-ocr page 1-
-ocr page 2-

r

'

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

DE NAVOLGING

VAN HEI

HART VANquot; JESUS.

-ocr page 6-

-r

I

-ocr page 7-

DE NAVOLGING

n

fêö

ij

VAN H£T

H. HART VAN JESUS

IN

VIER BOEKEN,

DOOK

P. J. ARNOLD, s. 3.

Uit het Latijn in het Hollandsch overgeliragt door

F, W. TSCIIIERSCHO,

e. K. pe. Bib::.:

MINDERB^OEO

Tweede verbeterde druk, ^ EER

G. MOSMANS, GROOTE' MAKKT IE 'S BOSCH,

DEPÓT VAN HEI HUIS GOEMAKE IE BRUSSEL,

1873.

-ocr page 8-

IMPEIMATÜR:

J. H. W E N S I N G,

]

T

, S3 Augusti 18Ö9. Eiiüfl. Paor. Libr. Cens.

Snelpersdruk van P. J. van Spijk. — Zvvollk.

-ocr page 9-

VOORWOORD VAN DEN VERTALER

Alle groote devotiën, welke door Gods geest in de Kerk worden opgewekt, soliijnen bestemd, een genezenden Invloed uit te oefenen op dat tijdperk, waarin ze als door een geheimzinnige kracht meer worden verspreid en beoefenaars en leden winnen. Die bewering geldt voorzeker van de godsvrucht tot het H. Hart van Jesus. Een ieder, die de geschiedenis dier Broederschap met ernst doorloopt 1), zal zich met ons overtuigen, dat het de wensch des Heeren schijnt te zijn, juist in onze dagen, aan de vereering van het H. Hart meerder uitbreiding en invloed te zien gegeven om daardoor de

1) Twee werkjes mogen daartoe vooral worden aanbevolen: -De gelukzalige Margaretha Maria Alacoque door M. L. Guérinquot; en „De devotie tot het H, Hart van Jesus, door J. B, Dalgairns.quot;

-ocr page 10-

VOORWOOED.

afgedwaalden, hetzij regtstreeks hetzij door de voorbede van anderen, wederom op den regten weg terug te voeren. En wie een blik om zich werptj de geschiedenis onzer dagen en op de verwarring boosheid der geesten, hij zal, het kan niet anders, beseffen, dat aan onzen goddelijken Verlosser thans vooral niets zoo welkom kan wezen, dan de vurige vereering zijns Harten. Voorwaar, nooit werd dat goddelijk Hart, welks verhevenste liefdegloed, od bewoog in menschen-gedaante op aarde te ver-chijnen, den mensch te verlossen en zijn blijvende oonplaats bij hem op te slaan, zoo onteerd, zoo iskend. De wereld scheidt zich meer en meer in wee soorten van menschen, waarvan de eene alles oochent, alles hoont, wat de liefde van dat godde-ijk Hart sinds het begin der wereld tot op onze agen heeft gedaan om het hart des menschen voor ich te winnen terwijl de andere als een kleine kudde ich schaart om den minnelijken Weldoener der we-eld. Dubbel is de zoete pligt van deze laatste; — ankbaarheid namelijk, die zich vooral toont in avolging, en vergoeding voor de oneer, waarmede nderen Jesus overladen. Het verlangen om dit dub el streven te bevorderen bewoog den Eerw. Pater mold om zijn heerlijk werkje over de Navolging an Jesus' Hart te schrijven en in het licht te geven.

ij, om ons evenzeer van dien pligt te kwijten, agen er eene gelegenheid in zoo schoon, dat wij elf stout iets ondernamen, wat welligt aan meer

-ocr page 11-

VOOIWOOED.

bekwame handen beter ware toevertrouwd geweest.

Moge dit werkje onder Gods zegen, vele lezers, maar vooral vele beoefenaars vinden en tot navolgers van Jesus Hart vormen.

vn

-ocr page 12-

Beoordeelirg van den Hoog Herwaarden Pater

J. EOOTHAAN.

Generaal-Overste der Societeit van Jesus.

Genomen uit zijn brief aan den Schrijver.

»Aan den Eerw. Pater in Christtis P. C.

Ik heb in den tijd het handschrift over de Navolging van het H. Hart van Jesus, door JEerw. vervaardigd en dat het jaartal 1846 Iraagt, ontvangen. Zoowel de inhoud van dat irerk als de ijver van UWEenv. om die zoo eilzame en aanbevelingswaardige godsvrucht-efening te bevorderen, heeft mijne hoogste goed-euring weg gedragen. Ik hoop, dat het werk m UWEenv. tot nut der Christen-geloovigen i druk worde gegeven.

Ik blijf van

UWEerwaarde de dienaar in Christus J. EOOTHAAN.quot;

-ocr page 13-

KERKELIJKE GOEDKEURINGEN.

1. «Ik heb het werkje, getiteld: »De Favol-ging van het H. Hart van Jesus,quot; gelezen. Dat werk bevalt mij zeer en schijnt mij bovenal geschikt om de liefde tot het H. Hart van Jesus in de harten der geloovigen te ontvlammen, overvloedige stof ter overweging aan te bieden zoowel als den weg der deugd en der hoogste volmaaktheid aan te wijzen. Ik oordeel geen beletsel voor den druk aanwezig en veel minder oordeel ik, dat het iets behelst, wat strijdig zou zijn met het geloof of de goede zeden. (Prim. Cens. Prof. Theol. mor.)quot;

2. »Ik heb het werk, tot opschrift voerend: »Vier boeken over de Navolging van het H. Hart van Jesus,quot; gelezen. Vooreerst: de stof des schrijvers bevalt mij dewijl zij den lezer en hem, die overweegt, veelvuldige vruchten kan ople-

-ocr page 14-

X KEBKELIJKE GOEDKEÜEINGEN.

veren. Vervolgens is de wijze, waarop de schrijver zijne stof behandeld heeft, volmaakt te noemen. Eindelijk draagt zijn stijl die natuurlijke eenvoudigheid, die inneemt. Ik zie dan ook niet in, wat men in dit werkje nog meer zou kunnen verlangen. Daarenboven heb ik er niets in gevonden, wat het geloof of de ware en regtzinnige zedeleer zou kunnen kwetsen. (Sec. Cens. Prof. Theol. dogm.)quot;

3. »Ik heb het boek, getiteld: »De Navolging van het H. Hart van Jesus,quot; gelezen en acht het zeer geschikt om het verlangen naar de volmaaktheid op te wekken en tevens den lezer een gids te zijn om met zekere schreden den weg der volmaaktheid te bewandelen. (Tert. Cens. D. D.)quot;

4. »Wij veroorloven den druk van het werkje, dat de zielen tot heiligheid voert. (Quart. Cens. Sup.)quot;

-ocr page 15-

VOORREDE.

1. De vereering van het Allerheiligst Hart van Jesus den Zoon van God, is eene bijzondere en de oudste van alle godsvrucht-oefeningen. Vóór dat de H. Sacramenten waren ingesteld, vóór dat eenige andere voorwerpen van godsvrucht bestonden, was het reeds de allerzaligste Maagd Maria, die het allerzoetste Hart van Jesus vereerde; was het reeds de H. Joseph, die dat Hart met zijue liefde omvatte; reeds de herders en de wijzen, Simeon en Anna, reeds de Apostelen en de leerlingen werden tot en door dat Hart getrokken; daaraan wijdden zij al hunne aandacht, al hunne liefde. Nadat echter Jesus alle menschen tot zich had geroepen om van Hem te leeren: »dat Hij zachtmoedig en nederig van harte is;quot; nadat Hij uit de schatkamer zijns Harten de beste gave, het Allerheiligst Sacrament des Altaars, had voorgebragt; nadat Hij eindelijk aan het kruis zijn Hart had willen doen openen en geopend had willen houden als een toevlugtsoord voor allen, is ook de vereering van zijn goddelijk Hart in vurigheid grootelijks geklommen. Reeds de Apostelen verspreidden die meer bijzondere godsvrucht over geheel de aarde. Vervolgens werd zij door de H. Kerkvaders op de teederste wijze beoefend en met den meesten godsdienstijver aanbevolen. Na hen waren de Heiligen van alle volgende eeuwen godvruchtige leerlingen yan het Hart van Jesus.

-ocr page 16-

VOOUUEDE.

Doch toen de volheid der tijden was aangebroken, waarin Hij had vastgesteld al de schatten zijns Harten uit te storten, deed zich de mildheid des Zaligmakers kennen; Hij zelf veropenbaarde zijnen wil, dat in het vervolg de godsvrucht tot zijn Allerheiligst Hart de meest bijzondere godsdienstige vereering zonde wezen; Hij verzekerde en beloofde overvloedig zijne genaden te willen uitstorten over allen, die zich aan deze meer bijzondere vereering zijns Harten zonden toewijden.

Het voorwerp dezer vereering is het Hart van Jesus zelf. Dewijl er echter in Jesus Christus twee naturen zijn, een goddelijke en eene menschelijke, en slechts één persoon, namelijk een goddelijk persoon, in Hem is, volgt het dat Jesus Hart, het Hart is van een goddelijk persoon, van het vleesch geworden Woord. En dewijl aan een goddelijk persoon de hoogste vereering moet worden bewezen, volgt het evenzeer, dat onze vereering jegens het Allerheiligst Hart van Jesus, dat van den goddelijken persoon noch verwijderd noch gescheiden kan worden, ook de hoogste moet wezen. Zoo luidt de katholieke waarheid, die de tegenovergestelde dwalingen te niet doet.

3. Het doel dezer vereering is hoofdzakelijk drievoudig. En wel vooreerst op allerlei wijzen aan Jesus wederliefde te betoenen voor zijne onmetelijke liefde, waarvan wij het zinnebeeld hebben in zijn Hart, dat zooveel en zoo grootsch voor ons heeft gedaan en geleden en waarin Hij ons het kostbaarste en allerbeminns-

XTI

-ocr page 17-

VOOBBEBE.

lijkste Sacrament des Altaars heeft geschonken. Vervolgens door het vnilr onzer godvruchtige toegenegenheid, voor zooverre ons doenlijk, Hem schadeloos te stellen voor alle beleedigin-gen, die zijn heiligst Hart, door Hem zelden tot den zetel van al zijne genegenheden gesteld, ooit werden en thans nog worden aangedaan. Ten derde eindelijk opdat wij navolgend, wat wij vereeren, de zelfde gehechtheden, de zelfde gevoelens in ons zouden overnemen, die zijn Hait gedurende zijn werkend en lijdend leven en nu nog gedurende zijn Sacramenteel en glorievol leven bezielen.

4. Uit de oudheid, uit het voorwerp en uit het veelvoudig doel dezer vereering blijkt, dat zij de beste, de vruchtbaarste de degelijkste en de troostvolste is. Maar dewijl het voordeel van den godsdienst is gelegen in de navolging van het-geen wij vereeren en alle overige doeleinden in de ware navolging zijn opgesloten en nagestreefd woiden, daarom dan, om die navolging te bevorderen en voor zoo ver het ons geoorloofd is, te regelen, bieden wij een ieder dit werkje aan.

5. Dit boek,_ waarin gij den beknopten inhoud der ascetische godgeleerdheid, zoowel de leer als de beoefening van het geestelijk en inwendig leven omvattend, wedervindt, zal u gedurende geheel het jaar overvloedige stof tot dagelijkscho meditatie opleveren. Indien gij het zoo elk jaar doorloopt, het meer aandachtig underzoekt, zult gij het in uwen geest en in ow hart diepere indrukken doen achterlaten.

XXII

-ocr page 18-

VOOBKEDE.

Gij kunt, indien gij wilt, van het begin zonder ie onderbreken, tot liet einde toe voortgaan of wel vooraan beginnend, den geregelden gang somtijds onderbreken, wanneer de een of andere noodzakelijkheid of bet een of ander nut u aanspoort een ander meer geschikt gedeelte te kiezen, of wanneer uwe godsvrucht u op de dagen, waarop gij tot het Allerheiligst Sacrament nadert, tot het laatste boek uitnoodigt.

6. Er worden u hier niet, zooals dat gewoonlijk geschiedt in boeken, die ons de stof voor overweging geven, algemeenheden en stellingen aangeboden, die op een ieder toepasselijk zijn, pi a ar wel bijzonderheden en raadgevingen over het kwaad, dat vermeden, over het goede, wat gedaan moet worden, die elk in het bijzonder raken en dat wel om zeer gewigtige redenen. Ten eerste, opdat niemand in het onzekere wan-dele, of in de lucht sla door alles, wat hij in het voorbijgaan ontmoet, zich ten doel of ter beoefe-ninquot; te kiezen, zonder evenwel iets te bereiken of iets uit te rigten. Vervolgens, opdat hij, door zich aanhoudend iets bepaalds voor oogen te stellen, ook de krachten en inspanningen zoowel aan zijne overweging en gebeden, als aan het onderzoek en de goede werken gewijd, daarheen rigte om strijdende te overwinnen en voortstre-vende iets meester te worden. Eindelijk, opdat hij al de ondeugden, die in zekeren zin de oorzaken en wortelen zijn van de overige gebreken, een voor een uitroeijende, des te gemakkelijker en met beter gevolg ze allen uitroeije, en de hoofddeugden, waarvan Jesus ona in de node-

XIV

-ocr page 19-

YOOBBEDE.

righeid en liefde zijns Harten bovenal een voorbeeld heeft gegeven, een voor een aanleerend en zich eigen makend, des te gereeder en zekerder de overige deugden verkrijge.

7. Wat de wijze der behandeling betreft, hoewel het maar al te waar is, dat het woord van Christus niet in verhevenheid van taal of geleerdheid moet worden verkondigd, dewijl het rijk Gods niet in het woord maar in de kracht is gelegen, meenden wij toch aan twee dingen vooral onze zorg te moeten schenken: en wel vooreerst, dat de stijl uan de behandelde stof steeds zon beantwoorden en ten andere, dat onze taal zoo gekuischt mogelijk zoude wezen.

8. Eindelijk moeten wij neg aanmerken, dat de strekking van dit boekje niet zoozeer is, openlijk gelezen te worden voor anderen dan wel, dat het gelezen worde door hem alleen, die er gebruik van wenscht te maken. De vorm toch en de redeneertrant zijn zoo ingerigt, dat gij, om er van te genieten, in zekere mate u alleen met Jesns, van mond tot mond, van hart tot hart moet onderhouden.

XV

-ocr page 20-

n

ii

-ocr page 21-

i:

i

' GIDS

TEN GELEIDE IN HET EERSTE BOEK.

1. Wie uit dit werk alle vrachten wil verzamelen, moet het doel van elk boek wel begrijpen ; de middelen ter bereiking van dat doel

ï Yoorgesteld, gepast aanwenden; en de moeije-lijkheden, die do bereiking van dat doel beletten, met vlijt trachten te overwinnen. Daarom willen wij, om u een veilig geleide aan te bieden, vóór elk boek over deze drie punten kort en duidelijk spreken.

2. Het doel van het eerste boek is het hart te zuiveren vooreerst van de vlekken der zonde,

■ vervolgens van de liefde voor de booze wereld on ten laatste van de ongeregelde genegenheid jegens zich zelven. Dit kan op drievoudige wijze verstaan en in even zoo vele graJen beoefend worden.

En wel ten eerste, door uwe ziel van alle doodzonden en in die mate van de liefde voor de wereld en van de ongeregelde gehechtheid aan uw zelven te ontdoen, dat gij aan God uwen Schepper en Zaligmaker in de daad boven alles

1

-ocr page 22-

O

de voorkeur geeft en dus /oor niets, wat het ook zij, zijne goddelijke majesteit door eene doodzonde zoudt willen beleedigen.

Ten tweede, door uw hart te zuiveren van alle vrijwillige dagelijksche zonden en in die mate te ontdoen van de liefde voor de wereld en van de ongeregelde liefde jegens u zeiven, dat gij niet vrijwillig eene dagelijksche zonde zoudt willen bedrijven, mogt gij daardoor ook al het geschapene verwerven of zelfs uw eigen leven kunnen redden.

Ten derde eindelijk, door u te zuiveren van die onvolmaaktheden, die door eene groote getrouwheid aan de goddelijke genade kunnen worden vermeden; en u in zulk eene stemming te brengen, dat gij de wereld verafschuwt en elke ongeregelde liefde voor u zeiven verfoeit.

Hieruit blijkt, dat allen, hetzij de eerst begin-nenden, hetzij die reeds eenigen voortgang hebben gemaakt, ja dat zelfs de volmaakten dit boek met veel nut gebruiken en immer op nieuw kunnen doorloopen. Immers de H. Bernardus zegt ons: «gelooft mij, wat wij overdacht heb-»ben, komt weer op nieuw voor den geest; «hetgeen ons ontsnapt was, vinden wij terug; «het uitgedoofde wordt weder ontstoken en wat »in ons slapende is geworden, wederom opge-»wekt. Het beteekent derhalve weinig, slechts «eenmaal gedacht te hebben, wij moeten dik-»wijls overdenken, ja altijd indien het mogelijk «ware, omdat wij, bijaldien wij ons zeiven het «niet ontveinzen, altijd iets zullen vinden, waar-«aan wij onze overweging moeten schenken.'

-ocr page 23-

De volmaakte zuivering des harten, ik verzoek u, hierop wel te letten, is eene zaak van het hoogste belang, waarvan al liet overige in het geestelijke leven afhangt. De voornaamste reden, waarom er zoo weinigen worden aangetroffen, die den weg der deugd gemakkelijk en aangenaam vinden; zoo weinigen, die gereede en standvastig blijven voortgaan; zoo weinigen, die tot de vereeniging met God geraken; zoo weinigen eindelijk, die ook reeds in dit leven de goederen genieten, welke God den zuiveren van harte heeft toegezegd; — de voornaamste reden is, omdat slechts weinigen hun binnenste volmaak-telijk zuiveren. Velen zijn er, die zich veel werks getroosten eu toch weinig vorderen; dikwerf moeten zij op nieuw beginnen; het zoete der deugd genieten zij zelden of ooit; zij dragen hun kruis, maar ondervinden daarvan dc zalving niet. En ofschoon zij ook al zalig kunnen worden, berooven zij evenwel voor geheel de eeuwigheid èn zich zeiven van dien hoogeren graad eener onmetelijke zaligheid, èn God van die groo-tere glorie, die zij gemakkelijk hadden kunnen verdienen, indien zij zich volmaaktelijk hadden gezuiverd. Daarom is er dan ook bijna niets, waarvoor de duivel zich meer moeite getroost, dan om die geheele zuivering des harten te beletten. Hij laat ons rastig genoeg de deugd beoefenen en zelfs naar de volmaaktheid streven, mits wij maar de zuiverheid des harten verwaarloozen. Immers hij weet wel, dat wij op die wijze in zelfbedrog vervallen en geen ware en degelijke deugden, veel minder de volmaaktheid ons

-ocr page 24-

4

ooit zullen eigen maken. Ook is het een gewoon bedrog, waarvoor de zielen, die nog niet goed gezuiverd zijn, zicli bovenal moeten wacbten, namelijk: van terstond na eene oppervlakkige reiniging dos harten, met Jesns in een inneilijk leven gemeenzaam te willen verkeeren, met Hem zich te willen verlustigen tusschen de bloemen der deugd, hare zoetste vruchten te genieten; of, wat nog gevaarlijker is, verlangen naar do innerlijke vereeniging met Jesus en naar het genot der zaligende zoetheden zijner liefde, terwijl men de volmaakte zuivering des harten verwaarloost. Daar zijn ook nog andere begoochelingen, waaraan de zielen, die een geestelijk leven beginnen te leiden, zijn bloot gesteld; zooals eene overdrevene beoefening der uitwendige versterving; inwendig een eenigermate stijfhoofdig streven om met zeker geweld de bevrijding van de eene of andere lastige zaak of de vervulling van de een of andere begeerte te verkrijgen; het toegeven aan angsten zoo zeer, dat de ziel neerslagtig wordt. Evenwel zijn deze, hoezeer ook gevaarlijk, toch niet zoo algemeen en niet zoo noodlottig als de begoocheling, waardoor iemand wordt medegesleept tot de verwaarloozing der inwendige zuivering.

3. Hierop moet dus al hun streven gerigt zijn. En daarom moet gij trachten: 1. Om, nadat gij uwe bestemming tot eene ware en altijd durende zaligheid wel in het oog hebt gsvat, al de boosheid en al het kwaad der zonde zoo volmaakt mogelijk te erkennen en al de misvorming, door de zonde in u veroorzaakt,

-ocr page 25-

op zekere wijze innerlijk te gevoelen; 2. Om het volmaaktst mogelijk besef te verkrijgen van de ijdelheid en bedorvenheid der wereld en van harte te bevroeden het allerellendigst lot van hen, die zich door de wereld voor alle eeuwigheid ongelukkig laten maken; 3. Om waarlijk u zeiven te kennen, hoedanig gij u door uwe zonden hebt gemaakt, hoe ellendig gij zijt uit u zeiven, en waarheen gij uit u zeiven streeft.

Om echter tot dit alles te geraken, is het niet genoeg dit boek maar ter loops te doorlezen, neen, gij moet hetgeen daarin gezegd wordt, met aandacht en ijver overwegen en met de daad beoefenen. Want alles, wat gij in dit boek vindt, is niet zoozeer uitlegging als wel aanwijzing ; en dit wel ten eerste, opdat gij zelf zoudet overdenken en zelf u do zaken zoudt trachten te ontwikkelen en op u toe te passen; vervolgens opdat gij zelf goede gevoelens in uw hart zoudet opwekken en aan God vragen, wat gij voor den staat uwer ziel noodig hebt; ten laatste opdat gij do inwendige zoetheid en de vrucht daarvan in rijkere mate zoudt genieten. Immers door zóó te overwegen, door zoo heilige begeerten in u op te wekken en door zoo vurig te smeeken, zult gij het gezegde beter begrijpen, met meer vrucht aanwenden, en wederkeerig zal de Heer in de edelmoedigheid zijns Harten die pogingen beloonen en met zijne genaden zegenen. Dit geldt niet slechts van het eerste boek maar ook van al de overige.

4. Er zijn voornamelijk twee wijzen, waarop men dit boek kan gebruiken; beide zijn zeer

-ocr page 26-

6

veilig en zeer gemakkelijk, zooals blijkt uit de ondervinding van velen, zelfs van ongeletterden, die zich reeds gewend hadden om geheele uren zonder verveling, neen met groote vrucht aan de overweging te wijden.

De eerste wijze is vooral geschikt voor eerst-heginnenden, die aan de meditatie nog niet gewend, ook niet in staat zijn oen doorloopend onderhoud met zich zelveu te voeren. Er schijnt echter niets tegen, dat ook anderen op deze wijze hunne overweging inrigten vooral, wanneer zij zich niet zoo goed gestemd gevoelen om in hunne beschouwing dieper door te dringen.

Vooreerst dan moet gij het voorbereidend gebed verrigten, dat altijd hetzelfde is en aldus kan luiden:

» O Heer Jesits, trek alle mijne zinnen tot U, zuiver ook mijn hart van alle verkeerde en vreemdsoortige gedachten; verlicht mijn verstand, ontvlam mijn 'hart, opdat ik met aandacht en godsvrucht gedurende deze overweging de zinnen mijns ligchaams en de vermogens mijner ziel tot uwe glorie en tot heil mijner ziel kunne aanwenden en verdienen moge, verhoord te worden voor het aanschijn uwer goddelijke majesteit, ter wille van uw A llerheiligst Hart Amen. — O Heer Jesus, ik wil deze overweging verrigten in vereeniging met de goddelijke bedoelingen uws Harten, v: aar mede Gij zelf op aarde aan God nwen lof hebt geb^agt.quot;

Na dit gebed, moet gij een oogenblik stilhou-

-ocr page 27-

7

if den, om. u levendig Gods tegenwoordigheid voor te stellen in 't een of ander geheim, dat met uwe overweging strookt, of als in het heilig tabernakel tegenwoordig. Vraag Hem eindelijk met vuur, dat Hij uwe overweging vrachten doe dragen. Deze drie punten vormen het begin of den ingang van elke overweging, op welke wijze zij dan ook verrigt worde.

Indien gij nu de eerste wijze van overweging volgen wilt, lees dan:

1. Langzaam en aandachtig een of meerdere verzen, voor zooven-e gij het noodig of nuttig oordeelt.

2. Beschouw hoe waar het is, wat gij nu gelezen hebt; hoezeer de Heiligen en alle anderen, die hunne zielen voor het eeuwig verderf behoeden en eeuwig zalig wilden maken, het als waarheid geloofden; hoezeer gij zelf bet voor waarheid zult houden in het uur van uwen dood.

3. Onderzoek u zeiven, nagaande hoe gij u tot dusven-e met betrekking tot het gelezene in uwe handelingen en gewoonten hebt gedragen; was uw gedrag goed, dank God daarvoor, schenk Hom daarvan alle eer en laat niet na om genade te vragen, opdat gij zoo goed, ja beter nog en op volmaaktere wijze moogt voortgaan; hebt gij u slecht gedragen, betreur zulks, verwek een berouw en vraag om vergeving.

4. Maak een goed voornemen om u te beteren of naar meerdere volmaking te streven; kies tevens de geschikte middelen daartoe uit en vraag de genade om uwe voornemens te volvoeren. Is dat alles geschied en is de tijd tot overweging bestemd nog niet verstreken, ga dan tot andere

-ocr page 28-

verzen over en volg de zelfde wijze van beschouwing.

Wilt gij echter de tweede wijze van overwegen volgen, dan moet gij na de voorbereiding tot de meditatie

1. Uw geheugen gebruiken door de stof dei-overweging te herlezen ot ze u te herinneren.

2. Uw verstand gebruiken, eerst door te redeneren met zeiven over het onderwerp, dat gij u ter overweging hebt gekozen en de oorzaken en gevolgen in uwe gedachten nagaan en tot een besluit zien te komen; ten tweede, u afvragen, wat gij daarvan in uwe daden zult toepassen; ten derde, welke beweegredenen of aansporingen u daartoe dringen; ten vierde, hoe gij tot dusverre hebt gehandeld; ten vijfde, wat gij in het vervolg doen moet; ten zesde, welke beletselen er moeten uit den weg geraimd worden; ten zevende, welke middelen gij daartoe moet kiezen.

3. Uwen wil gebruiken, ten eerste, door heilige en passende gevoelens in u op te wekken en inwendige oefeningen te verrigten; ten tweede, door goede bijzondere voornemens te maken, die aan den tegenwoordigen toestand uwer ziel beantwoorden; ten derde, door vurig voor u en voor anderen om genaden te bidden.

Daarna boude men eerst een zamenspraak met Jesus, waarin men geheel zijn hart uitstorte. Men bidde een sluitgebed, zooals bij voorbeeld;

»O Heer Jesus, die door een nieuw gunstbewijs U gewaardigd hebt de onuitsprekelijke schatten uws Harten voor uwe Kerk te openen,

-ocr page 29-

9

geef hid ik U, dat ik aan de liefde van uw allerheiligst Hart beantwoorden, de beleedigin-gen, door ondankbare memchen aan uw allerdroevigst Hart aangedaan, door waardige vereering vergoeden en de bedoelingen van dat zelfde Hart bij alle handelingen in mij overnemen moge; die leeft en heerscht met God den Vader in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwen der eeuwen. Amenquot;

Eindelijk sluit gij met eene aanbeveling van u zeiven aan de allerzaligste Maagd Maria, aan uwen beschermengel en aan uwen patroon. Deze drie punten maken het slot van elke overweging uit.

Dikwerf worden de daden der Heiligen aangehaald, dewijl het bij ondervinding vaststaat, dat hunne voorbeelden zoowel op de harten der zondaren als der regtvaardigen een verwonderlijken en heilzamen invloed uitoefenen. Om die echter met vrucht te overwegen, moet gij aan een of meer bijzondere Heiligen, die gij tot patronen kiest of voor wie gij eene bijzondere godsvrucht koestert, uwe beschouwing wijden. Immers de een vindt in deze, een ander wederom in andere voorbeelden meerdere stichting en aansporing: zoo zal een kloosterling gewoonlijk de levens van de Heiligen zijner orde het beste kennen en daaraan meer zijne studie wijden; terwijl zij, die in de wereld leven en zich op den dienst des Heeren toeleggen, gewoonlijk meer tot die Heiligen worden getrokken, meer die Heiligen trachten na te volgen, wier voorbeelden aan hunnen stand beter passen. Dewijl men nu van de

-ocr page 30-

10

Heiligen verhaalt, dat zij handelden in navolging van het Hart van Jesus of in het een of ander hebben nitgeblonken, daarom moet men een zekeren Heilige in zijne gedachten uitkiezen en meer in het bijzonder beschouwen, wat hij heeft gedaan en hoe hij heeft gehandeld; zijne voorspraak bij God inroepen en zich aan Hem aanbevelen. Indien gij geen enkel Heilige u geschikt in het geheugen kunt roepen, dan kunt gij altijd het voorbeeld der zalige Maagd Maria beschouwen en hare voorspraak en bescherming afsmeeken.

5. Eindelijk om de beletselen, welke door de vijanden uwer eeuwige zaligheid u worden in den weg gesteld en die gewoonlijk met hot geweten in betrekking staan, te ontwijken en te boven te komen, moet gij goed begrijpen, vooreerst wat het geweten is. Welnu, het geweten is een regel door de rede mij voorgesteld, die mij in bijzondere gevallen leert en aantoont, wat ik moet doen, wat ik moet laten, en dat wel onder zonde, wanneer het mij geboden is; of wel om vermeerdering van verdiensten en grootere behagelijkheid aan God, indien de zaak mij slechts wordt aangeraden. Men noemt het een regel door de rede gegeven, omdat het eene, mijne handelingen regelende, gevolgtrekking is, ontwikkeld uit de beginselen, die aan de rede of aan de natuur, hetzij door het licht der genade, hetzij door het licht des geloofs, bekend zijn. Laat ons eens een voorbeeld kiezen: het geweten vermaant mij: heden (Zondag) zijt gij verpligt de H. Mis bij te wonen. Deze vermaning vloeit echter voort uit deze stilzwijgend vooropgezette stellingen; Op de

-ocr page 31-

11

zondagen geldt de verpligting van de H. Mis te hooren; doch heden is het een zondag; dus heden geldt ook de verpligting van de H. Mis bij te wonen. Het verdient onze opmerking, dat zoodanige gevolgtrekking heimelijk gemaakt wordt en den inensch ook tegen zijn wil wordt voorgesteld, zooals duidelijk blijkt in hen, die naar hun geweten niet willen luisteren om niet verontrust of afgeschrikt te worden van hunne ongeoorloofde handelingen. Immers zij hooren tegen hunnen zin, zeer goed de gebiedende of veroor-deelende stem van hun geweten. Men ziet hieniit, dat het geweten, als het inderdaad zoo heeten mag, van den mensch onafhankelijk is en gezag hebbend boven hem staat.

Een al te vreesachtige of angstvallige merke hier wel op en leere, dat het geweten niet is eene gejaagdheid der zenuwen, niet eene voorstelling der verbeelding, niet eene onbepaalde vreeze, zelfs niet de mogelijkheid van het een of ander. Wie daarentegen te veel tot groote vrijheid en vermetelheid overhelt, bemerke met niet minder zorg en onthoude, dat het geweten niet bestaat in een verlangen van den wil, niet in natuurlijke neiging of afgekeerdheid, niet in de een of andere hartstogt, zoo min als in het-gekunstelde eener spitsvondige onderscheiding. Neen, zoowel de een als de ander prente zich in het geheugen, dat het geweten een gedragsregel is, mij door de rede gegeven, of de stem van Gods geest, die door de rede als door een inwendig werktuig in ons binnenste spreekt, en in bijzondere gevallen ons openbaart, wat zijn wil

-ocr page 32-

12

ons gebiedt, wat zijn welbehagen ons aanraadt.

Het geweten wordt vooreerst waar of opregt geheeten. Dat geweten namelijk is opregt, wat de zaken voorstelt zoo als zij zijn; als geboden of verpligtend, wat inderdaad geboden is; als gevaarlijk, wat gevaarlijk is; als raadzaam of beter, wat inderdaad raadzaam of volmaakter is. Indien wij zijne stem volgen in dien zin, dat wij, door do vreeze des Heeren gedreven, als goede kinderen bang zyn God te beleedigen, en de zonden vermijden, omdat deze ons zijne vriendschap en vaderlijke toegenegenheid ont-rooven, dan zegt men, dat wij een nauwgezet geweten hebben. Indien wij echter zoo getrouw naar ons geweten luisteren, dat wij op zijne stem ons van alle vrijwillige feilen onthouden en daaraan in alles gehoorzamen, dan wordt ons geweten een teeder geweten genoemd.

Vervolgens bestaat er een valsch of dwalend geweten. quot;Het is dat geweten, wat de zaken op eene verkeerde wijze of anders dan zij naar waarheid zijn, voorstelt. Dit geschiedt ^echter veelal door de schuld van den mensch, die het werktuig, wat de geest Gods bezigt, bederft, zoodat het do goddelijke stem niet meer tot ons overbrengt. Onwetendheid, zondige gewoonte of de een of andere hartstogt zijn in meer of mindere mate de oorzaak van dat bederf. Of om duidelijker te spreken: de onwetenheid, de gewoonte van zondigen of de een of andere ongeregelde hartstogt zijn elk in het bijzonder oorzaak, dat iets, wat valsch en ijdel is, beschouwd wordt als een der beginselen, volgens welke het regelend

-ocr page 33-

13

besluit voor onze handelingen wordt genomen. Van daar dat znlk een geweten wel eene stem is, doch niet van Gods geest maar van een anderen geest, die de hartstogt of iets anders als werktuig bezigt om in ons binnenste te spreken.

Als het geweten dwaalt door onze eigen vrijwillige schuld' dan zegt men, dat het lijdende is aan eene overwinnelijke dwaling en dan worden wij voor die dwaling verantwoordelijk gesteld. Ons geweten echter lijdt door onze eigen vrijwillige schuld aan eene overwinnelijke dwaling, wanneer ons verstand, terwijl de daad of hare oorzaak gesteld wordt, bewustzijn of twijfel omtrent de dwaling heeft en tevens de verpligting om de dwaling af te leggen en daarenboven de gewone zorg om de waarheid te weten te komen, verwaarloost. Maar indien ons geweten dwaalt zonder zoodanige schuld van onzen kant, dan noemt men het lijdende aan eene niet overwinnelijke dwaling en dan laat het ons onschuldig in het oog van God.

Onder het dwalend geweten rangschikt men ook nog het angstvallig en het te ruim geweten, die beiden aan tegenovergestelde oorzaken hun oorsprong ontleenen. Wij hebben een angstvallig geweten als wij zonde meenen te zien en ofschoon ook te regt gewezen, toch nog zonde meenen te zien daar, waar geen zonde is; het dwaalt veelal omdat dc ziel aan de verbeelding, aan vasthoudenheid aan eigen oordeel of wel aan eene neiging, die ons hart verstrikt, toegeeft; daardoor inwendig gejaagd en verward, ziet het de voorwerpen anders aan dan zij zijn of verwart

-ocr page 34-

14

het een met het ander, een gebod met een goeden raad, waarschijnlijkheden met mogelijkheden, de zonde en het geva r zelf met den schijn of de schaduw der zonde of van het gevaar.

Een te ruim geweten, namelijk, wat zich overreedt en na ontvangene vermaning toch voortgaat zich te overreden, dat er geen zonde of gevaar te zien is, waar ze inderdaad bestaan, vervalt gewoonlijk tot zoodanige dwaling omdat het hart des menschen lijdt aan schuldige on-wetenheid of verslaafd is aan eene zonde van gewoonte of wel toegeeft aan eene hartstogt, waardoor het iets op verkeerde wijze begeert of verafschuwt. Van daar, dat hij, die zulk een geweten heeft, schuldig is omdat hij zich, dooide oorzaak weg te nemen voor de dwaling kan behoeden, welke oorzaak hij zeker verpligt is te verwijderen, omdat hij op voldoende wijze inziet daartoe verpligt te zijn.

Zoowel voor een angstvallig als voor een te ruim geweten moet men zich met de meeste zorg wachten. Beiden toch zijn niet slechts gevaarlijk maar ook verderfelijk, beiden zijn een beletsel voor de volmaaktheid, ja maken haar onmogelijk, en wat nog meer te vreezen is, beiden stellen ons gewoonlijk in 't gevaar van zelfs onze zaligheid te verliezen. Daarom drage een ieder zorg een opregt geweten te hebben.

Tot een wezenlijke zonde nu of tot eene zonder waardoor God beleedigd en de mensch strafschuldig wordt, is een eerste vereischte, dat de inwendige of uitwendige daad, waardoor wij met overtreding of met verzuim zondigen, slecht of

-ocr page 35-

15

ongeoorloofd is of als slecht en ongeoorloofd door het geweten wordt beschouwd; ten tweede, dat het ■verstand, als de daad bedreven of hare oorzaak gesteld wordt, het zedelijk kwaad der handeling inziet of erkent, dat de handeling ongeoorloofd is; ten derde, dat de wil de daad als kwaad en ongeoorloofd kennende, evenwel vrij er in toestemt, terwijl zij inwendig de vrijheid bezit om te kiezen tusschen de toestemming en de verwerping der booze handeling. Want indien gij eene in- of uitwendige handeling ver-rigt, waarvan gij het zedelijk kwaad niet bespeurt, hetzij dan dat gij de handeling doet of hare oorzaak stelt, dan wilt of kunt gij de daad wel willen, maar niet in zooverre zij zedelijk kwaad is, omdat gij niet beseft, dat zij ongeoorloofd is. Niets toch is gewild, wat niet eerst wordt gekend. Daarom dan ook bedrijft gij door zoodanige handeling te willen of te doen slechts eene materiële zonde (eene schuldelooze overtreding van de wet) hetgeen niets anders is dan het volgen van het geweten, dat aan eene onoverwinnelijke dwaling lijdende is, iets waardoor God niet be-leedigd noch de mensch strafschuldig wordt.

Tot eene doodzonde echter wordt, niet slechts volgens de godgeleerden maar ook volgens de leer der Heiligen, vereischt ten eerste: dat de in- of uitwendige daad grootelijks kwaad is of door het geweten voor groot kwaad wordt gehouden; ten tweede: dat het verstand, als de handeling of hare oorzaak gesteld wordt, het groote kwaad der handeling volkomen kent; ten derde, dat de wil wetens en vrijelijk geheel

-ocr page 36-

16

zijne toestemming geeft. Indien een dezer drie punten ontbreekt, dan is de zonde, die anders doodzonde zonde wezen, slecbts eene dagelijksche zonde.

Niemand bedrijft een formele zonde (een schuldige overtreding der wet) tegen zijn vrijen wil.

Immers, de mensch kan niet wezenlijk zondigen, tenzij met zijn vrijen wil.

Hij kan echter door zijn vrijen wil te misbruiken, indien hij zulks verkiest, iets kwaads of ongeoorloofds denken, zich voorstellen of wederom voor den geest roepen, daarin toestemmen, zondigen. Ook kan met Gods toelating, de duivel, en hij is gewoon zulks te doen, hem zondige gedachten en voorstellingen ingeven om zijnen wil cot de toestemming te bewegen, maar hem noodzaken tot de toestemming^ dat kan hij nimmer. Eindelijk God zelf en zijne goede en zalige geesten zijn gewoon ons gedachten in te geven en voorwerpen voor den geest te stellen, doch altijd met het doel om den mensch ten goede aan te sporen, terwijl zij zijnen wil ten o-oede helpen maar nimmer noodzaken.

Uit het gezegde blijkt, dat er in den mensch drie soorten van gedachten en bewegingen ontstaan : de eersten, die hunnen oorsprong hebben in den vrijen wil van den mensch zeiven; anderen, die ons van buiten door den boozen geest, den duivel, worden ingegeven; ten derde, die ons ook van buiten maar door den goeden geest worden ingegeven. Overigens zullen wij ze aan hunne taal erkennen, en wie do geest is, die in ons spreekt, zal zijne ingeving zelve ons ge-

-ocr page 37-

17

tuigen.quot; (de H. Bernardus). Om dit wel te

verstaan mogen de volgende regels dienen, die de Heiligen ons over de onderscheiding der geesten hebben gegeven.

1 Regel. De booze geest tracht gewoonlijk in hen, die ligtelijk in groote zonden vallen, het verlangen naar de schijnvreugde des vleesches en naar zinnelijke genoegens levend te maken en hun deze voor te spiegelen, om hen zoo des te zekerder in zijne magt te houden en steeds dieper en dieper in zonden en ondeugden neer te storten.

De goede geest doet met zulke personen juist het tegendeel. Hij kwelt en verontrust hun geweten onophoudelijk, om hen tot bewustzijn te brengen van den ongelukkigen staat hunner zielen, hen van de zonde af te schrikken en te bekeeren.

2 Regel. De booze geest tracht den mensch door valsche redeneringen en listen tot eene ongeregelde liefde en tot het verlangen naar rijkdommen en overvloed te bewegen, om hem later des te gemakkelijker in de zonde te doen vallen.

Do goede geest daarentegen spoort ons aan ons hart vrij te houden van ongeregelde gehechtheden of verlangens naar het aardsche, om ons zeiven niet in vele hindernissen te verwikkelen.

3 Regel. De kwade geest lokt den mensch, dringt hem en houdt steeds aan om hem naar ijdele eer te doen streven.

De goede geest echter houdt ons voor en prent ons diep in het hart, dat de edelmoedige vernedering de ware en zekere glorie des menschen is.

I

1

2

,1

-ocr page 38-

18

4 Regel. Als iemand inziet hoe noodzakelijk het is, zijne eeuwige zaligheid te bewerken en er ernstig aan begint te denken om haar te verzekeren, dan tracht de kwade geest hem een zekere schroomachtigheid en menschelijk opzigt bij te brengen om daardoor het begonnen goede werk te verhinderen.

Maar de goede geest geeft hem moed en spoort hem aan om met verachting van het menschelijk opzigt, krachtig voort te gaan.

5 Regel. Die opregt bezorgd zijn, zich van hunne zonden en booze neigingen te zuiveren en in ijver voor den dienst des Heeren toe te nemen, hen overstelpt de booze geest met moeije-lijkheden, angsten, droefheden, valsche redenen, en verontrust hen op meer dergelijke wijze om hunnen voortgang te beletten.

De goede geest is daarentegen gewoon om hen, die opregt handelen of het goede willen, moed en krachten in te storten, hun verstand te verlichten, hen te troosten, hun vrede en rust te schenken, opdat zij des te gereeder en sneller door goede werken immer verder voorwaarts streven.

6 Regel. De kwade geest geeft zich alle moeite om de ziel, die hij in zijn strikken wil vangen en in het verderf wil storten, te bewegen, hare bedriegelijke ingevingen geheim te houden. Hij tracht zooveel mogelijk de ontdekking zijner be-bemoeijingen voor haren geestelijken leidsman te beletten, want hij weet, dat zij alsdan verijdeld zullen worden.

Maar de goede geest bemint het licht en de

-ocr page 39-

19

orde, dewijl hij wel handelt en zijne werken goed zijn.

7 Kegel. Do kwade geest doet gelijk een veldheer gewoon is te doen. Gelijk deze namelijk de ligging en de sterkte eener burgt, die hij wil veroveren, bespiedt en haar van de zwakste zijde aantast, zoo ook sluipt de kwade geest om ons heen, bespiedt onze gesteltenis, onze deugden, allen, zoowel de goddelijke als de zedelijke, en daar, waar hij ons het zwakste ziet, valt hij gewoonlijk aan en tracht hij ons te overrompelen.

8. Regel. De kwade geest, de bekoorder, verliest gewoonlijk den moed en alle kracht, als hij zijn geestelijken tegenstander met een onbevreesd hart en moedig gelaat de bekoring ziet weerstaan; doch als hij ziet, dat deze angstig wordt en dra den moed verliest, dan is er geen ondier op aarde zoo woest en in zijne aanvallen jegens den mensch zoo volhardend als hij, om hem te dwingen de verlangens van zijn boosaardigen en hard-nekkingen wil te vervullen.

De H. Ignatius, de H. Thomas, de H. Theresia.

-ocr page 40-

EERSTE BOEK.

Nuttige vermaningen betreffende de zuivering onzes harten.

EERSTE HOOFDSTUK.

grondslag.

1. Jesus. Leert van mij, dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben; en gij zult rust vinden

voor uwe zielen. .

De leerling. Dat zijn woorden van Jesus Onns-tus, waardoor ons bevolen wordt de deugden van zijn Hart aan te leeren en na te volgen om van al de ellende onzer ziel verlost en waarlijk gelukkig te kunnen worden.

Ziedaar zijne leer, ziedaar de beweegreden, die ons ter leering aanspoort, ziedaar de vrucht, ziedaar eindelijk het doel. ,

Het eerst, wat ons ter leenng noopt, is de verhevenheid van den leermeester. Wie is er verhevener dan Gods Zoon, die onze eemge leer-meester is, door zijn eeuwigen Vader aangesteld, en in Wien alle schatten vf n Gods wijsheid en wetenschap zijn opgesloten? _

Zijne leer is de waarheid, die alle kennissen en wetenschappen dezer wereld overtreft en met

-ocr page 41-

21

den weg baant tot vergankelijke goederen, tot voortvlugtige genoegens, tot tijdelijken roem, maar tot onmetelijke en blijvende rijkdommen, tot onuitsprekelijke en duurzame vreugde, tot de hoogste en eeuwige eere.

Al wat hij ons geleerd heeft te doen, heeft Hij inéén leerpunt zamengevat: »Leert van mij, dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben; en Hij heeft dit voor alle menschen toepasselijk gemaakt, en geeft het aan allen, aan kleinen en grooten ter leering, volmaakt wetende, dat in dit gebod, wanneer het goed begrepen en onderhouden wordt, alles wat noodig is, ligt opgesloten.

Geheel zijn leven was eene beoefening van die leer, die Hij zelf tot ouze bemoediging, eerst in zijne daden verwerkelijkte, alvorens ze aan ons te verkondigen.

2. Laat ons dit kort gebod aanleeren dan zullen wij volkomen wijs zijn, genoeg weten, en niet noodig hebben om nog naar iets anders te zoeken.

Om dit gebod aan te leeren, moet men handelen, hetgeen op tweevoudige wijze dient te geschieden: door studie namelijk en door oefening.

Voor alles echter moeten wij ijverig bidden om goed te begrijpen, wat wij pogen te leeren en om met de daad te doen, wat wij hebben begrepen.

Daarna moeten wij zorgvuldig den diepen zin, de verhevenheid en den omvang van het gebod overwegen, terwijl wij herhaaldelijk ons het goddelijk voorbeeld van onzen Meester voor oogen stellen en beschouwen, wat wij moeten verbete-

-ocr page 42-

22

ren, wat ontvlugten, wat behouden, waarheen wij moeten streven.

Vervolgens, dewijl de kennis van dit gebod, dat vooral van ons daden eisoht en slechts door te doen volmaaktelijk wordt aangeleerd, alleen niet voldoende is, maar ook de vervulling daarvan gevorderd wordt, daarom moeten wij, zoodra wij beginnen te leeren ook beginnen te doen, door ons in onze gedachten, woorden en werken als zachtmoedigen en nederigen van harte jegens God en jegens de menschen te betoonen.

En terwijl wij toenemen in kennis en beoefening moeten wij zoo arbeiden, dat do kracht des gebods zich voortdurend volmaakter ontwikkele in al onze levensuitingen, in onze innigste gewaarwordingen, in onze woorden en daden, in allen en in ieder in het bijzonder en wel in al de uitingen derzelven.

3. Als wij zoo aanleeren, wat ons door God ter leering is gegeven, dan zullen wij de vrucht plukken, die als een zekere belooning aan onzen ijver en arbeid is toegezegd door Hem, die geenzins bedriegen kan noch bedrogen kan worden.

Welke is die beloofde vrucht? Waarlijk 'tis de beste. Gij zult, zoo zegt Hij, rast vinden. Wat is dat, rust vinden?

O, het is datgene vinden, waardoor wij voldaan en bevredigd rusten en ons niet meer aftobben met te zoeken noch gejaagd worden door de vreeze van iets te verliezen, wat wij willen behouden.

Die deze rust gevonden heeft, zal waarlijk gerust en in der daad gelukkig zijn; die haar echter niet heeft gevonden, hij zal, wat hij overi-

-ocr page 43-

gens ook moge bezitten, altijd ontevreden en ongelukkig zijn, omdat zijn hart niet is verzadigd, omdat hij gedrongen wordt steeds meer te zoeken, omdat hij onophoudelijk in het gevaar verkeert tegen zijn zin wederom te verliezen, wat hij in zijn bezit heeft gekregen.

Zoo toch zijn wij geschapen, dat wij van nature worden voortgedreven om die gelukkige rust na te jagen en het ligt niet in onze magt om zulks niet te doen.

Voorzeker uit overgroote weldadigheid heeft ons God dat opwekkend verlangen, dat vermogen, waardoor wij immer worden aangespoord, ingestort; zoo immers streven wij met krachtiger daad en op genoegel^ker wijze naar datgene, wat ons gelukkig moet maken.

En ofschoon wij ook krachtens onzen vrijen wil in verschillende zaken bevrediging kunnen zoeken, toch zal in alles, wat wij beproeven, die begeerte, dat vermogen zich in ons doen gel-deir en ons voortdrijven, tot dat wij het voorwerp gevonden hebben, voor welks opsporing en bereiking ons juist dat vermogen werd gegeven.

Christus onze Heer en God, die dat vermogen in ons heeft gelegd en die ons onmogelijk een onoverwinnelijk streven zonder doel, of zonder de mogelijkheid om dat doel te bereiken, konde instorten, Hij zelf toont ons, waar wij het ware voorwerp onzer rust moeten zoeken en hoe wij het moeten vinden.

Leert van mij, dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben en gij zult rust vinden. Hij maakt

-ocr page 44-

24

geen onderscheid, geene uitzondering; wij zullen dus de ware rust, het wezenlijk geluk vinden.

Want ofschoon ook de rust, het geluk dei-ziel, hier op aarde, de omstandigheden van het menschelijk leven in aanmerking genomen, niet onder alle opzigten volkomen kan zijn, toch zal zij eene ware rust zijn, zooals de Heer belooft en de ondervinding leert van tallooze heiligen, die zachtmoedige en nederige leerlingen waren van den zachtmoedigen en nederigen Jesus.

Zeer zeker zullen wij dien vrede genieten, die door geen uitwendigen vijand wordt verstoord; wij zullen ons in die kalmte verheugen, die door geen inwendige beroering wordt onderbroken; eindelijk, wij zullen die verhevene gelijkvormigheid en vereeniging bereiken, die het hoogste geluk des levens, ja alle goederen bevat, en waarvan ons niemand tegen onzen wil zal kunnen berooven.

4. Terwijl wij ons dergelijke vruchten verzamelen, zullen wij ons doel, de eeuwige zaligheid onzer zielen verzekeren, want Hij zegt: gij zult de rast uwer zielen vinden.

Ofschoon onze zielen ons ook al toebehooren, toch zijn zij niet ons eigendom in dien zin alsof haar oorsprong aan ons te danken ware, dewijl niet wij maar Hij ons geschapen heeft; maar toch zijn zij in der daad ons eigendom, dewijl Hij ze ons heeft gegeven. Dcch toen Hij ze gaf, deed Hij zulks met een doel zijner waardig, opdat — nadat Hij gehandeld had naar behooren gelijk God als de oneindig volmaakte immer handelt, ook wij wederkeerig zouden medewer-

-ocr page 45-

25

ken en daardoor die zalige blijvende rast aan onze zielen zouden verschaften.

Dit is hot doel, de eeuwige zaligheid onzer hielen, wat innig met de eer van God, die niet zonder doel werkt, allernaauwst is verbonden.

Want indien God glorierijk is in al zijne werken, hoe glorievol moet Hij niet wezen in een werk van zooveel belang, het heil der zielen, die eeuwig zullen zegevieren en Hem zullen loven!

Om dat doel te bereiken versterkt en helpt Hij ons met duizend middelen, op duizenderlei wijzen; tot dat doel gaat Hij zelf ons voor, gelijk een vader zijne kinderen; als een voorzigtig geleider, toont Hij ons den zekeren en gemakkelijken weg, ondersteunt en bemoedigt Hij ons.

5. Maar als dit zoo is, laat ons dan moedig zulk een goeden geleider volgen.

Wat kan voor ons eervoller zijn ? Het is immers eene groote eer den Heer te volgen; de grootste eer, beminde leerlingen van zijn Hart te zijn.

Wie kan eene aardsche eer uitdenken zoo groot, dat zij vergeleken bij die waardigheid niet geheel zoude verdwijnen?

Er is ook niets nuttiger, dewijl daarvan de rust der ziel, ons geluk voor tijd en eeuwigheid afhangt. Die zaak toch is van zóó groot belang, dat zij alleen voldoende is en buiten haar al het overige ijdel en ten laatste nutteloos blijft.

Eindelijk is het zeer gemakkelijk en aangenaam; dewijl zijne geboden niet zwaar zijn, daarom juist geeft Hij ons zulke bevelen en helpt Hij ons met zoodanige middelen, dat wij die niet slechts kunnen vervullen maar ook, dat geen vijand

-ocr page 46-

26

van ons heil, geene moeijelrjkheicl bij magte is, ons de vervulling daarvan te beletten.

Want al leerende van het Hart des Verlossers zelf, putten wij ook uit die bron der liefde do krachten, die ons in staat stellen om de moeite, zoo deze zich voordoet, of niet te gevoelen of lief te hebben en dus ze ligt en aangenaam te vinden.

O Jesus, zachtmoedig en nederig van harte, ik smeek U, neem mij aan tot uw leerling, tot leerling van uw Hart en geef, dat ik vlijtig van ü leere zachtmoedig en nederig van harte te zijn en op die wijze de rust mijner ziel te vinden, tot eeuwige glorie van ü.

TWEEDE HOOFDSTUK.

dat niets ter wereld ons hart waarlijk gerust, waarlijk tevreden kan maken.

1. Jesüs: Mijn kind, gij zijt ter zaligheid geschapen. Dat bewijst de rede; dat getuigt de ondervinding; dat leert het geloof.

Naar geluk zoekt gij zonder ophouden en gij doet wel. Maar houd op uw geluk te zoeken in de schepselen, dewijl gij het daar niet zult vinden.

Niets immers van al wat op deze wereld is, kan uw hart bevredigen, mogt gij ook al het geschapene alleen bezitten, dan nog zou uw hart ledig en ongelukkig zijn.

-ocr page 47-

27

Het aardsche wekt den dorst des harten op. maar kan dien niet lesschen; in der daad hoe meer gij bezit des te heviger wordt uw dorst.

Hoe zoudt gij in de schepselen kunnen vinden, wat zij zelven niet bezitten? Niemand toch geeft, wat hij zelf niet heeft.

2. Of zult gij bereiken, wat geen der stervelingen ooit konde bereiken? Zie eens, de wijste der menschen had overvloed aan allerlei goederen, overvloed van altijd nieuwe genoegens; door de onmetelijkheid zijner rijkdommen bragt hij do volkeren in verbazing, zijn roem werd door de faam tot aan de uiteinden der aarde gedragen.

En toch de ledigheid zijns harten dwong hem uit te roepen: »IJdelheid der ijdelheden, en alles i is ijdelheid!quot;

Mogt gij ook alles hebben, wat uw hart in de wereld kan begeeren; mogt gij ook heer en meester van geheel het aardrijk wezen, mogten , ook alle menschen u eerbiedigen; mogt gij alles beproeven, dan nog zult gij ondervinden, dat gij niets hebt gevonden dan ijdelheid en droefenis des geestes.

3. Wil u daarover niet verwonderen, mijn kind; uw hart is immers niet voor de wereld gemaakt, alles dus wat de wereld bevat, is uwer veel edeler bestemming en de liefde uws harten onwaardig.

Voor iets hoogers zijt gij geschapen, voor do eeuwigheid geboren, voor het oneindige zijt gij bestemd. Werp u dan niet neder in het slijk, terwijl gij gesteld zijt om eeuwig te heerschen.

ê

-ocr page 48-

28

Mogt gij ook geheel de wereld winnen, wat zou het u baten, als gij uw ziel zoudt verliezen ? Voorwaar gij zoudt dubbel ongelukkig zijn, want hier op aarde zoudt gij wegens den slechten toestand uws gewetens de knagende wroegingen uws harten lijden en na dit leven aan eeuwige ellende ten prooi zijn.

Zalig derhalve, die alles veracht, wat het hart kan misleiden; die edelmoedig elk beletsel voor zijn waar geluk van zich werpt; die de waardigheid zijner bestemming indachtig boven al het geschapene zijne zaligheid zoekt in zijnen Schepper!

4. De leerling. God, mijn Zaligmaker, Gij hebt mij ter zaligheid geschapen en tot op dezen oogenblik heb ik niet opgehouden haar te zoeken en toch, nog heb ik geen zaligheid genoten, ze nog niet gevonden.

Mijne begeerlijkheden riepen mij herhaaldelijk toe: »zie hier is zij of daar is zij.quot; Dwazelijk heb ik daaraan geloof geslagen en verblind door ongeregelde neigingen, heb ik heen en weer mijne schreden gewend en in plaats van het geluk, dat ik zocht, heb ik ellende gevonden en bitterheid geproefd.

Beklagenswaardige, die ik ben! Geschapen, o mijn God, om in U zalig te zyn, heb ik mij afgetobd om buiten U, in de schepselen, mijne zaligheid te zoeken en zie, verder ben ik afgedwaald van de zaligheid, waarvoor ik geschapen was en het verderf, waarvoor ik niet was geschapen, heb ik bereikt en. daarin ben ik omgekomen.

-ocr page 49-

29

O God, mijn Zaligmaker, open mijne oogen, opdat ik toch eens waarlijk inzie, hoe erg ik dwaalde en geof, dat ik van die dwaling verlost met de daad in U de zaligheid zoeke, die ik bij de schepselen niet kan vinden.

DERDE HOOFDSTÜL.

dat ons hart wade kust en wezenlijk heil vindt in het ha11t van jesus.

9. Jesus: Mijn kind, indien gij uw waar heil wilt bereiken, wijd dan geheel uw hart aan de navolging van, en aan den vertrouwelijken omgang met mijn Hart.

In mijn Hart zult gij een vrede en kalmte vinden, die de wereld niet geven noch ontnemen kan.

Indien gij slechts eenmaal waarlijk tot in het binnenste mijns Harten waart doorgedrongen, dan zoudt gij daaruit al het aardsche aanzien zooals het in zich zeiven is, niet gelijk de dwaze vereerders der wereld het waardéren.

Dan zoudt gij u gemakkelijk ontdoen van de overtollige en lastige zorgen der schepselen en niets uwer waardig oordeelen dan de wezenlijke goederen.

2. Wel is het waar, uw hart, aan onophoudelijke wisselingen ten prooi, verandert wel zevenmalen op één dag, zoo dat bet nu blijde dan droevig, nu kalm dan wederom gejaagd, soms

it

?

a,

i-

i-

et

el

1

le

m

3n

bt

en

en

ze

ilc

3k or

ne

ik,

it-

0

nij

ne

re

en

*e-

m-

-ocr page 50-

30

brandend van liefde jegens de schepselen dan wederom zat van hunne ijdelheden, nu ijverig straks laauw is; — zoo ongestadig gelijk eene zee.

Maar als uw hart eens vereenigd ware met het mijne, dan zou er weldra eene grooto en blijvende kalmte ontstaan.

Want in de vereeniging mijns Harten zoo veilig als in de haven des heils, zoudt gij het in uwe magt hebben altijd de zelfde te blijven, onbewogen en steeds gevrijwaard voor elke verandering, welke wind van voor- of tegenspoed zich dan ook mogt doen gevoelen.

Indien gij u verschuilt in mijn Hart, dan zal geen vijand n kunnen schaden. Wel zal de duivel rondloopen zoekende, wien hij ongelukkig kan maken en velen zal hij met zich in den afgrond medeslepen, doch u zal hij niet genaken noch uwen vrede kunnen storen.

3. Mogt gjj dan de goddelijke gave erkennen! Mogt gij weten, welke goederen zij bevat! Inderdaad, al uwe rust, geheel uw geluk ligt daarin verborgen.

De vrede der onderwerping, ongestoorde zekerheid, ware vreugde des harten, ziedaar het eigendom van allen, die mijn Hart beminnen en vereeren.

Wat baten schatten? Wat eer? Wat zelfs genoegens, bijaldien het hart onrustig en ontevreden is? En wat kan geheel de wereld ons geven, tenzij onrast en kwelling des harten?

Ongelukkig zult gij derhalve zijn, wat gij overigens ook bezit, zoolang gij niet rust in mij, die alleen voor u alles ben.

4. De leerling: In waarheid, o Heer, dat heb

-ocr page 51-

31

ik ondervonden, want in alle dingen heb ik rust gezocht en ik heb niets gevonden dan de eene kwelling na de andere.

Gij hebt gewild, 't is waar én om ü zeiven én om onzentwille tevens, dat ons hart slechts in ü bevrediging zon vinden, Want Gij hebt, o Heer, ons hart voor TJ gemaakt, en het gevoelt zich niet tevreden, niet gelukkig zoolang het niet in U rust.

O allerzoetst Hart van Jesus! Zalig genot der Allerheiligste Drievuldigheid! Blijdschap van alle Engelen en Heiligen! Zalig Paradijs der zielen! Wat wensch ik nog buiten ü terwijl Gij alles bevat, wat ik kan en moet begeeren?

In ü vindt de hemel zijne vreugde, in U de aarde haar heil; dewijl Gij dus aller zaligheid uitmaakt, waarom zoudt Gij het voor mij niet zijn? Ja, allerzoetst Hart van Jesus, Gij zijt mijne rust, Gij mijne zaligheid voor eeuwig.

VIEEDE HOOFDSTUK.

dat het teu zaligheid noodzakelijk quot; is het

hart van jesus na te volgen.

1. Jesus: Mijn kind, het eenige en boven alles noodzakelijke is, uwe ziel eeuwig zalig te maken. Want is deze verloren, dan is alles verloren; hebt gij haar echter behouden, dan is alles behouden.

Welnu, gij zult het eeuwig heil uwer ziel

-ocr page 52-

32

niet verkrijgen, indien gij geen navolger zijt geweest van mijn Hart.

Want, wie God vooruit heeft gekend, hen heeft Hij ook voorbeschikt om gelijkvormig te worden aan de beeltenis zijns Zoons.

Welke is echter die beeltenis van Gods Zoon, waaraan allen, die behouden zullen blijven, gelijkvormig moeten worden, tenzij mijn Hart?

Immers 'tis niet een ieder gegeven mijne niterlijke daden na te volgen, het hangt niet van den mensch af de wonderen te wrochten,

welke ik gedaan heb. I §1

Daarenboven kunnen niet allen, wegens de verscheidenheid der standen in het menschelijk leven, de uiterlijke levenswijze volgen, die ik ' geleid heb; doch het innerlijk streven mijns Harten kunnen en moeten allen navolgen, zoowel grooten als kleinen, geleerden zoowel als onge- ■ ,. letterden, in welken staat zij dan ook leven. ^ jj

Indien gij dus eeuwig behouden wilt blijven,

vorm n dan naar mijn Hart en gevoel in uw hart, wat ik in het mijne gevoel. g

9. Mogt gij ook al uwe bezittingen onder de armen verdeelen; mogt gij ook uw ligchaam prijs geven aan de zwaarste boetplegingen; mogt ^ gij ook alle geheimen doorgronden; mogt gij ook L ^ wonderen doen, zoodat gij de verbazing wektet van ^ een ieder, als uw hart niet de gelijkenis^ mijns Harten in zich draagt, het beteekent niets eiiv voor de eeuwigheid zal u dat alles niet baten, ;

Naar de gelijkenis van uw hart op het mijne moet gij geoordeeld worden en daarvan zal uw toestand voor de eenwigiieid afhangen.

dee gee ver hm wo] gij die ten I

is a 4.

net 3ea

-ocr page 53-

33

Velen toch zullen tot mij op den dag des oordeels zeggen; »Heer, hebben wij in nwen naam geen voorspellingen gedaan, de duivelen uitgedreven en vele wonderen verrigt?quot; Doch Ik zal hun antwoorden: »Ik ken u niet. Hebt gij de wonden gezien, die gij mij hebt toegebragt, zijt gij met uwe kennis doorgedrongen in de zijde, die gjj hebt doorstoken en die voor u geopend bleef terwijl gij evenwel er niet wildet binnengaan?quot;

Niets dus baat u, wat gij ook verrigtet, zoo gij niet gehandeld hebt overeenkomstig mijn

3 de Hart-

leliik 3quot; uiterlijke schijn van godsvrucht

e maar een godvruchtig hart maakt den mensch niins waarUjk goed en mij dierbaar.

lowel ^aar de mate gij uw hart gelijkvormig zult mee- ma^en aan het mijne, in die mate zult gij uwe

zaligheid verzekeren.

iven -D06 voor nw heil, wat in uw vermogen is; i uw waar een9 eeuwigheid op het spel staat, kan onze

bezorgdheid niet te groot zijn.

er de ^ 11w sterven zult gij inzien, det al uwe daden tiaam |verloren11 gegaan, zoo gij ze niet ter mijner moot leere en voor uw heil hebt verrigt. ■; _ Indien derhalve de eeuwige zaligheid eene zaak t van varL hoogste belang, herinner u dan, dat mijns ?e navolging mijns Harten van evenveel gewigt tsen^S a^s ket heil uwer ziel.

)aten. I • leekling: O eeuwige zaligheid mijner

miiné 5^' Cen^ en ^ovenal voor mij noodzakelijk! il uw . mers, waarvoor ben ik in deze wereld, zoo Het om mijne ziel zalig te maken? En waarom «n ik vrijgekocht, met zooveel middelen uitge-

zijt

hen

5 te

oon,

ge-,?

lijne niet iten,

3

-ocr page 54-

34

rust, met zoovele weldaden door God overladen, |

tenzij om des te gemakkelijker en te ligter 1 mijne ziel te zaligen?

Maar helaas! nog heb ik geen ernstig begin r' i

gemaakt met datgene, waarvoor ik alleen op , de wereld ben geplaatst. Vrijgekocht, heb ik

mij zeiven wederom tot nog verachtelijker sla- 1

vendienst vernederd en in 't verderf gestort is g

door het misbruik van de middelen en welda- deli;

den zeiven, waardoor ik gemakkelijk mijn ge- V

luk en mijne zaligheid had kunnen bewerken. is h(

O, mijn Heer en mijn God, maar al te regt E

stond het u vrij toe te laten, dat ik voor eeuwig God,

verloren ging en immer het ongeluk bleef dra- D

gen, dat ik door mijne boosheid en door het heid

misbruik uwer genade heb verdiend. mijn

Maar dewijl Gij dit, gedreven door de ein- doen

delooze goedigheid uws Harten niet gedoogd hebt; te ki

neen, dewijl Gij door eene nieuwe en veel groo- W

tere weldaad mij mijn eeuwig zielenheil hebt Hart

leereu boogschatten en beminnen, wil ik ook te vc

niet meer ondankbaar zijn en nimmer meer 2.

mijne ziel in het gevaar stellen van eeuwig ver- inder

loren te gaan. Ine

Neen voorwaar, ik neem mij voor en beloof aanle

het U de liefdevolste raadgevingen iiws Harten, en hs

om mijne ziel gelukkig te maken, op te volgen. En

ren g]

-ocr page 55-

35

den,

gter VIJFDE HOOFDSTUK.

egin , DAT AL ONZE VOLMAAKTHEID BESTAAT IN DE

op . NAVOLGING VAN HET HART VAN JESUS.

3 ik

sla- ; 1. Jesus. Mijn kind, geheel uwe volmaaktheid stort is gelegen in de gelijkvorinigheid met mijn god-elda- delijk Hart.

. ge- Want mijn Hart, het Hart van Gods Woord, ;n. is het rigtsnoer aller dengden, de heiligheid zelve, regt Een ieder dus, die mijn Hart navolgt, volgt uwig God, zijn Zaligmaker, de heiligheid zelve na. dra- Dewijl mijn Ha;;t het toonbeeld der volmaakt-het heid en de bron aller genaden is, zult gij van mijn Hart leeren, wat gij ter uwer heiliging ein- doen moet en daaruit de kracht putten om het hebt; te kunnen doen.

groo- Wilt gij dus volmaakt worden, volg dan mijn hebt Hart na; hoe meer gij er op gelijken zult, des ook te volmaakter zult gij wezen.

meer _ 2. Mijn Hart is nederig, en de nederigheid is gver- inderdaad de grondslag der ware heiligheid.

Indien gij de nederigheid niet van mijn Hart beloof aanleert, dan zult gjj die deugd nimmer bezitten arten, en haar slechts bij name kennen.

olgen. En als gij het gebouw der deugd op een anderen grondslag wilt oprigten, dan zal het niet hecht staan, maar door den kleinsten rukwind worden omgeworpen en een grooten puinhoop vormen.

Mijn Hart is ook zachtmoedig en vol liefde; doch de liefde is juist de volmaking der heiligheid.

-ocr page 56-

86

Nimmer echter zal uw hart gloejjen van het TTmr der wfire liefde, als het niet ontstoken is door dat liefdevuur, waarvan het mijne brandt.

Wee u, indien uw hart aan. een vreemd vuur is ontstoken! Gij zult dan wel gloeijen ja, maar tot uw verderf.

3. Nimmer zult gij u degelijke deugden eigen maken, noch ware heiligheid bereiken, tenzij door de navolging van mijn Hart.

Hoe vele uiterlijke teekenen van deugd gij ook vertoont, hoe gij ook schijnen moogt godvruchtig te zijn, als uw hart het mijne niet navolgt, dan zal al uwe godsvrucht niets anders zijn dan een ongepaste plooi aan uw gelaat gegeven.

Indien gij mijn Hart u niet tot voorbeeld der volmaaktheid kiest, dan blijft u geene hoop op volmaaktheid over.

4. In der daad, zoo was het sinds het begin der wereld. Immers onder de oude wet - was het voorspeld en bekend met welk een Hart ik eenmaal zou verschijnen; en niemand werd er onder het getal der uitverkorenen opgenomen, die niet de hoedanigheden mijns Harten, welke ik eenmaal openbaren zou, in zijn hart had overgedrukt.

Van den beginne der Kerk tot op dezen oogen-blik was mijn Hart altijd de heiliging der Apostelen, de sterkte der martelaren^ de standvastigheid der belijders, de zuiverheid der maagden, de volharding der regtvaardigen, eindelijk de volmaaktheid van alle heiligen.

Derhalve moed gevat, mijn kind, volg mijn Hart na overal waarheen het u leidt; naar _de mate gij het meer van nabij gevolgd zult zijn.

-ocr page 57-

37

ej. 1 naar die mate zult gij ook nader tot het toppunt •g i der volmaaktlieid zijn opgeklommen, jj. | Van de navolging mijns Harten hangt de vol-' i maakte vervulling der geheele wet en alle hei-ar f ligheid af.

Het ijverig streven om mijn Hart na te volgen en is een zeker teeken van voorbeschikking. )0r 5. De leerling : O zoete Jesns, bron des levens en der genade, ontsteek mij, help mij in de bestudering en navolging van uw Hart, dat het [.•„ rigtsnoer der deugd en het voorbeeld der hei-an I ü^id is.

!en Bevrijd myn hart van elke begoocheling, van elk beletsel; geef, dat ik met eenvoudige en jer zuivere bedoelingen U zoeke, dat ik de innerlijke 0 gevoelens en gesteltenissen uws Harten in mij overneme en mij zoo innig mogelijk aan U ge-lijkvormig make.

kgt Maar ach Heer, hoe weinig gelijkt mijn hart en. op ü! Hoe weinig heb ik tot op dezen oogenblik (jgj- nog verrigt om het leven uws Harten in mijn

leven uit te drukken!

taal ■^lC'1 raocht ik nog maar niet gewerkt hebben om mijn hart van U te vervreemden en afkeerig en- maken! O verblinding, o dwaasheid mijner ste- ziel!

leid Ontferm ü mijner, o Heer Jesus, ontferm U vol- mÜnei'i overeenkomstig de groote barmhartigheid ws Harten.

Hoe velen zijn er, die niet zoo lang hebben nijn geleefd en niet zoo vele middelen hadden en (je desniettegenstaande zich heiligden en ijverige zijn, leerlingen uws Harten zijn geworden! En ik,

-ocr page 58-

38

nog heb ik geen begin met mijne heiliging gemaakt; en ik, nog ben ik een zondaar.

Hot is tijd, o Heer, bet is tijd om bet werk mijner heiliging, tot heden zoo zeer verwaarloosd, te beginnen.

Die gedachte: ik kan nog heilig worden, ik kan nog een leerling uws Harten worden, ik kan mij nog versieren met dat zoo verblijdend teeken der voorbeschikking, die gedachte wekt mij op en spoort mij aan.

Eigt mij op, goede Jesus, geef mij hulp en moed; zie nu heb ik een begin gemaakt.

ZESDE HOOFDSTUK.

dat een iedeb, die het hart van oesus na wil volgen, vekpligt is zijn hakt te zuiveren.

1. jesus: Mijn kind, wilt gjj met mijn Hart verkeeren en de onuitsprekelijke zoetheid van zijne gemeenzaamheid ondervinden, zuiver dan uw hart van alle kwaad.

Want ik, uw beminde, ben zuiver en vlekkeloos en zoek mijne genoegens tusschen de leliën

Hoe toch zou er eene vereeniging tusschen uw en mijn Hart mogelijk zijn als gij het uwe niet eerst met zorg haddet gezuiverd?

Want wie zal er mijn hart van zonde overtuigen? Doch gij, hoe kunt gjj zeggen: mijn

-ocr page 59-

hart is' rein, terwijl uw hart zelf zich. van het tegendeel bewust is?

Ach mijn kind, welk een hart hebt gij! In zonde geboren, zoolang reeds de woonplaats der duivelen, door vlekken bezoedeld en misvormd, hevig geneigd ten kwade en ongelukkiglijk af-keerig van het hoogste goed; zoo vele ongeregelde gehechtheden koesterend en opkweekend tot bronnen van zonden; vol van de wereld en van zich zeiven, gewoon om bijna in alles zich zelVen te zoeken!

2. Waarlijk het mag verbazing wekken, dat gij mij durft uitnoodigen in zulk een hart binnen te treden en tusschen zoo vele onreinheden te verwijlen.

Een bedorven hart is mij een gruwel; maar een onrein hart walgt mij; hoe zoude dan het verblijf daarin mij vreugde kunnen bieden.

Ik zoek een zuiver hart en daarin te wonen, daarin mij tusschen do lelien te vermeijen, is al mijne vreugde.

Die dus de zuiverheid des harten lief heeft, zal mijne tegenwoordigheid genieten, do teeder-heid en de verhevene zoetheid mijns Harten ondervinden.

3. Wil u niet bedriegen, mijn kind, meenende, dat het wel met u is, zoo gij slechts uiterlijk u goed gedraagt, want ik zie vooral op het hart.

Voorwaar, wat zal het u baten, indien gij door uw uiterlijk aan alle schepselen behaagt, maar innerlijk aan mij mishaagt?

Is uw hart vlekkeloos, dan zult gij geheel vlekkeloos zijn; want uit uw binnenste, uit iiw hart

-ocr page 60-

40

komen de kwade gedachten, de onzuiverheden, f| mi

het bedrog, de godslastering en ten laatste alle mi

zonden voort. p'! all

Zuiver derhalve uw hart en dan zal er geen

beletsel meer aanwezig zijn om gemakkelijk tot lis

de innerlijke vereeniging met mij te geraken en ko

met volle teugen te proeven, hoe zoet mijn doi Hart is.

Doch indien gij slechts voor het uiterlijke der das

zonde zult hebben vaarwel gezegd zonder ze in me

uw hart uitgeroeid te hebben, dan zult gij nim- vai

mer van uwe ondeugden ontdaan zijn, neen, tien- loo

maal meer dan gij ze uiterlijk zult kunnen ver- dei

mijden, zullen ze in uw binnenste aangroeijen, de

en terwijl gij uiterlijk den schijn hebt van vast 1

te staan, zult gij onder den last uwer inwendige scl

kwalen bezwijken. _ wa

4. Welaan mijn kind, bereid mij in uw hart 1

een reine woning en ik zal komen, geheel de del

uwe zijn en gij zult mij geheel toebehooren; en

wondervol zal onze omgang zijn en onze ver- das

eeniging zal slechts begrepen worden door hen, vle

die ze leerden kennen. '

Zijt welgezind, en groot van ziel en begin ter- af stond het werk, dat al uwe belangstelling ver- kw dient; gij zult geen ware vreugde smaken, dan dat

wanneer gij het voltooid zult hebben. ( De vrees voor de moeijelijkheden houdt velen dat

van de geheele zuivering des harten terug. het Dat is inderdaad eene list des duivels; immers bed

die oude vijand van het heil der menschen, we- ik

tende, dat van die ware en volkomene zuivering mij

des harten niet slechts uw heil en uwe vol- de

-ocr page 61-

41

maaktheid, maar ook die van anderen en bovenal mijne glorie afhangt, tracht u daarvan met alle inspanning terag te houden.

Wil geen acht slaan op de ingevingen van dien listigen bedrieger, die er zich weinig om bekommert of hij door goede of kwade middelen zijn doel bereikt.

Doch bid, vraag genade van God en vang

I daarmede krachtig het werk aan en gij zult alle moeijelijkheden zien vluchten voor uwe grootheid van ziel; ja, wat meer is, daar, waar gij ge-loofdet de grootste moeijelijkheden te zullen ondervinden, zult gij door uwe verwondering juist de grootste vertroostingen smaken. daarmede krachtig het werk aan en gij zult alle moeijelijkheden zien vluchten voor uwe grootheid van ziel; ja, wat meer is, daar, waar gij ge-loofdet de grootste moeijelijkheden te zullen ondervinden, zult gij door uwe verwondering juist de grootste vertroostingen smaken.

