengsels I
110nbsp;II

495 mais
495 gerst
5 levertraan
5 keukenzout
950 haringmeel
50 krijt

») CvK

1000 mengsel I
, 55 .. II
[ 90nbsp;111

CvK
Soya

850 geëxtraheerd soyameel
100 phosphorzure voederkalk
50 krijt

45.75 Gerst
45.75 Mais
0.5 Keukenzout

8 Vischmeel C.B.
0.25 Krijt

44.75 Gerst
44.75 Mais
0.5 Keukenzout

4nbsp;Vischmeel C.B.

5nbsp;Geëxtraheerd Soyameel
0.5 Phosphorzure Voederkalk
0.5 Krijt

CvK II

CvK Soya II

Dc Uitkomsten van het Eerste Gedeelte van Voederproef IX.

(Groepen I t/m VI).

De worpen, waaruit de proefdieren werden genomen, waren de
volgende:

Worp Ro2 — Landvarken x V.D.L.
Dm — Landvarken x V.D.L.
Gu — Landvarken x V.D.L.
Mt — Gekruist x V.D.L.
Lo — Gekruist x V.D.L.
Aw — Gekruist x V.D.L.
Th - V.D.L.

Hi — Landvarken x V.D.L.

-ocr page 270-

Tabel 90. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de groepen I t/m IV (in Kilogrammen).

Groep I

Groep II

Groep III

Groep IV

voeder

groei

voeder

groei

voeder

groei

voeder

groei

170.5

59

181

62.5

178.5

56

177.5

50

170.5

59

181

62.5

178.5

56

177.5

50

211

71.5

224.5

68

230

68

220.5

65.5

381.5

130.5

405.5

130.5

408.5

124

398

115.5

248

69.5

239

65

256.5

66

252

58

629.5

200

644.5

195.5

665

190

650

173.5

291

80

276

76

297

80

296

82

920.5

280

920.5

271.5

962

270

946

255.5

337.5

87.5

321

86

340.5

81.5

340.5

84

1258

367.5

1241.5

357.5

1302.5

351.5

1286.5

339.5

358

91.5

341.5

88.5

356.5

84

355

90

1616

459

1583

446

1659

435.5

1641.5

429.5

282.5

64

263.5

64.5

341.5

82.5

336.5

82.5

1898.5

523

1846.5

510.5 2000.5

518

1978

512

79

24

150.5

37

154

34.5

144.5

41

1977.5

547

1997

547.5

2154.5

552.5 2122.5

553

van het Eerste Gedeelte van

ó S ö
«.ïï O'

I O

M « ïï

ai 0

K i?

U O
O«quot;

quot;SI

Elke Groep
8 dieren.

16-30 Mei
Totaal
30 Mei—13 Juni

Totaal
13—27 Juni
Totaal
27 Juni—11 Juli

Totaal
11—25 Juli
Totaal
25 Juli—8 Augustus

Totaal
8—22 Augustus

Totaal
22 Aug.—einde proef

Totaal

Tabel 91. Algemeen Overzicht
Voederproef IX.

_ n «
B

« £

M g

C..4gt; ^
V W O
O quot;MM

S!

if ^ ^
ex,gt; B.tJja

t

a
u

O
u
ü

a

u ïi
Hg-

•O O

B ..

Begingewicht
Voorproefperiode
Begingewicht
Proefperiode
Eindgewicht
Proefperiode
Eindgewicht na
16 uur vasten
Groei in de
Proefperiode
Voederverbruik:

A.nbsp;Biggenmeel

B.nbsp;Varkensmeel
Meelvoeder totaal 247.2
Bijgevoegde
Bestanddeelen

A*. Levertraan 0.5

B.nbsp;Geslibd Krijt 2.4

C.nbsp;Sol. Chlor. Ferr. 0.125
Meelvoeder plus
bijgevoegde

bestanddeelen 250.2
86.4nbsp;87.5

16.9

23

85.9

68.4

100
147.2

68.4nbsp;69.1

100nbsp;100

149.6nbsp;169.3

249.6nbsp;269.3

23.3 23.2

91.4 91.7 92.3

253.1 273.6 270.1 233.5 244.9

23nbsp;23.3nbsp;23.4

92.1nbsp;91.9nbsp;91.9

86.4nbsp;87.4nbsp;87.4

K '•^icS

17.2 17.1 16.9 17.3 17.4

69.1nbsp;68.6nbsp;68.5

122.9
121.9
244.8

0.5 0.5 0.5 in meelvoeder
2.9 3.7 4.2 opgenomen
0.125 0.135 0.130 0.115 0.120

100 118.1
165.3 115.3
265.3 233.4

-ocr page 271-

Tabel 90. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de groepen I t/m IV (in Kilogrammen).

Ellce Groep

Groep I

8 dieren.

voeder

groei

16—30 Mei

170.5

59

Totaal

170.5

59

30 Mei—13 Juni

211

71.5

Totaal

381.5

130.5

13—27 Juni

248

69.5

Totaal

629.5

200

27 Juni—11 Juli

291

80

Totaal

920.5

280

11—25 Juli

337.5

87.5

Totaal

1258

367.5

25 Juli—8 Augustus

358

91.5

Totaal

1616

459

8—22 Augustus

282.5

64

Totaal

1898.5

523

22 Aug.—einde proef

79

24

Totaal

1977.5

547

Groep II
voeder groei

Tabel 91. Algemeen Overzicht
Voederproef IX.

.2-u

e..

16.9

23

91.4

85.9

68.4

100
147.2

23.3nbsp;23.2 23 23.3 23.4
91.7 92.3 92.1 91.9
91.9

86.4nbsp;87.5 86.4 87.4 87.4

68.4 69.1

69.1 68.6 68.5

100

149.6

249.6

100

169.3

269.3

100

165.3

265.3

118.1

115.3

233.4

122.9
121.9
244.8

0.5
2.9
0.125

0.5
3.7
0.135

0.5
4.2
0.130

in meelvoeder
opgenomen
0.115 0.120

253.1 273.6 270.1 233.5 244.9

Begingewicht
Voorproefperiode
Begingewicht
Proefperiode
Eindgewicht
Proefperiode
Eindgewicht na
16 uur vasten
Groei in de
Proefperiode
Voederverbruik:

A.nbsp;Biggenmeel

B.nbsp;Varkensmeel
Meelvoeder totaal 247.2
Bijgevoegde
Bestanddeelen

A.nbsp;Levertraan 0.5

B.nbsp;Geslibd Krijt 2.4

C.nbsp;Sol. Chlor. Ferr. 0.125
Meelvoeder plus
bijgevoegde

bestanddeelen 250.2
258

Groep III
voeder groei

Groep IV
voeder groei

181
181
224.5
405.5
239
644.5
276
920.5
321
1241.5
341.5
1583
263.5
1846.5
150.5
1997

62.5
62.5
68

130.5
65

195.5
76
271.5
86
357.5
88.5
446
64.5
510.5
37
547.5

178.5
178.5
230
408.5
256.5
665
297
962
340.5
1302.5
356.5
1659
341.5
2000.5
154
2154.5

56
56
68
124
66
190
80
270
81.5
351.5
84

435.5
82.5
518
34.5
552.5

177.5
177.5
220.5
398
252
650
296
946
340.5
1286.5
355
1641.5
336.5
1978
144.5
2122.5

50
50
65.5
115.5
58

173.5
82

255.5
84
339.5
90

429.5
82.5
512
41
553

van het Eerste Gedeelte van

1

-■2 E

H rt

O V O

O w

ösf

a O O
p.ot»

-O s

■c

1 u

01 W

' i! s

— H «

C,!4) ^

V (P O

O

.a

gt;
a

O
O
u

O

= tl O
„ «.2 O
-a

^ ÎS

O. gt; B.t;.a g

quot; ^ 2 5

O gt; -S i ?

4gt; M «

Ü^ ™ =3 s

17.2

17.1

16.9

17.3

17.4

P

Q 3

3

3.6

2.8

3.8

5.3

3.8

4.3

ab

bc

b

b

b

ab

b

ab

ab

ab

b

1.6

69

3

4.1

3.4

4.1

3.8

3.3

3.5

ab

b

ab

b

b

b

b

ab

ab

ab

b

1.6

70

2.7

3.9

2.7

3.4

3.7

3.-

3.2

b

b

b

ab

ab

b

b

ab

b

a

b

1.6

72

2.9

4.1

3.3

3.3

4.6

4.-

4.3

bc

b

b

b

b

ab

b-

b

b

b

b-

2.3

70

3.7

4.8

4.4

5.—

4.8

3.9

3.6

b

ab

b

b

c

ab

b

b

b

bc

b-

1.7

67

3.5

4.8

4.4

5.—

3.8

2.9

3.7

bc

b

b

b

c

bc

bc

ab

ab

bc

bc

2.4

65

2.8

3.4

2.6

3.4

4.2

3.2

3

b

ab

b

ab

ab

b

b

b

b

a

b

1.4

70

3.-

4.—

3.4

4.7

5.-

3.4

3.8

b

bc

ab

b

b

b

b

b

b

ab

b

2.5

71

15.1 554

b bb bb b-b bb b b b b b 1.9 69.3

8% Vischmeel plus 3% geëxtraheerd soyameel (in Kilogrammen).

tu

s

e.

3

Z

U
J2

Ü

jaj;,
S « ♦

niquot;?

kl k. lO

■S §

tag

M

m

a O.

Ja quot;
quot;S'a

II

« a
wS

l!i
w

'SiS*

O V
u o

os.

Ö

^ (0
Ht)

J? quot;
2
o.

820

Ro2

Z

23

29.5

90

84

60.5

85
107
92
92
107
113
92
113

901

Dm

Z

20.5

25.5

92

87

66.5

861

Gu

Z

16

23

95

89

72

854

Mt

b

14.5

21

89.5

85

68.5

898

Lo

Z

15

22

91

87

69

823

Aw

b

15

21.5

89.5

84

68

834

Th

b

20

25.5

94.5

88

69

894

Hi

z

13.5

18.5

92.5

87

74

Totaal

137.5

186.5

734

691

547.5

801

Gemiddeld

17.2

23.3

91.7

86.4

68.4

100

a ü

4» R)

rt ^

ï «
NJ=

li

S O
P-a

SI

Em

o
gt;

quot;3 S

JSM

Q 3
«

Q-2

.2 c
11

Ü S

S

4.9nbsp;2.8

6.3nbsp;3.4

4.9nbsp;3.6
3.7

4.9nbsp;2.5

6.2nbsp;3.4
4.6nbsp;3.~ 3.3

4.3nbsp;2.1 3.2

h
b

ab
b
b
b
b

3.3 3
3.9 3
5— 3

4.1

5.2
3.8
4.8
4.1
4.6
3.4

3.3

4.3
4.1
4.3
4.1

4.1

4.2
3.8
5.2

bc
ab
ab
b
b

ab
b
b

ab
c

ab
bc
b
bc
ab

b
bc
b
bc
b
bc
b
b

GROEP II. Biggenmeelperiode: 8% haringmeel plus 3'/^ 9 aheerd soyameel. Varkensmeelperiode:

»

Cl

O

GROEP I. Biggenmeelperiode: lOf^ ^^ringn^eej. Varkens

meelperiode: 10% Vischmeel (in Kilogrammen]

i-i

.2 -

^ ro

O

■Sip-

'5 s
«I s.

l|a

XM-lt; fl

.Q «

a O
W 0.

uquot;

91

85

93.5

86

90

84

92

86

91.5

88

88

83

90

83

95

92

731

687

91.4

85.9

O c

... 4)

— O.

n

o.a

5 »

Ù

T3
3

: quot;
S s-

gt;,-oe

s'

lt;U

ï

c .
O ö

V

a e

O
03
U

w

ël
O

quot; a

«5

M

gt;

T3

gt;

O
gt;

u

.a

J3..1
.2 ® ® .

s

c

u

» O'?

B

«
Ü

n

822 Ro2

z

18

904 Dm

b

20.5

863 Gu

z

18

855 Mt

z

15.5

895 Lo

z

16.5

825 Aw

b

11.5

833 Th

z

19.5

889 Hi

b

15.5

Totaal

135

Gemiddeld

16.9

184
23

tu
O.
ü £

og

a quot;

^ quot;O«

II

BQ

lt; O

I'

«3

Q,

N J5

25

26

25
22
22
17.5

26
20.5

773 530.5 432 5
96.6 66.3 j

1.8
3
1.8
2.4
1.6
2.-
1.2
1.4

3.9 3.6
4.- 3.5
3.3 3.2

b

ab
b
b
b
b
b

67
61
66
66

71
66

72
72

ab
b
b
bc
ab
bc
b
ab

bnbsp;ab

bcnbsp;ab

abnbsp;b

b-nbsp;b

b-nbsp;ab

bnbsp;ab

bnbsp;b

b-nbsp;b

ab
bc
b
b
b
bc
b

b
C

bc
c
b
c

ab
ab

ab
ab
b
b
b

ab
b

ab

4.9
4.1
4.5

3.2
3.8
4.1
3.1

4.3

4

3.6

4

3

3.9

bc ab

ab b

8 33.3
4 4.2

34.1 29.7 28.8
4.3 3.7 3.6

bb b

b- b b-b b bb b

15.2 541
b-b 1.8 67.6

T~T % % % % quot;/f % % % %% u 'n n %

Groeicurven van Groep I.
Alle dieren groeiden regelmatig en bezaten een groote vitaliteit.

Ook deze groep groeide regelmatig en de dieren bezaten even-
eens een groote vitaliteit.

-ocr page 272-

GROEP III. Biggenmeelperiode: 6% Haringmeel plusnbsp;soyameel. Varkensmeelperiode: 6% Vischmeel plus 6%Geëxtraheerd soyameel (in Kilogrammen).

ai
B
E

3

TT.

O

O

j,

U (U u .

^ t: O
4gt; O.quot;.!

•OU W i. »0

a

'S 'O «

i-m

so

«r
ö p.

-g-S

O

O 4)

•at O.

I'S
w^

Pi

= s

w

815 Ro2

b

13.5

20

88

82

903 Dm

z

22.5

27.5

91.5

86

866 Gu

z

17.5

25

91

86

859 Mt

z

16.5

23

92

88

897 Lo

b

16

23

90.5

85

828 Aw

z

13.5

21.5

96.5

92

832 Th

z

24.5

29

92.5

89

891 Hi

b

12.5

17

96.5

92

Totaal

136.5

186

738.5

700

Gemiddeld

17.1

23.2

92.3

87.5

552.5
69.1

11

5.4nbsp;3.- 4.—nbsp;3.4nbsp;4.3 3.4nbsp;3.2nbsp;3.3

5.4nbsp;3.4nbsp;4.7nbsp;4.-nbsp;5.- 4.1nbsp;3.7nbsp;4.6

5.2nbsp;2.7nbsp;4.-nbsp;3.3nbsp;3.8 4.2nbsp;3.3nbsp;3.5

5—nbsp;2.9nbsp;3.8nbsp;2.9nbsp;3.6 4.3nbsp;3.7nbsp;4

6.6nbsp;3.5nbsp;4.6nbsp;4.1nbsp;4.5 4.1nbsp;3.5nbsp;3.7

6.1nbsp;3.7nbsp;5.-nbsp;4.2nbsp;4.9 4.4nbsp;3.7nbsp;3.8

5.1nbsp;3.-nbsp;3.8nbsp;3.4nbsp;4.- 4.5nbsp;3.4nbsp;3.1

'v

— O

oS

« O-
O-a

Q 3
«

II 77

IInbsp;75
I 77
I 76

IIInbsp;74
III 78.5

Inbsp;76

IInbsp;81

b
b
b

b b
b b
ab b
b ab
b b

b

ab

bc

b
b
b
b
bc
ab
b
a

b
b
b-

bcnbsp;b

bcnbsp;c

bcnbsp;c

bnbsp;b

bcnbsp;bc

5.4nbsp;3.-nbsp;4.4nbsp;3.9nbsp;4.4 4.3nbsp;3.2nbsp;3,4

bb b b b- bc b b- b b b

614.5 44.2 25.2 34.3 29.2 34.5 33.3 27.7 29.4
5.5 3.2 4.3 3.7 4.3 4.2 3.5 3.7

-O

3

O
JB
V

in

1 ta

s s-

na «

gt;

B .
O C

CU

□ B

c

cd
gt;

g-

-oS

0 3

O
gt;

»B

u

O
gt;

H

O
:=■
ÜM

bc bc b ab
bc b b ab

bcnbsp;bc

bcnbsp;ab

bnbsp;b

bcnbsp;b

b-nbsp;ab

ab

b

b

1.5

72

ab

b

b

1.8

68

b

ab

b

1.5

68

b

b

b-

2.1

69

b

bc

bc

1.6

66

b

bc

b-

2.-

66

ab

ab

b

1.6

71

ab

b

b

1.8

68

13.9

548

b

b

b-b

1.7

68.5

Groeicurven van Groep III.

Bij enkele dieren kwam een pustuleus, crusteus eczeem voor, o.a.
bij 815 Ro2, 903 Dm. De vitaliteit van deze dieren was iets minder
dan die van de vorige groep.

-S4

.9-C

d

ïg

II

0)
O 0)

■lt; 0

O*-.

ca 1

oS.

O.

68

107

66

53.5

64

107

65

53

66

92

65.5

52.5

69

107

69.5

56

67.5

92

67

54

75

107

71.5

58.5

63.5

99

68

55.5

79.5

107

71.5

58

818 544
102.3 68 55 j

O ^

2

b

ab
b

ab
b
b

c

B
B

3

2;

M
O

li

M

O

t-io .

gt; IM Q ro

•MShquot;?

