PSYCHOSE EN CRIMINALITEIT
_ BII TWEELINGEN
io1
lt;\
A. M. LEGRAS
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-M
*
m:
m
-ocr page 6--tof
gjfc' -
PSYCHOSE EN CRIMINALITEIT BIJ
TWEELINGEN.
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
1782 6649
-ocr page 9-PSYCHOSE EN CRIMINALITEIT
BIJ TWEELINGEN
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT
TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-
MAGNIFICUS DR. L. S. ORNSTEIN, HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNI-
VERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN
OP DINSDAG 15 MAART 1932 DES NAMIDDAGS TE
5 UUR
DOOR
GEBOREN TE BLARICUM.
KRMINK EN ZOON N.V. ^ OVER DEN DOM ^ UTRECHT
-ocr page 10-( in
mûm^mm
:
■.'•gt; A
... ii-
te-
.»»-iè..:
TO
WILLIAM HENRY AND ANNY SINOER
-ocr page 12--.Is.. 'nbsp;-
V- | |
• ' i' | |
. * | |
gt; |
'■■-Si
■
im ^ :
U-:
V'
; • - li'i
-ocr page 13-Dit proefschrift biedt mij de welkome gelegenheid U. Hoogleeraren
van de Medische en Philosophische Faculteiten der Utrechtsche Uni-
versiteit, dank te brengen voor het van U genoten onderwijs.
Hooggeleerde Bouman. Hooggeachte Promotor. U dank ik voor de
welwillende wijze waarop Gij mij toestond bij U te promoveeren en
voor de zoo ruime medewerking die ik Uwerzijds ondervond. Maar
niet minder erkentelijk stemt mij de herinnering aan het opgewekte
khniekleven onder Uw energieke en kundige leiding: de referaatavon-
den. de assistentenbijeenkomsten, de voordrachten te Uwen Huize,
het zal alles in mijn dankbare herinnering voortleven.
Zijne Excellentie den Minister van Justitie zeg ik dank voor de
inzage van dossiers der dehnquente tweelingen.
Hooggeleerde de Josselin de Jong. ik acht het een voorrecht als
assistent in Uw fraai Instituut te zijn werkzaam geweest.
Zeerervaren Sillevis Smitt. aan Uw veelomvattende kennis dank ik
tal van waardevolle opmerkingen bij de bewerking van dit proefschrift
Zeerervaren van der Does de Willebois. U dank ik een der belang-
rijkste gevallen uit de casuistiek. Uw warme belangstelling voor pro-
blemen van het vak en niet minder voor den patiënt, zullen mij tot
voorbeeld blijven.
U beiden. Zeerervaren Boele en Mevrouw, kenners van de bloed-
groepen. bereid te vinden de bloedgroepen te bepalen, was mij een
groot voorrecht.
Den Directeuren der Krankzinnigengestichten zeg ik dank voor de
moeite die zij zich getroostten voor het naspeuren van tweelingen onder
hunne patienten en de groote welwillendheid waarmede zij mij toe-
stonden deze patienten te onderzoeken. Zeer getroffen ben ik door
deze belangelooze hulp.
Den Directeuren der Strafgevangenissen. Rijkswerkinrichtingen,
luchtschoien en Rijksopvoedingsgestichten dank ik eveneens voor het
nazoeken van de tweelingen onder hunne gedetineerden, resp. ver-
pleegden.
Den Heer Garnier breng ik dank voor de zoo bij uitstek deskundige
«nterpretatie der dactylogrammen.
Den Heer de Man dank ik de vervaardiging van zoovele photo's van
welke ik uit overwegingen van discretie helaas slechts enkele kan
reproduceeren.
Mejuffrouw Alma dank ik voor de hulp bij het naslaan van de litte-
ratuur, alsmede voor het corrigeeren van de drukproeven.
Mejuffrouw Folkertsma blijf ik erkentelijk voor de tallooze brieven,
terwille van dit onderzoek, door haar vaardige hand getypt.
INHOUD.
Tweelingen..........
Spiegelbeeldconcordantie......
Voorkomen en ontstaan van tweelingen .
Biologie van de tweeling......
Tweelingenanthropologie......
Tweelingenpathologie.......
Genetische Identiteit.......
Hoofdstuk VIII Tweelingenpsychologie
Hoofdstuk IX Tweelingenpsychiatrie.......
Casuistiek van Eén-eiige tweelingen
Casuistiek van Twee-eiige tweelingen
Overzicht en Conclusies.......
Litteratuur.....
Pag.
1
3
9
16
22
25
27
30
34
42
49
92
94
106
Inleiding . .
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk III
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk V
Hoofdstuk VI
Hoofdstuk VII
^'vï^i
' T
Cl
i v:
...nbsp;- ;; -s-^'v-r'-in'-—^
-ocr page 17-INLEIDING.
Sedert Siemens in 1924 met „Die Zwillingspathologiequot; het werk
van Francis Galton hervatte, zijn de tweelingen plotseling in het brand-
punt der belangstelling gekomen. De studie van tweelingen als patho-
genetische onderzoekingsmethode, is in het bijzonder bruikbaar ter
onderkenning van de draagwijdte van erfelijkheids- en milieu-invloeden.
In München, op instigatie van Siemens, hielden tal van onderzoekers
zich met de tweelingen bezig. In Berlijn verzamelde von Verschuer
500 identieke paren in het Kaiser-Wilhelm-Instituut. In 1931 kwamen
genetici uit alle landen te München samen in een Congres, dat grooten-
deels aan de tweelingen gewijd was. Nederland bleef niet achter: Waar-
denburg en Wibaut onderzochten de tweelingen ophthalmoscopisch.
Versluys intern-geneeskundig, Schokking dermatologisch, Broekman
tandheelkundig, van Herwerden zette hun beteekenis uiteen, de Josseliii
de Jong onderzocht hen in 1911 dactyloscopisch. De eenige publicatie
op psychiatrisch terrein verscheen reeds in 1901 van L. Bouman; Visser
deed een mededeeling in het Klinisch Genootschap te Rotterdam.
Het zijn nog slechts enkele psychiaters, die onderzoekingen instelden
naar psychose bij tweelingen: bovenal Lange, die een groot aantal
psychotische en crimineele gevallen verzamelde en Luxenburger, die
in het bijzonder statistisch te werk ging. Lottig benaderde hen van
psychologische zijde. Juist in de psychiatrie, waar aetiologie en Patho-
genese zulke veelomstreden gebieden zijn. vindt het onderzoek van
tweelingen een dankbaren bodem. Van deze gedachte uitgaande, ver-
zamelden wij een reeks tweelingen: 6 een-eiige paren in de Psychia-
tnsch-Neurologische Kliniek te Utrecht, en door middel van een
enquête H paren in de Nederlandsche Krankzinnigengestichten en
■i paren m de Strafgevangenissen, Tuchtscholen en Rijksopvoedings-
gestichten. Wij stelden de Directeuren der gestichten de vraag of
onder hun patienten resp. gedetineerden, tweelingen bekend waren:
wat hun omtrent de andere tweeling ter oore gekomen was; ten-
slotte. in hoeverre tusschen beiden gelijkenis bestond. Bij de crimi-
neelen beperkten wij ons, in navolging van Lange, tot de tweelingen
van gelijk geslacht. Kregen wij nu mededeeling van een onderlinge
flehjkenis tot verwisselen toe. dan bezochten wij hen persoonlijk en
onderwierpen hen aan de „eiigheidsdiagnosticaquot; volgens Siemens
(soms kon dit onderzoek door omstandigheden minder uitvoerig zijn).
Werden ons mededeelingen gedaan omtrent geen of geringe gelijkenis,
dan beschouwden wij hen als twee-eiig, omdat de litteratuur onver-
anderlijk de verbluffende gelijkenis der een-eiigen verkondigt (behalve
bij de geboorte). Met de twee-eiigen hebben wij ons alleen schriftelijk
bezig gehouden. De vele gevallen in welke een van beiden jong ge-
storven was, evenals die, in welke niets omtrent de levensgeschiedenis
van de eene, of onderlinge gelijkenis bekend was, zagen wij ons ge-
noodzaakt te elimineeren.
Tot voor kort zijn alleen casuistische mededeelingen in de litteratuur
verschenen, selectief „materiaalquot; dus, met alle nadeelen daarvan.
Luxenburger deed het eerst een „lückenlosquot; serie-onderzoek van
16382 gestichtspatienten; Smith onderzocht 6700 gestichtszwakzinni-
gen. In ons onderzoek is iedere gedetineerde in de gevangenis ter zake
ondervraagd. In de gestichten heeft het verplegend personeel zooveel
mogelijk het zelfde gedaan — in enkele gestichten werden zelfs alle
ziektegeschiedenissen hierop nagekeken. Toch blijft dit onderzoek altijd
nog eenigszins selectief.
HOOFDSTUK I.
Tweelingen.
Tweelingen worden, gelijk bekend, verdeeld in één-eiige en twee-
eiige. De eersten bevinden zich praenataal als regel binnen één ge-
meenschappelijk chorion, vertoonen groote onderlinge gelijkenis en
zijn van gelijk geslacht; de tweeden bevinden zich in afzonderlijke
vliezen en hebben nauwelijks meer overeenkomst dan broers en zus-
ters in het algemeen. Deze verschillende staat der eivliezen schijnt het
eerst te zijn opgemerkt door Levret in 1761. Reeds lang daarvoor heeft
de gelijkenis van sommige tweelingen de aandacht getrokken -- men
denke aan de tweelingen in den Dierenriem. Voorts aan de tweeling-
broeders Kastor en Pollux, die niet alleen steeds als gelijken werden
afgebeeld, maar merkwaardigerwijze uit één ei geboren werden ge-
dacht en als sterren van gelijke lichtsterkte aan het firmament de on-
sterfelijkheid ingingen. Ook de Molionidische tweelingen Eurytos en
Kteatos waren uit één zilveren ei ontstaan. Hippocrates geeft een aan-
tal redenen waarom tweelingen zoozeer op elkaar kunnen gelijken. In
de Indische Vedas schijnen de Asvins tweelingen identiek. Posidonius
verklaart de gelijkenis uit den gelijken stand der sterren bij de geboorte
S. Augustinus wijdt in .,de Civitate Deiquot; enkele hoofdstukken aan dc
gch,kenis der tweelingen. Hij verwerpt hun waarde voor de astrologie,
erop wijzende, dat er ook tweelingen bestaan, wien niet eenzelfde
levenslot deelachtig wordt. Goethe in de „Wanderjahrequot; bespiegelt
over gehjkenissen tusschen niet-bloedverwanten en tusschen twee-
hngen. Galton spreekt in 1876 wederom het vermoeden uit. dat het
elkander gel,ken. en ,n het zelfde jaar werd dit in het bijzonder
naar voren gebracht door Ahlfeld, die als gynaecoloog in de gelegen-
heid was. de geboortevondst te toetsen.
Dat de tweelingen in gescheiden chorions inderdaad uit twee eieren
ontstaan, wordt waarschijnlijk gemaakt door de ervaring, dat zij vrij-
wel met meer gelijkenis vertoonen dan andere broers en zusters. Zoo
wordt het duidelijk, dat die in één chorion ook uit één ei hun ont-
staan vinden.
Men zou zich nu ook kunnen denken een ontstaan uit één ei en
twee spermatozoën. Inderdaad aanvaardt een recente theorie van Cur-
tius dit denkbeeld. Op deze wijze wil hij verklaren, dat sommige
E. E. Tw. 1) niet volkomen zijn in hun onderlinge gelijkenis. Twee
spermatozoën zouden resp. de eicel en het tweede poollichaampje be-
vruchten. Op deze wijze zouden tweelingen ontstaan, die veel op
elkaar gelijken, omdat zij het moederlijk erfdeel gelijk hebben, maar
toch niet geheel identiek zijn, omdat hun vaderlijk erfdeel verschilt.
Deze hypothese is een volslagen miskenning van de reductiedeeling.
Een bevruchting kan alleen plaats vinden tusschen twee gereduceerde
celkernen. De bovengenoemde eikern en het bovengenoemde pool-
lichaampje zijn dus gereduceerd. Maar nu is het juist en uitsluitend
de reductiedeeling die zulk een schier eindelooze verscheidenheid van
chromosomencombinaties teweegbrengt in celkernen, die inderdaad
vóór de reductiedeeling genetisch gelijkwaardig waren. Heeft deze
eenmaal plaats gevonden, dan is hun genetische gelijkenis in het al-
gemeen niet grooter dan de gelijkenis met een gereduceerde cel, die
b.v, 10 jaar later in het andere ovarium ontstaat. Het moederlijk erf-
deel in de theorie van Curtius is dus evenmin gelijk als het vaderlijk
erfdeel. Deze theorie moet dan ook verworpen worden en ik noem
haar alleen omdat ze erkenning vond en niet bestreden is, voor zoovei'
mij bekend.
Broman wilde de tweeling laten ontstaan uit de inderdaad voor-
komende spermatozoën met twee koppen of twee staarten. Hiertegen
geldt echter een overeenkomstig bezwaar als tegen de opvatting van
Curtius: de koppen zijn in het geheel niet eikaars gelijke ten aanzien
van hun chromosomenbezit. Zoo kan men dus nooit het ontstaan van
E.E. verklaren. Maar ook T.E, kunnen bezwaarlijk zoo ontstaan,
omdat het gordeldier 4 tot 12 E.E, jongen pleegt te werpen, waar-
voor men dus spermatozoën met tot 12 koppen te hulp zou moeten
roepen! (Sobotta.)
De vraag doet zich nu voor, of binnen de trophoblast twee afzon-
derlijke embryonaalknobbels ontstaan dan wel of één embryonaalaan-j
leg zich in twee helften splijt. De meeste onderzoekers aanvaarden de
eerste ontstaanswijze op grond van de embryologische bevindingen bij
het gordeldier. Daar dit dier uitsluitend E.E. jongen werpt, leent het
zich bij uitstek tot een embryologisch onderzoek. Bij de Dasypus novim-
1nbsp; E.E.Tw. = ccn-eiigc tweeling;
T.E.Tw. = twec-ciige tweeling.
cinctus nu, bleken twee kienischilden apart te ontstaan. Toch kan deze
ontstaanswijze niet voor den mensch aanvaard worden en wel omdat
..aaneengegroeidequot; tweelingen steeds juist met contra — lateraal —
overeenkomstige deelen vergroeid zijn en in de tweede plaats om het
voorkomen van spiegelbeeldconcordantie waar in Hoofdstuk II sprake
van zal zijn. Reeds Wilder (1904) verwierp de gedachte, dat dubbel-
monstra een versmelting van gescheiden embryos zouden zijn, op grond
van de complete bilaterale symmetrie van de beide componenten. Zoo-
genaamd „aaneengegroeidequot; Siamezen zijn dus in werkelijkheid „on-
volledig gespletenquot;. En daar gescheiden E.E. eveneens veelal spie-
gelbeeldconcordantie vertoonen, moet ook voor hen een ontstaan
j door splijting van één kiemschild verondersteld worden. Dat de Dasy-
pus meer kiemschilden vormt, zal wel samenhangen met zijn unieke
wijze van voortplanting. Zeer principieel is het vraagstuk niet, of de
cellen in dit jonge stadium langs dezen of genen weg een bepaalde
groepeering bereiken. Want in ieder geval zijn deze cellen onderling
nog vrijwel geheel omnipotent. Vrijwel — want dat zij zich reeds
bilateraal formeeren, blijkt uit de spiegelconcordantie. Het chromoso-
menbezit intusschen is gelijk. Hier doet zich dus het geval voor dat
twee individuen als volkomen gelijken in het leven debuteeren. Be-
stonden er geen E.E. tweelingen, dan zou dit geval bij den mensch
met zijn 48 chromosomen, zich slechts één maal op 200.000 trillioen
personen voordoen. (Friedenthal.)
Blijkens de ervaring blijven zij ook tijdens het verdere leven als
regel eikaars evenbeeld. Evenwel kunnen zich ook verschillen gaan
voordoen tusschen beiden. Deze moeten dan veroorzaakt zijn door
invloeden, die tijdens het leven (ook het intra-uterine) werkzaam ge-
weest zijn bij één van de tweelingen of bij beiden in ongelijke mate'1)-
Op deze wijze kan men dus nauwkeurig bepalen de draagwijdte
van alle exogene momenten als daar zijn: druk. verwonding, kli-
maat. temperatuur, licht, stralen, voeding, chemicaliën, toxinen. in-
fecties. maar ook van psychisch trauma, opvoeding, psychische in-
fectie. belevingen, training, sociaal milieu. Men zal door de tweelin-
gen echter ook een zuiverder oordeel kunnen verkrijgen in de
aetiologie van ziekten en misvormingen, een gebied dat nog veel
1nbsp; Een van dc grondwetten der Logica luidt bij Joli. Stuart Mili: „Wanneer
een geval, waarin het te onderzoeken verschijnsel optreedt, met een ander geval,
waarin het te onderzoeken verschijnsel niet optreedt, alle omstandigheden, behalve
één, gemeen heeft, dan is de omstandigheid, waarin de twee gevallen verschillen,
de oorzaak van het verschijnsel.quot;
verheldering vereischt. Zijn toch de opvattingen in dezen nog zeer
uiteenloopend. De leek pleegt iedere aandoening toe te schrijven
aan koude, ondervoeding, overspanning of een doorgemaakte emotie.
Maar ook de medici zijn het veelal niet eens, inzake aetiologieën en
schadelijke agentia. Laten wij als voorbeeld noemen de tuberculose.
Eenerzijds wordt de bacterieele infectie op den voorgrond geplaatst
(exogeen), anderzijds de dispositie tot het binnendringen van de bac-
terie (endogeen). Over tal van ziekten bestaat zelfs in 't geheel geen
vast oordeel, of zij exogeen dan wel endogeen bepaald zijn, zoo b;v.
de psoriasis, de multiple sclerose, de bloedziekten, de tumoren.
Anderzijds als voorbeeld van de draagwijdte van een exogeen mo-
ment, kunnen wij noemen het trauma, dat in oudere leerboeken onder
de aetiologie van vrijwel elke ziekte verschijnt, maar dat hoe langer
hoe meer aan invloed begint in te boeten, zelfs bij ziekten die men
uitsluitend aan trauma toeschreef, als de traumatische epilepsie of de
traumatische epitheelcyste.
Zuiver exogeen bepaald is eigenlijk niet één ziekte — zelfs bij
fracturen kennen wij individueel verschillende dispositie. Ook zuiver
endogeen bepaald schijnt haast geen enkele aandoening wij ken-
nen bijna steeds „auslösendequot; en verergerende momenten, b.v. Base-
dow door emoties, hyperte-nsie door zorgen, asthma door klimaat,
migraine door dieetfouten.
Het is dus zaak de exogene en endogene factor bij elke aandoe-
- ning tegen elkaar af te wegen. Maar daartoe is alleen het tweeling-
onderzoek in staat. Hiervoor is echter een studie van E.E.Tw. on-
voldoende. Men dient hen te stellen naast een reeks T.E.Tw. Het
best laat dit zich weer aan een voorbeeld toelichten. We nemen de
tuberculose en de hysterie. Vinden wij namelijk dat deze ziekten óf
bij beide E.E.Tw. voorkomen, óf beiden sparen, dan bewijst dit nog
niet, dat zij erfelijk bepaald zijn — immers, tweelingen leven in zeer
nauw contact, zij groeien samen op onder gewoonlijk, gelijke omstan-
digheden. Hier is dus een gelijke kans op infectie en een groote kans
op onderlinge infectie ^ bij de tuberculose een bacterieele, bij de
hysterie een psychische infectie.
Wat dus erfelijk bepaald schijnt, zou nog in werkelijkheid door het
gelijke milieu en de onderlinge inductie bepaald kunnen zijn. Om
deze nu te elimineeren bestaan twee methoden: in de eerste plaats
alleen die E.E.Tw. te kiezen, die op zeer jeugdigen leeftijd uiteen-
gegaan zijn, hetgeen zich echter zelden voordoet — in de tweede
plaats, vergelijking van E.E. met T.E. tweelingen. Bij de T.E. immers
bestaat dezelfde milieu-overeenkomst; ook zij zijn, als zijnde even
oud, op elkaar aangewezen. Door nu een reeks E.E.Tw. met een be-
paald kenmerk naast een reeks T.E. te plaatsen met hetzelfde ken-
merk behept, kan men beoordeelen of dit al dan niet erfelijk bepaald
is en vooral, in hoeverre het erfelijk bepaald is. Deze methode is in
beginsel reeds door Galton aangegeven.
Men zou haar nu m.i. als volgt kunnen completeeren door een
quantitatieve bepaling.
Stel men vindt b.v. mongoloïde idiotie:
van 101 E.E. paren, 100 concordant, 1 discordant,
van 101 T.E. paren, 1 concordant, 100 discordant,
dan bewijst dit een zeer streng erfelijk-bepaald-zijn.
Erfelijkheidsindex mongolisme = ,10000.
Zou men daarentegen vinden mongolisme:
van 101 E.E. paren, O concordant, 100 discordant,
van 101 T.E. paren, O concordant, 100 discordant,
dan bewijst dit gemis aan eenigen erfelijken factor of dispositie.
Erfelijkheidsindex mongolisme = ; = |.
Nemen wij nu een voorbeeld aan de werkelijkheid ontleend:
Struma (Siemens en Verschuer):
van 72 E.E. paren, 67 concordant,
van 47 T.E. paren, 20 concordant,
Erfelijkheidsindex struma = : 2o _ )g
Criminaliteit (Lange):
van 13 E.E. paren, 10 concordant,
van 17 T.E. paren, 2 concordant,
Erfelijkheidsindex struma =
Schizophrenic (Luxenburger
van 63 E.E. paren, 52 concordant,
van 50 T.E. paren, 3 concordant,
Erfelijkheidsindex = 0 2 ;
Schoolvorderingen (Siemens):
van 45 E.E. paren, 37 concordant,
van 29 T.E. paren, 12 concordant.
Erfelijkheidsindex == y . yi ^ 5,5.
Tuberculose (Fischer):
50 E.E. paren, 48 concordant,
90 T.E. paren, 45 concordant,
Erfelijkheidsindex = -y ; .4.fgt; — 24.
5 discordant,
27 discordant.
3 discordant,
15 discordant.
11 discordant,
47 discordant.
11 • 4 7 — 74.
8 een weinig discordant,
17 zeer discondant.
2 discordant,
45 discordant.
van
van
Het tweelingonderzoek, voor een halve eeuw door Galton begon-
nen, sedert vergeten, maar door Siemens tot nieuw leven gewekt,
heeft reeds belangrijke resultaten afgeworpen. Siemens vond bijv. in
tegenstelling met de bestaande opvattingen, de erfelijkheid van de
refractieanomalieën, scheelzien, struma, tandanomalieën, ephelides en
de niet-erfelijkheid van naevi pigmentosi, linkshandigheid, toren-
. schedel.
Intusschen zal men eerst een veelomvattend en zuiver oordeel ver-
krijgen, indien groote reeksen tweelingen onderzocht zijn. Maar dan
dient bovenal niet-selectief te werk gegaan worden. Niet alleen de
gevallen, die in het oog gesprongen zijn door hun gelijkenis, mogen
hun weg vinden naar de litteratuur, zooals tot nog toe uit den aard
der zaak het geval is. Maar ook de meer discordante ^ mochten ze
bestaan - behooren een plaats te vinden in de statistieken
HOOFDSTUK II.
Spiegelbeeldconcordantie.
Wij hebben gezien, dat alle verschillen bij E.E.Tw. exogeen ver-
klaard moeten worden. Een schijnbare uitzondering is de spiegelbeeld-
concordantie. Dit verschijnsel bestaat hierin, dat de eene tweeling, die
zooals we verder zullen uiteenzetten, de rechter tweeling is een of
meerdere van de asymmetrische lichaamskenmerken in spiegelbeeld
vertoont: hij is linkshandig, heeft de haarkruin Hnks (normaal is
rechts), de kruinharen draaien tegen het uurwerk in (normaal is in
den zm van de wijzers van het uurwerk), de tastfiguren van de vin-
gers hebben een omgekeerde volgorde, het gebït vertoont spiegelbeeld-
verschijnselen. de hersenwindingen en groeven zijn het spiegelbeeld
van de linker (Bolk vond dit bij thoracopagen), de rechter testikel
hangt lager^f Wij kennen zelfs dextrocardie en situs inversus intestiono-
rum in de rechter tweeling, evenals pathologische verschijnselen in spie-
gelbeeld: hernia indirecta. labium leporinum, pes equino-varus, luxatio
coxae congenita rechts, als de andere tweeling deze misvormingen links
vertoont en omgekeerd1). Wanneer men er maar op let, kan men
volgens Newman zeer dikwijls een of meer dezer spiegelbeeldver-
schijnselen aantoonen.
Wat nu de oorzaak van dit verschil betreft, de fraaie proeven van
Spemann zijn wel geschikt, dit te verklaren. Spemann verrichtte
(1919) mediane splijtingen van Triton-kiemen in verschillende ont-
wikkelingsstadia. Uit beide helften ontwikkelde zich een tritonlarve
Vond de splijting in zeer jonge stadia plaats, b.v. van twee of vier
cellen, dan ontstonden normale tritonen. Werden echter blastulasta-
dia gespleten, dan ontstond meestal een atrophische ..binnenzijdequot;
de gespleten zijde dus. in het bijzonder bij latere blastulastadia. Maar
in deze stadia, evenals in het begin der gastrulatie (nog later gelukte
de regeneratie niet /neer) deed zich nu een merkwaardig verschijnsel
voor: de rechter tweeling vertoonde in een aantal gevallen situs inver-
1nbsp; Hazelip komt in het älgemcen meer links voor; hernia inguinalis struma
en torticollis meer rechts.
sus. In een reeks van 30 rechter tweelingen waren bij 12 zeker, bij
14 vermoedelijk, hart en darm geïnverteerd. In een latere reeks (Ruud
1922) werd alleen in het begin van de gastrulatie gespleten. Van 9
rechter tweelingen was. bij 2 de situs van den darm onzeker, bij 1
abnormaal, bij 2 ten deele invers, bij 3 geheel invers, bij 1 normaal.
Het hart was gemakkelijker te bepalen: 1 onduidelijk, 2 normaal, 6
duidelijk invers.
Oorspronkelijk is de hnker helft meerderwaardig (rechtshändig-
heid). Bij mediane splijting ontstaan twee individuen met één minder-
waardige hchaamshelft (de naar elkaar toegekeerde helft)'. In de
linker tweeling is de rechterhelft van huis uit al minderwaardig, hier
ontstaat dus een gewoon individu. Bij regeneratie van de rechter
tweeling daarentegen ontstaat een rechter helft, die van huis uit min-
der is en een linkerhelft, die kunstmatig verminkt is. Hier werken
dus twee tendenzen elkaar tegen in den strijd om de hegemonie. In
een zeer jong stadium zijn de cellen nog omnipotent. Later beginnen
zij meer bilateraal gedifferentieerd te raken. En zoo laat zich verklaren
dat uit jonge splijtingshelften normale individuen groeien, uit latere
splijtingen spiegelbeelden, die te meer zijn uitgesproken, naarmate
de splijting later plaats vond (gastrula). Het valt nu haast niet meer
te ontkomen bij E.E.Tw. een dergelijk proces te aanvaarden. Ook
bij E.E.Tw. kennen wij immers het spiegelbeeldverschijnsel in allerlei
graden ^ naast een ontbreken ervan. Het is nu een proef op de
som, dat ook menschelijke embryonen, die jong splijten, niet tot spie-
gelbeeldvorming moeten voeren; in latere stadia gespletenen daaren-
tegen tot sterke spiegelbeeldconcordantie zullen leiden. Inderdaad is
dit aan te toonen. Er bestaan tweelingen, die zoo volkomen op elkaar
lijken, dat men ze E.E. moet noemen, hoewel zij uit gescheiden cho-
rions geboren werden.
Waardenburg schijnt hen het eerst ontdekt te hebben door de
geboorte en ontwikkeling van zijn dochters (mondelinge mededeeling
in een lezing). Deze E.E.Tw. moet men zich ontstaan denken door
een splijting nog vóór de trophoblast gevormd was, zoodat ook ge-
scheiden trophoblasten ontstaan. Bij deze groep nu plegen spiegel-
beeldverschijnselen te ontbreken,
E.E. tweelingen, die laat vaneen zijn gegaan, kennen wij daaren-
tegen in de Siameesche tweelingen en dubbeimisvormingen; immers
zij hangen nog min of meer samen. Bij deze pleegt nu een strenge
spiegelbeeldconcordantie op te treden (Foester en Virchow); de
rechter tweeling is linkshandig en vertoont meestal dextrocardie. Ook
een volkomen inversie van de vingerpatronen is al waargenomen. En
Bolk beschreef Siameezen, die individueel een groot verschil vertoon-
den tusschen linker en rechter hersenhemispheer ^ echter waren de
windingen en groeven van de eene rechts volkomen het spiegelbeeld
van de andere tweehng links en die van de eene links van de an-
dere rechts. Uit deze waarneming blijkt, dat de tweelingen grooter
overeenkomst kunnen vertoonen dan de helften van één lichaam. Ik
heb reden aan te nemen, dat dit regel is. Om dit verder na te gaan,
vergeleek ik n.1. het dactylogram van rechter en linkerhand bij 196
willekeurige dactylogrammen van het Utrechtsche Hoofdbureau van
Pohtie. Ik vergeleek daarbij R. duim met L. duim, R. wijsvinger met
L. wijsvinger enz. op gelijk hoofdtype. Zoo bleek te bestaan een over-
eenkomst van:
5 vingers bij
3
2
1
O
Er waren dus 182 gelijke vingerparen op 196 personen, dus onge-
veer 0.9 gelijke paren per persoon.
Men vindt daarentegen bij E.E.Tw. 6-10 vingerparen met gelijk
hoofdtype, een overeenkomst, die dus 4 a 5 maal zoo groot is.
Siemens telde de naevi pigmentosi van tweelingen en van beide
Hchaamshelften. Bij E.E.Tw. vindt hij een correlatie 0.9 ±0.13; tus-
schen de beide lichaamshelften een correlatie 0.4 ± 0.12. Ook hier
dus iets meer overeenstemming tusschen E.E.Tw. dan tusschen de
beide lichaamshelften.
Wanneer tweelingen in een vroeg stadium splijten, ontstaan, gelijk
gezegd, de tweelingen, beschreven door Siemens en Waardenburg,
met gescheiden chorions. Heeft de splijting iets later plaats dan ont-
staan twee chorions en één placenta. Nog later, wanneer reeds een
chorion gevormd is, dan ontstaan E.E. met één placenta, één chorion,
twee amnions (de gewone toestand).
Nog later: wanneer reeds een -amnion gevormd is, zijn ook de
1 |
persoon |
5 |
X |
1 = |
5 |
6 |
personen |
6 |
X |
4 = |
24 |
9 |
9 |
X |
3 = |
27 | |
29 |
,, |
29 |
X |
2 = |
58 |
68 |
68 |
X |
I = |
68 | |
83 | |||||
196 |
182 |
amnions gemeenschappelijk: monoamnioten. (Interessant is het nu na
te gaan, of monoamnioten ook meer spiegelbeeldverschijnselen ver-
toonen dan diamnioten.)
Nog later: ,,gevorkte navelstrengquot;.
gemeenschappelijke navelstreng.
Siamezen, pygopagen, ischiopagen, sternopagen.
„ ileothoracopagen (bekken en beenen gemeenschappelijk,
soms levensvatbaar).
diprosopus (één lichaam met twee hoofden, niet levens-
vatbaar), diphallisme.
„ hemihypertrophie en hemiatrophie, spina bifida, status
dysraphicus.
Blijft de splijting tenslotte geheel uit: een normaal lichaam. Alles
bijeen kunnen wij besluiten: De één-eiige tweelingen zijn identiek met
de helften van één lichaam. Zij worden ingedeeld in linksche en recht-
sche tweelingen.
Is het verschijnsel van spiegelbeeldconcordantie nu idiotypisch of
paratypisch bepaald? Wij meenen dat een verklaring zonder idiotypi-
schen factor toch niet toereikend zal zijn/ Het is hetzelfde vraagstuk als
zich voordoet bij de helften van één lichaam, namelijk het vraagstuk
van de linkshandigheid. Siemens meent, op grond van tweelingonder-
zoek en statistisch familieonderzoek, dat linkshandigheid niet erfelijk
is. Men zou daarom kunnen denken aan een vroegtijdige laesie van de
linker cerebrumhelft, waardoor de rechter de hegempnie heeft. Echter
zoti men in dit geval toch minstens af en toe restes hiervan moeten
vinden. Wij meenen dan ook een andere hypothese te mogen aan-
vaarden: Iedere linkshandige is de rechterhelft van een E.E.Ttv., waar-
van de linkerhelft verlomn ging. In dat geval is de linkshandigheid
weliswaar niet een erfelijke factor, maar indirect wel idiotypisch be-
paald, daar tweelingzwangerschap erfelijk is. Deze. opvatting is door
Koller reeds in 1899 gelanceerd betreffende de situs inversus viscerum;
men zou deze hypothese evenwel met recht ook voor de linkshandig-
heid te hulp kunnen roepen.
Waar de rechtshändige tweeling dan bleef, leert de mededeeling
van V. Neugebauer in 1913. Deze wijst er op, dat, wanneer men ge-
woon is iedere placenta consciëntieus te onderzoeken, ,,so findet man
oft genug eine übersehene Zwilling — sei es ein Foetus papyraceus,
ein Foetus amorphus, acormus usw. oder es findet sich nur eine rudi-
mentäre zweite Eiblase mit rudimentärem Fötus.quot;
Om nu deze meening te toetsen, vroeg ik linkshändigen in mijn
omgeving, of in hun familie tweelingen voorkwamen. Dit bleek niet
steeds het geval te zijn, maar mijn onderzoek was te klein voor eenige
conclusie. Wel is onder mijn beste kennissen een familie, die van be-
lang is in verband met de eventueele erfelijkheid van linkshandigheid.
Hier zijn nl. beide ouders exquisiet linkshandig. Onder hun 6 kinderen
is een — zeer vermoedelijk E.E.-tweeling, waarvan de rechtshändige
gestorven is, de linkshandige nog in leven. Was hnkshandigheid een
recessief kenmerk, hetgeen vrij algemeen wordt verondersteld, dan
zouden alle kinderen linkshandig moeten zijn in dit gezin. Omdat
intusschen deze enquête veel te klein was, heb ik de litteratuur over
linkshandigheid onderzocht; Jordan publiceert in 1914 niet minder
dan 80 stamboomen van linkshändigen en wil aan de hand hiervan de
recessiviteit van linkshandigheid en de dominantie van rechtshan-
digheid aantoonen. Niet weinig verrast was ik nu te lezen: „The
pedigrees include a considerable number of twins . . . Coincidence of
lefthandedness and twinning in the same fraternity is frequent; but no
very likely explanation suggests itself regarding causative relation-
ship.quot; Hij neemt dus geen verband aan ^ zijn vondst is ook geheel
onverwacht. Als voorbeeld noem ik de twee grootste stamboomen
(vooral deze hebben waarde): No. 79: Op een familie van 229 per-
sonen zijn 25 linkshandig, 2 ambidexter, 9 paar tweelingen (waaron-
der één linkshandige persoon). No. 80: Op een familie van 170 per-
sonen zijn 4 linkshändigen en 14 tweelingparen (onder welke geen
linkshändigen genoteerd zijn).
Ook voor de tweelingenpathologie is de kennis der spiegelbeeld-
verschijnselen van belang. Is het toch bekend, dat de beide lichaams-
helften niet volkomen gelijk zijn, noch in physiologische kenmerken,
noch in pathologische aandoeningen, ook al staan deze als zuiver
erfelijk te boek. Zoo de heterochormia iridis, eenzijdig labium lepo-
rinum of hernia laterahs of cataract. En toch moeten wij veronder-
stellen dat de beide lichaamshelften erfelijk identiek zijn, gezien de
minutieuse splijting der chromosomen. Het betreft hier verschillen,
die liggen binnen de paravariatiebreedte van de erffactoren.
Tegen het tweeling-onderzoek wordt nogal eens aangevoerd, dat
de tweelingen erfelijk niet identiek kunnen zijn, omdat zij af en toe
ook verschillen vertoonen in kenmerken die algemeen als hereditaire
erkend zijn. Ook de onderlinge gelijkenis is somtijds niet zoo volko-
men, dat ook de naaste omgeving hen verwart.
Men kan er dan echter op wijzen, dat ook de helften van één
-ocr page 30-lichaam niet volkomen gelijk ziji^Zoo heeft Bolk een aantal en-face
portretten mediaan gehalveerd en elk met het spiegelbeeld gecomple-
teerd. Hij verkreeg dan somtijds zeer verschillende koppen. Het ver-
regaandste geval is in dit verband de waarneming van Köhler. Deze
vond een E.E.Tw. paar, waarvan de eene hexadactylie vertoonde,
aan de linkerhand en rechtervoet, de andere niet, terwijl drie familie-
leden dezelfde afwijking vertoonden (een oudoom alle 4 extremitei-
ten, een nicht beide handen, een andere nicht alleen de linkerhand).
Dit geval is ontoereikend om de erfelijke ongelijkwaardigheid der
tweelingen te bewijzen. Immers, de hexadactylie pleegt ook veelal
eenzydig op te treden bij één persoon. Het betreft een dominante
eigenschap, die gemeenlijk een grootere manifestatiebreedte bezit.
Het zelfde kan gezegd worden van de vingerpatronen, die naar mon-
delinge mededeeling van Waardenburg, eveneens door dominante
factoren beheerscht worden. Tusschen linker- en rechterhand is ook
in dezen weinig overeenstemming ^ gelijk gezegd nog niet één van
de 5 vingers. Bij asymmetrische kenmerken verdient het dus aanbe-
veling niet alleen de tweelingen te vergelijken, maar ook het verschil
in optreden in beide lichaamshelften van één individu. Op deze wijze
leert men al dadelijk kennen, de gebruikelijke (paratypische) mani-
festatiebreedte van het kenmerk. Aldus is Siemens te werk gegaan
voor de naevi pigmentosi.
Ook voor de psychologie is de spiegelbeeldconcordantie van be-
lang ^ in een later hoofdstuk zullen wij uiteenzetten, hoe de karak-
ters verschillen van linker en rechter tweeling.
De spiegelbeeldconcordantie is m.i. ook belangrijk voor het hand-
schrift. Het schrift is soms zoozeer gelijkend, dat de tweelingen hun
eigen schrift niet als zoodanig kunnen aanwijzen. Maar juist in het
handschrift bestaan toch veelal aanzienlijke verschillen. Herhaalde-
lijk vindt men dit vermeld en door verscheidene tweelingen werd mij
dit ook medegedeeld. Dit pleit wel voor de graphologie als gevoelige
methode van onderzoek. De eenige gedrukte handschriften vond ik
m een populair tijdschrift „Uhuquot; van Juli 1930. Het schrift van Hanna
en Ilse E. verschilt alleen hierin, dat dat van Hanna stijl-achterover-
buigt, terwijl het van Ilse vooroverbuigt. Men hoeft er niet aan te
twijfelen of Hanna is linkshandig.
Het begrip van de spiegelbeeldconcordantie verschijnt eerst in de
litteratuur van de allerlaatste jaren. En toch moet het in oude tijden
reeds bekend geweest zijn, blijkens de Dioskurengroep voor het
Quirinaal in Rome. Het heeft mij getroffen, dat Kastor en Pollux hier
, respectief met de rechter en met de linker hand hun steigerende
paarden bij de teugels grijpen. Het is ondenkbaar, dat- de beeldhouwer
bij vergissing de linker hand hiervoor liet gebruiken. Het lijdt dan
ook geen twijfel of ook de Grieksche Oudheid (de beelden zijn
Grieksch) heeft dit phenomeen gekend.
HOOFDSTUK III.
Voorkomen en ontstaan van tweelingen.
Gelijk algemeen bekend, komen tweelingzwangerschappen in be-
paalde families in verhoogd aantal voor1). Darwin wees het eerst
op de erfelijkheid van tweelingzwangerschap. Wat de overerving
betreft, meende men langen tijd, in het bijzonder door Weinberg, dat
deze eigenschap door de moeder werd overgedragen. Weinberg kwam
tot deze opvatting, doordat hij het ondenkbaar achtte, dat de man
. aanleiding zou kunnen geven tot het ovuleeren van twee follikels in
plaats van één. Hij vond zijn vooropgezette meening in zijn statistie-
ken weerspiegeld. Een onbevangen waarnemer bemerkt al dadelijk,
dat even vaak tweehngen aan vaders kant als aan moeders kant
voorkomen en veelal aan beide zijden tegelijk — als regel eea spora-
disch voorkomen, niet in rechte linie, maar in zijlinies, met een grooter
aantal onder de broers en zusters van de betreffende tweeling. Soms
krijgt men mededeeling van consanguiniteit der ouders en een enkele
maal treedt op een sterke ophooping in één gezin - als één of beide
ouders zelf een tweeling zijn. Al deze eigenaardigheden zijn nu typee-
rend voor een recessieve wijze van overerving. De zuiverste methode
om de wijze van overerving te leeren kennen, is de „Geschwister-
methodequot;. Hierbij worden de broers en zusters van patienten samen-
geteld. Deze blijken dan de 1 : 4 verhouding te vertoonen bij een
recessief kenmerk, althans wanneer beide ouders phaenotypisch vrij
zijn. Deze methode paste Versluys toe en vond inderdaad de 1 : 4
verhouding tot op één geboorte nauwkeurig. Dat Versluys hier een
tweeling als één telt en dan juist tot de 1 : 4 verhouding komt, pleit
voor de theorie van Curtius (zie verder).