5. De leerling : Ik bid en smeek U, Heer, schep in mij een zuiver hart en vernieuw den waren geest in mijn binnenste.

Geheel mijn hart is met onreinheden bezoedeld en door het hart zijn de vermogens mijner ziel en de zintuigen mijns ligchaams kwalijk aangedaan. Ach Heer! wat is er in mij, dat nog vlekkeloos en geheel zuiver is?

Zend, ik smeek het U, het licht uwer genade af en verlicht mijn verstand opdat ik al het kwaad, dat ik heb bedreven en al het goede, dat ik verwaarloosd heb, kenne en beweene.

O hoe berouwt het mij, o allerzoetste Jesus, dat ik uwe woning op zoo onwaardige wijze heb geschonden, dat ik U beleedigd en uw Hart bedroefd heb! Ik betreur, o mijn hoogste Goed,

i ik betreur en verfoei al mijne zonden; ik belijd mijne boosheid en ondankbaarheid en ik roep de barmhartigheid uws Harten in. ik betreur en verfoei al mijne zonden; ik belijd mijne boosheid en ondankbaarheid en ik roep de barmhartigheid uws Harten in.

-ocr page 62-

42

Heer, indien Gij wilt, Gij kunt mij zuiveren; wasch mij rein, ik smeek het TJ, van mijne ongeregtigheid en zuiver mij van mijne zonden. Eeinig mijn hart ook van geheime en vreemde zonden.

Kom, Jesus, kom in mijn hart en maak U eene tuchtroede iiit de koorden der heilige vreeze, der levendige dankbaarheid en der vurige liefde en drijf er uit alles, wat deze uwe woning ontheiligt.

Zie niets van dat alles zal ik er meer in ge-doogen; uw huis zal genoemd worden een huis des gebeds; daarin zal ik ü eeren, daarin TJ beminnen, daarin mij met U bezig houden.

ZEVENDE HOOFDSTUK.

dat ons hart vooeal van de doodzonde, het gkootste kwaad, moet gezuiverd zijn.

1. Jesus: Mijn kind, zie wel toe of erin uw hart geene zonde zij, die aan uwe ziel den dood berokkent.

Hoe kunt gij, hoe durft gij liefhebben of als gast in uw hart toelaten uwen grootsten vijand, die, eenmaal toegelaten, U ongetwijfeld tot slaaf de;: hel, tot den ellendigsten mensch, ja, ver-achteiiijker maakt, dan de redelooze schepselen?

Hoe velen zeggen: »0 wat al kwalen verwoesten de aarde?quot; En toch er is waarlijk slechts eene kwaal, de zoude, en er is geen andere.

-ocr page 63-

43

Vermijd de zonde en wat u dan ook moge overkomen, het zal tot uw welzijn gedijen.

2. 't Is te verwonderen, dat een redelijk schepsel nog de zonde kan bedrijven, terwijl zij, in haren aard beschouwd, zoo verfoeijelijk en verachtelijk is, dat men, afgezien ook van de hel of van den hemel, ze evenwel om hare innerlijke boosheid zou moeten vlugten

Doch als gij eens de oneindige waardigheid beschouwt van den persoon, die .beleedigd wordt en de eindelooze nietswaardigheid van den persoon, die beleedigt, dan zult gij inzien, dat de zonde in zekeren zin een oneindig kwaad is.

Een ieder, die eeue doodzonde doet, randt God aan; hij zou God zeiven willen vernietigen als hij dit vermogt; en dat de God van hemel en aarde niet verdelgd wordt, voorzeker het is de schuld des zondaars niet.

3. Zulk een groot kwaad is de zonde, dat ik, de Zoon des Allerhoogste om dat helsche monster te verdelgen en der goddelijke regtvaardigheid voldoening te schenkeL, van den troon mijner majesteit moest nederdalen en, mensch geworden, gedurende mijn leven aanhoudende martelingen doorstaan en eindelijk aan het kruis door smarten overweldigd, den geest heb moeten geven.

Ach, beklagenswaardig mensch, hoe kunt gij nog de misdaden liefhebben, die mij zooveel gekost hebben? Of hoe kunt gij voor het genot van een oogenblik al mijn lijden en smarten en mijnen bittersten dood hernieuwen?

Als gij eene doodzonde doet, dan maakt gij

-ocr page 64-

ii

n aan eene veel grootere misdaad schuldig dan de joden, die mijne benlen waren. Dezen toch, indien zij mij den Heer der eeuwige glorie erkend hadden, zouden mij nimmer ten dood hebben verwezen. Maar gij, gij kent mij, ja, wie en hoedanig ik ben, gij weet het bij ondervinding door de weldaden, die gij van mij hebt genoten.

4. Was ik het niet, die door liefde alleen gedreven, u heb geschapen, verlost en behouden, ja die immer met meerder teederheid dan een vader bezit, u beschermd, verzorgd en opgekweekt heb?

Wat gij zijt en wat gij hebt, dat heb ik u gegeven, en tot overmaat van al, heb ik u mij zeiven geschonken; en voor dat alles geeft gij mij dat weder?

Zie eens. als gij aan een redeloos dier een stuk voedsel voorwerpt dan toont het nog, voor zoo veel het kan, zijne dankbaarheid. Maar ik, ik heb u eindelooze goederen geschonken en gij van uwen kant, vervolgt mij tot den dood toe! Let eens wel en overweeg eens, wat men daarom van u zou moeten denken.

5. O kind mijner eeuwige liefde, dat ik bemind heb meer dan mijn leven, wil toch niet meer zondigen.

Indien gij mij bemint, ja indien gij waarlijk u zeiven lief hebt, vlugt dan de zonde.

Wanneer gij eene doodzonde bedrijft, dan beneemt gij u het bovennatuurlijk leven; wat gij aan verdiensten bezit, verliest gij: het erf-regt op den hemel verspilt gij; gij wordt mede

-ocr page 65-

45

erfgenaam van de liel met de duivelen; gij kiest het onheil boven uw geluk, de hel boven den hemel en den duivel boven mij.

Overweeg dat, mijn kind, opdat gij grondig leeret, voor zoover de menschelijke geest het vermag te beseffen, welk een groot kwaad de zonde is en gij datgene, wat alleen u voor eenwig ongelukkig kan maken, moogt vermijden.

6. De leerling: O mijne ziel! beschouw de zonde! waarlijk, zij is het grootste kwaad dewijl zij den mensch verlaagt beneden de redelooze schepselen, hem de poorten des hemels sluit en den afgrond der hel openzet! O afzigtelijk monster, duizendmaal meer verschrikkelijk dan de duivel zelf!

O mijn God, ik schaam mij het te belijden, en toch ik kan het niet loochenen, dat ik mij tot den verachtelijksten slaaf der zonde heb gemaakt, en dat ik door overmaat van dwaasheid, door de grofste ondankbaarheid, door de grootste boosheid met en door de zonde herhaaldelijk uwe ontzaggelijke majesteit heb beleedigd, waarvoor zelfs de engelen eerbiedig sidderen.

Ik ben ten eenemale beschaamd omdat ik door de ongeregtigheden die mijne rede veroordeelde, te bedrijven, en door het misbruiken van alle vermogens mijner ziel en de zintuigen mijns lig-chaams, verachtelijker ben geworden dan de schepselen, die geene rede bezitten.

7. O mijn Heer en God! Gij hebt mij uwe beminnelijke beeldtenis ingedrukt, en ik, na haar bezoedeld te hebben, heb er de afschuwelijke beeldtenis des duivels opgedrukt; ja ik heb mij

-ocr page 66-

46

nog veel afschuwelijker gemaakt dan de duivel zelf is.

Immers liij, voor dat er eenige straffe bepaald was, heeft gezondigd uit hoogmoed; ik, zijne straf kennende, heb gezondigd uit verachting; hij, slechts eenmaal in onschuld geschapen; ik, na zoo dikwerf in de onschuld hersteld te zyn geweest; hij verhief zich tegen zijn Maker; ik tegen Hem, die mij, mismaakte, de oorspronkelijke gedaante wederschonk.

Ellendigste zondaar, die ik ben, om niet of liever om het verachtelijkste heb ik uwe vriendschap, den gelukkigen vrede der ziel, het regt op de eeuwige zaligheid weggeworpen en mij zeiven overgeleverd aan den duivel tot een ongelukkigen slaaf, die nu reeds zijn ongeluk deelt en eenmaal zijne eeuwige kwellingen zal deelen, zoo ik niet terugkeer en barmhartigheid vinde in uw Hart.

8. Waarlijk, o Heer Jesus, ik ben niet waardig andermaal de barmhartigheid te vinden, die ik zoo dikwijls misbruikt heb; ik ben niet waardig U te dienen, dewijl ik een slaaf des duivels ben geworden. Indien Gij met mij handelen wilt overeenkomstig mijn verdiensten, dan is do hel mijne woning.

Doch, o God mijn Zaligmaker, in uw Hart woont eiadelooze barmhartigheid; mijne zonden zeiven getuigen het, want als uwe barmhartigheid niet zonder einde ware, dan zoudt Gij nooit het eindeloos kwaad mijner zonden geduld hebben.

O Jesus, ontferm U mijner, overeenkomstig

-ocr page 67-

47

uwe groote banntartiglieid. Smeekend vraag ik om vergiffenis en ik hoop, dat Gij mij ellen-digeu zondaar wil vergeven. Opregtelijk betreur ik de zonden, die ik heb bedreven en yastelijk neem ik mij voor, ü voortaan getrouw te dienen en vurig te beminnen.

ACHTSTE HOOFDSTUK.

dat oxs hakt zuivee moet zijn ook van de kleinste zonde.

1. Jesus. Mijn kind, zuiver uw hart van elke misdaad en behoed u met zorg zelfs voor de vlek der kleinste zonde.

Niets is er, niets kan er zijn, wat het bedrijven eener zonde hoe klein ook zou veroorloven.

Kondet gij derhalve ook geheel de wereld daardoor behouden, dan nog zou het ongeoorloofd zijn, mij door de geringste zonde te be-leedigen; want ik beu oneindig verre boven de wereld verheven.

Sommigen wachten zich voor groote zonden maar bedrijven de kleine zonder schroom; het is een duidelijk bewijs, dat zij meer door hunne eigenliefde dan door mijne liefde bestuurd worden.

Doch die beklagenswaardige!! zullen tot hun nadeel ondervinden, hoezeer zij zich bedrogen hebben.

-ocr page 68-

48

2. Een ieder tocli, die de kleine zonden gering acht, zal langzamerhand in groote vallen en allengs er zich aan wennende om alles als kleinigheden te beschouwen, zal hij meenen, dat het nog al wel met hem staat, terwijl hij zonder veel gewetenswroeging groote zonden bedrijft.

Omdat de dwaze langs den rand des afgronds wil wandelen, is het niet meer dan billijk, dat hij uitglijde en in de diepte nederstort.

Wacht u derhalve voor de dagelijksche zonden, indien gij niet in doodzonde wilt vervallen.

Zoolang gij toegeeft ook aan de kleinste schade, zoolang ook stelt gij uwe zaligheid in gevaar.

3. Zeer velen schijnen opregtelijk te vreezen door eene doodzonde mijnen dood te hemienwen, en evenwel honden zij niet op, door hunne kleine overtredingen aan mijn Hart de bitterste bitterheden te veroorzaken en het met aanhoudende smarten te bedroeven.

Ach mijn kind, zie toch wel toe en bedenk zorgvuldig, wat gij doet. Want terwijl gij mijn Hart een kleine wonde wilt toebrengen zult gij, gelijk het zoo velen overkomt, welligt dwalen en met een doodelijken stoot geheel mijn Hart doorboren.

O, verblinding van het menschelijk hart! Velen vreezen meer den niettigsten mensch te beleedi-gen dan mij, hun God en Zaligmaker!

4. Zoo lang gij voortgaat ook slecht dagelijksche zonden te bedrijven, zult gij u niet wel bevinden noch waar geluk smaken.

En indien u, gelijk het behoort, de volmaaktheid ter harte gaat, dan nog zal uw stre-

-ocr page 69-

49

ven, hoe vnrig gij haar ook verlangt te verkrijgen, ij del zijn, als gij niet elke vrijwillige zonde vermijdt.

De dagelijksche zonde immers vermindert de liefde, voert tot laauwheid, bederft onze daden van deugd, sluit de bron der bijzondere genaden en ondersteuningen en laat de ziel, wijl zij hare goederen een voor een rooft, eindelijk zonder iets achter.

5. Doch waarom toch stelt de mensch zich dikwerf aan zoo vele en zoo groote onheilen bloot? Is het niet om het een of ander nietig voordeel of genoegen?

Maar let eens wel op de nadeelen, die daaruit voortspruiten en hoe zwaar gij in het vagevuur zult te lijden hebben.

De martelingen, daat te verduren, die alle kastijdingen dezer aarde en alle kwalen des levens overtreifen, ook daaraan zult gij niet ontkomen, dan na eerst den laatsten penning betaald te hebben.

O, hoe hevig zult gij het dan beweenen, dat gij u ook de kleinste zonde hebt veroorloofd, waardoor gij u buiten den hemel gesloten en aan de zwaarste straffen onderworpen ziet.

O, mijn kind, wil toch de wenschen en het streven mijns Harten om u gelukkig te maken, niet verijdelen; en wees toch niet zoo onbezonnen, dat gij tegen mijn verlangen in aan uw eigen ongeluk de voorkeur geeft.

6. De leerling: Zoo is dan, o Heer, de dagelijksche zonde geen klein kwaad, dewijl zij uwe goddelijke majesteit hoont, uw Hart verwondt,

4

-ocr page 70-

50

de ziel van bijzondere genade en Imlp berooft, den zoo wenschelijken voortgang belet, de goede handelingen gebrekkig maakt, den weg baant ten val, ons heil blootstelt aan een eeuwigen ondergang en eindelijk den schuldige buiten den hemel sluit.

En ik heb die kwalen, die zoo groot zijn, gering geacht! O, welke dwaasheid van mij! En wat nog erger is, ik heb ze bedreven, ontelbare, zonder mate. Mijne overtredingen hebben het hoogste punt overschreden!

Waar zie ik er het einde van? Zie zoo vele als de krachten mijner ziel en de zinnen mijns lig-chaams zijn, zoo vele zijn de soorten mijner zonden; zoo vele als de gaven en weldaden, die Gij mij hebt geschonken, zoo vele zijn mijne misbruiken en schuldige ondankbaarheden; zoo velerlei^ als mijne handelingen waren, ook zulk een menigte van misdaden heb ik opeen gestapeld. Wee mij! welke handeling blijft er ook van de vervulling mijner godsdienstpligten en van mijne godsvrucht-oefeningen nog over, waarin Gij geen gebreken ziet?

O, mijne ziel! zoo veel hebben wij misdaan door onoplettendheid, door nalatigheid, uit zwakheid; moest dat niet voldoende zijn? Moesten wij bij dat alles nog grooter kwaad uit verwaar-loozing, door vrijen wil, uit boosheid voegen?

Dat hebben wij dpn Heer weergegeven, door Wiens goedheid wij leven, aan Wiens liefde wij alles danken, wat wij hebben en zijn!

7. O God, mijn Heer en Zaligmaker! indien ik door de grootheid en menigvuldigheid mijner

-ocr page 71-

51

misdaden nog niet geheel verloren ging, ik erken het, dan ben ik het aan de goedgunstigheid uws Harten verschuldigd; ja Heer, aan uwe barmhartigheid wijt ik het, dat ik nog niet verloren ben.

Ik lig in het slijk daar neder; mijne kracht heeft mij begeven; de duisternissen hebben mij als met een net omspannen; zelfs mijn hart heeft allen moed verloren. Zie, dieper en dieper ben ik gezonken en wegens mijne magteloosheid kan ik mij niet wederom oprigten. Hoe groot is mijne ellende!

O, wie zal er water geven aan mijn hoofd, wie kracht aan mijn hart om te schreijen en TJ te bewegen, o Heer, om mij wederom op te beuren?

Ontferm TJ mijner, o, goede Jesus, en verlos mij; zuiver en vernieuw mij geheel en al.

Ontsteek mijn hart met de liefde uws Harten, verteer door dat vuur mijne misdaden; wil ze niet bewaren voor de vlammen van het vagevuur. Hier, ik bid het U, hier moge ik branden en gereinigd worden door het vuur uwer liefde, niet ginds door de vlammen van het vuur der straffe.

Zie, mijn allerzoetste Jesus, voortaan zal ik uit liefde voor ü doen, wat ik heden uit vreeze zelfs niet gedaan heb; uit liefde voor U zal ik elke, ook de kleinste zonde vermijden.

-ocr page 72-

S2

NEGENDE HOOFDSTUK.

bat het hakt des zondaars niets dan de bitterheid van zijn onheil kan ondervinden.

1. Jesus: Dierbaar kind, indien gij zoo ver zijt gekomen, dat uw hart zich niets meer te verwijten heeft, verheug u dan, ja nogmaals verheug u, want dan vloeit u de vrede als een stroom van gelukzaligheid tegen.

Een goed hart maakt de ziel gelukkig, verblijdt den hemel en doet de hel sidderen. Doch een boos hart vervult den zondaar met ongeluk, de hemelbewoners met medelijden en de duivelen met goddelooze vreugde en uitgelatenheid.

Denk u eens alle rampen bijeen, die op deze wereld mogelijk zijn, nimmer zult gij u er zoo vele voor den geest stellen, als de zondaren in hun harten dragen.

Hoe hard, hoe verachtelijk is de slavernij des zondaars! Met welke en met hoe vele banden wordt hij gekneld onder het juk der verachte-lijkste meesters, van den duivel namelijk, en van zijne tyrannieke hartstochten!

Zijn geest is gekneveld door de ketenen der grofste onwetendheid, opdat hij de waarheid niet kunne inzien; zijn wil is geketend met de banden der vloekwaardigste boosheid, opdat hy het goede niet beminne.

Zijne zintuigen draagt hij mede, omkneld dooide ketenen der begeerlijkheden, opdat hij niet involge, wat passend is; hij wordt door het

-ocr page 73-

53

gewigt der ketenen van zijne begeerlijkheden geheel en al ter neergedrukt, opdat hij niet tot de zachte vrijheid der genade kome.

2. Wie is er dwazer dan de zondaar, die van zijn groote ellende zelf de oorzaak is?

Indien er op aarde een voorgevoel van de hel bestaat, dan is het voorzeker in het hart des boozen, die, ontstoken door het vuur der harts-togten, al de wroegingen van een hoos geweten lijdt.

Hoe zonde hij ook waarlijk vreugde kunnen smaken, die weet, dat hij bij het breken van den broozen draad zijns levens, in de diepte dei-hel zal worden neergestort?

Waarlijk, ik weet niet hoe iemand zich des nachts ter ruste durft begeven, niet wetende of hij in de eeuwigheid als een verworpene zal ontwaken!

3 't Is waar, het hart des menschen moet naar geluk streven, doch de zondaar zoekt, doorzijn teugelloozen en onbeheerschten inborst blindelings medegesleept, het geluk daar, waar slechts grooter ongeluk is te vinden.

Sommigen schijnen te meenen, hunne begeei--lijkheden te zullen bevredigen door volop daaraan voldoening te geven, en eindelijk rust te zullen vinden als zij allen voldaan zullen zijn. Welke dwaling!

Wie toch zal om eenen brand te blusschen, * nieuwe brandstoifen in het vuur werpen? Zou hij zoo doende den brand niet vermeerderen in plaats van hem uit te dooven?

Moge iemand ook het heil zijner ziel en de kracht zijns ligchaams aan zijne hartstogten ten

-ocr page 74-

54

offer brengen, toch nog zullen dezen, steeds minder bevredigd uitroepen: wij zijn de uwen geef ons voedsel.

O, koude het hart des zondaars eens worden geopend, wat al ellende en welke afschuwelijkheden zon men daarin wel ontwaren! En toch inderdaad, alles is open en duidelijk voor mij, wien men niet kan bedriegen, ihen moge dan ook in staat zijn om de menschen te misleiden.

4. Het hart, dat de slaaf zijner booze gewoonten is geworden, komt somtijds zoo ver, dat het niets meer denkt, niets meer bemint, niets meer smakelijk vindt dan hetgeen zijne begeerlijkheden aangenaam is; en ofschoon wetend, dat hot naar den afgrond des onheils voortholt, blijft het onbezorgd en draaft als een verstandeloos dier zijne begeerlijkheden na, terwijl het niet slechts de eeuwige goederen maar ook de welvoegelijkheid en de eer, ja zelfs het leven met den voet vertreedt.

De zondaar heeft geen vijand noodig om gehinderd en gekweld te worden; hij is zijn eigen grootste vijand en wreedste kwelgeest zelf.

Van datgene, waardoor hij zich genot en voldoening zoekt te verschaffen, is hij gewoon veelvuldige kwellingen te oogsten.

5. Hoe zou hij vrede genieten, die in zijn binnenste de oorzaak der onrust onderhoudt? Of hoe wil hij ook slechts eens vrijelijk ademen, die de slaaf des duivels is?

Hoe ongelukkig moet hij zijn, die aan satan veroorlooft, in zijn hart een troon op te rigten en te heerschen!

Gelukkig degene, die nooit den slavendienst

-ocr page 75-

55

des duivels heeft ondervonden, die nooit heeft gezucht onder den last, dien de kluisters der zonde medebrengen!

Mijn kind, indien gij nog nooit hebt ondervonden hoe ongelukkig het is in staat van zonden te verkeeren, verblijd u dan met geheel den hemel en wil nimmer beproeven, wat het heet, den duivel te dienen.

Doch zijt gij ongelukkig onder zijne heerschappij, heb dan medelijden met uwe ziel en werp, ontbrandend door de begeerte naar verlossing, zijn juk af, verbreek die kluisters en geniet do vrijheid van de kinderen Gods.

6. De leerling. O Heer, welk een ongeluk is de staat der zonde! Hoe wezenlijk ongelukkig is de ziel, die in dien ellendigen toestand verkeert! Welken vrede, welke vreugde kan zij ondervinden, terwijl zij U den Almagtige en Alwetende tot vijand heeft; terwijl zij weet, dat zij uit uw Hart, haar laatste toevlugtsoord, is verbannen; terwijl zij zich bewust is, elk oogen-blik neergeworpen te kunnen worden in het eeuwig vuur!

Hoe wezenlijk ongelukkig is zij, dewijl zij den hemel niet kan aanschouwen zonder in te zien, dat zij het regt daarop heeft verloren; dewijl zij zelfs niet om zich kan zien, zonder zich zelve tot verwijt en bij elke gelegenheid tot schrik te verstrekken; dewijl zij hare oogen niet kan neerslaan, zonder de stilzwijgende vermaning te vernemen, dat de hel hare woning is!

Hoe wezenlijk ongelukkig is zij, omdat ze niet in haar eigen hart kan keeren, zonder daarin

-ocr page 76-

56

den satan te ontmoeten en reeds bij voorbaat de kwellingen te vinden der helle, waarin geen vreugde, geen troost, maar slechts verschrikking, duisternis, angst en smarten zijn!

O, allerbeklagenswaardigste ziel, hoe geheel anders zijt gij thans dan toen gij uitgedoscht met hemelsche gunsten, geadeld door het kindschap Gods, zoo schoon, zoo verheven waart, dat gij de heiligen en de engelen over u in verbazing bragt!

Hoe door de zonde misvormd, hoe verlaagd, hoe geheel verachtelijk!

7 O Jesus, mogt ik, wat er ongelukkig geschied is, ongedaan kunnen maken, ook ten koste van mijn leven! Mogt ik nooit in zulk een onheil zijn neergestort, maar veeleer mijn leven dan uwe genade hebben verloren!

O, welzalig zij, die nooit hunne onschuld hebben verloren! die nooit den ongelukkigen staat der zonde hebben leeren kennen!

Geef mij, ik smeek het ü, het eerste kleed terug; geef mij de onschuld weder en zie, dan zal ik in nieuwheid des levens ü zoo dienen, dat ik haar voor U ongeschonden beware alle dagen tot het einde van mijn leven.

-ocr page 77-

57

TIENDE HOOFDSTUK.

dat het hakt van jesus allen, ook de zondasen, tot zich koept.

1. Jesus. Komt tot mij allen, die onder uwe zorgen en lasten gebukt gaat, en ik zal u verkwikken.

Die regtvaardig is, hij kome om nog meer geregtvaardigd te worden; die lauw is, hij kome om met nieuw vuur ontstoken te worden; die zondaar is, hij kome om gezuiverd en geheiligd te worden.

O zwakheid des menschen! Wie is er, die niet gezondigd zou hebben? Een ieder toch, die zegt geen zonden te hebben bedreven, misleidt zich zeiven en de waarheid is niet in hem.

2. Mijn kind, indien gij u door de zonden bezwaard of door uw gebreken ter neergedrukt voelt, kom spoedig tot mijn Hart, daar zult gij bevrijding en verademing vinden.

Noch de grootheid uwer misdaden, noch de grootheid mijner majesteit schrikke u af; ik ben gekomen niet om de regtvaardigen maar om de zondaren tot boetvaardigheid te roepen; hoe grooter de ellende is, waarin gij verkeert, des te meer medelijden zal ik met u gevoelen, en hoe zieker gij zijt, des te meer hebt gij den geneesheer noodig.

Ik sta niet verbaasd over uwe ellende, want ik ken uw hart en weet, waarvan gij gemaakt zijt. Indien gij nog niet tot grootere misdaden

-ocr page 78-

58

zrjt vervallen, dan moogt gij het aan mijne genade vooral danken.

Maar wat mij verbaast is, dat gij, als ik mij tot uwer verzorging aanbied, niet wilt genezen zijn, of zoo gij ook al wilt, dan toch aan mijne goedheid schijnt te twijfelen.

Ach mijn kind, doe mijn Hart die smartelijke beleediging niet aan. Mijn Hart bemint immers de vergeving, en wordt niet moede vergiffenis te schenken.

Zie eens met welk goedheid ik de zondaren, die waarlijk boetvaardig zijn, behandel, zoo zelfs, dat men mij den vriend der zondaren heeft genoemd.

3. Waar is er een hart, dat zoo bemint als het mijne? Niemand onder de menschen bezit grootere liefde dan hij, die zijn leven geeft voor zijne vrienden; maar ik, de Zoon van God, ik bezit noch grootere liefde, dewijl ik mijn leven zelfs voor mijne vijanden heb gegeven.

Wie heeft mij ooit het eerste bemind, of wie schonk mij ooit zijne genegenheid, die niet eerst de nitwerkselen van mijne liefde had ondervonden?

4. Dewijl er zeer velen zijn, die hunne onschuld verliezen nog vóór dat zij begrijpen, wat de onschuld is, of hoeveel waarde zij heeft, is het een groote glorie voor mijn Hart, om ook over die harten te zegevieren en uit zondaren heiligen te vormen.

O, indien gij de liefde mijns Harten kendet, dan zoudt gij kunnen begrijpen, r.aet welk een teederheid het do getrouwe zielen bemint en hoe zacht het de zondaren tot bekeering dwingt!

Wie is er lijdend, met wien mijn Hart niet

-ocr page 79-

59

mede lijdt? Wie bedrijft er zonde en doet mijn Hart niet aan? Wie wordt er ziek voor wien mijn Hart geen geneesmiddel biedt? Wie is er ongelukkig voor wien mijn Hart gevoelloos blijft? Wie eindelijk is er op do wereld, wien mijn Hart geen weldaden beeft bewezen?

5. Ik ben een goede Vader, die de kinderen, aan het kruis ter wereld gebragt, bemin met de liefde mijns Harten, dat hun geopend blijft om daarin altijd eene schuilplaats, niet onverschillig welke, maar het middenpunt mijner liefdegevoelens te vinden.

Wanneer zij slapen, dan is mijn Hart bezorgd om hen te bewaken; zijn zij wakende, dan zorgt het voor hun behoud.

De liefde, waarvan mijn Hart gloeit, is voor hen zoo groot, dat ik elk hunner in het bijzonder zoo liefheb en verzorg, als ware er niemand anders op aarde.

Wanneer er een hunner door den vijand verleid, mij verlaat, dan treurt mijn Hart als over den dood van een eeniggeborene. Door liefde gespoord volg ik den vlugteling na, ik noodig hem uit, ik dreig hem, ik beloof hem alle goeds. Indien hij echter niet wil luisteren, dan oefen ik geduld, ik sta wachtend aan de deur zijns harten en herhaaldelijk klop ik aan.

Eindelijk, als hij besloten heeft tot wij weder te keeren, dan snel ik hem te gemoet, ik omhels hem terwijl mijn Hart juicht van vreugde, omdat het wederom het kind, dat het als een doode had betreurd, levend en veilig bij zich ziet.

Door blijdschap gedreven, roep ik geheel den

-ocr page 80-

60

hemel te zamen om mij geluk te wenschen en zich met mij te verblijden.

6. Indien gij derhalve aan mijn Hart verkwikking wilt schenken, den hemel verblijden en aan nwe ziel verademing wilt geven, keer u dan tot mij van ganscher harte.

Wie gij ook zijn moogt, hetzij een groot zondaar of schuldig slechts aan kleine gebreken, kom tot mijn Hart en gij zult daarin een geneesmiddel vinden voor al uwe kwalen.

Vertrouw, mijn kind, en wil niet vreezen; ik roep u niet om u verwijtingen te doen, maar om uwe ongeregtigheden uit te wisschen.

Kom, mijn kind, kom, zie, ik wacht u met uitgestrekte armen en met een smachtend Hart.

7. De leerling. Zie, allerzoetste Jesus, zie, ik snel tot U, opgewekt tot moed en vertrouwen, door zooveel goedheid van uw Hart.

Nader komend, verzucht en smeek ik; neem goedgunstig uw verloren kind aan, dat uit verre gewesten wederkeert, bezoedeld door de zonden en met ellende beladen. Ik ben niet meer waardig uw kind genoemd te worden, dewijl ik ü op zulk een onwaardige wijze verliet, zoo groote-lijks hoonde en zoo erg bedroefd heb.

Ik heb tegen den hemel en tegen U gezondigd; schuldig als ik ben, durf ik mij niet in uwe armen te werpen, maar zie, voor uwe voeten werp ik mij in het stof neder, terwijl ik nw vaderlijk Hart aanroep en om vergeving smeek.

Zie, toen ik vlugtte hebt Gij mij tot U teruggeroepen; Gij hebt mij gezocht toea ik verloren was; Gij hebt mij verdragen toen ik uwe goed-

-ocr page 81-

61

heid misbruikte; met wonderbare zachtheid hebt Gij mij tot terugkeer bewogen, en nn eindelijk in zulk een ellendigen staat tot U wederteerend, neemt Gij mij niet slechts weder aan, maar, o God, Gij omhelst mij ook! o Jesus! o Vader L zooals er geen ander is!

Dat alle engelen en heiligen juichen en zich met mij verblijden, maar dat zij ook met mij nwe barmhartigheid loven en boven alles prijzen in eeuwigheid!

Zie, nu ben ik de uwe voor eeuwig; voortaan zal ik U getrouw liefhebben, o Heer, en uit liefde jegens ü, al uwe wenschen vezwullen.

ELFDE HOOFDSTUK.

hoe men de zuivering des hakten moet ondehnemen.

1. De leerling. Ontelbaar, o Heer, zijn de-beweegredenen, die mij tot volmaakte verbetering aanzetten. De hemel lacht mij toe, de hel gaapt mij dreigend tegen; do aarde kan mij elk oogen-blik in de eeuwigheid verplaatsen.

Doch ook mijn hart, overladen door uwe gaven, gedreven door 't besef van eigen ellende, getrokken eindelijk door de goedheid uws Harten, houdt niet op mij aan te sporen.

Doch hoe zal ik het werk van zooveel belang ten uitvoer brengen? Want al zie ik ook de verpligting daarvan in, toch gevoel ik geen kracht genoeg in mij om haar te vervullen.

-ocr page 82-

62

Leer Gij mij, goede Jesus, ik bid het U, de wijze om mij waarlijk te verbeteren en te vervormen. Al de glorie, die daaruit zal voortspruiten, zij zal aan TJ en aan uw beminnelijk Hart toebehooren.

2. Jesus. Mijn kind, indien gij nw hart wilt zuiveren en alle gebreken er wilt uitroeijen, dan moet gij met grootheid van ziel en met een edelmoedig hart de hand aan het werk slaan.

Heb den goeden en ernstigen wil om u te verbeteren en nimmer op te houden in het streven naar volmaakte zuivering en kweek tevens een opregt verlangen in u aan om met de goddelijke genade mede te werken en hare leiding te volgen; en dan zullen uwe pogingen eindelijk met een goeden uitslag bekroond worden.

Dat is van uwe zijde het eerste en voornaamste middel, waaraan de overigen hunne kracht en hun werkenden invloed zullen ontleenen, en zonder hetwelk de overigen, hoe vermogend ook op zich zeiven beschouwd, naauwelijks iets zullen uitwerken.

Die krachtdadige wil om altijd met de genade naar de zuivering en het zuiver houden van uw hart te streven, is de eerste beweegreden om voor de toekomst de zuiverheid uws harten te verhoogen; het eerste teeken van uwe toekomstige volmaaktheid, het eerste kenmerk, waaraan men de toekomstige heiligen onderscheidt, ja zelfs, het is het eerste onderscheidingsteeken dei-ware leerlingen mijns Harten.

3. Neem met deze gesteltenis der ziel ten arbeid uitgerust, het vuur en ontsteek daarmede

-ocr page 83-

63

uw hart, opdat gij de zonden en gebreken daarin aanwezig verteeren moogt.

Mijn kind, begrijp wel, wat ik zeg. Als gij een tuin moet zuiveren, die door scbadelijke planten en kruiden verwoest en door allerhande onoogelijke zaken ontsierd wordt, dan zult gij dien wel reinigen als gij met gereedschappen werkt, als gij al het schadelijke stuk voor stuk er uitrukt en eindelijk alles uitkeert of wegwerpt, doch gij zult uw werk niet voltooijen dan na langen tijd en na harden arbeid.

Maar als gij er vuur bijbrengt, zie, dan zult gij gemakkelijk en binnen korten lijd geheel dien hof gezuiverd zien.

Wat meer is, gij zult bevinden, dat die tuin zelf door de verbranding vruchtbaarder en geschikter is geworden om bloemen en vruchten voort te brengen.

Op gelijke wijze, mijn kind, zult gij uw hart, dat bij zulk een tuin kau vergeleken worden, veel spoediger en gemakkelijker zuiveren door het vuur dor goddelijke liefde, dan door eenigen anderen arbeid.

En gij zult bespeuren, dat uw hart zelf daardoor beter geschikt is geworden om bloemen van deugd en vruchten van heiligheid te leveren.

4. Dat vuur nu zult gij uit mijn Hart verkrijgen, indien gij u door het gebed tot hetzelve wendt, en niet slechts met den mond maar ook met den geest bidt.

Want indien gij ernstig de straffen wikt der hel of van het vagevuur, die gij zoo dikwerf verdiend hebt; indien gij met aandacht mijne

-ocr page 84-

64

goddelijke weldaden jegens n en al nwe ondankbaarheid overweegt;

Indien gij ijverig nadenkt over mijne goddelijke en oneindige volmaaktheden, die alle liefde en eere waardig zijn, en over nwe beleedigingen mij zoo geheel onverdiend aangedaan;

Als gij daarenboven mij beschouwt hoe ik uitgeput ben van vermoeijenis uit liefde voor u, wat ik heb geleden om nwe zonden, hoe ik aan het kruis hang met uitgestrekte armen, het hart geopend voor u;

Als gij vervolgens mijn hart zelf zult zijn binnengetreden en dan beschouwt in welk een graad dat schuldeloos hart werd bedroefd door uwe misdaden, en hoe het door dezen geheel verteerd en vernietigd werd;

Als gij tevens door veelvuldige liefdegevoelens en vurige smeekingen uw hart als het ware aan het mijne vasthecht;

Dan, zonder twijfel, zal in het gebed het vuur, de gloed der goddelijke liefde worden ontstoken.

5. Vorm u uit die liefde een berouw, dat is eene droefheid over alle zonden, die gij hebt bedreven, met het voornemen om in het vervolg niet meer te zondigen.

Niemand, mijn kind, krijgt vergiffenis zijner zonden, als hg ze niet betreurt; en niemand wordt van zijne gebreken genezen, als hij ze niet verafschuwt.

Verafschuw dan van harte en haat, zooveel gij kunt, uwe zonden en gebreken, die allen afschuw en haat overtreffen en die gij niet te veel kunt verafschuwen, niet te veel kuit haten.

-ocr page 85-

er.

Hoe meer gij uit die goddelijke liefde in u zulk eene droefheid opwekt, des te volmaakter zal uw berouw zijn, ofschoon gij het voor het oogenblik ook al niet gevoelt.

En hoe zuiverder de beweegredenen zijn, waarom gij met opregten wil uwe zonden betreurt en verafschuwt, des te zekerder zult gij zijn van de vergiifenis dergenen, die gij hebt bedreven ? en des te veiliger zult gij zijn voor de bedrijving van nieuwe zonden.

6. Een zeker teeken van een waar berouw over uwe bedrevene zonden, hebt gij in de onthouding van nieuwe zonden.

Heb derhalve en bewaar in u altijd een ernstig voornemen om alles te vermijden, wat gij weet, dat mij mishaagt, en liever alle kwalen van dit leven te verduren, dan vrijwillig eene zonde te bedrijven.

Doch zijt wel op uwe hoede, om u zeiven niet te bedriegen, door de meening dat elk voornemen, welk ook, voldoende is. Een onbepaald verlangen toch is niet voldoende; niet de zucht om aan de gewoonte of aan een voorgeschreven vorm te voldoen is toereikend; niet een werkeloos voornemen is genoeg, waardoor iemand schijnt te willen en niet te willen als hij, gelijk hij zich inbeeldt, niet meer wil zondigen en toch niet met de daad de middelen wil aanwenden, die noodzakelijk zijn om de zonden te vermijden.

Neen, mijn kind, het voornemen moet zijn opregt, vast en werkdadig, waardoor gij aangespoord wordt tot het gebruik der middelen, die u voor den herval in de zonden behoeden.

5

-ocr page 86-

66

Daarom ook, om dat voornemen steeds levendig te houden, moet gij het dikwijls hernieuwen; bid herhaaldelijk, geef door geestelijke oefeningen voedsel aan uwe godsvracht; versohaf u zoo eindelijk de bijzondere genade, waardoor gij gemakkelijk standvastig blijft en volhardt.

De leerlikg. Waarlijk, o Heer, mijn hart gelijkt aan een woesten tuin, waarin ontelbare schadelijke planten bloeijen of bedorvenheden verborgen liggen.

Het hart van dat alles te zuiveren, is een groot werk; en zie, uit mij zeiven ben ik niet in staat iets heilzaams te verrigten.

Doch help Gij mij, ik smeek het ü, met uwe krachtdadige en veelvermogende genade, waardoor ik dien arbeid, die zop belangrijk is, gelukkig zal ten einde brengen.

Vurig toch verlang ik dat werk, dat zoo noodzakelijk, zoo nuttig en zoo heilig is, te voltooijen volgens uwe leiding, en niet eerder op te houden dan na het inderdaad voleind te hebben.

Wil niet dulden, o allerbeste Jesus, dat ik ook daarin traag of nalatig worde; want, ik belijd het, ik hel tot moedeloosheid over en ben gewoon, al heb ik ook met ijver een begin gemaakt, om langzamerhand tot zorgeloosheid te vervallen.

Maar wek mij op, spoor mij aan, stoot mij met kracht voort en laat niet toe, dat ik den arbeid stake alvorens ik het werk tot een ge-wenscht einde hebbe gebragt.

-ocr page 87-

67

TWAALFDE HOOFDSTUK.

dat het heilig sacrament der biecht een gemakkelijk en krachtig middel is om

Izich van zijne zonden en gebreken te zuiveren.zich van zijne zonden en gebreken te zuiveren.

1. Jesüs. Mijn Hart, o kind, wetende dat de zwakheid der stervelingen zoo groot is, dat zij op aarde niet zonder zonden leven, heeft een heilzaam middel uitgevonden, waardoor zij, bij goed gebruik daarvan, niet slechts vergiffenis

ivan de zonde verkrijgen, maar ook vermeerdering van genade ontvangen.van de zonde verkrijgen, maar ook vermeerdering van genade ontvangen.

God toch is getrouw, zoodat Hij volgens zijn woord de zonden vergeeft aan hen, die ze belijden, genade geeft aan hen, die er om bidden en beternis des levens aan hen, die er om vragen 1).

Wat zou er van de meeste menschen worden indien de Biecht niet bestond? Hoe weinigen zouden er zalig worden! En hoevelen hunner, die nu reeds in den hemel juichen of zich een-maal daar verblijden zullen, zouden verworpe-lt;8 lingen zijn!

2. Doch ik heb juist daarom aan de Kerk magt gegeven, -opdat aan hen, wier zonden zij vergeeft, ze vergeven worden, en wier zonden zij houdt, ze gehouden blijven 2).

1) Joan I, 9 en V, 14.

2) Matth. XVIII en Joan. XX.

-ocr page 88-

68

»Mogt er dus eenige vlek of ongetronwheid of eenige andere zonde het hart heimelijk zijn binnengeslopen, dan schame het zich niet dit te openbaren aan hem, die daartoe aangesteld is, opdat deze het door het woord van God en en door heilzamen raad geneze.quot; 1)

» Als gij handelt over het Sacrament der Biecht, beschouw dan de hel in uw hart, die door de belijdenis der zonden daarin zal worden uitgedoofd. Dewijl gij derhalve weet, dat u na het eerste behoedmiddel van 's Heeren indompeling des Doopsels in de Biecht nog een tweede behoedmiddel tegen de hel overblijft, waarom zoudt gij dan aan uwe zaligheid wanhopen? Stel u eerst de grootheid der straffe voor den geest, opdat gij niet twijfelen moget aan het ontvangen des geneesmiddelsquot; 2)

»Want er is, hoewel het moeite kost, door de Biecht vergiffenis der zonden te verkrijgen: als de zondaar zijne legerstede met zijne tranen besproeit en zich niet schaamt om aan den priester des Heeren zijne zonden te openbaren en het geneesmiddel te vragen.quot; 3)

»Dit geneesmiddel der Biecht is voor allen be-geerenswaardig, omdat de ziel grooter gevaar loopt dan het ligchaam en aan verborgene ziekten zoo spoedig mogelijk genezing moet worden geschonken. Belijd uwe zonden; dat door de belijdenis alle

1) S. Clemens Romaims le. Eeuw.

2) Tertulianus 2e. Eeuw.

3) Origines 3e. Eeuw.

4) S. Lactantius 4e. Eeuw.

-ocr page 89-

69

vergif worde uitgeworpen en verdreven; wat daarna overblijft zal gemakkelijk genezen worden. Gij vreest te belijden, die, zulks niet doende, toch niet verborgen kunt blijven? God, die alles weet, eischt juist de belijdenis om den nederige te bevrijden; veroordeelt juist daarom den verzwijger om den hoovaardige te straffenquot; 1).

»Doch spreek uwe biecht zoo, dat gij tot de zonde niet wederkeeret, want dan eerst strekt de belijdenis der zonden ten heil, als de zondaar, die gebiecht heeft, in het vervolg niet weder doet, wat hij verkeerds heeft gedaanquot; 2).

»Men moet dus, na gebiecht te hebben, ophouden met zondigen. De biecht echter gaat voor en de vergiffenis volgt haarquot; 3).

»De Kerk immers, die in Christus is gesticht, heeft van Hem zeiven de magt ontvangen om de zonden te vergevenquot; 4).

»Indien zij ze niet willen openbaren, dan zullen zij God, die hun getuige is, ook tot wreker hebbenquot; 5).

»De zonden behoeven niet openlijk beleden te worden; 't is genoeg, dat men alleen aan den priester door de oorbiecht de misdaden zijns gewetens blootleggequot; 6).

»Het is derhalve de rede, die den zondaar

1) S. Augustinus 5e. Eeuw.

2) S. Fulgentius 6e. quot;

3) S. Isidorus 7e. quot;

4) V. Beda 8e. quot;

5) Hayms 10e. quot;

6) S. P. Luitprandus 11e. Eeuw.

-ocr page 90-

70

aanspoort en het is God,* die hem gebiedt zijne

zonden te belijden.quot; 1)

»Want de Biecht is den zondaar noodzakelijk en voor den regtvaardige evenzeer nuttigquot; 2).

»De wijze der belijdenis eischt drie hoedanigheden: zij moet geschieden zonder bewimpeling, zonder verontschuldiging en zonder uitweidingquot; 3).

»De biechteling beschuldige zich derhalve voor den priester met een levendig gevoel van droefheid en met het vaste voornemen om zich te beteren, en hij volbrenge de boete, die hem wordt opgelegd.quot; 4)

»De Biecht is trouwens een Sacrament, van hetwelk de handelingen des biechtelings, die in drie deelen worden onderscheiden, als het ware de stof uitmaken. Het eerste dier deeleu is de vermorzeling des harten, het tweede de mondelingsche belijdenis, het derde de voldoening.quot; 4)

Zie, mijn kind, hoe van den beginne af de geloovigen aller tijden en werelddeelen dit troostvol en heilzaam Sacrament in eere hielden en gebruikten.

3. Wat is er beter dan eene goede Biecht? Door de belijdenis immers wordt de mensch bevrijd van zijne zonden, hij komt weder met mij in vriendschap, hij ontvangt den vrede des

1) S. T. Damianus lie. eeuw.

2i S. Bemardus 12e. n

3) S. lionaveutura l-'ie. „

4j Tlialer 14e. „

5) Kerkvergadering van Florence 15e eeuw.

-ocr page 91-

71

harten; zoodat hij, die vroeger zich door angsten gekweld gevoelde, daarna zich kalm en gelukkig ziet.

Het Sacrament der Biecht is een middel voor de ziel, waardoor de ondeugden worden genezen, de bekoringen verjaagd, de hinderlagen des duivels verijdeld, nieuwe genade ingestort, de godsvrucht vermeerderd wordt en de deugd vaster en vaster grondslag verkrijgt.

Door de Biecht treedt de ziel wederom in de regten, die zij door de zonde had verloren en krijgt zij hare schoonheid weder, die zij door de ongeregtighoid had misvormd.

4. Evenwel gebeurt het, dat de zondaar tot dit Sacrament der goddelijke barmhartigheid naderende, door schaamte of vrees gedreven, zich in een afgrond van heiligschennis nederstort en dan niet meer slechts zondaar is, maar inderdaad een afzigtelijk monster van zonden wordt.

Kunt gij, goddeloos mensch, voor mij verborgen blijven ? Kunt gij beletten, dat ik u neder-werp in den diepen afgrond, dien gij zelf u hebt gegraven.

Gij verbergt heiligschennend uwe zonden voor den biechtvader, die door de strengste goddelijke en menschelijke wetten tot een eeuwig en algeheel stilzwijgen is gedwongen! maar dan zal ik ze openbaren in uw aangezigt, niet aan een mensch, niet aan een volk, maar voor hemel en aarde, voor allen, die ooit geleefd hebben.

Dan zult gij door overstelping van schaamte de bergen toeroepen u te bedekken, om u aan de schande te ontrukken; ja, dan zult gij u in de hel willen verbergen, doch gij zult het niet

-ocr page 92-

kuuneu, maar gij zult daar staan om openlijk alle welverdiende schaamte en schande te verduren.

Onverstandig mensch! Gij hebt u niet geschaamd te zondigen tot uwen ondergang en tot uwe schande, waarom schaamt gij u te belijden tot uw heil en tot uwe glorie?

Doch let eens wel, waarom aarzelt gij, uw geweten te openbaren aan hem, die door my is aangesteld, om tegenover u mijne plaats te be-klcedenV

Den biechtvader, voor wien gij u als boet-vaardige vertoont, moet gij immers beschouwen als zaagt gij mij, want dan vertegenwoordigt hij mijn persoon en bezit hij mijne magt.

Voor het overige is hij zelf een mensch en heeft hij zijne eigene ellende; en zelf, zoowel als gij, moet hij biechten, hetgeen voor hem veel moeijelijker is, omdat hij overeenkomstig zijnen staat ook volmaakter moet leven.

Zoo is het door God allerwijselijkst en zeer heiliglijk vastgesteld, dat de priesters zoowel als de leeken, allen, die van groote zonde bevrijding verlangen, verpligt zijn hunne Biecht te spreken; en dat de priesters, wier heilige bedieningen alle heiligheid vergen, zich ook van kleinere zonden door veelvuldige biechten moeten zuiveren.

Om die reden belijden de leeken met meerder vrijheid en vertrouwen aan den priester hunne zonden en leeren de priesters door de ondervinding met hunne ellende medelijden te hebben, zwak te worden met de zwakken, te weenen met de weenenden.

-ocr page 93-

73

5. Doch er zijn er, die opregt genoeg hunne zonden belijden en toch niet waarlijk gezuiverd worden, omdat, zij niet met een opregt hart naar verbetering streven.

Sommigen naderen uit noodzakelijkheid, anderen uit menschelijk opzigt, weder anderen uit eene zekere gewoonte tot het Sacrament van boetvaardigheid; en 't is niet te verwonderen als zij, die aldus naderen, geene of slechts geringe vruchten plukken.

Houd gij, mijn kind, uw heil en mijn welbehagen voor oogen en doe elke Biecht zoo, als ware zij de laatste uws levens, dan zult gij er wonderbare en zoete gevolgen van ondervinden.

6. Evenwel, mijn kind, ken u zeiven en weet, dat gij dikwijls hervalt in de misdrijven, die gij betreurd hebt, en vastelijk voorgenomen hadt te vermijden.

Doch wil daarom niet wanhopen, mijn kind, noch u aan al te groote droefheid overgeven. Immers, zij zullen de gevolgen van zwakheid, niet van boosheid zijn, misslagen veeleer uit onbedachtzaamheid dan uit vrijen wil voortgesproten.

O, leer daaruit de goedigheid mijns Harten, dat immer bereid is u te vergeven, en de ellende uws harten, dat altijd ten kwade neigt en u dikwerf medesleept.

Draag evenwel zorg, dat gij wegens deze uwe groote zwakheid de Biecht niet verwaarloost; inderdaad, hoe zwakker gij u gevoelt, zooveel te meer moet gij uwe toevlugt daartoe nemen.

7. Sommigen hebben een afschrik van de Biecht en zij naderen slechts met siddering.

-ocr page 94-

74

Zie, de grootste zondaren, zoowel als de grootste heiligen vinden er troost in; en gij wordt door angsten gekweld!

Door de Biecht komen de dooden wederom ten leven en ontvangen de levenden meer overvloed van levenskracht; gij dan, waarom vreest gij, als moest gij ten dood of ter foltering gaan?

Gij dwaalt, mijn kind, gij dwaalt; niet tot kwelling maar tot troost is dat allerheilzaamst Sacrament ingesteld.

8. Leg dus alle gejaagdheid en vreesachtigheid af. Ik ben immers niet de God der beroering, maar van den vrede; ik schep geen behagen in de verwarring des harten, maar iu den goeden wil.

Doe, wat in uw vermogen is en biecht, voor zooveel gij kunt, met een opregt hart; houd u daarna in vrede en laat u door de ingevingen van den vijand of van uwe verbeelding niet in verwarring brengen.

Mijn Hart, mijn kind, is de toevlugt der zondaren. Zoo dikwijls iemand met een rouwmoedig en vernederd gemoed daar henen vlugt, zal ik hem niet verstooten noch verachten.

Maak dus dikwerf met vertrouwen gebruik van dat goddelijk bad, waarin mijn Hart uwe ziel met zijn bloed afwascht en meer en meer zal afwasschen, totdat zij geheel rein en zuiver zal wezen. 1)

1) Wij mogen dit ophelderen door een waarlijk wondervolle en troostrijke gebeurtenis, die wij in het leven van de H. Maria Magdalena de IV.izis lezen. Toen die H. maagd op zekeren dag in de kerk van haar klooster waarin werd biecht gehoord, haar hartin de tegenwoor-

-ocr page 95-

75

9. De leerling. O allerbeste Jestis, hoe heilzaam, hoe troostvol is die vinding uws Harten, het Sacrament van boetvaardigheid! Hoe verbazend de aflating, hoe bewonderingswaardig de goedhartigheid! dat Gij van het bloed uws Harten een goddelijk bad maakt, waarin Gij ons van onze zonden zuivert.

Hadde uw Hart dat geheim vol allerlei vertroosting niet gevonden, wie zou het ooit

digheid vanJesusin hettabernakel uitstortte en weldra in heilige vereeniging lag verslonden, zag zij eensklaps de geesten-wereld zich op zekere wijze voor haar ontsluijeren. Zij zag namelijk in welken staat de ziel van een ieder der biechtelingen verkeerde op den oogenblik, dat zij hunne zonden beleden. Toen echter de sacramenteele losspreking werd gegeven, zag zij op denzelfden oogenblik, hoe het goddelijk bloed van Jesus op geheimzinnige wijze een ieder besproeide en zoo afwiesch, dat zij ongelooflijk zuiver en schoon werden. Als dus eené biecht zulk een uitwerking heeft, dan vraag ik, welke zullen de uitwerkselen zijn van herhaalde biechten? Als de ziel zoo rein, zoo schoon wordt door eenmaal ge-wasschen te worden in Jesus' hartebloed, dat in het Sacrament van boetvaardigheid op ons wordt toegepast, hoe zuiver, hoe schoon zal zij eindelijk worden, wanneer zij dikwijls daarin wordt gewasschen ?quot; Grof en zelfs morsig lijnwaad, wordt door herhaalde wassching dikwerf niet slechts helder maar ook wit gelijk sneeuw. Zou dan de ziel,indien zij dikwijls in net goddelijk bloed van Jesus wordt gewasschen, eindelijk niet geheel rein en onuitsprekelijk schoon worden? Deze godvruchtige gedachte kan voorzeker in u de liefde voor het H. Sacrament van boetvaar-heid vermeerderen en u, als gij het met de daad ontvangt, heilzaam, bezig houden en zeer grooten troost verschaffen.

-ocr page 96-

76

hebben uitgedacht? En zoo Gij het niet haddet ingesteld, wat zou er dan van ons, wat van mij geworden?

Dank, allerzoetste Jesus; dat alle engelen en heiligen, alle volkeren en talen U met mij dank betuigen, omdat gij dit levendmakend en heiligend Sacrament hebt ingesteld, waardoor de schuldige bewoners der aarde gered worden en de hemel met een tal van heiligen wordt gevuld!

Om echter van zulk eene weldaad geen misbruik te maken, maar alle vruchten er uit te trekken, die ik er van kan verwachten, zal ik niet slechts dikwijls maar ook met zorg mijne zonden belijden; immer zal ik, als bereidde ik mij voor om te sterven, een waar leedwezen opwekken en een goed voornemen, wel is waar met kalmte maar toch ook met opregtheid vormen,

voor en aleer ik mijne Biecht zal spreken; ik zal den biechtvader alles openbaren met die ongeveinsdheid, waarmede ik tot U zeiven zoude spreken, als ik ü met mijne oogen zou aanschouwen ; de opgelegde boete zal ik met aandacht en godsvrucht zoo spoedig mogelijk volbrengen; vervolgens zal ik trachten mij dankbaar te toonen door met nieuwen ijver, met meerder zuiverheid des harten voor U te leven.

O Jesus! welk een troost, welke zalige vreugde i kan ik genieten, als in dit Sacrament uwer barmhartigheid mijne ziel gewassshen en gezuiverd wordt door het heiligste en reinste bloed uws Harten ! O, ik smeek U, wasch mij dikwijls en reinig mij geheel en al; wasch mij meer en meer, en ik zal wit worden gelijk sneeuw.

-ocr page 97-

77

DERTIENDE HOOFDSTUK.

DAT WIJ, WAT DE VERGIFFENIS ONZER ZONDEN

BETREFT, IN OOD MOETEN BERUSTEN NA GEDAAN TE HEBBEN WAT ZEDELIJKER WIJZE IN ONS VERMOGEN WAS.

Jesus. Zoo waar ik leef, ik wil niet den dood des zondaars, maar ik wil, dat hij zich bekeere en leve.

Indien de zondaar boetvaardigheid zal hebben gedaan voor al zijne zonden, die hij heeft bedreven, en al mijne geboden zal hebben onderhouden, zal hij leven en niet sterven.

De goddeloosheid des goddeloozen zal hem niet schaden op den dag, waarop hij van zijne goddeloosheid bekeerd zal zijn; de zonden, die hij heeft bedreven, znllen hem niet worden toegerekend.

Waarover, mijn kind, zijt gij ontsteld of waarom geeft gij toe aan onmatige angsten? Ik ben immers den mensch niet gelijkend als zonde ik kunnen liegen en veranderen. Ik zou aldus spreken en het niet doen, beloven en mijne beloften niet vervullen? Zweren en toch ontiouw worden?

Wat twijfelt gij, kleingeloovige? Voorwaar, hemel en aarde zullen vergaan, doch mijne woorden zullen niet vergaan.

2. Zie eens. God, uw hemelsche Vader, die ten uwen heile zijn eenigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor u niet minder dan voor anderen overleverde, hoe zal Hij met Hem niet alles

-ocr page 98-

78

hebben geschonken: vergeving, volharding, het paradijs en alle gaven?

In alle opzigten dns zijt gij in mij, den eenigen Zoon van God, rijk geworden, zoo dat u, van welke genade ook gesproken, niets ontbreekt. Want waar het kwaad de mate te boven ging daar zal met meerder overvloed zich de genade doen gelden.

Ga derhalve met vertrouwen tot den troon der genade opdat gij verkrijget, wat gij noodig hebt.

3. Mijn kind, ik ben van den hemel neergedaald om n aan den gapenden muil der hel te ontrukken; ik heb gedurende geheel mijn leven geleden, opdat gij gedurende geheel de eeuwigheid zalig zoudt wezen; ik ben ten laatste zelfs ten dood veroordeeld opdat gij van den eeuwigen dood bevrijd zoudt worden; dat alles heb ik echter voor u gedaan toen gij mijn vijand waart, wat zal ik dan niet doen, of wat zal ik u weigeren, als gij mij liefhebt?

Maken uwe misdaden u bevreesd, weet het, mijn kind, dat mijne eindelooze verdiensten oneindig meer vermogen om u te behouden als gij wilt, dan uwe misdaden om u in het verderf te storten, waarvoor gij siddert.

En bijaldien gij wegens uwe schuldige daden het oordeel vreest, herinner u dan, dat ik, uw Zaligmaker, die te regterhand van God mijn Vader ook in uw belang smeek, uw regter zal zijn.

4. Verruim dan uw hart in den heiligen Geest, dien gij in het Sacrament der goddelijke barm-

-ocr page 99-

79

hartigheid hebt ontvangen. Die Geest der liefde, dat verterend vuur, zal de overblijfselen uwer zonden vernietigen en de onmatige vreeze verdrijven.

Waart gij ook de grootste zondaar, als de moordenaar, die met mij werd gekruisigd; had-det gij, zooals Paulus, mij vervolgd; haddet gij mij verloochend zooals Petrus; zie als gij eenmaal opregtelijk uwe Biecht spreekt en de uitwerkselen van dat Sacrament deelachtig wordt, dan zijn u al uwe zonden vergeven.

5. Waarom zijt gij bedroefd, mijn kind, en waarom verontrust gij u? Gelooft gij dan, dat ik een hardvochtig meester ben, wien men naau-welijks kan tevreden stellen?

Gij bedriegt u, mijn kind, gij bedriegt u zeer. Want zie eens, ben ik geen Vader, wiens Harte de goedheid zelve is? Weet gij dat niet? Hebt gij dat niet ondervonden?

Wil mij derhalve niet onteeren, wil mij niet lasteren door mij iets toe te schrijven, wat be-leedigend is.

6. Mijn kind, gij hebt niet andermaal tot uwe vreeze den geest der slavernij ontvangen, maar den geest der aanneming van Gods kinderen, waardoor gij bemint en mij toeroept: Abba, Vader!

Wil dan niet vreezen, mijn kind; wil niet jammerlijk in angsten den tijd verliezen, dien gij door mij te beminnen gelukkig moet beleven. Want ik verg geen angst maar liefde.

Vertrouw, mij kind, vertrouw, dat uwe zonden u vergeven zjjn. Span nu slechts uwe

-ocr page 100-

80

krachten in om mij des te meer te beminnen, naar de mate ik u meer heb kwijtgescholden.

7. De leerling. O Jesus! O mijne liefde! O mijn leven, wat al zaligheid, wat al honigzoet biedt Gij mij uit uw Hart aan!

O Heer, mijn God! Gij hebt mij gewasschen, niet de voeten, niet mijne handen, niet het hoofd alleen, maar ook mijne ziel, mij geheel en al en dat wel in uw eigen Bloed!

En zie. Gij hebt mijne zonden weggeworpen in den afgrond der zee, in de peillooze diepte van de barmhartigheid uws Harten, waarin zij verdwenen zijn uit uw aangezigt.

O Jesus! zou ik ooit uwe barmhartigheid kunnen vergeten, waardoor Gij mij zoo zeer het leven hebt geschonken?

Uwe ontfermingen zal ik in eeuwigheid lof-zingen, gedurende de eeuwen der eeuwen zal ik de goedheid uws Harten prijzen.

8. Loof mijne ziel, den Heer, en alles wat in mij is love zijn heilig Hart. Ja, mijne ziel, loof den Heer en wil al zijne gunsten niet uit het geheugen verliezen.

Die zich genadig toont tegenover al uwe onge-regtigheden; die al uwe zwakheden geneest.

Hij heeft niet met ons gehandeld overeenkomstig onze zonden, noch ons vergolden overeenkomstig onze ongeregtigheden, maar volgens de menigvuldigheid der barmhartigheden zijns Harten, heeft Hij ze uitgewischt.

Zooals een vader medelijden heeft met zijne kinderen, zoo heeft zich de Heer over ons ont-

-ocr page 101-

81

fermd, want Hij is goed, want zijne barmhartigheid reikt door de eeuwen heen.

9. Bemin den Heer, mijne ziel! Bemin Jesus. hemin Hem veel, dewijl Hij u vele zonden heeft vergeven.

Mogen zij Hem minder beminnen, wie Hij minder heeft kwijtgescholden, maar tracht gij door de grootheid uwer liefde de grootheid zijner goedheid te evenaren.

Ja, allerzoetste Jesus, ja ik zal ü beminnen uit al mijne krachten; ik zal geen tijd meer verspillen met onrust te kweeken in niijn hart, dat Gij voortaan alleen zult beheerschen, maar ik zal dien bestellen beter, met meer nut en op eene wijze, die ü welgevalliger is; ten alle tijde zal ik ü beminnen, altijd zal uwe liefde mij bezig houden. Tevreden zal ik daarin insluimeren en rusten.

VEEETIEKDE HOOFDSTUK.

hoe men zich voor dex herval moet behoeden.

1. jesus. Hebt gij gezondigd, mijn kind, voeg geen nieuwe zonden bij de ouden, maar zijt in het vervolg^ zoo op uwe hoede, dat gij tot het verledene niet wederkeert.

Als de duivel uit het hart is geworpen, gaat hij, neemt met zich zeven andere geesten nog slechter dan hij zelf is, en wederkeerend tracht hij andermaal binnen te dringen. Als de mensch

6

-ocr page 102-

82

geen weerstand biedt, komen de vijanden binnen en het laatste van dien mensch wordt erger dan bet eerste.

Gij moet derbalve de bekoringen des duivels op allerhande wijze weerstaan, bijaldien gij geen prooi der helle wilt worden.

Wil niet neerslagtig of bedrukt zijn, mgn kind, omdat gij tegen uwen zin door verschillende bekoringen wordt aangevallen; verheug u veeleer en schep moed. Want dat is een teeken, dat gij in staat van genade verkeert en mijne verlangens opvolgt.

Waart gij onder de volgelingen des duivels, voorzeker dan zou hij u, die tot de zijnen behoort, zelf niet bestrijden; maar dewijl gij tot de mijnen behoort, daarom behoort hij u en poogt hij u in zijn belang over te halen.

2. Mijn kind, bekoord worden is nog niet zondigen; wat meer is, zoo lang de bekoring u mishaagt, geeft zij ^aanspraak op de belooning van God.

Hoe afschuwelijk de dingen ook zijn, die de duivel u ingeeft, verontrust u niet; en hoe hevig hij u ook tot het kwade aanspore, geloof niet, dat gij door mij verlaten zijt.

Nimmer ben ik digter 'oij u en meer bereid u te helpen, dan wanneer gij in die bekoringen verkeert.

Hoezeer gij ook bekoord wordt, mijn kind, als toeschouwer en helper in den strijd ben ik met u, door wien gij, aangemoedigd en geholpen, niet slechts volharden maar ook roemrijk kunt zegevieren.

-ocr page 103-

83

Zijt derhalve ten strijde gereed, want niemand

zal gekroond worden, die niet naar beliooren zal hebben gestreden; en wie overwonnen zal hebben zal de kroon des levens ontvangen.

4. Dewijl gij ter rogter en ter linker zijde door vijanden wordt omringd en zoowel aan de aanvallen van uw binnenste als van buiteiubloot staat, moet gij zoo met de wapenen vertrouwd zijn, dat zij u nooit ongewapend aantreffen.

Houd uw hart verheven en met het mijne vereenigd, ernstig en edelmoedig besloten alles te verduren, ja liever in den strijd te sneven dan mij den rug te keeren. Anders toch zult gij in de hitte van het gevecht niet veilig kunnen uitharden.

4. In dien strijd zijn twee soorten van wapenen voor u noodzakelijk, de eene ter beschutting, de andere om te schaden.

De wapenen om u te beschermen zal u de nederigheid leveren. Door die deugd derhalve geleid, moet gij een volkomen wantrouwen in u zeiven en al uw vertrouwen in mij stellen; en door de ondervinding van uwe eigene zwakheid overtuigd, zooveel mogelijk alle gevaarlijke gelegenheden vermeden.

Het zou immers onvergeeflijk zijn en alle beschaming verdienen, als gij zoo vermetel waart die te zoeken of ze te gemoet te treden, vooral als zij de deugd der zuiverheid kunnen schaden.

5. Wanneer de vijand u evenwel aanvalt, roep mij aan en steun met vertrouwen en met ijver op mijne hulp.

Een ieder, die tijdens de bekoring bidt, zoo-

-ocr page 104-

84

als het behoort, zal niet overwonnen ■worden; maar die het gebed verzuimt, wordt gewoonlijk overmeesterd.

Bied terstond bij het begin der bekoring moedig wederstand en bid vurig op deze of dergelijke wijze; O Jesns! verberg mij in uw Hart, opdat ik van U niet gescheiden worde...

God, mijn God! waak ter mijner hnlpe.....

Jesns en Maria! haast ü om mij te helpen.....

Liever wil ik sterven, o Heer, dan zondigen....

Als de vijand voortgaat u te bekoren, leid uwen geest dan getrouwelijk af van het voorwerp der oekoring en vestig dien met ernst op andere goede of onverschillige zaken; ga voort met bidden, ga voort zoo weerstand te bieden, zonder onrust en zonder ongeduld maar kalm en met volharding, en de vijand zal vlugten of beschaamd staan.

6. Het is voor u niet genoeg den satan af te slaan, tracht hem ook te kwetsen. Dat zult gij doen, als gij met de wapenen, die de goddelijke liefde u aanbiedt, de bekoringen van den vijand tegen hem zeiven keert.

Maak derhalve, zoo dikwerf u de duivel bekoort, van de bekoring tegen zijn doel en plannen zulk een gebruik, dat gij u hechter met mij vereenigt en mij door uwe getrouwheid verheerlijkt en voor u zeiven meerder kracht en verdiensten verwerft.

Zoo zal het gebeuren, dat de vijand, over zijne nederlaag ontzet, of niet durft wederkee-ren of, zoo hij durft, u een schitterender overwinning en glansrijker kroon verschaft.

-ocr page 105-

85

7. En indien gij ooit zoo ongelukkig zijt van te vallen, sta terstond op en strijd met meerder nederigheid en meerder woede; en draag vooral zorg, dat gij u niet aan den vijand overgeeft en zijn slaaf wordt.

Daarom toch zijn er velen verloren gegaan, die reeds vlijtig hadden gestreden en weldra de overwinning zouden behaald hebben, maar die door het lastige der bekoringen ter neer geslagen, zich schandelijk overgaven en ellendig omkwamen.

Moed dan, mijn kind, de strijd is kort, doch de belooning eeuwigdurend.

Zijt grootmoedig van ziel; grootheid van ziel is de halve overwinning. Zij maakt u ontvankelijk voor de genade, verheft het hart, meerdert de krachten, verligt de moeite, verschrikt en verzwakt den tegenstander.

Strijd krachtig ter wille van mij, uw God en Zaligmaker, voor uw heil, voor uwe eeuwige kroon, voor het rijk der hemelen en lever een schouwspel, Gode, den engelen en menschen waardig.

8. De leeeling: Dank zij ü, allerbeste Jesns, dewijl Gij zoo mijne armen ten gevecht en mijne vingeren ten strijde rigt.

Zie, zoo hebt Gij mijn hart opgewekt, zoo mijn moed verheven, dat ik bereid ben mijne krachten te beproeven en krachtig te handelen.

Maar ik weet en beken het, uit mij zeiven ben ik zwak en traag; als ik aan mij zeiven word overgelaten, als ik op mij zeiven alleen vertrouw, wat staat my dan te wachten, tenzij

-ocr page 106-

86

eene schandelijke nederlaag en een eerlooze ondergang ?

Geef mij, ik smeek het U, de genade van niet vermotel te zijn, mij niet noodeloos in gevaar te stellen, maar om met voorzigtigheid elke gelegenheid, die schadelijk is, te vermijden om voor-zigtiglijk aan alle hinderlagen mijner vijanden te ontkomen.

Maar als Gij mij, wanneer ook, door den vijand aangevallen of met hem strijdende ziet, sta dan op, ik smeek het U, haast ü dan ter mijner hnlpe, want Gij, o Heer, zijt mijne kracht.

Sta mij bij, ik bid het U: plaats mij aan uwe zijde en wie dan ook tegen mij moge strijden, met U zal ik overwinnen, met U zegevieren.

VIJFTIENDE HOOFDSTUK.

hoe men de wortelen der ondeugden en gebreken moet uitrukken.

1. Jesus. Mijn kind, het is ter verkrijging van volmaakte zniverheid des harten niet genoeg, een goeden wil levend te houden, dikwijls te overwegen en te bidden, herhaaldelijk cn met godsvrucht zijne zonden te biechten. Die middelen zijn, wel is waar, krachtdadig, zij zijn noodzakelijk, zij mogen nimmer ongebruikt gelaten, nimmer verwaarloosd worden.

Doch zij zijn alleen niet voldoende, dewijl zjj

-ocr page 107-

87

gewoonlijk de wortelen der ondeugden en gebreken niet geheel uitroeijen.

Gij moet derhalve nog een andsr middel bezigen, waardoor gij als het ware de schadelijke wortelen zeiven uitroeit, en alzoo uw hart volmaakt zuiver maakt.

Die heilzame en aangename vruchten worden op wonderlijke wijze voortgebragt door het onderzoek, dat naar den schijn eene kleine oefening, iets onbeduidends, evenwel in zijnen aard een krachtdadig middel is, dieper doordringt dan elk tweesnijdend werktuig en door gaat tot de ontleding der ziel en tot ouderscheiding der geesten, en de gedachten en gezindheden des harten oordeelt.

Het dient niet slechts om kwade gewoonten en gebreken met den wortel uit te roeijen, maar ook, wat meer bewondering verdient, om degelijke deugden te verkrijgen en tot de volmaaktheid zelve te geraken.

2. Weet wel, dat dit onderzoek drievoudig is. En wel het eerste, dat dient om den geest te verzamelen, bestaat hierin, dat gij bij geschikte gelegenheid in uw hart keert en het gedurende een korten tijd beschouwt, onderzoekend, waardoor het wordt bewogen, waarmede het zich bezig houdt of wat en hoe het gehandeld heeft of wat on hoe het handelen zal.

De gelegenheid echter om zoodanig kortstondig onderzoek in te stellen, doet zicb gewoonlijk dikwijls voor. Als gij namelijk met de gewigtigste bezigheden van den dag een begin maakt of wanneer gij ze geëindigd hebt.

-ocr page 108-

88

Als zich iets aan uwe zinnen of aan uwen geest voordoet, wat u kan bekoren of boeijen, ook wanneer gij in een of anderen misslag zijt gevallen.

Wanneer er zich eene moeijelijkheid voordoet, die u last of onrust kan veroorzaken; eindelijk zoo dikwijls gij uw hart sinds geruimen tijd niet hebt onderzocht.

Dit kunt gij echter gemakkelijk overal en op elk oogenblik doen, ook in de tegenwoordigheid van anderen, zonder dat dezen het zelfs ververmoeden.

Die oefening heeft niets moeijelijks aan zich. In den beginne zal men wel eenige oplettendheid, geen inspanning, daaraan moeten schenken, doch binnen korten tijd zult gij er eene heilige en troostvolle gewoonte van verkrijgen en er de heilzaamste en zoetste vruchten van ondervinden.

3. Een ander onderzoek is het algemeene, waardoor gij twee- of slechts eenmaal op eiken dag eenigen tijd of eenige bepaalde oogenblikken wijdt aan dit punt, namelyk om u zeiven rekenschap omtrent uw leven af te vragen.

Na God in het kort dank betuigd en zijn goddelijk licht afgebeden te hebben, beschouw dan en onderzoek hoe gij u uitwendig en inwendig hebt gedragen sedert uw laatste onderzoek.

Onderzoek uwe gedachten, woorden en werken: zie eens wel, wat gij gedaan, gezondigd af misdaan hebt; teeken eindelijk elk in het bijzonder in uwen geest op.

Als gij reeds met de daad iets van het inwendig leven hebt aangeleerd, stel dan uw hart

-ocr page 109-

89

naast het mijne en vergelijk en beschouw het verschil tusschen beider gedachten, gewaarwordingen en handelingen.

Na op deze wijze uwe schulden en gebreken bespeurd te hebben en uwe ondankbaarheid jegens mijne goddelijke weldaden ingezien en erkend te hebben, verwek dan zoo volmaakt mogelijk een akte van berouw en vraag de genade om u te beteren en in verbetering vooruit te gaan.

4. Eindelijk bestaat er nog een bijzonder onderzoek, waardoor gij u op de uitroeijing van slechts eene ondeugd of van een gebrek uitsluitend toelegt.

Wondervol is de kracht en ongelooflijk de uitwerking van die oefening. Mogt gij haar, mijn kind, wel begrijpen en goed in toepassing brengen.

Geene gewoonte is er, hoe verouderd, geene ondeugd hoe groot ook, die door dat middel niet overwonnen en overmeesterd wordt.

Immers met de goddelijke genade verinag het in zekeren zin alles. Hoevele zondaren zijn daardoor bevrijd van hunne ondeugden, die hun een tweede natuur schenen geworden te zijn! Hoevele menschen zijn daardoor volkomen gezuiverd! Hoe vele zielen hebben daardoor de volmaaktheid verkregen!

Welke gebreken gij dus ook moogt hebben, heb moed mijn kind; gebruik dit middel met ijver en volharding, zeker van de overwinning, zeker van uwe toekomstige bevrijding.

Vat het eerst die ondeugd aan, die voor uwen naaste eene regtmatige oorzaak van beleediging of van ergernis of wel zooveel als het hoofd van

-ocr page 110-

90

al uwe gebreken is. Is de aanvoerder neergeveld, dan zullen de overigen gemakkelijk worden overwonnen.

5. Gij moet echter op deze wijze te werk gaan: Maak des morgens met overleg en vastelijk het voornemen om op dien dag bijzonder te vermijden, wat gij te vermijden hebt uitgekozen; vraag tevens de genade om aan uw voornemen getrouw te blijven.

Vervolgens moet gij twee- of eenmaal, naarmate gij het algemeen onderzoek twee- of eenmaal dagelijks instelt, gedurende eenig tijdsverloop, waarin gij u in het algemeen onderzoekt, tevens ondervragen hoe dikwijls gij sinds het laatste onderzoek tegen het bijzonder voornemen hebt misdaan en dan het getal opteekenen.

Dan moet gij een berouw verwekken, niet slechts over uwe zonden in het algemeen maar ook in het bijzonder over die gebreken, en op nieuw u voornemen om n vooi deze vooral te wachten en bijzondere hulp daartoe afsmeeken.

Intusschen, mijn kind, zal het vooral als gij bemerkt, dat gij eenigzins onverschillig of zorgeloos wordt, zeer veel helpen, indien gij zoo dikwijls gij tegen het bijzonder onderzoek misdoet, u eenige straf oplegt.

6. Om echter deze en dergelijke middelen juist en met volharding aan te wenden, hebt gij eenen leidsman noodig, die uwe schreden rigt, u onderwijst, vormt, matigt of aanspoort en n voortdurend moed inspreekt.

Niemand kan op den weg van het geestelijk en inwendig leven alleen zonder geleider voort-

-ocr page 111-

91

gaan zonder zich aan het gevaar bloot te stellen van dikwijls te verdwalen, den moed te verliezen, in vijandelijke hinderlagen te vallen, ja zelfs om te komen.

Mogt gij ook een heilige of een uitverkoren Apostel zijn, dan nog hebt gij een leidsman noodig. Werd Panlus, ofschoon een uitverkoren vat om mijnen naam onder de heidenen te dragen, niet op mijn bevel door Ananias onderwezen en bestuurd? Zijn de heiligen niet tot heiligheid gevormd door anderen, die heilig leefden ?

Bid derhalve, mijn kind, dat gij een geleider moogt verkrijgen volgens mijn Hart in uwen biechtvader, of in uwen overste of in een anderen persoon, die gezag heeft en bekwaamheid en ondervinding van geestelijke zaken, en wetenschap en oefening bezit van het inwendig leven.

