-ocr page 1-

f J . -J

UTRECHT IN 1566 EN 1567

■m

A. VAN HULZEN

/h;

-ocr page 2-

quot; » quot;ÄK*.quot;

»

^^

r r-^

-ocr page 3- -ocr page 4-

» ^

mm

-ocr page 5-

UTRECHT IN 1566 EN 1567.

vX'ô

-ocr page 6-
-ocr page 7-

UTRECHT IN 1566 EN 1567.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKS-UNIVERSI-
TEIT TE UTRECHT OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNI-
FICUS DR. C. G. N. DE VOOYS, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOL-
GENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP
VRIJDAG 25 NOVEMBER 1932 TE 4 UUR DOOR

ALBERTUS VAN HULZEN.

GEBOREN TE BOSKOOP.

P. NOORDHOFF N.V. — GRONINGEN - BATAVIA - 1932

bibliotheek der
rijksuniversiteit

UTRECHT.

-ocr page 8-

RUKSUNWERSritlT UTRECHT

0104 6881

-ocr page 9-

AAN MIJN OUDERS.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Nu bij de voltooiing van dit proefschrift mijn akademiese
studie geëindigd is, is het mij een aangename plicht een woord
van dank te spreken tot allen, wier lessen ik heb mogen volgen.

In de eerste plaats richt ik mijn woord van dank tot U, Hoog-
geleerde Kernkamp, die als mijn Promotor op de bewerking
van dit geschrift hebt willen toezien.

Veel dank ben ik U verschuldigd èn voor uw bezielend on-
derwijs èn voor uw hulp en steun mij verleend bij het samen-
stellen van dit proefschrift.

Ook U, Hooggeleerde de Vooys ben ik zeer erkentelik voor
uw belangrijke colleges.

Aan uw onderwijs, Hooggeleerde Bolkestein en Oppermann
heb ik eveneens grote verplichting.

Tevens past mij een woord van dank aan de archivarissen
van het rijks- en gemeente archief te Utrecht en van het rijks-
archief te Brussel.

Ook tegenover alle Heren ambtenaren van de Bibliotheek der
Rijks-Universiteit te Utrecht voel ik mij zeer verplicht.

-ocr page 12-

iwïE

m

» V

-ocr page 13-

INLEIDING.

In de algemene werken over onze vaderlandse geschiedenis,
die de jaren 1566 en 1567 uitvoerig beschrijven, valt de meeste,
zo niet alle aandacht op de gebeurtenissen, die zich in de
zuidelike Nederlanden afspelen: de aanbieding van het smeek-
schrift te Brussel, de beeldenstorm te Antwerpen, de opstand
van Valenciennes, het gevecht bij Austruweel enz.

Slechts terloops vernemen we iets van de noordelike
gewesten.

De bedoeling van deze studie is een beschrijving te geven
van hetgeen zich te Utrecht in deze tijd, van de zomer van
1566 tot de zomer van 1567, afspeelt.

Deze stad is dan niet meer, als in de 13de eeuw, de belang-
rijkste en eerste stad van de noordelike provinsies, ze heeft
haar betekenis als politiek centrum der noord-nederlandse ge-
westen al lang verloren, maar toch behoort ze nog steeds tot de
aanzienlikste en in deze tijd meest omstreden plaatsen.

De stedelike magistraat en het Hof van Utrecht, gesteund
door de centrale regering te Brussel, spannen alles in, om de
stad te beschermen tegen de aanslagen der Kalvinisten.

Deze, hoewel in de stad niet zeer talrijk, vormen toch steeds
een gevaar door de steun van Brederode, vanuit het na-
burige Vianen.

Vooral is het hierbij van belang te letten op de houding,
die Oranje als stadhouder van Utrecht aanneemt tegenover
de stadsregering, en met name tegenover Brederode.

Reeds Bakhuizen van den Brink vestigde de aandacht op de
besprekingen, die Oranje tijdens zijn verblijf te Utrecht met
Brederode hield.

Brugmans konstateert bij de mededeling van de utrechtse

kroniek over deze samenkomsten, terecht „dat Oranje____

daar in veel nauwere verbinding stond tot Brederode____

dan men gewoonlijk aanneemt.quot;

Bij de bestudering van de utrechtse gebeurtenissen van

1)nbsp;Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen, I, bl. i86 e.v,

2)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. XXV, bl. 45, noot i.

1

-ocr page 14-

deze tijd is ons gebleken, dat er reeds vóór Oranje's verblijf
te Utrecht een nauwe samenwerking tussen hem en Brederode
heeft bestaan. In de volgende hoofdstukken zal dit nader
worden aangetoond.

Een opsomming van de voornaamste bronnen, die ons bij
ons onderzoek ten dienste stonden, moge tans volgen.

In de voorrede van de „Sententiën en indagingen van den
hertog van Albaquot;, door Jacob Marcus, vermeldt deze, dat hij
ook verschillende informaties heeft trachten in te winnen over
de utrechtse gebeurtenissen van 1566 en 1567 en dat Arnoldus
Drakenborgh, hoogleraar in de historiën en welsprekendheid
aan de utrechtse hoogeschool, hem meegedeeld had „dat de
boeken, behelsende de besluiten van den raedt der stadt
Utrecht von den 28 November des jaers 1556, tot den
l Dec§mb?r des iaers 1569, vermist, en in de stadsarchieven
niet te vinden sijn; als mede, dat het boek, waerin de notulen,
en 't geen op de vergadering van de Staten 's lands van
Utrecht voorviel, aengeteekend wierd, gebrekkelijk isquot;----

De hier bedoelde raads dagelikse boeken of notulen van
de raad van Utrecht werden tijdens het verschijnen der
Sententiën (1735) al een eeuw gemist.

Reeds in 1637 werd er tevergeefs naar gezocht.

Vroeger vermoedde men, dat ze tijdens het schrikbewind
van Alva opzettelik waren weggemaakt, omdat er misschien
over het beleid van de raad of van enkele personen, tijdens
de troebelen, verschillende dingen waren opgetekend, die aan
Alva stof konden geven voor een beschuldiging.

Dit vermoeden is echter onjuist gebleken.

In de Bijdragen en Mededeelingen (53ste deel blz. 64) van
het Historisch Genootschap wordt hierover het volgende
gemeld: „gezien den omvang, dien de verschillende, bewaard
gebleven deelen van het Raads dagelijks boek hebben, zijn er
niet meer dan twee deelen verloren gegaan en tenminste één
hiervan werd nog aangetroffen tijdens het secretarisschap van
Jan Claesz van Leerdam (1600—1629), die een extract waar-
merkte, dat nog heden aanwezig is.

1) J. Marcus, Sententiën en indagingen van den hertog van Alba. Voor-
reeden bl. XII e
.V.

2gt; Catal. Arch, der gem. Utrecht I, bl. 2.

3) Van der Monde's Tijdschrift van Utrecht VIII, bl. 124.

-ocr page 15-

Dit deel moet dus eerst tusschen 1600 en 1637 ___

verloren zijn geraakt.quot;

Deze raads dagelikse boeken worden nog steeds gemist
zodat we bij het bestuderen van deze tijd de, naar men mag
vermoeden, beste bron niet tot onze beschikking hebben.

De notulen van de Staten van Utrecht zijn inderdaad „ge-
brekkelijkquot; en bevatten weinig belangrijks.

Dit behoeft ons niet te verwonderen. De Staten hadden
immers sedert 1528 het grootste deel van hun politieke invloed
verloren. Ze mochten slechts vergaderen op aanschrijven van
de stadhouder of van het Hof van Utrecht. Hun besluiten
waren onderworpen aan de goedkeuring van de stadhouder
en het Hof. Ze worden bijna alleen over financiële zaken
gehoord.

Toch worden in de door on§ behandelde jaren belangrijke
vergaderingen en besluiten van de Staten van Utrecht ver-
meld; zo wordt het akkoord van de 27ste
Augustus 1566
afgekondigd op naam van „de drie Staten 's lands van Utrechtquot;.

Maar deze Staten zijn niet de gewone Staten van Utrecht;'
met de zoeven aangehaalde woorden bedoelt men slechts een
uitgebreide raad van Utrecht.

In deze onrustige tijd toch worden, volgens een missive van
Margaretha van Parma van 21 Julie 1566, opgeroepen om met
de raad mee te beraadslagen „de principaelste ende treffelicxste
personaegen, luyden van eeren, ende die tot onderhoudenisse
ende conservatie van de voirs. oude ende catholicxsche religie,
totten dienst ende onderdanicheyt sijnder voirs. majesteyt ende
tot ruste ende welvaren van den lande aldermeest geaffectio-
neert ende genegen sijn.quot;

En deze uitget)reide raad noemde men ook: Staten van
Utrecht,

Het daar verhandelde zal wel zijn opgetekend in het gewone
notulenboek van de raad; in dat van de eigenlike Staten is er
niets van te vinden.

Het gemis van de notulen van de raad wordt er des te
groter door.

1)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII, bl. 64.

2)nbsp;R. Fruin, Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val
der Republiek, tweede druk, bl. 89.

3)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. der Prov. Utr. No. 223.

-ocr page 16-

Een geregeld en tamelik uitvoerig verhaal van de utrechtse
gebeurtenissen kunnen we vinden in de volgende bronnen.

Allereerst beschrijft Bor in zijn „Oorsprongh, begin ende
vervolgh der Nederlandsche Oorloghenquot; de utrechtsche ge-
schiedenis van deze tijd uitvoerig.

Het bij Dodt van Flensburg afgedrukte antwoord van de.
stadsregering in 1567 op de 19 artikelen, haar door Alva
voorgelegd, vormt mede een belangrijke bijdrage voor de
kennis van de utrechtsche gebeurtenissen in 1566 en 1567.

Verder is op het rijksarchief te Utrecht een handschrift
aanwezig, getiteld „Casus van de Staten van Utrecht contre
die Procureur Qenerael van sijne Majesteyt,quot; 2) waarschijnlik
een ontwerp voor de re- of dupüek van de utrechtse regering
aan Alva tijdens het proces van 1569 en '70, dat voor de jaren
1566 en 1567 belangrijke gegevens bevat.

Tenslotte hebben we nog een verhaal van de gebeurtenissen
van 1566 en 1567 in een utrechtse kroniek 3), geschreven
door een rooms-katholiek tijdgenoot.

Het geschiedverhaal van Pieter Bor is van belang, omdat
hij toegang had tot de utrechtse archieven (in die tijd een
zeldzaamheid) en zijn werk daardoor dan ook rijk voorzien
is van officiële stukken en dokumenten. De kunst om van
dit alles een boeiend geheel te maken, bezat hij echter niet.

Het antwoord van de stadsregering en het genoemde hand-
schrift (in het vervolg hier als de „Casusquot; aangeduid) zijn
van belang als officiële dokumenten en vermelden dan ook
menige elders niet genoemde biezonderheid.

Wat we echter zo node missen, is het werk van een tijd-
genoot, die hartstochtelik met zijn eigen tijd meeleefde.

Want de straks genoemde utrechtse kroniek voorziet in
deze behoefte niet.

Ze is voor de geschiedenis van deze tijd van veel belang
door de betrouwbaarheid, waarmee de schrijver de gebeurte-
nissen dezer jaren beschreven heeft.

1)nbsp;J. J. Dodt van Flensburg, Archief voor Kerkelijke en wereldsche ge-
schiedenissen, inzonderheid van Utrecht, V, bl, 338 e.v.

2)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch, der Prov. Utr. No. 224. - Zie over de

„Casusquot; verder Bijlage I.

3)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. XXV, bl. i e. v. — Deze kroniek r.al

voortaan steeds worden aangehaald als „Utrechtse Kroniekquot;.

-ocr page 17-

Maar ze lijkt eerder een officieel verslag van een buiten-
staander, dan het geschrift van iemand, die al die gebeurte-
nissen zelf heeft beleefd.

Hoe verschilt deze kroniek bij voorbeeld van de Aanteke-
ningen van de Minderbroeder monnik Hendrik van Biesten,
die de amsterdamse gebeurtenissen van deze tijd beschreef, i)
Deze stond midden in zijn tijd en ging er geheel in op. In zijn
verhaal vlamt overal felle verontwaardiging op tegen het
opkomend Kalvinisme, De utrechtsche kroniekschrijver daar-
entegen ziet alles vanuit zijn studievertrek; zeker, men merkt
ook wel het standpunt, dat hij inneemt, aan een schimpscheut
hier, en een hatelike opmerking aan het adres van de
Kalvinisten een tiental bladzijden verder. Maar van een felle
verontwaardiging bespeuren we niets. Waar we ze toch zeker
bij deze rooms-katholieke schrijver zouden verwachten, b.v.
als hij de utrechtsche beeldenstorm beschrijft, ook daar geeft
hij slechts een rustig verslag van de plundering van de
kloosters der Minnebroeders en Predikheren en betreurt het
alleen, dat daarbij tevens verloren gingen „haerlieder librariën
ende boecken, soe in den geestelycken als weerlicken
rechten ende anderen faculteyten, een groote schat werdich
wesende----quot;2)

Als bronnen komen vooral nog in aanmerking de afschriften,
door van Vloten op het archief te Brussel gemaakt, die in de
Kroniek van 1858 van het Historisch Genootschap zijn af-
gedrukt.

Het belang van deze stukken is te groter, omdat een deel
ervan nu op het brussels archief onvindbaar schijnt.

Verder is, met name voor de beeldenstorm te Utrecht, van
belang, de publikatie van de heren J. C. J. Kleyntjes S-J. en
Mr. J. W. C. van Campen, die onlangs in de Bijdragen en
Mededeelingen van het Historisch Genootschap is verschenen,
namelik de „Bescheiden betreffende den beeldenstorm van
1566 in de stad Utrecht.quot; Vooral de daar afgedrukte
defensie van de jutfaasse edelman Adriaen de Wael van

1)nbsp;De Dietsche Warande, deel 7 bl. 531 e. v.; deel 8 bl. 417 e. v

2)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. XXV bl. 32.

3)nbsp;Kron. v. h. Hist. Gen. XIV bl. 234 e. v.

4)nbsp;NI. de Stukken, die t. a. p. bl. 261—280 onder de naam „Utrecht-
sche informatiënquot; zijn afpednikt.

5)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LUI bl. 63 e. v.

-ocr page 18-

Vronesteyn geeft dikwels een uiterst levendige beschrijving
van deze gebeurtenissen.

Wat de onuitgegeven stukken over de utrechtse geschiedenis
van 1566 en 1567 betreft, bleek het gemeente-archief te Utrecht
weinig belangrijks meer te bevatten.quot;

Het onderzoek in het rijksarchief aldaar had meer resultaat.

Het meest van belang waren hier de portefeuilles, die be-
trekking hebben op het konflikt van de stad^egering en de
Staten van Utrecht met Alva in 1569 en 1570.

Alva beschuldigde hen, dat zij in 1566 en 1567 te laks waren
opgetreden tegen de Kalvinisten; in hun antwoord op deze
beschuldiging gaven zij toen een beschrijving van de gebeurte-
nissen te Utrecht van deze twee jaren.

Behalve ontwerpen voor dit antwoord, waarvan de „Casusquot;
de voornaamste is, bevatten deze portefeuilles allerhande
brieven (meest kopieën) over deze tijd.

De, op het rijksarchief, aanwezige brieven en rekesten van
de Staten van Utrecht van 1566 en 1567 handelen voor-
nameÜk over het optreden van de troepen, die na het vertrek
van Brederode te Vianen waren achtergebleven, en staan vol
klachten over de plunderingen en brandschattingen, door deze
benden in het Sticht aangericht.

Van de handschriften van dit rijksarchief kwamen vooral
in aanmerking enkele originele stukken, verzameld door
A. van
Buchen.

Hieronder bevindt zich o.a. het verhoor van Wouter Qo-
vertss van Hasselt een van de aangeworven soldaten
van Menninc, dat ons enkele biezonderheden meedeelt over
het optreden van Mennincs troepen in het Sticht.

In de „Archives générales du Royaumequot; te Brussel bleken
de verschillende delen van de „Correspondance de Hollande
et Zélandequot; de voornaamste bron te zijn voor de utrechtse
geschiedenis van 1566 en 1567. Onder Holland wordt hier
Utrecht inbegrepen gedacht.

1)nbsp;t. a. p. bl. 88 e. v.

2)nbsp;Arch. V. d. Prov. Utrecht, no. 223 en 224.

3)nbsp;t. a. p. no. 124.

4)nbsp;Inventaris van de handschriften no. 294.

5)nbsp;t. a. p. no. 294 O.

-ocr page 19-

De delen 6 e.v. i) bevatten allerhande brieven, instrukties,
verhoren enz. over deze tijd.

In deel 7 2) staat het verhoor van Egbert Peterss. van der
Burch, geboren van de Bossche, dat ook weer verschillende
biezonderheden over Mennincs troepen vermeldt.

In deel 9 komt voor het onderzoek in 1568 ingesteld naar
het optreden van Johan Beets in 1566 en 1567, toen hij burge-
meester van Vianen was. Het losbandige optreden van
Brederode's troepen te Vianen in het voorjaar van 1567 blijkt
hier weer duideHk.

Van de delen van de „Conseil des Troublesquot; was voor ons
onderwerp hoofdzakelik het 33ste deel van belang, dat uit-
sluitend over Utrecht handelt.

Hierin staan de verklaringen van Frederik Uyten Enge,
die iets vertellen over de pogingen, door Brederode in de
zomer van 1566 gedaan om in Utrecht, als erfburggraaf,
werkelik macht uit te oefenen.

Dat echter al deze gegevens het gemis van de utrechtse
raadsnotulen niet kunnen vergoeden, behoeft wel geen verder
betoog.

1)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume. Papiers d'Etat et de l'Au-
dience, no. 330 e.
V.

2)nbsp;t. a. p. no. 331 bl. 95 e. v.

3)nbsp;t. a. p. no. 333 bl, 41 e. v.

4)nbsp;bl. 166 e. V.

-ocr page 20-

HOOFDSTUK I.

De haagpreken en de beeldenstorm.

Kort na het vertrek van Philips II in 1559, was de onte-
vredenheid, die er in de nederlandse gewesten bij alle standen
tegen de spaanse regering bestond, reeds duidelik te merken.

Allereerst bij de hoge adel, daarna bij de lagere adel,
eindelik ook bij het volk.

De ontevredenheid van het volk richtte zich in hoofdzaak
tegen de geloofsvervolging; ze kwam pas openhk tot uiting
in de zomer van 1566, na de aanbieding van het smeekschrift.

Eind 1565 was het Compromis, de bond van de lagere adel,
tot stand gekomen; dit streefde naar verzachting van de
plakkaten en opheffing van de inquisitie.

Vooral de laatste was fel gehaat. Terwijl de plakkaten alleen
de daden van de ketters met straf bedreigden, deden de
inquisiteurs onderzoek naar de meningen, naar het geloof.

De 5de April 1566 hadden de edelen van het Compromis
zich te Brussel, in het huis van Floris van Pallant, graaf van
Kuilenburg, verenigd en vandaar hadden ze zich gezamenlik
met hun leiders, Lodewijk van Nassau en Hendrik van Brede-
rode, begeven naar de landvoogdes Margaretha van Parma,
om haar hun smeekschrift aan te bieden.

Hierin werd haar verzocht, de inquisitie en de uitvoering
van de plakkaten te schorsen, totdat de koning hierover nader
beslist zou hebben.

Het resultaat was gering; de landvoogdes beloofde alleen
aan de inquisiteurs en magistraten te schrijven, dat zij met
bescheidenheid in het opsporen en straffen van de ketters te
werk moesten gaan; tévens werd een moderatie der plak-
katen in uitzicht gesteld.

Het voornaamste gevolg van dit optreden van de edelen
was echter, dat nu het volk zelf in beweging kwam.

Het volk stelde zich de macht van de verbondenen veel
groter voor, dan deze in werkelikheid was.

-ocr page 21-

Het gerucht verspreidde zich, dat alle geloofsvervolging,
tenminste voorlopig, gestaakt was.

Veel ballingen keerden terug en nog in Mei werd de eerste
openbare kalvinistiese preek in West-Vlaanderen gehouden.

In dezelfde maand werd reeds bij Antwerpen gepreekt,'
eerst nog op een afstand van de stad, later vlak bij de muren'.

Van Antwerpen breidde deze beweging zich verder uit
naar het Noorden.

In de noordelike Nederlanden werd dit voorbeeld het eerst
gevolgd te Kuilenburg, vlak bij het Sticht, aan de overzijde
van de Lek, waar eerst in het geheim, al spoedig in het open-
baar, kalvinistiese godsdienstoefeningen gehouden werden.

In de eerste helft van Junie begaf zich een aantal utrechtse
burgers geregeld naar Kuilenburg om die diensten bij te wonen.

In Utrecht zelf was er van een kalvinistiese beweging nog
niets te merken geweest.

Het Hof van Utrecht werd nu door enkele pastoors en leden
van de Staten van Utrecht verwittigd, dat utrechtse burgers
de kuilenburgse preken bijgewoond hadden en het stelde door
zijn prokureur-generaal Leo Gilkens de 21ste en 22ste Junie
een nader onderzoek in.

Dit onderzoek heeft niet veel resultaat gehad.

De schippers, die ervan verdacht werden personen naar de
kuilenburgse preken vervoerd te hebben, antwoordden, dat
ze slechts personen tot Jutfaas of Vreeswijk gebracht hadden,
zonder dat ze wisten, waar deze verder heen gegaan waren.

Anderen, die verdacht werden de preken zelf te hebben
bijgewoond, ontkenden dit.

Eén antwoordde, dat men hem wel had trachten over te
halen er heen te gaan en dat men tot hem gezegd had: „soe
verre ghij den voirs. predikant eens gehoort hadde, ghij s'oudt
in zijn preken smaeck hebbenquot;, waarop hij geantwoord had:
„hadde ick morgen noen een goede werme hutspot ende een
goede canne wijns, daer zoude ic oic wel smaeck in hebben,
ende ic en wil mijn geit niet verreyzen, ic hebbe liever cost
om te copen.quot;

1)nbsp;De volgende gegevens zijn ontleend aan Kron. v. h. Hist. Gen. XIV
bl. 236—245, waar de verhoren van de utrechtse burgers, die verdacht wer-
den de preken te Kuilenburg te hebben bijgewoond, zijn
afgedrukt.

2)nbsp;t. a. p. bl. 238.

-ocr page 22-

Tot de verhoorden behoort ook SpHnter van Hamersfeit,
notaris te Utrecht, die bekent te Kuilenburg geweest te zijn,
maar alleen voor zaken, niet om er de preken bij te wonen.

Ingt;de verhoren wordt hij genoemd prokureur van het
konsistorie van Utrecht. Met dit konsistorie zal ^bedoeld zijn:
het gerecht van de bisschoppelike officiaal

De reden, die hij opgeeft voor zijn bezoek te Kuilenburg,
blijkt inderdaad juist te zijn.

Dat er te Kuilenburg kalvinistiese preken gehouden werden,
blijkt echter duidelik uit de mededelingen van enkele ver-
hoorden.

Een van deze deelde bij voorbeeld mee, dat de predikant
over het avondmaal gezegd had: „dat het broot ende wijn
anders nyet en was dan warachtich broot ende wijn, ende
een gedachtenisse van de passie ons Heeren----quot;

Ook wordt een van de bekendste utrechtse Kalvinisten
verhoord. Dirk Cater, burger van Amsterdam, inwoner van
Utrecht wiens protestantse gevoelens al onmiddellik tot
uiting komen bij het afleggen van zijn eed. Hij toch deed zijn
eed „bij Qodt almachtich, ende nyet bij zijn heiligen.quot; Hij blijkt
reeds in deze tijd in nauwe betrekking tot Brederode te
staan.

De 26ste Junie zendt het Hof al deze verhoren met een
begeleidend schrijven naar de landvoogdes.

Intussen worden de preken te Kuilenburg voortgezet en de
29ste Julie preekt met toestemming van de graaf een zekere
Gerardus in de Qasthuiskerk, waar ook tans weer veel
Utrechtenaren de dienst bijwonen.

Ook in Holland zijn de openbare preken reeds begonnen.

1)nbsp;S. Muller Fz., Oud-Utrechtsche Vertellingen, bl. 52, 54—55.

2)nbsp;Gem. Arch. Utrecht. Archief der stad no. 168. Protocol van de notaris
Splinter van Hamersfeit 1560—1592; 1606—1613.

3)nbsp;Dat Dirc Cater, hoewel inwoner van Utrecht, toch burger van Amster-
dam bleef, wordt verklaard door het feit, dat hij maar kort in Utrecht zijn
verblijf heeft gehad.

De Staten van Utrecht delen in 1569 mee „dat Cater was een uitheemse,
die niet lange t' Utrecht gewoont____haddequot;. Bor, bl. 298 (fol. 214).

4)nbsp;Kron, v. h. Hist. Gen. XIV bl. 242—243.

5)nbsp;A. W. K. Voet van Oudheusden, Historische beschrijvinge van Culem-
borg I bl. 224.

G. D. J. Schotel, Floris I en II van Pallant bl. 49.

-ocr page 23-

De 14de Julie houdt de bekende preker Jan Arentsz de
eerste haagpreek in Holland, buiten Hoorn, i) Meerdere preken
volgen en de laatste Julie preekt Jan Arentsz zelfs buiten
Amsterdam, waar ook verschillende Utrechtenaren onder zijn
gehoor zijn.

De raad van Utrecht overweegt of 't nog mogelik is, om
door een algemeen verbod het gaan naar de preken te Kuilen-
burg en elders te beletten.

Maar hij ziet wel in, dat bij het steeds toenemen der preken
de uitvoering van dit verbod toch prakties onmogelik is en
hij vindt dan ook „dat nutter was alsulcke verbot nyet te
doen, dan gedaen sijnde nyet te executeren, ten eynde haer-
luider auctoriteyt in andere saken ende geboden nyet en souden
mede veracht worden.quot;

De utrechtse regering bepaalt zich ertoe te trachten de preken
tenminste uit het Sticht nog te weren.

De 12de Julie wordt een missive van de landvoogdes af-
gekondigd, waarbij verklaard wordt „dat de voirs. prekingen
ende vergaderingen nyet alleenlick en sijn ende gehouden
worden tegens den wille van zijne majesteit ende haer hoicheyt
ende tegens dofficie ende debvoir van alle goede getrouwe
ondersaten; mer oick tegens den wille ende meyninge van den
principale heren, ridders van den oirdene derselver majesteit
fende gouverneurs van desen landen____quot;4)

In haar schrijven van 21 Julie aan de raad gaf Margaretha
de opdracht, in verband met de gevaarlike toestand, vooral
zorg te dragen voor de veiligheid van de stad en daarom
goede wacht te laten houden, zowel overdag als 's nachts
en tevens alles te doen om het volk af te houden van het gaan
naar de preken.

Tevens werd in deze brief aan de raad bevolen om met
verschillende betrouwbare personen uit de burgerij te beraad-
slagen over eventueel te nemen maatregelen.

1)nbsp;G. Brandt, Historie der Reformatie bl. 318.

2)nbsp;t. a. p. bl. 321.

3)nbsp;Casus.

4)nbsp;Codex Dipl. Neerl. v. h. Hist. Gen. 2de serie II 2, bl. 203.

5)nbsp;Deze brief (Kopie) komt voor onder de processtukken van de
utrechtse regering tegen Alva. Rijksarch. Utrecht, Arch, der Prov Utr
no. 223.

-ocr page 24-

De raad zorgde aanstonds voor een betere verdediging van
de stad en de 3de Augustus werd een nieuwe ordonnantie op
de dag- en nachtwacht afgekondigd.

Iedere inwoner van boven de 18 en onder de 60 zal mee
de wacht moeten houden bij de stadspoorten, waar geregeld
dag en nacht gewaakt zal worden.

Het toezicht op de vreemdelingen, die binnen de stad willen
komen, zal verscherpt worden.

Iedere vreemdeling, die de stad binnen komt, moet aan de
wacht bij de poort zijn naam en woonplaats melden en tevens
de plaats noemen, waar hij in de stad overnachten zal.

Verder moeten alle ingezetenen, ook „alle weerden ende
weerdinnenquot;, 's avonds op het stadhuis vermelden de naam
en woonplaats van hun gasten.

Er worden tevens maatregelen getroffen om zo spoedig
mogelik een oproer te kunnen bestrijden. Zoodra de klok on-
raad luidt of de trom alarm slaat, moet ieder inwoner boven
de 18 en onder de 60 zich gewapend begeven naar de verzamel-
plaats van zijn wijk. Bovendien moet ieder inwoner, zoodra er
's nachts een oproer uitbreekt, een licht of een lantaarn voor
zijn deur uithangen en brandende houden tot de dag is aan-
gebroken.

Dat de toestand ernstig geacht wordt, blijkt wel uit het
feit, dat de 8ste Augustus zelfs de prelaten en kapittelen van
de vijf ecclesiën (d.w.z. van de vijf kapittelkerken, die nog
steeds een tamelik onafhankelike plaats innemen en haast
nooit steun verlenen aan de stedelike regering) verklaren de
lasten van de dag- en nachtwacht mee te willen dragen, als
maar „tselve consent nyet getrocken en zeil worden in con-
sequentie nochte prejuditie van huere oude vrijdommen ende
gerechticheiden,quot; wat door de raad van de stad terstond
beloofd wordt.

Zoals de raad in de stad, zo probeert het Hof op het platte
land de orde en rust te handhaven door de instruktie, die
27 Julie aan de maarschalken gegeven wordt.

1)nbsp;Deze ordonnantie is afgedrukt bij Dodt van Flensburg, Archief I
bl. 317 e.
V.

2)nbsp;De oorspr. verklaring is in het Rijksarch. Utrecht, Arch. van de
Dom no. 3244.

3)nbsp;Zie Bijl. II.

-ocr page 25-

Het platte land van Utrecht was namelik verdeeld in vier
kwartieren; aan het hoofd van ieder kwartier stond een
maarschalk, die hetzelfde ambt had als de baljuwen en land-
drosten in de andere provinsies.

De maarschalken krijgen nu opdracht de besturen van de
voornaamste dorpen te ontbieden en aan deze de ernst van
de toestand uiteen te zetten.

Ze moeten deze besturen erop wijzen, dat het vele ijveraars
van de nieuwe religie er slechts om te doen is, „onder tdexel
van zulcke nyeuwe leringhen die scamele, simpele, ongeleerde
lantluyden ende andere bij hoopen te crijgen ende vergade-
ringen van voicke te maken, omme die kercken te beroeven
ende den huysluyden van hueren goeden ende cleyne armoede
(die god henlieden verleent ende zij verspaert hebben) te
plondeeren, tot bederffenisse van hem, huer huysfrouen ende
kinderen, ende dezelve tot armoede ende gebreck te brengen,
ende eyntelick om alle goet gemeen te maken.quot;

Het Hof vreest dus voor een sociale omwenteling, voor een
kommunistiese revolutie, zoals de wederdopers in 1535 te
Munster hadden doen uitbreken.

Om dit alles te verhinderen, moeten de maarschalken de
besturen van de dorpen mededelen, dät zij er voor hebben te
zorgen, dat de inwoners van 18 tot 60 jaar van wapenen
worden voorzien.

Zelf moeten ze dan ter kontrole een „monsteringhe ende
wapenschouwequot; houden, eerst van de dorpen afzonderlik en
daarna een „generale monsteringhequot; van alle dorpen in hun
kwartier. De schouten moeten, zodra ze zien, dat er ergens
gepreekt wordt, de boeren .oproepen en iedere preek beletten
of verstoren.

Als de inwoners van het dorp, waar de preek plaats vond,
niet sterk genoeg zijn, kunnen de schouten de klok laten luiden
om hulp van de omliggende dorpen te verkrijgen.

Al deze maatregelen blijken echter de preken uit het Sticht
niet te kunnen weren.

Door bemiddeling van Dirk Cater komen de utrechtse

1) R. Fruin. Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den
val der Republiek, tweede druk, bl. 86.

-ocr page 26-

Kalvinisten in verbinding met Jan Arentsz, die in Augustus
de eerste haagpreek buiten Utrecht houdt.

Gerard Brandt vertelt in zijn „Historie der Reformatiequot; i),
dat Dirk Cater, burger van Amsterdam, inwoner van Utrecht,
Jan Arentsz van Amsterdam had afgehaald en dat deze toen
de eerste haagpreek bij Utrecht hield, buiten de Catharijne-
poort, dicht bij het kasteel Vredenburg.

Wel werd er tijdens de preek uit het slot geschoten, zodat
een meisje getroffen werd, maar de preek kon toch voortgezet
worden.

Na de preek nodigde Dirk Cater de predikant uit in de stad
te komen, veel toehoorders raadden het aan en de haagpreker
gaf gevolg aan de uitnodiging en werd onthaald ten huize van
vrouw van Diemen, waar Dirk Cater zijn verblijf had.

Door de vele biezonderheden, die Brandt erbij vermeldt,
lijkt het verhaal aan betrouwbaarheid te winnen en de meeste
schrijvers over deze tijd nemen dan ook deze mededeling van
Brandt over.

Is dit verhaal op zich zelf echter wel zeer waarschijnlik?

Zouden de Kalvinisten, die te Utrecht nooit zeer sterk ge-
weest zijn en daar dan ook pas in Augustus hun eerste
haagpreek hielden, nu plotseling zo overmoedig geworden zijn,
dat ze voor deze haagpreek uitkozen het allergevaarlikste
terrein buiten de stad, dat maar te vinden was, n.I. buiten
de Catharijnepoort, onder de muren van Vredenburg?

Maar als deze haagpreek werkelik gehouden is, dan zullen
we natuurlik, zo niet uitvoeriger, dan toch minstens even uit-
voerige mededelingen als Brandt ons geeft, vinden bij die
schrijvers, die de utrechtsche gebeurtenissen van deze tijd
in den brede weergeven.

Bor, de utrechtse kroniek, de „Casusquot; delen ons over een
haagpreek, die buiten Catharijne gehouden zou zijn, niets mee;

1)nbsp;G. Brandt, Hist. der Reformatie bl. 329.

Brandt verwijst hier naar de Gedenkschriften van Reael f. 36; deze zijn
echter voor 't grootste deel (ook dit gedeelte) verloren. Een enkel gedeelte
is later terug gevonden en afgedrukt in Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen, XVII,
bl. 1—60.

2)nbsp;H. J. Royaards, Hervorming in de stad Utrecht. (Arch. voor Kerkel.
gesch. deel 16, bl. 388).

Utrechtse Kroniek. (Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. XXV bl. 26, noot 2).

Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LUI bl. 66.

-ocr page 27-

wel vermelden ze alle drie i) een haagpreek te Loevenhout
de 15de Augustus, een half uur ten noorden van de stad
gehouden, als de eerste haagpreek buiten Utrecht.

Als er nu inderdaad een preek buiten de Catharijne-poort
gehouden was, dan zou zo'n bravourstuk van de Kalvinisten
toch veel meer de aandacht hebben getrokken, dan die preek
te Loevenhout, een eind van de stad af.

Wat m.i. beslist, is het volgende: in 1567 en 1569 worden
aan de utrechtse regering door Alva vragen voorgelegd en
verwijten gedaan* in verband met haar houding tijdens de
troebelen.

Haar houding wordt bekritiseerd zowel tijdens de preken te
Kuilenburg als tijdens de preek te Loevenhout.

Van een haagpreek buiten Catharijne wordt niet gerept

Wanneer daar werkelik een haagpreek en nog wel de eerste
gehouden was, dan zou men aan de regering dat toch zekei^
in de eerste plaats verweten hebben!

Verder wordt in geen enkel vonnis of verhoor een haagpreek
buiten de Catharijne-poort genoemd.

Bovendien vermeldt de stadsregering in haar antwoord op
de 19 artikelen, haar in 1567 door Alva voorgelegd, dat „zij
nyet en weten dat vóór date van den 25 Augusty anno 66
eenighe predicanten binnen Utrecht gelogeert souden hebben
geweest.quot;

Als Jan Arentsz, na de preek buiten Catharijne, op Verzoek
van velen werkelik binnen de stad was gekomen, zou dit feit
wel algemeen bekend zijn geworden en dan zou de utrechtse

bi '78nbsp;begin ende vervolgh der Nederlandsche oorlogen.

Utrechtse Kroniek bl. 26.

2)nbsp;Bor, bl. 216 (fol. 153). Hier zijn afgedrukt de 19 artikelen, die Alva door
Jan van Lent en Anthonis van Gnjspere, leden van het Hof, aan de stads-
regering in 1567 had voorgelegd; het iste artikel luidde: „In den eersten,
waerom dat men niet belet en heeft de ingesetenen der voorsz. stad Utrecht
het lopen tot de nieuwe predicatiën, eerst tot Ceulenborg, daerna in 't Loevehout
en ten lesten omtrent de poort van Utrechtquot;.nbsp;'

Met deze stadspoort wordt hier de Tolsteegpoort bedoeld.

Over hetzelfde onderwerp handelen de artikels VIII en IX van de eis
van de prokureur-generaal tegen de stad in 1569. (Kron. v. h. Hist Gen
XV bl. 136.

3)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 343 art. 73.

-ocr page 28-

regering deze veri^laring in 1567 niet zo hebben durven af-
leggen.

Ik geloof, dat we veilig de gevolgtrekking kunnen maken,
dat het verhaal over de haagpreek buiten de Catharijne-poort,
dat alleen Brandt ons meedeelt, onjuist is.

Maar zijn al die biezonderheden, die hij vermeldt, dan ook
onjuist? Integendeel, deze zijn haast alle juist, maar de
„Wahrheit und Dichtungquot; zijn hier op een heel eigenaardige
manier met elkaar vermengd.

Bij het verhaal van Brandt zijn drie afzonderlike gebeurte-
nissen, die ieder op een verschillend tijdstip hebben plaats
gehad, verenigd tot één gebeurtenis, die zó nooit heeft plaats
gehad.

De eerste haagpreek buiten Utrecht is inderdaad door Jan
Arentsz gehouden, die daarvoor ook door Dirk Cater uit
Amsterdam was afgehaald, maar ze werd niet gehouden buiten
Catharijne, maar te Loevenhout.

Na het houden van een haagpreek bij de stad is Jan Arentsz
inderdaad in de stad gekomen en heeft toen zijn intrek ge-
nomen bij Dirk Cater, in 't huis van vrouw van Diemen, maar
niet na het houden van zijn eerste haagpreek, maar tien dagen
later, 25 Augustus, na het houden van een haagpreek buiten
Tolsteeg. 2)

En eindelik hebben de utrechtse Kalvinisten werkelik ge-
tracht een haagpreek buiten Catharijne te houden, maar pas
ruim twee maanden later en met negatief resultaat.

Bor verhaalt dat, toen Oranje in de stad was gekomen
(19 Oktober 1566) de Kalvinisten meer moed kregen en het
nu dan ook waagden een haagpreek te houden buiten de
Catharijne-poort.

Er werd echter aan de preekgangers bevolen te vertrekken
en toen zij weigerden,;'werd er uit het kasteel geschoten,
waarbij waarschijnlik een of meer personen gewond werden.

De Kalvinisten gaven nu hun voornemen op en trokken af.

Deze poging wordt ook vermeld in een brief van Morillon
op 3 November 1566 uit Brussel aan Granvelle geschreven

1gt; Utrechtse Kroniek bl. 26 en 27.

2)nbsp;Verslag van Dirk Cater aan van Wesenbeke, uitgegeven door van
Someren, Archives de la Maison d'Orange. Supplément, bl. 4 e. v.

3)nbsp;Bor bl. 106 (fol. 75).

4)nbsp;E. Poullet, Correspondance du Cardinal de Granvelle II bl. 71,

-ocr page 29-

Tevens wordt deze gebeurtenis beschreven door Dusseldorp.
Als hij van deze mislukte poging der Kalvinisten gewag ge-
maakt heeft, vervolgt hij: „deinde XXII Octobris Auraicus
proponitquot; enz.

We zouden hier dus uit opmaken, dat deze gebeurtenis nog
vóór de 22ste Oktober heeft plaats gehad en kunnen haar op
ongeveer 20 Oktober dateren.

De genoemde drie gebeurtenissen zijn dus door Brandt in
zijn verhaal tot één gebeurtenis samengevoegd.

In plaats van zo stoutmoedig op te treden, dat ze onder de
muren van Vredenburg een haagpreek hielden, hadden de
utrechtse Kalvinisten het juist zo voorzichtig mogelik aan-
gelegd.

Ze hielden hun eerste haagpreek niet vlak bij de stad en
ook niet in het rechtsgebied van de stad, zodat ze van de
stadsregering geen onmiddellik gevaar te duchten hadden.

Ze hielden hun eerste haagpreek ook niet vlak bij een dorp,
zodat ze ook niet behoefden te vrezen, dat de schouten, volgens
de instruktie van 27 Julie, de boeren zouden oproepen om de
preek te verstoren.

De eerste haagpreek buiten Utrecht vond de 15de Augustus
te Loevenhout plaats, een gehucht of vlek, een half uur ten
noorden van de stad dit gehucht lag ten oosten van de
Vecht, in de omtrek van de tegenwoordige loevenhoutse dijk.

Deze, wel nagenoeg of geheel onbewoonde plek behoorde
niet tot het rechtsgebied van de stad, maar tot dat van de
proost van de kapittelkerk van Sint Jan te Utrecht.

Nog in 1564 was er bij een geschil tussen deze proost en de
prokureur-generaal van het Hof beslist „dat de voors. proost
ende sijne officieren sullen 'in de heerlickheden van Mijdrecht,
Wilnis, Endelsteert, Tarnen, Sevenhoven ende Achtienhoven,
leggende in den lande van Utrecht, hebben, behouden ende
exerceeren alle jurisdictie, hoghe, middele ende laghe, in alle
saecken, soo wel crimineel als civil, ende genieten ende ge-

1)nbsp;Werken, uitgeg. door het Hist. Gen., 3de serie, I, F. Dusseldorpii
Annales bl. 41.

