^'quot;Litdw*^! ^ ^ M ^'
Bijdrage tot de diagnostiek en
bestrijding der paratuberculose
.......~
fe-.
m
M. J, J. HOUTHUIS
•mUOTHEEK DER
RUKStWfVERSITÊfT
UT H
-ocr page 2-/ quot;'■••i - i y
gt; |
■ 'Aiv | ||
,V. ; |
'lïii
... ■gt; ■
fW.
•-Ä3
ÄlcV'---'^- -- ■
'lt;■ ' A .
' #•' ** V
' ■ r
r . .4 * . '
-ocr page 3-itlMii.......,
V J
vt
-ocr page 4-• . . .1 . -
■..-■v vC:
m
Tl
__
bijdrage tot de diagnostiek en
bestrijding der paratuberculose.
'i-'/quot;^ quot; ■ r;^ - ■ - V gt;
, « ■
{ :
.... t'-^'M
Jc«quot;'
-ocr page 9-Bijdrage tot de diagnostiek en
bestrijding der paratuberculose
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE VEEARTSENIJKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVER-
SITEIT TE UTRECHT OP GEZAG VAN DEN RECTOR-
MAGNIFICUS D^ L. S. ORNSTEIN HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNI-
VERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FA-
CULTEIT DER VEEARTSENIJKUNDE TE VERDEDIGEN
OP DONDERDAG 30 JUNI 1932 DES NAMIDDAGS TE
4 UUR
DOOR
GEBOREN TE UTRECHT
kemink en zoon n.v. - over den dom - utrecht
-ocr page 10-m
-ocr page 11-A ma petite femme.
Aan mijn Ouders.
te
s J'«
iAV
»ifss ;
Het is mij een behoefte bij de voltooiing van dezen arbeid U,
Hoogleeraren van de faculteit der Veeartsenijkunde, dank te zeggen
voor hetgeen gij tot mijne vorming hebt bijgedragen.
Vooral U, Hooggeleerde de Blieck, hooggeachte promotor, ben
ik zeer erkentelijk voor de gastvrijheid, welke ik het afgeloopen
jaar aan uw Instituut heb mogen genieten.
Zeer bewonderd heb ik de wijze, waarop gij onmiddellijk in
groote lijnen den weg waarlangs gij een bepaald onderzoek wenscht
te zien verricht, weet aan te geven. Ik hoop in de gelegenheid te
zijn, om van de vele open vragen, waarop gij mij hebt gewezen, en
welke na afsluiting van dit proefschrift nog op een oplossing
wachten, althans enkele nader tot een oplossing te kunnen brengen
Dank zij uwe introductie mocht ik de belangrijkste Engelsche on-
derzoekers op dit gebied leeren kennen, hetgeen door mij zeer werd
gewaardeerd.
Op hoogen prijs heb ik gesteld dat U, Hooggeleerde Schornagel,
mgt;j, den practicus zonder voldoende pathologisch-anatomische
kennis, een nieuwen wereld in ons vak hebt doen opengaan, welke
de clinicus slechts hoogst zelden kan bestudeeren.
Zeer veel van uw tijd hebt gij mij gegeven, zeer geleerde
Hoogland, en ik heb respect voor uw groote kennis en de wijze
waarop g,j mijn studie op het gebied der pathologische anatomie
hebt geleid. Ik gevoel het als een groote leegte, dat zeer waar-
schijnlijk het indienen van dit proefschrift, het afscheid van het
laboratorium voor pathologische anatomie beteekent.
U, zeer geleerde Jansen, ben ik dankbaar voor de warme belang-
stelling, welke gij hadt in mijn werk. Zoowel uw groote clinische
kennis als uw heldere inzichten in de infectieziekten, zijn mij steeds
een groote steun geweest.
Voorts aan allen, die mij bij de bewerking van dit proefschrift
met raad en daad behulpzaam waren, mijn hartelijken dank.
Van harte bedank ik allen, die mij bij het technische werk be-
hulpzaam zijn geweest; in het bijzonder den heer van der Bilt,
voor de wijze waarop hij de vele honderden fraaie microscopische
preparaten voor mij heeft vervaardigd.
My sincerest thanks are due to various men in England whose
help and advice, most generously given, were of the first import-
ance to me in carrying on my investigations.
Dr. A. Leslie Sheather D. Sc., M.R.C.V.S. gave any amount of his
precious time to the study and discussion of my researches. At the
same time he placed at my disposal unlimited quantities of Johnine
— a diagnosticum of his own composition.
Not less do I owe to Dr. George W. Dunkin M.R.C.V.S., D.V.H.,
who not only supplied me with great quantities of Johnine, but
also took a very active part in the diagnosing of the various cases
that came under my notice. Through a regular interchange of
fresh material it became possible for us, to check and control each
other's diagnosis.
Lastly there is Dr. F. C. Minett, D. Sc., M.R.C.V.S., who during
a fortnight made me free of his laboratory, where he gave me every
possible information concerning the cultivation of Johne's bacillus
and inspection of material, living and dead. He also took me to
the farm of Mr. Odium at F^ewsey, where a herd- test of 400 animals
was being applied, and where the most liberal hospitality was
extended to me by Mr. and Mrs. Odium.
The help, kindness and friendship I received at the hands of the
above mentioned gentlemen I shall not easily forget.
INHOUD.
Blz.
1.nbsp;Inleiding................. 1
2.nbsp;Literatuuroverzicht............. 4
3.nbsp;Bespreking van de gebruikte diagnostica...... 11
4.nbsp;Eigen onderzoek.............. 13
Techniek en beoordeeling van de intradermale
Johnine reactie............. 13
Onderzoek van de verschillende gevallen .... 16
Samenvatting der resultaten van het pathologisch-
anatomisch onderzoek (macroscopisch en microsco-
pisch onderzoek) ...........
Symptomatologie en diagnostiek......
Overzicht van de resultaten der verschillende biolo-
gische reacties............
Koopkwesties.............
Onderzoek van een sterk met paratuberculose be-
smetten veestapel van 42 dieren.......
Infectieproeven.........
5.nbsp;Bestrijding..........
6.nbsp;Conclusies..........
7.nbsp;Literatuur.........
8.nbsp;Foto's.
122
137
140
143
145
150
151
156
159
m.
■rif
Ç-t;
-ocr page 17-INLEIDING.
Wie als veearts de praktijk uitoefent in een streek, waar para-
uberculose veel voorkomt, waar bedrijven zijn aan te wijzen, waar-
mlir^ ^^nbsp;40, als ongeneeslijk
ZIT. TJ.rnbsp;l^et na-
den iZnnf rnbsp;paratuberculose wer-
miLhe bilnbsp;verbijsterenden indruk van de econo-
de ve h'^t'!quot;quot;nbsp;--kte; temeer omdat noch het gros van
ernsTl de '.quot;hnbsp;^^^^^tsenijkundig staatstoezicht van de
Cln sctquot;^^^nbsp;^oor-
me^f ^eMV-nbsp;^^^^^^^nbsp;^^^^^ ^'-^kte, im-
sTd um v.'iquot;,, Mnbsp;latent
vaee vLl •nbsp;voorafgaan, gevoegd bij de zeer
vag ve schijnselen ,n de eerste stadiën van de ziekte, geven eener-
rlZnbsp;'^^^'quot;cttingskansen cn anderzijds tot moeilijke, als
reg^ late herkenning van het ziekteproces aanleiding.
Wanneer men aanneemt, dat zelfs in gevallen met hevige diarrhee
vermagering en uitputting, de diagnose door het aantoonen dei'
bacillen, slechts in een betrekkelijk klein percentage van de-gevallen
gesteld kan worden, dan is het niet te verwonderen, dat met een
uitbreiding van deze ziekte ernstig rekening gehouden moet worden
vor^^rSnbsp;omstandigheid be^
yorderd een oplettende eigenaar, onder wiens runderstanel mri
w n.g opvallende verschijnselen, als een iets achteruitgaande melk-
l'lde TTnbsp;overeenstemt met de omstan-
d g eden van het dier, met waarschijnlijkheid een toekomstig slacht-
z ek onbsp;ervarmg met deze
^.ekte doet hem dan besluiten het dier te verkoopen op een tijdstip,
Jov.f lnbsp;objectieve vermoedens omtrent het
geval kan uitspreken. Hierbij zal het betreffende rund als regel
voor gezond en eerlijk worden verkocht en het is maar van het
tijdstip van optreden der klinische verschijnselen afhankelijk, of de
nieuwe eigenaar eenige retributie van de koopsom van zulk een dier
zal verkrijgen, — geheel afgezien van de onberekenbare schade,
die een dergelijk rund door besmetting van de nieuwe omgeving kan
veroorzaken.
Het is te verwachten, dat de resultaten, welke in de laatste jaren
van Engelsche en Amerikaansche zijde worden medegedeeld omtrent
de diagnostische waarde van biologische reacties bij paratubercu-
lose, als zij in het groot worden bevestigd, van groote beteekenis
voor het vroegtijdig onderkennen van de ziekte zullen blijken te zijn.
Intusschen is hier onmiddellijk een groote schaduwzijde van een
vroegtijdige diagnose te noemen, n.1. dat het verkoopen van runde-
ren in een dergelijk stadium van de ziekte zeker nog gebruikelijker
zal worden, met als gevolg een nog sterkere verspreiding van de
ziekte.
Hoewel bij deze ziekte een groot aantal onopgeloste vraagstukken
zijn op te sommen: de Pathogenese, de epidemiologie, de verhouding
van den bacil tot de overige pathogene en apathogene zuurvaste
micro-organismen, e.a. waarvan de wetenschappelijke beteekenis
ongetwijfeld van groot gewicht is te achten, lijkt het mij bij de
tegenwoordige stand van de kennis van de ziekte en gezien de
bovenvermelde feiten, van practische beteekenis om allereerst de
waarde te bepalen van de verschillende diagnostische hulpmiddelen,
waarmede natuurlijk ten nauwste samenhangen de maatregelen,,
welke tot een daadwerkelijke bestrijding van de gevreesde ziekte
kunnen worden beraamd. Het door mij verrichte onderzoek is vol-
gens dezen gedachtengang uitgewerkt; tot dit doel werden 44 run-
deren, die van paratuberculose verdacht waren, door mij onder-
zocht. Naast uitgebreid klinisch onderzoek, werd een vergelijkend
onderzoek ingesteld naar de waarde van verschillende biologische
reacties (Johnine Sheather en Dunkin, paratuberculine, vogeltuber-
culine, bovine tuberculine). Daarna werden de dieren gedood en
volgde een uitgebreid bacterioscopisch onderzoek volgens verschil-
lende werkwijzen.'Aan het anatomische en histologische onderzoek
moest groote zorg worden besteed, als basis voor de beoordeeling
van de resultaten der gebruikte klinische onderzoek-methoden. De
verkregen gegevens zijn in een tabel verzameld, teneinde de gevallen
overzichtelijk en gemakkelijk vergelijkbaar te maken.
Aan deze onderzoekingen sluiten een aantal infectieproeven aan,
die echter zoowel door het kleine aantal, als de negatieve resultaten,'
slechts van bijkomstige beteekenis kunnen worden geacht.
Moge dit onderzoek er iets toe bijdragen, om de belangstelling
op te wekken, die deze verraderlijke ziekte uit een veeartsenijkundig
en oeconomisch oogpunt m.i. dringend noodig heeft.
In de literatuurlijst worden de meeste publicaties over paratuber-
culose vermeld; dit overzicht geeft een indruk van de verschillende
onderzoekingen in chronologische volgorde, welke gedurende de
laatste eeuw zijn verricht.
Reeds in 1806 werden al bepaalde vormen van diarrhee bij run-
deren gepubliceerd, welke chronisch en ongeneeslijk waren.
In 1826 werd door Hurtrel d'A r b o v a 1 gewezen op een
verdikking van het darmslijmvlies van dunne en dikke darmen van
runderen, gepaard gaande met chronische diarrhee.
Uit berichten van F a r r o w en C a r t w i g h t blijkt, dat de
ziekte 100 jaar geleden reeds in Engeland voorkwam.
In 1895 werd voor het eerst de oorzaak van de paratuberculose
aangetoond door Johne te Dresden en een Amerikaan F r o-
t h i n g h a m, die met hem samenwerkte. J o h n e en F r o t h i n g-
h a m vonden in het verdikte darmslijmvlies van een geslachte koe,
welke 6 maanden aan diarrhee had geleden, zuurvaste staafjes (ge-
kleurd volgens Ziehl-Neelsen), waarbij deze bacillen in hoopjes
lagen en korter en dikker waren dan tuberkelbacillen. Zij kwamen
tot de diagnose: Vogeltuberculose of een ziekte door een andere
modificatie van de tuberkelbacil.
Ook Robert Koch, die van hetzelfde rund materiaal toege-
zonden kreeg, kwam tot dezelfde conclusie.
De volgende belangrijke publicatie over deze ziekte kwam in
1904 van de hand van M a r k u s. Hij wees er op, dat de ziekte reeds
jaren geleden in ons land was gezien door Koorevaar (1901),
die nadrukkelijk de aandacht had gevestigd op de verdikte darmen
van de aan diarrhee lijdende dieren, terwijl in de overige organen
geen noemenswaardige afwijkingen werden gevonden.
Markus vond ook, evenals Koorevaar, de zuurvaste ba-
cillen in verschillende gevallen en wees verder op het nut van
onderzoek van rectaalslijmvliesafkrabsel, een nieuwe methode voor
het diagnostiseeren van deze ziekte tijdens het leven. Alle infectie-
proeven met de gebruikelijke proefdieren hadden een negatief
verloop.
Liénauxenvan denEeckhout (1905) spraken zich op
grond van dierexperimenten voor tuberculose uit en wel voor een
ziekte veroorzaakt door zeer weinig virulente rundertuberkelbacillen.
Liénaux sprak zelfs van een saprophytisch levende rundertu-
berkelbacil.
Bongert (1906) constateerde ook een tuberculeuze infiltratie
van de darmmucosa van het rund, veroorzaakt door een verzwakte
zoogdiertuberkelbacil.
Ook B O r g e a u d (1905) hield de ziekte voor tuberculose, door
weinig virulente bacillen, wellicht van het vogeltype veroorzaakt.
Bang, M'F adyean, Leclainche en K. F. Meyer ver-
klaarden zich op grond van de negatieve dierexperimenten, tegen
tuberculose.
BuggeenCordsen wilden het resultaat van nadere onder-
zoekingen afwachten; toch publiceerde in 1908 B ugge in samen-
werking met A 1 b i e n, een voorloopige mededeeling, dat het hun
gelukt was de bacil te kweeken en waarbij alle door hen gedane
waarnemingen over de cultureele eigenschappen van de bacil ertegen
pleitten, dat hier tuberculose in het spel zou zijn.
B. Bang in Denemarken was de eerste, die deze chronische
diarrhee als een op zichzelf staande ziekte beschouwde, welke niets
op tuberculose geleek en hij noemde het: chronische pseiidotubercu-
lose of paratuberculeiize enteritis.
M'F a d y e a n wilde het ook evenals Bang als een aparte ziekte
beschouwen.
De ziekte werd verder gerapporteerd uit Zuid-Afrika, N.-Amerika,
Duitschland, Sleeswijk-Holstein.
K. F. Meyer (Bern) kon in 62% van zijn gevallen de diagnose
tijdens het leven door faecesonderzoek stellen.
W. Stuurman (Alkmaar) kwam tot de conclusie, dat de spe-
cifieke hypertrophische darmontsteking van het rund waarschijnlijk
van tuberculeuzen natuur zou zijn en wel veroorzaakt door bacillen,
welke Identisch met vogeltuberkelbacillen zouden zijn.
Na het Internationale Veeartsenijkundig Congres, in 1909 in den
Haag gehouden, kwam men langzamerhand tot de overtuiging, dat
hier een geheel aparte ziekte in het spel was, welke niets met
tuberculose gemeen had en gaven M i e s s n e r en T r a p p aan de
ziekte de naam van: Enteritis chronica infectiosa bovis.
Liénaux publiceerde in 1912 een geval van paratuberculeuze
enteritis bij een paard. Bij het faecesonderzoek werden zuurvaste
bacillen gevonden in groote hoeveelheid en wel lange zoowel als
korte staafjes, doch slechts zelden in hoopjes gelegen zooals bij
paratuberculose van het rund. Bij de sectie werden naast verande-
ringen veroorzaakt door tuberculose, in de mucosa van colon en
coecum zweren aangetroffen, waarvan de oppervlakte was bedekt
door een geelachtige, kaasachtige substantie. In de mesenteriale
lymphklieren en in het slijmvliesafkrabsel, ook van het colon en
coecum werden paratuberkelbacillen aangetoond.
In 1912 gelukte het aan M'Fadyean, Sheather en
Edwards het oorzakelijk micro-organisme te kweeken op ver-
schillende media en toen reeds werd er in Engeland op aange-
drongen om de ziekte onder de besmettelijke ziekten in de wet op
te nemen.
Ook Halfdan Holth gelukte het de bacil te kweeken op
het eimedium van Dorset.
De beste beschrijving over deze ziekte is te vinden in de in 1913
verschenen publicatie van F. W. Twort en G. L. Ingram: A
Monograph on Johne's Disease.
Het was de schrijvers reeds in 1910 gelukt de bacil te kweeken
op bepaalde vaste en vloeibare media. Zij wezen op de noodzake-
lijkheid van het gebruiken van extract van bacillus phlei in de voe-
dingsbodems en bespraken verschillende vaccins: zoowel curatieve
als diagnostische. Zij zeggen: „As in tuberculosis, so, too in Johne's
Disease the inoculation of a diagnostic vaccine has been shown to
be a far more delicate test, and, what is perhaps of still greater
importance it is more specific and at the same time easier to
perform.quot;
De beschrijving der histologische veranderingen van den darm
en mesenteriale lymphklieren, door M'F a d y e a n in 1918 gegeven,
komt voor de localisatie der ziekteprocessen in hoofdzaak overeen
met de tegenwoordige inzichten. Verschillende opvattingen zooals
over de epithelioide cellen, die uit plasmacellen zouden ontstaan,
het overgaan in een symplasma-stadium dezer cellen, het voor-
komen van zuurvaste staafjes in bindweefselcellen (Fibrocyten) en
ook het indeelen der veranderingen in verschillende stadiën, kunnen
door de tegenwoordige onderzoeker niet meer worden aanvaard.
Andersen (1920) gebruikte als diagnosticum een paratuber-
culine, waarbij in 25% van de gevallen een positieve diagnose
werd verkregen.
Beach en Hastings (1922) gebruikten in Amerika voor
hun onderzoek Johnine en wel werd dit intraveneus ingespoten, ter-
wijl om het uur gedurende 10 uur de temperatuurverhooging ge-
meten werd. In een populair wetenschappelijk tijdschrift bevalen zij
de boeren aan hun dieren met Johnine te laten onderzoeken, terwijl
zij tevens adviseerden de positief reageerende dieren onherroepelijk
op te ruimen.
Volgens Pan isset en Verge (1924) werden de runderen
meestal op een leeftijd tusschen 2 en 8 jaar door de ziekte aan-
getast. Bij kalveren werd de ziekte niet gezien, doch wel bij vier
dieren, welke 18 maanden oud waren.
Victor Carneiro (1925) komt tot de conclusie, dat de
klinische diagnose van paratuberculose alleen mogelijk zou zijn in
de laatste stadia van de ziekte, hetgeen dus voor de bestrijding
weinig waarde zou hebben.
„Le diagnostic précoce de la maladie est le premier moyen de
la lutte contre la paratuberculose bovine, il est d'un grand intérêt
du point de vue économiquequot;.
Va 11 é e en R i n j a r d (1926) gebruikten een paratuberculine,
bereid m de koude en gegroeid op een vasten voedingsbodem. Zij
namen tevens proeven met vaccins bij jonge dieren; door een depot
van deze entstof onder de huid te brengen, meenden zij de dieren
tegen paratuberculose te kunnen beschermen, de resultaten werden
nog niet medegedeeld.
..Nous manquons encore d'un procédé courant sûr et vraiment
spécifique de diagnostic précoce de l'entérite paratuberculeuse, qui
permette de sacrifier hâtivement avec un minimum de pertes tel
sujet condamné à une déchéance certaine. Nous sommes aussi tou-
jours dépourvus d'un moyen de prévention pratiquement suffissant.
Cest le début même de l'infection paratuberculeuse qu'il faut
depister.quot;
Verder verschenen in 1926 drie dissertaties, namelijk van E r i c h-
s e n, K. H. M e y e r en S c h u s t e r r e i t, welke naast de Engel-
sche, Amerikaansche en Fransche Hteratuur geen nieuws brachten.
In Juni 1927 werd door G. W. D u n k i n in the Veterinary Record
een belangrijk artikel geschreven. Deze onderzoeker bereidde „Tep-
sinquot; een diagnosticum, dat intradermaal werd ingespoten, waar-
door een vroegtijdige diagnose kon worden gesteld. „We cannot
hope to stamp out this foul disease unless and until! we are able to
detect it in its very early stages and before clinical symptoms set inquot;.
In December 1927 werd in een Research Bulletin uit Amerika
van Beach, Hastings en Mansfield het gebruik van bio-
logische reacties aanbevolen. Zij noemden hun diagnosticum
„Johninequot;, terwijl de diagnose gesteld werd na intraveneuse in-
jectie door temperatuurstijging. De wensch werd uitgesproken, dat
men ook de intradermale injectie zou gaan toepassen. „Our expe-
rience with the intradermal test has been so limited, that nothing
need be said regarding itquot;. Zij veronderstelden bovendien, dat even-
als tuberculine in bepaalde gevallen van tuberculose de Johnine
een genezende werking zou kunnen hebben bij paratuberculose. In
de Staat Wisconsin werd een wet aangenomen, waarbij men 5000
dollars per jaar beschikbaar stelde als premie en schadeloosstelling
voor het afmaken der reageerende dieren. Dit was een vrijwillige
bestrijding van de paratuberculose met Regeeringssubsidie. „With
this disease, as with others, the farmers chief protection must come
from his own efforts, rather than from those of sanitary officialsquot;.
In Juni 1928 publiceerde G. W. Dunkin zeer uitvoerig de
verschillende voedingsbodems noodig voor het kweeken van de para-
tuberkelbacil en tevens de wijze van bereiden van zijn Johnine. Hij
pastte de dubbele intradermale injectie toe; postmortem onderzoek
bevestigde volkomen de diagnose in alle onderzochte gevallen.
In de maanden Augustus en September van het jaar 1929 werd
naar aanleiding van een door 0. W. D u n k i n aangeboden studie
over „Johne's Diseasequot; in de vergadering van de National Veteri-
nary Medical Association of Great Britain and Ireland een dis-
cussie gehouden, waar Leslie A. Sheather deze woorden
sprak: „Twenty years ago, the principal facts with regard to the
nature of the disease, its clinical manifestations, its lesions, etc.
were well known. A method of diagnosis during the early stages, a
means of protective inoculation and a method of treatment were
wanting. That is broadly speaking, still the position.quot;
Dunkin vvenschte beter methoden ter bereiding van Johnine
en betere methoden om de sterkte van de Johnine te meten. De
practiseerende dierenarts, die de Johnine gebruikt, moest kunnen
zeggen: „I know this stuff will detect the disease if the animal has
got it, because it has been tested for potency.quot;
Er werd door Dunkin verder op gewezen, dat men een nega-
tieve postmortem uitspraak eerst mocht doen, nadat ook werd ge-
tracht uit het te onderzoeken materiaal het organisme te kweeken.
Het was n.1. voorgekomen, dat in een zeer vroegtijdig geslacht on-
derzocht geval, op geen enkele wijze de bacil kon worden aange-
toond en dat niettemin na geruimen tijd groei op den vasten voe-
dingsbodem werd gezien.
Haganen Zeissig publiceerden, als resultaat van een inge-
steld onderzoek bij aan paratuberculose lijdende dieren, dat vogel-
tuberculine evengoed te gebruiken was als diagnosticum, als Johnine.
Dunkin stelde hiertegenover een onderzoek van 42 dieren met
vogeltuberculine, waarbij geen enkel dier reageerde, terwijl daarna
dezelfde dieren met Dunkin's Johnine werden ingespoten met het
volgende resultaat: 18 positieve, 22 negatieve en 2 dubieuze reacties.
Naast deze Engelsche en Amerikaansche literatuur mag een pu-
blicatie van A. B oq u e t in de Annales de l'Institut Pasteur (1928)
niet onvermeld blijven. „Sur Ie bacille de Tcntérite paratuberculeuse
des bovidósquot;.
Ook de Johnine reactie wordt vermeld, terwijl de ophthalmoreactie
geen resultaat gaf. Er blijkt verder geen antagonisme te bestaan
tusschen tuberculose en paratuberculose, in tegenstelling met dc
gangbare meening in kringen van practici.
Op dc weinige gevoeligheid van verschillende proefdieren wordt
gewezen, terwijl een bcstudeering van dc immuniseerendc eigen-
schappen van de bacil, door dc hooge prijzen van de te gebruiken
proefdieren (koe, schaap en geit) achterwege moest blijven.
H. R i c h a r d noemde twee gevallen van runderen, welke bij
lierhaling vanaf hun geboorte werden gevaccineerd met B.C.G. van
Calmette en Guérin, welke vrij bleven van tuberculose, maar wel
'lan paratuberculose gingen lijden. De proefdieren, geënt met ma-
teriaal van deze dieren, kregen geen tuberculose.
In Maart 1930 verscheen een circulaire van de United States
Department of Agriculture, Washington D.C. van E 1 m a r Las h
en W. M. Möhler. Naar overtuiging van de auteurs werden de
runderen reeds in de eerste levensweken geïnfecteerd, terwijl zonder
eenige verschijnselen zich de ziekte pas in optima forma ontwikkelde
in het derde of vierde levensjaar.
The Veterinary Record van October 1931 gaf een studie van
Dunkin over de uitroeiing van de paratuberculose.
Hierop zal bij de bespreking van de bestrijding van de ziekte
nog nader worden teruggekomen.
Van Heelsbergen publiceerde in September 1931 een arti-
kel, waarin werd medegedeeld, dat het hem niet gelukt was, om bij
kippen door voeding van paratuberculeus materiaal, de ziekte te
veroorzaken. Hij beval aan de proeven met kuikens te herhalen.
In de laatste maanden werd in the Veterinary Record van ver-
schillende zijden in Engeland aangedrongen op overheidsmaatrege-
len om de paratuberculose afdoende te kunnen bestrijden.
Tot slot kunnen hier de mededeelingen van het Deensche Serum-
laboratorium worden genoemd van 1930—1931, door M. Plum
over de verschillende reacties van bovine-, vogel- en paratuberculine
(Johnine) bij dieren die geïnfecteerd zijn respectievelijk met run-
der-, vogel- en paratuberculose.
Plum wijst op het veelvuldig voorkomen van vogeltuberkel-
bacilleninfecties bij runderen, vooral op jeugdigen leeftijd.
Dieren welke positief reageeren op vogeltuberculine, kunnen ge-
infecteerd zijn met vogeltuberculose, of met paratuberculose, doch
men moet tevens rekening houden met de mogelijkheid, dat men
niet tegenover deze beide genoemde infecties staat, doch eventueel
tegenover infecties met andere, mogelijk saprophytische zuurvaste
bacillen, daar er bij groepen van zuurvaste bacillen een zekere
reactiegemeenschap gevonden wordt, zooals Long, Crawford
en H a g a n al vroeger bewezen. De verschillende in tabellen op-
genomen reactiegetallen zijn in den regel buitengewoon laag. Het
resultaat wijst uit, dat Johnine niet aangewend kan worden om de
differentiaal diagnose te stellen tusschen vogeltuberculose en para-
tuberculose.
Het voor het onderzoek gebruikte Johnine is gedeeltelijk afkomstig
van O. Bang en gedeeltelijk verkregen door tusschenkomst van
Dr. M i n e 11, chef v. h. Research Institute of Animal Pathology.
BESPREKING VAN DE GEBRUIKTE DIAGNOSTICA.
1.nbsp;Johnine Sheather.
2.nbsp;Johnine Dunkin.
3.nbsp;Paratubercuhne i , . .nbsp;,nbsp;....
4.nbsp;Vogeltuberculine Jnbsp;R.jks-serununrichtmg.
5.nbsp;Phieïne.
6.nbsp;Tuberculine (bovine) en wel oculotuberculine cle Blieck.
1.nbsp;Johnine Sheather.
Volgens mecledeelingen van A. L. Sheather wordt zijn Johnine
bereid op een „vloeibaar synthetisch mediumquot;, terwijl steeds
dezelfde ééne stam wordt gebruikt.
Jammer genoeg is over de bereiding tot nog toe niets ge-
publiceerd.
2.nbsp;johnine Dunkin
wordt bereid van drie verschillende stammen van paratuberkel-
bacillen en wel op een vloeibaar medium, waarvan de samen-
stelling door G. W. Dunkin uitvoerig werd gepubliceerd.
Deze culturen worden na voldoende groei, goed geschud cn
ingedampt tot een tiende van het volume. De sterkte van de
Johnine wordt gemeten op runderen, welke lijden aan para-
tuberculose en vergeleken met een Johnine van bekende goede
werking.
lt;3. Paratuberculine van de R.S.I.
wordt bereid van één stam van paratuberkelbacillen, gekweekt
op bouillon, waaraan bovine tuberculine is toegevoegd.
Vofreltubcrculinc van de R.S.I.
wordt bereid van vogeltuberkelbacillen, gekweekt op 5% gly-
cerine-aardappelbouillon gedurende 8 weken, daarna gedood
bij 100° C. en ingedampt op een tiende van het volume.
Phieïne.
Culturen van bacillus phieï op peptonbouillon, welke buiten-
-ocr page 28-gewoon gemakkelijk groeit en na 14 dagen al kan worden ge-
schud, gedood en ingedampt tot het gewenschte volume.
6. Oculotubercüline de Blieck
wordt bereid op de gebruikelijke manier zooals voor de Koch-
tuberculine reeds bekend was. Echter worden de bacillen nog
behandeld met aether en daarna geëxtraheerd, waarna dit
extract aan de tuberculine wordt toegevoegd.
Deze tuberculine werd sedert 1910 door de Blieck bereid in
Ned.-lndië en vanaf 1917 ook in Nederland. De sterkte van
de tuberculine wordt gecontroleerd op runderen. De oculo-
tuberculine wordt toegepast na sensibilisatie. Voor de intra-
dermale tuberculinereactie wordt ze verdund tot 50%, terwijl
de dosis, ook bij herhaling na 48 uur, telkens bedraagt 0.1 cc.
TECHNIEK EN BEOORDEELING VAN DE INTRADERMALE
JOHNINE REACTIE.
Met een tusschenruimte van 48 uur wordt 0.2 cc. Johnine in de
huid ingespoten. Het beste doet men, door aan de zijvlakte van de
hals de huid een handbreed kaal te knippen, terwijl de dikte van de
huid wordt gemeten cn genoteerd. Hiervoor wordt een bepaald
instrument gebruikt (evenals voor de intradermale tuberculine
reactie), dat tot in onderdeden van centimeters de huiddikte aan-
geeft. Verder verdient het aanbeveling, dat men canules gebruikt,
waarvan de naald hoogstens 1 c.M. lang is, daar een eerste eisch
is, dat de Johnine zoo diep mogelijk in de huid wordt gespoten,
terwijl dan bij eenige ervaring, het breken van canules, bij verzet
van het dier, tot de uitzonderingen behoort.
De huiddikte-toename wordt voor de eerste maal gemeten na
48 uur, (tijdstip 2e injectie) terwijl de totale toename van de huid-
dikte het grootst blijkt te zijn, wanneer 24 uur daarna opnieuw
wordt gemeten.
Heel dikwijls wordt enkele uren na het inspuiten van het dia-
gnosticum een sterke zwelling van de injectieplaatsen gezien (geval
29^ 33 en 34), welke echter weer spoedig verdwijnt en door de
Engelsche onderzoekers als „needie reactionquot; wordt beschouwd.
Voor de beoordeeling van een positieve reactie is hef wenschelijk
de onderdeden van de reactie eerst afzonderlijk te bespreken.
Als gevolg van dc intradermale inspuiting kunnen optreden: zwcl-
ling in de cutis, zwelling in de subcutis cn verschijnselen van pijn
en warmte op dc entplaats.
Bij een duidelijk positieve reactie hangen de zwelling van cutis
cn subcutis zoodanig samen, dat zij één geheel vormen, waardoor
innige samenhang van huid met onderliggende weefsels tijdelijk is
opgetreden cn de huid dus als vastzittend gevoeld wordt.
De verdeeling van de zwelling in de subcutis (oedeem) is niet
-ocr page 30-altijd gelijkmatig, niet zelden is het centrum m de buurt van de
entplaats ten opzichte van de omgeving iets ingezonken, iets lager
liggend waarbij het subcutane oedeem min of meer als een walletje
het reactiegebied begrenst; de Engelschen spreken in dit geval van
randen, die „fluffy or featheryquot; zijn. De consistentie is m het cen-
trum als regel iets steviger dan in het randgebied, ook bij een
promineerend centrum kan de consistentie steviger zijn dan van
de omgeving.
De zwelling wordt door de dikte van de huidplooi ter plaatse
gemeten en genoteerd. De Engelsche onderzoekers geven dikwijls
bovendien aan, de vlakte-uitbreiding van het gezwollen gebied, soms
bedraagt deze vlakte-uitbreiding wel 10 c.M. en meer.
Aangezien zwelling van de cutis en subcutis niet altijd in gelijke
mate optreedt, is de totale dikte-toename in millimeters niet altijd
van dezelfde factoren afhankelijk, n.1. een sterke zwelling van de
cutis en een geringe zwelling van de subcutis kunnen dezelfde toe-
name van de huiddikte geven als een geringe zwelling van de cutis
en een sterke zwelling van de subcutis, wat echter in reactie met
hetzelfde behoeft te beteekenen. Afgezien van de factoren warmte
en pijnlijkheid komen door deze omstandigheid subjectieve ken-
merken voor de beoordeeling van de reactie naar voren. Het is dus
begrijpelijk, dat alleen de totale dikte-toename van huid en subcutis
bij de reactie niet een directe beoordeeling mogelijk maakt. Wel
neemt men aan, dat een diktevermeerdering van ongeveer 10 m.M.
minstens noodig is voor een positieve reactie, maar deze zal steeds
in verband met de andere verschijnselen worden vergeleken.
De negatieve reactie heeft het karakter van een knobbeltje ter
grootte van een erwt, hazelnoot tot kleine noot, ingesloten in de
dikte van de huid, hetwelk gemakkelijk tusschen vinger en duim is
te nemen en te betasten, terwijl de hüid los blijft van het onder-
liggende subcutane weefsel.
Op zichzelf staat de uitspraak van Dunkin in 1932, dat dubieuze
reacties niet voorkomen, zeggende dat een dier in het geheel geen
reactie behoort te geven na de Johnine-injectie, wanneer het vol-
komen vrij is van paratuberculose.
In ieder geval, hoe verschillend de positieve reactie zich kan
voordoen, er blijft steeds een duidelijk verschil tusschen deze en
de negatieve reactie.
De beoordeeling van de intradermale vogeltuberculine, paratuber-
culine, phleïne en bovine tuberculine reactie geschiedt op dezelfde
U'ijze als voor Johnine werd aangegeven.
Deze injecties kunnen tegelijkertijd bij hetzelfde dier worden toe-
gepast, zonder elkaar te beïnvloeden. De dosis voor de intradermale
bovine tuberculine inspuiting bedraagt 0.1 cc. van de 50% verdunde
tuberculine, eveneens bij herhaling met een tusschenruimte van
48 uur.
ONDERZOEK VAN DE VERSCHILLENDE GEVALLEN.
Geval 1.
Onderzocht aan het Instituut voor Parasitaire- en Infectieziekten
onder No. 542. Zwartbonte koe, drie jaar oud.
Het dier verkeert in goeden voedingstoestand, maakt een vol-
komen gezonden indruk, eet en herkauwt normaal. Er bestaat een
lichte diarrhee.
Klinisch onderzoek: P. 70, A. 18, T. 38.5°.
Slijmvliezen zijn normaal van kleur; geen klierzwelhng, geen
oedeem is aanwezig in de keelgang. De faeces zijn iets dun, maar
toch goed gebonden en zonder slijm.
Faecesonderzoek is bij herhaling negatief en wel op verschillende
dagen. Ook het afkrabsel van het slijmvlies van het rectum is
negatief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie:
Totale toename van de huiddikte is ruim 15 m.M., pijnlijk en
warm, de reactie is dus duidelijk positief.
Het rund wordt op 10 Juni 1931 geslacht:
In de buikholte bevindt zich geen abnormale vloeistofophooping.
De ligging van de buikingewanden is normaal. Het buikvlies is glad,
glanzend, vochtig en doorschijnend. De magen zijn op normale wijze
met voedsel gevuld en uitwendig noch inwendig is aan het slijmvlies
eenige verandering te zien.
Bij uitwendige beschouwing van den darm, blijkt deze over de
geheele lengte van het dunne darmkanaal een verdikten wand te
bezitten. Na openknippen van den darm wordt een waterdunnen
inhoud aangetroffen, gemengd met bloed en slijm.
Vooral in den dunnen darm blijkt de mucosa belangrijk verdikt
te zijn, zoodat een sterke, onregelmatige plooivorming is ontstaan,
die niet verstrijkbaar is, met hier en daar een vlekkige roodheid,
gelocaliseerd op de kammen van de plooien.
De mucosa van den dikken darm is weinig gezwollen, alleen de
ileocoecale klep bleek eenigszins verdikt en blauwrood gekleurd.
Öe lymphbanen, welke zich begeven naar de mesenteriale lympli-
«|gt;ercn, zijn gestuwd en duidelijk zichtbaar. De mesenteriale klieren
2'jn belangrijk gezwollen en geven op de sneevlakte veel melk-
achtige, troebele vloeistof te zien.
Uitstrijkjes gemaakt van afkrabsel van verschillende plaatsen van
darmmucosa en van de sneevlakte van de mesenteriale lymph-
klieren vertoonen bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen in den dunnen
«arm enkele hoopjes korte zuurvaste staafjes, in den dikken darm
geen enkel hoopje, in het duodenum en in de ileocoecale klep
lt;^quot;kele hoopjes en in de lymphklieren zeer veel in hoopjes gelegen,
zuurvaste bacillen. In het afkrabsel van het rectum worden geen
bacillen gevonden. Enkele der mediastinale klieren geven op door-
snede verkaasde en verkalkte haarden, van knikker- tot kastanje-
grootte te zien. Ook in de bronchiale lymphklieren worden derge-
lijke haarden aangetroffen, waarvan de inhoud min of meer ver-
wcelct is
In de'longen eenige afgekapselde haarden ter grootte van een
noot, op doorsnede blijkt de kazige massa week te zijn en ge-
mengd met kalkkorrels.
In uitstrijkjes van dit materiaal worden geen tuberkelbacillen
gevonden.nbsp;.nbsp;x i
Cavia 126 op 10-6-'31 hiermede subcutaan ingespoten sterft
op 13-8-'31. De sectie geeft een positief beeld van tuberculose.
Geen histologisch onderzoek van geval 1.
Geval 2.
Onderzocht aan het Instituut voor Parasitaire- en Infectieziekten
onder No. 543. Zwartbonte koe, ruim drie jaar oud.
Het dier is sterk vermagerd, de huid van achterbeenen en bekken-
streek is bedekt met ingedroogde faeces; toch maakt het dier geen
zieken indruk en het eet en herkauwt normaal.
Klinisch onderzoek: P. 65, A. 17, T. 38.1°.
De slijmvliezen zijn bleekrood van kleur, de oogen, hoewel diep
in de kassen gelegen, staan volkomen helder. Geen oedeem is aan-
wezig in de keelgang. Niets abnormaals is te vinden, behalve de
heftige diarrhee, gepaard gaande met sterke vermagering. De
faeces zijn zeer dun en slijmig en worden herhaaldelijk afgezet.
Faecesonderzoek is bij herhaling negatief; evenmin zijn in het
afkrabsel van het slijmvlies van het rectum hoopjes zuurvaste staaf-
jes te vinden, wel een enkel plomp, alleenliggend zuurvast staafje.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Jolinine-reactie:
Totale toename van de huiddikte is 24.6 m.M. gezwollen, pijnlijk
en warm, de reactie is dus duidelijk positief.
Het rund wordt op 10 Juni 1931 geslacht:
Bij uitwendige beschouwing van den darm zien we, dat over de
geheele lengte van het dunne darmkanaal gedeelten met verdikten
wand afwisselen met gedeelten van normale dikte. Voorts blijken
het colon, het coecum en het rectum eveneens een verdikten wand
te bezitten.
Bij openknippen van den darm wordt in alle deelen een dunnen
slijmigen inhoud aangetroffen.
In den dunnen darm blijkt de mucosa belangrijk verdikt, zoodat
70
to
gt;40
URCU
een sterke plooivorming is ontstaan, niet verstrijkbaar, terwijl de
kleur van het slijmvlies zeer bleek, bijna wit is. Dc niet duidelijk
yerdikte deelen van den dunnen darm vertoonen een vrijwel diffuse
'quot;jectie roodheid van de mucosa.
De mucosa van den dikken darm is belangrijk gezwollen cn
vertoont ook de bekende plooivorming. De mucosa van de ileocoecale-
klep is belangrijk verdikt en heeft een glazig aspect.
De mesenteriale lymphklieren zijn matig gezwollen en zeer voch-
tig op sneevlakte. Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van de darm-
mucosa en van de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren,
vertoonen bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen in alle verdikte darm-
gedeelten zoowel van dunnen als van dikken darm en ileocoecale
klep veel hoopjes korte zuurvaste staafjes en in de lymphklieren
zelfs zeer veel.
In de nieren worden enkele haardjes aangetroffen, ongeveer ter
grootte van een knikker, welke tuberculose doen vermoeden. Bij
histologisch onderzoek echter is geen tuberculose aangetoond, ter-
wijl in uitstrijkjes van deze haardjes geen zuurvaste bacillen worden
gevonden.
Ten overvloede wordt van dit materiaal cavia 127 geënt. Deze
is op 9 Maart '32 nog volkomen gezond.
Cavia 127 wordt gedood. De sectie is negatief, terwijl tevens het
histologisch onderzoek van organen van cavia 127 geheel negatief
verloopt.
Verder geen histologisch onderzoek van geval 2.
Geval 3.
Zwartbonte koe, drie jaar oud.
Het dier is vrij mager, doch maakt een volkomen gezonden in-
druk. De eetlust is zelfs zeer goed en het herkauwen geschiedt
normaal. Er bestaat reeds eenigen tijd diarrhee.
Klinisch onderzoek: P. 68, A. 20, T. 38.4°.
De slijmvliezen zijn normaal van kleur, geen oedeem in de keel-
gang. Behalve de stinkende diarrhee is niets abnormaals te vinden.
De faeces zijn zeer dun, slijmig en stinkend en met gasblaasjes
gemengd.
