-ocr page 1-

'quot;^ills RÉÖ^^I^R IN HOLLAND
|EN ZEELAND TIJDENS HERTOG PHILIPS
' ^ quot; VAN BOURGONDlg

ï^KAi

-ocr page 2-

^ . ifipv: VI gt; •

s '•'j

r '

Van

-ocr page 3-
-ocr page 4- -ocr page 5-

RAAD EN REKENKAMER IN HOLLAND EN ZEELAND
TIJDENS HERTOG PHILIPS VAN BOURGONDIË

-ocr page 6-

RUKSUNIVERSITEIT UTRECHT

)418

4770

-ocr page 7-

RAAD EN REKENKAMER IN HOLLAND
EN ZEELAND TIJDENS HERTOG PHILIPS
VAN BOURGONDIË

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBE-
GEERTE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE
UTRECHT OP GEZAG VAN DEN RECTOR-
MAGNIFICUS Dr. C. G. N. DE VOO YS.
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVER-
SITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBE-
GEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG
16 DECEMBER 1932 DES NAMIDDAGS TE
3 UUR DOOR

taeke sjoerd jamsma

GEBOREN TE AMSTERDAM

KEMINK EN ZOON N.V. - OVER DEN DOM - UTRECHT

BIBLIOTHEEK DIER
RIJKSUNIVERSITEIT
UT R ECHT;

-ocr page 8-

Dit proefschrift verschijnt tevens als deel XVIII der
Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwsche
Geschiedenis der Rijks-Universiteit te Utrecht, uit-
gegeven door Prof. Dr. O. Oppermann.

-ocr page 9-

AAN DE NAGEDACHTENIS
MIJNER OUDERS.

J

-ocr page 10-

«

f-f *

• dl'

WA

miSS

-ocr page 11-

Bij het afsluiten van mijn academische studie door dit proefschrift
wil ik gaarne dank brengen aan allen, die aan mijn wetenschappe-
lijke vorming hebben bijgedragen.

Nu ik het resultaat van zooveel zwoegen voor mij zie liggen,
komt Rilkes woord mij in de gedachte:

Aus unendlichen Sehnsüchten steigen
endliche Taten wie schwache Fontänen,
die sich zeitig und zitternd neigen.

Dat mijn proefschrift, zooals het dan nu gereedgekomen is, nog
niet meer onvolkomenheden vertoont, dank ik in de eerste plaats
aan U, hooggeleerde Oppermann, zeer geachte Promotor. Onver-
moeid hebt Gij van Uw kostbaren tijd beschikbaar gesteld om mij
aanwijzingen te geven en verbeteringen aan de hand te doen. In
dankbare herinnering zullen bij mij steeds Uw colleges blijven,
waarin Gij ons studenten een diep inzicht hebt gegeven in dé
methode van het bronnenonderzoek der Middeleeuwsche Geschie-
dems^ Bovenal blijf ik dankbaar voor den tijd. dat ik als Assistent
coLcfJrnquot;quot;' Middeleeuwsche Geschiedenis in nauwer

XolriL 7nbsp;mogen treden.

Hooggeleerde Kernkamp. Uw evenzeer naar den inhoud als naar

tin m7sr;'nbsp;voorgedragen colleges

zullen mij steeds voor den geest blijven staan.

Hooggeleerde De Vooys, ook U wensch ik hartelijk dank te
zeggen voor Uw leerzame colleges Zij hebben mijn belangstelling
m de Nederlandsche Philologie en Letterkunde gaande gemaakt

Zeer dankbaar ben ik, hooggeleerde Vogelsang, dat ik Uw boeien
de colleges en privatissima heb mogen volgen. Maar van nog groote^
vormende waarde is voor mij gebleken het groote
persoonlijke con
tact dat Gij op het Kunsthistorisch Instituut en bij de
excursies zelfs
aan een niet-kunsthistoricus hebt willen schenken.

Hooggeleerde Bolkestein, met erkentelijkheid denk ik aan Uw

-ocr page 12-

colleges terug, die mij de Oudheid met zijn vaak zoo actueele pro-
blemen nader brachten.

Van de velen, die ik dank te brengen heb, omdat zij mij op
eenige wijze bij het tot stand komen van mijn proefschrift van raad
hebben gediend, kan ik slechts enkelen met name noemen. Dr. H. J.
Smit te Den Haag heeft mij bij de talrijke gelegenheden, dat ik
beslag op zijn tijd gelegd heb, vele vingerwijzingen gegeven, die in
het bijzonder aan het eerste hoofdstuk ten goede zijn gekomen.
Dr. J. Ph. de Monté ver Loren heeft mij aan zich verplicht, door
mij eenige malen op bijzonderheden in de jurisdictie van den Raad
opmerkzaam te maken, die licht aan een niet-juridisch oog ontsnapt
zouden zijn. Inlichtingen omtrent Belgische bronnen en litteratuur
werden mij bij herhaling uiterst bereidwillig verstrekt door onzen
landgenoot Dr. Henri Obreen te Westerloo en door Prof. Hans
van Werveke te St.
Denys-Westrem bij Gent, waarvoor ik hun
hier hartelijk dank zeg.

Zonder de onvermoeide hulpvaardigheid van het personeel van
het Algemeen Rijksarchief te Den Haag zou het verzamelen van
bronnenmateriaal mij stellig veel langer tijd gekost hebben. Voor
herhaalde hulp en betoonde belangstelhng zeg ik in het bijzonder
dank aan Prof. Mr. R. Fruin, Dr. P. A. Meilink en den Heer
J. Bruggeman.

Daar de voorbereiding van dit proefschrift op verschillende
plaatsen geschied is. heb ik een uitgebreide ervaring kunnen opdoen
wat aangaat de dienstvaardigheid van het personeel onzer weten-
schappelijke bibliotheken. Aan de ambtenaren van de Utrechtschc
en Amsterdamsche Universiteitsbibliotheken en van de Koninklijke
Bibliotheek te Den Haag breng ik daarvoor mijn oprechten dank.

-ocr page 13-

INHOUD

Bronnen en Litteratuur............p. 3

Hoofdstuk I: De Raad vóór den Bourgondischen tijd en

gedurende hertog Philips'Ruwaardschap .... p. 12

Onder graaf Willem III, p. 13; onder graaf Willem IV, p. 22;
onder graaf Willem V, p. 28; onder hertog Albrecht, p. 30; onder
graaf Willem VI, p. 41; onder Gravin Jacoba, onder hertog Jan IV
van Brabant en onder hertog Jan van Beieren, p. 51; onder hertog
Philips van Bourgondië als Ruwaard, p. 58.

Hoofdstuk II: De Raad van Holland, Zeeland en Friesland

van 1432 tot H62............p. 77

I. Interne geschiedenis, p. 77. — 2. De positie van den Stadhouder
en den Rentmeester-generaal, p. 111. — 3. De Kanselarij, p. 121. —
4. Zegels bij den Raad in gebruik, p. 129. — 5. Dc residentie van
den Raad, p. 132. — 6. Werkzaamheden van den Raad, pp. 134-155.
— A. Bestuurlijke werkzaamheden, pp. 136-150: verzetten van het
gerechtquot;iïi de steden, p. 137, economische maatregelen, p. 138,
tollen, p. 139, dijkzaken, p. 139, landsverdediging, p. 140, verhou-
ding tot vreemde mogendheden en vreemdelingen, p. 141, leiding
van de dagvaarten der Staten, p. 143, centrale regeering, p. 147. —
B. Juridische werkzaamheden, pp, 151-154.

Hoofdstuk III: Het toezicht op het rekenplichtig beheer . . p. 156

1.nbsp;De gecommitteerden tot het afhooren der rekeningen, p. 156. —

2.nbsp;Dc Rekenkamer te Den Haag, 1447—1463, p. 169. — 3. Gecom-
mitteerden tot het afhooren der rekeningen, p. 185.

bamenvatting............jq2

Bijlage I: Aanteekening bij p. 28 noot 1 ..!.!.' ! p. 197
Bijlage II A: Begeeren van Ridderschap en steden van

Holland en Zeeland (1428).........p. 200

Bijlage II B: Inhoudsopgave van den Zoen van Delft van
3 Juli 1428, met verwijzing naar de punten van
..tbegeren der ridderscap ende steden van Hollantquot;,

enz................... 203

Bijlage III: Ordonnance sur les vacacions des conseilliers,

etc. (19 Dec. 1459).............. 213

Bijlage IV: Rekenposten van 29 Sept. 1464—vóór 10 JuH

1466.................. 217

-ocr page 14-

AFKORTINGEN

A R A = Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

B V G = Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheid-
kunde (II 4 = tweede reeks, vierde deel).

Buil. C R H = Bulletin de la Commission Royale d'Histoire.

C R C R H = Compte-rendu de la Commission Royale d'Histoire
(IV 3: quatrième série, tome trois).

C R H = Commission Royale d'Histoire.

E L = Archief Leenkamer, vgl. beneden p. 6.

G A = Gemeente-Archief.

Mnl. Wdb. = E. Verwijs, J. Verdam, F. Stoett, Middelneder-
landsche Woordenboek. 9 din., 's-Gravenhage 1885— 1929.

O B = Oorkondenboek van Holland en Zeeland (zie litteratuurlijst
i.v. Van den Bergh).

R A = Rijks-Archief.

V.R. = met bijvoeging van een nummer, de aanduiding der Leen-
registers volgens Van Riemsdijk, vgl. beneden p. 6.

V R O A = Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven.

-ocr page 15-

BRONNEN EN LITTERATUUR.

Toen ik enkele jaren geledén met de voorbereiding van de studie
begon, waarvan het resultaat in dit boek volgt, had ik mij een meer
omvattend archiefonderzoek voorgesteld, dan waartoe het tenslotte
gekomen is.

Naast het verzamelen van het in Nederland aanwezige materiaal
hadden mij ook bezoeken aan Belgische en Fransche archieven
noodzakelijk toegeschenen, terwijl, naar het mij voorkwam, in het
bijzonder de Archives départementales du Nord te Rijssel een rijken
oogst zouden opleveren. Dat ik mij toch tot Nederlandsche archie-
ven beperkt heb, is dan ook niet gebeurd, omdat de buitenlandsche
stellig niets opgeleverd zouden hebben, al geloof ik inderdaad, dat
mijn eerste verwachtingen te hoog gespannen waren. Echter bleek
het op het Algemeen Rijksarchief aanwezige materiaal zoo omvang-
rijk, dat, wanneer daarnaast b.v. nog een stelselmatig onderzoek te
Brussel en Rijssel ingesteld was, de studie wellicht nooit tot een
afsluiting zou gekomen zijn.

Van buitenlandsche archivalia is dus alleen gebruik gemaakt,
voorzoover zij in druk verschenen zijn of aUhans door regesten toe-
gankelijk zijn. Door de uitgaven van Gachard, Devillers, Pinchart,
Bruchet Cuvelier en Nélis is dit gedeelte reeds groot.

Van de Nederlandsche archieven was voor mijn onderzoek het
Algemeen Rijksarchief verreweg het belangrijkste. Bij het door-
bladeren van dit geschrift zal men dadelijk bespeuren, dat de grafe-
lijkheidsrekeningen van Tresoriers en Rentmeesters-generaal de
voornaamste bron vormen, waaruit ik geput hebi), terwijl het
overige materiaal, waaronder vooral de Memorialen van het Hof
van Holland te noemen zijn, tot verdere toelichting en aanvulling

1) Tc beginnen met hoofdstuk II wordt bij dc aangehaalde rekeningen alken
de ambtstitel van den ambtenaar vermeld (als Rentmeester, Baljuw, Schout, enz.)
wanneer die een andere is dan Rcntmccstcr-gcneraal.

-ocr page 16-

van het reeds door de rekeningen geleverde materiaal gediend
hebben.

Aan de hand van in druk verschenen en soms ook geschreven
inventarissen werden de in aanmerking komende stukken uit Rijks-
en
Gemeente-Archieven door mij geraadpleegd.

Vooral het Rijks-Archief in Zeeland heeft verdere bouwstoffen
geleverd.

Om een vergelijking van de door mij geciteerde aanteekeningen
en stukken met de origineelen te vergemakkelijken, volgt hierna eerst
een opsomming van de meest gebruikte ongedrukte bronnen van
het Algemeen Rijksarchief, ingedeeld volgens de Archieven, waar-
toe zij behooren en. voorzoover noodig. met opgave van het inven-
tarisnummer. Andere bronnen, die buiten het Algemeen Rijksarchief
bewaard worden, zijn ter plaatse van voldoende aanduiding voor-
zien. dat zij uit hun depót gelicht kunnen worden. Na de lijst der
bronnen van het Algemeen Rijksarchief volgt nog een lijst van meer-
malen geciteerde litteratuur.

1. Ongedrukte bronnen.

ALGEMEEN RIJKSARCHIEF.

Archief Rekenkamer.

Voor de He eeuw en het eerste kwart der 15e eeuw rekeningen
van klerken, Tresoriers i). Rentmeesters, Baljuwen, Schouten, enz.

Voor de periode van hertog Philips van Bourgondië zijn van
bijzondere beteekenis:

Voorloopige
inv. nrs.:

A, V, 20—23. 2e—5e Tres.rek. v. Boudewijn van Zwieten.
28 Oct. 1425—1 Oct. 1430.

A. V, 24, Tres.rek. v. Frank en Floris van Borsselen,
1 Oct. 1430—1 Nov. 1432.

I) Vgl. voor de oudere rekeningen van klerken en Tresoriers de lijst bij Van
Riemsdijk. Tresorie en Kanselarij, p. 469 vgg.

-ocr page 17-

A. VI, 1—7, Ie—7e rek. v. Godscalc Oom, Rentmeester-
generaal. 16 Nov. 1432—19 Juni 1439.
A, VI, 8—10, Ie—3e rek. v. Willem van Naaldwijk, Rent-
meester-generaal, 19 Juni 1439—31 Dec. 1441.
A, VI, 11—H, le—4e rek. v. Willem Engebrechts zoen. Rent-
meester-generaal, 1 Jan. 1442—7 Febr. 1446.
A, VI, 15—20, le—6e rek. v. Anthonis Michiels, Rentmeester-
generaal, 7 Febr. 1446—24 Mei 1451.
A, VI, 21—36, le—16e rek. v. Clais de Vriese, Rentmeester-
generaal, 24 Mei 1451—23 Mei 1467.
A, VII, 1—2, 17, 18e rek. v. Clais de Vriese, Rentmeester-
generaal, 23 Mei 1467—30 Sept. 1469 (ophef-
fing van het Rentmeesterschap-generaal).

1,nbsp;Rood Register A.

3,nbsp;Groen Register.

Verspreide collectie charters.
Charters collectie Bondam.

Archief Hof van Holland,

Inv. nrs.

1,

le Memoriaal

Rosa,

2,

2e Memoriaal

Rosa,

9,

3e Memoriaal

Rosa,

8,

4e Memoriaal

Rosa,

3,

5e Memoriaal

Rosa,

10,

6e Memoriaal

Rosa,

11.

7e Memoriaal

Rosa,

' 4,

8e Memoriaal

Rosa,

5.

9e Memoriaal

Rosa,

6,

lOe Memoriaal

Rosa,

12,

11e Memoriaal

Rosa,

13,

12e Memoriaal

Rosa,

14,

13e Memoriaal

Rosa,

N.B. De Inventaris-nummers 2—6 bevatten hoofdzakelijk
stukken en aanteekeningen van administratieven, de nummers

-ocr page 18-

9—14 van rechterlijken aard. Vgl. echter het hierover opge-
merkte, beneden p. 135.

15—20, Ie—6e „Memoriaalquot; Bossaert, 2 Oct. 1447—Juh 1463.

N.B. Daar de aanteekeningen in hoofdzaak bestaan uit sen-
tenties, is de moderne aanduiding: „Registers van dingtalenquot;.

Archief Leenkamer.

Voor de 14e eeuw zijn diverse leenregisters aangehaald, bij
iedere plaats is het tegenwoordige Inventarisnummer en boven-
dien het oude nummer (EL), tenslotte het nummer, waaronder
het betreffende register door Van Riemsdijk in zijn Tresorie en
Kanselarij beschreven is, opgegeven (V.R.).
Voor den tijd van hertog Philips bleek slechts van belang:
32. Register Commissiones Burgundiae, 1428—1453.

Charters Grafelijkheid.

2. Lijst van meermalen geciteerde litteratuur

B a I d w i n. J. F. The King's Council in England during the Middle

Ages. Oxford. 1913.
B
e r g h, L. P h. C. v a n d e n. Oorkondenboek van Holland en
Zeeland. Amsterdam, 1866—'73. 2 din. J. de Fremery, Oor-
kondenboek van Holland en Zeeland tot het einde van het
Hollandsche Huis. Supplement. 's-Gravenhage, 1901
Blécourt en E. M. Meyers. A. S. de. Memorialen van het
Hof (den Raad) van Holland, Zeeland en West
-Friesland,
van den secretaris Jan Rosa. Deelen I, II en III. Uitgegeven
en van inleiding voorzien door —. Haarlem, 1929.
Rechtshistorisch Instituut Leiden. Serie L
Blok, P. J. Geschiedenis eener Hollandsche Stad. I Eene Hoi-
landsche Stad in de Middeleeuwen,
II Eene Hollandsche Stad
onder de Bourgondisch-Oostenrijksche heerschappij. 2e druk.
Leiden, 1910, 1912.

De eerste jaren der Bourgondische heerschappij van Holland
1428—'34.

In: BVG III 2 (1885), p. 319 vgg.

-ocr page 19-

- De eerste regeeringsjaren van hertog Albrecht van Beieren.

1358—1374.

In: BVG III 2 (1885). p. 244 vgg.
- Philips de Goede en de Hollandsche steden in 1436. Am-
sterdam. 1924.

Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen Afd. Let-
terkunde deel 58. serie B, p. 33 vgg.

B O e y. Th. Bedenkinge over de oudheyt mitsgaders korte schets
van het aansien en gezag van den hove van Holland. Zee-
land ende Vriesland onder de graavelijke regeering. 's-Gra-
venhage, 1760.

- De Oudheid van den hove van Holland nader onderzogt.

's-Gravenhage. 1761.

C u V e 1 i e r. J. Les origines de la fortune de la Maison d'Orange-
Nassau. Contribution à l'histoire du capitalisme au moyen
âge. Brussel. 1921.

Académie Royale de Belgique. Classe des lettres et des sciences morales
et politiques. Mémoires collection in-8°. 2e serie t. 16.

D e V i 11 e r s. L. Cartulaire des Comtes de Hainaut de l'avènement
de Guillaume II à la mort de Jacqueline de Bavière. IV, V,
VI 1. Brussel. 1889. 1892. 1896.

Collection de Chroniques Belges publiée par la CRH (Collection in-4').

° ^ Va?nbsp;^^nbsp;Stadsrekeningen van Dordrecht 1284—

1424. 's-Gravenhage. 1891

Zll^Z Tnbsp;Genootschap gevestigd te Utrecht. Derde

Fruin. R- - Th A. z. Rijks Archief-depôt in de provincie
Zeeland. Het Archief van Prelaat en Edelen van Zeeland.
s-Gravenhage. 1904.

- Rijks Archief-depót in de provincie Zeeland. De rekeningen

en andere stukken in 1607 uit de Hollandsche Rekenkamer
naar de Zeeuwsche overgebracht. Het Bourgondisch-Oosten-
rijksche tijdvak 1433—1584. 's-Gravenhage. 1909.

Ga c hard L. P. Inventaire des archives des Chambres des
Comptes précédé d'une notice historique sur ces

anciennes institutions. Dl. 1—3, Brussel 1837_

1845; dl. 4—5 par Alexandre Pinchart. Brussel.

-ocr page 20-

1865, 1879; dl. 6 par Hubert Nélis, Brussel, 1931.

Inventaires des archives de la Belgique publiés par orde du Gouverne-
ment, in-fol.

Hamaker, H. G. De rekeningen der grafelijkheid van Holland
onder het Henegouwsche Huis, drie deelen. Utrecht, 1875—
1878. (Aangehaald als:
Hamaker. Holland L II of III).
Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht.
Nieuwe reeks nos. 21, 24, 26.
- De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Hene-
gouwsche Huis, twee deelen. Utrecht, 1879, 1889. (Aange-
haald als:
Hamaker, Zeeland I of II).

Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht.
Nieuwe reeks nos. 29, 30.
H e e r i n g a, K. Rijks Archief-depôt in de provincie Zeeland. De
rekeningen en andere stukken in 1607 uit de Hollandsche
Rekenkamer naar de Zeeuwsche overgebracht. Het Hene-
gouwsch-Beiersche tijdvak 1319—1432. 's-Gravenhage, 1913.
Holtzmann, R. Französische Verfassungsgeschichte von der
Mitte des neunten Jahrhunderts bis zur Revolution. München
en Berlijn, 1910.

Handbuch der Mittelalterlichen und Neueren Geschichte herausgegeben
von G. von Below und F. Mcinecke. Abteiling III.

Hoynck van Papendrecht, C. P. Tabulae erectionis
consiln provincialis Hollandiae per Philippum Bonum Bürgun-
diae ducem.

In: Analecta Belgica Toraus II Pars I. 's-Gravenhagc, 1743.
H u i z i n g a, J. L'état bourguignon, ses rapports avec la France,
et les origines d'une nationalité néerlandaise.
Le Moyen Age, revue trimestrielle d'Histoire et de Philologie, 40 (1930),
p. 171 vgg.; 41 (1931), pp. 11 vgg., 83 vgg.
L a m e e r e, E. Le Grand Conseil des ducs de Bourgogne de la

maison de Valois. Proefschrift Brussel. Brussel 1900.
Lange van Wijngaerden, C. J. de.
Geschiedenis der
beeren en beschrijving der stad van der
Goude I. Amster-
dam, 1813.

Limburg Brouwer, P. A. S. van. Boergoensche Char-
ters 1428—1482. Amsterdam.
's-Gravenhage, 1869.
Derde afdeeling van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland, uit-
gegeven van
Wege de Kon. Akademie van Wetenschappen.

-ocr page 21-

Marie, R. van. Le Comté de Hollande sous Philippe le Bon.
Den Haag. 1908.

Mieris, F. van. Groot Charterboek der graven van Holland,
Zeeland en beeren van Friesland. 4 dln. Leyden 1753—'56,

Morel, O. La grande chancellerie royale et l'expédition des
lettres royales de l'avènement de Philippe de Valois à la
fin du XlVe siècle (1328—1400). Parijs, 1900.

Mémoires et documents publiés par la Société de l'Ecole des chartes, III.

Nélis, H. Chambre des Comptes de Lille. Catalogue des Chartes
du Sceau de l'Audience I (nog niet verder verschenen). Brus-
sel, 1915.

Opperman n, O. Holland unter Graf Florens V.

In: Studium Lipsiense, Ehrengabe Karl Lamprecht dargebracht.
Berlijn, 1909.

Placaet-Boeck, Groot — vervattende de placaten (enz.)
van de Hoog Mog. Heeren Staten Generael der Vereenigde
Nederlanden ende van de Ed. Groot Mog. Heeren Staten
van Hollandt ende West-Vrieslandt, enz. (Verzameld door)
Mr. Cornelis Cau II, 's-Gravenhage, 1664; III door
Mr. S imon van Leeuwen, 's-Gravenhage, 1683, fol.

Placcaert-bouck van Vlaenderen. Tweeden druck
vanden eersten bouck der ordonnancien, statuten, edicten ende
placcaerten soo van weghen der keyserlyke ende koninghlyke
maiesteyten, als heurlieder doorlughtighste voorsaeten, graven
ende graefneden van Vlaenderen, etc. Ghendt, 1639.

R i e m s d ij k, Th. van. De Oorsprong van het Hof van Hol-
land. (Aangehaald als
Van Riemsdijk, Oorsprong).
In: Geschiedkundige Opstellen aangeboden aan Robert Fruin.
's-Gravenhage, 1894.

- De Opdracht van het Ruwaardschap van Holland en Zeeland

aan Philips van Bourgondië. Amsterdam, 1908. (Aangehaald
als:
Van Riemsdijk, Opdracht).

Verhandelingen van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Afd.
Letterkunde. Nieuwe Reeks VIII.

--De rechtspraak van den graaf van Holland, bewerkt en uit-

-ocr page 22-

gegeven door J. Ph. de Monté ver Loren, L
Utrecht. 1932.

Werken der Vereeniging tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderland-
sche recht. Derde reeks no. 2.
- Tresorie en Kanselarij van de Graven van Holland en Zee-
land uit het Henegouwsche en Beyersche Huis. 's-Graven-
hage. 1908. (Aangehaald als:
Van Riemsdijk, a.w.).
Scheitern a, P. Geschiedkundig onderzoek naar het leven en
de verrigtingen van Willem Eggert, heer van Purmerende.
In: Aemstel's Oudheid of gedenkwaardigheden van Amsterdam III. Am-
sterdam, 1859, p. 55 vgg.
Schneider, F. Herzog Johann von Baiern. Berlijn, 1913.

Historische Studien veröffentlicht von E. Ebering. Heft 104.
Scott, E. en L. Gilliodts van Severen. Le Cotton
ms. Galba B L Documents pour servir à l'histoire des relations
entre l'Angleterre et la Flandre de 1341 à 1473. Brussel, 1896.
Collection de Chroniques Belges publiée par la CRH (Collecüon in-4°).
Smit, H. J. Het begin van de regeering der Henegouwsche
graven (1299—1320).
In: BVG VII 2 (1931), p. 29 vgg.

- Bronnen tot de geschiedenis van den handel met Engeland.

Schotland en Ierland I, le en 2e stuk. 's-Gravenhage, 1928.
Rijks Geschiedkundige Publicatiën, nrs. 65 en 66.

- Rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche

Huis, twee deelen. Utrecht, 1924, 1929. (Aangehaald als:
Smit, Rek. Heneg. Huis I of II).

Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht.
Derde reeks, nos. 46. 54.

Son. H. van. Verhandeling over de natuur en oorsprong van
het Hof van Holland onder de Graven.

In: Staatkundige Academie-verhandelingen over gewichtige onderwerpen
ter opheldering der Vaderlandsche Historie en Rechten sedert weinige
jaren te Leiden verdedigd. Uit het Latijn vertaald II. Leyden, 1792.

Spangenberg, H. Vom Lehnstaat zum Ständestaat. München,
1912.

Historische Bibliothek. Herausgegeben von der Redaktion der Historischen
Zeitschrift. Heft 29.

Tout, T. F. Chapters in the Administrative History of Mediae-
val England I. Manchester, 1920.

-ocr page 23-

ver Loren, J. Ph. de Monté. De historische ontwikkeling
van de begrippen Bezit en Eigendom in de landsheerlijke
rechtspraak over onroerend goed in Holland. Proefschrift
R.U. Utrecht. Utrecht, 1929.

Visvliet, J. P. van. Inventaris van het oud-archief der pro-
vincie Zeeland III: Beredeneerde inventaris van de charters
en oorkonden, 1119—1450 (vervolgd door R. F ruin Th.
Az.). Middelburg, 1898.

^all, P. H. van de. Handvesten, Privilegien, vrijheden ...
der stad Dordrecht, 9 dln. (eerste 8 deelen met doorloopende
pagineering). Dordrecht, 1770—1790.

W a 11 h e r, A. Die burgundischen Zentralbehörden unter Ma-
ximilian 1. und Karl V. Leipzig, 1909.

Wttewaall van Stoetwegen, H. A. De veteri ordine
judiciorum apud Hollandos. Proefschrift Leiden, 1834.

-ocr page 24-

HOOFDSTUK I.

De Raad vóór den Bourgondischen tijd cn gedurende
hertog Philips' Ruwaardschap.

De gebruikehjke verklaring voor het ontstaan van een Raad
naast den landsheer in tal van territoria gedurende de latere
Middeleeuwen wordt gezocht in de gewoonte van den vorst om
van zijn vazallen hulp en raad, consilium et auxilium, te vragen.
Baldwin heeft er op gewezen i) dat het, zoowel van de zijde van
den leenheer als recht en plicht gevoeld werd, om hulp en raad te
vragen, als van de zijde van de leenmannen, om hulp en raad te
verleenen („debitum
consiliumquot; 2). Intusschen kan men naast deze
verklaring aanvoeren, dat besluiten van den landsheer, vooral
wanneer zij financiëele consequenties met zich brachten, slechts
dan konden worden uitgevoerd, wanneer hij daarbij den steun
ontving van zijn machtigste vazallen en van de steden, op wïer
hulp hij aanvankelijk bovendien voor baar geld of krediet aan-
gewezen was.

In Holland treffen wij onder Floris V, wanneer hij in naam zelf
de regeering aanvaardt, enkele leenmannen aan, die in tal van
oorkonden als getuigen vermeld worden
3). Het zijn de machtigste
vazallen van het graafschap, die door hun lidmaatschap van den
Raad hun invloed op den gang van zaken konden doen
gelden.
Dat de invloed op de regeeringsmaatregelen onder Floris V niet

1)nbsp;The King's Council, p. 3; R. Holtzmann. Französische Vcrfassungsge-
schichte,
p. 213; J. Ph. de Monté ver Loren. De historische ontwikkeling van
de begrippen Bezit en Eigendom in de landsheeriijke rechtspraak over onroerend
goed in Holland,
p. 239, noot 1.

2)nbsp;H. Spangenberg. Landesherrliche Verwaltung, Feudalismus und Stän-
detum in den deutschen Territorien des 13. bis 15. Jahrhunderts, in Historische
Zeitschrift 103 (1909),
p. 484.

3)nbsp;Voornamelijk Simon van Haerlem, Dirk van Teylingen, Nicolaes van
Cats en Willem van Egmond. Vgl. H. Obreen. Floris V, Gent, 1907,
p. 19.

-ocr page 25-

tot de edelen beperkt bleef, blijkt b.v. uit de oorkonde van
18 September 1276, die aan vreemde kooplieden voorrechten ver-
zekerde. In de corroboratie worden mede opgesomd de steden
Dordrecht, Middelburg. Zierikzee, Haarlem en Westkapelle i).
Wij moeten echter aannemen, dat dit een stendeninvloed is nog
buiten het Raadsverband.

Na den moord op Wolfert van Borsselen op 1 Augustus 1299 en
de komst van Jan van Avesnes in Holland blijkt stedelijke invloed
opnieuw in het stuk van 17 October 1297. waarbij Jan I en Jan
van Avesnes zich met Dordrecht. Middelburg. Zierikzee. Leiden.
Delft. Haarlem. Alkmaar en Geertruidenberg verbinden, geen zoen
te zullen sluiten met de moordenaars van Floris V2).

Onder graaf Willem III van Avesnes kan men zich een wat
minder vaag beeld van den Raad vormen, omdat sinds zijn regee-
ringsperiode naast de oorkonden de rekeningen als bronnen be-
schikbaar zijn. Het landsheerlijk gezag en de invloed der stenden
zijn van nature tegengestelde machten. Het ligt voor de hand. dat
zij elk voor zich het overwicht in den Raad trachtten te verkrijgen.
Het streven van Willem III is er dan ook op gericht geweest, zich
gaandeweg onafhankelijk van edelen en
steden 3) te maken door
zooveel mogelijk hun invloed op den Raad en daardoor op de
bestuursaangelegenheden uit te schakelen. Dat de stenden nog in

et eerste deel van zijn regeering zich hebben laten gelden blijkt
m uu uit de aanwezigheid tezamen met enkele edelen van de
schepenen van Schiedam. Leiden, Haarlem, Alkmaar, Delft en
Z.enkzee te Dordrecht. Zij wachtten daar de terugkomst van den
graaf uit Geertruidenberg
af 4). Het doel van hun vergaderd zijn

1)nbsp;Van den Bergh. O B II. 321. Zie O. Oppcrmann in Studium Lipsicnse, p. 109

2)nbsp;Van den Bergh. OB II. 1093.nbsp;quot;

3)nbsp;De geestelijkheid is niet dan bij uitzondering op de dagvaarten der sten-
den beschreven. In Zeeland werden weliswaar de prelaten opgeroepen, maar zij
werden tot Ridderschap en leenmannen gerekend, terwijl zij bovendien ambachts-
heeren waren. Zie R. Fruin. Het Archief van Prelaat en Edelen van Zeeland, p 3

4)nbsp;Naar het 17c eeuwsche excerpt uit de sedert verloren rekening van' 1311
door Wouter van Gouthoeven gemaakt, gedrukt: Ch. Dozy, De Oudste Stads-
rekeningen van Dordrecht, p! 79. Aangehaald door H. J. Smit. Het Begin van de
Regeering der Henegouwsche Graven (1299—1320). in BVG VII 2. p. 52.

-ocr page 26-

is niet met zekerheid uit de gegevens af te leiden, maar het is aan-
nemelijk. in deze bijeenkomst een Statenvergadering in nuce te
zien Van zulk een stendenvergadering, die in wezen een uitge-
breide hofraad is. is ook sprake in een oorkonde van 18 Juli
1314. die betrekking heeft op een arbitrage van den graaf tusschen
de heeren van Voorne en van Putten. De volgende zinsnede komt
daarin voor: „So vonden wy mit onsen hoghen rade van welge-
boren luden ende van onsen steden van Hollant ende van Zelant,
dat ons rechte dochtequot;. enz. In een stuk van 3 April 1315, dat op
dezelfde zaak slaat, wordt gezegd: „Van welken twie ende on-
minne wi wel verpeynst ende voirsien bi ondersoeke van luden
van onsen rade dien wy 't bevalen enJe bi voirsienighpde ende
wisinge ons ghetrouwen rades van onsen lande van ridderen,
knapen, clerken ende van scepenen van allen onsen
poirten van
Holland ende van Zelant, zeiden onse zeggen tusschen den pertien
voirs. van den twie.quot; Welgeboren luden in het eerste stuk mogen
dus gelijkgesteld worden met ridderen en knapen in het tweede i).
Dit zijn de oudste voorbeelden, voorzoover ik weet, van wellicht
reeds tezamen vergaderde stendenvertegenwoordigers. In de boven
aangehaalde passage uit het charter van 1315 kan men, met De
Monté ver Loren, een duidelijk onderscheid opmerken
tusschen
eenige leden van den Raad, aan wie een moderne inquisitie was
opgedragen en een grooteren Raad, waarin edelen en vertegen-
woordigers van steden (wanneer het advies der steden tenminste
niet schriftelijk ingewonnen is). Echter is het karakter van den
Raad der leenmannen, zooals wij dien reeds onder Floris V
hebben
leeren kennen, en dezen grooteren Raad, die de eerste plaats vormt
van wat later tot een Statenvergadering zal uitgroeien, één en

noot 3. Smit verwijst naar Van Mieris II, p. 122. stukken van 1 en 3 Nov. 13]]
over klachten naar aanleiding van
schade door een Brabantsch edelman toe-
gebracht. De overlevering van de stukken bij Van Mieris is echter slecht, terwijl
afgezien hiervan de mogelijkheid nog open blijft, dat de post uit de Dordtsche
rekening uit een vroeger gedeelte van 1311 dateert.

I) Zeer geschonden origineelen zijn onder de Charters Putten op },et ARA
aanwezig. De stukken zijn gedrukt naar afschriften voorkomende in Ren p„ff,.n
en Strijen m.h.b. De Monté ver Loren, a.w., pp. 229, 233.

-ocr page 27-

hetzelfde. De stenden hebben invloed op de samenstelling van
beide kunnen uitoefenen.

Graaf Willem heeft echter geleidelijk nieuwe elementen in zijn
Raad weten te brengen, die juist een tegenwicht tegenover de
macht der stenden moesten vormen. Allereerst heeft hij door de
organisatie van een Kanselarij een aan zijn belangen toegewijde
ambtenarengroep tot zijn beschikking gekregen. Deze technisch
onderlegde mannen zijn voor het grootste gedeelte geestelijken, die
dus met het Canonieke Recht vertrouwd waren. Ook waren er
enkele leeken bij, onder wie vooral de bekwame Gheert Alewijns-
zoon. wiens lof reeds door Philips van Leiden gezongen is i), als
klerk van het register bekend gebleven is. Tot deze groep zijn ook
te rekenen enkele vreemdeHngen, die hun positie in deze landen
geheel aan den graaf te danken hadden. Te Pontoise waren in
Juli 1312 onder Willems gevolg aanwezig „maistres Jakemes de
Barasse(?), maistres Jehan de Hanierequot; en „maistres Jehan de
Florenchequot; 2). Niet alleen vreemdelingen, maar klaarblijkelijk ook
juristen.

Al deze mannen, die gewoonlijk in de bronnen met den naam
„clerkenquot; aangeduid worden, zijn onderlegd in het Canonieke of
Romeinsche Rechts). De invloed, die van hen als le
gisten is uit-

rclpubUcac ct sortc princlpantls, cd. Fruin-
Zae mol fnbsp;^^IX, 30: Sicut Ghcrardus Alcwini,

n^rihl H .nbsp;sufficerent. cum cx iongis dicrum circulis

a minonbus ad maiora proccsserit gradatim

-- Graven van Holland
en Zee and uit het Henegouwsche en Beyersche Huis, p. 93, noot 3. Vgl. over
mr. Johan Florenche: Smit. gecit. art.,
p. 41. noot 4; bovendien bij Dozy,
Oudste Stadsrek. Dordrecht, p. 78: (1311) „Van brieven die meester Jan van
Florensc aen onsen Heere den Graeve sende om te besegelen ende te sendenc
an die coepmannen van Enghelant, van Oesüand ende van Lombardyen tote
Turenhout in die marct daer sy vergaderen zoudequot;. Ook aldaar,
p. 79. Vgl
nog beneden p. 18, noot 1, IL

3) Men gaat te ver door „Werkquot; eenvoudig gelijk te stellen met „juristquot;,
een interpretatie, die De Monté ver Loren door zijn geheelc werk heeft door-
gevoerd. Voorzoover ik heb kunnen nagaan, berust zij op een passage uit een
brief van 17 Mei 1424 (gedrukt aldaar, p. 678) en op een enkele plaats in het

-ocr page 28-

gegaan, moet hier, zooals elders, aan de versterking van het
vorstelijk gezag ten goede zijn gekomen.

Maar aan deze ambtenaren had de graaf niet genoeg. Wilde hij
zich werkelijk van de inmenging van de stenden in het landsbestuur
bevrijden, dan moest hij zich
onafhankelijk maken van den finan-
ciëelen steun voornamelijk van de eene der beide stenden, de
steden. Dit heeft hij weten te bereiken door met een kleinen Raad
van edelen te regeeren, die weliswaar hun lidmaatschap van den
Raad aan hun qualiteit van grafelijk leenman zullen hebben ont-
leend, maar die toch een geheel eigen karakter hebben gehad. Een
aantal edelen, meest uit jongere linies van het huis Wassenaar,
zijn, naar ons in een stuk van 11 Mei 1309 wordt meegedeeld, op
1 Augustus 1299 bij den moord op Wolfert van Borsselen be-
trokken geweest. Het zijn o.a. heer Filips van Duivenvoorde, heer
Simon van Benthem, Dirk van Santhorst. Floris van Duivenvoorde
en Wouter van Duivenvoorde. De vermoording van heer
Wolfert heeft den weg vrij gemaakt voor graaf Jan van Avesnes.
die in Augustus 1299 reeds in het land vertoefde. Zoo is het te
verklaren, dat deze edelen in de gunst van de Henegouwers heb-
ben gestaan. Tot de kinderen van heer Filips van Duivenvoorde
behoort een wettig geboren zoon Jan van Polanen en den buiten-
echtelijk geboren Willem, bijgenaamd Snickerieme i). Klaarblijke-
lijk heeft deze Willem Snickerieme het aan den invloed van zijn
verwanten, in het bijzonder aan zijn oom Dirk van de Wale, te
danken gehad, dat hij omstreeks 1311 als cnape een hofambt heeft
gekregen 2). In Juh 1312 had Willem III het groote en kleine zegel
aan Jehan Chauffecire toevertrouwd, die in 1314 als erf kamerling

2e Mem. Rosa, in een acte van 19 Nov. 1435 (gedrukt door ver Loren, a.w.,
p. 575), waar inderdaad van „Cler(c)kcn van Rechte(n)quot;. d.i. rechtsgeleerden,
gesproken wordt. De oorspronkelijke beteekenis van „clercquot; is echter „geeste-
lijkequot;, die zich tot „geleerdequot; kan uitbreiden (zie Mnl. Wdb., i.v.). terwijl reeds
in de eerste helft van de 15c eeuw het woord zijn moderne beteekenis begint te
krijgen. Zie beneden, p. 121.

1)nbsp;Smit, gecit. art., pp. 34, 35; J. Cuvelier. Les origines de la fortune de la
Maison d'Orange-Nassau. pp. 8. 113 (stamboom).

2)nbsp;Cuvelier. a.w., p. 10.

-ocr page 29-

van Henegouwen genoemd wordt i). Dus was geen werkelijk
zegelaar met de zorg voor het zegel belast, maar een, wellicht
oorspronkelijk onaanzienlijks), hofambtenaar, die zich steeds in
de nabijheid van den graaf bevond. Op 14 September 1317 werd
Willem van Duivenvoorde, zooals hij sinds dit jaar uitsluitend nog
genoemd wordt, zegelbewaarder, waarschijnlijk in het bijzonder
voor Holland en Zeeland; sinds het begin van het jaar was hij
kamerling
3). Reeds in 1316 nu blijkt Willem van Duivenvoorde
geld voorgeschoten te hebben, eerst zonder daarvoor een ,,schade-
loossteUingquot; te vragen, later tegen een matigen rentestandaard van
b.v. 20% 4), Deze man nu, die stellig bijzondere financiëele gaven
heeft gehad, heeft in den loop der jaren zijn operaties steeds uit-
gebreid en is geworden tot een internationaal zakenman, die o.a.
den hertog van Brabant en Eduard 111 van Engeland van contanten
voorzien heeft. Om zijn groote belangen in Holland en Brabant,
hij had in beide landen uitgebreide bezittingen verworven, heeft
hij een Brabantsch-Hollandsche politiek gevoerd f»), kortom uit

1)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 94.

2)nbsp;Van Riemsdijk merkt t.a.p. over Jehan Chauffecire op: „wiens bijnaam doet
veronderstellen, dat hij reeds vroeger bij het zegelen werkzaam is geweest.quot;
Wanneer hij werkelijk als chauffe-cire dienst heeft gedaan, dan mag men daaruit

csluiten. dat hij een man van geringe afkomst geweest is. In Frankrijk begon
eerst tegen het einde van de 13e eeuw het ambt belangrijker te worden, voordien
moet de chauffe-cire beschouwd worden als de geringste in rang van het ge-
heele Kanselarij-personeel. Vgl. O. Morel. La grande chancellerie royale, p. 198.
ehan Chauffecire wordt op 6 April 1307 weliswaar als leenman van de grafc-
/1 quot;nbsp;doch blijkbaar als de laagste in rang: C R C R H

II 4 (1852). p 65 - De onlangs door Friedrich Bock opengelaten vraag, of
deze Jehan Chauffecire verstand heeft gehad van de Engclsche Kanselarij-
gebruiken of in navolging van de Fransche Kanselarij aangesteld is, zal wel in
den laatsten zin te beantwoorden zijn. Uit de door Bock aangehaalde Engelschc
litteratuur blijkt, dat ook in Engeland de chauffe-cire bekend
geweest is. Echter
is de aanstelling van Jehan veel vroeger geschied dan in de periode, waarin
politiek Engeland en
Holland samengaan, en wel juist in de periode, waarin
Bock een Fransch georiënteerde politiek van Willem III
aanneemt. Vgl. Neues
Archiv 49 (1932), pp. 529, n. 1, 527.

3)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 95 (vgl. Smit, gecit. art., p. 37). Cuvelier, a.w., p. 11.

4)nbsp;Cuvelier, a.w., pp. 43, 45.

5)nbsp;Ibidem, pp. 45, 46, enz., 17—21, enz.

-ocr page 30-

alles blijkt, dat hij en zijn verwanten, de voornaamste en machtigste
raadgevers van Willem III geweest
zijn. Hun belangrijke positie
blijkt ook door het telkens voorkomen van hun namen in de reces-
sen der rekeningen.

Om een behoorlijk afdragen van de ontvangsten der grafelijke
ambtenaren te verzekeren, was een controle op hun financiëel be-
heer natuurlijk gewenscht. Dit is slechts een vanzelfsprekende
consequentie, wanneer de ambtenaren eenmaal, denkelijk het
eerst door op den graaf uitgeoefenden druk der stenden, boek
moeten houden van hun inkomsten en uitgaven. Hoogstwaarschijn-
lijk is dat in Holland en Zeeland het eerst onder de Henegouwsche
graven gebeurd. Wij treffen dan ook reeds in de vroegste reke-
ningen z.g. recessen aan, dat zijn de afsluitposten, die het totaal
bedrag van de inkomsten tegenover het totaal der uitgaven ,.ef-
fenenquot; en de aanwezigheid van een batig of nadeelig saldo vast-
stellen. In die post wordt tevens vermeld, wie bij de handeling
van het „afhoorenquot; en „sluitenquot; van de rekening tegenwoordig
zijn geweest. In drie van de oudste ons bekende recessen i) komen

1) I. 1316: „Eynghebrecht van Voerscoten rekende voer mijn herc den gravc,
den here van Voeme, heren Symon van Benthem, heren Kerstans van Raphorst.
haren Janne van Duvenvoerde, Ghosswijn van Rossem, Janne van Polane ende
Willaem synen broeder van allen den renten van Northollant zend Voerscoter
mark, dat hem die renten bevolen worden, ende van al dat hl daer te voeren
ontfaen hadde toter huis behoef van der Haghe te berechten, zend dat hi lest
rekende, dat was des sonnendaghes na palmensonnendaghe int jaer ons Heren
1300 ende zestiene tot dortienden daghe daer na int selve jaerquot;, enz. Rek. v.
Enghebrecht, Rentmr. v. Noord-Holland: Hamaker, Holland I. p.
74. doch door
hem onjuist 1317 gedateerd. De in het reces voorkomende datum Zondag na
Palmzondag zou een allerzonderlingste omschrijving voor Paschen zijn, hoogst-
waarschijnlijk moet het Maandag na Palmzondag zijn, zooals in het begin van
Innemen en Uitgeven (bij Hamaker resp. pp. 13 cn 48) vermeld staat. Echter
kan in deze rekening geen Paaschstijl gebruikt zijn, omdat „dortienden daghequot;
daamavolgende (6 Januari) „int selve jaerquot; valt. Wij moeten dus aannemen,
dat in deze rekening Boodschapstijl (25 Maart) gebezigd is. Herleid is de datee-
ring van de rekening: 5(?) April 1316—6 Jan. 1317. Aan Prof. Mr. R. Pmin
was deze dateeringskwestie bekend en hij was zoo welwillend, mij de juistheid
van bovenstaande conclusie te bevestigen.

II. 16 Mei 1319: „Gherekent tote Dordrecht voer mijn here den grave, den
bisscop van Zuden. heren Symon van Benthem. heren Gheraerd van Raporst,

-ocr page 31-

Willem van Duivenvoorde, zijn halfbroer Jan van Polanen in twee,
en Symon van Benthem zelfs in alle drie voor, Gerard van Raap-
horst in twee, evenals ook de blijkbaar met deze geslachten ver-
wante bisschop van Zuden. Smit, die vooral op de bijzondere
positie van deze jongere linies van het huis Wassenaar heeft ge-
wezen, heeft terloops het vermoeden uitgesproken, dat de bisschop
van Zuden, Simon van Benthem, Jan van Duivenvoorde (Pola-
ren) en Gerard van Raaphorst in het bijzonder met de financiëele
taak van den Raad belast geweest zijn i). Dit zou op de bijzondere
machtspositie van deze edelen wijzen. Echter ware dan in ieder
geval Willem van Duivenvoorde zelf daarbij te voegen, terwijl
bovendien de drie in noot 1 op p. 18 genoemde plaatsen onvol-
doende bewijs leveren. Bij tal van oorkonden, die op andere raads-
zaken betrekking hebben, kan men trouwens uit de in de leen-
registers voorkomende onderschriften opmaken, dat de werkzaam-
heden van den bisschop van Zuden, Symon van Benthem en
Gerard van Raaphorst, om van Willem van Duivenvoorde zelf niet
te spreken, zich allerminst tot de financiën beperkt hebben 2). Het
verdient de aandacht, dat naast enkele Raden, die meer en meer
beperkt blijven tot de bijzonder bij het bestuur betrokken en daarbij

maistcr Jehan van Florenchc, Willem den Camerlcnc (d.i. Willem van Duiven-
voorde), Enghebrccht. heren Michiel mire vrouwen capelain ende voer anders

M^m O'ïnbsp;na sente Servaes dach int jaer ons Herenquot;

11319]. Rek. V. Vrederic, Rentmr. van al Zeeland, 1318n9: Hamaker Zeeland I,
p. 201.

III. „Le diemence après le jour saint Loerench pour toute le semaine à Le Haye;
et le devant dit diemence, lundi et mardi au maignier i furent li évesques de
Zuden, messire Grars de Raphorst, messire Jehans dc Duvenvorde et messire
Symon de Bentheim pour les comptes, Engelbert et Michiel le clercquot;, etc. Rek.
V. d. herberge v. gravin Johanna, 24 Juni 1319—23 Aug. 1321: Smit. Rek. Heneg.
Huis I, p. 37. Deze gewone post (het is geen reces) behoort waarschijnlijk in
1319 thuis. In dat geval zijn Zondag—Dinsdag na St. Laurentius te dateeren*
12—14 Aug. 1319.

1)nbsp;Smit, gecit. art., p. 36, noot 3.

2)nbsp;Vgl. b.v. Van Mieris II, p. 148: 5 Jan. 1315(6); p. 229: 30 Nov 1319-
P. 230: 14 Dec. 1319; p. 234: 23 Maart 1930(1); p. 235: 1 April 1320(1); p 237'

Aug. 1320; p. 238: 15 en 20 Aug. 1320, enz.

-ocr page 32-

finandëel geïnteresseerde edelen, ook een enkele klerk als bij het
afhooren aanwezig genoemd wordt.

Wi; zien hier dus de beide aan de inmenging der stenden vijan-
dige elementen vereenigd. De klerken waren trouwens ook noodig
bij het verrichten van de technische werkzaamheden van het
rekenen. Niets geeft het recht tot de veronderstelling, dat de
doorsnee-edelman (voor Willem van Duivenvoorde wil 'ik graag
een uitzondering maken) over de meest elementaire vaardigheden
beschikte om zulken technischen arbeid te kunnen verrichten i).
De aanwezigheid der edelen bij het afhooren der rekeningen is
slechts een bewijs van hun machtspositie.

Voor het verder verloop van de ontwikkeling van den Raad
hebben wij dus rekening te houden met de volgende
componenten:

1.nbsp;een „ständischquot; deel, voortzetting van de oude curia comitis,
dat tevens tot een stendenvergadering van edelen en steden
uitgebreid kan worden;

2.nbsp;de vertrouwde Raden, die hoewel zij in den regel als edelen
zitting hebben in den Raad. hun bijzondere machtspositie niet
aan hun stand ontleenen, maar aan den persoonlijken finan-
ciëelen steun, dien zij aan den graaf voor het landsbestuur
verschaffen;

3.nbsp;de klerken van de Kanselarij, die hoewel zij niet tot den Raad
behooren, door hun werkzaamheden voortdurend met den Raad
in aanraking komen.

Deze bestanddeelen worden, zooals begrijpelijk is, in de bronnen
met onder verschillende namen aangeduid, maar tezamen onder
„Raden en klerkenquot; begrepen.

Onder invloed van de politieke omstandigheden overweegt nu
eens het „ständischquot;, dan weer het kapitalistisch-landsheerlijke
element van den Raad.

Uit de latere jaren van de regeering van Willem III beschikken

1) Op hen zal nog van toepassing zijn, wat T. F. Tout, Chapters in The
Administrative History of Mediaeval England I, p. 116 uit de inleiding van de
Uxford-uitgave van den Dialogus de Scaccario citeert, al heeft dit betrckkina
op een vroegere periode: „as laymen they would be c:.
officio incapable of

-ocr page 33-

wij wel over rekeningen, die van recessen voorzien zijn, maar een
zinsnede als: „Gherekent in die Haghe voir minen here ende sinen
raedquot;, is weinig zeggend i). In een Zeeuwsche rekening
is bij afwezigheid van den graaf, de heer van Voorne,
burggraaf van Zeeland, ^leen met name genoemd naast „anders
mijns heren raedquot;
2). Vermeldenswaardig is. dat alle aangehaalde
plaatsen — op één na — Den Haag als plaats der handeling noe-
men. Op 20 October 1334 worden evenwel twee rekeningen te
Middelburg afgehoord voor „minen here den grave ende anders
sinen ghemeenen raedquot; en „sinen raedquot; 3). Bij samenvatting van
deze schaarsche gegevens kunnen wij misschien van een streven
spreken om de ambtenaren zooveel mogelijk in Den Haag te doen
rekenen. Zulk een streven ligt overigens voor de hand bij het
contrôleeren van de rekeningen, omdat, wanneer het onderzoek
degelijker wordt, vergelijking met de oude rekeningen noodzakelijk
is. Het ondoelmatige van het voortdurend heen en weer trekken
met een steeds grooter wordende rekeningen-verzameling is duide-
lijk. Van de resultaten van de controle der rekeningen mag men
zich overigens geen illusies maken. Nergens is in de rekeningen
een verbetering of een marginale aanteekening te vinden, nergens
is een post geroyeerd. Ditzelfde moet trouwens voor alle afge-
boorde rekeningen tot en met het eerste kwart van de 15e eeuv/
gelden.

Onder de Henegouwsche graven kwam het herhaaldelijk voor,
dat de Raden van Henegouwen, Holland en Zeeland tezamen ver-
gaderden in zaken, die de belangen van de drie graafschappen
raakten.

Het is meestal uitermate moeilijk, uit te maken, welke beteekenis

1)nbsp;Rek. Rentmr. v. Zuid-HolL: Hamaker, Holland I, p. 153; Rek. Rentmr. in
Zeel. Bew. Schelde: Hamaker, Zeeland I,
p. 258; vgl. nog reces van 10 April
1333, Rek. Rentmr. Bew. Schelde: Hamaker, Zeeland I, p. 528.

2)nbsp;Rekening afgehoord te Den Haag, 14 September 1333: Rek. Rentmr. Bew.
Schelde: Smit, Rek. Heneg. Huis II, p. 185; vgl. Hecringa, Dc rekeningen ... in
1607 uit de Holl. Rekenkamer naar de Zeeuwsche overgebracht. Hencgouwsch-
Beiersche tijdvak, nr. 4, p. 30.

3)nbsp;Rekeningen resp. van den Baljuw v. Z. Holl. en van den Baljuw v. Rijnl.
en Woerden: Smit. Rek. Heneg. Huis II, pp. 67, 41.

-ocr page 34-

op een oogenblik dat het woord „Raadquot; zonder meer gebruikt
wordt, daaraan gehecht moet worden. In het algemeen zou ik aan
dezen Raad van Henegouwen, Holland en Zeeland de beteekenis
van een curia willen geven; immers de bureaucratische kleine groep
is voortdurend door de dagelijksche zaken van Henegouwen aan
den eenen, van Holland-Zeeland aan den anderen kant, in beslag
genomen. In de volgende rekeningpost zou ik in den „raetquot; eenige
Hollandsche Raden willen zien, die naar Henegouwen gaan: „Item
van srentemeisters coste, doe hi voer betaelen min heren Florens
Bartoud 2000 tè in die paescheweke (8—15 April 1319), ende van
ere reyse, die hi voer met mins heren raet in Heyneghouwen, om
te weten hoe die vrede van Vlaendren ghegheven ware ende hem
daerup te bespreken met mins heren lüdequot;, enz. i). Op 2 April 1340
wordt zelfs een gezamenlijke vergadering der stenden van Hene-
gouwen, Holland en Zeeland te Bergen in Henegouwen vermeld,
ter gelegenheid van de opstelling van „ontzegbrievenquot; („lettres de
défiquot;) tegen den koning van Frankrijk 2).

Met het jaar 1340 zijn wij al in de onrustige regeeringsperiode
van Willem IV aangeland. Tijdens zijn herhaalde afwezigheid in
het buitenland werden de daar door hem uitgevaardigde oorkonden
niet van onderschriften voorzien 3). Dit heeft natuurlijk weer
diplomatische bijzonderheden tengevolge, waarmede wij ons hier
niet kunnen bezighouden 4).

Uit enkele posten van rekeningen wil ik slechts aantoonen, dat
ook in deze periode het begrip „Raadquot; nu eens als curia, dan weer
als tot stendenvergadering uitgebreide curia opgevat moet worden.

1)nbsp;Hamaker, Zeeland I, p, 163.

2)nbsp;Devillers, Participation des Etats de Hainaut aux assemblées des Etats
flénéraux des Pays-Bas, in: Buil. CRH, t. 74 (1905), p. 30.

3)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 97. De onderschriften op de origineelen komen pas
regelmatiger voor tegen het eind van de regeering van Willem III, daarvoor
ontmoeten wij zulke aanteekeningen slechts sporadisch.

4)nbsp;In het bijzonder voor de Kanselarij-gebruiken tijdens 's graven afwezigheid.
Hierbij zou uitgegaan moeten worden van een vergelijking van het Register E L
32 (ARA, Leenkamer nr. 30) met de beschikbare origineelen. Men zou dan
ook tot een juiste waardeering kunnen komen van de waarschijnlijk zeer gewich-
tige marginale aanteekeningen in de Registers betreffende aanwezigen en be-
zegeling.

-ocr page 35-

1.nbsp;Item noch uutghegheven des zonendaghes na sinte Bonifacius-
dach, doe mijns heren raet te Naerden was ghecomen, om enen
wech te vinden twisken die van Goylant ende die van Eme-
nesse (6 JuH of 8 Juni 1343) i).

2.nbsp;Item van sheren cost van Eghemonde, heren Symons van
Theylinghe, heren Dierix van Brederode, heren Willaems van
Outshorne, ridders, Henrix van Heemskerke, Heyne Rode,
knapen, ende hors gheselcips, ghedaen tot Alkemaer swoens-
daghes navond na pynxter ende sdonresdaghes, doe si daer
waren ghecomen om tlant in der Reker in den ban van Berghen,
ende daer een secghen of te secghen tusken minen here ende
dien van Berghen, wat si dat lant ghelden souden, enz. (26 en
27 Mei
1344) 2).

3.nbsp;Item des zatersdaghes voer sinte Lambrechts dach reet haer
Florans mit mijns heren brieve van Hollant an den bisscop van
Utrecht, dat hi capittel legghen wilde jeghen mijns heren raed
van Hollant, die daer bi comen zouden, enz. (11 September
1344)
3).

In deze drie voorbeelden is in ieder geval sprake van den eigen-
lijken Raad, niet de stendenvergadering; in de derde post zullen
waarschijnlijk enkele Raden bedoeld zijn, misschien uit de groep
cier Duivenvoordes, maar daarvan blijkt hier niet. In het tweede
voorbeeld zien wij een Raad van een samenstelling, zooals wij die
onder Floris V ontmoet hebben, samengesteld uit grafelijke leen-
mannen; echter zal men in „hors geselscipsquot; het klerkenelement
mogen zien. De Raad is hier competent, omdat de graaf partij is,
terwi,l de term „segghenquot; bij de aan de oude, strenge vormen niet
meer gebonden procedure van de grafelijke rechtspraak behoort 4).

1 ) Hamaker, Holland I. pp. 287/8. Hoewel s. Bonifaciusdach vrijwel altijd als
5 Juni gerekend wordt, is er reden om in deze post aan de depositio s. Bonlfacii
(5 Juli) te denken, omdat de post, die voorafgaat, 22 Juni, de volgende, 3 Augus-
tus gedateerd is. Vgl. R. Fruin in Ned. Archievenblad 35 (1927/8), pp. 238/9

2)nbsp;Hamaker. Holland II, pp. 311/12. Vgl. voor deze zaak nog'aldaar no
308 (?). 311, 402.nbsp;'

3)nbsp;Hamaker, Holland I, p. 337. Vgl. nog een post aldaar van 17 September

Lambrechtsdach).

) Dit was aanvankelijk niet het geval, maar het werd meer en meer gebruik.

9'- voor de rechtspraak over onroerend goed: De Monté ver Loren, a.w.. o.a

-ocr page 36-

„Raadquot; in den zin van stendenvergadering zien wij in de vol-
gende aanteekening:

„Eerst Damyzeeus die mid mijns heren sgraven open lettre
ghenc van sinte Gheerdenberghe des vridaghes na onser vrouwen-
dach assumptio anno 44° (20 Augustus 1344) an heren Heinric
Poppen s., rentemeester van Bewester-Scelt in Zeeland, als dat hi
wederbieden zoude die goede liede van Zierixee, van Middelburgh
ende anders die ghene, die van mijns heren sgraven rade zijn, dat
zy niet comen en zouden tote dier dachvaert, die geleyt was in die
Haghe den zonnendaghe na onser vrouwen dach assumptio,quot; enz. i)
Hoe stond het nu met den invloed der Duivenvoordes? Dat Van
Riemsdijk 2) een groot aantal zegelaars voor deze korte periode
van 1337—1345 vermeldt, die meest edelen zijn, maar waaronder
heer Willem van Duivenvoorde niet genoemd wordt, zou aan-
vankelijk op toeneming van de „ständischequot; macht ten koste van
den persoonlijken invloed der Duivenvoordes schijnen te wijzen.
Maar dit kan een practische reden gehad hebben: Willem van
Duivenvoordes belangstelling is in deze jaren hoe langer hoe meer
naar Brabant uitgegaan, waar hij uitgebreide goederen bezat en
de eerste plaats in den Raad van hertog Jan III verkreeg 3).
Immers van vermindering van aanzien blijkt overigens niets, in
het bijzonder bij het afhooren der rekeningen blijkt hij in rang nog
gestegen. In recessen van 31 Mei en 17 Augustus 1344 wordt heer
Willem van Duivenvoorde als eerste genoemd, op 20 Mei 1345
is hij de eenige met naam vermelde naast „anders den ghemenen
radequot; 4); zijn halfbroer Jan van Polanen wordt op 17 en 20 Augus-
tus 1344 onder de aanwezigen
genoemd 5).

p. 347. „Segghcnquot; gebruikelijk in de grafelijke rechtspraak: aldaar, p. 55. Wanneer
de gewoonte tot een vaste competentie van de grafelijke rechtspraak in een be-
paalde categorie van zaken heeft geleid, komt ook „sentenciequot; of „vonnisquot; in gebruik.

1)nbsp;Hamaker, Zeeland II, p. 374.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., pp. 95-97.

3)nbsp;Cuvelier, a.w., pp. 26-29, enz.

4)nbsp;31 Mei 1344: rek. kost van quot;s graven herberg. Hamaker, Holland III, p. 309.
17 Aug. 1344: rek. Rentmr. v, Kennemerl, en Westvriesl., Hamaker, Holland II,
p. 340. 20 Mei 1345: rek. Houtvester v. Holl., Smit, Rek. Heneg. Huis II, p. 170.

5)nbsp;17 Aug. 1344: zie vorige noot. 20 Aug. 1344: rek. Rentmr. v. Noordholl.,
Hamaker, Holland II, p. 103.

-ocr page 37-

Ook blijft hij onder Willem IV den graaf behulpzaam bij diens
financiëele transacties: op 21 Juni 1345 is hij één van Willems
borgen voor de terugbetaling van de door de Hollandsche steden
voorgeschoten gelden ter bestrijding van de kosten van den oorlog
tegen de Friezen i).

Het andere werktuig waarvan Willem III zich bediend had om
de overheersching van de stenden in den Raad tegen te gaan, het
Kanselarijpersoneel, blijkt soms opvallend sterk vertegenwoordigd:
zoo in een reces van 18 Maart 1342: „Computatum in presentia
domini abbatis de Middelburch, domini Theoderici de Brederode,
domini Petri de Haga, magistri Nicholai Stuyc, magistri Nicholai
Merre, Gherardi Alewini, domini Henrici Popponis et aliorum de
consiho domini apud Zerixee feria secunda post Gertrudis anno
XLI° 2). Het aantal klerken bedraagt vijf (vanaf heer Pieter van
der Haye), waaronder minstens twee, die waarschijnlijk juristen
zijn, een scherpe sclieiding tusschen Raden en Kanselarijklerken
valt niet op te merken.

Tenslotte spreekt nog één ding duidelijk uit de recessen der
onder Willem IV afgeboorde rekeningen: van een mogelijke voor-
keur om in Den Haag te rekenen, die misschien onder Willem III
viel te bespeuren, blijkt onder de regeering van diens zoon niets
meer. Ik laat datum en plaats van afhooring van de mij bekende
recessen uit deze periode volgen: 26 Februari 1339, Den Haag 3);
18 Maart 1342, Zierikzee (boven afgedrukt); 15 Augustus 1342,
Valenciennes 4); 23 Augustus 1343, Dordrecht ß); 26 Augustus
1343, Den Haag«); 13 en 16 September 1343, Middelburg?);

1)nbsp;Cuvelier, a.w., p. 50: Van Mieris II, p. 691.

2)nbsp;(Tres.)rek.: Hamaker, Holland III, p. 70. „Magistri Nicholai Stuycquot; is
bij Hamaker uitgevallen.

3)nbsp;Rek. Houtvester v. Holl.: Smit, Rek. Heneg. Huis II, p. 120.

4)nbsp;*le rek. v. Boudin Janszoen, Rentmr. v. al Zeeland (vermeld in 2e rek.:
Hamaker, Zeeland II, p. 235). Vgl. Heeringa, a.w., nrs. 5-10, aant., p. 30.

5)nbsp;Rek. Rentmr. en Baljuw v. Amstell., Waterl., Zevank: Hamaker, Holland
I, p. 299.

6)nbsp;Rek. Houtvester v. Holl.: Smit, Rek. Heneg. Huis II, p. 147.

7)nbsp;Rek. Rentmr. Bew. Schelde: Smit. Rek. Heneg. Huis II, p. 398; rek. Rentmr.
Bew. Schelde: Hamaker. Zeeland II. p. 313.

-ocr page 38-

31 Mei 1344, Den Haag i); 17 en 20 Augustus 1344, Geertruiden-
berg 2); 20, 24, 26, 27 en 30 Mei 1345, Den Haag 3). Blijkbaar
wordt gerekend op de plaats waar het
hof zich toevallig ophoudt.

De dood van Willem IV en de beroeringen die daarop gevolgd
zijn, hebben een volkomen ommekeer in de Raadsverhoudingen
teweeg gebracht. Reeds dadelijk treft ons het groot aantal dag-
vaarten van edelen, zoo b.v. van 26 Februari tot 6 April 1346 te
Den Haag, Katwijk en Hillegom; opnieuw te Den Haag tegen
15 October, na 8 November 1346 en tegen I Januari 1347 4). Het
is vooral uit den inhoud van oorkonden op te maken, in hoeverre
de stenden daar tegenwoordig of vertegenwoordigd zijn geweest.
In het handvest voor Zuid-Holland van 10 Mei 1346 wordt „by
rade van onse gemeene Raadquot; omschreven als „by rade ende goet
duncken onser Ridderen ende knapen, ende onser goede luyden
onser steden van Hollantquot; 5). De Gemeene Raad is dus de oude
tot vergadering der beide stenden uitgebreide curia.

Wijzen deze herhaalde vergaderingen van edelen en steden
reeds op een vermindering van macht van den kring der Duiven-
voordes en dus op een hernieuwde groote financiëele afhankelijk-
heid van den graaf van de steden, uit de recessen is vrij nauw-

1)nbsp;Rek. kost v. 's graven herberg: Hamaker, Holland III, p. 309.

2)nbsp;Zie boven p. 24, noot 4 en 5.

3)nbsp;Rek. Houtvester v. Holl.: Smit. Rek. Heneg. Huis II, p. 170; rek. Rentmr.
Kennemerl. en Westvriesl.: Hamaker. Holland II,
p. 491; rek. Rentmr. Beo.
Schelde: Hamaker. Zeeland II. p. 402; (Tres.)rek.: Hamaker, Holland II. p. 221;
rek. Rentmr. en Baljuw v. Amstell., Waterl., Zevank: Hamaker, Holland I.
p.
373 (aanhef 4e rek. slaat op afhooren 3e rek.), vgl. p. 356. Zie verder nog voor
16—26 Mei 1345, Den Haag: Hamaker. Holland II, p. 208.

4)nbsp;Rek. Rentmr. en Baljuw v. Amstell., Waterl., Zevank: Hamaker, Holland
I. pp. 446—447. Rek. v. Jan v. Nederheim, 1 Oct. 1346—7 Febr. 1347, (ARA),
f. 26, posten van 9 en 13 Oct. 1346; ibidem, f. 31. post van 26 Dec. 1346.

5)nbsp;Van Mieris II, p. 708. De boven aangehaalde zinsnede bij De Monté ver
Loren, a.w.,
p. 228, noot 2, die zeer terecht opmerkt, dat de stenden wel iets
meer in deze zaak te zeggen hadden, dan alleen advies uit te brengen.

-ocr page 39-

keurig na te gaan, hoe Willem van Duivenvoorde bij de financiëele
controle gaandeweg zijn vooraanstaande positie verloren heeft.
Wij weten n.J., dat hij trouw de
zijde van Margaretha en van de
Hoeken heeft gehouden i), zooals ook volgt uit een reces van
10 Mei 1346: „Gherekent indie Haghe des woensdaghes X daghe
in Meye int jaer XLVI° voir minen here van Byaumont, heren
Willem van Duvenvoirde ende voir anders mijnre vrouwen der
keyserinnen raetquot; 2). Daarna heb ik uit de overgeleverde rekeningen
de aanwezigheid van Willem van Duivenvoorde bij het rekenen
nog slechts op
12 Juni 1346 kunnen constateeren 3 ), Op te merken
valt, dat de vier in
1346 mede door Duivenvoorde afgeboorde
rekeningen, alle uit de regeeringsperiode van Willem IV dagtee-
kenen. Men zou daartegen kunnen aanvoeren, dat gedurende het
najaar van
1346 Duivenvoorde zich met Margaretha in Henegou-
wen bevond, terwijl hij zich in het laatst van dat jaar naar Brabant
begaf 4). Evenwel, ook in de jaren sinds den dood van Willem III
hield Willem van Duivenvoorde eigenlijk meer verblijf in Brabant
dan in Holland, terwijl hij toch nog in verschillende recessen van
Hollandsche rekeningen genoemd wordt. Na
12 Juni 1346 is hij bij
het afhooren van geen enkele mij bekende rekening meer tegen-
woordig geweest. Daarentegen zien wij in de volgende jaren, voor
het eerst op
17 December 1347 vertegenwoordigers der steden bij
het rekenen onder de aanwezigen genoemd Dat dus de stenden
— de edelen hadden in de curia altijd vanzelf al stem in 't kapit-
tel — zeggenschap krijgen in de werkzaamheden van den Raad,

1 ) Cuvelier, a.w., p. 29, enz.

2)nbsp;ARA, rek. Rentmr. Kennemerl, en Vriesl., Heinric dc Rode, 12 Jan.—
10 Mei 1346, f. 30.

3)nbsp;Behalve dc beide rekeningen, waarnaar Cuvelier, a.w., p. 29, noot 4 ver-
wijst. rek.
V. d. kost van 's graven herberg 1343/4; id., 30 Maart—3 Oct. 1345:
Hamaker. Holland III, pp. 260, 442, valt nog te noemen: ARA, rek. v. Ysebout
wegens proviand en kost op dc reis van graaf Willem IV naar 't Heilige Land
en Pruisen, 6 Aug. 1343—8 April 1344.

4)nbsp;Cuvelier, a.w., p. 31.

5)nbsp;Te Den Haag voor den hertog, zijn Gemecnen Raad en de steden van
Noord-Holland: Heeringa, a.w., nr. 12, p. 32.

-ocr page 40-

die de financiëele contrôle betreffen, blijkt in de jaren 1349, 1350,
1351 en 1354 weer voor te komen i).

Met opzet maak ik geen vermelding van de zegelmerken der
oorkonden uit deze jaren, omdat deze ons weinig zeggen. Als
zegelaar zijn in deze jaren verschillende edelen overgeleverd 2 ) ;
echter blijkt er ook vaak geen zegelaar te zijn. het zegelmerk is
dan: Sigillatum ex coffero. Het is dus wel duidelijk, dat dit laatste
allerminst zonder meer als argument voor een sterke landsheerlijke
macht mag gelden. Dat de graaf zich in 1353 in een van de steden
volkomen afhankelijke positie bevond, blijkt nog sterker uit enkele
door Van Riemsdijk medegedeelde stukken. In een commissiebrief.
gegeven te Haarlem op 28 October 1353 3). droeg Willem V het
bestuur over het land ten Noorden van de Maas (dus Noord-
Holland) voor twee jaar en daarna tot
wederopzeggen 4) op aan
vier van zijn Raden, en verder aan twee mannen uit Delft, twee
uit Haarlem, één uit Alkmaar en één uit Amsterdam. Aan hen zou
de graaf „enen onsen gesuoren clercquot; toevoegen. De vier Raden
werden door den graaf benoemd, de zes mannen uit de steden,
zou de graaf kiezen ..bi rade onser steden voirscrevenquot;. Zij voer-
den het bestuur terwijl slechts het opleggen van enkele straffen en
nietigverklaring van besluiten, die zijn heerlijkheid verkortten, aan
den graaf voorbehouden bleef. Daar besluiten bij meerderheid van
stemmen genomen zouden worden, hadden de stedelijke afgevaar-

weest is, maar
als bijlage I volgt
2 ) Van Riemsdijk, a.w,, pp.
86—90.

1) Dat wil niet zeggen, dat het voor de tusschenliggendc jaren anders ge-
eest is, maar verdere gegevens ontbreken. Zie de aanteekening, die beneden

i. t van KiemsaijK, a.w,, pp. öO—yu.

3)nbsp;Van Riemsdijk, a.w.. pp. 38—39. De verklaring van Van Riemsdijk, dat
deze commissies gegeven zouden zijn, omdat Willem V voorzag, dat hij in ver-
band met een poging van zijn schoonvader, den hertog van Lancaster, om tus-
schen zijn dochter Margaretha en zijn schoonzoon Willem te bemiddelen, veel
buiten Noord-Holland zou vertoeven, lijkt mij geheel onbevredigend en allerminst
te verklaren, waarom zulk een buitengewoon groot aandeel aan dc steden in het
bestuur werd ingeruimd. 28 Oct. 1353: gedrukt, aldaar p. 396.

4)nbsp;Tenzij de hertog van Lancaster zich vóór Paschen (13 April 1354) tegen
deze regeling zou verklaren.

-ocr page 41-

digden dus het heft in handen i). In een tweede, ongedateerde,
bevehngsbrief (ook uit October 1353?) 2) gaf Willem V opdracht
aan Jan van Zassenem, Gheryt Aelwijns sone of als zijn plaats-
vervanger Adam van Berwarde „onsen clercquot; en verder twee met
name genoemde poorters uit elk der steden Delft, Leiden, Haarlem
en Amsterdam en één uit Alkmaar en uit Medemblik tot weder-
opzeggen het land ten Noorden van de palen van Noord-Holland
(dus Kennemerland en Friesland) te besturen. Ook zij moesten
hun besluiten bij meerderheid van stemmen nemen. Beperkende
bepalingen ten opzichte van hun bevoegdheid worden niet ge-
noemd. De grafelijke invloed werd in deze gebieden dus wel tot
het uiterste minimum
teruggebracht 3). Twee recessen, van 2 April
en van 15 Juli 1354, onder een rekening van den Rentmeester van
Zuid-Holland en van den Rentmeester Beooster Schelde leeren
ons bovendien, dat de macht van de steden in Zuid-Holland en
in Zeeland waarschijnlijk niet veel minder groot geweest is 4).

Dit overwegende aandeel van de steden in het bestuur moet

1)nbsp;„Ende wairt dat in den volrscr. zalcen te bcdriven enich onser ghetrouwer
voirscr. ghebrake, die dalrbi niet en mochte wesen, jof dat si alle vergadert
waren, soe wes die meere hope onser ghetrouwen voirscr. overeen draghen, dat
sal vast ende ghestade bliven behoudende alre voirscr. zakenquot;.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 398.

3)nbsp;Wat de steden betreft lijkt deze regeling nog op 25 April 1454 van kracht
te zijn geweest. Het onderschrift van een charter, gegeven te Den Haag. luidt
op dien datum: „Jussu comitis ad relationem dominorum de IJselsteyne, de Culen-
borch, W. de Wateringhe et villarum Leydcn. Delf, Haerlem. Acmstelrcdamme,
Alcmaerquot;: ARA, Arch. Leenk. nr. 19 (EL 22, V.R. 30), Rcg. Friesland
enz., f. 29.

4)nbsp;Op 2 April 1354 waren te Den Haag bij het afhooren van dc rekening
van Harman Vincke. Rentmr. v. Z. Holl., 1 Oct. 1352—4 Nov. 1353 (ARA)
aanwezig: de hertog, heer Gheryt van Eemskerke, heer Willem van der Wate-
ringhe. de steden Delft, Leiden, Haariem, Alkmaar, Rotterdam en „anders van
mijns heren Radequot;. Op 15 Juli 1354 bij het afhooren te Middelburg van de
rekening van Jan Palmer. Rentmr. Beo. Schelde, 22 Nov. 1351—(15 Juli 1354):
de graaf, de heer van Egmonde, heer Florens van Borsale heer Rasen zoon,
heer Gherit van den Oestende, heer Florens van Barsalen heer Clais' zoon, heer
Willem van der Weteringen, heer Jan Zuurmond, Heynric van Borsale. heer
Jan die Monter (een priester), de steden Delft. Zierikzec. Middelburg cn verdere
Raden (Heeringa, a.w., nr. 23. p. 34).

-ocr page 42-

verklaard worden uit 's graven financiëele afhankelijkheid. Wij
hebben gezien, dat Willem van Duivenvoorde, voorzoover men
kan vaststellen, sinds 12 Juni 1346 niet meer bij het afhooren van
rekeningen tegenwoordig is geweest. In 1350 heeft Willem V
definitief de Kabeljauwsche zijde gekozen. Weliswaar is op
27 September van datzelfde jaar te Geertruidenberg weer een
verzoening tusschen Margaretha en haar zoon tot stand gekomen,
waarbij o.a. Willem van Duivenvoorde en Jan van Polanen tegen-
woordig waren, maar Willems aanhangers, de Kabeljauwen, heb-
ben zich van de daar gesloten overeenkomst, waarbij Holland,
Zeeland, Friesland en Henegouwen opnieuw onder de regeering
van Margaretha werden gesteld, weinig aangetrokken. Integen-
deel, zij hebben het huis van Willem van Duivenvoorde te Den
Haag geplunderd en vernield en zijn goederen en die van zijn
famiheleden en vrienden. Jan van Polanen, Dirk van Brederode
e.a. geconfisqueerd i). Wanneer de geschiedenis der Hoeksche en
Kabeljauwsche twisten eindelijk nog eens getoetst zal worden aan
den tegenwoordigen stand van onze historische kennis, zal men
daarbij met de mogelijkheid rekening hebben te houden, dat één
van de oorzaken is het bij de Kabeljauwen rijzend verzet tegen de
overheersching van het kapitaal der Duivenvoordes ^).