2)nbsp;Zie boven, bl. 13.

3)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 26 noot i.

4)nbsp;Bor bl. 78 (fol. 55).
2

-ocr page 30-

bruycken alle boeten, vruchten ende proffijten daertoe staende
ende behoorende,----quot;

Hieronder zal ook Loevenhout-begrepen zijn, al wordt het,
als te onbelangrijk, niet afzonderlik vermeld.

Deze eerste haagpreek werd door velen bijgewoond, niet
alleen uit Utrecht, maar ook uit Kuilenburg, Vianen, Amster-
dam en andere plaatsen. 2)

De raad van Utrecht was door het gebeurde geheel verrast.

Zoodra hij vernomen had, dat een groot aantal personen de
preek bijwoonde, waarvan bovendien nog velen gewapend
waren, begreep hij wel, dat het verstoren van de preek on-
mogelik was.

Bovendien ondervond de raad van de schout. Dirk van
Zuilen, al zeer weinig medewerking.

Toen men hem meedeelde, dat er te Loevenhout gepreekt
werd, antwoordde hij: „wordt aldaer gepreekt, dat is buyten
mijn jurisdictiequot; en daarop verliet hij de stad.

De raad vaardigde nu de eerste burgemeester Herman van
de Vecht en de substituut-schout Jacob de Ridder af naar de
bevelhebber van Vredenburg, Qodefroy van Erpt, heer van
Warenbor9h, om hem de toestand mee te delen en tevens
zijn advies te vragen.

De bevelhebber van Vredenburg en de raad waren geheel
onafhankelik van elkaar.

De bevoegdheid van Warenborch beperkte zich tot het
kasteel en de raad had geen macht over het kasteel.

Warenborch was tevoren edelman en hofmeester van de
prins van Oranje geweest en was ook door hem tot komman-
dant van Vredenburg benoemd.

De raad en trouwens ook de centrale regering te Brussel
wantrouwden hem steeds en vreesden, dat hij zich nog eens
bij de tegenstanders van de regering zou aansluiten.

Veel steun ondervonden de afgevaardigden ook tans niet
van hem; hij gaf hun alleen de raad maar goed de stadspoorten
te bewaken.

1)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Inventaris der Handschriften no. 331.

2)nbsp;Bor bl. 78 (fol. 55).

3)nbsp;Kron. v. h. Hist. Gen. XIV bl. 270, volgens de verklaring van de
domdeken.

4)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 340 art. 32.

-ocr page 31-

Het enige wat de raad deed, was dan ook het sluiten van
de stadspoorten, die tot 's middags één uur dicht gehouden
werden; daarna werd alleen het klinket geopend om alle
ongewenste vreemdelingen te kunnen weren en alleen de
eigen burgers binnen te laten.

Toen deze eerste haagpreek zo geheel ongestoord verlopen
was, kregen de utrechtse Kalvinisten meer moed en de vol-
gende Zondag, 18 Augustus, werd er weer gepreekt, nu binnen
het rechtsgebied van de stad, buiten de Tolsteegpoort, in de
boomgaard van de landkommandeur van de duitse orde. 2)

De schrijver van de utrechtse kroniek, die als Rooms-
Katholiek de protestanten niet welgezind is, deelt mee, dat deze
preek en de volgende van
24 Augustus geleid werden door
„eenen verlopen monninck van Middelborch, geboren sijnde
van Utrecht, Schelen Gerrit genaempt____quot; 3)

Ook in de Sententiën van Marcus wordt deze persoon alleen
Qerardt alias Scheel Qritken, of Gerrit ahas Scheel Gerrytgen
genoemd.

Waarschijnlijk is deze predikant dezelfde als Qerardus van
Kuilenburg.

Ook deze wordt alleen met zijn voornaam genoemd of tevens
naar zijn standplaats.

Deze Gerardus van Kuilenburg is later ook weer korten tijd
te Middelburg predikant en brengt na 1572 het grootste deel
van zijn verder leven in Zeeland, vooral in Zierikzee, door
dus in dezelfde provinsie, waar „schele Gerritquot; als monnik
gewooad had.

Hij wordt ook vereenzelvigd met Gerardus, predikant te
Vianen.

1)nbsp;t. a. p. bl. 342 art. 53.

2)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 27.

3)nbsp;t. a. p. bl. 27 en 28.

4)nbsp;Marcus, Sententiën bl. 29, 156 en 161.

5)nbsp;Zie boven bl. 10.

Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LUI bl, 96 noot 3,

6)nbsp;Bijdragen tot de geschiedenis der Evangelisch-Luthersche Kerk in
de Nederlanden, verzameld door J. C. Schultz Jacobi en F. J. Domela
Nieuwenhuis. II bl. 123 en 124.

7)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LUI bl, 96 noot 3. Of deze Gerar-
dus echter ,,predicant van den machtigen heer van Brederodequot; geweest is,
zoals door zijn tijdgenoot P. Bloccius, schoolmeester te Leiden, vermeld
wordt, blijft onzeker en wordt nergens bevestigd.

-ocr page 32-

Inderdaad bekent Maximilien de Blois Cocq de Neerynen
in zijn verhoor: „que Ie ministre Gérard, natif d'Utrecht, s'était
trouvé a Vianen.quot; Dit „natif d'Utrechtquot; stemt weer met
de utrechtsche kroniek overeen.

Deze haagpreek van 18 Augustus werd dus waarschijnlik
geleid door Qerrit van Kuilenburg, die reeds door verscheidene
Utrechtenaars tijdens zijn preken te Kuilenburg gehoord
was. 2)

Op deze zelfde 18de Augustus riep de raad van Utrecht,
volgens de missive van Margaretha van de 21ste Julie
enkele voorname burgers op om met hem mee te beraad-
slagen. Weer wordt er over gesproken, of men door het sluitèn
van de poorten het preken bij de stad niet kon tegengaan;
men zou tenminste de utrechtse burgers op deze wijze kunnen
verhinderen de preken bij te wonen.

Maar men vreesde, dat dan de Kalvinisten, vooral die uit
de andere plaatsen, die de haagpreken bij de stad bijwoonden,
zich zouden wreken en de vele kloosters buiten de stad zouden
plunderen.

Bovendien, het gehele platte land van het Sticht en de
onbeschermde voorsteden van de stad buiten de Wittevrou-
wen-, de Tolsteeg- en de Catharijnepoort liepen dan gevaar
geplunderd te worden.

De uitgebreide raadsvergadering besloot dus om, zooals tot
nu toe gebeurd was, alleen het klinket van de poorten te
openen, maar tevens om goed toe te zien, wie van de eigen
burgers ter haagpreek ging; misschien zou dit nog enkelen
afschrikken.

Alle maatregelen, die door de raad en het Hof van Utrecht
genomen waren om de preken uit het Sticht te weren, waren
tot dusverre mislukt.

In Junie en Julie had men niet kunnen beletten, dat de burgers
de kalvinistiese godsdienstoefeningen in naburige gewesten
bijwoonden.

Midden Augustus had men de haagpreek bij de stad moeten
toelaten. Toen werd de toestand in de stad kritiek door de

1)nbsp;E. Poullet, Corrcsp. du Card. de Granv. II bl. 651.

2)nbsp;Zie boven bl. 10.

3)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. der Prov. Utr. no. 223.

4)nbsp;Bor bl. 78 (fol. 55).

-ocr page 33-

verontrustende tijdingen, die uit de zuidelike Nederlanden
kwamen.

Midden Julie had het Compromis vergaderd in het luikse
gebied, in Sint Truyen.

Het verzoek van de konsistories en kalvinistiese kooplieden
om bescherming, was door de verbondenen toegestaan, maar
tot een nadere samenwerking met de Kalvinisten was het nog
niet gekomen.

Uit vrees, dat de verbonden edelen van Sint Truyen naar
Brussel zouden optrekken, had Margaretha aan Oranje en
Egmond verzocht, met het Compromis in onderhandeling te
treden en een tocht naar Brussel te voorkomen.

De 18de Julie waren Oranje en Egmond te Duffel en onder«
handelden zij met de afgevaardigden van de verbonden edelen.

Ze wezen de afgevaardigden op hun plicht om het volk
gehoorzaam te doen blijven aan de koning en hen te vermanen,
dat zij de preken zouden nalaten.

De verbondenen geven echter in het eind van deze maand
openlik aan Oranje en Egmond te kennen, dat ze aan de
Kalvinisten godsdienstvrijheid beloofd hadden en dat zij zelf
zich al van buitenlandse steun hadden voorzien. Ze zien echter
ook ditmaal van een gewelddadig optreden af en besluiten
nogmaals een smeekschrift aan de landvoogdes aan te bieden.

Ze vragen hierin, of Margaretha aan Oranje, Egmond en
Hoorne zou willen bevelen hen in bescherming te nemen en
met raad en daad bij te staan.

Tevens bevelen ze een verzoekschrift van de konsistories
aan, waarin verzocht werd, dat de edelen, altans voorlopig,
zich met de Kalvinisten zouden mogen verbinden, om zo te ver-
hinderen, dat de godsdienstvrijheid belemmerd werd.

In het eind van Julie vertrok Lodewijk van Nassau met
twaalf edelen naar Brussel om dit smeekschrift aan te bieden.

De gehele politieke toestand werd echter plotseling ver-
anderd door een grote volksbeweging, die nog in Julie in West-
Vlaanderen begon en zich spoedig over de gehele Nederlanden
uitbreidde.

In West-VIaanderen was men begonnen eerst de beelden
aan de weg, later die in de kerken te vernielen. Snel breidde de
beeldenstorm zich uit.

-ocr page 34-

De regering- liad juist weinig troepen tot haar beschikking
en kon niet ingrijpen.

Oranje wist de toestand in Antwerpen nog te beheersen,
maar moest 19 Augustus, op herhaald verzoek van de land-
voogdes, naar Brussel vertrekken. Toen kwam het ook in Ant-
werpen tot onlusten en de volgende dagen werden er de
'beelden in de voornaamste kerken vernield.

De berichten over de beeldenstorm in Vlaanderen en vooral
over die te Antwerpen deden hier in het noorden de onrust
en spanning
toenemen.

In Amsterdam kwam het de 23ste Augustus tot een uit-
barsting.

Gerard Brandt verhaalt hoe in de morgen van de 23ste
Augustus enkele kooplieden aan de burgemeesters van Am-
sterdam het gebeurde te Antwerpen meedeelden. Deze,
bevreesd, dat in hun stad iets dergelijks zou plaats hebben,
gaven toen terstond aan de geesteliken bevel, dat ieder van
hen het kostbaarste, dat er in hun kerken en kloosters was,
in veiligheid moest brengen.

De geesteliken voerden dit bevel echter zeer onvoorzichtig
uit, n.1. midden op de dag, juist toen de ambachtslieden van
hun werk naar huis terugkeerden.

Deze zagen nu, hoe de geesteliken de bezittingen van hun
gilden over straat droegen.

Enkelen ontnamen hun de gildenstukken en brachten ze
weer in de kerk. Anderen liepen de kerk binnen om te zien,
of de bezittingen van hun gild nog aanwezig waren.

Het werd in de kerken steeds rumoeriger en in de middag
begon men de beelden in de kerken te vernielen.

Iets dergelijks zien we de volgende dag nu ook in Utrecht
gebeuren. Ook hier was, omstreeks 23 Augustus, bekend ge-
worden, dat in Vlaanderen en Brabant de beelden gebroken
waren, zonder dat de regering er ook maar iets tegen had
kunnen doen.

Bovendien kwam het gerucht binnen de stad, dat een aantal
gewapende Kalvinisten, tot 8000 toe, het land afliep om de
kerken en kloosters te vernielen.

U G. Brandt, Historie der Reformatie bl. 356 e. v.
2) 'Bor bl. 90 (fol. 63).

-ocr page 35-

De 24ste Augustus begonnen hier de ongeregeldheden, no«-
zeer onverwachts, pas tegen de avond.

's Morgens was weer, evenals de 18de, door Gerard van
Kuilenburg, buiten Tolsteeg, in de boomgaard, gepreekt

Na het houden van de morgenpreek vertrok de haagpreker
per schuit naar Vianen.

De'jutfaasse edelman, Adriaen de Wael van Vronesteyn
deelt hierover nog iets mee.nbsp;'

Hij was het type van een utrechts landjonker van zijn
tijd; hij verliet nooit ongewapend zijn huis; als hij te paard
uitreed was hij
steeds voorzien van een stuk of vier geweren
en enkele jachtsperen, zelfs begaf hij zich nog gewapend naar
de herberg of naar zijn land om de arbeiders te kontroleren i)

Hu behoorde tot de leden van het Compromis; later ver-
telde hu, dat hij tijdens de aanbieding van
het smeekschrift
toevalhg te Brussel was en toen, „wel bij drancke wesendequot;
het smeekschrift mede ondertekend had; in elk geval was hij
een goed Katholiek. Hij was joviaal in de omgang ook met
gewone burgers, bij velen populair en niet zonder invloed, een
örederode in miniatuur.

De Wael was juist tegen de middag van 24 Augustus te
Jutfaas op de brug over de Vaartse Rijn met enkele edelen
in gesprek, toen hij vernam „dat die predicant van de secta-
rissen, die doen buyten Tollesteechpoorte voor buyten Utrecht
gepredict hadde, aldaer quaem aenvaeren mit een schuyt van
Utrecht naer Jutphaes omme voorts deur te vaeren naer
Viaenen.quot; Deze edelen blijven nu nog wat wachten, tot ze de
predikant zien voorbij varen.

Dat dit werkelik „schele-Gerritquot; was, zoals de utrechtse
kroniek vertelt, blijkt wel uit de mededeling van de koster
van Jutfaas, Mattheus van Woerden, die ook op de brug stond
te kijken en zich de haagpreker liet aanwijzen: „ende die mij
gewesen worde, was een scheel man____quot;

De utrechtsche Kalvinisten, gesterkt door de tijdingen uit
het zuiden, besloten van de algemene onrust partij te trekken

1)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bl. 94 en 95, art. 25 en 27

2)nbsp;t. a. p. bl. 74—81, en bl. 90 en 91, art. 5 en 6

3)nbsp;t. a. p. bl. 96.

4)nbsp;t. a. p. bl. 159.

-ocr page 36-

en te vragen, of nu voortaan ook binnen de stad mocht
gepreekt worden.

Na de morgenpreek begaven zich enkele afgevaardigden
naar het stadhuis en verzochten de tweede burgemeester,
Johan Bol. te spreken.

Aan hem deelden ze mee, dat de Kalvinisten twee kerken
in de stad begeerden, om daar hun godsdienstoefeningen te
houden.

De raad was niet bijeen: alleen de heren van de wet, d.w.z.
de schout en schepenen, waren op het stadhuis.

Met hen overlegde de burgemeester wat hij moest ant-
woorden; men besloot vóór alles tijd te winnen en aan de
Kalvinisten werd geantwoord, dat het gerecht niet bevoegd
was over deze zaak te beslissen, maar dat de volgende dag
de raad zou vergaderen, die dan hun verzoek in behandeling
zou nemen.

Alles scheen nu verder rustig te verlopen.

In de middag werd weer buiten Tolsteeg gepreekt.

Na de preek vertrok de haagpreker en werd tot Jutfaas
door een dertigtal gewapende Kalvinisten uitgeleide gedaan. 2)

Bij Jutfaas keerden deze terug, gingen gezamenlik de stad
bij de Tolsteegpoort weer binnen en liepen verder de wal
af naar de Geertekerk toe.

Toen ze nog maar even in de stad waren, zagen ze enkele
leden van de gilden, die de beelden en gedeelten van de
altaren uit de Geertekerk droegen.

Waarschijnlik had de stadsregeering, evenals te Amsterdam,
ook hier in 't geheim last gegeven, om de kostbaarste stukken
al vast uit de kerken in veiligheid te brengen.

Ook de mededeling van Dirk Cater, dat tijdens de beelden-
storm te Utrecht niet beschadigd werden „ornamenten, lijwaert
(lijwaet) ofte silver, dat was al uut (de) kerken ghenoemenquot;
wijst in deze richting.

Er speelt zich dan ongeveer hetzelfde af, als te Amsterdam
de vorige dag gebeurd was.

I )nbsp;Casus.

2)nbsp;Marcus, Sententiën, bl. 352. Vonnis van Philippus Evertsz.

3)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LUI bl. 214. Verklaring van Phi-
lippusnbsp;Evertsz.

4)nbsp;Van Someren, Archives de la Maison d'Orange. Supplément, bl. 8.

-ocr page 37-

De uit Jutfaas gekomen Kalvinisten werden door het ge-
beurde geprikkeld.

Ze wilden de kerk binnen om te zien wat er al uitgedragen
was.

Ze trachtten met geweld van de koster een sleutel te krijgen
om in de kerk te komen, i)

Deze stond echter nog open; ze begaven zich binnen de
kerk en weldra begonnen enkelen de beelden en krusifixen
in de kerk te vernielen. 2)

Alles wijst hier op een spontane, niet voorbereide daad.

Zodra schout en schepenen het vernamen, zonden ze
enkele stadsdienaars. Toen deze de kerk binnen kwamen,
waren de daders echter al verdwenen.

Ook na deze beeldenstorm ging men in deze kerk voort
met het in veiligheid brengen van de kostbare voorwerpen.
De kerkmeester Alert Mouthaen verklaarde later „dat hij,
getuyge, ende andere goede naebueren, naedien die kerck-
schenders uuyte kercke van tsunte Qeertruidt gescheyden
waren, uuyte kercke voorsz. doen brengen heeft, namentlicken
op Sonnendach ende Manendach daernae volgende, alle orna-
menten, goudt ende sulver ende voerts alletgeene moegelick
was te doen.quot;

De volgende dag. Zondag 25 Augustus, vergaderde de raad
reeds vroeg op het stadhuis.

De afgevaardigden van de Kalvinisten verschenen daar weer
en herhaalden het verzoek van de vorige dag, terwijl ze er
tevens bijvoegden „dat haerlieden gemeenten gesloten waeren
om die afgriselicheit van de beelden uut den kercken te doen,
mede seggende, dat sij sulcx souden doen sonder imant aen
sijn persoen te vercorten ende haerlieden kerckengoederen
ende juwelen souden sij brengen in des gerechts be-
waeren----quot;

1)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bl. 212. Verklaring van Gerrit
Claesz.

2)nbsp;t. a. p. bl. 214.

3)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 244, art. 84—85.

4)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bi. 169, Verklaring van Alert
Mauthaen.

5)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl, 347 art. 142—143. Zie tevens
N. van der Monde, Tijdschr. voor geschiedenis enz. van Utrecht. 8ste jaarg.
bl. 124 e.
V.: P. J. Vermeulen, Beeldenstorm te Utrecht.

-ocr page 38-

De raad was echter nog onvoltallig en een van de leden
antwoordde, dat ze nog niet sterk genoeg waren om over deze
zaak te beslissen, waarop door een van de Kalvinisten met
de bekende scherts geantwoord werd: „eet ham met mostaert
soo wert ghij sterck.quot; i)

De beslissing werd uitgesteld tot 11 uur.
Intussen zond de raad als zijn afgevaardigden de eerste
burgemeester Herman van de Vecht met de raadsleden Johan
Taets van Amerongen en Hendrik de Voocht van Rijnevelt
naar Warenborch, de kommandant van Vredenburg, en naar
de president van het Hof om hun raad in te winnen.

Warenborch verklaarde „gheen ander bevel te hebben dan
zijn huis te bewaren____quot;2)

Toen de afgevaardigden hem dan vroegen, wat voor steun

ze van het kasteel verwachten konden, antwoordde hij: „dat

hij last hadde zijn huys te bewaren ende der stadts saecken

hem nyet te onderwinden, ende dat, kost hij dienst doen myt

raet, hem gevuechtelijck zoude laten vinden; ende dat hij

noch onlancx brieven ontfangen hadde van den Prince van

't huys wel te bewaren, sonder mentie te maken van de
5tadt----quot; 3)

De president van het Hof bleek afwezig; als waarnemend
president fungeerde Willem van Diemen, die in zijn huis met
enige leden van het Hof beraadslaagde.

Deze raadde in ieder geval af om geweld tegen de Kalvinisten
te gebruiken en vond het desnoods beter om twee kerken aan
hen af te staan, dan dat er een „bloetstortingequot; zou plaats
hebben.

Overeenkomstig de missive van 21 Julie riep de raad weer
„veel van de besten, edelen ende rijcke borgersquot; op, om mee
te beraadslagen over het voorstel van de Kalvinisten. s)
Deze hadden die morgen buiten Tolsteeg weer hun morgen-

1)nbsp;Bor bl. 90 (fol. 64).

2)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 347 art. 145.

3)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 265. Verklaring 'van Johan Taets van
Ameronghen, Herman van de Vecht en Hendrik de Voocht van Rijnevelt
over Warenborch.

4)nbsp;t. a. p. Verklaring van J. T. van Ameronghen en Hendr. de V
van Rijnevelt over W. van Diemen. Zie tevens: Dodt van Flensbure
Archief V, bl. 348 art. 149,

5)nbsp;Dodt van Flensburg, t. a. p. art. 151.

-ocr page 39-

dienst gehouden. Dirk Cater had reeds vroeg Jan Arentsz. uit
Den Haag binnen Utrecht gebracht i) in het huis van vrouw
van Diemen en daarna waren ze naar buiten Tolsteeg
gegaan, waar Jan Arentsz de haagpreek hield.

In de stad was men intussen bevreesd, dat het na de preek
tot onlusten zou komen.

Adriaan de Wael was die morgen van Jutfaas naar Utrecht
gekomen. Hij had bij de Tolsteegpoort gezien hoe „aldaer in

eenen bomgaert, deun aen den wech geleeghen,____gepredict

worde,quot; en was vervolgens de stad binnen gekomen.

Daar vernam hij nu, dat men bang was, dat de Kalvinisten
na de preek de kerken zouden plunderen. De vrouw van zijn
prokureur klaagde tegen hem: „Och Joncker, ghij en hebt in
lange nyet binnen geweest; die spraecke gaet alhier, dat men
als die preecken uuyt es, alle kercken ende goodtshuysen
voorts aen stucken slaen soude....quot; Het komt dan ook
inderdaad tot onlusten.

Na het eind van de preek komen de Kalvinisten, ook die uit
andere plaatsen dan Utrecht, die de preek bijgewoond hebben,
in de stad en begeven zich, gewapend, naar het Maria-kerkhof,'
om daar het antwoord van de stadsregering af te wachten, ß)
Om 11 uur verschenen de afgevaardigden van de Kalvinisten
op 't stadhuis om het antwoord van de, nu uitgebreide, raads-
vergadering te horen.

1) Dirk Cater verklaarde later, dat hij de week vóór 25 Augustus niet
in Utrecht geweest was. (Van Someren, Archives de la Maison d'Orange
Supplément, bl. 4).nbsp;'

In ieder geval staat vast, dat hij de 24ste Augustus niet in de stad aan-
wezig was, daar hij de avond vari de 23ste uit Haarlem naar den Haag was
vertrokken (Corpus Iconoclasticum I, bl. 70 e. v.) en pas de morgen van
de 25ste uit den Haag in Utrecht kwam. De mededeeling van H. J. Royaards
dat Dirk Cater de morgen van 24 Augustus, als afgevaardigde van de Kau'
vinisten, op het stadhuis verscheen, is onjuist. (Arch. voor Kerkel cesch
door Kist en Royaards. XVI, bl. 397).nbsp;,nbsp;■ b ^ i.

20 Elizabeth van den Kercke, weduwe van Adam van Diemen (Alar-
cus. Sententiën, bl. 325).

Dirk Cater, die met een nicht van haar getrouwd was, logeerde er tijdens
zijn verblijf te Utrecht. (G. Brandt, Historie der Reformatie, bl. 329).

3)nbsp;Van Someren, Archives de Ia Maison d'Orange, Supplément, bl 4

4)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bl. 99.

5)nbsp;t. a. p. bl. loi.

6)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 30.

7)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V, bl. 348 art. 153.

-ocr page 40-

Deze zette de gewone taktiek voort en zoc, slechts tijd
te winnen.

Ze zag wel in, dat ze op dat oogenblik machteloos was.

De stadsregering beschikte over geen gewapende macht
om de Kalvinisten weerstand te bieden. Ook was men bezorgd
over de houding, die Warenborch zou aannemen. Misschien
had toen reeds Dirk Cater, na op het kasteel geweest te zijn,
tot de Kalvinisten gezegd „dattet huys voer heurluyden was,quot;
waardoor hij de indruk gaf, dat Warenborch hem zo juik
alle steun beloofd had, wat intussen geheel onjuist was; Wa-
renborch deelt later dan ook mee, dat Cater alleen maar „met
een lose boetscappe, ten tijden als boven, bij hem gecomen es,
hem van de vrouwe van Wijngaerden een boetscap doende
van begraevenisse ende anders nyet.quot; i)

De stadsregering stond dus machteloos en trachtte alleen
nog wat tijd te winnen door aan de kalvinistiese afgevaar-
digden het volgende voorstel te doen.

Ze deelde mee, dat het niet in haar macht stond om kerken
in te ruimen, maar dat ze het verzoek daartoe wilde over-
breng'en aan de landvoogdes en Oranje.

Hierom vroeg ze nu een uitstel van acht dagen; de Kal-
vinisten moesten dan beloven in deze tijd geen kerken meer
te schenden.

De afgevaardigden lieten zich overreden, maar zeiden, in
deze zaak niet te kunnen beslissen zonder toestemming van
de andere Kalvinisten,
die op het Mariakerkhof vergaderd
waren.

Ze vroegen nu, of enkelen uit de raad met hen mee willen
gaan,
om dit voorstel zelf aan de Kalvinisten mee te delen.

Als afgevaardigden gaan met hen mee burgemeester Johan
Bol, de raadsleden Paulus van Blockhoven en Jacob van Asch
en tevens, op verzoek van de kalvinistiese afgevaardigden,
Johan van Renesse, heer van Wulven en Wilp V; deze laatste,
lid van 't Compromis en gematigd Kalvinist, was geen lid van
de raad, maar was die morgen met andere burgers opgeroepen

1)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV, bl. 264 en 265.

2)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V, bl. 348 art. 153.

3)nbsp;t. a. p. art. 155.

4)nbsp;t. a. p. b\. 349, art. 157.

-ocr page 41-

om mee te beraadslagen dat de raad ook al een of meer
Kalvinisten opriep, is wel een bewijs voor de grote vrees die
hij koesterde voor het optreden van de heftige Kalvinisten.

De eerste burgemeester, van de Vecht, maakte geen deel
uit van deze afvaardiging, hij hield zich waarschijnlik met
opzet op de achtergrond, omdat hij bij de Kalvinisten zeer
gehaat was.

Even voor de aankomst van de afgevaardigden op het
Mariakerkhof had de Maria-kerk reeds gevaar geloopen om
geplunderd te worden.

Als deze afgevaardigden echter aankomen en tevens be-
loven, dat de Minnebroeders en Predikheren, die overal om
hun fel ijveren tegen de protestanten gehaat werden, rustig
in hun kloosters zouden blijven en niet mochten preken of
dienst doen, stemmen de aanwezige Kalvinisten toe in het
gevraagde uitstel van acht dagen en sluiten een akkoord,
waarin ze bij handslag aan burgemeester Bol beloven in de
tijd van acht dagen geen kerken of kloosters te verwoesten. 3)

De afgevaardigden keerden nu terug naar de raad en deelden
deze geruststellende tijding mee, waarop de raad uiteenging.

Desondanks zou de dag niet verlopen zonder dat het tot
beeldstormerij kwam. Veel Kalvinisten bleken ontevreden over
het gesloten verdrag; ze vreesden, dat op deze manier hun
verzoek tot het inruimen van kerken nooit ingewilligd zou
worden en meenden, dat ze alleen
met geweld iets konden
bereiken.

Het werd op het Mariakerkhof weer rumoeriger en de Maria-
kerk
liep weer gevaar om geplunderd te worden. Zodra
Adriaan de Wael, die nog fn de stad was, dit vernam, begaf
hij zich er terstond heen.

1)nbsp;Bor bl. go (fol. 64).

2)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bl. 103 art. 67.

De Mariakerk is de enige kapittelkerk, die gevaar gelopen heeft om ge-
plunderd te worden. Deze kapittelkerk lag dan ook het minst beschermd. De
St. Jan en de St. Pieter waren, altans voor het grootste gedeelte, omgeven
door een gracht of een muur, terwijl de overige kapittelkerken, de Dom en de
St. Salvator, niet zo gemakkelik te bereiken waren. De vier parochiekerken
(de Buurkerk, de St. Jacob, de St. Nikolaas en de Geertekerk) daarentegen
lagen geheel onbeschermd en zijn dan ook alle geplunderd.

3)nbsp;Dodt van Flensburg, Arch. V, bl. 349 art. 158 e. v. Bor, bl. 91 (fol. 64).

4)nbsp;Dodt van Flensburg, Arch. V, bl. 349, art. 161—163.

-ocr page 42-

Later stelt hij het in zijn defensie voor, alsof de plundering;
van deze kerk alleen door hem voorkomen is.

De plundering van andere kerken werd echter niet voor-
komen. Vooraanstaande Kalvinisten namen de leiding en een
grote menigte begaf zich naar de voornaamste parochiekerk,
de Buurkerk, om hier, ondanks het pas gesloten verdrag, het
vernielingswerk te beginnen.

Alles gebeurde hier met overleg, niet spontaan.

De utrechtse Kalvinist, Jan van Amerongen, een sloten-
maker en als zoodanig in stads dienst wees de beelden-
stormers den weg en de deur werd door hem of zijn
zoon opengebroken, waarna de beeldenstormers de kerk
binnen gingen. Toen de beelden in deze kerk gebroken waren
en de Kalvinisten de kerk verlaten hadden, werd de deur
door Jan van Amerongen toegesloten.

Tot nu toe waren de leiders erin geslaagd werkelik leiding
te geven; na de plundering van deze kerk werd het gepeupel
echter de baas.

De beeldenstormers schijnen zich na het plunderen van de
Buurkerk verdeeld te hebben, want, terwijl alle berichten
over de beeldenstorm de Buurkerk als eerst geplunderde kerk
vermelden, noemen ze de volgende geplunderde kerken telkens
in een andere volgorde.

Hieruit zou men kunnen afleiden, dat er geen bepaalde volg-
orde in het plunderen der overige kerken geweest is. maar
dat deze gelijktijdig door verschillende groepen van beelden-
stormers zijn bewerkt.

1)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LUI bl. io6, art. 80 e. v.

2)nbsp;Deze moet niet verward worden met Jan Taets van Amerongen, lid
van de raad.

3)nbsp;t. a. p. bl. 205.

4)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 31 en 32.

5)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LUI bl. 205,

6)nbsp;t. a. p. bl. 208.

7)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 349 art. 166: „ende hebben dezelve
met grote furiën gespolieert, alzoe yerst die Buyr-Kerck ende näederhant die
Predicker-, Minnebroeders- ende Ste Jacobs Kerckenquot;. Utrechtse Kroniek
bl. 31 en 32 vermeldt eerst de plundering van de Buurkerk, „treckende soe

voorts ---- naer St. Jacops Kercke, ende vandaer nae den Minderbroeders

ende Predikerbroeders,____quot;

Bor bl. 91 (fol. 64) „en hebben de Buyrkerke en Sint Jacobs Kerke ____

mitsgaders de Predikers en Minrebroeders Kerken gespolieert, ....quot;

-ocr page 43-

We kunnen hier dan iets dergelijks konstateren als van Roos-
öroeck doet bij Antwerpen: „daerbij. een zeker opzet kan ook
met geloochend worden in de orde, waarmede alles is geschied-
eens de beelden in de kathedraal verwoest, verdeelen de
stormers zich in groepjes van 8 tot 10 man en verspreiden
zich in al de kerken en kloosters.quot; i)

Na de Buurkerk dan worden nog de Sint Jacobskerk en de
kloosters van de Minnebroeders en Predikheren geplunderd
Alle leiding is hier zoek en het gepeupel is de baas Vooral'
in de kloosters wordt heel erg huis gehouden. De klooster-
bibliotheken worden mee verbrand en om de brand nog meer
aan te wakkeren, wordt alle boter en olie, die daar aanwezig
IS, mee in het vuur gesmeten. 2)

Zodra de burgemeesters de verontrustende berichten ont-
vangen hadden, dat de Kalvinisten, ondanks het gesloten
akkoord, de Buurkerk plunderden, hadden ze zich terstond
naar het stadhuis begeven en de substituut-schout (de schout
zelf was uit de stad), de schepenen, raadsleden en enkele
edelen en burgers op het stadhuis ontboden. 3)

Toen de burgemeesters vernomen hadden, dat Jan valt;i
Amerongen, die, zooals reeds vermeld werd, als slotenmaker
in stads dienst stond, de beeldenstormers in de Buurkerk
steunde, deden ze hem meermalen bij zich op het stadhuis
ontbieden, echter zonder gehoorzaamd te worden 4)

Men zag geen kans de plundering tegen te gaan, men vreesde
zelfs een aanval op het stadhuis en men beperkte zich er toe
om voor de verdediging van 't stadhuis te zorgen. De dekens
van de gilden werden ontboden en kregen het bevel met
een aantal van de gildebroeders, die het best te vertrouwen
waren, het stadhuis te bewaken.

Een aantal raadsleden, edelen en gewone burgers begaven
zich ook gewapend naar het stadhuis, waar ze die gehele nacht
met een deel der gilden, tot 160 man toe, waakten.
De nacht verliep rustig.

1)nbsp;R. van Roosbroeck. Het wonderjaar te Antwerpen bl. 36

2)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 32.

3)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V, bl. 349 art. 167-168.

4)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bl. 206—207

5)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 350 art. 171—172

-ocr page 44-

Alleen Dirk Cater deelt later aan Wesenbeke mee, dat die
nacht een plundering van den Dom alleen door zijn ingrijpen
werd voorkomen i), maar de mededeelingen, die hij verstrekt,
zijn lang niet altijd betrouwbaar. 2)

Vroeg in de morgen van de 26ste Augustus begonnen de
onlusten weer.

Aan de voorgevel van de Maria-kerk stond een beeldengroep,
uit drie beelden bestaande; een daarvan was de vorige avond
reeds stuk gesmeten.

Tussen vijf en zes uur in de morgen van 26 Augustus be-
gonnen de Kalvinisten zich weer op het Maria-kerkhof
te verzamelen en vernielden de twee nog overgebleven
beelden.

Ook de Mariakerk zelf liep weer gevaar geplunderd te
worden.

De Wael, die 's morgens weer in de stad gekomen was,
werd iuist „gcbarbicrtquot; toen men hem meedeelde „dat die
bceldcstormers weder vergadert waeren op Sinte Maricn-
plaetse ofte kerckhoff ende dat die spraecke ginck, dat zij Sinte
Marien ende die andere ongeschende kercken voorts opslaen,
aen stucken smijten, ende vernyelen wouden.quot;

Zo gauw mogelik begaf hij zich met zijn broer en enkele
dienaars naar het Mariakerkhof,

Vóór de kerk zag hij de Kalvinisten dreigend staan en onder
hen merkte hij op Gerrit van Renesse en Jan van Renesse,
heer van Wilp.

1)nbsp;Van Someren, Archives de la Maison d'Orange. Supplément bl. 5.

2)nbsp;Zo beweert hij bijv. t. a. p. bl. 7: „Godt sij mij ghet[uyghe] ende
salt altijt met hondert ende hondert ghetuygen doen war maecken dat ick het
beeldestormen teghen gheweest [ben] en [ick] mach wel met de warhijt
segg[hen], sonder mij te beroemen, [dat] sonder mij al [Ie] kercken ende
cloosters souden, ick meenne de beelden, souden ghebroecken gheweest heb-
benquot;, hetgeen kennelik een onwaarheid is, daar h^t vaststaat, dat Cater een
der leiders van de beeldenstorm is geweest.

3)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bl. 165; verklaring van Oth
Petersz, Koster van de S. Maria Kerk.

4)nbsp;t. a. p. bl. 165—166.

5)nbsp;t. a. p. bl. 106—107.

6)nbsp;Gerrit van Renesse, raadsheer in het Hof van Utrecht. Hij was lid
van het Compromis. Zijn zoon Jan van Renesse trad later in dienst van
Brederode. Voor de genealogie der van Renesse's zie Bijdr. en Meded. v. h.
Hist. Gen. LIII bl. 108 en 109.

7)nbsp;Jan van Renesse, heer van Wulven en Wilp, was een neef van de

-ocr page 45-

De Wael zelf geeft later in zijn Defensie, die hij in zijn
gevangenschap opstelde, een zeer levendig verslag van 't ?een
zich hier dan afspeelt.nbsp;^

Als hij heeft verteld, dat hij op het Mariakerkhof is aan-
gekomen en daar de beeldenstormers bijeen ziet „omme heure
quaet voornemen teffectuerenquot;, vervolgt hij:

„Twelck ziende, hij, gevangen, heeft tzegens heer Gerrit
van Rhenesse ende die heere van Wulp geseyt met luyder
stemmen ende toornegen moede: „Hoert ghij, Gherrit van

Rhenesse, ende ghij, heer van Wulp--meede neemende

heer Gherrit van Rhenesse bij den arm--wat laet ghij

uluyden duncken, ick ben een mede geweest, die onderteyckent
heeft 2), maer nyet tot deeze dinghen als ghij beghint

Ende mitsdyen die heere van Wulp wechgaende, heeft hij

gevangen, die heere van Wulp wederom--hem bij zijn

mantel grijpende--geroupen, seggende: „t En es aldus

nyet geseyt! Zyet, daer staet die kerck, die keyseren ende
bisschoppen geffondeert hebben die van uwen noch dip
mijiieii nyet gecommen en zijn, ende anderen kercken ende
cloosteren, daer wij onse vrunden en maegen inne hebben!quot;
Nemende voorts zijn hoet van zijn hooft, die onder die voet
werpende, tredende die zelve met voeten, seggende daerbij:
„Ghij en
sult die kercken nochte cloosteren nyet beschadighen
nochte vernyelen, all zoudet mij mijnen hals ende caelen
cop costenquot;, ende meer dyergelijcke verbolghen ende schel-
dighe woorden.

Seggende voorts: „En maect ghij, crijter — meenende heer
Gerrit van Rheness.e — gheen meer woorden off ick slae u
aen den hals!quot;, hebbende zijn vuyst opgheheeven. Seggende
voorts tzeegens die andere: „Is dit u religie ende confessie?
Ghij hebt gedaen ende doet als een hoop schellemen, het zal u

in de vorige noot genoemde Jan van Renesse. Hij bewoonde een huis van
het Kapittel van St. Jan aan de Drift, waar Oranje tijdens zijn verblijf te
Utrecht van 19 Oktober tot 14 Desember 1566 zijn intrek nam. S. Muller
Oude Huizen te Utrecht bl. 36 e. v.

1)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII, bl. 108 e. v.

2)nbsp;Hij bedoelt, dat hij het Compromis ook onderteekend had.

3)nbsp;Adriaen de Wael bedoelt te zeggen: een dergelijk bedrijf is niet de
strekking- geweest van het Compromis. [Overgenomen noot i bl. 109 t. a. p.]

4)nbsp;Hier wordt gedoeld op de stichting van de St. Marie door Keizer
Hendrik IV en bisschop Conrad in 1081. [Overgenomen noot 2 bl. 109 t. a. p.]

-ocr page 46-

iuyden quaelycken becoemenquot;, met dyergelijcke woorden ende
propoosten.

Ende naerdyen hij, gevangen, die voors. sectaryssen ende
oproerygen van hairluyden quaet voornemen ende propooste
gebracht hadde, is hij, gevangen, gegaen naer 't stadhuys bij
de heeren ende overheyt, die aldaer vergadert waeren, aldaer
zijn wederfaeren van tgundt voors. es aengevende.quot;

Het zal wel niet alleen het optreden van de Wael geweest
zijn, dat nog een plundering van de andere kerken voorkwam,
maar dit zal wel evenzeer het gevolg zijn van het feit, dat de
Kalvinisten eerst nog wilden vernemen, of de raad tans soms
bereid was hun verzoek in te willigen en hun een of meer
kerken af te staan.

Zij begaven zich nu allen van het Mariakerkhof naar de
Plaets 1), de tegenwoordige stadhuisbrug, de open ruimte voor
het stadhuis.

Het stadsbestuur zetelde in de huizen Hazenberch en Lich-
tenberch, die stonden op dezelfde plaats als het tegenwoordige
stadhuis.

De raad was weer vergaderd en evenals de vorige dag
waren er ook weer verschillende personen aanwezig, die niet
tot de raad behoorden. In deze vergadering zal het gesprek
tussen de Wael en Warenborch hebben plaats gevonden,
waarover de eerste ons verschillende biezonderheden meedeelt!

Zelf dateert hij later deze vergadering op de tweede of
derde dag, nadat de kerken binnen Utrecht door de
sektarissen
geplunderd waren en in de, door Mr. van Campen hierbij
geplaatste noot wordt dan ook 27 of 28 Augustus als datum
genoemd. 2)

Deze data zijn echter waarschijnlik onjuist, immers op de
morgen van de 27ste Augustus laat Warenborch door een
van zijn dienaars weten, dat hij, „gemerckt zijn officie die
gemeente odieulx was,quot; niet in de raad zou verschijnen.

Trouwens uit het verband wordt het ook waarschijnlik, dat

1)nbsp;t. a. p. bl. iio art. loi.

2)nbsp;t. a. p. bl. 144 noot 3.