Openbaar aan deze, mijn kind, somtijds uw hart: leg voor hem op bepaalde tijden of bij zekere gelegenheden eene zekere rekenschap af, opdat gij zien moget of gij het regte pad bewandelt; of wat en hoe gij iets moet verbeteren, waarin en hoe gij voortgang moet maken.

Tot dergelijke openbaring van ons binnenste behoort gewoonlijk: de aanduiding van den oogen-blikkelijken of blijvenden toestand, waarin uwe ziel gewoonlijk verkeert; van vrede namelijk of van onrust; welke begeerten naar een volmaakter leven gij in u ontwaart; welke hindernissen u een beletsel zijn; welke oefeningen van godsvrucht of versterving gij gewoon zijt u op te leggen.

Welke wijze gij volgt in uwe overweging en

-ocr page 112-

92

in uw gebed, met welken smaak en met welke vruchten gij die wijze volgt, welke geestelijke boeken gij leest, of zij beantwoorden aan den tegenwoordigen graad van uw inwendig leven; of gij ze leest op behoorlijke wijze en met vrucht.

Hoe gij nadert tot de H. Sacramenten, met welke voorbereiding, met welk gevoel van godsvrucht, met welke dankzegging, met welk gevolg.

Volgens welken regel gij uw verschillend onderzoek instelt, met welke naarstigheid, met welke vrucht.

Hoe gij de verpligtingen van uwen levensstaat, de verrigtingen aan uwe betrekking verbonden, uwe gewone bezigheden volbrengt; door welke drijfveer of uit welk beginsel van de natuur namelijk of van de genade, met welke zorg, met welk doel.

Hoe gij u gedraagt jegens anderen, met welke gemoedsgesteltenis, met welk voor- of nadeel voor u zeiven en voor anderen.

Met welke getrouwheid gij der hemelsche inspraken gehoor leent; boe gij ten mijnen opzigte gezind zijt; tot welke hoogte eindelijk de innerlijke gevoelens mijns Harten door u beaamd worden.

Verklaar, mijn kind, op zedige en heilige wijze voor zoo ver het dienstig of gebruikelijk is, nu het een dan wederom het ander dezer punten met opregte nederigheid en leerzame liefde.

Als gij dit slechts zult gedaan hebben, zult

-ocr page 113-

93

gij bevinden, dat het gemakkelijk, zeer nuttig en rijk aan vertroosting is. 1)

1) Dewijl de zuiverheid des harten eene zaak is van het hoogste gewigt, zal het goed zijn hier de middelen bij elkander te noemen, die tot hare verkrijging hier en daar verspreid zijn opgegeven, lo. Een vaste en volhardende wil om altijd naar het volmaakte te streven. 2o. Het geregeld en ijverig gebed van den mond en van den geest. 3o. Het godvruchtig naderen tot de Sacramenten. 4o. Het getrouw

februik van het drievoudig onderzoek, vooral van et bijzonder onderzoek. Het vijfde eindelijk, de openhartige openbaring van het inwendig leven en wederkeerig een heilige leiding. Een iegelijk, die van deze middelen een goed gebruik maakt, zal zonder twijfel die zuiverheid des harten verkrijgen, welke de Heer gewoonlijk van ons eischt. Mogt Hij iets buitengewoons met ons voor hebben, dan zal Hij zelf wel de middelen bieden, want niemand anders zal ons die kunnen verschaffen. Maar gelijk eene zaak gewoonlijk wordt in stand gehouden met dezelfde middelen, die haar hare wording schonken, zoo zult gij ook de inwendige zuiverheid bewaren door dezelfde middelen, die tot hare verkrijging zijn opgegeven. Dezen zijn dus, ,de vijf toonbrooden, die immer voor 's Heeren aanschijn nieuw en versch moeten blijven.quot; Derhalve moeten die middelen voortdurend met de zelfde zorg aangewend worden. Om echter door nalatigheid of uit zwakheid langzamerhand daarin niet te verflaauwen, moet gij daarenboven onderzoeken en openbaren hoe gij daarvan gebruik maakt; en indien gij iets in gebreke zijt gebleven, zorg dragen, dat gij zoo spoedig mogelijk den vorigen ijver herwint. Zoolang gij deze middelen ook slechts met gewonen ijver aanwendt, zult gij oen vertroostend teeken bezitten, dat gij u op den goeden weg bevindt, die tot de volmaaktheid leidt.ebruik van het drievoudig onderzoek, vooral van et bijzonder onderzoek. Het vijfde eindelijk, de openhartige openbaring van het inwendig leven en wederkeerig een heilige leiding. Een iegelijk, die van deze middelen een goed gebruik maakt, zal zonder twijfel die zuiverheid des harten verkrijgen, welke de Heer gewoonlijk van ons eischt. Mogt Hij iets buitengewoons met ons voor hebben, dan zal Hij zelf wel de middelen bieden, want niemand anders zal ons die kunnen verschaffen. Maar gelijk eene zaak gewoonlijk wordt in stand gehouden met dezelfde middelen, die haar hare wording schonken, zoo zult gij ook de inwendige zuiverheid bewaren door dezelfde middelen, die tot hare verkrijging zijn opgegeven. Dezen zijn dus, ,de vijf toonbrooden, die immer voor 's Heeren aanschijn nieuw en versch moeten blijven.quot; Derhalve moeten die middelen voortdurend met de zelfde zorg aangewend worden. Om echter door nalatigheid of uit zwakheid langzamerhand daarin niet te verflaauwen, moet gij daarenboven onderzoeken en openbaren hoe gij daarvan gebruik maakt; en indien gij iets in gebreke zijt gebleven, zorg dragen, dat gij zoo spoedig mogelijk den vorigen ijver herwint. Zoolang gij deze middelen ook slechts met gewonen ijver aanwendt, zult gij oen vertroostend teeken bezitten, dat gij u op den goeden weg bevindt, die tot de volmaaktheid leidt.

-ocr page 114-

92

in uw gebed, met welken smaak en met welke vruchten gij die wijze volgt, welke geestelijke boeken gij leest, of zij beantwoorden aan den tegenwoordigen graad van uw inwendig leven; of gij ze leest op behoorlijke wijzeen met vrucht.

Hoe gij nadert tot de H. Sacramenten, met welke voorbereiding, met welk gevoel van godsvracht, met welke dankzegging, met welk gevolg.

Volgens weikon regel gij uw verschillend onderzoek instelt, met welke naarstigheid, met welke vrucht.

Hoe gij de verpligtingen van uwen levensstaat, de verrigtingen aan uwe betrekking verbonden, uwe gewone bezigheden volbrengt; door welke drijfveer of uit welk beginsel van de natuur namelijk of van de genade, met welke zorg, met welk doel.

Hoe gij u gedraagt jegens anderen, met welke gemoedsgesteltenis, met welk voor- of nadeel voor u zeiven en voor anderen.

Met welke getrouwheid gij der hemelsche inspraken gehoor leent; hoe gij ten mijnen opzigte gezind zijt; tot welke hoogte eindelijk de innerlijke gevoelens mijns Harten door u beaamd worden.

Verklaar, mijn kind, op zedige en heilige wijze voor zoo ver het dienstig of gebraike-lijk is, nu het een dan wederom het ander dezer punten met opregte nederigheid on leerzame liefde.

Als gij dit slechts zult gedaan hebben, zult

-ocr page 115-

93

gij bevinden, dat het gemakkelijk, «eer nuttig en rijk aan vertroosting is. 1)

1) Dewijl de zuiverheid des harten eene zaak is van het hoogste gewigt, zal het goed zijn hier de middelen bij elkander te noemen, die tot hare verkrijging hier en daar verspreid zijn opgegeven, lo. Een vaste en volhardende wil om altijd naar het volmaakte te streven. 2o. Het geregeld en ijverig gebed van den mond en van den geest. 3o. Het godvruchtig naderen tot de Sacramenten. io. Het getrouw gebruik van het drievoudig onderzoek, vooral van het bijzonder onderzoek. Het vijfde eindelijk, de openhartige openbaring van het inwendig leven en wederkeerig een heilige leiding. Een iegelijk, die van deze middelen een goed gebruik maakt, zal zonder twijfel die zuiverheid des harten verkrijgen, welke de Heer gewoonlijk van ons eischt. Mogt Hij iets buitengewoons met ons voor hebben, dan zal Hij zelf wel de middelen bieden, want niemand anders zal ons die kunnen verschaffen. Maar gelijk eene zaak gewoonlijk wordt in stand gehouden met dezelfde middelen, die haar hare wording schonken, zoo zult fjij ook de inwendige zuiverheid bewaren door dezeltde middelen, die tot hare verkrijging zijn opgegeven. Dezen zijn dus, „de vijf toonbiooden, die immer voor 's Heeren aanschijn nieuw en versch moeten blijven.quot; Derhalve moeten die middelen voortdurend met de zelfde zorg aangewend worden. Om echter door nalatigheid of uit zwakheid langzamerhand daarin niet te verflaauwen, moet gij daarenboven onderzoeken en openbaren hoe gij daarvan gebruik maakt: en indien gij iets in gebreke zijt gebleven, zorg dragen, dat gij zoo spoedig mogelijk den vorigen ijver herwint. Zoolang gij deze middelen ook slechts met gewonen ijver aanwendt, zult gij oen vertroostend teeken bezitten, dat gij u op den' goeden weg bevindt, die tot de volmaaktheid leidt.

-ocr page 116-

94

7. De Leerling. Om dat alles te volbrengen, o Heer Jesus, heb ik vooral noodig, het hemelsch licht om mijne gebreken te ontdekken en den goddelijken bijstand om ze uit te roeijen, vele dingen toch zijn er, die voor het menschelijk oog verborgen liggen en die noch door mij gezien noch door een ander mij aangetoond kunnen worden zonder de hulp van het bovennatuurlijk licht.

Als Gij echter met den glans van dat goddelijk licht mijn binnenste zult hebben helder gemaakt, dan zal het kleine en het groote in het gezigt treden. Want gelijk de zon als zij in een vertrek hare stralen werpt, zelfs alle stofjes vertoont, die geheel de plaats vervullen, zoo zal ook uwe genade, stralend in mijn hart, ontelbare feilen zigtbaar maken, welke ik zelfs niet vermoed zoude hebben daar te zullen vinden.

Doch wat baat het, de gebreken te kennen als ik niet bij magte ben ze uit te roeijen? Ik heb daarom uwen bijstand noodig zonder welken ik niets heilzaams kan uitrigten.

Verleen mij, ik bid en smeek het U, o Heer Jesus, ter wille van uw Allerheiligst Hart, een blijvenden overvloed van die dubbele genade, waardoor Gij mij, verlicht en bijstaat.

Want zonder die genade zal geene inspanning van mij noch de zorg, welke ook, van mijnen bestierder hoe ijverig en zorgzaam hij ook moge wezen, iets vermogen.

Gij derhalve, o Jesus, de eeuwige wijsheid, de liefde, de eindelooze goedheid! Gij de eerste bestierder, leid Gij mij, ik bid het ü, zelf en door hem, wien Gij voor mij als uwen zigtba-

-ocr page 117-

96

ren plaatsbekleeder hebt willen aanstellen en met wien ik wil handelen als ging ik met U om.

ZESTIENDE HOOFDSTJJK.

Dat een ieder, die het hart van jesus wil volgen, zijn haet aan de wereld moet onthechten.

1. Jesus. Wee der wereld, mijn kind, wee het hart, dat aan hare aanlokselen en ijdelhcden gehecht is!

Het is niet genoeg den duivel uit het hart te werpen, ook de wereld moet er uit. Zoo lang toch als gij de wereld in uw binnenste koestert, zal al hetgeen gij ter volkomene zuivering doet, u weinig baten.

Want de wereld zal voortgaan uw hart te bezoedelen, u zonder twijfel bederven en eindelijk u in de magt des duivels overleveren.

2. Wat is de wereld anders dan de ongeregelde en bedorvene liefde voor vermaken, rijkdommen en eerbetooningen, waardoor hare volgelingen verleid, zelve bedorven worden en anderen bederven?

Wilt gij weten, welke opvatting gij van de wereld moet hebben, let dan eens wel, welke gedachten ik van haar had.

Zie ik ben rondgegaan aan allen weldoende; de vijanden, die mij vervolgden, beminde ik; vastgehecht aan het kruis heb ik gebeden zelfs voor hen, die mij kruisigden, doch voor de wereld heb ik niet gebeden.

-ocr page 118-

96

De wereld toch is van den dnivel en geheel de wereld is in boosheid gesteld; zij kan zelfs mijnen geest niet bezitten zoo min als de dwaling de waarheid of het bederf de ongeschondenheid kan bezitten.

3. De wereld bewijst zelve niet slechts de waarheid maar ook de noodzakelijkheid van het bestaan der hel.

Welk verband is er tusschen de wereld en mijn Hart, daar de wereld openlijk of heimelijk alle ondeugden in bescherming neemt en mijn Hart daarentegen niets anders dan de heiligheid ademt?

De wereld spant zamen met haren vorst, den duivel, en tracht de zielen voor eeuwig ongelukkig te maken, doch mijn Hart begeert allen zalig te maken.

Gij kunt derhalve niet mij en tevens de wereld dienen, want indien gij een vriend der wereld zijt, dan zijt gij een vijand van mijn Hart.

4. Zijt gij een volgeling der wereld, dan zult gij met de wereld vergaan; indien gij echter mijn Hart navolgt, dan zult gij het eeuwige leven binnengaan.

En indien gij de wereld en de beginselen der wereld uit uw hart zult hebben verwijderd, om het geheel en al aan mij te schenken, dan zal het een offer zijn aangenaam en vereerend voor mij, roemrijk en verdienstvol voor u. Engelen en Heiligen zullen uwe handelwijze toejuichen en de wereld zelve zal gedwongen worden, om uwe heldhaftige grootheid van ziel te bewonderen.

Zalig hij, mijn kind, die zijne genegenheden losmaakt van het aardsche om ze aan mij alleen te wijden!

-ocr page 119-

97

5. Wat vindt gij in de wereld, dat u tot liefde voor haar zou bewegen? Zie alles, wat in de wereld is, is wellust des vleesches, begeerlijkheid der oogen en hoovaardij des levens. Doch het einde van dat alles is de dood en de hel.

Indien gij derhalve de wereld of hetgeen tot haar behoort liefhebt, dan bemint gij uw eeuwig verderf

Wat goeds heeft u de wereld gedaan, dat gij haar uwe genegenheden zoudet schenken? Nooit heeft ze u iets anders gedaan, nimmer zal ze u iets anders doen dan kwaad. Hoe kunt gij dan aan haar uw hart geven?

Mijn. kind, stel geen vertrouwen in de vleitaal en in den bijval van de wereld, want zij zijn slechts de uitdrukking van het verborgen verlangen om u te bedriegen en in het verderf te storten.

Maar leen het oor aan de uitnoodigingen mijns Harten, dat u verlangt te bevrijden van de Lm-merdurende ellende, die de wereld u bereidt.

6. Bijaldien gij der wereld niet vaarwel zegt, dan zal ze u vaarwel zeggen, nadat gij u uitgeput en afgetobt hebt in haren dienst, en zij zal lagchen, spottend met uwen ondergang; en als gij het meeste hulp zult noodig hebben, zult gij alleen en magteloos staan.

Denk er dikwerf aan, wat gij bij uwe intrede in de eeuwigheid zult wenschen, of wel mij of de wereld gevolgd te hebben.

Doe derhalve nu uit vrije keuze om verdiensten, wat gij anders zonder verdiensten zult moeten doen.

Leg er u derhalve op toe, om uw hart van de liefde voor de wereld te ontdoen eu, door

7

-ocr page 120-

98

eene volmaakte scheiding van haar, over de wereld te zegepralen.

Vertrouw, mijn kind, ik heb de wereld overwonnen ; indien gij wilt, zult ook gij overwinnen.

En als gij overwonnen zult hebben, zal ik u eene alleraangenaamste woonplaats in mijn Hart schenken.

7. De leeklixg. O Heer, hoe dwaas heb ik gehandeld! Hoe slecht heb ik geleefd! Door een schijn van genoegen, van gemak, van eere vrijwillig misleid, heb ik U verlaten, om mij van de wereld, uwe vijandin, een slaaf te maken.

De bron van alle goederen heb ik vaarwel gezegd, en ik ben afgestegen in den verpestenden kolk dor wereld. Daar heb ik mij met vergiftigde teugen verzadigd en ik heb mijne zinnen verloren en verstandeloos al wat het mijne was weggeworpen.

Ik heb ü vergeten, mijn God en mijn Al, en mij geheel toegewijd aan de wereld, en in haren dienst heb ik al uwe geschenken ontheiligd, zoowel mijne uitwendige zintuigen als mijne innerlijke vermogens.

Ik ben maar al te zeer schuldig geworden; mijne ziel is met kwalen opgevuld en mijn leven is der helle gelijkend geworden.

De vlammen van uwen toorn zijn in mij doorgedrongen en uwe verschrikkingen hebben mij in verwarring gestort, zoodat ik ongelukkig was bij dag en bij nacht.

8. Helaas, goede Jesus, ofschoon ik ook, door groote vrees voor uw oordeel en door schrik voor de hel aangemaand, mij voorgenomen had

-ocr page 121-

99

goed te leven, tot welk (jen noodlottige zinsbegoocheling ben ik evenwel vervallen! Hoe verderfelijk heb ik gedwaald!

Ik heb namelijk mijn hart verdeeld tusschen U en de wereld; ik heb en U en de wereld tevens willen dienen.

0 welk een zware beleediging heb ik U aangedaan, door U met de wereld gelijk te stellen. Noch der wereld noch ü heb ik voldaan; en ik zelf was intusschen de beklagenswaardigste van allen, dewijl ik noch over do wereld noch over ü tevreden was, omdat ik bij geen van beiden mijn waar geluk vond.

Nu echter, nu Gij mijne oogen geopend en mijn hart getroffen hebt, zie, o Heer Jesus, nu zal ik ü alleen dienen; ik geef ü mijn hart geheel, voor eeuwig.

Ruk, ik smeek het ü, uit mijn hart alle liefde voor de wereld; verkeer al hare schijnge-noegens voor mij in ware bitterheden.

Vervul mijn hart met de zoetheid uwer liefde, waardoor mij de wereld met al hare ijdelheden smakeloos wordt.

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.

hoe bedriegelijk de wereld is.

1. Jesüs. Mijn kind, de geheele wereld is uit bedriegelijkheden zamengesteld en een ieder, die

-ocr page 122-

100

niet wel op zijne hoede is, haalt zij door misleiding of list tot zich over.

Want zij stelt den inensch vermaken, rijkdommen en eere voor oogen en zegt: dat alles zal ik ti geven als gij mij wilt dienen.

Dat alles belooft zij, 't is waar; maar let eens op, wat zij geeft.

Door de bedriegelijke hoop op die aangename zaken brengt zij hare beminnaren onder de wreede dwingelandij der hartstogten en vervolgens tot de blijvende kwelling, die uit dezer prikkeling voortspruit.

Hebt gij wel ooit een wereldling ontmoet, wiens hart onder alle opzigten tevreden was, hij mocht ook het meest met fortuin begunstigd zijn? gij zult zoo iemand niet vinden, al gingt gij ook geheel het wereldruim doorzoeken.

De wereld belooft wel is waar goederen, maar ■zij levert met de daad ware kwalen, omdat zij den menseh tot een ongeregte maken en toch niet beletten, dat hij waarlijk ongelukkig is.

2. De leerling. Maar de wereldlingen, o Heer, verkrijgen toch dikwerf, wat zij begeeren en daarom bekommeren zij zich niet om de geestelijke ellende des harten.

Jesus. Het zij zoo, mijn kind, zij mogen overvloed hebben van alles, wat zij op aarde kunnen wenschen; maar dewijl zij daaraan gehecht zijn op onmatige wijze en er gebruik vxn maken, trekken zij er geen vruchten uit, tenzij tot hun tegenwoordig en toekomstig ongeluk.

Vervolgens schijnen zjj wel geen bekommering te gevoelen over de inwendige angsten hunner

-ocr page 123-

101

zielen; maar mijn kind, indien gij eens, zoo als ik, kondet zien in hunne harten, dan zoudt gij bespeuren hoe veel zij inwendig verduren, waï zij voor het uiterlijke trachten te verbergen; en gij zoudt tot het besluit komen, dat het geluk van den mensch niet bestaat in dien overvloed der wereldsche goederen maar veeleer hierin, dat hij zijn hart vrij houdt van alles hier beneden en het kalm en volhardend in mij tevreden stelt.

En dan, hoe lang zullen die goederen der we-reldlingen bestaan? Zie, nog een weinig tijds en de eeuwigheid zul hen opeischen; wat zal hun dan die overvloed van vermaken en andere goederen baten! Zij zullen uit de wereld vertrekken beladen alleen met hunne zonden.

Wilt gij dan voor het gebruik der tijdelijke goederen het genot der eeuwige wegwerpen? Of voor de valsche goederen der aarde de ware goederen des hemels verliezen?

3. Mijn kind, als gij u aan do wereld hecht, dan houdt gij op een christen te zijn en zet gij, al de voordeelen aan dien naam verbonden, op het spel.

Want gij hebt bij uw herboren worden door het Doopsel ten aanhoore van^ hemel en aarde beloofd de wereld en hare boosheden te verzaken en het is niet zonder die belofte, dat ik u tot mijn kind heb aangenomen.

Als gij daarna tot do wereld wederkeert, dan zijt gij een trouwelooze, ja slechter dan een heiden, die zulk een belofte niet heeft gedaan. Immers het is beter niets te belooven dan aan uwe belofte ontrouw te worden.

-ocr page 124-

102

4. Vraag het aan de dooden, wat zij van de ■wereld denken. De uitverkorenen zullen antwoorden, dat al hun zaligheid met de verachting der wereldsche goederen is begonnen; de goddeloozen echter, dat zij, door de wereld bedrogen, in het verderf zijn gestort.

Een van beiden, mijn kind, zult gij zelf eenmaal van de wereld denken en ondervonden hebben.

Zijt wijs, mijn kind, opdat het u later niet te vergeefs berouwe, volg het voetspoor der heiligen door uw hart te ontdoen van do wereld en aan haar geene uwer genegenheden te schenken.

5. Maak gebruik van deze wereld als maaktet gij er geen gebruik van en heb, terwijl gij de aarde met den voet treedt, uw hart ten hemel verheven.

Hoe meer gij u aan de schepselen ontrekt, des te meer zult gij uwen Schepper naderen en des te vatbaarder zult gij worden voor boven-aardsche gunsten.

Als uw hart van de wereld geheel zal ontdaan zijn, dan zal de wereld zelve u met veelvuldige voordeelen van dienst zijn zonder u te schaden.

Hoe verachtelijk zal de wereld u voorkomen als gij naauwlettend beschouwt, wat u wacht in de eeuwigheid!

6. De leerlikg. Waarlijk, Heer, waarlijk de wereld is bedriegelijk. Als zoodanig heb ik haar tot mijn ongeluk leeren kennen.

Toen zij mij hare goedeien aanbood, geloofde

-ocr page 125-

103

ik dwaas genoeg, dat dezen mij gelukkig zouden maken. Doch hoezeer ben ik bedrogen! hoe inderdaad ongelukkig was ik ook op het oogen-blik, waarop ik ijlende in de koorts der we-reldsche liefde, meende gelukkig te zijn!

Aan een dier gelijk, verbeelde ik mij zalig te zijn, toen ik mij voedde met den draf, welke mij de wereld voorwierp schoon ik ook dikwijls ontevreden zuchtte onder de verachtelijkheid mijner slavernij, onder den last van de ellende mijns harten.

Ik beken het, Heer, ik was de bewerker van mijn ongeluk en niemand anders dan mij zeiven kan ik hst met regt verwijten.

Want juist omdat ik ü niet wilde dienen met vreugde en blijdschap des harten bij een overvloed van alle goederen, heb ik als vijand van U en van mij zeiven, mij dienstbaar gemaakt in honger en dorst, in alle behoeften zoo groot, dat ik er vreugde in vond mij te verzadigen aan het voedsel der dieren.

7. O mogt ik, o Heer, van de jaren mijns levens die kunnen uitwissehen, waarin ik vervreemd van U de wereld heb gediend!

Welke vrucht toch trek ik nu er van, zoo niet bitterheid, wroeging des gewetens, angsten des gemoeds, zonden of in smarten gedurende dit leven te boeten of te vergeefs gedurende het ander leven te betreuren ?

Zijt mijner genadig, o mijn Behouder, en vergeef mij alle misdaden, die ik, de wereld volgende, mogt bedreven hebben en die ik van harte verafschuw.

-ocr page 126-

104

Wil niet dulden, ik smeek het U, dat mijn hart aan iets, hoe gering ook, van de bedor-veue wereld hechte; scheur het met al zijne genegenheden los van de valsche goederen dezer aarde, waarin niet anders dan begoocheling en ijdelheid en droefheid des harten is te vinden.

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

dat de diekst dek weeeld eene haede slaveukij is.

1. Jesus. Mijn kind, die den dienst der wereld lief heeft, hij kent haar niet.

De wereld is een tyran in de waren zin des ■woords en beklagenswaardig zijn de slaven, die haar dienen.

Hoevele offers, hoe vele zaken eischt zij niet van hare volgelingen; wie zij voor alle diensten niets anders wedergeeft dan aanhoudende kwalen!

Zij wil, dat hare knechten van hunne begeerlijkheden de verachtelijko werktuigen maken, waarmede zij ligchaam en ziel opofferen, zich zeiven zonder bedenken der verdoemenis prijs geven.

Doch als zij hunnen ondergang heeft voltooid, dan laat zij de ongelukkigen aan hua lot overals nuttelooze zaken, slechts geschikt voor het vuur der hel.

2. O wat kost den wereldlingen hun ondergang veel! Als zij voor mij slechts do helft der

-ocr page 127-

105

inspanning hadden aangewend, welke zij zich voor de wereld getroosten, hoe gelukkig en welke groote heiligen zouden zij zijn!

Hoe zwaar is het knechtschap der wereld! hoe vele innerlijke smarten daarin te verduren, hoe vele moeijelijkheden te overwinnen! En dat alles voor de hoop alleen om te verwerven, wat eenmaal geproefd den dood toebrengt of waarvan het drukkend bezit of de bittere scheiding weldra kwellingen haart.

Inderdaad het is een ijzer juk, wat den nek der wereldlingen kromt, waarvan niemand waarlijk de zwaarte kent dan hij, die het heeft ondervonden of die het op de grenzen der eeuwigheid zal hebben gewogen.

3 Een ieder, die zalig wil worden, moet zijn hart los maken van de wereld.

Daar zijn er echter, die in hunne uiterlijke levenswijze der wereld vaarwel zeiden maar desniettemin innerlijk met de wereld ingenomen zich bijna naar de voorschriften der wereld gedragen.

Er worden anderen gevonden, wier levensstaat eischt, dat zij openlijk in de wereld verkee-ren en die evenwel zoozeer alle gehechtheid aan de wereld hebben afgelegd, dat zij niets, wat wercldsch is, in zich veroorloven.

Niet de levensstaat noch de vorm der kleederen maakt den mensch tot een gezel of tot een vreemdeling der wereld, maar de genegenheid des harten, de gesteltenis der ziel.

Hij echter wiens hart het meest ontdaan is van de wereld, hij is des te nauwer met mij vereenigd, hij is des te dierbaarder aan mijn

-ocr page 128-

106

Hart, welken levensstaat hij overigens ook be-leve.

Derhalve in welke betrekking mijn goddelijke wil u ook plaatse, tracht mij daarin heiliglijk te dienen. In eiken staat of in elke levensbetrekking, die op zich zelve goed is, kunt gij immers voor mij leven en u zeiven heiligen, hoe wel het waarheid is, dat de levensstaat, die het minst met de wereld in aanraking komt, ook de meeste hulpmiddelen aan de hand geeft om uwe zaligheid in zekerheid te brengen en des te gemakkelijker de volmaaktheid te bereiken.

4. Hoevele volgelingen der wereld zijn er, die van hare boosheid overtuigd de noodzakelijkheid inzien om door eene verandering van leven haar vaarwel te zeggen en die dit evenwel niet durven uit te groote vreeze voor de opspraak der wereld!

Is dat nwe kracht, vrienden der wereld ? Is dat grootmoedigheid, als gij ter wille van ijdele woorden niet durft doen, wat het geloof voorschrijft, wat de rede goedkeurt en wat nw eigenbelang het meest vordert?

Wat zijn woorden tenzij klanken, die de lucht doorklieven en aldus verdwijnen ? Kunnen zij wel een haar van uw hoofd beroeren?

5. Zult gij, mijn kind, zoo waanzinnig zijn, dat gij om dergelijke woorden u het tijdslijk en eeuwig verderf op den hals haalt?

Kies: of wel mijnen dienst, daarin gelukkig worden, later blijvende hemelsche vreugden genieten of den dienst der wereld, en innerlijk een

-ocr page 129-

107

ellendig leven slijten en eindelijk eeuwige straffen verduren.

Zie leven en dood, goed en kwaad liggen voor u, waaraan gij de voorkeur geeft, dat zal u geworden.

6. De leerling. O goede Jesus! Hoe zou ik kunnen weifelen omtrent de keuze? Ellendige die ik was, hoe heb ik ooit eene keuze kunnen doen, die mij zoo ongelukkig moest maken!

O mijn God, eindelooze goedheid! Gij hebt mij van de dwaling bevrijd en mij de waarheid leeren kennen. Zie sinds deze stonde ben ik geheel de uwe, o Jesus, die mijne ware zaligheid uitmaakt.

Wijk van mij bedriegelijke wereld, allerslechtste verleidster, gij vijandin van God en van mijn heil, vijandin van alle goeds en beschermster van al wat kwaad is, gij tyran veel wreeder dan eenig ander.

O wereld, dienaresse des satans, te laat heb ik u gekend, te lang u bemind. Doch nu vaarwel, voor eeuwig vaarwel.

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

dat het juk van jesus waaklijk zoet is.

1. Jesus. Kom, mijn kind, neem mijn juk op, want mijn juk is zoet en mijn last is ligt.

Mijne dienst, mijn kind, is niet die eens dwin-gelands, noch eens onhandelbaren meesters, maar

-ocr page 130-

108

van den liefdevolsten Vader, die zijne dienende kinderen ter zijde staat, om hen te helpen en te verkwikken.

De geest van mijnen dienst is de liefde, doch de liefde beschouwt alles ligt.

Mijne geboden zijn niet zwaar, integendeel voor hen, die beminnen, zijn zij ligt en zoet bovenal.

Beproef, mijn kind, eu smaak het eens, hoe zoet het is mij te dienen; hoe zoet het is mijne zoetheid te gemeten, hoe goed U te lesschen aan de bron zelve van allo goeds.

2. Zoekt gij genoegens, in mijnen dienst alleen znlt gij de ware vinden.

Al het genot der wereld is ijdel of verderfelijk. Doch mijne goddelijke vertroostingen gaan alle vreugden der wereld te zamen verre te boven, rooven het hart door hare zuiverheid en schenken verzadiging door hare waarheid.

Zij overstelpen den mensch somstijds zoo geheel en al, dat zij een zekeren voorsmaak geven der hemelsche vreugde, waarmede de gelukzaligen verzadigd worden in het paradijs.

3. Die mij dient, is niet als de dienstknecht der wereld, die zwoegt om zich schatten op aarde te verzamelen en die ten laatste zijne handen ledig vindt.

Neen, hij vergadert zich wezenlijke schatten voor den hemel, waar de roest of de mot niet verteert; waar geene dieven opgraven of stelen.

Al de rijkdommen der aarde bij de hemelsche schatten vergeleken, zijn niets anders dan slijk en een niet.

4. En als gij eere bejaagt, zie met mij te zijn,

-ocr page 131-

109

mijne goedkeuring en onderscheiding te erlangen, is voor u de hoogste eere.

De roem der wereld ia kortstondig en ijdol, waardoor de een den ander bedriegt, doch de roem, die mijne dienst aanbrengt, is waar en eeuwigdurend.

De minste mijner dienaren is grooter dan de beheerder van het rijk der wereld.

5. Hebt gij ooit een meusch aangetroffen, die het in de ure des doods betreurde mij gediend te hebben? Maar de wereldlingen, o hoeveel spijt gevoelen zij in dien laatsten oogenblik over den dienst, dien zij der wereld wijdden! En hebben zij er geen berouw over, dan zijn zij zoo veel te meer te beklagen.

't Is een waar woord, mijn kind, dat hij, die mij gedurende zijn leven dient, twee hemelen heeft, een in dezen tijd, een anderen in de eeuwigheid; dat echtev hij, die zijn leven slijt in den noodlottigen dienst der wereld, eene dubbele hel ondervindt, eene hier op aarde, een andere na dit leven.

6. Welaan dan, mijn kind, onderwerp u aan het juk, dat de engelen in den hemel en de uitverkorenen op aarde dragen en waaronder zij waar geluk smaken.

Neem liet met vreugde op en draag het met blijdschap. Gij dient een zelfden Heer als de hemelingen dienen. Als gij echter een navolger zijt van hunnen dienst, volg dan ook hunne blijdschap na.

Laat de knechten dor zonde en der wereld zich bedroeven; aan mijne dienaren passen vreugde-en jubeltoonen.

-ocr page 132-

110

Dien mij dorhalve, maar dien mij met blijdschap; dat de glans der vreugde uws harten weersohijne op uw gelaat; en leer door een heilig feestelijk aanzien aan de wereld hoe zalig het is mij te dienen.

7. De leerling. In waarheid, allerbeste Jesus, het is mij zoet U te dienen; wat dan is het niet voor hen, die U liefhebben; wat voor hen, die U met geheel hun hart beminnen!

Als ik, die slechts begin lief te hebben, in U reeds zooveel zoetheid vind, welke zoetheden zullen zij niot genieten, die met al hunne genegenheden aan ü verknocht, sinds lang met een edelmoedig hart voor U leefde?, in het binnenste uws harten worden toegelaten, in al het uwe volop deel nemen!

O Jesus, onuitsprekelijke zoetheid! Wat is de mensch, dat Gij hem zoo groot maakt? Of wat is het kind des menschen, dat Gij uw Hart zoo tot Hem neigt!

8. Zie voor U te leven, U gehoerzamen is niet dienen, maar heerschen. In uwen dienst is niemand knecht, maar een ieder is koning of heer; Gij echter zijt de koning der koningen, de Heer van alle beheerschers.

In uwen dienst is niemand geminacht, niemand behoeftig, maar geadeld en fortuinlijk een ieder; want Gij zijt de koning der glorie, en de glorie en de rijkdom verwijlen in uwe woning.

In uwen dienst is niemand slecht, zelfs niemand ongelukkig, maar goed en gelukkig allen, want Gij zijt de koning der deugden, Gij onze vreugde en onze vrede.

-ocr page 133-

Ill

Zalig derhalve de vlekkeloozen, die volgens uwe wet wandelen! Hunne zaligheid duurt eeuwig, want uw rijk is het rijk aller eeuwen.

O, allerzoetste Jesus, wat heb ik buiten ü of wat wensoh ik op aarde zonder U? God mijns harten, Gij mijn leven. Gij mijne zaligheid, Gij mijn deel in eeuwigheid.

TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

dat wij geheel ons hakt aan jesüs moeten

schenken, zonder iets voor ons zelven te behouden.

1. Jesus. Mijn kind, geef uw hart aan mij.

Het is niet genoeg uw hart te ontdoen van

de zonde en van de wereld; er blijft nog over, dat gij het ook nog ontdoet van u zeiven.

Gelijk de volmaakste afstand van de zonde de goddelijke vriendschap duurzaam maakt en het vaarwel aan het uiterlijk vertoon en aan de ijdelheden der wereld geschikt maakt voor een innerlijk leven, zoo ook voert het verlaten van zich zelven om mijnentwille tot do vereeniging met mij.

Het is derhalve noodzakelijk geheel uw hart zonder eenig voorbehoud aan mij te geven, indien gij dat geluk wilt genieten, dat het hoogste geluk in dit leven uitmaakt, en waarin alleen gij waarlijk gelukkig kunt wezen.

2. Uw hart, mijn kind, komt mij toe. Want

-ocr page 134-

112

toen het nog niet was, heb ik het gemaakt, toen het verloren was, heb ik het gezocht en vrijgekocht, toen het gevaar liep door zijne vijanden geroofd te worden, heb ik het beschermd en behouden. Als gij mij dus uw hart geeft, dan geeft gij mij niet meer dan mij toebehoort.

Doch om hoe vele redenen heb ik niet al zijne genegenheden verdiend! Wat toch hebt gij' goeds naar het ligchaam, wat naar de ziel, van nature of door de genade, wat gij niet uit mijn Hart hebt ontvangen?

Hoe vele jaren zoudt gij nu reeds in de hel branden, als ik met u hadde gehandeld naar verdiensten, of als ik u voor zonden, die ter helle voeren en voor welverdiende straffen, niet hadde behoed.

Doch mijne liefde, o kind, is de oorzaak van zulk een wonder, van zooveel goedheid; de liefde mijns Harten, waardoor ik u van eeuwigheid heb bemind en tot nu toe niet opgehouden heb u op duizende wijzen te begunstigen.

Geheel uw leven was niet anders dan eene aaneenschakeling van menigvuldige en aanhoudende gunsten, door mij geschonken; en geen tijdstip was er in, wat niet door een nieuw gunstbewijs werd onderscheiden.

3. Wat vraag ik echter van u, o kind mijner liefde, voor al die duizendvoudige goederen? Voorwaar al wat ik zou kunnen vragen en al wat gij zoudt kunnen geven, het zou nog verre, zeer verre blijven beneden de grootheid en menigvuldigheid mijner giften, ik vraag evenwel

-ocr page 135-

.113

slechts eene zaak, geheel uw hart; indien gij mij dat geeft, dan is het genoeg.

Wat gij ook schenkt met achterhouding van dat hart, ik hecht er geen waarde aan, omdat ik bovenal nw hart wensch te bezitten.

4. Aan wien kunt gij beter uw hart geven dan aan mij? Gij kunt niet leven als gij niet bemint en de genegenheden uws harten aan eenig voor-werp toewijdt.

Wilt gij uw hart geven aan den duivel, aan uwen eeuwigen en onverzoenlijken vijand of aan de wereld, aan die schepping des duivels, zelve bedorven en ook gesteld om anderen te bederven? Wee n, mijn kind, duizendwerf wee u, bijaldien gij het aan een van beiden schenkt!

Of wilt gij de genegenheden uws harten voor u zeiven behouden? Maar, mijn kind, als gij alleen u zeiven bemint, dan zult gij ook door niemand anders dan door u zeiven beloond worden. Doch het loon der eigenliefde, welk is het? Zie, de eigenliefde graaft den afgrond der hel open en stort er u in.

Geef derhalve uw hart aan mij, mijn kind; ik zal het met vrede en vreugde en met geluk vervullen.

5. Wil geen uwer genegenheden achterhouden; want als gij dit doet, dan zult gij nimmer tot de geheimen mijns Harten worden toegelaten, noch ooit de zoetheid mijner liefde kunnen smaken, ja gij zult u zelfs niet voor het gevaar der verleiding kunnen behoeden.

Het is wel is waar, de gewoonte van velen, ook van hen, die voor godvruchtigen en goeden

8

-ocr page 136-

114

willen doorgaan, om zonder eenig gezocht voorwendsel, door eigenliefde gedreven, eenige genegenheid voor het een of ander van het geschapene te behouden. Wat ziet men menigvnldiger gebeuren? Doch wat is gevaarlijker, wat is er noodlottiger ?

Ik wil het hart geheel hebben, mijn, kind, ik ben de Heer er van, een naijverig God, ik alleen ben deszclfs doel, ik alleen de zaligheid.

6. Bemin, mijn kind, gij moet beminnen, uw hart is daarvoor gemaakt; maar terwijl gij _ al zejfg beminnende lief hebt, heb mij dan lief en indien ell £ gij aan iets anders uwe liefde schenkt, dan moet ijij gij dat slechts beminnen uit liefde voor mij. na CTe

Als gij behalve mij niets meer zult beminnen,

tenzij uit liefde tot mij; als gij aan niemand, gt; vei,]£: mij uitgezonderd, of aan niets, zoo niet om mijne mjj j liefde, den toegang tot uw hart verleent, dan y, zult gij eindelijk uw hart geheel zuiver hebben. |s ])( Derhalve, mijn kind, schenk mij uw hart tot g.evo-een brandoffer van welriekenden geur; neem het vrucl niet terug, zelfs niet het kleinste deel daarvan,

want ik haat den roof, aan het offer gepleegd.

Houd het altijd, in uw geheugen, dat uw eeils hart zoowel in voorspoed als in tegenspoed zich1 ^ooze nergens beter bevindt dan in mijne tegenwoor- ^ |je digheid. , J heid

7. De leehlikg. Ik moet dus, o Heer, mijn hart mjjn ook van alle voorwerpen der eigenliefde, van de geiecT( ongeregelde genegenheden jegens mij zeiven, ont-doen, om geheel met uwe liefde vervuld te wor- yerwr den en enkel en alleen door uwen geest te leven. j|. Ach mijn God! Dat is een werk, dat is een ijn

arb( gele zoo war

voo]

T heid mij mijn het

-ocr page 137-

115

arbeid, dewijl er in mijn hart zoo vele ongeregelde neigingen bestaan, en dewijl ik aan deze zoo lang heb ingewilligd, dat het mij als het ware eene andere natuur is geworden, naar hare er | voorschriften te leven.

Tot dusverre was de oogenblikkelijke geneigdheid des harten, neiging of afgekeerdheid voor mij de eenige levensregel; dezen volgde ik in mijne handelingen ten opzigto van anderen, in hot ondernemen en voltooijen mijner daden, ja zelfs in het vervullen mijner godsdienstpligten 7 en godsvruchtoefeningen.

Tot dusverre, ik moet het bekennen, heb ik nagestreefd, wat aan mijne natuurlijke neiging irai, voldoening schonk; ik had er eene gewoonte van ma, verkregen, een afkeer te hebben van al, wat ïl110 mij mishaagde.

can Vandaar, dat ik niets in mij bespeur of het

tot 18 bezoedeld 5 ik ^ie, dat bijna alle daden het

bet ^evo^8 waren der eigenliefde, en mij geen andere

vruchten dan die der eigenliefde opleverden, ran, ^ gn ajs Q.jj zelf me| jlet uwer gena(je (jat

haddet aangetoond, welligt zou bij mij niet „■ n | eens bet vermoeden daarvan zijn opgekomen. ^Zoozeer was ik dooi eigenliefde verblind. 00r i, Pew^ GlJ echter, in de welwillende goedig-hart UWS ^ai\cn' de verderfelijke kwalen, die in fi miJn schuilen, voor mijne oogen hebt bloot-ont- f®legd' verleen mij nu ook, ik smeek het U, de bijzondere genade om ze geheel en al daaruit te verwijderen.

'Y™' |. ^ smeek het ü, o Heer, duld niet, dat er an mijn hart iets worde gevonden, wat het uwe

-ocr page 138-

116

WOl

niet is; megt er zich ooit iets in vertoonen, wat teli aan U vreemd is, spoor mij dan terstond aar I om het te verwijderen, of ruk Gij zelf het ei uit tegen mijnen wil en dank.

EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

oyell de bewaking des hakten.

I. Jesus. Mijn kind, bewaar voor mij uw han met alle zorg; want uit hetzelve komt de dooc lt; of het leven voort.

Het grootste en aangenaamste geschenk, sii mij kunt geven, bestaat in de onherroepelijk toewijding van geheel uw hart; en de beste e heilzaamste bezigheid bestaat in het getrom zuiver houden van uw hart.

Te vergeefs wijdt gij mij uw hart toe, als g het niet met zorg bewaart, want de vijand za ook bijna zonder dat gij het bespeurt, het be derven en mij ontrooven. . l ,

2. De mensch, die een hart m zioh draag dat zorgeloos en aan uiterlijke verstrooijing ove geo-even is, kan wel is waar in een oogenbli van voorbijgaanden ijver mij zijne genegenhede schenken; doch weldra, als die warmte der god; vrucht bekoeld is, zal hij volgens gewoonte tf zijn gewone minder edele gesteltenis hervallc Een hart, dat niet bewaakt wordt, is zelde zich zeiven en zeldzamer nog van mijne tegeij woordigheid bewust, en binnen korten tij

-ocr page 139-

1

wordt het gevoelloos en versteend voor het geestelijke.

Immers het staat voor een ieder open, als een openbare markt, waarop aan alle soort van gedachten, bekoringen en dwalingen een vrijen doorgang wordt verleend.

Al zijne vijanden komen en gaan er door, beroeren het op verschillende wijze, bezoedelen en bederven het.

De uiterlijke mensch vestigt daarop niet eens met ernst zijne aandacht; maar afgeschrikt om inwendig met zich zclven te huizen en zich onledig te houden met hetgeen in zijn hart omgaat, tracht hij het te ontvlugten of zich te verstrooijen.

.k, da Doch op die wijze neemt het kwaad toe en pelijk* wordt de staat zijns harten van dag tot dag iste e: gevaarlijker.

3trouT 3. Wilt gij van zoo vele ellenden niet het slagtoffer worden, neem dan de oorzaken weg en de gevolgen zullen ophouden te bestaan.

Beteugel die ligtzinnigheid door de herinnering aan Gods tegenwoordigheid en door herhaaldelijk tot mij uwe toevlugt te nemen en draag wel zorg, dat gij niet inwilligt aan uwe veranderlijke natuur, die immer naar buiten wenscht af te dwalen, die tot het ijdele overhelt, zich overal wil vertoonen en onophoudelijk er op uit is, om zich door de zinnen bevrediging te verschaffen.

Ontvlugt alle ijdele en nuttelooze zaken; sluit al het uiterlijke, waarmede gij u niet onledig moet houden, buiten uw hart; gewen er u aan

117

-ocr page 140-

118

bij ii zeiven te verblijven en inwendig zoo te leven, als waart gij alleen met mij in de wereld.

Leg er u op toe, om altijd en overal u zeiven te behooren en ingekeerd te zijn; door de genade en door inspaning en door oefening zult gij het zoo ver brengen, dat u dit als eene tweede natnnr wordt.

Als gij echter zoo ver zijt gekomen, dan zal die ingekeerdheid des geestes zelve uwe belooning uitmaken. Zij immers is voor den mensch een schat, welke nimmer wordt uitgeput.

4. De mensch, die ingekeerd leeft, bewaakt al de toegangen van zijn hart; hij houdt mij, zijn God en Zaligmaker, in zijn binnenste terug, hij handelt edelmoedig met mij en verkeert met mij op gemeenzame wijze.

Overal zich zeiven bezittend, bezit hij mij, den beminde zijner ziel en is hij gevrijwaard voor ontelbare zonden en laauwheden.

Hij neemt toe in die innerlijke verzameling des geestes, hij gaat met rasscher schreden vooruit op den weg der deugd, eindelijk, hij snelt ondanks alls beletselen naar de volmaaktheid voort.

Wil u derhalve niet laten verstrooien, mijn kind, hetzij door het aanzien der uiterlijke dingen, hetzij door den verschillende zamen-loop van omstandigheden, of door drukte van bezigheden of door inwendige neerslagtigheid van ziel.

Let wel met welke dingen uw hart zich bezig houdt; waardoor het wordt bewogen, waarheen het streeft.

-ocr page 141-

119

Keer tl geheel tot het innerlijke en houd, daarop al uwe gedachte vestigend, u in die inwendige rust en geniet mijne tegenwoordigheid.

5. De leerling. Verleen mij, ik smeek het ü, Heer Jesus, den innerlijken geest, opdat ik voor U mijn hart beware, en al deszelfs bezigheden bewake.

Want ik heb ondervonden, dat het altijd met iets bezig is; maar het is aan mijne nalatigheid te wijten, dat het noch op plaatsen, noch op tijden, noch op zaken let.

Zie, herhaaldelijk heb ik het betrapt, als het door bewegingen verstrooid, door voorwerpen bezoedeld, op vreemde plaatsen aan zijn gevoel van liefde of weerzin den teugel vierde.

Dikwerf heb ik bespeurd, dat het in de uren of op de oogenblikken zelfs, die ü bijzonderlijk waren toegewijd en waarin het U smeeken, prijzen, beminnen en TJ genieten moest, voort-vlugtte om zich te verstrooijen.

Hoe dikwijls heb ik het opgevuld gevonden met verbodene en ijdele dingen als het zich met goede of nuttige zaken moest bezig houden.

Als het niet bewaakt wordt, ontloopt het telkens naar het uiterlijke, loopt her- en derwaarts naar ontelbare zaken, tot allerhande dingen wordt het door de verschillende driften der natuur aangetrokken.

Nooit heeft het rust: naauwelijks heeft het de eene verlaten of het is met eene andere zaak bezig. Het wordt door nieuwsgierigheid opgewekt, door de begeerlijkheid aangetrokken, door de ijdelheid verleid, door wellust misvormd,

-ocr page 142-

120

door verdriet verteerd, door afgnnst gekweld, verontrust door liefde of door haat, benaauwd door eigene ellende en door die benaauwdheid ten gronde gerigt.

Zoo is mijn hart bezig, zoo wordt het bezoedeld als ik het niet bewaak of het verwaarloos.

6. O Heer, hoe noodzakelijk is die waakzaamheid! Hoe noodzakelijk die bewaring mijns harten ! Immers het moet niet slechts in zich zeiven ingekeerd blijven maar het moet zich ook onledig houden en wel met U of ten minste voor U.

Ik moet dus toezien, waardoor het wordt bewogen, door de genade of door de natuur; hoe het handelt, overeenkomstig uw welbehagen of volgens zijne aandrift; wat het ten laatste tot doel kiest, U, of zich zeiven.

En ijverig moet ik waken, totdat het hart eene zekere gewoonte heeft verkregen, om bezadigd en met kracht de inspraken uwer genade te volgen uit liefde voor U.

O Jesus, welk een belangrijk werk! Welke inspanningen deszelfs voltooijing ook eischen, zie, ik zal niet ophouden er naar te streven tot dat het voleind zal wezen.

Doch als ik ü beminde, als ik geheel door uwe liefde ware vervoerd, hoe gemakkelijk en hoe spoedig zou dan dat werk voltooid, zijn! Immers als mijn hart vervuld ware met uwe liefde, dan zou het in U rusten, zich niet van ü verwijderen, in U zijne zaligheid vinden en al et overige in zekeren zin uit eigene beweging ntvlugten of van zich. stooten.

-ocr page 143-

121

O allerzoetste Jesus, hoe bewonderingswaardig is uwe liefde! Vervul met uwe liefde en met uwe genade mijn hart, en zie dan zal het zich in het vervolg bewaken, zich zorgzaam voor U bewaren.

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

over de kortheid van dit leven.

1. Jesus. Mijn kind, gedenk in al wat gij doet uwe uitersten en gij zult in eeuwigheid niet zondigen.

Doe, zoo lang gij den tijd hebt, al wat gij voor den hemel doen kunt, indachtig dat uw tijd kort is. Weldra toch moet gij wederkee-ren tot de aarde, waaruit gij genomen zijt, want gij zijt stof en tot stof zult gij weder-keeren.

Wat is het leven des menschen op aarde? Een rook, die even opgaat en spoedig verdwijnt, en zelfs geen spoor achterlaat.

Van het oogenblik, dat gij geboren wordt, houdt gij niet op naar den dood voort te spoeden en het ligt niet in uwe magt om tot staan te komen.

2. Herdenk eens, mijn kind, den tijd, dien gij doorleefd hebt. Schijnt hij u niet toe een droom te zijn. Weet echter, dat gij dit nog duidelijker zult inzien in de ster vensure, die binnen kort voor u zal aanbreken.

-ocr page 144-

122

Wat tocli is het leven, ook het langste? Zie het getal levensdagen des menschen klimt gewoonlijk tot bijna zeventig jaren; en bij hen, die van een sterker gestel zijn, tot tachtig. Maar d eze jaren vergeleken bij de eeuwigheid moeten een druppel geacht worden in vergelijking met de wateren van den oceaan.

Inderdaad de tijd dezes levens, vergeleken bij de onafgebroken voortdurendheid van het toekomend leven, is slechts een enkel oogenblik. Van dit oogenblik hangt evenwel uwe gelukkige of ongelukkige eeuwigheid af.

Indien gij ook geleefd haddet van de schepping der wereld tot op dezen stond en nu eerst sterven moest, wat zou dat leven zijn voor u als gij de eeuwigheid zoudt binnentreden, waar geen dagen, geen jaren, geen honderd jaren worden geteld, maar de eeuwen vervliegen zonder einde.

3. Besef derhalve, mijn kind, de waarde van den tijd. De tijd is de mate des levens, zooveel gij dus van den tijd verliest, zoo veel verliest gij van uw leven.

De tijd overtreft in waarde alle schatten der wereld Immers met allo goederen der aarde kunt gij u zelfs geen enkel oogenblik tijds koopen; de tijd wordt echter met de eeuwige goederen vergeleken.

O, indien de dooden uit de eeuwigheid konden wederkeeren, zoudt gij meenen, dat zij ook een enkel oogenblik zouden laten verloren gaan zonder dien te besteden, hetzij om hunne straffe te boeten, hetzij om hunne verdiensten te vermeerderen?

-ocr page 145-

123

Maar helaas! Ofschoon er niets zoo kostbaar is als de tijd, is er evenwel niets voor velen zoo vervelend.

Er zijn er, niet slechts volgelingen van de wereld maar ook die zich godvruchtigen noemen, voor wie de tijd een last is. Zij klagen over zijne zwaarte, zij wenschen hem te dooden en zijn blijde als zij dien zonder verveling in ijdel-heden hebben doorgebragt.

En zoo verspillen zij; mij tot oneer en tot nadeel van zich zei ven. datgene, waarmede zij mij eeren eu den naasten helpen en zich zeiven verdiensten voor de eeuwigheid konden en moesten verzamelen.

4. Mijn kind, bedenk dikwijls, waarvoor gij in de wereld zijt gekomen. Voorzeker met geen ander doel dan om u voor te bereiden voor de eeuwigheid. Wat toch is het tegenwoordig leven zoo niet eene oefenschool voor de eeuwigheid.

Gedurende dit kortstondig tijdsverloop hebt gij ontelbare zaken te verrigten. Immers gij hebt vele zonden af te boeten; uwe ziel te zaligen en heilig te maken; de hel te ontvlugten, het vagevuur te vermijden en den hemel te winnen ; den naaste te stichten en ten eeuwigen leven voort te helpen; eindelijk mij te vereeren en te verheerlijken op behoorlijke wijze zoo veel gij kunt.

Hebt gij dat niet gedaan in dit leven, dan zal er later geen tijd meer overblijven; en gedurende geheel de eeuwigheid zult gij de gevolgen van uwe verwaarloozing en nalatigheid ondervinden.

-ocr page 146-

124

De tijd is mijn, niet uw eigendom; doch hij is ter uwer beschikking gesteld, opdat gij hem zoudet gebruiken om datgene te doen, wat ik van u eisch en begeer.

Indien gij er misbruik van maakt, dan zult gij eenmaal zeer gestrenge rekenschap afleggen; doch maakt gij er een goed gebruik van, dan kunt gij in elk oogenblik een nieuwen graad van genade en eeuwige glorie verdienen.

5. Mijn kind luister: verplaats u dikwijls in den geest naar dien oogenblik, waarop voor u de tijd ophouden en de eeuwigheid beginnen zal; en onderzoek naauwlettend, wat gij dan over al het verledene en wat gij over al het toekomende zult denken.

Zie de eeuwigheid is uwe woning, de eeuwigheid is uw vaderland, de eeuwigheid is uwe blijvende woonplaats.

Gij zijt immers een pelgrim en vreemdeling op de aarde, welke gij spoedig doortrekt naar de \iwen in de eeuwigheid. Daar moeten allen, die geleefd hebben, die thans leven en eens leven zullen, aankomen. Daar is tusschen groo-ten en kleinen, tusschen rijken en armen, tusschen schoonen en misvormden niet de minste onderscheiding tenzij die, welke uit de deugd voortspruit.

Nog een weinig tijds, mijn kind, en ook gij zult u daar bevinden.

Daar zult gij leven, daar zult gij leven zonder einde. Zie dat is een groote gedachte, mijn kind! De tijd zal vervliegen, eeuwen zullen de eeuwen opvolgen, de wereld zelve zal vergaan;

-ocr page 147-

125

maar gij zult niet ophouden te bestaan, gij zult nimmer ophouden te leven. O mogt gij mijn kind, dat wel bevroeden!

6. Als gij zelf ti niet voor de eeuwigheid behoudt, wie zal u dan behouden V Niemand voorwaar, ook ik niet, die u wel schiep zonder u maar die u niet zonder u zal zalig maken.

En als gij nu uwe zaligheid en uwe volmaaktheid niet bewerkt, hoe zult gij ze later bewerken? De toekomst is een tijd, waarover gij niet kunt beschikken en dien gij u niet kunt beloven. Maar al mogt gij haar ook bezitten, de zaak zal van dag tot dag moeijelijker worden en u ovei'halen om uit te stellen tot het laatste oogenblik: en zoo uitstellende zult gij aan de poorten der eeuwigheid komen onvoorbereid.

Geloof, dat elko dag de laatste zij en beleef eiken dag zoo, dat mogt de Zoon des menschen komen, gij over zijne komst u kunt verblijden en daarvoor niet behoeft te sidderen.

Zalig hij, wien ik bij mijne komst zoo handelende zal aantreffen! Voorwaar, ik zeg u, ik zal hem stellen aan het hoofd van al, wat mij toebehoort.

7. De leerling. O Heer, hoe kort is mijn leven, en hoe vele en belangrijke dingen heb ik gedurende hetzelve te verrigten. Doch helaas! hoe heb ik den tijd mijns levens tot heden benuttigd!

Dat alles, wat van het hoogste belang is er wat Gij mij voor de eeuwigheid te verrigten liadl opgedragen, heb ik verwaarloosd alsof het geem of slechts weinig waarde had.

O verblindheid, o bedorvenheid van mijl Ei

-ocr page 148-

126

schoon deze ook met bloedige tranen verdiende betreurd te worden, ach, hadde ik maar niots ergers bedreven! maar wee mij! zooveel tijd mijns levens heb ik besteed om uw hart te martelen en te bedroeven, om do zonde te bedrijven en opeen te stapelen.

Zoo veel tijd heb ik besteed aan den dienst der wereld, in het najagen harer vergankelijke goederen, in het najagen van ijdele glorie, van schandelijke genoegens en allerhande nietigheden.

Zoo veel tijd heb ik besteed om mij zeiven voldoening te verschaffen, om mijne eigenliefde te koesteren, de neiging mijner natuur te bevredigen ook in die zaken, die de deugd en de godsvrucht betroffen.

O mijn Zaligmaker! hoe ellendig heb ik geleefd! Zie, in plaats van deugden en verdiensten heb ik hout, stroo en stoppels vergaderd, 3m het vuur te voeden en mij in het toekomstig .even te verbranden.

Vergeef, ik smeek het ü, vergeef het kwaad, at ik heb bedreven; geef mij de genade, om en verloren tijd terug te koopen, om het ver-dene te herstellen of te vergoeden door den 'd, die mij nog te leven overig blijft, ijverig te esteden tot het doel, waartoe hij mij gegeven

Dat was, o Heer Jesus, de oorsprong raüner alen, omdat ik ü niet beminde, omdat ik gens ü onverschillig, bezoedeld was door de be-rven en bedervende liefde voor andere voor-rpen.

Ik smeek ü, mijn God, die van ztilke besmet-

-ocr page 149-

127

ting mij bevrijd hebt, onsteek mijn hart met dat liefdevuur, waarvan uw Hart brandt. Die zuiverste vlam zal mijne misdaden verteeren, zij zal mij aandrijven getrouwelijk alles ten uitvoer te brengen, wat mij voor de eeuwigheid te doen bevolen is.

DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

ovee den dood.

1. Jesus. Denk er aan dat gij sterven zult, mijn kind, immers het is voor alle menschen vastgesteld, dat zij eenmaal zullen sterven.

Doe wat gij wilt om aan den dood te ontkomen, gij zult dien niet kunnen ontvlugten; omdat de Almagtige grenzen heeft gesteld, welke niet kunnen overschreden worden.

Als gij deze bereikt hebt, in welken toestand gij u ook moogt bevinden, dan zult gij den dood sterven.

In dit leven is niets zoo zeker als de dood; doch ook niets zoo onzeker als do tijd en de omstandigheden van den dood.

Gij weet volstrekt niet wanneer gij sterven zult; maar dit weet gij, dat gij zult sterven, als gij het niet zult vermoeden.

Doch of gij het einde van dit jaar, of zelfs van dezen dag zult beleven, dat weet gij volstrekt niet.

Daar zijn er velen, die terwijl zij bouwen op

-ocr page 150-

128

een lang leven en de voorbereiding voor den dood verwaarloozen, nog vele plannen maken voor de toekomst als onvoorziens de dood een einde maakt en henzelven in de eeuwigheid verplaatst.

Of gij te huis of buiten, een natuurlijken of of een geweldigen dood zult sterven, voorzien met de laatste sacramenten of zonder dezen uit het leven zult scheiden, dat is ten eenemale verborgen.

2. Evenwel, mijn kind, zult gij eens sterven: als dat eenmaal goed geschiedt dan zal uwe eeuwige zaligheid in veiligheid wezen; sterft gij echter eenmaal niet goed, dan zal uw ondergang eeuwig duren en onherstelbaar zijn.

O, onbegrijpelijke dwaasheid des harten! Velen zijn er die niet vreezen in een staat van verwerping voort te leven en toch is het zeker, dat zij onverwachts zullen sterven. Want onveranderlijk blijft de uitspraak gelden, dat de Zoon des menschen zal komen als hij niet verwacht wordt.

Volgens het raadsbesluit, der goddelijke wijsheid waardig, is de tijd van zijne komst verborgen, opdat de menschen in staat van genade, immer voorbereid zouden leven, Doch dewijl velen dit verwaarloozen gebeurt het ook, dat niet weinigen onverhoeds sterven en plotseling in de hel worden begraven.

Wee derhalve hun, wie de dood in een slechten staat aantreft! Immers, eenmaal gestorven, zal hun geene hoop meer overblijven; omdat zij van den tijdelijken dood vervallen tot den eeuwigen dood en van de tijdelijke kwalen overgaan tot genen, die geen einde zullen hebben.

-ocr page 151-

129

De dood der zondaren is de slechtste; vreeswekkend is de dood der laauwen; doch de dood der heiligen is kostbaar en vol vertroosting.

Zalig zij, die met een heiligen dood een heilig leven eindigen! Zij hebben het einde bereikt van hunnen arbeid, van hunne droefheden en bekoringen, en van allerhande gevaren, en zij beginnen eene zaligheid te genieten, die zeker is en geen einde zal hebben.

3. Hoe verschillend zijn verschillende men-schen gestemd in hun stervensuur! Eenigen worden door de gedachte aan het verledene, aan het tegenwoordige en aan de toekomst verontrust, anderen bemoedigd; eenigen gevoelen het hart benaauwen, anderen den boezem verruimen; doch allen wenschen dan goed geleefd te hebben.

De grootste troost voor den stervende is tot den dood wel voorbereid te zijn.

Hoezeer stelt hij, die zich niet eerder dan in het stervensuur tot den dood voorbereidt, zich in gevaar van onvoorbereid te sterven! omdat hem of wel de tijd ontbreekt, of de ziekte hem een beletsel is, of de hartstogten nog te zeer hunnen invloed doen gelden, en terwijl de gewoonte om de genade te verwaarloozen levend blijft, ook de duivel hem intusschen heviger dan gewoonlijk bekoort.

Draag dus zorg van te voren, mijn kind, alvorens de nacht invalt, waarin niemand met zekerheid werken kan, maar een ieder begint met te oogsten, wat hij gezaaid heeft.

De beste voorbereiding tot den dood is een

9

-ocr page 152-

126

schoon deze ook met bloedige tranen verdiende betreurd te worden, ach, hadde ik maar niets ergers bedreven! maar wee mij! zooveel tijd mijns levens lieb ik besteed om uw hart te martelen en te bedroeven, om de zonde te bedrijven en opeen te stapelen.

Zoo veel tijd heb ik besteed aan den dienst der wereld, in het najagen barer vergankelijke goederen, in het najagen van ijdele glorie, van schandelijke genoegens en allerhande nietigheden.

Zoo veel tijd heb ik besteed om mij zeiven voldoening te verschaffen, om mijne eigenliefde te koesteren, de neiging mijner natuur te bevredigen ook in die zaken, die do deugd en de godsvrucht betroffen.

O mijn Zaligmaker! hoe ellendig heb ik geleefd! Zie, in plaats van deugden en verdien-ten heb ik hout, stroo en stoppels vergaderd, m het vuur te voeden en mij in het toekomstig even te verbranden.

Vergeef, ik smeek het U, vergeef het kwaad, at ik heb bedreven; geef mij de genade, om en verloren tijd terug te koopen, om het ver-dene te herstellen of te vergoeden door den d, die mij nog te leven overig blijft, ijverig te esteden tot het doel, waartoe hij mij gegeven

Dat was, o Heer Jesus, de oorsprong mijner alen, omdat ik ü niet beminde, omdat ik ens U onverschillig, bezoedeld was door de be-rven en bedervende liefde voor andere voor-rpen.

Ik smeek ü, mijn God, die van zulke besmet-

-ocr page 153-

127

ting mij bevrijd hebt, onsteek mijn hart met dat liefdevuur, waarvan uw Hart brandt. Die zuiverste vlam zal mijne misdaden verteeren, zij zal mij aandrijven getrouwelijk alles ten uitvoer te brengen, wat mij voor de eeuwigheid te doen bevolen is.

DEIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

oveu dex dood.

1. Jesus. Denk er aan dat gij sterven zult, mijn kind, immers het is voor alle menschen vastgesteld, dat zij eenmaal zullen sterven.

Doe wat gy wilt om aan den dood te ontkomen, gij zult dien niet kunnen ontvlugten; omdat do Almagtige grenzen heeft gesteld, welke niet kunnen oversclireden worden.

Als gij deze bereikt hebt, in welken toestand gij u ook moogt bevinden, dan zult gij den dood sterven.

In dit leven is niets zoo zeker als de dood; doch ook niets zoo onzeker als de tijd en de omstandigheden van den dood.

Gij weet volstrekt niet wanneer gij sterven zult; maar dit weet gij, dat gij zult sterven, als gij het niet zult vermoeden.

Doch of gij het einde van dit jaar, of zelfs van dezen dag zult beleven, dat weet gij volstrekt niet.

Daar zijn er velen, die terwijl zij bouwen op

-ocr page 154-

128

een lang leven en de voorbereiding voor den dood verwaaiioozen, nog vele plannen maken voor de toekomst als onvoorziens de dood een einde maakt en benzolven in de eeuwigheid verplaatst.

Of gij te buis of buiten, een natuurlijken of of een geweldigen dood zult sterven, voorzien met de laatste sacramenten of zonder dezen uit het leven zult scheiden, dat is ten eenemale verborgen.

2. Evenwel, mijn kind, zult gij eens sterven: als dat eenmaal goed geschiedt dan zal uwe eeuwige zaligheid in veiligheid wezen; sterft gij echter eenmaal niet goed, dan zal uw ondergang eeuwig duren en onherstelbaar zijn.

O, onbegrijpelijke dwaasheid des harten! Velen zijn er die niet vreezen in een staat van verwerping voort te leven en toch is het zeker, dat zij onverwachts zullen sterven. Want onveranderlijk blijft de uitspraak gelden, dat de Zoon des menschen zal komen als hij niet verwacht wordt.

Volgens het raadsbesluit, der goddelijke wijsheid waardig, is de tijd van zijne komst verborgen, opdat de menschen in staat van genade, immer voorbereid zouden leven. Doch dewijl velen dit verwaarloozen gebeurt het ook, dat niet weinigen onverhoeds sterven en plotseling in de hel worden begraven.

Wee derhalve hun, wie de dood in een slechten staat aantreft! Immers, eenmaal gestorven, zal hun geene hoop meer overblijven; omdat zij van den tijdelijken dood vervallen tot den eeuwigen dood en van de tijdelijke kwalen overgaan 'ot genen, die geen einde zullen hebben.

-ocr page 155-

129

De dood der zondaren is de slechtste; vreeswekkend is de dood der laauwen; doch de dood der heiligen is kostbaar en vol vertroosting.

Zalig zij, die met een heiligen dood een heilig leven eindigen! Zij hebben het einde bereikt van hunnen arbeid, van hunne droefheden en bekoringen, en van allerhande gevaren, en zij beginnen eene zaligheid te genieten, die zeker is en geen einde zal hebben.

3. Hoe verschillend zijn verschillende men-schen gestemd in hun stervensuur! Eenigen worden door de gedachte aan het verledene, aan het tegenwoordige en aan de toekomst verontrust, anderen bemoedigd; eenigen gevoelen het hart benaauwen, anderen den boezem verruimen; doch allen wensctien dan goed geleefd te hebben.

De grootste troost voor den stervende is tot den dood wel voorbereid te zijn.

Hoezeer stelt hij, die zich niet eerder dan in het stervensuur tot den dood voorbereidt, zich in gevaar van onvoorbereid te sterven! omdat hem of wel de tijd ontbreekt, of de ziekte hem een beletsel is, of de hartstogten nog te zeer hunnen invloed doen gelden, en terwijl de gewoonte om de genade te verwaarloozen levend blijft, ook de duivel hem intusschen heviger dan gewoonlijk bekoort.

Draag dus zorg van te voren, mijn kind, alvorens de nacht invalt, waarin niemand met zekerheid werken kan, maar een ieder begint met te oogsten, wat hij gezaaid heeft.

De beste voorbereiding tot den dood is een

9

-ocr page 156-

130

goed leven. Die goed leeft, sterft gewoonlijk ook goed.

Breng eiken dag, alvorens gij n des avonds ter ruste begeeft, uwen zielstoestand zoo ifi orde, alsof gij in die zelfde nacht naar de eeuwigheid zoudt moeten vertrekken.

4 Het is goed, mijn kind, met den dood te rade te gaan; voor dat gij derhalve iets onderneemt of iets ter zijde legt, wat van belang is, raadpleeg eerst den dood, opdat gij weten moget, wat gij bij zijne komst zoudt wenschen gedaan, wat, nagelaten, te hebben.

Door de volmaakte zuiverheid des harten zult gij den dood voor u allerveiligst en troostvol maken.

Want waar er sprake is van u een goeden dood te verzekeren, moet gij niet met het lig-chaam te rade gaan; maar, ook tegen wil en dank, het goede nastreven, opdat gij eindelijk en ligchaam en ziel zalig maket.

Immers na den dood zal uw ligchaam een spijze der wormen worden, en wat er van ons over blijft zal het verderf ten prooi zijn.

Eenmaal echter, hetzij gij wilt of niet, zal het verrijzen om met de ziel haar eeuwig lot te deelon.

De dood, mijn kind, moet u een zeer vertrouwde vriend zijn. Als gij hem getrouw te rade neemt, en zijne uitspraken getrouw opvolgt, dan zal hij u iu tegenspoeden troosten, in voorspoed matigen, in alles van dienst zijn, hij zal u altijd weldoen, u eindelijk uit dit ballingsoord verlossen, en naar het zalig vaderland des hemels geleiden.

-ocr page 157-

131

5. De leerling. Wie, o Heer, zal zich niet bereid houden, terwijl ons elk oogenblik de dood kar verrassen?

Ik weet, wat ik bij zijne aankomst zal wen-schen, dit zegt mij het geweten, namelijk een schuldeloos leven geleid te hebben; mijn hart zuiver bewaard te hebben voor U; mijn ziel geheiligd te hebben.

Doch als de dood nu reeds kwam, helaas! ik zoude ijdele wenschen vormen, omdat ik nog geen enkel teeken van heiligheid, maar vele kenteekenen van laauwheid bezit.

O, barmhartige en medelijdende Heer, gun mij nog een weinig tijds om mijne nalatigheid te beweenen en te doen, wat ik bij de komst van den dood wenschen zal gedaan te hebben.

6. O, mijti ziel! weldra zal er geen tijd meer overblijven. Laat deze en gene doen, wat hij wil; laten wij, terwijl wij den tijd hebben, ons heil bewerken.

Een ieder voor zich. Als de dood zal gekomen zijn, zal niemand onze plaats vervangen of voor ons de eeuwigheid kunnen binnen gaan. Wat dus anderen ook zeggen of doen, laten wij onze eeuwige toekomst in veiligheid brengen.

En welk, o Heer Jesus, welk behoedmiddel is er beter en veiliger zoo niet de liefde tot U, ontdaan van al het geschapene, dewijl zij zuivert en heiligt?

Indien ik ü waarlijk bemin, dan zal ik den dood noch zijne gevolgen vreezen. Do liefde zal de vreeze verjagen, de liefde zal mij vol vertrouwen tot U den toegang openen.

-ocr page 158-

132

Gij derhalve, o Jesus, mijne liefde, moogt Gij in het vervolg mijn leven zijn. Als Gij voor mij het leven zult geweest zijn, dan zal het sterven voor mij een gewin wezen.

Uit liefde tot ü, zal ik dagelijks sterven aan de zonde, aan de wereld, aan mij zeiven, om voor U te leven. Ik zal vrij worden van het geschapene, en volkomen zuiver, opdat als de dood mij de poorten der eeuwigheid opent, ik met blijdschap tot ü kunne binnentreden.

VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

ovee het ooudeel.

1. Jesus. Mijn kind, zoodra gij de eeuwigheid zult zijn ingetreden, zult gij u voor den regterstoel van God bevinden, om rekening af te leggen van uw leven, en het vonnis, dat over uw lot voor de eeuwigheid beslist, te vernemen.

Ik zelf, de doorgronder en kenner der harten, quot;Wien alle magt is gegeven in den Hemel en op aarde, zal bij dat vonnis voorzitten.

Allen en een ieder in het bijzonder, willens of onwillens, zullen zich voor mij, den Kegter van levenden en dooden, moeten vertoonen om naar de hoogste regtspraak geoordeeld te worden, en niemend zal zich bij wien ook in hooger beroep kunnen stellen.

Ik zal naar regtvaardigheid oordeel vellen: geen geschenken of beloften zullen mij verzoe-

-ocr page 159-

133

nen, geene gebeden, van wien ook, zullen mij bewegen, nog zal ik eenigen spijt gevoelen.

Want die dag, zal een dag zijn van r egt vaardigheid, niet van barmhartigheid. Alsdan zal een iegelijk ontvangen overeenkomstig zijne werken.

2. Wat, mijn kind, wat zult gij dan gevoelen, als gij voor mijne oneindige Majesteit zult staan, alleen met de daden van u alleen hetzij goede of kwade?

Dan zal de duivel mot u ten oordeel treden, om u te beschuldigen, bereid om u met zich ter helle te slepen.

Ook uw Beschermengel zal tegen u opstaan en de waarheid van het gabeurde getuigen.

Ja, ook uw eigen geweten zal u beschuldigen, en u met angst en yreeze en met ontzetting benaauwen.

Zoo beschuldigd, zonder een verdediger, zult gij van vrees verdorren, en uwen mond niet durven openen.

3. Want zie alles, alles zal open en bloot liggen voor mijn aanschijn, en niets van alles zal voor mijn oogen verborgen zijn.

En toch nog zal ik naauwlettend het hart doorzoeken van den eersten oogenblik, dat het zijne rede begon te gebruiken tot aan zijn laat-sten ademtogt.

Ik zal er uit te voorschijn halen alle boosheden en elk in 't bijzonder, die heimelijk en openlijk werden bedreven, persoonlijke en vreemde, zware en kleinere; al wat gij in gedachten en woorden en werken en door verzuim misdaan hebt.

-ocr page 160-

134

Met slechts van liet kwaad maar ook van liet ijdele cn imttelooze, en wat door lediggang misdaan werd, zal ik rekenschap vragen.

Ja, zelfs do geregtigheden zal ik beoordeelen, ik zal liet goede zelfs onderzoeken, wat er aan ontbrak hetzij aan de beweegredenen, hetzij aan de wijze van doen, hetzij wat het doel betreft, dat men zich voorstelde, of alles boveunatnuiiijk en volmaakt geweest is.

Dan zullen vele daden, die hier in het leven goed schenen, als bedorven of ijdel bevonden worden.

Dan znllen de schijnsels van de deugden der laauwen aan 't licht komen zooals zij zijn, en als drooge stoppels, alleen voor het vuur geschikt, worden weggeworpen.

Doch verder onderzoekend, zal ik van u de vruchten eischen van al mijne weldaden, van alle genaden, van alle middelen tot uw heil en tot uw volmaking geschonken.

Ik zal zelfs den tijd tegen u tot,getuige oproepen en navorschen hoe gij dien besteed hebt.

4 Zondaar, wat zult gij dan doen, als de regtvaardige naauwelijks gerust zal zijn? Boven u ziet gy het paradijs, onzeker of het uw deel zal zijn; beneden een grijnzenden afgrond; ter regter de Engelen tot getuigen, ter linkerzijde do woedende duivelen; voor u, don hoogsten scheidsregter tusschon den eeuwigen dood en een eeuwig leven.

5 Ach, mijn kind! handel nu met ijver, opdat gij dan gerust moogt wezen. Nu is het gemakkelijk, dan zal het onmogelijk zijn.

-ocr page 161-

135

Volg nu de nitnoodiging mijner barmhartigheid, opdat gij dan de gestrengheid mijner regt-vaardigheid niet moogt ondervinden.

Onttrek u nu geheel en al aan de bedorvene wereld, opdat gij alsdan niet met de verworpene wereldlingen verpligt wordt te hooren: Gaat vervloekten, in het eeuwig vuur.

Volg nu, tot alles bereid, de Heiligen na, opdat gij dan met hen verdient te hooren: Komt, gezegenden mijns Vaders, neemt bezit van het rgk, dat voor u van de stichting der wereld bereid is.

6. De leerling. O, Hee;: hoeveel beter is het, hier gestreng mij zeiven te onderzoeken en te oordeelen om niet voor de regtbank uwer goddelijke regtvaardigheid veroordeeld te worden!