Voor de volgende helft van de 14e eeuw moet ik mij, tot enkele
punten, daarbij vooral op Van Riemsdijk steunend, beperken.

Nadat in het najaar van 1357 Willem V krankzinnig geworden
was, nam Albrecht in Maart 1358 als Ruwaard de regeeringstaak
op zich 3). Uit eenige posten van 21 en 29 September 1358 kunnen
wij ons een voorstelling maken, welk gezelschap zich op 2 October

1)nbsp;Cuveller, a.w., pp. 32, 33.

2)nbsp;Deze opmerking ook bij Cuvelier, p. 34. Stellig is de oorsprong der twisten
veel verder terug te brengen dan 1345, en wel tot de regecring van Floris V
(vgl. Oppermann in Studium Lipsiense, p. 121). H. J. Smit, gecit. art., heeft
nieuw materiaal bijeengebracht.

3)nbsp;Blok, De eerste regeeringsjaren van Hertog Albrecht van Beieren, 1358—
1374. in BVG III 2 (1885), pp. 245. 249. Hij werd in het Ruwaardschap be-
krachtigd tegenover zijn broer Lodewijk bij scheidsrechterlijke uitspraak van de
Raden en steden der drie landen en van de heeren van Enghien, van
Havereth
en van der Leek te Mechelen op 24 Juni 1358: Van Riemsdijk, a.w., p. 103.

-ocr page 43-

bij den Ruwaard te Geertruidenberg moest verzamelen, om bij het
afhooren der rekeningen tegenwoordig te zijn. Opgeroepen werden
alle Raden van Noord- en Zuid-Holland en van Zeeland, de heer
van IJselsteyn, de heer van Egmond, de heer van Abcoude en
heer Jan van Langherake, alle „ambochtsludenquot; en oude klerken
in Noord-Holland, Zeeland en Friesland i). Wij kunnen hier dus
van een zeer uitgebreiden Raad spreken, waarin edelen (leen-
mannen) en klerken, maar van stedenvertegenwoordiging blijkt
uit deze posten niet. Dat ook de steden echter wel degelijk in
allerlei zaken gekend werden, blijkt uit brieven gedateerd 8 Oc-
tober 1358 te Geertruidenberg, waarbij de Ruwaard grafelijke
goederen op Schouwen verkocht in overleg met den gemeenen
Raad en de gemeene steden van Holland en Zeeland. Uit het
.onderschrift zou men afleiden, dat afgevaardigden van alle steden
bij de uitvaardiging aanwezig waren: „Presentibus consulibus et
civitatibusquot;, enz. Echter wijst Van Riemsdijk er op, dat op 21 Sep-
tember Albrechts klerk Raben von Mauren naar Zeeland en om-
streeks dien tijd ook naar Holland gereisd is om deze brieven „te
(doen) teykenen bi den rade ende bi den steden van Zeelantquot; (en
van Holland). Op die wijze is blijkbaar de toestemming verkregen,
om de steden in het onderschrift van de verkoopbrieven te ver-
melden
2). Trouwens, op 18 October 1358 zijn afgevaardigden van
Dordrecht bij het afhooren van een rekening te Geertruidenberg
tegenwoordig; hetzelfde herhaalt zich in Den Haag op 4 December
13593). Het verdient de aandacht, dat op dezen datum de
Raad
van Dordrecht aanwezig is. Het op den voorgrond treden van den
Raad in plaats van het Gerecht, de schepenen, wijst in het alge-
meen op een Hoeksch-georiënteerde politiek, het is trouwens
bekend, dat de Hoeksche partij in deze jaren het overwicht had 4).

1)nbsp;ARA. (Trcs.)rck. v. Pieter Kamcrouwer, 25 Juli 1358—26 Nov. 1359,
ff. 41, 43v.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 126.

3)nbsp;ARA, (Trcs.)rck. v. Henric Hamer, 5 Juli 1355—31 Juli 1356; (Tres.)
rek. v. Pieter Kamcrouwer, 25 Juli 1358—26 Nov. 1359.

4)nbsp;Blok, t.a.p., p. 257, ontkent weliswaar, dat Albrecht door de Hoeken in
bet land geroepen zou zijn, doch dc op p. 259 vermelde opstand van Kabel-

-ocr page 44-

Hertog Albrecht heeft zich gaandeweg aan den invloed der
Hoeken, die aanvankelijk overheerschend was. pogen te onttrekken
en zich ook. zooveel dat financieel mogelijk was. van de voogdij
der steden trachten te verlossen, om daardoor het landsheerlijk
gezag sterker te maken. Een aanwijzing voor deze politiek is aller-
eerst het gebruik van vreemdelingen in verschillende bestuurs-
functies. Vreemdelingen kwamen ook onder Willem V wel voor,
het waren meest Henegouwers. Maar onder Albrecht waren het
Beieren, die met Holland en Zeeland slechts de persoon van Al-
brecht als landsheer gemeen hadden. De bekendste van deze
Beieren is Petrus Camerouer de Haytsteyn. die als kamermeester
vermoedelijk dadelijk met Albrecht mee uit Beieren was gekomen i).
Spoedig droeg Albrecht hem de bewaring van het zegel op; zijn
zegelmerk komt sinds 18 Juni 1358 op de oorkonden en in de
registers voor 2). In een rekening wordt van zes Beiersche jonk-
heeren in Albrechts omgeving gesproken, onder hen bevond zich
behalve Peter ook Ulrich Camerouer, die een enkele maal, blijk-
baar bij afwezigheid van Peter, zegelaarswerkzaamheden verricht
heeft (14 October 1358). Met onderbrekingen is Petrus de Came-
rouer tot December 1361 als zegelaar opgetreden. Het is opmerke-
lijk, dat gedurende twee onderbrekingen van zijn zegelaarschap
(Nov.-Dec. 1360; Maart-Mei 1361) de oorkonden het zegelmerk:
,,S. ipsemet dominus duxquot; dragen
3). Het feit, dat een vreemdeling
als zegelaar dienst doet, mag als bewijs voor de versterking van
de positie van den regent gelden.

Een andere Beier in dienst van Albrecht is de klerk, mr. Raben
von Mauren, in den regel als „Rabo de Mur(on)quot; aangeduid. Tot
dezen mr. Raben nu richt zich een oorkonde van 4 April 1360,
waarbij Albrecht hem een praebende en canonicaat van St. Waudru
te Bergen in Henegouwen schenkt, met de woorden: ..dilecto et

jauwen, het beloonen door Albrecht van zijn Hoeksche vrienden in Zeeland, p.
261, kunnen er m.i. niet toe dienen, Bloks betoog kracht bij te zetten.

1)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 115.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 127.

3)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 128.

-ocr page 45-

fideli magistro Raboni clerico nostro secretarioquot; Dit is onge-
veer het eerste mij bekende voorkomen van den term secretarius in
deze
landen 2). Omdat Raben von Mauren een Beier is, zal men
vragen, of deze titel naar Beiersch voorbeeld gebruikt wordt. Nu
kennen wij een oorkonde, door Albrecht op 18 Mei 1360 te Strau-
bing gegeven, waarin „Rabuo de Meryquot; als zegelaar genoemd
wordt, echter met den titel „Prothonotariusquot; 3). In een Beiersche
oorkonde van 1366 staat; ,,Herr Raben von Mauren, meins Herren
obersten
Schreiberquot; 4). De titel „secretariusquot; is in de terminologie
van de Beiersche kanselarij onbekend, al komt ook het ambt van
den Beierschen protonotarius met dat van den Hollandschen
secretarius overeen. De „protonotariusquot; of „oberster Schreiberquot; is
de ambtenaar, wiens aanzien zich in den loop van de 13e eeuw
verheft boven dat van de „notariiquot; (ook „scriptoresquot; en „scribaequot;
genoemd), tot in de tweede helft van de He eeuw ook de be-
naming „Kanzierquot; voor hem in gebruik komt^^). Naar welk voor-
beeld dan wel de titel „secretariusquot; gebruikt wordt, is duidelijk.

1)nbsp;Devillers, Cartulaire des Comtcs de Hainaut I, p. 575 (ten onrechte bij
Van Riemsdijk, a.w., p. 122, n. 8: dl. II).

2)nbsp;Enkele vroegere voorbeelden vermeldt Miss Lila Dibben (Sccretarics in
the thirteenth and fourteenth centuries. In English Historical Review 25 (1910),
p. 432). Het zijn twee stukken van 10 April 1285, gedrukt in Rymcr's Focdcra
en ook bij Van den Bergh, O B II, nrs. 543 en 544. Beide charters noemen
dominum Stephanum decanum ecclesle Traiectensis, dominum Gerardum de
Wetheringen militcm et magistrum Simoncm cicricum, dilectos familiares nostrogt;'

. ac secretarios. Verder dank ik aan Dr. H. J. Smit een verwijzing naar i/(]n
Bronnen I 2, 2033, een stuk van 3 Juni 1324, waarin de graaf aan konrR^p^'
Eduard II toezegt, hem een verbeterd ontwerp voor brieven van vrijgeleide te
zullen toezenden, cum apud nostros secretarios speciales vencrimus. M.i. zijn
deze stukken, zooals tal van andere soortgelijke door een gemachtigde van den
Engelschen koning opgesteld. Dat toen reeds het ambt van secretarius aan
het hof der Hollandsche graven bestond, mag er niet uit worden opgemaakt.
In de stukken van 1285 zal men deze „secretariosquot; in ieder geval als Raden
moeten verstaan. Is in het stuk van 1324 's graven kleine, vertrouwde Raad,
dus de kring der Duivenvoordes, bedoeld?

3)nbsp;Devillers, t.a.p., p. 578.

4)nbsp;Geciteerd bij Van Riemsdijk, a.w., p, 123 (n. 8 van p. 122) uit Monumenta
Boica XII, p. 200, no. 85.

5)nbsp;E. Rosenthal, Geschichte des Gerichtswesens und der Verwaltungsorgani-
sation Baiems I. Würzburg, 1889, pp. 267, 270.

-ocr page 46-

Onder de regeering van Philips IV van Frankrijk komen „clercs
du secréquot; voor, het zijn notarii, die in het bijzonder worden aan-
geduid als „suivans le roiquot;; zij ontvangen ook veel aanzienlijker
wedden. Zij zijn vooral belast met het teekenen van brieven, die
direct van den koning uitgaan i). In het voorkomen van den titel

secretarius — hoewel deze plaats voorloopig alleen staat _ mag

men alweer een aanwijzing zien voor het streven van Albrecht
naar versterking van de landsheerlijke macht. Mr. Raben staat
in rang stellig boven de gewone klerken van Albrechts Kanselarij.

Toen Albrecht op 7 December 1359 uit Den Haag naar Beieren
vertrok, droeg hij het landsbestuur op aan Jhr. Johan van Bloys en
eenige Hollandsche Raden, n.1. de heeren van Ysselsteyn, van
Abcoude, van Brederode, burggraaf van Leiden, en Geryt van
Heemstede. Als onderschrift onder de oorkonden komt
gedurende
deze periode (tot 8 October 1360) o.a. voor: per Johannem de
Bloys ceterosque consiliarios Hollandie speciales. Gedurende Al-
brechts afwezigheid, dragen de oorkonden het zegelmerk: S. ex
coffero 2).

Dat de versterking van de landsheerlijke macht zich slechts,
gaandeweg voltrok, terwijl in ieder geval de steden een zeer groo-
ten invloed behielden op de financiëele gestie van het bestuur,
volgt uit een ongedateerde memorie, die blijkens het
opschrift in
Januari
1362 gesteld moet worden 3). Bij de aanvaarding van het
Ruwaardschap was aan Machteld van Lancaster, vrouw van Wil-
lem V, naast Albrecht, een aandeel in het bestuur toegezegd. Aan
de goede verstandhouding was spoedig een einde gekomen, zoodat
in
1361 zelfs een burgeroorlog dreigde uit te breken. Hierover iamp;
nu een dagvaart der stenden gehouden van
13 tot 20 Januari 1362
te Breda, nadat inleidende besprekingen tusschen Machteld en
Johan van Blois als bemiddelaar te Geertruidenberg hadden plaats
gehad van
19 tot 27 December 1361. Op de dagvaart te Breda
kwamen afgevaardigden der stenden uit de drie graafschappen»

1)nbsp;Morel, La grande chancellerie etc., pp. 62—65, Holtzmann, Französische
Verfassungsgeschichte, pp. 252, 326.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., pp. 112, 129.

3)nbsp;Vgl. voor het volgende: Van Riemsdijk, a.w., pp. 104—108.

-ocr page 47-

waarbij misschien zelfs naast edelen en steden prelaten uit Holland
en Kennemerland beschreven werden i). Het resultaat van deze
dagvaart moet geweest zijn de ongedateerde en ongezegelde
memorie, die wij zoo juist noemden 2). Naast verschillende andere
punten staat hierin te lezen, dat Albrecht elk der drie graafschap-
pen zal besturen met goede lieden, die in elk der landen geboren
en er gegoed zijn. Deze Raden zullen gekozen worden door Mach-
teld, Albrecht en de goede steden, terwijl zij trouw zullen zweren
aan graaf Willem V en Machteld, als graaf en gravin, en aan
Albrecht als Ruwaard.

De drie landen zullen bij elkander blijven. Albrecht zal zijn zegel
toevertrouwen aan één zegelaar, gekozen door hem en den Raad
van de drie landen, of hij zal samen met de Raden van Hene-
gouwen, Holland en Zeeland een zegelaar voor elk afzonderlijk
land kiezen, die dan slechts stukken, die op erfenis of heerlijkheid
betrekking hebben, voor zijn eigen land zal mogen zegelen. Deze
beide rubrieken van oorkonden zullen bovendien slechts bezegeld
mogen worden, wanneer de meerderheid van den Raad van het
desbetreffende land daarmede instemt.

Er zal een klerk benoemd worden, die van het geld, dat hij

1)nbsp;„Op den Jaersdach reet Willem van Poperinghen van Scoenhovcn mit al
zulken plackacrden alse voirscrcvcn is an die prelate, heren ende steden van
Hollant ende van Kcnncmerlant, die oec op die voirscreven dachvaert doen tc
comenquot;. (Rek. Bloys. 1361—'62, f. 57v; druk: De Lange van Wijngaerden, Ge-
schiedenis der hceren cn beschrijving der stad van der Goudc I. p. 235). Het is
intusschen zeer wel mogelijk, dat dc klerk zich vergist heeft, doordat hij in dc
voorafgaande post spreekt over prelaten, hecren en steden van Henegouwen.
Dc Lange onderstelt ook een vergissing. In later tijd zijn wel voorbeelden van
beschrijving der geestelijkheid in Holland bekend (iiiet aan Dc Lange). Mocht
deze plaats juist zijn, dan is zij het vroegste voorbeeld, dat mij bekend is, van
een beschrijving der geestelijkheid in Holland.

2)nbsp;Vermeld bij Van Riemsdijk, a.w., p. 106, gedrukt: Devillers, Cartulairc des
Comtes dc Hainaut VI, 1, pp. 277—281. Aldaar p. 277, noot 1 nog een post
van 8 Januari 1362 uit de stadsrekening van Valenciennes, die op de dagvaart
van Breda betrekking heeft: „ct adonc fu faitc li accordc entrc nodite dame et
monseigneur Ie duc Aubiertquot;... Vgl. nog De Lange, a.w. I,
p. 236: „Hennekijn
Acibrcchts soen op sinte Sebatsdach van Breda na minen joncher (van Bloys)
te Mcchelen waert mit brieven van der drie lande weghen roerende die ver-
likinge tusschen mervrouwe van Hollant ende hcrtoge Aelbrcchtquot; (20 Jan. 1362).

-ocr page 48-

ontvangt, verantwoording zal afleggen voor den Raad der drie
landen.

Bij het afhooren der rekeningen van de grafelijke ambtenaren
zullen de Raden van de drie landen en, zoo zij dat wenscht, ook
Machteld, aanwezig zijn. Ambtenaren zullen, tenzij bij grof plichts-
verzuim, slechts uit hun ambten ontzet worden met medewerking
van den Raad.

Het stuk eindigt met de bepaling, dat, wanneer volgens de
meening van de Raden der drie landen Machteld of Albrecht deze
overeenkomst op één of meer punten overtreedt, de drie
landen
zich dan aan de zijde van die partij, die zich wèl aan de bepalingen
houdt, mogen scharen, totdat de overtredende partij de schending
gebeterd zal hebben in overeenstemming met den Raad der drie
landen.

Wij weten in 't geheel niet, wat de practische beteekenis van dit
stuk geweest is; misschien is het zelfs nooit officiéél uitgevaardigd,
al is naar uit het opschrift en verschillende rekeningposten blijkt,
wel een overeenkomst tusschen Albrecht en Machteld gesloten.
Wellicht is het door den spoedig volgendén dood van Machteld
(10 April 1362) i) buiten werking gesteld. Eén zaak is in ieder
geval duidelijk, wij hebben hier te maken met één van de spre-
kendste voorbeelden van ,,ständischequot;, en wel in het bijzonder
stedelijke, politiek, dat uit de He en 15e eeuw bekend is, vooral
omdat deze over de grenzen der territoria heen grijpt. Een ,,Raad
der drie landenquot; heeft m.i. overigens ook nu, als in 1358 2) slechts
gedurende deze gezamenlijke stendenvergadering bestaan, terwijl
er bovendien de mogelijkheid was van toekomstige samenwerking
van de Raden der drie landen, die, wanneer zij volgens de bepa-
lingen van dit stuk samengesteld waren, in een volstrekt afhanke-
lijke positie stonden ten opzichte van de steden. Aanleiding tot
zulk een samengaan zou zich in het bijzonder voordoen, wanneer
b.v. Albrecht deze regeling niet nakwam. Dat de actie der stenden
zich niet tot de grenzen van het eigen territorium bepaalde, was

1)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 107, noot 1. Vgl. nog De Lange, a.w. L p. 237
(Palmzondag).

2)nbsp;Vgl. boven p. 30, noot 3.

-ocr page 49-

een gewoon verschijnsel i). In het slot wordt op bedekte wijze
onder bepaalde omstandigheden het recht tot verzet der drie
landen tegen den landsheer, een „Widerstandsrechtquot;, gesanctio-
neerd. De praktijk omtrent het bewaren van het zegel blijkt ge-
weest te zijn, dat gelijktijdig een zegelaar voor Holland en Zeeland
en een ander voor Henegouwen genoemd wordt, wat ook al weer
een argument voor onze zienswijze is, dat niet werkelijk één Raad
voor Henegouwen en Holland-Zeeland in functie geweest is. Dat
tot zegelaar voor Holland en Zeeland heer Henric van Borsselen
aangesteld werd 2), is een duidelijke aanwijzing voor een zwen-
king in Albrechts politiek: het zijn niet meer alleen Hoeken, die
de hooge functies bekleeden3). Heer Florens van Borsselen was
op 2 September 1358 als Raad ontslagen, maar hij wordt eveneens
in 1362 opnieuw als zoodanig vermeld; tijdens een reis van Al-
brecht in dit jaar naar Aragon, blijkt hij zelfs Ruwaard van Zee-
land te zijn4).

Het staat in verband met Albrechts streven naar versterking
van het landsheerlijk gezag dat hij in deze jaren de klerken van
de Kanselarij van een vast levensonderhoud heeft weten te voor-
zien. Wellicht volgens de overeenkomst van 1362 heeft hij op
24 Mei 1363 het beheer over al zijn inkomsten opgedragen aan
een klerk. Jan van der Zickelen, als „Ontvanger en Tresorier van
de landen Henegouwen, Holland en Zeelandquot;. Het beheer van
Henegouwen en Holland-Zeeland werd echter door hem van elkaar
gescheiden gehouden. Deze rekenplichtige klerk nu werd, evenals
een aantal andere klerken van de Kanselarij, van een praebende
en een kanonikaat van de Hofkapel voorzien. Wel bestond reeds
van ouds de instelling, dat vier met praebenden begiftigde kapel-

Ij Vgl. Spangenberg, Vom Lehnstaat zum Ständestaat, p. 77.

2)nbsp;Op 16 Maart 1362 geeft de jonker van Bloys kennis aan Machteld van het
feit „dat heren Heinric van Borselen hertoghe Aelbrechts zeghel bevolen was
tc draghen in Hollant ende in Zeelantquot;. Gelijktijdig wordt dc heer van Lalalng
in Henegouwsche oorkonden als zegelaar genoemd. Van Riemsdijk, a.w.,
p. 128:
De Lange, t.a.p., p. 236.

3)nbsp;Blok, t.a.p., p. 267.

4)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., pp. 110, 112.

-ocr page 50-

laans aan de Hofkapel verbonden waren, maar Albrecht heeft dit
instituut uitgebreid en aan zijn politiek dienstbaar gemaakt. Op
31 December 1367 werd een college van een deken en twaalf
kanunniken ingesteld. Zij werden gekozen door den graaf en de
gravin, de deken door de kanunniken. 8 December 1369 kwamen
de nieuwbenoemde kanunniken bijeen. De bij den paus aange-
vraagde erkenning en exemptie, een maatregel, die zich tegen den
bisschop van Utrecht keerde, werd tenslotte — na veel tegen-
werking door de Utrechtsche geestelijkheid — op 2 Maart 1374
door paus Gregorius XI verleend. De groote politieke beteekenis van
dezen maatregel is, dat Albrecht zijn hofambtenaren in den Raads-
kring door dit vaste levensonderhoud in een positie plaatste, die
hen onafhankelijk maakte van den invloed der stenden. Ook
streefde Albrecht er welbewust naar, deze klerken in Den Haag
te doen wonen, dat meer en meer zetel der regeering werd, vooral
sinds 1389, toen Albrecht, na den dood van Willem V, het stad-
houderschap over Henegouwen aan zijn zoon Willem van Ooster-
vant opdroeg, wat een voortdurend verblijf van Albrecht zelf
binnen Holland en Zeeland tengevolge hadri).

De rekenplichtige klerk, aan wien in 1363 het beheer der grafe-
lijke inkomsten was opgedragen, heeft in den loop der jaren een
steeds grooter beteekenis gekregen. In 1387 wordt hij als „Treso-
rierquot; aangeduid 2), een titel die sinds de eerste jaren der 15c eeuw
geregeld in gebruik komt. Sinds 1389 bepaalt zijn financiëel beheer
zich tot Holland en Zeeland. Daar het bestuur der grafelijke finan-
ciën grootendeels aan hem was opgedragen, waren de rekenplich-
tige ambtenaren in verschillende opzichten aan hem ondergeschikt.
Hij voert het bestuur over de curia en moet de voornaamste onder
's Graven Raden cn raadslieden geweest zijn en hun vergaderingen,
bij afwezigheid van den landsheer, hebben gepresideerd. Bij ,,ge-
blijfquot; van partijen aan den Raad — de voornaamste bron van
comlietentie voor de grafelijke rechtspraak in de 14e eeuw — legden
zij hun belofte af in handen van den Tresorier. De klerken in het
hof zijn hem ondergeschikts). Het is van bijzondere beteekenis,

1)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., pp. 119; 133, 134; 169, 170.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 137.

3)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., pp. 175—176.

-ocr page 51-

dat van 1363 tot 1390 vrijwel steeds het zegelmerk „S. ex cofferoquot;
voorkomt i). Met de bewaring van de zegels blijkt sindt Maart 1389
de Tresorier Willem Garbrandsz. belast en ook reeds als „cancel-
lariusquot; aangeduid 2). Zijn machtspositie komt eenigszins met die
van Willem van Duivenvoorde onder Willem III overeen. Onder
de opvolgers van Willem Garbrandsz. als Tresorier, na 25 Novem-
ber 1390, is weer even vaak de Tresorier als zegelaar genoemd als het
zegelmerk „S. ex cofferoquot; gebruikt. Enkele malen wordt uitdrukke-
lijk gezegd, dat met het ,,sigillum magnumquot; of ,,maius ex cofero quot;
gezegeld is. Onder de persoonlijke berusting van hertog Albrecht
is blijkbaar het „properquot; of „heimelickquot; signet. Toch wordt de
Tresorier niet in eigenlijken zin als zegelaar beschouwd, sinds
Maart H02 wordt bij bezegeling „ex cofferoquot; de Tresorier boven-
dien wel als „sigilliferquot; of „cancellariusquot; geo^emd
3). Daar Albrecht
voortdurend de zegels in zijn nabijheid
hedt weten te houden, of
door bewaring in de koffer op de kamer of door ze in handen te
stellen van den aanzienlijksten der klerken, mag men ook hierin zien
een versterking van het landsheerlijk gezag sinds de dagen van
Willem V. maar bovendien van den persoonlijken invloed van den
Tresorier. Ook bij het afhooren der rekeningen speelt de Tresorier
«en gewichtige rol; de klerken worden bij deze
werkzaamheid in
een aantal recessen genoemd zonder vermelding van de aanweziq-
heid van eigenlijke Raden •»).

1)nbsp;P. 167. Enkele uitzonderingen nldaar, p. 157: de
xekenplichtige klerk heer Coenraad de Silice zegelt enkele malen Hollandsche
bneven in 1379 en 1380. Naar den vorm afwijkende zegelmerken, aldaar, p. 167.
Kort voor November 1390 wordt de Tresorier, Willem Garbrandsz., als zegelaar
genoemd: p. 203.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 203; vgl. p. 204 in brieven van 19 Maart 1389 en
5 April 1390: „overmits dat die procfst mijns heren zeghel selve an hem drocchquot;
In het gebruik van den titel cancellarius zal het Franschc voorbeeld gevolgd zijn
In Frankrijk was het ambt van Kanselier sinds de regcering van Philips II
Augustus onbezet gelaten; na 1320 en vooral sinds dc troonsbestijging der Valois
heeft deze grootofficier met zijn titel gaandeweg opnieuw zulk een macht ge-
Inregen, dat hij ten tweeden male een bedreiging voor dc macht van den konina
fling vormen. Holtzmann, a.w., pp. 199—200.

3)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., pp. 204—205.

4)nbsp;Zoo in een reces vao 31 December 1376: Gherekent cndc gceffent inden

-ocr page 52-

Weliswaar komt daarnaast ook zeer vele malen de aanduiding
„Raden en klerkenquot; voor, maar het blijft merkwaardig, dat, bij deze
financiëele taak van den Raad, Tresorier (hij is in den regel proost
of deken van de kapel van St. Maria op het Hof) en klerken alleen
kunnen handelen, dus het oorspronkelijk niet in den Raad thuis-
behoorende,
anti-„standischequot; element.

Bij het afhooren der rekeningen werd er naar gestreefd om die
handeling te 's-Gravenhage te doen geschieden i), de practische
redenen, die daarvoor pleitten, hebben wij boven reeds genoemd,
terwijl de bureaucratisch gevormde klerkengroep, die een steun
vormde van het grafelijk gezag, zich daarmede op een in 't oog
vallende wijze bemoeide.

Het kon intusschen niet uitblijven, dat de Tresorier, die zoo
sterk bij het financiëel beheer betrokken was en daarbij vaak groote
bedragen voorschoot — de rekeningen sloten dikwijls met een

Haghc vor den proest ende anders mijns heren clercken upten Jaersavont anno
LXXVI.quot; ARA, rek. v. Dirc Voppensz., Rentmr. N. Holl., St. Andries 1375—
St. Andries 1376, f. 30. Dezelfde groep wordt In recessen van 8 en 10 Maart en
20 Dec. 1377 en 12 Jan. 1378 genoemd (Heeringa, a.w., nr. 37, p. 37; nrs. 43,
44, p. 38. ARA, rek. v. Dirc Voppensz., Rentmr. N. Holl., St. Andries 1376—
St. Andries 1377, f. 44), terwijl op 13 Dec. 1379, 16 Jan. 1380 en 14 Jan. 1382
sprake is van proost, deken en „anders mijns heren clerckenquot; (A R A, Rek. v.
Dirc Voppensz., Rentmr. N. Holl., St. Andries 1378—St. Andries 1379, Heerin-
ga, a.w., nr. 40, p. 37. ARA, rek. v. Floris Ghisebrechtsz., Rentmr. N. Holl.,
St. Andries 1380—St. Andries 1381, f. 31).

1) Uitzonderingen zijn: 13 Mei 1362 te Quesnoy („Kenoeitquot;), ARA, rek. v.
Dirc Voppensz., 1 Maart—24 Dec. 1361, nadere rek. sedert Kerstavond 1361,
f. 53; Hollandsche en Zeeuwsche rekeningen op 7 Juli 1363 te Hal, eveneens in
Henegouwen: Van Riemsdijk, a.w., p. 120. 5 en 6 Maart 1363 te Middelburg:
ARA, rek. v. heer Pieter v. Dordrecht, wegens kost v. d. herberg v. hertog
Albrecht, 29 Nov. 1360—29 Nov. 1361, f. 57 en 17 Oct. 1362—25 Febr. 1363.
Tweeëndertig rekeningen, waarvan ik de recessen, gedateerd 13 Mei 1366 tot
1400 heb kunnen nagaan, zijn alle afgehoord te 's-Gravenhage, met uitzondering
van twee te Schoonhoven op 29 Nov. 1379 en 25 Febr. 1382 (ARA, rek. v.
Claes Tesselaer v. h. Schoutambacht vander Wijc (Beverwijk), 11 Nov. 1378—
11 Nov. 1379; rek. van denzelfden, 11 Nov. 1380—11 Nov. 1381), en één op
7 Juni 1384 te Geertruidenberg (Heeringa, a.w,, nr. 46, p. 38: rek. Rentmr. Bew.
Schelde). Deze drie recessen vallen echter alle drie vóór 1389, het jaar, waarin
het bestuur van Holland en Zeeland eenerzijds en van Henegouwen anderzijds,
geheel gescheiden wordt

-ocr page 53-

nadeelig saldo — persoonlijk een grooten invloed op het bestuur
kreeg, omdat de landsheer in het bijzonder tegenover hem, maar
ook tegenover lagere rekenplichtige ambtenaren, in een financiëel
afhankelijke positie kwam te staan. Wellicht is ook één van de
redenen, waarom het afhooren zoo weinig practische resultaten
gehad moet hebben, dat onder de Raden en klerken tal van reken-
plichtige ambtenaren, Rentmeesters, Baljuwen, enz., voorkwamen.
De rekeningen van de ambtenaren werden dus door hun collega's
afgehoord.

Terwijl dus onder Willem III en IV nog twee groepen in den
grafelijken Raad tegenover de vertegenwoordigers der stenden te
onderscheiden vallen, n.1. de bureaucratisch-landsheerlijke der kler-
ken en de individueel-kapitalistische der Duivenvoordes, vloeien
deze groepen onder Albrecht eenigszins samen; de persoonlijke
macht, die de Duivenvoordes genoten hadden, is, hoewel in ver-
minderde mate, overgegaan op den aanzienlijksten der klerken,
den Tresorier. Daar de meeste Tresoriers echter niet over zulk
een groot vermogen hebben kunnen beschikken als Willem van
Duivenvoorde, zullen hun financiëele operaties lang niet zulk een
omvang aangenomen hebben als bij hem het geval was.

Blijkbaar genoten de Raden daggelden gedurende de dagen, dat
zij in 's graven dienst werkzaam waren. Dat dit regel was, kan
blijken uit de commissiebrief van Florens van Borsselen als Stad-
houder van Zeeland van 23 Augustus 1365, waarin hem „alsulke
wedden als onse rade te hebben pleghenquot; toegekend worden i).

Het tijdperk van Willem VI, die zijn vader op 16 December 1404
opvolgde, is de laatste regeeringsperiode vóór die van Philips van
Bourgondië, waarin een algemeen erkende graaf het bestuur in
handen had. Het is daarom wenschelijk voor dit tijdvak (1404—
1417) eenigszins meer in details te treden, vooral ook wat betreft
de werkzaamheid van Raad en stenden, om een vergelijking tus-
schen de voorafgaande jaren en den tijd van Philips' regeering te
kunnen maken.

Uit de periode van Willem VI ontbreken ons in den regel de aan-

1) Van Riemsdijk, a.w., p. 132: Codex diplomaticus v. h. Hist. Genootschap,
n 1. Utrecht, 1852, p. 80.

-ocr page 54-

teekeningen omtrent aanwezige Raden en bezegeling op de plica der
oorkonden, die voor den tijd van Willem III tot en met die van
Albrecht gebruikelijk waren. Echter zijn wij zoo gelukkig over de
namen te kunnen beschikken van hen. die onmiddellijk na den dood
van Albrecht tot Raden zijn aangesteld i).

Hoewel de politiek van Willem VI Hoeksch georiënteerd geweest
is. treffen we nu toch nog een Egmond in den Raad aan. later één
van Willems tegenstanders in den Arkelsch-Gelderschen oorlog.

Een vijftal Raden „in Zelantquot; wordt aangesteld; men mag daaruit
opmaken, dat naar een zekere vertegenwoordiging van de beide
landen gestreefd wordt in overeenstemming met het „ständischquot;
karakter van de curia comitis, echter niet, zooals wij vroeger reeds
opmerkten, dat naast elkaar een Raad voor Holland en een Raad
voor Zeeland zou bestaan
hebben 2).

Nog in 1407 worden een tiental van de in noot 1 genoemde
edelen als Raden vermeld; een groote verandering in de samen-
stelling van den grafelijken Raad kan dus stellig nog niet plaats-
gehad hebben 3). Wij moeten natuurlijk in het oog houden, dat
deze Raad. die in wezen nog steeds de vaag omlijnde curia is,' zich
haast ongemerkt tot stendenvergadering kan uitbreiden, maar in de
genoemde Raden mogen wij de dagelijks vergaderende „ständischequot;

I) In het memoriale b. h., f. Iv, komt de volgende door Van Rierasdiik o 209
gedrukte aanteekening d.d. 19 Dec. 1404 voor: „Item upten selven dach'sLam
mijn heve heere hertoge Willem tot sinen raden den heere van Egmonde, den
heere van Wassenair, den jonckheere van Brederode, heren Heynric van der Leek
ende heren Jan van Cronenburch. Item in Zelant: heren Huge van Heenvliet,
heren Florens van Borsselen (heer van St. Maartensdijk), heren Jan van Heen-
vliet, heren Clais Kerving van Reymerswale. Item den abt van Middelburch.
(Later toegevoegd:) Item den heere van Vyanen, heere Johan die bastairt van
öloys, Foyken Foykenz. Item die jonchere van Assouwen (lees: Nassouwen),
heere Jan van Heemstedequot;. - Wat later wordt nog als Raad genoemd: Philips
van Borsselen, heer van Cortgene.

2)nbsp;Terwijl bijna alle Raden edelen zijn, mag men wellicht in heer Clais Ker-
ving van Reymerswale en Foyken Foykensz. poorters zien; de laatstgenoemde
blijkt, wanneer hij op 18 Juli 1408 Tresorier wordt, heer van Waelwijck gewor-

Riemsdijk, a.w., p. 210. De abt van Middelburg was lid van
noorsnbsp;Zeeland. Van Riemsdijk, a.w., p. 372; vgl. boven p. 13.

3)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 209, noot 4.

-ocr page 55-

groep zien, naast de klerkengroep, die ook dagelijks werkzaam is.

De positie van den Tresorier blijft dezelfde als zij onder Albrechts
regeering geworden was. Achtereenvolgens zijn Jan Heerman,
Willem Eggairt en Philips van den Dorp, vervolgens Philips van
den Dorp alleen als zoodanig in functie geweest. Op 18 Juni 1408
werd deze opgevolgd, zooals boven reeds vermeld werd, door
Foyken Foykensz.. heer van Waelwijck. Naast het financiëel beheer
werd hem het signet, niet meer, zooals onder Albrecht gebruikelijk
was, groot en klein zegel toevertrouwd i). Van 1407 tot 1416 waren
deze laatste aan den kamerling Helmich van Doirnick in bewaring
gegeven. De zegels bevonden zich dus nu weer. evenals onder
Willem III. in de hoede van een kamerling, die zich door zijn ambt
steeds in de nabijheid van den graaf
ophield 2).

Op 23 Augustus 1411 werd tenslotte Willem Eggairt opnieuw
Tresorier. nu alleen, en hij bleef het, zoolang Willem VI het bestuur
in handen had. Willem Eggairt was een rijke Amsterdamsche burger.

1)nbsp;Van 16 Dec. 1404 tot 4 Juli 1405 deelden Jan Heerman cn Willem Eggairt
het Tresorierschap, sinds 25 Maart 1405 was ook Philips v. d. Dorp als Treso-
rier in functie. Van 4 Juli 1405 tot 19 Juni 1408 nam Philips v. d. Dorp het ambt
alleen waar. Het opschrift van het ontfang van Foykens eerste Trcs.rck.
US Juni 1408-1 Oct. 1409, f. 1) luidt: „Dit is ontfang cndc innemen Foykins
here tot Waelwijck van mijns liefs gcnadichs heren hertogc Willems van Beycren,
greve van Henegouwen, van Hollant, van Zelant ende hcerc van Vricslant goe-
den, renten, forfeyten ende vervallen in sinen land van Hollant, enz., zeder den
XVIIIden dach in Junio int jair M'CCCC' ende achte, dat hem mijn lieve hecre
sync trezoryc ende signet eerst beval.quot; — Van 26 Febr. 1410—26 Febr. 1411
was Philips van den Dorp opnieuw Tresorier, van 26 Maart—23 Aug. 1411 heer
Jan heer van Cronenburch (Van Riemsdijk, a.w., pp 210_211)

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., pp. 212—213 geeft dit dan ook als vermoedelijke
reden voor dc aanstelling van Helmich tot zegelaar. Daar het financieel beheer
van Henegouwen en Holland-Zeeland geheel gescheiden was, bleef dc Tresorier
in Holland achter, wanneer Willem zich naar Henegouwen begaf. Daarom was
het noodig de zegels, die ook in Henegouwen gebruikt werden, aan een ander
dan den Hollandschcn Tresorier toe tc vertrouwen. Inderdaad vermelden Hene-
gouwsche oorkonden Helmich dan ook als zegelaar. Het zegelmerk, dat in dc
periode van Willem VI echter meestal achterwege blijft, luidt in dezen tijd dan
ook in den regel: s. Helmie, dc Doirnick, slechts eenige malen s. cx coffero
waar het stukken geldt, die voor Helmich persoonlijk bestemd zijn (Van Riems-
dijk, a.w., p. 235).

-ocr page 56-

die volgens de overlevering graaf Willem, toen hij nog graaf van
Oostervant was, reeds aan geld geholpen zou hebben, toen hij na
den moord op Aleid van Poelgeest voor de ongenade van zijn vader
de wijk nam naar Frankrijk i). Op 4 November 1410 had Willem VI
hem de ambachtsheerlijkheid van Purmer en Purmerland en de vrije
en hooge heerlijkheid van Purmerende in erfleen gegeven, ook kreeg
hij vergunning daar voor zijn gebruik het slot Purmerstein te laten
bouwen 2). Van 28 Juh 1415 tot 4 Juli 1417 werd het rekenplichtig
beheer van den herberg aan een klerk van de Tresorie opgedragen,
hijzelf voerde deze laatste jaren den titel „overste tresorierquot;, een
term, die later niet meer voorgekomen is. Zijn zoon. Jan Eggert,
moet gehuwd zijn geweest met een jonkvrouwe Janne van Doir-
nick3), waarschijnlijk een verwante van den zegelaar Helmich van
Doirnick, wat opnieuw zou wijzen op een grooten invloed van een
kleine groep onderling geparenteerde Hoeken, zooals de Duiven-
voordes onder Willem
III 4). Immers, Willem Eggairt, die ons
reeds in 1393 als wisselaar te Amsterdam genoemd
wordt 5), is een
dergelijke zakenman-kapitalist geweest als Willem van Duiven-
voorde, en het is meer dan waarschijnlijk, dat hij door financiering

1)nbsp;P. Scheltema, Geschiedkundig Onderzoek naar het Leven en de Verrig-
tingen van Willem Eggert, heer van Purmerende, p. 62.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 212. Van Mieris IV, p. 157, vgl. nog aldaar,
p. 261 (15 Nov. 1413).

3)nbsp;Scheltema, t.a.p., p. 75. Het bewijs wordt geleverd door een aanteekening
van 15 April 1418 in het Leenregister, getiteld Manboek van Putten, liber D,
f. 38v (ARA, Arch. Leenk. nr. 87), gedrukt: P. N. van Doominck. Oorkonden-
boek v. h. geslacht Doomick of Doominck nr. 161, p. 115. Het is voorloopig
niet te verklaren, hoe in twee genealogieën van het geslacht Eggert in het Archief
van den Hoogen Raad van Adel, n.I. Genealogieën Van Spaen XII, f. I91v en
genealogie Eggert uit de coli. Van den Velde gezegd Honselaer, waarvan ik de
inzage dank aan de welwillendheid van den Secretaris van dien Raad Dr. J. Ph.
de Monté ver Loren, resp. als vrouw van Jan Eggert genoemd wordt Catharina
Clerck(s) en van der Wouden.

4)nbsp;Hoezeer de geschiedenis van de in den Raad optredende mannen vaak
samenvalt met een geschiedenis der geslachten blijkt wel uit de omstandigheid,
dat de drie dochters van Willem Eggert alle drie met bekende Hoeken gehuwd
geweest zijn, n.1. Aleid met Gerrit van Zijl, Janne met Reinoud van Brakel en
Imme waarschijnlijk met Willem de Grebber (Scheltema, pp. 75—76).

5)nbsp;Scheltema, t.a.p., p. 61.

-ocr page 57-

van de regeering een dergelijken grooten persoonlijken invloed heeft
kunnen uitoefenen i).

Willem Eggairt is het vooral geweest, die de meerjarige bede
voor Willem
VI ingevoerd heeft weten te krijgen 2). De oorlogen
stelden buitengewoon zware eischen aan de schatkist. In 1404 nu is
voor het eerst een buitengewone bede toegestaan, die vier jaren
achtereen werd geheven: later zijn nog meer dergelijke meerjarige
beden ingewilligd. Door dezen maatregel werd de graaf minder af-
hankelijk van de stenden. Deze financiëele politiek heeft aan Philips
van Bourgondië tot voorbeeld gediend.

Daar de Tresorier ook onder Willem VI, zooals dat sinds 1389
het geval was geweest, niets meer uit Henegouwen ontving, bleef
hij dan ook in Holland en Zeeland, ook tijdens de afwezigheid van
Willem in Henegouwen.

Een bewijs, hoezeer het ambt van den rekenplichtigen klerk van
1363 sindsdien in aanzien gestegen was, is wel, dat aan den Treso-
rier, soms samen met den burggraaf van Leiden, het Stadhouder-
schap over deze landen gedurende 's graven afwezigheid werd op-
gedragen. De vroeger niet regelmatige aanstelling van een Stad-
houder werd nu denkelijk noodig geoordeeld wegens het voort-
durend dreigend Geldersch-Arkelsche gevaar. Ook bij het afhooren

1)nbsp;Deze meening ook reeds bij H. J. Smit. De opkomst van den Handel van
Amsterdam, pp. 199—200. Dit verdient stellig een nader onderzoek. Uit de
Tres.rckeningen is mij nog niet kunnen blijken, of Willem Eggairt geld tegen
rente aan den graaf geleend heeft, zooals Willem van Duivenvoorde het aan
Willem III gedaan heeft. — Op Eggairts economisch overheerschende positie
zou ook wijzen het verhaal over den haat van de edelen tegen hem bij den
Anonymus (eind 15e eeuw), uitgeg. door J. Is. Pontanus, Rerum et urbis Am-
stelodamensium Historia. p. 6: ... Huic cum Nobiles Hollandiae. ob ignobilitatem
et potentiam, qua apud Comitem praestabat, maxime inviderent. Comes ca intel-
ligens vasallis suis aliquando secum sedentibus dixisse fertur. Ego Guilelmum
Eggart amicum mcum vobis custodiendum omnibus committo. ca cura, ut si
tcguia dc tccto forte cadens caput cius confregerit, vobis omnibus imputabitur.
De historische waarheid van deze anecdote is natuurlijk twijfelachtig, men zou
Intusschen geneigd zijn er eerder een „gentle hintquot; aan het adres van dc leen»
mannen dan een bewijs van de ..vriendschapquot; tusschen Willem VI en
Eggairt in
te zien. Vermeld door Scheltema,
t.a.p., p. 73.

2)nbsp;Blok, De Financiën van het Graafschap Holland in BVG III 3 (1886).
p. 73.

-ocr page 58-

der rekeningen wordt geregeld gewag gemaakt van de tegenwoor-
digheid van den Tresorier i).

In de Tresorie en Kanselarij waren een aantal klerken werkzaam.
Onder hen wordi^ een viertal meesterklerken „van den radequot; ge-
noemd; stellig zijn het „raadshedenquot; geweest. Deze vier zullen wel
dezelfden geweest zijn, die op
24 Januari 1415 als „secretariiquot;
worden aangeduid, een term, die wij reeds een enkele maal in 1360
aangetroffen hebben en die nu meer en meer in gebruik komt voor
de hooge klerken der Kanselarij; hun verantwoordelijke positie
blijkt vooral hieruit, dat zij de grafelijke brieven onderteekenen. Eén
van hen was de bekende dichter Dirc Potter 2),

Verschillende recessen zijn door de handteekening van een
secretaris gewaarmerkt 3).

1)nbsp;Hij is geheel de ambtenaar geworden, die officiëel belast is met het af-
hooren der rekeningen, zooals blijkt uit Tres.rek. v. Willem Eggairt, 23 Aug.
1413—23 Aug. 1414, f. 116, post van 27 April 1414: Item uptie selve tijt Keytgin
in die raitcamer van Aemsterdamme gesent mit brieven in Zeelant anden Rent-
meysteren Beoesterscelt ende Bewesterscelt, roerende dat sy elx comen souden
mit hoirre rekeninge tAemsterdamme by den tresorier om him tot mijns heren
behoif bewysinge te doen ende voirt mit him te bringen alsulke gelde als sy
van mijns heeren wegen onder hadden jof gecrigen konden bynnen der tijt
voirsz....

2)nbsp;De voorafgaande bijzonderheden berusten, indien geen andere litteratuur is
aangegeven, op het hoofdstuk „Vijfde tijdvak: gedurende de regeering van Wil-
lem VIquot; bij Van Riemsdijk, a.w., p. 207 vgg.

3)nbsp;Het oudste, mij bekende, voorbeeld dagteekent nog uit de regeering van
Albrecht: het reces van de Ie Tres.rek. v. heer Willem van der Couster. dom-
proost
V. Utrecht, 31 Oct. 1394—31 Oct. 1395 (ARA), d.d. Den Haag, 4 Febr.
1396, geteekend door Jacobus Petri de Leyden. Verder recessen van 17 Nov.
1405. „inden bezitte voir Hagestein ende Eversteinquot;; 24 Jan. 1415, Den Haag;
23 Sept. 1415. Den Haag. alle drie geteekend „T. Potterquot;. Zie: ARA, Tres.
rek. v. Jan Heerman en Willem Eggairt, 16 Dcc. 1404—25 Maart 1405; Tres.
rek.
V. Willem Eggairt, 23 Aug, 1413—23 Aug. 1414, f. 125; Tres.rek. v.
Willem Eggairt, 23 Aug. 1414—28 Juli 1415,
f. 82. Ook voor de volgende periode
komen onderteekeningen door secretarissen voor. In de Tres.rek. v. Jan van
Scoenvorst, burggrave tot Moeniouwen (Montjoie),
voor hertog Jan van Beieren,
9 Mei—10 Oct. 1417. f. 78 (ARA) wordt het reces, gegeven 30 Sept. 1417
(sic) te Luik, aldus besloten: Per dominum Leodiensem supradictum et de eius
speciali mandato (get.) Ny(colaus) Marx(ensis?). Hiermede wordt bedoeld de
secretaris mr. Claes van Marxem, vgl. Van Riemsdijk, a.w., p. 261.

-ocr page 59-

Bij de werkzaamheid van den Raad valt het vaak moeilijk die
van den eigenlijken Raad en die van Raden en stenden zuiver te
onderscheiden.

De rechtspraak van den Raad ontwikkelt zich gedurende de
geheele 14e eeuw en een groot deel van de 15e eeuw volgens
dezelfde lijnen, tot de omvang van zijn rechterlijke bevoegdheden
in hoofdzaak gefixeerd wordt in de instructies van 1462 en 1531.
De Raad trekt al die gebieden van jurisdictie tot zich, die niet
uitdrukkelijk aan de oude ordinaris-gerechten zijn voorbehouden.

De Monté ver Loren heeft, aan de hand van geschillen over
onroerend goed, duidelijk aangetoond, hoe daarbij uit den ouden
Raad der leenmannen vooral een moderne rechtbank met voort-
durend grooter competentie ontstaat, doordat partijen „blijvenquot; aan
den graaf, d.w.z. hem de arbitrage in een geschil opdragen, waarbij
dan vaak ook uitvloeisels van de eenmaal behandelde geschillen
voor de rechtspraak van den graaf worden gereserveerd. Deze
arbitrage ontwikkelt een gewoonterecht, waardoor telkens nieuwe
rubrieken van rechtsgeschillen tenslotte tot de competentie van
den Raad gaan behooren. Juist in de qualiteit van arbitragegerecht
kon de Raad geleidelijk tot zijn onformeele, moderne procedure
komen, die wij in de 15e eeuw aantreffen. Hiermede hangt samen,
dat bij het vooronderzoek van een voor den Raad aanhangige zaak
dikwijls aan enkele Raden een inquisitie in een andere plaats, dan
waar de Raad verblijf houdt, wordt opgedragen i).

Recessen van Tres.rekeningen voor Jacoba en Jan van Brabant: 6 Nov. 1417,

Engcbrechtszoen. 26 Juli

1416-4 Juli 1417, f. 84): 5 Oct. 1419, get. T. Potter (ARA. Trcs.rck. v.
Hubrecht, heer tot Culenburch en van der Lcckc, 2e iricompl., 20 Maart 1418—
21 Aug. 1418); voor hertog Jan v. Brabant: 19 April 1420, get. T. Potter (ARA,
Tres. rek. v. heer Floris v. Borsselen, heer v. Zuilen en St. Maartensdijk, 14 Febr'
1419-14 Febr. 1420, f. 56); 5 Juni 1420 tc Antwerpen, get. J. Bont (een Bra-
bantsche secretaris) (ARA, Trcs.rck. van Floris v. Borsselen. 14 Febr.—
21 April 1420. f. 16); voor hertog Jan v. Beieren: 9 Sept. 1420, get. T. Potter
(Ara, Trcs.rck. v. heer Hendrik Nothaft, 10 April 1418—2 Juni 1419)
Blijkbaar was Dirc Potter in het bijzonder met dit teekenen van recessen als een
soort „secrétaire signant en financesquot;, belast.

1) 20 Januari 1408: „Item uutgegeven ende bctailt van coste, die here Jan van
Heemsteden cndc die tresorier mit sommige vanden derken deden als sy up

-ocr page 60-

Over de financiëele contrôle door den Raad kan ik kort zijn.
Zooals reeds werd opgemerkt, geschiedde het afhooren onder leiding
van den Tresorier en wel in den regel in Den Haag i).

In de onderteekening van de recessen door een secretaris, zooals
die verschillende malen voorkomt, mogen wij misschien een middel
zien tot contrôle van de aan de rekenplichtige ambtenaren uitge-
reikte recesbrieven.

Wat de bestuurszaken en politieke aangelegenheden betreft, ook
daar zijn geen gevallen te bedenken, waar de bemoeienis van den
Raad uitgeschakeld is, ook nu moet onder Raad nu eens een kleine
kring van dagelijks zitting houdende Raden, dan weer de curia
verstaan worden, die zich haast ongemerkt tot stendenvergadering
uitbreiden kan.

Dikwijls werden enkele Raden uitgezonden om een dagvaart 2)
met vertegenwoordigers van een anderen vorst te houden of b.v.
om met een buitenlandsche stad besprekingen over handelsbelangen
te voeren. In de voorbeelden, die wij aanvoeren van dergelijke dag-
vaarten, zooals met Raden en vrienden van den hertog van Gelre,
onder bemiddeling van Jan van
Luik met den hertog van

sinte Agnietenavont tot Hairlem getogen waren om over te nemen sulke brueken
als die partyen aldair malcanderen aen te seggen haddenquot; (A R A, Tres.rek. v.
Phillips van den Dorp, 1407 Maart 1—1408 Juni 19, f. 100). Dat het juist klerken
zijn, die met deze inquisitie belast zijn, is met het oog op hun vermoedelijke
kennis van Romeinsch Recht gewichtig.

1)nbsp;Enkele uitzonderingen deden zich voor gedurende de belegering van Ever-
stein en Hagestein in den Arkelschen oorlog; een keer in Amsterdam (zie p. 46,
n. 1, 3), ook teekende ik nog een reces aan van 6 Nov. 14II, waarbij een
rekening te Middelburg afgehoord werd (ARA, Tres.rek. v. Jan, heer v.
Cronenburch, 1411 Maart 26—Aug. 23).

2)nbsp;„Dagvaartquot; wordt vaak voor vergaderingen der stenden of Staten gebruikt.
De eigenlijke beteekenis, die de 14e en 15e eeuw er aan toekent, is slechts: ver-
gadering op een vastgesteld tijdstip.

3)nbsp;4 April 1408 e.v.v. dagen: „Item uutgegeven ende betailt van cost, die
mijns liefs heren rade als her Jan die bastairt van Blois, Philps van den Dorp
tresorier, Helmich van Doirnick, Dirc Potter mit anders den clerken ende horen
gesinde gedaen hebben also sy van mijns liefs heren wegen getogen waren bi
minen lieven here van Ludic tUtrecht up eenre dachvairt tegens des hertogen
rade ende vriende van Gelre, om te tracteren ende te overdragen van een vrede

-ocr page 61-

Brabant i) en met den Roomschkoning 2), gaan soms alleen enkele
daartoe aangewezen „dagelijkschequot; Raden, maar vaak ook worden
zij vergezeld door afgevaardigden van de stenden. Bij de bespre-
kingen, die met de „Oistvriezenquot; te Stavoren gehouden zouden wor-
den, werden alleen steden tot het zenden van vertegenwoordigers
uitgenoodigd. Waarschijnlijk stonden handelsbelangen op het spel,
waarbij de adel minder betrokken was. Het blijkt niet duidelijk, of
die onderhandelingen, na herhaald uitstel, tenslotte voortgang
hebben
gevonden 3). Ook op een dagvaart, waar kennis wordt
gegeven van het antwoord van den Engelschen koning op een aan
hem gericht voorstel, komen slechts vertegenwoordigers der

tuschen minem lieven here van Hollant ende den hertoge van Gelrequot;... (ARA,
Tres.rek. v, Phillips v. d. Dorp, H07 Maart 1—1408 Juni 19, f. 99v). Vgl. F.
Schneider, Herzog Johann von Baiem, p. 46.

1)nbsp;(±) 10 Augustus 1407: „Item een cost, die mijns liefs heren rade als her
Huge van Heenvliet, her Jan van Heemsteden, die tresorier, Foykin, die proofst
van Condeit (Petrus de Zande) ende anders mijns heren clerken deden upter
dachvairt diemen omtrent sinte Lourys dage gehouden soude hebben tot Huesden
jegens des hertogen rade van Brabantquot;... Deze dagvaart is toen blijkbaar niet
doorgegaan. (ARA, Tres.rek. 1407/'0S, f. 86v).

2)nbsp;12 October 1414: „Item XII dage in Octobri Tybus van Aemstelredamme
gesent mit brieve an heeren Aemt van Leyenberch tot Gorinchem, roerende dat
hy him bosatede tc ryden mit anders mijns liefs heeren rade opter dachvaert
byden roomschen coning, also dat hy ware op cn Woensdage naistcomende tot
Hoichstratenquot;... Ook heer Bartout van Assendelf en heer Geryt vanden Zijl
voor hetzelfde doel aangeschreven (ARA, Tres. rek. v. Willem Eggairt. 1414
Aug. 23—1415 Juli 28. f. 65).

3)nbsp;Om een dagvaart met dc „Oistvriezenquot; tc houden tc Stavoren werd op
2 Maart 1409 Willem Eggairt tc Amsterdam aangeschreven; hij moest Zondag
daarna vertrekken (3 Maart). Op 6 Maart moesten Leiden. Haariem. Amsterdam,
enz. lieden „van horen stede radequot; zenden „bi mijns liefs heren rade up die
dachvaertquot; te Stavoren. Op 5 Maart worden o.a. aan Willem Eggairt tc Am-
sterdam nadere instructies gezonden (hij is daar dus nog). Tenslotte wordt op
6 Maart aan den „Capiteinquot; te Stavoren bericht, dc dagvaart uit te stellen tot
Beloken Paschen (14 April), omdat de graaf zijn Raden op dit
oogenblik niet
kan missen. Ook dan weer uitgesteld, omdat tegelijkertijd een dagvaart met den
hertog van Gelre en Arkel gehouden wordt te Utrecht (hier zijn juist wel een
groot aantal edelenl). ARA, le Tres.rek. v. Foykin, here tot
Waclwijck 1408
Juni 18—1409 Oct. 1. ff. 140v. 144, 143, 143v.

-ocr page 62-

steden 1). Principiëel verschil bestaat er echter nooit tusschen dag-
vaarten der stenden en gewone vergaderingen van den Raad. daar
bij de bijeenkomsten der stenden steeds Raden en klerken tegen-
woordig zijn.

Uit het zoo juist medegedeelde blijkt reeds, dat de stenden niet
buiten de zaken gehouden werden. Hun medewerking bleef voor den
graaf onvermijdelijk, daar zij hem aan de noodige middelen moesten
helpen.

Hun raad werd gevraagd bij het voeden van den oorlog 2)
waaruit een zekere controle der stenden over de ter beschikkinq
gestelde gelden moet volgen. Ook werden zij beschreven om een
nieuwe korenordonnantie te helpen maken 3). Vooral was hun
medewerking niet te ontwijken bij landsheerlijke leeningsoperaties
Ahrenberg 4) heeft er op gewezen, dat tegen het einde der Middel-
eeuwen de vorsten, door het volkomen te kort schieten van de in-
komsten uit de landsheerlijke domeinen, eigenlijk in 't geheel geen
persoonlijk crediet bezaten. Wanneer zij nu een leening wilden

I) 11 September H13: „Item XI dage in Septembri Heyn van Leyden uter
Hage gesent mit brieven ander stede van Zeryxe ende van Middelburch (verder
nog aan: Haarlem, Leiden, Amsterdam, Delft, Rotterdam, Schiedam en Gouda)
roerende dat sy sommige van hoiren medegesellen vanden gerechte inden Haae
besenden souden also dat sy aldair waren up en sonnendage naistcomende ther
dachva:rt om aldair te hoiren Dire Potters andwoirde die hy brochte vanden
conmg van Yngelanf... (ARA. Tres.rek. HIS/'H f 100)

sin't!nbsp;T''nbsp;(Helnric Copper)' betailt ende hi up

smte Marhns dach uutgegeven hadde also hi enen bode senden anden rade ende

anden Steden in Zeelant (ook een bode gezonden aan: Dordrecht, Geertruiden!
berg Heusden. anden jongrave van Nassouquot;, heer Heinric vander Leek, Am-
sterdam Monnikendam, Edam, Medemblik, Enkhuizen, Hoorn en Broek (wsch.
Grootebroek) mit brieve roerende dat sy een sonnendage over acht dagen naist-
comende quamen bi minen lieven here om hem ten besten te hulpen raden roe-
rende van sinen oirlogequot;... (ARA, Tres.rek. H07/'08. f. 162v).

3, 4 December 1408: „Item up sinte Barbaren dach Jacob Willems zoen gc-
«nt uter Hage mit mijns liefs heren brieven tot Leiden, tot Hairlem ende tot
Amsterdam, datsi tsvridagesavonts dair na (7 December) bi mijns liefs heren
rade inden Hage comen souden ende bi anders den steden om noch beter ordi-
HMcy te maken vanden coeme, wanter alrehande gebrec in vielequot; f A R
A
Trcs.rek. 1407/'08, f. 130v).nbsp;quot;

4) R. Ehrenberg. Das Zeitalter der Fugger, I, Die Geldmächte, p. 18 vgg.

-ocr page 63-

sluiten, moest die door de steden, die wel over crediet beschikten,
gegarandeerd worden. Zelfs werden vaak de lijf rentebrieven — de
gebruikelijke vorm voor een leening — door de steden uitgegeven.
Ook onder de regeering van Willem VI treffen wij daarvan voor-
beelden aan i).

Al vinden wij weinig dat kan wijzen op strubbelingen tusschen
graaf en stenden, toch grijpen deze laatsten iedere gelegenheid aan,
om met hun traditioneele eischen voor den dag te komen. Het is dus
volkomen begrijpelijk, dat wij in de „huwelijksvoorwaardenquot; van
Jacoba en Jan van Touraine van 6 Augustus 1415, die ten doel
hebben hun opvolging in deze landen te verzekeren, de volgende
belofte tegenkomen: „ende zullen onse Rade ende dienstlude setten
van den besten ende nutsten die wy vinden zullen mogen, ende
geboren zullen wesen van den zeiven landen voirsz. ende van geenen
vreemdenquot; 2).

De oorlog die spoedig na den dood van Willem VI over de
opvolging in Henegouwen, Holland en Zeeland uitbrak, valt buiten
ons onderwerp 3). Belangrijk voor ons doel is echter het zoen-
verdrag, dat op 13 Februari 1419 te Woudrichem tusschen Jan van
Brabant en Jacoba ter eenre, en Jan van Beieren ter andere zijde,
onder bemiddehng van Philips, graaf van Charolais, gesloten werd.
Jan van Beieren deed daarbij afstand van de grafelijke rechten en
erkende het huwelijk van Jan van Brabant en Jacoba als wettig.

Wanneer Jacoba zonder kinderen kwam te sterven, zou Jan van
Brabant afstand doen van de drie graafschappen ten gunste van

1)nbsp;„Item uutgegeven ende bctailt Deventer ende hy in enen cost tot Vyanen
vcrieit haddc also die steden van Hollant aldair te samen waren als sy die lijf-
pensien brieven bcscgclcn souden cndc mitten tresorier aten cndc tgclach van
mijns liefs heren wegen bctaildc, dat tc samen beliep als Deventer acnbrocht
XX
SC., VIII d. g.quot; (ARA, Trcs.rck. v. Philps v. d. Dorp, 1405 Juli 3—1406
Jan. 11, f. 84).

2)nbsp;Van Mieris IV, p. 342.

3)nbsp;Voor dc politieke geschiedenis van deze jaren verwijs ik naar: Van Riems-
dijk, Dc Opdracht van het Ruwaardschap van Holland en Zeeland aan Philips
van Bourgondië (voortaan aan tc halen als: Van Riemsdijk, Opdracht) cn
Schneider, a.w.

-ocr page 64-

Jan van Beieren. Aan laatstgenoemde werden door Jan en Jacoba
bovendien in erfleen afgestaan: Dordrecht, het Baljuwschap van
Zuid-Holland, Gorcum. het land van Arkel, Leerdam met het land
van der Leede. het land van Schoonrewoerd en Rotterdam. Ook
werd hem nog een som van 100.000 Engelsche nobels toegezegd, die
op bepaalde termijnen binnen twee jaar moesten voldaan worden,
waartoe zich zooveel
mogelijk leden van de „Ridderschap''i) en
steden van Holland en Zeeland als borgen zouden verbinden. Echter
verviel hun verplichting, wanneer Jacoba vóór het verschijnen van
den laatsten termijn „zonder geboortequot; overleed en de landen dus
in het bezit van Jan van Beieren zouden geraken. Tenslotte zou
voor den tijd van vijf jaar
„mijn heere van Beyeren het regiment van
de landen, als Henegouwe. Hollandt en Zeelandt gemeen hebben
mit mijn heere van Brabantquot;. Om dit condominium uit te oefenen,
zouden beiden een gelijk aantal Raden aanwijzen, die aangeduid
worden als de „Raedt van den hovequot;. Blijkbaar zijn dit „de Achtenquot;,
waarover in stukken uit den volgenden tijd gesproken wordt 2).
Uit de bepaling, dat Ridderschap en steden zich zullen borgstellen
voor de aan Jan van Beieren uit te betalen som mag men aannemen,
dat de stenden aan de totstandkoming van het verdrag hebben
meegewerkt 3) en wel zoo, dat zij de zijde van Jan van Beieren
gekozen hebben, dus Kabeljauwschgezind zijn. Bij een spoedig begin
van de regeering van Jan van Beieren zouden zij financiëel voordeel
hebben, hun borgstelling voor de uitbetaling der 100.000 nobels zou

1)nbsp;In tegenstelling raet wat Van Riemsdijk, a.w., p. 299 hierover zegt, vestig
ik er de aandacht op, dat reeds in den zoen van Woudrichem de term „Ridder-
schapquot; voorkomt. De beteekenis hiervan is, dat de adel in staatsrechtelijken zin
als corporatie, als stand buiten het Raadsverband, begint op te treden.

2)nbsp;Vijf zijn er ons bij name van bekend: de jonkheer van Gaesbeeck, de heer
van Culenborch, Willem van Brederode en Heinric van Wassenaer moeten alle
vier door den hertog van Brabant gekozen zijn, terwijl de heer van Egmond
stellig één van de door Jan van Luik aangestelde Raden geweest is.

3)nbsp;Van Riemsdijk, Opdracht, pp. 15, 16. Schneider, a.w., pp. 98—100. Van
Riemsdijk, a.w., pp. 248—250. Het zoenverdrag bij Van Mieris IV, p. 521.
Wij bezitten buiten de aanwijzingen, die het verdrag zelf voor de medewerking
der stenden geeft, slechts een stuk van 13 Febr. 1419, gedrukt Van Mieris IV,
p. 525, dat een lange lijst van bij het sluiten van den zoen aanwezige edelen
geeft; de herkomst is echter onbekend.

-ocr page 65-

daardoor automatisch eindigen. Zoo zullen de stenden ook zeggen-
schap gehad hebben bij de benoeming van die leden van het College
der Achten, die door Jan van Beieren werden aangewezen. Deze
Achten hielden zich met de gewichtigste landszaken bezig, zij
trachtten politieke onlusten in Leiden en Haarlem te bevredigen
en verschenen op de dagvaarten der stenden. Elk van hen ontving,
wanneer hij zich met de bestuursaangelegenheden bezighield, een
daggeld van
4 schilden van 54 grooten. Jan van Brabant en Jan
van Beieren, of hun gezamenlijke Raden, zouden bovendien een
Tresorier benoemen. Dit werd Florens van Borsselen, heer van
Zuilen en St. Maartensdijk i). Wij mogen dus een toeneming van
den invloed der stenden constateeren, die ook een stem in 't kapittel
kunnen krijgen bij de benoeming van den Tresorier. Juist nu wordt
dan ook tot Tresorier niet een geestelijke benoemd, maar een
edelman, die tot één der aanzienlijkste Kabeljauwsche geslachten
behoort.

Spoedig was één ding volkomen duidelijk geworden: Jan van
Brabant kon met geen mogelijkheid aan de uit den zoen voortsprui-
tende financiëele verplichtingen voldoen. Het vermoeden ligt voor
de hand. dat deze financiëele bepalingen juist daarom in het verdrag
waren opgenomen.

Er kwam een nieuw verdrag tot stand te St. Maartensdijk, op
21 April 1420. Jan van Brabant verpandde hierbij, mede namens
Jacoba, hoewel buiten haar voorkennis, voor twaalf jaar de landen
Holland en Zeeland aan Jan van Beieren. De schuld werd, toen
Jacoba het verdrag op 25 Juli nog niet bezegeld had, met 26.000
Fransche kronen verhoogd en het pandschap met een tweede periode
van twaalf jaren verlengd 2).

Uit den tijd van het pandschap van Jan van Beieren valt te
vermelden, dat op 18 Augustus 1421 als Tresorier optrad heer
Florens van den Abeele. Uit het opschrift van zijn rekening blijkt
echter, dat hij niet alleen het beheer gevoerd heeft; andere
gegevens
maken aannemelijk, dat voornamelijk de Borsselens het financiëel

1)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., pp. 250, 252.

2)nbsp;Van Riemsdijk. Opdracht, pp. 17—20.

-ocr page 66-

beheer met hem gedeeld hebben i). Hun invloed komt hier opnieuw
uit, die in 1430 tot hun Gouvernement leidt.

De belangrijkste ambtenaar, die Jan van Beieren tijdens zijn
bestuur over Holland cn Zeeland terzijde heeft gestaan, was
Heinric Nothaft, heer van Wernberg, Vitzdom in Beieren. Hij is
verschillende malen Tresorier geweest. Zijn buitengewoon groote
'l bevoegdheden blijken o.a. uit een bevelingsbrief van 1423 2). Naast
den Tresorier, die ook Cancellarius genoemd wordt en als zoodanig
het grootzegel en het signet bewaart, vinden wij een door den hertog
volgens advies van den Tresorier aangewezen klein aantal Raden,
die dagelijks vergaderen over de loopende
zaken 3). De oorsprong
O van deze machtspositie van den Tresorier, die allen invloed van den
hertog vrijwel uitschakelt, moet ook hier gezocht worden in het feit,
dat Heinric Nothaft met eigen vermogen deelneemt aan het finan-
ciëel beheer der graafschappen. Hij kan dan ook niet uit het Treso-
riersambt ontslagen worden, voordat hem zijn voorschotten terug-
betaald zijn. Eventueel zal het ambt zelfs op zijn erven overgaan,
totdat Jan van Beieren of diens erfgenamen het verschuldigde. .,den
ersten Pfennig mit dem lecztenquot; gekweten hebben.

Philips van Bourgondië wist door geheime besprekingen op
6 April 1424 Jan van Beieren over te halen, hem tot eenigen erfge-
naam van zijn erfelijke leenen aan te wijzen 4). Het lot begunstigde
de plannen van den Bourgondiër zeer. Reeds op 6 Januari 1425
overleed Jan van Beieren door vergiftiging.

De edelen en steden hadden na zijn dood te kiezen tusschen
Jacoba en Jan van Brabant. De Raden van Jan van Beieren, die
nog in functie waren, en de stenden hebben zich voor Jan van

1)nbsp;De rekening loopt n.1. „sint der tijt. dat hy ende die heren uut Zeelant hem
bewonden den coste mijns genedichs heren voirsz. te bewaren.quot; Vgl. Van Riems-
dijk, a.w.,
pp. 270—271: uit een wel aanwezig Recesboek blijkt, dat er een Treso-
riersrekening van 21 Dec. 1421-24 Jan. 1422 van Frank en Floris van Borsselen
geweest moet zijn.

2)nbsp;Gedrukt door Van Riemsdijk, a.w., pp. 434—435, vgl. pp. 274, 282.

3)nbsp;„Item sullen wir drie oder vier aus unscm Raeten bei gut duncken unsers
i resiriers vorgeschriben bei lm seczen: die täglichs all
Sachen in der Rätkamer
mit im phlegen und hanndhaben sullen zu unserm pesten nuczc.quot;

4)nbsp;Van Riemsdijk, Opdracht, p. 36; Schneider, a.w., pp. 123-124

-ocr page 67-

Brabant uitgesproken. Zij motiveerden hun beshssing trouwens op

8nbsp;Januari door er op te wijzen, dat zij Jan van Brabant vroeger
reeds trouw gezworen hadden en dat Jan van Beieren sindsdien
niet als landsheer, maar slechts als diens vertegenwoordiger in zijn
plaats getreden wasi). Na den dood van Jan van Beieren heeft
de Raad op zeer zelfstandige wijze bevelen gegeven 2). Op 8 en

9nbsp;Januari werd gesproken van den „gemeyne Rade van Hollant,
houdende die camer in den Hagequot;. Twee der Raden, Jacob van
Gaesbeeck, heer van Abcoude, Putten en Strijen en heer Willem
van Egmond werden tot Ruwaarden aangesteld. De stukken van
8 en 9 Januari werden volgens overeenkomst met Ridderschap en
steden van Holland uitgevaardigd en door Willem van Egmond
bezegeld 3). Op 29 Janua ri beval de Raad aan Oudewater, om de
partij te houden van de vier hoofdsteden 4). Wij zien dus dat dc
stenden hun invloed op de regeering geheel kunnen laten gelden
en dat de Raad slechts optreedt als het werktuig, dat den wil van
Ridderschap en steden, waarbij de steden door hun economische
macht domineeren, ten uitvoer brengt. Ook blijkt in dezen tijd
duidelijk, dat het financiëel beheer van den Tresorier practisch
geheel onafhankelijk was van Jan van Beieren, het werd nu na zijn
dood met instemming der steden voorloopig bestendigd c). De
meeste stukken werden reeds gegeven in naam „mijns gcnadichs
heeren van Brabantquot;. Dit was trouwens formeel geheel in orde,
daar door den dood van Jan van Beieren Holland en Zeeland
automatisch aan Jan van Brabant teruggevallen waren.

Toen Jan van Brabant in Holland en Zeeland kwam, veranderde
dit weinig aan de overheerschende positie der stenden: op 27 Fe-
bruari 1425 moest hij hun den typisch „ständischenquot; eisch, dat hij

1)nbsp;Van Riemsdijk, Opdracht, p. 37.

2)nbsp;Dit had reeds dc aandacht van mr. Thymon Boey getrokken: Bcdenkinge
over dc Oudhcyt ... van d?n Hove van Holland, pp. 12, 13.

3)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 297.

4)nbsp;Van Mieris IV, p. 749. Leiden heeft het stuk voor dc gezamenlijke Raden
en steden bezegeld.

5)nbsp;Dc Ic Tres.rck. van Boudcwijn van Zwieten, 26 Mei 1424_9 Febr 1425

(ARA), had met den dood van hertog Jan van Beieren moeten eindigen maar
van het doorloopen tot 9 Febr. geeft het tweede deel van het opschrift op f. 1

-ocr page 68-

ambten slechts aan Hollanders en Zeeuwen zou vergeven,
inwilhgen i).

Op 1 Juni 1425 sloten Philips van Bourgondië en Jan van Brabant
een overeenkomst betreffende een voorloopig bestuur over Hene-
gouwen. die op enkele punten aan den zoen van Woudrichem
herinnert 2). Het was vooral aan Philips' steun te danken geweest,
dat Jan van Brabant in Henegouwen de bovenhand had kunnen
houden over Jacoba en Humphrey van Gloucester, naar alle waar-
schijnlijkheid zat hij ook in groote geldverlegenheid, terwijl de
toestand in Holland en Zeeland verre van rooskleurig was. Enkele
steden bleven zich. tegen de gedane beloften in, onzijdig houden
3),
Zoo zal Philips, toen hij zijn aanspraken op de erfenis van Jan van
Beieren deed gelden, waarbij hij de toestemming van den leenheer.

de volgende verklaring: „Oic mede is te weten, dat na doode hertogen Johans
van Beyeren saliger gedachten by ordinantie vanden rade ende steden van Hol-
lant overdragen wort ende geordineert, dat die cost vanden rade inden Hage
soude blyven totdat mijn genadige heere van Brabant inden lande van Hollant
soude comen, up datmen daren bynnen tghemeene lant in state ende te vreden
houden mochte ende tlant in mijns genadichs heren handen leveren.quot;

1)nbsp;Groot Placaetboek III. p. 13.

2)nbsp;Voor de omstandigheden, die hiertoe leidden, vgl. Van Riemsdijk. Op-
dracht, pp. 31—35. De overeenkomst te Douai slecht gedrukt bij Van Mieris IV.
p. 782, beter is de lezing, die in de kroniek van Van Dynter voorkomt, zie:
Dynteri Chronicon ducum Brabantiae, Lib. VI, Gap. CCXXV, uitg P F X de
Ram in Coli. in-4°. CRH. t. III,
p. 456. Weliswaar is de Latijnsche kroniek
van Edmond van Dynter volgens Nélis slechts een vertaling van het vervolg
op de Brabantsche Ytesten van Boendale. maar dit vermindert niet de waarde
van de tusschen den tekst gevoegde oorkonden. (Vgl. Bull. CRH 76 (1907).
pp. 568—596.) Door Jan van Brabant zou in overleg met Philips een Gouver-
neur over Henegouwen aangesteld worden, zoolang uit Rome nog geen beslissing
was afgekomen over de geldigheid van het huwelijk van Jan van Brabant met
Jacoba. Naast dien Gouverneur werden nog vier Raden benoemd, twee namens
Jan en twee namens Philips, om tezamen als rechters op te treden tegenover hen
„qui ont estc coulpables de nouvellitez, maulx et inconvéniens oudit pays de
Haynault.quot; Bij de zittingen van den Gouverneur en de vier gecommitteerden
zouden minstens twee van deze laatsten en van hen minstens één van Philips'
Raden tegenwoordig moeten zijn. Ook hier dus een college, om namens twee
partijen de zaken in het land te behartigen, in dit geval die een bepaald soort
rechtspraak betroffen.

3) Van Riemsdijk, Opdracht, p. 39.

-ocr page 69-

Jan van Brabant, noodig had, al spoedig verder gaande voorstellen
hebben gedaan. Over de toewijzing van de vroegere leenen van
Jan van Beieren raadpleegde Jan van Brabant edelen en steden van
Holland en Zeeland. De stenden hielden hiertoe dagvaarten in
Maart in Zeeland en in Mei te Antwerpen. Philips zou na toewijzing
der leenen in Holland en Zeeland vrijwel dezelfde positie innemen
als Jan van Beieren tusschen de beide zoenverdragen van 1419 en
1420. Ook hij was nu de naaste erfgenaam van de drie graaf-
schappen. Wel verklaarde de Duitsche koning Sigismund, dat na
den dood van Jan van Beieren de landen weer ter beschikking van
het Rijk gekomen waren i), maar zijn actie had geen practisch
resultaat. Bij de besprekingen te Douai zal Philips waarschijnlijk
reeds aan Jan van Brabant hebben voorgesteld, hem tot Ruwaard
over Holland en Zeeland aan te stellen. De som van 50.000 Hol-
landsche schilden, die Philips later aan Jan geleend heeft, zal één
van de voorwaarden voor den opdracht van het Ruwaardschap
geweest zijn. Op 24 Juni kregen de Hollandsche steden van deze
plannen te hooren. Er is over beraadslaagd op dagvaarten te Rot-
terdam, voor Schoonhoven, te Brussel en Mechelen. De stenden
hebben zich verzet, het plan was in strijd met Jans belofte van
8 Februari 1425, om de landen niet te verpanden of het bestuur
aan een ander op te dragen 2). Enkele van de dagelijksche Raden
van Jan van Brabant zullen echter meegewerkt hebben aan de
opdracht van het Ruwaardschap aan Philips. Immers, bij het verdrag
van St. Maartensdijk had Jan van Beieren een schuld van 90.000
kronen van Jan van Brabant aan vijf edelen overgenomen. Bij de
opdracht van het Ruwaardschap is deze schuld door Philips op
zich genomen 3). Deze vijf edelen, n.1. Jacob heer van Gaesbeeck,
heer Hubrecht heer van Culenborch, heer Florens van Borsselen,
heer van St. Maartensdijk, heer Arnt van Leyenberch en heer
Geryt van Heemskerck zullen daarom niet vijandig tegenover deze
overdracht van de regeering hebben gestaan.