3)nbsp;Kron. Hist. Gen, XIV bl. 266, verklaring van Leo Gilkens en bl. 267
laatste verklaring van no. 4gt; waar natuurlik met de Dinsdagquot;, toen men op het
stadhuis vergaderen zou „omme t'accorderen tussen de Cath. ende Sectn.quot;
bedoeld wordt Dinsdag 27 Augustus 1566.

-ocr page 47-

het gesprek tussen de Wael en Warenborch plaats vond in
de vergadering van 25 Augustus, i)

Terwijl in het stadhuis het rumoer doordringt van de Kal-
vinisten, die op de stadsplaats bijeen zijn 2), doet men in de
raadsvergadering nogmaals een beroep op Warenborch. Men
wil nu weten, of en hoe men op hem rekenen kan.

De Wael vraagt hem dan: „Heer overste, dat off hier
quame een vursmijtinge, wat zoude ghij willen doen bij ons
ende die goede burgeren ende inwoonders deser stadt^quot; 3)

Warenborch antwoordt, dat hij van de landvoogdes en van
Oranje alleen maar opdracht had „het huys Vredenborch op
zijn gewoonliche tijden ende uuren op ende toe te sluyten quot;

En als de Wael nogmaals een beroep op hem doet: ,'heer
overste, het huys dat ghij bewaert, dat is Vredenborch ge-
naemt ende dat es bij Keys. Mat. hoochlofflijcker memorie
Carolus Quintus hier geleyt ende gefondeert omme den drie
Staten van dese landen daermede in vreden te houdenquot; krijgt
hij alleen ten antwoord: „lek gelooff wel dattet huys hier
geleyt is omme de quade te straffen ende die goede te
bescutten.quot;

Terwijl er nu „opte Plaets voor den stadthuyse een groot
rumoer, gecrijsch ende gebaer was onder die sectarysen, aldaer
voor den stadhuyse op de plaetse vergadert wesende,quot;'durfde
niemand van de raad het stadhuis verlaten om de Kalvinisten
toe te spreken.

De Wael deelt mee, dat alleen hij, op verzoek van de raad,
het waagde de Kalvinisten toe te spreken en dat het alleen
aan hem te danken was, dat ze de stadsplaats weer verlieten.

De Kalvinisten trokken weer terug naar het Mariakerkhof
en zonden vandaar enkele afgevaardigden naar het stadhuis.

Dirk Cater, Jelis Spaans en anderen verschenen voor de
raad®) en op hun verzoek vaardigt deze nu Johan van
Renesse, heer van Wilp af, naar het Mariakerkhof om te zien,
of hij misschien met de Kalvinisten tot een akkoord kon'
komen.

1) Zie echter ook hierna, bl. 44, noot i.
art^I ^^^nbsp;34. noot i. Bijdr. en Meded. Hist. Gen. LIII bl. 146

3)nbsp;t. a. 2- bl. 145 art. II e. v,

4)nbsp;t. a. p. bl. 146 art. IX e. v.

5)nbsp;t. a. p. bl. 164 K.

6)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 350 art, 180.

-ocr page 48-

Het gelukte inderdaad.

De Kalvinisten beloven gedurende de tijd van vier dagen
geen beelden te breken; in die tijd zal de raad
afgevaardigden
sturen naar de landvoogdes en Oranje om hun raad in te
winnen, i)

Reeds de vorige dag had de raad, overeenkomstig het toen
gesloten akkoord, afgevaardigden gekozen om naar Margaretha
en Oranje af te reizen.

Door het verbreken van het akkoord en de beeldenstorm
was er toen echter van de afvaardiging niets meer gekomen.

Nu vertrekken deze afgevaardigden, Hendrik de Voocht van
Rijnevelt en Johan Taets van Amerongen nog dezelfde dag
naar Brussel. 2)

In de stad hebben echter weer ongeregeldheden plaats.

Het gerucht verbreidt zich, dat de magistraat toegestaan
heeft, dat de Kalvinisten de beelden in twee kerken, de Geerte-
en Nikolaaskerk, zouden mogen breken.

Dirk Cater deelt later mee, dat de magistraat aan hem en
aan Gerrit van Renesse verzocht had „dat wij bij de ghemeente
ofte borgheren souden willen gaen om hunluyden tevreden te
stellen; [sij] hebben ons last ghegeeven dat [wij] hinluyden
souden consenteeren[dat sij] noch twee prochykercken, te
weten Sinte Geertruyt ende Sinte Nicolas, souden raseeren,
sij souden darmede tevreden wesen----quot;

Dit bericht is natuurlik onjuist. Misschien had Dirk Cater,
zoals hij de vorige dag gedaan had ten opzichte van Waren-
borch ook nu opzettelik een onjuist gerucht onder de
Kalvinisten verspreid.

De Wael deelt mee „dat die rebelligen beelt- ende kercke-
schenders seijden, dat zij Sinte Nicolaes- ende Sinte Geerten-

kercke binnen Utrecht---- tot hairen wille wilden hebben

ende voorts suyveren.quot;

1)nbsp;t. a. p. bl. 350—3SI. art. i8i.

2)nbsp;t. a. p. art. 182.

Het begeleidend schrijven van de raad aan Margaretha van de 26ste Augus-
tus, te-V ens geloofsbrief van de afgevaardigden, is aanwezig te Brussel, Archives
générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Audience no. 330 bl. 189.

3)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bl. 221—222, verklaring van
Jan Taets van Amerongen.

4)nbsp;Van Someren, Archives de la Maison d'Orange. Supplément bl. 5—6.

5)nbsp;Kron. Hist. Gen. 1858 bl. 264—265.

-ocr page 49-

Maar hij voegt er ook aan toe: „daerinne nochthans die
regierders van der stadt nyet accorderen en wilden, i)

Ook de schepen Hendrik Valkenaer legt later een zelfde
verklaring af. 2)

Terstond na het sluiten van het akkoord, of misschien nog
tijdens het onderhandelen, was er al een groep Kalvinisten
op weg naar de Qeerte- en Nikolaas-kerk.

Hier werden weer, onder leiding, de beelden gebroken.

Dirk Cater verhaalt, dat hij met Qerrit van Renesse, Jan
van Renesse, heer van Wilp, Adriaan de Wael e.a. naar die
kerken gegaan was en „hebben eenighe van de borghers in
de twee kercken ghelaeten om alle (alles, of alle beelden?) te
neder te worpen, ghelijck sij ghedaen hebben.quot;

De Wael was in opdracht van de stadsregering naar de
beeldenstormers gegaan om hen, zo mogelik, nog van het
vernielen af te houden; toen dit onmogelik bleek, probeerde
hij tenminste nog zoveel mogelik de kerken te beschermen.

De kerkmeester Alert Mouthaen verklaarde later dat „doer
beede ende woerden van den weicke Adriaen veele perceelen
aldaer in de kercke, sonder ontstucken te smiten, gebleven

sijn....quot; 5)

Eindelik werden de beeldenstormers dan toch overreed om
op te houden en de verdere dag werden er geen geweld-
daden meer gepleegd.

Reeds van de tijd van de beeldenstorm af is het een twist-
vraag, of deze van te voren beraamd is, of dat hij plotseling,
spontaan is uitgebroken. Velen beschuldigden de edelen van
het Compromis, dat ze deze beweging hadden voorbereid.

Het gerucht ging zelfs, dat ze op de vergadering te St.
Truyen was uitgedacht; de Casus deelt over deze vergadering
mee „ende so men naderhandt verstaen heeft, soude die*
beeltstormerije aldaer oeck gesloten sijn geweest.quot;

Terecht is door Fruin reeds op het onwaarschijnlike hiervan

1)nbsp;Bijdr. en Meded. Hist. Gen. LIII bl. iio—iii, art. 103—104.

2)nbsp;t. a. p. bl. 198.

3')nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 351, art. 183.

4)nbsp;Van Someren, Archives de la Maison d'Orange. Supplément bl. 6.

5)nbsp;Bijdr. en Meded. Hist. Gen. LIII bl. 170, M.

6)nbsp;Bor bl. 91 (fol. 64).

-ocr page 50-

gewezen; vast staat in ieder geval, dat vooraanstaande leden
van het Compromis, als Brederode, niet alleen geheel on-
schuldig aan deze beweging waren, maar er zelfs zeer be-
vreesd voor waren.

De vraag, of de beeldenstorm in het algemeen is voorbereid,
kunnen we hier gevoegelik buiten beschouwing laten; we willen
hier slechts de vraag stellen, of we bij de beeldenstorm te
Utrecht leiding kunnen bespeuren of niet.

Ik geloof, dat we deze vraag, tenminste wat betreft de
gebeurtenissen van de 25ste en de 26ste Augustus, bevestigend
moeten beantwoorden.

De morgen van de 25ste Augustus hadden de kalvinistiese
afgevaardigden de beeldenstorm al eigenlik aangekondigd op
het stadhuis, toen ze meedeelden, „dat haerlieden gemeenten
gesloten waeren om die afgriselicheit van de beelden uut den
kercken te doen____quot; i)

Bovendien zijn- er allerlei biezonderheden, die op leiding
wijzen.

Van Roosbroeck vertelt over de beeldenstorm te Antwerpen:
„een opmerkenswaardige bizonderheid is wel, dat door de
Calvinisten aan de poorten van de kerk wachten werden uit-
gezet om aan de lieden, die deel hadden genomen aan de ver-
nieling, het gestolene te ontrukken----quot;2)

Hetzelfde zien we de 25ste Augustus te Utrecht, bij de
plundering van de Buurkerk.

De stadsslotenmaker Johan van Amerongen en enkele an-
dere gewapende Kalvinisten blijven tijdens de plundering bij
de kerkdeur staan „omdatter nyet gestolen zoude worden,
ende om te beletten, datter nyemant inne comen en zoude!
die hem dochte te wesen datse wat uutdragen ofte stelen
zouden.quot;

In de Buurkerk blijven de leiders de baas en wordt er niet
gestolen.

In de aantekeningen (waarschijnlik afschriften van .jf
ekstrakten uit het verloren gegane deel van het raads-dageliks
boek) door Vermeulen gepubliceerd, wordt dan ook verteld,
dat de Kalvinisten uit de Buurkerk „seeckere juwelen, die sij

1)nbsp;Zie boven, bl. 25.

2)nbsp;R. van Roosbroeck, Het wonderjaar te Antwerpen bl. 37.

3)nbsp;Bijdr. en Meded. Hist. Gen. LUI bl. 206.

-ocr page 51-

aldaer gevonden hadden, ende kerckengoederen op den Raet-
huyse in den 'burgemeesters handen [hadden] gebrocht.quot;

Bij het plunderen van St. Jacobs kerk en van de beide
kloosters diezelfde dag is alle leiding zoek; voor die gebouwen
worden, tijdens de plundering, geen wachten uitgezet.

De volgende dag, 26 Augustus, wordt er bij het Ibeelden-
breken in de Geerte- en Nikolaaskerk weer leiding gegeven;
Jan van Amerongen en andere Kalvinisten staan weer op posr
om toe te zien, dat er niet gestolen wordt.

Bij het onderzoeken, of er bij het breken in de kerken al of
geen leiding werd gegeven, is het ook van belang erop te
letten, of de orgels mee vernield werden.

Bakhuizen van den Brink, die gelooft dat de beeldenstorm
in het algemeen is voorbereid, vestigt er de aandacht op 3),
dat bij de eerste beeldenstorm doorgaans de orgels gespaard
werden, omdat het gebruik daarvan door de Kalvinisten niet,
tenminste niet door alle, werd afgekeurd, en het hun bedoeUng
was, de van beelden gezuiverde kerken zelf voor hun eredienst
in gebruik te nemen.

Wanneer nu in een kerk wel alle beelden enz. vernield
werden, maar de orgels gespaard bleven, wees dit er op,
dat er maar niet in het wilde weg door het gepeupel vernield
werd, maar dat alles volgens een vast plan gebeurde.

In dit verband is dan merkwaardig het verslag, dat Dirk
Cater over de gebeurtenissen van 25 Augustus geeft. Hij ver-
telt dat hij' na de morgenpreek met Jan Arentsz. weer in
de stad was teruggekeerd om thuis het middagmaal te gebrui-
ken. Dan krijgt hij plotseling bericht, dat men van plan is de
Buurkerk binnen te dringen, om er de beelden te vernielen.
Onmiddellik gaat hij er nu zelf heen. „Soe quam ick darinne,
vande ick de kerck meestal gheruineert, meest in maniere of
sij drie dagen daerin gheweest hadden; [ick] ben terstont op
de orgel gheloopen en hebbe de bescermt dat se nyet besca-
dicht is gheweest.quot;®)

Hoewel er dus in die kerk veel vernield was, bleef het orgel

1)nbsp;N. van der Monde, Tijdschr. voor gesch., oudh. enz. 1842, 8ste
jaarg, bl. 124 e. v.

2)nbsp;Bijdr, en Meded. Hist. Gen. LIII bl. 207, fol. 2iv.

3)nbsp;Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen I bl. 76.

4)nbsp;Van Someren, Archives de la Maison d'Orange, Supplément bl. 2 e.v.

5)nbsp;t. a. p. bl. 5.

-ocr page 52-

gespaard; een bewijs te meer, dat de leiders hier het heft in
handen wisten te houden.

Bij de plundering van de St. Jacobskerk en van de beide
kloosters is het gepeupel de baas en staan de leiders machte-
loos. We lezen nog van enkele vergeefse pogingen, die gedaan
worden om leiding uit te oefenen en bijv. de orgels te sparen.

Steven van Zuilen tracht „duer bede van de gebuerluyden'quot;
het orgel van de St. Jacobskerk te bewaren en verjaagt enkele
plunderaars van het orgel.

Jan van Renesse 2), een van de leiders, staat zelf in het
Minnebroederklooster machteJoos tegenover het plunderende
volk, „noemende denghenen die d'orgelpijpien affwierpen schel-
men, roepende, dat zij deden 't gunt hen nyet belast en
was.quot;

In hetzelfde klooster trachtte hij nog te voorkomen, dat
waardevolle voorwerpen geroofd werden en verdeeld „van
den boeren en rabbauwenquot; en probeert deze te behouden „tot
prouffijt van den armen----quot;4)

Zelfs de vernieling van „de sepulturequot; van zijn oom Johan
van Renesse kan hij niet voorkomen en hij klaagt dan ook:
„ic en can mijns zelffs goet nyet beschermen____quot;5)

Dat de leiders van de Kalvinisten zelf machteloos stonden,
deelt de raad trouwens ook mee in een brief, de volgende
dag aan de landvoogdes geschreven.

„Wandt oick als wij verstaen die principaelsten van hem-
luyden, ende die genouchsaem hoore hooffden zijn, al rede
geen ordre stellen en konnen omme heurluider opsette te
temperen oft in ordre ende religie te stellen oft in obedientie
te houden.quot;

De utrechtse kroniek deelt verder nog mede, dat de beelden-
stormers, „mestendeel al ambachtslieden, weversjongens ende
mester ende huyslieden----daertoe bij de sectarysen eensdels

1)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 271.

2)nbsp;Jan van Renesse, zoon van Gerrit Renesse; zie bl. 32, noot 6.

3)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV, bl. 274.

4)nbsp;t. a. p.

5)nbsp;t. a. p.

6)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
diencenbsp;no. 330, bl. 189.

-ocr page 53-

geheurt waren ende bij Jan Berntsz, clermaecker, als daertoe
gecommittert wesende, betaelt woorden____quot; i)

Er schijnt inderdaad door enkele leiders geld gegeven te
zijn aan de beeldenstormers.

Vooral Dirk Cater wordt in dit verband genoemd.

Jan van Renesse verklaart later „nyet te weten, wye 't geit
gefurneert heeft om die beeldestormers te betalen, dan heeft
wel gehoort, dat Cater daertoe gecommitteert was; heeft oic
wel gehoort, dat Willem van Nyevelt ende Cater belooft
hadden den beeldestormers te betalen; dan hoorde dagen
over quade betalinge.quot;

Evert Petersz. bekent later, dat hij tijdens de beeldenstorm
in het Minnebroederklooster was en dat hij „ter instigatie van
Dierck Cather die altaren mede heeft helpen breecken, ont-
fangende te dien eynde van den voorn. Dierck Cather seven
stuvers----

Bij het beeldenbreken op de 26ste Augustus beval Dirk
Cater in de Geertekerk aan de koster de namen van de
beeldenstormers in de kerk op te schrijven, deze kwamen één
voor één bij de koster hun naam noemen, die ze opschreef
en de naamlijst aan Dirk Cater overgaf.

De Wael deelt mee, dat de namen van de beeldenstormers
opgetekend werden „omme van heuren arbeyt bij hem [Dirk
Cater] geloont te werden----quot;

De kerkmeester. Alert Mauthaen, legt later een dergelijke
verklaring af: „ende hoorden hij, getuyge, well, dat Dirck
Cator die kerck- ende beeldestormers van hoeren arbeijt be-
looffden te loonen----

Dat de beeldenstormers gedeeltelik betaald werden, volgt
ook uit het vonnis tegen Cornelia, huisvrouw van Jelis Spaans.

Zij werd namelik beschuldigd, dat ze een zekere Johan van
Embden had aangezet „om de beelden te gaen breeken met
andere beeldebrekers, en hem geseyt dat hij gelijck als de
andere betaelt soude worden.quot;

De vooraanstaande Kalvinisten hebben zo de leiding gehad,

1)nbsp;Utrechtse Kroniek, bl. 33.

2)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV, bl. 256, antwoord op 't XXXste art.

3)nbsp;Codex Dipl. NeerI, v. h. Hist. Gen. 2de serie II 2, bl, 194.

4')nbsp;Bijdr. en Meded. Hist. Gen. LIII, bl. 123—124.

5)nbsp;t. a. p. bl. 171.

6)nbsp;Marcus, Sententiën bl. 29.

-ocr page 54-

de „lieden van cleynen conditiënquot; moesten, deels door geld
beloond, het werk uitvoeren.

In de loop van de dag echter stonden de leiders machteloos
tegenover de vele plunderaars, die nu deden „'t gunt hen nyet
belast en was.quot;

Wat de maatschappelike positie van de 'beeldenstormers be-
treft, er bevinden zich onder de leiders enkele edelen als de
van Renesse's, Willem van Zuylen van Nyevelt, de kuilen-
burgse edelman die Man e.a.; de beeldenstormers zelf echter
waren meestal eenvoudige ambachtslieden, messenmakers
(Jelis Spaens en zijn zoons, Comelis van Leeuwen met zijn
broers, Philippus Evertsz of Philips in de Kelk, een zekere
Poes), kleermakers, (Jan Berntsz, Caerl die clermaecker),
schoenmakers (Jacob Cosijnsz), schedemakers (Floer Lub-
bers), kistenmakers (Beernt Hendricksz of „Beernt int Bijlt-
genquot;), wevers (Jacob de Wever) enz., „altesamen lieden van
cleynen conditiënquot;, zoals de utrechtse kroniek vermeldt.

Als een van de oorzaken van de beeldenstorm wordt ook
de slechte ekonomiese toestand, het gebrek aan koren, ge-
noemd. 2)

Door de honger zou de massa des te eerder in beweging
zijn gebracht. Dat de korenprijzen te Utrecht zeer hoog waren,
blijkt telkens, o.a. in een brief van Oranje van 31 Okto^ber 1566
uit Utrecht aan de landvoogdes, waarin hij vertelt „que ladicte
ville est fort arriérée, a cause de la chierté des bledz de

I'année passée----quot;; en even verder: „il y a quot;en ceste dicte

ville grande chièreté de vivres,----quot;

Het is natuurlik zeer goed mogelik, dat ook hier de slechte
ekonomiese toestand op de beeldenstorm van invloed is ge-
weest; direkte aanwijzingen ervoor heb ik echter niet ge-
vonden.

De 26ste Augustus waren nog, gelijk wij boven reeds zagen,
ondanks het gesloten akkoord, de Nikolaas- en Qeertekerk
geplunderd; de beeldenstormers werden toen eindelik overreed

1)nbsp;Een oom •van deze edelman was waarschijnlik Jan de Man, vicarius
van Sint Jacob. [Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LUI bl. 210, fol. S2v].

2)nbsp;E. C. G, Brünner, Die dänische Verkehrssperre und der Bildersturm
in den Niederlanden, Hans. Geschichtsblätter, XXXIII (1928) bl. 97 e. v.

3)nbsp;M. Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne II bl. 265.

-ocr page 55-

om met het breken op te houden en de verdere dag wordt er
niet meer gebroken.

De stadsregering zag echter wel in, dat het weer spoedig
tot nieuwe onlusten zou komen, als men aan de Kalvinisten
geen kerk in de stad zou afstaan.

De volgende dag. Dinsdag 27 Augustus, zijn op het stadhuis
weer vergaderd de raad met de „treffelickste ende catholijcjc-
ste 'borgers die te becomen waren,quot; tevens enkele leden van
het Hof van Utrecht, van de geestelikheid en de ridderschap,
die in de stad aanwezig waren.

Met nadruk wordt later vermeld, dat dit geen vergadering
van de gewone Staten van Utrecht was, „mer alleen van de
principaelste ende beste van de stadt, die alleenlick tumultua-
rie bij den overweerders van de stadt ende doer beveel van
den burgemeesters vergadert sijn geweest.quot;

Zo waren er ook geen vertegenwoordigers van de vier
steden, Amersfoort, Wijk, Rhenen en Montfoort, noch van de
ridderschap buiten Utrecht, die wel deel uitmaakten van de
gewone statenvergadering.

De geesteliken, die aanwezig waren, waren er niet als af-
gevaardigden van hun kapittel, „maer als privati, doer be-
geerte van de burgemeesters van de stadt.quot;

Ook Warenborch was weer uitgenodigd.

Deze was echter gebelgd over 't gebeurde van de vorige dag.

Reeds toen had hij, na de vergadering, aan de Wael laten
vragen „deur wiens auctoriteyt ofte bevel hij hem die voors.
woorden in de vergadering der Staten als voren afgevraecht
hadde.quot; 3)

Deze had laten antwoorden „dat hij zulcx gedaan hadde zoe
van zijns zelffs weegen, als wesende mede een lidtmaet van
de Staten, als oock mede deur begeerte van de andere twee
Staten, ende dat hij hem van zijn commissie ter naeste ver-
gadering van de Staten noch wel breder zoude doen
blijcken.quot;

Op de morgen van Dinsdag 27 Augustus, laat Warenborch,
zoals boven reeds werd meegedeeld, echter zeggen, dat hij

1)nbsp;Casus.

2)nbsp;Casus.

3)nbsp;Bijdr. en Meded. Hist. Gen. LIII bl. 146 art. VII—VIII.

4)nbsp;t. a. p.

-ocr page 56-

„gemerckt zijn officie die gemeente odieulx wasquot; niet zal ver-
schijnen.

Weer komen er nu enkele afgevaardigden van de Kalvinisten
op het stadhuis om een kerk te eisen, terwijl ze tevens ver-
zoeken de Minnebroeders en Predikheren uit de stad te
bannen.

Om erger te voorkomen, besloot de regering nu eindelik toe
te geven en een voorlopig akkoord met de Kalvinisten te
sluiten, waarin het hun toegestaan zou worden hun godsdienst-
oefeningen in een stadskerk te houden.

Dirk Cater en Jacob Cosijnsz. onderhandelen uit naam van
de Kalvinjsten en nog diezelfde dag wordt het akkoord afge-
kondigd „opten naem van de drie Staten 's landts van Utrecht,
namentlijck de gheestelickheydt, den edeldom ende die steden,
bij advijs ende goedduncken soo van de capiteyn op Vreden-
borgh, de heere van Warenborgh, als van den Provincialen
Rade aldaer, bij provisie ende op 't behaghen soo wel van
de Hoogheyt van de Gouvernante, als van de Excell. de Prince
van Oragnien, als stadthouder generael over de stadt, steden
ende landen van Utrecht ter eenre, ende Jacob Cosijnsz ende
Dirck Cater, soo voor hem selven ende hem sterck maeckende
ende vervangende alle de andere hare consorten, ter anders
zijden----quot;

Ondanks deze aanhef is het echter duidelik, dat dit akkoord
niet door de gewone staten, maar door de uitgebreide raad
van Utrecht is gesloten; het wordt ook niet door de
sekretaris
van de Staten, maar door die van de stad, Jacob van der
Voort, ondertekend.^)

De voornaamste bepaling was, dat de Jacobskerk aan de

1)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 266—267.

Bij Dodt van Flensburg, Archief V bl. 351 art. 191 staat echter: „Dat
daeromme als des maendaghe den 26 Augusti 'taccoordt van de vier daeghen
gemaect was, zijlieden gelijckelijk op den 27 daeraenvolgende des morgens
weder op den stadthuyze gecompareert zijn, alwaer zij doen vergaderen heb-
ben den capiteyn op Vredenborch ...,quot;

De mogelikheid blijft dus open, dat Warenborch toch verschenen is, al is
het m. i. niet zeer waarschijnlik.

2)nbsp;Casus.

3)nbsp;Bor bl. 100 (fol. 71).

4)nbsp;Alva legt dan ook later dit akkoord alleen ten laste van de raad,
niet ten laste van de Staten van Utrecht.

-ocr page 57-

Kalvinisten werd afgestaan en als deze te klein zou blijken,
zou er nog een kerk gegeven worden.

Tevens wordt aan de Predikheren en Minnebroeders ver-
bodmen te preken.

Er is de leiders van de Kalvinisten nu alles aan gelegen,
dat de excessen voorgoed ophouden en op verzoek van Cosijnz
en Cater wordt er op de Neude een galg opgericht, tot afschrik
voor verdere plunderaars.

Diezelfde dag wordt dit akkoord met een begeleidend schrij-
ven van de raad aan Margaretha gezonden. 2)

Terstond na het sluiten van dit akkoord nemen de Kalvi-
nisten bezit van de St. Jacobskerk „daeruuyt nemende allen
die aultaren ende beelden, die daer noch inne waren, hou-
dende aldaer haerlieder predicatiën, singende onder het ser-
moen sommighe duytsche psalmen, die jonghe kynderen het
doepsel gevende, die bruyt ende bruydegoms te hoope ver-
gaderende, mit anderen diergelijcke maniere van religie exer-
cerende, daer sijlieden die groote cloock van der kercke toe
gebruyckende waren.

Ende woorden die kercke bij haerlieder gemeenten geheten
Jacob Cosinsz ofte Dirc Caters kerck.quot;

Het was echter te voorzien, dat dit gesloten akkoord door
Margaretha vernietigd zou worden.

De stadsregering benutte de rustige dagen, die op het
akkoord volgden, om zich zo veel mogelik te versterken.

De 30ste Augustus werd geld naar Wesel gezonden om
harnassen te kopen voor de katholieke burgers.

Want steeds werd er nog dag en nacht door de gilden
en burgers bij het stadhuis gewaakt.

Ook de vijf kapittelkerken werden steeds bewaakt, s)

Echter al spoedig zag de stadsregering de toekomst gunsti-
ger in. De utrechtse Kalvinisten bleken lang zo talrijk niet
als ze eerst gevreesd had.

Tijdens de beeldenstorm waren er veel Kalvinisten uit

1') Utrechtse Kroniek bl. 35—36.

2)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience no. 330 bl. 198.

3)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 36.

4)nbsp;Bor bl. 301 (fol. 216).

5)nbsp;Casus.

-ocr page 58-

andere plaatsen binnen de stad geweest, maar deze waren al
spoedig na het sluiten van het akkoord vertrokken.

Ook veel burgers, die eerst de kalvinistiese preken bijge-
woond hadden, hadden zich na de beeldenstorm van de Kal-
vinisten afgewend. 2)

Bovendien voelden de Kalvinisten te Utrecht zich hier door
de edelen van het Compromis verlaten.

;T)e 23ste Augustus hadden deze, door bemiddeling van
Oranje, Egmond en Hoorne, met Margaretha een verdrag
gesloten, waarbij bepaald was, dat de openbare preek voorlopig
geduld zou worden op die plaatsen, waar ze reeds gehouden
was.

De edelen beloofden, dat zij alles zouden doen, wat ze maar
konden om het preken op andere plaatsen te beletten en tevens
om het volk weer tot rust te brengen.

Tevens verklaarden de edelen, dat het Compromis opge-
heven werd en dat het niet meer bijeen zou komen, zo lang
de regering haar beloften nakwam.

In Utrecht was vóór de 23ste Augustus niet gepreekt en
volgens dit akkoord zouden de Kalvinisten dus de kerk weer
moeten afstaan. Vandaar dat zij zich in de steek gelaten
voelden.

De 6de September kwamen de afgevaardigden uit Brussel
in Utrecht terug met een missive van de landvoogdes, waarbij
het akkoord van de 27ste Augustus „gecasseert ende te nyete
gedaen was.quot;

De raad ontbood nu de leiders en deelde hun deze missive
mee, met het bevel aanstonds de St, Jacobskerk te ont-
ruimen.

Deze gehoorzaamden echter niet terstond; ze vroegen of
ook Oranje bevolen had, de kerk te ontruimen.

Oranje had de 27ste Augustus alleen geschreven, dat men
het akkoord van de landvoogdes met de edelen moest uit-
voeren.

1)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 352, art. 195.

2)nbsp;t. a. p. bl. 3S2, art. 204.

3)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 352 art. 202—203.

4)nbsp;Bor, bl. loi (fol. 71).

5)nbsp;Casus.

-ocr page 59-

Dat aan de utrechtsche Kalvinisten een kerk afgestaan was,
was hem toen natuurlik nog onbekend; dit was immers eerst
op 27 Augustus gebeurd.

Deze brief van Oranje van 27 Augustus was trouwens tevens
het eerste antwoord op een brief van de raad, de 15de Augustus
aan hem geschreven.

De leiders van de Kalvinisten zagen echter in, dat ze de
kerk toch niet meer konden houden.

De genoemde missive van Margaretha werd nu openlik
afgekondigd; daarmee werd bekend gemaakt, dat het akkoord
van de 27ste was vernietigd en een ieder dat van de 23ste
(zie bl, 46) moest opvolgen.

Toch kwamen de Kalvinisten nu nog even in verzet, ze
kwamen op de middag van de 6de September met hun pre-
dikant op het stadhuis en verklaarden, dat ze de St. Jacobskerk
weigerden in te ruimen. De regering bleef echter bij haar eis
en een aantal katholieke burgers begaf zich op haar bevel
naar de kerk en nam deze in bezit, waarna ze aldaar „met
groter blijscappe, nae voorgaende luydinge van de grote
clocke, gesongen hebben Te deum laudamus.quot; 2)

Ook de geschonden kerken werden weer hersteld en voor
de roomse dienst ingericht.
De Kalvinisten hielden voortaan weer, als te voren, hun

godsdienstoefeningen buiten de stad, „nu hier, nu daer in 't
velt.quot; 3)

) Dodt van Flensburg, Archief V bl. 342, art. S7—59-
20 Casus.

3') Utrechtse Kroniek, bl. 37.

-ocr page 60-

HOOFDSTUK II.

Brederode en Utrecht.

Meer gevaar, dan de stadsregering te vrezen had van de
utrechtse Kalvinisten, dreigde haar vanuit Vianen, de stad
van Brederode.

Hendrik, graaf van Brederode, lag voortdurend overhoop
met Utrecht en voerde processen tegen de stad. Het was een
vete tussen een vertegenwoordiger van de adel en de burgerij,
die het stadsbestuur in handen had.

Meer van deze veten kwamen voor in de nederlandse
gewesten; zo tussen Hoorne en Luik, tussen Megen en
's-Hertogenbosch. i)

Het was voor Brederode. vrijheer van Vianen, en nog wel
erfburggraaf van Utrecht 2), een voortdurende ergernis, dat
hij geen invloed in de stad kon uitoefenen, maar dat een stads-
raad van burgers er de macht had.

Maar als hij zelf daar nog eens de macht in handen kon
krijgen, zou hij zorgen, dat de adel weer meer invloed kreeg
op 't bestuur en „datter zoevele edelluyden in den Raidt
souden wesen als geleerdequot; d.w.z. als gestudeerde burgers.

1)nbsp;Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen I bl. 58—59.

2)nbsp;De burgvoogd, pas in de 13de eeuw castellanus of burggraaf geheten,
voerde eertijds, als bisschoppelik dienstman, het bewind over de inwoners en
omwonenden van de oude burcht Trecht.

In 1307 was dit burggraafschap, door bisschop Guido van Henegouwen,
erfelik afgestaan aan Giselbert Uten Goye, waarna het in 1349 door het
huwelik van Catharina, vrouw van Goye, en Hendrik van Vianen, in de
huizen van Vianen en Brederode overging.

In de loop van enkele eeuwen verloor deze betrekking alle politieke be-
tekenis en werd het alleen een titel, zodat Walraven van Brederode (1531 f)
het erfburggraafschap van Utrecht terecht „eene titulaire digniteyt en ijdele
eerentitelquot; noemde.

[J. J. de Geer, Bijdragen tot de geschiedenis en oudheden der Prov. Utr.
1861, bl. 101 e. v.; H. M. A. J. van Asch van Wijck, Geschiedkundige be-
schouwing van het oude handelsverkeer der stad Utrecht, 4de stuk,
Bijlage IV bl. 131; J. J. de Geer van Oudegein, Het oude Trecht 1875, bl, 275
e.
V.; Kron. Hist. Gen. XIV bl. 130 e. v,]

3)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 256, antw. op 't XXIIste art.

-ocr page 61-

De gebeurtenissen van de laatste tijd hadden de verhouding
nog slechter gemaakt.

Brederode, de grote geus, nam openlik de aanhangers van
de nieuwe religie in bescherming, terwijl de stadsregering, in
overleg met het centrale bestuur, alle moeite deed om de
Kalvinisten uit de stad te weren. Toch bleef Brederode, als
Kalvinist, de edelman, die van kalvinisties-demokratiese woe-
lingen niets moest hebben.

De beeldenstorm had hem verrast en beangstigd.

De 22ste Augustus '66 schreef hij uit Holland aan Lodewijk
van Nassau: „L'on dyct icy que il ont fayct an Anvers Ie
dyable tout creu, je vous prye me mander ce que c'est, et
par Flandres; je n'an puys croyre la moytyé de ce que l'on
m'asseurequot;.

Als Kalvinist keurde hij het niet af, dat de beelden uit de
kerken verwijderd werden, maar wel, dat dit door het volk
gedaan werd; het was, zo meende hij, de taak van de over-
heid dit te doen.

Overigens zag hij niet ongaarne, dat de regering door deze
beweging zo in het nauw gedreven werd.

Zelf was hij er echter ook beangst voor.

Hij vreesde, dat de beweging in een jacquerie zou ontaarden.

Nu het mindere volk in verzet was geraakt, wie weet, waar
lt;iit op uit zou lopen!

Vandaag richtte men zich nogquot; tegen de geestelikheid en i
plunderde de kloosters en kerken; morgen welhcht richtte
men zich tegen de adel en liepen de kastelen gevaar.

Daarom en daarom ook alleen, trachtte hij nu de beelden-
storm tegen te gaan.

De 27ste Augustus schreef hij dan ook aan Lodewijk van
Nassau: „Je proteste devant Dyeu et Ie monde que, sy je
n'avoys peur que Ie peuples s'avanssyssent a aultre effect, quy
öcasyoneroyt Ia totale ruyne du pais, je ne m'y anpêcheroys
james, et deussyont il tout rompre,----quot;.2)

Bevreesd, dat deze beweging ook naar Vianen zou over-
slaan, deed hij vanuit Holland, de 29ste Augustus „te Vianen

1)nbsp;Groen van Prinsterer, Archives, le série, II bl. 234—235.

2)nbsp;t. a. p. bl. 253—254.
4 .

-ocr page 62-

verbyeden, dat nyemant hem en zoude onderstaen aldaer enige
nieuwicheden te gebruyckenquot;.

De verhouding van Brederode tot Utrecht was ook daarom
te moeiliker, omdat er tussen Brederode en Oranje, stad-
houder van Utrecht, nauwe samenwerking was.

Beiden hadden reeds in het voorjaar van 1566 met elkaar
samengewerkt. Brederode en andere vooraanstaande leden
van het compromis hadden in Februarie '66 te Breda met
Oranje beraadslaagd en op zijn voorstel afgezien van alle
gewelddadige maatregelen en zich beperkt tot het aanbieden
van het smeekschrift. 2)

In Julie woonde Brederode de vergadering van de leiders
van het Compromis te Lier bij, waar tot een algemeene ver-
gadering te Sint Truyen besloten werd; terstond na deze
vergadering begaf hij zich, de 5de Julie, naar Antwerpen om
aldaar, tijdens de afwezigheid van Oranje, de orde te hand-
haven.

Zodra Oranje weer te Antwerpen gekomen was, verliet
Brederode de stad en vertrok naar Sint Truyen om de ver-
gadering van het Compromis bij te wonen.

Hoezeer Oranje het vertrouwen van de edelen genoot, bleek
duideHk /in het verzoekschrift, dat hier werd opgesteld,
waarin men aan Margaretha verzocht, dat zij Oranje, Egmond
en Hoome zou bevelen hen in bescherming te nemen.

De samenwerking tussen Oranje en Brederode werd nog
hechter door het gemeenschappelik gevaar, dat hen beiden
bedreigde, dat namelik de landvoogdes, zonder er de stad-
houder in te kennen, troepen in de verschillende steden van
Holland en Utrecht zou werpen.

De stadhouders van de noordelike en oostelike provinsies,
Aremberg en Megen, en tevens de pandheer van Woerden,
Erik van Brunswijk, stonden bekend als trouwe handlangers
van de centrale regering. In het eind van Julie hielden ze een

1)nbsp;J. W. te Water, Historie van het verbond en de smeekschriften IV,

bl. 325.

2)nbsp;R. Fruin, Verspr. Geschr. I, bl. 372 e. v.

3)nbsp;Bakh. v. d. Brink, Studiën en Schetsen I, bl. 149 e. v.

4)nbsp;t. a. p. bl. 154.

5)nbsp;R. Fruin, Verspr. Geschr. I, bl. 407.

-ocr page 63-

bijeenkomst op het huis te Loo, waarna ze de magistraten
van Deventer, Kampen, Zwolle en Nijmegen uitnodigden om
bezetting in te nemen, wat echter door deze afgeslagen werd.
Ook een poging van Erik van Brunswijk om door geldaan-
biedingen dit doel te bereiken, mislukte,

Echter, ook de steden van Holland en Utrecht Hepen gevaar.

Erik van Brunswijk had reeds of kreeg spoedig opdracht
van de landvoogdes om troepen in Woerden te brengen.

De magistraat van Gouda kreeg toestemming troepen te
werven, om de rust te handhaven, buiten Oranje's mede-
weten.

De Kalvinisten in Amsterdam vreesden reeds in Julie '66,
dat Erik van Brunswijk met een gewapende macht in de stad
zou komen. Gewaarschuwd door een brief van Coornhert
bleven de Kalvinisten daar de gehele nacht van 24 op 25 Julie
gewapend op de been, „segghende liever duisent doden te
sterven ende alle nachten te waken dan die verrader, het
hooft van de inquisitie, in te laten, dats hartoch Eryck, van
welcke doen veel quaets worde geseyt in dier tijt;____

Ook voor andere plaatsen bestond, tot verontrusting van
Oranje en Brederode, dit gevaar.

En verschillende magistraatspersonen, vooral in de pro-
vinsie Utrecht, waren lang niet onwillig om troepen van Erik
van Brunswijk of van Megen in te nemen. Zo voegde Brede-
rode de schout van Amersfoort, de beruchte Vincent van de
Hoeve, eens toe „dat hij, schoudt, was in de quade gratie van
den Prince van Oraingen, uyt zaecke hij, schoudt, wilde de
poorten van Amersfoert open doen voor hartoch Erich van
Brunswijckquot;.

Oranje, als markgraaf van Antwerpen in deze woelige tijd
daar onmisbaar, kon niet zelf in Holland en Utrecht komen, om
daar de rust te bewaren.

Hij streefde er naar om Brederode als zijn plaatsvervanger
te doen aanstellen in Holland en Utrecht.

1)nbsp;M. L. van Deventer, Het jaar 1566, bl. 32, noot i.

2)nbsp;Pas 26 September deelde Margaretha het aan Oranje mee. Groen van
Prinsterer, Archives, le série, II bl.
322,

3)nbsp;De Dietsche Warande, deel 7, bl. 533—534. [Aantekeningen van Hendrik
van Biesten,]

4)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 264.

-ocr page 64-

Bakhuizen van den Brink deelt mee, dat tussen half JuHe en
begin Oktober '66, Oranje voorgesteld had om Brederode tot
zijn plaatsvervanger te Antwerpen te benoemen.

Volgens zijn mening, geloofde Oranje in het minst niet, dat
Margaretha dit zou goedkeuren.

Over de bedoeling, die Oranje met dit voorstel dan wèl had,
schrijft hij :

„Het was hetzelfde doel, dat in het handhaven van Lode-
wijk van Nassau als zijn raad en geheimschrijver doorstraalde,
dit namelik, dat de Prins daarmede voor de landvoogdes er-
kende, dat hij niet anders wist dan dat beide, de hoofden van
het Verbond, zijn broeder, zoowel als Brederode, de pligten
van goede en getrouwe onderdanen hadden betracht.quot; i)

Over een verzoek van Oranje om Brederode als zijn plaats-
vervanger te Antwerpen te erkennen, vernemen we verder
niets.

Dat Oranje dit verzoek tot de landvoogdes zou richten
alleen om duidelik te laten uitkomen, dat hij de politiek van
Brederode goedkeurde, of tenminste niet afkeurde, strijdt in-
tussen geheel met de rol, die Oranje in dit jaar speelde.

