VAN HET
DOOR
HOOGLEERAAR TE GRONINGEN.
GRONINGEN. — P. NOORDHOFF. — 1873.
VAN HET
TER OPENING ZIJNER ACADEMISCHE LESSEN
UITGESPROKEN
DOOR
HOOGLEERAAR TE GRONINGEN.
GRONINGEN. —
P. NOOKDHOFF. _ 1873.
Snelpersdruk van J. H. Smit, te Groningen.
m WETENSCHAP VAN HET ZEDELIJKE LEVEN.
De kortere of langere tijd van uitspanning of werkzame rust, in de zomermaanden aan hen geschonken die door hun werkkring geroepen worden om met den geest te arbeiden voor de geestelijke belangen der maatschappij , pleegt ook een tijd voor vergaderingen van genootschappen en vereenigingen te zijn. En voor zoo veel wij geen deel van die samenkomsten uitmaakten ontvangen wij toch door de dagbladen minder of meer uitgebreide verslagen van hetgeen besproken en besloten werd. Hoeveel is daarin dat den beoefenaars van wetenschap moet aantrekken! Niet alleen en in de eerste plaats de bewijzen, die wij ontvangen, hoe er op verschillend gebied gewerkt en, ook door gemeenschappe-lijken arbeid, veel tot de menschelijke ontwikkeling en beschaving wordt bijgedragen. Wij ontvangen ook inlichting omtrent de wijze waarop menig maatschappelijk belang het best behartigd wordt; en de maat van de goede vruchten, die men tot nu op een en ander arbeidsveld mocht oogsten blijft ons niet geheel onbekend. En onze leergierigheid wordt te meer geprikkeld en bevredigd, hoe meer wij tot de algemeene wetenschappelijke grondslagen en beginsels, die in de dikwerf uiteenloopende meeningen van het debat doorstralen.
4
pogen door te dringen. Zoo vangen wij uit de samen-sprekingen van de vertegenwoordigers van middelbaar en lager onderwijs met belangstelling de beginsels van wetenschappelijke opvoedkunde op, die de verschillende sprekers erkend en toegepast wenschen te zien. En al moeten wij dan ook tot de uitkomst geraken, dat de wetenschap van paedagogie en daarmee samenhangende psychologie nog geenszins in overeenstemmenden zin beoefend wordt, die uitkomst zelve heeft ook waarde en dringt op rusteloose voortzetting van het onderzoek aan. Zoo is ook weder de vergadering van rechtsgeleerden gehouden. Het is waar, voor leeken in de op dergelijke vergaderingen vertegenwoordigde wetenschappen is een vergadering van juristen wel het minst vruchtbaar. Maar wij hebben er toch dit door kunnen leeren, dat evenmin als de sociale wetenschappen en als de wetenschappelijke paedagogie, de rechtsgeleerdheid reeds een voltooide door alle bevoegden op overeenstemmende wijs ontwikkelde wetenschap is.
Is de toestand van de wetenschap van het zedelijke leven een andere? Immers neen. Evenmin als eenige andere wetenschap wordt de wetenschap van het zedelijke leven reeds ontwikkeld met onderlinge eenstemmigheid van haar beoefenaars. Toch mogen wij aan eene in telkens wijder kring bevredigende voltooiing van het stelsel der wetenschappelijke zedeleer niet wanhopen. Wij mogen dat niet, evenmin als wij het vertrouwen laten varen dat ook op het gebied van de andere wetenschappen eindelijk eens eenstemmigheid van het bevoegde oordeel zal heerschen ten aanzien van de be-langrijkste beginsels en hunne noodwendige gevolgen.
Maar wij moeten dan de grenzen van onze verwachting met juistheid zoeken te stellen.
Alleen onze zinnelijke waarneming en de zoowel innerlijke als uiterlijke ervaring, die door haar en onder
5
haar invloed, met behulp van sommige onwillekeurige voor de menschelijke natuur onvermijdelijke gevolgtrekking , ontstaat, is volstrekt algemeen. Geen nadenkend mensch betwijfelt die noodwendige onderstelling van de physiologie en empirische psychologie. Ook de vormen, waarin wij onze gedachten moeten gieten: begrip, oordeel en gevolgtrekking, met de wetten, die wij daarbij moeten volgen, zijn volstrekt algemeen. Deze noodwendige onderstelling van de logica wordt evenmin door een nadenkend mensch betwijfeld. Alles nu wat in eenige wetenschap wordt opgenomen uit de zuiver logische behandeling van die ervaring, en uit de groep van op haar gebouwde gevolgtrekkingen, welke den toets van het proefnemend onderzoek goed kunnen doorstaan, dat is vatbaar om tot een algemeen aangenomen en dus voor goed vastgesteld gedeelte van den inhoud eener wetenschap te gaan behooren.
Zoodra men echter meer dan deze eerste intellectu-eele veroveringen in de grensprovinciën van het rijk der waarheid begeert en dieper wenscht doortedringen, dan is er geen beroep meer mogelijk op dien toets van de voor allen gelijke ervaring en mengt de invloed van de individualiteit der onderzoekers zich in de wetenschappelijke oordeelen en gevolgtrekkingen. Hieruit ontstaan dan stelsels van wetenschap, waarvan de inhoud maar voor een deel algemeene goedkeuring, en voor het andere deel slechts instemming in den beperkten kring van geestverwanten kan verwerven, van hen, die niet alleen het algemeen menschelijke denkvermogen met elkander gemeen hebben, maar ook een zekere eigenaardigheid van zedelijke en aesthetische ontwikkeling, waarvan ieder in en met zijn eigen individualiteit het gemeenschappelijke beleeft. Het zal wel allerminst in vrienden van de wetenschap des zedelijken levens opkomen om die aanvankelijke beperking van de objectievi-
f)
teit der wetenschappelijk veroverde waarheid te betreuren. Want erkenning van de macht, het recht en de waarde van het individneele en van het nog maar in beperkten kring gemeenschappelijke duidt immers de onherroepelijke schrede voorwaarts aan, die de Ethiek sedert Schleiermacher gedaan heeft. Doch die aanvankelijk beperkte kringen van geestverwanten breiden zich uit en smelten in een, naannate de zedelijke en aesthe-tische vorming, die de geestverwanten, als goed geslaagde ontwikkeling van de niet alleen denkende maar ook aesthetisch en zedelijk voelende menschelijke natuur, met elkander in hoofdzaak gemeen hebben, al verder het eigendom wordt van een immer toenemend aantal individuen.
Naar een antwoord op de vraag, welk belang de meest ernstige beoefening van de wetenschap des zedelijken levens heeft, behoeven wij niet lang te zoeken.
De volstrekte waarde van het zedelijk goed zijn en zedelijk goed doen wordt algemeen erkend. Welnu, den oorsprong en het recht van die algemeene waardeering moet onze wetenschap in het licht stellen, want haar onderwerp is de ontvouwing van den grondslag, de ontwikkeling en het doel van het zedelijke leven.
