BIJDRAGE TOT DE KENNIS
VAN IN DE TANDHEELKUNDE
GEBRUIKTE AMALGAMEN
RlJKSU^ÜVERrfT.r: T
U 'i quot; : • -
i'ft '
.....
;vi- Ti-II'' 'nbsp;;nbsp;»fe
quot; ■ ■ • • i ■*
• 1 ••. A - .
['■(if-'.
/• t * '
. quot; I '
t' '
-ocr page 4-iïiiss^^.
M
M
mÊ
-ocr page 5-/ ^ - 2 - /yj t
bijdrage tot de kennis van in de
tandheelkunde gebruikte amalgamen
a :.-
-ocr page 7-van in de tandheelkunde
gebruikte amalgamen
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE WIS- EN NATUUR-
KUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE
UTRECHT OP GEZAG VAN DEN RECTOR-
MAGNIFICUS Dr. L. S. ORNSTEIN, HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN
NATUURKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER WIS- EN NATUURKUNDE TE VER-
DEDIGEN OP MAANDAG 14 MAART 1932,
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
door
geboren te maastricht
N.V. DRUKKERIJ v.h. L. E. BOSCH amp; ZOON - UTRECHT
MCMXXXII.
BIBLIOTHEEK dl r
RIJKSUNMVERSITEIT
UTRECHT.
■ --''quot;'ÙSSM/.y ■ quot;.
. gt;1
m.
ii!
4
H
1
-ocr page 9-Aan mijn Ouders
Aan mijn Vrouw
V';
I
De voltooiing van dit proefschrift biedt mij de welkome ge-
legenheid mijn erkentelijkheid te betuigen jegens allen Te tot
mijn academische vorming hebben medegewerkt
Hooggeleerde Kruyt, Hooggeachte Promotor, wel in de eerste
plaats geldt deze dank U. Door Uw heldere en boeiende co e
ges hebt pj ,n m.j de lust wakker geroepen, nader kennTs te
maken met de door U besproken vraalstukken. De scherptquot; van
Uw geest waardoor gij de quintessens van een probiel Vde^
hjk doorziet, heeft mij steeds met diepe bewonde?i^g veTvuiren
maakte voor mij elk gesprek over mijn dissertatie tot e n genot
Menigmaal hebt gij mij een impuls gegeven het onderzoek een
bepaa de richting te doen inslaan, waardoor ten slotte een af
gerond geheel kon ontstaan.
mirnnT/hf'n'''^quot;'^'^^ belangstelling in mijn persoonlijk leven,
mijn oprechte dank aanvaarden
leerSn'tnnnfnbsp;van Uw
leerlingen toont, zal mij steeds in herinnering blijven
Uwnbsp;viorrécht onder
Hooggeleerde de Graaff, door Uw colleges in microbiologie is
mijn algemeen natuurwetenschappelijk inzicht ten zeerste verrijkt
Zeergeleerde Bakker, ook Gij hebt een belangrijk aandee
mn.M -ünbsp;proefschrift MenigmL
moch Ik profiteeren van Uw groote vaardigheid en prackche
ervaring. Dankbaar ben ik U voor de groott mate van vri S
d.e gij m,j gelaten hebt bij het onderzoek en voor de mi bê.
wezen steun bij de uitgave van de dissertatie. Uw veeSva -
(ende kennis gepaard aan scherpe kritiek, naast eersT^ke
stuwkracht maken U tot een wetenschappelijk 1 der van de
beste soort. Het z.j mij vergund de wensch te mogen uiten
Technica'nbsp;Laboratorium vïor Materia
mins^tnbsp;^nbsp;doorgebracht zullen niet het
tan L^ ' hnbsp;^^nbsp;persoonlijkheid,
Zoor \ Tnbsp;quot;quot;'jquot;nbsp;'^ven blijken te zijn.
TandheeiS!''^'^ ''nbsp;^^^ Tijdschrift voor
-ocr page 12-i' .ii^r V
•'»■ir»-
O.' 1
itT L ' lt ' ■ f
INHOUD,
HOOFDSTUK I.nbsp;Argumen.alie van het on-
derzoek
Bldz.
Het gebruik van amalgamen in de
conserveerende tandheelkunde
§ 1. Algemeen, historisch overzicht
§ 2. Algemeene eigenschappen van
amalgamen.......
§ 3. Onderzoekingsmethoden voor
amalgamen......
A.nbsp;Vorm en grootte van het
vijlsel
B.nbsp;Amalgameerbaarheid .
C.nbsp;Chemische 'samenstelling
D.nbsp;Hardheid ....
E.nbsp;Volumeverandering .
F.nbsp;Breukvastheid . . . .
G.nbsp;Plastische vervormbaarheid
H.nbsp;Corrosie......
§ 4. Invloed van diverse factoren op
de eigenschappen van een amal-
gaam .......
A. Invloed van de korrelgroot-
te van het vijlsel.....
Invloed van de wijze van
aanmaken......
Verband tusschen chemische
samenstelling en elgen-
^schappen .....
Hard worden van het amal-
gaam .......
E. Beïnvloeding van de volu-
mevcranderingen
HOOFDSTUK II.
3
3
10
12
12
12
12
13
17
20
21
21
22
22
22
B.
C.
24
D.
25
HOOFDSTUK III. Physisch-chemische onderzoekingen
over amalgamen van zilver en tin . .nbsp;27
§ I. Toestandsdiagram Ag—Sn. . .nbsp;27
§ 2. Toestandsdiagram Ag—Hg. . .nbsp;29
§ 3. Toestandsdiagram Hg—Sn. . .nbsp;30
§ 4. Ternair systeem Ag—Hg—Sn. .nbsp;31
§ 5. „Ageingquot;................35
§ 6. Verloop van het amalgamatie-
HOOFDSTUK IV. Eigen onderzoek........ 43
§ 1. Zuiverheid der gebruikte mate-
rialen ......... 43
§ 2. Zilver-tin-legeeringen .... 44
A.nbsp;Bereiding en struktuur . . 44
B.nbsp;Bepaling van de specifieke
volumina der zilver-tin-le-
geeringen ....... 48
A.nbsp;Bereiding en stuktuur . . 52
B.nbsp;Specifieke volumina van
zilveramalgamen ...nbsp;55
C.nbsp;Verandering van het volu-
me in verband met de tijdnbsp;57
a.nbsp;Metingsmethodiek . . 57
b.nbsp;Volumeverandering van
zilveramalgamen ... 59
§ 4. Tinamalgamen............66
A.nbsp;Bereiding en struktuur . .nbsp;66
B.nbsp;Volumeverandering van tin-
amalgamen ..............67
C.nbsp;Poging tot interpretatie van
§ 5. Ternaire amalgamen uit zilver
A. Kwikopname en bereidingnbsp;81
- - • B. Hardheidsbepalingen . .nbsp;84
C. Specifieke volumina der ter-
naire amalgamen ...nbsp;84
Bldz.
D.nbsp;Volumeverandering van ter-
naire amalgamen ... 89
E.nbsp;Poging tot interpretatie van
F.nbsp;Conclusies voor de tandheel-
kundige praktijk ... 105
G.nbsp;Onderzoek van eenige
amalgaamsoorten uit de
handel .......108
HOOFDSTUK V. Samenvatting ........113
Literatuuroverzicht.................
-ocr page 16-De tusschen ( ) geplaatste cijfers verwijzen naar het litera-
tuuroverzicht op pag. 116.
De gebruikte symbolen voor eenheden zijn ontleend aan Nor-
maalblad N 333.
Concentraties zijn steeds in gewichtsprocenten aangegeven.
-ocr page 17-HOOFDSTUK I.
Inleiding. Argumentatie van het onderzoek.
Een zeer belangrijke plaats onder de in de tandheelkunde
gebruikte materialen nemen zonder twijfel de z.g.n. amalgamen
in. Het veelvuldig en algemeen gebruik, dat de oonserveerende
tandheelkunde van deze legeeringen maakt voor vulmateriaal,
rechtvaardigt op zich zelf reeds een eisch voor de nauwkeurige
kennis van de eigenschappen dezer stoffen. In de tandheelkunde
wordt steeds meer de noodzakelijkheid gevoeld de tot nu ge-
volgde empirische methode ter verkrijging van materiaalkennis
te vervangen door een meer rationeele, op wetenschappelijk
onderzoek berustende werkwijze (8). Waar onze kennis omtrent
de amalgamen in de tandheelkunde gebruikt nog zeer fragmen-
tarisch is, is het van uit materiaaltechnisch standpunt gezien
noodzakelijk, deze legeeringen aan nader onderzoek te onder-
werpen.
De steeds meer dringende noodzakelijkheid tot een normali-
satie van de vele uiteenloopende soorten legeeringen, waaruit
amalgaamvulllngen bereid kunnen worden, te geraken. (130),
leidt eveneens tot de wenschelijkheid onze kennis omtrent de
amalgamen uit te breiden.
Daarnaast zijn deze legeeringen zoo interessant voor de
physlco-chemicus en metallograaf, dat het verwonderlijk te
noemen is, dat tot voor eenige jaren, in de chemische literatuur
bijna niets omtrent deze stoffen ie vinden was. Toch vormen
juist de zilver-tin-legeeringen om de typische veranderingen, die
zij in gevijlde toestand na verloop van tijd vertoonen, een be-
langrijk studieobject. Wanneer wij er daarnaast nog op wijzen,
hoe gebrekkig onze kennis van de constitutie der amalgamen,
speciaal van die der metalen met hooge smeltpunten is, dan
gelooven wij, dat nader onderzoek in deze richting zeker ge-
wettigd is.
Wij zullen in de volgende hoofdstukken eerst de eigenschap-
pen der amalgamen bespreken, van belang voor landarts en
chemicus, aan de hand van de over dit onderwerp gepubliceerde
literatuur. Daarna geven wij een overzicht van onze pogingen,
amalgamen van uiteenloopende samenstelling te bereiden en
hun eigenschappen te leeren kennen. Wij zijn daarbij, speciaal
mj de bestudeering der schijnbaar eenvoudige binaire amalga-
men van zilver en tin gestuit op moeilijkheden, die een plausi-
be e verklaring niet toelieten, zoodat onze eindresultaten niet
geheel bevredigend zijn.
Verder zullen wij mededeeling doen aangaande ons onderzoek
van handelssoorten en omtrent de conclusies, die wij meenen te
mogen trekken omtrent de toepassing van amalgamen in dc
landheelkunde.
HOOFDSTUK II.
Het gebruik van amalgamen in de conserveerende tandheel-
kunde.
§ 1. Algemeen, historisch overzicht.
Onder amalgamen verstaat men in de conserveerende tand-
heelkunde alliages van kwik met andere metalen, gebruikt als
z.g.n. vulmateriaal. Wij gaan hier de koperamalgamen, nog wel
gebruikt als vulmateriaal voor het melkgebit, geheel voorbij en
beperken ons tot die amalgamen, verkregen door het samen-
wrijven van kwik met vijlsel van een legeering, bestaande uit
zilver en tin, waaraan al dan niet een of meer andere metalen
in geringe hoeveelheid zijn toegevoegd. Over de ontwikkeling
van het gebruik van deze „Edelamalgamequot; — zooals de Duit-
sche term luidt — kunnen wij het volgende mededeelen :
Reeds vroeg heeft men behoefte gehad aan een materiaal,
dat in. min of meer plastische loestand in de caviteit gebracht
zou kunnen worden, waardoor nauwkeurig aansluiten van het
vulmateriaal tegen de wanden der caviteit verkregen kon wor-
den en het verder doordringen van de caries vermeden werd.
Daarnaast moest het vulmateriaal echter voldoende hardheid
bezitten, om tegen de kauwdruk bestand tc zijn. Zuiver goud
voldoet tamelijk goed aan deze min of meer contrasteerende
eischen, en reeds in de 15e eeuw werden vullingen vervaardigd
van goud, zoowel in foliën-vorm als in stukken (137). Fauchard,
een der grondleggers der nieuwere tandheelkunde, achtte goud
vervangbaar door lood of tin, metalen, die door druk vervorm-
baar zijn, maar slechts een geringe hardheid bezitten. Legee-
ringen met kwik schijnen het eerst in 1818 door Regnart als
vulmateriaal gebruikt tc zijn (48). Deze smolt één deel kwik
samen met tien deelen z.g.n. metaal van d'Arcet 2) en verkreeg
een bij pl.m. 60° C. smeltend amalgaam, dat warm in de caviteit
'■) Een op.somming van de oudere literatuur is te vinden bij
Port (113).
Dit is een laag-snu'ltend alliaRe, bestaande uit 8 d. bismuth,
^ d. lood en 3 d. tin.
hïr Sr^ Tnbsp;h^^de massa. Een iaar
later geeft de chemicus Ch. Bell de bereiding van een amal-
gaam aan voor tandheelkundige doeleinden: samenwrijven van
zilverspanen met kwik. Dergelijke amalgamen worden - naar
de beschrijvingen in de oudere tandheelkundige literatuur te
oordeelen - slechts langzaam hard. Het feit, dat zoo'n vulling
in sommige gevallen de voortschrijding van de caries weet te
verhinderen, zal zeker wel de aandacht getrokken hebben en in
het beçn van de 19e eeuw werd dan ook van amalgamen, be-
reid int gevulde zilveren munten, een druk gebruik gemaakt.
Door de ondoordachte en kritieklooze bereidingsmethode werd
uïrrinbsp;dan voordeel verkregen
verwonderen, dat er een felle strijd
d n n^T^inbsp;gebruik van alliages met kwik al
cldn met toelaatbaar was. De strijd nam tenslotte zulke pronor-
fes aan, dat vele tandartsen gebruikers van amalgamen als
kwakzalvers beschouwden en vele tandheelkundige genoot-
SSnbsp;amalgamen aan hun leden beslist
quot;«^quot;^de in 1840
„amalgani the most pernicious material that has ever been
.ed for fillmg teeth-). Een soortgelijke opvatting vinden wij
van Hnnbsp;gt;quot; 1848 stelde Evans voor^malgamen
van tm en cadmium te gebruiken. Deze amalgamen bleken even
onbru.kbaar als de zilveramalgamen, maar de aandacht warnu
op tin als amalgameerbaar metaal gevallen. Het bleek, dat pen
mengsel van bladtin en zilvervijlsel veel gemakkelijker kwik óp:
nam dan zilver alleen. De verkregen amalgamen waren meer
plastisch, heten zich daardoor beter verwerken en werden vlug-
ger hard. De fabrikanten begonnen nu gevijlde alliages van
21 ver en tin in de handel te brengen. De uit deze soorten viil-
^^quot;i^nw'-iiven met kwik verkregen amalgamen vol-
deden, inderdaad veel beter dan de binaire amalgamen.
eerste legeer,ng van zilver en tin, voor dit doel in de handel
gebracht, was verkregen door 4 deelen zilver met 5 deelen tin
H 'lnbsp;^''''.quot;'^^^quot;'fSave van zijn „Principles and practice of
7 ^ (gt;.Tra.te théorique et pratique de 1'art du dentistequot;, Paris
1884) treffen-we zelfs nog de uitspraak aan: „rien ne peut me per-
suader que les dentistes auraient perdu beaucoup à ne pas connaitre
les amalgamesquot;, (p. 338).nbsp;quot;■'dure
„Das Amalgam, bekannter unter den Namen „Lithodeonquot; mi
neralischer Kitt ist unstreitig die gefähdichste Substanz, die'zum
Aiistullen der Zahnhöhlen jemals angewendet wurdequot; (112).
samen te smelten, het z.g.n. amalgaam van Townsend (151).
Men begreep al spoedig, dat aan een behoorlijk vulmateriaal
niet alleen eischen van gemakkelijke hanteerbaarheid bij het
stoppen en behoorlijke sterkte te stellen zijn, maar dat boven-
dien het volume niet mag veranderen in de caviteit.
Krimpt de vulling dan zal gelegenheid tot het ontstaan van
secundaire caries gegeven zijn. In het omgekeerde geval be-
staat gevaar voor het springen van het element. In tegenstelling
met de clinici, die amalgaam als vulmateriaal niet wenschten
toe te laten en daarom naar goud teruggrepen, trachtten ande-
ren langs empirische weg de bruikbaarheid der amalgaamvul-
ling te verhoogen. Black geeft een overzicht van deze onder-
zoekingen (10), waaruit blijkt, dat door John en Charles
Tomes, Fletcher, Witzel (161) e.a. belangrijk pionierswerk
werd verricht. De meeningen omtrent de gunstigste verhouding
tusschen zilver en tin in de legeering liepen echter ten zeerste
uiteen en bijna iedere gebruiker van amalgaam had een persoon-
lijke opvatting over het vraagstuk. Zoo kon men een tandarts zijn
meening, dat veel kwik in het amalgaam verwerkt moet worden,
en de zilver-tin-legeering een hoog tingehalte moet bezitten,
hooren argumenteeren met een verwijzing naar...... de spiegel-
fabrlcatie (63). Ook bij de enkelen, die de noodzakelijkheid
van physisch-chemisch onderzoek van de amalgamen bepleiten,
treft men nog vele onjuiste begrippen aan. Zoo beweert
Burghard (22) dat, op grond van de eenwaardigheid van. zil-
ver en de tweewaardigheid van tin, in de zilver-tin-legeeringen
steeds de verbindingen van de formule AgoSn cn Ag.^Sn zullen
voorkomen, in de amalgamen „verbindingenquot; als AgoSnHg,
AgoHg en SnHg. Berekeningen op dergelijke veronderstellingen
gebaseerd, missen natuurlijk elke grond. Kirk (80) betrekt de
„affiniteit van kwik tot de metalen, die de zilver-tin-legeering
opbouwenquot; in zijn beschouwingen cn concludeert tot het ge-
bruik van groote overmaat kwik bij de bereiding van het amal-
gaam. In 1895—1896 publiceert Black zijn onderzoekingen (13)
(14). Systematisch gaat hij de eigenschappen na van amal-
gamen, bereid uit legeeringen van diverse samenstelling, onder
varieerende omstandigheden. Black is de eerste tandarts, die
uitsluitend langs inductieve weg tot een bruikbaar vulmateriaal ■
wil komen. Dit is o.i. zijn groote verdienste, welke door latere
onderzoekers wel eens niet naar waarde geschat is (42) (7).
Voor zoover in deze § over zijn arbeid gesproken zal worden,
dient allereerst te worden opgemerkt, dat Black het reeds
lang aan de tandartsen bekende verschijnsel van het ,,veroude-
RoPrfTpn Hnbsp;^quot;^^^-tin-legeering nader bestudeerde.
Roert men dergelijk vijlsel aan met overmaat kwik en perst men
het overtollige kwik daarna uit, dan blijkt dat vijlsel dadelijk
na het vijlen veel meer kwik kan opnemen dan vi lsel dat een
tijd bIJ kamertemperatuur is bewaard of ongeveer tien minuten
in kokend water gehouden is. Black (16) spreekt hier over
„the agemg of the cut alloyquot;, het verwarmen van het vijlsel
noemt h.j artificial ageing.quot; Niet alleen verandert door
deze behandeling de hoeveelheid opgenomen kwik, maar
amalgamen u. „verschquot; vijlsel worden veel eerder hard dan
die uit „oud vijlsel en vertoonen een sterke expansie
terwijl de laatsten in de eerste uren na de bereiding veela
contraheeren, om daarna soms weer te expandeeren (17)
Uit de door hem meegedeelde cijfers blijkt, dat van de aan
ƒ gcing onderworpen vijlselsoorten, die met 75% zilver en 25%
tin het meest geschikt zijn voor amalgaambereiding. Door toe-
voeging van verschillende metalen aan het zilver en tin maakte
hij legeeringen, waaruit amalgamen met afwijkende eigen-
schappen waren te verkrijgen. Gunstige eigenschappen verkrijgt
men volgens Black, wanneer de spanen met niet te weinig kwik
worden aangemaakt en niet te veel kwik in het amalgaam ge-
laten wordt. Naast metingen over de volumeveranderingen van
amalgamen verrichtte hij metingen over de drukvastheid, terwijl
hij eveneens de „flowquot; aan onderzoek onderwierp. Onder d t
wïnlrf quot;'hquot;nbsp;van amalgamen een vorm-
verandering te ondergaan, indien zij onderworpen worden aan
een continue eenzijdige druk. Het ligt voor de hand, dat, indien
deze vormveranderingen belangrijk zijn en reeds door geringe
druk veroorzaakt worden, het amalgaam als vulmateriaal, waar-
bij het aan de kauwdruk onderworpen wordt, niet bruikbaar is
Vele tandheelkundigen hadden de meening verkondigd dar
amalgamen neiging hadden een spherische vorm aan tc némen
waardoor de vulling van de wanden der caviteit terugtrok en
zoo gelegenheid gaf tot het binnendringen der caries-verwekker.
Black schreef het verschijnsel echter toe aan de optredende
contractie, die in de verschillende lagen der vulling ongelijk
zou zijn, door de verschillende drukken bij het stoppen van het
amalgaam in de caviteit uitgeoefend. Black onderzocht ook de
gt;n zijn tijd vaak gevolgde methode het amalgaam met een vloei-
stof uit te wasschen. Deze methode was in gebruik gekomen
omdat, wanneer n.a het aanroeren met kwik, het amaleaam
tusschen de vingers werd uitgeperst, aan de hand een zwart
stot werd afgegeven. Men meende, dat dit stof — de door kwik
: niet aangetaste oxydehuldjes van de legeeringsspanen — de
oorzaak was van het zwart worden van amalgaamvulüngen in
de mond. Door uitwasschen verwijderde men deze zwarte
verontreinigingen, maar Black toonde aan, dat het middel er-
ger was dan de kwaal, daar de mechanische eigenschappen
van het amalgaam ongunstig beïnvloed werden. Nu het uit-
wasschen bij het amalgameeren met mechanische schudappara-
ten opnieuw wordt gepropageerd, is zijn onderzoek weer van
groot belang.
Het bleek Black, dat zilverrijke legeeringen amalgamen ga-
ven, die sterk expandeerden, tinrijke daarentegen amalgamen,
die contraheerden.. Hieruit concludeert Black — geheel ten on-
rechte — dat zilver bij het amalgameeren expandeert, tin
contraheert. Hij trachtte nu een legeering van een dusdanige
samenstelling te maken, dat het daaruit te bereiden amalgaam
geen volumeveranderingen zou vertoonen, omdat de expansie,
veroorzaakt door het aanwezige zilver, juist gecompenseerd zou
worden door de contractie, als gevolg van de verbinding van
het tin met kwik. Black noemt dit de „balanced formula of the
alloyquot;, en alhoewel de redeneering onjuist is (1), wordt nog
dikwijls voor reclamedoeleinden een legeering als „balanced
alloyquot; in de handel gebracht. Ook de door Black ingevoerde
begrippen „rapid settingquot; en „slow settingquot; worden door de
fabrikanten dikwijls misbruikt, alhoewel Black met „slow set-
tingquot; slechts tinrijke legeeringen bedoelde aan te duiden, die
minder vlug hard worden.
In Amerika en Engeland hebben de onderzoekingen van
Black veel waardeering gevonden (97), in Duitschland
daarentegen minder. Aldaar wees in 1900 reeds Friedemann
(47) op de scherpe tegenstellingen in de heerschende meenin-
gen omtrent de invloed van het gehalte der zilver-tln-legee-
ring, de hoeveelheid kwik, waarmee aangeroerd en de druk,
waaronder gecondenseerd dient te worden. Hij trachtte door
eigen onderzoek een antwoord op deze vragen te geven en
komt tot de conclusie, dat krachtig condenseeren een harder
en minder poreus amalgaam geeft. Minder krachtig uitpersen
na het aanmaken, waardoor dus meer kwik in het amalgaam
blijft, maak het almalgaam harder.
De eerste tandarts, die gebruik maakte van de phasentheorie
bij zijn beschouwingen over het verloop van het amalgamatle-
proces was Fenchel. Bij zijn eerste onderzoek (38) tracht hij
door microfoto's iets te weten te komen omtrent de struktuur
der amalgamen, vóór hem reeds door Ch. Tomes geprobeerd
(146) (147). Fenchel trachtte klaarheid te brengen in het toe-
standsdiagram der zilver-tin-legeeringen. Op grond van den-
siteitsbepalingen komt hij tot de aanname v^an de chemische
verbindingen AggSn en AgSn^ (39). Bekendheid met het werk
van Tammann's medewerker Petrenko (111), die op grond
van de thermische analyse van het stelsel zilver-tin aangetoond
had, dat uitsluitend AgaSn als verbinding in dit stelsel voor-
komt, toont hij eerst in een volgende publicatie (41). Fenchel
concludeert uit zijn onderzoekingen, dat het gewenscht is het
vijlsel van een legeering, bestaande uit 48% zilver en 52% tin
eerst met weinig kwik te verhitten tot een homogene massa
ontstaat en deze massa na afkoeling opnieuw fijn te maken.
De op deze manier verkregen spanen worden nu, vóór het ge-
bruik als vulmateriaal, in een warm mortier met de noodige
hoeveelheid kwik aangeroerd en het amalgaam nog warm in de
caviteit gepakt. Er zouden dan geen veranderingen in het
amalgaam meer optreden, iets wat natuurlijk buitengewoon
gunstig zou zijn voor de praktijk.
Een zeer belangrijke vooruitgang in onze kennis omtrent de
ternaire amalgamen uit zilver, tin en kwik danken wij aan de
onderzoekingen van Kniqht, Joyner en Mc. Bain, waarop wij
hieronder uitvoerig zullen terugkomen. Hier moge volstaan wor-
den met de mededeeling, dat zij aantoonden, dat lo. te veel
kwik in het amalgaam een funeste werking heeft; 2o. het vijlsel
der zilver-tin-legeering steeds door verwarmen „agedquot; moet
worden, wil men uniforme resultaten verkrijgen en geen te veel
aan kwik in het amalgaam gelaten worden, en -So. het ver-
warmen van het amalgaam, zooals Fenchel dat voorschreef, juist
sterke volumeveranderingen in de amalgaamvullingen opwekt
(77). Ook toonden zij aan (29), dat amalgamen uit zilver-tin-le-
geeringen bereid contraheerden, speciaal wanneer niet lang ge-
noeg aangemaakt en het vijlsel verhit was geworden. Sterner—
Rainer (135) merkt terecht op, dat deze onderzoekingen niet
veel resultaten hebben opgeleverd voor de praktijk, daar de
fabrikanten rustig doorgingen praeparaten in de handel te bren-
gen, waarvan de samenstelling en bereidingswijze aan de ge-
bruiker geheel onbekend waren, terwijl in het gunstigste geval
de hoeveelheid kwik, die met een bepaalde hoeveelheid van de
gevijlde legeering verwerkt moest worden, werd aangegeven.
Men laat nu in Amerika de bcstudeering van deze ingewikkel-
de materie aan de chemici en physici over, verbonden aan het
National Bureau of Standards, in Engeland aan metallogra-
phen van de eerste rang zooals Rosenhain e.a. De resultaten
van hun werk worden dienstbaar gemaakt aan de praktijk (60).
De onderzoekingen van Gray (52) (52a) wijzen er nog eens
duidelijk op (103), dat krachtig condenseeren de mechani-
sche eigenschappen van het amalgaam gunstig beïnvloedt en
dat aanwrijven met niet te weinig kwik gedurende pl.m. 4 mi-
nuten is aan te bevelen. De volumeveranderingen in amalgamen
optredend zijn zeer nauwkeurig nagegaan (56), waardoor het
verloop van de optredende reacties duidelijker begint te wor-
den. In Duitschland ondernamen Tamaun en Dahl een belang-
rijke poging (140) legeeringen van uiteenloopend gehalte aan
zilver en tin in hun gedrag tegenover kwik te bestudeeren. De
conclusies, waartoe zij komen, n.1. een legeering met 50—60%
zilver te vijlen en het vijlsel dadelijk met kwik aan te wrijven,
zijn echter voor de tandheelkundige praktijk niet wel op te vol-
gen. Terwijl dus de meeningen omtrent het geschiktste amal-
gaam voor de tandheelkunde nog zeer verdeeld waren, werden
speciaal de Duitsche tandartsen opgeschrikt door de publicaties
van Stock (136), waarin bewezen werd, dat onder bepaalde
omstandigheden amalgamen kwikdamp in de mond konden af-
geven, waardoor dragers van dergelijke vullingen aan een
voortdurende intoxicatie bloot staan. Onderzoek van de zijde
der tandartsen toonde aan, dat inderdaad binaire kopcramal-
gamen een dergelijk gevaar opleverden (79), terwijl de mee-
ningen omtrent zilver-tin-amalgamen na eerst verdeeld te zijn
geweest, op het oogenblik ten gunste van dergelijke amalga-
men gestemd zijn (152) (154) (44) (46) (51). Wel wordt nu
van Duitsche zijde geëischt (2) (128), dat men van elke soort
legeering aangeeft welke dosis kwik voor het aanmaken noodig
en voldoende is, en daarnaast, dat de in de handel voorkomen-
de amalgamen nauwkeurig moeten worden onderzocht, ook op
hun mechanische eigenschappen (59). Het is immers buiten
twijfel, dat een amalgaam, dat door de kauwbeweging gemak-
kelijk wordt afgeschaafd, een even groote bron voor de gevaar-
lijke kwikvergiftiging is als het amalgaam, dat kwik door ver-
damping afgeeft. Pogingen zijn ook aangewend, om het gevaar
van het morsen van fijn verdeeeld kwik in dc werkkamer van
de tandarts te ondervangen. De publicatie van Stock heeft
er zoodoende ten zeerste toe bijgedragen de belangstelling voor
de amalgamen levend te maken. Van Amerikaansche zijde
trachtte men een normaalblad voor amalgamen te ontwerpen
(143), waarbij o.a. bleek, dat de oude methode van het aan-
') C. f. pag. 11.
-ocr page 26-wrijven der spanen met kwik in een mortier met de hand te
verkiezen was boven het gebruik van in de laatste tijd toegepast
mechanisch mengen (144). Van Duitsche zijde werd getracht
methoden van materiaalonderzoek te vinden, die toepasselijk
waren op het onderzoek van amalgamen (90) (91) (92), en
trachtte men zoo de deugdelijkheid van in omloop zijnde amal-
gaamsoorten te toetsen (109) (127), zonder tot een definitieve
oplossing van het vraagstuk te geraken. In de volgende §§ ko-
men wij op deze onderzoekingen terug, evenals op de belang-
rijke bijdrage van Sterner—Rainer (135), die amalgamen
onderzocht, bereid uit diverse soorten legeering met wisselende
hoeveelheden kwik. Hij komt dan tot de eindconclusie, dat het
beslist noodzakelijk is, dat de fabrikanten op de verpakking
de procentische samenstelling van.hun legeering aangeven; hier-
uit zou dan de hoeveelheid kwik berekend kunnen worden, die
men in het amalgaam mag laten, en de eigenschappen van het
amalgaam zouden vooruit te berekenen zijn. Minder dan 50%
zilver mogen de iegeeringen z. i. in geen geval bevatten. Een
der meest recente publicaties wil echter weer bewijzen, dat
niet zoozeer het zilvergehalte de kwaliteit van het amalgaam
bepaalt, maar eerder de bijzondere aard der manipulaties bij
de bereiding dat doet (93).
§ 2. Algemeene eigenschappen van amalgamen.
Ondanks de hierjboven geschilderde tegenstrijdigheden, die
in opvatting omtrent het doelmatig gebruik van amalgamen be-
staan en in weerwil van alle bezwaren, behooren amalgamen tot
de meest geschikte vulmaterialen. Vervanging is op het oogen-
blik, al is dat in de laatste tijd wel eens gepoogd (57), nog
niet mogelijk.
Tot goed begrip van het volgende kan het dienstig zijn, hier
even stil te staan bij de door de tandarts gevolgde methode
ter verkrijging van een amalgaam. Het door hem van de fa-
brikant betrokken metaalvijlsel, waarvan de samenstelling va-
rieert, maar dat in ieder geval zilver en tin in overmaat bevat,
wordt hetzij mechanisch in een speciaal apparaatje, hetzij in
een mortier met de de hand krachtig met kwik vermengd ge-
durende pl.m. 2 minuten in de verhouding vijlsel : kwik, zooals
die door de fabrikant meestal aangegeven wordt. De zoo
verkregen breiachtige massa wordt met behulp van een spe-
ciale tang of door knijpen tusschen duim en wijsvinger van
het uitpersbare kwik ontdaan en dan zoolang in de palm van de
hand met de duim gewreven, tot een krallend geluid hoorbaar
wordt. Nu wordt het aldus verkregen amalgaam onder druk
(„oondenseerenquot;) in de caviteit gestopt, waarbij het weer plas-
tisch wordt en opnieuw kwik naar boven wordt geperst. De zoo
ontstane bovenste weeke laag, die dus het rijkst aan kwik is
wordt verwijderd en het amalgaam wordt hard in de caviteit
Aan een ideaal amalgaam zouden de volgende eischen ge-
steld kunnen worden (49) (62):
lo. Het amalgaam moet zoo plastisch zijn bij het stoppen,
dat het behoorlijk verwerkt kan worden.
2o. Het moet in de caviteit spoedig zoo hard zijn,, dat het
zijn functie behoorlijk kan vervullen.
3o. Het amalgaam mag niet de minste volumevermindering
vertoonen in de caviteit, daar dan secundaire caries kan
ontstaan. Zeer zwakke expansie, waardoor behoorlijk
aansluiten aan de wanden der caviteit bevorderd wordt,
wordt door sommigen geprefereerd boven constantheid
van volume (18).
4ü. Het amalgaam mag onder de invloed van de kauwdruk
met van vorm veranderen, daar het anders zijn contouren
verliest.
5o. Het moet een hooge vastheid bezitten (zoowel rand-,
breuk- als trekvastheid).
6o. Het mag niet aangetast worden door de mondvloeistof
noch op eenige andere wijze schadelijke metalen afgeven
of van kleur veranderen.
Aan deze eischen wordt door de amalgamen in de praktijk
nooit geheel voldaan. Op te merken valt dat
ad 2o en 3o. Zelfs de beste soorten amalgaam veranderen
tijdens het hard worden van volume. Treedt een expansie
alleen op wanneer het amalgaam nog eenigszins vervormbaar
is, dan zal de vulling uit de caviteit gaan puilen, zonder echter
een belangrijke druk op de wanden uit te oefenen. Expandeert
het amalgaam nog wanneer de maximale hardheid reeds bereikt
is, dan zullen de wanden een druk ondervinden, die zij mis-
schien niet kunnen doorstaan. Daarorn is in de praktijk een al te
snel hard worden van hpt amalgaam weer minder gunstig.
ad 4o. Alle amalgamen vertoonen min of meer het verschijn-
sel van de „flowquot; i) door ons verder als „plastische vervorm-
baarheidquot; omschreven.
C. f. pag. 6.
-ocr page 28-§ 3. Onderzoekingsmethoden voor amalgamen.
Uit § 1 is gebleken, dat omstreeks het midden der vorige
eeuw reeds pogingen werden aangewend, de voor de tandheel-
kundige techniek belangrijke eigenschappen der amalgamen
systematisch te onderzoeken.
Bij het onderzoek van amalgamen heeft men de omstandig-
heden van de proef in overeenstemming te brengen met de in de
mond heerschende toestand. Als temperatuur neme men b.v.