Immers, hij stelde het in zijn brieven aan de landvoogdes
steeds zo voor, alsof de betrekkingen, die hij met Brederode
onderhield, voornamelik van partikuliere en niet van politieke
aard waren.

In elk geval, dat het Oranje met zijn verzoek om Brederode
tot plaatsvervanger in zijn stadhouderschappen te krijgen,
ernst was, blijkt uit zijn poging om o.a. ook de raad en het
Hof van Utrecht voor zijn plan te winnen.

Het eerst vernemen we van het verzoek van Oranje om de
toestemming van de landvoogdes te verkrijgen om Brederode
als zijn plaatsvervanger in Holland (Utrecht eronder begre-
pen) te erkennen, in een brief van Margaretha van 19 Augus-
tus '66 aan Philips II: „et vouldrois que le prince d'Oranges
puisse aller en Hollande, ou y commit homme ydoine à ceste
charge, veu que les choses y vont journellement de mal en
pis: mais, depuis que je l'ay adverti que je n'ay trouvé bon
qu'il vouloit faire le seigneur de Brederode son lieutenant.

I) Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen I bl. 170—171.

-ocr page 65-

trop bien que j'estois contente d'y entendre, en me dénommant

un aultre ydoine, 11 ne m'en a plus escript mot____quot; i)

Hier blijkt dus uit, dat ook Margaretha het verzoek ernstig
opnam, en dat Oranje uit ergernis dat zijn verzoek was af-
gewezen, voorlopig haar brief maar onbeantwoord liet.

Oranje trachtte nu het Hof en de raad van Utrecht over te
halen om Brederode als erfburggraaf van de stad ook werke-
lik invloed op de gang van zaken te geven.

De prokureur-generaal van het Hof van Utrecht, mr. Leo
Gilkens, verklaarde later, dat er ten huize van mr. Willem van
Diemen beraadslaagd werd over zekere brieven van Oranje,
gericht aan het Hof en aan de stadsregering, waarin o.a. stond
„dat alzoe men zach die furie van de Geusen, ende zij zulcke
audaucie nyet en gébruyckte zonder hoeffden (soe hem dochte)
oft nyet wel goet en zoude zijn, om huerluyder furie t'appai-
seeren, te scrijven ofte zeynden yemant, daertoe bequaem
zijnde, aen den heere van Brederode, wesende buerchgrave
van Utrecht, om alle ongemack ende twist, dat dairop zoude
moegen rijsen, te beschutten ende beletten.quot; 2)

Alle aanwezigen, waartoe ook de burgemeesters en Waren-
borch behoorden, sloegen dit verzoek echter af en op voorstel
van de burgemeesters werd besloten, dat men de volgende
dag op het stadhuis zou komen, „daer die staeten vergaderen
zoudenquot;; 3) ergens anders wordt deze volgende dag aan-
geduid als de Dinsdag toen men op 't stadhuis zou vergaderen
„omme t'accorderen tussen de Catholycquen ende Sectaris-
sen.quot;

Er wordt dus Dinsdag 27 Augustus 1566 mee bedoeld, waar-
op men het akkoord met de Kalvinisten sloot.

Terwijl dus in Augustus Oranje er bij de landvoogdes op
aandrong Brederode als zijn plaatsvervanger in Holland en
Utrecht te erkennen en tevens de raad en het Hof van Utrecht
trachtte over te halen Brederode als erfburggraaf in Utrecht
meer invloed te geven, drong Brederode eerst aan op een
spoedige overkomst van Oranje en daarna pas bood hij zelf
aan de Staten en het Hof van Utrecht zijn diensten aan.

1)nbsp;M. Gachard, Correspondance de Guillaume Ie Taciturne II bl 383

2)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 265.

3)nbsp;t. a. p. bl. 266.

4)nbsp;t. a. p. bl. 267.

-ocr page 66-

De 22ste Augustus immers schreef hij uit Holland aan Oranje
met betrekking tot de toestand te Amsterdam: „vostre venue

serast Ie seull remède,----en aan Lodewijk van Nassau

„an Amsterdam monsr. Ie Prynce y doyt mestre quelque
remède, ou je les voys antretailler les ungs aus aultres, l'ung
de ses jours, comme je luy an ey rescrypt.quot; 2)

In September liet Brederode zijn diensten aanbieden bij de
Staten en het Hof van Utrecht, zowel schriftelik als monde-
ling, door Frederik uyten Enge, lid van de Staten van Utrecht.

Deze laatste vertelde hoe hij de 9de September te Vianen
de gast was van Brecht, luitenant van Brederode, en dat deze
laatste zelf ook mee aanzat.

Het gesprek liep over „troublen die doen---- in desen

landen van herwertsovere voor handen waerenquot;. Brederode
deelde hem dan mee, dat hij, als burggraaf van Utrecht, zijn
diensten wilde aanbieden aan de stad en Staten „om alle op-
roerte ende troublen in deselve stadt ende landen te ver-
hoeden, ende dat hij daervoor zijn lijff soude willen hasar-
deren.quot;

Hij vertelde verder „dat hij oock last ende beveel hadde
van de Prince van Oraingen omme als luy tenant 't stadhouder-
schap van Hollant (die de landen van Utrecht annex zijn) te
bedienen, mer dat hij sulcx nyet en wilde doen sonder daertoe
expres beveel van de hartoginne van Parma thebbenquot;.

Hij vroeg dan of Frederik uyten Enge aan de president van
het Hof en aan de Staten wilde meedelen, dat, „indien zij
hem in enige saecken van doen hadden, dat hij hemluyden, in
alles wes mogelick soude wesen, geerne assisteren wilde omme
oproerte ende tumulte te verhueden ofte diergelijcke in
effecte.quot;

Op zijn verzoek zette Brederode schriftelik zijn aanbieding
uiteen, die Uyten Enge aan de betrokken personen zou over-
geven; tevens beloofde deze aan Brederode, dat hij zelf ook
nog mondeling het voorstel zou ondersteunen.

De president van het Hof en ook mr. Willem van Diemen

1)nbsp;Groen van Prinsterer, Archives, le série II, bl. 232.

2)nbsp;t. a. p. bl. 234.

3)nbsp;Brussel, Archives générales dü Royaume, Papiers d' Etat et de l'Au-
dience no.
527, bl. 166 e. v.

-ocr page 67-

waren afwezig en Gerrit van Renesse, bekend Kalvinist, was
tans waarnemend voorzitter van het Hof.

Aan hem gaf Uyten Enge zijn missive over, terwijl hij zelf
door Renesse in de vergadering van het Hof geïntroduceerd'
aan de leden verklaarde: „dat die heer van Brederode presen-
teerde die van Utrecht t' assisteren ende binnen der stadt te
koomen;----quot;. i)

Toen de president van het Hof weer in de stad gekomen
was, deelde hij aan Uyten Enge mee, dat hij Brederode schrif-
telik geantwoord had op zijn missive, maar dat hij van Brede-
rode „een spits antwort daerop ontfangen haddequot;

Daaruit blijkt dus wel, dat het Hof van Brederode's voor-
stel niet veel wilde weten.

Even weinig sukses had Uyten Enge bij de Staten van
Utrecht.

Eerst had hij een bespreking met de domdeken.

Aan hem bracht hij het verzoek,van Brederode over en
stelde hem voor, de Statenquot; bijeen te roepen in een vergade-
ring, opzettelik belegd om hierover te beraadslagen.

De domdeken sloeg dit verzoek echter af.

Enige tijd later (27 September) was er gewone vergade-
ring van de Staten van Utrecht.

Er werd besproken „of nyet goet en ware, omme alle incon-
veniënten ende oproer te beletten, dat men een hooft binnen
Utrecht zouden crijgen.quot;

Uyten Enge, als lid van de ridderschap, vestigde nu de aan-
dacht op Brederode.

Maar zijn voorstel vond ook hier geen bijval en enkelen
zeiden, „dat zoevele den heere van Brederode anginck, sulcx
nyet doenlijc en soude (sijn), soe hij altijt viantschap met die
stadt Utrecht gehadt hadde ende met hemluyden in rechte
stonde.quot;

Men besloot tenslotte de landvoogdes en Oranje om raad
te vragen.

De utrechtse Kalvinisten, te zwak om een zelfstandige aktie
te beginnen, waren slechts hierom gevaarlik voor de utrechtse

1) t. a. p.; Zie tevens Kron. Hist. Gen. XIV bl. 278, verklaring van Leo

Gilkens.

-ocr page 68-

regering, omdat ze in betrekking stonden tot Brederode en op
zijn hulp konden rekenen.

Zoals we vroeger reeds zagen, hadden ze de 6de September
de Jacobiekerk weer moeten afstaan. Brederode had hun die
zwakheid verweten; kort na de 6de September had hij ten
huize van Albrecht van Huchtenbroek, te IJsselstein, de voor-
aanstaande Kalvinisten Dirk Cater en Valentijn toegevoegd:
„wat waert ghij voor bloeden; doen ghij die kerke inhadt»
kost ghij die nyet houden?quot;

Na de 6de September hielden de utrechtse Kalvinisten hun
preken weer buiten de stad in het open veld.

Over deze haagpreken deelt de instruktie, die het Hof van
Utrecht, 23 September, aan zijn afgevaardigden naar de land-
voogdes meegaf, verschillende biezonderheden mee.

De eerste twee preken buiten de stad werden de eerst-
volgende Zondag, 8 September, gehouden „in een weykampe,
leggende bij omtrent de stadt Utrecht, ende onder die vrijheit
ende jurisdictie van dezelve stadt.quot;

De instruktie deelt verder mee, dat deze preken vooral bij-
gewoond werden door „lichte persoenen ende ambachts-
volck, mit luttel luyden van façon ofte qualiteytquot; en dat de
predikanten aanspoorden tot „seditie ende comotiën, vermel-
dende in effecte, dat men die van der stadt dovericheyt, ende
oeck den Conynck, beruerende die voorsz. opsegginge-
brieven ende placaten nyet en behoirden te obedierenquot;.

Ook werd van verscheiden personen vernomen „dat alzoe
hemluyden Sectarissen nyet gelegen en waren alsoe buyten te
loepen, dat zij een kercke wilden hebben, ende insonderheyt
jegen den winterquot;.

De regering vreesde zelfs een kalvinistiese poging om zich
met geweld van de St. Jacob- of St. Geertekerk meester te-
maken. Deze kerken werden nu speciaal bewaakt.

Toch wisten mr. Valentijn en enkele van zijn gezellen ge-
wapend binnen de St. Jacobkerk te komen, „zulcx dat ter cause
van dien groete opruerte gevallen es in de voorsz. kerckequot;.

Ik geloof niet, dat we hier te doen hebben met de uitvoering

1)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 267.

2)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience
no. 330 bl. 232 e. V.

3)nbsp;Een chirurgijn of steensnijder: zie Bijdr. en Meded. H. Gen. LIII bL
224, noot I.

-ocr page 69-

van een beraamd plan van de utrechtse Kalvinisten, om met
geweld een kerk in de stad te vermeesteren. Mr. Valentijn
was eerder een dolleman, die graag een relletje verwekte,
zoals ook blijkt uit het volgende voorval, waardoor hij korte
tijd later van zich deed spreken.

Na te IJsselstein, waarschijnlik bij Albrecht van Huchten-
broeck, met Brederode „goet chierquot; gemaakt te hebben, reed
hij „wel bij dranckequot;, met vier of vijf dienaars de stad binnen,
loste telkens zijn geweer onder het roepen van „vive les
geuxquot;, hield even stil voor het huis van burgemeester Vecht
„ende den selven, absent sijnde, veel injuriën angeseytquot;, reed
door naar 't Janskerkhof waar hij woonde, onder 't afschieten
van zijn geweer en 't roepen van de geuzenroep. i)

De volgende dag bood hij echter aan de magistraat zijn
verontschuldiging aan, verzoekende „dat men 't voorsz. feyt
sijn dronck toeschrijven wilde, so hij nyet gewoon en was
droncken te drinckenquot;. 2)

Op de 14de en 15de September hielden de Kalvinisten weer
hun preken buiten de stad, nu op een andere plaats, „op
Autwijcker velt ende bij de stadt cingelen, zulcx dat men de-
zelve predicatie opte stadt wallen bijnae verstaen konde
huer vanterende, dat zij voorts bynnen souden koemen ende
alsoe van dit buyten loepen ontlast wordenquot;.

De 14de September vreesde men weer voor onlusten in
de stad.

Na het einde van de morgenpreek, was het bij het binnen-
komen van de Kalvinisten „in de naeste poorte der stadtquot;,
dus de Wittevrouwenpoort, al bijna tot onlusten gekomen.

In de namiddag wilden de Kalvinisten een van hun geloofs-
genoten in de Buurkerk begraven, wat geweigerd werd.

Ook tans wist de magistraat nog maar ternauwernood on-
lusten te voorkomen.

De Kalvinisten bleven echter er naar streven om weer een
kerk binnen de stad te verkrijgen; bij het naderen van de
winter werd het houden van preken buiten op 't vlakke veld
natuurlik steeds bezwaarliker.
De 17de September boden ongeveer 25 Kalvinisten aan

1)nbsp;Casus.

2)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 360 art. 298.

3)nbsp;Zie tevens: Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bl. 116 e.v., 195 e.v.

-ocr page 70-

schout en schepenen een verzoekschrift aan, waarin een kerk
in de stad gevraagd werd voor het houden van hun gods-
dienstoefeningen, doch met geen resultaat.

De stadsregering en de Staten hadden ondertussen reeds
speciale maatregelen genomen om de rust en orde in de stad
te bewaren.

De 6de September was door de raad van Utrecht, weer
uitgebreid met leden van het Hof, van de geestelikheid en van
de, binnen Utrecht vertoevende, ridderschap en tevens „de
beste burgeren deser stadtquot;, een ordonnantie tegen een even-
tueel oproer afgekondigd.

Aan alle inwoners werd bevolen, zodra de banklok geslagen
werd, met harnas en geweer op de vergaderplaats van hun
wijk te verschijnen en de bevelen van schout, burgemeesters,
schepenen en raad op te volgen, i)

Men vreesde dus, reeds terstond na het vernietigen van het
akkoord, onlusten in de stad.

De wacht, die tijdens de beeldenstorm op de avond van
25 Augustus voor het eerst gehouden was door een deel der
gilden, enkelen uit de raad en enige inwoners van de stad, was
nog steeds op haar post, zowel bij de stadspoorten, om te
waken tegen de vijanden van buiten, als bij 't stadhuis, om dit
tegen een aanval van de vijanden in de stad te beschermen.
Deze wacht werd echter voor veel burgers op de duur te
bezwaarlik. Bovendien vond men het veiliger een vast
vendel in dienst te nemen, dat steeds klaar stond om de orde
te handhaven.

De Staten van Utrecht beraadslaagden er nu over, om uit de
katholieke inwoners 250 lansknechten te rekruteren en die te
onderhouden op stadskosten.

De namen van hen, die daartoe bereid waren, werden reeds
opgetekend „om die rebellen ende sectarissen te meer in vrese
te houdenquot;.

Door de landvoogdes was echter bevolen, dat niemand
zonder haar bevel of toestemming troepen mocht lichten.

De stadsregering, die de toestand schijnbaar kritiek achtte,
raadpleegde het Hof, of men nu, daar die soldaten toch ge-
licht werden tot verdediging van de stad en in dienst van de

1)nbsp;Codex Dipl. Neerl. v. h. Hist. Gen. 2de serie II 2, bl. 218.

2)nbsp;Casus.

-ocr page 71-

koning, de lichting maar niet reeds zou doen plaats hebben,
in afwachting van nadere toestemming van de landvoogdes!

Het Hof echter raadde het af, en de 11de September werd
schriftelik toestemming gevraagd voor het aannemen van de
250 man. Er werd op gewezen, dat men geen vreemde
knechten zou lichten, maar alleen arme burgers uit de stad
of de stadsvrijheid. Er was reeds een omslag gemaakt, waarbij
ieder der betrokken personen bereid was bij te dragen in de
kosten, uitgezonderd de abt van Sint Paulus en de landkom-
mandeur van de duitse orde te Utrecht.

De verklaringen van de beide laatsten werden met de brief
naar Margaretha opgezonden.

De abt van de rijke Sint Paulus-abdij was schijnbaar bang,
dat, als hij meebetaalde, de Kalvinisten bij een mogelik op-
roer, uit wraak, zijn rijke abdij zouden plunderen. Zijn sekre-
taris verklaarde tenminste „dat sijn heere den Staeten metten
borgeren in alle saecke geneycht is behulpelick te sijn, dan dat
hij hem vyndt beswaert dat, indien vuyt dyer saecke in toe-
comende tijde eenige bloetstortinge mochte comen, dat tselve
dye religie ende geestelicheyt geimputeert mochte worden,
soe sijn heer een geordent persoen is; dan, nae dese trouble
gecésseert, zeyde bereyt te zijn nyet alleen met leninge maer
oick gheven, hem te quyten, als anderen cloesteren alsdan
doen sullen.quot; 2)

De rentmeester van de landkommandeur gaf al een zeer
gezocht ekskuus op; hij verklaarde, dat zijn meester nu geen
geld kon lenen, omdat hij juist veel moest opbrengen aan de
grootmeester van de duitse orde om de Turken te bestrijden.

Op de 16de September kwam het antwoord van de land-
voogdes, waarbij ze toestemming gaf tot het lichten van de
. troepen en tevens „om behoerlycken omslach te maecken om
die voorsz. borgeren te betaelen ende den onwilligen tot fur-
nissemente van haere quote te bedwingenquot;.

De volgende dag werd nu het vendel van 250 man gelicht
en op het Bisschopshof gemonsterd, onder Cornelis Spijker
als hopman. Dag en nacht werd door deze soldaten in de

1)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat ef de l'Au-
dience, no.
330 bl. 224.

2)nbsp;t. a. p. bl. 226.

3)nbsp;t. a. p. bl. 230.

4)nbsp;De Utrechtse Kroniek bl. 38 spreekt van 500 man; in de oorspronkelike

-ocr page 72-

stadspoorten en bij het stadhuis wacht gehouden. Enkelen uit
de raad, geestelikheid, ridderschap en het Hof bleven met de
soldaten van het vendel meewaken. i)

Aangezien de stadsregering vernomen had, dat de Kalvi-
nisten 's nachts geheime samenkomsten hielden, werd er de
20ste September een ordonnantie van de raad afgekondigd
waarbij aan ieder bevolen werd „dat se geen
vergaderinge
ende heymelicke ofte openbare conventiculen binnen deser
stadt en houden----quot;, 2)

Ondanks het bewaken van het stadhuis vreesde men daar
toch nog een aanslag; in diezelfde ordonnantie werd daarom
bevolen „dat hem nyemant en onderwynde, alse die waick-
clocke des avonts geluyt wort, opter stadt plaets te komen
ende aldaer te blijve staen, dan diegene die totte wachte ge-
ordonneert zijn,----quot;.

Verder werd het aan ieder verboden overdag of 's nachts
gewapend over straat te gaan, uitgezonderd die in dienst van
de Koning, de Staten of de stad van Utrecht waren, en tevens
uitgezonderd de „edelluyden ende hoeren dienaren, die ge-
woenlick zijn met messen te gaen,____quot;

Het Hof van Utrecht zond 23 September Jan van Lent als
afgevaardigde naar de landvoogdes om aan te dringen op een
absoluut verbod van de preken, omdat deze, volgens zijn
mening, de oorzaak van alle onlusten en onrust waren.

In de instruktie, die het Hof hem meegaf beschreef het
't optreden van de Kalvinisten sinds 6 September en legde er
vooral de nadruk op, hoe tengevolge van de preken bij de stad
al meermalen in de stad zelf bijna een oproer was uitgebroken.
Het Hof gaf daarin verder te kennen: „is voorts zeer te be-
duchten, dat de sectarissen met haer predicatiën het geheel
volck infecteren, doude religie Katholieke supplanteren ende
die justicie ende obediencie geheel subverteren sullen, tenzij
daerinne met alle diligentie voorsien wordtquot;; iets verder
schreef het „dat men (de preken) behoorde te beletten met die

brief wordt echter van 250 man gesproken, evenzo in het antwoord van de
stadsregering aan Alva: Dodt van Flensburg, Archief V bl.
354, art. 215.

1)nbsp;Casus.

2)nbsp;Codex. Dipl. Neerl. v. h. Hist. Gen., 2de serie II 2, bl. 218.

3)nbsp;t. a. p. bl. 218—219.

4)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience, no.
330 bl. 232 e. v.

-ocr page 73-

bequaemste middelen, die uwe Alteze gelieve zoude ons daer-
van te perscriberen, presenterende tot dien eynde onsen dienst-
willige vliticheyt in aider obedientiequot;.

Hoe kritiek het Hof de toestand oordeelde, blijkt ook uit
zijn verzoek aan Margaretha om Warenborch opdracht te
geven in zijn kasteel toe te laten „als den noot eysschen zai,
die van de Raide van Utrecht met den greffier ende secreta-
rysen, voor zooveele heure persoenen, familie ende goederen
aen£:aetquot;.

De toestand werd inderdaad dreigend door het optreden
van Brederode.

Deze kwam steeds openliker in strijd met de centrale
regering en begon zich voor te bereiden op gewapend verzet.

De 16de en 20ste September werden op zijn bevel te Vianen
voorbereidende maatregelen genomen tot het bouwen van
twee of drie bolwerken.

De 23ste September kwamen te Vianen afgevaardigden uit
verschillende steden van Holland om bij te dragen in de kosten
van de nieuwe versterkingen te Vianen.

De 25ste September werden er op bevel van Brederode de
beelden uit de kerken genomen en alleen in de kapel van het
gasthuis werden nog rooms-kathoHeke godsdienstoefeningen
geduld, terwijl de voornaamste kerk voor de protestanten
werd ingeruimd. Op diezelfde dag werd op last van Brederode
de trommel geslagen om soldaten te werven, waarover
Longueval en Evert van Zanten als kapiteins werden aan-
gesteld. 1)

De utrechtsche Kalvinisten, door deze gebeurtenissen be-
moedigd, verzochten 27 September aan de utrechtse raad
Weer een kerk in de stad.

Op het stadhuis waren voor de raad enkele afgevaardigden
van hen verschenen als Adriaan van Oostrum, Oth Mor e.a.,
die verzochten „alsoet tegen den wynter ginck ende die wegen
onbruyckbaer ende onbequaem souden worden omme buten

int velt te gaen ende te hoeren die predicatiën---- dat men

hemluyden vergunnen soude willen een kercke binnen Utrecht,
omme aldaer inne te mogen prediken, nominerende onder
anderen sinte Qeertruyden kercke.quot;

I) J. W. te Water, Historie van het verbond en de smeekschriften IV
bl. 325.

-ocr page 74-

Volgens hun zeggen zou de meerderheid van de parochianen
van de Qeertekerk ermee tevreden zijn.

De eerste burgemeester, Herman van de Vecht, antwoordde
echter, dat de raad dit verzoek nooit kon toestaan, omdat dit
in strijd was met de bevelen van de landvoogdes en van de
Prins van Oranje; daarop viel Adriaan van Oostrum uit: „wij
en kunnen nyet langer onse gemeente stillen, ende indien hem-
luyden geen kerck binnen Utrecht gegunt en wordt, ende indien
yetwes quaets hierduer viele, ick wairschuwe mijn heren, dat
men ons sulcx nyet en verwijte.quot; En bij het heengaan her-
haalde hij deze bedreiging. Van de Vecht wilde hen nog de
missive laten lezen van de landvoogdes, waarbij het verboden
was om in de stad te preken, maar ze verlieten terstond het
stadhuis zonder inzage van deze brief te hebben genomen, i)

De stadsregering, nu des te meer bevreesd, dat de Kalvi-
nisten zich met geweld van een kerk zouden meester maken,
beraadslaagde weer met enkelen van de geestelikheid en
notabelsten van de stad en men besloot zo goed mogelik de
wacht te houden, om te verhinderen, dat de Kalvinisten met
geweld zouden nemen, wat hun geweigerd was.

Ook de geestelikheid hield even wacht in de kerken. 2)

De Staten vergaderden eveneens diezelfde dag en bespraken
„oft nyet goet en ware, omme alle inconveniënten ende oproer
te beletten, dat men een hooft binnen Utrecht zouden crijgen,quot;
waarna, gelijk boven reeds is meegedeeld, Uyten Enge weder-
om tevergeefs de aandacht op Brederode vestigde. 3)

Men besloot afgevaardigden naar de landvoogdes en Oranje
te sturen.

De afgevaardigden naar Margaretha, Johan van de Vecht,
domdeken, Johan, burggraaf van Montfoort en Johan Taets
van Amerongen, schepen, kregen opdracht om haar te kennen
te geven „die groote periculen ende dangier, daer die stadt
ende tlant van Utrecht jegenwoordelick in is; ende dairom
te bidden ende versoecken respective dat hare Hoocheyt ge-
lieve hoiren Stadthouder te ordonneren om sich metten yersten
alhier te vynden tot hoir beyden defensie.

Ende ingeval zij zulcx nyet souden können verwerven,

1)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Archief der Prov. Utr. no. 224.

2)nbsp;Casus.

3)nbsp;Zie boven bl. 55.

-ocr page 75-

overmits die groote ecoupatie (sic) van mijnen genadigen
beeren des Princen van Oraingen, aen hare Hoocheyt alsdan te
solliciteren dat hare Hoocheyt gelieve den lande van Utrecht
alsdan bij provisie een anderen bequaem in zijnen Excellenties
plaetze te substitueren.quot; i)

Om dit laatste was het eigenlik te doen. De Staten zullen
veel liever een ander gehad hebben, dan Oranje, de vriend van
Brederode, maar men durfde hem natuurlik niet openlik voor-
bijgaan, en noemde hem daarom het eerst.

De nadere interpretatie van dit verzoek geeft de „Casusquot;
dan ook aldus: „denoterende alsoe tacite die voersz. Staten,
dat sij den Prince nyet en begheerden, mer liever een ander
hadden, hoewel sij hem openbaerlijc nyet en dorsten suspec-
teren, mits den grooten anhanghe die hij hadden van de op-
roerige gemeente ende dat hij haerluyder stadthouder was,
ende tcasteel in handen hadde.quot;

Tevens moesten de afgevaardigden aan de landvoogdes
meedelen, dat men niet een groter aantal krijgsvolk betalen
kon, dan men reeds had aangenomen, en dat het toch on-
mogelik was de stad en het land van Utrecht met een zo
geringe macht te verdedigen.

Ze moesten daarom tevens toestemming vragen om op
kosten van zijn Majesteit nog 400 voetknechten en 50 ruiters
te lichten. 2)

De 28ste September vertrok deze deputatie naar Margaretha.

De burgemeesters en schepenen wilden nu verder voor-
komen, dat er in de raad zelf Kalvinisten zitting zouden hebben;
daarom werden diezelfde 28ste September alle leden verplicht
de volgende eed af te leggen: „ick gelove ende swere den
Coninck getrouwicheyt, die regierders van de stadt Utrecht,
in den name van den Coninck gehoorsaemheyt, defensie van
het oude catholicque gelove tot noch toe onderhouden, mits-
gaders van de ingesetenen van de stadt van denselven
gelove.quot; 3)

Door alle leden van de raad werd deze eed afgelegd, uit-

1)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Archief der Prov. Utr. no. n8. (Resolutiën
der Staten),

2)nbsp;t. a. p.

3)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl, 3SS art, 229.

-ocr page 76-

gezonderd door Philips van Renesse, die dan ook uit de raad
verwijderd werd.

Daar de magistraat wilde weten, op wie ze vertrouwen kon,
werd deze eed ook voorgelegd aan alle ambtenaren en dienaren
van de stad, en later ook aan enkele edelen en burgers, die
hem bijna allen aflegden.

De Staten van Utrecht kwamen de 1ste Oktober weer bijeen
en beraadslaagden „opte garde ende bewaernis van de stadt
Utrecht in desen periculosen tijt.quot; In deze vergadering 'besloten
zij Hendrik de Voocht van Rijnevelt als afgevaardigde naar
Oranje te zenden, om hem uiteen te zetten het gevaar, waarin
de stad door de Kalvinisten verkeerde en om hem te verzoeken
de preken te verbieden.

De Kalvinisten, die wel gemerkt hadden, dat alle verzoeken
bij de utrechtse regering om een kerk tevergeefs waren, zonden
intussen ook hun afgevaardigden naar Oranje om hem hun
verzoek mee te delen.

Zodra de stadsregering dit vernomen had, zond zij zelf ook,
zo spoedig mogelik, enkele afgevaardigden naar Oranje om
hem mee te delen de vermetelheid van de Kalvinisten, hoe
deze, ondanks het bevel van de landvoogdes, toch in de stad
wilden preken, en dat de magistraat hoopte, dat hij aan hun
afgevaardigden ,gheen andere appoinct geven soude, dan
tgene dienlick soude wesen tot extirpatie van den seditieusen
ende oproerighe menschen.quot;

Alle pogingen van de Kalvinisten om een kerk in de stad te
krijgen, waren tot dusverre tevergeefs geweest.

Alle verzoeken van Brederode, tot het Hof en de Staten
gericht, om hem uit te nodigen als burggraaf in de stad te
komen en er de orde en rust te handhaven, hadden evenmin
sukses gehad.

Tans besloot Brederode, door verschillende Kalvinisten o.a.
Dirk Cater daartoe uitgenodigd met hulp van de TCalvi-

1)nbsp;t. a. p. art. 230—231. Phil. v. Renesse was een bastaard van Gerrit v.
Renesse. Bijdr. en Meded. H. Gen. LIII, bl.
221, noot i.

2)nbsp;t. a. p. art. 232—233.

3gt;nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. der Prov. Utr, no. n8.

4)nbsp;Casus,

5)nbsp;Casus.

6)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 254, antw. op art. XII.

-ocr page 77-

nisten en enkele edelen, in het geheim in de stad te komen;
eenmaal daarbinnen, hoopte hij de magistraat te kunnen dwin-
gen hem als „een hooft ende capitainquot; van de stad te erkennen.

De utrechtse kroniek geeft een onvolledig en ten dele on-
juist verslag van deze gebeurtenis.

Ze vertelt het volgende : „Op den 2 Octobris hadden die
van der nyewe religie deur zeker heymelicke conspiratie ende
lt;enen?) anslach gemaeckt; en souden heer Hendrik van Brede-
roden mit practique in de stadt van Utrecht (onder dexel van
het burchgraefscap van Utrecht) geholpe ende gebracht ende
hem voor een hooft ende capitain als burchgraef van Utrecht
opgewoorpen hebben om die stadt te bewaren ende te bs-
scermen, als zij seyden tot behoeff van sijne Majesteyt.quot;

We verwachten nu natuurlik, dat de kroniekschrijver verder
zal vertellen, hoe de Kalvinisten al hun best deden, dit plan
voor de stadsregering geheim te houden. Hij vervolgt echter:
„TweUic sijlieden oic die heere van der stadt Utrecht aen
dede geven deur Floris van Boetselaer, heere van Carnes,
ende anderen edelluyden, die tot dien eynden al heymelic ge-
commen waren ende veel woorden ende groote rumoer om
dier oirzaecken willen in den stadthuyse maeckten.quot;

Dit verhaal, zoals het ons hier wordt meegedeeld, is on-
begrijpelik. Er blijft maar één mogelikheid over om het begin
en het slot met elkaar te rijmen en dat is, door aan te nemen,
dat tussen het beramen van het plan en het openlik aangeven
ervan op het stadhuis, het oorspronkelik plan reeds moest
worden opgegeven.

Wij behoeven het echter niet bij veronderstellingen te laten.
De genoemde Kroniek is gelukkig niet onze enige bron.
Over deze aanslag staan verscheiden andere berichten tot
onze beschikking, zodat hij uitvoerig beschreven kan worden.

Reeds in de avond van 1 Oktober kwamen er verschillende
edelen in de stad, die zouden trachten Brederode de volgende
dag in de stad te brengen. 2)

Onder deze edelen waren verscheiden leden van het Com-
promis en wel de volgende:
Herman van Westerholt, een van de duitse oversten, die

1)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 39—^40.

2)nbsp;Casus.
5

-ocr page 78-

in dienst van het Compromis troepen in wachtgeld hield i);
nog 30 Augustus had hij met Lodewijk van Nassau een verdrag
gesloten, waarbij hij zich verpUchtte gedurende twee maanden
1000 uitgeruste paarden in wachtgeld te houden voor, zoals
höt in het verdrag heet, „der verbündnüsz der Ritterschaft
und ettlichen Stenden dieser Nider burgundischen landenquot;; 2)

Hofwegen, een hollands edelman („Jusue van Alveringe Sr.
de Hofwegen, natif de Hollandequot; ) die ook later nog in
dienst van Brederode stond en begin '67 troepen voor hem
wierf in Antwerpen;

Willem van Zuylen van Nijevelt, de zoon van de dichter
der Souterliedekens;

Floris van Boetzelaer, heer van Langerak en Carnisse, die
evenals Brederode in Vianen, zelf in Langerak de beelden uit
de kerken verwijderde en daar de hervorming invoerde:

Rutger van Boetzelaer, heer van Carnisse, zijn broer, Wessel
van Boetzelaer, zijn bastaard-broer, en andere edelen.

Jan van Renesse zegt later in zijn verhoor s) dat hij in
de avond van 1 Oktober verscheiden van deze edelen als
Willem van Nijevelt, Wessel van Boetzelaer e.a. ontmoet had
in de herberg „De drie Kronenquot; te Utrecht. Deze deelden hem
mee, dat Brederode „'s anderen daechs bedectelijck ende ge-
deguiseert binnen commen zoude, ende woude besien off die
van Utrecht hem kennen wouden voor een burchgraeff van
Utrecht off niet.quot;

Hij vertelt verder, dat de edelen zeiden met ongeveer 15 man
in de stad te wezen en dat er ook nog 19 hellebardiers van
Brederode in de stad gekomen waren.

Deze edelen deden al het mogelike om hun verblijf geheim
te houden.

Volgens de ordonnantie van 3 Augustus waren „alle weerden

1)nbsp;F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien, 2er Band, 2e Abteilung, bl. 8oi.

2)nbsp;Groen van Prinsterer, Archives le série II bl. 256—258.

3)nbsp;Marcus, Sententiën, bl. 53.

4)nbsp;M. Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne II bl. 494.
Brief van Margaretha aan Megen van 19 Febr. 1567.

5)nbsp;Utrechtse Kroniek, bl. 27 noot i.

6)nbsp;t. a. p. bl. 40 noot i. Zie öok Bijdr. en Meded. H. Gen. LUI, bl. 130,
noot 3.

7)nbsp;t. a. p. bl. 42 noot i.

8)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV hl. 253—2.S4.

9)nbsp;t. a. p. bl. 254.

-ocr page 79-

ende weerdinnenquot; verplicht 's avonds op het stadhuis de namen
van hun gasten te vermelden.

Om hun aanwezigheid niet te verraden, gaven ze hun namen
nu alleen op als Willem Willemsz, Wessel Wesselsz enz.

Ook namen ze niet allen in dezelfde herberg hun intrek,
waarschijnlik om niet al te zeer de aandacht te trekken.

Andere edelen, waaronder verschillende westfaalse, als de
neven Herman en Buchart van Westerholt, logeerden op het
Oudkerkhof in „De Wildemanquot;. 2)

Ook met hen had Jan van Renesse nog gesproken, waai^bij
Herman van Westerholt hem nog over trachtte te halen om
onder hem dienst te nemen.

Zijn verbindingen met Lodewijk van Nassau zijn aan van
Renesse ook bekend; hij deelde tenminste mee, dat „Wester-
holt aff ende aen reedt aen graeff Lodewijck ende aen den
heere van Brederode, omme zijn bestellingen te ver-
vorderenquot;----

Terwijl de edelen nog dachten, dat hun verblijf in de stad
onopgemerkt was, werd reeds aan de wacht bij het stadhuis
gemeld, dat een aantal edelen in de stad gekomen was.
Deze waarschuwde terstond burgemeester Johan Bol, die de
gehele nacht op het stadhuis bleef om te onderzoeken, wat
die edelen in hun schild voerden.

De waard van „De drie Kronenquot; werd op het stadhuis ont-
boden en ondervraagd; hij vertelde, dat de, bij hem logerende,
edelen nog naar een andere herberg „De Wildemanquot;, gegaan
waren om met een zekere Westerholt uit Westfalen te be-
raadslagen.

Enkele personen begaven zich nu naar „De Wildemanquot; om
daar nadere inlichtingen te verkrijgen. Men deelde hun mee,
dat daar inderdaad enkele edelen geweest waren om Wester-
holt te spreken, „mer dat den selven, wel bij drancke sijnde,
over lange slapen was geweest ende noch was.quot;

Vervolgens gelastte burgemeester Bol aan de „weerdt ende
weerdinnequot; van „De drie Kronenquot; om, zodra enkele edelen

1)nbsp;t. a. p., tevens Dodt van Flensburg, Archief V bl. 362, art. 331.

2)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bl. 130 noot i.

3)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV, bl. 259 e. v.; antw. op XLVIIste art. e. v.

4)nbsp;t. a. p.

5)nbsp;De volgende gegevens zijn aan de ,.Casusquot; ontleend.

-ocr page 80-

uit zouden gaan, onmiddellik de wacht te waarschuwen. Tevens
werd de herberg onder speciale bewaking gesteld.

De volgende morgen vroeg begaven zich twee van de edelen,
Rutger van Boetzelaer, heer van Carnisse, en Willem van
Nijevelt, naar het kasteel Vredenburg om Warenborch te
spreken.

Ze gaven hem te kennen, dat Brederode van plan geweest
was die middag bij de heer van Wilp in de stad te komen,
maar dat hij, aangezien deze uit de stad was, nu verzocht
op het kasteel te mogen komen; ze vertelden hem tevens,
dat Brederode door enkele burgers verzocht was binnen de
stad te komen en dat deze zelfs meende, dat een dergelijk
verzoek door de raad, de Staten of het Hof gedaan was.

Blijkbaar wilden zij Warenborch suggereren, dat Brederode
officieel was uitgenodigd.

Warenborch weigerde echter dit verzoek toe te staan en de
edelen keerden onverrichter zake terug.

De handelwijze van deze edelen lijkt vreemd.

Nu de heer van Wilp toevallig niet in de stad was, waren
er toch nog genoeg utrechtse Kalvinisten, die ingewijd waren
in het komplot, die Brederode voorlopig konden ontvangen.

Waarom kwamen zij nu met dit verzoek tot Warenborch,
die niet in het plan was ingewijd, waardoor ze de risiko
liepen, dat deze de utrechtse magistraat van het gebeurde
verwittigde?

We zullen de gang van zaken vermoedelik als volgt moeten
verklaren.

Het zal de edelen in de stad zeer tegengevallen zijn, toen
ze zagen, hoe goed er bij de poorten wacht gehouden werd;
ook de houding van de utrechtse Kalvinisten, waarvan ze
weinig of geen steun kregen, zal hen hebben teleurgesteld en
ze zullen er weldra aan gewanhoopt hebben, dat Brederode
door een van de stadspoorten in Utrecht kon komen.

Ze zijn dan tot de overtuiging gekomen, dat er nog maar
één middel was om Brederode binnen de stad te krijgen en
wel, met vermijding van de stadspoorten, door het kasteel
Vredenburg.

1) Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience, no. 330, bl. 255 e.
V. Brief van het Hof aan Margaretha van 6 Ok-
tober '66.

-ocr page 81-

Men kon namelik over een afzonderlike brug van het
gebied buiten de stadssingel in het kasteel komen, en over
een andere brug weer van het kasteel over de slotgracht in
de stad.

Dit meedelen van de aanstaande komst van Brederode aan
Warenborch lag dus buiten de oorspronkelike bedoeling en
gebeurde buiten medeweten van Brederode.

Terwijl deze later absoluut niet ontkende, dat het zijn be-
doeling was om binnen de stad te komen, bleef hij daarentegen
steeds ontkennen, dat hij aan die edelen opdracht gegeven had
om toestemming aan Warenborch te vragen, om op het kasteel
te komen.

Zoals Oranje later aan de landvoogdes schreef, toen hij met
Brederode over deze gebeurtenis gesproken had: „Madame,
en aiant de cela parlé audict Sr. de Brederode, m'a dict qu'il
estoit prié à disnes de quelque gentilhomme en ceste ville;
mais vouloir venir disner au château, suivant que les deux
gentilzhommes en avoient dict, n'estoit de son sceu ny adveu,
mais l'ont faict de leur auctorité!quot;

Warenborch had echter niet alleen het verzoek van de
edelen geweigerd, maar het ook terstond meegedeeld aan het
Hof van Utrecht, waar ook juist de twee burgemeesters aan-
wezig waren.

Het Hof verklaarde onmiddellik, dat, wat een eventuele
officiële uitnodiging betrof, er van hem geen enkel verzoek
was uitgegaan om Bredero.de binnen de stad te krijgen en ook
de burgemeesters verklaarden van zo'n verzoek niet te
weten.nbsp;.nbsp;|

Men was intussen bevreesd, dat er toch nog een poging
gedaan zou worden om Brederode binnen de stad te laten.

De regering nam nu haar maatregelen; de burgemeesters
verheten de vergadering van het Hof en gaven terstond bevel
om de stadspoorten te sluiten en ekstra te bezetten.

Enkele personen gingen naar de Bijlhouwerstoren om van-
daar uit te zien, of er soms soldaten uit de richting van Vianen

1)nbsp;M. Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne II bl. 269.
Brief van Oranje aan Margaretha van iS Nov. '66.

2)nbsp;Zie noot i op bl. 68. Dat Warenborch het plan verried, blijkt tevens uit
Dodt van Flensburg, Archief V bl.
360, art. 311, uit de Casus, enz,

3)nbsp;Zie bl, 68, noot i.