Die algemeene erkenning van de waarde van het zedelijke leven verdient wel onze aandacht. Welke verscheidenheid van oordeel er nog op het gebied der wetenschap en in het bedrijvige leven moge bestaan over den zekeren maatstaf en dus het algemeene kenmerk van het zedelijk goede, dit mag worden aangenomen , dat het zedelijk goede leven algemeen voor het echt menschelijke, het allen betamende, leven wordt gehouden. Ten bewijze dezer stelling moeten wij niet te rade gaan bij het oordeel dat wij menschen over elkanders zedelijkheid vellen, maar de overtuiging die ieder voor zich heeft moet hier wegen. Wij vestigende
7
aandacht het eerst op hen, aan wier overtuiging in deze zou kunnen getwijfeld worden, op de doorgaans onzedelijk levende raenschen. En moge dan iemand een mensch zijn, die voortdurend tot zich zeiven verwijten heeft te richten, of een bestaan en gedrag, dat door de openbare meening wordt veroordeeld, hoe dan ook voor zich zoekt te rechtvaardigen, hij wordt altijd door de hem hetzij bewuste hetzij onbewuste grondstelling bestuurd, dat het zedelijk goede leven toch 's menschen plicht is.
Die grondstelling geldt algemeen als evidente waarheid. En wij moeten nog een stap verder gaan. Er worden op het gebied van de Ethiek uiteenloopende gevoelens voorgedragen, maar dat verschil vertoont zich voornamelijk bij de vraag naar de ware reden, waarom het een zedelijk goed en het ander zedelijk slecht zal zijn, namelijk het een en het ander, dat reeds algemeen, althans onder de beschaafde volken, voor goed en slecht gehouden wordt. Niet maar alleen ,/het zedelijk goede in het algemeenquot;, als een ongesloten rubriek, waarin ieder naar welgevallen sommige gezindheden en daden plaatsen kan en andere niet, geldt als 's menschen plicht: er zijn een groot aantal bijzondere gezindheden en handelingen, die met zoo overmeesterende evidentie als deugden en ondeugden, als plichtvervulling en plichtverzuim gelden, dat zij zelfs door velen gehouden worden voor een groep van aangeboren zedelijke inzichten en oordeelen, die niet door ervaring en de daardoor in gang gebrachte menschelijke ontwikkeling zullen verkregen zijn.
Zou tegen deze gewichtige stelling, dat de volstrekte waarde van het zedelijk goede algemeen wordt erkend, als bedenking kunnen gelden, dat die algemeene overtuiging dan algemeen in toepassing zou moeten gebracht worden? Ik meen niet. Het kan zijn, dat de over-groote meerderheid der menschen niet eens die mate
8
\
van levensernst bezit, om althans te streven naar een inrichting van hun bestaan en gedrag overeenkomstig een van de onwrikbaarste hunner overtuigingen, overeenkomstig de convictie, dat het zedelijk goede zoowel volstrekte waarde heeft als dat het 's menschen onvoorwaardelijke plicht is. Voor ons is het thans alleen de vraag, of werkelijk het zedelijk goede algemeen zoo veel geldt als ik stelde. En ik stelde niets anders dan hetgeen in 't algemeen de woordvoerders van het men-schelijk geslacht omtrent zich zeiven rechtstreeks of zijdelings verklaren en omtrent het publiek, dat naar hen hoort, toonen te verwachten.
Indien wij menschen eens een geheim plachten te maken van onze lichamelijke, behagelijke en pijnlijke, gewaarwordingen , dan zou de geneeskunde, die wetenschap van den gezonden en zieken mensch, niet met vrucht beoefend kunnen worden. Evenmin zou de psychologie, die de grondslag van alle wetenschap is, tot vruchtbare uitkomsten kunnen leiden, indien de menschen niet alles wat er in hen omgaat mochten openbaren. Ook daarom moeten wij ons verblijden in de vrijheid van spreken en van de verbreiding der gedachten door de drukpers, zooals die in onzen leeftijd en met name in ons Vaderland wordt gehuldigd. Zonder die vrijheid zou de mensche-lijke ziel in al de voornaamste individueele gestalten, die zij door de ervaring van het leven en lessen van wetenschap vermag aantenemen, niet door de psychologen gekend kunnen worden. Welnu, luisteren wij naar hetgeen door sprekers en schrijvers in gehoorzalen, dagbladen, tijdschriften en boeken wordt publiek gemaakt, met het bepaalde doel om optevangen, wat er in dat alles doorstraalt van hun persoonlijk gevoelen omtrent zedelijkheid en plicht. Wien treft dan niet een algemeene weerzin in leugen, bedrog, onoprechtheid, oneerlijkheid, onedele bedoeling, ja, in alles wat
9
voor slecht geldt? Niemand is er of hij wil de waarheid aan 't licht brengen, elke wezenlijke deugd handhaven, het algemeene en het bijzondere belang van medemen-schen bevorderen, ijveren voor hetgeen hem voorkomt het meeste en het zekerste tot werkelijk duurzaam en vruchtbaar geluk bijtedragen. Heftig, ja, is dikwerf de onderlinge strijd op staatkundig, wetenschappelijk kerkelijk en maatschappelijk gebied; maar, zoo men ieder beoordeelt naar zijn eigen woorden, is dan niet eerlijke ijver voor het zedelijk goede in eigen bestaan en gedrag en in dat van medestanders en tegenstanders de algemeen geëischte en van weerszijden met ernst gehandhaafde krijgswet op liet veld van den algemeenen oorlog, dien de drukpers doet ontstaan en voedt? Uiteënloopend, ja, zijn de overtuigingen, waarvoor geijverd en des noods gestreden wordt. Er zijn onder onze medemenschen, die omtrent waarde en doel van het leven, of omtrent sommige instellingen en gewoonten, welke met zedelijke gevoelens ten nauwste samenhangen, denkbeelden uiten, aanmerkelijk verschillende van de denkbeelden der groote meerderheid. Zoo zijn er, die voor zich een godsdienstig gestemd gemoedsbestaan niet noodig achten, ja , het als verderfelijk aan medemenschen ontraden; en weer anderen, die wel in de waardeering van godsdienstig leven het zegel van goed geslaagde menschelijke ontwikkeling erkennen, maar dan van een godsdienstig leven, hetwelk naar een bepaalde dogmatiek, die uitsluitend Cl ode zal behagen, is ingericht. Er zijn er, die zich in gemoede overtuigd houden , dat een onbeteugeld of maar zwak beteugeld despotisme, hetwelk de individueele vrijheid doodt, en weer anderen,quot; dat communisme of socialisme een denkbeeld van staatsinrichting en samenleving uitdrukken, hetwelk inderdaad uit de ware natuur der menschelijke toestanden zal moeten worden afgeleid. Kan men even-
10
wel zeggen , dat iemand onder hetgeen hij als dwaling of vooroordeel zoekt uitteroeiien ook rangschikt de waardeering van het zedelijk goede en de overtuiging, dat de behartiging daarvan onze onvoorwaardelijke plicht is?