Hoeveel beter, mijne gedachten, woorden en werken en alle handelingen, wel te onderzoeken of zij goed zijn, of zij geheel aan iiwen wil beantwoorden, of zij het onderzoek van u kunnen doorstaan en uwer goedkeuring waardig geacht worden!

Nu is er nog een middel aan te wenden, dan zal elke poging vruchteloos zijn: nu wordt nog barmhartigheid aangeboden, dan zal de regtvaardigheid hare stem doen hooren: Geef rekenschap.

Heer, Heer, als gij de ongeregtigheden beschouwt, wie zal er dan bestaan? Als gij ook de onverschilligheid en zelfs het goede zult hébben onderzocht, wie zal dan in uwe tegenwoordigheid kunnen blijven?

O, Jesus! hoewel ik mij verblijd, geen ander

-ocr page 162-

136

dan U tot mijn regter te zullen hebben, tock sidder ik, dewijl ik over zoo vele vreesbarende zaken verantwoording zal moeten afleggen.

Waarop toch, zal ik mij verlaten, als zelfs mijne goede werken verdacht schijnen? Waarop zal ik mijne hoop bouwen? Zie, niets bespeur ik, waarop ik veilig mijn vertrouwen kan vestigen, tenzij op uw Hart

Daarop zal ik dan hopen: moge het dan ook het Hart eens Regters zijn. het zal evenwel het Hart zijn van mijn Jesus, dat allen lief heeft,

die het beminnen.

O, mijn Jesus! gedenk uwe woorden, waarin Gij 'mij hoop hebt gegeven: Gij hebt immers gezegd: Die mij bemint, hem zal ik beminnen.

Indien ik U bemin, en door U bemind word, dan voorzeker zal ik niet vreezen tot ü te gaan en in uwe tegenwoordigheid te verschijnen.

Dit zal ik derhalve doen: ik zal U beminnen, o beminnelijkste en liefwaardigste Jesus, ik zal U beminnen uit geheel mijn hart, gedurende geheel mijn leven.

VYF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

over de hel.

1. jesus. Mijn kind, zoolang de menschen leven, bemin ik op zekere wijze allen: de goeden heb ik lief met eene goddelijke liefde; de boozen verdraag ik, wachtende op hunne bekeering; de

-ocr page 163-

137

dwalendeu volg ik op hunne schreden. Mijn Hart waarin ik allen geschreven draag, bedenkt en beproeft duizende wijzen om allen zalig te maken.

Doch bijaldien eenigen de verwachtingen mijner barmhartigheid verijdelen; als zij ten oordeel komen schuldig aan grocte zonden, hardnekkig in hnn verzet jegens mij; dan wisch ik hen nit mijn Hart geheel uit, en werp ik hen door de bliksems der regtvaardigheid neder in de diepte der hel.

2. Daar zijn zij beroofd van den Hemel, en van al zijne vreugde; en gedurende geheel de eeuwigheid, zullen zij mijn aanschijn in het rijk mijner glorie niet aanschouwen.

Eindelooze straf zullen zij lijden, omdat zij het eindeloos goede hebben verspild.

Gedompeld in eene onmetelijke zee van vuur, zullen zij branden en lijden tot in eeuwigheid: en de rook, door hunne martelingen veroorzaakt, zal opstijgen gedurende de eeuwen der eeuwen.

Daar zullen zich alle kwalen over hen uitstorten. Daar zal geen zintuig des ligchaams, geen vermogen der ziel zijn, of het zal zijn eigen straf ondervinden.

Doch waardoor een ieder bijzonderlijk gezondigd heeft, daarin zal hij bijzonderlijk gepijnigd worden; en naar de mate hij genot heeft gehad in het kwade, naar die mate zal hij door de straffe gekweld worden.

Daar zullen de onzuiveren in eeuwige vlammen worden verslonden, met ondragelijken stank worden overgoten en doorknaagd worden door wormen, die niet sterven.

-ocr page 164-

138

Daar zullen de booze rijken, door zeer gsoot gebrek benaauwd worden, zij zullen den ergsten dorst en honger lijden, en toch nimmer verzachting erlangen.

Daar zullen zij, die op booze wijze naar eere streefden, op oneindige wijze vernederd en dooide duivelen zeiven, veracht en met voeten getreden worden.

Daar zullen de kwellingen geen enkel oogcn-blik worden gestaakt, maar voortduren altijd, tot in eeuwigheid.

Daar zal een ieder ontvangen overeenkomstig zijne verdiensten.

3 De plaats, de meesters, de gezellen zullen op onbegrijpelijke wijze de plagen vermeerderen.

Wat toch is verschrikkellijker dan die helsche kerker, waar geen licht, geen orde, maar blijvende duisternis en eeuwige verschrikking wonen'?

Wie zijn er wreeder dan de duivelen, die hunne wetenschap uitputten, om nieuwe martelingen te vinden en hunne magt om ze toe te passen ?

Wat is droeviger, dan die beklagenswaardige drom van lijdenden en huilenden zonder einde, zonder hoop? In waarheid zoo velen als hunne lotgenooten zijn, zoo vele zijn hunne kwellingen.

4. Zie, zoo wordt hij gestraft, die mij niet heeft willen dienen, zijn God, zijn Schepper, zijn Verlosser, zijn Weldoener zonder ophouden.

Zoo waar ik leef, alle knieën zullen zich voor mij buigen, en alle volkeren zullen mij dienen.

Want een ieder, die mij den Goeds niet vrijwillig dient gedurende het tijdelijk leven, zal

-ocr page 165-

139

tegen zijn wil en dank mij den Eegtvaardige dienen gedurende de eeuwigheid.

Sta niet verbaasd, mijn kind, over de straf der verdoemden; de verworpenen zeiven staan er niet verbaasd over, maar bekennen, dat zij liet loon ontvangen hunner handelingen waardig.

Niemand vervalt in de helsche kwellingen tegen zijn wil; alle boozen storten zich daarin door eigene keuze; en daarom beschuldigen zij niemand dan zich zeiven.

Zij belijden, dat ik de eindelooze goedheid ben, doch zij erkennen, dat zij bovenal boos zijn.

5. De poort der hel is de zonde; de wegen echter, die tot haar leiden zijn dezelfde, als die tot de zonde voeren.

Hoe velen hebben hunnen ondergang gevonden door de ongeoorloofde zucht naar wellust, dooide ongeregelde begeerte om rijk te worden door te durven streven naar eere.

Mijn kind, wil niets begeeren, wat u kan verstrikken en later in den afgrond nederstorten.

Niet minder gevaarlijk is het om in alles u zeiven te zoekei,. Helaas! hoevelen zijn er, die goed schijnen te oeginnen, maar die, omdat zij aan zich zeiven niet vaarwel zeggen, eindelijk weder hervallen, in diepere kwalen nederzinken en eindelijk ellendiglijk verloren gaan.

Om dus de hel te ontvlugten is het niet genoeg een goed begin gemaakt te hebben, maaier wordt vereischt, dat men goed volhard hebbe.

Zeg voor altijd vaarwel aan de zonde en aan de wereld, opdat gij eindelijk niet door mij verlaten wordet; zeg ook vaarwel aan u zeiven.

-ocr page 166-

140

opdat gij niet door eigene zwaarte in de diepte neder zinkt.

Doe alles dierbaar kind, lijd alles om de eeuwige kwellingen te vei'mijden. Alle arbeid en alle droefheden van dit leven zijn niets in vergelijking met de straffen der hel.

Hier komt weldra aan kommer en smarten een einde; doch in de hol wacht niemand verlossing.

De LEEELiNG. O Heer onze God, hoe vrees-selijk is uwe regtvaardigheid in de eeuwigheid! En toch uwe oordeelen zijn billijk, als regt-vaardig erkend ook door de verworpenen.

Maar ofschoon er niets is, wat zoo hevig afschrikt als de hel, is er evenwel naauwlijks iets, dat meer schijnt geschikt te zijn om in mijn hart de liefde voor u op te wekken.

En inderdaad, o Heer Jesus, hoe zou ik over het vuur der helle kunnen nadenken, zonder door het vuur der liefde jegens U ontstoken te worden.

Wat is er, wat op meer zinnelijke wijze de goedigheid uws Harten jegens mij openbaart Wat is er, wat mij sterker prikkelt om ü weder te beminnen ?

Want zie, als Gij eene verworpene ziel uit de helsche pijnen zoudt bevrijden en haar, in dit leven weergekeerd, overvloedige middelen zoudet geven, waardoor zij zich zalig maken en een troon van eeuwige glorie in den hemel zou kunnen verdienen, o, hoe vurig zou die ziel U beminnen! Zoude zij meenen, in staat te zijn U ooit de verschuldigde dankbaarheid tebetoonen?

-ocr page 167-

141

Zou zij ooit er aan ktmnen denken zonder weg te smelten in liefde? O hoe zuiver zoude zij haar hart voor U kunnen bewaren! Hoe heilig zoude zij voor U leven!

Welnu, Heer, ik ben U nog veel meer schuldig dan die ziel U schuldig zoude zijn. Veel grooters, veel beters hebt. Gij mij geschonken, omdat Gij mij, die de straffen der hel verdiend had, er voor bewaard hebt Grooter goed namelijk en meer verkieselijk is het voor het kwaad behoed te zijn dan, na het eenmaal geleden te hebhen, er van bevrijd te worden.

En deze gunst zoo verbazingwekkend, zoo bewonderingwaardig en zoo zoet hebt Gij mij bewezen, niet eens, niet twee, niet drie malen, maar zoo dikwijls als ik eene doodzonde had bedreven.

En gesteld eens, ik hadde geene doodzonde bedreven, zie, dan zou mijne verpligting nog toenemen, de schuld mijner dankbaarheid stijgen en de redenen om ü lief te hebben nog vermeerderd worden. Want alsdan zou ik U nog onvergelijkelijk meer verschuldigd zijn.

Immers, indien Gij in de eindelooze welwillendheid uws Harten mij door uwe genade niet bewaard haddet, sinds hoe lang zou ik dan nu reeds gevallen zijn in zonden, die mij der helle waardig maken! Geene zonde toch is er, die de eene doet of zij kan ook door een ander bedreven worden, indien uwe bijzondere genade zulks niet voorkomt.

Wat ik dan ook moge geweest zijn, dit, allerzoetste Jesus, dit ben ik ü op de eerste plaats

-ocr page 168-

142

verschnldigcl, dat ik mij nog niet in de hel bevind, dat ik nog den hemel kan verwerven. Gij hebt mij van het verderf bevrijd: Gij hebt mij overeenkomstig de menigte en grootheid van de goedheden uws Harten, verlost uit de diepte der hel en uit de handen van hen, die mijne ziel belagen.

Komt dan gij allen, die don Heer vreest, en ik zal u verhalen hoeveel goedheid Hij aan mijne ziel heeft bewezen.

En ik zou ü niet beminnen, o Jesus, einde-looze goedheid! en ik zou U niet liefhebben! Ja, ja ik bemin ü, ik heb ü lief en ik zal ü liefhebben, ik zal U beminnen zoo lang als ik zijn zal, tot in eeuwigheid, en meer nog. Gij alleen zult mijne genegenheden bezitten, alleen voor ü, o Jesus, zal ik leven, voor U alleen, aan Wien ik alles verschuldigd beu.

ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

OVKli DEN hemel.

1. Jesus. Mijn kind, geen oog heeft gezien, geen oor gehoord, noch is het in het hurt des monschen opgekomen, wat ik bereid heb voor hen, die mij beminnen en mij ten einde toe getrouw dienen.

Wie zal verklaren aan hen, die her. nooit hebben ondervonden, wat de hemel is, waaruit

-ocr page 169-

143

alle kwalen zijn verbannsn, waarin overvloed van alle goeds is?

Daar is geen arbeid, geen droefenis, geene bekoring, geen gevaar; dat alles toch is met het sterfelijk leven heen gespoed, en heeft plaats gemaakt voor volmaakte rust, voor eeuwige vreugde, voor onverstoorbaren vrede, ou voor eene veiligheid, die zeker en eeuwigdurend is.

2. Daar is geen koude noch hitte; daar is geen ongestadigheid noch wisseling van tijden; daar zijn geen sombere dagen noch donkere nachten. Want mijne eeuwige glorie verlicht die zalige gewesten; daarin wordt alles geregeld naar behooren, door de helderheid van mijn goddelijk gelaat, en verlevendigd door de eindelooze zoetheid mijns Harten, zoodat alles door een waarlijk zuiver en nieuw licht steeds een lag-chend aanzien heeft.

Zalig zij, die daar wonen! zij hebben geen honger noch dorst; noch gevoelen zij eenig ongemak: nimmer worden zij ongesteld.

Maar zij worden verzadigd en overstelpd gedrenkt met de stroomen mijner goddelijke geneugten; krachtig in eene eeuwige jeugd en onsterfelijk schitteren zij meer dan do zon gedurende alle eeuwigheden.

3. Mijn kind, daar zult gy mij zien zoo als ik ben en in de zachte glanzen mijner majesteit mij van aangezigt tot aangeaigt aanschouwen.

Dan mijne eindelooze volmaaktheden inziende, zult gij vervoerd worden door verwondering, do vreugde zal n doorstroomen en in do overmaat van blijdschap zult gij nog meer mijne bemin-

-ocr page 170-

142

verschuldigd, dat ik mij nog niet in de hel bevind, dat ik nog den hemel kan verwerven. Gij hebt mij van het verderf bevrijd: Gij hebt mij overeenkomstig de menigte en grootheid van de goedheden uws Harten, verlost uit de diepte der hel en uit de handen van hen, die mijne ziel belagen.

Komt dan gij allen, die den Heer vreest, en ik zal u verhalen hoeveel goedheid Hij aan mijne ziel heeft bewezen.

En ik zou U niet beminnen, o Jesus, einde-looze goedheid! en ik zou ü niet liefhebben! Ja, ja ik bemin TJ, ik heb U lief en ik zal ü liefhebben, ik zal U beminnen zoo lang als ik zgn zal, tot in eeuwigheid, en meer nog. Gij alleen zult mijne genegeuheden bezitten, alleen voor ü, o Jesus, zal ik leven, voor U alleen, aan Wien ik alles verschuldigd beu.

ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

over den hemel.

1. Jescs. Mijn kind, geen oog heeft gezien, geen oor gehoord, noch is het in het hart des menschen opgekomen, wat ik bereid heb voor hen, die mij beminnen en mij ten einde toe getrouw dienen.

Wie zal verklaren aan hen, die her, nooit hebben ondervonden, wat de hemel is, waaruit

-ocr page 171-

143

alle kwalen zijn verbannen, waarin overvloed van alle goeds is ?

Daar is geen arbeid, geen droefenis, geene bekoring, geen gevaar: dat alles toch is met het sterfelijk leven heen gespoed, en heeft plaats gemaakt voor volmaakte rust, voor eeuwige vreugde, voor onverstoorbaren vrede, en voor eene veiligheid, die zeker en eeuwigdurend is.

2. Daar is geen koude noch hitte; daar is geen ongestadigheid noch wisseling van tijden; daar zijn geen sombere dagen noch donkere nachten. Want mijne eeuwige glorie verlicht die zalige gewesten; daarin wordt alles geregeld naar behooren, door de helderheid van mijn goddelijk gelaat, en verlevendigd door de eindelooze zoetheid mijns Harten, zoodat alles door een waarlijk zuiver en nieuw licht steeds een lag-chend aanzien heeft.

Zalig zij, die daar wonen! zij hebben geen honger noch dorst; noch gevoelen zij eenig ongemak : nimmer worden zij ongesteld.

Maar zij worden verzadigd en overstelpd gedrenkt met de stroomen mijner goddelijke geneugten; krachtig in eene eeuwige jeugd en onsterfelijk schitteren zij meer dan do zon gedurende alle eeuwigheden.

3. Mijn kind, daar zult gij mij zien zoo als ik ben en in de zachte glanzen mijner majesteit mij van aangezigt tot aangezigt aanschouwen.

Dan mijne eindelooze volmaaktheden inziende, zult gij vervoerd worden door verwondering, do vreugde zal u doorstroomen en in de overmaat van blijdschap zult gij nog meer mijne bemin-

-ocr page 172-

144

nelijke eigenschappen prijzen en boven alles verheffen.

Daar zult gij tevens de diepe geheimen des geloofs en alle geheimen der natunr begrijpen.

Alle wetenschap der wijsgeeren is onwetendheid als zij vergeleken wordt bij de geringste kennis der uitverkorenen.

Dan zult gij bevatten al het grootsche van mijn eeuwig rijk; zijne oneindige rijkdommen, eeuwige eerbetooningen en blijvende vreugde.

Door het begrip van zoo vele en zoo groote beminnelijkheden, zult gij met de zoetste liefde jegens mij ontvlamd worden.

4. Dan, mijn kind, dan zult gij mij op volmaakte wijze liefhebben, zonder eenige verdeeling van uwe genegenheden, zonder achterhoudendheid, zonder einde.

Nu zijt gij somtijds beangstigd, niet wetende of gij liefde of haat waardig zijt; dan zult gij tot uwe onuitsprekelijke vreugde verzekerd zijn, dat gij in eeuwigheid mij bemint en beminnen zult en dat gij door mij bemind wordt en gedurende alle eeuwen bemind zult wordên.

Dan zult gij in volkomene veiligheid aan mijn Hart rusten en met volle teugen proeven, hoe zoet het is mij te beminnen en in mijne liefde als te versmelten.

Met overmate van zoetheid zult gij worden gedrenkt en buiten u zeiven worden gevoerd. Gij zult u baden niet de Engelen en Heiligen in eene zee van liefde, immer jubelende, immer de zangen mijner liefde herhalende.

Zoo zult gij de eeuwen doorbrengen, en de

-ocr page 173-

14'5

eeuwigheid verslinden, altijd verlangend, altijd begeerig om te beminnen en altoos vervuld en zalig door de liefde.

5 Dan, mijn kind, zult gij mij bezitten en mij genieten in eeuwigheid, wat het toppunt der zaligheid zal uitmaken.

Gij zult geheel de mijne zijn en ik geheel de uwe; gij zult mij genieten altijd op nieuwe, immer op de zoetste wijze.

In mij zult gij alle goeds bezitten en alles hebben wat gij wenschen of verlangen kunt.

Vat, zoo gij kunt, hoe schoon, hoe wondervol, hoe beminnelijk daar alles is: de glorie en on-sprekelijkste schoonheid der hemelen te zien, lid te zijn van de koren der Engelen,.eeuwig u te verblijden met de Heiligen; de allerzaligste Maagd, de glorierijke koningin van het bemelsch rijk te aanschouwen en lief te hebben, en weder-keerig door Haar aanschouwd en bemind te worden.

Welke beminnelijke woningen mijn kind! Welk een gezelschap! Welke zoete zaligheid, die eeuwig zal duren.

Zie, mijn kind, zie de belooning is uitstekend groot voor hen, die mij dienen uit geheel hun hart. Kan de wereld wel zoo iets geven, of zelfs beloven?

Rigt dan uwe oogen omhoog en zie, wat u wacht als gij mij getrouw zijt ten einde toe.

Heb moed, mijn kind; zuiver u zeiven op volmaakte wijze en houd u zuiver voor zoo veel, gij met de goddelijke genade en door eigene medewerking dit vermoogt. In den hemel toch

10

-ocr page 174-

146

zal niemand binnentreden, hoe klein de vlek ook zij, die hem bezoedelt.

Naar mate gij hier dus reiner zult geweest zijn, zult gij daar meer glorievol, meer mij nabij en dierbaarder aan mijn hart zijn.

6. De leeeling. O Jesus! hoe zalig zij, die bij U in den hemel zijn!

Gelukkig de stervelingen, die U met een zuiver hart dienen! Welk eene onuitsprekelijke zaligheid genieten zij in eeuwigheid! Doch ook in den tijd, wie is er gelukkiger dan zij?

O zaligende dienst van Jesus, waardoor zulk eene belooning wordt verkregen; ligt en zoet maakt gij alles, dat tot zulk eene onmetelijke glorie en tot zulk een geluk voert.

O allerzoetste Jesus! gebied mij voor ü te werken, gebied mij te lijden, wat Gij wilt; gewillig, blijde zal ik alles aanvaarden om U in den tijd te behagen en gedurende de eeuwigheid te bezitten.

Ik smeek U door uw allerheiligst Hart, dat Gij mij, langs welken weg Gij wilt, behouden uw rijk binnen leidet, opdat ik met uwe Engelen en Heiligen U moge aanschouwen, IJ beminnen, U genieten gedurende de eeuwen der eeuwen. Amen.

-ocr page 175-

GIDS

TEN GELEIDE IN HET TWEEDE BOEK.

1. Het doel van het tweede boek is, na bevrijd te zijn van de booze cn ongeregelde genegenheden, er zich op toe te leggen door do beoefening van deugden onze roeping als uitverkorenen zeker te maken. Om dat met kracht en bezadigdheid tevens te doen, moeten wij ons onophoudelijk Jesus voor oogen stellen met alle inwendige gesteltenissen zyns Harten. Dewijl Hij de weg, de waarheid en het leven is, zullen wij door zijne navolging veilig, zeker en op behagelijke wijze van deugd tot deugd voortgaan en onze zaligheid verzekeren.

De beoefening der deugden echter, waardoor wij het Hart van Jesus navolgen en zijn innerlijk leven in ons uitdrukken; kan in eiken staat of elke batrekking des levens op tweederlei wijze geschieden. En wel ten eerste, door die deugden te beoefenen, die geboden zijn en die in elke betrekking of in eiken levensstaat, welke ook, vereischt worden. Ten tweede, door overeenkomstig het goddelijk welbehagen ook die deugden

-ocr page 176-

148

te beoefenen, die tot de geestelijke raden be-hooren, waardoor ons heil meer wordt verzekerd en de glorie van God en onze verdiensten meer worden gebaat. Dewijl echter ieder dier twee wijzen tot in het oneindige toe graden bevat, waarin de deugd steeds volmaakter beoefend wordt, daarom is er niemand, hoe volmaakt ook, die zich in deze niet nuttig bezig houden en overvloedige vruchten kan verzamelen.

Doch dewijl Jesus zelf gewild heeft, dat wij in de navolging zijner deugden bovenal nederig en zachtmoedig van harte zouden zijn, daarom moeten wij ijverig onze aandacht leenen en onze zorg besteden, zoowel om elke deugd, die wij van Hem aanleeren en navolgen, op do nederigheid te grondvesten en in zachtmoedige liefde te voltooien; als ook om in de wijze van navolging zijner deugden, allereerst nederig en zachtmoedig van harte te zijn.

2. Nergens zullen wij beter, veiliger en gemakkelijker deugden aanleeren dan in het Hart van Jesus. Want dewijl dat Hart het voorbeeld is van alle ware deugden, zullen wij bij de enkel aandachtige beschouwing daarvan inzien, wat deugd is, en welke hoedanigheden zij moet bezitten, en geen gevaar loopen in dwaling te vervallen met betrekking tot eene zaak, die voor ons van zoo veel belang is. Daarin toch zullen wij tot onze wonderbare vertroosting leeren, dat de deugd eene ware genegenheid des harten is jegens een voorwerp, dat in zekeren zin goed is, en wij zullen beseffen, dat dit, goede voorwerp, dat wij somtijds

-ocr page 177-

149

figuurlijk gesproken deugd noemen, inderdaad niet de deugd zelvo is, maar slechts het voorwerp der deugd. In dat Hart zullen wij evenzeer leeren, dat de deugd, om te zijn, wat zij in eiken Christen zijn moet, niet natuurlij]c maar bovennatuurlijk moet wezen, zoo zullen wij het onderscheid tusschen deze beide deugden duidelijk inzien. De genegenheden toch van Jesus Hart, die Hij zelf in inwendige of uitwendige daden aan den dag legde, sproten niet voort uit eene aansporing of beweging der mensche-lijke natuur maar uit een hooger of goddelijk beginsel; zij werden niet verrigt overeenkomstig het gevoel der menschclijke natuur, maar overeenkomstig het welbehagen van God, niet met het doel om der menschelijke natuur een zeker tijdelijk genot te verschaffen, maar zij werden verrigt bovenal om God als het laatste doel.

Vandaar, als wij ook het goede liefhebben louter door aansporing of inspraken der natuur; als wij handelen louter volgens natuurlijk gevoel, volgens neiging of tegenzin, als wij enkel een natuurlijk doel zoeken te bereiken dan zullen wij natuurlijke deugd bezitten, waardoor wij geene christelijke volmaaktheid in dit leven, geene vruchten van verdiensten voor de eeuwigheid zullen vergaderen. Doch als wij van het Hart van Jesus de bovennatuurlijke deugd aanleeren en deze beoefenen, dan zullen wij een innerlijk leven leiden, rijk zijn aan goede daden en verdiensten en gelijken op zijn eigen leven.

Want wat is het innerlijk leven, waarvan het leven van Jesus Harte ons een voorbeeld geeft,

-ocr page 178-

150

wat anders dan alle vrijwillige handelingen, zoowel in- als uitwendige, te beginnen met Gods genade en uit een bovennatuurlijk beginsel; ze volbrengen overeenkomstig den wil van God, ze tot God en zijn belangen als tot haar doel te rigten, ons in ons hart met God, onzen Zaligmaker bezig houden. Hem ter liefde te leven ? Dit alles doet hij echter, die al zijne vrijwillige handelingen onderneemt om God te behagen, ze overeenkomstig het goddelijk welbehagen voltooit, ze tot Gods welbehagen als tot haar doel rigt, en onophoudelijk met God door do liefde innerlijk bezig blijft. Ziedaar het waarlijk inwendig leven, waardoor wezenlijk en degelijke deugden worden verkregen en waardoor men veilig en op behagelijke wijze tot de ware heiligheid en tot vereeniging met God geraakt. Dit leven beantwoordt aan eiken levensstaat, aan elke betrekking: het past niet den geestelijken en kloosterlingen alleen, maar inderdaad ook aan leeken en aan de menschen in de wereld van allerlei soort. Hebben niet de eerste Christenen eenparig zulk een leven geleid? Leert het Evangelie die levenswijze niet aan allen? Een ieder, die van goeden wil is, kan dit heiligmakend leven leiden, de bovennatuurlijke deugd beoefenen, en tot volmaaktheid geraken. Het verkrijgen toch der deugd en der volmaaktheid, is niet afhankelijk van den inboramp;t, niet van eene meêgaande of lastige natuursge-steldheid, zoo als niet weinigen schijnen te ge-looven; neen maar dit hangt af van de genade Gods en van de medewerking van den mensche-

-ocr page 179-

151

lijken wil. Want dewijl God genade geeft, niet ter wille van onze natuurlijke hoedanigheden maar allereerst onverdiend, en daarna ook ter wille van onze bovennatuurlijke verdiensten en gebeden; en dewijl de wil van den mensch, welke zijne natuurlijke gesteldheid ook moge wezen, inderdaad vrij is om met de genade mede te werken of niet, is het zonneklaar, dat de deugd of de volmaaktheid niet afhankelijk is van den inborst of van de natuurlijke gesteltenis. Derhalve niet hoe handelbaarder de natuurlijke inborst, maar hoe krachtdadiger de medewerking van den wil is, naar die mate verwerven wij ons de deugd op eene betere en volmaaktere wijze: niet naar de mindere mate van natuurlijken tegenzin maar naar de meerdere edelmoedigheid, waarmede wij onze wilsdaden, ondanks den tegenzin der natuur, ten uitvoer brengen, naar die verhouding verkrijgen wij meer zuivere en meer degelijke deugd. Deze leering rijk aan vertroosting, die de Heiligen eenparig verkondigen, en die zij van Jesus Hart zeiven hebben aangeleerd, is al onze aandacht waardig.

Immers in de beoefening der deugd moet men zich voor begoochelingen wachten, onder welke de voornaamste en bijna algemeene deze is: dat wij ons te vreden stellen met het voorwerp der deugd daar te stellen, terwijl wij de deugd zelve niet beoefenen; of dat wij gelooven de deugd te beoefenen, als wij het voorwerp der deugd uit natuurlijke neiging, trek of doel in 't leven roepen; of ook dat wij meenen ware

-ocr page 180-

152

en degelijke deugd te kunnen verkrijgen zonder herhaalde en edelmoedige daden, wtiardoor wij de prikkelingen onzer hartstogten en onzer natuur overmeesteren en versterven. In deze zinsbegoocheling, die bovenal is te vreezen, vervallen zij gewoonlijk, die de volmaakte zuivering huns harten verwaarloozen. Andere begoochelingen, die zich in de beoefening der deugd somtijds kunnen voordoen, hebben bijna allen in de bovengenoemde haren oorsprong; welke zijn: van den eenen kant, het verliezen van den moed wegens natuurlijke moeijclijkheden of tegenspoeden; deze te beschouwen als beletselen en niet als middelen voor de deugd, wat zij inderdaad zijn kunnen, als zij met een edelmoedig hart worden gebruikt om wezenlijke en degelijke deugd te verkrijgen; van den anderen kant als deugd te achten; de goede hoedanigheid der natuur, of het verschoond blijven van ondeugden en bekoringen; of ook wel niet verwaarloozing van ware en opregte deugd, naar de vereeniging met God te verlangen. Doch deze en andere zinsbegoochelingen zult gij gemakkelijk ontwijken, indien gij als een waar leerling van het Hart van Jesus, een inwendig leven leidt.

3. Als gij derhalve op die hoogte van het geestelijk leven staat, die in dit boek door het Hart van Jesus wordt geleerd, dan moet gij uwe pogingen daarheen rigten, dat gij Jesus op de volmaaktste wijze leert kennen en beminnen, dat gij de gesteltenissen zijns Harten immer beter en beter aanleei t en overneemt in uw denken, spreken en handelen. Om het echter zoo ver te

-ocr page 181-

153

brengen, geven wij u hier nog behalve de dubbele wijze van overweging, die vóór het eerste boek is aangegeven en die gij, als gij ze nuttig hebt bevonden, ook hier kunt toepassen:

4. Nog eene bijzondere wijze om dit tweede boek te gebruiken, die tweevoudig is: vooreerst door te overwegen; ten tweede, door te beschouwen; beide wijzen stemmen volmaakt overeen met hetgeen de Heiligen ons over het gebed des geestes hebben overgeleverd.

Als gij overweegt, dan stulle u het geheugen de eene of andere deugd van Jesus Harte tor overdenking voor, en beware deze om haar na de overdenking in uwe daden toe te passen.

Het verstand moet do hoedanigheden der voorgestelde deugd beschouwen; vervolgens uw eigen hart, wat betreft de deugd, die gij beschouwt, vergelijken met het Hart van Jesus; daarna het afgelegde leven nagaan, of, en in welke mate gij deze deugd in eere hebt gehouden; geschiedde dat op voldoende wijze, betuig dan uwe dankbaarheid en breng glorie aan God, uwen Zaligmaker; is het tegendeel geschied, verwek een berouw en vraag om vergiffenis; eindelijk ga eens na warneer en hoe gij die deugd in de toekomst kunt beoefenen.

De wil moet dezelfde deugd omhelzen, de inwendige oefeningen, die met haar strooken verwekken, ja wat meer is, met Jesus zeiven handelende, de gevoelens des harten vooruit bespreken: wat het betreurt, welke voornemens het maakt, wat het ducht, wat verhoopt: waarvoor het afschrik ontwaart, wat het bemint; ja

-ocr page 182-

154

al wat in hetzelve omgaat, godvruchtig Jesus mededeelen en eindelijk vele gunsten vragen.

En indien gij beschouwender wijze te werk gaat, dan moet gij in het geheim of in de zaak, die gij u ter beschouwing hebt voorgesteld, eens zien, wat het Hart van Jesus of wel, wat Jesus in zijn Hart gevoelt met betrekking tot alles en tot elk in het bijzonder, wat zich in deze aan uwen geest voordoet; wat en hoe hoog Hij dit waardeert; wat en in welke mate Hij dit of dat veroordeelt; wat Hij ontvlugt en wat Hij gewillig aanneemt.

Vervolgens moet gij in deze naauwlettend achtgeven welke woorden uit het Hart van Jesus voortvloeijen, en welke in Jesus Harte zelfs niet opkomen, veel minder nog door hetzelve worden uitgesproken.

Let eindelijk, met betrekking tot het zelfde punt, eens wel op, hoedanig de handelingen zijn, die van Jesus Harte uitgaan, met hoevele deugden zij versierd zijn.

En geef gedurende geheel die beschouwing, zoo lang zij dan overeenkomstig uwe godsvrucht of behoefte, of overeenkomstig de beweging der genade duren mag, toe en volhard in de oefeningen, namelijk in godvruchtige genegenheden en smeekingen.

Leer op deze wijze uit de beschouwing te gevoelen, te spreken en te handelen zoo als Jesus zelf.

De oefeningen, die in dezen graad van het innerlijk leven bijzonder worden aanbevolen, zijn behalve die der goddelijke deugden, de herhaalde

-ocr page 183-

165

oefeningen van die deugd, waarop gij u toelegt, van edelmoedige verloochening der ongeregelde natuurlijke neigingen, en van edele liefde tot Jesus. Deze moet gij volhardend blijven, herhalen.

Hetzij gij echter overweegt, hetzij gij beschou-wender wijze te werk gaat, toch moet gij zoo de geheimen van Jesus leven aandachtig nagaan, als waart gij er bij tegenwoordig. Dit leert ons de H. Bonaventura met uitdrukkelijke woorden. »Indien gij,quot; zoo zegt hij, »vruchten hiervan wilt plukken, plaats u dan in de tegenwoordigheid van hetgeen men verhaalt als door onzen Heer Jesus Christus gesproken en gedaan te zijn, alsof gij Hem met uwe ooren hoordet, met uwe oogen zaagt, met al de toewijding van uwen geest en met ter zijde lating van alle overige zorgen en bekommernissen.''

5. De Heiligen, die ondervinding hebben opgedaan op de wegen van het inwendig geestelijk leven, verhalen ons, dat de duivel, de booze geest, gewoon is om hen, die reeds een leven zonder zonden leiden en zich in de verkrijging van deugden oefenen, meer onder den schijn van het goede te bekoren. Daarom bevelen zij zoodanige personen ter onderscheiding tusschen den goeden en den kwaden geest en tusschen beider ingevingen, de volgende regelen aan;

Eekste kegel. Die van het goede naar het betere streven, hen beweegt de goede geest op kalme, blijde en bezadigde wijze.

Doch de kwade geest beweegt de ziel met onrust, verwarring en op ruwe wijze.

-ocr page 184-

156

Maar die van kwaad tot erger voortgaan, bewegen de genoemde geesten op tegenovergestelde wijze. De goedo geest namelijk prikkelt lien inwendig, verontrust en vermoeit hen om hen tot bekeering te brengen.

Maai- de kwade geest stelt hen gerust en versterkt hen in het kwade en tracht hen te vleijen, met het doel om hen op den kwaden weg te houden en verder voort te stooten.

Tweede kegel. Het is God en den Geest van alle goed eigen, bij hunne inspraken allen, die opregt handelen of opregtelijk daar naar streven eene ware blijdschap en geestelijke vreugde te schenken, en de droefheid en verwarring te verdrijven, die de kwade geest instort.

De kwade geest echter is het eigen zich tegen dergelijke vreugde en vertroosting te verzetten door het opwerpen van schijnredenen, spitsvondigheden en verschillende misleidingen.

derde regel. De kwade geest ziet zeer wel toe of de ziel een teergevoelig of een ruim geweten heeft. Is haar geweten teergevoelig, dan tracht hij het nog teergevoeliger te maken tot angstvalligheid en tot uitersten toe, waardoor hij haar des te gemakkelijker in verwarring brengt en ter nederslaat: daarom wanneer hi) ziet, dat de ziel geen doodzonde noch dagelijksche zonde, ja zelfs niet de geringste vrijwillige gebreken in zich toelaat, dan tracht de booze geest, onvermogend als hij is om haar in groote zonde neer te storten, te bewerken, dat zij als zonde acht of oordeelt, wat geene zonde is.

Doch indien de ziel een te ruim geweten heeft,

-ocr page 185-

157

dan tracht de kwade geest dit nog ruimer en ongevoeliger te maken; zoo bijvoorbeeld indien zij eerst de dagelijksche zonde niets achtte, tracht hij te bewerken, dat zij de doodzonden weinig acht, of als zij eerst slechts geringe zorg tegen de zonde aanwendde, poogt hij te bewerken, dat zij nu nog minder of volstrekt geen zorg daarvoor heeft.

Vierde Regel. De ziel, die in het geestelijk leven voortgang wil maken moet steeds voorwaarts streven op eene wijze in strijd met die, waarop de booze geest tracht voor te gaan. Indien hij derhalve de ziel bekoort tot ligtvaardigheid, moet zij zorgen teergevoeliger te worden; insgelijks, indien hij haar zoo teergevoelig poogt te maken, dat zij in uitersten vervalt of tot angstvalligheden overslaat, dan moet zij zorg dragen zich op den juisten middenweg te bevestigen, om zich volkomen kalm te maken en te houden.

Vijfde degel. Het is den kwaden geest, die soms de gedaante van een Engel des lichts aanneemt, eigen om eerst gedachten in te storten, die eene godvruchtige ziel passen, en te eindigen met zijne bedorvene ingevingen.

Zesde regel. De ziel moet wel hare aandacht vestigen op den loop der gedachten, die haar worden ingegeven; immers als het begin, het midden en het einde daarvan goed is dan is dit een kenteeken, dat de ingestorte gedachten van den goeden Geest komen; doch als de rei der gedachten, die de geest ingeeft, nitloopen op iets, wat kwaad is, of wat aftrekt van iets, wat zeker goed is, of ook wat minder goed is dan

-ocr page 186-

158

de ziel zich eerst te doen had voorgesteld; of als zij de ziel ontevreden maken of in verwarring brengen, door haar de kalmte en den vrede, dien zij eerst genoot, te ontrooven, dan is dit een duidelijk teeken, dat die gedachten van den kwaden geest komen.

Zevende tiegei,. Als men den vijand zal hebben ontdekt, en erkend aan het kwade, waartoe hij aanspoort, dan is het nuttig, dat de ziel later den loop der gedachten, die haar onder schijn van goed werden ingegeven, naga en van den beginne af herzie hoe de vijand langzamerhand de inwendige kalmte en vrede getracht heeft te schokken en te verdrijven, tot op den oogenblik, dat hij met zijne slechte bedoelingen aan het licht kwam. Door die ondervinding geleerd zal de ziel later des te gemakkelijker voor de listen van den boozen geest op hare hoede zijn.

H. Ignatius. H. Bernardus. H. Gertnidis.

-ocr page 187-

TWEEDE BOEK.

Nuttige vermaningen om het heilig- Hart van Jesus in zijne handelingen na te volgen.

EERSTE HOOFDSTUK.

hoe hoog wij de heilig makende genade moeten schatten, hoezeek ayu haak moeten aankweekev.

1. Jesus, Mijn kind, wil de genade niet ver-waarloozen, maar bewaar dien schat, die u is toevertrouwd.

Zij immers, is uwe schat, zij uwe glorie, zij uw geluk, zij is al, wat gij goeds bezit.

Zij is het, die u, de beeldtenis van God, het leven geeft, en u Gode gelijkend maakt.

Erken derhalve uwe waardigheid, o mensch, die door de heiligmakende genade wordt verheven tot de gelijkenis met God, iets wat verhevener is dan geheel de wereld en met niets op aarde in vergelijking kan komen.

Wat is de glans der sterren? Wat is de schoonheid van alle schepselen als zij vergeleken wordt met de schoonheid der ziel door de god-deljjke genade versierd, en alzoo aan God zelve gelijkend gemaakt?

-ocr page 188-

160

Verhef u dan, en wil uwe schoonheid indachtig, u niet met onreinheden bezoedelen.

2. Schitterend met die genade neemt God n aan als zijn kind, niet onverschillig welk kind, maar als zijn dierbaarst en geliefd kind.

Alzoo wat ik van nature bezit, hebt gij door aanneming, opdat gij niet alleen met den naam maar ook met de daad, kind van God zoudet zijn.

Begrijp zoo gij kunt, wat het is, een kind van God te zijn; wat hot is, door zulk een Vader bemind en gekoesterd te worden.

In de wereld dragen de kinderen er roem op, en zij achten zich gelukkig als zij ouders hebben, die wijs, goed en magtig zijn; of ook als deze rijk, beroemd en verheven zijn.

Doch wat zijn al die hoedanigheden der ouders dezer aarde, vergeleken met de eigenschappen van God?

Met hoeveel regt dus en met hoeveel meer vuur, moet gij er groot op gaan en u verblijden, dat gij God zelf, den Heer van hemel en aarde, tot Vader hebt.?

Beoordeel derhalve naar billijke waarde de voortreSelijkheid dier aanneming. Aan u, die weleer een verstooteling waart, aan u zeiven vervreemd en aan ellende ten prooi, aan u is het gegeven door do heiligmakende genade om van slaaf als gij waart, een vrije te worden, van vreemdeling tot kind te worden verheven, en zoo geadeld, met goddelijke goederen te worden overladen.

Gaat dat niet alle begrip te boven en brengt het een ieders hart niet in vervoering, dat God

-ocr page 189-

161

den menseh zijn kind noemt en als zoodanig be-scliouwt en dat de mensch God Vader noemt en Hem daarvoor houdt?

Zalig hij. die den prijs der heiligmakende genade kennende, waardoor hij tot kind van God is aangenomen, zijn grootsten adel zoo hoog waardeert, dat hij om geen reden zich een ontaarde toont, maar het bewijs levert een kind te zijn, zulk een Vader waardig!

3. Zijt gij kind door de genade, dan zijt gij ook door haar tot erfgenaam aangesteld; tot erfgenaam van God, en tot medeërfgenaam van mij.

Derhalve mijn kind, behoort het eeuwig rijk, dat mijn eigendom is volgens natuurlijke regten u toe op titel der heiligmakende genade.

Als gij den hemel aanziet, als gij met uwen geest, zijn glorie en zaligheid en alle eeuwige goederen beschouwt, zegt dan tot u zeiven: ziedaar al mijne goederen, ziedaar mijn erfdeel indien ik den titel der genade in eere houd.

Mijne verdiensten, mijn kind, hebben hot verworven, dat die genade u een zeker regt op de hemelsche goederen verleent, waarvan niemand u kan onterven zoo gij zelf het niet doet.

De belofte van God staat immers vast en Hij zelf zal zijn woord gestand blijven; doch indien gij de heiligmakende genade wegwerpt, dan werpt gij tevens uwe regten weg en zijt gij een onterfde.

4. Door de genade, mijn kind, waardoor gij tot erfgenaam van het rijk des hemels wordt aangesteld, wordt gij een gezel der Engelen en een broeder der Heiligen.

11

-ocr page 190-

162

Als gij er eene vreugde in stelt den zoeten omgang te genieten met uitstekende vrienden, sclioon zij ook sterfelijk en aan verandering onderworpen zijn; als gij er vreugde in stelt broeders te bezitten naar het vleesch, hoewel hun getal de grootte uwer tijdelijke erfenis verdeelt, en vermindert; welke vreugde moet het dan voor u niet zijn, door die genade de gelukzalige Engelen des hemels tot vrienden en de beminde Heiligen Gods tot broeders te hebben, wier menigvuldigheid uwe hemelsche erfenis niet verdeelt noch vermindert; maar integendeel haar vermenigvuldigt en vermeerdert!

Welke broeders, mijn kind! hoe vele! hoe aanzienlijk! hoe magtig! hoe goed!

Zij zijn uwe meerderjarige broeders, die beroemd door overwinningen, met do glorie dei-zaligheid gekroond, zeker van zich zeiven maar bezorgd voor u, opregt u liefhebben, door hun voorbeeld u ter navolging roepen, door hunne gebeden helpen en door hunne belooningen uitnoodigen.

Hoe gelukkig de genade, die u van zoodanigen een broeder maakt! Mijn kind, o mogt gij dit wel begrijpen!

5. Daarenboven is de heiligmakende genade oorzaak, dat gij ook, wat het tegenwoordig leven betreft, een waar geluk geniet. Trouwens deze genade is de oorsprong van den inwendigen vrede; zonder deze genade is er geen ware vrede, met haai is de vrede zeker.

Wie is er, die aan haar ooit weerstand biedt en evenwel den vrede bezit? en waar de vrede niet wijlt, welk geluk kan daar bestaan?

i

-ocr page 191-

163

Docli indien gij den vrede der genade geniet, zult gij u heilig en gerust verheugen in den voorspoed, en n gemakkelijk en met vrucht troosten in den tegenspoed.

Houd u in staat van genade en gij zult altijd vrede en geluk kunnen smaken. Getuigen daarvan zijn alle heiligen; ja, wat meer is, getuigen zijn zij allen, die na eenmaal bekeerd te zijn, met ijver, de goddelijke genade bewaarden. Die bezittende en met de innerlijke gesteltenis van hun vroeger leven vergelijkende, konden zij tot mij bij ondervinding zeggen: Beter is het, o Heer, één dag te verwijlen in uwe voorzalen, dan duizend jaren in de woontenten der zonde.

6. Wat meer is, mijn kind, als gij in de hei-ligmakende genade leeft, dan is mijn rijk in u zoo, dat ik in uw hart als op een troon rust en heersch.

Mijn rijk namenlijk is gegrondvest in de kalmte en blijdschap des heiligen Geestes, die de Geest der liefde en der heiligmaking is.

In dit rijk gebied ik niet zoo zeer gelijk een heer aan zijn onderdaan, maar gelijk een vader vorm ik mijn kind, dat ik bestem om eenmaal met mij te heerschen.

Zoo lang gij dus in dit rijk der genade blijft verwijlen, zoo lang bestier ik u op bijzondere wijze door mijne wijsheid, bescherm ik u door mijne magt, begeleid en bemin ik u door mijne liefde.

Om geen reden, mijn kind, behoeft gij voor dit rijk, zoo bestuurd, zoo verdedigd, zoo bemind, eenige vreeze te koesteren, bijaldien gij zelf geen verrader wordt.

-ocr page 192-

164

Als gij getrouw zult zijn, dan zal het zonder twijfel hecht staan, en voortduren tot in eeuwigheid en alle vijanden zullen geen magt genoeg bezitten om het neer te wei-pen of wankelend te maken.

Hoe zoet mijn kind, hoe troostvol is dit! hoe zeer geschikt om u te bewegen de heiligmakende genade zoo hoog mogelijk te waardeeren!

7. Zie toch eens, mijn kind, hoe vele en hoe groote goederen gij in dit eene goed bezit.

Overtreft dit eene goed niet alle goederen dezer wereld?

Bid, mijn kind, opdat gij steeds beter en vol-komener de waarde der genade moogt kennen en haar met de daad zoo hoog moogt schatten als gij haar verpligt zijt te schatten.

Indien gij haar wel kendet, en naar waarde achttet, dan zoudt gij om haar te behouden niet slechts uw fortuin, uwen naam, hoe edel en dierbaar ook, ja zelfs uw gezondheid en uw leven, zoo het noodig ware, opofferen of gering schatten of ten minste niet hooger achten.

Hebben mijne martelaren en alle heilige helden, waaronder men zoo vele kinderen en tee-dere maagden telt, niet daaraan zoo veel waarde gehecht? hebben er niet duizenden van hen, toen hun de keuze werd gelaten, niet alle goederen des levens en het leven zelf ten offer gebragt, liever dan haar, voor elke aanbieding welke ook, prijs te geven?

Welnu gij, die een kind zijt van zooveel helden, wend alle pogingen, volhardende waakzaamheid, en de grootste zorg aan om die genade te

i.

-ocr page 193-

165

bewaren, die alles in kostbaarheid overtreft; te meer nog wijl al de plannen tiwer vijanden niets beoogen dan u daarvan te berooven en zoo doende in het verderf te storten.

Voor het overige, mijn dierbaarst kind, word versterkt in genade, groei daarin, streef door daden van ware deugd naar het toppunt der volmaaktheid.

Mijn kind, hebt gij dit alles begrepen?

8. De leehling. Ja Heer. En ach, mogt ik dit eerder begrepen hebben! indien ik dit eerder hadde ingezien, zou ik dan na de goddelijke genade verloren te hebben, niet heviger en jam-merlijker geweend en geweeklaagd hebben dan Esau over het verspillen van zijn eerst geboor-teregt? mijn verlies was onvergelijkelijk grooter dan het zijne en voor veel geringeren prijs werd de genade door mij veil gegeven.

O, indien ik dit begrepen had, zou ik dan dien schat voor iets ter wereld hebben weggeworpen?

O Heer Jesus! hadde ik nooit dat grootste goed verloren; maar toch. eene zaak troost mij, dat het nog niet te laat is; ik kan nog de voordeden uwer genade genieten en door haar mij heiligen.

Dank zij U, allerzoetste Jesus, omdat Gij mij onwaardige zooveel barmhartigheid hebt bewezen. Neen in eeuwigheid zal ik zooveel goedgunstigheid uws Harten niet vergeten.

O Jesus! geef. bid ik ü, dat ik in het vervolg liever eiken dood sterve dan uwe genade prijs te geven. Ik bid en smeek U, om uw allerheiligst Hart verhoor deze bede.

-ocr page 194-

166

Zoeke goud of zilver, eere en verheffing, wereldscho vreugde en troost wie wil; ik, o Heer, door ü onderwezen, ik verlang boven al dit eene, uwe genade te bewaren en daarin toe te nemen alle dagen mijns leven.

TWEEDE HOOFDSTUK.

wat den zoon van god bewoog mensch te wokden.

1. Jesus. Mijn kind, een is er, die goed is, het is God; Hij is de hoogste goedheid zelf, de hoogste wijsheid, de hoogste magt, eindelijk de hoogste volmaaktheid.

Wat kan er dus beter of volmaakter zijn, dan Hem te gehoorzamen en na te volgen?

Doch, dewijl God niet onder het bereik der zinnen viel en de menschen evenwel zoo zinnelijk waren, heeft het hem behaagd, dat ik, een goddelijk Persoon, mensch zoude worden en hun de uiterlijke gedaante zoude toonen, die de zinnen tot zich trekt, opdat zij des te gemakkelijker en des te gereeder God zouden kunnen navolgen.

De eerste menschen zijn, naar verheffing strevend, gevallen, omdat zij trotsch begeerden en beproefden Gode gelijkend te worden zoo, dat zij als God goed en kwaad zouden kennen; het goede, wat zij kenden, hebben zij verloren, en het kwade, dat hun onbekend was, hebben zij leeren kennen.

-ocr page 195-

167

Doch ik wilde mij zolven aan de menscheu zoo vertoonen, dat zij zonder vermetel te zijn en zonder gevaar veilig naar Gode gelijkvormigheid konden streven om daardoor aan het kwade ontrukt en weder meester te worden van het goede.

2. Doch voor alles moesten de mensehen verlost en door de voldoening hunner schuld vrijgekocht worden.

Zij lagen echter diep in schulden verzonken. Immers zoo vele beleedigingm hadden zij dei-goddelijke Majesteit aangedaan, dat geen enkel schepsel ter wereld, maar slechts God alleen, mensch geworden, aan de goddelijke regtvaar-digheid eene volkomene voldoening geven en de eer zijner goddelijke Majesteit waarlijk herstellen konde.

Daar lagen zij gekromd, als ellendige slaven der hel, en verloren zonder redmiddel, deden zij hunne zuchten vernemen. Doch ik vol medelijden voor die menigte van ongelukkigen, ik kwam onder hen met een Hart, dat overstroomde van ontferming om hen te verlossen en hen wederom in heilige en zoete vrijheid over te plaatsen.

3. De hemel was wegens do zonde gesloten, en niemand was er onder de schepselen, noch in den hemel noch op aarde, die hem konde ontsluiten, en indien ik niet neergedaald en verschenen ware, dan zou niemand der stervelingen ooit weder ten hemel zijn opgeklommen.

Zie, vóór mijne komst was God wel is waar bekend in Judea, waar een klein getal hem diende; doch dit geschiedde slechts door de genade, die

-ocr page 196-

168

in het vooruitzigt van mijne komst, den men-schen was gegeven. Docli hoe klein was het getal onder de heidenen van degenen, die met die genade medewerkten, God vreesden, geregt handelden en Hem welbehagelijk waren!

In hoe vele duisternissen doolden de meesten hunner zorgeloos voort! in welk een diepen en breeden afgrond van boosheden stortten zij zich neder!

Zelfs nu nog, nadat het werk der Verlossing is voltooid, hoevele menschen blijven bij zoo veel middelen ten heil nog onwillig; onbewust van hunne schuld of mij vergetend, dwalen zij als blinden voort en hollen zij als boozen ten afgrond heen.

Wat zou er dus van het menschelijk geslacht zijn geworden, zoo ik, het Woord, niet ware vleesch geworden? zelfs niet een van allen zoude tot God en tot de bovennatuurlijke zaligheid hebben kunnen geraken.

Doch ik heb, door het vleeamp;ch aan te nemen, het hoogste der goddelijke verhevenheid met het diepste der menschelijke vernederingen in mij vereenigd, zoo, dat een ieder die wil, door mij tot God en tot de hemelsche zaligheid kan geraken.

4. Ik ben gekomen om God, mijnen Vader te verheerlijken; zijn naam en zijne liefde aan de menschen te veropenbaren.

Eertijds was de naam Gods eene heilige maar gevreesde naam; nu echter is de naam van God, de naam eens Vaders, ook wel heilig doch beminnelijk.

Immers de Oude Wet, was de wet der vreeze,

-ocr page 197-

1«9

doch de nieuwe Wet is de wet der liefde. Zoo zeer toch heeft God de menschen lief gehad, dat hij hun zijn eenigen Zoon heeft geschonken.

En ik heb uit liefde jegens den Vader en jegens de menschen het vleesch aangenomen, door den heiligen Geest, die de geest der liefde is.

Geheel het werk der Menschwording dus, is een werk van liefde; doch van onverdiende liefde, van oneindige liefde.

5. Ik kom uit den hemel cn keer naar den hemel weder aan allen den weg daarheen too-nend, opdat, waar ik ben, ook zij zijn, die langs dien weg mij volgen.

Ik ben de waarheid en ik ben verschenen schitterend in de duisternissen der wereld, opdat ik alle menschen zou verlichten, die in de wereld komen, zoo dat een ieder op zijn weg zijne schreden veilig en zeker zou kunnen rigten.

Ik ben het leven, en daarom ben ik in de wereld gekomen, opdat de dooden het leven zouden hebben en het in meerder overvloed zouden hebben: het leven der genade namenlijk op den levensweg, en het leven der glorie in het hemelsch vaderland.

Doch zie, ook nadat de mensch tot het leven der genade herboren, uit de gevangenschap des doods bevrijd en omtrent den weg naar het vaderland door mij onderrigt was, konde hij, zwak en krachteloos als hij was, mij niet volgen.

Groot zijn uwe zwakheden, mijn kind, groot uwe moedeloosheid, maar grooter ben ik, de almagtige geneesheer, grooter het goddelijk ge-

-ocr page 198-

170

neesmiddel om aan al uw zwakheid te gemoet te komen en al uw ziekelijkheid te genezen.

Dit geneesmiddel is de veelvuldige genade, de prijs mijner smarten, de gave mijns Harten die eiken mensch voorkomt, opdat hij genezing be-geere, den herstelde versterkt en hem helpt om mij te volgen.

Komend in de wereld, had ik, sneller dan een reus, mijnen loop kunnen voleinden. Doch de menigte hunner ziekelijkheden deed mijn Hart zoo aan, dat ik tusschen de menschen bleef verwijlen en den schijn had als was ik met hen ziek geworden; dat ik hen vooruitging, zoo alle oneffenheden van den weg gelijk maakte en een ieder in het bijzonder zoo hielp en bemoedigde, dat zij, als zij slechts wilden, mijne voetstappen naar het rijk des hemels gemakkelijk en met ligten tred konden volgen.

6. Ziedaar, mijn kind, ziedaar hoe ik u heb lief gehad! want ofschoon ik dit wel is waar voor allen deed, deed ik het toch ook voor een ieder in het bijzonder, derhalve deed ik dit alles ook voor u, als waart gij alleen op de wereld, verloren en ongelukkig, en als ware ik daarom uit den hemel gekomen om u te zoeken, om u te verlossen, om u zalig te maken.

Wijl ik dus alzoo ben neergedaald, om u op deze wijze naar mijn eeuwig rijk te voeren, volg dan ook mijne schreden.

In welke betrekking, in welken levensstaat gij ook moogt verkeeren, stel in alle omstandigheden u mijn leven voor oogen als den zekeren en veiligen weg naar den hemel.

i

-ocr page 199-

171

Doet wil niet gelooven, dat dit slechts op mijn uiterlijk leven ziet, dewijl mijn innerlijk leven het voornaamste is.

Mijn binnenste is mijn Hart, daarin is alle glorie, daarin alle beginsel van deugd opgesloten.

Mijn kind, wil niet doen gelijk de joden, die slechts op mijn uitwendige gedaante hunne aandacht vestigden maar op de bedoelingen en gezindheden mijns Harten geen aebt gaven.

Dring gij echter door tot het binnenste mijns Harten, onderzoek dat, overweeg dat, en zijt daarin geheel bezig.

7. Indien gij jegens mij goed gezind zijt, indien gij mij wedermint, onderzoek dan met ijver en volbreng dan met getrouwheid, wat aan mijn Hart behaagt.

Doch door het gebed moet gij zoeken, door de liefde vragen, door de liefde omhelzen, dooide liefde eindelijk uitvoeren.

Het gebed, mijn kind, is de sleutel des Hemels; ja, het gebed is de sleutel mijns Harten. Open het met dien sleutel en maak gebruik van al de schatten mijns Harten.

8. De leerling. Eeuwige dank zij ü gebragt, o Heer mijn God, Schepper en Verlosser van het menschdom, voor de onverdiende genade en over-groote liefde, waardoor gij ons ellendig misvormde menschen op wonderbare wijze hervormd hebt.

O Jesus Christus! die van eeuwigheid de onverklaarbare Zoon van God zijnde, een kind der menschen hebt willen worden, gedreven door overmate van liefde jegens ons, wie zou U niet weder minnen? wie zou niet onafscheidelijk aan

-ocr page 200-

172

U gehecht zijn ? wie zou niet leven geheel alleen voor U, aan Wien wij alles verschuldigd zijn?

O groote welwillendheid! o verwonderlijke goedigheid! den Zoon van God te zien worden het kind eener Maagd!

Ik aanbid U, Jesus, Zoon van den levenden God, die uit Maria het vleesch hebt aangenomen! ik vertrouw op U, eindelooze goedheid! ik bemin U met geheel mijn hart, o liefelijke en beminnenswaardige liefde! Gij zijt mijne weg; Gij zijt mijne waarheid; Gij zijt mijn leven.

DEEDE HOOFDSTUK.

dat ons hakt naak het voorbeeld van het allerheiligste hart van den mensch geworden jesus, gode geheel toegewijd moet zijn.

1. Jesus. Mijn kind de eerste daad mijns Harten na de Menswording was eene daad van liefde, waardoor ik mij geheel toewijdde aan mijn he-melschen Vader.

Niets was er in mij, wat ik niet uit geheel mijn Hart den Vader had toegewijd; en niets was er in den wil des Vaders, wat ik niet met geheel mijn Hart aanvaardde.

Reeds toen zeide ik in het binnenste mijns Harten bereidvaardig: Zie mijn Vader, ik kom om een slagtoffer van uwen wil te zijn; aan het hoofd des boeks des levens is over mij geschreven.

-ocr page 201-

173

dat ik uwen wil zoude volbrengen; zie ik wil; ik wil, dat uw welbehagen de wet zij in het midden mijns harten geschreven.

In den eersten oogenblik mijns levens stelde mij do Vader allen arbeid en alle moeijelijkheden, alle vernederingen en smarten voor, die ik te doen en te lijden had tot aan mijn laatsten levenssnik.

Doch ik nam alles en elk in het bijzonder met een bereidvaardig en geheel toegewijd hart aan, overeenkomstig het welbehagen mijns vaders.

En die innerlijke gesteltenis des Harten kweekte ik aan elk oogenblik mijns levens, ik versterkte haar aanhoudend, opdat ik altoos doen mogt, wat mijn Vader welbehagclijk was.

2. Ziedaar, mijn kind, het voorbeeld van ware godsvrucht, waardoor gij bij de eerste schreden op uwen weg der dengdsoefening onderwezen, op gelijke wijze geheel uw hart moet toewijden.

Er wordt in het geestelijk leven naauwelijks iets van zooveel belang gevonden, als de ware en geheele toewijding des harten. Trouwens het hart, wat mij niet geheel is toegewijd, levert een bewijs, dat het de volmaakte zuivei'heid niet bezit.

Indien gij met mij spaarzaam handelt, dan handel ik evenzoo met u; doch indien gij u edelmoedig jegens mij betoont, dan zal ik ook wederkeerig edelmoedig zijn jegens u, en u altijd in edelmoedigheid overtreffen.

En indien gij met een vrijgevig hart u zeiven en al het uwe aan mij zoo toewijdt, dat gij in al wat er gebeurt u werkdadig aan mijn

-ocr page 202-

174

welbehagen onderwerpt, dan zal ik zelf u onschendbaar en veilig voortleiden door alles, wat u overkomt, en mij ook op zekere wijze verpligt achtcn om u zalig te maken.

3. Deze volmaakte toewijding, was altijd het begin der heiligheid bij alle uitverkorenen.

Die groothartige en edele zielen achtten de grootste offers in geheel hun leven voor niets, om al wat zij hadden, al wat zij waren aan mij volmaaktelijk op te offeren en toe te wijden.

En daarom was ik zoo vrijgevig, zoo welwillend jegens hen gezind, dat zij ook in dit sterfelijk leven door de overgroote zoetheid der vertroosting dikwerf hunne tranen niet konden weerhouden en op aarde reeds een voorsmaak ondervonden van die zaligheid, waarmede zij later in den hemel boven mate zouden worden verzadigd.

Nu echter willen velen van hen, die zich god-vruchtigen noemen, slechts godvruchtig zijn in die zaken en omstandigheden, die in hunnen smaak vallen.

Voorwaar, deze zijn meer zich zei ven dan mij toegewijd. Daarom gaan zij voort slaven te zijn hunner eigenliefde, zij blijven ellendig en van innerlijk geluk verstoken en zij worden niet geschikt voor de vereeniging met God.

Maar gij, mijn kind, als gij waarlijk vrij en gelukkig wilt zijn, ruk dan uw hart los van alle voorwerpen, behalve van mij en schenk al uwe genegenheden aan mij alleen.

Indien gij uw hart mij volmaaktelijk toegenegen kondet houden, dan zoudt gij, vrat er

-ocr page 203-

175

ook gebeure, kalm en tevreden kunnen blijven. Immers niet nit den zamenloop van zaken maar uit het hart, dat jegens het goddelijk welbehagen slecht gezind is, spruit allo onrust voort.

En indien gij tot innerlijke vereeniging met mij wenscht te geraken, dan moet gij zuiver van alle schepselen en mij in alls zaken toegewijd zijn.

4. Mijn kind uwe godsvrucht zij niet als van velen, die geheel in het uiterlijke en in uitwendige dingen bestaat en daarom wel een schijn van godsvrucht maar niet de godsvrucht zelve is.

Uwe godsvrucht zij inderdaad innerlijk, en hebbe haar beginsel in het hart, hetwelk zoo gezind moet wezen, dat gij met de goddelijke genade bereid zijt, u onvoorwaardelijk geheel aan mijne beschikkingen te onderwerpen en al het uwe op te offeren om mijne belangen ten dienst te staan.

Doch gij moet uwe godsvrucht ook uiterlijk toonen, dewijl gij een mensch en niet een engel zijt. Want daar gij een ligchaam en een ziel hebt, die beide geachenken zijn van mij, moet gij door beiden mij verheerlijken en u zeiven heiligen.

Maar wat men uiterlijk aan u ziet, moet enkel en alleen het uitvloeisel zijn van den overvloed des harten; want dan zal uwe godsvrucht degelijk en gij een waar navolger van mijn Hart zijn.

5. Deze godsvrucht, mijn kind, is het gevolg der bovennatuurlijke genade die, het verstard verlichtend, en den wil bewegend, oorzaak wordt, dat de mensch vrijwillig bereid is tot alles, wat de dienst van God vordert.

-ocr page 204-

176

Nimmer zult gij door eenig natuurlijk middel deze godsvrueht verkrijgen; dewijl zij bovennatuurlijk is en door bovennatuurlijke kracht wordt beoefend.

Als gij dus door de goddelijke genade, niet wordt geholpen, zult gij niets uitrigten, ofschoon gij ook uwe toewijding aan mij hebt betuigd, of u zeiven toeschijnt godvruchtig te zijn,

Bid derhalve, opdat gij rijkelijk genaden moogt verwerven en den geest der godsvrucht moogt verkrijgen. Gij zult zo verkrijgen indien gij goed bidt. Aan het gebed is alles beloofd.

Als de genade helpt en gij met eigen inspanning medewerkt, dan zal de godsvrucht, die aan velen door hun eigenliefde geleid, slechts bij name bekend is of lastig valt, u zoet en gemakkelijk worden.

Hetzij gij gevoeligen troost ondervindt of niet, ga evenwel voort met kalmte en vrucht uwe zaken te verrigten, uwe pligten te vervullen, en aan uwe geestelijke oefeningen getrouw te blijven.

Leg u zonder angst, zonder zorgen in de armen mijner Voorzienigheid ter ruste zoo als een kind aan den boezem zijner moeder, en gij zult gerust en tevreden zijn met alles, waardoor ik u naar het eeuwig leven wil geleiden.

6. de leerling. O Heer Jesus, die om mij te behouden uw eigen leven hebt opgeofferd en ten bewijze uwer liefde mij uw Hart hebt gegeven, dat mij door liefde volmaaktelijk genegen is; verleen mij, ik smeek het U, de genade der volmaakte godsvrucht, opdat ik na mijn hart ont-

-ocr page 205-

177

dan to hebben van al, wat Gij niet zijt, geheel de uwe worde uit liefde tot U.

Steunende op do hulp uwer genade, die ik smeekend inroep; offer ik mij met geheel mijn hart aan U op, opdat ik de uwe, en aan uwen dienst, en aan uwe belangen in alles toegewijd moge zijn.

Allerzoetste Jesus, aanvaard, ik smeek het U, mij zeiven en al, wat ik ben en wat ik heb, en dat ik ü gegeven en toegewijd heb; en verleen mij den geest van heilige toewijding die met zijne zalving mijn hart vervult, de godsvrucht smakelijk maakt, de liefde jegens U voedt, het gebed verzoet en mij tot handelen waarlijk geschikt maakt.

Door dien geest bezield zal ik getrouw en blijde in uwen dienst volharden, zal ik den naaste op aangename wijze tot U trekken, zelfs de Engelen en Heiligen verblijden, eindelijk, wat het voornaamste van alles is, uw Hart verkwikken en met vreugde overladen.

VIEBDE HOOFDSTUK.

dat wij van tiet allerheiligst hart van jesus kind geworden, moeten leeren en zijnen geest overnemen.

1. De leerling. Komt en ziet gij schepselen allen! staat verwonderd en verbaasd. Zie God

12

-ocr page 206-

178

heeft de hemelen neêrgelaten en Hij is nelt;3er-daald en zie Hij woont met ons!

O God, kind geworden! o wonder der lierfde! o zaligheden der Engelen, die uit den hemel kwamen om U te aanschouwen, neergelegd in deze kribbe!

O Jesus zoon van God! en van eene ma^agtl geboren! hoe beminnelijk! hoe zoet zijt Gij mij, kind geworden, geheel liefde geworden!

Bewonderenswaardig voorzeker zijt Gij in de majesteit uwer Godheid, maar bewonderenswaardiger zijt Gij mij in de beminnelijklaeid uwer vernederingen.

Beminnelijk bovenal in de eindeloosheid u.w goddelijke volmaaktheden; maar harten roovend in de vernedering uwer kinderlijke aanminnc-lijkheid.

Wie, o ^»eindclooze goedheid! wie kan zich quot;verzadigen met U hier te beschouwen, U te beminnen, zich dronken te drinken aan de zoetheid van de liefde uws Harten.

Hoe zoet zijt Gij! o mijn Jesus!hoe zoet zijt Gij, afgezien ook van hetgeen voor het oog iu U innerlijk verborgen blijft! Welke dan is de Geest die in U woont? O hij is de zoetste en zoeter dan honig.

2 jesus. Ja mijn kind, de Geest mijns Hai'ten is het, die dit doet, die aan al deze wonderen, aan al deze zoetheden leven geeft.

Het is mijn Geest, die mij door liefde uit den schoot des Vaders in den schoot eener Maagd, en mij, den eeniggeborene des Vaders, met zoo veel aanminnelijkheid de wereld binneuleiclde,

-ocr page 207-

179

altijd mijn Hart bezielt, bestiert en geleidt zoo, dat het, waarheen die geest het drijft, ook zijne schreden rigt.

In mijn Hart is de volheid van dien Geest; trouwens wien God zendt, hem meet Hij den geest niet bij mate toe.

En in mijn Hart rust die Geest, die de Geest is van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van wetenschap en godvruchtigheid, de Geest van vreeze des Heeren, de Geest van genade en des gebeds, de Geest der liefde.

Zoodanig is de Geest mijns Harten: een bovennatuurlijke, goddelijke Geest, die de liefde is, alle deugden omvattende liefde.

De Geest mijns Harten is de liefde, welke liefde ademt, bezadigd eu toch krachtig leidt, aanprikkelt tot volmaaktheid, tot offers aanzet, tot heldhaftige daden overhaalt.

3. Zalig hij, mijn kind, die den goddelijken Geest mijns Harten bezit en zich door hem in alles laat bestieren! immers een ieder, die door Gods Geest bestierd wordt, is een kind van God.

Niet de uiterlijke gedaante, niet de belijdenis, maar de Geest maakt iemand tot een waar leerling mijns Harten.

Wat zal u al het overige baten, als gij dezen Geest niet hebt bezeten? want die mijn Geest niet heeft, hij is de mijne niet.

Zonder mijnen Geest proeft gij niet, wat ik doe; begrijpt gij niet goed, wat ik leer, en zal uw hart geen smaak vinden in hetgeen ik gebied. In die mate zult gij mijne daden proeven

-ocr page 208-

180

in die mate mijne leeringen begrijpen, in die mate eindelijk smaak vinden in mijne geboden, naar de mate gij mijnen Geest zult bezitten.

Indien gij door mijnen Geest bezield zijt, zullen mijn oordeelvellingen uwe oordeelvellingen zijn; mijne gewaarwordingen uwe gewaarwordingen; zal het leven van mijn Hart, liet leven nws harten zijn.

Door dien Geest geleid, beschouwt elk waar leerling mijns Harten al wat hij ziet, daarnaar alleen beoordeelt hij alles, daardoor alleen beweegt hij zich en wordt hij bewogen.

Heb den Geest mijns Harten en doe dan, wat gij wilt; in alles zal die Geest u veilig geleiden en beschermen.

4. Die Geest van mij bezielde alle Heiligen; zijne zalving leerde, zijn kracht versterkte, zijne heiligheid vormde.

Zie, wat hij aan de apostelen en martelaren, aan de belijders en maagden heeft geleerd; zie tot welke hoogte hij hen heeft versterkt; zie hoedanig hij hen gevormd heeft, zoodat sommigen hunner de wereld met den voet traden, aan zich zei ven vaarwel zeiden, tot de straf des doods als tot do zegepraal der glorie gingen; anderen mededingers der Engelen werden; wederom anderen volmaakt den algemeenen weg gevolgd zijn; allen echter mij bereidvaardig navolgden en bij alle wisselvalligheden ten einde toe in mijn gezelschap verbleven.

Wat hebben de heiligen door mijnen Geest aangespoord niet ondernomen? wat hebben zij niet gedaan om, zich al heiligende, mij steeds

-ocr page 209-

181

meer te beminnen en te verheerlijken en alle menschon voor zoo veel zij konden, te bewegen mij lief te hebben en te verheerlijken?

Die volmaakte leerlingen mijns Harten, vol als zij waren van mijn Heiligen Geest, vormden al hunne gedachten, regelden al hunne woorden, bestierden al hunne daden en rigtten geheel hun leven in naar dien zelfden Geest.

Mijn kind, indien gij dien Geest mijns Harten wilt leeren kennen, leg u dan toe op de kennis van mijn leven en wijd daaraan uwe godvruchtige overweging, dring door tot in mijn Hart, en onderzoek en wik met eerbied zijn gewaarwordingen ; overal zult gij hem aan zijne vruchten kennen.

In alle geheimen mijns levens en in elk geheim in het bijzonder zult gij mijn Geest werkende zien.

Doch wat baat bet den Geest te kennen als gij van zijne volheid niet ontvangt? bid daarom mijn kind, bid met vuur opdat gij door dien Geest bezield moogt worden of van zijne bezieling nog hooger vermeerdering moogt verkrijgen.

Als gij bidt gelijk het behoort, zult gij ongetwijfeld ontvangen, immers ik heb beloofd, dat ik den goeden Geest zal geven aan hen, die er om vragen. Hoe beter en hoe meer gij bidden en overwegen zult, des te meer zult gij van dien Geest ontvangen, des te volmaakter hem kennen, des te gemakkelijker zijne leiding volgen,

6. de leerling. O Jesus! van wiens geestes-volheid uwe leerlingen ontvangen en leven, zend, ik smeek het U, in mijn hart den geest uws Harten opdat hij mij beziele en bestiere in en door alles.

-ocr page 210-

182

Ik vraag U niet, gelijk Elizeus aan Elias' vraagde, dat gij mij het dubbele van uwen Geest . zult geven, dewijl mijn klein hart niet in staat is om quot; slechts dien enkelen Geest te omvatten; maar ik bid U, dat uw Geest mij geheel vervulle en allen geest der wereld en al mijnen geest voor eeuwig uit mij verdrijve.

Geef aan mijn hart om in uwen Geest waarlijk te smaken, wat in de smaak uws Harten valt; te begrijpen wat Gij leert, en zoo wel met mijnen wil als met mijne pogingen met uwe handelingen in te stemmen.

Ik zal in het vervolg door uwen Geest leven, niet meer het leven slechts der natuur maar der genade; niet het leven dat enkel menschelijk is, maar dat in zekeren zin goddelijk is, het leven van uwen Geest.

VIJFDE HOOFDSTUK.

dat wij van het allerheiligst hart van den kind geworden jesus de nederigheid moeten leeren.

1. de leerling. Hoe zijt Gij ons een klein kind geworden, o Jesus en als kind aan ons gegeven! Zijt Gij het niet, die zijt: en is dat nw naam niet voor eeuwig?

Wie zal uwe afstamming verhalen? zie van eeuwigheid en tot eeuwigheid zijt Gij.

Wie zal uwe almagt in woorden wedergeven

-ocr page 211-

183

of uwe overige volmaaktheden bekend maken? Door U zijn alle dingen geschapen; door ü wordt alles bestumd; Gij vervult den hemel en de aarde en toch hoe aanschouw ik u hier! o magt-werk! o wonder! God, zie de oneindige God, ligt als een klein kind in deze naauwe woning!

Hij heeft zich zeiven beroofd en is een kind geworden, een banneling tusschen do vernederingen, ongekend en tevreden.

Hoe, allerzoetste Jesus, hoe zal ik U beminnen, Gij die klein geworden zijt en als kind ons zijt gegeven?

2. jesus. Mijn kind, ik ben gekomen om zalig te maken, wat verloren was, want zoodanig was het verderf van het menschelijk geslacht, dat het zulke vernederingen van Gods Zoon tot zijn herstel eischte.

De mensch toch was in den afgrond der hoovaar-digheid neergestort, uit nederigheid ben ik nedergedaald, en in den afgrond doorgedrongen om den mensch er uit te rukken.

Zie, voor dat ik in do wereld kwam, had de hoovaardigheid den geest der volkeren zoo verduisterd en bedorven, dat zij de nederigheid niet slechts niet meer als deugd erkenden maar integendeel als eene zwakheid des gemoeds aanzagen en verafschuwden.

Want ofschoon zij God gekend hadden, wiens licht het hart des menschen bestraald heeft, hebben zij Hem evenwel niet als God verheerlijkt ; maar zij verloren zich in hunne gedachten; hun verstandeloos hart is verduisterd geworden, zij zijn bedolven en verafschuwingwaardig ge-

-ocr page 212-

184

worden in hnn streven, zoodat bijna alle vleesch zijnen weg had bedorven.

Wat was er beter, wat van meer invloed om de wereld van zoo groote en verderfelijke dwaling te bevrijden dan bet voorbeeld van den bovenal wijzen en volmaakten God, die zicb vernederde tot vernietiging toe, en zoo alle mensche-lijke trotscbbeid beschaamde en hare redenen en voorwendsels voor eeuwig krachteloos maakte?

3. De hoovaardigheid, mijn kind, was altijd en zal immer de oorsprong zijn aller kwalen; doch de nederigheid het beginsel van alle goed.

De nederigheid, die de deugd der deugden is, ontvangt hare wording van de waarheid en haar levensvorm van de liefde.

Eerst dus moet gij u zeiven en God kennen om aan God, wat God toebehoort, en aan u zeiven, wat het uwe is, te kunnen toeschrijven.

Draag derhalve zorg mijn kind, om te begrijpen, wat gij uit u zeiven zijt. Wat zijt gij uit u zei ven? wat anders dan een niet, waaruit God u heeft geschapen? Voor zoo verre gij dus niets zijt behoort gij aan u zeiven. voor zoo ver gij echter het bestaan hebt, behoort gij Gode toe.

Mijn kind, indien gij iets vermeent te zijn, terwijl gij uit u zeiven niets zijt, dan bedriegt en misleidt gij u zeiven.