Bij excessieve ophooping in één gezin, kan men nu denken, dat een
van de ouders homozygoot is, dus zelf van een tweeling, zoodat 1 op 2
geboorten een tweeling wordt; of beide ouders zijn homozygoot,
d.w.z. alle kinderen worden tweehngen. In het geval van Boer en
1nbsp; L. Bouman liet voor jaren op een dorp nagaan de families met erfelijke tweelina-
zwangerschap en kwam tot belangrijke procenten (mondelinge mededeeling).
von Valenta kreeg een vrouw in Weenen 32 kinderen uit 11 uitslui-
tend-meervoudige zwangerschappen. Hier was de moeder een vier-
lingkind, de vader een tweelingkind.
Peiper publiceerde een geval, waarin 9 tweelingen geboren werden,
geen eenlingen. De moeder was zelf van een tweeling, de vader niet.
Bij een tweede huwelijk kreeg zij 6 eenlingen.
Een patiente van Berger, zelf een tweelingkind, kreeg 4 maal twee-
lingen, één drieling en 24 eenlingen (eiigheid niet vermeld). In het
geval van Zondek kreeg een vrouw van een man, die zelf van een
tweeling was, 9 maal tweelingen; in haar tweede huwelijk 3 eenlingen;
haar tweede echtgenoot was uit een familie, waarin geen tweelingen
voorkwamen.
Een patiente van Grigg kreeg 2 tweelingen en 10 eenlingen; zij
was zelf een tweeling, haar moeder en dochter beiden zelf tweeling
kregen ook weer tweelingen. De moeder kreeg 1 drieling, 2 tweelin-
^en en 5 eenlingen; de dochter kreeg 1 drieling en 1 eenling. Mc.
bhee beschreef een echtpaar, beiden Tw., die op 9 kinderen 3 twee-
lingen hadden.
Bij Hans Meyer vindt men de volgende gevallen, waar één der
ouders, zelf Tw., weer tweelingen kreeg: Stamboom III, een vrouw, zelf
Tw., kreeg 1 Tw. en 2 eenlingen. Stamboom V. man zelf Tw.. kreeg 1
eenling en 1 Tw.; van deze Tw. kreeg de eene 1 Tw. en 3 eenlingen.
Stamboom Vil, vrouw zelf Tw., krijgt 1 Tw. en 7 eenlingen. Stam-
boom VIII. man zelf Tw.. kreeg 1 Tw. en 6 eenlingen. Stamboom
Vlll, man zelf Tw., kreeg I Tw. en 11 eenlingen. Stamboom VIII.
vrouw zelf Tw.. kreeg 2 tweelingen en 5 eenlingen.
Bij Wehefritz vindt men: Stamboom III: een man. zelf Tw.. krijgt één
tweeling Stamboom IV: vrouw, zelf Tw., krijgt 3 eenhngen. Stam-
boom VII: vrouw, zelf Tw., krijgt één Tw. en 5 eenlingen.
In deze gevallen van tweelingschap van een der ouders vindt men
nu samengeteld 89 geboorten met 164 kinderen, waarvan 30 meer-
voudige geboorten en 59 eenlingen. Dit aantal meerlingen lijkt wat
klem voor een recessieve overerving; men zou ruim de 2 : 2 verhou-
ding moeten vinden.
Het meest excessieve geval in dit verband is dat van den Russischen
boer Feodor Wasiheff, die bij één vrouw 69 kinderen kreeg (4 gt;lt;(4
4-7X3-1- 16 X 2). bij zijn tweede vrouw 18 kinderen (2X3
6X2). Van de 87 kinderen bleven 84 in leven. Dit geval heeft
bekendheid verworven, doordat Catharina de Groote, geïmponeerd
lt;Joor dit bericht, den boer aan het hof ontbood. Ik heb helaas niet
kunnen vinden, of de ouders hier zelf tweelingen waren.
Wat nu betreft het voorkomen van E.E.Tw. en T.E.Tw.: men zou
verwachten, dat tusschen beiden geen verband kan bestaan. Immers
de E.E. ontstaan door splijting van één embryonaalaanleg — de T.E.
daarentegen door bevruchting van twee eieren — schijnbaar dus zijn
zij van geheel verschillende origine. En toch blijkt een nauw verband
te bestaan tusschen E.E. en T.E. in dier voege, dat zij gemeenschap-
pelijk plegen voor te komen in één familie, in één gezin, ja zelfs in
één zwangerschap van meerlingen. Ook ik vind in de familie van
beschreven tweelingen regelmatig zoowel T.E. als E.E.Tw.
In 1928 nu is Curtius gekomen met een hypothese, die niet alleen dit
feit komt verklaren, maar tevens de tot nu toe onbegrijpelijke rol van
den vader bij het ontstaan van tweelingen.
De embryologie leert, dat de reductie-deeling bij de gewervelde
dieren slechts tot stand komt onder invloed van de in de eicel gedron-
gen spermatozoe. Eerst daarna wordt het tweede poollichaampje uit-
gestooten. Men kan nu veronderstellen, dat een spermatozoe, „belastquot;
met een „deelingsfactorquot; in de reductiedeeling een zoodanige wijzi-
ging brengt, dat het tweede poollichaampje niet wordt uitgestooten,
maar als gelijkwaardige van de eicel blijft bestaan, zoodat dit nu door
een nieuwe spermatozoe kan bevrucht worden. Zoo ontstaat een
tweeling. Was de tweede spermatozoe ook weer „belastquot; dan ontstaat
een drieling, waarvan 2 componenten één-eiig zijn.
Het ontstaan van een E.E.Tw. denkt Curtius zich dan zoo, dat hier
weliswaar een spermatozoe met verdubbelingsfactor binnenkomt,
maar in een later stadium, als het tweede poollichaampje reeds uitge-
stooten is. Nu uit de verdubbelingstendenz zich eerst na de kernver-
smelting en een splijting in een bevrucht ei is het resultaat. In deze
beschouwing is het dus een tijdverschil in de manifestatie van de
verdubbelingstendenz, die bepaalt of een tweeling T.E. dan wel E.E.
zal zijn. Immers, dringt de belaste spermatozoe binnen, vóór de reduc-
tiedeeling heeft plaats gehad, dan ontstaat een T.E.Tw. Dringt de
spermatozoe na de reductiedeeling binnen, dan ontstaat een E.E.Tw.
Ik zou nu dit tijdverschil willen verder trekken: Manifesteert deze
verdubbelingstendenz zich dadelijk na de bevruchting, in het twee-
cellenstadium b.v., dan ontstaan bichoriatische E.E.Tw.; nog later,
wanneer reeds een trophoblast ontstaan is, dan gewone E.E.Tw.;
nog later is reeds een amnion gevormd: monoamnioten, nog later
Siameezen; nog later de reeds eerder genoemde misvormingen (dipro-
sopus, diphallisme, Janus).
Tegen de'beschouwingen van Curtius moet ik enkele bezwaren
opperen.
Ie. Men kan zoo niet verklaren, dat sommige E.E.Tw. niet geheel
identiek zijn, gelijk Curtius doet. Dit zou een derde soort twee-
lingen zijn met gelijk moederlijk erfdeel, maar een ongelijk vader-
lijk (zie hoofdstuk I). Deze hulphypothese faalt al dadelijk bij
het sterkste geval van discordantie, dat bij E.E.Tw. bekend is,
het in hoofdstuk II genoemde geval van hexadactylie. Volgens
Curtius zou men een dergelijk geval kunnen verklaren, doordat
van vaderszijde ongelijke chromosomen worden binnengebracht.
Hier blijkt in den betreffenden stamboom de afwijking echter juist
van moederszijde aangebracht te zijn!
2e. Om het ontstaan van meerlingen te verklaren, roept Curtius
een tweede of derde follikel te hulp, waarmede hij zijn theorie
verlaat van een ontstaan uit één ei.
3e. De theorie verklaart alleen een erfelijkheid van tweelingzwan-
gerschap van vaderszijde, zij houdt geen rekening met den reces-
sieven factor (Versluys) 1).
Om de bezwaren sub 2 en 3 te ondervangen, kan men de theorie als
volgt wijzigen: Daar zoowel vader als moeder den deelingsfactor ge-
woonlijk alleen genotypisch dragen, is slechts de helft van het aantal
spermatozoen en de helft van het aantal gereduceerde eicelkernen be-
last. Nu dringt in 50 % der gevallen een niet-belaste spermatozoe
binnen. Resultaat: geen tweeling. In de andere 50 % der gevallen
dringt een belaste spermatozoe binnen, /s het poollichaampje al uitge-
stoeten dan heeft de gereduceerde kern geen verdubbclingsfactor
meer, als deze met het poollichaampje verdween; resultaat: geen twee-
ling^ of de verdubbelingsfactor is in evenveel gevallen noq aanwe-
zig (resultaat: E.E.Tw.).
Is het poollichaampje nog niet uitgestooten. dan blijft dit als „eben-
bürtigquot; bestaan. Nu zijn er twee mogelijkheden:
1. de belaste spermatozoe bevrucht de niet belaste eikern en er ont-
staat een T.E.Tw., doordat de resteerende belaste kern door een
nieuwe spermatozoe bevrucht wordt (is deze laatste weer belast,
dan ontstaat een eenling -f- een E.E.Tw., dus een drieling.
1nbsp; Bonnerie, Wchefritz, Oliver, Weinberg.
-ocr page 36-II. De belaste spermatozoe bevrucht de belaste eikern. Nu ontstaat
hieruit een E.E.Tw.. terwijl de resteerende niet-belaste eikern weer
bevrucht wordt door een al dan niet belaste spermatozoe, waaruit
een eenling ontstaat. Tezamen dus een drieling, ook weder be-
staande uit een eenling -f- een E.E.Tw.
Vierlingen en vijfhngen kan men nu verklaren door hernieuwde dee-
ling van een dubbelbelaste bevruchte kiem.
Deze gewijzigde theorie heeft nog het voordeel dat men eigenlijk de
veronderstelling van een uitstooten van het poollichaampje vóór de
bevruchting niet noodig heeft, om het ontstaan van E.E.Tw. te ver-
klaren. Een nadeel blijft echter, dat de meerlingen in dezen gedach-
tengang steeds twee-eiige blijven; drie-eiige drielingen zijn zoo niet
te verklaren, die toch ook voorkomen, al zijn ze ook onder de drielin-
gen zeldzaam; vier-eiige vierlingen zijn onder de vierlingen uiterst
zeldzaam (Brattström). Om drie- en vier-eiige te verklaren zou men
een ook-blijven-bestaan van het eerste poollichaampje te hulp kunnen
roepen; echter kan men zoo het ontstaan van vijf-eiige vijflingen niet
meer verklaren. Deze schijnen nu onder de vijflingen ook inderdaad
niet voor te komen (Nijhoff). De eenige vijf-eiige vijfling in de litte-
ratuur (Pegné) is niet door den auteur gezien, maar werd hem mon-
deling medegedeeld.
De proef op de som voor deze hypothese zou nu zijn de bevinding
van één corpus luteum bij tweelingzwangerschap, ook bij twee-eiige..
(Curtius noemt dit niet.) Nu zijn er in de litteratuur 4 gevallen van
corpora lutea in 2 ovaria (Göszmann, Sippel, Cuzzi, Mangiagalli) en
3 gevallen van twee corpora lutea in één ovarium (Dubois, Danyan,
Hoefft). Dit blijven echter uitzonderingen, regel is één corpus luteum,
dus een ovulatio unifollicularis (Bumm), hetgeen met de hypothese
van Curtius goed overeenstemt.
Tweelingen komen voor één op 80 geboorten; 15 op 100 tweelin-
gen worden meestal aangegeven als het cijfer der E.E. (Bumm). Wat
nu de T.E. tweelingen betreft, zoo kennen wij de combinaties 5 3 ;
3 9; ? 9 ; 9 3. Er zijn dus 50 % T.E.Tw. van gelijk geslacht en
50 % van ongelijk. Nu is 32 a 37 % van alle tweelingen van ongelijk
geslacht. Hieruit volgt dat ook 32 a 37 % van alle tweeling en, de
T.E. van gelijk geslacht omvatten. De T.E. tezamen vormen dus
64-74 %. Resteert 26-36 % voor de E.E. (Weinberg).
Dit is een hooger aantal dan bij de geboorten gevonden wordt. Er
moeten dus onder de E.E. zijn, die zich bij de geboorte voordoen als
T.E. Van deze nu was boven al sprake: het zijn de bichoriaten, die
blijkens de criteria van Siemens als E.E. aangemerkt moeten wor-
den. Waardenburg vond ze door zijn dochtertjes en sedert zijn talrijke
dergelijke gevallen door Siemens, Curtius en anderen ontdekt. Ook
mijn gevallen G., O. en M. reken ik hiertoe. Eenige gynaecologen
intusschen houden nog vast aan het dogma van het gemeenschappe-
lijke chorion, hetgeen verwondering moet wekken, omdat de gynae-
coloog E.E.Tw. kent, die behalve het chorion, ook het amnion gemeen
hebben, dus meer convergeeren — wat ligt dan meer voor de hand
dan dat de beide E.E.Tw. ook meer kunnen divergeeren, zoodat zij
behalve gescheiden amnion, ook elk een afzonderlijk chorion bezit-
ten? 1)
In Duitschland en Rusland komen niet onbelangrijk meer tweelin-
gen voor dan in Frankrijk. Puech vond in Noord-Frankrijk veel meer
tweelingen dan in Zuid-Frankrijk (Gironde 6.77; Haute Savoie 12.90
per 1000). Op het platteland zijn meer tweelingen dan in de steden.
Bonnevie verklaart dit feit door meerdere consanguine huwelijken
ten plattelande, die immers een recessief kenmerk phaenotypisch aan
het hcht brengen. Mij lijkt een andere verklaring waarschijnlijk. Een
vrouw, die eenmaal een tweelinggraviditeit doormaakte en het gezin
op deze wijze snel zag groeien, zal niet het risico willen van een
nieuwe tweeling. En nu is het juist in de steden, in Frankrijk en
bovenal in Zuid-Frankrijk, dat geboorteregeling wordt toegepast.
Ook het feit, dat meer jongens dan meisjes geboren worden, kan
men verklaren doordat bijna alle ouders een zoon wenschen. Ouders
met twee zoons zijn tevreden, ouders met twee dochters hopen nog op
een zoon. Het is duidelijk, dat op deze wijze het aantal mannelijke
geboorten in de meerderheid moet raken. Voor zoover mij bekend, is
deze verklaring nog nooit geopperd. Het zou interessant zijn na te
gaan, of onder de negers van Dahomé en Togo en de Zuid-Ameri-
kaansche Indianenstammen, die sedert lang de tweelingen bij de ge-
boorte dooden, omdat zij betooverd zijn ^ of onder hen minder twee-
linggeboorten plaats hebben.
1nbsp; Ook het omgekeerde: T.E.Tw. in één chorion en één amnion is enkele malen
beschreven, vermoedelijk door drukatrophie van den scheidingswand.
HOOFDSTUK IV.
Biologie van de tweeling.
Het ligt voor de hand, de tweeling- en meerlingzwangerschap te
beschouwen als een atavisme. Deze gedachte is dan ook al lang gele-
den uitgesproken en vond steun in het voorkomen van tweelingzwan-
gerschap, gecombineerd met polymastie of verdubbeling van de uterus.
Leichtenstern verzamelde in 1878 uit de litteratuur 70 gevallen van
polymastie met zwangerschap, waaronder 3 tweelingzwangerschappen.
Beckmann verzamelde in 1921 76 gevallen van uterusverdubbeling
gepaard met tweelingzwangerschap. Deze waarnemingen werken op
het eerste gezicht zeer suggestief, maar blijken bij nader inzien het
tegendeel te bewijzen van wat ze bedoelen. Immers polymastie en
Polythelie is een lang niet zeldzaam verschijnsel, iedereen ontmoet
van tijd tot tijd gevallen en de verschillende vormen van meer of
minder verdubbelde uterus zijn ook niet zoo heel zeldzaam. Het zijn
juist de gecombineerde gevallen die gepubliceerd zijn en dat zijn er
dan nog opvallend weinig.
Na deze „atavistische theoriequot; kwam de „degeneratie-theoriequot;. Four-
nier meende, dat de tweeling op luetischen bodem ontstond, zooals
Fransche auteurs vaak een samenhang met lues meenen te vinden.
Larger in 1901 vond een verband tusschen tweelingen en epilepsie,
hysterie, krankzinnigheid, alkoholisme, syphillis, steriliteit. Aan de
hand van Caesars stamboom, de Carolingers en de Bourbons toont
hij aan, dat de tweeling de naderende degeneratie beteekent.
Het was de tijd, dat de onnoozele en nijvere boeren tot welstand
kwamen en een plaats gingen innemen in de burgerij, dat de vermo-
gende burgerij kennis en kunst verwierf, het gezonde platteland ver-
liet, om naar de steden te trekken; dat de tot aristocratie geklommen
burgerij in de steden vergeestelijkte en vervreemdde van de natuur,
dat de levensgenietingen zoo zeer tot raffinementen werden opge-
voerd, dat de ontaarding niet uit kon blijven: alkohol, tuberculose,
syphillis, steriliteit, misdaad, zedenverval, krankzinnigheid lagen op
de loer om de natuur te wreken. Zoo gingen de Rougons Macquart
ten gronde, zoo kwam de decadentie van Rome en Griekenland en
Egypte, zoo verging de „fin du sièclequot;, die in het teeken stond van
de degeneratie, het stigma degenerationis der beschaving.
Van deze degeneratiemystiek is niet veel overgebleven en dat de
tweeling een „stigmaquot; zou zijn, is niet waarschijnlijk gemaakt.
Kalmus deed in 1923 nog een poging om dit te bewijzen, hij vond
onder 2839 psychiatrische patienten 1 op 90, die van een tweeling
waren, een cijfer dat volgens hem tweemaal te hoog is, omdat welis-
waar tweelinggeboorten 1 op ± 90 voorkomen, maar van deze de helft
jong sterft. De kindersterfte is onder tweeHngen zeer groot. Dahlberg
wijst erop, dat inderdaad tweelinggeboorten ongeveer 1 op 90 voor-
komen, dus 2 op 90 personen. Sterft de helft jong, zooals Kalmus
aanneemt, dan komt men dus juist op één op 90 volwassen personen.
Kalmus had vergeten, dat een tweeling uit twee personen bestaat.
Luxenburger heeft dit onderzoek op groote schaal herhaald en vond
onder schizophrenen, manisch-depressieven, epileptici en idioten tel-
kens een normaal aantal tweelingen. Hieruit blijkt duidelijk, dat de
tweeling als zoodanig niet voor krankzinnigheid gepraedisponeerd is,
een bevinding, voor de tweelingenpsychiatrie van belang.
Galton schrijft al in 1876: „The vigour of body and mind of those
who survive infancy ... is certainly not below the average.quot; Hij noemt
een ,,senior wrangierquot;, dan twee lords, staatslieden en Bendigo, „the
ex-champion pugilistquot;. Ook de vader en oom van Bach waren iden-
tieke tweelingen (wier composities van geheel gelijken stijl zijn). In
Nederland zijn de van Hamels en de Pekelharings te noemen. Prof.
Obbink heeft een (identieke) tweelingbroeder. De identieke zusters
Arntzenius zijn vermaard geworden door hun Centraal-Amerika expe-
dities. De kranten hebben onlangs uitvoerige berichten gebracht over
dc identieke broeders Picard (in welke men ook een treffende karak-
terovereenkomst kon bespeuren). Het is waar, dat onder de groote
namen van de wereldgeschiedenis weinig tweelingen voorkomen,
althans geen één-eiige. De natuur is evenwel spaarzaam, zoowel met
genieën als met één-eiige tweelingen.
Loeb heeft het ontstaan van tweelingen willen verklaren met proe-
ven op lagere dieren, waarbij men door de eieren aan invloeden van
temperatuur, osmotischen druk, shock, druk. zuurstofgebrek, afwezig-
heid van bepaalde ionen, of aanwezigheid van andere, tweelingen uit
één ei kan doen ontstaan. Deze lagere dieren met hun pó^henoge-
nesis echter (Echinodermen etc.) staan wat ver van den mensch af,
om een vergelijk te kunnen maken. Voor deze analogie zou pleiten
het feit, dat van de 60 bekend geworden gevallen van tubaire twee-
lingzwangerschap niet minder dan 40 een-eiig waren. Door het on-
gunstige miheu zou dus het bevruchte ei zich splijten (Newman).
Dahlberg verklaart dit anders. Hij wijst er op, dat het veel waar-
schijnlijker moet zijn, dat één ei in de tuba achterblijft (waaruit in 1
op ± 300 geboorten, gelijk bekend, een E.E.Tw. ontstaat), dan dat
dit toch al exceptioneele geval zich bij twee eieren tegelijk zou voor-
doen.
HOOFDSTUK V.
Tweelingenanthropologie.
Francis Galton zag reeds in 1876, de tweehngen „as a criterian of
the relative powers of nature and nurturequot;. Wij zouden nu zeggen
„als een criterium voor de verhouding van den invloed van aanleg en
miheuquot;. In 15 bladzijden druk zet hij de beteekenis der tweelingen
zóó klaar uiteen, dat men er ook nu nog niets essentieels aan toe te
voegen heeft. Het is dan ook verwonderlijk, dat de eerste tweehng-
onderzoekingen op normaal en pathologisch, op somatisch en psy-
chisch terrein, een halve eeuw op zich lieten wachten. Dit vindt ver-
moedelijk zijn oorzaak in het feit, dat de E.E.Tw. juist bij de geboorte
zoo zeer verschillen, dat gynaecologen niet in de identiteit geloofden
(Straszmann, Weinberg). Maar ook in het feit, dat de indeeling in
E.E. en T.E. eerst zeer laat algemeen bekend werd. Ik kwam eenige
malen de bewering tegen (o.m. bij Dahlberg), dat ook Galton de
indeeling niet kende. Dit is echter niet juist; hij zet uiteen, dat er twee
zeer verschillende soorten tweelingen bestaan: die uit een ei in een
membraan en die uit „two germinal spots in the same ovum ... in the
same membrane — invariably of the same sex. The consequence of
this is, that I find a curious discontinuity in my results. Extreme simi-
larity and extreme dissimilarity between twins of the same sex, are
nearly as common as moderate resemblance. When the twins are a
boy and a girl they are never closely alike; in fact, their origin is
never due to the development of two germinal spots in the same
ovumquot; 1),
Siemens hervatte in 1921 het tweelingonderzoek, eerst door derma-
tologische problemen, om het later uit te bouwen tot zijn „Zwillings-
pathologiequot; van 1924. Siemens bemerkte de strenge concordantie van
de pigmenten (haar. huid, iris), van aspect en consistentie van het
baarkleed, van het gebit, van gelaat en schedel en lichaamsbouw.
1nbsp; Ongevc er gelijktijdig in 1874 ■—■ lanceerde Camille Dareste de theorie van
het ontstaan uit één ei, voor dc Societé d'AnthropoIogie.
Een reeks kenmerken bleken zoo streng concordant, dat zij geschikt
waren voor de diagnose van één- of twee-eiigheid.
Fritz Schiff vond de gelijkheid van de bloedgroep; Waardenburg
vond overeenstemming in refractie, Wilder, Poll en Bonnevie in het
dactylogram, Dahlberg in de configuratie van het oor, Meyer-List en
Hübener van het capillairmicroscopische beeld. Waldeyer, Bolk.
Schuster, Sano en Marie van de gyri en sulci van het cerebrum.
Dahlberg deed in 1926 een anthropologisch onderzoek van 243 twee-
lingparen in Zweden, waarvan 191 E.E. en 52 T.E. „On measuring
the same person twice, the difference was on a average 0,5—1,5 m.m.
for head measurements, and 3-7 m.m. for body measurements.quot;
Verschil bij dezelfde persoon (meetfout) 0,5—1,5 en 3— 7 m.m.
Verschil tusschen E.E. tweehngennbsp;1 —3 en 20 m.m.
Verschil tusschen T.E. van dezelfde sexe ±4 en 30—40 m.m.
Verschil tusschen T.E. van ongelijke sexe 3—5 en 20—40 m.m!
Hieruit blijkt het verschil tusschen E.E. nauwelijks grooter dan de
meetfout te zijn. Broeders op gelijken leeftijd gemeten, hebben het-
zelfde gemiddelde verschil als de E.E.Tw. broeders.
Von Verschuer kwam in 1927 eveneens met een groot anthropolo-
gisch onderzoek. In het bijzonder de lichaamsasymmetrieën hadden zijn
aandacht. Bij 20 % der E.E.Tw. vindt hij spiegelbeeld t.a.v. rechts-
en linkshandigheid. Hij constateert een correlatie tusschen linkshan-
digheid en situs inversus scrotahs. Ook vergeleek hij de tweelingen
op dentitie, tijd van gaan loopen, spreken, zindelijk worden, menarche.
menses, menopauze, puberteit, stemwisseling, eerste maal scheren.
Maar men zal de tweelingen ook kunnen vergelijken op bloeddruk
en electrocardiogram, op zuurwaarde en ontlediging van de maag,
prikkeldrempel en „Unterschiedsschwellequot; der zintuigfuncties, bloed-
suikercurve en bloedcholesterine, anaphylaxie en idiosynkrasi'e, duo-
denaalvocht en liquor cerebrospinalis, functie van lever en nier, bloed-
beeld en haemoglobine-index, capaciteit van de long en de blaas,
toonladder van het gehoor, aantal pijnpunten in de huid, electrische
prikkelbaarheid van de spieren, basaalmetaboHsme, kortom alle phy^
siologische grootheden en phenomenen. Zoo zal zich van lieverlede
ook een tweelingenphysiologie opbouwen, die niet zal nalaten wederom
meer inzicht te geven in de „relative powers of nature and nurture.quot;
HOOFDSTUK VI.
Tweelingenpathologie.
Reeds Hippocrates heeft een tweelingpaar beschreven, dat dezelfde
ziekte doormaakte met gelijke verschijnselen en dat gelijktijdig genas
Daarna vermeldt Sinibaldus in 1667 tweelingen, die 40 000 pas
van elkaar verwijderd, aan dezelfde ziekte op denzelfden dag stier-
yen^ Bekend zijn de tweelingen Katharina en Anna Maurer, geboren
1/94, die met 17 jaar jongens bleken te zijn met hermaphroditisme
en hypospadie. In 1873 doet Trousseau mededeeling van tweelingen
met een zelfde oogéandoening met gelijkvormig verloop. Dezelfde
broeders leden aan asthma en kregen op dezelfde plaatsen hun
aanvallen. Galton noemt Brights' disease bij identieke tweelingen
en vond, dat zijn identieke paren als regel gelijktijdig ziek waren ge-
weest. Sedert verschenen tal van casuistische mededeelingen, in 1924
door Siemens verzameld in zijn „Zwillingspathologiequot;. Bewijst nu het
optreden van een ziekte bij beide tweelingen, dat deze ziekte here-
ditair bepaald is? Dit mag men niet zonder meer aannemen. Immers
ook het milieu valt gewoonijlk samen bij tweelingen, die door hun-
gelijken leeftijd op elkaar zijn aangewezen. Overeenkomsten hebben
dan ook alleen waarde, wanneer de tweelingen längeren tijd geschei-
den leefden. Anders gesteld is het met de verschillen. Daar E.E.Tw.
erfelijk identiek zijn, berust ieder verschil op exogene oorzaken. Hier
bezitten wij dus een methode om aetiologieën en exogene momenten,
ook quantitatief. te leeren kennen, op een wijze zoo zuiver, dat die
m de geneeskunde zijn gelijke niet kent (paravariatiebreedte van
eigenschappen en afwijkingen). Om daartegenover het hereditaire
moment quantitatief te bepalen is een onovertroffen methode gege-
ven in het vergelijke van E.E.Tw. met T.E.Tw. Bij beide groepen
•bestaat een groote milieu-overeenkomst. Doen zich dus verschillen
voor tusschen de E.E. en T.E. als groepen ten aanzien van een be-
paalde ziekte, dan is deze erfelijk bepaald en te meer naarmate men
meer concordante gevallen onder de E.E. en meer discordante gevallen
onder de T.E. vindt. Bestaat in het geheel geen erfelijke factor (wat
wel haast niet voorkomt), dan vindt men evenwel concordanten en
evenveel discordanten bij de twee groepen.
Tot voor kort was het gewoonte hereditaire ziekten te bestudeeren
door familieonderzoek. Deze methode heeft het voordeel dat men de
wijze van overerving leert kennen: dominant, recessief. pdymeer. aan
het geslacht gebonden enz.; heeft daarentegen het nadeel, dat men
nooit met volkomen zekerheid kan zeggen o/ een aandoening wel erfe-
W-.nbsp;''nbsp;tweelingonderzoek in staat
Wy hebben dat al in hoofdstuk I uiteengezet aan de hand van de
tuberculose, bij welke juist zoo duidelijk blijkt, dat een familiaire ziekte
nog met een hereditaire is. omdat er veel onderling contact is en gelijke
miheu-omstandigheden. De vele familieonderzoekingen op tuberculose
mochten het vraagstuk dan ook niet tot oplossing brengen. Zoo
^erlnnbsp;min-
der dan 258 stamboomen: ..Meen ik zelfs, dat de voorloopige uitkomst
wijst in de richting van het bestaan van een individueel verschil in
dispostie voor tuberculose.quot; Hoe jammer, dat hij niet 258 tweelingen
onderzocht. Het vraagstuk ware opgelost.
Er is nog een bezwaar tegen het familieonderzoek en wel betref-
^nde de recessieve en bovenal de polymeer-recessieve aandoeningen
Deze plegen zoo sporadisch op te treden, dat binnen een familie niets
van erfelijkheid gemerkt wordt, terwijl zij blijkens het tweelingonder-
zoek m werkelijkheid uiterst streng hereditair bepaald zijn. Dit is b v
met de Schizophrenie en de myopie het geval. Bij de Schizophrenie
brengt de psychoanalytische lectuur psychogene momenten naar
voren, voor de myopie zijn tal van dierproeven verricht met de bedoe-
ling, de stuwingstheorie of de accomodatietheorie waar te maken
Siemens vergelijkt de familiepathologie met de kruisingsproeven de
tweelingpathologie met de „reine Linienquot; van de experimenteele gene-
tica Ze hebben dan ook beide beteekenis en zullen elkaar aanvullen
Wanneer men nu het werk van Siemens leest, vindt men b.v. appen-
dicitis nog niet bij E.E. concordant gevonden, schijnt dus exogeen;
diabetes: 2 concordante E.E.. schijnt dus endogeen bepaald; struma
veel meer hereditair dan men vermoedde op grond van de jodium-
onderzoekingen: leukaemie 1 paar, gelijk gestorven (sedert nog eenige
paren in de litteratuur), dit zou meer pleiten voor de neoplastische dan
voor de infectieuse genese; van tumoren zijn slechts 3 paren bekend,
één paar beiden adenocarcinoma uteri met myoom, een paar met
fibroadenoma mammae sinistra, een paar met larynx-papilloom; en
concordante gevallen bij tal van ziekten, die als erfelijk bekend zijn.
Het vraagstuk van de tweelingenpathologie heeft ook een prak-
tisch belang voor de Ongevallenwet.
Intusschen blijven de tot heden gepubliceerde gevallen nog veel te
weinig in aantal, casuistisch en selectief. Voor een tweelingenonder-
zoek van waarde moeten alle tweelingen in een bepaald land en in een
bepaalden tijd onderzocht worden. Maar daartoe is noodig een insti-
tuut, dat alle tweelingen registreert zooals dat te Berlijn onder von
Verschuer.
HOOFDSTUK VII.
Genetische identiteit.
Uit het voorgaande blijkt, hoe belangrijk het is E.E. en T E als
zoodanig te onderkennen. Men kan nu afgaan op de bevinding bij de
geboor e. of men kan met Siemens de tweelingen vergelijken op een
reeks als streng-erfehjk bekend staande kenmerken, die. daar het poly-
TeToonr ^^nbsp;^^^^nbsp;manifestatiebreedL
In 1927 stelde Siemens deze criteria als volgt op-
A.nbsp;Kenmerken, die steeds gelijk zijn bij E.E. en bij T.E. zelden gelijk-
1.nbsp;kleur en vorm van het haar.
2.nbsp;kleur van de oogen.
3.nbsp;kleur van de huid.
4.nbsp;lanugobeharing van het lichaam.
B.nbsp;Kenmerken, die slechts binnen nauwe grenzen variëeren tusschen
t-.t-. 1 w. en gewoonlijk veel meer bij T.E.:
5.nbsp;zomersproeten (localisatie).
6.nbsp;huidvaten (teleangiectasieën, cutis marmorata, acroasphyxie)
7.nbsp;keratosen en folliculosen. ichthyosis, keratosis follicularis
iichen pilaris, acne).
8.nbsp;tong (groeven), tanden.
C.nbsp;Kenmerken, in welke E.E.Tw. gewoonlijk, T.E.Tw. slechts zelden
sterke overeenkomsten vertoonen:
9.nbsp;vorm van gelaat en hoofd.
10.nbsp;Vorm van het oor.
11.nbsp;Vorm van de handen en nagels.
12.nbsp;lichaamsbouw.
13.nbsp;geestelijke eigenschappen (schoolvorderingen, karakter ta-
lenten).
14.nbsp;erfelijke ziekten en misvormingen (struma).
15 vingerafdrukken, capillairmicroscopie, refractie van het ooq
Onder A zou ik ook de bloedgroep willen zien, omdat alleen bij de
bloedgroepen geen geleidelijke overgangen bestaan.
Deze methode nu bevond Siemens bruikbaarder en juister dan de
-ocr page 47-obstetrische bevinding en wel om verschillende redenen. In de eerste
plaats is meestal niets omtrent de geboorte bekend, en ook als bij de
geboorte op de vliezen gelet is, is het nog niet eenvoudig deze te
onderzoeken, zooals ik me ook uit eigen ervaring herinner. Nürnbirger
schreef aan Siemens, dat zijn assistenten meermalen slechts twee vlie-
zen gevonden hadden, terwijl hij er vier aantoonen kon. Daarom
dringt Waardenburg aan op een microscopisch onderzoek. Het aantal
placenta's is een nog onbetrouwbaarder diagnosticum. Immers we
kennen de placenta bipartita bij enkelvoudige zwangerschap en an-
derzijds de vergroeide placentae bij tweelinge n. IVIaar ook al is het
waar, dat de zeer ervaren obWtricus al deze bezwaren kan overwin-
nen, dan blijft nog het belangrijkste bezwaar, dat, zooals Siemens en
Waardenburg vonden, er E.E.Tw. bestaan met gescheiden chorions,
die hierboven reeds genoemd zijn.
De obstetrische diagnose kan dus niet buiten de „polysymptoma-
tischequot; van Siemens. De meeste obstetrici evenwel aanvaarden nog
niet de bovengenoemde groep van bichoriatische E.E.Tw. Ook met
de erfelijke identiteit der E.E.Tw. kunnen verschillende gynaecolo-
gen zich niet vereenigen. Van gynaecologische zijde ondervonden de
tweehngen dan ook slechts sporadisch belangstelling. Dit is in het
bijzonder te verklaren, doordat, gelijk alle onderzoekers het eens zijn,
de E.E.Tw. bij de geboorte onderling meer verschillen in maat en
gewicht dan de T.E.Tw. Eerst in het latere leven halen zij elkaar in
en openbaart zich de beroemde gelijkenis. Dit verschil bij de geboorte
kan zoover gaan, dat de eene een atrophische foetus papyraceus wordt,
de andere een hyperaemische en gezwollen foetus met vergroot hart,
het hart, dat bij de eerste tweeling veelal ontbreekt (acardiacus) —
ja, deze eerste tweeling kan worden tot een „parasietquot;, een aanhang-
sel van de tweede, of tot epignatus of een teratoom. Men verklaart
dit verschijnsel gewoonlijk uit de derde circulatie van Schatz: de beide
placentae hebben een bepaald vaatgebied gemeenschappelijk. Wan-
neer hierin de bloeduitwisseling niet in beide richtingen volkomen
gelijk is, wint een der tweelingen ten koste van de ander. Deze theorie,
op het eerste gezicht al naief gedacht, omdat de bloedverzorging zich
regelt naar de organen, en niet omgekeerd, wint aan onwaarschijn-
lijkheid, wanneer men bedenkt, dat het juist „aaneengegroeidequot; twee-
lingen zijn, die onderling zoo sterk kunnen verschillen. Immers, deze
hebben meestal gemeenschappelijke navelstrengvaten, dus juist hier
bestaat geen derde circulatie (Newman). Meer waarschijnlijk lijkt
mij als volgt te redeneeren; In den strijd om de gemeenschappelijke
placenta treden beiden als öeliik-waar^ l
Wordt een van beiden nu door een . ^r
laesie getroffen, dan heeft een mach'tsvet Tnbsp;P^^-'^i^che
.weeling .oet n,eer en „eer hero^deTsp rdXT'
meer neem. uit de placenta, n,oet de aXe .e Ctlr' quot;quot;
schaaicmat valt: als de sterkere tenslotte 1 ° i
stroomt bloed over naar het emb/ , Tnbsp;beheerscht.
Circulatie dus omgekeerd zfen He^^^^^^nbsp;lquot;-quot;
kan hier niet tegenop komt stfiT ^nbsp;«quot;oP^sche tweeling
dachtengang lig^ dus „wt de quot;quot; quot;nbsp;de.en ge
^ien. want er zijn op heLolIh tnbsp;P^^'^P'^eh willen
Mentiteit prijs e geven X . T
overeenstemming. ®Zoo is quot;f/quot;her' tquot;quot;
E.E.TW. mogelifk. O^k l v^bluff nTquot;??quot;'^'quot;
som. De gelijkenis tot verwarrens quot; ' ' tquot;quot; quot; quot;quot; °P -i»
deelingen omtrent verwarrrg hquot; bdanLZe T quot; ^^^
Een gelijkenis, I dinbsp;ft
elkaar gezien worden beslat alieeTKquot; ! ? ' 'quot;dividuen naast
«enschelijk gelaat bet;eft val ^ en ra | Hl'quot;'quot;-
.enties toegerust, alleen bij de tweXgen'b geef zi^^ Tk dT«'
apparaat. De anamnese leert dan „oknbsp;]nbsp;'
altijd weer verward werden én strafflo n
len op school, in hun werk Maar ook denbsp;bonden inval-
zich. Galton vermeldt al t^rivlen f ïquot;quot;'
die na jaren de ouderlijke woni^ W Tnbsp;verlofgangers,
sensatie verwekte: men tend/Z de ,
betrad. ,a, niet alleen hun gïitta^hef bquot;
^ich. Galton kende reeds 9 gevallenTwelke de t 1 'T'
en blijven hun
-ocr page 49-2ijn dan wel de ander. Shakespeare en Plautus werden door de twee-
lingen geinspireerd tot een klucht — men zou ook een tragedie der
tweelingen kunnen schrijven. Dit halve leven van miskenning, de
voortdurende hardvochtige bewijzen van overcompleet te zijn — dit
dubbele leven van zich zelf nog eenmaal naast zich te weten — dit
ieven ziet het kostbaarste bezit bedreigd: de individualiteit. Het twee-
iingschap schept een eigen psychologie, die wij nu willen bezien.
HOOFDSTUK VIII.
Tweelingenpsychologie.