Wij zien dus, dat een groep van Raden, die, door hun financiëel

1)nbsp;1 Maart 1425: Van Riemsdijk, Opdracht, p. 38.

2)nbsp;Van Riemsdijk, Opdracht, pp. 39, 40.

3)nbsp;Van Riemsdijk, Opdracht, pp. 18, 37, 43, 45; 55—58.

-ocr page 70-

geïnteresseerd zijn in het bestuur, te vergelijken is met den kleinen
vertrouwden Raad van den landsheer, zooals wij die reeds vroeger
van de curia comitis hebben onderscheiden, een andere politiek
volgt dan de stenden. die er in dezen tijd nog op uit zijn om door
den echtgenoot van Jacoba. Jan van Brabant, als landsheer over
Holland en Zeeland te behouden, aan de grafelijke dynastie trouw
te blijven.

Ook de Brabantsche Staten hadden bezwaar tegen het Ruwaard-
schap van Philips, als reden gaven zij op. dat zij de
grensvestingen
Geertruidenberg en Heusden niet in andere dan Brabantsche
handen wilden zien i). Een contact tusschen de steden van Holland
en Zeeland en de Staten van Brabant mag waarschijnlijk worden
geacht omdat enkele dagvaarten der Hollandsche stenden in Bra-
bantsche steden gehouden
zijn 2).

Toch hebben Philips en Jan hun zin doorgedreven. Aan Philips
werd voor twaalf jaar het bestuur met alle landsheerlijke bevoegd-
heden in Holland en Zeeland opgedragen, jan van Brabant of bij
zijn vooroverlijden Jacoba
3), zou slechts dan te eeniger tijd weer
in het bezit van de landen kunnen komen, wanneer aan Philips of
diens erfgenamen zijn vorderingen op Jan van Brabant voldaan
waren — een omstandigheid, die zich stellig nooit zou voordoen
Op 13 Augustus H25 wendde Philips zich in brieven als Ruwaard
en Oir der landen van Holland. Zeeland en Friesland tot zijn
onderdanen. Toen Jan van Brabant reeds op 17 April 1427 overleed
mocht Philips de landen toch als pand voor zijn voorschotten
behouden. Ondanks vertoogen van Jacoba wist hij zich nu ook te

doen aanstellen tot ..bail, mambour. gouverneur et héritierquot; van
Henegouwen 4).

1)nbsp;Van Riemsdijk, Opdracht, p. 40.

2)nbsp;Van Riemsdijk. Opdracht, pp. 41-43. Een uitvloeisel van den tegenstand
aer btaten van Brabant zijn de diplomatische merkwaardigheden van de oor-
Konden, waarin van de opdracht melding wordt gemaakt (19 en 24 Juli 1425)

4) 23 Juni 1427, Van Riemsdijk, a.w., p. 304.

-ocr page 71-

In de eerste periode van Philips' Ruwaardschap (13 Augustus
1425—3 Juli 1428) is in het algemeen nog weinig in de bestuurs-
inrichting van Holland en Zeeland veranderd, wat een gereede
verklaring vindt in het feit, dat Philips' bewind nog maar voor-
loopig was en bovendien betwist werd.

Tot nu toe is van de „ständischequot; vertegenwoordiging in Holland
en Zeeland gesproken als ,,stendenquot;. Sinds .± 1425 doet men beter
den term „Statenquot; te gebruiken. Dit woordgebruik is historisch
gewettigd, omdat pas omstreeks dien tijd „Statenquot; in navolging van
het Fransche „étatsquot; begint voor te komen. Die navolging gaat
zelfs zoover, dat over de „drie staten vanden landequot; gesproken
wordt, hoewel meestal slechts Ridderschap en Steden beschreven
worden. Met den term „Statenquot; duiden wij nu tevens een hoogere
trap in de standenontwikkeling aan. Vroeger heb ik er op gewezen,
dat omstreeks 1425, de Ridderschap in staatsrechtelijken zin als
stand los van den Raad begint voor te komen. Dit is op zichzelf
een aanwijzing voor de afscheiding van den Raad, meer en meer
als gesloten college, uit de oude ongedefiniëerde feodale Raad of
curia, die meer en meer identiek wordt met de Statenvergadering i).

De Staten dus werden herhaaldelijk door Philips over allerlei
landszaken, ook bij het sluiten van den Zoen van Delft, geraad-
pleegd 2). Voor den regeeringsvorm is het niet zonder beteekenis
gebleven, dat Philips, die over verschillende vrij ver uit elkaar
liggende gewesten regeerde, vaak afwezig moest zijn. In een tijd,
waarin binnen Holland en Zeeland een geregelde oorlog werd
gevoerd, kon hij tijdens zijn afwezigheid de zaken niet op hun
beloop laten.

1)nbsp;Dc Monté ver Loren. a.w., p. 67, ziet het verschil vooral hierin, dat dc I
Staten niet uit ambtenaren van den graaf bestaan, dc Raad wel. Echter mag men
niet uit het oog verliezen, dat dc Staten dc samenstelling van den Raad kunnen
beïnvloeden. — Dc term „Ridderschapquot; hebben wij in dc bronnen het eerst ont-
moet in het verdrag van Woudrichem van Hl9.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w.. pp. 316—317 gaat echter tc ver. wanneer hij zegt:
..Merkwaardig is het dat Philips ook in gevallen, waarin dat vroeger niet ge-
bruikelijk was geweest, in overleg met Ridderschap en steden getreden is en zoo
den grondslag voor een geregelde vertegenwoordiging van het land door dc
Staten heeft gelegd.quot; Boven werd b.v. reeds op het groote aantal dagvaarten der
stenden tijdens de regcering van Willem VI gewezen.

-ocr page 72-

Op 21 Maart H26 belastte hij bij zijn vertrek uit Zeeland tot
wederopzeggen Heinric van Borsselen, heer van der Veer en Frank
van Borsselen met het bestuur en de bewaring van Zeeland met de
hulp van Ridderschap, steden en goede lieden i). De titel ,.generael
ende overste capiteynquot; geeft wel aan, dat het oorlogsbeleid daarbij
nog op den voorgrond stond. Evenzoo stelde Philips op 1 October
1426 bij zijn vertrek drie Stadhouders over Holland en Friesland
aan 2). Op 29 Mei 1427 gelastte de hertog zijn Raad en Kamerling
heer Roeland van Uutkerke „onse capiteyn ende oeverste beware
(= bewaarder) te wesen der lande van Hollant ende van Vrieslant.quot;
Ook hier staat de mihtaire functie weer voorop, doch uit de com-
missie blijkt tevens, dat hem het bestuur wordt opgedragen samen
met den Tresorier en andere Raden, die heer Roeland daartoe het
bevel geeft, terwijl bij uitvaardiging van stukken, deze alleen als
geldig zullen worden beschouwd, wanneer zij de aanwezigheid van
heer Roeland, Boudewijn van Zwieten (den Tresorier) en twee
Raden vermelden 3). Het behoeven dus niet twee bepaalde Raden,
maar slechts twee uit den Raad te zijn. Reeds door Fockema
Andreae is terecht opgemerkt, dat de Raad daarmede nog geen
vaste organisatie gekregen
heeft 4). Hier komt nog bij, dat de
Raden, die aldus op
21 Maart en 1 October 1426 en op 29 Mei
1427 met een bijzonderen bestuurstaak belast werden, hun macht
slechts uitoefenden gedurende de afwezigheid van den hertog.

1)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 308. Ongeveer in denzelfden tijd moeten Roeland
van Uutkerken en Jacob van Gaesbeeck als Stadhouders meer bepaaldelijk met
de verdediging en het bestuur van Holland en Friesland belast zijn geweest (ibid.,
pp. 307, 308).

2)nbsp;Jacob, heer van Gaesbeeck en zijn Raden en Kamerlingen Jean de Viliiers,
heer van TIIe-Adam en heer Roeland van Uutkerken (Van Riemsdijk, a.w.,
p. 308).

3)nbsp;Druk: Van Son, a.w., p. 309, Van Riemsdijk, a.w., p. 443.

4)nbsp;Bijdragen tot de Nederlandsche Rechtsgeschiedenis IV. Haarlem, 1900. p.
409: „Men kan ze nog niet zien in de aanstelling van Roeland van Uutkerken

(op 29 Mei 1427) ...... Immers er is hier, naar het schijnt, nog geen sprake van

een gesloten raad.quot; Waarschijnlijk is de schr. van meening, dat dc Raad die
vaste organisaüe in 1428 gekregen heeft. Hij zegt: „De eerste vaste
organisatie
schijnt de raad gekregen te hebben in 1428.quot; Het is jammer, dat de schr. zich niet
positiever heeft uitgedrukt.

-ocr page 73-

Tijdens deze achtereenvolgende Stadhouderschappen heeft
Philips zich bovendien de kennis van de belangrijkste zaken voor-
behouden en deze in den hertogelijken Raad — den lateren
,,Grooten Raadquot; — ter tafel gebracht. De kern van dezen Raad
vergezelde den hertog steeds; zoo vertoefde de hoogste ambtenaar
van de centrale Bourgondische regeering, de Kanselier, op 15 Sep-
tember 1426 te Leiden i).

Anders is het met de commissie tot het landsbestuur van twee
inheemsche en twee buitenlandsche Raden op 9 Januari 1428 2).
De beide Hollandsche Raden waren de heeren van Gaesbeeck en
van
Egmonds), de beide buitenlandsche Raden heer Jean de
Pressy en mr. Joost van Steeland 4). De heer van Gaesbeeck kreeg
zijn daggeld uitbetaald tot 1 Juni 1428, Jean de Pressy en mr.
Joost van Steeland ontvingen hun toelage tot 9 Augustus 1428. Op
10 Januari 1428 werd bovendien tot bevelhebber over de troepen
in Holland en Friesland aangesteld heer Lion (el) de Bournonville^),
echter met de bijvoeging ,,sonder hem yet te bewinden van gouver-
nemente der lande
voirscrevenquot; c). Bij de bovengenoemde Stad-

1)nbsp;ARA. 2c Trcs.rck. v. Boudcwljn van Zwictcn, 27 Oct. H25—27 Oct.
1427, f. 106: „Item XV dage in Scptembri (1426) Clais Schrcvcl tcghen der
nacht gesent mit brieve van Hairlcm tot Leyden andcn Cancellycr roerende dat
die Tresorier des anderen daghes geit aldair senden soude,quot; enz.

2)nbsp;De commissiebrief zelf is niet bewaard, wel een stuk van denzclfdcn datum,
dat hun wedden opsomt, gedrukt: Van Riemsdijk, a.w., p. 444.

3)nbsp;Zij zouden elk vier schilden per dag ontvangen, zoolang zij zich met hun
werkzaamheden bezighielden. Volgens de Tres.rek. v. Boudcwljn van Zwietcn
is dit daggeld aan Egmond van 12 Jan. tot 1 Juni 1428 uitbetaald. Gaesbeeck is
echter niet vermeld, zoodat hij misschien in 't geheel niet aanwezig geweest is.
Zie Van Riemsdijk, a.w., pp. 311—312.

4)nbsp;Heer Jean dc Pressy zou 3 schilden p. d. ontvangen, op 12 Jan. werd dit
echter in 4 schilden veranderd, zijn daggeld is van 12 Jan.—9 Aug. 1428 uit-
betaald. Mr. Joost van Steeland zou 2 schilden ontvangen, hij heeft deze ult-
kcering echter niet ontvangen, maar wel 2 franken 's daags, die hem sinds zijn
komst in Holland, op 1 Oct. 1426, waren toegelegd. Zie Van Riemsdijk, a.w..
pp. 311—312, 315.

5)nbsp;In Nederlandsche bronnen wordt hij nooit anders aangeduid dan Lyon
van Bomevillc.

6)nbsp;De commissie is gedrukt door Van Riemsdijk, a.w., p. 445 (aangehaalde
plaats).

-ocr page 74-

houderschappen had de nadruk gelegen op het militaire deel van
de opgedragen werkzaamheden. Nu de oorlog tegen Jacoba echter
vrijwel afgeloopen was, keerde men tot een meer normale bestuurs-
regeling terug. Het nieuwe in de opdracht van 9 Januari 1428 is,
dat zij zich niet beperkt tot de afwezigheid van den hertog. De
gecommitteerden of althans enkelen van hen waren in functie vóór
10 Februari en na 19 Junii), toen Philips zelf in Holland verblijf
hield. Jean de Pressy moet als het hoofd, de Stadhouder, beschouwd
worden 2 ).

Uit alle besproken commissies tezamen valt te besluiten, dat
Philips aan verschillende van zijn beproefde dienaren uit de
andere gewesten, vooral uit Vlaanderen en Brabant, in onze landen
belangrijke bestuursposten toevertrouwde. Hoe die handelwijze te
rijmen valt met 's lands oude „haercomenquot;, die zich immers verzetten
tegen het benoemen van vreemdelingen in allerlei ambten, zullen wij
zoo dadelijk trachten te verklaren.

Voor de financiëele controle heeft Philips reeds in dit eerste deel
van zijn Ruwaardschap een poging gedaan, die pas later tot regel-
matige uitvoering is gekomen. Hij heeft n.1. getracht, den Tresorier
rekenplichtig te maken aan commissarissen uit de Rekenkamer te
Rijssel. Mr. Roelant van Bosch, Raad en Rekenmeester te Rijssel en
mr. Fier-à-bras Boots, secretaris, kwamen volgens bevel van den
hertog uit Rijssel naar Middelburg, om daar de rekening van den
Tresorier af te hooren. Daar de Tresorier zijn rekening echter niet
tijdig genoeg daartoe kon overleggen, zijn zij onverrichterzake weer
vertokken. Deze gebeurtenis moet zich hebben afgespeeld tusschen

1) Dat deze gecommitteerden inderdaad na 19 Juni nog werkzaam waren,
blijkt behalve uit de bewijsplaatsen bij Van Riemsdijk nog uit deze post (A R A,
4e Tres.rek. v. Boudewijn van Zwieten. 1 Juni—9 Aug. 1428, f. 27): „Item
XIIII dage in Julio als her Lyon van Borneville. her Jan van Pressy ende die
tresorier tot Haeriem waren. Evert den bode gesent mit brieve over al in
Vrieslant, roerende, dat die Raet des sonendages daer na (18 Juli) tot Hoorn
wesen soude ende dat elc dan hoir wairscippen daer by senden souden,quot; enz.
Vgl. ook nog beneden, p. 63, noot 2.

2) Van Riemsdijk, a.w., p. 312, maakt, volkomen terecht, deze gevolgtrekking
uit het feit, dat hem een som van 100 kronen voor winterkleederen uitbetaald
wordt, het gebruikelijke bedrag voor den Stadhouder.

-ocr page 75-

27 October 1427 en 15 Februari 1428 1). Van Riemsdijk spreekt
van het rekenplichtig maken van den Tresorier aan zijn Rekenkamer
te Rijssel. Uit hetgeen later tot stand gekomen is, zou men echter
afleiden, dat ook nu een formeele indeeling van Holland en Zeeland
bij het ressort van de Vlaamsche Rekenkamer niet in Philips' be-
doeling gelegen heeft 2),

De strijd bood Jacoba in het voorjaar van 1428 weinig kansen
meer, terwijl zij bovendien een groote moreele nederlaag leed door
de definitieve beslissing van de Curie in het proces over de wettig-
heid van haar huwelijk met Jan van Brabant, die inmiddels overleden
was 3 ). Uitgemaakt werd, dat het huwelijk wettig geweest was en
haar huwelijk met Humphrey van Gloucester dus als nietig be-
schouwd moest worden. Nog hopeloozer werd haar toestand, toen
Gloucester zich hierop geheel uit het Hollandsche avontuur terugtrok
en in Mei of Juni 1428 opnieuw trouwde met Eleonora Cobham^).

Reeds in April moeten de strijdende partijen met elkaar in contact
getreden zijn. Op 13 April 1428 werd de stadsbode van Dordrecht
aan Philips, die te Bergen in Henegouwen vertoefde, gezonden
,.mitten copien vanden brieven van mijnre vrouwen van Beyerenquot;
g).

1) Van Riemsdijk, a.w., p. 323; het feit blijkt uit dc in noot 3 genoemde Tres.
rek., en wel aldaar f. 23v. „Roland du Boisquot; wordt als Rekenmeester te Rijssel
genoemd door Gachard, Notice historique, etc., p. 7.

) Jean de Prcssy en Joost van Steeland blijken ook rekeningen tc hebben
afgehoord, zoodat Philips toch cenigermate in zijn opzet geslaagd is, om de
contrôle door vreemdelingen tc doen geschieden. De recessen zijn in het Fransch
gesteld, dat wij juist daar als bestuurstaal zien verschijnen, waar Philips zich in
het bijzonder op centralisatie toelegt. Ook zijn de recessen van dc handteckcnin-
gen der beide gecommitteerden voorzien. Zie: ARA, 2c Trcs.rck. v. Boudcwijn
van Zwieten, 27 Oct. H25—27 Oct. 1427 en 3c Trcs.rck. van dcnzelfde, 1 Juni—
9 Aug. 1428: Fait à Lcydc Ie IXe jour du mois daoust lan mil IIIlc XXXIII,
presens messeigneurs Jehan dePrcssy, seigneur du Mcsnil ct Jossc dc Steeland,
(get.) J. dc Pressy, J. de Steeland.

3)nbsp;t 17 April 1427. Zijn dood moet aan verdere oppositie tegen Philips van
de zijde der Kabeljauwschc Staten een einde gemaakt hebben.

4)nbsp;Van Riemsdijk, Opdracht, pp. 50, 51.

5)nbsp;ARA, 2c Trcs.rck. v. Boudcwijn van Zwieten, 27 Oct. 1427—1 Juni
1428, f. 48v. Met dc vrouwe van Beieren is waarschijnlijk Margaretha, weduwe
van Willem VI bedoeld, die ook in 1425 de rol van bemiddelaarster had ge-
speeld, waartoe zij aangewezen was, omdat zij moeder van Jacoba en tante van
Philips was.

-ocr page 76-

In het zoenverdrag, waarover daarna onderhandeld werd, zijn de
Staten gekend. Uit de Tresoriersrekening van Haarlem van dit
jaar blijkt, dat in Mei een dagvaart in Vlaanderen is gehouden,
waarschijnlijk te Brugge, waar Ridderschap en afgevaardigden van
de steden van Holland en Zeeland tegenwoordig geweest zijn i), Op
21 Juni gingen afgevaardigden van Haarlem naar Delft, „so onse
ghenadighe here van Bourgongne ende onse ghenadighe vrouwe van
Hollant te samen tot Delf gecomen waren omme die zoenne mitten
ridderscap ende steden biden ghemenen rade te sluyten ende uut
te sprekenquot; - ).

Op 29 Juni kwam een wapenstilstand tusschen de beide partijen
tot stand 3) en op 3 Juh volgde de uitvaardiging van het beroemde

1)nbsp;In een post van 30 April 1428, die slechts gedeeltelijk, met weglating van
de belangrijkste helft, door Blok als bijlage bij „De eerste jaren der Bourgondi-
sche heerschappij van Hollandquot;, in B V G III, 2, p. 348, gedrukt werd: „Item
opten Meyavont by ontbieden ons genadichs heren brieve van Bourgongnen voe-
ren in Vlaendren Meynaert Claes soen alse een burgermeester, Otte van Eg-
monde ende Bartout van Assendelf vander vroesscap, so die ghemene ridderscip
ende steden uut Hollant ende uut Zelant dair mede ontboden waren te comen,
ende namen mit him zeven knechten ende een messagier dair him optie tijt
opgedaen wert hoe dat onse ghenadige vrouwe van Hollant zommighe heren
van horen rade ende vriende vander Goude by onsen genadigen here voorsz.
geschict hadde omme dachvert te houden ende een mynnentlike zoenne te be-
dadingen twisken onsen genadigen here ende onser genadiger vrouwen voirsz.,
welke zoenne optie tijt gedadingt ende gheraemdt wert te sluyten ende uut te
spreken omtrent sinte Jans misse te midsomer als onse genadige here ende onse
genadige vrouwe voemoemt tot Delff vergaderdenquot;. Enz. — Uit het vervolg
blijkt, dat de vertegenwoordigers van Haarlem een zeer langen tijd afwezig
geweest zijn, eerst allen tezamen, daarna enkelen van hen. Uit de uitgaven voor
reiskosten blijkt, dat de plaats der vergadering waarschijnlijk Brugge geweest is.
Zie GA Haarlem. Tres.rek. Haarlem, 25 April 1428—25 April 1429, ff. 106—109.

2)nbsp;Tres.rek. Haarlem, HISHQ. f. llOv.

3)nbsp;Van Riemsdijk, Opdracht, p. 51: Van Mieris IV. p. 914. Vgl. ARA. 4e
Tres. rek. v. Boudewijn van Zwieten, 1 Juni—9 Aug. 1428, f. 26v: „Item up
sinte Pieters ende Pouweisdach (29 Juni) Willem Heinrix zoen Rotterdam (ge-
sent) van Delf gesent mit brieve tot Leyden, tot Hairlem, tot Aemstelredam,
tot Muyden, tot Weesp, tot Naerden, tot Hoorn, ende voort over all in Vrieslant
ende tot Alcmaer om te doen condigen den vrede van III weken die gemaict
was tusschen minen genadigen heere ende mijnre genedige vrouwenquot;, enz.

-ocr page 77-

zoenverdrag van Delft i). Over de wijze, waarop de Staten in deze
kwestie gekend zijn, worden wij ingelicht door een stuk, waarin
mededeeling wordt gedaan van het „begeerenquot; van Ridderschap
en Steden op een aantal punten van een verdrag tusschen Philips
en
Jacoba 2). Uit de manier van behandeling door de Staten zou men
opmaken, dat deze het zoenverdrag in de eerste plaats als een soort
Joyeuse Entrée bij de inhuldiging van Jacoba als gravin beschouwd
hebben. De Staten bestonden geheel uit Kabeljauwen, die onder
Philips volkomen de bovenhand hebben gekregen over de Hoeken.
Deze zijn als partijgenooten van Jacoba overal verbannen en hun
verbeurd verklaarde goederen zijn in handen van Kabeljauwen ge-
komen. Uit alles spreekt nu de zorg van de Kabeljauwen, om dit
régime te doen voortduren en om zoo min mogelijk van de gecon-
fisqueerde goederen weer aan de Hoeken te hoeven afstaan. Zij
zagen zeer goed in, dat hun machtspositie stond en viel met het
bestuur van Philips van Bourgondië, en bezwoeren daarom den
hertog, geen afstand van het bewind te doen. Bij het vergelijken
van den inhoud van den Zoen en de verlangens der Staten zien
wij, dat overeenkomstig de gemaakte opmerkingen verschillende
veranderingen in het concept-verdrag moeten zijn aangebracht,
hoewel niet aan alle wenschen der Staten is toegegeven. Wat voor
ons doel vooral belangrijk is: daar van de namen van het volgens
artikel 6 ingestelde college der Negenen waarschijnlijk kennis is
gegeven aan de Staten, mag men eenigen invloed van Ridderschap
en steden op zijn samenstelling aannemen. Het definitieve zoen-
verdrag kan men karakteriseeren als gematigd Kabeljauwsch 3).

1)nbsp;Van Mieris IV, p. 917 (Ned.). In het Fransch: Dcvillers, Cartulaire des
Comtcs de Hainaut IV, p. 666: origineel in dc Archives départementales du
Nord tc Rijsscl (vermeld: Van Riemsdijk. Oorsprong, p. IS-l, noot 2). Van dc
Nederiandsche redactie valt geen spoor van een origineel tc ontdekken, wel een
oud afschrift: ARA. Arch. Leenk. nr. 61. ff. 96v—99 (V.R. 47). Is dit slechts
een vertaling van het Fransch
origineel?

2)nbsp;ARA, Charters Grafelijkheid, oude cople. ongedateerd („omstreeks 1428quot;).
gedrukt beneden als bijlage als II A.

3)nbsp;Voorzoover mij bekend, bestaat geen inhoudsopgave van den Zoen, die de
bepalingen van het verdrag
op den voet volgt. Daarom doe ik deze volgen in
bijlage II B, terwijl daar bovendien de punten der Staten met dc bepalingen.
Waarop zij betrekking hebben, vergeleken worden.

-ocr page 78-

Ingevolge artikel 6 van het verdrag werd op 13 Augustus 1428
het college der Negenen ingesteld. ..Zie daar die Negen Raden
des Vorsten tot wederzeggens aangesteld, van welke bij de Neder-
landsche Schrijvers onder de benaming van de Beveling van Nege-
nen zoo veel ophef gemaakt is. en (die) als eene Instelling of Op-
richting van 't Hof van Holland aangemerkt isquot; i). I„ de commissie-
brief van dien datum 2) worden door Philips aangesteld drie Raden
op voordracht van Jacoba: heer Johan burggraaf van Montfoort.
heer Jan van Vianen. heer Geryt van Zijl. Ridders; drie inheemsche
Raden: Jacob heer tot Gaasbeek, heer Hendrik van Borsselen heer
van der Vere en heer Willem van Egmond; tenslotte drie buiten-
knders: heer Roeland van Uutkerken. heer van Heestert en van
Heemsrode. heer Colairt van Comene. heer van der Ruwerschure
(Fr.: Renescure) en Boudewijn van Zwieten. Alle genoemden zijn
ons reeds bekend: de drie Raden van Jacoba hebben haar reeds
dadelijk in
1417 terzijde gestaan 3). De Hollandsche en Zeeuwsche
heeren. die door Philips waren gekozen, waren o.a. onder Jan van
Beieren werkzaam geweest. Roelant van Uutkerken was Philips'
rechterhand in den oorlog tegen Jacoba. Boudewijn van Zwieten
wordt als secretaris reeds onder Albrecht genoemd, hij schijnt later
uit den dienst van Jan van Brabant in dien van Jan van Beieren te
zijn overgegaan4). Alleen Colairt van Comene is hier minder
bekend. H^ heeft later hooge ambten, o.a.
dat van souverain-bailli.
^^deren bekleed. Hij is de vader van Philippe de

I) Van Son. a.w.. p. 311. noot 1.

(ARAf^n!!'nbsp;getiteld: Commissiones Burgundiae. f. 1.

, quot;nbsp;Papendrecht. Analecta

11 7 Hnbsp;etc., p. 22; Boey. Bedenkinge over de Oudheyt

Japikse. Klein Plakkaatboek van Nederland, p 2

W T^Jznbsp;PP- 239. 240: heer Jan. burggraaf van Ment-

foort. 1417 Tresoner. Stadhouder; heer Jan van Vianen sinds 21 Aug. 1418 één

schoonzoon van Willem Eggairt is
eeds m 1412 Baljuw van Amstelland en Waterland (ARA.
Tres.rek. v Wi
ïem Eggairt. 23 Aug. 1411-23 Aug. 1412. f. 93).
4) Van Riemsdijk, a.w.,
p. 253. noot 3.

T'J^Tnbsp;van Bernard de Mandrot bij zijn uitgave der

Mémoires de Philippe de Commynes I, Parijs. 1901, p. I.nbsp;^

-ocr page 79-

De bevoegdheden der negen Raden waren:

1°, te voorzien in alle zaken, die zich in Holland en Zeeland
zouden voordoen;

2°, aanstelling en afzetting van ambtenaren „tot onsen weder-
seggenquot;;

3°, het afhooren van de rekeningen der ambtenaren ;

4°, „recht ende bescheidt te doen ende te doen doen^), d.w.z.
rechtsprekende bevoegdheid en toezicht op lagere juridische
instanties ;

5°, „ende anders alles te doen, nae inhout der voorschreve

zoenequot;.............Behoudelick onse hervachticheyt die wij hebben in

den voorschreeven Landenquot;. Hiermede worden waarschijnlijk de
heerlijkheden van Jan van Beieren bedoeld, die voorloopig in be-
waring waren gegeven aan Philips. Ook ten opzichte van enkele
andere bronnen van inkomsten waren hun financiëele bevoegdheden

beperkt 2).

Boey 3) heeft het bewind van de Negenen volkomen als een
intermezzo willen beschouwen, dat in 't geheel niet in de geschie-
denis van den grafelijken Raad thuishoort. De Negenen, zoo zegt
hij, waren speciaal aangesteld, om de bepalingen van den Zoen
uit te voeren 4), er hadden zelfs vreemdelingen onder hen zitting.

1)nbsp;Bij Bocy, Bcdcnkingc, enz., p. 28, vindt men een kras voorbeeld van zijn

onjuist citeeren: ........regt en bescheyt te doen doen (waar op ik bid tc letten,

dat is niet tc doen. maar tc zorgc dat gedaan word)quot; ....... terwijl hij dc Bevc-

linge zelf als bijlage gedrukt heeft op p. 89, waar juist staat: „tc doen cndc tc
doen doenquot;!

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 333.

3)nbsp;Bocy, Bcdenkinge, p. 22.

4)nbsp;Dit zou dan moeten volgen uit bewoordingen als in § 6 van den Zoen:
„Die welckc negen persoonen sullen van wegen ons Hcrtoge bovengenocmt wel
cndc dcughdelyck versien in die voorsz. sacckenquot;, enz. cn vooral uit dc zinsnede
van dc commissiebricf „cndc anders alles tc doen, nae inhout der voorschreve
zoenequot;, maar het is duidelijk, dat hier bedoeld wordt, dat dc Negenen niet in
strijd mogen handelen met dc bepalingen van den Zoen, die overigens zoo veel-
omvattend en weinig afgebakend zijn, dat van een beperking moeilijk gesproken
kan worden. In zijn ijver om de Negenen als van weinig beteekenis voor te
stellen vervalt Boey zelfs in een volkomen misplaatste skepsis; hij zegt over den
Raad der Negenen „zoo zij 'cr geweest isquot;. Dat had hij toch ook uit het ic Mem.
Rosa kunnen opmaken.

-ocr page 80-

Dat is inderdaad een merkwaardig verschijnsel, zooals wij boven,
bij de bespreking van de eerste periode van Philips' Ruwaardschap,
reeds opmerkten.

Ik meen daarvoor nu de volgende verklaring te kunnen geven.
De tijdgenooten moeten zich den oorsprong van den Raad uit de
curia, ja soms de identiteit van het begrip Raad in zijn vagen
omvang met curia, voortdurend bewust zijn gebleven. Nu Philips
practisch in Holland en Zeeland regeerde, werden zijn gewesten niet
op moderne wijze door een personeele unie verbonden geacht, maar
de Raden van alle territoria vloeiden samen tot een veel grootere,
hoewel min of meer abstracte eenheid: de curia ducisi). Iemand,
die tot Raad gecommitteerd was, kon daarom door Philips als zoo-
danig in elk van zijn gebiedsdeelen gebruikt worden. Dit sluit vol-
strekt niet in zich, dat de Raadsontwikkeling in elk der territoria
door het feit, dat zij stuk voor stuk bij de Bourgondische agglo-
meratie gevoegd werden, verbroken zou zijn geworden. In ieder
gewest blijft een provinciale kern, waarvan de ontwikkeling tot een
gesloten college blijkbaar doelbewust door de Bourgondiërs is be-
vorderd. Het blijkt uit de Memorialen, maar bovenal uit de reke-
ningen der Tresoriers, sinds
1432 Rentmeesters-generaal, dat een
aantal Raden in Holland in het bijzonder zijn „geordineert ten
saecken onser landen van Hollant, Zeelant ende van Vrieslantquot;.
Bovendien bestaat nog een centrale kern, die later vooral „Groote
Raadquot; genoemd wordt.

Uit dit Raadslidmaatschap „in algemeenen dienstquot; meen ik het te
moeten verklaren, dat Philips b.v. Meesters van de Rekenkamers
te Brussel of Rijssel kon belasten met het afhooren van de reke-
ningen der Hollandsche en Zeeuwsche ambtenaren, terwijl men die

I ) Zelfs in 1537 was dit nog de officiëelc opvatting. Vgl. Waither. a.w., p.
24 (privilege voor de Rekenmeesters te Rijssel van 22 Mei 1537 in noot 1 al-
daar): „Es galten ja auch die Provinzialgerichtshöfe und sogar die Chambres
des Comptes noch immer als Delegationen der alten Curiaquot;. Met wat hij laat
volgen: „Im allgemeinen hat das nur für das Personal dieser Behörden, nicht für
die Organisation, eine praktische Bedeutungquot;, kan ik echter, althans voor dc
periode van Philips van Bourgondië, in het geheel niet instemmen, daar ik er
boven juist principiëele beteekenis aan heb toegekend voor de instandhouding
van het Bourgondische rijk.

-ocr page 81-

gecommitteerden ook zelfs zonder eenige verdere lastgeving her-
haalde malen aanwezig ziet bij zittingen van den Hollandschen
Raadi). Spreken trouwens Ridderschap en steden van de drie
vreemdehngen in den Raad van Negenen niet als ,',die van sijnre

wege (n.1. door den hertog) uut sinen rade......... geset sullen

wordenquot; Zooals in het geval der Negenen, werden ook vroeger
en later ambtenaren uit Vlaanderen en Brabant door Philips naar
Holland gezonden en niet omgekeerd. De beteekenis van deze
mogelijkheid om de geheel in den Bourgondischen dienst opge-
groeide Vlaamsche en Brabantsche ambtenaren aan 's hertogs be-
langen in Holland en Zeeland dienstbaar te maken, kan, vooral met
het oog op Philips' centralistische financiëele politiek, moeilijk over-
schat worden. Men gaat m.i. niet te ver met te zeggen, dat het
samengaan van de zoo verschillend geaarde territoria met hun
onderling vaak strijdige belangen in één
Rijk 3) zonder dit ver-
bindende, min of meer bureaucratische, element wellicht onmogelijk
zou zijn geweest 4).

1)nbsp;Het zijn de gecommitteerden tot het afhooren van dc rekeningen der grafe-
lijke officieren in Holland en Zeeland, mr. Berthelmcus ä Ia Truye en mr. Joost
van Steelant. De eerste was volgens het 2e Mem. Rosa verscheidene malen
tusschen 23 April en 30 Juli 1436 aanwezig bij zittingen van den Raad: vgl. ff.
98, 104v, 107, 108, 108v, 112v, 113, 115v, 117, 119, ll9v. De tweede op alle
genoemde plaatsen, behalve f. 115v. Op 22 Maart 1436 had mr. Berthelmeus
zich uit zijn woonplaats Rijsscl op weg begeven naar Holland (A R A, 4c rek.
V. Godscalc Oom. Rentmr. gen.. 16 Nov. 1435—15 Nov. 1436, f. 80), op
29 Maart 1436 was mr. Joost uit Gent naar Holland vertrokken (ibid., f. 89v).
resp. op 8 en 7 Augustus waren zij in Rijsscl en Gent teruggekeerd, zoodat men
mag zeggen, dat zij gedurende hun geheele verblijf in Holland druk aan de
werkzaamheden van den Raad hebben deelgenomen.

2)nbsp;Zie beneden, bijlage I A (4).

3)nbsp;Eigenlijk mag in 1428 nog niet van „Rijkquot; gesproken worden. Pas zeer
geleidelijk heeft zich in den loop van de 15e en 16e eeuw eenig saamhoorig-
heidsgevoel bij de territoria ontwikkeld. Intusschen lijkt mij de term „rijkquot; voor
deze los samenhangende gewesten bruikbaarder dan „staatquot;, waarvan b.v. Hui-
zinga. het laatst in zijn gecit. art. ..L'état bourguignonquot;, etc., spreekt.

4)nbsp;Er is dus iets waars in, wanneer Baldwin, a.w., p. 7, schrijft: „Sometimes as
in the Burgundian territories, the council of the prince was subdivided along
provincial linesquot;, dit is ook de opvatting van den tijd, maar natuurlijk bestond
cr al een Raad in Vlaanderen, Brabant, Holland en Zeeland, Henegouwen, enz.,
voordat de Bourgondiërs in die landen het bewind kregen.

-ocr page 82-

Beteekent nu de Beveling van de Negenen op 13 Augustus 142»
iets zoo volkomen eigenaardigs, dat wij haar als de geboorte van
iets nieuws moeten begroeten? Ik meen die vraag te moeten ont-
kennen. Stellig zien wij hier een uitgesproken Raadskern voor ons.
Doch van iets nieuws zouden wij hebben kunnen spreken, als hij
aan de eischen, die Hoynck van Papendrecht i) er aan stelt, had
voldaan, n.1. dat hij zou zijn: stabile, sedens, territoriale. „Stabilequot;
moet vertaald worden met „geslotenquot; of „collegiaalquot;. Hiervan kan
bij de Negenen nog geen sprake zijn. Wel zijn zij de voornaamsten,
maar de werkzaamheid van andere Raden is volstrekt niet uitge-
schakeld. Sedens: wellicht hebben de Negenen voortdurend zitting
gehouden 2). Territoriale is de Raad der Negenen inderdaad ge-
weest, maar in dat opzicht verschilt hij in niets van den grafelijken
Raad sinds de dagen van Floris V. Het is mogelijk, dat Philips de
Negenen een langer leven had toegedacht dan aan dezen kern inder-
daad is beschoren geweest. Een analogie met Vlaanderen en Brabant
zou daarop wijzen. Zoo spoedig de Bourgondiërs daar de macht
definitief in handen hadden, richtte Philips de Stoute in 1386 de
Raad en Rekenkamer te Rijssel op, d.w.z. hij stelde een Raadskern

1)nbsp;In zijn reeds genoemde verhandeling in de Analccta Belgica II I aldaar
p. 15: Tribunal justitiae hodiemum et de cujus origine quaeritur, hLbe't notas

ZZ2Tnbsp;--quot;dum quartum modum logicum

2)nbsp;Blok, De eerste jaren der Bourgondische heerschappij, enz., in BVG III.
2, p. 325, zegt, dat zij te Leiden resideerden, doch dit is niet te bewijzen, omdat
er maar enkele plaatsen in het Ie Memoriaal Rosa aangewezen kunnen worden,
waar stellig van de Negenen sprake is. terwijl in dc bevclingsbricf daarover
nets gezegd wordt. In het Ie Mem. Rosa: 28 Aug. 1428 (f. 3v); 4 Sept. 1428
(f. 3v); 25 Sept. 1428 (f. 12v); 7 Oct. 1428 (f. 6v): hier worden Wilicm van
Egmond, Roelant van Uutkerc, Geryt van Zijl en Boudijn van Zweten als
„govemoirres van den landequot; aangeduid; 22 Oct. 1428 (f. 14v): „onse capitein
ot Rade in onse absenciequot;; ? 31 Oct. 1428 (f. 16); ? 3 Nov. 1428 (f. 17v) _
In dc commissie van 13 Aug. 1428 staat niets wat lijkt op het aanwijzen van'een
bepaalde residentie, zooals dat b.v. in de ordonnantie van 5 Febr. 1386 ter
bevestiging van de Instructie voor Raad en Rekenkamer van
Vlaanderen ge-
beurt: pour demourer et faire continuclc residencc en nostre vilic de Lillequot;
dmk: Placcaert-bouck van Vlaenderen I.
p. 237). Edn van dc weinige recessen
van de Negenen vermeldt: Den Haag (zie beneden, p. 73, noot 1)

-ocr page 83-

op een vaste basis, en een spoedig daarvan geheel losgemaakte
Rekenkamer, en evenzoo stelde hertog Anthonie in H04 een Reken-
kamer te Brussel ini). Nog opvallender zou die algemeene lijn in
de Bourgondische politiek zijn. indien de bewering juist was, dat
ook in
1428 een „Hofquot; in Henegouwen zou zijn opgericht 2).
Daarvan is echter geen spoor te vinden.

Op 15 Februari 1429 is het bewind van de Negenen geëindigd.
De Blécourt en Meyers ontkennen dit weliswaar, maar behalve
enkele bekende plaatsen uit de Tresoriersrekening 1428/'30 die het
tegendeel bewijzen, is ook in de Memorialen een enkele maal sprake
van den tijd, toen de Negenen het Regiment
hadden 3).

1) Gachard, Noüce historique vóór Inventaire des Archives des Chambres des
Comptes I, pp. 4, 8. — Van Mieris vat de Negenen ook als Raad
cn Reken-
kamer op, zooals blijkt uit het door hem boven de commissie van 13 Aug. 1428
geplaatste opschrift. Hoynck van Papendrecht, t.a.p., p. 20, spreekt zelfs bij
voorkeur van een Rekenkamer, wanneer hij de Negenen bedoelt: „Atque ecce
originem Camerae Rationalis Hollandiae Hagae-Comitum institutae, quae vulgo
dicta fuit La Chambre des Comptes de la Hayequot;. Hierbij sluit zich aan: Van
Loon, Beschrijving der aloude regeeringwijze van Holland V, p. 645. Ook Wtte-
waall van Stoetwegen, De Vetert Ordine Judidorum apud Hollandos, beweert op
p. 63, dat de Negenen naast vele andere benamingen ook vaak die van „zijne
luiden vande Rekenkamer in den Haagequot; ontvangen. Hij verwijst naar plaatsen
In het Ie Mem. Rosa, maar daar is van een Rekenkamer niets te vinden. Mis-
schien is dit een vergissing met een veel later Memoriaalboek van na 1446.
Hoynck van Papendrecht is n.1. ook niet bekend geweest met de oprichüng van
de Rekenkamer van Holland in 1446: op
p. 27 vertelt hij, dat deze Rekenkamer
van 1428 tot 1462 (beide jaartallen zijn onjuist) bestaan heeft. - Een navolging
Vlaamsche voorbeeld van 1386 voor de Beveling der Negenen van
1428, die verschillende schrijvers aannemen (Hoynck van Papendrecht, p 21;
Van Marie, Le Comté de Hollande sous Philippe le Bon, p. 40; Lameere, Le
Grand Conseil des Ducs de Bourgogne, p. LI) is wel ver gezocht. Punten van
overeenkomst zijn in het geheel niet aan te wijzen; bovendien was Philips de
Stoute in 1386 graaf van Vlaanderen, terwijl het offidëelc grafelijke gezag over
Holland en Zeeland in 1428 bij Jacoba berustte.

2)nbsp;Van Son, a.w., p. 202: Wttewaall van Stoetwegen, a.w., p. 41.

3)nbsp;ARA, 5c Tres. rek. v. Boudewijn van Zwieten, 9 Aug. 1428—1 Oct.
H30, f. 1. Aanteekening uit dezelfde rekening, f. 70v. gedrukt: Van Riemsdijk
Oorsprong, p. 187, noot 1. — Ie Mem. Rosa, f. 84v, 3 Md 1431; „Dit was
aldus in deser manyeren oick gescheiden by den negenen ter wylen 'dat die dat
regiment van den lande haddenquot; (druk: De Blécourt—Meyers, Mem. Rosa I II
quot;I. nr. 96,
p. 50).nbsp;' '

-ocr page 84-

Van Riemsdijk stelt de oorsprong van het „Hofquot; ongeveer in
November-December 1432, doch De Blécourt en Meyers voeren
aan, dat er zoo weinig veranderingen in het personeel zijn gekomen:
op twee na waren alle Raden van den kern van na December 1432
ook daarvoor in dezelfde positie werkzaam. Zeer wel mogelijk, doch
het Regiment der Negenen beteekent ook geen groote verandering
in personeel. Vrijwel alle Raden zijn reeds geruimen tijd vóór hun
commissie tot het Regiment op 13 Augustus 1428 in deze landen
werkzaam, terwijl zulk een college bovendien niet nieuw was.
Eenige overeenkomst vertoonen reeds de „Achtenquot; van den zoen
van Woudrichem, als vertegenwoordigers van twee contracteerende
partijen. Dat Philips nu zes Raden aanwijst tegen Jacoba drie, is
slechts een aanwijzing voor Philips' overwegende positie. De in
§ 8 van den Zoen van Delft voorziene „Achtenquot; lijken mij op den
Zoen van Woudrichem als prototype terug te gaan. De hierboven
opgesomde Stadhouderschappen onder Jan van Beieren, de vier
Raden naast een Gouverneur van de overeenkomst te Douai voor
Henegouwen (1 Juni 1425), en daarna vooral de Raden belast met
het bestuur over Holland of Zeeland tijdens de afwezigheid van
Philips gedurende zijn Ruwaardschap, hebben dit Regiment van
de Negenen verder ingeleid i). Het college van 9 Januari 1428
is zelfs in den grond van de zaak volkomen gelijksoortig met de
Negenen: ook deze Raden voeren het bestuur tijdens Philips' aan-
wezigheid. Wellicht zijn de bevoegdheden van de Negenen alleen
wat verder gegaan. Het Regiment van de Negenen vormt weliswaar
een belangrijk moment in de ontwikkeling van den Raad, maar van
den oorsprong van een volkomen anderen
Raad kan op 13 Augustus
1428 niet gesproken worden. Het afhooren der rekeningen ge-
schiedde ook door de
Negenen. Het opdragen van het rekenen
juist aan deze zich vormende kern van vast resideerende Raden

1) Het kwam trouwens reeds in dc He eeuw. b.v. onder Willem V en tijdens

het Ruwaardschap van Albrecht voor, dat gedurende de afwezigheid van den

^S^^^Qnbsp;^»rdtn: Van Riemsdijk, a.w., pp.

' f'nbsp;quot;2. 113. 120. Op de Stadhouderschappen onder Willem VI

werd boven reeds gewezen.

-ocr page 85-

ligt geheel in de lijn der ontwikkeling, gezien de wenschelijkheid om
het afhooren 9p een vaste plaats te doen geschieden en om het
technisch en bureaucratisch karakter van de handeling, zooals wij
vroeger uiteenzetten. Principiëel is er geen verandering: het is nog
steeds de Tresorier — die deel uitmaakt van de Negenen — en een
aantal nu (misschien) bepaalde Raden...... en anderen i).

Eén van de argumenten van De Blécourt en Meyers voor een
voortzetting van het bewind der Negenen is, dat de kern van den
Raad in 1432, evenals steeds sinds 1428, uit negen bezoldigde
Raden bestond 2). In de rekeningen komen bij Uitgaven n.1. eenige
hoofdstukken van wedden voor. Het eerste is aan deze kern, dc
Raden „geordineert ten saecken der landen van Hollantquot;, enz.,
gewijd: het tweede aan secretarissen, het derde aan Raden „ten
wederseggenquot;. In noot 2 van p. IX halen de genoemde schrijvers nu
de namen van de Raden, die deze kern vormen, aan. Eerst de
Negenen uit de commissiebrief van 1428. daarna volgens de Treso-
riersrekeningen van 1428/'30, 1430/'32 en 1432/'33: het zijn telkens
negen Raden.

Hiertegen valt in te brengen, dat in de volgende jaren van deze
regelmatigheid niets meer te bespeuren valt. zoo zelfs, dat tot
1462 — het jaar. waarin de Raad door de Instructie van 4 September
een voorgeschreven aantal vaste leden krijgt — zelfs het aantal

1)nbsp;Wij kennen slechts enkele recessen van rekeningen, gedateerd tusschen 9
en 15 Nov. 1428. die volgens Van Riemsdijk, a.w.. p. 333. getuigen van het
afhooren door de Negenen. Aan dc drie aldaar in noot 1 opgesomde rekeningen,
afgehoord resp. op 11. 12 en 15 Nov. 1428, kan nog toegevoegd worden dc
rekening van den Rentmr. Beo. Schelde, i Mei 1424—3 Juli 1428, afgehoord op
9 Nov. 1428 (Heeringa. a.w.. nr. 130. p. 52). De lezer zal het echter met mij
eens zijn. dat een reces als het volgende, waarvan het slot luidt: „gerckent ende
geëffent inden Hage voir den tresorier voirsz., heren Willem van Egmond,
heren Roeland van Uutkerke ende anders mijns heeren Rade ende clercken upten
XVsten dach in Novembry anno XXVIHquot;. niemand tot de meening zou voeren
dat
alleen voor de Negenen gerekend werd. eerder tot het tegendeel (ARA,

rek. Rentmr. v. Kennemerl. en Vriesl.. Adriaen van Raephorst, 29 Nov. 1425_

29 Nov. 1426).

2)nbsp;A.W., p. IX.

-ocr page 86-

negen niet meer voorkomt i). Ik geloof, dat dit betrekkelijk toevallig
IS. maar het bewijst toch stellig, dat van een numerus clausus van
negen Raden als kern. geen sprake is. Hoe weinig dan ook nog
van een gesloten Raad kan worden gesproken, blijkt b v uit het
2e Memoriaal Rosa. waar in het gedeelte tusschen Januari 1435
en Juli 1436 (waaruit mist: April—October 1435). dus juist onge-
veer een jaar. in totaal 35 Raden eens of meermalen als aanwezig
genoemd worden, in een tijd. dat de kern uit zes Raden bestaat en
er zestien Raden ..tot wederseggenquot; bezoldigd worden.

Ook wil ik in de geschiedenis van de ontwikkeling van den Raad
geen insnijding maken omstreeks November 1432 op de gronden
die Van Riemsdijk daarvoor aanvoert. In een stuk van 27 April 1433
(de z.g. Restrinccionquot;). waarin vooral op financiëel gebied de be-
voegdheden van den Raad worden ingekrompen, zou volgens hem
gczmspee d worden op een vroegere, collectieve commissie. H?t
opschrift luidt: ..Ordonnance et restrinccion sur aucuns poins de Ia
commission qui baillée est par monseigneur Ie Duc de Bourgongne
etc. a messire Hue de Lannoy et autres conseillers de mondit
seigneur, pour entendre et vacquer en labsence dc mondit seigneur
et de par lui. aux besoignes et affaires de ses païs de Hollande et de

RadTd^Hnbsp;- Rentmeester-generaal bedraagt

net aantal Kaden, die dezen kern vormen, in dc Tres rek van-

16 Nov. 1433-15 Nov. 1434: 7.
16 Nov. 1434—15 Nov. 1435: 7
16 Nov. 1435—15 Nov. 1436: 7.'
16 Nov. 1436—15 Nov. 1437: 8

16 Nov. 1437-15 Nov. 1438: 8 (waarvan één te veel).

16 Nov. 1438-19 Juni 1439: 7.

19 Juni 1439—25 Juni 1440: 7.

26 Juni—25 Dec. 1440: 7.

Nog enkele voorbeelden uit later jaren:

1 Jan.—31 Dec. 1443: 7.

7 Febr. 1446-6 Febr. 1447: II

dc^RSeninirquot;quot;^nbsp;''nbsp;' Rekenmeesters en 1 Auditeur van

1nbsp;''nbsp;^ '^^'^enmeestcrs.

-ocr page 87-

Zellandequot; 1). De gevolgtrekking, die Van Riemsdijk uit deze be-
woordingen, heeft gemaakt, n.1. dat het aannemelijk is. dat in No-
vember of December 1432. na het einde van het Gouvernement
der Borsselens. een commissiebrief voor een nieuwen Raad is ge-
geven, is niet
dwingend 2). Het is immers zeer wel mogelijk, dat
aparte commissies aan alle Raden gegeven zijn, zooals in de volgende
jaren gebruikelijk is.

Volledigheidshalve vermeld ik nog, dat Van Alkemade, in zijn
„Behandeling van^'t Kampregtquot;, terloops spreekt over een In-
structie van het Hof in den jare 1434 3). Van zulk een Instructie
is echter even weinig gevonden als van de hypothetische commissie
van November-December 1432 en een vergissing van Van Alkemade
is vooralsnog de eenvoudigste verklaring.

Wanneer ik dan toch het najaar van 1432 als eindpunt van dit
inleidende hoofdstuk kies, dan gebeurt dat, omdat toen een nieuw
systeem voor het afhooren van de rekeningen in Holland en
Zeeland is ingevoerd. Wij hebben gezien, dat Philips reeds in
het najaar van 1427 of het voorjaar van 1428 een mislukte poging
had gedaan om door twee gecommitteerden uit de Rijsselsche Reken-
kamer de Tresoriersrekening te doen afhooren, terwijl de werk-
zaamheid van Jean de Pressy en Joost van Stee(n)land van het-
zelfde streven getuigt. Ook in het jaar 1431, en wel op 30 April,
heeft Philips aan een aantal vreemdelingen, ambtenaren uit Vlaan-
deren, Brabant en Artois, waaronder Rekenmeesters uit Rijssel en
Brussel, opdracht gegeven om een Tresoriersrekening van Holland
en Zeeland te Antwerpen af te hooren. Inderdaad is de vijfde
rekening van Boudewijn van Zwieten op 19 Juni 1431 te Antwerpen
door vier van de in bovengenoemden brief aangewezen commis-
sarissen afgehoord en
gesloten 4). In het najaar van 1432 heeft de
hertog zijn wil definitief doorgezet en daarmede het eenige
werkelijk

1 ) Gedrukt volgens een copie in de Archives départementales du Nord te
Rijssel, bij Van Riemsdijk, Oorsprong, pp. 206 vgg.

2)nbsp;Van Riemsdijk, Oorsprong, pp. 196 en 197.

3)nbsp;J. Smit heeft deze plaats gevonden en medegedeeld, zie BVG VI, 2, p.
220: Van Alkemade, Behandeling van 't Kampregt, 3c druk 1740, p. 370, noot b).

4)nbsp;Commissie van 30 April 1431 aan „noz amez et feaulx conseilUers malstres
Guerin Suquet et Tristan Ie Stier, malstres de noz comptes à Lille, malstre

-ocr page 88-

nieuwe in de bestuursorganisatie van Holland ingevoerd, dat, als ik
Ij wel zie, het Bourgondisch bestuur hier gebracht heeft: een betere
I regeling van de financiëele controle, gepaard aan een centraal ge-
organiseerd financiëel beheer. Door het huwelijk van Jacoba en
vooral de trouwbreuk van Frank van Borsselen had hij de handen
vrij. Kenmerkend is in dat opzicht ook de vervanging van den titel
Tresorier door dien van Rentmeester-generaal, beantwoordend aar
Receveur général in Philips' Franschsprekende territoria (16 No-
vember
H32). De financiëele controle wordt aan den Hollandschen
Raad onttrokken en opgedragen aan commissarissen uit de Reken-
kamers van Rijssel en Brussel. Dit komt in de practijk neer op een
afbreken van de ontwikkelingsgang van dit deel der
werkzaamheden
van den Raad. Pas van dit oogenblik af zien wij een werkelijk
effectief toezicht op de inkomsten en uitgaven der
rekenplichtige
ambtenaren toegepast. Op 17 December 1432 werd, naar het mij
beschikbare materiaal, voor het eerst een rekening aan de commis-
sar^sen tot het afhooren der rekeningen van de grafelijke officieren
in Holland en Zeeland overgelegd i).

De geschiedenis van deze Hollandsche Rekenkamer „avant la
lettrequot; zal de stof vormen van het eerste deel van het derde
hoofdstuk.

Berthclemi à la Truye maistrc dc nor comptcs dc Brabant, maistrc Joossc dc
Steeland et Jehan de Dienat, notre Receveur general dArtoisquot;. Zij moeten met
hun v jven. veren of drieën de rekening van het Gouvernement van ZZnt
van Uuferken en Boudewijn van Zwieten. Tresorier, afhooren. (AR^ Se

m op los dubbel perk. blad. f. IIv, gedrukt met enkele fouten en opengelaten
woorden door Van de Wall Handvesten v. Dordrecht, pp. 568-569.'in'noot)
Vgl. zelfde rek., f. 1 en f. 123: afgehoord 19 Juni 1431 te Antwerpen door mrs
Guenn Sucquet en Berthemi à la Truye, Joossc de Steelland en Jehan de Dienat
.tous conseilliers de monseigneur le duc de Bourgoingnequot;. enz. in tegenwoordig-
heid van Roelant van Uutkerken Gouverneur en den Tresorier.

2 F b 1nbsp;'''nbsp;Wassenacr. 2 Febr. 1431-

-ocr page 89-

HOOFDSTUK IL
De Raad van Holland, Zeeland en Friesland van 1432 tot 1462.

1. Interne geschiedenis.

In het najaar van 1432 kwam de splitsing in de werkzaamheden
tot stand, waardoor de financiëele controle aan den Raad van
Holland onttrokken werd. De beperking van de bemoeiingen van
den Raad oefende overigens geen invloed uit op de samenstelling
van de Raadskern. In dat opzicht verloopt de ontwikkelingslijn,
die, zooals wij zagen door de commissie van de Negenen niet afge-
sneden werd, ook in de volgende jaren zonder onderbrekingen. Ook
tijdens het bewind van de Negenen is de verdere Raad nooit geheel
uitgeschakeld geweest, dit valt te bewijzen uit het feit, dat nog
vóór het Regiment der Negenen een einde nam (15 Februari 1429),
naast hen aan een aantal andere Raden vaste wedden werden
toegekend 1). Het toekennen van wedden was weliswaar vroeger
ook wel geschied, maar in den regel hadden 's graven Raden hun
onderhoud in de grafelijke herberg
genoten 2). Onder het Bour-
gondisch bewind is van zelfsprekend afwezigheid van den landsheer
regel, zoodat de Raden in hun eigen onderhoud moeten voorzien.

1)nbsp;ARA, 5e Tres.rek. v. Boudewijn van Zwieten, 1428—1430, ff. 71, 71v.
Fiorys van Kijfhoeck (p. j. 200 sch.). Jan van den Boechorst (p. j. 100 sch.),
Meynairt Claeszoen (p. j. 100 sch.), Fiorys Paedze (p. j. 100 sch.), Jan van
Neck (p. j. 300 sch.), Jannes van Goch (p. ). 60 sch.), Henric van der Goes
(p. j. 40 sch.). Hun werden wedden uitbetaald ingaande 24 December 142S.
Blijkens aanteekeningen bij deze posten zijn de wedden herroepen. Dit moet
gebeurd zijn omstreeks 29 October 1430. Zie Van Riemsdijk, Oorsprong, p. 191,
noot 2. Mr. Joos van Steelant kreeg bovendien over het tijdvak 9 Aug. 1428—
9 Aug. 1430 2 franken per dag uitbetaald, voor de dagen, dat hi) werkzaam
Was geweest. Een aantal secretarissen kregen wedden over 2 jaar uitbetaald,
ingaande 13 Aug. 1428.

2)nbsp;Vgl. b.v. Van Riemsdijk, a.w., pp. 30—31.

-ocr page 90-

Daar de wedden van de Raden, die nog onder de Negenen van
een wedde voorzien werden, doorliepen over de periode van het
bestuur van Roelant van Uutkerken als Gouverneur en Boudewijn
van Zwieten als Tresorier (15 Februari—1 October 1430). valt ook
in dien tijd geen verandering in de Raadskern op te merken.

Onder het bewind der Borsselens vinden wij naast de Borsselens
zelf allereerst wedden toegekend aan Boudewijn van Zwieten. die
met Jan Ruychrock vooral met het financiëele deel van de regee-
ringstaak belast was. Met ingang van 1 Juni 1431 werden bovendien
opnieuw tractementen vastgesteld voor Willem van Egmond. heer
van IJsselsteyn. den heer van Wassenair en Florys van den Abeele.
Ook Meynaert Clais zoen van Haarlem en Florys Paedze van
Leyden hebben een salaris ontvangen i).

Het is hier de plaats niet in te gaan op de redenen, waarom
tenslotte ook dit Gouvernement geëindigd is; het is elders uitvoerig
beschreven. In November—December 1432 vinden we dan tenslotte
de bestuursorganisatie, zooals die. voorzoover den Raad betreft, in
hoofdtrekken tot het jaar 1469 bestaan heeft. Wij hebben er al'op
gewezen, dat dan de titel van den ambtenaar, die met het financiëele
beheer belast is, van „Tresorierquot; veranderd wordt in „Rentmeester-
generaalquot; en dat daarmede Holland en Zeeland wat de financiëele
organisatie aangaat, ook in een formeel opzicht gevoegd worden in
het groote veelsoortige geheel van de Bourgondische territoria. Het
is mogelijk, dat Philips ook reeds omstreeks dezen tijd Hugo van
Lannoy, heer van Santes. een hoog Vlaamsch
edelman 2) tot Stad-

1)nbsp;ARA. Tres.rck. van Frank en Floris van Borsselen. H30-H32 Het is
bekend, dat de wedden van Frank en Floris van Borsselen pas later, met terug-
werkende kracht, zijn vastgesteld, omstreeks Juli H32, toen zij een overeen-
komst met Philips van Bourgondië aangegaan waren, om het bestuur op rekening
te bedienen. Dat is ook de reden, waarom van een salaris voor heer Philips van
Borsselen, die op 13 Juli 1431 overleden was, geen melding wordt gemaakt.
(Zie Van Riemsdijk, Oorsprong, p. 192. Heer Frank ontving 2000 sch., heer
Floris 1200 sch., Boudewijn van Zwieten 1200 en Jan Ruychrock 300 sch. p j
IJselsteyn 400. Wassenair 300 en Florys van den Abeele 400 sch.
p. j. Meynairt
Claiszoen en Florys Paedze genoten elk 100 sch. p. j.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 347, noot 8, verbetering op Van Riemsdijk, Oor
sprong,
p. 194.nbsp;'

-ocr page 91-

houder, of Gouverneur, en „Overste van den Radequot;, aangewezen
heeft, echter is zijn wedde van 1200 schilden p. j. pas op 1 Mei 1433
ingegaan 1), terwijl hij zich pas omstreeks October 1434 definitief
in het Hof te Den Haag gevestigd heeft: de Raad resideert van dien
tijd af ook geregeld in Den Haag 2). Het ambt van Stadhouder
was niet nieuw voor Holland en Zeeland, in het vorige hoofdstuk
hebben wij in de 14e eeuw en vooral onder de regeering van
Willem VI op zulk een functionaris kunnen wijzen. Het belangrijke
is echter, dat voortaan geregeld een Stadhouder aan het hoofd stond
en dat deze even regelmatig een ander was dan de Rentmeester-
generaal. Terwijl vroeger de Tresorier gedurende de afwezigheid
van den graaf vaak aan het hoofd van het bestuur trad, is de
Rentmeester-generaal nu officiëel op de tweede plaats gedrongen.
Het blijft intusschen zaak, hier tusschen theorie en practijk een
onderscheid te maken, want ongetwijfeld moet de Rentmeester-
generaal een zeer belangrijk personage gebleven zijn, vooral ook
omdat de Stadhouder dikwijls buitenslands
vertoefde 3). In een

I ) Van Riemsdijk, a.w., p, 349. Reeds vroeger was hi) werkzaam geweejt
in deze landen, zooals blijkt uit de hem op 3 November 1429 verleende com-
missie voor het kapitein- cn kasteleinschap van Schoonhoven (ARA, Ie Mem.
Rosa, f. 65).

2)nbsp;Uit Van Riemsdijk, a.w., p. 348 cn Van Riemsdijk, Oorsprong, pp. 198—
199 blijkt, dat de heer van Santes in 1433 nog tot in Augustus afwezig was.
Het Is mogelijk dat de Raad zich toen uit Leiden naar Den Haag begeven heeft,
doch uit de bodeloonen van de Ic rek. van Godscalc Oom als Rentmeester-
generaal ff. 52—71, blijkt, dat de Raad sindsdien hoofdzakelijk weer tc Leiden
verblijf heeft gehouden (bovendien nog te Rotterdam, Middelburg, Haarlem en
Schoonhoven). Pas in den loop van 1434 begint Den Haag tc overwegen. Vgl.
ook Dc Blécourt en Mcycrs, Uitg. Mem. Rosa, I, II, III. p. XI. Op definitieve
vestiging van den Stadhouder in het hof aldaar wijst dc post in de 2e rek. v.
Godscalc Oom, 16 Nov. 1433—15 Nov. 1434, f. 72v van 27 September 1434,
voor uitgaven van grendels, krammen enz., „dat te hoeve gemaect was, doe die
voimoemde mijn hcerc van Santcs. oeverste van den Raidc in Hollant aldair
quam liggenquot;.

3)nbsp;Vgl. voor 1433 de vorige noot. Op 28 April 1435 was hij in Vlaanderen
(
Ara. 3e rek. v. Godscalc Oom, 1434—1435, ff. 88-«8v): 22 Juni 1435 in
Engeland (ibid., f. 89v): Juli (7) 1435 tc Rijssel (ibld., f. 90) r 22 Sept. en Oct.
1435 tc Atrecht (ibid., ff. 79v, 92) bij de vredesonderhandelingen met Frankrijk.

-ocr page 92-

afzonderlijke bespreking van de werkzaamheden van den Rent-
meester-generaal wordt dit beneden nader uiteengezet.

In hoofdstuk I is de opvatting van Van Riemsdijk vermeld, als
zou omstreeks November-December 1432 een geheel nieuwe Raad
ontstaan zijn, die dan de oorsprong van het latere Hof van Holland
gevormd zou hebben. Hij put daartoe argumenten uit het opschrift
van de „Restrinccionquot; van 27 April 1433 en meent, dat deze Raad
ook een geheel nieuwen naam voert, n.1. „onsen getruwen Rade by
ons geordineert ten saken van Hollantquot;, zooals hij voor het eerst in
de stukken zou voorkomen op 31 December 1432. Het is echter o.i.
duidelijk, dat hiermede de Raadskern bedoeld is. In tal van aan-
teekeningen in het le Memoriaal Rosa, nog uit het najaar van 1428
komt een zelfde of soortgelijke benaming voor i). In den Raad nu.
die wij dus als een voortzetting van den vroegeren Raad hebben te
beschouwen, hadden met den Stadhouder zitting:
Floris van den
Abeele. Geryt vander Zijl, Floris van Borssel, die elk een wedde
van 500 schilden genoten, Boudewijn van Zwieten en mr. Henric
Uuttenhove, die elk 400 schilden ontvingen. De Rentmeester-
generaal. die ook tot de Raadskern gerekend kan worden, kreeg
600 schilden, terwijl Meynairt Claiszoen van Haarlem en
Floris
Paedzen van Leiden tenslotte elk 100 schilden verdienden. Op te
merken valt, dat het meerendeel van deze jaarwedden pas op 26
April 1433 met terugwerkende kracht door Philips is toegekend. De
allerlaatste hinderpalen, die Philips officiëel nog van de grafelijke
waardigheid gescheiden hadden gehouden, waren toen weggeruimd.
Op 12 April 1433 had Jacoba ..vrijwilligquot; van haar rechten afstand
gedaan 2).

Floris vanden Abeele, Geryt vander Zijl en Floris van Borsselen
zijn edelen: Boudewijn van Zwieten is gedurende zijn geheele
ambtelijke carrière nooit met deze categorie gelijk gekomen. Mr.
Henric Uuttenhove is een Vlaming, gelegimiteerd zoon van een

1 ) .,Onsc getrouwe Rade geordineert van onser wegen ten saken van Hollant
ende van Vrieslantquot; (aldaar, f. 17v: 3 Nov. H28). vgl. verder: ongedateerd,
f. 11; 31 October H28: f. 16.

2) Van Riemsdijk, a.w.. pp. 348, 349. Vgl. voor de wedden nog: ARA. le
rek.
V. Godscalc Oom, 16 Nov. 1432—15 Nov. 1433, ff. 46v—47v.

-ocr page 93-

priester 1), die blijkens zijn wedde tot denzelfden stand werd
gerekend als Boudewijn.

Tenslotte staan in rang weer een heel eind onder hen de beide
stedelijke Raden, Meynairt Claiszoen en Floris Paedzen.

Wat wel het meest treft in de samenstelling van de Raadskern,
is het bijna geheel ontbreken van juristen. Krachtens zijn praedicaat
mogen wij alleen in Henric Uuttenhove een rechtsgeleerde zien. De
werkelijkheid blijkt dus anders geweest te zijn dan wel ver-
ondersteld is 2).

Op 27 April H33 dan vaardigde Philips een ordonnantie uit, die
in de litteratuur met den weinig gelukkigen naam „Restrinccionquot;
wordt aangeduid 3). Dit stuk bevat in hoofdzaak een aantal beper-
kende bepalingen ten aanzien van de bevoegdheden van den Raad^).

Een enkele maal wordt wel betrekking genomen op een vroeger
stuk voor den Raad, omdat in het eerste punt gesproken wordt van
„ledit povoirquot;. Hiermede kan, behalve op eventueele persoonlijke
commissiebrieven, die wij in hoofdstuk I veronderstelden, ook ge-
zinspeeld worden op de beveling der Negenen van 13 Augustus
1428. Immers, wel is het bewind der Negenen op 15 Februari 1429
geëindigd, maar het is mogelijk, dat naast de desbetreffende bepa-
lingen in artikel 6 van den Zoen van Delft ook de voorschriften
van de commissie van 13 Augustus 1428 voortaan toepasselijk zijn
geacht op den Raad in het algemeen 5).

In de Rentmeestersrekening van 1433/'34 vinden wij nu voor het

I ) Van Riemsdijk, a.w., p. 347. noot 8.

2)nbsp;Naar aanleiding van het feit, dat Schout en Schepenen van Monster zich-
zelf in Mei 1427 noemen: „wy arme, domme scout ende scepen van Monsterquot;,
wat m.i. eenvoudig als nederigheidsformule is te beschouwen, schrijft De Monté
ver Loren, a.w., p. 371: „De rechtelijke organisatie ten platten lande was dus
in de 15de eeuw reeds totaal verouderd en onvoldoende geworden. Hierdoor
wordt de toenemende macht van het Hof. dat uit iuristen bestaat, begrijpelijk.quot;
Enz.

3)nbsp;Deze is n.1. allerminst dc eenige. Onder dc regeering van Philips werden
nog een aantal „Restrinccionsquot; uitgevaardigd.

4)nbsp;Het stuk is gedrukt door Van Riemsdijk, Oorsprong, pp. 206-208, terwijl
de inhoud aldaar geresumeerd wordt op p. 198.

5)nbsp;Er blijft tegen dit terugslaan van „povoirquot; op de beveling van 13 Augustus
1428 inderdaad het door De Blécourt-Meyers, Uitg. Mem. Rosa I, II, III, p. VIII

-ocr page 94-

eerst deze merkwaardige scheiding doorgevoerd in de uitgaven
waardoor de wedden in twee hoofdstukken zijn ondergebracht Het
eerste is getiteld: „Eerst van wedden van de Raiden gemachticht
ten saicken der lande van Hollant ende van Zeelant etc. ende van
anderen secretarissen, dienren ende clercken etc.quot; Hier worden
vermeld Floris van den Abeele, Geryt van der Zijl. Florens van
Borssel. mr. Henric Uuttenhove en de Rentmeester-generaal. Zij
genieten dezelfde salarissen als in de vorige rekening. Daarna volqt
de groep secretarissen, die wij straks afzonderlijk zullen behandelen
In het tweede hoofdstuk, „Ander uutgeven van wedden die staen
ten wederseggen mijns genadichs heeren van Bourgongnenquot;, staan
^gesomd: Floris van Kijffhouck (p. j. 150 sch.), de heer van
Wassenair (200 sch.). Gillis van Cralingen (100 sch.), de heer van
Montforde (300 sch.), Roelant van Uutkerken (300 sch- als

nTl^n'l Tf 7nbsp;Zevenbergen ontving hij bovendien

nog 2600 sch.), Lodewijck van Montforde (200 sch.), Henric van
Borsselen, heer van der Veere (300 sch.), Willem van Egmonde
(200 sch.) Poppe Haymanszoen (200 sch.), heer Ghijsbrecht
Herman 50 sch.) Jan de Witte (100 Ich.), Meynairt Claisz^n van
Hairiem (200 sch.), Floris Paedze van Leyden (200 sch.)
Willem
heere tot Naildwijck (200 sch.), Florens van Haemsteden (200

Allbrecht van Naildwijck (100 sch.), heer Vranck van Borssel, grav
van Oistrevant (300 sch.) i).nbsp;^

fnbsp;uitgegeven, zooals die opge-

somd staan ,„ de hoofdstukken Wedden van Raden „gemachtieht
en saKken der landen van Ho.lanf, enz. en van secretarissen, enz
(856 p. 15 s 10 d, gr.) en Wedden „s.aende ten wederseggen
m,,ns genadjchs heerenquot; (586 p. 13 s. 4 d. gr.) beloopt het, zooals
W
.J later zullen z,en. zeer hooge totaal van H43 p. 9 s, 2 d. hoewel
dat m percentsgewijze vergelijking met de gezamenlijke uitgaven

-ocr page 95-

niet zóó tot uiting komt (11.9%), omdat ook die som vrij hoog is,
n.1. 12056 p. 19 s. 7 d. ob. gr.

Bezuiniging is blijkbaar toch noodig geweest.

Alle wedden „tot wederseggenquot; zijn reeds omstreeks 3 Juli 1434
herroepen, maar op 28 October 1434 zijn zij grootendeels, hoewel
gedeeltelijk lager, opnieuw toegekend i).

Over de Raadskern behoeven wij alleen op te merken, dat de
beide stedelijke Raden er niet toe behooren en samen met Poppe
Haymanszoen (van Zierikzee) en Jan de Witte (van Delft), die
deel uitmaken van denzelfden stand, onder de Raden „tot weder-
seggenquot; gerangschikt zijn. Verder vormt nog slechts heer Ghijs-
brecht Herman, kanunnik van het Domkapittel te Utrecht, een uit-
zondering tusschen louter Raden, die tot den adel behooren. Ook
nu weer vinden wij mr. Henric Uuttenhove als de eenige jurist
onder deze beide groepen van Raden.

Op 30 Juni 1434 is een Procureur-generaal bij den Raad ingesteld.
Reeds op een enkele plaats in de oude
litteratuur 2) heeft men
beseft, dat dit een belangrijk moment in de ontwikkelingsgeschie-
denis van den Raad beteekent. Wij mogen in deze gebeurtenis met
A. Walther een symptoom zien van het onafhankelijk worden van
den provincialen Raad tegenover de „curia
ducisquot;^).

De Monté ver Loren zoekt de beteekenis van den Procureur-
generaal vooral in het feit, dat het rechtsvorderen door een ander dan
den President van het gerecht geschiedt. Ook op dit punt wendt de
procedure zich van het Germaanschc recht af, waar, zooals bij het

I ) Van Riemsdijk, a.w., pp. 353, 354.

2)nbsp;Van den Bergh in Ovcrzigt van het Nederlandsch Rijks-Archief I. p. 179.

3)nbsp;Sprekende over het voor het eerst voorkomen van een Procureur-generaal
bij den Grooten Raad (tusschen 1446 en 1454), zegt hij, a.w., p. 12: „Die
entscheidende Wendung, die prinzipielle Verselbständigung des Grand Conseil
dem Hofrat gegenüber, ist bezeichnet durch das Auftreten des Procureur général
am Grand Conseil, des herzoglichen Anwalts an dieser Behördequot;. In ccn noot
voegt hij daaraan toc, dat dc hertog zich bovendien door een Procureur-generaal
deed vertegenwoordigen bij dc provinciale Raden („Provinzialgerichtshöfenquot;) en
bij het Parlement tc Parijs. Wij hebben in hoofdstuk I, als onze mcenlng uit-
eengezet, dat ook de provinciale Raden slechts als delegaties van dc groote
curia ducis beschouwd werden.

-ocr page 96-

ordinaris gerecht, de functie van rechtsvorderaar door den rechter
vervuld wordt i). Doordat een vaste vertegenwoordiger van den
graaf bij den Raad is aangesteld, komt dit college onafhankelijk
naast den landsheer te staan, terwijl door dezen nieuwen ambtenaar
de oude grafelijke Raad meer en meer het karakter van een modern
gerechtshof begint te krijgen. De eerste Procureur-generaal, die als
zoodanig in Holland en Zeeland is opgetreden, was Bengaert Scey,
die in 1436 ook als Baljuw van Den Haag vermeld wordt 2) en in
1439 van den hertog het dijkgraafschap en de slotvoogdij van
Medemblik ontvangt 3).

Al spoedig heeft zich de veel te zware druk van deze wedden
op de financiën van de landen doen gevoelen, zoodra de hertog
aan de landsheerlijke financiën bijzonder hooge eischen had te
stellen. Zoo blijkt dan ook, dat de hertog op 1 Januari 1437 een
ordonnantie uitgevaardigd heeft, waarbij hij alle wedden, die op
een of andere manier hooger zijn geworden, op hun oude hoogte
terugbrengt. Bovendien worden de salarissen voorloopig maar voor

1)nbsp;A.W.. p. 63.

2)nbsp;Op 20 October 1436: 2e Mem. Rosa, f. 123v (Uitg. De Biécourt-Mcyers
nr. 417, p. 222).

3)nbsp;13 Maart 1439. Vermeld: Van Limburg Brouwer, Boergoensche Charters,
p. 50. — Als wedden werden hem door den heer van Santes voorloopig toe-
gekend, overeenkomstig het mandement van Philips van 21 April 1435, totdal
voor hem een vaste wedde door den hertog of den Raad zou worden vastge-
steld, tweemaal 100 schilden en nog 100 pieters (tezamen 36 p. 18 s. 4 d. gr.).
Ter vergelijking diene, dat 100 Bourg. sch. gelijk is aan 11 p. 13 s. 4 d. gr. Zijn
voorloopige wedde bedroeg dus meer dan 300 sch., het is echter waarschijnlijk,
dat dit bestemd was voor den tijd sinds zijn aanstelling op 30 Juni 1434. Ook
ontving hij nog het restant van een hem om andere redenen als reizen, enz.
verschuldigd bedrag van 595 schilden. (ARA. 3e rek. v. Godscalc Oom.
16 Nov. 1434—15 Nov. 1435, ff. 71v—72). In de 4e rekening van Godscalc
Oom, 16 Nov. 1435—15 Nov. 1436, f. 72, wordt hem een salaris uitbetaald,
volgens mandement van 15 Aug. 1435. van 200 Philippus rijders (= 40 p. gr.).
In de 6e rek. v. Godscalc Oom. 16 Nov. 1437—15 Nov. 1438. f. 48 wordt
vermeld, dat met het oog op de verleening van het kasteleinschap van Medem-
blik, zijn wedde op 100 sch. p. j. wordt teruggebracht. — Het zou wellicht de
moeite loonen aan dezen Bengaert Scey, een merkwaardige persoonlijkheid, eens
een aparte studie te wijden.