En wat hebt gij uit u zeiven, zoowel in de natuurlijke als in de bovennatuurlijke orde? In de orde der natuur bezit gij wel is waar de vennogens der ziel, de zintuigen des ligchaams, de gaven des geestes en uiterlijke persoonlijke hoedanigheden. Doch deze allen, welke zij ook

-ocr page 213-

185

zijn mogen, van wien hebt gij ze ontvangen? en van wien zijn zij? Reken daarvan is af, wat God gedaan en u gegeven heeft en wat blijft er dan nog over, tenzij een niet ? Uit is wederom het uwe, doch gene zijn het eigendom van God.

Doch toen Hij n dat alles gaf, schonk Hij het u tot een goed doel, opdat gij tot zijne glorie en tot uwe zaligheid er gebruik van zoudet maken. Als gij al die zaken en ieder in het bijzonder tot dat doel gebruikt hebt, dan hebt gij slechts gedaan, wat gij doen moest. Maar indien gij ze ooit misbruikt hebt, zie dan hebt gij behalve dat niets daarenboven nog de ondankbaarheid, de bedorvenheid en het misbruik van Gods weldaden tot uw eigendom.

En in de orde der genade, wat zijt gij dan? Mijn kind is dat niet een diepen afgrond? Trouwens het is toch zeker, dat gij zonder do hulp der genade uit u zeiven niets hebt, wat u tot zaligheid verstrekt en dat gij niets voor uwe zaligheid doen kunt. Wat gij derhalve bovennatuurlijks bezit; welke deugden, welke verdiensten gij u ook hebt verworven, zij allen zijn gevolgen der genade, zonder welke gij niets voltooien en zelfs niets beginnen kunt. Indien God dat in u beloont, dan kroont Hij zijne eigene gaven.

Het is wel waar, mijn kind, dat gij ter verkrijging dier genadegunsten hebt medegewerkt. Doch die medewerking zelve, wat brengt zij niet aan het licht als gij haar wel beschouwt? Het staat immers vast door het geloof, dat gij eenmaal van elke genade gestrenge rekenschap zult afleggen. Want gij zijt verpligt door uwe

-ocr page 214-

186

medewerking het zoo verre te brengen, dat elke genade hare vrucht voortbrenge.

Heeft die beschouwing zelfs de Heiligen niet met gewaarwordingen der diepste nederigheid vervuld? Wat moet zij dan in u niet opwekken, die zoo dikwerf met de genade slecht medewerkt, ja haar zelfs verwaarloost?

Als gij de gebreken in uwe medewerking niet vermoogt te tellen wegens hun aantal, beschouw dan hoevele en welke schulden gij, behalve uwe nietigheid en uw onvermogen in de orde der genade nog hebt wegens de verwaarloozing en het misbruik van de gaven Gods.

Mijn kind, indien gij dc verpligting om met de genade Gods mede te werken, en zijne gaven ook die der natuur goed te gebruiken wel inzaagt, dan zoudt gij begrijpen, gelijk de Heiligen het begrepen, dat gij, hoe meerder en hoe grooter gaven gij ontvingt, te meer reden hebt om u des te meer en des te dieper te vernederen.

4. Doch er schuilen in u dingen, die nog van minder gehalte en slechter zijn. Zie, en beschouw eens uw menigvuldige ellende, misdaden en zonden; en overweeg eens, wat gij daarvoor met regt verdiend hebt.

Immers indien men u hadde gegeven, wat men u regtens schuldig was, zoudt gij dan niet te regt de verachting van allen, die zich in den hemel, op aarde of in de hel bevinden, hebben ondervonden en de eeuwige verwerping lijden?

En indien gij ook niets misdreven hadt, waarom gij verdient verworpen te worden, dan is dit nog geene reden om u te verhoovaardigen. Want,

-ocr page 215-

187

dat gij aldus voor zware zonden bewaard zijt gebleven, dit hebt gij niet aan u, maar bovenal aan de genade te danken.

Wat meer is, voor een der dagelijksche feilen, die gij tegen de oneindige Majesteit Gods hebt bedreven, hebt gij meer vernederingen verdiend, dan de wereld in staat is quot;i te geven.

5. Wat zijt gij derhalve mijn kind, in uw geheel beschouwd? wat zijt gij in verhouding tot alle menschen? Een druppel voorwaar, vergeleken bij de wateren der aarde. Wat échter zijn alle menschen in verhouding tot alle millioenen der engelen? minder voorzeker dan deze aarde is vergeleken bij den onmetilijken hemel. Doch wat zijn zelfs alle engelen in vergelijking met God zeiven? Zie, zij zyn als bestonden zij niet; dewijl de afstand tusschen beiden eindeloos is. En gij dan, mijn kind, wat zijt gij in vergelijking met den oneindigen God, gij, klein schepsel levende in dit hoekje van het wereldruim?

Wat zijt gij dan in waarheid of wat hebt gij, waarop gij u zoudt verhoovaardigen ? neen liever wat hebt gij, waarom gij u niet zoudt vernederen ?

Geliefd kind, ik zeg dit niet om u te beschamen, maar om u, het dierbaarst kind mijns Harten, te waarschuwen, opdat gij niet, door hoovaardigheid verleid, ten val komt en vergaat.

6. God alleen komt de eer en glorie toe van elk schepsel. Hij inderdaad is alleen en in de hoogste mate waardig te ontvangen het gebied, en de kracht en den zegen en den lof en de hoogste vereering in de eeuwen der eeuwen.

-ocr page 216-

188

Welke volmaaktheden er in de schepselen ook worden gevonden, hoe schitterend zij mogen schijnen, het zijn niet anders dan slechts zwakke stralen van Gods volmaaktheden, die onder alle opzigten eenig en eindeloos zijn.

Bijaldien God ook geen gebod hadde gegeven dan zou evenwel zijne grenzelooze verhevenheid door elk redelijk schepsel moeten erkend en verheerlijkt worden. Ja, wat meer is, de glorie van God komt Hem zoo wezenlijk toe, dat Hij zelf daarvoor zich niet onverschillig kan toonen; dewijl Hij alleen zich zeiven waardig is.

7. Kostbaar mijn kind, is die kennis van God en van u zeiven, groote waarheden brengt zij aan het licht en zeer geschikt is zij onu u te vernederen. Evenwel is zij zelve de nederigheid niet, dewijl de deugd niet in de kennis maar in de genegenheid bestaat.

Ook bestaat de deugd der nederigheid niet in de vernedering maar veeleer in de liefde tot de vernederingen. Immers er is geene deugd, waar de genegenheid of do beweging van den goeden wil ontbreekt.

Hoevelen vernederen zich zeiven of worden door anderen vernederd, en zijn evenwel geen nede-rigen! hoe velen vertoonen de kenteekenen der nederigheid, terwijl zij innerlijk de hoovaardig-heid verborgen houden! Opdat de nederigheid eene deugd zij, zoo als zij in mijn leerlingen zijn moet, en opdat de vernedering zoodanige deugdsdaad zij, moet zij door de liefde of door bovennatuurlijke genegenheid bezield worden.

De deugd der nederigheid mijn kind, is die

-ocr page 217-

189

■bovennatuurlijke genegenheid, die u geneigd maakt ea aanspoort om 'voor zoo veel het geoorloofd is, te streven naar de plaats, die u toekomt, zoodat gij, wat Godes is, tot God terugbrengt: dankbaarheid, eer en glorie; en wat het we is, aan u toeschrijft: niets, uwe onwaardigheid in alle opzigten.

Welke is die plaats? o mijn kind! de plaats, die gij u verdiend hebt, hoe diep is zij! hoe verschrikkelijk is zij! maar zie eens de liefde mijns Harten! om u te troosten, om u te verheffen, ben ik mensch geworden, voor u heb ik mij vernederd en in u een eervolle en betere plaats aangewezen; sinds is uwe plaats aan mijne zyde.

Doch waar zult gij aan mijne zijde zijn? waar zult gij mij vinden? In de kribbe als een klein kind, in Egypte als een banneling en onbekende, in Nazareth verborgen levend, daar waar ik openlijk werk en lijd, waar ik de laagste plaats inneem en daar den geest geef.

8 Met mij, mijn kind zult gij verre zijn van de hoovaardigbeid, die gehaat is in hot oog van God en van de menschen, die de bron is van allo zonden, die alle deugd bederft, die van verdiensten berooft, straffen opstapelt, het voorbeeld van mijn hart versmaadt en de schreden volgt van den duivel.

Gelukkig de nederigheid, gelukkig de deugd, die ons de gunst doet verwerven van God en van de menschen! want terwijl God de hoovaar-digen weerstaat, geeft hij genade aan de nede-rigen; en terwijl de hoovaardigen zeiven de trot-schen verachten, bewonderen zij de nederigen.

-ocr page 218-

190

De nederigheid is de eerste der deugden: zonder haar wordt er geen enkele deugd verkregen. zonder haar gaat de verkregene deugd verloren: Zij is de moeder der overige deugden, zij voedt ze als hare kinderen en ze voedende bewaart zij hen.

Do nederigheid is eene edele deugd, die den mensch groot van ziel en edelmoedig maakt; door haar namelijk streeft hij niet slechts de moeijelijkheden te boven, maar overwint hij ook zich zeiven.

Terwijl de hoovaardige met een bekrompen hart en door do vreeze voor vernedering, die welligt zal volgen, benaauwd, met zich zeiven strijd voert nu vlugtend, dan aarzelend om de voorkomende moeijelijkheid te overwinnen, heeft reeds de nederige met een groot en ruim hart zich zeiven overwonnen, is hij de moeijelijkheid reeds te boven gestreefd, is hij reeds met vluggen tred voortgesneld.

Voorwaar zij is eene sterke deugd, die de ziel voor iets groots geschikt maakt. Want de nederige, die zich zeiven niet acht maar steunen wil op God, bouwt niet op eigen kracht maar bekleedt zich met de kracht Gods, waarop zij zich verlaat en waarin zij alles vermag.

Den duivelen zelfs is zij tot schrik. Die vijanden vreezen den nederige; geen der stervelingen duchten zij meer.

Zij is eindelijk eene hechte deugd, omdat zij den mensch bevestigt zoo, dat hij noch door woorden of daden van anderen wordt bewogen, noch door eigen ellende of gebreken wordt ter neer geslagen.

-ocr page 219-

191

Het is dus geen deugd van nederigheid, maar inbeelding van nederigheid, al wat u angstvallig, bevreesd of om welke rede ook neerslagtig maakt, dergelijke onwaardige dingen roept die edele deugd niet in hot leven.

9. Mijn kind, ofschoon de nederigheid zoo billijk, zoo noodzakelijk, zoo nuttig, eindelijk zoo voortreffelijk is, moet gij even wel weten, dat het niet aan het menschelijk gevoel behaagt om in niets zich zeiven te zoeken, in alles alle glorie aan God alleen te schenken; niets dan zijne onwaardigheid aan zich zeiven toe te schrijven, met mij op de laagste plaats tevreden te zijn, van harte te omhelzen, al wat mijn Hart omhelst.

Voorwaar indien de natuur wordt geraadpleegd, zal zij dit alles verafschuwen eu ontvlugten. Doch indien gij mijn kind een leerling mijns Harten wilt zijn, dan moet gij niet do natuur maar do stem der genade volgen; en u niet door natuurlijke neigingen laten bestieren maar door die goddelijke liefde, waardoor gij ook met tegenzin der natuur, mijn Hart navolgt.

En indien gij dat gedaan zult hebben, dan zal u geworden wat de Heiligen ondervonden, die, boven de natuur verheven, zich de zoete nederigheid verwierven, en de vernederingen zeiven als iets aangenaams hebben loeren kennen.

Verschaf u door overweging en gebed de krachtige hulp der genade en omhels en beoefen met haar medewerkend, de nederigheid met geest en hart, totdat gij haar in gedachten, woorden en werken met do daad bereidvaardig toepast.

Mijn kind, denk steeds aan myn voorbeeld en

-ocr page 220-

192

wil mijne woorden niet vergeten. Zie als klein kind geef ik u een nieuw gebod, het gebod mijns Harten: Leer van mij, dat ik zachtmoedig en nederig van Harte ben.

10. O allerzoetste Jesus? o God, kind geworden, door vernedering vernietigd! zie de stal waarin Gij verwijlt, do duiamp;ternis waarin Gij schuilt, het stilzwijgen zelf, ja alles, wat U omgeeft, roept mij toe, hoe nederig van Harte Gij zijt.

O Leermeester der nederigheid! zie mij aan uwe voeten neergeknield om van ü de ware deugd der nederigheid te leeren.

Moge ik meer U kennen, moge ik meer mij zeiven kennen, verlicht en ontstoken door de vlammen der liefde uws Harten, opdat ik altijd en overal aan U geve, wat het uwe, aan mij geve, wat het mijne is.

Tot dusverre, ik beken het, heb ik de nederigheid nooit goed begrepen. Nu echter begrijp ik, nu zie ik in, dat ik mij door de deugd der nederigheid niet klein noch verachtelijk maak, maar mi) verhef en veredel dewijl ik door haar word gebragt tot de gelijkenis met U, die by uitstek edel zijt.

O goedgunstigste Jesus! Gij geeft mij een plaats aan uwe zijde! o Heer ik ben het niet waardig! waarom heb ik dan toch ooit naar een andere plaats gezocht, alsof ik ergens een andere, beter dan bij IJ, konde vindon! heb medelijden Heer, mét mijne ondankbaarheid, heb medelijden met mijne boosheid, heb medelijden met mijnö dwaasheid.

Zie, voortaan wil ik altijd met U zijn. Mogen

-ocr page 221-

193

anderen, die wenselien te schitteren, naar hoo-gere plaaten streven, wat mij betreft, ik zal, zooveel ik mag, naar lagere plaatsen zoeken, verzekerd, dat ik daar met ü zal zijn. Want ik begeer niet anders dan met U te wezen, met ü zal ik overal tevreden zijn.

ZESDE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst iiaet van den in een stal geboren jesus ons de heilige armoede leert.

1. De leerling. Naar U, Heer Jesus, naar U verlangt mijn hart; naar ü wien mijne ziel bemint, zoek ik. Toon mij, smeek ik U, waar Gij woont.

Jesus, kom mijn kind en zie. Dit zal u een teekeu zijn: gij zult mij vinden arm in eene stal.

Vertoef daar en luister, wat mijn Hart tot u spreekt.

De vossen hebben zelfs hunne holen, de vogelen des hemels hebben hun nesten, doch de Zoon des menschen heeft niets, waar hij zijn hoofd kan nederleggen.

Eu toch, mijn kind, mij behoort geheel de aarde en al wat haar vervult. Doch zie de rijkste als ik was, ben ik de armste van allen geworden.

Sedert den oogenblik, dat ik behoeftig in eene stal ben geboren, totdat ik behoeftig aan het

13

-ocr page 222-

194

kruis den geest gaf, heb ik altijd verkeerd in volmaakte armoede, welke ik als cene moeder beminde en immer als kind vereerde.

En uit welke beweegredenen of op wiens aanraden, meent gij wel, dat mijn Hart zoo vol liefde de armoede omhelsde ? o, mijn kind, bet was dewijl mijn Hart, vol nederigheid en vol liefde, deze deugden met den grootsten ijver beoefent en door deze zoo vurig verlangt de harten der menschen met zich aan het aardsche en vergankelijke te ontrukken en tot bet bemelsche en het eeuwige op te voeren.

2. Zalig de armen van geest, want hunner is bet rijk der hemelen; zalig, dewijl zij van de grootste gevaren voor hun eeuwig heil bevrijd zijn; zalig, omdat zij een heilzame gelegenheid bebben om tallooze deugden te beoefenen, zalig eindelijk, omdat zij meer aan mijn Hart gelijkvormig zijn.

Mijn kind, niets te hebben, ja zelfs gebrek te lijden, dat maakt nog de deugd der armoede niet uit; maar mijnentwille het hart vrij te houden van al het geschapene op de wereld, daarin bestaat de ware deugd der armoede. Want uit liefde tot mij aan al het geschapene vaarwel te zeggen, niets als zijn eigendom te bezitten, aan geen schepsel zijn hart te hechten, dat is de ware deugd der armoede.

Tot dit laatste zijn echter niet allen, maar tot hot eerste zijn allen en is een ieder in het bijzonder geroepen, en wel zoo, dat het gemakkelijker is voor een kameel te dringen door het oog eener naald, dan voor eenig schepsel, zonder

-ocr page 223-

195

die armoede, binnen te gaan in het rijk der hemelen.

Waut indien iemand, ten minste mot zijn hart, niet aan alles vaarwel zegt, dan kan hij mijn leerling niet zijn.

3. Niets, mijn kind, is meer met de rogtvaar-digheid in strijd, dan de liefde voor het geld; die liefde toch voert tot slechte oordeelvellingen en misleidt het hart; en dewijl alles aan het geld gehoorzaamt, daarom heeft hij die hot bemint, door begeerlijkheid verblind, zijne ziel veil, zoo, dat hij bereid is deze, welke onsterfelijk is, voor iets vergankelijks te verkoopen.

De Heiligen maakten gebruik van het aardsche, doch hun hart was daaraan niet gehecht, en bij de grootste schatten waren zij armen van geest.

Er zijn er echter niet weinigen, die zich ouder den schijn van goed of regt, door den vijand van het heil dor mensehen laten bedriegen. Die geslepen vijand, tracht do menschen te overreden, dat de rijkdommen of de overvloed van aardsche goederen, als onverschillig in zich zeiven en nuttig ten gebruike, zonder gevaar begeerd en nagejaagd kunnen worden.

Doch oen ieder, die zich op deze wijze laat bedriegen, bevindt zich weldra in de banden dor duivelsche misleiding verstrikt, door verwarrinff.

, , quot; . , 7 O'

duisternis en bedorvene neigingen benaauwd, on-magtig om in zijnon staat, welke deze ook wezen moge, de volmaaktheid te bereiken, en ziet, wat zijn eeuwig heil betreft, zich eindelijk aan niet weinig gevaren blootgesteld.

4. Mijn kind, indien gij rijkdommen bezit,

-ocr page 224-

196

hecht uw hart daar niet aan, wil liever de uit-deeler dan de heer er van zijn. Maar zeg, voor zoo verre do goddelijke wil dit eischt, met een bereidvaardig hart daaraan geheel vaarwel, of gebruik ze tot mijne glorie en tot waar heil uwer ziel. _ V

Zoo moet gij gezind zijn, dat gij u bereidvaardig wilt onderwerpen, hetzij ik wensche, dat gij aan alles vaarwel zegget, of veroorlove, dat gij van alles beroofd wordet.

En indien gij arm zijt, verblijd u dan, mijn kind, en juich, en wil door de gevolgen der armoede met tegenzin te dragen u de vrucht van zooveel goeds niet ontrooven.

Schaam u niet, dat gij het middelmatige bezit of zelfs behoeftig zijt om mijnent wille, die y om uwent wille mij niet geschaamd heb een behoeftige te worden; neen, roem er veeleer op,

omdat gij bezit, wat ik mij door zoo vele en zoo groote vernederingen heb verworven.

5. Hetzij gij arm, hetzij gij rijk zijt, houd de heilige armoede in eere en beoefen de deugd, die aan mijn Hart zoo dierbaar en voor u zoo rijk aan vruchten is.

Geen levensstaat voorwaar is er, waarin die deugd niet kan en moet beoefend worden; overal v wordt u dagelijks herhaaldelijk daartoe de gelegenheid aangeboden.

Immers die verhevene deugd strekt zich uit tot uwe woningen, tot uw huisraad, tot uwe kleeding, tot uw spijs en drank, in een woord tot geheel uwe levenswijze.

Want in dit alles ontbreekt u of wel het een

|

!

-ocr page 225-

197

of ander, dat niet noodzakelijk is, of wel, indien gij dat hebt dan strookt het niet met uwe natuurlijke neigingen; of wel gij kunt in meer of mindere mate, in hetgeen tot gemak uwer natuur verstrekt, u zonder gevaar iets ontzeggen.

Indien gij, mijn kind, zooals gij het verpligt zijt, do heilige armoede van harte liefhebt, dan zal n nimmer de wijze noch de gelegenheid ontbreken om haar te beoefenen.

Hoevelen zijn er arm en die er niet slechts geen verdiensten van hebben, maar die daarenboven van hunne armoede gebruik maken tot hun grooter ongeluk en tot beleediging van God! Ach, mogten zij wijzer zijn! zij zouden in plaats van bitterheid, zoetheden smaken en zich zeiven heiligen.

6. Do naam der armen des geestes, die de armoede, hetzij uit noodzakelijkheid, hetzij uit vrijen wil ontstaan, liefhebben en beoefenen, is bij mij in hoogo eere. Met hen is mijn omgang en verkeer, want hunne harten zijn als een goede aarde, die het zaad mijner woorden opneemt en honderdvoudige vrucht voortbrengt.

Wie is er gelukkiger dan de bezitter der heilige armoede, die bezit, wat hij in de wereld verlangt ? Wie is er rijker dan hij, wien het rijk der hemelen toebehoort ?

Wil derhalve, mijn kind, uwe heiligmaking niet verwaaiioozen door u schatten op te hoo-pen voor . deze wereld, maar arbeid voor alles, om u te heiligen en zoo doende u schatten te verzamelen voor den hemel.

-ocr page 226-

198

Waar liet voorwerp uwer genegenheden zal zijn, daar zal ook uw liart wezen.

7. Het is waar mijn kind, de rijkdommen van harte te vcrachten, en de armoede met liefde en met de daad te beoefenen, is voor den mensch, die aan zich zeiven is overgelaten, allermoeijelijkst.

Gij moet daarom vurig bidden opdat gij, wat gij uit eigen kracht niet op verdienstelijke wijze vermoogt to doen, door den bijstand der goddelijke genade moogt volbrengen.

En indien gij in een gevoel van weerzin voor de armoede ontwaart, volhard dan in het gebed, vraag dan met meer ijver, zij het ook somtijds met tegenzin, en smeek dat de genade dit ongeregeld gevoel niet spare, maar het met tak en wortel \iitrocije, opdat uw hart geheel en al bevrijd, den wil en de glorie van God alleen tot zijn doel verkicze.

Mijn kind, indien de genegenheden uws harten wel geregeld waren, dan zoudt gij door de goddelijke genade de deugd der armoede niet slechts gemakkelijk maar ook zoet vinden.

8. De leeei.ing o zoete Jesus, Zoon van God! gij bezit en regeert geheel de wereld; Gij hebt don hemel met schitterende sterren gesierd; Gij hebt de aarde met. wonderbaren luister getooid en zie. Gij zelf ligt als een klein kind in een arme stal, naauwelijks gedekt met eenige windsels!

O hoe bewonderenswaardig, o hoe heil aanbrengend is de gesteltenis uws Harten ! wie zou na zulk een voorbeeld, dat de Engelen zelfs in vervoering brengt, de armoede, niets wen-schelijk en beminnenswaardig beschouwen!

-ocr page 227-

199

Goede Jesns, Leermeester der waarheid, en toonbeeld der heilige armoede! verlicht mijn geest, opdat ik de waarde dier deugd begrijpe, en ruk mijn hart, los, ook tegen wil en dank, van elke ongeregelde neiging voor de schepselen opdat het niet, verdeeld door verschillende begeerten en zorgen, aan ü ontvreemd worde.

Verleen mij, ik smeek het U, de genade om al het tijdelijke als vergankelijk en mij zeiven als door dat alles heen trekkend te beschouwen naar de eeuwigheid, en geef mij de genade om van het aardsche slechts in zoo verre gebruik te maken, als het een middel is om tot het he-melsche te geraken.

Allo dingen behooren TJ, o Heer, indien Gij derhalve wilt, dat ik in overvloed leve als uit-deeler uwer goederen, uw wil geschiede; wilt Gij echter, dat ik in armoede verkeere als volmaakt navolger van uw loven, nogmaals uw wil geschiede.

Evenwel voor zooverre het mijne keuze en U welgevallig is, wil ik liever, o Jesus, Zoon van God, met TJ arm zijn dan rijk met de wereld; ik wil liever de eeuwige goederen der armoede bezitten, dan bloot te staan aan de voortdurende gevaren, die de rijkdommen met zich brengen. Ik breng dus mij zeiven aan U, beste Jesus, geheel ten offer als een deelgenoot uwer armoede, en ik bid TJ smeekend, wil mij als zoodanig aannemen. Als ik maar met TJ mag zijn, dan ben ik tevreden; als ik TI maar mag bezitten, dan ben ik rijk genoeg.

-ocr page 228-

200

ZEVENDE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst hart van jesus, in de eenzaamheid met de engelen verwijlende, ons de heilige zuiverheid leert.

1. Jesus. Kom mijn kind, in de eenzaamheid der heilige grot: hier zal ik tot uw hart spreken; hier zal ik u do geheimen mijns Harten openbaren.

Werp uwe oogen in het rond, mijn kind, let eens wel, wat gij ontwaart, zie eens wie mij omgeven; en merk op, welk mijn gezelschap is.

De leerling. Zie, o Heer, ik bespeur hier eene maagdelijke Moeder, een maagdelijken Voedstervader, een aantal Engelen, die juichen en jubelen in uwe tegenwoordigheid. Ik zie U, allerliefste Jesus, het Lam Gods zonder vlekken! ik bespeur eene onschuld, vrij van alles wat de zinnen streelt; en die door hare beminnelijkheid, hemel en aarde in vervoering brengt.

Jesus. Daarin mijn kind juicht, daarin schept mijn Hart welbehagen, om zich met de zuiverheid te voeden tusschen de leliën.

Ik ben de heiligheid zelve, geboren uit eene zuivere Maagd, verzorgd door een maagdelijk Zuivere, ben ik de teederste beminnaar der zuiverheid, met geheel mijn Hart verafschuwend, al wat die deugd schade toebrengt of weerstreeft.

2. Mijn Hart, mijn kind, is de bron der heilige zuiverheid, waaruit zij allen putten, die mijne beminden willen wezen.

Uit die goddelijke bron drinken, een ieder naar

-ocr page 229-

201

zijn vermogen, al de leerlingen mijns Harten de liefde voor de zuiverheid, welke door die liefde als door een kenteekea worden onderscheiden.

Wat is voortreffelijker dan de zuiverheid, waardoor gij aan God den Vader, die een geest is, een geestelijken dienst bewijst, welke hem de wel-gevalligste is; waardoor gij uw ligchaam eerend mijne ledematen eert; waardoor gij den heiligen Geest verheerlijkt, wiens lovende tempel gij zijt?

Zij is de deugd, die de menschen in Engelen verkeert, ja boven de geesten des hemels verheft.

Voorwaar mijn kind, een ieder die kuisch is, is een engel; wat meer is, hij overtreft de engelen in verdienste, dewijl hij ondanks de natuur door deugd is, wat krachtens hunne natuur de engelen zonder moeite zija.

Zij is do roem der Kerk, de zegepraal der genade, de bloem des levens, het sieraad van ligchaam en ziel, de uitstekendste beeldtenis des hemels.

3. Hoe schoon is een zuiver loven! onsterfelijk is zijne herinnering, dewijl het Gode bekend en den menschen welgevallig is.

Een wonderbare deugd, mijn kind, die hare kracht en schoonheid niet slechts aan de ziel, maar ook aan het ligchaam mededeelt.

Wat de lelie is tusschen de bloemen, dat is onder de deugden de zuiverheid, die door haar hemelsche geur eu schoonheid zelfs de bewoners van het paradijs op wonderbare wijze behaagt en verkwikt.

Zoo zeer rooft hare beminnelijkheid de harten van een ieder, dat er zelfs in de wereld niemand

-ocr page 230-

202

wordt gevonden, die, zoo hij zijn verstand niet heeft verloren, aan haar niet zijne bewondering schenkt.

De mensch, die zuiver van harte en kuisch naar het ligchaam is, dringt door tot in den hemel, drii gt door tot in het heiligdom der Godheid, en verkeert met God en zijne Engelen op gemeenzame wijze.

Doch de vleeschelijke mensch ligt als een redeloos dier in het slijk neder, begrijpt niets van het geestelijke, schept slechts behagen in het zinnelijke, waarvan de vruchten voor ligchaam en ziel noodlottig zijn.

Hoe beklagenswaardig is de onzuivere! hoe verachtelijk in het oog van hemel en aarde! hoe innerlijk gelijkend op den duivel, die de onreine geest wordt genoemd!

Hoe die afschuwelijke ondeugd gestraft wordt, getuigt de wereld door den zondvloed overstroomd, getuigt het Eijk van Sodoma door vuur en zwavel ten gronde toe verteerd, getuigt elke on-kuische, overgeleverd aan zijn boozen zin, dat getuigt boven al de hel.

Doch de zuiverheid behoedt voor de dwingelandij der hartstogten, zij schenkt den zoetsten vrede, zij vervult geheel den mensch met he-melsche vreugde, ja versiert hem met het ken-teeken der uitverkorenen.

5. Welke, mijn kind, zijn bovenal de geneugten mijns Harten? zijn het niet de zuivere zielen? zij doen mijn Hart door de zuiverheid hunner liefde op de zoetste wijze aan, zij zijn dikwijls met mij bezig, bezorgd als zij zijn hoe zij mij

-ocr page 231-

203

boven alle schepselen zullen behagen; heiligen zoowel wat het inwendige als het uitwendige betreft, verlangen zij met meerder vuur voor mij te loven.

Zij begrijpen gemakkelijker de geheimen mijns Harten, zij smaken in meerdere zoetheid de zalving mijns Greestes, zij branden meer van godsvrucht en zijn gewoon zich edelmoediger en getrouwer jegens mij te betoonen.

Aan hen deelt mijn Hart zich wederkeerig in meerder overvloed mede, hen overstelpt het met de stroomen van volmaaktere liefde en vertroosting, voor hen bewaart het tiitgezochtere genaden en gunsten.

Hen laat ik binnen in do binnenste schuilplaatsen mijns Harten; met hen ga ik meer gemeenzaam om; hen beBchouw ik meer als mijn eigendom op aarde, zoowel als in den hemel.

In welken levensstaat gij derhalve verkeert, wilt gij aan mijn Hart zoo dierbaar mogelijk zijn; wilt gij zijne teederheid zoo ruim mogelijk ondervinden; wilt gij zijne goddelijke zoetheid zoo rijkelijk mogelijk proeven, zijt dan kuisch naar ziel en ligchaam.

6. Mijn kind gij draagt dien schat in een broos vat, en indien gij niet met voorzigtigheid voortgaat, zult gij hem ligtelijk verliezen. Zorg evenwel niet te vreesachtig voort te gaan, want die te groote vreezo zelve, wordt eene gelegenheid ten val.

Voor alles moet gij \iw hart bewaren, zijne neigingen bewaken, zijne gedachten beteugelen. Trouwens, indien gij uw hart veroorlooft overal

-ocr page 232-

204

rond te dwalen dan zal het niet langen tijd onbesmet blijven.

Zijt nimmer geheel ledig, want de ledigheid is de woonplaats van den onreinen geest.

Wil nimmer met eenig schepsel gemeenzaam zijn, mogt hij ook een heilige wezen, mogt hij ook wonderen wrochten.

Vlugt, als de pest, de gevaarlijke gelegenheden. Hoevelen, die overigens zuiver genoeg waren, zijn hierin ellendig omgekomen!

7. Wend uwe oogen af, opdat zij de verleiding der ijdelheid niet zien; zijt zedig, zonder de zedigheid b1ijft de kuischheid niet in leven.

Omhein met zorg uwe ooren, opdat de vijand daardoor geen toegang tot uw hart hebbe, want waar geen omheining is, wordt roof aan den eigendom gepleegd.

Beteugel de tong, niet slechts wat onzuivere woorden betreft, maar ook met betrekking tot alle ligtzinnigheid en alle gesprekken, waarvan de duivel gebruik maakt om u of anderen te bekoren.

Gij moet iiwen smaak bedwingen, opdat do matigheid in spijs en drank uw vleesch belette, weerspannig te worden en den geest met kracht beziele en versterke.

Versterf met zorg het gevoel, niet slechts in datgene, wat op ongeoorloofde wijze aangeraakt den dood toebrengt, maar ook in datgene, wat met zamenspanning van den Satan do hartstogten, zoo overvloeijende van zinnelijkheid, opwekt.

8. Weet evenwel mijn kind, dat gij ook na dit alles gedaan te hebben, die kostbaarste en schoonste, die nuttigste en ook noodzakelijkste

■M

-ocr page 233-

205

deugd niet anders kunt bewaren, dan door den bijstand der goddelijke genade.

Daarom moet gij dikwerf die Lemelsclio gave afsmeeken, en met vurige gebeden gaan vragen, door de voorspraak van mijne maagdelijke Moeder, van mijn maagdelijken Voedstervader, van uwen Engelbewaarder, eindelijk van alle hemel-lingen.

De vijand wetende, dat de mensclien door de kuischheid in de koren der engelen worden opgenomen en daarin do plaats verdienen, die hij, de onzuivere, heeft verloren, is woedend van afgunst en stelt alles in het werk om de men-schen, hoe dan ook, van deze deugd te berooven.

Doch mijn kind, dat uw hart niet vreeze noch zich verontruste. Als gij maar niet misdoet dooide middelen te verwaarloozen, dan is mijne genade u voldoende.

9. Draag veel zorg, dat gij u niet ligtvaardig aan gevaren blootstelt, noch, na de bekoringen overwonnen te hebben, de roem. der zegepraal aan u zeiven toeschrijft, want dit wordt dewijl het in hoovaardij zijn oorsprong heeft, ongetwijfeld met do beschamendste vernedering bestraft.

Met de genade mijn kind zult gij zuiverder zijn naar de mate gij nederiger zijt; want de kuischheid te verwerven, moet de nederigheid verdienen. Mijn kind, verlies die woorden nimmer uit uw geheugen.

Indien gij echter in de deugd der zuiverheid volmaakt wilt wezen, dan moet gij branden door goddelijke liefde tot mij; niemand toch kan vol-

-ocr page 234-

206

maakt zuiver zijn, die niet volmaakt is in de liefde tot Jesus; die echter Jesus op volmaakte wijze bemint, hij zal volmaakt zuiver, hij zal volmaakt knisch zijn. Bewaar dit geheim in iiw geheugen, mijn kind, bewaar het in uw hart.

10. De leekling. o Jesus, Maagd der maagden! wiens Moeder eene maagd, wiens Voedstervader maagdelijk is, wiens onafscheidelijke gezellen de Engelen zijn, met wien ik te naderen zuiver ben, met wien ik te beminnen knisch ben; eeuwigen dank zeg ik U, dat Gij mijn hart ontrukt hebt aan allen wellust des vleosches, en ontstoken hebt met de liefde voor de heilige kuischheid.

Zie, allen die u beminnen, loopen U na, aangetrokken door den geur uwer allerbeminnelijkste onschuld en, zoo goed als ieder kan, volgen zij het Lam, overal waar Gij gaat.

O Jesus, beminnaar der zuivere zielen! verleen mij de genade, ik smeek het U, om uit liefde tot U, met al de leerlingen uws Harten, de engelachtige deugd zoo hoog mogelijk te schatten, zoo teeder mogelijk lief te hebben, en in de hoogste mate te verafschuwen alles, wat met haar strijdig is.

Heilig mijn hart en ligchaam door de liefde tot U, opdat ik U in een zuiver ligchaam diene en met ecu rein hart behage.

O Jesus, mijn liefde en mijn God! die mij naar uw evenbeeld hebt geschapen, laat niet toe, dat ik die beeldtenis door eenige vlek be-zoedele of ontheilige.

Wil- niet dulden, dat ik voor liet genoegen van een oogenblik, waarvoor ik of na of later

-ocr page 235-

207

bescliaamd en gestraft zal worden, de deugd verlieze, die voor het tegenwoordige en voor de toekomst mijn glorie en mijn geluk uitmaakt.

En indien uwe liefde, o zoetste Jesus, mij ooit ongevoelig vindt voor do beminnelijkheid en voor de belooning der zuiverheid, dat dan de vrees, ik smeek het U, voor de eeuwige vlammen der hel, het vuur der hartstogten uitdoove.

ACHTSTE HOOFDSTUK.

dat het alleriieiligst iiaet van jesus uit

de kuibbe oxs de gehoorzaamheid leert.

1. Jesus. Zijt oplettend, mijn kind: want gij moet nog iets aanleeren, wat gij nooit genoeg geleerd, nooit genoeg begrepen hebt.

Neem eenmaal aan uit mijn Hart en onthoud, wat gehoorzaamheid is. Zie sinds dezen oogen-blik tot aan mijn laatste ademhaling is de gehoorzaamheid mijne spijs, mijn leven.

Beschouw, mijn kind, met aandacht en godsvrucht mijn voorbeeld, beschouw de gezindheid mijns Harten.

Zie, als zij mij in de harde kribbe nedeiieg-geu, lig ik tevreden neder; als zij mij op hunne armen nemen, laat ik mij tevreden dragen; waar zij mij ook plaatsen, ik verbJijf daar te vreden.

I

I

i de

ikte zal uw t.

ien! icier . de jcu, gen lebt ken d.

-an-

:ste ' Z1j

een fde en-en,

de net

fde aie

nij iet

je-

en ter

Alles wat zij, aan wie mijn hemelsche Vader

;

-ocr page 236-

208

gezag over mij heeft gegeven, willen dat ik doen zal, dat wil ook ik; ik heb geen andere begeerte dan om het zelfde te willen en het zelfde niet te willen, wat zij al of niet verlangen.

Ook klaagt mijn Hart er niet over als zij willen, dat ik zoo of zoo zal zijn; hot oordeel van den gezaghebbende, die wil, is het oordeel van mij, die gehoorzaamt.

2. Zie mijn kind, ik, de alwetende en almag-tige Heer, heb mij zeiven zoo nederig aan de schepselen onderworpen, opdat gij, zwakke van verstand en wil, leeren zoudt u te onderwerpen aan hen, die bij u mijne plaats bekleeden.

Zijt hier derhalve met een onderworpen hart gehoorzaam in alles, waarin zij gezag over u hebben, hetzij zij wereldlijke of geestelijke personen zijn. Immers alle magt komt van God.

Wanneer gij derhalve, mijn kind, aan uw overste gehoorzaamt, gehoorzaamt gij aan mij. Gij onderwerpt u en gehoorzaamt namelijk aan mijn gezag, dat ik zelf hun heb ineögedeeld.

Eu indien uw overste met minder deugden of hoedanigheden begaafd mogt zijn, dan is dit nog geeue roden om minder te gehoorzamen. Hij bezit daarom niet te min mijn gezag, noch bekleedt hij daarom minder mijne plaats tegenover ii.

Derhalve als hij niet iets beveelt, wat klaarblijkelijk met mijnen wil in strijd is, eerbiedig en doe dan alles, wat hij u zal zeggen, want wat zijne daden betreft, daarnaar zijt gij niet ver-pligt te handelen.

Bekommer u niet, mijn kind, hoe hij gebiedt,

-ocr page 237-

209

maar let er op, wat hij gebiedt en volbreng dat met getrouwlieid, als ware u dat door mij zeiven geboden.

Of uw overste zoo of dusdanig is; of hij om deze of om die reden handelt, wat gaat u dat aan? Wat u betreft volg mij, ga gij mijn Hart en mijnen wil na en bekommer of verontrust u niet om het overige.

4. De vervulling alleen van den wil eens anderen, is nog de deugd der gehoorzaamheid niet. Volbrengen ook de dieren dien niet? Ja, zelfs de werktuigen door menschen handen gemaakt?

Neen er wordt geüischt, dat, als gij den wil van den overste volbrengt, gij met een onderworpen wil ook verlangt te doen, wat hij zelf door u gedaan wil hebben; opdat gij alzoo mijnen wil, door den overste u geopenbaard, met esn goed gezind hart volbrengt.

Want ofschoon het gebeuren kan, dat de overste uit boos opzet of door eene booze aansporing van zijnen wil iets gebiedt, evenwel is het mijn wil, dat gij, mits het gebod geen zonde zij, van harte doen willet, wat de overste door u wenscht gedaan te hebben. Voor het overige zal ik do beweegredenen, waarom de overste gebiedt en de onderdaan gehoorzaamt, oordeelen en ik zal een ieder vergelden naar billijkheid.

Mijn kind, wil hen niet navolgen, die zich zeiven misleiden, en den overste regtstreeks of zijdelings, naar hun eigen wil trachten over te halen. Want, mogen zij ook al den wil en de toestemming van den overste op deze wijze

14

-ocr page 238-

210

verkrijgen; zij doen niet mijnen wil maar hun eigen wil; zij beoefenen niet de deugd der gehoorzaamheid, maar zij gehoorzamen aan hunne eigenliefde, zij worden niet door mij bestierd, maar door zich zeiven.

5. Opdat de deugd der gehoorzaamheid volmaakt zij, is het noodzakelijk, ook uw verstand en uw oordeel aan mijn goddelijk gezag, dat door den overste vertegenwoordigd wordt, te onderwerpen, geloovende, dat al hetgeen ik door gehoorzaamheid van u eisch, met regt geëischt wordt.

Hoe minder gij de beweegredenen voor hetgeen van u gevergd wordt inziet, hoe meer ook, volgens iiw oordeel het opgelegde u ongeschikt toeschijnt, des te verhevener zal uwe gehoorzaamheid zijn en des te meerder verdiensten zult gij hebben, als gij uw verstand onderwerpt en met goeden wil het gebodene volbrengt.

Verwerp derhalve zonder onderzoek, al wat de hoovaardigheid der rede of van een weerspannig gevoel kan inbrengen, in eenvoudig geloof het er voor houdende, dat mijn goddelijke wil, u door den overste aangeduid, de veiligste en beste beweegredenen ten grondslag heeft, ofschoon gij ze zelf niet ziet.

Het gebeurt dikwerf mijn kind, dat noch do onderdaan inziet, noch zelfs de overste de ware redenen kent, waarom ik dit of dat op het gebod des oversten door den ongeschikte wil gedaan hebben. Beiden zijn dikwijls, zonder het te weten, de werktuigen om mijne geheimen bedoelingen te volbrengen.

-ocr page 239-

211

Indien gij nederig van harte en brandende waart van liefde tot mij, dan zou het u niet hard noch zwaar vallen, om uw oordeel en uwen wil mij ten believe ten offer te brengen; maar zeer troostvol en zoet zoude het zijn, uw zwak verstand door mijne einilelooze wijsheid te laten leiden en uw ten kwaden geneigden wil naar mijnen goddelijken wil, den regel van alle goed, te schikken.

6. De gehoorzaamheid is eene groote zaak, een verhevene deugd, waardoor dc mensch zich zeiven overwint en zich geheel aan mij toewijdt, zoozeer, dat hij niets van het zijne voor zich behoudt maar zich onverdeeld aan mij ten offer brengt.

Zoude ik zonder haar andere offers willen? zou ik niet veeleer wenschen, dat men mij gehoorzame? de gehoorzaamheid toch is beter dan offerande.

Wie is er sterker dan de gehoorzame? de gehoorzame mensch zal van overwinningen spreken; ja wat meer is, in al, wat gebeurt zal bij do zege behalen. Want hij stelt zich niets anders ten doel dan den goddelijken wil, dien hij in elk geval zal bereiken.

Wat is er, mijn kind, wat de gehoorzame niet durft ondernemen ? die op bevel handelt, durft alles; en vele en groote dingen, waarin de ongehoorzame wankelt en den moed verliest, brengt hij ten uitvoer.

7. Niets is veiliger en zekerder dan de gehoorzaamheid. De gehoorzame gaat nimmer ver-loien, zoo min als hij, die zijn wil en zijn oor-

-ocr page 240-

212

deel aan liet gezag onderwerpt. Maar die niet

gehoorzaamt, die, met voorbij zien van het gezag, zijn eigen wil en oordeel volgt, hij wordt ongelukkig, hij gaat gewoonlijk verloren.

De gehoorzame, zeker van het loon, wat zijne handelingen wacht, zal niet de minste verantwoording voor die handelingen hebben af te leggen: want de oversten, die hem besturen, zij zullen rekenschap moeten geven.

8. Zoozeer eindelijk is de gehoorzaamheid noodzakelijk, mijn kind, dat allo daden, hoe goed overigens ook, wanneer zij met haar in strijd zijn, noch mij behagen, noch u verdiensten verwerven kunnen.

Geen levensstaat, geen betrekking, geen persoon ter wereld is er, die niet moet gehoorzamen. Trouwens, zonder gehoorzaamheid zoude de orde niet worden gehandhaafd, welke God, die de orde noodzakelijk bemint, gesteld heeft.

Waar gij u uit gehoorzaamheid ook bevindt, zijt er zeker van, dat gij u nergens beter kunt bevinden, en dat gij niet in staat zijt iets te doen, wat mij aangenamer en u voordeeliger is, dan hetgeen u door de gehoorzaamheid wordt bevolen.

Zalig de gehoorzamen mijn kind! Zij wandelen niet ware vrijheid, met grooten vrede, met blijvende zekerheid ten hemel; doch de ongehoor-zamen zuchten onder de blijvende dwingelandij van hun eigen wil, zij genieten geen rust des harten maar zwerven langs een noodlottigen weg ten ondergang.

9. Van waar, mijn kind, ontstaat gewoonlijk

-ocr page 241-

213

de moeite om te gehoorzamen? Is het niet,

omdat gij den persoon des oversten, zijne hoedanigheden, zijn handelwijze, of de beweegredenen zijner bevelen nagaat, on niet enkel en alleen, zoo als gij verpligt zijt, met een eenvoudig geloof het gezag en den wil van God beschouwt?

Zoodanig voorbeeld heb ik u niet gegeven, mijn kind, zoo was niet de gesteltenis mijns Harten. Inderdaad, ofschoon ik wijzer en beter was dan alle stervelingen, die gezag over mij voerden, heb ik mij evenwel van harte aan hen onderworpen, zonder hun persoon of hoedanigheden in aanmerking te nemen, zonder de beweegredenen te wikken, die zij voor hunne handelingen of bevelen hadden.

Ik ben zelfs aan Cesar Augustus, een heiden, die uit boozen wil een bevel gaf, bereidvaardig en getrouw gehoorzaam geweest; als openbaarde hij den wil van God mijn Vader; en in waarheid, dat bevel opvolgend, heb ik inderdaad den wil mijns Vaders volbragt, die eischte, dat ik in het stadje Bethlehem zon worden geboren, zoo als do profeten door den heiligen Geest verlicht, voorzegd hadden.

Beschouw geheel mijn leven, en gij zult het herhaaldelijk door dergelijke daden onderscheiden vinden.

Beschouw het mijn kind, en handel naar het voorbeeld, wat mijn Hart u getoond heeft. Als gij dat gedaan znlt hebben, zult gij bevinden, dat de gehoorzaamheid gemakkelijk, zoet en vol troost is.

10. De leeelikg. O Jesus! hoe heilig en be-

-ocr page 242-

214

wonderenswaardig is uw Hart ? Welke grootê en verhevene zaken leert liet! Hoe maakt het alles gemakkelijk! Gelukkig, die dit begrijpt!

Ja gelukkig voorwaar, die door het voorbeeld uws Harten onderwezen, met een bereidvaardig hart den goddelijken wil volbrengt! Zie hij wordt door de oneindige wijsheid bestierd, door de almagt ondersteund, door de goddelijke goedheid bezorgd.

Wie anders dan de gehoorzame, heeft het genot dier voordeolen ? mogen zij dan oversten zijn en gebieden, zij allen, die de magt hebben ontvangen om aan het hoofd te staan en hunne bevelen te geven, wat mij betreft, voor mij is het zoeter en beter onderdaan te zijn en te gehoorzamen.

O waarlijk gelukkige, die ik ben, als ik inderdaad gehoorzaam! Dan immers bestiert mij God de Heer en zal mij niets ontbreken; opgenomen in goddelijke weiden, zal ik veilig mij bewegen; daar vloeijen de eeuwige stroomen der levende wateren; daar regent dagelijks het manna van den hemel; daar leef ik voor TJ, o Jesus; daar verdien ik den hemel zeker en gemakkelijk.

Verleen mij, ik smeek het TJ, o Jesus, de nederigste en zachtmoedigste van Harte, ter wille van uwe allerheiligste gehoorzaamheid, uwe genade en uwe liefde, opdat ik volmaakt, gehoorzaam zij, mijn eigen wil en oordeel verloochene en met kinderlijk geloof uw goddeljjk gezag en uwen goddelijken wil volge, die mij door mijne wettige oversten wordt aangetoond.

-ocr page 243-

215

En inderdaad als ik, een blindgeborene, mijne eigenliefde, die door haar oordeel en neiging verblind wordt, als geleidster volg, wat wacht mij dan, anders dan in eenen afgrond neder te vallen en om te komen?

Eene siddering doorloopt, o Heer, al mijne leden, wanneer ik mij in het geheugen roep, hoe velen, die met verhevene menschelijke wijsheid en groote voorzigtigheid schitterden, door gebrek aan gehoorzaamheid op den weg des heils verdwaald geraakt, en verworpelingen geworden zijn.

Zie, ik vertrouw en geef mij geheel aan uwen allerwijsten en allerheiligsten goddelijken wil over. Verleen mij, bid ik U, uwe eenvoudigheid des verstands, uwe bereidvaardigheid van den wil; verleen mij de nederigheid en liefde uws Harten, opdat ik ü gelijkvormig worde als een kind, dat zich volmaakt tevreden, overal laat plaatsen, overal heendragen, eindelijk op allerhande wijze zich laat behandelen.

NEGENDE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligste hart van den besneden jesus, ons de verstervingen des harten leert.

1. De leerling. Naauwelijks zijt gij onder ons gekomen, o Gij wellust des hemels, zoete Jesus! en zie, reeds stort Gij uw bloed! toon mij aan,

-ocr page 244-

216

bid ik U, wat uw Hart daarmede voor heeft; toon mij, smeek ik U, welke iu deze de bedoelingen uws Harten zijn. Trouwens alles, wat uw Hart gevoelt, dat wensok ook ik te gevoelen.

Jesus. Zoo moet gij gezind zijn, mijn kind, niet staande blijven bij hetgeen gij met de zinnen waarneemt, maar tot in mijn Hart zeiven doordringen.

Merk derhalve op en beschouw, hoezeer mijn Hart verstorven is. Immers ik wist, dat ik aan de wet der besnijdenis volstrekt niet was onderworpen, dat ik wegens hare vervulling onder-de zondaren zou gerangschikt worden, dat de menschen mij minder achten zouden, mijn lig-chaam lijden, mijne ziel vernederd zoude worden; en evenwel heeft mijn Hart, door den goddelijken wil bewogen en door de liefde als door een levende vlam ontstoken, over dat alles gezegevierd.

Begrijp, mijn kind, de innigste gewaarwordingen mijns Harten en denk er aan ze in u over te nemen.

Alles was in mijn Hart geregeld, in geheel mijne menschelijkheid was er niets ongeregelds. En toch heb ik nooit iets gedaan uit loutere neiging der menschelijke natuur.

Terwijl ik -haar beheerschte of minachtte heb ik in alles, ook in natuurlijke dingen, al mijne daden en elk in het bijzonder gesteld uit een bovennatuurlijk beginsel.

Hetzij de handelingen, of het lijden aan het gevoel der menschelijke natuur behaagde of mishaagde; toch was zij nimmer de oorzaak om

-ocr page 245-

217

een van beiden te omhelzen of te ontvlngten.

Maar altijd werd ik door den goddelijken wil bewogen, om met een bereidvaardig hart alles te doen en te lijden overeenkomstig het goddelijk welbehagen.

2. Ziedaar, mijn, kind, een voorbeeld, wat gij moet navolgen, indien gij een waar leerling van mijn Hart wilt zijn.

Indien gij uw hart wel beschouwt, zult gij bespeuren, dat het als hot ware verdeeld is in twee quot; deelen, die ieder wenschen te heerschen.

Een dezer, de zinnelijke neiging, is het lager gedeelte, het ander, de redelijke neiging, wordt het hooger gedeelte genoemd. Het eerste, is vooral door de erfzonde bedorven; het laatste wordt nog door een hooger lichtstraal bestuurd.

Met de eerste spant de booze geest gewoonlijk zamen; het tweede gedeelte wordt gewoonlijk door den goeden geest aangedaan.

Het lager gedeelte tracht zijne heerschappij in geheel het hart uit te breiden en te handhaven door do hoovaardigheid en door de eigenliefde, die de leidslieden van alle overige ondeugden zijn.

Doch het hooger gedeelte tracht overeenkomstig zijn regt te heerschen, het wil het ander deel met hem in strijd als zijn vijand overwinnen en aan zich onderwerpen, door de nederigheid en de liefde, die beide namenlijk aan het hoofd staan van geheel het deugdenheir.

3. Die gedeelten mijn kind, zijn die twee vijanden in eene woning, die nimmer den ouderlingen strijd staken, wier bedoelingen met elkander in strijd zijn, en die zich verdrukken en

-ocr page 246-

218

onder het juk brengen, maar niet vernietigen of verdelgen kunnen.

Het hooger gedeelte is door den goddelijken bijstand en door zijn vrijen wil zoo krachtig, dat niet slechts het lager gedeelte, maar zelf geheel de wereld met geheel de hel zamenspannend het niet dwingen kunnen zich over te geven.

En daarom tracht het lager gedeelte met den boozen geest vereend het te belegeren, te verontrusten, te misleiden of te kwellen op alle mogelijke wijzen. Alle kunsten beproeft het: nu het geweld, dan vleitaal; nu het kwade, dan het goede; nu doet het zich als vijand, dan weder als vriend voor.

Indien gij niet ijverig toeziet, zult gij hen dikwerf naauwelijks kunnen onderscheiden. En toch, moet men ze naauwkeurig kennen.

Van die onderscheiding immers hangt het ware bestier des harten af, daardoor wordt men voor begoocheling behoed, daardoor verdwijnen de ijdele angsten, wordt de inwendige vrede bewaard, en ook in de grootste mistroostigheden behouden.

Hoe meer een dier gedeelten verstorven en ten onder gebragt wordt, des te meer neemt het andere toe in leven en overwinningen.

4. Het eerste dus mijn kind, wat gij in uw hart te versterven hebt, is dat lager gedeelte, die ongeregelde neiging der natuur, dien men gewoonlijk ook wel den eigen geest of den geest der natuur pleegt te noemen. Dien te bestrijden moogt gij nimmer nalaten.

En als die yijand somtijds, door uwe kracht

-ocr page 247-

219

afgeschrikt, de vlugt neemt, of tot gelegener tijd zich verbergt, zoek hem dan met allen ijver op en hem ontdekt hebbende, overval hem dan met nieuwe woede.

Een kenteeken echter, waaraan gij hem znlt onderscheiden is, dat hij altoos of te zeer naar het verhevene of te zeer naar het aardsche stieeft; omdat hij, door afkeer of ongeregelde neiging gedreven, buiten de orde gaat, welke door God gewild wordt,

Van daar dan ook, dat de hoovaardige in verhevene beschouwingen ronddwalende en op eigen verstand steunend, de onbegrijpelijke raadsbesluiten der heilige Drievuldigheid wil onderzoeken en inzien, en ofschoon hij niets begrijpt van het geen beneden hem is, evenwel de vrijheid, de almagt, en de overige volmaaktheden van God, die wat haar wezen betreft onbegrijpelijk zijn, met zijne kortzig-tigheid en met zijn gebrekkig verstand wil afmeten.

Hij verzet er zich tegen iets aan te nemen, wat hij niet ziet en niet bemint.

Te kennen, dat hij gedwaald heeft daarvoor schaamt hij zich en dat ontvlugt hij; indien men hem overtuigt dan wordt hij stijfhoofdig.

Hij is er op uit boven allen uit te munten; en hij vreest in iets ter wereld overtroffen of onderworpen te worden.

Hij waant alles te vermogen: als hij ergens in geslaagd is, dan schept hij een wonderlijk behagen in zich zeiven en gaat er groot op als hadde hij een wonderwerk verrigt; doet hij iets wat slecht uitvalt, dan mort hij, hij verontschuldigt zich, of werpt de schuld op anderen.

-ocr page 248-

220

Hij is bezorgd niet om hetgeen wat hij is, maar wat hij schijnt; hij zoekt geacht te worden, den mond van anderen over zich te vullen; hij verlangt dat de harten der menschen met hem bezig zullen zijn.

Wordt hij geprezen, dan heeft hij genoeg gewonnen, als niemand hem prijst, dan treedt hij zelf daarvoor op.

Zijn eigenene gebreken ziet hij niet of wel hij ontveinst ze, doch in den naaste ziet hij overal gebreken.

Hij gevoelt zich gedrongen anderen verachtelijk te maken, om velerlei vermoedens op te vatten en vele dingen ten kwade uit te leggen.

Van daar dan ook, dat hij altijd naar de laagte helt en al wat het vleesch behaagt, wat do zinnen streelt en wat de wereld liefkoost, bemint en naar zijnen smaak beschouwt.

Hij beoordeelt de zaken naar zijne neiging, niet naar de waarheid der dingen zelve.

Dewijl hij zich zelf tot doel heeft, zoekt hij in alle dingen zijn gemak of zijn genoegen; zelfs het goddelijke, tracht hij soms aan zijn zin ondergeschikt te maken. Trouwens, hij maakt somtijds een begin met mij te dienen, doch hij wil zich zeiven beoordeelen.

Daarom laat hij gemakkelijk den ongel der duisternissen toe, die, de gedaante van een engel des lichts aannemend, hem vele dingen in geeft, welke oogenschijnlijk godvruchtig, schoon gedacht, teeder gevoeld zijn: die alle de hoovaardigheid vermeerderen en do eigenliefde aankweeken.

5. Mijn kiud, indien die geest der natuur

-ocr page 249-

221

over het hart zegepraalt, bewerkt hij den ondergang des harten.

Derhalve, moet gij dit gedeelte des harten versterven, door het te weerstaan, door hot tegen te gaan, door het onoptoudslijk te onderdrukken, zoolang het boos of ongeregeld is.

Wil niet gelooven, mijn kind. dat dit hard valt, het is onvergelijkelijk ligter en aangenamer het te onderwerpen en het eenmaal onderworpen te besturen, dan daardoor bestuurd of gekweld te worden.

6. En dewijl de natuurlijke reden uit zich zelve haar bovennatuurlijk doel niet kan bereiken, daarom moet gij ook het hooger gedeelte des harten door de versterving zuiveren en verheffen.

Want, indien gij louter volgens do uitspraak der natuurlijke reden handelt, dan zult gij daaruit voor het eeuwig leven niet de minste verdienste trekken, noch een leerling van mijn Hart kunnen genoemd worden.

Derhalve moet gij geheel het hart versterven en aan de genade onderwerpen, opdat het in alle zaken aan het goddelijk welbehagen gehoorzaam zij.

Gij moet in gedachten, woorden, werken, en in lijden door de goddelijke genade bewogen, door bovennatuurlijke beweegredenen bestierd en tot mij als tot uw doel gerigt worden.

Sta nimmer toe, dat gij door de inspraken of door do aansporing der natuur alleen, tot eene handeling overgaat, maar volg de genade, handel volgens mijnen Geest.

-ocr page 250-

222

Gebruik de krachten der natnnr niet als oorzaken of beginselen, maar als middelen of werktuigen tot het bovennatuurlijke.

7. Deze versterving des harten, welke de grondregel voor het inwendig leven en de geest der Heiligen uitmaakt is de zoo nuttige en noodzakelijke versterving, waardoor de wortelen der ondeugd worden uitgerukt, de gevaren der bekoringen vermeden en de oorzaken zeiven van innerlijke onrust verwijderd worden.

Niet op een lastige wijze, niet met hartzeer, niet met angst, maar met een kalm en edelmoedig hart moet die versterving worden beoefend.

Overigens mijn kind, zijn er zoo vele en zoo groote dingen in uw hart te versterven en zijn er ook zoo vele dingen voor u verborgen, dat gij, indien de genade u niet verlicht, ze zelf niet zien kunt, en zoo gij ze ook al ziet, door hun gezigt verslagen wordt, als de genade u niet versterkt.

Daarom moet gij aanhoudend tot het gebed uwe toevlugt nemen, opdat gij licht en kracht van boven moogt verkrijgen.

Dan zal ik, wetende, dat gij de kennis van al de onvolmaaktheden uws harten nog niet kunt dragen, het zoo wijzelijk beschikken, dat gij ze langzamerhand leert kennen en overwinnen, dewijl ik steeds de genade der kracht geëvenre-digd aan de genade der verlichting zal paren.

Gij moet ijverig zorg dragen, mijn kind, uwe oogen niet te sluiten voor het licht, dat u van boven wordt toegezonden, noch verwas rloozen om uwe medewerking te verkenen aan de kracht,

-ocr page 251-

223

welke ti door God wordt geschonken. Want dit zou namelijk het begin van uwen ondergang kunnen zijn.

Zijt getrouw: laat toe, dat de genade u in alles en tot alles leide cn gij zult ondervinden, wat de Heiligen ondervonden hebben, en waardoor gij ongetwijfeld tot mijn verheven Hart zult geraken en God verheerlijkt en gij geheiligd zult worden; op des te volmaakter wijze naar de mate gij namelijk de gelijkenis van mijn Hart des te meer zult zijn nabij gekomen.

8. de leerling, o beste en zoetste Jesus! hoe groot is de goedheid uws Harten! ook aan mij onwaardige, hebt Gij den weg van het innerlijk leven bekend gemaakt, waar langs alle Heiligen met U wandelen.

Zie mijn hart is bereid U langs dien heiligen weg te volgen; bestier mij in do waarheid en leer mij uwen goddelijken wil te volbrengen. Te lang heb ik de inspraken der natuur gevolgd ; al te dikwijls heb ik uit natuurlijke neiging of tegenzin gehandeld; al te zeer heb ik volgens de natuur geleefd.

Geef Heer, bid ik U, dat ik voortaan uit genade leve, dat ik uwen Geest volge in alles, wat mij te doen of te lijden zal staan. Geef, dat mijn hart door U gemaakt, door U ten koste van het bloed uws Harten vrijgekocht, door U met zoovele nieuwe gunsten als het kloppingen telt begiftigd, eindelijk zich vrij boven al het geschapene verheife tot IJ, voor U alleen leve, ü alleen boven alles beminne.

-ocr page 252-

224

TIENDE HOOFDSTUK.

dat quot;wij naar het voollbeeld van het allerheiligst hart van jesus, door de wijzen aangebeden, alle menschelijk opzigt moeten overwinnen.

1. Jesus. Zie mijn kind, de wijzen waren uit het Oosten gekomen, en de grot binnentredende vonden zij mij, het kind met Maria mijne maagdelijke Moeder.

Vestig uwe aandacht mijn kind op mijn Hart, en volg zijne gesteltenis na. Immers, zooals ik mij jegens de mijnen betoonde, zoo gedraag ik mij ook jegens de vreemden; zoo min voor de herders van de laagste afkomst, als voor de wijzen uit de eerste standen schaamde ik mij over de nederigheid mijner geboorte, over de geringheid van mijnen stand, noch over de oefening van alle deugden.

Hierin gaat mijn Hart niet te rade bij het oordeel der menschen, maar volgt het welbehagen mijns Vaders.

2. Gelukkig hij, die deze kracht van mijn Hart zal hebben nagevolgd, die met een onbevreesd gemoed het menschelijk opzigt zal hebben overwonnen !

Trouwens, gelijk mijn hemelsche Vader mij heeft beleden, omdat ik Hem beleden heb, zoo zal ik een ieder, die mij voor de menschen belijdt, belijden voor mijnen Vader.

Doch wee hem, die zich voor de menschen

-ocr page 253-

1

225

if

I ••

I schaamt over mij, over mijne leer of over miju voorbeeld! Over hem zal ik mij ook schamen voor mijn Vader, voor de engelen en zelfs voor de menschen, als ik met mijne majesteit ten EN oordeel zal komen.

3. Wat vreest gij o mensch? Strookt het

Iniet met de rede zelve, dat men aan de deugd eerbetóoning, aan de ondeugd minachting schuldig is? Waarom vreest gij dan de deugd te beoefenen als zoude men u daarom als een ver-le | achtenswaardige beschouwen?

Zie behalve God, hebt gij geen andere getui-t, f gen voor uwe handelingen dan de engelen en de k I menschen. Doch wie hunner moet gij wel voor k I oogen houden?

•s Wat de goede engelen betreft, zij zullen, indien

it gij onverschrokken voor mijnen dienst uitkomt, i- blijmoedig uwe grootheid van ziel prijzen, en

n P zij zullen voor u om volharding in uw moedig e ; streven bidden. En wat de menschen betreft, zoowel de Heiligen in den hemel als de wijzen it en braven op aarde, die jegens u niet anders

i- gezind zijn, zullen het zelfde doen.

Doch de booze engelen, de dwaze en godde-t looze menschen, zullen u ten minste in hun bin-

:1 nenste, ondanks zich zeiven bewonderen, al

mogen zij dan ook uiterlijk ten nadeele van u spreken om zoo doende hun eigen lafhartigheid j en traagheid des gemoeds te verbergen. En gij

3 zoudt aan deze valsche oordeelvellingen en ijdele

voorschriften uwe aandacht schenken! wilt gij tot de hunne gerekend worden en in hun lot deelen ? i Gesteld eens, dat alle menschen, niet één uitge-

J

15

I

-ocr page 254-

226

zonderd, over u spreken, zult gij daardoor anders worden, dan gij zijt? Zoo veel zijt gij, mijn kind, als gij voor mijn aanschijn zijt en de tong dei-schepselen kan n niet meer of minder maken.

4. Wie is er in staat aan allen te behagen? Niemand voorzeker, ik zelf vermogt het niet. Wil dus het onmogelijke niet beproeven.

Tracht mij te behagen zoo veel gij kunt; en let bij dit heilig streven er niet op, hoe de wereld over u oordeelt.

Als gij nog door menschelijk opzigt bestierd wordt dan blijkt het, dat gij de nederigheid en de liefde mijns Harten nog niet hebt aangeleerd.

Want een ieder, die nederig van harte is en door de goddelijke liefde wordt gedreven, is evenmin verlangend om de menschen te behagen als bevreesd om hun te mishagen, dewijl hij anders mij niet bevredigen kan.

Hij ducht zoo min het oordeel als de verwerping der wereld; met een stalen voorhoofd treedt hij voort; als mijne eer het eischt, toont hij met heilige vrijmoedigheid, wat hij gevoelt.

Niets doet hij om gezien te worden, en niets laat hij na om het oog te ontvlugten; of hij dooide onzinnige wereld geprezen of berispt wordt, of hij veel of weinig geteld wordt, hij bekommert er zich niet om.

Voor hem geldt de wereld zooveel, als ware zij er niet; maar als eenig doel houdt hij mij voor oogen, wien hij weet alles verschuldigd te zijn, tot wien hij gaarne alles terug brengt, door wien hij alleen hoopt en naar verdiensten kan geprezen en beloond worden.

-ocr page 255-

227

Die echter door ligtvaardigheid en eigenliefde bestuurd wordt, hij, het is niet te verwonderen, wordt een slaaf van het menschelijk opzigt.

Niemand is meer slaaf dan hij, die door het menschelijk opzigt beheerscht wordt, omdat hij zooveel meesters heeft als hij monschen ziet.

lutusschen zal hij niets uitrigten, wat aan mijne eer of aan zijne volmaaktheid bevorderlijk is.

5. Mijn kind, waar gij ook zijt, hetzij geplaatst in de wereld, hetzij uit de wereld verwijderd, wacht n voor het menschelijk opzigt, trouwens overal vertoont zich die ondeugd, niet slechts onder de wereldlingen, maar ook onder de kloosterlingen; uit de wereld dringt zij door in het heiligdom, en is daar een gruwel in het Heilige der heiligen.

Velen misleiden zich zeiven en onderwerpen zich onder voorwendsel van liefde of voorzigtig-heid aan het menschelijk opzigt; doch indien zij wel toezagen, dan zouden zij niet do deugd van liefde of voorzigtigheid, maar den sluijer dei-schuchtere hoovaardigheid of eigenliefde ontwaren.

De leerling. Maar Heer, moet men dan altijd en overal de deugd verkondigen of haar openlijk belijden? Als ik dit verpligt ben, zeg mij, hoe moet ik het dan doen? Zoo niet, welken regel moet ik dan volgen?

Jesus. Het kan gebeuren, mijn kind, dat het volstrekt niet dienstig is openhartig voor uwe godsvrucht uit te komen; doch nimmer en nergens is bet geoorloofd uwe godsvrucht te verloochenen.

Het is namelijk een zeker en veilige regel in

-ocr page 256-

228

die belijdenis der deugd, u niet uwe eigene eer, maar do eer van God ten doel te stellen; en de openlijke belijdenis der deugd niet na te laten, enkel en alleen om uwe bescbaming te vermijden, maar bare openlijke belijdenis na te laten, wanneer mijne eer of mijne glorie daaronder zoude lijden.

6. In bet algemeen, mijn kind, indien gij, waar ook ter wereld, overeenkomstig dien regel, terstond en openlijk voor uwe godsvrucbt uitkomt, dan zal dit mij niet slechts groote eer verschaffen, maar ook voor u van zeer veel voordeel zijn. Immers daardoor zullen en goeden en kwaden en ijverigen en laauwen U kennen, en die eersten zullen zich aan uwe zijde scharen en u bijstaan, doch de anderen zullen u laten begaan en u geen hinderlagen leggen.

En, indien ook de braven uwe vrije en grootmoedige wijze van handelen mogen berispen, wil u evenwel niet verontrusten of den moed verliezen, maar denk er aan dat, zoolang gij nog met krenking van uw geweten den menschen wilt behagen, gij volstrekt niet een dienaar van God, noch een leerling mijns Harten kunt zijn.

En wat zou het baten als ook niemand der stervelingen u berispte of indien gij aan allen welgevallig waart? Zullen de stervelingen u eenmaal verdedigen, als ik ten oordeel treed, of zullen zij u bevrijden, als ik u verwerp?

Wat zullen na den dood, voor mij hvJi regter, die lafhartige zielen gevoelen, die uit menschelijk opzigt, gedurende het leven aan de oordeelvellingen der dwaze wereld boven mijn oordeel de voor-

-ocr page 257-

229

keur gaven, en verraad pleegden aan mijne belangen ?

Helaas! hoe velen heeft het menschelijk opzigt tot verworpelingen gemaakt, die als zij het veracht hadden, eene plaats tusschen de Heiligen zouden bezitten.

7. Geloof mij, mijn kind, het is onder alle opzig-ten verkieslijker mijne belangen in het oog te houden, dan de oordeelvellingen der mensohen: Want indien gij mij welgevallig zijt dan hebt gij genoeg; indien gij slechts aan de menschen behaagt, dan hebt gij louter ijdelheid en begoocheling der zinnen.

Schep moed mijn kind. en veracht de valsche gesprekken der menschen, die de lucht doorklieven, doch niemand aandoen, dan door wie ze opgevangen worden.

Indien gij eenmaal wel geleerd hebt, u boven alle mensehelijk opzigt te verheffen, dan zult gij er naauwelijks eenigen last meer van ondervinden ; neen, gij zult zelf onophoudelijk medelijden hebben met de dwaasheid der wereld en met het onverstand der menschen, die zich zoo slaafsch ten ondergang laten leiden.

Doch als gij het zoo ver gebragt zult hebben, dat gij door het menschelijk opzigt volstrekt niet meer gestoord wordt, dan zult gij van het grootste beletsel uwer zaligheid en volmaking bevrijd, zeer veilig op den weg der deugd voortgaan.

8. De leerling. Hoe waar, hoe heilig is het, wat gij leert goede Meester, zoete Jesus! Help mij, bid ik ü, het met de daad in toepassing te brengen.

-ocr page 258-

230

Teregt o Heer, schaam ik mij over mijne quot;vroegere lafliartigheid en angstvalligheid. Immers, herhaaldelijk heb ik mij ontzien en heb ik gevreesd te doen, wat zelfs mijn hart als goed en eerbiedwaardig aanprees; daarentegen schaamde ik mij niet, om wegens het menschelijk opzigt te doen, wat het als kwaad of onwaardig erkende.

Uit onedele vrees voor de oordeelvellingen der menschen, heb ik dikwijls verraad gepleegd aan uwe belangen en aan uwen heiligen dienst en zoo mij zelven groote beschaming en straf waardig gemaakt.

Ontferm ü mijner, o mijn God, en vergeef mij de misdaden, waardoor ik tegen uwen wil handelde uit menschelijk opzigt en de meening dei-wereld volgde ondanks de stom mijns gewetens, dat het betore wilde.

Nu, door U zelf vol barmbartigheid teruggeroepen en onderwezen, zie nu heb ik besloten U te volgen, die alleen de geleider zijt naar de eeuwige zaligheid.

Laat de wereldlingen voortgaan het goede kwaad, en het kwade goed te noemen, laat hen voortgaan in de ijdele en veranderlijke meening der misleide menschen hunne eer te stellen; laten zij voortgaan zich met vergankelijkheden te voeden; wat mij betreft, door U weet ik zeker en houd ik hot er voor, dat het onvergankelijk goed bestaat in TJ aan te hangen; dat dit eervol is, U te volgen; dat dit waarlijk zaligend is, U te genieten allerzoetste Jesus, bron van her, leven en van alle goeds!

-ocr page 259-

231

ELFDE HOOFDSTUK.

dat 1vij van het allerheiligste quot;hart van jesus, in den tempel opgeofferd, moeten leeren bij alle zaken eene goede meening te hebben.

1. Jesus. Mijn kind, toen de dagen vervuld waren, waarna zij mij den Heer zouden aanbieden, heb ik mij en al liet mijne, aan God mijn hemelschcn Vader aangeboden en opgeofferd, met de zuivere meaning om Hem te behagen.

Hoewel ik in de Menschwording, mij zeiven en geheel mijn leven aan mijn Vader voor immer had toegewijd, heb ik evenwel nooit opgehouden Hem elke handeling mijns levens in het bijzonder op te offeren en zijn welbehagen te beoogen.

Want, dewijl de goede bedoeling op den weg van het innerlijk leven van zooveel belang is, dat zonder haar niemand een waar leerling van mijn Hart kan zijn, daarom heeft mijn Hart niet opgehouden door zijn voorbeeld dit aan te toonen, te leeren en in te prenten.

Beschouw mijn leven van het begin tot het einde; Zocht mijn Hart ooit eigen welbehagen? Zocht het den roem der wereld?

In geheel mijn leven, mijn kind, is er geene daad, die uit louter aandrift der menschelijke natuur, of uit gewoonte of alleen uit noodzakelijkheid geschiedde, niets eindelijk, hoe groot of gering ook, had er plaats, tenzij om het goddelijk welbehagen te vervullen en aan de goddelijke majesteit te behagen.

-ocr page 260-

232

2. Hoe gelukkig hij, die deze stemming mijns Harten heeft overgenomen! hij is altijd nuttig voor zich zelven, hij is altijd welbehagelijk aan mij, zijn God en Zaligmaker.

Wat is mij welgevallig ? De genegenheid mijn kind, meer dan de daad; de goede bedoeling des Harten meer dan de voltooiing van het werk. Wat beloon ik in de eeuwigheid? De vrucht der genade, waardoor gij tot handelen wordt aangespoord en waaraan gij uwe medewerking verleent; en niet het gevolg der natuur, waardoor gij wordt aangedreven, of waaraan gi] gehoorzaamt.

Mijne genade, mijn kind, spoort den wil aan, om alles te doen, wat door my regtstreeks of zijdelings geboden of gewenscht wordt. Trou wens ik wil, dat dit alzoo geschiede, opdat die handelingen bovennatuurlijk goed en verdien-stelijk mogen zijn; daarom geef ik, om ze te volbrengen, dadelijke genade zonder welke zij niet bovennatuurlijk goed noch verdienstvol zijn kunnen. Wanneer gij derhalve door mijn wil of welbehagen tot handelen wordt aangespoord, weet dan, dat gij door de genade als door een bovennatuurlijk beginsel wordt gedreven.

Doch, het doel van uwen wil of de meening, geeft aan do handelingen een bepaalde gedaante. Zooals de bepaalde bedoeling is, zoo zal de handeling zijn, welke daaruit voortvloeit.

Hebt gij goede bedoelingen, dan zult gij voor alles en boven alles in alle zaken mijn welbehagen zoeken en beoogen, mij, uw doel en uw hoogste goed.

-ocr page 261-

233

Het gebeurt somtijds, dat het voomaamsto doel eener handeling goed is, doch dat eene nevenbedoeling, die slecht is, bij diezelfde handeling insluipt. Als dit gebeurt, dan gaat wel is waar niet geheel het goede verloren, maar toch een deel daarvan; en wordt de handelende persoon in die mate schuldig, naarmate zijn ongeregelde en booze wil aan de slechte bedoeling schuld heeft.

Zie mijn kind, ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde, en derhalve moet alles aan mij ontleend en tot mij teruggebragt worden.

Indien gij derhalve schuldig wordt, door hefr niet tot mij terug te brengen, hoeveel strafwaardiger zult gij dan zijn, door het aan u zeiven of 'aan de vijandige wereld toe te schrijven.

3. De goede bedoeling, mijn kind, is een kostbare zaak, een wondervolle deugd, waardoor uwe daden, schoon ook natuurlijk en onverschillig in zich zeiven uit de genade voortspruitend geheel bovennatuurlijk en verdienst-vol worden.

Zij is een wondervol geheim, waardoor het lood en het staal en andere metalen in zuiver goud worden veranderd.

Draag evenwel zorg, dat gij niet vervalt in eene begoocheling, die vrij algemeen is, waardoor gij meent, dat een werk of eene daad, niet uit genade, niet volgens verlangen van mijnen wil, maar enkel en alleen uit aansporing, neiging of weerzin, der natuur, of ook alleen uit eigen wil ondernomen, verdienstelijk wordt door de toevoeging van eene goede meening.

J

-ocr page 262-

284

Voltooi met een goed dctel, al wat gij ter wille van het goddelijk welbehagen hebt ondernomen.

Hoe groot en prijzenswaardig het werk uiterlijk ook moge schijnen, wat voordeel brengt het den persoon aan, die het verrigt, als de goede meening er aan ontbreekt ?

Wat echter met een zuivere bedoeling geschiedt, hoe klein en onbeduidend het dan ook zij, wordt geheel edel, geheel voordeelig.