Ik weet wel wat een pessimistische levensbeschouwing daartegen aanvoert en ik wil het niet buiten rekening laten. //Uw beroep,quot; zegt het pessimisme, ;/op de eigen woorden en de eigen houding van allen, die zich bij aangeboden gelegenheden verklaren omtrent het zedelijk karakter en doel van hun leven en streven, bewijst niets anders, dan dat persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zich even volgzaam met de uitdrukkingen voor het zedelijke als met die voor het onzedelijke leven laten verbinden en in de volzinnen rangschikken. Dat wederkeerige klagen, vooral over onzedelijkheid in de keus en het gebruik van de oorlogswapenen; die ijver, waarmede men voor het zedelijk goede als de gemeenschappelijke banier in de bres springt: het een zoo wel als het ander behoort tot de taktiek van den strijd. Men weet, dat het luisterend publiek, waaruit men zijn aanhangers moet winnen, evenzoo als de reeds volgzame schare door die taktiek gunstig gestemd blijft. Hoe, eerlijke ijver voor het zedelijk goede zou de regel wezen, en de uitzondering zou zijn de behendige bedekking van zelfzucht, eerzucht, wraakgierigheid, haat jegens medemenschen en heerschzucht met een begoo-chelenden sluijer! Geloove 't wie kan; maar de waarheid is, dat het zedelijk goede een van de gangbaarste munten is voor het van huichelarij doortrokken onderling verkeer, en dat het geenszins een onaantastbaar kapitaal vertegenwoordigt, van Avelks bescheiden maar vaste renten de meeste en de invloedrijkste menschen vóór alle dingen zouden zoeken te leven.quot; De eenige fout van deze pessimistische beschouwing is, dat zij te
11
haastig uit het menigvuldig voorkomende een gevolgtrekking maakt tot hetgeen algemeen zal zijn; en zoo houden wij dan rekening met hare tegenspraak indien wij zeggen, dat de waardeering van het zedelijk goede niet door zeer velen tot een dekmantel voor onzedelijke bedoeling zou gebruikt worden, indien men niet van de onderstelling uitging, dat allen eigenlijk het zedelijk goede onvoorwaardelijk voor het beste houden. quot;Wij mogen dus de overtuiging vasthouden, dat de menschcn, misschien zonder uitzondering, de waarde van het zedelijk goede erkennen en het streven naar een daaraan beantwoordend bestaan en gedrag als verbindende plicht beschouwen, al is het te gelijk hoogst waarschijnlijk, dat geenszins de meerderheid reeds verder zou gaan dan minder of meer geduldig de beschuldigingen van het geweten te verdragen, zonder seenigen ernstigen wil om de eischen van het zedelijke leven te behartigen.
Het feit van die algemeene erkenning van de waarde des zedelijken levens wint voor ons in belangrijkheid hoe meer wij er over nadenken. Het is een blijvende prikkel voor de beoefening van de Ethiek. Want het hangt samen met de eigenaardigheid van den indruk, dien goed en kwaad op ons maakt. In onze zedelijke oordeelen is welbehagen en mishagen ingemengd, waardoor wij, tusschen goede en slechte gezindheden en daden onderscheidende, niet in denzelfden zielstoestand verkeeren als waarin wij verkeeren terwijl wij onderscheiden tusschen andere onderling tegenovergestelde toestanden en gebeurtenissen, die met het zedelijke leven niet in de allernaaste betrekking staan. Bij de laatste onderscheidingen zijn wij of kunnen wij althans onpartijdig zijn met de onzijdigheid van enkel verstandelijk oordeel; bij de zedelijke onderscheiding is in ons oordeelen de uiting van het zedelijk gevoel ingemengd.
12
Ik stipte hier slechts aan wat ik later eenigszins breeder zal ontwikkelen. Thans was het mij maar alleen te doen om verlevendiging van de belangstelling in de wetenschap van het zedelijke leven. Verleent mij uwe gewaardeerde aandacht, terwijl ik eenige denkbeelden nit de Ethiek, natuurlijk schetsgewijze, ga behandelen.
Een eerste vraag, die antwoord vereischt, is of een wetenschap van het zedelijke leven mogelijk is, en in welken zin? In ieder bijzonder verschijnsel van de levenlooze en levende, of zeggen wij liever van de onbezielde en bezielde schepping, is het algemeene, dat eigen is aan de soort of klasse waartoe dat verschijnsel behoort, uitgedrukt op eigenaardige wijze. Ieder bijzonder verschijnsel is als 't ware een ineensmelting van individueels, van eigcndommelijks, met het algemeene van de soort. Datgene wat de bijzondere verschijnsels gemeenschappelijks hebben is in den vorm van algemeene begrippen het eenig mogelijke onderwerp van wetenschap. Het individueele of het concreete ligt buiten het bereik van wetenschap. Naarmate wij in de reeks van de soorten der dingen opklimmen van de lagere tot de hoogere komt het individueele in de bijzondere verschijnsels meer waarneembaar te voorschijn. Het duidelijkst in den mensch. Merkt zonder onderscheid ieder op, dat wij menschen met en in den algemeen men-schelijken vorm van gelaat ieder ons individueel aangezicht hebben, gevorderde ontwikkeling leert ons ook in het geestelijk leven van iederen mensch eene individueele physiognomic in en met de algemeene eigenschappen van menschelijk zieleleven onderscheiden. Doch nu is juist ieders zedelijk leven ten nauwste met zijn individualiteit verbonden. Aan dien samenhang
13
ontleent het de grootste bijdrage tot zijn waarde voor het individu zeiven. Niemand wii en behoeft geoordeeld te worden naar den maatstaf van het geweten van een ander. Nu hebben wij echter juist zoo even opgemerkt, dat het individueele in de mazen van het net eener wetenschappelijke behandeling niet kan opgevangen worden. Derhalve is het wel noodig, om allereerst te vragen: indien al, in welken zin is een wetenschap van het zedelijke leven mogelijk?
Ter beantwoording van die vraag merke men op, dat, als alle individueels, zoo ook het individueel zedelijke als 't ware zijn samenhoudend en beheerschend geraamte heeft in de grondtrekken en eigenschappen, die het met elk ander individueel zedelijks gemeen heeft, omdat die grondtrekken en eigenschappen behooren tot het menschelijk zedelijke leveu in het algemeen. Gelijk het individueele de levende werkelijkheid is van het alge-meene, zoo is het algemeene de waarheid en het levensbeginsel van het individueele. Welnu, die algemeene grondtrekken en eigenschappen maken het onderwerp uit van de wetenschap des zedelijken levens. En de aanwezigheid van werkelijk zedelijk leven hangt niet af van dezen of genen individueelen vorm, waarin dat leven zich voordoet, in verband met een historisch tijdvak, met deze of die hoogte van ontwikkeling, met een of ander temperament. Die aanwezigheid hangt geheel af van de aanwezigheid dier algemeene grondtrekken en eigenschappen in het individueele.
Onder dat algemeene hetwelk in en met de individualiteit te voorschijn treedt rekenen wij het navolgende. Sedert wij een zedelijk bewustzijn hebben, dat is: sedert wij weten welke gedachten, neigingen, gezindheden, woorden en daden goed zijn en welke kwaad zijn, hechten wij aan het onderscheid tusschen beide op eigenaardige wijze, op andere wijze, dan wij hechten aan het onder-
14
scheid tusschen schoon en niet schoon, tusschen smakelijk en onsmakelijk. Reeds een goedaardige knaap is anders te moede bij het nemen van een wansmakelijk geneesmiddel, waarvan hij weet, dat het nuttig is, als bij en na het zeggen van een leugen om best wil. En dat zedelijk bewustzijn is zedelijk zelfbewustzijn. Bij en nadat wij het kwade bedachten of deden nemen wij dat zelfverwijt, dien weerzin in ons zeiven, die verstooring van den innerlijken vrede waar, welke de veroordeeling van het geweten wordt genoemd, die innerlijke getuigenis, welke wij omtrent de gehalte en de trouw van onze persoonlijke plichtsbetrachting vernemen. Ons zedelijk bewustzijn heeft niet altijd volkomen denzelfden inhoud. Er is wat wij vroeger voor kwaad hielden en latei-niet meer, en wat wij later voor kwaad houden en vroeger nog niet. De inhoud van hetgeen voor ons als zedewet of zedeleer geldt kan voor een deel gewijzigd worden ten gevolge van onze toegenomen ontwikkeling. Wij kunnen ook in zienswijze omtrent den oorsprong van zedelijke voorschriften veranderen. Maar wat wij op ieder oogenblik voor zedelijk goed houden doet zich aan ons als een plicht voor, waartoe wij ons verbonden gevoelen. Wij hebben een onvoorwaardelijk en onuitroeibaar plichtbesef. Er kan, b.v. in ons leven een tijd geweest zijn dat wij den letterlijken zin van het bericht, dat God zelf de tien woorden tot Mozes gesproken heeft, voor de waarheid hielden; en daarna een tijd gekomen zijn, dat wij in die zedewet de uitkomst leerden zien van hetgeen Mozes, onder den invloed van zijn godsdienstig leven, door ondervinding en nadenken was gaan houden voor het zedelijk goede. Maar die veranderde zienswijze veranderde niets in de eigenaardige verzekerdheid, waarmede wij overtuigd bleven, dat het zedelijk goed en dus plicht is om vader en moeder te
15
eeren, geen valsch getuigenis afteleggen, onzen naasten hun goed niet te benijden.