Het is al weer Galton geweest, die het eerst het karakter der twee-
Bij 35 paren ging hij na de „tastes and dispositionsquot;,
n 16 gevallen, dus ongeveer de helft, werden deze door de familie
beschreven als „closely similarquot;; in de overige 19 waren zij Tuch
wLollv ? ^^ ^T^nbsp;^^quot;-nces. These belonged a'Zst
wholly to such groups of quahties as these: The one was the more
vigorous, fearless energetic, the other was gentle, clinging and ti^iquot;
or agam the one was more ardent, the other more calm and ge^t
ZZrnbsp;independent, original and selfcontained,'
he other the more generous, hasty and vivacous. In short, the dif
erence was that of intensity of energy in one or other of its protean
orms^it did not extend more deeply into the structure of th Ta aquot;
m nH Tnbsp;-l^kequot; in body and
m nd when they were young and who have been rearefexactlv
alike up to their early manhood and womanhood. Since then the
conditions o their lives have changed; what change of condition^
ha produced the most variation? They gave an answer that was
Mnbsp;■ ■ ■ They showed me that in some cases he
resemblance of body and mind had continued unaltered up to o Wage
notwithstanding very different conditions of life quot;nbsp;^
Galton kreeg het antwoord, dat men ook nu steeds verneemt wan
neer de karakterovereenkomst ter sprake komt: „The per^rnT whom
you compare may have lived under similar social ^onditi^ra'd havquot;
had similar advantages of education.quot;
he^dfr'^lquot;quot;^nbsp;^^nbsp;twee-eiigen, welke eveneens onder
hetzelfde milieu opgroeiden, „20 cases of sharply contrasted charac-
teristics ... such as Esau and Jacob.quot;
Dan herinnert Galton aan de koekoek, die sedert eeuwen in vreem-
de nesten opgevoed, nog steeds niet is gaan tsjilpen en kweelen En
het volgende kan men zich beter in 1932 geschreven denken dan in
1876: „Much stress is laid on the persistence of moral impressions
made in childhood, and the conclusion is drawn, that the effects of
early teaching generally must be important in a corresponding
degree.quot;
Hoe geheel anders staat namelijk een van de bekendste psycholo-
gen onzer dagen voor dit vraagstuk. Schrijft toch Alfred Adler in
„Menschenkenntnisquot;: „Die Charakterzügen sind durchaus nicht, wie
vielen meinen angeboren, nicht von Natur aus gegeben, sondern eine
Leitlinie vergleichbar, die den Menschen wie eine Schablone anhaftet
und ihm gestattet, ohne viel Nachdenken in jeder Situation seine
einheitliche Persönlichkeit zum Ausdruck zu bringen.quot; En verder.:
..Die Bedeutung der Vererbung müssen wir hinsichtlich aller Erschei-
nungen im Psychischen, insbesondere hinsichtlich der Entstehung von
Charakterzügen vöHig von der Hand weisen.quot;
Het zijn de fouten in de opvoeding, ongunstige situaties, jeugdbe-
levingen, lichamelijke gebreken, die het minderwaardigheidsgevoel van
het kind verhoogen, in hetwelk dan weer tal van karaktertrekken, zelfs
begaafdheden en nervositas hun ontstaan vinden. Wij zijn hiermede
feitelijk teruggekeerd tot Locke, den philosooph, die voor meer dan
honderd jaar leerde, dat de mensch als een „tabula rasaquot;, een onbe-
schreven blad, ter wereld kwam, op welk blad de levensgebeurtenissen
werden vastgelegd.
Rousseau schreef dat alles goed is uit de handen van den Schepper,
maar ontaardt in de handen van de menschen.
Wanneer nu de „Individualpsychologenquot; juist aan belevingen in
de allervroegste kindsheid zulk een groote waarde hechten, dan laat
zich de onjuistheid van hun leer ook onmogelijk aantoonen, ware het
niet, dat de natuur zich in haar tweehngen liet kennen.
Wat zeggen nu latere onderzoekers over het karakter van de twee-
lingen? Siemens schrijft „sind doch nach diesen Befunden Wesens-
unterschiede . . . recht selten.quot; Weitz zegt: „die Psyche der eineiigen
Zwillinge, Charakter, Temperament und Begabung waren in fast allen
Fällen auszerordentlich gleich,quot; al geeft hij in enkele gevallen verschil
aan, vooral „gewisse Temperamentsunterschiedequot; (gecit. bij Versluys).
Dahlberg zegt: „I have had an impression that in regard to tempera-
ment (general mood, reaction to environment) the differences are
comparatively important, and the more striking as the intellectual
resemblance is so close.quot;
Versluys schrijft: ,,dat ik in het meerendeel der gevallen ervaren
-ocr page 52-f
heb, dat de moeder een verschil, soms zelfs een zeer groot, tusschen
beide kinderen had opgemerkt.quot;
Von Verschuer vond groote overeenstemming in schoolvorderingen
en begaafdheden. Eén paar was b.v. wiskundig begaafd en had onaf-
hankelijk van elkaar dezelfde nieuwe oplossing van een wiskundig
vraagstuk gevonden. De aangegeven verschillen zijn bijv. ruhig, be-
quem — lebhaft, reizbar; nachgiebiger — halsstarriger, lebhafter!
Later spreekt Siemens zich anders uit, naar aanleiding van een paar
discordante E.E.: „dasz die Hochachtung die man vor dem Charakter
wie gleichsam vor einem Fatum hat zu einem erheblichen Teile unbe-
gründet ist.quot; Het geval betreft Heinrich und Wilhelm Li., 16-jarige
jongens. De broeders kwamen reeds vroeg in geheel verschillende om-
geving. H, kwam door zijn vader, die militair kleermaker was, in mili-
taire kringen, kwam ook onder artisten, is nu bij de film werkzaam, is
uitgesproken nationahstisch, was ook georganiseerd Hitleriaan, is vrij-
denker, wil van de kerk niets weten (de vader is protestant, de ouders
van de moeder zijn katholiek geworden). Op school was hij minder
dan W. Beiden zijn muzikaal. W. speelt piano, mandoline en viool,
H. slechts mondharmonica. W. is altijd meer geïsoleerd gebleven, is
zeer kerkelijk en een jaar geleden in een klooster gegaan, voelt niet
voor nationalisme, wil nu naar het buitenland. De broeders bemoeiden
zich vrijwel niet met elkaar. In geaardheid, in de manier van vertellen,
en in de mimiek vertoonen zij een merkwaardige gelijkenis. Beiden
zijn onbetrouwbaar, houden zich niet aan afspraken. Ook de vader
zegt. dat ze een gelijk karakter hebben. W. is linkshandig.
De vader heeft gelijk. Deze verschillen beteekenen niet zooveel in
de zoo labiele en suggestiebele puberteitsperiode, waarin men kort na
elkaar behoort te dwepen met Napoleon en Lenin, met Bach en Hinde-
mith, met Amerikanisme en negercultuur en met alle courante „ismenquot;,
„logieën en sophieënquot;. W. is trouwens blijkbaar alweer uit het kloos-
ter, want hij wil nu naar het buitenland en H. „wasquot; Hitleriaan.
Siemens zelf zegt bovendien dat ze onbetrouwbaar zijn. En het mag
als,overeenkomst genoteerd worden, dat jongens van 16 jaar zich al
zoo actief in het openbare leven geworpen hebben. De motieven hierbij
zijn belangrijker dan op welke wijze deze uitgevoerd worden (quali-
teit en structuur bij Klages). In dit geval is ook belangrijk de mede-
deeling van den vader, dat ze „von lächerhcher Aehnlichkeitquot; zijn.
Tweelingen worden uitgelachen, omdat zij als een menschelijke kari-
katuur aandoen. De algemeene belangstelling treft hen niet om hen
zelf, maar omdat ze een „verschijnselquot; zijn, een rariteit, als een neger,
of een bochel. Het is begrijpelijk, dat deze pijnlijke belangstelling een
overcompensatie teweeg brengt: veel tweelingen willen niet meer el-
kaars schaduw zijn en trachten zich ongelijk te kleeden en te gedragen.
Een paar, door Lottig beschreven, zegt dat ze „durchaus verschiedene
Naturenquot; zijn, hoewel Lottig naar een verschil moet zoeken. Ook de
meisjes A. uit mijn casuistiek protesteeren dat ik ze vergelijk: ,,We
lijken toch niets op elkaar?quot;
Waardenburg vindt o.m. de volgende verschillen opgegeven: ... is
driftiger en domineert meer — geeft gemakkelijker toe; durft meer, is
ook iets vlotter tegenover groote menschen en leert iets beter van
buiten; jongensachtiger, zwemt, tolt en springt graag touwtje, speelt
niet graag met de poppen — juist omgekeerd in deze opzichten.
Tot hier zijn het steeds genetici, die de tweelingen bestudeeren.
Met Lange 1929 begint voor het eerst de psychiater zijn belangstelling
te richten op de tweelingen.
Ook Lange vindt groote overeenstemming, maar niet volledige:
„So ist etwa der eine verschwenderisch, der andere sparsam, der eine
eitel, geltungssüchtig, der andere schlicht, bescheiden,- der eine ist
skrupellos, der andere von empfindlichem Gewissen, der eine lebhaft,
unstet, der andere phlegmatisch, aber dabei zielsicher, der eine ein-
fach synton, der andere kompliziert, schizoid.....Dann aber über-
wiegt der Eindruck der Aehnlichkeit wiederum sosehr, dasz alles an-
dere daneben verblaszt. Man trifft soviel Gemeinsamkeiten, im Tempo,
in der Stimme, in den Bewegungen, in den äuszeren Gewohnheiten,
in den vorgebrachten Meinungen, dasz man geschlagen ist.quot; Uitvoe-
rig toetst Lange hen dan aan de groote toetssteenen van het leven,
die zooveel zuiverder inzicht geven dan experimenteel-psychologisch
onderzoek: beroepskeuze en loopbaan en de tweede levensklip: de
eischen van de sexualiteit. 13 van zijn 19 paren waren in het beroep
volkomen concordant. Hij herinnert aan de Engelsche tweeling-gene-
ralen. Momenteel zijn in Rusland de identieke tweelingbroers Sokolow
hoogleeraren in de ethnologie. In Nederland zijn 3 identieke paren-
medici (Frik. Duterloo, Mulder).
Wat de sexualiteit betreft: ..Auch hier herrscht vorwiegend gleich-
artiges Verhalten: wir sehen bei beiden Zwillingen sehr späte Reife
oder aber frühes Erwachen des Sexualtriebs, wahllose Promiskuität
bei diesem, gelungene Verdrängung bei jenem Paar. Ich kenne auch
zwei Brüder, die beide eine allerdings verschieden lange währende
Periode, ausgesprochener Inversion mit entsprechenden Betätigungen
hinter sich haben, nunmehr aber wenn auch noch wenig zielsicher vor-
- wiegend auf das andere Geschlecht eingestellt sind.quot; Dan noemt hii
de keuze van het gelijke „sexualobjektquot;: hij zelf kent 3 gevXr van
Ehe zu dntt waar het bij broeders anders zelden of noo' to komt)
Of gehjksoortzge keuze en gelijk gedrag „zugleich wird offensichthch
dasz be. dem was wir für gewöhnlich Erlebnis nennen Ts let
auszere Geschehen vielfach eine ganz untergeordnete Rolle'spielt'
Lange kent ook 3 gevallen als dat van Popenoe -- Muller 1- Koch
die zusters beschreven, die sedert haar geboorte in diametraal ongelijk
sociaal miheu waren opgevoed. Karakterologisch en psychotechLch
bleken zy vrijwel volkomen concordant. behalve in temperament. Juist
verschenen de karakterologische onderzoekingen van Lottig. die ook
Ie. In de materie een bijna volledige concordantie bij E.E. bij TE
als regel een duidelijke discordantie.nbsp;' quot;
2e. In de qualiteit eveneens concordantie van E.E., ofschoon iets
minder streng dan bij de materie, de T.E. loopen zeer uiteen tus-
seilen concordantie en discordantie.
3e. ^ de structuur bij E.E. veel minder strenge concordantie, bij
1 .H. echter als regel discordantie.
r^Tnbsp;^^^^^^ systematische onderzoek
r^aar het karakter van de tweelingen. De onderzoekingen van Lottig
TJ 7fu r'nbsp;^^nbsp;vorige onder!
oekers hebben alleen den indruk van de ouders genoteerd. Nu zijn de
familieleden gewoonlijk incompetent om een karakter te beoord elen
n staat dan eenig psycholoog, en wel omdat zij de tweelingen veel
langer en belangstellender hebben waargenomen in hun natuurlijk ge-
drag en hun reageeren op dezelfde natuurlijke omstandigheden De
hoe groo heid van het verschil zijn zij weer moeilijk in staat te beoor-
de len: als zi; een heme sbreedquot; verschil vinden, blijkt het soms nau-
Te khe d quot;T ' 'rrr • ^^^nbsp;--^hillen in wer-
kehjkheid met groot zijn, blijkt ook doordat zij steeds van ..meerquot; en
van „minder spreken; de eene is niet „levendigquot;, maar „levendige.
T quot;^Tnbsp;dan blijkt dat het telkens dezelfde
karaktertrekken betreft: eenerzijds levendig, snel reageerend, heftig,
pr kkelbaar; anderzijds kalm gelijkmatig. Voegt men aan deze beide
categorieen de eigenschappen toe, die in de tweelinglitteratuur en in
eigen gevallen, met de voornoemde gecorreleerd zijn aangegeven, dan
Krijgt men twee groepen:
eenerzijds: levendig, wakker, vlot, meer temperament, heftig, vurig,
luidruchtig, druk, licht geraakt, opvliegend, driftig, kort aangebon-
den. prikkelbaar, ongestadig, voortvarend, rusteloos, bewegelijk, onbe-
stendig, wispelturig, nerveus, moedig, meer durf. spontaner, zaken
doen, actief, de leidende partij, domineerend, eigenzinnig, ongediscipli-
neerd, stijfhoofdig, ijdel, verkwistend, slordig, zonder gewetensbezwa-
ren, oppervlakkig, afkeer van exacte vakken, makkelijk iets van buiten
leeren;
anderzijds: kalm, rustig, zelfbeheerscht, bestendig, gestadig, bedaard,
langzaam, phlegmatiek, maar doelbewust, sloom, saai, laat alles langs
zich heen gaan, vriendelijk, vertrouwelijk, aanhankelijk, toegevend,
buigzaam, soepel, bevattelijk, gevoelig, bedeesd, zacht, vreedzaam, ern-
stig, betrouwbaar, diep overwegend, consciëntieus, terughoudend, ge-
reserveerd, eenvoudig, natuurlijk, syntoon, gemakkelijk, onafhankelijk,
oorspronkelijk, spaarzaam, nauwgezet, precieser, houdt van exacte vak-
ken, blijft langer aan iets hangen, minder spontaan.
Overziet men beide groepen, dan blijkt het, dat de eerste vooral
primair-functioneerenden omvat, de tweede secundair-functioneeren-
den. Verder beantwoordt de eerste groep meer aan het vrouwelijk
karakter, de tweede valt meer samen met dat van den man. Bij de
karakterindeeling van Klages laten zich de bovengenoemde verschil-
len geheel bij de structuur onderbrengen.
Nooit worden verschillen aangegeven in de materie en de quali-
teit. (Materie: voorstellingsinhouden, talenten, phantasie, geheugen,
waarnemingsvermogen, combinatievermogen, invoelingsvermogen, con-
centratievermogen, wilskracht, humor, liefhebberijen). (Qualiteit: drijf-
veeren. interessen, behoefte zich te geven, idealisme, verlangen naar
schoonheid, philantrophie, dierenbescherming, dwepen, hartstocht,
medelijden, tact, objectief, zorgeloosheid, lichtzinnigheid, of behoefte
zichzelf te handhaven, zin voor de werkelijkheid, plichtsgevoel, heersch-
zucht, wantrouwen, huichelen, wraakzucht, afgunst, kritiek).
De verschillen betreffen niet de vraag: „wat kan iemand?quot; Ook niet
waarom handelt iemand aldus en niet anders?quot; Maar uitsluitend ,.hoe
doet iemand?quot; Ze liggen dus binnen een zeer oppervlakkige zijde van
het karakter. Deze eigenschappen blijken labieler en plastischer en
komen dus bij de opvoeding ter sprake — met het aankweeken van
begaafdheden, idealisme en gemeenschapszin, hoeft de paedagoog niet
te beginnen. Trouwens de ervaring heeft dit al geleerd: wij spreken
over ont-wikkelen van be-,,gaafdquot;-heden, we weten, dat egoisme en
jalousie onuitroeibaar zijn, maar dat anderzijds energie, temperament,
tempo, afloopsvorm, stemming in den loop van het leven zeer kunnen
wisselen. Wanneer wij constateeren. dat iemand „een ander menschquot;
geworden is. liggen de veranderingen altijd op dit gebied en blijven bij
nader inzien wel zeer aan de oppervlakte.
Men zou kunnen veronderstellen, dat dit verschil in karakter samen-
valt met de indeeling van de tweelingen in rechtsche en linksche In
de litteratuur vind ik nu b.v.: Versluys: No. 25, één is linkshandig' de
andere is neuropaath. Siemens: H. Rechtser, etwas nervöser und leich-
ter aufgeregt; No. 13 E. Linkser, nervöser, weniger intelligent; No.
17 Marie is linkshandig, nerveus en schrikachtig. No. 18 W. is links-
handig, H. is energieker, maar treedt minder op den voorgrond;
dan°Gnbsp;^^nbsp;'' linkshandig en is veel later gaan spreken
In mijn gevallen is van de broeders E. de linkshandige opvliegender
voortvarender; bij de broeders M. was de linkshandige humeuriger.'
Ueze gegevens zijn niet eensluidend.
De Siameesche tweelingen kunnen hier nader inzicht geven.
Van een paar uit de 17e eeuw, deelt Werther mede: „alter pius erat
et devotus, alter vitiosus; dum unus orare volebat, alter de quaerendis
meretricibus sollicitus erat.quot;nbsp;,
Van de „Hongaarsche zustersquot; {18e eeuw) was Judith rechts qe-
plaatst, Helena links. „Helena war lebhaft, intelligent; Judith schwer-
ralhg und weniger intelligent.quot;
Van het beroemd geworden paar uit Siam (19e eeuw), was de
hnks geplaatste Chang meer sanguinisch dan Eng, en werd op late-
ren leeftijd potator.
Uitvoerig beschreven zijn de „Boheemsche tweelingzustersquot; Blazek
in 1903 door Henneberg en Stelzner. Johanna, rechts geplaatst, was
linkshandig, Rosa rechtshändig. „J. ist von phlegmatischem Tempe-
rament, geistig wenig regsam, Rosa lebheft, etwas nervös, weit be-
weglicher und intelligenter...quot; „fn Unternehmungen ist R. die füh-
rende und activere.quot; Met nadruk wijzen de schrijvers erop, dat dit
verschil belangrijk was. De consequentie trekken zij echter niet Toch
JS het een merkwaardig feit, dat juist hier de karakters verschillen
Van de nu levende meisjes Hilton, is Daisy rechts van Violet ge-
plaatst. D. is spraakzamer; bij psychotechnisch onderzoek was D.
steeds beter in intelligentietests, ofschoon beiden beneden de middel-
maat bleven; D. reageerde minder emotioneel (Koch).
Hier doet zich het merkwaardige geval voor, dat twee individueij
een volkomen gelijken levensloop doormaken; daarbij inbegrepen alle
jeugdbelevingen en psychische traumata, aan welke de moderne psy-
chiatrie een zoo groote beteekenis toekent voor de vorming van het
karakter en het ontstaan van neurosen. En toch zijn de karakterver-
schillen niet kleiner dan bij gescheiden eeneiigen. Aan de hand van
de Siameezen, komt men er wel haast toe, aan deze momenten een groo-
tere beteekenis te ontzeggen. Al blijft het theoretisch denkbaar, dat
binnen de tweelinggemeenschap een zekere arbeidsverdeeling plaats
heeft, zoodat in de ver-een-iging één hoofd gekozen wordt. Ook bij
de gescheiden een-eiigen moet men ermede rekening houden, dat in
het tweelingschap zelf, een psychologisch moment kan liggen. Al da-
delijk de uiterlijke gelijkenis met de daaruit voortkomende verwarring
kan een psychisch trauma beteekenen. Freud schrijft, hoe pijnlijk hij
getroffen werd, toen hij eens kennis maakte met een heer, die ook
S. Freud bleek te heeten 1). Hier wordt het bestaan bedreigd, want
bestaan is immers ,,anders-zijn dan anderen zijnquot;. Bij niet-tweelingen
zou hier stellig een haatinstelling het gevolg zijn de tweelingen
echter zijn daarvoor toch weer tezeer een eenheid. De gelijkheid van
de karakters maakt de tweelingen voor elkaar doorzichtig, ontmaskert
en ontwapent hen. Bij de keuze tusschen vernietiging van den concur-
rent of vereeniging, wint dan ook de laatste; uit de 'ambivalente in-
stelling blijft de identificatie — maar in het nu ontstane bondgenoot-
schap, gaat deze ambivalentie niet verloren; onmiskenbaar is dit bijv.
bij de zusters F. uit de hier volgende reeks. Terecht schreef Poll dat,
gelijk de Siameezen lichamelijk aaneengeklonken zijn, de identieke
tweeling door een onzichtbaren band een gedwongen bondgenootschap
wordt opgelegd. Het is deze geheimzinnige band, die ook meermalen
als een onderlinge telepathie is vermeld.
Resumeerend, kunnen wij zeggen, dat de ,,tweelingenpsychologiequot;
bedoelt door vergelijking van de een-eiigen onderling en met de twee-
eiigen, de modificatiebreedte der geestelijke eigenschappen te leeren
kennen. Zij moet rekening houden met de bijzondere ,,psychologie der
tweelingquot;, tenzij de tweelingen van jongsaf gescheiden zijn grootge-
bracht.
Wat haar resultaten betreft, de structuur is gebleken een grootere
modificatiebreedte te bezitten dan de qualiteit en de materie, van
welke beide laatste de modificatiebreedte slechts gering is.
1nbsp; Schrijver dezes kent dezelfde gevoelens t.o.v. naamgenooten.
-ocr page 58-HOOFDSTUK IX.
Tweelingenpsychiatrie.
Juist in de psychiatrie doet zich herhaaldelijk het probleem voor in
hoeverre exogeen, in hoeverre endogeen, de symptomen en syndro-
men bepaald zijn. De wereld van de psyche - zelfs nog grootendeels
verborgen in het onderbewustzijn, is zooveel minder toegankelijk en
overzichtelijk dan de wereld van het soma, dat een nieuwe methode
van onderzoek in de Pathogenese niet overbodig is.
Eenerzijds: in hoeverre kunnen toxinen, traumata, infecties stof-
wisselingsstoornissen, graviditeit. uitputting, overspanning, klimaat
beroep, sociaal niveau, bezit, cultuur, stad en land, sexueele onmatig-
heid en onthouding, opvoeding, belevingen, emoties, psychisch trauma,
inductie, suggestie invloed oefenen?
Anderzijds: hoe groot is de draagwijdte van erfelijke momenten bij
de verschillende vormen van psychisch lijden?
Het zijn de tweelingen die het antwoord zullen geven; op de eerste
yaag door de E.E.Tw. onderling te vergelijken, op de tweede vraag
door een reeks E.E.Tw. met een reeks T.E.Tw. te vergelijken.
De vraagstukken van het „auslösendquot; moment, van de psychogene
„Ueberbauquot;, van de scheiding van primaire en secundaire symptomen,
van de rechtvaardiging der Symptomenkomplexen als biologische een-
heden, van de wederzijdsche vervangbaarheid van syndromen en
ondervormen, van de therapeutische mogelijkheden ^ het zijn de
tweelingen, die de oplossing zullen brengen (Luxenburger)
Luxenburger geeft de volgende tabel, die de geheele litteratuur
omvat tot 1930 (p. 43).
Sedert zijn nog de volgende concordante E.E.Tw. in de litteratuur
verschenen: 2 paren schizophrenen door Hartmann en Stumpfl; 2 pa-
ren psychopathen door Lottig; tumor cerebelli bij beide E.E.Tw. door
Leavitt: doofstomheid door Jacques Ley; Schizophrenie door Mausz en
Kahler; migraine door Schuit; angiospastische epilepsie door Olkon;
Schizophrenie door Schiek; maladie de Crouzon door Laignel-Lavas-
tine; amyotonia congenita door Forbus; idiotie door Smith (13 paren);
manisch-depressief door Bradley; Friedreichsche ziekte door Bolten
(E.E.?); epilepsie door Lottig; Friedreichsche ziekte door Smith;
moral insanity door Smith (No. 119); mongohsme door Bauer.
Een |
i-eiig |
Twee-eiig | ||
DIAGNOSE | ||||
Concor- |
Discor- |
Concor- |
Discor- | |
dant |
dant |
dant |
dant | |
Schizophrenie....... |
52 |
1 1 |
3 |
47 |
Manisch-depressieve krankzinnig- | ||||
heid ......... |
31 |
2 |
1 |
i 15 |
Epilepsie......... |
6 |
4 |
— |
7 |
Psychopathie, Hysterie, Krimina- | ||||
liteit......... |
14 |
8 |
2 |
15 |
Oligophrenie....... |
1 i |
i 1 |
— |
5 |
Mongoloide Idiotie..... |
— |
i 1? |
_ |
22 |
Amaurotische Idiotie..... |
_ |
_ |
_ |
1 |
Kretinisme en Myxoedeem . |
2 |
.— |
— |
_ |
Paralyse......... |
— |
— |
1 |
_ |
Dementia senilis...... |
I |
_ |
_ | |
Infektiepsychosen...... |
2 i |
_ | ||
Chorea Huntington..... |
i |
1 | ||
Chorea minor..... |
I 1 |
1 | ||
Paralysis agitans...... |
2 | |||
Syringomyelie....... |
_____ |
3 |
_ | |
Neurologische Systeem-ziekten | ||||
(Paralysis agitans sine agita- |
i | |||
tione — neurotische spieratro- |
i | |||
phie)......... |
— |
_ 1 I |
1 | |
Verschillende organ, aandoenin- |
j | |||
gen (Nucleaire ophtalmoplegie |
! | |||
— cerebrale diplegie — nano- | ||||
somie)......... |
3 ! 1 |
— |
— |
— |
Daarnaast geeft Luxenburger een tabel van gevallen waarvan de
diagnose E.E. of T.E. niet vaststaat.
Het groote nadeel van deze tabellen is dat bovenal de concordante
gevallen beschreven zijn, omdat alleen deze den psychiater in het
oog gesprongen zijn door het gelijke psychische lijden met gelijk be-
gin, gelijke symptomen, gelijk verloop, gelijk einde. Mochten ook
meer-discordante bestaan, dan vinden deze moeilijker hun weg naar
de litteratuur, daar ze niet interessant zijn. Voorts zijn de cijfers be-
treurenswaardig klein (291 paren) ^ vóór Luxenburger en Lange
waren deze cijfers nog veel kleiner: (43 paren bij Siemens 1924).
Zooals men ziet, heeft de methode, ook de T.E.Tw. in het onderzoek
te betrekken, ook in de tweelingenpsychiatrie ingang gevonden. En
dat dit niet overbodig is, kan men het duidelijkste aantoonen aan de
hand van de mongoloide idiotie. Van der Scheer heeft door een breed
opgezet onderzoek waarschijnlijk gemaakt, dat deze aandoening ont-
staat door gebrekkige implantatie van het ei in een abnormaal uterus-
slijmvlies. Vindt men nu bij E.E. regelmatig concordantie ten aanzien
van het mongolisme, dan zegt zulks nóg in het geheel niet, dat de
aandoening berust op een fout in het kiemplasma. Blijkt nu, dat de
T.E.Tw. eveneens steeds concordant zijn, dan is de theorie van Van
der Scheer bewezen — blijkt het dat zij steeds discordant zijn, dan
bewijst het dat een idiotypische stoornis in het spel is. Hier blijkt dus
weer, dat concordantie bij E.E.Tw. nog niet dadelijk erfelijkheid be-
teekent: een aangeboren afwijking kan men zich ook voorstellen, ver-
kregen door een minderwaardig uterusslijmvlies of andere intrauterine
noxen. Bij de 46 paren uit de litteratuur is de „eiigheidquot; helaas meestal
onzeker. Dat alle 8 concordante mongolenparen juist allen van gelijk
geslacht zijn, wijst wel zeer sterk op een idiotypische, dus erfelijke
afwijking.
De Schizophrenie bleek veel strenger hereditair dan men ooit ver-
wacht had. De psychoanalytische litteratuur heeft dit feit „verdron-
genquot;. Zoo schrijft Wilhelm: „Die Schizophrenie ist eine psychisch aus-
gelöste und psychisch beeinfluszbare Erkrankung.quot; Luxenburger be-
vond haar manifestatiekans zeer groot. Weliswaar komen in zijn tabel
eenige discordante E.E. voor, maar Lange wijst erop, dat een van deze
gevallen later bleek een postencephalitische toestand met schizoforme
verschijnselen te zijn en dat een tweede geval (Elmiger) te onvolledig
gepubliceerd is.
Onder schizophrenen komt een normaal aantal tweelingen voor.
Hieruit blijkt dat tweehngzwangerschap niet praedisponeert voor Schi-
zophrenie en ook omgekeerd, dat geen „letale Auslesequot; in het spel is.
Wanneer men nu bedenkt, dat Rüdin de I op 16 verhouding vond,
dan is deze uitkomst niet beïnvloed door letale factoren bij een mono-
merie, maar is de dimeer-recessieve erfelijkheid van de Schizophrenie
bewezen. Het tweelingonderzoek zal op den duur ook uitmaken, in
hoeverre de onderverdeeling in katatonie, hebephrenie, paranoid enz.
gerechtvaardigd is; immers, indien zij naast elkaar voor zouden ko-
men, zouden zij elkaar kunnen vervangen; in werkelijkheid schijnt dit
niet het geval, zoodat de ondervormen wel een biologische zelfstandig-
heid toekomt, hetgeen pleit tegen de genotypische „Einheitlichkeitquot;
van de Schizophrenie. Trouwens Kraepehn zelf, noemde zijn dementia
praecox al een ,,Krankheitstopfquot;.
' Van de 31 concordante E.E. manisch-depressiven zijn nogal eens
verschillen aangegeven in dier voege, dat de eene tweeling een meer
manisch beeld vertoonde, de andere meer naar het depressieve neigde.
Lange wijst erop, dat dit pleit tegen een „streng erbgenetische Trenn-
barkeit von Manie und Melancholie.quot;
De epilepsie schijnt — ook blijkens mijn geval van de zusters K. —
een wat grootere manifestatiebreedte te bezitten, hetgeen de therapie
ten goede komt.
De idiotie blijkt in vele gevallen erfelijk bepaald. Of geboorte-
traumata dikwijls in het spel zijn, zal ook hier vooral weer het compa-
ratieve E.E.—T.E.-onderzoek kunnen leeren, omdat allen de geboorte-
klip moeten passeeren en dus verschillen tusschen een reeks E.E. en
een reeks T.E. klaarheid kunnen brengen. Hier zou het wenschelijk
zijn de eerstgeborenen van de tweeden te scheiden. Schwartz, Yllpo,
Dollinger, Hamburger schrijven het geboortetrauma een belangrijke rol
toe bij het ontstaan van idiotie, epilepsie, psychopathie. Men kan nu
wel al zeggen, dat het tweelingonderzoek het tegendeel bewezen heeft.
Wanneer linkshandigheid niet erfelijk is, zooals Siemens meent, dan
moet ook het hieraan gecorreleerde stotteren en laat gaan spreken
niet-erfelijk zijn. Dit pleit voor de opvatting van Bolk, dat de links-
handige gaat stotteren, doordat opvoeding en school dwingen tot ge-
bruik van de rechterhand — dit is van de linker hemisfeer, terwijl
hun spraakcentrum rechts ligt, zoodat een aarzeling ontstaat of rechts
dan wel links de spraakzóne gebruikt zal worden.
,,Die hysterischen Störungen zeigen wohl die gröszte Wandelbarkeit.
Zwar gibt es auch hier Paare von erstaunlicher Gleichartigkeit, die
fern und ohne Kunde voneinander die gleichen Ausdrucksformen
wählen, so etwa mehrere Paare mit hysterischen Anfällen, zwei Kriegs-
neurotiker, oder Zwillinge mit eigenartigen psychogenen Atemstörun-
gen oder Gallerbrechen, das letztere übrigens bei einem seit frühester
Jugend getrennt aufgewachsenen Paar. Man wird aus solchen Be-
obachtungen schlieszen dürfen, dasz die Symptomenwahl nicht selten
durch die Anlage bestimmt wird. Sonst gibt es häufig drastische Unter-
^hiede, die freilich aus gemeinsamer Grundlage erwachsen.quot; aldus
D^angverschijnselen kent Lange concordant bi; 3 paren, die helaas
slechts ,n enkele zinnen besproken worden. Dit is des te meer jammer
waar bepaalde richtingen in de moderne psychiatrie aan LZne
momenten juist hier zooveel waarde toekennen.
Dezelfde vraag exogeen of endogeen bestaat t.o.v. de homosexualU
teu. Hirschfeld, Stekel en Adler schreven elk een werk hieroTerDe
eerste komt tot een endogene genese, de beide laatsten ontkennen een
c^gemtaal moment. Lange nu kent een E.E.-paar dat concordant is
(Maats), maar ook geeft hij een vrij groot aantal paren, waar de eene
meer viriel is, de andere aan de feminine zijde staat, zoowel in psy-
chische als m somatische eigenschappen. Ook Meyer en Schulte en
^ignel-Lavastine hebben dit beschreven. In 1927 en 1929 (de Hierse-
ft V \nbsp;«lt;^hizoïden en schizophrenen: „Es
ist kein Zufall dasz uns in beiden Fällen ein verschiedenartiges Ver-
halten in sexueller Hinsicht begegnet. Das ist bei Zwillingen insbe-
sondere aber bei schizophrenen Zwillingen auffallend häufig Ja ea
scheint, als ob die Schizophrenie mit ihren groben Verzerrung n im
auszeren Bilde und die damit einhergehenden Aufdeckung Lfster
Hintergrunde uns besondere Wege eröffnet zur Kenntnis einerseits
biologischer Verschiedenheiten eineiiger Zwillinge, anderseits so
eigenartiger psychologischer Aufgaben, wie sie die Zwillingsgemeiquot;
schaft mit sich bringt. . . Immer wieder finden wir Andeutungen dafür
dasz sich ein Partner mit dem Vater, der andere mit der Mutter iden-quot;
titiziert . ) und bemerkenswerterweise finden wir allenthalben auch
entsprechende, wenn auch geringgradige, somatische Unterschiede
etwas hohe Stimme, geringe Unterschiede in der Stärke der Terminal-
behaarung, diskordante Händigkeit.quot; Dit laatste is zeer interessant.
Het IS lammer dat Lange het bi; deze opmerking laat. zoodat men in
het onzekere blijft, welke van beiden hij linkshandig bevond. Het ligt
voor de hand te veronderstellen, dat de linkshandige niet alleen soma-
tisch, maar ook sexueel de geïnverteerde is. Hirschfeld vond dat onder
homosexueelen tweemaal zooveel linkshändigen zijn als in het alge-
meen voorkomt. Ook herinnert men zich in dit verband de mededeeling
van zoovele schizophrenen, dat hun rechter lichaamshelft mannelijk
de linker vrouwelijk is. Bleuler kende een patiënt, die halfzijdig euphoor
en halfzijdig dysphoor was. Het woord „Schizophreniequot; beteekent trou-
wens „zielsgespletenquot;.-
Bichat schreef: „il y a une vie gauche et une vie droite.quot; In deze
gedachtengang valt het probleem van de homosexualiteit samen met
het probleem van de linkshandigheid. Het is ook moeilijk, aan een
directe erfelijkheid te denken, omdat een kenmerk, dat zoozeer de
voortplanting belemmert, spoedig zichzelf zou uitgeroeid hebben.
Over crimineele psychopathen schreef Lange 1929 een fraai werk
„Verbrechen als Schicksalquot;. Van de 13 E.E. paren waren 10 beiden
bestraft; van 17 T.E. paren (van gelijk geslacht) waren slechts 2
beiden met den strafrechter in aanraking geweest.
Dit onderzoek brengt tegelijk een methode om naast de rol van den
aanleg, nog den invloed van het milieu quantitatief te bepalen. Onder
de ,,Geschwisterquot; van misdadigers zijn 1 op 12 eveneens met den
strafrechter in aanraking geweest; onder de T.E. is deze verhouding
2:17 partners of 1 : 8.5 (bij de E.E. was het 1 : 1.3).
Aan de gelijkheid van milieu (van de tweeling) komt dus slechts
een uiterst bescheiden rol toe voor het ontstaan van misdaad. Gelijk
steeds, zijn het de discordante E.E. gevallen, die onze bijzondere
aandacht eischen. Het eerste van deze 3 discordante gevallen betreft
een moordenaar, een traumatischen epilepticus (Ball), die zijn daad
vermoedelijk beging in een uitzonderingstoestand. Het tweede betreft
een geboorte-trauma (Hiersekorns). Bij het derde (Landsknecht) tre-
den het levendiger temperament, de hoogere libido naar voren en
brengen den eenen broeder tot alkohol en misdaad. Zoo blijkt het dus,
dat het zware laesies van het cerebrum en temperamentsverschillen
zijn, die den eenen tot misdaad brengen, terwijl de andere gespaard
blijft. Sociale, psychische en ,,erlebnismässigenquot; faktoren komen op
een zeer bescheiden plan. Wanneer men bedenkt dat onder Lange's
gevallen nog twee traumata capitis schuil gaan, dan zal men stellig bij
voortgezette onderzoekingen tot nog ontstellender cijfers geraken. In-
derdaad heeft mijn enquête uitsluitend concordante E.E. en discor-
dante T.E. opgeleverd.
Wat betreft de neurologische aandoeningen, de 3 discordante ge-
vallen van syringomyelie in de tabel van Luxenburger, wekken verwon-
dering. Misschien moet de verklaring gezocht worden in een verband
tusschen tweelingschap en syringomyelie in dier voege, dat deze een
begin van tweelingvorming is. De talrijke vormen van dubbelmonstra
hebben allen dit gemeen, dat zij steeds dorsaal gespleten resp. ver-
dubbeld zijn, terwijl zij ventraal ,,vergroeidquot; zijn of lichaamsdeelen
enkelvoudig bezitten. De syringomyelie vertoont ook een dorsaal-
mediane splijting in het ruggemerg, gaat veelal gepaard met rha-
chischisis, spina bifida en vertoont als regel een of meer asymmetrische
kenmerken: asymmetrie van het aangezicht, anisocorie, anisomastie
scohose. Reina en Galvani, Fiedler en Bongiovanni beschreven elk
dubbelmonstra, waar de eene component wederom in verdubbeling
overging. In de bovengenoemde gevallen van discordante syringomy-
elie was er dan een begin van E.E.-drielingvorming. Bremer deed in
1926 familieonderzoekingen van syringomyelielijders. In den eenigen,
wat grooteren stamboom (No. 1) vind ik op 25 familieleden 2 twee-
lingparen.
De multiple sclerose ontbreekt tot heden. In mijn casuistiek is een
concordant geval van E.E..
Systeemdegeneraties zijn al herhaaldelijk bij tweelingen beschreven.
-ocr page 65-casuïstiek van een-eiige tweelingen.
De zusters A. Geboren 4 Augustus 1906.
Diagnose: Psychopathische ontstemmingen. Interne-secretiestoornissen.
Den 21 sten Augustus 1930 werd in de P.N. Kliniek te Utrecht opgenomen Mej.
M. A.
De moeder deelde het volgende mede: In Dec. 1929 is patiente op een avond
langs een donkeren weg de vaart ingeloopen en er zelf weer uitgekrabbeld ook. Ver-
moedelijk waren het geen ernstige zelfmoordplannen. Daarna is zij voor verstrooiing
3 maanden naar buiten bij een tante geweest, waar ze behoudens een zwaarmoedige
bui, goed was. In April 1930 thuis gekomen, was ze somberder en humeuriger dan
vroeger. Niets was haar naar den zin. Zij werkte zelf nog wel, maar deed veel ver-
keerd, bijv. met naaiwerk, hetgeen vroeger niet gebeurd zou zijn. Altijd is zij zwaar-
moedig, omdat ze misvormd is (poliomyelitis) en omdat ze zoon baardgroei heeft.
De moeder kan geen goed doen. Pat. blijft, als zij kans ziet, dagen in bed. Zij zegt
vaak dat ze maar liever dood zou zijn, alles kan haar niets meer schelen als ze een
bui heeft. De moeder beschrijft haar karakter als ordelijk, met plichtsgevoel, kritisch,
medelijdend, zij past zich gemakkelijk bij vreemden aan; thuis is zij nukkig en lastig.
Zij is van een tweeling.
Een zuster van moeders moeder had ook een tweeling, evenals een broer van de
moeder (T.E.). De tweelingen wogen resp. (iM.) en (J.) 2^ pond bij de ge-
boorte. De moeder herinnert zich dat er slechts één placenta was.
Autoanamnese: Patiente heeft buien van moedeloosheid, troosteloosheid en ontstem-
ming. Ze voelt het vrij plotseling opkomen en het begint altijd met pijn in den neus-
wortel en boven de oogen. Ze wil dan liever dood zijn, weet echter dat ze geen
zelfmoord mag doen en „zit tusschen twee vurenquot;. In zoo'n tijd is ze 's nachts
angstig, 's morgens weet ze niet meer waarover ze angstig is geweest. In dien tijd
wil ze niemand zien, trekt de leelijkste kleeren aan, ze slaapt slecht, is vermoeid,
ziet tegen den dag op en als de moeder haar niet riep, zou ze in bed blijven. Hel
einde is even plotseling als het begin. Is de bui voorbij dan slaapt ze best, staat met
plezier op, is druk en uitgelaten en doet met graagte haar werk.