0)
(S

«•O gt;

M S
CQ a

O

O V
'Ol O4

Is

M b

'J 3 .

w

819 Ro2

z

22

28

90.5

85

906 Dm

z

17.5

22.5

95

89

867 Gu

z

16

23.5

94.5

88

858 Mt

b

15

22

90

85

896 Lo

z

14.5

20

88

82

830 Aw

z

14.5

21.5

94.5

91

837 Th

b

19

23.5

90.5

83

888 Hi

b

17

23

94

88

Totaal

135.5

184

737

691

Gemiddeld

16.9

23

92.1

86.4

■3 P-

P 0)

ÓS

Q 3

OS

O

quot; Squot;
Q-o

2 «
3tl

a B

quot; a

U §1 g-S
5J gt;

■«gt; 2
J5 J3

5..

2.8

3.4

2.7

3.9

4.8

3.5

3.8

b

b

b

bc

b

ab

ab

b

b

ab

b

2.2

63

3.5

5.-

4.7

5.6

4.4

4.2

4

bc

b

b

b

bc

ab

bc

b

ab

b-

bc

1.7

68

3.-

3.7

2.7

3.4

4.-

3.1

4

b

ab

ab

ab

b

b

b

b

b

a

b

1.8

69

3.6

4.3

3.6

4.2

4.5

3.7

3.8

bc

b

ab

b

bc

ab

b-

ab

ab

ab

b-

2.1

68

2.8

4.4

3.7

4.2

4.5

3.7

3.8

b

b

b

b

bc

ab

bc

b

ab

b

b-

1.6

67

3.7

5.1

4.6

5.2

4.3

3.6

4.2

b

ab

b

bc

c

ab

b-

ab

ab

bc

bc

2.4

64

3.5

3.9

3.6

4.4

3.9

3.2

3.9

c

b

b

bc

c

b

bc

ab

ab

bc

bc

2.1

65

2.9

4.1

3.8

4.1

4.-

3.2

3.7

b

b

b

b

b

b

bc

ab

ab

b

b

1.6

65

29.4 35 34.4 28.2 31.2
3.7 4.4 4.3 3.5 3.9 b-
^
''^ is % i i y; i, %nbsp;%% ^^ ^

soyameel (in Kilogrammen).

a ü
m a

gt; B

«S-nbsp;äj

gt;• Wnbsp;T3 O

«3nbsp;^ a

dunbsp;d tf)

a

gt;■

H

si

ö 3

Sr

NJ!

15.5 529
b- 1.9 66.1

bb bb b-b bc b b- b b ab bb

Groeicurven van Groep IV.

Ook bij deze dieren was de vitaliteit belangrijk minder dan van
die, behoorende tot de groepen I en II. 896 Lo vertoonde een
pustuleus, crusteus eczeem.

GROEP IV. Biggenmeelperiode: 4% Haringmeel plus ^enbsp;soyan^eel. Varkensmeelperiode: 4% Vischmeel plus 9%geëxtraheerd

itt

lt;)»
95
St

.2 «

f5 « a-z
a-a

53 1

Sf.,
•S-
1

92

66

54

113

68

56

92

67

54

99

68

55.5

113

64

52.5

107

71.5

58

92

64

52

99

68

55

807 536.5 437
100.9 67.1 54 g

62.5
72.5
71
68
68
73
67
71

553
69.1

I 77
III 74

Inbsp;76

IInbsp;74.5

IInbsp;75

IIInbsp;77
III 69.5
I^

600
75

44.6 25.8 33.9
5.6 3.2 4.2

-ocr page 273-

Vervolg tabel 91.

Groepen

I

II

III

IV

V

VI

Meelvoeder plus

bijgevoegde bestand-

3.4

3.58

deelen V. 1 Kg. groei 3.66

3.7

3.96

3.91

Aantal proefdagen

96.6

100

102.3

100.9

94.6

96.8

Gem. groei per dier

per dag

0.708

0.684

0.675

0.685

0.725

0.708

Slachtgewicht —

68.3

68.1

Ie afval

66.3

66.6

68.-

67.1

Slachtgewicht

56.3

56.1

2e afval

54.1

54.1

55.1

54.6

Baconkl. I (aantal) 6

4

3

3

3

1

II (aantal) —

1

3

2

3

2

III (aantal) 2

3

2

3

2

5

Romplengte

76.2

67.3

76.8

75

76.1

75.9

Dikte Schouderspek 5.1

5.3

5.5

5.6

5.5

5.7

Rugspek

3.1

3.1

3.2

3.2

3.4

3.5

Dikte Lendenspek

4.1

4.-

4.3

4.2

4.4

4.5

3.4

3.4

3.7

3.7

3.7

3.8

4.1

4.2

4.3

4.4

4.6

4.5

Dikte Buikspek

4.4

4.3

4.2

4.3

4.3

4.3

II II

3.4

3.7

3.5

3.5

3.9

3.8

tt tt

3.7

3.6

3.7

3.9

3.7

3.9

Lengte

b

b

bb4-

b-

b

b

Hardheid spek

b

bb

b

bb

b

b

Gevuldheid zijde

bb

b

b

bb

b

b

Schouder

bb

b

b-

b-b

b-

b-

Dikte en verdeehng

rugspek

b-b

b-

bc

bc

bc

c

Vorm en dikte

Buikspek

bb

b4-

b

b

b ab

b

Vorm en ontwikkeling

hammen

b

b-b

b-

b-

b-b

b-b

Fijnheid van huid

b

b

b

b

b

b

Zwaarte van het

Geraamte

b

bb

b

b ab

b

bb-f

Vleezigheid

b

b

b

bb

b

b-

Type

b

b-b

b-b

b-

b-

b-

Gewicht reuzel

1.9

1.8

1.7

1.9

2.-

2.1

Joodgetal

69.3

67.6

68.5

66.1

67.1

66.9

-ocr page 274-

(Eerste Gedeelte Voederproef IX).

Vergelijken we eerst de Groepen I t/m IV, welke met onze
mengsels zijn gevoederd, dan blijkt, dat gedeeltelijke vervanging
van het dierlijk eiwit (haringmeel in de biggenmeelperiode en
vischmeel in de varkensmeelperiode) door geëxtraheerd soyameel,
den groei langzamer deed worden, immers de soyagroepen
moesten eenige dagen langer gemest worden voor eenzelfde ge-
wichtsvermeerdering dan groep I. Bovendien was het rendement
bij de soyagroepen ongunstiger. Vervanging van 2% haringmeel
door geëxtraheerd soyameel (Groep II) beïnvloedde het rendement
nog betrekkelijk weinig; daarentegen gaf verdere vermindering van
het percentage haringmeel een veel hooger voederverbruik. Voor
groep III mogen we misschien een kleine correctie aanbrengen, in
de eerste plaats, omdat het gewichtsverlies van deze groep door 16
uren vasten lager was dan van de andere groepen, en in de tweede
plaats, omdat in deze groep veel eczeem is voorgekomen, (Vgl.
groeicurven). We mogen dus wel aannemen, dat het voederver-
bruik stijgt, naarmate meer haringmeel is vervangen door geëxtra-
heerd soyameel.

Gaan we nu eens na, of het ongunstige voederverbruik door dit
soyameel in de biggenmeelperiode dan wel in de varkensmeel-
periode is ontstaan. Aan elke groep is 800 Kg. biggenmeel gevoe-
derd. Uit tabel 90 is te berekenen, dat deze hoeveelheid voeder
ongeveer de volgende gewichtsvermeerdering heeft gegeven: In
groep I 247 Kg., in groep II 238.5 Kg., in groep III 226.5 Kg. en in
groep IV 215 Kg. In de Varkensmeelperiode was het voederver-
bruik voor deze groepen resp. 1177.5, 1197, 1354.5, 1322.5 Kg. en
de gewichtsvermeerdering resp. ongeveer 300, 309, 326, 338 Kg.
We zien dus, dat het rendement in de varkensmeelperiode voor
alle groepen ongeveer gelijk was, doch dat in de biggenmeelperiode
met verhooging van het percentage geëxtraheerd soyameel een
stijging van het rendement gepaard ging. Haringmeel scheen biolo-
gisch dus een hoogere waarde te bezitten dan geëxtraheerd soya-
meel. De vitaliteit van de proefdieren was bij de groepen I en II
grooter dan bij de groepen III en IV.

Ook de kwaliteitsbeoordeehngen van de slachtproducten^) vielen
niet uit in het voordeel van geëxtraheerd soyameel. In het algemeen
was waar te nemen: Hoe grooter de hoeveelheid soyameel, hoe
meer de kwaliteit achteruit ging.

-ocr page 275-

De uitkomsten, die met de mengsels van het Centraal Veevoe-
derbureau werden verkregen, geven een volkomen bevesti^ging van
die van onze mengsels. Halve vervanging van het dierlijk eiwit
door het plantaardig, gaf eveneens een verlenging van de mest-
periode. een verhooging van het rendement en een achteruitgang
van de kwahteit van de slachtproducten. Verder is op te merken,
dat de mengsels van het Centraal Veevoederbureau iets sneller
groei en gunstiger
voederverbruik hebben gegeven dan onze meng-
sels. Dit is natuurlijk een gevolg van de hoogere concentratie (meer
zetmeelwaarde en minder ruwvezel) van de eerste mengsels, üaar
tegenover staat echter dat onze mengsels aanmerkelijk betere
slachtproducten hebben gegeven.

quot;TTDp kwaliteitskeuring werd verricht aan de Eerste Geldersche Vleeschwa-
r.n abdek te V^ dSor de Heeren Rijssenbeek, Ad^ Rijksveetedtconsulent
en Sman Inspecteur van het Varkensstamboek in Gelderland. Genoemden
en üliKman iV mnrvoor bij dezen mijn harteli ken dank. Eveneens ben ik den
SSeu'r^v S ^'entmdrfabrlek erkentiijk voor de medewerking, die hi) bi) het
tot sïrnd komen van deze keuring heeft willeri verkenen.

De Uitkomsten van het Tweede Gedeelte van Voederproef IX.

(Groepen VII t/m XII).
De proefdieren waren afkomstig van de volgende Worpen:
Worp Ro — Gekruist Yorkshire x V.D.L.
Wl — Gekruist.
Ze ^ Landvarken x V.D.L.
Ca — Gekruist x V.D.L.
Os — Gekruist x V.D.L.
Mt2 — Gekruist x V.D.L.
Mp — Landvarken x V.D.L
.. Wk - V.D.L.

-ocr page 276-

Tabel 92. Voederverbruik en Groei in Veertiendaagsche perio-
den van de Groepen VII t/m X (in Kilogrammen).

Elke Groepnbsp;Groep VIInbsp;Groep VIIInbsp;Groep IXnbsp;Groep X

8 dieren.nbsp;voeder groei voeder groeinbsp;voeder groei voeder groei

16—30 Meinbsp;180 56.5 192 67 181 59.5 177.5 57 5

Totaalnbsp;180 56.5 192 67 181 59 5 177 5 57 5

30 Mei—13 Juninbsp;219 75 242.5 77 228 78 2225 755

Totaalnbsp;399 131.5 434.5 144 409 137.5 400quot;nbsp;133

13—27 Juninbsp;262 69.5 286 77 264.5 70.5 264 68 5

Totaalnbsp;661 201 7?0.5 221 673.5 208 664nbsp;201 5

27 Juni—11 Julinbsp;302 83 319.5 85nbsp;297 83.5 297 76 5

Totaalnbsp;963 284 1040 306 970.5 291.5 961nbsp;278*

11—25 Julinbsp;331 76.5 351 89nbsp;316.5 73.5 315 73.5

Totaalnbsp;1294 360.5 1391 395nbsp;1287 365 1276nbsp;351.5

25 Ji^i—8 Augustus 362 90.5 371.5 98nbsp;354.5 92.5 341.5 90

Totaalnbsp;1656 451 1762.5 493nbsp;1641.5 457.5 1617.5nbsp;441.5

8—2^ugustusnbsp;245.5 61 206 47.5nbsp;304 52.5 267nbsp;64 5

Totaalnbsp;1901.5 512 1968.5 540.5nbsp;1945.5 510 1884.5nbsp;506

22 Aug.—einde proef 134.5 36.5 63 19.5nbsp;112.5 39 131nbsp;37

Totaalnbsp;2036 548.5 2031.5 560nbsp;2058 '549 2015.5nbsp;543

Tabel 93. Algemeen Overzicht van de Groepen VII t/m XII
(Voederproef IX).

gt;

gt;

gt;lt;

a

O
O
u

O

a

V
O
b.
O

Ou
tgt;
O
..
O

a
agt;
0

O

a

O
u

O

a

u
O

Ü

11

Begingewicht

voorproefperiode 17.5 17.4 17.1 17.3 17.3 17.4
Begingewicht

proefperiodenbsp;23.4 23.2 23.1 23.4 23.3 23.4

Eindgewicht

Proefperiodenbsp;91.9 93.2 91.7' 91.3 92.3 92.3

Eindgewicht na

16 uur vastennbsp;86.3 87.8 86.6 85.6 87.4 87.8

Groei in de

Proefperiodenbsp;68.5 70.— 68.6 67.9 69.— 68.9

Voederverbruik:

A.nbsp;Biggenmeel 100 100 100 100 122.3 125

B.nbsp;Varkensmeel 154.5 153.9 157.3 151.9 112.5 111.9
Meelvoeder totaal 254.5 253.9 257.3 251.9 234.8 236.9
Bijgevoegde

Bestanddeelen:

A.nbsp;Levertraannbsp;0.5 0.5 0.5 0.5 in meelvoeder

B.nbsp;Gshbd Krijt 2.4 3.2 3.6 3.9 opgenomen.

C.nbsp;Sol. Chlor. Ferr. 0.125 0.125 0.125 0.125 0.115 0.115
Meelvoeder plus

bijgevoegde

bestanddeelen 257.5 257.7 261.5 256.4 234.9 237
262

-ocr page 277-

GROEP VII. Biggenmeelperiode 10% Haringmeel. Varkensmeelperiode 10% Vischmeel {in Kilogrammen).

0)
E
E

Z

JC

CD
V

O

■H quot; « •
t O-Squot;?

•OC u. tn

•2 Sari

a '
«

•S-ts

ca O.

li

V V
quot;OC O.

w ë.

•s S .

3 c
C g

w

« M

_c.2
a)

quot;3 O.
O'S

Oi.

S 1-3
$gt;

a-S
lt;1

^ O O

fc J 1

V?

'ü'rt
quot;oa

•ü? O
JS

u

1

w

J2 a

^ w.

s quot;S.

2 1
« O
CQ Oi

O

a
® b

tJ ogt;

J3
ü
C/3

Jd

O 0)
p

Q 3

V

4) O-

II

ta

'QC

c:

CJ
J

•ü

j:

TJ
^

ri
X

'Sic

OS

u

•T3
3

O
lt;j

co

Q V

O

4) J!

gl

O
gt;

c .
O c

4gt;

e B
quot; S
B.S

U

e
gt;•

•alH

B

ei

O ra

M

^ V
Cd

r-ê'

N J3

12
.c

'N

41

4.
gt;

Qgt;

a
H

3

4}

u
ï
O

rt
quot;S

■oe
■O
O
O
lt;-)

809 Ro

b

21

29.5

93

88

63.5

85 69.5

57.5

III 73.5

6.6

4.— 4.8

4.—

5.3

4.6

3.8

3.2

bc

ab

b

bc

c

b

b

b

ab

c

bc

2.3

62

909 Wl

b

20.5

29

96.5

90

67.5

85 68

55

II 78

5.4

3.5

4.5

4.2

5.3

3.9

3.—

3.7

ab

b

b

b

c

b

b

ab

b

c

b-

2.3

67

880 Ze

b

22

28

93

86

65

85 66.5

54

II 76.5

5.5

3.7

4.6

4.-

4.4

4.-

3.7

3.5

b

ab

b

b
1

b

bc

ab

bc

ab

ab

b

b-

2.-

65

873 Ca

z

17

21

90.5

85

69.5

107 63.5

51.5

I 77

4.9

2.9

4.- 3.1

3.9

4.-

3.4

3.8

b

bc

b

b

b

bc

b

ab

b

b-

1.2

71

846 Os

z

16.5

21.5

93.5

88

72

99 69

57

III 76

6.4

3.5

4.7

3.5

5.-

3.9

3.7

3.3

b

b

b

b~

c

b

b-

ab

ab

bc

bc

2.-

69

802 Mt2

z

14.5

19.5

92

87

72.5

113 67.5

56

II 71.5

5.5

3.3

4.6

3.5

4.6

5.2

4.3

4.3

bc

b

ab
b
b

b~

bc

ab

ab

b

b

b

b-

1.8

70

839 Mp

z

14

20

90

85

70

99 65

53

II 71

5.4

2.9

4.2

3.5

4.5

4.4

3.4

3.8

c

b

b~

bc

ab

b-

ab

ab

b

bc

1.7

70

887 Wk

b

14.5

18.5

87

81

68.5

113 61

50

II 70.5

5.2

3.5

4.4

3.5

4.5

3.9

3.4

3.7

c

ab

b

bc

ab

b

bc

b

b

bc

1.6

70

Totaal

140

187

735.5

690

548.5

786 530

434

594

44.9

27.3

35.8

29.3 37.5 33.9 28.7 29.3

bb

14.9

544

Gemiddeld

17.5

23.4

91.9

86.3

68.5

98.3 66.3

54.3

74.3

5.6

3.4

4.5

3.7

4.7

4.2

3.6

3.7

b-

b

b-b c bc b

b-b

b

b

b-

bcb-

■ 1.9

68

^ ........■••■

...........