35.75° C., volgens Bachelet de gemiddelde temperatuur der
mondholte (104).
A.nbsp;Vorm en grootte van het vijlsel.
Deze kunnen microscopisch gecontroleerd worden,
B.nbsp;Amalgameerbaarheid.
Deze wordt bepaald door de legeering met de voorgeschreven
hoeveelheid kwik in een mortier aan te wrijven en te constateeren,
hoe lang het duurt, tot de partikels der legeering verdwenen zijn
en het amalgaam een plastische consistentie heeft verkregen.
Tevens kan dan worden nagegaan, hoe lang men het amal-
gaam in deze toestand kan laten liggen, zonder dat het zijn ge-
makkelijke verwerkbaarheid verliest.
C.nbsp;Chemische samenstelling.
De chemische samenstelling van de legeering kan met be-
hulp van de gewone methoden der analytische chemie bepaald
worden.
Zilver kan het eenvoudigst door 'titratie volgens Volhard
bepaald worden met rhodaanammoniumoplossing, waarvan de
titer op zuiver zilver gesteld is (148).
Tin kan het eenvoudigst langs gravimetrische weg bepaald
worden (68). Bij omsmelten met soda en zwavel van het ge-
vormde tinoxyde bleek ons, dat maximaal slechts 0.1% oxyde
was ingesloten. Voor de voor ons noodige nauwkeurigheid was het
omsmelten van het uitgegloeide tinoxyde dan ook onnoodig.
Legeering L Gehalte Sn. 25.70 %nbsp;(omgesmolten)
25.71nbsp;% . , .
25.84 % ƒnbsp;omgesmolten)
Legeering M id. 34.72nbsp;%nbsp;(omgesmolten)
34.51 % (niet omgesmolten)
C. f. pag. lag.
-ocr page 29-De titrimetrische tinbepalingen (126) bleken te onnauwkeurig
en te omslachtig te zijn voor een behoorlijke methode ter analy-
seering van deze legeeringen.
Koper, slechts in geringere hoeveelheden in de legeeringen
voorkomend, is het eenvoudigst te bepalen door titratie (149).
Eventueel nog aanwezig zink — hoogstens eenige procenten
— levert ook geen bijzondere moeilijkheden op.
D. Hardheid.
Exacte hardheidsmetingen aan amalgamen dateeren eerst van
later tijd.
Het is algemeen bekend, dat een theoretisch juiste definitie
van het begrip „hardheidquot;, ondanks het groote practische be-
lang, .niet te geven is en de hardheid derhalve bezwaarlijk in
een absolute maat is vast te leggen.
Voor technische doeleinden kan men de hardheid omschrij-
ven als de eigenschap der stof zich te verzetten tegen het bin-
nendringen van een vast lichaam (96). De empirische methoden,
in gebruik voor het bepalen van de grootte der hardheid, laten
zich verdoelen in (33):
lo. de methoden., die de weerstand tegen krassen als maat
voor de hardheid nemen;
2o. die, welke de weerstand tegen indrukken als zoodanig
gebruiken, waarbij de indrukkende kracht statisch of dy-
namisch kan uitgoefend worden;
3o. die methoden, welke verband leggen tusschen hardheid
en elastische eigenschappen, onder invloed van een dy-
namisch werkende kracht.
De verschillende hardheidsbegrippen, die aan deze methoden
ten grondslag liggen, loopen echter geenszins parallel. Voor elk
speciaal geval kiest men die definitie, welke technisch de
meeste realiteit bezit.
De onder lo genoemde methoden worden vooral in de minera-
logie gebruikt (71) (115). Voor metalen is de methode door
Martens uitgewerkt (156) en schijnt dan bijzonder geschikt
te zijn voor zeer harde legeeringen.
Onder de in 2o genoemde methoden treedt de kogel-drukme-
thode volgens Brinell (21) het meest op de voorgrond. Men
perst bij deze werkwijze een geharde stalen kogel van be-
paalde diameter onder een bekende druk gedurende zekere tijd
in het te onderzoeken object. De mate van indringen van de
kogel vormt een aanwijzing voor de hardheid. Is P de druk
op de kogel uitgeoefend en F het oppervlak van het ontstane
bolsegment, dan is het hardheidscijfer volgens Brinell
b p
Is nu D de diameter van de kogel, d de diameter van het
grondvlak van de kogelindruk, dan is derhalve
hnbsp;2 p
B 7. D (D - d^)
Volgens Meyer, Rasch en Retjö is het echter juister (129)
het oppervlak van het grondvlak van de kogelindruk in de for-
mule te gebruiken; derhalve
Hm -
In de techniek voert men de metingen uit met behulp van een
olie-perspomp, waarmee geleidelijk een bepaalde druk op de
kogel wordt uitgeoefend (fig. 1). Met kogels van verschillende
diameter verkrijgt men slechts den dezelfde waarden voor Hb
of Hm bij een bepaald materiaal, indien de gebruikte belastin-
gen evenredig zijn met de tweede macht van de kogeldiameter
(159). In het algemeen zullen dus de uitkomsten van verschil-
lende onderzoekers niet direct met elkaar te vergelijken zijn.
De belasting kieze men zoodanig dat 0.1 D lt; d lt; 0.5 D. Ge-
heel onafhankelijk is Hm niet van P., zooals onze eigen waar-
neming eveneens leerde.
Volledigheidshalve noemen wij hier nog de sclerograaf van
Vallaroche, die in de laatste tijd gebruikt schijnt te zijn voor
hardheidsmetingen aan amalgamen (19). De andere methoden
zijn voor ons doel van geen belang.
Lignitz (89), een der eersten, die systematisch het hard wor-
den der amalgamen onderzocht, gebruikte bij zijn onderzoek de
methode van Rosiwal. De aldus gemeten „afslijt-hardheidquot;
speelt echter geen belangrijke rol bij het gedrag van de amal-
gaamvullingen in de mond. Uit door ons genomen proeven
bleek, dat evenmin de krasmethode volgens Martens tot be-
hoorlijke resultaten leidde, daar de amalgamen dadelijk na hun
bereiding veel te zacht waren, om bij krassen, zelfs onder de
geringste belasting, een scherpe streep op te leveren.
Voor ons doel heeft men als hardheid op te vatten de weer-
stand tegen indrukken, daar de vulling de kauwdruk zonder
vormverandering te ondergaan moet weerstaan. Hauch (61)
Fig. 1.
-ocr page 32-is een der eersten, die de indrul^methode toepast. Tammann en
Dahl (140) volgen in principe eveneens deze werkwijze, om het
geleidelijk hard worden van amalgamen bij 36° C. te meten. loe-
bich en Nowack (91) voerden een volledig hardheidsonderzoek
van amalgamen uit. In. het eerste stadium na de bereiding meten
zij de hardheid door een met een bepaald gewicht belaste
naald in het amalgaam te doen indringen en de diepte van
binnendringen op een schaal af te lezen. De gebruikte appara-
tuur herinnert sterk aan de naald van Vicat, gebruikt voor de
bepaling van de hardwordingstijd van cementsoorten.
Daar na eenige uren het amalgaam te hard is geworden
voor nauwkeurige meting volgens deze methode, wordt na ver-
loop van deze tijd de methode van Bf^inell gebruikt. Naast de
statische onderzoekingsmethoden voerden zij ook een dynami-
sche in, door een kogel van bepaald gewicht van een zekere
hoogte op het amalgaam te laten vallen. Men verkrijgt op deze
manier een indruk van het gedrag der amalgamen tegenover
plotselinge slag of stoot, door als „kogelslaghardheidquot; aan te
geven het quotiënt van de arbeid door de vallende kogel ver-
richt en het volume van de gevormde kogelindruk.
Bij de aanvang onzer onderzoekingen verscheen de publi-
catie van Sterner—Rainer (135), die de hardheid van amal-
gamen onderzoekt met behulp van de methode Brinell—Meyer.
Hij gebruikt een kogel met een diameter van 5 mm en een be-
lasting van 125 kg bij een tijdsduur van 2 minuten.
Taylor (145) meet de brinell-hardheid met een kogel van
1.6 mm diameter en een druk van 12.8 kg.
De door ons uitgevoerde hardheidsbepalingen werden ver-
richt met het toestel van fig. 2 De schroef A,, die in het
vastzittende deel B van het toestel loopt, wordt voorzichtig zoo-
ver naar beneden gedraaid tot de kogel juist het oppervlak
van het blokje raakt. Laat men nu langzaam zand in het bakje
C glijden — de tijd hiervoor noodig bedraagt ongeveer 5 sec
— dan wordt de kogel met een kracht, die 50 maal het gewicht
aan zand bedraagt, in het amalgaamblokje geperst. De dia-
meter D'van de kogel bedraagt 3 mm, terwijl men steeds nauw-
keurig 2 minuten druk uitoefent. Men meet de diameter van de
ontstane indruk met behulp van een mikroskoop met kruis-
draadoculair, die in twee loodrecht op elkaar staande richtin-
gen met behulp van een micrometerschroef bewogen kan wor-
Dit toestel oorspronkelijk aangegeven voor trekproeven (157)
is op aanwijzing van Lector B. R. Bakker voor ons doel geconstrueerd
den, zoodat verplaatsingen van 0.01 mm duidelijk waarneem-
baar zijn. Bij een behoorlijk gevormde bolindruk is de aflees-
fout niet grooter dan 0.01 mm. Wij berekenen steeds het hard-
heidscijfer volgens Meyer: Hm.
Invloed van druk op Hm bij amalgamen, die hun maximale
hardheid bereikt hebben:
P = 20 kg dl = 0.80 d2 = 0.80
F = 20 kg dl = 0.76 d^ = 0.77
gemidd.d. = 0.78.
20
= 42
•^Mquot; 0.478
P = 10 kg Gemidd. d = 0.54 mm
P = 5 kg' „ d = 0.40 mm
= 44
H
quot;m - 0.229
h
0T26 =
M
De grootte van de meetfout verhindert een zekere concrusle te
trekken, omtrent de afhankelijkheid van het hardheidscijfer van
de druk. Trouwens zeer goed reproduceerbare waarden kan
men bij dergelijke hardheidsbepalingen niet verwachten (90).
Daar de meeste amalgamen in de eerste uren na de berei-
ding door hun geringe breukvastheid geen drukken grooter dan
pl.m. 10 kg verdragen, werd bij alle bepalingen steeds een druk
van 10 kg op de kogel uitgeoefend.
E. Volumeverandering.
Onderzoekingsmethoden voor de volumeveranderingen bij
amalgamen zijn reeds lang in gebruik. Een der eersten, die in
deze richting werkzaam is geweest, was john tomes. Hij prae-
pareerde een caviteit in ivoor, legde hierin een amalgaamvulling
en kon nu onder de microscoop constateeren of de vulling zich
al dan niet van de wanden der caviteit terugtrok. Fletcher
stopte de plastische vulling in een glazen buis, en vulde de buis
nadat het amalgaam hard geworden was, met een kleurstofop-
lossing. Contractie van het amalgaam demonstreerde zich
dan in het doorloopen van de kleurstof langs de wand. Deze
methode is later o.a. door Friedemann (47) uitgewerkt („Eosin-
probe nach Friedemannquot;). Dat men er geen beteekenis als
exacte, kwantitatief bruikbare methode aan geven kan, behoeft
nauwelijks gezegd.
Ch. Tomes was een der eersten, die de Pyknometer gebruik-
te voor de bestudeering der volumeveranderingen van amal-
gamen. Het onderzoek van Wessler (160) laat zien, dat hier-
mede de volumeverandering van een amalgaam duidelijk waar-
neembaar en kwantitatief uitdrukbaar wordt. Ook door Dentz
y/^^iSO) is deze methode reeds gebruikt voor het vergelijken van de
contractie van verschillende amalgamen.
Black gebruikte bij zijn onderzoekingen een door hem ge-
construeerde micrometer (15). Dit meetinstrument werd lang
voor een apparaat van hooge precisie gehouden, en zonder twij-
fel heeft het i.n de handen van.de ontwerper nuttig werk gele-
verd. Black gebruikte als caviteit een z.g.n. „Wedelstaedt test
tubequot;, een stalen blok, waarin een cylindrische uitboring ge-
maakt was. In deze uitholling werd het nog plastische amal-
gaam gestopt en het geheel zoodanig in de micrometer ge-
plaatst, dat het centrum van de amalgaamvulling in contact was
met een stalen punt, waardoor een plaatsverandering van dit
centrum op een schaal kon worden afgelezen. Black geeft aan,
dat hij met zijn instrument lengteveranderingen tot op 1/10.000
inch (pl.m. 2.5 /i,) kan meten. De groote fouten, die het gebruik
van dit instrument aankleven, zijn besproken door Gray (52a).
Daar bovendien de thermische expansie van de meeste amalga-
men ongeveer driemaal zoo groot is als die van staal (132), zal
geringe stijging van de temperatuur een druk van de amalp;,.«.
vuM.ng op de wanden der stalen caviteit van de , Weder
tube veroorzaken, die tot resultaat kan hebben ëe7uitbu^
Zn.finbsp;^^ amalgaamvulling, waarloT ën
onjuiste aanwjjzmg van de micrometer ontstaat bok de exprn-
druJ hnbsp;^^^ amalgaam optredende reacüequot;
drukt het blokje tegen de wanden van de caviteit Lod^V Hp
aanw.jz.ngen van het instrument niet d.rect de expansie v-
---'g-niblokje weergeven. Contract waarb j he
ónden^ o^t --
ZZTuTJ'nbsp;indirekf de vo^Te vian-
denngen uit de var.at.e van het electrische geleidingsvermoeen
te bepalen, z.jn van geen praktisch belang
gaam vnj kan inkrimpen of uitzetten. De lengteverandeS
vTrSLen w'nrH-nbsp;geregistreerd, zoolT een Z?
verkregen wordt, die direct het verband van de lenfftevermHr
nngen met de tijd weergeeft. Gray werkt met een appS v^nquot;
nij Slechts de lengteverandering in één richting meet Uit het
d,nbsp;rr ^^quot;dheelkundige amalgamen za het reeds
duidelijk zijn, dat wij hier te doen hebben met materiaal met
hoogst ingewikkelde eigenschappen. De fijneTengkve LnJerin
SdVaTde'^'f' geconstateerd^ geve'nïrerS ëequot;
beeld van de volumeveranderingen, die in het amalgaamblokië
als zoodanig optreden. Speciaal zal dit het geval zijn inT ÏÏ
ste uren na het aanmaken van het amalgaam Dan kan ni.
.Jk bij het contact, dat de lengteverandfring moet overb'eni n'
een groei van kristaldendrieten zijn, op een andere plaats n^
geschiedend. Dit maakt de conclusies uit de aanwijzingen van
een dergelijk apparaat getrokken minder betrouwbaar, al is de
nauwkeurigheid van de meting ook zeer hoog.
Ook is deze meetmethodiek minder geschikt, wanneer men het
gedrag van verschillende amalgamen gedurende lange tijd naast
elkaar wil waarnemen, daar het gedrag van telkens slechts één
amalgaamblokje kan bestudeerd worden. Hetzelfde geldt voor de
eveneens zeer nauwkeurig werkende apparatuur, die door Sou-
der en Peters (132) is ontworpen voor het meten van lengte-
veranderingen van tandheelkundig materiaal. Zij maken gebruik
van een door Priest (116) geconstrueerde optische interfero-
meter, waarbij weer de verandering van lengte in een bepaalde
richting wordt gemeten.
Hauch (61) gebruikt bij zijn onderzoekingen een met toluol
gevulde dilatometer. Daar wij, door de betrekkelijke kostbaarheid
van het materiaal gedwongen waren met geringe hoeveelheden
amalgaam te werken — in gunstige gevallen konden wij be-
schikken over pl.m. 1 cm« materiaal — was een eerste vereisch-
te bij gebruik van een dilatometer, dat het vat niet te groot werd
genomen (hoogstens eenige cm='). Hierdoor was het niet goed
mogelijk de glascapillair aan het vat, nadat het amalgaam er
was ingebracht, aan te smelten, daar men dan het amalgaam
aan een te sterke temperatuursstijging zou blootstellen, die van
groote invloed kan zijn op de optredende volumeveranderingen.
Een groot voordeel van deze dilatometrische methode van on-
derzoek is, dat het amalgaam naar alle richtingen vrij kan ex-
pandeeren of contraheeren, en aan geen enkele speciale richting
bij de meting boven een andere de voorkeur wordt gegeven. Een
bezwaar is, dat men een geschikte vloeistof moet kiezen, die
het amalgaam behoorlijk bevochtigt en geen invloed uitoefent
op het verloop van de reacties, die zich in het amalgaam vol-
trekken. Er is geen in aanmerking komende vloeistof te vinden,
die niet het binnentreden van kwik in het vijlsel beinvloedt!
Toch is dit bezwaar o.i. niet zeer belangrijk. Wanneer het amal-
gaam zonder dilatometer-vloeistof wordt aangemaakt, en men
het daarna in de dilatometer met de in. aanmerking komende
vloeistof door evacuatie tracht te impregneeren, zal het nooit ge-
Jukken alle lucht uit het amalgaamblokje te verwijderen. Wij
vonden dan ook bij onze proeven, dat het specifiek volume van
een amalgaam, als blokje bepaald, steeds iets grooter is dan
wanneer het in gepoederde toestand wordt bepaald. De hoeveel-
heid ingesloten lucht is te gering, om eenige invloed op de uit-
komsten met de dilatometer verkregen, te kunnen uitoefenen.(vgl.
fHn.;fr •••nbsp;d.latometervloeistof echter niet tot inde
fijnste ponen dringt, worden de reacties, die zich in het amaT
gaam voltrekken, niet gehinderd, zoodat inderdaad het einSll
lume van een amalgaam, dat in de dilatometer met vloeistof be-
handeld IS, precies gelijk is aan dat van hetzelfde amataam
dat men vrij in de lucht heeft bewaard.nbsp;'aigaam,
Zoo vonden wij voor het specifiek volume — verder af te
korten met S.V. — van een tinamalgaam na 42 dagen:
a) in dilatometer geïmpregneerd met paraffineolie
. , . , ^^ ,nbsp;geweest te zijn: 0.1273
d; in lucht bewaard te zijn geweest: 0.1272
^^^nbsp;van een dilatometer met
vloeistof verbonden is, dat de manipulaties, vereischt alvorens
met de meting kan worden begonnen, ongeveer een uur vor-
deren en de volumeveranderingen, gedurende deze tijd optre-
dend, aan de waarneming ontsnappen (vgl. pag 59 )
Dilatometers zijn verder gebruikt door Tammann en Dahl
h Mik^/nbsp;^^ verdamping van het door hen ge-
te smllJfnnbsp;door de capillair van boven dicht
te smelten. De langs deze weg gevonden resultaten werden ge-
eeTt'Umstaafrnbsp;'engteverandering v'an
Sterner-Rainer (135) bepaalt de volumeverandering van
z.jn amalgaamb okjes door directe meting met een meetmicro-
scoop. Hij geeft geen nadere beschrijving van zijn methode
maar voor zoover wij getracht hebben, deze na te werken'
meenen wij te mogen concludeeren, dat de nauwkeurigheid
met groot is,nbsp;^
De door Wannenmacher (155) beschreven apparatuur levert
misschien nieuwe mogelijkheden op. Wij gelooven, dat onderzoek
naar het volume-effect van amalgamen het eenvoudigst kan ge-
schieden met behulp van een vloeistof-dilatometer. In hoofdstuk
IV zullen WIJ op onze methode van werken nader ingaan.
F. Breukvastheid.
Hieronder verstaat men de kracht in kg/cm^ die, onder be-
paalde omstandigheden juist in staat is, een breuk van het
amalgaamblokje te doen ontstaan.
Black (12) onderzocht cubi uit amalgaam met ribben van pi m
2 mm. lengte in een veerdynamometer. Daar de kleine afme-
tingen van een dergelijke cubus tot onjuiste resultaten aanlei-
ding geven, evenals het gebruik van een meetinstrument met
een veer, voerde Gray (52) een moderne standaardmethode
van onderzoek in, met amalgaamcilinders van behoorlijke af-
metingen.
Friedemann (47) trachtte de breukvastheid te meten onder
gebruikmaking van een dynamisch werkende kracht in een
door hem geconstrueerd valapparaat, waardoor hij meende de
bij het kauwen heerschende toestand te benaderen.
Fenchel (43) construeerde een apparaat, waarin de breukvast-
heid bij continu werkende kracht kan worden bef)aald.
Sterner—Rainer gebruikt bij zijn onderzoek de methode van
ludwik (96), waarbij een stalen kegel in het centrum van het
bovenvlak van een cilindervormig amaigaamblokje wordt ge-
perst, terwijl het oppervlak van dat bovenvlak Icm- bedraagt.
De kracht in kg, die in staat is onder deze omstandigheden
het amalgaamblokje in twee helften te splijten, noemt Sterner-
Rainer de splijtvastheid van het amalgaam.
Wannenmacher (153) en Schmid (127) onderzochten amal-
gamen op drukvastheid met een apparatuur, die geen nieuwe
gezichtspunten opent. Hetzelfde geldt van het werk van Ni]f-
fenegger (109).
Taylor 045) meet naast de breukvastheid nog de trekvast-
heid van een amalgaam-proefstaaf van bepaalde vorm.
G.nbsp;Plastische vervormbaarheid.
Black was de eerste, die systematisch deze eigenschap van
amalgamen onderzocht. Met behulp van zijn veer-dynamometer
onderwierp hij amalgaamblokjes aan constante druk en mat
van tijd tot tijd met behulp van een micrometer de optredende
lengteverandering van het onderzochte blokje. Deze lengtever-
andering, uitgedrukt in procenten van de oorspronkelijke lengte,
was voor hem een maat voor de „flowquot; (13). In deze meet-
methode is in principe geen verandering gekomen.
Souder en Peters (132) belasten het amalgaam met een zwaar
gewicht en meten de compressie. Taylor (145) geeft als stan-
daardvoorschrift aan amalgaamcilinders (4 mm diameter, 8 mm
lengte) 3 uur na de bereiding te onderwerpen aan een druk
van 250 kg per cm- gedurende 24 uur. De lengteverandering, in
deze 24 uur ontstaan, uitgedrukt in procenten van de oorspron-
kelijke lengte, wordt als ,',flowquot; gedefinieerd.
H.nbsp;Corrosie.
Op de methoden van onderzoek naar de corrosie van amal-
gamen door de mondvloeistof zal hier niet verder worden in-
gegaan.
A. Imloed van de komlgrootte mn hel vijlsel
rnm^ÊÊè
buitengewoon fijn verdeeld materiaal (R fifi •
terug. ^^quot;quot;vaardigd. Wij komen hieronder
op deze kwestie
B. fnv/oed van de wijze van aanmaken
Verhoogt men echternbsp;^««-dt bereikt.
Keoerst d^n ufnrHf 1 • , ^^^»quot;onder het kwik wordt uit-
mmmrn
Oefent men dus niet al te groote drukkingen uit bij het uit-
-ocr page 40-persen van het overtoUige kwik, dan is het zaak, voor het ver-
krijgen van een hooge breukvastheid, met niet te geringe over-
maat kwik aan te roeren.
Het kwikgehalte en de breukvastheid worden ook sterk be-
R58 | |||||||
2.5 J./cm | |||||||
/ | |||||||
// | |||||||
f | |||||||
R59 | |||||||
/ | |||||||
\ | |||||||
\ | |||||||
\ |
R66 | ||||||
0 1 |
hri. |
invloed door de tijd van aanroeren. Men moet niet langer dan
6 min aanmaken, wil men een maximale breukvastheid ver-
krijgen.
De breukvastheid daalt snel met de temp., om bij ongeveer
73° C. een plotselinge verandering te vertoonen.
ovJrml'^^Tnbsp;constateerden, dat aanwrijven met
overmaat kW,k en uitpersen van liet overtollige kw ^ äm^f
feir^ond?quot;nbsp;quot;quot;nbsp;amaSen b :
siTrtg^rt^äkvtti/: - - --
Opnbsp;kwikmren '
te tomennbsp;™quot;nemmgen hopen wij in hoofdstuk IV terug
tellmg van de legeering als de gunstigste te b^ houwen is'
zooais de analyses van pag. 110 leerennbsp;'
äk äh^ä^^r ddéquot; ä
en Peters komen tot ongeveer gelijke' resultifpn
00 Je f?'nbsp;ong n tig inl'ed
^o^dt opgeheven Gray
(53) meent, dat er een typisch verschil bestaat in hetThermiscïo
?n PeSnbsp;hetgeen do louDER
en PETERS (131a) weer wordt bestreden
73 fX^r equot; 27'rnbsp;'^^eering met
hti h i ! . ^nbsp;overmaat kwik aangewreven
he hardste amalgaam oplevert. De maximale bfeXIs?:
ï^ltnbsp;die pl.m. 50 % zifver
bevat. V.jlse , dat 1 uur bij 100» C. verwarmd is, vertoont sÏÏeds
een contractie, die minimaal is, indien het vijlsel 25 % of 67 t
zilver bevat; maximaal bij een gehalte van 50 % ^ ^f 67 ^
Tammann en Mansur. (141) vonden, dat bij een bepaalde
kwikconcentratie het amalgaam een maximale hardheid ver-
toonde. Daar zij hun amalgamen echter bereidden door samen-
smelten van de componenten, zijn hun uitkomsten niet wel met
die van de andere onderzoekers te vergelijken. Sterner—
Rainer (135) vindt eveneens, dat de hardheid van amalgamen,
bereid uit legeeringen met 73 % zilver, een maximale waarde
heeft. De splijtvastheid is het grootst bij een zilvergehalte van
65—70 %.
Is het zilvergehalte grooter dan 70 %, dan vertoonen de uit
dergelijk materiaal vervaardigde amalgamen een vrij sterke ex-
pansie. Beneden 70 % zilver treedt vooral bij gering kwik-
gehalte een contractie op, die echter na eenige tijd weer kan
overgaan in een expansie.
Toevoeging van zink aan de legeering werkt gunstig op de
volumeveranderingen, die daardoor zeer gering worden, maar
bevordert de aantastbaarheid door de mondvloeistof.
Wannenmacher (155) komt tot ongeveer dezelfde conclusies .
als Sterner—Rainer. Legeeringen, bestaande uit 60 % Ag en
40 % Sn zouden het gunstigst zijn voor de bereiding van amal-
gamen.
Op de resultaten van ons onderzoek hopen we terug te komen.
D.nbsp;Hard worden van het amalgaam.
De hardheid stijgt in het algemeen na het aanmaken van het
amalgaam vrij snel. Dat de snelheid van hard worden een loga-
rithmische functie van de tijd zou zijn, zooals Hauch (61) be-
weert, is door hem geenszins bewezen.
E.nbsp;Beïnvloeding van de volumeveranderingen.
In aansluiting op de klassieke onderzoekingen van Black
vinden Gray (56) en Souder en Peters (132), dat in het alge-
meen amalgamen eerst een snel verloopende contractie ver-
toonen, die spoedig overgaat in een langzame expansie. Door
verandering in de tijd van aanwrijven te brengen is het echter
zelfs mogelijk de begincontractie in een expansie te doen over-
gaan (52a). De condensatiedruk heeft eveneens een groote in-
vloed evenals de gebruikte verhouding kwik : legeering. Wan-
neer men het vijlsel in fijn verdeelde toestand met groote over-
maat kwik vrij lang en krachtig samenwrijft, zal de reactie tus-
schen de legeering en het kwik zich snel voltrekken en, na uit-
persen van het te veel aan kwik, de reactie reeds bijna beëin-
C. f. pag. 6.
-ocr page 43-digd zijn In dat geval zal de volumeverandering, in de vulline
optredend, gering zijn volgens Gray.nbsp;®
Tammann en Dahl (140) vinden, dat pas bereid vijlsel met
hTertnbsp;expandeert, oud vijlsel daarentegen eontra-
Sterner-Rainer (135) vindt, dat amalgamen, die na hun
bereidmg contraheeren, ten slotte — soms eerst na 1 tot 2 dagen
— weer gaan uitzetten.nbsp;^
HOOFDSTUK Iii.
Physisch-chemische onderzoekingen over amalgamen van
zilver en tin.
§ /. Toestandsdiagram /Ig—Sn.
Petrenko (111) stelde het eerste toestandsdiagram op voor
dit stelsel (fig. 4). Bij pl.m. 27 % tin ligt de verbinding AggSn,
welke incongruent smelt bij 480° C. Het zilver kan tin in vaste
oplossing houden tot een concentratie van pl.m. 20 % bij lagere
Fig. 4.
ooooP^^quot;quot;^quot;'®quot;- ^^ legeeringen met 20-50 % tin vond hij bij
^óZ L. een discontinuïteit in de afkoelingscurven en vatte dit
op als een aanwijzing voor een overgangspunt bij AggSn. Boven
232° C. zou men dan een stabiele lt;r.-modificatie hebben, be-
neden 232° C. een ^-vorm. Deze opvatting was echter al dade-
lijk zeer dubieus, daar men in de legeeringen met 50—97 % Sn
dan ook een aanwijzing had moeten vinden voor het bestaan
van een dergelijke allotropie, hetgeen niet het geval was.
In verband met het groote belang voor de studie der tand-
heelkundige amalgamen trachtte Joyner (76) deze tegenstrij-
digheid tot oplossing te brengen. Indien Petrenko een andere
chemische verbinding van zilver en tin over het hoofd had ge-
zien, zou zijn resultaat begrijpelijk zijn. Joyner kon echter al-
leen een chemische verbinding van de formule AgoSn vinden
en meende daarom, dat Petrenko te snel gekoeld had waar-
door gedeeltelijk de vaste oplossing behouden blijft, die dan
aansprakelijk zou te stellen zijn voor het verkregen thermisch
effect.
Murphy (108) heeft op zeer nauwkeurige wijze de onder-
zoekingen van Petrenko nagewerkt en stelt het diagram fig. 5
op. Door toepassing van de methode van Heycock en Neville
(07) weet hij de loop der solidus nauwkeurig vast te leggen.
Het blijkt, dat het gebied der vaste oplossing gecompliceerder
18 dan Petrenko aannam; er zijn n.1. 2 soorten mengkristallen
a en ß, die bij 724° C. met elkaar en met de vloeibare phase
coëxisteeren. Het heterogene gebied « ß strekt zich bij
724 C. uit over pl.m. 1 %, om zich bij lagere temperatuur uit
te breiden tot pl.m. 3 %.
Als eenige chemische verbinding treedt AggSn op, die in staat
schijnt te zijn — alhoewel dat niet absoluut bewezen is — pl.m.
1 % zilver in vaste oplossingy te houden. Legeeringen met meer
dan 26.85 % tin bestaan bij kamertemperatuur in evenwichts-
toestand uit AggSn en Sn. De eutectische concentratie ligt bi]
96.5 % tin.nbsp;^
Murphy voerde de thermische analyse van het stelsel uit met
groote hoeveelheden materiaal en bij uiterst langzame afkoeling
zoodat de peritectische reacties bij 724° C. en 480° C. zich ge-'
heel konden voltrekken. Van enantiotropie bij AggSn was nu
mets te bespeuren, zoodat de opvatting van Joyner over Pe-
trenko's resultaten als juist beschouwd kan worden. De over-
gang van wit in grauw tin en van tetragonaal in rhombisch tin
was in de legeeringen die vrij tin bevatten, niet te consta-
leeren.
Fig. 5.
-ocr page 47-Loebich en Nowack (92) bevestigden de resultaten van
Murphy en ook bij ons eigen onderzoek i) vonden wij geen
enkel feit in strijd met zijn waarnemingen.
§ 2. Toestandsdiagram Ag—Hg.
In tegenstelling met het stelsel Ag—Sn levert het stelsel
Ag—Hg zeer groote moeilijkheden op bij de constitutiebepaling.
De gewone methoden der metallographie zijn hier onbruikbaar.
De thermische analyse levert geen behoorlijke resultaten, daar
het kwik uit de legeeringen verdampt, speciaal bij de zilverrijke,
vóór het smeltpunt bereikt wordt.
962°
900°
800quot;
700°
600quot;
500°
^00°
300°
200°
. O
■ .^gpo
900quot;-
800°-
700quot;.
600quot;.
500quot;-
wj,«:.
300
200°'
O
83
Ag
»9
De oudere onderzoekingen vindt men besproken bij Guert-
ler (58).
Ogo vindt op grond van dampspanningsmetingen, dat het
vaste zilveramalgaam, dat bij kamertemperatuur in evenwicht
is met de vloeibare phase, beantwoordt aan de chemische sa-
menstelling Ag3Hg4 (110).
Maey (99) lost fijn verdeeld zilver op in warm kwik en perst
de vloeibare phase af. Hij bepaalt het specifiek volume van dc
zoo verkregen vaste amalgamen, en vindt, dat de curve, die het
C. f. pag. 46 evlg.
-ocr page 48-verband tusschen specifiek volume en concentratie weergeeft,
bij pl.m. 34 % een scherpe knik vertoont. De contractie, die bij
de vorming van dat amalgaam uit zijn componenten optreedt,
is op grond van het bepaalde specifiek volume te berekenen od
pl.m. 10 %.
Reinders (118) meet dc potentiaalverschillen tusschen kwik
en zilveramalgaam van verschillende samenstelling bij 25° C.
Op grond van zijn metingen komt hij tot de aanname van ver-
schillende chemische verbindingen tusschen zilver en kwik t.w.
Ag3Hg4, AggHgg en AggHg. Een bedenking tegen zijn resultaten
vormt de overweging, dat bij de lage temperatuur, waarbij
hij zijn bepalingen verrichtte, het evenwicht zich slechts lang-
zaam instelt.
Tammann en Staszfukth (142) stelden het diagram fig 6
op. De gestippelde lijnen geven de hypothetische liquidus en
solidus weer. De aanwezigheid van de chemische verbinding
AggHg^ in zilveramalgamen tot een gehalte van 83 % zilver bij
kamertemperatuur is door hen bewezen. Andere chemische ver-
bindingen komen in het stelsel niet voor. Bij kamertemperatuur
bestaan de amalgamen met 83—100 % zilver uit vaste oplos-
sing. De verbinding schijnt incongruent te smelten niet ver
boven het kookpunt van kwik.
De oplosbaarheid van zilver in vloeibaar kwik is bij lagere
temperatuur gering. Nieuwere metingen (64) bevestigen groo-
tendeels de uitkomsten van Joyner (76), die in de verzadigde
vloeibare phase vond:
bij 30° C. 0.046 % zilver
bij 63° C. 0.102 % zilver.
§ 3. Toestandsdiagram Hg—Sn.
Puschin (117) toonde op grond van potentiaalmetingen aan,
dat kwik en tin geen chemische verbinding vormen. Van Hete-
ren bevestigde dit en stelde het C-T-diagram voor het stelsel
op (fig. 7). In zijn dissertatie (65) vindt men een overzicht
van de oudere onderzoekingen op dit gebied. Het mengkristal
van „wit tin en kwikquot;, dat bij 25° C. kan coëxisteeren met de
vloeibare phase, bevat volgens hem 90.3% tin (66).