Wat eigen ervaring ons kan leeren, dat leeren wij door de geschiedenis kennen als ook de ervaring van de voorgeslachten. Bestudeert de denkbeelden en leefwijze van nog wilde en barbaarsche en vooral van de minder en meer beschaafde volken, raadpleegt de zedeleeraars van alle tijden, gij vindt overal en altijd, dat de mensch bij zijn onderscheiden van goed en kwaad op eigenaardige wijze te moede is, dat hij de overtuiging van onvoorwaardelijke verplichting tot het goede in zich omdraagt, dat hij de beschuldigingen van het geweten wel kan zoeken te voorkomen, maar niet kan terugdringen zoodra er redenen om ze te doen ontstaan aanwezig zijn.
Het is nu de taak der wetenschap om die algemeene psychische levensverschijnsels voldoende te verklaren. Met die verklaring heeft zij dan tegelijk den voldoenden grond aangewezen waaruit het feit voorkomt, dat aan het zedelijk goed zijn en het zedelijk goed doen algemeen wordt toegekend een volstrekte waarde.
Het feit waarop het verklarend onderzoek van de wetenschap zich vooral moet richten is zoowel de eigenaardige belangstelling in het goede, de waardeering daarvan, die zich in ons oordeelen over goed en kwaad inmengt, als het gevoel van verplichting tot het goede, hetwelk zich in ons zedelijk zelfbewustzijn doet gelden. Men schrijft een en ander aan het zedelijk gevoel toe, en het is dus de vraag: wat is het zedelijk gevoel?
In de laatste twintig jaren zijn wij in de psychologie belangrijk vooruitgegaan. Ofschoon aan het denkbeeld niet meer hechtende, dat de ziel als een tabula rasa zou zijn, plaatste de vroegere empirische psychologie de
16
ziel toch min of meer tegenover de innerlijke zoowel als de uiterlijke ervaring als tegenover een arbeidsveld, dat zij zich, in min of meer overwegend passieven toestand, alleen met de actieviteit der opmerkzaamheid en van het scheiden en verbinden van het denkvermogen, had verworven. Op dat standpunt moest de vraag minder belangstelling wekken, of men uit het geheel van onze uiterlijke en vooral innerlijke ervaring ook gevolgtrekkingen zou kunnen en moeten maken tot het wezen van de ziel, het subject van waarneming en ervaring. Dat veld van de ervaring evenwel is sedert gebleken een product te zijn van een physischen en een psychi-schen factor, en wel zoo, dat de psychische factor den prikkel van den physischen factor wel volstrekt noodig heeft om zich te kunnen uiten, maar dan het meeste bijdraagt tot liet voorkomen, dat het veld der ervaring voor ons heeft. De physiologic der zintuigen heeft tot die uitkomst geleid. En deze is de toepassing van het begrip van wisselwerking of wederzijdsche werking, zooals vooral de nieuwere natuurwetenschap dat heeft leeren vormen. Het geloof aan een dusgenaamde van het een op het ander overspringende oorzaak, zoo dat het eene ding als 't ware een actie uit zich zou laten overgaan in een ander volkomen passief ding, is in de natuurwetenschap reeds lang opgegeven. En reeds Schleiermacher heeft gezegd: Alle Seyn ist Wechselwir-kung. Er is altijd wederzijdsche pastie en actie; ieder ding uit zijn leven, zijn kracht, alleen omdat het tot de uiting daarvan wordt geprikkeld, en die prikkeling is voor alles altijd aanwezig, omdat er niets in het heelal is dat buiten levende betrekking tot andere dingen bestaat. Maar ieder ding nu, dat tot uiting van zijn wezen wordt geprikkeld, uit zich niet alleen in wettelijke overeenstemming met die bepaalde prikkeling, maar ook in overeenstemming met de geaardheid van
17
zijn eigen natuur, zoodat de chemie in iedere verbinding van elementen de sporen zoekt te vinden van de eigenaardige natuur van elk element. Op grond van deze wet der wisselwerking, die ik hier natuurlijk niet breedvoerig kan ontvouwen en staven, komt de physiologic er toe om, niettegensaande hare leer der physio]ogische eenheid van lichaam en ziel, in verschijnsels als het zien van licht en kleur, en het hooren van geluid cn toon psychische verschijnsels te zien. 1)
Passen wij nu het aangevoerde op de verschijnsels van voelend, leven toe. Indien wij ergens op of in het lichaam pijn gevoelen, hoe verklaart men dan op bevredigende wijze dat zinnelijke gevoel? Zóó dat wij dan de verhouding gewaarworden van de verstoring der normale orde van de lichaamselementen op de als pijnlijk Avaargenomen plek met de eischen van ons normaal lichamelijk leven. En het is niet anders met het zedelijk gevoel. Zoolang wij nog geen onderscheid kennen van goed en kwaad, dus nog geen zedelijk bewustzijn bezitten, is er in dat gevoel nog niets bestemds, evenmin als in het zinnelijke smartgevoel van het kind, dat de pijnlijke gewaarwording nog niet weet te localiseeren. Of liever; het zedelijk gevoel is een levensuiting, waartoe eenige geringe reeds verworven ontwikkeling van het menschelijk wezen wordt vereischt opdat het kunne ontwaken. Maar is er zedelijk bewijstzijn aanwezig, dan smelt het zedelijk gevoel met het zedelijk oordeelen samen, en laat het zich vooral gelden in het geweten, dat gevolg van de bezieling van het zedelijk oordeelen met onze gansche persoonlijkheid door middel van het zelf-
Of, wil men liever een metaphysisclie formule: uitingen, die voortkomen uit de eigenaardige natuur van de levende wezenlieid ofdynamide, die, tijdens ons leven, in het organisme van dynamiden, dat wij het bezielde lichaam noemen, den rang van heerschende dynamide heeft, die, het organisme samenhoudende zou als het is, het subject is van het zinnelijk waarnemen en van alle psychische verschijnsels.