PROEFPERIODE

% % % % i, % % % %% %% i^t^
Groeicurven van Groep VII.

Bijzonderheden werden niet opgemerkt. De dieren bezaten een
groote vitaliteit.

GROEP VIII. Biggenmeelperiode: 10% Haringmeel. Varkensmeelperiode 5% Vischmeel nbsp;Geëxtraheerd soyameel (in Kilogf^^^'^^n).

0
u

E
B

é

JZ
s
Ü

4» 4» .
i 013»-
^ t- O rt

4* D.--. •
•O« ^ u in

e O quot; •

41 gt;

CQ

-O-a ,
2

tis

ir

^ 41
J3T3
O O

-O 4)

O O

W a

V gt;0 M

•of^ rt
•O gt;

■s S

w

.5

a

SS
oë.

B
CT3

c §

a

1-,

ïi:

Jl

00

0 rt
:£?4.

-2 1

w

lt;3

a
0
0

cS

a
ta

a
Ë

0

01

a
ü quot;
rS-S

co

ü
g|

-i!
Cl

4) a
NJ

-M

üS.

§1

CQ

V

c:
0
MJ

4)

O.

-d
'S

« _
OS

IH'

•s

3

0
^

0

C/3

sg-
gt;«

gs

^ O

...jO

0
gt;

i

a .
0 B
4)

Si

BJS

0
gt;

B

rt
gt;

ja-O

ai

SE

amp;gt; («
^ u
h* (y

Squot;quot;
s «

N J3

'5

y*

V

0
gt;

4gt;

a
gt;.

H

3
4gt;
b

S

U
?

41

0

«OC
§

—1

810 Ro

z

22

29

97.5

92

68.5

85

72.5

59

II

78.5

5.- 3.1

4.3

3.9

4.8

3.7

4.—

4

ab

ab

ab

u

ab

bc

b

ab

b

b

b

b

2.-

67

910 Wl

b

19.5

27

93

87

66

85

68.5

56

II

75.5

5.5

3.5

4.7

4.1

4.7

4.8

3.1

3.5

b

b

0

t

b

bc

b

b

ab

b

bc

b

2.6

67

876 Ze

z

19.5

25

91

86

66

85

65.5

52

II

81

4.9

3.2

4.9

3.7

4.2

3.7

3.4

3.4

a

b

0

ab

ab

bc

b

bc

ab

b

bc

b

2.-

65

871 Ca

z

18

22.5

97

92

74.5

107

67.5

56

II

80

5.4

2.9

4.2

3.-

4.-

4.1

3.7

3.6

ab

b

b

bc

b

b

b

b

b

b

2.4

71

850 Os

b

16

20.5

92

85

71.5

92

66

54.5

III

77

6.2

3.4

4.2

3.4

4.8

4.6

3.8

3.5

b

bc

b

ab
ab

L

c

ab

b

ab

ab

bc

bc

2.-

66

808 Mt2

b

17

23.5

94

89

70.5

99

69

57

II

78.5

5.2

3.3

4.2

3.5

4.1

4.3

3.2

3.7

ab

b

b

bc

b

b

b

b

b

b

1.8

66

840 Mp

b

14

20

92.5

87

72.5

92

67

54.5

II

76

5.5

3.4

4.8

4.2

5.-

4.-

3.5

4

b

b

b

bc

b

b-

ab

b

bc

b

2.-

63

886 Wk

z

13

18

88.5

84

70.5

107

64

52

I

74

4.4

2.5

3.6

2.8

3.3

4.-

3.5

3.4

bc

b

D

b

ab

b

bc

bc

b

ab

b-

1.5

71

Totaal

139

185.5

745.5

702

560

752 540

441

620.5 42.1

25.3

34.9

28.6 34.9 33.2

28.2 29.1

b

16.3

535

Gemiddeld

17.4

23.2

93.2

87.8

70

94

67.5

55.1

77.6

5.3

3.2

4.4

3.6

4.4

4.2

3.5

3.6

b

b

bb

bc

b

b

b

b

b-

b

2.-

66.9

In de biggenmeelperiode was deze groep het meest voorspoedig
van alle groepen en de groei was in deze periode daardoor meer
dan van de andere groepen. De dieren legden ook later een groote
vitaliteit aan den dag.

-ocr page 278-

GROEP IX. Biggenmeelperiode 10% Haringmeel. Varkensmeelperiode:nbsp;Vischmeel 11^% Geëxtraheerd soya

meel (in Kilogrammen).

O
O.

iiä

Onbsp;(U ^

y M quot;oc
t/3 ~ a

qS

-O
b

ab b
ab bc
bc bc
b e
bc e
ab bc
b bc

j: N

üä

Pa
P3

.ü M « .

gt; o-rs .-gt;
O S..S I

O

pa

22
16

17
18.5

18
16.5
14.5
14.5

£
a.

g O
O p.

va ^

w

S O
W ë.

b ab
bc bc
bc ab

b
ab
a
b
b
b
b
bc

4.2nbsp;3.3nbsp;3.2

3.9nbsp;3.1nbsp;3.9

4.4nbsp;3.8nbsp;3.5

4.4nbsp;3.4nbsp;3.6

4.4nbsp;3.6nbsp;3.4

4.5nbsp;4.6nbsp;4.2

3.7nbsp;2.6nbsp;3.3

3.8nbsp;3.3nbsp;3.8

4.2nbsp;3.5nbsp;3.6

85 69
113 62

I 75.5nbsp;5.1

Inbsp;79.5nbsp;4.9
n 81nbsp;5.2
n 76.5nbsp;5.5
III 76.5nbsp;6.^
ni 75nbsp;6.1

IInbsp;76.5nbsp;5.2
n 74.5nbsp;5.5

615nbsp;43.5

76.9nbsp;5.4

65
64.5
72.5
65.5

68.5
72
74
67

549

68.6

89
82

87
86
89
91

88
81

94
87.5

93
90
94.5
94.5

94
86

29

23

20.5

24.5

26

22.5

20

19

814 Ro
913 Wl
879 Ze
868 Ca
847 Os
805 Mt2
844 Mp
883 Wk

z
z
z
b
z
z
b
b

ab
b
b
bc
b

b
bc
b
ab
b

55
57.5

693
86.6

bb b-b b b

733.5
91.7

184.5
23.1

Totaal 137
Gemiddeld 17.1

bc

0

JJ

Ji

ti

0.

ji

« 1

a

■» 0gt;

0.

e

«1

Q-g

0

0

Ui

V

«

0

56.5
48.5
92 67.5
545
99 67
92 70
107 69.5 59
99 66 53 5
120 62.5 51
807 533.5 435 5
100.966.7 SU

»nbsp;«

®nbsp;g

anbsp;S

«nbsp;g

•a 0)
a

s

S-ß

O
gt;

O
gt;

b
b
ab
b

ab

bb b- b b

b

bc

b

bc bc
b bc

b

b

ab

b

1.6

67

b

ab

ab

b

2.2

73

ab

ab

ab

b

1.9

68

ab

ab

ab

b-

1.6

68

b

b

bc

b-

2.3

66

ab

b

b

b-

2.-

66

ab

b

bc

b-

1.6

66

ab

b

b

bc

2.-

67

15.2 541
bb b-b 1.9 67.6

De dier 913 Wl en 883 Wk waren in het laatst van de mest-
periode ietTminder levenslustig, hoestten nu en dan. De ademhahng

was versneld.nbsp;,nbsp;^ • ^ ,

De overige dieren maakten een goeden indruk.

CQ

« 4) in

.s-e-s

P3 O.

811 Ro

b

20.5

27.5

911 Wl

z

18.5

24.5

875 Ze

z

23.5

30

874 Ca

z

16

21.5

848 Os

b

17

24

801 Mt2

b

14.5

20.5

838 Mp

z

15

22

881 Wk

b

13.5

17

Totaal

138.5

187

Gemiddeld

17.3

23.4

Haringmeel. Varkensmeelperiode: 15% Geëxtraheerd soyameel (in Kilogrammen).

C2 ■M'«

quot;Ju ^ «)
lt;0

0 ca

B Squot;

»i-

ll

JU u

8 1

Ctt 0
«

P

Q 3
0
.c

0

■S ä

St

U

as
ai
»-ï

53

III 76.5

5.9

3.3

4.2

4.3

4.8

3.4

55

I 81

4.5

2.8

3.8

3.2

3.5

3.6

53

I 81

4.6

2.6

4.1

3.2

4.1

51.5

II 74

5.6

3.4

4.9

4.-

4.3

56

II 73.5

5.5

3.4

4.3

3.6

4.2

4.1

56

II 75.5

5.6

3.1

4.3

3.4

4.3

4.--

54.5

I 76.5

4.7

2.6

3.7

3.1

3.7

4.1

50

III 70.5

5.2

3.8

4.8

4.4

4.7

vïjS
O a

W

34.1 28.8

4.3 3.6

li

§s

a E

13

a.2

«s

3
'S

JZ
quot;2?

w
a.

3

V

amp;)

quot; S

B.S
k.

0
gt;

•E a

rt

Ï-S

gt;

0

0
0

b~

ab

ab

bc

bc

2.-

63

b-

ab

ab

ab

ab

2.5

67

bc

b

ab

ab

b

1.6

68

bc

b

ab

bc

bc

2.-

70

b-

b

ab

bc

bc

2.-

67

b

ab

b

b

b-

2.-

67

b

b

b

a

b

1.6

70

bc

ab

ab

b

bc

2.-

66

15.7

538

b-

b

b ab

b

b-b

2

67.3

De algen,eene indruk van deze groep was best.
Bijzonderheden werden niet opgemerkt.

-Tff-iri^ i i i, i i ü n a u tf

groep X. Biggenmeelperiode: 10%

-s-s

O

O V
'Ct Cu

w S.

uquot;« O .
% £-§??

äs-c«

t 5
w «

e

O V

»H O

oS

64

69.5

63

69.5

68.5

68.5

70

70

543
67.9

84
88
86
86
87
87

85
82

685
85.6

91.5

94

93

91
92.5
89

92
87

730
91.3

/Ol

98.4 65 53^

608.5
76.1

41.6 25
5.2 3.1

4.2 4.'

-ocr page 279-

IX

3.81
100.9

0.745 0.680 0.690 0.748 0.742
67.5 66.7 65.- 68.5 68.7

54.3

55.1

54.4

53.6

55.7

56.1

1

1

2

3

2

1

5

6

4

3

2

3

2

1

2

2

4

4

74.3

77.6

76.9

76.1

76.4

75.5

5.6

5.3

5.4

5.2

5.6

5.6

3.4

3.2

3.1

3.1

3.4

3.5

4.5

4.4

4.1

4.3

4.5

4.7

3.7

3.6

3.5

3.6

3.8

4

4.7

4.4

4.3

4.2

4.5

4.8

4.2

4.2

4.2

4.-

4.3

4.5

3.6

3.5

3.5

3.5

3.5

3.8

3.7

3.6

3.6

3.6

3.7

3.9

b-

b

bb

b

b

b-b

bb

b

b-b

b-l-

b

b

b

b

b

b

bb

bb

b-b

bb

b

b

b-b

b-

c bc

bc

bc

b-

c bc

c

b

b

bb

bb

b ab

b

9

b-b

b

b-

b-

b-b

b-

.b

b

b

b

bb

bb

b ab
b

b-b
2.-
67.3

Vervolg tabel 93.

Groepennbsp;VII

Meelvoeder plus
bijgevoegde
bestanddeelen voor
1 Kg. groeinbsp;3.76

Aantal proefdagen 98.3
Gemiddelde groei per
dier per dagnbsp;0.697

Slachtgewicht —

Ie afvalnbsp;66.3

Slachtgewicht —
2e afval

Baconkl. I (aantal)

IInbsp;(aantal)

IIInbsp;(aantal)
Romplengte
Dikte Schouderspek

Rugspek
Lendenspek

XII

XI

VIII

3.44
92.9

3.4
92.3

3.78
98.4

3.68
94.-

Buikspek

Lengte

Hardheid spek
Gevuldheid zijde
Schouder

Dikte en verdeeling
rugspek
Vorm en dikte
buikspek

Vorm en ontwikkeli
hammen

Fijnheid van huid
Zwaarte van het
geraamtenbsp;b

Vleezigheidnbsp;b—

Typenbsp;bcb-

Gewicht reuzelnbsp;1.9

Joodgetalnbsp;ÓS.—

bb
bcb-
b-
1.9
66.6

b
b-
b-
2
66.6
263

b
bb
b-b
1.9
67.7

b
b-
b
2.-
66.9

-ocr page 280-

van het Tweede Gedeelte van Voederproef IX.

Het Tweede Gedeelte van deze Voederproef heeft duidelijk doen
zien. dat vervanging van dierlijk eiwit, geheel of gedeeltelijk door
geëxtraheerd soyameel. geen bezwaren oplevert, als de vervanging
beperkt blijft tot de mestperiode.

Groep VIII is in de biggenmeelperiode iets sneller gegroeid en
heeft iets gunstiger voederverbruik gegeven dan de groepen VII.
IX en X. niettegenstaande het rantsoen in deze periode voor alle
gelijk was (vergl. de totaalcijfers voor groei en rendement op 27
Juni in Tabel 92). De eindcijfers voor groep VIII zijn daardoor
gunstig beïnvloed. In groep IX zijn in het laatst van de mestperiode
twee dieren ziek geweest, hetgeen de gemiddelde cijfers voor groei-
snelheid en rendement in deze groep iets naar den ongunstigen
kant heeft verschoven. Practisch kunnen we de uitkomsten voor
groei en rendement van de groepen VII t/m X wel als gelijk be-
schouwen.

Ook met de mengsels van het Centraal-Veevoederbureau bleet
door halve vervanging van vischmeel in de mestperiode door ge-
ëxtraheerd soyameel de groei practisch dezelfde en het rendement
ongeveer even gunstig (Groepen XI en Xll).

Evenals in het Eerste Gedeelte van deze Voederproef hebben de
Veevoederbureaumengsels weer betere cijfers voor groei en rende-
ment gegeven dan onze mengsels.

Reeds werd er op gewezen, dat dit verschil te verklaren is door
de hoogere concentratie en het lagere ruwvezelgehalte van de
mengsels van het Centraal Veevoederbureau. Echter is weer geble-
ken. dat onze mengsels over het algemeen beter kwaliteit slacht-

producten geven.

Het aantal derde kwahteit Bacon varkens bedroeg 21.9% bij onze
mengsels. 50% bij die van het Veevoederbureau.

We mogen uit deze Voederproef wel concludeeren. dat geëxtra-
heerd soyameel, alleen gevoederd in de mestperiode. geen slechten
invloed heeft op de kwahteit van het slachtproduct. De kleine
groepsverschillen. die in onze mengsels uitvallen in het voordeel
van soyameel, en in de Veevoederbureau-mengsels iets in het na-
deel van soyameel, mogen we
waarschijnlijk wel toeschrijven aan
toevalhge omstandigheden.

-ocr page 281-

Dc Uilkomsten met Walvischmeel.

Hoewel de dieren van deze groep in de
minder zijn gegroeid dan die van de groepen 'Xll^maaton ze
toch bij het begin van de proet een goeden mdruk. Ze zagen er

gezond en levenslustig uit.

TT-. u . In van de groeicurven is duidelijk te zien. dat de

U.t het verloop vannbsp;gnbsp;teruggeloopen.

groei in de eerste weKCquot; vnbsp;. n., ^iVron «;chenen

Lter trad een normale, regelmatige groe. op. De dieren schenen
Later trad ^^^^^^^ walvischmeel te moeten wennen. Ze
dus eerst aan he tgebrnbsp;^^^ ^^^^^^^^ ^^^

bleven allen goed opnbsp;^^nbsp;dat de rachitische werking

solide. Ernbsp;van 0.050% Dohy-

van het walvischmeelmeng^e do ^^^^^^ ^^ ^^^^ ^^^^^ ^^ ^^^^^^^
fralolie wordt opgeheven.^He ^ ^^ ^^^^^^ ^^^^^ ^^^ ^^ ^^^^^

LTirde l-rquot;:::rngunstige verhouding tusschen voederverbruik
TnZo^- De kwaliteit van de slachtproducten kwam in t algemeen
wel met die van de Groepen I/m XII overeen. Duidelijke verschillen
Terden niet opgemerkt. Afgaande op deze proef mogen we dus
Tan walvischmeel niet dezelfde biologische waarde toeschrijven als
aan de dierlijke eitwitvoeders. die we beproefd hebben. De prijs
van het walvischmeel Gromax is in den handel beduidend hooger
dan van visch- en diermeel. In verband met onze uitkomsten is dit

quot;to^l^lf ^^^^^^^^^nbsp;zou men de volgende prijsverhoudingen

mogen aannemen:

13 Walvischmeel = 10 Haringmeel 2 Tarwegrint 1- 1 Gerst

-ocr page 282-

en volgens de uitkomsten van deze proef is de prijswaarde nog
beduidend lager.

Tabel 94. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de Walvischmeelgroep (Voederproef IX).

Groei

13.5
13.5
47
60.5
59.5
120
66.5
186.5
74

260.5
77
337.5
82
419.5
78.5
498

426

De Uitkomsten van de Diermeelgroep.
(Diermeel Winterswijk).