Een voorloopige mededeeling van Rosenhain (123) geeft ech-
ter aan, dat de solidus niet loopt volgens B D, maar volgens de
gestippelde, meer naar links liggende lijn. Ook zou het drie-pha-
sen-evenwicht, weergegeven door de horizontale C D E, in wer-
kelijkheid niet bestaan, maar zou een horizontale lijn te trekken
zijn van uit het punt, waar de liquidus een zekere discon-
tinuïteit vertoont, waarmee dus aangegeven wordt, dat de kris-
tallen, afgescheiden in het gebied boven de gestippelde hori-
zontale, verschillen van die uit het gebied beneden deze lijn.
Loebich en Nowack (92) konden in tinamalgaam, dat 85 %
tin bevatte, geen vloeibare phase onderkennen, in tegenspraak
met Van Heteren. Reeds Fenchel (41) meende op grond van
microscopische waarneming, dat de samenstelling van het bij
kamertemperatuur verzadigde mengkristal ligt bij ongeveer 80 %
tin en 20 % kwik. Onze eigen waarnemingen wijzen eveneens in
deze richting.
De vloeibare phase, in evenwicht met de vaste, bevat volgens
Joyner (76):
bij 25.4° C.nbsp;0.74 % tin
bij 63.2° C. • 2.44 % tin.
4. Ternair systeem Ag-Hg-Sn.
Uit de vorige §§ is gebleken, dat onze kennis omtrent de
binaire systemen van zilver en tin met kwik nog zeer gebrek-
kig is. Het behoeft dan ook geen nader betoog, dat het onder-
zoek van het ternaire stelsel nog niet ver gevorderd is.
te bepalen, daa bii hé oollf.lpn fnbsp;quot;'quot;ostruktuur
zoek de zachte ptase over he. ''f, quot;'quot;quot;scopisch onder-
We, is in de
boorlijk resultaarbereik? fs V24)nbsp;'
wij vaak donkere^Sen Tn Snnbsp;konden
zonder dat wii daardnnr fmnbsp;quot;etwerk constateeren,
te passen, daar een verhooS Tnnbsp;fomT V '
eenige tientallen traden hpfquot;^nbsp;temperatuur van slechts
afkoelen de oorsprSeiiike to^^^^^^^nbsp;totaal verandert en .a
zaam weer instelt ^nbsp;quot;'»erst lang-
die'i^ tt'amXr ö;;tler ntfe'tre^'squot;
te conlróleeren Poliisten rS- ^ , quot;quot;^'quot;'quot;S. microscopisch
Hjk. daar dan noglt^ vr fk'^ kquot;a\ wezTrSn^squot;^quot;™«^-
dwongen de nlacfic^ho • -Jdnwezig is. Men is dus ge-
dTaÄnbsp;'iiVs'»;^ z i
belehr,i^nAl^'L^etrode«:''™/ quot;fquot;quot;™'quot;quot;
doen toekomen, waarvoo wi h™ hierZZV.T, quot;fquot;
ons echter niet moceliik öTri^n^hlnbsp;betuigen. Het was
-ocr page 51-Knight en Joyner (82) trachtten een inzicht te krijgen
in het toestandsdiagram van het ternaire systeem door de ther-
mische analyse van verschillende amalgamen. Het bleek, dat de
afkoelingskrommen knikpunten vertoonden tusschen pl.m. 65° C.
en pl.m. 100° C. Om de oorzaak hiervan nader uit te werken
maakten Knight en Joyner legeeringen van zilver en tin in
wisselende verhouding. Zoowel het vijlsel van deze legeeringen
als een mengsel van tin- en zilvervijlsel werd met kwik gedu-
rende veertien dagen geschud in een indifferente atmospheer bij
Fig. 8.
constante temperatuur. Nadat het evenwicht zich had ingesteld,
werd met behulp van een' pipet, waarvan de onderkant was
dichtgemaakt met een stuk gezuiverd zeemleer (20), waardoor
de vaste deeltjes werden tegenhouden, een deel van de vloeibare
Phase afgezogen en geanalyseerd.
Beneden 65° C. blijkt de vloeibare phase bij een bepaalde
temperatuur een samenstelling te bezitten, die onafhankelijk is
van de relatieve hoeveelheden der componenten. Op grond van
de phasenregel is hieruit te concludeeren, dat in het tempera-
tuursgebied beneden 65° C. de onderzochte amalgamen naast de
vloeibare, nog twee vaste phasen moeten bevatten van bepaalde
samenstelling. Een vaste phase, waarin de drie metalen voorko-
men, een ternaire verbinding dus, is hier niet aannemelijk. De
-discontinuïteit in de afkoelingscurven kan nu veroorzaakt wor-
den door het optreden van een ternaire verbinding bij hoogere
temperatuur óf door een overgang van het onderzochte amal-
gaam van een driephasen- in een tweephasengebied. Onder-
zoekingen 'bij hoogere temperatuur uitgevoerd wezen er op, dat
de eerste veronderstelling onjuist is. Een ternaire verbinding
treedt in dit stelsel niet op.
De isotherm 37° C. door ons berekend uit de gegevens van
Knight en Joyner, is weergegeven in fig. 8. Op de zilver-tin-
zijde is bij 73 % zilver de chemische verbinding AggSn aange-
geven en op de zilver-kwik zijde bij 29 % zilver de verbinding
Ag3JHg4. De oplosbaarheid van zilver in vloeibaar kwik, welke
door interpolatie van de waarden vermeld op pag. 30 te stellen
is op 0.058 %, is terwille van de duidelijkheid le groot voor-
gesteld in fig. 8. Op de tin-kwik zijde is aangegeven de samen-
stelling van de verzadigde vaste oplossing bij 17% kwik en 83 %
tin. We hopen dit in hoofdstuk IV nader toe te lichten. De op-
losbaarheid van tin in vloeibaar kwik is uit de gegevens van
pag. 31 te berekenen op 1.27 %. Ook deze waarde is in fig. 8
niet juist weergegeven terwille van de duidelijkheid.
Alle concentraties in het gebied A vallend bestaan uit één
vloeibare phase. De vloeistof b bevat:
bij 25°.4 C. 0.45 % Sn en 0.02 % Ag,
bij 63°. 1 C. 1.50 % Sn en 0.10 % Ag.
Door interpolatie tusschen deze waarden is de samenstelling
voor 37° C. te stellen op:
0.78 % Sn en 0.05 % Ag.
Veld B stelt een twee-phasengebied voor. Amalgamen, wier
samenstellingen in dit gebied liggen, bestaan uit een vloeibare
phase, waarvan de samenstelling ligt op de lijn a b en uit een
vaste phase, waarvan de samenstelling eveneens wisselt met de
oorspronkelijke samenstelling van het amalgaam. Deze vaste
phase moet derhalve een vaste oplossing zijn. De solidus loopt
van uit het punt, voorgesteld door Ag3Hg4 naar X. Exact kon
de vorm van deze curve niet vastgelegd worden; alleen kon, op
grond van de afwezigheid van elk spoor van vloeibare phase
in amalgamen, die even boven de verbindingslijn AggHg^ —
AggSn lagen de ligging van het punt X op deze lijn waarschijn-
lijk worden gemaakt.
In het gebied C hebben wij volgens Knight en Joyner een ter-
naire vaste oplossing. Daar echter noch aan de zilver-tin-zijde,
noch aan de zilver-kwik-zijde een ononderbroken mengkristal-
lengebied aanwezig is, heeft deze voorstelling correctie noodig.
In de andere gebieden zijn in evenwicht steeds drie phasen
aanwezig. Ligt het amalgaam in de driehoek D, dan bestaat het
uit een mechanisch mengsel van de chemische verbinding Ag3Sn,
het met kwik verzadigde mengkristal van tin en een derde
phase n.1. de chemische verbinding Ag3Hg4, die een weinig tin
in vaste oplossing houdt.
In het gebied E is de verbinding Ag3Sn verdwenen, om plaats
te maken voor de vloeibare phase b.
Naar hoogere temperaturen toe breiden zich de velden A
en B. sterk uit naar de zilver-tin-zijde van de driehoek. Een
amalgaam met een niet al te laag gehalte aan kwik zal dan in
het gebied B vallen en zich dus splitsen in een vaste phase
(mengkristal van Ag3Sn en Ag3Hg4) en een vloeibare phase.
De samenstelling van deze phase zal natuurlijk wisselen met de
lotale samenstelling van het amalgaam.
De discontinuïteit in eigenschappen van de amalgamen bij
pl.m. 70° C. wordt dus veroorzaakt door een overgang van een
driephasen- in een tweephasen-evenwicht
De latere onderzoekers sluiten zich in hun beschouwingen ge-
heel aan bij de hier weergegeven opvattingen van Knight en
Joyner. Op grond van onze eigen waarnemingen gelooven wij
ook te mogen concludeeren tot de juistheid van het diagram vol-
gens Knight en Joyner.
§ 5. „Ageina.quot;
Het in het vorige hoofdstuk meermalen genoemde eigenaar-
dige effect van een korte verhitting of langdurig verblijf bij
kamertemperatuur op legeeringen van zilver en tin zal nu aan
een nadere bespreking worden onderworpen.
Black wist reeds, dat verhitting van een regulus uit zilver
en tin bestaande geen uitwerking had (10). Blijkbaar lag dus
de primaire oorzaak in het vijlen van de legeering. Black uit
zich dan ook op de volgende wijze: ,,The cut alloy is made
•) C. f. pag. 23.
-ocr page 54--nbsp;the same as .eta.
comes anealed to normal l/is lT'quot;quot;'''nbsp;^e-
nomenon.quot; „The change nrL . Pnmary physical phe-
change in the affinity for mercZ and
tion with the results named rbove quot; Men L
de hem uit de praktijk zeer goS hekP^^nbsp;^^^ B^ack
de rek op dit speciale gevfl wil tt quot; verschijnselen der kou-
de mechanische eigenschSn ^quot;^^P^^^^n. Koude rek verandert
wel men nog nooifelt' fn^
schappen had gcconstafee d iS Zt ^n^^
aan een analoog verschiin.Pi ,nbsp;^^ hand hier
Black in een tofstanTJifstrke squot;n•
grootere hoeveelheid kwik d.e hptnbsp;' de
h'tting heft de „spanning' 'doi' de kou?^nbsp;^^r-
op; Black constateerde dat ook Lnbsp;^^er
KahlSnbsp;onderzoekingen van
van metalen afhankelijk is Van de mnbsp;^^ densiteit
•ng en door verhitting de densifïf quot;^''^f^'^^^e voorbehande-
te veranderen is. Ook^Ferul if tot 'et '^^^^'^^^^'^rkte draden
speciale veranderingen bii Xnbsp;tusschen de
gemeene veranderin^rpn h;; quot; ..quot;. .quot;quot;'^Seenngen en de
meer al-
meerde metalen te concIuleTe^''quot;^ van mechanisch gedefor-
■onfzrk quot;^eXlT^^S^^r^^^^ -er nauwkeurig
^aak van de veranderingen der'^kw^o^nT/'quot;'.'quot;'^'^ ^e oort
de aanwezigheid van een met-i^nS ^nbsp;verhitting in
verhittingop 100° C. zeer sSfl hnbsp;quot;^^^'e, die zich bij
tegen langzamer zou stabSfén
Petrenko hiertoe aanicidi g^eeft 3
stuk besproken. De resiilfntpnnbsp;§ ' van dit hoofd-
terwijl hij bovendien S Sät nodi tr ^^^^«^'gen,
schijnsel vertoonden, maar delon^ l''nbsp;^^et ver-
was van de hoeveelheid ALt^innbsp;afhankelijk
vertoonde een maximaal ver^hU n drquot; ^^--binding Ag3Sn
~nbsp;de opneembare hoeveelhe-
) Martens en Hfvn nnq\
f ken van een blijvende vormirff'quot;nbsp;veroor-
de samenhang der dëelhgt;rvJhnbsp;^^t metaal zonder dnf
Kondbewerkin'g dt'l'Cit; mT''nbsp;^-pquot;
'«gere temperatuur. Aannbsp;'quot;'J^^ende werktuigen bi,quot;
een koude rek voorafgaannbsp;in zekere zin steedi
-ocr page 55-den kwik, in verllitte en niet-verhitte toestand, indien het niet-
opgenomen kwik na het aanwrijven onder een bepaalde druk
werd uitgeperst.
Door verhitten van reguli op 250° C. zou zich de a-modifi-
catie van AggSn hebben moeten vormen (zie § 1), die men door
„abschreckenquot;' van de legeering bij kamertemperatuur kan be-
houden. Verhitten op 200° C. en langzaam afkoelen zou echter
de ^-vorm moeten doen optreden. In het eerste geval zou men
een vijlsel moeten verkrijgen, dat een zeer groote hbeveelheid
kwik bij de amalgamatie zou opnemen, in het tweede geval het
omgekeerde. De feiten waren echter hiermede geheel in tegen-
spraak. Aan een opheffing door verhitting van „spanningenquot;
door het vijlen ontstaan kan joyner niet gelooven.
Een andere verklaringsmogelijkheid meent Joyner te moeten
zoeken in een oxydatie van het vijlsel, bij het verhitten — zelfs
in indifferente atmospheer! — optredend. Het tin zou dan na-
tuurlijk het eerst hiervoor in aanmerking komen en de AggSn-
cleeltjes in de legeering zouden dan beschermd worden door
een laagje zilver waar doorheen het kwik slechts langzaam
kan diffundeeren. Dan zou echter door opnieuw fijn wrijven
van het vijlsel in een mortier de toestand van ,,versch vijlselquot;
weer hersteld moeten worden. Dit bleek echter niet het geval
te zijn. Baker (3) meende, dat misschien bij de behandeling
in de mortier weer een oxydatie optrad. Behandeling in een in-
differente atmospheer bracht echter geen wijziging in de oor-
spronkelijke resultaten (82). Daar de verhitting niet met ge-
wichtsvermeerdering gepaard gaat en noch ozon noch water-
stofperoxyde, noch andere chemicaliën in staat zijn het effect
op te wekken, is oxydatie in geen geval als de oorzaak van het
verschijnsel aan te zien (81). Bij het opstellen van het toe-
standsdiagram fig. 8 bleek, dat uit pas bereid vijlsel en uit
verhit vijlsel, na bereiken van het eindevenwicht, identieke amal-
gamen ontstonden. Door verhitten of door lange tijd te ver-
blijven bij kamertemperatuur, verandert dus alleen de snelheid,
waarmee het kwik wordt opgenomen.
Later bleek Knight (81), dat naast de verandering van de
kwikopname door „ageingquot; een verandering in densiteit optrad.
Een vijlsel van de samenstelling AggSn:
d 25°/4° 9.79 (dadelijk na vijlen)
Een vijlsel van de samenstelling AggSn:
d 25°/4° 9.88 (vijlsel „agedquot; door verhitting)
-ocr page 56-Dit zou wijzen op een contractie van pl.m. 1 % veroor7;,;,Wt
door het verhitten. Dilatometrische proeven van K^i^r Ztel
Sénsif^'^'h'nbsp;niet de uitkomsteT vin d ze
dens.te.tsbepalingen, alhoewel steeds contractie ten gevolge van
het verhitten geconstateerd kon worden.nbsp;® ^
H„f quot;.fverklaring hebben deze Engelsche onderzoekers
dus met kunnen geven. Zij onderzochten ook nog andere legee-
nngen met chemische verbindingen (AggSb, Cufsn e^Cu Sb)
VZftneVTnbsp;kwikNo'n^de; ech?er een ana oo^
„ageing -effect te kunnen constateeren (83)
een ireertn/l'n'd ^«fjf^^^^^en dat de densiteit van
een legeering van de samenstelling AggSn door voorzichtig
^len (de temperatuur steeg niet boven 40° C.) verlaagd wordt
om door verhitting van het vijlsel op 100° C weekte sSen
Dit b eek echter een zeer algemeen verschijnsel te z^n alIeSi
de z.Iver-tin-legeeringen wat sterker geprononceerdnbsp;^
den hUnbsp;veranderingen, die in metalen optre-
den b koude rek en die weer gedeeltelijk op te heffen zijn door
grootendeels vast. aan de'ïot
dat door verschuiving langs de glijvlakken van de kris aS
de knstallijne struktuur op die plaatsen wordt ve niSgd n
nl'materiaalsoort. Door uit-
gloeien wordt deze amorphe struktuur weer geheel of -eXlte-
l.jk vernietigd en zal door rekristallisatie een^ieuwe o4n ItL
van de kristallen kunnen ontstaan. Deze hypothese is in staat
de feiten te verklaren, waargenomen bij het polijsten ei bfde
mechanische deformatie en uitgloeien van egeeringen a ïs
h^^t ook bij de huidige stand der wetenschap niet z ef duid li k
wat men onder deze „amorphequot; massa heeft te verstaan '
De Duitsche metallographen wijzen deze hypothese als verkla
nng van de verschijnselen af en komen, speciaal op grond van dequot;
Rontgenonderzoekingen der laatste jaren, tot de opvatting dat
schiynl^ 'K^nbsp;kristalrooster, als oorzaak'van de vet
sch.jnselen bij koude rek en rekristallisatie zijn aan te zien (3^).
üZtlTnbsp;de theorie van Beilby echter een
p^usibele verklaring, waarop reeds door LowRY en Parker
taniiarirh.?' quot; quot;nbsp;^^^nbsp;de reS
folfi M Inbsp;de zilver-tin-legeering bij de be-
trekkelijk lage temperatuur van 100° C. intreedt, terwiü men in
effedb'rdk'eTDquot; T'nbsp;verhitten,'wil mlquot; eenig
ettect bereiken. De onderzoekingen van Lowry en Parker deden
-ocr page 57-ons echter zien, dat in de meeste gevallen een kortstondige
verhitting op 100° C. na het vijlen voldoende is, om bepaalde
veranderingen te voorschijn te roepen, terwijl toch ook metalen
ïils tin en lood reeds beneden kamertemperatuur rekristallisatie-
verschijnselen kunnen vertoonen (131). Dat trouwens deze uit-
werking van een kortstondige verhitting op 100° C. niet geheel
alleen staat, wordt bewezen door de onderzoekingen van Muir
(107). De sterke afname der elasticiteit bij staal, nadat dit
onderworpen is geweest aan koude rek, wordt volgens hem weer
snel hersteld door een kortstondig verwarmen in kokend water.
Wanneer men „ageingquot; van zilver-tin-vijlsel als een rekristal-
lisatieverschijnsel opvat, is de vermindering der kwikopname
te verklaren doordat de oplosbaarheid van het amorph 'mate-
riaal grooter moet zijn dan van het na rekristallisatie gevormde
kristallijne. Wanneer men de verbinding AggSn, op grond van
de onderzoekingen van joyner als drager van het verschijnsel
aanziet, zal deze verbinding door zijn grootere oplosbaarheid
in de versch gevijlde legeeringsspanen het binnendringende kwik
minder weerstand bieden, zoodat de diffusie en de daarmede
gepaard gaande reacties sneller verloopen. Belangrijk is, dat
Tammann en Dahl (140) vonden, dat ook zuivere zilverspanen
en vijlsel van een zllver-cadmium legeering dadelijk na de be-
werking met de vijl, een grootere kwikopname vertoonden dan
na verhitting op 180—350° C. In het algemeen bleek de sprei-
dingssnelheid van kwik op geharde metaalplaatjes grooter dan
op door uitgloeien zacht gemaakte plaatjes, terwijl zilverdraad
door aanlaten minder doorlaatbaar voor kwik bleek te worden.
Dit alles wijst er op, dat het „ageingquot;-effect als een karak-
teristiek rekristallisatieverschijnsel is op te vatten. Er is geen
verschil te constateeren in de Röntgen-spectrogrammen van ver-
hit en versch vijlsel van AggSn (108). Ook onz;e-eigen waarne-
mingen schijnen een verklaring van de optredende densiteits-
verandering bij verwarming van het vijlsel op grond van Poly-
morphie van AggSn onwaarschijnlijk te maken.
Rosenhain en Murphy (124) gingen na of het verschijnsel, in
weerwil van de boven geciteerde opvatting van Joyner c.s., toch
inhaerent was aan het optreden van chemische verbindingen
tusschen de metalen. Zoo vonden zij, dat AuoSn het verschijnsel
even krachtig vertoonde als Ag^Sn, bij Cu^Sn en Ag.^Zn5 was
echter niets ervan te constateeren. Uit het feit, dat juist AggSn
(»ageingquot;) en AgoZuj („geen ageingquot;) zich gelijk gedroegen bij
deformatie, n.1. vo'rming van glijvlakken en breuk langs de kor-
relgrenzen vertoonden, in tegenstelling met AuoSn („ageingquot;)
bov n Tergeyvrnnbsp;^at de
nadert. ^ ^nbsp;^^^ verschijnsel de waarheid
§ 6. Verloop van het amalgamatie-proces.
die in het amaUraam hliifi ^ ' ' lioeveelheid kwik,
van het antalg^l^i: h' ge,^^: 'Ê.Tgt'^i'^'sf dquot;™quot;?'quot;quot;«
oorspronitellike Ad- ^ i . . ^ ^nbsp;moeten de
moet%g'Hr on^^^^^^^^^nbsp;gf^^^felijk zijn afgebroken en
g4 ontstaan zijn naast het verzadigde mengkristal
van tin en kwik, in het vervolg aan te geven door
Wil de reactienbsp;-—
AgsSn Hg-^AggHg,
AggSn/Hg = 37/63 Een ^ . gewichtsverhouding
legeering^et 73 % aI .T^iTZ ZT'^^ ''''''
63 % Hg bevatten wil Z. J 'nbsp;'quot;^^r dan
schadelijke gevoS dTarv^n vf'h
overhoudennbsp;vulmateriaal,
-ocr page 59-gebruikt worden Op het oogenblik, dat het kwik wordt uit-
geperst, is al het tot reactie in staat zijnde AgaSn nog niet
verbruikt, maar een gedeelte van het kwik wordt mechanisch
vastgehouden. Dit kwik moet dus weer door het gevormde
Ag3Hg4 en het mengkristal van tin en kwik heen diffundeeren
naar de nog niet omgezette AggSn-kernen, en daarmede verder
reageeren tot het eindevenwicht zich heeft ingesteld.
Terwijl metingen over het hardworden der amalgamen ons zeer
weinig inzicht geven in de zich afspelende reacties, geven de
volume-effecten ons nadere aanwijzingen.
Gray (56) meent uit zijn metingen te mogen concludeeren, dat de
algemeene expansie-tijd-curve van een amalgaam zou bestaan uit
een korte, dalende tak, dan een langzaam stijgend gedeelte tot
een maximum bereikt wordt, waarna weer een zeer langzame
daling tot een 2e minimum gevolgd door een stijging tot een 2e
maximum zou optreden. Zijn metingen strekken zich echter uit
over legeeringen die 4.5 %—5.5 % koper bevatten cn zijn dus
slechts met voorbehoud in ons geval bruikbaar.
Alhoewel dikwijls de amalgamen een neiging vertoonen, om
na een contractie te gaan expandeeren, meenen wij aan de
onderstelling van een 2e minimum en maximum geen reëele betee-
kenis te kunnen toekennen. Gray geeft als verklaring, dat het
eerste stuk der curve de toestand weergeeft waarin de contrac-
tie overheerscht. Deze contractie zou veroorzaakt worden door
het oplossen der legeering in kwik en het vormen van de ver-
binding, een proces, dat zich in hoofdzaak voltrekt bij het aan-
maken van het amalgaam. Het uitkristalliseeren der gevormde
verbindingen zou dan met een expansie gepaard gaan. Het Ie
minimum geeft dus de tijd aan, waarbij de snelheden van beide
reacties aan elkaar gelijk zijn. Het binnendringen van kwik in
de onaangetaste deeltjes zou nu weer opnieuw een oplossen en
uitkristalliseeren ten gevolge hebben, die oorzaak zouden zijn
van het optreden van het 2e minimum en 2e maximum.
Het is bij deze beschouwingswijze niet duidelijk, wat men
onder oplossen heeft te verstaan. Dat cr dadelijk na het aan-
roeren een gedeeltelijk verdwijnen van de legeeringspartikels
in de vloeibare phase kan optreden, is wel aannemelijk.
Maar wanneer eenmaal kernen gevormd zijn, zal de kris-
tallisatie toch snel verloopen en is het niet in te denken,
dat dan de begincontractie te realiseeren zou zijn. En dat deze
nog weer zou optreden nadat het amalgaam vol uitgekristal-
C. f. pag. 10^.
-ocr page 60- -ocr page 61-HOOFDSTUK IV.
Eigen onderzoek.
§ /. Zuiverheid der gebruikte materialen.
Over de bij ons onderzoek gebruikte materialen is het volgen-
de mede te deelen.
Als zilver gebruikten wij plaatzilver van 999 deelen fijn,
door een bekend essayeur geleverd. Wij vonden gewichtsana-
Jytisch in twee bepalingen 99.78 % en 99.91 % zilver.
Voor de bereiding van zilveramalgaam hadden wij fijn ver-
deeld zilver noodig. In een handelspraeparaat Argentum metal-
lic. pulv. vonden wij bij twee bepalingen
96.2 % en 96.3 % zilver.
Daar 'de verontreiniging van dit praeparaat voor ons doel te
groot scheen, bereidden wij zelf fijn verdeeld zilver door reduc-
tie met loog en glucose van zilverchloride, uit plaatzilver ver-
kregen (36). Analytisch vonden wij hierin
99.9 % en 100.1 % zilver.
Als iin gebruikten wij staven zuiver Banka-tin, waarvan de
zuiverheid op 99.95 % te stellen is (26) (27) en waarin wij
geen verontreinigingen konden aantoonen. Het gebruikte kwik-
zilver was gegarandeerd zuiver voor tandtechnisch gebruik en
in vacuo gedestilleerd. Verontreinigingen konden er niet in aan-
getoond worden.
De als pyknometer-vloeistof dienst doende toluol was Toluo-
lum purissimum (kookpunt 110° C.—111° C.) uit de handel, dat
in een bruine voorraadsflcsch bewaard werd. De densiteit be-
droeg — telkens in een andere Pyknometer bepaald —
dnbsp;(1) = 0.85164
4° 00nbsp;^ ^
(IV) = 0.85164
^a 6 maandennbsp;(Vlll) == 0.85168
Als dilatometervloeistof gebruikten wij Paraffinum liquid Ph.
-ocr page 62-Ned V., dat door ons ongeveer 1 uur bij pl.m. 200° C. gehouden
werd, om de laatste sporen water te verwijderen en dat daarna
in een gewone voorraadsflesch bewaard werd
Voor de densiteit hiervan vonden wij
'^T-nn = 0-85326
(III) = 0.85328
Na 6 maandennbsp;(VIII) = 0.85334
§ 2. Zilver-tin-legeeringen.
A. Bereiding en s t r u k t u u r.
Voor de bereiding der zilver-tin-legeeringen begonnen wij in
een kroes u.t vuurvaste klei zuivere borax te smelten. Door de
borax m gesmolten toestand in de kroes te laten trekken be-
reikten WIJ dat naderhand geen verlies optrad door intrekken
van de metaalsmelt. Daarna werd een afgewogen hoeveelheid
n.^iZJnbsp;beschermend dek van gesmolten
natrium- en kalium-chloride. In deze smelt werd een gewogen
en voorverwarmde tinstaaf gestoken, die snel wegsmolt. Met
een verhitte koolstaaf werd de dunvloeibare massa omgeroerd
en daarna snel gegoten in koude Brusselsche aarde, waarin een
staaf was afgevormd. Dadelijk na het stollen van de legeering
werd de gevormde staaf in koud water geworpen. (De zoo
resfiquot;eé'rdr'quot;'
De staaf werd in 3 stukken gezaagd en van ieder stuk
een hoeveelheid spanen afgefreesd, die geanalyseerd wer-
den. Het bleek, dat het gehalte aan zilver en tin geheel
overeenkwam met de verwerkte hoeveelheden, zoodat bij deze
methode van werken oxydatie van het tin te vermijden is Ook
bleek de staaf geheel homogeen van samenstelling te zijn
Zoo verkreeg men b.v. door samensmelten van 36.550 g'zil-
ver en 13.450 g tin een legeering, waarvan
stuk 1 bevatte 73.16% Ag
M 2 „ 72.91 % „
.. 3 „ 72.98 % „
Dergelijke analyses werden bij elk gietstuk gemaakt
Van de zoo verkregen drie reguli van gelijke samenstelling
werden twee eenige tijd op bepaalde temperatuur gehouden,
zoodat het evenwicht bij die temperatuur gelegenheid had zich
m te stellen. In fig. 5 duiden de cijfers de nummers aan van
TABEL L
Nummer !
v.h. vijlsel!
Samenstelling
% Ag % Sn
Voorgeschiedenis der Reguli
73.8 27.0
2 |
id. | |
3 |
72.6 |
27.4 |
4 |
id. | |
5 |
76.9 |
23.1 |
6 |
72.6 |
27.4 |
7 |
76.9 |
23.1 |
8 |
id. | |
9 |
79.6 |
20.4 |
10 |
id. |
ld.
70.3nbsp;29.7
id.
id.
66.5 33.5
id.
id.
60.5 39.5
id.
id.
50.1 — 49.9
id.
40.1nbsp;— 59.9
id.
32.2nbsp;— 67.8
id.
85.4nbsp;— 14.6
id.
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
Reguiüs snel geitoeld.
Reg. 56 uur bij 450° C. (Ag^ Sn) en toen
langzaam afgekoeld.
Reg. snel gekoeld.
Reg. 12 uur bij 420° C. en toen „abge-
schrecktquot;.
Reg. snel gekoeld.
Reg. 65 uur bij 420° C. (Ag, Sn) en toen
„abgeschrecktquot;.
Reg. 30 uur bij 390° C. (ß weinig y —
phase) en toen „abgeschrecktquot;.
Reg. 65 uur bij450°C.(j8— mengkristaiieii)
en toen „abgeschrecktquot;.
Reg. snel gekoeld.
Reg. 24 uur bij 600° C.(/3 —mengkristallen)
en toen „abgeschrecktquot;.
Reg. 12 dagen bij 160° C. en toen langzaam
gekoeld.
Reg. snel gekoeld.
Reg. 50 uur bij 450° C. en toen „abge-
schrecktquot;.
Reg. 4 dagen bij 200° C.(Ag3 Sn , weinig
eutecticum) en toen „abgeschrecktquot;.
Reg. snel gekoeld.
Reg. 50 uur bij 450° C. en toen „abge-
schrecktquot;.
Reg. 4 dagen bij 200quot; C. en toen „abge-
schrecktquot;.
Reg. snel gekoeld.
Reg. 50 uur bij 450° C. en toen „abge-
schrecktquot;.
Reg. 4 dagen bij 200° C. en toen „abge-
schrecktquot;.
Reg. snel gekoeld.
Reg. 4 dagen bij 200° C. en toen „abge-
schrecktquot;.
Reg. snel gekoeld.
Reg. 4 dagen bij 200° C. en toen „abge-
schrecktquot;.
Reg. snel gekoeld.
Reg. 4 dagen bij 200quot; C. en toen „abge-
schrecktquot;.
Reg. snel gekoeld.
Reg. 65 uur bij 450° C. en toen „abge-
schrecktquot;.
de soorten vijlsel van reguli, waarin zich het evenwicht, overeen-
komend met het aangegeven punt, heeft ingesteld. (De cijfers
in het vloeistofgebied beantwoorden aan vijlselsoorten uit snel
gekoelde reguli verkregen).
Tabel 1 geeft een overzicht van deze proeven.
Daar de smelt- en stolpunten der zilver-tin-legeeringen
voor ons van geen belang zijn, was het voldoende de uit-
komsten van Murphy (108) te controleeren voor zoover het
betrof de door hem aangegeven verschillende toestandsvelden
van fig. 5. Daartoe was het noodig de struktuur der getemperde
en snel gekoelde reguli microscopisch na te gaan.
De reguli werden verhit in een Hereaus-platina-buisoven,
waarvan de temperatuur gemakkelijk gedurende tientallen uren
tot op pl.m. 15° C. constant gehouden kan worden. De oven
wordt in horizontale stand geplaatst en de beide einden afge-
dekt met platen asbest. De temperatuur werd afgelezen op een
kwikthermometer met stikstofvulling. Moest de regulus na de
verhitting langzaam afgekoeld worden, dan konden wij de tem-
peratuur, door -de weerstand te regelen, zeer geleidelijk laten
dalen. Moest na het temperen de regulus „abgeschrecktquot; worden,
dan werd de oven verticaal gekanteld en aan het uiteinde een
rubber-nap gevuld met koud water gehouden, waar de regulus
in viel en zoodoende in eens van de aanlaat-temperatuur op
kamertemperatuur gebracht werd.
Door het verhitten treedt ten gevolge van rekristallisatie kor-
relvergrooting op. Om zooveel mogelijk de legeeringen onder
precies definieerbare omstandigheden te verkrijgen, werden le-
geeringen met dezelfde struktuurbestanddeelen even lang bij
dezelfde temperatuur tegelijk getemperd, zooals uit Tabel I kan
blijken.
De reguli werden geslepen en daarna gepolijst op flanel met
behulp van aluminiumoxydc-suspensie op de bekende wijze.
Na voorzien te zijn van een gepolijst vlakje werden de reguli
verhit. Door aanloopen van de tinrijkere bestanddeelen trad dan
meestal de struktiuir zonder verder etsmiddel te voorschijn. Daar
in sommige gevallen het oxydehuidje tc dik was geworden cn
napolijsten geen duidelijk beeld deed ontstaan, en daar men
altijd eenigszins sceptisch moet staan tegenover het beeld, dat
men bij gebruikmaking van slechts één etsmethode verkrijgt
(73), werden de reguli opnieuw geslepen, gepolijst en chemisch
geëtst. Trouwens bij de snel gekoelde reguli moest uitsluitend
chemisch geëtst worden.
De grenzen der korrels konden wij ook duidelijk zichtbaar
-ocr page 65-maken door pl.m. 30 sec. tc etsen met 3 % sublimaatoplos-
sing 1).
Algemeen toepasselijk bleek de volgende methode van elec-
trolytisch etsen (50) (24): De stroom, afkomstig van een
zakbatterij, werd door een waterwcerstand, die gemakkelijk re-
gelen van de stroomsterkte mogelijk maakte, en door een milli-
ampèremeter geleid in een bad van verdunde ammoniak en water-
stofperoxyde. Als anode diende de regulus, die met het gepo-
lijste oppervlak in het bad gedompeld was, als kathode een
zilverstaaf. De tijd van etsen bedroeg ongeveer 10 minuten, de
stroomdichtheid pl.m. 2'^^/cm'^.
De struktuur der zilver-tin-legeeringen bleek geheel in over-
eenstemming te zijn met het toestandsdiagram volgens Murphy.
Het is niet mogelijk hier de struktuur van alle reguli te repro-
duceeren. Alleen eenige typische gevallen zijn weergegeven.
Fig. 9 geeft het struktuurbeeld van de legeering, waaruit vijl-
sel no. 9 bereid is (Vergrooting 150 x). Duidelijk is de zóne-
struktuur van de door snel afkoelen heterogeen gestolde vaste
oplossing te constateeren. Door verhitten op 450° C. laten deze
mengkristallen zich homogeniseeren.
Een detailbeeld van de struktuur van een dergelijke legee-
ring geeft fig. 10 (vergrooting 150 X). Deze regulus, waaruit
vijlsel no. 8 bereid is, werd (zie Tabel 1) na 65 uur bij 450° C.
gehouden te zijn in koud water „abgeschrecktquot;. Eigenaardig is
de duidelijk georiënteerde streeping, die de kristallen bezitten.