18
gevoel. In liet zedelijk gevoel nemen wij de verhouding waar die er is tusschen hetgeen wij op zedelijk gebied ondervinden, bedenken, begeeren en doen met de eischen van ons wezen. In de beschuldiging en de wroeging van het geweten klaagt als 't ware de ziel, dat zij is gedwongen tot ondervindingen, begeerten en handelingen, die in strijd zijn met haar wezen. Och, mocht ik niet worden misverstaan. Ik pleit niet voor aangeboren zedelijke oordeelen of begrippen. Ook het zedelijk leven is als alles wat er op aarde in ons en rondom ons is de langzaam en nioeielijk verworven vrucht van het historische leven van het menschelijk geslacht. Ook de zedelijkheid heeft hare geschiedenis. Evenmin pleit ik voor het zedelijk gevoel als voor een middel, hetwelk, even als het kenvermogen, kennis zou kunnen aanbrengen van toestand en toedracht der buiten ons aanwezige dingen. Het zedelijk gevoel is niets anders dan ons gewaarworden van de verhouding waarin ondervindingen, neigingen, begeerten en handelingen, die wij voor goed en die wij voor kwaad houden, tot de eischen staan van een met ons wezen overeenstemmend leven. Wij leeren door het zedelijk gevoel dit omtrent ons zeiven, dat wij wezens zijn wier bestemming het zedelijke leven is. Moeten wij als ontwijfelbaar stellen, dat elk levend wezen gedrongen moet worden door zijn eigen natuur om overeenkomstig die natuur zijn leven te uiten en zich te ontwikkelen, wij verstaan dan het verschijnsel van het onuitroeibare plichtgevoel, zoo wij het zedelijke leven voor 's menschen bestemming mogen houden.
Het zedelijke leven de bestemming van den mensch. Dan zal aan de eischen van dat leven alles, wat tot het menschelijke zoowel gemeenschappelijke als individueele
19
leven behoort, onderworpen moeten worden. Er zijn geen zedelijk onverschillige toestanden en levensuitingen. Elk oogenblik dat wij in de verschillende levenssferen, waarin wij ons bewegen, beleven: in huisgezin en familie, in het gezellige, bedrijvige, maatschappelijke, godsdienstige leven, kan en moet in overeenstemming met de eischen van het zedelijke leven worden doorleefd. Alles wat wij ondergaan en doen kan en moet het bezielde verlangen naar zelfbeheersching en persoonlijke ontwikkeling, naar wijsheid en liefde opwekken en werkzaam doen zijn.
In de stelling, dat het zedelijke leven 's menschen bestemming is, ligt nog meer opgesloten. Wij menschen zijn op de ontwikkeling van onze persoonlijkheid aangelegd, maar tegelijk zijn wij deelen van het groote geheel der dingen. Wij kunnen ons niet losmaken van de krachten en de wetten der natuur . Maar die krachten en wetten der natuur staan niet aan onze zedelijke bestemming in den weg, want zij kunnen en moeten dienstbaar worden gemaakt aan onze met de zedelijke beginsels bezielde individualiteit. Wij willen niet hooren van sommige natuurlijke aan veelzijdige zedelijke ontwikkeling vijandige machten. Zwaar en hachelijk moge de strijd kunnen wezen tegen de gesteldheid der lichamelijke bewerktuiging, tegen ongunstige bloedmenging, temperament en prikkelbaar zenuwleven, maar de zegepralen van wie den plicht der zelfbeheersching behartigden en met vollen ernst naar wijsheid en liefde streefden zijn in alle tijden en overal te talrijk, en te duidelijk zijn zij met de echte humaniteit in overeenstemming bevonden, dan dat wij eene verheffende onderworpenheid van het vleesch onder den geest niet zouden erkennen als de wet van een natuur, wier schoonste voortbrengsel de tot zedelijkheid bestemde mensch is.
En de natuurlijke wereldorde staaft niet alleen, door hare bedwingbaarheid en volgzaamheid onder de macht
9^
20
van den zeclelijken geest, die haar krachten en wetten verstaat en weet te leiden, onze bestemming tot het zedelijke leven , zij vertoonde zich als een zedelijke wereldorde van het oogenblik af, dat er menschen waren, die het konden zien, omdat de menschelijke zedelijke n natuur begonnen was zich te ontwikkelen.
Wanneer wij van de zedelijke wereldorde spreken dan bedoelen wij, allereerst, wat in de taal der godsdienst zoo stichtelijk en schoon wordt gezegd, dat dengenen die God lief hebben alle dingen medewerken ten goede. Wij kunnen niets in het leven ondergaan en ontmoeten, onze hand kan niets vinden om te doen, hetwelk ongeschikt zou zijn om ons nader te brengen tot het zedelijk geluk van vrije zelfbeheersching, van toenemende wijsheid, van dienende liefde. Voor den mensch met zedelijke energie, in wien het persoonlijk zelfbewustzijn en de toewijdende gemeenschapszin der humaniteit zijn saamgesmolteu in de eenheid der liefde, is er geen voorspoed met een vloek, geen geluk met vergif, voor hem geen verdriet zonder troost, geen strijd zonder zedelijke verheffing ook bij de nederlaag, geen teleurstelling zonder veredelde hoop, geen kruis zonder rozen.
Sprekende van de zedelijke wereldorde bedoelen wij, vervolgens, dat er in den toestand en de toedracht van de menschelijke instellingen en aangelegenheden een objectieve rechtvaardiging is van de overtuiging, waartoe het onuitroeibare plichtbesef, het onomkoopbare geweten en de persoonlijke vrucht van het zedelijke leven ons dwingen, dat wij wezens met een zedelijke, door vrije zelfbepaling te verwerkelijken, bestemming zijn.
Uit de natuurlijke wereldorde, waarin het menschehjk geslacht, als deelen van dat geheel, ontstond, en op wier bodem de leden van de bevoorrechtte menschen-rassen zich ontwikkelden door de wisselwerking van aangeboren aanleg en krachten met de indrukken en
21
ervaringen van de samenleving, zijn dc reeds genoemde levenssferen voortgekomen. En te allen tijde leerde de ervaring , dat deze levenssferen alleen door de beginsels en de vrije zelfbepaling van zich ontwikkelende individueele zedelijke levens tot het deugdelijk bestand, waartoe zij bestemd zijn, kunnen komen. Onafhankelijk van aanhoudende behartiging der eischen van plicht en deugd slaagt misschien wel een poging tot een schoone maatschappelijke loopbaan, maar de poging tot een loopbaan, waarop de waarde van den voorspoed nu ook in het persoonlijk gevoel van levensgeluk wordt genoten, slaagt niet zonder ernstig gewild humaan en zedelijk leven. Met onverbiddelijke zekerheid Avordt het huwelijksleven een ramp, vervreemden ouders en zonen en dochters, vervreemden broeders en zusters in den geest huns gemoeds van elkander, wordt het gezellige leven zouteloos en verleidend, kwijnt het maatschappelijk leven in zijn verschillende uitingen, wanneer de eischen van het zedelijke leven niet vóór alles gelden, en in de honderdvoudige vormen en wijzen van het individueel gekleurde zedelijk vrije leven worden uitgedrukt. Het is de werking van de wetten der zedelijke wereldorde, wetten even onveranderlijk als de wetten der natuurlijke wereldorde, dat de zonde altijd door haar straf wordt achtervolgd. Ieder, die wat meer van de wereld en het leven heeft gezien, dan de gevels van de huizen, dan den openbaren arbeid van zijn mede-menschen, dan de zich ontspannende menigte, dan de beschaafde gezelligheid, dan de zichtbare vertegenwoordiging van rijkdom en weelde, hij vindt die ontroerende gestrengheid van de zedelijke wereldorde, waardoor onze waardeering van het zedelijke leven en zijn kenschets quot; als de bestemming van het menschelijk wezen gerechtvaardigd wordt. Men dringe door menschenkennis en levenservaring maar wat dieper door in het innerlijke
leven der meuschen, ach, wij vinden onbeschrijfelijk veel leed, dat in de aardsche huishouding waartoe wij behooren zijn natuurlijken oorsprong heeft. Maar het grooter deel van menschelijken jammer en lijden heeft dien oorsprong niet. Het verreweg grootste deel van menschelijk lijden en verdriet is lijden en verdriet, dat men zichzelven en elkander aandoet door zijn niet onwillekeurig en dus onzedelijk onverstand en door zijn zonden. Hoeveel verschilt het of alles wat men droevigs vindt; kommer en smarten, leed en moeiten, ongelukkige huwelijken, verscheurde familiebanden, ineengestorte tempels van welvaart en vrede, mislukte levens: dat alles zou er niet wezen, zoo men vóór jaren hier en ginds en overal in de harten had kunnen ingieten het bezielde en werkzame verlangen naar zelfbeheersching, naar persoonlijke ontwikkeling, naar wijsheid en liefde!