4. Mogten de menschen die kunst om wel te handelen kennen en beoefenen! hoe gemakkelijk zouden zij zich een kroon in den hemel verdienen 1

Er zijn er, die veel werken en weinig winnen; die zich in alle zaken mengen; die zeer vele en verschillende plannen maken en ten laatste hunne handen bijna ledig vinden ; die als redelooze schepselen zonder doel handelen of een ongeregeld en onwaardig doel nastreven.

Hoevelen, verruilen de vrucht van hunnen arbeid voor den ijdelen adem van lof of bewondering, waarmede zij zoo gaarne het zieke en hongerige hart willen voeden!

Zie! hoevelen achten den rook der ijdele glorie zoo hoog, dat zij dien koopen voor den prijs, waarvoor zij zich bet rijk der eeuwige glorie hadden kunnen verwerven!

Is het getal dier dwazen niet oneindig? Zie toe, mijn kind, dat ook gij niet een hunner wordt.

Anderen zijn er, die weinig schijnen uit te rigten en toch groote heiliging verdienen; die juist oordeelen, dat hij genoeg doet, die den wil van God volbrengt.

5. Mijn kind, indien gij u, met mij in de be-

-ocr page 263-

235

I

I

'illo ' oefening der godsvrucht bezig houdt, moet gij

len. boven de oefeningen zeiven, het doel stellen, om

ter- i mij te behagen of mijn verlangen te quot;vervullen.

Qgt Want alzoo zult ge, hetzij gij troost of tegen-

de spoed ondervindt, tevreden blijven, zekere vruchten vergaderen en mij verheerlijken,

ge- En indien gij bestemd zijt, om uit pligt of

)ok uit liefde jegens den naaste iets te verrigten, dat

ik dan het doel dier handelingen zij: want op te deze wijze zal u nimmer het loon ontbreken en ijk zult gij den vrede niet verliezen, hetzij het den ml naaste tot voordeel of tot nadeel verstrekt.

n; ; Indien gij geen andere bedoeling hebt dan mijn en welbehagen alleen, dan zult gij bij eiken uitslag van ne zaken even tevreden en gelukkig zijn, wetende p- dat ik niets van u eisch en niets in u kroonen 9n zal, zoo niet uwen goeden, werkdadigen wil, dat echter de goede uitslag van mij afhangt, die alles 3n overeenkomstig mijne oneindige wijsheid beschik, ti- Wegens uwe zuivere bedoeling kunt gij in

in moeijelijkheden, in tegenspoeden, ja zelfs in bekoringen kalm en tevreden zijn; immers, wan-ie neer de zuiverheid der meeningen, u boven al het s, zinnelijke tot mij verheft, dan zult gij u niet

e behoeven te beangstigen, over hetgeen gij tegen

uwen zin gevoelt.

s, Eindelijk, mijn kind, betzij gij werkt, hetzij

}. gij rust, hetzij gij arbeidt of uitspanning neemt,

e hetzij gij waakt of slaapt, hetzij gij eet of drinkt,

e hetzij gij ook iets anders doet, doe alles om mijn

1 goddelijk welbehagen te volgen, om mijn welge

vallig te zijn en zie een groote en steeds toenemende schat van verdiensten zal u geworden.

I

-ocr page 264-

236

6. Dagelijks moet gij des morgens eene goede meening maken, waardoor gij alles, wat gij op dien dag doen en lijden zult, tot dit laatste doel rigt, namelijk om uit liefde tot mij, mijnen wil te vervullen, op deze wijze mij zuiver te behagen. Deze goede, deze heilige meening zal al het volgende bezielen en op alles haren invloed doen gelden.

Het is inderdaad zeer dienstig, gedurende den dag, afizonderlijk voor elke handeling die meening te herhalen, ja, wat meer is, haar tijdens de handelingen zeiven, indien het geschikt kan gebeuren, te vernieuwen.

Om echter alles met een goed doel te verrig-ten, zal het zeer dienstig zijn, vooraf na te gaan, welke gelegenheden u zullen worden geschonken om verdiensten te verwerven; welke gevaren zich zullen voordoen om die te verliezen, welke deugden gij moet beoefenen, welke strikken der hoo-vaardij gij moet vermijden.

Men kan een en dezelfde handeling tot meer verschillende laatste doeleinden rigten, die of wel regtstreeks of zijdelings het heil uwer ziel of van uwen naaste en mijne belangen op het oog hebben.

Daardoor kunt gij een omnetelijken schat van verdiensten verwerven, waarvan zij zich be-rooven, die volstrekt niet met zulk een doel handelen.

Ook kan elke handeling volbragt worden, met het doel om meerdere deugden te beoefenen; wanneer gij zooveel deugden beoefent, als gij in uwe goede meening hebt opgenomen en indien aan elke oefening van deugd in het bijzonder, een'nieuwe

-ocr page 265-

237

graad van oogenblikkelijke genade en van toekomstige glorie beantwoordt, dan is het duidelijk van hoeveel belang die heilige meening is.

Evenwel moet gij op uwe hoede zijn, mijn kind, dat dit niet met angst, met verlies van inwendige vrijheid of ten nadeele van uwen vrede geschiede, dan toch zou zij schade in plaats van voordeel aanbrengen.

Herinner u daarenboven, dat gij met den zelfden geest bezield moet zijn, waarmede ik bezield was en dat gij al uwe handelingen en wederwaardigheden met de mijnen moet vereenigen, indien gij, als een leerling mijns Harten, handelen wilt op eene wijze zulk een hooge roeping waardig.

7. Mijn kind, de ijdele eigenliefde is zoo ±ijn geslepen, dat zij zich onder alle vormen verschuilen en in alle zaken gemakkelijk mengen kan.

Vandaar zal het, indien gij niet voorzigtig zijt, gebeuren, dat gij door dien eigen geest in plaats van door mijnen geest bezield en geleid wordt. Ook is daartoe niet genoeg het licht of de voor-zigtigheid des menschen, die uit zich zelve het bovennatuurlijke niet vermag te onderscheiden, maar daartoe hebt gij hemelsch licht en goddelijke hulp noodig.

Derhalve, moet gij ijverig bidden, om licht van boven te ontvangen; vurig moet gij smee-ken om geholpen te worden door de genade, waardoor gij opregt, waardoor gij zuiver naar mij boven alles kunt streven.

8. De leerling. Ik bid en smeek u, o Heer Jesus, do bewerker van alle goed, geeft licht aan

-ocr page 266-

238

mijnen geest, liefde aan mijn hart, kracht aan mijne ziel, opdat ik altijd opregt doe, wat U behaagt.

Verleen mij die ware opregtheid, die zalige meening, opdat ik in alles uw welbehagen ver-vuile, noch ter linker, noch ter regterzijde afwijke.

Sta niet toe, dit ik in het vervolg zoo dwaas zij om de verdiensten mijner handelingen te verliezen, tor wille van den ijdelen roem der men-schen; noch zoo boos, dat ik U de verschuldigde glorie ontroove.

Stort bid ik U, de zuiverheid uws Harten in mijn hart over, opdat ik bovenal U tot mijn dool kieze, U bovenal vinde, boven alles ruste in ü mijn God, mijn begin en einde, het mid- ^alt; denpunt mijner ziel.

TWAALFDE HOOFDSTUK.

over de vrijheid des harten, die het allerheiligst hart van jesus, op zijne vlugt naar egypte,

ons leert.

1. Jescs. Zie, mijn kind, de koning Herodes zocht mij, nog kind zijnde, te doodon. Doch Joseph, door een engel gewaarschuwd, nam mij mot mijne Moeder des nachts op, en begaf zich naar Egypte.

Het ontijdige van don nacht, mijn jeugdige leeftijd, de toestand mijner ouders, het verlaten

-ocr page 267-

239

aan van den goboortogrond, het verblijf in een vreemd it U land, het verwijlen onder ongeloovige menschen, wier zeden door de mijnen zoo verafschuwd wor-ilige • den, de behoefte en onaanzienlijkheid van mijn ver- leven, de arbeid en kommer, alles in een woord, ijke. was geschikt om mijn Hart te benaauwen.

raas En toch bleef mij n Hart bij dat alles zoo vrij, ver- ? dat noch de tijd, noch do plaats, noch de men-len- ; schen, noch iets van het geschapene het aan zich gde konde boeijen.

2. Gij moet vooral streven mijn kind, om die : iu vrijheid mijns Harten na te volgen.

lijn Mijn Hart werd boven den invloed van alle

iste zaken, door het welbehagen van God mijnen lid- Vader, alleen ingenomen. Zoo moet ook nw hart alleen door den goddelijken wil boven al het geschapene worden bezig gehouden.

De grootste vrijheid, waarnaar het hart des menschen kan dingen is, van niemand afhankelijk te zijn dan van mij, zijnen God.

IDeze is de ware, deze de volmaakte vrijheid, waardoor do mensch op edele wijze verheven en gesteld wordt zelfs boven zijne oversten, door wie hij als door een goddelijk spraakorgaan, zich blijde mijnen wil laat bekend maken.Deze is de ware, deze de volmaakte vrijheid, waardoor do mensch op edele wijze verheven en gesteld wordt zelfs boven zijne oversten, door wie hij als door een goddelijk spraakorgaan, zich blijde mijnen wil laat bekend maken.

Wie deze vrijheid geniet, is verhèven boven es alle magt der schepselen, boven de onstandvastig-jh heid en eigenzinnigheid dor menschen, boven lij toeval van tijd, plaats en zaken zoozeer, dat ;h elk, indien hij zich zelven niet overlevert, door geen schepsel tot slaaf gemaakt kan wor-■e den.

n Doch niemand wordt van dit voorregt meester.

'f

-ocr page 268-

240

die niet zijn hart ontdoet van al het geschapene en het geheel aan raij toewijdt.

Want zoolang gij iets op ongeregelde wijze wenscht of vreest, zoolang is uw hart doorbanden en beletselen gebonden.

Zoolang zal uw hart een slaaf zijn, zoolang het de neiging der natuur voor het een of ander volgt, of in iets ter wereld, het moge ook goed zijn, zich zeiven tot doel stelt.

Er zijn er, die van de zonde en van de wereld ontdaan, zich ook van zich zeiven trachten te ontdoen, om vrij voor mij te leven; en die evenwel zuchten onder mijnen dienst, als gingen zij onder een zwaar juk gebogen, omdat zij zich door begoochelingen laten verstrikken, en zich inbeelden, dat ik een lastig heer of een zeer gestreng meester ben, immer toeziende of er niet iets te vinden is, wat straf verdient.

Voorwaar, dezen belcedigen mij zeer, zij schrikken den naaste af van mijnen dienst, zij maken zich zeiven ongelukkig.

Ben ik niet een Vader? Waar is er een vaderhart als het mijne? Wie dus, is een Vader, zoo als ik? Ik ben een oneindig wijs Vader, die alles weet, wat nuttig, wat schadelijk is voor zijne kinderen; oneindig niagtig, waarom geene zigt-bare of onzigtbare vijanden mijne kinderen in iets tegen mijnen wil kunnen schaden; oneindig goed, die met een hart, brandende door die goddelijke liefde, mijne kinderen liefheb en tot hun heil alles, zoowel het kwade als het goede, wensch te keeren.

Toon u, derhalve in den goddelijken dienst een

-ocr page 269-

241

kind van zulk een vader te zijn; en gedraag u niet tot uw grootste ongeluk als een kneclit van een ondragelijk meester.

Bewaar slechts den goeden wil, zoowel om te vlugten, wat gij weet dat mij mishaagt, als om te doen wat gij weet, dat mij welgevallig is; en voor het overige verruim uw hart, wel to verstaan niet met een valsche vrijheid, het harde juk van do kinderen dezer wereld, maar met een ware vrijheid, het zoete voorregt van de kinderen mijns harten.

4. Dit wensoh ik, dat mijne kinderen gebruik maken van de heilige vrijheid en daardoor vind ik mij grootelijks verheerlijkt.

Wend derhalve, den in geweten verpligten ijver aan om mij te behagen en kwel u niet om tot de zekerheid te geraken, of gij inderdaad mij welgevallig zijt; maar werp r., alle spitsvondigheid van het verstand, en allo verontrusting van den wil ter zijde latend, vol vertrouwen aan mijn Hart. Voorzeker ik kan niet beleedigd worden, ik moet veeleer mijn welbehagen scheppen in die vrijheid des harten, die door eene zuivere en edelmoedige liefde wordt ingeboezemd.

Zijt onder mijn bestier, onder mijne bescherming, onder mijne goddelijke zorg vrij van al, wat ongeregeld is; vrees noch de hol, noch do wereld, ja zelfs u zelvên niet op eene ongeregelde wijze.

Want ofschoon gij uit u zeiven ook niets vermoogt, kunt gij toch alles in mij, in wien gij gelooft, op wien gij hoopt, wien gij bemint.

En indien gij somtijds een misslag begaat,

ene

ijze

an-

mg der

oed

eld

te

sn-

zij

ich

en

en

of

ki

en

?r-

00

es tie

t-

in

ig

i-

in

n

16

-ocr page 270-

242

wil u dan niet beschouwen als eeu verworpen heel

dienstknecht, die sidderend geeselslagen vreest zij

of wenscht te ontvlugten of met gebroken moed Yiei zich wenscht te verbergen; neen, gedraag u als ; Wo]

een kind, dat zijn vader lief heeft, terstond de ]

schuld tracht goed te maken, en met des te ^

grooter vrijheid tot zijn vader vlugt, naarmate eel]

hij weet, dat die vader meerdere goedigheid (

bezit. op

Zoo dikwerf gij derhalve het ongeluk hebt te g

misdoen, keer even dikwijls kinderlijk tot mij opc

weder, en vraag vergeving; vernieuw het voor- gjj

nemen iiwer getrouwheid, en laat niet toe, dat ;

do vrede uws harten verstoord, of uwe vrijheid gel

verminderd worde. _ iet

5. Zelfs de middelen tot uwe volmaaktheid

moeten uw hart niet binden; want indien deze, en

u de heilige vrijheid des harten ontnemen, dan mi zullen zij veeleer beletselen dan middelen zijn.

Daarom, zoodra als ik u mijnen wil bekend bo maak, moet gij alles vrij laten rusten, boven (ia alles alleen van mijnen wil afhankelijk zijn. do Wacht u evenwel mijn kind, dat gij onder de het voorwendsel van heilige vrijheid aan onstand- 00 vastigheid des harten toegeeft, gelijk zij gewoonlijk doen, die zich niet door een beginsel maar m( door het gevoel laten leiden. oo Aan wie weldra mishaagt, wat hun hart te Jij voren beviel; die de geestelijke oefeningen met de brandenden ijver aangrijpen, doch spoedig staken of door den last der verveling tegen gaan; die hf nu op deze wijze leven maar weldra moede, we- nc derom een andere levenswijze beproeven; die o\

-ocr page 271-

243

heden zich al te gestreng versterven, als waren zij louter geesten, er. morgen weder de natuur vleijen, als waren zij louter zinnelijke wezens ge-i worden.

Dat is voorwaar niet een kind der vrijheid zijn, maar wel een speelbal van onstandvastigheid, een slaaf der zinnen.

6. Mijn kind, zijt gij met meer standvastigheid, op de vrijheid uit. Als zaken u bezig houden geef er u niet aan over, schik er u slechts naar, opdat zij misschien niet u beheerschen, terwijl gij hun heer en meester moet zijn.

Zoo dikwerf gij eene prikkeling der natuur gevoelt, hetzij om iets te ondernemen, hetzij om iets te voltooijen, wil dan uwen ijver volmaakt beteugelen, anders zult gij weldra bespeuren, dat en uw hart geketend wordt, en de zaak zelve minder goed geschiedt.

Laat uw hart aan geene plaats ter wereld gebonden zijn, bewaar het vooral vrij, wetende, dat gij mij, uw God, overal zult ontmoeten; dat door mijn Geest overal kinderen gekweekt worden, eindelijk dat overal, waar mijn Geest is, ook daar de vrijheid heerscht.

Waar gij derhalve ook zijt, blijf uw eigen heer en meester, houd uw hart in alle zaken, welke ook, inwendige of uitwendige, geestelijke of tijdelijke, verhevene of geringe, vrij boven alles met den goddelijken wil vereenigd.

7. Zoo, mijn kind, moet gij de vrijheid des harten aankweeken en bewaren, dat niemand noch een mindere, noch een gelijke, ja zelfs geen overste haar xi kan ontnemen.

-ocr page 272-

244

Derhalve moet gij niets beoordeelen of beminnen volgens den schijn der zaken, volgens de meening der menschen, of volgens uw eigen zin. In alle dingen moet de grondregel van uw oordeel de waarheid der dingen zijn, die gij te weten komt door na te gaan, hoe mijn Hart daarover oordeelt: mijn wil zij de grondregel voor uwe genegenbeden. Deze waarheid zal u vrij maken en gij zult waarlijk vrij zijn ; deze goddelijke wil zal u bestieren en vrij houden.

Hoe roemvoller deze heilige vrijheid des harten voor mij, hoe voordeeliger zij voor u en voor den naaste is, met des te meerder zorg, moet zij in eere gehouden en met des te meerder krachtsinspanning tegen hare vijanden verdedigd worden.

Behalve den duivel en de wereld, staat ook dikwerf de natuur op. De hoovaardigheid houdt met vele redeneringen eu de eigenliefde op velerlei wijze aan, dat gij in deze of te ininsté in die zaak moet toegeven.

Doch alle aanvallen en krijgslisten der vijanden, zult gij verijdelen en overwinnen, indien gij onversaagd weerstand biedt aan hetgeen die vijanden u ingeven en eenvoudig mijnen wil opvolgt.

Die alles doen wil overeenkomstig mijn goddelijk welbehagen, die daarnaar leeft, die daarin zijn geluk zoekt, geniet do ware en heilige vrijheid, welke ik wensch, dat ieder leerling mijns Harten moge bezitten en welke noch de wereld, noch do hel, noch eenig schepsel kan ontrooven.

8. De leerling. Heilige vrijheid! hoe zoet die naam! maar zoeter de zaak en allerzoetst de

-ocr page 273-

245

vrucht. Mogt ik goede Jesus, haar kunnen genieten !

Maar acli, ik beklagenswaardige! van hoövele zaken ben ik nog de slaaf! ik beken het U met schaamte, mijn hart wordt herhaaldelijk door verschillende zaken, ook door de geringste, ja zelfs door denkbeeldige dingen gevangen genomen en gevangen gehouden.

Geef mij, bid ik U, hot licht om alle banden te erkennen en de kracht om ze to verbreken, opdat ik eindelijk waarlijk en op heilige wijze vrij worde.

Verleen barmhartiglijk, beste Jesus, dat ik om die heilige vrijheid des harten te bewaren standvastig en met onverschrokken gemoed stand houde in de bekoring der hel, onverwonnen en onbeweeglijk blijve door het goed en het kwade, door de woorden en daden der wereld, dat ik boven alles, wat mij overkomt, in uw allerheiligst en liefdevolst welbehagen ruste en volharde.

DERTIENDE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst iiallt van jesus, opgaande naar den tempel, ons leeet te bidden.

1. jesus. Let eens wel mijn kind, en zie, hoe mijn Hart bezorgd was om zoowel openlijk, als in het geheim, door mijn voorbeeld do middelen ten heil en ter volmaking te leeren.

Trouwens van jongs af was ik gewoon niet

-ocr page 274-

246

slechts dikwerf alleen te bidden, maar ook naar Jerusalem te gaan en openlijk in den tempel te bidden en dat wel volgens gewoonte.

Mijn kind, wat is geheel mijn leven anders zoo niet een gebed, dat mijn Hart nimmer staakte, waarmede het altijd en overal bezig was?

Waar vonden mij mijne Moeder Maria en Joseph toen zij mij verloren hadden weder, zoo niet in den tempel, het buis des gebeds 1 waar vonden mij de leerlingen en vrienden, anders dan komende van het gebed, met het Hart nog bid- , dende. Waar vonden mij zelfs mijne vijanden anders dan biddend in de eenzaamheid van Gethsemane ?

Onderzoek geheel mijn leven, zie als het daglicht aan den hemel klom, vond het mij-biddend en reeds den arbeid van den dag heiligend.

Was het dagwerk geëindigd, zie, terwijl geheel de natuur rustte, dan ook zag de duisternis van den nacht mij nog bidden en mijn Hart uitstorten voor mijn Vader, geen andere getuigen hebbende dan de Engelen.

Doch ook zelfs onder de bezigheden van den dag, hoe dikwerf verwijderde ik mij voor een oogenblik van de menigte: hoe dikwerf verhief ik te midden der menigte en bezigheden mijn Hart tot den Vader!

2. Dien geest des gebeds, die heilige gewoonte om te bidden moet gij, mijn kind, met een zekere bijzondere zorg u trachten eigen te maken.

Alle Heiligen, alle navolgers der Heiligen, alle leerlingen mijns Harten, hebben die heilige en hêiliginakende gewoonte aangeleerd.

Op bepaalde tijden baden zij, niet slechts met

-ocr page 275-

247

den mond maar ook met den geest en met het hart; vervolgens namen zij overal, waar zij zich bevonden, in alle beschikkingen der fortuin, innerlijk door hot gebed tot mij hunne toovlugt, in voorspoed aan mijn Hart hunne dankbaarheid en vreugde mededeelend, in tegenspoed hulp en vertroosting smeekend, in twijfelingen raad en voorzigtigheid vragend.

Zoo moet ook gij doen mijn kind, indien gij naar heiligheid streven, ja, indien gij uwe zaligheid verzekeren wilt.

3. Derhalve moet gij eiken dag met geest en hart bidden, met godsvrucht overwegen. Maar zie toe, dat uwe overweging niet veeleer eene beschouwing dan wel een gebed zij, of meer een vrome studie dan verkeer met God.

Uw geest overwege of herdenke zooveel het noodig is; doch uw hart moet oefeningen ver-rigten, nu van geloof, hoop en liefde; dan van berouw, nederigheid en zelfverloochening; nu van krachtsinspanning, van goede en vaste voornemens; dan van dankbetuiging, van vreugde of blijdschap des harten met de Engelen en Heiligen; nu eens van onderwerping, van gelijkvormigheid aan den goddelijken wil, van zuivere liefde, die in het goddelijk welbehagen berust; dan van een andere deugd, welke dan ook; nu moet het vurig bidden, veel bidden voor zich zeiven, veel voor anderen: voor de Kerk en hare bedienaren, voor de volmaking der heiligen, die op aarde leven, voor de volharding der regtvaardigen voor de bekeering der zondaren, der ketters en van alle ongeloovigen.

-ocr page 276-

248

Naarmate gij in het innerlijk leven voortgang hebt gemaakt, en een volmaakteren graad daarin bereikt bobt, moet gij do overweging bekorten, doch den duur der heilige gewaarwordingen verlengen, opdat gij van harte met mij handelt door oefeningen en smeekingen of eindelijk door eenvoudige overgave aan de goddelijke vereeniging.

Zoo moet gij overwegen, mijn kind, zoo bidden; en onthoud wel, hetzij gij met don geest, hetzij gij met den mond bidt, dat het hart steeds waken moet, opdat elk gebed en elke smeeking met aandacht en godsvrucht geschiede.

En indien gij ook zoo good niet kunt bidden als gij wol wenscht, wil daarom uw gebed niet gering achten of vorwaarloozen. Voorwaar, ik acht het niet gering, ik verwaarloos hot niot.

Doe niet goeden wil, wat gij kunt; indien gij dat doet, houd u dan overtuigd, dat gij goed en op verdienstelijke wijze bidt, en dat gij zoo wel in de deugd als in het gebed voortgang zult maken,

4. Stel u niot tevreden mijn kind, met op een zeker bepaalden tijd te bidden, want gij moet altijd bidden en niet ophouden. Zie, dat is oen zoet gebod van mij, waardoor gij mij als een Vader nadert en ten allen tijde als een kind met mij kunt omgaan.

Zie, overal vertoonen zich beletselen, van binnen en van buiten, overal bekoringen, openlijk en in hot geheim; overal gevaren, waardoor de kroon, der volharding toegezegd, kan worden verloren. Derhalve is de genade zeer noodzakelijk, die evenwel gewoonlijk niet op bijzondere wijze wordt gegeven, dan aan hen die bidden.

-ocr page 277-

249

fang Van het gebed hangt dus bijna alles af? zon-

arin i cler het gebed is het kwaad zonder geneesmiddel,

ten, ^ het goede vol gevaren; doch hem, dio bidt, strekt

ver- ; : gewoonlijk en het kwaad en het goed ten voor-

loor deele.

sen- ; Nergens anders mijn kind, dan in het gebed,

ng- lt; zult gij de ware kennis van mij en van u zeiven

)id- j opdoen; en dus zonder het gebed, zult gij de ware

sst, nederigheid en de liefde nimmer verkrijgen,

pds 3 Zonder het gebed, zult gij nooit mijn Hart

mg ] goed kennen, zult gij nooit zijn geest bezitten.

1 Zonder het gebed, zult gij in vele zaken de beien doeling mijns Harten niet begrijpen, en wat iet gevaarlijker is, mijn Hart afmeten naar hot uwe. ik Als gij in bezigheden tct het gebed nw toe-et. vlugt neemt, zal het dikwerf gebeuren, dat gij gij daarover geheel anders oordeelt, dan gij vroeger en oordeeldet; omdat het liclit der goddelijke geel nade, dat tijdens het gebed der ziel wordt inge n, stort, oneindig zuiverder is dan het licht der 'P menschelijke rede.

fÜ Dikwerf zult bespeuren, dat de natuur de

it f bron is van hetgeen gij aan de genade geloofdet

!s ontsproten; wat gij deugd waandet, zult gij som-

n. tijds als eigenliefde erkennen; wat gij meendet, dat tot mijne meerdere glorie moest verstrekken, zult gij niet zelden ontwaren als dienstig aan

b ïiwe geheime hoovaardigheid.

e 5. De inwendige mensch neemt in moeijelijk-

i heden, eerst tot mij zijn toevlngt en vraagt om hulp; daarom wordt hij verligt en vrrkrijgt hij

3 dikwijls bijzondere gunsten; terwijl hij daarentegen, die zich eerst tot de menscheu wendt

-ocr page 278-

250

niet zelden de moeijelijklieden verzwaart in plaats woed* van ze te verligten, totdat liij in zich zeiven zijn, gekeerd tot mij komt, zonder wien alle beraad- | van 1 slagingen der menschen het zieke hart geene dat 1 hulp bieden. niets Mijn kind, indien gij tot mijn Hart komt. Al zoo dikwerf gij droevig zijt, dan zal het niet en e noodig zijn voor u, om naar menschelijke ver- wel troosting te vragen; gij znlt ondervinden, dat naar een druppel van mijne vertroosting zoeter en nens krachtiger is, dan alle stroomen van de troost- zult woorden der menschen. schc En indien ik u somtijds, mij ter eere of tot sliss uw voordeel niet de minste gevoelige vertroosting I doe smaken, zult gij evenwel immer in mijn te Hart troost vinden, of wel door u aan mijn wel- ma behagen te onderwerpen of door den bijstand der sle( genade te ontvangen. kee Deze heilige onderwerping namelijk, ofschoon aai zij ook van den eenen kant, tegen de zinnen strijdt en haar bitter smaakt, wordt evenwel da; van den anderen kant door de genade zoo boven- lig zinnelijk zoet, dat niemand, die het niet heeft mi ondervonden, dit begrijpen kan. na 6. quot;Wanneer een man des gebeds bekoord ! m: wordt, dan wordt hij meer met mij vereenigd, v£ niet ter neêr geslagen maar verheven, hij wördt m niet bedroefd maar verheugd, niet tot wankelen b gebragt, maar bevestigd. ir Indien gij somtijds door een storm overvallen, ir of ook in dikke duisternissen gewikkeld wordt, t wend u tot mij, die bij u ben en hecht vol vertrouwen aan mij uw hart: te midden van de g

-ocr page 279-

251

)laats j -svoede en den nacht des storms zult gij veilig

elven zijnj en dikwerf getroffen worden door een straal

raad- van het liefelijkst licht, waardoor gij zien zult,

feene dat hetgeen gij eerst als uw verderf beschouwdet, niets beteekent of u zelfs tot voordeel strekt.

0Kit, Als gij willens zijt iets te zeggen of te doen

niet en er bij u aarzeling of twijfel ontstaat, of het

ver- Wel geoorloofd is; luister dan in u zeiven keerend

f1at naar mijnen Geest, en indien gij zoo in uw bin-

l' 6,1 nenste tot mij uw toevlugt nemend, geleerd

'Ost- Zult hebben de goddelijke ingevingen te onder-

| scheiden, dan zult gij niet onduidelijk eene be-

tot slissing vernemen, die gij veilig volgen kunt.

'lng De ziel, die gewend is tot mij hare toevlugt

fnjn te nemen, heeft overal haar beschermer, haar

rel- raadgever en vertrooster bij zich, wien zij niet

der slechts in de eenzaamheid, maar ook in het verkeer met den naaste van harte weet en wenscht

3on aan te roepen en te rade te nemen,

^n 7. Daarnaar, mijn kind, moet gij streven,

vel daarom u alle inspanning getroosten om die hei-

;n- lige gewoonte te verkrijgen, van namelijk tot

eft mijn hart uwe toevlugt te nemen, naar mij als naar uw middenpunt te streven, u inwendig met

i'd j mij bezig te houden, met mij in het gebed te

'd, verkeeren. Dat is de geest des gebeds, die een-

dt maal verworven, u als een vriend in de eenzaam-

Bn heid zal ontspannen, in de wereld zal bewaren, in tegenspoed troosten, in voorspoed matigen, in gevaren beschermen, die overal u van dienste,

t, tot de heiligheid zal geleiden.

r- De leerling. Dat, o Heer, is vooral verlan-

'e genswaaidig, dat het hoogste goed: ja. dat schijnt

-ocr page 280-

252

mij toe, een der voornaamste geheimen van liet innerlijk leven uit te maken. Doch op welke wijze, bid ik ü, moet ik mij deze heilige gewoonte eigen maken.

Jesus. Vooreerst, mijn kind, de gave des ge-beds, die beste gave, welke alle andere gunsten in zich bevat, moet gij dikwijls vragen; door het gebed wordt al het overige, maar bovenal de gave des gebeds verkregeij.

Tr( daari van ' hardi

Hf hong het ! gebe der A doet In i

Vervolgens is het een goede raad, zeer geschikt om de gewoonte van bidden te verkrijgen, dat gij zoo veel mogelijk zoo uwe bezigheden inrigt.

dat er nimmer veel tijdruimte verloope, waarin 5 bezi gij niet gedurende eenige oegenblikken of gedu- 9 rende eenig vast bepaalden tijd, met mij door Jesi de een of andere geestelijke oefening bezig zijt. veiquot; Vervolgens moet gij van de bekoringen en het moeijelijkheden, die gij zoowel inwendig als uit- 2 wendig ondervindt, gebruik maken, als van zoo vele zal aansporingen om u tot mij te wenden, om mij uwe der liefde te betuigen, genade te vragen en het voornemen uwer getrouwheid te hernieuwen. lig Eindelijk moet gij in herhaalde pogingen vol- , op( harden, totdat gij u aan het gebruik des gebeds ;, nai hebt gewoon gemaakt, en zooals een kind tot zijne ouders, niet krachtens rede of overdenking, de maar als van zelf in al wat er gebeurt, tot mij de uwe toevlugt neemt. ^ 8. Moed gevat, mijn kind, spaar geen moeite zo en geen ijver om u deze wetenschap der uitverkorenen te verwerven, die het voorwerp der le verlangens van al de leerlingen mijns harten is. g Zoo veel is zij waard en nog meer! a:

.

-ocr page 281-

^5S

a het Trouwens in liet gebed is hulp in behoeften; i^elke s daarin is herstel van gebreken; daarin een middel s ge- Pi van vooruitgang; daarin de zekere hoop der volst harding, daarin is alles, wat ons dienstig is. ge- f Het gebed is do verzadiging van hen, die sten | hongeren en dorsten naar do regtvaardigheid; door Let gebed is de wellust der zuivere zielen; het enal j| gebed eindelijk is de bezigheid en de rust tevens

1 der Heiligen.

tiikt , ' Als gij bidt, dient en verheerlijkt gij mij, en dat doet gij op aarde, wat de Engelen en Heiligen igt, i In den Hemel doen en wat u eens zalig moet irin bozig houden gedurende do blijde eeuwigheid, du- 9. De leerling. Honigzoet is het, o Heer oor Jesus, wat gij over het heilig gebed leert; het lijt. vervult het hart met zalving en met liefde voor en liet gebed.

lit- Zie Heer, ik zal bidden, zooveel ik kan; ik

ele zal bidden met den geest, met het hart, met we den mond. Help mij door uwe genade, iet 5 Ja, ik smeek U ter liefde van uw allerhei-1 ligst Hart, verleen mij den geest des gebeds, J- opdat het gebed zoo veelvormig als bet is, ook ds mijn leven uitmake.

ot | Ik vraag u geeno buitengewone gaven, niet g, do gave der voorzegging, niet de gave van won-'ij deren; verleen ze aan hen, aan wien Gij ze in uwe welwillendheid goedvindt te schenken; ik ie zal hen nimmer benijden.

gt; Maar dit vraag ik smeekend, wil mij dit ver-

'V leenen, ik bid het U, namelijk den geest des 3. gebeds, de gave, die bij my geldt boven alle andere gaven.

.

-ocr page 282-

25é

Daardoor bezit ik alle goederen, daardoor heb ik toegang tot de bron van alle goed; daardoor, toegang tot uw Hart zeiven.

VEERTIENDE HOOFDSTUK.

over de liefde tot de eenzaamheid naak het voorbeeld van het allerheiligste hart van jesus wonende te nazareth.

1. Jesus. Mijn kind, nadat ik te Jerusalem met de zaken, die mijn Vader betroffen, zoolang was bezig geweest als de Vader zelf bet wilde, keerde ik terug en ging ik naar Nazareth en daar verborgen levend, nam ik toe in behagelijkheid bij God en bij de menschon.

Begrijp dit mijn verborgen leven; onderzoek leergierig de gewaarwordingen mijns harten, en draag ijverig zorg ze na te volgen.

Gij zult zien; hoe ik met een opgeruimd gelaat en met een blij Hart nu eens te huis werkzaam ben in verschillende bedieningen en zaken, dan wederom buiten met verschillenden arbeid bezig ben; immer tot alles bereid; overal onderworpen ; altijd en overal een schouwspel leverend vol behagelijkheid aan God den Vadsr, aan mijne maagdelijke Moeder en Joseph en aan de Engelen, die er met verwondering op staarden.

Zie hoe de Zoon van God gedurende zoo langen tijd werkzaam was! Zie hoe hij opgroeide als eene lelie in de dalen, verborgen wel is waar

en

.

-ocr page 283-

255

r heb v001 weiquot;e^gt; maai' bekend en bemind in den

rdoor ^011161-

' 2. Het verwondere u niet, mijn kind, dat ik

zoo vele jaren in de eenzaamheid doorbragt

en eerst na een geruim tijdsverloop voor de

wereld optrad. Dit voorbeeld van mij, deze

inwendige liefde voor de eenzaamheid is den

ut stervelingen bovenal noodzakelijk.

Trouwens de menschen, die geene liefde voor

de eenzaamheid bezitten, geven zich met geheel

hun bedorven natuur aan het uiterlijke over:

eenigen toch volgen hunne eigenliefde langs in-

ilem geheelde wegen en door vreemde middelen ter

ano- zaligheid en ter volmaking, waardoor zij misleid

1de, worden en jammerlijk den geest hunner roeping

en en van hunnen levensstaat verliezen; anderen

ige- wederom luisteren naar hunne verborgene hoo-

vaardigheid, ondernemen zaken en oefenen be-

oek dieningen uit zonder de voldoende voorbereiding,

en zonder goede orde, niet mijne eer maar hun

eigenbelang zoekende.

ge. Daarom dwalen zij af van den waren weg,

rk- dewijl zij wegens het aanhoudend gedruisch en

en, ' de oplettendheid aan het uiterlijke verleend, geen

eid opmerkzaamheid aan de goddelijke inspraken

Br. schenken, storten zij van de eene dwaling in de

nd andere, geraken zij meer en meer in begooche-

ne lingen verstrikt en maken zij ten laatste alle

jn, middelen ten heil en tot volmaking voor zich

vruchteloos.

oo 3. Om den mensch voor zulke kwalen te be-

3e hoeden, hem den veiligen weg des heils te leeren bewandelen en hem te toonen, waarin de ware

-ocr page 284-

256

volmaaktlieid bestaat, daartoe dient liet voorbeeld van mijn verborgen eu innerlijk leven.

Wat schittert of schoon klinkt, wat de bewondering of de aandacht der menschen op do een of andere wijze opwekt, dat zien gewoonlijk velen voor meer volmaakt aan, als ware het geschikter en beter om God te verheerlijken en den naaste voor te lichten.

Doch welke dwaling! welk zinsbedrog! want alles heeft in geheime hoovaardij zijn oorsprong en in de eigenliefde zijne voltooijng.

Neen waarlijk, de volmaaktheid, uit het voorbeeld door mijn Hart gegeven, gelijk blijkt, bestaat in het vervullen van het goddelijk welbehagen met nederigheid en liefde.

Doch zonder de liefde voor de eenzaamheid is de mequot; sch niet gewoon altijd den goddelij-ken wil wel te begrijpen, noch de nederigheid te behouden noch de ware, niet de ingebeelde liefde te bewaren.

Bid derhalve, mijn kind, opdat gij de liefde voor de eenzaamheid verkrijgen en aan moogt kweeken. Het is een goed van zooveel belang, dat er naauwelijks iets anders gevonden wordt, meer geschikt om met den goeden geest te handelen en met dien zelfden geest te bidden.

Onderzoek hot leven van alle Heiligen en gij zult er geen onder hen vinden, die de heilige eenzaamheid niet heeft lief gehad.

4. Vervolgens staat de eenzaamheid, die do geloovigen moeten beminnen, in verhouding tot den staat en tot de betrekking, welke zij beleven. Daarom kan het gebeuren dat, hetgeen in don

-ocr page 285-

257

een prijzenswaardig is, in den ander veroordeeld moet worden.

Deze ecliter is de ware grondregel voor elko getrouwe ziel, in welken levensstaat of in welke betrekking zij zich bevinde, deze is de ware wijze: de eenzaamheid zoo lief te hebben, dat zij na alles wat ambt of bediening vergen, wel volbracht te hebben, met mij zich van de menigte afzondere, zich bij mij wederom verzamele, tot dat zij door den goddelijken wil weder elders wordt geroepen.

Indien gij u onttrekt aan overvloedige bijeenkomsten, aan nutteloozc zamenspraken, aan het ijdel gedruisch der wereld, eindelijk aan zaken, die u niet aangaan, dan zult gij dikwerf den tijd hebben om alleen met mij bezig te zijn.

Doch als gij u van het verkeer met de men-schen tot de eenzaamheid begeeft, wil dan niet alleen de menschen verlaten terwijl gij de zaken met u neemt.

Trouwens er zijn er; die in de eenzaamheid niet minder verstrooid of uitgelaten zijn dan in het verkeer met de menschen; omdat zij aan het rondzwerven der verbeelding, aan de nieuwsgierigheid des verstands of aan de eigenzinnigheid van den wil den teugel vieren.

Gij moet vooral allen beschikbaren tijd goed regelen zoo, dat elke tijdsruimte hare bepaalde bezigheid hebbe aangewezen, opdat gij door verveling den lust niet verliezet noch den tijd doorbrengt met te beraadslagen hoe gij dien doorbrengen zult.

Van zeer veel belang is het in alle zaken de

17

-ocr page 286-

258

orde te bewaren: zij verjaagt den lediggang en de verveling, behoedt n voor vele bekoringen en moeijelijklieden, zij stelt u in staat vele zaken met gemak wel te verrigten en eindelijk zij doet u voor mij leven.

Hij die in de tegenwoordigheid der Engelen met mij alleen is, herstelt het verledene of be-.vestigt daarvan het goede, en temgziende op zich zelven en op zijne daden, doet hij kennis op omtrent zeer yelo zaken. Immers niet de langdurigheid van tijd of het veelvuldig getal der dingen maar wel de zuiverheid der overweging en des gebeds maakt den mensoh waarlijk een man van ondervinding.

Afgezonderd van het gedruisch der wereld, wint hij den verloren vrede weder, of versterkt hem, als hij dien heeft behouden; hij geniet het bezoek van velerlei genade en maakt te voren reeds goede beschikkingen omtrent hetgeen hij later met vrucht en verdiensten ten uitvoer zal brengen.

Waardoor mijn kind, zoo niet door de ver-eeniging met mij, blijven de innerlijk levende menschen zich in moeijelijke omstandigheden zoo meester, dat zij veler bewondering wekken; waardoor anders blijven zij zoo standvastig, dat zij met de grootste onverscbrokkenheid volvoeren, wat zij zich eenmaal hebben voorgenomen?

Hoe vele gebreken zult gij vermijden, hoe vele deugden ook beoefenen, als gij de eenzaamheid in eere houdt?

Alle ware leerlingen mijns Harten hebben zich altjjd overtuigd gehouden, dat zij des te nader

-ocr page 287-

259

ig en bij mijn Hart waren, naarmate zij meer van ngen de schepselen verwijderd waren.

aken 6. Mijn kind, als gij waarlijk nederig waart, dan doet | zoudt gij de eenzaamheid liefhebben, trouwens f'i de nederigheid wenscht zooveel het geoorloofd is, reien verborgen te blijven, zij vreest bekend te worden. ' be- En indien gij waarlijk ontstoken waart door 3 op de goddelijke liefde, dan zoudt gij naar de een-nnis zaamheid haken; want de vlam der liefde aan ; de eiken adem blootgesteld, wordt ligtelijk uitgedoofd, etal als zij niet dikwijls in de eenzaamheid nieuw we- voedsel ontvangt.

■lijk Of, wat erger is, de liefde, die zich altijd

uiterlijk toont, wordt lamgzamerhand gekleurde eld, zinnelijkheid.

rkt De eenzaamheid, goed doorgebragt en onder-

det geschikt gemaakt aan de omstandigheden van te een ieders levensstaat, wordt trapsgewijze zoeter ;en en brengt ontelbare goederen voort. 3er Trouwens zij is de bewaardster der onschuld,

het verblijf van den vrede, de woning van het ;r- innerlijk leven, de school der heiligheid, de de woonplaats der hemelsche geheimen, en het uit-oo gezochte middel om met God te verkeeren. r- Wilt gij deze vruchten genieten, heb dan de

hj eenzaamheid lief: herhaaldelijk zal ik u uitnoo-q, digen, dikwijls zal ik u daarheen geleiden en

daar tot uw hart spreken.

Ie 7. Wil u van de liefde voor de heilige een-

d zaamheid niet laten afschrikken, als gij somtijds

wegens het beminnen der afzondering, door de b menschen gelaakt wordt. Laat de lakers spreken,

r wat u betreft, streef naar hot goede.

.

-ocr page 288-

260

Indien gij uw leven overeenkomstig het verlangen der mensclien zendt willen regelen, dan zondt gij zoo vele versoliillende gedaanten moeten aannemen als gij mensehen ontmoet, omdat er zoo vele zinnen als zoo vele hoofden zijn.

Als u de goddelijke wil niet te kennen geeft, dat gij met do menschen moet zijn, blijf dan met mij alleen.

Zoo volharden de Heiligen, den stervelingen onbekend, tot hun laatsten ademtogt in de eenzaamheid, tenzij zij door den goddelijken wil daaruit worden teruggeroepen.

Evenwel mijn kind, zoo dikwerf ik u door de openbaring van mijnen wil, op welke wijze ook, tot iets zend, dan moet gij do eenzaamheid verlaten met het zelfde gemak en met do zelfde vrijheid des geestes, waarmede gij haar zijt ingetreden.

Als ik gebied, dan moet gij, met welk goed werk gij u ook bezig houdt, dit terstond laten rusten of het liever in een beter werk veranderen door u, zonder eenig teeken van weerzin te geven, bereidvaardig naar hetgeen u te doen voorkomt, te schikken.

Wil u niet zoo zeer door een vooraf gestelden gedragsregel als wel door den goddelijken wil verbinden, om zoodoende de godsvrucht niet lastig en hatelijk te maken door ecne valsche naauwgezetheid en eene ongeregelde gestrengheid.

Indien gij den waarlijk innerlijken geest van mijn Hart zult hebben aangeleerd, dan zult gij beide uitersten vermijden en veilig den middenweg bewandelen.

-ocr page 289-

261

dan Gij inoogt dus die uiterlijk gezinden niet na-eten volgen, die den tijd, in de eenzaamheid door t er I gebragt, bijna als verloren bescliouwcn of het K- innerlijke niet naar hunnen smaak vinden, en left altijd een voorwendsel verzinnen om zich geheel dan aan bet uiterlijke over te geven, zich mengen in de zaken van andoren, dikwerf verzuimen, geti wat zij moesten doen en dikwijls doen, wat zij ■en- verpligt waren na te laten.

wil Wil evenmin de voetstappen drukken van hen, die ter verkrijging der godsvrucht al hot uiterlijke c|e verwaarloozen, zich in de eenzaamheid met ge-ok sloten deuren zoo afzonderen, dat noch de eid uitnoodiging van mijnen Geest, noch de liefde, [■Je noch de gehoorzaamheid in staat is hen daaruit in- te voorschijn te roepen. Indien hen de noodzakelijkheid somtijds er uitdrijft of hen stoort, e(j dan worden zij verontwaardigd, dan zijn zij geen melijk en stuursch.

en Wat u betreft, mijn kind, volg den goddelijken

n) wil: wensch gaarne u met mij in de eenzaamheid lt) te bevinden overeenkomstig mijn welbehagen;

en als mijn wil verlangt, dat gij u met do in schepselen bezig houdt, wil dan mot hen verkeeren jj uit liefde tot mij.

8. De leeiiling. O heilige eenzaamheid! van hoe e vele en van welke groote goederen vloeit zij over! [_ Hebt gij dat begrepen, mijne ziel? Vlugt dan

n dikwijls naar do eenzaamheid; tracht daarnaar ij zooveel het u geoorloofd is; ontvlugt daar dikwijls het gedraisch, zij hot ook slechts voor een oogenblik, maar doe het moer met het hart dan met het ligchaam.

.

-ocr page 290-

262

Schep daarin wederom adem; verkwik n daar,

neem daar toe in de genade en houd u daar' ^aa in het gezelschap der Engelen met uwen BemindeH ^

bezig- T)ez

O Beminde mijns harten, allerliefste Jesus! ,

Geef bid ik U, en kweek in mij aan de liefde w

voor de heilige eenzaamheid, waarin ik U zal ,

vinden, U genieten, met U eeuwig zalig zal zijn. ï,

Want het onderhoud met U sluit geen bitter- quot;

heid in zich, zooals dikwijls de omgang met de ^cr

menschen, en de verveling is vreemd aan uwe

gastmalen; maar geestelijke blijdschap, zuivere

vreugde, goddelijke zoetheid gaat daarmede ge-

paard. w.

__As

A

VIJFTIENDE HOOFDSTUK. m

|

over de goddelijke tegenwoordig heid, ^ waarin wij dook het voobeeld van het allerheiligst hart van jesus

bij zijnen doop geleerd worden ,

te leven. .

1. jesus. Mijn kind, toen ik ongeveer den ouderdom van dertig jaren bereikt had, verliet ik, door den wil van God mijnen Vader gezonden, Nazareth en kwam ik bij den Jordaan om gedoopt te worden.

Doch zoodra ik het doopsel had ontvangen, verwijderde ik mij uit het water en zette mij, tot het gebed. En zie, mijn kind, toen ik bad,

i

-ocr page 291-

263

omgeven door een groote menschenmenigte, daar werd de liemel geopend en de heilige Geest daalde onder de gedaante eener duive op mij neder, en er werd eene stem gehoord, die zeide; Deze is mijn welbeminde Zoon, in wien ik mijn welbehagen heb.

Welk eene plegtigheid, mijn kind! hoe roemvol! doch zij had niet plaats om mijnent wille. Trouwens, niet om mij deed die stem zich hoo-ren, maar om de menschen, opdat zij mij als hun Verlosser zouden erkennen en in mij geloo-vende, op mij hopende en mij beminnende, in mij het eeuwig leven mogten bezitten.

Ik toch had dat uiterlijke niet noodig. Want wat in het doopsel met mij zigtbaar geschiedde, dat genoot ik ten allen tij ie op onzigtbare wijze. Altijd en overal is de Vader en de Heilige Geest met mij.

Mijn Hart bezat in zijn binnenste altoos alle volheid; daarin genoot het in de ruimste mate; daarin verblijde het zich op de hoogst mogelijke wijze.

Mijn Hart, vereenigd als het is met de Godheid, leefde door liefde en daad altijd in hare tegenwoordigheid, leefde altijd als in haar verslonden.

2. Streef dit voorbeeld van mijn Hart, mijn kind, zooveel mogelijk na. En daarover heb ik u veel zoets en troostvols te zeggen.

Dit zij nw streven, mijn kind: steeds de goddelijke tegenwoordigheid te genieten, en overal onder het oog van mij, uwen God en Zaligmaker, te leven.

-ocr page 292-

264

Als gij mij bemint, dan zult gij er uw genot in vinden, te wandelen voor mijn aanschijn en mijne tegenwoordigheid te genieten.

Trouwens, heeft men ooit gehoord, of is het ooit gebeurd, dat iemand niet gaarne in de tegenwoordigheid was van hem, wien hij beminde ?

Zie altijd en overal bij u, voor zooverre ik een goddelijk persoon ben, verlies ik u nimmer uit mijne oogen.

Ja waarlijk, geen schepsel is er onzigtbaar voor mijn aanschijn. Overal beschouwen mijne oogen de goeden en de kwaden en doordringen zij het hart van een ieder in het bijzonder.

Wie kan zich voor mijne blikken verbergen? Moge iemand zich in de duisternissen begeven, moge hij zich in de eenzaamheid der woestijn verschuilen, moge hij zich in de diepte der aarde of der zee verbergen, ja tot in de hel afdalen, overal zijn mijne oogen op hem gevestigd.

Zoozeer, mijn kind, ben ik bij allen en bij een ieder tegenwoordig, dat ik een iegelijk met mijn almagtige hand kan bereiken, hetzij om hem te bedwingen of te strafien, hetzij om hem te helpen of te beloonen.

3. Doch ook bij u ben ik tegenwoordig niet slechts met geheel mijne Godheid, maar ook met de beminnelijkheid mijner Menschheid, in het heilig Tabernakel.

Waar gij u dus wendt, hetzij ter regter- of ter linkerzijde, waar gij ook zijt, of in uw vaderland of in den vreemde; overal, waar mijn heilig Sacrament verwijlt, daar ben ik met u, met mijne Godheid, met mijne ziel en met mijn ligchaam.

-ocr page 293-

265

Daar vindt gij mij met hetzelfde gelaat, met de zelfde oogen, met de zelfde lippen, met de zelfde ooren, ja met dezelfde genegenheden des Harten tegenwoordig, waarmede ik weleer met de Apostelen en nu met de Engelen en Heiligen in den hemel tegenwoordig ben.

Bevat, mijn kind, geheel het geheim der liefde. Zie, in het heilig tabernakel ben ik immers bij u, waar gij ook zijt, met de liefde mijns Harten. Immers mijn Hart houdt zich met u bezig; met mijne liefde vervolg ik u overal.

4 Hoe kunt gij mij dan vergeten? Hoe is het mogelijk, dat gij u met mijne liefde niet bezig houdt? — Hoe kunt gij dan met den geest of met het hart u van mij verwijderen?

Dan, mijn kind, wandelt gij waarlijk voor mijn aanschijn, als uw geest of met de daad of tengevolge uwer goede meening zich mijner tegenwoordigheid indachtig is, en uw hart door liefde jegens mij, die met u ben, wordt bezig gehouden.

Er zijn echter zekere graden in deze goddelijke tegenwoordigheid, die de ingekeerde zielen in him hart stellen, en waardoor zij meer en meer tot mij naderen.

De eerste namenlijk bestaat hierin, dat de mensch, krachtens zijne oogenblikkelijke opmerkzaamheid of ten minste krachtens een vroeger gemaakte meening, zoo ingekeerd leeft, dat hij alles doet op eene wijze mijner tegenwoordigheid waardig, en zich daarenboven herhaaldelijk met de daad tot mij wendt.

De tweede: als iemand, na zijn hart van alle

-ocr page 294-

266

ongeregelde genegenheid gezuiverd en tot een bijzonder heiligdom aan mij toegewijd te hebben, godvruchtig oplet en luistert, wat ik innerlijk spreek en bereid is om aan mijne inspraken te beantwoorden.

Eindelijk: als de ingekeerde ziel in mij op zekere wijze verslonden, zoo voor mij leeft, dat zij gewend is niet anders aan zich zelve te denken dan in mij, niet anders dan in mij zich zelve te beminnen, steeds in mij te rusten als het ware door goddelijke en zoete vereeniging, en mijne tegenwoordigheid te genieten op eene volmaaktere wijze dan de vogel de lucht geniet, waarin hij vliegt, of de gezonde de gezondheid, waarin hij groeit.

Deze vereeniging toch, welke alle begrip te boven gaat, is het toppunt der goddelijke vereeniging, waartoe de zielen, die waarlijk zuiver zijn en zich door edelmoedige, zoowel inwendige als uitwendige offers, geschikt maakten, met geheel haar hart aan de schepselen en aan zich zeiven vaarwel zeiden om mij alleen aan te hangen, door de hulp der genade gewoonlijk geraken.

5. Mijn kind, de herinnering mijner tegenwoordigheid is het krachtdadigste middel om de zonden te vermijden. Wie toch, denkende onder mijne goddelijke oogen te zijn, zoude hem durven beleedigen, die op den zelfden oogenblik en ziel en ligchaam kan nederstorten in de hel?

Indien gij met uw eigene oogen mij in zinnelijke gedaante tegenwoordig zaagt, mijn kind, zoudt gij dan willen, zoudt gij dan de zonden

-ocr page 295-

267

kannen bedrijven zelfs voor mijne oogen? Zoudt gij ii dan niet goed gedragen? Doch met de oogen des geloofs ziet gij mij helderder en zekerder bij u tegenwoordig dan wanneer gij mij alleen met de oogen des ligchaams zocdet aanschouwen.

Denk er aan en wenscii gaarne, dat ik bij u ben en gij zult in eeuwigheid niet zondigen. Wat toch is oorzaak dat de hemelingen niet zondigen kunnen? Is het niet het aanschouwen en de liefde der Godheid, en wat daaruit voortspruit ?

Als uw geest door het geloof uwen Godaan-schouwt, als uw hart hem bemint, dan zult gij zulk eene Majesteit niet hoonen. Hoewel ook de natuur zwak is en ten val overhelt, toch zal deze aanschouwing van God niet gedoogen, dat gij u bedriegt, noch die liefde toelaten dat gij valt. Trouwens een ieder, die daarin verblijft, zondigt niet.

Derhalve, mijn kind, zoolang gij in het geloof en in de liefde voor mijn aanschijn wandelt, zult gij niet kunnen zondigen, niet wegens uwe natuur maar ter oorzake van mijne tegenwoordigheid.

En indien gij zondigt, ja als gij het plan maakt om te zondigen, dan aanschouwt gij God niet door het geloof, dan kent gij hem niet dooide liefde. Een ieder toch die zondigt, ziet en kent hem niet.

6. Wat ten laatste is er aangenamer dan mijne tegenwoordigheid? Wat zoeter? Wat van meer nut voor alle dingen? Is zjj geen aange-

-ocr page 296-

268

naam paradijs? Trouwens wien de Engelen en Heiligen van aanschijn tot aanschijn aanschouwen, wien zij in waarheid bezitten in den hemel, dien zelfden aanschouwt gij op aarde door het geloof, dien zelfden geniet gij door de liefde en neemt daardoor toe in verdiensten.

Zonder de oefening van u in Gods tegenwoordigheid te houden, wordt de eenzaamheid gevaarlijk en de omgang met de menschen gewoonlijk nadeelig. Door haar echter worden beiden gewoonlijk gesteund en geheiligd.

Gij zult naauwelijks eene oefening van godsvrucht vinden, die zoo vele, zoo verscheidene en veelvoudige daden van deugden in zich bevat als deze oefening om in Gods tegenwoordigheid te wandelen.

Moed dan gevat, mijn kind; tracht met gods-vrucht en ijver u de gewoonte eigen te maken om in mijne tegenwoordigheid te loven. Hebt gij haar verworven, dan zal zij in gevaren uwe beschermster, in duisternissen uw licht, in de eenzaamheid uwe troost zijn; in de wereld u bewaren, overal u do deugd doen beoefenen, overal u met God doen verkeeren.

7. De leerling. Maar, goede Meester, zoetste Jesus, zeg mij, hoe zal ik mij die heilige gewoonte eigen maken?

Jesus. Voor alles, mijn kind, moet gij dikwijls bidden, met vuur de genade vragen, die u opwekt om u met een levendig geloof en met eene liefde vol vertrouwen aan de goddelijke tegenwoordigheid te herinneren.

Doch ook de zinnen moet gij onder bedwang

-ocr page 297-

269

brengen; de ongeregelde r.eiging om al wat buiten

is te zien, moet gij versterven.

Vervolgens moet gij uwe innerlijke vermogens bewaken: gij moet uwen geest niet slechts booze maar ook de nuttelooze gedachten ontzeggen en uw hart aan alle ijdele en nuttelooze bezigheden onttrekken.

Vervolgens moet gij trachten u herhaaldelijk tot mij te wenden door korte en vurige verzuchtingen, die te beter voor u zullen zijn, naar mate zij meer aan den toestand of de omstandigheden, waarin uwe ziel verkeert, beantwoorden.

Eindelijk, mijn kind, moet gij in alle zigtbare dingen mij den Onzigtbare, den Beminde uws harten, zoeken.

Zullen zelfs do schepselen u niet van alle zijden aan mijne tegenwoordigheid herinneren ? Verhef uwe oogen en werp ze eens in het rond en zie hoe alles op zijne wijze mijne tegenwoordigheid verkondigt.

Verkondigen haar niet do onbewolkte hemel en zelfs de storm! niet de vruchten en de bloemen? niet de vertroostingen en de wederwaardigheden? niet de deugden en de bronnen der genade ?

Mijn kind, indien gij een innerlijk leerling mijns harten zult zijn, dan zal alles, wat gij ontmoet, strekken om u mijne tegenwoordigheid in het geheugen te roepen en te doen beminnen.

Overal zult gij mij bespeuren; en door alles zult gij voortwandelen tot mij, in wien gij alleen rusten en u verblijden zult.

8. De leeeling. O Heer, onzigtbare en alziende

-ocr page 298-

270

God, onbevattelijk en overal tegenwoordig! waar zal ik uw aanschijn ontvlugten?

Zie, als ik klim tot in den hemel, Gij zijt daar; als ik neerdaal in de hel ook daar zijt Gij. Mogt ik ook bij het morgenkrieken vleugelen nemen en de uiteinden der zee tot mijne woonplaats zoeken, daar nog zal uwe hand mij terugleiden en vasthouden.

Voor uw aanschijn verliezen de schaduwen hare duisternis: de nacht is voor U den dag gelijkend. Overal ben ik voor uw aanschijn, innerlijk zoo min als uiterlijk voor uwe oogen verborgen.

9. Zoo zijt Gij dus altijd bij mij tegenwoordig. Welke zoete gedachte! welke groote vertroosting! welk een beweegreden tot vertrouwen! welk eene aansporing tot liefde.

Doch waarheen ik mij ook wend, overal wekken de schepselen mijn geloof, overal herinneren zij mij uwe tegenwoordigheid, uwe magt, uwe liefde, uwe beminnelijkheid. Trouwens als de schaduw van het voorwerp zoo liefelijk, zoo schoon, zoo goed is, wat moet hot voorwerp zelf dan niet zijn?

Zie, hoe blijde is dit schepsel, hoe krachtig een ander; hoe schoon deze; hoe goed wederom gene; doch onvergelijkelijk blijder en tevens krachtiger, schooner en beminnelijker en onder alle opzigten beter zijt Gij, o mijn Beminde, wien mijne ziel lief heeft!

O Jesus, God en mijn Zaligmaker, lieflijk paradijs des harten! geef, dat ik altijd en overal aan ü denke, U altijd en overal als bij mij tegenwoordig beminne.

-ocr page 299-

271

Maak mijn hart voor U tot een zuivere en heilige woning, waarin ik U vinden, bezitten, genieten moge tot heiliging mijner ziel en tot eeuwige glorie uws Harten.

ZESTIENDE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst hart van jesus, in de woestijn bekoord; ons leert altoos den vrede des harten te bewaken.

1. jesus. Mijn kind, toen ik mij van den Jordaan verwijderde, werd ik door den Geest ia de woestijn geleid. Ziedaar een schouwspel, dat zelfs de Engelen in verrukking bragt.

Want zie, afgesloten van alle menschelijke verkeer, tusschen de wilde dieren der woestenij verblijvend, bragt ik in vasten en gestrengheid, in de wisselingen van het weder do dagen en de nachten dooi.

Doch mijn Hart was in goddelijke vereeni-ging met den hemelschen Vader, in verhevene beschouwing en het gebed aanhoudend bezig.

Intusschen door de wereld vergeten of wel beleedigd, werd ik daarenboven op wonderlijke wijze door satan gekweld; ik werd zelfs door hem opgenomen, naar elders verplaatst op verschillende en zeer hevige wijzen békoord.

Wat echter bragt mij er toe om dit alles te ondergaan, zoo niet de liefde mijns Harten,

-ocr page 300-

272

om u, mijn kind, te troosten en door mijn voorbeeld te onderwijzen.

Daardoor onderrigt en aangemoedigd, zult gij u niet verwonderen als gij in uwen staat door den duivel bekoord of door de wereld gekweld wordt; en gij zult noch door menschelijke gebeurtenissen noch door de beproevingen des duivels den vrede verliezen.

Niets van dit alles was in staat mijn Hart te verontrusten of te bewegen: neen altijd kalm en tevreden, met ernstigen wil zich van het voorgestelde verwijderend, klopte het voort in vrede.

2. Dezen heiligen vrede des harten moet gij,

mijn kind, met allen toeleg zoeken en met allo zorg trachten te verkrijgen,

Zalig de goede ziel, die zich in den waren vrede bewaart! Daarin zetel ik als in mijn rijk; in haar hart schep ik behagen als ware er mijn troon.

Mijn Hart houdt er van zich mede te deelen aan een kalm hart; omdat daarin zijn inspraken aangehoord, behartigd worden en vruchten dragen.

Wilt gij zoo min mogelijk feilen begaan, wilt gij uit tiwo misslagen zeiven voordeel trekken,

wilt gij de deugden wel beoefenen, bewaar dan den vrede des harten.

Wilt gij aan de bekoringen des duivels met bed] vrucht weerstand bieden en de boosaardige pogingen der hel verijdelen, blijft dan in vrede en volhard daarin.

3. Wel wetend, dat hij weinig vermag tegen de ziel zoolang deze zich in den heiligen vrede

onti

-ocr page 301-

273

bewaart, tracht de vijand haar op allerlei wijze te verontrusten.

Met dat doel, verzint en zet hij somtijds alles in beweging: hij wekt de verbeelding op, lokt de hartstogten, geeft vele ingevingen, die nu met deze dan wederom met gene deugd in strijd zijn, soms kwelt hij haar door vleitaal, soms door schrik; somtijds houdt hij hardnekkig vol.

Mijn kind, als u zoo iets overkomt, wil u dan niet verontrusten, wil dan den vrede niet verliezen. Zoolang gij in den heiligen vrede verblijft; is alles in veiligheid; doch als gij u begint te verontrusten, dan begint gij ook gevaar te loopen; en schoon gij u door de goddelijke genade van vrijwillige toestemming onthoudt, toch zal de vijand genoeg gewonnen hebben om zich voor dien keer tevreden te kunnen stellen.

Want hij waant niet u bij den eersten aanval neer te kunnen vellen, maar langzamerhand na uw hart verontrust te hebben, hetzij door welke bekoring of op welken tijd gij ook wordt aangevallen.

4. Mijn kind, wat er ook gebeure, laat uw hart zich niet verontrusten. Voor geene zaak ter wereld moet men den vrede des harten verliezen.

Ja mogt gij ook een misslag of eene zonde bedrijven, wil dan nog niet uw hart laten verontrusten. Want welk geneesmiddel tegen het kwaad trekt gij uit de onrust, waaraan gij u na den misslag bedreven te hebben, overgeeft? In tegendeel gij begaat een nieuwe feil, die nog noodlottiger is dan de eerste.

18

-ocr page 302-

274

Wil derhalve, als gij het ongeluk gehad hebt te misdoen, u niet door onrast laten kwellen of den moed verliezen; maar werp u door eene oefening van nederige liefde met een berouwvol hart aan mijn Hart, opdat in dien goddelijken

oven uwe fout verteerd en uw hart gezuiverd' '' A

worde. | deli:

Vooral, mijn kind, hebt gij dien vasten en ! ^aa]

onverstoorden vrede noodig, als ik tot meerdere j ; Yer(

glorie van mijn Hart en tot uw grooter voor-' quot;V

deel toelaat, dat gij gekweld wordt door inwen- hun

dige mistroostigheid, waardoor het verstand in dat,

duisternissen gehuld wordt en de wil zich tot ben

het kwaad getrokken voelt, zoozeer dat gij alleen het

aan u zeiven en aan een hardnekkigen vijand vel-

overgelaten schijnt. ]

Als gij in dien toestand aan onrust toegeeft, | nie

dan zult gij de allerheiligste bedoeling mijns ma

Harten verijdelen, u aan het groot gevaar bloot zoc

stellen om u niet slechts van den aangeboden ZW( schat van verdiensten en den verheven graad

van heiligheid te berooven maar ook om in aig dwaling te geraken en te vallen.

Doch indien gij met een rustig en onver- arl schrokken gemoed, gehoorzaam voortgaat, op

den weg waar langs mijn Geest u geleidt, en , m(

ondanks en verheven boven het gevoel zijne lei- ZT(

ding volgt, dan zult gij ongedeerd voortwandelen ta

en volmaakter uit dien toestand te voorschijn re treden.

5. Doch vele dingen overkomen u ook van ijj buiten, die uw hart, als het niet in den vrede bevestigd is, beroeren en verontrusten.

H

die staa u y tijde

-ocr page 303-

275

Het gebeurt, dat gij de menschen, ja zelfs die door dankbaarheid, vriendschap, door hun staat of ook door pligtmatig dienstbetoon aan u verbonden varen als trouweloozen, ja somtijds als uwe vijanden leert kennen.

Als uwe vrede de gezindheid of de behandeling der stervelingen tot grondslag heeft, of daarvan afhankelijk is, dan zal hij aan droevige verontrusting ten prooi zijn.

Velen vellen een oordeel naar de gesteldheid huns harten: van daar is het te verwachten, dat zij niet zelden een kwaden dunk van u. hebben, uwe handelingen berispen, uw ijver voor het uitwendig leven veroordeelen, eindelijk u op verschillende wijzen beproeven.

Indien zoo iets gebeurt, mijn kind, wil dan niet dulden, dat uw hart zich verontruste; maar blijf in vrede, en laat alles voorbijgaan zooals gij toelaat, dat de wolken over u heen zweven.

En inderdaad, mijn kind, wat zou het u baten als gij u daardoor liet verontrusten? Zoudt gij niet uwen last verzwaren en als vrucht van uwen arbeid bitterheid oogsten.quot;

Gewen er aan, mijn kind, de tegenspoeden met geduld te dragen, onaangename gezegden zwijgend aan te hoeren, tusschen onruststokers kalm te blijven, en bij het gedruisch der wereld in vrede te volharden.

6. De leerling. Maar o Heer Jesus, hoe moeije-lijk schijnt het dit met de daad toe te passen: ongevoelig te blijven en niet verontrust te worden, wanneer innerlijk de bekoringen, ook dan

-ocr page 304-

als ik wensch U getrouw te dienen of als wederwaardighcderi door mij vijandige zaken en menschen veroorzaakt, ondanks mijne goede bedoelingen mij benaauwen! In waarheid, Heer, dat schijnt mij onmogelijk toe.

Jescs. Maar, mijn kind, het is geen kwaad te gevoelen, wat lastig of geschikt is om nw hart te verontrusten, in tegendeel gij moet dat gevoelen om daaraan weerstand te kunnen bieden.

Voorzeker, het is onmogelijk dat niet te gevoelen, mogt gij ook de godvruchtigste zijn. Do godsvrucht toch maakt de vermogens der ziel niet stomp en vernietigt ze niet, maar integendeel, zij maakt ze volmaakter en zuiverder.

Even onmogelijk is het dat het lager gedeelte des harten daardoor somstijds niet wordt bewogen. Doch deze bewegingen kunnen u volstrekt niet schaden zoolang het hooger gedeelte ze niet veroorlooft; neen zij kunnen zelfs strekken om den vrede een vasten grondslag te schenken,

omdat, hoe meer overwinningen gij op dat gedeelte behaalt, gij het ook meer onderworpen en in kalmte zult houden, en daardoor des te grooter veiligheid zult genieten.

Doch steeds heht gij het in uwe magt, u ^ zelven in vrede te bewaren. Want dewijl gij 0£ een vrijen wil bezit en immer voldoende genade c|e ontvangt, daarom ka noch do boosheid der (ja hel, noch de bedorvenheid der menschen, noch | eenige tegenstand uw hart verontrusten, tenzij het zelf dit mogt willen.

Het hangt derhalve van u alleen af, mijn kind, altijd dit goed te bezitten, een goed van

vre bel alb all te

m li(

-ocr page 305-

277

zooveel gewigt, dat het na den staat van genade, het grootste goed des levens uitmaakt.

7. De leerling. Zoo is het, o Heer Jesus, zoo is het inderdaad. Leer mij daarom, bid ik U, den weg van den heiligen vrede, dien Gij mij als zoo noodzakelijk en als zoo nuttig voor alles hebt aangetoond.

Jesus. Mijn kind, vele menschen weten veel te spreken over de middelen om den vrede te verkrijgen en te behouden; doch ik zeg u: Leer van mij, dat ik zachtmoedig en nederig van Harte ben, en gij zult rust, hot toppunt van den vrede vinden.

Vooreerst derhalve, is alleen een goed hart, dat in genade leeft en zich er op toelegt om de deugden van mijn Hart na te volgen, in staat den waren vrede te bezitten; dewijl er geen vrede is voor de goddeloozen.

Vervolgens is een nederig hart, dat zich te vreden stelt de laagste plaats onder de menschen bekleeden, en dat zich zeiven wantrouwend, in alle gebeurtenissen tot mij zijne toevlugt neemt, alleen in staat om den onverstoorbaren vrede te bewaren.

Eindelijk kan alleen een hart, dat door de liefde bezield, met den goddelijken wil verecnigd of zeker daaraan onderworpen is, aanhoudend de zoetheid van dien heiligen vrede genieten en daarin veilig volharden.

En indien gij volkomen de gewaarwordingen mijns Harten overneemt, zoozeer, dat gij uit liefde voor volmaaktere gelijkvormigheid met mij en om jegens mij des te zuiverder uwe

-ocr page 306-

278

liefde te betoonen, gaarne overeenkomstig het goddelijk welbehagen met mij wilt lijden op deze wereld, dan mijn kind, zal u een overmaat van den zoetsten vrede toevloeijen en zult gij boven al de wisselvalligheden der zinnelijke wereld verheven een aanhoudende kalmte genieten en met een blij hart kunnen juichen; omdat hetgeen den vrede gewoonlijk het meest verstoort, juist strekken zal om hem meer en meer in u te bestendigen.

Ziedaar, mijn kind, den waren weg des vre-des, die trapsgewijze opklimt tot de volmaaktheid. Zalig zij, die dezen weg bewandelen! Op andere wegen is er geen vrede te vinden, die waar, die degelijk, die blijvend is.

Als gij geen hart bezit, dat goedgezind en aan den goddelijken wil uit nederigheid en liefde onderwor- an pen is, doe dan wat gij wilt, wend u, waarheen gij lij! wilt, nergens zult gij het geluk van den vrede vinden. va

Want wanneer het hart innerlijk niet goed ze gesteld is, dan kunnen noch de vlugt voor de dt gelegenheden, noch de verandering van plaats, dl noch de eenzaamheid des levens, noch geeste- ^

lijke boeken, zelfs niet de raadgevingen der ! h menschen den waren vrede verschaffen. n

8. Denk er aan, mijn kind, dat de oorzaken d der innerlijke onrust niet in de zaken buiten u, maar in uw binnenste en in de ongeregelde ge- 1

steltenis des harten zijn gelegen. Als gij de 1 oorzaken in u niet laat voortbestaan, dan zul- lt;

len de uiterlijke dingen ophouden voor u de 1

gelegenheden tot onrust te zijn.

Vervolgens zijn de oorzaken van het verlies van den vrede zoo velen in getal als de ongeregelde

neigi niet loozlt;

zake well: Z rage het mid tevi 1

der die nie voi

-ocr page 307-

279

neigingen uws harten. Zoodanige echter zijn niet slechts de neigingen tot kwade en nutte-looze dingen maar ook tot goede en heilige zaken, wanneer zij in strijd met het goddelijk welbehagen worden ingewilligd.

Zoodra gij dus iets in u ontwaart, wat ongeregeld is, houd dan aan met het gebed, met het bijzonder onderzoek en met andere geschikte middelen en werp het, met kalmte en kracht tevens, zoo spoedig mogelijk uit uw hart.

Hoe vele, ook goede zielen, zoeken met ijver den vrede, zij gebruiken verschillende middelen, die ook niet kwaad zijn, en evenwel vinden zij niets anders dan grooter onrust, omdat zij voortstreven op ongeregelde wijze, te zeer of te angstig uitzien naar het einde van de moeije-lijkheden, die zij ondervinden of naar het bereiken van den vrede, wanneer zij verzuchten, of zich zeiven verontrusten door het gebruik der middelen of door het verlangen om den vrede met de zinnen te bespeuren!

Zoek den vrede met kalmte en bezit en behoud hem, die in het hooger gedeelte uws harten moet gevonden worden, waar de redelijke wil, door het geloof en de genade bestuurd, gebiedt.

Op deze wijze, mijn kind, kunt gij een heiligen vrede, mijnen vrede genieten, die het voorregt is van elk opregt leerling mijns Harten, die het zout is in den voorspoed, de balsem in den tegenspoed, de beknopte inhoud van alle goed, eindelijk die het noodzakelijk en aangename middel is om tot volmaaktheid en heiligheid te geraken.

-ocr page 308-

280

9. De leerling. O Jesus, God des vredes en Vader van alle vertroosting! hoezeer wensch ik, hoezeer verlang ik den vrede — uwen vrede, dien zoeten en heiligen vrede!

Moge een ieder, wie wil, de overige goederen des levens bezitten; wat mij betreft, geef mij, bid ik n, den vrede, dat levensgoed, wat voor mij het beste is, dat alles, wat wensehelijk is voor mij, in zich bevat.

Verleen genadiglijk, dat ik een goed gebruik make van de middelen, die voorgeschreven zijn, en zoodoende een waar leerling van uw Hart worde, zachtmoedig en nederig van harte en altijd tevreden.

O! koning des vredes, zoetste Jesus! wiens genot het is, te heerschen in een hart dat zuiver en tevreden is, vestig uw rijk zoo in mijn hart, dat het nimmer verontrust worde, maar steeds meer en meer een hechten grondslag verkrijge, totdat Gij mij toelaat om met ü in hemelsche zaligheid te heerschen, waar Gij met de Engelen en Heiligen den scepter voert in een eeuwig-durenden vrede.

'ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst hakt van jesus, zijn openbaar leven beginnende, ons leert te ijveren voor het heil der zielen.

I. Jesus. Mijn kind, God zond zijn Zoon in

-ocr page 309-

281

de wereld, opdat de wereld door hem gered zoude worden.

Wil u derhalve niet verwonderen, als de ijver voor de zielen mijn hart onophoudelijk prangde en onophoudelijk prikkelde om het rijk dei-goddelijke liefde in de harten der menschen uit te breiden op al de wijzen, welke mijn hemelsche Vader had voorgeschreven.

Tot nu toe had ik mij in de heilige eenzaamheid verscholen, om mij als het ware tot den arbeid voor te bereiden en aan alle leerlingen mijns Harten te leeren, eerst mot zorg te ijveren voor zich zeiven, alvorens zij met vrucht hun ijver voor de naasten zouden kunnen aanwenden.

Zie eens hoe ik, mij zei ven heiligend om de zielen te redden, herhaaldelijk en met ijver des Harten gewoon was voor haar te bidden, opdat zij voor haar Heer en God mogten leven, geen kwaad doen maar voortgang in deugd mogten maken!

Doch ik heb ook leerlingen en Apostelen tot mijne gezellen gekozen, die ik, na met den geest van mijnen ijver vervuld te zijn, bezielde; aan wie ik mijne plannen mededeelde, die ik met een blij Hart, met mij het heil der zielen ijverig zag behartigen.

Ik ging rond leerend en sprekende over het rijk van God, in het bijzonder en in het openbaar allo gelegenheden benuttend om de menschen tot betere gedachten te brengen.

Het voorbeeld mijns levens schitterde als een licht, dat de menschen in duisternissen gezeten, was opgegaan. Immers ik trok allen weldoende

-ocr page 310-

282

rond, aan een ieder de nederigheid en de liefde van mijn Hart vertoonend,

Hoezeer werden zij gesticht, hoezeer aangespoord toen zij mij den geheelen dag tot hun voordeel en aan hunne zaligheid werkzaam zagen en bespeurden, dat ik daarenboven mij dikwijls van de menigte verwijderde om een weinig te bidden! als zij bemerkten, dat ik na den arbeid en de togten van den dag, waardoor de Apostelen zeiven vermoeid waren, dikwijls den nacht in gebed doorwaakte, terwijl zij in den slaap uitrustten.