Wij dachten oorspronkelijk aan een afschuivingsverschijnsel vol-
gens georiënteerde glijvlakken, veroorzaakt door de spanningen, die
misschien in de regulus optreden bij het snelle afkoelen. Tammann
publiceert (138) een microphoto van een legeering, bestaande uit
25% Sn en 75 % Ag, die zeer langzaam is afgekoeld en daardoor
ontmenging in de phasen AgsSn en jS vertoont (vgl. fig. 5. pag. 23).
Ook daar is een georiënteerde streeping, veroorzaakt door de fijne
lamellen der chemische verbinding. MÜrphy (108) publiceert micro-
photo's van de chemische verbinding AgsSn, die zeer veel analogie
vertoonen met onze fig. 10. Uiteenvallen in een nieuwe phase bij
afkoelen is daar echter niet mogelijk, en Belaiew (9) schrijft het
verschijnsel dan ook toe aan tweeling-vorming. Portevin (114) toont
verder aan, dat door polijsten een dergelijke georiënteerde streeping
als wij in ons geval verkregen hebben kan ontstaan.
1) Dat aan de korrelgrenzen gemakkelijk aantastbaar materiaal
aanwezig is, kan men verklaren door aan te nemen, dat op deze-
plaatsen door de heerschende spanning een „amorphequot; toestand
heerscht (c. f. pag. 38).
% »
»
. ... .....vi
-nbsp;S • A.''
Fig. 12 (V = 80 x)
-ocr page 67- -ocr page 68-Aan een ontmenging in AggSn cn jS-phase is niet direct te denken,
daar de groote afkoelingssnelheid door ons gebezigd een vergelijking
met Tamaiann's resultaat mank doet gaan, alhoewel in de laatste
jaren dergelijke ontmengingen bij duralumin o.a. zelfs bij de snelste
afkoelingen geconstateerd konden worden, al was het dan niet langs
microscopische, maar langs dilatometrische weg (25).
De struktuur van een snel gekoelde regulus met 73 % Ag
en 27 % Sn is te zien in fig. 11 (vergrooting 80 X). Men her-
kent weer dc mengkristallen met omhullingen en daartusschen
de Produkten van de peritektische reactie, die zich gedeeltelijk
bij 480° C. voltrokken heeft en de chemische verbinding heeft
doen ontstaan. Door verhitten van een dergelijke regulus bij
450° C. gedurende 56 uur, gevolgd door langzaam afkoelen, treedt
homogenisatie in en wordt alles omgezet tot groote polygonale
kristallen van AggSn (fig. 12).
Fig. 13 en fig. 14 (vergrooting in beide gevallen 80 X) laten de
struktuur zien van dc reguli, waaruit resp. vijlsel 19 en 20 is
bereid. Men ziet, dat door het verhitten op hoogere temperatuur
een sterke korrelvergrooting is opgetreden. Met lette bij fig. 13
op de eigenaardige druppelvorm van de kristallen der chemi-
sche verbinding, die bij dit soort proeven steeds optreedt. Bij
fig. 14 ziet inen de kristallen van Ag^Sn ingebed in een geringe
hoeveelheid eutecticum.
In dc legeeringen, waarvan de samenstelling meer naar de
tin-kant ligt, is de hoeveelheid eutecticum in verhouding tot de
hoeveelheid verbinding aanzienlijk toegenomen, zooals fig. 15
dat laat zien voor de regulus, waaruit vijlsel no. 26 is bereid.
De langdurige verhitting op 200° C. heeft hier dc eutektische
struktuur nog niet vernietigd.
De legeering, uit de zuivere chemische verbinding opgebouwd,
onderscheidt zich o.a. door de grauwe kleur van de anderen.
Wij vonden voor de hardheid der chemische verbinding, ge-
meten volgens de op pag. 15 beschreven methode Hm ==
Het is ons gebleken, dat bij de snel gekoelde gietstukken met
een zilvergehalte tusschen 85 % en 50 % de phase ß steeds op-
treedt en de evenwichtstoestand in de meeste gevallen zich dus
niet Instelt.
Bij het vijlen werd er zorg voor gedragen, dat de tem-
peratuur van de blokjes niet boven pl.m. 50° C. steeg. Van
de vijl afkomstige ijzerdeeltjes werden met een magneet verwij-
derd tot in het vijlsel geen ijzer analytisch meer kon worden
aangetoond. Daarna werd, om gelijkvormige grootte van het vijl-
sel te verkrijgen, door een haarzcef (9 mazen per mm^) gezeefd.
kuZLTquot;quot;'quot;nbsp;gesproken zal worden over het
Strndisrs^r^^'quot;^nbsp;ond^fdez^^S:
B. Bepaling van de specifieke volumina der
z 11 V e r-t i n-1 e g e e r i n g e n
we?d to7oDT005quot;'r''quot;nbsp;temperatuur
werd tot op 0.005 C constant gehouden door middel van een
met tetrachlooraethaan gevulde regulator volgenT OstwIld en
afgelezen op een BECKMANN-thermometer, nadat
deze was ingesteld met behulp van een door de
Physikalisch-Technische Reichsanstalt geijkte nor-
maalthermometer.
De door ons gebruikte Pyknometers hadden de
vorm van fig. 16. De inhoud tot de streep a be-
Seeff lrr''/ ^nbsp;ingeslepen stop b
heeft een lengte van pl.m. 3 cm, de capillair een
diameter van pl.m. 1 mm.nbsp;'
Wij ijkten de Pyknometers met uitgekookt gedes-
lleerd water. Zij werden hiermede, nadat de laat-
ste sporen lucht in vacuum verwijderd waren, ge-
heel gevuld en in de thermostaat gehangen Na
pl.m. 20 minuten werden zij leeggezogen tot de
ƒ reep a, en wanneer ,na 10 minuten de stand van
de meniscus niet veranderd was, uit de thermo-
staat genomen, afgedroogd en in een groote weeg-
de balanskast ge-
Piaa st. Na 15 minuten werden zij dan gewogen.
ducélrd'^''^quot;quot;^^quot;nbsp;luchtledig gere-
te^s (I II m IV^i^Vn^'^K- 'verschillende pyknome-
Lsiteit denbsp;.nbsp;^^nbsp;'^^dden; kon de
Ïegên wa/rdl^nbsp;vloeistoffen gemeten worden. De ver-
kregen waarden zijn op pag. 43 en 44 medegedeeld- uit de
ri^rX—van^ijLS
Voor de bepaling van de densiteit van een vaste stof werd Hp
^eege Pyknometer met die stof gevuld en door weg ng het ge
wicht hiervan bepaald. Daarna werd aangevuld met toluolTn
Fig. 16.
de stof daarmede door evacuatie geimpregneerd. De verdere be-
handeling geschiedde als boven. De berekening van het speci-
fiek volume der vaste stof kan dan vrij eenvoudig geschieden
met behulp van de bekende densiteit van toluol en de inhoud
van de Pyknometer (35).
De gewichten der met vaste stof en toluol gevulde Pykno-
meters zijn in het algemeen reproduceerbaar tot op 0.3 mg. In
verband met de geringe hoeveelheid vaste stof, die in de meeste
gevallen ten dienste stond, en de hooge densiteit van het mate-
riaal zijn de gevonden specifieke volumina der vaste stoffen
meestal met een onzekerheid van pl.m. 0.1 % behept.
Het microscopisch onderzoek wees uit, dat in alle reguli zeer
veel gietgaten voorkomen (zie b.v.b. in fig. 12 de zwarte plek-
ken!). Bepaling van het specifiek volume van een regulus heeft
dus geen zin, daar de intersticiën niet met toluol te vullen zijn
en het ware volume van het blokje dus niet berekend kan
worden. De metingen van LowRY en Parker (94) over dicht-
heidsveranderingen bij het vijlen van een uit AggSn bestaande
regulus zijn derhalve niet betrouwbaar.
Vijlsel no. 28, bestaande uit jS-mengkristallen (vgl. Tabel I
en fig. 5) vertoonde dadelijk na het vijlen een
S.V. 35^75 ^ 0.09907
4° 00
Kunstmatig verouderd: = 0.09817
Door het verhitten treedt dus een volumeverkleining van bijna
1 % op.
Een regulus, bevattende 80.5 % zilver en 19.5 % tin, werd
65 uur bij 450° C. gehouden en daarna „abgeschrecktquot;, waar-
door homogenisatie tot de ^-phasc optrad. Dadelijk na het
vijlen vonden wij:
S.V.nbsp;= 0.09991
4° 00
Kunstmatig verouderd:nbsp;= 0.09974
Hier dus slechts een contractie van bijna 0.2 % door het
verhitten.
Een regulus, bevattende 77.4 % zilver en 22.6 % tin werd 60
uur op 490° C. verhit en daarna „abgeschrecktquot;. Microscopisch
onderzoek stelde de aanwezigheid van de homogene vaste op-
lossing jSvast. Dadelijk na het vijlen vonden wij:
S.V.nbsp;= 0.1013
4® 00
Kunstmatig verouderd: = 0.1007
1) C. f. pag. 38.
-ocr page 71-0.6 geval dus door het verhitten een contractie van pl.m.
Daar de specifie]lt;e volumina van mengkristallen additief te
°/oTm
0.1000
0.0990
0.0980
0.0970
0 - | |||||||||
0 | |||||||||
0 - |
/ | ||||||||
0 - |
/ |
ï— | |||||||
D - |
gt; |
-f- ^ O.ICSS | |||||||
D - | |||||||||
3 - | |||||||||
D - |
/ |
- | |||||||
) - |
/ | ||||||||
) - |
/ |
f- ai07s | |||||||
1 - |
/ | ||||||||
1 - |
/ | ||||||||
/ | |||||||||
/ | |||||||||
01027 | |||||||||
/ |
' / , «oims | ||||||||
-1 |
Voioo? | ||||||||
A | |||||||||
/ - |
f 09817 | ||||||||
n IC |
_ |
„ |
Fig. 17.
berekenen zijn uit de specifieke volumina der samenstellende
componenten (51a) (99a) (119), moet er een lineair v S
bestaan tusschen het specifiek volume der ö-mengkristallen
en het gehalte aan tin (óf zilver). Uit fig. 17 blijkt tt Snquot;
het onderzochte gebied inderdaad het geval is, wanneer mén
voor de specifieke volumina neemt die van de kunstmatig ver-
ouderde vijlselsoorten.
De voorgeschiedenis van de regulus wordt duidelijk gede-
monstreerd in het specifiek volume:
Vijlsel no. 4, waarin nog geen volledige omzetting tot AggSn-
phase is opgetreden, blijkens het microscopische struktuurbeeld,
vertoont 6 maanden na de bereiding
S.V.nbsp;^ 0.1008
4° 00
= 0.1009
Vijlsel no. 6, volledig omgezet tot AggSn, bezit 6 maanden na
de bereiding
S.V.nbsp;= 0.1014
4° 00
= 0.1014
Vijlsel no. 12, bereid uit een snel gekoelde regulus met nog
niet volledig omgezette mengkristallen, vertoont 4 maanden na
de bereiding
S.V. 35° 75 0.1048
4° 00
= 0.1049
Vijlsel no. 13, bereid uit een regulus, die gedurende 50 uur bij
450° C. gehouden en toen „abgeschrecktquot; is, maar overigens
identiek met vijlsel 12, heeft na de bereiding
S.V. 75 ^ 0.1026
4 cu
= 0.1028
Vijlsel no. 14, bereid uit de regulus, die 4 dagen bij 200° C.
getemperd en daarna „abgeschrecktquot; werd, vertoont 6 maanden
na de bereiding
S.V.nbsp;= 0.1027
= 0.1027
Uit deze cijfers blijkt dus duidelijk, dat voor het specifiek
volume alleen bepalend zijn de diverse optredende phasen, niet
de temperatuur, waarbij men het evenwicht zich heeft doen in-
stellen. Wij gelooven, dat de conclusie gerechtvaardigd is, dat
uit de bepaling van het specifiek volume van vijlsel van een
uitsluitend uit zilver en tin in een bekende verhouding be-
staande legeering de voorgeschiedenis hiervan op te maken is,
iets wat op geen andere wijze kan geschieden. Daar de legeeringen
met meer dan 27 % tin bij kamertemperatuur uit een mechanisch
mengsel van AggSn en tin bestaan in evenwichtstoestand, moe-
ten hun specifieke volumina additief te berekenen zijn uit die
van AggSn en tin. Uit fig. 17 is te zien, dat er inderdaad een
hneair verband bestaat tusschen specifiek volume en samen-
stelling. Wij vonden, dat
vijlsel 16, 6 maanden na de bereiding
S.V. 3^75 _ 0.1075
4 00
vijlsel 22, 7 maanden na de bereiding
= 0.1126
Deze waarden zijn, naast die van pag. 49, in fig 17 weer-
gegeven.nbsp;^
Een regulus, bevattende .73.5 % zilver en 26.5 % tin werd
gehomogeniseerd tot AggSn.
Versch vijlsel:
S.V. 75 _ 0 1020
4 00
Kunstmatig verouderd: = 0.1015
Deze laatste waarde is identiek met die voor vijlsel no. 6 na
6 maanden (pag. 51).
Zoowel door verhitten als door langdurig verblijf bij ka-
mertemperatuur treedt dus in AgsSn-vijlscl een contJactie
op van pl.m. 0.5 %. Deze omzetting kan niet toegeschreven
worden aan een omzetting van een metastabiele modificatie
daar vijlsel, uit zuivere ^-phase bestaande en derhalve geen
AggSn bevattende het verschijnsel eveneens vertoont Wij ge-
looven hier aan rekristallisatie te mogen denken
Onze waarde voor de densiteit van oud vijlsel van AggSn
dnbsp;9-852
4 00
ligt vrij dicht bij de door Knight gevonden waarde i)
Uit fig. 17 blijkt, dat AggSn uit zijn componenten onder contrac-
tie ontstaat. Neemt men voor het specifiek volume van zilver O 098
voor dat van tin 0.137, dan is het additief berekende specifiek
volume van Ag Sn 0.108^ De contractie bij de vorming van
AggSn bedraagt dus ruim 6 %.
§ 3. Zilveramalgamen.
A. Bereiding en struktuur.
De zilveramalgamen werden bereid door samenwrijven van
fijn verdeeld zilver met kwik bij kamertemperatuur. De aldus
verkregej^amalgamen bleken voor tandheelkundige doeleinden
C. f. pag. 37.
-ocr page 74-niet goed verwerkbaar te zijn. Werden de amalgamen met wei-
nig kwik aangewreven, dan ontstond een harde, brooze massa,
heterogeen van samenstelling. Om deze te homogeniseeren, werd
het amalgaam in een uit twee deelen bestaande stalen caviteit
gestopt, waaruit het amalgaam gemakkelijk weer te verwijderen
is. Op het amalgaam werd met behulp van de pers van fig. 1
gedurende eenige minuten een druk van b.v. 1500 kg/cm'-^
uitgeoefend. Na opheffing van de druk blijkt het amalgaam tot
een massief blokje te zijn geworden. Wanneer het kwikgehalte
beneden 35 % blijft, treedt bij die druk geen kwik naar buiten.
Een blokje op deze wijze bereid uit 1.450 g zilver en 3.550 g
kwik werd loodrecht op de drukrichting in tweeën verdeeld en
in iedere helft een gravimetrische zilverbepaling verricht. Wij
vonden:
In bovenste helft: 28.95 % en 28.99 % zilver.
In onderste helft: 28.87 % en 29.03 % zilver.
Deze cijfers bewijzen de mechanische homogeniteit der aldus
bereide amalgamen.
Er zij hier uitdrukkelijk op gewezen, dat door de gevolgde
methode het amalgaam onderworpen is geweest aan een één-
zijdige, niet-uniforme druk. In navolging van jOHNSTON (72)
verstaan wij hieronder een druk, die in een heterogeen systeem
slechts op de vaste phase en niet (of niet in volle omvang)
op de vloeibare werkt. Bij onze werkwijze heerscht een der-
gelijke druk, daar een eventueele vloeibare phase in de ruimte
tusschen de drukkende stempel en de caviteitwand weggeperst
kan worden.
Deze bereidingswijze vertoont veel overeenkomst met de door
Spring (134) gevolgde methode ter bereiding van legeeringen.
Deze perste metaalvijlsel onder eenzijdige druk samen en ver-
kreeg zoo een regulus, die niet te onderscheiden was van een
door smelten verkregene. De oorspronkelijke deeltjes van het
metaal konden in het verkregen blokje niet meer teruggevonden
worden. Bij uitbreiding van zijn onderzoekingen gelukte het hem
door samenpersen van bismuth-, cadmium- en tinvijlsel een
laagsmeltend conglomeraat te bereiden. Of op deze wijze inder-
daad legeeringen zijn te verkrijgen, geheel identiek met de door
samensmelten der componenten verkregene, wordt o.a. betwijfeld
door Rosenhain en Tucker (125) en door Masing (101).
Uit fig. 6 (pag. 29) blijkt, dat een zilveramalgaam met 28.7 %
zilver in evenwichtstoestand geheel uit de chemische verbinding
Ag.^Hg4 bestaat. Dit evenwicht zal zich sneller instellen bij
deksel verhH ^t blêeknbsp;quot;PSeschroefd
peratuur sfeeds tik ts Urgeklquot;equot; 'irh.';'
^eTj-Snbsp;^^^^^^
2000 kg órhef amLi J quot;h ^ fnbsp;van
gecontraheerdnbsp;verw.jderen, daar het zichtbaar
liS^liSsssi
fis is'35.5 % zilver geeft
verht. quot;tr.^^ -t: b^aagTnbsp;% ™ ^ -
B. Specifieke volumina van zilver amalgamen.
Voor de bestudeering van de volumeveranderingen in onze
zilveramalgamen is kennis van de specifieke volumina van zil-
ver en kwik vereischt. Een door ons bereid praeparaat fijn ver-
deeld zilver had een
S.V.nbsp;= 0.0983»
4° 00
Een geheel onafhankelijk daarvan bereid praeparaat
S.V. 75 ^ 0.0983^
4 00
Gemiddelde waardenbsp;-- 0.0983''
Door interpolatie tusschen de waarden voor 35° C. en 36° C.,
gegeven in de tabellen van Landolt—Bornstein (88), vindt
men voor kwik
S.V.nbsp;0.0740='
4° 00
2.870 g fijn verdeeld zilver, samengewreven met 7.133 g kwik,
na persen onder een druk van 2000 kg/cm'-' 4 dagen bij 240° C.
gehouden en daarna langzaam afgekoeld. Een gravimetrische
zilverbepaling wees uit, dat het zilvergehalte 28.50 % 'bedroeg.
S.V.nbsp;^ 0.0741quot;
4° 00
Een amalgaam als het vorige, bereid uit 1.440 g zilver en
3.572 g kwik, 70 uur bij 300° C. gehouden en daarna langzaam
gekoeld, bleek na deze behandeling te bevatten 28.72 % zilver:
S.V. 75 ^ 0.0742'
4° 00
Het specifiek volume der chemische verbinding AggHg^
schijnt derhalve te zijn:
S.V.nbsp;= 0.0742='
4° 00
Een zilveranmigaam, als de vorigen behandeld, met 31.48%
zilver
S.V.nbsp;= 0.0756-'
4 00
en een met 35.53 % zilver
S.V.nbsp;= 0.0769*^
4° 00
Maey (99) ') vond bij een amalgaam met 29.5 % zilver:
S.V.nbsp;= 0.07406
4° 00
Voor de specifieke volumina van een amalgaam met een hoog
1) C. f. pag. 30.
-ocr page 77-zilvergehalte vindt hij relatief hooge waarden, zelfs hooger dan
de additief berekende waarden.
verbinding AggHg^ een densiteit
van 13.45 gevonden te hebben (geen opgave van temperatuur
etc.), overeenkomend met een specifiek volume van 0 07430
oo^^ï'quot;!nbsp;amalgaam met
28.70 % zilver, uit de specifieke volumina van vloeibaar kwik en
tijn verdeeld zilver, dan vindt men een
S-V. = 0.08100
uu
Men zou dus bij de vorming der chemische verbinding AsM^,
contractie van pl.m. 8 % kunnefver-
Wij verwachtten oorspronkelijk, dat bij het samenwriiven van
fijn verdeeld zilver met kwik zich de chemische verbinding
Ag3Hg4 zou vormen. Een amalgaam werd bereid door samen-
wnjven van 2.870 g fijn verdeeld zilver en 7.130 g kwik en
persen onder een druk van 1500 kg/cm^ Om het evenwicht ge-
legenheid te geven zich in te stellen, werd het amalgaam 40
aagen bij 36 C. bewaard. Daarna werd het gepoederd en het
specifiek volume van het poeder bepaald: '
S.V.nbsp;_
Daar deze waarde zeer sterk afwijkt van de voor Ag.Hg,
gevonden waarde werd aan een vergissing gedacht. De anilysj
TaTtenbsp;^^^ amalgaam inderdaad 28.7 % zilver be-
Een ander amalgaam, op dezelfde wijze bereid, vertoonde een
specifiek volume
S.V.nbsp;_ QQ7g,„
4 00
na 14 dagen bij 36° C. te zijn. bewaard.
Nadat het poeder — na verwijdering van de toluol — nog-
maals veertien dagen bij 36° C. bewaard was, was geen vet
andering in het specifiek volume te constateeren:
S.V. 35° 75 _
4' 00
Een derde amalgaam, als het vorige bereid, maar geperst
onder een druk van 1000 kg/cm^, na 14 dagen
S.V. «//s _ 0.076 F
4° 00
Naar een mededeeling van Boll en Bennejeant (19) geciteerd
d.e ons eerst bij het ter perse gaan bereikte.nbsp;geciteerd,
Deze waarnemingen schijnen dus te bewijzen, dat het speci-
fiek volume van een niet op hoogere temperatuur verhit zilver-
amalgaam, waarvan de samenstelling beantwoordt aan de for-
mule Agg Hg4, te stellen is op:
S.V.nbsp;= 0.0761
4° 00
Uit de goede reproduceerbaarheid van deze waarde zou kun-
nen blijken, dat in alle op bovenomschreven wijze bereide zil-
veramalgamen, ongeveer veertien dagen na de bereiding de-
zelfde toestand zich heeft ingesteld. De chemische verbinding
schijnt echter, blijkens het hooge specifiek volume, niet ge-
vormd te zijn, al hebben wij éénmaal (zie Tabel IV B pag. 64) op
deze wijze een amalgaam verkregen, waarvan het specifiek volume
ongeveer beantwoordde aan dat van AggHg^.
_ Dat bij samenwrijven van zilver en kwik bij kamertempe-
ratuur eerst een vaste oplossing gevormd zou worden, die niet
geheel in de chemische verbinding overgaat, is ook zeer onwaar-
schijnlijk, daar de specifieke volumina zoo goed reproduceer-
baar zijn, dat men genoodzaakt is te denken aan het ontstaan
van een goed definieerbaar chemisch individu.
Aan Polymorphie bij de verbinding Ag3Hg4 kan evenmin veel
waarschijnlijkheid worden toegeschreven, daar het niet goed is
aan te nemen, dat het amalgaam steeds de beide modificaties
in een constante verhouding zou bevatten of geheel uit één
zuivere vorm zou bestaan.
Wij hebben dit niet verder kunnen onderzoeken, alhoewel het
o.i. zeker wel interessant zou zijn deze kwestie nader uit te wer-
ken. Wel was het nu belangrijk geworden, de volumeveranderin-
gen, die in zilveramalgamen, op uiteenloopende wijze bereid,
optreden aan een nader onderzoek te onderwerpen.
C. Veranderingen van het volume in verband
m e t d e t ij d.
a) M e t i n g s m e t h O d i e k.
Om de volumeveranderingen van amalgamen na de bereiding
continu te kunnen waarnemen, werd door ons op hierboven uit-
eengezette gronden i) gebruik gemaakt van een dilatometer.
Het apparaatje gaven wij de vorm van fig. 19. Het vat A heeft
een inhoud van pl.m. 8 cm-'. De inwendige diameter van de hals
B is pl.m. 1.5 cm., zoodat de amalgaamblokjes in hun geheel in
de dilatometer kunnen worden gebracht. Het zeer goed ingeslepen
gt;) C. f. pag. 20.
-ocr page 79-än^lPn^f h ffquot;nbsp;P'-'quot;- ^nbsp;de capillair C
een engte heeft van pl.m. 13 cm. De inwendige diameter van de
capil air is pl.m. 0.6 mm. De capillair draagt over een lengte
van 10 cm een verdeeling in mm.
De inhoud van dilatometer en capillair wordt bepaald, zooals
dat bij de Pyknometers beschreven is.
Alhoewel de lange slijpstukken de kans op lek-
kage zeer gering maken, meenen Tammann en
Dahl (140), dat op de lange duur de afsluiting
minder voldoende wordt. Voor alle zekerheid
werd de stop, nadat de dilatometer met inhoud
gereed was om in de thermostaat geplaatst te
worden, met piceïne dichtgekit.
Ais dilatometervloeistof kozen wij oorspronke-
lijk toluol, dat alle soorten amalgaam goed be-
vochtigt. Ondanks de nauwe capillair was de ver-
damping van het toluol vrij aanzienlijk, zoodat
wij de capillair afsloten. Er trad dan steeds een
onregelmatige, sterke daling van de meniscus op,
die ons van het gebruik van toluol deed afzien.
In plaats daarvan namen wij paraffinum liqui-
dum, dat behoorlijk voldeed. Afsluiting van de
capillair is dan niet meer noodig, terwijl een
ander voordeel gelegen is in de kleine uitzettings-
coefficiënt, waardoor de temperatuursschomme-
lingen van minder invloed zijn op de uitkomsten.
De uitzettingscoëfficienten der vaste amalga-
men zijn zóó klein (132), dat hun volumeveran-
deringen door tcmperatuursschommelingen geen
invloed hebben op de stand van de meniscus.
Daar de kubische uitzettingscoëfficient van
paraffineolie ongeveer 0.00076 (88) bedraagt
veroorzaakt 0.01° C. temperatuurswisseling eeti
volumeverandering van pl.m. 0.005 mm», indien
7 cm'' vloeistof in de dilatometer is.
Wanneer wij de ingesloten lucht op O.OI cnv'
c
O 2
Inbsp;n
L-J
A
k-i.5-^
Fig. 19.
•--------- quot;'J VJV IIIJJCOIUICII lULIll up U.UI cmquot;
stellen, is deze hoeveelheid nog te gering, om eenige invloed op
de wisseling van het totaal volume bij de kleine temperatuurs-
variaties, die hier werkzaam zijn, uit te oefenen. Bepaling van
het volume van een amalgaamblokje in de dilatometer en in
poedervorm onder totuol leerde ons, dat veel minder lucht werd
ingesloten.
Nadat de dilatometer leeg en. na van het amalgaamblokje
voorzien te zijn, gewogen is, wordt hij met paraffineolie gevuld
en de lucht door evacuatie verwijderd. Wanneer onder voortdu-
rend kloppen geen noemenswaardige hoeveelheden lucht meer
uit het blokje ontsnappen, wordt het vacuum opgeheven, de
dilatometer geheel gevuld en de stop erop geplaatst. Men
zorgt er voor, dat de capillair geheel met vloeistof gevuld is,
kit dicht en plaatst het geheel in de thermostaat. Na 15 minu-
ten wordt de vloeistof uit de capillair tot ongeveer de 50ste
deelstreep weggezogen, en na nogmaals 10 minuten wachten
de eerste aflezing van de stand van de meniscus verricht.
De capillair blijft steeds met het verdeelde stuk onder water, de
aflezing is mogelijk door de ruiten van de thermostaat.
Na beëindigen van de proef wordt de dilatometer weer gewogen
en kan met behulp van de bekende inhoud van de dilatometer
het volume van het blokje berekend worden.
De stand van de meniscus is te schatten op 0.2 mm. De door dc
temperatuursvariatie van 0.01° C. veroorzaakte wisseling van de
meniscusstand bedraagt eveneens 0.2 mm. Daar dc teniperatuurs-
schommelingen meestal kleiner zijn dan 0.01° C. veroorzaken deze
geen fout van beteekenis. Toch werd bij elke aflezing van de
meniscusstand de temperatuur op dc BECKMANN-thermometer
afgelezen, en, waar zulks noodig was, een temperatuurscorrectie
in rekening gebracht.
De dilatometers werden op dichtheid gecontroleerd,. door zc
Ic vullen met amalgaamblokjes, die ongeveer een jaar oud
waren, en waarvan wij dus verzekerd konden zijn, dat het volu-
me geen verandering meer zou ondergaan. Gedurende 4 dagen
bleef in alle in gebruik zijnde dilatometers dc stand van de
meniscus onveranderd.
b) V o l u m c v e r a n d e r i n g v a n z i 1 v e r a m a l g a m e n.
Op grond van onze bepalingen van de specifieke volumina
dezer amalgamen, meenden wij, dat zilver bij het amalgameeren
een duidelijke contractie zou vertoonen.
TAMAUNN en Dahl (140) bereidden een zilveranialgaam door
fijn verdeeld zilver met groote overmaat kwik samen te wrijven
en de verkregen anialgaampap pl.m. 20 sec aan een druk van
35 kg/cm- bloot te stellen, waarbij kwik werd uitgeperst. Het
aldus verkregen zllveramalgaam bevatte 45.9 % kwik. Na dc
bereiding werd het amalgaam in een dilatometer bij constante
temperatuur oifderzocht en kon een contractie van 5.7 % gecon-
stateerd worden. Negen uur na het begin van de meting bereikte
de contractie reeds een grootte van 3.2 %.
Wij begonnen met deze proeven te herhalen
F.jn verdeeld zilver werd in een dikwandig, glazen mortier
waarvan het b.nnenoppervlak ruw gemaakt Sas^ met Tooveel
kw.k aangewreven, dat een breiachtige massa ontstond Deze
werd m een stalen ring (fig. 2 A. pag. 16) gebracht waarvan
de bodem afgeschroefd kon worden. In de ring, die een inwen-
dige d,ame er van 11.5 mm had, paste nauwkeurig een cyHndrl
sehe pen d.e aan de schroef A, van de drukmachine ('f g 2)
bevestigd kon worden. Plaatst men op de tafel van de d uk-
de schroef A^ aange-
draaid tot de pen op het amalgaam stuit, dan kan door C te
be asten een bepaalde druk op het amalgaam worden uiTge-
^nlnlZiZnbsp;de ruimte tuschen
pen en ringwand wordt weggeperst. Deze ruimte is zóó gering
dat geen vaste amalgaamdeeltjes worden meegesleurd
Deze methode van werken werd bij al onze verdere proeven
zoo met uitdrukkelijk anders is vermeld, steeds gevolgd De tiid
ZcJTunbsp;^nbsp;het amalgaam,
nadat de bodem van de ring afgeschroefd was, werd uitgestooten!
TABEL II.
Tijd |
1 ; Stand |
1 |
Expansie |
Temperatuur Beckm.-therm. | ||
ï ■ w |
r |
2 |
! |
mms/cm» 3 | ||
1 • |
0 |
87.0 |
1 |
1 |
4.872 | |
24 min |
88.0 |
1.0 |
0.4 |
1 4.872 | ||
45 „ |
88.2 |
1.2 |
1- 0.5 |
4.875 | ||
3 h |
10 •„ |
89.2 |
-r |
2.2 |
-1- 0.9 |
4.876 |
4 „ |
15 „ |
89.4 |
-h |
2.4 |
1.0 j |
4.870 |
21 |
30 „ |
92.8 |
|
5.8 |
i- 2.3 |
4.872 |
45 „ |
45 „ |
94.8 |
-r |
7.8 |
-j 3.2 |
4.874 |
70 „ |
95.8 |
|
8.8 |
3.6 |
4.875 | |
142 „ |
97.4 lt; |
-1- |
10.4 j i |
4.2 |
4.876 |
zilveramalgaam, waarbij het overtollige kwik
onder een druk van 50 kg/cm^ was uitgeperst, werd in efn dila-
tometer onderzocht op volumeverandering. Wij geven in Tabel II
her verloop van deze verandering aan. In kolom 1 is aangegeven
de tijd, verstreken sinds de eerste aflezing, in kolom 2 de stand
van de meniscus op een bepaald oogenblik. In kolom 3a is de
verandering in meniscusstand sinds de eerste aflezing uit de
cijfers van kolom 2 berekend, en hieruit kan de volumeverande-
ring in mm^/cm-quot;' (dus in 0.1 % uitgedrukt, betrokken op het
oorspronkelijke volume) berekend worden, op grond van het be-
kende beginvolume (in ons geval 0.9212 cm=') en de inhoud van
de capillair (1 mm hiervan komt overeen met 0.0372 mm-quot;*). Tem-
peratuurscorrectie was niet noodig, daar de temperatuursschom-
melingen beneden 0.01° C. bleven. Temperatuur van proefne-
ming is, zooals steeds, 35.°75 C.
De resultaten worden graphisch weergegeven door curve 94 in
fig. 20.
In de andere gevallen werden meestal meer aflezingen ver-
richt, en daar het bezwaarlijk is voor alle gevallen de vol-
ledige berekening van de volumeverandering uit de dilatometer-
aflezingen te vermelden, zullen de uitkomsten graphisch worden
weergegeven. In de graphieken is op de abscis de tijd verloopen
na de eerste meting, op dc ordinaat de volumeverandering, uit-
gezet. Uit de experimenteel gevonden waarden voor de volume-
verandering is met behulp van de graphieken door interpolatie
het volume-effect berekend 2, 4, 6, 10, 20, 30, 40, 50, 80 en 150
uur na de bereiding. Deze waarden zijn in tabellen vereenigd.
(Tabel IV A voor de zilveramalgamen).
Onze eerste waarneming is volkomen in tegenspraak met die
van Tammann en Dahl (140). In plaats van een contractie vin-
den wij een expansie van 0.42 %. Daarom werd de bepaling her-
haald. Onder gelijke omstandigheden vonden wij wederom een
expansie. Na 74 uur was een eindwaarde bereikt in een expansie
van 0.94 %. Het verloop is weergegeven in curve 69 (fig. 20).
Een derde en een vierde bepaling geven nog sterkere expansie te
zien (amalgamen 73 en 94), evenals de amalgamen 58 en 59
(fig. 20 en tabel IV A).
Daar de uitkomst van Tammann en Dahl ons meer plausibel
dan de onze voorkwam, daar toch de vorming der chemische
verbinding Ag3Hg4 noodzakelijk met een contractie gepaard
moet gaan '), herhaalden wij onze bepalingen, door van de
op boven beschreven wijze bereide amalgamen pyknometrisch
van tijd tot tijd het specifiek volume te bepalen. Wij hoopten
1) C. f. pag. 56.
-ocr page 83- -ocr page 84-zoo te kunnen contróleeren of in onze dilatometrische bepalin-
gen een methodische fout was geslopen.
Tabel III geeft de geconstateerde verandering in specifiek
volume voor twee verschillende zilveramalgamen. Al is er ook
geen kwantitatieve overeenstemming, in beide- gevallen is toch
een volumevermeerdering te constateeren.
Alhoewel wij oorspronkelijk ons niet konden voorstellen, dat
Tijdsverloop
na
bereiding
2nbsp;„
23nbsp;„
40
TABEL IVA (vgl. fig. 20).