De proefdieren van de diermeelgroep waren van minder gehalte
dan die van de vorige groep. Ze maakten aan het begin van de

proef een matigen indruk.nbsp;, . . n lt;gt;r

835 Th en 890 Hi vertoonden weinig levensvatbaarheid.
ste ging later lijden aan diarrhee en is gestorven aannbsp;^ H.

is op 25 Aug. wegens purulente polyarthritis uit den proefkoppel
verwijderd. Beide dieren mogen we bij de beoordeehng van dier-
meel ..Winterswijkquot; buiten beschouwing laten.

8 Dieren.

Voeder

23—30 Meii)

75.5

Totaal

75.5

30 Mei—13Juni

194.5

Totaal

270

13—27 Juni

246.5

Totaal

516.5

27 Juni—11 Juh

273.5

Totaal

790

11-25 JuH

316

Totaal

1106

25 Juli—8 Aug.

328

Totaal

1434

8—22 Augustus

349

Totaal

1783

22 Aug—einde proef

336

Totaal

2119

Rendement

1) Periode van 7 dagen.

-ocr page 283-

oooooovooooogpqp
^nbsp;B p. -n?«

OoOoOOOOOQCJO-OOOQ

Nummer.

' Nummer.

to

to

0

re

1
ol

O

O

3
51
0-

rgt;

H

O

rt-

C3
03

H

o

D:
Cu

NNNCTNtJ'NÜ'

Geslacht.

Geslacht

NNCrNNCTNN

CL —

P-

OoOoOi^CJN'M^OOs
In Innbsp;Ul

Begingewicht
voorproef-
periode
2-5-31.

OO ^

CV to pj^^po^vocxui

bv i^n ül Ul Ul Ul Ul

BeÉingewicht
voorproef-
periode
2-5-31.

Kgt;
Ui

U1

tototototoooooto
ül ül

Begingewicht
proefperiode
23-5-31,

to

to ^
ON O
oo

NJ
O
P

Begingewicht
proefperiode
30-5-31.

Ul

In

Ul

OO VO VO VO VOnbsp;j., • V.

VO quot; NJ O Ui K3 Eindgewicht
In Ul ülnbsp;quot;ui In proefperiode

O

oo

oo
oo
Ul

VO
b\

OOOOVOVOOOVOVOOO

oooooouiotooo
ül ül ül 'ui

Eindgewicht
proefperiode

OO OO OO oo o= ^iT.flr^u^'
UT U\ VO vt^ VO VOnbsp;na uur

vasicn

o\

oo ^
►t« oo

Eindgewicht
na 16 uur
vasten

oo
o\

bo

C30 00 00 00 00 00 00 00
OVJiUiOv»— Ovquot;»4O0

a\ 0\ O^ 0\ OS ^ Groei in de
0^ _U1 a\ VO ON OJ proefperiode.
Ul Ulnbsp;Ül

O 00 VO vO VO VOnbsp;Aantal

0\ Ui OO VO OJ U)nbsp;proefdagen.

^ oo ^ ki^ VOnbsp;Slachtgewicht

Ol Lnnbsp;-

Ul Ul UI UI Ul Ulnbsp;Slachtgewicht

UlUl4i.Mktgt;-«vlnbsp;— 2e afval.

oquot;

CQ

Baconklasse.
Romplengte

VI

^ ^ ^

UJ oo ^ Ul Ov
Ugt; Ul Ul

Dikte
schouderspek

Dikte
rugspek

Ut

Ngt;

►ti.
quot;l

Dikte
Lendenspek

Dikte
Buikspek

to

kgt;

^ Ul Ul ^ ^ Ul

'l 'i L)j Ul It^

UJ ^ ^ ^ to
UJ Ui ON quot;quot;y bo

»t.. vfe. VjJ ^nbsp;^

bonbsp;Ul Ijj 'OO —

(jJ ^ (jJ NJ (jJ
'j VO b\ ^ j

Ul w ^ ^ uj oo
oj Ul ^ Ln bv bv

vil.nbsp;w ^ ^ ^

Ul VO oo ^ to

oo oo oo ^ to ^
bo vj oo VO ^

ji. oo oo w ^ ^
bo In ^ to

O
w

m

PI
t-
o

O
ra

OS
0\

bo

o\
Kj

Ul

In

ON VOIONONONONONCTIONON
to oo
I O Hf^ OJ ►A ^ O to to
fonbsp;ülnbsp;ülnbsp;ül Ul

'-'OOO^-'VOVOP
OOONONOvOOtOtOOv

ONOnONONO\ONOvON
I4gt;.vjuicjv03uiv0t0

Slachtgewicht
— 2e afval.

to
to
ül

UI

bo

UlUlUlVJlUlUlUlUl

toooooj».»— tOCJ\0

Ul

Baconklasse.

Romplengte

ON
O
ON

•Vj

Ul
bo

Dikte

schouderspek

oo

Ul

to

Dikte
rugspek

VjO

Ol
oo

Vo

to

ON

Dikte
Lendenspek

oo
Óo

oo
to

Ui UI

ül ül ül ül

0\gt;-ti.4^UlUl^UlOv
bonbsp;bo bonbsp;ül I

ootooooooo^oooo
bo lt.- quot;to to 1 quot;to oo

lgt;3 Vj ^ I 'oo ONnbsp;'

Cjo to oo ^ to to oo oo
ji-^boKjbN^^OJ

4..O0di.UlO0O0gt;4»-4gt;-

00nbsp;to

UI

1nbsp;^

OO OO
bo

oo
oo

to

oo

oo
oo

ül

oo
bv

oo

CJVnbsp;OO ON

I

Ul ^nbsp;^nbsp;OO

'l bNnbsp;b\nbsp;to ^

oonbsp;Oonbsp;tOnbsp;W W ^ Dikte

I ONnbsp;ONnbsp;Ülnbsp;bo '-O ( Buikspek

bo bvnbsp;^nbsp;bonbsp;bv bo

gt;
5

O!

n
X

S
m
m
r'
O

O
tn

B'
^

oquot;

CQ
1-1

03

s

B

rgt;
3

Groei in de
proefperiode.

oo
oo

Ul

to

Aantal
proefdagen.

Slachtgewicht
— Ie afval.

O
1)0

ON
UI

cr cr O cr er cr
n n cr n

cr

1

cr

cr
1

cr

cr
I

Lengte

Hardheid spek

Gevuldheid
van de zi/de

Bj or cr cr cr cr
cr

cr cr cr tr cr ^
a-crcrcr^g.cr^nbsp;Lengte

Gevuldheid
van de zijde

crcr^cr^crcra Hardheid spek

crcrO'crcrcrS-cr
nnbsp;n ~

cr cr* cr cr cr cr
nnbsp;quot;

n cr cr cr V ^
n n n

sa ta cr cr cr cr
cr crnbsp;n

O- crnbsp;crnbsp;crnbsp;cr cr

nbsp;quot;nbsp;lnbsp;quot;

jünbsp;crnbsp;crnbsp;cr CT*

cr crnbsp;n

cr

cr

cr
n
cr
l

Ngt;

rr 03 cr 03 cr ^
cr cr cr

cr w ^ Ei-

crnbsp;cr cr

crnbsp;crnbsp;crnbsp;crnbsp;crnbsp;cr

^nbsp;lnbsp;lnbsp;quot;nbsp;lnbsp;l

tonbsp;tonbsp;—nbsp;tonbsp;to

cr

n

cr
I

tonbsp;bonbsp;^nbsp;Inbsp;N)

a\
bs

ON

CT\ ^ ON ON
«vi O VO Oo

Schouder

cr
cr

.

cr
n
cr
\

cr

03

cr
cr
\

cr

Dikte en ver-
deeling rugspek.

Vorm en dikte
buikspek

Vorm en ontw.
hammen

Fijnheid
van huid

cr

cr

ül

oo

ON
oo

VO ^

Zwaarte van
het geraamte

Vleezigheid
Type
Gewicht reuzel
Joodgetal

crcrwcrcrju cr cr
j crnbsp;cr

n 03 O' cr cr 01 cr n
cr O n cr quot;

crcrcrcrcr?; crcr

crcrcrcrcrcrcro'

nnbsp;nnbsp;O

03 crcrcro3crcrcr

cr Onbsp;cr O

03 croj crc3cr^03
crn crn crn crcr

crcro3 crcrwcrcr
Inbsp;cr j cr O

crcrcro'crcrcrcr
nnbsp;_j_ j n Onbsp;O

to ^ to to ^ — r*

to bo I Inbsp;to OO 00

t^VO'—OOOOUlOO'^J

Schouder

Dikte en ver-
deeliné rugspelc

V orm en dikle
buikspek

Vorm en ontw.
hammen

Fijnheid
van huid

Zwaarte van
het geraamte

Vleezigheid
Type

Gewicht.reuzel
Joodgetal

-ocr page 284-

De overige dieren zijn voorspoedig gegroeid en leverden slacht-
producten van vrij goede kwaliteit. Verschillen met de groepen,
die in het eerste en tweede gedeelte van deze Voederproef zijn
besproken, konden niet
waargenomen worden: Het rendement van
deze groep was 392. Dit is vrij hoog, doch het zou waarschijnlijk
lager geweest zijn, als de zieke dieren 835 Th en 890 Hi niet tot
deze groep hadden behoord. Verder mogen we niet vergeten, dat
alle groepdieren meer of minder achterblijvers waren.

Tabel 95. Voederverbruik en groei in veertiendaagsche perioden
van de diermeelgroep.

8 dieren

30 Mei-13 Juni
Totaal
13-27 Juni
Totaal

27 Juni-11 Juh
Totaal

11 Juh-25 Juh
Totaal

25Juh-8Aug. quot; 279.5nbsp;73 (6 Dieren)

Totaal

8—22 Augustusnbsp;283.5nbsp;63.5 (6 Dieren)

Totaal

22 Aug—einde proef 267nbsp;55.5 (6 dieren)

Totaal

Rendementnbsp;392

Voeder

Groei

173.5

61

173.5

61

198

47

371.5

108

228.5

71.5

600

179.5

259.5

59

859.5

238.5

279.5

73

1139

311.5

283.5

63.5

1422.5

375

267

55.5

1689.5

430.5

-ocr page 285-

Bij varkens, welke automatisch drooggevoederd werden en geen
uitloop kregen, werd de vervanging in het voeder van dierlijk eiwit
door geëxtraheerd soyameel beproefd. De vervanging had plaats
in biggenmeel- en varkensmeelperiode beide en bovendien in de

varkensmeelperiode alleen.

Gedeeltelijke vervanging van haringmeel in de biggenmeel-
periode deed de groeisnelheid minder en het voederverbruik hooger
worden, terwijl bovendien de gezondheidstoestand van de dieren
slechter werd en de kwahteit van de slachtproducten achteruit ging.

In de varkensmeelperiode had geheele en gedeeltelijke vervan-
ging van vischmeel door geëxtraheerd soyameel geen schadelijke
gevolgen. Groeisnelheid en voederverbruik bleven ongeveer gelijk,
terwijl geen nadeelige invloed werd uitgeoefend op de kwaliteit van
de slachtdieren. Ook de gezondheidstoestand onderging weinig
verandering. Behalve bij de mengsels van onze gebruikelijke
samenstelling, werd de vervanging van dierlijk eiwit door plant-
aardig ook nagegaan bij de mengsels, welke door het Centraal
Veevoederbureau in Nederland waren aangegeven. De uitkomsten
van de vervanging waren dezelfde als bij onze mengsels. In het
algemeen gaven de Veevoederbureaumengsels iets sneller groei en
beter rendement dan onze mengsels, doch daar tegenover staat, dat
de kwaliteit van de slachtproducten bij onze mengsels aanmerkelijk
beter was. Een en ander is te verklaren uit de hoogere concentratie
(geen tarwegrint) en de ruimere eiwitverhouding van de Veevoe-
derbureaumengsels.

De rachitische eigenschappen van walvischmeel. welke in de
vorige proef voor den dag kwamen, niettegenstaande aan het
mengsel met dit dierlijk eiwit 14% levertraan was toegevoegd
bleven bij toevoeging van 0.050% Dohyfralolie in deze voederproef
achterwege. Het rendement was echter ongunstig; vooral in den
eersten tijd van de proefperiode was er een ongunstige verhouding
tusschen
voederverbruik en groei. Diermeel van het Destructie-
bedrijf te Winterswijk gaf als eiwitbron bij een aantal achterblij-
vers bevredigende resultaten. Vergelijking met andere eiwitvoeders
van dierlijken oorsprong was echter niet goed mogelijk.

-ocr page 286-

Bakhoven H. A. Leignes. Veevoeding 2de en 3de Druk. Uitgevers:
J. B. Wolters, Groningen—Den Haag.

Hansson N. Fütterung der Haustiere. 2te Auflage. Verlag von
Theodor Steinkopff. Dresden und Leipzig.

Robison W. L. Soybeans and Soyabean—Oilmeal for Pigs. Ohio.

Agricultural Station Wooster, Ohio. Bulletin 452—1930.

Mangold E. Handbuch der Ernährung und des Stoffwechsels der
Landwirtschafthchen
Nutztiere. Band I. Pag. 471. 1929.

-ocr page 287-

HOOFDSTUK XIV.

Nieuwe inzichten in de varkensvoeding, mede in verband met de
verkregen resultaten,

A. Het Voedereiwit.

De eiwitten bezitten een zeer ingewikkelde samenstelling. Bij de
spijsvertering heeft, alvorens ze geresorbeerd worden, eerst spHt-
sing plaats in meer eenvoudige bouwsteenen „de aminozurenquot;. Met
het bloed circuleeren de laatste door het lichaam, om gebruikt te
worden o.a. voor den opbouw van hchaamseiwit. Het dierlijk
organisme bezit niet het vermogen, om alle aminozuren zelf te ma-
ken. Slechts enkele kunnen bij aanwezigheid van stikstof gevormd
worden. Men mag dit wel aannemen van glycocoll en alanine,
beide monoaminozuren. Daarentegen kunnen tryptophaan, lysine
en cystine in het dier niét of slecht gevormd worden en zeer waar-
schijnlijk is dit ook het geval met histidine en proline. Misschien is
van tyrosine en phenylalanine slechts één in het voedsel noodig;
waarschijnlijk kunnen ze elkaar vervangen.

Wil men het varken nu in staat stellen, voldoende eiwit op te
bouwen, dan is het niet voldoende, dat de meeste aminozuren in het
voeder aanwezig zijn; ze moeten ook in voldoende hoeveelheid
voorhanden zijn. Voor de eiwitsynthese in het lichaam geldt de wet
van het minimum van Abderhalden, m.a.w. de eiwitstofwisseling,
wordt beheerscht door dat aminozuur, waarvan naar verhouding
het grootste tekort aanwezig is.

Uit het voorgaande volgt, dat de eiwitstofwisseling eigenlijk
neerkomt op de stofwisseling van de aminozuren. De waarde van
het voedereiwit wordt bepaald door de aanwezigheid van bepaalde
aminozuren en de quantitatieve verhouding, waarin deze bouw-
steenen voorkomen.

De vlugge groei van onze mestvarkens vraagt veel protein van
goede samenstelling. Het hoofdvoeder echter, de granen en hunne
afvalproducten, bevat geen volledig eiwit. Verschillende aminozu-
ren komen er onvoldoende in voor of ontbreken bijna geheel. Om
een goeden groei mogelijk te maken, behoeven ze dus aanvulling
met andere eiwitvoeders, welke deze bouwsteenen rijkelijk bevatten.

Hiervoor komen vooral in aanmerking: Melkproducten, groen-
voeders. vischmeel, diermeel, vleeschbeenderenmeel, bloedmeel,
geëxtraheerd soyameel en gedeeltelijk grondnotenmeel. Behalve

-ocr page 288-

aanvulling van eiwit, brengen sommige van deze voedermiddelen
ook bepaalde minerale bestanddeelen in het rantsoen, waaraan
speciaal de granen arm zijn, b.v. granen zijn arm aan kalk, terwijl
vischmeel, diermeel, vleeschbeenderenmeel en melkproducten rijk
aan kalk zijn. Geëxtraheerd soyameel heeft een lager kalkgehalte
dan de genoemde eiwitvoeders. Een rantsoen, bestaande uit granen
plus geëxtraheerd soyameel, behoeft aanvulling met veel kalk.

Vroeger werden uitsluitend melkproducten en groenvoeders aan
de granen toegevoegd, tegenwoordig begint de praktijk ook te
voelen voor de andere genoemde eiwitvoeders. Vooral dank zij
onze meerdere kennis van de behoefte der dieren aan vitaminen en
mineralen,
waardoor we in staat zijn, de mengsels in dit opzicht
tamelijk volledig te maken, heeft men verschillende eiwitvoeders

beter leeren waardeeren.

In vergelijking met de geconcentreerde eiwitvoeders geven
groenvoeders een langere mestperiode en de dieren vragen daar-
door meer aan onderhoudsvoeder.
Het ruwvezel, waaraan groen-
voeders dikwijls rijk zijn, wordt door mestvarkens moeilijk ver-
teerd. Bovendien is het moeilijk, om een goede eiwitverhouding in
het rantsoen te krijgen en te houden.
Dit is een groot bezwaar,
want om een voorspoedigen groei van de dieren mogelijk te maken,
is het van het grootste belang, dat de eiwitverhouding goed is.
Straks komen we daarop nog nader terug.

In het algemeen zijn de uitkomsten van de groenvoeders voor
varkens in de praktijk dan ook niet meegevallen. Alleen als men
over zeer jong. malsch groenvoeder kan beschikken, en vooral, als
men de dieren later tot zwaar gewicht wil mesten, kan men in de
jeugd de helft van het dierlijk eiwit soms met succes vervangen.
Dit zal des te eerder het geval zijn, naarmate de eiwitrijke kracht-
voedermiddelen hooger in prijs zijn. In de praktijk, waar de boeren
in den regel niet zelf mengen, doch de samengestelde mengsels
meestal betrekken van handelaar of eigen organisatie, brengt men
het gehalte aan dierlijk eiwit van het meelmengsel op gemakkelijke
wijze tot ongeveer de helft terug, door 100 Kg. samengesteld big-
genmeel te
vermengen met 100 Kg. gerstemeel.