Eindelijk, dewijl mij alle magt was gegeven in den hemel en op aarde, heb ik haar in het belang van den ijver mijns Harten, tot glorie van God, en tot heil der zielen aangewend en zoovele wonderen gewrocht als noodzakelijk en dienstig waren voor de zaligheid van allen.

Ziedaar, mijn kind, de middelen, die de ijver mijns Harten heeft gebezigd om zielen te winnen. Staan die zelfde middelen ook u niet ten dienste, in welken staat gij dan ook leven moogt ? Maak daarvan een ijverig gebruik tot glorie van mij en tot heil der zielen.

2. Veelvuldige gebeden, eenige verstervingen hoe klein, hoe ligt ook, sommige werken van godsvrucht of van barmhartigheid, ja zelfs geestelijke oefeningen, ook gewone bezigheden, bestier ze door den geest des gebeds, rigt ze tot dat doel, namelijk dat of wel mijne verlorene kinderen, die in een vreemd land van ongeloof, ketterij of zonde jammerlijk nitteeren, hunne vrijheid beter gebruiken en door een blijden terug-

-ocr page 311-

283

keer mijn Hart verkwikken; of dat de braven in de deugd voortgaan, onderling naar hoogere genadegaven dingen en volharden in hun streven naar de volmaaktheid.

O, als gij eens wist, wat het gebed vermag voor de zaligheid dor zielen! Hoe vele personen, die een innerlijk leven leiden, ook zij die van den omgang der wereld verwijderd waren, hebben ieder in het bijzonder door het gebed alleen duizende zielen aan liet ongeloof, aan de ketterij of aan de zonde ontrukt, en ter eeuwige zaligheid gevoerd! Begrijp, mijn kind, waartoe gij door het gebed in staat zijt.

Indien gij eenigen door dien ijver bezield zult hebben, dan zijn zij uwe leerlingen en apostelen, die gij uitzendt om zielen te zoeken.

Zoo zult gij veel vermogen, niet slechts door u zeiven alleen, maar ook door anderen; die ook wederom anderen bezielen en uitzenden; en zoo zal die zending voortduren van geslacht tot geslacht.

Wees er op uit om dikwerf te spreken over dingen, die de godsvrucht ademen, die stichten en tot deugd aansporen. Hoe velen zijn er in den hemel, die hun eeuwig geluk aan het een of ander godvruchtig onderhoud te danken hebbeu!

Het is wel waar, mijn kind, gij moogt niet lastig worden, opdat gij uwen naaste niet veeleer van de deugd afschrikt dan hem daartoe overhaalt ; doch de ware en vurige ijver weet heilige kunstgrepen te gebruiken om de geschikte gelegenheden tot godvruchtige zamenspraken in 't leven te roepen of aan te grijpen.

-ocr page 312-

284

Van wonderbare uitwerking is het goede voorbeeld. Dit verleent aan de overige uiterlijke middelen liet leven en do kracht. Neem dit weg, en wat zullen zij dan kunnen uitwerken ? wel de zinnen overschreeuwen, ja, maar niet het hart kunnen roeren.

Vertoon derhalve in het voorbeeld uws levens de onvergelijkelijke zoetheden mijner liefde; toon den naaste, dat hij, die mij met liefde dient, ook op deze wereld het gelukkigste is. Dwing zoo in zekere mate den naaste om eens te beproeven en te smaken, hoe zoet de dienst mijns Harten, hoe zoet do dienst mijner liefde is.

En indien gij ook al geen mirakelen doen kunt door de algemeene wetten der natuur op te heffen, gij kunt evenwel wonderen wrochten door uwe medewerking met de goddelijke genade. Hoe dan*? is het niet wondervol, ja verbazing wekkend, uit zuivere liefde voor mij, uw eigenbelang te laten varen om het welzijn van anderen te bevorderen, kwaad met goed te vergelden, u met mij in vernederingen gelukkig te achten.

Mijn kind, deze en dergelijke wonderen der genade hebben somtijds plotseling harten getroffen en tot betere inzigten bekeerd, die aan allo overige middelen weerstand hadden geboden.

3. Zijt overal en altijd, mijn kind, een ijveraar voor de zielen, zoodat ieder, die u ontmoet, eene aansporing tot deugd of volmaaktheid van u ontvange.

Geloof niet, dat gij een waar leerling van mijn Hart zijt, als gij den ijver, den werkdadigen wil om de zaligheid en de volmaaktheid der

-ocr page 313-

285

zielen te bevorderen, niet bezit. Wilt gij echter met de daad bewijzen, dat gij mijn Hart waarlijk bemint en navolgt, kweek dan een brandenden ijver aan.

quot;Wat kunt gij voor mijn Hart aangenamer doen dan mede te werken aan de zaligheid en do vervolmaking der zielen, die geschapen zijn om mij in de eeuwigheid te beminnen en te verheerlijken ?

Als gij slechts eene ziel in den hemel brengt, verschaft gij mij meerder glorie, dan alle men-schen te zamen mij ooit op aarde hebben bewezen of nog bewijzen kunnen. Immers welke glorie de stervelingen mij ook op aarde brengen, zij wordt beperkt door het getal daden, waarvan eene eindelijk de laatste is; doch de glorie, welke eene zalige ziel in den hemel mij aanbrengt staat, omdat zij altoos voortleeft, gelijk aan een getal daden, waaraan in eeuwigheid geen eine zal komen.

Bemerk eens wel, mijn kind, hoe hoog ik do zaligheid der zielen heb geschat, dewijl ik uit den hemel ben neergedaald, altijd daarnaar onder aanhoudenden en zwaren arbeid en tegenspoed getracht heb, en eindelijk zelfs mijn leven daarvoor heb gegeven.

O, als gij eens de waarde eener ziel kendet, van welken ijver zoudt gij gloeijen voor hare zaligheid! Leer uit den prijs, dien ik voor haar betaald heb, hare waarde kennen.

Red eene ziel, en zie gij hebt iets onvergelijkelijk kostbaarders verrigt, dan wanneer gij geheel deze wereld met al hare goederen haddet gewonnen.

-ocr page 314-

286

Mijn kind, als gij de ziel nws naasten zult gered hebben, hebt gij uwe ziel bevrijd; want wie den zondaar van zijn dwaalweg zal hebben, doen terugkeeren, zal zijne eigene ziel van den dood gered en een menigte van zonden bedekt hebben.

Welke vreugde, mijn kind, zal het voor u zijn, na dit leven in den hemel uitverkorenen te zien, die, naast de genade, aan u of wel de hemelsche zaligheid, of wel een verheven trap van heiligheid en daaraan beantwoordende eeuwige glorie verschuldigd zijn; en die gedurende de eeuwigheid u duizende dankbetuigingen zullen wedergeven!

Ja waarlijk, mijn kind, medewerken aan de zaligheid en de vervolmaking der zielen is niet slechts het beste van alle menschelijke werken; maar het is inderdaad ook de meest goddelijke van alle goddelijke handelingen.

4. Bid herhaaldelijk, dat uw hart moge bezield worden met den waren ijver, die door de nederigheid gesteund, door de liefde geprikkeld, door de wetenschap gevormd, door de voorzigtigheid bestuurd en door de volharding bevestigd wordt.

Zie toe, dat gij u niet laat bezielen door een ijver, die niet krachtens de genade in een nederig en zachtmoedig hart, maar krachtens de natuar in eerzucht of anderen hartstogt zijn oorsprong heeft.

Die door zulk een verkeerden ijver geleid wordt, zal de zonden vermenigvuldigen terwijl hij ze tracht uit te roeijen en brandend van verlangen om anderen te verbeteren zal hij hunne harten nog meer bederven.

Leg er u op toe, om zooveel gij redelijker

-ocr page 315-

287

wijze kunt, overal het kwade te verbeteren en het goede te bevorderen. Doch als gij doet, wat in uwe magt is, verdraag dan met geduld datgene, wat gij niet veranderen of verbeteren kunt, alles toevertrouwend aan mijne goddelijke Voorzienigheid en biddend, dat alles eindelijk moge strekken tot mijne meerdere glorie.

Indien uw ijver bij eene eerste poging niet slaagt, beproef het ten tweede en ten derde male, mijn kind. Want het gebeurt, dat do menschen naar den boozen geest luisterend of door de laauw-heid in slaap gesust met moeite terstond het oor aan het betere leenen; maar later, als de goede Geest door inwendige wroeging het gehoorde heeft herhaald en hen innerlijk overtuigd heeft, dan keeren en geven zij zich ten goede, gedrongen door den ijver van den ijveraar en bewogen door de genade.

Zoolang als ik den mensch afwacht, zoolang als ik hem verdraag in dit leven, moet men nimmer omtrent hen wanhopen. Is hij nog een onge-loovige, hoe weet gij of hij niet weldra een geloovige zal worden ? Is hij nu nog een ketter, hoe weet gij of hij niet binnen korten tijd de katholieke waarheid zal volgen? Is hij thans een scheurmaker, morgen kan hij weder met de Kerk vereenigd zijn.

Paulus was des morgens een vervolger der Kerk, des avonds was hij een uitverkoren vat. Magda-lena was op zekeren dag eene zondaresse der stad, den volgenden dag was zij een voorbeeld van alle deugden en de seraphijnsche beminnaresse van mijn Hart.

-ocr page 316-

288

Hoe velen, die wanhopend schenen in dwaling en zonden, zijn bekeerd en hebben het gelukkig leven der genade i n deze wereld en in de toekomst het zalig leven der glorie gevonden? Zou dan eindelijk de magt der genade verminderd zijn? Is dan de vrije wil des menschen vernietigd?

5. En indien, ondanks uwe inspanning, de menschen zich niet willen verbeteren, wil dan daarom den vrede des harten niet verliezen.

Neen volg de heilige Beschermengelen na, die na gedaan te hebben wat zij moesten en konden doen, zonder dat de menschen aan hunne zorgen toevertrouwd tot inkeer kwamen of volmaakter werden, evenwel even kalm, even gelukzalig blijven.

Indien sommigen van de pogingen van uwen ijver in het belang hunner zielen geen gebruik willen maken, dan zullen niettemin die pogingen van u niet zonder belooning blijven, dewijl de werkdadige wil bij mij evenveel geldt als de goede uitslag.

Aan u behoort het, de planten der genade te besproeijen, niet er den wasdom aan te geven. Besproei ze dan, werk met ijver en hetzij gij wasdom bespeurt of niet, nimmer zult gij zonder vrucht noch zonder eer voor mij arbeiden.

6. Intusschen moet gij, mijn kind, zorg dragen dat, terwijl gij arbeidt om anderen zalig of volmaakt te maken, gij zelf niet verloren gaat of wat de volmaaktheid betreft, nalatig wordt.

Geloof in uw hart, dat zij, wier geestelijk welzijn gij tracht te bevorderen, reeds beter zijn dan gij of dit eenmaal zijn zullen; wat u echter

-ocr page 317-

289

aangaat, acht u zeiven, wat goeds er ook door u in de zielen worde voortgebragt, niet meer dan een metalen schel, die zonder kracht van buiten niet in staat is eenig geluid te geven.

Hoe zuiverder gij mij tot uw doel kiest, boe nederiger gevoel gij van a zeiven bebt, des te geschikter zult gij zijn om het heil en de volmaaktheid der zielen te bevorderen.

Trouwens dergelijke werktuigen, die in hun eigen oogen onbeduidend schijnen, heb ik uitgekozen om mijne wonderen te wrochten, opdat niemand zich beroeme op eigen kracht maar aan mij alle roem en alle eer schenke.

7. De leerling. Het is dus niet genoeg, Heer Jesus, als ik alleen U bemin, maar ook anderen moeten U liefhebben, allen moeten U beminnen. Gij verdient bovenal en in alle opzigten de liefde van alle harten.

O Jesus! als alle menschen U kenden, zouden zij U dan ooit beleedigen? Zouden zij U niet uit geheel hun hart beminnen?

Welke zoete taak, harten te winnen voor U! Welke engelachtige bezigheid! welk een goddelijke arbeid!

Wie dan geeft het mij, geheel de aarde te doorkruisen, om harten te rooven en ze met liefde tot IJ te ontvlammen!

Mogt ik, allerzoetste Jesus, aller harten bezitten, om ze ü toe te wijden, en ze aan uwe liefde ten oifer te brengen!

Aanvaard, bid ik U, het verlangen mijns harten, waardoor ik wensch zooveel liefde van de stervelingen aan ü op aarde te kunnen ver-

19

-ocr page 318-

290

schaffen, als uwe Engelen en Heiligen U in den hemel schenken.

Moge ik, ik smeek het U, een apostel worden van uw Hart, opdat ik uwe liefde overal verspreide, opdat ik alle moeite, alle vlijt en alle middelen met een edelmoedig en zorgzaam hart aanwende en mij zeiven ten offer hrenge voor de zielen, opdat zij ü eens mogen beminnen en verheerlijken gedurende geheel de eeuwigheid.

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

bat het allerheiligst hart van jesüs door zijne tegenwoordigheid bij de bruiloft te cana ons de geestelijke blijdschap leert.

1. Jesus. Mijn kind, dewijl ik tot zaligheid van allen was gekomen, ben ik alles voor allen geworden om allen te winnen.

Als een blij licht, dat een ieder welkom is en alom warmte en bezieling verspreidt, zoo was ik het licht der wereld; zoo mijn leven, dat een toonbeeld van vreugde des Harten, van liefde en van opgeruimdheid aanbood.

Onderzoek het, mijn kind, in al zijne deelen, nooit zult gij bevinden, dat ik terugstootend was of uit gemelijkheid de menschen schuwde of van mij deed vlugten; neen overal zult gij mij opgewekt en vol vreugde overeenkomstig het goddelijk welbehagen met de menschen zien

-ocr page 319-

291

verkeeren, en alles door mijnen geest zien bezielen en heiligen.

Ja zelfs heb ik aan de uitnoodiging om met mijne Moeder en leerlingen op eene bruiloft te verschijnen gehoor gegeven en in de vreugde heilig deel genomen, elke gelegenheid aangrijpende om zielen te winnen, do deugd en de ware blijdschap des harten te leeren.

Uit het voorbeeld mijns Harten hebben de Heiligen geleerd de geestelijke blijdschap aan te kvveeken, en daardoor den naaste te stichten en mij met een vrolijk hart te dienen.

Zij wisten, dat ik een goed Vader'ben en hoezeer ik wensch, dat mijne kinderen leven met een opgeruimd hart, tevreden en gelukkig in hunne deelname aan mijne goederen.

Overweeg dit, mijn kind, volg dit na, opdat mijne vreugde in n wone.

2. Zie eens, van hoe veel belang die geestelijke vreugde is, en wat zy uitwerkt! Wat toch verschaft mij meerder eer hier op aarde dan de dienst, dien men mij met een blijmoedig hart bewijst, en het bewijs, daardoor aan geheel de wereld geleverd, dat mijn dienst vol zoetheid en geluk is!

Daarenboven is de ware blijdschap het sieraad der deugd, zij ruimt de moeijelijkheden uit den weg, verligt den arbeid, verheldert het verstand, bezielt den wil, kortom maakt den mensch waarlijk geschikt tot alles.

Zonder de vreugde des harten, brengen alle goederen buiten ons weinig geluk aan, zonder haar verstompen de vermogens der ziel, kwijnt

-ocr page 320-

292

zelfs het ligchaam en is de mensch ook in voorspoed ongelukkig.

Door de beoefening der geestelijke blijdschap maakt gij u dierbaar aan mij, die den blijmoe-digen gever liefheb; gij maakt n nuttig jegens den naaste, die op aangename wijze, ten goede wordt aangeprikkeld; eindelijk zijt gij voordeelig yoor u zeiven, omdat gij door dio eene oefening vele oefeningen van deugden verrigt.

Wat nog meer! Zie wie is de mensch, die het leven bezitten en goede dagen wil zien? De blijdschap des harten, dat is het leven des menschen, en de goede, de beste dagen zijn die, welke gesleten worden in de goddelijke genade, die als het paradijs te midden van zegeningen uitmaakt.

Doch het voornaamste herkenningsteeken der genade is de geestelijke blijdschap.

Derhalve is de vreugde het geluk der gereg-ten voor het tegenwoordige en het voorteeken der eeuwige zaligheid.

3. Wat is echter de geestelijke blijdschap, tenzij de goede gesteltenis der ziel, die zich om mijnent wille waarlijk tevreden toont?

Zij heeft dus niet in de natuur maar in de genade haren grondslag, zij is niet van de gesteldheid, van inborst, maar van de gezindheid des hartên afhankelijk; zij heeft niet het zinnelijke maar het geestelijke tot voorwerp.

De blijdschap der wereld is verderfelijk, leidt tot droefgeestigheid en bittere wroeging des gewetens; want de natuurlijke blijdschap is onbestendig en herhaaldelijk aan droefheden onderhevig doch de geestelijke is duurzaam en zaligend.

-ocr page 321-

293

Deze heilige blijdschap wordt door bet hart, dat van goeden wille is, met behulp der genade in het leven geroepen, zij wordt verhoogd door de vurige godsvrucht, bevestigd door de overwinning, die men over de neiging der natuur behaalt.

4. De duivel, de minnaar der droefgeestigheid, wetende hoeveel afbreuk die geestelijke vreugde hem doet, is er altoos op uit om haar op aller hande wijze te bestrijden, door valsche redeneringen te vernietigen of wel door ijdele spitsvondigheden te verminderen.

Mijn kind, wacht u, dat Gij u niet in zijne strikken laat vangen. Als gij aan dien bewerker der droefheid voet geeft, dan zal het hem niet genoeg zijn u van de heilige blijdschap beroofd te hebben, maar u gestemd ziende volgens zijn verlangen, zal hij den gevaarlijksten van alle aanvallen op u wagen en u bekoren.

Wat hij u ook ingeve, wat er ook gebeure, wil de droefheid, die uw hart ter nederslaat, niet in u toelaten. Die verderfelijke pest doet uwe beendoren verdorren en uw verstand verduisteren. Waar zij heerscht daar regeert het gezond verstand niet. Ja die droefheid des harten is eene kwaal, die alle anderen in zich sluit.

Het kan somstijds gebeuren, mijn kind, dat gij u tot een zekere lustelooze droefgeestigheid geneigd gevoelt, niet wetende van welken kant gij daartoe wordt gedreven. Als dat gebeurt, bid dan, bid andermaal, wek zoo veel gij kunt uwen ijver op, maak gebruik van andere geschikte middelen om de heilzame vreugde des harten te bewaren.

-ocr page 322-

294

5. Herhaaldelijk overkomen u tegenspoeden en onaangenaamheden, die' u natunrlijker wijze aandoen. Als gij toelaat dat dezen uw hart bedroeven dan zult gij ze nog zwaarder maken; integendeel gij zult ze verligten, als gij uw hart blijde houdt. Keer ze derhalve zoo veel gij kunt, ten eeuwigen voordeele uwer ziel, en, den geest van die onaangenaamheden afwendend, verblijd u op bovennatuurlijke wijze over de groote winst, die gij er van kunt trekken.

Doch wat vooral de geestelijke blijdschap in eene brave ziel gewoonlijk belet, dat zijn de gebreken, die zij bedrijft en zonder welke zij weet niet te kunnen leven. Zie, dat is eene begoocheling, eene misleiding van den vijand, waardoor hij den onervarenen gewoonlijk zeer veel schade toebrengt.

Het ligt alleen aan u, mijn kind, om die gebreken, wanneer zij eenmaal bedreven zijn, tot uw voordeel en dus tot blijdschap van uw hart te doen verstrekken. Immers het is van groot belang, ja zeer verdienstelijk, van den eenen kant terstond uit liefde tot mij de begane gebroken te betreuren en van den anderen kant over de vernederingen, welke uit die gebreken voortspruiten, u te verheugen om daardoor mijne eer te herstellen.

Eindelijk, mijn kind, welke hinderpalen gij ook ontmoet, laat niets van hetgeen gij eenmaal met een goed doel hebt begonnen, achterwege om aan die lastige droefheid te ontkomen. Zie echter wel toe, dat gij, de droefheid op een punt ontvlugtend, haar niet op oen ander punt te

-ocr page 323-

295

gemoet loopt. Wil derhalve om haar te vermijden u niet overgeven aan verstrooijing, aan nalatigheid in uwe geestelijke oefeningen of aan belangstelling in zinnelijk genoegen. Het einde toch van dergelijke vreugde is bitter naberouw.

6. Mijn kind, als gij eenmaal in staat van genade verkeert, dan is de korte inhoud der middelen om de geestelijke blijdschap te genieten en te bewaren deze: dat gij zachtmoedig en nederig van harte zijt uit liefde tot mij.

Zijt waarlijk nederig en nimmer zult gij neer-slagtig zijn; bemin mij met vuur, en gij zult altijd een opgeruimd hart bezitten.

Als gij aan de neiging of den weerzin der natuur gehoorzaamt; als gij in hetgene mijne dienst van u eischt, laauw of nalatig zijt, dan kunt gij de ware vreugde dos harten niet proeven noch bezitten, mogt gij ook alle genoegens der aarde ter beschikking hebben.

Doch er zijn ook uitwendige middelen om de blijdschap des harten te bevorderen: de heilige poging om de geestelijke blijdschap in eere te houden; het godvruchtig zingen van lofzangen en liederen; het gezelschap van geestelijk blijden; lust in den arbeid; onderworpenheid in lijden; heilige vrijheid in onze wijze van voortgaan.

Bid, mijn kind, en span uwe krachten in opdat gij die middelen wel gebruiken en alzoo de ware blijdschap des harten genieten moogt, met welke alle andere vreugde vergeleken slechts kommer, alle blijdschap droefheid, alle zoetheid bitterheid is.

Dit is mijne blijdschap, mijn kind, verheug u

-ocr page 324-

296

daarin altoos; nogmaals zeg ik u, verheug u daarin.

7. De leerling. 0 Jesus! wiens hart een onuitputtelijke bron van honigzoete blijdschap is, waaruit hemel en aarde schept, waar, anders dan in TJ, zal ik de ware blijdschap des harten vinden?

O liefste Jesus! die ü vol vreugde ontfermt, ontferm U mijner, die uw onwaardig kind ben, en vervul mijn hart met heilige vreugde.

Zonder U is mijne ziel als eene aarde zonder water, dor en ellendig; Gij alleen zijt ware en krachtige verkwikking.

Als uwe innerlijke verkwikking ontbreekt, dan is alles, wat de natuur kan schenken, smakeloos, doch als Gij het hart verblijdt, dan juicht mijne ziel en draagt zij wegens die blijdschap alles met gemak, alles vindt zij smakelijk en zelfs het bittere ondervindt zij zoet te zijn.

Verblijd zoo, smeek ik U, altijd mijne ziel. Geef mij eene nederigheid zoo hecht, dat ik nimmer neerslagtig worde; verleen mij zulk eene liefde, en zulk een ijver, dat ik altoos met een opgeruimd gemoed voor U leve.

O Jesus, Beminde mijner ziel, mijne eenige maar ook al mijne vreugde! moge ik met zulk een blij hart U dienen, dat ik uwen dienst tot eer verstrekke, den naaste stichte en mij zeiven heilige tot eeuwige vreugde uws Harten.

-ocr page 325-

297

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst hakt van jesus, yerkeekende met de menschen, ons leert de gebreken van den naaste te verdragen.

1. Jesus. Mijn kind, zoolang ik op aarde zigtbaar rondwandelde en met de menschen omging, verkeerde ik te midden van een bedorven geslacht.

Hoeveel hoovaardiglieid en ontrouw, hoeveel onzuiverheid en onregt meent gij wel, dat ik, de doorschouwer der harten, zag in het binnenste der menschen, die geen smaak meer gevoelden dan voor de wereld en voor zich zei ven!

Hoe deden de schuldige onwetenheid, de ban-delooze vrijheid, do vergetelheid omtrent het hemelsche, de zorg voor het aardsche, de ver-waarloozing der deugd en de zegepraal der ondeugd mijn Hart aan.

Vergelijk mij, mijn kind, met die menschen: mijne nederigheid met hunne aanmatiging en ijdelheid; mijnen ijver met hunne onverschilligheid en verstoktheid; mijne weldadigheid met hunne gevoelloosheid en ondankbaarheid: mijne liefde met hunne verdooving en verachting, in een woord al mijne deugden met hunne gebreken en ondeugden.

En begrijp dan, welke gesteltenis des Harten ik bun kennelijk maakte. Zie hoedanig, zij dan ook waren, toch ging ik voort met hen te leven, met hen te spreken, onder hen te verwijlen

-ocr page 326-

298

zonder klagten of verontwaardiging des Harten, ja zelfs mij tevreden toonend.

Als gij deze levenswijze goed overwogen zult hebben, leer dan jegens den naaste de zelfde gevoelens des harten te betoonen.

2. Gij, mijn kind, en al uwe naasten moet allen als kinderen van een zelfden hemelschen Vader, als allen vrijgekocht voor den zelfden prijs mijns levens, door den zelfden band van liefde des heiligen Geestes tot een eeuwig huisgezin vereenigd worden.

Trouwens allen zijt gij geroepen tot het zelfde rijk der hemelen, om daar, in volmaakten vrede, zalig te zijn, blijde wegens eene eeuwige veree-niging.

Zie derhalve wel toe, dat gij eensgezind zijt op uwen weg daarheen, opdat gij later niet buitengesloten en aan de helsche kwelgeesten wordet overgeleverd.

Dit is mijn voorbeeld, ja dit is mijn gebod, dat gij elkanders lasten draagt, u wederkeerig lief hebt, zoo als ik u heb lief gehad, met eene bovennatuurlijke, alles omvattende en werkda-dige liefde.

Indien gij mij bemint, onderhoud dan dit gebod. Als gij het vervult, dan zult gij blijven in mijne liefde.

Die zijn broeder haat is eene moordenaar: hij doodt zijne en zijn eigene ziel. Die vergramd wordt op zijn broeder zal schuldig zijn voor het gerigt. Die niet vergeeft, hem wordt niet vergeven. Die niet verdraagt, hij zal niet verdragen worden. Met dezelfde maat namelijk,

-ocr page 327-

299

waarmede gij zult hebben uitgemeten, zal n worden ingemeten.

3. Denk er aan, mijn kind, dat gij niet onder Engelen leeft maar onder menschen, die hier op aarde niet zonder gebreken kunnen zijn.

Wil u derhalve niet verwonderen als zwakke stervelingen dwalen of vallen; maar verwonder u er over, dat, terwgl gij zelf vele gebroken hebt, welke anderen van u moeten verdragen, gij u somtijds durft verontwaardigen over de gebreken van anderen.

Als gij het gebrek van een ander niet verdraagt, misdoet en verraadt gij daardoor juist niet uw eigen gebrek?

Weet wel: ik laat somtijds toe, dat de menschen, terwijl zij het regte voorhebben en het goede beoogen, elkander weerstreven, opdat daardoor zonder zonde de gelegenheid verschaft worde elkanders gebreken te verdragen, hechte deugd te oefenen en verdiensten te vergaderen.

Leer uit u zeiven begrijpen, wat uwen naaste toekomt. Behandel anderen zooals gij zelf wonscht behandeld te worden, en wat gij niet wilt, dat u geschiede, doe het ook niet jegens anderen.

Hebt gij zelf niet vele dingen, mijn kind, waarvan gij u zoudt wenschen te ontdoen en waarvan gij bij eigen ondervinding geleerd hebt, dat gij u niet ontdoen kunt? Wat gij dus in u zeiven tegen uwen zin duldt, verdraag dat ook in anderen van wie gij, slechts eenige nederigheid en liefde bezittend, denken zult, dat ook zij hunne gebreken tegen hunnen zin dragen.

4. Er zijn er, die zeer gaarne de gebreken ver-

-ocr page 328-

300

dragen van hunne vrienden en van hen, die in

neiging en zeden met hen overeenstemmen, doch lig tel ijk beleedigd worden door de gebreken van anderen. Maar welke deugd is daarin gelegen? Doen dat ook de heidenen niet? Ja waarlijk zijn ook zelfs redelooze dieren ten laatste niet ge wend dat te doen?

Hoe kunt gij mijn leerling zijn, als gij hei densche gevoelens in u draagt of het instinct der dieren involgt?

Beziel u, mijn kind, met de bovennatuur lijke liefde mijns Harten, waardoor ik zoo wel vijanden als vrienden verdragen en bemind heb tot den dood toe.

Verdraag derhalve allen, bemin allen zonder uitzondering, niet lettend op louter natuurlijke beweegredenen.

Bid voor hen, die u vervolgen en lasteren; zegen, die u vloeken, doe wel aan die u haten; overwin het kwade door het goede.

Haat het kwaad, dat bedreven wordt, doch wacht u den mensch te haten, die het bedrijft. Hoezeer gij ook de zonde van den mensch verfoeit, toch zijt gij verpligt om don mensch zeiven te beminnen.

5. De Heiligen, die niet de stem der natuur maar der genade volgden, hadden in die mate de gevoelens mijns Harten overgenoEien, dat zij niet slechts een ieder in het algemeen, maar ook eiken vijand in het bijzonder duldden en lief hadden.

En deze, mijn kind, waren menschen en bezaten een natuurlijk gevoel zoo als gij; doch zij

-ocr page 329-

301

overwonnen de natuur en ook ondanks de nattmr wedijverden zij edelmoedig in de navolging van mijn voorbeeld.

Welaan mijn kind, moet gevat, zoo als het een leerling mijns Harten past, en volg die grootmoedige en edele zielen na.

Wanneer gij over het gebrek uws naasten verontwaardiging in u voelt opwellen, zwijg dan en laat aan uwen mond niets ongeregelds ontsnappen, waardoor gij den naaste en u zeiven schade toebrengt.

Bid van harte voor hem; doch wend volhardend uwen geest af van de herinnering zijner gebreken.

Wil nimmer moede worden uwen naaste te vergeven; zijne gebreken te verdragen, hem op bovennatuurlijke wijze te beminnen, bijaldien gij mijn Hart van harte wilt navolgen.

Hebt gij vele en groote dingen van anderen te verdragen, herinner u, mijn kind, dat ik veel meer en veel grooter in u geduld heb.

Zie eene schuld van tien duizend heb ik barm-hartiglijk kwijt gescholden; moet gij dan ook geen medelijden hebben met uwen medeknecht, zooals ik medelijden met u heb gehad?

Herinner u eens, mijn kind, hoe lang en met welke goedigheid des Harten ik u verdragen heb en nog verdraag; en leer daaruit hoe en hoelang gij uwen naaste moet verdragen.

6. de leerling. O Jesus! Hoe langmoedig en goedgunstig zijt Gij jegens mij geweest en zijt Gij thans nog I Hoe kan ik dit in mijn geheugen terugroepen en niet schreijen yan liefde en dankbaarheid!

-ocr page 330-

302

Hoe ellendig ik ook ben, altoos vind ik nw Hart voor mij geopend; en evenwel, ik belijd het met schaamte, is mijn hart somtijds gesloten voor den naaste,

O Jesus zachtmoedig en nederig van Harte! die weet hoe weinig ik bereid ben om de gebreken des naasten te verdragen, juist omdat ik mij zeiven te veel acht en bemin, stort, smeek ik ü, in mijn hart de nederigheid en lielde uws Harten, opdat ik eiken naaste uit liefde tot U beminne als mij zelvcn.

Verleen mij de genade om zoo dikwerf als ik gebreken van anderen zie, mij boven de natuur te verheffen, en mij door een bovennatuurlijk beginsel te laten bewegen tot medelijden en niet tot verontwaardiging, tot gebeden voor hem en niet tot afgekeerdheid.

Schenk ons, beminnelijkste Jesus, uwen Geest, den Geest der liefde, opdat wij elkander beminnen en leven vereenigd door een heiligen vrede, totdat wij zullen binnengaan in uw rijk der eeuwige liefde.

TWAALFDE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst hart van jesus, in de grootste eenvoud met allen handelend, ons de heilige eenvoudigheid jegens den naaste leert.

1. Jescs. Mijn kind, toen ik onder de men-

-ocr page 331-

303

schen verkeerde, trok dit hunne verwondering, wekte dit hunne verbazing, dat ik met zoo veel eenvoudigheid ten opzigte van allen en een ieder der stervelingen handelde.

Doch dat was een geheim mijns Harten. Want mijn Hart, dat God bemint en met de zelfde liefde al het overige bemint, is immers eenvoudig, allen in een en een in allen omvattend.

Deze eenvoudigheid des Harten, die ik jegens de menschen aan den dag legde, de beeltenis van mijnen Geest, de liefde, die in zich zelve niet verdeeld is, die met velen bezig toch zelve altoos een blijft.

Ja deze eenvoudigheid is het, die God en de menschen bemint dooreen zelfden Geest, die de mensche-lijke ellende en voorspoed beschouwt, het kwade wegneemt en het goede bevordert, verschillende werken voltooit, aan den verschillenden inborst en de gesteltenissen der menschen te gemoet komt, vele en verschillende omstandigheden over het hoofd ziet zich zelve gelijk blijvend; en dat alles in den zelfden Geest.

Door die allerlieflijkste deugd werden de menschen wonderlijk getroffen. Nooit toch hadden zij zooveel eenvoud met zoo veel waardigheid vereenigd, zulk eene spraakzaamheid, die steeds dezelfde was, aan zulke wondervolle kracht gepaard gezien of zich voor den geest gesteld.

Voorwaar niets dubbelzinnigs, niets geveinsd was er in mij, geen gemaakte verhevenheid van woorden, geen gekunstelde wijze van handelen.

Maar aan allen scheen de wezenlijke eenvoudigheid mijner ziel, de beweegreden mijner han-

-ocr page 332-

304

delingen toe als een spiegel van de opregtheid mijns Harten.

Van daar, mijn kind, kwamen de mensehen om strijd tot mij en stortten zij hun hart voor mij uit. De kinderen zelfs kwamen toegelcopen; en zie ook dezen liet ik tot verwondering der mensehen, tot mij komen, en hen vriendelijk toesprekend en vurig voor hen biddend, vervulde ik hunne blijde harten met liefde voor de deugd.

2. Mijn kind, leer uit mijn voorbeeld de heilige eenvoudigheid jegens uwen naaste, hetgeen voor u niets anders is dan uwe gedachten, woorden en werken af te leiden uit de eene goddelijke liefde; en de gedachten woorden en werken van anderen tot die zelfde liefde terug te brengen.

In mijn Hart dei halve, het middenpunt der liefde, moet elke naaste beschouwd en bemind worden.

Die zijn naaste beschouwt buiten mijn Hart, verdeelt ligtelijk zijn hart in verschillende genegenheden, die louter natuurlijk zijn, of wel hij regelt het voor een gedeelte naar menschelijke oorzaken of invloeden.

Doch die de mensehen beschouwt en bemint in de liefde mijns Harten, hij ziet met een eenvoudig oog in allen slechts een, hii bemint in allen slechts een met zuivere liefde, hij heeft geen geveinsd noch een verdeeld hart.

3. Zijt derhalve zoo eenvoudig in uw oogen en gedachten ten opzigte van al hetgeen tot den naaste behoort; en wil door iigtvaardige oordeelvellingen uw hart niet verdeelen.

naa te ver wie die zeli 1

als een zek dig aar

mo wa die dus str hei tee set

VO(

vol iet

ve] is, nie

vo'

Sp(

on

-ocr page 333-

305

quot;Wio heeft u aangesteld tot regter van uwen naaste? Van waar ontvangt gij het regt om hem te veroordeelen! Hoe durft gij in uw oordeel verwerpen, wien, ik met mijn Hart bescherm, wien gij verpligt zijt als een broeder te beminnen, die eindelijk in mijn oog veel beter is dan gij zelf, of in de eeuwigheid het zijn kan?

Mijn kind, gij zijt niet te verontschuldigen, als gij ligtvaardig oordeel velt. Immers als gij een ander zoo vonnist, oordeelt gij dan niet u zei ven? Want als gij hem ligtvaardig strafschuldig verklaart, dan maakt gij u daardoor tevens aan straf schuldig.

Wil evenwel niet eene inblazing met een vermoeden of een vermoeden niet een oordeel verwarren. De inblazing is eene vijandige ingeving, die van den menschelijken wil niet afhangt en dus, als de wil er niet in toestemt, ook niet strafschuldig is. Doch een vermoeden, wat is het anders tenzij iiit twijfelingen en onbeduidende teekenen zoo ver komen, dat men iets waarschijnlijk of als bijna zeker meent en het daarvoor houdt? Oordeelen echter is op grond van voldoende redenen besluiten en gelooven, dat iets zeker is.

Wanneer er derhalve voldoende reden voor vermoeden of voor onze oordeelvelling aanwezig is, dan is ook het vermoeden en het oordeel niet ligtvaardig noch strafschuldig.

En indien aan ons vermoeden of oordeel de voldoende reden ontbreekt, doch wij niet bespeuren, dat zij ontbreekt, dan is de dwaling onoverwinnelijk en schuldeloos.

20

-ocr page 334-

306

Ja indien gij de zorg over anderen hebt, dan is het niet slechts geoorloofd maar als er waarschijnlijke teekenen van kwaad worden geleverd, dan zijt gij verpligt, om uwe ondergeschikten te verdenken en het kwaad, indien er iets ontdekt is, met voorzigtigheid uit te roeijen.

Overigens, mijn kind, welk teeken, welk woord of welke daad gij ook in uwen naasten bespeurt, leg het altijd ten goede uit; kunt gij het om de een of andere reden in uwen geest verontschuldigen, verontschuldig het dan; als gij niet de minste reden van verschooning ziet, berisp het dan met een woord der liefde, of door een teeken van afkeuring, als de voorzigtigheid namelijk dit gedoogt en er zekere vrucht is te verhopen.

O mijn kind! de heilige eenvoudigheid dei-liefde denkt geen kwaad, en treurt er niet over als zij zich vergist en onschuldig ook van het kwade goed denkt.

4. Zijt ook eenvoudig in uw spreken, mijn kind. Dat de tong uw hart niet verdeele zooals de wereld doet, die met den uiterlijken schijn tevreden, zich trotsoh beroemt de kunst van veinzen en ontveinzen te bezitten.

Wat u betreft, deel van de schatten, die uw welgemeend hart bevat, goederen uit aan uwen naaste.

Verre zij dus van uwe gesprekken alle list, alle dubbelzingheid al het gekunstelde, waardeerde naaste valschelijk misleid wordt of waardoor hij begint te wantrouwen uit vreeze voor verberging der waarheid, of waardoor hij geërgerd

-ocr page 335-

307

wordt wegens duidelijke teekenen van stilzwijgende bedorvenheid of ten laatste, waardoor hij wegens ligtgeloovigheid schade lijdt.

Mijn kind, xiw hart meene, wat uw mond spreekt. Moeten derhalve de ongeregelde bewegingen der hartstogten, die gij inwendig bespeurt, ook uiterlijk worden weergegeven? Wacht u dit te beweren; wacht u wel dit te gelooven; want die bewegingen moeten niet slechts door den mond maar ook door het hart onderdrukt worden.

Zijt de zelfde voor allen; de ware en heilige eenvoudigheid toch is spraakzaam voor een ieder, altoos beminnelijk, overal zich zelve gelijk.

Wil wegens zaken, die onverschillig zijn en u niet aangaan de eenheid der liefde niet krenken, hoevele redenen ook daarvoor mogen pleiten. Denk er aan, dat eene daad van liefde alle beweegredenen oneindig verre te boven gaat.

En als het gebeurt, dat gij den naaste met een woord beleedigt, verneder dan u zeiven in beminnelijke eenvoudigheid en tracht hem zoo spoedig mogelijk voldoening te geven en vergiffenis te vragen. De nederigheid alleen biedt herstel aan de gekrenkte liefde.

5 Eindelijk zijt ook in uwe handelingen eenvoudig. Mets gemaakts, niets wat van ver-waarloozing getuigt, zij in u zigtbaar; zoo zij geheel uw uiterlijk, dat het den glans der op-regtheid vertoont, die innerlijk in u schuilt.

Al wat gij jegens den naaste doet, geschiede dus in de liefde, die schoon ook een en ondeelbaar, evenwel in vele en verscheidene daden zich uitspreekt. Eeu en ondeelbaar, weet zij

-ocr page 336-

308

vele zaken en deelen te vereenigen, dingen, die niet zamenstemmen, gelijkelijk te behouden, en wat zij vereenigd heeft, te bewaren en te bevorderen.

Mijn kind, als gij de eenvoudigheid mijns harten waarlijk zult hebben aangeleerd, dan zult gij aan allen eene liefde vol welwillendheid, en opregt en gemakkelijk aan een ieder de eere geven, die hem toekomt, innerlijk zoo gestemd, dat gij door eene zelfde goddelijke liefde bereidvaardig aan anderen het grootste deel schenken en aan de passende eischen van een ieder in het bijzonder ten dienst wilt staan.

Ga- met eenvoudigheid voort, mijn kind, volg den regten weg, niet afwijkende ter linker of ter regterzijde om te redeneren over mogelijkheden, of om ijdel te onderzoeken, wat anderen over u denken, of ten laatste denken kunnen.

Zoek in allen mij alleen, wien gij ongetwijfeld in allen zult vinden, en in wien alleen gij alles zult bezitten.

6. Wee den dubbelhartige, die iets anders in zijn binnenste, iets anders in den mond heeft, die honig op de lippen maar bitterheid in den boezem houdt, die uiterlijk belijdt opregt te zijn doch innerlijk het bedrog verbergt!

Een hart, dat langs twee wegen wandelt, zal niet slagen; het zal noch het spoor tot mijn Hart noch den weg tot het hart des naasten vinden; het zal rondzwerven tot zijn eigene schande.

Want eenmaal zal zijne dubbelhartigheid ontdekt worden en de verwachting van den huichelaar te gronde gaan.

Poch zalig de eenvoudigen; want hunner is de

-ocr page 337-

309

zekere vrede! Nogmaals zeg ik: zalig zij, dewijl mijn omgang en verkeer met de eenvoudigen is!

Die eenvoudig wandelt, gaat met vertrouwen voort en zal zalig zijn.

7. Zie toe, mijn kind, dat gij de eenvoudigheid volgend n niet aan onvoorzigtiglieid overgeeft. Want de heilige eenvoud is wel is waar opregt, omdat zij heilig is, doch omdat zij heilig is, is zij ook voorzigtig.

Zijt derhalve eenvoudig als de duif, doch tevens voorzigtig als do slang.

Open niet voor ieder mensch uw hart. Ont-sluijer van uwe geheimen aan den naaste slechts zoo veel, als goede geregelde liefde eischt.

Wat niet strekt tot algemeene stichting of niet tot den gewonen loop der zaken behoort, mijn kind, wil dat aan niemand mededeelen tenzij aan mij en aan diegenen, welke mijne plaats hij u bekleeden.

Uw hart zij niet gelijkend aan een gebroken vat, dat niet kan inhouden, wat men er in doet.

Als gij geen geheimen kunt bewaren, dan zijt gij niet slechts den naam van leerling mijns Harten, maar ook het vertrouwen van uwen naaste onwaardig, onwaardiger nog zijt gij om do geheimen uwer vrienden en het meest onwaardig om mijne geheimen te vernemen.

Hebt gij een woord ten nadeele van uwen naaste gehoord, dan blijve het in u besloten, het zal u niet doen borsten, mijn kind, noch op eenige wijze deeren.

De oorblazer bezoedelt zijne ziel en zal door anderen gehaat zijn. Hij toch is een dubbel vergiftigd werktuig ten kwade.

-ocr page 338-

310

Het is niet altoos goed de waarheid te zeggen, doeli liegen moogt gij nimmer. Gij hebt dus voorzigtigheid noodig om niet door het spreken der waarheid of door leugentaal, tegen de liefde en tegen andere deugden te zondigen.

Mijn kind, neem in dergelijke omstandigheden uwe toevlugt tot mijn Hart, en de zalving zijner liefde zal u leeren, hoe gij u moet gedragen.

Ten slotte mijn kind, bid om den geest der heilige eenvoudigheid te verkrijgen, en houd die deugd in eere, waardoor gij het verkeer met uwen naaste voor u en voor hem genoegelijk en vruchtbaar, voor mij aangenaam en vereerend maakt.

8. De leerling. Gij Heer, zijt de ware vorm. Gij het voorbeeld der volmaakte eenvoudigheid. Ach! mogt ik ü gelijken!

O Jesus, eenvoudig liefde! maak mijn hart eenvoudig opdat ik, voor zoo verre het aan een schepsel vrij staat, tot uwe eenvoudigheid gerake, een in allen en alles in eenen beminnende.

Maak mijn verstand eenvoudig, het bevrijdend van verschillende valsche beginselen der wereld en der eigenliefde, en het behoedend voor elk kwaad vermoeden en ligtvaardig oordeel, opdat het door U alleen, waar het zekerheid geldt, in waarheid, en waar er van twijfelingen spraak is, in liefde bestuurd worde.

Maak mij geheel eenvoudig, inwendig en uitwendig, opdat ik een geworden, altijd en overal mij zeiven gelijk blijve, alles ontleenende aan U alleen, en alles terugbrengende tot U alleen, die het begin en het einde van alles zijt.

-ocr page 339-

311

EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst hart van jesus,'quot;den menschen de zoetheid zijner nederige liefde toonend, ons een voorbeeld ter navolging heeft gegeven

1. Jesus. Luister, mijn kind, en neem mijne woorden ter harte. Toen God door den profeet over zijn Zoon sprak, die eenmaal komen zonde, zeide Hij: Zie daar mijn Kind, mijn beminde, in wien mijne ziel alle behagen heeft genomen. Ik zal mijnen Geest over hem zenden.' Hij zal niet twisten noch luide roepen. Het geknakte riet zal niet hij breken en het smeulende hout niet uitdooven. In zijnen naam zullen de volkeren hunne hoop stellen.

Zoo kwam ik, mijn kind, zoo ben ik in de wereld geweest. Ik verkeerde met allen in zooveel nederigheid, in zooveel liefde, dat ik het Lam Gods genoemd en als zoodanig gekend werd.

Zie eens, hoe ik leefde onder de menschen, hoe ik mij ten hunnen opzigte gedroeg. Schoon ook hun Heer, was ik toch in hun midden als een dienstknecht.

Gekweld door allerlei behoeften, kwamen zij van alle zijden vol vertrouwen tot mij, wetende, dat de nederigheid mij eigen was, dat de zachtmoedigheid tot mijne natuur behoorde, dat de goedheid een wezenlijk bestanddeel mijns Harten uitmaakte.

En inderdaad, door de eerste of de geringste

-ocr page 340-

312

zucht van ieder ongelukkige, werd mijn Hart bewogen en al zijne teederheid opgewekt.

Heb ik ooit iemand teruggestooten ? Heb ik den armste ja zelfs den laagste der menschen geminacht? Heb ik ooit aan iemand een blijk van verveling gegeven? Neen, voorwaar allen en een ieder nam ik op en begunstigde ik met de grootste bewijzen mijner goedheid.

Overweeg eens, mijn kind, en beschouw met welke teederheid ik de kleinen behandelde; welk geduld en welke nederigheid, die altijd dezelfde was, ik jegens de onbeschaafden, welk een krachtig en edelmoedig hart, ik jegens de on-handelbaren, welk een vurigen ijver jegens de wereldlingen, welk gevoelig medelijden ik jegens de bedroefden, welke groote welwillendheid ik jegens de zondaren, welke heilige liefde jegens de braven, welke nederige liefde ik jegens allen betoonde.

Die nederige liefde, die deugd mijns Harten roofde zoozeer aller harten, dat in spijt mijner morrende benijders, geheel de wereld mij naliep.

Ja, mijn kind, deze nederige liefde mijns Harten heeft geheel de wereld overwonnen. Van waar toch, meent gij, zulk een wonderbare en plotselinge omkeer in de wereld, zoo niet door den invloed der geheime zalving en door de aantrekking van de zigtbare goedheid mijns Harten ?

Zie toch eens hoe wegens de kennelijke goedigheid mijns Harten, de mensehen van alle plaatsen, uit eiken stand, van elke gesteltenis des ligchaams of der ziel toesnelden en nu nog tot mij snellen, hoorende, dat ik den arme niet

-ocr page 341-

313

veracht, dat ik den bedrukte niet verlaat, den zondaar niet verafschuw, de treurende zondares, de smeekende Chananeesche vrouw, den bidden-den tollenaar, den afvalligen maar wederkeerenden leerling, den schuld belijdenden moordenaar, ja zelfs de beulen niet verstoot, die mijn Hart doorboren.

2. Mijn kind, leg er u met allen ijver op toe, deze levenswijze, een zoodanig verkeer met de menschen na te volgen en als een opregt leerling van mijn Hart in uwe zeden uit te drukken.

Eenige Heiligen, die de gevoelens mijns Harten volmaakt hadden overgenomen, gedroegen zich zoo, dat anderen niet met hen konden omgaan zonder door hun uiterlijk, als ware deze eene juiste beeltenis van mij, tot de vrome herinnering van mij gebragt te worden.

Onvei'schillig kunt gij met den naaste niet handelen: gij zult hem of wel goeds of kwaads aanbrengen.

Niemand vermag met de menschen om te gaan zonder nadeel voor zich zeiven of voor anderen, zoo hij zich niet met een opregt hart voor de menschen wil vernederen.

Herhaaldelijk moet gij uwen eigen zin nederig ten offer brengen, als gij met anderen zonder tweedragt wilt verkeeren; ja wat meer is, dikwijls moet uwe natuur het onaangename met liefde omhelzen, als gij met hen zonder bittere woorden wenscht te leven.

Van waar de twisten onder de stervelingen? Is het niet wegens de hoovaardij, waardoor de

-ocr page 342-

314

een niet wil onderdoen voor den ander? Van waar de bittere afgekeerdheid ? Is het niet wegens de ongeregelde liefde jegens zich zeiven, die de harten zeiven bederft?

Verjaag de hoovaardigheid uit de menschen en zie alle menschelijke beroeringen zullen met haar vlugten. Verdrijf vervolgens alle eigenliefde en gij zult den vrede des hemels op de aarde zien heerschen.

Indien gij waarlijk nederig waart, zoudt gij den naaste winnen; en indien gij van zuivere liefde brandet, zoudt gij hem vervoeren om met alle krachtsinspanning te loopen naar de geuren der deugden, die zoo aangenamen reuk verspreiden.

3. Nederige liefde vermag meer dan alle gestrengheid. Deze toch schoon ook uiterlijk het kwaad belettend, vervreemt evenwel innerlijk van het goede; doch gene verbetert het kwaad en doet het goede liefhebben.

Niets, mijn. kind, is voor de leiding van anderen gemakkelijker dan gestrengheid of te groote vrijheid. Doch wat is voor den mensch gevaarlijker dan het eerste ? of wat is meer beleedigend voor mij dan het laatste?

In een dier uitersten vervallen zij gewoonlijk, die niet een innerlijk leven leiden, en die zich daarom liever door de natuur dan door mijnen Geest laten bestieren.

Mijn kind, als gij met de zorg voor anderen belast zijt, dan moet gij voor alles zelf een innerlijk mensch zijn. O, hoe beklagenswaardig hij, die het niet is en toch over anderen gesteld is! Want vele dingen zal hij ongetwijfeld slecht

-ocr page 343-

315

verrigten, mijne belangen, die hem zijn toevertrouwd, benadeelen en van dat alles rekenschap moeten geven.

Wee de godsdienstige broederschap, wier overste een persoon is, die niet innerlijk leeft! Want zie haar geest zal kwijnen, allengs verslappen, dewijl elke vereeniging het gevaarlijkste wordt getroffen in haar hoofd en daardoor de ledematen noodlottig in het harte worden aangedaan, namelijk door ongeregelde genegenheid voor de schepselen, door de gevaarlijkste ziekte van een ieder in het bijzonder.

Als gij jegens anderen mijne plaats bekleedt, dan moet gij hen volgens mijnen Geest leiden en behandelen om door, en in hen mijne belangen te bevorderen. Handelt gij volgens een anderen geest, dan bevordert gij uwe, niet mijne belangen; dan kunt gij wel uwen zin en dien van anderen maar niet mijn Hart voldoen.

Als gij innerlijk door mijne Geest bezield zijt, dan zal uwe wijze van doen wel is waar krachtig doch tevens vol bezadigdheid zijn. Wat gij u ter bereiking kiest, zult gij volhardend nastreven, totdat gij het verkregen hebt, doch met die bezadigde liefde, die terwijl zij aanprik-kelt, geene wouden slaat; die als zij dringt, niet verbittert; die duizend kunstmiddelen gebruikt om anderen te winnen; die eindelijk overwint doch zoo overwint, dat de overwonnene zich met do daad vrijwillig en met verdiensten heeft overgegeven.

Maak gebruik van mijn geheim om te bestieren, waardoor gij niet van allen het zelfde eischt

I

-ocr page 344-

316

maar door een zelfden geest geleid van een ieder in het bijzonder vergt, wat gij, bun talenten en kracht en allo omstandigheden in aanmerking genomen, redelijker wijze kunt verkrijgen.

Weet gebruik te maken van de geestvermogens uwer ondergeschikten, en wend ze allen in het bijzonder aan tot een geschikt doel en ter verkrijging eener vrucht, die betrekkelijk genomen de beste is.

Wacht u om uwe onderdanen, onder welk voorwendsel ook, van u te vervreemden of neerslagtig te maken. Inderdaad, zooals ik de Apostelen behandelde zoo moet gij u toeleggen om met uwe ondergeschikten om te gaan, zoo dat zij met vol vertrouwen in elke moeijelijkheid tot u komen, u altoos levend zien door mijnen Geest en vol zorg voor hun geluk; opdat zij blijde hun leven slijten en mij met een bereidvaardig gemoed en met een opgeruimd hart dienen.

Onthoud, mijn kind, dat niets moeijelijker is dan te straffen zoo, dat gij er de vruchten van oogst. Wanneer gij derhalve straffen moet, zie dan toe, dat gij het kwade nog niet erger maakt; zie toe, dat gij den mensch niet uiterlijk polijst en helder maakt gelijk een graf maar hem innerlijk het bederf doet opnemen en bewaren.

Wil nimmer in woorden of met de daad iemand straffen, die door gramschap vervoerd is of ter-wp gij zelf door gramschap wordt bewogen. De zonde, die op heeter daad zal worden bedreven, slechts wat haar volvoering betreft, te beletten, dat zij genoeg; stel de straf, die daarop volgen moet uit, zoo lang, dat gij zonder hartstogt

-ocr page 345-

317

haro zwaarte en een geëvenredigde straf kunt kiezen en hij in kalmte met vrucht deze ontvangen en ondergaan kan.

4. Bedroef niemand zonder noodzakelijkheid; en indien het gebeurt, dat gij jegens anderen iets onaangenaams zeggen of doen moet, matig het dan door de liefde met goede redenen en bereid het door zachtmoedigheid in de wijze zoo toe, dat hetgeen bitter is, zoo min mogelijk als bitter geproefd wordt.

Indien men u iets vraagt, wat gij niet veroorloven kunt, verklaar dan aan den vrager hoe zeer gij wenscht het te kunnen, hoezeer het u spijt dit niet te kunnen toestaan; zoo zal hij heengaan tevreden en meer gesticht, dan wanneer hij verkregen hadde, wat hij gevraagd heeft.

Wil onder geen voorwendsel van liefde de men-schen met ijdele vleitaal voeden of, met eene zekere staatkundige listigheid, spel met hen drijven. Die handelwijze is niet slechts in den hemel maar ook op aarde gehaat; want als zij de waarheid niet tot grondslag heeft, dan is zij geene liefde maar bedrog.

Doe ook niets ter wille der nederigheid, waardoor den naaste redelijker wijze eene gelegenheid tot zonde wordt gesteld. Dit namelijk is niet een daad van ware nederigheid maar gebrek aan liefde.

5. Neen, mijn kind, toon in u zoo zeer de gedaante van de nederige liefde mijns Harten, dat gij overal een goeden geur van mijn voorbeeld wedergeeft.

Zoo schijne uw licht voor de menschen, dat

-ocr page 346-

318

zij uwe goede -werken zien en uwen Vader, dio in den hemel is, verheerlijken.

De leerling. Maar, o Heer, hebt gij dan uwe leerlingen niet bevolen, hunne deuren te sluiten en hunne goede werken verborgen te houden?

Jesüs. Gij begrijpt geen van beide mijn kind! Doch weet en bemerk: wat door de noodzakelijkheid niet geeischt wordt of niet tot algemeene stichting verstrekt, dat moet in het geheim geschieden dewijl zoo iets voor uwen naaste een rede tot ergenis en voor u van gevaar kan zijn; doch wat algemeen of noodzakelijk is, doe dat in het openbaar zoo, dat uwe meening verborgen blijve, opdat gij door uwe daden den naaste een goed voorbeeld gevet en door de meening, volgens welke gij mij alleen wilt behagen, verkrijgt altijd verborgen te blijven.

6. Als gij de nederigheid en do liefde jegens allen, wie zij ook zijn mogen, uit goddelijke liefde beoefent, o dan zult gij aan allen, die uw voorbeeld zien een goeden geur van de deugden mijns Harten schenken.

En mogten anderen met uw voorbeeld ook geen voordeel doen, gij zult daarom niettemin dierbaar aan mijn Hart zijn.

Zalig hij, mijn kind, die door een voorbeeld van nederige liefde de menschen voorlicht om te toonen hoezeer de goedheid mijns Harten bemind en nagevolgd dient te worden! Die op deze wijze mij verheerlijken, zullen het eeuwig bezitten.

7. De leerling. O Heer, zachtmoedige en nederige Jesus! om alles, wat Gij uit uw honigzoet Hart

-ocr page 347-

319

ter leering kiest, te volbrengen, heb ik veel genade noodig. Ik smeek U. help mij met uwe krachtdadigste ondersteuning.

Ik moet en wil ook meerder nederigheid en meerder liefde bezitten. Dikwijls toch, ik belijd het met schaamte, beleedig ik den naaste en mishaag ik IJ door gebrek aar. nederigheid en liefde.

Nederigste en zachtzinnigste Jesus, magneet der harten, die met de goddelijke goedheid uws Harten allen, wie ook, aantrekt, en ook met de onuitputtelijke zoetheid uwer nederige liefde behandelt; maak dat ik U navolge, geef, dat ; ik een volmaakt leerling uws Harten zij.

Bevrijd mij van alle scherpte en bitterheid des hoogmoeds en der eigenliefde, en maak mijn hart zooals het uwe is, vol nederige liefde en gelijkblijvende zachtzinnigheid jegens allen zonder

aanzien van persoon.

-

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst hart tan jesus, in de wereld levend, ons de wijze leert zoo in de wereld te verkee-ren, dat wij niet tot de wereld behooren noch door haar benadeeld worden.

1. Jesus. Mijn kind, zoolang als ik in de wereld geweest ben, behoorde ik niet tot de wereld; ik verkeerde tasschen goeden en boozen, doch

dio

uwe iten i? .ml! lijk-;ene ge-een ijn; dat jor-iste ing, verens ijke uw den

ook nin

eld i te be-op yig

Je-art

-ocr page 348-

320

de vorst der wereld noch zijn geest oefenden eenige magt op mij uit.

Ofschoon ik niet konde zondigen, heb ik toch die dingen te baat genomen, waaruit mijne leerlingen leeren zouden hoe zij zich voor de besmetting der wereld zouden kunnen wachten.

Inwendig toch was mijn Hart zoo vreemd aan de wereld, dat niets, wat wereldsch is het aandeed; zoo zeer brandde het van goddelijk liefde, dat het als eene vlam immer opsteeg boven al het geschapene.

Als het uiterlijk bezig was, dan was het inwendig afgetrokken; wanneer het uitwending zich met de menschen onderhield, dan bleef het innerlijk met God vereenigd.

Doch, wat het uiterlijke betreft, was alles in mij geregeld; de zintuigen goed geordend; de wijze van handelen vol voorzigtigheid.

Zoo verstandig en heilig was mijn onderhoud, dat zelfs mijne vijanden heengingen zeggende: Nooit heeft een mensch zoo gesproken.

Nooit zacht men mij gedachteloos uitgelaten of onbeteugeld; geene onvoorzigtige gemeenzaamheid, geene ligtzinnigheid was er in mij; maar een innemende ernst, die door wondervolle zachtzinnigheid werd gematigd.

Alles in mij, mijn kind, was vol waardigheid, die eerbied tevens eu liefde inboezemde, alle vermetelheid terugschrikte; de zedigheid gebood en de deugd aanbeval.

Herhaaldelijk mij van de menschen verwijderend, begaf ik mij tot het gebed, ofschoon ik nooit ophield inwendig te bidden.

-ocr page 349-

321

2. O, mijn kind, mogt gij dit begrijpen, mogt gij het navolgen om in deze bedorvene wereld zonder zonde en zonder schade te kunnen verkeeren !

Vestig, ter uwer bemoediging, uwe oogen op de voorbeelden der Heiligen, die mijne voetstappen volgend, met het ligchaam wel is waar in de wereld maar met hun hart boven de wereld leefden.

Do wereld deerde hen niet, omdat zij niets, wat der wereld is, lief hadden; integendeel zij strekte him tot voordeel; omdat zij, meer het verderf der wereldsche liefde ziende, ook des te meer de goddelijke vriendschap waardeerden, en haar des te meer aankweekten.

Al wat zij in de wereld ontwaarden, walgde hun en achtten zij als slijk om de goederen te genieten mijner genade en liefde.

3. Mijn kind, indien gij zonder nadeel in de wereld wilt verkeeren, dan zij ten eerste uw hart innerlijk goed gestemd. Het moet volkomen overtuigd zijn van de ijdelheid der wereld in alle opzichten en deze verafschuwen; het moet zich bewust zijn van de onwaardeerbare waarde mijner vriendschap en daaraan gehecht zijn.

Gewen uw hart er aan om, zoodra de wereld u iets aanbiedt, u innerlijk terstond tot mij te wenden en op deze of dergelijke wijze te verzuchten: Behalve U, wat wil ik dan op aarde. God mijns harten en mijn deel in eeuwigheid!

Als uw hart zoo goed geregeld is, dan zal alles wat gij op de wereld bespeurt, weinig invloed op u uitoefenen. Neen integendeel, de wereld zelve zal tegen haren zin tot uw heil medewerken,

21

-ocr page 350-

322

omdat zij n herhaaldelijk tot mij zal voeren, die het middenpunt uwer zaligheid ben, en u hoe langer hoe beter het onuitsprekelijk ongeluk der weréld en het allerzoetste geluk van mijnen dienst zal doen kennen.

Zoo tegen gevaar beschut, moet gij uw hart bewaren, opdat noch do grootheid van eens anders misdaden het verontruste, noch de bedorvenheid der boozen het verergere, noch eindelijk eenige inspanningen der wereld of der hel het doe aar-selen mij getrouw te blijven.

Weet, mijn kind, dat de boozen, met wie gij leeft, u volstrekt niet schaden kunnen, indien uw hart inderdaad van hen afkeerig is. Het ligt niet in de macht van een ieder bedorven mensch om u te deeren, als gij zelf het niet wilt. Trouwens, niemand wordt gedeerd dan door zich zeiven.

4. Evenwel, dewijl het vleesch zwak en het hart ten kwade geneigd is, kan het gebeuren, dat de zintuigen, zoo zij niet met voldoenden ijver bewaakt worden, tot uw groot gevaar den vijands des heils in uw hart brengen.

Het is derhalve noodzakelijk in den omgang met de wereld, alle deuren uwer zintuigen te bewaken, bijaldien gij u niet aan het groot gevaar wilt blootstellen allengs aangedaan, bezoedeld en bedorven te worden.

Die dingen der wereld, die onder het bereik der zinnen komen, moet gij zoo zien alsof gij ze niet zaagt; zoo hooren, alsof gij ze niet hoordet; in een woord, zoo met al uw zintuigen waarnemen, als naamt gij ze niet waar.

-ocr page 351-

323

Doch het voornaamste moet altijd de bewaldng des harten ziju. Want mogt ook de vij aiul hei-jiielijk de deuren zijn binnengedrongen, hij'zal evenwel niet binnontredeu noch u ten otadcrgang kunnen brengen als gij zelf de deur uwe ha/rten. niet opent.

Houd daarom met de grootste zorg uw plan onwrikbaar vast om met geheel uw -bart mij aan te hangen, en al de gangen tot w hart voorzigtig te bespieden. Doe daarna vol vertrouwen, wat gij doen moet, bereid met een vast besloten gemoed, om in gevaren tot mij we toevlugt te nemen, en u getrouw te gedragen.

5. Mijn kind, aan de meeste gevaren zult gij ontsnappen, als gij altijd eene zekere gepaste waardigheid vertoont, die niet met kunstige gemaaktheid is aangenomen maar geboren wordt uit deugd, welke aan ieder leerling niyiis Harten past.

Waar gij u derhalve ook bevindt, gedraag u zoo, dat niets onedels, ligtzinnigs, ook niets geveinsd of gewrongen in u verschijno; integendeel er openbare zich in u eene zekere welvoege-hjkheid zonder stijfheid en vol bezadigcllicicl, die bovenal geschikt is om andoren te betoomen cn met ontzag te vervullen.

Wil om gene verpligting noch om eenige genegenheid u tot slaaf maken van ecnig feseliejpsel; boud u altoos en overal vrij.

Vertrouw n zei ven, noch het uwe aam iemand toe; beproef den geest, cn verlaat u niet op hem zonder hem eerst beproefd te hebben. JHerinner dat velen door den schijn bedrogen en door

-ocr page 352-

324

eene onvoorzigtige gemeenzaamlieicl te gronde zijn gegaan.

6. Van veel voordeel zal liet voor u zijn, mijn kind, vooraf na te gaan, wat gij in den omgang met de wereld doen moet; zorgvuldig te beschouwen, welke dingen en hoe gij ze moet verrigten; met welke personen en in welke omstandigheden gij moet handelen; eindelijk welke middelen gij moet kiezen, hetzij om in uwe ondernemingen goed te slagen, hetzij om do zonde te vermijden.

Gij moet evenwel meer op de goddelijke genade dan op eigen wijsheid vertrouwen, en daarom moet gij u dikwerf tot mij wenden, mij te rade nemen en mij smeeken.

Ja, mijn kind, met welke dingen gij u ook bezig houdt, onder welke menschen gij u ook bevindt, zoo moet gij u gedragen, zoo uw hart vrij houden, van de schepselen, dat gij ook zelfs bij den schijn van zonden gemakkelijk en godvruchtig tot mij vlugten en in mijn Hart u voor alle gevaar verbergen kunt.

7. De Leei'.likg. O Jesus de beminnelijkste en zachtmoedigste van allen! gij weet, dat ik niet in de wereld ben, tenzij omdat Grij wilt, dat ik daarin zijn zal. Nederig smeek ik TJ, mij die aan deze moerassige wereld ben blootgesteld, te beschermen, opdat ik in haar slijk niet vast gerake, noch ook door hare onreinheden bezoedeld worde.

O, mijn God! hoe oplettender ik de wereld beschouw, des te verachtelijker wordt zij _ in mijne oogen: doch hoe aandachtiger ik mijne

-ocr page 353-

325

blikken op U vestig, des te heviger trekt mij uwe beminnelijklieicl aan: hoe meer goederen ik in U vind, des te meerdere en grootere ontwaar ik in ü te zullen vinden.

O Jesus, mijn hoogste goed! houd mij bij U en geef, dat noch de duivel noch zyne bekoring mij van IJ verwijdere, dat noch de wereld of hare bedriegelijke ijdelheid mij misleide, dat noch de bedorven natuur mij overwinne, noch mijne onvoorzigtige zintuigen mij overleveren.

Versterk mij met uwe krachtdadige gonade, opdat ik een onschuldig leven iu deze wereld leide totdat Gij mij uit de gevaren der wereld overvoert naar do veiligheid des hemels.

DEIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

dat het allekheiligkt hart van jesus, van zijne lee11l1ngen geloof eischend, ons eeert het leven 1)es gelooes te beleven.

1. Jesus. Als do zoon des menschen komen zal, meent gij, dat hij geloof zal vinden, niet onverschillig welk geloof, maar een levend, werkdadig en vurig geloof.

En toch dit geloof heb ik altijd van do leerlingen geeischt, en blijf ik altoos eischen; omdat ik altoos de zelfde God ben, altijd even waardig, dat men uit geloof voor mij leve.

De Leerling. Zeker, o Heer, Gij zijt God, altijd de zelfde, altijd in de hoogste mate waardig,

-ocr page 354-

326

dat alles voor U leven in volkomene onderworpenheid en zuivere toewijding.

Jesus. Met regt gelooft gij dit, mijn kind; dewijl alles, wat bestaat, mij als 'God betuigt. In den beginne hebben do Aartsvaders en Profeten mij als zoodanig verkondigd; als zoodanig werd ik voorbeduid door do natuur en door de wet, waarvan ik, Christus, het doel ben.

Als zoodanig erkenden mij alle elementen dei-wereld: de hemelen erkenden mij toen zij bij mijne geboorte de ster vertoonden; de zee erkende mij, toen zij zich tot eene vloer maakte voor mijne voeten; de aarde erkende mij, toen zij sidderde bij mijn lijden; do zon erkende mij, toen zij hare lichtstralen verborg en haren stervenden Maker betreurde.

Als zoodanig erkenden mij zelfs do duivelen, toen zij het bewijs leverden, dat zij zonder mijne toestemming, zelfs niet in de verachtelijkste dieren durfden te varen; eindelijk toen zij de dooden, welke zij gevangen hielden, wedergaven.

Do Engelen hebben getuigenis van mij afgelegd, toen zij bij mijne Menschwording mij als den Zoon van God aankondigden, toen zij mij bij mijne Geboorte als don Verlosser der wereld openbaarden, toen zij mij dienden tijdens mijn leven, toen zij zich bij mijno verrijzenis als getuigen vertoonden.

Er is nog een ander, dio getuigenis van mij heeft gegeven, do Vader zelf, toen Hij herhaaldelijk verklaarde, dat ik zijn welbeminde Zoon was.

Doch ook de H. Geest heeft getuigenis van

-ocr page 355-

327

mij afgelegd en houdt niet op die af te leggen als Hij door de veiiicliting en beweging dei-genade, en door de uitstorting zijner gaven de harten der menschen tot mij trekt.

Ja, zelfs de werken, die ik verrigt heb, leggen getuigenis van mij af. Want zie, door mijne magt zien de blinden, wandelen der lammen, worden de melaatschen gezuiverd, hooren de dooven, worden de zieken genezen en staan zelfs de dooden wederom op ten. leven.

2. Door wie echter, mijn kind, wordt u dit alles en al wat men ter zaligheid gelooven moet, onfeilbaar en zonder gevaar voor dwaling verkondigd, tenzij door de Kerk, door wier mond ik nu duidelijker spreek dan ik weleer deed door den mond der heilige Profeten, die voor eeuwen leefden.

Inderdaad, zij is mijne mond, die ik open en waarmede ik de menigte onderwijs; zij is het orgaan, waardoor ik uiterlijk tot de menschen spreek; zij is, voor hetgeen geloofd moet worden, de naaste regel, die niet falen noch veranderen -kan; zij ten laaste is de eenige Kerk, die het geloof bezit, waaruit de regtvaardige leeft.

Zonder het geloof is het onmogelijk mij te behagen. Vandaar is het tastbaar duidelijk, dat elk mijner gerechten leeft uit een geloof, hetwelk door de liefde daad wordt.

3. Mijn kind, het leven des geloofs heeft om zoo to zeggen zekere trappen, waarvan de eerste is, dat de mensch door bovennatuurlijke genade geholpen, aan mij, door de Kerk sprekend, op goddelijk gezag gelooft en in staat van genade leeft.

-ocr page 356-

828

Mijn kind, het wonder is een getuigenis van God: het wonder is de duidelijke stem van God, en een onfeilbaar zegel der goddelijke waarheid.

Doch de Kerk zelve is een wonder, een zigt-baar wonder, hetzij gij beschouwt haar ontstaan en voortplanting; hetzij gij haar voortbestaan en blijvende uitbreiding gadeslaat. Wat betreft hare voortplanting en ontstaan: onder wonderen gesticht, zonder menschelijke hulp in spijt der hel, trots alle magten der wereld, in spijt van alle bedorvenheden aller menschen, die met alle middelen tegen haar zamenspanden, vertoonde zij zich als een bliksemstraal in het Oosten en lichtte zij tot in het Westen; en beschouwt gij haar voortbestaan en blijvende uitbreiding; zie dan hoe zij ondanks zoo vele harer ontaarde kinderen, die haar in alle vervlogene eeuwen met list, geweld en woede altoos aanvielen, en ondanks zoo vele woedende vervolgers van alle tijden, die niet ophouden haar openlijk en heimelijk te bestormen, evenwel tusschen de puinen der eeuwen, terwijl alle rijken der wereld zamenstorten, altijd hechter staat en omvangrijker, altijd roemvoller, gekroond zoo dikwerf als zij werd bestreden.

Welnu, ik de God, die door wonderen spreek, ik spreek door deze mijne Kerk, die eon voortdurend wonder is.

Zalig hij, die deze Eene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk hoort; die haar hoort: hoort mij, verzekerd zich op den weg der zaligmakende waarheid te bevinden; die haar niet wil hooren, hij is als een heiden en tollenaar, hij hoort ook mij niet en kan niet anders dan

-ocr page 357-

329

den weg der dwaling bewandelen, die ten dood geleidt.

Mijn kind, wilt gij veilig en zeker zijn, hecht u dan met geest en hart aan de Kerk, welke ik op een onbeweeglijke rots heb opgetrokken, welke ik met mijn bloed heb zaamgevoegd, waarin ik verblijf, welke ik door mijnen Geest bestuur en met mijn Hart lief heb.

Houd zoo uw verstand bereid, dat gij, wat zij u ook leert of voorschrijft, u daaraan nederig en blijmoedig onderwerpt; en houd zoo uw hart gestemd, dat gij haar vol liefde bemint als de beste der Moeders, als de verhevene levengeefster der zaligheid.

Het geloof evenwel, zal het tot zaligheid verstrekken, moet door de heiligmakende genade bezield worden. Zonder deze genade toch ver-eenigt het niet met mij, noch maakt het iemand tot levend lidmaat van mijn geheimzinnig lig-chaam, de Kerk. Daarom is het zeer waar gezegd, dat het geloof zonder de werken een dood geloof is, ofschoon ook met het verlies der toevertrouwde genade door eene zonde, die niet tegen het geloof strijdt, ook niet tevens het geloof wordt verloren, maar het geloof, dat over blijft, inderdaad nog geloof is, hoewel het niet levend is.

Mijn kind, bewaar dit geschenk van uwen God, het goddelijk geloof, met alle zorg; en maak het leven van dit geloof door uwe werken, in staat van genade verrigt, aanschouwelijk.

4. Een tweede trap in het leven des geloofs is, dat alle vrijwillige handelingen zoowel de

-ocr page 358-

330

inwendige als de uitwendige door de beginselen van een levendig geloof bezield zijn.

Wie een levendig geloof bezit, rigt zicli naar de eeuwige uitspraken van het geloof, waaruit hij te weten komt, dat hij tot een bovennatuurlijk doel, ter eeuwige zaligheid bij mij, is geschapen; doch dat de onedeler schepselen op aarde alleen gemaakt zijn om den mensch in de bereiking van dat doel behulpzaam te zijn.

Daarom echter kwijnt het geloof bij velen, omdat zij de overweging der geloofswaarheden verwaaiioozen en maar al te zeer zich bezig houden met hetgeen wereldsch en vlee-schelijk is.

Want indien zij de eeuwige waarheden wel beschouwden en van harte aannamen, dan zouden ongetwijfeld de belangen Gods en der zaligheid meer bemind worden, het geloof bloeijen, bloemen en de beste vruchten voortbrengen.

Mijn kind, ieder leerling mijns Harten bewaart eu koestert dit levend geloof; daaruit leeft hij; opgewekt door de hoop en brandend door de liefde, snelt en klimt hij van deugd tot deugd.

5. Doch ik pleeg velen hunner, die ik tot uitstekende heiligheid roep, langzamerhand tot een zuiver geloof voor te bereiden. En dit zuiver geloof maakt de derde trap van hot geloofsleven uit, waarop iemand uit volmaakt geloof een leven leidt, dat ten eenemale bovennatuurlijk is, en ook te midden der duisternissen en bekoringen, als een blinde uit gehoorzaamheid den fakkel des geloofs volgende, mij getrouw

-ocr page 359-

331

client, schoon liij ook niet ziet noch zich bewust is, dat hij mij dient of niet.

Mijn kind, als gij door mijnen Geest tot dien levenstrap wordt gevoerd, treed dan met grootheid van ziel voorwaarts en volg met een onverschrokken hart uit gehoorzaamheid de goddelijke leiding.

Doch als gij die wegen van het innerlijk leven bewandelt, waarop gij niets ziet, maar aan alle zijden vijanden ontwaart, van wie gij u somtijds reeds een gevangene waant; waarop gij beneden u een gapenden afgrond bespeurt, waarin gij bij elke schrede meent neder te storten; eindelijk een hemel boven u, die vertoornd is hetgeen gij ook wezenlijk denkt te bespeuren; onwetend op uwen weg hoe of waarheen hij leidt, maar altijd in de meening meer en meer uwen ondergang te naderen, dan, mijn kind, verlevendig dan uw geloof, en volg met een zuiver geloof, ook blindelings de leiding van hen, die mijne plaats bij u bekleeden.

Uw hart worde niet ontsteld, mijn kind; neen vat moed en onthoud, dat gij den weg bewandelt, dio do grootste Heiligen voor u gewandeld hebben, die, bijaldien zij dezen niet gevolgd waren, zich nooit zouden geheiligd hebben.

Als eindelijk alle verborgene hoovaardigheid en eigenliefde voldoende uitgeroeid zal zijn; als de bedoelde zuivering volkomen zal wezen overeenkomstig mijne plannen; dan zullen de oogen uwer ziel geopend worden en met verbazing zult gij bespeuren, dat gij u in een nieuw leven be-

-ocr page 360-

332

vindt, dat oen zeker onderpand zal zijn van het eeuwig leven.