Wij hebben nog maar op een van de wetten van het zedelijke leven de aandacht gevestigd. Wij zagen, dat het samenleven en samenwerken van menschen in de verschillende levenssferen, waarin het leven ons plaatsen kan, niet naar eisch kan slagen, tenzij zedelijke grondbeginsels en neigingen de individuen onderling verbinden en besturen. De werkelijkheid der zedelijke wereldorde komt het duidelijkst voor allen zonder onderscheid aan den dag door de ontbindende en verderfelijke gevolgen, die uit gemis van het standvastig streven der individuen naar zelfbeheersching, persoonlijke ontwikkeling, wijsheid en liefde voortvloeien. Maar niet minder heerscht ook die andere wet der zedelijke wereldorde, door welke het zedelijke leven noodwendig heilzame vruchten kweekt. Zóó heilzaam zijn die vruchten , dat men uit de gebleken en steeds blijkende nuttigheid van het zedelijke leven de gevolgtrekking
23
heeft kunnen maken, dat al de ethisch levensverschijnsels voldoende verklaard zullen worden, indien men aanneemt dat beginsel en doel van het zedelijke leven in de bevordering van het meest mogelijke nut voor de samenleving moet gezocht worden. Met de aanbeveling en rechtvaardiging van dat beginsel der nuttigheid heeft men een verklaring van het zedelijke leven en zijn algemeene waardeering pogen te geven, zonder dat men de toevlucht behoefde te nemen tot metaphysische stellingen, aan de mogelijkheid van wier overtuigende kracht men in 't algemeen wanhoopte. Daarentegen verdedigen wij de stelling, dat de toepassing van de algemeene wet, dat alles in oorzakelijken samenhang en wel volgens de algemeene wet der wisselwerking leeft, op de verschijnsels van het zieleleven, die in physiologische eenheid met het lichamelijke leven plaats grijpen, onweerstaanbaar drijft tot de metaphysische verklaring, dat het zedelijke leven daarom zijn moet, en men, bij gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid aan zijn eischen, zóó te moede is als men is, omdat de bestemming van het menschelijke wezen gelegen is in dat zedelijke leven.
Het behoeft niet gezegd te worden, dat zeer vele van de ethische levensverschijnsels uit het standpunt van het Utilitarianisme bevredigend kunnen verklaard worden. Want de heilzame vruchten, die de wet der zedelijke wereldorde op het zedelijke leven doet volgen, zijn in zeer veel gevallen in het oog loopend, en ten laatste in alle gevallen nuttig. Wij nemen daarom het goed geslaagde deel van het Utilitarianisme met dankbaarheid in ons stelsel op. Maar wij achten dat beginsel zelf en sommige van de daardoor beheerschte verklaringen onvoldoende. Om iets te noemen, hoe zal het Utilitarianisme het feit verklaren, dat zeer veel menschen, die onder den invloed van eerzucht en heerschzucht in
24
een belangrijken werkkring hoogst nuttig werkzaam zijn, die ook hun persoonlijk welbehagen in een lichtzinnig leven laten beteugelen door het inzicht, hoe dat leven hun zeiven hoogst schadelijk is, nogtans niet alleen de waarde van het zedelijke leven in theorie erkennen, maar in de oogenblikken dat zij niet, verdiept in hun arbeid, als buiten zich zelvcn zijn, ook lijden onder dat onbeschrijfelijke, in levenszatheid en malaise zich openbarende wee, hetwelk uit de voortdurende, bewuste of meestal onbewuste, beleediging van zedelijk gevoel en plichtbesef in andere levenssferen dan die van het beroep ontstaat? Nu dan, de heilzame vrucht van het zedelijke leven. Zij werd te allien tijde geplukt. Allereerst en allermeest door de harde lessen der ondervinding leerde het bevoorrechtte deel van het menschelijk geslacht al spoedig eene en andere van de eischen kennen, van wier opvolging de bevredigende en heilzame inrichting van de verschillende levenssferen afhangt. Dat inzicht in de wetten der zedelijke wereldorde gaf de geboorte aan zedelijke voorschriften en maximes. Zoo ontstonden, als uitkomsten van de ontwikkeling van het zedelijke leven en van het inzicht in zijn eischen, zedewetten en stelsels van Ethiek, de wettelijke regeling van burgerlijke rechtsbetrekkingen en staatswetten. En in die historische ontwikkeling van het zedelijk bewustzijn der menschheid ontmoeten wij eindelijk de christelijke zede-leer, in wier beginsel van de liefde in den geest van Jezus het laatste woord op het gebied van de ethische levensbeginsels gezegd is.
Doch is het wel reeds de vrucht van het zedelijke leven, waarop wij onze opmerkzaamheid daar gericht hebben? Zijn het niet veeleer nog slechts voorbereidingen tot de genieting van die vrucht, verwezenlijking van voorwaarden, wrelkc voor de genieting van die vrucht volstrekt noodzakelijk zijn, indien men weet hoe het
25
gelukkige huwelijksleven en familieleven moet beschreven worden, hoe men kinderen moet opvoeden, hoe elke maatschappelijke levenssfeer voor waarlijk zedelijk leven moet ingericht zijn?
Goede ethische denkbeelden, en levenssferen, die zooveel mogelijk in overeenstemming met die denkbeelden zijn tot stand gebracht, zij doen de vrucht van het zedelijke leven nog niet genieten eenvoudig daardoor, dat zij er zijn. Die vrucht wordt eigenlijk eerst genoten in den vorm van het persoonlijk geluk, dat men in de zedelijke levenssferen, naar de mate van het gehalte en de ontwikkeling van het daarin verwezenlijkte zedelijke leven , individueel en gemeenschappelijk geniet.
Noemt men een gerust geweten, veerkracht des werk-zamenlevens, innerlijken vrede en waar levensgenot, zoo men wil niet het loon, maar het natuurlijk gevolg van het zedelijke leven, men noemt gevoelstoestanden, toestanden die in levenslust, in het genot van het persoonlijk geluk, de gunstige verhouding aanduiden, waarin het zedelijke leven tot de innigste behoeften staat van het tot zedelijkheid bestemde menschelijke wezen. Welk geluk men wil, dus ook het geluk van het zedelijke leven, bestaat niet, ten zij het in een individueel zielelcven worde genoten, en de eenige plaats in het zieleleven, waar geluk zijn existentie kan hebben, is het gemoed van een wezen, dat, als voor zich bestaand : als voelend wezen, zijn geaardheid en de verhouding van zijn levenstoestanden tot die geaardheid beleven kan.