Nummer
van het
amalgaam 2 h 4 h 6 h 10 hl20 h 30 h 40h | 50h | 8OI1 150h
Volumeverandering in mm®/cm® na
Niet verder voortgezet.
58
4.6
6.3
7.6
12.4
9.7
f 7.6
59
1.8
3.1
4.2
) 5.7
id.
7.2 8.0 8.8 9.4 9.4
69
2.6
3.9
4.8
5.6
6.6
Niet verder voortgezet.
73
2.8
5.6
7.8
11.6
16.4
7.9 8.0
93
1.2
2.0
2.6
3.5
6.2 7.0
5.1
7.2
3.2 3.4
94
4 0.7
1.1
2.5
2.5 2.5
1.6
2.0
2.5
aan het uitpersen van de overmaat llt;wik - een manipulatie
steeds gevolgd bij de bereiding van amalgamen voor tandheel-
kundig gebruik — een andere beteekenis kon worden gehecht
dan het eenvoudig verwijderen van een vloeibare phase, namen
WIJ toch een proef met zilveramalgamen, met overmaat kwik
bereid, waaruit wij geen kwik persten, maar dat wij in half-
vloeibare toestand in de dilatometer brachten. Curve 93 geeft
het verloop van de volumeverandering weer (fig. 20). Ook hier
een voortdurende expansie, die na ongeveer 140 uur constant
geworden is, en dan een grootte van 0.94 % heeft bereikt
Ook in de oudere tandheelkundige literatuur wordt steeds ge-
sproken over een sterke expansie bij zilveramalgamen. Black
(II) Kirby en Burchard (22) hebben dit geconstateerd.
Wij gingen er toe over, de amalgamen te bereiden uit afge-
wogen hoeveelheden zilver en kwik, door samenwrijven ge-
volgd door homogeniseeren onder hooge eenzijdige druk De
zoo verkregen amalgaamblokjes werden in de dilatometer nader
onderzocht.
Tabel IV B geeft eenige resultaten van het onderzoek Het
amalgaam bevatte in al deze gevallen 28.7 % zilver.
Deze amalgaamblokjes vertoonen dus de te verwachten con-
tractie alhoewel kwantitatief niet gelijkelijk. Na ongeveer 20 uur
schijnt de contractie maximaal te zijn, daarna heeft weer een
zwakke expansie plaats.
TABEL IVB.
Amalg. curve 49 |
1 Amalg. curve 57 |
Amalg. curve 74 |
c V 35° 75 van amal- | ||||
Tijd |
, c« aj — p Et3 S O £ E |
Tijd |
, n« lt;U-- c E-o 5 oSE |
Tijd |
f 1 Cm ' : E-a S , 3 c;?^ ! O S E |
Tijd | |
1 h |
— 9.7 |
1 h |
— 11.2 |
37 m |
1 !- 1.8 |
45 m |
0.07554 |
18 „ |
— 22.1 |
3 „ 30 m |
— 18.7 |
2h 12„ |
i- 3.4 |
1 h 45 „ |
0.07489 |
20 „ 1 |
— 21.5 |
5 » 40 „ |
j — 20.8 ; |
4 „ 26 „ |
— 4.0 |
5„ |
0.07445 |
« |
23 „ |
— 22.6 ^ |
22 „ |
— 4.3 |
25 „ |
0.07475 | |
28 „ 30 „ |
— 22.2 |
27 „ |
— 4.3 |
49 „ |
0.07475 | ||
95„30„ |
— 18.3 i |
Oni de invloed van de druk bij het homogeen maken der
blokjes na te gaan, werd 2.870 g zilver met 7.134 g kwik aan-
gemaakt en dadelijk na het aanroeren de massa fijn gepoederd
en het specifiek volume van dit poeder, dat ongetwijfeld nog
niet homogeen van samenstelling is, bepaald (Tabel V).
TABEL V.
Tijd na |
c V SSquot; 75 V. 40QO |
1 h |
0.07469 |
2 „ |
0.07421 |
17 „ |
0.07367 |
22 „ |
0.07366 |
41 M |
0.07366 |
Zilveramalgamen, bereid met zooveel kwik dat een breiachtige
massa is ontstaan, vertoonen, na uitpersen van het kwik een
expansie. Zijn de amalgamen met weinig kwik bereid, zoodat
korrelig, materiaal is ontstaan, dan contraheeren de amalga-
men na persing. Contractie zou volkomen begrijpelijk zijn, in de
veronderstelling dat Ag3Hg4 gevormd wordt. Voor een expansie
bij dit soort amalgamen ontbreekt echter elke plausibele ver-
klaring. Een essentieel ver.schil tusschen de twee groepen zil-
veramalgaam ligt misschien in een uiteenloopend gedrag
bij het uitoefenen van de persdruk. In het eerste geval drukt
men op een vloeibare massa, in het tweede op vaste deeltjes.
Waarom die druk op de vloeibare massa echter invloed kan
uitoefenen op de volumeverandering die naderhand in het amal-
gaam optreedt, is geheel duister. Nader onderzoek van de vo-
lumeveranderingen die in de half-vloeibare zilveramalgamen
kunnen optreden, lijkt ons daarom gewenscht. Misschien dat
onderzoek met een gasdilatometer (20), waarbij men van sto-
ringen door het bevochtigen bevrijd is, hier eenig resultaat kan
leveren.
De invloed van de druk op de volumeverandering is meer ge-
prononceerd bij de tinamalgamen.
§ 4. Tinamalgamen.
A. Bereiding en struktuur.
Het oorspronkelijke doel van dit gedeelte van het onderzoek
was de samenstelling te leeren kennen van de vaste oplossing
van tin en kwik bij 35° 75 C. die volgens Knight en Joyner
een constitutiebestanddeel is van onze ternaire amalgamen.
Wij begonnen afgewogen hoeveelheden tin en kwik in een olie-
bad samen te smelten in een stikstofstroom en verkregen zoo
amalgamen met een kwikgehalte, gelegen tusschen 15 en 21 %.
De amalgamen werden, door de temperatuur van het oliebad
langzaam te doen dalen, afgekoeld tot pl.m. 40° C. Al deze amal-
gamen bleken bij het polijsten neiging te hebben kwik af te ge-
ven en ook het microscopisch onderzoek wees uit, in overeen-
stemming met de mededeeling van Van Heteren (65), dat nog
een vloeibare phase aanwezig was. Na 52 dagen bij 37° C be-
waard te zijn geweest, was nog geen verandering in struktimr
opgetreden. De waarnemingen van de diverse onderzoekers met
de uitkomsten van van Heteren in strijd deden ons ver-
onderstellen, dat de afkoeling van onze tinamalgamen te snel is
geweest, zoodat het evenwicht zich bij 37° C. niet had ingesteld
en de diffusiesnelheid bij die temperatuur te gering is, om homo-
genisatie te bewerkstelligen. Hieruit zou dan ook verklaarbaar
zijn, dat Van Heteren een vloeibare phase geconstateerd heeft
in amalgamen, waarin anderen slechts een vaste oplossing kon-
den vinden, indien deze amalgamen zonder temperatuursver-
hooging waren gemaakt.
Wij gingen er toe over tin-amalgamen te bereiden door samen-
wrijven van tinvijlsel met kwik in een op pl.m. 40° C. verwarmd
mortier:
3.615 g tinvijlsel werd op deze manier behandeld met 0.638 g
kwik. Het kwik dringt zeer snel de tindeeltjes binnen, waarmee
het in contact komt. Een homogeen amalgaam is op deze wijze
niet te verkrijgen; in het verkregen grauwe poeder waren nog
duidelijk onaangetaste tinpartikels zichtbaar. Wij volgden daar-
om de reeds bij zilveramalgamen ingeslagen weg, en persten
het amalgaampoeder onder een druk van 100 kg/cm'-^. Geen spoor
vrij kwik trad naar buiten, het amalgaamblokje op deze wijze
verkregen was homogeen van samenstelling:
C. f. pag. 35.
C. f. pag. 31.
ivW;
\
Fig. 22 (V = 80 x)
Fig. 23 (V = 80 x)
-ocr page 89-In de bovenste helft werd gevonden : 84.92 % tin.
In de onderste helft werd gevonden : 84.85 % tin.
Het amalgaam werd 14 dagen op 36° C. gehouden en daarna
geslepen en gepolijst, waarbij geen spoor van een vloeibare
phase te constateeren was. Geëtst werd met sterk zoutzuur ge-
durende 3 minuten. Fig. 21 vertoont de homogene struktuur
van dit amalgaam.
Op overeenkomstige wijze werden amalgamen gemaakt van
andere samenstelling. Fig. 22 doet zien, dat een amalgaam,
bestaande uit 82 % tin en 18 % kwik, grootendeels uit vaste
phase bestaat, met sporen vloeistof tusschen de kristallen. Bij
het amalgaam met 20 % kwik is de hoeveelheid vloeistof reeds
eenigszins vermeerderd (fig. 23), terwijl bij een gehalte van
25 % kwik de heterogene struktuur zeer duidelijk tot uiting
komt (fig. 24).
Wij meenen op grond hiervan ons te mogen aansluiten bij de
meening van Fenchel (41) en van Loebich en NowACK (92), dat
de samenstelling van de verzadigde vaste oplossing van tin en
kwik bij 35°.75 C. ligt bij pl.m. 17 % kwik.
Voor de hardheid van het tin-amalgaam met 15 % kwik en
85 % tin vonden wij: H^ = 6.
Een amalgaam met 17 % en een met 18 % kwik vertoonden
eveneens H^ = 6.
B. V O I u m e V e r a n d e r i n g van t i n a m a 1 g a ni e n.
In de literatuur zijn eenige oudere densiteitsbepalingen van
tinamalgamen beschreven, die niet zeer betrouwbaar zijn.
Door Kuppfer (85) en Matthiessen (102) zijn onderzoekin-
gen verricht in een concentratiegebied, dat door ons niet nader
bestudeerd is.
Calvert en Johnson (23) vonden voor de densiteit van
een amalgaam met 70.6 % tin de waarde 8.510.
Macy (98) bepaalde de densiteit van tinamalgaam met 80.0 %
tin en vond hiervoor 7.936; Holzman (70) vond voor een der-
gelijk amalgaam 7.937.
Fenchel (41) vindt voor het specifiek volume van een amal-
gaam met 75 % tin bij kamertemperatuur de waarde 0.123, van
een met 80 % tin 0.126, en van een met 90 % tin 0.133. Al deze
waarden liggen hooger dan de overeenkomstige waarde van het
specifiek volume, berekend door additie uit het specifiek volu-
me van vloeibaar kwik (0.0735) en dat van tin (0.7375). Hier-
uit concludeert Fenchel, dat tin bij het amalgameeren expan-
deert.
De waarde, door Macy en Holzman voor de densiteit
van tinamalgaam met 80 % tin gevonden, levert ons voor het
specifiek volume een waarde van 0.1260, in goede overeenstem-
ming met Fenchel's resultaat.
Tammann en Dahl (140) bereidden een tinamalgaam door
samenwrijven van tinvijlsel met overmaat kwik en uitpersen van
het teveel aan kwik bij een druk van 35 kg/cm^. Het verkregen
amalgaam bevatte 76 % tin en 24 % kwik en zij constateerden
bij dilatometrisch onderzoek een uitzetting van 4.27 %. Zij be-
rekenen het beginvolume per gram van dit amalgaam bij 17° C.
op 0,1212 cm® uit de bekende specifieke volumina der uitgangs-
materialen. Zij meenen, dat theoretisch geen volumeverandering
te verwachten is, daar bij de vorming van een vaste oplossing
geen volume-effecten optreden. Dit geldt echter alleen, wan-
neer de vaste oplossing gevormd wordt uit twee vaste stoffen.
Wil men in ons geval het specifiek volume van de vaste oplos-
sing berekenen, dan moet men in rekening brengen het specifiek
volume van de vasia stoffen tin en kwik. Het specifiek volume
van vast kwik is lager dan dat van vloeibaar kwik bij dezelfde
temperatuur, zoodat de vorming van de vaste oplossing van tin
en kwik uit tin en vloeibaar kwik met een contractie gepaard
moet gaan.
Tammann en Dahl vinden voor het eindvolume per gram van
dit amalgaam bij 17° C. 0.1426 cm®. Zij schrijven deze hooge
waarde, die sterk afwijkt van het berekende eindvolume, toe
aan de aanwezigheid van tusschenruimten.
C. KöLLER (84) onderzocht de volumeveranderingen van door
samensmelten van tin en kwik verkregen amalgamen. Zij vond
o.a. dat amalgamen, die na gesmolten te zijn snel op kamer-
temperatuur worden afgekoeld, een aanzienlijke volumeverklei-
ning vertoonden bij 30° C.
Gray (56) bereidde tinamalgamen op de wijze van tammann
en Dahl, maar gebruikte hoogere drukken bij het uitpersen
van het overtollige kwik. Hij verkreeg amalgamen met 19.0, 20.3
en 21,4 % kwik en vond 24 uur na de bereiding een lineaire
expansie van resp. 0.3, 0.4 en 0.3 %.
Amalgamen, door samenwrijven van tin en kwik bereid, ver-
toonen derhalve volgens de juist genoemde onderzoekers een
volumevergrooting. Deze uitkomst is in strijd met de veronder-
stelling, dat de amalgamatie van tin uitsluitend bestaat in de
vorming van een vaste oplossing van tin en kwik. Deze tegen-
TABEL VI.
Bepaald
Q 35° 75
a.v. 4„Qo
Berekend i
35°75!
4°00
in eind- i
toestand gt;
x:
E
E
3
S.V.-
Opmerkingen.
Theor. beginvo-
lume per gram
0.1295°
0.1266
0.1273
0.1272
0.1255
0.12525
0.1248°
0.1239
0.1230
13.0
15.0
16.0
16.1
17.0
18.0
19.0
20.0
20.0
20.0
20.0 62
0.1239«
20.0
20.0
20.0
63
64
71
0.I247'gt;
0.1241'
0.1241»
0.1248«
20.6 61
22.0
22.0
22.0
22.0
68
72
60
0.1243'
0.1224
0.1228
0.1237'
0.1231
28.7
60.0
0.1191quot;
0.09898
0.1293
0.1274
0.1274
0.1249
0.1249
0.1249
0.1249
0.1249
0.1249
0.1245
0.1236
0.1236
0.1236
0.1194
0.1284
0.1265
0.1265
0.1240
0.1240
0.1241
0.1241
0.1241
0.1241
0.1242
0.1238
0.1227
0.1227
0.1230
0.1231
0.1188
0.1289
0.1275
0.1269
0.1269
0.1268
0.1256
0.1249
0.1242
0.1242
0.1242
0.1242
0.1242
0.1242
0.1242
0.1229
0.1229
0.1229
0.1185
Gehomogeniseerd bij
1500 kg/cm^ druk.
id.
id.
id.
id.
Homogeen gemaakt
door een druk van 500
kg/cm». Daarna dadelijk
gepoederd en S. V. be-
paald.
Homogeen gemaakt
door druk van 500 kg-
cma. Na 13 dagen ge-
poederd en S. V. be
paald.
id.
Gehomogeniseerd door
druk van 1500 kg/cm».
Gemaakt uit tinvijlsel,
afkomstig van een tin-
blokje, dat 5 min. ge-
perst werd bij 500 kg/
cm^ druk.
10 g. gewalst tinbiad
gewreven met 10 g
kwik tot plastische mas-
sa. Kwik uitgeperst bij
druk van 1000 kg cm«.
Homogeen gemaakt bij
500 kg/cm2.
Gemaakt uit tinvijlsel,
afkomstig van een ge-
perst tinblokje (S. V.
0.1370).
Gemaakt als amalg. 61
(met 20.6 % Hg), maar
het kwik uitgeperst bij
een druk van 50 kg/cmquot;.
spraak scheen ons belangrijk genoeg, om eens nader bestudeerd
te worden.
Wij begonnen een onderzoek in te stellen naar de specifieke
volumina van tinamalgamen met 13—22 % kwik. De bepalingen
zijn — zooals trouwens steeds is geschied — verricht aan fijn
gepoederd materiaal, zoodat eventueel aanwezige poriën geen
rol spelen.
De blokjes werden na de bereiding voldoende lang bij pl.m.
36° C. bewaard, om de eindwaarde van het volume bereikt te
hebben.
Waar niet anders vermeld is, werden de amalgamen
bereid door samenwrijven van afgewogen hoeveelheden tin-
vijlsel — dat met behulp van een magneet ontijzerd was —
en kwik. Het zoo verkregen amalgaampoeder werd onder een-
zijdige druk, varieerend tusschen 500 en 200 kg/cm''^, homogeen
gemaakt. Alleen bij de op andere wijze verkregen amalgamen
moest het tingehalte analytisch bepaald worden.
In de 2e kolom van Tabel VI zijn vermeld de volgnummers
van de amalgamen, overeenkomend met de nummers van de
curven in fig. 25. Deze curven geven dus de volumeverande-
ring in verband met de tijd aan voor verschillende amalgamen,
waarvan het eindvolume in Tabel VI, 3e kolom, is aangegeven.
In kolom 4 zijn ondergebracht het beginvolume per gram van
het desbetreffend amalgaam. In kolom 4a zijn deze waarden
berekend onder gebruikmaking van de bekende specifieke volu-
mina van tinvijlsel en van vloeibaar kwik. Wij vonden voor vijlsel
van het door ons gebruikte Banka-tin, in 3 geheel afzonderlijke
bepalingen:
S.V. 35° 75 ^ 0.13763
4° 00
=nbsp;0.13753
==nbsp;0.13753
Gemiddelde waarde =nbsp;0.1375«
Voor het specifiek volume van vloeibaar kwik zie pag. 55.
In kolom 4b zijn de waarden van de bcginvolumina der amal-
gamen berekend onder gebruikmaking van het specifiek volume
van vijlsel van geperst of gewalst tin, waarop wij hieronder uit-
voerig zullen terugkomen.
In kolom 5 zijn ondergebracht de waarden voor het theoreti-
sche eindvolume per gram, in de veronderstelling, dat de amal-
gamen bestaan uit vaste oplossing van tin en kwik, öf uit een
72
71
61
60
----- | ||
— |
--—-— | |
' __^—-—-—^— | ||
' /im |
67
66
65
64
63
77
71
IC
20
50
50
60
70nbsp;60
Tijd in uren.
70
66
67
66
65
ó'j
63
62
li
Fig. 25.
mechanisch mengsel van het verzadigde mengkristal en vloei-
baar kwik.
De specifieke volumina van de vaste oplossingen zijn additief
berekend uit de specifieke volumina bij 35°.75 C. van tinvijlsel
en „vastquot; kwik Voor deze laatste waarde berekenden wij,
onder gebruikmaking van de door Landolt—Börnstein (88)
vermelde waarden voor de densiteit en uitzettingscoëfficient
van vast kwik:
S.V.nbsp;= 0.070quot;
4quot; 00
Uit de tabel blijkt, dat dc reproduceerbaarheid van het speci-
fiek volume van op analoge wijze bereide amalgamen niet zeer
bevredigend is. Het was ons dan ook niet mogelijk op grond van
deze bepalingen tot een bepaald verband tusschen specifiek vo-
lume cn concentratie te besluiten. Onze bepalingen geven geen
afdoende zekerheid, om een conclusie te rechtvaardigen betref-
fende de samenstelling van de vaste phase bij 35°.75 C. in de
onderzochte tinanialgamen.
Een afwijking tusschen het berekende cn bepaalde eindvolume
van de grootte, zooals tammann en Dahl deze vinden, is door
ons niet geconstateerd. De afwijking bedraagt gemiddeld pl.m.
0.4 %. Al is de overeenstemming niet fraai te noemen, toch wijst
het onderzoek er op, dat inderdaad in dc onderzochte tinamal-
gamen geen chemische verbinding tusschen beide metalen op-
treedt.
Vergelijkt men de berekende bcginvolumina per gram, onder-
gebracht in kolom 4a, met de gevonden specifieke volumina in
eindtoestand, dan zijn de eerste steeds hooger dan de laatste.
Men zou dus kunnen verwachten, dat deze tinanialgaam bij dila-
tometrisch onderzoek een contractie vertoonen. De uitkomsten
van Tammann en Dahl (141) en van Gray (56) spreken dit
echter tegen, daar zij juist expansies constateerden.
De meening van Tammann, dat in tinamalgamen veel poriën
zouden voorkomen, is zooals ook wel te verwachten was, onjuist:
I II .
Spec. vol van een tinamalgaam,
bepaald aan blokjenbsp;0.12962 0.1239
Spec. vol. van dit tinamalgaam,
bepaald aan poedernbsp;0.12950 0.1239
Wij stelden daarom een onderzoek in naar de volumeverande-
-ocr page 95-ringen in tinamalgamen optredend, en begonnen met de proeven
van Tammann en Dahl en van Gray te herhalen:
Een staaf Banka-tin (diameter 8.12 mm) werd gewalst tot
blik van 0.11 mm dikte en dit blik in kleine stukjes geknipt. Dit
TABEL VlIA (vgl. fig. 25).
Num- |
Volumeverandering in mm®/cm® na | |||||||||
! 1 |
1 : : 1 i 1 |
50 h |
i 80 h i 10 | |||||||
60 |
1.8 |
3.2 |
4.3 |
6.0 |
8.6 |
10.4 |
11.7 |
11.8 |
12.4 |
13.2 |
61 |
2.6 |
4.2 |
5.4 |
6.4 |
7.9 |
8.8 |
9.9 |
10.4 |
10.7 |
12.2 |
62 |
- 1.6 |
- 1.5 |
- 1.2 |
-0.5 |
0.4 |
0.9 |
1.1 |
1.2 |
1.2 | |
63 |
-0.5 |
-0.6 |
-0.6 |
-0.4 |
0.2 |
1.8 |
2.4 |
2.5 | ||
64 |
1.2 |
1.6 |
1.7 |
2.0 |
2.4 |
4.2 |
6.2 |
9.4 | ||
65 |
0.3 |
0.5 |
0.6 |
0.9 |
1.6 |
2.4 |
3.8 |
4.8 | ||
66 |
0.4 |
0.6 |
1.0 |
1.5 |
2.0 |
2.3 |
4.0 | |||
67 |
0.9 |
1.6 |
2.0 |
2.0 |
2.0 |
2.0 |
1.8 | |||
68 |
0.5 |
1.0 |
1.2 |
1.6 |
2.6 |
3.8 |
4.4 |
4.6 |
4.8 |
8.8 |
70 |
2.8 / |
4.2 |
5.4 |
6.4 |
8.8 |
; 10.8 |
: 15.6 ! 5.; |
i 20.4 | ||
71 |
0.0 |
1 0.1 |
0.3 |
l 0.C |
1 2.C |
1 3.1 |
! 8.E | |||
72 |
- l.C |
- o.e |
) 0.^ |
1 i.e |
) 2.^ |
1 3.' |
1 10.^ |
l |
TABEL VIL
Volume
per gram
Tijd na
bereiding
Tijd na
bereiding
Volume
per gram
1 |
h |
! 0.12401 |
3 |
iy |
0.12447 |
20 |
0.12492 | |
24 |
M |
0.12492 |
146 |
gt;gt; |
i 0.12533 |
0.12226
0.12233
0.12249
0.12270
0.12305
0.12318
1 h
2 „
4 „
6 „
24
149
Expansie na 149 uur
7.52 mmVcm^
Expansie na 146 uur
10.6 mm7cm®
gewalste bladtin werd met een gelijke gewichtshoeveelheid kwik
in een mortier samengewreven tot een breiachtige massa ont-
stond, waarin de oorspronkelijke tindeeltjes niet meer te onder-
scheiden waren. De massa werd in de stalen ring van fig. 2A
gegoten en op het amalgaam gedurende 3 min een druk van
50 kg/cmquot;'^ uitgeoefend. Het uitgeperste kwik werd verwijderd, en
het amalgaam uit de' ring gestooten. Het bleek na deze bewer-
kingen te bevatten 71.3 % tin en 28.7 % kwik (zie Tabel VI on-
der no. 60). De resultaten van het dilatometrisch onderzoek van
dit amalgaam zijn weergegeven als No. 60 van Tabel VII A en
fig. 25.
Ter controle werd een amalgaam, eveneens op deze wijze be-
reid, na het uitpersen in een Pyknometer geplaatst en het volu-
me van dit blokje (pl.m. 1.6 cnv') op verschillende tijden bepaald.
De uitkomsten geeft tabel VII B.
In beide gevallen is dus een expansie te constateeren. In
kwalitatieve zin zijn de uitkomsten van Tammann dus bevestigd.
Gray (56) werkte op analoge wijze als Taa^mann en Dahl,
maar gebruikte grootere druk. Wij bereidden een amal-
gaam als no. 60, maar persten het kwik uit gedurende 3 mi-
nuten bij een druk van 100 kg/cm'-^. Het kwikgehalte was,
zooals analytisch kon worden vastgesteld, gedaald tot 20.6 %
(zie Tabel VI onder no. 61). Het verband tusschen expansie
en tijd geeft curve 61 van fig. 25. Na 118 uur is de expansie
1.22 %.
De lineaire expansie van 0.3 door Gray gevonden bij
een amalgaam met 21.4 % kwik, beantwoordt aan eequot; expansie
van pl.m. 9 mm«/cm«. Wij vinden in ons geval na 24 h 15 mm
een expansie van 8.3 mm®/cm^nbsp;..
Ter controle werd het volume van een op analoge wijze be-
reid amalgaamblokje in de pyknometer op verschillende t^d-
stippen na de bereiding bepaald. De uitkomsten geeft Ta-
^^hIi'schijnt dus wel zeker te zijn, dat blokjes tinamalgaam
bereid met overmaat kwik na het uitpersen van het overtollige
kwik vrij sterk expandeeren. Uit het verschil tusschen berekend
beginvolume en bepaald eindvolume per gram zou echter, zoo-
als reeds gezegd, tot een contractie te besluiten zijn Om deze
tegenspraak tot oplossing te brengen, gingen wij allereerst na
of het berekende beginvolume wel juist was. Het was toch moge-
lijk dat de densiteit van het tin door het walsen veranderd was,
daar Spring (134) reeds had geconstateerd, dat door compressie
de densiteit van tin van 7.286 stijgt tot 7.296.
Voor het specifiek volume van gevijld Banka-tin vonden wij
de boven reeds vermelde waarde
■ ■ 4° l)(l
Het gewalste bladtin daartegen had een.
SVnbsp;= 0.1367-'''
■ 4° no
Dit belangrijke verschil maakte de uitkomst onzer berekening
van het beginvolume, onder gebruikmaking van de eerste waar-
de voor het specifieke volume van tin, geheel fictief. Berekent
men het beginvolume met behulp van de tweede waarde, dan
krijgt men een belangrijk lagere uitkomst, die voor de amalga-
men, uit gewalst bladtin bereid, in kolom 4 b van Tabel VI is
ingevuld.nbsp;.
Bij de amalgamen 60 en 61 zouden nu expansies van resp.
O 3 en 0.6 % begrijpelijk zijn. De geconstateerde expaiisies zijn
echter veel grooter, zoodat deze verklaring niet toereikend is.
Ter nadere bestudeering werd 10 g gewalst bladtm saamge-
wreven met 15 g kwik en de verkregen amalgaambrei zonder
eenige verdere bewerking in een pyknometer gegoten en het
specifiek volume bepaald.
Samenstelling: 60 % Hg en 40.0 % Sn:
S.V.nbsp;1 h na bereiding = 0.09897'-^
4 00
2 „ „ „ = 0.09899«
20 „ „ „ = 0.09898«
26 „ „ „ = 0.09897quot;
De in dit amalgaam optredende volumeveranderingen zijn dus
uiterst gering.
Dilatometrisch vonden wij bij een dergelijk amalgaam:
Na 1 hnbsp;een expansie van 0.00 %
„ 1 h 30 min. „ „ „ 0.00« %
„ 2 h 10 „ „ „ „ 0.00« %
„ 18 h „ „ „ 0.02 %
„ 25 hnbsp;„ „ „ 0.03 %
Ook hier slechts een zeer geringe verandering (expansie).
Het uitpersen van het overtollige kwik onder druk is dus niet
eenvoudig op te vatten als het verwijderen van een deel der
vloeibare phase, maar schijnt een essentieele beteekenis te heb-
ben, waarover hieronder nader.
Een merkbare invloed van de grootte van de druk op de op-
tredende volumeveranderingen is door ons niet geconstateerd,
Wij onderzochten eveneens de volumeveranderingen van tin-
amalgamen, bereid door samenwrijven van tinvijlsel met weinig
kwik en homogeniseeren onder druk.
Uit 2.601 g kwik en 17.400 g tinvijlsel werd, onder gebruik-
making van een druk van 1500 kg/cmquot;'' gedurende 5 minuten,
een amalgaam bereid met 13.0 % kwik. Het verloop van de
volumeveranderingen in het amalgaamblokje geeft curve 66
lt;fig. 25). Na 142 uur bedraagt de volumevergrooting 4.7
mm^/cm^. (Zie tabel VII A).
Uit 2.000 g kwik en 8.000 g tinvijlsel een amalgaam, dat
1 minuut aan een éénzijdige druk van 500 kg/cmquot; onderwor-
pen werd. Curve 62 (fig. 25) en Tabel VI en VII A. In de
eerste uren na de bereiding treedt een zwakke contractie op,
die geleidelijk overgaat in een zwakke expansie.
Curve 63 geeft een analoog verloop voor een op gelijke wijze
bereid amalgaam.
Een amalgaam eveneens bereid uit kwik en tinvijlsel in de ge-
wichtsverhouding 2/s, maar geperst onder een druk van 1500
kg/cm2 gedurende 3 minuten, waarbij een weinig vloeibaar kwik
naar buiten trad, vertoont echter een veel sterkere expansie.
Curve 64 (fig. 25), Tabel VI en VII A.
Een zelfde beeld biedt een op gelijke wijze bereid amalgaam
no. 65.
Een amalgaam bevattend 22.0 % kwik, bereid onder een druk
can 200 kg/cm'^ gedurende 1 minuut, waarbij geen vloeibare
phase naar buiten trad, vertoont slechts een zwakke expansie.
(No. 67. fig. 25 en Tabel VII A).
Een dergelijk amalgaam, gehomogeniseerd onder 500 kg/cm=^
druk gedurende 5 minuten, waarbij wel vloeibare phase naar
buiten trad, vertoont een veel sterkere expansie: No. 68 (fig. 25),
Tabel VI en VII A.
Uit de vergelijking van de kolommen 3 en 4a van Tabel VI
volgt, dat men bij de verschillende hier besproken amalgamen
een zwakke contractie zou moeten verwachten, terwijl men
meestal een expansie constateert. Ook hier meenden wij deze
controverse te kunnen oplossen door aan te nemen, dat onder
invloed van de uitgeoefende drukken de densiteit van het tin
verandert.
Voor vijlsel van Banka-tin vonden wij:
SY 35- 75 ^ 0.1375«
4° 00
Dit vijlsel werd in een stalen vorm gebracht, waarin een
stalen stempel paste en hierop een druk van 2500 kg/cm'-^ uit-
geoefend. Na opheffing van de druk bleek het vijlsel zich tot
een tinblokje vereenigd te hebben; microscopisch waren geen
begrenzingen der deeltjes meer te onderscheiden. Uit deze proef,
die overeenkomt met de door spring (134) uitgevoerde experi-
menten, volgt dat onder de aangewende druk het tin in een
plastische toestand geraakt en samenvloeit.
De op deze manier verkregen tinblokjes werden tot fijne deel-
tjes afgeschaafd en het specifiek volume van dit vijlsel be-
paald. Eventueele veranderingen, in het specifiek volume op-
tredend door de uitgeoefende druk kunnen dus niet aan het
dichtdrukken van poriën e.d. te wijten zijn, daar hef specifiek
volume vóór en na het drukken aan fijn verdeeld materiaal is^
bepaald.
Tinvijlsel gedurende 2 minuten onderworpen aan een druk
van 2500 kg/cm^:
S Y 35° 75 yan het verkregen blokje 0.1366.
4° 00
Uit dit blokje vijlsel:
S.V.nbsp;= 0.1365
4° 00
-ocr page 100-Gedurende 2 minuten onder druk van 2000 kg/cmquot;:
f Blokje S.V. 75 ^ 0.1370
lt;nbsp;■nbsp;4 00
[ Vijlselnbsp;= 0.1370
Gedurende 2 minuten onder druk van 1500 kg/cm^:
Vijlsel S.V. 35° 75 ^ 0.1365
'nbsp;4° 00
Gedurende 2 minuten onder druk van 1000 kg/cm-:
Vijlsel S.V. 35° 75 ^ 0.1366
4° 00
Er treedt dus duidelijk een verlaging van het specifiek vo-
lume op, die zelfs tot pl.m. 0.9 % kan bedragen. Een bepaalde
invloed van de druk op het nieuwe specifiek volume valt niet
te constateeren.
Gedurende 5 minuten onderworpen aan druk van 500 kg/cm-:
Vijlsel S.V. 35° 75 ^ 0.1368^
4 00
Gedurende 5 minuten onderworpen aan druk van 500 kg/cm-:
Vijlsel S.V. 35° 75 ^ 0.1368'
4° Oü
Gedurende 35 minuten onderworpen aan druk van 500 kg/cmquot;:
Vijlsel S.V. 35° 75 ^ 0.1370
4° 00
In kolom 4 b van Tabel VI zijn de beginvolumina per gram
van de aan druk onderworpen amalgamen berekend onder ge-
bruikmaking van het specifiek volume van geperst tin, dat wij
aannamen als 0.1366. Deze beginvolumina zijn lager dan de
bepaalde specifieke volumina in eindtoestand, zoodat dan ook
hier de optredende volumeveranderingen niet op tegenstrijdig-
heden stuiten.
Dilatometrische waarnQming leerde, dat de door persing
verkregen tinblokjes geen vergrooting van het volume vertoon-
den bij langdurig verblijf op 35°.75 C.
Het vijlsel van de geperste tinblokjes werd eveneens tot amal-
gaam verwerkt:
Vijlsel van een specifiek volume 0.1366 werd met een gelijke
gewichtshoeveelheid kwik geamalgameerd en het overtollige
kwik onder 50 kg/cm'-^ druk uitgeperst. Curve 70 (fig. 25) geeft
de volumeverandering weer. Na 117 uur is de expansie tot 24.2
mm^/cm^ Vergelijk no. 60 in. Tabel Vil A en pag. 73.
No. 71 geldt voor een amalgaam met 20.0 % kwik (zie Tabel
VI en VIIA), bereid uit vijlsel met specifiek volume 0.1368,
onder gebruikmaking van een druk van 500 kg/cm- gedurende
5 minuten. Ook hier een vrij sterke expansie, na 117 uur 10.1
mm^/cm®.
No. 72 (zie Tabel VI en VIIA) is van een amalgaam
met 22.0 % kwik, bereid uit vijlsel met specifiek volume 0.1370.
Expansie na 117 uur gestegen tot 8.8 mm^'/cmquot;' na aanvankelijke
zwakke contractie.