Het faecesonderzoek blijft steeds gedurende acht achtereen-
volgende dagen negatief. Ook worden monsters faeces aan ver-
schillende instituten ter onderzoek opgezonden, met negatief resul-
taat. In afkrabsels van het rectale slijmvlies worden geen hoopjes
zuurvaste staafjes gevonden (10—18 Juni '31). Op 18 Juni '31 zijn
de faeces plotseling normaal van uiterlijk en consistentie. Het dier
gaat in voedingstoestand vooruit en geeft meer melk. Op 24 Juni
weer plotseling heftige diarrhee, het faecesonderzoek blijft negatief,
op 28 Juni is de diarrhee weer verdwenen.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
II
10
13
'S
IT
'«
IS
/•»
13
t
h
?
e
7
6
3
V
d
5
/
Geval 3
■ Johnine Sheather //. 6- '3/.
iO
io
vrÏN
Intradermale Johnine reactie:
Totale toename van dc huiddikte, dc eerste maal ± 7 m.M.,
wemig gezwollen dus, echter wei pijnlijk en warm. Dc tweede
maal — veertien dagen later — is de toename van de huiddikte
m.M.; de reactie is thans duidelijk positief.
^et rund wordt op 30 Juni 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijkt het dunne darm-
kanaal over de geheele lengte een verdikten wand te bezitten. IBij
openknippen van de darmen wordt in alle deelen een dik vloeibaren
---Johnine Sheather 35- êjs/.
-ocr page 38-inhoud aangetroffen. De mucosa van de dunne darmen is belangrijk
verdikt, met sterke plooivorming, welke niet verstrijkbaar is, met
hier en daar een vlekkige roodheid gelocaliseerd op de kammen van
de plooien.nbsp;. .
De mucosa van den dikken darm vertoont geen afwijkmgen en
de ileocoecale klep is normaal.
De mesenteriale lymphklieren zijn matig gezwollen en een troebel
melkachtig vocht vloeit af van de sneevlakte.
Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van de darmmucosa en van
de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren vertoonen bij kleu-
ring volgens Ziehl-Neelsen in den dunnen darm zeer weinig alleen-
liggende korte zuurvaste staafjes, in de dikke darmen en de ileocoe-
cale klep geen enkele bacil en in de mesenteriale lymphklieren zeer
veel in hoopjes gelegen korte zuurvaste staafjes.
Microscopie.
In het overzichtsbeeld van een gedeelte dunne darm vallen op:
Ie. de sterk verdikte mucosa,
2e. een onregelmatig verdikte muscularis mucosae,
3e. onregelmatig verdeelde infiltratie en oedeem van de sub-
mucosa en subserosa.
De mucosaverdikking blijkt een gevolg te zijn van een zeer diffuse
cellige infiltratie van het inter- en subglandulaire bindweefsel, ten-
gevolge waarvan de Lieberkühn'sche klieren uiteengedrongen zijn.
De onregelmatige verdeeling der Lieberkühn'sche klieren doet
vermoeden, dat ook klierbuizen ten gronde zijn gegaan; wel ziet men
veel bekercellen. Men treft echter geen bepaalde degeneratieve ver-
anderingen aan, die als nadere aanwijzing van dit ten gronde gaan
zouden kunnen worden opgevat,
In het infiltraat overwegen een drietal celtypen:
1.nbsp;lymphocyten,
2.nbsp;epithelioide cellen en
3.nbsp;eosinophile leucocyten.
De epithelioide cellen liggen meestal in groepjes bijeen, zij vallen
door de bleeke kleur van hun kern en vaak sterke eosinekleur van
het protoplasma reeds bij zwakke vergrooting op.
In de oppervlakkige gedeelten van de mucosa ziet men meer van
deze celgroepjes dan in de diepere lagen. Ook plasmacellen komen
vrij veel voor, terwijl verschillende mooie Langhans'sche reuzen-
cellen, soms drie of vier bijeen, in de meer oppervlakkige gedeelten
van de mucosa worden aangetroffen,
In volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten vallen bij zwakke
vergrooting de zeer vele Langhans'sche reuzencellen en hoopjes
epithelioide cellen in de oppervlakkige lagen van de mucosa op.
Bij immersie-vergrooting wordt slechts hier en daar in een
groepje epithelioide cellen een alleenliggend zuurvast gekleurd fijn
staafje aangetroffen, gephagocyteerd in een cel, waarvan de kern
nog duidelijk zichtbaar is, terwijl in de duidelijke afgeronde en
ovale reuzencellen, met mooie wandstandige bleeke kernen, bijna
geen zuurvaste staafjes worden gevonden, In de zeer geringe in-
filtratie van de oppervlakkige gedeelten van de submucosa en in
de subserosa komt geen enkele bacil voor. Verschillende gedeelten
dikke darm alsook de ileocoecale klep vertoonen geen voor paratu-
berculose kenmerkende veranderingen, geen enkel zuurvast staafje
wordt hierin aangetroffen.
Mesenieriale lymphkliercn:
De klieren vertoonen als gevolg van een matig oedeem een
duidelijk verschil van het sinussysteem cn het lymphhoide weefsel.
Dit laatste bevat in de bast enkele follikels met een groot kiemcen-
trum. De sinus zijn wijd en vertoonen vooral in het merg een
^raai netwerk van uitgespannen reticulumcellcn. Vooral in het bast-
gedeelte en randsinus treft men in de sinus hoopjes van groote
bleeke cellen aan, geheel in vorm, kern en kleurbaarheid overeen-
komend met de epithelioide cellen in de mucosa van den darm (ver-
nnderde reticulumcellen), terwijl ook hier weer — reeds bij zwakke
vergrooting — een groot aantal Langhans'sche reuzencellen op-
vallen.
Bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen blijkt het rose gekleurde
centrum van de reuzencellen een zeer groot aantal losliggende zuur-
vaste staafjes fe bevatten, terwijl speciaal in het bastgedcelte in dc
genoemde bleeke cellen verschillende hoopjes voorkomen.
In de kiemcentra van de follikels treft men geen zuurvaste staafjes
aan, wel vindt men in de periphere gedeelten van de follikels enkele
Phagocyten met bacillen beladen, welke dus blijkbaar van dc sinus
Uit in de follikel zijn binnengedrongen.
In de sinus van het merg worden geen zuurvaste staafjes ge-
-ocr page 40-vonden, wel zijn de reticulumcellen vrij sterk beladen met geelbruine
pigmentkorrels, waarbij de vertakte vorm der cellen echter bewaard
is gebleven.
De lever en de portale lymphklieren, de longen en bronchiale
lymphklieren, de milt en verschillende vleeschlymphklieren geven
geen specifieke veranderingen te zien, terwijl bovendien geen zuur-
vaste bacillen in volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten
kunnen worden aangetoond.
Geval 4.
Roodbonte koe, vier jaar oud.
Het dier is sterk vermagerd en het achterste deel van het lichaam
is met ingedroogde faeces bedekt, overigens maakt het absoluut
geen zieken indruk, het eet en herkauwt normaal, het dorstgevoel
evenwel is sterk verhoogd.
Klinisch onderzoek: P. 76, A. 25, T. 38.5°.
Aan de longen is piepen en chymen te hooren, terwijl na het
hoesten deze geruischen niet verdwijnen. De ademhalingsfrequentie
is verhoogd, het type is costo-abdominaal. Herhaald sputumonder-
zoek verloopt negatief. Slijmvliezen zijn bleek van kleur, geen
Johnine Sheather ib.e.'si.
---Johnine Sheather lo.ó.'zi.
HO
(/«cv
70
60
10
oedeem in de keelgang. Bij rectale exploratie zijn geen afwijkingen
te vinden. De faeces zijn zeer dun en slijmig.
Faecesonderzoek geeft bij herhaling enkele losliggende plompe
zuurvaste staafjes te zien (16, 17 en 18 Juni). Op 19 Juni zijn de
faeces normaal van uiterlijk en consistentie en thans worden enkele
karakteristieke hoopjes zuurvaste staafjes gevonden. In afkrabsel
van het rectaalslijmvlies worden geen zuurvaste bacillen gevonden.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is positief.
Intradermale johnine-reactie:
Totale toename van de huiddikte is nihil, niet warm of pijnlijk, de
reactie is duidelijk negatief, ook bij herhaling.
Het rund wordt op 24 Juni 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijkt deze over de
geheele lengte van het dundarmkanaal een verdikten wand te be-
zitten, de dikke darm vertoont noch bij uitwendige beschouwing,
noch na openknippen eenige afwijking. De ileocoecale klep is
normaal.
De mesenteriale lymphklieren zijn zeer sterk gezwollen en veel
melkachtig vocht vloeit af van de sneevlakte.
Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van de darmmucosa en van
de sneevlakte van mesenteriale lymphklieren, vertoonen bij kleuring
volgens Ziehl-Neelsen in den dunnen darm (duodenum) veel
hoopjes korte, zuurvaste staafjes, in den dikken darm geen bacillen,
evenmin in de ileocoecale klep, daarentegen worden in de lymph-
klieren zelfs zeer veel hoopjes gevonden.
Van de verschillende organen vertoonen de longen belangrijke
^ifwijkingen. Er worden hier onderscheidene afgekapselde, hazel-
quot;ootgroote haarden, met verkaasden inhoud gevonden. De bron-
cliiale klieren zijn belangrijk vergroot en geven op doorsnede ver-
kaasde en verkalkte haarden te zien (tuberculose). Van dit mate-
riaal worden cavia 145, 146 en 147 ingespoten intraperitoneaal.
1- Cavia 147 gestorven den 9cn Aug.; sectie geeft een positief
beeld van tuberculose.
2.nbsp;Cavia 146 gestorven den 19en Aug.; sectie geeft een positief
beeld van tuberculose.
3.nbsp;Cavia 145 gestorven den 24 Aug. '31; sectie: levertuberculose,
tuberkelbacillen aangetoond.
Verder worden met een emulsie van de paratuberculeuze me-
senteriale lymphklieren drie cavia's intraveneus ingespoten en wel
'57, 151 en 152 en evenzoo konijn 279.
Cavia 157 is gestorven 4-10-'31 aan diplococcen bronchopneu-
monie en pleuritis, paratuberculose negatief.
Cavia 151 en 152 en konijn 279 zijn op 9 Maart 1932 nog vol-
komen gezond, worden echter in het belang van het onderzoek
^^dTsectie van genoemde dieren is volkomen negatief, terwijl ook
het histologisch onderzoek van darmen en organen een negatief
resultaat geeft.
Geen histologisch onderzoek van geval 4.
Geval 5,
Zwartbonte koe, acht jaar oud.
Het dier verkeert in zeer goeden voedingstoestand, doch maakt
een eenigszins suffen indruk, de blik is flauw. Eten en herkauwen
geschiedt vrij normaal, het dorstgevoel is belangrijk verhoogd. De
koe heeft plotseling een heftige diarrhee gekregen. Het dier perst
en staat dikwijls met opgekromden rug.
Klinisch onderzoek: P. 70, A. 19, T. 37.8°.
De slijmvliezen zijn bleek, geen oedeem in de keelgang, geen
klierzwelling. Bij auscultatie van de buikholte klotsende darmge-
ruischen te hooren. Behalve de ernstige diarrhee geen afwijkingen.
De faeces zijn waterdun, niet slijmig en met een enkel bloedstolsel
gemengd.
Faecesonderzoek geeft veel hoopjes korte zuurvaste staafjes te
zien. Ook in een uitstrijkje van een bloedstolsel worden enkele ka-
rakteristieke hoopjes gevonden. Op 18 Juni zijn de faeces plotse-
ling vrij normaal van uiterlijk en consistentie, het faecesonderzoek
blijkt echter nog positief te zijn.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte 12 m.M., pijnlijk en warm, de
reactie is zeer duidelijk positief.
Het rund wordt op 18 Juni 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijkt deze over de
geheele lengte van het dundarmkanaal een verdikten wand te be-
zitten. De dikke darm evenwel vertoont geen afwijkingen.
Bij openknippen van den darm wordt op de belangrijk verdikte
-ocr page 43-en geplooide mucosa van den dunnen darm slechts een dunne
meelpapachtige slijmlaag aangetroffen, terwijl in den vrijwel nor-
malen dikken darm een normale darminhoud wordt gevonden.
De mesenteriale lymphklieren zijn weinig gezwollen en maar even
vochtig op de sneevlakte.
Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van de darmmucosa en van
de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren vertoonen bij kleu-
ring volgens Ziehl-Neelsen in de verdikte dundarmgedeelten (ook
duodenum) zeer veel hoopjes zuurvaste staafjes, in den dikken
darm, de ileocoecale klep en de lymphklieren wordt daarentegen
geen «Mikel hoopje gevonden.
In de linker bronchiale lymphklier wordt een knikkergroot haardje
•^^et verkaasden inhoud aangesneden. Van dit materiaal wordt cavia
134 in de liesplooi ingespoten (19-6-'31).
Cavia 134 is gestorven 26-8-31 aan algemeene tuberculose.
Dit geval is histologisch niet onderzocht.
-ocr page 44-Geval 6.
Zwartbonte koe, met kol, zes jaar oud.
Het dier is vermagerd, het baarkleed dof en de melkgift is plot-
seling opgehouden. De eetlust verdween, terwijl het dorstgevoel
verhoogde De eigenaar deelt mede, dat hij de diarrhee pas een
paar dagen te voren heeft geconstateerd. De koe heeft daarvóór
nooit iets gemankeerd.
Klinisch onderzoek: P. 72, A. 20, T. 38.8°.
De slijmvliezen zijn normaal van kleur, geen oedeem in de keel-
gang, geen klierzwelling. Pensbewegingen zijn geheel opgehouden.
Behalve de diarrhee worden verder geen bijzondere afwijkingen
gevonden. De faeces zijn dun en slijmig.
Faecesonderzoek bij herhaling negatief, terwijl de faeces tot aan
de slachting waterdun blijven. Ook rectaal-slijmvliesafkrabsel ne-
gatief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte 22 m.M., gezwollen, pijnlijk
en warm, een uitgebreid oedeem in de omgeving van de injectie. Dus
sterk positief.
Het rund wordt op 18 Juni 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing blijkt slechts een zeer klein gedeelte
van het dunne darmkanaal een verdikten wand te bezitten. Bij open-
knippen van den darm wordt overal een waterdunnen inhoud aan-
getroffen. De mucosa van ± anderhalven meter dunnen darm is
belangrijk verdikt, zoodat een sterke plooivorming is ontstaan, welke
niet verstrijkbaar is, in dit gedeelte is een vlekkige roodheid op de
kammen van de plooien aanwezig. De dikke darmmucosa en dc ileo-
coecale klep zijn normaal.
De mesenteriale lymphklieren zijn belangrijk gezwollen. Van de
sneevlakte is een donker troebel vocht af te strijken.
Uitstrijkjes gemaakt van afkrabsel van de darmmucosa en van
de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren vertoonen bij kleu-
ring volgens Ziehl-Neelsen alleen in het verdikte gedeelte van dc
dunne darmmucosa slechts spaarzaam enkele losliggende, plompe
zuurvaste staafjes, in dc overige darmgedeelten geen enkele bacil,
'11 de lymphklieren evenwel zeer veel karakteristieke hoopjes.
Dit geval is niet histologisch onderzocht.
Geval 7.
Zwartbonte koe met kol, zes jaar oud.
Het dier is sterk vermagerd cn heeft al geruimen tijd diarrhee.
Achterbeenen, staart cn uier zijn geheel met ingedroogde faeces be-
dekt. Het haar is dor en staat overeind. De sphinctcr ani is niet
gesloten. Eetlust is gering, herkauwen wordt niet gezien.
Klinisch onderzoek: P. 66, A. 17, T. 38.4°.
De slijmvliezen zijn opvallend bleek, de oogen staan dof en liggen
-ocr page 46-diep in de kassen. Een gering oedeem is aanwezig in de keelgang.
De faeces zijn waterdun, slijmig en stinkend.
Faecesonderzoek bij herhaald, zeer nauwkeurig onderzoek enkele
alleenliggende plompe zuurvaste staafjes; rectaal slijmvliesafkrabsel
is negatief. De koe gaat tijdens het onderzoek zeer sterk in voe-
dingstoestand achteruit.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Geval 7
-O O tl nine sneather 26.6.'3/.
AlO
UntN
60
70
alt;7
Intradermale Jolinine reactie.
Totale toename van de huiddikte is 2 m.M., niet warm of pijnlijk,
volkomen negatief.
Hei rund wordt op 30 Juni 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijkt deze over dc
geheele lengte van het dunne zoowel als van het dikke darmkanaal
een verdikten wand te bezitten. Bij openknippen wordt een water-
dunnen inhoud, gemengd met veel slijm aangetroffen. De nuicosa
van het geheele darmkanaal is belangrijk verdikt, zoodat een sterke
plooivorming is ontstaan, welke niet verstrijkbaar is, terwijl ge-
deelten slijmvlies, die zeer bleek van kleur zijn, afwisselen met
stukken, waar een vlekkige roodheid op de kammen van de plooien
is gelocaliseerd. Het slijmvlies van de ileocoecale klep is tot ruim
tweemaal de normale dikte gezwollen en donkerrood gekleurd. Op
alle slijmvliesplooien ligt een dikke laag wit slijm.
De mesenteriale lymphklieren zijn gezwollen en een melkachtig
vocht vloeit af van de sneevlakte.
Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van zeer veel stukjes darm-
-ocr page 47-mucosa en van de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren,
vertoonen bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen in de darmafkrabsels
slechts spaarzaam enkele losliggende, plompe zuurvaste staafjes en
in de lymphklieren zeer veel karakteristieke hoopjes bacillen. In een
uitstrijkje van de ileocoecale klep worden eenige hoopjes zuurvaste
staafjes gevonden.
Microscopie.
Dit geval komt in hoofdzaak neer op hetgeen in geval 3 reeds
uitvoerig is beschreven, met dit verschil dat ook de dikke darm
hetzelfde beeld vertoont als de dunne darm.
In de volgens Ziehl-Neelsen gekleurde coupes worden zoowel in
dunne als in dikke darmgedeelten slechts spaarzaam zuurvaste
staafjes alleenliggend aangetroffen en hoogst zelden een enkel ka-
rakteristiek hoopje bacillen.
Mesenteriale lymphklieren.
De klieren vertoonen als gevolg van een belangrijk oedeem, een
zeer duidelijk verschil van het sinussysteem en het lymphoide weef-
sel. De sinus zijn sterk verwijd en opgevuld met zeer veel veran-
derde reticulumcellen, waarbij vooral in het merg eiwitstolsels in
de sinus worden aangetroffen.
Zeer veel groepjes epithelioide cellen, zeer mooie reuzencellen
worden vooral in de sinus van het bastgedeelte, doch zich ver
voortzettend naar het merg toe, aangetroffen. In de reuzencellen
wordt een hoogst enkel alleenliggend plomp staafje gevonden,
doch in de groepen epithelioide cellen veel hoopjes bacillen, die in
aantal afnemen naar het merg toe.
Lever, portale lymphklieren, longen, bronchiale lymphklier, milt
en verschillende vleeschlympliklieren geven geen specifieke verande-
ringen te zien, terwijl bovendien geen zuurvaste staafjes in volgens
Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten kunnen worden aangetoond.
Geval 8.
Zwartbonte koe met groote kol, jaar oud.
Het dier verkeert in vrij goeden voedingstoestand en maakt een
volkomen gezonden indruk. Eet uitstekend en herkauwt normaal.
Klinisch onderzoek: P. 70, A. 20, T. 38.8°.
Bleeke slijmvliezen, geen oedeem in de keelgang, geen kher-
zwelling.
Behalve de diarrhee niets abnormaals te vinden. De faeces zijn zeer
dun en slijmig.
Faecesonderzoek bij herhaling enkele losliggende plompe zuur-
vaste staafjes te zien. Evenzoo bij onderzoek van afkrabsel van het
rectaalslijmvlies.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte de tweede maal, ruim 8 m.M.,
niet warm maar wel pijnlijk. Reactie is dubieus.
Het rund wordt op 10 Juli 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijkt deze over de
geheele lengte van het dunne darmkanaal een verdikten wand te
bezitten; bovendien zijn in de oppervlakkige gedeelten (subserosa)
verschillende knobbeltjes te zien, ter grootte van een sagokorrel en
iets grooter. Bij palpatie voelen deze knobbeltjes hard aan, ze zijn
afgerond van vorm, afgekapseld en bevatten op doorsnede een
groenachtige amorphe massa (detritus).
In uitstrijkjes van deze detritusmassa worden geen bacillen ge-
vonden. Bij openknippen van den darm wordt in alle deelen een
waterdunnen inhoud aangetroffen. Alleen in den dunnen darm blijkt
de mucosa belangrijk verdikt te zijn, waardoor een sterke plooi-
vorming is ontstaan, die niet verstrijkbaar is, met hier en daar een
vlekkige roodheid, vaak op de kammen van de plooien gelocaliseerd.
De mucosa van den dikken darm vertoont geen afwijkmgen, de
ileocoecale klep is normaal, terwijl de mucosa van het rectum
verdikt is.
De mesenteriale lymphklieren zijn matig gezwollen en vochtig op
sneevlakte. Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van de darmmucosa
en van de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren, vertoonen
bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen in den dunnen darm (duodenum)
enkele hoopjes korte zuurvaste staafjes, in den dikken darm geen
enkele bacil noch in de ileocoecale klep, in de lymphklieren echter
zeer veel hoopjes bacillen.
Microscopie.
Dit geval komt gedeeltelijk overeen met het uitvoerig beschreven
geval 3.nbsp;,nbsp;, 1
In het overzichtsbeeld van den dunnen darm vinden we naast cle
drie genoemde punten enkele groote afgekapselde haarden in de
subserosa.
In de oppervlakkige lagen van de mucosa worden echter slechts
enkele Langhans'sche reuzencellen aangetroffen.
De infiltratie van de submucosa is grootendeels beperkt tot de
oppervlakkige gedeelten en omvat niet zelden ook de verzwaarde
muscularis mucosae. Alleen in de door plooivorming uitstekende ge-
deelten is de infiltratie soms meer diffuus. Ook hier vindt men de-
zelfde celtypen als in de mucosa, waarbij echter de lymphocyten
overwegen en slechts betrekkelijk weinig groepjes epithelioide cellen
voorkomen. Het oedeem is diffuus in de geheele submucosa verdeeld
en niet sterk ontwikkeld. Ook in de subserosa en zelfs tusschen de
beide spierlagen treft men infiltraatcellen aan, soms perivasculair
ook epithelioide cellen.
Bovendien bevat de darmmuscularis en de subserosa enkele
groote haarden van min of meer abscesachtig karakter met een
bindweefselkapseltje omgeven en gevuld met detritus, waaronder
veel vervallen leucocyten.
In volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten ziet men reeds
bij zwakke vergrooting zeer talrijke roode vlekjes, die het talrijkst
zijn in de mucosa en in afnemend aantal in de submucosa en sub-
serosa voorkomen.
Bij immersie-vergrooting blijken dit hoopjes van korte zuurvaste
staafjes te zijn, meestal zoo dicht opeen gelegen, dat men moeilijk
staafjes in de korrelige roode massa kan herkennen. Naast deze
grootere hoopjes treft men ook kleinere aan, waarbij het duidelijk
wordt, dat de bacillen gephagocyteerd zijn in cellen, waarvan de
kern nog behoorlijk is te zien. Ook losliggende bacillen komen
verspreid in het praeparaat voor.
Dezelfde bevinding doet men op in de submucosa en in de sub-
serosa, evenwel komen hier slechts enkele hoopjes voor.
In de groote abscesachtige haarden treft men geen enkel zuurvast
staafje aan. Dit stemt overeen met het geheel andere karakter van
deze haarden vergeleken met de overige veranderingen (parasitaire
haarden). Verschillende gedeelten dikke darm-alsook de ileocoecale
klep vertoonen geen voor paratuberculose kenmerkende verande-
ringen, geen enkel zuurvast staafje wordt hierin aangetroffen.
De mesenteriale lymphklieren vertoonen hetzelfde beeld als in
geval 3 uitvoerig beschreven.
Lever en portale lymphklieren, longen en bronchiale lymph-
klieren, milt en verschillende vleeschlymphklieren geven geen speci-
fieke veranderingen te zien, terwijl bovendien geen zuurvaste ba-
cillen in volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten zijn aan-
getoond.
Geval 9.
Zwartbonte koe, met kleine kol, acht jaar oud.
Het dier is mager, doch maakt een volkomen gezonden indruk.
De eetlust is wisselend en het herkauwen geschiedt onregelmatig.
Van tijd tot tijd heeft de koe diarrhee en wordt daarom voor de
slachtbank verkocht.
Klinisch onderzoek: P. 70, A. 19, T. 38.8°.
De slijmvliezen zijn vuilrood van kleur, geen oedeem is aanwezig
in de keelgang, geen klierzwelling. Behalve de diarrhee is niets
abnormaals te vinden. De faeces zijn iets te dun, maar toch goed
gebonden en zonder slijm.
• Faecesonderzoek bij herhaald onderzoek negatief. Ook uitstrijkjes
-ocr page 51-to
URCN
50
70
60
30
Intradermale johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte is 5 m.M., duidelijk afgetee-
kende, nootvormige zwelling, niet warm, noch pijnlijk, volkomen
negatief.
Het rund wordt op 13 Juli 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijken vooral gedeel-
ten van de dikke darmen een verdikten wand te bezitten. Na open-
knippen van den darm worden van alle ook maar eenigszins verdikte
darmgedeelten uitstrijkjes gemaakt, welke allen negatief worden
bevonden.
Ook wordt dit materiaal fijngeknipt en fijn gewreven in een mor-
tier en uitgeschud met ligroïne, gecentrifugeerd en gekleurd volgens
Ziehl-Neelsen, eveneens met negatief resultaat.
De mesenteriale lymphklieren zijn matig gezwollen en weinig
vochtig op sneevlakte.
In praeparaten van de sneevlakte worden geen zuurvaste staafjes,
maar wel zeer veel op mono- en diplococcen gelijkende donker en
zwart gekleurde bolletjes gevonden. Er is echter niet gebleken, dat
dit bacterien waren.
Microscopisch wijkt dit geval op twee punten af van de gewone
beelden van de paratuberculose.
Ie. door het zeer kleine aantal bacillen.
-ocr page 52-2e. door het vrijwel ontbreken van epithelioide cellen in de
mucosa en submucosa.
De darmveranderingen omvatten in hoofdzaak den dikken darm,
de mucosa is onregelmatig verdikt tengevolge van een sterke in-
filtratie van het inter- en subglandulaire bindweefsel, voornamelijk
uit lymphocyten en eosinophile leucocyten bestaande, met slechts
een klein aantal andere ontstekingscellen.
Het aantal Lieberkühn'sche klieren is flink verminderd (ondergang
van klierbuisjes), daarnaast komen vele mitosen in nog intacte
buisjes voor.
De muscularis mucosae is plaatselijk onregelmatig verzwaard.
De submucosa is plaatselijk verbreed door oedeem en vertoont
ook weer een infiltratie van de oppervlakkige gedeelten.
In de mesenieriale lymphklieren vindt men in het bastgedeelte vrij
talrijke reuzencellen, soms onregelmatig van vorm en kernverdeeling,
enkele malen blijkbaar in sinus. Zij bevatten naast zwarte en geel-
achtige pigmentkorrels in schollen, zeer enkele korte zuurvaste
staafjes.
Epithelioide cellen ziet men ook hier niet, althans niet in hoopjes.
Het merg is oedemateus en de reticulumcellen bevatten veel geel-
bruine pigmentkorrels.
Lever en portale lymphklieren, longen en bronchiale lymphklieren,
milt en vleeschlymphklieren geven geen specifieke veranderingen te
7ien, terwijl bovendien geen zuurvaste bacillen in volgens Ziehl-
Neelsen gekleurde praeparaten kunnen worden aangetoond.
Geval 10.
Zwartbonte koe, 2Y2 jaar oud.
Het dier verkeert in vrij goeden voedingstoestand, doch maakt
een suffen indruk. De oogen staan dof. Eetlust ontbreekt geheel en
herkauwen wordt niet gezien. Er bestaat reeds geruimen tijd
diarrhee.
Klinisch onderzoek: P. 78, A. 21, T. 39°.
Slijmvliezen zijn vuilgeel van kleur, geen oedeem in de keelgang.
Bij exploratie voelt de baarmoeder gezwollen, verdikt aan. Het
onderzoek van het baarmoedersecretum verloopt negatief wat betreft
zuurvaste bacillen. De urine bevat eiwit, onderzoek sediment nega-
tief. De faeces zijn zeer dun, slijmig en zijn met gasblaasjes
gemengd.
Faecesonderzoek blijft bij herhaling negatief. Evenzoo uitstrijkjes
van rectaalslijmvlies. De faeces blijven voortdurend tijdens het on-
derzoek zeer dun en slijmig.
■ De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
10
9
S
i
3
?
Geval 10.
-Johnine Sheather 20.7.'3i.
10
UKEN
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte is zeer gering, niet warm of
pijnlijk, dus volkomen negatief.
Het rund wordt op 23 Juli 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van den darm, blijkt bijna de geheele
dunne darm een verdikten wand te bezitten. Bij openknippen van den
darm wordt overal een waterdunnen inhoud aangetroffen, met slijm
gemengd. De mucosa van den dunnen darm is inderdaad verdikt
met een versterkte plooivorming en hier en daar een vlekkige rood-
heid, gelocaliseerd op de kammen van de plooien.
De mesenteriale lymphklieren zijn gezwollen en vochtig op snee-
vlakte.
De netmaag vertoont bij openknippen een sterk oedeem van de
slijmvliesplooien. De uterus is vergroot en verdikt en bevat een
weinig chocoladekleurig exsudaat, met verschijnselen van opper-
vlakkige necrose ter plaatse van de cotyledonen.
Van de nieren zijn enkele renculi grijswit van kleur en van vastere
consistentie, terwijl de nier als geheel niet veranderd is.
Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van de darmmucosa en van
-ocr page 54-de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren, vertoonen bij kleu-
ring volgens Ziehl-Neelsen noch in dunnen, noch in dikken darm,
noch in lymphklieren ook maar één enkel zuurvast staafje. Evenmin
wordt na het uitschudden met ligroïne en centrifugeeren van veel
materiaal ook maar één enkele bacil gevonden.
Microscopie.
De dunne darm vertoont op het eerste gezicht een beeld, dat aan
paratuberculose doet denken, omdat de mucosa verdikt is door een
sterke cellige infiltratie van het inter- en subglandulaire bind-
weefsel.
De Lieberkühn'sche klieren zijn hierdoor wat onregelmatig ge-
plaatst en men krijgt den indruk, dat er op enkele plaatsen ver-
dwenen zijn.
Het infiltraat blijkt bij nader onderzoek grootendeels uit eosino-
phile leucocyten en lymphocyten te bestaan, waarnaast epithelioide
cellen en reuzencellen echter ontbreken. De infiltratie is het sterkst
in de oppervlakkige gedeelten, terwijl bovendien in deze gedeelten,
soms ook tusschen de klierbuizen, een geringe bindweefselnieuw-
vorming plaatselijk is opgetreden.
De muscularis mucosae lijkt in de plooien iets onregelmatig
verdikt.
De submucosa vertoont een matig oedeem en infiltratie met eosi-
nophile cellen en lymphocyten, meestal ook het sterkst in de opper-
vlakkige laag en in de plooien, juist als bij paratuberculose.
De mesenteriale lymphklieren vertoonen groote kiemcentra in de
follikels, terwijl het merg oedemateus is. De sinus in de bast zijn
niet duidelijk te herkennen. In volgens Ziehl-Neelsen gekleurde
praeparaten van darm en mesenteriale klieren worden, niettegen-
staande zeer langdurig zoeken, geen zuurvaste staafjes gevonden.
De reticulumcellen van de lymphklieren bevatten vooral in het
merg veel geelbruine fijne korrels; in de moeilijk te herkennen sinus
van de bast is dit pigment meer klomperig en niet zelden van een
meer oranje-kleur.
Diagnose: chronische niet specifieke enteritis.
Uterus: geringe subacute endometritis.
Nier: zeer geringe chronische interstitieele nephritis.
Het onderzoek van organen met bijbehoorende lymphklieren en
-ocr page 55-van uierlymphklieren en verschillende vleeschlymphklieren op zuur-
vaste bacillen is negatief.
Geval 11.
Witbonte koe, vier jaar oud.
Het dier verkeert in vrij goeden voedingstoestand; heeft reeds
geruimen tijd diarrhee gehad, voedselopname en herkauwen ge-
schieden normaal.
Klinisch onderzoek: P. 73, A. 21, T. 38.7°.
Slijmvliezen zijn normaal van kleur, geen oedeem in de keelgang,
geen klierzwelling. De faeces zijn waterdun en met slijm gemengd.
Faecesonderzoek gedurende drie weken dagelijks verricht steeds
met negatief resultaat; evenzoo uitstrijkjes van rectaalslijmvliesaf-
krabsel. Gedurende het onderzoek wordt geen verandering in de
consistentie van de faeces gezien.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
---Johnine Dunkir) lbjöi. _
so
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte met Johnine Sheather 4 m.M. niet
gezwollen, warm of pijnlijk, negatief; met Johnine Dunkin 5 m.M.
dus evenzoo negatief.
Het rund wordt op 10 Augustus 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van het darmkanaal blijkt alleen een
klein gedeelte van de dunne darmen een verdikten wand te bezitten.
De dikke darm vertoont geen enkele afwijking. Bij openknippen
van de darmen wordt overal een zeer dunne inhoud aangetroffen.
De ileocoecale klep is normaal. De mesenteriale lymphklieren zijn
gezwollen en een melkachtig vocht vloeit of van de sneevlakte. Uit-
strijkjes, gemaakt van afkrabsel van de darmmucosa en van de
sneevlakte van de mesenterale lymphklieren, vertoonen bij kleuring
volgens Ziehl-Neelsen in den dunnen noch in den dikken darm of
ileocoecale klep zuurvaste staafjes, terwijl in de lymphklieren enkele
alleenligende zuurvaste staafjes, waarvan sommige gekorreld zijn,
vvorden gevonden, temidden van een zeer groot aantal op coccen.
gelijkende lichaampjes. Macroscopisch veranderde stukjes dunne
darmmucosa (iets rot) worden fijn gewreven met physiologische
keukenzoutoplossing en gefiltreerd door gaas, geschud met ligroïne
en gecentrifugeerd. Daarbij worden in de bovenste laag verschillende
hoopjes paratuberkelbacillen gevonden, doch ook in de sediment-
laag, wat ervoor pleit, dat de bacillen door de cellen worden vast-
gehouden. In op dezelfde wijze behandeld kliersap worden alleen
in de bovenste laag zuurvaste staafjes opgemerkt.
Microscopie.
Dit geval komt in hoofdzaak met hetgeen in geval 3 beschreven
is overeen, waarbij echter op enkele bijzonderheden moet worden
gewezen.
In het lumen van den darm worden een groot aantal gedesqua-
meerde cellen gezien, waarin verschillende hoopjes paratuberkel-
bacillen voorkomen. In tegenstelling met geval 3 worden veel plas-
macellen en zeer weinig Langhans'sche reuzencellen gevonden. In de
oppervlakkige lagen van de mucosa van den dunnen darm (duo-
denum) veel uitgetreden roode bloedcellen. Het aantal zuurvaste
staafjes is gering, meestal zijn zij gephagocyteerd in cellen gelegen,
waarvan in verband met het geringe aantal bacillen de kern nog
duidelijk zichtbaar is. In de submucosa worden geen bacillen ge-
vonden, terwijl de infiltratie hier ook zeer gering is.
De mesenteriale lymphklieren geven wel op epithelioide cellen
gelijkende groepen van cellen te zien en verder in het bastgedeelte
opvallend veel fuchsinophile kleurstofophoopingen. Verder weinifj
follikels met klein kiemcentrum.
Het aantal zuurvaste staafjes is zeer gering, wel ziet men een
groot aantal zuurvaste korrels. De kleurstofophoopingen in de bast
zijn amorph en niet nader te herkennen.
In de portale lymphklieren komen haardjes voor grootendeels uit
een kaasachtige detritus bestaande, waarin enkele zuurvaste lange
staafjes zijn waar te nemen. Aan de peripherie van deze haardjes
vindt men epithelioide cellen en reuzencellen (tuberculose).
In de lever worden geen zuurvaste staafjes gevonden.
In de bronchiale klieren bevinden zich los in een sinus twee
hoopjes vrij groote zuurvaste staafjes.
In de longen geen bacillen. Milt en verschillende vleeschlymph-
klieren geven geen specifieke veranderingen te zien, terwijl evenmin
zuurvaste bacillen in volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten
kunnen worden aangetoond.
Geval 12.
Zwartbonte koe, ongeveer 14 jaar oud.
Het dier is vermagerd, doch maakt geen zieken indruk. Eten en
herkauwen geschieden normaal, van tijd tot tijd heeft de koe
diarrhee.
•vo
II Rf '1
50
20
Klinisch onderzoek: P. 74, A. 18, T. 38.1°.
De slijmvliezen zijn bleek, geen oedeem in de keelgang, geen
klierzwelling.
Behalve de diarrhee zijn geen afwijkingen te vinden. De faeces
zijn een weinig te dun en met slijm gemengd.
Faecesonderzoek. Er worden veel hoopjes zuurvaste staafjes ge-
vonden. De faeces zijn ondertusschen geheel normaal van uiterlijk
en consistentie geworden, al worden zeer veel bacillen in hoopjes
aangetroffen.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte van 2—4 m.M., niet gezwollen,
warm noch pijnlijk. Beide Johnine's volkomen negatief.
Het rund wordt op 4 Augustus 1931 geslacht.
De geheele dunne darm blijkt een verdikten wand te bezitten. Bij
openknippen van de darmen'wordt overal een waterdunnen, met
slijm gemengden inhoud gevonden. Het darmslijmvlies van den
dunnen darm is sterk verdikt en op de kammen van de plooien wordt
overal een vlekkige roodheid gezien. Ook de dikke darmmucosa
vertoont op enkele plaatsen deze afwijkingen. De mucosa van de
ileocoecale klep is belangrijk verdikt.
De mesenteriale lymphklieren zijn aanzienlijk gezwollen.
In uitstrijkjes van de mucosa van den dunnen en dikken darm,
gekleurd volgens Ziehl-Neelsen, worden een zeer groot aantal,
meestal in groepen gelegen zuurvaste staafjes gevonden.
Uitstrijkjes van de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren
geven naast hoopjes paratuberkelbacillen weer een zeer groot aantal,
ook in de vorige gevallen waargenomen, op coccen gelijkende
lichaampjes te zien.
Om uit te maken of hier ook een bepaald soort bacterie aanwezig
is, worden verschillende platen gestreken en wel:
agarplaten, serumagarplaten en bloedserumplaten.
Verder wordt geënt in:
gewone bouillon, druivensuikerbouillon, serumbouillon en bloed-
bouillon.
Na een verblijf van 9 dagen in de broedstoof zijn alle voedings-
bodems steriel gebleven.
Verder worden met uitgeperst mesenteriaal kliersap tien konijnen
in de oorvene*'ingespoten en wel een gedeelte met 1 cc., en een
ander met ^ cc. (5-8-'31).
konijn 287 gestorven
j)nbsp;288 ,,
„nbsp;294 leeft nog op
j,nbsp;295 gestorven
„nbsp;296 leeft nog op
8-nbsp;1 '32
17-10-'31
28-nbsp;8-'31
5-ll-'31
29-nbsp;8-'31
20-ll-'31
6-nbsp;9-'31
9-nbsp;3-'32
14- 9-'3],
9- 3-'32
Sectie en histologisch on-
derzoek geen paratubercu-
leuze veranderingen of zuur-
vaste bacillen gevonden
(volkomen negatief).
Konijn 294 en 296 worden in het belang van het onderzoek ge-
dood. De sectie is volkomen negatief. Ook het histologisch onder-
zoek van darmen en verschillende organen geven geen specifieke
veranderingen te zien en geen zuurvaste bacillen kunnen worden
aangetoond.
Microscopie.
Dit geval komt het meest met geval 8 overeen, alleen is het aantal
bacillen hier zéér veel grooter, waardoor men heele gezichtsvelden
, aantreft waar bijna alle celcontouren verdwenen schijnen en alleen
de roodgekleurde klompen bacillen en enkele blauwgekleurde ker-
nen zichtbaar zijn. Men ziet zeer veel Lieberkühn'sche klieren op weg
van ondergang, phagocyten met bacillen beladen dringen de klier-
buizen binnen vanaf de peripherie; ook in overigens nog intacte
klierbuizen ziet men een aantal phagocyten met bacillen beladen
tusschen de epitheelcellen liggen. In de ondergaande klierbuizen
kunnen de phagocyten een belangrijke grootte bereiken (15-20 X
30-40 ß). Duidelijke Langhans'sche reuzencellen ontbreken ten
eenenmale, wel worden enkele in vorm met reuzencellen overeen-
komende cellen gezien volgepropt met bacillen, maar geen kernen
worden hierin aangetroffen en het protoplasma is weinig gekleurd.
De muscularis mucosae is onregelmatig verdikt en uitgerafeld en
op sommige plaatsen niet meer terug te vinden in het groote aantal
bacillen. Het infiltraat in de submucosa is ook beladen met bacillen.
De mesenteriale lymphklieren zijn veel minder rijk aan bacillen
en vooral naar het merg toe worden naast enkele staafjes zeer veel
zuurvaste korrels gezien, terwijl in de sinus van het merg geen
bacillen meer worden aangetroffen en alleen de geelbruine pigment-
korrels in de vertakte reticulumcellen overblijven.
Van de lever en portale lymphklieren, longen en bronchiale
lymphklieren, milt en verschillende vleeschlymphklieren, alsook van
de baarmoeder en een ± drie maanden ouden foetus worden ver-
schillende uitstrijkjes gemaakt, ook na fijnwrijven en uitschudden
met ligroïne en centrifugeeren, alle met negatief resultaat.
Het histologisch onderzoek van volgens Ziehl-Neelsen gekleurde
praeparaten van baarmoeder en darmen en organen van den foetus
is eveneens negatief.
Geval 13.
Zwartbonte blaarkopkoe, 9 jaar oud.
Het dier is sterk vermagerd, eet weinig en heeft reeds lang
diarrhee gehad. Herkauwen geschiedt onregelmatig.
Klinisch onderzoek: P. 76, A. 20, T. 39.5°.
Slijmvliezen bleek en geen oedeem in de keelgang, geen klier-
zwelling. De oogen staan diep in de kassen. De faeces zijn waterdun
en met veel slijm en blazen gemengd.
Faecesonderzoek 12 en 13 Augustus negatief. Op 14 Aug. ver-
schillende karakteristieke zuurvaste plompe staafjes. Rectaalslijm-
vliesafkrabsel negatief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte met Johnine Sheather 16 m.M.,
met Johnine Dunkin 11 m.M., vogeltuberculine 10 m.M., warm en
pijnlijk, dus alle reacties positief, paratuberculine negatief. De koe
wordt verder opgenomen onder No. 546 in het Instituut voor Para-
sitaire- en Infectieziekten voor nader onderzoek en experimenten.
Op 7 Sept. ontstaat een oedeem aan de keelgang. Op 11 Sept.
is het oedeem in de keelgang zeer sterk ontwikkeld (zie foto). Den
volgenden dag is het oedeem volkomen verdwenen, om de daarna
volgende dagen weer toe te nemen; op 16 Sept. is het zeer sterk
ontwikkeld en strekt het zich tot aan het kossum uit. De lichaams-
temperatuur van het dier schommelt van 39.2° tot 39.9°.