-ocr page 97-

de helft uitbetaald i). Inderdaad is door de gecommitteerden tot het
afhooren der rekeningen althans deze laatste bepaling, die natuurlijk
financiëel ook verreweg het belangrijkste was, nagekomen: alle
bedragen van uitbetaalde salarissen zijn in de rekening gehalveerd.
Pas veel later zijn deze achterstallen ingehaald, zooals men dadelijk
kan opmaken uit de marginale aanteekeningen in de rekeningen.
Zoo staat in deze rekening overal aangeteekend, dat de andere helft
betaald is in de 4e rekening van Willem Enghebrechts zoen (1 Jan.
1445—1 Febr. 1446). De financiëele administratie, zooals die, als
systeem, uit de rekeningen van de Rentmeesters-generaal spreekt,
is inderdaad van dien aard, dat zij in vergelijking met wat in dat
opzicht voorafgegaan was. de grootste bewondering verdient. Zooals
wij reeds vroeger opgemerkt hebben, liggen de centralistische nei-
gingen der Bourgondiërs vooral op financiëel gebied. Kenmerkend
daarvoor is. dat deze halveering der wedden overal in de Bour-
gondische territoria werd doorgevoerd voor alle ambtenaren, die een
wedde uit de hertogelijke inkomsten genoten, terwijl gelijktijdig
bezuinigingsmaatregelen voor de onderhoudskosten van het hof van
de hertogin en den jongen graaf van Charolais getroffen werden, en
Philips ook het aantal leden van zijn hofraad
terugbracht 2).

De Hollandsche Raden zijn over deze vermindering weinig te
spreken geweest. Dit blijkt uit een merkwaardige instructie van
3 Maart 1439(?) die aan eenige afgevaardigden moet zijn meege-
geven om hun in te lichten over wat zij te zeggen hadden aan den
hertog, de heeren van zijn (Grooten) Raad en de commissarissen

1 ) „Monseigneur le duc par certaines ordonnances par lui faites le premier
dc Janvier IIII.c XXXVI a par icelles ordonné, que se aucuns officiers quelx
qullz soient ayent par aucuns moyens obtenu de lui ou dc ses prédécesseurs
creues de leurs gaiges pour lexccrcicc dc leurs offices, icellui mondit seigneur
abolist et révoque de tous polns icelles creues et les remet aux gaiges anchien?
et desquelx il veult ncantmoins pour ung an. commençant ledit premier dc
Janvier estre defalquié et rabatu la moitié. Par vertu de laquelle ordonnance
larticlc cy dessoubz est corrigié.quot; Marginale aant. van dc gecommitteerden tot
het afhooren der rekeningen, bij de post van dc wedde van mr. Jan Rose (A R A,
5c rek.
V. Godscalc Oom. 16 Nov. 1436—15 Nov. 1437. f. 70v). Vgl. nog aldaar'
ff. 68v—77.

2) Lameere. a.w., pp. 45—46.

-ocr page 98-

van de financiën i). Een eerste grief was, dat terwijl degenen, die
een jaarwedde genoten, voor de helft van hun salaris gekort waren,
zij, die een daggeld ontvingen, dit ten volle uitbetaald hadden
gekregen, „naar men zeidequot;. Bovendien was de koers van de schilden
(„clincquarzquot;) veranderd, zoodat zij van 40 op 28 grooten gebracht
waren, wat een vermindering van de wedden met 1/3 beteekende.
De tweede grief is de korting van 50% op de salarissen van het
vorig jaar, terwijl dit jaar in het geheel geen salarissen worden
uitbetaald. Ook de heer van Santes beklaagt zich. Hij is tegen
zijn zin met het Gouverneurschap belast, is ziek en heeft om ont-
heffing uit zijn ambt gevraagd, toch heeft-men hem voortdurend
verzocht te blijven, tot de toestand in deze landen beter zou zijn
geworden. Hij heeft gehoorzaamd en als dank is hem de helft van
zijn salaris over het vorig jaar gekort, terwijl hem nu niets wordt
uitbetaald! Hij beroept zich op zijn langen staat van dienst als ridder.
Kamerling („chambellanquot;) en Raad reeds onder Phihps' vader. Jan
zonder Vrees. „Sy me semble une estraingne yssue de service è
oster les gages ä ceulx qui ont servy par constrainte et qui onques
n'eubrent ne n'ont gage sa vie ne don d'heritage de lui et Dieux
scet quelz grands dangiers et perilx qui j'ay eu en leurs servicesquot;,
zegt hij bitter.

De maatregel, waarop in dit stuk gedoeld wordt, is ondanks het
protest van den Raad uitgevoerd. Echter is den heer van Santes
nog 700 rijders uitgekeerd, ook Floris van den Abeele heeft althans
de helft van zijn wedde ontvangen, ook de
Rentmeester-generaal
heeft 7 maanden salaris voor zichzelf in de rekening als uitgave
mogen boeken, maar verder is een groot deel van de wedden niet
uitbetaald. Blijkbaar heeft Philips de maatregel van het voorloopig
schrappen der wedden in 1438 ook voor zijn andere territoria
genomen 2).

1 ) Dit stuk is naar een afschrift, dat in de Bibliothèquc NaUonale te Parijs
berust, gedrukt door Van Marle, a.w., p. XXII, vgg. In den gedrukten tekst
komt geen dateering voor. Van Marle heeft cr echter als datum bovengcdrukt:
3 Maart 1438. In verband met de rekening van 1438/'39 zou men eerder ver-
wachten, dat de instructie van 3 Maart 1439 is.

2) Lameere, a.w., p. 65. Dc reden van den buitengewonen geldnood van Philips
in deze jaren mogen wij zien in den oorlog tegen Engeland cn dc strafexpeditie

-ocr page 99-

Op 17 December 1439 werd Bengaert Scey als Procureur-
generaal opgevolgd door Jacob Bossaert, wiens wedde op 13 Augus-
tus 1440 op 200 schilden gebracht werd. omdat hij niet in het bezit
was van dergelijke inkomsten als die Bengaert Scey genoot uit het
kasteleinschap van Medemblik i).

Op 12 Januari 1440 ontving Hugo van Lannoy. heer van Santes.
zijn lang begeerd ontslag als Gouverneur; op 18 April ging de
jaarwedde van zijn opvolger, Willem van Lalaing. heer van
Bugnicourt. in 2).

Het zal goed zijn. nog eens een jaar uit te kiezen, om daarin
na te gaan. wie toen wedden als Raden hebben genoten. Ik kies
daarvoor de le rekening van Willem van Naaldwijk van 19 Juni
1439 — 25 Juni 1440.

In het hoofdstuk: ..Ander uutgeven van wedden van mynen heere
vanden Raede geordineert ten gouvernemente der lande van Hollant.
van Zelant, ende van Vrieslantquot; — men ziet, dat de titel iets anders
is dan die van het overeenkomstige hoofdstuk uit de rekening van
1433/'34 — worden de volgende Raden genoemd: de heer van
Santes. Overste van den Raad. wiens salaris van 1200 rijders met
nog 100 rijders voor winterkleedgeld hem uitbetaald is tot 12 Januari
1440; heer Willem van Lalaing, zijn opvolger (1200 rijders 100
rijders winterkleedgeld), sinds 18 April 1440; de Rentmeester-
generaal. Willem van Naaldwijk, die op 19 Juni 1439 zijn commissie-
brief door den Raad heeft doen lezen (600 schilden 100 rijders
winterkleedgeld); heer Florens vanden Abele (500 sch.); heer Geryt
van der Zijl (500 sch.); Floris van Borsselen (500 sch.); Boudewijn
van Zwieten (400 sch.) en mf. Heinric Uuttenhove (500 sch.).

In de Raadskern is dus geen verandering gekomen; slechts heeft
mr. Henric Uuttenhove. volgens een mandement van 6 October
1437. sindsdien 500 schilden in plaats van 400 schilden als tracte-

tcgcn dc rcbcllccrcndc Vlamingen. Zie Blok, Philips de Goede en de Hollandsche
Steden in H36. pp. 5—10.
1 ) AR A. le rek. v. Willem van Naaldwijk, 19 Juni 1439—25 Juni 1440. f. 55.
2) ARA, le rek. v. Willem van Naaldwijk. 19 Juni 1439—25 Juni 1440
f. 45v.

-ocr page 100-

ment ontvangen, „om de goede diensten bi him gedaen, dat hy
vreemd is ende dat die andere Raidsluyden oick V*^ sc. siaers
hebbenquot;

Boudewijn van Zwieten, die volgens onze begrippen, stellig
minstens een zoo hoog salaris moest hebben als de andere Raden,
omdat hij Philips en diens voorgangers in de belangrijkste functies,
als Tresorier. als lid van het college der Negenen, gediend had,
blijft met zijn wedde voortdurend op 400 schilden staan.

Ook onder de secretarissen komt nog een Raad voor, het is de
bekende mr. Pieter van Beoostenzwene, heer van Renesse. clerc
van het register (200 sch.), die in de rekeningen van H36/'37 en
1437/'38 bij ongeluk in de groep der raden „geordineert ten gouver-
nementequot; was ingedeeld. Wij zien dan het doeltreffende van de
controle: de Rentmeester-generaal loopt in de rekening van 1437/'38
een schriftelijke berisping op van de gecommitteerden tot het af-
hooren der rekeningen: „Attendu que ledit maistre Pierre nest
point retenu conseillier ou gouvernement du pais soit ou compte en-
suivant mis ou chappitre prouchainement ensuivant comme il estoit
es comptes precedensquot; 2). Deze aanteekening is een bewijs te meer,
dat wel degelijk groote beteekenis aan het deel uitmaken van de
kern van den Raad werd gehecht; zij, die er niet in thuishoorden,
mochten er niet bij ingedeeld worden.

In het hoofdstuk: „Ander uytgeven van wedden staende tot we-
derseggen mijns genadichs herenquot; uit de rekening van 1439/'40
staan genoemd: de heer van IJsselstein (= Willem van Egmond),
p. j. 500 sch.; de burggraaf van Montfoirde (200 sch.); Aelbrecht
van Naildwijc (100 sch.); Goidscalc Oom (300 sch.); Florys van
Kijfhoeck (150 sch.); de heer van der Veer (: Heinric van Borsse-
len). 300 sch.; Jacop Bossaert, Procureur-generaal (p. j. 200 sch.
met ingang van 1 Januari 1440, bovendien per dag. dien hij met één

1 ) ARA, 6e rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. H37—15 Nov. 1438, f. 42v.

2) ARA, ibidem, f. 43. Dit „précédensquot; slaat op dc rekening van 1435/'36
en de daaraan voorafgaande. De rekening van 1436/'37 en 1437/'38. in welke
beide Pieter van Beoostenzweenc in het hoofdstuk der Raden ..geordineert ten
gouvernementequot; is ondergebracht, zijn alle twee in April 1439 afgehoord.

-ocr page 101-

dienaar op reis is, 40 grooten binnenslands, pér man meer 12 grooten
's daags); Poppe Haymanszoen (100 sch.); Floris Paedzen zoon
(200 sch.); Ghijsbrecht van Vyanen (100 sch.); Jan van den Boec-
horst (100 sch.) i). De gezamenlijke wedden bedragen in dit jaar
1061 p. 13 s. 1 d. 2 miten, vormende ruim 13% van het totaal der
uitgaven (7887 p. 13 s. 8 d. ob. gr.). Wehswaar is het aantal Raden
„onthouden tot wederseggenquot; veel geringer geworden, maar het
karakter is weinig veranderd. Op zijn hoogst is het burgerlijk
element percentsgewijs wat sterker geworden. Bij de tweede groep
treffen wij den oud-Rentmeester-generaal Godscalc Oom aan. Door
het elastische verband van den Raad was het voor het Bourgondisch
bestuur mogelijk te blijven profiteeren van de diensten van ervaren
ambtenaren, ook nadat zij van hun eigenlijk ambt ontheven waren.
Ook in dit jaar zien wij nog altijd mr. Heinric Uuttenhove als de
eenige jurist in den Raad!

Aan dit tweede hoofdstuk zijn nu een aantal aanteekeningen in
margine toegevoegd, die opnieuw inzicht geven in de werking van
de bestuursmachine van een Bourgondisch territorium. De gecom-
mitteerden, belast met het afhooren van deze rekening hebben b.v.
aan het hoofd van dit hoofdstuk (f. 53) doen schrijven: „Loquatur,
pour ce ledit seigneur dYsselstein et les aultres cy aprez ne sont
point miz en lestâtquot;. „L'estatquot;, de „staetquot;, is de begrooting, opge-
maakt van de inkomsten en uitgaven van het loopende jaar. die
daarna o.a. voor de gecommitteerden als controlemiddel gebruikt
wordt bij het afhooren van de rekening over dat jaar. Alle uitgaven
voor Raden, die wedden .tot wederseggenquot; ontvangen, zijn op den
..staetquot; voor het rekeningjaar 1439/'40 dus weggelaten; toch zijn
deze posten niet geroyeerd. Waarom niet? Ook daarop geeft een
aanteekening van de gecommitteerden antwoord: ..Geste partie se
passe cy pour lannee de ce compte par lordonnance de ma dame,
et les aultres qui sont du termequot;. Isabella van Portugal, derde echt-
genoote van hertog Philips, werd op 30 November 1441 door haar
man belast met het regentschap over de landen van herwaarts

') ara, Ic rek. v. Willem v. Naaldwijk, 19 Juni 1439—25 Juni 1440, ff.
45V-56.

-ocr page 102-

overi). Daar deze rekening eerst op 17 October 1441 aan de
gecommitteerden werd overgelegd en deze haar op 23 Mei 1442
sloten, is er dus in dien tusschentijd gelegenheid geweest, dat een
ordonnantie van ..madamequot; voor dezen keer het bezwaar van het
ontbreken van deze uitgaven in den ..staatquot; uit den weg ruimde.
Over deze staten zullen wij nog nader te spreken hebben bij een
hierna volgende beschouwing van de werkzaamheden van den
Rentmeester-generaal. Dat deze Raden in de 2e rekening van
Willem van Naaldwijk ook hun wedden uitbetaald krijgen, en
daarbij zelfs geen opmerking gemaakt is. is te verklaren uit het
feit, dat deze 2e rekening over het jaar 1440 op denzelfden dag
door de gecommitteerden afgehoord en gesloten is als de rekening
over 1439/'40. In de derde rekening van I440/'41 staan in dit 2e
hoofdstuk nog wel alle Raden „tot wederseggenquot; met naam en
salaris uitgeschreven, maar hun is niets meer uitbetaald. ..also hy
(de heer van Ysselsteyn) ende alle dese navolgende in des rent-
meesters laitsten geordineerden state nyet geset en sijn betalinge
te hebben, nyet bctailt. Ende daer omme hier nyetquot; 2).

In de volgende rekeningen ontbreekt dit hoofdstuk of staat kort
vermeld, dat de Rentmeester-generaal volgens zijn staat geen last
ontvangen heeft, om aan de onder dit hoofdstuk behoorende Raden
iets uit te betalen.

Wij roepen nu de Memorialen van den Raad te hulp. De Memo-
rialen zijn, behalve om vele andere redenen, belangrijk, omdat vaak
aan het slot van een aanteekening vermeld staat, wie bij de hande-
ling tegenwoordig zijn geweest. In de vroege Memorialen worden
daarbij de twee groepen van Raden. Raden ..gestelt ten saicken der
landen van Hollant. Zeelant ende Vrieslantquot; of hoe ze anders
genoemd worden en de Raden met wedden ..staende tot weder-
seggen mijns gcnadichs heerenquot;, niet onderscheiden
3).

I ) Lameere, a.w., p. 74.

2) ARA 3c rek. v. Willem v. Naaldwijk, 26 Dec. 1440-31 Dec. 1441, f. 61.
J )
^o b V. een acte van 3 September 1434 met het onderschrift: „Hier over
^ren die hecre van Santes, die hcerc vander Vecrc. heer Florys vanden
II„r t'nbsp;«nfneester van Zeeland, mcystcr Heinryc

wanneer we nu de rekening van 1433/-34 vergelijken, dan blijken tot dc

-ocr page 103-

In een acte van 24 Mei 1443 vinden we daarentegen het volgende
onderschrift: „Ende want dese uutsprake in alre manyeren als
voirsz. staet, gedaen is by mynen heere van Lalaing, Fiorys van
Borsselle, meester Lodewijc vander Eecke, gecommitteerde ten
zaken van Hollant, die heere van Yselsteyne, heere Aernt van
Gendt, Willem van Naildwijc, Fiorys van Kijfhoeck, meester Jacob
Potter vander Loo, Bertelmeus Partant, rentmeester van Noort-
hollant. Jan vander Mye ende Florens van Boschuysenquot;. Enz. i).
Hier is dus het principe van plaatsing der Raden volgens rang
opgegeven 2). Daarvoor in de plaats is getreden een indeeling naar
de beide groepen van den Raad.

De Raden „gecommitteert ten zaken van Hollantquot; gaan dus nu
door voor de voornaamsten. Dit besef uit zich ook hierin, dat alleen
deze groep sinds 1440/'41 nog maar bezoldigd wordt. Dat deze schei-
ding niet maar in een enkel geval in acht genomen wordt, blijkt uit
tal van plaatsen in hetzelfde Memoriaal 3). Dan is het nog maar één
stap verder, dat met slechts zeer enkele uitzonderingen geen andere
dan bezoldigde Raden meer onder de stukken in de Memorialen ver-
meld worden. Daarmede is de Raad, vooral in zijn juridische werk-
zaamheden, die in de Memorialen het meest tot uiting komen,
vrijwel zuiver collegiaal geworden 4).

Raadskern te behooren: Fiorys vanden Abeele, heer Geryt van Sijl en mr. Hein-
•■yc Uuttenhove. De heer van der Veere (Heinryc van Borsselen) is vooropgezet,
Omdat hij, na den Stadhouder, de aanzienlijkste aanwezige is. Jan Rijm is tusschen
Geryt van der Zijl en mr. Heinryc Uuttenhove geschoven, waarschijnlijk, omdat
hij hooger in rang is dan deze laatste.

1)nbsp;ara, 9e Mem. Rosa. f. 10.

2)nbsp;Vgl. b.v. dc rangschikking van mr. Lodewijck van der Eycke voor den
heer van IJselsteyn. één der aanzienlijkste edelen van Holland.

3)nbsp;Aldaar, f. 48V (20 Nov. IW), f. 49v (27 Nov. H43), f. 52v (11 Jan.

f. 55 (19 Jan. H-H), f. 65 (6 Febr. H'}4).

Ara. Ile Mem. Rosa H45 April—1447 Febr.: nog enkele uitzonde-
'■'quot;gen); het I2c en I3e Mem. Rosa (1447). enz. noemen alleen nog de bezol-
digde Raden. In de 3e rek. v. Willem Engebrechts zoen. 1444. wordt voor het
^atst. pro memoria, het hoofdstuk „van wedden staendc tot wederseggenquot;
flenocmd. Voor de collegialiteit is dc eerste vcreischte: geslotenheid van den

aad. Een ander kenmerk is het nemen van beslissingen bij meerderheid van
stemmen. Vgl. Rachfahl, Die niederländische Verwaltung des 15/16. Jahrhun-

-ocr page 104-

In het jaar 1445 is opnieuw een ambtenaar aan den Raad toege-
voegd, de Griffier, die zijn werkzaamheid vooral binnen dat college
doet gevoelen en minder naar buiten optreedt. Juist op de bezol-
diging van de Raden krijgt hij grooten invloed, zoodat het niet te
verwonderen is, wanneer er door de Raden wel eens minder
vriendelijk over den Griffier geoordeeld wordt i). Het Griffierschap
is echter blijkbaar ingesteld op verlangen van de Staten. „Stän-
dischequot; invloed was, zooals wij
weten 2), in de 14e eeuw reeds
enkele malen aan te toonen. Bovendien zijn de Staten gekend in de
definitieve vaststelling van de bepalingen van den Zoen van Delft.
Ook zijn hun waarschijnlijk zes van de Raden, die de Negenen
vormden, van te voren genoemd. Hoewel van officiëele inmenging
van de Staten in de benoeming van de Hollandsche Raden niets
blijkt, pleit alles er toch voor om aan te nemen, dat benoeming
geschiedde in overleg met de Staten. De centrale regeering zal er
stellig voor gezorgd hebben, dat geen aan de Staten onwelgevallige
personen tot Raad werden aangesteld. Bij verschillende gelegen-
heden zien wij edelen en steden zulk een beleefde maar zeer besliste
houding aannemen tegenover den „machtigenquot; hertog, dat zij, waar
het een groot landsbelang als de samenstelling van den Raad betrof,
onmogelijk veel over hun kant zouden hebben laten gaan. In een
ongedateerde memorie, die echter uit het begin van 1445 moet

dcrts, enz. in Historische Zeitschrift 110 (1913), pp. 33, 6. Dit tweede principe
komt reeds tot uiüng in een beslissing van den Raad van 8 Maart 1435: „Ende
de meeste deel van den rade hier vomoemt overdragen ende voir huerer
oppinien geseit haddenquot; ...ARA, 2c Mem. Rosa, f. 20, vermeld: De BIdcourt cn
Meyers, a.w., nr. 317, p. 174.

1)nbsp;Tusschen 1 Juni cn 1 Augustus 1458 ontvangt mr. Lodewijck van der
Eyckc, die te Brussel vertoeft, een instrucüe, die allerlei klachten van Stad-
houder en Raden inhoudt, o.m. wordt melding gemaakt „vanden cxactiën ende
impertinente loenen ende sallarien die de greffier ende procureur vander Camerc
dagelicx vanden luyden namen, vanden welken grote dachte quam, ende begon-
den die luyden die vorsz. Racdcamerc dair om tc scuwenquot; ... Hierover moest
hij spreken met den hertog en zijn Grooten Raad. die dan maatregelen konden
nemen. ARA, 8e rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1458—23 Mei 1459. ff. 106v—
107; de dateering volgt uit het bodeloon van Jan vanden Bossche, Jan Duucx
ncve. aldaar, f. 126v.

2)nbsp;Zie boven, pp. 28 vgg., 36.

-ocr page 105-

dagteekenen 1), geven de bisschop van Doornik en anderen, die
hiertoe volgens ordonnantie van den hertog bijeengekomen zijn,
aanwijzingen tot verbetering van den toestand in Holland 2).

Deze raadslieden nu verklaren, dat hun een schriftelijk advies van
de edelen en goede steden van Holland is overgelegd. Uit de
bewoordingen van het stuk zou men opmaken, dat de bisschop van
Doornik c.s. zich eigenlijk geheel aansluiten bij de voorstellen der
Staten van Holland 3). Wij hebben dan dus eigenlijk het advies
van de Staten, weliswaar in eenigszins andere bewoordingen, voor
ons liggen. Goede raad wordt gegeven, om de partijtwisten, die
door het ondoordachte bestuur van den Hoekschgezinden Stad-
houder Willem van Lalaing *) opnieuw opgelaaid waren, te doen
bedaren. De hertog moet voorzichtig zijn ambtenaren kiezen: ook
zou hij goed doen — hier wordt inderdaad de vinger gelegd op een
wonde plek — met de recessen, die nog op verschillende ambten
rusten, te kwijten C). Een verbod wordt wenschelijk geacht van
samenscholingen van geestverwanten en lieden „die met partijzucht
besmet zijnquot; in de aangrenzende vertrekken of in de kamer van
den Raad om daar hun meening ten beste te geven over gang en
vonnis van de processen. Men zou daaruit besluiten, dat zelfs het

1nbsp;) Zoonis Van Riemsdijk aangetoond heeft, a.w., p. 363, noot 2. Oude copie
bij de Charters der Grafelijkheid In het ARA („omstreeks 1440quot;).

2nbsp;) Zooals bekend, is de bisschop van Doornik, bij afwezigheid van den
Kanselier, President van den Grooten Raad. Toch meen ik, dat wij hier niet
™ct den Grooten Rand te doen hebben, maar met den op 30 November 1441
quot;evens Isabella ingestelden Regentschapsraad voor de landen van herwaarts
over (Lameere,
a.w., pp. 74—75).

........a samblé et samble à monseigneur de Tournay et autres qui sur

ce par lordonnance de mon tres redoubté seigneur ont esté assemblez avec lui,
tous estans dune oppinion et dun meismes assentement que, veus par eulx certains
advis baillés à mondit seigneur par ceulx de la chevalerie et des bonnes villes
quot;dit Hollande, monseigneur fera bienquot;, etc.

4) Door het huwelijk van zijn dochter lolentc met Reynout, heer van Brede-
•quot;ode. Was hij geparenteerd aan één van de voornaamste Hoeksche geslachten:
van Gouthoeven, D'oude chronijcke ende historien van Holland, enz., 's-Gra-
venhage, 1636, p. 100.

Dit is bovendien een doorn in het oog der Staten. Immers reeds vanouds
Stonden „ständischcquot; politiek cn persoonlijke invloed van financieel bij het
estuur geïnteresseerde ambtenaren tegenover elkander.

-ocr page 106-

werk van den Raad door de twisten bemoeilijkt is i). Dan volgt de
raad, om een Schrijver of Griffier in de kamer van den Raad aan te
stellen, om de acten en vonnissen op te teekenen in een register,
dat hij onder zijn bewaring zou houden. Ook moest het bedrag
worden vastgesteld, waarop hij voor het verrichten van die werk-
zaamheden, bij partijen aanspraak zou mogen maken 2). De wen-
schelijkheid van hooger beroep van de vonnissen van den Raad op
den hertog (d.i. den Grooten Raad) wordt betoogd. De goede
steden van Zeeland hadden geadviseerd, dat de partijen in eersten
aanleg voor de gerechten van de plaatsen, waar zij wonen, zouden
verschijnen, tenzij het een zaak betrof, die den hertog aanging. Pas
daarna moest het de partij, die zich bezwaard voelde, mogelijk zijn.
in hooger beroep te gaan bij den Raad. De bisschop van Doornik
en de zijnen voegen aan deze voorstellen der Staten van Holland
en Zeeland, die zij ter beslissing aan den hertog voorleggen, nog toe.
dat het goed zou zijn een stadhouder voor de leenen in Holland
aan te stellen, zooals trouwens de Staten ook schijnen geraden te
hebben. Inderdaad is het advies van edelen en steden van Holland
gevolgd. Bij brief gegeven op 9 September 1445 is aan Dyrc
Boudinszoen van Zwieten, een neef van den ons bekenden Boude-
wijn. als Griffier met terugwerkende kracht, ingaande 1 Mei 1443
een jaarwedde van 100 schilden
toegekend 3). Zijn taak is dus
allereerst het onder zijn toezicht doen inschrijven van acten en
vonnissen in de Registers, dat zijn de Memorialen. Vandaar dan
ook dat de Memorialen van het Hof, met uitzondering van de
eerste serie, die naar den secretaris Rosa genoemd zijn, van ouds
aangeduid worden naar den op dat oogenblik vigeerenden Griffier.
Spoedig z(jy de taak van den Griffier nog grooter worden.

1nbsp;) „En oultrc aussi fera bien mondit seigneur de deffendre toutes assemblees
et convocacions damis ou gens affectés à partie plaidant ès viestaires ou en la
chambre de son Conseil en Hollande pour donner oppinion sur le demené ou
yssue des procez estans illec entre parties.quot;

2nbsp;) ..Et avecques ce de pourveoir d'un scribe ou greffier en ladite chambre
de son Conseil pour illecques enregistres (/ces: r) les actes et sentences jugiés
et appointies et garder le Registre devers lui. Et que sallaire raisonnable luy soit
tauxé de ce que pour ce faire il pourra prendre des parties.quot;

) ARA, 4 rek. v. Willem Engebrechts zoen, I Jan. 1445—7 Febr. 1446, f. 77.,

-ocr page 107-

Op 26 April 1445 eindigde het Stadhouderschap van Willem van
Lalaing, die door zijn Hoekschgezinde politiek de landen geheel
van zich vervreemd had en bij zijn ontslag al een tijdlang in het
buitenland vertoefde i).

Philips schijnt het dienstig te hebben geoordeeld. Willem van
Lalaing niet door een Stadhouder te doen opvolgen. Wellicht is dit
een zuinigheidsmaatregel geweest. Mr. Goeswijn die Wilde ontving
als ..president ende oeverste vanden Radequot; tenminste slechts een
salaris van
1000 schilden volgens zijn aanstelling van 27 April 1445;
op 2 December 1445 werd zijn wedde echter op 1000 pieters ge-
bracht. wat toch altijd nog
90 pond minder was dan de gebruikelijke
1200 rijders, die de Stadhouders als tractement genoten hadden 2).

Wanneer wij de samenstelling van den Raad in dit rekeningjaar
1445/'46 nagaan, dan zien wij daarin, naast mr. Goeswijn die Wilde,
den Rentmeester-generaal, Willem Engebrechts zoen (600 sch.),
heer Geryt van der Zijl, ridder (500 sch.), heer Arnt van Ghent,
ridder (500 sch., aangesteld bij brief van 17 April 1445), Florens
van Borsselen (500 sch.), Boudcwijn van Zwieten (400 sch.), mr.
Heinric Uuttenhove (500 sch.) mr. Lodewijc vander Eycke (400
sch.), mr. Gillis van Wissenkerke (400 sch., aangesteld volgens
brief van 17 April 1445), Geryt Potter vander Loo (400 sch., brief
van 13 Juni 1445) 3).

In het voorjaar van 1445 zijn dus. behalve de nieuwe President,
nog drie nieuwe Raden aangesteld. Mr. Goeswijn die Wilde4),
mr. Heinric Uuttenhove en mr. Lodewijc vander Eycke zijn allen
Vlamingen, zoodat het vreemdelingenelement in den Raad versterkt
is. Het is waarschijnlijk de bedoeling geweest, een aantal onpar-

1 ) ARA, ibid., f. 138v: Willem van Lalaing vertoefde in dezen tijd reeds in
Vlaanderen.

2)nbsp;ARA. ibid., f. 73v.

3)nbsp;ARA, ibid., ff. 74—76.

4)nbsp;Onder voorbehoud wat de betrouwbaarheid aangaat, verwijs ik voor hem
quot;aar het in 1869 (Brussel) gedrukte handschrift van J. F. Foppens, Histoirc du
^nscil dc Flandrc, p. 55. Hij noemt juist als reden, waarom „Goswin Ie Sauvage,
lt;:ncvalier, doctcur cz Loixquot;, die sinds 1409 van den Raad van Vlaanderen
^as. aan het hoofd van den Hollandschcn Raad gesteld werd, om dc twisten in
Holland en Zeeland tc doen bedaren.

-ocr page 108-

tijdige mannen in de regeering te brengen, die pogingen konden
doen, om de opgezweepte partijtwisten tot rust te brengen. Heer
Arnt van Ghent is een Hollandsche edelman i), mr. Gillis van
Wissenkerke is een Zeeuw. Niet minder dan vier juristen hebben
nu in den Raad zitting. In het jaar 1440/'41 behoorden slechts
zes mannen tot de Raadskern, in 1441/'42, 1443 en 1444 zeven.
Nu de groep Raden „tot wederseggenquot; verdwenen was, kon
men natuurlijk op de geregelde werkzaamheid van onbezol-
digde Raden niet meer rekenen, en zoo moest het Raadscollege —
men mag nu van deze gesloten groep zoo spreken — versterkt
worden. Het totaal aan uitgaven voor wedden van Raden, secreta-
rissen enz. bedraagt 990 p. 10 s. 9 d. ob. poit. gr. 3 miten2), d.i.
4,1% van het totaal generaal der uitgaven (23978 p. 14 s. 7 d. g.
5 mitenS). In de volgende rekening worden aan den bezoldigden
Raad nog toegevoegd de heer van Yselstein (500 sch.), en heer
Lodewijc van Montfoirde (500 sch.), beiden aangesteld op 18 Fe-
bruari 1446 4). In het najaar van 1445 namen zij reeds onbezoldigd
aan de zittingen van den Raad deel 5).

In de rekening van 1447/'48 is een nieuwe bezuinigingsmaatregel
doorgevoerd, waarvan de uitvoering opgedragen is aan den Griffier.

1)nbsp;Oorspronkelijk partijganger van Jacoba, behoorde hij in 1429 tot de
bezoldigde Raden onder het Gouvernement van Roelant van Uutkerke en het
Tresorierschap van Boudewijn van Zwieten. Sindsdien wordt hij verschillende
malen als Raad zonder wedde vermeld. Van Riemsdijk, a.w., p. 337, Dc Blé-
court en Meyers. Uitg. Mem. Rosa. I. II, III. p. XXXVI.

2)nbsp;De afkorting ..poitquot; zal niet ..poinctquot; zijn, wat volgens Kiliaen Yi mite
is, maar „poitevinquot; = % d. Zie Louis Lièvre, La Monnaie et le Change en
Bourgogne sous les Ducs Valois, Dijon, 1929, p. 5. noot 1. vgl. nog p. 24.

3)nbsp;In dit jaar vallen inkomsten te boeken uit de vijf- en tienjarige beden,
ten bedrage van 14189 p. 4 s. 7 d. ob. gr.; aan den Ontvanger-generaal van
alle financiën. Martin Cornille. is uitbetaald 12619 p. 16 s. 5 d. gr.; waarschijnlijk
is hem in hoofdzaak de opbrengst van de beide beden afgedragen. Deze in-
komsten en uitgaven veroorzaken de enorme totalen in deze rekening, waardoor
het percentage, dat de wedden van het totaal der uitgaven beslaan, buiten
verhouding laag wordt (4,1 %).

4)nbsp;ARA, le rek. v. Anthonis Michiels, 7 Febr. 1446—7 Febr. 1447. ff.
79v. 80.

5)nbsp;ARA, lié Mem. Rosa, f. 46 (1 Oct. 1445); ff. 55v, 56 (4 Dcc. 1445);
f. 56v (6 Dec. 1445); f. 64 (17 Dec. 1445), enz.

-ocr page 109-

In een groote ordonnantie van 5 Mei H47, waarin tal van uitgaven
verminderd of geschrapt worden, komt een bepaling voor over
reizen, die door President en Raden ondernomen worden. Wanneer
het buitenlandsche reizen betreft in dienst van den hertog, zullen
zij daarvoor een redelijke vergoeding ontvangen, zonder dat hun
gewone wedden ingehouden zullen worden; binnen de grenzen van
Holland en Zeeland zullen voor dienstreizen alleen wagen- en
schiphuur vergoed worden. Wanneer de Raden echter voor eigen
aangelegenheden op reis gaan. zullen zij dat gedurende 15 dagen
mogen doen met behoud van salaris, daarboven zullen de dagen, die
zij afwezig geweest zijn. op hun wedde gekort worden. De Griffier
wordt nu belast met het aanteekening houden over het al of niet
aanwezig zijn van de Raden in de raadskamer. President en Raden
moeten hem den dag van hun vertrek en de reden van hun afwezig-
heid opgeven, op straffe van korting op hun salaris voor alle dagen,
dat zij er niet geweest zijn. Onbezoldigden, die met een of andere
reis belast worden, zullen daarvoor op redelijke wijze door den Rent-
meester-generaal betaald worden i).

Zoo vinden wij dan ook in deze rekening, dat op tal van wedden
gekort is, b.v. op het salaris van mr. Goeswin de Wilde (1000 pieters
= 150 p. gr.) 29 dagen, „die hy uutgeweest heeft in zijns zelfs saken
na uutwizen der certifficacien vanden greffier vander Camere van-
den Rade inden Hage, die men hier overlevert, welke dagen men
him hier of cort na inhout mijns genadichs heeren ordinancien ende
restrinxien belopende na gelande van tide xi te xviii s. nii d. grote
VI mitenquot;. De Rentmeester-generaal legt dus bij zijn rekening aan
de Rekenkamer een certificatie van den Griffier over; dat hij dit
ook werkelijk gedaan heeft, blijkt uit de marginale aanteekening van
de Rekenkamer: ,,By certifficacien vanden voersz. grieffier dienende
opt uutwezen vanden dagen hier onder ende insgelijcx vanden dagen

I) ARA, Rood Reg., ff. llv—14v, het tekstgedeelte, waarvan wij boven
den inhoud hebben weergegeven, komt voor op f. 13. Dit fragment komt ook
nog in afschrift voor: 6c Mem. Bossaert, f. 266 (15 Febr. H62). Op 22 Juni
H47 overhandigden de Meesters van de Rekening aan President cn Raden dit
..groot mandement ende nye ordonnancie ende rcstrinctie van vele punten, die
men sculdich waren na te volgen van dien dag voortquot; (ARA, 12c Mem.
Rosa, f. 29).

-ocr page 110-

uutgeweest ende gecort hier naquot; i). Griffier was in dit jaar mr. Jan
Rose, die Dirc Boudinszoen van Zwieten als zoodanig opge-
volgd was, doch reeds op 21 September 1447 overleed. In deze
functie had hij de jaarwedde behouden, die hij voordien als
secretaris reeds genoot (200 sch.). Aan zijn opvolger. Jacob
Bossaert. werd slechts als secretaris een tractement van 100 schilden
toegekend 2). Jacob Bossaert was. zooals men zich herinnert, in
1439 Bengaert Scey als Procureur-generaal opgevolgd, van dit ambt
was hij op 31 Juli 1447 ontheven en Bengaert was opnieuw voor
hem in de plaats gekomen 3).

Volgens besluit van President en Raden werd op 2 October 1447
de Vrijdag gereserveerd voor de behandeling van zaken, die den
hertog aangingen, nadat de Procureur-generaal daarom verzocht
had 4). Een begin van arbeidsverdeeling. dat tenslotte zal uitloopen
op scheiding van administratieve en juridische aangelegenheden.
Enkele weken later wordt wederom een maatregel genomen ter
bevordering van het geregeld bijwonen van de raadszittingen door
de leden van den Raad. Op straffe van een boete van 4 grooten
behooren de Raden 's ochtends vóór negenen en 's middags om drie
uur in de kamer aanwezig te zijn, behoudens overmacht of na
waarschuwing daags te voren 5). Meer en meer wordt de Raad
een geregeld werkend college.

Naar men weet. is het ongelukkig afgeloopen met mr. Gooswijn
de Wilde. Het is echter onbekend, of hij als slachtoffer is gevallen
van de politieke hartstochten, of dat hij zich inderdaad aan dc
„onnoemelijke zondequot; heeft schuldig gemaakt, waarvan hij aange-
klaagd is. Ook Bengaert Scey is uit zijn ambt ontzet, beiden zijn
op het slot te Heusden gevoerd «). Op 22 Mei 1448 had hertog

1 ) ARA, 2c rek. v. Anthonis Michlcls, 7 Febr. H47—7 Febr. 1448. f. 77.

2)nbsp;ARA. ibid.. f. 79v; 4e rek. v. Anthonis Michlcls, 7 Febr. 1449—7 Febr.
1450, f. 80v. De bewering van Van Marle, a.w., p. 1. noot 1. als zou de
secretaris mr. Jan Rose een ander zijn dan de Griffier van dien naam. wordt
door de rekeningen volkomen weerlegd.

3)nbsp;ARA, 2c rek. v. Anthonis Michiels, f. 81.

4)nbsp;ARA, le Mem. Bossaert, f. 1. vermeld: Van Limburg Brouwer, a.w, p. 93.

5)nbsp;ARA, ibid., f. 8: 16 October 1447. Vermeld: Van Limburg Brouwer, t.a.p.

6 ) De rekeningen van den Rentmeester-generaal geven uitvoerige inlichtingen

over hun overbrenging naar Heusden en hun verhoor door speciaal daarvoor

-ocr page 111-

Philips het ambt van President opgeheven en Jan van Lannoy
aangesteld tot Stadhouder op dezelfde voorwaarden als waarop
indertijd Hugo van Lannoy. heer van Santes. het bekleed hadi).
Op 17 Juni is de nieuwe Stadhouder in dienst
getreden 2). Veel
langer heeft het geduurd, voordat de benoeming van een nieuwen
Procureur-generaal afgekomen is. Nog op 29 November 1448
zonden President en Raden een bode aan den hertog te Abbeville,
met verzoek, zijn nieuwen Procureur te zenden. ..wantmen him
Sonderlingen behoefdequot; 3). Mr. Gillis de Cabotre. die voor dit ambt
bestemd was. had juist tien dagen te voren zijn commissie ontvangen,
op 7 Januari 1449 legde hij den eed af-»).

naar Holland gekomen commissarissen. Gooswijn dc Wilde is in 1449 terecht-
gesteld, Bengacrt Sccy verbannen (3 December: ARA, 4e rek. v. Anthonis
Michicls, 7 Febr. 1449—7 Febr. 1450, f. 144). In dc volgende rekening van
Anthonis Michicls, f. 24, blijkt Bengacrt Sccy nog of weer Schout van Wic-
ringen te zijn, ook komt hij daarover rekenen. Van langen duur kan zijn ver-
banning dus niet geweest zijn.

1 ) Gedrukt: Van Son, a.w., p. 313; vermeld: Van Limburg Brouwer, a.w.,

P. 95.

2)nbsp;Gedrukt: Bocy, a.w, 1, p. 151.

3)nbsp;ARA, 3e rek. v. Anthonis Michicls, 7 Febr. 1448-7 Febr. 1449, f. 121.

4)nbsp;ARA, 4e rek. v. Anthonis Michicls, 7 Febr. 1449—7 Febr. 1450. Hij is
'n functie gebleven tot 1454. Daarna zijn als Procureur-generaal werkzaam
geweest: mr. Jacob van den Blocke (1452—1456) cn mr. Michicl dc Wilde
(1456—1467): Dc Blécourt cn Meyers, a.w., p. LV. Daar dit ambt veel tijd
vergde, kon één functionaris onmogelijk al het werk af. Vandaar het optreden
van tal van substituten, waarvan in dc boven aangehaalde lijst in het geheel
geen melding gemaakt wordt. Zonder dc pretentie van volledigheid noem ik dc
volgenden: 1446 en 1447, Jan Dcdel; dat het ambt niet aanzienlijk was, blijkt
quot;'t het feit. dat hij twee jaar later als klerk van Diric Boudinszocn (van
Zv/lc-
ten) genoemd wordt (3c rek. v. Anthonis Michicls. 7 Febr. 1448-7 Febr. 1449.
f- 125v; 4e rek. v. —, 7 Febr. 1449—7 Febr. 1450, ff. 105v. 109v). Sept. 1447:
Adacm van Cleve (2c rek. v. Anthonis Michicls, 7 Febr. 1447—7 Febr. 1448,
ff. 9lv—92). Mei, Sept. 1449, Aug. 1450: Guyoct dc Cotre (4e rek. v. Antho-
n's Michicls, ff. 135, 107v; 5c rek. v. —, 7 Febr. 1450—7 Febr. 1451, ff.
88v--89). 8 Febr. 1457: commissie voor Wilicm van Zwieten als Procureur-
generaal van Hollant, enz. in absentie van mr. Michicl de Wilde „ordinairequot;
lt;ARA, arch. Rekenk. nr. 490, Ic Reg. v. d. Commissicn sedert 1450, f. 94).
Als zoodanig nog genoemd in Maart 1458 en I459/'60 (7c rek. v. Clals dc
quot;^••icsc, 24 Mei 1457—23 Mcl 1458, f. I17v; 9c rek. v. —, 24 Mei 1459—23 Mcl

f. 102).

-ocr page 112-

Wanneer wij nu nog eens het jaar 1450 i) kiezen om de samen-
stelling van den Raad na te gaan, dan treffen wij daarin aan:

den heer van Lannoy, Stadhouder (p. j. 1200 rijders = 240 p. gr.,
bovendien 100 rijders = 20 p. gr. voor winterkleedgeld en ver-
schillende andere emolumenten); den Rentmeester-generaal mr.
Anthonis Michiels (600 sch. en nog 100 rijders winterkleedgeld);
den heer van Ysselsteyn (500 sch.); heer Lodewijc van Montfoirde
(500 sch.); heer Geryt van der Zijl, Ridder (500 sch.); heer Arnt
van Gendt, Ridder (500 sch.); Jacob van Cats (500 sch.); mr.
Heynryc Uuttenhove (500 sch.); Dirc van Zweten (400 sch.); mr.
Lodewijc vander Eycke (400 sch.); mr. Gillis van Wissenkerke
(400 sch.); Geryt Potter vander Loo (400 sch.). Op verschillende
van deze wedden is een aantal dagen gekort, volgens certificatie
van den Griffier, op de manier, zooals wij dat boven hebben uiteen-
gezet. Het aantal juristen bedraagt weer vier (mr. Gooswijn de
Wilde is verdwenen, maar nu is de Rentmeester-generaal een
jurist). Aan vreemdelingen telt de Raad, buiten den Stadhouder,
twee (Uuttenhove, Vander Eycke). Nog valt op te merken, dat het
aantal Raden zich in stijgende lijn beweegt, het is van 10 (in 1445)
op 12 gekomen.

De som van de wedden bedraagt in deze rekening 1144 p. 9 s.
ob. gr. 10 miten. die zeer ongunstig uitkomt tegen het totaal der
uitgaven, die in dit jaar slechts 4788 p. 13 s. 11 d. ob. gr. 4j/2 quot;^'te
beloopen, een percentage van 20,4%. Wanneer men echter in aan-
merking neemt, dat de inkomsten van deze rekening nog lager
zijn — zij sluit met een nadeelig saldo van 114 p. 4 s. 9 d. gr. 16
miten quart mite — dan drukt het bedrag der salarissen wel
zeer zwaar. De stijging sinds 1445 is te verklaren door de kosten
van het personeel der Rekenkamer.

Toch zal het misschien meer om redenen van buitenlandsche
politiek geweest zijn dan uit de overweging om de lasten voor
Holland en Zeeland lichter te maken, dat hertog Philips op 22
Maart 1454 een zeer omvangrijke nieuwe ordonnantie en restrinctie
gegeven heeft. Philips had in dezen tijd enorme bedragen noodig

I) AR A, 4c rek. v. Anthonis Michiels. 7 Febr. 1450—7 Febr. 1451, ff. 68—69v.

-ocr page 113-

voor de voorbereiding van zijn kruistocht tegen den „Grooten Turkquot;,
waartoe hij te Rijssel op 17 Februari H54 zijn gelofte had afgelegd.
De moeilijkheid werd vergroot door het feit, dat hij juist in ernstig
geldgebrek verkeerde tengevolge van den strijd tegen Gent en het
onderwerpen van Luxemburg i). Hij trachtte daarom op alle andere
uitgaven te bezuinigen en zoo werden dergelijke ordonnanties dan
ook, zooals wij al meer bij vorige financiëele maatregelen gezien
hebben, voor alle territoria afgekondigd. De belangrijkste bepalingen
ten opzichte van de wedden der Hollandsche Raden zijn de

volgende 2):

de Stadhouder zal voortaan in plaats van zijn wedde en andere
toelagen, die nu 1300 rijders en 365 p. van 40 gr. bedragen, in
totaal ontvangen 1500 p. van 40 gr.

In de kamer van den Raad zijn buiten den Stadhouder tien
Raden (de Rentmeester-generaal wordt hieronder niet gerekend),
waarvan 6 edelen of ridders elk 500 sch. van 28 gr. ontvangen en
vier anderen, elk 400 sch. De genoemde edelen en ridders zullen
voortaan 300 p. van 40 gr. ontvangen en de anderen 240 p. Boven-
dien moet door het onvervuld blijven van opengevallen plaatsen, het
aantal Raden op acht worden teruggebracht, met den Stadhouder.

Ook de wedden van Griffier en secretarissen, den Klerk van het
register, worden verlaagd. De Rentmeester-generaal krijgt voortaan
alleen een wedde van 600 sch.. geen winterkleedgeld. Verder wor-
den de inkomsten van andere grafelijke ambtenaren verlaagd.

Een tweede ordonnantie van denzelfdcn datum, die bepalingen
bevat over Vlaanderen. Brabant. Holland en Zeeland is dus in
denzelfden vorm voor al deze territoria afgekondigd. Aan het slot
wordt registreering gelast in kamers van de Raden van Brabant,
Vlaanderen en Holland en de Rekenkamers van Dijon, Rijssel,
Brussel en Den Haag. De bedoeling van dit tweede stuk is. de
opbrengst van de domeinen van den hertog te vergrooten 3).

In de rekening van 1454/'55 is deze ..restrinctiequot; dan ook nage-

1)nbsp;Lamccrc, a.w., pp. 91, 92.

2)nbsp;ARA, Rood Rcg., ff. 39—41v. Dc bepalingen, die hierboven zijn weer-
Ocgeven: f. 39v. Vermeld: Van Limburg Brouwer, a.w., p. 106 (onjuist: 1453).

3)nbsp;ARA, Rood Reg., ff. 47v—50v.

-ocr page 114-

komen. Echter is het op den heer van Lannoy gekorte salarisdeel
reeds het jaar daarop, overeenkomstig de ..brieven van relieve-
mentequot;, die hem verleend waren, toch uitbetaald.

In de rekening van H53/'54 vindt men voor het eerst genoemd
Raden „in absenciequot;: aan zulk een raadslid wordt alleen tractement
uitgekeerd op de dagen, waarop hij als plaatsvervanger werkzaam
isi).

Overigens hebben die bezuinigingen tenslotte niet veel kunnen
opleveren, want op de voorschriften werden voortdurend uitzonde-
ringen gemaakt. Wij zagen zoo juist al. dat de heer van Lannoy
het hem minder uitbetaalde een jaar later toch kreeg. Een ander
voorbeeld is. dat mr. Heinryck van der Mye op 10 December 1454
tot Raad wordt aangesteld, ondanks de bepaling in de ordonnantie
van 22 Maart van dat jaar, dat het aantal Raden door het onvervuld
laten van twee plaatsen van tien op acht zou worden terug-
gebracht 2).

In het jaar 1455 vertoont de Raad het volgende beeld 3); de
heer van Lannoy. Stadhouder (p. j. 1200 rijders, uitbetaald krach-
tens ..brieven van relievementequot;. gegeven 9 Juli 1455. bovendien
nog 90 p. gr. achterstal van het vorige jaar); de Rentmeester-
generaal. Clais de Vriese (600 sch.); de heer van Egmondt (50 p.
gr., echter is hij slechts uitbetaald over 38 dagen, dat hij ..Residencyquot;
heeft gehouden); de domproost van Utrecht, heer Ghijsbrecht van
Brederode (50 p. gr.; hem is echter niets betaald, omdat hij het
geheele jaar afwezig is geweest); de jonkheer van Gaesbeecke,
Raad in afwezigheid van den heer van Egmondt. p. j. 50 p. gr.,
uitbetaald over 149 dagen); heer Lodewijc van Treslonge. Ridder
(50 p. gr.); Jacob van Cats (50 p, gr.); Geryt van Assendelf
(50 p. gr.); mr. Heinric Uuttenhove (50 p. gr., uitbetaald tot zijn

1)nbsp;ARA. 3c rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1453—23 Mei 1454, f. 89v:
de jonkheer van Gaesbeke, die. volgens brief van 15 October 1452, „inde absen-
cye van den voirsz. heere van Egmondt onthouden is jairlijcx tot sulken wedden
als die voirsz. heere van Egmondtquot;. Een tweede voorbeeld: mr. Heinryc Oem
in absentie van Jacob van Cats, 25 Oct. 1460, in 10e rek. v. Clais de Vriese.
24 Mei 1460—23 Mei 1461, f. 82v.

2)nbsp;ara, 5e rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1455—23 Mei 1456. f. 91v.

3)nbsp;Ibid.. ff. 89—92.

-ocr page 115-

dood, 1 September 1455); mr. Lodewijck vander Eycke (40 p. gr.);
Jan Ruychrock (40 p. gr.); mr. Heinrick vander Mye (40 p. gr.) i).
mr. Anthuesis Michiels (40 p. gr.). Den heer van Egmondt en den
jonkheer van Gaesbeek zullen wij voor één lid van den Raad moeten
tellen en eveneens kunnen wij den domproost voor dit jaar weg-
denken. Wij zien dan, dat naast Stadhouder en Rentmeester-
generaal vier edelen zitting hebben en één burger, die wat salaris
betreft, met hen gelijk gesteld is (mr. Heinric Uuttenhove). Daar
mr. Heinrick van der Mye in zijn plaats is gekomen, kunnen wij
hen beiden voor één tellen, zoodat de burgerlijke groep uit drie
Raden bestaat. Het aantal juristen bedraagt drie, het is dus vrijwel
gelijk gebleven met het aantal in 1450. Na den dood van mr.
Heinric Uuttenhove blijft als eenige vreemdeling mr. Lodewijck
vander Eycke in den Raad (bovendien heer Jan van Lannoy).

Het totaal bedrag in deze rekening uitgegeven aan wedden voor
Raden, Rekenmeesters, Auditeur, Klerk van het register, secretaris-
sen, Procureur-generaal en lager personeel bedraagt 1000 p. 11 s.
1 d. gr. 10 miten, het totaal der uitgaven in dit boekjaar 7026 p. 12 s.
5 d. gr. 17 miten, het bestuursapparaat, voor zoover dat bestaat uit
Raad en Rekenkamer met Kanselarij, enz. vergt dus 14,3% van dc
uitgaven in de rekening van den Rentmeester-generaal.

Wanneer men nu bedenkt, dat uitgaven en inkomsten elkaar in
den regel bijna dekken, doch dat vaak de uitgaven de inkomsten
»net 100 a 200 pond overtreffen, dan moet toch de betaling van
•^eze wedden ee'n wel zeer zware last geweest zijn. Zoodra dan ook
tle hertog zijn inkomsten op andere wijze wenscht te besteden, wordt
^et opnieuw noodzakelijk, de uitgaven voor de salarissen van Raden.
Secretarissen. Klerk van het register. Procureur-generaal, enz., nu
op radicaler manier tc beperken.

Op 22 April 1458 werden de beide broeders Van der Mye. dc
Raad mr. Heynric en de secertaris Ghysbrecht. in hun bedieningen
geschorst op bevel van den Stadhouder. In verband daarmede is
hun wedde ook slechts tot dien datum uitbetaald. Wagenaar voert

') Aanstcllingsbricf van 10 Dcc. H54 cn andere brief van 13 April H55.
'quot;otivcering van het feit, dat een uitzondering wordt gemaakt op dc bepaling
onitrcnt vermindering van het aantal Raden.

-ocr page 116-

deze schorsing op de 6 gecommitteerden op 't stuk der domeinen en
financiën terug en geeft als reden op, dat
zij zich zouden hebben
laten omkoopen. Hoewel dit zeer wel mogelijk is, blijkt het niet
uit de bronnen i).

Op 22 Augustus 1458 werd een nieuwe vermindering van de
lasten, die het gevolg zijn van de wedden der Raden, gevonden
door de helft van de wedden te verwijzen op de opbrengsten van
boeten, enz., die door den Raad zijn
opgelegd 2). Hier wordt dc
eerlijkheid van de Raden wel op een buitengewoon zware proef
gesteld. Het loont de moeite, de practijk eens na te gaan. In de
rekening van 1458/'59, waar voor het eerst halve uitbetaling der wed-
den heeft plaatsgehad, blijkt, dat de Stadhouder en de Rentmeester-
generaal wel hun volle tractement uitgekeerd krijgen. De andere
Raden hebben na de uitbetaling van de helft (waarvan bovendien
de dagen, dat zij afwezig zijn geweest, ten volle gekort zijn!),
nog recht op 163 p. 11 s. 5 d, gr. Deze resten zouden dus verhaald
moeten worden op de breuken, exploten, vonnissen, enz. van de
kamer van den Raad. Echter wordt dit een jaar uitgesteld, omdat
over deze gelden reeds beschikt is voor kosten van timmering aan
de
kapel 3). Trouwens, de totale opbrengst van dit hoofdstuk in
het „ontfangquot; van deze rekening bedraagt slechts 40 p. 3 s. 4 d.
gr. 4). De Raad moest wel uit heiligen hebben bestaan, als nu dc
opbrengst van dat hoofdstuk niet aanmerkelijk gestegen was. Dc
Raden hebben het tenslotte nog niet eens zoo bont gemaakt, het
totaal van „Ander ontfang van bruecken, boeten ende vervallen, by
condempnacien vanden heeren vanden Rade ende andersquot;, bedraagt
in de rekening van 1459/'60: 89 p. 14 s. 4 d., toch altijd meer dan
een verdubbeling sinds het vorige jaar 5). Maar ook dat jaar wordt

1)nbsp;ARA, 6e Mem, Bossaert, f. 57v, vgl. 8e rek. v. Clais dc Vriese, 24 Mei
1458—23 Mei 1459, ff. 81, 83v. Wagenaar, Vaderl. Historie IV, p. 69. — Dat
de Raad althans later voor omkooping niet ontoegankelijk was, blijkt uit een
stuk in het GA Dordrecht van 7 April 1469, Inv. Van Dalen, Rcgcstenlijst nr. 424.

2)nbsp;ARA, Rood Rcg., ff. 77—77v.

3)nbsp;ARA, 8e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1458—23 Mei 1459, ff. 77—SOv.
4 ) Ibid., ff. 41—42.

5) ARA, 9e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1459—23 Mei 1460, ff. 40—45v.

-ocr page 117-

dit bedrag in alle gemoedsrust gebruikt, om mr. Andries van der
Cruce mede te betalen ..om sijnre tymmeraidse vander nyeuwer
camer inden coilthuyn. gemaict bi mandemente van mynen gena-
digen heerequot; i). In de volgende rekeningen is dat op denzelfden
voet voortgegaan, zoodat de achterstallen elk jaar met de helft der
wedden zijn toegenomen. Tenslotte zal de Rentmeester-generaal
deze achterstallen onderbrengen in een
rekening-particulier, maar
althans vóór het jaar
H64 wordt niets van deze schuld gedelgd 2).

Op 19 December 1459 kondigde hertog Philips een ordonnantie
af. die voorschriften inhield over reizen van Raden, secretarissen en
andere ambtenaren in Holland.

Zij maakt het mogelijk, de Raden. enz. naar hun stand in verschil-
lende groepen in te deelen 3). Die groepen geef ik hier in afdalende
volgorde volgens hun rang:

1.nbsp;Raden, die tot den ridderstand behooren. hebben op reis als
gewoon escorte drie dienaren en ontvangen binnenslands 4 schel-
lingen per dag. daarbuiten 5 schellingen. Vrijwel gelijk met hen
staat de
Rentmeester-generaal met drie dienaren en 3 schellingen
6 penningen (buitenslands 5 schellingen), benevens onbezoldigde
Raden van den ridderstand die met 3 dienaren binnen- en buitens-
lands 6 schellingen ontvangen.

2.nbsp;Raden met 40 p. gr. wedden (dus de niet-adellijke): 2 die-
naren. 3 schellingen. 4 penningen (buiten: 4 schellingen). Raden
van denzelfdcn stand, onbezoldigd: 2 dienaren. 4 schellingen. 4 pen-
ningen (buiten: 5 penningen. 4 schellingen). Iets minder in rang:

1)nbsp;A R A. 9c rek. v. Clais de Vriese, ff. 45v. 96.

2)nbsp;Merkwaardig genoeg weten wij, waartoe het geld gediend heeft, dat niet
voor betaling der wedden gebruikt was. Op 14 Mei 1459 reist de Rentmeester-
generaal naar Antwerpen, om aan den „meester vanden pennyngen mijns gena-
dichs herenquot;, Richart Juif, te betalen ..van zijnre deschargc vander Restrincti up
half die wedden vanden heeren vanden Rade in Hollant dc anno LVIIIquot;. voor
de hertogin, den koning van Schotland, den hertog van Cleve e.a.. „die met

deschargen up him (d.i. Richart Juif) bewijst waerenquot;...... (ARA, 8c rek. v.

Clais de Vriese. 24 Mei 1458—23 Mei 1459. f. 112v). Met dit geld werden dus
door bemiddeling van Richart Juif de hertogin, de koning van Schotland, dc
hertog van Cleve, enz. betaald.

3)nbsp;ARA, Rood Reg., ff. 78v—79, beneden gedrukt als bijlage III.

-ocr page 118-

een hoog ambtenaar („grant officierquot;), als Baljuw, enz.: 2 dienaren.
3 schellingen (buiten: 3 schellingen, 6 penningen).

3.nbsp;Procureur-generaal: 1 dienaar, 3 schellingen (buiten: 4 schel-
lingen) 1),

Ambtenaren van minderen rang dan Baljuw: 1 dienaar, 2 schel-
hngen, 8 penningen.

Secretarissen met en zonder wedden. Substituut van den Procu-
reur-generaal: 1 dienaar, 2 schellingen, 6 penningen (buiten: 3 schel-
lingen, 4 penningen).

4.nbsp;Deurwaarder van de kamer van den Raad, bode. bereden bode
en timmerman, resp. 16 penningen. 12 penningen. 16 penningen en
16 penningen.

Daarna volgt nog een bepaling over korting op deze toelagen
voor het geval de Raad. secretaris, enz. minder dienaren bij zich
heeft dan boven vermeld is.

De Raad bestaat dus. wanneer men den Stadhouder uitzondert,
uit twee groepen: adellijke Raden of daarmede gelijkgestelden. b.v.
mr. Hynric Uuttenhove. en niet-adellijke.

De Procureur-generaal moet met secretarissen en lagere ambte-
naren in één groep worden ingedeeld, wat wij ook al uit zijn wedde
hadden kunnen besluiten.

Tenslotte wil ik den Raad nog eens bekijken in het jaar 1460 2):

de heer van Lannoy, Stadhouder-generaal (1200 rijders); dc
Rentmeester-generaal, Clais de Vriese (600 sch.), heer van Wasse-
naer, ridder (in de absentie van den heer van Egmond, 50 p. gr.);

1nbsp;) De bepalingen omtrent een eventueel grooter aantal dienaren, die ojn
practische redenen met het oog op den aard van de werkzaamheden van den
Procureur-generaal aan hem toegevoegd konden worden, laat ik. evenals bi)
zijn Substituut, terzijde. Met hun staat hebben zij niet te maken.

2nbsp;) ARA, 10e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1460—23 Mei 1461, ff. 80—85.
— Vooruit moet ik er de aandacht op vestigen, dat de korting op de wedden
hoogtij viert. Uitbetaald is dus slechts de helft der opgegeven wedden, terwijl
onder elke post aangegeven staat, hoeveel de Raad in kwestie nog aan achter-
stallen te vorderen heeft raet verwijzing naar de volgende rekening. Deze
achterstallen laat ik hier weg. Zooals boven reeds opgemerkt is. zijn dc sala-
rissen van Stadhouder en Rentmeester-generaal, evenals van Rekenmeesters,
Auditeur en secretarissen ten volle uitbetaald.

-ocr page 119-

Ghijsbrecht, broeder tot Breederode, domproost tUtrecht (50 p. gr.,
wegens afwezigheid niets betaald); Willem van Brakel (in de
absentie van den domproost, aanstellingsbrief van 10 December
1458, eed 3 Maart 1460, 50 p. gr.); heer Lodewijc van Treslongen,
ridder (50 p. gr.); heer Adolph van der Marcke, ridder (50 p.
gr.) 1); Jacob van Cats (50 p. gr.; op 25 October 1460 is in zijn
absentie aangesteld mr. Heinric Oem, 50 p. gr.); Gheryt van
Assendelf (50 p. gr.); Dirc van Zwieten (in de plaats van Lyon
van Ghend, 200 sch.); mr. Lodewijc vander Eycke (50 p. gr.);
Jan Ruychrock (40 p. gr.); mr. Heinric vander Mye (40 p. gr.).

Het aantal Raden bedraagt, wanneer wij de oorspronkelijke leden
en hun plaatsvervangers telkens samen rekenen, buiten Stadhouder
en Rentmeester, tien. Zooals blijkt, is het tractement van mr.
Lodewijc van der Eycke van 40 op 50 p. gr. gebracht. Van dit
tiental kunnen wij vijf Raden tot den adel rekenen (Wassenaer.
Brakel, Treslongen, Vander Marcke en Gheryt van Assendelf).
De burgerlijke Raden zijn eveneens vijf in aantal (Oem, Van
Zwieten, Vander Eycke. Ruychrock. Vander Mye). Het aantal
juristen (op zijn gunstigst gerekend) bedraagt vier; het aantal

I) Hij zal dezelfde zijn als .,mr. Odolph vander Marcke, doctor in den
kcysserschen rechtequot;, die in M46 genoemd wordt, dan echter nog niet als lid
van den Hollandschen Raad (ARA, le rek. v. Anthonis Michiels, 7 Febr.
1446—7 Febr. 1447, f. 97v). Sinds 21 Febr. 1459 is hij in functie als bezoldigd
Raad (ARA, 9c rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1459—23 Mei 1460, f. 78v).
Aan dc goedheid van Mej. Mr. E. Prins cn Dr. J. Ph. de Monté ver Loren
dank ik de inzage van het hs. van W. A. van Spaen. Genealogieën I, f. 54v,
•n het bezit van den Hoogen Raad van Adel te 's-Gravenhage, waar meer bij-
zonderheden over Van der Marcke te vinden zijn. In 1449 was hij Rand van
hertog Arnold van Gelre (Pontanus, Hist. Gclric. libri XIV, p. 500). In 1473
is hij President geworden van het door Karei den Stouten opgerichte Hof van
Gelderland. In 1475 is hij niet meer als zoodanig werkzaam (G. van Hasselt,
Kronijk van Arnhem, pp. 49, 52). Vgl. bovendien G. van Hasselt, Oorsprong
van het Hof van Gelderland. Arnhem, 1793, pp. 21. 22. Van Spaen beschouwt
hem als een bastaard uit het bekende geslacht Marek cn Cleve, zonder de ver-
wantschap nader te kunnen vaststellen. Daar dit geslacht nauw geparenteerd is
aan de Bourgondiërs, is het moeilijk uit tc maken, of mr. Odolph als vreemdeling
te beschouwen is. Gezien het gebruik, dat Karei de Stoute van hem maakte, zou
ik geneigd zijn in hem een Gelderschman te zien.

-ocr page 120-

vreemdelingen 1 of 2 (Vander Eycke, misschien ook Van der
Marcke).

Het totaal bedrag aan uitgaven voor Raad, Rekenkamer, Kanse-
larij en lager personeel bedraagt 764 p. 3 d. gr. 7^ mite, het totaal
generaal der uitgaven van deze rekening 5843 p. 17 s. 8 d. gr.
2 miten; Raad en Rekenkamer c.a. eischen dus 13 % van dat totaal op.

De uitgaven zijn nu dus werkelijk een stuk teruggeloopen, het
percentage is nog vrij hoog, omdat het totaal der uitgaven in deze
rekening ook gedaald is. Op het eerste gezicht is in dit jaar een
gunstig resultaat bereikt, een batig saldo van de ongekende hoogte
van 363 p. 5 s. 3 d. gr. 93^ mite blijkt te bestaan. Maar als men
daartegenover bedenkt, dat een geweldig bedrag aan achterstallige
salarissen van jaar tot jaar op de volgende rekening verwezen is,
dan is hier toch wel een struisvogelpolitiek toegepast.

Uit het boven gegeven materiaal kunnen wij in het algemeen de
conclusie trekken, dat de bestuursorganen met gesalariëerde ambte-
naren, Raad en Kanselarij en, sinds 1446, de Rekenkamer, in hei:
begin van het Bourgondisch bestuur, vooral ook door een hooge
som van het hoofdstuk ..Raden tot wederseggenquot;. duurder geweest
zijn dan later i). ook al is het bedrag in 1433/'34 percentsgewijs
vrij laag door het hooge totaal van de uitgaven van dat rekening-
jaar (11.9%). In het jaar 1439/'40 is de som der wedden een
kleine 400 p, lager dan in 1433. daar de uitgaven echter in nog
sterker mate lager zijn. beslaan de salarissen meer dan 13%. Ze:
jaar later is, ook al tengevolge van het verdwijnen van het hoofd
stuk wedden ..staende tot wederseggenquot;. het bedrag aan tracte
menten gedaald beneden de 1000 pond. het opgeven van zijn per
centage van alle uitgaven heeft weinig zin. omdat dit totaal abnor
maal hoog is 2). In 1450 stijgen de kosten weer. immers de tracte
menten van Rekenmeesters en Auditeur zijn er bijgekomen. Doorda
bovendien de uitgaven tezamen zoo buitengewoon laag zijn. vormen
de wedden het enorme percentage van 20.4% van de uitgaven. In
1454 zijn bezuinigingsmaatregelen genomen, zij hebben weer daling

1 ) Bovendien zal dc intrinsieke waarde van dc ponden van 1433 grooter
geweest zijn dan die van 1460.
2) Zie boven p. 96, noot 3.

-ocr page 121-

der salarissen gebracht tot 1000 p. (H,3% van de uitgaven).
Tenslotte heeft de rekening van 1460 verreweg het laagste getal,
n.1. slechts 764 p., door de hardhandige halveering van de wedden
der Raden (13% van de uitgaven).

Dit bestuursapparaat zou misschien geen financiëel bezwaar
hebben opgeleverd voor Holland en Zeeland, als zij niet gekoppeld
waren geweest aan het complex van de Bourgondische territoria en
zij de kostbare buitenlandsche politiek niet mede hadden behoeven
te financieren. Wij hebben boven het opmerkelijke feit kunnen
waarnemen, dat, wanneer hertog Philips zich financiëel bijzonder
moest inspannen voor een van zijn buiten- of binnenlandsche
ondernemingen in 1437 en 1438 den oorlog met Engeland en de
bestraffing van Brugge; in 1454 zijn kruistochtplannen en de onder-
werping van Luxemburg; in 1458 betaling van schuldeischers, tege-
lijk bezuinigingsmaatregelen ten opzichte van de bestuursinstellingen,
meestal voor al zijn landen, getroffen werden. Het bleek Philips niet
mogelijk, de bestuursorganen onverminderd in stand te houden en
tevens den rol van „grant due d'Occidentquot; te spelen. Dat van de
zijde der Raden tegen al deze beperkingen niet meer verzet te
bespeuren valt, zal men hieruit hebben te verklaren, dat de meeste
Raden en secretarissen tal van neveninkomsten genoten als Rent-
meester, Baljuw, pachter van tollen, enz. i).

1 ) Hier slechts enkele voorbeelden van uitsluitend bezoldigde Raden en
secretarissen, die met talrijke andere zouden kunnen aangevuld worden. Heer
Florys vanden Abeele is 'Dijkgraaf vander Zuutweteringe op Walcheren ge-
weest (ongedateerde commissie: ARA, Reg. Commissiones Burgundiae, 1428—
1453, f. 62v). Willem van Naildwijck is op 16 Nov. 1437 Baljuw van Vlaar-
dingen (ARA. 2e Mem. Rosa, f. 191v). Op 7 Juli 1441 blijken Willem van
Alkemade cn Floris Paedze Hooge Heemraden, Geryt vanden Zijll cn Boude-
wijn van Zwieten, Heemraden van Rijnland te zijn (ARA, Ie rek. v. Willem
Engebrechts zoen, 1442. f. 99). Op 22 Febr. 1443 is het Dijkgraafschap van
Alblasserwaard voor vijf jaar verpacht aan heer Acrnt van Gent, Ridder
(Ara. Reg. Commissiones Burgundiae, 1428—1453, f. 132v). Geryt Potter
is Baljuw van 's-Gravenzande (ongcdat. commissie ibid., f. 71v.). _ Op 17
Sopt. 1436 blijkt de tol te Gouda voor drie jaar aan mr. Jan Rose en Dirck Bou-
dinszoen van Zwieten verpacht (ARA, 2e Mem. Rosa, f. 122; 7c rek. v.
Godscalc Oom. 16 Nov. 1438—19 Juni 1439, f. 48v). In 1437 ontvangt Heinric
van der Goes een commissie voor de tollen te Gorinchem en Schoonhoven

-ocr page 122-

Wat de samenstelling van den Raad betreft, het wil ons voor-
komen. dat het specifiek stedelijk element in den loop van Philips'
regeering eenigszins aan invloed verloren heeft. Terwijl wij in de
eerste tien jaren misschien een drietal ..lagenquot; in den Raad zouden
kunnen onderscheiden, n.1. edelen (b.v. in het jaar 1433: Floris
vanden Abeele. Geryt vander Zijl. Florens van Borsselen, de heer
van Montfoirde, Roelandt van Uutkerken, Heinric van Borsselen).
aanzienlijke ambtenaren (b.v. Boudewijn van Zwieten. Uuttenhove)
en tenslotte poorters (b.v. Poppe Haymanszoen. Jan de Witte),
wordt in de jaren tusschen 1450 en 1460 een welbewuste scheiding
in twee groepen gemaakt: de aanzienlijkste van de twee is die.
welke, sinds de ordonnantie van 1454. een wedde van 50 p. gr.
geniet. Het is een met een enkele uitzondering i) aristocratische
groep (zoo in het jaar 1455: Egmond. de domproost Ghijsbrecht
van Brederode. Gaesbeek. Treslonge, Cats, Assendelf). De tweede
groep is er meer één van een ambtenaren-bureaucratie vaak met
juridische vorming, haar vertegenwoordigers ontvangen een salaris
van 40 p. gr. (Mr. Heinryck vander Mye. mr. Anthuenis Michiels,
mr. Lodewijck vander Eycke, Jan Ruychrock).

Ook in 1460 kunnen wij deze beide standen nog in hoofdzaak
onderscheiden: de aristocratie met wier leden ook nu een vreem-
deling gelijkgekomen is: Vander Eycke; de ambtenaren bureau-
cratie met mr. Heinric Oem, Dirc van Zwieten (met afwijkend
salaris), enz.

Bij voortduring hebben enkele vreemdelingen deel uitgemaakt van
de Raadskern (Uuttenhove, Van der Eycke). maar zij hebben
in de periode tot 1462 een kleine minderheid gevormd. Het juristen-
element in de Raadskern heeft zich later en in geringer aantal
ontwikkeld dan meestal is aangenomen. Het is m.i. dan ook pas

(Reg. Commissiones Burgundiac. 1428—1453, ff. 71v. 85v—86v). Aan Jacob
Bossaert is op 19 Juli 1454 voor tien jaar het Schoutambacht van Zybekerspel
verpacht (ARA. 9e rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1459—23 M^i 1460,
f. 24v).

1) Mr. Heynric Uuttenhove; op 6 October 1437 was hem een verhooging
van wedde toegestaan van 400 op 500 sch., ..om de goede diensten bi him
gedaen. dat hy vreemd is ende dat die andere Raidsluyden oick Vc sc. siacrs
hebbenquot; (ARA, 6e rek. v. Godscalc Oom. 16 Nov. 1437—15 Nov. 1438. f. 42v).

-ocr page 123-

tengevolge van de Instructie van 4 September 1462, die in artikel 1
spreekt over „acht Raedts-luydenquot;, die „wesen sullen notable Man-
nen, wel besocht ende geexperimenteert in saecken van Justitiequot;,
dat het aantal juristen begint te stijgen i).

De Staten hebben, zooals uit het voorafgaande blijkt, meer dan
men tot nu toe aangenomen heeft, invloed op de samenstelling van
den Raad kunnen uitoefenen, zoodat onder hertog Philips de Raad
meer tot een orgaan der Staten gegroeid is 2).

2. De positie van den Stadhouder en den Rentmeester-generaal.

In hoofdstuk I heb ik reeds terloops aangeduid, dat de Tresorier
na 1428 eenigszins aan invloed heeft ingeboet. De hoofdoorzaak
van zijn machtsvermindering berust m.i. op het feit, dat een Stad-
houder in Holland en Zeeland resideert, die een ander is dan de
Tresorier 3). Dit geschiedde reeds tijdens Philips' Ruwaardschap

1)nbsp;In H63 leggen den eed als Raad af: mr. Jan van Haelwijn, mr. Jan
Petitpas, mr. Jan van der Bouvrie. Dc samenstelling van den Raad ondergaat
ook verder een radicale verandering. Een nieuwe Stadhouder, de heer vanden
Gruythuysc, dc Raden heer Willem van Alcmadc, Ridder, Heinric Jans zoen van
Wissenkerke, Wouter Jans zoen (spoedig vervangen door Philips Ruychrock van
Werven) hebben allen in 1463 zitting gekregen. Van dc oude Raden blijven
alleen Gheryt van Assendelf en mr. Lodewijc vander Eycke over. Ook zijn
daggelden in plaats van dc vroegere jaarwedden getreden. Men ziet het, veel
juristen, veel vreemdelingen. Practisch is dit het begin van het nieuwe régime
van Karei den Stouten.

2)nbsp;Vgl. ook nog beneden, p. 120.

3)nbsp;Wel vermeldt ook Van Riemsdijk, a.w., pp. 313, 350 dit punt, maar hij
legt het hoofdgewicht op dc omstandigheid, dat tal van oorkonden en andere
stukken, sinds den tijd, dat Holland cn Zeeland deel uitmaken van de Bour-
gondische agglomeratie, door den Kanselier cn de Raden-bij-dcn-hertog werden
geconcipieerd en ook vaak door dc centrale Kanselarij uitgevaardigd, zoodat dc
Tresorier van Holland en Zeeland aan aldus genomen belangrijke besluiten geen
deel meer heeft gehad. Aanteekeningen in de rekeningen van den Tresorier en
2ljn ambtsopvolger, den Rentmeester-generaal, leeren ons echter, dat meermalen
concepten uit Holland naar dc Raadsliedcn-bij-den-hcrtog werden gezonden,
met verzoek voor de uitvaardiging zorg tc willen dragen. B.v.: „Upten VI«»
dach in Junio (1449) gesent Heync Wemmers zoen mit brieven van her Geryt
Vanden Zijl, den Rentmeister general ende Hcinryc van der Goes an mynen

-ocr page 124-

vóór H281), regelmatig heeft het plaats sinds het voorjaar van 1433.
In de voorafgaande bladzijden hebben wij er overigens al voor
gewaarschuwd, om zich die machtsvermindering al te groot te
denken, het zal gedeeltelijk een vermindering van prestige geweest
zijn.