De tweelingzuster heeft precies dezelfde klachten en verschijnselen sedert den
laatsten winter. De buien bij M. duren ongeveer 14 dagen en zijn als regel van enkele
dagen voor tot enkele dagen na de menstruatie. Het is een uitzondering, als er een
maand goed verloopt. De buien duren langer dan vroeger. In het eerst duurde het
3 of 4 dagen, maar al spoedig langer, nu als regel 10 dagen. Het allereerst heeft
patiente zoo'n bui gehad op haar 19de jaar. Die aanval duurde een week. Daarna
werd het geleidelijk erger, zij wilde zich steeds gaan verdrinken. De buien zijn toen
een jaar lang opgetreden, maar heel plotseling is het geëindigd en eerst na IH jaar
weer teruggekomen. Pat. weet geen aanleiding aan te geven voor die ontstemmingen.
1^2 jaar oud maakte zij kinderverlamming door, dc andere kinderen bleven vrij.
Beiden hebben kinkhoest gehad. Met 14 jaar kwam bij M. de menarche, bij J. een
half jaar later. Op het 16e jaar heeft zij 3 maanden rust gehouden wegens een long-
aandoening. Door haar kinderverlamming bleef zij altijd slecht loopen, speelde daar-
om thuis met poppen, teekende graag. J. was meer jongensachtig, hield van hard-
loopen. Die misvorming heeft ze zich wel aangetrokken, ze riepen wel eens lam-
pootquot; op straat. Ook kon ze niet goed mee; als ze met meisjes en jongens uitgingen,
moesten die langzaam fietsen voor haar.
Ze hadden overigens een plezierige jeugd, de tweelingen gingen altijd samen uit
met een vriendin. Beide zusters waren verscheidene jaren leidster van de Meisjes-
vereeniging.
Somatisch onderzoek: Lichte exophthalmus. Struma diffusa. Pols 88. Graefe nega-
tief. L. onderbeen atrophisch, cyanotisch, paretisch, korter, APR bdz. neg.
WaR en SG neg. De geconsulteerde gynaecoloog vond de uterus in anteflexie, nor-
maal van grootte, over de ovarien is geen oordeel te vellen, daar toucheeren moeilijk
is. Het basaalmetabolisme bleek % verlaagd. (Onderzoek Prof. Noyons.) Tijdens
haar verpleging, in de kliniek werd patiente behandeld, eerst met een pantoponkuur,
daarna met hormotone. In de kliniek maakte zij geen buien meer door, evenmin na
ontslag (laatste berichten Aug. 1931).
Op 3 Febr. 1931 werd de tweelingzuster J. in de kliniek opgenomen voor dezelfde
verschijnselen,
Autoanamnese: Eerst had ze een bui 14 dagen na het begin van dc vorige tot 2
dagen voor de nieuwe menstruatie. Nu heeft ze het 14 dagen na het begin van de
Voorafgaande tot 7 dagen voor het begin van de volgende. De laatste keeren is zij
aldoor op bed gebleven, ook door „rheumatiekquot;. Ze heeft in zoo'n bui een drukte
in het hoofd; alles warrelt in het rond en ze kan niet slapen. Heeft heelemaal geen
eetlust en dan wordt het zoo benauwd op de keel of ze stikken zal, of alles dicht
gaat, alsof ze binnen heelemaal versteend is, dan kan ze heelemaal niet praten, ze
heeft van die rare droomerige wezenlooze oogen en pat.e is er opgezet van in de
borsten en de maag. Het begint bijna altijd met pijnen in de buik en rugpijn en gapen
en een vieze smaak in den mond, het haar is dan droog en stug, daarna krijgt zc
pijnen in het hoofd, ze kan heel niet denken en zoo ongevoelig is zc dan, ze geeft
niets meer om haar verloofde, is futloos en moedeloos, zou de heele boel wel omver
willen schoppen, wilde dat ze er niet meer was, wil maar dood zijn. Als ze weer
beter is, kan ze weer goed slapen, is opgewekt, kan alles weer, maakt idealen en
toekomstplannen, ziet overal licht en durft weer te trouwen. Men zei: als je M.
maar niet ziet, blijft het weg, maar het is net zoo gebleven. Ze heeft M. maar
3 maal gezien sedert haar ontslag hier. Pat. zegt, dat ze het stellig niet van M.
krijgt, het hangt alleen met de menses samen.
Eerst begon het altijd plotseling, maar nu veel geleidelijker. Het is bij patiente een
jaar geleden voor het eerst opgetreden, maar toen was het nog niet zoo erg J. had
de menstruatie altijd precies om de 28 dagen, duurde maar kort, 2 dagen hoog-
stens 3. M. wat langer dan om de 28 dagen (33 of 34).
Volgens de moeder is in het karakter van beide zusters wel wat verschil: J. is
nogal vurig en doorzettend en zegt iemand eerlijk in het gezicht, ze heeft nogal tem-
perament, M. is een beetje meer sloom, niet zoo van aanpakken als J. M. was ook
altijd nogal trotsch aangelegd, ze wou graag mooi wezen, en wil meer de hoogte in,
zegt dikwijls: „was pa maar blijven ieven, dan hadden wij verder kunnen studeerenquot;;
vindt zich meer thuis hooren in hoogere kringen. M. kleedt zich meer en nu heeft ze
juist dat misvormde been en die haargroei (in werkelijkheid is het vermoedelijk om-
gekeerd: zij kleedt zich zoo, omdat zij die misvorming heeft). J. is minder op haar
mondje gevallen dan M. Zij begrijpen elkaar goed, tegenover de buitenwereld zijn
zij altijd één.
In de kliniek werd pat. met hormotone behandeld, daarna met ovariumtabletten,
bedert waren de buien veel minder regelmatig aan de menses gebonden. In Sept.
1931 werd medegedeeld, dat de buien onregelmatiger, maar niet verminderd zijn.
Vergelijkend onderzoek: Haar: zwart. Behaarde kin en onderkaak, vlasachtig haar
op de bovenlip, boven de mondhoeken (sedert 15de jaar). Sterke (virile) beharing
van onderarmen en onderbeenen aan de strekzijde en van de thorax tusschen de
mammae.
Haarkleur: hoofdhaar vroeger uiterst blond. Nu geleidelijk en ongeveer gelijktijdig
donker geworden. Zooals M. met alles voor was (bij de geboorte veel zwaarder)
is ze nu ook zwarter.
M. kleur P; J. kleur R (tabel Fischer-Saller).
Oogkleur volkomen gelijk, blauwgroen met wat donkerder en massiever randzöne,
middenzone gemarmerd, peripupillaire zóne met bruine pigmentklompen. M_ in de
tabel volgens Salier.
Tanden: M. prothese, }. 14 carieuse en ontbrekende elementen.
Gelaat en hoofd: Dysplastisch: Prognathie, zware wenkbrauwen, mongoloide stand
der oogleden, breede neus, Uchte exophthalmus.
Lichaamsbouw: Dysplastisch. Lengte M. 1.59=5, j j 575
5. 4. 3. 8b. 3 5. 2. 3. 8a. 8b
Dactylogram1)nbsp;M. - J. ___
4. 3. 1. 8a. 4 5. 3. 1. 8. 5
Dus 6 van de 10 vingers vertoonen gelijk hoofdtype.
Bloedgroep: beiden groep 0.
Handschrift: groote overeenstemming: netjes, duidelijk en mooi, volmaakt onper-
soonlijk, wel gedecideerd, zelfde helling van de letters.
Oogheelkundig onderzoek (Dr. van Heuven):
67
66.5
5/5
hyperm. 3/4 D
S 1 : 5/5 ruim
5/5
44 D
43 D
5/5
hyperm. 1,1/4 D
idem 5/5 ruim
44,5 D
43 D
r
5/6
S 1
43 D
42.5 D
5/6
Cyl. 3/4 vertic.
S M : 5/4
44 D
42,5 D
heterophorie
tensie
grootte van de cornea
esophorie 1,1/4°nbsp;esophorie
22 mM bdz.nbsp;O.D. 22 O.S. 23
beider oogen 10.5 mM.
pupilafstand
rechteroog
Visus
refractie
Visus met.
Javal
linkeroog
Visus
refractie
Visus met.
Javal
BasaalmetaboHsme: Was bij M. % verlaagd (14 dagen na begin menstruatie).
Bij J. 5 dagen na begin menstruatie bepaald, was 7 % verlaagd.
1nbsp; 1 = boog; 2 = tentboog; 3 = ulnaire lus; 4 = radiale lus; 5 = tweelinglus;
6 = ulnaire zak; 7 = radiale zak; 8 = cirkel; 8a = spiraal; 8b = amandelvorm;
9 = composiet; O = verminkte vinger.
Röntgenfoto: Van den schedel: beider sella normaal, beide sellae dekken elkaar
juist als men de foto's op elkaar legt.
Schoolrapporten 1917 (eerste kwartaal):
M. Lezen 9, schrijven 9%, rekenen 9^, Ned. taal 8, gedrag 8.
J.nbsp;„9nbsp;„8nbsp;„9nbsp;„8nbsp;8.
De zusters B. Geboren 2 November 1905.
Diagnose: Hysterie. Dwangverschijnselen.
R. B.
Op 19 Mei bezocht de Polikliniek van de P.N.K. Utrecht Mej. R. B. met
een begeleidend schrijven van haar huisarts, waaruit wij het volgende noteeren:
Mej. R. B. maakte IJ^ jaar geleden acuut gewrichtsrheuma door. Sindsdien
heeft zij eigenlijk voortdurend nog klachten. Zij heeft sedert het vorige najaar
aanvallen van plotseling bewustzijnsverlies. Al op 15-jarigen leeftijd is zij ook een-
maal gevallen tengevolge van bewusteloosheid. Is zij met iemand in gesprek, dan
verliest zij voor een oogenblik den draad van het gesprokene, komt weer bij, herinnert
zich daarna niet wat er in dien tijd gezegd of gebeurd is. Dergelijke absences heeft zij
den laatsten tijd 2 ä 3 maal per week. Ook klaagt zij er over dat haar geheugen
sterk vermindert; zij zou goede kennissen soms niet herkennen. In betrekkingen als
winkeljuffrouw is zij mislukt. De aanvallen voelt ze niet duidelijk aankomen. Geen
aura, geen gil, geen trekkingen, geen incontinentia urinae, geen tongbeet. Ook heeft
ze wel dwanggedachten, b.v. om met de knieën aan een electrischen draad te moeten
gaan hangen. Ze begrijpt de dwaasheid daarvan.
Somatisch: pharynxreflex afwezig, clavus. Haar tweelingzuster is tijdelijk in Den
Dolder verpleegd (Diagnose: hysterie).
De huisarts meende twee dingen te moeten overwegen: epilepsie of hysterie. Wij
lieten nu patiente met haar tweelingzuster terugkomen en werden getroffen door de
verbluffende gelijkenis tusschen beide zusters. Zij deelden dan ook mede, dat zij
altijd weer door de omgeving verward werden. Nog onlangs hadden ze zelfs den
verloofde van R. er in laten loopen. De zusters toonden mij twee schoolkiekjes,
waarop zij in het onzekere verkeerden wie zij zelf waren en wie de andere. Beiden
hebben ze nerveuse brakingen gehad toen ze 18 jaar waren, het duurde een paar
jaar lang — nu hebben ze het nog wel eens, als ze zich druk maken. Beiden maak-
ten zeer ernstige gewrichtsrheuma door.
Terwijl zij tegenover mij aan tafel zitten word ik getroffen door het overeenkom-
stige optreden. Beiden zijn eenvoudig gekleed, beiden dragen een donker rose jurk
met kanten kraag en een grijsbruinen mantel, hoewel deze niet opzettelijk gelijk geko-
zen zijn, want de stof van een en ander is verschillend. Wanneer ik hen daarop
wijs, deelen zij mede, dat ze altijd denzelfden smaak hebben, ze vinden altijd hetzelfde
mooi. ,,In een winkel hoeven we niet eens aan elkaar te vragen, we vinden hetzelfde
mooi en leelijk.quot; Als ik ze vraag: „en hebt II niet beiden rheumatiek gehad?quot;
reageeren ze met dezelfde verontwaardiging: „een beetjequot;, en maken daarbij beiden
de bekende afweerbeweging met de rechter elleboog. Beiden vinden ze zich erg
impulsief, ze schrijven b.v. ineens een brief en als hij in de bus is, hebben ze er
weer spijt van. Ze hebben beiden de eigenaardigheid in hun eentje hardop te zitten
praten. Ze waren vroeger religieus, nu zegt de godsdienst hun niet veel meer. Hun
stemming is erg wisselend, ze huilen veel. Zij zelf vinden zich niet gauw op hun
teentjes getrapt. Ze hebben nooit vriendinnen gehad, maar passen zich gemakkelijlf
aan. Het blijkt dat S. hetzelfde trage optreden heeft, ook zij kan haar aandacht niet
lang fixeeren en terwijl dezelfde weeke stem nog wat doorpraat, dwaalt haar bhk
afwezig uit het raam. Het onderhoud begint hen vrij gauw te vervelen, onverschillig
„hangenquot; ze op een stoel. Het haar is weinig verzorgd. Ze hebben samen veel gele-
zen „over Buddhisme, Brahmisme, Mohammedanisme, psychologische dingen: Freud,
Jung en Adlerquot;. Maar de portee van deze dingen blijkt hun vrijwel ontgaan te zijn.
Tijdens het gesprek treft het mij, dat hun gedachtengang dezelfde is: de eene zuster
begint een zin, dien de andere vervolgt, om door de eerste weer beëindigd te worden.
Ook gebruiken beiden telkens vreemde woorden die ze niet kunnen uitspreken. Het
blijkt hun in het geheel niet te verwonderen dat zij enkele malen gelijktijdig hetzelfde
antwoord geven. Hun karakter vinden ze gelijk (beiden zijn zij ,,emotioneel') ze
kunnen maar één verschil vinden, dat S. voor de verpleging voelde en R. niet en
ook heeft S. meer gelezen. Ze verklaren zelf dit verschil zoo, dat R. al jarenlang
verloofd was en dus geen plannen meer maakte. Hun eerste jeugdliefde, op hun 16e
jaar was dezelfde man. Eerst twee jaar na zijn vertrek vertelden zij het elkaar, toen
ze beiden eenige bewaarde reliquien terugvonden.
Wat de diagnose betreft, bleven ook wij dubieeren tusschen beide genoemde
diagnosen. Pharynxreflex afwezig. Submammaire drukpunten pijnlijk. Hyperalgetische
zóne op den rug. WaR neg. SG neg. Ofschoon wij talrijke reacties als hysteriform
aanvaarden, durfden wij de absences, voor zoover die uit haar verhaal te begrijpen
waren, niet zonder meer als hysterisch te duiden, terwijl ook haar psychische verande-
ringen, te oordeelen naar haar monotone spraak, haar droomerigen oogopslag, haar
indolente wijze van optreden zeer verdacht bleven voor echte epilepsie. Om te
kunnen beoordeelen, of de absences van hysterische dan wel van epileptische
genese waren, werd pat. in de kliniek opgenomen op 30 Juni 1931. Reeds de eerste
dagen vertoonde zij angstaanvallen, waarbij zij onder de dekens kroop en het hoofd
in het kussen boorde. Op 2 Juli tijdens de zaalvisite kwam er een angstaanval met
huilen, eindigend in een volledig hysterisch insult, waarbij pat. het hoofd tusschen
de schouders schokte, terwijl zij synchroon in den linker onderarm beet. Dergelijke
aanvallen herhaalden zich meermalen in de volgende dagen. Patiente deelde mede,
dat zij het wel 3 of 4 maal per dag zoo heeft. In de kerk heeft ze steeds het idee',
ik wil er uit. In de 14 dagen, die volgen, verdwijnen de angstaanvallen, maar er
komen tics in gelaat, hals en romp, hevige schokken die haar in het bed heen en
weer werpen. Als men haar aandacht fixeert en zij met belangstelling vertelt, houden
de schokken geheel op. Wij lieten den verloofde komen, dien patiente tijdens haar
verpleging had afgeschreven. Deze deelde mede, dat de meisjes hooghartig zijn, zich
meer voelen dan de arbeidersklasse. Sedert 1 jaar hebben zij sexueelen omgang. Toch
wilde zij het telkens afmaken, nu zoogenaamd weer omdat de kinderen ook zoo
zullen worden als zij. Het ergste bleek hem te hinderen het stille bondgenootschap
tusschen beide zusters, ,,die twee zijn net een, ze vertellen mekaar alles wat ze
weten.quot; Hij begreep, dat hij nooit de meest vertrouwde van zijn vrouw zou worden.
Wij vroegen nu de ziektegeschiedenis van S. op uit de Valeriuskliniek en den
Dolder, waar we het een en ander uit noteeren:
Zij werd in Jan. 1931 opgenomen in de Valeriuskliniek. •
Autoanamnese: Maart 1928 is patiente meegegaan met een student uit haar ge-
boorteplaats, dien ze al lang kende. Pat. was in dien tijd erg bang voor het leven, wist
ook niet wat ze wilde -- goed of kwaad, dat maakte haar angstig. In Aug. '28 ging zij
uit de betrekking van winkeljuffrouw, omdat zij overspannen was. Zij zat steeds maar
te huilen. Toen begon zij Sept. '28 een cursus voor godsdienstonderwijs om wijk-
diacones te kunnen worden. Ze reisde naar Amsterdam op en neer. In denzelfden
trein reisde een jongen waar ze kennis mee maakte. Hij hielp haar met Fransch. Het
kwam tot een verhouding. Zij wilde zich verdrinken, als hij haar niet trouwde. Zi]
wilde hun eerste kind Petra noemen. Zij had zich heelemaal in dien nieuwen toestand
ingeleefd. Werd doodmoe omdat ze 's nachts niet sliep en durfde geen mensch meer
aanzien en kreeg een zeer sterk schuldbesef. Hij liet haar in den steek.
In de kliniek is zij onrustig, ligt soms tijden achtereen te vloeken of te huilen,
spreekt doorgaans op eenigszins pathetische wijze. Men heeft behoorlijk contact met
pat. Zij antwoordt correct op haar gestelde vragen. Zij beweert angstig te zijn. Het
vloekt steeds in haar hoofd. Er zijn dingen op de zaal, die vloeken met elkaar en
pat. meent dat naar aanleiding daarvan het vloeken in haar hoofd optreedt. Ze heeft
op de zaal alle kleuren bijeengezocht die niet vloeken, opdat het vloeken in haar
ophoudt. Pat. wil naar de zee, die wischt alles uit, zij wil dood. „En als dan de zon
op de golven schijnt, dan zal ik naar de zee gaan. Ik ben dol op de golven. Ik ben
nergens bang.quot;
In Maart wordt zij overgeplaatst naar den Dolder wegens suicidegevaar. Gebracht
door haar vader. Deze deelt o.m. mede: Zij heeft een soort godsdienstig conflict in
haar hoofd, haar ingeprent door een dominee. Een jongen heeft haar in den steek
gelaten.
In de gestichtsverpleging gedraagt zij zich rustig, soms zijn de affectuitingen wat
inadaequaat of ongemotiveerd.
Twcelingonderzoekj Kleur van de oogen: blauwgroen met even donkerder rand-
zóne, geen pigmentklompen. Beiden doorloopende wenkbrauwen.
Huid: S. groote naevus pigmentosus op den rug, R. niet.
horizontale omvangnbsp;57.0nbsp;57.5
grootste schedellengtenbsp;18.6nbsp;18.6
grootste schedelbreedtenbsp;16.2nbsp;15.9
kleinste voorhoofdsbreedtenbsp;12.0nbsp;11.6
jukboogbreedtenbsp;14.4nbsp;]4.3
onderkaakhoeksbreedtenbsp;9.8nbsp;9.8
physiognomische gezichtshoogtenbsp;17.4nbsp;17.1
morphologische gezichtshoogtenbsp;10.8nbsp;11.0
Een Röntgenfoto van den schedel bracht merkwaardigerwijze bij beide zusters
een knotsvormige .sella aan het licht, lichaamsbouw beiden pyknisch.
3. 8a. 3. 3. 3. 3. 3. 4. 3. 3.
Dactylogramnbsp;S. -—- R___
4. 8a. 2. 4. 4.
4.
4. 4. 4.
Dus van de 10 vingers vertoonden 6 een gelijk hoofdtype.
De refractie werd onderzocht door Dr. Hemmes. R. draagt een bril.
S.
5/4 f
hyperm. 0.5
S 0.5 : 5/4 f
48 D
Rechteroog
Visus O. D.
refractie
Visus met.
Javal
Linkeroog
Visus
refractie
Visus met.
47.5 D
5/4 ruim
hyperm. 0.5
S 0.5 : IM
47.5 D
47 D
R.
1 f
hyperm. 1
S 1 : 1 ruim
49 D
48.5 D
1
hyperm. 1
S -f 1 : 1 ruim
48.75 D
48.25 D
Heterophorie volgensnbsp;exophorie ± 5°nbsp;exophorie 0.5°
Maddox
Pupillenafstandnbsp;69 mM.nbsp;67 mM.
Bloedgroep: beiden groep A.
De broeders C. Geboren 11 April 1929 (zie foto).
Diagnose: Epilepsie.
19 Mei 1931 bezocht de polikhniek van de P.N.K. Utrecht Mevrouw C. met haar
zcontje W. Zij kwam tevens voor zijn tweelingbroertje E. W. heeft sedert jaar
toevallen. Eerste toeval 22 Sept. 1930 's avonds, nadat hij den geheelen dag al ver-
velend geweest was. Een aanval begint met heet worden van het lichaam, behalve
de rechterhand, die ijskoud wordt, geen gil, pat. wordt blauw, krijgt schuim op den
mond, trekt met armen en beenen, en met het hoofd achterover, is bewusteloos, laat
de urine loopen, geen tongbeet. De aanvallen treden op in reeksen van 5—6 aan-
vallen in verloop van enkele uren, pat. blijft dan al dien tijd bewusteloos. Pat. heeft
4 maal een reeks aanvallen gehad. Zijn tweelingbroer E. heeft een aanval gehad
in December.
Een oom van den vader heeft 3 X tweelingen gekregen. Een broer van dezen oom
kreeg ook een tweeling. De moeder van de patientjes was vroeger linkshandig. E. is
de oudste, W. de jongste. Er was maar één nageboorte, na het 2e kind. Ze wogen
elk 4 pond bij de geboorte. Loopen gingen ze met 15 maanden, E. liep Zaterdags en
W. den Dinsdag daarop. Praten doen ze nog niet goed, de moeder verstaat ze wel,
maar onderling spraken ze een taal, die ook de moeder niet begrijpt (een geheime
taal tusschen tweelingen vindt men meer in de litteratuur). Zij zijn ontzettend lastig
voor anderen, bijten en krabben - onderling vechten ze wel eens, maar zullen elkaar
nooit zoon pijn doen, of aaien het dadelijk weer af. W. is na die aanvallen valscher
geworden, als hij kans ziet bijv. bijt hij zijn moeder zoo hard mogelijk in den enkel.
E. doet dat ook soms.
Onderzoek: Neurologisch geen afwijkingen. Wassermann en Sachs Georgi negatief.
Therapie: tartarus boraxatus en luminal.
In Juni hebben beiden weer eenige toevallen gehad.
Gewicht: E. 11.7, W. 11.2.
Temperatuur is bij beiden telkens wat verhoogd.
Röntgenfoto's van den schedel: wijde naden en voor den kenner vertoonen deze
foto's treffende gelijkenis.
In verband met de temperatuursverhooging deed zich nu de vraag voor, of de
insulten als stuipen te interpreteeren waren, afschoon niet veel hierop wees. Wij
verzochten Dr. }. H. C. Carstens hen te onderzoeken. Deze kreeg de volgende be-
vindingen:
W. geen teekenen van rachitis. Cvostek links en rechts zwak positief. Trousseau
negatief. Phosphaatgehalte bloedserum 4.41 mgr. op 100 cc. Calciumgehalte bloed-
•serum 11.6 mgr. op 100 c.c., beiden voor dezen leeftijd dus normale waarden.
E. spoortje rozenkrans, iets verdikte epiphysen, overigens geen teekenen van rachi-
tis. Cvostek links en rechts neg. Trousseau neg. Phosphaatgehalte bloedserum 4.16
mgr. op 100 cc. Calciumgehalte bloedserum 11.8 mgr. op 100 cc., dus wellicht iets
te laag phosphaatgehalte, overeenkomstig klinisch lichte rachitis. De beide kinderen
zijn vrij van spasmophilie. E. heeft alleen een spoor rachitis. De toevalletjes moeten
dus wel het gevolg zijn van epileptiforme insulten.
Tweelingonderzoek: Het blijkt dat E. steeds gooit en pakt met de r. hand. W
gebruikt afwisselend rechter en linker hand.
Haarkleur: gelijk, zeer blond, beiden A (Sailer).
Oogen: helder, effen blauw, geen bruin pigment, de periphere rand is iets don-
draait bij E. met het uurwerk mede (normaal), bij W. tegen het uurwerk in (abnor-
maal, dit komt overeen met zijn linkshandigheid).
Lichaamslengte
horizontale omvang
grootste schedellengte
grootste schedelbreedte
kleinste voorhoofdsbreedte
onderkaakhoeksbreedte
physiognomische gezichtshoogte
Bloedgroep: beiden groep 0.
^ , 3. 1. 1. 3. 3.
Dactylogramnbsp;E. -_____
'i-nbsp;4. 1. 1. 1 4
Dus 8 van de 10 vingers vertoonen gelijke hoofdtypen.
Febr. '32: de kinderen hebben nog steeds toevallen.
Gebroeders D. Geboren 28 Januari 1878.
Diagnose: Alkoholisme.
Bij de geboorte van de tweeling was H. veel „minderquot; dan M. Als kinderen leken
ze sprekend op elkaar. Vaak haalden ze ondeugende streken uit, en dan gebeurde
het nogal eens dat de een een pak slaag kreeg voor wat de ander misdreven had.
loen M een tijdlang werkeloos was, ging hij soms voor H. naar de fabriek zonder
dat he daar opgemerkt werd. Tallooze malen zijn zij voor elkaar aangezien, zelfs is
de verkeerde eens in arrest gezet. H. heeft zelf ook een tweeling, zoons die niet op
elkaar gelijken. Hier waren 2 nageboorten. Een zoon van hun vaders broer had 3 V
achtereen tweelingen.
H. D.
H. D. werd 2 Dec. 1922 opgenomen in de P.N.K, te Utrecht.
Diagnose: Chronisch alkohohsme. Hallucinose
ke„^tquot;d?nnTJT t ^'^^'^enoote: Zij is 21 jaar met pat. getrouwd. Zoolang ze hem
kent. dronk hij heel veel, was de eerste 14 jaar van haar huwelijk s Zondags nooit
thuis sloeg zip vrouw en de kinderen. Als hij nuchter was, was hij kortaf, nooit
hartelijk of vriendelijk. Hij is nu kort geleden echter gepensionneerd als poetser S S
onidat men hem in zijn ^werk niet houden kon. In den laatsten tijd is hij veranderd'
s Nachts zag hij mannen door het huis loopen, onder het kussen liggen, in de bed-
stee van de kinderen, in de keuken. Hij rook 's nachts dat er koffie gezet was. zag
zijn vrouw „met zes kerelsquot; loopen, noemde hun namen, had gezien dat ze met een
ander is. Gisteren zag pat. een kat door het huis loopen, anders geen beesten te zien
wel altijd mannen. Pat. hoort ook dingen die er niet zijn, pat. zegt dan „hoorquot; wijst
in een of andere richting, zit te luisteren, liep den laatsten tijd altijd stampend en
tastend met zijn voet „net of hij een luik wou voelenquot;. Ook vroeger, zoolang zé
E. |
W. |
182.5 |
182.0 |
48.0 |
48.2 |
16.1 |
15.9 |
13.6 |
13.9 |
9.0 |
9.2 |
7.4 |
7.6 |
11.5 |
11.6 |
8b. |
1. |
W.-
getrouwd zijn, meende hij telkens dat zijn vrouw met een ander omgang had en dat
2gt;jn 8 kinderen geen van allen van hem waren.
Onderzoek: Pat. erkent vreemde gewaarwordingen te hebben gehad. Ongeveer 2
weken geleden lag pat. 's nachts wakker en hoorde, dat er met pannen en met
Koperwerk gerammeld werd naast hem. Hij hoorde tevens, dat er buiten aan den
zijmuur iets omhoog gehaald werd met een katrol. Twee dagen geleden lag pat.
weer wakker en zag dat er een walm uit den vloer opsteeg en dat er iets over den
stoel wegschoof. Hij kreeg daarbij een zeer onaangename lucht in den neus. Hij
voelde dat een draad onder zijn bed werd doorgetrokken en een deur opengedaan
werd en hoorde menschen loopen. Het was zelfs zoo erg, dat de kat die op een
stoel zat het ook in de gaten kreeg.
Op zijn 11de jaar trauma capitis, een trap van een paard; pat. moet ongeveer
3 minuten bewusteloos zijn geweest, herinnert zich het geheele geval. In verband
hiermede maakten wij in de P.N.K. nog eens een schedelfoto, waarop geen fractuur
te zien is.
Op 19-jarigen leeftijd ging pat. in dienst. Straf heeft hij slechts enkele malen
gehad, o.a. omdat hij eens een wachtmeester in het water had gegooid. Hij vond
het een prettig leven, verdronk Zaterdags zijn geld en ging 's avonds met zijn
meisje uit. Eigenlijk was hij wegens broederdienst vrij, maar hij had zich verkocht.
Daarna aan de Staatsspoor, eerst als expediteur en later als draadsnijder in de
werkplaats. Hij kon dit niet volhouden en werd rijtuigpoetser. Zijn baas was niet
tevreden.
WaR bloed: neg.
De vrouw van pat. maakt een zeer onbetrouwbaren indruk, deed bij de opname
blijken het land aan haar man te hebben, komt later luid snikkend zeggen dat ze
hem graag thuis wil hebben, nadat ze het geld, dat hier op de administratie opne-
borgen is, niet kreeg.nbsp;^^
Op 8 Juni 1923 wordt patiënt voor een tweede maal opgenomen
Patiënt heeft sedert zijn ontslag uit de kliniek steeds weer gedronken dreiat dan
S l oTmeÏnbsp;Saat d'aarom aïijd n^^e e n
bijl of mes naar bed. Pat. ruikt bij opname sterk naar alkohol. Hij is zeerToquax
ZT^-Tl ' .^quot;-l^ifl-Pi-. ^eer aangedaan over het'moo e va^eS
S ?50 trquot;-nbsp;-aarvoor
hl) ƒ bü.-- belooning kreeg, van het Heldenfonds.
Patiënt wordt overgebracht naar het Willem Arntzhuis.
wij: pat. snoeft op eigen deugden en voor-
treffelijkheden, mist alle schuldgevoel, wijt zijn vrouw den toestand, „maar zal haar
Zijn pensioen inhoudenquot;, geeft geen moeilijkheden, maar werkt weinig of niet mede,
omdat hij „gepensionneerdquot; is. Eenige malen wordt proef-verlof verleend, dat mislukt,
doordat pat. de boel „op steltenquot; zet en 's nachts gaat zwerven.
Patiënt zelf bezocht ik in Juni 1931. Hij weet nog steeds zeker, dat zijn vrouw
hem bedriegt, omdat ze hem immers niet thuis wil hebben? Hij is qeheel afhanke-
lijk van haar, want hij kan nergens meer verdienen: sinds hij in 1903 bij de spoor-
staking lid van den Bijzonderen Landstorm werd, wordt hij als onderkruiper be-
schouwd. „Met machinerie kan ik overigens wel goed omgaan, zie je dat wel. En
weet u wat ik ook kan, dat is schetsen, daar was ik de slechtste niet in, ik oordeel
er niet over. maar dat zeggen ze allemaal.quot;
M. D.
De vrouw van H. deelde mede: de karakters leken veel op elkaar. Zij konden
spontaan anderen bijspringen in moeilijkheden. H. redde een kind uit een brandend
ïiuis en M. redde eens een vogel uit den bek van een kat.
H. dronk in zijn eerste huwelijk nogal veel. Nu is hij voor den tweeden keer ge-
trouwd en heeft een kind van 9 jaar. Deze vrouw is erg goed voor hem, de eerste
vrouw was niet flink. M. is wegens dronkenschap van marinier 1ste klasse gedegra-
deerd tot marinier 3e klasse. Ook is hem een onderscheiding weer afgenomen. Hij
is tenslotte als Ie klas matroos ontslagen, terwijl een jongen, die gelijk met hem
aankwam, sergeant geworden is. M. had meer een regelmatig leven in dienst, „anders
had er van hem ook niets terecht gekomen.quot;
Vergelijkend ondcrzccki In Amsterdam bezocht ik M. en werd getroffen door de
groote gelijkenis met H. Dezelfde intonaties in de stem, hetzelfde zelfverzekerde, maar
bittere optreden van het miskende genie. Klaagde H. over de zusters, die hem alleen
goed eten gegeven hadden toen hij wegens personeelgebrek meewerkte in het ge-
sticht; M. meende, dat de maatschappij „N.quot; hem misbruikte, door hem vanwege
den crisistijd alleen Zaterdags en Zondags dienst te laten doen, wat eigenlijk de
plicht was van het vaste personeel, dat dan moest overwerken, enz. enz. Beiden
exposeerden die klachten dadelijk na de kennismaking en telkens na een belangrijke
uitspraak op sociaal-economisch gebied, vertoonden zij een bepaalde tic om de oog-
leden. Ook M. toonde al spoedig de bewijzen van zijn verdiensten: twee eerekruizen.
De voedingstoestand was bij H. minder, ook was hij wat meer vergrijsd.
De oogkleur is bij beiden M 18, (d.i. boommosgroen met twee lichtere ringen).
Beiden rechtshändig.
Bloedgroep: beiden groep 0.
8. 3. 3. 3. 8. 5. 2. 3. I. 4.
Dactylogramnbsp;M. -1 H.___
4. 4. 4. 4. 4. 4. 4. 4. 6. 7.
Dus van 4 van de 10 vingers gelijk hoofdtype — tusschen rechter en linkerhand
van elk, geen enkele gelijkenis.
M. |
H. | |
Schedelmaten inion-neuswortel |
18.7 |
18.3 |
kortste frontaalbreedte |
10.8 |
10.6 |
afstand tubera parietalia |
14.6 |
14.9 |
grootste dwarse afstand |
15.1 |
15.2 |
distantia dizygomatica |
13.7 |
13.2 |
onderkaakhoeksafstand |
9.6 |
9.4 |
huid beiden op en om de neusvleugels teleangiectasieën. |
De gebroeders E. Geboren 1899. (Zie foto).
Diagnose: Multiple Sclerose.
Polikliniek P.N.K. Utrecht, No. 9708, Febr. 1924.
Anamnese: Evenals tweelingbroeder timmerman, 24 jaar oud, ongehuwd.
J. is 5 jaar geleden ziek geweest: hij had zware hoofdpijnen en misselijkheid, bra-
ken en duizelingen, zoodat hij tegen den grond sloeg, heeft toen ook dubbelgezien,
had geen koorts — „hersenontstekingquot;. Nadien is hij nooit goed geweest, bleef stijf
in de beenen, vooral na zitten en met nat weer en heeft veel last van sidderen; kan
geen begin maken, siddert dan in het bovenlichaam. Heeft deze afwijking bij buien.
Onderzoek: Er is bij het naar rechts bewegen van de oogen, nystagmus naar
links. Er is bij het naar links bewegen van de oogen, nystagmus naar rechts. Pupil-
ien R. Iets nauwer dan L., reageeren op convergentie en op licht goed. Tong geen
bijz. Spreke n goed. Bij het spreiden van handen lichte tremor. Handdruk beiderzijds
goed. Vingerneusproef goed.
Temporaal bleeke papillen. Bezit maar één testikel, die ingedaald is. Zijn broer
C. heeft ook één testikel, terwijl de 2de testikel zeer klein is.
Reflexen: hooge kniepeesreflexen, links hooger dan rechts, hooge achillespees-
reflexen, geen kniecloni, rechts een aanduiding daarvan, cloni van de achillespees.
Er is stijfheid van de beenen en armen. Rechts en links Babinski.
Buikreflexen rechts en links in alle étages opgeheven.
Diagnose: multiple sclerose.
In Februari 1924 1) had J. nystagmus, temporale bleekheid van de pupil, dubbel-
beelden, spraakstoornis, hooge kaakreflex, intentietremor, lage buikreflexen, hooge
peesreflexen en cloni, Babinski. Pat. kreeg 10 inspuitingen, maar bleef sindsdien
4 jaar — tot zijn dood bedlegerig.
Hij vertoonde horizontale nystagmus, scandeerende spraak, intentietremor, spas-
tische paraparese, stoornissen in het zien, eenzijdig ontbreken van de buikreflexen,
sen.«:ibiliteitsstoornissen, dwanglachen, apoplectiforme aanvallen, blaasstoornissen en
in den laatsten tijd ook intelligentiestoornissen. Tenslotte marasmus, waarbij op alle
plaatsen, die maar even aan druk waren blootgesteld, uitgebreide decubitus optrad.
Hij succombeerde 22 Oct. 1928.
Polikliniek P.N.K. Utrecht, No. 9707, 7.2.1924.
Patient heeft sedert eenige maanden een komen en gaan van dubbelzien, geen
hoofdpijn, geen loomheid en geen moeheid. Er is naar links en rechts nystagmus.
Tong geen bijz.
Lichte tremor bij het uitsteken van de handen. Vingerneusproef goed Vinqer-
vmgerproet veel beter dan zijn broer. Bezit ook één testikel, terwijl de andere zeer
klein is.
Buikreflexennbsp; ^ Kniepeesreflexen hoog
Achillespeesreflexen hoog. Beiderzijds aanduiding van knie- en voetclonus Ba-
bmrki noch mediaal noch lateraal. Triflexiereflex sterk. Geen duidelijke Oppenheim.
Hat. kreeg neozilversalvarsan injecties intraveneus. Er kwamen spoedig meer ver-
schijnselen als lichte nystagmus, ptosis links, stijf gevoel in den r. arm, en zwak ge-
voel in de beenen.
In Mei 1925 waren de klachten zoo ernstig, dat hij niet meer werken kon, vooral
stond hij zwak op de beenen. Hij had toen Babinski en intentietremor.
Nu volgde een tijdelijke verlamming, welke ongeveer 3 maanden duurde. Daarna
deed hij bij gedeelten zijn werk weer, ongeveer 9 maanden.
In Mei 1925 kreeg hij weer last van dubbelzien. Romberg was neg. Een weinig
nystagmus. Na aanvankelijke verbetering trad later weer verergering op. Pat. klaagde
erover, dat hij na lang loopen ging waggelen, dat zijn oogleden zwaar waren en
telkens omlaag zakten. Hij was slap in de knieën, kon moeilijk in de tram stappen.
In den zomer van 1926 is pat. herhaaldelijk door de knieën gezakt en gevallen. Hij
klaagde af en toe over een droge keel, een gezwollen en verlamd gevoel achter in
de tong. De verschijnselen die in dezen tijd op den voorgrond traden, waren: sterke
horizontale nystagmus bij kijken naar links; monotone scandeerende spraak; dubbel-
zien; ptosis; ataxie; krachteloosheid, vooral spoedige vermoeidheid in de spieren,
b.v. bij loopen en kauwen. Pat. was ten slotte zoo spoedig vermoeid, dat hij nauwe-
1nbsp; Deze, en volgende mededeelingen gedeeltelijk van Dr. S. J. R. de Monchy,
Dr. C. J. van 't Hoog en Dr. J. C. Mom.
lijks meer eten kon. Gediagnosticeerd werd multiple sclerose, waarbij echter ver-
schillende symptomen geheel ontbraken, met name intentietremor, spastische para-
parese, afwijking in de reflexen. In het voorjaar 1927 kreeg pat. plotseling een aan-
val van heftige benauwdheid, waarbij hij het slijm, dat zich in zijn keel verzameld
had, haast niet meer kon opgeven. Pat. overleed aan paralyse der ademhaling.
De dyspnoe begon met een gevoel van angst, de ademhaling werd moeilijker, injec-
ties met een lobeliapraeparaat gaf geen, inhalatie van zuurstof aanvankelijk eenige
verbetering, doch na eenige uren succombeerde pat. onder suffocatieverschijnselen.
Op grond van het bestaan van slik- en spraakstoornissen den vorigen dag mag
aangenomen worden, dat de exitus veroorzaakt is door bulbairparalyse.