De faeces blijven steeds waterdun en bevatten voortdurend zeer
veel hoopjes bacillen. Op 17 Sept. wordt deze koe geopereerd door
Professor Hartog, met het doel een darmfistel aan te leggen, om
daarna, als een darmfistel zou zijn tot stand gekomen, door het
inbrengen van medicamenten direct in het darmlumen, na te gaan,
of men op deze wijze in staat zou zijn de bacillen in den darmwand
te dooden.
-,0
URIN
Helaas scheurden 23 Sept. de hechtingen, die de darm met de
buikwandwond verbonden, uit, zoodat een open verbinding van de
buikholte met de buitenlucht ontstond en tot noodsiachting werd
overgegaan. De middelen ontbraken om deze operatie te herhalen
en nog een dier voor dit doel beschikbaar te stellen.
Het rund wordt op 23 September geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijken zoowel de
dunne als de dikke darm een verdikte wand te bezitten. Bij open-
knippen van den darm wordt overal een waterdunnen inhoud aan-
getroffen. De mucosa, zoowel van dunne als van dikke darmen
blijkt verdikt en geplooid, met hier en daar een vlekkige roodheid
op de kammen van de plooien. Het slijmvlies van de ileocoecale
klep is gezwollen en rood gekleurd.
De mesenteriale lymphklieren zijn belangrijk gezwollen en geven
op sneevlakte een melkachtig troebel vocht te zien. Uitstrijkjes, ge-
maakt van afkrabsel van de darmmucosa en van de sneevlakte van
de mesenteriale klieren, vertoonen bij kleuring volgens Ziehl-
Neelsen in alle praeparaten zeer veel hoopjes zuurvaste staafjes.
Er wordt een voedingsinfectieproef ingesteld bij 9 kapoenen, die
voortdurend met fijngeknipten paratuberculeuzen darm en mesen-
teriale lymphklieren gevoederd worden en wel voor het eerst van
dit geval 13. Ook worden met klieremulsie twee konijnen 319 en
320, met 1 cc. elk in de oorvene ingespoten. Beide konijnen leven
nog op 9 Mrt. 1932, maar worden op dien datum gedood voor
nader onderzoek.
De sectie dezer konijnen is volkomen negatief, ook het histologisch
onderzoek van darmen en verschillende organen geven geen
specifieke veranderingen te zien en geen zuurvaste bacillen kunnen
worden aangetoond.
Het resultaat van de voedingsinfectieproef bij deze negen kapoe-
nen, zal nog nader worden vermeld.
Microscopie.
Heel opvallend is in dit geval, dat in de oppervlakkige lagen,
zoowel van de dunne als dikke darmmucosa zeer veel duidelijke,
groote reuzencellen voorkomen, soms in groepjes van drie of vier
bijeen. Bij immersievergrooting blijken de reuzencellen in de vol-
gens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten stampvol te zitten met
zuurvaste staafjes. Een gedeelte van de reuzencellen geeft een
ring wandstandige blauwe kernen te zien, terwijl andere reuzen-
cellen niets anders meer te zien geven dan een licht rosegekleurde
vlek, zonder duidelijke contour, terwijl de kernen verdwenen zijn.
Verschillende praeparaten maken den indruk, dat de bacillen van-
uit het lumen van den darm in het weefsel zijn binnengedrongen.
De muscularis mucosae is uiteengerafeld op verschillende plaat-
sen en zeer onregelmatig verdikt.
De submucosa is op sommige plaatsen door een belangrijk
-ocr page 63-oedeem wel tweemaal zoo dik als de verdikte darmmucosa zelf.
Hier en daar wordt een enkele reuzencel aangetroffen, terwijl zeer
veel lymphbanen in de submucosa zijn uitgezet en omgeven door
infiltraat en voor het grootste deel gevuld met een detritusmassa,
waarin op verschillende plaatsen nog reuzencellen en epithelioide
cellen te herkennen zijn. Deze detritus blijkt bij kleuring volgens
Ziehl-Neelsen zeer veel bacillen te bevatten, zoowel in de reuzen-
cellen als in de epithelioide cellen en ook zeer veel vrijliggend:
lymphangitis paratuberculosa.
De muscularis van den darm bevat hier en daar kleine infiltraat-
ophoopingen, evenzoo in de subserosa, welke laatste ook oedemateus
verdikt is en een gering aantal zuurvaste staafjes bevat, terwijl
tevens een groot aantal basophile leucocyten in de subserosa
worden gezien.
Mesenteriale lymphklieren: Ook hier valt het zeer groote aantal
reuzencellen direct op, het grootst in aantal in het bastgedeelte en
afnemend naar het merg, terwijl talrijke roode vlekjes bij kleine
vergrooting reeds op het zeer groote getal bacillen wijzen. Ook
Worden sporadisch deze roode vlekjes (dus bacillen) in de kiem-
centra van enkele follikels gevonden. Op de overgangsplaatsen van
de bast naar het merg worden zeer veel zuurvaste korrels aange-
troffen. Deze zuurvaste korrels in cellen gelegen zijn iets geheel
anders dan de zwaardere pigmentkorrels in de reticulumcellen van
het merg. In het merg worden geen bacillen gevonden.
Lever, portale lymphklieren, longen en bronchiale lymphklieren,
milt, uier- en verschillende vleeschlymphklieren geven geen speci-
fieke afwijkingen te zien, terwijl bovendien geen zuurvaste bacillen
in volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten zijn aangetoond.
Geval 14.
Zwartbonte koe met kleine kol, 5 jaar oud.
Het dier wordt verkocht voor de slachtbank, omdat het ver-
magert en geen melk meer geeft en de eetlust zeer slecht is. Diarrhee
heeft het dier nooit gehad.
Klinisch onderzoek: P. 68, A. 18, T. 38.5°.
Slijmvliezen normaal, geen oedeem in de keelgang, geen klier-
zwelling. Herkauwen geschiedt onregelmatig. De faeces zijn vol-
komen normaal van samenstelling en kleur.
Onder No. 547 wordt deze koe verder onderzocht aan het Insti-
tuut voor Parasitaire- en Infectieziekten.
De faeces, welke steeds normaal van consistentie blijven, worden
geregeld onderzocht op zuurvaste staafjes met negatief resultaat.
Herhaling van de Johnine reacties op 3 en 5 October, geeft voor
Johnine Sheather een totale toename van de huiddikte van 20 m.M.
en voor Johnine Dunkin 18 m.M., terwijl de vogel- en paratubercu-
linereacties onveranderd blijven.
Emdelijk op 10 October, twee maanden na de eerste positieve
Johnine reacties, krijgt de koe diarrhee, toch blijft het faeces onder-
zoek negatief, hoewel dagelijks nauwkeurig wordt onderzocht. Ook
rectaalslijmvliesafkrabsel blijft negatief.
Op 15 October worden enkele alleenliggende plompe zuurvaste
staafjes gevonden.
Het rund wordt op 15 October geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van het darmkanaaLblijken zoowel
de dunne als de dikke darmen een verdikten wand te bezitten. Bij
openknippen van den darm wordt overal een vrij dunne slijmige
inhoud aangetroffen. De mucosa, zoowel van dikken als van dunnen
darm is belangrijk verdikt met een versterkte plooivorming, terwijl
op zeer veel plaatsen een vlekkige roodheid op de kammen van de
plooien wordt gevonden.
De ileocoecale klep is vuilrood van kleur, terwijl het slijmvlies tot
anderhalf maal de normale afmetingen is gezwollen. De mesen-
teriale lymphklieren zijn belangrijk gezwollen en een melkachtig
vocht vloeit af van de sneevlakte. Uitstrijkjes van afkrabsels van
zeer veel stukken mucosa van dunnen en dikken darm, gekleurd
volgens Ziehl-Neelsen, geven zelfs geen enkel zuurvast staafje te
zien; in afkrabsel van de ileocoecale klep worden enkele karakte-
ristieke hoopjes gevonden, terwijl in afkrabsel van de mesenteriale
lymphklieren enkele hoopjes zeer fijne bacillen te zien zijn.
Ook de baarmoeder, inhoudende een ± 3 maanden ouden foetus,
wordt onderzocht, er worden geen zuurvaste staafjes gevonden.
Met de verkregen klieremulsie worden twee konijnen intraveneus
ingespoten in de oorvene en wel konijn No. 336 en 337 (17 Oct.).
Konijn 337 is gestorven op 20 October: microscopische praepa-
raten volgens Ziehl-Neelsen van lever, milt, nier, hart en darmen
zijn alle negatief.
Konijn 336 is gestorven 25 Januari 1932: sectie eveneens negatief.
Microscopie.
De darmen geven het gewone beeld van paratuberculose te zien,
te weten een sterk verdikte mucosa, een onregelmatig verdikte mus-
cularis mucosae, terwijl bovendien ook een onregelmatig verdeelde
infiltratie en oedeem in de subserosa gevonden wordt.
In de mucosa worden geen reuzencellen gevonden, wel veel
groepjes epithelioide cellen. In de volgens Ziehl-Neelsen gekleurde
praeparaten worden de bacillen aangetroffen, alleenliggend of met
twee of drie tezamen gephagocyteerd in cellen, waarvan de kern
nog duidelijk te zien is.
De Lieberkühn'sche klieren bevatten zeer veel bekercellen en het
lumen lijkt grooter dan gewoonlijk.
In het infiltraat van de submucosa komen naast een enkel groepje
epithelioide cellen, waarin zuurvaste staafjes worden gevonden, veel
polyblasten en plasmacellen voor.
In de circulaire spierlaag van de muscularis wordt een infiltraat-
ophooping aangetroffen van gerekten vorm, waarin een enkele reu-
zencel en tevens een aantal zuurvaste staafjes worden gevonden.
In de subserosa, welke sterk oedemateus verdikt is, worden geen
bacillen aangetroffen. Wel wordt in de subserosa een vrij groot
bloedvat aangetroffen, geheel gevuld met epithelioide- en ontste-
kingscellen; bij kleuring worden vrij veel zuurvaste staafjes ge-
vonden. De adventitia vertoont plaatselijk een lymphocytaire in-
filtratie (Phlebitis paratuberculosa).nbsp;•
De mesenteriale lymphklieren vertoonen het gewone beeld, bo-
vendien wordt in de kiemcentra van de follikels ook een enkel
hoopje en een enkel losliggend zuurvast staafje gevonden. In tegen-
stelling met den darm, waar het aantal bacillen relatief geringer is,
worden in de klieren zeer veel hoopjes bacillen aangetroffen.
Lever en portale lymphklieren negatief.
Longen en bronchiale lymphklieren negatief.
Milt negatief.
Ook in verschillende vleeschlymphklieren worden geen zuurvaste
staafjes gevonden.
Organen van den ± 3 maanden ouden foetus en de baarmoeder
van de koe, alle negatief.
Geval 15.
Zwartbonte koe, jaar oud.
Het dier wordt aangevoerd ter slachting op de slachtplaats te
Sliedrecht, daar het hier een koopkwestie betreft. De koe heeft ge-
ruimen tijd diarrhee gehad en wel vanaf 13 Mei 1931, de datum,
Waarop de koe werd gekocht. Thans, drie maanden later, zijn nog
geen paratuberkelbacillen in de mest gevonden en daar het dier
zeer sterk vermagerd is en geen melk meer geeft, wordt tot slachting
besloten, om tevens tot een diagnose te komen. Geen oedeem in
de keelgang.
De ophthalmoreactie (tuberculine) en de intradermale Johnine
reactie zijn niet toegepast.
Het rund wordt geslacht op 13 Augustus 1931.
Bij uitwendige beschouwing van het darmkanaal blijken vooral
de dunne darmen een verdikten wand te bezitten. De mesenteriale
lymphklieren zijn belangrijk gezwollen. Bij openknippen van den
darm wordt overal een waterdunnen inhoud aangetroffen. De mucosa
van de dunne darmen is belangrijk verdikt en sterk geplooid, terwijl
hier en daar een vlekkige roodheid wordt gezien, gelocaliseerd op
de kammen van de plooien. De dikke darmen zijn normaal van
uiterlijk; evenzoo de ileocoecale klep. Uitstrijkjes, gemaakt van af-
krabsel van de mucosa van dunnen en dikken darm en de snee-
vlakte van de mesenteriale lymphklieren vertoonen bij kleuring vol-
gens Ziehl-Neelsen zeer veel hoopjes plompe zuurvaste staafjes.
Microscopie darm.
In de mucosa van den dunnen en dikken darm is de verdeeling
van de Lieberkühn'sche klieren zeer onregelmatig. In de oppervlak-
kige lagen zijn bijna alle klieren verdwenen en vervangen door
infiltraatcellen, deze cellen worden ook in de diepere lagen gevon-
den, terwijl ook bacillen in de volgens Ziehl-Neelsen gekleurde
praeparaten zoowel in de oppervlakkige als in de diepere lagen
van de mucosa aanwezig zijn. In de mucosa ziet men hier en daar
sterk uitgezette Lieberkühn'sche klieren, waarbij van het epitheel
slechts een platte rest is overgebleven. Het uitgezette lumen is ge-
vuld met detritus en afgestooten cellen, terwijl hier ook verschillende
hoopjes zuurvaste staafjes worden gezien. Slijmreactie is in deze
veranderde klierbuizen niet aan te toonen (thionine). Verder wor-
den vooral in de oppervlakkige lagen van de mucosa veel zeer ty-
pische Langhans'sche reuzencellen gezien.
De muscularis mucosae is zeer onregelmatig verdikt, het sterkst
echter in de plooien.
In de submucosa, welke vrij sterk verbreed is door oedeem,
is het infiltraat vooral in de oppervlakkige laag aansluitend aan de
muscularis mucosae te vinden, in hoofdzaak als haardvormige op-
hoopingen. In een enkel lymphvat in deze oppervlakkige laag van
de submucosa, omgeven door een ophooping van infiltraatcellen,
worden enkele epithelioide cellen gezien, beladen met zuurvaste
staafjes (geringe lymphangitis paratuberculosa).
In verband met de veranderingen van de submucosa is het op-
vallend, dat men naast een zeer geringe diffuse infiltratie en bind-
weefselvermeerdering tusschen de spierbundels van de muscularis,
haardvormige (baanvormige) infiltraatgebieden waarneemt, waar-
schijnlijk zijn zij het gevolg van de lymphangitis paratuberculosa
en als een algemeene reactie der vaatscheeden te beschouwen.
De subserosa is belangrijk verdikt en bevat veel infiltraathaar-
den, waarin ook epithelioide cellen en reuzencellen en hier en daar
een aantal zuurvaste staafjes.
Mesenteriale lymphklieren. Een zeer groot aantal zeer mooie
Langhans'sche reuzencellen, niet alleen in het bastgedeelte, maar zij
zetten zich ver naar het merg voort. De zwartbruin gekleurde pig-
mentkorrels in de vertakte reticulumcellen worden niet alleen in de
mergsinus, doch in de sinus van het bastgedeelte aangetroffen en
lijken grover en donkerder gekleurd dan gewoonlijk.
Longen en bronchiale lymphklieren, lever en portale lymphklieren,
milt, verschillende vleeschlymphklieren, uier en uierlymphklieren,
geven geen specifieke afwijkingen te zien, terwijl bovendien in
volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten geen zuurvaste staafjes
kunnen worden aangetoond.
Geval 16.
Zwartbonte koe, vier jaar oud.
Het dier is vermagerd en heeft den heelen zomer reeds diarrhee
gehad, maakt echter een volkomen gezonden indruk. Als bijzonder-
heid kan worden gemeld, dat de moeder en de zuster van deze
Itoe ook aan paratuberculose zijn ten gronde gegaan.
Klinisch onderzoek: P. 74, A. 22, T. 38.9°.
Slijmvliezen porceleinwit, geen oedeem in de keelgang, geen
klierzwelling. De faeces zijn zeer dun en slijmig en met veel bloed-
stolsels gemengd, terwijl zij een weeë bloedlucht verspreiden.
Bij het faecesonderzoek worden uitstrijkjes gemaakt van de
bloedstolsels, waarbij in elk gezichtsveld zeer veel hoopjes plompe
zuurvaste staafjes worden gevonden, terwijl ook veel bacillen in
paren liggen; enkele alleenliggende bacillen zijn omgeven door een
lichte hof.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte Johnine Dunkin 9 m.M., Johnine
Sheather 7 m.M. Alle inspuitingsplaatsen, ook die van paratuber-
culine en vogeltuberculine zijn pijnlijk. De beide Johninereacties
zijn duidelijk positief: gezwollen, warm en pijnlijk.
Op 17 en 18 Augustus zijn de faeces normaal van consistentie,
terwijl minder bloedstolsels worden gezien.
Faecesonderzoek op gewone wijze, na uitschudden met Hgroïne
geeft een zeer groot aantal hoopjes bacillen te zien.
Het rund wordt op 18 Augustus 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van het darmkanaal blijken de dunne
darmen over de geheele lengte een sterk verdikten wand te bezitten.
Ook het coecum en colon zijn sterk verdikt. De mesenteriale klieren
zijn belangrijk gezwollen en geven een troebele melkachtige vloei-
stof op sneevlakte te zien. Bij openknippen van den darm wordt
weinig darminhoud aangetroffen, terwijl de mucosa bijna overal
sterk verdikt en geplooid is. Het slijmvlies van den blinden zak van
het coecum is belangrijk verdikt en rood gekleurd, terwijl op af-
standen van ongeveer vijf centimeter van elkaar diphtherisch ont-
stoken plekken met substantieverlies te zien zijn, als het ware zwe-
ren met een middellijn van c.M. Uitstrijkjes gemaakt van af-
krabsels van de darmmucosa en van de sneevlakte van de mesen-
teriale lymphklieren gekleurd volgens Ziehl-Neelsen zijn alle dui-
delijk positief. Van dit sterk geïnfecteerde darm- en kliersap worden
op 19 Augustus 5 konijnen met 1 cc. in de oorvene ingespoten.
Konijn 304 en 305 stierven apoplectisch ongeveer een minuut na
de injectie.
Konijn 306 stierf 6 September, onderzoek op paratuberkelbacillen
was negatief.
Konijn 303 en 307 stierven op 8 Sept., geen paratuberculose
aangetoond.
Microscopie.
Darm. De reeds herhaaldelijk beschreven veranderingen, zooals:
verbreeding van de mucosa door infiltratie van het inter- en sub-
glandulaire bindweefsel door groepjes epithelioide cellen, reuzen-
cellen, eosinophile leucocyten en plasmacellen, lymphocyten e.a. met
uiteendringen en atrophic van de Lieberkühn'sche klieren, infiltratie
van de oppervlakkige laag van de submucosa worden ook hier
gevonden.
Bijzonder treffen in den dikken darm van dit geval:
Ie. de zeer diffuse infiltratie van de submucosa in de bovenste
helft, grootendeels bestaande uit groote haarden van epithe-
lioide cellen en reuzencellen, aangevuld door lymphocytaire ge-
bieden, die deze oppervlakkige helft van de submucosa tot één
massief geheel maken, dat direct aansluit aan de mucosa.
De muscularis mucosae, die op verschillende plaatsen nog als
een verzwaarde strook spierweefsel is te herkennen, is echter
in talrijke gedeelten geheel uiteengerafeld en nauwelijks terug
te vinden.
De diepe laag van de submucosa is vrij scherp van het bo-
venste gedeelte gescheiden, is niet geïnfiltreerd behalve om de
vaten, en bovendien vrij sterk oedemateus.
2e. In de mucosa vallen op, een sterke vulling der bloedcapillairen,
en een uitgebreide bloeding, plaatselijk vrijwel de geheele mu-
cosa omvattend. De oppervlakkige gedeelten blijken meestal
oedemateus te zijn, en geven daardoor in tegenstelling met de
meeste andere gevallen betrekkelijk celarme beelden te zien.
De Lieberkühn'sche klieren bevatten bijna uitsluitend beker-
cellen.
3e. Bovendien vertoont de mucosa de reeds macroscopisch waar-
genomen ulcereuze gebieden. De mucosa blijkt in deze gedeel-
ten ongeveer tot aan de muscularis mucosae te zijn verdwenen.
De zweerbodem bestaat uit een dun laagje necrotisch weefsel,
waarin fibrine en vrij veel polymorphkernige leucocyten te
vinden zijn.
Aan de zijkanten is het defect zeer scherp begrensd, de in-
tacte mucosa is hier zoodanig omgekruld, dat het oppervlakte-
epitheel aansluit aan het jonge granulatieweefsel.
Deze omgevende mucosa geeft geen bijzondere ontstekings-
beelden te zien. In de volgens Ziehl-Neelsen gekleurde coupes
worden buitengewoon veel zuurvaste staafjes gevonden, zoo-
veel, dat reeds bij zwakke vergrooting groote gedeelten een
sterke roode kleur vertoonen. Bij deze vergrooting blijkt, dat
de verdeeling der bacteriën afwijkt van de klassieke gevallen
en wel, doordat de groote massa zich hier in de diepere ge-
deelten van de mucosa en in het veranderde gedeelte van de
submucosa bevinden.
Merkwaardig is het feit, dat in den zweerbodem relatief zeer
weinig bacillen worden aangetoond. In andere gedeelten, spe-
ciaal in den dunnen darm zijn de veranderingen weer vrijwel
geheel tot de mucosa beperkt, waarbij deze dan sterk verdikt
blijkt te zijn en zeer veel bacillen bevat.
De mesenteriale lymphklieren vertoonen uitgebreide veranderingen
-ocr page 72-met veel epithelioide cellen en reuzencellen in de sinus van het
bastgedeelte, waarin zeer veel zuurvaste bacillen. Ook in het merg
vindt men niet zelden hoopjes van zuurvaste staafjes in veranderde
reticulumcellen; regelmatig bevatten de reticulumcellen van het
merg ook een korrelig zwart pigment. Bovendien vindt men in het
merg cellen met roode klompen, waarin geen bacillen zijn te her-
kennen en waarbij de roode kleur in intensiteit in de verschillende
cellen vrij sterk uiteenloopt. Deze beelden geven den indruk het
gevolg te zijn van ondergang (verschillende graden van degene-
ratie) van zuurvaste bacillen. Tenslotte komen nog grootere haar-
den voor in het bastgedeelte, bestaande uit een verkalkten, kaas-
achtigen detritus, omgeven door een bindweefselkapsel van
wisselende dikte. Karakteristieke celelementen zijn hierin meestal
niet te vinden, behalve enkele Langhans'sche reuzencellen. In ver-
schillende van deze haarden worden vrij veel zuurvaste bacillen,
alleen of in parallelstelling gevonden (chronische tuberculose).
De longen vertoonen op het eerste gezicht weinig veranderingen,
de septa zijn op verschillende plaatsen iets te celrijk, waarbij ook
polymorphkernige leucocyten worden gezien, terwijl bovendien
een versterkte haemaluinkleuring aanwijzing geeft voor een ge-
ringe kalkafzetting in het elastische weefsel van de alveolairsepta.
Enkele alveolen bevatten gedesquameerde cellen, soms enkele
leucocyten. Op verschillende plaatsen treft men in de septa korte
zuurvaste staafjes aan, nooit in een groot aantal, zelden in hoopjes.
Veranderingen in de omgeving zijn hierbij niet waar te nemen,
vaak is zelfs niet uit te maken of de staafjes al of niet in cellen
gelegen zijn. Een enkele maal vindt men ze ook in cellen in een
alveole gelegen.
Eindelijk komen ook zuurvaste staafjes voor, die in grootte en
vorm meer met een tuberkelbacil overeenkomen; veranderingen
worden ook in de omgeving van deze staafjes niet gevonden.
In de bronchiale klieren worden geen zuurvaste staafjes gevon-
den, behalve groote kiemcentra in de follikels, vertoonen zij ook
geen bijzondere afwijkingen.
In lever, portale lymphklieren, milt en verschillende vleesch-
lymphklieren en uierlymphklieren worden geen zuurvaste staafjes
of bijzondere veranderingen gevonden.
Geval 17.
Zwartbonte koe, zeven jaar oud.
Het dier maakt geen gezonden indruk, is vermagerd en heeft
ernstige diarrhee. Eetlust is gering en herkauwen blijft achterwege.
Klinisch onderzoek: P. 74, A. 26, T. 38.5°.
Slijmvliezen zijn zeer bleek. Zwelling der retropharyngeale
klieren, geen oedeem in de keelgang. Type van de ademhaling
costo-abdominaal, geen neusuitvloeiing, hoest niet spontaan. Spu-
tumonderzoek geen wormeieren, geen zuurvaste staafjes. Bij rectale
exploratie niets abnormaals te vinden. De faeces zijn waterdun met
slijm gemengd.
Faecesonderzoek geen karakteristieke hoopjes, doch wel veel
alleenliggende, zuurvaste fijne staafjes. Ook in rectaalslijmvlies-
afkrabsel enkele alleenliggende staafjes.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is positief.
Intradermale Johnine reactie.
-ocr page 74-Totale toename van de huiddikte bij vogeltuberculine 11 m.M.,
warm en pijnlijk. Toename van de huiddikte Johnine Sheather 7
m.M., Johnine Dunkin 6 m.M. wel gezwollen, doch niet warm of
pijnlijk. Paratuberculine volkomen negatief.
Het rund wordt geslacht op 20 Augustus 1931.
Bij uitwendige beschouwing van het darmkanaal lijken de dunne
en dikke darmen geen verdikten wand te bezitten.
De mesenteriale lymphklieren zijn gezwollen en vertoonen op
sneevlakte kleine verkaasde en verkalkte haarden. Bij openknippen
van den darm wordt overal een waterdunnen inhoud aangetroffen,
het slijmvlies is slechts weinig verdikt, terwijl de plooien gemak-
kelijk verstrijkbaar zijn, ook wordt hier en daar een vlekkige rood-
heid, gelocaliseerd op de kammen van de plooien gezien. Uit-
strijkjes, gemaakt van afkrabsel van darmmucosa, gekleurd volgens
Ziehl-Neelsen, zijn negatief. Na fijnwrijven en centrifugeeren wor-
den wel enkele hoopjes zuurvaste staafjes gevonden. In uitstrijkjes
van de mucosa van de ileocoecaleklep, welke normaal van uiterlijk
is, worden direct enkele hoopjes bacillen aangetroffen.
Uitstrijkjes van de sneevlakte van mesenteriale lymphklieren van
de niet verkaasde en verkalkte gedeelten, gekleurd volgens Ziehl-
Neelsen zijn negatief, doch na uitschudden en centrifugeeren wor-
den ook weer enkele hoopjes zuurvaste staafjes gevonden.
De retropharyngeale lymphklieren zijn vergroot en blijken op
doorsnede een verkaasden inhoud te bezitten. In uitstrijkjes zeer
veel lange zuurvaste bacillen gevonden. In de longen worden ver-
schillende knikkergroote verweekte haardjes aangetroffen. In uit-
strijkjes van deze kaasmassa worden groote hoopen zuurvaste,
lange, slanke staafjes gevonden (tuberkelbacillen).
Met materiaal van de retropharyngeale lymphklieren wordt cavia
241 ingespoten in de liesplooi.
Cavia 241 gestorven 11-12-'31. De sectie geeft een positief beeld
van tuberculose.
Met longmateriaal wordt cavia 242 ingespoten in de liesplooi.
Cavia 242 gestorven 3-10-'31. Sectie: algemeene tuberculose.
Met materiaal van den darm wordt cavia 243 in de liesplooi
ingespoten.
Cavia 243 gestorven 30-ll-'31. Sectie positief beeld van tuber-
-ocr page 75-culose, in uitstrijkjes, gekleurd volgens Ziehl-Neelsen, groote hoo-
pen lange zuurvaste staafjes.
Met materiaal van de mesenteriale klieren (verkalkte haard)
wordt cavia 244 ingespoten.
Cavia 244 gestorven 24-10-'31. De sectie geeft een positief beeld
van tuberculose; in uitstrijkjes, gekleurd volgens Ziehl-Neelsen
slechts spaarzaam tuberkelbacillen aangetoond.
Microscopie darm.
In de verschillende onderzochte gedeelten zoowel van dunnen
als van dikken darm is het beeld ongeveer gelijk; de mucosa ver-
toont een vrij sterke infiltratie, waarbij eosinophile leucocyten en
lymphocyten op den voorgrond treden; de lymphocyten zijn niet
zelden in follikelachtige hoopjes bijeen gelegen. De infiltratie is het
sterkst in de oppervlakkige mucosagedeelten.
Hier vallen enkele reuzencellen op, welke in Ziehl-Neelsen kleu-
ring korte zuurvaste staafjes in vrij groot aantal bevatten. Epithe-
lioide cellen vallen in de gewone kleuringen niet op. In Ziehl-
Neelsen kleuring vindt men echter enkele groepjes cellen met
bleeke kernen; in deze cellen worden ook weer enkele korte zuur-
vaste staafjes gevonden.
De submucosa is op de meeste plaatsen licht geïnfiltreerd, speci-
fieke cellen en zuurvaste bacillen worden hier niet aangetroffen.
Mesenteriale lymphklieren. In het algemeen loopen de verande-
ringen parallel met die van den darm, d.w.z. ook hier treft men
enkele reuzencellen en epithelioide cellen aan, beladen met korte
zuurvaste bacillen, terwijl in de gewone kleuringen de beelden
weinig karakteristiek blijken te zijn.
Long: vertoont beelden van een floride tuberculose met veel
verval, geringe kalkafzetting, doorbraak in bronchiën, uitbreiding
langs peribronchiale en perivasculaire lymphbanen. In de kaas-
massa's komen veel slanke zuurvaste bacillen voor.
Lever en portale lymphklieren, milt en verschillende vleesch-
lymphklieren en uierlymphklieren vertoonen geen specifieke ver-
anderingen of zuurvaste bacillen.
Hoewel het histologisch onderzoek van den macroscopisch slechts
weinig veranderden (verdikten) darm en de mesenteriale lymph-
klieren alsmede het vinden van in hoopjes gelegen zuurvaste staafjes
alleen tot de diagnose: paratuberculose (met weinig karakteristieke
celbeelden) doet besluiten, moet op grond van de positieve reactie
van cavia 243 worden aangenomen, dat op verschillende plaatsen
tevens tuberculose aanwezig is geweest, zonder macroscopische
verandenngen, die in die richting wijzen.
Geval 18.
Zwartbonte koe, drie jaar oud.
Het dier verkeert in goeden voedingstoestand, heeft hevige dia-
rrhee, maakt verder een volkomen gezonden indruk, eet en herkauwt
normaal en geeft nog ± 8 L. melk per dag. De diarrhee is een week
tevoren pas opgetreden.
Klinisch onderzoek: P. 70, A. 20, T. 38.7°.
Slijmvliezen normaal van kleur, geen oedeem in de keelgang
geen klierzwelling. Verder behalve de diarrhee niets abnormaals té
vmden. De faeces zijn waterdun.
Faecesonderzoek verschillende hoopjes zuurvaste staafjes
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale johnine reactie.
vo
UREN
Totale toename van de huiddikte Johnine Sheather 8 m.M.,
Johnine Dunkin 7 m.M. beide gezwollen, warm en pijnlijk. Ook de
reactie met vogeltuberculine is positief.
Hei rund wordt op 25 Augustus 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van het darmkanaal blijken de
dunne darm en de dikke darm voor een gedeelte, vooral de blinde
darm, een verdikten wand te bezitten. Bij openknippen van den
darm wordt overal een dunne slijmige inhoud aangetroffen. De
mucosa van de verdikte darmgedeelten is verdikt met versterkte
plooivorming. De mucosa van de ileocoecaleklep is tweemaal zoo
dik als normaal, oedemateus en blauwrood gekleurd.
De mesenteriale lymphklieren zijn niet gezwollen en weinig
vochtig op sneevlakte. Uitstrijkjes, vervaardigd van afkrabsel van
zeer veel stukken mucosa uit de veranderde darmgedeelten en van
de mesenteriale lymphklieren gekleurd volgens Ziehl-Neelsen, ge-
ven in dunnen en dikken darm (ook ileocoecaleklep) slechts
spaarzaam, meest alleenliggende plompe zuurvaste staafjes te zien;
het mesenteriale kliersap vertoont enkele mooie hoopjes paratuber-
kelbacillen.
Longen en pleura zijn bedekt met nieuwvormingen en wel een
granulatieweefsel met gekorreld oppervlak, dat aan tuberculose
doet denken. De lever vertoont verschillende chronisch ontstoken
plaatsen (distomatosis). Enkele renculi van de nieren hebben een
grijswitte kleur.
Microscopie.
De darm vertoont een belangrijk verdikte mucosa, waarin opvalt
de haardvormige ophoopingen van epithelioide cellen vergezeld
van enkele reuzencellen, bij immersievergrooting in de volgens
Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten zeer veel zuurvaste staafjes.
Verschillende Lieberkühn'sche klieren vertoonen vervalsver-
schijnselen in dien zin, dat de bekleedende cellen, gedeeltelijk
verdwijnen en het lumen van de klierbuis met een detritusachtige
massa gevuld raakt.
Zoowel uitzetting als schrompeling der klieren komt hierbij voor.
In de detritusachtige massa komen in wisselende hoeveelheid zuur-
vaste staafjes voor.
De epithelioide cellen en reuzencellen worden evenzeer in de
-ocr page 78-oppervlakkige als diepe lagen van de mucosa aangetroffen en in
de geheele mucosa zeer veel bacillen.
De muscularis mucosae is alleen in de plooien sterk verdikt en
uitgerafeld en de submucosa bevat ook alleen in die plooien een
groote hoeveelheid infiltraat w.o. epithelioide cellen, een enkele
reuzencel en een groot aantal bacillen. Echter valt in de submucosa
ook weer op de haardvormige ophoopingen van infiltraat en epi-
thelioide cellen. In de submucosa zijn een tweetal grootere venen
omgeven door een infiltraatophooping, waarbij een doorbraak van
het proces van de omgeving direct naar het lumen van het vat is
te vervolgen.
In het lumen worden naast infiltraat, epithelioide cellen en
reuzencellen, een groot aantal zuurvaste staafjes gevonden. De
wand van de vene is verder normaal en intact. (Phlebitis para-
tuberculosa.)
De mesenteriale lymphklieren vertoonen als opvallende bevin-
ding een verandering van het bindweefsel, zoowel in de septa als
in de sinus, waar de reticulunivezels in collagene fibrillen veran-
derd zijn.
Specifieke veranderingen van de klieren ontbreken vrijwel ge-
heel, slechts een enkel zuurvast staafje wordt in het bastgedeelte
aangetroffen.
Longen en pleura geven haarden te zien, waarin multiple miliaire
tuberkels enkele met beginnende verkazing en een enkel lang zuur-
vast staafje.
Bronchiale klieren vertoonen geen afwijkingen.'
Lever, portale lymphklieren, milt, nier, uierlymphklieren en ver-
schillende vleeschlymphklieren, negatief.
Geval 19.
Zwartbonte koe, dertien jaar oud.
Het dier verkeert in goeden voedingstoestand; daar de melkgift
steeds slechter is geworden, wordt de koe voor de slachtbank
verkocht.
Klinisch onderzoek: P. 68, A. 24, T. 39°.
Aan de longen zijn vooral links abnormale geruischen te hooren,
vooral piepen en chymen, welke na hoesten minder worden. Type
van de ademhaling is een weinig costo-abdominaal. Sputumonder-
zoek is negatief, wat betreft zuurvaste bacillen. De slijmvliezen zijn
normaal van kleur, geen klierzwelling, geen oedeem in de keelgang.
De faeces zijn goed gebonden, maar iets slap van consistentie.
Faecesonderzoek: bij herhaling negatief. Rectaalslijmvliesaf-
krabsel ook negatief. De faeces zijn slap, maar nog binnen de
grenzen van het normale. Van diarrhee is geen sprake.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is positief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte johnine Sheather 6 en Johnine
Dunkin 11 m.M. beide gezwollen, Johnine Sheather echter niet
Warm, maar wel zeer pijnlijk, zoodat beide reacties als positief
moeten worden aangemerkt. De reacties met vogel- en paratuber-
culine zijn negatief.
Het rund wordt op 24 Augustus geslacht.
In de longen worden verschillende verkaasde en verkalkte haar-
den van knikker- tot eigrootte aangetroffen. Ook in de bronchiale
lymphklieren zijn verkalkte haarden. Voorts een vuistgroote me-
diastinale klier met verkalkte haarden.
De lever vertoont aan de voorvlakte een kinderhoofdgroote
vacaatwoekering als gevolg van een hernia diaphragmatica. Uit-
strijkjes uit haarden in de long benevens bronchiale en mediastinale
lymphklier gekleurd volgens Ziehl-Neelsen zijn negatief.
Bij uitwendige beschouwing van den darm worden geen afwij-
kingen gezien. Ook na openknippen van den darm blijkt de darm-
inhoud normaal en de darmmucosa niet noemenswaard verdikt te
zijn, terwijl de plooien gemakkelijk verstrijkbaar blijken.
De mesenteriale lymphklieren zijn niet gezwollen en volkomen
normaal, eveneens normaal vochtig op sneevlakte. Uitstrijkjes van
zeer veel stukjes mucosa van den darm en van de sneevlakte van
de mesenteriale lymphklieren, gekleurd volgens Ziehl-Neelsen,
geven allen een absoluut negatief resultaat.
Verschillende stukjes darm en mesenteriale klier eenigen tijd
bewaard (dus na rotting) en fijn gewreven met phys. keukenzout-
oplossing, uitgeschud met ligroïne en gecentrifugeerd, leveren
eindelijk de vondst van een enkel hoopje paratubercelbacillen. Het
is alsof de weefselcellen de bacillen zoodanig vasthouden, dat we
ze niet in een gewoon uitstrijkje kunnen aantoonen.
Van het verkaasde en verkalkte materiaal van long en klier wordt
cavia 250 subcutaan aan de liesplooi ingespoten, welke cavia 250
is gestorven op 17 October 1931, waarbij de sectie het beeld van
algemeene tuberculose te zien geeft, n.1. van lever, milt en longen
en van de inspuitplaats; tuberkelbacillen worden in de verschil-
lende organen aangetoond.
Microscopie.
Darm: hiervan werd binnen een half uur een ijscoupe gemaakt en
was het direct mogelijk de diagnose paratuberculose uit het histo-
logische beeld te stellen, waar dit in uitstrijkjes na zeer veel zoeken
niet mogelijk was.
De mucosa is belangrijk verdikt, verschillende Lieberkühn'sche
klieren zijn verdwenen, zeer weinig groepjes epithelioide cellen en
in de oppervlakkige laag van de mucosa een enkele zeer mooie
reuzencel, waarin bij immersievergrooting een enkel plomp, zuur-
vast staafje wordt gevonden. Tevens valt op, dat bijna uitsluitend
bacillen in reuzencellen worden aangetroffen.
Muscularis mucosae, submucosa en subserosa zijn zeer weinig
veranderd, voorts vindt men een zeer geringe hoeveelheid oedeem
en infiltraat, hoofdzakelijk lymphocyten.
De ileocoecale klep geeft een veel grooter aantal reuzencellen,
eveneens meer epithelioide cellen en zuurvaste plompe staafjes te
zien. Hetzelfde is het geval met de lymphklier, die gevonden wordt
in de onmiddellijke nabijheid van de ileocoecale klep.
In de overige mesenteriale lymphklieren worden wel gekorrelde
kleurstofophoopingen aangetroffen, doch slechts een enkel zuur-
vast staafje in den randsinus in een groepje bleeke cellen.
Lever negatief; in de portaalklier worden wel de bovengenoemde
kleurstofophoopingen, doch geen zuurvaste bacillen gevonden.
Longen en bronchiale lymphklieren geven het beeld van tuber-
culose. Milt negatief. Verschillende vleeschlymphklieren en uier-
lymphklieren zijn negatief.
Geval 20.
Zwartbonte koe, jaar oud.
Het dier wil eten noch drinken, heeft hevige diarrhee, is sterk
vermagerd, het geheele achterlichaam is met ingedroogde faeces
bedekt. Herkauwen wordt niet gezien.
Klinisch onderzoek: P. 76, A. 22, T. 38.7°.
De slijmvliezen zijn vuilbleekgeel, geen oedeem in de keelgang,
de oogen staan diep in de kassen, geen klierzwelling. Geen pens-
bewegingen, bij auscultatie van den buikwand zijn klotsende darm-
geruischen te hooren. De faeces zijn waterdun, slijmig en stinkend.
Faecesonderzoek: zeer veel hoopjes zuurvaste plompe staafjes in
elk praeparaat te vinden. Rectaalslijmvliesafkrabsel eveneens
positief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte Johnine Sheather 18 m.M.,
Johnine Dunkin 24 m.M. beide warm, gezwollen en pijnlijk. De
reacties met vogel- en paratuberculine zijn niet toegepast.
Het rund wordt op 28 Augustus 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing lolijken zoowel dunne als dikke dar-
men een verdikten wand te bezitten. Bij openknippen van den darm
wordt overal een waterdunnen inhoud aangetroffen, de mucosa
van den darm is belangrijk verdikt, sterk geplooid en met slijm
bedekt, terwijl geelwit gekleurde stukken afwisselen met gedeelten
van een vlekkige roodheid, gelocaliseerd op de kammen van de
plooien. De mucosa der ileocoecale klep is gezwollen. Het lebmaag-
slijmvlies is belangrijk oedemateus gezwollen en blauwachtig van
kleur. Uitstrijkjes van dit lebmaagslijmvlies, gekleurd volgens Ziehl-
Neelsen, ook na fijnknippen en uitschudden en centrifugeeren, zijn
negatief.
De mesenteriale lymphklieren zijn matig gezwollen en een wei-
nig vochtig op sneevlakte. Uitstrijkjes, gemaakt van verschillende
stukjes darmmucosa en van de mesenteriale lymphklieren geven bij
kleuring volgens Ziehl-Neelsen alle een zeer groot aantal hoopjes
zuurvaste staafjes te zien.
Opvallend voor dit geval is het verschil in graad van de ver-
anderingen van de verschillende onderzochte dunne en dikke darm-
gedeelten, evenals van het rectum. Naast plaatsen, waar de ge-
heele mucosa, muscularis mucosae en een deel van de submucosa
sterk veranderd zijn en zeer veel bacillen bevatten, komen andere
gedeelten voor, waarin de veranderingen tot de oppervlakkige laag
van de mucosa beperkt zijn gebleven. De subserosa is niet speci-
fiek veranderd.
De mesenteriale lymphklieren vertoonen een duidelijk verschil
tusschen sinussysteem en lymphoïde weefsel door een belangrijk
oedeem. In het bastgedeelte en de randsinus komen veel epithe-
lioide cellen voor, beladen met bacillen, tevens worden zeer veel
kleurstofophoopingen, vooral in' het bastgedeelte waargenomen,
diffuus rood gekleurd, waarin nog een aantal zuurvaste korrels en
een enkel zuurvast staafje zijn te herkennen. In kleur en vorm
komen deze kleurstofophoopingen in het geheel niet overeen met
de reeds meermalen beschreven pigmentkorrels in het merg-
gedeelte.
In de lebniaag worden geen zuurvaste staafjes gezien, terwijl het
histologisch beeld geen veranderingen van paratuberculeuzen aard
vertoont.
Longen en bronchiale klieren negatief, lever en portale klieren
negatief, milt en verschillende vleeschlymphklieren, uier en uier-
lymphklieren zijn negatief.