Daarbij komt echter, dat officiëel het kleine zegel en het signet,
waarvan de Raad zich bediende, in bewaring zijn geweest bij den
Stadhouder. Weliswaar zal het zegel, dat dagelijks voor de stukken,
die van den Raad uitgingen, gebruikt werd, oorspronkelijk niet in
handen van den Stadhouder gebleven zijn, wanneer deze zich buiten
Holland en Zeeland bevond, maar zoo het dan al eens toevertrouwd
geweest is aan den Rentmeester-generaal, officiëel zegelaar is hij
stelhg niet meer geweest. Op 16 April 1436 werd een bode uit
Den Haag aan den Rentmeester-generaal te Leiden gezonden, om
„mijns gcnadichs heren signetquot; te halen, „twelke hy met hem
gevoert
haddequot; 2). Het is ook mogelijk, dat zoowel Stadhouder
als Rentmeester-generaal wel eens een signet onder hun berusting
hebben gehad; zoo werden er in- het rekeningjaar 1437/'38 twee
nieuwe signetten gemaakt, om die in deze landen te gebruiken 3).
Dat de Stadhouder de gewone zegelbewaarder is, blijkt zonder
meer uit de manier, waarop door den hertog op de gedragingen
van Willem van Naaldwijk gereageerd werd. Op 1 September 1441
zond Phihps een gesloten brief aan den Stadhouder Willem van

here den cancellier, wesende by raynen genadigen here te Brugge, roerende hoe
die van Campen hunluyden gescreven hadden, dat die marcten aldair geen
voortganck hebben en soude na inhout eenre minute die sy him senden, om
voort up die vorsz. van Campen tc varen na uutwysinge mijns vorsz. gcna-
dichs heren ordonnancie ende andersquot; ...... (ARA, 4e rek. v. Anthonis Mi-
chicls, 7 Febr. 1449—7 Febr. 1450, f. 136v). In ccn ander geval worden in
Holland in een commissiebricf tot het bedijken van dc Zijpe noodig gebleken
veranderingen aangebracht, waarna zij via Pieter Bladelin tc Brugge, naar de
centrale Kanselarij in Bourgondië teruggezonden wordt, om opnieuw uitgevaar-
digd te worden. (ARA, 2e rek. v. Willem Engebrechts zoen, 1443, f. 90, post
van 29 Maart 1443).

1 ) Van Riemsdijk, a.w., p, 314,

2)nbsp;ARA, 4e rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1435—15 Nov. 1436, f. 105.

3)nbsp;ARA, 6e rek. v. Godscalc Oom. 16 Nov. 1437—15 Nov. 1438, f. 87,
ongedateerd.

-ocr page 125-

Lalaing, waarin hij mededeelde, dat Willem van Naaldwijk, Rent-
meester-generaal van Holland, buiten zijn voorkennis met het signet,
dat van Philips' wapen voorzien was en waarvan de heer van
Santes placht gebruik te maken, toen hij Stadhouder was, brieven
voor Bengaert Scey bezegeld had. Dit signet heeft Willem zich
toegeëigend en onder zich gehouden. De brieven, die hij aan Ben-
gaert Scey en eventueel nog aan anderen gegeven heeft, zullen
van geenerlei waarde zijn, zij moeten door den Stadhouder her-
roepen worden en deze commisiebrieven moeten van Bengaert en
anderen teruggevorderd en gecancelleerd worden. Bovendien moet
Willem van Naaldwijk het signet uitleveren en dit moet in tegen-
woordigheid van de andere Raden verbroken worden. Voortaan
mag alleen gezegeld worden met zegel en signet, die de Stadhouder
in bewaring heeft; hij mag ze zelfs wegens afwezigheid aan niemand
toevertrouwen, maar moet ze bij zich houden. Ook mogen de
secretarissen een bevel tot het opstellen en teekenen van stukken
slechts opvolgen, wanneer hun dit door den Stadhouder gegeven
wordt 1). Nu den Stadhouder de bewaring van de zegels zoo inge-
scherpt was, is het te verklaren, dat kort daarna, op 1 Maart 1442
een oorkonde door den Raad uitgevaardigd tijdens afwezigheid van
den Stadhouder, moest bekrachtigd worden met de zegels van een
aantal Raden, omdat de heer van Bugnicourt het zegel had
meegenomen - ).

Is dus in dit opzicht de macht van den Rentmeester-generaal
kleiner dan die van den vroegeren Tresorier, zelfs blijkt hij volstrekt
niet vanzelfsprekend als tweede in rang in den Raad onder den

I ) ARA, 5c Mem. Rosa, ff. 186v—187.

2) Een „uutscttingc vanden vrede vanden Ooistvriezenquot; werd op 1 Maart
H42 namens den Raad bezegeld: „In oirconde hier off hebben wij Willem
broeder tEgmonde heere van IJselsteyn, Willem heere van Naeldwijc ende ter
Capelle, erffmairscalc van Hollant, Gecryt van Zijl, Ridder, ende Heynric
Utenhove onse zeg'elen hier an gehangen, die wy up dese tijt gebruycken voir
ons allen ende in absency vanden heere van Lalaing gouverneur der selver
landen, die up dese tijt uutlandich is ende ons voirsz. genadichs heeren zegel
mit him heeft. Gegeven upten voirsz. eersten dach van Mairte int jair ons
Heeren duysent vierhondert een ende viertich na beloop des hoofs van Hollantquot;
lt;ARA, 8e Mem. Rosa. f. 6v).

-ocr page 126-

Gouverneur te fungeeren. Zoo wordt in twee aanteekeningen uit het
begin van het jaar 1444 mr. Lodewijck van der Eycke „overstequot;
van den Raad genoemd, hoewel de Rentmeester-generaal beide
malen aanwezig is ^ ).

De Rentmeester-generaal was officiëel slechts een ambtenaar,
wiens werkzaamheid tot de geldmiddelen beperkt was 2). In de
practijk heeft hij zich echter op een veel ruimer arbeidsveld bewogen,
hoewel zijn onafhankelijkheid daarmede in geen verhouding stond.

Wanneer wij den Tresorier uit den tijd van Willem VI en den
Rentmeester-generaal uit de Bourgondische periode tegenover
elkander stellen, dan treft ons juist op het officiëele arbeidsgebied
van den Rentmeester, het financiëel beheer, zijn veel grootere
afhankelijkheid. In hoofdstuk I hebben wij de volkomen ongenoeg-
zaamheid van de controle op de rekenplichtige ambtenaren moeten
vaststellen. Bij den Tresorier gold dat nog in sterker mate, omdat
hij, om het zoo uit te drukken, zijn eigen rekeningen afhoorde. Sinds
1432 echter werden de rekeningen aan een pijnlijk nauwkeurig en
deskundig onderzoek onderworpen 3 ).

Doch dat is niet het eenige. Het centraal bestuur bemoeit zich
met alles, wat op de financiën betrekking heeft, b.v. door commis-
sarissen, die naar Holland en Zeeland gezonden worden, o.a.,
wanneer een bede moet worden ingezameld. Ook wordt vooruit een
raming van inkomsten en uitgaven van den Rentmeester-generaal
zoowel als van de andere rekenplichtige grafelijke officieren opge-
maakt, de z.g. „staetquot; („estatquot;) •»). De mogelijkheid bestaat, dat er
in Holland en Zeeland onder het Henegouwsche en Beiersche

1 ) Gedaen voir minen heere van Lallaing. gouverneur, meester Henric Uutten-
hove. meester Lodewijck van der Eyck. overste, die heere van Wassenair, her
Aernt van Ghent, Willem van Naildwijck, Fiorys van Kijfhoeck. meester JncoIgt;
Potter, die rentmeester generael Willem Engbrechtszoen ende Jan vander Mye
inden Hage den Xden dach in Januario anno XLIII® zecundum cursumquot; (A R A,
9e Mem. Rosa, f. 52v). Een soortgelijk onderschrift bij een stuk van 10 Januari
1444, ta.p., f. 53.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 350.

3)nbsp;Zie beneden, hoofdstuk III.

4)nbsp;Vgl. boven. p. 89.

5)nbsp;Het lijkt mij voorloopig echter, dat zoowel Hamaker uit de door heiir
gedrukte ..Verclaringhequot; van 1334 (Holland I. p. 155 vgg.) als Blok (Geschic-

-ocr page 127-

bewind iets bestaan heeft, dat eenigszins met den ..staetquot; van He
Bourgondische financiëele administratie te vergelijken valt. Onder
hertog Albrecht werd voor de uitbetaling der kosten van de herberg
een in ..particulenquot; onderverdeelde staat gevolgd, die door de
meesters van de herberg was goedgekeurd i). Echter is de periode
onregelmatig en veel korter. Helaas is zelfs voor de regeering van
Phihps het materiaal over de staten
schaarsch2). Hier en daar
werpt een aanteekening in een rekening eenig licht op het systeem.

Het is aannemelijk, dat deze zeer wenschelijke organisatie,
die aan het centraal bestuur overzicht gaf over geraamde inkomsten
en uitgaven van het loopende jaar pas omstreeks H38 tot stand
is gekomen. Er zijn n.1. voor Holland en Zeeland in de rekeningen
van den
Rentmeester-generaal voor dat jaar geen posten te vinden,
waarin van den ..staetquot; gesproken wordt. Een argumentum ex
silentio mag nog volstrekt niet als bewijs gelden, maar in een
ordonnantie van 12 Januari 1438 heeft Philips juist voorgeschreven
dat elk jaar het budget van zijn inkomste;gt; moest worden opgemaakt
en geverifiëerd door de Rekenkamers 3). Wij kunnen uit de gege-
vens. die ons over Holland en Zeeland ten dienste staan, besluiten.'
dat de
Rentmeester-generaal zich vaak in het voorjaar, soms ook
iets later in het jaar naar de residentie van den hertog begaf, om
daar zijn staat te maken in overleg met de hooge financiëele ambte-
naren als de Hofmeester van den hertog, de Ontvanger-generaal
van alle financiën van den hertog ) cn ook van die leden van den

denis ccncr Hollandsche stad in dc Middeleeuwen, p. 111) conclusies hebben
getrokken, die moeilijk tc bewijzen zijn. Deze Verclaringhc zou ccn begrooting
2quot;jn van dc inkomsten uit de grafelijke renten van
Noord-Holland. Woerden en
Oudewater en van bepaalde, vooruit bekende, uitgaven. Waarop Bloks bewering
dat zij overgelegd is aan den Raad, is geheel onduidelijk. Het blijft zeer
^el mogelijk, dat wij hier met een eenigszins ongewone Rentmccstcrsrckening tc
doen hebben.

' ) Van Riemsdijk, a.w., p. H3.

2)nbsp;Wel kennen wij ccn afschrift van een staat van dc eerste cn tweede
'crmijn van ccn bede (ARA, 12c rek. v. Clais dc Vriese, 24 Mcl 1462—23 Mcl
'quot;'GS, transfix bij f. 48).

3)nbsp;Lameere, a.w., p. 65; vgl. p. 47.

4)nbsp;Upten eersten dach vorsz. (1 April 1447) soc reysde dc Rcntmclstcr
Scneral van Hollant uyt Brugge, dalr hy geweest haddc om tc vervolgen

-ocr page 128-

Raad-bij-den-hertog, die eveneens ingevolge de ordonnantie van
1438 in het bijzonder met het toezicht op de geldmiddelen belast
waren i). De staat wordt dan over het loopende rekening jaar
gemaakt 2), een enkele maal ook reeds over het volgende ^).

gemaict te hebben sinen staet ende zeker acquyten ende overmitz dat Pieter
Bladelin ziec was ende niet verstaen en mochte den vorsz. staet te maken, dair
om hy dair liet Johannes sinen clerc tot Brugge vorsz. by den vomoemden
Pieter Bladelin ende ontfanger general mijns genadichs heren om an hun te
vervolgen den vomoemden acquytc, ende te verbeidene nadat de vorsz. Pieter
ende ontfanger verstaen mochten den vorsz. stait te maken ende die te soliciterenquot;
enz. Het resultaat heeft niet aan de verwachtingen voldaan, want 30 April
wordt Johannes opnieuw naar Brugge gestuurd, om veranderingen in den staat
te laten aanbrengen. Pieter Bladelin en Marün Cornille, de Ontvanger-generaal,
hadden klaarblijkelijk „veelrehande partyenquot; in den staat te hoog getaxeerd
(ARA, 2e rek. v. Anthonis Michiels. 7 Febr. 1447—7 Febr 1448 ff 108
llOv—111).

1 ) Lameere. a.w., p. 62.

2)nbsp;Van 21 Maart tot 9 April 1438 is de Rentmeester-generaal op reis naar
Atrecht o.a. dat hij zijn staat kan maken „van deser tiegenwordigen jacrequot;

.(ARA, 6e rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1437—15 Nov. 1438, ff. 60v_61);

naar Brussel, 30 April 1439, staat over 1439 (7e rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov.
1438-15 Nov. 1439, f. 51v); 2 April tot 9 Mei 1448 naar Rijssel „byden
selven mynen genadigen here ende syne vorsz. commissarissen om sinen staet
vanden jairc XLVIII tc makenquot; (3c rek. v. Anthonis Michiels, 7 Febr.
1448—7 Febr. 1449, f. 92v); 26 Juli tot en met 10 Augustus 1453 „tot Bruesclc
byden Commissarissen van mijns genadichs heeren financien, die him gescrcvcn
ende ontboden hadden by hoeren besloten bricvc gescrcvcn den Vlen dach in
Julio anno voirsz. om aldair zynen staet tc maken van synen ontfangc vanden
jaire beghinnende den eersten dach van Januario ende cyndende den lesten dach
van Decembry anno LUI voirsz.quot; (3c rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1453—
23 Mei 1454, f. lllv).

3)nbsp;Ongedateerd: „Den voirsz. Rentmeister general van Holland die sommc
...... over een reyse, die hy gedaen heeft uut scryven ende bcvelc van

mynen voirsz. genadigen hcerc uutten Hage tot binnen der stede van Ant-
woirpen byden gruyer van Brabant, Pieter vander Eycke. om aldair mitten
selven tc besongiercn up tstuc van zynen staten also wel van dcsen tegen-
woirdigen jacre als vanden toecommenden jaircquot; (ARA. 4c rek. v. Clais de
Vriese, 24 Mei 1454-23 Mei 1455, f. 119v). Omstreeks 5 Juni 1457 („in dc
pynxtermerctquot;) begaf Clais de Vriese zich volgens bevel van dc commissarissen
„vanden demaine ende financyenquot; naar Antwerpen om met Pieter vander
tycke en de commissarissen de staten van zijn ontvangst over 1457 en H5S
tc maken, Pieter had het echter zoo druk met andere zaken, dat Clais de
Vriese

-ocr page 129-

De jaarlijksche staat dient den Rentmeester-generaal dus b.v. bij
de uitbetaling der wedden. Is aan iemand een wedde uitbetaald en
het blijkt den gecommitteerden tot het afhooren der rekeningen
(sinds 1447: de Rekenkamer i). dat hij niet op den staat voor-
komt, dan wordt de post onverbiddelijk geroyeerd, tenzij de
belanghebbende intusschen „brieven van relievementequot; van of
namens den hertog heeft weten te verkrijgen.

Uit alles blijkt, dat de politiek van de centrale Bourgondische
regeering er bovenal op gericht is, om zooveel mogelijk inkomsten
uit Holland en Zeeland te trekken. Vandaar ook het af- en aan-
reizen van commissarissen van den hertog en het herhaald bezoek
van den
Gouverneur-generaal der financiën, later Hofmeester van
den hertog, Pieter Bladelin gezegd Leestmaker.

In 1447 zond de Rentmeester-generaal Anthonis Michiels een
memorie-) aan de hertogin, den Kanselier, de leden van den
Grooten Raad en de hooge ambtenaren van de financiën, „overmitz
dat mynen vorsz. genadigen here ende luyden vanden financyen
dagelijcx anden vorsz. Rentmeister screven om van him geit te
hebben dat den vorsz. Rentmeister noch niet ontfangen hadde (en
daarom) noch niet seynden cn mochtequot; 3).

flcen tijd had langer te wachten. Jan Duuc, klerk van Clais dc Vriese. kreeg
daarom opdracht van zijn meester om met Pieter vander Eycken mee naar
Leuven te gaan, waar de commissarissen zich bij den hertog bevonden, om daar
dc staten op te maken (7c rek. v. Clais dc Vriese, 24 Mei 1457—23 Mei 1458,
116-116V).

1 ) Er worden dan ook afschriften van dc staten gemaakt. Zoo ontvangen dc
•klerken van dc Rekenkamer, dc klerk van den Gruycr van Brabant en dc
klerken van den
Rentmeester-generaal 6 p. gr. „over hoeren nrbeyt ende salaris
Van dat zy gescreven hebben ende gcdoublcert de staet vanden voirsz. Rent-
«leister general ende den perticuHcr Rcntmeisteren vanden jacren LIII ende LIIII
^occommendc, van alrehande extraitten ende gescriften die den Commissarissen
vanden financyen gcsent wacrcn by Pieter du Chcsne, Gruyer van Brabant,
Camer vander Rekeninge tot Ryscl. gclijc mijn genadige hccrc dat gc-
®lt;='quot;cven ende bevolen hadde te doenquot; (ARA, 3e rek. v. Clais de Vriese,
Mei 1453—23 Mei 1454, f. 158v).

2)nbsp;27 Juni 1447 (ARA, 2e rek. v. Anthonis Michiels, 7 Fcbr. 1447—7 Febr.
ff.

3)nbsp;In de rekeningen moet men dc bedragen, die door den Rentmeester-generaal
^ffledragen werden aan den Ontvanger-generaal van alle financiën, die het beheer

-ocr page 130-

Wij moeten in den Rentmeester-generaal één der belangrijkste
personages uit de Hollandsche ambtenaarskring blijven zien, omdat
hij als het ware de verbinding tusschen Raad en Kanselarij vormde
en door zijn hoofdtaak, het financiëel beheer, telkens met de centrale
regeering in aanraking kwam, terwijl hij ook door zijn veelsoortige
andere werkzaamheden stellig één van de mannen geweest is, die
hier het best met den algemeenen gang van zaken op de hoogte was.
Echter was hij niet meer in die mate als de
Tresorier persoonlijk
financiëel geïntereseerd bij het landsbestuur. De rekeningen van
de Rentmeester-generaal sloten minder vaak met een nadeelig
saldo. Wanneer er een nadeelig slot was, werd dit wel door den
Rentmeester voorgeschoten, maar de bedragen zijn in den regel niet
meer zoo groot als in de He en het begin van de 15e eeuw. Een
enkele uitzondering vormden de rekeningen van den Rentmeester-
generaal Willem van Naaldwijk ). Het kan daarom geen toeval
zijn, dat juist deze Rentmeester zooals wij zoojuist zagen, zich aan
machtsmisbruik heeft schuldig gemaakt. Zonder toestemming van
Philips had hij met een hertogelijk signet commissiebrieven uitge-
vaardigd, die hij (waarschijnlijk tegen de noodige schadeloos-
stelling) geleverd had aan Bengaert Scey. Blijkbaar is van deze
overtredingen aan Philips kennis gegeven door de Staten, die in

voerde over de geldmiddelen der centrale regeering, roeken in het hoofdstuk
„Ander uutgeven in penningen betaelt officiers, die dair of rekenynge ende bewijs
sculdich
2ijn te doenquot;. Voor onze periode komen als Ontvangers-generaal van alle
financiën in aanmerking: Jean Abonnel dit Ie Gros (1431—1435?), Jean de Visen
(1436— 1440), Pieter Bladelin gezegd Leestmaker (1441—31 Maart 1444), Martin
Cornille (1 April 1444—Oct. 1447), Guillaume Poupet (Oct. 1447—1459),
Robert de la Bouverie (1459—1464). Zie: Gachard, Inventaire des Archives
des Chambres des Comptes II, nrs. 1862—1868. Zoo werd aan Jean Abonnel
le Gros in 1436 in totaal nog afgedragen: 6078 p. 8 s. 11 d. gr. (ARA. 4e rek.
V. Godscalc Oom, 16 Nov. 1435—15 Nov. 1436, ff. 121v—122v). Vaak zijn
de bedragen lager, varicerend tusschen 30 en 5032 p.. om. zooals wij boven
reeds gezien hebben, in 1445 te stijgen tot 12619 p. 16 s. 5 d. gr. (4e rek. v.
Willem Engebrechts zoen. 1 Jan. 1445—7 Febr. 1446. f. 86). Men zal intus-
schen moeten aannemen, dat ook nog door andere kanalen gelden uit Holland
en Zeeland in de hertogelijke schatkist zijn gevloeid.

1 ) Aan het eind van zijn 2H-jarige ambtsperiode beliep het voorschot van
Willem van Naaldwijk op 31 Dec. 1441 1019 p. 8 d. ob. gr. II miten.

-ocr page 131-

zulk een optreden een ernstige bedreiging van hun eigen macht
zagen i). Terwijl echter in de He eeuw de landsheer vaak gesteund
had op zulke financiëel bij het bestuur betrokken ambtenaren, heeft
nu hertog Philips op 1 September H41 den reeds genoemden
brief aan den Stadhouder gezonden 2), waarbij hij maatregelen tegen
den heer van Naaldwijk gelast, geheel in overeenstemming met de
wenschen der Staten. Op 1 Januari H42 is Willem van Naaldwijk
als Rentmeester-generaal opgevolgd door Willem Engebrechts zoen.
Toen deze echter zijn commissiebricf in den Raad toonde, weigerde
Willem van Naaldwijk zijn ambt over te dragen, voordat hem zijn
voorschotten zouden aangezuiverd zijn. Willem Engebrechts zoen
heeft daarop aan den Ontvanger-generaal van alle financiën, Pieter
Bladelin, deze verklaring van Willem van Naaldwijk medege-
deeld 3). Het is mij niet bekend, hoe de zaak afgeloopen is, misschien
is er geld gevonden, om heer Willem dadelijk tevreden te stellen.
Er was namelijk geen ander middel om hem te dwingen, zijn ambt
te verlaten. Klaarblijkelijk vormde het Rentmeesterschap een niet te
versmaden onderpand.

1)nbsp;In het A R A bevindt zich onder de Charters der Grafelijkheid een ongc
dateerde oude copic („omstreeks H40quot;), met het opschrift: „Sensievent plusieurs
cas fais et pcrpetrcz es pays dc Hollande, Zcllande ct Frisc contre ct ou prciu-
dice de mon trcsrcdoubté seigneur monseigneur Ie duc et dc sa signouric etc.
«nscmblc aucuns advcrtissements pour Ie bien ct prouffit diccllui mondit
■seigneurquot;. Ik vermoed, dat het een voor het gebruik van den hertog en den
Grooten Raad vertaalde memorie der Staten van Holland en Zeeland is, tc
vergelijken met de boven besproken memorie uit het voorjaar van 1445 (zie
p. 92). Uit dit stuk zien wij, dat dc genoemde commissiebricven betroffen
de Schoutambachten van Grotebrocc, Zybekerspel en Abbekcrc, bovendien
«en algcmecnc machtbrief, volgens welke Bengacrt kennis mocht nemen van
alle manslagen, die in West-Friesland voorvielen, en „landwinnigequot; mocht
verleenen en allerlei andere misdrijven mocht „composcerenquot;. Tenslotte het
uitsluitend recht om hazen te jagen in heel Friesland. Een andere klacht tegen
Willem van Naaldwijk is, dat hij onrechtmatig had ingegrepen ten gunste van
«en pleger van manslag cn oproerlingen tc Rotterdam, wat bijzondere betee-
kenis krijgt, als men zich herinnert, dat Willem van Naaldwijk Baljuw van
Vlaardingen geweest is (zie boven p. 109, noot 1).

2)nbsp;Zie p. 113, noot 1.

3)nbsp;ARA, Ie rek. v. Willem Engebrechts zoen. 1442, f. 94v.

-ocr page 132-

In de ons indirect overgeleverde memorie van de Staten van
Holland en Zeeland, die ook reeds ter sprake is gekomen, geven
deze dan ook volkomen terecht den raad, terecht ook uit het ge-
zichtspunt der „ständischequot; politiek, om de recessen, die de ambten
bezwaren, af te betalen, als middel tot bevordering van de rust
in het land'i).

Ambtelijk stond de Stadhouder natuurlijk boven den Rentmeester-
generaal. Toch zal de Stadhouder, hoewel hij voortdurend in functie
was, als edelman geen persoonlijk aandeel van beteekenis in de meer
technische bestuursaangelegenheden gehad hebben. Hoe zijn macht
ook naar de algemeen geldende opvatting beperkt is geweest, blijkt
uit een namens „het gemeene land van Holland, Zeeland en Fries-
landquot; tegen Willem van Lalaing ingebrachte beschuldiging 2). Deze
zou als Stadhouder aan een zekeren Claes Aelbertszoen een som gelds
uit de opbrengst van uit Amsterdam afkomstige geconfisqueerde
goederen hebben doen uitbetalen op een „brieff van markequot;, die
Claes tegen die van Amsterdam en Hoorn bezat. De heer van
Lalaing werd er nu van beschuldigd, dat hij dit alleen gedaan zou
hebben en zonder den Raad daarin gekend te hebben. Er wordt
dan nog aan toegevoegd, dat de opbrengst van het verkochte goed
„den landequot; toebehoorde. Wel betwist heer Willem nu dit laatste
met succes, maar hij denkt er niet aan, zijn recht om alleen zulk
een maatregel te nemen, staande te houden. In zijn repliek zegt hij.
dat hij niet alleen zoo gehandeld heeft, „mair byden Raidequot;. „Het
gemeene landquot;, d.i. de Staten, achtte zijn belangen dus voldoende
gewaarborgd, wanneer de Raad in de zaken gekend werd, een
argument te meer voor onze veronderstelling, dat op onofficiëele
manier bij de vervulling van vacatures in den Raad met wenschen
der Staten rekening werd gehouden.

Deze feitelijke machtsverhoudingen maken het verklaarbaar,
dat de Staten — wat zoo weinig strookt met de traditioneele
opvattingen over „den machtigen hertog Philipsquot; — telkens
wanneer zij wezenlijke belangen bedreigd achtten, met zulk

1)nbsp;Vgl. boven p. 93 en het aldaar reeds in noot 5 opgemerkte.

2)nbsp;ARA, 12e Mem. Rosa, f. 21 (2 Mei 1447).

-ocr page 133-

een wel eerbiedige maar ondubbelzinnige vrijmoedigheid aan den
hertog hun wenschen duidelijk plachten te maken.

3. De Kanselarij.

Ook op een ander gebied was de invloed van den Rentmeester-
generaal verminderd in vergelijking met dien van den Tresorier.
Wij hebben boven reeds gezien, dat Philips bij zijn schrijven aan
den Stadhouder van 1 September 1441 aan de secretarissen uit-
drukkelijk verboden had, brieven van welken aard ook, patent-,
plakkaat- of gesloten brieven, op te stellen of te onderteekenen quot;
dan op bevel van den Stadhouder i).

De Kanselarij heeft in de 14e eeuw stellig dienst gedaan tot
versterking van het landsheerlijk gezag. Er maakten een aantal
klerken — toen hooge functionarissen — deel van uit, die uitgerust
als ze waren met de praebenden, die aan de kanonikaten der
grafelijke kapel verbonden waren, betrouwbare ambtenaren voor
den graaf
waren 2). In het begin van de 15e eeuw heeft de titel
klerk veel van zijn vroegere waarde ingeboet, meer en meer worden
met „klerkquot; bestempeld lagere schrijvers in de Kanselarij, zoodat
het woord gaandeweg zijn tegenwoordige beteekenis krijgt. Boven-
dien is er niet langer vanzelfsprekend mee aangeduid, dat de
bekleeder van dat ambt tot den geestelijken stand behoort. Reeds
onder Willem VI neemt het gebruik van den term „secretarisquot; toe.
Ook onder Jan van Beieren en Philips als Ruwaard is van secre-
tarissen sprake, o.a. fungeert als zoodanig nog tot zijn dood Dirc
Potter (f 30 April 1428) 3).

In de periode tusschen 13 Augustus en 1 October 1430 treffen

I ) Men zal hier implicite aan den Raad mogen denken.

2)nbsp;Zie boven, p. 37.

3)nbsp;Ondergeschikt aan dc secretarissen zijn een aantal ..jonge klerkenquot; werk-
zaam. Het zijn tusschen dc jaren 1425 en 1428: Jacobus (de Lange). Claes dc
Vriese en Cornelis (Baroen). Hooger in rang dan deze jonge klerken was heer
Pieter van Gapinge. die belast was met dc bewaring van de registers van
Holland: Van Riemsdijk, a.w.. pp. 325—326.

-ocr page 134-

wij onder de secretarissen i) één rechtsgeleerde aan. Jan Rose
geheten Magister, die naar zijn bijnaam te oordeelen dan ook als
een witte raaf beschouwd werd. Hij moet van afkomst een vreemde-
ling geweest
zijn 2). In de daarna volgende jaren van het Gouver-
nement der Borsselens is in het bezoldigd personeel der Kanselarij
geen verandering gekomen, slechts wordt Allairdus van Wyeringen
niet meer genoemd, terwijl mr. Jan Rose nu in zijn plaats 200 sch.
salaris gekregen heeft; de anderen hebben hun vroegere tractement
behouden 3). Hertog Philips heeft in zijn „Ordonnance et Restrinc-
cionquot; van 27 April 1433 4) het snoeimes ten opzichte van de
Kanselarij gehanteerd. Met den Klerk van het register, mr. Pieter
van Beoostenzween, zouden slechts vier secretarissen bezoldiging
ontvangen: mr. Jan Rose, Dirk Boudins zoen van Zwieten, Clais
de Vriese en Cornelis Baroen. Bovendien werd op dit voorschrift
dadelijk een uitzondering gemaakt voor Adriaen van der Ee, die
juist door den hertog tot secretaris was benoemd. Aan al deze
ambtenaren was den titel secretaris toegekend 5). De Klerk van
het register, mr. Pieter van Beoostenzween, en mr. Jan Rose, ont-
vingen elk 200 sch., de anderen 100 sch. per jaar. Waarschijnlijk
is mr. Pieter een Zeeuw geweest ß); behalve mr. Jan Rose was ook
Adriaen van der Ee waarschijnlijk een vreemdeling, vermoedelijk
een Brabander, aangezien hij op 21 April 1436 tot „Clerc ende

1)nbsp;Er zijn dan negen secretarissen en klerken, een duidelijk onderscheid wordt
niet gemaakt, in de Kanselarij werkzaam. Van hen geniet alleen Allairdus van
Wyeringen een jaarwedde van 200 sch., verder ontvangen dc beide
Klerken
van het register, broeder Jan van Neck en heer Pieter van Gapinge. voorts
heer Jacob die Lange. Clais de Vriese. Jan Rose geheten Magister. Heinric van
der Goes, Cornelis Baroen en Dirc Boudins zone. klerk van de Tresorie. elk
100 sch.

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., pp. 328. 362.

3)nbsp;ARA. Tres. rek. v. Frank en Floris van Borsselen. 1430—H32. f. 50.
Bovendien ontvingen de secretarissen elk 50 kronen winterkleedgeld.

4)nbsp;Zie boven. pp. 74. 81.

5)nbsp;ARA, le rek. v. Godscalc Oom. 16 Nov. 1432—15 Nov. 1433. f. 48.

gesproken van ..secretarissen vander cancelryen van

6)nbsp;Thomassen è Thuessink van der Hoop. Pieter van Beoostenzweene's Rc'
missorium Philippi (Maandblad Ned. Leeuw 39 [1921]. pp. 188-190).

-ocr page 135-

bewarer......... vanden registren, previlegen ende chartren van

Brabantquot; benoemd werdi). Het Is n.1. niet aannemelijk, dat een
Hollander in Brabant zou zijn aangesteld, terwijl daarentegen het
omgekeerde, met het doel, de Hollandsche administratie aan die
der andere Bourgondische territoria te doen aanpassen, telkens
voorkwam. Er zaten dus nu reeds twee juristen in de Kanselarij
en waarschijnlijk drie vreemdelingen. De Hollandsche Kanselarij
volgde dan ook in formulier enz. den gebruikelijken Bourgondischen
stijl. Ik wijs slechts op telkens voorkomende formules, die uit het
Fransch vertaald
zijn 2). De eenige van de secretarissen, die nu
tevens nog den titel van ,,klerkquot; voerde, was de Klerk van het
register, een benaming, die later moest wijken voor „Bewaire(r)
van sinen regysteren ende charteren van Hollantquot;, enz., ook hier
een ambtstitel, die blijkbaar een „Lehnübersetzungquot; van het
Fransche „Garde (du) registrequot; is 3).

1)nbsp;ARA, 4c rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1435—15 Nov. 1436, f. 68;
ook Van Riemsdijk, a.w., p. 359, noot 1. Vgl. over zijn politieke zending naar
quot;Wcenen in 1446 bij de eerste onderhandelingen over een aan hertog Philips te
vcrleenen koningstitel: Chmel, Geschichte Kaiser Friedrichs IV. und seines
Sohnes Maximilian I, II, Hamburg, 1842, p. 483 vgg.

2)nbsp;B. v. „tres redoubté seigneurquot;, „harde geduchte heerequot;; „car ainsi nous
Plalst-il et (Ie) voulons cstrc faitquot;, „want wijt alzo ghcdaen willen hebbenquot;,
ook „wanttet ons belieft ende aldus gedaen willen hebbenquot;. Ook in de volgende
formules is het Franschc voorbeeld te herkennen: „Van welken dienst wael ende
fletrauwelic te bewaren, die voorsz. N.N. den behoirliken eyd doen sal in handen

Van ....... dien ^y j^ir toe committerenquot; („Desquelz offices de ...... et ......

bien et loyaulment exercer il sera tenu dc faire le sercment accoustumé cn tel

es mains de ....... que avons commis à le recevoir de luiquot;)....... „dat

Rentmeesterscap tsamen die wedden, baten, proffiten ende nutscapen voorsz.
fustelic ende vredclic doen ende laten gcbruyken inder manière voirnoemt
sonder him daer In te doene off te laten geselen enigerhande hinder of letselquot;
(quot;Ct diccllui ensemble [des drois, prerogatives, libcrtez, franchises], prouffiz et
emolumens y appartenans Ic facent, seuffrent et laissent plaincment et palsible-

«nent joycr ct user ...... sans lui faire, mettre ou donner ne souffrir cstre fait,

^^^ ou donné quelconque destourblcr ou empeschcment à ce contrairequot;).

Voor het eerst in het hoofdstuk der wedden van secretarissen, bewaircr
^^ndcn Registeren enz in de Ie rek. v. Clais dc Vriese. 24 Mei 1451-23 Mei
f. 67. gebruikt. Pas in dc 17e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1467-23 Mei
f. 62v, is die nieuwe Ütcl ook in het opschrift van het hoofdstuk opge-
nomen!

-ocr page 136-

De Kanselarij heeft dus eerder legistischen invloed ondergaan
dan de Raad. waar jaren lang mr. Heinric Uuttenhove de eenige
rechtsgeleerde was. Onder de secretarissen komen behalve de reeds
genoemden verschillende andere juristen voor. sommigen zijn gees-
telijken en doctor in het kanoniek recht, zooals mr. Pieter van
Beoostenzween ) en waarschijnlijk ook mr. Geryt van Delff. die
als secretaris zonder wedde genoemd wordt in de jaren 1436—'38
en 1445 2). In dit laatste jaar wordt hij op 9 Juni 1445 met den
titel doctor genoemd, die vooral in de verbinding doctor iuris cano-
nici gebruikt
wordt 3), Een priester, die secretaris geweest is, bij
Wien men ook de legistische sfeer van het Kanonieke recht mag
verwachten, is heer Johan
Florijn4). Als jurist mag wellicht nog
gelden Jan Grenier 5).

De Kanselarij is in dezen tijd geheel ondergeschikt geworden aan
den Raad, zoodat de secretarissen voortdurend voor allerlei reizen
in opdracht van den Raad, soms samen met een lid van den Raad,
soms alleen, gebruikt werden.

Verschillende secretarissen hadden hun eigen klerken. Uit de
Kanselarij zijn verschillende van de hooge ambtenaren voortge-
komen. Ik noem slechts den secretaris Clais de Vriese, die, na van
1428 tot 1445 als secretaris bezoldigd te zijn, van 1451 tot 1469
het Rentmeesterschap-generaal vervulde, Jacop Bossaert, oorspron-

1)nbsp;Thomassen ä Thuessink van der Hoop, t.a.p. In het aan den hertog aange-
boden Remissorium noemt mr. Pieter zichzelf Magister artium et Decretorum
Doctor. Hij is in ieder geval een geestelijke geweest, misschien zelfs van 1426
tot 1432 Professor aan dc Universiteit te Leuven (naschrift bij overdruk van
het aangehaalde artikel).

2)nbsp;Lijst van Mej. Korvezee in Dc Blécourt en Meyers, Uitg. Mem. Rosa
I. II, III, p. LXI.

3)nbsp;ARA. 4e rek, v. Willem Engebrechts zoen, 1 Jan. 1445—7 Febr. 1446,
f. 92.

4)nbsp;Lijst Mej. Korvezee, t.a.p. Als priester genoemd: ARA, 7e rek. v. God-
scalc Oom, 16 Nov. 1438—19 Juni 1439, f. 47.

5)nbsp;Lijst Mej. Korvezee, t.a.p. In de 4e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1454—
23 Mei 1455, f. 122, is o.a. op 21 Maart 1455 sprake van „meister Jan Grenierquot;.
In de lijst van Mej. Korvezee ontmoet men nog: mr. Jacob Bossaert van Belle,
mr. Andries vanden Cruce, mr. Jan Quevin, mr. Jacob Cruesinc, mr. Jan Wan-
dele. mr. Jan Boullin, in wie men misschien ook juristen mag zien.

-ocr page 137-

kelijk klerk van den Rentmeester-generaal Godscalc Oom, die diens
rekeningen ,,minueertquot; en „grosseertquot; i), spoedig daarop als secre-
taris van den hertog vermeld
2), waarbij hem 50 schilden jaarwedde
toegekend worden als opvolger van Adriaen van der Ee^), volgt
in 1440 Bengaert Scey als Procureur-generaal op4), in 1447 is
hij Griffier en opnieuw secretaris 5). Hij blijft dit tot 1463. In 1464
en 1465 en van 1469 tot 1476 wordt hij nog als Raad zonder wedde
genoemd 6). Evenzoo is Andries van der Cruuce in 1434 en 1435
klerk van den heer van Santes 7), van 1436 tot 1447 is hij bezoldigd
secretaris 8). Hij heeft intusschen het praedicaat „mr.quot; ontvangen.
Sinds 1441 wordt hij als Raad zonder wedde genoemd 9), sinds
Maart van hetzelfde jaar vind ik hem vermeld als Auditeur, gecom-
mitteerde tot het afhooren der rekeningen der grafelijke officieren
in Holland tot in 1446 10). Na een korte onderbreking volgt op
27 December 1446 11) zijn benoeming tot Meester in de Rekenkamer
te Den Haag, hij blijft als zoodanig in functie tot de opheffing van
de Rekenkamer in 1463 12).

1)nbsp;ARA, 2e rek. v. Godscalc Oom. 16 Nov. 1433—15 Nov. 1434, f. 75v;
3e rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1434—15 Nov. 1435, f. 100.

2)nbsp;4c rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1435—15 Nov. 1436, f. 119v.

3)nbsp;Bij open brief van 1 Juni 1436: 5e rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1436—
15 Nov. 1437, f. 71.

4)nbsp;AR A, le rek. v. Willem v. Naaldwijk. 19 Juni 1439—25 Juni 1440, f. 48v.

5)nbsp;ARA. 3e rek. v. Anthonis Michiels, 7 Febr. 1448—7 Febr. 1449. f. 74v.
6 ) De Blécourt en Meyers, Uitg. Mem. Rosa I, II. III, p. XLIII.

7)nbsp;ARA. 2e rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1433—15 Nov. 1434, f. 59
{27 Oct. 1434); 3c rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1434—15 Nov. 1435, f. 82
(9 Aug. 1435).

8)nbsp;Dc Blécourt en Meyers, Uitg. Mem. Rosa I, II, III, p. LX.

9)nbsp;Ibidem, p. XL.

10)nbsp;ARA. 3e rek. v. Willem v. Naaldwijk. 26 Dcc. 1440—21 Dcc. 1441, f. 73
(20 Maart 1441). ook aldaar ff. 70v—71 (April 1441). Het laatste reces, waarin
hij genoemd wordt in het jaar 1446, dat ik ken. is van 26 Augustus 1446: ARA,
2e rek. v. Pieter Annoque. Rentmr. v. Zuid-Holland, 9 Mei 1445—9 Mei 1446,
in fine.

11)nbsp;ARA. Rood Reg.. ff. 8v—9.

12)nbsp;ARA. 12e rek. v. Clais dc Vriese, 24 Mei 1462—23 Mei 1463, f. 71v.
Daarna is hij nog tijdens dc liquidatie van de Hollandsche Rekenkamer belast
quot;iet het afhooren van rekeningen tot zijn dood, 14 Nov. 1464 (13e rek. v. Clais
lt;Je Vriese, 24 Mei 1463—23 Mei 1464, f. 69).

-ocr page 138-

Mr. Jan Rose, die in 1430 reeds *een hooger tractement ontving
dan de andere secretarissen, is dan ook met het houden van het
Memoriaal van den Raad belast geweest sinds het begin van het
Regiment der Negenen. Wel zijn aan de z.g. Memorialen Rosa
oudere voorafgegaan, maar deze nieuwe serie vertoont een uitge-
breider registreering van stukken en aanteekeningen omtrent zit-
tingen van den Raad dan de vroegere Memorialen i). De volgorde
is niet zuiver chronologisch, wat gedeeltelijk door het later inplakken
van losse bladen en gedeeltelijk door een later registreering van
door de hertogelijke Kanselarij uitgevaardigde origineelen verklaard
kan worden. De registreering is door verschillende klerken geschied
en niet afhankelijk van de aanwezigheid van mr. Jan Rose
Overigens geven de Memorialen geen volledig beeld van de werk-
zaamheid van den Raad. daar verschillende van den Raad uitgegane
acten niet in de Memorialen zijn opgenomen 3). In 1445 werd het
Griffierschap ingesteld, de registreering zou tot de bezigheden van
den Griffier behooren. Dit is echter niet direct geschied. De eerste
Griffier Dirc Boudijnszoene van Zwieten is slechts van 1 Mei 1445
tot 8 Februari 1447 in functie gebleven. Ook gedurende die periode
en daarna tot zijn dood (21 September 1447) heeft mr. Jan Rose
zelf als Griffier het voeren van de Memorialen voortgezet.
Nadien
is. terwijl de Memorialen van karakter veranderen en meer tot

I ) Van Riemsdijk, a.w.. p. 363.

2)nbsp;Zoo is hij op reis van 22 Nov. tot 22 Dec. 1435 (4e rek. v. Godscalc Oom.
16 Nov. 1435—15 Nov. 1436. f. 81v). doch in het 2e Mem. Rosa, ff. 57v—58
staat een aanteekening van 6 Dec. 1435 (Uitg. De Blécourt en Meyers nr.
342, verder van 21 Dec. 1435 (ff. 58v—59. De Blécourt-Meyers, nr. 343). Ook
is hij van 16 Aug. tot 4 Sept. 1436 afwezig (4e rek. v. Godscalc Oom, f. 82),
toch komen in het 3e Mem. Rosa aanteekeningen voor van 16 Aug. 1436
(f. 99v): 21 Aug. 1436 (ff. 99v—100 = De Blécourt-Meyers. nr. 684); 27 Aug.
1436 (f. lOOv); 1 Sept. 1436 (f. 101).

3)nbsp;Een treffend voorbeeld levert de or. oorkonde van 30 September 1433
(ARA, Arch. Egmond), waarin aan dc buren en onderzaten in het Baljuw-
schap van Kennemerland verboden wordt den abt van Egmond met zeventuig
of wereldlijk recht aan te tasten en gelast wordt dat eventuecle
geschillen voor
den Raad aanhangig gemaakt worden. Het onderschrift luidt:
,.Blj mijnen here
den hertoge ende by synen raide (get.) J. Rosequot;.
Dc acte ontbreekt echter in
het le Mem. Rosa.

-ocr page 139-

registers van dingtalen worden, de Griffier met het registreeren
belast gebleven. Zoo volgen op de serie-Rosa de z.g. „Memorialenquot;
Bossaert (1447—1463) i).

De vorm, waarin door de secretarissen van de Kanselarij stukken
worden opgesteld, die van den Raad uitgaan, is in het begin van
onze periode overwegend die van een oorkonde, waarin de hertog
als oorkonder optreedt. Dit is ook geheel in overeenstemming met
de rol, die de Raad officiëel nog altijd speelt, n.1. die van een
naar goeddunken van den graaf samengeroepen aantal raadgevers,
wier advies hij kon opvolgen of niet. De practijk was natuurlijk
geheel anders. In werkelijkheid zal Philips in den regel geen kennis
gedragen hebben van den inhoud van de op zijn naam in Holland
uitgegeven
stukken 2). De medewerking van de Raden blijkt uit
het feit, dat onderschriften op de plica voorkomen, waarin de aan-
wezige Raden opgenoemd worden. In hoofdstuk I hebben we op-
gemerkt, dat dit gebruik onder Wilicm VI afgenomen is. Onder
Philips vinden we het echter weer terug. In het schrijven van
hertog Philips aan den Stadhouder Willem van Lalaing van 1 Sep-

1) Hierbij wil ik nog vermelden, dat één van dc secretarissen. Jan Lodijck,
die in dc lijst van secretarissen in de Uitgave der Mem. Rosa I, II, III van
De Blécourt cn Mcycrs onbezoldigd vermeld wordt van 1455—1471, met wedde
van 1471 tot 1477 en tenslotte opnieuw onbezoldigd in 1478 en 1479 (p. LXII),
terwijl hij in 1454 als Griffier genoemd wordt, met noot dat hij onder het
Griffierschap van Mr. Jacob Bossaert ook Griffier geweest is (p. LIX), in dc
2e rekening van Clais dc Vriese, 24 Mei 1452—23 Mei 1453, f. 83v, genoemd
Wordt als „under grcffier in dc camer van Hollantquot;; in dc 10c rek. v, Clais dc
friese, 24 Mei 1460—23 Mei 1461, is op f. 102 sprake van „Jan Loodijck,
Secretaris mijns gcnadichs heeren ende adioinct van den grcffier vander Camcre
vanden Rade in Hollantquot;. In hem mogen wij dus wel reeds een Substituut-
griffier zien, zooals ze sinds 1490 ook in dc lijst van Mej. Korvezee vermeld
borden (t.a.p., p. LIX).

2) Hiermede is dus een nieuwe categorie van charters, die hertog Philips als
Oorkonder vermelden, aan dc reeds door Nélis opgemerkte stukken toege-
voegd, Waarbij dc hertog niet op de plaats der handeling tegenwoordig is. Men
moeten aannemen, dat dc uitvaardiging van zulke acten door alle provinciale
Kanselarijen in meer of mindere mate is geschied. Zie H. Nélis, La date dans
actes de Philippe Ie Bon, in Revue beige dc Philologic ct d'Histoirc I (1922)
pp. 91-100.

-ocr page 140-

tember 1441 i), waarin over het ongeoorloofd gebruik van 's herto-
gen signet door Willem van Naaldwijk gehandeld wordt, krijgt
men ook nog eens een goeden indruk, wat de secretarissen bij het
opstellen van brieven te doen hebben. Na het boven reeds besproken
verbod om stukken te signeeren 2 ) op bevel van een ander dan van
den Stadhouder, volgt: en die (brieven), welke zij volgens uw bevel
zullen signeeren, daar moeten zij met ..par nous à la relacion du
conseilquot; ook de namen van de aanwezige Raden bijvoegen, opdat
men zien kan. volgens welk bevel die brieven opgesteld zijn 3).

Er zijn dan ook origineelen, die aan dit voorschrift voldoen. Zoo
in een oorkonde van 1 Februari 1451. waarin Philips meldt, dat
Adryaen Truydenzoen Bode- en Schoutambacht van Noortich aan
Jan van Noortich afstaat. Men leest op de phca: „Bi minen here
den hertoge ter relacie van sinen Rade van Holland dair in waeren
die here van Lannoy, stedehouder, die here van Yselsteyn, here
Lodewijc van Montfoort, here Geryt van Zijl. here Aernt van
Gendt. meester Gillis van Wissekerke. Dirc van Zwieten (d.i. de
zoon van Boudewijn) ende Geryt Potter, (get.) T. B. de Zwieten
(de neef van Boudewijn) 4). Het pleit alweer voor het meer en
meer collegiaal worden van den Raad, wanneer in latere stukken
ditzelfde type van onderschrift voorkomt, echter zonder vermelding
van namen van Raden. In een mandement van 20 Juni 1458 betref-
fende confiscatie van niet op tijd ter controle overgelegde reces-
brieven, luidt het onderschrift: By mynen heere den hertoge ter
relacien vanden Rade van Hollant (get.) J. Lodijc^^).

1 ) ARA, 5e Mem. Rosa. ff. 186v—187.

2)nbsp;Het werkwoord „signerquot; wordt gebruikt, dit kan natuurlijk op de onder-
teekening van den secretaris slaan, maar ook, wat hier waarschijnlijker is: met
het signet zegelen.

3)nbsp;........et celles que à votre dit commandement ilz signeront, que ilz y

mettent avec Par nous à la relacion du consel et les noms des presens dudit
conseil, affin que len puisse veoir. par quel commandement lesdites lettres auront
esté faites.

4)nbsp;Or. ARA, arch. Rekcnk., Verspr. Coll. Charters doos nr. 275.

5)nbsp;Or. (?) ARA, arch. Rekenk.. Verspr. Coll. Charters doos nr. 275.
Hoewel het stuk geheel het uiterlijk van een origineel heeft, is het misschien
slechts een authentiek afschrift, blijkens de dorsale aanteekening: ..Copie van den

-ocr page 141-

-4. Zegels by den Raad in gebruik.

Men mag aannemen, dat in het halve jaar, dat de Negenen het
tewind hebben gevoerd, artikel 6 van den Zoen van Delft is
nagekomen, dat voorschreef, dat het te gebruiken zegel in Holland
bewaard zou worden in een koffer, die met behulp van drie
sleutels geopend en gesloten kon worden. Een vertegenwoordiger
van elk der drie groepen van de Negenen, de door Phihps aan-
gewezen inheemsche Raden, de door hem gekozen vreemdelingen
en de drie Raden van Jacoba, zou één sleutel in bewaring hebben.
Tijdens het bestuur van Roelant van Uutkerken en Boudewijn van
Zwieten als Gouverneur en Tresorier (15 Februari 1429 tot
1 October 1430) hebben deze beiden in ieder geval ook van hun
eigen zegels gebruik gemaakt i). Gedurende het Gouvernement der
Borsselens (October 1430—November 1432) hebben de Gouver-
neurs kunnen beschikken over een speciaal daartoe in Brussel ver-
vaardigd zegel en een signet van den hertog, dat van een goudsmid
in Den Haag afkomstig was2). In Juli 1432 is heer Frank in ieder
geval als zegelaar
opgetreden 3). Na het eindigen van het bestuur
der Zeeuwsche heeren kwam dus een permanente vertegenwoordiger
van den hertog, zijn Stadhouder of Gouverneur, tevens Overste
van den Raad, aan het hoofd der regeering te staan. Voortaan was
ook niet meer, zooals wij boven opmerkten, de Tresorier, maar de
Stadhouder zegelbewaarder.

brieve dair mede de ordonnancie vanden recesse ...... vernyeut ende vercon-

dicht is geweestquot;. Een dergelijk geval, maar nu duidelijk een authenUek afschrift
met gewijzigde intitulatio is een stuk van 31 Juli 1457, dat ook betrekking heeft
op de rccesbrieven, waarvan het onderschrift dan ook in aansluiting op dc
inütulatio geworden is: „By mynen heere den stedehouder ende rade van
Hollant ende van Zelant (get.) G. van der Myequot; (ARA, arch. Rekenk., Verspr.
Charters nr. 511). Voor „collegiaalquot;, zie boven, p. 91, n. 4.

1 ) „In kennissen der waerheit so hebben wy her Roelant van Uutkerken
gouverneur ende Boudin van Zwieten tresorier van Hollant voirsz. onse segelen
hier up gedruct (25 April 1429: Ie Mem. Rosa, f. 32).

2)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 342.

3)nbsp;„Item XV dage in Julio (1432) Colijn den bode gesent uuter Hage tot

Noirüch an heren Francken mlt II brieven te besegelenquot; ...... (ARA, Tres.

'ek. v. Frank en Floris v. Borsselen, 1430—1432, f. 79v).

-ocr page 142-

De zegels, die dagelijks door den Raad gebruikt werden, waren
het grafelijke kleine zegel en het grafelijk signet. Het zegel werd
aangehangen, het signet opgedrukt. Het signet deed bovendien wel
als contra-zegel dienst. Het kleine zegel was het gewone zegel;
met het signet werden blijkbaar alleen onbelangrijke stukken ge-
zegeld en, wat nog al eens voorkwam, het werd gebruikt bij afwe-
zigheid van het kleine zegel. „Mijns genadichs heeren zegel
geordineert in Hollantquot; is in den loop van
1434 te Brussel „ver-
graven ende vermaectquot;, waarschijnlijk, om er nu Philips' nieuwe
waardigheid van graaf van Holland en Zeeland en heer van Fries-
land op te vermelden. Reeds in het voorafgaande jaar was in
Den Haag een nieuw signet gemaakt i). Tijdens de afwezigheid
van den heer van Santes, nadat hij zijn Stadhouderschap had
neergelegd, en vóór de komst van den nieuwen Stadhouder, den
heer van Bugnicourt (Willem van Lalaing), heeft de Raad het
blijkbaar een heelen tijd alleen met een signet moeten stellen. Soms
luidt de zegelformule dan ook „dair wy des toirconde onse signet
up hebben doen drucken in absencie van onsen zegelequot; 2).

In de volgende jaren, 1441 en 1442, waarin de Stadhouder zeer
veel afwezig was, heeft men de oorkonden voortdurend bekrachtigd
door ze met signetten van drie of vier der aanwezige Raden te zege-
len, b.v.: „des te getuge hebben wy drie van onsen singnetten hier up
gedructquot;3), of: „In kennisse der wairheit soe hebben wij viere
van onzen signetten voir ons allen up dese tijt hier up doen
druckenquot; 4). Dat nu zoowel zegel als signet door den Stadhouder

1)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 351. — Boven, p. 112, noemde ik het bodeloon van
16 April 1436, waaruit blijkt, dat de Rentmeester-generaal „mijns genadichs
heren signetquot; uit Den Haag naar Leiden meegenomen had. Waarschijnlijk was
het toen nog het eenige; in 1437/'38 zijn in ieder geval twee nieuwe signetten
gemaakt (zie boven, t.z.p.), waaruit ook al volgt, dat men niet zoo streng zal
geweest zijn met het gebruik, om ook het signet onder berusting van den Stad-
houder te laten, een onachtzaamheid, waarvan Willem van Naaldwijk profi-
teerde.

2)nbsp;20 Januari 1440: ARA. 5e Mem. Rosa. f. 55v.

3)nbsp;17 Januari 1442: ARA, 7e Mem. Rosa. f. 7v.

4)nbsp;1 Aug. 1442: ARA. 8e Mem. Rosa. f. 37v. Vgl. verder aldaar f. 45r
24 Aug. 1442. Een nadere verklaring van deze wijze van bezegeling in een
boven, p. 113, noot 2 reeds gedrukte corroboratie.

-ocr page 143-

zijn meegenomen, was een voorzorgsmaatregel, na de machinaties
van Willem van Naaldwijk i).

Slechts een enkele maal vond ik een anderen vorm van corro-
boratie voor een stuk van den Raad vermeld 2).

In het jaar 1445 zijn opnieuw signetten vervaardigd 3).
Nadat Willem van Lalaing als Stadhouder ontslagen was, heeft
het blijkbaar nogal wat moeite gekost, om hem het zegel uit handen
te doen geven. In ieder geval is het echter door den President van
den Raai mr. Goeswijn de Wilde, zijn opvolger, overgenomen 4).

1)nbsp;Zie pp. 112—113, 118—119.

2)nbsp;ARA, 7e Mem. Rosa, f. 19: (Roerende Ailbrecht van Bosinghusen ......

coopman uut Pruyssen) ........gedaen inden Hage upten Vllen dach in Aprille

anno XLII, dair by waeren heren Geryt van Zijl, Boudijn van Zweten, meester
Aernt van sGravensande. Jan vander Mye, Willem Engebrechts zoen Rentmees-
ter general van Hollant, Geryt Potter ende Jorys Beyling van Dordrecht, des
voirsz. Ailbrechts waerdt, ende dese cedulen sijn twee gelijc van malcanderen
gesneden, geteykent a b c d e. dair een off gebleven is inder cancclrlen van
Hollant ende Ailbrecht voirsz. die ander aff heeftquot;. Het is mogelijk, dat dc
koopman Ailbrecht van Bosinghusen geen zegel bezat en de Raad ook van hem
eenig bewijs wilde hebben.

3)nbsp;ARA, 4c rek. v. Willem Engebrechts zoen, 1 Jan. 1445—7 Febr. 1446.
f. 174v.

4)nbsp;Ibid., ff. 127v, 73v. 138v. resp. posten van 25. 26 April en (April of Mei)
1445. Verder een getuigenis van 5 Mei 1445, dat dc heer van Lalaing het zegel
aan mr. Goeswijn de Wilde heeft overgegeven: Van Limburg Brouwer, a.w.,
p. 80. — Toch had mr. Goeswijn het niet steeds tot zijn vrije beschikking. Op
18 Febr. 1446 bevinden heer Lodewijck van Montfoirde en Boudewijn van
Zwieten zich buiten Den Haag in het bezit van de sleutels van het zcgclkoffcrtjc
(ARA, le rek. v. Anthonis Michiels. 7 Febr. 1446—7 Febr. 1447. f. 106v). —
Op 19 Aug. 1451 zendt dc Stadhouder een bode naar Den Haag om dc zegel-
koffer naar Leiden te brengen, waar de Stadhouder vertoefde cn waar een
Statenvergadering gehouden werd. Het zegel zal toen dus op het hof bewaard
zijn (ARA,
le rek. v. Clais dc Vriese, 24 Mei 1451—23 Md 1452, f. 98v). —
Op 28 October 1460 werd de deurwaarder van den Raad aan den heer van
Wassenaar tc Katwijk gezonden, om het grafelijk signet te halen, om er brieven
van den Raad mede te bezegelen. Was er toen nog maar één exemplaar bruik-
baar? (10c rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1460—23 Mei 1461. f. I52v). _ Ook
in 1461 had dc Stadhouder het zegel niet in Holland achtergelaten. Tijdens zijn
verblijf te Lannoy (in Vlaanderen) reisde dc secretaris 'Dirc Poes. op bevel van
den Raad en daartoe van volmacht voorzien, naar den Stadhouder toe. om een

-ocr page 144-

Overigens begint de bezegeling al veel van zijn waarde te ver-
liezen en de handteekening, sinds 1445 meestal van den Griffier,
het voornaamste kenmerk voor de echtheid van een oorkonde te
worden.

5. De residentie van den Raad.

Terwijl, zooals in hoofdstuk I uiteengezet is, sinds 1389 Den
Haag feitelijk als residentie van het hof beschouwd kan worden
en daardoor vanzelfsprekend ook van den Raad i), is dat na 1428
voor enkele jaren anders geworden 2). Tijdens het tusschenbestuur
van Roeland van Uutkerken en Boudcwijn van Zwieten schijnt de
laatste — Roeland was meest in Vlaanderen — voornamelijk te
Leiden verblijf te hebben gehouden. Ook onder de Borsselens is de
zetel van de regeering en dus in den regel ook van den Raad,
meestal Leiden geweest. In 't algemeen kan men zeggen, dat
de Raad de eerste jaren, die daarna volgden, 1433 en 1434, afwis-
selend in Leiden en Den Haag verblijf hield. Na September 1434
is Den Haag zetel van den Raad geworden 3).

Wanneer in de latere jaren van Philips regeering de Raad een
enkele maal uit Den Haag wegtrekt, dan bestaat er een zeer ernstige
reden voor: de pest. De eerste keer, dat deze ziekte in ons tijdsbestek

tienjarig bestand tusschen den hertog. Holland, Zeeland en Friesland en de zes
Wendische steden te doen zegelen „mitten zegel van Hollantquot; (11c rek. v.
Clais de Vriese, 24 Mei 1461—23 Mei 1462, f. 91).

1)nbsp;Zie boven, p. 38.

2)nbsp;Blok heeft in „Dc eerste jaren der Bourgondische heerschappijquot; enz. in
BVG III 2, p. 325, gezegd, zooals ik ook al vermeld heb, dat de zetel der
Negenen Leiden was, maar de gegevens daarover zijn te schaarsch, om dat met
stelligheid te kunnen vaststellen; trouwens, enkele recessen van rekeningen, die
dan het afhooren van rekeningen door de Negenen moeten bewijzen, maar het
niet doen, noemen Den Haag als plaats der handeling. Zie boven p. 73, noot 1.

3)nbsp;Wel zijn in April 1435 Raden in Schoonhoven op een dagvaart, maar
blijkbaar is een deel van den Raad in Den Haag gebleven, zooals uit posten
van 9 en 21 April volgt (ARA, 3e rek. v, Godscalc Oom, 16 Nov. 1434—15
Nov. 1435, ff. 87v, 88). Nog vind ik 4 Juli en 29 Augustus 1435 Leiden vermeld
(ibid., ff. 89v, 91) en in November 1435 opnieuw een dagvaart, nu in Amster-
dam (ibid., f. 93v), maar het dagelijksche werk was te veelomvattend geworden,
dat de heele Raad uit Den Haag zal zijn weggetrokken.

-ocr page 145-

in Den Haag gewoed heeft, in Augustus en September 1439, is de
Raad blijkbaar met zijn werk voortgegaan; één der secretarissen,
die naar Voorschoten uitgeweken was, werd naar Den Haag
teruggeroepen i).

Een volgende uitzondering op den regel, dat de Raad in Den
Haag resideerde, deed zich voor in het begin van Juni 1445. Een
bode werd met brieven gezonden uit „Leyden, dair die Rade up
die tijt waerenquot;; wellicht heeft zich dit verblijf over langer tijd
uitgestrekt, een brief van President en Raden van 11 Juli is althans
nog te Leiden
gegeven 2). De aanwezigheid van den Raad in deze
stad moet verband gehouden hebben met de onrust die daar dat
jaar heerschte; hertog Philips zal er in November voor naar
Holland gekomen zijn 3).

Op zijn laatst vanaf September tot begin November 1451 was
de Raad opnieuw te Leiden wegens een epidemie, die Den Haag
onveilig maakte4), in September en wellicht ook nog in October
1457 hield de Raad opnieuw wegens een besmettelijke ziekte buiten
haar gewone residentie verblijf, nu te Haarlem 5).

1 ) ARA, Ic rek. v. Willem van Naaldwijk, 19 Juni 1439—25 Juni 1440,
f. 86v (23 Aug. 1439); ook aldaar, ff. 65v, 89—89v (posten van 3 Oct. 1439).
Vgl. beneden, p.....noot 2.

2)nbsp;Blok, Gesch. cener Holl. Stad onder de Bourgondisch-Oostenrijkschc heer-
schappij, p. 76, vermeldt, dat President en Raden reeds met Pinksteren (16 Mei)
1445 een kort bezoek aan Leiden gebracht hadden. — ARA, 4c rek. v. Willem
Engebrechts zoen, 1 Jan. 1445—7 Febr. 1446, f. 136 (2 Juni 1445); 11c Mem.
Rosa, f. 12v (11 Juli 1445).

3)nbsp;Blok, Geschiedenis cener Hollandsche Stad onder dc Bourgondisch-Oosten-
rijkschc heerschappij, pp. 76—77. — Hier wordt alleen gezegd, dat dc hertogin
in het najaar van 1445 overkwam; echter blijkt de hertog op 2 Dec. 1445 in
Den Haag te zijn, zie beneden, p. 169, noot 2.

4)nbsp;ARA, Ic rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1451—23 Mei 1452, f. 81
(9 Sept. 1451), f. 104 (8 Nov. 1451: bevel aan de laatste Raden, die nog in
Leiden vertoeven, om den volgenden ochtend in Den Haag te zijn). Tegen
17 Sept. 1451 werd een dagvaart der Staten over een nieuwe bede
eveneens te
Leiden beschreven (aldaar f. 98, post van 16 Aug. 1451). Vgl.
p. 172, n. 4.

5 ) Althans op 12 Sept. 1457 was dc Raad reeds te Haarlem, zooals blijkt uit
een post van 19 Nov. 1457 (ARA. 7c rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei H57_
23 Mei 1458. ff. 160v—161), misschien zelfs reeds 10 Aug. (aldaar, f. 160 in
post V. 7 Nov.), ff. I56v, 157 (20 ?, 28 Sept.), f. 157v (4 Oct). 6 Oct 1*457

-ocr page 146-

Doch nog eens, sinds eind 1434 is Den Haag de vaste verblijf-
plaats van den Raad. De aanwezigheid aldaar van de Kanselarij,
waarin de stukken en Memorialen opgeborgen waren, die de Raad
dagelijks noodig had. maakte het gewenscht, dat hij zich zoo min
mogelijk uit zijn lokaliteiten op het Hof i) verwijderde.

6. Werkzaamheden van den Raad.

Onder hertog Philips is het politiek arbeidsveld van den Raad
nog minstens even belangrijk als zijn
rechtspraak 2), Eén ding
moet men wel altijd in het oog houden: de hier gemaakte splitsing
tusschen bestuurlijke en juridische werkzaamheden is grootendeels
modern. In de bronnen is wel sprake van ..justitie en politiequot;.
..Politiequot; omvat echter veel meer dan het administratief-politieke

werd weer een bode uit Den Haag gezonden (f. 158). Op 3 Oct. 1457 werd
een dagvaart der Staten te Haarlem beschreven (ibid.. ff. 156v—157. posten
van 18 en 20 Sept. 1457). Ook de Rekenkamer hield in dezen tijd in Haarlem
verblijf, zie beneden, p. 172, n. 4.

1 ) Zie daarover Van Riemsdijk, a.w.. passim en vooral: G. C. Calkoen. Het
Binnenhof van 1247—1747. in: Die Haghe, Bijdragen en Mededeelingen, 1902,
p. 35 vgg.

2) Een bespreking van de werkzaamheden van den Raad kan alleen daarom
al moeilijk volledig zijn, omdat een gedetailleerd onderzoek naar hetzelfde onder-
werp voor de voorafgaande periode in de 14e en het begin van de 15c eeuw
tot nu toe grootendeels ontbreekt. Wel bezitten wij nu op het gebied van de
rechtspraak het aangehaald proefschrift van De Monté ver Loren (over onroe-
rend goed), terwijl kort geleden dezelfde schrijver de uitgave van het eerste
deel der nagelaten verzameling afschriften van Mr. Th. van Riemsdijk „Dc
Rechtspraak van den graaf van Hollandquot; (— 1436) bezorgde. Daar de orde-
ning van het materiaal echter systematisch is, zal een latere bewerker moeten
wachten, tot deze Bronnen compleet verschenen zijn. Enkele aanwijzingen geven
weliswaar de achttiende-eeuwschc schrijvers over den ..oorsprong van het Hof
van Hollandquot;, maar zij hebben den Raad te veel uit juridisch oogpunt bekeken,
wat ook begrijpelijk is, omdat het Hof in hun tijd een zuiver gerechtshof was
geworden. Voor den tijd van Philips van Bourgondië beschikken wij nu over
een bloemlezing der drie eerste Memorialen Rosa, uitgegeven door De Blécourt
en Meyers (1929), maar de keuze is, in overeenstemming met de belangstelling
van de uitgevers, te eenzijdig juridisch georiënteerd, zoodat zij aan dc veel-
zijdigheid van de bemoeienis van den Raad op administratief en politiek gebied
geen recht doet wedervaren. (Vgl. voor verdere opmerkingen over deze uitgave
mijn bespreking in het Tijdschrift voor Geschiedenis 45 (1930). pp. 411—415).

-ocr page 147-

deel van den arbeid der Raden. Heel duidelijk blijkt, hoe gebrekkig
de splitsing is, wanneer sinds 1435 de Memorialen z.g. in een
serie -A voor politieke en een serie B voor juridische aangelegen-
beden onderscheiden worden.

Als grondslag voor de bevoegdheden van den Raad gelden voor
de geheele periode van Phihps tot de Instructie van 1462 het zoen-
verdrag van Delft en de Commissie voor de Negenen, voorzoover
die in het algemeen een nadere omschrijving geeft van wat in
artikel 6 van den Zoen bepaald wordt. Zijn bevoegdheden zijn
eenigszins beperkt door de „Restrinccionquot; van 27 April 1433, terwijl
bovendien de financiëele controle sinds het einde van 1432 aan den
Raad onttrokken was. Wel bestaat de Raad der Negenen op 15
Februari 1429 niet meer, maar zijn bevoegdheden — die overigens
niet veel verschillen van die van den grafelijken Raad vóór
Philips — moeten zonder meer op den Raad na 15 Februari 1429
overgegaan zijn.

Dat de Zoen inderdaad van kracht gebleven is, blijkt b.v. uit een
beslissing van den Raad van 12 Mei 1436, waarbij hij weigert een
handvest van hertog Philips te erkennen, omdat deze het gegeven
had als Ruwaard en het niet na den Zoen bekrachtigd was, zooals
artikel 3 van het verdrag voorschreef ^). Op 4 Januari 1437 deed
de Raad uitspraak in een geschil tusschen Jacob van Oosterwijck
eenerzijds en Volpert Schrevelant en Dirck van Ewijk anderzijds
over 10 morgen lands, gelegen in het land van Arkel. In het bezit
van dit land was Jacob door Volpert en Dirck gestoord in strijd
met den Zoen. Volpert en Dirck hadden viermaal verstek laten
gaan, zij wilden slechts voor den compctenten rechter verschijnen.
Maar, zoo verklaren de Raden, de competente rechters zijn wij,
omdat deze zaak op den Zoen betrekking heeft. Per contumaciam
■wordt het land ten possessoire aan Jacob toegewezen, een petitoire
actie zal ook voor den Raad dienen te geschieden - ).

1 ) Druk: Bocy, Bcdcnkingc over dc Oudhcyt van den Hovc van Holland,
etc.,
p. 240, vermeld: Dc Blécourt-Mcycrs, Mem. Rosa I, II, III, nr. 654, p. 342,
Van Limburg Brouwer, a.w., p. 31.

2) Dc Blécourt-Mcycrs, a.w., nr. 693, p. 361, vgl. Dc Monté ver Loren,
«•w., pp. 682—685. Vgl. voor verdere geschillen, die tot dc competentie van

-ocr page 148-

Niet alleen worden de bepalingen van den Zoen dus nog nage-
leefd, maar het zoenverdrag vormt bovendien een bron van compe-
tentie voor den Raad. In het zesde artikel staat: „Die welcke negen
persoonen sullen van wegen ons Hertoge bovengenoemt wel ende
deughdelijck versien in die voorsz. saecken naer inhoudt der brieven
van bevelinghe, die sy van ons hebben sullenquot; en die commissiebrief
besluit na de opsomming van een aantal concrete punten: „ende
anders alles te doen nae inhout der voorschreve zoene, dat wy
selve souden moogen doen in onsen persoon.quot; Verschillende be-
palingen hadden, nadat Jacoba in het voorjaar van 1433 afstand
had gedaan van de grafelijke waardigheid en na haar dood in 1436,
veel van hun actualiteit verloren.

De voorschriften, die de orde en rust in Holland en Zeeland
moesten bevorderen (voornamelijk in artikel 26) werden bij verschil-
lende gelegenheden door nieuwe ordonnanties opnieuw inge-
scherpt 1).

A. Bestuurlijke werkzaamheden.'

In het algemeen was het de taak van den Raad voor 's graven
belangen op te komen en er voor te zorgen dat geen maatregelen
werden genomen, die met de belangen van hun landsheer of met
's lands wetten strijdig waren 2),

Aan den Raad behoorde de competentie om verbeurd verklaarde
privileges voorloopig terug te geven, totdat de hertog een definitieve

den Raad behooren, omdat zij bepalingen van den Zoen betreffen: 'De Blécourt-
Meyers, a.w., register i.v. Delft (Zoen van —).

1 ) Naar aanleiding van de aangehaalde, ongedateerde memorie der Staten
uit het begin van 1445 (zie boven, p. 93), waarin verbodsbepalingen tot
bestrijding van dc herleefde partijschappen worden aanbevolen, is op 28 April
1445 een mandement uitgevaardigd, waarbij het gebruik der partijnamen, het
dragen van „pantsierenquot; en lange messen verboden is (Van Limburg Brouwer,
a.w., p. 80; vgl. ook ARA, 4e rek. v. Willem Engebrechts zoen, 1 Jan. 1445—
7 Febr. 1446, ff. 129—129v, post van 29 April 1445). Op 14 Maart 1459 is het
dragen van pantsieren en lange messen te Den Haag opnieuw verboden (Van
Limburg Brouwer, a.w., p. 120).

2) Het uitvoeren van zulke bevelen werd aan Stadhouder en Raden uitdruk-
kelijk verboden in een brief van
den hertog van 6 Augustus 1441 (ARA. 5c
Mem. Rosa.
f. 201).

-ocr page 149-

beslissing zou hebben genomen i); wanneer de hertog aanwezig
was. geschiedde de teruggave weliswaar definitief, maar ook dan
met medewerking van de
Raden 2). Directen invloed op de samen-
stelling der regeering van verschillende steden oefende de Raad uit
door het machtigen van enkele Raden omhetgerechttever-
z e 11 e n. Met zulk een opdracht werd mr. Henric Uuttenhove op
22 Januari 1433 naar Dordrecht gezonden; op 10 April 1433 voerde
heer Jacob die Lange („de groote priorquot;) zulk een last te Hoorn uit.
Op 9 Januari 1435 ontving de Baljuw van Gooiland, Splinter van
Nijenrode opdracht van Stadhouder en Raad het gerecht van Naar-
den te vernieuwen. Met St. Marcus (25 April) 1440 zette Stad-
houder Willem van Lalaing „mit anders veel vanden Raidequot; te Haar-
lem de Tachtigen af en benoemde drie burgemeesters. Op 2 Februari
1441 moest heer Airnt van Gent met een secretaris te Naarden het
gerecht verzetten en tevens een inquisitie houden naar aanleiding
van een samenspaning
aldaar 3). Intusschen droeg de hertog er

1 ) Op 20 Juni H42 gaf dc Raad b.v. voorloopig en tot wederopzeggen de
verbeurd verklaarde privileges aan die van Wieringen terug uit naam van
hertog Philips (Van Limburg Brouwer, a.w., p. 67: 8c Mem. Rosa. f. 25v).
Natuurlijk betreffen deze privileges ook gedeeltelijk de rechtspraak.

2)nbsp;Op 9 December 1428 teruggave van privileges enz. aan die van Sijbe-
karspel en Bennincbrock door Philips volgens advies van den Raad (Van
Limburg Brouwer, p. 3: Ic Mem. Rosa, f. 23v). Verleening van privilege betref-
fende de verkiezing van 21 goede mannen, uit wie door den Schout zeven
schepenen benoemd worden en van drie burgemeesters in Juli (?) 1429 aan
Grootebrock (Van Limburg Brouwer, p. 5: Ie Mem. Rosa, f. 38v). 22 Augustus
1437: bevestiging door Philips van de keuren en privileges van Goes ten
overstaan van den Raad bij zijn inhuldiging in die stad (Van Visvliet, Inv. oud-
archief prov. Zeeland III 1276, p. 378: RA Zeeland, 3c Copulaatboek. f. 27).
ld. id. voor Rcimerswaal (Van Visvliet, t.a.p. III 1278. p. 379: or. RA Zeeland).
20 December 1440 ontneming van privilege aan de Waterlanders, totdat zij met
Raad en
Rentmeestcr-Gencraal een regeling over de betaling van hun bede
getroffen hebben (Van Limburg Brouwer, p. 60, 5c Mem. Rosa. ff. 135v—136.
druk: Kluit. Historie der Hollandsche Staatsregering V. Amsterdam, 1805, p. 294).

3)nbsp;ARA, Ic rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1432—15 Nov. 1433, f. 54;
ibid., f. 50 (Goede Vrijdag); Van Limburg Brouwer, a.w., p. 24: 2c Mem.
Rosa, f. 9; Ie rek. v. Willem v. Naildwijc, 19 Juni 1439—25 Juni 1440, f. 100—
100v.'3e rek. v. —. 26 Dcc. 1440—21 Dcc. 1441, ff. 70—70v. Daar hier sprake
is van een plaatselijken strijd tusschen „den bailiu van Goylant mit sinen

-ocr page 150-

zorg voor, dat de Raad zijn bevoegdheden niet te buiten ging en
niet in strijd met 's lands costumen kwam. Op 9 Mei 1444 berichtte
Phihps uit Brugge aan den Stadhouder, dat te Hoorn de regeering
door den Schout verzet was. De hertog beval nu, dat Stadhouder
en Raden de regeering zouden verzetten, indien dit niet met de
stedelijke rechten strijdig was. Was dat wel het geval, dan moesten
zij de verandering door den Schout ongedaan maken en aan de
burgers van Hoorn gelasten geen nieuw gerecht te vormen vóór de
komst van Philips in Holland of nader schriftelijk bevel. Blijkens
een post van 23 Maart 1445 moet het goede recht van den Raad
tot het veranderen van het gerecht in Hoorn gebleken zijn i).

Andere bestuursaangelegenheden, waarbij in het bijzonder de
steden nauw betrokken waren, vat ik samen als economische
maatregelen. In hun vaststelling had de Raad een leiding
gevend aandeel. Zoo moet aan het opstellen van een ordonnantie
van 11 September 1437, die een verbod tot uitvoer van graan inhield,
de Raad meegewerkt hebben. Bij zulke ingrijpende maatregelen
verzekerde hij zich echter liefst van de goedkeuring der Staten
(ordonannties van 22 October 1437 en 1 April 1438) 2). Bij maat-
regelen, die in 1444 aangaande de zetting van bier, koren, turf en
hout genomen werden, liet de Raad de openlijke verklaring door de
steden Haarlem, Leiden en Gouda afleggen, dat het besluit genomen

vrienden an die een zyde ende den XL personen die dat verbant tsamen
gemaict hadden an die ander zydequot; is het mogelijk, dat het verzetten van de
wet door een Raad in dit geval een uitzonderingsmaatregel was; zooals wij
boven zagen, was dat in H35 het werk van den Baljuw van Gooiland.

1)nbsp;Van Limburg Brouwer, a.w., p. 75 (met onjuiste dateering 16 Mei 1444):
10e Mem. Rosa, f. 7; ARA, 4e rek. v. Willem Engebrechts zoen, 1 Jan. 1445—

7 Febr. 1446, f. 126v: ........roerende dat sy (d.w.z. de heren vanden Rade)

besoorgen souden dat upten goeden vrydach doe naestcomende goede, reckelike
mannen van beide partyen gestelt worden inden gerechte tot burgermeistercn
ende scepenen, alsoe dit gewoenlyc is jaerlicx te Hoorne upden selven goeden
vrydach dat gerechte te vernuwenquot;.