In Mei 1931 deelde de moeder mede: Een zuster van haar heeft ook een twee-
ling — twee meisjes, lijken niets op elkaar. De oudste broer van den vader heeft
cok een tweeling (jongen en meisje). Het geboorte-gewicht van J. en C. was
ongeveer gelijk. J. werd eerst geboren. Beiden kregen ze rachitis, daardoor zijn ze
laat gaan loopen. Ook gelijk mazelen en kinkhoest. Op school konden ze niet erg
goed mee. Ze leken zóó veel op elkaar, dat ze altijd voor elkaar werden aangezien,
de een kreeg bijv. straf voor den ander. Toch kende de moeder ze wel uit elkaar.
De uitdrukking van de oogen was verschillend, bij C. vinniger, bij J. rustiger. C.
was opvliegender, voortvarender. J. kalm, saaier, kon meer langs zich heen laten
gaan. Ze hadden altijd moeite met leeren, waren weinig gevat, bleven herhaaldelijk
zitten en altijd gelijktijdig. Later kon C. goed viool spelen en teekenen. J. was niet
zoo goed met zijn viool, het kon hem niet zooveel schelen. Gevoelig waren ze nog
al, b.v. bij tegenslag in werkzaamheden, vooral C. J. knutselde graag, Kerbschnitt,
slöjd, C. ook wel, maar teekende liever, beiden deden veel aan photografie. Beiden
zwommen veel. Beiden waren huiselijk, gingen niet veel uit, sloten zich moeilijk aan,
zijn alleen in een zangvereeniging geweest, waren als kinderen wat verlegen. C. is
5 jaar verloofd geweest. J. niet. C. was linkshandig. J. rechtshändig. Oogen: grijs-
groen. Haar: gitzwart. Sterke baardgroei, C. was 10 Kg. zwaarder dan J. J. was
smaller.
De zusters F. Geboren 2 Maart 1892.
Diagnose: Paranoide vorm van Schizophrenie.
Den 3den September 1931 werd in de P.N. Kliniek Utrecht opgenomen Mej. J. M.,
gebracht door de ouders. Deze deelen mede, dat patiente reeds een paar jaar ver-
denkingen heeft tegen de politie en meende, dat er kwaad van haar gesproken werd.
Daardoor is zij den laatsten tijd moeilijk geworden, begon soms hardop te praten
en maakte gebaren. Een zuster en een neef zijn in Santpoort. Zij is zeer ordelijk,
heeft plichtsgevoel, is gevoelig, ging veel met anderen om, v/as gezellig, niet ach-
terdochtig of gesloten, heeft zich veel op sociaal gebied bewogen.
Autoanamnese: Zeer in den breede schildert patiente haar levensgeschiedenis in
een niet te stuiten woordenstroom, die echter een zeer geordende beschouwing
vormt en nergens verveelt. Autistisch is zij tegenover ons zeker niet, evenmin apa-
thisch of affectstijf — haar persoonlijkheid is intact, de waandenkbeelden tamelijk
gesystematiseerd.
Zij heeft een politieagent uitgescholden — blijkbaar in een affectstuwing — zij
spannen tegen haar samen, hebben een geweldigen haat aan haar en willen haar nu
,,kapotquot; maken, zij mogen haar niet, omdat zij propaganda maakt voor het anti-
railitairisme, en omdat zij destijds voor „Hongerend Ruslandquot; gecollecteerd heeft.
Maar vooral achtervolgt de politie haar, omdat zij haar neefje heeft aangestoken
met een geslachtsziekte, toen zij het kind verzorgde, het is toen geopereerd moeten
■worden (phimosis). In dien tijd kreeg patiente last van obstipatie en las toen dat
alle menschen die last van obstipatie hebben, ook last van geslachtsziekte hebben.
Sedert wist zij, dat zij een geslachtsziekte had. Zij had het gekregen van haar ver-
loofde op haar 23ste jaar, met wien zij omgang heeft gehad. Met haar zuster, die
met een dokter getrouwd was, besprak zij het. Deze wist ook, dat het zooveel voor-
kwam en erfelijk was. Zij ging nu naar een dokter, maar deze nam er geen notitie
van, stond wel met zusters over haar te lachen achter het scherm, later lachten zij
weer bij het catheteriseeren; toen begreep zij de waarheid, hoewel de dokter het
ontkende. Het neefje kreeg toen die ziekte en werd lastig, scheurde het behang
kapot. De zuster had eens verteld, dat alleen gedegenereerde kinderen dat doen. In
dien tijd, het is 5 jaar geleden, ging de politie haar op straat uitlachen en spuwden
de agenten en neurieden als zij haar zagen. Reeds 4 jaar lachen ze haar uit, nu ook
het publiek en de doktoren. De dokter zei: „ga naar een specialist, dan zult U hooren
dat het genezen is.quot; Uit die woorden bleek, dat het zoo geweest was. Toen gingen
ook de buren ageeren. Nu wist zij zeker, dat de dokter het aan de politie verteld
had. Daarna heeft hij op haar verzoek de politie geschreven, er mede op te houden.
Veelal was ze angstig en verdrietig door den toestand, maar geleidelijk nam veront-
waardiging de plaats in van het verdriet, een gevoel als een band knelde haar en
ze moest praten, zij heeft gesproken met een dame uit de geheelonthoudersbeweging,
daar heeft zij zeer veel aan gehad. Ook had ze veel aan Goethes Werther;
daarin vond zij haar eigen toestand beschreven en dat gaf haar troost. Maar om
geheel en al vrij te komen uit die ellende, voelde zij dat zij iets moest beleven.
Daarom heeft ze toen bij Gerzon lapjes weggenomen, ze voelde dat zij ze weg moest
nemen. Het ging niet om de lapjes, want zij deed het zoo langdurig dat het te zien
was, dit luchtte haar erg op, dat strakke verstikkende gevoel was opzij geschoven,
deed het meermalen, als er opruiming was, gelooft overigens niet, dat ze haar be-
paald gesnapt hebben, wel verdacht. Dit hebben ze van Gerzon weer aan de politie
verteld, deze weer aan hun vrouwen en een kennis ging alle winkels af om het te
vertellen.
Daarna volgen vele oude herinneringen, bewijzend haar succes in de liefde en
haar werkzaamheden op anti-militairistisch, anti-alkohol, anarchistisch en theoso-
phisch terrein, in Rein-levenbeweging, Esperanto, vrijdenkersvereeniging.
Patiente deelde mede, dat haar tweelingzuster sprekend op haar gelijkt, als kin-
deren werd hun op straat al dikwijls gevraagd, of zij tweelingen waren, op school
gingen ze wel op eikaars plaats zitten. Later vergisten de beste kennissen zich
zelfs. Ook de wederzijdsche verloofden hebben zich vergist, zelfs dc ouders tusschen
10 en 20 jaar. Dc ouders kenden ze alleen door een bultje onder het rechter oog bij
J., dat was het herkenningsteeken, ook voor de kennissen. Zij gingen altijd samen
uit, stonden er op, dat zij altijd qclijk gekleed waren. Zij waren erg aan elkaar
gehecht, namen het altijd voor elkaar op, teqen de oudere zusters en op school,
onderling nooit kwesties als kind. Samen hadden ze één portemonnaie en de twee
fietsen hadden ze ook samen, zoodat niet gezegd kon worden van wie elke was. Er
was wel eenig karakterverschil, dat vooral na de scheiding uitkwam — „ja, 't was
een soort huwelijk tusschen ons.quot; ]. was wel zelfstandiger, actiever, energieker, meer
initiatief, had in vele vereenigingen de leiding. S. minder actief, is b.v. in de S.D.A.P.
gebleven, terwijl J. naar het communisme ging. J. heeft zich zelf ook meer geleerd;
talen, Esperanto, Steno, typen, zwemmen, fietsen, schaatsen, kampeeren, muziek,
tuinwerk, bloemen en planten kweeken, evenals S., maar J. deed alles met meer energie.
Maar de laatste 5 jaar is haar werklust ook minder, vroeger kende die geen grenzen,
S. is tegenwoordig wat gepiqueerd, als de men.schen haar voor J. aanzien, zij vindt
zich mooier dat is ook wel zoo in het gezicht, maar niet in het figuur. Door haar
zwager z.jn de zusters uit elkaar gegaan. S. brak toen ook met het ouderlirhui zi
werd verwaand als a.s. doktersvrouw ^ onder zijn invloed. J. toont ien heviS
haatmstelhng tegen dezen zwager, die haar zuster bedorven heeft; over hem aak
z, met uitgepraat. Overigens was de „echtscheidingquot; al uitgesproken voor 1 vt
lovmg van S., doordat ) in anarchistische kringen kwam. Zij werd niet zooïer
door de beginselen daarheen getrokken als wel door het nobele soort mensSe^
M n '' r*quot;nbsp;antipathe tegen
J. s verloofde. Deze heeft lang tusschen de beide zusters gedubieerd. Ze vond eens
een bnef, waarin hij schreef, dat hij niet wist, op welke hij meer verliefd was wie
hij zou kiezen. Ook was S. erg afgunstig toen J. met een student omging,
r.n?nbsp;/«'komen gelijk. Jarenlang wogen ze op het ons af even zwaar,
controleerden het geregeld. In den warmen zomer van 1911 vielen ze beiden 11 ä 12
pond af, hadden toen ook een drukken tijd. De smaak was gelijk, ze hielden niet
van zuurkool savoyekool, roode kool, spruitjes en boerenkool bruine boonen v !
droegen ze slecht. De moeder zei: dat spreken jullie zeker af. Beiden nagelbijters.
mfand quot;w'r Tnbsp;^^^ b^'^en moeilijk. Menarche kreeg S.' een
maand na J. Beiden waren rechtsch, een dochter van S. is linksch. In de familie
geen tweehngen. Het handschrift verschilt nogal, dat van J. lijkt meer op dat van
den vader, s rak ^ van S. meer op de moeder, ook in de karakters is dat het geva^
De lichaamslengte was altijd tot op 1 cM nauwkeurig, gelijk. Ook de gang was
geh,k, IS hun meermalen gezegd. Nu is S. wat dikker, sedert 2 bevallingen (I on-
gehuwd). Sedert de scheiding van S. is het toch niet meer de oude verstandhouding,
ze zien elkaar zelden; S. zou egoistischer zijn, hebzuchtig en afgunstig op J., omdat
deze meer vrienden had en de ouders meer op haar gesteld waren.
orT^^ Hoe h.^ 1'nbsp;^^nbsp;^^nbsp;S- antwoordde
t t! , Anbsp;die zich zoo voor tweelingen interesseert. Zit er geen
streek achter? Door welke Dr. ben jij naar die kliniek gestuurd?quot; Na enkele weken
kwam zi, ons bezoeken. De gelijkenis bleek inderdaad treffend. Een verpleeaste-
vroeg haar in de gang: „gaat U al weg. juffrouw F.?quot; Oogopslag, gebaar, dictie
vertoonen niet minder overeenkomst, dezelfde gechauffeerde, gejaagde mimiek. Haar
optreden IS iets zelfbewuster, evenals J. wacht zij mijn vragen niet af, maar begin
zeer snel en breedvoerig de geschiedenis van haar leven, waarbij het bij beiden
S 1 quot; T'!; rnbsp;het toch een goed gebouwd betoog
bhjft en waarbij dezelfde bijzonderheden worden aangestipt. J. kon het niet ver
fweS I •nbsp;T',nbsp;quot;quot; ^^^^^^nbsp;daarna bij S. haar
tweede verloving opnieuw. J. kon het ook niet verdragen, als S. guitiger of levendiger
genoemd werd. Wederom mededeeling van talrijke conquêtes, er was'o.m. een jongen
die s al om haar cadeaux te geven, sedert hebben ze altijd zelf betaald als L Lt
jongelui uitgingen. Ze waren vroeger altijd samen; in den danscursus dansten ze zelfs
^men, S. als heer, J. als dame. Door haar huwelijk heeft ze J. 8 jaar lang niet
gezien^ J. was heftiger, S schikte zich makkelijker. J. is door de communisten onbe-
schaafder geworden, die hebben haar ook den haat tegen de politie bijgebracht, reeds
4 jaar geleden zei ze, dat de politie haar bespionneerde. Dikwijls zinspeelde ze erop
dat b. en haar man de schuld waren van haar ongeluk, zij hadden haar moeten
waarschuwen voor geslachtsziekten. S. gelooft niet veel van die lues van J.; zijzelf
daarentegen heeft gonorrhoe van haar man opgeloopen. Ze heeft dat duidelijk ge-
merkt bij de eerste bevaUing. De gynaecoloog hielp haar, draaide zich plotseling
om naar haar man, die achter hem stond ^ deze kreeg een kleur en wendde zich
af, opdat zijn vrouw het niet zien zou en reikte stilzwijgend een doosje jodium om
aan te stippen. Er waren twee knobbeltjes met etterenden rand. Ook druppelde hij
het kind in; hij zei wel, dat doe ik principieel bij ieder kind. Het was geen wonder,
want al direct na het huwelijk bedroog haar man haar met iedere dienstbode. Nu
heeft ze er een chronische eileiderontsteking uit overgehouden, de doktoren ont-
kennen het wel, maar dat is om den collega te sparen.
Dan meent J. verder dat ze het neefje geïnfecteerd heeft. Nu dat is natuurlijk onzin,
maar dat de jongen niet geslachtsziek is, daar is S. zoo zeker niet van, want hij
stottert: „nou dokter, en dan weet U wel hoe laat het is. In gezinnen met lues zijn
altijd kinderen die stotteren, dat zie ik altijd om me heen.quot; Eens heeft ze haar huis
gedeeltelijk verhuurd aan een luetische familie, alle kinderen hadden uitslag. Zij was
zoo onvoorzichtig hun Ponds Cream te gebruiken en zat een week daarna ook onder
de steenpuisten.
Tweelingonderzoek:
Bloedgroep: beiden 0.
Dactylogramnbsp;S.
7. 3. 4. 4. 4. 4. 3. 4. 4. 4.
Oogen: egaal groen-blauw, haarkleur gelijk.
Gebit: beiden zeer gaaf.
S. |
J. | |
lichaamslengte |
163 |
163.3 |
schedelmaten glabella-inion |
18.9 |
18.9 |
grootste schedelbreedte |
14.9 |
14.8 |
j ukboogbreedte |
13.2 |
13.0 |
onderkaakhoeksbreedtc |
10.3 |
10.1 |
morphologische gezichtshocgte |
13.1 |
13.6 |
physiognomische gezichtshoogte |
19.4 |
18.8 |
Beiden een gebochelde neus, beiden smalle ooren, aangegroeide oorlelletjes, beiden
diffuse venectasieën op de voorzijde van de bovenbeenen.
De meisjes G. Geboren 1926. (Zie foto.)
Diagnose; Epilepsie (discordant).
15 Oct. 1929 bezocht de polikliniek van de P.N.K. Utrecht, W. G., oud 3 jaar.
Drie weken geleden had patiente een aanval gehad van bewusteloosheid, zij draaide
met de oogen, had convulsies, beet op de lip, was niet incontinent; het duurde 5
minuten, daarna braken, hoofdpijn, suffig. Nooit stuipen gehad. Dien dag had zij
nog 3 a 4 maal een aanval, een paar dagen later nog een keer. Zij zou volgens den
dokter dien eersten dag ook hooge koorts hebben gehad (met een thermometer opge-
nomen). Het kind is nu sedert 3 weken wat hangerig, wil niet het bed uit, heeft
hoofdpijn in het achterhoofd, slaapt sinds 3 weken zeer veel, zou nooit scheel heb-
ben gezien, eet slecht. De moeder heeft veel hoofdpijn.
Onderzoek: Oogspiegelen geen afwijkingen. Reflexen levendig. Geen neurologische
ahvijkingen. Therapie: Luminal. Diagnose: encephalitis? epilepsie?
24.6.'29. Pat. is veel meer opgewonden dan vroeger. Sedert ze medicijnen ge-
bruikt, komen geen aanvallen meer voor.
Midden 1931 zagen wij patiente weer. Zij vertoont een verbluffend groote gelijke-
nis met haar tweelingzusje en zij zijn alleen door hun niet onbelangrijk verschil in
grootte te onderscheiden. De moeder erkent dan ook, dat als ze samen in bed liggen
(zij willen altijd samen slapen, gaan heftig te keer als de moeder ze eens wil schei-
8a. 4. 3. 3. 3. 3. 7. 6. 3. 3.
den), ze ook niet kan onderscheiden. Toen ik de meisiec h^^r f^f i- . •
„wie ben jij nou?quot;, wezen ze beiden de verkeerde ^
een placenta, de dokter zei dadelijk- ze zSen ' r iv ^nbsp;-as er maar
geboren, daarna J. met een tang W.'wLg bita 'g tS' '
Zijn meer tweelingen: de moeder'van den'LÏ van de moeder hTd
lingen, het eene paar leek sprekend op elkaar, Ten mrulrefkaarquot; te Ii::
de moeder van de moeder had ook tweelingen, die niet op eLlr fek ^ Te^ir
heeft een zuster van den vader van de moeder een twLhng 3 o?'I ^ ï
deren zijn rechtshändig. Beiden hebben een tweede krX nnnbsp;^
kinderen zijn erg druk en praten veel nachtHn hun srap.^ Ip7°stlt
bed gaat met blokken spelen ^ s ochtends weet ze er nie'ts L^tan w leï
r?s n'allnbsp;tr ^^ ^--quot;^^^en bijt op de lippen (ook op de quot;foto
heeft in , 1 ' 'uV ^nbsp;- verkoopenquot; ä
heeft in alles al een beslmt genomen, voor W. er nog aan gedacht heeft Ze zHn
samen. Ze plagen elkaar wel eens, maar meer uit vriendschap W iSft n
Soenreerquot;?'' quot;nbsp;^-r n^de aa ste
dagen meer. Ze is tevoren hangerig, bijt bij den aanval op de tonq
de^wSanbsp;Neurologisch geen afwijkingen. Alle armreflexen bij bei-
^n levendig, de kniepees- en achillespeesreflexen bij beiden zeer hoog, buikref exen
hoog. Beide glandulae thyreoideae even palpabelnbsp;ouiKrenexen
pilfaS'Ïöne.quot;''nbsp;' 'nbsp;^^^^^^^ ^^^ geelgroene peripu-
bruin-blond (D.). Beiden golvend haar en merkwaardiger-
wijze beiden een tweeden kruin, juist ter plaatse van het trichion. Beiden hebben
zeer iange donkere wimpers.
111 O
Horizontale schedelomvangnbsp;45.2nbsp;50 5
Grootste schedellengtenbsp;I5.6nbsp;173
Grootste schedelbreedtenbsp;134nbsp;14 2
achtrltrïelatÏÏ.^quot; ^^nbsp;^^nbsp;-apunctie
8a. 4. quot;5nbsp;4 s 7
Dus van de 10 vingers 4 gelijke hoofdtypen.nbsp;■ ■ o. t.
Huid: beiden cutis marmorata van armen en beenen. W. operatie-litteeken in het
L. epigastrium (wijnvlek), J. niet. J. heeft een foveola retroanalis. W. niet J heef
een wat plattere schede kruin van waaruit naar voren twee breede groeven oopen
onder een hoek van pl.m. 50°, waartusschen het schedeldak hooger I gt Daarom
worden Rontgenfoto s genomen. W. geen afwijkingen. J. blijkt een peheil bewXn
schedel te bezitten, geen druksella sella wel wat dieper Jan W. Daar W vloS
De7e blirkf
De jongens H. Geboren 24 Augustus 1921. (Zie foto).
Diagnose: Idiotie, Hypothyreoidisme, Anaemie.
Naar aanleiding van mijn tweelingnaspeuringen, deelde Prof. Haverschmidt mij me-
de, dat ook hij een tweelingpaar kende, dat hij mij toestond nog eens te onderzoeken.
ZHG. deelde mede: De beide jongetjes leken sprekend op elkaar, ook in doen en
'aten. Zij waren reeds spoedig na de geboorte zeer bleek. Zij werden verstandig
gevoed, kregen op tijd gemengden kost. Het eerst kwamen zij in 1923 wegens anaemie;
toen had G. 20 % haemoglobine, J. 28 % haemoglobine. In 1928 kwamen zij terug
wegens achterlijkheid; zij konden toen, 7 jaar oud, slechts enkele woorden zeggen.
Zij hadden geen kinderziekten doorgemaakt, behalve beiden kinkhoest. Toen was
het haemoglobine bij G. 60 %, bij J. 54 %. Beide kinderen kwamen met zeer sterke
teekenen van anaemia simplex, geen teekenen van vermeerderde bloedafbraak, ook
geen plastische regeneratieteekenen, maar toch een zeer sterke anaemie met een heel
enkel kernhoudend rood bloedlichaampje. De witte waren zonder karakteristieke
veranderingen. Tijdens het verblijf in de kliniek werd een licht myxoedeem opge-
merkt. Daarom werden zij behandeld met thyreoid, waardoor zij veel verbeterden.
Het bloed verbeterde met Sol. .Leras en pyrophosgeen. Dus beiden hadden neiging
tot anaemie, toen hun myxoedeem nog niet bleek; daarna ontpopte zich de hypothy-
reose. Thuis zijn ze voortbehandeld. Hier bestond dus: Ie. zwakte van bloedvor-
mende organen; 2e. zwakte van het thyreoidorganisme. Men kan niet zeggen, dat een
van beiden primair is.
Deze patientjes bezocht ik eind April 1931. Uit de boerderij kwamen ze mij
tegemoet hollen, maar ik twijfelde, of dit de patientjes waren, omdat zij op het eerste
gezicht niet een zoo laagstaand intellect deden vermoeden, zij toonden een levendige
mimiek (foto), veel belangstelling, inspecteerden den schedelpasser, maar een Binet-
Simon kon niet verricht worden, doordat zij, als de aandacht op hen gevestigd werd,
zeer geremd waren en al gauw begonnen te huilen. De eerste klanken gingen ze
niten met het 5de jaar, met 33/^ jaar gingen ze loopen, met 5 jaar pas vrij goed.
Ze waren 13 maanden, toen de eerste tand kwam. Wat de moeder spreken noemde,
was niet meer dan het uitstooten van kreten van verschillende klank en intonatie'
G. loopt slecht (genua valga, J. heeft deze ook. maar minder). Er waren bij de
geboorte 2 nageboorten, de dokter zei dan ook: ..zij zullen niet op elkaar lijkenquot; *)
ZTr l'f fquot;nbsp;quot;quot;nbsp;die prekend
op e kaar Ijjken, een broer van den vader heeft eveneens een tweeling, lijken niet
op elkaar De moeder heeft ook tweelingbroers. De patientjes zouden ui t in een
zwakzmnigengesticht geplaatst worden.
Tweelingonderzoek}
Haarkleur: zeer blond, volkomen gelijk F (Saller).
Oogkleur: beiden M 18. (maar egaler groen).
Bloedgroep: beiden groep 0.
, 3. 7. 8a. 8a. 3. 3. 7. 3. 3. 3.
Uactylogramnbsp;G. __ _ J.
G. |
J. |
52 |
54 |
13.3 |
13.4 |
10.2 |
10.2 |
17.6 |
17.8 |
14.3 |
14.6 |
6.9 |
6.9 |
10.1 |
9.6 |
12.1 |
12.3 |
10.1 |
10.4 |
3. 4. 8a. 4. 8a. 3. 4. 4. 4.
Dus 6 van de 10 vingers vertoonen gelijk hoofdtype.
Beiden rechtshändig; bij beiden draait de haarkruin met het uurwerk mede.
Band: horizontale schedelomvang
Passer: kuiltje voor de trachus-metopion
,, ,. ,. trachus-sulcus neus-bovenlip
neuswortel-inion
grootste schedelbreedte
metopische lijn
verticale afmeting glabella-kin
distantia bizygonatica
kleinste voorhoofdsbreedte
Het betreft dus bichoriatische monozygoten.
-ocr page 82-onderkaakhoeksbreedtcnbsp;8.8nbsp;8.7
physiognomische gezichtshoogtenbsp;16.5nbsp;16.5
lichaamslengte 1.230 M. 1.232 M.
acromiaalbreedtenbsp;28.5nbsp;26.5
De gebroeders 1. Geboren 25 Maart 1889. (Zie foto).
Diagnose: Dementia praecox.
Een broeder van deze tweelingbroeders, die verpleegd worden in het ,,Apeldoorn-
sche Boschquot;, deelde mede, dat beiden tot hun 13de jaar wat achterlijk waren op
school, met het gevolg dat zij niet geschikt waren voor den handel. A. maakte
dikwijls ruzie, later kwam ook ruzie tusschen beide broers voor. Hun gedrag was
overigens steeds voorbeeldig en zij waren zeer zuinig. A. had de gewoonte alle
mogelijke dingen te bewaren, o.a. 20 paar manchetten. Op lateren leeftijd, omstreeks
18 jaar, was A. lastig en vechterig, vooral wanneer hij meende iets minder bedeeld
te worden dan een ander kind in huis. J. daarentegen wou steeds werken. Hij dacht
op 't laatst, dat er iemand onder zijn bed lag en wierp toen al het beddegoed van
boven uit het raam, sloeg zelfs een keer een ruit van zijn slaapkamer stuk. A. dacht
steeds dat hij in dienst moest als soldaat en had de gewoonte dikwijls 's nachts stil
de deur uit te gaan en in het plantsoen op een bank te gaan zitten en 's morgens
thuis te komen net of er niets gebeurd was. Als vader of moeder er iets van zeiden,
kwam steeds het antwoord: „ik ben er toch weer.quot; De gelijkenis der twee broers
was zoo groot, dat men bijna geen verschil kon constateeren; op lateren leeftijd
kwam er verandering. Wat hun karakter betreft, dit liep zeer uiteen. J. had wel
eenigen handelsgeest. A. daarentegen had hiervoor geen besef en voelde veel voor
den militairen dienst, was in de dagen dat hij loten moest, dolgelukkig en liep gere-
geld met den waan rond, dat hij in dienst moest.
Op 11 Maart 1914 werd J. opgenomen in het ,,Apeldoornsche Boschquot;, op 12
Maart 1914 volgde A. Uit de aamp;nteekeningen nemen wij het volgende over:
J. 1.
Opname: Pat. zou den laatsten tijd thuis zeer lastig geweest zijn, had heftige
driftbuien, waarbij hij den boel vernielde. Hij is druk, zingt en lacht veel. Hij weet
niet welk jaartal we hebben, zegt dat het 1917 is, dag in de week en maand weet
hij goed aan te geven, datum echter weer niet^ Een stuiversbroodje ^kost een dub-
beltje.
In de eerste maanden na opname is pat. lacherig, spreekt veel, wil handeldrijven,
legt een zeer gebrekkig oordeel aan den dag, laat zich beetnemen, waant zich in-
specteur van politie, denkt dat hij de Koningin moet beschermen, confabuleert sterk,
duldt dan geen tegenspraak en komt in conflict met zijn omgeving, laat zich overi-
gens gemakkelijk leiden.
A. I.
Opname: Patient is evenals zijn broer van jongsaf achter gebleven in geestelijke
ontwikkeling. Pat. is rustig, gedesoriënteerd, denkt dat hij in het stadsziekenhuis is.
Pat. zegt, niet ziek te zijn, klaagt alleen over hoofdpijn.
Hij is de eerste dagen na opname wat stil, is slecht georiënteerd in plaats en tijd,
is zeer kinderachtig in zijn optreden, denkt dat hij soldaat is, en neemt dikwijls een
militaire houding aan, toont gemis aan eigen oordeel, laat zich gemakkelijk leiden.
In de volgende maanden treden herhaaldelijk driftbuien op, waarbij pat. zeer impul-
Met IS. Veelal komen conflicten tusschen beide broeders voor.
Beide patienten hebben nu sterke hallucinaties, zijn zeer zerfahren, hebben sterke
tereotypieen, zijn gemaniereerd, vertoonen geen waanideeën, soms impulsieve
woedemtbarstingen, ontwikkelen dan een enorme kracht Een onderhoud is niet
meer mogelijk.
Wij onderzochten deze patienten in Juli 1931 op de tweehngkenmerken.
Haarkleur: beiden V (Sailer).
Oogkleur: egaal licht leigrijs-groen met enkele groote bruine pigmentklompen,
verspreid over de geheele iris, dadelijk om de pupil een lichtere groene zóne, dan
volgt een middenzone van diffuus lichtbruin pigment. Dit beeld is bij beiden vol-
icomen gelijk, slechts de plaats van de grove pigmentklompen is niet geheel corrcspon-
deerend.
Lichaamsbouw: athletisch.nbsp;A.nbsp;J.
Lichaamslengtenbsp;1.57 M. 1.57 M.
horizontale .schedelomvangnbsp;57.5nbsp;56
grootste schedellengtenbsp;19.1nbsp;IQ.Q
grootste schedelbreedtenbsp;16.1nbsp;15.8
kleinste voorhoofdsbreedtenbsp;11.0nbsp;11.1
jukboogbreedtenbsp;H.lnbsp;140
onderkaaldioeksbreedtenbsp;10.1nbsp;10.1
afstand binnenooghoekennbsp;3.6nbsp;3.7
afstand buitenste ooghoekennbsp;9.4nbsp;9.4
breedte van de neusnbsp;4.4nbsp;4.4
morphologische gezichtshoogtenbsp;11.3nbsp;11.5
acromiaalbreedtenbsp;36.5nbsp;37 0
Dactylogramnbsp;A.nbsp;j. '' '' ^^
van dk bTnbsp;hoofdtypen^quot; terwijf'tusschen R. en L htnd
van elk bi,na geen overeenkomst is, alleen de beide middelvingers van J drnaen
Capillairmicroscopie: Ik genoot het bijzondere voorrecht Mevrouw S. Schrijver-
twenbsp;iTf capillairmicroscopische beeld, bereid te vindei. de
rJlt R J ünbsp;'' onderwerpen. Hare bevindingen luiden
als volgt. Beiden hebben lange, slanke fijne capillairen, bleek, doch voldoende zicht-
baar. Ue snelheid van den bloedstroom was echter moeilijk te beoordeelen Zij
hebben zg. neocapillairen met zeer enkele verbreedingen en vertakkingen. Het capil-
lair b^ld van beiden vertoont groote gelijkenis. Men kan hieraan echter in zoover
geen bijzondere beteekenis toekennen, daar zij beiden vormen zijn, die binnen het
normale vallen.
Oppervlakkig somatisch onderzoek levert geen afwijkingen. Reflex van Schrijver bij
A. beiderzijds sterk -f, bij J. beiderzijds zwak .
De gebroeders J. Geboren 27 Sept. 1893. (Zie foto).
Diagnose: Katatonie.
H. J.
Sint Servatius Gesticht te Venray.
Patient werd opgenomen 3 Maart 1917 wegens achtervolgingsideeën. Voor ± 14
-ocr page 84-dagen 's nachts opgeroepen om behulpzaam te zijn in den veestal, sprak hij wartaal;
hij zou gehoorzaam zijn in het vervolg, geen kwaad meer doen, enz. enz. Dit ver-
ergerde in den loop van eenige dagen, hij meende achtervolgd te worden.
Na opname is patiënt suf en gedeprimeerd, antwoordt schier niet op vragen, zit
ineengedoken te bed, spreekt slechts fluisterend en zeer aarzelend. Hij blijft in de
volgende dagen eenzelvig en teruggetrokken, spreekt spontaan niet, houdt een ge-
deprimeerde en angstige gelaatsuitdrukking. In de volgende maanden steeds te bed
verpleegd, hij doet vreemd en tracht veel weg te loopen; weet niet waarheen,
spreekt slechts fluisterend en aarzelend. 2 Juli 1919 genoegzaam hersteld ontslagen.
Hij wordt wederom opgenomen op 6.12.1920: hij liep 's avonds thuis weg, schold
erg op zijn vader en moeder, had alle mogelijke waandenkbeelden zonder houvast.
Was prikkelbaar voor de familie, ongevoelig voor de verdere omgeving. Hij is na
de vorige verpleging langzamerhand verergerd, hij ging ongemerkt alle jonge boom-
pjes omhakken, takken uit groote boomen snijden, vernielde van alles, haalde thuis
alle mogelijke eetwaren stiekum weg, terwijl hij goede voeding genoot.
Pat. wordt gelijk met zijn tweelingbroeder opgenomen onder soortgelijke ver-
schijnselen, hij lacht dement, uit zwakzinnige waanideeën, is somtijds storend door
opgewondenheid, vernielzuchtig en onzindelijk, verward, hij grimasseert, hallucineert
af en toe, toont incohaerente gedachtenvlucht, bewegingsdrang, vecht met zijn
broeder, er is geen gesprek met hem te voeren. In de jaren, die volgen, gaat het
ethische en affectieve leven meer en meer verloren. In 1927 treedt echolalie op, in
1929 clownisme.
Patiënt wordt 6.12.1920 opgenomen wegens vervolgingswaan. De eerste verschijn-
selen traden op in Mei 1920. Pat. sprak geregeld erover, dat de oorlog door zijn
schuld was gekomen en tobte daar erg over. Verder dacht en sprak hij geregeld
over het geloof, en werd dan soms erg opgewonden zonder tegenspraak. Alles wat
er verkeerd was in geloof, maatschappelijke orde, enz. was zijn schuld. Zijn karakter
is erg prikkelbaar, altijd geweest, vooral tegen familie, voor anderen vriendelijk.
Bij opname is pat. opgewonden en vreemd. Hij blijkt vervolgingsideeën te hebben.
In de volgende dagen maakt hij telkens ruzie met zijn broer, die op dezelfde zaal
verpleegd wordt. Hij blijft nog onder invloed zijner waanideeën, heeft het tegen zijn
buren, die jaloersch zijn op hem en de boerderij van zijn familie. Pat. wordt meer en
meer verward en affectief afgestompt. Wordt Juli 1922 niet-hersteld ont.slagen.
Op 14 Nov. 1925 wordt pat. wederom opgenomen. Verkleumd van koude, in
zijn werkplunje stond hij 's morgens om 4 uur voor de deur. Pat. vertelde, zijn vader
met een schoffel geslagen te hebben, geeft zeer onverschillige antwoorden en voelt
maar weinig spijt over dezen aanslag. In de volgende dagen blijft hij rustig te bed,
doet zeer onverschillig, is zeer onzindelijk op z'n bed en ondergoed, lui, af en toe
onbeschoft.
Pat. lacht vaak in zichzelven, is onverschillig, er is niet contact met hem te
krijgen. In 1926 gaat hij van alles in den mond steken, wordt steeds meer dement,
is gewoonlijk goedig,'soms vernielzuchtig en plaagziek, wordt steeds op de onrustige
afdeeling verpleegd.
Op 17 April 1931 bezocht ik deze broeders. H. was op de „Observatiequot; om zijn
vernielzucht. F. was op de „Onrustquot;.
Er bestond een treffende gelijkenis tusschen beiden, maar dc gelijkenis was niet
meer zoo volkomen als tot voor enkele jaren, toen ze eigenlijk alleen te herkennen
waren, doordat ze hun naam zeiden. Nu is H. kaler, grijzer, magerder en bleeker
geworden. Hun gedrag was altijd volmaakt gelijk, deelden de broeders mij mede. de
wijze van „ja, jaquot; knikken met de kin deed de broeder mij voor, die hen al 8 jaar
kende, ook vertelde hij me dat beiden de gewoonte hadden, tijdens het loopen lomp
de beenen zijwaarts weg te gooien, als het schoppen van een paard. Maar H. is
lastiger vernielzuchtiger. Ze vechten nogal eens samen. Van eenige waandenkbeelden
'S den laatsten tijd nooit iets opgemerkt. Beiden praten voortdurend onverstaanbaar
in zichzelf. Een gesprek is niet te voeren, maar het lukt toch wel hun autisme te
doorbreken ^ als ik ze vraag of ze rechts- of linkshandig zijn, steken ze de rech-
Jrhand op met even het verlegen-smalende glimlachje van den schizophreen, om dan
dadelijk weer in hun binnenleven in te keeren. Beiden hallucineeren af en toe. Ze
laten zich zeer gewilhg onderzoeken.
De oogkleur van beiden ligt tusschen S2 en S3 (Salier) egaal lichtblauw. '
F. hoofdhaar: M (Salier); H.: grijs en kortgeknipt (was vroeger gelijk).
Bloedgroep: beiden groep 0.
Lengtenbsp;1.69 M. 1.72 M.
Schedelmaten
Band: Horizontale omvangnbsp;58nbsp;56.8
Passermaten: Kuiltje voor trachus-sulcus neus-bovenlip 10.4nbsp;10.3
grootste lengte (neuswortel-inion)nbsp;18nbsp;17.9
gezichtshoogte (morphologische)nbsp;11.7nbsp;10.8
distantia bizygomaticanbsp;14.5nbsp;14 2
kleinste voorhoofdsbreedtenbsp;10.2nbsp;10.0
mondbreedtenbsp;4_9nbsp;5 ]
afstand binnenooghoekennbsp;3.1nbsp;3 3
afstand buitenooghoekennbsp;8.8nbsp;8.6
acromiaalbreedtenbsp;42nbsp;37
distantia cristarumnbsp;32nbsp;32
Dactylogramnbsp;F.
3- 4. 3. 8b. 3. ? 4. 3 3 3
H.
3. 4. 4. 4. 8a. 3. 4. 4. 4.
De meisjes K. Geboren 21 Januari 1898.
Diagnose: Epilepsie.
Dit geval van epilepsie dank ik aan Dr. V. W. D. Schenk te Loosduinen.
De moeder deelt mede: Er was slechts een nageboorte. Het waren 6^ maands
kmderen, die ieder slechts 4^ pond wogen. Zij waren de eerste maanden minnetjes,
doch groeiden later voorspoedig op. In de familie komen meer tweelingen voor: dc
oudste zuster van den vader had driemaal tweelingen, een broer van den vader een
tweeling, een broer van de moeder heeft ook een tweeling gehad. Er bestond een
zeer groote onderlinge gelijkenis. De moeder zelf kende ze niet uit elkaar en noemde
ze daarom niet bij den naam, maar riep ze als „meisjesquot;. Na het 9e jaar bestond
dat probleem niet meer. omdat G. in een inrichting kwam. G. kreeg haar eerste toeval
op haar 9de jaar, volgens de moeder door een schrik: zij had eenige maanden tevoren
met een neef van 19 jaar in één kamer geslapen.
G. K.
Anamnese in 1918: Pat. weet haar naam, haar geboortedag en hoe oud zij is.
Weet welk gesticht het hier is, weet loopende dag, datum en jaar, wanneer zij hier
kwam en waar vandaan en wie haar hier gebracht hebben. Het intellect is zeer
gering. Zij wordt opgenomen wegens epileptische droomtoestanden, waarin zij zeer
anti-sociaal optreedt, zij heeft ook groote en kleine epileptische toevallen, die zij
nooit voelt aankomen en waarvan zij later geen herinnering heeft en waarbij zij zich
vaak op de tong bijt, verder vertoont zij groote intellectueele defecten en typisch
epileptische karaktereigenschappen, zooals eigenwijsheid en aanhalerigheid. Kort na
de opname heeft patiente een paar wegrakingen gehad. Pat. klaagt erover erg ver-
geetachtig te zijn.
In de jaren die volgen, blijft patiente kleverig, aanhalerig, zelfingenomen, vroom
in woorden, maar spreekt kwaad van anderen. Zij vertoont geen droomtoestanden,
wel vele absences en insulten, welke laatste goed reageeren op gebruik van luminal.
Zij is nu in een toestand van maximale dementie.
J. K.
Patiente kreeg 13 dagen na haar eerste partus (19 jaar) haar eerste toeval en
daarna met onregelmatige tusschenpoozen, van 15 maanden tot 3 maanden. Bij het
toeval, dat zij even voelt aankomen, heeft zij tongbeet en trekkingen in armen en
beenen, is nooit incontinent; duur 15 min. Zij is niet suf na het toeval, maar soms
lam in armen en beenen. Na korten duur verdwijnt dit. Zij werd eenigen tijd met
luminal behandeld (1923 tot 1929). Pat. heeft 7 kinderen. Zij heeft de poeders ge-
staakt, omdat zij bijna geen aanvallen meer heeft. Is rechtshändig, G. is links. Zij
was slecht op school, kan geen brief schrijven, zij vertoont echter geen epileptische
karaktertrekken. Een vergelijkend onderzoek leverde het volgende:
Oogkleur: ligt bij beiden tusschen S4 en S9 (leiblauw).
Haarkleur: G. hoofdhaar Q in Salier.
Bloedgroep: beiden groep A.
3.nbsp;3. 3. 3. 3. 3. 3. 3. 3. 3.
Dactylogram J. ---— G.-
4.nbsp;4. 8. 8. 8a. 5. 3. 4. 8. 5.
Dus 6 van de 10 vingers zijn van gelijk hoofdtype; in spiegelbeeld geteld 1 vinger.
Gebroeders L. Geboren 18 December 1896. (Zie foto).
Diagnose: Katatonie.
Dr. Teenstra was zoo vriendelijk mij, deze zijn patienten, op de tweelingkenmer-
ken te laten onderzoeken.