Geval 21.
Zwartbonte koe, V/2 jaar oud.
Het dier verkeert in zeer goeden voedingstoestand, heeft hef-
tige diarrhee en maakt verder een volkomen gezonden indruk, eet en
herkauwt normaal.
Klinisch onderzoek: P. 67, A. 18, T. 38.2°.
Slijmvliezen zijn normaal, geen klierzwelling, geen oedeem in
-ocr page 84-de keelgang. De faeces zijn waterdun, slijmig cn met gasblaasjes
gemengd.
Faecesonderzoek is bij herhaling negatief. Ook afkrabsel van
rectaal-slijmvlies blijft negatief.
Dé ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie:
Totale toename van de huiddikte niet minder dan 40 m.M.
Buitengew^oon sprekende Johnine reacties.
Na de tweede intradermale diagnostische inspuiting zijn de fae-
ces plotseling normaal van uiterlijk en consistentie en de buik-
holte is meer gevuld. Wij zien dus in dit stadium een vette slacht-
koe voor ons, die we zonder kennis van de voorgeschiedenis
nimmer zouden verdenken van paratuberculose.
Het rund wordt geslacht op 2 September 1931.
Bij de uitwendige beschouwing blijkt alleen een gedeelte van
de dunne darmen een eenigszins verdikten wand te bezitten. Bij
openknippen van den darm wordt een normalen inhoud aangetrof-
fen, het slijmvlies van gedeelten van den dunnen darm is verdikt
en sterk geplooid. De mesenteriale lymphklieren zijn matig ce-
zwollen.nbsp;^
Bij openknippen van de lebmaag worden zeer vele, ongeveer
centgroote, haemorrhagische erosies gezien; uitstrijkjes hiervan,
gekleurd volgens Ziehl-Neelsen zijn negatief.
Uitstrijkjes van den dunnen darm en van de sneevlakte van de
mesenteriale lymphklieren, gekleurd volgens Ziehl-Neelsen, geven
veel hoopjes zuurvaste, plompe staafjes te zien. Dikke darm en
ileocoecale klep zijn negatief.
De baarmoeder bevat een ± drie maanden ouden foetus. Uit-
strijkjes van cotyledonen, vruchtvliezen, vruchtwater, alle organen
en de darmen van de vrucht, ook na uitschudden met ligroïne en
centrifugeeren, geven wat betreft het vinden van paratuberkel-
bacillen, een negatief resultaat.
Microscopie.
De dunne darmmucosa is belangrijk gezwollen, in de opper-
vlakkige laag zijn bijna alle Lieberkühn'sche klieren verdwenen.
Het aanwezige infiltraat bestaat hoofdzakelijk uit epithelioide en
enkele mooie reuzencellen. Bij immersievergrooting komen in de
volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten, onderscheidenlijk in
tle reuzencellen zeer veel bacillen cn in de epithelioide cellen een
enkel staafje te zien. In de diepere lagen van de mucosa en
m de onregelmatig verdikte muscularis mucosae zijn veel ont-
stekingscellen te constateeren en spaarzaam een enkele bacil.
|n de submucosa van de plooien soms een belangrijk oedeem cn
mfiltraat, aansluitend aan de muscularis mucosae. Ook wordt een
abscesje in de submucosa aangetroffen, waarin een massa verval-
len leucocyten met kleine kernen, doch geen zuurvaste staafjes
(parasitair haardje?).
De mesenteriale lymphklieren bevatten zeer veel hoopjes epi-
thelioide cellen en een groot aantal reuzencellen. In een enkele
reuzencel wordt een zeer groot aantal zuurvaste staafjes gevonden,
de meeste bevatten slechts hier en daar een enkele bacil. De
reuzencellen komen niet alleen in het bastgedeelte, maar tot dicht-
bij het merg in het praeparaat voor.
Longen en bronchiale lymphklieren, lever en portale lymphklie-
ren, milt, baarmoeder en verschillende deelen van de vrucht, zijn
alle negatief. Ook in verschillende vleeschlymphklieren en uier en
uierlymphklieren worden, bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen, geen
zuurvaste staafjes gevonden.
Zwartbonte koe, 2 jaar oud.
Het dier is sterk vermagerd en heeft al geruimen tijd diarrhee
gehad, maar maakt overigens een volkomen gezonden indruk.
Klinisch onderzoek: P. 70, A. 20, T. 38.5°.
Slijmvliezen porceleinwit, geen klierzwelling, geen oedeem in de
keelgang. De faeces zijn waterdun en slijmig.
Faecesonderzoek: reeds in het eerste gezichtsveld worden een
aantal hoopjes zuurvaste, plompe staafjes gevonden.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie:
Totale toename van de huiddikte Johnine Sheather 15 m.M.,
Johnine Dunkin 19 m.M., beide warm en pijnlijk, dus duidelijk
positief.
Het rund wordt geslacht op 3 September 1931.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijkt de geheele
dunne darm een verdikten wand te bezitten en de dikke darm
voor slechts een klein gedeelte. Bij openknippen van den darm
wordt overal een waterdunnen inhoud aangetroffen. De mucosa
van de dunne darmen en van een gedeelte van de dikke darmen is
belangrijk verdikt en sterk geplooid. De ileocoecale klep blijkt een
weinig gezwollen.
De mesenteriale lymphklieren zijn matig gezwollen,
-ocr page 87-Uitstrijkjes van de mucosa van alle verdikte darmgedeelten en
van de sneevlakte van de mesenteriale klieren geven bij kleuring
volgens Ziehl-Neelsen in den dunnen darm veel hoopjes, in den
dikken darm enkele en in de ileocoecale klep ook enkele hoopjes
zuurvaste staafjes te zien, terwijl in de mesenteriale klieren slechts
spaarzaam enkele alleenliggende zuurvaste staafjes worden aan-
getroffen.
Microscopie.
De darm levert het gewone beeld van paratuberculose, doch on-
regelmatig in de mucosa verspreid vindt men klierbuizen met een
iets uitgezet lumen, waarin zich een detritusmassa bevindt, meestal
voor een groot gedeelte uit polymorphkernige leucocyten bestaan-
de. De epitheelcellen zijn in deze buisjes plat en vaak slecht ge-
kleurd (vacuolair verval). Duidelijke epithelioide cellen of korte
zuurvaste staafjes treft men in deze vervallen klierbuizen niet of
bij hooge uitzondering aan.
Ook in de subcumosa van het duodenum worden deze veranderde
klierbuizen aangetroffen.
De mesenteriale lymphklieren vertoonen tengevolge van oedeem
een duidelijk verschil van sinussysteem en lymphoide weefsel;
voorts verschillende reuzencellen in het bastgedeelte, waarin soms
geen, soms een enkel zuurvast staafje wordt aangetroffen.
In longen en bronchiale klieren, lever en portale klieren, milt en
in verschillende vleeschlymphklieren, uier en uierlymphklieren zijn
bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen geen zuurvaste staafjes te
vinden.
Zwartbonte koe, vier jaar oud.
Het dier is vermagerd, heeft matige diarrhee, maakt een vol-
komen gezonden indruk.
Klinisch onderzoek: P. 67, A. 19, T. 38.7°.
Slijmvliezen normaal, geen klierzwelling, geen oedeem in de
keelgang. De faeces zijn een weinig slap gedurende de eerste
dagen, doch van 4 tot 10 September volkomen normaal van uiter-
lijk en consistentie.
Faecesonderzoek bij herhaling gedurende negen achtereenvolgende
dagen volkomen negatief. Ook uitstrijkjes van rectaalslijmvlies-
afkrabsel zijn negatief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie:
Totale toename van de huiddikte met Johnine Dunkin 12 m.M.,
gezwollen, warm en pijnlijk, met Johnine Sheather 8 m.M., is echter
niet pijnlijk.
vnsrr.
Het rund wordt geslacht op 10 September 1931.
Bij uitwendige beschouwing van den darm bbjilt;en de dunne
darmen een verdikten wand te bezitten. De mesenteriale lymph-
klieren zijn gezwollen en een melkachtig vocht vloeit af van de
sneevlakte. Bij openknippen van den darm wordt overal een nor-
malen inhoud gevonden, de mucosa, uitsluitend van de dunne dar-
men, is verdikt en sterk geplooid. Uitstrijkjes van de verdikte
darmmucosa en van de sneevlakte der mesenteriale lymphklieren
geven bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen in den darm enkele alleen-
liggende zuurvaste staafjes en noch in de klier, noch in de normale
ileocoecale klep, zijn bacillen te zien. Fijngeknipte darm en mesen-
teriale klieren (na rotting) uitgeschud met ligroïne en gecentrifu-
geerd, geven in uitstrijkjes zeer spaarzaam een enkel alleenliggend
zuurvast, plomp staafje te zien.
De baarmoeder met een ± 4 maanden oude vrucht wordt op
dezelfde wijze onderzocht als in geval 21 beschreven, evenzoo met
negatief resultaat.
Microscopie.
Darm: verdikte dunne darmmucosa; zeer veel Lieberkühn'sche
klieren zijn verdwenen, naast het infiltraat, dat we aantreffen in
de oppervlakkige lagen van de mucosa, wordt een hoogst enkel
alleenliggend plomp, zuurvast staafje gevonden.
De mesenteriale lymphklieren bevatten ook slechts eenige reu-
zencellen, een enkel hoopje veranderde reticulumcellen en hier en
daar een zuurvast staafje.
Long en bronchiale klieren, lever en portale lymphklieren, milt,
baarmoeder en verschillende organen en deelen van de vrucht,
verschillende vleeschlymphklieren en uierlymphklieren geven bij
onderzoek op paratuberkelbacillen een negatief resultaat.
Geval 24.
Zwartbonte koe met afgebroken bles, 314 jaar oud.
Het dier heeft ernstige diarrhee en gaat zeer vlug in voedings-
toestand achteruit, eet en herkauwt onvoldoende.
Klinisch onderzoek: P. 70, A. 22, T. 38.8°.
Slijmvliezen bleek, geen klierzwelling, geen oedeem in de keel-
gang. De faeces zijn zeer dun en slijmig, stinkend en geelachtig
van kleur.
Faecesonderzoek bij herhaling negatief. Ook rectaalslijmvlies-
afkrabsel geeft een negatief resultaat.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie:
Totale toename van de huiddikte Johnine Sheather en Johnine
Dunkin ± 15 m.M., gezwollen, warm en pijnlijk, beide duidelijk
positief.
Het rund wordt geslacht op 3 September 1931.
Bij uitwendige beschouwing van het darmkanaal blijken zoowel
de dunne als de dikke darmen voor de helft een verdikten wand
te bezitten. Bij openknippen van den darm wordt overal een water-
dunnen inhoud aangetroffen, het slijmvlies van alle verdikte darm-
gedeelten is verdikt en sterk geplooid; de mucosa van de ileocoe-
cale klep is tot driemaal den normalen omvang gezwollen, de
mucosa van den blinden darm is belangrijk verdikt, en op ver-
schillende gedeelten blauwrood gekleurd.
De mesenteriale lymphklieren zijn flink gezwollen en van de
-ocr page 91-sneevlakte vloeit veel troebel melkachtig vocht af. Uitstrijkjes van
sile genoemde darmgedeelten gekleurd volgens Ziehl-Neelsen
geven een groot aantal hoopjes zuurvaste staafjes te zien.
De lever vertoont een matige distomatose en de portale lymph-
lieren zijn gezwollen, in uitstrijkjes worden zuurvaste staafjes ge-
vonden, meestal drie of vier naast elkaar.
zien, waar vooral in de oppervlakkige lagen bij kleine vergrooting
talrijke roode vlekjes opvallen, welke bij immersievergrooting zeer
veel hoopjes zuurvaste staafjes blijken te zijn.
Het aantal bacillen neemt sterk in aantal af in de diepere lagen.
De muscularis mucosae is weinig veranderd. In de submucosa
wordt een dun laagje infiltraat aangetroffen, aansluitend aan de
muscularis mucosae. Speciaal in de plooien worden in de sub-
mucosa enkele cellen gevonden, waarin drie of vier zuurvaste
staafjes. Verder geen oedeem in de submucosa; de muscularis en
subserosa zijn volkomen normaal.
Een ander praeparaat echter geeft een geheel afwijkend beeld
en wel is de submucosa tweemaal zoo dik als de gezwollen mucosa
zelf. Zoowel de mucosa als de sterk verdikte submucosa geven
diffuus vrijwel uitsluitend epithelioide cellen te zien, beladen met
bacillen. In de mucosa zijn bijna alle Lieberkühn'sche klieren ver-
dwenen, terwijl zeer weinig reuzencellen voorkomen. De muscu-
laris mucosae is onregelmatig verdikt, uitgerafeld en hier en daar
worden in het zich daar bevindende infiltraat ook hoopjes bacillen
gevonden. Er bestaat een uitgebreid oedeem van de submucosa,
de muscularis en de subserosa, terwijl overal, ook tusschen de
spierlagen hoopjes zuurvaste staafjes liggen. De bacillen in de
subserosa en in het infiltraat worden dikwijls temidden van uit-
getreden roode bloedcellen aangetroffen.
Mesenteriale lymphklieren: in de randsinus en in het bastge-
deelte worden in epithelioide- en reuzencellen zeer veel bacillen
gevonden, ook losliggende staafjes. Er zijn weinig follikels met
kiemcentra overgebleven en in de kiemcentra merkt men ook ver-
schillende hoopjes bacillen op. Mergwaarts krijgt men den indruk
alsof bacillen bezig zijn te verdwijnen, immers in verschillende
groote cellen worden lichtrose tot lichtbruine hoopjes aangetrof-
fen, waarin nog onduidelijk enkele zuurvaste staafjes of fuchsino-
phile korrels zijn te herkennen; de laatste zijn van een heel ander
karakter als de veel grovere pigmentkorrels in de vertakte cellen
van de mergsinus.
De portaalklieren geven hetzelfde beeld als niet al te zeer met
bacillen beladen mesenteriale lymphklieren veel rose gekleurde
vlekken en groote cellen, waarin ook zuurvaste staafjes
zijn te herkennen, in de randsinus en het bastgedeelte. Door een
misverstand is jammer genoeg de lever niet nader onderzocht
Icunnen worden.
Longen en bronchiale lymphklieren negatief, evenzoo de milt.
Baarmoeder en vrucht negatief. De onderzochte vleeschlymph-
klieren, uier en uierlymphklieren bevatten geen zuurvaste staafjes.
Geval 25.
Zwartbonte koe, vijf jaar oud.
Het dier verkeert in zeer goeden voedingstoestand, heeft vijf
maanden geleden een diarrhee-aanval gehad, waarbij het sterk ver-
magerde. Thans bestaat weer een heftige diarrhee en wordt het voor
de slachtbank verkocht.
Klinisch onderzoek: P. 65, A. 18, T. 38.1°.
Slijmvliezen normaal, geen klierzwelling, geen oedeem in de keel-
gang. De faeces zijn waterdun, met slijm en gasblaasjes gemengd.
Faecesonderzoek bij herhaling negatief, evenzoo rectaal slijm-
vliesafkrabsel.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale johnine reactie:
Totale toename huiddikte Johnine Sheather is 4 m.M., absoluut
negatief. Doordat de voorraad Johnine Dunkin was uitgeput, bleef
deze achterwege.
Het rund wordt geslacht op 4 September 1931.
Bij uitwendige beschouwing van het darmkanaal blijken alleen
de dunne darmen een belangrijk verdikten wand te bezitten. De
mesenteriale lymphklieren zijn gezwollen en troebel, melkachtig
vocht vloeit af van de sneevlakte. Bij openknippen wordt overal een
waterdunnen inhoud aangetroffen. De mucosa van den dunnen darm
is sterk verdikt en geplooid, terwijl hier en daar een vlekkige rood-
heid wordt gezien, gelocaliseerd op de kammen van de plooien.
Uitstrijkjes van de darmmucosa, gekleurd volgens Ziehl-Neelsen en
van de sneevlakte der mesenteriale lymphklieren geven slechts
enkele alleenliggende fijne zuurvaste staafjes te zien.
Na rotting van den darm en fijnwrijven met phys. NaCI-oplossing
en uitschudden met ligroïne worden enkele zuurvaste bacillen ge-
vonden, welke zeer fijn en bijzonder klein zijn. De overige organen
vertoonen geen bijzondere afwijkingen.
Microscopie.
De dunne darm geeft het gewone beeld van paratuberculose te
zien, waarbij de epithelioide cellen hoofdzakelijk in hoopjes in de
oppervlakkige mucosagedeelten worden gevonden. Ook een klein
aantal reuzencellen is in deze gebieden te vinden. De Lieberkühn-
sche klieren zijn onregelmatig geplaatst en blijkbaar verminderd in
aantal; sommige vertoonen lichte cysteuze veranderingen.
De muscularis mucosae is zeer onregelmatig, vaak verdikt en ge-
ïnfiltreerd, vooral ter plaatse van de plooien.
De submucosa is in bepaalde gedeelten vrij sterk geïnfiltreerd,
soms oedemateus; in het infiltraat komen groepjes epithelioide en
reuzencellen voor. Ook verschijnselen van lymphangitis paratuber-
culosa en perivasculaire infiltratie worden waargenomen. In volgens
Ziehl-Neelsen gekleurde coupes worden de korte zuurvaste bacillen,
in vrij groot aantal gevonden, vooral in de oppervlakkige mucosa,
bovendien hier en daar in de submucosa, op deze laatste plaats
echter slechts in klein aantal, niet evenredig aan de veranderingen
(o.a. lymphangitis).
De mesenteriale lymphklieren vertoonen bij zwakke vergrooting
weinig karakteristieke veranderingen, de sinus en het lymphoide
weefsel contrasteeren weinig; kiemcentra als regel groot.
In Ziehl-Neelsencoupes worden echter toch in de sinus enkele
-ocr page 95-groepjes en geïsoleerde epithelioide cellen gevonden, beladen met
wisselend aantal korte zuurvaste staafjes; deze cellen bevatten
meestal ook nog een korrelig-schollig bruinrose gekleurd pigment.
In de andere organen: longen, bronchiale lymphklieren, lever en
portale lymphklieren, milt, uierlymphklieren en verschillende
vleeschlymphklieren, worden geen bijzondere veranderingen of
zuurvaste staafjes gezien.
Vale koe, ongeveer acht jaar oud.
Het dier is vermagerd en diarrhee bestaat reeds eenigen tijd,
het geheele achterlichaam is met ingedroogde faeces bedekt.
Klinisch onderzoek: P. 67, A. 20, T. 38.4°.
Slijmvliezen zijn zeer bleek, klierzwelling ontbreekt, geen oedeem
in de keelgang. Behalve de diarrhee maakt het dier een volkomen
gezonden indruk. De faeces zijn waterdun en worden in een wijden
boog herhaaldelijk afgezet.
Faecesonderzoek: bij herhaling worden losliggende plompe zuur-
vaste staafjes gevonden, ook wel met tweeën naast elkaar, doch
geen enkel hoopje. Het rectaalslijmvliesafkrabsel is negatief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie:
Totale toename van de huiddikte is voor johnine Sheather en
Johnine Dunkin ± 20 m.M., zeer pijnlijk, zeer warm en met uit-
gebreid oedeem in de omgeving, beide sterk positief, zelfs steeg
de Johnine Dunkin reactie na 76 uur tot 31 m.M.
Het rund wordt geslacht op 14 September 1931.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijkt de geheele dunne
clarmtractus een verdikten wand te bezitten, eveneens de blinde
darm, dus een klein gedeelte van de dikke darmen. De mesenteriale
lymphklieren zijn zeer gezwollen en zeer vochtig op sneevlakte.
Bij openknippen van den darm wordt overal een waterdunnen in-
houd aangetroffen, terwijl het slijmvlies van de verdikte darmge-
deelten sterk geplooid is, met hier en daar een vlekkige roodheid,
meestal op de kammen van de plooien gelocaliseerd.
Het slijmvlies van de ileocoecale klep is oe.demateus gezwollen
en vuilrood van kleur. In uitstrijkjes van de darmmucosa en van
de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren worden bij kleuring
volgens Ziehl-Neelsen zeer sporadisch enkele zuurvaste staafjes,
alleenliggend, aangetroffen. Ook in de ileocoecale klep komen
slechts enkele alleenliggende bacillen voor, daarentegen in die van
de mesenteriale klieren, zeer veel hoopjes.
1
f
'lijnen intraveneus en intramusculair ingespoten en wel Nos. 315,
316 en 318. (18-9-'31).
Konijn 316 gestorven 25-ll-'31. Het onderzoek op paratuberkel-
bacillen was volkomen negatief.
Konijn 315 en 318 zijn nog volkomen gezond op 9 Maart '32 en
worden in het belang van het onderzoek gedood. De sectie eveneens
negatief. Het materiaal wordt histologisch onderzocht, eveneens met
geheel negatief resultaat.
De bevruchte baarmoeder, waarin een ± 4 maanden oude vrucht.
Wordt uitvoerig onderzocht op de vroeger beschreven wijze, doch
met geheel negatief resultaat.
Microscopie.
Darm: Mucosa belangrijk verdikt, in de oppervlakkige lagen
mooie reuzencellen en groepjes epithelioide cellen, benevens zeer
veel eosinophile leucocyten. Bacillen worden uitsluitend in de reu-
zencellen gevonden. Veel Lieberkühn'sche klieren zijn verdwenen,
ook worden enkele vervallende klierbuizen gezien, waarvan het lu-
men met detritusmassa gedeeltelijk is gevuld en waarin een enkel
zuurvast staafje voorkomt. De muscularis mucosae is onregel-
matig verdikt, de submucosa weinig gezwollen door een gering
oedeem.
Mesenteriale lymphklieren vooral in het bastgedeelte zeer veel
epithelioide cellen in groepjes en verschillende typische reuzen-
cellen. De groepjes epithelioide cellen zijn bijna tot in het merg na
te speuren, zelfs krijgt men den indruk alsof een enkel groepje en
een enkele reuzencel zich in het gebied van een follikel, dus buiten
den sinus heeft ontwikkeld.
Verder worden in een enkel praeparaat abscesachtige holten aan-
getroffen; detritusmassa omgeven door een bindweefselkapsel,
waarin typische „Fremdkörperquot; reuzencellen worden gevonden,
waardoor het vermoeden voor de hand ligt, dat deze haardjes van
parasitairen aard zijn, vooral ook omdat eosinophile cellen in de
omgeving te vinden zijn, en niets met het proces van de para-
tuberculose te maken hebben.
Tevens worden naar het merg toe, de. in geval 24 beschreven
kleurstofkorrels gevonden, bij nader onderzoek blijken deze korrels
ook in normale mesenteriale lymphklieren wel eens voor te komen.
6
-ocr page 98-Ze vertoonen geen ijzerreactie en geen lipoïdreacties, hoewel moet
worden toegevoegd, dat deze korrels in normale gevallen nooit in
een dergelijk aantal voorkomen als hier.
Longen en bronchiale lymphklieren negatief, lever en portale
lymphklieren negatief, milt negatief, baarmoeder en vrucht (±4
maanden oud) negatief.
In verschillende vleeschlymphklieren, in uier en uierlymphklieren
ook geen enkel zuurvast staafje.
Geval 27.
Roodbonte koe, vier jaar oud.
Het dier wordt aangekocht door de Kliniek voor Inwendige ziek-
ten, heeft sinds drie weken diarrhee gehad en verkeert in zeer slech-
ten voedingstoestand.
Klinisch onderzoek: P. 70, A. 30, T. 38.6°.
Slijmvliezen iets bleek, klieren normaal, geen oedemen. De faeces
zijn waterdun, met slijm gemengd en stinkend.
Faecesonderzoek: veel hoopjes zuurvaste plompe staafjes.
De ophthalmoreactie (tuberculine) niet toegepast.
60
70
VÖ
VRBN
-5 m.M., niet gezwollen, noch
Intradermale Johnine reactie:
Totale toename van de huiddikte 3-
warm, noch pijnlijk, alle negatief.
Het rund wordt op 29 September 1931 geslacht.
Een groot deel van de dunne darmen blijkt bij uitwendige be-
schouwing een verdikten wand te bezitten. De mesenteriale lymph-
klieren zijn gezwollen en een melkachtig vocht vloeit af van de
sneevlakte. Bij openknippen van den darm wordt een waterdunnen
inhoud aangetroffen, waarin veel bloedstolsels. De mucosa van een
deel der dunne darmen is verdikt en sterk geplooid en hier en daar
wordt een vlekkige roodheid aangetroffen, op de kammen van de
plooien gelocaliseerd.
De ileocoecale klep is weinig veranderd, maar de blinde darm
vertoont verschillende donkerrood verkleurde plaatsen, evenzoo de
lebmaag. Uitstrijkjes van darmmucosa, gekleurd volgens Ziehl-
Neelsen, geven een negatief resultaat; zoo ook die van de ileocoe-
cale klep en van de sneevlakte der mesenteriale lymphklieren. Dit
's des te meer opvallend, daar het faecesonderzoek duidelijk posi-
tief was.
Het is natuurlijk zeer goed mogelijk, dat van de relatief lange
darmgedeelten het gedeelte, waar bacillen werden uitgescheiden, niet
werd onderzocht, doch ook bij het nemen van weer andere stukjes
en fijnwrijven en uitschudden en centrifugeeren is geen enkel zuur-
vast staafje gevonden. Evenzoo zijn lebmaag en blinde darm
negatief.
Ook in de bevruchte baarmoeder worden geen bacillen aange-
troffen.
Een ijscoupe maakt het mogelijk binnen enkele oogenblikken de
diagnose paratuberculose te stellen (enkele reuzencellen met een
aantal bacillen), terwijl een zeer langdurig, tijdroovend bacteriosco-
Pisch onderzoek zonder resultaat er aan was voorafgegaan.
Microscopie.
Darm: het gewone beeld van paratuberculose. In de oppervlak-
kige gedeelten van de mucosa zijn bijna alle Lieberkühn'sche klieren
verdwenen. In de enkele reuzencellen worden verschillende zuur-
vaste plompe staafjes gevonden, doch ook hier en daar een enkele
bacil in een epithelioide cel. Ook zijn er zeer veel stukjes darm
zonder bacillen gevonden, hoewel het histologische beeld onge-
twijfeld op paratuberculose wijst.
Soortgelijke ervaring met de mesenteriale lymphklieren. In een
bepaald praeparaat wordt geen enkel staafje gevonden, in een ander
weer hoopjes in epithehoide cellen. Ook geven enkele praeparaten
reuzencellen te zien met hoopjes zuurvaste staafjes, naast amorphe
massa's door fuchsine gekleurd. Longen en bronchiale lymphklieren
negatief, lever en portale lymphklieren negatief, milt negatief, baar-
moeder en vrucht negatief, in verschillende vleeschlymphklieren, in
uier en uierlymphklieren worden bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen
geen bacillen gevonden.
Geval 28.
Zwartbonte koe, vier jaar oud.
fiet dier wordt onderzocht aan de Kliniek voor Inwendige ziek-
ten, omdat het aan diarrhee lijdt, het eet slecht, is erg mager, doch
maakt geen zieken indruk.
Klinisch onderzoek: P. 64, A. 16, T. 38.6°.
Klieren en slijmvliezen normaal, geen oedeem in de keelgang. De
faeces zijn dun en slecht verteerd.
Faecesonderzoek bij herhaling negatief (12 Sept.—3 Oct.). Ook
afkrabsel van het rectaalslijmvlies is negatief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
G.W.P.
lt;t
iï»
lu
57
6
6
t
3
ï
/
Intradermale Johnine reactie:
Totale toename van de huiddikte Johnine Dunkin 9 m.M., warm
en pijnlijk, duidelijk positief. Vogeltuberculine 6 m.M. Paratuber-
culine 4 m.M. en Johnine Sheather 3 m.M. alle drie negatief.
Het rund wordt op 30 Oct. 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijken de dunne
darmen normaal van dikte te zijn, alleen colon en coecum hebben
een sterk verdikten wand. De mesenteriale lymphklieren zijn slechts
weinig gezwollen. Bij openknippen van den darm blijkt in alle
deelen een dun vloeibare inhoud aanwezig te zijn. De mucosa van
colon en coecum alleen is belangrijk verdikt, sterk geplooid, tus-
schen de gewone kleur van de mucosa worden donkerrood tot
blauw verkleurde plaatsen opgemerkt. Mucosa van de ileocoecale
klep is verdikt. Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van verschil-
lende gedeelten darmmucosa en van de sneevlakte der mesenteriale
lymphklieren vertoonen bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen, in de
verdikte darmgedeelten zeer veel losliggende groote hoopen zuur-
vaste staafjes, in de normaal uitziende darmgedeelten geen ba-
cillen en in de lymphklier een heel enkel groepje bacillen.
Met klieremulsie van deze koe worden weer twee konijnen intra-
veneus ingespoten en wel konijn 321 en 322 (8-10-'31).
Konijn 321 gestorven 25 November '31 )nbsp;macrosco-
322nbsp;26nbsp;'3Mnbsp;microscopisch
quot;nbsp;quot;nbsp;/ negatief.
Microscopie.
De dikke darm levert het gewone beeld van paratuberculose,
waarbij het groot aantal bacillen opvalt in de oppervlakkige lagen
van de verdikte darmmucosa. Veel groepjes epithelioide cellen, geen
reuzencellen, talrijke eosinophile leucocyten, ook in de diepere lagen,
tusschen het oedeem en de jonge fibroblasten van de submucosa.
Mesenteriale lymphklieren: enkele hoopjes cellen in groepjes
epithelioide cellen (geen reuzencellen) in het bastgedeelte.
Longen en bronchiale lymphklieren, lever en portale lymphklieren
en milt negatief. In verschillende vleeschlymphklieren, uier en uier-
lymphklieren worden bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen geen zuur-
vaste staafjes gevonden.
Zwartbonte koe met bles, ruim drie jaar oud.
Het dier wordt onderzocht aan het Instituut voor Parasitaire- en
Infectieziekten, is mager, eet en herkauwt normaal, heeft ernstige
diarrhee.
Klinisch onderzoek: P. 68, A. 18, T. 38.5°.
Slijmvliezen zijn bleek. Oedeem aan de keelgang, verder behalve
een ernstige diarrhee niets abnormaals te vinden. De faeces zijn zeer
dun en slijmig.
Faecesonderzoek: zeer veel hoopjes korte, zuurvaste staafjes, dus
positief.
fO
URCN
Intradermale Johnine reactie:
Totale toename van de huiddikte johnine Dunkin 8 m.M., wat
oedeem in de omgeving, doch niet pijnlijk, noch warm. Johnine
Sheather 7 m.M., beide wat dubieus. Para- en vogeltuberculine
negatief. ,
Het rund wordt op 8 Oct. 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijken zoowel dunne
als dikke darmen een eenigszins verdikten wand te bezitten. De
mesenteriale lymphklieren zijn slechts weinig gezwollen. Bij open-
knippen van den darm wordt in vele deelen een waterdunnen in-
houd aangetroffen, terwijl op sommige plaatsen als eenige inhoud
een dikke laag taai witgeel slijm op de mucosa voorkomt. Uit-
strijkjes, gemaakt van afkrabsel van de meest verdikte gedeelten
van de darmmucosa, geven bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen zeer
veel hoopjes bacillen te zien, terwijl van de sneevlakte van de me-
senteriale lymphklieren slechts enkele hoopjes korte zuurvaste staaf-
jes worden gevonden. De baarmoeder is bevrucht en bevat een
± twee maanden oude vrucht. Het onderzoek van dit laatste ma-
teriaal, ook na rotting, op de reeds vroeger beschreven wijze, is
volkomen negatief wat betreft het aantoonen van zuurvaste staafjes.
Met emulsie van de mesenteriale klieren van deze koe worden
twee konijnen 324 en 325 intraveneus ingespoten.
Konijn 325 gestorven 4-l-'32nbsp;''
324nbsp;6-2-'32 zoowel bij macroscopisch als
^ microscopisch onderzoek.
Microscopie.
De darm vertoont een belangrijk verdikte mucosa, waarin zeer
veel infiltraat, talrijke sterk met fuchsine gekleurde cellen en een
groot aantal buitengewoon fijne bacillen, die dikwijls in korrels
uiteengevallen lijken te zijn. De muscularis mucosae is zeer onregel-
matig verdikt, soms uitgerafeld tot verschillende lagen, waartus-
schen veel infiltraat en ook hoopjes zuurvaste staafjes. Talrijke
haardvormige ophoopingen van infiltraatcellen komen in de verdikte
submucosa voor, waarin ook veel fibroblastachtige vormen van pha-
gocyten, beladen met zuurvaste korrels. Veel follikels dringen van-
uit de submucosa in de mucosa door, waarbij klierbuizen blijkbaar
(tijdelijk!) tot in de submucosa kunnen afzakken; in dat geval
omgeven door lymphoide weefsel. Zoowel reuzencellen als epithe-
lioide cellen, beladen met bacillen, worden in de submucosa ge-
constateerd. Tusschen de beide spierlagen en tusschen de spieren
zelf zijn een belangrijk oedeem en infiltraatophoopingen te zien
met hier en daar enkele bacillen. De subserosa is weinig gezwollen,
vertoont haast geen infiltraat, en een minimaal aantal bacillen.
De mesenteriale lymphklieren bevatten zeer veel fijne bacillen,
ook worden tal van zuurvaste korrels gezien.
Longen en bronchiale lymphklieren, lever en portale lymphklieren,
milt, baarmoeder en vrucht en verschillende vleeschlymphklieren,
uier en uierlymphklieren geven geen specifieke veranderingen te
zien, terwijl bovendien geen zuurvaste staafjes in volgens Ziehl-
Neelsen gekleurde praeparaten kunnen worden aangetoond.
Zwartbonte koe met kol, acht jaar oud.
Het dier verkeert in een vrij goeden voedingstoestand, eet en
herkauwt normaal, heeft echter ernstige diarrhee. Het geheele
.achterlichaam is met ingedroogde faeces bedekt.
Klinisch onderzoek: P. 74, A. 24, T. 39°.
Slijmvliezen normaal, geen oedeem in de keelgang. Behalve de
ernstige diarrhee is niets abnormaals te vinden. De faeces zijn zeer
dun, slijmig en vol gasblaasjes.
Faecesonderzoek, bij herhaling verricht, blijft steeds negatief. Af-
krabsel rectaalslijmvlies eveneens negatief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte Johnine Dunkin 14 m.M., zeer
pijnlijk, warm en gezwollen (sterk positief), Johnine Sheather 8
m.M., weinig oedeem, weinig pijnlijk. Paratuberculine negatief. De
reactie van de vogeltuberculine die na 24 uur positief was, werd
na 72 uur echter negatief.
Het rund wordt op 8 Oct. 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijkt deze over de
geheele lengte van het dunne zoowel als van het dikke darmkanaal
een eenigszins verdikten wand te bezitten. Bij openknippen van den
darm wordt in alle deelen een dunne slijmige inhoud aangetroffen.
De mesenteriale lymphklieren zijn niet noemenswaard gezwollen.
Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van zeer veel gedeelten van de
mucosa, zoowel van dunnen als van dikken darm en van de snee-
vlakte van,de mesenteriale lymphklieren geven bij kleuring volgens
Ziehl-Neelsen alle een negatief resultaat, zelfs na fijnwrijven van
zeer veel materiaal en uitschudden en centrifugeeren is het resultaat
negatief. Hetzelfde materiaal een week later onderzocht (na rotting)
op dezelfde wijze, geeft slechts een hoogst enkel alleenliggend plomp
zuurvast staafje te zien.
Microscopie.
Daar bacterioscopisch in dit geval de diagnose (paratuberculose)
niet is te stellen, is het toch wel opvallend, dat het histologisch
onderzoek van verschillende darmstukjes het reeds vroeger uitvoerig
beschreven beeld van paratuberculose te zien geeft.
De meeste veranderingen worden aangetroffen in de oppervlak-
kige lagen van de verdikte darmmucosa. In het infiltraat komen
naast lymphocyten, eosinophile leucocyten en plasmacellen, slechts
zeer spaarzaam epithelioide cellen en een hoogst enkele Langhans'-
sche reuzencel voor.
In, volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten ziet men bij
-ocr page 106-immersievergrooting in een enkele reuzencel een groot aantal zeer
fijne zuurvaste staafjes, zoomede een enkele epithelioide cel, waarin
zich een of twee staafjes bevinden. De muscularis mucosae is
slechts een weinig onregelmatig verdikt en in de onderscheidene
darmgedeelten wordt een in graad verschillende infiltratie en oedeem
aangetroffen. In één praeparaat treft men in de oppervlakkige laag
van de submucosa een lymphangitis paratuberculose aan. Zoowel in
als om het lymphvat worden epithelioide cellen, Langhans'sche reu-
zencellen, lymphhocyten enz. gevonden, terwijl zuurvaste staafjes
in en om het vat aangetoond kunnen worden.
In de mesenteriale lymphklieren vallen alleen de randsinus op
door hun abnormalen inhoud. Er worden verschillende follikels en
een groot kiemcentrum doch bijna geen veranderde reticulumcellen
of reuzencellen gezien. Wel veel gedesquameerde reticulumcellen,
veel plasmacellen, polyblastachtige cellen, eosinophile leucocyten en
neutrophile leucocyten, terwijl in het centrum van de klier weer de
vertakte cellen met grove zwartbruine korrels beladen voorkomen.
Opvallend is het totaal ontbreken van zuurvaste staafjes in ver-
schillende onderzochte coupes, terwijl toch relatief veel bacillen in
den darm worden aangetroffen, zoomede een lymphangitis para-
tuberculosa.
Longen en bronchiale lymphklieren, lever en portale lymphklieren,
milt, verschillende vleeschlymphklieren, uier en uierlymphklieren,
zijn negatief, wat betreft het aantoonen van zuurvaste staafjes.
Ziektegeschiedenis van het Instituut voor Inwendige ziekten, waar
het dier vanaf 1 Mei 1931 in behandeling is geweest.
Geen anamnese. Volgens den knecht heeft de koe stijve mest, zij
hoest wel eens en eet half rantsoen.
l-5-'31 Algemeen voorkomen: mager, huid ligt vast, dor.
Slijmvliezen normaal, klieren normaal. P. 72, A. 20,
T. 38.8°.
Geen oedeem, geen gezwollen vena jugularis, slecht ver-
teerde faeces met slijm er om, stinkend.
20-5-'31 T. 38.8°. Slijmvliezen normaal, klieren normaal. Ziehl-
Neelsen praeparaat sputum negatief. Grampraeparaat
grampositieve streptococcen en enkele grampositieve
staafjes.
P. 72 fiartslag regelmatig en krachtig. Eetlust is goed.
Mest wat slap. Pens voelt erg hard aan, is sterk gevuld,
geen tympanie. Pensbewegingen 14 in 15 minuten. Boek-
maaggeruischen gehoord.
3-8-'31 Faecesonderzoek op wormeieren negatief. Koe is mager,
huid ligt iets vast. Slijmvliezen en klieren normaal.
P. 66, A. 30, T. 38.8°.
Geen oedemen, geen vena jugularis zichtbaar, hartslag
krachtig, regelmatig en normaal van frequentie. Koe eet
best en herkauwt normaal. Pens goed gevuld. Pensbe-
wegingen 9 in 5 minuten. Boekmaaggeruischen te hoo-
ren. Niet gevoelig bij knijpen in den rug of druk in de
netmaagstreek. Faeces normaal van consistentie. Geen
wormeieren. Bij rectaal onderzoek niets abnormaals te
vinden. Faeces onderzocht op paratuberkelbacillen op
8, 12, 14 15, 17 en 18 Aug., telkens met negatief re-
sultaat.
7-10-'31nbsp;Patiënt wordt ingespoten met Johnine Sheather, huid-
dikte 7 m.M.
8-10-'31nbsp;Huiddikte 11 m.M., koe eet goed.
9-10-'31nbsp;Tweede intradermale injectie, huiddikte 11 m.M.
9-10-'31 ± 7 uur later huiddikte 27 m.M., gezwollen, warm en
pijnlijk, duidelijk positief.
10-10-'31 Huiddikte 25 m.M., belangrijk oedeem in de omgeving,
warm en pijnlijk, positief.
Het rand wordt op 14 Oct. 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing blijken de dunne darmen een zeer
weinig verdikten wand te bezitten. De mesenteriale lymphklieren
zijn nauwelijks gezwollen. Bij openknippen van den darm wordt
een geheel normale inhoud aangetroffen, de mucosa is niet verdikt,
geen sterke plooivorming. Alleen het rectum maakt een iets verdikten
en sterker geplooiden indruk, terwijl een vlekkige roodheid op de
kammen van de plooien wordt aangetroffen. Uitstrijkjes, gemaakt
van afkrabsel van zeer veel stukjes darm, ileocoecale klep, rectum
en sneevlakte van de mesenteriale lymphklier geven alle bij kleuring
volgens Ziehl-Neelsen een negatief resultaat. In bronchiale lymph-
klieren worden knikkergroote verkaasde en verkalkte haardjes aan-
getroffen. Uitstrijkjes hiervan, gekleurd volgens Ziehl-Neelsen, zijn
alle negatief.
Cavia 340 en 341 worden subcutaan in de liesplooi met materiaal
van deze bronchiale lymphklieren ingespoten, op 14-10-'31.
Cavia 340 is gestorven 16-11-'31; sectie uitgebreide tuberculose.
Cavia 341 is gestorven 19-11-'31; sectie uitgebreide tuberculose.
Als toevallige bevinding kan worden vermeld, dat in een der kaak-
spieren van het rund een afgestorven Cysticercus wordt aangetroffen.
Microscopie.
Darm: De belangrijkste veranderingen zijn te vinden in den
dunnen darm en wel vrij diffuus over de geheele lengte. De mucosa
is meestal verdikt tengevolge van een infiltratie van het inter- en
subglandulaire bindweefsel, door chronische ontstekingscellen,
waaronder plasmacellen en eosinophile leucocyten. Bovendien vindt
men hieronder veel plasmarijke cellen, die vaak een geelachtig kor-
relig pigment bevatten. Deze cellen doen echter niet denken aan de
bekende epithelioide cellen (geen hoopjes, vitale kern). Reuzen-
cellen worden niet gevonden, niet alleen zijn de klierbuizen in de
mucosa onregelmatig uiteengedrongen door de infiltratie, maar men
krijgt bovendien den indruk, dat plaatselijk ook buizen verdwenen
zijn. De klierbuizen bevatten opvallend veel bekercellen en ver-
toonen levendige kerndeeling, uitzettingen der buizen ontbreken ge-
heel. De muscularis mucosae lijkt in verschillende gedeelten on-
regelmatig verdikt. De submucosa vertoont op de meeste plaatsen
weinig veranderingen, soms is ze eenigszins oedemateus en ver-
toont plaatselijk een geringe infiltratie in de omgeving van den
muscularis mucosae. In den dikken darm is de structuur weinig
veranderd, het inter- en subglandulaire bindweefsel is meestal wat
oedemateus en vertoont een geringe infiltratie met chronische ont-
stekingscellen, waaronder weer groote phagocyten beladen met
geelachtig pigment voorkomen.