De ondermelkvoeding levert, vooral voor jonge dieren, dikwijls
veel bezwaren op. In het kort kunnen we deze op de volgende wijze
samenvatten:

Ie. Ondermelk is zeer ongelijk van samenstelling. Een goede
eiwitverhouding van de rantsoenen is daardoor niet zoo goed te
benaderen. Daarbij komt nog, dat men van dag tot dag niet altijd
over dezelfde hoeveelheden beschikt.

-ocr page 289-

2e. Ondermelk is vaak moeilijk zoet te houden, vooral 's zomers
en op Maandag. Verkeert het product in het begin van zuur-
vorming, dan geeft het gemakkelijk aanleiding tot digestiestoornis-
sen, vooral diarrhee.

3e. Bij ondermelkvoeding is men genoodzaakt, de natvoeder-
methode toe te passen. De verhouding van droge stof tot water
laat daarbij dikwijls te wenschen over, terwijl men bovendien de
voordeelen mist, welke de droogvoedermethode ons biedt.

4e. De prijs i) van ondermelk is dikwijls te hoog in verhouding

tot de voederwaarde.

Gedeeltelijk kan men aan de bezwaren van ondermelk tegemoet
komen, door ze altijd in zuren toestand te voederen. Dit is te
bereiken, door ze telkens een dag van te voren met een weinig
karnemelk of reincultuur van melkzuurbacteriën aan te zuren. Het
is dan ook niet noodig, om alle ondermelk telkens direct te ver-
voederen; men kan ze meer gelijkelijk verdeelen, zoodat de dieren
eiken dag dezelfde hoeveelheid krijgen.

Om bij een beperkte ondermelkgift een goede eiwitverhouding in
het rantsoen te krijgen, is de volgende methode door ons aangege-
ven: Bij elke 4 Liter ondermelk, welke per dag aan een groep die-
ren verstrekt wordt, voegt men 1 Kg. gerstemeel en verder ontvan-
gen de dieren één van onze biggenmeelmengsels tot verzadiging.
De eiwitverhouding van ondermelk en gerstemeel te zamen ver-
schilt dan weinig van die van onze biggenmeelmengsels, en voegen
we alles bij elkaar, dan blijft de gewenschte eiwitverhouding ten
naasten bij bewaard. In de praktijk levert deze methode goede
resultaten op.

In gevallen, waarbij men zooveel mogelijk ondermelk aan de
dieren wil voederen, kan men gebruik maken van speciale meel-
mengsels, b.v. voor biggen tot 50 Kg.:
51 gerst

8 gele mais
21 grint
0.5 geslibd krijt
0.25 levertraan

Per Kg. van dit voeder geeft men dan 2.5 Liter ondermelk. De
eiwitverhouding komt dan ongeveer met die van onze biggenmeel-
mengsels overeen.

Vooral het gebruik van haringmeel, vischmeel, diermeel en ge-

In den zomer van 1932 zijn de omstandigheden van dien aard geworden,
dat het voederen van ondermelk aan varkens wel weer aanbeveling verdient. Dit
is een gevolg van de groote daling, welke de prijzen van kaas en ondermelkpoeder
hebben ondergaan.

-ocr page 290-

ëxtraheerd soyameel als eiwitbronnen voor mestvarkens. is in de
laatste jaren enorm toegenomen. Den snelsten groei verkrijgt men
in
de jeugdperiode (tot 50 Kg.) met haringmeel. In onze proeven
was
ook de gezondheidstoestand van de biggen, met dit product
gevoederd, wel het beste. Haringmeel is meestal ook goedkooper m
prijs dan vischmeel en diermeel. Bovendien heeft het voor jonge
Lren
een hoogere biologische waarde dan vischmeel en geextra-
heerd soyameel. Haringmeel geeft daardoor ook
een
dement dan de laatste twee. Aan het Rijkslandbouwproefstation te
Hoorn vond men in 1928 soortgelijke verschillen tusschen vetarm
en vetrijk vischmeel. Het vetarme vischmeel was verkregen door
Tntvettog met trichlooraethyleen. De vraag of het onttrekken van
vet dan
lel andere veranderingen, opgetreden tengevolge van de
vetextractie b.v. van de eiwitstoffen, oorzaak waren dat vetarm
V schmee een lagere biologische waarde had dan vetrijk vischmeel
Teef
open In onze voederproeven werd haringmeel vergeleken met
• u
Lj r R Iste kwaliteit, dat bereid wordt van magere visch.
TarH heeft q et vetextractie plaats gehad. Het vet schijnt der-

schijnlijk moet ook de gunstige werking van lijnzaad bi) kleine big-
oen toegeschreven worden aan het vetgehalte. Voora na het spe-
Ln van biggen verdient het aanbeveling, eenigen tijd gekookt of
gebroeid lijnzaad aan het voeder toe te voegen, om op die wijze den
overgang van moedermelk op het gewone voeder te vergemakkelij-
ken Men geeft 40-50 gram lijnzaad per big per dag. In hoeverre
de
in het vet opgeloste vitaminen een rol spelen, kon onze proe-
ven niet blijken. Opgemerkt werd, dat het haemoglobine-g ha te
van de proefdieren daalde, zoodra lijnzaad met meer aan het big-
^Lmeelrantsoen (dierlijk eiwit bestond
uit vischmeel) werd toe-
gevoegd.
Op lateren leeftijd trad weer een stijging op

Vervanging van haringmeel in de biggenmeelrantsoenen door
vischmeel of Lrmeel kan in den regel niet rationee genoemd wor-
Ten al een reeds door den hoogeren prijs van de laatste. Eenigs-

Ts anders zijn de verhoudingen bij de vervanging door geextra-
zins anders zijn anbsp;^^^^^ goedkooper in prijs dan

Inng^TD^^— in Voederproef IX verkregen, doen
echter zien, dat reeds gedeeltelijke vervanging van haringmeel voor
onTe dieren door geëxtraheerd soyameel. tot gevolg heeft, dat het
rendement veel ongunstiger wordt, de vitaliteit van de proefdieren

rndeTwldt en de kwaliteit van de f fnbsp;^^^

Als regel zal geëxtraheerd soyameel de voederkosten van jonge

dieren beneden 50 Kg. niet doen dalen, en verder z,n de nadeelen

-ocr page 291-

van de vervanging dus, dat het risico van ziekte en sterfte grooter
wordt en het af te leveren slachtproduct van mindere kwaliteit is.

Afgaande op de betere uitkomsten voor het rendement van vet-
rijke dierlijke eiwitvoeders in vergelijking met vetarme, zou men
ook van meer vetrijke plantaardige bij jonge dieren misschien een
beter rendement mogen verwachten. De voorloopig verkregen uit-
komsten van voederproeven met soyakoekmeel gaven wel den
indruk, dat het rendement gunstig beïnvloed wordt door het hoo-
gere vetgehalte van dit product.

Gaan we nu de eiwitvoeders bespreken voor dieren boven 50 Kg.
In de eigenlijke mestperiode is het niet toelaatbaar, om haringmeel
te voederen. Het spek kan n.1. een traansmaak verkrijgen, vooral
als het na het zouten langen tijd wordt bewaard en dus blootge-
steld wordt aan oxydatieprocessen.

Trouwens, in de mestperiode heeft haringmeel ook lang niet die
voordeelen boven de andere eiwitvoeders, welke we in de jeugd-
periode hebben waargenomen. Het rendement is voor alle gelijk te
noemen, terwijl de verschillen, wat groeisnelheid betreft, slechts
onbeteekenend zijn. Men zal voor de mestperiode dus een keuze
doen tusschen de andere dierlijke en plantaardige eiwitvoeders.
Men zal daarbij vooral letten op de prijzen, die er voor bedongen
worden.

Als dierlijke eiwitvoeders voor de mestperiode kan men o.a.
nemen diermeel, vleeschbeenderenmeel, vischmeel, bloedmeel. Het
laatste gaf, mits van goede kwaliteit en voldoende met mineralen
aangevuld, aan het Rijkslandbouwproefstation te Hoorn goede
resultaten. De voorloopig. verkregen uitkomsten1) van een voe-
derproef met bloedmeel aan de proefmesterij te Zelhem gaven
daarvan een bevestiging.

Misschien moet men met het voederen van vischmeel tot aan het
einde van de mestperiode nog voorzichtig zijn. Het is n.1. niet on-
mogelijk, dat vischmeel een bijsmaakje aan de slachtproducten kan
geven, althans bij de smaakproeven in Voederproef VII werd bij
een vischmeelvarken door enkele personen een tranige smaak ge-
constateerd. Ter bekoming van meerdere zekerheid in deze kwestie
zouden proeven met een zeer groot aantal proefdieren dringend
gewenscht zijn. In afwachting van de uitkomsten verdient het mis-
schien wel aanbeveling, in de mestperiode vooral gebruik te maken
van diermeel, vleeschbeenderenmeel, bloedmeel en plantaardige
eiwitvoeders. In elk geval zal er bij gebruik van vischmeel terdege
op gelet moeten worden, dat dit van goede kwaliteit is. Meermalen

1nbsp; Nog niet gepubliceerd.

-ocr page 292-

wordt onder den naam vischmeel in den handel gebracht, wat

quot;^A^s'^lantrrê-tvoeder voor de mestpenode Uom. voora,
geëxtraheerd soyLeel in aanmerking. De resultaten waren m onze
proeven even goed als van vischmeel, alleen wordt de quot;-tper.ode
misschien enkele dagen langer. In proeven, welke nog met gepu
ceerd zijn, werd hetzelfde effect verkregen van de combmat.es:
half vischmeel half geëxtraheerd grondnotenmeel; half geëxtra-
heerd soyameel half geëxtraheerd grondnotenmeel.

De plantaardige eiwitvoeders kregen bij deze proeven een aan-
vulhng van de mineralen: geslibd krijt en keukenzou .

We komen nu op de eiwitverhouding. In het algemeen ,s het
niet gewenscht. de dieren het theoretisch minimum aan e.wi te
aeven Tusschen de dieren onderhng bestaan n.1. groote verschillen
geven, ^quot;ss^nbsp;^^^ eiwitvoeding. Eigenschappen

l-tr i'^a:: groeisnelheid, vleeschtype of spektype e.d.
ais. meernbsp;eiwitbehoefte van alle dieren te

Ters :t ^^er dan gemiddelde eischen voldaan wor
den
Bovendien zal men, door veel eiwit te geven, meer zekerheid
hebben dat de dieren alle aminozuren, welke ze voor oriderhoud en
vluqqen groei noodig hebben, in voldoende hoevee heid ontvangen
In de vertering daardoor worden bevorderd. Om dieren te mesten
van qoede kwaliteit, met veel vleesch en weinig spek en vet, is een
nauwe eiwitverhouding een vereischte. Geeft men te weinig eiwit
in het rantsoen, dan worden de dieren reeds op jeugdigen leeftijd te
vet Ze krijgen een breederen en beknopter lichaamsbouw, geven
een minder vluggen groei, vooral in de mestperiode en een ongun-
stiger
voederverbruik dan dieren, die over voldoende eiwit hebben
kunnen beschikken. Bovendien laat de kwahteit van de slachtpro-
ducten bij de eerste te wenschen over. De vraag, we ke voeder-
methode voor den veehouder financieel het voordeeligst is, de
eiwitrijke of een meer eiwitarme voeding, hangt van verschillende
omstandigheden af. Het is denkbaar, dat bij gelijken prijs per Kg.
van de
slachtproducten, onverschillig of ze van Ie, 2e of 3e kwali-
teit zijn een
betrekkelijk eiwitarme voeding in sommige gevallen
nieer winst oplevert dan een eiwitrijke voeding, welke den voor-
spoedigsten groei en het beste product waarborgt. Dit hangt o.a. af
van de soort varkens, den leeftijd, waarop men met deze voeding
beqint. de
hoedanigheid van het voedsel, dat eerder gegeven werd,
den prijs van de eiwitvoeders enz. Vooral in tijden, dat de finan-
ciëele uitkomsten van de varkenshouderij minder rooskleurig zijn,
komen de
varkenshouders dikwijls in de verleiding, om het eiwit-

-ocr page 293-

gehalte van de rantsoenen te verminderen. De kwahteit van de
slachtdieren gaat dan achteruit. Het eenigste middel, om dit te
voorkomen, zou zijn: uitbetahng naar kwaliteit, met een dergelijk
verschil in prijs, dat de meerdere uitgave voor meer eiwit, ruim-
schoots werd vergoed door de meerdere opbrengst tengevolge van
betere kwaliteit. Dezelfde kwestie doet zich voor bij de uitkomsten,
van meer geconcen
treerde voedermengsels (weinig ruwvezel, veel
yoedereen
heden) in vergelijkinj[_met meer volumineuze mengsels
(meer ruwvezel, minderjvgederefuihede^ De eerste geven gunsti-
i| g
er rende.ment_en de laatste beter kwahteit (vgl. Voederproef IX).
ii
Bij gelijken prijs voor d_e_slachtproducten zijn de financiëele uit-
[' komsten van de eerste meestal bet^_dan van de tweede.

Uit het voorgaande volgt, dat men voor het verkrijgen van goede
kwaliteit slachtvarkens, dus nooit te weinig eiwit mag geven. Aan
den anderen kant mag men echter ook niet te veel eiwit geven.
Vooral jonge dieren zijn zeer gevoehg voor een overmaat aan
eiwit. Zoowel in de diergeneeskundige praktijk, als ook bij onze
voederproeven, zagen we door een te nauwe eiwitverhouding den
groei verminderen, en veelvuldig traden spijsverteringsstoornissen
met diarrhee op.

In de praktijk neemt men het meestal waar, als naast goed samen-
gestelde biggenmeelmengsels met voldoende eiwit nog extra onder-
melk of jong eiwitrijk groenvoeder wordt gegeven. Maakt men bij
dergelijke ziekteverschijnselen de eiwitverhouding weer goed, dan
treedt meestal spoedig herstel op. Genezing wordt nog bevorderd,
door de dieren eerst 1—2 dagen alle voedsel te onthouden en alleen
gekookt water te geven. Langdurige voeding met te veel eiwit leidt
tot chronische maag-darmaandoeningen, vermagering, eczemen
enz., dus tot het ontstaan van ,,Kümmerformenquot;. In onze voeder-
proeven werd bij jonge dieren beneden 50 Kg. de meest voor-
spoedige groei verkregen, als de verhouding van verteerbaar ruw
eiwit tot de zetmeelwaarde was als 1 : 4.4. Bij dieren van 50—100
Kg. werden goede resultaten verkregen met een verhouding van
1 : 4.8 (4.7 — 4.9). Hierbij dient opgemerkt te worden, dat bij de
berekening van de zetmeelwaarde niet het verteerbaar werkelijk
eiwit, doch het verteerbaar ruw eiwit werd genomen. Nemen we
het verteerbaar werkelijk eiwit als maatstaf voor de berekening
van de eiwitverhouding, dan wordt deze voor het biggenmeel on-
geveer 4.8, overeenkomende met pl.m. 140 Gram eiwit per voeder-
eenheid.

Hansson geeft voor mestvarkens veel lagere hoeveelheden eiwit
aan (tabel 96). Hij zag reeds bezwaren (spijsverteringsstoornissen.

-ocr page 294-

achterblijvers) in de jeugd, als de volgende hoeveelheden eiwit
20-30 Kg. lev. gew. .36 Gra. eiw.t per voe-

' Vrortfggen van 30-« Kg. lev. gew. .33 Gram eiwit per voe-

''Co^bfggen van 40-50 Kg. lev. gew. .29 Gram eiw.t per voe-

'^Z'zt geneigd zijn. on, daaruit af te leiden, da. de Nederland
schTva kLs meer ei4it verdragen dan de Scandinavische en dat
de normen van Hansson niet mogen gelden voor onze varkens.
NierdTkbeeldig is echter, dat de verschillen in uitkomsten ge-
deeltelijk ontstaan zijn, doordat de vcedermethode ,n be.de gevallen
It gelijk was en ook de aard der voederm.ddelen zeer versch,I-

lend was.

Ci

^ a JLnbsp;ü Z quot;nbsp;quot; JSnbsp;----—nbsp;----

»0.-13nbsp;agt; ^^nbsp;. ,nbsp;r-rr,

^Sa.nbsp;-ïu voedernbsp;vcrteerbnar

'SSnbsp;eenheden.nbsp;eiwit

125
120
115
110
105
100
95
90

20nbsp;1.1

30nbsp;1.5

40nbsp;1.9

50nbsp;2.3

60nbsp;2.6

70nbsp;2.8

80nbsp;3.0

90nbsp;3.2

Tabel 96. Eiwitnormen voor mestvarkens volgens Hansson (1930).