4)nbsp;Zie bl. 68, noot i.

-ocr page 82-

in aantocht waren; deze berichtten inderdaad, dat er veel
volk van Jutfaas naar de stad kwam.

De raad trof verdere voorbereidingen, om alle mogelik
oproer te bestrijden en het gehele stadsvendel onder Spijker
werd opgeroepen, om met velen van de ridderschap, geestelik-
heid, raad en burgers gewapend de stadsplaats voor het
stadhuis te bewaken.

De edelen vernamen nu, dat Warenborch hun plan aan de
regering had meegedeeld en Floris van Boetzelaer (meest als
„die heere van Kernessequot; aangeduid) met Willem van Nijevelt
gingen naar het stadhuis „omme te protesteren tegens den
capitein van Vredenborch.quot;

Nu wordt het 'boven meegedeelde verhaal van de utrechtse
kroniek ook duidelik.

Deze edelen gingen dus eerst naar het stadhuis, toen het
plan door Warenborch al aan de regering was meegedeeld;
omdat de utrechtse kroniekschrijver dit niet vermeldt, wordt
zijn verhaal onbegrijpelik. Deze schrijver geeft trouwens een
geheel andere voorstelling van de rol, die Warenborch deze
dag gespeeld had.

Volgens hem wilde Warenborch Brederode wel toelaten in
zijn kasteel en was het slechts op aandrang van de kapitein
van zijn soldaten, dat hij weigerde. Wanneer dit werkelik zo
was, dan zou hem dit toch later wel ten laste zijn gelegd en
dan zou hij niet tot zijn dood toe, in 1571, kommandant van
het kasteel gebleven zijn.

Toen de edelen op het stadhuis geprotesteerd hadden tegen
Warenborch, verlieten Floris van Boetzelaer en Willem van
Nijevelt de stad om naar Vianen te gaan en Brederode het
gebeurde mee te deelen. Er werd verder geen enkele poging
meer gedaan om Brederode binnen de stad te krijgen. Van

1)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V, bl. 361 art. 314—315.

2)nbsp;t. a. p. bl. 360 art. 312.

3)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 258—259; antw. op art. XLIII.

4)nbsp;Utrechtse Kroniek bl, 41.

Dat de schrijver van deze Kroniek de gebeurtenissen van deze dag zo geheel
verkeerd voorstelt en blijkbaar niets afweet van de mededeling, door Waren-
borch aan het Hof van Utrecht gedaan, pleit natuurlik tegen de veronder-
stelling, dat deze schrijver lid van dit Hof zou zijn. [Utrechtse Kroniek bl. iij

5)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 361 art. 330.

-ocr page 83-

een optreden van de utrechtse Kalvinisten vernemen we deze
dag niets.

Alleen de edelen van het complot zorgden nog voor wat
onrust.

De stadsregering hield het vendel nog steeds bijeen, vlak
bij het stadhuis, in het wanthuis of schoonhuis, het voor-
malige stadhuis, dat lag achter de huizen van de Choorstraat.

Enkele edelen liepen nu door het wanthuis en trachtten de
soldaten voor zich te winnen; Herman van Westerholt be-
loofde hun een ton 'bier te schenken.

Deze waren er echter niet van gediend en hopman Spijker
berichtte aan burgemeester Vecht wat er gebeurd was en
dat zijn soldaten in het vervolg geen geuzen meer wilden
laten voorbijgaan.

Van de Vecht begaf zich uit het stadhuis naar het vendel
en zei tot de soldaten, dat ze niemand, tegen hun wil, hoefden
te laten passeren, en dat hij hun in plaats van het geuzenbier
een vat bier van stadswege schonk, zodat ze er geen schade
van zouden lijden.

Toen enkele edelen dit hadden vernomen, begaven ze zich
naar het stadhuis, waar Buchart van Westerholt aan Van de
Vecht vroeg „of hij sijn neve hielt voor een onman, dat die
lansknechten sijn bier nyet en mochten drincken.quot; i)

Het zal waarschijnlik bij deze gelegenheid geweest zijn, dat,
nadat weer tevergeefs om een kerk gevraagd was, een van
de edelen dreigend tot de-raad zei: „ghij hebt ons de kerke
huyden geweygert; als wij wederkoomen, soe sult ghij die
ons ghern gunnen, ende sullen dan weten, wat wij myt u
te doen hebbenquot;; waarop Philips van Renesse de gehate
Vecht nog toebeet: „ende myt u. Vecht, ende uwen roden
baert.quot; 2)

De Staten van Utrecht, die ook juist vergaderden, bevreesd,
dat Brederode nog zou trachten in de stad te komen, en
misschien al reeds onderweg was, hadden enkele leden naar
Vianen afgevaardigd: Johan Apelius, kanunnik van de Dom,
als lid van de geestelikheid, Qerrit van Renesse, als lid van

1)nbsp;t. a. p. bl. 361 art. 318 e. v.

2)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 277, 278, no. 12; zie echter verder Bijdr.
en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bl. 221 noot i.

-ocr page 84-

de ridderschap en Cornehs Vermaet, schepen, als lid van de
stadsregering.

Wanneer ze Brederode op weg naar Utrecht zouden ont-
moeten, moesten ze hem meedelen, dat geen van de drie Staten
hem uitgenodigd had binnen de stad te komen, en hem daarom
verzoeken, alle onrust te willen voorkomen en terug te keren.

Deze afgevaardigden ontmoetten Brederode echter pas te
Vianen, waar ze hem nu hun opdracht meedeelden.

Brederode antwoordde hun, dat het volstekt niet zijn plan
geweest was om binnen de stad te komen, dat hij ook geen
opdracht gegeven had om te verzoeken of men hem op Vreden-
burg zou willen ontvangen, „hoewellquot; — zoals hij zeide —
„nochtans daechs voorn, well zes hondert burgers deser stadt
tot Vianen geweest waren, zijne compste versouckende, ende
op den selven daege noch hondert.quot;

Als joviaal gastheer zette hij zich over het mislukken van
de aanslag heen, nodigde de afgevaardigden ten maaltijd, en
„zij hebben aldaer in goeden huege geweest, tot vrolicheyt.quot;

De stadsregering was echter nog steeds bevreesd voor on-
lusten en het vendel bleef de volgende nacht bijeen tot de
morgen toe.

Ook de volgende dagen bleef het nog onrustig.

De 3de Oktober verschenen 's morgens Rutger van Boetze-
laer en Willem van Nijevelt op het stadhuis om te protesteren
tegen een zekere akte (misschien de raadsnotulen) van de
vorige dag, waarin stond, dat door hen aan Warenborch
gezegd was, dat Brederode door de stadsregering was uit-
genodigd binnen de stad te komen; zij echter verklaarden
alleen gezegd te hebben, dat Brederode door enkele burgers
uit de stad hiertoe was uitgenodigd.

Om verdere twist te mijden was men hun ter wille en zei,
dat de mededeling van Warenborch de vorige dag dan zeker
verkeerd verstaan was.

Daarna verzochten deze edelen toestemming voor de Kal-
vinisten om hun godsdienstoefeningen in de stad te mogen
houden.

1)nbsp;Utrechtsche Kroniek bl. 43; zie tevens hiervóór, bl. 68, noot i.

2)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl, 268.

3)nbsp;Gem. Arch. Utrecht, no. 186. Protokol van Splinter van Hamersfelt.

4)nbsp;Zie bl. 68, noot i.

5)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. der Prov. Utrecht no. 124,

6)nbsp;Zie bl. 68, noot i.

-ocr page 85-

Iets later verschenen er ook nog enkele utrechtse Kalvi-
nisten, die toestemming vroegen om bijv. in de Minnebroeders-
of Predikheren-kerk te mogen preken, terwijl ze eraan toe-
voegden „hemluyden nyet gelegen te zijn, noch behoiriicken
hemluyden te vergen ofte langer drachelick te wesen onder
den blaeuwen hemel int slijck hoir predicanten te hoiren____

Er werd hun opnieuw geantwoord, dat het niet in de macht
van de stad was dit toe te staan, daar de landvoogdes het
verboden had.

De 6de Oktober herhaalden de Kalvinisten hun verzoek. 2)

Om nu eens en vooral deze zaak te beslissen, kwamen de
Staten van Utrecht en de Kalvinisten het volgende overeen.

Men stond aan de Kalvinisten toe een rekest aan Oranje
op te stellen met het verzoek om een kerk; omdat zij maar
„schamele gesellen ende arbeytsluydenquot; zijn, zal de regering
de onkosten voor de afgevaardigden naar Oranje betalen.

De Kalvinisten beloofden zich dan zolang rustig te houden
en zich bij de beslissing van Oranje neer te leggen.

Het enige doel van de Staten was natuurlik een eind te
maken aan dat herhaalde verzoek van de Kalvinisten om een
kerk; zij verlangden volstrekt niet een toestemmend antwoord
van Oranje te verkrijgen. In een brief van deze dag deelden
zij dan ook nog eens uitdrukkelijk aan Oranje mee, dat zij
het met dit verzoek niet eens waren, „alsoe wij wel weten
tvoirsz. versouck nyet te tenderen dan tot seditie, oproer ende
finale abominatie tegens 'onsen heyligen catholycken gelove,

obediëntie van zijnen Majesteit ende van allen overhelt,----

ende tgunt wes bij ons in desen gedaen is tot geender ander
meyninge geschiet te zijn dan om die voorn, nyeuwe religieu-
sen te bringen tot ruste, stilte ende nederleggen van allen
oproer, uwe Princelijke Excellentie vast betrouwende den
supphanten ofte nyeuwe religieusen geen ander appoinctement
te verleenen dan tgunt wes tot extirpatie der seditieusen ende
oproerighe menschen dienen zall.quot;

1)nbsp;Zie bl. 68, noot i.

2)nbsp;Casus.

3)nbsp;Zie bl. 68, noot i.

4)nbsp;Zie bl. 68, noot i.

5)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience, no.
330, bl. 250 e. v.

Brief (Kopie) van de utrechtse Staten aan Oranje van 6 Oktober '66.

-ocr page 86-

Veel kans dat de Kalvinisten in een eventuele weigering
zouden berusten, was er echter niet, want nog diezelfde dag
verklaarden enkele afgevaardigden van hen aan de Staten,
dat, als Oranje hun verzoek zou weigeren, zij er zich toch
niet bij neer zouden leggen, maar „dat zij alsdan weder van
nyeus zouden willen suppliceren----quot; i)

Behalve met de landvoogdes en Oranje was er de laatste
maanden ook met de aartsbisschop onderhandeld, en wel
wegens het slot te Duurstede, dat hij bewoonde. Dit kasteel
was voor de veiligheid van het platte land van Utrecht van
veel belang, omdat het alle verkeer op Rijn en Lek kon
belemmeren.

Eind Julie of begin Augustus vroeg het Hof, op nader ver-
zoek van de Staten, aan de aartsbisschop, of hij ook enkele
schutters van Wijk op zijn kasteel mee wilde laten waken,
omdat anders het kasteel „zonder goede provisie tot groote
lesie, immers verderffenisse van dese landen, van eenige
vianden lichtelick verrast zoude mogen werden.quot;

Deze schutters kwamen inderdaad op het kasteel, maar de
aartsbisschop beleefde er weinig genoegen aan. Zij waren nog
maar kort op het slot, of men merkte, dat zij „die doren van
de kelder ende broukelder fortselicken aen tween geslagen,
oick een groot gat in den muur hadden innegeslagen, ende
alsoe gecomen in de wijnkelder ende die wijn daer uuytgenomen
tot hoiren wille ende zijn hoichweerdigen onwille, ende naeder-
hant, dat die doren ende rnuer wederom toegeleit ende gemaict
zijn geweest, hebben die scutten dairnae die principael doere,
daer men van de plaetsen in den wijnkelder gaet, oick drye
sloten opgeslagen ende verdestrueert, ende zoeveel wijns dair
vuytgehaelt alst hen belieft heeft, seggende dair beneffens die
zelve scutten openthck, dat zij wijn wilden drincken, zoelange
als zij op Duerstede zullen wesen.quot;

Eind September maakten de Staten zich weer ongerust over
het slot. De 8ste Oktober werd Hendrik de Voocht van Rijne-
velt naar de aartsbisschop afgevaardigd om met hem te be-

1)nbsp;t. a. p. nagezonden brief van 6 Oktober, bl. 254.

2)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience no.
1692 (no. 566).

3)nbsp;t. a. p. no. 1692 (no. 569).

-ocr page 87-

raadslagen over „die bewaernisse des huys van Duersteden
in desen periculosen tijt----quot;

De ontvangst was niet erg vriendelik.

Men had trouwens de aartsbisschop buiten alles gelaten en
alleen nu men bezorgd werd, dat de veiligheid van het platte
land door een onvoldoende verdediging van zijn kasteel gevaar
zou lopen, werd er met hem beraadslaagd.

De afgevaardigde kreeg de aartsbisschop zelf niet eens te
spreken; een tussenpersoon deelde hem de verontwaardiging
van deze mede: „nu dye Staten het spit in de asschen gewent
hebben, nu kennen zij mij, maer doen zij te hove deputeerden
en hebben zij mij nyet gekent, ende dat zijn hoichweerde
dairom metter Staeten saecken nyet te doen wilde hebben.quot;

Hoewel Rijnevelt nog antwoordde „dattet dye Staeten zoe
qualick nyet gemaickt en hadden; hij verhoepte, zij zoudent
wel verantwoirdenquot; en daarop verzocht tenminste een schrif-
telik antwoord te mogen ontvangen, werd hem zelfs dit ge-
weigerd en onverrichter zake keerde hij terug en bracht
10 Oktober in de vergadering van de Staten verslag uit van
zijn vergeefse reis.

De aartsbisschop begreep echter wel wat te kras opge-
treden te zijn.

De 11de Oktober schreef hij dan ook aan de Staten wat
meer verzoeningsgezind en berichtte, dat zijn kasteel volstrekt
niet weerloos of ongewapend was, maar dat er steeds wacht
gehouden werd en men voorzien was van allerlei geschut. 2)

Na de 6de Oktober bleef het voorlopig rustig in de stad,
in afwachting van Oranje's komst.

Hendrik de Voocht van Rijnevelt had immers de 8ste Ok-
tober verslag van zijn zending naar Oranje uitgebracht en
bericht, dat deze spoedig zou komen „ende in als beter ordre
stellen.quot; Ook Margaretha deelde aan de heren, die achtereen-
volgens 3) naar haar waren afgevaardigd, mee, dat Oranje
spoedig binnen Utrecht zou komen om er de rust te
herstellen.

I) Rijksarch. Utrecht, Arch. der Prov. Utrecht no. ii8, Resolutiën der
Staten.

2)nbsp;t. a, p. no. 124.

3)nbsp;Zie boven, bl. 60, 62—63.

-ocr page 88-

HOOFDSTUK III.

Oranje te Utrecht.

Reeds vóór de komst van Oranje te Utrecht hebben we, in
verband met de utrechtse gebeurtenissen, een nauwe betrek-
king tussen Oranje en Brederode kunnen konstateren. Ook
tijdens Oranje's verblijf te Utrecht is deze nauwe samen-
werking onmiskenbaar.

En dit is te opmerkeliker, omdat Brederode in deze tijd
steeds meer in gespannen verhouding komt met de centrale
regering en voortgaat met het versterken van zijn stad.

Oranje wil zelf nog niet breken met de centrale regering
en stelt zijn verhouding tot Brederode, in de brieven, die
hij aan de landvoogdes schrijft, zo onschuldig mogelik voor.

Als hij al eens een bespreking houdt met Brederode, dan
is dit, volgens hem, of betrekkelik toevallig, omdat hij juist
in de buurt van Vianen is, of hij houdt een bespreking in zijn
funktie van stadhouder, om over enkele zaken nadere op-
helderingen te vragen.

Wanneer hij enkele stukken geschut aan Brederode ten ge-
schenke geeft, stelt hij het voor, of dit een gewoon geschenk
is van de ene edelman aan de andere, zonder enige politieke
bijbedoeling.

In September- al had Margaretha goedgekeurd, dat Oranje
naar Holland en Utrecht zou gaan maar de toestand in
Antwerpen was nog zo kritiek, dat zijn aanwezigheid daar
vereist bleef.

De volgende maand werd de toestand echter beter en de
12de Oktober vertrok Oranje met Lodewijk van Nassau

1)nbsp;M, Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne II, bl. 236—

237.

2)nbsp;t. a. p. bl. 240 e. v.

3)nbsp;t. a. p. Préface bl. LXXXI.

-ocr page 89-

naar zijn provinsies, met speciale last van Margaretha „prin-
cipalijcken te letten op de verseeckertheyt ende ruste van der
voorschreven stadt Utrecht ende Amsterdamme, als wesende
de principaelste steden van importantiën in sijn gouverne-
ment.quot; 1)

De 18de Oktober kwam Oranje te Vianen en hield er be-
sprekingen met Brederode.

De 19de Oktober trok Oranje Utrecht binnen en nam er
zijn intrek bij een bekend Kalvinist, Jan van Renesse, heer
van Wilp.

In de loop van deze en de volgende maand hadden er ver-
schillende besprekingen plaats met Brederode, zowel te Vianen
als te Utrecht.

Op welke dagen Oranje te Vianen met Brederode beraad-
slaagde, kunnen we nagaan in het dagregister van de bezoekers
op Brederode's slot Batestein te Vianen, dat door te Water is
gepubhseerd.

Dat Brederode ook te Utrecht met Oranje beraadslaagde,
blijkt uit de utrechtse kroniek, die vermeldt, dat Brederode
„tot twee ofte drie reysen toequot; Oranje en Lodewijk in 't huis
van Renesse heeft bezocht.

Het blijkt ook uit de verklaring van Frederik uyten Enge,
dat, toen Oranje in de stad was, Brederode „die stadt Utrecht
frequenteerde.quot;

Een van de onderwerpen van gesprek zal wel geweest zijn
de troepenwervingen van'Megen en Erik van Brunswijk.

Beiden, Oranje en Brederode, vreesden, dat Megen of hertog
Erik troepen zou werpen in de een of andere stad van Holland
of Utrecht. gt;

Oranje's brieven uit deze tijd aan de landvoogdes staan vol
klachten over de troepenwervingen, die zelfs in zijn provinsies,
zonder zijn toestemming, plaats hebben.

1)nbsp;Bor bl. 105 (fol. 74).

2)nbsp;ƒ, W. te Water, Historie van het verbond en de smeekschriften IV,
bl. 325.

3)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 44 (met noot 3 aldaar).

4)nbsp;J. W. te Water, Historie van het verbond en de smeekschriften IV,
bl,
322 e. v.

5)nbsp;Utrechtse Kroniek bl, 44.

6)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience no,
527 bl. 166 e, v.: verklaring van Frederik uyten Enge,

-ocr page 90-

Reeds in zijn brief van 20 Oktober klaagt hij over de wer-
vingen, die Megen houdt tot in het land van Utrecht en hij
verzoekt aan de landvoogdes of zij hem voortaan wil waar-
schuwen als een van de „seigneurs gouverneurs mes voisinsquot;
weer troepen in zijn provinsies zal lichten; hij voegt er waar-
schuwend bij: dit tevens, om te voorkomen „que, à ceste
cause, ceulx de la nouvelle religion, preschans hors les villes,
n'aient occasion de prendre aussi les armes, ou pour le moins
faire leurs presces dedans les villes.quot;

Iets later klaagt hij over de troepenwervingen van Erik
van Brunswijk, zodat de Kalvinisten haast niet buiten durven
preken, uit vrees door zijn troepen te worden lastig gevallen:
„la principale difficulté que je treuve partout les faire prescer
hors, c'est la crainte qu'ilz ont que le duc Erich les courera
sus....quot; 2)

Geregeld staat Oranje in verbinding met Brederode en hij
doet al zijn best dit bij Margaretha te verontschuldigen.

Zijn eerste bezoek bij hem te Vianen van de 18de Oktober
stelt hij als zuiver toevallig voor: „comme mon chemin s'y

donnoit, je passis par Vianen----quot;

Presies hetzelfde doet Oranje, als hij een bespreking met
de graaf van Kuilenburg gehouden heeft: „Devant — hier,
estant allé à la chasse trois lieues d'icy envers Amerongen,
m'y est venu trouver le seigneur de Culembourg, pour n'estre

que deux lieues dudict Culembourg----quot;

Het grootste deel van Oranje's brief van 22 Oktober 1566
aan Margaretha is een voortdurend vrijpleiten van Brederode;
aan het slot vat hij nog eens duidelik zijn mening aldus samen:
„de moy. Madame, hors tous ses actes et propos, ne puis
trouver autre chose audict seigneur, sinon qu'il est fort affec-
tionné faire très-humble service à Sa Majesté et Vostre
Altèze.quot; 5) ''

De Iste November zijn Oranje en Lodewijk weer te Vianen;
zij reizen de volgende dag, tesamen met Brederode, naar
Schoonhoven, waar de Staten van Holland vergaderd

1)nbsp;M. Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne II bl. 254.

2)nbsp;t. a. p. bl. 265.

3)nbsp;t. a. p. bl. 256!

4)nbsp;t. a. p. bl. 269. Brief van Oranje van 15 Nov. '66 aan de landvoogdes.

5)-^nbsp;t. a. p. bl. 258.

-ocr page 91-

waren Margaretha meldt later aan Philips II, dat daar, in
geheime opdracht van Oranje, ernaar gestreefd werd om het
wachtgeld voor de duitse troepen door de hollandse Staten
te laten betalen, en dat Brederode er trachtte 5000 man te
werven, die uitsluitend onder het bevel van Oranje zouden
staan. 2)

De edelen keren de 3de November weer gezamenlik terug-
naar Vianen en Oranje en Lodewijk reizen door naar Utrecht.

Brederode gaat intussen voort met het versterken van zijn
stad. 3)

De 26ste Oktober wordt begonnen met een nieuw bolwerk
in 't zuid-oosten van Vianen de 4de November met een in
het noord-oosten van de stad.

De sympathie van Brederode voor Oranje komt zelfs uit
in het benoemen van zijn bolwerken, een wordt Oranje, een
ander Nassau genoemd.

En in dezelfde tijd hebben er te Vianen belangrijke be-
sprekingen plaats.

De 14de November komt Lodewijk weer te Vianen, de 15de
Jan van Nassau, de 16de Oranje, de 23ste Lodewijk weer
met de graaf van Witgenstein.

„Terwijl hier de muren ter verdediging zijner vesting op-
rezen, terwijl in de omtrek de trommels zijner wervers
werden geslagen, handelden voorzeker Willem en Lodewijk
met hunnen broeder niet alleen daarover, hoe men de opge-
wonden gemoederen kon nederzetten, maar veel meer hoe
men zich toerusten moest ten aanstaanden strijd.quot;

Aldus Bakhuizen van den Brink, als hij wijst op het belang
van deze bijeenkomsten.

Jan van Nassau, die in Vianen mee beraadslaagde, had
getracht in 't duitse rijk troepen te werven, de graaf van

1)nbsp;J. W. te Water, Historie enz. IV bl. 326.

2)nbsp;F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien, 2er Band, 2e Abteilung, bl. 816.

3)nbsp;J. W. te Water, Historie enz. IV bl. 326.

4)nbsp;t. a. p. bl. 325.

5)nbsp;t. a. p. bl. 326.

6)nbsp;Utrechtse Kroniek, bl. 66.

Marcus, Sententiën, bl. 358 spreekt ook over „een Boiwerck genaempt
Orangenquot;.

Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. XXXIX bl. 105.

7)nbsp;J. W. te Water, Historie enz. IV bl. 326.

Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen I, bl. 187.

-ocr page 92-

Witgenstein was juist van een geheime zending uit het duitse
rijk teruggekeerd.

Daar had graaf Gunther van Schwartzburg, zwager van
Oranje, een leger uitgerust om het, in de rijksban verklaarde,
Gotha te belegeren.

Witgenstein was daar nu werkzaam geweest om te proberen
of men uit die legermacht, bij het eind van dat beleg, geen
legertje kon vormen in dienst van Oranje.

Oranje steunde in deze tijd Brederode zelfs openlik bij het
versterken van zijn stad.

De 15de of 16de September had Jan de Roy, schout te
Rhenen, aldaar een voor Brederode bestemde zending geweren
aangehouden overeenkomstig het plakkaat, dat pas was
uitgevaardigd en dat gebood „dat men niet en zoude laten
passeren enich geschut oft buschen duer de landen van
Utrecht.quot;

Brederode schreef hierover aan de schout, die ze echter niet
wilde laten doorgaan, tenzij hij hiervoor toestemming had
van Oranje.

Deze gaf als zijn mening te kennen „dat, gemerckt Z. Exc.
wel wiste, dat de Heer van Brederode de hondert haecken
hadde doen maecken in plaetse. Co. Mat. nyet subiect wezendc,
ende langhe voer date der pubUcatie des placaets, hem dochte
ende versochte dat hij, schoudt, deselve hondert halve haequen
wel mochte laeten volgen vrijelijcken den heer van Breden-
roede oft zijn gecommitteerde —quot;

Oranje zelf gaf ook enkele stukken geschut ten geschenke
aan Brederode.

Zelf gaf hij Thomas Both, geschutgieter te Utrecht, opdracht
om zo snel mogelik twee stukken geschut te gieten, „hem
seggende, dat hij al spoeyen soude dat hij mochte----quot;

Zodra deze stukken gereed waren, werden ze naar Vianen
gebracht. Als Vianen later door de troepen van Brederode
verlaten is, worden deze twee stukken geschut weer ge-

1)nbsp;t. a. p. bl. 187 en 197.

2)nbsp;Bor bl. 298 (fol. 215).

3)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 263. Verklaring van Jan de Roy.

Zie tevens Werken, uitgeg. door het Hist. Gen., 3de serie, I, F, Dussel-
dorpii Annales bl.
43.

4)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 262.

-ocr page 93-

vonden en in de inventaris van het huis Brederode beschreven:
«Bij den stal ende bauwerije bevonden: een halve cortauwe,
geborsten ende geschuert, mitte wapen van den Prince van
Orangen, als 't scheen, gegoten bij Thomas Both in 't jaer
LXVII.quot; 1)

En bij de opsomming van de stukken geschut, die bij de
Lekpoort gevonden werden: „Noch in dezelve poorte bevon-
den een groote metalen stuck, daerop stondt gefigureert die
Wapenen van Nassau, gegoten in 't jaer van '67, mitten adviese
„Maintiendrayquot;. 2)

De 3de Januarie '67 kwam uit Oranje's bezitting Buren nog
een derde stuk geschut te Vianen, „geheeten den Vuyl, dat
eerlijks doen gyeten was bij Bisschop Davidt van Bourgoignen,
't geen mijn heere de prinche mijn heere van Brederode ge-
schonken hadde.quot;

Ook dit stuk, voorzien van „den uylquot;, het teken van de
bastaards van Boergondië, werd later bij de Lekpoort terug-
gevonden.

Het is te begrijpen, dat onder dit alles de verhouding tussen
Oranje en de landvoogdes steeds meer gespannen werd.

De 13de Januarie '67 schrijft ze hem „que l'on m'a dit que
vous avez baillié au Sr. de Brederode, pour la munition dudict
Vianne VI pièces d'artillerie.quot;

Oranje antwoordt hierop de 21ste in een tamelik scherpe
brief 6):

„Vostre Altèze m'escript aussi avoir entendu que j'aurois
donné à monsieur de Brederode, pour la munition dudict
Vianen, six pièces d'artillerie.

Il est vray. Madame, que luy ay donné trois pièces, les-
quelles passé longtamps, luy avois promis: point que je die
cela pour excuse, car. Dieu mercy, avons tousjours eu la
liberté, en ce pays, donner l'un à l'autre de noz parens et
amis ce que bon nous sambloit, sans estre de mauvaise part.
Et samble, soubz très-humble correction, les choses estre

1)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h, Hist. Gen. XXXIX bl. 93.

2)nbsp;t. a. p. bl. 105.

3)nbsp;J. W. te V^ater, Historie enz. IV bl. 327.

4)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. XXXIX bl. 105.

5)nbsp;M. Gachard, Correspondance etc. II bl. 331.

6)nbsp;t. a. p. bl. 340.
6

-ocr page 94-

venuz bien avant, puisque l'on regarde à si petites minutez,
ne fusse que Vostre Altèze tint ledict seigneur de Brederode
pour ennemi de sa Majesté et Vostre Altèze, dont icelle m'en
at encores riens escript.quot;

Inderdaad, zij had dit nog niet ronduit aan Oranje te kennen
gegeven, maar, en niet zonder reden, ze beschouwde Brede-
rode reeds lang als rebel.

Dat de verhouding tussen Oranje enerzijds en het Hof, de
raad en de Staten van Utrecht anderzijds niet zeer vriend-
schappelik geweest zal zijn, volgt reeds uit de nauwe be-
trekking tussen Oranje en Brederode.

De Staten, die 27 September hun afgevaardigden naar de
landvoogdes gezonden hadden, om te vragen of ze aan Utrecht
weer een leider wou geven om er de rust en orde te her-
stellen, konden, zoals reeds vroeger is opgemerkt, niet nalaten
om de overkomst van hun stadhouder Oranje te verzoeken,
maar hoopvol hadden ze tevens gevraagd „so verre die nyet
en mochte vaceren, als elders geoccupeert wesende, een ander
in sijn plaetse.quot;

Margaretha verkeerde in dezelfde positie als de Staten;
ook zij kon hier niet buiten Oranje om handelen en aan hen,
die in Oktober naar haar afgevaardigd werden, meldt ze dan
ook, dat Oranje spoedig komen zal om de rust en orde in de
stad te herstellen.

Het eerste optreden van Oranje zal de verhouding tussen
hem en de utrechtse magistraat wel niet verbeterd hebben.

Na eerst met Brederode te Vianen beraadslaagd te hebben,
trekt hij met Lodewijk, een van de hoofden van het Compromis,
de stad binnen en neemt, geHjk reeds gezegd is, zijn intrek
bij een bekend Kalvinist, Jaji
van J^enesse, heer van WiJp. 2)

Oranje zoekt toenadermg tot de gematigde Kalvinisten om
met hun hulp de orde te herstellen.

Zo had hij ook te Antwerpen gedaan; toen hij in Brussel
was en Antwerpen door de beeldenstorm in onrust verkeerde,
had hij twee Kalvinisten, Jean de Marnix, heer van Toulouse

1)nbsp;Casus. Zie hierboven, bl. 62—63.

2)nbsp;Zie hierboven, bl. 32, noot 7.

-ocr page 95-

en Nicolas de Hames vooruit gezonden om de opgewonden
gemoederen wat te bedaren.

Trouwens, de utrechtsche regering had presies hetzelfde
gedaan; de 25ste en 26ste Augustus 1566 had zij deze Renesse
gebruikt om met de kalvinistiese beeldenstormers te onder-
handelen.

Of hij zelf aan de beeldenstorm heeft deelgenomen, is on-
zeker en lijkt onwaarschijnlik.

In zijn vonnis wordt hij beschuldigd een van de leiders
geweest te zijn, maar dat bewijst natuurlik nog niets.

De verklaring van Jan van Amerongen bevat slechts een
vage beschuldiging.

„Qevraecht, wie die hooffden waren van hoorlieden regi-
mente, seyde dat hem bedunct, dattet was die heere van Wilp,
zoe hij sien ende mercken conde uut dyen, dat dvoersz. heer
van deen steede in dander steede tooch, zoe hij gevangen
gehoort hadde.quot;

De verklaringen van de Wael laten wel een wantrouwen
zien ten opzichte van de heer van Wilp, maar bevatten toch
geen enkele beschuldiging tegen hem.

Zijn schuld aan de beeldenstorm is onbewezen.

Verschillende latere schrijvers, die hem beschuldigen, doen
dit, omdat ze hem verwarren met zijn gelijknamige neef, die
later in dienst van Brederode gegaan is.

Zo bijv. Nuyens, die meedeelt, dat Oranje zijn intrek nam
„bij Jan van Renesse, heer van Wulp, een der beeldstormers
en later officier van Brederode.quot;

Het blijft echter opmerkelik, dat Oranje zijn intrek niet nam
in het kasteel Vredenburg, waarvan zijn vroegere edelman en
hofmeester, van Warenborch, bevelhebber was.

\) W. Gachard, Correspondance elc. 11, Préiace, b\. LV; R. van Roos-
broeck,
Het wonderjaar te Antwerpen, bJ. 47—4^-

I's Marcus, Sententiën b\. 109.

3)nbsp;Bijdr. en Meded, v, h. Hist. Gen. LIII bl. 208.

4)nbsp;t. a. p. bl. 108—109: art. 95—96.

5)nbsp;W, J. F, Nuyens, Geschiedenis van den oorsprong en het begin der
Nederlandsche Beroerten I bl.
191.

In Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LUI bl. 108, noot 3 worden deze
twee in zoverre nog verward, als voor Jan van Renesse, heer van Wilp ver-
wezen wordt naar Kron. Hist. Gen. XIV bl.
246—261, 273—275, waar echter
van zijn gelijknamige neef, kapitein van Brederode, sprake is.

-ocr page 96-

Waarschijnlik is de reden hiervan, dat hij zijn besprekingen
met Brederode en andere Kalvinisten hever in het huis van
de Kalvinist Renesse hield; de officiële besprekingen met de
utrechtse regering werden in het kasteel Vredenburg gevoerd.

Tegelijk met Oranje trokken 260 schutters de stad binnen,
„wesende des Princen lijfschutten.quot; i)

De utrechtse kroniek voegt er aan toe: „die meestendel
al kerckschenders ende beeldestormers waren.quot; 2)

De „Casusquot; bevat dezelfde beschuldiging: „die meest al
kerckschenders waren.quot;

Nu is dit zeer onwaarschijnlik. Oranje, die in Utrecht komt
om de orde te herstellen, die zelf, zolang hij kon, de beelden-
storm uit Antwerpen geweerd had, zal toch niet met een
lijfwacht, die hoofdzakelik uit beeldenstormers quot;bestaat, door
zijn provinsies trekken.

De verklaring vinden we rnisschien in de ordonnantie van
de raad van Utrecht van 16 November 1566: „Alsoe by den
raet ondervonden is ende dachten gevallen zijn, datter vele
vuytlandigen ende vagabunden gecommen zijn binnen dese
stadt, onder dexel ende protexe, dat zijluyden seggen te wesen
in den eedt, soudie ende dienste van de bende ende oick
haickgeschutten van de princelicker.excellentie van Oraengien
etc. ende stadthouder generael etc., twelck in der waerheyt
alsoe nyet en is----quot;

Er waren dus veel vreemdelingen, en onder hen zullen ook
wel beeldenstormers geweest zijn, die zich ten onrechte uit-
gaven voor soldaten van Oranje,

De schrijver van de utrechtse kroniek hield hen inderdaad
voor soldaten van Oranje: vandaar zijn beschuldiging.

Het kwam al spoedig tussen Oranje en de stadsregering tot
onenigheid. Men had hem meegedeeld de vermetelheid van
de Kalvinisten, die maar steeds een kerk bleven vragen, die
zelfs met geweld gedreigd hadden, als men hun eisen niet
inwilligde.

De stadsregering verzocht nu toestemming om, op kosten

1)nbsp;Bor bl. 105 (fol. 74)' — Casus. — De utrechtse Kroniek (bl. 44) ver-
telt ten onrechte, dat Oranje met zijn ruiters binnen de stad kwam en dat de
schutters pas twee weken later kwamen.

2)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 47.

3)nbsp;Codex. Dipl. Neerl. v. h. Hist. Gen. 2de serie II 2, bl. 220.

-ocr page 97-

van de koning, nog meer soldaten en lichte ruiterij te Uchten.

Oranje, die de voornaamste magistraatspersonen op Vreden-
burg ontboden had, antwoordde, dat hij juist voor dit doel
zijn zware ruiterij had ontboden.

Het was echter volstekt de bedoeling van de magistraat
niet om de positie van Oranje in de stad te versterken en hij
antwoordde dan ook onmiddeUik, dat hij deze ruiterij liever
niet in de stad zou ontvangen, omdat die in de winter toch
niet van veel nut kon zijn, daar de buitenwegen hier zo
laag lagen.

Oranje liet zich echter door dit ekskuus niet van zijn plan
afbrengen en in het eind van deze maand Oktober kwam ook
zijn ruiterbende binnen de stad.

De Kalvinisten voelden zich door Oranje's komst gesterkt
en ze waagden het nu ± 20 Oktober een haagpreek te houden
buiten de Catharijne poort, onder de muren van Vredenburg.

De bevelhebber van het kasteel gaf hun echter het bevel
om te vertrekken en na de weigering werd er uit het
kasteel op de preekgangers geschoten.

De Kalvinisten gaven nu hun voornemen op en trokken af.

Het officiële doel van de komst van Oranje was: de orde
in de stad te herstellen en, overeenkomstig het akkoord van
23 Augustus, de Kalvinisten ervan te doen afzien een kerk
binnen de stad te krijgen.

Oranje ontwierp nu een akkoord, waarbij aan de Kalvinisten
een plaats buiten de stad zou worden toegewezen om geregeld
hun godsdienstoefeningen te houden.

Verder was de strekking van dit akkoord, de verdraag-
zaamheid tussen de beide partijen te bevorderen.

Oranje wilde nu dit akkoord afkondigen op de naam van de
Staten en deze dus mee de verantwoordelikheid doen dragen.
Deze stelden echter als voorwaarde, dat dan ook het Hof zijn
instemming met de inhoud moest betuigen.

De 7de November werd de president van het Hof in de
vergadering van de Staten ontboden; de domdeken deelde
uit naam van de Staten mee, dat ze besloten waren het

1)nbsp;Bor bl. 105—io6 (fol. 74—75).

2)nbsp;t. a. p. bl. io6 (fol. 75). Zie ook hiervóór, bl. i6—17.

-ocr page 98-

ontwerp-akkoord van Oranje te aanvaarden, mits ook het Hof
zijn instemming ermee betuigde.

Het Hof weigerde echter, „verstaende dat zulcx versocht
werde, om onder tdexel van onsen name hem texcuseren in
toecomende tijden bij zijne majesteit, indien tvoorsz. accord
dieselve nyet aengenaem noch goet en bevonde, waeraen wij
nyet en twijfelen, wel wetende teffect ende gevolch vandien te
wesen contrarie alle oprechte cristelicke ende catholicque
conscientie----quot;

Na deze weigering van het Hof verklaarden de Staten de
9de November, dat zij hun toestemming nu niet konden geven;
ze verzochten nu aan Oranje, of hij als stadhouder zelf een
akkoord wilde afkondigen, natuurlik zonder hen erin te be-
trekken en mee verantwoordelik te stellen.

De ontstemming van Oranje blijkt duidelik uit de verklaring,
die J. Cunretorf, lid van de Staten, later aflegt: „Dat hij.
Prince van Oraingen, geseyt soude hebben, dat zoe verre die
van de geestelijckheit nyet en wilde accorderen in 't gecon-
cipierden accordt, zij wel oerzaecke zoude wesen van de
destructie van de geheele geestelickheyt van deze landen;

----ende dat dit gerapporteert zouden hebben de domdeecken

ende borgemeisters.quot;

Morillon vernam van de kanunnik Bruhezen later hetzelfde,
dat namelik Oranje, toen hij zag, dat de geestelikheid tegen
zijn ontwerp was, tot de burgemeesters gezegd had „que les
prebstres traversoient tout; et qu'il leur cousteroit chier pour
ce que, en dedans peu de mois, il n'y auroit prebstres, moisnes,
ny chanoines, et voulut que cela fust rapporté par les diets
bourgemestres aux Estatz, comme il fust.quot;

Ook de raad weigerde nu het ontwerp-akkoord af te kon-
digen. De „Casusquot;, in 't algemeen een zeer betrouwbare bron
voor deze tijd, deelt mee, dat de burgemeesters door Oranje
op Vredenburg ontboden waren, en dat deze toen blijkbaar
krasser tegen de Kalvinisten wilden optreden dan Oranje,

1 ; Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience no. 330, bl.
277. Brief van het Hof van Utrecht aan Margaretha van
13 Nov, ISGÖ,

2)nbsp;t. a. p. bl. 280.

3)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 261.

4)nbsp;E. Poullet, Correspondance du Cardinal de Granvelle II bl. 370, brief
van Morillon aan Granvelle van
13 April 1567.

-ocr page 99-

waarop hij antwoordde: „dat hij so rigoreuselick met die van
de religie nyet mochte handelen, so die selve wel vier duysent
ruyteren ende ses duysent schutten in Duytslant op waergelt
leggende hadden, die tallen tijden thaerluider assistentie comen
souden ende op een corten tijt over den hals comen.quot;

Toen de raad bleef weigeren, had Oranje gezegd: „dat sij
wèl sien souden, wat dat sij deden, ende dat hij van haerluider
refuys acte wilde hebben, om hem daermede jegens den
Coninklijke Majesteit ende die hoocheyt van de hartoghinne
te excuseren van de inconveniënten, daerinne sij doer tvoersz.
refuys souden moghen vallen, mer tselve nyettegenstaende
is hem die voersz. acte van refuys gelevert geweest.quot;

Ook Jan Bol en Jan Taets van Amerongen verklaren later:
„Dat van gelijcken de voors. Prince zeer qualicke te vreden is
geweest mitten regierders der stadt Utrecht, dat zij zeckere
accord nyet wilde laeten publiceeren op de naeme van de
Staeten tusschen den sectaryssen ende den catholiquen, in-
houdende o.a. dat die catholiquen en die van de nieuwe religie

malcanderen nyet en mosten misdoen ofte misseggen,____ende

dat die Staeten dat zoude laeten publiceeren op hueren naem,
ende hem mit hemluyden verantworden wilde, quaem daer yet
quaets of, begeerende acte van refuys, die hem gegost is.quot;

Hoe er van katholieke zijde over Oranje's houding werd
geoordeeld, blijkt ook uit een brief van Morillon aan Qranvelle
van 17 November 1566: „J'envoie copie des articles accordez
avec les hugonaux d'Utrecht, où le prince d'Orange est encores
et son frère, et le sieur de Brederode souvent, et aussi Mr.
de Cullembourg, en communication par ensamble, dont le
vulgaire ne faict pas bien son prouffict; et dient clèrement
. que tout y fust mieulx allé si l'on heust lesse convenir le
magistrat, et que les catholicques estoient fortz assez pour
rompre la teste aux aultres.quot;

Tans 'bleef als enige uitweg over, dat Oranje, als stadhouder,
een ordonnantie op zijn eigen gezag uitvaardigde.