De mesenteriale lymphklieren bevatten opvallend groote kiem-
centra van de follikels; in de sinus van bast en merg komen veel
pigmentcellen voor, niet zelden in groepjes of strengen bijeenge-
legen. Het merg is iets oedemateus. Bij kleuring volgens Ziehl-
Neelsen van een groot aantal coupes van talrijke darmstukjes en
van mesenteriale klieren wordt geen enkel zuurvast staafje met
zekerheid aangetoond. Wel worden overal in darm en klieren in
de phagocyten roodgekleurde korrels en schollen gevonden, de
sterkste ophooping in de oppervlakkige mucosagedeelten en in de
lymphkliersinus van de bast. Ook in de kiemcentra van de lymph-
klier bevatten enkele cellen deze korrels. Daarnaast komen overal
in de mergsinus veel geelzwarte korrels voor, soms in één cel naast
de roode gelegen.
Kleuring volgens Giemsa, Turnbull, en van Gieson geeft voor
deze korrels het volgende resultaat:
in Giemsa kleuren de korrels niet, in tegenstelling met goed ge-
kleurde granulaties van neutrophile en eosinophile cellen;
in van Gieson treedt geen roode kleur van de korrels op (geen
Russellsche lichaampjes);
in Turnbull zijn vooral in den darm de korrels mooi blauw ge-
kleurd, in de mesenteriale klieren echter slechts enkele; de geel-
zwarte korrels blijven onveranderd in al deze kleuringen. De pig-
mentkorrels met roode kleur in volgens Ziehl-Neelsen behandelde
praeparaten, blijken dus ijzerhoudend pigment te zijn (bloed); de
slechts geringe Turnbullreactie in de mesenteriale lymphklieren zal
het gevolg kunnen zijn van het verdwijnen van het ijzer uit het
pigment, of wel van vaste binding van het ijzer.
Diagnose: chronische, niet specifieke enteritis.
Geval 32.
Zwartbonte koe, vier jaar oud.
Het dier wordt onderzocht aan het Instituut voor Inwendige
ziekten, verkeert in slechten voedingstoestand, tamelijk vastliggende
huid.
Klinisch onderzoek: P. 50, A. 28, T. 38.7°.
Slijmvliezen en klieren normaal, geen oedeem in de keelgang. De
faeces zijn waterdun met gasblaasjes gemengd.
Faecesonderzoek: bij eerste praeperaat reeds verschillende hoop-
jes zuurvaste staafjes gevonden.
De ophthalmoreactie (tuberculine) niet toegepast.
Intradermale Johnine reactie.
Alleen toegepast Johnine Sheather, totale toename huiddikte is
6 m.M., niet gezwollen, warm of pijnlijk, negatief.
Het rund wordt geslacht op 16 October 1931.
Bij uitwendige beschouwing van den darm blijkt deze over de
geheele lengte zoowel van dunne als van dikke darmkanaal een
belangrijk verdikten wand te bezitten. De mesenteriale lymphklieren
zijn sterk gezwollen en veel melkachtig troebel vocht vloeit af van
de sneevlakte. Bij openknippen van den darm wordt overal een
waterdunne, met slijm gemengde inhoud aangetroffen. De mucosa
is sterk verdikt, zoodat overal een sterke plooivorming is ontstaan,
die niet verstrijkbaar is, met hier en daar een vlekkige roodheid,
vaak op de kammen van de plooien gelocaliseerd. De ileocoecale
klep is een weinig gezwollen en blauwrood van kleur. Bij open-
knippen van de maag blijkt het netmaagslijmvlies zeer sterk oede-
mateus gezwollen te zijn. Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van
de darmmucosa en van de sneevlakte van de mesenteriale lymph-
klieren, vertoonen bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen zeer veel
hoopjes korte, zuurvaste staafjes, zoowel in alle darmgedeelten als
in de mesenteriale lymphklieren.
Met sap van de mesenteriale klieren worden nog twee konijnen
in de oorvene ingespoten en wel konijn No. 334 en No. 335 (17
October '31).
Op 9 Maart 1932 zijn beide nog volkomen gezond, maar worden
voor het afsluiten van het onderzoek gedood. De sectie is volkomen
negatief. Ook het histologisch onderzoek van darmen en organen
verloopt volkomen negatief.
Microscopie.
De darm geeft weer een uitgesproken beeld van paratuberculose.
Bij zwakke vergrooting zijn de bacillenhoopjes reeds als roode
vlekjes te herkennen en al het weefsel om de Lieberkühn'sche klieren
in de mucosa wordt hierdoor ingenomen. De muscularis mucosae is
sterk verdikt en ook daar worden zeer veel cellen beladen met zuur-
vaste staafjes aangetroffen. Er bestaat een belangrijk oedeem van
de submucosa, terwijl in het infiltraat, dat in de omgeving van de
muscularis mucosae ligt, ook talrijke bacillen worden gevonden,
zeker niet minder dan in de mucosa. Van verschillende klieren
in de mucosa zijn de bekleedende epitheelcellen gedeeltelijk ver-
dwenen, terwijl in het lumen epithelioide cellen en andere infiltraat-
cellen, benevens veel zuurvaste staafjes worden gezien. Ook wordt
een enkele sterk uitgezette klier gevonden, waarvan de wand tot
een zeer platte laag cellen is geworden, terwijl in het lumen een
detritusmassa beladen met bacillen voorkomt.
In de mesenteriale lymphklieren worden ook verschillende hoop-
jes zuurvaste staafjes gevonden, doch overal krijgt men den indruk,
dat zeer veel bacillen, zoowel in het bastgedeelte als meer naar de
sinus van het merg, in korrels zijn uiteengevallen.
Bronchiale lymphklieren: in het bastgedeelte enkele tuberculeuse
haardjes, tuberkels met een verkaasd centrum, waarin hier en daar
lange zuurvaste staafjes worden gevonden.
Macroscopisch was aan deze klieren niets abnormaals te zien.
De longen vertoonen geen afwijkingen, lever en portaalkliereii
en milt negatief. In verschillende vleeschlymphklieren en uierlymph-
klieren worden bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen geen zuurvaste
staafjes gevonden.
Zwartbonte koe, drie jaar oud.
Het dier is vermagerd en heeft hevige diarrhee, eet en herkauwt
normaal en maakt absoluut geen zieken indruk.
Klinisch onderzoek: P. 74, A. 23, T. 38.9°.
Slijmvliezen normaal, klieren niet gezwollen, geen oedeem in de
keelgang. De faeces zijn waterdun, met slijm gemengd en stinkend.
Faecesonderzoek: enkele groote hoopjes plompe zuurvaste staaf-
jes, temidden van een groot aantal Streptococcen.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte ruim 10 m.M. Zoowel Johnine
-ocr page 113-Sheather als Johnine Dunkin; gezwollen, niet warm en weinig pijn-
lijk, positief. Para- en vogeltuberculine negatief.
Het rund wordt geslacht op 22 Oct. 1931.
70
Bij uitwendige beschouwing van het darmkanaal blijken de dunne
darmen over de geheele lengte een verdikten wand te bezitten, van
de dikke darmen is slechts het coecum een weinig verdikt. De me-
senteriale lymphklieren zijn gezwollen en een melkachtig vocht vloeit
af van de sneevlakte. Bij openknippen van den darm wordt overal
een waterdunne inhoud aangetroffen. De mucosa van den dunnen
darm is verdikt en sterk geplooid, de ileocoecale klep is oedemateus
gezwollen en vuilroodblauw gekleurd. Uitstrijkjes, gemaakt van af-
krabsel van darm en mesenteriale klieren, gekleurd volgens Ziehl-
Neelsen, geven een positief resultaat.
Bevruchte baarmoeder en vrucht worden op de vroeger beschre-
ven wijze zeer nauwkeurig onderzocht, doch geen zuurvaste staaf-
jes kunnen worden aangetoond.
Microscopie.
Darm: Het verschil met het voorgaande geval is gelegen in het
zeer groote aantal typische reuzencellen vooral in de oppervlakkige
lagen van de mucosa en in een groote hoeveelheid oedeemvloeistof,
welke zich bevindt tusschen de cellen in de mucosa.
Weer worden ten ondergaande klieren en sterk uitgezette klier-
buizen gezien met detritus in het lumen. In de muscularis mucosae,
die onregelmatig verdikt en uitgerafeld is, worden veel phagocyten
beladen met zuurvaste staafjes aangetroffen, die sterk gerekte en
vertakte vormen hebben aangenomen, welke soms aan bindweefsel-
cellen doen denken, (mesenchymcellen).
In de mesenteriale lymphklieren worden hoopjes zuurvaste staaf-
jes, niet alleen in de sinus van het bastgedeelte waargenomen, doch
ook in de kiemcentra van de follikels.
Longen en bronchiale lymphklieren, lever en portale lymphklie-
ren en milt negatief, verschillende vleeschlymphklieren en de or-
ganen van den foetus negatief, in één lymphklier worden tubercu-
leuze haardjes aangetroffen.
Geval 34.
Zwartbonte koe, ongeveer drie jaar oud.
Het dier is vermagerd, de eetlust is niet bijzonder groot, her-
kauwen geschiedt traag, er bestaat een hevige diarhee.
Klinisch onderzoek: P. 72, A. 24, T. 39.1°.
Slijmvliezen bleekgeel, klieren iets gezwollen, geen oedeem in de
keelgang. Ademhaling eenigszins costo-abdominaal. Bij auscultatie
geen abnormale geruischen te hooren, ook niet na neusdichthouden.
Sputumonderzoek negatief wat betreft zuurvaste staafjes. De faeces-
zijn waterdun, met slijm gemengd en geelachtig van kleur.
Faecesonderzoek bij herhaling negatief, ook rectaalslijmvliesaf-
krabsel is negatief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is positief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte Johnine Sheather en Dunkirr
is 12 m.M. Vogeltuberculine 16 m.M. Paratuberculine 18 m.M. Alle
vier injectieplaatsen zijn oedemateus gezwollen, warm en zeer
pijnlijk.
Het rund wordt geslacht op 22 October 1931.
Alle darmen hebben een volkomen normaal aspect, de mesente-
riale lymphklieren zijn gezwollen, maar geven op sneevlakte naast
een weinig melkachtig vocht, verkaasde en verkalkte haarden te
zien. De lebmaag is bijna zoo groot als de pens. Bij openknippen
van den darm wordt overal een waterdunne inhoud aangetroffen,
het slijmvlies is niet verdikt of geplooid. Uitstrijkjes, gemaakt van
afkrabsel van darm en mesenteriale klieren en gekleurd volgens
Ziehl-Neelsen, geven alle een negatief resultaat. In de longen wor-
den meerdere verkaasde en verkalkte haardjes aangetroffen, van
knikker- tot nootgrootte. De bronchiale lymphklieren zijn gezwollen
en geven op doorsnede knikkergroote verkaasde en verkalkte haar-
den te zien. De lever is doorzaaid met witgekleurde haarden van
verschillende afmeting, de grootste hebben de afmeting van een
kindervuist en puilen uit boven de leveroppervlakte. De linkerkwab
geeft op doorsnede een verkaasde en verkalkte haardenmassa te
zien. De portale lymphklieren zijn gezwollen en vertoonen op door-
snede weer talrijke meer en minder groote verkaasde en verkalkte
haarden.
Microscopie.
Darm: de veranderingen betreffen zoowel den dunnen als den
dikken darm. Vooral de dunne darm vertoont een mucosa van wis-
selende dikte, zij is echter op de meeste plaatsen niet duidelijk
verdikt. Het interglandulaire bindweefsel is plaatselijk geïnfiltreerd
met ■ chronische ontstekingscellen, o.a. eosinophile leucocyten;
epithelioide cellen en reuzencellen worden niet gevonden. In den
dikken darm is het bindweefsel van de mucosa eenigszins oedema-
teus met vrij veel follikelachtige lymphocytenhaardjes. De plaatsing
der Lieberkühn'sche klieren is in het algemeen regelmatig. In enkele
phagocyten bevindt zich een rood-oranjerood pigment in korrels en
schollen. De muscularis mucosae is ook wat onregelmatig hier en
daar verdikt, soms iets geïnfiltreerd. In de submucosa treedt ook
een matige infiltratie op, soms van folliculair karakter; er is geen
opvallende verbreeding.
De mesenteriale klieren bevatten enkele tuberkelachtige haardjes
in het merg met sterke necrose en geringe verkalking, slechts door
een zeer smalle zoom van granulatieweefsel met enkele reuzen-
cellen omgeven.
In de bast komen verspreid enkele reuzencellen voor of hoopjes
epithelioide cellen (in sinus). Zuurvaste staafjes worden hier ner-
gens gevonden. De reticulumcellen bevatten vooral in de bast nogal
eens roode korrels en schollen, in het merg veel donkerbruine fijne
korrels.
In lever, portale lymphklieren, longen, bronchiale lymphklieren,
worden typische verkaasde tuberkels gevonden, waarin een aantal
slanke zuurvaste staafjes.
Diagnose: tuberculose van longen, lever, bronchiale-, portale- en
-ocr page 117-mesenteriale lymphklieren. Geringe chronische niet specifieke
enteritis.
Geval 35.
Een zwartbonte koe met groote kol, 12 jaar oud.
Het dier verkeert in zeer goeden voedingstoestand en heeft vol-
gens den eigenaar een half jaar geleden een diarrheeaanval gehad,
welke vanzelf weer is verdwenen. Thans is weer diarrhee opge-
treden en het dier wordt voor de slachtbank verkocht.
Klinisch onderzoek: P. 73, A. 21, T. 38.7°.
Slijmvliezen normaal, geen klierzwelling, geen oedeem in de keel-
gang. De faeces zijn waterdun, met slijm gemengd en stinkend.
Faecesonderzoek: bij herhaling een negatief resultaat. Rectaal-
slijmvliesafkrabsel negatief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
-ocr page 118-Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte Johnine Dunkin ±: 12 m.M.
Para- en vogeltuberculine 11 m.M., alle drie gezwollen, warm en
pijnlijk, Johnine Sheather 4 m.M. negatief. Para- en vogeltubercu-
line dus evenals Johnine Dunkin duidelijk positief.
Het rund wordt op 4 November 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing blijken de dunne en dikke darmen
slechts gedeeltelijk een eenigszins verdikten wand te bezitten. De
mesenteriale lymphklieren zijn slechts weinig gezwollen en vochtig
op sneevlakte. Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van de darm-
mucosa en van de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren, ge-
kleurd volgens Ziehl-Neelsen, geven alle een negatief resultaat.
In een zeer groot aantal praeparaten door verschillende onder-
zoekers onderzocht, wordt geen enkel zuurvast staafje gevonden.
Ook na fijnknippen van materiaal, fijnwrijven met physiol. keuken-
zoutoplossing, uitschudden met ligroïne en centrifugeeren, worden
geen paratuberkelbacillen gevonden. Een ijscoupe brengt binnen
zeer korten tijd de diagnose.
Er worden culturen aangelegd van verdacht materiaal op een
eivoedingsbodem, waarin een extract van gedroogden bacillus phiei,
nadat dit materiaal 10, 15 en 20 minuten met antiformine is be-
handeld, daarna gecentrifugeerd, uitgewasschen met steriele phy-
siologische keukenzoutoplossing, weer gecentrifugeerd en daarna
geënt. Van de mesenteriale klier wordt als regel de oppervlakte ge-
schroeid en daarna direct uit de klier geënt.
Ook in dit geval worden op 6 November op bovenbeschreven
wijze verschillende cultuurbuisjes geënt, welke echter door de nog
niet goed bereide voedingsbodems mislukten.
Microscopie.
De dunne darm geeft bij kleine vergrooting een beeld, dat direct
aan paratuberculose doet denken. De verdikte mucosa, onregelmatig
geplaatste Lieberkühn'sche klieren, hier en daar, vooral in de opper-
vlakkige lagen van de mucosa, wat infiltraatophooping met groep-
jes epithelioide cellen en een enkele reuzencel. Bij immersievergroo-
ting van volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten worden in
het meerendeel van de reuzencellen geen bacillen gevonden. Een
enkele reuzencel echter bevat 4—6 bacillen, welke bij draaien van
de micrometerschroef een voor een te voorschijn komen. Ook
worden in een enkele epithelioide cel 2—3 staafjes aangetroffen.
Opvallend zijn het geringe aantal bacillen, de zeer oppervlakkige
localisatie en de belangrijke patholoog-anatomische afwijkingen in
deze darmgedeelten.
De muscularis mucosae is onregelmatig verdikt, vooral in de
plooien. De submucosa is in verschillende praeparaten belangrijk
verdikt, bevat soms veel infiltraat en jonge bindweefselcellen. Ook
worden in de submucosa enkele groepjes epithelioide cellen ge-
vonden, zoomede een enkele reuzencel met een sporadisch zuurvast
staafje. Ook worden in de submucosa zeer veel zwartbruin ge-
kleurde korrels gezien. Ook in den dikken darm en ileocoecale klep
een buitengewoon gering aantal bacillen; in een groep reuzencellen
wordt zelfs geen enkel staafje gezien. Op bepaalde plaatsen echter
zijn fuchsinophile kleurstofophoopingen, waarin zuurvaste en don-
kere korrels en een enkel zuurvast staafje worden aangetroffen.
De mesenteriale klier bevat eenige onduidelijke hoopjes epithelioi-
de cellen, waarvan enkele zuurvaste en donkergekleurde korrels be-
vatten, benevens een zeer sporadisch staafje. Voorts een hoogst
enkel op een reuzencel gelijkend lichaampje, waarin een zuurvast
gekleurd staafje. Longen en bronchiale klieren, lever en portale klie-
ren, milt, verschillende vleeschlymphklieren, uier en uierlymphklie-
ren, geven geen specifieke veranderingen te zien, terwijl bovendien
geen zuurvaste bacillen in volgens Ziehl-Neelsen gekleurde prae-
paraten kunnen worden aangetoond.
Geval 36.
Zwartbonte koe, ruim drie jaar oud.
Het dier verkeert in vrij goeden voedingstoestand en heeft van
tijd tot tijd diarrhee. Eten en herkauwen geschieden normaal.
Klinisch onderzoek: P. 69, A. 18, T. 38.2°.
Slijmvliezen normaal van kleur, geen klierzwelling, geen oedeem
in de keelgang. De faeces zijn afwisselend dun en slijmig en dan
\veer goed gebonden.
Faecesonderzoek: zoowel in de dunne als in de gebonden faeces
worden veel hoopjes zuurvaste staafjes gevonden. Rectaalslijmvlies-
afkrabsel eveneens positief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte is ± 15 m.M. met Johnine
Sheather; Johnine Dunkin en Vogeltuberculine zijn eveneens ge-
zwollen, warm en pijnlijk, duidelijk positief. Paratuberculine is niet
pijnlijk, wel warm.
Het rund wordt op 10 November 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing blijken dunne zoowel als dikke dar-
men over de geheele lengte een verdikten wand te bezitten. De me-
senteriale lymphklieren zijn gezwollen en troebel melkachtig vocht
vloeit af van de sneevlakte. Bij openknippen van den darm wordt
overal een waterdunnen, met slijm gemengden inhoud aangetroffen.
Die mucosa is overal verdikt en sterk geplooid, in het coecum en
rectum worden vooral plaatsen gevonden, waar een vlekkige rood-
heid wordt gezien, meestal gelocaliseerd op de kammen van de
plooien.
De mucosa van de ileocoecale klep is tot het drievoud van de
normale dikte gezwollen en donkerblauwrood verkleurd. In het ileum
worden plaatsen aangetroffen, waar de mucosa wel een vinger dik
is. Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van zeer veel verschillende
plaatsen van de darmmucosa en van de sneevlakte van de mesen-
teriale lymphklieren, gekleurd volgens Ziehl-Neelsen, zijn alle sterk
positief.
De bevruchte baarmoeder en de ± 4 maanden oude vrucht wor-
den nauwkeurig op de reeds vroeger beschreven wijze onderzocht
met geheel negatief resultaat.
Microscopie.
Darm: de mucosa is belangrijk verdikt, zeer veel Lieberkühn'sche
klieren zijn blijkbaar verdwenen. Naast een groot aantal zuurvaste
staafjes worden zeer veel uitgetreden roode bloedlichaampjes gezien.
In het lumen van den darm worden zeer veel afgestooten cellen
aangetroffen, waarin massa's zuurvaste staafjes liggen. De muscu-
laris mucosae is onregelmatig verdikt en uitgerafeld. De submucosa
is belangrijk verdikt, vooral in de oppervlakkige lagen. Aansluitend
aan de muscularis mucosae worden zeer veel infiltraat en ook veel
hoopjes en alleenliggende staafjes gezien.
In de submucosa van het duodenum komen een aantal Brunner-
sche klieren voor, begeleid en omgeven door lymphocyten. Hierin
komen verschillende groepjes epithelioide cellen voor, waarin veel
korte zuurvaste staafjes worden gevonden.
De Brunner'sche klieren vertoonen hier en daar eigenaardige, de-
generatieve veranderingen, waarbij bepaalde klierbuizen uitzetten,
gevuld raken met een draderig neerslag en waarbij tenslotte de epi-
theelcellen niet meer in den wand herkenbaar zijn. Men ziet dan met
eiwit gevulde holten, omgeven door een lymphocytaire wal, waarbij
zoowel in de lymphocytenmantel als in losliggende cellen in het
eiwitneerslag korte zuurvaste staafjes voorkomen. Ook in de sub-
mucosa is een vrij uitgebreide bloeding met beginnend verval (van
het bloed) opgetreden.
De subserosa is een weinig oedemateus verdikt, slechts bij
uitzondering wordt hier en daar een zuurvast staafje aangetroffen.
De mesenteriale lymphklieren bevatten zeer veel zuurvaste staaf-
jes. In longen en bronchiale lymphklieren, lever en portale lymph-
klieren, milt, baarmoeder en vrucht verschillende vleeschlymphklie-
ren; uier en uierlymphklieren worden bij kleuring volgens Ziehl-
Neelsen geen zuurvaste bacillen aangetoond.
Geval 37.
Zwartbonte koe, ongeveer 7 jaar oud.
Het dier is vermagerd en heeft een reeds geruimen tijd bestaande
zeer slijmige diarrhee. Eetlust is wisselend, herkauwen geschiedt
onregelmatig.
Klinisch onderzoek: P. 76, A. 22, T. 39°.
Slijmvliezen vuilgeel, geen klierzwelling, geen oedeem in de keel-
gang. De faeces zijn voortdurend zeer dun en met veel slijm ge-
mengd.
Faecesonderzoek bij herhaling met negatief resultaat. Ook rec-
taalslijmvliesafkrabsel is negatief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is negatief.
30
40
UftlN
Intradermale johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte is 2 en 3 m.M., niet gezwollen,
niet warm, niet pijnlijk. Alle volkomen negatief.
Het rund wordt geslacht op 17 November 1931.
Bij uitwendige beschouwing blijken de darmen een weinig verdik-
ten wand te bezitten. De mesenteriale lymphklieren zijn slechts zeer
weinig gezwollen. De lever is belangrijk vergroot en chronisch ont-
stoken (distomatosis). Bij openknippen van den darm wordt overal
een waterdunnen, slijmigen inhoud aangetroffen. De mucosa is niet
verdikt noch sterk geplooid.
Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van zeer veel gedeelten darm-
mucosa, ook van de een weinig gezwollen ileocoecale klep en van
de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren, gekleurd volgens
Ziehl-Neelsen, zijn alle negatief. Ook in het fijngeknipt materiaal,
op de vroeger beschreven wijze na centrifugeeren onderzocht, wor-
den geen zuurvaste staafjes gevonden.
Microscopie.
Darm: De waargenomen veranderingen aan de dunne en dikke
darmen geven geen karakteristieke beelden van paratuberculose te
zien. In de mucosa van den darm vindt men plaatselijk soms een
meer diffuse infiltratie, vooral in de oppervlakkige gedeelten, die
echter steeds gering blijft en waarin wel eosinophile leucocyten
en pigmentcellen (geelkorrelig) voorkomen, maar geen reuzencellen
of epithelioide cellen.
De muscularis mucosae en submucosa zijn vrijwel onveranderd.
In de mesenteriale lymphklieren treft men in het bastgedeelte
enkele haardjés van epithelioide cellen en reuzencellen aan, zonder
verval.
De reticulumcellen van het merg bèvatten weer talrijke donker-
bruine pigmentkorrels, terwijl in de bast enkele cellen of celgroepjes
met een meer schollig, roodgekleurd (Ziehl-Neelsen) pigment wor-
den aangetroffen.
In volgens Ziehl-Neelsen.gekleurde coupes van den darm en me-
senteriale lymphklieren worden bij zeer nauwkeurig onderzoek geen
zuurvaste staafjes gevonden.
Diagnose: Geringe niet specifieke enteritis.^
Geval 38.
Een witbonte koe, vier jaar oud.
Het dier wordt onderzocht aan het Instituut voor Inwendige ziek-
ten. Volgens den eigenaar heeft het dier den geheelen zomer
diarrhee gehad en is sterk vermagerd. Thans geeft de koe geen
melk meer, terwijl de diarrhee is verergerd.
Klinisch onderzoek: P. 64, A. 26, T. 38.8°.
Slijmvliezen zeer bleek, geen klierzwelling, geen oedeem in de
keelgang. Ademhaling 26, type costo-abdominaal, geen neusuit-
vloeiing. Bij auscultatie geen abnormale geruischen, niet gevoelig in
larynx of trachea, hoest niet spontaan, weinig sputum te krijgen;
sputumonderzoek: enkele coccen, geen wormeieren, geen zuurvaste
staafjes. Pens is matig gevuld, pensbewegingen 10 in 5 minuten. De
faeces zijn waterdun, slijmig en met gasblaasjes gemengd.
Faecesonderzoek: eenige kleine, in groepjes gelegen, verdachte
zuurvaste staafjes, geen wormeieren. Rectaalslijmvliesafkrabsel
negatief.
De ophthalmoreactie (tuberculine) niet verricht.
50
60
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte Johnine Dunkin 7 m.M., weinig
gezwollen, niet warm, doch wel pijnlijk ( ). De andere reacties
zijn alle'negatief.
Het rund wordt op 2 December 1931 geslacht.
Bij uitwendige beschouwing blijken zoowel dunne als dikke dar-
-ocr page 125-men over de geheele lengte een verdikten wand te bezitten. De
mesenteriale lymphklieren zijn matig gezwollen en vochtig op snee-
vlakte. Bij openknippen van den darm wordt in alle onderdeelen
een waterdunne inhoud aangetroffen. De mucosa van den darm is
belangrijk verdikt, zoodat een sterke plooivorming is ontstaan, die
niet verstrijkbaar is, terwijl in het coecum verschillende stukken een
vlekkige roodheid vertoonen, op de kammen van de plooien gelo-
caliseerd. De ileocoecale klep is donkerrood gekleurd en de mucosa
is tot het.dubbele van de normale dikte gezwollen. Uitstrijkjes, ge-
maakt van afkrabsel van de darmmucosa en van de sneevlakte van
de mesenteriale lymphklieren vertoonen bij kleuring volgens Ziehl-
Neelsen zeer veel hoopjes zuurvaste staafjes.
Bevruchte baarmoeder en de vrucht worden op de reeds vroeger
beschreven wijze nauwkeurig onderzocht op zuurvaste staafjes, met
geheel negatief resultaat.
Microscopie.
Darm: vertoont zeer veel overeenkomst met hetgeen in geval 36
uitvoerig werd beschreven. In de mucosa worden verschillende Lie-
berkühn'sche klieren aangetroffen, waarbij de klierbuizen sterk zijn
uitgezet en waarvan de wand door een laag zeer platte cellen wordt
gevormd, welke zeer dicht opeengelegen zijn, terwijl in het lumen
een detritus wordt gevonden, waarin zeer veel hoopjes zuurvaste
staafjes.
De mucosa en de submucosa zijn belangrijk verdikt, terwijl de
muscularis mucosae door de sterke infiltratie (veel zuurvaste ba-
cillen) bijna niet meer te herkennen is.
De submucosa is sterk oedemateus verdikt, terwijl ook hier naast
vele follikels, ook weer cysteuze uitzettingen van klierbuizen, om-
geven door een lymphocytaire zoom en gevuld met een detritus
worden gezien, waarin naast vele uitgetreden vervallende roode
bloedcellen, veel zuurvaste staafjes.
Enkele mesenteriale lymphklieren bevatten een zeer groot aantal
bacillen en vertoonen het gewone beeld van paratuberculose, terwijl
in andere praeparaten zoo goed als geen bacillen worden gevonden.
In longen en bronchiale lymphklieren, lever en portale lymph-
klieren (zeer veel fuchsinophile kleurstofophoopingen, waarin echter
*geen staafjes te herkennen zijn, wel bruin tot bruinzwarte korrels),
milt, baarmoeder en' vrucht, verschillende vleeschlymphklieren, uier
en uierlymphklieren, worden bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen geen
zuurvaste bacillen aangetoond.
Zwartbonte koe met kol, 4 jaar oud.
Het dier wordt onderzocht aan het Instituut voor Inwendige
ziekten. Het heeft een hevige diarrhee en wordt verdacht van para-
tuberculose.
Klinisch onderzoek: P. 74, A. 18, T. 38.1°.
Slijmvliezen iets te bleek. Klieren niet vergroot, slechte voedings-
toestand, huid vastliggend, geen oedeem in de keelgang. Pens tame-
lijk gevuld, pensbewegingen 10 in 15 minuten. De faeces zijn zeer
dun.
Faecesonderzoek: geen wormeieren, geen zuurvaste staafjes. In
afkrabsel van het rectaalslijmvlies met een scherpe lepel wordt één
iO
70
VO
UklN
verdacht hoopje zuurvaste staafjes gevonden. Ook bij herhaald on-
derzoek worden eens 4 baciUen bij elkaar en enkele alleenliggende
verdachte staafjes gevonden.
Ophthalmoreactie (tuberculine) niet verricht.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte tot 10 m.M. Paratuberculine
Johnine Sheather, Johnine Dunkin, gezwollen, warm en pijnlijk. De
reactie van de vogeltuberculine is negatief. Phleïne toename van de
huiddikte is 8 m.M., iets minder gezwollen, warm en pijnlijk.
Het rund wordt geslacht op 2 December 1931.
Bij uitwendige beschouwing blijken enkele meters van den dun-
nen darm een verdikten wand te bezitten. De mesenteriale lymph-
klieren zijn matig gezwollen en vochtig op sneevlakte. Bij open-
knippen van den darm wordt in alle deelen een slijmige inhoud
aangetroffen, terwijl in de verdikte darmgedeelten de mucosa be-
langrijk verdikt blijkt te zijn, zoodat een sterke plooivorming is
ontstaan, die niet verstrijkbaar is. Uitstrijkjes, gemaakt van af-
krabsel van de darmmucosa en van de sneevlakte van de mesente-
riale lymphklieren, vertoonen bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen
in geen enkel darmpraeparaat, ook niet in die van de ileocoecale
klep, zuurvaste staafjes, doch in uitstrijkjes van de sneevlakte van
de mesenteriale klieren vond ik enkele hoopjes bacillen.
Microscopie.
Darm: alle praeparaten geven een belangrijk verdikte mucosa te
zien, waarin veel Lieberkühn'sche klieren verdwenen zijn en veel
infiltraat is opgehoopt en wel lymphocyten, eosinophile leucocyten
en epithelioide cellen en een hoogst enkele kleine reuzencel.
In enkele praeparaten worden geen zuurvaste staafjes gevonden,
terwijl in andere, waar men met zwakke vergrooting door de talrijke
roode vlekjes zeer veel bacillen zou verwachten, dit alleen fuchsi-
nophile kleurstof ophoopingen blijken te zijn, terwijl ook in phago-
cytaire cellen groepjes dergelijke kleurstofophoopingen, doch geen
enkel zuurvast staafje wordt gezien.
Andere praeparaten geven echter naast de bovengenoemde ver-
anderingen, plaatsen te zien, waar alle Lieberkühn'sche klieren in
de mucosa verdwenen zijn en de zich daar bevindende epithelioide
cellen beladen zijn met zuurvaste bacillen.
De muscularis mucosae is in de meeste praeparaten vrij normaal,
terwijl zij in andere onregelmatig verdikt en uitgerafeld is, terwijl
de submucosa eenigszins verdikt is en in het infiltraat aansluitend
aan de muscularis mucosae ook verscheidene hoopjes van zuurvaste
staafjes worden aangetroffen.
Zelfs schijnt op sommige plaatsen de muscularis mucosae onder-
broken en worden de bacillen ononderbroken van de mucosa tot in
de submucosa gezien.
De subserosa vertoont weinig afwijkingen.
De mesenteriale lymphklieren vertoonen een belangrijk oedeem,
ook hier worden behalve hoopjes epithelioide cellen en reuzencellen
met veel zuurvaste staafjes ook cellen met fuchsinophile kleurstof-
ophoopingen gevonden, terwijl ook enkele staafjes in een dergelijke
roode zone worden gezien.
Ook wordt in één mesenteriale klier een haardje gevonden met
een detritusmassa als inhoud, omgeven door een gelaagde mantel
van bindweefselcellen en lymphocyten. In deze detritusmassa wor-
den geen bacillen aangetroffen en in den wand worden verschillende
„Fremdkörperquot; reuzencellen gezien (oud parasietenhaardje).
In longen en bronchiale lymphklieren, lever en portale lymph-
klieren, milt, verschillende vleeschlymphklieren, uier en uierlymph-
klieren, worden in volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten
geen zuurvaste staafjes gevonden.
Geval 40.
Zwartbonte koe, jaar oud.
Het dier verkeert in uitstekenden voedingstoestand, heeft van tijd
tot tijd een diarrheeaanval gehad, eet en herkauwt normaal.
Klinisch onderzoek: P. 68, A. 18, T. 38.5°.
Slijmvliezen normaal, geen klierzwellingen, geen oedeem in de
keelgang. De faeces zijn iets aan de slappe kant, doch worden
tijdens het onderzoek normaal van consistentie.
Faecesonderzoek: verschillende dagen bij herhaling steeds nega-
tief. Ook in afkrabsels van rectaalslijmvlies worden geen zuur-
vaste staafjes gevonden.
Ophthalmoreactie (tuberculine) niet toegepast.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte Johnine Sheather, Johnine Dun-
-ocr page 129-kin en Vogeltuberculine ± 12 m.M. Zij geven een duidelijke po-
sitieve reactie, n.1. uitgebreid oedeem (gezwollen), warm en pijnlijk.
Paratuberculine en Phleïne volkomen negatief.
Het rund wordt geslacht op 28 December '31.
Bij uitwendige beschouwing van den darm is niets abnormaals
te zien. De mesenteriale lymphklieren zijn zeer weinig gezwollen.
Bij openknippen van den darm wordt overal een normale darm-
inhoud aangetroffen. Van alle gedeelten, zoowel dunne als dikke
darmen, die oogenschijnlijk een iets verdikte mucosa bezitten, (de
plooien .van de mucosa zijn overal gemakkelijk verstrijkbaar) wor-
den afkrabsels genomen en gekleurd volgens Ziehl-Neelsen met
absoluut negatief resultaat.
Fijngeknipte darmmucosa en mesenteriale klieren behandeld met
20 pCt. antiformine gedurende uur, daarna gecentrifugeerd
gedurende 20 minuten, geeft voor den darm een negatief resultaat,
terwijl in de klier een hoopje van 4 zuurvaste staafjes en bovendien
enkele alleenliggende verdachte bacillen worden gevonden.
Van het met antiformine behandelde materiaal, na uitwasschen
met physiol, keukenzoutoplossing en opnieuw centrifugeeren (ste-
riel) worden op 29 December een aantal voedingsbodems geënt.
Deze vaste eivoedingsbodems zijn afkomstig van Dr. F. C. Minett
en Dr. G. W. Dunkin en worden na enting geplaatst in de broed-
stoof bij 40° C.
In het midden van de maand Februari 1932 begint op de meeste
met paratuberculeus materiaal geënte buisjes een duidelijke groei
te komen, dus na ruim 6 weken.
Microscopie.
Darm: zeer weinig verdikte mucosa. In de oppervlakkige lagen
een weinig infiltraat en een enkele reuzencel en een enkel groepje
epithelioide cellen, waarin hier en daar twee of drie zuurvaste
plompe staafjes worden gevonden.
De muscularis mucosae en de submucosa vertoonen geen afwij-
kingen. In zeer veel praeparaten van andere darmgedeelten worden
geen noemenswaarde veranderingen en geen enkel zuurvast staafje
aangetroffen.
De mesenteriale lymphklier bevat zeer veel groepjes epithelioide
cellen en zeer veel mooie Langhans'sche cellen en een groot aantal
hoopjes zuurvaste staafjes. De reuzencellen worden zoowel in de
follikels als in de sinus van de bast aangetroffen en zijn zeer ver
tot bijna in het merg te vervolgen.
In longen en bronchiale lymphklieren, lever en portale lymph-
klieren, milt, verschillende vleeschlymphklieren, uier en uierlymph-
klieren, worden bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen geen enkel zuur-
vast staafje gevonden.
Geval 4L
Zwartbonte koe, vijf jaar oud.
Het dier verkeert in zeer goeden voedingstoestand, is zelfs vet
te noemen, heeft 6 maanden geleden een diarrheeaanval gehad,
waarbij het sterk vermagerd is. Thans heeft het sinds eenige dagen
weer diarrhee en wordt daarom verkocht.
Klinisch onderzoek: P. 70, A. 23, T. 39.2°.
-ocr page 131-Slijmvliezen normaal. Retropharyngeale klierzwelling, geen
oedeem in de keelgang. Type van de ademhaling costo-abdominaal,
geen neusuitvloeiing. Bij auscultatie geen abnormale geruischen te
GtVAL 4!.
-Johnine Sheather 25.,
Johnine Dun Kin zs.i
------Paratuberculine 25
' Vogeltuberculine 25
-=--Phleïnenbsp;05
hooren. Hoest niet spontaan. Sputumonderzoek geen wormeieren,
geen zuurvaste bacillen.
Bij rectaal onderzoek een bijna voldragen kalf te voelen, verder
-ocr page 132-geen afwijkingen. De faeces zijn waterdun met slijm gemengd en
geelachtig van kleur.
Faecesonderzoek bij herhaling negatief. Ook in afkrabsel van
rectaalslijmvlies worden geen zuurvaste staafjes gevonden.
De ophthalmoreactie (tuberculine) is positief.
Intradermale Johnine reactie.
Totale toename van de huiddikte Johnine Dunkin 20 m.M. Vogel-
tuberculine 14.5 m.M., beiden gezwollen, warm en pijnlijk. Johnine
Sheather 4.5 m.M., Paratuberculine 5.5 m.M., ook Phieïne negatief.
Het rund wordt geslacht op 26 Januari 1932.
Bij uitwendige beschouwing van den darm valt in de eerste plaats
op, de sterk gecontraheerde, bijna leege blinde darm als een onge-
veer polsdikke harde streng. Ook andere gedeelten van de dikke en
dunne darmen blijken een verdikten wand te bezitten, terwijl de
dunne darmen niet opvallend verdikt blijken te zijn. Bij openknippen
van den darm wordt op vele plaatsen een slijmigen inhoud aange-
troffen, terwijl de blinde darm geheel leeg is en alleen de plooien
van de verdikte mucosa bedekt, zijn door een dikke laag wit taai
slijm.
De slijmvliesplooien van den blinden darm loopen zeer regelmatig
en zijn niet verstrijkbaar. De mucosa van de ileocoecale klep is tot
anderhalf maal de normale dikte gezwollen en zwart-rood van
kleur. Het ileum vertoont weinig verandering terwijl de plooien van
de mucosa verstrijkbaar zijn. De mesenteriale lymphklieren zijn
matig gezwollen en een troebel melkachtig vocht vloeit af van de
sneevlakte. Uitstrijkjes, gemaakt van afkrabsel van de darmmucosa
en van de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren en van de
portale lymphklieren vertoonen bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen
in den darm enkele hoopjes en in de mesenteriale klier zeer veel
hoopjes zuurvaste staafjes, terwijl in de portaalklier enkele hoopjes
worden gevonden.
De retropharyngeale klieren zijn kindervuistgroot en blijken een
verweekten kaasachtigen inhoud te bezitten.
De bronchiale lymphklieren zijn ook vergroot en vertoonen op
sneevlakte verschillende verkaasde en verkalkte haarden, terwijl ook
in de longen knikkergroote haardjes met verkaasden en verkalkten
inhoud worden aangetroffen. Uitstrijkjes, gemaakt van al deze
haarden, geven mooie lange, dikwijls paarsgewijs gelegen zuurvaste
staafjes te zien, echte tuberkelbacillen.
De baarmoeder bevat een bijna voldragen kalf; uitstrijkjes van
de cotyledonen en van alle organen van de vrucht, gekleurd volgens
Ziehl-Neelsen, hebben een negatief resultaat. Ook na uitschudden
en centrifugeeren wordt hierin geen enkel zuurvast staafje gevonden.
Microscopie.
Darm: De reeds herhaaldelijk beschreven veranderingen van para-
tuberculose worden in alle onderzochte gedeelten van dunnen en
dikken darm gevonden. Alleen Langhans'sche reuzencellen komen
bij dit geval ook in de mesenteriale lymphklieren zoo goed als niet
voor.
In den dunnen darm zijn de veranderingen in hoofdzaak beperkt
tot de mucosa, waarin vrij talrijke hoopjes epithelioide cellen, be-
laden met korte zuurvaste bacillen worden gevonden. Vooral in de
oppervlakkige gedeelten van den dikken darm zijn de veranderingen
veel uitgebreider. Behalve een diffuse uitbreiding van de epithelioide
cellen met veel bacillen in het inter- en subglandulaire bindweefsel,
treffen we hier ook herhaaldelijk min of meer uitgezette klierbuizen
aan, vaak met bacillen in een detritusmassa in het lumen gelegen,
terwijl de epitheelcellen afgeplat of gedeeltelijk verdwenen zijn.
In de submucosa vindt men groote massieve velden van epithelio-
ide cellen met zeer veel bacillen. Zij zijn in het oppervlakkige ge-
deelte van de submucosa gelegen en sluiten via een geïnfiltreerde,
vaak vrijwel onherkenbare muscularis mucosae, aan de mucosa aan.
Op verschillende plaatsen worden specifieke veranderingen in
lymphvaten (perivasculaire lymphscheeden) aangetroffen (lymph-
angitis paratuberculosa) zoowel in de submucosa, muscularis als
in de subserosa.
De mesenteriale klieren vertoonen in verband met den zeer grooten
bacillenrijkdom door de lymphangitis paratuberculosa, sterk uitge-
zette sinus in het bastgedeelte, gevuld met epithelioide cellen, zwaar
beladen met bacillen. Ook in de mergsinus treft men herhaaldelijk
cellen met bacillen aan. Het lymphoide weefsel is tengevolge van
de veranderingen in de sinus weinig op den voorgrond tredend
(kleine, onregelmatige follikels en strengen).
In de lever en de portale lymphklieren worden ook korte zuur-
vaste bacillen gevonden. In de lever treft men ze in hoofdzaak aan
in kleine infiltraathaardjes, in het periportale bindweefsel, dat ove-
rigens niet veranderd is. Te midden van een groepje lymphocyten
en plasmacellen, vindt men enkele epithelioide cellen, waarin enkele
(4-5-6) roode staafjes. Tevens ziet men in de intralobulaire capil-
lairen, eveneens in cellen opgenomen (losgelaten stercellen?), zuur-
vaste bacillen.