Snbsp;Noodifi per 100nbsp;^

i Snbsp;u-Onbsp;Kg. lovend ge-nbsp;S

vicnt.nbsp;quot; S

1

È

voeder

vcrteerbnar

gt; O aS

eenheden.

eiwit

140

5.5

700

180

5.0

600

220

4.8

550

250

4.6

500

270

4.3

450

280

4.0

400

285

3.8

360

290

3.6

325

B. De minerale Bestanddeelen.

Vroeger werd de opvatting gehuldigd, dat van de minerale be-
standdeelen alleen kalk. phosphor en keukenzout voor de praktijk
qroote beteekenis hadden. Andere mineralen had het dier wehs-
taar ook noodig. doch deze zouden altijd voldoende in het rant-
soen voorkomen,
zoodat geen tekort was te vreezen. Vooral nadat
men verschillende deficientieziekten beter had bestudeerd, is men
tot het inzicht gekomen, dat deze redeneering niet juist was. Duide-
lijk kwam aan het licht, dat ook de minerale stoffen Jodium, Ijzer,
e.d. in de veevoeding een groote rol spelen. Bij de bespreking van

-ocr page 295-

de Voederproeven hebben we op de beteekenis van deze stoffen
meermalen gewezen.

Kalk en Phosphor maken in den regel het grootste deel uit van
de aschbestanddeelen in het voedsel. Het groeiende dier heeft van
beide ook de grootste hoeveelheden noodig. Vooral de vorming en
groei van de beenderen vraagt veel Ca en P. Bovendien bekleeden
deze mineralen verschillende andere belangrijke physologische
functies in het dierlijk lichaam. Een goede resorptie en retentie van
beide stoffen heeft niet onder alle omstandigheden voldoende
plaats. Bij de samenstelling van rantsoenen moet o.a. rekening ge-
houden worden met de volgende factoren:

Ie. In het voeder moeten de minimale quantums Ca en P aan-
wezig zijn. Volgens Lintzei heeft men, indien de resorptie uit het
voeder overeenkomt met die uit de melk, bij kleine huisdieren
12—24 gram Ca noodig in de hoeveelheid voeder, die 1 Kg. ge-
wichtstoename kan geven. Kellner geeft aan, dat het voeder 3x
zooveel mineralen moet bevatten, als dagelijks geresorbeerd worden.

2e. Er moet een goede verhouding bestaan tusschen het Ca- en
P-gehalte van het voeder. Bij varkens is de beste verhouding waar-
schijnlijk wel deze, waarbij 1—2 x zooveel Ca aanwezig is als P .

3e. Het voeder mag niet te veel zuurvormend zijn of m.a.w. de
basisch werkende oxyden moeten de aequivalente hoeveelheden aan
zuren met een zekere overmaat overtreffen. Is dit laatste niet het
geval, dan bestaat er gevaar, dat de mineraalstofwisseling gestoord
wordt. De overtollige zuren zijn dan in staat, kalk aan de
weefsels,
vooral aan de beenderen, te onttrekken. De meelrantsoenen voor
varkens, welke bijna altijd zuurvormend zijn, behoeven daarom
aanvulling met een alkahsche stof, welke in staat is, om die over-
tolhge zuren te neutraliseeren. Deze aanvulling is goedkoop en
geschikt te geven in den vorm van geshbd krijt. Niet alleen geeft
men daarmede de noodige alkali, doch bovendien wordt het kalk-
gehalte verhoogd, dat in meelrantsoenen meestal te laag is voor
een goede Ca : P-verhouding.

In vroegere jaren werd meestal phosphorzure voederkalk aan het
meelvoeder toegevoegd. Daarmede werd echter het zuurvormend
vermogen van 't voeder verhoogd en tevens werd de Ca/P-verhou-
ding in ongunstige richting verschoven. Theoretisch is dus goed te
verklaren, waarom phosphorzure voederkalk in vele gevallen het
optreden van stijfheid bevordert (vgl. Voederproef II). Als regel
zal men van dit praeparaat dan ook geen gebruik maken. Er zijn
echter gevallen, waarbij zoowel het Ca-, als het P-gehalte van het
rantsoen ontoereikend is en dan is er iets voor te zeggen, om phos-

-ocr page 296-

phorzure voederkalk toe te voegen. Het is dan echter gewenscht.
om tevens een alkahsche stof bij te geven. Men zal b.v. een com-
binatie kunnen kiezen van phosphorzure voederkalk en geslibd krijt.

Een bezwaar van geslibd krijt is, dat het in groote dosis mis-
schien wel eens spijsverteringsstoornissen kan geven, vooral b.j
jonge dieren, als men plotseling met een hooge dosis begint. Waar-
schijnlijk wordt het maagzuur dan te veel geneutrahseerd. Het is
daarom raadzaam, om bij biggen altijd met een lage dosis te begin-
nen, b.v. 0.5%. Geleidelijk kan men de hoeveelheden opvoeren tot

'quot;LTtt^emeen geeft geslibd krijt harde beenderen, terwijl phos-
phorzure voederkalk meet weeke beenderen geeft.

4e Het eiwitgehalte van het voeder is waarschijnlijk van in-
vloed op de
Ca-retentie in het lichaam. Een te nauwe eiwitverhou-
ding in het rantsoen geeft in de eerste plaats spijsvertenngsstoor-
nissen welke een goede kalkresorptie verhinderen en bovendien
wordt'in het lichaam een massa kalk gebonden door de vele zuren
en andere voor het Hchaam schadelijke stoffen, welke dan bij de
eiwitsplitsing ontstaan. De uitscheiding van kalk is dus sterk ver-
hoogd Wijzen we in dit verband tevens op den snellen groei van
de beenderen bij eiwitrijke voeding, dan is het optreden van stijf-
heid
gemakkelijk te verklaren. In de praktijk is, voorzoover bekend,
bij voedering van onze biggenmeelmengsels nooit stijfheid voor-
gekomen. mits ze gevoederd werden met water. Ging men echter
het eiwitgehalte verhoogen. b.v. door toevoeging van ondermelk
of lijnmeel e.d.. dan traden meestal spoedig symptomen van stijf-
heid op. Het maakte daarbij weinig verschil, of men het meelvoeder
volgens droogvoeder- of natvoedermethode verstrekte.

5e. Het magnesiumgehalte van het voeder is van belang voor
de Ga-balans. Een te groote hoeveelheid Magnesium in het voedsel
vermindert de Ca-retentie. Ca en Mg zijn te beschouwen als anta-
gonisten: verhoogde Mg-opname veroorzaakt verhoogde excretie
van Calcium. Bij paarden is dit waargenomen, als het voeder veel
tarwezemelen of tarwegrint bevatte, die beide rijk zijn aan Mg.
Voedering gedurende langen tijd van groote hoeveelheden tarwe-
grint en tarwezemelen zou daardoor beenderenverweeking kunnen
geven („bran diseasequot;. Miller's horse disease). Bij varkens schijnt
iets dergelijks voor te komen. In de praktijk zagen we enkele jaren

geleden het volgende:

Op een boerderij, waar de zeugen eenige maanden lang buiten-
gewoon veel tarwezemelen hadden gegeten, bleken de biggen bij
de geboorte niet voldoende levensvatbaarheid te bezitten en gingen

-ocr page 297-

alle binnen 2 dagen dood. Een infectieuze oorzaak kon nooit aan-
getoond worden, niettegenstaande een groot aantal cadavers aan
de Seruminrichting zijn onderzocht. Waarschijnlijk hadden we hier
te doen met een gestoorde kalkstofwisseling tengevolge van over-
vloedige Mg-voeding.

Door verandering van voeding (minder zemelen en meer kalk-
rijke voedingsstoffen) hield de biggensterfte op.

6e. Voederrantsoenen met hoog vetgehalte geven veel vetzuren,
die alkah aan het lichaam onttrekken. Bij kalveren en varkens zav^
men door voedering met vetrijke melk daardoor wel spijsverterings-
stoornissen ontstaan. Extra toevoeging van alkah, b.v. geslibd krijt,
geeft in dergelijke gevallen verbetering. . Bij de bespreking van het
voedereiwit hebben we gezien, dat een bepaald percentage vet in
het rantsoen wel gewenscht is, vooral voor jonge dieren. In ver-
band met het voorgaande zal men het gehalte aan vet echter niet
mogen overdrijven.

7e. De resorptie en retentie van Ca en P kan in hooge mate
bevorderd worden door het antirachitisch vitamine D. We kunnen
dit vitamine beschouwen als een veiligheidsfactor, welke in staat
is, om de Ca/P-balans in orde te houden, ook al zijn de verhoudin-
gen in het voeder daarvoor overigens niet bijzonder gunstig. Wc
moeten ons voorstellen, dat bij geringe afwijkingen in het voeder,
ook slechts een zeer geringe hoeveelheid vitamine D noodig is, om
een goede Ca/P-retentie te bewerkstelligen, terwijl voor grootere
afwijkingen, b.v. als de verhouding Ca : F heelemaal verkeerd is,
ook grootere hoeveelheden vitamine D noodig zijn. Het spreekt
vanzelf, dat altijd nog de minimale quantums Ca en P voorradig
moeten zijn.

In de praktijk, waar men niet altijd over nauwkeurige analyses
kan beschikken en waar de samenstelling van de rantsoenen met
betrekking tot Ca en P dus nooit heelemaal juist is, heeft men in het
vitamine D een waardevol hulpmiddel voor het verkrijgen van een
goede Ca- en P-stofwisseling.

Een langdurig gestoorde kalk- en phosphorstofwisseling kan
tot de volgende ziektetoestanden aanleiding geven: eklampsie,
rachitis, osteomalacie. Bovendien wordt wel aangenomen, dat door
dezelfde oorzaken de vruchtbaarheid nadeelig beïnvloed wordt, de
zogafscheiding dikwijls te wenschen overlaat en de biggen vaak
met weinig levensvatbaarheid ter wereld komen.

Eklampsie („begavingquot;, „het rijzenquot;, „het gebrekquot;) bij jonge
biggen mogen we beschouwen als een symptoom van rachitis. De
krampen treden vooral op, als de dieren beginnen te eten, doch ook.

-ocr page 298-

als ze zich veel inspannen, en door plotsehnge afkoeling, b.v. als
men ze naar buiten brengt. Verder is verandering van hok vaak
reeds voldoende, om krampen te voorschijn te roepen. We mogen
aannemen, dat er bij eklampsie een overprikkelbaarheid van het
zenuwstelsel bestaat. Verschillende geneesmiddelen zijn in staat,
een kalmeerenden invloed uit te oefenen. Meestal geeft men broom-
kahum, doch ook bicarbonas natricus, geshbd krijt zijn met succes
aan te wenden. Bij deze behandeling moet men er altijd op bedacht
zijn, dat een
symptoom wordt bestreden en niet de eigenlijke ziekte,
de rachitis. Het behoort tot de taak van den dierenarts, om in der-
gelijke gevallen een behoorlijk diëet voor te schrijven. Indien
dezelfde voeding van voorheen zou worden voortgezet, leidt dit
bijna onvermijdelijk tot ernstige gevallen van stijfheid. Meestal zal
aan het rantsoen vit. D en kalk toegevoegd moeten worden, doch
ook andere veranderingen zijn wel eens noodig, b.v. van het eiwit.

Voor de genezing van rachitis leenen zich onze biggenmeel-
mengsels uitstekend, mits het vitamine D-gehalte wordt verhoogd.
In het algemeen moet de curatieve dosis van vitamine D 5 maal
zooveel bedragen als de preventieve dosis. Levertraan is in dit
geval niet te gebruiken, omdat men dan in een giftige doseering
vervalt. (In Voederproef I en II was 1% levertraan reeds giftig,
terwijl de curatieve dosis 1.25% zou moeten bedragen.) Men maakt
daarom gebruik van de vitamine D praeparaten: Vigantol, Dohy-
fralolie, enz. Van Vigantol bleek 12 cc per 100 Kg. voeder vol-
doende, om rachitis te genezen. Van de gewone dohyfralolie uit
den handel neemt men 125 Gram en van de veterinaire Dohyfralolie
12.5 gr. per 100 Kg. voeder. De behandeling moet, afhangende
van den graad van rachitis, ongeveer 3 tot 5 weken duren.

Behalve bij onze voederproeven, hebben we de vitamine D-the-
rapie ook zeer veel toegepast in de praktijk. In alle gevallen werd
volledig herstel verkregen. Het spreekt echter vanzelf, dat de diag-
nose goed gesteld moet zijn. Men verwart rachitis nog wel eens
met vormen van stijfheid, die het gevolg zijn van arthritiden, zooals
veelvuldig optreden na vlekziekte, bij chronische biggenpest enz.
Vitamine D schijnt op de genezing van deze processen weinig in-
vloed uit te oefenen en na een Vigantolkuur blijft in die gevallen
altijd kreupelheid of stijfheid bestaan.

Osteomalacie (beenderenverweeking) wordt in de praktijk nog
wel eens waargenomen bij hoogdrachtige en zoogende zeugen,
vooral bij de laatste.

Dank zij betere voeding en het meer verstrekken van weidegang,
is het aantal gevallen van jaar tot jaar verminderd. De behandeling
kan dezelfde zijn. als voor rachitis is aangegeven.

-ocr page 299-

Jodium komt niet altijd voldoende in het varkensvoeder voor. In
Amerika is tengevolge daarvan veel haarloosheid en krop bij pas-
geboren biggen waargenomen. In den regel werden deze biggen
dood geboren of kwamen zwak ter wereld en gingen dan spoedig
dood. Het verstrekken van joodkalium aan de drachtige zeugen
kon preventief het optreden van deze verschijnselen verhinderen.

Ongeveer 10 jaren geleden waren deze verschijnselen bij biggen
ook veel in de praktijk (Achterhoek, prov. Gelderland) waar te
nemen vooral in den winter. In de laatste jaren komen slechts spo-
radische gevallen voor. Waarschijnlijk is het aantal zoo sterk ver-
minderd. doordat voeding en verpleging veel verbeterd zijn. Ue
zeugen krijgen meer weidegang (ook in den winter) en in de var-
kensvoeding wordt nu veel gebruik gemaakt van vischmeel en
levertraan, die beide rijk zijn aan jodium. Bij de enkele gevallen van
haarloosheid. waarmede men tegenwoordig nog te maken krijgt,
blijkt bij navraag ook steeds, dat de zeugen altijd binnenshuis ge-
houden zijn, en noch vischmeel, noch levertraan in het voeder ont-
vangen hebben. Brengt men daarin verandering, dan komt de vol-
gende worp direct normaal ter wereld, ook zonder dat men extra

jodiumpraeparaten geeft.

Therapeutisch schijnen jodiumpraeparaten bij verschillende
ziektetoestanden, vooral bij degene, die met ontstekingsprocessen
gepaard gaan. dikwijls gunstig te werken. Bij gezonde mestvarkens.
die niet aan
hyperthyreoidismus lijden, heeft extra toevoeging van
Jodium aan het rantsoen volgens de meeste onderzoekers echter
qeen invloed op groei en rendement. In onze Voederproeven (VI
en VII) werd toevoeging van Jodium niet afzonderlijk nagegaan,
doch gelijktijdig werden de daarvoor gebruikte diermeelrantsoenen
aangevuld met keukenzout. Positieve resultaten werden ook hierbij
niet verkregen.

Varkens schijnen betrekkelijk weinig behoefte te hebben aan keu-
kenzout. Toch mag keukenzout in rantsoenen nooit ontbreken. De
smakelijkheid van het voeder wordt er dikwijls door verhoogd en
de eetlust bevorderd. Ook zou het een gunstigen invloed hebben op
de spijsvertering. Indien den dieren de vrije beschikking wordt ge-
laten over keukenzout, is de groei sneller dan wanneer ze beperkte
hoeveelheden of heelemaal geen keukenzout in het rantsoen krijgen
(Evvard.
loawa-Station). De meest practische keukenzoutvoorzie-
ning is wel deze. waarbij een zoutliksteen in het hok gehangen
wordt In Voederproef IX konden we opmerken, dat de dieren,
welke granen en vischmeel ontvingen, geen extra behoefte hadden
aan keukenzout, terwijl dit wel het geval was bij dieren, welke als

-ocr page 300-

eiwitbron geëxtraheerd soyameel ontvingen. Ook in latere proeven
bleek vischmeel practisch voldoende keukenzout in het rantsoen te
brengen. Hetzelfde kan gezegd worden van haringmeel. Bij alle
andere rantsoenen, waarin geen zouthoudende voedermiddelen
voorkwamen, maakten de dieren gretig gebruik van een zoutlik-
steen.