De 15de November stuurde hij met een begeleidend schrijven
zijn ontwerp-akkoord naar de landvoogdes.

1)nbsp;Kron. Ilist. Gen. XIV bl. 261—262.

2)nbsp;E. Poullet, Correspondance du Cardinal de Granvelle II, bl. 110.

3)nbsp;M. Gachard, Correspondance etc. II, bl. 275.

-ocr page 100-

Zijn verontwaardiging over de weigering van het Hof bhjkt
duidelik in het begin van zijn brief.

„Les diets du conseil font grandes démonstrations pour
résister aux presces: je vouldrois qu'ilz l'eussiont fait, quant
icelles prédications se commençoient, plustost que maintenant,,
quant ilz voient l'accordance avoir esté faicte.quot;

' Margaretha was met dit akkoord natuurlik niet ingenomen.

Veel liever had ze gezien, dat Oranje voorgoed de kalvi-
nistiese preken, ook buiten de stad, had verboden. Ze schreef
zelfs naar aanleiding van dit akkoord aan de Koning, dat
Oranje het bestuur van de stad en van het kasteel in de
handen van de ketters had overgegeven, i)

Maar aangezien dit ontwerp niet streed met het akkoord,,
dat zij op 23 Augustus 1566 met de edelen gesloten had, moest
ze toch haar toestemming geven.

Haar mening komt duidelik uit in haar antwoord aan Oranje
van 20 November.

„Touchant les articles que m'avez envoyé pour le faict des
presches, puisqu'il ne passent les termes de l'accord avec les
gentilzhommes, et que ne voyez aultre remède de pacifier les
affaires, les diets articles vont leur chemin.

Bien desireroy-je, de tout mon coeur, que une fois l'on puist
mectre un bon et vray remède à ces presches, importans (em-
portans) la ruine et destruction du pays----quot;

Oranje komt een week later op deze brief terug: „laquelle
obscurité de mot: „les diets articles vont leur cheminquot; je ne
puis bien entendre; partant suplie Vostre Altèze une aultre
fois commander que l'on m'escripve ouvertement l'intention
de Vostre Altèze, pour selon icelle me pouvoir regler.quot;

Het antwoord van Margaretha is weinig vriendelik, al her-
haalt het slechts haar mening; zij schrijft: „ces motz, que me
représentez, contenuz en mesdictes lettres, signifient ouverte-
ment que, piusque les diets articles que m'aviés envoyé pour le
faict des presches, ne passoient les termes de l'accord avecq
les gentilzhommes, et que ne voyez aultre remède de pacifier

1)nbsp;F. Rachfahl, Wilhelm van Oranien, 2er Band, 2e Abteilung, bl. 8i6.

2)nbsp;M. Gachard, Correspondance etc. II, bl, 280—281.

3)nbsp;t. a. p. bl. 287—288. Brief van 27 Nov. '66.

-ocr page 101-

les affaires, que ne les povois empescher, ainchois qu'il les falloit
passer et tollérer----quot;

De 28ste November 1566 werd het akkoord van Oranje van
het stadhuis te Utrecht afgelezen.

Het was ingesteld op wederzijdse verdraagzaamheid; een
van de artikels luidde: „dat d'eene noch d'andere partije
niet en sal moghen ter saecken van der Religien eenigh overlast
malkanderen aendoen, injuriën ofte invectiven aenseggen.quot;

Verder werd verboden aan „alle Predikanten, soo van de
oude als nieuwe ReHgie, in heuren Sermoonen ofte predicatiën
te ghebruycken eenighe smadelijcke oft schimpighe woorden,
injuriën ofte invectiven teghen den anderen----quot;

Aan de Kalvinisten werd toegestaan te preken „in de
plaetsen, hen buyten deser Stadt daertoe gegunt.quot;

In de volgende weken werd er nu onderhandeld om aan de
Kalvinisten een vaste plaats af te staan voor het houden van
hun preken.

De 1ste Desember verzochten de Kalvinisten aan het
kapittel van St. Jan een vaste plaats voor hun godsdienst-
oefeningen; ze krijgen ten antwoord, dat eerst „die van de
Capittele daerop delibereren moeten.quot;

Oranje wilde de zaak nu bespoedigen en de 3de Desember
herhalen de beide burgemeesters dit verzoek uit zijn naam.

Ook tans wordt hetzelfde antwoord gegeven.

De 4de Desember verschijnt Warenborch met zijn vaandrig
in het kapittel van St. Jan en deelt mee: „tensij dat sij geen
ordere op de petitie uyt de naem van den Prins en deden, dat
sij dan soude moeten afwachten het quaet dat daeraf soude
mogen komen----quot;

Ook Jan Bol bericht dit: „Dat den voors. Prince gesonden
heeft den oversten van Vredenborch mit zijn standertdragher

1)nbsp;t. a. p. bl. 295. Brief van Des, '66.

2)nbsp;Gem. Arch. Utrecht, Placc. Boek III 1565—1581. Op de rug van
deze ordonnantie staat geschreven .,Gepubliceert van den stadthuyse Tutrecht
op den XXVIIIen Novembris
1566 Bij mij, duerweerder shoffs van Utrecht,
onderteyckent G. de Vianaquot;.

3)nbsp;Bor bl. 106, art. 6 (fol. 75).

4)nbsp;t. a. p. bl. 106—107, art. 12 (fol. 75).

5)nbsp;t. a. p. bl. 106, art. 1 (fol. 75).

6)nbsp;Rijksarch. Utrecht. Notulen v. h. Kapittel v. St. Jan.

-ocr page 102-

van zijne bende ende noch de borgemeisters van Utrecht aen
die van den capitle van St. Jacob, omme te hebben een plaetze
zeer naebij de stadt Utrecht, daer de sectaryssen mochten
preckenquot; St. Jacob is natuurlik een verschrijving voor
St. Jan.

Oranje wilde de overeenkomst echter zo gunstig mogelik
voor de Kalvinisten toepassen en hun preken zo dicht mogelik
bij de stad toelaten.

Het zal wel het resultaat van de onderhandelingen met
het kapittel van St. Jan geweest zijn, dat de Kalvinisten inder-
daad toestemming kregen, vlak bij de stad, even buiten de
Wittevrouwenpoort, aan het singel hun godsdienstoefeningen
te houden.

Deze toestemming werd waarschijnlik 12 Desember ge-
geven; de utrechtse kroniek deelt namelik mee dat toen
het akkoord van Oranje werd afgekondigd; in de aantekening
bij de uitgave ervan wordt naar Bor bl. 107 fol. 75 verwezen;
deze plaats bij Bor heeft echter betrekking op het akkoord
van 28 November, waarbij de Kalvinisten wel toestemming
kregen buiten de stad hun godsdienstoefeningen te houden,
maar hun nog geen vaste plaats werd aangewezen. Dit laatste
gebeurde dan waarschijnlik door de ordonnantie van
12 Desember.

Dat de utrechtse kroniek deze laatste ordonnantie op 't oog
heeft, blijkt als ze vervolgt: „achtervolgende welcke ordonnan-
tie is die van der nyewe religie bij die Prince van Ouraengen
toegelaten haer sermoenen te doen buyten die Wittevrouwe-
porte, vast onder die stadt, aen het singel----quot;

Ze geeft verder een levendige beschrijving, hoe de Kalvi-
nisten zich daar inrichtten: „alwaer zijlieden een plaetze
gecocht hebben, die zij mit sant dede bespreyen, omme
daer bequamelic voir die vrouwen in den regen ende anders
op te moeghen sitten; welcke plaetze bij haerlieder gemeinte
genaempt is geweest die Santkerck; daerover den anderden
dach gepredickt woorden; alwaer oic sommighe van haerlieder
dooden naer haerlieder wijs ende seremoniëii 'begraven zijn

1)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV, bl. 263.

2)nbsp;Utrechtse Kroniek, bl, 46—47.

3)nbsp;t. a. p. bl. 47.

-ocr page 103-

geweest, singende aldaer in de begravenisse ettelicke Duytsche
psalmen.

Ende als haer sermoenen gedaen waren, soe hebben hem
sommighe ministers ofte collecteurs, daertoe gecommitert
zijnde, hem aldaer gevonden onder het volck, die zekere
sackgens in die hant hielden, daer een yegelick, die wilde,
zijn caritaet in dede, mits daerin gevende zeker penninghe ofte
geit, waervan zijliede broot om dede backen, dat zij den
armen lieden gaven, die haer sermonen quamen horen, ende
oic sommige scamele borgeren om tzelve geit heurden, omme
tot haerlieder predicatiën te commen, waerdoor zijlieden groot
volck aen haerlieder zijde ende religie gethoogen hebben.quot;

De taak van Oranje in Utrecht was hiermee afgelopen; de
15de Desember vertrok hij met zijn broer Lodewijk naar
Amsterdam om ook daar de orde te herstellen en tevens
om daar verder met Brederode te onderhandelen.

1)nbsp;t. a. p. bl. 47—48.

2)nbsp;t. a. p. bl. 48. De Utrechtse Kroniek dateert hier Oranje's vertrek
op
14 Desember. Oranje kwam echter pas 15 Desember te Amsterdam aan.
(Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. XVII bl.
50).

Een brief van zijn sekretaris, Johan de Penants, de 15de Desember uit
Naarden aan de Kameraar van de Staten van Utrecht geschreven, maakt hel
waarschijnlik, dat Oranje de isde pas uit Utrecht vertrokken is. (Rijksarch.
Utrecht, Arch. v. d. Prov. Utr. no.
124).

Ook Dusseldorp dateert Oranje's vertrek op 15 Desember. (Werken uitgeg.
door het Hist. Gen.,
3de serie, I, F. Dusseldorpii Annales bl. 46).

-ocr page 104-

HOOFDSTUK IV.

Utrecht en Vianen.

In de zomer van 1566 had de regering te Brussel gevreesd,
dat er een algemene opstand zou komen, dat er uit Duitsland
en van de zijde der Hugenoten in Frankrijk hulp zou opdagen
voor de rebellen. Van dit alles was niets gebeurd. Integendeel,
het gezag van de regering was gaandeweg versterkt.

Vele, eertijds lauwe Katholieken waren na de beeldenstorm,
uit verontwaardiging over het plunderen van de kerken, ijveri-
ger geworden en steunden voortaan de regering.

Veel edelen, die tot dusver alleen uit zelfzucht in de oppositie
geweest waren, hadden zich door de gunstbewijzen van de
landvoogdes laten overhalen zich aan haar zijde te stellen.

De macht van de protestanten was bovendien verzwakt
door de hevige twisten tussen Lutheranen en Kalvinisten.

De centrale regering te Brussel, die tijdens de beeldenstorm,
wegens gebrek aan geld en troepen, machteloos tegenover
deze beweging stond, had in de eerste dagen van September
een geldzending uit Madrid ontvangen, al spoedig door meer-
dere gevolgd. Zij nam nu onmiddellik meer troepen in dienst,
waarvan het grootste deel onder die stadhouders en veldheren
gesteld werd, waarop ze in ieder geval kon rekenen, als
Megen, Aremberg, Noircarmes en anderen.

Aan Oranje werden natuurlik geen nieuwe troepen ter be-
schikking gesteld; de koning gaf aan Margaretha de raad om
eerst als Oranje erom vroeg, hem vijf vendels te geven, maar
dan moest men zorgen, dat over deze vendels een bevelhebber
stond, op wie de regering kon rekenen. Aan deze laatste moest
men dan een geheime instruktie meegeven, waarnaar hij zich
kon regelen.

In de voornaamste plaatsen werd door de regering bezetting
gelegd; tegen de steden, die weigerden, werd geweld gebruikt.
Noircarmes, de vervanger van Bergen als stadhouder van

1) J. S. Theissen, Correspondance française de Marguerite d'Autriche,
Duchesse de Parme, avec Philippe II, I bl.
220, Brief van Philips II aan
Margaretha van
27 Nov. '66.

-ocr page 105-

Henegouwen, kreeg opdracht Doornik en Valenciennes, die
bezetting weigerden, met geweld te dwingen regeringstroepen
binnen te laten.

Midden Desember begon het beleg van Valenciennes en de
23ste werd ook te Utrecht de regeringsordonnantie afgekon-
digd, waarbij het aan ieder verboden werd „binnen onser
voorn, stadt van Valenchyn voortaen te verkeren, hanteren,
frequenteren, tracteren, coopmanschap doen, daerduere te
passeren, gaen off commen, om wat redene tzelffde zoude
mogen wesen, noch hen eenige victuaelle te zeynden, dragen
off toevueren off oeck eenige gunste, hulpe, bijstand off assis-
tencie te doen off bewijsen, ter tijt ende wijlen toe dat zij onse
gebot ende bevel voors. geobedieert ende volbracht zullen
hebben.quot; i)

De ondersteuning, die de opgestane steden kregen, was
maar weinig en nog slecht georganiseerd. Het Compromis was
ter ziele en van de kalvinistiese edelen ging maar weinig
kracht meer uit. De betaling van het wachtgeld aan de duitse
'troepen was gestaakt, deze waren ontbonden en het grootste
gedeelte werd tans door de regering te Brussel in dienst
genomen. 2)

De meeste kracht ging nog uit van de kalvinistiese konsisto-
riën, die op hun synode te Gent, in Oktober '66 gehouden,
hebben beraadslaagd over een mogelik krachtdadig verzet en
tevens over de vraag hoe zij aan geld zouden komen, om
troepen te werven.

De bekende kalvinistiese predikant Dathenus had hier voor-
gesteld, een petitie aan de koning te richten, waarin hem
verzocht zou worden gewetens- en godsdienstvrijheid aan zijn
onderdanen toe te staan; bij inwilliging van dit verzoek zou
men de koning, als dank, drie millioen gulden aanbieden.

Dat Philips weigeren zou, stond bij voorbaat vast, maar men
had zo een goed voorwendsel om geld in te zamelen, dat
gebruikt kon worden om troepen te werven.

1)nbsp;Gem. Arch. Utrecht, Placc. Boek III (1565—1581).

2)nbsp;R. Fruin, Verspr. Geschr. I bl, 424—425.

3)nbsp;R. van Roosbroeck, Het wonderjaar te Antwerpen bl. 158.

4)nbsp;F, Rachfahl, Wilhelm von Oranien, Her Band Ile Abteilung, bl. 803.
— De gangbare opvatting omtrent deze kwestie wordt betwist door van
Schelven, in Bijdr. voor Vaderl. gesch. en oudheidk.,
6de reeks, 9de deel,
bl. I e. v,
(1930).

-ocr page 106-

Te Antwerpen werd over dit plan verder beraadslaagd en
hier werd de definitieve vorm vastgesteld. Op deze ant-
werpse synode, die eind November, begin Desember 1566
gehouden werd, sprak men zich openlik uit voor gewapend
verzet. Geld om troepen te werven, zou men trachten te ver-
krijgen door middel van het drie-millioen-plan. Er werd
besloten de petitie in iedere grote stad aan de overheid aan
te bieden.

De 30ste Desember werd, door enkele utrechtse Kalvinisten,
deze petitie aan de utrechtse magistraat aangeboden.

Deze antwoordde dat „die selve requeste hemluyden niet
aen en ghinckquot; en de Kalvinisten verlieten onverrichter zake
het stadhuis.

De synode te Antwerpen had tevens besloten het aanbod
van de Paltsgraaf om troepen te werven, aan te nemen en
om Brederode te verzoeken het bevel over deze troepen te
aanvaarden.

In verband hiermee brachten Toulouse en andere edelen de
3de Desember 1566 een bezoek aan Vianen. De 9de zond
Brederode afgevaardigden naar de Paltsgraaf de 14de
kwamen afgevaardigden van de Kalvinisten uit Antwerpen bij
Brederode.

Intussen waren er reeds door de Kalvinisten troepen op de
been gebracht om Valenciennes te ontzetten; in het laatst van
Desember werden enkele dezer benden in de pan gehakt
door de troepen van Noircarmes en het garnizoen van Rijssel;
enige dagen later slaagde Noircarmes erin, bij verrassing
Doornik te bezetten.

Ook in het noorden, vlak bij het Sticht, begonnen zich, begin

1)nbsp;R. van Roosbroeck, Het wonderjaar te Antwerpen bl. i6o,

2)nbsp;t. a. p. bl. 212 e. v.

3)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. der Prov. Utrecht no. 224.
Dusseldorp vermeldt in zijn Annalen, dat in deze tijd (ultima Decembris)

de utrechtse Kalvinisten, volgens de raad van Brederode, enkele vaten bus-
kruit in de kelder onder het stadhuis hadden weten te smokkelen met de
bedoeling dit, wanneer de raad vergaderen zou, in de lucht te laten vliegen.
Dit verhaal komt nergens elders voor en zal wel, als meer mededelingen van
Dusseldorp, naar het rijk der fabelen kunnen worden verwezen. (Werken,
uitgeg. door het Hist. Gen.
3de serie, I, F. Dusseldorpii Annales bl. 51—52).

4)nbsp;F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien, 2er Band, 2e Abteilung bl. 806.

5)nbsp;J. W. te Water, Hist. van het verbond enz. IV bl. 326.

6)nbsp;t. a. p. bl. 327.

-ocr page 107-

Januarie 1567, ongeregelde troepen te verzamelen. Reeds de
4de Januarie werden de Kapittels van de Dom en Oudmunster
gewaarschuwd, dat zich in hun heerlikheid Hagestein vreemde
krijgsknechten vertoonden nog diezelfde dag bericht het
Hof dat aan de landvoogdes.

Het gerucht verbreidde zich, dat deze ongeregelde troepen
in dienst zouden staan van Brederode. De Staten, bevreesd
dat Brederode een aanslag op de stad zou ondernemen, zonden
de 5de Januarie 1567 de eerste burgemeester Van de Vecht en
anderen naar Vianen om te vragen, of die troepen werkelik
in zijn dfenst waren.

Deze reis was niet zonder gevaar, vooral niet voor Van der
Vecht. In Vianen waren verschillende utrechtse ballingen, die
vooral door zijn toedoen uit Utrecht hadden moeten vluchten;
onder hen behoorde ook Jan van Renesse, die ternauwernood
aijn gevangenneming voorkomen had door een overhaaste
vlucht. Als zoveel utrechtse vluchtelingen had hij zich naar
Vianen begeven en was door Brederode gastvrij opgenomen;
„Renessequot;, had deze tot hem gezegd, „indyen ghij vuyt oirsake
geweken sijt uyt Utrecht, duer 't werck van Vecht, die mijn
viant es, zoe zult ghij bij mij blijven; ick sal u bisetten zoe-
lange als ick een stuver in de werelt hebbe.quot;

De afgevaardigden van de Staten werden door Brederode
zeer welwillend ontvangen; hij deelde hun mee, dat de benden,
die zich bij het Sticht verzamelden niet in zijn dienst waren
en dat hij met Utrecht slechts in vrede en goede nabuurschap
wilde verkeren. Hij nodigde hen ten maaltijd en zij bleven nog
enkele uren in Vianen; niet zonder vrees bemerkten zij, dat
daar een groot aantal edelen en soldaten verzameld waren,
die Brederode had geworven.

Bij het vertrek kwamen plotseling enkele utrechtse ballingen
op de gehate burgemeester toelopen en dreigden hem te door-

1)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience no. 331 bl. 6 e. v.

2)nbsp;t. a. p. bl. 4.

3)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. der Prov. Utr. no. ii8, [Resolutiën van
de Staten].

4)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 247—248. Ook mr. Valentijn (zie hierboven,
bl.
56—57) had zijn toevlucht tot Brederode genomen. Groen van Prinsterer,
Archives le série, II, bl.
407, brief van Brederode aan Lodewijk van Nassau
van
22 Oktober 1566.

-ocr page 108-

steken, wat maar ternauwernood door anderen voorkomen
werd, De afgevaardigden reisden nu terug en brachten
de volgende dag aan de Staten verslag uit van hun weder-
varen.

Wat ongetwijfeld veel tot de popülariteit van Brederode
bijdroeg, waren zijn joviale omgangsmanieren, zelfs tegenover
zijn vijanden. In de nacht van 7 Januarie waren door enkele
kwaadwilligen de sloten van de Tolsteegpoort vernield. De
volgende morgen gingen de beide burgemeesters er aanstonds
heen om de schade op te nemen; terwijl ze even buiten de
stadspoort stonden, kwam Brederode voorbij. Hij begroette
de burgemeesters en nodigde hen uit met hem naar een
herberg daar in de buurt te gaan. Zij durfden het aanbod niet
afslaan en gingen met hem de her^jerg binnen, waar ze zich
verwarmden en staande enige glazen wijn dronken, waarna
Brederode zijn reis voortzette en de burgemeesters de stad
weer binnen gingen. 2)

Intussen werd de utrechtse regering weer verontrust door
nieuwe berichten over de ongeregelde benden, die zich onder
biding vnn Adriaan Monninc, con bokend bDcidonatormor uit
Delft,
bij het Sticht verzamelden. Hun aantal was reeds tot
een paar honderd gegroeid en nog steeds werden er meer
knechten bijgeworven.

De 11de Januarie trokken deze benden over de Lek het
Sticht binnen en werden ingekwartierd bij de inwoners
van het dorpje het Waal, waar ze die dag nog al erg huis
hielden. De pastoor van het dorp verklaarde altans later, dat
ze zich gedragen hadden „oft vyande slandts wairen ge-
weest.quot;

Hun plan was om nog een dag of drie daar te blijven in
afwachting van meer soldaten; Memiiiic had namelik nog een
van zijn dienaren, Gerrit van IJsselstein, naar Kuilenburg ge-
zonden om meer knechten te werven.

De utrechtse regering werd reeds de volgende nacht van

1)nbsp;Casus.

2)nbsp;Casus.

3)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 50.

4)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience no.
331 bl. 97.

5)nbsp;t. a. p. bl. 99.

-ocr page 109-

het gebeurde verwittigd door een van haar leden, Jan van
Lent. Deze was de avond tevoren vlak bij het Waal ge-
weest en had gezien, hoe daar door de rebellen op de dijk
wacht werd gehouden. Hij vond het niet raadzaam, zelf verder
op verkenning uit te gaan, maar zond er iemand heen, die
in het dorp goed bekend was. Deze deelde hem mee, dat
de knechten, die in het dorp ingekwartierd waren, slecht waren
uitgerust: „dese rabbauwen hebben twee trommen sonder
eenich veentgen ende zijn kael van geweer ende clederen,
hebbende eenige van hemluyden kruytflasgens, ende luttel
van hemluyden roeders.quot; Alleen op de dijk werd wacht ge-
houden „myt.twee peerden ende een lanteern.quot;

Van Lent stuurde nog diezelfde nacht een bode naar Utrecht
om de magistraat van het gebeurde in kennis te stellen. Hij
gaf als zijn vermoeden te kennen, dat deze knechten door
het Sticht heen wilden trekken en het platte land plunderen,
en adviseerde nu om in Jutfaas en Vreeswijk de klok te
luiden, om daar de boeren op te roepen tot de strijd. Daardoor
toch zouden de knechten in het westen, in hun rug, bedreigd
worden. Tevens moesten verder oost- un noordwuiirts do
boeren opgeroepen worden, n.I. de inwoners van Houten,
Schalkwijk, Bunnik, Werkhoven, Koten en andere dorpen;
tegelijkertijd moest Utrecht met zijn soldaten de boeren te hulp
komen; in plaats van die soldaten konden dan gewone burgers
zo lang de stad bewaken.

Zijn raad werd door de regering van Utrecht geheel op-
gevolgd. Nog in de nacht werden soldaten van het stadsvendel
van hopman Spijker opgeroepen en met het aanbreken van de
dag verlieten ze de stad om de boeren in hun strijd te steu-
nen. Tegelijkertijd werden de wachten in de stad versterkt,
voor het geval, dat er voor de stad zelf nog gevaar zou dreigen.

In de genoemde dorpen werden de boeren bij klokgeslag,
vroeg in de morgen, opgeroepen om de benden te verjagen.
De
ongeregelde troepen van Menninc werden daardoor geheel
verrast en bij het zien van het stadsvendel vluchtten ze allen

1)nbsp;t. a. p. no. 499 bl. 290 e. v.

2)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Inventaris van de handschriften, no. 294 O.

3)nbsp;Casus, Utrechtse Kroniek bl. 51 enz.

4)nbsp;Ook de Wael van Vronesteyn bericht hierover. Hij deelt mede, dat te
Jutfaas 's morgens tussen
7 en 8 de klok geluid was om de boeren tot de
strijd op te roepen. Bijdr. en Meded. v, h, Hist. Gen. LUI bl.
140 art. 223,

7

-ocr page 110-

overhaast met schuiten en ponten de Lei^ weer over, het land
van Vianen binnen.

Zij trokken nu verder naar Vianen, waar hun hopman was,
in de verwachting binnen de stad toegelaten te worden; velen
waren trouwens aangeworven op naam van Brederode. Zodra
ze echter bij de stad kwamen, werden de poorten gesloten,
alleen kwam een van de 'bevelhebbers van Brederode, Brecht,
naar buiten en zei, dat hun hopman zo juist de stad verlaten
had en dat ze hem maar moesten volgen. Als ze de utrechtse
soldaten wilden bestrijden, uitstekend, maar in ieder geval
moesten ze van Vianen weg trekken, anders zouden ze met
geweld verdreven worden: „hebt ghijluiden met die van
vuytrecht yet te doen, gaet vrij, trect naer hemluiden toe
ende slaet se, ick macht wel lijden, maer maect uluyden van
hier terstondt ofte een vier pater noster(?) wil ick in den
hoop schieten.quot;

Ze trokken nu Menninc na en dwongen hem te zeggen op
wiens naam hij hen nu eigenlik geworven had. Menninc kon
nu natuurlik niet meer Brederode opgeven en noemde daarom
maar de heer van Toulouse en 500 andere edelen. Ze vroegen
nu naar zijn verdere plannen en „waer dat sijluyden gevoert
souden werden; dat sijluyden nyet op de vleysbanck gevoert
en souden werden, als sijluyden geweest hadden.quot;

Hij trachtte hen nu over te halen tot een aanslag op
Dordrecht, die hij als buitengewoon gemakkelik voorstelde.
De soldaten durfden deze onderneming echter niet aan en de
benden gingen weldra uit elkaar „soe meninge man, soe
menichge wech.quot;

Bakhuizen van den Brink deelt over deze voorgenomen
aanslag op Dordrecht nog enkele brieffragmenten mee 2), o.a.
van Margaretha aan de koning van 8 Februarie '67: „J'ay
aussy esté advertye par ceulx de la ville de Dordrecht,
que les sectaires se sont voulu saisir d'icelle,quot; en van Jan van
Stralen aan zijn broer, burgemeester van Antwerpen, waarin

1)nbsp;De volgende biezonderheden zijn ontleend aan het verhoor van
Wouter Govertss van Hasselt, Rijksarch. Utrecht, Inventaris van de hand-
schriften no.
294 O.

Zie over het optreden van deze troepen van Menninc tevens: Werken, uit-
geg. door het Hist. Gen.,
3de serie, I, F. Dusseldorpii Annales bl. 54 e. v.

2)nbsp;Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen V bl. 153, noot i.

-ocr page 111-

hij pleit voor die inwoners van Antwerpen, die dienst genomen
hadden onder een hopman zonder bestelbrief „veu mesmement
qu'incontinent qu'on leur a proposé chose si desraisonnable
que d'aller ä Dordt etc.----quot;

Hetgeen Bakhuizen van den Brink verder vermeldt, dat
deze benden van Menninc door Oranje's lijfwacht uiteengejaagd
zijn, is onjuist; integendeel, het valt juist op, dat er van Oranje's
troepen zo weinig medewerking te bespeuren is.

In zijn brief van 10 Januarie 1567 deelde de Prins aan Mar-
garetha mee, dat het gerucht ging, dat Brederode troepen aan
het werven was bij het Sticht; daarom had hij hem te Amster-
dam ontboden en hem er verder naar gevraagd, doch hij ont-
kende het ten stelligste, i) De 12de berichtte Oranje, dat hij
bevel gegeven had aan zijn ruiters te Utrecht om mee te
helpen die benden te verjagen. Eveneens had hij zijn lijfwacht
onder Turcq uit Amsterdam gezonden om bijstand te ver-
lenen. 2) De ruiters bleken echter onwillig om de utrechtse
troepen te steunen.

De „Casusquot; deelt hierover het volgende mee: „ende heeft
men ten voersz. tijde metterdaet bevonden, dat die bende van
den Prince van Ouraingien hemluyden nyet dienlick en was,
so sij, versocht wesende om assistentie te doen, hem daertoe
onwillich maeckten, nemende haer excuse dat haerluyder
peerden te zwaer waren om doer die dijcken, die diep ende
van cleij waren, te moghen trecken ofte enich exploict doen.quot;

Volkomen klopt dit met het relaas van de Wael van Vro-
nesteyn. Hij vertelt, dat de ruiters van Oranje nog wel uit-
getrokken waren, maar veel te laat, toen de strijd al lang
afgelopen was. Ze trokken Jutfaas pas binnen, tegen de avond,
toen het vendel van Spijker daar juist terugkeerde van het
verdrijven van de benden. Hij voegde de ruiters van Oranje
nog toe: „Coompt ghij nu, nu het gedaen is? Ghij soudt huyden
goet tijts gecommen hebben, doen men u van doen hadde jegens
die viaenden.quot;

De utrechtse regering zag wel in, dat ze van deze ruiters
niet veel steun te wachten had en verzocht dan ook aan de
landvoogdes hen uit de stad te laten vertrekken. Het verzoek

1)nbsp;M. Gachard, Correspondancc etc. II bl, 322.

2)nbsp;t. a. p. bl. 326.

3)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. LIII bl. 139—140.

-ocr page 112-

werd ingewilligd en de 21ste Januarie 1567 vertrok deze ruiterij
uit Utrecht, i)

De lijfwacht van Oranje, die onder het bevel van Turcq
uit Amsterdam was aangerukt, was eveneens veel te laat
.gekomen om nog aan de strijd tegen de benden van Menninc
deel te nemen. In het dagboek van Vianen vinden we er alleen
over vermeld: „Den XV (Januarie) quam Sander Turck van
Utrecht met schutten die dienden tot gaerde van mijn heere
den prinche----quot;

Het bericht breekt hier plotseling af.

Bakhuizen van den Brink merkt naar aanleiding daarvan
het volgende op „Nooit werd in onze dagen een telegram
op verdachter wijze afgebroken, dan hier het eenvoudig dag-
verhaal van Brederode's onnoozelen huisdienaar---- Het

moge zoo zijn, dat bij het bedenkelijke stuk geschut niet
toevallig soldaten gevoegd waren, om het te bedienen, de garde
des Prinsen heeft ten minste niet gediend om Brederode's werk
te storen.quot; Dit laatste is volkomen juist; voor de bediening
van het geschut heeft Oranje's lijfwacht echter evenmin kun-
nen dienen, want zij is vermoedelik al spoedig weer uit
Vianen vertrokken; men verneemt er ten minste verder
niets van. Desniettemin blijft er echter reden, om Oranje's hou-
ding dubbelzinnig te vinden.

Tot dusverre had de landvoogdes het nog niet gewaagd,
het verdrag, dat ze op 23 Augustus 1566 met de edelen ge-
sloten had, geheel te verbreken en de kalvinistiese preken
overal te verbieden.

Toch werd de eerste stap tot een absoluut verbod reeds
gedaan.

In een missive van 4 Desember 1566, de 22ste te Utrecht
afgekondigd, gaf ze een nadere uitleg van het met de edelen'
gesloten akkoord. Daarin waren de preken toegestaan
däär, waar ze vroeger reeds gehouden waren; in de praktijk

1)nbsp;Casus.

2)nbsp;J. W. te Water, Historie van het verbor.d enz. JV bl. 327.

3)nbsp;Studiën en Schetsen I bl. 190—191.

4)nbsp;Hiermee doelt Bakhuizen van den Brink op het stuk geschut dat op
last van de prins de
3de Januarie '67 uit Buren naar Vianen was gezonden.
Zie hierboven, bl.
81.

5)nbsp;Codex Dipl. Neerl. v. h. Hist. Gen. 2de serie II 2, bl. 221 e. V.

-ocr page 113-

had men er deze uitleg aan gegeven, dat met de preken ook
de andere godsdienstige plechtigheden werden toegelaten.
In haar missive van 4 Desember gaf Margaretha nu te kennen,
dat onder preken alleen de „simpele predicatienquot; moesten
worden verstaan „ende egheen andere exercitie van dese
nyewe religiën,quot; als het dopen, het sluiten van huweliken, het
vieren van het avondmaal, het houden van konsistoriën,
synoden enz.

De Staten van Utrecht drongen echter nog tevergeefs aan
op een absoluut verbod van de preken bij Utrecht. De 29ste
Januarie '67 hadden zij aan Viglius geschreven of het niet
goed zou zijn, als zij aan de landvoogdes zouden vragen een
eind aan de preken bij de stad te maken. Viglius deelde
haar de inhoud van deze brief mee en Margaretha antwoordde
zelf, dat ze de preken nog niet verbieden kon, omdat ze daar
vóór het akkoord met de edelen al gehouden waren, maar
ze gaf tevens de raad om „die gemeente te induceren dat sij
van selffs suicken nyeuwicheyt souden laten.quot;

De utrechtse regering was reeds in deze richting werkzaam
geweest. De 1ste Februarie waren reeds enkele Kalvinisten
op het stadhuis ontboden en bij monde van Van de Vecht was
hun verzocht „dat sij die predicatiën met den anhanck van
dien souden willen verlaten om in Coe. Mats. gratie ende
genade ontfanghen te moghen worden.quot; Ze antwoordden
echter zich te houden aan de ordonnantie van Oranje en
buiten de stad hun godsdienstoefeningen te zullen voort-
zetten. 3)

De 4de Februarie werden weer enkele Kalvinisten op het
stadhuis ontboden, aan wie dezelfde vraag werd voorgelegd,
echter met hetzelfde resultaat.

De 12de Februarie verschenen zelfs enkele kalvinistiese af-
gevaardigden op het stadhuis om te vragen of Sixtus Abbas,
een gewezen monnik en, als een van de heftigste friese kalvi-
nistiese predikanten, uit Friesland voortvluchtig, voor hen
mocht preken. Volgens het akkoord met Oranje was het echter

1)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. v. d. Prov. Utr. 110. 224, Kopie van deze
brief.

2)nbsp;Casus.

3)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience no.
527 bl. 14.

t. a, p. bl. 14 e. V.

-ocr page 114-

verboden, dat iemand, die uit andere gewesten verbannen of
voortvluchtig was, als predikant zou optreden. Van de Vecht
weigerde dan ook het verzoek toe te staan, maar stelde
voor, dat de regering het aan Oranje zou overbrengen, om
aan hem de beslissing over te laten.

De afgevaardigden vroeg'en daarop, of zij dan kopie van dat
schrijven konden krijgen, wat Van de Vecht echter weigerde;
hij wilde zich in geen enkel opzicht door de Kalvinisten laten
beïnvloeden, en voegde hun ten slotte nog toe: „wij zullen
scrijven, hoe wij het verstaen; scrijft ghijluyden, zoe ghijï
verstaet,quot; terwijl hij er nogmaals de nadruk op vestigde, dat
de regering het akkoord met Oranje zou uitvoeren; als an-
deren dit wilden beletten, moesten zij maar afwachten wat
het gevolg ervan kon zijn.

Voor de utrechtse regering was dan ook geen gevaar van
de utrechtse Kalvinisten meer te vrezen. Zij mochten al eens
wat tegenstribbelen, ze waren te zwak om hun toevlucht te
nemen tot geweld.

Het gevaar voor Utrecht dreigde van een andere kant weer,
als te voren, uit Vianen. De onderhandelingen, tussen Oranje
en Brederode te Utrecht en Vianen gehouden, waren te Am-
sterdam voortgezet. Daar had men besloten om op de laatste
Januarie een vergadering te Breda uit te schrijven voor die
edelen, die nog tot de oppositie behoorden; Lodewijk van
Nassau was intussen al naar het duitse rijk vertrokken om
te trachten daar steun te verkrijgen.

Op de vergadering, die te Breda plaats had, werd besloten,
dat Brederode een nieuw verzoekschrift aan de landvoogdes
zou aanbieden. Dit verzoekschrift, door Toulouse en Le Clercq
ontworpen, klaagde erover, dat het akkoord van 23 Augustus
door Margaretha verbroken was, dat zij daarmee strijdige
plakkaten had uitgevaardigd en steeds vnieuwe troepen in
dienst nam. Er werd haar nu ronduit gevraagd, of ze voortaan
dit akkoord wilde nakomen, de bedoelde plakkaten intrekken
en de nieuwe troepen afdanken; zo ze weigerde, voorspelde
men haar onrust en zelfs oproer.

Te Breda werd dan ook tevens 'besloten dat men, bij wei-
gering, zijn toevlucht tot gewapende tegenstand zou nemen.
Brederode zou dit openlik doen; Oranje zou zich schijnbaar

1) t. a. p. bl. 17.

-ocr page 115-

er buiten houden, maar in het geheim het verzet zoveel mogelik
bevorderen. Brederode zou bovendien nieuwe troepen lichten,
terwijl men tevens hoopte op hulptroepen, die Lodewijk van
Nassau uit het duitse rijk zou aanvoeren.

De eerste Februarie was Brederode te Antwerpen en ver- 1
zocht tevergeefs aan de landvoogdes toestemming haar het
smeekschrift te Brussel te mogen aanbieden; dit geschiedde
nu door Willem Blois van Treslong; het antwoord van Mar-
garetha luidde beslist afwijzend; daaruit bleek, hoe sterk zij
zich nu gevoelde.

Ondertussen was Brederode reeds te Antwerpen begonnen
met het werven van nieuwe troepen, vooral van waalse soldaten,
die uit hun geboortestreek naar Antwerpen gevlucht waren.

De 4de Februarie kwamen de eerste waalse soldaten te
Vianen aan.

In naam van Brederode gingen verscheiden edelen ^als Van
der Aa, Wingelen, van Hoffwegen, Toulouse e.a. voort met
het aanwerven van nieuwe troepen.

Oranje, die de 4de Februarie te Antwerpen gekomen was, \
liet het alles oogluikend toe. De verhouding tussen Oranje en de
landvoogdes was steeds meer gespannen geworden. De nieuwe
eed van trouw, door Margaretha gevorderd, weigerde hij af te
leggen. De onderhandelingen, die Oranje te Amsterdam met
kalvinistiese afgevaardigden uit de verschillende plaatsen van
Holland gevoerd had, deden het wantrouwen van de land-
voogdes nog toenemen; het werd ook aangewakkerd, doordat
Oranje in zijn ijver om Brederode's gedrag te verdedigen,
dikwels onware voorstellingen daarvan gaf. Zo deelde hij
nog op 21 Januarie '67 aan Margaretha mee, dat hij op haar
verzoek te Vianen een onderzoek had ingesteld of daar ook
ketterse boeken gedrukt werden. Hij meldde nu, dat hij niets
van die aard had kunnen vinden; maar hij zou er Brederode
ook nog eens over vragen. Deze had echter al een jaar
tevoren aan Margaretha geschreven, dat hij alle moeite gedaan

1)nbsp;Fruin, Verspr. Geschriften I bl. 436—^438; F. Rachfahl, V/ilhelm von
Oranien, lier Band Ile Abteilung bl.
852 e. v.

2)nbsp;J. V^. te Water, Historie enz. IV bl. 328.

3)nbsp;J. S. Theissen, Correspondance française de Marguerite d'Autriche,
Duchesse de Parme, avec Philippe II, I bl.
289 c. v.

M. Gachard, Correspondance enz. II bl. 494.

4)nbsp;M. Gachard, Correspondance enz. II bl. 338.

-ocr page 116-

had, om te weten te komen, of er zulke boeken in zijn stadje
gedrukt werden, maar dat hij niets had kunnen vinden, zodat
hij geloofde, dat zij wel verkeerd ingelicht zou zijn. i) Een
onderzoek, dat op bevel van Margaretha door de prokureur-
generaal van het Hof van Utrecht de 29ste en 31ste Januarie
1566 was ingesteld, had haar echter onmiddellik de bewijzen
van de juistheid van haar vermoeden in handen gegeven. 2)

Door dit alles was, begrijpelikerwijze, het wantrouwen van
de landvoogdes tegen Oranje ten top gestegen.

Ze vreesde nu, in Februarie 1567, dat Oranje het optreden
van Brederode's troepen in zijn provinsies zou begunstigen,
in ieder geval niet zou belemmeren, om zo het innemen van
regeringsgarnizoen te beletten. De 21ste Februarie zond ze
dan ook naar de voornaamste steden van de provinsies van
Oranje, als Utrecht, Amsterdam, Dordrecht, Middelburg e.a.
een waarschuwing, om op de hoede te zijn tegen een eventuele
overrompeling en om in geen geval krijgsvolk binnen te laten,
dan op bevel van de koning of van haar.