De portale lymphklieren vertoonen hier en daar in de bast kleine
groepjes epithelioide cellen, waarin vrij veel bacillen. In de rand-
sinus komen er slechts enkele voor (opgenomen in vrijwel onver-
anderde reticulumcellen), in het merg geen enkele.
Longen en bronchiale lymphklieren vertoonen een floride tuber-
culose met veel verkazing en plaatselijk veel lange gekorrelde zuur-
vaste bacillen. Bovendien worden in het overigens normale longge-
deelte enkele korte, zuurvaste staafjes en één cel in een alveolair
septum met ± 7 korte zuurvaste staafjes gezien, (paratuberculose?)
In milt, in baarmoeder met vrucht, in uierlymphklieren en in ver-
schillende vleeschlymphklieren worden geen bijzondere verande-
ringen en geen zuurvaste bacillen aangetoond.
Zwartbonte koe, vijf jaar oud.
Het dier is volkomen gezond en heeft nooit diarrhee gehad, doch
geeft als koe No. 9 bij het stalonderzoek een dubbele positieve intra-
dermale Johnine reactie en wel op 25 en 27 Januari. Op 5 Februari
heeft de koe gekalfd en sindsdien is de eetlust verdwenen en worden
de faeces iets slapper dan gewoonlijk.
Faecesonderzoek van 5 tot en met 15 Februari geschiedt dage-
lijks zeer nauwkeurig van een groot aantal praeparaten, doch steeds
met negatief resultaat.
Op 16 Februari worden enkele karakteristieke hoopjes gevonden.
De herhaalde intradermale tuberculine reactie is negatief.
Het rund wordt op 16 Februari geslacht.
Bij uitwendige beschouwing blijken slechts enkele meters dunne
darm een verdikten wand te bezitten. De mesenteriale lymphklieren
zijn matig gezwollen en vochtig op sneevlakte.
Bij openknippen van den darm wordt overal een waterdunnen
-ocr page 135-Het slijmvlies van de ileocoecale klep is volkomen normaal, even-
als dat van de dikke darmen. In uitstrijkjes worden in de dunne
darmmucosa enkele hoopjes zuurvaste staafjes gevonden, en in de
mesenteriale klieren zeer veel.
In de lever wordt een kinderhoofdgroot absces aangetroffen,
waarin lichtgele, niet stinkende etter wordt gevonden, in uitstrijkjes
worden geen zuurvaste bacillen gezien.
Microscopie.
Darm: De veranderingen zijn grootendeels beperkt tot den dun-
nen darm. De mucosa is sterk verdikt door infiltratie van de propria
mucosae, waarbij de epithelioide cellen meestal in hoopjes bijeen
liggen en vooral in de oppervlakkige gedeelten zijn gelocaliseerd.
Reuzencellen komen niet in een groot aantal voor. In bepaalde
gedeelten zijn de Lieberkühn'sche klieren grootendeels verdwenen.
Bij het verdwijnen van deze klierbuizen treden soms cysteuze ver-
anderingen op, waarbij detritus en zuurvaste staafjes in het lumen
kunnen worden aangetroffen.
De muscularis mucosae is plaatselijk verzwaard (vooral in de
plooien), op andere gedeelten uitgerafeld door infiltratie of zeer
dun uitgerekt.
In de ileocoecale klep treft men ter plaatse van de plaque eigen-
aardige veranderingen aan in de submucosa, n.1. holten gevuld met
een slijmigen detritus, omgeven door lymphoide weefsel, waarbij
soms zuurvaste staafjes in het lumen der holte voorkomen.
Bij nadere bestudeering van deze vormsels blijken zij te ontstaan
uit klierbuizen, afkomstig uit de mucosa die bij het uitgroeien van
de follikels naar de mucosa, in dit lymphoide weefsel blijkbaar af-
zakken naar de submucosa en de genoemde cysteuze veranderingen
kunnen ondergaan. Het epitheel kan hierbij ten slotte vrijwel on-
herkenbaar worden.
In andere follikels worden groepjes epithelioide cellen gevonden.
Overigens zijn de veranderingen in de submucosa wisselend in he-
vigheid, behalve een min of meer diffuse infiltratie in de oppervlak-
kige laag treden vaak haardvormige veranderingen op.
Uitgebreid vindt men hier ook weer lymphangitis paratubercu-
losa, die zoowel in de muscularis als in de subserosa is te vervolgen.
Tevens treedt ook perivasculaire infiltratie herhaaldelijk op. Oedeem
is in wisselende mate aanwezig.
Het aantal zuurvaste bacillen is groot, zij zijn als roode vlekken
in de haardjes van epithelioide cellen reeds bij zwakke vergrooting
zichtbaar.
Een opvallende waarneming kan in enkele reuzencellen worden
gedaan, n.1. dat de bacillen niet gelijkmatig in het protoplasma zijn
verspreid, doch dat zij duidelijk om bepaalde kernen zijn gerang-
schikt; blijkbaar zijn deze reuzencellen dus kort geleden door samen-
smelting van epithelioide cellen ontstaan.
De mesenteriale lymphklieren vertoonen uitgezette sinus in het
bastgedeelte, gedeeltelijk gevuld met epithelioide cellen en reuzen-
cellen, vrij sterk beladen met zuurvaste bacillen. In de sinus van het
merg worden slechts enkele bacillen in epithelioide cellen gevonden.
De kiemcentra van de follikels zijn groot, soms bevatten enkele
cellen zuurvaste staafjes.
In lever en portale lymphklieren, longen, bronchiale lymphklie-
ren, milt, uier en verschillende vleeschlymphklieren worden geen
zuurvaste bacillen aangetoond.
SAMENVATTING DER RESULTATEN VAN HET
PATHOLOGISCH-ANATOMISCH ONDERZOEK.
MACROSCOPISCH ONDERZOEK.
De specifieke veranderingen zetelen in het darmkanaal en in de
bijbehoorende lymphklieren. De afwijkingen in andere organen of
weefsels zijn niet specifiek, doch een gevolg van den anaemischeh
eventueel cachectischen toestand, waarin de dieren vaak verkeeren.
Darmkanaal.
Bij de beoordeeling van het darmkanaal moet men er steeds
rekening mede houden, dat bij snelle afkoeling van den op lichaams-
temperatuur zijnde darm, een sterke contractie van de wandmuscu-
latuur optreedt, waardoor de darm min of meer stug wordt en het
slijmvlies sterk wordt geplooid. Het duidelijkst neemt men dit waar
bij slecht gevulde darmen, bijv. bij dieren, welke aan diarrhee heb-
ben geleden. De sterke plooiing van het darmslijmvlies, welke ont-
staan is door spiercontracties is weder weg te strijken, dit is niet
het geval bij plooivorming, welke het gevolg is van slijmvliesver-
dikking door weefselnieuwvorming.
Bij geslachte dieren, welke lijdende waren aan een uitgesproken
vorm van paratuberculose is dikwijls reeds bij uitwendige beschou-
wing opvallend, dat sommige gedeelten van het darmkanaal een
verdikten wand hebben, de darm neemt hier het karakter aan van
een min of meer stugge buis. De duidelijkste veranderingen neemt
men waar aan de mucosa en de submucosa.
Bij opening van den dunnen darm, welke door de specifieke
ontsteking karakteristiek is veranderd, is het slijmvlies sterk verdikt,
de plooien verloopen in verschillende richting, zoodat een gyreuze
teekening is ontstaan. De verdikking is niet overal even sterk, doch
meestal wel egaal, niet korrelig. De kleur van de mucosa is als regel
lichtgrijs of geelwit, meestal ziet men pleksgewijze roodheid, vaak
zeer sterk op de kammen der plooien. Het aspect der mucosa is
meestal dof. Als regel is het slijmvlies bedekt met een dik, taai,
troebel slijm. De plaques zijn niet veranderd, hoogstens een weinig
gezwollen. De submucosa is in den regel zeer sterk verdikt door
oedeem.
Mijn bevindingen omtrent de localisatie van de ontsteking wijken
af van hetgeen men in de betreffende literatuur aantreft. Volgens
Bang, Miessner, Erichsen en K. H. Meyer is de dunne
darm nooit over haar geheele lengte aangetast, doch slechts op
enkele plaatsen. Ik vond in 22 van de onderzochte gevallen, d.i.
in ruim 50% een diffuse uitbreiding in den geheelen dunnen darm.
Deze bevinding weerlegt dus tevens de vaak uitgesproken meening,
dat het duodenum zelden is aangetast. In 18 gevallen vond ik het
duodenaalslijmvlies over de geheele lengte duidelijk verdikt, in 11
gevallen gedeeltelijk en in 2 gevallen was de verdikking twijfel-
achtig.
De mucosa van de ileocoecale klep is dikwijls oedemateus ge-
zwollen en vertoont dan allerlei kleuren.
F O r t m a n n vond de meest opvallende veranderingen steeds
aan de ileocoecale klep, terwijl de Engelsche onderzoekers de er-
varing hebben opgedaan, dat zelfs in de allervroegste gevallen, in
het slijmvlies van de klep en in de correspondeerende mesenteriale
lymphklier, de zuurvaste bacillen worden gevonden. Voor het kwee-
ken van de bacillen wordt door hen altijd materiaal genomen van
de ileocoecale klep en de genoemde mesenteriale lymphklier (n.1.
in gevallen, waarin op geen enkele andere manier bacillen kunnen
worden aangetoond).
Niettegenstaande door mij in 21 gevallen een volkomen normale
ileocoecale klep werd aangetroffen, is het toch aan te raden, nooit
het onderzoek van de ileocoecale klep en de bijbehoorende lymph-
klier achterwege te laten.
Het slijmvlies van het coecum, hetwelk meestal een grauw-
groene kleur heeft, is dikwijls over de geheele lengte gezwollen en
ligt dan in zware, soms zeer regelmatige, niet te verstrijken plooien
(21 gevallen, 50%).
In geval 16 werden (hetgeen bij het rund tot nog toe nergens in
de literatuur is gevonden) zweren aangetroffen in het slijmvlies van
de belangrijk verdikte blinde zak van het coecum; deze geülcereerde
plekken met een middellijn van ongeveer een halven centimeter, wer-
den in zeer groot aantal, op afstanden van ± 5 c.M. van elkaar
gevonden.
Ook in het colon worden sterke verdikkingen aangetroffen met
plooivorming van het slijmvh'es. De plooien zijn grijszwart gepig-
menteerd en komen duidelijk uit tegen het normale geelachtige
colonslijmvlies.
Hoewel in den regel het colon slechts gedeeltelijk of in het geheel
niet in het proces is betrokken, werd toch in 10 gevallen over de
geheele lengte een sterk verdikte wand aangetroffen.
Het rectum is zelden aangetast, hoewel in enkele gevallen wel
een verdikte wand werd aangetroffen, is het slechts in zeer enkele
gevallen gelukt om in uitstrijkjes met zekerheid paratuberkelbacillen
aan te toonen.
De verdikking van de submucosa is in den regel nog belangrijker
dan van de propria mucosae, deze verdikking berust hoofdzakelijk
op oedeemvorming. In uitgesproken gevallen kunnen mucosa en sub-
mucosa wel een dikte bereiken van ^ tot ^ c.M., daarnaast komen
echter herhaaldelijk gevallen voor, dat de verdikking bij macros-
copisch onderzoek zeer twijfelachtig of nihil is. In deze laatste ge-
vallen is ook het aspect van de darmmucosa weinig of niet ver-
anderd en ontbreekt vaak de eigenaardige kleurverandering en is
het slijmvlies schijnbaar volkomen normaal. Soms twijfelt men of
een lichte catarrhale ontsteking aanwezig is, dan wel, dat de darm
normaal is, terwijl bij microscopisch onderzoek een duidelijke para-
tuberculose wordt gevonden. Behalve in zeer uitgesproken gevallen
is alleen op het macroscopisch onderzoek de diagnose paratubercu-
lose slechts zelden te maken.
De mesenteriale lymphklieren zijn als regel gezwollen, in graad
echter verschillend. In drie gevallen werden macroscopisch vol-
komen normale mesenteriale klieren gevonden. De sneevlakte is als
regel vochtig en week, waarbij een troebel, melkachtig vocht van
de sneevlakte afvloeit; de kleur is wisselend, soms grijsblauw, soms
iets meer geel, speciaal in het bastgedeelte.
Bergman vond eens een zwelling van het urineblaasslijmvlies,
waarin ook petechiën voorkwamen. Bij microscopisch onderzoek
van slijmvliesafkrabsel kon hij zuurvaste staafjes aantoonen. Hoe-
wel in alle gevallen, speciaal op het urineblaasslijmvlies werd gelet,
konden nooit macroscopische veranderingen worden gevonden. In
uitstrijkjes werden nooit paratuberkelbacillen aangetoond.
A 1 e X e j e f f G o 1 o f f, die vier gevallen beschrijft van para-
tuberculose, welke als een bacteriaemie verliepen, vond bij bacte-
i'ioscopisch onderzoek paratuberkelbacillen in uierlymphklier, uier-
weefsel, lichaamslymphklieren, hartspier, bloed, longen, lever, milt,
bijnieren, urine- en galblaas, ovarium, uterus, vruchtwater en
vrucht en ten slotte ook in de darmmucosa en mesenteriale lymph-
klieren.
Dit resultaat van G o 1 o f f was voor mij aanleiding om van mijn
gevallen zeer veel organen, orgaanlymphklieren, vleeschlymphklie-
ren, baarmoeder, vruchtwater en vrucht (eventueel na uitschudden
en centrifugeeren) te onderzoeken. Tweemaal (24 en 41) kon ik in
de gezwollen portaallymphklieren, paratuberkelbacillen aantoonen,
terwijl het geheele verdere onderzoek een negatief resultaat had.
Over de bevindingen van G o 1 o f f kom ik nog nader terug bij
het histologisch onderzoek.
Het aantal gevallen, waarbij de darmveranderingen zeer gering
zijn en aan het bloote oog ontsnappen (M i e s s n e r. Berge en
E r i c h s e n) blijkt niet zoo heel gering te zijn.
F. W. T w 0 r t noemt ook gevallen, waarbij de veranderingen
bijna niet zijn waar te nemen en alleen zorgvuldig histologisch
onderzoek de diagnose kan doen stellen.
Komen aan paratuberculose lijdende dieren tijdig ter slachtbank,
dan kunnen de veranderingen ook volgens B o n g e r t en Miess-
n e r licht over het hoofd gezien worden. Ik noem hier de gevallen
11, 19, 23, 25, 27, 30, 35 en 40, waarbij zeer geringe macrosco-
pische veranderingen werden gevonden en waarbij dikwijls niet of
met de grootste moeite in eenigszins verdikte darmgedeelten en me-
senteriale lymphklieren paratuberkelbacillen bacterioscopisch konden
worden aangetoond. Het histologisch onderzoek blijkt dan wel het
eenige middel te zijn om de diagnose — paratuberculose — met
zekerheid te stellen.
Uit de tabel blijkt, dat het herhaaldelijk voorkomt, dat na lang-
durig zoeken in uitstrijkjes, ook na behandeling van het weefsel
met ligroïne niet gelukt om bacillen aan te toonen en daarmee de
diagnose te stellen, terwijl het dan als regel zonder veel moeite
gelukte om in weefselcoupes zoowel de specifieke veranderingen als
de bacteriën aan te toonen.
Het histologisch onderzoek is een veel betrouwbaarder en als
men gebruik maakt van het bevriesmicrotoom, ook een veel snellere
methode dan het maken van uitstrijkpraeparaten. Verder leenen zich
voor beide methoden in het algemeen, de mesenteriale lymphklieren
beter dan de darm.
De Engelsche onderzoekers gaan nog verder en nemen met een
negatieve histologische uitspraak geen genoegen en leggen culturen
aan op vaste voedingsbodems, waarbij zij soms in een negatief be-
schouwd geval, na maanden nog groei krijgen (DUNKIN).
Uit verschillende van door mij beschreven gevallen blijkt wel
(ook volgens Bang), dat de belangrijke klinische symptomen:
heftige, matige, wisselende en zelfs in het geheel geen diarrhee, dik-
wijls niet in overeenstemming zijn met de later gevonden patholo-
gisch-anatomische veranderingen. Opvallend en tegenstrijdig zijn
in geval 36, eenerzijds de vrij goede voedingstoestand en de af-
wisselende weinig heftige diarrhee, anderzijds het zeer groote aantal
paratuberkelbacillen en de zeer uitgebreide localisatie in het ge-
heele darmkanaal.
Behalve de veranderingen van het darmkanaal en van de bijbe-
hoorende lymphklieren nam ik aan geen enkel orgaan specifieke
veranderingen waar. Vermagering en oedemen komen veelvuldig
voor, doch deze zijn voor deze ziekte niet specifiek. Opvallend
zijn echter m enkele gevallen de veranderingen, die aan de magen
kunnen worden waargenomen en wel speciaal aan lebmaag en in
één geval aan de netmaag.
Bergman, Miessneren Fortmann beschrijven geval-
len, waarbij het lebmaagslijmvlies sterk oedemateus is gezwollen.
Ik nam dit waar bij de gevallen 20, 21 en 34; bij insnijden van de
maag vloeide een heldere vloeistof van de sneevlakte af. In geval
21 werden bovendien in het slijmvlies een aantal centgroote erosies
met haemorrhagischen bodem waargenomen.
In één geval (32) was het netmaagslijmvlies sterk oedemateus
gezwollen. Noch in uitstrijkjes, noch bij het histologisch onderzoek
konden ter plaatse paratuberkelbacillen of specifieke veranderingen
worden aangetoond. Ik neem dan ook aan, dat deze veranderingen
van het maagslijmvlies niet zijn ontstaan door directe inwerking der
paratuberkelbacillen, maar een gevolg zijn van den anaemischen
eventueel cachectischen toestand, waarin de dieren verkeerden.
MICROSCOPISCH ONDERZOEK.
Darm: In het overzichtsbeeld vallen op:
Ie. de sterk verdikte mucosa,
2e. de onregelmatig verdikte muscularis mucosae,
3e. onregelmatig verdeelde infiltratie en oedeem van de submucosa
en soms van de subserosa.
De mucosaverdikking blijkt het gevolg te zijn van een zeer dif-
fuse cellige infiltratie van het inter- en subglandulaire bindweefsel,
tengevolge waarvan de Lieberkühn'sche klieren uiteengedrongen zijn.
In het infiltraat overwegen een drietal celtypen:
1.nbsp;epithelioide cellen,
2.nbsp;eosinophile leucocyten,
3.nbsp;lymphocyten, terwijl ook
Langhans'sche reuzencellen in zeer wisselend aantal en het meest
in de oppervlakkige lagen van de mucosa voorkomen.
De epithelioide cellen liggen meestal in groepjes bijeen, zij vallen
op door de bleeke kleur en de vaak uitgesproken eosinekleur van
het protoplasma, vaak reeds bij zwakke vergrooting. Met de Lang-
hans'sche reuzencellen worden deze celgroepjes meer in de opper-
vlakkige gedeelten, dan in de diepere lagen van de propria mucosae
aangetroffen. Ook plasmacellen komen vrij veel voor. De onregel-
matige verdeeling der Lieberkühn'sche klieren doet vermoeden, dat
klierbuizen ten gronde gaan. De volgende waarnemingen bevestigen
dit vermoeden.
Men treft in verschillende gevallen (32, 38, 39, 41, 42) klier-
buizen aan, waarvan de bekleedende epitheelcellen gedeeltelijk ver-
dwenen zijn, terwijl het lumen, infiltraatcellen, epithelioide cellen,
zuurvaste bacillen en detritus bevat. Soms kunnen dergelijke buizen
cysteuze uitzettingen vertoonen, waarbij de epitheelcellen sterk af-
geplat zijn.
De intacte klierbuizen vertoonen een wisselende vermeerdering
van het aantal bekercellen, terwijl als regel een groot aantal kern-
deelingsfiguren opvalt. Het groote aantal kerndeelingsfiguren hangt
ongetwijfeld samen met den toestand van chronische ontsteking van
den darm, daar deze aanleiding geeft tot een verhoogde desquamatie
en de vervanging van het oppervlakte epitheel door opschuiving
vanuit de klierbuizen plaats vindt. Niet zelden krijgt men in de Ziehl-
Neelsen coupes cellen te zien, beladen met bacillen, welke aflen
tusschen de epitheelcellen van een overigens intacte klierbuis liggen
en blijkbaar vanuit het interglandulaire bindweefsel tusschen de
epitheelcellen indringen. Deze beelden geven een verklaring voor het
vinden van bacillen en epithelioide cellen in het lumen van klier-
buizen. Hiermede is niet bewezen, dat dit de eenige weg is, waar-
langs bacillen in het klierlumen kunnen geraken; ook een indringen
vanuit het darmlumen is mogelijk, waarbij dan, gezien het niet be-
weeglijk zijn der paratuberkelbacillen, de verplaatsing op passieve
wijze moet zijn geschied.
In volgens Ziehl-Neelsen gekleurde praeparaten ziet men in de
mucosa een zeer wisselend aantal bacillen. Dikwijls worden bij
zwakke vergrooting zeer talrijke roode vlekjes gezien, welke bij
immersievergrooting hoopjes korte zuurvaste staafjes blijken te zijn,
welke zoo dicht zijn opeengelegen, dat men geen staafjes, maar een
korrelige roode massa ziet. Het nauwkeurig bekijken van deze hoop-
jes, vooral van de minder dichte, geeft de zekerheid, dat deze rang-
schikking der bacillen het gevolg is van phagocytose der bacillen en
ophooping in epithehoide cellen. Men wordt hier sterk getroffen
door het feit, dat cellen, die overigens geen opvallende verande-
ringen van kern en protoplasma vertoonen, een zoo groot aantal
bacillen kunnen herbergen.
Dat dit geen toevallige momentopname in de verhouding tusschen
cel en bacil voorstelt, staat direct vast door de bevinding, dat het
aantal vrije bacillen als regel zeer gering is. Wanneer een groot
aantal bacillen de betreffende cellen snel te gronde zouden richten,
zou men steeds een groot aantal vrije bacillen verwachten.
Men krijgt dus den indruk, dat de paratuberkelbacillen weinig
toxisch zijn voor deze phagocyten; de gedachte aan een symbiose
tusschen cel en bacil, zooals die in de moderne Amerikaansche on-
derzoekingen van S a b i n, D O a n en F O r k n e r voor de tuberkel-
bacil en de epithelioide cellen zijn uitgewerkt, lijkt ook voor de
paratuberculose zeer waarschijnlijk. Hierbij dient er echter aan her-
innerd te worden, dat in vergelijking met de tuberkelbacil de paratu-
berkelbacil in het algemeen gesproken een veel geringer destru-
eerende werking moet bezitten, gezien het steeds ontbreken van
necrose bij paratuberculose.
In andere gevallen (17 en 30) worden een zeer klein aantal ba-
cillen gevonden in de oppervlakkige lagen van de mucosa, in een
reuzencel of in een groepje cellen met bleeke kernen, welke als
epithelioide cellen in de gewone kleuringen niet opvallen. Heel
dikwijls is uit de oppervlakkige localisatie der bacillen in de ver-
schillende praeparaten, een infectie vanuit het lumen van den darm
te concludeeren (20).
In geval 16 wordt uitvoerig de gevonden darmzweer beschreven,
waarvan de daaruit te trekken conclusies aan het slot van dit over-
zicht zullen worden besproken.
De muscularis mucosae is afwisselend plaatselijk verzwaard
(vooral in de plooien), dan weer uitgerafeld door infiltratie of zeer
dun uitgerekt. Soms is de muscularis mucosae bijna niet te her-
kennen als gevolg van de zeer sterke uiteenrafeling door het in-
filtraat. De veranderingen berusten naast verzwaring, (arbeidshyper-
trophie) in hoofdzaak op een infiltratie, die volkomen gelijk is aan
die in de mucosa. Men vindt dan ook in volgens Ziehl-Neelsen
gekleurde praeparaten in verschillende gevallen zeer veel cellen
beladen met zuurvaste staafjes, waarbij sommige phagocyten (geval
33) sterk vertakte en gerekte vormen hebben aangenomen (mesen-
chymcellen).
De infiltratie in de submucosa is grootendeels beperkt tot de
oppervlakkige gedeelten. Echter is zij in de door plooivorming uit-
stekende gedeelten soms meer diffuus. Ook hier vindt men dezelfde
celtypen als in de mucosa, waarbij echter de lymphocyten over-
wegen en als regel slechts betrekkelijk weinig groepjes epithelioide
cellen en reuzencellen worden waargenomen. Gezien de zoo juist
beschreven veranderingen in de muscularis mucosae, vormt de infil-
tratie in de submucosa met die van de mucosa in uitgebreide ge-
vallen vaak een min of meer massief geheel. Het oedeem is dikwijls
diffuus in de geheele submucosa verdeeld, dan weer minder sterk
ontwikkeld, dan weer in zeer geringe hoeveelheid aanwezig, ook
plaatselijk treedt deze wisseling op.
Een enkele maal vindt men in de submucosa groote massieve
velden van epithelioide cellen (gev. 16 en 41) met zeer veel ba-
cillen. Zij zijn in het oppervlakkige gedeelte van de submucosa
gelegen en sluiten weer via een geïnfiltreerde, vaak vrijwel on-
herkenbare muscularis mucosae aan de mucosa aan. In verschillende
gevallen (25, 41, 42) worden specifieke veranderingen in lymph-
vaten en om grootere bloedvaten (perivasculaire lymphscheede)
aangetroffen, lymphangitis paratuberculosa, welke ook in de mus-
cularis en in de subserosa is te vervolgen.
De lymphvaten zijn dan als regel door een infiltraatmantel om-
geven, die hoofdzakelijk uit lymphocyten met enkele plasmacellen
en eosinophile leucocyten, soms ook epithelioide cellen bestaat, ter-
wijl in het lumen zich epithelioide cellen, bacillen, detritus en soms
eiwitstolsels bevinden. In de perivasculaire lymphscheeden is het
specifieke karakter van de ontsteking meestal niet duidelijk.
In geval 18 werd een zeer merkwaardige bevinding gedaan, n.1.
dat in het lumen van enkele venen specifieke veranderingen en
zuurvaste bacillen werden aangetroffen, waarbij dit proces in het
vaatlumen met soortgelijke veranderingen in de omgeving in direct
verband bleek te staan. Deze bevinding was wel onverwacht, gezien
het feit, dat verval bij paratuberculose geheel pleegt te ontbreken,
terwijl men aan den anderen kant groote resistentie aan glad spier-
weefsel toekent. Of men hier met een langzaam uiteendringen van
de spiercellen te maken heeft, zooals dat in de muscularis mucosae
herhaaldelijk wordt gezien, was aan dit geval (en ook aan het later
te noemen geval 14) niet met eenige zekerheid uit te maken.
Soms treft men in de ileocoecale klep eigenaardige veranderingen
aan in de submucosa, ter plaatse van het lymphoide weefsel en wel
holten gevuld met een slijmige detritus, omgeven door lymphoide
weefsel, waarbij soms enkele zuurvaste staafjes in het lumen der
holte voorkomen. Bij nadere bestudeering van deze vormsels blijken
zij te ontstaan uit klierbuizen, afkomstig uit de mucosa, die bij het
uitgroeien van de follikels naar de mucosa in dit lymphoide weefsel
blijkbaar afzakken naar de submucosa en de genoemde cysteuze
veranderingen kunnen ondergaan. Het epitheel kan hierbij ten slotte
onherkenbaar worden en verdwijnen. In andere follikels worden
groepjes van epithelioide cellen gevonden.
Ook in de Brunner'sche klieren in de submucosa van het duodenum
kunnen zich soortgelijke processen afspelen als zoo juist van de
ileocoecale klep zijn beschreven, waarbij ook weer epithelioide cellen
en een klein aantal bacillen ter plaatse worden gevonden. Een
enkele maal komt een sterke slijmvorming in deze cysten voor.
Evenals in de mucosa wordt in de submucosa soms veel uitge-
treden roode bloedlichaampjes (bloeding) met beginnend verval van
het bloed aangetroffen.
Ook in de subserosa en zelfs tusschen de beide spierlagen treft
men infiltraatcellen aan, ook epithelioide cellen soms duidelijk peri-
vasculair. Ook wordt hier dikwijls een belangrijk oedeem aange-
troffen, terwijl het aantal bacillen, dat men hier vindt, slechts gering
is te noemen. K. F. Meyer noemt 2 dergelijke gevallen.
Ook hier werd in geval 14, in de subserosa een phlebitis para-
tuberculosa aangetoond, hoewel in tegenstelling met het reeds ge-
noemde geval 18 geen verband met specifieke veranderingen in de
omgeving van het vat kon worden gevonden.
De mesenteriale lymphklieren vertoonen in den regel als gevolg
van een matig oedeem (lymphstuwing?) een duidelijk verschil van
sinussysteem en het lymphoide weefsel, doch ook worden vaak op-
vallend weinig veranderingen aan de klieren gezien. Het lymphoide
weefsel bevat in de bast follikels met een groot kiemcentrum. De
sinus zijn wijd en vertoonen vooral in het merg een fraai netwerk
van uitgespannen reticulumcellen. In het bastgedeelte en den rand-
sinus treft men dikwijls veel hoopjes epithelioide cellen en reuzen-
cellen aan, het aantal reuzencellen is hierbij zeer wisselend.
Bij kleuring volgens Ziehl-Neelsen wordt een wisselend aantal
zuurvaste stafjes gevonden. Is het aantal bacillen gering, dan wor-
den ze in de hoopjes epithelioide cellen gevonden en practisch ge-
sproken alleen in het bastgedeelte; noch in de kiemcentra der folli-
kels en noch in de sinus van het merg worden dan bacillen gezien.
Dikwijls echter in verband met den zeer grooten bacillenrijkdom
o.a. door de lymphangitis paratuberculosa, vindt men de sterk uit-
gezette sinus van het bastgedeelte opgevuld met epithelioide cellen
en reuzencellen, zwaar beladen met bacillen, terwijl ook in de merg-
sinus dan herhaaldelijk cellen met bacillen worden gevonden. De
kiemcentra van de follikels zijn dikwijls groot, terwijl enkele cellen
soms zuurvaste staafjes bevatten. Deze groote kiemcentra zijn waar-
schijnlijk als een niet specifieke verandering te beschouwen, zooals
ook bij andere chronische aandoeningen bekend is.
In de sinus van het merg zijn de reticulumcellen vrij sterk beladen
met kleine geelbruine pigmentkorrels, waarbij echter de vertakte
vorm der cellen bewaard is gebleven (ook in normale lymphklieren
worden deze cellen met pigmentkorrels op dezelfde plaats
gevonden).
Op het voorkomen van min of meer zuurvast gekleurde korrels en
schollen zal nog nader worden teruggekomen.
Over het vinden van bacillen in de portale lymphklieren is reeds
bij de uitstrijkjes gesproken. Het histologisch onderzoek gaf ook
hier meer resultaat dan de uitstrijkjes, zoodat ook in de lever en in
de longen bacillen konden worden aangetoond. Het is wenschelijk
om op de mogelijke wegen van verspreiding van dergelijke gevallen
even in te gaan.
Een verspreiding van bacillen bij paratuberculose zal gezien de
ontwikkeling en verbreiding in den darmwand, het steeds aangetast
zijn van de mesenteriale lymphklieren en het ontbreken van verval
hoofdzakelijk lymphogeen gedacht moeten worden.
Voor een localisatie in de long komt hier dus een transport via
ductus thoracicus — vena cava — rechterhart — long in aan-
merking. Men zal dan de bacillen in de capillairgebieden (alveolair
septa) terug willen vinden; dit is ook inderdaad gebleken het
geval te zijn.
In hoeverre een secundaire versleping door phagocyten het moge-
lijk maakt, dat de bacillen op andere plaatsen (alveolair lumen)
regelmatig voorkomen, kan ik op grond van mijn materiaal niet
beslissen.
Voor de localisatie in lever en portale lymphklier staan een twee-
tal mogelijkheden open.
De eerste: van het duodenum direct naar portale lymphklier, die
ook als regionaire lymphklier van dit gedeelte darm fungeert en van
daaruit eventueel retrograde naar de lever.
In de tweede plaats: zou een haematogeen transport via de poort-
ader gemakkelijk de lever kunnen besmetten. Hoewel in het alge-
meen gesproken voor een haematogene verbreiding bij paratubercu-
lose weinig aanwijzingen bestaan, is het vinden van specifieke bloed-
vatveranderingen in twee der gevallen in zooverre van beteekenis,
dat men met de mogelijkheid van een haemotagene verspreiding
rekening moet houden.
Behalve de lever, zou ook de long dan via de lever besmet kunnen
worden. Dat intusschen aan deze verspreidingswijze, waarschijn-
lijk geen al te groote beteekenis mag worden toegekend, volo^t uit
het feit, dat in de betreffende gevallen (14 en 18) in lever en longen,
niettegenstaande een nauwkeurig onderzoek, geen zuurvaste bacillen
werden gevonden.
De localisatie van de bacillen in het periportale bindweefsel van
-ocr page 149-de lever kan beter vanuit de lymphklier dan vanuit den bloedstroom
worden begrepen, hoewel ook bacillen in cellen in de sinusoiden
worden aangetroffen (capillairen van de vena portae). Gezien de
buitengewoon geringe veranderingen, welke in longen en lever wor-
den aangetroffen, is de waarschijnlijkheid groot, dat ze vaak over
het hoofd gezien worden, te meer omdat slechts een nauwkeurig en
langdurig onderzoek mij in staat stelde de paratuberkelbacillen in
deze gevallen te vinden.
Tot slot moge een bespreking van het zeer belangrijke geval 16
volgen. Het belangrijke van dit geval is in de eerste plaats een
gevolg van de aanwezigheid van het verval in de mucosa, een ver-
andering, die bij paratuberculeuze enteritis onbekend is; overal
vindt men in de literatuur het totaal ontbreken van verval nadruk-
kelijk vermeld. Dat dit geval een schijnbare uitzondering op deze
uitspraak vormt, vindt zijn verklaring in de volgende overwegingen.
De gevonden sterke localisatie van het ziekteproces in de submucosa
is een zeldzaam voorkomend verschijnsel, dat echter voor de voe-
ding van de mucosa groote beteekenis kan hebben. Immers zal de
bloedvoorziening en vooral de afvoer van het veneuze bloed van de
mucosa, hiervan belangrijke stoornis kunnen ondervinden, tenge-
volge van de massieve celmuur, die hier tusschen de veneuze ca-
Pillairen in de mucosa en de venen in de submucosa is ontstaan.
De verwachte circulatiestoornissen (stuwing, oedeem, bloeding)
worden dan ook overal in de mucosa gezien, waardoor de kans op
het ontstaan van defecten (haemorrhagische erosies) zonder meer
verklaarbaar is geworden. Dat het verval in een dergelijke mucosa
vrij diepgaand kan zijn, is om dezelfde reden voor de hand liggend.
De juistheid van deze redeneering wordt nog ondersteund door
twee feiten:
^e. door het scherp begrensde karakter der vervalsgebieden, wat
pleit voor een gebonden zijn aan vaatstoornissen en
2e. door de omstandigheid, dat in verband met de verbreiding van
de zuurvaste bacillen, in dit geval zeker niet aan verval ten-
gevolge van werking van de bacillen kan worden gedacht.
Samengevat mag men dus aannemen, dat de zweervorming het
mdirect gevolg is van de paratuberculose en wel door circulatie-
stoornissen in de mucosa, tengevolge van de abnormale en zeer
massieve localisatie van het ziekteproces in de submucosa.
Omgekeerd werpt dit geval licht op een feit, dat tot heden bij
de paratuberculose niet begrepen werd, n.1. waarom het in den regel,
niettegenstaande de vaak geweldige veranderingen in de mucosa,
niet tot secundaire infecties vanuit het darmlumen komt. Afgezie:i
van het ontbreken van vervalsverschijnselen, veroorzaakt door de
paratuberculose, hebben blijkbaar de betrekkelijk geringe verande-
ringen in de submucosa ten gevolge, dat de mucosa behoorlijk ge-
voed kan worden, waardoor een groote beschutting tegen secun-
daire infecties min of meer is gewaarborgd.
Er zijn zonder twijfel in een met paratuberculose sterk besmette
veestapel een aantal runderen, die een latente infectie doormaken,
zonder ook maar eenig ziekteverschijnsel te vertoonen. Bij run-
deren, waarbij zich diarrhee voordoet, wordt de prognose ongunstig.
Er kan wel voorbijgaande beterschap optreden, maar in den regel
gaan zulke dieren onder toenemende vermagering ten gronde, wan-
neer ze niet te voren geslacht worden (Miessner).
Met bovenstaande meening van Miessner kan ik grootendeels
meegaan, waarbij echter dient te worden opgemerkt, dat de voe-
dingstoestand van het betreffende dier na de eerste diarrhee-aanval,
zelfs weer zeer goed kan worden.
In enkele door mij beschreven gevallen met volkomen betrouw-
bare anamnese, werd de eerste diarrhee-aanval vijf en zes maanden
vóór mijn onderzoek waargenomen, terwijl de dieren in genoemde
periode volkomen gezond waren. Het is daarom niet zeer gewaagd
te veronderstellen, dat bacillen in het lichaam van het dier worden
vernietigd en wel in hoofdzaak in de mesenteriale lymphklieren,
immers in gevallen met niet al te groote bacillenrijkdom, worden
als regel veel bacillen in het bastgedeelte gevonden, terwijl in de
sinus van het merg alle bacillen verdwenen zijn.
Het stricte bewijs kan tot nog toe door mij niet geleverd worden,
hoewel ik herhaaldelijk bij de verschillende gevallen gewezen heb
op het voorkomen van vormsels, die ik als uiteengevallen bacillen
meen te mogen beschouwen, n.1. volgens Ziehl-Neelsen gekleurde
fuchsinophile korrels en klompen, waarin soms nog onduidelijk
zuurvast gekleurde staafjes zijn te herkennen.
Het bewijs voor een plaatselijk verdwijnen van de bacillen van
een aan paratuberculose lijdend dier, meen ik in geval 25 te kunnen
leveren. Hier heeft het betreffende dier vóór 5 maanden een diarrhee-
aanval gehad, welke verdween, waarna het sterk in voedingstoestand
vooruit ging en oogenschijnlijk weer volkomen gezond was.
Bij het histologisch onderzoek blijkt de darm (submucosa en
muscularis mucosae) veranderingen te vertoonen, die alleen bij
hevige, uitgebreide chronische gevallen voorkomen (lymphangitis
paratuberculose, verdikte en geïnfiltreerde muscularis mucosae). In
tegenstelling hiermede worden hier slechts een betrekkelijk klein
aantal bacillen gevonden in oppervlakkige haardjes in de mucosa,
zooals men bij beginnende gevallen verwacht en pleegt te zien.
Slechts een zeer klein aantal bacillen wordt in de submucosa ge-
vonden, niet evenredig echter aan de gevonden veranderingen (lym-
phangitis). Dit is dus als een gemengd beeld van een acute en een
chronische paratuberculose te beschouwen. In de mesenteriale
lymphklieren worden naast wisselend aantal korte zuurvaste staaf-
jes, in groepjes en geïsoleerde epithelioide cellen gelegen, in de
sinus ook nog korrelig en schollig bruinrose gekleurde hoopjes op
pigment gelijkend in deze genoemde cellen aangetroffen. Het ver-
moeden ligt dus voor de hand, dat het grootste gedeelte van de
darmveranderingen van de eerste diarrheeaanval dateeren, waarna
de bacillen bijna alle zijn vernietigd en thans weer een nieuwe
infectie, vanuit het lumen van den darm heeft plaats gehad.
In geval 35 wordt een volkomen gelijke bevinding gedaan als in
geval 25 beschreven. Hier bestond 6 maanden geleden de eerste
diarrheeaanval, terwijl thans wegens hevige diarrhee het dier wordt
geslacht.
Bij het postmorten onderzoek is weer een zeer opvallende be-
vinding de belangrijke patholoog-anatomische veranderingen en het
zeer sporadisch voorkomen van bacillen in reuzencellen in de opper-
vlakkige mucosagedeelten. Ook hier worden in de mesenteriale
lymphklieren naast een hoogst enkel zuurvast gekleurd staafje weer
fuchsinophile korrels gezien.
De Johnine (Dunkin) reactie was duidelijk positief.
In geval 37 met een negatieve Johnine reactie worden bij Ziehl-
Neelsen kleuring weer in de mesenteriale lymphklieren, in de bast
enkele cellen of celgroepjes aangetroffen, met een meer schollig
fuchsinophil gekleurd op pigment gelijkende stof. Bovendien treft
men hier in het bastgedeelte enkele haardjes van epithelioide cellen
lt;^n reuzencellen aan, zonder verval.
Deze reeds geruimen tijd bestaande zeer slijmige diarrhee kan
moeilijk anders worden verklaard, dan als een — qua bacillen —
zoogoed als genezen geval van paratuberculose.
In aansluiting aan deze gevallen kan tot slot geval 9 worden
genoemd. Dit dier had slechts van tijd tot tijd diarrhee, maakte een
volkomen gezonden indruk, terwijl de Johnine reactie en het faeces-
onderzoek negatief verliepen. Bij het histologisch onderzoek blijkt
dit geval slechts op twee punten af te wijken van de gewone beelden
van paratuberculose, n.1.
Ie. door het vrijwel ontbreken van epithelioide cellen, en
2e. door het zeer kleine aantal bacillen (alleen in de mesenteriale
lymphklieren).
Overigens blijkt een chronische enteritis aanwezig te zijn, die
qua uitbreiding en morphologische beelden geheel geleek op een
paratuberculeuze enteritis.
Ook hier is het geheel der veranderingen niet in overeenstemming
met het kleine aantal bacillen (in de mesenteriale lymphklieren)!
Een plausibele verklaring kan ook hier zijn, het grootendeels ver-
dwijnen van de bacillen en zelfs van de specifieke celvormen (epithe-
lioide cellen), terwijl de diarrhee door de veranderingen in de mu-
cosa blijft bestaan. Zoo men wil dus een soort van genezingsproces,
althans wat betreft de bacillen. De eenige opmerking, die nog kan
worden gemaakt, is deze, dat dan de Johnine reactie positief had
kunnen blijven; intusschen moet men dan over het wezen van de
Johnine werking en van het optreden van allergische reacties bij
paratuberculose in het algemeen meer weten, dan op het oogenblik
het geval is.
Van beteekenis is het er op te wijzen, dat bij een aantal onder-
zochte gevallen verschijnselen zijn waargenomen, die er op schijnen
te wijzen, dat bij paratuberculose de bacillen grootendeels en wel-
licht geheel kunnen verdwijnen. Of dit verschijnsel als een tijde-
lijke verbetering dan wel als een aanloop tot genezing moet worden
beschouwd, is voorloopig niet uitgemaakt en zal ook wel heel moei-
lijk te bewijzen zijn, gezien het hoofdzakelijk negatieve karakter der
argumenten. Toch lijkt het mij van groote beteekenis om met der-
gelijke toestanden, die tot heden niet beschreven zijn, in de toekomst
rekening te houden, teneinde een volledige verklaring ervan te
verkrijgen.
SYMPTOMATOLOGIE.
De symptomen zijn individueel uiteenloopend: sommige patienten
verliezen hun eetlust, andere niet; de groei is bij de meeste indivi-
duen slecht, de melkgift gaat achteruit, het baarkleed wordt dof,
ruw en glansloos, de huid wordt leerachtig en ligt vast.