Wij komen hier in aanraking met het Eudaemonisme, dat andere stelsel, hetwelk even als het Utilitarianisme een verklaring van de ethische levensverschijsels buiten de metaphysica om zoekt te geven. Evenmin als men op het Utilitarianisme zou gekomen zijn, indien het zedelijke, zoowel individueele als gemeenschapplijke, leven niet nuttig bleek te zijn, zou men dat leven met den
26
trek naar het geluk van bevredigend zelfgevoel in verband hebben gebracht, zoo de ethische levensverschijnsels aanwezig waren zonder het begeleidend gevoel van lust en onlust, van welbehagen en mishagen. Gewoonlijk verstaat men echter onder Eudaemonisme het aannemen van zelfzuchtig zinnelijk welbehagen als grondslag en doel van 't zedelijke leven. Maar ziet men niét voorbij, dat de toestanden, waarmede het gevoel van welbehagen verbonden is en waarop dus de wil gericht wordt, de toestanden zijn die aan de oogenblikkelijk aanwezige behoeften voor een bevredigend leven, derhalve aan den aard en de mate van de actueele persoonlijke ontwikkeling beantwoorden ? Op de eerste trappen van menschelijke ontwikkeling brengt de zede-wet het onvoorwaardelijk gebod, hetwelk moet gehoorzaamd worden in strijd met den persoonlijken nog geheel zinnelijk zelfzuchtigen lust, en onafhankelijk van elke andere beweegreden dan de beweegreden van den onverbiddelijken plicht. Dan stemmen plicht en neiging nog niet overeen, en wordt gevoel van welbehagen alleen door zelfzucht en zinnelijkheid gekweekt. Maar stijgt de ontwikkeling hooger, dan wordt de verhouding tusschen roeping en omstandigheden van het werkzame leven en de eischen voor het bevredigend persoonlijke leven waargenomen in een gevoel van edeler welbehagen, waarin het mishagen in louter zinnelijk zelfzuchtig lustgevoel ligt opgesloten. Zoo nemen wij de waarheid van het Eudaemonisme in ons stelsel op, wanneer wij erkennen, dat het zedelijke leven, hetwelk uit persoonlijk gekoesterde overtuiging met vrije zelfbepaling wordt geleid, onmogelijk kan aanwezig zijn zonder dat men de waarde van het zedelijke leven geniet in gevoel van persoonlijk geluk. Het is niet mogelijk om de begeleiding van het zedelijke leven met persoonlijk gevoel van lust en geluk tegentegaan, want bevredigend zelf-
27
gevoel is de noodzakelijke vorm, waarin een levend wezen gewaar wordt, dat het in overeenstemming met zijn aard en bestemming leeft. Bij werkelijke zedelijke ontwikkeling smelten plichtbesef en persooulijke neiging samen tot de eenheid van het met welbehagen gekoesterde leven der liefde. Ja, behoort het niet tot het wezen der liefde, dat syj is een blijdschap der ziel, een levensuiting, waarmede onafscheidelijk verbonden is het genot van het geluk, hetwelk ieder wezen smaakt, dat leeft overeenkomstig zijn geaardheid. Doch nu houden wij daarom het gevoel en genot van persoonlijk geluk geenszins voor het doel van het zedelijke leven. Het genot van het geluk der zedelijke levensuitingen is niet het doel maar het onvermijdelijke gevolg van dat leven. Het doel van het zedelijke leven is de ontwikkeling van onzen aanleg als wezens, die door een leven als dienende leden van het geheel waartoe zij behooren een eigen zedelijke bestemming hebben te verwezenlijken. Wij ontkennen geenszins, dat de macht van zelfzucht en zinnelijkheid aan de ontwikkeling van ons zedelijk leven al te dikwerf het karakter geeft eener telkens weer stilstaande, niet dan ten koste van strijd en moeite nauwelijks merkbaar voortschrijdende ontwikkeling. Maar het telkens weer voelbare gemis van begeleidend lustgevoel bij het zedelijk streven, wanneer de zedelijke grondstellingen zich als een opgelegden dwang laten gevoelen, bewijst niets anders dan dat het genot van de vrucht des zedelijken levens door ons, als nog maar eerstbeginnenden, niet onverpoosd wordt gesmaakt.
Niet onverpoosd en niet ten volle. Want niet alleen is er standvastige evenredigheid tusschen de deugdelijkheid onzer zedelijke ontwikkeling en de mate van den vrede en de vreugde des gemoeds, dien wij genieten, maar wij hangen ook voor het volle genot van de vrucht des zedelijken levens van de mate der ontwikkeling van
28
de levenssferen af waarin wij leven en werken. Leven in gemeenschap met medemenschen is de voorwaarde voor het ontstaan van zedelijk leven, en met den aard dier gemeenschap hangt ook onze voorspoed in persoonlijke ontwikkeling en ons geluk samen. Want verleidelijk blijven wij, en de aanmoediging van tegemoetkomende liefde behoevende. En door de liefde lijden wij mede onder den jammer en de smarten, die medemenschen oogsten uit onzedelijk of nog niet ernstig zedelijk leven. Met persoonlijke gelukzaligheid in den zin van heiligheid, die gepaard is met het ongestoord vreugdevolle genot van de waarde der heiligheid, is het als met die bloemen in den hof, welke eerst dan prijken in vollen bloei als alle andere bloemen ook volwassen zijn.
Ik ben genaderd, M. M. H. H. tot de grenzen die ik mij afbakende. Slechts over enkele grondgedachten uit de wetenschap van het zedelijke leven wenschte ik mijn gevoelen voortedragen. Er zou een opzettelijke verhandeling noodig zijn, indien wij aan de metaphy-sische stelling, dat het zedelijke leven de bestemming van 's menschen wezen is, en aan de empirische bevestiging van die stelling, welke door de zedelijke wereldorde wordt gegeven, andere metaphysische vragen wilden vastknoopen. Want gij ziet met mij in, dat het wetenschappelijk onderzoek daarbij niet kan blijven staan, maar verder voortgaande moet komen tot de vraag naar den oorsprong van die zedelijke bestemming en van die wereldorde en zóó tot een zedelijk-godsdienstige wereldbeschouwing. De theorie van het zedelijke leven leidt tot de metaphysische onderstellingen van het godsdienstig gemoedsbestaan, en de praktijk van het zedelijke leven vindt in het godsdienstig gemoedsbestaan
29
richtsnoer en drijfveer, omdat zedelijkheid en godsdienst ten nauwste met elkander zijn verbonden.