2)nbsp;Van Limburg Brouwer, a.w., pp. 37, 38, 40: 2e Mem. Rosa, ff. 181 v—
182v; 186v—188; 208v—210v. Eerste beide stukken ook vermeld: De Blécourt
en Meyers, a.w., nrs. 494 en 499. 11 Sept. 1437 gedrukt: Van Marle, a.w.,
no. X. pp. XIV—XVII.

-ocr page 151-

was met medewerking van de groote vroedschappen dier steden i).

Het terrein van de economische politiek raakte ook de grafelijke
tollen, waarmede de Raad zich ook bemoeide, daar zij deel uit-
maakten van 's graven domeinen. Daarvan getuigt de ordonnantie
van
14 October 1437, waarmede aan de schippers werd voorge-
schreven hun tolteeken over te leveren te Dordrecht, wanneer zij
stroomafwaarts, of te Gorcum, wanneer zij stroomopwaarts voerenS).
Evenzoo ging van den Raad het mandement uit, waarbij een nieuwe
tol op den stroom van de Zuiderzee opgericht werd. om ontduiking
van den tol te Geervliet te voorkomen
(18 November 1442), men kan
dezen tol dus als een wacht van Geervliet beschouwen 3). Ook een
plakkaat van 4 Juli 1456. waarbij bepalingen tegen ontduiking der
tollen van Gorcum.
Schoonhoven. Gouda. Geervliet. lersekeroord
of hun wachten
vastgesteld werden, was van den Raad af-
komstig 4).

Een groot deel van den arbeidstijd van den Raad wordt door
dijkzakenin beslag genomen 5).

De rechtspraak was een onmiddellijk gevolg van een bevel tot
bedijking, immers de belanghebbenden trachtten regelmatig de
kosten op elkaar af te schuiven; ik noem slechts de eindelooze
processen over de verdeeling van de onderhoudskosten van den

1)nbsp;19—29 Jan. H-l-l: Van Limburg Brouwer, a.w.. p. 73: 9c Mem. Rosa, li.

54—55: 57—58; 58v—59v.

2)nbsp;Van Limburg Brouwer, a.w.. p. 38 = Dc Blécourt en Meyers. a.w.. nr. 497:

2e Mem. Rosa. f. 185.

3)nbsp;ARA, arch. Rekenkamer, Verspr. Charters nr. 209 (or.).

4)nbsp;GA Dordrecht: Van Dalen. Inv. arch. Dordrecht. Rcgcstenlijst nr. 406.
Enkele voorbeelden van jurisdictie betreffende tolgeschillcn wil ik hier slechts
vermeiden: over den tol te Spaarndam: ARA. Charters Grafelijkheid. 18 Febr.
1454. 11 Maart 1454. 16 Maart 1454 (appèl tegen het vonnis van den Raad).
26 Maart 1454 (relief dappèl van Philips).

5)nbsp;Wagenaar (Vad. Historie IV. p. 395) had op een onberaden oogenblik
beweerd, dat hertog Philips voor het eerst in 1466 aan Stadhouder en Raden
toezicht over de zeeweringen zou hebben opgedragen cn dat dit een inbreuk
op dc oude gewoonten van het land zou gevormd hebben. Bocy heeft dit weer-
legd (Bedenkinge over dc Oudheyt van den Hove van Holland, p. 52 vgg.)
en ons daarbij aan een groot aantal bewijsplaatsen uit de Memorialen geholpen.

-ocr page 152-

HO

Keukendijk tusschen Edam en Oosthuizen i). Soms riepen de
Raden bij zaken, die de dijkage betroffen, hulp van deskundige
niet-Raden in 2).

Bij de landsverdediging blijkt de Raad evenzeer een
belangrijke rol gespeeld te hebben. Toen in de jaren 1436 en 1437
de mogelijkheid van een Engelsche landing in Holland of Zeeland
dreigde, omdat Philips in oorlog was met Engeland, heeft de Raad
op een dagvaart der Staten het verdedigingsplan uiteengezet. Bij
een landing moest een systeem van vuursignalen 's nachts of van
aan torens geheschen korven overdag toegepast worden, zooals
dat van ouds gebruikelijk was. Enkele Raden werden met bepaalde
commando's belast, terwijl Stadhouder en Raad de algemeene
leiding behielden 3).

Op 15 Juli 1437 riep de Raad de steden op, om hun verplichte
contingent van gewapenden naar Sluis te zenden om den hertog
bij te staan in zijn strafexpeditie tegen
Brugge4).

Toen in 1440 bij de uitrusting van de vloot tegen Denemarken de
voor den tocht toegestane gelden reeds verbruikt waren, vóór de
vloot zee had gekozen, stond de Raad voorloopig een nieuw crediet

1)nbsp;Men vergelijke daartoe de (onvolledige) reeks stukken, die op den
Keukendijk betrekking hebben in de bloemlezing van De Blécourt en Meyers,
waarnaar in het register i.v. Keukendijk verwezen wordt. In de Memorialen
(hss.) ontbreekt n.1., naar ik meen, een stuk van 12 Maart 1435 (afschr. RA
Noord-Holland, zie Gonnet, Inv. archief Oosthuizen in VROA 33 (1910), rcg.
13, p. 213.

2)nbsp;ARA, 5e Tres. rek. v. Boudcwijn van Zwieten, 9 Aug. 1428—1 Oct.
1430, f. 99: „Item upten XXVIsten dach in Februario (1429) Florys Snyder
gesent an Wouter Janszoen ende Boudijn Janszoen poorters van Zerixcc dat
sy sondcr vertrcck quamen tot Rotterdamme biden Raidc om tc helpen ovcrsien
ofmen Zuuthollant bedijcken soude mogenquot;.

3)nbsp;De aanteekeningen, die op dagvaarten over den oorlog met Engeland
betrekking hebben, staan in het 2e Mem. Rosa, ff. 120v, 137v—140v. Zij moeten
dagteekenen uit Augustus 1436. Zie de regesten bij De Blécourt en Meyers,
a.w., nrs. 438-441, gedrukt: Van Mieris IV, pp. 1084—1085. Vgl. Blok. Phi-
lips de Goede en de Hollandsche Steden in 1436, pp. 12—14.

4)nbsp;Tegen 23 Juli 1437: ARA, 5e rek. v. Godscalc Oom. 16 Nov. 1436—15
Nov. 1437, f. 113v.

-ocr page 153-

van 1500 rijders toe, dat naderhand gevonden moest worden uit

bijdragen der steden i).

Gaat het in de voorafgaande voorbeelden om conflicten met het
buitenland, de Raad drijft ook de zaken, die in verband staan met
de verhouding tot vreemde mogendheden of

vreemdelingen.

Op 26 Maart 1435 waarschuwde de Raad verschillende steden in
Holland niet in 's Keizers landen te trekken, „dan up sijns selfs
geleyde, om dat die Keyser mynen heere ontseit haddequot; 2).

Zoo werden op 20 November 1435 gezanten van Kampen in

den Raad ontvangen 3).

In het laatst van 1435 heeft koning Hendrik VI van Engeland
brieven tot verschillende Hollandsche en Zeeuwsche steden gericht
en ook tot gravin Jacoba om hen op zijn zijde te trekken in zijn
oorlog tegen Philips of hen althans neutraal te doen blijven. De Raad
heeft er een onderzoek naar ingesteld, hoe die brieven hun bestem-
ming bereikt hebben, zooals volgt uit een ongedateerde aanteekening

in een der Memorialen (Januari 1436?)

Aan gemachtigden van het Concilie van Bazel werd op 14 Maart
1437 door den Raad de toegang tot deze landen om een aflaat
bekend te maken geweigerd, daar de graaf niet aanwezig was en
het Concilie in strijd gewikkeld was met den paus 5).

Op 14 April 1438 waarschuwde de Raad in een algemeenen
„Wairnbrieffquot; voor de vaart op de Oostzee wegens de vijandelijk-
heden van den hertog van Holstein en de zes Wendische steden;

1)nbsp;Van Limburg Brouwer, a.w., p. 57: 4e Mem. Rosa. ff. 56v—57.

2)nbsp;AR A, 3c rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1434—15 Nov. 1453, ff. 87—87v.

3)nbsp;Vermeld: Van Limburg Brouwer, a.w., p. 27; De Blécourt en Meyers, a.w.,
nr. 345, p. 190.

4)nbsp;Van Limburg Brouwer, a.w., p. 27: 14 December 1435. De door
Hendrik VI gezonden brieven van 14 Dcc. 143(5) naar afschriften gedrukt bij
Van Mieris IV. p. 1071 (aan Zierikzce) en bij Scott en GilHodts van Sevcren.
Lc Cotton ms. Galba B I, pp. 425 (aan Jacoba), 428 (aan de steden van
Holland en Zeeland). Vgl. posten uit 4c rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1435—
15 Nov. 1436, f. 81v, enz., gedrukt: Smit, Bronnen tot dc geschiedenis van den
handel met Engeland, enz. I 2, 1095. p. 677 vgg., vgl. aldaar p. 677. noot 1.

5)nbsp;Van Limburg Brouwer, a.w., p. 36: 2c Mem. Rosa, f. 149.

-ocr page 154-

er waren nu kaperbrieven tegen de Oosterschen uitgegeven; schade
aan koopvaarders toegebracht zou niet meer worden vergoed i).

Nu wij met deze kaperbrieven op het gebied van het „buitrechtquot;
gekomen zijn, wil ik hieraan dadelijk toevoegen, dat ook de zaken,
die betrekking hadden op het private buitrecht, n.1. het verleenen
van „lettres de marquequot;, door den Raad geregeld
werden 2).

In 1438 stond de Raad in briefwisseling met den hertog van
Gelre over een schip van Harderwijk, dat te Edam was aan-
gehouden 3).

Op 24 Maart 1439 werden door hertog Philips in een drietal
stukken resp. de hertog van Gelre en Gulik, de Geldersche steden
en de Geldersche edelen tot betaling van schulden aangemaand.
Uit het onderschrift volgt, dat deze stukken afkomstig zijn uit de
Hollandsche Kanselarij en dus van den Hollandschen Raad
uitgegaan 4).

Op 30 April 1440 werd de stad Kampen door den Raad voor-
loopig in haar oude tolvrijheden in Holland hersteld na haar belofte,
zich te zullen verantwoorden- over het nemen van Hollandsche
schepen in vredestijd 5).

1)nbsp;Van Limburg Brouwer, a.w., p. 42: 4e Mem. Rosa, ff. 2v—3v, druk:
Van Marle, a.w., p. XXV—XXIX, vgl. ook 20 April 1438: Van Limburg
Brouwer, a.w., pp. 42—43, Van Marle. a.w., pp. XXIX—XXXII, waaruit blijkt,
dat de Raad eigenmachtig (wel met instemming der Staten) tot den oorlog
besloten heeft. Op 15 Mei 1438 besloot de Raad nog tot een overgangsmaatregel,
om aan de klachten van benadeelde kooplieden tegemoet te komen: Van Limburg
Brouwer, a.w.. p. 44. 4e Mem. Rosa. ff. 7v—8v.

2)nbsp;Boey. Bedenkinge over de Oudheyt ...... van den Hove van Holland, enz..

p. 47. Een zuiver voorbeeld van zulk een lettre de marque is dc daar genoemde
brief (van 12 Nov. 1434). die aan een burger van Hoorn op die van Kleef
verleend werd: le Mem. Rosa, f. 193. In hetzelfde Memoriaal, f. 187v vindt
men een ander voorbeeld, waarbij op 11 October 1434 zulk een brief op Engel-
sche burgers gegeven werd aan een burger van Zierikzee; gedrukt: De Blécourt
en Meyers. a.w.. nr. 241, p. 125 vgg.

3)nbsp;Van Limburg Brouwer, a.w., p. 48. De Blécourt-Meyers, a.w.. nr. 804,
p. 425: 3e Mem. Rosa, f. 212, gedrukt: Schrassert. Beschrijving van Harderwijk
II. 2e dr.. Harderwijk. 1732. pp. 31—32. Later is Amsterdam in deze zaak tot
arbiter aangewezen: zie Dozy. Inv. oud-archief Edam, Leiden, 1898. nr. 100, p. 19.

4)nbsp;Or. ARA, Charters Grafelijkheid. Het onderschrift van dc drie stukken
luidt: Bi minen heere den hertoge T. B. de Zweten.

5)nbsp;Van Limburg Brouwer, a.w., p. 56: 5e Mem. Rosa, ff. 71—71 v.

-ocr page 155-

Oorlogsverklaringen kwamen bij den Raad binnen en deze bracht
ze bij plakkaat ter algemeene kennis van de ingezetenen in Holland,
Zeeland en Friesland i).

Ook de leiding van de dagvaarten der Staten
was in den regel aan een kleiner of grooter aantal der Raden
toevertrouwd 2). In den Raad moeten — al dan niet volgens in-

1)nbsp;Op 10 Augustus 1440 zond dc Raad copie van de oorlogsverklaring van
den markgraaf van Brandenburg aan de Hollandsche en Zeeuwsche steden: Van
Limburg Brouwer, a.w., p. 58: 4e Mem. Rosa, ff. 59—59v, gedrukt: Van Marle,
a.w., p. L. — Op 1 Augustus 1442 ontving de Raad de oorlogsverklaring van
Bremen, gericht tegen hertog Philips en Holland, Zeeland en Friesland. Zij werd
in de Kanselarij te Den Haag gedeponeerd en van den inhoud werd bij plakkaat
kennis gegeven: Van Limburg Brouwer, a.w., pp. 67—68: 8e Mem. Rosa, f. 37v,
gedrukt: Van Marle, a.w., p. LXIX.

2)nbsp;Dit wordt toegelicht door de volgende posten uit dc le rek. v. Godscalc
Oom, 16 Nov. 1432—15 Nov. 1433: „Item gezcint VI dage in Oust (1433)
Arekin den bode van Leyden an die steden van Hairlcm, Aemstelredam ende
der Goude mit brieven als dat zy commen zouden bi heren Huge (van Lannoy,

heer van Santes) die doe gccommen was int lant ende den anderen Radequot; ......

(f. 59), op f. 59v wordt ook de Baljuw van Dreysscher op Schouwen nog ont-
boden. Op 26 April 1436 worden door middel van de Baljuwen van Kennemer-
land en Waterland vertegenwoordigers van alle dorpen ontboden, om een
maand later te Haarlem te komen bij den
Rentmeester-Generaal en eenigen van
den Raad over de bede en op 9 Mei 1436 eveneens vertegenwoordigers van
alle dorpen in Wcstvriesland ter wille van de dubbele bede (4c rek. v. Godscalc
Oom, 16 Nov. 1435—15 Nov. 1436, f. 105v). — „Lipten XVIen dach vander
maent voirnocmt (16 Nov. 1439) Claes die Wilde gesent over all in Kencmerlant
ende in Vrieslant anden steden, wairscippcn cn dc dienacren aldair dat sy comen
souden tot Egmonde up zekere benoemde dagen byden here van IJselstcyn,
Otte van Egmonde ende Geryt Potter van der Loo (de eerste is in dit jaar
Raad tot wederzeggen; dc tweede Raad zonder wedde cn Baljuw van Kenne-
merland: zie deze rekening, f. 98v; dc derde eveneens Raad zonder wedde),
die van mijns genadichs heren wegen daer gesent werden om horen tacxc enen

ycgcliken tc geven vander nuwcr bedequot; ...... (Ie rek. v. Willem van Naaldwijk,

19 Juni 1439—25 Juni 1440, f. 91). — Op 24 Januari 1454 besluit de Raad, naar
aanleiding van de van den hertog ontvangen brieven, enz. betreffende de munt
tegen 10 Februari een dagvaart in Den Haag tc beschrijven met een groot aantal
Hollandsche en Zeeuwsche steden (Van Limburg Brouwer, a.w., p. 108: 4c Mem.
Bossaert, f. 214v. druk: Boey. Bedenkinge over dc Oudheyt van den Hove van
Holland, enz., p. 175). Het ligt voor dc hand, dat dc Raad de leiding van
deze dagvaart had, omdat hij over de noodige gegevens beschikte.

-ocr page 156-

structies der centrale regeering — de punten opgesteld zijn, die
op de dagvaart behandeld zouden worden, zoodat het dan ook uit
de Memorialen van den Raad is, dat wij de meeste van onze
schaarsche gegevens over het in deze jaren op de Statenvergade-
ringen behandelde moeten putten i).

Zooals in het eerste hoofdstuk reeds gezegd werd, bestonden
de Staten van Holland, Zeeland en Friesland, die ter dagvaart
beschreven werden, bijna altijd slechts uit de Ridderschap en de
vertegenwoordigers der steden 2).

De onderwerpen, die bij de Staten ter sprake gebracht werden.

1)nbsp;Zie b.v. een „Memorie vanden punten die up dese Üjt den Ridderscip ende
steden van Hollant, Zeelant ende Vrieslant te openen zijn upten XVIIen dach
in Meye anno XLIIIIquot;: 10e Mem. Rosa, ff. 7—lOv. Hier kunnen ook de punten
genoemd worden, die door den Raad aan de Staten werden voorgelegd naar
aanleiding van de dreigende landing der Engclschen op 10 Maart 1437: Van
Limburg Brouwer, a.w., p. 35: 2e Mem. Rosa, ff. 145—146v.

2)nbsp;Onder de regeering van Philips zijn mij een paar voorbeelden bekend, dat
ook de geestelijkheid beschreven werd en wel, waar het geestelijke zaken betreft.

(a)nbsp;Van Riemsdijk, a.w., p. 343, noemt vergaderingen sinds 15 Juni 1430, waar
naast de beide andere leden ook provisoren cn cureiten als vertegenwoordigers
der geestelijkheid verschenen, om middelen te beramen, dat Philips' onderdanen
buiten het interdict zouden blijven, dat over Rudolf van Diepholt uitgesproken
was. Kennelijk zijn de geestelijken als bij uitstek deskundigen beschreven, wat
ook volgt uit de bewoordingen van een post uit de rekening van Philips vnn
Borsselen, heer v. Cortgene, Rentmr. v. Bcwcsterscelt, 1429—'30 (RA Zeeland,
arch, der grafelijke officieren v. Zeel., nr. 23): Item so toogh die rentemeester
noch in Hollant des vridages naden heyligen Sacraments dach (5 Mei 1430) bi
ontbieden mijns liefs heeren brieven dair up die tijt ontboden die priestcrcn ende
gheleerdcn ende sommige vanden Ridderen, knapen ende steden roerende van
die van Utrecht ende vort van des Keysers achte ende doe die dachvert verlcyt
wart dair na tooch, enz.

(b)nbsp;Tegen 19 November 1455 werden naast edelen cn steden ook een groot
aantal geestelijken ter dagvaart in Den Haag beschreven (ARA, 5c rek. v.
Clais de Vriese, 24 Mei 1455—23 Mei 1456, posten van 7 Nov. 1455, ff.
159—160v). Op deze dagvaart moet evenals op die van 4 Februari 1456 (post
van 26 Jan. 1456, t.a.p., ff. 169—I69v) „die Reyse van den Turckcnquot;, dus
Philips' kruistochtsplan het onderwerp van bespreking geweest zijn.

(c)nbsp;Op 15 Juli 1457 zijn tegen 24 Juli wederom Geestelijkheid, Ridderschap cn
Steden beschreven, „op een generael dachvaert om an tc hoeren, tguent dat hun
van mijns gcnadichs heren wegen alsdan opgedaen zoude worden by mynen
heren den stedehouder generael van Hollant ende den ambassiaten ende commis-

-ocr page 157-

waren meerendeels van financiëelen aard en betroffen verder vooral
handelszaken en -geschillen. Een voorloopigen indruk kan men zich
daarover vormen uit de „Boergoensche Chartersquot;. Vergeleken met
den tijd van Willem VI zou men eerder geneigd zijn tot minder
omvattende bemoeiingen van de Staten te besluiten. Wellicht
hebben de Staten ingezien, dat in vele gevallen de Raad deskundiger
en bovenal vlugger kon handelen dan de logge Staten-vergadering.
waarbij de leden zich
bovendien herhaaldelijk ongelast verklaarden
cn nadere instructies van hun lastgevers moesten gaan halen i). In
het voorafgaande is verschillende malen gebleken, dat de Staten
klaarblijkelijk voldoenden invloed op de samenstelling van den Raad
hebben kunnen uitoefenen, dat zij geen vrees behoefden te koesteren,
dat hun belangen verkort zouden
worden 2).

Wanneer er onderhandelingen met den bisschop van Utrecht 3)
of andere buitenlandsche vorsten gevoerd moesten worden, werden
daartoe enkele Raden of secretarissen naar de plaats der bijeen-
komst gezonden: vooraf werd voor hen vrijgeleide gevraagd 4).

sarlen aldoc inden Hage wesende, gclijck mijn vorsz. genadige here hunluden
gelast ende bevolen hadde, etc.quot; (weer dc kruistocht?): ARA. 7e rek. v.
Clais de Vriese, 24 Mei 1457-23 Mei 1458, ff. 149v-150v.

1)nbsp;Een voorbeeld van het bestaan van imperatief mandaat voor de vertegen-
woordigers der steden haalt De Lange van Wijngaerden, a.w. I, p. 212, uit
het jaar 1441 aan. Er is daar sprake van het verbond van Kopenhagen (over
betaling van schadevergoeding voor buitgemaakte schepen): „dc steden Haar-
lem, Delft, Lcijden, Amsterdam, ter Goudc en Rotterdam zelden, dat zy van
dier zaken niet mede en hadden van hoirre vroetscip, rijcheijt ende gemcijnten
dat te consentceren gclijc die riddcrscip gcraemt hadquot;.

2)nbsp;Zie boven p. 120.

3)nbsp;Vooral over het onderhoud der bedijking van de Lopickcrwaard, gelegen
op de grenzen van Holland en het Sticht. Op 6 Aug. 1439 schreef dc Raad
hierover aan den bisschop van Utrecht (Van Limburg Brouwer, a.w.. p. 52);
op 29 Juli 1440 werd over dezelfde zaak een dagvaart te Schoonhoven gehouden
(ibid., p. 57), op 3 Juli 1441 nam de Raad opnieuw het besluit aan Utrecht tc
schrijven (ibid., p. 63), terwijl op 3 Augustus 1442 verordeningen vastgesteld
■werden over de dijken van dc Lopickcrwaard. nadat verscheiden dagvaarten ge-
houden waren (ibid., p. 68).

4)nbsp;B.v.: Item upten XXVIsten dach in Novcmbrl (1432) Willem Hein-
r^cx zoen geseint van Leyden mit brieven an mynen heere van Gclre om gclcydc
voir mijns genadichs heeren Rade, die men bi him zenden zoude, enz. (ARA, lc

-ocr page 158-

Zoo waren, waarschijnlijk in September 1434. heer Geryt vanden
Zijl en Boudewijn van Zwieten, beiden Raden ..gemachticht ten
saicken der landen van Hollantquot;. enz. en Clais de Vrieze. bezoldigd
secretaris, naar Heusden gezonden, om met den Kanselier en enkele
Raden van Brabant een dagvaart te houden naar aanleiding van een
geschil tusschen Heusden en 's-Hertogenbosch over dijkzaken i).
In Februari en Maart 1435 hielden de Rentmeester-Generaal.
Godscalc Oom, en de bezoldigde secretaris Adriaen van der Ee, te
Brugge en Gent bijeenkomsten met ..Radessendebodenquot; van de
Duitsche Hanze, tegen 1 Mei gingen de heer van Santes, Adriaen
van der Ee en eenige andere Raden met hetzelfde doel opnieuw
naar Brugge 2),

Op 5 Juni 1436 vertegenwoordigden mr. Heynric Uuttenhove en
mr. Pieter van Beoostenzween. heer van Renesse. den Raad bij een
samenkomst met afgevaardigden der Oostersche steden te Gent 3).
Op 24 October (1444) werd een dagvaart met Franschen gehouden
te Rouaan. waartoe eerst op 4 October (1444) een Statenvergade-
ring te Den Haag gehouden werd, waar de steden opgave moesten
doen van de aan haar burgers door Franschen toegebrachte

schade 4).

rek. V. Godscalc Oom, 16 Nov. 1432—15 Nov. 1433, f. 52). Omstreeks 145a
•werd aan Hoorn een vrijgeleide gezonden, om in Brabant ter dagvaart te gaan.
Het merkwaardige van dit vrijgeleide is. dat het in Den Haag opgesteld werd,
waartoe het zegel van Brabant naar Den Haag moest worden opgezonden
(Gönnet en Baart de la Faille. Inventaris archief Hoorn, regest
515. p. 268).

1)nbsp;ARA, 2c rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1433—15 Nov. 1434. f. 58v.
post van 1 Nov. 1434 (op dezen datum werden hun onkosten vergoed). Op
13 Sept. 1434 werd Arntkin de bode over deze zelfde zaak aan den Kanselier
van Brabant gezonden (ibid.. f. 69).

2)nbsp;ARA. 3e rek. van Godscalc Oom, 16 Nov. 1434—15 Nov. 1435. ff. 74,
74v. 77—77v. De beide eerste dagvaarten werden gehouden op 15 Februari ea
op 27 Maart 1435 (en volgende dagen).

3)nbsp;2e Mem. Rosa. f. I08v.

4)nbsp;Or. GA Hoorn. Vgl. Gönnet en Baart de la Faille. Inv. arch. Hoorn,
regest 410. p. 244. In het stuk wordt geen jaar vermeld, maar waarschijnlijk is
1444 bedoeld, zie Van Limburg Brouwer, a.w.. p. 74 (19 April). In het voor-
jaar. waarschijnlijk in April van dat jaar. is ook reeds een dagvaart beschreven
te St. Omer tusschen den koning van Frankrijk namens die van Dieppe ea

-ocr page 159-

Met de centrale regeering stond de Raad ook voort-
durend in contact, hetzij door brieven i), hetzij door met bijzondere
lastgeving gezonden Raden of secretarissen. Op bevel van Gouver-
neurs. Raad en steden van Holland reisden heer Willem van
Egmond en heer Florens van den Abeele in Juni 1431 naar Brussel,
om den hertog in te lichten over het gevaar dat Holland dreigde
door het verkeer met het Sticht, dat n.1. het interdict, dat op

Holland. Zeeland en Friesland. Onderzaten van deze landen moesten schriftelijk
opgave doen aan de grafelijke ambtenaren van schade, hun toegebracht door
die van Dieppe. Daarna zouden de burgemeesters van Leiden en Gouda deze
klaagschriften meenemen naar Brugge, om ze daar aan eenige Hollandsche
Raden ter hand te stellen. 'Deze Raden zullen dus denkelijk dc dagvaart te
St. Omer bezocht hebben (ARA, 3c rek. v. Willem Engebrechts zoen. H-14.
ff. 81—81V. post van 16 Maart 1444).

1) B.v. ARA. le rek. v. Godscalc Oom. 16 Nov. 1432—15 Nov. 1433.
f. 58: ..Item XXVII dage in Junio (1433) gezeind Gucrkin den bode van Leyden
mit brieven van sRaids wegen tAtrecht an heren Huge van Lannoy ende Guy
Guilbaut mit welken brieven men hunluden screef die grootc lasten, die dagelicx
den landen van Hollant ende van Zeelant overquamen. biddende mids dien den
zelven heer Huge, want hy gouverneur gestelt was. in den voirsz. landen te
comen zo hy eerst mochtequot;, enz.; 2e rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1433—
15 Nov. 1434, f. 67v: ..Gesent XVI dage in dc zelve Maent van Oust (1434)
Colin den bode uuter Hage tot in Vlaenderen an die heren vandcn Raide mijns
genadichs heren hebbende in zijnrc absenden tgouverncmcnt zijnre landen van
Brabant ende Vlaendcren. mit brieven roerende skeysers saicken ende mynen
genadigen here hoet dair mede was ende andere meer saicken roerende desc
landen mit brieven an Guy Guilbaut.quot; Guy Guilbaut was in dezen tijd Gouver-
neur-général des finances (Lameere. a.w.. p. 60). Op 28 September 1434 werden
brieven gezonden aan den hertog, den Kanselier en andere Raden van den
hertog in Bourgondië (ARA. 2c rek. v. Godscalc Oom, f. 69v). Op 18 Decem-
ber 1442 besloten brieven aan den ..ccrwairdigen vader in Godc. den Bisscop
van Doornyck ende anders die Rade mijns genadichs heren up die Üjt tot Ryscl
wesendequot;. (ARA. Ie rek. v. Willem Engebrechts zoen, 1442. f. 122). Op
5 Mei 1445 werden brieven en andere stukken door den Raad en dc commis-
sarissen van den hertog, die zich toen in Holland bevonden naar aanleiding van
de moeilijkheden met den Stadhouder Willem van Lalang, heer van Bugnicourt.
naar Brugge
gezonden aan den hertog, den bisschop van Doornik (President
van den Grooten Raad bij afwezigheid van den Kanselier), den Kanselier en
aan den
Gouverneur van alle financiën, tot welk ambt Pieter Bladelin op 28
Februari 1444 benoemd was, over den toestand van deze landen. De bode moest
op antwoord wachten (ARA, 3c rek. v. Willem Engebrechts zoen. 1444. f. 86v).

-ocr page 160-

Utrecht rustte, ook Holland zou treffen. De hertog zond daarop
twee Vlamingen, mr. Willem Sadelair en mr. Fransoys van Gendt,
naar Holland, om deze zaak te onderzoeken i). Op 9 Maart 1433
gaat mr. Bertelmeus ä la Truye uit Leiden naar Brussel, om te
vragen, wanneer de hertog naar Middelburg zou komen 2).

In het eind van 1435 en het begin van 1436 maakte de secretaris
mr. Jan Rose twee reizen naar Brussel, om den hertog te berichten
over de boven reeds genoemde brieven van koning Hendrik VI
van Engeland aan verschillende Hollandsche en Zeeuwsche steden
en aan gravin Jacoba 3). — Op 16 Maart 1443 vertrokken mr. Hen-
ryc Uuttenhove, Raad, Wilem Engebrechts zoen. Rentmeester-gene-
raal, en Claes de Vriese, secretaris, uit Den Haag naar Brussel, naar
den bisschop van Doornik „ende anders die Rade mijns vorsz.
heren, geordineert ten gouvernemente sine lande van harwarts over
in sijnre absencyenquot;, om een dagvaart te houden over geschillen
tusschen Dordrecht en den „coipman van bovenquot;, tusschen Holland
en Zeeland en Den Bosch, en over klachten van Brabant over een
tol op de Schelde. Er is hier niet sprake van den Grooten Raad,
maar van den naast Isabella gestelden Regentschapsraad4).

Op 22 Januari 1445 werden de heeren van Brederode, Montfoirde,
de jonker van Gaesbeke, heer Dyrc vander Merwede, Aelbrccht van
Naeldwijc, Olaert van Zwanenburch en vele andere edelen en de
steden Middelburg en Zierikzee tegen 4 Februari te Brussel bij den
hertog ontboden „om aldair te tracteren ende te sluyten up alre-
hande punten, him ende sinen gemeenen lande van Hollant, van
Zelant ende van Vrieslant groitlijc angaendequot; c).

1)nbsp;ARA, Tres. rek. v. Frank en Floris van Borsselen, 1430—1432, f. 56v.

2)nbsp;ARA, Ie rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1432—15 Nov. 1433, f. 55.

3)nbsp;ARA, 4e rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1435—15 Nov. 1436, ff.
80-8Iv: 22 Nov.—22 Dcc. 1435, 31 Jan.—6 Febr. 1436.

4)nbsp;ARA. 2e rek. v. Willem Engebrechts zoen, 1443, ff. 66v—67.

5)nbsp;ARA, 4e rek. v. Willem Engebrechts zoen, 1 Jan. 1445—7 Febr. 1446.
ff- 121—122v. In dit laatste geval zien wij dus ook vertegenwoordigers der
Staten, in het bijzonder de Ridderschap is sterk vertegenwoordigd, naar den
hertog komen. Een ander voorbeeld geeft het jaar 1431, wanneer uit Den Haag
aan Zierikzee verzocht wordt Poppe Haymans zoen of Wouter Jans zoen naar
Antwerpen te sturen tegen 2Sondag daarna, om gezamenlijk met Raden en

-ocr page 161-

Omgekeerd kwamen ook voortdurend Raden uit andere Bour-
gondische gewesten naar Holland, wat zooals wij uiteengezet heb-
ben. mogelijk was door hun Raadlidmaatschap .,in algemeenen
dienstquot;. Sommigen gingen op bevel van den hertog met een bij-
zondere commissie, zooals b.v. vóór H47 de gecommitteerden tot
het afhooren der rekeningen i). of wellicht om onderhandelingen te
leiden over het aangaan van een leening 2).

Zeer vaak kwam ook de superieur van den Rentmeester-generaal.quot;
de Ontvanger-generaal van alle financiën, de Gouverneur-generaal
of de Hofmeester over 3). Ook bij het geschil tusschen Willem van
Lalaing en verschillende Hollandsche steden verschenen commis-

gedeputcerden ..vanden lande ende steden uut Hollantquot; naar den hertog tc reizen
(ARA, Tres. rek. v. Frank en Floris van Borsselen, H30—H32, f. 66v:

28nbsp;Mei H31).

1 ) Zie beneden hoofdstuk III.

2)nbsp;ARA, 5c rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1436—15 Nov. 1437, ff. 113,
114v: Geseint XXIX dagen in Junio (1437) Colin den bode mit brieven tot
Andwerpen om tc gelcyden heren Willem van Aleyn, heren Colaert van Co-
mene, meyster Berthelemeus a la Truye, ende andere Raiden, die mijn genadich

heere in Hollant zcynde ...... Geseint XXIII dagen in Julio (1437) Claiskin den

bode mit brieven in Zeelant anden heere van der Veere van heren Willems
van Alayin wege ende dc anderen commissarissen, die in Hollant gccommen
waeren, enz. Verder nog genoemd ff. 91, 100. Dat de reden van dc komst der
commissarissen het sluiten van een lecning was, kan misschien volgen uit
posten op ff. 118 (Middelburg), 118v (Zierikzec).

3)nbsp;De „generael rentmeester van alle mijns genadichs heren financienquot; Jan dc
Visen, komt b.v. met Pieter van der Tanerijc (zie over hem beneden p. 159) uit
Brabant naar Holland. Pieter van der Tanerijc was daartoe uit van 7 Oct.—

29nbsp;Nov. 1437 (ARA, lc rek. v. Willem v. Naaldwijk. 19 Juni 1439—25 Juni
1440, f. 66v). In Oct.—Nov. 1446 is dc Hofmeester Pieter (Bladelin gezegd)
Leestmaker met commissarissen in Holland om geld voor den hertog te leenen
van grafelijke officieren (ARA, 2e rek. v. Anthonis Michiels. 7 Febr. 1447—
7 Febr. 1448. ff. 128, 129 (23 Oct.), ff. 130v. 131v. 132 (5. 7. 8. 10. 13 Nov.).
ff. 132v. 133 (17, 18 Nov.).

Op 24 Juni 1449 worden een groot aantal Zeeuwsche edelen en afgevaardig-
den der 2^euwsche steden naar Den Haag ontboden op een dagvaart, die daar
gehouden werd door Pieter Leestmaker en andere commissarissen van den
hertog (ARA, 4c rek. v. Anthonis Michiels, 7 Febr. 1449—7 Febr. 1450, ff.
139—139v).

-ocr page 162-

sarissen van den hertog in Holland en Zeeland i). Bij de veroor-
deeling van mr. Gooswijn de Wilde en Bengaert Scey werd de
rechtbank gevormd door commissarissen van den hertog 2).

Tenslotte herinner ik nog aan de „commissarissen ter reformatiequot;,
die naar Holland en Zeeland gezonden werden door de zes „commis
sur Ie fait des demaine et financesquot; 3).

Ook gebeurt het wel, dat vreemde Raden op verzoek van den
Hollandschen Stadhouder en Raad overkomen 4).

Wij zien dus, dat door een voortdurend heen en weer gaan van
boden met brieven, van Raden, secretarissen en andere ambtenaren,
het contact tusschen de Hollandsche bestuursorganisaties en de
centrale regeering bewaard werd ^).

1)nbsp;Groot aantal posten in Mei H44 (ARA, 3e rek. v. Willem Engebrechts
zoen. 1444. ff. 86—86v. 88v—89. 89—89v, 91). 8 Juni 1444 (ibid.. ff. 96—96v).
Juli (ibid., ff. 96. 97. 98. 98v. 98v—99. 100. lOOv. 101). Augustus 1444 (ibid..
ff. lOlv. 102v—103). 10 Sept. 1444 (ibid., ff. 106v—107). April 1445 (ARA.
4e rek. v. —. 1 Jan. 1445—7 Febr. 1446. ff. 127v. 129). 20 Mei 1445 (ibid..
f. 135).

2)nbsp;ARA, 3e rek. v. Anthonis Michiels, 7 Febr. 1448—7 Febr. 1449, f. 122:
„Upten XXIen dach in Decembri (1448) gesent Jan Jacobs soen mit brieve
van den commissarissen meister Jan Loorfevre ende meister Loys Dommessent
gaende an Pieter Leestmaker. hofmeister etc.. roerende den saicken, dair om
sy hier laigen inden lande van Hollant. als vanden president ende Bengart, den
bode gegeven voor XIII dagen, die hy uutwas. overmitz dat hy na antwoirde
verwachten ende brengen mostequot;, enz. 4e rek. v. Anthonis Michiels, 7 Febr.
1449— 7 Febr. 1450. f. 144: ..Upten lilden dach in 'Decembry (1449) soe reysde
Michiel van Haelwijn ende Jan vanden Cruce. duerwairder, uter Hage mit mijn
here van Lannoy. stedehouder, ende anders die commissarissen mijns genadichs
heren tot Gorinchem ende van danen voort tot Huesden om te halen ende te
bryngen, te weten meister Goossin de Wilde tot Ixjuvestain om te rechten,
ende Bengart Scey tot Gorinchem vorsz. om te bannen,quot; etc.

3)nbsp;Hierover wordt beneden, p. 180, gesproken.

4)nbsp;B.v. ARA, le rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1432—15 Nov. 1433,
f. 60v: „Item VIII dagen in Septembri (1433) Arekin den bode gezeint van
Leyden tot in Vlaenderen an heren Roelant van Uutkerken. Guy Guilbaut.
meester Berthelemeus a la Truye ende meester Joos van Steeland, als dat zy
commen wouden bi den Raiden tot Leyden zo zy eerst mochtenquot;. Enz.

5)nbsp;Met de tallooze voorbeelden voor oogen, die alleen reeds in het hoofdstuk
„Reysenquot; in de rekeningen der Rentmeesters-generaal voorkomen, blijkt dan ook
het onhoudbare van Huizinga's opvatting, als zou alleen de Stadhouder een

-ocr page 163-

B. Juridische werkzaamheden.

De j u r i s d i c t i e van den Raad was er een van uitzonderingen;
zij strekte zich n.1. over al die gebieden uit, waarop uitdrukkelijk
de ordinaris-gerechten incompetent waren verklaard i). Verder is,
zooals wij gezien hebben, de arbitrale rechtspraak voor den Raad
een bron van competentie geworden, terwijl ook de kennis van
allerlei zaken die 's graven heerlijkheid raakten, alleen aan den
Raad toekwam. Boven hebben wij al door enkele voorbeelden
aangetoond, dat de Zoen van Delft en de commissie voor de
Negenen, die voortvloeide uit artikel 6 van dien Zoen. van kracht
zijn gebleven. Dit geldt ook waar het gaat om de clausule uit de
commisie van 13 Augustus H28 ..recht ende bescheid te doen ende
te doen doenquot;. Zoo nam b.v. op 17 October 1435 de Raad een
beslissing over een inbreuk door de stad Oudewater gemaakt op de
rechtspraak, die den burggraaf van Montfoort als heer van Pols-
broek toekwam ~). Men kan rekenen dat de Raad evenzeer in zijn
hoedanigheid van contróleerende instantie een verordening op het
vervolgen van voortvluchtigen uitgevaardigd heeft 3). Ook werd
een wederkeerig verdrag tot uitlevering van misdadigers tusschen
Leiden en Den Haag onder bemiddeling van den Raad gesloten4).
Tenslotte wijs ik nog op een vonnis van den Raad van 14 Augustus
1454. waarbij de kennis van zaken, die dijkrecht betroffen, uit-
drukkelijk aan Dijkgraaf en Heemraden werd toegewezen 5).

vcrbindingsschakcl tusschen dc centrale regeering en Holland en Zeeland ge-
vormd hebben (aangehaald artikel in Le Moyen-Age, 41. p. 86).

1) Dc Monté ver Loren. a.w.. p. 731.

2 ) Fruin en Lc Cosquino de Bussy. Catalogus van het Archief der heeren
van Montfoort, Utrecht, 1920. regest nr. 492, p. 179.

3)nbsp;2c Mem. Rosa. f. 100. zie De Blécourt en Meyers. a.w., nr. 395, p. 213.

4)nbsp;2c Mem. Rosa, f. 108v, druk: Dc Ricmer, Beschrijving van 's-Graven-
hage II. 's-Gravenhage. 1739, p. 311. Bij Dc Blécourt en Meyers, a.w., nr. 404,
p. 216, met onjuiste opgave van datum (15 Juni i.p.v. 25 Juni 1436),

5)nbsp;Vermeld: Van Limburg Brouwer, a.w., p. 109. Ook het schorsen van met
rechtspraak belaste ambtenaren kan tot deze contrôle gerekend worden: zoo op
17 Mei 1455 heer Lodewijck van Treslongen als Baljuw en Rentmeester van
Gouda; op 22 Mei 1455 heer Willem van Montfoirde als Baljuw en Rentmeester
van Gooiland (ARA. 4c rek. v. Clais dc Vriese. 24 Mei 1454—23 Mei 1455.

172. 173).

-ocr page 164-

Tot de competentie van den Raad behoorden verder alle zaken,
die geestelijke personen en kerkelijke goederen, personae miserabiles
en vreemdelingen betroffen i).

Duidelijk blijkt ook 's graven competentie, wanneer een lager
instantie zich practisch onbevoegd verklaart 2).

1) Hier zij verwezen naar Van Riemsdijk en De Monté ver ILoren, De recht-
spraak van den graaf van Holland I, ook naar de daarbij aansluitende hoofd-
stukken bij De Monté ver Loren, a.w. Als grens der door Van Riemsdijk
bijeengebrachte bewijsstukken voor de rechtspraak van den Raad is gekozen
1436. Ook voor de volgende jaren zou materiaal bij elkaar gebracht kunnen
worden, waaruit de continuïteit in de competentie van den Raad blijkt. B.v. voor
rechtspraak over goed van geestelijken een rekeningpost van 12 Maart 1455:
„Upten Xllen dach in Mairte gesent Dirck Luytkin mit brieven anden Bailliu
van Rijnlant, dat hij soude commen ter antwoirde, roerende vanden lande dat
toebehoirde heeren Heynrick Maurins zoen pastoer van Rcynsburch, dair die
bailliu handt an geslagen hadde, tegen welke him die procureur general oppo-
seerdequot;, enz. (ARA, 4c rek. v. Clais dc Vriese, 24 Mei 1454—23 Mei 1455,
f. 169).

) ARA, 8e Mem. Rosa, f. 56v: Manycrc van enen vonnisse tc wyscn by
den buyren van Hekendorp ende van Putkuype up sulkc ansprakc als die here
van Montfoirde heeft doen doen up enige goeden inden ban vande voirsz.
dorpen gelegen toebehoerende sommige geestclikc personen der ccclesyc vaa
Utrecht. — Want wy voelen ende vernemen na ansprakc ende antwoirde die
wy van partyen an bcyden zyden gehoirt hebben, dat dese sake onzen genadi-
gen hecre van Bourgongen grave van Hollant ende zijnre hoichcit aenroert up
eene zyde ende an dander zyde eensdeels geestelikc personen, die him behelpen
mit bullen ende brieven van onzen heyligen vader den paeus van Romen alzo
dat ons dese sake te hooge ende te groot is, so wysen wy na onzen besten by
onzen cede ende consciencie deze sake anden Raidc ons genadigs heren van
Bourgongen gestelt ten saken zijnre landen van Hollant Actum duodccima die
Decembri (1442) praesentibus, enz. Er zijn dus verschillende redenen voor het
zich onbevoegd verklaren van dit ordinaris-gerccht: dc zaak raakt 's graven
hoogheid, geestelijke personen zijn partij. Bovendien acht het zich ondeskundig
ten opzichte van de door partijen aangevoerde canonick-rcchtelijkc bewijsmid-
delen. De Raad won in zulke gevallen wel advies in van deskundigen, b.v., ia
een geschil over huwelijksche voorwaarden, van veertien doctoren, licentiaten
en baccalaurei aan het hof van den hertog, aan dc Universiteit tc Leuven en
in Holland en Zeeland (22 Febr. 1441: Van Visvliet, a.w. III, nr. 1320, p. 392).
Dr. J. Ph. de Monté ver Loren vestigde cr mijn aandacht op, dat dc buren
van Hekendorp en Putkuype inderdaad een vonnis wijzen en zich dus niet aan
een volgens costumier recht reeds verboden rechtsweigering schuldig maken.

-ocr page 165-

Over leengoed kon de Raad slechts dan een beslissing nemen,
wanneer het nog niet uitdrukkelijk aan iemand als leen uitgegeven
was. Was dit wel het geval, dan moest zulk een zaak voor de
leenbank verschijnen i).

Uit een beslissing van 5 October 1447 kunnen wij opmaken, dat
ook geschillen, die ontstaan waren tengevolge van een oorlog, tot
de competentie van den Raad gerekend
werden 2).

Voor grafelijke ambtenaren en edelen fungeerde de Raad als een
forum privilegiatum. Dit moet niet als een bijzonder voorrecht van
deze categorieën
beschouwd worden, maar eerder als een middel,
om de partijen, wanneer zij gevonnist werden, eventueel tot het
ondergaan van het vonnis te kunnen dwingen, waartoe de ordinaris-
gerechten vaak niet de noodige macht bezaten, wanneer de veroor-
deelden zelf machtig waren 3).

Het is merkwaardig, dat ook delicten tegen de zeden, waarvan

1)nbsp;Vgl. Dc Monté ver Loren, a.w., p. 512 vgg.

2)nbsp;ARA, Ie Mem. Bossaert. f. 3: Als vanden geschillen die uytstaende
zijn voir mynen heere den president ende Raide tusschen den voirsz. parüen
(Madiijs van Tilborch ende dc stede van Acmstelrcdam) roerende van zekeren
scaden ende nemynge die dcselvc Mathijs der voirnoemder stede van Aemstel-^
redam eyschende is ende hem inden oirloogc vanden Oosterlingen genoemen
ende gedaen geweest zijn, optwelke dc voirsz. van Acmstcrdam gcdeclincert
hebben, meynendc dat dair off hocrc poorteren tc rechte staen souden voir die
stede van Aemstclredam, soc ist gczeyt ende gcwijst, dat aengesien dat dese
nemynge den oorloge aenroerendc is van welken oorloge die kennissc ende
berecht altljt toe behoort heefft ende noch toebehoort by gemeenrc oevcrdracht
der staten vanden landen mynen genadigen heere off den voirsz. president ende
Raide in zyne nacm, dat die sake ende berecht alhier tc hoeve blyven saliquot;, enz.
— 'De competenüc van den graaf vloeit dus voort, uit het feit, dat dc Staten
voor alle geschillen, die het gevolg waren van dezen bepaalden oorlog (althans
200 meen ik het tc moeten lezen) aan den Raad gebleven waren.

3)nbsp;Een duidelijk voorbeeld: „Upten IlIIden dach in Octobri (1457) geseynt
Reyner Ghcryts zoen, bode van Hairlem, mit enen besloten brief vanden heren
vanden Rade aldair wesende an den burchmeisteren, scepenen ende raden der
stede van Dordrecht, roerende vander vanginge aldair gedaen anden persocn
van Pieter Annokc, ende int lange die redenen, wair om die Raden mijns gena-
dichs heren van Hollant vcrclairden ende oic versochten den vorsz. Pieter, als
Raid, Bailliu, Tolnair, Rentmeester ende oic castelleyn van dier saicke ende
vangenisse mogentlyken ontslagen te wesen, ende op dat (d.w.z. Indien) hoere
ueyningc waere, dair up yet te zeggen, him dair af dan te achtervolgen voir

-ocr page 166-

men zou vermoeden, dat zij tot de competentie der geestelijke recht-
banken behoorden, door den Raad berecht zijn, zonder dat men iets
bemerkt van inmenging van geestelijke instanties i). Daaren-
tegen werd in een geval van heresie de overkomst naar Den Haag
verzocht van den vicaris van den bisschop van Utrecht, den provisor
van Kennemerland en den ..Inquisitoir van heresienquot; 2).

Tenslotte wijzen wij erop. dat de Raad nog als appèl-instantie
van de lagere gerechten werkzaam was 3). Wanneer wij de veel-

mynen genadigen here of zynen Rade, in zynen name, dair die kennesse ende
berecht op him behoirtquot;, etc. (ARA, 7e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1457—
23 Mei 1458, ff. 157v—158). — De Monté ver Loren. a.w.. pp. 218—219.

1 ) Gevallen van sodomie, waarbij zelfs een priester betrokken was: posten
van 1. 18. 21. 22 en 25 October 1454; ARA, 4e rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei
1454—23 Mei 1455, ff. 155—155v. Slechts werd bij charter van 7 Oct. 1454
(or. ARA. Rijnsburg. druk: Joosting en Muller, Bronnen geschiedenis kerkelijke
rechtspraak in het bisdom Utrecht III, 's-Gravenhage. 1910. pp. 231—232) aan de
abdij van Rijnsburg vrijwaring van vervolging door den kerkdijken rechter toe-
gezegd, wegens het weghalen van een der bedrijvers van het kerkhof der abdij.
Dit slaat echter alleen op een schending der immuniteit, niet op een voorgeschre-
ven berechting door een kerkdijken rechter. In de zaak van Dirck van der Goude.
die zich volgens den Procureur-generaal schuldig had gemaakt aan ..grote (n) lasti-
ge (n) saken. die zijn tegens de Kersten ewequot;. dus waarschijnlijk ook een zeden-
delict. is de Raad echter voor de argumenten van den Baljuw van Rijnland
gezwicht, aangezien deze zaak in dc privileges, enz. niet van het landrecht
uitgezonderd was. Dirck van de Goude heeft dus voor Baljuw en mannen terecht
gestaan (ARA. 8e Mem. Rosa, ff. 23v—24v: 25 Mei 1442). Wellicht werpen
de volgende deelen van de bronnen uit de nalatenschap van Van Riemsdijk licht
op de ontwikkeling van deze competentie.

2)nbsp;22 Febr. 1458: ARA, 7c rek. v. Clais dc Vriese. 24 Md 1457—23 Md
1458. f. 165.

3)nbsp;Zie Van Riemsdijk-De Monté ver Loren, Dc rechtspraak van den graaf
van Holland I, pp. 186—214. — Waarschijnlijk pas na de reorganisatie sinds
1446 ressorteert de Raad van Holland onder den Grooten Raad als hoogste
juridische instantie. Mijn aanteekeningen uit dc rekeningen bevatten een vroegste
beroep op den hertog (d.i. den Grooten Raad) op 29 Augustus 1450 (ARA. 5e
rek.
V. Anthonis Michiels, 7 Febr. 1450—7 Febr. 1451. f. 116v). Door het
privilege de non evocando voor Holland en Zeeland van 11 Juni 1452. werd
de rechtspraak van den Grooten Raad in eersten aanleg over ingezetenen van
Holland en Zeeland tot vier gevallen beperkt, wanneer door bijzondere om-
standigheden de bevoegde rechter zijn taak niet kon of wilde vervullen (vgl. Van
Limburg Brouwer, a.w..
p. 104: Groot Placaetboeck II. p. 679).

-ocr page 167-

omvattende bestuurlijke en juridische werkzaamheden van den Raad
tijdens Philips en uit den tijd daarvoor onder Willem VI vergelijken,
dan kunnen wij in geen enkel opzicht tot principiëele verschillen
concludeeren. Wel hebben de juridische competenties zich verder
ontwikkeld en zijn zij vaak uit een gewoonte tot een recht van den
Raad geworden, zooals zij tenslotte in de latere Instructies gefineerd
zijn. Ook wat den aard der werkzaamheden betreft, moeten wij dus
tot de conclusie komen, dat het jaar 1428 of 1432 geen onderbreking
in de geleidelijke ontwikkeling van den Raad beteekend heeft.

-ocr page 168-

HOOFDSTUK III.

Het toezicht op het rekenplichtig beheer.

1. De gecommitteerden tot het afhooren der rekeningen.

Met het einde van het jaar 1432 is de Bourgondische bestuurs-
organisatie in Holland en Zeeland tot volle ontwikkeling gekomen.
Van af dat tijdstip immers is de contrôleerende taak ten opzichte
van de rekeningen der grafelijke ambtenaren aan den Raad ont-
nomen en opgedragen aan eenige gecommitteerden uit de Reken-
kamers van Rijssel en Brussel. Deze nieuwe regeling is niet
plotseling tot stand gekomen, pogingen in die richting zijn
ondernomen in 1428 en 1431. De bedoeling, die de Bour-
gondische regeering met deze hervorming beoogt, is het zooveel
mogelijk opvoeren van de grafelijke inkomsten door een streng en
effectief toezicht op inkomsten en uitgaven der grafelijke officieren
en voorts het uitschakelen van den Raad en daardoor van de Staten
bij deze controle i). Dit tweede oogmerk werd te beter bereikt, daar
in de jaren tot 1446 deze werkzaamheden met slechts enkele uit-
zonderingen opgedragen waren aan vreemdelingen. Nog geheel
afgescheiden van de bedoelingen van Philips om het toezicht door
slechts van hem afhankelijke ambtenaren te doen geschieden, was
het ook noodzakelijk om hiermede Rekenmeesters uit Brussel en
Rijssel te belasten, omdat er geen Hollanders waren, die de daartoe
vereischte technische scholing bezaten.

Hier volgt eerst een overzicht van de interne organisatie, het
met het afhooren en sluiten der rekeningen belaste personeel, hun
salariëering en de plaats, waar zij de ambtenaren lieten rekenen,
een opsomming van hen, die rekenplichtig waren, en opmerkingen
over de techniek van het rekenen volgens de in de Bourgondische

1 ) Zie boven, pp. 62—63, 75.

-ocr page 169-

Rekenkamers gebruikelijke methode en tenslotte de beantwoording
van de vraag, of de gecommitteerden nog op andere wijze dan met
het afhooren der rekeningen in Holland en Zeeland werkzaam
zijn geweest.

Op 16 December 1432 werd Jooskin van Steelant uit Den Haag
naar Vlaanderen gezonden, om een nieuwe commissie tot het doen
afhooren der rekeningen te halen voor mr. Berthelmeus a la Truye
en mr. Joos van Steelant i). Mr. Joos van Steelant, afkomstig uit
Gent, is ons al bekend door zijn verblijf in Holland sinds 1 October
1426. Hij en mr. Berthelmeus werden bovendien al genoemd in de
commissie van 30 April 1431 tot het afhooren van de rekening van
den Tresorier, Daar in het bijzonder mr. Berthelmeus a la Truye
naast zijn arbeid als gecommitteerde in Holland zijn gewone werk
in de Rekenkamers te Brussel en Rijssel had te verrichten en ook
de tijd van mr. Joos van Steelant op allerlei manieren in beslag
genomen werd, vertoefden de gecommitteerden slechts een gedeelte
van het jaar in Holland; voor het verblijf buiten de stad van hun
inwoning, voor mr. Berthelmeus Brussel, later Rijssel en voor mr.
Joos Gent, ontvingen zij met inbegrip van den tijd benoodigd voor
de reis heen en terug een vergoeding per dag van twee franken 2).
Vroeger 3) heb ik al uiteengezet, hoe het werkzaam zijn van vreem-
delingen in Holland en Zeeland onder de regeering van Philips te

1)nbsp;ARA, 3c rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. H34—15 Nov. 1435, f, 75v.

2)nbsp;ARA, 2e Trcs.rck. v. Boudcwijn van Zwieten, 28 Oct. 1425—28 Oct.
1427, f. 79v. Mr. Berthelmeus è la Truye was Rekenmeester tc Brussel (2c rek.
v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1433—15 Nov. 1434, ff. 60v, 54v); hij wöont daar
18 Dec. 1434 (t.a.p., ff. 84v—85; vgl. nog op 31 Jan. 1435: Devillers, Cart. des
Comtes de Hainaut, no. 1811. t. V, p. 317). Op 1 Mei 1436 wordt hem 200
Philippus-rijders vergund voor den aankoop van een huis te Brussel: 4e rek. v.
Godscalc Oom, 16 Nov. 1435—15 Nov. 1436, f. 91. Rekenmeester te Brussel
cn Rijssel: 7e rek. v. Godscalc Oom, 16 Nov. 1438—19 Juni 1439, f. 55. Rijssel
«lis zijn woonplaats genoemd: 2c rek. v, Willem v. Naaldwijk, 26 Juni—25 Dec.
1440, f. 53v (21 Mei 1440), 2e rek. v. Wilicm Engebrechts zoen, 1443, ff. 73v—

74 (4 Juni 1443)._Misschien moet dc „nieuwe commissiequot;, waarvan op 16 Dec.

1432 sprake is, die van 30 April 1431 vervangen. — Daggeld van twee franken
geregeld vermeld in het hoofdstuk Uutgeven van reysen, enz., b.v, 4c rek. v.
Godscalc Oom, 16 Nov. 1435—15 Nov. 1436, ff. 80, 89v.

3)nbsp;Boven, p. 68.

-ocr page 170-

rijmen valt met den hardnekkigen tegenstand van de Staten tegen
het bezetten van functies door vreemdelingen. Zoowel mr. Berthel-
meus a la Truye als mr. Joos van Steelant zijn Raden van Philips
en als zoodanig konden zij in de verschillende Bourgondische terri-
toria gebruikt worden. Het is daarom ook niet juist te zeggen, dat
Holland en Zeeland tot 1446 ressorteerden onder de Rekenkamer
te Rijssel i). In de practijk kwam het daar misschien wel eenigszins

1 ) Van de Wall in de Handvesten v. Dordrecht, p. 568, noot, kol. b. maakt
melding van het in het 2e Mem. Rosa f. 155v voorkomend verzoek der Reken-
kamer van Rijssel, d.d. 4 April 1437, aan Stadhouder en Raden v. Holland, om
een ordonnantie van 1 Febr. 1437 te doen afkondigen. Hoewel deze brief door
Boey. a.w. II. pp. 189—190 en bij De Blécourt-Meyers. Uitg. Mem. Rosa I, 11. III.
nr. 457. p. 240 gedrukt is. laten deze beide uitgaven zooveel te wenschen, dat ik
den tekst hier nog eens laat volgen: ..Tres chiers et especiaulx amis, nous noz re-
commandons à vous tant comme plus, povons et vous envoyons avec cestes la copie
de certaines ordonnances faites par notre tres redoubté seigneur monseigneur dc
Bourgoingne le premier jour de Février darrenier passé. Si les veulliez sans
delay garder, entretenir et faire garder et entretenir par tous les officiers de
receptc et autres de par dc là. par la manière quil appartendra et comme notre
dit seigneur le veult et mande estre fait. Et nous veulliez rescripre dc la recep-
tion de cestes, ensemble se aucune chose vous piaist que faire puissions pour le
accomplir de tres bon cuer. Tres chiers seigneurs et especiaulx amis, le Saint
Esprit vous ait en sa sainte garde. Escript cn la chambre des comptes à Lille le
IlIIe jour davril lan mil 1111= XXXVII après Pasques. Et estoit dessoubz
escript: les gens des comptes de monseigneur le duc de Bourgoingne à Lille tous
vôtres, et signées: de Fierabras. Et dessus y avoit escript: A noz tres chiers
seigneurs et especiaulx amis messeigneurs Hue de Lannoy, seigneur de Santes.
chief de conseil de monseigneur le duc dc Bourgoingne de ses pays de Hollande.
Zellande et Frise, et Godscalc Oom, receveur general desdiz pays et à chacun
dculxquot;. Dc ordonnantie van 1 Febr. 1437 (vgl. de aantccking van den Raad,
bij Dc Blécourt-Meyers, nr. 456: „zekere ordonnantiën ende restrincticnquot;),
waarvan sprake is, moet dezelfde zijn als die van 1 Jan. 1437, die in dc 5c rek.
V. Godscalc Oom, 16 Nov. 1436—15 Nov. 1437, f. 70v, genoemd wordt (deze
laatste dateering zal dan wel fout zijn). Het zijn de voor alle territoria afge-
kondigde bezuinigingsmaatregelen, zie boven p. 85. Van dc Wall meent, dat
door de Rekenkamer tc Rijssel niet zulk een ..ordrequot; gegeven had kunnen wor-
den, wanneer Ontvangers en Rentmeesters niet verantwoordelijk voor die kamer
waren geweest. Van een order is echter geen sprake. De Rekenkamer geeft het
bevel van den hertog slechts door. Dc Rijsselschc Rekenkamer was in het bij-
zonder bij de bezuinigingsmaatregelen betrokken door haar uitzonderingspositie

-ocr page 171-

op neer, maar de Bourgondische regeering riskeerde het niet om
door een eenvoudig aanduiden van deze gecommitteerden als Reken-
meesters van Brussel en Rijssel de gevoeligheden van Hollanders
en Zeeuwen te kwetsen. Daarom is steeds sprake van „gecommit-
teerden tot het afhooren der rekeningen van de officieren en
dienaren in Hollandquot; of zelfs van „Rekenmeesters van de officieren
en dienaren in Hollandquot; i).

Sinds 1433 zijn de recessen meestal onderteekend door den klerk
Pierre de la Tanerie
2).

In 1434 en 1435 heeft Dirc Boudenszoen van Zwieten blijkbaar
als plaatsvervanger dienst gedaan voor mr. Joos van Steelant 3).
Op dezelfde manier vinden wij in recessen uit het jaar 1440 Jan
Quevin korten tijd vermeld, er is van hem sprake als ..secretaris
ende mede auditeur van der rekeningequot;. ook hij ontvangt twee
franken voor eiken dag dat hij in dienst van den hertog werkzaam

onder de Bourgondische Rekenkamers. Althans sinds H40 rekende voor haar
de Ontvanger-generaal van alle financiën (Lameere. a.w.. p. 67: voor ,.1439quot;
is tweemaal „1440quot; te lezen).

1)nbsp;Een enkele maal zou men zelfs tot het bestaan van een Hollandsche Reken-
kamer avant la lettre besluiten. Op 18 Augustus 1440 wordt een bode aan den
heer van Egmond gezonden. .,dat hy comen soude inden Hage byden regent
(Willem van Lalaing) ende die meesteren vander camer vander rekeningequot;. nog
duidelijker zou dit blijken uit een aanteekening van Sept. (7) 1442. waar ge-
sproken wordt van dc ..camer vander rekeninge van Hollantquot; (2c rek. v. Willem
V. Naaldwijk, 26 Juni—25 Dec. 1440. f. 65v; Ie rek. v. Willem Engebrechts
zoen. 1442. f. 114).

2)nbsp;Hij geniet één frank 's daags, zie 4e rek. v. Godscalc Oom. 16 Nov.
H35—15 Nov. 1436. f. 85v. Althans voor het jaar 1439 is Pierre de la Tanerie
(Pieter vander Tanerye) in plaats van mr. Joos van Steelant gecommitteerde
naast mr. Berthelmeus è la Truye geworden (le rek. v. Willem v. Naaldwijk,
19 Juni 1439—25 Juni 1440, f. 66). hij heeft dan ook tot zijn dood — hij stierf
aan dc pest. die Den Haag teisterde, op 28 Oct. 1439 — 2 franken per dag
ontvangen.

3)nbsp;In de recessen van overgeleverde rekeningen komt zijn naam het eerst voor
°P 9 Jan. 1434 (ARA, rek. v. Henric v. Wassenaer, Rentmr. v. N.-Holl.. 2 Febr.
1432—2 Febr. 1433). voor het laatst op 21 Maart 1435 (2e rek. v. Godscalc
Oom, 16 Nov. 1433—15 Nov. 1434. f. 76). Hij is dezelfde als de ongelukkiger-
wijs tot Italiaan geworden Thierry Bouduillone bij Van de Wall, Handvesten

Dordrecht, p. 568. noot. kol. b.

-ocr page 172-

isi). Op 20 Maart 1441 is een zelfde daggeld toegekend aan mr.
Andries van den Cruce, die zich in Fransche stukken Andry de la
Croix noemt. Zijn aanstelling tot Auditeur is van blij venden aard 2).
Op 26 November 1445 werd commissie verleend als klerk van dc
rekening aan Jacob Cruesinc^). Men ziet, dat gaandeweg het
aandeel van Hollanders en Zeeuwen bij het afhooren grooter werd.
Het is mogelijk, dat zoo opzettelijk enkele landgenooten in de
techniek van het rekenen geoefend werden (Quevin, Van den Cruce,
Cruesinc), die het werk van de buitenlandsche gecommitteerden
konden overnemen.

De plaats, waar deze gecommitteerden de rekeningen der ambte-
naren hebben afgehoord, is in het algemeen dezelfde als die, waar
de Raad zetelt. Tot in het begin van 1434 is het
Leiden4), daarna
wordt het Den Haag.

De eenige uitzonderingen van schijnbaar principiëele beteekenis
op het afhooren binnen Den Haag vormen een aantal Zeeuwsche
rekeningen, vrijwel alle van Heinric van Borsselen, heer van der
Veer; op 16 Januari 1438 werden rekeningen van hem te Atrecht
afgehoord, echter door de gewone gecommitteerden Barthélemy a la
Truye en Josse de Steeland'^). Een ander geval is het op het
eerste gezicht, wanneer wij in 1440 en 1441 vermeld vinden, dat
rekeningen van hem in de Rekenkamer te Brussel zijn gehoord en
gesloten. In 1440 zijn echter behalve enkele alleen in Brabant

1)nbsp;12 Juni H40 (ARA, 7e rek. v. Aelbrecht v. Raephorst, Rentmr. v. Kennc-
merl.. 29 Nov. H36—29 Nov. 1437) tot 14 Aug. 1440 (RA Zeeland, 4e rek.
v. Heinric v. Borsselen, heer van der Vere, Rentmr. Bew. Scheide, 29 Aug.
143amp;—28 Aug. 1439).

2)nbsp;3e rek. v. Willem v. Naaldwijk, 26 Dec. 1440—21 Dec. 1441, f. 73.

3)nbsp;ARA, Rood Reg., f. 1.

4)nbsp;Op 8 April 1434 Is nog een rekening te Leiden afgehoord en gesloten
(RA Zeeland. 2e rek. v. d. Rentmr. Bew. Schelde. Florens v. Borsselen, 1 Oct.
1432—1 Oct. 1433, Fruin, Rekeningen enz. in 1607 uit dc Holl. Rekenk. naar
dc Zeeuwsche overgebracht, Inv. nr. 2). Echter werd in Maart{?) 1434 een
kist, waarin rekeningen „vanden dienres in Hollantquot; opgeborgen waren, van
Leiden naar den Haag gebracht (2c rek. v, Godscalc Oom, 16 Nov. 1433—
15 Nov. 1434, f. 64v, ongedateerd tusschen posten van 8 en 10 Maart).

5)nbsp;H. Nélis, Catalogue des Chartes du Sceau de l'Audicncc t. I, B no. 125.
p. 121.

-ocr page 173-

werkende Rekenmeesters aanwezig mr. Bertelmeus a la Truye en
Jan Quevin 1), in 1441 zijn het mr. Bertelmeus en Andries van der
Cruce 2). Dat juist deze Zeeuwsche rekeningen in Brussel zijn
afgehoord 3), is waarschijnlijk slechts om practische redenen,
■wegens den betrekkelijk kleinen afstand van Zeeland tot Brussel,
gebeurd. Niets wijst er in ieder geval op, dat deze rekeningen van
Rentmeesters Bewester- en Beoosterschelde onder de Rekenkamer
van Brabant ressorteerden. Immers, als wij nu overgaan tot een
bespreking van die
ambtenaren, die voor de gecommitteerden reken-
plichtig waren, dan vinden wij naast den
Rentmcester-generaaH),
de Rentmeesters van Noord- en Zuid-Holland, Kennemerland-
Friesland en Waterland, ook de Zeeuwsche Rentmeesters geregeld
opgeroepen om te komen
rekenen 5), terwijl ook de reke-
ningen van al deze ambtenaren daarvan de kenmerken dragen.
Ook de rekeningen van Baljuwen en Schouten, van Munt-

1)nbsp;19 Januari H40: Ie en 2e rek. v. d. Rentmr. Bew. Schelde. Ie en 2e rek.
v. d. Rentmr. Beo. Schelde. Heinric v. Borsselen. heer van der Veer (RA
Zeeland, Fruin, Rek. enz., Inv. nrs. 8, 9, 837 en 838, pp. 13, 99).

2)nbsp;2 Sept. 1441: 5c rek. v. d. Rentmr. Beo. Schelde Heinric v. Borsselen, heer
van der Veer (RA Zeeland, Fruin, Rek. enz., Inv. nr. 842, p. 100).

3)nbsp;Zooals uit een latere opgave blijkt, zijn het cr nog enkele meer geweest:
„Gegeven Heynken de Vlecschauwer bode te vote mijns gcnadichs heren van
Bourgongnen in zijnre lande van Brabant om gcbrocht tc hebben van Bruessel
Inden Hage die rekeningen van sommige officieren in Zelant cndc hier na vcr-
lt;laert staen, te weten llll rekeningen van Jan Rijn (1.: m) van der rentmeestcr-
scip van Bcwcsterscelt in Zelant. Item IIII rekeningen vanden here vandcr
Veer als II vander rentmcesterscip vorsz. ende II vandcr rentmecstcrscip van
Boostcrscclt, dewelke in voortidcn vanden vomocmden personen gelcvert zijn
geweest op de camer vandcr rckeninge te Bruessel ende om die selve rekeningen
tc stellen mitten anderen rekeningen van Zeelant, wesende inden hove vanden
Hagequot;, enz. (2e rek. v. Wilicm Engebrechts zoen, 1443, ff. 10amp;-106v, tusschen
posten van 6 cn 7 Aug. 1443). Een vrij groot aantal rekeningen en andere
lgt;cscheiden, meest van
Zeeuwsche Rentmeesters, o.a. ook nog van Jan Rijm, zijn
door Jacob Cruesinc nog in Februari 1448 uit de Rekenkamer te Brussel naar die
te 's-Gravenhage overgebracht (ARA, Rood Rcg., ff. 19—20).

4)nbsp;Zie recessen van de rekeningen der Rentracestcrs-generaal.

5)nbsp;Daar het vaak moeite kostte om de ambtenaren er toe te brengen om tc
I^omen rekenen, gelastte Philips op 24 April 1444 aan dc gecommitteerden, om
de ambtenaren tc dagvaarden om hun rekeningen over tc leggen, op straffe van
•schorsing bij de eerste maal, dat zij dit bevel niet gehoorzaamden en algeheelc

II

-ocr page 174-

meesters en Tollenaars werden aan de gecommitteerden over-
gelegd i). Enkele malen is sprake van de rekening „roerende den
vijff stedenquot;. Verschillende bedragen, die steden en dorpen aan de
grafelijkheid schuldig waren, waren door den hertog toegewezen
aan de vijf steden, d.w.z. Haarlem, Delft. Leiden. Amsterdam en
Gouda, die daarmede de lijfrenten, die voornamelijk in Vlaanderen
en Brabant door de grafelijkheid verschuldigd waren, zouden be-
talen. Deze lijf rentebrieven waren meestal ook op naam van de
steden uitgegeven, die zich daarbij voor de jaarlijksche uitbetaling
der renten garant stelden; onder Willem VI hebben we reeds het-
zelfde zien gebeuren. In dit opzicht was nog niets veranderd, zonder
medewerking van de steden bezat de landsheer geen krediet, dat
hem in staat stelde, om geld te leenen. Hierop slaan deze rekeningen
„roerende de vijff stedenquot;, zooals zij voor en na genoemd worden,
hoewel die benaming later niet meer
opgaat 2).

De rekeningen van de Rentmeesters-generaal zijn natuurlijk de
belangrijkste van alle bovengenoemde. Bij het afhooren van deze
rekeningen komt sterk uit, hoe het centrale bestuur juist op het
gebied der financiën voortdurend voeling houdt met Holland en
Zeeland, zooals trouwens met alle andere territoria. Terwijl de
Ontvangers-generaal van alle financiën zich toch al telkens bezig-

ontheffing uit hun ambt bij een volgende maal (Van Marle. a.w.. p. LXXXIII,
no. XXXIV).

1 ) Men vergelijke daarvoor het hoofdstuk Bodeloonen in de rekeningen der
Rentmeesters-generaal.

2) 4e rek. v. Godscalc Oom. 16 Nov. 1435—15 Nov. 1436, f. 89v; aldaar,
f. 110: „Gesent IUI dage in Oest (4 Aug. 1436) Wisse den bode met meyster
Berthelmeus a la Truye tot Dordrecht omder rekeninge roerende den vijff
stedenquot;, enz. Men zou hier dus uit opmaken, dat B. ä la Truye voor het
afhooren van deze rekening naar Dordrecht gegaan is. Een aantal van deze
rekeningen worden in het ARA bewaard (voor de periode van Philips van
Bourgondië: Rekeningen Rekenkamer K 1—4). Dc bovengenoemde 5 steden
worden genoemd in de rek. v. 24 Juni 1434—24 Juni 1435 (K 1). In dc le rek.
v. Jan
V. Zweeten van deze lijfrenten. St. Jan 1444—Kerstmis 1444 (K 3. trousse)
blijken Dordrecht, Haarlem, Delft. Leiden, Amsterdam. Gouda. Rotterdam. Mid-
delburg en Zierikzee verbonden te zijn. In de rekeningen tot 1446 komen geen
aanteekeningen over afhooren voor, wel echter de gebruikelijke marginale noti-
ties in het Fransch van de gecommitteerden. In de recessen der latere rekeningea
staat, dat zij voor dc Rekenkamer van Holland afgehoord en gesloten zijn.

-ocr page 175-

hielden met de financiën van Holland en Zeeland i), waardoor de
macht van de
Rentmeesters-generaal van Holland kleiner geweest
moet zijn dan die van de Tresoriers vóór het Bourgondisch bestuur,
wordt in de ordonnantie van 28 Februari H44 aan Pieter Bladelin
gezegd Leestmaker, bij die gelegenheid aangesteld tot Gouverneur-
generaal van alle financiën, opdracht gegeven steeds tegenwoordig te
zijn bij het afhooren en sluiten van de rekeningen van den Ontvan-
ger-generaal van alle financiën en van alle Rentmeesters-generaal 2).

Het aldus verkregen grootere toezicht van de hooge ambtenaren
van het centraal financiëel beheer ging gepaard met contrôle bij
het afhooren en sluiten der rekeningen, die technisch veel hooger
stond dan vroeger het geval geweest was. De eenige sporen, die het
afhooren en sluiten door Tresorier en Raad in de rekeningen vóór
Philips, heeft nagelaten, zijn de aan het einde geplaatste recessen,
waar het totaal der inkomsten met het totaal der uitgaven wordt
..geëffentquot; en het (meestal nadeelige) saldo wordt vastgesteld. In
de rekeningen, die onder Philips en zijn opvolgers zijn opgemaakt,
is dat heel anders. Een zeer gewichtig verschil is al dadelijk, dat
het Nederlandsch van de vroegere recessen in de aanteekeningen
van de gecommitteerden voor het Fransch plaatsgemaakt heeft. De
reden hiervan kan niet zijn. dat de gecommitteerden alleen Fransch
kennen: de rekeningen zelf zijn in het Nederlandsch opgesteld. Het
gebruik van het Fransch is veeleer een aanwijzing, dat de Bour-
gondische regeering dit onderdeel van het bestuur van overwegend
belang achtte. De ordonnanties, die voor alle territoria bestemd zijn.
zijn in het Fransch gesteld, soms met de clausule, dat zij zoo noodig
in het
Nederlandsch vertaald mogen worden. Op geen gebied nu
treft men zooveel Fransche stukken aan als op dat der financiëele
administratie 3). In het vorige hoofdstuk is al gebleken, dat de

1)nbsp;Zie boven p. H9. In H42 laat de Ontvanger-generaal van alle financien
Pieter Bladelin zich door Dyrck Boudinszoen ..uutter camer vander rekeninge
van Hollantquot; de laatste rekening van den Rentmeester Beoosterschelde Laurys
Spcemagcl per bode opzenden (lc rek. v. Willem Engebrechts zoen. 1442.
f. 114).

2)nbsp;ARA. Rood Rcg.. ff. 6—6v.

3)nbsp;Men zie daarvoor b.v. het Roodc en het Groene Rcg. v. d. Rekenkamer

(ARA).

-ocr page 176-

belangstelling van Philips en zijn raadslieden, waar het Holland en
Zeeland geldt, overwegend in financiëele richting gaat. Zoo stellen
ook de gecommitteerden hun op- en aanmerkingen in het Fransch.
wellicht had dit practische voordeelen voor de hooge Bourgondische
ambtenaren, die minder met het Nederlandsch vertrouwd waren i).

Philips heeft het nuttig geoordeeld alle Tresoriersrekeningen. die
nog niet gecontroleerd waren althans op de posten van inkomsten
en uitgaven te doen nagaan, niet zoozeer wellicht, om daarover den
rekenplichtigen Tresorier ter verantwoording te roepen, als wel om
een zoo volledig mogelijk inzicht te krijgen in het wezen van in-
komsten en uitgaven. Door de gecommitteerden werd er b.v. streng
op gelet, welke uitgaven gebruikelijk waren. Hun aanteekening „II
est ainsi accoustuméquot; was als een wachtwoord, dat aan een uitgave
vrijen doortocht verleende. Het zoover mogelijk teruggaan in de
rekeningen was voor de doeltreffendheid van dit systeem onont-
beerlijk. Daar bij deze moderne manier van het afhooren der reke-
ningen dus voortdurend de oude rekeningen geraadpleegd moesten
worden 3), bracht dit vanzelf ook de wenschelijkheid met zich mee,
om het rekenen zooveel mogelijk op één plaats te doen geschieden.
Vandaar ook de geringe wissehng in de residentie der ge-
committeerden.