Volledigheidshalve herhaalden wij een gedeelte der onderzoe-
kingen van C. Köller i). Daartoe smolten wij 14.060 g tin met
5.940 g kwik samen in een reageerbuis in een oliebad ondei
stikstofstroom. De homogene smelt goten wij uit in koude pa-
raffineolie. Een dergelijk amalgaam met 29.7 % kwik (HgSn4)
moet na deze voorbehandeling volgens Köller bij 35° C. een
voortdurende contractie vertoonen. De door ons waargenomen
volumeverandering geeft Tabel VIII, waaruit blijkt, dat het
volume vrijwel constant blijft.
tabel Vin.
Tijd |
Volumeverande |
2 h 30 min |
— 0.03 |
3 „ 35 „ |
— 0.03 |
21 „ |
— 0.13 1 |
45 |
; — 0.14 |
70 |
— 0.13 |
144 „ |
— 0.18 |
C. Poging tot interpretatie van de resultaten.
Zoowel het wegpersen van het overtollige kwik als het ho-
mogeniseeren der amalgamen geschiedde onder gebruikmaking
van een nlet-uniforme druk.
Bakhuis Roozeboom (4) bespreekt reeds in zijn bekend leer-
boek de invloed van een dergelijke druk op het smeltpunt en
leidt een eenvoudige betrekking af tusschen de smeltpuntsver-
andering door uniforme druk en de smeltpuntsdaling door een
druk, die alleen op de vaste phase werkt.
Johnston (72) heeft dit nader uitgewerilt;t en llt;onit tot de
formule:
95.1 Q, D, log
waarin voorstelt
lt;j) de druk in at, werkend op de vaste phase
T^ het gewone smeltpunt bij 1 at druk
e het smeltpunt van de vaste phase, onder de eenzijdige
druk ^
Qj smeltwarmte per gram
D^ densiteit der vaste phase bij T^.
Johnston berekende met behulp van deze formule, dat tin
onder een niet-uniformc druk van 2200 at bij 27° C. moet „smel-
ten.quot; Het is daarom begrijpelijk, dat het tinvijlsel onder dc uit-
geoefende druk samensmolt tot oen massief blokje.
Johnston en Adams (75) zijn verder op grond van zeer
exacte densiteitsbepalingen tot de conclusie gekomen, dat nict-
uniformc deformatie de dichtheid van metalen beïnvloedt op
dezelfde wijze als een smelting dat zou doen.
Geeft ons deze opvatting een verklaring van de bij tin waar-
genomen verandering van het specifiek volume door niet-uni-
forme persing?
Uit de klassieke onderzoekingen van Cohen c.s. (28) is geble-
ken, dat tin in verschillende modificaties kan voorkomen. Behalve
het grauwe tin en het bij gemiddelde temperatuur stabiele gewone
witte tin, bestaan er nog aanwijzingen voor het bestaan van.
een rhombische modificatie van het witte tin, stabiel in het
temperatuursgcbicd boven pl.m. 160° C.
Reeds Trechmann (150) beschreef deze vorm, die een veel
kleinere densiteit zou bezitten dan dc gewone tetragonale mo-
dificatie. Een nieuw onderzoek van Spencer (1.33) toonde wel
aan, dat Trechmann waarschijnlijk kristallen van rhombisch
tinsulfide met tinkristallen verwisseld heeft, maar DEGENS (31)
vond langs dilatometrische weg bij 161° C. een overgangspunt,
waarbij bleek, dat de boven 161° C. stabiele (rhombische) modi-
ficatie een grooter specifiek volume bezit dan het bij gewone
temperatuur stabiele tetragonale tin. Ook Werner (158) komt
tot een soortgelijke uitkomst, zoodat het bestaan van een rhom-
bische modificatie met groot specifiek volume zeker schijnt te
zijn. Het niet direct kunnen constateeren van een kristallogra-
phische verandering bij pl.m. 160° C. behoeft hier niet tegen
te pleiten, zooals MüGGE (106) meent.
Men zou nu kunnen verwachten, dat het tinvijlsel, via de
vloeibare phase, een verandering van ätiotrope vorm ondergaat.
Verkleining van het specifiek volume, zooals wij dit vonden,
zou veroorzaakt kunnen worden door een overgang rh. tetrag.
of grauw wit (tetrag). Nu liggen geen dezer overgangen voor
de hand, daar ten eerste het gewone tinvijlsel blijkens de onder-
zoekingen van Cohen (26) grootendeels bestaat uit wit tetra-
gonaal tin en het bovendien meer aannemelijk zou zijn, dat bij
het vast worden van de weggeperste vloeibare phase de niet-
stabiele, rhombische vorm met grooter specifiek volume zou ont-
staan. Daar wij echter experimenteel vaststelden, dat door druk
het specifiek volume verlaagd wordt tot een constant blijvende
waarde, geeft deze beschouwingswijze ons geen verklaring van
de feiten.
Prof. Kruyt maakte ons er opmerkzaam op, dat in de aflei-
dingen van Bakhuis Roozeboom en Johnston verondersteld
wordt, dat de phasen, ondanks de niet-uniforme druk, met el-
kaar in evenwicht zijn, doch dat zulks in werkelijkheid niet het
geval behoeft te zijn. Dat er in de afleiding van de invloed van
eenzijdige druk op het smeltpunt onjuistheden moeten schuilen,
constateert men bij het toepassen van het theorema op binaire
systemen. Johnston (72) toonde aan, dat de rangschikking
der metalen volgens opklimmende smeltdruk uit de for-
mule van pag. 79) identiek is met die volgens de door Kurnakow
en Zemczuzny (86) bepaalde opklimmende vloeidruk. Men
zou nu verwachten, dat binaire legeeringen, opgebouwd uit een
mechanisch mengsel van de beide componenten, een vloeidruk
moeten hebben, die onafhankelijk is van de concentraties. Im-
mers al deze legeeringen bevatten een eutektikum, dat door zijn
laag, scherp smeltpunt gekarakteriseerd is en dat dus bij ge-
ringe druk zal beginnen te vloeien. Kurnakow c.s. (87) vindt
echter in dit geval een lineair verband tusschen vloeidruk en
concentratie.
Terwijl het theorema van de eenzijdige druk ons reeds
in de steek laat voor een verklaring van de bij zuiver
tin waargenomen verschijnselen, is het zeker niet zonder meer
toe te passen op binaire systemen, alhoewel het voor de hand
ligt aan te nemen, dat onze tinamalgamen met pl.m. 20 % kwik
bij de door ons aangewende drukken plastisch zijn geworden.
Beschouwen wij nu de inwerking van kwik op tin, dan valt
allereerst op te merken, dat het kwik, als oplosmiddel werkend,
de omzetting tot de stabiele phase moet bevorderen. Het nog
aanwezige rhombische tin zal in de tetragonale vorm worden
omgezet onder volumeverkleining. De vorming van het meng-
kristal moet, zooals op pag. 68 werd uiteengezet, onder volume-
verkleining verloopen, zoodat wij goede grond hebben aan te
nemen, dat de inwerking van kwik op tin onder zwakke con-
tractie verloopt. Bij gebruik van veel kwik zal deze reactie spoe-
dig afgeloopen zijn, zoodat het begrijpelijk is, dat tin met veel
kwik aangemaakt geen bijzondere volumeverandering vertoont i).
De amalgamen 62, 63, 71 en 72 (fig. 25 en tabel VII A) doen
zien, dat deze contractie soms nog eenige uren na de berei-
ding blijft voortgaan, speciaal indien bij gebruik van geringe
persdruk en weinig kwik de amalgamatie niet krachtig is ver-
loopen.
Het optreden na eenige tijd, of reeds dadelijk na de berei-
ding, van een expansie, speciaal wanneer door krachtige druk
de vloeibare phase door het blokje is geperst, is echter niet
eenvoudig te verklaren.
Gebruik maken van eenzijdige druk schijnt essentieel te zijn
voor het optreden van de expansie -), die nog versterkt kan
worden door uit te gaan van tin, waarvan door persing het
specifiek volume verlaagd is. Toepassing van het theorema van
de niet-uniforme druk is hier aan sterke bedenking onderhevig,
omdat reeds door de betrekkelijk lage druk van 50 kg/cm^ (bij
Tammann zelfs van 35 kg/cm^) een expansie schijnt te worden
opgewekt.
Een behoorlijke interpretatie van de bij het amalgameeren
van tin waargenomen verschijnselen is ons dus niet gelukt.
Nader onderzoek in deze materie lijkt ons daarom gewenscht.
§ 5. Ternaire amalgamen uit zilver en tin.
A. Kwikopname en bereiding.
De verschillende soorten vijlsel, besproken in § 2 pag. 45
van dit hoofdstuk werden tot amalgamen verwerkt, door het
vijlsel met het dubbele gewicht aan kwik in het mortier gedu-
rende 6 minuten samen te wrijven. De ontstane amalgaambrei
werd dan in een stalen ring met afschroefbare bodem gegoten
en met behulp van een precies in de ring passende pen onder
druk gebracht in het toestel van fig. 2 A en het uittredende
kwik met een penseel verwijderd.
Door wegen van het amalgaam vóór en na de persing kan,
1)nbsp;C. f. pag. 75.
2)nbsp;C. f. pag. 75 en 76.
•') C. f. pag. 77.
-ocr page 105-veronderstellend dat zuiver kwik uittreedt, het kv;^ikgehalte van
het amalgaamcylindertje berekend worden. Ter controle werd
van drie aldus bereide amalgamen het kwikgehalte analytisch
bepaald en dit vergeleken met de door weging berekende. Wij
vonden:
Door analyse: 63.4 % Hg Door weging: 64.0 % Hg
35.0 % Hgnbsp;35.5 % Hg
65.6 % Hgnbsp;66.0 % Hg
Deze verschillen zijn voor ons doel niet groot genoeg, om de
omslachtige analytische kwikbepaling boven de eenvoudige in-
directe methode prefereeren.
De reproduceerbaarheid der kwikopname bij gebruik van een
bepaalde persdruk bleek zeer bevredigend te zijn.
Om het volume van het amalgaamblokje bij de dilatometri-
sche waarnemingen te kunnen bepalen, trachtten wij de inge-
sloten lucht te verwijderen door het vijlsel onder toluol met
kwik aan te wrijven. Wij kregen echter zulke brosse, niet ver-
werkbare amalgamen, dat wij van deze werkmethode moesten
afzien
Sterner—Rainer (135) geeft aan, dat bij het volgen van
een werkmethode als de onze geen verschillen zouden zijn te
constateeren tusschen het kwikgehalte van uit verschi of oud
vijlsel bereide amalgamen, al zou het laatste ook minder gretig
het kwik opnemen. Wij namen echter waar, dat het typische
„ageingquot;-verschijnsel ook bij onze werkwijze te constateeren
was, zooals uit onderstaande cijfers blijken kan
Vijlsel no. 6 dadelijk na het vijlen, door druk van 75 kg/cm'^,
een amalgaam met 65.6 % Hg.
Vijlsel id, kunstmatig verouderd, door druk van 75 kg/cm-,
een amalgaam met 52.0 % Hg.
Vijlsel id. dadelijk na het vijlen, door druk van 25 kg/cm^
een amalgaam met 61.2 % Hg.
Vijlsel id. kunstmatig verouderd, door druk van 25 kg/cm^,
een amalgaam met 56.5 % Hg.
Vijlsel no. 26 dadelijk na het vijlen, door druk van 25 kg/cm^,
een amalgaam met 37.0 % Hg.
Vijlsel id. kunstmatig verouderd, door druk van 25 kg/cm^,
een amalgaam met 31.0 % Hg.
1) C. f. pag. 19.
C. f. pag. 7.
•'0 Voor de nummers der vijlselsoorten zie Tabel 1 pag. 45.
-ocr page 106-TABEL IX.
Ternaire amalgamen. Overzicht.
Num- |
Vijlsel |
Kwikgehalte |
i Druk waaron- |
Ouderdom |
van |
amalg. |
amalgaam |
! geperst in i |
van vijlsel |
1 |
1 |
75 | ||
2 |
2 |
75 | ||
4 |
2 |
25 | ||
6 |
9 |
56 |
3 | |
8 |
10 |
57 |
75 |
3 |
9 |
11 |
65 |
25 |
3 |
10 |
11 |
60 |
75 |
3 |
11 |
5 |
67 |
75 |
5 |
12 |
5 |
66 |
75 |
5 |
13 |
8 |
67 |
25 |
3 |
14 |
8 |
66 |
75 |
3 |
15 |
7 |
66 |
75 |
3 |
16 |
7 |
68 |
25 |
3 |
17 |
3 |
64 |
25 |
5 |
18 |
3 |
64 |
75 |
5 |
19 |
4 |
55 |
25 |
6 |
20 |
4 |
51 |
75 |
6 |
21 |
12 |
56 |
25 |
4 |
22 |
12 |
47 |
75 |
4 |
23 |
13 |
49 |
23 |
4 |
24 |
14 |
53 |
25 |
4 |
25 |
14 |
45 |
75 |
4 |
26 |
15- |
50.5 |
25 |
4 |
27 |
16 |
47.5 |
25 |
4 |
28 |
17 |
47 |
25 |
4 |
29 |
18 |
44 |
25 |
4 |
30 |
19 |
42 |
25 |
4 |
31 |
20 |
43.5 |
25 |
4 |
32 |
21 |
39 |
25 |
4 |
33 |
22 |
39 |
25 |
4 |
34 |
6 |
56.5 |
25 |
4 |
35 |
23 |
35 |
25 |
4 |
36 |
24 |
36 |
25 |
4 |
37 |
25 |
34.5 |
25 |
4 |
38 |
26 |
31 |
25 |
4 |
39 |
18 |
35 |
75 |
5 |
40 |
19 |
34 |
75 |
5 |
41 |
20 |
35.5 |
75 |
5 |
42 |
5 |
65 |
75 |
5 |
43 |
27 |
60 |
25 |
3 |
44 |
9 |
66 |
25 |
5 |
45 |
10 |
60 |
25 |
kunstmatig |
65 |
verouderd | |||
46 |
11 |
25 |
5 | |
47 |
28 |
58 |
25 |
3 |
48 |
28 |
58 |
75 |
3 |
78 |
7 |
65.6 |
75 |
10 |
79 |
12 |
40 |
75 |
10 |
80 |
18 |
27 |
75 |
10 |
81 |
19 |
32.5 |
75 |
10 |
82 |
20 |
32 |
75 |
10 |
83 |
14 |
52 |
25 |
11 |
84 |
14 |
46 |
75 |
11 |
85 |
15 |
50 |
25 |
11 |
86 |
17 |
46 |
25 |
11 |
87 |
27 |
59.5 |
25 |
11 |
88 |
9 |
65 |
25 |
11 |
89 |
11 |
63 |
25 |
n |
90 |
10 |
60 |
25 |
11 |
91 |
28 |
57 |
25 |
9 |
92 |
28 |
54 |
75 |
9 |
97 |
2 |
65.6 |
75 |
0 |
98 |
2 |
61.2 |
25 |
0 |
99 |
26 |
37 |
25 |
0 |
100 |
8 |
63 |
25 |
0 |
101 |
2 |
75 |
kunstmatig | |
102 |
2 |
verouderd | ||
103 |
2 |
25 | ||
104 |
2 |
id. |
■ ^ ^ or Vóm n,nbsp;met üe nummers der curven
in de fig. 26 t.e.ni. ól.nbsp;,
-) Zie Tabel 1 en fig. 5
-ocr page 107-Vijlsel no. 8 dadelijk na het vijlen, door druk van 25 kg/cm-,
een amalgaam met 66.0 % Hg.
Vijlsel id. kunstmatig verouderd, door druk van 25 kg/cm^
een amalgaam met 66.6 % Hg.
Hieruit blijkt, dat slechts vijlsel no. 8, bestaande uit zuivere
)8-phase geen „ageingquot;-verschijnsel vertoont, alhoevv'el wij op
pag. 49 lieten zien, dat het specifiek volume van dit soort vijlsel
door verhitten op pl.m. 100° C. verandert. Verandering (door
verhitting) van spec. volume en kwikopname gaan dus niet
parellen
Uit fig. 8 (pag. 33) blijkt, dat legeeringen met hoog zilverge-
halte meer kwik kunnen opnemen, zonder in evenwichtstoestand
vloeibare phase te bevatten, dan die met hoog tingehalte.
Vergelijking van de waarden in Tabel IX laat zien, dat tin-
rijke legeeringen veel minder kwik opnemen dan de op analoge
wijze behandelde zilverrijke legeeringen met dezelfde voorge-
schiedenis.
Het bleek bij het onderzoek van diverse soorten vijl-
sel, allen van gelijke ouderdom, dat het niet het vijlsel met de
samenstelling overeenkomend met Ag3Sn4 is, dat een maxi-
male kwikopname vertoont — zooals Sterner—Rainer (135)
aangeeft —, maar de soorten vijlsel met 76.9 % zilver (Tabel I,
pag. 45). De vaste oplossing ^ (fig. 5) is aansprakelijk te
stellen voor deze hooge kwikopname. Zoo bezitten de amalga-
men uit snel gekoelde legeeringen — die nog onomgezette
j3-phase bezitten — een grooter kwikgehalte dan de amal-
gamen uit dezelfde legeeringen, maar waar door uitgloeien de
vaste oplossing is omgezet in de chemische verbinding AggSn.
Naarmate in de zuivere ^-phase (vijlsel no. 28, 10 en 8) min-
der tin aanwezig is, schijnt de hoeveelheid opgenomen kwik af
te nemen.
Daar vijlsel 27 meer kwik opneemt dan vijlsel no. 28 en vijlsel
9 meer dan vijlsel no. 10, schijnt het kwik door een heterogeen
gestold mengkristal sneller te diffundeeren dan door een homo-
geen. Dit is in verband met de onderzoekingen van Tammann
(139) ook begrijpelijk.
Uit de cijfers van Tabel IX kan verder blijken, dat na pl.m.
6 maanden de verschillende soorten vijlsel een grootere hoeveel-
heid kwik kunnen opnemen dan, na pl.m. 11 maanden, onder ove-
rigens gelijke omstandigheden. Het vijlsel is dus na zes maanden
nog niet in een eindtoestand; om uniforme resultaten te ver-
krijgen schijnt het dus gewenscht het vijlsel „kunstmatig te ver-
ouderen.quot;
B. Hardheidsbepalingen.
Met behulp van de op pag. 15 beschreven methode kon de
hardheid op verschillende oogenblikken na de bereiding bepaald
worden. Uit de verkregen waarden voor de hardheid kan een
indruk verkregen worden van de snelheid van hardworden en
de maximale einhardheid.
De onderzoekingen werden uitgevoerd aan kunstmatig ver-
ouderde vijlselsoorten.
In overeenstemming met Sterner—Rainer vonden wij, dat
amalgamen uit vijlselsoorten met meer dan 73 % zilver — spe-
ciaal wanneer door verhitten uitsluitend ß-phase aanwezig was
— een zeer lage hardheid vertoonden, vooral wanneer door
hooge druk niet te veel kwik in het amalgaam gelaten was.
Technisch zijn deze soorten dus onbruikbaar.
In het algemeen konden wij geen groote invloed van de druk,
bij het wegpersen van het kwik uitgeoefend, op de hardheid
constateeren.
Maximale hardheid werd gevonden bij de amalgamen bereid
uit legeeringen met 73 % zilver, zonder dat een belangrijke in-
vloed van de voorgeschiedenis der legeering kon worden gecon-
stateerd (amalg. 1, 2 en 4, fig. 26).
De tijd, waarin de eindhardheid bereikt wordt, varieert
eenigszins bij verschillende amalgamen, zonder dat wij een be-
paalde factor, hierop van invloed, konden aanwijzen (fig. 26).
Wel constateerden wij, dat aanmaken van het amalgaam met
te weinig kwik, zoodat geen behoorlijk plastische consistentie
verkregen wordt, de hardheid ongunstig beïnvloedt.
Uit de hardheidsbepalingen konden wij geen conclusies trek-
ken omtrent de opbouw van de ternaire almalgamen, daar de
berekening van de hardheid der amalgamen uit de hardheid
van de samenstellende phasen tot geen resultaat leidde
C. Specifiekevoluminaderternaireamalgamen.
Van een twintigtal zilver-tin-amalgamen' werd ongeveer
3 maanden na de bereiding — na welke tijd alle merkbare vo-
lumeveranderingen beëindigd zijn — het specifiek volume be-
paald. De amalgamen werden daartoe in een slagmortier door
1)nbsp;C. f. pag. 25.
2)nbsp;C. f. pag. 16.
-ocr page 109- -ocr page 110-een krachtige hamerslag in kleine partikels verbroken en daar-
na in een agaten mortier stoffijn gepoederd. De bepalingen
werden verricht in Pyknometers met toluol als afsluitvloeistof.
De uitkomsten zijn vereenigd in Tabel X. De plaats van de on-
derzochte amalgamen in het ternaire systeem (fig. 8 pag. 33) is
met het desbetreffend nummer aangegeven op de verbindingslijn
van het Hg-hoekpunt met het punt, dat op de Ag-Sn-zijde de
samenstelling van de vijlselsoort weergeeft, waaruit het amal-
gaam bereid is. Deze amalgamen vallen meestal binnen de
driehoek D. Op grond van de door Knight en Joyner ge-
geven voorstelling bestaan deze amalgamen dus uit een mecha-
nisch mengsel van de drie phasen: lo AggSn; 2o verzadigde vaste
oplossing van kwik en tin; 3o ternair mengkristal van AggSn
en Ag3Hg4. De hoeveelheden dezer phasen zijn voor elk amal-
gaam te berekenen door de hefboombetrekking, welke bereke-
ning het eenvoudigst graphisch kan geschieden (5). De uit-
komsten zijn in tabel X weergegeven.
Daar het specifiek volume van een mechanisch mengsel addi-
tief te berekenen is uit de specifieke volumina der samenstellen-
de bestanddeelen, is het specifiek volume van de amalgamen, in
de evenwichtstoestand tc berekenen, indien de specifieke volu-
mina der samenstellende phasen bij de temperatuur van het on-
derzoek bekend zijn.
Voor AggSn vonden wij (pag. 52)
S.V. 75 ^ 0.1015
4' 00
Alhoewel de samenstelling van het mengkristal van kwik en
tin niet scherp te bepalen, was, meenden wij (pag. 67) het kwik-
gehalte op 17% te mogen stellen. Wij nemen derhalve aan:
S.V. 35° 75 ^ 0.125'quot;' (Tabel VI)
4' 00
De samenstelling van het ternaire mengkristal is evenmin
met zekerheid aan tc geven. Het punt X in fig. 8 is aangegeven
naar de gegevens van Knight en Joyner (82). Aannemende,
dat X ligt op de verbindingslijn van de punten Ag3Hg4 en
AggSn, kan het specifiek volume van deze phase berekend wor-
den uit de bekende specifieke volumina van AggSn en Ag3Hg4
(pag. 55). Wij vonden zoo voor X:
S.V. 75 ^ 0.075quot;
4° 00
De berekening leerde ons, dat een speling van 1 % in de lig-
ging van de hoekpunten van driehoek D het berekende specifiek
TABEL X.
c £ W) E |
é 3 c jA |
M X |
Procentueele |
Begin- |
Bere- S V 35°75 C5.V. 40QQ in eind- |
Bepaald O V SS-TÖ b.v. |
Verschil bep. in % | ||
AgaSn |
X |
|Sn-Hg| | |||||||
6 |
9 |
56 |
14 |
81 |
5 |
0.0814 |
0.08242 |
— 1.2 | |
8 |
10 |
57 |
13 |
82 |
5 |
0.0811 |
0.08054 |
0.7 | |
9 |
11 |
65 |
92 |
8 |
0.0791 |
0.07894 |
0.2 | ||
10 |
11 |
60 |
7.5 |
86.5 |
6 |
0.0800 |
0.07971 |
-f 0.2 | |
19 |
4 |
55 |
12.5 |
77.5 |
10 |
0.0861 |
0.0833 |
0.08285 |
0.5 |
20 |
4 |
51 |
19 |
72 |
9 |
0.0871 |
0.0845 |
0.08392 |
0.7 ■ |
21 |
12 |
56 |
10 |
78 |
12 |
0.0877 |
0.0839 |
0.08368 |
0.2 |
23 |
13 |
49 |
21 |
68.5 |
10.5 |
0.0887 |
0.0859 |
0.08582 |
0.1 |
24 |
14 |
53 |
14.5 |
74 |
11.5 |
0.0876 |
0.0845 |
0.08378 |
0.8 |
30 |
19 |
42 |
25 |
56 |
20 |
0.0936 |
0.0923 |
0.09185 |
0.5 |
34 |
6 |
56.5 |
10 |
80 |
10 |
0.0858 |
0.0827 |
0.08361 |
— 1.0 |
35 |
23 |
35 |
19 |
40.5 |
40.5 |
0.1023 |
0.1005 |
0.09933 |
1.2 |
36 |
24 |
36 |
18 |
42 |
40 |
0.1018 |
O.I 000 |
0.09801 |
2.0 |
37 |
25 |
34.5 |
13 |
38 |
49 |
0.1054 |
0.1033 |
0.1029 |
0.4 |
38 |
26 |
31 |
18 |
32 |
50 |
0.1070 |
0.1055 |
0.1047 |
0.7 |
40 |
19 |
34 |
37 |
44.5 |
18.5 |
0.0962 |
0.0940 |
0.09331 |
0.8 |
41 |
20 |
35.5 |
33 |
47.5 |
19.5 |
0.0957 |
0.0936 |
0.09314 |
0.5 |
45 |
10 |
60 |
0.0801 |
0.07782 |
1.8 | ||||
97 |
2 |
65.6 |
0.0835 |
0.0799 |
0.08019 |
— 0.2 | |||
98 |
2 |
61.2 |
3 |
86 |
11 |
0.0850 |
0.0816 |
0.08252 |
— 1.1 |
volume van het ternair amalgaam pl.m. 0.4 % verandert. Groote
beteekenis kan dus aan de genoemde onzekerheden voor ons
doel niet worden toegeschreven.
Vergelijkt men de berekende en de bepaalde waarden uit
Tabel X, dan ziet men dat de afwijkingen bijna steeds kleiner
Zie Tabel IX.
2)nbsp;Zie fig. 5.
3)nbsp;Procentueele samenstelling: 5.5 Hg, 10 |Sn—Hg|. 84.5 X.
-ocr page 112-zijn dan 1 %. Wanneer men bedenkt met welke onzekerheden
onze berekeningen behept zijn, dan mag men uit deze cijfers
toch wel de conclusie trekken, dat de door Knight en Joyner
gegeven voorstelling van het ternaire evenwicht in groote trek-
ken juist is. Men bedenke voorts, dat de afwijkingen bijna
zonder uitzondering positief zijn, wat kan wijzen op een syste- ^
matische fout. Geen regelmatige beïnvloeding van de fout door
de samenstelling valt te constateeren.
In ieder geval vinden wij nergens afwijkingen van pl.m. 5 %,,
zooals Tammann en Dahl (140) die meenen geconstateerd te,
hebben.
In de Tabel zijn verder opgenomen de beginvolumina per;
gram. Deze waarden werden berekend met behulp van de be-
kende specifieke volumina van kwik en van de zilver-tin-legee-
ringen. De verhouding kwik: vijlsel geeft de 3e kolom. De
waarden van de beginvolumina geven dus aan het specifiek vo-
lume op het oogenblik, dat het overtollige kwik wordt uitge-
perst, indien nog geen reactie was ingetreden. Vergelijkt men
deze waarden met de specifieke volumina in eindtoestand, dan
blijken de eerste steeds hooger te zijn dan de laatste. Het vel-
schil is — zooals begrijpelijk — vooral groot in die gevallen,
waarin veel Ag3Hg4 gevormd wordt. Theoretisch zou
men dus bij al onze ternaire amalgamen een
sterke contractie kunnen verwachten. Wanneer
de reactie, waarbij Ag3Hg4 gevormd wordt naast het meng-
kristal van tin en kwik nog voortschrijdt nadat het kwik is uit-
geperst, zou dus in de vulling een contractie optreden, waar-
door het materiaal voor de tandheelkundige techniek onbruik-
baar wordt. In hoeverre de werkelijke volumeveranderingen
hieraan beantwoorden, zal hieronder uitvoerig worden nage-
gaan.
Zooals uit Tabel IX quot;kan blijken, zijn de amalgamen 97 en
98 bereid uit versch vijlsel AggSn. De afwijkingen van hun
specifieke volumina van de berekende zijn geheel van de orde
van grootte als bij de anderen. Inderdaad schijnen dus de reac-
ties, die zich bij het amalgameeren van versch vijlsel afspelen
naar hetzelfde eindevenwicht toe te loopen als bij oud of kunst-
matig verouderd vijlsel (zie pag. 37). Daar het specifiek volu-
me van versch vijlsel grooter is dan dat van oud vijlsel zou men
bij een amalgaam uit het eerstgenoemde een nog sterker con-
tractie kunnen verwachten dan bij een uit het laatste.
D. Volumeveranderingen van ternaire amal-
gamen.
. De voor dilatometrische proeven gebruikte amalgamen wer-
den bereid op de op pag. 81 beschreven wijze. Men kan zich
voorstellen, dat door het uitoefenen van een druk van resp. 25
en 75 kg/cm- in het amalgaam wisselende hoeveelheden mecha-
nisch vastgehouden kwik overblijven. De veranderingen, optre-
dend vóór het uitpersen van het kwik, zijn dus in op gelijke
wijze bereide amalgamen identiek; de door ons dilatometrisch
waargenomen veranderingen na het uitpersen, zullen echter af-
hankelijk zijn van de uitgeoefende persdruk.
Amalgaam 18 (fig. 27) is in duplo gemaakt. De curven zijn
goed reproduceerbaar (18^ en I82).
Het is nu gebleken, dat het trekken van conclusies uit de
door ons bepaalde volumeveranderingen — de graphische weer-
gave hiervan zullen wij in navolging van Gray (56) reactie-
curve noemen — ten zeerste bemoeilijkt wordt door superpositie
van allerlei factoren. Het eerste stadium van de bereiding ver-
loopt voor alle amalgamen op precies dezelfde wijze. Echter
zal bij de eene soort zilver-tin-legeering op het oogenblik, dat
het overtollige kwik wordt uitgeperst, meer onaangetast mate-
riaal aanwezig zijn dan bij de andere. Het uitoefenen van een
bepaalde druk zal dus voor alle amalgamen niet steeds hetzelfde
effect hebben. Wel zal men mogen beweren, dat door gebruik
van uiteenloopende drukken bij overigens op dezelfde wijze
bereide amalgamen de hoeveelheid vrij kwik, die men na het
uitstooten van het amalgaam daarin overlaat, varieert. Komt
echter aan de druk nog een speciale beteekenis toe voor de
eigenschappen van het materiaal, geheel afgezien van de hoe-
veelheid kwik, die men er door in het amalgaam laat ~ wat in
verbaind met onze beschouwingen bij de tinanialgamen niet
onmogelijk is — dan krijgt men door het eenvoudig laten
varieeren van de druk reeds een superpositie van verschillen-
de factoren. De grootte van de kristallen in de diverse reguli
zal ook van invloed zijn op de kwikopnamc, en deze is, door
de zeer varieerende voorbehandeling, moeilijk gelijkwaardig te
houden.
Het is achteraf dan ook wel begrijpelijk, dat wij niet tot een
vaste meening omtrent de invloed van verschillende factoren
op de eigenschappen van zilver-tin-amalgamen konden komen.
De meeste amalgamen werden bereid door gebruikmaking
van een druk van 25 kg/cm^ in sommige gevallen van een druk
TABEL XI (vgl. fig. 27).
Vijlselsoorten uit snel-gekoelde reguli bereid.
Ë c |
Volumeverandering in mmVcm^ na | |||||||||
Sn—- iel |
2 h |
4 h |
6 h |
10 h |
20 h |
30 h |
40 h |
50 h |
80 h |
10 dagen |
44 |
2.0 |
-f 4.4 |
6.8 |
12.2 |
31.0 |
48.0 |
Niet ^ |
/erder |
1 voortgezet | |
42 |
0.6 |
3.2 |
5.6 |
10.2 |
20.4 |
28.8 |
34.0 |
1 id. |
4.4 | |
17 |
- 1.7 |
- 1.0 |
- 0.5 |
0.3 |
1.0 |
-1- 3.2 |
3.6 |
3.6 | ||
181 |
1.0 |
2.0 |
3.0 |
4.0 |
6.2 |
6.4 |
Niet V |
erder \ |
?oort- | |
182 |
1.2 |
2.5 |
3.6 |
4.8 |
6.0 |
6.7 |
7.1 |
1 |
1 id. |
— |
21 |
- 3.6 |
- 4.8 |
- 4.3 |
- 3.2 |
- 0.6 |
1.2 |
2.2 |
2.8 |
3.2 | |
• 22 |
- 0.4 |
- 0.3 |
- 0.2 |
0.3 |
2.8 |
4.8 |
6.4 |
7.2 |
4.4 |
4.8 |
26 |
- 2.2 |
- 2.2 |
- 1.6 - 3.8 |
- 0.4 |
1.6 |
3.2 | ||||
29 |
- 3.4 |
- 3.9 |
- 3.2 |
- 0.8 |
0.8 |
1.8 |
1.8 |
1.8 |
2.0 | |
32 |
- 2.0 |
- 2.8 |
- 4.0 |
- 4.7 |
- 5.2 |
- 5.2 |
- 5.2 |
1- 5.2 |
- 5.2 |
- 5.2 |
35 |
- 2.8 |
l- 4.3 |
i- 4.A |
i- 4.£ |
i- 4.4 |
- 4.2 |
1- 4.2 |
!- 4.2 |
!- 4.2 | |
37 |
0.( |
)- 1.^ |
[- 2.' |
!- 4.f |
)- 4.1 |
- 4.C |
1- 4.C |
)- 3.£ |
3.5 | |
43 |
- 13.: |
2- 22.( |
)- 29.( |
)- 38.' |
t- 44.( |
)- 45.: |
gt;- 46.' |
1- 46.J |
i- 47.g |
; |
van 75 kg/cm^ Een belangrijke invloed van de persdruk op de
volumeveranderingen konden wij niet vinden. Daar hierover ook
het zeer exacte onderzoek van Gray (56) loopt, scheen ons een
uitvoerig onderzoek hiernaar overbodig. Meer aandacht schon-
ken wij aan de invloed van de chemische samenstelling en voor-
geschiedenis van onze vijlselsoorten.
Fig. 27 geeft de reactiecurven van amalgamen, bereid uit
vijlsel, afkomstig van snel gekoelde reguli (Tabel I, pag. 45).
De curve-nummers zijn in tabel IX in de eerste kolom gerang-
schikt, zoodat de bereiding, samenstelling enz. der amalgamen
met behulp van deze Tabellen dadelijk kan worden afgelezen.
Het vijlsel, waaruit deze groep amalgamen bereid is, was pl.m.
4 maanden oud. (Zie verder tabel XI).
Wij zien hieruit, dat het amalgaam, bereid uit vijlsel 27
(Tabel 1) dadelijk na de bereiding begint sterk te contraheeren
en dat deze contractie na pl.m. 20 uur bijna reeds haar maxi-
mum bereikt heeft (Amalg. no. 43). Daarentegen vertoont het
amalgaam, bereid uit vijlsel no. 9, waarvan de chemische samen-
stelling slechts weinig verschilt met die van vijlsel 27, juisr
een zeer sterke expansie, geheel in overeenstemming met de
resultaten van black (14) en Sternef^—Rainer (135) (Amalg.
no. 44). Een verschil van slechts enkele % in samenstelling
verandert hier dus totaal de eigenschappen van het amalgaam.