Soms gaan deze verschijnselen gepaard met een verhoogd dorst-
gevoel en een voorkeur om aan de slootwallen te weiden.
Eindelijk, vaak eerst na zeer geruimen tijd, treedt de diarrhee op,
die dan weer bij groote tusschenpoozen kan verdwijnen. Ondanks
de vermagering en de diarrhee maakt het dier absoluut geen zieken
indruk. De temperatuur b.v. is normaal, aan het eten en herkauwen
valt weinig bijzonders op, alleen neemt het dorstgevoel dikwijls met
het voortschrijden van de ziekte toe.
Bij paratuberculose is wel het meest op den voorgrond tredend
symptoom, de chronische diarrhee. De faeces zijn in de tallooze ge-
vallen, die ik heb onderzocht, zeer verschillend van uiterlijk en
consistentie, zoodat de bewering, dat men macroscopisch reeds
hieraan kan constateeren of paratuberculose in het spel is, als ab-
soluut overdreven moet worden beschouwd. Ook de aanwezigheid
van kleine gasblaasjes in de faeces behoeft in geen geval op para-
tuberculose te wijzen.
In 32 van mijn gevallen werd een hevige diarrhee waargenomen,
waarbij de faeces waterdun, dikwijls met slijm en gasblaasjes ge-
mengd en al of niet stinkend was, terwijl de kleur wisselde van
normaal tot geelachtig. Ook werden soms bloedstolsels in
de faeces aangetroffen. Door het voortdurende persen blijft soms
de sphincter ani openstaan (uitputting?) en vloeien de faeces voort-
durend af, terwijl de huid van achterbeenen en bekkenstreek en
staart dan geheel bedekt is met ingedroogde faeces. Een andermaal
persen de dieren zoo erg, dat ze met een opgekromden rug staan en
de faeces herhaaldelijk in een wijden boog worden afgezet.
In 8 gevallen werd slechts een matige en geringe en wisselende
diarrhee waargenomen en in één geval zelfs volkomen normale fae-
ces. Ook B. B a n g vermeldde één geval, waarbij de diarrhee geheel
ontbrak, het dier was echter loom, krachteloos, had een vermoeiden
gang en was moeilijk tot opstaan te bewegen. De dieren zijn dikwijls
sterk vermagerd (27 gevallen), toch is in 9 gevallen de voedings-
toestand vrij goed te noemen, zelfs in 5 gevallen zeer goed en in één
geval uitstekend, waaruit blijkt, dat het door B. Bang genoemde
hoofdsymptoom: het niet gedijen niettegenstaande goeden eetlust,
toch niet altijd opgaat.
Gewoonlijk vallen koeien aan de ziekte ten offer op een leeftijd
van 23^ tot 4 jaar (26 gevallen), doch evengoed op een leeftijd
van 6 tot 9 jaar en zelfs 12 tot 14 jaar oude dieren worden aan
paratuberculose lijdende bevonden.
F O r t m a n n wijst er op, dat het eerste symptoom de teruggang
in de melkgift is, dit wordt echter al bij een geringe indigestie
waargenomen, zoodat men hieraan voor de diagnose weinig hou-
vast heeft.
Door mij werd naast de verminderde melkgift, in zeer veel ge-
vallen als eerste symptoom een verminderde eetlust waarge-
nomen, de dieren zijn niet meer zoo graag, vooral wat het bijvoer
betreft. In den regel beginnen de dieren te vermageren reeds lang
voordat ook maar iets abnormaals aan de faeces wordt gezien.
De slijmvliezen zijn in de sterk voortgeschreden gevallen zeer
bleek van kleur. Soms treden oedemateuze zwellingen op aan de
keelgang (3 gevallen), bij hooge uitzondering zich voortzettend tot
aan het kossum. De darmperistaltiek is dikwijls verhoogd en bij aus-
cultatie van de buikholte worden dan klotsende darmgeruischen
gehoord.
Diagnose:
De uitscheiding van paratuberkelbacillen met de faeces van een
ziek dier is lang niet constant. Er gaan vaak weken voorbij, dat men
met geen mogelijkheid bacillen kan aantoonen, terwijl er diarrhee
is. Plotseling vindt men dan weer verschillende in hoopjes bijeen
liggende paratuberkelbacillen. In de verschillende instituten hier
te lande wordt voor het stellen van deze positieve diagnose vast-
gehouden aan het aantreffen van bacillen in hoopjes bijeen, maar
hoe dikwijls komt het niet voor, dat ook postmorten na het stuk-
knippen van stukjes darmslijmvlies en van de mesenteriale lymph-
klieren, eventueel na uitschudden met ligroïne en centrifugeeren nog
geen hoopjes bacillen worden gevonden, terwijl toch bij histologisch
onderzoek een enkele reuzencel ontdekt wordt met 1 of 2 bacillen.
Wanneer paratuberkelbacillen bij het bacterioscopisch onderzoek
van de faeces worden gevonden, staat de diagnose „paratubercu-
leuze enteritisquot; onomstootelijk vast en zal deze in alle gevallen door
het postmortem onderzoek kunnen worden bevestigd. Deze voor
100% zekere diagnose kon echter alleen in 30% van mijn gevallen
worden gesteld, waarbij niet uit het oog mag worden verloren, dat
bijna al mijn onderzochte dieren wegens diarrhee voor de slacht-
bank werden verkocht.
Mijn ervaring gedurende eenige jaren in de praktijk van een
groot aantal aan paratuberculose lijdende dieren is echter, dat
slechts in äz 10% van de gevallen de diagnose door het faeces-
onderzoek tijdig kan worden gesteld.
Dit toont wel duidelijk aan, hoe onvolkomen de'wegen tot nog
toe zijn om tot een juiste diagnose te geraken, speciaal in de eerste
stadia, wanneer het dier nog een behoorlijke slachtwaarde heeft.
Is de koe eenmaal sterk vermagerd, hetgeen soms een kwestie is van
een paar weken, dan wordt de hulp van den veearts in den regel niet
eens meer ingeroepen, maar wordt de koe rechtstreeks aan den vilder
verkocht.
(Mijn ondervinding is, dat de boer lang niet genoeg doordrongen
wordt van het groote gevaar van besmetting, dat gelegen is in het
aanhouden van klinisch zieke dieren en trouwens, de bittere praktijk
is deze, dat al wijst men er den boer op, hij dien raad toch dikwijls
in den wind slaat en met allerlei huismiddeltjes (van gemalen steen
tot spekkoeken toe) de diarrhee tracht te bestrijden).
In het praeclinische stadium verlangen we naar een diagnosticum,
dat ons helpen kan de paratuberculose met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid te onderkennen. Hierbij denkt men natuurlijk in
de eerste plaats aan een biologisch diagnosticum, waarmee men
zooals b.v. bij de tuberculose, zulke gunstige resultaten kan be-
reiken. Het is duidelijk, dat indien het diagnostisch agens absoluut
te vertrouwen en specifiek wil zijn, dit bereid moet worden uit cul-
turen van dezelfde zuurvaste bacillen welke de ziekte veroorzaken;
terwijl de te geven dosis groot genoeg moet zijn om bij een aange-
tast dier een reactie te veroorzaken, welke bij een volkomen gezond
dier geheel behoort uit te blijven (Dunkin).
OVERZICHT VAN DE RESULTATEN DER VERSCHILLENDE
BIOLOGISCHE REACTIES.
/. Johnine Sheather, toegepast in 41 gevallen.
Vooral wanneer in de faeces geen paratuberkelbacillen kunnen
worden aangetoond, wenschen wij een goed Johnine, dat de diagnose
paratuberculose mogelijk maakt.
Bij een negatief faecesonderzoek werd door de Johnine-inspuiting
het stellen van de diagnose in 11 gevallen mogelijk (1, 2, 3 6 14
19, 21, 24, 26, 30, 40).
In 5 gevallen werd de negatieve Johnine-reactie niet zoozeer als
een gemis gevoeld, n.1. (4, 12, 27, 32, 38), daar hier de diagnose
door het faecesonderzoek reeds was gesteld.
In 11 gevallen (5, 13, 16, 18, 20, 22, 29, 33, 36, 39, 42), werd
een positieve Johninereactie gevonden naast een positief faeces-
onderzoek.
In 3 gevallen (8, 17, 23) werd naast een negatief faecesonder-
zoek een dubieuze Johnine-reactie gevonden.
In 7 gevallen (7, 9, 11, 25, 28, 35, 41) was door een negatief
faecesonderzoek naast een absoluut negatieve Johninereactie, het
stellen van de diagnose tijdens het leven niet mogelijk.
Als miswijzingen moeten de positieve reacties van geval 31 en
34 worden beschouwd, waar bij het postmortem onllerzoek de
diagnose paratuberculose niet kon worden gesteld. Geval 31 werd
reeds uitvoerig besproken, de vraag of hier het voorkomen van
tuberculose (in de bronchiale lymphklieren) van invloed is geweest
op de biologische reactie, komt nog meer naar voren in geval 34.
Hier wordt n.1. een positieve reactie gevonden, zoowel van oculo-
tuberculine als van paratuberculine, vogeltuberculine en de beide
Johnines.
De vogeltuberculine en paratuberculine reacties waren het duide-
lijkst. Bij het postmortem onderzoek werd een uitgebreide chroni-
sche tuberculose van lever, longen en mesenteriale lymphklieren ge-
vonden. Hieruit blijkt dus wel ten duidelijkste, dat naast de intra-
dertnale Johnineinspuitingen, het onderzoek met tuberculine en wel
intradermaal, niet kan worden gemist, waardoor de kans op mis-
wijzingen door tuberculose geringer wordt. Of hier een menginfectie
van tuberculose en paratuberculose in het spel was, kon niet wor-
den vastgesteld.
2.nbsp;Johnine Dunkin, toegepast in 28 gevallen.
Bij een negatief faecesonderzoek werd door de Johnine-inspuiting
het stellen van de diagnose in 12 gevallen mogelijk (14, 19, 21, 23,
24, 26, 28, 30, 35, 39, 40, 41).
In 2 gevallen (12, 27) met paratuberkelbacillen in de faeces, werd
toch geen positieve johninereactie gezien. Terwijl in 10 gevallen
met positief faecesonderzoek, ook de Johninereactie duidelijk po-
sitief was (13, 16, 18, 20, 22, 33, 36, 38, 39, 42).
Slechts in 1 geval (17) met negatief faecesonderzoek werd een
dubieuze Johninereactie gevonden, terwijl ook geval 29 met positief
faecesonderzoek een dubieuze reactie te zien gaf.
In geval 11 was geen diagnose tijdens het leven, noch door fae-
cesonderzoek, noch door Johninereactie mogelijk; geval 34 moet
evenals bij de Johnine Sheather als een miswijzing tengevolge van
tuberculose waarschijnlijk, worden beschouwd.
In 4 gevallen, 28, 35, 38, 41 werd een positieve Dunkin reactie
naast een negatieve Sheather reactie gezien, terwijl bij het postmor-
tem onderzoek, de diagnose „paratuberculosequot; kon worden gesteld.
3.nbsp;Paratuberculine werd in slechts 19 gevallen toegepast,
waarbij in 4 gevallen een positieve reactie werd gezien, hiervan
was in drie gevallen door het positieve faecesonderzoek de diagnose
reeds gesteld.
Als sterke miswijzing moet hier ook geval 34 worden ge-
noemd (tbc.).
4.nbsp;Vogeltuberculine gaf in 8 van de 19 onderzochte gevallen
een positieve diagnose, waarbij in 5 gevallen geen paratuberkel-
bacillen in de faeces werden gevonden.
Ook hier was de reactie van geval 34 (tuberculose) zeer sterk
positief.
5.nbsp;Oculotuberculine de Blieck.
In 5 gevallen werd een sterke ophthalmoreactie gevonden (4, 17,
19, 34, 41), terwijl bij het postmortem onderzoek tuberculose werd
gevonden.
In 7 gevallen werd bij het postmortem onderzoek tuberculose ge-
vonden, terwijl de ophthalmoreactie negatief verliep (1, 5, 11, 16,
18, 31, 33). Deze tuberculeuze veranderingen waren echter van
zeer geringen (niet floriden) aard en werden voor een deel eerst
als een toevallige bevinding bij het histologisch onderzoek ontdekt,
terwijl bij de sectie geen tuberculose werd gezien.
In 23 gevallen met negatieve reactie werd geen tuberculose ge-
vonden.
De vraag of er verband bestaat tusschen de negatieve tuberculi-
naties bij een gemengde infectie van tuberculose en paratuberculose,
doet zich onwillekeurig voor, maar kan niet afdoende worden be-
antwoord. Wel zal ter voorkoming van miswijzingen in beide rich-
tingen de intradermale tuberculinereactie te verkiezen zijn boven de
ophthalmoreactie.
KOOPKWESTIES.
Het is nuttig, hier ook een oogenbhk de moeilijkheden, die zich
bij koopkwesties voordoen, onder de oogen te zien.
In de samenvatting van een artikel van H. Burggraaf over
Paratuberculose op de Oostkust van Sumatra, in de Nederlandsch-
Indische Bladen voor Diergeneeskunde van Augustus 1931 wordt
gezegd: „Het ziekteverloop is vaak meer acuut dan in Europa, n.1.
een week tot een maandquot;. Voor deze conclusie ontbreekt echter elk
bewijs, immers van het eenige beschreven geval, dat voor een der-
gelijk acuut verloop in aanmerking komt, wordt door den schrijver
aan het slot vermeld: „Dat hier een neveninfectie het proces ver-
sneld heeft, is niet onmogelijkquot;. Voor hetzelfde chronische verloop
als in Europa, pleit wel de bevinding, dat de ziekte bij jongvee
weinig voorkomt, doch meer bij koeien van een leeftijd van vijf tot
acht jaren, terwijl vooral na het kalven de ziekte intreedt. Zeer
waarschijnlijk zal men het prae-clinische stadium van de ziekte, niet
als zoodanig hebben onderkend.
Wester geeft in zijn boek „Verborgen gebreken bij dierenquot;
een verhandeling over paratuberculeuze enteritis.
Wat de antidateering betreft, zegt hij: „Als de ziekte met zeker-
heid is geconstateerd, n.1. als men er typische hoopjes zuurvaste
bacillen vindt, kan men er zeker van zijn, dat het proces reeds lang
heeft bestaan. Ik heb in mijn kliniek echter, voor de antidateering
de limiet gesteld van twee maanden, wat overigens niet wil zeggen,
dat de grondslag van het proces niet veel eerder gelegd kan zijn.quot;
Toen dit boek werd geschreven, bestond geen enkel betrouwbaar
diagnosticum, immers vogeltuberculine en paratuberculine gaven te
veel miswijzingen en waren onbruikbaar.
Thans bestaat een Johnine, dat in zeer veel gevallen de diagnose
paratuberculose kan doen stellen.
Het komt veelvuldig voor, dat magere koeien worden verkocht,
schijnbaar volkomen gezond, en waarbij ook niets abnormaals kan
worden gevonden, die al spoedig bij den nieuwen eigenaar den
indruk wekken aan een of andere ziekte te lijden. Gaat deze eigenaar
dan tijdig naar zijn veearts en past deze de dubbele intradermale
Johnine injectie toe en valt de reactie positief uit, dan is daarmede
nog niets zekers vastgesteld, zoolang in de faeces geen paratuberkel-
bacillen gevonden zijn, ook niet al worden bleeke slijmvliezen en
oedeem in de keelgang gezien.
Treedt nu bij dit dier, b.v. eerst na zes maanden paratuberculeuze
diarrhee op, dan geeft dit m.i. volkomen het recht, de ziekte tot
vóór den verkoop te antidateeren.
Ook zou een positieve Johninereactie bij een dergelijk verdacht
dier als motief kunnen gelden, om het te laten slachten (arbitrage).
Eerst dan kan het nadere onderzoek in de meeste gevallen de
absoluut zekere diagnose brengen. Hierbij dient echter met allen
nadruk nog eens gewezen op het groote nut van een uitgebreid
histologisch onderzoek.
De methode van de Engelsche onderzoekers om steeds in der-
gelijke gevallen ook culturen aan te leggen, verdient navolging.
ONDERZOEK VAN EEN STERK MET PARATUBERCULOSE
BESMETTEN VEESTAPEL VAN 42 DIEREN.
Dit onderzoek van een sterk met paratuberculose besmetten vee-
stapel van 42 dieren, waarvan per jaar 5 tot 6 dieren, aan chro-
nische, ongeneeslijke diarrhee lijdende, worden verkocht, geeft een
zeer groot verschil te zien, in de reactie van de beide Johnines.
Johnine Sheather is alleen positief in twee gevallen (No. 9 en
No. 20), terwijl Johnine Dunkin in 20 gevallen een positieve en in
4 gevallen een dubieuze reactie te zien geeft.
Koe no. 9, welke zoowel op Johnine Sheather als op Johnine
Dunkin reageerde, kreeg kort na het kalven een diarrhee-aanval,
terwijl al spoedig paratuberkelbacillen in de faeces werden aange-
troffen (geval No. 42).
Door de groote welwillendheid van den Directeur van het Insti-
tuut voor Parasitaire en Infectieziekten, Prof. Dr. L. de Blieck en
van den Directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst, Prof. Dr.
H. C. L. E. Berger, werd ik in staat gesteld twee dieren (No. 3 en
No. 20) van dezen stal aan te koopen voor nader onderzoek, waar-
voor ik op deze plaats nogmaals mijn hartelijken dank betuig.
Koe No. 3, welke alleen op Johnine Dunkin reageerde, werd onder
no. 560 verder onderzocht aan het Instituut voor Parasitaire en
Infectieziekten, terwijl koe no. 20, welke evenals no. 9 op beide
Johnines reageerde, als nummer bij het onderzoek no. 559 verkreeg.
Beide runderen verkeerden in goeden voedingstoestand, doch no.
559 (no. 20) was verreweg de beste. Koe no. 560 (no. 3) kalfde
op 7 Febr. 1932 en gaf ruim 16 L. melk per dag; het dier ging
b'jdens het onderzoek in voedingstoestand vooruit, de eetlust was
uitstekend en de faeces waren volkomen normaal tot den 22en
April, toen het dier in het belang van het onderzoek werd geslacht.
Koe no. 559 kalfde op 24 Maart 1932, gaf ruim 10 L. melk per
dag; het dier ging vrij snel in voedingstoestand achteruit, de faeces
Waren volkomen normaal van consistentie tot de sectie op 22 April
1932, Hoewel het dier bij aankoop belangrijk duurder was, bracht
10
-ocr page 162-
» 0 -ü ü |
Leeftijd in |
ü -0 . J1 Ji a B 0 |
Reactie 1 |
Reactie |
Intradermale 50 7o ver- |
Opmerkingen onder- |
1 |
8 |
6 |
10 — |
22 G.W.P. |
19 G.W.P. 4- |
tuberc. 38 na 96 uur |
2 |
5 |
8 — |
27 G.W.P. |
11 |
reactie. | |
3 |
4 |
7 |
8 — |
24 G.W.P. |
9.5 |
aangekocht onder no. |
4 |
4 |
8 |
II — |
20 G.W.P. |
10 |
560. |
5 |
4 |
10 |
II — |
20 G.W.P. |
12 | |
6 |
9 |
6 |
8 — |
24 G.W.P. |
8 | |
7 |
9 |
7 |
9 — |
21 G.W.P. |
8 | |
8 |
5 |
7 |
8 — |
18 G.W.P. |
8 | |
9 |
5 |
7 |
I7G.W.P. |
27 G.W.P. |
10 |
geslacht 16/2 onder |
10 |
4 |
6 |
8 — |
16-O.Z. - |
8.5 |
no. 42. |
n |
7 |
7 |
14 — |
25 G.W.P. |
27 G.W.P. |
tuberc. 38 na 96 uur |
12 |
3 |
9 |
11 — |
13-O.Z. — |
11 |
reactie. |
13 |
4 |
7 |
10 — |
I9G.W.P. |
9 | |
14 |
4 |
8 |
11.5 |
19.5 G.W.P. |
10 | |
15 |
4 |
6 |
11 - |
14-O.Z. — |
7 | |
16 |
4 |
6 |
8 - |
13-O.Z. — |
9 | |
17 |
5 |
6 |
8 — |
15-O.Z. — |
9 | |
18 |
4 |
7 |
8 — |
17-O.Z. — |
II | |
19 |
4 |
7 |
9 — |
22 G.W.P. 4- |
9 | |
20 |
5 |
8 |
23 G.W.P. |
27 G.W.P. |
12 |
aangekocht onder no. |
21 |
3 |
7 |
9 — |
27 G.W.P. |
12 |
559. |
22 |
3 |
7 |
9 — |
22 G.W.P. |
10 | |
23 |
3 |
6 |
13 — |
15-O.Z. - |
11 | |
24 |
3 |
7 |
9 — |
17-O.Z. — |
9 | |
25 |
vaars 2 |
6 |
9 — |
15-O.Z. - |
10 | |
26 |
2 |
7 |
II — |
I7G.W.? |
10 | |
27 |
2 |
6 |
9 — |
17G.W.? |
9 | |
28 |
2 |
9 |
14 — |
15-O.Z. — |
10.5 | |
29 |
2 |
7 |
9 — |
12-O.Z. - |
10 | |
30 |
2 |
7 |
10 — |
13-O.Z. — |
10.5 | |
31 |
2 |
6 |
7 — |
17G.W.? |
10.5 | |
32 |
2 |
6 |
11 — |
20 G.W.P. |
10.5 | |
33 |
kalf 1 |
6 |
12 — |
20 G.W.P. |
10.5 | |
34 |
3 |
7 — |
19 G.W.P. |
9 | ||
35 |
6 |
7 — |
14-O.Z. - |
8 | ||
36 |
7 |
8 — |
18G.W. ? |
9 | ||
37 |
6 |
8 — |
12-O Z. - |
8 | ||
38 |
6 |
II — |
20 G.W.P. |
9 | ||
39 |
6 |
8 — |
16-O.Z. — |
8 | ||
40 |
6 |
8 -1 |
13-O.Z. - |
8 | ||
41 |
stier 1 |
10 |
II --! |
15-O.Z. — |
10.5 | |
42 |
stier '2 |
14 |
16 -1 |
19-O.Z. — |
14.5 |
O.Z. = Omschreven |
zwelling. |
het toch na slachting minder op dan de vrij magere koe no. 560.
Van begin Februari tot het einde van het onderzoek, dus ongeveer
3 maanden werden de faeces van deze dieren dagelijks onderzocht
en nooit werden paratuberkelbacillen gevonden.
Door de verschillende symptomen: achteruitgang in voedings-
toestand, vermindering van de eetlust, vermindering van de melk-
gift, bleeke slijmvliezen, dorre huid en dof baarkleed van koe no.
559 werd den indruk verkregen, dat het dier zeer waarschijnlijk
lijdende was aan paratuberculose. Aan koe no. 560 werd tijdens het
leven niets abnormaals gezien.
Sectie geval 559.
Van het darmkanaal blijkt het duodenum ook bij betasten be-
langrijk verdikt te zijn, terwijl van de dunne darmen verder een
klein gedeelte nog verdikt is. Bij openknippen van den darm blijkt
de mucosa van het geheele duodenum en van het jejunum en ileum
plaatselijk verdikt te zijn, met versterkte plooivorming en hier en
daar een vlekkige roodheid op de kammen van de plooien gelocali-
seerd; van verschillende plaatsen zijn de plooien verstrijkbaar. De
mucosa van de ileocoecale klep is niet oedemateus verdikt. De me-
senteriale lymphklieren zijn niet gezwollen, de lever vertoont een
matig uitgebreide distomatose, de portale lymphklieren zijn een
weinig gezwollen. De overige organen vertoonen geen bijzondere
afwijkingen, (geen tuberculose).
In uitstrijkpraeparaten van verschillende gedeelten darm en de
sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren worden na kleuring
volgens Ziehl-Neelsen geen paratuberkelbacillen gevonden; ook niet
na uitschudden met ligroïne en centrifugeeren.
In materiaal van dit geval ter onderzoek opgezonden aan Dr.
G- W. Dunkin werden door dezen onderzoeker organismen ge-
vonden, „which were suspiciously acid-fastquot;; ook werden hiervan
door Dr. Dunkin culturen aangelegd „but these were not yet
through the embedding processquot;, zoodat de mogelijkheid nog blijft
bestaan, dat paratuberkelbacillen worden aangetoond.
Microscopie.
De dunne darm vertoont op de meeste plaatsen een verdikte mu-
cosa, tengevolge van een infiltratie van het interglandulaire bind-
weefsel, het sterkst in de oppervlakkige laag. Naast lymphocj'ten,
eosinophile leucocyten, pseudo-eosinophile cellen treft men veel fi-
broplasten aan. Epithelioide cellen en Langhans'sche reuzencellen
worden niet gevonden. De Lieberkühn'sche klieren zijn uiteenge-
drongen en wellicht ook plaatselijk verdwenen. Zij vertoonen geen
bijzondere celvermeerdering (mitosen). De chylusvaten in de vlok-
ken zijn vaak uitgezet en met eiwitstolsels gevuld. De muscularis
mucosae is soms verzwaard en de submucosa bevat vooral in de
plooien een geringe infiltratie. Het lymphoide weefsel van den darm
(vooral ileum en ileocoecale klep) is zwaar ontwikkeld. De mucosa
van den dikken darm is plaatselijk iets oedemateus en geïnfiltreerd.
De mesenteriale lymphklieren vertoonen geen bijzondere af-
wijkingen; in de sinus van bast en merg is een zwartbruin korrelig
pigment in de reticulumcellen te zien.
In dit geval is het mij niet gelukt om zuurvaste bacillen aan
te toonen, ook het histologisch beeld gaf geen voor paratuberculose
karakteristieke veranderingen. Toch ben ik overtuigd, dat ook dit
dier lijdende is geweest aan paratuberculose en wel op de volgende
gronden. De Johninereacties waren beiden duidelijk positief, het
klinische verloop leek geheel op dat van paratuberculose. Bij het
histologische onderzoek vond ik een chronische ontsteking met tal-
rijke eosinophile leucocyten, waaraan ik groote waarde toeken; in
de mesenteriale lymphklieren vond ik een zwartbruin korrelig pig-
ment. Dunkin vond verdachte zuurvaste organismen. Dit alles dringt
mij sterk in de richting van de diagnose „paratuberculosequot;. Verder
is het natuurlijk niet mogelijk om microscopisch meer dan een zeer
geringe fractie van het geheele darmkanaal te onderzoeken, dit
geldt ook van de mesenteriale klieren. De negatieve bevinding is,
ook in verband met hetgeen ik in vele duidelijk positieve gevallen
waarnam, voor mij niet van zóó'n groote beteekenis, dat ik dit
geval toch als van paratuberculeuzen aard wil beschouwen, al bliift
de leemte bestaan, dat ik geen duidelijk positieve bewijzen ervoor
kan geven.
Sectie geval no. 560.
De darmen zijn bij betasten en bij uitwendige beschouwing niet
verdikt. Bij openknippen van den darm blijkt echter de mucosa zoo-
wel van duodenum als van de ileocoecale klep een weinig verdikt te
zijn. De mesenteriale lymphklieren bevatten vrij talrijke groengele
scherp omschreven vervalshaardjes, waarvan de kazige inhoud ge-
makkelijk in zijn geheel is uit te drukken; de klieren zijn niet ge-
zwollen. De lever vertoont een vrij uitgebreide distomatose met
verdikte en geïncrusteerde galgangen en een matige verharding van
de linker leverhelft. Verschijnselen van tuberculose worden bij de
sectie niet gevonden. In uitstrijkjes van verschillende stukjes darm
en de sneevlakte van de mesenteriale lymphklieren worden na uit-
schudden met ligroïne en centrifugeeren een hoogst enkel alleen-
liggend plomp zuurvast staafje gevonden.
Microscopie darm.
De waargenomen afwijkingen zijn in hoofdzaak beperkt tot de
mucosa en wel in het duodenum, ileocoecale klep en in geringe mate
in het colon. Zij bestaan uit een vrij sterke infiltratie van lympho-
cyten, plasmacellen en eosinophile leucocyten, terwijl de Lieber-
kühn'sche klieren uiteengedrongen zijn en blijkbaar plaatselijk ver-
dwenen. Enkele Lieberkühn'sche klieren vertoonen cysteuze uitzetting
en de ontstane holte is dan met een detritus gevuld. Epithelioide
cellen worden niet gevonden, wel treft men in de genoemde darm-
gedeelten Langhans'sche reuzencellen aan, als regel oppervlakkig
in de mucosa gelegen. In deze reuzencellen worden bij Ziehl-
Neelsenkleuring korte zuurvaste staafjes gevonden, echter niet in
de gebruikelijke groote hoeveelheden, doch een tot zes per reuzencel.
Door hun verspreide ligging in het protoplasme der reuzencel zijn
zij morphologisch beter dan gewoonlijk te bestudeeren. De sub-
mucosa vertoont op de genoemde plaatsen een infiltratie van de
oppervlakkige laag, doch slechts op enkele plekjes in de ileocoecale
klep worden enkele epithelioide cellen in dit infiltraat gevonden. De
mesenteriale lymphklieren bevatten follikels met groote kiemcentra
en een zwartbruin korrelig pigment in alle sinus, vooral in die van
het merg. Op enkele plaatsen komen grootere pigmentophoopingen
van meer schollig karakter voor, die in de Ziehl-Neelsenkleuring
duidelijk rood gekleurd zijn. De reeds macroscopisch geziene
haardjes bleken uit een amorphe detritus te bestaan, omgeven door
een complex van Fremdkörper reuzencellen, waaromheen zich een
dunne bindweefselkapsel bevindt. Zuurvaste staafjes worden in de
mesenteriale lymphklieren niet gevonden.
INFECTIEPROEVEN.
Bij verschillende gevallen zijn afzonderlijk de infectieproeven
vermeld met caviae en konijnen. Het is mij echter niet mogen ge-
lukken bij een enkel klein proefdier paratuberkelbacillen aan'^te
toonen, noch bacterioscopisch, noch histologisch.
De voedingsinfectieproef met 9 kapoenen, welke reeds werd in-
gesteld met materiaal van geval 13 (23 Sept. '31), werd voortgezet
tot het einde van dit onderzoek. Alle dieren bleven volkomen gezond
en reageerden alle negatief op Johnine inspuiting in de lellen.
In het belang van het onderzoek werden deze kapoenen gedood,
waarna noch bacterioscopisch, noch histologisch paratuberkelba-
cillen konden worden aangetoond.
Verder werden met materiaal van geval 4 op 26 Juni 1931 en wel
met mesenteriale lymphklieremulsie twee jonge kalveren ge-
ïnfecteerd.
Kalf no. 544 werd intraveneus ingespoten en kalf no. 545 met
paratuberculeus materiaal gevoederd. De Johnine reacties van beide
kalveren na 72 uur op 3 Juli '31 waren volkomen negatief.
Herhaling Johninereacties op 15 en 17 Augustus '31 nog volkomen
negatief, terwijl de reactie van paratuberculine en vogeltuberculine
hetzelfde resultaat gaf.
Op 28 en 30 December '31 waren de Johnine Sheather, Johnine
Dunkin, Paratuberculine en Vogeltuberculine reacties voor beide
kalveren sterk positief, terwijl de phleïne reactie ook positief verliep.
De cijfers waren voor kalf 545 met een normale huiddikte van
9 m.M. in bovengenoemde volgorde 39, 24, 28, 36, 18, en voor
kalf 544 met een normale huiddikte van 10 m.M. 22, 30, 24, 29, 19,
beide sterk oedemateus, zeer warm en zeer pijnlijk.
De kalveren zijn verder absoluut gezond, hebben nooit diarrhee
gehad, verkeeren in zeer goeden voedingstoestand en worden voor-
loopig niet geslacht ten einde na te gaan, wanneer de paratuber-
culose zich in optima forma zal ontwikkelen.
De biologische reacties waren eerst zes maanden na de kunst-
matige infectie positief.
BESTRIJDING.
In tegenstelling met de tuberculose, waarmede de paratuberculose
overigens gaarne vergeleken wordt, kan een bestrijding van deze
laatste principieel eenvoudiger worden opgezet, tengevolge van een
tweetal omstandigheden:
Ie. omdat een verspreiding van de bacteriën alleen met de faeces
mogelijk is, tengevolge van de localisatie, vrijwel uitsluitend,
van het ziekteproces in darmen en mesenteriale klieren;
2e. omdat met een dergelijke verspreiding hoofdzakelijk bij dieren,
die het verschijnsel „diarrheequot; vertoonen, rekening moet wor-
den gehouden.
Temeer is het in sub 2 vermelde van belang, omdat het verschijn-
sel diarrhee ook direct den eigenaar opvalt en hem waarschuwt voor
de mogelijke gevaren.
Intusschen staat tegenover deze voordeelen een bezwaar, n.1. de
moeilijke klinische diagnose, uitgezonderd dan de gevallen waarin
de bacillen in de faeces kunnen worden aangetoond.
Van de genoemde voordeelen kan dus pas een nuttig gebruik
worden gemaakt, wanneer wij over een betrouwbaar diagnosticum
voor de ziekte beschikken, dat ons in staat stelt met voldoende
zekerheid de ziekte in een praeclinisch stadium te onderkennen.
Bij de verder te bespreken maatregelen ter bestrijding van de
paratuberculose zijn aan het Johnine dergelijke eigenschappen toe-
gedacht. De vraag of het tegenwoordige product inderdaad aan
deze eischen voldoet, is slechts in het groot in de praktijk te be-
palen, mijn onderzoek kan, door het relatief kleine aantal onder-
zochte dieren, hoogstens aanwijzingen geven.
De bestrijding zal om te beginnen worden aangevat op die boer-
derijen, die als haarden van paratuberculose kunnen worden aan-
gemerkt. Een eigenaar van een veestapel, die jaarlijks een aantal
dieren aan paratuberculose ziet vallen, zal zeer waarschijnlijk met
beide handen de gelegenheid aangrijpen, om die ellendige ziekte in
zijn stal uit te roeien. Immers alle behandeling van de ziekte is tot
dusver vergeefsch geweest. Misschien is in de toekomst succes te
verwachten van vaccineering van jonge dieren, in ieder geval zullen
hiermee proeven genomen moeten worden, onderzoekingen over
immuniteit. Wat in het heden reeds succes belooft, is te trachten
te voorkomen, dat gezond vee wordt besmet. Het verdient dus
ernstig aanbeveling klinisch zieke dieren terstond voor de slacht-
bank te bestemmen, daarmee neemt men de gevaarlijkste bron van
besmetting weg.
Er komen gevallen voor, dat de eigenaar van een met para-
tuberculose besmetten veestapel reeds maanden voordat diarrhee
wordt gezien, begint te vermoeden, dat weer enkele dieren vroeg of
laat aan de gevreesde kwaal ten offer zullen vallen.
De Johnine reactie zal ons in staat stellen deze dieren objectief
aan te wijzen.
De ervaring van Dunkin en ook mijn eigen ervaring in de praktijk
stemmen overeen, dat aan de tegenwoordige Johnine een voldoende
waarde kan worden toegekend. Voorts zij er reeds direct op ge-
wezen, dat deze Johnine reactie met zijn subtiele en intradermale
inspuiting alleen in deskundige handen beteekenis kan hebben.
Zooals reeds vroeger betoogd werd, kan verwacht worden, dat
van deze biologische reacties voor de diagnose van paratuberculose
een toenemend gebruik zal worden gemaakt, met als funest resul-
taat, dat nog meer dan thans positief reageerende dieren, die kli-
nisch geen of onduidelijke verschijnselen vertoonen als gezonde
dieren in den handel komen. Hierdoor wordt ongetwijfeld een ver-
spreiding van de paratuberculose in de hand gewerkt en ik acht
het mijn plicht hier nadrukkelijk op dit gevaar te wijzen, opdat de
overheid zich bewust wordt van dezen toestand. Dergelijke reagee-
rende dieren moeten, zij het niet onmiddellijk, voor de slachtbank
worden bestemd.
Intusschen — evenals bij tuberculose — is het ondoenlijk alle
positief reageerende dieren onmiddellijk voor de slachtbank te be-
stemmen. Vermoedelijk is dit zelfs voor op Johnine reageerende
dieren nog minder noodig. Men kan, wanneer geen diarrhee op-
treedt, rustig zijn tijd afwachten. Waar de bron van besmetting in
de faeces ligt, is het verklaarbaar, dat men in zeer besmette boer-
derijen ook gedacht heeft aan desinfectie van de faeces. De opzet
moet hierbij gericht zijn op het dooden van de eventueel aanwezige
paratuberkelbacillen, voordat de mest over het land wordt gebracht.
zelfs — indien mogelijk — wanneer de mest zich nog in den stal
bevindt. De Engelsche onderzoekers (Dunkin) bevelen hiervoor
versehe ongebluschte kalk aan. Het is niet ondienstig er in dit ver-
band even op te wijzen, dat de ongebluschte kalk op de boerderij
moet worden bewaard in afgesloten metalen bussen.
Wordt de ongebluschte kalk over het land verspreid, nadat alle
mest in kleine stukjes is verdeeld (kettingegge), dan verdient het
aanbeveling gedurende een maand dit land niet te beweiden. De
hoeveelheid ongebluschte kalk, welke Dunkin aangeeft, bedraagt
1 tot Eng. ton per acre, d.w.z. in onze maten en gewichten
0.25 K.G. per M.2.
De volgende bestrijdingsmaatregelen zouden voor een sterk met
paratuberculose besmetten veestapel kunnen worden aangegeven,
zooals zij ook reeds door mij in de praktijk zijn toegepast:
1.nbsp;Herhaalde intradermale Johnine injectie van alle dieren, ge-
durende de stalperiode, tweemaal 's jaars.
2.nbsp;Nauwkeurige anamnese van alle dieren, d.w.z. onderzoek naar
de dieren, die kort of lang diarrhee hebben gehad.
3.nbsp;Isoleering van alle diarrheelijders.
4.nbsp;Faecesonderzoek van alle aan diarrhee lijdende en positief
reageerende dieren, eventueel bij herhaling.
5.nbsp;Voor de slachtbank bestemmen van alle dieren, welke paratu-
berkelbacillen in de faeces uitscheiden.
6.nbsp;Bij dubieuze of negatieve reactie van al of niet verdachte die-
ren en ontbreken van paratuberkelbacillen in de faeces, her-
haling van de intradermale injectie na 6 weken.
7.nbsp;Voor de slachtbank bestemmen van alle dieren, welke na her-
haald onderzoek para tuberkelbacillen blijken uit te scheiden.
8.nbsp;Onmiddellijk rapporteeren van zelfs de geringste diarrhee bij
de resteerende dieren. (Isoleeren). Faecesonderzoek desnoods
dagelijks. (Engelsche onderzoekers leggen ook culturen aan
van de faeces.)
9.nbsp;Alle positief reageerende dieren niet meer laten kalven, het
einde van de melkperiode afwachten, zoo mogelijk vetmesten
en voor de slachtbank bestemmen.
10. De meest mogelijke zorg moet worden besteed aan een para-
tuberculose-vrijen opfok van de kalveren.
11.nbsp;Zoo mogelijk gescheiden weidegang van reageerende en niet
reageerende dieren, terwijl echter het jonge vee in ieder geval
niet tezamen met de reageerende dieren mag worden geweid.
12.nbsp;Behandeling van de mest met ongebluschte kalk en het land
na bemesting een maand onbeweid laten liggen.
Op bovenomschreven wijze worden allereerst alle smetstofver-
spreiders in den kortst mogelijken tijd onschadelijk gemaakt (punten
1 tot en met 7).
De eigenaar heeft nu slechts te letten op het optreden van
diarrhee, wat tijdens het melken in de weide direct moet opvallen,
terwijl het gedurende de stalperiode onmiddellijk wordt gecon-
stateerd.
Het isoleeren zal soms bezwaren meebrengen gedurende de stal-
periode, dan kan dergelijke verdachte mest onschadelijk worden ge-
maakt door ze met ongebluschte kalk direct te bestrooien.
Treedt de diarrhee op, terwijl de dieren in de weide loopen, dan
moet het verdachte dier onmiddellijk uit de koppel worden ver-
wijderd.
Het faecesonderzoek behoort met de meeste nauwkeurigheid bij
herhaling te geschieden, de eigenaar kan het te onderzoeken mate-
riaal bij den dierenarts'bezorgen.
Punt 9 is een conclusie, welke de ondervinding langzamerhand
heeft geleerd; evenals bij tuberculose, zien we dikwijls de dieren
als sneeuw voor de zon verdwijnen, nadat ze een kalf ter wereld
hebben gebracht.
De paratuberculose-vrije opfok is een van de belangrijkste deelen
van de bestrijding. Algemeen wordt aangenomen, dat in de eerste
levensweken de dieren worden geïnfecteerd, terwijl de paratubercu-
lose eerst zeer veel later pas zich in optima forma gaat ontwikkelen
(Lash-Mohler). „C'est Ie début même de l'infection paratubercu-
leuse qu'il faut dépisterquot; (Vallée-Rinjard).
Als uiterste noodzaak zou men het eerste jaar kunnen adviseeren
geen kalveren op te fokken, dit is echter een maatregel, die buiten-
gewoon in het bedrijf ingrijpt.
Op gescheiden weidegang van jong vee en reageerende dieren
moet nog eens nadrukkelijk worden gewezen.
Staatsbemoeiing.
Deze bestrijdingsmaatregelen wil ik met opzet „de idealequot; noe-
-ocr page 171-men en in de praktijlc zal moeten worden uitgemaakt, welke van
deze maatregelen, gegeven de tijdsomstandigheden en de mentali-
teit der veehouders in de verschillende deelen van ons land, als
beginnende bestrijding kunnen worden toegepast. Het komt mij
niet gewenscht voor de bestrijding van de paratuberculose te kop-
pelen aan die van de tuberculose, de laatste toch moet worden be-
schouwd als collectieve bestrijding van Rijkswege gesteund, terwijl
eerstgenoemde als individueele bestrijding wordt gedacht. Wanneer
deze individueele bestrijding eenigen tijd in de praktijk is mogelijk
gebleken, zal kunnen worden overwogen welke steun bij de bestrij-
ding, zooals die dan zal zijn uitgestippeld, van Staatswege kan
worden verleend. Misschien dat dan ook een ideaal Johnine in ons
land zal zijn bereid, dat minstens even goed bruikbaar wordt be-
vonden als de tuberculine bij de bestrijding van de tuberculose.
Het komt mij echter noodzakelijk voor de paratuberculose te
brengen onder artikel 45 van de veewet, zoodat het in de allereerste
plaats mogelijk zal zijn het vervoeren van klinisch zieke dieren
anders dan naar de slachtplaats, te kunnen verbieden. Immers, ge-
zien de groote besmettelijkheid van deze ziekte, vormen deze smet-
stof verspreidende dieren een direct groot gevaar voor onzen vee-
stapel.
Wanneer eenmaal de paratuberculose onder de besmettelijke ziek-
ten zal zijn ondergebracht, kan de noodzakelijkheid worden over-
wogen om de aangifte te verplichten van dieren, welke aan diarrhee
lijden.
Dat ook in andere landen, o.a. Engeland, uit de kringen van de
practiseerende veeartsen wordt aangedrongen op regeeringsmaat-
regelen tegen deze zich steeds meer uitbreidende ziekte, blijkt wel
uit de volgende resolutie, aangenomen op 14 Januari '32 te Londen
(Central Veterinary Society) van de Central Division N.V.M.H.