De utrechtse regering was door de grote uitbreiding van
het garnizoen te Vianen zeer bevreesd geworden. De 21ste,
22ste en 23ste Fébruarie 1567 waren weer zeer veel waalse
soldaten met hun hoplieden van der Aa, Wingelen e.a. te Vianen
gekomen. De Staten vreesden tans een overval vanuit
Vianen en besloten terstond, zonder op een toestemmend ant-
woord van Margaretha te wachten, twee vendels te lichten, s)
Nog diezelfde dag, 22 Februarie, werden deze vendels aan-
geworven onder de hoplieden Egbert van Wijk en Steven de
Wit. 6)

Tevens vaardigde de raad op die dag, evenals hij vroeger
op 3 Augustus '66 gedaan had, een ordonnantie uit, om zo
spoedig mogelik eventuele onlusten te kunnen bestrijden.
Wanneer er onverhoopt een oproer zou uitbreken of gevaar

1)nbsp;t. a. p. bl. 420.

2)nbsp;Zie hierachter, bijlage III.

3)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience no.
331 bl. 135.

4)nbsp;J, W. te Water, Historie enz. IV bl. 328.

5)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. v. d. Prov. Utrecht no. 118, Resolutiën
van de Staten.

6)nbsp;Dodt van Flensburg, Archief V bl. 358 art. 275.

7)nbsp;Cod. Dipl. Neerl. v. h. Hist. Gen. 2de serie II 2, bl. 225 e. v.

-ocr page 117-

van 'buiten zou dreigen, moesten de geestelijkheid, het Hof, de
ridderschap en de raad op de stadsplaats voor het stadhuis
zich verzamelen. De soldaten, die dan geen wacht hadden, en
de weerbare burgers moesten op de Neude komen en daar de
verdere bevelen van de overheid afwachten. Verder moesten
alle inwoners weer zorgen voor een verlichting, zo er 's nachts
onlusten zouden ontstaan, en een „heerpanne [ijzeren pot,
waarin een vuur brandt] ofte lanteernequot; uithangen.

De regering vreesde niet alleen, dat men vanuit Vianen
zou trachten de stad te overvallen, maar ook dat deze soldaten
bij Vreeswijk aan de Vaart de dijken zouden doorsteken, wat
in deze tijd van hoog water de noodlottigste gevolgen voor
het land van Utrecht zou hebben. De pas aangeworven
soldaten werden dan ook bij Vreeswijk gelegd om de dijken
te bewaken en te zorgen, dat Brederode's soldaten de Lek
niet zouden overkomen. Op advies van de Staten riep het Hof
tevens 1000 boeren op, om de soldaten te steunen.

De aartsbisschop werd ook weer verzocht alle maatregelen
te nemen om zijn slot te Wijk in zo'n goed mogelike staat
van verdediging te stellen.

Wat door de utrechtse regering echter steeds als een groot
nadeel werd gevoeld, was het ontbreken van een leider, die
zowel over de stad als over het kasteel bevel voerde. De raad
had geen macht over het kasteel; de bevoegdheid van de be-
velhebber van Vredenburg was tot het kasteel beperkt.

De 22ste Februarie was door de Staten Wouter van Cou-
denoort, kanunnik van Sint Pieter, naar Margaretha afge-
vaardigd om haar goedkeuring te vragen voor het aanwerven
van de twee vendels, maar tevens om te vragen „een hooft
ende capitainquot;, die zowel over de stad als over het kasteel
zou mogen gebieden.

Tot nu toe had Margaretha nog steeds de voornaamste
steden van Oranje's gewesten ontzien; tans besloot ze echter
zo krachtig mogelik op te treden en het verzoek van de Staten
werd terstond ingewilligd.

J) Casus.

2)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 53.

3)nbsp;Gem. Arch. Utrecht. Placc. Boek Hl.

4)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. v. d. Prov. Utr., brief v. d. Staten van
Utrecht v.
24 Febr. '67 aan d. aartsbisschop, no. 124.

5)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 52—53.

-ocr page 118-

De graaf van Megen lag met zijn troepen werkeloos te
Vught bij 's-Hertogenbosch, dat weigerde garnizoen in te
nemen. Er bood zich nu „une occasion de honneste retraictequot;
voor hem aan, waarop Margaretha trouwens reeds enkele
dagen tevoren al gezinspeeld had.

De 23ste Februarie gaf zij bevel aan Megen zo snel mogelik
naar Utrecht te trekken en de stad te bezetten.

Aan de raad van de stad gaf ze nog eens schriftelik haar
goedkeuring te kennen van het lichten van de twee vendels
en deelde tevens de spoedige komst van Megen mee, „gemerckt
dat onse neve, de prince van Oranien, absent is vandaer ende
oyck dat hy soe gheen Iuyden aen de hant en heeft om te
versiene ter bewaernisse der stad van Utrecht----quot;

Het zal voor de raad wel niet moeilik geweest zijn hier
tussen de regels te lezen.

De 27ste Februarie was Megen met zijn troepen te Jutfaas
gekomen; hij stuurde de missive, waarbij Margaretha beval
hem binnen te laten, naar de raad, waar hij die middag gelezen
werd. De tweede burgemeester, Johan Bol, werd afgevaardigd
naar Jutfaas, om Megen te verzoeken nog dezelfde avond
binnen de stad te komen. 4)

Die avond kwam Megen zelf in de stad en nam zijn intrek
in 't Sint Catharine klooster. De volgende dag, 28 Februarie,
trokken zijn troepen, 10 vendels, binnen en werden onder-
gebracht bij burgers en inwoners.

1)nbsp;M. Gachard, Corresp. enz. II bl. 495.

2)nbsp;t. a. p. bl. 496.

3)nbsp;Kron. Hist. Gen. XVI bl. 102; de datering van de brief, 23 Febr.
1566, is daar (bl. loi) overgenomen; het is echter brabantse stijl, dus wordt
er
23 Febr. 1567 mee bedoeld.

4)nbsp;Rijksarch. Utrecht; Archief der Prov. Utr. no. 224.

Dodt van Flensburg, Archief V bl. 358—359 art. 283.

5)nbsp;De komst van Megen te Utrecht wordt verschillend gedateerd.

De „Casusquot;, die bij het eind minder nauwkeurig wordt, vermeldt, dat de
ïste Maart 's morgens Megen in de stad kwam, diezelfde middag door zijn
troepen gevolgd. De utrechtse Kroniek vermeldt (bl.
54), dat Megen de 28s{e
Februarie met zijn soldaten de stad binnen trok.

De stadsregering deelt in haar antwoord aan Alva mee, 3at Megen op de
dag, nadat Jan Bol hem verzocht had binnen de stad te komen, met zijn
troepen in de stad kwam. (Dodt van Flensburg, Arch. V, bl.
359, art. 285).

Zoals de „Casusquot; reeds vermeldt, was Megen echter reeds vóór zijn troepen
binnen gekomen.

De juiste datering vinden we in een brief van Meester Dirck van der

-ocr page 119-

Na een lange tijd van vrees en onzekerheid was de stad dus
eindelik veilig gesteld voor de aanslagen van Brederode en
de schoolmeester van de St. Hieronymusschool konstateert
met vreugde: „Alsus en hebben wij, god danck, noyt beter niet
gehadt, dan nu.quot;

Even vóór de komst van Megen te Utrecht had Brederode
Vianen verlaten en was, slechts door enkele edelen begeleid,
naar Amsterdam vertrokken.

Rachfahl e.a. zijn van mening, dat Brederode, door het aan-
rukken van Megen „vom Schrecken gepacktquot;, zo snel mogelik
uit Vianen wegvluchtte, omdat hij zich daar niet meer veilig
voelde. 2)

Maar de strijdmacht van Megen was te zwak om een groot
gevaar voor Vianen te betekenen.

De verklaring, die Reael ons van Brederode's vertrek uit
Vianen geeft, is veel waarschijnliker.

Hij vertelt, dat op de avond van 23 Februarie een edelman
van Brederode te Amsterdam het schriftelik verzoek van deze
aan de amsterdamse Kalvinisten kwam overbrengen om twee
afgevaardigden naar Vianen te zenden. De volgende dag ver-
schenen twee afgevaardigden, waaronder ReaeJ zeJf, te
Vianen
en werden op het slot ontvangen.

Brederode deelde hun mee, dat een lakei van Oranje hem
het bericht had gebracht, dat Megen b,evel zou krijgen om
van de omstreken van Den Bosch op te breken en door Qorkum
en het land van Vianen, Utrecht en Holland binnen te rukken.
Het plan scheen te zijn, dat Megen ook garnizoen in Am-
sterdam zou leggen. De bode van Oranje had Brederode tevens
verzocht dit zo spoedig mogelik aan de amsterdamse Kal-
vinisten mee te delen.

Dat de aankondiging van Megens komst juist was, bleek
reeds. Dat Oranje Brederode waarschuwde om te trachten,

Gouda, schoolmeester van de St. Hieronj-musschool te Utrecht. (G. van
Hasselt, Stukken voor de Vaderl. Historie I, bl.
158).

Deze schreef de 28ste Februarie, dat Megen de vorige avond reeds, in de
stad was gekomen en dat men thans in afwachting was van het binnen-
trekken \an de
10 vendels, die nog in Jutfaas lagen.

1)nbsp;Zie de voorgaande noot.

2)nbsp;F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien, 2er Band, 2e Abteil, bl. 863.

3)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. XVIT bl. 59 e. v.

G. Brandt, Historie der Reformatie, bl. 444 c. v.

-ocr page 120-

tenminste nog uit Amsterdam regeringsgarnizoen te weren,
is geheel in overeenstemming met Oranje's politiek.

Om regeringsgarnizoenen uit Holland en Utrecht te weren,
had hij er, in de zomer van het vorige jaar, naar gestreefd,
Brederode tot zijn plaatsvervanger in die provinsies te doen
benoemen.

Om in ieder geval Utrecht veilig te stellen, had hij er bij
het Hof en de raad van Utrecht op aangedrongen Brederode,
als burggraaf van de stad, ook werkelik invloed te geven en
hem uit te nodigen binnen de stad te komen.

Nu, in Februarie 1567, waren de regeringstroepen reeds op
weg naar Utrecht; het bezetten van die stad kon niet meer
worden voorkomen, maar uit Amsterdam konden deze troepen
nog geweerd worden, als de Kalvinisten daar bijtijds gewaar-
schuwd werden voor het dreigende gevaar en als ze goede
leiding hadden.

Voordat Brederode Vianen verliet en naar Amsterdam ver-
trok, wilde hij eerst zijn eigen stad zo veilig mogelik achterlaten.

De 26ste Februarie werden de voornaamste burgers en in-
woners van Vianen op Brederode's slot Batestein ontboden,
waar Brederode van hen wou vernemen „van wadt meeninge
zij waeren ende wadt zij mit hem opsetten wilden;quot; de burgers
„die mit hem nyet accorderen en wilden ende tlest droppel
bloets bij hem setten,quot; moesten binnen 24 uur de stad verlaten;
de overige burgers en Brederode beloofden elkaar steeds
trouw te blijven.

De volgende nacht verliet hij de stad; nog diezelfde dag
wist hij, door vele edelen vergezeld, Amsterdam binnen te
komen en zich daar met steun van de Kalvinisten te
handhaven, zodat Amsterdam voorlopig nog niet door de
regeringstroepen bezet kon worden.

De volgende maand werd Brederode het kapiteinschap over
Amsterdam opgedragen.

De gebeurtenissen, die zich nu daar afspeelden, vertonen

1)nbsp;Brusfel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience no. 333 bl.
41 : verklaring van de sekretaris van Vianen.

J. W. te Water, Historie enz. IV bl. 328.

2)nbsp;J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, 6de deel, iste boek bl. 162.

3)nbsp;t. a. p. bl. 173.

-ocr page 121-

veel overeenstemming met wat men te Utrecht in Oktober van
het vorige jaar beproefd had. Ook daar had Brederode,
met hulp van enkele edelen, in de stad willen komen om zich
dan tot „een hooft ende capitainquot; van de stad op te werpen
en zich met steun van de Kalvinisten tegenover de stads-
regering te handhaven. Wat echter toen te Utrecht mislukt
was, gelukte tans te Amsterdam.

Oranje deed natuurlik niets om 't verblijf van Brederode te
Amsterdam te bemoeiliken.

Als hij aan Brederode had bevolen uit Amsterdam weg te
gaan, zou deze onmiddellik hebben gehoorzaamd; in zijn ver-
drag met de amsterdamse burgerij had hij immers alles af-
hankelik gesteld van Oranje's goedvinden; De la Torre, door
Margaretha naar Brederode afgevaardigd, om hem te ver-
zoeken de stad te verlaten, mocht de 14de Maart dan ook uit
Amsterdam aan haar schrijven: „La commune voix et opinion
est que, si monseigneur le prince d'Oranges le vouldroit ad-
monestrer par ses lettres de se retirer d'icy, qu'il y
obeyroit----quot;

Oranje wachtte echter ongeveer drie weken met zich uit
te spreken over de toestand te Amsterdam; toen in die tussen-
tijd aan Brederode het kapiteinschap over de stad was op-
gedragen, verklaarde hij, dat hij door een bode aan Brederode
zijn mening hierover zou doen verstaan.

Margaretha had inderdaad wel reden om over de houding
van Oranje in deze te klagen! Als zij de koning schrijft over
het optreden van Brederode te Amsterdam, vervolgt ze dan
ook: „sans que ledict prince m'ayt jamais adverty ny faict
démonstration contre ledict de Brederode de cela ny de toutes
aultres choses, nouvelletez et désordres que ledict de Brede-
rode ha faict en ses gouvernemens, pas mesmement, en sa
présence, en ladicte ville d'Anvers.quot;

Op dezelfde tijd, dat Brederode zich naar Amsterdam begaf,
zond Oranje Boxtel, de luitenant van zijn bende van ordon-
nantie, naar Zeeland om aan de steden daar te bevelen zonder
zijn toestemming geen garnizoen binnen te laten; al gold

1)nbsp;M. Gachard, Correspondance etc. II bl. 449.

2)nbsp;Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen I bl. 198—199.

3gt; J. S. Theissen, Correspondance française de Marguerite etc. I,
bl.
318, brief v. 16 Maart '67.

-ocr page 122-

dit bevel zowel de troepen van de geuzen als van de land-
voogdes, het werd toch het eerst toegepast op de regerings-
troepen, die begin Maart voor Rammekens verschenen en
dan ook niet binnengelaten werden.

Vianen was door het vertrek van Brederode tans zonder
een erkend leider.

Wel fungeerde een van de edelen, Maximiliaan de Cocq, als
overste van Vianen -), maar hij kon de buitensporigheden
van het krijgsvolk niet tegengaan.

Terstond na het vertrek van Brederode sprong het krijgs-
volk uit de band. Het huis van Johan Beets, de rooms-katho-
lieke burgemeester van Vianen, werd geplunderd en vernield.
Zijn bezittingen werden door de soldaten verdeeld, „sommyge
lansknechten, die daer paert ende deel off gehaelt hadden, zijn
gecomen, dansende ende springende ende gecleet wesende
mit des voors. Beets huyssfrauen cleederen, ende haer falye
opt hooft hebbende,----quot;

Twee maanden lang oefenden deze benden in de omgeving
van Vianen een waar schrikbewind uit. Daar ze maar zeer
ongeregeld soldij ontvingen, stelden ze zich door plundering
daarvoor schadeloos. Vooral het gebied van Hagestein, een
heerlikheid van de heren van de Dom en Oudmunster, werd
telkens geplunderd. De pachters werden gedwongen de pacht,
die zij aan de heren van de Dom en Oudmunster schuldig
waren, aan de soldaten af te geven. Enkelen, die weigerden,
werden meegevoerd naar Vianen en daar gevangen gehouden
totdat ze betaald hadden. Ook werd veel vee aan de boeren
ontnomen en naar Vianen gevoerd, waar het bij opbod werd
verkocht.

De kerk te Hagestein werd geplunderd en de torenklokken
werden meegenomen, om ze tot geschut om te gieten.

Megens troepen waren te zwak om het omliggende land te

1)nbsp;Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen I bl. 195.

2)nbsp;F. Rachfahl, W^ilhelm von Oranien, Her Band, 2e Abteil, bl. 864.

3)nbsp;Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat et de l'Au-
dience no.
333 bl. 41 e. V. „Informatie bij mijn onderscreven commissaris-
[Jan van Lent] genomen opt inhouden van zeeckere requeste dexcellentie van
den hertoge dalve gepresenteert bij Johan Beetsquot;, enz.

4)nbsp;Casus.

5)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 258, antw. v. J. v. Renesse op art. XXXIX.

-ocr page 123-

beschermen. In een versterkt huis te Hagestein legde Megen
een aantal soldaten om de omgeving te bewaken. De soldaten
van Vianen bestormden echter de 12de Maart dit huis en
verdreven de troepen van Megen.

Zelfs de dorpen ten noorden van de Lek liepen gevaar. De
10de Maart plunderden de benden het dorp Capelle en ver-
nielden er de kerk en het huis van de domproost; de utrechtse
notaris Splinter van Hamersfeit en de schout van Amersfoort,
Vincent van de Hoeve, die juist passeerden, werden gevangen
genomen en naar Vianen gevoerd, klaarblijkelik in de hoop
een goed losgeld voor hen te bekomen.

De tomeloze benden beroofden de kerken van Tienhoven
en Lexmond van hun klokken in het land van Vianen
legden zij verschillende versterkingen aan, te Tienhoven, Lex-
mond en Ameide, vanwaar zij op turfschepen, ponten en grote
schuiten geregeld de Lek overstaken en het land van Utrecht
plunderden.

Om te verhinderen, dat de utrechtse regering via Qorkum
hulp zou krijgen, zoals door de komst van Megen gebeurd
was, wierpen zij te Meerkerk een sterkte op, waardoor zij
de voornaamste verkeersweg van Utrecht met Qorkum af-
sloten.

De 22ste April berichtten de Staten van Utrecht aan Mar-

1)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. v. d. Pro\. Utrecht no. 124, brief van de
utrechtse geestelikheid aan Margaretha van
13 Maart 1567.

Zie tevens: Werken van het Hist. Gen., 3de serie, I, F. Dusseldorpii An-
nales bl.
69.

2)nbsp;t. a. p. en Brussel, Archives générales du Royaume, Papiers d'Etat
et de l'Audience, no.
499 bl. 288: verklaring van Splinter van Hamersfelt.

3)nbsp;Brussel t. a. p.

Dodt van Flensburg, Archief I bl. 301: in het alfabeties register van dit
iste deel worden de twee gevangenen met elkaar verward, daar op bl.
342
achter de naam Hamersfelt staat: scholt van Amersfoert.

4)nbsp;Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. XXXIX bl. 84 en 106.

5)nbsp;Gem. Arch. Utrecht, Arch. v. d. Prov. Utrecht no. 1035. Instruktie
voor Bruhesen, als afgevaardigde van de Staten naar Margaretha.

Deze instruktie is niet gedateerd, ook elders heb ik de juiste datum niet
kunnen vinden, deze moet echter liggen tussen
12 Maart [omdat in de in-
struktie gewag gemaakt wordt van de plundering van het huis Hagestein
door de benden van Vianen, die toen plaats gehad heeft] en
13 April [toen
was Bruhesen, in verband met zijn zending, reeds te Brussel: E. Poullet,
Correspondance du Cardinal de Granvelle II bl.
370, brief van Morillon uit
Brussel aan Granvelle van
13 April 1567].

6)nbsp;t. a. p.

-ocr page 124-

garetha, dat de soldaten van Vianen zelfs de kloosters bij
Rhenen en Tiel geplunderd hadden „ende doen aldair alsulcken
scade, plonderinge, roovinge van beesten ende anderen, in de
vougen dat die zelve scade onoverwinlick ende inestimabel is,
dattet roupt in de hemel voer Qodt almachtich om wraecke,
want tgeheele gansse ommeleggende lant zijns Majesteits op-
gegeten, bedorven ende vernyelt wordt.quot;

Intussen deden Megen en de utrechtse regering wat ze
konden om de plunderingen zoveel mogelik tegen te gaan.

Op het gevaarlike punt tegenover Vianen, te Vreeswijk, aan
de Vaart, lieten ze versterkingen aanleggen; voor de 7de Maart
riepen de maarschalken de boeren in het Sticht op, om bij het
graafwerk aldaar te helpen.

Evenals Valenciennes, werd nu ook Vianen zoveel mogelik
geïsoleerd.

De 11de Maart werd een besluit van het Hof afgekondigd,
waarbij het verboden werd „te voeren, brengen, doen voeren
ofte brengen enige eetbaer spyse ofte dranck, hoe die genoemt
mach werden, over die riviere van der Lecke binnen der stede
oft lande van Vianen, opte verbeurte ende pene van der
galge....quot;

Opdat de plunderaars zo weinig mogelik buit zouden weg-
slepen, werd aan de boeren van het Sticht bevolen al het koren,
dat ze voor dagelikse behoefte niet nodig hadden, te brengen
„binnen den besloeten steden van desen lande van Utrecht, tot
haerluyder meeste verzekerheyt.quot; Enkele dagen later werd
het zelfs aan ieder verboden „hem te vinden binnen den voorsz.
lande ofte stede van Vianen----quot;

Plotseling veranderde de toestand hier echter.

Overal elders had de centrale regering reeds gezegevierd.
De meeste edelen waagden het niet meer zich tegen de
regering te verzetten; Egmond stond Noircarmes met raad en
daad bij tijdens het beleg van Valenciennes. Vele edelen

1)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. v. d. Prov. Utrecht no. 124, brief van
22 April 1567.

2)nbsp;Gem. Arch. Utr. Placc. Boek III no. 29.

3)nbsp;t. a. p.

4)nbsp;t. a. p.

5)nbsp;t. a. p.

6)nbsp;Reiffenberg, Correspondance de Marguerite d'Autriche, Duchesse de
Parme, avec Philippe II, bl.
328—329.

-ocr page 125-

steunden de regering, hopende op een rijke beloning uit de
verbeurd te verklaren bezittingen van hen, die nog in hun
verzet volhardden.

De 13de Maart werd een geuzenleger onder Toulouse bij
Austruweel overvallen en vernietigd door de heer van Beau-
voir, die vlaste op de bezittingen van Toulouse.

In het leger van Noircarmes voor Valenciennes bevond zich
Karei van Mansfeit, die hoopte op de bezittingen van Brede-
rode. 2)

Toen Valenciennes 24 Maart moest kapituleren, verwierf
Noircarmes rijke buit uit de goederen van de veroordeelden.
Zelfs de graaf van Kuilenburg onderwierp zich.
Oranje, die nu wel inzag, dat alle verzet nutteloos was,
vertrok 11 April uit Antwerpen naar Breda. Toen hij hier uit
het zuiden door Noircarmes, die 21 April Turnhout bezette, en
uit het noorden door Megen bedreigd werd, verhet hij 22 April
ook Breda om zich naar Dillenburg te begeven.

Vóór zijn vertrek had hij Brederode nog geraden voor zijn
veiligheid zorg te dragen. Deze deed echter nog een poging
zich met de landvoogdes te verzoenen. De 10de of 11de April
was een van de hoplieden te Vianen, Jan van Renesse, naar
Amsterdam gegaan om met Brederode te spreken. Deze ver-
telde hem, dat hij een edelman naar de landvoogdes gezonden
had om over een akkoord te onderhandelen.

Hooft deelt mee, dat Brederode al vóór zijn komst te Am-
sterdam met Margaretha over een akkoord onderhandelde.

Bakhuizen van den Brink wees er echter reeds op dat
Hoofts verhaal hier zeer onwaarschijnlik is en dat men deze
onderhandelingen wel in de laatste tijd van Brederode's verblijf
te Amsterdam moet stellen. Ook Morillon spreekt erover
in een brief van 19, 20 April aan Granvelle: „Mesmes Mr. de

1)nbsp;Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen I bl. 25.

2)nbsp;t. a. p. bl. 23.

3)nbsp;t. a. p. bl. 21.

4)nbsp;t. a. p. bl. 27.

5)nbsp;Rachfahl, Wilhelm von Oranien, 2er Band, 2e Abteil, bl. 888.

6)nbsp;P. Scheltema, Hendrik van Brederode te Amsterdam bl. 82.

7)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 249-

8)nbsp;P. C. Hooft, Nederl. Historiën, bl. 130.

9)nbsp;Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen I bl. 197 e. v.

10)nbsp;E. Poullet. Correspondance du Cardinal de Granvelle II bl. 393
(met noot i).

-ocr page 126-

Brederode requiert pardon et miséricorde avec toutte humi-
lité,----quot; en Viglius in een brief van 19 April: „Le seigr. de

Brederode---- cherche son appoinctement vers Ma-
dame----quot;

Brederode deelde Jan van Renesse tevens mee, dat, als het
akkoord gesloten was, de troepen te Vianen in 's konings dienst
zouden overgaan. Met deze boodschap kwam Jan van Renesse
te Vianen terug.

Het daar gelegerde krijgsvolk meende nu spoedig in de dienst
van de koning over te zullen gaan en hield op met het bestrijden
van de regeringstroepen en het 'beschieten van de schansen
bij de Vaart; het riep de tegenpartij zelfs toe „dat zij hoopten
binnen drye daegen te samen onder eenen heer te staen, daerbij
vougende, dat het appoinctement tusschen die hertoginne ende
den heere van Brederode gemaeckt was.quot; 2)

Toen het echter niet tot een akkoord kwam, werden de
benden te Vianen ontevreden over het uitblijven van de soldij,
en trokken de 24ste April, op drie vendels na, uit Vianen weg,
om hun soldij te Amsterdam te gaan halen. Al plunderend
marcheerden zij over Vleuten, Maarsen, Breukelen naar Am-
sterdam, „beroevende ende brekende ende aen stucken smiten-
de alomme die kercken, daer sij passeerden.quot;

Megfen vertrok nu de 27ste April met zijn 10 vendels en
2 vendels van de utrechtse regering uit Utrecht naar Amster-
dam om de rebellen daar te verdrijven. Brederode, die
misschien reeds van zijn komst gehoord had en wiens positie
trouwens toch hopeloos was, week in de avond van de 27ste
April per schip uit naar Emden.

Zijn bij Amsterdam gelegen troepen maakten zich bij de
nadering van Megen zo snel mogelik uit de voeten en trokken
naar het noorden. Waterland in, terwijl ze onderweg de kerken
en kloosters plunderden. Te Hoorn en Medemblik scheepten
ze zich in, om zo aan de vervolging te ontkomen. Aremberg
rukte echter met 2 vendels van Leeuwarden naar Harlingen,

1)nbsp;Kron. Hist. Gen. XIV bl. 249—250.

2)nbsp;t. a. p. bl. 250.

3)nbsp;Utrechtse Kroniek, bl. 56—57.

4)nbsp;t. a. p. bl. 58.

5)nbsp;De Dietsche Warande VIII, bl. 417.

6)nbsp;t. a. p. bl. 419.

-ocr page 127-

scheepte hier zijn troepen in, om jacht te maken op de soldaten
van Brederode, terwijl ook Megen met ditzelfde doel zijn
troepen inscheepte.

De 5de Mei viel een schip van de geuzen, waarhi zich
juist verschillende hoplieden bevonden o.a. de Cocq, in handen
van de soldaten van Aremberg. De andere schepen vluchtten de
Zuiderzee in en kwamen bij Muiden aan wal. Twee uur later
landde ook Megen met zijn troepen daar vlak bij en zette de
benden na tot Amerongen.

Deze dachten er niet aan zich te verdedigen, maar vluchtten
zo snel mogelik, „maer teegens houte heiligen en steene beel-
den, daer waeren 't dappere luiden teghen om te slaen,quot; zoals
Van Biesten schamper opmerkte. Zij zetten hun vlucht voort
tot in de Graafschap, waar ze uiteen gingen ,jlopende eicx zijnen
wech.quot;

Ook Vianen was ondertussen door de regeringstroepen bezet.

Toen de 27ste April Megen van Utrecht naar Amsterdam
was vertrokken, had men te Vianen gedacht, dat nu ook de
schansen bij de Vaart óf niet meer óf slechts weinig bezet
waren en daarom het plan gevormd om die gelegenheid aan
te grijpen en de schansen te bezetten.

De 28ste April vertrok een deel van de drie, te Vianen achter-
gebleven, vendels uit deze stad en splitste zich in twee af-
delingen.

De ene, waarbij Jan van Renesse, zou de schansen van de
oostzijde aanvallen, de andere trok op naar het gehucht de
Steenovens om van de westzijde de aanval te ondernemen.
De schansen waren echter niet onbewaakt; het stadsvendel
onder Steven de Wit, versterkt door boeren, was er achter-
gebleven en verdedigde zich zo goed, dat de aanval geheel
mislukte; veel van de aanvallers kwamen om en vijftien,
waaronder Renesse, werden gevangen genomen.

1)nbsp;In „Nederlands opstand tegen Spanje, 1567—1572quot; van J. van Vloten
is op bl. 245 als bijlage V een brief van Aremberg afgedrukt van
5 Mei '67,
waarin deze aan Margaretha het gevangen nemen van de edelen van Brede-
rode vermeldt. De datering
7 Mei [Utrechtse Kroniek bl. 62, E. Poullet,
Corresp. du Card. de Granv. II bl.
648] is foutief.

2)nbsp;De Dietsche Warande VIII bl. 420.

3)nbsp;t. a. p. en G, van Hasselt, Stukken voor de Vaderl. Gesch. bl. 200
e. v.: brief van Megen van 4 Mei '67 aan de regering van Arnhem.

4)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 58—59-

Voor dit gevecht bij de Vaart worden vier verschillende data genoemd: 26

-ocr page 128-

Enkele dagen later, de 3de Mei, werd Vianen ontruimd door
de daar nog achtergebleven soldaten; de gevangenen, waar-
onder Splinter van Hamersfeit en Vincent van de Hoeve,
kwamen nu ook eindelik vrij.

In een aantekening bij de utrechtse kroniek wordt naar aan-
leiding van het vrijkomen van Van de Hoeve opgemerkt: „het
is opmerkelijk, dat Brederode's krijgsknechten een man lang
hebben gevangen gehouden, die later om zijn geloof is ter
dood gebracht.quot; 2)

De krijgsknechten van Brederode zullen echter wel niet
zozeer om godsdienstige, als om financiële redenen verschil-
lende personen hebben gevangen gezet, in de hoop op een goed
losgeld. Bovendien was deze schout evenmin Kalvinist als
Rooms-Katholiek, wat duidelik blijkt uit de verklaringen, die
later over hem afgelegd werden. Zo verklaren verschillende
personen later, dat hij gezegd had: „ick en gelove nyet, datter
een God es. Ick en gelove nyet, dat nae dit leven een leven
es, en confirmerende 't selve, zoe hij daerom gestraft worde,
zeide tot degienen, die hem straften: wat, zijt ghij geck, est
unum ovile (er is één schaapstal). Item, den goeden ende
quaden sullen in één koye comen.quot;

Vianen was door het wegtrekken van de troepen geheel
weerloos; de 5de Mei brachten de burgemeesters dan ook de
sleutels van de stad naar de schansien bij de Vaart, waar
Herman van de Vecht juist bij Steven de Wit aanwezig

en 28 April, 2 en 10 Mei.

De laatste twee data zijn onjuist, omdat uit het verhoor van Penesse, na
zijn gevangenneming blijkt, dat hij al vóór
30 April gevangen is genomen.
(Kron. His. Gen. XIV quot;bl.
249).

Bor noemt 26 April, maar is er ook niet zeker van en voegt eraan toe
„andere seggen den thienden Meyquot;. (Bor bl.
169 fol. 119).

De 26ste April lijkt als datum onwaarschijnlik, omdat de te Vianen achter-
gebleven soldaten de aanval op de schansen niet gewaagd zullen hebben,
zolang Megen nog te Utrecht was, en deze vertrok eerst
27 April van daar.

De Utrechtse Kroniek, die deze gebeurtenissen uitvoerig beschrijft, (bl.
58—59) zal wel de juiste datum geven, nl. 28 April.

Ook Dusseldorp dateert dit gevecht bij de Vaart op 28 April. (Werken,
uitgeg. door het Hist. Gen.,
3de serie, I, F. Dusseldorpii Annales bl, 77).

n Utrechtse Kroniek, bl, 60.

2)nbsp;t. a. p. bl. 60, noot i.

3)nbsp;W. F. N. van Rootselaar, Amersfoort, Geschiedkundige bijzonder-
heden 2de bundel, bl.
89.

-ocr page 129-

was. O Zij vroegen tevens, of het stadsvendel onder de Wit
Vianen niet zou kunnen bezetten.

De burgemeester en de hopman aarzelden echter, hier-
toe bevel te geven. Ze meenden, dat ze hiertoe het recht misten,
omdat Vianen een onafhankehke heerlikheid was, die in geen
enkele betrekking met Utrecht stond. Daarom vroegen
ze advies aan de Staten, die ook geen bevel wilden geven.
Nog diezelfde dag echter trok Erik van Brunswijk het stadje
binrten, die het in opdracht van de centrale regering, in naam
des konings, bezette.

In de loop van Mei moesten de inwoners de eed van trouw
aan de regering afleggen.

Vianen werd nu van al zijn verdedigingsmiddelen beroofd.
Al het aanwezige geschut en alle munitie werd weggevoerd
naar Utrecht, de bolwerken werden gesloopt, het stadje werd
tot „een open vleckequot; gemaakt.

Steven de Wit werd tot drost van de stad en 't land van
Vianen benoemd.

Voor Utrecht was het gevaar, dat zolang van uit Vianen
gedreigd had, voor goed geweken.

Nadat de laatste troepen van Brederode Vianen verlaten
hadden, keerde de rust in Utrecht weer en al spoedig begon
men met het afdanken van het overtallige krijgsvolk, dat in
de tijd van de troebelen was aangenomen.

De 14de Mei '67 besloten de Staten het vendel van Spijker
af te danken. De volgende maand gaf de landvoogdes
opdracht aan de stadsregering, de twee vendels van Egbert
van Wijk en Steven de Wit te ontbinden.

Van de utrechtse Kalvinisten was niets meer te vrezen. Na
de komst van Megen waren er geen preken meer bij de stad
gehouden.

In Junie moesten alle inwoners opgeven, hoeveel wapens

1)nbsp;Utrechtse Kroniek bl. 60.

2)nbsp;t. a. p. bl. 61 noot i.

3)nbsp;t. a. p. bl. 6s.

4)nbsp;t. a. p. bl. 65—66.

5)nbsp;Utrechtsche Volksalmanak 1853, bl. 149.

6)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. v. d. Prov. Utrecht no. 118. (Resolutiën
van de Staten).

7)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. v. d. Prov. Utrecht no. 224.

-ocr page 130-

zij in hun bezit hadden. De 20ste Junie en volgende dagen
leverden de utrechtse Kalvinisten, op bevel van de regering,
hun wapenen in op Vredenburg, in tegenwoordigheid van
Megen en Bossu welke laatste voorlopig tot plaatsver-
vanger van Oranje als stadhouder van Utrecht was benoemd,
omdat de landvoogdes Megen nog elders wilde gebruiken.

Zowel voor gevaar van buiten als van binnen was Utrecht
nu beschermd en na zo'n lange tijd van onrust scheen het een
tijd van rust tegemoet te gaan. Ook deze schijn zou echter be-
driegelik blijken; onder Alva's landvoogdij zou voor Utrecht
een tijd van rampspoed aanbreken.

1)nbsp;Utrechtse Kroniek, bl. 67.

2)nbsp;t. a. p. bl. 68.

3)nbsp;t. a. p. bl. 67.

-ocr page 131-

BIJLAGEN

-ocr page 132-
-ocr page 133-

BIJLAGE I.

De „Casusquot; en Bor.

In het rijksarchief te Utrecht bevindt zich een portefeuille
van allerhande stukken, die betrekking hebben op het proces,
waarin de utrechtse regering in 1569 en 1570 met Alva ge-
wikkeld was. Hieronder komt voor een stuk, getiteld: „Casus
van de Staten van Utrecht contre de Procureur Generael van
sijne Majesteit. Casus ofte verhaell van het gepasseerde tus-
schen de Eedelen van Holland ende Utrecht met het overleveren
van het request aan de Hartoginne van Parma, ende hoe Duc
d'Alba sijn eisch tegens die landen van Utrecht heeft inge-
stelt.quot;

In dit handschrift wordt beschreven de geschiedenis van
Utrecht van zomer 1566 tot zomer 1567. Het stuk is onvoltooid,
het breekt plotseling af met verwijzing naar de minuten, die
echter verloren zijn. Waarschijnlik is het een ontwerp voor de
re- of dupliek van de stadsregering aan de Prokureur Generaal
tijdens het proces van 1569—1570. Dezelfde schrijfhand komt
ook voor bij drie van de vijf bewaarde losse bladen, die een
ontwerp bevatten van het antwoord op de eis van de proku-
reur generaal

Dit stuk is de belangrijkste bron geweest voor Bor bij het
beschrijven van de utrechtse geschiedenis voor deze twee
jaren.

De overeenkomst is dikwels letterlik.

Ook is het merkwaardig, na te gaan wat Bor van dit stuk
niet gebruikt heeft.

Overal heeft hij er de scherpe kantjes af gelaten.

In het begin van de „Casusquot; heeft de schrijver, ongetwijfeld
een regeringspersoon, zijn taak nauwkeurig opgevat. Als hij
een of andere datum of persoonsnaam niet presies meer weet.

1)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. v. cl. Prov. Utrecht, no. 224.

2)nbsp;Rijksarch. Utrecht, Arch. v. d. Prov. Utrecht, no. 1035: Papieren van
Floris Thin, E
2.

-ocr page 134-

laat hij een plek open, om die later in te vullen. Juist die data,
waar we nu nog- moeite mee hebben om ze presies vast te
stellen, wist die schrijver ook al niet meer; zoo blijft bijv. de
datum van het vertrek van Oranje uit Utrecht oningevuld
bij de beschrijving van het akkoord van Oranje heeft hij niet
alleen de datum maar ook de naam van de maand niet in-
gevuld.

Bij het eind wordt de schrijver slordiger en vult verschillende
data onjuist in. Bor gebruikt hier dit handschrift ook niet meer
zo uitvoerig als in het begin. Alleen een enkele korte opmer-
king doet zien, dat hij het toch geheel heeft doorgelezen; zo
bijv. bij de beschrijving van een gevecht bij Vreeswijk dat
Bor op 26 April dateert, maar waar hij tussen haakjes er aan
toevoegt: „andere seggen den thienden Mey,quot; de datum, die de
„Casusquot; noemt.

Ik laat tans enkele plaatsen uit de „Casusquot; en de overeen-
komstige plaatsen bij Bor volgen, ter adstruktie van het zo-
even medegedeelde.

Casus.

Bor.
(bl. 105, fol. 74.).

„Opten XIX Octobris anno
voers. [1566] is den Prince van
Ouraingien binnen Utrecht ge-
comen, bij hem hebbende twe-
hondert tsestich schutten voer
sijn bewarenisse, die meest al
kerckschenders waren;

denwelcken [nl. de Prins
van Oranje] die van de stadt
ende Staten int langhe die
swaricheyt ende periculen,
daer sij inne waren, ende die
hem dagelicx voerquamen, ge-
remonstreert hebben,
ende versocht dat men hen

1)nbsp;Zie boven, bl. 91, noot 2.

2)nbsp;Zie boven, bl. 90.

3)nbsp;Zie boven, bl. 115, noot 4.

„Den 19 Octobris te voren
was den Prince van Orangien
gekomen binnen de stad
Utrecht, met twehonderd ende
tsestig schutten voor sijn be-
waernisse,

die van der stad hebben hem
in 't lange geremonstreert die
swarigheden en periculen daer
in sij waren, en hen dagelyx
voorquamen,----

versoekende---- dat men

-ocr page 135-

tot coste van Coniclyke [Mat.l
assistentie soude
willen doen
van enich volck ende lichte
peerden.

Daerop die Prince, hebbende
die principaelste van de stadt,
so geestelick als weerlick, opt
casteel van Vrederiburch te
gaste genoyt, geseyt heeft, dat
hij sijn bende hadde doen co-
men tot assistentie van de
stadt ende landen van Utrecht.

Ende so tselve die van de
stadt ende Staten gansch sus-
pect was, hebben verclaert, dat
sij die bende nyet en begeer-
den, ende dat die hemluyden
oeck in den wynter nyet die-
nen soude, overmits die wegen
van de landen van Utrecht so
seer diep sijn, dat men gheen
ofte seer qualick sware peer-
den can gebruycken, dat hem
daeromme bat dienen souden
enighe lichte peerden. Daerop
den Prince seyde in effecte:
„ick weet bat wat u dienlick
is dan ghy, ende ick wil die
bende hebben ende en verstaet
ghij nyet dat ick nyet alleen
die bende, mer veel meer
volcx in de stadt can brenghen,
alst mijn beliefden,quot; willende
denoteren, dat hij die over
tcasteel const doen incomen,
so dat die van de stadt ende
Staten patientie hebben moe-
ten nemen, die [nl. aan de troe-
pen] sij op elck hooft hebben
moeten gheven des daechs twe
henluiden tot kosten van den
Koning soude willen assisteren
met meer volk en eenige lichte
peerden. Daer op de Prince,
hebbende de principaelste van
de stad, so geestelyk als we-
reltlyk, op 't casteel van Vre-
denborg te gaste genood, ge-
seid heeft dat hij sijn bende
hadde doen komen tot assis-
tentie van de stad (bl. 106).
en landen van Utrecht.