Anamnese van de moeder: De vader van de tweeling stierf krankzinnig (dementia
praecox). Moeders moeder had tweelingbroers, die ook sprekend op elkaar leken.
De een was getrouwd, de ander niet, maar woonde bij den getrouwde in en ver-
diende mee voor het gezin -- de verstandhouding was onderling uitstekend, er
waren 7 kinderen. Koos werd eerst geboren. Kees is de jongste. Praten deden ze heel
laat — ze waren-al 3 jaar, toen gingen ze pas spreken. Kees is op zijn 5de jäar
geopereerd voor torticollis. Hij was op zijn 14de jaar lang ziek (pleuritis). Op school
waren ze zeer ijverig daardoor zijn ze altijd overgegaan, hoewel lang niet met
vlag en wimpel. Op hun 19e jaar deden ze beiden Mercuriusexamen met succes.
Koos bovendien Mercurius-Engelsch. Kees was klaar voor Mercurius-Duitsch, wilde
het toen niet meer doen, hij was toen al ziek. Hun karakter was zacht en volgzaam,
voor de moeder waren ze altijd vol zorgen en attenties. Straf hadden ze haast nooit
noodig — ze namen straf ook zoo laconiek op, dat de moeder zich ging afvragen
of ze wel mocht straffen. De stemming was gelijkmatig, het waren weinig levens-
lustige kinderen; ze hadden geen vrienden, lazen veel goede lectuur. Omgange met
meisjes vermeden ze, of braken die snel weer af. Ze waren volmaakt eerlijk. Zelf-
zucht kenden ze niet, lieten zich de kaas van het brood eten, wilden ook nooit de
indacht op zich gevestigd hebben, het centrum zijn — trokken zich dan snel terug.
Toch waren zij niet gauw in tranen, de moeder heeft hen haast nooit zien huilen,
^e waren nogal sportief: turnen en zwemmen. Beiden muzikaal. Kees was wat min-
der sportief, maar speelde beter piano. Zij hadden stellig willen dienstweigeren,
maar werden, na eerst goedgekeurd te zijn, afgekeurd wegens hun ziekte (1914).
Beiden waren godsdienstig. Alcohol hebben ze nooit aangeraakt.
Op zijn 15de jaar ging hij naar kantoor, dat ging in de eerste jaren best, maar
later was hij 's avonds vaak vermoeid en had hoofdpijn, had nergens plezier in, was
het liefst thuis. Op zijn 21ste jaar begon hij de kamer uit te gaan als er bezoek was,
liep naar zolder als er gebeld werd. Al op zijn 18de jaar ging Kees het hoofd
voorovergebogen houden, later is Koos dat ook gaan doen. In het najaar 1917 heeft
hij een Engelsch examen gedaan, maar zijn prestatie ging sterk achteruit. Pat. werd
lastig, deed zijn moeder verwijten. Hij zou den eersten tijd stemmen gehóórd hebben.
De zoon van den patroon had qens gezegd „stommelingquot; — dat heeft hij dagenlang
gezegd, herhaalde dat altijd weer: ,,moeder ben ik een stommeling?quot; In December
1917 diagnosticeerde Dr. v. d. Loo hebephrenie. Toen is hij in Zeist verpleegd met
een neurastheen syndroom: congesties, druk op het hoofd, vermoeidheid. Liep daar
2 maal weg, wilde er soms dagen niet eten. Was in de vrije verpleging niet te hand-
haven. Toen elders in gezinsverpleging, daar is het 3 weken goed gegaan, maar
hij is toen weer weggeloopen. Hier sprak hij veel over godsdienst en maatschappe-
lijke vraagstukken. Hij vroeg voortdurend om morphine. De moeder was bang voor
suïcide. Pat. werd angstig, durfde niet aan het raam te staan, praatte veel in zich-
zelf, lachte rltijd, stond steeds in den spiegel te kijken,, was snoeplustig. Hij werd in
„Maasoord opgenomen. De eerste dagen na opname was pat. onverschillig, bleef
m bed, bij doorvragen bleek dat hij zich onrustig voelde en niet wist. wat er van
hem terecht moest komen, hij is „heelemaal verkeerd opgevoedquot;. Later trachtte hij wea
te loopen, is overigens energieloos.
1930. Uiterlijk, houding, gang, zijn dezelfde als van zijn broer; evenals deze is
pat. autistisch, apathisch, indolent, inactief, negativistisch, slordig, vies, incontinent,quot;
geeft ook vrijwel onmiddellijk paraloge antwoorden, heeft ook plotseling heftige
driftbuien -- scheldt dan heftig en verscheurt wat in zijn bereik komt, blijft dan zelfs
nog traag in zijn bewegingen. Maakt soms dezelfde stereotype bewegingen als ziin
broer.
Hij kwam met zijn 15dc jaar op een kantoor. Dat ging eerst zeer goed. Het kan-
toor werd door den oorlog opgeheven (Aug. 1914). Kwam toen op een ander kan-
toor, was daar erg bang voor zijn chef. Het was de slappe oorlogstijd van 1915.
Hij zei toen: „Mijnheer W. kijkt me altijd aan alsof hij zeggen wil: je zit hier maar
en je voert niets uitquot;, daarom is hij tenslotte ook weggegaan van dat kantoor. Hij
begon te klagen, dat hij zenuwziek werd, nam allerlei versterkende middelen uit de
krant: Sanatogen, biogeen, broom (Koos kocht aldoor aloë). Hij huilde 's morgens
als hij naar kantoor moest. Ging naar een herstellingsoord (Mei-December 1917).
Het ging daar zeer goed, waarna hij weer naar kantoor giiig. Deed daarna examen
voor de gemeente, slaagde niet, maar werd tijdelijk aangesteld tot Maart 1919. Hij
deed vreemd in de betrekking, kreeg huilbuien, liep een keer weg van kantoor, ging
'^en heelen dag wandelen lancs het water. Hij zei: ,,ik wilde in het water springen.
maar als er menschen waren kon ik niet en als ik alleen was, durfde ik niet.quot; Hij
liet in dien tijd iederen morgen voor hij naar kantoor ging, zijn moeder beloven, dat
ze hem niet naar Maasoord zou sturen. Nu nog altijd verwijt hij haar: „je houdt
niet van me, je hebt het toch gedaan.quot; Bij zijn opname zei hij: „nou is het volbracht^
we zitten allebei hier.quot; Koos plaatst nog wel eens een meer grappig cynisme, b.v.
als de moeder weggaat: „komt U nog eens hier, ik ben altijd thuis.quot; Hij kreeg nu
ziekenverlof en ging naar een palmenkweekerij in April 1919. Deed daar vreemd,
kroop wel eens weg. Werd eens gevonden met zijn beenen in het water zittend.
Ging eiken avond op een bepaalde plaats op een meisje wachten, dat nooit kwam.
Kreeg daarna het idee dat hij een meisje werd. Zei telkens: ,,zou ik geen meisje
zijn?quot; kreeg ook het idee dat hij Christus werd. In December 1919 kwam hij weer
thuis, werd prikkelbaar en lastig.
19 Dec. 1919 werd hij in „Rhijngeestquot; opgenomen. Was daar zeer bedroefd,
huilde den geheelen dag. Sprong daar een keer in het water, werd spoedig eruit
gehaald, lag spoedig rustig te bed. Hij kwam den medicus vragen, of men van hem
verwachtte, dat hij een meisje werd; hij was nog wel een jongen, maar dit zou door •
een operatie te veranderen zijn.
De eerste dagen na opname in Maasoord maakt pat. een gedeprimeerden indruk,'
toont geen belangstelling, bemoeit zich ook met zijn broer niet veel, maakt wel de
opmerking, dat hij zijn broer sterk vindt achteruitgaan, en dat hij bang is. ook zoo
te worden. Antwoordt monosyllabisch op een afbijtende manier (evenals zijn broer).
Wordt in Mei niet-hersteld ontslagen, maar al spoedig was de toestand onhoudbaar:.
hij raasde, vloekte, was vernielzuchtig, wilde brandstichten. Wordt Sept. 1920 wederom
opgenomen. Is negativistisch. wilde tijdens zijn ontslag steeds pianospelen, terwijl hij
geen piano had. nu hij er een heeft, speelt hij niet. wordt in 1922 steeds zonderlinger
en in zichzelf gekeerd, in 1924 is hij evenals zijn tweelingbroer een zeer autistische,
gemaniereerde, stereotype, inactieve en negativistische patiënt, die doelloos rondloopt,
hij is bijna, altijd met zijn broer samen, zonder dat van eenige geestelijke beïnvloeding
sprake is. Vertoont dezelfde stereotypieën en spraakmanieren.
Tweelingonderzoek; Hierbij kon ik deels gebruik maken van een onderzoek door
Dr. J. J. Visser.
Hun onderlinge gelijkenis was en is de grootste die ik bij tweelingen gezien heb.
De hoofdzuster zeide mij, terwijl ik Koos onderzocht, dat het verplegend personeel
zich nog altijd vergiste, zoodat een van hen b.v. tweemaal verschoond en gebaad-
werd, hetgeen ze zich rustig lieten welgevallen. „Ik ken ze nu wel uit elkaar,quot; zeide
zij, ..want Koos is donkerder dan hijquot; (op Koos wijzende!). Ook de moeder deed mij
tal van anecdotes.
Ooqkleur: geheel gelijk M2 van Saller.
Haarkleur: bij nauwkeurig onderzoek eenig verschil: Koos T, Kees S.
Bloedgroep: beiden groep A.
3.nbsp;2. 3. 3. 3.nbsp;3. 4. 3. 3. 3.
Dactylogram Koos--Kees -
4.nbsp;3. 4. 4. 4.nbsp;4. 3. 4. 4. 4.
Dus 9 van dc 10 vingers gelijk hoofdtype, terwijl tusschen de linker- en rechter-
hand onderling geen enkele overeenstemming is in hoofdtype.
Lichaamsbouw beiden pyknisch-infantiel.
Koos |
Kees | |
lichaamslengte |
164.2 |
163.2 |
bovenste borstbeenrand |
132.7 |
133.8 |
bovenste symphysisrand |
85.6 |
86.7 |
hoogte linker acromion |
136.7 |
134.3 |
hoogte linker elleboogspleet |
105.6 |
101.2 |
hoogte linker proc. styloideus radii |
81.3 |
76.9 |
hoogte linker top middenvinger
hoogte linker crista iliaca ant. sup.
hoogte linker kruisspleet
romplengte bij zitten
afstand van de acromions
breedte van de thorax
afstand van de cristae iliï
afstand van de trochanters
breedte van de linkerhand
lengte van den linkervoet
breedte van den linkervoet
borstomvang bij inspirium
borstomvang bij expirium
borstomvang in middenstand
tailleomvang
omvang van den bovenarm bij strekken
omvang van den bovenarm bij buigen
grootste omvang benedenarm
kleinste omvang benedenarm
omvang van den hals
Hoofd.
grootste lengte van den schedel
grootste breedte van den schedel
kleinste breedte van het voorhoofd
breedte van de jukbogen
breedte van de onderkaakshoeken
schedelomvang
mediane schedelboog
frontale schedelboog
physiognomische gelaatshoogte
morphologische gelaatshoogte
hoogte van den neus
breedte van den neus
breedte van de buitenste ooghoeken
breedte van de binnenste ooghoeken
breedte van den mond
oorhoogte van den schedel
oorlengte
oorbreedte
omvang bovenbeen
grootste omvang benedenbeen
kleinste omvang benedenbeen
Koos
dik, stevig, wat gedrongen
vrij slap, gemaniereerd
gemaniereerd
tamelijk graciel
gelijkmatig, sterk vnl. buik
heupen, aanduiding mammae
kort, dik
niet zichtbaar
vrij hoog, horizontaal
habitus
houding
gang
skelet
panniculus
hals
adamsappel
schouders
62.0
92.9
42.8
129.0
36.5
28.7
29.3
33.6
9.6
26.8
8.5
7
7
97.3
87.5
26.4
40.1
15.7
11.5
56.3
36.2
33.2
17.9
12.5
5.2
3.1
9.5
3.1
4.8
13.8
5.9
3.3
55.4
37.3
20.9
Kees
idem
sterke lordose, slap, gemanie-
reerd
idem
idem
gelijkmatig, niet zoo sterk als
Koos, vnl. heupen
idem
idem
idem
59.2
96.7
42.6
130.2
36.1
28.1
27.1
33.3
9.8
26.6
9.1
7
7
94.2
80.3
23.9
24.6
24.6
15.6
38.8
18.2
16.2
10.9
14.4
11.3
55.6
36.0
35.8
17.9
12.2
4.9
3.3
9.7
3.0
4.8
13.4
5.9
3.3
53.3
33.4
20.8
epigastr. hoeknbsp;stompnbsp;idem
spierennbsp;vrij goed, ontwikkeld door
veel pannic. adip. weinig,
reliefnbsp;idem
mammaenbsp;prominent, m. kleinnbsp;idem
schildkliernbsp;niet gezwollennbsp;idem
kherzwellingennbsp;geenenbsp;idem
genitaliënnbsp;klein, testes goed ingedaald idem
huidnbsp;zacht, goed doorbloed, teer, idem,
turgor
matig schaambeharing hori-
zontaal begrensd, een Weinig
okselharen, spaarzame beha-
ring van strekzijde been, en
buigzijde bovenbeen, spoor
strekzijde benedenarm
in verhouding vrij graciel
middelgroot
vrij lang
even lang als breed, goed
gewelfd, glad
middelgroot
I == II
niet gezwollen
vrij groot
rond — ovaal
vrij laag en breed, vlak
niet prominent
weinig prominent, wenkbrau-
wen weinig ontwikkeld
vrij smal, prominent
recht, punt, spits
horizontaal, gaten lang
middengroot
grijsblauw
vrij smal
dik, rood, duidelijk philtrum
rond, iets terugwijkend
vrij regelmatig gaaf
rond, korte eivorm
vlak, vrij steil, afloopend in
dikken uitpuilenden nek idem
vrij vlak, iets terugwijkende
regelmatig ingeplant, wat
Handschrift: dit is het eenige, waarin deze tweelingen niet onbelangrijk verschillen.
Kees schrijft netjes, regelmatig, onbeduidend, kinderlijk, Koos daarentegen scherp,
hoekig, hakig, zeer gemaniereerd, in het bijzonder de handteekening. In brieven van
1918 bestaat dit verschil niet, daar is juist het schrift van Koos wat ronder.
handen iets cyanotisch
okselhaar goed ontwikkeld
idem
idem
in verhouding niet lang
idem
idem
idem
idem
idem
idem
idem
idem
idem
idem
Extremiteiten
handen
vingers
nagels
voeten
proportie teenen
gewrichten
Hoofd
vorm van het gelaat
voorhoofd
jukbeenderen
wenkbrauwbogen
neuswortel
rug en punt
basis
oogspleet
oogkleur
mondspleet
lippen
kin
tanden
kruin
achterhoofd
profiel
kleur van het gelaat
hoofdhaar
idem
idem
idem
idem
idem
donkergrijsblauw
idem
idem
rond, vrij vlak,
idem
idem
een spoor te-
[ rugwijkend
De gebroeders M. Geboren 14 Dec. 1908. (Zie foto.)
Diagnose: Manisch-depressieve krankzinnigheid.
Dr. J. Visser dank ik voor de mededeeling van dit geval. Beide broeders zijn
1 jaar na elkaar, elk 7 maanden in „Maasoordquot; verpleegd en genezen ontslagen.
Bij de geboorte woog J. 63^ pond, de jongste woog 5 pond. Er waren twee nage-
boorten deelt de moeder mede. De moeder is linkshandig. Beide tweelingen zijn
oorspronkelijk linkshandig, M. eet nog links, maar stratenmaken doen ze rechts, een
zuster is linksch. Een broer van den vader heeft ook een tweeling, meisjes, ze lijken
niet op elkaar, de eene heeft toevallen. Het eerste levensjaar hadden beiden veel
voedingsstoornissen, gelijktijdig hadden ze op J^-jarigen leeftijd stuipen. Pas met 18
maanden liepen ze beiden. M. had roodvonk op het 12de jaar, }. op zijn 16e jaar.
Op school hebben ze goed geleerd, eenmaal is M. blijven zitten. Het karakter is
over het geheel genomen zeer overeenstemmend. Als kinderen waren ze nogal
koppig. Nu zijn het makkelijke naturen. M. hakkelde een tijd wat als kind. Liefheb-
berijen hebben ze weinig, ze kaarten graag. Zc zijn wisselend van stemming — de
eene tijd wat stiller dan weer drukker. Om de 4 of 5 weken zijn ze weer stil en dan
5 weken later weer druk, hebben plannen en ideeën. Zijn ze in een stillen tijd, dan
blijven ze maar zitten als ze van hun werk komen. Deze phasen vallen niet precies
gelijktijdig. (De tweelingen waren het met deze mededeeling niet eens, ze ze'den dal
iedereen wel eens in een beter humeur is). Ze zijn overigens nogal gelijkmatig,
sluiten zich moeilijk aan bij anderen, hebben geen vrienden, zijn altijd samen, begrijpen
elkaar goed. Ze werden vaak voor elkaar aangezien, zelfs door menschen die hen
al lang kenden.
In Maart 1925 werd hij ziek; hoofdpijn en braken en werd angstig: de deuren
moesten gesloten blijven. Hij zei: „wees toch stilquot; en „maakquot; me maar dood.quot; Kreeg
toen sterke bemoeizucht, oneerlijkheid, spreekdrang, ongedurigheid, hij wilde een
rijwielzaak beginnen, liep in den winter met zijn strooien hoed op, speelde verkeers-
agent, de bus moest voor hem stoppen, werd daarna verward met hetzelfde aaneen-
rijgen van woorden als zijn broer later vertoonde. Ook bij M. M. wisselden vrij kort-
durende drukke tijdperken af met rustige, waarin de zieke steeds goed toegankelijk
was.
J. M.
I. M., de andere broer, kreeg begin November 1925 roodvonk, werd 6 weken
in de barakken verpleegd. Na zijn ontslag zag hij er nog zwak uit en moest nog het
bed houden, mocht zich niet vermoeien, vertoonde psychisch niets bijzonders, de
eetlust en slaap waren goed. Na 3 weken gewerkt te hebben, begon pat. vreemd te
doen, hij ging pochen, werd druk in zijn spreken en ongedurig, ging algebrasommen
maken, het werk vond hij te min, hij wilde met den directeur van Gemeentewerken
op reis naar Zwitserland, bemoeide zich met alles, loog veel, sprak iedereen op straat
aan, liep zoo maar op een oorlogsschip „om eens te gaan kijkenquot;, sliep 's nachts zeer
weinig, werd steeds drukker met spreken, sprong van den hak op den tak, maar was
niet verward, wist steeds waar hij was en wat hij deed, hallucineerde niet. Pat. haalde
thuis alles door elkaar, sleepte kasten leeg, de eetlust werd minder. De laatste weken
thuis kreeg pat. meermalen huilbuien en klaagde veel over hoofdpijn. Pat. deed in
alles veel herinneren aan de psychose van zijn tweelingbroer. De moeder vindt dat
bij alle overeenkomst er in zooverre verschil bestond, dat J. kwaadaardiger was in
het begin, hij wilde slaan. M. was meer angstig. Als de moeder op bezoek kwnm,
was hun toestand erg wisselend, soms weer normaal.
In Febr. '26 wordt hij opgenomen in het ziekenhuis Coolsingel, is onrustig, praat
veel en luid, b.v. dat Dr. N. al jaren bij hem onder behandeling is. Hij onderhandelt
al ± 12 jaren met hem. Hij heeft de patiënt tegenover hem behandeld en genezen
door een serum genaamd „Valderaquot;.
In „Maasoordquot; wordt het volgende genoteerd: Hij is bij opname bewegelijk, spreekt
veel, loopt ongedurig op zaal heen en weer, gaat op alles in wat hij ziet of hoort,
geeft antwoord op gezegden van patienten, doch is overigens in zijn spreken uiterst
onsamenhangend, vertoont duidelijk gedachtenvlucht, springt van den hak op den tak,
uit allerlei verwenschingen en vloeken, waarbij telkens dezelfde woordcombinaties op-
treden. Een gesprek is niet met hem te voeren, eerst na lang aandringen geeft pat.
antwoord op een vraag, dikwijls verkeerd en onmiddellijk weer onderbroken door zijn
eigen woordenstroom van klankassociaties. Ziet starend, iets wezenloos, voor zich
uit. Ligt in latere dagen stil voor zich heen te staren en fluistert woordenreeksen:
,,waarom zal die hansje pansje dansje overgaan in melk in elk in telk.quot; Stille en
opgewonden perioden wisselen elkaar af; in drukke perioden gedachtenvlucht; in
stille is pat. depressief en reageert weinig op de omgeving. Op 27 Oct. '26 wordt
pat. hersteld ontslagen.
Een vergelijkend tweelingonderzoek gaf de volgende resultaten:
M.nbsp;J.
y
haarkleur |
M. (Saller) |
M. |
oogkleur |
SI, maar egaler zeer |
Geheel als M |
licht groen, blauw | ||
lichaamslengte |
176.3 |
173.8 |
horizontale omvang |
56.0 |
57.0 |
grootste schedelbreedte |
14.8 |
15.0 |
kleinste voorhoofdsbreedte |
11.0 |
11.1 |
jukboogbreedte |
14.0 |
13.9 |
onderkaakhoeksbreedte |
9.7 |
10.2 |
afstand binnenste ooghoeken |
3.4 |
3.6 |
afstand buitenste ooghoeken |
9.2 |
9.1 |
physiognomische gezichtshoogte |
19.4 |
19.0 |
morphologische gezichtshoogte |
12.8 |
12.9 |
Bloedgroep beiden groep A.
Handschrift vrijwel gelijk, van M. wat steiler.
3.nbsp;4. 3. 3. 3. 3. 2. 3.' 3. 3.
Dactylogram M. - J. ——-__
4.nbsp;4. 4. 4. 4. 4. 1. 4. 4. 4.
Dus 8 vingers met gelijk hoofdtype, daarentegen slechts één vingerpaar (wijs-
vingers M.) gelijk hoofdtype. Dus overeenkomst tusschen de tweelingen 8/10; tus-
schen linker en rechterhanden 1/10.
Omdat het geval niet meer op psychiatrisch terrein lag, leende het zich tot een
psychotechnisch vergelijkend onderzoek. Dr. H. L. W. van Benningen van Hels-
dingen, directeur van het Bureau van Beroepskeuze, was nu zoo vriendelijk van
beiden de psychotest op te stellen. Hij schrijft als volgt:
Beider prestaties waren ongeveer gelijk in de volgende proeven: Arbeidstempo.
Begrijpen van schriftelijke opdrachten. Inprentingsvermogen voor 12 paar logisch
verbonden woorden. Betrouwbaarheid van getuigenis bij verhoor. Geconcentreerde
opmerkzaamheid. Accuratesse. Trefzekerheid. Uithoudingsvermogen.
Beter waren bij M.: Handigheid en overleg bij fijnere vingerbewegingen. Technisch
intellect. Snel oordeel. Inprenten van bewegingen.
Minder goed waren bij M.: Knijpkracht. Aanvullende combinatie. Verbaal. Plani-
metrisch inzicht. Ruimtelijk voorstellingsvermogen.
Veel minder goed waren bij M.: Spontane reproductie van een plaat. Tenaciteit
-ocr page 93-der opmerkzaamheid. Omvang der opmerkzaamheid. Fluctueerende opmerkzaamheid.
Coördinatievermogen. Algemeene verstandelijke ontwikkeling, waarin een opvallend
verschil bestond.
Over het geheel genomen werkt J. beter dan zijn broer, hoewel bij beiden het peil
beneden het gemiddelde is. Hij toont minder belangstelling, werkt rustiger, is wat
nerveuzer en verlegen in zijn optreden. Hij maakt den indruk een secundair type
te zijn en heeft in het algemeen een beter intellect en opmerkzaamheid dan zijn broer.
M. lijkt meer bij de hand en tot het primair functioneerende type te behooren, ook
gedraagt hij zich actiever.
De zusters N. Geboren 22 Maart 1898.
Diagnose.' Hysterie.
Dit geval dank ik aan Dr. J. J. Versluys, die alle één-eiige tweelingen in de
Amsterdamsche Kliniek en in de Amsterdamsche en Rotterdamsche Vroedvrouwen-
school geboren, heeft bezocht. Door de geboortebevinding staat bij deze patienten
de een-eiigheid vast.
Een zuster van vaders vader heeft een tweeling, een zuster van de patienten
eveneens. Geboortegewicht N. 4 pond 1 ons. J. 4 pond.
Oogkleur egaal groenblauw. Haarkleur koperrood. Beiden rechtshändig. Groote
onderlinge gelijkenis. Ze werden vaak voor elkaar aangezien. Intellect wat beneden
normaal. N. had als kind veel angstige droomen, ook nu nog. J. heeft ook angstige
visioenen 's nachts, maakt dan haar man wakker. Als kinderen waren zij jarenlang
onder dokters behandeling wegens nerveuse klachten. Zij zijn altijd samen geweest
als kinderen, hingen erg aan elkaar. Toen ze den tegenwoordigen man van J. leerden
kennen, ging deze met beiden uit en kocht altijd voor hen dezelfde cadeaux, maar
tenslotte moest hij kiezen, want zooals hij mij mededeelde, voor de Nederlandsche
wet kan men geen twee vrouwen hebben en toen heeft hij er maar een genomen.
Deze echtgenoot vindt practisch geen verschil tusschen beiden. N. is brutaler, kattiger,
maar allebei zijn ze zenuwpatienten. Als ze zich druk maken, kunnen ze niet uit hun
woorden komen, stotteren, dan zijn ze gauw bang en erg „aantrekkelijkquot;. J. kan het
niet laten overstuur te raken als hij wat laat thuis komt, ze kunnen zich nu eenmaal
niet aanpassen en blijven altijd maar doorpiekeren over hetzelfde. Zij zijn gauw bang,
gaan dan met dc handen gesticuleeren. Ook hebben ze dezelfde manier om over alles
te gichelen.
N. N.
In den tijd dat de verloofde J. koos, raakte N. zeer overspannen en werd 15 April--
2 Sept. 1925 aan de Valeriuskliniek poliklinisch behandeld door Dr. S. T. Heidema,
die de diagnose stelde op hysterie. Hij schrijft o.m. „patiente is onder mijn behan-
deling geweest wegens algemeene pijnen, vermoeidheid, nerveuse bezwaren, soms
maagpijn en galbrakcnquot;. De behandeling eindigde, toen J. in October trouwde. Nog
steeds verwijt N. haar zuster, dat deze den verloofde van haar „afgetroggeld ' heeft.
Maar ook het verlies van haar zuster was een slag voor haar; zij waren altijd samen
en hadden geen vriendinnen. Bij het huwelijk in de kerk is N. flauw gevallen. N. is
nog steeds onder medische behandeling. Zij is humeurig, heeft huilbuien, verwijt de
ouders dat deze haar te strak houden. Zij is tegenwoordig neerslachtiger dan J.,
vroeger was ze tusschendoor weer erg opgewekt, maar dat is ze nu nooit meer
sedert J.'s huwelijk.
78
J. N.
Heeft als kind een tijdlang gestotterd. Zij is ook behandeld wegens hoofdpijn, die
optrad bij tegenslagen, en een brok in de keel, dat niet doorgeslikt kon worden,
bewusteloosheden, waarbij zij wit werd, en met armen en beenen trok, gilde niet,
geen tongbeet, geen incontinentia urinae. Jarenlang heeft ze dat gehad voor haar
huwelijk, altijd tegen den tijd van de regels. Met het huwelijk is het overgegaan, maar
den laatsten tijd komt het weer af en toe. Haar man drinkt, zij kan daardoor soms
niets eten, is zoo overstuur, dat ze zichzelf zit te slaan. Bepaald bewusteloos is ze
nu niet, dat was ze vroeger thuis wel soms. Ze kreeg na emoties altijd eerst pijn in
den rug en raakte dan weg, als ze bijkwam kreeg ze vreeselijke krampen. Nu maakt
zij zich angstig over de slechte verdiensten en dat de man den boel zal verdrinken,
daardoor krijgt zij weer flauwten tegenwoordig. Als ze zich druk maakt, begint ze
nog altijd te stotteren. Als kind is ze ook een tijdlang heesch geweest. Sedert lang
wordt zij wegens ozaena behandeld door Dr. A. S. Jacobson. Op mijn verzoek onder-
zocht hij ook N. N., bij wie geen rhinologische afwijkingen gevonden werden.
De zusters O. Geboren 16 Januari 1882. (Zie foto.)
Diagnose: Manisch-depressieve krankzinnigheid.
De moeder deelt mede: C. werd het eerst geboren, daarna kwam een nageboorte.
Daarna brak de dokter opnieuw de vliezen en toen kwam nog een nageboorte.1)
Bij de geboorte waren ze allebei heel klein en 8 maands kinderen. Een nicht van den
vader heeft ook een tweeling. Vroeger leken de meisjes veel op elkaar. Altijd, als de
eene niet -goed was, dan had de andere het ook na een paar dagen. Zij zijn beiden
plotseling ziek geworden, zonder dat een oorzaak aan te geven was. Ze waren beiden
in betrekking voor dag en nacht. A. is het eerst ziek geworden. C. hoorde het in
haar dienst, dat zij naar Loosduinen vervoerd was — zij heeft haar toen niet gezien.
C. is tegenwoordig humeurig, vooral 's morgens scheldt ze de ouders voor alles wat
leelijk is — 's middags komt ze wat bij. A. is veel ,,flinker, maar in betrekkingen ook
veel grauwen en .snauwenquot;.
A. O.
Patiente werd 19. 1. 1900 in het St. Jorisgasthuis te Delft opgenomen. Vrijdag 13
Januari was ze uit geweest en vrij opgewekt thuis gekomen. Daarna is ze verward
geworden en sprak allerlei wartaal, was zeer druk. Zij sprak veel van godsdienstige
dingen; hier en daar waren hare uitingen meer van erotischen aard.
De eerste dagen na de opname is zij in hooge mate verward en onrustig, kleedt
zich naakt uit, loopt te zingen en te schreeuwen, slaapt zeer slecht en is voort-
durend onzindelijk. In de volgende maanden blijft zij verward. In Maart vertoont
zij nu eens onrust en bewegingsdrang, dan weer zit zij urenlang onbewegelijk en
sprakeloos voor zich uit te staren. Van 10 April af begint er weer geleidelijk een ver-
betering in te treden; in Mei geeft pat. weer goede antwoorden; op 28 Juli vertrekt zij.
30 Januari 1906 wordt zij in een dergelijken toestand opgenomen in ,,Meerenbergquot;.
Volgens de anamnese was zij wat kinderachtig en hoogmoedig. Op 25 Jan. werd zij
brutaal tegen haar meesters en begon zeer wild met het huisraad om te gaan; dien-
zelfden avond werd zij naar huis gehaald, sliep niet, werd heesch, woelig, kreeg
gezichts- en gehoorshallucinaties, ontkleedde zich, danste, raasde. Zij is een drukke
vermagerde patiente, die tracht zich bij elk onderhoud zooveel mogelijk onder de
1nbsp; Het zijn dus bichoriatische monozygoten.
-ocr page 95-dekens te verbergen. Zij geeft op „Wormquot; te heeten en 16 jaar oud te zijn. In de
volgende dagen blijft zij druk en ongezeggelijk, verlaat herhaaldelijk het bed en
heeft scheurneiging. Naderhand geeft patiente een enkele keer een juist antwoord,
meestal begint zij bij toespraak terstond in zichzelf te mompelen, ook spontaan
niet zelden, zij is herhaaldelijk absent, de aandacht is slechts kort te fixeeren,
bij buien is zij druk, praat veelvuldig in zichzelf, onsamenhangend. Zij spreekt
geaffecteerd over haar Franschen naam, is onzindelijk. In April gaat zij vooruit,
maar is soms weer druk en kinderachtig, baldadig. Patiente wordt 9 Nov. hersteld
ontslagen.
Patiente wordt 7 Febr. 1900 in het Chr. Gesticht voor Krankzinnigen te Loosduinen
opgenomen. Zij was veertien dagen a 3 weken tevoren gaan klagen over drukking
op het hoofd. Zij heeft een dag herhaaldelijk gebraakt en is daarna verward geraakt
en opgewonden. De verwardheid is geleidelijk toegenomen; in de laatste dagen wordt
haar aandacht door alles afgeleid, zij springt van den hak op den tak en is slapeloos.
Patiente is bij opname druk, wil telkens haar bed verlaten, spreekt wartaal, slaapt
weinig. Na enkele dagen is zij tegen den avond rustig geworden, zij ligt met hoog-
roode kleur, het kost groote moeite temperatuur op te nemen, zij klaagt aanhoudend
over dorst, zij verzet zich tegen alles met stijf gebogen armen, daardoor is het
onmogelijk er ander voedsel dan melk in te krijgen. Patiente ligt in de volgende
dagen veelal uren achtereen in dezelfde houding voor zich uit te staren en spreekt
heel weinig. Somtijds weer, is zij zeer angstig, verlaat het bed, wil tegen de ramen
opklimmen, zegt, dat de verpleegsters bedriegsters zijn. In April begint patiente beter
voedsel te gebruiken, meer deel te nemen aan haar omgeving. Uit een brief naar
huis blijkt, dat zij haar zuster thuis waant. Geleidelijk verbetert de toestand en pat.
vertrekt op 29 Juli.
Zij wordt voor de tweede maal opgenomen op 24.12.1908.
Sedert ± 1 week vertoont zij weer verwardheid, is opgewonden, luid zingen,
verward praten, spuwen, vloeken. Zij verscheurt het beddegoed, is slapeloos, spreekt
vaak op gebiedenden toon. In de volgende weken blijft zij druk, spreekt veel onze-
delijke taal, knijpt en spuwt, slaat, springt van den hak op den tak, is afleidbaar, de
slaap is zeer gestoord. In April wordt zij wat stiller, minder luidruchtig. In Juni
wordt zij langzamerhand meer en meer geremd, eet slecht, is kataleptisch, moet ge-
voed worden. Zij begrijpt in 't geheel niet waar ze is, kijkt soms alsof zij in een
geheel vreemde wereld is. Nadat zij in Augustus is opgestaan, geraakt ze langzamer-
hand georiënteerd, is niet meer geremd en vertrekt 11 September met verlof.
Uit de aanteekeningen van Dr. J. v. d. Torren, die haar in 1912 thuis behandelde,
nemen wij over:
22.10.1912. Patiente is 15 October thuisgekomen, eerst was zij nog goed en heeft
wat meegewerkt, maar langzaam is zij stiller en stiller geworden, en ligt nu te bed
en bemoeit zich met niets. Eten met moeite, ontlasting traag.
Zij ligt stil te bed met gedeprimeerde gelaatsuitdrukking, maakt spontaan geen bewe-
gingen. Op vragen komt eerst na langen tijd antwoord. Zeer langzaam verbetert dc
toestand: op 13.11 eet pat. weer zelf, op 2.12 werkt zij weer wat in huis.
Deze tweelingen bezocht ik in Maart 1931. Zij zijn inmiddels 49 jaar geworden,
ongehuwd geble%'en bij de ouders. „Kleine luidenquot;. Ik werd ontvangen in de mooie
kamer met een horretje tegen het raam, waarvoor een palm in cachepot op een
topzwaar piedestal met veel krullen. Voor zij binnen komen, loeren ze even, schuw,
van achter de openstaande deur. Dan doen zij haar verhaal met dezelfde stem-
intonaties, een matte stem, die opleeft als de lichtzinnige mevrouwen van tegen-
woordig ter sprake komen of het geldt een nicht, die te vroeg bevallen is. Dan zijn
ze toch maar blij, dat ze altijd fatsoenlijk geweest zijn en eenvoudig. En niet weinig
laten zij zich voorstaan op haar godsdienstigen deemoed.
Twee belangrijke verschillen doen zich voor. C. is zeer veel zwaarder, en C.
heeft minder intellect dan A. C. werkt dan ook thuis, terwijl A. uit werken gaat.
Een tweelingonderzoek leverde de volgende gegevens:
Haar: beiden vroeger zeer zwart (W.), nu wat grijzend.
Oogkleur: beiden lichtblauw M 19 (maar helderder).
Bloedgroep: beiden groep B.
3.nbsp;2. 3. 3. 3. 3. 6. 3. 3. 3.
Dactylogram A. ---—- C.-
4.nbsp;3. 4. 4. 4. 5. 4. 4. 4. 4.
Dus 7 van de 10 vingers van gelijk hoofdtype. Beiden rechtshändig.
C. |
A. | |
horizontale schedelomvang |
53.0 |
52.0 |
trachus-metopion (passer) |
13.8 |
13.7 |
trachus-sulcus neus bovenlip |
11.1 |
1L5 |
neuswortel-inion |
17.1 |
17.4 |
grootste schedelbreedte |
14.9 |
14.7 |
metopische lijn |
6.1 |
6.4 |
distantia bizygomatica |
13.4 |
13.3 |
kleinste voorhoofdsbreedte |
9.8 |
9.8 |
morphologische gezichtshoogte |
10.8 |
11.4 |
onderkaakhoeksbreedte |
9.5 |
9.5 |
acromiaalbreedte |
32.5 |
33.5 |
lichaamslengte |
1.56 M. |
1.578 |
Gebroeders P. Geboren 28 Maart 1879.
Diagnose: Psychopathische reactie. (Katatonie?)
Dit geval van pathologische suicide bij tweelingen werd mij medegedeeld door
Dr. J. Visser. Een zuster van deze tweeling schrijft: Een zuster van moeders moe-
der kreeg tweemaal tweelingen. Tusschen beide tweelingbroeders bestond een bijzon-
dere groote gelijkenis, zoodat zelfs hun moeder ze soms niet kon onderscheiden. Ze
waren rechtshändig. Ze waren bij de geboorte niet voldragen en bleven tenger. Van
16 jaar gingen zij naar school, 2 jaar Mulo, maar konden slecht leeren. Het
waren thuis gemakkelijke jongens van goedig humeur. Ze zijn beiden bakkersbedien-
den geworden, uit medelijden door patroons in dienst genomen, ofschoon zij eigenlijk
niet geschikt waren. Ze hebben nooit neiging getoond in de wereld vooruit te
komen. Zij verdienden weinig, en wisselden niet van patroon, hielden een soort van
kinderlijken omgang met hun eigen familie. Na hun schooljaren hebben de jongens
hun vroegere vrienden verloren en werden hoe langer hoe meer op elkaar aange-
wezen. Noch in het begin der puberteit, noch later is iets van neiging tot het andere
ge.slacht aan het licht gekomen. Op zijn 30ste jaar ongeveer is H. wegens een gees-
tesziekte een jaar bij zijn vader thuis geweest. Hij sprak toen heelemaal niet, at
en dronk wel, was niet onzindelijk, liep rond en deed een poging tot zelfmoord door
ophangen; huilde nooit in dien tijd. Dit is langzamerhand weer opgeknapt. Later is
nooit meer over die periode gesproken.nbsp;^
Toen de tweelingen 37 jaar oud waren, heeft de tweelingbroer W., zonder dat er
veel ziekelijke dingen vooraf bij hem geconstateerd zijn (hij was in betrekking en
niet thuis), door ophanging een einde aan zijn leven gemaakt. De vrouw van den
bakker was een kennis van de familie; daarom had de bakker hem, ofschoon een
onvolwaardige kracht, in dienst genomen. Toen deze vrouw gestorven was, kon hi]
cr blijkbaar niet meer aarden.
H. is onder zijn broeders dood oogenschijnlijk totaal onverschillig gebleven, hij
!S erg gesloten. In de huiselijke omgeving van zijn patroon (waar hij woonde)
speelde hij wel graag met de kinderen. Half November 1922 kreeg de zuster, die
als hoofd der familie fungeerde, bericht van den bakker, dat hij H. tegen den vol-
genden Mei slechts in dienst wilde houden tegen vergoeding van kost en inwoning.
Toen pat. den volgenden dag thuis kwam, bleek dat de bakker hem dit ook reeds
meegedeeld had; hij kwam daartegen in verzet, wat zijn zuster gemakkelijk kon sus-
sen. 's Avonds ging hij weer naar zijn patroon terug. Op 4 Dec. 's avonds heeft hij,
zonder dat er vooraf veel aan hem gemerkt is, een suicidepoging gedaan door
ophanging. Van dien tijd kwam hij bij zijn zuster in huis. Langzamerhand werd pat.
stiller, begon minder te eten en weigerde tenslotte vrijwel alle voedsel, lag stil te bed,
scheen heelemaal niet te slapen, werd onzindelijk, verzette zich tegen de verpleging.