Wel is in vijlsel no. 27 waarschijnlijk de a-phase (fig. 5)
grootendeels nog bewaard gebleven, terwijl in vijlsel no. 9
bijna alles tot — heterogeen gestolde — j3-vaste-oplossing is
geworden.
Het amalgaam uit vijlsel no. 5 (Amalg. no. 42) is, zooals te
verwachten is, in eigenschappen tamelijk gelijkwaardig met
amalgaam no. 44 uit vijlsel no, 9. Ook hier een expansie, die
echter minder sterk is, .geheel in overeeenstemming weer met
Sterner—Rainer (135).
De amalgamen 17 en 18 zijn bereid uit vijlsel no. 3. Curve 17
vertoont het beeld, zooals Gray dat als „algemeenquot; beschouw-
de n.1. in de eerste tijd na de bereiding een contractie,
daarna een expansie. Bij het door ons bereide amalgaam von-
den wij de maximale contractie na 1 uur liggen bij 1,8 mm^/cm^.
De daarna optredende expansie bereikt na pl.m. 34 uur haar
maximum, waarbij het oorspronkelijk volume een vergrooting
heeft ondergaan van 3.4 mm-^cm^ Gebruikmaking van hoogere
' druk (amalgaam 18) schijnt het beginstadium te onderdrukken,
en doet reeds dadelijk de expansie optreden.
^ Eigenaardig doen in dit verband de amalg. 21 en 22 aan. Men
zou hier curven kunnen verwachten, die óf een contractie — öf
een contractie gevolgd door een zwakke expansie, zouden te zien
TABEL XII (vgl. fig. 28).
Vijlselsoorten uit reguli met thermische voorbehandeling.
Volumeverandering in mmVcm® na
O) ^
5 rt X)
n C ni
10
dagen
30 h
40 h
80 h
20 h
50 h
10 h
6 h
4 h
2 h
14.81 17.6
10.5
19.6
22.0
5.4
3.2
2.0
0.6
16
14.8: 19.2
22.4
27.8
10.4
4.4
2.0
0.6
0.0
15
Niet verder voortgezet.
13.6
4.2
7.2
2.6
1.4
46
- 0.5
- 0.0
- 0.4
- 0.2
- 0.4
- 0.5
- 0.5
- 0.6
- 0.6
19
H 3.6
1.0
0.2
- 0.7
- 3.6
- 2.0
- 1.2
1.7
1.0
0.6
0.4
20
- 2.6
- 2.9
- 2.4
- 2.2
- 2.2
- 2.0
- 1.3
- 0.6
34
- 8.8
- 8.8
- 8.8
- 8.8
- 8.8
- 8.8
- 8.2
- 7.0
- 5.0
30
- 4.0
2.9
2.4
2.4
2.2
1.2
- 3.2
- 0.6
- 4.4
- 4.8
27
- 3.8
10.6
9.6
9.2
8.0
5.2
- 2.2
1.8
- 4.0
- 4.6
23
Niet verder voortgezet.
- 40.0
- 38.2
- 28.0
- 16.0
- 7.0
3.8
48
_ 44.4- 45.0 - 52.0
- 43.0
- 36.0
- 14.0
- 4.4
- 0.2
4.0
47
geven. Sterner—Rainer vindt inderdaad een dergelijk beeld.
Wij vonden echter een tamelijk sterke contractie, die vrij spoedig
overgaat in een sterke expansie.
Naarmate we ons meer naar de tinkant verplaatsen, wordt
de expansie, volgend op de begincontractie, steeds minder
sterk en minder lang aanhoudend, -om tenslotte geheel tc ver-
dwijnen.
Wanneer men uitgaat van vijlsel, afkomstig
van reguli, die aan geen speciale voorbehan-
deling onderworpen zijn geweest, is dus een
bepaalde invloed van de samenstelling op dc
volume-veranderingen te constateeren.
Amalgamen, bereid uit vijlsel van reguli, die door een ther-
TABEL XIII (vgl. fig. 29).
Vijlsel bevat meclianiscli mengsel van Ag^Sn en Sn
Volumeverandering in mms/cm» na
zib |
2 h |
4 h |
6 h |
10 h |
20 h |
30 h |
40 h |
50 h |
80 h |
10 |
34 |
- 0.4 |
- 0.6 |
- 1.0 |
- 1.3 |
- 2.0 |
— 2.2 |
- 2.2 |
- 2.4 |
- 2.6 |
- 2.9 |
24 |
- 2.8 |
- 3.6 |
- 3.2 |
- 2.4 |
- 0.5 |
0.4 |
1.2 |
1.6 |
1.2 | |
25 |
- 2.0 |
- 3.4 |
- 3.6 |
- 2.8 |
- 2.0 |
- 0.2 |
1 0.4 |
1.0 |
1.0 | |
28 |
- 4.6 |
- 6.0 |
- 6.4 |
- 6.6 |
- 5.2 |
- 2.0 |
1.2 |
3.6 |
6.2 |
4- 6.8 |
31 |
- 2.0 |
- 2.4 |
- 2.5 |
- 2.6 |
- 2.7 |
- 2.8 |
- 2.8 |
- 3.2 |
- 3.6 | |
33 |
- 2.3 |
- 3.8 |
- 4.3 |
- 4.4 |
- 4.4 |
- 4.4 |
- 4.4 |
- 4.4 |
- 4.4 | |
36 |
- 2.G |
1- 3.8 |
1- 5.2 |
- 5.4 |
- 4.0 |
- 4.0 |
- 4.0 |
- 4.0 |
- 4.0 | |
38 |
- 2.C |
1- 3.5 |
1 - 4.C |
1- 3.e |
i- 2.Ö |
1 - 2.9 |
1 - 2.8 |
1- 2.8 |
2.8 |
TABEL XIV (vgl. fig. 30).
Vijlselsoorten 10—11 maanden oud.
Volumeverandering in mm^'/cm^ na
10
dagen
Ë rt
80 h
50 h
40 h
30 h
20 h
10 h
6 h
4 h
2 h
23.2
30.2
24.8
18.8
14.0
8.0
5.6
4.0
2.0
78
7.6
40.8
32.8
18.0
11.2
3.8
- 10.6
-nbsp;9.8
-nbsp;14.2
-nbsp;8.8
- 14.2
- 9.6
- 8.8
- 8.4
- 8.2
- 8.1
- 7.9
- 7.0
- 6.0
- 4.0
79
8.4
- 8.2
- 8.0
- 7.7
- 7.6
- 7.0
- 6.0
- 4.6
- 2.8
80
- 13.4
- 13.0
- 12.8
- 12.6
- 12.5
- 11.2
- 8.8
- 6.6
- 4.0
81
- 8.0
- 7.0
- 6.6
- 6.4
- 6.2
- 6.0
- 5.2
- 4.2
- 2.5
82
- 13.0
- 11.6
- 11.0
- 10.6
- 10.2
- 9.0
- 8.0
- 6.5
- 4.8
83
- 3.0
- 8.0
- 7.2
- 6.3
- 6.0
- 5.6
- 5.2
- 4.5
- 4.0
- 2.0
84
Niet verder voortgezet
- 8.2
- 6.8
- 5.4
- 4.3
- 2.4
85
- 15.4
- 14.0
- 12.4
- 12.0
- 11.6
- 10.8
- 9.6
- 8.0
- 6.6
- 5.2
86
Niet verder voortgezet
-I- 7.8
6.0
4.6
4.2
3.2
89
- 13.2
id.
90
- 14.0
ld.
87
- 71.5
- 71.5
- 70.6
- 68.0
- 61.0
- 35.0
- 22.0
- 14.0
- 2.0
91
- 11.0- 20.0
- 65.0
- 62.0
- 59.4
- 32.0
- 0.0
92
mische voorbehandeling omgezet zijn in zuivere ^-phase
Cviilsel 28)- in een mechanisch mengsel van ß- en «-phase
(vi Isel 7 en 11); in - geheel of gedeeltelijk - zuiver AggSn
(vi lsel 4 en 6); of in AggSn naast gestolde vloeibare phase
(vi Isel 13, 16 en. 19) zijn, voor zoover het dun dilatometrisch
onderzoek'betreft, weergegeven in fig. 28 en tabel XII.
Uit curve 47 en 48 blijkt, dat omzetting van een snel gekoelde
regulus in een die uit zuivere jS-vaste oplossing bestaat, de reac-
tiecurve totaal verandert. Het eerste uur na de bereiding hebben
we hier een expansie, die dan overgaat in een zeer sterke contrac-
tie, terwijl reeds na pl.m. 20 uur het eindvolume bijna bereikt
is' Toevoeging van een weinig y-phase aan de ^-phase
(Ämalg. no. 16, 15 en 46) verandert weer het geheele beeld,
en geeft een sterke expansie te zien.
Amalgamen, bereid uit AggSn-phase vertoonen geen sterke
volumeveranderingen — het vijlsel was 6 maanden bij kamer-
temperatuur bewaard — : een zwakke contractie, die geleide-
lijk in een expansie overgaat (Amalg. 19, 20 en 34). Komt naast
Ag Sn-phase nog gestolde vloeistof voor, dan vinden wij weer,
indien de hoeveelheid AggSn overweegt, een contractie gevolgd
door een sterke expansie, welke laatste geheel verdwijnt, in-
dien we ons naar de tinkant bewegen.
Vergelijkt men de curven uit fig. 28 met die uit fig. 27, dan
springt de invloed van de voorgeschiedenis in het oog. Voor
dc reguli, getemperd bij 450° C en daarna „abgeschrecktquot;,
speelt deze behandeling echter geen belangrijke rol bij dc amal-
gaambereiding.nbsp;,
In fig 29 zijn, naast de reactiecurve van een amalgaam uit
zuiver Ag.,Sn (curve 34) weergegeven de curven van amalga-
men bereid uit vijlsel van dc 4 dagen op 200° C. verhitte en
daarna „abgeschrecktequot; reguli (vijlsel no. 14, 17, 20, 22, 24
en 26). Naarmate de hoeveelheid AggSn vermindert, wordt dc
expansie, volgend op de begin-contractie, steeds minder uit-
gesproken. De invloed van de chemische samenstelling is hier
dus evident. (Zie de bijbehoorende tabel XIII).
In fig. 30 en tabel XIV zijn weegegeven de amalgamen, op
gelijke wijze bereid als de vorigen, maar nu uit vijlsel, dat 10—11
maanden bewaard is bij kamertemperatuur.nbsp;, u , v.^
Amalgaam 87 is bereid als amalgaam 43 (fig. 27 en tabel XI).
Het algemeene verloop der curve (het amalgaam werd 21 dagen
waargenomen) is in beide gevallen hetzelfde; de kwikopname is
trouwens ook niet veranderd.
Hetzelfde geldt voor amalgaam 88, 91 en 92, die overeen-
-ocr page 123-fOol
00 co
-O
acxa
00 en
O .
lt;o s
m
e
O
O ^
lt;r .
üß
E
00
co
01
00
or
9 ?
co N-
S
vO
co
crgt;
00
in
co
CH .
oo to
s
oi 0gt; 00
00 00
TABEL XV (vgl. fig. 31).
Volumeverandering in mm®/cm® na
g ns.0 |
2 h |
4 h |
6 h |
10 h |
20 h |
30 h |
40 h |
50 h |
80 h |
! 10 |
97 |
0.4 |
1.2 |
2.2 |
4.2 |
8.4 |
12.0 |
15.0 |
16.6 |
18.8 | |
98 |
1.2 |
2.0 |
3.0 |
4.4 |
8.2 |
11.6 |
13.6 |
15.6 |
18.0 | |
101 |
- 4.0 |
- 6.0 |
- 7.6 |
- 9.4 |
- 12.0 |
- 12.6 |
- 12.8 |
- 13.0 |
- 13.6 | |
103 |
- 6.8 |
- 9.6 |
- n.8 |
- 14.6 |
- 19.6 |
- 21.6 |
- 22.0 |
- 22.3 |
- 23.2 | |
99 |
- 1.6 |
- 2.8 |
- 4.0 |
5.6 |
- 8.0 |
- 8.6 |
- 9.5 |
- 10.0 |
- 12.0 | |
45 |
- 8.0 |
- 16.0 |
- 22.0 |
- 31.0 |
- 40.0 |
- 40.8 1 |
- 41.6 |
- 42.2 |
- 44.4 | |
102 |
- 3.6 |
- 6.8 |
- 9.6 |
- 13.2 |
- 16.8 |
- 18.0 |
- 19.2 |
- 20.2 |
- 23.6 | |
104 |
- 3.2 |
- 4.8 |
- 6.4 |
- 8.8 |
- 12.0 |
- 13.6 |
- 14.8 |
- 15.6 |
- 16.8 |
komen met resp. amalgaam 44, 47 en 48. Ook amalgaam 78,
correspondeerend met amalgaam 15 (fig. 28), vertoont evenals
deze een vrij sterke expansie, terwijl amalgaam 89 uit vijlsel no.
II zich ook nauw aansluit bij amalgaam 46 (fig. 28).
De amalgamen, bereid uit vijlsel van snel gekoelde of voor-
verhitte reguli met 15—23 % tin, vertoonen dus geen verande-
ring van eigenschappen -met varieerende ouderdom van het
vijlsel. Amalgaam 45 (fig. 31 en tabel XV), bereid uit vijlsel
10 (kunstmatig verouderd), vertoont een reactiecurve, geheel
analoog met de curven van de amalgamen, bereid uit de vijlsel-
soorten 28 en 8, van wisselende ouderdom, en is identiek met
amalgaam 90 uit vijlsel 10, dat 11 maanden oud is. Een geheel
ander beeld vertoonen daarentegen de amalgamen, bereid uit
legeeringen, waarin de AggSn-phase optreed. Deze legeeringen
vertoonen het typische „ageing'-verschijnsel. Vergelijkt men nu
de curve 79 (fig. 30) met de curve 22 (fig. 27) uit hetzelfde,
maar jongere vijlsel, dan ziet men, dat van een expansie niets
meer te bespeuren valt, maar dat het amalgaam voortdurend
contraheert en na pl.m. 20 uur reeds grootendeels tot de eind-
waarde van het volume gekomen is. De andere amalgamen, allen
21 dagen waargenomen, vertoonen eveneens een contractie, die
niet meer overgaat in een expansie. Men vergelijke, met behulp
van Tabel IX, deze curven met die van de uit dezelfde vijlsel-
soorten bereide amalgamen van geringere ouderdom.
V ij 1 s e 1 s O 0 r t e n, d 1 e „a g e i n gquot; v e r t o o n e n, s c h ij n e n
derhalveeenige maanden nadebereidingam al-
ga men te leveren, die na een contractie in het
beginstadium gaan expandeeren. Ouder ge-
worden, leveren deze soorten vijlsel amalga-
men, die contra heeren.
Vergelijkt men de amalgamen 80, 81 en 82 uit resp. vijlsel
no. 18, 19 en 20, dan ziet men, dat verhitting van de zilver-
tin-reguli op 450° C. en daarna „abschreckenquot; de contractie
van het amalgaam schijnt te bevorderen (fig. 30).
Om de invloed van de ouderdom van het vijlsel verder na te
gaan, werden eenige vijlselsoorten in versche toestand en na
„kunstmatig verouderdquot; te zijn tot amalgaam verwerkt. Zoo
zijn in fig. 31 cn tabel XV dc amalgamen 97—100 uit versch
vijlsel bereid, de amalgamen 45 en 101—104 uit „kunstmatig
verouderdequot; soorten. Wij zien hieruit duidelijk, dat versch AggSn
amalgamen levert, die sterk expandeeren (no. 97 en 98). Versch
vijlsel no. 26 vertoont echter even goed een contractie als oud
vijlsel. Deze resultaten zijn geheel in overeenstemming met de
resultaten van TammaNn en Dahl die amalgamen uit „kunst-
matig verouderdquot; en versch vijlsel vergeleken.
Wordt zuiver AggSn gevijld en „kunstmatig verouderdquot;, dan
vertoont het daaruit bereide amalgaam vrij sterke contractie.
Ten overvloede wijzen wij nog eens op de amalgamen 34, 19 en
20 uit AggSn, dat eenige maanden bij kamertemperatuur is
bewaard.
Deze resultaten zijn als volgt samen te vatten:
lo. Zelfs na 5 maanden bij kamertemperatuur bewaard te
zijn geweest, is het vijlsel van zilver-tin-legeeringen met 27 %
en meer tin nog niet in een eindtoestand gekomen.
2o. Bij Iegeeringen met 15—23 % tin is een zeer sterke
-ocr page 127-invloed van de thermische voorbehandeling van de legeering
op de volumeverandering van de daaruit bereide amalgamen tc
constateeren.
3o. Bij legeeringen met 27 % en meer tin vertoonen de amal-
gamen, bereid uit pl.m. 3 maanden oud vijlsel na een contractie
in de eerste uren een expansie, die in intensiteit vermindert bij
toenemend tingehalte.
4o. Legeeringen met 27 % en meer tin, waarvan het vijlsel
pl.m. 1 jaar bij kamertemperatuur bewaard of „kunstmatig
verouderdquot; is, vertoonen een contractie, waarop de voorbehan-
deling der regulus geen belangrijke invloed schijnt te hebben.
5o. Een duidelijke invloed van de grootte van de druk bij
het wegpersen van het overtollige kwik uitgeoefend is, speciaal
indien het vijlsel in eindtoestand gebracht is, niet te consta-
teeren.
6o. Versehe vijlselsoorten, speciaal die uit zuiver AggSn
bereid, hebben neiging tot expansie, naast grootere opname
van kwik.
E. Poging tot interpretatie van de resultaten.
Beziet men de verschillende weergegeven reactiecurven, dan
is het zonder meer duidelijk, dat de bewering van Gray (56),
dat het verloop der volumeverandering gekenmerkt is door een
contractie, die spoedig haar eindwaarde bereikt, gevolgd door
een veel langzamer verloopende expansie, eenige steun kan
vinden. Laten wij even de amalgamen met meer dan 27 % zilver
in de uitgangslegeering buiten beschouwing, dan is dit typische
verloop speciaal te zien bij amalgaam uit vijlsel met een hoog
gehalte aan AggSn-phasc en van betrekkelijk geringe ouder-
dom; vijlsel dus, waarin het typische „ageingquot;-verschijnsel zich
sterk demonstreert. Bij vele van deze amalgamen is, volgens de
dilatometrische waarneming, het eindvolume aanmerkelijk groo-
ter dan het volume bij het begin van de waarneming en zeer
sterk is dit het geval bij het versehe AggSn-vijlsel. Uit het in C
van deze § meegedeelde volgt echter, dat het specifiek volume
van al deze amalgamen, ook van die uit versch vijlsel, aanmer-
kelijk kleiner is dan het volume per gram op het oogenblik,
dat de amalgamatie begint. Het optreden van een expansie is
dus niet duidelijk. De verklaringspogingen van Gray en van
Tammann en Dahl, die niet gewezen hebben op de contradictie
tusschen de uitkomsten der dilatometrische proeven en ge-
vonden specifieke volumina, konden ons, zooals we op pag. 41
reeds bespraken, niet bevredigen.
Wij meenen, dat de feiten beter verllt;laard worden door de
veronderstelling, dat de verschillende bestanddeelen in de le-
geering aanwezig met uiteenloopende snelheid geamalgameerd
worden. Men kan zich indenken, dat bij de aantasting door kwik
de aanwezige AggSn-deeltjes onder expansie in hun bestand-
deelen uiteenvallen en dan de vorming van de verbinding
Ag3Hg4 en het mengkristal van tin en kwik plaats heeft. De
eerste zal ongetwijfeld onder sterke contractie moeten verloopen,
en indien de snelheid van deze reactie die van de tweede over-
treft, zal het resultaat zijn, dat meer ^ggHg^ gevormd wordt
dan in evenwichtstoestand kan bestaan. Daar dit evenwicht
echter, naar de gevonden specifieke volumina leerden, bereikt
wordt, moet dus achteraf het te veel gevormde AggHg^ weer
uiteenvallen in zijn componenten, hetgeen onder expansie ge-
schiedt. De dan optredende anialgamatie van het tin kan men
zich eveneens denken onder expansie te geschieden.
Het verschil tusschen versch en oud vijlsel bestaat in een
verschil in omzettingssnelheid door kwik. Daar dit verschil
min of meer kwantitatief gebonden is aan de hoeveelheid
AggSn in het vijlsel is het verschil in gedrag ten opzichte
van kwik derhalve terug te brengen tot een verschil in diffusie-
snelheid van het kwik door de AggSn-deeltjes. Indien onze
hypothese juist is, moet in versch vijlsel, waarin het AggSn-
partikel zeer snel wordt aangetast, het Ag3Hg4 in groote over-
maat gevormd worden tijdens het aanmaken van het amal-
gaam. Na het uitpersen van het kwik, zal al het beschikbare
AggSn reeds zijn omgezet; van een contractie is dan niets meer
te bespeuren, alleen de expansie, veroorzaakt door het „terug-
loopenquot; van de reacties-naar het eindevenwicht, is waarneem-
baar, geheel in overeenstemming met de waargenomen feiten.
Bij ,,kunstmatig verouderdquot; vijlsel is dc reactie- of diffusie-
snelheid zoo sterk verlaagd, dat indien de amalgamatie van
het zilver ook sneller zou verloopen dan van tin, hiervan niets
te merken is en alleen een regelmatige contractie valt te be-
speuren. Is het vijlsel nog slechts eenige maanden oud, dan
zal men, uit hoofde van de waarnemingen (amalg. 21—29)
hebben aan te nemen, dat ook nog na het uitpersen van het
kwik de omzetting van AggSn onder vorming van Ag3Hg4 door-
gaat, hetgeen wel begrijpelijk is, daar in dit stadium nog voor
dc omzetting beschikbaar AggSn onaangetast aanwezig zal zijn.
De terugvorming van de phasen uit het te veel gevormde
Ag3Hg4 zou dan pas na eenige uren in sneliieid de onder con-
tractie verloopende omzetting van AggSn door kwik gaan com-
penseeren en een expansie treedt in de reactiecurve op.
Eenigszins vreemd doet het hierbij aan, dat deze compensee-
rende reacties zoo langzaam voortschrijden, alhoewel het op
zichzelf niet onmogelijk is, speciaal waneer men bedenkt, dat
de amalgamatie van tin op analoge wijze kan verloopen.
Naarmate het vijlsel ouder wordt nadert het in eigenschappen
„kunstmatig verouderdquot; vijlsel en is het verloop der reactie-
curven van deze vijlselsoorten dus weer begrijpelijk.
Een nadere bespreking is noodig van het waargenomen feit,
dat de vijlselsoorten uit zuiver AggSn het typische contractie-
expansie-verloop slechts met geringe intensiteit vertoonen
(Amalg. 34), maar dat geringe hoeveelheden eutektikum (bijna
zuiver tin) het verschijnsel in zeer sterke mate doen optreden
(Amalg. 21 tot 29), terwijl bij te veel eutektikum de expansie in
intensiteit juist weer gaat afnemen. Let men op de ligging van
amalgaam 34 uit zuiver AggSn in fig. 8, dan blijkt, dat hierin
bijna al het oorspronkelijke AggSn is omgezet. Daar het vijlsel
nog slechts eenige maanden oud is, zijn de reacties spoedig af-
geloopen. Te veel Ag3Hg4 kan in dit amalgaam nooit in
groote mate gevormd zijn; als dus een expansie optreedt, zal
deze niet zeer sterk zijn. Naarmate we ons meer naar het cen-
trum van D (fig. 8) bewegen, zal echter de expansie veroor-
zaakt door het uiteenvallen van het tc veel gevormde AggHg4
sterker worden. Het verdringen van de expansie bij veel tin in
het vijlsel kunnen we dan alleen verklaren door aan te nemen,
dat naarmate meer tin in het vijlsel is, het kwik gemakkelijk
naar binnen kan dringen, iets wat wel begrijpelijk is wanneer
men bedenkt, hoe snel een kwikdruppel door een niet al te dikke
tinplaat heenloopt. Uit het weinige AggSn, dat aanwezig is in
het vijlsel, kan een niet te groote overmaat aan AggHg4 ge-
vormd worden, zoodat het wel begrijpelijk is, dat in deze ge-
vallen de contractie niet meer door een expansie gevolgd
wordt.
Dat amalgamen, bereid uit vijlselsoorten, die dc jS-phase
bevatten (fig. 5) anders zullen reageeren dan die, bereid uit
AggSn, is wel begrijpelijk. Door toevoeging van kwik aan de
vijlselsoorten 5, 7, 8, 9, 10, 11, 27 en 28 (Tabel I en fig. 5)
komt men in het gebied C (fig. 8). Het is mogelijk, dat eerst
een gedeelte van het vijlsel zooveel kwik opneemt, dat men in
het gebied D raakt, doch dat het eindevenwicht in het gebied
C valt. Speciaal geldt dit voor de amalgamen 47, 48, 91 en 92
uit vijlsel 28 (zie fig. 8). Misschien is hieruit het typische ver-
loop van de reactiecurven van deze amalgamen te verklaren:
een expansie, die spoedig in een zeer sterke contractie over-
gaat. De expansie zou dan wijzen op een omzetting van het
te veel gevormde Ag3Hg4 en vaste oplossing van tin en kwik;
de contractie, die spoedig overheerscht, wijst op de vorming
van het ternaire mengkristal C.
De amalgamen uit de andere juist genoemde vijlselsoorten
bezitten zoo'n hoog kwikgehalte, dat zij zelfs in het gebied E
(fig. 8) komen te liggen. Indien hier dus een ternair meng-
kristal gevormd is, moet dit naderhand weer geheel worden
afgebroken. Waarom dit echter onder expansie geschiedt, is
niet goed duidelijk. Wel is hier dus de hoeveelheid kwik be-
slissend voor het optredend volume-effect, daar dit bepaalt
welke reacties in totaal zich zullen voltrekken. Zoo vertoonen
de amalgamen 43 en 87 uit vijlsel no. 27 een contractie; door
de geringe hoeveelheid kwik, die zij opnemen, verloopen de
volumeveranderingen in dezelfde richting als bij de amalgamen
uit vijlsel no. 28, zoo juist besproken.
Alhoewel onze verklaringen nog zeer hypothetisch zijn, gelukt
het ons toch bij de ternaire amalgamen de controverse tusschen
de dilatometrisch waargenomen volumeveranderingen en de op
grond van het verschil tusschen begin- en eindvoliime te ver-
wachten effecten, te overbruggen.
F. Conclusies voor de tandheelkundige
p r a k t ij k.
Amalgamen, die tijdens het hard worden in de caviteit niet
van volume veranderen, komen, onder de door ons bestudeerde
omstandigheden, niet voor en zijn, zooals wij boven uitvoerig
aantoonden, theoretisch niet denkbaar.
De belangrijkste conclusies voor de praktijk uit onze onder-
zoekingen te trekken is wel, dat het eigenlijke amalgamatie-
proces gekenmerkt is door een sterke contractie en daarom
amalgamen uit zilver-tin-legeeringen bereid slechts onder bij-
zondere omstandigheden gebruikt mogen worden. Daarom wor-
den waarschijnlijk op empirische gronden andere metalen aan
de zilver-tin-alliage toegevoegd.
Legeeringen met meer dan 73 % zilver zijn ongeschikt als
uitgangsmateriaal voor de amalgaambereiding; hierin komen
wij tot hetzelfde resultaat als Sterner—Rainer (135). Ther-
mische voorbehandeling van dergelijke reguli heeft dikwijls in
deze groep belangrijke invloed op de volumeverandering, echter
zonder dat hierdoor het -materiaal geschikt wordt gemaakt
voor een amalgaam met gunstige eigenschappen als vulmate-
riaal.
Echter gelooven wij er hier op te mogen wijzen, dat men in
het vijlsel van de snel gekoelde reguli met 73—80 % zilver een
materiaal heeft, dat met kwik in overmaat aangemaakt een
plastisch amalgaam levert, dat spoedig hard wordt en dat een
sterke expansie vertoont, waarvan de grootte nauwkeurig be-
kend is. Een amalgaam als no. 88 b.v.b. (fig. 30 tabel XIV)
vertoont na 24 uur een volumevergrooting van pl.m. 4 %. Men
zou misschien dergelijke amalgamen kunnen gebruiken bij een
indirecte-inlay-techniek, waarbij de expansie van het amalgaam-
model de invloed van de krimping van inbedmateriaal en goud
(6) zou kunnen compenseeren.
Taylor (145) stelt als eisch voor een deugdelijk amalgaam,
dat na 24 uur de lengte 1—10 ;x/cm (0.01—0.1 %) is toege-
nomen. Is de contractie gedurende dit tijdsverloop grooter dan
4 /i/'cm (0.04 %), dan is het materiaal af te wijzen. De toelaat-
bare volumeveranderingeen — wanneer wij aannemen, dat de
veranderingen in alle richtingen gelijk zijn — zijn derhalve:
Contractie hoogstens 0.12 % = 1.2 mm=Vcm='
Expansie na 24 uur „ 0.30 % = 3.0 mm=Vcm='
Beschouwen wij nu de gepubliceerde reactiecurven, dan blijkt,
dat alleen de amalgamen 17, 19 en 20 (fig. 27 en 28) aan deze
eischen beantwoorden. Wij zouden hieruit willen concludeeren,
dat een amalgaam met gunstige eigenschappen verkregen kan
worden op de volgende manier:
Men bereidt als in § 2 van dit hoofdstuk is aangegeven een
zilver-tin-alliage met pl.m. 72.5 % zilver en pl.m. 27.5 % tin
en verhit de regulus eenige uren op 400° C, zoodat nog geen
volledige omzetting in zuiver AggSn tot stand gekomen is; de
graad van omzetting kan door een densiteltsbepaling gecon-
troleerd worden. Hierna wordt de legeering gevijld en het vijlsel
ongeveer 6 maanden bij kamertemperatuur bewaard. De in de
techniek steeds gevolgde methode het vijlsel kunstmatig te ver-
ouderen veroorzaakt bij de amalgamen uit zilver-tin-legeerin-
gen sterke contractie! Wel is deze methode gewenscht om een
uniform materiaal te verkrijgen, maar de curven 101—104 (fig.
31) in vergelijking met 19 en 20 (fig. 28) doen zien, welk groot
verschil er bestaat tusschen amalgamen uit langere tijd bij ka-
mertemperatuur bewaard vijlsel en die uit verhit vijlsel van
nauwkeurig dezelfde samenstelling en voorgeschiedenis.
Het aldus behandelde vijlsel wordt met ongeveer de dubbe-
le gewichtshoeveelheid kwik gedurende 6 minuten aangemaakt,
de breivormige massa door uitknijpen in de hand van het over-
tollige kwik bevrijd en in de caviteit gestopt, zonder verdere
voorbewerking.
Vijlselsoorten, die meer tin bezitten en nog slechts eenige
maanden oud zijn, zijn onbruikbaar, daar óf de expansie te
groot is en te lang aanhoudt óf — bij veel tin — de con-
tractie tot bedenkelijke resultaten kan voeren. Worden deze
vijlselsoorten langer bewaard of kunstmatig verouderd, dan
vertoonen zij bij het amalgameeren een te sterke contractie. De
voorbehandeling is bij deze soorten niet van wezenlijke invloed.
Bij volgen van de aangegeven bereidingsmethode is dus
slechts één bepaalde legeeringssoort van zilver en tin in staat
een goed bruikbaar amalgaam te leveren. De hardheid is bij
dit soort amalgaam, zooals fig. 26 doet zien (Amalg. 1, 2 en 4)
zeer gunstig te noemen.
Uit ons onderzoek van in de handel voorkomende legeeringen
bestemd voor amalgaam-bereiding zal blijken, dat aan dc door
Tayi.or gestelde eischen slechts door zeer weinig amalgamen
voldaan wordt en bij de geregelde gebruikers gunstig bekend
staande amalgaamfabrikaten te sterke contractie vertoonen.
Stelt men de eischen minder streng, dan zouden ook nog wel
andere van onze vijlselsoorten een bruikbaar amalgaam kunnen
opleveren, zooals uit de diverse weergegeven curven en tabellen
kan blijken.
Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat het amalgama-
tieproces zich niet eenvoudig als een chemische reactie laat op-
vatten. Daar de bereidingswijze, door de tandartsen gevolgd -),
een zoodanige is, dat daardoor veel invloed kan worden uitge-
oefend op de eigenschappen van hiet amalgaam — men denke
aan de drukinvloed bij het tinamalgaam — behoeft het geen
verwondering te wekken, dat cr nog geen eensgezindheid in
opvatting omtrent de beste amalgaambereidingsmethode bestaat.
Wij vonden, dat langdurig aanmaken van liet vijlsel met veel
Tlt;wik, in strijd met de opvatting van Gray (56), een sterke con-
tractie veroorzaakt. Ook het krachtig condenseeren met een
amalgaamstopper, zooals dat in de praktijk geschiedt, waarbij
het weeke, kwikrijke amalgaam verwijderd wordt, bevordert
de contractie. Het is mogelijk, dat door deze methoden nog veel
')' C. f. pag. 95.
2) C. f. pag. 10.
-ocr page 133-vrij kwik in liet amalgaam gelaten wordt, dat aansprakelijk is
te stellen voor een voortschrijdende contractie. In fig. 32 stelt
curve 1 voor een amalgaam, bereid uit een in de handel voor-
komende legeering volgen de aanwijzingen van de fabrikant.
Curve 2 is uit dezelfde legeering als 1, maar met overmaat kwik
bereid, terwijl 3 weer bereid is in de aangegeven verhoudingen
maar nu zeer sterk gecondenseerd is.
De empirisch als meest gunstig aangegeven bereidingsme-
thode: geringe overmaat kwik en korte aanmaaktijd (pl.m. IV2
min.), is dus inderdaad het meest geschikt, om een behoorlijk
amalgaam te krijgen, waaraan wij nog zouden willen toevoe-
gen, dat niet al te krachtig gecondenseerd dient te worden. De
door Sterner—Rainer (135) geëischte vermelding van de
samenstelling op de verpakking komt ons, in tegenstelling met
Fenchel (45), als gewenscht voor. Wel is het misschien moge-
lijk, dat legeeringen van uiteenloopende samenstelling — en ons
onderzoek in de volgende § bewijst dit zelfs — gunstige
eigenschappen bezitten, maar eenige indicatie geeft toch —
speciaal wanneer slechts zilver en tin in de legeering aanwezig
zijn — de procentische samenstelling in ieder geval. Wel dienen
legeeringen met pl.m. 73 % zilver en pl.m. 27 % tin een ther-
mische voorbehandeling te hebben ondergaan, terwijl dit bij
legeeringen met minder zilver en meer tin niet strikt noodig is.
Tot slot zij er nog uitdrukkelijk op gewezen, dat een geschik-
te legeeringssoort door ondoelmatige manipulaties bij de ver-
werking tot amalgaam, een slechte vulling kan leveren.
G. Onderzoek van eenige amalgaamsoorten
uit de handel.
Teneinde de door ons verkregen resultaten te kunnen toetsen
aan de in de tandheelkundige praktijk heerschende opvattingen,
werden eenige in de handel voorkomende legeeringen, bestemd
voor de bereiding van amalgaamvullingen, nader onderzocht.