„That the time has arrived when advanced or clinical cases of
Johne's disease should be notifiable under the contagious diseases
of animal acts.quot;
Wanneer aangiftedwang bestaat van dergelijke aan diarrhee lij-
dende dieren, kan door veeartsenijkundig onderzoek worden aange-
toond of hier paratuberculose in het spel is en het dier voor de
slachtbank worden bestemd. Het verkoopen van dergelijke dieren
is dan meteen onmogelijk geworden.
CONCLUSIES.
1.nbsp;Paratuberculose is een specifieke infectieziekte, welke zoowel
aetiologisch als door het pathologisch karakter afwijkt van
tuberculose.
2.nbsp;De vroegtijdige diagnose is van groot economisch belang; wan-
neer de diagnose door een positief faecesonderzoek kan wor-
den gesteld, heeft het betreffende dier als regel alle slacht-
waarde verloren.
3.nbsp;Naast de biologische reacties kan bij de bestrijding van de
paratuberculose het faecesonderzoek niet worden gemist.
4.nbsp;Het onderzoek van rectaalslijmvliesafkrabsel is volkomen over-
bodig en geeft bovendien geen enkele indicatie bij een negatief
resultaat.
5.nbsp;De diagnostische waarde van biologische reacties is het grootst
bij gebruik van een hoogwaardig en specifiek Johnine.
6.nbsp;De positieve Johnine reactie wordt niet in alle onderzochte ge-
vallen door het postmortem onderzoek bevestigd.
7.nbsp;Een negatieve Johnine reactie geeft geen enkele waarborg voor
het niet aanwezig zijn van paratuberculose.
8.nbsp;Wanneer niet of met de grootste moeite in eenigszins verdikte
darmgedeelten en mesenteriale lymphklieren bacterioscopisch
paratuberkebacillen kunnen worden aangetoond, blijkt wel het
histologisch onderzoek het middel te zijn om de diagnose met
zekerheid te stellen.
9.nbsp;Het verdient aanbeveling om evenals de Engelsche onderzoe-
kers, met een negatief histologisch onderzoek geen genoegen
te nemen en altijd ook culturen op geschikte voedingsbodems
aan te leggen (naar verbetering van de voedingsbodems moet
worden gestreefd).
10. In mijn onderzoek is opnieuw gebleken, dat voor de localisatie
van het ziekteproces uitsluitend het darmkanaal moet worden
aangewezen. De frequentie der localisatie in de verschillende
onderdeden van het darmkanaal wijkt in mijn onderzoek niet
onbelangrijk af, van wat daarvoor in de literatuur is aange-
geven.
11.nbsp;Niettegenstaande het mij gelukt is om in enkele gevallen bacillen
in andere organen (longen, lever, portale lymphklier), aan te
toonen en het niet onwaarschijnlijk lijkt, dat een nauwkeurig
onderzoek van hevige gevallen soortgelijke bevindingen zal
geven, moet men toch deze bevindingen als toevallige, vrij
zeldzame, secundaire localisaties beschouwen, die geenszins als
aanwijzing kunnen dienen voor een neiging tot generalisatie
van paratuberculose (H. Goloff) of het klinische verloop van
het ziektegeval noemenswaard beïnvloeden.
12.nbsp;In verband met de beide voorafgaande conclusies en met de
histologische bevindingen in het darmkanaal, kan mijn onder-
zoek de reeds herhaaldelijk geuite meening bevestigen, dat de
ziekte door ingestie van bacillen tot stand komt, terwijl her-
haalde infectie van den darm kan optreden door ingestie van
bacillen, welke uit primair zieke deelen met de faeces worden
uitgescheiden.
13.nbsp;De histologische resultaten van mijn onderzoek komen in hoofd-
zaak overeen met de gegevens in de literatuur, wat betreft de
aard en de uitbreiding der veranderingen. Lymphangitis para-
tuberculosa en ondergang van Lieberkühn'sche klieren komen
vaker voor dan men in de literatuur zou meenen. Aan de hand
van het histologisch onderzoek krijgt men den indruk, dat naast
continue uitbreiding van het ziekteproces, vooral lympiwgeen
transport van de bacillen voor de uitbreiding van de verande-
ringen aansprakelijk is te stellen.
Het vinden van specifieke bloedvatveranderingen in twee
der gevallen, is in zooverre van beteekenis, dat men met de
mogelijkheid van een haematogene verspreiding rekening moet
houden. Het in geval 16 waargenomen verval van de mucosa
kan geheel uit circulatiestoornissen door de abnormale locali-
satie in de submucosa worden verklaard; dit geval werpt wel-
licht eenig licht op het zeldzaam voorkomen van secundaire
infecties bij paratuberculose.
14.nbsp;Tuberculose en paratuberculose komen vaak naast elkaar voor.
De tuberculose is dikwijls een toevallige bevinding bij het post-
mortem onderzoek en maakt dan als regel den indruk van niet
floriden aard te zijn.
15.nbsp;In een met paratuberculose besmetten veestapel waarvan jaar-
lijks een aantal dieren aan de ziekte ten offer vallen, wordt
hoogst zelden een geval van open tuberculose gevonden
16.nbsp;Om miswijzingen door tuberculose te voorkomen, is het noodig
vooral naast de Johnine injecties, de intradermale tuberculine'
injecties toe te passen.
17.nbsp;Intrauterine infectie vindt zeer waarschijnlijk niet plaats
18.nbsp;Een eenige maanden voortgezette voederinfectieproef met 9
kapoenen, verliep volkomen negatief. Bij geen enkele der met
paratuberculeus materiaal éénmaal geïnfecteerde kleine proef-
dieren kon postmortem paratuberculose worden aangetoond
Twee geïnfecteerde jonge kalveren vertoonden na zes maan-
den een positieve Johnine reactie.
19.nbsp;Als het proefdier bij uitnemendheid, vooral met het oog op de
bestudeering van de antidateering, moet het jonge kalf wor-
den beschouwd.
20.nbsp;Met de Amerikaansche onderzoekers moet worden aangenomen
dat in met paratuberculose besmette veestapels een infectie in
de allerprilste jeugd ontstaat, terwijl de ziekte zich eerst na
jaren in optima forma ontwikkelt.
21.nbsp;Niet genoeg kan worden gewezen op het groote besmettings-
gevaar van aan paratuberculeuze diarrhee lijdende dieren.
22.nbsp;De bestrijding van de paratuberculose is slechts mogelijk met
een hoogwaardig, specifiek Johnine.
23.nbsp;Paratuberculose behoort onder de besmettelijke ziekten in de
veewet te worden opgenomen, opdat in de allereerste plaats de
aan paratuberculeuze diarrhee lijdende dieren zoo spoedie mo-
lijk onschadelijk worden gemaakt.
24.nbsp;Verplichte aangifte van aan diarrhee lijdende dieren zal dan
met kunnen worden gemist.
Albien. Ueber die Züchtung des Erregers der Enteritis chronica infectiosa
bovis.
B. tierärztl. W. 1910. 26 No. 41.
Andersen, C. W. Om Dyrkning af Paratuberkelbacillen of Forsßg med. Para-
tuberkulin.
Maanedsskrift for Dyrlaeger 32 Bind Kobenhavn 1920 -1921.
Bong, O. Das Oeflügeltuberkulin als diagnostisches Mittel bei der chroni-
schen pseudotuberkulösen Darmentzündung des Rindes (Johne's
disease).
Zbl. f. Bakt. Orig. 1909 Bd. 51 S. 450.
Bang, O. und Andersen, C. \V. Einige Untersuchungen über komplement-
bindende Antistoffe bei experimenteller und spontaner 'l'uberkiilose
sowie bei paratuberkulöser Darmentzündung.
Zbl. f. Bakt. Orig. 1913 Bd. 69 Heft 7 S. 517.
Beach, B. A. New method in detection of Johne's Disease. New farm facts.
Bulletin 323, Dec. 1920. Agric. Exp. St. University of Wisconsin
Madison.
Beach, B. A. and Hastings, E. G. Johne's Disease and its detection.
(From the College of Agriculture, Univ. of Wisconsin, Madison).
The Jl. of infectious Diseases Vol. 30 No. 1 Jan. 1922.
Beyers, J. A. Paratuberculine als diagnosticum.
Tijdschr. v. Diergeneeskunde 1923. Bd. 50 biz. 459.
Bergman, A. M. Einige Wahrnehmungen bezüglich der chronischen spezi-
fischen Darmentzündung, Paratuberkulose, beim Rindviehe, besonders
mit Rücksicht auf deren Vorkommen in Schweden.
D. tierärztl. W. 1913 (referaat) No. 52 S. 826.
Hongert, J. Beiträge zur Lehre von der Entstehung der Tuberkulose.
D. tierärztl. W. 1906 No. 20—21.
Bocjiiet, A. Sur le bacille de l'entérite paratuberculeuse des bovidés.
Annales de l'lnst. Pasteur 42 tome 1928.
Borgeaud, A. Contribution à l'étude de l'entérite chronique des bovidés.
Schweiz. A. f. Tierhlk. 1905 Bd. 47 Heft 5 S. 221.
Broek, J. C. H. en Graaff, W. C. de. Sur la Forme granulaire du bacille
tuberculeux. 1931.
Bugge, G. und Cordsen, A. Einige Beobachtungen über die Enteritis chro-
nica bovis pseudotuberculosa.
Ztschr. f. Infekt. Kr. d. Haustiere 1908/09 Bd. 5 S. 131.
Carneiro, V. Contribution à l'étude de l'entérite chronique hypertrophiante
des bovins.
Thèse pour le doctorat vétérinaire (Ecole nationale Vétérinaire
d'Alfort).
Dorset, M., Henley, R. R. and Moskey, H. E. Effect of adsorbents upon po-
tency of tuberculin.
Jl. of the American Vet. Med. Ass. Dec. 1926.
Dunkin, G. W. Johne's disease.
The Veterinary Record June 9th 1927.
Dunkin, G. W. A diagnostic agent for the detection of Johne's disease and
its method of preparation.
The JI. of Comp. Pathology and Ther. -Vol. XLI 1928.
Dunkin, G. W. Johne's Disease.
47th Annual Congress of the Association 1929.
Dunkin, G. U^. Discussions on Papers presented to Congress. Johne's Disease
The Veterinary Record No. 42 Vol. 9 Oct. 1929.
Dunkin, G. W. The Eradication of Johne's Disease.
The Veterinary Record Vol. 11 No. 44 Oct. 1931.
Erichsen, C. Die Paratuberkulose der Rinder, ihre Diagnose und Be-
kämpfung.
Inaug. Diss. Hannover 1926.
Ernest, L. B. Recent developments in the control of Johne's disease.
Jl. of the Am. Vet. Med. Ass. 1927 p. 742. Vol. 71.
Mc Fadyean, Sir John. Johne's Disease a chronic bacterial enteritis of cattle
Jl. of Comp. Pathology and Ther. 1907 Vol. 20 No 1
l\/lcFadycan, Sir John, Sheather, /I. L. and Edwards, J. T. Johne's Disease
Jl. of Comp. Pathology and Ther. Vol. 25 p. 217. 1912.
— Johne's Disease, Cultivation of the Bacillus.
Jl. of Comp. Pathology and Ther. Vol. 25 p. 148. 1912.
IVlcFadyean, Sir John. A case of Johne's Disease, successfully treated.
Jl. of Comp. Pathology and Ther. Vol. XXVII p. 76. 1914
McFadyean, Sir John, Sheather, L. and Edwards, J. T. The treatment of
Johne's Disease.
Jl. of Comp. Pathology and Ther. Vol. XXVIII p. 196. 1915
McFadyean, Sir John, Sheather, yl. L. and Edwards, J. T. Johne's Disease
The reactions of animals to „Johninquot;.
Jl. of Comp. Pathology and Ther. Vol. 29 p. 134 and 201 1916
McFadyean. Sir John. The histology of the Lesions of Johne's Disease. 191S
Freger, M. Entérite chronique hypertrophiante des Bovidés.
JI. de méd. Vét. et de Zootechnie, 1906. Bd. 57. p. 287.
Goloff, Zur Frage der Pathogenese und Bazillenausscheidung bei Rinder-
paratuberkulose.
Ztschr. f. Infekt. Kr. d. Haustiere Bd. 36. p. 313. 1929.
Hagan, VI/, yi. and Zeissig, A. Johnin versus avian tuberculin as a diagnostic
agent for paratuberculosis (Johne's disease) of cattle
Jl. Am. Vet. Med. Ass. Vol. LXXIV June 1929.
/lagan, IV. and Mansfield, L. The lesions produced by the bacillus of
Johne's Disease in the peritoneal Cavity of the guinea pig.
Jl. of the Am. Vet. Med. Ass. Vol. LXXVI. Febr. 1930.
Hastings, E. G., Beach, B. A. and Hadley, F. B. The Detection of Johne's
Disease by the use of Johnin.
Jl. of the Am. Med. Vet. Ass. Vol. LII 1918 p. 462.
Hastings, E. G., Beach, B. A. and Mansfield, H. L. Johne's Disease. A
transmissible Disease of Cattle.
Research Bulletin 81 Dec. 1927. Agric. Experiment Station of the
University of Wisconsin Madison.
Hastings, E. G., Beach, B. A. and Thompson, I. The sensitization of Cattle
to tuberculin by other than tubercle bacilli.
The Am. Review of Tuberculosis Vol. XXll Aug. 1930.
Heelsbergen, T. van. Are Hens susceptible to Infection with the Bacillus of
Johne's Disease. (Para-tuberculosis)? The Jl. of Comp. Pathology and
Then Vol. XLIV Part. 3 Sept. 1931.
Hoebel, H. Ueber die Alkoholsäurefesten Stäbchen des Darmes. Inaug. Diss.
Bern 1922.
Holth, H. Reinzüchtung des Bacillus der specifischen chronischen Darment-
zündung des Rindes (Paratuberkelbacillus).
Ztschr. f. Infekt. Kr. d. Haustiere 1912 Bd. 11 S. 378.
Hörne, H. Die spezifische chronische Enteritis des Rindes. Ophthalmo- und
Kutanreaktion mittelst Vogeltuberkulin.
B. tierärztl. W. 1910 No. 5.
Jarmai, K. Gekröslymphknoten- und Lebernekrose bei enteritis paratuber-
culosa (gnu).
D. tierärztl. W. 1922 No. 20.
Jelin, W. Ueber das Schicksal des Timotheebazillus in tierischen Organismus
und über die durch ihn hervorgerufenen pathologisch-histologischen
Veränderungen.
(Aus dem bakteriologischen Laboratorium des Staatlichen medizini-
schen Instituts zu Odessa) 1929.
Johne und Frothingham. Ein eigentümlicher Fall von Tuberkulose beim Rinde.
D. Ztschr. f. Tiermed. 1895 Bd. 21 S. 438.
Krautstrunk, T. Impfungen mit Vogeltuberkulin zur Erkennung der para-
tuberkulösen Darmentzündung des Rindes.
Ztschr. f. Infekt. Kr. d. Haustiere 1919/'20 Bd. 20 S. 267.
Kröger, H. Ueber das Vorkommen säurefester Stäbchen im Kot und Darm
gesunder sowie tuberkulöser Rinder.
Inaug. Diss. Hannover 1926.
Kunz, M. J. Die Paratuberkulose des Rindes.
Tierärztl. Zentralbl. No. 35 10 Dez. 1912.
Lange, W. und Berge, R. Ein Fall von Paratuberkulose beim Schaf.
D. tierärtzl. W. 1915 No. 13 S. 97.
Leclainche, E. L'Entérite chronique hypertrophiante des bovidés.
Revue Générale de Méd. Vét. No. 102 15 mars 1907.
Liénaux, M. M. et Van den Eeckhout. Contribution à l'étude d'une entérite
tuberculeuse spéciale et de la diarrhée chronique du boeuf.
Ann. de Méd. Vét. février et mars 1905.
Liénaux, M. E. Sur la nature tuberculeuse de l'entérite hypertrophiante dif-
fuse du boeuf: Nouvelles expériences.
Ann. de Méd. Vét. août et septembre 1907.
Liénaux, M. Tuberculose du cheval; Relation de quelques cas.
Ann. de Méd. Vét. 61e année 1912 p. 653.
Limousin, H. Formes pseudo-actinomycosiques des bacilles acido-résistants
paratuberculeux dans les lésions qu'ils produisent.
Ann. de l'Inst. Pasteur T. XXXVIII 1924 p. 713.
Malm, O. Die spezifische chronische Darmentzündung beim Rindvieh.
Referaat uit Norsk Veterinaer Tijdskrift.
D. tierärztl. W. 1912 No. 37.
Manuel, J. B. The treatment of Johne's Disease.
The Jl. of Comp. Pathology and Ther. Vol. XXVII p. 172 1914.
Markus, H. Eine specifische Darmentzündung des Rindes wahrscheinlich
tuberkulöser Natur.
Ztschr. f. Tiermed. 1904. Bd. 8 S. 68.
Mathis, M. Lésions de la diarrhée chronique des bovidés.
Bull, de la Soc. des Seien. Vét. de Lyon No. 2 31 mars 1906.
Meyer, K. F. The specific paratuberculous enteritis of cattle in America.
The Jl. of med. res. Vol XXIX No. 2 Dec. 1913.
Meyer, K. F. Zur chronischen paratuberkulösen Darmentzündung des Rindes.
Schweiz. A. f. Tierhik. Aug. Sept. 1914.
Meyer, K. H. Ueber den Nachweis der Erreger der Paratuberkulose im Kot
und Darm erkrankter Tiere und Züchtung der Paratuberkelbakterien
mit Hilfe des Antiforminverfahrens.
Inaug. Diss. Hannover 1926.
Miessner und Kohlstock. Immunisierungsversuche beim chronischen infek-
tiösen Darmkatarrh.
B. Tierärztl. W. 1912 No. 25.
Miessner, H. Die Paratuberkulose des Rindes.
D. tierärztl. W. 1926 No. 51 S. 884.
Neunter Internationaler Tierärztl. Kongress im Haag 1909.
Panisset, L. et Verge, J. Recherches sur l'entérite chronique hypertrophiante
des bovidés.
Rev. gén. de Méd. Vét. No. 393 15 sept. 1924.
Panisset, L. et Verge, J. avec la collaboration de l^. Carneiro. Nouvelles re-
cherches sur l'entérite chronique hypertrophiante des bovidés.
Recueil de Méd. Vét. T. CII No. 16 15 sept. 1926.
Piliers, A. W. N. Jcihne's Disease in the goat.
Vet. Jl. Vol. LXXX 1924 p. 170.
Plum, N. Geflügeltuberkulose bei Säugetieren.
Kopenhagen 1925.
Plum, N. Kvaegtuberkulins, Fjerkraetuberkulins og Paratuberkulins (Johnins)
Evne til at fremkalde Reaktioner hos Dyr inficerede med henholdsvis
Kvaeg-, Fjerkrae- og Paratuberkulose. 1932.
Reisinger, L. Ueber das Vorkommen der Paratuberkulose des Rindes in
Oesterreich mit einem Beitrag zur Beitämpfung dieser Seuche mit
Hilfe der diagnostischen Impfung von Oeflügeltuberkulin.
W. tierärztl. W. Jg. 4 1917 S. 527.
Renfrew, A. Johne's Disease.
Veterin. Jl. March 1926 p. 229.
Rieck, Eigentümliche üarmtuberkulose.
Bericht über das Vet.-Wesen in Sachsen. 1896. S. 118.
Schusterreit, E. Beitrag zur Paratuberkulose des Rindes.
Inaug. Diss. Glessen 1926.
üheather, A. L. The treatment of Johne's Disease by the intravenous injection
of Formalin.
The Jl. of Comp. Pathology and Ther. Vol. XL p. 224. 1927.
Simons, G. Coccidiosis, Strongylosis and Johne's Disease in the goat.
The Veterinary Jl. Vol. LXXX 1924 p. 281.
Stockman, S. Johne's Disease in sheep.
The Jl. of Comp. Pathology and Ther. Vol. 24 Part. 1. 1911.
Twort, C. C. The Agglutination and Complement fixation reactions in
animals experimentally inoculated with Johne's bacillus, with special
reference to the relation of this bacillus to the other acid-fast bacilli.
Zbl. f. Bakt. Orig. 1912 Bd. 66 Heft 2/4 S. 316.
Twort, C. C. and Craig, T. The pathogenicity of Johne's Bacillus compared
with that of other acid-fast Bacilli for some of the laboratory animals.
Zbl. f; Bakt. Orig. 1913. Bd. 68 Heft 5/6 S. 455.
Twort, F. W. and Ingram, G. L. Y. A method for isolating and cultivating
the Mycobacterium enteritidis chronicae pseudotuberculosae bovis
Johne and some experiments on the preparation of a diagnostic vaccin
for pseudotuberculosis enteritis of bovines.
Proceedings of the Royal Society of London Vol. LXXXIV 1912. p. 517
Twort, F. W. and Ingram, G. L. Y. Some further researches on Johne's
Disease.
The Vet. Record. Sept. 14 1912 Vol. XXV.
Twort, F. W. and Ingram, G. L. Y. Johne's Disease in Sheep. The Veterinary
Record April 12 1913 Vol. XXV.
Twort, F. W. and Ingram, G. L. Y. A Monograph on Johne's Disease. En-
teritis chronica pseudotuberculosa bovis. 1913.
Twort, F. W. and Ingram, G. L. Y. Further experiments with the Mycobac-
terium enteritidis chronicae pseudotuberculosae bovis Johne, and with
vaccines prepared from this microorganism.
Zbl. f. Bakt. Orig. 1913 Bd. 67 Heft 3.
Twort, F. W. and Ingram, G. L. Y. Further experiments on the biology of
Johne's bacillus.
Zbl. f. Bakt. Orig. 1914 Bd. 73 Heft 4/6.
Vallée, H. et Rinjard, P. Etudes sur l'entérite paratuberculeuse des bovidés.
Rev. gén. de méd. vét. 1926 No. 409 15 jan.
Wright, H. K. Johnin as a diagnostic agent in paratuberculosis.
Jl. of the Am. Vet. Med. Ass. Oct. 1927—April 1928.
■ ■■ '. it-
H, • : !.
1
f
Geval 13. Sterk vermagerd dier, met oedeem aan de keelgang, zich
voortzettend tot aan het kossum.
Geval 34. Positieve reacties (van links naar rechts): paratuberculine
(18 m.M.), vogeltuberculine (16 m.M.), Johnine Dunkin en Johnine Sheather
(12 m.M.). Ophthalmoreactie (tuberculine) eveneens positief.
Positieve Johnine-reactie (30 m.M.) van kalf 545, (met paratuberculeus
materiaal gevoederd).
-ocr page 184-Pijnreactie bij zacht ilt;nijpen in de oedemateuze zwelhng; het voorbeen
wordt afwerend opgeheven.
Geval 41. Afwijkende beelden van paratuberculose. De mucosa van het
ileum is weinig verdikt, terwijl de plooien verstrijkbaar zijn. De slijmvlies-
plooien van den blinden darm loopen zeer regelmatig en zijn niet verstrijk-
baar. De mucosa van de ileocoecale klep is belangrijk gezwollen en zwart-
rood van kleur.
Instrument voor het meten van de huiddikte. Canules voor intradermale
injectie, waarvan de naald hoogstens 1 c.M. lang is.
Geval 15. Darm: mucosa, submucosa en gedeelte van de muscularis.
Klassiek beeld van paratuberculeuze enteritis. Sterke infiltratie van het inter-
glandulaire bindweefsel met optreden van hoopjes epithelioide cellen en
enkele Langhans'sche reuzencellen; verdwijnen van Lieberkühn'sche klieren,
geen verval. De muscularis mucosae is hier niet verdikt. In de submucosa
links een haardje van epithelioide cellen, overigens slechts geringe infiltratie
en oedeem. Microfoto, vergr. 65 X.
Geval 15. Gedeelte van de mucosa van
de vorige afb. Haard van epithelioide cellen
niet boven een Langhans'sche reuzencel.
Microfoto, hom. imm. 1/7, vergr. 250 X.
Geval 17. Darm: mucosa en submucosa. Atypisch beeld van paratubercu-
leuze enteritis; hier ontbreken de hoopjes epithelioide cellen. Links een
Langhans'sche reuzencel. Microfoto, vergr. 65 X.
Geval 9. Darm: mucosa en gedeelte van de submucosa. Hoewel de ver-
anderingen van de mucosa in het algemeen overeenkomen met paratubercu-
lose, ontbreken hier epithelioide cellen en reuzencellen. De muscularis
mucosae is verdikt; de submucosa vertoont infiltratie van het oppervlakkige
gedeelte. Genezen geval van paratuberculose? Microfoto, vergr. 65 X.
Geval 18. Darm: gedeelte van de mucosa. Cysteuze uitzetting van een
Lieberkühn'sche klierbuis, gevuld met een gedeeltelijk slijmige detritus; het
bekleedende epitheel is op enkele resten na, links onder, geheel verdwenen.
Aan de onderrand van de afbeelding de verdikte muscularis mucosae met
geringe infiltratie. Microfoto, vergr. 65 X.
Geval 42. Ileocoecale klep: mucosa en gedeelte van de submucosa. Cyste-
vorming als in de vorige afb., in de submucosa. De klierbuizen zijn blijkbaar
afgezakt in de submucosa. De muscularis mucosae is sterk geïnfiltreerd.
Microfoto, vergr. 65 X.
Geval 16. Darm: mucosa en submucosa, links onder een klein gedeelte
van de muscularis. De mucosa en het bovenste gedeelte van de submucosa
vormen één massief geheel, waarin de muscularis mucosae bijna geheel
verdwenen is. De massieve haard in de submucosa bestaat vrijwel geheel
uit epithelioide cellen. De diepe laag van de .submucosa is oedemateus en
niet geïnfiltreerd met cellen. Microfoto, vergr. 22 X.
Geval 16. Darm: mucosa en submucosae. De algemeene veranderingen
komen met de vorige afb. overeen. In de iinkeriieift vertoont de muco.sa een
diepgaand substantieveriies (haemorrhagische erosie) met scherpe grens. In
de diepe laag van de submucosa enkele vaten met perivasculaire infiltratie.
Microfoto, vergr. 22 X.
-ocr page 192-Geval 18. Darm: submucosa, rechts boven een klein gedeelte van de
mucosa. In de diepste gedeelten van de submucosa ziet men een tweetal
uitgezette venen, waarvan de wand gedeeltelijk vervangen is door specifieke
ontstekingscellen, o.a. epithelioide- en reuzencellen, die ook het lumen ge-
deeltelijk opvullen (phlebitis paratuberculosa). Microfoto, vergr. 65 X.
Darm: rechts boven een klein gedeelte van de nuicosa, reclits onder nuiscii-
laris, links verbreede submucosa. In het midden een vene omringd door
specifieke ontstekingscellen. Intimawoekering waarin een Langhans'sche
reuzencel (peri- en endophlebitis paratuberculosa). Deze afwijking werd na
afsluiting van het onderzoek bij sectie A 8465 Path. Inst, gevonden.
Microfoto, vergr. 65 X.
-ocr page 194-Geval 14. Darm: subserosa (mesenterium), rechts boven klein gedeelte
van de muscularis. Groot bloedvat gevuld met detritus en ontstekingscelien;
muscularis van het vat boven en links grootendeels verdwenen (phlebitis
paratuberculosa). Microfoto, vergr. 65 X.
Geval 24. Mesenteriale lymphklier: gedeelte van de bast, in de linker-
bovenhoek een randje periglandulair bindweefsel. De sinus zijn uitgezet en
gevuld met epithelioide cellen en Langhans'sche reuzencellen. Het lymphoide
weefsel is quantitatief op den achtergrond gedrongen. Microfoto, vergr. 65 X.
Geval 15. Mesenteriale lymphklier: gedeelte van de bast, links periglandn-
lair bindweefsel. Beeld als in de vorige afb.; groot aantal Langhans'sche
reuzencellen; een tweetal follikels, waarvan de bovenste gedeeltelijk vervan-
gen is door specifieke cellen. Microfoto, vergr. 65 X.
Geval 24. Mesenteriale lymphklier: gedeelte op de grens van bast en
merg. Links bastgedeelte waarvan de sinus gevuld zijn met epithelioide
cellen, rechts merggedeelte vrijwel zonder specifieke cellen. Alicrofoto
vergr. 65 X.
-ocr page 196-l
» gt;•
'ÖN.
f-r ^ *
» t-
Geval 41. Lever: Ziehl-Neelsenkleuring. In-
filtraathaardje met epithelioide cellen in het
perilobulaire bindweefsel. Bij de pijltjes pa-
ratuberkelbacillen.
Microfoto, hom. imm. 1,5 mM. vergr.
600 X.
^ Geval 41. Lever: Ziehl-Neelsenkleiiring.
Stercellen beladen met galpigment; zij be-
vatten tevens een tweetal paratuberkelba-
cillen (bij de pijltje's).
Microfoto, hom. imm. 1,5 mM. vergr.
600 X.
Geval 16. Long: Ziehl-Neelsenkleuring. A-'
veole waarin enkele cellen; bij de pijlljf^^
paratuberkelbacillen. Links van het naar be-
neden wijzende pijltje bevinden zich nog eeU
tweetal niet-scherp ingestelde bacillen.
Microfoto, hom. imm. 1,5 mM. vergquot;quot;-
600 X.
1 |
1 |
1) |
1} |
0 |
4) |
Dunne |
darmen |
lleocoscale |
Dikke |
Rectum |
Mesent |
Organen |
Baarm. | |||||||||||||||||||||||
0 |
i -0 i |
c I |
ü |
0 |
u n |
ra |
c |
quot;3 u |
u |
u N |
C ra |
Duodenum |
Jejunum |
klep |
darmen |
klieren |
klieren |
vrucht | ||||||||||||||||||
quot;3 |
4) tgt; , |
« tgt;0 u 0 |
ra |
0 quot;3 Jc |
3 u H |
cn 'c 0 |
ü u |
u ra ra |
u 3 quot;ü 0 |
Is |
c |
B lt;n |
ä |
D. s a m D |
ti oï X |
ä S^ ra gt; 1 S j |
d a m D |
ti |
ä 8^ S-H 5 S s |
ä u tn 5 |
ci •n X |
ii S^ ra gt; |
d 1 a m D |
Ü) quot;o « X |
d 8-S O « ra gt; |
d V. a Oi s |
ti quot;o tn |
60 quot;u |
d 0. 03 5 |
ül CQ X |
d Q. w 5 |
db X |
d a co D |
ti X |
Opmerkingen | |
1 |
3 |
goed |
matig |
— |
|
|
— |
|
G |
4- |
G |
± |
i 4- |
— |
— |
N |
— |
4- |
4- |
— | ||||||||||||||||
2 |
3 |
slecht |
hevig |
— |
— |
|
— |
G |
|
D |
|
4-4- |
G |
|
-F |
— |
4- |
4- |
— | |||||||||||||||||
3 |
3 |
'^rij goed |
hevig |
— |
— |
12 |
— |
|
G |
— |
|
G |
— |
4- |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
N |
— |
— |
-t- |
4- |
O- |
— |
— | ||||||||
4 |
4 |
slecht |
hevig |
|
|
— |
|
|
G |
4- |
G |
|
— |
— |
— |
— |
N |
— |
-H- |
4- |
— | |||||||||||||||
5 |
8 |
goed |
hevig |
— |
|
|
|
|
G |
|
G |
4- |
— |
— |
— |
— |
N |
— |
-f |
— |
— | |||||||||||||||
6 |
6 |
slecht |
hevig |
— |
— |
|
— |
|
— |
— |
D |
— |
— |
— |
— |
— |
N |
— |
4-4- |
4- |
— |
• | ||||||||||||||
7 |
6 |
slecht |
hevig |
— |
— |
— |
— |
|
G |
— |
4- |
G |
— |
4- |
4-f |
|
-H |
G |
— |
4- |
N |
— |
— |
-f |
|
4- |
— |
— |
oedeem keelgang | |||||||
8 |
2i |
vrij goed |
hevig |
— |
— |
— |
|
G |
|
|
G |
4- |
|
— |
— |
— |
— |
— |
— |
4- |
— |
— |
4- |
|
4- |
— |
— | |||||||||
9 |
8 |
slecht |
w.'ss. |
— |
— |
— |
— |
-f- |
— |
- |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
D |
— |
4- |
N |
— |
— |
4- |
— |
4- |
— |
— |
netmaag sterk oedeem | |||||||
2i |
vrij goed |
hevig |
— |
— |
— | |||||||||||||||||||||||||||||||
1— |
® t.b.c. mier. port. en broncli. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 |
4 |
vrij goed |
hevig |
— |
|
— |
— |
— |
- |
— |
4- |
D |
4- |
4- |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
N |
— |
— |
4- |
4- |
4- |
— |
— | ||||||||
12 |
14 |
slecht |
wiss. |
— |
— |
— |
— |
|
|
G |
4- |
4- |
G |
4- |
4- |
4-f |
-H |
4- |
D |
4- |
|
N |
— |
— |
4- |
4- |
-f |
— |
— |
— |
— | |||||
13 |
9 |
slecht |
hevig |
— |
— |
|
|
— |
|
|
|
G |
|
4- |
G |
4- |
|
4^- |
-f |
4- |
G |
4- |
N |
— |
— |
-I- |
4- |
4- |
— |
— |
— |
— |
wisselend oedeem keelgang | |||
14 |
5 |
slecht |
geen |
— |
— |
|
|
— |
|
— |
G |
— |
|
G |
— |
4- |
4-4- |
4- |
4- |
G |
— |
|
N |
— |
— |
4- |
4- |
4- |
— |
— |
— |
— | ||||
15 |
3.V |
slecht |
hevig |
— |
— |
|
D |
4- |
|
G |
|
4- |
— |
-i- |
4- |
— |
|
|
N |
— |
— |
4-4- |
4- |
4- |
— |
— | ||||||||||
16 |
4 |
slecht |
hevig |
— |
|
• |
|
? |
— ? |
|
|
G |
4- |
|
G |
4- |
|
-1-4- |
|
G |
4- |
4- |
N |
— |
— |
4- |
4- |
4- |
— |
long 4- |
zweren coecum. t.b.c. mier. mes. | |||||
17 |
7 |
slecht |
hev!g |
|
|
? |
? |
— |
|
— |
|
— |
4- |
4- |
— |
|
4- |
— |
4- |
|
— |
|
4- |
4- |
— |
— |
|
4- |
4- |
— |
— | |||||
18 |
3 |
goed |
hevig |
— |
|
|
|
— |
|
|
|
— |
— |
|
D |
— |
4- |
4- |
4- |
D* |
— |
4- |
N |
— |
— |
— |
4- |
4- |
— |
— |
*alleen coecum | |||||
19 |
13 |
goed |
gering |
|
|
|
|
— |
— |
— |
|
— |
ï — |
4- |
~ |
— |
4- |
— |
— |
-1- |
— |
— |
4- |
N |
— |
— |
~ |
— |
-h |
— |
— | |||||
20 |
2.V |
slecht |
hevig |
— |
— |
|
|
|
|
G |
t 4- |
|
G |
4- |
4- |
4- |
4- |
|
G |
-1- |
|
N |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
— |
— |
lebmaag gezwollen | ||||||
21 |
3.V |
gosd |
hevig |
— |
— |
|
|
— |
|
D |
; 4- |
4- |
D |
|
|
— |
— |
— |
— |
— |
— |
N |
— |
— |
4- |
4- |
|
— |
— |
— |
— |
lebmaag haem. erosies | ||||
22 |
2 |
slecht |
hevig |
— |
— |
|
|
|
|
G |
4- |
|
G |
|
|
± |
4- |
4- |
D |
-f |
|
N |
— |
— |
4- |
— |
|
— |
— |
— |
— | |||||
23 |
4 |
slecht |
matig |
_ |
_ |
? |
|
— |
-1- |
G |
— |
4- |
G |
— |
4- |
__ |
— |
— |
— |
— |
— |
N |
— |
— |
4- |
— |
4- |
— |
— |
— |
— | |||||
24 |
3i |
slecht |
hevig |
_ |
_ |
|
|
— |
|
D |
4- |
D |
H- |
|
4-4- |
4- |
|
D* |
-1- |
4- |
N |
— |
— |
4-4- |
4- |
4- |
p^i. |
pkl. |
— |
- |
* alleen coecum | |||||
25 |
5 |
goed |
hevig* |
_ |
_ |
_ |
— |
|
D |
1 |
4- |
G |
_ |
4- |
__ |
_ |
__ |
— |
_ |
_ |
N |
_ |
— |
4- |
_ |
-f |
— |
— |
*voor 5 mnd. diarrhee | |||||||
26 |
8 |
slecht |
hevig |
_ |
|
|
— |
|
G |
_ |
4- |
G |
_ |
4- |
44- |
_ |
|
D* |
_ |
|
N |
_ |
_ |
4-1- |
|
4- |
— |
— |
— |
— |
* alleen coecum | |||||
27 |
4 |
slecht |
hevig |
— |
— |
— |
— |
— |
|
-1- |
D |
LH |
4- |
D |
- |
4- |
— |
— |
-r |
D* |
— |
|
N |
— |
— |
4- |
— |
4- |
— |
— |
— |
— |
* alleen coecum | |||
28 |
4 |
slecht |
hevig |
j_1 |
-f |
-h |
D* |
|
|
N |
|
-f |
-f |
— |
*colon en coecum | |||||||||||||||||||||
■i—r |
_____ |
--- |
oedeem keelgang | |||||||||||||||||||||||||||||||||
29 |
3 |
slecht |
hevig |
7 |
? |
_ |
_ |
|
|
D |
4- |
4- |
G |
|
4- |
4~f |
4- |
4- |
G |
|
4- |
N |
— |
|
4- |
|
— |
— |
— |
— | ||||||
30 |
8 |
vrij goed |
|
|
_ |
|
G |
4- |
G |
|
± |
G |
|
N |
_ |
— |
|
— |
4- |
— |
— | |||||||||||||||
____ |
1 .. |
_____ |
___ |
___ |
_______ |
— — |
------- | |||||||||||||||||||||||||||||
31 |
slecht |
geen |
_ |
|
|
1 |
4- |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— | ||||||||||||||||||||||
32 |
4 |
slecht |
hevig |
„ |
|
|
|
G |
|
|
G |
4- |
4- |
|
4- |
4- |
G |
4- |
|
N |
— |
— |
4- |
4- |
— |
— |
netmaag oedeem gezwollen | |||||||||
33 |
3 |
slecht |
hevig |
- |
|
|
|
_ |
— |
|
|
D |
H- |
4- |
G |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
D* |
|
-1- |
N |
-- |
— |
4- |
4- |
4- |
- |
— |
— |
— |
alleen coecum t.b.c. mier. | ||
34 |
3 |
slecht |
hevig |
|
|
|
|
|
|
N |
— |
— |
4- |
— |
— |
— |
— |
lebmaag zoo groot als pens | ||||||||||||||||||
35 |
12 |
goed |
hevigquot;* |
_ |
_ |
_ |
|
|
|
_ |
|
D |
_ |
|
D |
_ |
4- |
_ |
_ |
4- |
D |
_ |
4- |
N |
— |
— |
4- |
— |
4- |
— |
— |
*voor 6 mnd. diarrhee | ||||
36 |
3 |
goed |
wiss. |
— |
— |
|
|
? |
|
|
4- |
G |
4- |
4- |
G |
4- |
4- |
4-4- |
4- |
-1- |
G |
4- |
4- |
4- |
-1- |
4- |
|
4- |
4- |
— |
— |
— |
— |
_ | ||
37 |
7 |
slecht |
hevig |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
± |
__ |
__ |
— |
— |
N |
— | ||||||||||||
38 |
4 |
slecht |
hevig |
— |
— |
|
— |
— |
— |
? |
|
G |
4- |
4- |
G |
|
4- |
4-4- |
4- |
-f- |
G |
-f |
N |
— |
— |
|
-f |
4- |
— |
— |
— |
— | ||||
39 |
4 |
slecht |
hevig |
— |
|
|
|
— |
|
? |
4- |
— |
— |
4- |
D |
— |
|
— |
_ |
4- |
— |
4- |
4- |
-h? |
4- |
4- |
4- |
— |
— | |||||||
40 |
2i |
goed |
wiss. |
— |
|
|
— |
|
— |
4- |
— |
— |
4- |
— |
— |
4- |
— |
__ |
■ |
— |
— |
N |
— |
— |
— |
4- |
4- |
— |
— | |||||||
41 |
5 |
goed |
hevig'' |
^ |
|
— |
|
— |
|
- |
— |
|
D |
4- |
|
D |
|
4- |
4-4- |
4- |
4- |
D§ |
|
4- |
N |
— |
- |
4- |
|
4- |
p^i. |
p.kl.H |
— |
— |
voor 6 mnd. diarrliee | |
42 |
5 |
goed |
geen |
— |
— |
|
|
|
D |
|
|
D |
4- |
4- |
— |
4- |
— |
— |
— |
N |
— |
— |
-f |
|
4- |
— |
— | |||||||||
^ |
= Positief |
G |
i ^^ |
Geheel |
4 |
1 — HevifJ |
N = Norm. |
4- |
= Sterk |
p.kl. == |
Portale klieren | |||||||||||||||||||||||||
— |
= Negatief |
D = |
Gedeeltelijk |
- = |
Notmaal |
4- = |
Verdikt |
4- = |
■ Matig | |||||||||||||||||||||||||||
? = |
= Dubieus |
- = |
Normaal |
± = |
Weinig |
— = |
i Weinig |
I.
beh^aieTTquot;'''nbsp;P^quot;taberculose, moeten
------------------lliv^o*
de lever worden afgekeurd.
II.
vaardigd.
IV.
fluitend genoemd wordt ond r d r br ek redenTn
III.
vaardigd.nbsp;F'irdiuoercuiose te worden ver-
wond met een hechting te sluiten. ^^^^quot;scht de hu.d-sp.er-
V.
-ocr page 199-Het is noodzakelijk, dat serum tegen gasoedeem-infecties in ons
land ten allen tijde verkrijgbaar wordt gesteld.
VII.
Bij het inspuiten van jonge, gezonde, niet-drachtige runderen met
volvirulente abortuscultuur, komt het voor, dat deze dieren niet
immuun worden, doch gaan verwerpen.
VIII.
De dood door het pen-apparaat van Schermer is zeer humaan,
en voor de praktijk buitengewoon geschikt.
Door de zoogenaamde electrische bedwelmingsmethode wordt bij
een deel der slachtdieren het bewustzijn niet gestoord en het ver-
mogen tot waarnemen niet opgeheven; alleen is het voor het dier
onmogelijk geworden, reacties op eventueele pijn tot uiting te
brengen.
Ü | |
tv
'..A-quot;
tV;
F-n'.i,quot;' ■ ■ . j.
-.m^'-M
. H- i
■ i'. ' - ■■
m
■ ■
ft;
M
i
/ » '
v'
I
Cfquot;
J
-ocr page 202-IS
Vf
äi
,
/ ,■ i,. y ■■. ■.
:-.v-f,' ■
■ ■■;■.•■ ■.
-ocr page 203-quot; r IrtK .V
/Kt';
^r V,
- -^t
a:
•vv
iYv
■ . inbsp;■ 'V •
quot; ■ ^ -s-v • '.....
■ y-
: _
-ocr page 205-