Een van zijn laatste gezegden was: „ik ben weggeloopen en mag nooit weer buiten.quot;
Nadat deze toestand 3 weken geduurd had, werd patiënt in de Groningsche
'kliniek opgenomen (30.12.1922),
Uit dc ziektegeschiedenis nemen wij over: Een voor zijn leeftijd weinig uitge-
groeid, tenger gebouwd mannetje. Pat. ligt stil en stijf in zijn bed, de armen licht
gebogen voor den buik, het hoofd half opgericht van het kussen. Zijn oogen zien
voortdurend rond, pat. volgt alles wat om hem op de zaal voorvalt. Zijn gelaat
vertoont een indifferente uitdrukking. Hij heeft neiging zijn speeksel in den mond
op te laten hoopen, laat faeces en urine in bed loopen, wordt met groote moeite
gevoerd, waarbij hem het eten in den mond oppropt. Bij aanspreken wordt pat. rood
om het gelaat, begint sneller te ademen, ziet onrustig om zich heen, doet pogingen
om antwoord te geven, maar brengt geen woord uit. Zijn handen vertoonen hierbij
een steeds sterker wordende grove tremor, ook zijn beenen beginnen tenslotte te
beven, zoodat het geheele bed schudt. Pogingen om pat. in een andere houding te
brengen, stuiten op sterk verzet: de armen veeren a.h.w. weer in hun vroegere hou-
ding terug, het hoofd blijft half opgericht. Bij oplichten van een been wordt het
andere als een stijf geheel mee opgelicht, bij een poging tot staan, valt hij passief
neer, bij steun aan de armen, zwaaien zijn beenen doelloos heen en weer. Dc pupil-
len vertoonen een weinig psychische schommelingen; bij speldeprikken, waarbij hij
punt duidelijk aangeeft, worden ze nauwelijks wijder. Pat. vertoont klop-pijnlijkheid
op de wervelkolom met afweerbewegingen. WaR. neg.
Tijdens de klinische verpleging moet pat. den eersten tijd kunstmatig gevoed wor-
den onder heftigen weerstand (acetonurie). Na 3 weken eet pat. weer goed en geeft
fluisterend een kort antwoord. Spoedig wordt pat. levendiger, midden April is pat.
opgewekt, imiteert andere patienten, plaagt de zusters, is kinderachtig en nieuws-
gierig. Wordt op 14.5.1923 ontslagen.
Diagnose; Katatonie.
Op 10 Sept. 1929 wordt hij wederom in een dergelijken toestand opgenomen. De
zuster deelt mede: Voor 2 maanden is hij langzamerhand stil geworden. Voor een
week kwam hij thuis, werd angstig, bleef stil in bed liggen, wilde niet meer eten.
Hij is niet impulsief geweest. Hij was angstig door een brief van zijn vroegeren kost-
baas. Hij was altijd erg netjes en precies, maar kreeg ruzie met zijn kostbaas, omdat
deze niet op zijn dingen gepast zou hebben en iets zou hebben weggemaakt. Hij
sliep slecht. Zegt voortdurend „stikquot;.
Na opname verkeert patiënt voortdurend in stupor. De eerste dagen retentia urinae.
gecatheteriseerd. Daarna wordt pat. incontinent. Soms begint hij spontaan het nacht-
kastje te rameien. Sterk negativistische spierspanningen. Er komt geen woord over
zijn lippen. Na een maand echter is pat. minder stuporeus, eet weer spontaan. Weer
14 dagen later wordt hij levendiger, maar is nog steeds mutistisch. In December
begint hij met moeite enkele woorden te zeggen. In Februari wordt de toestand veel
beter, maar hij blijft zeer kinderlijk; hij wordt druk euphorisch, bemoeiziek, overschat
zijn kunnen.
17.2.'30 vertrekt patiënt naar Beileroord. Hier is het een debiele man, die door
zijn bewegelijkheid en druk redeneeren vaak storend is voor anderen.
De gebroeders Q. Geboren 1 November 1899.
Diagnose: Hebephrenie met katatone bijmengingen.
Dr. A. M. Benders die mij dit geval meedeelde, schrijft:
„De broeders vertoonden zeer groote uitwendige gelijkenis. Praepsychotisch was
L. zachter (weeker) van aard dan zijn broer. Ook tijdens de psychose bleef bij L.
nog wat meer gevoelsleven merkbaar. Het autisme van B. was meer volkomen,
deze was ook meer ontoegankelijk.quot;
De moeders grootmoeder aan vaders kant, diens dochter en haar zuster hadden
allen tweelingen. Beide tweelingen waren rechtshändig. De tweelingbroeders waren
op tijd in ontwikkelingsdata. Zij werden, na de lagere school bezocht te hebben, op
hun 14e jaar timmermansleerling, daarna bouwkundig teekenaar.
B. Q.
Patient werd in de P.N. Kliniek, Valeriusplein, Amsterdam, opgenomen Febr. 1920.
De vader beschrijft hem als zeer rustig — grübler -- leefde altijd terugge-
trokken.
In 1915 werd patiënt plotseling lusteloos, werkte slecht en maakte fouten, hij was
stil en „komischquot;. In 1 ä 2 maanden was hij geheel hersteld. Einde 1917 een tweede
aanval van lusteloosheid, aanval ging vanzelf over. Hij is altijd wat stil gebleven
en zocht geen contact met de buitenwereld. Hij heeft nog eenige dagen gewerkt op
bouwbureaux, maar steeds in de nabijheid van zijn vader, die hem niet alleen in de
wereld durfde te laten gaan. Hij kreeg ruzie met collega's, omdat hij een groot-
spreker was. Hij constateerde dikwijls dat hem iets remde. Herfst 1919 hielp hij
kolen uitladen, daar geen betrekking te krijgen was. Had litteraire ambities in dien
tijd. Daarna kwam hij in een kweekerij. Hij stond telkens onder het werk stil en
riep maar: „komisch, komischquot;. Dat sloeg op de stemmen die hij hoorde. Hij
klaagde tegen zijn moeder: „ik word toch niet idioot, het is net of er een sluier in
mijn hoofd zit.quot; In Febr. 1920 ineenstorting, is hij geheel apathisch, spreekt weinig,
in gezelschap kan hij het niet houden, is angstig, slaapt vrij slecht, is zeer lusteloos.
In de laatste 3 weken spreekt hij voortdurend door, dag en nacht over allerlei din-
gen door elkaar. Hij meent beïnvloed te worden door menschen in het buitenland.
Tegen zijn vader zegt hij: „du willst mir Säfte abziehenquot; enz. Hij spreekt met men-
schen die niet in de kamer zijn. Vaak aanvallen van woede. Hij is nooit verloofd
geweest, wel spreekt hij veel over vrouwen.
Patient begint in de onderzoekkamer onmiddellijk zeer snel te spreken. Mi)
zeqt, dat de geciviliseerde wereld zijn hart meegenomen heeft, een klein hart heb
ik nog wel. maar het groote is weg. de politie heeft het, het staat in benzine, ik
zie de draden, in welke het uiteengescheurd is. Ik wil, dat mijn aderen m het
lichaam omgedraaid worden, de hoofdaderen zijn weg, men heeft mijn hersenen er
uitgenomen, ik ben van goede familie, ik wil de schaduwen op den muur weg heb-
ben (houdt zijn hand tegen den muur). Hij maakt voortdurend snelle vmgerbewe-
gingen. „Ich bin ganz leer. Mein Vater hat meine Seele mitgenommen, auf Jahr habe
ich Schweinerei getrieben mit meinen Brüdern, niemals mit Mädchen, ik bin bei 100
Millionen Aerzten gewesen. Ich will meine Sonne haben, wenn ich dies Buch nehme
wil ich wissen was es ist. Mein Zwillingsbruder ist schlimmer krank wie ich.quot; In
zijn zenuwen ontdekt hij electriciteit, een dokter heeft hem een long uitgetrokken,
quot;n zijn buik zijn zijn darmen gedeeltelijk vergaan. „Die Sonne ist durch Perspectiv
auf der Welt gekommen. Mein Vater bringt hier die drei groszen Totenringe. In
meinem Rückenmarck sitzen drei Spiegel. Mit dem einen sieht man das Individuumquot;
enz. enz. Patient vertoont een algemeene hypalgesie. Laat zich kalm in zijn tong
steken en ook in het neustusschenschot.
Volgens het oordeel van Prof. Bouman lijdt patiënt aan dementia praecox. Verbi-
geratie, „Säfte entziehenquot; zijn typische symptomen.'Pat. vertoont symbolen in den
zin van Bleuler.
Tijdens het verblijf in de kliniek is pat. dikwijls kortdurend onrustig, schreeuwt
dan, is angstig, schijnt te hallucineeren. Op 4 Maart wordt pat. overgeplaatst naar
het gesticht te Zutphen.
Uit de aanteekeningen aldaar nemen wij over: Pat. is tenger gebouwd, kleine
handen en voeten en afwezigheid van baard en snorharen, geven hem iets infantiels.
Er bestaat een mengsel van bewegings- en vooral spreekdrang met negativisme.
Werd daarna verpleegd in de Agnietenstraat te Utrecht, opgenomen Nov. 1921.
Hij meende zich af en toe door de politie vervolgd wegens een gefingeerde daad.
Nu is hij mutistisch en stuporeus, grimasseert sterk, praat veel in zichzelf, begint
soms plotseling te lachen, vertrekt Juni 1922 met verlof.
In Juni 1923 wordt pat. weer opgenomen in Medemblik.
Was het laatste jaar thuis, maar het ging tenslotte niet meer, doordat pat. schaam-
teloos onaneerde. Pat. is hier mutistisch, hgt vaak te kreunen, grimasseert, krijgt van
tijd tot tijd woedeaanvallen, kan tijdenlang op zijn duim zuigen, geeft bij bezoek
meer om de tabak dan om zijn vader, brengt den dag door met krassen op tafel te
maken, heeft steeds de neiging rommel van den grond in den mond te stoppen.
Pat. wordt Nov. 1927 overgeplaatst naar „Duin en Boschquot;. Is daar uitermate vies,
haveloos cn vernielzuchtig, spreekt niet meer dan nog slechts eenige kreunende en
piepende geluiden, mis? alle belangstelling en initiatief.
Pat. werd 11.11.1924 in de Psychiatrische en Neurologische Afdeehng van het
Wilhelmina Gasthuis opgenomen.
Volgens den vader is pat. den laatsten tijd vreemd en lastig, onbetrouwbaar,
dreigde zijn omgeving met slaan. Hij zei bv.: „ik spreek op het oogenblik met
mijn broer Benquot; (zijn broer in Medemblik), soms zei hij plotseling, dat hij niet zien
kon, na enkele oogenblikken ging dat voorbij. Hij ging in zich zelf praten, hij sprak
met allerlei menschen alsof hij telefoneerde. Sedert 1918 heeft pat. perioden dat hij
wat vreemd was en gedèprimeerd, driftig en teruggetrokken. Deze perioden duurden
twee tot drie weken, in welken tijd pat. geen lust had voor zijn werk. Per jaar had
pat. een zoo'n periode.
Hij was Duitsch soldaat Juli 1918^1919. In 1918 pleuritis, waarvoor operatie in
den rug, gevolgd door scarlatina. Daarop volgde verlies van de spraak, gedurende
6 maanden was hij geestelijk gestoord (apathie). Midden 1919 keerde de spraak
terug.
11 Nov. 1924. Patient is wat infantiel van habitus en in uitingen. Hij be-
gint gauw te huilen, maar is ook makkelijk te troosten. Hij spreekt meest op
fluistertoon. Zijne mededeelingen lijken wat onsamenhangend, evenwel blijkt hij te
sterk in beslag genomen door eigen gedachtengang. Hij zou graag zijn teekenwerk
hebben om wat te kunnen doen, zou graag zijn broeder zien. Zijn houding wijst op
een depressief affect, dat evenwel niet zeer diep gaat. Patiënt is goed georiën-
teerd.
Patiënt blijft druk, in spontane uitingen verward. Wordt overgeplaatst naar Me-
demblik.
Aldaar heeft patiënt dikwijls huilbuien, psychisch contact is onmogelijk, hij neemt
somtijds spontaan katatone houdingen aan, geen katalepsie; vertrekt in April met
verlof.
In December 1925 wordt hij weer opgenomen in het W.G., wegens aanvallen van
woede, dreigen met een mes. Hij hoorde stemmen en werd dan kwaad op die men-
schen, die wat tegen hem zeiden. De vader vond hem onder het bed en op de vraag
waarom hij daar zat, antwoordde hij: „in dat bed zitten stemmen,quot; alles had hij
toen onderzocht, alles uit elkaar gehaald, matras enz. De stemmen hoorde hij ten-
slotte voortdurend en overal. Hij zag het beeld van zijn oom en grootmoeder, hij
wilde hen vermoorden. Tenslotte viel hij zijn ouders aan.
Patiënt is afwisselend zeer negativistisch met mutisme en katalepsie of kin-
derachtig met zingen, in zijn handen klappen, etc. Hij is zeer schaamteloos, ona-
neert tijdens een gesprek. Pat. wordt overgeplaatst naar Medemblik. Hier is pat.
weinig toegankelijk, bemoeit zich ook met zijn broeder niet veel. Hij geeft slechts
eenlettergrepige antwoorden, hallucineert sterk, de stemmen bevelen hem zich op te
hangen, waarover hij zich boos maakt. Nadat pat. 4 weken met verlof is vertrokken,
wordt hij op 7.3.'27 wederom opgenomen in het W.G. en overgeplaatst naar „Duin
en Boschquot;. Hier ligt pat. rustig te bed. Hij heeft den laatsten tijd de stem van zijn
broer in Medemblik gehoord. „Hoe kan dat een stem van Amsterdam naar Medem-
blik?quot; ^ „Misschien door Sehnsucht naar mijn broer.quot; Pat. overlijdt Februari 1928
aan empyeem met nierlijden.
Daar L. reeds overleden is, had het geen zin B. nog uitvoerig te onderzoeken. Wij
verzamelden daarom alleen de bijzondere punten op somatisch gebied, als genoteerd
in de verschillende status van L. Collega M. ten Raa was zoo vriendelijk deze pun-
ten te toetsen bij den overlevenden broer B. Hij antwoordt: Ook bij B. ligt de kroon-
naad diep (als L.). De oorlellen zijn eveneens vergroeid (als L.). Ook bij B. is een
sterke beharing ter hoogte van de onderste lendenwervels in de mediaanlijn (geen
spina bifida te voelen (als L.).
De zusters R. Geboren 23.8.1922.
Diagnose: Idiotie. Papilatrofie.
' Geboren als één-eiige tweeling in de Vrouwenkliniek te Leiden.
' 4.11.'22. Kinderkliniek. Een zeer klein kindje, 2915 gram. Met veel epileptiforme
convulsies. Navelbreukje. Lever 1 vinger onder den ribbenboog, niet vergroot. Milt
1 vinger onder den ribbenboog, palpabel, hard.
Oogspiegelonderzoek: primaire papilatrofie. Fijngespikkelde fundus, vermoedelijk
chorioiditis diffusa.
Er wordt geen lueskuur toegepast, daar de Wassermann der ouders negatief is.
Een half jaar later houdt patientje de tong uit den mond. is verdacht van hypo-
thyreoidie en aldus behandeld. Op iM-jangen leeftijd wordt gevonden: een groote
dikke tong.
Bloedsuiker nuchter: 0.13. Papil als vroeger. Op tweejarigen leeftijd kan pat, nog
niet zitten, vertoont nystagmus, schijnt blind te zijn.
Zij wordt Januari 1926 opgenomen in het gesticht „Voorgeestquot;, omdat zij buiten-
gewoon druk was en steeds gilbuien had.
Onderzoek: Lichaamsbouw: zeer tenger. Huid: zeer sterk gepigmenteerd, uitge-
breide lanugobeharing. Beenstelsel: rhachitische misvormingen. Schedel: Microcepha-
lie. Schedelmaten: Horizontale omvang 465. Lengte doorsnede 158. Grootste breedte
124. Gelaatsuitdrukking: idioot. Kleur van de slijmvliezen: bleek. Oogen: donker.
Oorvorm: groot. Verhemelte (welving): niet hoog. Gebit: goed. Hersenzenuwen: H.
Waarschijnlijk blind. Ophthalmoscopisch: media helder, donkere fundus, papil wit,
scherp begrensd.
Pupillen: rond, middelwijd, reageeren op licht. L.-R.
Oogspieren: intact. Steeds grove nystagmoide bewegingen.
Gehoor? Pharynxreflex: Hals: gl. thyreoidea te voelen.
Urine: alb.neg.red.neg. Buikreflex: R L . Romp: sensibiliteit: voelt. Armen
reflexen: bdz. -f Beenen: sterk atrophisch, buigcontractuur, kracht zeer gering. Re-
flexen KPR knieclonus neg. APR , voetclonus neg., voetzool: vluchtreflex.
Bloed: WAR. neg.
Beloop der ziekte: Een diepe idioot, die geheel machteloos te bed ligt. Bij iedere
aanraking luid gillen. Onzindelijk en geheel hulpbehoevend, moet gevoed worden.
Zij overlijdt April 1929 aan broncho-pneumonie. Obductie: lever bruin, troebel, slap;
milt groot, inhoud vervloeid.
J. R., oudste van de tweeling.
4.11.'22. Een zeer klein kindje: 2855 gram. Is wat slap. Oogjes steeds dichtge-
houden. Klein navelbreukje. Lever: 1 vinger onder den ribbenboog. Milt; 1 vinger
onder den ribbenboog, palpabel, hard. Temperatuur: 35.8. Heeft convulsies gehad.
Oogspiegelbevinding: beiderzijds grauwe pupillen, scherp begrensd met dunne vaten
(primaire papilatrophie). Fijn gespikkelde fundus, chorioditis diffusa (Förster).
Pat. zal geen lueskuur ondergaan, daar de WAR. der ouders negatief is. Een half
jaar later houdt pat. de tong erg uit den mond. Een jaar oud, begint het kind naar
voorwerpen te grijpen. Op l|/2-jarigcn leeftijd is dc tong groot en breed. Bloedsuiker
nuchter 0,103. Papilatrophie onveranderd. Twee jaar oud, kan het nog niet zitten.
Op 5-jarigen legtijd wordt het kind opgenomen in „Voorgeestquot; te Oegstgeest
(Sept. 1927).
Hier wordt genoteerd: Lichaamsbouw: fragiel. Huid: sterk gepigmenteerd. Been-
stelsel: rhachitische rozenkrans, insnoering. Sterke beharing op armen en beenen,
net als zusje. Schedel: Turmschadel, microcephaal. Schedelmaten: horizontale om-
vang 480 m.M. Lengte doorsnede 160 m.M. Grootste breedte 132 m.M. Gelaats-
uitdrukking lijkt sprekend op zusje. Kleur van de slijmvliezen: bleek. Oogen: donker.
Verhemelte: niet sterk gewelfd. Gebit: nog gaaf.
Hersenzenuwen: Pupillen; rond, middelwijd, reflex op licht intact, convergentie
intact, consensueel intact. L = R.
Oogspieren: intact. De oogen maken soms gecoördineerde snelle schokkende bewe-
gingen, die op een zeer grove nystagmus lijken. Gehoor: hoort. Pharynxreflex •
Spraak: slechts eenige woorden. Hals: Gl. thyreoidea niet te voelen. Buikreflex:
R L . Armen: Reflexen Beenen: kracht: goed. gang: goed KPR APR
voetzool reflex volgens Strümpell, knie en voetclonus: neg. Bloed: WAR. neg.
Het patientje is erg negativistisch en angstig. Huilt bij elk onverwacht gebaar.
Maakt met Binet-Simon een treurig figuur, dat beter kan. Spreekt een aantal woor-
den vrij goed. Een imbeciel meisje dat onzindelijk is en dikwijls last geeft door
onrustig en druk gedrag. Het overlijdt September 1928 aan .sepsis na middenoor-
ontsteking.
De broeders S. Geboren 18 December 1891.
Diagnose: Versatiele idiotie.
G. S.
Inlichtingen van de moeder bij opname van de kinderen in het Wilhelmina Gast-
huis te Amsterdam op 10.4.'97.
Pat. is de oudste van de tweeling. Geboorte forcipaal.
Asphyctisch geboren. De eerste tand kwam na een jaar, leeren loopen met \]/2 jaar,
spreken nooit gedaan, wel geluiden, weieens „maquot; geroepen. Toen dit kind en het
tweelingbroertje ongeveer twee jaren waren, bleek een één jaar jonger broertje hun
in alles vooruit te zijn. Het kind is wild, heeft schreeuwbuien, 's nachts urenlang
lachbuien. Hij is lui, zit of ligt veel stil, is nooit ziek geweest, is in het geheel nog
niet zindelijk. Van zeer vroege jeugd af (eerste jaar) onanie. Pat. is niet doof, zingt
een wijsje na. Beiden zijn zeer gevoelig voor vriendelijke toespraak.
Onderzoek: Het kind zegt niets, reageert niet op toespreken. Pupillen, pols, tong
normaal. Patientje is zeer onzindelijk, veel erger dan zijn broertje, besmeert zich
geheel met faeces, zit overal aan; vooral 's nachts is pat. zeer opgewonden en
bewegelijk, gooit de andere kinderen met kussens, haalt de dekens van ze af, heeft
onbedaarlijke lachbuien en moet veelal tot hij slaapt, geïsoleerd worden. Gewicht
18,^ K.G. Af en toe zingt pat. een wijsje na, doch niet zoo duidelijk als zijn broertje.
Pat. eet soms aarde, kiezelsteenen en afval. Pat. wordt 2.8.'97 overgeplaatst naar
„Meerenbergquot;. Hier wordt genoteerd: het aangezicht is asymmetrisch, hij heeft
schreeuwbuien, slaat daarbij met armen en beenen, pat. hoort tot de laagstaande
idioten. In Oct. een klierzwelling in den hals, die na eenige weken weer verdwijnt.
In Dec. '97 ontstaat een chronische diarrhoe, pat. gaat met remissies, geleidelijk
achteruit en overlijdt 24 Juli 1900. Sectiebevinding: tuberculosis peritonei et tractus
intestinorum.
A. S.
De moeder deelt op 10.4.'97 bij opname in het W.G. mede: Is de jongste van een
tweeling, asphyctisch geboren. Deze jongen is minder wild, levendiger en wellicht
iets bevattelijker dan G. Spreekt nu en dan „bij ongelukquot; een enkel woord. De moe-
der gelooft niet dat het bewust spreken is, wel dat hij zijn omgeving kent. Pat. is niet
doof: zingt een wijsje na. Nooit toevallen gehad. Van zeer vroege jeugd af onanie.
Onderzoek: Het kind zegt weinig, antwoordt of reageert geheel niet, als men hem
iets vraagt of zegt. Pupillen, pols en tong normaal. Het kind is voortdurend in be-
weging, hetzij rondloopend of vooral, met de armen en handen slaand, schuddend enz.
Gewicht 173^ K.G. Pat. is af en toe zeer onzindelijk, ofschoon minder dan 't broertje,
zuigt voortdurend op handen en boezelaar. Pat. zegt soms heele zinnen na, kijkt op
bij het noemen -van zijn naam, is zeer bewegelijk, zit overal aan, heeft af en toe
erge lachbuien, vooral tegen den tijd dat hij moet gaan slapen. Pat. zingt zeer zuiver
alle wijsjes na die andere jongens hem voorzingen. Hij wordt 2.8.1897 overgebracht
naar „Meerenbergquot;. Hier wordt genoteerd:
Het jongetje, wiens gelaat asymmetrisch is, is zeer bewegelijk, zegt nu en dan
zijn eigen naam, spreekt overigens niet. Hij heeft voortdurend toezicht noodig. Nu en
dan heeft hij een lachbui, waarbij scherpe keelgeluiden worden uitgestooten. Pat.
is onzindelijk. Hij moet gerekend worden tot de laagststaande idioten.
In Februari 1899 ontstaat chronische diarrhoe, waardoor pat. telkens te bed ver-
pleegd moet worden. Eerst in 1903 verdwijnen de diarrhoeën en wordt de lichame-
lijke toestand beter. April 1917 overlijdt patiënt aan bronchopneumonie.
Dr. A. M. Benders deelde mij mede, dat men deze tweelingen längeren tijd moest
Waargenomen hebben, om ze te kunnen onderscheiden.
De zusters T. Geboren 21 November 1887.
Diagnose: Hebephrenie.
De moeder van deze tweelingen heeft ook tweelingbroeders, een van hen heeft
ook tweelingdochters.
Als kinderen waren beiden vaak 's nachts bang. Anna was zachter van karakter
dan Alida, volgens den vader.
Alida T.
Alida werd Juli 1909 opgenomen in Santpoort. De huisarts deelde toen mede:
..Familie nerveuse menschen, een tweelingzuster, heeft evenals onze patiente, meer-
malen dergelijke toestanden doorgemaakt. Voor 5 jaren en 1 jaar geleden is patiente
in het plaatselijke ziekenhuis verpleegd geweest met dezelfde verschijnselen als nu.
Verschijnselen zijn: wartaal, hallucinaties, godsdienstige wartaal.quot; Na opname wordt
gevonden een tenger gebouwd meisje dat stil voor zich uit ligt te staren of de oogen
gesloten houdt, zij antwoordt eerst na aandringen en eindigt met binnensmonds
mompelen, zij vertoont droomtoestanden, is 's nachts onrustig. Sept. 1909 wordt zij
op verzoek ontslagen.
Tweede opneming Sept. 1913. Zij is nu getrouwd, de ouders hoopten, dat het
huwelijk verbetering zou brengen, maar zij is nu gevaarlijk voor haar kind en voor
dc omgeving, zij verschuilt zich onder de dekens, is afwerend, verlegen, lacherig,
bloost bij toespraak, is 's nachts onrustig. Tijdens het tweede verblijf heeft zij soms
dagen van doellooze bewegingsdrang, reageert in monosyllaben. Later gaat zij ge-
maniereerd dansen. Febr. 1915 wordt zij hersteld ontslagen.
Derde opneming 30 April 1916. Nu is zij in het kraambed psychotisch geworden
(partus 1 Maart). Het optreden is geheel als bij vorige interneeringen: autistisch,
hallucineert, schuw, inactief, 's nachts luidruchtig. Zij is herhaald verhoogd bewe-
gelijk en ontstemd, verkeert in hooge mate o.i.v. stemmen. In latere jaren wordt zij
zeer slordig en ontoegankelijk en gaat grimasseeren en stereotypieën vertoonen.
Anna T.
Anna wordt Juni 1923 opgenomen in het Wilhelmina Gasthuis, omdat zij vreemde
handelingen deed, stopte glazen in het fornuis. Dc gedachtengang is eenigszins
zerfahren. „Vorbeiredenquot;. zij geeft korte antwoorden, heeft weinig belangstelling in
de omgeving, lacht vaak ongemotiveerd, verzet zich soms even, vaak kruipt zc onder
de dekens of vlecht geruimen tijd het haar, om het dan weer los te maken. Diagnose:
Hebephrenie. Zij wordt naar Santpoort overgeplaatst.
Santpoort, eerste opneming: Patiente is stil en geremd, lacht verlegen, geeft toon-
looze antwoorden, lijkt sprekend op haar tweelingzuster, is onverschillig, bemoeit
zich met niets of niemand, is slordig in haar optreden en sterk mutistisch. Jan. 1924
wordt zij hersteld ontslagen.
Tweede opneming: W.G.. Amsterdam, Nov. 1924. Zij deed vreemde handelingen,
kleedde zich aan. kleedde zich weer uit. vertoont ongemotiveerde lachbuien, vooral in
den nacht. Zij wordt overgeplaatst naar ..Duin en Boschquot;. Staat daar telkens onder
het eten plotseling op en loopt steeds heen en weer tusschen tafel en bed. 's Nachts
nogal eens onrustig, hallucineert steeds, doch is hier tegenover zeer afwerend. Over-
geplaatst naar Meerenberg. Verzamelt daar prullen en tooit zich daarmee. In later
jaren af en toe ontstemd, meestal vriendelijk, dan weer gejaagd, loopt veel heen en
weer.
Dr. Picard, die de zusters behandelde, deelde mij mede, dat zij in buien telkens
gelijktijdig verward, onrustig en agressief waren, ofschoon zij elkaar niet zagen.
Dit geval zal later van andere zijde uitvoerig gepubliceerd worden.
CRIMINEELE EEN-EIIGE TWEELINGEN.
De gebroeders U. Geboren 1918.
Delict: Op 9-jarigen leeftijd diefstal in vereeniging subs. heling. Deze broeders
zijn drielingen, een drielingzusje stierf bij de geboorte. Zij werden 36 uur na elkaar
geboren. Het gezin omvat 17 kinderen (2 gestorven), waarvan 3 broeders eveneens
veroordeeld zijn wegens diefstal, desertie en brandstichting. Een zuster is epileptica.
De ouders worden geschetst als onbetrouwbaar en brutaal. De vader, potator, is
eenmaal veroordeeld wegens heling en eenmaal verdacht van diefstal en mishan-
deling. Een grootmoeder was potatrice.
De tweelingen waren op school lastig, brutaal en onbetrouwbaar, A. erger dan B.
Beiden waren achterlijke leerlingen.
A. was nog minder dan B.; toen A. in de 3e klas zat, had hij reeds 2 X moeten
doubleeren; B. zat toen in de 2e klas, had 1 X gedoubleerd. Doordat het gezin
zoo groot was, werden zij veel aan hun lot overgelaten, zwierven tot middernacht
op straat, snuffelden overal of er iets van hun gading was. In moeilijke dagen wer-
den zij uitgestuurd om te bedelen en traden hierbij steeds onbeschaamder en bal-
dadiger op en begonnen reeds op hun 7de jaar gereedschap te stelen uit de jassen
van bouwvakarbeiders e.d. Eenmaal braken zij in bij de buren. Omwonenden zei-
den, dat ze kunnen liegen „of het gedrukt staatquot;. Op 9-jarigen leeftijd stalen zij
een portemonnaie uit een jaszak. Voor het geld kochten zij een occarino, twee
pistooltjes en een telraam en gaven hun vriendjes cadeaux. Daarop werden zij door
den kinderrechter ter beschikking gesteld van de Regeering. Zij kwamen hierna in
het Observatiehuis te Amsterdam, waarvan wij uit de rapporten overnemen:
A., de oudste, ,,maakte hier al een zeer ongunstigen indruk.quot; Hij paste zich slecht
aan, kon niet wennen aan orde en regel, was gewoonlijk onwillig en dwars, trachtte
veelal op slinksche wijze het werk te ontduiken, de eene maal had hij het vergeten,
een andere keer verkeerd begrepen. Hij was brutaal, koppig, ongezeggelijk, on-
handelbaar, woelig, onverschillig en lui; hij werkte niet, omdat hij het eenvoudig
vertikte. Op de slöjdzaal werkte hij langzaam en slecht, lette vrijwel nooit op, als
hem iets werd uitgelegd, werd heel gemakkelijk afgeleid; voortdurende aanmoedi-
ging en aansporing hadden weinig of geen uitwerking. Hij was ook traag van
begrip, moeilijkheden kon hij niet overwinnen. Hij had geen zorg voor het gereed-
schap, ging liever wat vernielen. Soms was hij gesloten, met een nijdigen korzeligen
trek op het gezicht, een andere maal weer kwam hij, brutaal, in verzet. Hij kon
met bijna geen enkelen jongen overweg, het was altijd ruzie zoeken, sarren, schelden,
stiekum plagen en gemeene streekjes uithalen. Op de speelplaats was hij niet te
handhaven: zijn liefste bezigheden waren met steenen gooien, de boel in de war
sturen, zelfs dieren moest hij plagen. Ook was hij leugenachtig, diefachtig en een
liefhebber van ruwe taal.
Zoo langzamerhand ging hij zich althans eenigszins wennen aan orde en regel
en kwam niet meer openlijk in verzet, nadat hij herhaaldelijk gestraft was. Hij leerde
weliswaar zijn scheldpartijen tegen de opvoeders inslikken, maar innerlijk ver-
wenschte hij ze niet minder.
Aan toekomst of verleden dacht hij weinig, indrukken hadden korte nawerking.
Zijn leerverstand is vrij goed (schoolkennis van het 2dc leerjaar), zijn achterstand
in schoolontwikkeling is voor een groot deel veroorzaakt door onwil. Intellectquotient
8 6
In het Rijksopvoedingsgesticht waar hij nu geplaatst werd, wordt hij geheel als
boven gekenschetst.
B. de jongste broeder. Het rapport van het Observatiehuis vermeldt: Een dwin-
gerig ventje, dat altijd wat te zeuren had. Hij was erg vreesachtig, begon na een
standje te huilen zonder ophouden. Hij maakte zoo min mogelijk schoolwerk, speelde
weinig en zat het liefst met zijn handen over elkaar. Op de slöjdafdeeling was hij
zeer ontevreden, ongevoelig voor aansporing, lui, brutaal en koppig. Bij het werk
was hij altijd onoplettend, werd spoedig afgeleid, en was ook traag van begrip,
leverde daardoor slordig werk af. Hij paste zich slecht aan, overtrad meermalen de
gestichtsregels, was de meest ongezeggelijke en onverbeterlijke jongen uit de groep,
een koppige, brutale jongen die weinig toegankelijk is voor een vriendelijk aanmoe-
digend woord en evenmin voor streng aanpakken en straf. Hij had met zijn mede-
verpleegden voortdurend conflicten, sarde en plaagde ze, schold ze uit en bracht
alles van hen aan bij den leider. Met spel kon hij niet meedoen, daar hij dan alles
in de war schopte. Ook met zijn broer had hij voortdurend oneenigheid. Zijn humeur
is verre van aangenaam, altijd was hij ontevreden, voelde zich tekort gedaan. Een
vrijwel onhandelbare jongen, niet open, geniepig, stiekum, loog en bedroog als hij
de kans schoon zag, wierp altijd de schuld op een anderen jongen. De onderwijzer
noemde hem „een compacte, donkere massa, waarin men niet kan doordringen, een
jongen voor wien alle kinderlijke blijdschap is uitgesloten. Hij staat vijandig tegenover
alles en iedereen.quot; Langzamerhand kwam er een kleine verbetering, doordat hij
niet zoo koppig meer was en wat meer handelbaar werd. Zijn leerverstand is van
het 2de a 3de leerjaar. Intellectpeiling 9/10. Aandachtsconcentratie, combinatievermo-
gen en weergeven van indrukken slecht. Gevoelig is hij niet. Indrukken hebben een
korte nawerking. Een primaire, niet-emotioneele en niet-actieve jongen. Hij weet
zich moeilijk tot één ding te bepalen, brengt niets tot stand. Hij werd overgeplaatst
naar een Rijksopvoedingsgesticht, alwaar hij als boven beschreven wordt; de psy-
chiater noteert aldaar: „geheel als A. maar ietwat betere uitgave, toch ook geeste-
lijk debiel en een psychopathisch karakter.quot;
In het R.O.G. bezocht ik hen voor het tweelingsonderzoek.
Haarkleur: blondbnain, gelijk; haarkruin: A. met uurwerk, B. tegen uurwerk; kleur
van de oogen: lichtblauw, gelijk; huidkleur: bleek, vaal, gelijk, A. litteeken van
appendectomie(?); physionomie; groote gelijkenis, het personeel had den eersten
tijd moeite hen te onderscheiden, beiden „wipneusquot;, mongolenstand van dc oogleden,
naar voren komende dikke lippen.
Schedelmaten, bandmaten: omvang
oor^oorlijn
passermaten schedellengte
schedelbreedte
kleinste voorhoofdsbreedte
onderkaakhoeksbreedte
physiognomische gezichtshoogte
morphologische gezichtshoogte
lichaamslengte
lichaamsgewicht
Bloedgroep: beiden groep A.
3.nbsp;-1. 3. 3. 3. 3. 3. 3. 3. 3.
Dactylogramnbsp;A.----
4.nbsp;3. 4. 4. 4. 4. 9. 4. 4. 4.
dus 8 van de 10 vingerparen van gelijk hoofdtype.
A. |
B. |
53.1 |
53.1 |
34.0 |
35.0 |
17.0 |
16.9 |
13.7 |
14.2 |
9.7 |
9.9 |
9.1 |
9:3 |
10.6 |
10.4 |
15.8 |
15.9 |
137.6 |
140.8 |
38 K.G. |
39.5 |
De broeders V. Geboren 1873.
Delicten. A. V. I. In 1917 veroordeeld wegens verboden vervoer, II. in 1917 idem.
III. 1917 wegens mishandeling, IV. 1917 verboden vervoer. V. idem, VI idem. VII.
1921 wegens landlooperij veroordeeld tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting voor
den tijd van 1 jaar 3 maanden, VIII. 1922 wegens landlooperij plaatsing in een
R.W.I. voor 2 jaar en 7 maanden, IX. 1929 wegens landlooperij plaatsing in een
R.W.I. voor 4 maanden, X. 1930 wegens landlooperij plaatsing in R.W.I. voor
3 jaren.
Delicten. B. V. I. in 1893 veroordeeld wegens mishandehng tot 15 dagen gevange-
nisstraf, II. 1897 idem, 1 maand gevangenisstraf, III. 1927 wegens bedelarij plaatsing in
een R.W.I. voor den tijd van 6 maanden, IV. 1930 wegens landlooperij veroordeeld
tot plaatsing in een R.W.I. voor den tijd van 3 jaren.
Vergelijkend onderzoek: De broeders vertoonen groote onderlinge gelijkenis; het
personeel kan ze nog steeds niet goed onderscheiden; hun vader kon dat destijds
evenmin en twijfelde altijd of ze nog wel de juiste namen droegen. Onder hun broers
en zusters is nog een tweeling (ongelijk geslacht), een zuster is linkshandig. B., de
jongste, is rechtshändig, A., de oudste, is linkshandig. Beiden zijn drankzuchtig. Re-
classeering is telkens weer mislukt, maar in het gesticht is hun gedrag goed en zij
werken flink. Beiden trouwden op 24-jarigen leeftijd, maar hebben al jaren geleden
hun groote gezinnen in den steek gelaten — B. zegt dit gedaan te hebben omdat
zijn vrouw de kinderen voortrok boven hem — A. zegt dat zijn vrouw hem met de
inkwartiering in den mobihsatietijd ontrouw was. Ze deelen mede, nooit met de
politie in aanraking geweest te zijn. De directeur meent dat dit niet een leugen is,
want telkens weer merkt hij dat zijn verpleegden dit eenvoudig vergeten zijn. Beiden
zijn links doof (fluisterstem ad concham niet verstaan), rechts hooren ze goed; zij
draaien tijdens het onderhoud beiden het rechteroor naar mij toe. B. is 7 jaar geleden
rechts voor een liesbreuk geopereerd. A. heeft nu rechts een hydrocele (aetiologisch
verband tusschen hernia indirecta en hydrocele).
Oogkleur: lichtblauw met gele peripupillaire zóne (Salier S 2),
Haarkleur: zwart met grijze partijen, grove golven.
Haarsoort: borstelige lange snor, haarkruin bij den rechtshändigen B. met het uur-
werk mee, bij den linkshändigen A. tegen den zin van de wijzers van het uurwerk.
Physionomie: grove, gekromde neus; sterk uitgesproken nasolabiaalplooien, lateraal
hiervan merkwaardige driehoekige kuilen, slappe mond.
lichaamslengtenbsp;144.0nbsp;144.4
grootste schedellengtenbsp;18.3nbsp;18.5
grootste schedelbreedtenbsp;14.9nbsp;15.2
kleinste voorhoofdsbreedtenbsp;9.9nbsp;9.9
jukbooghoogtenbsp;13.3nbsp;13.4
onderkaakhoeksbreedtcnbsp;10.2nbsp;10.6
physionomische gezichtshoogtenbsp;19.4nbsp;19.5
morphologische gezichtshoogtenbsp;13.8nbsp;14.4
Bloedgroep: beiden groep B.
3.nbsp;1. 3. 8. 3. 3. 3. 3. 8a. 3.
Dactylogram: B.---A...........- ............
4.nbsp;1. 2. 8a. 4. 5. 1. 4. 8. 4
dus 5 vingerparen van gelijk hoofdtype.
De zusters W. Geboren 1907.
Delict! Begin 1930 werden beide zusters door de Arrondissements-Rechtbank tot
i maanden gevangenisstraf veroordeeld wegens een groot aantal warenhuisdiefstal-
len en daarna als buitenlandschen uit het land gezet. Een half jaar na ontslag uit
üe gevangenis werd de eene (in een andere stad) wederom wegens een groot aantal
diefstallen in „de Bijenkorfquot;, veroordeeld tot 2 maanden.
Bij hun eerste proces gaven verscheidene mevrouwen de meest eervolle getuig-
schriften over haar als dienstbode. De gevangenisdirecteur deelde ons mede, dat de
zusters veel op elkaar geleken, maar men kende ze toch wel uit elkaar. Wij konden
haar niet meer bereiken, zoodat hier de één-eiigheid niet geheel is komen vast te
staan.
De broeders X. Geboren 1895.
Delicten van A. in 1928 wegens diefstal tot een maand gevangenisstraf, in 1930
wegens afpersing door bedreiging tot 1 jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Delicten van B. in 1919 wegens 2 diefstallen respectievelijk veroordeeld tot 1 jaar
en \l/2 jaar gevangenisstraf.