Ijzer komt in alle lichaamscellen voor, speelt een groote rol bij de
enzymwerking en maakt een voornaam bestanddeel uit van de
bloedkleurstof. Alle voedermiddelen bevatten grootere of kleinere
hoeveelheden ijzer. De melk is echter betrekkelijk ijzerarm en bevat
niet voldoende, om in de behoefte van het jonge dier te voorzien.
Waarschijnlijk om deze reden bezitten de biggen bij de geboorte
een reserve aan ijzer, voornamelijk in de lever, welke in de eerste
levensdagen wordt opgebruikt. Zoodra de reserve verdwenen is,
moeten de biggen in staat worden gesteld, ijzerhoudende stoffen op
te nemen. In den zomer is dat al heel gemakkelijk; men jaagt de
zeug met de biggen naar buiten en met modder, groenvoeder, e.d.
kunnen ze voldoende ijzer tot zich nemen. In den winter blijft uit-
loop dikwijls achterwege, vooral bij strenge vorst. Waarschijnlijk
is ijzergebrek dan één van de oorzaken, waardoor gemakkelijk
anaemie kan optreden. Dikwijls wordt dit bij biggen van 2—5 we-
ken waargenomen. Behalve mineraaltekort zijn ook bepaalde opfok-
ziekten (o.a. chronische biggenpest of streptococceninfectie) vaak
mede verantwoordelijk te stellen voor het ontstaan van anaemie,
terwijl vitaminengebrek ook niet altijd is uit te sluiten. In den winter
is het daarom gewenscht, vroegtijdig met bijvoedering te beginnen,
liefst niet later dan op een leeftijd van 14 dagen. Het spreekt van-
zelf, dat men als bijvoeder bij voorkeur geen melkproducten neemt.
Goede resultaten worden verkregen met een mengsel van gekookt
tarwebloem en gekookt lijnzaad, aangevuld met mineraalhoudende
stoffen: slootbagger, houtasch, steenkoolgruis enz. Een moeilijkheid
is wel eens, om de biggen aan het eten te krijgen. Vooral anae-
mische dieren weigeren dikwijls alle voedsel. Slootbagger wordt
echter altijd opgenomen, en voegt men een hoeveelheid hiervan bij
het voedsel, dan wordt het laatste ook gretig opgegeten. Na eenige
dagen kan het bijvoeder afzonderlijk gegeven worden. Langzamer-
hand wordt aan dit bijvoeder één van onze biggenmeelmengsels
toegevoegd of wel ondermelk en graanmeel. Niet in alle gevallen
wordt anaemie echter op deze wijze voorkomen. Vooral de infec-
tieuze vormen van anaemie zijn dikwijls zeer hardnekkig. Men zal
dan zijn toevlucht moeten nemen tot geneesmiddelen. Afgaande op
de gunstige resultaten, welke bij anaemie van konijnen en ratten

-ocr page 301-

met ijzer, koper, mangaan werden verkregen, hebben we deze mi-
neralen op een groot aantal boerderijen ook bij biggenanaemie aan-
gewend, zoowel preventief als curatief volgens onderstaand recept:
R/ Sol. chlor. ferrici 25

sulf. mangan. pur. cryst. pulv. 2
sulf. cupric. pur. cryst. pulv. 1
aquae ad 300
m. f. potio

d.s. een big 1 theelepel

een loopvarken 2 theelepels

een volwassen varken 1 eetlepel dgs.

De uitkomsten waren buitengewoon goed. Niet alleen waren de
gewone vormen van anaemie in korten tijd genezen, maar preven-
tief aangewend, kon het optreden er van worden voorkomen. Op
stallen, waar de chronische biggenpest heerschte, waren deze mine-
ralen in staat, de ziekte goedaardig te doen verloopen, zoodat prac-
tisch geen sterfgevallen meer voorkwamen en ook Kümmerformen
tot de uitzonderingen gingen behooren. Zelfs op groote varkensfok-
kerijen in den lande, waar met streptococcen-vaccins en stalvaccins
geen succes werd verkregen, bleek enorme verbetering op te treden
door het gebruik van deze mineralen (Vgl. Hoofdstuk VI). Van
meerdere collegae kregen we zeer gunstige beoordeelingen.

Ook bij loopvarkens, welke leden aan anaemie en chronische
eczemen, werd, mits het rantsoen overigens goed geregeld was, een
gunstig effect van deze mineralen verkregen. Hetzelfde effect heb-
ben we preventief gezien in het verloop van onze voederproeven.
Bovendien bleken deze mineralen bij onze voederproeven een groei-
bevorderenden invloed uit te oefenen; echter niet bij alle rantsoenen.
Meerdere groei werd o.a. verkregen bij een havermeelmengsel
(Voederproef III) en bij mengsels, waarin levermeel voorkwam
(Voederproef VI en VII). We zijn er niet in geslaagd, voor deze
verschijnselen een duidelijke verklaring te kunnen vinden. Het wil
ons voorkomen, dat een groot aantal proefdieren voor nader onder-
zoek gewenscht zijn. Waarschijnlijk zullen ratten hiervoor als

proefdieren meer geschikt zijn dan varkens.
lt;

C. De Vitaminen.

Uit hetgeen daaromtrent in de literatuur bekend is, mag men
concludeeren, dat varkens veel lijden aan een tekort van A- en
D-vitaminen. Daarnevens schijnt een enkele maal gebrek aan C-
vitamine voor te komen.

-ocr page 302-

Het A-vitamine = antixerophthalmisch vitamine is een groeivita-
mine. Bij gebrek aan dit vitamine houdt de groei op, de dieren krij-
gen een dorre huid, vermageren en meestal ontstaat een oogaan-
doening (keratomalacie = xerophthalmie). De weerstand tegen be-
smetteHjke ziekten vermindert; gemakkehjk treden longaandoenin-
gen op. Verder kunnen haemorrhagische maag-darmontstekingen,
ziekten van de blaas, nier- en blaassteenen voorkomen. Ook anae-
mie kan het gevolg zijn van een tekort aan vitamine A. Vooral de
bloedplaatjes schijnen daarbij te verdwijnen.

Vitamine A komt niet voor in de meeste granen, welke aan var-
kens gevoederd worden. Sporen of niets komen voor in haver,
gerst, tarwe, rogge, rijst, witte mais, erwten, boonen, sojaboonen.
Gele mais i) is echter tamelijk rijk aan dit vitamine, verder ook
lijnzaad. In onze rantsoenen hebben we vitamine A gebracht in den
vorm van gele mais. Verder zijn rijk aan vitamine A: de groenvoe-
ders (ook ingekuilde), hooi, gele wortelen, melk (vooral in den
zomer) en levertraan. Ondermelk bevat bijna geen vitamine A
meer; bij de boterbereiding gaat bijna alles met de boter mee. Ook
de dierlijke
eiwitvoeders: vischmeel, diermeel, bloedmeel, vleesch-
beenderenmeel bevatten waarschijnlijk practisch geen vitamine A.
Verder zijn arm aan dit vitamine: aardappelen, herfstknollen, voe-
derbieten en de meeste koeksoorten: (grondnoten-, palmpit-, raap-,
sesam-, cocoskoek). In samengestelde meelmengsels voor mestvar-
kens kunnen we vitamine A brengen in den vorm van gele mais,
lucernemeel, levertaan. Op het vitamine A-gehalte van levertraan
mogen we echter niet te veel bouwen. Het vitamine A kan slecht
tegen de inwerking van zuurstof. Mengen we levertraan dus door
het meelmengsel, dan wordt dit vitamine gemakkelijk verwoest. Dit
is niet het geval met gele mais. Ook na het malen zou het hierin
langen tijd aanwezig blijven. Tegen het gebruik van een beperkte
hoeveelheid gele mais in het rantsoen bestaat ook geen enkel be-
zwaar, integendeel, gele mais behoort in den regel tot de goed-
koopste en beste krachtvoedermiddelen. Er zij echter op gewezen,
dat in biggenmeelmengsels niet te veel mais mag worden opge-
nomen. De dieren zouden dan op jeugdigen leeftijd te vet worden,
waardoor op lateren leeftijd de groei minder goed zou zijn en de
kwaliteit van het slachtproduct te wenschen zou overlaten. In
Amerika maakt men veel gebruik van lucernemeel als vitaminebron.

1) Volgens de onderzoekingen van EULER, KARRER e.a. zou in gele mais
en andere genoemde plantaardige voedermiddelen niet het vitamine A voor-
komen, doch een provitamine, n.1. Carotine, dat pas in het dierlijk organisme tot
het eigenlijk vitamine A wordt.

-ocr page 303-

Äan de proefmesterij te Zelhem zi|n we bezig daarmede proeven te
nemen.

Aan fokzeugen verschaft men vitamine A vooral met groenvoe-
ders (weidegang), hooihaksel ('s winters), gele wortelen en zoo
noodig met A-houdende meelmengsels.

In de praktijk worden aan mestvarkens dikwijls gedurende lan-
gen tijd rantsoenen gevoederd, welke arm zijn aan A-vitamine. In
de gewone mestperiode treden echter lang niet altijd verschijnselen
op van vitamine A-gebrek. Het schijnt, dat biggen tijdens het spe-
nen dikwijls over een vrij groote reserve beschikken. In den zomer
is deze reserve meestal grooter dan 's winters; de dieren, die laat
gespeend worden, hebben meer reserve dan vroeggespeende. Het
vitamine-A-gehalte van de zeugenmelk hangt ten nauwste samen
met de voeding van de zeug tijdens de drachtigheid en de zoog-
periode. Toch krijgt men als dierenarts in de praktijk wel met
varkens te maken, waarbij zich vitamine-A-gebrek openbaart.
Veelal ziet men dan een sterke uitbreiding van longaandoeningen.
Vooral nu in de laatste jaren, tengevolge van chronische biggen-
pest (streptococceninfectie), veel hoesten bij jonge varkens voor-
komt, is het van buitengewoon groot belang, dat de rantsoenen vol-
doende vitamine-A-houdend zijn. Men oefent daardoor een zeer
gunstigen invloed uit op den gezondheidstoestand, speciaal op de
genezing van de longprocessen, waardoor tevens de groei wordt
bevorderd.

Het C vitamine = antiscorbuutvitamine is bij varkens van slechts
geringe beteekenis. Volgens Orr en Crichton is de behoefte aan dit
vitamine zoo gering, dat zich in de gewone mestperiode geen tekort
openbaart.

Daarentegen meenen andere onderzoekers (Plimmer; Zilva, Gol-
ding, Drummond en Korenchewsky) door C-gebrek wel verschijn-
selen van scheurbuik te hebben opgemerkt.

Guineesche biggen zijn buitengewoon gevoehg voor een tekort
aan C-vitamine. Op een scheurbuikdiëet ziet men reeds na enkele
weken ziekteverschijnselen voor den dag komen. Allereerst treedt
zwelling op van sommige gewrichten; de dieren gaan pijnlijk. Het
tandvleesch is hyperaemisch en vertoont meerdere bloedingen.
Dikwijls gaan de tanden loszitten, waardoor kauwen soms onmoge-
lijk wordt. De dieren vermageren dan snel. Ook in het onder-
huidsch weefsel komen veel grootere en kleinere bloedingen voor.
De beenderen breken zeer gemakkelijk. Meestal komt ook anaemie
voor; het haemoglobinegehalte is dan gedaald, evenals het aantal
roode bloedlichaampjes.

-ocr page 304-

Het ziektebeeld bij Guineesche biggen lijkt zeer frappant op de
z q Blutfleckenkrankheitquot;. welke een enkele maal b., varkens word
waargenomen. Over de oorzaken van deze ziekte b, varkens tas
„.en nog in het duister. Het bacteriologisch onderzoek is steeds
Tegatief geweest. Uit het feit echter, dat ze in vele gevallen op e-
merkt is Lige weken, nadat de dieren aan een mfecüeziekte heb-
ben geleden (vooral vlekziekte), wordt we de conclusie getrokken
7aMoxinen welke nog in het lichaam circuleeren. zoo met voor het
ottsraan van deze aandoening verantwoordelijk zijn te stellen, dan
Lch in elk geval een praedisponeerend moment scheppen Een
Indere meening is echter, dat wel degelijk een tekort aan v.tamme
cfn het voeder als oorzaak moet worden beschouwd. Zelf hebben
L enkele gevallen in de praktijk waargenomen. Steeds betro het
Teren van circa 50-100 Kg., welke van de jeugd af uitsluitend
teder hadden gekregen, dat langdurig was verwarmd en gekookt.
Volgens de eigenaren hadden de dieren nimmer aan een besmette-
Wke zTekte geleden. De verschijnselen waren dezelfde als b, scheur-
buik van
Guineesche biggen, uitgezonderd, dat geen aandoening
vL de gewrichten werd opgemerkt. Een tekort aan vitamine C ah
oorzaak zou hier wel aan te nemen zijn. immers het vitamine C
wordt
gemakkelijk verwoest door langdurig verwarmen onder toe-
treding van zuurstof (ook door pasteuriseeren en drogen bi, aan-
wezigheid van zuurstof.) Trouwens behoeft het optreden van deze
ziekte na een infectieziekte nog niet met de vitaminetheorie m strijd
te zijn. In of na een tijdperk van ziekte zien we bij onze huisdieren
dikwijls verschijnselen, welke wijzen op een tekort aan vitaminen
en vaak aan mineralen. Men zou dit aldus kunnen verklaren, dat
tijdens ziekte een verhoogd gebruik bestaat van vitaminen en mine-
ralen of wel. dat het optreden van ziekte verband houdt met een

reeds aanwezig tekort van deze stoffen.

In onze voederproeven hebben we nooit verschijnselen van
scheurbuik kunnen opmerken, niettegenstaande voedermiddelen
werden gegeven, die weinig of geen vitamine C bevatten. Daaruit
blijkt wel reeds, dat
in de gewone mestperiode niet gemakkelijk een

tekort aan vitamine C ontstaat.

Uit een oogpunt van vitamine C-voorziening zal men voedermid-
delen zooveel mogelijk in natuurlijken toestand verstrekken. Ver-
warming en koken van voedermiddelen dient beperkt te blijven tot
die gevallen, waarbij deze bewerking strikt noodzakelijk is, b.v. om
er vergiften uit te verdrijven (aardappelen), om ze smakelijker te
maken (koolrapen), om de verteerbaarheid te verhoogen (sojaboo-
nen) om spijsverteringsstoornissen te voorkomen (gekookt lijnzaad

-ocr page 305-

en gekookt tarwebloem voor kleine biggen). Voor de praktijk levert
dit voorschrift geen bezwaren op, omdat koken' van voeder in vele
gevallen verlies aan voederwaarde en verspilling van brandstof en
arbeidsloon beteekent.

Onze fokvarkens zullen niet gemakkelijk aan vitamine C-gebrek
lijden, omdat aan deze dieren veel groenvoeder, voederbieten,
aardappelen, koolrapen, wortelen e.d. voedermiddelen worden ge-
voederd, waarvan de meeste betrekkelijk veel C-vitamine bevatten.

Het vitamine D = antirachitisch vitamine is evenals vitamine A
in vet oplosbaar. Reeds eerder hebben we dit vitamine genoemd:
een veiligheidsfactor, welke regelend kan optreden bij de resorptie
en retentie van Ca en P. Er werd op gewezen, dat het in de praktijk
altijd gewenscht is, een geringe hoeveelheid vitamine D aan de
dieren te verstrekken, omdat practisch, hoe de rantsoenen ook wor-
den samengesteld, bijna altijd nog enkele afwijkingen voorkomen,
welke de Ca/P-stofwisseling ongunstig beïnvloeden. In het vitamine
D bezitten we dus een hulpmiddel, om rachitis bij jonge dieren en
osteomalacie bij oudere dieren te voorkomen.

Er zijn verschillende methoden bekend, om de dieren vitamine D
te verschaffen. Het wordt in de dieren zelf gevormd, als men ze
blootstelt aan ultra-violette bestraling (zonlicht of hoogtezonbestra-
ling). Onder invloed van ultraviolette stralen van bepaalde golf-
lengte verandert het provitamine „ergosterinequot;, dat zich o.a. ook in
de huid bevindt, in vitamine D. Dieren welke 's zomers buiten loo-
pen, beschikken daardoor meestal over voldoende vitamine D. In
den winter bevat het zonhcht veel minder ultra-violette stralen dan
's zomers, 's Winters is de antirachitische werking van het zonlicht
daardoor betrekkelijk gering. Trouwens, men laat mestvarkens in
den winter ook liever niet in de buitenlucht, omdat warmteverlies
cn beweging veel onderhoudsvoeder vragen, terwijl er in dit jaar-
getijde slechts geringe voordeelen tegenover staan. Financiëel is
het dan ook voordeeliger, om het vitamine D 's winters op andere
wijze aan mestvarkens te verstrekken, n.1. door vitamine D-hou-
dende stoffen in het rantsoen op te nemen. (Voor fokvarkens blijft
v/eidegang natuurlijk gewenscht.)

Hoogtezonbestraling bleek in Voederproef VII éen goeden in-
vloed te hebben op de proefdieren. Duidelijk was een verhoogde
vitaliteit waar te nemen, terwijl ook het beenwerk zich best ont-
wikkelde. Hoewel de hoogtezon in de praktijk met succes aange-
wend kan worden, om rachitis te voorkomen, meenen we toch voor
mestvarkens de voorkeur te moeten geven aan de toediening van
vitamine D-praeparaten. Het gebruik van de laatste is eenvoudiger
en waarschijnlijk ook goedkooper.
288

-ocr page 306-

Op dezelfde wijze als in de dieren zelf vitamine D gevormd
wordt onder invloed van ultraviolette stralen van het zonhcht. is
ook in de groenvoeders (gras. klaver, lucerne.
Serradella, enz.) vita-
mine D ontstaan door bestraling van de daarin aanwezige ergos-
terine. Meestal komt het ook nog in hooi voor. Vitamine D wordt
n.1. niet gemakkelijk verwoest; het is o.a. goed bestand tegen zuur-
stof en verhitting. In den zomer kunnen we de varkens dus vita-
mine D verschaffen met groenvoeders en in den winter zou men
hooi kunnen geven (fokvarkens hooihaksel, mestvarkens lucerne-
meel). Het vitamine D-gehalte van hooi is echter sterk afhankelijk
van het weder, waarbij het hooi gewonnen wordt. Bovendien geeft
men van hooi in den regel kleine hoeveelheden, omdat anders te
veel ruwvezel in het rantsoen gebracht zou worden. Een en ander
heeft tot gevolg, dat de behoefte van het dier aan vitamine D in
vele gevallen door hooi niet heelemaal gedekt wordt.

Veel vitamine D komt ook voor in goede levertraan. De bron,
waaruit hier het vitamine D afkomstig is, vormen waarschijnlijk de
Diatomeeën, die aan de oppervlakte der zee dagelijks bestraald

worden door zonlicht.