De behandeling dier metaphysische vragen, welke zich door het ontledend onderzoek naar den grond dei-ethische levensverschijnsels aan ons opdringen, is niet, althans niet aanvankelijk, een onmisbaar deel van de wetenschap des zedelijken levens. De physica kan bij de voor goed gestaafde hypothese van atomen, als de laatste voor haar onderzoek bereikbare bestanddeelen van de physische verschijnsels, blijven staan, en voor haar doel het verdere onafwijsbare onderzoek naar de mogelijke natuur dier atomen aan de natuurphilosophie overlaten. Eveneens kan de wetenschap van het zedelijke leven, die voornamelijk in psychologisch onderzoek en ethische geschiedbeschouwing bestaat, haar onderzoek, althans aanvankelijk, bij de grens van het gebied der metaphysica doen eindigen. Vooral voor onzen tijd is dergelijke afbakening van de grenzen der Ethiek aante-raden. Te midden van den strijd der philosophische scholen, waarin wij leven, biedt de wetenschap van het zedelijke leven uit haar aard een veld aan, waarop wie nog geenszins eenstemmig zijn omtrent het recht en de waarde der uitkomsten van bespiegelende wijsbegeerte elkander kunnen ontmoeten. Dat veld is ruim genoeg, sedert voor goed als waarheid mag gelden, dat het menschelijk leven in zijn geheel en in al zijn bijzondere uitingen en toestanden een zedelijk leven moet zijn. Het zedelijke leven hangt met het echt humane leven ten nauwste samen. Misschien onderscheidt men zoo het beste, dat beide eigenlijk één zijn, maar dat, wanneer de waardeering en behartiging van hetgeen alle menschen als aanleg en bestemming, als rechten en plichten, met elkander gemeen hebben op den voorgrond moet treden, het humane leven wordt geleid, en het zedelijke leven, wanneer 't er vooral aankomt om
30
het algemeen menschelijke uittedrukken met de eigenaardige stempels van schoone door het persoonlijke ethische leven geheiligde individualiteit.
In onzen tijd is aan de wetenschap van het zedelijke leven een toenemende belangstelling verzekerd, omdat zij door den geest van onzen tijd zoo hoogst belangrijk karakter ontvangt. De stemmen, die wel eens in de kerk werden vernomen, dat goede werken niet eens noodig, ja, schadelijk zijn voor 's menschen wezenlijk geluk, worden niet meer gehoord. Iedere kerkelijke dogmatiek zoekt zich tegenwoordig te rechtvaardigen mede door een bewijs, dat zij het zedelijke leven wil en ook kan doen ontstaan. Evenmin vindt de stelling, dat goede werken alleen deze zijn, die uit een oprechte orthodoxe belijdenis voortvloeien, en derhalve alle deugd van niet in kerkdijken zin wedergeborenen eigenlijk blinkende ondeugd zou zijn, nog ernstige verdediging van wetenschappelijk bevoegden. En wie trouwe leerlingen van de 18de en de 19de eeuw zijn geworden hebben wel niet allen het godsdienstig gestemd gemoedsleven gevonden, hetwelk de kern en het wezen van het oud-kerkelijk geloof: de bezielende ootmoedigheid, den zedelijken ernst en de toewijding der liefde, bezit, zonder de oud-kerkelijke metaphysica en geschiedbeschouwing. Maar wie dat christelijke gemoedsleven, hetwelk alleen op het gezag van den aanleg onzer natuur wil steunen, vonden en wie het niet vonden, zij ontmoeten elkander in de werkzame en vruchtbare hoogschatting van het zedelijke leven. De wetenschap van dat leven worde maar op de ware grondslagen gevestigd en stelle tot in bijzonderheden de wijze in het licht, waarop de tweelingzusters humaniteit en zedelijkheid ontwikkeld en ingericht willen hebben het persoonlijke leven der individuen, voor zich en als vrije dienende leden, in het huiselijke, het ge-
31
1,1 1
gezellige, het kerkelijke en liet maatschappelijke leven, opdat deze levenssferen in haar samenhang met de wetten der zedelijke wereldorde het waarmerk van hare deugdelijkheid ontvangen. Dan moet het meer en meer openbaar worden, dat er standvastige voorwaarden zijn, waarvan de goede uitkomst der hoogst moeielijke onderneming afhangt, om het menschelijk gemoed tot een akker te vormen, waarop de deugden van zelfbeheer-sclnng, van rustelooze persoonlijke ontwikkeling, van wijsheid en van liefde kunnen bloeien. Naar onze overtuiging zijn die voorwaarden eerst dan volledig aanwezig, wanneer de ootmoedigheid der ernstige zelfkennis en de veerkracht van de bewustheid der afhankelijkheid van God, wanneer de wilskracht en de beminnelijke teederheden van de godsdienst het gemoedsleven gaan bezielen.
Behoef ik de aanbeveling van de schoone en weldadige studie der wetenschap van het zedelijke leven nog te herhalen? Zij is de grondslag van de wetenschap van het recht in haar ganschen omvang. Men kan van alle wetten, die bepalen hetgeen recht is voor de verschillende levensbetrekkingen waarin menschen met elkander kunnen geplaatst zijn, den samenhang met de Ethiek aanwijzen. Zonder de Ethiek, die een van de gewichtigste onderdeden der Anthropologic is, kan de Psychiatrie niet worden beoefend en toegepast. En wie is er die niet weet, dat de medici, die het meeste vertrouwen verdienden en genoten, te allen tijde met hun persoonlijke 'zedelijke ontwikkeling hebben uitgemunt door liefdevolle menschelkennis ? Hoe zou de geschiedkunde zonder grondige bekendheid met onze wetenschap kunnen bestaan, nu de geschiedenis niet beter kan worden gekenschetst, dan als het tafreel van de zich ontwikkelende werkelijkheid des zedelijken levens. En van de geschiedkunde is de Philologie dat onder-
32
deel, hetwelk den historische gang van raenschelijk leven en streven leert kennen op elk gebied, voor zooveel de sporen van dien gang in taal en letterkunde aanschouwelijk zijn.
Zoo is de studie van de Ethiek van zelve de oorzaak waardoor de theologische studie die veelzijdigheid en diepte van wetenschappelijke ontwikkeling kan aanbrengen, welke men verwerft, indien men de grondslagen en beginsels, waarmede al de verschillende uitingen van het maatschappelijke leven en streven samenhangen, leerde kennen en waardeeren. En op de beteekenis van onze wetenschap voor de theologie zelve behoef ik zelfs niet met één woord te wijzen.
Ja, een even weldadige als schoone studie heb ik u aangeraden. Zij kan niet werkelijk goed worden beoefend zonder dat men zelf het veelzijdige zedelijke leven gaat beminnen en zoeken. Wie zich daar met ernst en aanwassende liefde verdiepen in de zedelijke idealen voor elke levenssfeer, en grondig leeren begrijpen welke de voorwaarden zijn in ons gemoedsleven, van wier vervulling het vooruitgaan in de richting van die idealen afhangt, zij gaan onder de meest bevoorrechtten der menschen behooren. Want welke ook de werkkring moge zijn, waarin zij optreden; terwijl zij de wezenlijke kwalen leeren onderscheiden, waaronder het menschelijk geslacht in allerlei opzicht nog zoo onuitsprekelijk veel lijdt, kennen zij ook het ware geneesmiddel, en wenden dat aan, voortgedreven door de liefde, bij eiken mede-mensch dien zij kunnen bereiken. En bij en door die toewijding van het zedelijke leven worden ook zij zeiven langzaam maar zeker wezenlijk goede menschen, genietende het geluk der voortgaande ontwikkeling van individueele zedelijke schoonheid.
/*r/27
Bij P. lÖORDHOFF, te Grooiogen, is mede versctieoeoi
DER
DOOR
Hoogleeiaar te Groningen.
Prijs ƒ 0.60.
IDE
IN DE
ENCYCLOPEDIE DER WETENSCHAPPEN.
DOOR
Di'. D. CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE,
Hoogleeraar te Groningen.
Met aantoekeningen. Prijs ƒ 0.90.
DE GEBONDENHEID EN DE VRIJHEID
DER
DOOR
Dr. D. CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE,
Iloogleeraar te Groningen.
Prijs ƒ 0.60.