En

hoewel sij verklaerden, dat sij
die niet en begeerden, en dat
henluyden die ook in den
winter niet dienen en souden,
overmits de weghen van de
landen van Utrecht so seer
diep zijn, dat men daer geen
ofte seer qualyk sware peer-
den kan gebruiken, en dat
haerluiden daerom beter die-
nen soude lichte peerden,

-ocr page 136-

stuvers, als sij van gelycken

hebben moeten geven die voet- so heeft hij nochtans sijn
knechten van den voersz. bende aldaer doen komen.quot;
Prince op elcke hooft.quot;

BIJLAGE II.

InstruJftie voor de utrechtse maarschalken.

[Hiervóór bl. 12-13]

„Instructie voor den maerschalcken 's lants van Utrecht, wes
zij te doen ende handelen zullen hebben met huerlieden
schouten ende ondersaeten tegens de nyeuwe valsche leeraers
ende predikanten, vianden van onsen ouden cristen geloove.quot;

„In den eersten zullen de voorn, maerschalcken hem vinden
in één ofte twee van de grootste dorpen van hueren ampte,
ende aldaer bij hem ontbieden die schouten ende gerechten
van den anderen naestgelegen dorpen met eenyge van den
principalen gemeente. Ende denzelven verthoonen van wegen
Co. Mat. onsen alder genadigsten heere, hoe dat dagelycx in
allen contreyen van desen lande ende nageburen hem op-
werpen ende verspreyen valsche leeraers ende predicanten,
sayende ende prekende quade leeringhen, contrarie onsen
ouden cristen gelove, omme ten laesten onder tdexel van
zulcke nyeuwe leringhen die scamele, simpele, ongeleerde lant-
luyden ende andere bij hoopen te crijgen ende vergaderinge
van voicke te maken, omme die kercken te beroeven ende den
huysluyden van hueren goeden ende cleyne armoede (die God
henlieden verleent ende zij verspaert hebben) te plondeeren,
tot bederffenisse van hem, huer huysfrouen ende kinderen, ende
dezelve tot armoede ende gebreck te brengen, ende eyntelick
omme alle goet gemeen te maken.

Omme weicke quade voornemen ende versaminghe van
zulcke boose menschen te beletten, indient mogelyck van
noede waere, ende ten eynde die goede huysluyden hem zeiven
souden mogen weeren ende beschermen jegens zulc gewelt
ende rooff van hueren goeden, dat zij daeromme wel zullen
doen, tot vermaninghe van den maerschalc, elcken mansper-
soene, out wesende achtien jaren tot LX jaren toe, hem te

-ocr page 137-

voorsien met wapenen als met spyssen, hallebaerden, roeders,
degens, zwaerden ende andere behoorlick cort geweer, tot
zulc handtgeweer dienende.

Ende daervan ter eersten gelegender tijt een monsteringlie
ende wapenschouwe te doen mit een ofte twee dorpen, teffens
na de grootheyt ende cleynicheyt van dien.

Welcke particulier wapenschouwe gedaen zijnde, zullen als-
dan
binnen zoo corten tijt alst mogelijck zal wesen elc maer-
schalc in zijn ampt houden een generale monster in ghe oite
wapenschouwe,
ende dit al jegens alle geweldenaers ende
roovers, die den huysluyden souden willen crencken, thuere
benemen ende bederven.

Ende alsoe zulcke bederffnisse ende beroevinghe nyet en
mach geschien noch te wercke gebracht werden dan bij ver-
gaderinge van volcke, die tsamen bij hoopen gebracht werden
deur middel van zulcke valsche predicanten ende quade lee-
raers, soe wordt alle schouten geoorlooft, soe, wanneer zij
eenyge predicanten in velden ofte plecken vinden ofte be-
mercken zullen maniere te maken omme te willen predicken,
die gemonsterde huysluyden op te bieden ende zulcken pre-
dicanten ende leeraers gewapenderhant tegens te gaen, tap-
prehenderen ende op Vredenburch te brengen, ende die ver-
gaderinge te stooren ende schueren ende, eyst noot, te ver-
jagen, dairvooren zij genyeten zullen, mits apprehenderende
de voorn, predicantei], die zes hondert carolus gulden, hen-
lieden bij placate van Co. Mat. toegeseyt ende belooft.

Ende evenverre die huysluyden ofte inwoonders van den
dorpen, aldaer zulcke vergaderinghe ende prekinge aengeheven
zal werden, nyet machtich en waren den predicant te ver-
crachten en de vergaderinghe te schueren, sullen alsdan die
schouten ofte die kerckmeesters die clocke mogen slaen om
hulpe te crijgen van dandere ommeliggende dorpen; wairtoe
dingesetenen van den zeiven dorpen gehouden zullen wesen
hem te vougen, zulcx als zij begeren zouden dat men henlieden
in gelycke noot ende last te hulpe quame, ende dit al op de
peyne van den hoochste boete ende arbitrale correctie.

Ende en zullen nyet alleen ten zulcke hulpe mogen commen
die dorpen ende ingesetenen van eender ampt oft quartier,
maer oick van den anderen ampten ende quaertieren. Daertoe
elc quartier met sijnen gemonsterden mannen geleyt zullen

-ocr page 138-

werden 'bij hueren maerschalc, denwelcken een ygelijck ge-
houden sal wesen te obedieren ende volgen tot hulpe ende
assistentie als vooren, ende, zooverre des noot zij, elders ofte
op andere plaetsen, zoo wanneer de voorn, maerschalcken
daertoe speciale last ofte bevel hebben zullen van den stadt-
houder ofte raedt provinciael van desen lande.

Aldair gedaen ende geordonneert tUytrecht den xxvii^n
Julij 1566.

Mij present
Scryvers.quot;

(Brussel, Archives générales du Royaume. Papiers d'Etat et de Audience,
no.
1692, bl. 570—571.)

BIJLAGE III.

Onderzoek naar iketterse boeken te Vianen op last van
Margaretha van Parma ingesteld door de Prokureur
Generaal van het Hof van Utrecht in Januarie 1566.

[Hiervóór bl. 103—104]

Reeds de 22ste Januarie 1566 had Margaretha aan Brederode
geschreven, dat het gerucht ging, dat er te Vianen ketterse
boeken gedrukt werden. Ze verzocht hem, of hij een onder-
zoek wilde instellen en of hij, als het gerucht juist bleek te zijn,
het drukken van deze boeken in het vervolg wilde ver-
hinderen.

De 30ste Januarie antwoordde Brederode, dat hij alle moeite
gedaan had, maar niets had kunnen ontdekken, zodat hij ge-
loofde dat zij verkeerd was ingelicht.

Margaretha antwoordde echter 27 Februarie, dat :zij het
gerucht had bevestigd gevonden en dat haar gebleken was, dat
er inderdaad te Vianen ketterse boeken verkocht werden o.a.
door een zekere Albert Christiaenssens, 'boekdrukker aldaar;
ze noemde zelfs enkele boeken op, die bij hem te krijgen
waren.

Uit de hieronder volgende stukken blijkt, dat zij deze inlich-
tingen dankte aan een onderzoek, op haar last door de Proku-

1)nbsp;M. Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne II bl, 419,

2)nbsp;t. a. p. bl. 420.

3)nbsp;t. a. p. bl. 421.

-ocr page 139-

reur-Generaal van het Hof van Utrecht ingesteld op 29 en 31
Januarie 1566.

Albert Christiaenssens was een van die boekdrukkers te Via-
nen, die onder bescherming van Brederode, allerlei protestantse
boeken hebben uitgegeven en verkocht.

Zo werd in 1567 door hem gedrukt de bekende zendbrief van
Antonio Corano „A ses bons frères luthériensquot; i); het hoofddoel
van deze brief was een eind te maken aan de onderlinge strijd
tussen de Kalvinisten en de Lutheranen.

Nog in hetzelfde jaar '67 week Christiaenssens uit naar En-
geland, waar hij verder zijn bedrijf van boekdrukker uit-
oefende.

Brief van Margaretha van Parma aan de Prokureur-Qeneraal
van het Hof van Utrecht van 22 Januarie 1566. (Kopie)

„Lieve besundere,

Wij verstaen, dather geseyt wordt dat te Vianen, toebehoe-
rende den heeren van Brederode, een druckerie sol sijn, daer
eenige quaede boecken tegen onse heylige catholicsche geloove
geprint, die vorts doer den landen van herwaertsover gedistri-
bueert ende gesaeyt souden worden; twellick een zeer gevaer-
lycke ende schaedelycke saecke sol sijn, alst soe waere, twel-
lick wij qualijck hebben können gelooven, besunders datter de
voirs. heer van Brederode wetenheyt aff hebben soude, aen
wyen dyen aengaende wij daeromme geschreven hebben, ende
nyettemin wesende dese saeck sullick, dat men nyet te vcele
sorghe daertegen mach dragen, soe is, van wegen des Conincx
onsen genedichs liefs heeren, onse ernste meyninge ende bevel,
dat ghij, dit soe secretelijck bij U houdende als moegelijck, U
oick met gelycken secreet ende alle moegelycke discretie ende
behendicheyt informeert wat hieraff is; ende de saecke alzoe
bevindende, indyen ghij de persoonen bekomen kost in uwe
jurisdictie, dieselve apprehendeert ende ons adverteert in dilli-
gentie van all tghene ghij hierinne bevonden ende gedaen sult
hebben.

1)nbsp;Buil. du Bibl. Beige tome XII, p. 254 en tome XVII, p. 108—109.

2)nbsp;A.. M. Ledeboer, Dc boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in
Noord-Nederland, bl.
372.

-ocr page 140-

Lieve besundere, God sije met U.

Gescreven te Bruesselle, den XXII^quot; dach January XVc.
LXV.quot; 1)nbsp;_

(Het antwoord van de Prokureur aan de landvoogdes. Oorspr.)

„Genadighe vrouwe,

Volghende U Alteze scriftelicke beveel ende commissie, in
date den XXIIen dach January XVc.LXV stilo Brabantie, heb
ick mij secretelicke geinformeert opte druckerye, wesende tot
Vyanen, ende bevonden, dat aldaer seer quaede boecken, jegens
onse heylige Catholicsche gelove militerende, geprent, vercocht
ende gedistribueert (worden) over den landen van herwaerts-
over, sulcx U Alteze vernemen mach vuyt dinformatie, boecken
ende liedekens hierbij gaende. Ende all ist, dat ick eenighe
secrete persoenen, te Vianen nyet well bekent, verwillicht
hebbe om den selven drucker met aerdicheyt onder de juris-
dictie van deze Hove te locken ende brenghen met zijn huys-
fraue, en heb nochtans daertoe alsnoch nyet konnen geraecken.

Verhoep nochtans den selven printer ende zijn huysfraue
met enighe aerdicheyt ende practicke onder het resoert van
desen Hove metten eersten te sullen becommen, waeraff, indien
sulcx geboert, dat ick U Alteze in aider diligentie adverteren
zall.

Ende soe dese periculose commissie nyet en mach voltoeghen
werden sonder vreemde verspieders, aengesien ick, mijn sub-
stituyt ende dienaers van justicie te Vianen te well bekent zijn,
sali daerom U Alteze mij geHeven te adverteren aen wien dat
ick ordonnantie zall moegen secretelicke overleveren om ge-
passeert te worden om daermede den voors. persoenen te
betalen ende vuytgeleyde penningen te recouvereren.

Qenedichste Vrouwe,

Recommanderende mij in aider oetmoedicheyt aen Uwer
Gen. Hoocheyt, bidde God Almachtich deselve te willen conser-
veren in langedeurich leven ende hooghen gouvernemente.

Gescreven tutrecht, den VI^quot; February anno 1566.

1) Brabantse stijl of stijl van het Hof, dus volgens de nieuwjaars-
stijl: 1566.

-ocr page 141-

U. Q. Vrouwe Hoecheyt oetmoedighe ende onderdanighe die-
naer Procureur-Qenerael in de Hove van Utrecht

,LEO GILKENS.quot;

„Informatie préparatoir, genomen bij mij, Leo Gilkens, raet
ende Procureur-Generael tutrecht, den XXIX^quot; January anno
XVc. LXVI binnen Utrecht, volghende de scriftelicke commissie
van dAlteze in date den XXII^n dach January XVc.LXV. i)

Om secretelicke te voltrecken ende effectueren mijn Gen.
Vrauwe commissie, in date 22, heb ick voor mij, den XXVIII^quot;
der voors. maent, deur mijn substituyt ontboeden den persoen
van Marten Jacobssoen, inwoender der stad Utrecht, die mijn
substituyt kende secreet ende bequaem om te vereyschen ende
vuyt te treden int heymelicke tgene mij belast es bij de voors.
commissie; denselven verwittegende ende onderrechtende te
gaen tot Vyanen, omme aldaer te vraeghen nae Dierck Butter,
die ick verstaen hadde printer geweest te zijn tot Vyanen
ende van Vyanen tot Antwerpen vertooghen anno XVc.LXV in
May, ende oeck te vraeghen nae deze tegenwoordige prenter
ende van denselven te copen suspecte boeckens, liedekens ende
diergelicken, indient doenlick waere, die welcke Marten date
voorscreven mij van sijn wedcrvaeren onderrecht ende gere-
lateert heeft bij eede zulcx alst volcht.

Marten Jacobssoon, inwoender der stede Utrecht, oudt XXIX
jaeren, heeft bij eede, die ick hem solemnelicke affgenomen
heb, verclaert, dat hij huyden den XXIX^n January voorscreven
geweest es tot Vyanen voor den huyse, aldaer Dierck Butter,
boeckprinter van Vyaenen, te woenen plach, ende heeft ge-
vraecht van een vleeshauer, woenende in dieselve woninge,
waer die voorscreven Dierck woende, die hem ter antwoerde
gegeven heeft, dat dieselve Dierck vuyt het huys vertoegen
was.

Sulcx heeft hij, deposant, denselven vleyshauer gevraecht
nae den boeckprinter van Vyanen, die hem, die sprickt, heeft

1)nbsp;Wederom Brabantse stijl of stijl van het Hof, dus = 1566.

2)nbsp;A. M. Ledeboer vermeldt, dat een zekere Dirck van Buyter in 1563 te
Vianen als boekdrukker werkzaam was. (De boekdrukkers, boekverkoopers
en uitgevers in Noord-Nederland, bl.
372).

9

-ocr page 142-

gewesen nae het slot van Vyanen te gaen, seggende, dat de
boeckvercoper woende int midden van de straet, drie ofte vier
huysen opten rechter sijde van de herberge, daer den hoorn
vuythanckt.

Dienvolghende es hij, deposant, gegaen ten huyse van den
tegenwoerdigen printer van Vyanen ende doppende aen de
deur van de huyse es de huysfraue van den printer vuyte
koecken int voorhuys gecomen, hem, die sprickt, vraeghende
wat hem gelieffde, die daerop geseyt heeft: „ick begeer den
meester van den huyse selffs te spreeckenquot;, die nyet lang
daernae bij hem, deposant es gecomen, hem vraeghende wat
sijn begeerte was.

Ende heeft hij den selven printer gevraecht, off hij, printer,
die geschiedenisse ende den doot der vrome martelaren ende
andere verboden suspecte liedekens [had], daerop responde-
rende geseyt heeft: „jaequot;.

Sulcx heeft hij, deposant, begeert die gehaelt te werden, als
die voors. printer die oeck gehaelt heeft vuyt zyne coecken;
ende sijn sij beyde nae veele woerden de coep eens geworden
voor negentien stuvers, die hij den printer betaelden op ander-
halve stuver nae, hem beloevende die tsullen brengen donder-
dach daeraenvolghende; ende vraeche mitsdien den printer zijn
huysfraue, die tegenwoerdich was, ofte hij, printer, hem, die
sprickt, de boecke wilde laten volghen, dan nyet, twelck hij
consenteerde opte beloftenisse voorscreven.

Ende soe hij deposant, den voorn, printer ter hande stelde
een seecker brieffken, daerinne het boeck voorscreven was
geteykent mette naem van Dierck Butter, eertijts printer van
Vyanen, heeft de voorn, printer hem, deposant, gevraecht off
hij van Antwerpen quam, die daerop neen geseyt heeft; heeft
deselve printer hem weder gevraecht off hij, deposant, dan
van Utrecht quam, die daerop seyde, dat hij woende tot Ysel-
steyn ende vandaer gecomen was ende wederkeren wilde,
belovende opten daeghe voorscreven gewisselicke tot Vyanen
te sullen comen hem te betaelen ende meer suspecte boecken
van hem te coopen, indient hem deposant alsoe geviel. Seyt
dat hij, deposant, anders nyet en koste gemercken, ofte die
voors. boeckprinter, genaempt Albert, als die selve printer
hem verclaerde, en was beducht metten eersten ende bevreest
om achterhaelt te werden, zoe hij maeckte int beginsel swaeric-

-ocr page 143-

heyt om hem, deposant, deselve boeoke te laten volgen, maer
zoe hij, deposant, tegens hem seyde, dat hij(t) wel heymelicke
soude houden, zoewell als hij, printer, wetende de swaricheyt,
daerinne hij anders vallén soude, heeft hem de boecke laeten
volghen.

Ende stondt ondertekent: Marten Jacobssoen, mijn hant.quot;

Den XXXI^n January 1566,

Marten Jacobssoen voors., inwoender deser stede Utrecht,
seyt bij eede, dat hij deur mijns procureurs versoeck op huyden
geweest es andermaell tot Vyanen ten huyse van Aelbert
Christiaenss., printer der selver stede, woenende int middel van
de straet, die nae het slot van Vyaenen gaet, hem betalende
twee blancken, die hy denselven printer schuldich gebleven
was, als hij, deposant, in sijn eerste getuychenisse naerder
verhaelt heeft, daertoe hij hem gedraecht om te vermijden
repetitie; vraeghende off hij geen boecken ofte liedekens ge-
print hadde, die tegens het dexsel(?), dinsettinge van de heylige
misse, het weerdighe, heylige sacrament spreeckende waeren,
daerop dieselve printer hem, deposant, ter antwoerde gegeven
heeft: neen.

Ende dit vuytdien als hij, deposant, anders nyet vuyt sijn
gedaente vermercken conde, dat dselve printer bevreest was
van achterhaelt te werden, want die huysfraue van denselve
printer. Manchen genaempt, vraechde hem, die sprickt, off
oick hierinne eenighe swaericheyt gelegen soude moegen zijn,
daarop hij, deposant, seyde: neen, ende dat hij vuytgesonden
was van een manspersoon, wesende vant nyeuwe licht, die
oestwaert ende westwaert hadde gereyst ende eertijts soe-
danige boecken gecoft hadde van Dierck Butter voorscreven,
die hij noch hadde in sijn bewaernisse, ende desnyeteweyniger
meer boecken vant nyeuwe licht 'begeerde te hebben.

Dit hoerende die voors. printer ende zijn huysfraue hebben
te voorschyn gehaelt dlnstitutie Calvini ende een Eemdersche
bibel 2), in borden gebonden met sloetwerck, welcke bibel de

Igt; De Institutie religionis christianae van Calvijn verscheen in 1599;
reeds in 1560 kwam de eerste nederlandse vertaling uit.

2) Te Emden verschenen in het midden van de 16de eeuw verschillende
bijbelvertalingen. In
1558 verscheen een kalvinistiese vertaling aldaar bij

-ocr page 144-

voorn, printer in tegenv^oerdicheyt van zijn huysfrau hem
loeffde twee philippus guldens; heeft hem noch te voorschijn
gehaelt twee cleyne boecxkens, waeraff het dicxte, beginnende
„een schoon suverlick boecken, inhoudende het oerdeel ende
vonnisse, dat gewesen es van den Paus Paulo tercioquot; etc., eyn-
dende „van de voorsichticheyt (voorsienicheyt?) Qoedtsquot;,
folio, den welcken de voorn, printer gebonden heeft in parga-
ment in sijn presentie, dandere ingebonden in pargament was
beginnende „een colloquie ofte tzamenspreeckinge van twee
personagien, waeraff die een Pasquillus ende die andere Marfo-
rius genaempt esquot; O, ende een derde „Gaet in vreede Godtsquot;
etc. endende „Inder ewicheyt, amenquot;.

Item noch een nyeuwe geestelicke liedeken, gemaeckt van
een vrome martelaer, genaempt Christophorus Fabricius, tot
Antwerpen verbrant, beginnende „Antwerpen rijckquot; ende
endende ,soe crijcht ghij slevens croonequot;.

Item noch vier nyeuwe andere lidekens, in één vel(l)e papiers
geprint, de eerste beginnende „Mijn Godt, waer zall ic heynen
gaenquot; ende eyndende „in shemels tentquot;, de tweede „ick
roep U, hemelsche vader, aenquot;, ende eyndende „daer will ic u
weydenquot;, de derde „broeders ende sustersquot;, ende eyndende
„in alle euwicheyt blijve staenquot;, het vierde „ick aerm
schaepquot; ende eyndende „voor die waerheyt moeten lijdenquot;,
die hij betaelt ende naer hem genomen heeft, voerhoudende
denselven printer, dat, indien hij meer verborgen ende ver-
boeden boecken hadde, dat hij, printer, dieselve bij gescrifte
soude stellen om dengeenen, die hem gesonden hadde, te laeten
lesen, soe hij, deposant, die naemen van deselven boecken nyet
en wist te onthouden, diewelcke printer de naevolghende
naemen in sijn, deposants, tegenwoerdicheyt ende aensien bij

Mierdman en Gheylliaert. In hetzelfde jaar werd daar nog een nieuwe bijbel-
vertaling uitgegeven door Nicolaas Biestkens, die in hoofdzaak de vorige
vertaling volgde.

1)nbsp;Zie hierover Kron. Hist. Gen. Vil bl. 384—385, en VIII bl. 38.

2)nbsp;Afgedrukt in Het Geuzenliedboek van E. T. Kuiper, deel I bl. 3—6,

3)nbsp;Afgedrukt in Ph. Wackernagel, Lieder der niederländischen Reformier-
ten aus der Zeit der Verfolgung im
i6en' Jahrhundert, bl. 83—84. (no. 6.),

4)nbsp;F. C. Wieder, De schriftuurlijke liedekens bl. 192, misschien no. 435
of 436.

5)nbsp;t. a. p. bl. 184, misschien een van de nummers 92—97.

6)nbsp;Ph. Wackernagel, Lieder der niederländischen Reformierten, bl. 103,
no. 30.

-ocr page 145-

gescrifte gestelt heeft ende daer onder sijn eygen handt nae-
gescreven als van woerde te woerde volcht: Joannis Sledans
boeck noch Institutie Calvini, noch Eemdersche bibels,
groete, noch bibels van Niclaes Bestkens, noch Somma der
cristelicke religie Henrici Bullingere noch opt stuck van
Concilium van Trent doer mijn heer Carl de Molini noch
een corte vertalinge gesonden aen Coninck Philips, aengaende
het vervolch, ende was onderteykent:
Albert Christiaenss.

Seyt dat Molyns boeck noyet van te voorens gedruckt en
was geweest ende dat hijt drucken soude binnen veertien
daeghen; hiermede etc.

Ondertekent: MARTEN JACOPS.

LEO GILKENSquot;.

(Brief van Margaretha van Parma aan de Prokureur-
Generaal van het Hof van Utrecht van
22 Februarie 1566.
Kopie.)

„Lieven besunderen. Meester Leo Gilkens, Raedt ende Pro-
cureur Generael des Conincx tUtrecht,

Lieve besunder.

Wij hebben onlancxleden ontfangen uwen brieff van de VI^quot;
dach des tegenwoerdigen maents met die informatie, daerbij
gevoecht, aengaende den boeckdrukker van Vianen, Aelbert
Christiaenss. genoempt, ende prijsen ende loven grotelicx uwe
goede dilligencie desenhalven gedaen ende voirgewandt, ver-
soeckende deselve te continueren, gelijck wij ons des tot u

h Johann Philippi Sledanus (1506 of 1508—1569). Met zijn boek zal fiier
wel bedoeld zijn zijn geschiedenis van de hervorming: „De statu religionis ct
rei publicae Carolo V Caesare Commentariorum libri XXVIquot;.

2) Heinrich Bullinger (1504—IS75) zvvitsers hervormer, aanhanger van
Zwingli, werd zijn opvolger als prediker aan het Munster te Zurich en was
vait toen af het erkende hoofd van de
Zwitserse hervormden. In 1562 Ver-gt;
scheen zijn „Somma des christelicken Religionsquot;.

3gt; Carolus Molinaeus (Charles du Molin of du Moulin) 1500—1566, be-
l:end rechtsgeleerde te Parijs. In
1564 verscheen te Lyon zijn „Conseil sur Ie
fait du concile de Trente, reception ou reiect d'iceluiquot;. Hij waarschuwt hierin
tegen aanneming van de besluiten van het concilie van Trente, omdat hij
daardoor vreesde voor een onderdrukken van de vrijheden van de gallikaanse
kerk.

-ocr page 146-

vertrouwen, u nyet konnende verhalten dat, soeveel dappre-
hensie des voirs. printers aengaet, heeft gedocht u tadverteren,
dattet goed waere, dat ghij daerop toeleyt, dat ghij hem mocht
vinden delinquerende op uwe jurisdictie, te weeten, eenige
verhoeden boecken vercoopende, distribuerende off bij hem
hebbende, ende hem dan aen te tasten, om alle disputatie ende
moeyenisse te verhueden, die anderssins daervuyt souden
moegen verrijsen van wegen des heeren van Brederode, die
soude willen seggen, dat anderssins de vorscreven printer rem
publicam deser lande nyet geoffendeerd en hadde; u voirts
laetende weten, dat wij denselven heeren van Brederode, die
ons geschreven heeft, dat men den vors. printer nyet en heeft
weten te vinden, wat informatie hij daernae heeft doen nemen,
geadverteert hebben generaelijck van de quaeden boecken
ende ander dingen, die de vors. printer bij hem heeft, om
daerinne te versien. Ende aengaende de penningen, bij u ver-
leyt ende noch te verschieten, ghij suit die behoerlycke decla-
ratie daeraff dyen van de financie alhier oversenden om bij den
selven geordineert te worden op die betalinge sullicker
penningen.

Lieve besunder, God sye met u,

wesende te Bruessel, den XXII dach February XVc.LXV.

(De in Bijlage III afgedrukte dokumenten bevinden zich te Brussel, Archives
générales du Royaume. Papiers d'Etat et de l'Audience, no. 330, bl. 9, 32-37
en 44).

l) Wederom Brabantse stijl of stijl van het Hof, dus = 1566.

-ocr page 147-

LIJST VAN GERAADPLEEGDE LITERATUUR
EN ARCHIVALIA.

I. Algemene werken en niet speciaal over Utrecht
handelende geschriften.

J. P. Arend, Algemeene geschiedenis des vaderlands; deel 2,
stuk 4. 1849.

R C. Bakhuizen van denBrink, Studiën en Schetsen ;

' delen 1 (1863), 4 (1877) en 5 (1913).
A. van Bemmel, Beschrijving der stad Amersfoort; deel 2.
1760.

P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk; deel 2.

1924. — Willem de eerste. 1919.
P. Bor, Oorsprongk, begin en vervolgh der Nederlandsche

oorlogen. 1679.
G. Brandt, Historie der Reformatie. 1677.
E. C. G. B r ü n n e r. Die dänische Verkehrssperre und der
Bildersturm in den Niederlanden im Jahre 1565. (Hansi-
sche Geschichtsblätter 53 (1928), bl. 97 e
.V.).
M. L. vanDeventer, Het jaar 1566. 1856.
R. Fruin, Verspreide Geschriften; delen 1 en 2. 1900.

Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland. 1922.
1. H. Gosses en Japikse, Handboek tot de staatkundige

geschiedenis van Nederland. 1920.
J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam; deel 6. 1889.
P. C. Hooft, Nederlandsche Historiën. 1677.
1. M. J. Hoog, Onze martelaren. (Ned. Arch, voor kerkgesch.

N.S. I, bl. 82 e.V. 1902).
Th. Juste, Les Pays-Bas sous Philippe
II; deel 2. 1855.

E.nbsp;van Meteren, Historiën der Nederlanden. 1663.

W. J. F. N u y e n s. Geschiedenis van den oorsprong en het
begin der Nederlandsche quot;beroerten; deel 1. 1865.

F.nbsp;Rachfahl, Wilhelm von Oranien; 2er Band, 2e Abteilung.

1908.

R. vanRoosbroeck, Het wonderjaar te Antwerpen. 1930.
W. F. N. van R o o t s e la a r, Amersfoort, Geschiedkundige
bijzonderheden; 2de bundel. 1898.

-ocr page 148-

P. Scheltema, Hendrik van Brederode te Amsterdam in
1567. 1846. ■

Q. D. J. S c h 0 t e 1, Floris I en II van Pallant. 1846.
Kerkelijk Dordrecht. 1841.

J. C. Schultz Jacobi en F. J. Domela Nieuwen-
h u i s, Bijdragen tot de geschiedenis der Evang.-Luther-
sche kerk in de Nederlanden; 2de stuk, blz. 109 e
.V.:
Geschiedenis der Luthersche gemeente te Culemborg.
1840.

J. V. d. V e 1 d e. Twee honderd jarig jubelfeest ter gedagtenisse
der verlossinge van Zierikzee. 1777.

J. van Vloten, Nederlands opstand tegen Spanje. 1858.

Nederland tijdens den volksopstand tegen Spanje;
deel 1. 1872.

A. K. W. Voet van Oudheusden, Historische beschrij-
ving van Culemborg; deel 1. 1753.

J. Wagenaar, Vaderlandsche historie; deel 6. 1792.

J. W. t e W a t e r. Historie van het verbond en de smeekschrif-
ten der Nederlandsche edelen. 1776—1796.
Kort verhaal der Reformatie van Zeeland. 1766.

II. Literatuur, speciaal over Utrecht.

J. H. van Bolhuis, Proeve eener geschiedenis van het
kasteel Vredenburg. (N, van der Monde, Tijdschrift voor
geschiedenis, oudheden en statistieken van Utrecht,
jaarg. 4, bl. 73 e.v. 1838.).

A. le Cosquino de Bussy, Het ontstaan der satisfactie
van Utrecht. 1910.

J. J. de Geer tot Oudegein, Archieven der ridderlijke
Duitsche orde, balie van Utrecht. 1871.

D. Jansen, Oud Utrecht. 1926.

N. van der Monde, Tijdschrift enz. jaarg. 2, bl. 385 e.V.:
Utrecht aartsbisdom 1561—1580. 1836.

S. Muller, Oude huizen te Utrecht. 1911.
Oud Utrechtsche vertellingen. 1904.
Over Claustraliteit. 1890.nbsp;^^

Schetsen uit de Middeleeuwen, deel 2. 1914.

H. J. Royaards, Proeve eener geschiedenis der hervorming
in de stad en Provincie Utrecht. (N. C. Kist en H. J.

-ocr page 149-

Royaards, Archief voor kerkelijke geschiedenis, deel 16,
bl. 349—457. 1845.).
P. J.
Vermeulen, Beeldenstorm te Utrecht. (N. van der
Monde, Tijdschrift enz., jaarg. 8, bl. 124 e.v. 1842).

III. Uitgegeven Archivalia.

Aanteykeningen van broer Hendrik van Biesten. (De Dietsche
Warande, deel 7, bl. 531 e
.V.; deel 8, bl. 471 e.v. 1866
en 1869.).

J. J. Dodt van Flensburg, Archief voor kerkelijke en wereld-
sche geschiedenissen, inzonderheid van Utrecht, deel 1
(1839) en deel 5 (1846).
M. Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne, deel 2.
1850.

Groen van Prinsterer, Archives ou Correspondance inédite de
la maison d'Orange-Nassau, le série, II (1835) en III
(1836).

Supplément au Recueil de Groen van Prinsterer: La Corres-
pondance du Prince Guillaume d'Orange avec Jacques
de Wesenbeke. PubUée par J. F. van Someren. 1896.
G. van Hasselt, Stukken voor de vaderlandsche historie, 1ste
deel. 1792.

J. Marcus, Sententiën en indagingen van den hertog van Alba.
1735.

M. E. Poullet, Correspondance du Cardinal de Granvelle, deel I,

(1877) en deel II (1880).
Reiffenberg, Correspondance de Marguerite d'Autriche. 1842.
J. van de Water, Groot Placaatboek vervattende alle de Pla-
caten. Ordonnantiën en Edicten der Edele Mogende
Heeren Staten 's Lands van Utrecht, deel 3. 1729.
Werken, uitgegeven door het Historisch Genootschap:

Derde serie, no. 1 : Fr. Dusseldorpii Annales. 1566—1616.
1894.

no. 21: Diarium van Arend van Buchell. 1907.
no. 47: Correspondance française de Marguerite d'Au-
triche duchesse de Parme, avec Philippe II, deel 1 (1925).
Hist. Gen. Kronijk XIV, blz. 234 e.v.: Stukken betrekkelijk de

hervormingsberoerten te Utrecht in 1566 en 1567.
Hist. Gen. Kron. XV, bl. 134 e.v.: Eisch van den Procureur-
Generaal tegen de regeering van Utrecht.

-ocr page 150-

Hist. Gen. Berigten, IVde deel, 2de stuk; bl. 109 e.V.: Beschei-
den betreffende het eerste tijdvak van de geschiedenis
der hervorming in de stad en provincie Utrecht 1524—
1566 door A. M. C. van Asch van Wijck.

Hist. Gen. Codex Diplomaticus, 2de serie, 2de deel, 2de stuk,
bl. 67 e
.V.: Verbalen van A, van Gryspere ende J. van
Lent, Commissarissen in de troubles van 1567 en 1568.

Hist. Gen. Bijdragen en MededeeUngen, XVII, bl. 1 e.V.: Uit-
treksel uit de Amsterdamsche Gedenkschriften van Lau-
rens Jacobsz. Reael.

Hist. Gen. Bijdr. en Meded. XXV, bl. 1 e.v. Utrechtsche Kroniek,
medegedeeld door H. Brugmans.

Hist. Gen. Bijdr. en Meded, XXXIX, blz, 1 e.v.: Twee inventa-
rissen van het huis Brederode, medegedeeld door J. J.
Salverda de Grave.

Hist. Gen. Bijdr. en Meded. L, bl. 141 e.v.: E. C. G. Brünner,
Maatregelen in 1565 van overheidswege genomen om de
voedselvoorziening van de bevolking in de Nederlanden
te regelen.

Hist. Gen. Bijdr. en Meded. LIII, bl. 63 e.V.: Bescheiden be-
treffende den beeldenstorm van 1566 in de stad Utrecht,
medegedeeld door J. C. J. Kleyntjes en J. W. C. van
Campen.

IV. Archivalia.

Rijksarchief. Utrecht.

Archief van de Provincie Utrecht, no. 9: Memoriaalboek van
het Hof van Utrecht 1566—1571.

Arch. v. d. Prov. Utr., no. 118: Resoluties van de Staten van
Utrecht 1560—1567.

Arch. v. d. Prov. Utr., no. 120: Losse minuten van resolutiën.
1529—1575.

Arch. v. d. Prov. Utr., no. 123: Brieven aan en minuten van
brieven van de Staten, 1530—1570.

Arch. v. d. Prov. Utr., no. 125: Minuten van brieven en re-
questen uitgegaan van de Staten, 1566—1567.

Arch. v. d. Prov. Utr., no. 223 en 224: Stukken betreffende het
proces van den Procureur-Generaal tegen de Staten

-ocr page 151-

over het verhes hunner privilegiën wegens hunne hou-
ding tegenover de beeldenstormerij 1569/1570.
Arch. v. d. Prov. Utr., no. 230: Losse (meest ingekomen) stuk-
ken behoorende tot het archief van de Staten, 1530—
1574.

Arch. V. d. Prov. Utr., no. 1035: Papieren van Floris Thin.
Arch.
V. d. Prov. Utr., no. 1036: Stukken ingekomen bij Floris

Thin. 1559—1590.
Resolutiën van het Domkapittel, 1563—1567.
Arch.
V. d. Dom, no. 154: Brieven aan het Domkapittel 1539
—1585.

Arch. V. d. Dom, no. 3244: Charter van 8 Aug. 1566.
Handschriften, no. 294, O: Verzameling van origineele stukken
van den meest verschillenden aard.

Gemeente Archief. Utrecht.

Catalogus van het Archief. Eerste afdeeling. 1122—1577 door

S. Muller Fz,, gemeente archivaris. 1893:
no. 18: Brieven aan het stedelijk bestuur, 1426—1576.
no. 29: Illde Placcaetboek, beginnende met den jaare 1565 en

eyndende met 1581.
no. 186: Protocol van den notaris Splinter van Hamersfeit 1560
—1592.

no. 657: Crimineele informatiën van den schout, 1555—1577.
no. 658: Crimineele sententiën van het gerecht, 1550—1570.
no. 831: Vier brieven aan J. v. Renesse.

Gemeente-Archief. Amersfoort.

no. 35, Raads dagelijksche boeken.

no. 666, Stukken over het proces van Vincent van der Houve.
no. 744, Punten van beschrijving van de Staten van Utrecht.

Brussel. Archives générales du Royaume.

Papiers d'Etat et de I'Audience.

No. 330—333, Correspondance de Hollande et Zélande, deel
6—9.

No. 496, Conseil des Troubles, deel 2, Patentes Mars 1567 —
Juin 1571.

-ocr page 152-

No. 499, Conseil des Troubles, deel 5, Correspondance 1565 —
1568.

No. 527, Conseil des Troubles, deel 33, Informations et Justi-
fications, Utrecht.

No. 1177^®, Documents relatifs aux confiscations de biens pour
cause d'hérésie ou de rebellion au prince, de la seconde
moitié du XVIe siècle.

No. 1692 en 1693, Brieven, instructies enz. gezonden aan Mar-
garetha 1566/67.

-ocr page 153-

INHOUD.

Bladz

Inleiding ............................................1

Hoofdstuk I. De haagpreken en de beeldenstorm. ..nbsp;8

Hoofdstuk II. Brederode en Utrecht......................48

Hoofdstuk III. Oranje te Utrecht........................76

Hoofdstuk IV. Utrecht en Vianen........................92

Bijlagen.

Bijlage I. De „Casusquot; en Bor........................121

Bijlage II. Instruktie voor de utrechtse maarschalken ..nbsp;124
Bijlage III. Onderzoek naar ketterse boeken te Vianen in

Januarie 1566 ............................126

135

Lijst van geraadpleegde literatuur en archivalia ..nbsp;..

-ocr page 154-
-ocr page 155-

STELLINGEN.

I.

De houding van Oranje in 1566 en 1567 tegenover de centrale
regering te Brussel was zeer dubbelzinnig.

11.

De mededeling van R. Fruin (Verspr. Geschr. ] bl. 404.), dat
in het najaar van 1566 Holland, Zeeland en Utrecht voor de
zaak der Geuzen zeer gunstig gestemd waren, is, wat Utrecht
betreft, onjuist.

III.

Het verhaal van 0. Brandt (Historie der Reformatie, bl. 329.)
over een haagpreek buiten de Catharijnepoort te Utrecht is
onjuist.

IV.

De onjuiste beschrijving, die de utrechtse kroniek geeft van
de gebeurtenissen van 2 Oktober 1566 (bl. 39 e.v.) maakt het
onwaarschijnlik, dat, zoals Prof. Brugmans meent, de schrijver
van deze kroniek lid van het Hof van Utrecht was. (Utrechtse
kroniek, bl, 11—12.)

V.

Ten onrechte beweert Bakhuizen van den Brink (Studiën en
Schetsen, I blz. 170—17L), dat Oranje's verzoek aan de land-
voogdes, om Brederode als zijn plaatsvervanger te benoemen,
niet cnistig gemeend was.

-ocr page 156-

Brederode begaf zich in de nacht van 26 op 27 Februarie
1567 uit Vianen naar Amsterdam, niet zozeer uit vrees voor
Megen (Rachfahl, Wilhelm von Oranien, 2er Band, 2e Abteil, bl.
863.) als wel om regeringsgarnizoen uit Amsterdam te weren.

VII.

De regering van de franse republiek nam, eind 1794, een
vriendschappeliker houding aan tegenover de officiële regering
van onze republiek, dan tegenover de patriottiese beweging in
ons land,

VIII.

De groot-nederlandsche geschiedbeschouwing van P. Geyl
heeft in vele opzichten verhelderend gewerkt.

. IX.

De verklaring van Bismarck, 12 en 17 September 1878 in de
rijksdag gedaan over zijn besprekingen met Lassalle, legt te
weinig nadruk op de politieke betekenis van deze besprekingen.

X.

In de „Grondbeginselen van de schrijfwijze der Nederlandsche
taalquot; van Dr. J. van Ginneken wordt te weinig de nadruk
gelegd op het praktiese voordeel van een eenvoudige spelling.

XI.

In Vondels „Zegezang ter eere van Frederick Henrickquot;, regel
238, moet het woord stof opgevat worden in de betekenis van
pulvis en niet van materia. (De Werken van Vondel, Uitgave
W. B. deel III bl. 274, toelichting.).

XII.

In „Het taaleigen van Brederoquot; van J. van der Veen § 23
wordt vers 1888 van Brederode's Griane (Uitgave van J.
Knuttel.) foutief beoordeeld.

-ocr page 157-

■ ' '■■nbsp;, ' J M'/ - .. : - ■ '

m

V

«

-ocr page 158-

Tv.

v i• 'r •''..■v..:: ^

. T . • quot;»
^vyl^'.l
.r,- ■.....

, rvquot;--

-ocr page 159-
-ocr page 160-

m

\

-ocr page 161-

Si-

-ocr page 162-

m'

-.VA-;;;«!, * '

v .. .. ..

, tv

' A

-ocr page 163-

IPnbsp;'nbsp;, ^Sïrf^^i^ÊSSs. ' gt;/5

'.st

■ - •

«

-ocr page 164-