In dit onderzoek betrokken wij in hoofdzaak Amerikaansche
(Engelsche) en Duitsche soorten, naast eenige Nederlandsche,
Belgische en Fransche fabrikaten. Naast de chemische samen-
stelling bepaalden wij de volumeveranderingen. Daartoe werden
amalgaamvullingen van pl.m. 1 cm^ inhoud bereid op de door
de fabrikanten aangegeven wijze. Daar, waar geen gebruiks-
aanwijzing gegeven was, werden de amalgamen ly^ minuut
samengewreven met zooveel kwik, dat een plastisch amalgaam
') Vgl. de amalgamen uit B en E in de volgende tabellen.
-ocr page 134-/
-ocr page 135-109
TABEL XVL
L- lt;U |
Handelsmerk |
Fabrikant |
Samenstelling in % | ||||
(U J |
Ag |
Sn |
Cu |
1 Zn |
Au | ||
A |
Gold-Amalgam |
G. Bletsch |
48.0 |
49.3 |
1.7 |
1.0 |
_ |
B |
Cavex |
Keur cn Sneltjes |
66.4 |
28.0 |
5.1 |
|
— |
C |
Contour-Gold |
J. B. Moyer Co. |
53.6 |
44.0 |
2.2 |
— |
spoor |
D |
White-Alloy |
id. |
52.0 |
44.5 |
3.1 |
-f |
Au |
E |
Ash's Excellent |
Amalgam. Dent. Co. |
44.9 |
54.5 |
— |
|
— |
F |
Fellowship Alloy |
Dent. Protective |
67.8 |
26.5 |
4.8 |
— | |
G |
Economy Alloy |
De Trey |
40.0 |
44.5 |
15.3 |
— |
— |
H |
De Trey's Alloy |
id. |
68.4 |
24.0 |
7.5 |
|
— |
J |
Silber-Amalgam |
Michaelsen Speier |
45.2 |
53.5 |
1.0 |
— |
— |
K |
Gold-Am. Speiko |
Speier |
44.8 |
52.5 |
2.5 |
— |
spoor |
L |
True Dentalloy |
S.S. White Dent |
66.6 |
25.7 |
5.1 |
1.9 |
— |
M |
Belgica |
59.7 |
34.7 |
4.5 |
0.6 |
— | |
N |
Special Inlay |
Garhart Dent. |
66.7 |
31.8 |
— |
-1- |
— |
O |
Tech-Alloy |
J. M. Ney Co. |
54.4 |
33.3 |
lO.I |
|
— |
P |
(Niet in de han- |
Tandarts Roe- |
48.7 |
49.5 |
— |
— |
1.8 a) |
Q |
Goudamalgaam |
Drijfhout |
72.7 |
26.3 |
— |
— |
1.0 a) |
R |
Amalg. Ration- |
Husnot |
61.0 |
36.3 |
— |
2.5 |
-b) |
beteekent: kwalitatief aangetoond.
— beteekent: niet aanwezig.
a)nbsp;% Au indirect bepaald.
b)nbsp;De bij dit amalgaam gevoegde „Catalyseur Gamcolquot; bleek bij
analyse te bestaan uit verdund zwavelzuur. Deze stof is inderdaad
in staat de opname van het kwik door de legeering aanmerkelijk
te vergemakkelijken.
ontstond, en daarna in de hand gekneed en verder behandeld
als op pag. 10 beschreven is.
De plastische deformeerbaarheid werd onderzocht volgens de
-ocr page 136-110
TABEL XVII.
Volumeverand. in mm®/cm3 |
Flow in % |
Eindhard- | |||
CJ _J |
Begin- |
Na 24 uur |
1 Na 5 dagen i | ||
A |
— 7.80 |
— 11.40 |
22 | ||
B |
— 1.99 |
3.7 |
55 | ||
C |
— 12.38 |
7.4 |
33 | ||
D |
— 8.50 |
8.7 |
22 | ||
E |
— 0.30 |
25 | |||
F |
— 11.90 |
11.6 |
25 | ||
G |
— 7.0 |
— 5.20 |
— 4.69 |
') |
32 |
H |
— 10.1 |
— 11.82 |
7.5 |
47 | |
J |
— 12.4 |
— 13.24 |
■) |
25 | |
K |
— 8.0 |
— 8.92 |
24 | ||
L |
• — 4.4 |
1.8 |
5.8 |
40 | |
M |
— 8.4 |
— 8.66 |
10.0 |
32 | |
N |
— 12.1 |
— 12.44 |
— |
40 | |
0 |
4.7 | ||||
P |
— 11.6 |
— 14.88 |
41 | ||
Q |
— 4.0 |
— 1.2 |
0.64 |
7.4 |
38 |
R |
— 6.4 |
— 2.5 |
— 0.60 |
4.6 |
33 |
O Breekt door tijdens dc proef.
standaardmethode van Taylor op pag. 21 beschreven. Veel
amalgamen doorstaan deze proef echter niet, maar breken door.
De lengteverandering, gemeten met een micrometer, uitgedrukt
in % van de beginlengte, geeft de „flowquot; aan.
De hardheid werd bepaald volgens de op pag. 15 beschreven
methode van Brinell—Meyer.
De uitkomsten zijn in Tabel XVI en Tabel XVII overzichtelijk
samengesteld, de diverse reactiecurven in fig. 32 weergegeven,
terwijl de hardheidscijfers voor eenige soorten in Tabel XVIII
zijn vereenigd.
Uit de meegedeelde cijfers blijkt, dat onder geen der onder-
zochte praeparaten een is, die uitsluitend zilver en tin bevat.
TABEL XVIIL
A Tijd na |
B Tijd na ! |
Tijd na |
C 1 Hm |
Tijd na |
D Hm | ||
2 h |
3 16 |
1 h |
16 ] 2 h |
5 |
2 h |
1 3 1 | |
E Tijd na I |
Tijd na |
F 1 G i Tijd na |
Tijd na |
H Hm | |||
3 h 471/2 „ |
6 24 25 |
4 h 90 „ |
10 25 |
5 h 5 |
1 h ' 9 | ||
Tijd na |
Hm |
\ Tijd na |
C 1 Hm |
I Tijd na |
Hm |
j Tijd na |
M Hm |
51/2 h |
3 5 h 24nbsp;461/2 „ 25nbsp;; 71 „ |
4 23 24 |
7 „ |
! ! 18 1 1 |
2 h |
7 | |
N ■ C Tijd na i ] Tijd na |
) Hm |
( Tijd na |
i Hm |
1 Tijd na |
R Hm | ||
1 h 3»/2 „ m „ 24 „ i |
5 34 36 37nbsp;j 38nbsp;1 |
1 1 j |
41/, h 1 |
13 t 37nbsp;! 38nbsp;j i |
4 h 691/2 „ |
8 |
al zijn de bijmengsels in de meeste gevallen slechts in geringe
hoeveelheid aanwezig.
Verder blijkt duidelijk, dat slechts zeer weinig amalgamen
voldoen aan de eisch door Taylor c.s. gesteld. Bij de door
ons gevolgde dilatometrische onderzoekingsmethode blijkt, dat
bijna alle amalgamen te sterke contracties vertoonen. In dit
verband zij het ons vergund te wijzen op de gunstige eigen-
schappen der fabrikaten B en E. Vergelijkt men deze waarden
met die van de door ons op pag. 107 als gunstig aangegeven
amalgaamsoorten, dan blijkt, dat het door ons aangegeven
amalgaam (19 en 20), mits bereid op de aangegeven wijze, zeker
gunstig afsteekt bij diverse handelspraeparaten. Een moeilijk-
heid in ons geval is misschien de noodzakelijkheid het vijlsel
ongeveer 6 maanden te bewaren alvorens het verkoopbaar is.
In ieder geval vertoont ons amalgaam ten slotte een niet al te
groote expansie en zijn alle belangrijke volumeveranderingen
binnen redelijke tijd beëindigd.
Uit de resultaten der meting van de plastische deformeerbaar-
heid blijkt, dat speciaal de Duitsche handelssoorten een te ge-
ringe, breukvastheid bezitten, om 3 uur na de bereiding een
druk van 250 kg/cm^ te doorstaan, indien deze druk in de
asrichting wordt uitgeoefend op een cylindertje van 8 mm leng-
te en 4 mm diameter.
De amalgamen C, D, F, M en Q vertoonen een ongunstige
hooge waarde voor deze eigenschap, terwijl B, L en O gunstig
te noemen zijn.
De meeste soorten ontloopen elkaar niet veel in hardheid.
Amalgaam B vertoont ook in deze zeer gunstige cijfers.
Het vrij snel bereiken van een behoorlijke waarde van de hard-
heid is dikwijls gewenscht.
De hardheid van N, een amalgaam, dat gebruikt wordt bij de
reeds boveri kort besproken indirecte-inlay-techniek, is voor dit
doel vrij laag. Kennis van de volumeveranderingen bij dit
amalgaam is van belang voor een rationeele toepassing.
//J
Een historisch overzicht van de tandheelitundige literatuur
over amalgamen werd gegeven en aan de hand hiervan eenige
problemen besproken voor de tandarts van belang. Wij stelden
van uit tandheelkundig standpunt eenige eischen op, waaraan
amalgamen moeten voldoen en gingen de diverse methoden na,
die in gebruik zijn voor de bestudeering der verschillende eigen-
schappen van amalgamen, waarna wij in dit verband tevens de
methoden beschreven door ons gevolgd bij de bereiding en de
bestudeering der hardheids- en volumeveranderingen der amal-
gamen.
Wij gaven een overzicht van de literatuur over he't stelsel
zilver-tin-kwik en een beschrijving van het z.g.n. „ageingquot;-
effcct. Wij meenden ons te mogen aansluiten in opvatting om-
trent het wezen van dit verschijnsel bij die auteurs, die aan
een rekristallisatie gelooven.
Besproken werden de verschillende opvattingen, die omtrent
het wezen van het amalgamatieproccs bestaan.
Ag-Sn Wij gingen op grond van diverse aanlaatprocven na, of de
door Murphy (108) gegeven voorstelling van het zilver-tin-
diagram juist is en konden zijn meening geheel bevestigen. Wij
bereidden 28 soorten zilver-tin-vijlsel uit reguli van uiteen-
loopende samenstelling en constitutie en maakten daaruit
amalgamen.
Vvij bepaalden het specifiek volume van verschillende gevijlde
zilver-tin-legeeringen en constateerden, dat er in het mengkris-
tallengebied p en in het gebied van het mechanisch mengsel
AggSn Sn een lineair verband bestaat tusschen concentratie
en specifiek volume.
Na verhitting is het specifiek volume van het vijlsel ver-
laagd, ook wanneer geen verdere veranderingen door de verhit-
ting zijn te constateeren, b.v. indien het vijlsel bestaat uit
homogene yS-mengkristallen. Dit pleit tegen een verklaring van
het „ageingquot;-effect door polymorphie.
Een sterke invloed van de thermische behandeling op het
-ocr page 140-specifiek volume werd geconstateerd, zoodat het mogelijk moet
zijn uit de samenstelling en het specifiek volume van het vijlsel
de thermische voorgeschiedenis van de regulus te bepalen
Ag-Hg Zilveramalgaam met 29 % zilver en 71 % kwik schijnt, speciaal
na verhitting, geheel te bestaan uit de chemische verbinding
Het specifiek volume van deze verbinding kon be-
paald worden, waaruit bleek, dat zij onder sterke volumever-
kleining uit de componenten moest ontstaan. Tevens bleek het
onwaarschijnlijk te zijn, dat bij eenvoudig samenwrijven van
zilver en kwik deze chemische verbinding steeds ontstaat. Amal-
gaam bereid door samenwrijven van zilver en kwik en uit-
persen van de overmaat kwik, schijnt na het uitpersen te expan-
deeren, hetgeen niet verklaarbaar is. Amalgamen bereid door
samenwrijven van zilver en kwik in de verhouding 29/71 ge-
volgd door krachtig, eenzijdig samenpersen, contraheeren sterk
Sn-Hg In tinamalgamen werd het optreden van een vaste oplossing
waarschijnlijk gemaakt. De samenstelling van de verzadigde
vaste oplossing ligt bij een kwikgehalte van pl.m. 17 % bij
kamertemperatuur.
Aangetoond werd, dat theoretisch de vorming van deze vaste
oplossing onder contractie moet geschieden. De specifieke vo-
lumina van tinamalgamen, nadat geen veranderingen meer in
het amalgaam optreden, bleken slecht reproduceerbaar te zijn
maar schenen te wijzen op een contractie bij de vorming. Tin-
amalgamen, bereid uit tinvijlsel en kwik, en eenzijdig samen-
persen van het amalgaam, vertoonden na het persen echter een
sterke expansie. Amalgamen, bereid met groote overmaat kwik,
en uitpersen van het kwik onder matige of hooge druk, ver-
toonden eveneens expansie. Werd het kwik niet uitgeperst, dan
bleef het volume nagenoeg constant. Een afdoende verklaring
van deze invloed van de eenzijdige druk op de volumeverande-
ringen kon niet gegeven worden. Aanwijzingen vonden wij, dat
gedurende het samenwrijven van het tin met kwik contractie
plaats heeft. Een sterke invloed van eenzijdige drukking op
het specifiek volume van tin kon geconstateerd worden.
Ag-Hg-Sn Bij de amalgamen uit zilver-tin-vijlsel kon in het algemeen
een verschil in de hoeveelheid opgenomen kwik na uitpersing
onder bepaalde druk geconstateerd worden bij verschil in ouder-
dom. Van eenige amalgamen werd dc hardheid gemeten, na ver-
schillende tijden.
Uit het specifiek volume der ternaire amalgamen bleek ons,
dat in deze amalgamen zich het evenwicht instelt, zooals dat
door Knight, Joyner c.s. was aangegeven. Daar het specifiek
volume bij het begin der reactie is te berekenen, en dit hooger
ligt dan het soecifiek volume in de eindtoestand, zou men
kunnen verwachten, dat bij het hard worden van de amalgamen
een contractie valt te bespeuren. Het bleek inderdaad, dat
„kunstmatig verouderdequot; of nl.m. 1 jaar bij kamertemperatuur
bewaarde viilselsoorten met 27—70 % tin contraheerden. Wer-
den deze vijlselsoorten na slechts nl.m. 3 maanden bij kamer-
temoeratuur te zijn bewaard geamalgameerd, dan trad, speciaal
indien veel zilver aanwezig was, in de eerste uren na de berei-
ding een contractie op, die daarna in een vrij sterke expansie
overging. Versehe vijlselsoorten vertoonden bü de amalgamatie
speciaal bij zuiver Ag^Sn, een sterke expansie; alhoewel zich
in deze amalgamen, zooals uit bepaling van het specifiek volume
bleek, dezelfde evenwichtstoestand instelt als in amalgamen uit
oud vijlsel.
Een verklaring van deze verschijnselen vonden wij in de ver-
onderstelling, dat bij het reageeren van de AgoSn-partikels met
kwik, dit laatste zich het snelst met het zilver zou vereenigen
waardoor meer AgoHg.^ gevormd zou worden dan in even-'
wichtstoestand mogelijk is, en dit te veel zich later weer moet
omzetten, hetgeen alleen onder expansie kan geschieden In
versehe viilselsoorten, waarin de Ag.Sn-phase buitengewoon
„reaktionsfähig is, zal de expansie dus vooral uitgesproken
Bevat het vijlsel meer dan 73 % zilver, dan kan bij de amal-
gamatie óf een sterke expansie óf een sterke contractie op-
treden, afhankelijk van de voorgeschiedenis en de hoeveelheid
opgenomen kwik.
Eenige amalgamen werden onderzocht op hun hardheidsver-
andering in verband met de tijd. Van alle onderzochte soorten
zilver-tin-Ieceering voldoet, voor practisch tandheelkundig ge-
bruik, het best het vijlsel van een legeering met 73 % zilver,
die gedeeltelijk omgezet is in Ag^Sn, en waarvan het vijlsel'
6 maanden bij kamertemperatuur is bewaard.
Krachtig condenseeren, gebruik van veel kwik en langdurig
aanmaken bevorderen de contractie.
Eenige handelssoórten werden onderzocht. Zij voldoen in de
regel niet aan de eischen, door Taylor aan een behoorlijk
amalgaam gesteld.
Erratum: In fig. 8 (pag. 33) staat rechts AggHg. Dit moet
zijn AggHg^.
De noot op pag. 12 en pag. 41 moet worden-
i) C. f. pag. 109.
gebruikte literatuurafkortinoen.
Chem. Zentr.nbsp;Chemisches Zentralblatt.
D. C.nbsp;Dental Cosmos.
D. Z. W.nbsp;Deutsche Zahnärztliche Wochenschrift.
J. Chem. Soc.nbsp;Journal of the Chemical Society of London
J. Inst. Metalsnbsp;Journal of the Institute of Aletals.
n 7*nbsp;•'quot;quot;'■quot;a' of the National Dental Association.
O. V. Z.nbsp;Oesterreichische-ungarische Vierteljahrsschrift für
Zahnheilkunde.
Z anorgnbsp;Zeitschrift für anorganische und allgemeine Chemie,
allgem. Chem.
Adams: Zie: Johnston en Adams.
1.nbsp;Atkinson: D. C. 61 — 735 (1910)
2.nbsp;Bade: D. Z. W. 32 — 389 (1929).
3.nbsp;Baker: Annual Reports 8 — 36 (1911)
4.nbsp;Bakhuis-Roozeboom: ..Die heterogenen Oleichgewichte vom
.nbsp;Standpunkte der Phasenlehrequot; I — 213.
r onbsp;•nbsp;quot;I. 1 — pag. 8.
6. Bakker: Tijdschrift v. Tandheelkunde ?3 — 451 (1916).
lnbsp;id.nbsp;27 — 551 (1920).
,nbsp;id.nbsp;38 —192 (1931).
9. Belaiew: J. Inst. Metals 35 — 125 (1926)
Be.nnejeant: Zie: Boll en Bennejeant.
nnbsp;Dentistryquot; (Chicago 1908), Vol. H, pag. 301.
12.' id.'nbsp;D. C.nbsp;37 t 408nbsp;(1895).
gt;d. id.nbsp;37 — 553nbsp;(1895).
id. id.nbsp;37 — 637nbsp;(1895).
15.nbsp;id. id.nbsp;37 — 645nbsp;(1895).
16.nbsp;id. id.nbsp;38 _ 43nbsp;(1896).
'd- id.nbsp;38 — 982nbsp;(1896).
18. Boll en Bennejeant: „Chimie des métaux et métallurgie den-
,gnbsp;«nbsp;tairesquot; (Paris 1931), pag. 141.
20.nbsp;BREDéE: Dissertatie Utrecht (1928).' '
21.nbsp;Brinell: „Rapp. Congr. intern. Méthodes d'Essai (Paris 1900).
Geciteerd naar 34
22.nbsp;Bürchard: D. C. 37 — 989 (1895).
23.nbsp;Calvert en Johnson: Geciteerd naar 18.
-ocr page 143-24.nbsp;Cavalier: „Leçons sur les alliages métalliquesquot; (Paris 1909),
pag. 53.
25.nbsp;Chevenard: „Analyse dilatométrique des matériaux (Paris
1927), pag. 14.
26.nbsp;Cohen: Z. phys. Chem. 48 — 243 (|Q04).
27.nbsp;id.nbsp;id.nbsp;63 — 633 (1908).
28.nbsp;id. ..Phvsikalisch-chemische Metamorphosequot; (Leipzig
1027^•
29.nbsp;Cohen en Inouye: Z. physik. Chem. 71 — 625 (1910)
30.nbsp;CZOCHRALSKI: „Moderne Metallkundequot; (Berlin 1924) pag 166
31.nbsp;Degens: Dissertatie Delft (1908).
32.nbsp;Dentz: Handel. Nederl. Tandheelk. Genootsch., le serie pag 56
33.nbsp;Desch: „Metallographyquot; (London (1922), pag. 245.
id.nbsp;id.nbsp;pag. 357.
35.nbsp;v. Dobbenburq: Dissertatie Utrecht (1928).
36.nbsp;Essig en KoeniG: „Dental Metallurgyquot; (London 1909) pag 184
37.nbsp;Fenchel: Correspondenz-BIatt f. Zahnärzte 30 — 291 (1900
38.nbsp;id.nbsp;D.C. 50 — 553 (1908) en O.V.Z. 24 _ 239 (1908)
39.nbsp;id.nbsp;id. 51 — 1 (1909) „ id.nbsp;24 — 659 (1908)'
40.nbsp;id.nbsp;id. 51 — 523 (1909) „ id.nbsp;25 — 356 (1909)quot;
41.nbsp;id.nbsp;id. 52 — 20 (1910) „ id.nbsp;26 — 394 (1910)'
42.nbsp;id.nbsp;id. 52 — 196 (1910)
43.nbsp;id.nbsp;„Amalgamequot; (Berlin 1920) pagnbsp;23
44.nbsp;id.nbsp;D. Z. W. 31 - 754 (1928).
45- id. Zahnärztliche Rundschau 40 — nO (1931)
46.nbsp;FLEISCHMANN: D. Z. \V. 31 — I4i (1928). '
47.nbsp;Friedeaiann: Deutsche Monatsdir. f. Zahnheilk. (1900), pag. 7
en 66.
48.nbsp;Geist—jacobl: „Geschichte der Zahnheilkundequot; (Tubingen
1896) pag. 189 cn 229.
49.nbsp;Gibson: „Chemistry of dental materialsquot; (Philadelphia 1923)
pag. 95.nbsp;Inbsp;^
50.nbsp;Goerens: „Einführung in die Metallographiequot; (Halle 1926)
pag. 226.
51.nbsp;Gordonoff, Schütz en Nicolet: Schweiz. Monatschr. f. Zahn-
heilk. 41 — 248 (1931).
51 a. GOSSNER: K. Krist. 44 — 417 (1908).
52.nbsp;Gray: J. N. D. A. 6 — 513 (1919). '
53.nbsp;id. id. 6 — 909 (1919).
53a. id. id. 8 —196 (1921).
54.nbsp;id. id. 9 — 324 (1922).
55.nbsp;id.nbsp;id. 6 — 922 tot 925 (1919)
56.nbsp;id. J. Inst. Metals 29 — 139 (1923).
57.nbsp;Greth: Zeitschr. f. Stomatologie 38 — 586 (1930).
58.nbsp;Guertler: „Metallographiequot; (Berlin 1912) I pag 518
59.nbsp;Haber: D.Z.W. 31 — 399 (1928).
60.nbsp;Harper: Journ. of Dental Research 1 — 446 (1919).
-ocr page 144-61.nbsp;Hauch: Deutsche Monatschr. f. Zahnheilk. 43 — 413 (1925)
62.nbsp;Hepburn: „Dental metallurgyquot; (London 1922), pag 191
63.nbsp;Herbst: Deutsche Monatschr. f. Zahnheilk. 6 — 72 en 285
(1888).
64.nbsp;Hess en Sunier: Journ. Am. Chem. Soc. 50 — 663 (1928)
65.nbsp;Van Heteren: Dissertatie Amsterdam (1902).
id.nbsp;Z.anorg. allgem. Chem. 42 — 129 (1904).
67.nbsp;Heycock en Neville: Philosophical Transactions 202 (A) — i
(1903).
68.nbsp;Hinrichsen: „Das Materialprüfungswesenquot; (Stuttgart 1912)
pag. 132.
69.nbsp;Hodgen: „Practical Dental Metallurgyquot; (London 1912) patr
296.
70.nbsp;Holzmann: Geciteerd naar 18.
71.nbsp;Jaeger: „Inleiding tot de studie der Kristalkundequot; (Groningen
1924), pag. 212.nbsp;^
72.nbsp;Johnston: Z. anorg. allgem. Ch. 76 — 351 (1912)
, id-nbsp;id.nbsp;76 — 337 (1912).
74. Johnston en Adams: Z. anorg. allgem. Ch. 80 — 281 (1913).
II-nbsp;,nbsp;idnbsp;76 — 274 (1912).
76.nbsp;Joyner: J. Chem. Soc. 99 — 195 (1911).
77.nbsp;Joyner en Mc. Bain: D.C. 54 — 641 (1912).
78.nbsp;Kahlbaum en Sturm: Z.anorg. allgem. Ch. 46 — 127 (1905).
79.nbsp;Kantorowicz: „Handwörterbuch der gesamten Zahnheilkundequot;
(Berlin 1929) I pag. 77.
80.nbsp;Kirk: Brit. Journ. of Dental Science (1895), pag 557
81.nbsp;Knight: J. Chem. Soc. 105 — 639 (1914).
82.nbsp;Knight en Joyner: id. 103 — 2247 (1913).
83.nbsp;Knight en Mc Bain: D.C. 57 — 630 (1915).
Koenig: Zie Essig en Koenig.
84.nbsp;Köller: Zeitschr. f. Metallkunde 13 — 1 (1921).
85.nbsp;Kuppher: Ann. Chim. Phys. (2) 40 — 293 (1829).
86.nbsp;Kurnakow en Zemczuzny: Z.anorg. allgem Ch 64 — 174
(1909).
87.nbsp;Kurnakow en Wrzesnewski: Z.anorg. allgem Ch 74 — 89
(1912).
87a. Kurnakow en Zemczuzny: Journ. Russ. Phys. Chem. Ges 45 —
1004 (1912) en Chem. Zentr. 84
„„ ,nbsp;(quot;) — 1725 (1913).
88.nbsp;Landolt-BöRNSTEIn: „Physikalisch-Chemische Tabellenquot; (Ber-
lin 1923).
89.nbsp;Lignitz: Deutsche Monatschrift f. Zahnheilk. 40 — 1 (1922)
90.nbsp;Loebich: D.Z.W. 33 — 444 (1930).
91.nbsp;Loebich en Nowack: D.Z.W.:31 — 843 (1928).
id.nbsp;id. 32 — 450 (1929).quot;
id.nbsp;id. 34 — 139 (1931).
94. Lowry en Parker: Trans. Faraday Soc. 10 — 271 (1914).
'd-nbsp;J. Chem. Soc. 107 — 1162 (1915).
96.nbsp;Ludwik: Zeitschr. f. Metallkunde 14 — 101 (1922)
97.nbsp;Mc. Cauley: D.C. 54 — 174 (1912).
98.nbsp;Macy: Geciteerd naar 18.
99.nbsp;Maey: Zeitschr. physik. Ch. 50 — 209 (1905).
99a. id.nbsp;id.nbsp;38 — 289 (1901).
100.nbsp;Martens-Heyn: „Handbuch der Materialenkunde für den Ma-
schinenbauquot; (Berlin 1912) ll-A, pag. 258.
101.nbsp;Masinü: Z. anorg. allgem. Cli. 62 — 265 (1909).
102.nbsp;Matthiessen: Poggend. Annalen 110 — 21 en 190 (1860)
103.nbsp;Millberry: J. N. D. A. 7 — 194 (1920).
104.nbsp;Misch: „Lehrbuch der Grenzgebiete der Medizin und Zahn-
heilkundequot; (Leipzig 1922), pag. 193.
105.nbsp;MOSER: „Die Reindarstellung der Gasenquot; (Stuttgart 1920)
pag. 78.nbsp;' ''
106.nbsp;MüQGE: Centralbl. Min. 1917, pag. 233.
107.nbsp;MuiR: Philosophie. Transactions 193 (A), 1 (1899).
198 (A), 1 (1902)!
108.nbsp;murphy: J. Inst. Metals 35 ■— 117 (1926)._
109.nbsp;Nijffenegoer: Schweiz. Monatschr. f. Zahnheilk 39 _ 275
(1929).
110.nbsp;0lt;jO: Zeitschr. phys. Chem. 27 — 285 (1898).
111.nbsp;Petrenko: Z. anorg. allgem. Chem. 53 — 200 (1907).
112.nbsp;Pfeffermann: „Fassliche Darstellung der gesammten Zahn-
heilkundequot; (Erlangen 1862), pag. 85.
113.nbsp;Port: „Index der deutschen Zahnärztlichen Bibliographiequot;
(Berlin 1922).
114.nbsp;PORTEVIN: J. Inst. Metals 35 — 363 (1926).
115.nbsp;PöSCHL: „Die Härte der festen Körperquot; (Dresden 1909).
116.nbsp;priest: „Scientific Paper of the Bureau of Standardsquot; No 365
(1920).
117.nbsp;PUSCHIN: Z. anorg. allgem. Chem. 36 — 201 (li;03).
118.nbsp;Reinders: Zeitschr. physik. Chem. 54 — 609 (1906)
119.nbsp;Retqersnbsp;■ id.nbsp;3 — 497 (1889).quot;
120.nbsp;Rosenhain en Murphy: Proceed. Roy. Soc. 113 (A) — i (1926)
121.nbsp;Rosenhain: British Dental Journal 48 — 673 (1927) en Oralquot;
Topics 6 — 1131 (1927).
122.nbsp;Rosenhain: British Dental Journal 48 — 801 (1927) en
Oral Topics 6 — 1243 (1927).
123.nbsp;id. Br. Dent. Journ. 48 — 803 (1927).
124.nbsp;id.nbsp;id. 48 — 819 (1927).
125.nbsp;Rosenhain en Tucker: Philosoph. Transactions 209 (A) — PO
(1909).
126.nbsp;Samter: „Analytische Schnellmethodenquot; (Halle 1923) pag 186
127.nbsp;SCHMID: D.Z.W. 33 — 642 (1930).
128.nbsp;Schoenbeck: D.Z.W. 31 — 151 (1928).
129.nbsp;v. Schwarz: „Metall- und Legierungskundequot; (Stuttgart 1929),
pag. 46.
-ocr page 146-130.nbsp;v. Schwarz: Metall- und Legierungskundequot; (Stuttgart 1929)
pag. 232 en 259.
131.nbsp;v. Schwarz: Metallphysik (Leipzig 1925), pag. 28
132.nbsp;Souder en Peters: D.C. 62 — 305 (1920)
lil^- ^nbsp;J.N.D.A. 8 — 491 (1921).
Aa e •'^'quot;^'■alogical Magazine 19 — 113 (1921)
134.nbsp;SPRING: Oeuvres complètes (Bruxelles 1914) 1 pag.quot; 41 en Bull
Acad. roy. Belg. (2) 45 - 746 (1878).
Oeuvres Compl. I pag. 48 en Bull. Acad. roy. Bele (2)
49 — 323 (1880).nbsp;^ '
IOC cnbsp;' P^S- 91 en Berichte 15 — 595 (1882)
135.nbsp;Sierner-Rainer: „Edelmetalllegierungen und Amalgame in
nfi 7 unbsp;Zahnheilkundequot; (Berlin 1930).
btock: Zeitschr. angew. Chem. 39 — 461 (1926)
enbsp;— 663 (1928).'
137.nbsp;budhoff: „Geschichte der Zahnheilkundequot; (Leipzitr 1926)
pag. 142 en 178.nbsp;^ h f, u^,
138.nbsp;Tammann: „Lehrbuch der Metallographiequot; (Leipzig 1923),
pag. 221.
^nbsp;Z.anorg. allgem. Chem. 90 — 297 (1914)
140.nbsp;Tammann en Dahl:nbsp;id. 144 — 17 (1925)
141.nbsp;Tammann en Mansuri: id. 132 — 73 (1924)
142.nbsp;Tammann en Strassfurth: id. 143 — 357 (ig^-i^quot;
143.nbsp;Taylor: J.N.D.A. 16 _ 590 (1929)nbsp;^
Id.nbsp;id. 16 — 583 (1929)
If^ ^ quot;I-nbsp;'d- 17 — 112 (1929).
46. Tomes, Charles: Tijdschr. v. Tandheelk. (1896) pac 204
147.nbsp;Ch. Tomes en John Tomes: „A system of déntal surgeryquot;
,.0 T-nbsp;(London 1897), pag. 183.
148.nbsp;Traedwell: „Kurzes Lehrbuch der anal. Chemie (Leipzie
1922) 11, pag. 612.nbsp;^ ^
•49.nbsp;id. II pag. 581.
150.nbsp;Trechmann: Journal Mineral. Soc. 3 —186 (1880)
151.nbsp;Truemann: Zahnärztliches Wochenblatt 8 — 2'?6 (1895)
152.nbsp;Wannenaiacher: D. Z. W. 31 — 152 (1928)
153.nbsp;id.nbsp;id. 32 — 361 (1929)!
Id. id. 32 — 397 (1929).
g-nbsp;'d-nbsp;id. 33 - 671 (1930).
156. Wawrzinick: „Handbuch des Materialprüfungswesenquot; (Berlin
1908), pag. 149.
ld.nbsp;id. pag. 375.
158,nbsp;Werner: Z. anorg. allgem. Chem. 83 — 292 (1913).
159.nbsp;Werkstoffhandbuch Nichteisenmetalle (Berlin 1927) B 8
r,nbsp;Deutsche Monatsschr. f. Zahnheilk. (1887), pag 41
IÖI. WiTZEL: „Das Füllen der Zähne mit Amalgamquot; (Berlin 1899).
lixu
-ocr page 147-Het is gewenscht, de invloed van eenzijdige druk op phasen-
evenwichten nader te bestudeeren.
De beschouwing van OoERENS omtrent de invloed van snelle
afkoeling op het evenwicht vloeistof-vast bij mengkristallen, is
onjuist.
Gohrens: „Einführung in die Metallo-
graphiequot; (Halle 1926) pag. 43.
III.
De opvatting van Berger, dat de glasachtige toestand een
speciale phasê der materie zou zijn, is niet gerechtvaardigd.
Berger: Glastechn. Ber. 5,393 (1927).
Koerner en Salmang: Z. anorg.
allgem. Ch. 199, 235 (1931).
Het is onjuist zich caoutchouc en verwante natuurproducten
ontstaan te denken door voortschrijdende conjugatie van iso-
preengroepen.
Karrer en Helhenstein: Hev. Chim
Acta 14, 78 (1931).
Staudinoer en Bondy: Ann 488. 127
(1931).
V'.
Hk*.
■ i . • ' i » '
-ocr page 149-He onderzoek van Wulff en Heiol bewijst geenszins d^i in
het algemeen de pyknometrisehe methode niet^ t^verkLen Z
boven andere methoden bij densiteitsbepalingen
Z- Physik. Chem.
A 153, 187 (1931).
Do methode Gersbach - Kopp - Folpmers geeft bij het
bacteriologisch onderzoek van water snelle en betrouwbare uit
komsten.
De Graaff: Nederl. Tijdschr. v. Hyg.
Microbiol, en Ser. VI — 4| (1932)
Dc wijze waarop Kenrick Wynne — Jones de totale concen-
tratie in de grenslaag bepaalt, is aan bedenking onderhevig.
Kenrick Wynne —Jones : Phil Matr
(7) 12, 907 (1931).
De opvatting van Lenard, dat alleen de uit N.-Europa af-
komstige volkeren in staat zijn aan de ontwikkeling der natuur-,
wetenschappen deel te nemen, is antisemietisch en mist elke we-
tenschappelijke grond.
Lenard : „Grosse Naturforscherquot;
(München 1929) pag. 10.
...nbsp;y -..y.
' ' t\
/ L
■ A t
m'
•j i.ii:'
. i'\ J.' ;
M.V r
a
'Mi'
N