In onze voederrantsoenen voor biggen is 0.25% levertraan op-
genomen. Deze hoeveelheid is voldoende, om stijfheid bij de dieren
te voorkomen. Alleen in een mengsel met walvischmeel als eiwit-
bron bleek deze doseering te laag en moest het vitamine D-gehalte
verdubbeld worden. Tegen het gebruik van 0.5% levertraan voor
jonge dieren bestaat, blijkens de ervaringen in de praktijk opge-
daan, ook geen bezwaar. Hooger mag men echter niet gaan, omdat
een doseering van 1 % reeds in sterke mate toxisch werkt. (Voe-
derproef I en II). Levertraan kan derhalve niet gebruikt worden,
om ernstige gevallen van rachitis te genezen, immers de curatieve
dosis, die 5 X zoo hoog is als de preventieve, zou 1.25% moeten
bedragen.

Ook in de eigenlijke mestperiode (boven 50 Kg. gewicht) levert
het gebruik van levertraan bezwaren op; vooral is dit het geval,
als men er mee door blijft gaan tot onmiddellijk vóór het slachten.
Levertraan heeft n.1. een slechten invloed op de kwaliteit van het
spek. In onze Voederproeven werd in de laatste weken vóór het
slachten daarom meestal geen levertraan meer gegeven. De uit-
komsten in de praktijk wettigen echter de veronderstelling, dat men
levertraan in de mestperiode wel kan missen, als de dieren in de
jeugdperiode goede rantsoenen met 0.25% levertraan hebben ge-
had. Slechts bij uitzondering kunnen ze het dan niet zonder vita-
mine D stellen en in die enkele gevallen kan men levertraan toe-

-ocr page 307-

voegen of nog liever een vitamineD-praeparaat, dat door hooger
vitamine-gehalte in kleinere hoeveelheden kan worden verstrekt en
daardoor de kwaliteit van het spek niet of weinig beïnvloedt.

In den handel komen veel minderwaardige traansoorten voor, die
niet voldoende vitamine D bevatten. Op het oog zijn deze niet van
goede levertraan te onderscheiden. Het vitamine D-gehalte is n.1.
met zekerheid alleen door biologisch onderzoek aan te toonen. Het
ware gewenscht, dat de regeering bepalingen in het leven riep,
waarin duidelijk omschreven werd, aan welke eischen levertraan
moet voldoen.

Behalve in groenvoeders, hooi, levertraan, komt vitamine D voor
in melk ('s zomers) en vette vischmeelsoorten. Misschien is ook
de antirachitische werking van tapiocameel, welke in Voederproef
IV en V aan het Hcht kwam, toe te schrijven aan geringe hoeveel-
heden vitamine D.

Verder zijn er nog de vitamine D-praeparaten, welke kunstmatig
bereid worden, o.a, Vigantol, Dohyfralohe en Davitamon. Een
groot voordeel van deze praeparaten is, dat ze steeds ongeveer
dezelfde samenstelling hebben, wat het vitaminegehalte betreft en
dat ze de kwaliteit van het spek weinig beïnvloeden. Vigantol
wordt bereid door een oplossing van ergosterine-in-olie te bestra-
len, terwijl men bij de Dohyfralolie-fabricage eerst het bestraalde
ergosterine in zuiveren toestand verkrijgt en deze stof daarna op-
lost in sesamolie. Davitamon bevat behalve D-vitamine ook het
A-vitamine.

In onze Voederproeven (III, VIII) gaven deze praeparaten, pre-
ventief aangewend, om stijfheid te voorkomen, dezelfde resultaten
als levertraan. Op de curatieve werking hebben we reeds eerder
gewezen. We dienen hierbij echter op te merken, dat de gebezigde
rantsoenen alle vitamine A bevatten in den vorm van gele mais.

Het spreekt vanzelf, dat bij voedering van vitamine A-arme rant-
soenen levertraan in sommige gevallen meer groeieffect kan geven
dan de genoemde vitamine D-praeparaten „Vigantol en Dohyfral-
ohequot;, juist door het A-gehalte.

Ten slotte zijn in den handel producten verkrijgbaar, welke
bestaan uit bestraalde voedermiddelen.

Als zoodanig kunnen we noemen: „Provendinequot;. In Voederproef I
bleek de voederwaarde van Provendine ongeveer overeen te komen
met die van het gebruikte grondrantsoen. Het vitamine D-gehalte
van Provendine gaf in deze proef geen effect, omdat de dieren
waarschijnlijk op andere wijze over voldoende vitamine D konden
beschikken. Ze kregen n.1. uitloop in de buitenlucht. Volgens de

-ocr page 308-

onderzoekingen van Niekerk en Everse (gepubliceerd door Ter
Haar) bleek toevoeging van minstens 5% provendine aan een
rachitisdiëet bij ratten duidelijk antirachitische eigenschappen te be-
zitten. Verder toonden zij aan, dat de antirachitische werking van
provendine niet toegeschreven moet worden aan de phosphorzure
en koolzure kalk, welke het bevat, maar voor een belangrijk deel
berust op de erin voorkomende organische bestanddeelen.

Indien dezelfde antirachitische werking ook bij varkens zou wor-
den verkregen, dan nog is het
gebruik van dit product niet aan te
bevelen, omdat de prijs ervan veel te hoog is in verhouding tot die
van gewone vitamine
D-praeparaten. De volgende berekening

toont het duidelijk aan:

Per 100 Kg. voeder geeft men curatief 5 Kg. provendine, waar-
van de kostprijs ƒ 4.375 bedraagt. Na aftrek van de voederwaarde
ten bedrage van pl.m. ƒ 0.375 zou het nog een waarde aan vitamine
D moeten bezitten van pl.m. ƒ4.-. Hetzelfde effect als van 5 Kg.
Provendine zou echter te bereiken zijn met 125 Gr. Dohyfralolie
(12.5 gr. Dohyfralohe X), waarvan de prijs ongeveer het dertiende
gedeelte is. Daarbij zijn we van de
veronderstelling uitgegaan, dat
de antirachitische werking van 5 Kg. Provendine gelijk is aan de
genoemde hoeveelheid Dohyfralolie. Volgens praktijkuitkomsten is
Provendine echter veel minder actief. De vitamine D-waarde van
5 Kg. Provendine mag dus zeker niet hooger dan met ƒ 0.30 betaald
worden, zoodat 5 Kg. Provendine hoogstens mag kosten ƒ 0.675.

Het vitamine D blijkt als regel onmisbaar te zijn voor varkens.
Toch kunnen de dieren het soms langen tijd zonder dit Vitamine
stellen. Het komt zelfs vrij veel voor. dat in de gewone mestperiode
bij uitsluiting van vitamine D geen ziekteverschijnselen te voor-
schijn komen. De verklaring hiervoor is wel deze, dat de dieren in
staat zijn vitamine D op te hoopen in reserve, evenals dat het
geval was met het
A-vitamine. Gespeende biggen beschikken dik-
wijls over een vrij groote reserve. Vooral is dit het geval met
zomerbiggcn, die vrij oud gespeend worden. De D-voorziening van
de zeug tijdens drachtigheid en zoogperiode is in dit opzicht van
veel beteekenis. In den zomer krijgen de zeugen veel vitamine D
toegevoerd, waardoor ook veel in de melk afgescheiden wordt.
Verder profiteeren zomerbiggen in de zuigperiode meer van zon-
licht en vitaminerijk groenvoeder, dan b.v. winterbiggen. Herhaal-
delijk hebben we waargenomen, dat zich bij winterbiggen reeds in
de eerste levensweken een tekort openbaarde. Dit was voorname-
lijk het geval als de zeugen binnenshuis werden gehouden en vita-
mine D-arm voeder kregen. Behalve rachitis zagen we ook meer-
' malen eklampsie bij biggen van dergelijke zeugen optreden.

-ocr page 309-

LITERATUUR.

(Een gedeelte van de geraadpleegde literatuur is bij de
afzonderlijke voederproeven vermeld).

Beek. Dr. W. Neuere Erfahrungen über die Ergosterinpräparate
(Vigantol, Radiastol, Praeformin). Therapie der Gegen-
wart. 70, 30-33, 1929.
Carroll, W. E., H. H. Mitchell and G. E. Hunt, Potassium jodide as
a mineral supplement in paired feeding experiments with
growing swine. J. Agr. Research 41, 65, 1930. Ref. Die
Tierernährung, Band 2, Heft 4/5, pag. 434, 1930.
Euler, Prof. Dr. H. von. Einige Tatsachen aus der neueren Vita-
minforschung. Stockholm. Forschungen und Fortschritte
no. 17, 1931. ref. Tijdschr. v. Diergeneeskunde 58ste deel
pag. 820. 1931.

Evans, R. E. Protein and mineral metabolism in pregnant sows and
a normal or high calcium diet compared with a calcium-
deficient diet.

The Journal of Agricultural science. Vol. XIX, pag. 752.

1929.

Evvard, J. M. A. new Feeding Method and Standards for fattening
young swine.

Agricultural Experiment Station, Iowa. Research Bulletin
No. 118, 1929.

Glässer, Dr. K. Die Krankheiten des Schweines. Dritte Auflage.

Verlag von M. ö H. Schaper, Hannover 1927.
Haar, A. A. ter. De Nederlandsche Varkensfokkerij. Fokken en

mesten. Uitg. Leiter—Nijpels, Maastricht.
Haar, A. A. ter. Provendine, Veldbode 28, pag. 923, 1930.
Hansson, N. Fütterung der Haustiere. 2te Auflage. Verlag von

Theodor Steinkopff. Dresden und Leipzig.
Hansson, N. und Sven Bengtson. Der Eiweiszbedarf des Mast-
schweines durch praktische Fütterungsversuche beleuch-
tet. Die Tierernährung. Zweiter Band. Heft 1/2. Seite 27.

1930.

Henry, W. A. and F. B. Morrison. Feeds and Feeding. Nineteenth
Edition. 1927.

-ocr page 310-

Mangold E. Handbuch der Ernährung und des Stoffwechsels der
Landwirtschaf thchen Nutztiere. Erster Band, 1929.

Dritter Band 1931.
Verlag von Juhus Springer. Berlin.
Maynard. L. A.. S. A. Goldberg and R. C. Miller. The influence o
sunhght on bone development in swine. The Journ. ot

Biol. Chem.. Vol LXV 644-655.
Ruyter
de Wildt, Dr. J. C. de. Over vetarm en vetrijk vischmeel bij
het mesten van varkens.
Verslag 1928. Vereen, tot Ex-
ploitatie eener Proefzuivelboerderij te Hoorn, pag. 59.

1929.nbsp;,

Ruyter de Wildt, Dr. J. C. de. Bloedmeel voor mestvarkens. Ver-
slaqen van Landbouwkundige onderzoekingen der Rijks-
landbouwproefstations. No. XXXVI, pag. 205, 1930.
Sjollema, Prof. Dr. B. Ergebnisse und Probleme der Modernen
Ernährungslehre. Verlag von J. F. Bergmann, München

und Wiesbaden. 1922.
Sjollema, Prof. Dr. B. Neues aus dem Gebiete der Tierernahrung
und der Fortpflanzung. Zeitschr. für Tierzüchtung und
Züchtungsbiologie. V, I. 1926.
Wester, Prof. Dr. J. Rachitis, Oosteomalacie, Osteofibrose. Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde, 56ste deel. pag. 1205 en
1256. 1929.

Wester, Prof. Dr. J. Deficientieziekten bij dieren door gebrek aan
minerale stoffen. Tijdschrift voor Diergeneeskunde.
58ste deel, pag. 1201 en 1277. 1931.
Zilva,
S. S.. J. Golding. J. C. Drummond and V. Korenchevski. The
relation of the fat-soluble factor to rickets and growth
in pigs. The Bioch. Journ.
XVIII, 872-880, 1924.

-ocr page 311-

I. Voor een goede uitoefening van de diergeneeskundige
praktijk is een grondige kennis van de veevoeding dringend
gewenscht.

II. Indirect schuilen in de tegenwoordige methoden tot ver-
betering van de varkensrassen, groote gevaren voor den ge-
zondheidstoestand van den Nederlandschen varkensstapel.

III.nbsp;Bij voortgaande selectie op melkrijkdom bij het rundvee,
moet de vraag onder de oogen worden gezien, of het ook
wenschelijk is, dieren, die meermalen aan kalfsziekte en
grastetanie hebben geleden, uit te sluiten voor de fokkerij.

IV.nbsp;Bij varkens komt veel een valsche monorchidie voor, die het
gevolg is van het afsterven van één der testikels in de eerste
levensweken.

V. De castratie van volwassen mannelijke varkens door af-
draaien van de testikels en operatie bij het staande dier
geeft in de praktijk goede resultaten.

VI. Navelabcessen geven bij biggen na het spenen dikwijls
aanleiding tot het ontstaan van navelbreuken.

VII. Het ontbreken van een koehnrichting is een bezwaar voor
het goed functioneeren van het vrijbanksysteem in verschil-
lende plattelandsgemeenten.

VIII. Het Polyvalent serum tegen de cohbacillose der kalveren,
van de Seruminrichting te Rotterdam, geeft ook goede
resultaten, zoowel preventief als curatief, bij de gelijknamige
aandoening van pasgeboren biggen.

IX.nbsp;Varkensdiphterie ontstaat meestal na leekenoperaties.
waarbij onvoldoende antiseptische voorzorgen zijn genomen
(tandenknippen, ringen, tatoueeren, castreeren, etc.).

X.nbsp;Bij de z.g. smeerpokken van biggen zijn dagelijksche inwrij-
vingen van de huid met meer indifferente middelen (ol.
arachidis, ungt. acidi borici, pasta Lassari, etc.) te preferee-
ren boven de aanwending van prikkelende middelen.

XI. Het is niet gewenscht, om varkens, welke lijdende zijn ge-
weest aan mastitis, nog weer te gebruiken voor de fokkerij.

XII. De bij zeugen voorkomende ziekten: Paresis puerpuralis,
eklampsia puerpuralis, en boosaardigheid tegenover de big-
gen, zijn in den regel het gevolg van een verkeerde voeding.

-ocr page 312-

INHOUD.

Pag.

...... 9

I.nbsp;Inleiding ......................................................................................^^

II.nbsp;De proefstal ...................................................

III.nbsp;Algemeene opzet der proeven ..............................

IV V O e d e r p r O e f I. De aanvullende werking van

Provendine, Grableyzouten, Suppletia en een alka-
lisch mineraalmengsel bij meelrantsoenen.
Het grondrantsoen Biggenmeel (Zelhem) verge-
leken met een Overijselsch biggenmeelmengsel ...... 17

V.nbsp;Voederproef II. Toevoeging van levertraan.

geslibd krijt en phosphorzure voederkalk aan meel- ^^
rantsoenen ...................................................

VI.nbsp;Anaemie bij biggen en loopvarkens........................ 66

VII.nbsp;Voederproef III. Vergelijking van Vigantol en

Levertraan als vitamine D-praeparaten voor mest-
varkens.

De invloed van ijzer-, koper- en mangaanverbindin-
gen, al of niet gecombineerd met levertraan en
geslibd krijt, op den groei van mestvarkens ......... 75

VIII.nbsp;Voederproef IV. Biologisch onderzoek van

verschillende biggenmeelrantsoenen met en zonder
toevoeging van vitaminen (levertraan) en mineralen
(ijzer-koper-mangaanverbindingen, geslibd krijt) 103

IX.nbsp;V O e d e r p r O e f V. Voortgezet biologisch onder-

zoek van biggenmeelrantsoenen, met en zonder toe-
voeging van vitaminen en mineralen.
Vergelijking van Ferrichloride en Ferrisulfaat als
ijzerpraeparaten voor mestvarkens.
De volwaardigheid van het eiwit in vischmeel-
rantsoenen ................................................... 128

X.nbsp;V O e d e r p r O e f VI. Vergelijking van vischmeel,

haringmeel en diermeel als bronnen van dierlijk
eiwit in meelrantsoenen.

Voortgezet onderzoek over de werking van ver-
schillende ijzerpraeparaten bij mestvarkens.
Onderzoek, of levermeel de mineralen ijzer, koper en
mangaan kan vervangen.

Davitamon tegenover levertraan als vitamine-
praeparaat ................................................... ^^6

-ocr page 313-

Pag.

XI.nbsp;Voederproef VII. Voortgezet onderzoek over

de waarde van vischmeel, haringmeel en diermeel
in het voeder voor varkens.

Voortgezet onderzoek over de vergelijking van
verschillende ijzerverbindingén.
Voortgezet onderzoek, of levermeel de mineralen
ijzer, koper, mangaan kan vervangen.
Hoogtezonbestraling voor mestvarkens ............... 187

XII.nbsp;Voederproef VIII. Voortgezet onderzoek over

de waarde van vischmeel, haringmeel en diermeel
als eiwitvoeders voor varkens.
Is tarwegrint door tarwezemelen te vervangen?
De werking van ijzer, koper, mangaan bij aanwezig-
heid van havermeel en levermeel.
De waarde van Dohyfralolie ter vervanging van
levertraan.

Verder onderzoek van Davitamon in vergelijking
tot levertraan.

De invloed van bestraalde gist als vitaminebro^i
op mestvarkens.

Walvischmeel als eiwitvoeder voor varkens ......... 218

XIII.nbsp;Voederproef IX. Vervanging van dierlijk eiwit

in meelrantsoenen voor varkens door geëxtraheerd
soyameel.

Voortgezet onderzoek over de waarde van wal-
vischmeel als eiwitvoeder voor varkens.
Diermeel van het Destructiebedrijf te Winterswijk
als eiwitbron voor varkens .............................. 252

XIV.nbsp;Nieuwe inzichten in de varkensvoeding, mede in ver-

band met de verkregen uitkomsten ..................... 270

H ^ /\

-ocr page 314- -ocr page 315-