Bij de uitgaven werd verder door de gecommitteerden van de

I ) Er zijn wel enkele uitzonderingen op het algemeen gebruik van het
Fransch door de gecommitteerden; b.v. zijn de aanteekeningen over het afhooren
van 5 en 6 April 1435 aan het einde der rekeningen van Henric van Wassenaer
als Rentmeester van Noord-Holland, 2 Febr. 1433—2 Febr. 1434 en 2 Febr.—
14 Oct. 1434 (ARA) in het Nederlandsch gesteld. Ook de op 19 Januari
1440 in de Rekenkamer te Brussel afgeboorde Zeeuwsche rekeningen (zie noot
1 op p. 161) zijn van Nederlandschc notities betreffende het afhooren voorzien.

2)nbsp;Zoo werd op 5 Oct. 1440 door Willem van Egmond zijn Tresoriers-
rekening voor hertog Jan van Brabant en hertog Philips van 9 Febr.— 21 Oct.
1425 op het hof gedeponeerd („baillié ä courtquot;). Een opmerking over het
afhooren en sluiten ontbreekt, echter is de rekening wel van Fransche kant-
teekeningen voorzien.

3)nbsp;Bij de wedden wordt b.v. ook telkens naar andere rekeningen verwezen
met opgave van folionummer. Inderdaad leeren wij uit dc rekeningen, zooals
vroeger ook reeds opgemerkt werd, een bewonderenswaardig systeem van
financiëel beheer kennen.

-ocr page 177-

ambtenaren, die rekening en verantwoording kwamen afleggen,
geëischt, dat zij ter staving van hun uitgaven bewijzen overlegden.
Bij de wedden voor Raden, secretarissen, enz. mocht de Rent-
meester-generaal den eersten keer aan een nieuwen Raad of secre-
taris geen salaris uitbetalen dan tegen overlegging van een
authentiek afschrift van zijn commissie en een quitantie. Deze
bewijsstukken werden daarna bij het afhooren der rekening aan de
gecommitteerden overgelegd. Van die overgelegde stukken werd
dan in een marginale aanteekening naast de post kort melding
gemaakt. Soms ontbrak een bewijs. Er verschijnt naast de uitgave
dan een waarschuwend ..H doit quittancequot;, later aangevuld met een
„II Ia depuis renduquot; i). Deze aanteekeningen zullen in hoofdzaak
ter informatie van de gecommitteerden zelf gediend hebben, want

1 ) Bovendien werd door de reeds aangehaalde ordonnantie van 28 Febr.
1444 de contrôle van de ambtenaren van het centraal financiëel beheer op
mandementen, die de financiën betroffen, zeer verzwaard. Voortaan moesten
al deze mandementen aan den Gouverneur-generaal van alle financiën, Pieter
Bladelin, gericht zijn en door hem in tegenwoordigheid van den Ontvanger-
generaal van alle financiën (als zoodanig werd Pieter Bladelin krachtens deze
ordonnantie door Martin Comillc opgevolgd) gcverifiëerd worden. Waarschijn-
lijk zullen dc mandementen dus door deze beide hooge functionarissen gecon-
trasigneerd zijn. Zoo valt het te verklaren dat Willem Engebrechts zoen b.v.
op 24 Aug. 1445 zijn klerk uitzendt „mit alrchandc cedulen cndc mandementen
om dair of tc hebben acquyt absolut vanden gouverneur cndc ontfanger general
van alle den financycn mijns gcnadichs heren om dair mede voort tc rekenen
als dat behoorde, etc.quot; (4e rek. v. Willem Engebrechts zoen, 1 Jan. 1445—7
Febr. 1446, f. 150v; vgl. ook aldaar, f. 139v: 11 Juni 1445). Een mandement
van 7 Sept. 1446 (druk: Van Marle, a.w., p. CXXI, no. XLI) schrijft waar-
merking van
verschillende mandementen betreffende giften, kwijtscheldingen,
enz. door den ingevolge ordonnantie van 6 Aug. 1446 ingestelden Griffier van
den Grooten Raad voor (Van Marle, a.w., p. CXVI, no. XL), als bewijs, dat
tenminste vier van dc speciaal met het toezicht op
's hertogen financiën belaste
leden van den hcrtogelijken Raad (deze sectie van dc curia ducis bestaat sinds
1438, Lameere, a.w., p. 62) aanwezig geweest zijn. De ordonnantie van 6 Aug.
1446 heeft hcilloozc verwarring veroorzaakt, doordat Blok, Geschiedenis van
een Hollandsche Stad onder dc Bourgondisch-Oostenrijksche heerschappij, p, 22
haar ten onrechte op den Raad van Holland heeft doen slaan en daarom vertelt,
dat in 1446 een Kanselier en een Griffier aan den Hollandschcn Raad zijn
toegevoegd.

-ocr page 178-

deze exemplaren der rekeningen zijn onder hun berusting ge-
bleven i ).

Sinds ongeveer 1438 komt de term „staetquot; („étatquot;) in de reke-
ningen van den Rentmeester-generaal voor. Deze
„staetquot; 2) heeft
aan de gecommitteerden als een hulpmiddel bij de beslissing over
al of niet toelaatbaarheid van uitgaven in „Weddenquot; gediend.
Wanneer een Raad niet op den staat voorkwam, voegden de ge-
committeerden aan zulk een uitgave b.v. toe: ..Loquatur pour ce quil
nest point en lestatquot;. Er zou dus nader overwogen worden. Later
werd daar dan onder geschreven: ..Royéquot; (eventueel met nadere
toelichting) of ..Ceste partie se passequot;, ook met opgave van
redenen 3),

De boden brachten in den regel een bewijs mede van den ambte-
naar. aan wien zij eenig bericht hadden over te brengen, waarin
opgegeven was. hoe lang zij bij hem vertoefd hadden. Later werden
deze uitgaven gewoonlijk samen in een rol gesteld, die tezamen als
juist werden bekrachtigd door een secretaris in tegenwoordigheid
van den Stadhouder en andere
Raden4).

Het optellen van de afzonderlijke sommen in de rekeningen

1 ) De rekeningen werden minstens in twee exemplaren opgemaakt, die waar-
schijnlijk beide aan de gecommitteerden overgelegd zijn en ook alle twee van
de aanteekeningen der gecommitteerden voorzien zullen zijn. Het écne exem-
plaar moet aan den ambtenaar teruggegeven zijn. het andere, dat door den
klerk der Rekenmeesters van het opschrift op het eerste folio ..Pour la Court.
Baillié a court par ledit NN le ... jourquot; (met maand en jaar) voorzien was,
bleef onder berusting van de gecommitteerden. Het zijn in 't algemeen deze
laatste exemplaren, die raet het archief der Rekenkamer in het ARA en het
R A Zeeland terecht zijn gekomen. Dc eerste categorie is grootendeels verdwe-
nen op enkele uitzonderingen na, waarmede misschien de collectie van de
Rekenkamer gecompleteerd is of wel eenvoudig een gevolg van een verwisse-
ling der beide exemplaren. Vb. ARA, rek. v. Ghijsbrecht Jans zoen, Schout
van Grotebroeck. 1 Mei 1436—1 Mei 1437. f. 3 draagt het opschrift: ,,Omden
scout. Overgegeven by den voirnocmden scout XXVII dage in Julio anno
XXXVIIquot;.

2)nbsp;Over de beteekenis van dezen term. zie boven p. 89.

3)nbsp;Zie voor zulke kantteekeningen de hoofdstukken ..Weddenquot; in het uit-
geven van de rekeningen der Rentmeesters-generaal.

4)nbsp;Zie b.v. de aanteekening bij het begin van het hoofdstuk ..Bodeloonenquot; in
de 2e rek. v. Willem v. Naaldwijk, 26 Juni— 25 Dec. 1440. f. 61.

-ocr page 179-

geschiedde ook door de gecommitteerden op de in de andere Reken-
kamers gebruikelijke mechanische manier i). Hoewel dit systeem
in de 15e eeuw moeilijk meer modern genoemd kan worden, omdat
het in de Engelsche Exchequer reeds drie eeuwen lang toegepast
werd 2), moet het toch als een belangrijke verbetering van het
financiëel toezicht in Holland en Zeeland beschouwd worden.
Duidelijke aanwijzingen, dat het hier vóór de regeering van Philips
werd toegepast, ontbreken 3).

Naast het afhooren der rekeningen werd aan de commissarissen
herhaaldelijk opdracht gegeven, om extracten uit de rekeningen te
geven, die op het hof te Den Haag bewaard werden. Het ging
daarbij vooral om de bedragen, die de grafelijkheid aan de reken-
plichtige ambtenaren schuldig was gebleven, en waarover licht
moeilijkheden konden
ontstaan4). Zoodra het daarover echter tot

1) Door een soort schaakbord, waarop dc verschillende munteenheden door
legpenningen (Eng. counters. Fr, jccts. jetons) werden voorgesteld, het principe
van het telraam. Er zijn enkele onmiskenbare aanwijzingen, dat dc gecommit-
teerden van dit hulpmiddel gebruik gemaakt hebben. Allereerst de aankoop van
..vier ellen groens lakins dair die meysters vander rekenyngc over rekenden,
doe zy die rckenynge vandcn dienres van Hollant hoordenquot;, enz. (lc rek. v.
Godscalc Oom. 16 Nov. 1432-15 Nov. 1433, f. 64v). Deze uitgave is te
vergelijken met dc bij Tout, a.w. I, p. 165 aangehaalde: pro uno panno ad
numerandum denarios dc gardcroba. Het werkwoord „jetcrquot;, dat verscheidene
malen door de gecommitteerden in hun opmerkingen gebruikt wordt, wil zeggen,

het werken met de .,jcctsquot; (b.v. in den term ..les parties ...... veues, jetécs et

«xaminóesquot;: ARA. 3c rek. v. Jacop Tack. Muntmr. v. Philips, 4 JuH 143amp;-
10 Mei 1437; 2c rek. v. Willem v. Naaldwijk, 26 Juni-25 Dcc. 1440, f. 61).
Voor ..jetécsquot; wordt in het Nederlandsch gebruikt „geleydquot;: aanteckening aan
het begin van het hoofdstuk „Bodclooncnquot; in de lc rek. v. Anthonis Michiels.
7 Febr. 1446—7 Febr. 1447. f- 105. Zij komt overeen met de notitie, die boven

op p. 166 in noot 4 genoemd is.nbsp;, rri. c i.

2)nbsp;Vóór Mei 1118 komt dc term .,scaccariumquot; voor. Zie Poolc, The Exche-
quer In the twelfth century. Oxford. 1912. p. 39.

3)nbsp;Hiertoe komt alleen in aanmerking dc rekeningpost, vermeld beneden p.

'73. noot 2.

4)nbsp;16 Aug. 1446 draagt de hertog aan mr. Berthclmcus a la Truye en mr.
Andries van der Cruyse op, aan Jan Qucvin, Raad en Rentmeester van Bcwes-

Scclt. extract van het slot van zijn rekening te geven (Inv. Fruin, Rek., rcg.
p. 218). Opdrachten tot het geven van andere extracten van 21 Maart,
25 Juni. 28 Juli en 9 Aug. (1439) los voor in boekje, gedteld ..Extrate over-

-ocr page 180-

een rechtszaak kwam. nam de Raad het werk over, waarbij dan
naar alle waarschijnlijkheid van de deskundigheid van de commis-
sarissen gebruik werd gemaakt. Door de soepelheid van het orga-
nisme kon b.v. mr. Bertelmeus a la Truye als Raad (in algemeenen
zin) ook zitting hebben in den Hollandschen Raadi). Hoe weinig
formeel de scheiding tusschen Raad en gecommitteerden tot het
afhooren der rekeningen tenslotte was, blijkt, wanneer een Rent-
meester tot het geven van inlichtingen ontboden wordt voor Stad-
houder en Rekenmeesters 2).

In het jaar H45 zien wij, dat de gecommitteerden niet alleen on-
dergeschikt zijn aan de centrale regeering, maar bij aanwezigheid
van het voornaamste orgaan daarvan, den hertogelijken Raad, als het
ware automatisch daarin opgaan. In zooverre is het principe nog
steeds hetzelfde als b.v. in den tijd van Philips den Stouten, toen
de hofraad tijdens het verblijf te Dijon of Rijssel zich met den
provincialen Raad en de Rekenkamer in elk van die plaatsen

gegeven by heren Johan heere van Culenborch van dat here Hubert tresorier

was anno XVIIIquot; ...... gevoegd bij Tres. rek. v. Hubrecht heer tot Culenborch,

enz., 20 Maart—21 Aug. 1418.

I ) Zie Uitg. Mem. Rosa door De Blécourt cn Meyers, nr. 477, p. 25 h
17 Mei 1437; 2c Mem. Rosa, f. 192: 23 Nov. 1437; 3c Mem. Rosa, f. 167v:
4 Dec. 1437; aldaar, ff. 185—185v: 20 April 1438; aldaar, ff. 195—195v (Dc
Blécourt-Meyers, Uitg. nr. 786, p. 415). Vgl. bij deze laatste vier plaatsen:
De Riemer, Beschr. v. 's-Gravenhage II, p. 236. — Boven, p. 69, noot 1, is
er op gewezen, hoe vaak mr. B. è la Truye in 1436 aan de zittingen van
den Raad heeft deelgenomen.

2) 18 Aug. 1440, de boven, p. 159, noot 1 aangehaalde plaats uit de 2e rek.
v. Willem v. Naaldwijk. Al misten de gecommitteerden dus jurisdictie in compta-
biliteitszaken, men gaat toch tc ver, wanneer men met Blok (Gesch. v. e. Holl.
Stad onder de Bourg.-Oost. heerschappij, p. 23) aanneemt, dat dc gecommitteer-
den aan den Raad ondergeschikt waren. Ik zou dit liever als een arbeids-
verdeeling willen opvatten; men ziet de colleges soms als gelijkwaardig samen-
werken. Op 19 April 1442 werden b.v. Jan Heynenzoen en Reynbrant Andries
zoen opgeroepen, om voor den Raad te verschijnen met bewijzen voor huit
geldelijke aanspraken ten laste van het Schoutambacht tc Amsterdam, om dia
aan de Rekenmeesters ter inzage te geven, opdat men een reccsbrief voor
Clais de Grebber namens den hertog zou kunnen opmaken (lc rek. v. Willcrn
Engcbrechts zoen. 1442. f. 97v).

-ocr page 181-

vereenigde i). Daar sinds 1432 het afhooren van de rekeningen aan
den provincialen Raad in Holland is ontnomen, vindt men echter
bij het afhooren van een rekening op 2 December 1445 naast den
hertog en den Grooten Raad alleen de gecommitteerden genoemd 2).
De aanwezigheid van den hertog met zijn Grooten Raad in Holland
is op dit tijdstip te verklaren door de nog steeds niet gestilde
beroerten, voornamelijk te Leiden, uitvloeisel van de onvoorzichtige
Hoeksche politiek, die in de vorige jaren door den Stadhouder
Willem van Lalaing gevoerd
was 3). Dit is dus een betrekkelijk
toevallige afwijking van het gewone rekenen, geen principieel
verschil.

2. De Rekenkamer te Den Haag, 1447—1463.

Het blijkt niet, wanneer de plannen ontstaan zijn, om deze
voorloopige gecommitteerden door een vaste instelling als de
Rekenkamers te Dijon, Rijssel en Brussel te vervangen. Ook

1 ) Lameere, a.w., p. 7.

2) RA Zeeland, Fruin, Rek. enz., Inv., nr. 853, p. 102 (ten onrechte staat
hier Dcc. 22). In deze rekening van den Rentmr. Beo. Schelt Lauwercys Sper-
nagcl van de bede van 6 grooten bij der breede, verschenen 1441, staat op f. 26:
Dese rckeninge is gesloten by bevelc van mynen genadigcn hcerc ende zynen
groten Rade, dair tcgcnwoirdich wacrcn cerwairdich vader in Godc die bisscop
van Vcrduyn, de grave van (E)stampcs, mijn hecre dc cancellier, die hcerc van
Croy, die hecre van der Ruwcrscuerc souverain van Vlacndren, die hecre van
Santcs, heer Dcffroy van Thoysc, Charles van Richefort, Pieter Bladelin,
gouverneur van alle den financiën mijns voirsz. heren, meisters Fransois van
Gend, deken van Curtrickc, Philips van Nantcrre, Pieter Brandin, meester van
requesten vandcr herbergen mijns voirsz. heren ende meer andere vanden rade
cndc by ons commissarisen hier onder, gedacn inden Hage in Hollant upten Hen
dach van Decembri, M IIIlc vivc cndc vicrtich (get.) A. dc Croix. Er worden
dus twaalf leden van den Grooten Raad met name genoemd, wat mij cr aan
doet twijfelen, of „Groote Raadquot; hier al niet als eigennaam moet worden opge-
vat in plaats 'van als aanduiding, dat dc hofraad in grooten getale vergaderd is
(Lameere, a.w., pp. 11. 27, 55. Walther, a.w., p. 12, past „Grand conscilquot; als
eigennaam eigenlijk pas toe op dc juridische sectie, die zich sinds 6 Aug. 1446
van dc curia ducis zou hebben afgesplitst).

3) Blok, Geschiedenis cencr Hollandsche Stad onder de Bourgondisch-Oosten-
rijksche heerschappij, p. 77 vermeldt alleen de overkomst van dc hertogin in
het najaar van 1445.

-ocr page 182-

ontbreken aanwijzingen, dat de Staten over deze gewichtige
kwestie hun wenschen te kennen hebben gegeven. Het lijkt
mij, dat deze kwestie acuut geworden is door den dood van
mr. Berthelmeus à la Truye op 15 November 14461). Uit het
voorgaande zal men hebben kunnen opmaken, dat hij de spil was,
waarom het afhooren draaide. Gedurende den geheelen tijd sinds
1432 en zelfs reeds daarvoor was hij in Holland als Rekenmeester
werkzaam geweest en onder zijn leiding waren ook eenige Hol-
landers en Zeeuwen in de techniek van de financiëele controle
geoefend. In het laatst van 1446 en het begin van 1447 zijn de
benoemingen afgekomen, die het aanzijn hebben gegeven aan een
afzonderlijke Hollandsche Rekenkamer. Men mag zeggen, dat met
de instelhng van de Rekenkamer te Den Haag de ontwikkeling,
zooals die reeds sinds het Ruwaardschap van Philips in Holland in-
gezet was, tot voltooiing is gekomen 2 ). Kenmerkend voor het ver-
schil in karakter tusschen gecommitteerden en Rekenkamer, de
eersten tijdelijk werkzaam, de kamer voortdurend bijeen, is wel, dat,
terwijl de commissarissen daggeld genoten, de leden van de Reken-
kamer een jaarwedde ontvingen 3).

Tot eersten Rekenmeester werd aangesteld mr. Jan Quevin, die
reeds vroeger als Auditeur-gecommitteerde werkzaam geweest
was4); ook de tweede Rekenmeester, mr. Andries van der Cruce
had het vak reeds onder mr. Berthelmeus à la Truye kunnen
leerenS), Tot Klerk en Auditeur van de rekeningen benoemde

1 ) 2e rek. v. Anthonis Michiels, 7 Febr. 1447—7 Febr. 1448, f. 94v.

2)nbsp;Walther, a.w., p. 44: Ira allgemeinen ist es gewisz richtig, dasz die Ein-
richtung von stehenden Kontrollbehörden eine höhere Stufe der Finanzverwal-
tung darstellt als die Kontrollabnahme durch Kommissare.

3)nbsp;Dat deze Rekenkamer als afzonderlijk orgaan tenslotte slechts kort ge-
handhaafd is, verandert niets aan haar karakter.

4)nbsp;Commissie van 31 Dec. 1446: ARA, Rood Reg., ff. 7v—S, onnauwkeurig
naar afschrift van Van Mieris gedrukt door Van Marle. a.w., p. CXXIII no.
XLII. Hij moest een eed afleggen in handen van den Kanselier, Nicolas Rolin,
seigneur d'Anthune, wat hij op 13 Jan, 1447 gedaan heeft.

5)nbsp;Commissie van 27 Dec. 1446: Rood Reg., ff. 8v—9. Eed afgelegd in handen
van den heer van IJsselstein, bij afwezigheid van den President van den Raad
in Holland, op 18 Maart 1447.

-ocr page 183-

hertog Philips Jacob Cruesinci). Het personeel werd gecomple-
teerd met een deurwaarders).

Reeds op 25 Januari 1447 gelastte de hertog aan zijn Reken-
meesters om de ambtenaren in Holland, Zeeland en Friesland ter
rekening in Den Haag op te roepen, op straffe van schorsing en
ontheffing uit hun diensten 3). Aan de ordonnantie van 28 Februari
1444 werd dus nog steeds de hand gehouden. Pas in Maart 1447
Fadden Rekenmeesters en Auditeur de voor hun ambt vereischte
eeden afgelegd. Op 30 April werden hun tractementen vastge-
steld 4). In dien tijd bevonden mr. Jan Quevin, mr. Andries van
der Cruce en Jacob Cruesinc zich nog te
Brugge 5). De beide
Rekenmeesters zouden ieder per jaar 200 pond van 40 grooten
Vlaamsch ontvangen, de Auditeur 100 pond. Hun wedden zijn het
eerst uitbetaald in de rekening van den Rentmeester-generaal over
1447/'48, waar zij onder het hoofdstuk Uitgeven van wedden van
Raden zijn
ondergebracht, voor de beide Rekenmeesters is dit
zonder meer te verklaren, omdat zij ook Raad zijn, misschien was
dat ook met Jacob Cruesinc het geval 6).

1)nbsp;Zie ook boven p. 160. Commissie van 31 Dcc. H46: Rood Rcg., ff. 9-9v.
Hij legde, zooals hem voorgeschreven was, den eed van zijn bediening af in
handen van den Kanselier op 20 Maart 1447. Dat hij in de notitie omtrent
het afleggen van den eed nog wordt aangeduid als „Jaques Crueselincquot; (op
26 Nov. 1445 bij zijn aanstelling tot klerk van de rekeningen in Holland, is
het opschrift „Coppin Cruesincquot;. Rood Rcg.. f. 1). bewijst wel, dat hij nog
geen figuur van veel gewicht geweest is. Dergelijke diminutiva zijn voor aan-
komende beambten gebruikelijk. Vgl. b.v. „Boudcken van Zwietcnquot; voor den
lateren Boudewijn van Zwieten. Van Riemsdijk, a.w.. p. 197.

2)nbsp;Mahieu Lartoysien. aangesteld op 17 Jan. 1447. Rood Rcg.. ff. 9v—10.

3)nbsp;Rood Reg.. f. 11.

4)nbsp;ARA. or. arch. Rekenk., verspr. charters 402, afschr.: Rood Rcg.. ff.
lOv—11.

5)nbsp;Mr. A. van der Cruce was althans van 12 April tot 9 Mei 1447 afwezig
op reis naar Brugge, te Brugge en op de terugreis naar Den Haag; blijkbaar
vertoefden mr. Jan Qucvin en Jacob Cruesinc voor en na dien tijd nog te Brugge,
..roerende zekere gebreken ende behocflykc dyngen der vorsz. Rekencamcr, die
nuwelinge gcordinicrt was, angacndcquot; ...... (ARA, 2c rek. v. Anthonis Mi-
chiels. 7 Febr. 1447—7 Febr. 1448. f. 90).

6)nbsp;Zie aldaar, f. 79.

-ocr page 184-

De restrincties van 22 Maart 1454 en 22 Augustus 1458 zijn op
het personeel van de Rekenkamer niet van toepassing geweest.
Tot op 30 Juni 1463, den dag, waarop Rekenmeesters en Auditeur
„mits der abolicie vander voorsz. Rekencamer inden Hage uuten
voirsz. dienste geset ende verlatenquot; waren i). zijn hun deze jaar-
wedden regelmatig zonder eenige korting uitbetaald. Dit bewijst
wel, welk een beteekenis de centrale regeering er aan gehecht
heeft, den ijver van deze ambtenaren niet te doen verflauwen door
aan hun inkomsten te gaan tornen. Toen door de kostbare buiten-
landsche politiek op het bestuursorganisme bezuinigd moest wor-
den 2), trof deze bezuiniging uitsluitend den Raad, niet de Reken-
kamer. Vóór de opheffing van de kamer blijkt niets van invloed
der Staten. Voor de geheele periode van 1432 tot 1463 waren
eerst de gecommitteerden tot het afhooren der rekeningen en
daarna in versterkte mate de Rekenkamer 3) practisch geheel
onttrokken aan invloed van de Staten van Holland en Zeeland
en vormden zij de belangrijkste werktuigen in handen van de
centrale regeering, om de opbrengst van domeinen, beden, enz.
voor de grafelijkheid zoo hoog mogelijk op te voeren en daaren-
tegen de uitgaven zooveel doenlijk te beperken.

De Rekenkamer heeft gedurende deze geheele periode van 1447
tot 1463 Den Haag als residentie gehad 4).

1)nbsp;ARA, 13c rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1463—23 Mei 1464, f. 68.

2)nbsp;Zie boven, p. 109.

3)nbsp;Er bestaat een verschil tusschen de vroege periode van de gecommitteerden
en dc Rekenkamer, n.1. dat in die vroege periode de commissarissen uitsluitend
vreemdelingen waren. Dat is natuurlijk wel belangrijk, maar ook voor het per-
soneel der Rekenkamer geldt, dat het een uitgesproken karakter had van
ambtenaren, ondergeschikt aan en afhankelijk van de centrale regecring en de
hooge ambtenaren van het centraal financiëel beheer.

4)nbsp;De weinige mij bekende uitzonderingen zijn aan zeer bijzondere omstan-
digheden toe te schrijven. Zoowel in Augustus en September 1451, wanneer dc
Rekenkamer te Leiden zetelt, als in September 1457, wanneer zij te Haarlem
verblijf houdt, gebeurt dat, omdat in Den Haag „sterftequot; heerschL ARA, lc rek.
v. Clais de Vriese, 24 Mei 1451—23 Mei 1452, f. 119. De rek. v. h. Schout-
ambacht Grotebroeck van 1456/'57 (ARA) werd op 19 Sept. 1457 tc Haarlem
afgehoord, vgl. nog 7e rek. v. Clais dc Vriese, 24 Mei 1457—23 Mei 1458,
f. 160v, 156v, 157, 157v, posten van 12 Sept. tot en met 4 Oct. 1457 (hebben

-ocr page 185-

Daar reeds de gecommitteerden hét in de Bourgondische Reken-
kamers gevolgde controle-systeem toepasten, is het begrijpelijk,
dat daarin met de oprichting van de Hollandsche Rekenkamer
geen verandering is gekomen. Het Fransch in de marginale op- en
aanmerkingen maakte echter onder de Rekenkamer plaats voor de
landstaal. Overigens werden voor en na dezelfde uitdrukkingen
gebruikt, die soms kennelijk verraden, dat zij uit het Fransch ver-
taald zijni). Het mechanisch optellen van de bedragen gebeurde
ook door de Hollandsche Rekenkamer volgens het oude beproefde
systeem, waaraan de Exchequer zijn naam dankt. Waren er voor
de periode van de gecommitteerden ook reeds aanwijzingen, die
de toepassing in Holland van dit stelsel hoogst waarschijnlijk
maken, voor den tijd van het bestaan der Rekenkamer, kunnen wij
over een onomstootelijk bewijs beschikken 2).

betrekking op den Raad). De Raad was beide malen naar dezelfde plaats als

de Rekenkamer uitgeweken. Zie boven, p. 133.

1)nbsp;B.V. „het is aldus gewoenf („il est ainsi accoustumé ). D.e partien van
den bodeloonen hier na verclairt in een rolle van pappier hier overgegeven,
hebben geaffermert geweest byden voirsz. rentmeester, den president ende ra den
mijns genedichs heeren, gestelt ten saken van Hollant, Zeelant ende Vrieslant,
alst biljet by eenre certifficatie gescreven int cynde van den v^sz. rolle onder
thandtcyken van mcystcr Jacob Bossairt, secretaris mijns genedichs hceren ende
greffier vander camer vanden raidc gcordiniert
inden Hage m Hollant voirsz.,
welke partyen gesien, geleyd ende gccxaminiert hebben geweest , AR A, Ie
rek.
V. AnLnis Michicls, 7 Febr. 1446-7 Febr. 1447, . 105. („Les parties dc
ces mesmes messageries declarces en ung rolle de papier cy renduz ont este
affermez par Geryt Potter dc Loo en la presence de monseigneur de Bugnicourt,
chief, ct pluseurs aultres du conseil ordonnés sur le gouvernement du pays de
Hollande, comme il appart au bout dicellui soubz le saing manue c ma s re
Thery Boudins zoen de Zwete, secretaire de mondit seigneur oudit pays, les
parties duquel rolle ont esté veues, gcttees ct examinees , 2e rek. v. Willem v.

Naaldwijk, 26 Juni—25 Dec. 1440, f. 61).

2)nbsp;„Die meisters vander Rekenynge inden Hage de somme van vier pont
negenthien schellingen zess pcnnyngen groten, om die tc bekeercn ende mede
te doen maken vier marck zilveren lech pennyngen, te weten, die drie marck,
om dc vorsz. Rekcnmcistcrs, upter Rekcncamer, cndc tvierde marclc om up des
vorsz. Rentmeisters camer,
gchjc ^an ouden tyden scwoenlycnbsp;ARA,
2e rek. v. Anthonis Michicls, 7 Febr. 1447-7 Febr. 1448, f. I34v. Uit de
laatste zinsnede zou men kunnen opmaken, dat deze manier van optellen ook
reeds vóór Philips in gebruik is geweest, maar, zooals gezegd, andere aanwij-
zingen heb ik daarvoor niet gevonden.

-ocr page 186-

Wat nu de werkzaamheid van de Rekenkamer betreft, haar
hoofdbezigheid bleef natuurlijk het afhooren en sluiten der reke-
ningen, zooals dit ook in de jaren van de gecommitteerden het
geval was. Pas in Augustus 1447 zijn, voorzoover mij bekend,
rekeningen door haar gecontroleerd, i). In de volgende jaren vin-
den wij nu voortdurend het streven van de centrale regeering om
de opbrengsten van grafelijke goederen en beden, die via den
Rentmeester in de centrale kas vloeien, zooveel mogelijk te ver-
zekeren. Op 6 Mei 1448 werd aan de Rekenkamer gelast, dat zij
de ambtenaren en pachters van grafelijke domeinen persoonlijk
verantwoording over hun rekeningen moest laten afleggen en hen
niet uit Den Haag laten vertrekken, voordat zij het batig saldo
van hun rekening hadden afgedragen of daarvoor borgtocht had-
den gesteld 2). Jaarlijks moest deze ordonnantie door ..lettres en
placquartquot; van de Rekenkamer opnieuw afgekondigd worden. De
Rekenkamer zou ambtenaren, die aan deze bepalingen niet ge-
hoorzaamden. mogen ontslaan, maar de overtreders bleven met lijf
en goed voor hun achterstallen verbondens). Op 8 September
1449 kreeg de Rekenkamer bevel, geen ambtenaren in hun be-
dieningen te handhaven, tenzij zij borgtocht hadden gesteld4).

Reeds de gecommitteerden hadden zich vroeger wel eens met

1)nbsp;Er kunnen natuurlijk vroeger gedateerde recessen geweest zijn of nog
zijn. Op volledigheid wil ik in dat opzicht geen aanspraak maken. De recessen
gedateerd resp. 2 en 17 Aug. 1447 zijn van de 3e rek. v. Willem van Naaldwijk,
26 Dec. 1440—31 Dec. 1441, f. 110 en de 3e rek. v. Pieter Annoque, Rentmr.
v. Z.-Holl.. 9 Mei 1446—9 Mei 1447. beiden ARA. Het zeer late afhooren
en sluiten van de rek. v. Willem v. Naaldwijk, die reeds op 15 Mei 1442
overgeleverd was. houdt waarschijnlijk verband met de gespannen verhouding
die tusschen den landsheer en hem ontstaan was. naar aanleiding van het on-
rechtmadg gebruik maken door hem van een grafelijk signet. Zie boven. p. 119.

2)nbsp;Men moet zich intusschen niet voorstellen, dat de grafelijkheid uitsluitend
het eventuecle batige saldo uit de ontvangst van een Rentmeester ontving. Op
p. 117. n. 3. is er b.v. al op gewezen, dat in het uitgeven van de rekeningen van
de Rentmeesters-generaal vaak groote bedragen voorkwamen, die afgedragen
waren aan den Ontvanger-generaal van alle financiën.

3)nbsp;ARA. Rood Reg., ff. I7v—18, vermeld: Van Limburg Brouwer, a.w.,
p. 95.

4)nbsp;Rood Reg., f. 27v. vermeld: Van Limburg Brouwer, a.w.. p. 97.

-ocr page 187-

de domeinen ingelaten. De Rekenkamer nu nam meer en meer
werkzaamheden, die tot dat gebied behoorden, van den Raad over.
Zoo bij den verkoop van zich in het bezit van de grafelijkheid
bevindende venen i) en bij verpachting van
tollen 2). In het alge-
meen was het gebruik, dat de perceelen van de domeinen verpacht
werden door den
Rentmeester, binnen wiens ressort zij gelegen
waren. De belangen van den landsheer werden daarbij, naar het
schijnt, niet altijd eerlijk behartigd. Volgens een bevelschrift van
12 April 1456 moesten de Stadhouder. Raad en Rekenkamer er
voor zorg dragen, dat de Rentmeesters bij de verpachting van
perceelen uit de domeinen geen steekpenningen 3 ) in ontvangst
namen van de pachters, als
contra-prestatie voor het feit, dat zij
aan de pachters de domeinen ver beneden hun werkelijke waarde
lieten4). Twee andere stukken van denzelfden datum bedoelen
een controle op de
vervreemde domeingoederen: houders van
grafelijke pachten, tienden, renten. Schout-, bode- en klerkambach-
ten. enz. enz., die zij krachtens gift. overdracht, koop. erfelijk, voor
het leven, tot
wederopzeggen. enz. bezaten moesten daarvan vóór
1 Augustus (1456). of
voorzoover zij buiten Holland woonachtig
waren, vóór 1 Januari 1457. hun titels aan de Rekenkamer over-
leggen. De overwegingen, die den hertog tot dezen maatregel
geleid hebben, zijn. dat het toezicht vroeger mmder geregeld was.

1)nbsp;Zie dc post van 9 Nov. 1453 in 3c rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1453-

23 Mei 1454. f. 138v.

2)nbsp;Post van 4 Dcc. 1453 in dezelfde rekening, f. HOv.

3)nbsp;In dc ordonnantie wordt gezegd, dat dc Rentmeesters gewoon zijn bij de
verpachtingen ..te stellen uptic voirs. pachten ende vcrcopyngen. zeker gelden,
gehceten Rentsoenenquot;.
.sommigen hebben die tc eigen bate aangewend, anderen
hebben daarvan verantwoording in hun rekeningen afgelegd. „Overmits welke
Rentsoenen die de voirnocmdc pachters of coopcrs dair of betalen moeten in
gerccden gelde onse voirs. parcheclen van demeynen dair om veel tc min ge-
golden hebben. Ende noch boven dcsen dat meer is. om eenige ongcoirloofde
gunsten, mieden ende andere listen ende onbetamelike voirwairden. die veel

van onsen voirs. Rentmeystcrs mitten pachters ...... binnen onsen landen van

Hollant. Zeeland ende Vriesland voirs. gc(h)antcrt. voirtgestelt ende gedaen
hebbenquot;, tot grootc schade van dc grafelijkheid. Voor al met het oog op deze
laatste kwade practijken meen ik. dat daarvoor als verzamelterm ..het aannemen
van steekpenningenquot; gebruikt mag worden, een kwaad, dat allerminst modern is.

4)nbsp;Rood Reg.. ff. 61—62. vermeld: Van Limburg Brouwer, a.w.. pp. 112—113.

-ocr page 188-

„omdat men doe geene geordineerde ende geoirloefde regele en
hik opt hooren ende audicy van onser rekenynge voirsz.quot;, zoodat
het te vreezen was, dat stukken van de domeinen, die voor het
leven, tijdelijk of tot wederopzeggen verleend waren, door dit ge-
brek aan toezicht aan de erfgenamen van de oorspronkelijke
gebruikers gekomen waren i). Ook de houders van recesbrieven
moesten deze vóór 1 Augustus 1456 laten registreeren in de Reken-
kamer. Nieuw aan te stellen ambtenaren moesten een behoorlijken
eed afleggen en goede borgtocht stellen en bovendien hun oude
recesbrieven, volgens advies van Stadhouder, Raden en Reken-
meesters onder toezicht van den „bewairder van onsen charteren
ende registerenquot; laten registreeren en vernieuwen, vóór zij in het
bezit kwamen van hun bedieningen. Dit geschiedde nu in Holland,
„gelijc ende inder manieren datmen gewoenlic is van doene in onse
andere rekencameren te Rijssel ende te Bruesselquot;2). Een zelfde
streven dus voor alle territoria om de opbrengsten van de domei-
nen aan den eenen kant zooveel mogelijk voor de grafelijkheid te
verzekeren, aan den anderen kant een vooropgezet doel, om de
geldelijke verplichtingen van den landsheer tegenover de ambte-
naren zooveel mogelijk te beperken.

De rol van de Rekenkamer bij het contróleeren der oude reces-
brieven moet van veel grooter beteekenis geweest zijn dan die van
Stadhouder en Raad, omdat de Rekenkamer over de controle-
middelen beschikte, n.1. de oude rekeningen. De grafelijkheid was
natuurlijk volkomen in haar recht met haar pogingen om ongeldige
recesbrieven te cancelleeren, er zullen ook stellig zulke ongeldige
of eventueel zelfs vervalschte 3) stukken hebben bestaan, maar
men kan zich toch niet aan den indruk onttrekken, dat het finan-
ciëel beheer zich bediende van chicanes als het stellen van ter-

1 ) Rood Reg., ff. 62—62v, vermeld: Van Limburg Brouwer, a.w., p. 113, 3c

regest van dien datum.

2)nbsp;Rood Reg., ff. 63—63v, vermeld: Van Limburg Brouwer, a.w., p. 113, 2e

regest van dien datum.

3)nbsp;Behalve dc reeds enkele malen ter sprake gekomen practijken van Willem
van Naaldwijk, blijkt uit verschillende aanteekeningen in de Memorialen Rosa,
dat althans in de eerste helft van Philips regecring het vervalschingsbedrijf
gebloeid heeft. Ik hoop later eens gelegenheid tc hebben, daarop terug te komen.

-ocr page 189-

mijnen, waarbinnen registratie moest hebben plaatsgehad, om- aan
rechtmatige vorderingen te ontkomen. Men zou denken, dat dit
een uitzonderingsmaatregel was, om stukken, afkomstig uit den
tijd, dat het toezicht onvoldoende geregeld was. nog achteraf te
laten registreeren. Maar ook in H57 wordt opnieuw aan ambte-
naren en dienaren gelast recesbrieven en titels voor het bezit van
domeingoederen vóór een bepaalden datum te doen registreeren
of over te leggen in Den Haag bij de Rekenkamer i).

De activiteit, die de Rekenkamer in deze richting ontwikkelde,
moet in verband gebracht worden met de instelling van de zes
commissarissen „sur Ie fait des demaine et financesquot;. op 21 Sep-
tember H57 2). Het was een tijdelijke commissie met zeer vèr-

I ) Op 3 Juli 1457 worden ambtenaren, enz. beschreven om hun recesbrieven
vóór 1 October 1457 op de Rekenkamer te laten registreeren, tevens om vóór
dienzelfden dag bewijsstukken voor het bezit
van domeinen, enz aan dc
Rekenkamer over te leggen (ARA, 7e rek. v.
Clais de Vriese, 24 Mei 1457-
23 Mei 1458, f. 148). Op 31 Juli H57 bevelen Stadhouder-generaal en Reken-
kamer de plakaten op registratie van recessen en van leen. commissie, rente-
en andere brieven bij de Rekenkamer af te
kondigen (A R A arch. Rekenk
verspr. charters 511, met als transfix relacie van den deurwaarder van 6 Sept.
1457). Op 20 Juni 1458 worden een groot aantal met name genoemde ambtena-
ren, die niet tijdig aan het bevel gehoorzaamd hebben, tegen 8 Juli met hun
oude recesbrieven in Den Haag ontboden, om die te doen conce eeren (

arch. Rekenk., verspr. coll. charters, doos nr. 275). , , , _nbsp;,

2) ARA. Rood Reg., ff. 70-71, onnauwkeurig gedrukt door Boey, a.w. I,
pp. 126-131 (naar afschr. in 6e Mem. Bossaert). Deze commissie is met een
gesloten brief van 12 Oct. 1457 aan de
Rekenkamer te Den H-g ge jden
met het bevel haar af
te kondigen cn te registreeren. Op 7 en 8 November s
een deurwaarder uitgezonden cm haar overal op ^c gebruikelijke plassen in
Zeeland en Noord- en
Zuid-Holland af te kondigen: ARA, 7c rek v. Clais de
Vriese, 24 Mei 1457-23 Mei 1458, ff. 160.
I60v - De Blécourt en Meyers
(a.w., p. XIII, noot 3) hebben cr al op gewezen, dat Fockema Andreae (Bijdr.
Ned. Rechtsgesch. IV, p. 412) deze zes commissarissen ten onrechte met de
ontwikkeling van den
Hollandschcn Raad in verband gebracht heeft. Zij waren
alle zes vreemdelingen: 1. de bisschop van Toul,, 2. Ie sire de Croy, conté de
Porcian, eerste kamerling. 3. messire Thicbault de Neuschatel, seigneur de Blam-
mont, maréchal dc Bourgoingne. ..onze neven , 4. messire Bauduin Dongnics
seigneur dEstrees,
gouverneur van Rijssel, „notre maistrc dostcl , „onze kamer-
lingenquot; (dus leden van den Grooten Raad. zie Van Riemsdijk,
a.w., p 313, n 2.),
5. messire Jehan Jonart „doctcur en lois (aldus Lameere, a.w., p. 174, volgens

12

-ocr page 190-

gaande bevoegdheden, die haar werkzaamheden uitstrekte over
alle landen van hertog Philips i). Uit hun commissie blijkt, dat zij
een veelomvattende volmacht hebben ontvangen, om in alle landen
van den hertog klachten aan te hooren, ambtenaren voor zich te
dagen en te straffen, eventueel te schorsen, en anderen aan te
stellen, tot de hertog een definitieve beslissing zou hebben ge-
nomen. De voorziene overtredingen van de ambtenaren zijn allerlei
soort van geldafpersingen en plichtsverzuim. Bovendien moesten
zij al zulke maatregelen nemen, als konden dienen tot vermeerde-
ring van de inkomsten der grafelijkheid, terwijl zij de lasten, die
op den landsheer drukten, zooveel mogelijk moesten doen vermin-
deren. In vele opzichten dus precies hetzelfde werk. als wat wij
de Rekenkamer zagen verrichten. Alleen hebben zij veel grooter
werkingssfeer en zijn alle instanties hun ondergeschikt: Kanselier
en Groote Raad (..gens de notre conseil estans lez nousquot;), alle
provinciale Raden, de Rekenkamers te Dijon. Rijssel. Brussel en
Den Haag, de Souvereine Baljuw van Vlaanderen, alle Sene-
schalken. Gouverneurs. Baljuwen en andere rechters, officieren,
enz. zijn aan deze commissarissen of hun gedeputeerden en aan
hun brieven, mandementen, sententies, enz. gehoorzaamheid ver-
schuldigd. Op denzelfden dag werden onder hen aangesteld twee
secretarissen. ..pour signer en fait de financesquot; 2).

eenige andere afschiriften, beter dan ..droitquot; in het Rood Reg.) et en decret,
maistre des requestes de notre hostel et juge de Besançonquot; en 6. Pierre du
Chesne (van der Eycke). „notre Gruyer de Brabantquot;. Het is alweer, omdat zij
allen tot de curia ducis behooren (allen zijn tenminste ..conseillerquot;), dat zij werk-
zaamheden in alle Bourgondische landen kunnen verrichten.

1)nbsp;Het doel van haar tijdelijke instelling was volgens Walther. a.w.. p. 51.
de bestuursmachine weer op gang te brengen. — Inderdaad zou een nader onder-
zoek naar de werkzaamheid van de zes commissarissen resultaten voor dc
geschiedenis van onze staatsinstellingen kunnen opleveren (Dc Blécourt en
Meyers, t.a.p.). Dat daartoe ..voornamelijk met buitenlandsche gegevensquot; moet
..geopereerd wordenquot;, is echter overdreven. Al onze gegevens berusten op
materiaal aanwezig op het ARA.

2)nbsp;ARA, Rood Reg.. ff. 71—72. slecht gedrukt (naar afschrift in 6e Mem.
Bossaert) bij Boey. a.w. I, pp. 131—134. De beide stukken van 21 Sept, en
de brief van 12 Oct. 1457 vermeld bij Van Limburg Brouwer, a.w.. p. 118. —
De beide secretarissen zijn mr. Jehan Milet en mr. Pierre Milet. De laatste was

-ocr page 191-

. Op 6 Februari 1458 i) hebben deze zes commissarissen een door
den hertog bekrachtigde ordonnantie aan de Rekenkamer toege-
zonden, die met terugwerkende kracht op 1 Januari 1458 inging
en die alle vorige regelingen buiten werking stelde. Hierbij werd
vastgesteld, dat eens per jaar door de zes commissarissen of
enkelen van hen de staten van de Rentmeesters-particulier opge-
maakt zouden worden, in tegenwoordigheid van den Rentmeester-
generaal 2), als hij dat verkoos. Daarna zouden die staten opge-
zonden worden aan diegenen van de zes commissarissen, die zich
op dat oogenblik bij den hertog bevonden. Verder werden voor-
schriften gegeven, waardoor een ingewikkeld controle-systeem in
werking trad. dat geen goedkeuring van uitgaven van den Rent-

waarschijnlljk een geestelijke, op 7 Juli 1449 richtte de Raad het verzoek aan
„die van den capltel tot Utrecht, roerende dat sy ontfangen souden meister
Pieter Milet inder proostic van Wcstvrieslant ende
proven (prebende) vanden
dom tot Utrechtquot; (ARA. 4c rek. v. Anthonis Michicls, 7 Febr. 1449 7 bcbr.
1450. f. 140v). Lameere. a.w.. p. 174, noemt in plaats van Jehan Milet Jean Gros.

1)nbsp;ARA, Rood Reg.. ff. 76-77. Onnauwkeurige inhoudsopgave bij Limburg
Brouwer, a.w.. p. 116 (die bovendien 1457 i. pl. v. 1458 geeft). Vgl. verder
Lameere a.w.. pp. 175-177. Lameere beschouwt dc instelimg van de zes
commissarissen ten onrechte als een verdere ontw'kkchng van de fmancieele
sectic van den Grooten Raad. die zich sinds H Aug 1447 begon te vormen
(aldaar, pp. 87. 169-173). zie Walther. a.w.. p. 50. Wa ther ziet in de mstel-
ling van de zes commissarissen een symptoom van het conflict tusschen de groep
van Philips, met aan het hoofd den eersten kamerling Antome dc Croy en de
groep van Karei van Charolais, met aan het hoofd den m 1457 van het Kanse-

lierschap ontheven Nicolas Rolin.nbsp;. , „ „ •• u » ,

2)nbsp;Er wordt gesproken van den „receveur general desdites finances . Het is
niet zonder meer duidelijk, dat hiermede den provincialen Rentmccster-generaal
bedoeld wordt. Men zou ook aan den Ontvanger-generaal van alle financiën
kunnen denken. Evenwel wordt in het stuk gesproken van een secretaris signant
en financesquot;, die een register in duplo moet houden, waarvan h.j aan het cmd
van elk jaar dén exemplaar aan de Rekenkamer te Rijsscl moet zenden ..ou
autre chambre ou ledit receveur general devra rendrc ses comptes. Zooals wij
op p 158 n 1 gezien hebben, rekende dc Ontvangcr-gencraal van alle financien
uitsluitend voor de Rekenkamer te Rijssel. Het zou trouwens geen zin gehad
hebben dit deel van dc ordonnantie aan dc Rekenkamer in Den Haag toe te
zenden en het daar tc laten registrccren. wanneer het niet van toepassing was
geweest op
alle Rentmeesters-generaal, dus ook op dien van Holland en
Zeeland.

-ocr page 192-

meester-generaal toestond, zonder het consent van de zes com-
missarissen of althans van diegenen onder hen, die bij den hertog
waren.

Om de werkzaamheden van de zes commissarissen in Holland
en Zeeland nog effectiever te maken werden enkele gedeputeerden
op 16 Maart 1458 met een enquête naar de misbruiken in deze
landen belast, zij zouden na afloop rapport uit te brengen hebben
aan den hertog of de zes commissarissen. Deze gedeputeerden
waren in de commissie van 21 September 1457 voorzien. Daar het
stuk van 16 Maart 1458 ook onderteekend is door één van de
beide bovengenoemde secretarissen. Pierre Milet, mogen wij
veilig aannemen, dat het, hoewel officiëel de hertog als oorkonder
optreedt, uitgegaan is van de zes commissarissen i). Inderdaad
blijken deze „Commissarien up tstuc vander Reformacie in Hol-
lantquot;, zooals zij genoemd worden en die dus wel te onderscheiden
zijn van de zes „commis sur Ie fait des demaine et financesquot;, een
uitgebreid onderzoek te hebben ingesteld, voornamelijk naar
knevelarij door grafelijke ambtenaren 2). Hun taak moet dus vol-
gens de hun verstrekte opdracht in ieder geval geëindigd zijn.
voordat de zes commissarissen zelf van het tooneel verdwenen
zijn; in dc rekeningen der Rentmeesters-generaal kan ik deze
volgen tot in Maart 1464; de commissie der commissarissen „up
tstuc vander Reformacie in Hollantquot; was vernieuwd op 20 Dcccm-

1)nbsp;ARA, afschr. in Arch. Rekenk., verspr. charters 43. Aangesteld werden
de heer van Lannoy, Stadhouder van Holland, Zeeland cn Friesland, Josse dc
lc Brande (Joost vanden Brande) en Aliaume dc Longprey, Raden. Minstens
twee van hen moesten gelijkUjdig werkzaam zijn, waarbij altijd dc heer van
Lannoy. Joost vanden Brande is afkomstig uit Gent, hij wordt op 23 Nov. 1445
genoemd als „notarius ende rentmeester vanden exploitten der stede van Ghentquot;,
(ARA, 4e rek. v. Willem Engebrechts zoen, 1 Jan. 1445—7 Febr. 1446, f. 162).
Reeds in 1441 en 1442 had hij met eenige andere commissarissen een onderzoek
ingesteld naar excessen van grafelijke ambtenaren in Vlaanderen (Gachard.
Inv. des archives des Chambres des Comptes I, p. 332).

2)nbsp;B.v. 30 April 1458, ARA, 7e rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1457—
23 Mei 1458. f. 175v; 8—14 April 1458 (in post d.d. 28 Mei 1458). aldaar,
f. 179; 30 Mei— 24 Juni 1458, 8e rek. v. denzelfde, 24 Mei 1458—23 Mei 1459,
f. 128. 6 Sept. 1459: ARA, or. arch. Rekenk., verspr. charters 142; 20 Sept.
1459: Meilink. Inv. arch. Staten v. Holl, vóór 1572, rcg. nr. 43; enz.

-ocr page 193-

ber H581). Waar het hier dus voor ons op aankomt, is. dat
commissarissen van de centrale regeering controle op het finan-
ciëel beheer van de grafelijke ambtenaren in Holland en Zeeland
uitoefenden en door de hun gegeven opdracht, om maatregelen te
nemen tot vergrooting der grafelijke inkomsten, traden op het
terrein, waarop vooral de Rekenkamer werkzaam was. Enkele
bestuursorganen zijn dus in onderlinge concurrentie met hetzelfde
werk belast, een voor deze tijden niet ongewoon verschijnsel, en
opnieuw een aanwijzing, hoe sterk de centrale regeering bij de
inkomsten uit de territoria geïnteresseerd is. De zes commissaris-
sen. die met dit werk in alle landen van den hertog belast zijn,
vormen stellig een centraliseerende factor. In denzelfden tijd kwam
op het gebied van de financiëele controle meer samenwerking
tusschen de territoria onderling. Zoo verzocht de Rekenkamer te
Rijssel eenige malen aan de Hollandsche Rekenkamer om haar
extracten uit rekeningen te zenden, die zij noodig had bij het
afhooren van de rekening van een ambtenaar 2),

Een versterking van de positie van de Rekenkamer tegenover
de comptabele ambtenaren beteekende een beslissing, die in het
voorjaar van H6I door de gecommitteerden aangaande de do-
meinen en financiën genomen werd. Op 1 December H60 had de
Rekenkamer den hertog en de commissarissen te Brussel ervan in
kennis gesteld, dat Robrecht van Drongelen en de jonkvrouwe
vander Merwede appèl hadden aangeteekend tegen de wijze
waarop rekeningen van hen door de Rekenkamer gesloten wa-
ren 3). In een sententie van 16 Mei H61 van den bisschop van

1)nbsp;Genoemd in de uitgave voor een reis van den Rentmeester-generaal van
9 Febr.—2 Maart H64. 13c rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1463—23 Mei

1464, ff. 94v_95. _ ARA, afschr. arch. Rckenk., verspr. charters 165. Voor

't eerst op 6 Sept. 1459 vind ik als commissaris in Holland ook nog genoemd
Guillaume dc Pouppct. die wij boven p. 117. noot 3 van 1447—1459 als Ont-
vanger-generaal van alle financiën ontmoet hebben. ARA, or. arch. Rckenk..
verspr. charters 142.

2)nbsp;19 Mei 1459. ARA, 8e rek. v. Clais dc Vriese. 24 Mei 1458—23 Mei 1459.
f. 158; 4 Aug. 1462, I2e rek. v. den zelfde, 24 Mei 1462—23 Mei 1463, f. 167v.
Vgl. nog beneden p. 187. noot 2.

3)nbsp;10e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1460—23 Mei 1461, f. 164.

-ocr page 194-

Doornik en de commissarissen werd het appèl van Robrecht van
Drongelen niet ontvankelijk verklaard en in het algemeen uitge-
sproken, dat van beslissingen van de Rekenkamer niet behoorde
geappelleerd te worden i). Het was natuurlijk van het hoogste
belang aan dit appelleeren paal en perk te stellen, omdat, wanneer
een precedent geschapen was, het in hooger beroep gaan niet
meer van de lucht zou zijn en daarmede een groot deel van de
grafelijke inkomsten volkomen op losse schroeven gesteld. Het lag
ook voor de hand, dat zulk een beslissing voor de Hollandsche
Rekenkamer genomen werd, want reeds op 9 Februari 1433 2)
had Phihps een ordonnantie gegeven ten behoeve van de Reken-
kamer te Rijssel, dat ambtenaren niet in hooger beroep mochten
komen van beslissingen van de Rekenkamer voor den Raad. Aan
deze hertogelijke jurisprudentie werd groote waarde
toegekend 3).
De geëximeerde positie van de Rekenkamer ten opzichte van een
beroep op hooger instantie was van des te grooter beteekenis,
omdat de Hollandsche Rekenkamer omstreeks het jaar 1460 een
vrij uitgebreide jurisdictie in comptabiliteitszaken blijkt te bezitten,
zoodat men zal moeten aannemen, dat zij haar bevoegdheden ten
koste van den Raad had uitgebreid 4).

1)nbsp;AR A. or. (?) arch. Rekenk.. verspr. chart. 164 (2). Afschr. Gr. Rcg., f. 5v.

2)nbsp;Gedrukt naar het or.: Gachard, Inv. des archives des Chambres des Corap-
tes I, p. 85.

3)nbsp;'De registratie van het stuk van 9 Februari 1433 werd aan alle andere
Rekenkamers gelast, terwijl het origineel in de kamer tc Rijssel bewaard moest
blijven. De sententie van 16 Mei 1461 werd in het Groen Register van dc
Hollandsche Rekenkamer ingeschreven. Uit het voorhanden zijn van gewaar-
merkte afschriften van de acten van 1433 en 1461 samen met drie andere
stukken, datcerend tusschen 1562 en 1564 zou men afleiden, dat zij in ccn later
geschil nog eens gediend hebben, om de rechten van dc Rekenkamer toe te
lichten (ARA. arch. Rekenk., verspr. charters 164).

4)nbsp;In het arch. Rekenk., verspr. coli. Bondam nr. 34, zijn vier stukken, gedeel-
telijk in zeer slechte afschriften, overgeleverd van 22 Jan. en 25 Aug. 1460,
13 Sept. en 8 Oct 1462, die beslissingen van de Rekenkamer in een geschil
tusschen den vroegeren Rentmeester van Zuid-Holland, Pieter Annokc, cn zijn
onder-Rentmeester Willem Geemanszoen, behelzen. In het stuk van 22 Jan. 146(1

komt de volgende, verminkte, passage voor: ........daer of dat bcyde paertien

malkanderen vexacye ende moeyenisse doen voer anderen dan voer hacren
behoerlyken rechetcr (sic) ende want uut crachten ons diensts ons tocbchocren

-ocr page 195-

In 1460 is bovendien nog een nieuwe ambtenaar aangesteld, n.1.
een „Conterrolleurquot; der grafelijke officieren in Holland en Zee-
land. Als zoodanig heeft de vroegere Procureur-generaal, mr.
Gillis de Caboetere, gefungeerd. Ook dit nieuwe ambt dankte zijn
officiëel ontstaan aan de „Reformateurs in Hollantquot; i). Mr. Gillis
was ondergeschikt aan de Rekenkamer: ook hij was bedoeld om
toezicht te houden op de rekenplichtige ambtenaren. Hij zou in 't
vervolg een jaarwedde genieten uit de opbrengst van de boeten,
die aan de ambtenaren tengevolge van zijn toezicht opgelegd
zouden worden. Het klaarblijkelijke doel, n.1. het aanboren van
een nieuwe bron van inkomsten voor de grafelijkheid, is echter
volkomen gemist. Na enkele jaren klaagde de Rekenkamer over
de geringe resultaten; men moest overwegen, om in zijn plaats
iemand anders aan te stellen, die bekwaamheid voor dit ambt
bezat. Gedurende de vijf jaren of meer. dat mr. Gillis het bekleed-
de. had hij aan den hertog in 't geheel geen inkomsten bezorgd,
waarvan men tenminste iets te weten was gekomen, hij had door
het declareeren van reisgeld de grafelijkheid slechts op kosten

die kennesse ende trecht van allen saken roerende den (?) staten van reckingen
(sic) spruytende uut ons vocrscrevcn ghcnadc heeren diensten ende officyen
in dcsen synen landen ende niemanden (er staat: mcyndcn) andersquot;.

1) Vgl. hiervoor dc aanteckening van de Rekenmeesters bij de post voor zijn
■wedde in de 10c rek. v. Clais dc Vriese. 24 Mei 1460—23 Mei 1461. f. 87v:
..Byder voirsz. quitancien onder des voirsz. controlicurs handtcyken hier
overgegeven ende lyden hier dese werf die voirsz. IUI tß X s.g.. over die volle
bctalingc van een jair wedden vanden voirsz. mr. Gillis, hoewel dat van zynen
cxploiten noch geen ontfanck gemaict en is byden rekeningen van den rent-
meester generali van Hollant, overmits dat de sclve mr. Gillis, al eer Joost
vanden Brande ende Aliaines van Longpré als Reformateurs in Holland gcsonden
waeren. hy ais controlicur op eenige officieren in Hollant voirsz. ende onder
andere op de balliu ende rentmeester van Rotterdam, Jan dc Witte, mformacy
gedaen haddc. dair ute
genouch sprolt die condempnacic vanden XIIIlc leeuwen,
dair inne dc sclve Jan de Witte gewijst geweist is. Nietmin zy voirdacht. datmen
den voirnoemden mr. Gillis voirtaen nietmccr en bctale van syne wedde dan
vanden penningen
commende van synen cxploitcn na uutwysen den brieven
vander taxacy van synen voirsz. wedden, dair of copie overgclevcrt is indes
voirsz. rentmeesters voirgaende rekeninge.quot; Op 1 Mei 1462 werd hij in dezelfde
hoedanigheid door den graaf van Charolais aangesteld in diens heerlijkheden cn
landen binnen Holland: Nélis, Catalogue des Chartes du Sceau dc TAudicncc I.
no. II, 1274, p. 246.

-ocr page 196-

gejaagd 1). Inderdaad is hij gedurende al den tijd, dat hij in het
hoofdstuk „Wedden van secretariënquot;, enz. pro memorie genoemd
wordt, nooit aan zijn bescheiden jaarwedde van honderd schilden
van dertig grooten toegekomen. In de rekening van 1466—'67
wordt hij voor het laatst vermeld 2).

In dat jaar bestond de Hollandsche Rekenkamer niet meer als
zelfstandig lichaam. De zeer belangrijke maatregelen, die tot
samenvoeging van de Rekenkamers van Holland en van Brabant
te Brussel geleid hebben, zijn eenigszins overijld genomen. Niet
alleen heeft Karei van Charolais nog op 26 April 1462 de bevoegd-
heid van de Hollandsche Rekenkamer over zijn heerlijkheden in
Holland uitgebreid 3), maar bovendien is nog volgens de rekening
van 24 Mei 1462 tot 23 Mei 1463 een bedrag uitgegeven voor den
bouw van een nieuwe rekenkamer boven de bottelarij aan de
Westzijde van de groote zaal op het
Hof 4). Reeds op 30 Juni
1463 is de Hollandsche Rekenkamer officiëel opgeheven 5).

Vermoedelijk is deze hervorming doorgedreven door den kring
van raadslieden om Karei van Charolais, die ook reeds als Stad-
houder-generaal in de landen van herwaarts over op 4 September
1462, een Instructie aan den Raad — nu meer en meer Hof van
Holland genoemd — gegeven had. Niet ten onrechte spreekt A.
Walther van den storm van hervormingen, die den onder hertog
Philips al moeilijk te volgen lijn in de ontwikkeling der centrale

1 ) „Sy advljs gchadt op dit officie, dattet bedient worde by eenen persoen
daertoe nutte, bequaera ende emstlch wesende, want die voirsz. rar. Gillis binnen
den tyde dat hy tvoimoemde officie bedient heeft gchadt den Ujt van vijf jacren
oft meer, mynen voorsz. genadigen heere daer af niet te proffyte gebracht cn
heeft datmen gewaere geworden is, mer ter contrary veel costen van reysen
die hy daer om gedaen heeft gchadt.quot; (ARA, 13e rek. v. Clais dc Vriese,
24 Mei 1463—23 Mei 1464, f. 70v.).

2)nbsp;F. 58.

3)nbsp;Samen met mr. Anthonis Michiels. ARA, or. arch. Rekenk., verspr.
charters 44.

4)nbsp;ARA, 12e rek. v. Clais de Vriese, f. 130v. Ten onrechte spreekt Calkoen
van den bouw van een nieuwe rekenkamer in 1466; ook behoefde deze allerminst
te dienen om rekeningen op te maken: Die Haghe, Bijdr. en Med., 1902, p. 74.

5)nbsp;Met dien datum eindigen de jaarwedden van Rekenmeesters en Auditeur:
13e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1463—23 Mei 1464, f. 68.

-ocr page 197-

bestuursinstellingen geheel doet verloren gaan i). Over de diepere
beweegredenen van deze reorganisatie bewaren de bronnen een
volkomen stilzwijgen 2).

Daar de Rekenkamer te Brussel pas in de tweede helft van H65
over alle bescheiden beschikte, die voor het behoorlijk afhooren
van de rekeningen der Hollandsche ambtenaren noodig waren, is
het vanzelf ook duidelijk, dat niet reeds dadelijk na de officiëele
opheffing van de Rekenkamer in Den Haag, de Hollandsche
rekeningen te Brussel afgehoord en gesloten kunnen zijn. Dat is
ook niet gebeurd. Tusschen 1463 en 1465 is men tot dezelfde
regeling teruggekeerd, die vóór 1447 had bestaan. Opnieuw heb-
ben de ambtenaren in Holland en Zeeland rekening en verant-
woording afgelegd voor gecommitteerden.

3. Gecommitteerden tot het afhooren der rekeningen.

Op 26 Juli 1463 richtte de hertog een te Hesdin in tegenwoor-
digheid van eenige leden van den Grooten Raad gegeven bevel-
schrift aan meesters Jan Quevin, Andries vander Cruce, Jacob
Cruesinc, Raden, en Paul Meusin. Hij droeg hun daarbij op de
rekeningen van ambtenaren, die kort voor de opheffing van de
Rekenkamer opgeroepen waren om verantwoording van hun be-
heer af te leggen, alsnog af te hooren en te sluiten, voorzoover zij
verschenen waren voor den datum van de samenvoeging der
Hollandsche en Brabantsche Rekenkamers te Brussel. Van de
rekeningen, die wel afgehoord waren, maar die de gecommitteer-
den niet zoo spoedig konden vereffenen (..affinerquot;). moest een
inventaris worden
opgemaakt. Zij zouden dan samen met de in-

1)nbsp;A.W.. p. 50.nbsp;^ ^

2)nbsp;Dat dc samenvoeging der Rekenkamers op instigatie van de Staten van
Holland en Zeeland zou geschied zijn. zooals Blok (Gesch. v. e. Hollandsche Stad
onder de Bourg.-Oost.
heerschappij, p. 23) aanneemt, is echter zeer onwaarschijn-
lijk. gezien het zoo
dadelijk te bespreken verzet der Staten tegen de overbrenging
van het archief der
Rekenkamer uit Den Haag naar Brussel. Het zou wel heel
vreemd geweest zijn. wanneer de Staten wèl verplaatsing van de Rekenkamer
naar Brussel bepleit hadden, maar van de natuurlijke consequentie daarvan:
verhuizing van de oude rekeningen en andere stukken uit Den Haag naar Brussel,
niet hadden willen weten. Blok geeft geen bewijsplaats.

-ocr page 198-

ventaris en de quitanties, enz. ter hand worden gesteld aan mr.
Jacob Cruesinc, die ze naar Brussel moest laten overbrengen. De
Brusselsche Rekenmeesters behoorden inlichtingen te ontvangen
over de bij het afhoofen gerezen moeilijkheden, waardoor de
rekeningen niet dadelijk gesloten en vereffend konden worden i).

Op 11 en 22 Augustus H63 2) werden daarop verschillende
ambtenaren in Zeeland en Kennemerland en Friesland opge-
roepen om met hun rekeningen voor de gecommitteerden te
verschijnen. Werden deze rekeningen naar alle waarschijnlijkheid
in Den Haag afgehoord, in Februari H64 begaven Jan Quevin.
Jacob Cruesinc en Paul Meusin zich volgens bevel van de gecom-
mitteerden „up tstuc vander demeyne ende financienquot; naar
Vlaanderen, waar zij in het in dat gewest gelegen Middelburg op
26 Februari 1464 de twaalfde rekening van den Rentmeester-
generaal Clais de Vriese sloten, die reeds in Den Haag was af-
gehoord. Bij dat afhooren hadden zich ,.zwarighedenquot; voorgedaan,
die eerst in overleg met de gecommitteerden van domeinen en
financiën in 't reine gebracht moesten worden. Pieter Bladelin was
bij het sluiten van de rekening tegenwoordig, waarschijnlijk nog
volgens de ordonantie van 28 Februari 1444
3). In den loop van
het jaar 1464 of het voorjaar van 1465 zijn voorzieningen getroffen
in de lokaliteiten van de Brusselsche Rekenkamer. Deze moeten
betrekking hebben gehad op de huisvesting van de vroegere Hol-
landsche Rekenkamer, daar deze uitgave voor rekening van den
Rentmeester-generaal van Holland en Zeeland is
gekomen 4).

Ongeveer een jaar na de opheffing van de Haagsche Reken-
kamer. op 14 Juni 1464. gaf hertog Philips aan Jacob Cruesinc en
Paul Meusin opnieuw last, om dadelijk naar Den Haag te ver-
trekken, om daar een inventaris op te maken van alle
rekeningen.

1)nbsp;Or. ARA. arch. Rekenk.. verspr. charters 133.

2)nbsp;ARA, 13c rek. v. Clais dc Vriese, 24 Mei 1463—23 Mei 1464. ff-
131—131v. 134—I34v.

3)nbsp;ARA. 12e rek. v. Clais dc Vriese. 24 Mei 1462—23 Mei 1463. ff. 94v—
95. 97—97v. 217. — Voor de ordonnantie van 28 Febr. 1444.
zie boven p. 163.

4)nbsp;ARA, 14e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1464—23 Mei 1465. f. I24v.

-ocr page 199-

brieven en quitanties i), zooals de hertog ook reeds op 26 Juli
H63 had bevolen, om deze daarna naar Brussel over te brengen.
Groote vorderingen hebben de beide gecommitteerden echter niet

gemaakt 2).

Op 29 September H64 3) stuurde Luter Teylinc. voormahg
deurwaarder van de
Rekenkamer van Holland, aan Jacob Cruesinc
en Pauwels Meusin. die op dat
oogenblik te Brussel vertoefden,
een brief, waarin hij schreef, dat op verzoek van de ..drie Staten
van Hollantquot; de tonnen, waarin hij volgens hun last de rekeningen,
brieven en acquyten
verpakt had. om ze naar Brussel te laten
brengen, op bevel van den Stadhouder van Holland opgehouden
waren. De
Stadhouder-generaal van de Nederlandsche gewesten,
Karei van Charolais, zou er over schrijven aan hertog Philips, om
aan hem de beslissing te laten. Luter Teylinc verzocht tenslotte
aan zijn lastgevers nadere instructies over de door hem tc volgen

gedragslijn.nbsp;, , , . . u • i

Jacob Cruesinc heeft daarna denzelfden bode, d.e hem de bnef
van Luter Teylinc gebracht had, met de tijding doorgezonden aan
Pieter Bladelin, Hofmeester en
één der gecommitteerden van de
financiën te Hesdin'»). Als antwoord heeft Pieter Bladehn mt
naam van den hertog „zeer sccrpclicquot; aan mr. Jacob Cruesmc
bevolen, om de tonnen onmiddellijk door
Luter Teyhnc naar
Brussel te doen voeren,
zonder zich om de wenschen der Staten

te bekreunen. vnbsp;... ....

Uit een ongedateerde rekeningpost, maar waarsch„nhjk van

n A D Anbsp;D ff 21-21 v; tevens werd hun gelast dc rekeningen

den heer van der Veer voorkwam (Fruin. Keken ngen

^cbnk. „O.nbsp;Zc.uw.hc ov^br^h. ^

^^^^^^ B..», bc™.,... b».»

'''4rHT 'nbsp;J „I,. dc =cs „commls sur Ic fait des domain« ct financesquot;

v™ Hrbltrdquot;!:»quot; tcco^^lttccrdcn. dlc dc flnancMc scClc va„ den
Orooten Raad vormen.

-ocr page 200-

November 1464, blijkt dan, dat de graaf van Charolais nog eens
het vervoer van de tonnen met het archief van de Rekenkamer
naar Brussel heeft doen opschorten, omdat de goede steden van
Holland aan Philips en Karei verzocht hadden, „dat de selve
rekenyngen, brieven ende acquyten in geenen vreemde lande
gevoert en worden, mer dat zy die binnen der palen van Hollant
mochten behouden, gelijc ende dair zy van ouder haircomen altijts
geweest hebbenquot;. Voor het transport wachtte men nu nader bevel
van den hertog af.

Toch heeft de tegenstand van de Staten niet geholpen. Nadat
blijkbaar al twee tonnen met rekeningen en andere bescheiden,
waaraan de Rekenmeesters te Brussel groote behoefte hadden,
vooruit gezonden waren, zijn daarna tusschen 18 Augustus en
22 October 1465 nog vijf tonnen met rekeningen, brieven en
quitanties opnieuw (?) ingepakt i) en tenslotte tusschen 21 October
en 5 November 1465 naar Brussel overgebracht, terwijl misschien
in het voorjaar van 1466 nog een laatste vracht gevolgd is.

Dit confHct levert opnieuw een bewijs, dat het landsheerlijk
gezag onder de Bourgondiërs juist — en alleen — op het gebied
van de financiëele controle veel grooter is geweest dan onder hun
voorgangers uit het Beiersche Huis. Terwijl in andere onderdeelen
van het bestuur het centraal gezag in Holland de lijn van den
minsten weerstand volgt, ziet men in deze kwestie, die de financiëele
administratie raakt, het centraal gezag, verpersoonlijkt in den hoogen
ambtenaar Pieter Bladelin, en de Hollandsche Staten scherp en
openlijk tegenover elkaar staan, terwijl de Staten juist in dit geval
niet hun zin weten door te drijven.

Ook in de maand Juh 1464 zijn opnieuw ambtenaren in Holland.
Zeeland en Friesland beschreven om te komen
rekenen 2).

De gecommitteerden zijn niet buiten hun opdracht gegaan. De
13e rekening van Clais de Vriese. die het jaar van 24 Mei 1463

1 ) Bij mandement van 20 Augustus 1465 heeft de hertog zijn bevelen van
26 Juli 1463 en 14 Juni 1464 nog eens herhaald (or. ARA, arch. Rekenk„
verspr. charters 41).

2) ARA, 14e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1464—23 Mei 1465, ff. 102—
103, posten van 12, 17 en 18 Juli 1464.

-ocr page 201-

tot 23 Mei 1464 beslaat, dus valt na den termijn van de opheffing
van de Rekenkamer te Den Haag. is dan ook in Brussel overge-
leverd en door de Rekenkamer aldaar gehoord en gesloten i).
Echter, ook met inachtneming van dien datum hadden de gecom-
mitteerden nog moeite genoeg, om de ambtenaren er toe te krijgen
hun vóór 30 Juni 1463 verschenen rekeningen over te leggen; nog
op 30
Augustus 1465 werden een groot aantal van hen hiertoe
naar Den Haag
ontboden 2). Om te voorkomen, dat voortaan alle
ambtenaren, ook diegenen, waarvan de inkomsten niet bijzonder
veel te beteekenen hadden, jaarlijks een kostbare reis naar Brussel
zouden maken, die ten laste van de grafelijkheid zou komen, beval
de hertog op 20 Augustus 1465 3). dat de kleine ambtenaren hun
rekeningen aan de groote officieren over zouden leggen, binnen
twee maanden na het verschijnen van die rekeningen met de
bewijsstukken, die er bij hoorden, tegen afgifte door de groote offi-
cieren van brieven van recepisse.
In dit stuk nu worden deze
groote officieren opgesomd, telkens onder bijvoeging van een
aantal kleine ambtenaren, die hun hun rekeningen moeten toever-
trouwen. Dit geeft ons een aanwijzing, welke officieren be-
langrijke bedragen als inkomsten ontvingen.
Aan den Rent-
meester
-generaal van Holland moesten ter hand gesteld worden
de rekeningen, enz. van de tollen van Gorinchem.
Schoonhoven.
Gouda. Geervhet.
lersekeroord en van de nieuwe wachten te
Arnemuiden. Vere en Vlissingen. verder van den Rentmeester van
Zuid-Holland, de Baljuwen van Rijnland. Delfland. Schieland.
Schiedam. Den Haag
en Zuid-Holland; van de Schouten van
Leiden. Amsterdam. Gouda en van den Rentier van Crabbendijke.

Aan de zorgen van den Rentmeester van Noord-Holland wer-
den toevertrouwd de rekeningen van den Baljuw en Rentmeester
van Rotterdam en van den strandvond in het Baljuwschap van
Noordwijk.

1 ) Op 21 Januari H65 tc Brussel overgelegd en op 7 Maart van hetzelfde
jaar door de Rekenkamer afgehoord en gesloten.

2)nbsp;AR A. 15e rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1465-23 Mei 1466. ff. 74v-7d.

3)nbsp;ARA. Groen Reg., ff. 45-45v.

-ocr page 202-

De Rentmeester van Kennemerland en Friesland moest de reke-
ningen in ontvangst nemen van de pachters van de grafelijke
qronden op Texel en Vlieland en van den strandvond aldaar en
L Schoutsrekeningen van Haarlem en Texel. - Aan den gecommit-
teerde tot het betalen van de oude in Brabant. Vlaanderen en
elders verschuldigde lijfrenten, waarvoor de voornaamste steden
in Holland en Zeeland zich verbonden hadden, werden o^rge-
leverd de rekeningen van ten laste van de grafelijkheid op Haar-
lem Delft en Gouda in 1449 en 1455 verkochte lijfrenten; eveneens
op Leiden. Tholen en Goes in 1455. - In handen van den Bal)uw
vL Kennemerland en Friesland werden gesteld de rekeningen
van den Baljuw van de Wijk (Beverwijk) en onderhoorigheden
en van de Schouten van Beverwijk. Hoorn. Enkhuizen. Medem-
blik. Grootebroek, Niedorperkogge. Wijdenes. Abbekerk. Sybe-

karspel en Schellinkhout.nbsp;, ,, , , .

In handen van den Rentmeester Bewesterschelde de rekeningen
van de Baljuwen van Middelburg. Reimerswaal en Goes; in die
van den Rentmeester Beoosterschelde de rekening van den Baljuw

van Zierikzee.

Deze groote officieren moesten de hun overgedragen rekeningen,
samen met hun eigen rekeningen overleggen aan de Rekenkamer te
Brussel Andere niet genoemde kleine officieren moesten zelt
komen rekenen. Dit laatste is ongetwijfeld slechts een clausule, die
uit voorzorg is opgenomen, voor het geval een enkele vergeten
mocht zijn. Zulk een geval was misschien de heer van Brederode
als Baljuw vander Nyenburch. die nog afzonderlijk beschreven

werd^).nbsp;,nbsp;,

Daarmede was definitief alles geregeld voor het normaal ver-
loop van het afhooren van de rekeningen te Brussel. Dat er intus-
schen nog altijd ambtenaren tusschen de mazen van het net door-
glipten. bewijst, dat nog in het najaar van 1468 mr. Jacob Cruesinc.
nu Rekenmeester te Brussel en Paul Meusin. Auditeur van de
Rekenkamer, naar Holland kwamen om rekeningen van kleine
officieren af te hooren en nog andere achterstallige rekeningen

1) ARA, 16e rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1466-23 Mei 1467. f. 91.

-ocr page 203-

van Rentmeesters-particulier, waarvan sommigen nog over drie
jaren te rekenen hadden i).

Tegen den zin der Staten van Holland en Zeeland was een zeer
ver gaande centralisatie op het gebied der financiëele controle
doorgevoerd. Zij hadden op dit punt voor het centraal gezag
moeten zwichten, maar zouden de eerste gelegenheid aangrijpen,
om dien gehaten maatregel ongedaan te maken. Hun oogenblik is
gekomen in 1477.