De vader dronk nogal, maar verdiende goed, zoodat ze als kinderen alles kregen
wat ze graag wilden. Op school waren zij niet van de vlugsten. Beiden hadden
meermalen verhoudingen vóór hun huwelijk en moesten beiden trouwen wegens
graviditeit van de vrouw. De karakters zijn driftig, opvliegend, ze laten zich mak-
kelijk tot iets overhalen, daaraan wijt A. ook de delicten; zoowel bij de diefstallen
als de chantage waren zij gewoonlijk werktuig van anderen.
B. is wat kalmer dan A. De tweelingen gelijken zeer veel op elkaar, zelfs dc
vrouwen verwarden hen, de kleur van haar en oogen is gelijk. De vrouw van B.
weet niets van zijn gevangenisstraf, daarom hebben wij op verzoek van A., hem
niet bezocht. Hierdoor is dc cén-eiigheid niet geheel komen vast te staan.
casuistiek van twee-eiige tweelingen.
De volgende reeks twee-eiige tweelingen is alleen bedoeld als controle op de
één-eiige en wordt daarom slechts kort genoemd.
Psychiatrisch-Neurologische Kliniek Utrecht, No. 13841. Een 36-jarige patiente
lijdt aan hysterie. Haar tweelingzuster wordt sedert 8 jaar met hebephrenie in een
krankzinnigengesticht verpleegd. Er bestaat geen onderlinge gelijkenis; de oogkleur
is verschillend.
P.N. Kliniek Utrecht, No. 13327. 27-jarige lijderes aan „Kalte Melancholiequot;. Zij
vertoont geen gelijkenis met haar gezonde — tweelingzuster. Blijkens het ge-
boorteverslag van de Verloskundige Polikliniek zijn zij twee-eiig.
P.N.K.U. Polikliniek, No. 19825. Een 10-jarige epilepticus. Het weinig op hem
gelijkende tweelingbroertje is gezond.
P.N.K.U. PoUklïnick, No. 12706. Een 8-jarige lijderes aan post-encephalitische
hemiathetose heeft een gezond tweelingzusje. Zij vertoonen groote gelijkenis, maar
zijn blijkens de ongelijke bloedgroep, twee-eiig.
Willem Arntz Hoeve, No. 4914. Een 23-jarige patiente met degeneratiepsychose.
De tweelingzuster vertoont hoegenaamd geen gelijkenis met haar en is gezond.
Willem Arntz; Huis, No. 3463. Een 29-jarige lijderes aan hallucinatorische para-
noia, heeft een tweelingbroer, die gezond is, ofschoon nerveus.
WiUem Arntz Hoeve, No. 4761. Een 30-jarige lijderes met imbecillitas en ge-
hoorshallucinaties, heeft een gezonde tweelingbroeder.
Santpoort, No. 13124. Een 41-jarige patient met débilitas en dementia praecox.
Zijn zuster is nerveus, geëxalteerd, volgens de familie.
Santpoort, No. 13356. Een 71-jarige lijderes aan dementia praecox, wier tweeling-
broer gezond is.
Santpoort, No, 16080. Een 16-jarige postencephalitische psychopathe, wier twee-
lingzusje gezond is en niet op haar lijkt.
Santpoort, No. 15454. 33-jarige patiente met schizophrénie, wier beide drieling-
zusters onderling veel op elkaar gelijken, maar niet op patiente. Deze zusters zijn
gezond.
Maasoord, No, 1717. Een 50-jarige vrouw met imbecillitas en diabetes. Haar
tweelingzuster is gezond, vertoont geen gelijkenis, heeftquot; een andere kleur van oogen
en haar.
Voorgecst, No. 4628. Lijderes aan postencephalitische idiotie. Een drielingzusje
is jong gestorven, een drielingbroer kon op school moeilijk mee, maar is een goed
vakman.
Patiente S. tc Leiden, geboren 29.10.'25, uit een 9de zwangerschap, lijdt aan
mongoloïde idiotie. Haar tweelingbroeder is gezond (mededeeling van Dr. Querido),
St. Joris, Delft, No. 5955. Een 27-jarige vrouw met .dementia praecox. Haar twee-
lingbroer is gezond.nbsp;d inbsp;l •■
St. Joris, Delft, No. 6459. Een 30-jarige vrouw met „Sensitive Beziehungswahn ,
wier tweelingbroer gezond is.
St. Servatius tc Venray. Een 7-jarige mongoolsche idioot, geboren in 3de zwanger-
-ocr page 109-schap, wiens tweelingbroer gezond is. De vroedvrouw deelt mede, dat deze tweeling
twee-eiig is.nbsp;, i . u ■
St. Anna, Venray, No. 2486. Een 42-jarige patiente met paranoide schizophrenie.
Haar tweelingzuster is normaal, Hchamelijk wat grooter, over gelijkenis geen ver-
dere mededeelingen.
St. Anna, Venray, No. 2752. Een 39-jarige katatonica, opgenomen in 1928, wier
tweelingbroer toen gezond was.
crimineele twee-eiige tweelingen.
Tuchtschool tc N, 14-jarige broeders. De tweelingbroer is niet veroordeeld. Er is
zeer weinig onderlinge gelijkenis.nbsp;, ,. . •
Tuchtschool tc M. 18.jarig meisje, dat zeer debiel is. Haar tweelingzuster is
niet veroordeeld. Onderlinge gelijkenis is niet zeer groot.
Rijksinrichting te H. 19.jarige broeders, waarvan de een veroordeeld is wegens
openbare dronkenschap. De broeder vertoont weinig gelijkenis, is nooit met de
justitie in aanraking geweest.nbsp;,, ^nbsp;• . t
Strafacvanaenis te L. 24-jarige man, veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf wegens
zware mishandeling, den dood tengevolge hebbend. Broer nimmer gevangenisstraf,
wel procesverbaal wegens burengerucht; gelijkenis met groot.
Strafgevangenis te G. 28-jarige man, veroordeeld wegens verduistering in dienst-
betrekking. Broer heeft geen gevangenisstraf ondergaan. Zij gelijken met op elkaar.
Aan de hand van de tweeHngen uit de casuistiek kunnen wij nu af-
wegen de erfelijkheids- en miheu-invloeden bij elk der besproken aan-
doeningen.
Schizophrenie vinden wij de paren F.I.J.L.Q.T., concordant.
Praepsychotisch waren de broeders I. debiel, zoodat aanvankelijk
idiotie gediagnosticeerd werd; de broeders L. waren affectstijf; de zus-
ters F. maakten meermalen „droomtoestandenquot; door, die voor hysterie
werden aangezien.
Het begin van de psychose valt bij de broeders I. gelijktijdig, bij
de broeders J. met 2 jaar tusschenruimte, bij de broeders L. eveneens
met 2 jaar tusschenruimte, bij de broeders Q. ongeveer met 3 jaar
tusschenruimte. Bij de broeders J. is het begin zeer acuut. De zusters
T. hebben al jong „Schübequot; doorgemaakt. De tijdstippen van de eerste
interneering verschillen hier niet minder dan 7 jaren, voor welk tijds-
verschil de zwangerschappen van de eerst-geïnterneerde zuster ver-
antwoordelijk gesteld moeten worden. Hier zien wij gedemonstreerd
den invloed van de zwangerschap op de beginnende schizophrenie.
Remissies treden op bij de paren J., L., Q., T.; zij ontbreken bij de
broeders I. Bij de zusters F., en vooral bij de broeders Q. is het aantal
„Schübequot; groot.
Hallucinaties vertoonen alle paren, behalve de zusters F. Bij de
broeders Q. treden zij sterk op den voorgrond.
De inhoud der waanideeën is bij de zusters F. gelijkvormig; beiden
meenen venerisch geïnfecteerd te zijn; beiden wanen zich door een
complot bedreigd. De broeders I. debuteeren met vage waanideeën:
de een waant zich soldaat; de ander inspecteur van politie. Bij dc
broeders J. begint de psychose met zelfbeschuldigingen, bij de broe-
ders L. met vermeende achteruitzetting door de respectieve patroons.
Later meent de eene broeder een meisje te moeten worden, dan weer
de Christus te zijn. ^Uitgesproken waanideeën ontbreken bij de broe-
ders Q. en bij de zusters T.
Wat den vorm van schizophrenie betreft, zien wij bij de zusters F.
-ocr page 111-een zeec gelijkvormige paranoide psychose, een milde vorm, die bei-
den vermoedelijk behoeden zal voor definitieve interneering. Behalve
hun diffuus waansysteem, vertoonen zij overigens geen symptomen
van Schizophrenie.
De zusters F., 39 jaar, meenen beiden venerisch geïnfecteerd te
zijn, de eene luetisch, de andere gonorrhoisch. De eerste meent, dat de
politie tegen haar complotteert, de andere ziet overal het ageeren van
haar vroegeren echtgenoot. Beiden meenen dat een neefje eveneens ge-
slachtsziek is; de eene omdat hij voor phimosis geopereerd is; de
andere omdat hij stottert. Zeer interessant in dit geval is, dat inductie
uitgesloten kan worden: de zusters waren 8 jaar lang in onmin door
het huwelijk van de eene en sedert de ontbinding van dit huwelijk zijn
zij weliswaar weer verzoend, maar zien elkaar zeer zelden en de vroe-
gere sympathie is er niet meer. Ook lachen zij om eikaars klachten:
,,ja, zij verbeeldt zich dat ze lues heeft, neen, mijn gonorrhoe, die staat
vast.quot; Ze zijn zeer mededeelzaam, niet autistisch, het tegendeel van
apathisch of affectstijf. De persoonlijkheid is intact.
Den dementen vorm van Schizophrenie vinden wij bij de broeders I.
De broeders /. zijn 42-jarige schizophrenen in een laat stadium:
hallucinaties, ,,zerfahrenquot;,, stereotypieën, gemaniereerd, lichte kata-
lepsie, geen waandenkbeelden, impulsieve woedeuitbarstingen, waar-
bij zij een enorme kracht ontwikkelen. Als kinderen waren zij zeer
achterlijk. Met ± 18 jaar meende J., dat iemand onder zijn bed zat en
wierp alle beddegoed uit het raam; A. dacht in dien tijd, dat hij in
dienst moest als soldaat en ging 's nachts in het plantsoen zitten.
25 jaar oud, werden zij gelijktijdig in gestichtsverpleging opgenomen.
Bij hun opname waren zij kinderachtig in hun optreden, beiden uitten
vluchtige waandenkbeelden, J. waande zich inspecteur van politie, A.
dacht dat hij soldäat was en nam dikwijls een militaire houding aan.
Zij legden een gebrekkig oordeel aan den dag, waren af en toe sto-
rend door ongemotiveerde driftbuien, waren echter anderzijds weer
makkelijk te beïnvloeden en te leiden. Bij opneming werd idiotie ge-
diagnosticeerd, later bleek Schizophrenie te bestaan, hetgeen intusschen
ook weer een overeenkomst is.
Den katatonen vorm vinden wij bij de broeders J., L. en Q.
De broeders }., 38 jaar oud, beginnen met zelfbeschuldigingen, H.
op het 24ste jaar, F. op het 26ste jaar. H. zeide, dat hij voortaan geen
kwaad meer zou doen, F. meende dat de oorlog en alle maatschap-
pelijke ellende aan hem te wijten waren. Bij beiden verdwijnen deze
v.'aandenkbeelden snel, waarna zeer spoedig de persoonlijkheid ver-
loren gaat. H. komt stuporeus binnen. F. vertoont bij binnenkomst meer
bewegingsdrang. Na Ij/^ jaar verpleging worden beiden in een remis-
sie ontslagen. Bij hernieuwde opname is reeds spoedig geen gesprek
meer met hen te voeren, zij antwoorden met een onnoozel lachje, ver-
toonen gelijke stereotypieën, wegslaan van de beenen, knikken met
het hoofd.
De broeders L., 34 jaar. Praepsychotisch zijn zij affectstij f, laconiek,
weinig levenslustig. Met 18 jaar worden zij afgekeurd voor den dienst-
plicht wegens psychisch lijden.
Bij Kees begint de psychose in 1915, hij meent dat zijn chef hem
met verwijtende oogen aankijkt, omdat er op kantoor niets te doen is
met den slappen tijd, neemt dan ontslag, klaagt, dat hij zenuwziek
wordt, koopt sanatogen, biogen, broom, meent een „waterkopquot; te heb-
ben. Hij gaat Mei 1915 naar een herstellingsoord. Hij komt Decem-
ber 1915 goed terug, wordt klerk tot Maart 1919; krijgt hier huil-
buien, gaat steeds langs het water loopen, maar durft er niet in te
springen. In December 1919 meent hij een meisje te moeten worden,
later „zeggen zequot;, dat hij Christus is. December 1919 springt hij in
het water en wordt opgenomen.
Koos. Medio 1917 zegt een zoon van zijn patroon (een ander kan-
toor) eens ,,stommelingquot; tegen hem. Dit woord herhaalt hij dagen-
lang, wil niet meer naar kantoor, gaat klagen over congesties, druk op
het hoofd, vermoeidheid, slechte ontlasting, koopt voortdurend aloë.
Hij loopt de kamer uit, als er gebeld wordt. De zoon van den patroon
maakt excuses en betaalt de verpleging in een sanatorium. December
1917. In Februari 1918 komt hij weer thuis, eerst verbeterd; hij vraagt
daarna voortdurend' om morphine; wegens suicidegevaar wordt hij
opgenomen in een gesticht.
In de voorgeschiedenis is dus veel overeenkomst. Daarna comple-
teert zich een gelijkvormig katatoon syndroom: zij zijn autistisch, apa-
thisch, inactief, negativistisch, incontinent, vertoonen soms heftige drift-
buien, zijn als regel traag en loom, gemaniereerd: beiden drukken de
kin tegen de borst of loopen rond met denzelfden slungeligen gang,
geven verveeld een paraloog antwoord.
De broeders Q.. Hebephrenie met katatone bijmengsels. B. is op
zijn 16de jaar een tijdlang apathisch, op zijn 18de jaar wederom,
treedt dan in dienst in den oorlog als Duitsch soldaat. Na den oor-
log, nog in dienst, klaagt hij dat iets hem remt, hij begint op zijn 19de
jaar te hallucineeren en wordt op zijn 21ste jaar geïnterneerd. L.
wordt in den oorlog in het lazaret voor empyeem geopereerd, krijgt
scarlatina en blijft 6 maanden mutistisch en apathisch, daarna 5 jaren
lang enkele weken per jaar wat gedeprimeerd. Met 25 jaar wordt hij
geïnterneerd. Beiden doorloopen dan een reeks gestichten en klinie-
ken door hun herhaalde ,,Schübequot;. Als L. door zijn empyeem sterft, is
hij nog niet volmaakt ontoegankelijk zooals B.; dan is bij dezen reeds
alle gevoelsleven gebluscht. Hier is dus een gelijkvormige psychose,
echter met tijdsverschil. De oorzaak van dit tijdsverschil kan men mis-
schien zoeken in het chronische empyeem van L.
Bij de broeders P.. die beiden herhaaldelijk suicidepogingen doen, is
ook aan katatonie te denken, ofschoon wij liever diagnosticeeren: psy-
chopathische reactie bij een schizoiden debiel.
De zusters T.. 42 jaar oud, hebben den hebephrenen vorm. Op haar
21ste jaar schrijft de huisarts in de krankzinnigenverklaring van Alida,
dat de zusters hem 5 a 6 jaar bekend zijn. „Beiden hebben reeds meer-
malen dergelijke toestanden doorgemaakt.quot; Alida is op haar 16e jaar en
20e jaar in het ziekenhuis verpleegd wegens onrust, wartaal en halluci-
naties. Zij komt dan in het gesticht, waar ,,hysterische droomtoestan-
denquot; gediagnosticeerd wordt; blijkbaar is de hebephrenie nog niet
duidelijk. Daarna laten de ouders haar trouwen in de hoop dat het
huwelijk haar zal genezen. Zij krijgt een kind en wordt, 25 jaar oud,
wederom opgenomen. Na jaar ontslagen, wordt zij weer zwanger
en krijgt, 28 jaar oud, in het kraambed een Schub, waarna zij het ge-
sticht niet meer verlaat.
De andere zuster Anna wordt eerst op 35-jarigen leeftijd opge-
nomen, zij maakt eveneens twee remissies door, totdat op 37-jarigen
leeftijd ook achter haar, de gestichtsdeuren voor immer zich sluiten.
Dan, in weinige jaren vertoont zij hetzelfde beeld van autisme, hallu-
cinaties, barokke handelingen, impulsiviteit.
In buien waren zij herhaaldelijk gelijkertijd verward, onrustig en
agressief, ofschoon zij elkander niet zagen. Dit geval leert vooral de
invloed van het kraambed. Het is bekend, dat het kraambed de schizo-
phrenie kan ,.auslösenquot;. Hier verkrijgt deze ervaring een exacte fun-
deering. De ouders lieten Alida trouwen in de hoop dat het huwe-
lijk haar zou genezen in werkelijkheid brachten zij haar 9 jaar
te vroeg het gesticht binnen.
Conclusie: de schizophreniën zijn. ook in tal van symptomen,
erfelijk bepaald. Uitwendige invloeden spelen vrijwel geen rol, be-
halve misschien de zwangerschap. Bedenkt men, dat 80 % van alle
gestichtsbewoners schizophrenen zijn. dan blijkt, dat zeker voor het
overgroote aantal van de krankzinnigen, uitwendige momenten van
geen beteekenis geweest zijn. Aan de ondervormen en syndromen moet
een genetische zelfstandigheid worden toegekend.
De Manisch-depressieve krankzinnigheid vinden wij concordant bij
de broeders M. en de zusters O.
De broeders M., 22 jaar, werden 1 jaar na elkaar resp. 16 en 17
jaar oud, elk 7 maanden in een gesticht verpleegd, in een maniacalen
toestand met aaneenrijgen van klankassociaties, gedachtenvlucht, be-
wegingsdrang. Kortdurende drukke tijdperken wisselden af met rus-
tige perioden, waarin de patienten goed toegankelijk waren.
Het begon bij M. met angst, de deuren moesten gesloten blijven, hij
verdroeg geen geluid, en zei: „maak me maar doodquot;, kreeg hoofdpijn
en braken. Daarna ging hij de straat op met zijn strooien hoed. terwijl
het Maart was, speelde verkeersagent, liet de bus stoppen, wilde een
rijwielzaak beginnen.
J. werd 6 weken na het ontslag uit de roodvonkbarak psychotisch
onder spreekdrang, vond het werk te min, wilde met den Directeur
van Gemeentewerken naar Zwitserland, bemoeide zich met alles,
sleepte alles in huis door elkaar, kreeg daarna huilbuien en hoofdpijn.
Bij psychotechnisch onderzoek zijn beiden beneden peil; M. is over
het geheel minder dan J. Hun psychose hoort onder de manisch-
depressieve krankzinnigheid, door den maniacalen toestand loopt ook
de depressieve component.
De zusters 0„ geboren 1882. worden op hun 18e jaar plotseling
een week na elkaar en zonder elkaar gezien te hebben, psychotisch —
A. zelfs zonder iets van de psychose van C. te weten. Zij worden
19 dagen na elkaar in verschillende gestichten opgenomen. Hier ver-
toonen zijn een maniacalen opwindingstoestand. Na eenige weken ver-
andert het beeld — zij liggen in Stupor sprakeloos en bewegingloos voor
zich uit te staren. Precies 69 dagen na opname wordt in beide ziekte-
geschiedenissen (van verschillende gestichten!) genoteerd, dat de toe-
stand zich ten goede keert. En na 5 maanden wordt bij beiden geno-
teerd. dat de toestand gunstig is. maar patiente nog iets kinderachtigs
houdt. Een dag na elkaar vertrekken zij met verlof naar huis.
Later maakt C„ 26 jaar oud. nog eens zoo'n toestand door. die
maand duurt en op haar 30ste jaar een meer depressieve phase. A.
wordt op haar 24ste jaar nog eens geïnterneerd gedurende maand.
Conclusie: de manisch-depressieve krankzinnigheid heeft al even-
zeer een geringe manifestatiebreedte. Paratypische momenten kunnen
niet aangewezen worden. Het geval van de zusters O. bevestigt de
opvatting van Lange, dat manie en melancholie genetisch niet geschei-
den mogen worden, zooals door sommige schrijvers weer noodig ge-
acht wordt.
Idiotie vinden wij concordant bij de broeders H. en S. en bij de
zusters R.
De broeders H. zijn 10-jarige idiootjes met hypothyreoidisme, die
uiterlijk in het geheel niet een zoo laag intellect doen vermoeden. Op
li^-jarigen leeftijd anaemie: bij G. 20 % haemoglobine, bij J. 28 %.
Met 7 jaar komen zij weer in behandeling wegens achterlijkheid. De
lever is bij beiden 2 vingerbreed onder den ribbeboog palpabel. Beiden
vertoonen een geringen rozenkrans en een lichte sulcus Harrisonii. Het
voorhoofd reikt bij beiden dreigend over de oogen heen (hypothy-
reoidisme). Sahli bij G. 60 %, bij J. 54 %. Bij opname hebben beiden
dezelfde week temperatuursverhooging. Na een verblijf van 7 weken
is met Sol. Leras het haemoglobinegehalte bij beiden gestegen, bij G.
tot 71 %, bij J. tot 74 %. Na 4 maanden gebruik van thyreoid worden
beiden 's nachts onrustig, zoodat de doseering verminderd moet wor-
den.
De broeders S. Laagstaande idioten met schreeuwbuien en 's avonds
urenlange lachbuien. Zij zijn zeer versatiel en erethisch; onanie sedert
eerste levensjaar. Beiden hebben een asymmetrisch gelaat en men
moest deze jongens längeren tijd geobserveerd hebben, voor men ze
uit elkaar kon kennen. Resp. 6 en 7 jaar oud, krijgen G. en A. een
chronische enteritis. G. succombeert 8 jaar oud; bij de obductie wordt
tuberculosis peritonei et tractus intestinorum gevonden. A. geneest,
maar succombeert, 25 jaar oud, aan bronchopneumonie.
De zusters R. Als één-eiige tweelingen in de kliniek geboren, ].
de oudste, 3 pond I ons; S. de jongste, 5 pond 3 ons, krijgen al spoedig
na de geboorte stuipen, J. 62 dagen oud, S. 67 dagen oud, tonisch be-
ginnend, clonisch eindigend, zij braken en hebben groene luiers. Beider
lever reikt een vinger onder den ribbeboog, is niet vergroot, beider milt
1 vinger onder den ribbeboog palpabel, hard. Oogfundus: grauwe papil-
len, scherp begrensd met dunne vaten, primaire papilatrophie, gespik-
kelde fundus, vermoedelijk Chorioiditis diffusa. Dit beeld vertoonen
beide tweelingen. Wassermann der ouders negatief. jaar oud,
beiden dikke tong uit den mond.
2 jaar: S. vertoont nystagmus, schijnt blind. J. is niet blind. Opge-
nomen in zwakzinnigengesticht S. jaar, J. 5 jaar. Hier wordt van
beiden genoteerd; zeer sterk gepigmenteerde huid, sterke beharing op
7«.
-ocr page 116-armen en beenen, microcephaal, bleeke slijmvliezen, S. is blind, een
diepe idioot met gilbuien, bij iedere aanraking luid gillen, overlijdt
6 jaar oud aan bronchopneumonie. J. is erg negativistisch en angstig,
huilt bij elk onverwacht gebaar, spreekt niet en is onzindelijk, over-
lijdt aan Otitis media, eveneens 6 jaar oud.
Obductie van S.: lever bruin, troebel, slap; milt groot, inhoud ver-
vloeid.
Conclusie: Mede met het oog op de litteratuur kan men zeggen, dat
de idiotie idiotypisch bepaald is, ook in haar verschillende vormen en
dat exogene momenten zooals alkohol en syphilis weinig of geen rol
spelen.
Epilepsie vinden wij concordant bij de broeders C. en de zusters K.,
discordant bij de zusters G. De eerste aanval is ongeveer gelijktijdig
bij de broeders C.. bij de zusters K. is een tusschenruimte van 10 jaren.
De broeders C., 2-jarige jongens, zijn beiden epileptici. Het eerste
toeval van W. met 1 jaar en 5 maanden; van E. met 1 jaar en 8
maanden. Sedert kreeg W. 6 toevallen, E. 3 toevallen. Ze zijn
kwaadaardiger geworden sedert de toevallen, vooral W. Volgens
de moeder spreken zij onderling een taal, die zij niet begrijpt, wel
begrijpt zij ze, wanneer ze haar aanspreken.
De zusters K., 33 jaar, lijden aan epilepsie. Bij G. had het eerste
insult plaats op haar 9de jaar, zij vertoont nu een' compleet beeld
van epileptische karakterdegeneratie en dementie. Bij J, eerste insult
op het 19e jaar, 13 dagen na de eerste partus; ik kon bij haar, ook
anamnestisch, geen epileptische karaktertrekken constateeren, of-
schoon die bij G. op haar 20ste jaar reeds uitgesproken waren. Het
aantal aanvallen van J. is ook zeer veel minder. Nu is G. linkshan-
dig, J. rechtshändig. Ook bij de jongens C. had de linkshandige meer
toevallen en was kwaadaardiger geworden. Over het verband tus-
schen linkshandigheid en epilepsie is, sedert Lombroso onder epileptici
10 % linkshändigen vond, veel geschreven. Latere auteurs vinden
zonder uitzondering zelfs hoogere cijfers (Martius, Stier, Redlich.
Steiner, Ganter).
Wanneer werkelijk iedere linkshandige de rechterhelft van een
tweeling is (zie hoofdstuk II) dan moet, waar de een-eiige tweelingen
de helften zijn van één lichaam, de rechtertweeling, dit is de links-
handige, minder-waardig zijn t.o.v. de linksche tweeling, omdat ook
de rechtsche cerebrumhelft van een normaal lichaam als minderwaar-
dig t.o.v. de linksche beschouwd wordt.
De zusters G., 5 jaar. Sedert 2 jaar heeft W. epileptische insulten.
Daarna is W. drukker geworden en minder flink dan J. J. heeft den
laatsten tijd voortdurend temperatuursverhooging. Merkwaardiger-
wijze blijkt J. op de Röntgenfoto een geheel bewolkt schedeldak te
bezitten zonder druksella. Daar W. belangrijk grooter is dan J. — zij
wogen bij de geboorte resp. 8 en 3 pond is het denkbaar, dat bij
J. nog epilepsie zal optreden, wanneer zij haar zuster zal hebben
„ingehaaldquot;. Deze overeenkomst met tijdsverschil bestond immers ook
bij de meisjes A. Het Röntgenbeeld van J. blijft onverklaard.
Conclusie: de epilepsie, ofschoon evenzeer idiotypisch bepaald, heeft
een wat grootere variatiebreedte.
Hysterie vinden wij concordant bij de zusters B. en N.
Van de zusters B. reageert de eerste op een verbroken verhouding,
met een uitzonderingstoestand, die haar in het gesticht brengt, de
andere komt wegens insulten, absences en tics in de kliniek. Beiden
geven bovendien psychasthene bezwaren aan, de eene heeft vloek-
dwang en wordt naar de zee getrokken om zich te suicideeren, de
andere heeft de obsessie, met de knieën aan electrische draden en
dwarsbalken te moeten gaan hangen. De gelijkenis tusschen de zusters
is zoo groot, dat zij op de gemeenschappelijke foto's zichzelf niet
meer kunnen aanwijzen, en dat de verloofde van R. nog onlangs met
S. heeft zitten praten in de meening, dat het R. was. Op de Röntgen-
foto van den schedel vertoonen beiden een knotsvormige sella. Er
bestaat veel karakterovereenkomst. Ze voeren geen samenspraak,
maar een §oort monoloog. Inductie is niet uit te sluiten. Het eenige
„karakterquot;-verschil is, dat S. verpleegster wil worden. R. niet, deze
was evenwel al jarenlang verloofd. Hier verrijst dus het sublimee-
ringsproces op een exacte basis, zooals bij de zusters A. het over-
compenseeringsproces.
De zusters N., 33 jaar, zijn reeds als kinderen jarenlang onder dok-
ters behandeling geweest „voor zenuwenquot;; J. voor „binnenkoortsenquot;,
N. voor ,,galquot;. J. heeft erg gestotterd, N. doet het ook wel als zij zich
zenuwachtig maakt. J. had een brok in de keel, dat niet doorgeslikt
kon worden, kreeg, als zij zich opwond, epileptiforme insulten, die bij
haar huwelijk genazen, maar nu haar man drinkt, weer optreden. Toen
deze echtgenoot na lange weifeling J. koos, raakte N. overspannen
en werd wegens nerveuze bezwaren een half jaar psychiatrisch be-
handeld. De een-eiigheid is bij de geboorte in de kliniek vastgesteld.
Conclusie: hysterie is aangeboren, de uitingen alleen kunnen aan-
-ocr page 118-merkelijk wisselen. De psychoanalytische mechanismen hebben niet
meer dan een pathoplastische beteekenis.
Psychasthenie vindt men concordant bij de zusters B: de eene heeft
vloekdwang en wordt naar de zee getrokken om zich te suicideeren,
de andere vertoont de obsessie, met de knieën aan dwarsbalken en
electrische draden te moeten hangen.
Smcide vinden wij pathologisch bij de broeders P., debiele en infan-
tiele broeders, die toch blijkbaar een groote mate van „Geltungs-
bedürfnisquot; bezaten, welke tot een soort „Verhältnisblödsinnquot; aanlei-
ding gaf. Toen de eene van betrekking moest veranderen, omdat de
vrouw van zijn kostbaas stierf, die altijd voor hem gezorgd had, en
hem de hand boven het hoofd hield, zag hij zoo tegen de verandering
op, dat hij zich suicideerde. Ook de andere trachtte eenige malen,
eveneens door ophangen, den dood te vinden, welke pogingen niet
slaagden. De tweede poging had plaats op zijn 43ste jaar, nadat zijn
patroon had medegedeeld, dat hij hem alleen in dienst wilde houden
tegen vergoeding van kost en inwoning. Daarna geraakte hij in een
stuporeusen toestand, die hem in de kliniek bracht. Zes jaar later werd
hij weer opgenomen in een dergelijken toestand, wederom na moei-
lijkheden met zijn patroon en kostbaas. Diagnose: psychopathische
reactie bij een debiel.
De katatone broeders L. werden beiden wegens suicideneiging in
gestichtsverpleging opgenomen.
Psychopathie bestaat concordant bij de broeders D. en U., en de
zusters A.
De zusters A. vertoonen beiden praemenstrueele psychopathische
ontstemmingen met suicideneiging en talrijke hypochondrische klach-
ten. Bij de eene zuster zijn deze eenige jaren eerder opgetreden dan
bij de andere, hetgeen weer samenhangt met het groote verschil in
geboortegewicht, omdat de zwaarste in alle ontwikkelingsdata voor
was bij de kleinere zuster. Uit het verloop blijkt dat onderlinge in-
ductie hier niet belangrijk kan zijn. Beiden vertoonen een mannelijk
beharingstype, een struma, waarvan de rechterhelft grooter is dan
de linker, een basaalmetabolisme dat resp. 7 en lYi % verlaagd is;
beiden waren als kind hoogblond, zijn zwart geworden-. Als eenig
karakterverschil wordt aangegeven, dat M. hoogmoediger is en zich
,,meer kleedtquot;. Dit is te beschouwen als een overcompensatie op haar
poliomyelitische difformiteit, waardoor zij niet mee kon, en zich altijd
de mindere is blijven voelen naast haar zuster, die zich ook al spoedig
verloofde.
De broeders D., 54 jaar, waren beiden potator, de eene, lVI., is als
marinier daardoor eenige malen gedegradeerd, de andere, H., wordt
tenslotte in een gesticht verpleegd met alkoholischen ijverzuchtswaan.
Toen M. als marinier naar Indië vertrok, wilde H. ook teekenen;
wellicht een zelfbeveiliging door discipline zoekend. De vader verbood
hem dit. Het zijn waarschijnlijk de tucht in het leger, en later zijn
krachtige vrouw, die M. gered hebben — anderzijds is de wilszwakke
en wispelturige vrouw van H. hem niet ten goede gekomen. De ge-
lijkenis is zoo groot, dat zij als jongens onopgemerkt elkaar aan de
fabriek konden vervangen.
Conclusie: Het geval van de broeders D. demonstreert, dat alkoho-
lisme weliswaar aangeboren kan zijn, maar demonstreert in den ge-
dementeerden broeder ook de schade door den alkohol zelf toege-
bracht.
Criminaliteit vinden wij bij de broeders U., bij de broeders V., bij
de zusters W. en de broeders X.
De broeders U., 13 jaar oud, waren al op jeugdigen leeftijd echte
straatjongens, die tot middernacht op straat zwierven, onbeschaamd
en baldadig optraden en reeds op hun 7de jaar bij de politie bekend
waren wegens herhaalde kleine diefstallen. Tenslotte werden zij op
9-jarigen leeftijd door den kinderrechter ter beschikking gesteld van
de Regeering en in een Rijksopvoedingsgesticht geplaatst. In het
Observatiehuis maken zij een hoogst ongunstigen indruk; zij passen
zich slecht aan, houden zich niet aan orde en regel, zijn onwillig,
dwars, koppig, brutaal, ongezeggelijk, onhandelbaar. Veelal weigeren
zij eenvoudig te werken. Weliswaar zijn zij licht debiel, maar op
school zouden zij niet zoo achter zijn, indien zij minder onverschilhg
waren en minder gemakkelijk afgeleid. Een vriendelijke aanmoediging
vermag al evenmin iets uit te richten als dwang of straf. Zij blijven
de medeverplcegden sarren, verklappen alle ondeugendheden van
anderen aan den leider, sturen ieder spel in de war, zijn berucht om
hun geniepige streekjes, zien tegen geen leugen op. Bij een geval als
dit wordt men weer herinnerd aan den ouden ,,delinquente natoquot;.
De broeders V., 58 jaar oud, zijn drankzuchtige landloopers, die
beiden na een lange reeks van veroordeelingen wegens verboden
vervoer, mishandeling, landlooperij en bedelarij, in een Rijkswerk-
inrichting geplaatst werden. Beiden hebben hun groote gezinnen in
den steek gelaten.
De zusters W., oud 24 jaren, pleegden gemeenschappelijk en af-
zonderlijk een groot aantal warenhuisdiefstallen. Tot haar eerste ver-
oordeeling (23 jaar) was haar gedrag onberispelijk geweest.
De broeders X., 36 jaren oud, zijn veroordeeld, resp. wegens twee
diefstallen en een diefstal en een geval van afpersing door bedreiging
(chantage). Zelf zijn zij geneigd, hun delicten te wijten aan het feit,
dat zij zich zoo gemakkelijk door anderen laten overhalen.
Conclusie: Bij deze crimineele gevallen is inductie niet uit te sluiten,
omdat de tweehngen niet gescheiden opgroeiden. Wanneer wij na.ist
hen echter stellen de 5 twee-eiige uit de casuïstiek, die allen discordant
zijn, dan komt de aanleg wel als doorslaggevend voor bij het optreden
van misdadigheid.
De broeders E., lijders aan multiple sclerose met vrij gelijkvormig
verloop. Bij J. viel het begin op het 19de jaar, hij overleed 29 jaar
oud; bij C. begon de ziekte op zijn 23ste jaar, hij overleed 27 jaar
oud. Als zij de kliniek bezoeken, vertoonen beiden nystagmus, tremor,
hooge peesreflexen, aanduiding van cloni, J. bovendien Uhthoff en
Babinski. Dit beeld heeft C. een jaar later bereikt. Dan krijgt J. een
monotoon-scandeerende spraak en intentietremor, verschijnselen die
beide bij C. ook weer een jaar later geconstateerd worden. Bij de
nu volgende spastische paraparese staat bij J. meer de spasmus, bij
C. meer de parese op den voorgrond, bij J. komen bovendien blaas-
stoornissen en apoplectiforme aanvallen; hij sterft in marasmus en
decubitus, terwijl C. 1 jaar en 5 maanden later door ademhalings-
verlamming succombeert.
Beiden hadden slechts één testikel (vermoedelijk door cryptorchis-
mus unilateralis).
Conclusie: Dit geval weliswaar uniek in de litteratuur — kan
ervoor pleiten dat sclerose en plaques geen infectieziekte is, doch een
systeemdegeneratie van zeer polymere erfelijkheid. Het is waar, dat
één-eiigen een gelijke dispositie, ook voor infectieziekten, bezitten.
Echter, wanneer men vasthoudt aan een infectieuse genese, dan zou
men moeten veronderstellen een dispositie voor multiple sclerose, die
slechts bij zeer enkele personen voorkomt, een uiterst specifieke dispo-
sitie dus. Deze komt echter in de pathologie elders niet voor. Trouwens
in alle veelvormigheid blijft de multiple sclerose met haar Uhthoff.
nystagmus, scandeerende spraak, intentietremor, opgeheven buikre-
flexen, spastische parese, blaasstoornissen, hilaire euphorie eigenlijk
een zóó omschreven beeld, dat men haar moeilijk aan een diffuus ont-
stekingsproces kan toeschrijven, zooals tot heden gewoonte is.
De beschreven twee-eiige tweelingen zijn allen discordant. Het be-
treft 9 gevallen van schizophrenic, een geval van degeneratiepsychose,
een geval van „kalte Melancholiequot;, een geval van epilepsie, een geval
van postencephalitische hemiathetose, een geval van postencephaliti-
sche idiotie, twee gevallen van imbecillitas, twee gevallen van mon-
goloide idiotie, een geval van hysterie en 5 crimineele gevallen.
BESLUIT.
Bij de bovenstaande conclusies past eenige reserve — in het bijzonder
bij het eenige geval van multiple sclerose — omdat de casuistiek niet
groot kon zijn.
Wij kunnen echter vaststellen:
1°. dat de besproken een-eiige tweelingen slechts weinige verschil-
len vertoonen binnen hunne psychose resp. criminaliteit.
2°. dat tusschen de besproken een-eiige tweelingen vele en,veel-
soortige ovei;eenkomsten bestaan.
3°. dat deze overeenkomsten ontbreken bij de besproken twee-eiige
tweelingen.
Dit alles overziende komen wij ertoe, aan den erfelijken aanleg een
zeer belangrijke beteekenis toe te kennen bij het ontstaan van psychose
en criminaliteit.
LITTERATUURLIJSTEN
vindt men bij:
O. V. Verschuer: „Die Vererbungsbiologische Zwillingsforschungquot;.
Ergebnisse der Inneren Medizin und Kinderheilkunde 31. 35. 1927.
G.nbsp;Dahlberg: „Twin births and twins from a hereditary point of
viewquot;. Diss. Stockholm 1926.
H.nbsp;W. Siemens: „Die Zwillingspathologiequot;. Springer 1924.
H. Luxenburger: „Psychiatrisch-neurologische Zwillingspathologiequot;.
Zentralblatt für die gesamte Neurologie und Psychiatrie. Bd. 56.
p. 145. 1930.
im.
-ocr page 123- -ocr page 124- -ocr page 125-O
c
STELLINGEN.
Het onderzoek van tweelingen is de meest exacte methode van
erfelijkheidsonderzoek bij den mensch.
2.nbsp;De begrippen schizoid en schizophreen zijn onderling scherper be-
grensd, dan Kretschmer meent.
3.nbsp;De ,,Sensitive Beziehungswahnquot; behoort tot het ziektebeeld der
.Schizophrenie.
4.nbsp;Spontane subarachnoideale bloedingen berusten op vasoneurotische
stoornissen.
5.nbsp;Arachnodactylie en chondrodystrophie zijn antagonistische ziekte-
beelden.
Michael, N. T. v. G., 10 Jan. 1930.
Wevc, Gencesk. Bladen, Reeks 29 II, 1931.
6.nbsp;Bij patienten, die door een dubbelzijdig leucoma corneae hun ge-
zichtsvermogen geheel of nagenoeg geheel verloren hebben, over-
wege men keratoplastiek.
Tudor Thomas, Lancet, Febr. Hth., 1931.
7.nbsp;De meening van Grawitz e.a.. die de achylic bij pernicieuse anae-
mic als een pathogenetisch moment besAouwen. is onhoudbaar.
8.nbsp;Bij jonge kinderen, die verdacht zijn van longtuberculose, moet,
indien op andere wijze geen zekerheid te verkrijgen is, de maag-
inhoud worden onderzocht op de aanwezigheid van tuberkelbacillen.
Poulsen, Americ. Joiirn. of Diseases of
Children, May, 1929.
9.nbsp;De medische pers publiceere niet alleen positieve resultaten, maar
evenzeer diagnostische fouten cn therapeutische mislukkingen.
? r- -
■Vïi:-- ■
yt:. , — . ■ •
.1
■
¥
' - ' .. gt; .
-ocr page 128- -ocr page 129-^Êikï^'Knbsp;vifitfw 'if-ä,.'iiollWi
-ocr page 130- -ocr page 131-M
mf
O
ooi