1) ARA. 17e rek. v. Clais de Vriese. 23 Mei 1467-24 Mei 1468, f. 70: zij
waren hiertoe van 24 Sept. tot 12 Dec. 1468 (sic) uit Brussel afwezig.

-ocr page 204-

samenvatting.

Vanaf het einde van de 13e eeuw tot de Instructie voor het Hof
van Holland van 1462 hebben wij voortdurend een meest verborgen,
doch soms zich openlijk afspelenden strijd gezien tusschen de twee
tegengestelde machten, die ook overal elders in de latere Middel-
eeuwen om den voorrang kampen: de vorst en de stenden.

Onder Floris V stonden tegenover elkaar de graaf en de adel.
Eerst had de adel een zeer grooten invloed in den Raad, deze was
zelfs oorspronkelijk een feodale Raad, geheel uit 's graven vazallen
samengesteld, waarin de graaf slechts als primus inter pares presi-
deerde. Als tegenwicht tegenover den adel heeft de graaf de op-
komst van de steden begunstigd; omstreeks het jaar 1300 blijkt hun
invloed wassende.

In het begin van de 14e eeuw ontmoeten wij de eerste aanwijzin-
gen voor stendenvergaderingen, bestaande uit edelen en represen-
tanten der steden. De stendenvergadering is gedurende de geheele
veertiende eeuw een met vertegenwoordigers der stenden uitge-
breiden Raad geweest. Daar het grafelijk bewind economisch
gaandeweg geheel afhankelijk dreigde te worden van de steden, die
immers in dezen tijd alleen credietwaardig waren, zocht een persoon-
lijkheid als graaf Willem III een tegenwicht tegen de stedelijke
macht in den Raad. Hij vond dit in hooge ambtenaren van den
Raad (klerken), die, hoewel meerendeels niet juridisch gevormd,
toch in beginsel aanhangers waren van een sterke op het
Romeinsche staatsrecht gebaseerde vorstelijke macht. Ook ont-
ving Willem steun van financiers, die met hun vermogen sterk
bij de regeering geïnteresseerd waren: de kring der Duiven-
voordes. De invloed van deze laatstgenoemde groep heeft
zich sterk doen gelden op het bestuur tot na den dood van graaf
Willem IV. Toen kozen de steden de partij van Willem (V) tegen
gravin Margaretha; hun haat tegen Willem van Duivenvoorde
hebben de stedelingen botgevierd door zijn huis in Den Haag te
plunderen (1350).

-ocr page 205-

In de volgende jaren was het landsheerlijk gezag in Holland en
Zeeland vrijwel van geen beteekenis meer; het bestuur van groote
deelen van het land was in hoofdzaak aan vertegenwoordigers
van steden opgedragen. De poorters vormden de meerderheid. Het
afhooren van de rekeningen, dat tot 1432 tot de werkzaamheden van
den Raad behoorde, geschiedde enkele malen in het bijzijn van uit-
drukkelijk genoemde stedelijke vertegenwoordigers.

Met het Ruwaardschap van hertog Albrecht kwam opnieuw een
kentering in de regeeringspolitiek. Albrecht is er spoedig op uit
geweest, om zich zooveel mogelijk onafhankelijk van de partij
schappen te maken en heeft zijn kracht gezocht in het beter organi-
seeren van de Kanselarij. In 1367 werden een deken en twaalf ka-
nunniken aan de grafelijke kapel in Den Haag verbonden. Met deze
posten, die van praebenden voorzien waren, werden klerken der
Kanselarij bekleed, die aldus in een onafhankelijke positie tegenover
de
stenden kwamen te staan. Eén van deze klerken is snel in aanzien
boven de anderen uitgekomen: hij kreeg de zegels in bewaring, hij
was het hoofd der Kanselarij en leidde tevens de vergaderingen van
den Raad. hij voerde het algemeene rekenplichtig beheer voor Hol-
land en Zeeland, soms ook voor
Henegouwen. In 1387 wordt hij
voor het eerst en sinds de eerste jaren der 15e eeuw regelmatig met
den naam Tresorier aangeduid, soms ook wel als Kanselier. Hij was
het vooral, op wien de vorst voortaan, ook wel financiëel. steunde.
Sinds 1389 is het bestuur van Holland en Zeeland ook financiëel;
geheel gescheiden van dat van Henegouwen; de zetel van het bestuur
in Holland wordt meer en meer Den Haag.

Onder graaf Willem VI heeft zich het Tresorierschap verder ont-
wikkeld. Juist
in zijn regeeringsperiode. die over 't algemeen Hoeksch
georiënteerd was. moet de vorst opnieuw steun gezocht hebben bij
het vermogen van een particulier, dezen keer bij den Amsterdam-
schen kapitalist Willem Eggairt. Deze heeft jarenlang het Treso-
rierschap bekleed.

De rol van de steden is echter allerminst uitgespeeld. Bij het
verdrag van
Woudrichem (1419) is opnieuw haar sterke positie
tot uiting gekomen; onder het pandschap van hertog Jan van
Beieren (1420—1425) is diens Tresorier, heer Hendrik Nothaft,
persoonlijk sterk financiëel bij het bestuur betrokken geweest.

-ocr page 206-

Bij den dood van hertog Jan (fö Jan. 1425) was de invloed der sten-
den. d.w.z. de steden, wederom overheerschend. Zij waren aanvan-
kelijk nog niet bereid om zich bij Bourgondië aan te sluiten en hebben
Jan van Brabant als landsheer erkend; na Jans dood (17 April 1427)
heeft de Kabeljauwsche meerderheid onomwonden aan Philips van
Bourgondië boven Jacoba van Beieren de voorkeur gegeven. De
Staten van Holland en Zeeland hebben een belangrijk aandeel gehad
in de opstelling van het zoenverdrag van Delft. De naam Staten
wordt sinds ± 1425 gebruikt. Wij duiden er. nu ook de Ridder-
schap als corporatie buiten het Raadsverband naast de steden op-
treedt, een hoogere trap in de standenontwikkeling mede aan.

Hertog Philips heeft bij het bestuur van Holland en Zeeland
voortdurend grooten invloed gelaten aan de Staten. De ontwikke-
lingsgeschiedenis der standen loopt geleidelijk zonder onderbrekin-
gen uit de periode der Beiersche graven in het tijdperk van het
Bourgondische Huis voort. Echter heeft Philips een deel der be-
stuurswerkzaamheden, n.1. de financiëele controle, buiten de
invloedssfeer der Staten weten te plaatsen. Het afhooren der
rekeningen van de grafelijke ambtenaren heeft hij aanvankelijk door
gecommitteerden, vrijwel uitsluitend vreemdelingen, doen verrichten.
Hij was in staat vrtmdelingen in Holland en Zeeland te werk te
stellen door het voor alle Bourgondische landen geldende Raadlid-
maatschap „in algemeenen dienst.quot; Het beginsel van deze practische
organisatie, vooral ten opzichte van de financiën, waaruit het Bour-
gondische Raadlidmaatschap in algemeenen dienst is voortgekomen,
is evenmin als het beginsel van „ständischequot; onafhankelijkheid be-
perkt gebleven tot de Nederlandsche gewesten. Bij de afscheiding
van de Fransche Chambre des Comptes uit de curia regis spreekt
Tout 1 ) over het uitgesproken hof-karakter der Fransche staats-
instellingen („the intensely household characterquot;). De Fransche en
Bourgondische instellingen vertoonen een verwant type, ook hierom,
omdat de oprichting van de Rekenkamer te Rijssel in 1386 en de
reorganisatie van de Kamer te Dijon met behulp van Fransche
Rekenmeesters geschied is 2).

1)nbsp;A.U'. I., p. 174.

2)nbsp;Vgl. Gachard, Noticc historique, etc. p. 5; Lameere, a.w., p. VIII.

-ocr page 207-

Ongetwijfeld is de positie der Staten in Holland en Zeeland
tegenover den landsheer minder onafhankelijk geweest dan m vele
andere territoria van dien tijd. Dit vindt o.i. zijn verklaring hierin,
dat de steden in Holland en Zeeland verreweg de invloedrijkste der
drie Staten waren, van grooter beteekenis dan de adel en de geeste-
lijkheid. Deze laatste stand werd zelfs ongeveer nooit ter dagvaart
beschreven. Van de drie standen bezaten de steden het minste saam-
hoorigheidsgevoel, omdat zij voortdurend door onderlinge tegenstel-
lingen uiteengedreven werden. De Staten zullen daarom niet die
macht tegenover den vorst hebben kunnen ontplooien, waartoe zij
in de meer Oostelijk
gelegen Duitsche territoria wel in staat waren.

Ook toen in H46/'47 de controle op de financiën een duurzamer
karakter kreeg door de oprichting van een speciale Rekenkamer voor
Holland en Zeeland, bezat deze. hoewel zij van Hollandsch per-
soneel voorzien werd. een sterk collegiaal, bureaucratisch karakter,
zoodat van „ständischenquot; invloed op haar weinig of mets te be-
speuren valt. De centralisatie-politiek van den hertog blijkt nu te
bestaan in het treffen van maatregelen, om zich een zoo groot
mogelijke opbrengst van de landsheerlijke middelen
m Holland en

Zeeland te verzekeren.nbsp;. , .

De overige werkzaamheden op het gebied -quot;bestuur en recht-
spraak bleven aan den Raad. Onder hertog Phihps heeft zich de
tendentie tot kernvorming in den Raad, die zich reeds vroeger
had doen gelden, verder
ontwikkeld. Het Regiment der Negenen is
als een phase in deze ontwikkeling te beschouwen. In de tweede helft
van Philips' regeering is de Raad vrijwel tot een gesloten college
gegroeid, maar dit heeft niet gediend tot versterking van de lands-
heerlijke macht.
Integendeel, de Staten hebben voortdurend invloed
kunnen uitoefenen op de samenstelling van den Raad. Zij achtten
hun belangen n.1. voldoende verzekerd, wanneer de Stadhouder be-
sluiten nam in overleg met den Raad. Daarentegen is de eenige
poging van de Staten om zich met de Rekenkamer te bemoeien, toen
2ij verplaatsing van het archief dier Kamer van Den Haag naar
Brussel trachtten te verhinderen, door den tegenstand der centrale
regeering mislukt. Wel telde de Raad eenige juristen onder zijn
leden, maar zij kregen er later en in kleiner aantal in zittmg, dan
men over 't algemeen heeft aangenomen. Ook het getal der vreem-

-ocr page 208-

delingen in den Raad bleef onder Philips' regeering beperkt. Tot het
jaar 1462 bezat de meerderheid der Raden een „ständischquot; karakter.

Onze eindindruk blijft er een van continuïteit. De bestuursinstel-
lingen van Holland en Zeeland vertoonen gedurende de Wittels-
bachsche en de Bourgondische periode geen principiëele verschillen.
Op het gebied van belastingheffing is niet de eerste Bourgondiër,
maar de laatste mannelijke Wittelsbacher met het innen van meer-
jarige beden voorgegaan. Slechts bij het financiëel toezicht op de
rekenplichtige ambtenaren bracht het Bourgondische tijdperk iets
nieuws in de Noordelijke Nederlanden: centralisatie en uniformee-
ring met geen ander doel dan verhoogde opbrengst der middelen. De
ontwikkeling der Staten heeft zich uit het Beiersche tijdvak organisch
in de periode van hertog Philips van Bourgondië voortgezet.

-ocr page 209-

bijlagen.

I.

Aanteekening bij p. 28, noot 1.

Op 19 December 1349 rekende de Rentmeester Bewesten Schelde
te Middelburg voor den hertog, zijn Raad van Zeeland en alge-
vaardigden van de steden Middelburg en Zierikzee; kort daarop.
13 Januari 1350, hoorden dezelfden een rekening van den Rent-
meester Beoosten Schelde at
(Heeringa, a.w., nr. 13, p. 32; nr. lü,
p. 31). M.i. valt onder Raad van Zeeland te verstaan: de Raad.
die op dat oogenblik voornamelijk uit Zeeuwsche edelen (en kler-
ken) samengesteld was. Ik geloof niet dat voor een.ge penode
werkelijk een scheiding tusschen een Raad van HoUand
en een
Raad van Zeeland gemaakt kan worden, voora ook, omda het
begrip „Grafelijkheid van Zeelandquot; zich pas betó^)';^ quot;
Zich Larbij geheel
aanpassend aan Holland on w.kkeld heeft, n
1291 noemde Floris V zich voor het eerst graaf van Holland en
Zeeland, heer van Friesland, om zich daarmede tegen de leen-
roerigheid van
Zeeland Bewesten Schelde aan Vlaanderen te
keeren. Gosses. Rechterlijke Organisatie van Zeeland, Gr°n,ngen
1917, pp. 19-21;
Oppermann in Studium Ups.ense, p. 117. - Up
10 October 1351 geschiedde het rekenen van

meester te ZierikL voor den heer van Praet, Arend Jans fd us n
Jan die Hont, schepenen van Zierikzee,

burgemeester van Dordrecht, Aernd Hughe,nbsp;J™ ^

WiLm van Scoten voor Haarlem,

Godert die Vrieze voor Amsterdam, Jacob Hjlhnc u.t A'^Lu'
deker Hedden filius uit Medemblik, Jan Maeslant voor Zaandam( lt;1
Willem Willem Florens fratres uit Rotterdam, Jan Hemr. f.hus en
Uu Yen filius, poorters van Zierikzee (Heennga, a^., nr. 20, p 33
- Op 21 OecMber 1351 is „Gherekent in den Haghe (op sente
Thomas dach int jair LI) voir mynen here den grave, den here

-ocr page 210-

van Egmonde, heren Gheret van Heemskerc, heren Gheret van
Merxen, meester Pieter Mole ende den ghemenen rade ende steden
voirscrevenquot; (A R A, rek. Rentmr. Kennemerl, en Vriesl., Florens
van Alcmade, 28 Oct. 1349—19 Nov. 1350). Den volgenden dag
worden twee rekeningen afgehoord voor den hertog, eenige edelen
„ende anders den ghemenen Rade ende den ghemenen steden van
Noirthollantquot; (ARA, rek. Rentmr. Zuid-Holl., Harman Vincke,
20 Oct. 1350—1 Oct. 1351, verder genoemd: de heer van Arkel,
de heer van Egmond. Rek. Rentmr. Kennemerl, en Vriesl., Florens
van Alcmade, 19 Nov. 1350—22 Dec. 1351, f. 37v, nog genoemd:
de heer van Egmond, heer Ghered van Heemskerk en meester
Pieter Mole). Voor hen wordt ook op 28 December 1351 nog
gerekend (Heeringa, a.w., nr. 21, p. 34: rek. Rentmr. Beo. Schelde;
als edelen worden daar genoemd: de heer van Egmond, de heer
van Praet, heer Gherit van Heemskerk, heer Jan Suurmond). Daar
op 22 December de steden van
Noord-Holland vertegenwoordigd
waren, zal men dat ook voor den vorigen dag mogen aannemen.
— Het is overigens niet alleen het afhooren der rekeningen, waar-
mede vooral de steden zich bemoeien (zie voor nog twee andere
recessen, resp. van 2 April en 15 Juli 1354, boven p. 29,
noot 4). Op 28 December 1351 komt in een leenregister als onder-
schrift ..Jussu domini per consensum villarum Noirthollandiequot;
onder een oorkonde voor (ARA. arch. Leenkamer nr. 26
[EL 26. V.R. nr. 29], Reg. Kennemerl., f. 3; vgl. van
denzelfden datum f. 3v en Van Mieris II, p. 807: „per
consilium Noerthollandiequot; aldaar, zal dus voornamelijk op de
Noordhollandsche steden moeten slaan). Onder een stuk van
30 December 1351: „Jussu ducis per commune consensum
villarumquot; (Reg. Kennemerl., t.a.p.), op 18 Augustus 1352: „Jussu
domini comitis presente communi consilio dominorum Hollandie et
villarum Hollandie et Zelandiequot;. In dit laatste geval zien wij dus
een volledige stendenvergadering (ARA, Leenk. nr. 31 [EL 33,
V.R. 27]. Reg. Zuuthollant. f. 17v). Een ander maal is een enkele
stad tegenwoordig: ..Presentibus domino Johanne de Bruelis et
consilio opidi Dordracensisquot; (27 Sept. 1352: Reg. Zuuthollant. f.
19). Merkwaardig is. dat in een oorkonde van 7 December 1352.
waarbij Deric van der Scuren. poorter van Haarlem, een stuk land

-ocr page 211-

gelegen in het ambacht van Rijswijk, in erfleen ontvangt wegens
de rechten, die zijn vrouw daarop heeft, krachtens het onderschrift
niet een leenbank, maar deze zelfde Raad met sterk stedelijken
inslag optreedt: „Jussu domini comitis ad
relationem dominorum
domini de Egmonda, Wilhelmo Wateringhe et oppidorum Delf,
Leyden, Haerlem, Sciedam et Rotterdam et aliorum de consdio
Hollandie'
(Reg. Kennemerl., f. 6). Op 9 Februari 1353 (des
vridaghes na groten vastenavont int jair UI werden dertien
oorkonden te Zierikzee uitgevaardigd op bevel van den graaf
Willem van Wateringhe en de stad Leiden: ARA, Leenk. 23
[E L 25 V.
R. 28], Reg. Noord-Holland, ff. 29v-33v. Zooals uit
het register, waarin zij ingeschreven zij^ ook te verwachten is
betreffen deze stukken
Noord-Holland. Op 17 December 1353 is
een stuk eveneens te Zierikzee gegeven, met ^et vozende onder-
schrift: „Jussu domini comitis. Dominis Florente ^e Berse e et
Oliveris de Everinghe mihtibus presentibus,

loze, Daniele de Tholen en Symoene de Bruchs opido de Z r.xe
et M.delburch et alns

nem dominorum de IJselsteyne, de Culenborch W^de Wateringhe
et villarum Leyden,
Delf, Haerlem, Aemstelredam, A cmaer .
gt; r^ , , , rc T oo
\/R 301 Req. Friesland, enz., t. zy.
A R A, Leenk 19 ^nbsp;op^Noord-HolIand betrek-

Bi) de u tvaardiging van stuKKcn, uie hnbsp;Holland

woordigd; al deze acten zijn in reuiuunbsp;i^f^r Hohandeld

In ee„ Lak, die F.es.andnbsp;^ ^etll-

werd, werden afgevaardigden van Leiden, L/e
sterdam en Alkmaar gekend.

-ocr page 212-

A. Begeeren van Ridderschap en steden van Holland en
Zeeland (1428).

Dit is tbegeren der ridderscip ende steden van Hollant ende van
Zeelant upten punten die lest geordineert ende geraempt sijn biden
Raide mijns genadichs heren van Bourgongnen ende mijnre ge-
nadiger vrouwen van Hollant vander zoenen die wesen sali tus-
schen onsen heerscip voirscreven ende bidden oitmoedelic dat mijn
genadige heere him daer in gevolgich will wesen ende him horen
truwen dienst die sy sijnre genaden gedaen hebben laten genieten
ende daer inne doen als sy sijnre genaden volcomelick toe ge-
truwen.

(1).nbsp;Eerst up dat punt dat mijn genadige heere tregiment neder
sali liggen etc. So is der ridderscip ende der steden begeren, dat
mijn genadige heere sonder overgeven behouden wil in sinen han-
den tregiment als hij dat tot haer toe gehat heeft ende dat mijn
genadige vrouwe him also daer inne bekenne ende voortan houden
wil. Ende eer men mijnre genadiger vrouwen sal hulden, dat sy
confirmeren (sal) alle hantvesten ende brieven, die mijn genadige
heere van Brabant up hem selven ende mijn genadige vrouwe mit
hem gegeven hebben ende daer toe alle hantvesten onser genadiger
heren van Bourgongen ende van Beyeren ende der graven ende
gravynnen van Hollant, die die ridderscip ende steden van Hollant
daer(af) besegeit hebben.

(2).nbsp;Item also in dat voirsz. punt voert staet dat die sloten ende
castelen der lande etc. sullen staen in handen mijns genadichs
heren, daer of is der ridderscip ende der steden begeren datmen
daer in setten wil die gene die in desen lande gegoet ende geerft
(sijn) ende datmen him die woude nomen, mer Sonderlinge datter
ymmer niet ynne geset en worden van den genen die ons gena-
dichs heren vyande geweest hebben.

(3).nbsp;Item up dat punt dat mijn genadige heere tregiment hebben
sal ende dat mijn vrouwe buten hem niet hiliken en sal etc. So
begeren die Ridderscip ende steden minen genadigen heere te

-ocr page 213-

weten dat ^Godbetert vaste veel dwalingen mit hiliken gesciet sijn
ende daer om bidden sy dat mijn vrouwe inder huldinge hoer ver-
binden sali ende hoer daer in overgeven, wairt. dat sy enich huwe-
lick deden buten minen genadigen heere. mijnre vrouwen hoirre
moeder ende den staten vanden lande dat sy dan bekende minen
genadigen heere ter stont onsen erffheer te wesen ende dan niet
meer
aentalinge naden lande te doen tot genen tiden ende van
allen horen rechten vervallen te wesen.

(4).nbsp;Item upt punt vanden negenen die tlant regieren sullen is
der ridderscip ende steden begeren dat mijn genadige heere hem
wil noemen die zesse die van sijnre wegen uut sinen rade ende
van desen lande geset sullen worden ende dat mijn vrouwe van
hoirre wegen nyemant anders en sette dan geboren hollander of
zeelander ende die mede daer in gegoet sijn.

(5).nbsp;Item upt punt van den beden so is der ridderscip ende der
steden begeren dat mijn genadige heere hem verdragen will hoire
vyande mit horen goede inden lande te copen.

(6).nbsp;Item up dat punt vander erfftael so is der ridderscip ende
steden begeren dat mijn genadige heere int uuteynde in geenrewijs
van
sijnre erftael sceiden en will, want hij mit dien sloten al Hol-
lant belegen heeft. Oick dunct der ridderscip ende steden dattet
minen genadigen heere na horen sinnen niet eerlick en waer van

sijnre erfnesse te sceiden.

(7).nbsp;Item up dat punt dat een ygelic sal weder in comen up sijn
huys ende lant die aen te vaerden binnen zess weken etc.. daer of
geven die ridderscip ende steden minen genadigen heere te ken-
nen. dat vander ballinger ende voirvluchtiger goeden mijn gena-
dige
heere ende sijn voirvorderen veel brieve gegeven ende die
vercoft hebben ende om des willen begeren sy dat sy daer in
mogen sittende bliven na uutwisinge hoirre brieve.

(8).nbsp;Item upt punt vanden gevangennen is der ridderscip ende
steden begeren dat alle gevangen quijt sullen wesen mit eenre
ouder oerveede ende anders niet ende men sal him daer up hoir

brieve weder geven.nbsp;.

(9).nbsp;Item upt punt dat alle brueken ende misdaden quijt sullen

^esen etc. so is der ridderscip ende steden begeren om all onge-
vall ende 'argelist te verhoeden dat een ygelic daer of quijt sy

-ocr page 214-

aengaende vander tijt dat mijn genadige heere hertoge Willem
saliger gedachten offlivich is geworden ende daer toe van allen
goeden of gelt dat upgebuert mach wesen tot deser tijt toe uut der
graefflicheit of der ballinger ende voirvluchtiger goede totden
dage toe van huden sonder ymmermeer die ridderscip steden of
anders yemant yet daer of te eysschen. Behoudelick dat punt in
sijnre macht te bliven vanden genen die dootslach gedaen hebben
etc. ende also in dit selve punt mede gescreven is ende uutgescei-
den diegene diemen inder waerheit'bewisen mach dat overmits
gelofnesse wille van vangenisse of anders meyedich geworden sijn
etc. so is der ridderscip ende steden begeren te weten hoe men dat
punt verstaen sali wanttet ymmer onredelic soude wesen dat die
gene die verraderye up geset hebben in steden of daer buten ende
oic meynedich geworden sijn souden in comen.

(10).nbsp;Item up dat punt van mijnre genadiger vrouwen duwarye,
daer bidden die ridderscip ende steden onsen genadigen heere om
dat hy onser genadiger vrouwen daer in vorderen will na sijn ver-
mogen.

(11).nbsp;Item upt punt vander dijckaedzen so begeren die ridder-
scip ende steden dat die gene die hoir lant mitten dijckrecht ver-
loren hebben niet weder hier in getogen en worden dan dat binnen
deser veeden gesciet is of dat sy betalen naden dijckrecht.

(12).nbsp;Item vanden punte vanden ambochten die in Zeelant ver-
coft sijn etc., so begeren die ridderscip ende steden minen gena-
digen heere te weten dat hy van rechts wegen niet sculdich en is
enige goede in Zeelant te vercopen diere naest toe geboren sijn,
mer hy mach die vercopen den genen die him gelieven ende daer
omme bidden sy minen genadigen heere, dat die gene die die
voirsz. goede gecoft hebben daer in bliven mogen na uutwisinge
der brieve die sy daer of hebben.

(13).nbsp;Item vanden punte datmen VIII man nemen soude om
voort alle dingen te beschicken etc. So is der ridderscip ende ste-
den begeren datmen die zaken woude brengen anden negenen die
tlant regieren sullen ende dat by hem luden daer in gedaen worde
die meeste redene van allen zyden also sy wel doen sullen.

(14).nbsp;Item so begeren die ridderscip te weten hoe sy gequijt
sullen worden vanden sculden die mijn genadige heere hun sculdich

-ocr page 215-

is daer hy tlant in handen voer gehadt heeft van minen genadigen
heere van Brabant ende oic mede vanden XXVIII.'^ cronen die
geloeft sijn der stadt van Dordrecht te betalen ende oic van allen
anderen sculden ende gelofnisse daer sy voir geloeft ende gedaen
mogen hebben.

(14).nbsp;Item dat Pieter Butewech ende Dirck sijn broeder ymmer
uut deser Zoene bliven want sy sculdich sijn inder vergifnisse
mijns genadichs heren van Beyeren daer heer Jan van Vliet up
gestorven is.

(15).nbsp;Item so begeren die ridderscip ende steden om die meerre
rusten wille dat die ridderscip die sijn by mijnre genadiger vrou-
wen hoer woonstadt nemen sullen up hoirre goede daer him gelieft
buten den steden te wonen ende als sy inden steden te doen heb-
ben dat sy dan biden gerechte vander stede daer in comen ende
anders niet.

ARA, Charters Grafelijkheid („Omstreeks 1428quot;).

Gelijktijdige copie(?) op papier.

B. Inhoudsopgave van den Zoen van Delft van 3 Juli 1428,
met verwijzing naar de punten van „tbegeren der ridderscip
ende steden van Hollantquot;. enz. i).

1.nbsp;Jacoba zal afstand doen van haar appèl van het vonnis door
de Curie uitgesproken over de wettigheid van haar huwelijk met
hertog Jan van Brabant.

2.nbsp;Gemachtigden zullen namens Jacoba dezen afstand van appèl
aan den paus mededeelen.

3.nbsp;Daarna zal Philips Jacoba erkennen als gravin van Henegou-

1) De nummers, die naar de verschillende punten van het hiervoor afgedrukte
Begeeren van Ridderschap en steden verwijzen, zijn, ter onderscheiding van de
paragraphen van den Zoen, tusschen ( ) gedrukt. Voor den tekst van den Zoen,
vgl. Van Mieris IV, p. 917 (Nederlandsch) en Devillers, Cartulaire des Comtes
de Hainaut IV, p. 666 (Fransch).

-ocr page 216-

wen, van Holland, van Zeeland en vrouwe van Friesland. Jacoba
zal Philips erkennen als haar rechten oir en Ruwaard voor de
genoemde landen en hem opnieuw het Ruwaardschap en de regee-
ring van de landen opdragen, alle kasteden in zijn hand stellen en
vervolgens met hem tezamen rondtrekken om zichzelf als „rechte
Landts-Vrouwequot; en Philips als oir en Ruwaard te doen inhuldigen.
Belofte van Jacoba, edelen en steden om Philips als zoodanig te
erkennen en eed van Ridderschap en steden om Philips als
zoodanig te ontvangen, wanneer Jacoba vóór hem sterft en
geen wettigen erfgenaam van haar bloed achterlaat. Vroegere
giften of overdrachten worden als van nul en geenerlei waarde
beschouwd. Jacoba, edelen en steden zullen Philips hiervan goede
brieven geven. — De Staten hebben hierbij als hun wensch te
kennen gegeven, dat Philips in de kasteden, die in zijn macht
gesteld zullen worden, alleen (tot bevelhebbers) zal aanstellen
degenen, die in het land ..gegoet ende geërftquot; zijn, met verzoek de
candidaten daarvoor aan de Staten te noemen, en in geen geval
als zoodanig aan te stellen vroegere vijanden van Philips (dus
Hoeken) (2).

4.nbsp;Philips zal de regeering over Henegouwen, Holland, Zeeland
en Friesland voeren in naam van Jacoba en zal daarvan geen af-
stand behoeven te doen, totdat Jacoba getrouwd zal zijn met goed-
vinden van haar moeder (Margaretha). Philips en de drie Staten
van de landen tezamen; van deze landen zal Jacoba ontvangen,
door middel van de betrokken ambtenaren van Philips, alle renten,
boeten, enz. met aftrek van de dagelijksche kosten en salarissen.

5.nbsp;Wanneer Jacoba trouwt buiten goedvinden van Margaretha,
Philips en de drie Staten, of één van de genoemde drie, dan ver-
langt zij, dat haar onderdanen haar en haar wettigen man niet
zullen gehoorzamen, maar alleen aan Philips,
„als Ruwaert ende
Oir der voorsz. landenquot;.
— Bij artikel 4 en 5 behoort punt 3 uit de
antwoorden der Staten: „Item up dat punt dat mijn genadige heere
tregiment hebben sal ende dat mijn vrouwe buten
hem niet
hiliken en sal, etc.quot; Hieruit zou men afleiden, dat
oorspronkelijk
alleen de toestemming van Philips voor het huwelijk vereischt was.
Aangezien de Ridderschap en steden echter de droevige ervaring
opgedaan hebben, „dat Godbetert vaste veel dwalingen mit hiliken

-ocr page 217-

gesciet sijnquot;, verzoeken zij, dat Jacoba zich „inder huldingequot; i)
verbinden zal. niet te huwen dan met toestemming van Marga-
retha en de Staten. Blijkbaar zijn dus deze twee partijen op verzoek
der Staten opgenomen. Merkwaardig is ook. dat de Staten willen,
voor 't geval dat Jacoba zonder toestemming trouwt, dat zij Philips
dan terstond als „erffheerquot; (dat moet hier erfelijk graaf beteeke-
nen), zal erkennen en geen aanspraken meer doen gelden op de
graafschappen en van haar rechten geheel vervallen zijn. Het is
zonderling, dat deze eisch volgens de gangbare opvatting in den
Zoen is opgenomen, maar daarin in werkelijkheid niet voorkomt
— immers daar zal Philips de macht behouden als Ruwaard en
Oir — wel echter in de ..verlanglijstquot; der Staten.

6. Philips zal negen personen aanstellen, om in de zaken, die
Holland, Zeeland en Friesland aangaan, te voorzien..Hiervan zal
Jacoba er drie aanwijzen, drie zal Philips uit de inheemschen kiezen
en drie vreemdelingen. Zij zullen een commissiebrief ontvangen,
een eed afleggen in handen van Philips of den Kanselier, of
anderen daartoe door Philips gemachtigd. Groote en moeilijke
zaken zullen door de Negenen aan Philips gerapporteerd worden,
die daarmede naar goedvinden zal handelen. Het zegel, dat door
hen in Holland, Zeeland en Friesland gebruikt zal worden, zal in
een koffer opgeborgen zijn. waarbij drie sleutels behooren (pas-
send op drie verschillende sloten), waarvan één bewaard zal
worden door één van Jacoba's Raden, één door één van Philips'
binnenlandsche. en één door één
van'Philips' buitenlandsche Ra-
den. Zij zullen behoorlijke salarissen genieten in overeenstemming
met hun rang. In Henegouwen zal Philips „in den Gerechtequot; en
elders ambtenaren naar zijn keuze aanstellen. De rekeningen van
alle „Amptluydenquot; en „Dienstluydenquot; van Holland, Zeeland en
Friesland zullen door de Negenen worden afgehoord, terwijl de
tegenwoordigheid van vertegenwoordigers van Jacoba. om voor
haar belangen op te komen, toegestaan wordt. De ..Ampt-quot; en
..Dienstluydenquot; van Henegouwen zullen hun -rekening doen af-

1) Op deze plaats o.a. berust onze opmerking (boven. p. 65). dat de Staten
aan het Zoenverdrag vooral het karakter van een Joyeuse Entrée t.a.v. Jacoba
toekennen.

-ocr page 218-

hooren voor de gebruikelijke ambtenaren, ook daarbij mag Jacoba
vertegenwoordigers zenden. — De Staten (4) verzoeken opgave
van de namen der zes Raden, die door Philips zullen worden be-
noemd en verlangen, dat de Raden van Jacoba geboren Hollanders
of Zeeuwen en in de beide graafschappen gegoed zullen zijn. In
den tekst is deze voorwaarde voor de door Jacoba aan te wijzen
Raden niet opgenomen. Hoewel er verder geen bewijzen zijn, dat
de namen van de Raden aan de Staten vooraf zijn medegedeeld,
is er toch reden om aan te nemen, dat de Staten op deze manier
een mogelijkheid hebben gehad hun onwelgevallige mannen uit het
college der Negenen te weren.

7.nbsp;Van alle beden, die voortaan in de drie graafschappen toe-
gestaan worden, zal. zoolang dit Regiment duurt, 2/3 tot dekking
van achterstallen en schulden gebruikt worden, terwijl Philips en
Jacoba elk i/g zullen ontvangen. Wanneer alle schulden, enz., be-
taald zijn, zullen Philips en Jacoba de opbrengst der beden deelen.
— De Staten verzoeken „upt punt vanden bedenquot;, dat Philips
schadevergoeding zal betalen voor den terugkeer der vijanden in
het land en voor de restitutie aan hen van hun verbeurdverklaarde
goederen. Dit meen ik te moeten lezen uit „dat mijn genadige heere
hem verdragen will hoire vyande mit horen goede inden lande te
copenquot;. Het is mij niet duidelijk, in hoeverre deze opmerking met
de beden in verband staat (5).

8.nbsp;Tusschen Philips en Jacoba bestaat geschil over de toewijzing
van de landen, sloten en heerlijkheden in de drie graafschappen
en Friesland, welke aan hertog Jan van Beieren plachten toe te
behooren en waarop beiden aanspraak maken. Elk van hen zal
vier Raden aanwijzen, die op een nader te bepalen dag de bewijs-
gronden, in geschrifte of anderszins, van beide partijen in ont-
vangst zullen nemen en die daarna vonnis zullen wijzen. Wanneer
zij 't niet eens kunnen worden, zal de graaf van Veirnenberg 1)
hen daarbij helpen, binnen drie jaren. Bij zijn overlijden vóór de

1 ) Andere lezing bij Van Mieris: Verrenburgh. Tekst van het Fransche
origineel (Devillers): Varnembourg. Wanneer hier sprake is van den graaf van
Vernenburg of Virnenburg, dan zou bedoeld moeten zijn: Ruprecht V, H02—
t 1444, zie Stokvis, Manuel d'histoire, de généalogie et de chronologie III,
Leiden, 1890—'93, p. 88, Tableau généal. no. 35 (wanneer deze opgave juist is).

-ocr page 219-

uitspraak of weigering, zullen Philips en Jacoba een ander voor
hem in de plaats kiezen; eveneens zal bij dood of vertrek van een
der Raden deze vervangen worden door een ander, aangesteld
door Philips of Jacoba. Zoolang geen uitspraak gevallen is, blijven
de genoemde landen enz. en de renten, vervallen enz. daarvan
ongestoord in handen van Philips. — Ridderschap en steden geven
er de voorkeur aan, dat deze zaak door de Negenen beslist
wordt (13). Weliswaar is dit artikel over de Achten in het zoen-
verdrag opgenomen, maar daar over de Achten verder niets te
vinden is, is hun aanstelling misschien achterwege gebleven. Ook
deze opmerking is een typeerend staaltje van de Kabeljauwsche
gezindheid der Staten, omdat de Negenen als „scheidsgerechtquot;
zich in ieder geval ten gunste van Philips zouden uitspreken.

9.nbsp;Alle uitgewekenen en ballingen van beide partijen zullen
binnen zes weken hun huizen, land, enz. in den toestand, waarin
die zich bevinden, weer in bezit nemen en in hun gebruik daarvan
niet gestoord worden. Uitgezonderd zijn stad en slot van Zeven-
bergen, met bijbehoorende landen, enz., die in het bezit van Philips
zullen blijven, omdat hij ze in den oorlog veroverd heeft. — De
Staten merken op, dat van de goederen van ballingen en vluchte-
lingen, vele bij brieven van Philips of zijn voorgangers („voir-
vorderenquot;) weggeschonken of ook verkocht zijn, daarom verzoe-
ken zij. dat zij (d.i. de tegenwoordige bezitters) die goederen,
krachtens de brieven, die zij daarvan hebben, mogen behouden (7).

10.nbsp;Alle opbrengsten enz. van huizen enz. van de uitgewekenen
en ballingen, waarvan de termijn
verschenen is voor den datum
van dezen brief, of tot zes weken daarna zal verschijnen, zullen
geheel toebehooren aan Philips en de tegenwoordige bezitters van
die huizen, enz. De uitgewekenen en ballingen zullen daarvan niets
te eischen hebben.

11.nbsp;Schulden, die steden en gezamenlijke bewoners (ghemeen-
ten) aan uitgewekenen en ballingen hebben, zullen aan Philips
blijven toekomen, of aan degenen, aan wie die door Philips of
anderen verleend zijn. De uitgewekenen en ballingen mogen daar-
op dus geen aanspraken doen gelden. Vorderingen, die uitgeweke-
nen en ballingen hebben wegens het indertijd waarnemen van
ambten of diensten van de grafelijkheid in Holland, Zeeland en

-ocr page 220-

Friesland, zullen zij mogen opeischen en daarover procedeeren.
Andere particuliere schulden, voorzoover niet door Philips of
anderen terugbetaald, of door hem ontvangen of aan anderen
gegeven mogen ook langs juridischen weg teruggevorderd wor-
den 1). De partijgenooten van Philips mogen op dezelfde wijze
handelen.

12.nbsp;Inkomsten van domeinen, beden en giften in Henegouwen,
Holland, Zeeland en Friesland als ook de kennis van (rechts-)
zaken en de profijten daarvan en resten van Rentmeesters en
andere „Amptluydenquot; zullen tot op den datum van dezen brief
geheel toebehooren aan Philips.

13.nbsp;In de steden en plaatsen, waar Jacoba en Philips tezamen
ingehuldigd zullen worden, zullen ballingen of uitgewekenen van
die steden en plaatsen terug mogen keeren en geen anderen. Hier-
onder zijn niet begrepen de edelen, dienaren en hofhouding (huys-
gesinne) van Jacoba. Degenen, die terugkomen, moeten een eed
van trouw aan Philips afleggen en den Zoen bezweren. — De
uitzondering voor de edelen, enz. in dienst van Jacoba is in over-
eenstemming met den wensch van de Staten, die bovendien voor
hun tijdelijk verblijf in een stad, toestemming van het stedelijk
gerecht verlangen (15).

14.nbsp;Het ius talionis blijft van kracht.

15.nbsp;Gevangenen van weerszijden zullen vrij zijn en tot op 3 Juli
nog niet betaald losgeld zal kwijtgescholden worden, mits de ge-
vangenen een redelijk bedrag voor hun onderhoud betaald hebben.

16.nbsp;Oorvedel), die van de eene of andere zijde gedaan is,
wordt als nietig beschouwd en de brieven, die de gevangenen

1)nbsp;De tekst van dit artikel moet bij Van Mieris bedorven zijn. De juiste
beteekenis van het laatste gedeelte blijkt door vergelijking met de Franschc
redactie: Devillers, a.w., p. 671.

2)nbsp;„Oorvedequot; ontbreekt in het Mnl. Wdb. Wdb. der Ned. Taal, i.v. „oor-
vredequot;, dl. 11, kol. 192: „de plechtige belofte door den gekrenkte onder cede
afgelegd, voor het hem aangedane leed niet langer vijandschap te zullen voeden
en nog minder wraak te zullen nemen; afzwering van vijandschap dus, volgende
op den zoenquot;. Ygl. H. Brunner, Deutsche Rechtsgeschichte II, München en
Leipzig 1928^, p. 488 en de bij R. Schröder, Lehrbuch der deutschen Rechtsge-
schichte, Leipzig 1922quot;, p. 840, in noot 36e over „Urfehdequot; opgegeven litteratuur.

-ocr page 221-

daarvan aan wien ook, die in den Zoen begrepen is, gegeven heb-
ben, zullen binnen zes weken, voorzoover zij gegeven zijn door
partijgenooten van Philips, geleverd worden in handen van heer
Willem van Egmond en Boudewijn van Zwieten. En voorzoover
die brieven gegeven zijn door partijgenooten van Jacoba, zullen zij
in handen gesteld worden van den burggraaf van Montfoort en
heer Johan van Vyanen, om ze aan de genoemde gevangenen terug
te geven. Hieronder is niet begrepen de oorvede gedaan door heer
Gerrit van Strijen, vroeger heer tot Sevenbergen, aan Philips.
Deze oorvede zal van kracht blijven. — Ridderschap en steden
verzochten annuleering van „oude oerveede ende anders nietquot; en
teruggave van de desbetreffende brieven aan de gevangenen (8).

17. Alle misdrijven, die wegens deze veete aan de eene of andere
zijde, van alle vroegere tijden af tot heden toe, zijn gepleegd, zullen
als vergolden en vergeven beschouwd worden, behalve bij die-
genen, van wie men zal kunnen bewijzen, dat zij door het schenden
van hun belofte van gevangenschap i) meineedig geworden zijn.
Zij zullen met lijf en goed buiten den Zoen blijven en nergens in
Philips' landen of in die landen, waar hij het bewind zal krijgen,
veilig zijn, totdat zij hun misdrijf van meineed aan hen, tegen wie
zij het gepleegd hebben, gebeterd zullen hebben. Die van Amster-
dam en anderen zullen hieronder niet begrepen zijn, omdat Philips
hen om bepaalde redenen uitdrukkelijk verboden had, te volbren-
gen, wat zij in gevangenschap beloofd hadden. Degene van een
der beide partijen, die zich aan doodslag of een ander zwaar mis-
drijf heeft schuldig gemaakt, dat niet in verband staat met dezen
oorlog, zal uit het land gaan en buiten blijven, totdat hij dat mis-
drijf aan den landsheer en de partijen gebeterd heeft volgens het
recht en de gewoonte van de landen, waar het misdrijf
geschied
is. — De Staten willen de annuleering van vroegere misdrijven

1) Onder „geloftenisse van gefanckenisse' , waarvan in dit artikel sprake is,
zal te verstaan zijn: belofte, om vrijwillig in gevangenschap terug te keeren bij
het overtreden van zekere beloften of bij het niet in vervulling gaan van voor-
ziene gebeurtenissen, b.v. het sluiten van een vrede of het bijeenbrengen van
en vastgesteld losgeld. Vgl. Wilhelm Knorr. Das Ehrenwort Kriegsgefangener
in seiner rechtsgeschichtlichen Entwicklung. Unters, z. Deutschen Staats- u.
Rechtsgesch. 127. Breslau 1916, pp. 29—33.

-ocr page 222-

niet verder uitstrekken dan tot den dood van Willem VI en boven-
dien over alle goederen en geld, die genomen zijn van de goederen
der grafelijkheid of der ballingen en uitgewekenen, zonder dat
daarvan iets teruggeëischt mag worden van Ridderschap, steden
of iemand anders. De bepalingen omtrent doodslag moeten van
kracht blijven. Aangezien in hetzelfde punt ook buiten den Zoen
gelaten worden diegenen, waarvan men meineedigheid ten aanzien
van hun belofte van gevangenschap kan bewijzen, vragen Ridder-
schap en steden uitleg van dit punt, omdat het onredelijk zou zijn,
wanneer degenen, die binnen of buiten de steden verradelijk ge-
handeld hebben en meineedig geworden zijn, onder den Zoen
zouden vallen. (Dit moet slaan op de uitzondering voor die van
Amsterdam en anderen) (9).

18.nbsp;Hoewel de doodslagen op den Schout van Alkmaar, Goeden
Vrijdag voor twee jaar, en onlangs op den Schout van Delft onder
den Zoen vallen, zullen deze, omdat ze „van quader exempelquot; zijn,
gezoend moeten worden met magen en vrienden. Opsomming van
een aantal burgers, die zich aan deze misdaden hebben schuldig
gemaakt en die tot a.s. Paschen buiten 's lands moeten blijven, om
intusschen hun misdrijf te doen zoenen. Wanneer magen en vrien-
den van de vermoorden weigerachtig zouden zijn, zal Philips hen
tot een zoen dwingen.

19.nbsp;Een doodslag, bedreven in Brabant op een burger van Zie-
rikzee, zal behandeld worden volgens het Zeeuwsche landrecht.

20.nbsp;Allen, die schuld hebben aan den dood van Jan van Beieren,
zullen buiten den Zoen blijven, maar hun zal, wanneer zij dat
willen, gelegenheid gegeven worden, zich voor het gerecht tc ver-
antwoorden. — De Staten vroegen om uitsluiting van den Zoen
van twee met name genoemde mannen, omdat zij deel hadden in
den moord op Jan van Beieren (14).

21.nbsp;Phihps zal Jacoba helpen, om haar het bezit te verzekeren
van het weduwgoed van Ponthieu i), overeenkomstig haar brieven
dienaangaande. — Overeenkomstig het verzoek der Staten (21).

I) Hoe weinig betrouwbaar de door Van Mieris gebruikte afschriften zijn,
blijkt uit het n.b. door hem in den tekst opgenomen „Porteauquot; i. pl. v. Ponthieu,
dat hij wel in een van zijn hss. gevonden had.

-ocr page 223-

22.nbsp;Verschillende stukken land, waarin volgelingen van Jacoba
gegoed waren en die te leen werden gehouden van de grafelijk-
heid. zijn door dijkbreuk verloren gegaan, terwijl de bezitters zich
bij Jacoba bevonden. Later is dat land opnieuw bedijkt en toen zijn
Jacoba's partijgenooten er door dijkrecht uitgewonnen, omdat zij
wegens levensgevaar niet durfden komen of het land zelf bedijken.
Zij zullen nu binnen een jaar dat land weer mogen aanvaarden
tegen betaling van een som gelds en zulke voorwaarden, als door
de Negenen
vastgesteld zullen worden. — De Staten vroegen, dat
degenen, die volgens dijkrecht hun land verloren hadden, slechts
dan weer in 't bezit hersteld zouden worden, wanneer dit binnen
den tijd van de veete geschied is en tegen betaling volgens het
dijkrecht (11). De uitdrukkelijke stipuleering „binnen deser vee-
denquot; is in den Zoen dus niet opgenomen.

23.nbsp;Iedere beleening met grafelijkheidsleenen zal steeds aan
Jacoba verzocht worden, maar degenen, aan wie leenen verleend
worden, zullen een eed van trouw zweren aan Philips.

24.nbsp;De hertog van Gelre zal in den Zoen begrepen zijn. in zoo-
verre. dat hem. zijn landen en onderzaten geen schade zal toege-
bracht worden door Jacoba en haar partijgenooten, w.o. Gouda.
Oudewater en Schoonhoven, omdat hij de zijde van Philips ge-
houden heeft. Hiervan zullen desgewenscht door Jacoba. haar
Ridderschap, steden en onderzaten eenerzij ds en den hertog van
Gelre en de zijnen anderzijds over en weer goede brieven gegeven
worden.

25.nbsp;Desgewenscht zal de bisschop van Utrecht, die de partij van
Philips houdt, in den Zoen begrepen zijn.

26.nbsp;Verwijten van de eene partij aan de andere moeten voortaan
achterwege blijven. Het gebruik van de namen Hoek en Kabeljauw
op exemplaire bestraffing verboden.

27.nbsp;Bij schending van den Zoen in zijn geheel of in één zijner
punten door iemand van de eene of andere partij, zal de Zoen
toch van kracht blijven. De overtreder „mit raede, mit dade of
mit consentequot; zal naar bevind van zaken gestraft worden.

In de punten der Staten blijven er enkele over, die moeten slaan
op artikelen in het concept van den Zoen, die niet in den defini-

-ocr page 224-

tieven tekst zijn opgenomen. Het zijn enkele wenschen, die juist
in het bijzonder het Kabeljauwsche standpunt van de Staten in het
licht stellen, indien dat nog noodig was na het zich beroepen in
het opschrift op de welwillendheid van Philips „ende him (d.i.
Ridderschap en steden) horen truwen dienst die sy sijnre genaden
gedaen hebben laten genietenquot; ... Er moet in het concept sprake
zijn geweest van een einde van Philips' Ruwaardschap. De eerste
aanteekening van de Staten betreft tenminste ,,dat punt dat mijn
genadige heere tregiment neder zal liggen etc.quot;. Zij bezweren hem
dan, dat toch vooral niet te doen, terwijl Jacoba daarmede moet
instemmen. Verder zal Jacoba vóór de inhuldiging alle handvesten,
enz. moeten bekrachtigen die Jan van Brabant alleen en samen met
Jacoba, verder Philips van Bourgondië en Jan van Beieren en de
andere graven en gravinnen van Holland aan Ridderschap en
steden geschonken hebben (1).

Voorts achtten de Staten het niet gewenscht en beneden Philips'
waardigheid, dat hij van zijn erfdeel (erfftael), afstand zou doen,
„want hy mit dien sloten al Hollant belegen heeftquot;. Het is moge-
lijk, dat dit slaat op de erfleenen van hertog Jan van Beieren,
waarover Philips en Jacoba hun geschil aan de Achten (vgl. § 8
van den Zoen) zouden opdragen (6).

Ook is nog sprake van ambachten in Zeeland, die verkocht
zijn (12). Het betreft hier stellig ambachten, die door het uitwijken
of verbannen van Hoeken opengevallen waren en daarna aan
Kabeljauwen verkocht. De Staten voerden aan, dat bij den ver-
koop van de ambachten in het geheel geen voorkeur door verwant-
schap met den laatsten bekleeder geldt, maar dat de landsheer die
mag verkoopen aan wie hij verkiest i). Daarom verzochten zij, dat
de tegenwoordige bezitters niet uit hun ambacht verdreven zouden
worden. Deze kwestie raakt dus hetzelfde terrein als §§ 9, 10 en
vooral 11 van den Zoen.

1) Dat de practijk waarschijnlijk anders geweest is dan de Staten het voor-
stelden, wordt aannemelijk door een aanteekening van 1439 (of 1440) in het
5e Mem. Rosa, f. 46v, waarbij voorzieningen getroffen worden voor de vererving
der Zeeuwsche ambachtsheerlijkheden en leenen van Florys van Borsselen op
zijn dochter Marie, vrouw van Jan van Cats of haar zoon(s), bij gebreke van
een wettigen zoon.

-ocr page 225-

Tenslotte is buiten het verdrag gebleven een regeling door
Philips, waaromtrent de Ridderschap inlichtingen aan den hertog
gevraagd had. Zij vroeg, hoe Philips' schulden vereffend zou-
den worden, die voortsproten uit zijn leening van de Ridderschap
en zijn toezegging van 28.000 kronen aan Dordrecht, enz. (14).
Deze materie behoort in den Zoen ook niet thuis.

III.

Ordonnance de monseigneur le duc sur les vacacions des con-
seilliers. secretaires et autres officiers en Hollande, receues et
publiees en la chambre du conseil oudite Hollande le IXe jour
de Fevrier MCCCCLIX secundum cursum curie Hollandie.

1459 December 19.

Phelippe par la grace de Dieu duc de Bourgoingne (etc., etc.,
etc ) A tous ceulx qui ces présentes lettres verront, salut. Savoir
faisons, que pour obvier à pluseurs frais et despens, qui se sont
ensuiz à notre charge à cause des voiaiges et vacations faiz le
temps passé par noz conseilliers. secretaires et autres noz officiers
en noz pais de Hollande. Zellande et Frise et tant dedens comme
dehors iceulx noz pais pour noz propres besongnes et affaires en
belles chières. batellages et cariages. dont iceulx noz conseilliers
et officiers ont souventefoiz prins proufiz et tauxations de nos
excessifs et extraordinaires, Nous pour à ce pourveoir. pour le
temps à venir, par la deliberacion de noz amez et feaulx conseil-
liers les commis sur le fait de noz demaine et finances et eu sur ce
les advis de noz amez et feaulx messire Jehan, seigneur de Lannoy.
chevalier, notre chambellan et lieutenant en nosdiz pais, et Guil-
laume de Pouppet, lung de nosdiz commis et maistre dostel de
notre tres chière et tres amee fille, la contesse de Charrolois. noz
conseilliers, et daucuns des gens de notre chambre des comptes
à la Haye en notredit pais de Hollande, avons voulu et ordené.
voulons et ordenons par ces présentes, que nosdiz conseilliers,
secretaires et autres noz officiers esdiz pais, prenans gaiges à
cause de leurs offices, auront et pranderont doresnavant oultre et

-ocr page 226-

pardessus leursdiz gaiges, les tauxations et sallaires, ainsi que cy
après est contenu pour les voiaiges et vacations, quilz feront pour
noz besongnes et affaires, tant 'dedens [f. LXXIX] nosdiz pais
comme dehors, et ceulx qui nont de nous aucuns gages
prendront
et auront de nous leurs sallaires et tauxations pour les voiages,
vacations, quilz feront pour nosdites besongnes et affaires dedens
et dehors nosdiz pais, ainsi que cy après est declairee, sans ce que
les ungs ne les autres, pour belles chières, batelages et cariages
aient ou prangnent doresnavant quelque chose à notre charge.
SnsSÎieS ^^^^ assavoir notre conseillier retenu à estât de chevalier aians
r^lSref^ï ^^nbsp;ordinaires de cinquante livres de gros par an, aura

dedens nosdiz pais pour lui quatriesme quatre solz de gages par
jour et dehors nosdiz pais pour lui quatriesme aura cinq solz de
gros, oultre sesdiz gages ordinaires.
Rentmaistre. Notre Rentmaistre general en nosdiz pais lui quatriesme dedens
iceulx noz pais trois solz six deniers de gros et dehors nosdiz pais
cinq solz de gros oultre ses gaiges.
Conseilliers à Notre conseillier retenu à gages de quarante livres de groz par
grlir^^nbsp;troisiesme outre ses gages dedens nosdiz pais

trois solz quatre deniers de gros et dehors nosdiz pais quatre solz
de gros par jour.

Chevaliers Et notre conseillier chevalier ou en estât de chevalier sans gages,
sans gaiges. ^ura pour lui quatriesme dedens et dehors nosdiz pais six solz dé
gros pour jour.

Conseillier Notre conseillier non chevalier sans gaiges aura pour lui trois-

''s?ns''gariï''nbsp;P^'® ^quot;^^re solz quatre deniers de gros par

jour et dehors nosdiz pais pour lui troisiesme cinq solz quatre
deniers pour jour.

I Secretaire à Notre secretaire à gages pour lui deuxiesme dedens nosdiz pais

t gaiges. jgyj^ gçjj^ g-jj deniers de gros oultre sesdiz gaiges et dehors nosdiz

pais pour lui deuxiesme troix solz quatre deniers de gros pour jour.

Secretaire Notre secretaire sans gaiges pour lui deuxiesme dedens nosdiz

sans gaiges. p^ig Jeux solz six deniers de gros et dehors iceulx noz pais lui

deuxiesme troix solz quatre deniers de gros par jour.

Ung grant of- Ung notre grant officier, comme bailli ou dautre semblable estât,

baiu'ou auSI faisant voiaiges par commission de nous ou de notre conseil pour

de semblabe noz besongnes et affaires et dedens nosdiz pais hors les metes et
estât.

-ocr page 227-

termes de son office aura et prendra pour lui troisiesme trois solz
de gros par jour et dehors nosdiz pais lui troisiesme troix solz six
^nbsp;deniers de gros par jour.

'^Baultre of- Ung autre notre officier de moindre estât faisant voiages par

'^Oindre estat commission de nous ou de notredit conseil pour noz besongnes et

affaires dedens nosdiz pais et dehors des mettes de son office aura

pour lui deuxiesme deux solz huit deniers de gros par jour.

Procureur Notre Procureur general en nosdiz pais prendra pour lui deuxies-
y^Qeralnbsp;i j

me dedens nosdiz pais trois solz de gros par jour et, se le cas le

requiert quil soit plus grandement accompaigniez que dung varlet,

il aura pour chacun varlet qui lui sera ordené plus avoir par nous

ou par notre conseil douze deniers de gros par jour et dehors

Vnbsp;nosdiz pais pour lui deuxiesme quatre solz de gros par jour.

^ subsutud. Le substitud de notredit Procureur prenra lui deuxiesme dedens

nosdiz pais deux solz six deniers de gros par jour et pour chacun

varlet, qui lui sera plus ordené selon ce que le cas le requerra,

aura douze deniers de gros par jour et dehors nosdiz pais il aura

.nbsp;pour lui deuxiesme trois solz quatre deniers de gros par jour.

l^'^ijyssier de Le huissier [f. LXXIX^l de notre chambre du conseil en Hol-

consç^P^'quot;^ lande vaquant pour noz besongnes et affaires, tant dedens comme

dehors nosdiz pais, aura seze deniers de gros par jour.

Le messagier à pie(d) vaquant semblablement pour noz besong-
nes et affaires aura dedens et dehors nosdiz pais douze deniers
J.nbsp;de gros par jour.

^ fnessagier. Le messagier retenu à cheval pour faire messageries hastives
vaquant à cheval pour noz besongnes et affaires dedens et dehors
nosdiz pais, aura seze deniers de gros par jour.
'Charpentier, Et notre maistre charpentier en notredit pais de Hollande pour
les voiages nécessaires qui lui seront ordenez faire à cause de son
office, aura dedens et dehors nosdiz pais seze deniers de gros
par jour.

le nombre Et ou cas que aucuns de noz conseilliers, secretaires et autres
no2 officiers dessusnommez nauroient le nombre des varletz ou
serviteurs cy dessus declairez, pour chacun varlet ou serviteur quil
aura moins, lui sera rabatu. Cest assavoir dedens nosdiz pais dix
deniers de gros et dehors nosdiz pais douze deniers de gros pour
jour.

-ocr page 228-

Lesquelles tauxations faites et ordenees par nous ainsi que
cy dessus est contenu, nous voulons estre tenues, gardées et obser-
vées, sans enfraindre, de point en point pour le temps à venir en
nosdiz pais et en tant quil touche noz officiers dessusnommez et
chacun deulx et sur peine de recouvrer sur eulx ou sur notre Rent-
maistre general ou autre notre officier de Recepte en nosdiz pais
ce qui leur auroit esté plus paie de noz deniers que ordené est cy
dessus. Si donnons en mandement à nosdiz conseiUiers les commis
sur le fait de noz demaine et finances, à noz amez et feaulx notredit
lieutenant et les gens de notre conseil et des comptes en notredit
pais de Hollande, à notredit Rentmaistre general diceulx noz pais
presens et à venir et à chacun deulx. en tant que touchier lui pour-
ra, que ces présentés noz ordonnances, voulenté et tauxations
tiengnent et gardent et facent tenir et garder doresnavant, sans
enfraindre ne faire ne souffrir faire aucune chose àlencontre, en
quelque manière que ce soit, non obstant quelconque coustume ou
usage, mandemens ou defenses à ce contraires. En tesmoing de ce
nous avons fait mettre notre seel secret à ces présentés. Donné en
notre ville de Brouxelles le XIX jour de décembre lan de grace
mil quatrecens cinquante neuf. Ainsi signé: Par monseigneur le
duc, levesque de Toul, le maréchal de Bourgoingne, le sire de
Lannoy, le juge de Besançon, Guillaume de Poupet et autres pre-
sens. J. Milet. Et sur le dos desquelles lettres est escript ce qui
senssuit: Ces présentés ont esté presentees à messieurs du conseil
en Hollande et par iceulx esté veues et leues le IX® jour de ce
present mois de février MIIII= LIX secundum cursum curie Hol-
sf'faite Candie où estoient present Gerart, seigneur dAssendelf, maistres
orig^-nbsp;du Chesne, Anthoine Michiel et Henry de le Mye, Thierry

ulx mises en de Zwyetcn, Jehan Ruychrock et Clais de Vriese, Rentmaistre
lye signee de S^neral de Hollande et aussi les gens des Comptes à la Haye, moy
gt; par moy present, J. Bossaert.

ARA, Rood Reg., ƒƒ. 78v—79v.

-ocr page 229-

217
IV.

Luter Teylinc schrijft uit Den Haag aan mr. Jacob Cruesinc en
Pauwels Meusin te Brussel dat de rekeningen, enz. nog niet naar de
Rekenkamer te Brussel verzonden zijn, op bevel van den Stadhouder
volgens verzoek der Staten van Holland en in afwachting van een
beslissing van den hertog. — Bevel van den Hofmeester Pieter
Bladelin te Hesdin aan Jacob Cruesinc om terstond de rekeningen,
enz. naar Brussel te doen brengen (1464 September 29 en vgg.

dagen).

Heinrick Jans zoen bode mijns genadichs heeren shertogen van
Bourgongnen, de somme van een ende twintich scellingen groten,
over een reyse by him gedaen uuter Hage in Hollant, des sater-
daechs XXiXen dach van Septembri anno LXIIII inder
Stadt van
Bruessel mit besloten brieven van Luter Teylinc, onlancx duer-
wairder inde camer vander Rekeninge die was inden Hage, gaen-
de an meester Jacob Cruesinc ende Pauwels Meusin, dair mede
hy hen beteykende, hoe dat ter begeerte vanden drie staten van
Hollant alle die tonnen mitten rekeningen, brieven ende acquyten,
die zy bereyt gemaict hadden ende him gelast inde Rekencamer
te Bruessel te brengen, dair getoeft waeren ende zyne reyse dair
van gestoert by ordonnancien van mynen heere de stedehouder van
Hollant, tot dat mijn genadige heere, wien mijn genadige heere
van Charrolois vanden voirsz. drie staten begheerten overscryven
ende beteykenen soude, anders hier of liete weten, op dat die
voirnoemde meester Jacob ende Pauwels Meusin den voirsz. Luter
lieten weten, wat hy voirt dair inne te doen hadde. Ende is de
voirsz. bode mit brieven vanden voirsz. Jacob Cruesinc voirt ge-
togen van Bruessel tot Hesdin, by mynen heere den hofmeester
Pieter Bladelin, een vanden gecommitteerden van mijns genadichs
heeren financien, doe aldair wesende byden selven mynen gena-
digen heere, om van deser saicke zijns zins ende advijs te weten,
die welke mijn heere de hofmeester weder ter andwoirde dair of
overscreef, ende den voirnoemden meester Jacob Cruesinc beval
van mijns voirsz.
genadichs heeren wegen zeer scerpelic, dat hy
die voirsz. tonnen mitten boucken ende acquyten byden voirsz.

-ocr page 230-

Luter terstont [f. llOv] te Bruessel dede comen, niet jegenstaende
die voirsz. begeerte vanden drie staten voirscreven. in welke
voirsz. reyse die voirnoemde Heinrick uutwas. vaerende. merrende
ende weder keerende inden Hage. den tijt van XXI dagen lanck.
alst blijct by der cedel van Pouwels Meusin onder zijn handteyken.
inhoudende quitancy ende informacy onder thandteyken van Adam
van Cleve, secretaris, hier overgelevert. dair om hier uut machte
van dier die voirsz. somme van XXI s. groten.

ara, 14e rek. v. Clais de Vriese. 24 Mei 1464—

23 Mei 1465, ff, 110—11 Op.

Luter Teylinc schrijft opnieuw uit Den Haag aan Mr. J. Cruesinc
en P. Meusin te Brussel, dat de Stadhouder-generaal van Holland
nogmaals op verzoek der Staten het vervoer der rekeningen enz. uit
Oen Haag naar Brussel heeft doen opschorten, in afwachting van
een beslissing van den hertog op verzoekschriften der Staten aan
hemzelf en aan den graaf van Charolais (1464 November (?)i).

Willem van Eykenduynen. bode mijns voirsz. genadichs heeren
van Bourgongnen. de somme van zestien scellingen groten Vlaems
geks. over een reyse by him gedaen uter Hage tot binnen der
stede van Bruessel mit besloten brieve van Luter Teylinc onlancx
duerwairder vander Rekencamer die was inden Hage. gaende aen
Jacob Cruesinc ende Pauwels Meusin. inhoudende hoe dat mynen
heere de stedehouder general van Hollant ter begheerte vanden
goede steden in Hollant voirsz. den selven Luter noch anderwerf
hadde doen vertoeven ende delayeren van uut Hollant te mogen
trecken mit die tonnen dair die boucken. brieven ende acquyten
van allen den officiers van Hollant. Zeelant ende Vrieslant inne
besloten waeren ende dair of de selve Luter last hadde die te
brengen te Bruessel inde Rekencamer aldair. achtervolgende mijns
genadichs heeren ordonnancy ende reformacy. ende dat om dies-
wille. dat de voirsz. goede steden an mynen genadigen heere van
Bourgongnen ende oick van Charrolois gescreven hadden om van

1) Tusschen aanteekeningen. gedateerd H64 Nov. 4 en 14.

-ocr page 231-

zijnre genaden te verwerven, dat de selve rekenyngen, brieve ende
acquyten in geenen vreemde lande gevoert en worden, mer dat
zy die binnen der palen van Hollant mochten behouden, gelijc
ende dair zy van ouder haircomen altijts geweest hebben. Waer
om de voirsz. Luter bevolen wort zijn vertreck [f. 113] nemen
moest, ter tijt toe datter andere tidynge van mynen genadigen
heere quame, oft datmen him anders van zijnre genaden wegen
bevelen soude te doen, twelke de voirsz. Luter den voirnoemden
Jacob ende Pauwels signiffieerde om hunluden dair na te mogen
rechten alsoe dat beboeren soude, alsoe al dit te vollen blijcken
mach byder cedele onder thandteyken vanden voirsz. Pauwels
Meusin auditeur inder Rekencamer te Bruessel hier overgelevert,
inhoudende quitancy ende affirmacy, dair om hier uut machte van
dier den voirnoemden bode betailt voir XVI dage reysens, die hy
dairomme uutwas, mits des onweders ende storme van wynde die
aldoe wasnbsp;s. groten.

ARA, 14e rek. v. Clais de Vriese, /ƒ. 112v—113.

Vergoeding voor onkosten, enz. aan Cornelis Jans zoen, dienaar van
mr. J. Cruesinc, bij het vervoer van twee wijntonnen met rekeningen,
enz. uit Den Haag naar de Rekenkamer te Brussel
(vóór 1465 Augustus 18?).

Cornelis Jans zoen, dienner vanden voirsz. meester Jacob Crue-
sinc, de somme van vijftien scellingen groten Vlaems, diemen him
sculdich was van dat hy by ordonnancien van zynen voirsz.
meester ende uut laste die de selve zijn meester dair of hadde
vander Camer wegen gebracht heeft uuter Hage inder stadt van
Bruessel twee wintonnen mit boucken, rekenyngen ende acquyten
van sekere particuliere officiers van Hollant, die men nootlic be-
hoefde inder voirsz.
Rekencamer te Bruessel, om dair op te hoe-
ren de rekenyngen der officieren der voirsz. lande, dair inne de
voirsz. Cornelis verleyt heeft in wagenhuyre, sciphuyre ende zijns
selfs montcosten binnen vier dagen ende vier nachten, dat hy dair
mede onder wege was, XIII s. IIII d. groten Vlaems ende noch
XX groten die de voirsz. Cornelis byder voirsz. Camer toege-
taxeert zijn voer sijn arbeyt ende moeyte by him gehadt inde

-ocr page 232-

Byder voirsz. voirsz. reyse ende voir dat hy tot den voirsz. tonnen mitten bouc-
^A-'ndteyken'^ ^^^ brieven trauwehc gesien heeft, by dage ende by nachte,
van meester belopende tsamcn ter voirsz. somme van XV s. groten Vlaems,

Ambr(^iusnbsp;gigj.nbsp;by^gj. ^edel vander voirsz. Rekencamer, inhoudende

van Dmternbsp;' .

hier overge-nbsp;quitancie, hier overgelevert dair om hier uut machte van dier de

geven.nbsp;voirsz. Cornelis betailt de voirsz.nbsp;XV s. groten.

ARA, 15e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1465—
23 Mei 1466, 82.

Vergoeding van uitgaven, enz., door Luter Teylinc ten behoeve der
Rekenkamer te Den Haag gedaan, in het bijzonder bij het inpakken
der rekeningen, enz. (1465 Augustus 18—October 22).

Betailt Luter Teyhnc i) ende hy verleyt heeft gehadt zedert den
XVIIIen dach van Augusto XIIII CLXV jair totten XXIIen dach
van Octobri dair naist volgende int selve jair aen franchijn, papier,
inct, laden ende andere percheelen hier navolgende ende die ten
oirboir ende indie saicken van mynen genadigen heere van Bour-
goingnen inde Rekencamer die was inden Hage binnen den tijt
voirsz. aldair veroirbert ende gelevert zyn geweest inder manieren
hierna verclairt. Eerst om twee houten laiden gemaict by Dirck
de scrijnwercker ende gelevert uptie voirsz. Rekencamer, dair inne
gedaen zijn alrehande brieven mynen genadigen heere angaende
ende die gevoert werden mitten tonnen ende brieven inde Reken-
camer tot Bruessel, achtervolgende der ordonnancien dair op ge-
maict, coste tstuck eenen postulaet gulden facit IIII s. VI d. groten.
Item om vier ende vijftich vellen franchijns gelevert ende verbe-
sicht uptie voirsz. camer binnen den tijt voirsz. facit twee ende een
half bond, elke bond gerekent voir twintich stuvers, facit VII s,
VI d. groten. Item om dertich bouck papiers, gelevert upter selver
camer binnen den tyt voirsz. facit rieme, de rieme gerekent voir
IIII s. groten, facit VI s. groten. Item om twee cruycken ints,
verbesicht als boven XIIII d. groten. Item om een half pond was
verbesicht als boven VII d. groten. Item om vijf wijntonnen, dair-

1) Door een latere hand „verbeterdquot; in Lukas van Teylingen. Verschillende
van deze uitgaven ook reeds in een ongedateerde post op f. 82.

-ocr page 233-

men die rekenyngen, brieven ende acquyten vanden officiers van
Hollant, Zeelant ende Vrieslant inne beslouch ende te Bruessel
voerde inde Rekencamer aldaer, coste tstuck zes stuvers facit V s.
groten. Ende vanden selven vijf tonnen schoen te maken, die toe
te beslaen ende te verbynden XX d. groten. Item om Vf scrijf-
pennen. gecocht ende gelevert als boven, om te brengen inde
Rekencamer te Bruessel, voir elc hondert VllI groten Vlaems, facit
tsamen mit eenen stuver over den hoop, die te Delf te halen IUI s.
II d. groten. Item om besemen verbesicht an die selve camer te
vagen tot veel stonden III d. groten. Betailt twee arbeyders van
dat zy alle die oude boecken, rekenyngen ende andere bescheit
angaende den officiers van Hollant etc., die inde camer vanden
Register lagen ende verderveden vanden ratten ende muysen, die
aldair waeren, te brengen uuter selver camer vanden Register
uptie nyeuwe Rekencamer upt hof inden Hage achtervolgende
mijns
genadichs heeren heeren ordonnancien ende waeren dair
over onledich eenen heelen dach, him gegeven elcx III stuvers,
facit XII d. groten. Desgelijcx betailt by Luter voirnoemt Heinrick
de Cuypere van alle die rekenyngen, brieven ende acquyten te
dragen vander Rekencamer indie bottelrie, staende inde grote zale,
dairmense pacte inde vijf grote wijntonnen voirsynen arbeyt IIII
d. groten. Ende voir noch II harinck tonnen dair oick boucken
in gedaen zyn tstuck IUI stuvers facit XVI d. groten, ende van
scoon te maken up ende toe te beslaen IUI d. groten. Belopende
alle dese percheelen by den voirnoemden Luter Teylinc verleyt
^Vderv orsz ende betailt inder manieren boven verclairt, alst blijct by certiffi-
,^5emffic?cie' cacye inhoudende quitancie onder thandteyken van meester Jacob
aèvennbsp;Cruesinc ende Pauwels Meusin, resideerende inde voirsz. Reken-

quot;nbsp;camer te Bruessel. diemen hier overlevert, tsamen ter somme van

XXXIII s. X d. groten.

ARA, 15e rek. v. Clais de Vriese, f. 82v,

Vergoeding van de uitgaven van Cornelis Jans zoen bij het
transport der rekeningen, enz. uit de Rekenkamer te Den Haag
naar die te Brussel (1465 October 21—November 5).

Betailt Cornelis Jans zoen dienner van meester Jacob Cruesinc

-ocr page 234-

meester vander Rekenynge te Bruessel van alrehande partien van
costen ende oncosten, by him verleyt om te vervoeren zes grote
wijn vaten ende twee bier tonnen geladen mit boucken, registeren,
rekenyngen, papieren ende acquyten uut der Camer vander Reke-
nynge, die plach te zyne inden Hage tot inder Camer vander
Rekenynge te Bruessel zedert des manendaechs XXIen dach in
Octobri XIIIIc LXV, dat hy dair mede uuter Hage toech tot des
' dinxendaechs vijf dagen in Novembri dair naistvolgende int selve
jair, dat hy dair mede binnen Bruessel quam, waer zijn zestien
gehiele dagen, die percheelen hier na verclairt. Eerst om die voirsz.
tonnen mitten boucken ende brieven te brengen uuten hove inden
Hage uptie Spoeye, dairmen die tsceepe dede mit drincgelde ge-
geven den gesellen diese holpen laden ende ontladen ende die
tsceepe te doene XVI d. groten. Item van sciphuyere uuter Hage
te Delf, mit drincgelde gegeven den gesellen die de voirsz. tonnen
holpen overscepen van dat een scip int ander groot scip, dat ge-
huyrt wart om die voirt tAndwerpen te brengen II s. II d. groten.
Item van sciphuyere vanden voirsz. tonnen mitten boucken ge-
voert te hebben van Delf tot Andwerpen toe, dair men een scip
mit vier cloucke gesellen alleene toe huyerde om der meerder
sekerheit alsoet winterdach was ende datmen ymmer dair wel toe
sien soude, datmen in geenen storm oft onweder ende voere, mer
datmen dan stille bleven hggen XIX s. groten. Item van die voirsz.
tonnen uut den scepe te winnen i) tAndwerpen ende die aldair te
doen in een ander scip, diese voirt brochte van Andwerpen te
Bruessel VI d. groten. Item van sciphuyere van Andwerpen te
Bruessel II Rijnsche gulden facit VI s. VIII d. groten. Gegeven
den pijnres te Bruessel, die de voirsz. tonnen mitten boucken
brochten vander Crane tot op Coudeberge inde Camer vander
Rekenynge mit cranegelt ende cauchiegelt tsamen XX d. groten.
Den voirnoemden Cornelis Jans zoen voir syne cost ende moyenisse
die hy gehadt heeft binnen XVI dagen, dat hy mitten voirnoem- '
den tonnen mitten rekenyngen ende brieven onder wegen was als
voirsz. is ende aldair neerstelic toe sach by dage ende oick by
nachte, op dat zy ymmer in bewaerderhant te Bruessel
comen

1) Begrijp: winden.

-ocr page 235-

mochten, dair van him getaxeert is [f. 83v] byder Camer zes
stuvers sdaichs, belopende voir die XVI dagen XVI s. groten.
Den Cuyper betailt die voirsz. tonnen als zy gebracht waeren
inder Camer vander Rekenynge te Bruessel op slouch II d. groten,
twee pijnres betailt by Gerardin, Pauwels Meusins clerck, die
tbureau ende bancken, als die Camer van Hollant geastrict ende
gepaveert was, weder in huere stede stelde V d. groten. Gegeven
den voirsz. Gerardin ende Aernt van Beest van dat zy holpen
dragen alle die boucken ende brieven alsoe gecommen uut Hollant,
uutder sale beneden, dair zy eerst uut den tonnen gedaen waeren
tot boven uptie camer van Hollant, by taxacie als voeren II s.
vorsz. VIII d. groten. Belopende alle dese voirsz. percheelen van on-
ficacien costen alst blijct by certifficacien vander voirsz. Camer, inhouden-
dequot; hier de quitancie hier overgelevert, tsamen ter somme van II te X s.
egeven. yil d. groten. ARA, 15e rek. v. Clais de Vriese, ff. 83—83v.

Vrachtkosten aan Cornelis Jans zoen vergoed voor het overbrengen
van een aantal oude rekeningen uit Holland naar de Rekenkamer
te Brussel (vóór 1466 Juli 10).

Cornelis Jans zoen dienner van meester Jacob Cruesinc die som-
me van drie ende twintich scellingen eenen pennynck groten
Vlaems, die hy verleyt ende betailt heeft voir die vracht van zes
tonnen, dair inne gesloten ende geleegt waeren een deel oude
rekenboucken uut Hollant, die Pauwels Meusin, auditeur inde
Rekenkamer te Bruessel, mit wien de voirsz. Cornelis Jans zoen
uutwas. by ordonnancien vander voirsz. camer vander Rekenynge.
uuter Hage in Hollant gehaelt ende te Bruessel in de Rekencamer
brachte, alst blijct byder certifficacie dair alle die voirsz. costen
van partie te partie in gescreven staen. gegeven onder thandteyken
van meester Ambrosius de Dinter upten Xen dach van Julio anno
XIIII*^ LXVI, inhoudende affirmacy mit quitancy van den voirsz.
Cornelis. onder thandteyken van P. Meusin (verbeterd uit: Jacob
Cruesinc). diemen hier tsamen overlevert, dair om hier de voirsz.
Cornelis betailt, uut machte van dier. de voirsz. somme van

XXXIII s. 1 d. groten.
ARA, 16e rek. v. Clais de Vriese, 24 Mei 1466—
23 Mei 1467, [. 98v.

-ocr page 236-

. ■ ' ''quot;î^f^î .fxquot;''nbsp;' ^ . ., ' r.^^JiK 'i

. , f/.

4

■ -À ' ■

r\ gt;

■ jT^ : ;

I' '

.'j . .'»s'nif« •■

.. i.nbsp;r

• lt; . .

lt;.

I I ' ..nbsp;■ ■ ■

■'J:.. r

-ocr page 237-
-ocr page 238-

.....

quot;i: fi?-'-. gt;•

-ocr page 239- -ocr page 240-

O O)

t