Daarna, mijn kind, zult gij leven in eene zuiverheid des geloofs zoo, als waart gij in blijvenden zonneschijn; gij zult dingen zien, die gij vroeger niet gezien hebt; gij zult u verblijden zoo als gij u vroeger niet verblijd hebt; gij zult de geheimen mijns Harten begrijpen en smaken met nieuwe zoetheid; eindelijk gij zult niet gaan maar veeleer vliegen naar de volmaaktheid.

6. De leerling. Wezen der wezens, God, die niet bedriegt noch bedrogen kunt worden! ik geloof alles, wat te gelooven voorgesteld wordt door uwe heilige, katholieke Kerk, welke Gij als wachter en getuige en als uitlegster uwer zaligmakende leering hebt aangesteld; die Gij als onverwrikbaren grondslag der waarheid gevestigt hebt; welke Gij met uw opzigt zoo beschermt, dat de poorten der hel nimmer iets togen haar vermogen.

Eene, Heilige, Katholieke, Apostolische Kerk! Maagdelijke bruid van Jesus, den Zoon van God, die met u is alle dagen tot aan de voleinding der eeuwen, zijn naam op uw voorhoofd en zijn goddelijk zegel op nw armen dragend, duidelijk en blijvend wonder! wie u niet erkent, heeft zijne rede verloren; wie u niet bemint, is zonder hart; wie u niet hoort, is als een heiden te beschouwen.

Eene, Heilige, Katholieke, Apostolische Kerk! liefdewaardigste Moedor, beminnelijkste Moeder, dio de Moeder zijn moet van eon ieder, die God tot Vader wil hebben! Dierbaar ja is mij mijn Vaderland, dierbaar zijn mij mijne bloeverwan-ton, dierbaar is mij het loven maar onvergelij-

-ocr page 361-

333

kelijk dierbaarder gi), mime Moeder, Kerk van God! O dierbaarste Moeder! Moge mijn regter-band verdorren, als ik U ooit mogt vergeten! Moge mijn hart bezwijken, eerder dan u niet te beminnen, dan u niet te stellen aan het toppunt mijner vreugde en mijner glorie!

Eene, Heilige, Katholieke, Apostolische Kerk! Zaligende koninginne der wereld, wier rijk altijd uitgestrekt is over het wereldruim; wier onderdanen, rijken en armen, geleerden en ongelet-terden, Europeanen, en Amerikanen, Aziaten en Afrikanen, kinderen zijn van eene Moeder, broeders van eene levenswijze, vorsten allen, allen bestemd om eeuwig te heerschen; wier glansen, de Apostelen, schitterende wereldlichten zijn; wier zegepralen duizende Martelaren verkondigen; wier grootheden legers van Belijders openbaren; wier altoos nieuwe schoonheid eene engelachtige rei van Maagden kennelijk maakt; wier naam en eer alle helden der deugd opluisteren ; zie met duizenden uwer kinderen van de vier werelddeelen uit alle geslachten, volkeren en talen sta ik op en zegen ik u uit een hart, uit eenen mond zeggende: Verhoog uwe schoonheid ; wandel in voorspoed en heersch! uw zaligend rijksgebied worde uitgebreid tot aan de eindpalen der aarde en dat daarin iedov sterveling en wij allen te zamen God onzen Zaligmaker met een blij hart dienen, tot dat wij komen ter hemelsche stede en tot het gezelschap tier vele duizende Engelen en Eerstelingen der Kerk, die in den hemel wonen!

-ocr page 362-

334

VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

dat het alleiïiieiligst hakt yan jesus, die dee volharding de zaligheid, en den vertrouw vol smeekenden de middelen ter zaligheid belooft, ons leert het leven der hoop te beleven.

1. Jesus. Komt allen tot mij; hebt vertrouwen; wie tot mij komt, verstoot ik niet.

Vertrouw derhalve op mij, mijn kind, en wil niet vreezen; dewijl ik, uw Schepper, u heb vrij gekocht en u geroepen heb, daarom zijt gij de mijne en ben ik, uw God, en Zaligmaker.

De hoop mijn kind, is het anker des levens; zooals immers het anker een schip in zee vast legt, zoo hecht het vertrouwen eene ziel vast in mij.

Al het tegenwoordige geschiedt door de hoop op de toekomst. De harten der stervelingen, van de hoop beroofd, zouden in krachteloosheid verteeren; zij zouden alles laten verkwijnen en te gronde gaan.

Het levensvoedsel der menschen is do hoop, die de harten prikkelt en tot edelmoedig streven aanwakkert.

Doch de hoop der wereld, die onzeker en ijdel is, bedriegt en vervliegt; maar de goddelijk hoop, die zeker en onwrikbaar is en op mijn onfeilbaar woord steunt, bemoedigt den hopende en beloont den volhardende.

-ocr page 363-

335

De eerste brengt gewoonlijk vermetelheid of moedelooslieid, de laatste nederige eu uithardende grootmoedigheid vooit.

Deze heilige hoop, mijn kind, is voor u noodzakelijk om met een groot hart naar de kroon s1 te staan en haar, ondanks moeijelijkheden, te be-magtigen.

Leef door de hoop, kweek het vertrouwen op mij in uw hart aan. In mij toch is alle hoop des levens en der deugd en der heiligheid. )u_ 2. De eerste trap van het leven der hoop is, :lat de mensch met een vast vertrouwen ver-«racht de eeuwige zaligheid en de middelen om baar met Godes hulp te verkrijgen.

jij Mijn kind, dewijl mijne barmhartigheid einde-oos is, moet niemand in dit leven wanhopen. De [glt; wanhoop is eene afschuwelijke zonde; eene mis-^ laad, die het meest mijn Hart beleedigt; maar ^ n-at is ook voor den mensch noodlottiger? De wan-icop toch doet den staande vallen en ver-lorlooft den gevallene niet weder op te staan.

Doch ook niemand mag zich ü'^el iets laten voorstaan. Verre dus zij het, dat iemand op ich zei ven vertrouwe en niet op mij, die den ich vermetel beroemende verneder, maar den gt;p. mij vertrouwende bescherm.

P' Schep moed, mijn kind en handel manhaftig; m de hoop niet verliezen, wier belooning zoo ;root is. Trouwens, die op imj vertrouwen en e en einde toe het goede doen, aan hen is door ' liji wijl zij mijne kinderen :djn, vol ontferming, / iet eeuwig leven beloofd, en aan hen zal ook Is belooning voor hunne goede werken en ver-

-ocr page 364-

334

VIEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst hakt van jesus,

die deu volharding de zaligheid, en den vertrouw vol smeekenden de middelen ter zaligheid belooft, ons leert het leven deu hoop te beleven.

1. Jesus. Komt allen tot mij; liebt vertrouwen; wie tot mij komt, verstoot ik niet.

Vertrouw derhalve op mij, mijn kind, en wil niet vreezen; dewijl ik, uw Schepper, u heb vrij gekocht en u geroepen heb, daarom zijt gij de mijne en ben ik, uw God, en Zaligmaker.

De hoop mijn kind, is het anker des levens; zooals immers liet anker een schip in zee vast legt, zoo hecht het vertrouwen eene ziel vast in mij.

Al het tegenwoordige geschiedt door de hoop op de toekomst. De harten der stervelingen, van de hoop beroofd, zouden in krachteloosheid verteeren; zij zouden alles laten verkwijnen cn te gronde gaan.

Het levensvoedsel der menschen is de hoop, die de harten prikkelt cn tot edelmoedig streven aanwakkert.

Doch de hoop der wereld, die onzeker en ijdel is, bedriegt en vervliegt; maar de goddelijk hoop, die zeker en onwrikbaar is en op mijn onfeilbaar woord steunt, bemoedigt den hopende en beloont den volhardende.

-ocr page 365-

335

De eerste brengt gewoonlijk vermetelheid of moedeloosheid, de laatste nederige en uithardende grootmoedigheid vooit.

Deze heilige hoop, mijn kind, is voor u nood-zakelijt om met een groot hart naar de kroon te staan en haar, ondanks moeijelijkheden, te be-magtigen.

Leef door de hoop, kweek het vertrouwen op mij in uw hart aan. In mij toch is alle hoop des levens en der deugd en der heiligheid.

2. De eerste trap van het leven der hoop is, dat de mensch met een vast vertrouwen verwacht de eeuwige zaligheid en de middelen om haar met Godes hulp te verkrijgen.

Mijn kind, dewijl mijne barmhartigheid eindeloos is, moet niemand in dh leven wanhopen. De wanhoop is eene afschuwelijke zonde; ecne misdaad, die het meest mijn Hart beleedigt; maar wat is ook voor den mensch noodlottiger ? De wanhoop toch doet den staande vallen en veroorlooft den gevallene niet weder op te staan.

Doch ook niemand mag zich ijdel iets laten voorstaan. Verre dus zij bet, dat iemand op zich zeiven vertrouwe en niet op mij, die den zich vermetel beroemende verneder, maar den op, mij vertrouwende bescherm.

Schep moed, mijn kind en handel manhaftig; wil de hoop niet verliezen, wier belooning zoo groot is. Trouwens, die op mij vertrouwen en ten einde toe het goede doen, aan hen is door mij, wijl zij mijne kinderen aijn, vol ontferming, het eeuwig leven beloofd, en aan hen zal ook als belooning voor hunne goede werken en ver-

-ocr page 366-

336

diensten, krachtens mijne belofte, het eenwig leven worden geschonken.

3. De tweede trap van het leven der hoop bestaat hierin, dat iemand in bijkomende omstandigheden en tegenspoeden zoo zijn vertrouwen stelt in mijne allerwijste en beminnelijkste Voorzienigheid, dat hij, na met opregten en goed-gezinden wil gedaan hebben, wat in zyn vermogen was, zich geheel aan mij overgeeft.

Mijn kind, wanneer de zaken niet naar wensch uitvallen, wil dan niet mismoedig het hoofd laten zinken; neen schep moed en vlugt tot mijn Hart. Steeds zult gij ondervinden, dat het een hart van den beste der vaderen is; daarin zult gij altijd medelijden, hulp en onuitputtelijke goedheid vinden.

Dat ook zelfs uwe ellende uw vertrouwen niet doe verminderen. Hoe meer gij bespeurt ellendig te zijn, des te meer reden hebt gij om u zeiven te wantrouwen en al uwe hoop op mij te stellen.

Het wantrouwen namelijk in u zeiven, moet, wil het goed zijn, het vertrouwen op mij in u voortbrengen. Daarom dan ook moet gij alle wantrouwen, dat neerslagtigheid of angstvalligheden baart, als eene gevaarlijke bekoring, verwerpen.

Werp u in de armen mijner Voorzienigheid, zoo als een kind zich werpt in de armen zijns vaders. Neen, die in de armen rust van een vader gelijk ik ben, hij zal niet omkomen.

Voorwaar het zou een wonder zijn zoo groot als er ooit eeu geschiede en nimmer gewrocht zal worden, indien mijn Hart in gebreke bleef jegens hen, indien mijn Hart het hun niet ter hulpe kwam.

-ocr page 367-

837

4. Eindelijk een derde trap van Let loven der hoop bestaat in een volkomen en algeheel vertrouwen der ziel op mij in groote liindernissen, en zelfs in lastige mocijelijkhcden van allerlei soort, sclioon zij ook nergens dan alleen uit de beginselen des geloofs, eenigo beweegredenen voor dat vertrouwen ziet voortspruiten.

Als gij geen uitweg ziet in do moeijelgkhe-den, welke u overvallen, mijn Isind, verhef n dan boven al het menschelijke, en geef u met een zuiver vertrouwen geheel aan mij over, die én de magt bezit om te handelen als ik wil; én ook den wil heb, indien het u tot heil verstrekt cn gij volkoaien uw vertrouwen op mij stelt.

Hoe 'hagchelijker u do toestand der zaken moge toeschijnen, des te meer, des te vaster moet gij op mij vertrouwen. Want liet is aan mijn Hart eigen met meerder overvloed de goddelijke hulp te schenken aan hen, die meer van allo menschelijke hulp beroofd, daarheen vol vertrouwen hunne toevlugt nemen.

Denk er aan, mijn kind, dat ik hen, die dooiden duivel heviger aangevallen worden, gewoon ben ook des te vuriger to verdedigen; en dat ik juist hen met meerder kracht uitrust, wie de vijand meer tracht ten verderve te brengen.

Moed derhalve mijn kind! wat vreest Gij ? Gij hebt God met u! Zijt welgemoed, handel mot vertrouwen, ga onverschrokken voort.

En indien gij, waar gij u ook wendt, overal oen diepen afgrond meent te ontwaren, houd u in mijne armen; blijft aan mijn Hart, bereid om u aan alles te onderwerpen. Dan eindelijk,

-ocr page 368-

338

als gij van alle zelfvertrouwen en eigene verwachtingen genoeg ontdaan zult zijn, als gij u menschelijker wijze als verloren zult beschouwen, zult gij tot uwe verwondering u zeiven en mij wedervinden; u zeiven behouden, en mij bij u tegenwoordig.

Zie van die stonde aan, mijn kind, zult gij een nieuw vertrouwen bezitten dat heldhaftig en zoet tevens is: uwe hoop in mij zal vol vertroosting en blij venden vrede zijn.

5. Mijn kind, ik weet, wat u ten heil verstrekt; ik kan, wat gij niet vermoogt; laat mij handelen, wat u betreft, werk slechts mede al biddende en vertrouwende.

Velen laten den moed zinken en worden kleingeestig als zij niet terstond verkrijgen, wat zij vertrouwen of vragen.

Mijn kind, een ieder, die met vertrouwen vraagt, wat met zijn heil en met mijne eer niet iu strijd is, verkrijgt altijd. Want hij ontvangt of wel, wat hij zelf gevraagd heeft of in plaats daarvan, wat ik weet, dat beter voor hem is; en dan eerst verkrijgt hij, als het verkrijgen ten heil verstrekt. Somtijds namelijk wordt het gevraagde niet geweigerd maar slechts uitgesteld, tot dat het geschikte oogenblik daarvoor is aangebroken.

Dewijl gij echter dikwijls naar menschelijke opvatting oordeelt goed te zijn voor u, wat u evenwel, indien het u gegeven werd, niet tot heil zou verstrekken; en dewijl gij gewoonlijk in bijzondere dingen niet weet, wat of hoe u iets tot meerder heil kan zijn, daarom moet gij u op

-ocr page 369-

339

mij verlaten en in gebed en vertrouwen met kalmte volharden.

Daar zijn er, die in den beginne zich geheel op mij verlaten, maar later in sommige moeijslijk-heden zelf eene uitkomst willen zoeken. Nu geschiedt het echter met mijne toelating, dat zij zich meer en meer in die moeijelijkheden verwikkelen, opdat zij leeren zouden zich zeiven te wantrouwen en al hunne hoop op mij te vestigen.

6. Wie, mijn kind, heeft ooit in mij te vergeefs zijn vertrouwen gesteld? Wie heeft ooit op mijn Hart hopende, zich te leur gesteld gevonden ?

Zie, mijne Moeder verwierf door haar vertrouwen van mij liet eerste openbaar wonder, waardoor ik water in wijn veranderde.

Ofschoon haar ook bijna geene hoop werd gegeven, dat zij het verlangde gunstbewijs konde verwachten, toch vertrouwde zij dewijl zij mijn Hart kende; en zij heeft die gewenschte gunst gekregen.

Door do hoop werd de vrouw, die aan bloed-vloeijing leed, van hare langdurige kwaal bevrijd. Met zooveel vertrouwen namelijk op mij bezield, trad zij nader, dat zij zeide: »Indien ik slechts zijn kleed aanraak, zal ik genezen zijn.quot; En zoo is zij ook inderdaad gezond geworden.

Door do hoop heeft de Chananeesche vrouw in hare droefheid troost en verligting gevonden. Ofschoon haar vertrouwen en naar geloof op de proef werden gesteld, toch toenemend in geloof, hoopte zij te meer, bad zij te vuriger, dat ik met haar medelijden hebben en haar helpen

-ocr page 370-

340

zoude. Zij heeft niet te vergeefs gehoopt, niet te vergeefs gebeden. Zij beeft immers verkregen, wat zij verlangde.

Door de boop ontving de blinde zoon van Timens bet gezigt weder. Trouwens, vol vertrouwen bad bij, toon ik voorbijging tot mij zijne stem verheffend, en toen velen hem berispten en geboden te zwijgen, riep hij nog luider: Jesus, Davids Zoon, ontferm ü mijner.quot; Daarom medelijden met hem hebbende, heb ik zijne oogen geopend, opdat hij zien mogt.

Door do hoop werd de melaatsche gezuiverd. »Heer,quot; zoo sprak hij vol geloof, »indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.quot; Mijn Hart, zoo aangeroepen, werd tot medelijden bewogen en ik zeide: »Ik wil, word gereinigd. En terstond is hij gezuiverd geworden.

Door de hoop volhardde do arme en behoeftige Lazarus heiliglijk in het lijden, toen hij met zworen bedekt door den rijken vrek werd uitge-stooten. Hij vestigde namelijk zijne oogen op de belooning, en niet te vergeefs. Want toen hij gestorven was, werd bij door de Engelen in Abrahams schoot gedragen.

Wat wilt gij meer? Memand heeft op mij gehoopt en is beschaamd geworden. Leg dan, mijn kind, de vreeze af; werp alle wantrouwen xiit uw hart, verlaat u op mijn Hart in leven en in sterven.

7. De leerling. O Jesus! hoe goed zijt Gij! hoe beminnelijk! Ja, Jesus, Gij zijt de goedheid zelve; Gij de beminnelijkheid zelve!

O Jesus, mijn God en Zaligmaker! zie met vertrouwen zal ik handelen en niet vreezen,

-ocr page 371-

341

denkende aan uw Hart, dat oneindig goed is, wiens barmhartigheid reikt door de eeuwen heen.

Geder k, o Jesus, zachtmoedig eu nederig van Harte, dat niemand nog, dooi- welke behoefte ook gedreven, tot uw allerbeminnelijkst Hart zijne toevlugt nam en verstoeten of met ledige handen weggezonden werd. Ik, door zulk vertrouwen bezield, kom tot U, o Jesus; tot U vlugt ik beladen met ellende, en werp mij zeiven met mijne ellende aan uw Hart. Wil, o God. mijn Vader, uw kind, schoon ook uw onwaardig kind, niet verstooten; maar laat mij toe tot uw Hart, en gedoog niet, dat ik ooit daarvan gescheiden worde. Sta mij bij, smeek ik U, in al mijne behoeften, nu en altijd en vooral in do ure van mijn dood, o beste! o allerliefste! o beminnelijkste J csus!

VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

dat het allekiieiligst haiït van jesus, aan allen de liefde gebiedend, ons leert het leven dee goddelijke liefde te beleven.

1 Jesus. Mijn kind. Gij zult den Heer uwen God beminnen uit geheel uw hart en uit al uwe krachten. Dit is het grootste gebod.

Doch ik, mijn kind, ben uw God en uw Heer. Door mij zijt gij geschapen, door mij zijt gij vrijgekocht.

Dit is dus mijn gebod, dat gij zult liefheb-

-ocr page 372-

342

bon. Is dat gebod niet ligt? niet zoet? niet heilzaam? niet vol allo goeds?

Wat is gemakkelijker dan to beminnen? De liefde is hot loven dos harten; zonder liefde kan het hart niet leven. Zoo, mijn kind, is uw hart gemaakt; en ik zelf heb het zoo geschapen, zoo gevormd. Want ik heb uw hart geschapeu om te beminnen, doch, lot wel, cm mij te beminnen.

Gij weet, mijn kind; wie on hoedanig ik van Harte beu. Vindt gij iets op aarde of ook in don hemel, wat zootor liefde verdient dan mijn Hart? Is mijn Hart niet do zoetheid zelve?

Vraag hun, die hot ondervonden hebben; vraag hot aan de Heiligen, die dronken van de goddelijke zoetheid mijner liefde, al hot aardsche hebben vergeten en al hot overige ook het bittere, wat de natuur aanbiedt, als zoet en vol vertroosting hebben bevonden.

Vraag hot aan do Engelen, die in mijne liefde zich verblijden en juichen on jubelen in eeuwigheid.

Vindt gij ten laatste in iets tor wereld voor u zoo vele goederen voor tijd en eeuwigheid? Wat is er waarlijk goed, wat gij in mijn Hart niet vindt? Verruim uwen boezem, zoo veel gij wilt; zie al uwe begeerten zullen bevredigd worden.

Wat gij aan vrede, wat gij aan troost, wat gij aan deugd of volmaaktheid, wat gij aan zekerheid in loven en sterven, of wolk ander goed ook begeeren moogt, in mijn Hart wordt het gevonden, door mij te beminnen wordt hot vorkregen.

Prikkel uw hart aan, mijn kind, bemin met

-ocr page 373-

343

geheel uw hart, bemin met allo uwe krachten, maar bemin, maar heb mij lief, die al uw heil uitmaak.

Weg voortaan de vreeze, die smarten baart; weg met angsten, die het hart benaauwen; bemin, mijn kind, en zijt vrij; heb mij lief en wees gelukkig.

Leef in het vervolg het leven der liefde, zoo als het aan een leerling mijns Harten betaamt.

2. De eerste trap in hot leven der goddelijke liefde is, met zulke voorliefde te beminnen, dat gij alle geboden, die onder zware zonden verpligten, onderhoudt, en voor niets ter wereld een gebod vrijwillig wilt overtreden.

Wie mij niet liefheeft in die mate, blijft in den dood. Het leven en de dood, de goddelijke liefde en de doodzonde kunnen in een zelfde hart niet zamen wonen.

Hot bewijs dor liefde is in het vorrigten der daad gelogen. En daarom is hij, die mijne geboden onderhoudt ook degene, die mij lief heeft.

Hieraan dus zult gij erkennen of gij mij bemint, als gij mijne geboden onderhoudt.

Deze trap echter, deze liefde is aan allen ter zaligheid noodzakelijk, en wol zoo zeer, dat mogt men ook alle geheimen kennen en alle wetenschap bezitten; mogt men ook geheel zijn vermogen uitdeelon om de armen te spijzen; mogt men ook zijn ligchaam ten brandstapel overleveren; mogt men ook de taal der Engelen of alle deugden welke ook bezitten, als men deze liefde niet bezit, dan baat het ons niets ten eeuwigen leven.

-ocr page 374-

344

Het geldt liier de eeuwige zaligheid. Die zijn vader of zijne moedor; zijne echtgenoote of zijne kinderen; zijne broeders of zusters; zijne bezittingen of zijn leven meer bemint dan mij, hij is mijner niet waardig en ongeschikt voor het rijk der hemelen.

Wilt gij het eeuwig leven binnengaan, onderhoud de geboden, vermijd de doodzonde, welke krachtsinspanning, welke offers u dit ook moge kosten.

3. Do tweede trap in het leven der goddelijke liefde is, mij met zulke verknochte en edelmoedige liefde te beminnen, dat gij immer krachtdadig er op uit zijt mij te behagen en, om geeno beweegreden, ook slechts door een dagelijksehe zonde mij wilt beleedigon.

Voorwaar, mijn kind, als gij een hart bezit mijnen leerlingen waardig, dan zult gij uwe genegenheden tot dien graad aan mij schenken; voor alles zult gij mij behagen; met alle zorg zult gij alles, wat gij weet mij te mishagen, vermijden.

Zeg mij, wat is dat voor eene liefde, wanneer gij wegens ijdelo glorie, uit zinnelijkheid of om welke bevrediging uwer bedorvene natuur dan ook, mij wol is waar niet wilt kruisigen, maar toch niet aarzelt mij te bespotten, to verwonden, of met bitterheden te overladen.

Als ik u niet meer beminde, als ik niet meerder zorg voor u droeg, wat mijn kind, wat zou er dan van u geworden ? Als ik u eens verwaarloosde en achteloos bleef om te verhoeden, dat dezo en die dingen u niet geheel ten afgrond voerden, wat zoudt gij dan ondervinden?

En gij wenscht den vrede? en mijnen ver-

-ocr page 375-

345

trouwelijken omgang! en mijne vertroostingen en zekerheid? Zie de bron van al die goederen stopt gij, zelfs oot door de dagelijksche zonde.

Van waar uwe onrust, uwe moeijlijklieden, angsten en gevaren, van waar anders dan dat gij weigert met een edelmoedig hart de offers te brengen, welke de goddelijke liefde gebragt wil hebben?

Gij noemt mij uw God; gij noemt mij uw Vader; ja, wat meer is, gij noemt mij uw Beminde; doch als ik uw God ben, waar is dan mijne eer? als ik \iw Vader ben, waar dan de liefde welke mij toekomt? als ik uw Beminde bon, waar is dan uwe verknochtheid? waar uwe teederheid?

Maar indien gij weleer zoo misdaan hebt, als gij vroeger zoo zonder genegenheid voor mij waart, wil nu dan naar hooger genadegaven dingen en ik zal ai nog een verhevener graad aanwijzen.

4. Deze is de derde trap in liet leven der liefde, der zuivere liefde, waardoor gij mij zoo volmaakt bemint, dat gij een zelfde willen, een zelfde uiet-willen met mij gemeen hebt, en alzoo in alle dingen gelijkvormig zijt aan mijnen goddelijken wil.

Ziedaar, mijn kind, de volmaaktheid der liefde; ziedaar do ware vereeniging des harten, ziedaar het leven der Heiligen.

Deze zuivere liefde zal oorzaak zijn, dat gij de zelfde dingen verafschuwt, die ik verafschuw; dat gij behagen schept in de zelfde zaken, waarin ik behagen neem.

Want de reine liefde, de ware vereeniging bestaat in do werkdadige zamenstemming der harten. Hoedanig uwe gevoelens zijn mogen,

-ocr page 376-

346

indien gij niet met mij het zelfde wilt en verwerpt, het zelfde zoet vindt, als gij niet met mij bet zelfde omhelst, wat do goddelijke wil eischt, dan bezit gij niet de zuivere liefde, niet de ware vereeniging.

Wil evenwel niet ontsteld worden, mijn kind, als bet zoo moeijelijk valt u aan den goddelijken wil gelijkvormig te maken, zoodat gij meent dit als bet ware met tegenzin te doen. Want u vrijelijk daarnaar vormend bet moge u dan moeite kosten, wilt gij immers werkdadig, wat ik wil. Immers, wanneer gij bet niet zondt willen, dan zondt gij u niet daarnaar figten; niemand toch kan willen zonder te willen. Gij ziet hieruit, dat de weerzin, welke gij in u bespeurt, in het lager gedeelte uws harten huist.

5. Mijn kind, de zuivere liefde brengt alles tot eenheid. Gelijk het vuur, verteert zij in zich alles, wat onder haar bereik komt.

De goddelijke wil is en bet beginsel, en de regel en bet doel van alles, wat zij doet of lijdt.

Alle deugden vervormt zij als het ware in zich en adelt ze door hare voortreffelijkheid. Voor een ieder, die zuiver bemint, is alle deugd liefde en de liefde alle deugd.

Mijn kind als gij tot deze eenheid der liefde nog niet met de daad zijt gekomen, streef dan, en gewen er u aan om uit liefde te leven, uit liefde te handelen, uit liefde te lijden: dan zult gij er toe geraken.

6. Mijn kind, bemin deze heilige lisfde, die alleen vele zoetheden voortbrengt en wonderlijke dingen uitwerkt.

-ocr page 377-

347

Zij toch besproeit wat dor is, geneest wat ziek is, buigt wat hard is, verwarmt wat koud is en regelt, wat onordelijk is.

Zij is het licht des harton, de beste trooste-resse, de beminnelijke gastvriendin dar ziel, de zoete bron van verkwikking, zij is rust in arbeid, matiging in hitte, troost in lijden.

Wonderlijk heiligt en verheft zij de schulde-looze zielen. Herinner u aan Joannes, don beminden Leerling, die tijdens het avondmaal op mijne borst rustte; hoe hij door liefde vervoerd, als een arend zijne vleugelen uitsloeg, de goddelijke liefde ademend.

Herinner u aan Martha, die mij diende; hoe zij door liefde bezield als eene zonnebloem zich immer naar mij wendde, on den zoetsten geur aller deugden verspreidde.

Herinner u andere heilige Maagden, die mij toegewijd waren; hoe zij door liefde boven al het aardsche verheven, een toonbeeld zijn geworden, waaraan God zijn welbehagen, de Engelen hunne vreugde hadden, waardoor de harten der stervelingen tot mij werden gedreven.

Ja waarlijk, die zelfde liefde bedekt eene menigte van zonden, verteert ze en maakt zelfs \iit zondaren Heiligen. Getuige Magdalena, die dooide zuiverheid der liefde in een nieuw schepsel is veranderd, minnende met eene liefde der Seraphijnen.

Getuige Petrus, die door liefde zijne verloochening herstellend, het hoofd mijner beminde Apostelen, de Herder mijner lammeren en schapen; de gids der heiligheid geworden is.

-ocr page 378-

348

Getuige faulus, die door liefde veranderd, brandend van liefde de wereld doorliep, gelijk bet vuur door het stroo, en de vlammen der liefde tusschen allo volkoren verspreidde.

7. Mijn kind, de liefde wordt aangeleerd door te beminnen; als gij in do kunst der goddelijke liefde groote vorderingen wilt maken, bemin dan veel.

Wil niet tevreden zijn met eene dorre liefde, die geene zalving bezit; maar kweek zo aan vol verknochtheid. Het hangt wel is waar van u niet af om gevoelige liefde te ondervinden; doch eene liefde, die verknochtheid bezit, kunt gij altoos hebben als gij ze voedt.

Haar voedsel zal zijn bidden mot godsvrucht, herhaaldelijk vragen om do gaven der goddelijke liefde of om de vermeerdering dier gave, met mij te verkeeren, meer door de liefde dan door overdenking, liever uw hart voor mij uit te storten dan uwen geest in mijne tegenwoordigheid bezig te houden.

Haar voedsel zal zijn, een dankbaar gemoed te bewaren voor alles, wat gij van mij hebt ontvangen: het leven, het behoud daarvan, al de goederen der natuur; de Verlossing, do roeping, de genade, alle middelen ter zaligheid, eindelijk alle bovennatuurlijke goederen.

Haar voedsel zal zijn altoos voor oogen te houden, hoezeer ik u bemind heb, hoeveel ik voor u'gedaan heb, hoeveel ik voor u heb geleden; wat ik voor u heb gegeven, wat ik voor u bereid heb voor tijd en eeuwigheid; hoe barmhartig, hoe goedgunstig, hoe liefderijk ik zoo

-ocr page 379-

349

dikwijls in het bijzonder jegens u gehandeld heb.

Haar voedsel zal zijn a te herinneren, wie en hoedanig ik ben, in wien de Engelen en Heiligen des hemels en de Uitverkorenen op aarde altijd hunne zaligheid vinden; wien hemel en aarde tevens en al wat er in is, eenparig verklaren als den eenige, die uit geheel het hart en uit alle krachten bemind moet worden.

8. De leerling. O Jesus! O Liefde! welke wondervolle, welke goddelijke, welke zoete dingen brengt Gij uit uw Hart voort!

O God mijn Zaligmaker, wie ben ik, en wie zijt Gij ? Zoude het niet veel, ja zelfs te veel zijn, als Gij mij slechts verooiioofdet U te beminnen,

Neen zie, opdat ik niet twijfelen zoude of het aan mij ellendig schepsel vrijstaat naar eene plaats in uw goddelijk Hart te dingen, hebt Gij mij geboden, U lief te hebben. 0 liefde! O wonder der liefde! O allerliefste Jesus!

En ik zou U niet beminnen ? en ik zou U niet lief hebben? Ja, mijn Jesus! ja, uit geheel mijn hart zal ik U beminnen; met al mijne krachten zal ik U liefhebben.

Alles, wat ik ben; al, wat ik bezit; al uwe'quot; gaven en weldaden; hemel en aarde, alles spoort mij aan U lief te hebben; doch niets zoo zeer als Gij zelf, die de oorzaak en het doel, het voorwerp en het loon der liefde zijt.

O Heer Jesus! dit is mijne eenige eerzucht, dat ik uitmunte in liefde tot n, dat ik in liefde jegens U met de Engelen zeiven wedijvere.

In alle overige dingen mogen anderen mij overtreffen; ik zal het gemakkelijk verdragen,

-ocr page 380-

348

Getuige Paulus, die door liefde veranüerd, brandend van liefde de wereld doorliep, gelijk liet vuur door het stroo, en do vlammen der liefde tussclieii allo volkeren verspreidde.

7. Mijn kind, de liefde wordt aangeleerd door te beminnen; als gij in de kunst der goddelijke liefde groote vorderingen wilt maken, bemin dan veel.

Wil niet tevreden zijn met eene dorre liefdo, die geene zalving bezit; maar kweek ze aan vol verknoebtbeid. Het hangt wel is waar van u niet af om gevoelige liefde te ondervinden; doch. eene liefde, die verknochtheid bezit, kunt gij altoos hebben als gij ze voedt.

Haar voedsel zal zijn bidden met godsvrucht, herhaaldelijk vragen om do gaven der goddelijke liefde of om de vermeerdering dier gave, met mij te verkeeren, meer door de liefde dan door overdenking, liever uw hart voor mij uit te storten dan uwen geest in mijne tegenwoordigheid bezig te houden.

Haar voedsel zal zijn, een dankbaar gemoed te bewaren voor alles, wat gij van mij hebt ontvangen: het leven, het behoud daarvan, al de goederen der natuur; de Verlossing, de roeping, de genade, alle middelen ter zaligheid, eindelijk alle bovennatuurlijke goederen.

Haar voedsel zal zijn altoos voor oogen te houden, hoezeer ik u bemind heb, hoeveel ik voor u' gedaan heb, hoeveel ik voor u heb geleden; wat ik voor u heb gegeven, wat ik voor u bereid heb voor tijd en eeuwigheid; hoe barmhartig, hoe goedgunstig, hoe liefderijk ik zoo

-ocr page 381-

349

dikwijls in het bijzonder jegens u gehandeld heb.

Haar voedsel zal zijn u te herinneren, wie en hoedanig ik ben, in wien de Engelen en Heiligen des hemels en de Uitverkorenen op aarde altijd hunne zaligheid vinden; wien hemel en aarde tevens en al wat er in is, eenparig verklaren als don eenige, die uit geheel het hart en uit alle krachten bemind moet worden.

8. De leerling. O Jesus! O Liefde! welke wondervolle, welke goddelijke, welke zoete dingen brengt Gij iiit uw Hart voort!

O God mijn Zaligmaker, wie ben ik, en wie zijt Gij ? Zoude het niet voel, ja zelfs te veel zijn, als Gij mij slechts verooiioofdet ü te beminnen.

Neen zie, opdat ik niet twijfelen zoude of het aan mij ellendig schepsel vrijstaat naar eene plaats in uw goddelijk Hart te dingen, hebt Gij mij geboden, ü lief te hebben. O liefde! O wonder der liefde! O allerliefste Jesus!

En ik zou U niet beminnen? en ik zoii U niet lief hebben? Ja, mijn Jesus! ja, uit geheel mijn hart zal ik U beminnen; met al mijne krachten zal ik U liefhebben.

Alles, wat ik bon; al, wat ik bezit; al uwe'quot; gaven en weldaden; hemel en aarde, alles spoort mij aan U lief te hebben; doch niets zoo zeer als Gij zelf, die de oorzaak en het doel, het voorwerp en het loon der liefde zijt.

O Heer Jesus! dit is mijne eenige eerzucht, dat ik uitmunte in liefde tot u, dat ik in liefde jegens U met do Engelen zeiven wedijvere.

In alle overige dingen mogen anderen mij overtreffen; ik zal het gemakkelijk verdragen,

-ocr page 382-

350

volgaarne lijden, doch dit eeno, in liefde voor U aclitor anderen te staan, lioe zal ik het lijden, hoe het dulden kunnen?

Och Jesus, Beminde mijns harten! dat ik U gelijkend worde, geheel liefde, een met ü dooide liefde.

O mijn Jesus! Wie geeft het mij om mot uwe liefde geheel de wereld te ontsteken! alle harten voor ü te roeven, en met liefde voor U te ontvlammen!

Verleen smeek ik U, dat wij allen nit liefde tot U leven, en door liefde voor ü met U do zalige eeuwigheid doorbrengen.

ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

dat het alleeiieiligst hart van jesus, ons leert, ons aanhoudend op voortgang in deugden toe te leggen.

1. Jesus. Zie, mij kind, ik heb alles wel verrigt. Altijd deed ik, wat mjjn Vader wel-behagelijk was.

Heb ik wel ooit, zoo lang ik leefde, op dien weg stil gestaan? Welnu, die met wij wil blijven, moet eveneens wandelen gelijk in gewandeld heb. Want indien hij, terwijl ik voortwandel, stil staat, hoe zal bij dan bij mij blijven?

Mijn kind, de ware dengd rust nooit in dit leven; immers als zij nalaat ook de laatste schrede voorwaarts te doen, dan zal zij gebrekkigheid of laauwheid verraden.

-ocr page 383-

351

Die regtvaardig is worde nog meer regt-vaardig; de heilige worde nog heiliger.

Hoe verre dus iemand in de deugd voortgang hebbe gemaakt, hij moet en kan nog verder voortgaan. Immers eene zaak kan door den mensch of wel nog beter verrigt worden, of wel het doel zijner handelingen kan nog meer gezuiverd worden door de liefde, wier voorwerp oneindig is; of wel ten laatste kunnen verscheidene omstandigheden, die de handelingen vergezellen, op betere wijze ten einde worden gebragt.

Van daar, mijn kind, zult gij bij een opregt onderzoek stof genoeg vinden u te vernederen, ziende, dat gij dikwerf in het een of ander in gebreke zijt gebleven; en tevens zult gij heviger aansporing ondervinden om toe te nemen in do liefde jegens mij, die het goede in uwe handelingen vol liefde goedkeur en met vrijgevigheid beloon; en wat er gebrekkig in is, verdraag of vergeef, wanneer men met een rouwmoedig hart er om vraagt.

2. Wil uwen voortgang niet afmeten naar eene gemakkelijkheid der natuur, naar gevoelige godsvrucht of naar de een of andere natuurlijke neiging; deze allen toch zijn bedriogelijk en niet te vertrouwen.

Neen, meet uwen waren voortgang in de deugd veilig en zeker af naar do pogingen, welke gij in hot werk stelt om u zeiven edelmoedig te overwinnen en uit liefde tot mij te verloochenen.

Wacht ii, mijn kind, u te vreden te stellen met louter natuurlijke deugden. Deze namelijk, aan de natuur ontsproten, kunnen geene vruchten

-ocr page 384-

352

voor de eeuwiglieid, ja zelfs geene bloemen voor den liemel opleveren; maar als zij eenige knoppen schieten, als zij nog eenige vruchten dragen, dan zijn het slechts tijdelijke vruchten, die spoedig afvallen.

Elke boom toch, die God niet geplant heeft; elke plant, die niet in de goddelijke genade hare wortelen heeft, zal uitgeroeid worden.

Streef naar het volmaaktere voort door bovennatuurlijke en degelijke deugden, die in het beginsel der genade wortelende, door edelmoedige en herhaalde oefeningen hecht en volmaakt worden, en die vele bloesems en vruchten opleveren voor de eeuwigheid.

Alles wat in zich volmaakter is, is daarom voor ti altijd nog niet beter; maar dat is waarlijk voor u het nuttigste, wat van den goddelij-ken wil voortkomend door ware deugden helpt ter bereiking van uw doel.

Sommigen stollen hunnen voortgang in eene vermenigvuldiging van godvruchtige oefeningen; anderenquot; wederom in het verrigten van andere dingen. Doch deze allen zijn gewoon dikwerf achteruit te gaan in plaats van voortgang te maken; eendeels omdat hierin de volmaaktheid niet bestaat, maar die dingen slechts middelen ter volmaaktheid zijn; ten andere omdat zij, doorliet aantal en het ongepaste der middelen belemmerd, hun doel niet kunnen bereiken.

3. Voorwaar, mijn kind, eene kuische dienstmaagd, die uit liefde tot mij doet, wat de goddelijke wil overeenkomstig haar stand en betrekking van haar eischt, is volmaakter in mijne oogen dan eene kloosterling, die, de verpligtingen

-ocr page 385-

353

harer roeping en bediening venvaarloozend, dag en naclit doorbrengt met het gebed, ja zelfs met tranen van godvruchtig gevoel.

Wilt gij uwe bediening wel vervullen, dan moet gij haar op de eerste plaats hoogachten en beminnen, niet omdar, zij strookt met uwe neiging maar omdat zij is volgens den goddelij-ken wil, die ook het geringste edel en kostbaar maakt. Als gij haar niet hoogacht, dan zult gij haar niet lang beminnen; als gij haar niet bemint, dan zult gij haar niet lang wel vervullen, omdat gij niet langen tijd wel handelen en lijden kunt, iets waartegen het verstand en de wil in plaats van u te steunen, zich verzetten.

Vervolgens wil niet in haar en door haar u zeiven of de natuur bevredigen, maar mij, maaide vervulling van mijnen wil beoogen en zoeken.

Vervul dan allo verpligtingen uwer bediening krachtig, wel te verstaan in uw daden, vast besloten namelijk om volgens het goddelijk welbehagen tot uw doel te geraken; maar bezadigd, wat de wijze van doen betreft, altoos kalm in het aanwenden der middelen.

Eindelijk, maak u gewoon om alles, wat tot haar behoort, te verrigten uit liefde tot mij, die bij u tegenwoordig en bereid ben om u in bijzondere omstandigheden te bestieren en te ondersteunen. Op deze wijze zult gij alles met gemak en zekerheid doen en daarin volharden.

Maar hetzij gij de pligten van uwen staat vervult, of oefeningen van godsvrucht verrigt, toch blijft het uwe voornaamste zorg, om alles wel te verrigten. Dit is de vruchtbare akker van

23

-ocr page 386-

354

wezenlijke deugd; dit het zaad dat rijkelijk en ware verdiensten oplevert.

Bedenk dat- andere buitengewone dingen, welke gij met verwaarloozing hiervan verrigt, slechts begoochelingen zijn. Mirakelen noch voorzeggingen, geestvervoeringen noch iets anders wat ook, indien gij zoo vele gunsten mogt bezitten, kunnen u tot geen heilige maken.

4. Mijn kind, indien het u van harte gemeend is waren voortgang te doen, dan wilt gij den voortgang ook werkdadig. De volmaaktheid toch 'en de voortgang daarin, overeenkomstig do genade, kan niet voortkomen tenzij uit een hart, dat wil.

En indien uw hart niet werkdadig wil, zullen geene middelen, welke ook, u volmaakt kunnen maken; dewijl men niet door dwang maar door genegenheid tot mij komt.

Herinner u, hoe vele Heiligen, onder groote hindernissen, met weinige uiterlijke middelen tot het toppunt der deugd zijn opgeklommen; omdat hun hart onophoudelijk gekweld werd door dorst naar volmaaktheid.

Zalig, die hongeren en dorsten naar de regt-vaardigheid, want zij zullen verzadigd worden! Indien iemand daarnaar dorst gevoelt, hij kome tot mijn Hart en drinke uit de bron der levende wateren, die springt ten eeuwigen leven.

Kom, mijn kind, en proef uit deze bron hoe zoet het is, mij iiit liefde te dienen; en gelijk, na den honig geproefd to hebben, andere spijzen bitter smaken, zoo ook zullen u, na de zoetheid der goddelijke liefde mijns Harten ge-

-ocr page 387-

355

proefd te hebben, alle spijzen der bedorvene natuur bitter smaken.

Bid, mijn kind, bid vurig om verlichting van boven, opdat gij den uitstekendon prijs der volmaaktheid moget kennen; en opdat gij onophoudelijk ontstoken wordet door het verlangen om haar te verkrijgen.

Eocp u daarenboven herhaaldelijk voor den geest, hoe vele en hoe groote beweegredenen u aansporen om altijd ten einde toe naar vooruitgang te streven.

5. De leekling. Welke zijn die beweegredenen, O Heer?

Jesüs. Beschouw, mijn kind, wie het is, wien gij dient: hoe beminnelijk Hij is wegens zijne einde]ooze volmaaktheden, welke de harten der hemelingen in verrukking brengen, en gij zult tot liefde worden aangespoord.

Herinner u de weldaden van allerlei soort, uit loutere liefde aan u door mij geschonken; en als uw hart niet alle vatbaarheid voor gevoel heeft verloren, dan zult gij mij weder minnen met een door dankbaarheid vernieuwd gemoed.

Overweeg de zwaarte en de menigte uwer zonden, welke ik u met zulk een vaderhart heb kwijtgescholden; gelooft gij voor mij ooit genoeg te kunnen doen?

Bedenk het veelzijdig en aanhoudend ongeluk van hen, die aan zonde en laauwheid zijn overgegeven; en daartegenover het onuitsprekelijk geluk van hen, die mij met vurige liefde dienen.

Beschouw eens de wondervolle schoonheid der deugd en de onuitsprekelijke boosheid der zonde;

-ocr page 388-

356

hoe de eerste den menscli tot deelgenoot der Engelen, de laatste den menscli, aan den duivel gelijk maakt.

Overweeg de kortheid van liet tegenwoordig leven, den eeuwigen duur van liet toekomstig leven; lioe zeker do dood, lioe onzeker liet uur des doods is.

Wik met uwen geest niet slechts maar ook met hot hart, wat het is, te zijn in de hel zonder einde: wat het is, te zijn in den hemel gedurende alle eeuwigheid; en herinner u, dat een van heiden u wacht.

Mijn kind, als gij deze beweegredenen dikwerf en aandachtig overweegt zoo, dat gjj zo versch in uw geheugen houdt, dan zult gij u^ haasten het toppunt van allen voortgang te bereiken.

G. Doch de mensch wordt op velerlei wijzen van dien voortuitgang terug gehouden. Meestal echter begint hij zich van haar te verwijderen of wel, omdat hij mijne liefde in zijn hart laat verkoelen door verwaarloozing van de vorige oefening des innerlijken levens; of wel, omdat hij der natuur gehoorzamend, zich onttrekt aan do moeite van zich zeiven in het een of ander te beheerschen of te verloochenen.

Daar zijn er, die den weg der volmaaktheid wel niet verlaten, maar htm gelukkigen voortgang op verschillende wijze vertragen. Zoo is het gesteld mot hen, die, als zij verder moesten voortsnellen, den tijd er van nemen om zich eens te verblijden over de uitgestrektheid, die zij reeds hebben doorloopen. Wat u betreft mijn kind, vergeet, wat achter u is, zeker van Hem,

-ocr page 389-

357

wien gij dat liobt toevertrouwd, en meet mot onvermoeide schreden den weg, die u nog overblijft.

In den voortgang worden verMnderd ook zij, die zoo vreesachtig voortgaan, dat gij zeggen zoudt, zij willen bij eiken tred onderzoeken, waar zij den voet nederzetten. Wat u aangaat, miju kind, vertrouw meer op mij dan op u zeiven, en ua de zorg aangewend te hebben, die gij in geweten verpligt zijt, vlieg dan met door goddelijke liefde versnelde vlugt over alles heen naar uw doel.

Ook worden zij weerhouden, die hunne verbeelding martelen en hun hart benaauwen met moeijelijkheden van de toekomst, welke zich welligt nimmer zullen voordoen, zoodat zij uit vrceze of angstvalligheid zich naauwelijks durven of zelfs kunnen bewegen. Mijn kind, elke dag heeft aan zijn eigen kwalen genoeg; ga dus voor heden blijmoedig voort, laat den toekom-stigen morgen aan mij over, ik zal daarin voorzien.

7. Bedenk, mijn kind, dat do natuur met hare zwaarte u altijd tot een zekere werkeloosheid of of vadsige rust medesleept. Gij moet daarom dikwijls door den ijver des geestes uwen wil opwekken cn nieuwen moed vergaderen.

Als gij aan die natuurlijke lusteloosheid toegeeft, als gij den krachtdadigen wil om volmaakt te worden opgeeft, dan zult gij niets meer uit-rigten, wat een leerling van mijn Hart waardig is; maar gij zult beginnen u te vervelen, don moed te verliezen, met ellende vervuld te worden en u ongelukkig te bevinden.

-ocr page 390-

358

De graad van deugd, die eon trage ziel met zwoegen en zuchten gedurende vele jaren niet eens vermag te bereiken, wordt door eene ziel, die wilskracht bezit, levendig en blijde binnen weinige maanden bemagtigd.

Mijn kind, indien gij den vasten wil bezit om immer voort te gaan, dan hebt gij roden om u grootolijks te verblijden. In zoodanigen goeden wil hebt gij een duidelijk bewijs der goddelijke vriendschap. Deze echter is de zoetste en dege-lijkste vertroosting tevens.

De leerling. O goede Leermeester, zoetste Jesus, voorbeeld van alle deugd! geheel beschaamd sta ik, wijl ik mg er nog niet op heb toegelegd om mij volmaaktolijk naar ü te vormen, ofschoon ik mij langen tijd reeds voor een leerling van ü heb uitgegeven.

Ontferm U mijner, o Heer; wil niet gedoogen, smeek ik ü, dat ik onder laauwheid bezwijke, of aan de traagheid mijner natuur tocgeve, of door eenig beletsel weerhouden worde; maar wek mij op, spoor mij aan, stoot mij voort door uwe genade.

Geef mij den ijver uws Harten; ontsteek in mijn hart het vuur, dat Gij op de wereld zijt komen brengen, opdat ik met meerder ijver U beminne, volmaakter aan U gelijkvormig worde. U nader op den voet volge.

Vernieuw mij geheel, ik smeek het U; neem den kwijnenden en ellendigen geest van mij weg en beziel mij met uwen Geest, den Geest van altijd brandende liefde, van blijvende blijmoedigheid, die mij niet toelaat lusteloos te worden, intc-

-ocr page 391-

359

gendeel mij stcods kraclitiger en meer bezadigd aanwakkert tot volmaakter navolging van ü, die alleen de weg en de grens der eeuwige zaligheid zijt.

-ocr page 392-

GIDS

TEN GELEIDE IN HET DERDE BOEK.

1. Hot doel van het derde boek is, te streven naar do heiligheid, die men gewoon is do volmaaktheid to noemen. Deze heiligheid echter wordt verkregen door deugden, wolko een zekeren heldenmoed vorderen, zoo als die, welke gewoonlijk beoefend worden in het geduldig verdragen van het lijdon. Zeker toch is hot, zoo als blijkt uit de voorbeelden van alle Heiligen, dat niemand, dio niet in lijden hechte en in zekeren zin heldhaftige deugden had beoefend, ooit de ware heiligheid heeft verworven. En dit moet niet slechts verstaan worden van de Heiligen, wolko do Kerk in hare registers heeft opgeteekend, maar ook van hen allen, die schoon ook in den Heiligen-kalondor niet opgeschreven, evenwel tijdons hun loven getracht hebben die heiligheid te verkrijgen, welke Christ,us door het voorbeeld zijns Harten aan allen geloerd hoeft en waarvoor do levensstaat van een ieder vatbaar is. Zoor schoone en levendige, krachtige on troostvolle voorbeelden van die edele deug-

-ocr page 393-

361

den, waardoor do heiligheid verkregen wordt, toont ons do lijdende Jesns. In zijn werkend leven schitteren wel is waar do deugden van zijn Bart met helderen en hlij venden glans en noo-digen en overreden den denker bezadigd en krachtig tevens tot gepaste navolging; doch in zijn lijden schitteren zij in al hare volkomenheid en luister en trekken den overweger niet slechts tot zich, maar wakkeren en dringen hem zelfs met hevigheid aan. Het is daarom voor ons dienstig, dat wij eerst zijn werkend Hart overwegen, dat wij in do kennis van hetzelve, in zijne deugden ingewijd zijn, en ook daarin reeds eenigen voortgang gemaakt hebben, anders zullen wij door de grootheid of verhevenheid der deugd en van zijn lijdend Hart afgeschrikt en moedeloos worden.

Vervolgens beeft deze heiligheid twee graden; en elke graad bevat wederom drie wijzen.

In den eersten graad namelijk lijdt men godvruchtig al hetgeen niet kan vermeden worden; en dit lijden geschiedt ten eerste met geduld; ten tweede in overeenstemming met den godde-lijken wil; ten derde met eene zekere bovennatuurlijke blijdschap.

In den tweeden graad, lijdt men ook al hetgeen wel op de een of andere wijze kan vermeden worden, maar wat eenmaal te lijden met vrijen wil wordt aangenomen, of wat bovendien nog te lijden gevraagd of gezocht wordt. Dat alles echter wordt in overeenstemming met den god-delijken wil geleden; ten eerste, uit liefde tot Jesus om een bovennatuurlijk doel, bijvoorbeeld

-ocr page 394-

362

om te voldoen voor de belecdigingon Hem aangedaan, tot bekeering der zondaren, tot volharding der regtvaardigcn, ter verkrijging van deze of die genade; ten tweede, uit verlangen naar gelijkvormigheid met Jesus en naar de vruchten, welke uit deze heilige en liefdevolle gelijkvormigheid voortspruiten; ten derde, uit zuivere liefde, om een te zijn in gelijkenis met Jesus en Hem zoo waarlijk te behagen, terwijl men allo eigene belangen, voor zoo ver het geoorloofd is, ter zijde laat.

2. Houd u overtuigd dat, in welken staat of in welke betrekking gij ook leven moogt, gij waarlijk een heilige zult worden, als gij, hetgeen de Heer u te lijden zal aanbieden, wel geleden zult hebben. Immers indien gij u verdiensten vergadert en voortgang maakt, zelfs door enkele gewone handelingen of door daden van gewono deugd, hoe veel meer zult gij winnen en vooruitgaan door daden van heldhaftige deugd, die in wederwaardigheden gewoonlijk dikwijls beoefend worden.

Bedenk eens, wat gij verdient, door elke daad van gewone deugd, als zij door u in staat van genade goed verrigt wordt; vooreerst namelijk, een nieuwen graad of eene zekere vermeerdering der heiligmakende genade, die gij terstond ontvangt en waardoor gij zelf volmaakter en Gode behagelijker wordt; maar tevens eeri nieuwen en geëvonredigden graad van glorie of eeuwige zaligheid, welke gij later in den hemel zult verkrijgen, waar zij wel bewaard n verbeidt. En beide deze genaden verdient gij op titel van verschuldigde verdienste, in dien zin, dat God volgens

-ocr page 395-

363

zijne belofte, waardoor Hij zich vrij maar toch waarlijk vorpligtte, ze u regtens schuldig is. Zoodanige verdienste, die verdienste in een strengen zin wordt geheeten, is persoonlijk en wordt niet met anderen gedeeld.

Daarenboven kunt gij een zekeren graad of eene bijzondere ondersteuning verdienen van dadelijke genade, of ook wel van werkdadige genade, die het verstand verlicht en bestiert en den wil bezielt en versterkt om het kwade te vermijden en het goede te doen; en eindelijk een deel van de groote gave der volharding ten einde toe. Doch beiden kunt gij slechts verdienen in zoo verre het passend is, dat zij u geworden, wel te verstaan in dien zin, dat God ze u nooit verschuldigd is. op titel van regtvaar-digheid, maar enkel en alleen wegens een zekere betamelijkheid, gepastheid of vrijgevigheid. Hiertoe namelijk heeft God zich door geene belofte verbonden; evenwel wijl Hij bovenal vrijgevig is, voegt het Hem ook op deze wijze onze bovennatuurlijke handelingen te beloonen; en Hij heeft inderdaad ons geen enkele beweegreden gelaten om eene teleurstelling te vreezen. Op deze wijze kunt gij beide genaden niet slechts voor u zelven maar ook voor anderen verdienen.

Die graden nu, welke gij door de deugd verdient, kunnen grooter of kleiner zijn naar gelang de verdienstelijke handeling meer of minder volmaakt is. Het kan namelijk gebeuren, dat gij door een heldhaftige daad, waardoor gij mot een edel en grootmoedig hart iets volmaakt ten otter brengt of verdraagt, meerdere verdiensten

-ocr page 396-

864

vergadert, dan door honderd of duizend of zelfs door meerdere daden van gewone deugd. Inderdaad de heilige Chrysostomus verzekert, dat do heilige man Job meer verdiensten heeft verworven door die eene daad, waarmede hij zich in tegenspoed aan den goddelijken wil gelijkvormig maakte, dan door alle andere daden, welke hij gedurende geheel zijn leven in voorspoed ver-rigt had.

Laat ons zorgen, dit niet uit het geheugen to verliezen gedurende dit kortstondig leven, dat ons geschonken is om verdiensten te vergaderen voor do eeuwigheid. Want het zal ons een hulp-middel zijn om met meerder welslagen de begoochelingen te vermijden, die aan dezen trap van het innerlijk loven eigen schijnen. De meest gewone der begoochelingen is dikwijls, dat wij te ligt liet oor leenen aan het gevoel en den weerzin der natuur en daardoor do ondergeschikte oorzaken onzer wederwaardigheden gaan beschouwen, en om het een of ander voorwendsel de moeijelijkheden, die de Heer ons aan- ; biedt, ontwijken of ten minste met een ontevreden hart dragen, of ook wel, dat wij een anderen weg zoeken dan welken Jesus bewandeld heeft; die Hij voor ons effen gemaakt heeft en waar langs Hij ons roept om Hem met alle Heiligen te volgen in de zelfde stemming des harten, waarmede Hij ons is voorgegaan.

3. Zoo lang gij u derhalve bezig houdt met | hetgeen in dit boek verhandeld wordt, moet gij zorgzaam daarop uwe oogen vestigen en daarheen uw streven rigten, dat gij zoo volmaakt

U10g(

droe: bove War allee en o ger hebl zult 5. beha aam den, wijz' vooi de 1 tus D uw pun haai neri kun E zak( hedi teni verlt; mei alle beti ind: mo;

-ocr page 397-

365

mogelijk begrijpt, niet slechts de onuitsprekelijke droefheden en smarten van Gods Zoon, maar hoven al ook de liefde en gezindheid zijns Harten. Want daar schuilt die onmetelijke schat; welke alleen een ijverig en vroon zoeker kan opsporen eu ontdekken. Hoe aandachtiger en godvruchtiger gij het Hart van uwen lijdenden Heer zult hebben overwogen, des te volmaaktere dingen zult gij vinden, des te betere goederen verkrijgen.

5. De wijze van overweging voor dit boek is, behalve de dubbele wijze voor het eerste boek aangegeven en die hier ook kan toegepast worden, nog tweevoudig; het zijn namelijk de twee wijzen, welke voor het tweede boek werden voorgesteld en dio hier op de overweging of op de beschouwing van het lijden van Jesus Christus toepasselijk worden gemaakt.

Derhalve, wanneer gij overweegt, dan stelle uw geheugen u eene deugd voor uit het lijdeus-punt des Heeren, dat gij behandelt; en behoude haar na de overweging zoo wel in uwe herinnering, dat gij haar gevoegelijk in uwe daden kunt toepassen.

Het verstand overwoge de deugd, hare oorzaken en doeleinden, hare wijze en omstandigheden. Onderzoek en ga na, met welke gestel-alle | tenissen des Harten Jesus haar geoefend heeft; des | vergelijk vervolgens den toestand uws harten j met die deugd; beschouw haar daarna van met ; a^e zijden en onderzoek uw afgeloopen leven;

gij 'i betuig uwen dank en vraag om volharding, aar- | indien gij haar tot dusverre wel geoefend hebt; takt mogt het tegendeel waar zijn, verwek dan een

-ocr page 398-

366

berouw en vraag door liet lijdend Hart van Jesus om vergeving; eindelijk neem uwe voorzorgsmaatregelen voor de toekomst eu zie eens oplettend toe, wanneer en lioe gij die zelfde dengd kunt uitoefenen.

De wil omhelzo do deugd en verrigte inwendige oefeningen daarvan en make het vaste besluit om baar ten geschikten tijd, zoowel uiterlijk als inwendig, tot daad te brengen intusscben volhardend in vrome gevoelens en smeekingen.

Doch als gij u aan beschouwing overgeeft, zie dan in het geheim of in de bijzondere gebeurtenis, welke gij beschouwt, wat Jesus lijdt en in welke omstandigheden Hij lijdt: namelijk wie lijdt en van wie en voor wie.

Let vervolgens eens wel. welke woorden Hij daarbij spreekt, of hoe Hij zwijgt en voor God den Vader innerlijk door gebeden zijn Hart uitstort.

Ga ten laatste eens met eerbied en oplettendheid het Hart van Jesus na, hoe dat Hart gezind is, waaruit zooveel heldendaden voortspruiten. En geef u zooveel gij kunt gedurende geheel de beschouwing over aan vrome ontboezemingen des harten, aan liefdegevoelens en gebeden.

De gevoelens van liefde, waarin gij u hetzij door de overweging, hetzij door de beschouwing oefent, kunnen verscheiden of verschillend zijn, naarmate gij gestemd zijt of behoefte gevoelt, of ook wel naarmate gij inwendig dooiden Geest Gods wordt bewogen.

Zeer nuttig kunt gij het geloof verlevendigen en dikwijls vurige akten daarvan veirigten, door

-ocr page 399-

367

Jesus in elk geheim als God te erkennen, en Hem te aanbidden in de vernederingen en versmadingen, waaronder zicli somtijds zijne godheid verbergt uit liefde voor ons.

Het is ook goed, u dikwijls en met kalmte aan vertrouwen over tc geven, u overtuigd te houden, dat de Heer, die zoo veel uit belanglooze liefde voor u, een onwaardige onder alle opzig-ten, doet en lijdt om u te verlossen, nu voorzeker, nu gij zelf wilt medewerken, u niet zal weigeren, wat onvergelijkelijk minder is, de middelen namelijk tot uw heil en uwe volmaking.

Door de liefde tot Jesus, uwen God en Zaligmaker, zal uw hart somtijds terstond ontvlamd worden, als gij zien zult hoe Hij lijdt uit liefde voor u. Want dewijl Hg voor allen en voor een ieder heeft geleden en gestorven is, daarom kan en moet een ieder inderdaad zeggen: Jesus heeft mij bemind en zich zeiven voor mij gegeven.quot; 1)

Houd uw hart dikwijls onledig met het ver-foeijenswaardige en het afschuwelijke der zonde, beschouwende hoe vele martelingen de Zoon van God in zijne menschheid om haar heeft geleden.

Haat jegens de wereld zal er in uw hart worden geboren, als gij aandachtig nagaat, wat en hoezeer Jesus van den haat dezer wereld heeft geleden.

Medelijden voor den lijdenden Jesus zal geheel

1) Galat. II: 20.

-ocr page 400-

368

uw hart doordringen als gij Hem met een vroom en toegewijd hart bescliouwt.

IJver zal n ontsteken om Hem vergoeding te sclienken voor de beleedigingen Hem zoo onwaar-digiijk aangedaan! met dat doel moet gij dikwerf uwe heilige verlangens, uwe goede werken en uwe smarten opdragen.

Boven al echter moet gij de gevoelens en gezindheden van Jesus lijdend Harte en ieder geheim met aandacht en toeleg nagaan en in u overnemen. Zoolang gij dat niet doet, kunt gij wel gehukt gaan onder den last des kruizes maar niet de voetstappen van Jesus volgen.

Wat de smeekgebeden betreft, die men kan verrigten, deze kunnen zoowel verscheidene als verschillende zijn. Ja, de kring der voorwerpen, die wij vragen kunnen, is zoo iiitgestrekt, dat men er naauwelijks grenzen voor kan stellen. Men kan namelijk vragen, de gave of do vermeerdering van geloof, hoop en liefde; van afschuw voor de zonde en van verachting der wereld; van medelijden voor Jesus en van ijver voor zijne eer; kortom van alle deugden en genaden; en dat niet voor alleen maar voor ieder naaste; zooals voor het tweede bock gezegd is en hier wederom herhaald wordt om nog dieper in te prenten, wat niet genoeg op het hart kan gedrukt worden, dat de gevoelens of liever de oefeningen van deugden en de smeekingen, waaraan overeenkomstig de genade, de zalving-des gebeds en zijn voornaamste vrucht gewoonlijk ontspruit, van het hoogste belang zijn.

5. Tot onderscheiding der Geesten worden

-ocr page 401-

369

ons de volgende regels, die hier bijzonder op hunne plaats zijn, door cle Heiligen gegeven;

Eeeste Regel. Geestelijke vertroosting wordt gezegd eigenlijk dan aanwezig te zijn, wanneer | er eene zekere inwendige beroering wordt gaan-

Ide gemaakt, die de ziel met Goddelijke liefde ontsteekt, hetzij regtstreeks, als zij namelijk door Gods liefde wordt ontvlamd wegens de 1 goddelijke goedheid; hetzij niet regtstreeks, als i zij namelijk tot goddelijke liefde wordt gespoord door de beschouwing van het lijden van Jesus ; Christus, of door de smart over de zonden tegen : den Heer bedreven of door eene andere oorzaak, welke dan ook, die waarlijk geschikt is om tot i den dienst van God op te wekken. Vervolgens wordt ook geestelijke vertroosting genoemd elke 1 vermeerdering van geloof, hoop en liefde. Ein-j delijk behoort ook nog onder geestelijke ver-; troosting gerangschikt te worden, elke inwen-i dige blijdschap, welke do ziel tot het bovenaardsche, :: tot de zaligheid en tot volmaking aanzet en rustig ■i maakt in den Heer.

Tweede Regel. Geestelijke mistroostigheid wordt genoemd alles, wat met de goederen in den eersten regel opgenoemd, in strijd is, als zijn: duisternis, ontsteltenis of dorheid der ziel; elke beroering, die wantrouwen kweekt, de hoop of de liefde bestrijdt; ten laatste opwekking der neigingen tot zaken, die beneden ons zijn, innerlijke droef-i heid, welke het gemoed neerslaat of verontrust.

Derde Regel. God alleen is in staat der ziel vertroosting te schenken zonder voorafgaande ; oorzaak; dewijl het den Schepper eigen is, in het

24

-ocr page 402-

370

hart zijns scliepsols tc treden, het geheel in zijne liefde meê te slepen, het te Ycranderen en om te keeren. Dan zegt men, dat er geene voorafgaande oorzaak bestaat, wanneer de vertroosting gegeven wordt zonder eenige voorgaande gemoedsbeweging, of overdenking van het een of ander, waaruit die troost door daden van het verstand of van den wil voor de ziel voortspruit.

Vierde Regel. Als er eene oorzaak van vertroosting voorafgaat, dan kan de ziel zoowel door den goeden Geest als door den kwaden Geest op zekere wijze vertroost worden, doch met een verschillend doel: door den goeden Geest tot vooruitgang der ziel, opdat zij goed handele en | van het goede tot het betere voortschrijde; doch door den kwaden geest integendeel om haar te bederven en neerslagtig te maken.

Vijfde Regel. Tijdens de mistroostigheid moet men nooit eene verandering maken; maar standvastig en krachtig staande blijven in die voornemens en plannen, welke wij vóór dergelijke dorheid gevormd hebben. Omdat zooals wij tijdens de vertroosting gewoonlijker sterker door den goeden Geest worden bewogen en ook te gereeder van onze natuurlijke vermogens gebruik maken, zoo ook tijdens mistroostigheid gewoonlijk meer door den boozen geest worden1 opgewekt, bij wiens inspraken, wijl het gebruik onzer vermogens meer of minder verhinderd wordt, wij naauwelijks in staat zijn zekere plannen ton goede te vormen.

Zesde Regel. Ofschoon wij tijdens do mistroostigheid onze vorige plannen niet moeten

É ]

(

(

]

i (

( 2 (

1

g

r t

1

1

(

1

É c 1

c

1 c t

-ocr page 403-

371

verandoren, is het evenwel zeer nntttig onze wijze van doen te verandoren om tegen die geestelijke droefheid te strijden, eerstens door meerder volharding in het gebed; ten tweede door meerder onderzoek en door ons te vernederen en aan do goddelijke barmhartigheid van Jesns Harte over te geven; ten dorde door ons meer te oefenen om welberaden werken van boetvaardigheid of liefde te verrigten.

Zevende Eegel. Wie in geestelijke droefheid verkeert, herinnere zich, dat hij door God op de proef wordt gesteld, dat hij, overgelaten aan zijne natuurlijke vermogens, met gewone genade en ook met bijzondere, schoon ook niet gevoelige genade ondersteund wordt om in dien staat der verschillende bekoringen van den vijand weerstand biedend, de getrouwheid zijner liefde te toonen. Want hij kan mot do goddelijke genade weerstaan, wijl deze met hem blijft ofschoon hij haar niet door hot gevoel bespeurt.

Hij echter, die vertroosting geniet, overwoge hoe hij zich in toekomstige mistroostigheid zal gedragen; hij verzamole nieuwe krachten om in de droefheid, die konion moot, niet te bezwijken; hij trachte zich te vernederen, bedenkende hoe weinig hij vermag, wanneer do Heer hem niet op bijzondere en gevoelige wijze ondersteunt.

Eindelijk, zoowel de bedroefde als de vertrooste moeten beiden zorg dragen om degelijke deugden te verkrijgen of zich op dezer versterking toeleggen on op deze wijze zich te heiligen.

De H. Ignatius. De H. Bonaventura. De H- Maria Magdalena de Pazzis.

-ocr page 404-

DERDE BOEK.

Nuttige vermaningen om het allerheiligst Hart van den lijdenden Jesus na te volgen.

EERSTE HOOFDSTUK.

hoe hoog de heiligheid moet woeden geacht, hoezeer wij haak moeten genegen zijn.

1. Jesus. Zijt heilig, mijn kind, dewijl ik heilig ben. Een ieder, die een volmaakt leerling van mijn hart wil zijn, heilige zich zelvon, zooals ik heilig ben met een innerlijke, ware en degelijke heiligheid.

De heiligheid is een groot goed, alles bevattend, wat op deze aarde begeercnswaardig is, en de eeuwige zaligheid ons bereidend voor den hemel.

De heiligheid is de voltooijing der deugd, de beschermster der heiligmakende genade, do be-houderes van den inwendigen vrede, de voedster van do vreugde des harten en van blijvend geluk.

Zij is de ware wijsheid; zij is de ware glorie; zij is eene schat, die niet wordt uitgeput.

-ocr page 405-

373

De minste der heiligen te zijn, is onvergelijkelijk meer dan de grootste te zijn van de ge-heele wereld.

Wat kan er in deze wereld regtens met de heiligheid worden vergeleken ? geen wetenschap, geen waardigheid, geen roem, zelfs niet het bezit van eenige zaak welke ook. Want deze zijn slechts aardsche vergankelijke goederen; als dampen in de lucht, glinsteren en verdwijnen zij spoedig. Doch de heiligheid is iets hemelsch en blijvends, zij schittert als do zon tusschen de hemelligchamen; en als de zon zal vergaan zijn, zal zij nog voortgaan gedurende alle eeuwigheid te schitteren.

Dat derhalve de wijze zich niet beroeme op zjjne wijsheid, en do sterke niet groot ga op zijne kracht, noch de rijke op zijne schatten, maar dat een ieder, die zich beroemt, er roem op drage, mij te kennen en te beminnen, mij door liefde na te volgen en zoo zich te heiligen.

Mijn kind, als gij dit nu niet vat, dan zult gij het eindelijk te laat en tegen uwen wil begrijpen, als gij den dood nabij met meer ware gevoelers zult bezield zijn.

Zeg mij, indien gij heden moest sterven, wat zoudt gij liever willen, of een heilige dan wel een vorst of paus geweest te zijn? Acht mogt ik, zoo riep een stervende uit, die het had ondervonden, ach mogt ik geen heerscher zijn geweest, maar de laatste onder de heilige dienaren van God! acht mogt ik, zoo verzuchtte een ander, niet op een leerstoel maar in de keuken eener God gewijde woning geleefd hebben!

-ocr page 406-

374

Gij kant de heiliglieid niet te hoog waardeeren, dewijl ik haar zoo hoog heb geschat, dat ik om haar mogelijk en gemakkelijk te maken de schatten mijns Harten hebt uitgestort; de middelen om haar te verkrijgen met de grootste opoffering heb vermenigvuldigd; alles ten laatste beschikt heb tot heiliging der Uitverkorenen.

Rigt al uwe verlangens, mijn kind, tot bereiking van een goed, dat van zoo veel belang is, en streef met een grootmoedig hart om een Heilige te worden.

2. De ieeuling. Ik zal dan een Heilige worden, o Heer! ach Heer Jesus! ik heb daartoe gedurende mijn leven te veel gezondigd. Zou het geen hoovaardigheid zijn, indien ik mij zulks vermetel voorstelde? maar zie, ik ben zoo zwak, dat ik niets der heiligheid waardig kan verrigten.

Jesus. Zegt gij dit, mijn kind, uit u zeiven of om anderen, die het u hebben ingesproken? indien gij het uit u zeiven zegt, dan dwaalt gij ; zegt gij het om anderen, dan zijt gij bedrogen.

En wel vooreerst, indien gij in uw leven hebt gezondigd, zie dat is eene nieuwe rede om u te heiligen, want alzoo zult gij door de toekomst het vcrledene horstellen.

Maar, mijn kind, er is geen sprake van hetgeen gij geweest zijt, maar wel van hetgeen gij in het vervolgd zijn moet.

Hoevele zielen zijn, na de zonden bedreven te hebben, binnen een korten tijd tot eenhoogeren trap van heiligheid opgeklommen dan sommige zielen, die altijd in onschuld hun leven hebben

-ocr page 407-

375

gesleten; omdat zij de herinnering aan de zonden, die zij beklagenswaardig genoeg hadden bedreven, maar door mij barmhartiglijk waren vergeven, als een prikkel gebruikten om zich tot heiligheid te sporen en te dwingen!

Derhalve kunnen de eenmaal bedreven zonden niet slechts geen beletsel, maar als gij wilt ook een hulpmiddel ter heiligheid zijn.

Vervolgens mijn kind, naar het toppunt van deugd te streven, naar heiligheid te verlangen is geen trotschheid, geen vermetelheid, maar grootmoedigheid, maar adel van ziel, zonder welke niemand een leerling van mijn Hart kan zijn.

Zoo spreek ik, en zie wel toe, wien van beiden gij geloof schenkt, of aan mij of den vijandi-gen geest, die u het tegenovergestelde ingeeft.

Wees op uwe hoede, mijn kind, opdat gij misleid, niet een kleingeestige en aldus onbekwaam wordt om te streven naar datgene, wat voor het verlangen van elk goedgezind hart verre weg de meeste waarde heeft.

Verhef uwen moed, werp alle bedorvenheid des harten uit, kweek do gevoelens aan, die een leerling van mijn Hart waardig zijn.

Eindelijk als gij zwak zijt, ben ik niet do mag-tige ? als gij geen gestrengheden kunt verduren, kunt gij ze daarom niet liefhebben? als gij niet kunt bandelen, kunt gij daarom niet lijden? Welnu door liefde en door lijden wordt de heiligheid bovenal tot volmaking gebragt.

Geen buitengewone dingen, geen wonderen, maar liefde, maar lijdende liefde bevordert vooral de heiliging der ziel.

-ocr page 408-

376

Tracht uit liefde tot mij te lijden, wat ik zelf u te lijden zal uitkiezen en opleggen: en zie gij zult een Heilige worden.

Indien de goederen, die de wereld groot noemt, zoo gemakkelijk te verkrijgen waren, welke wereldling zou ze dan niet bemagtigen?

3. De volhardende begeerte om voortgang te maken en het ijverig streven naar heiligheid, wordt in dit leven met regt geacht de heiligheid des menschen uit te maken.

Niemand is volmaakt heilig, die er niet naar streeft nog volmaakter te worden; want in die mate toont iemand meerder heiligheid te bezitten, naar de mate hij naar grootere volmaaktheid streeft.

Derhalve mijn kind, is volmaakte heiligheid niet het werk van één dag of van ééne week. Meen dus niet, dat gij gedurende zulk een kort tijdsbestek volmaakt zult worden. Want dit hopende en daarna u in uwe verwachting bedrogen vindend, kondet gij wel eens den moed laten zinken, of ook gevaarlijk bekoord worden het werk achterwege te laten.

De volmaaktheid is een gewrocht der goddelijke genade en der menschelijke medewerking.

De goedheid mijns harten evenwel, die u heilig wil zien, is veel meer geneigd om u genade te verleenen, dan gij om ze te vragen, wat meer is, zij stort die ongevraagd over u uit.

Hoe getrouwer gij derhalve met de genade medewerkt, des te spoediger zult gij u de heiligheid ten bezit maken.

4. Als gij den volhardenden en krachtdadigen

-ocr page 409-

377

wil hebt om u te lieiligen, dan kan u niets een beletsel zijn om heilig te worden.

Hoe gij ook van nature geschapen zijt, gij znlt do heiligheid bereiken niet door uwe natuurlijke gesteltenis maar wegens de medewerking met de genade door uwen vrijen wil.

Met de inborst, ook niet de levensstaat noch uwe betrekkingen zullen u een beletsel zijn, indien gij met edelmoedige getrouwheid des harten met de goddelijke genade medewerkt. Zie eens welk een ontzaggelijke menigte, die niemand vermag te tellen, door die getrouwheid in den kloosterlijken staat zich heeft geheiligd; en hoe duizend duizenden, Heiligen zijn geworden te midden der wereld. Door die getrouwheid werd een Hendrik heilig in het legerkamp. Casimir aan het hof; Elzea in den omgang met de wereld; Isidorns op hot veld; Agnes werd eene heilige in de stad; Maria op het land ; Catharina in het ouderlijk huis; Christina in slavernij.

Ook hangt de heiligheid mijner Zaligen en Heiligen niet af van de inschrijving op het hei-ligenregister, hetwelk iemand niet tot een heilige maakt maar slechts als zoodanig verklaart voor de stervelingen. Als gij een Heilige in den hemel zult zijn dan, geheel gelijkvormig aan het goddelijk welbehagen, zult gij er u niet om bekommeren of uw naam in dat register der Heiligen op aarde wordt gevonden.

Ten laatste stellen zelfs de bekoringen en moeijelijkheden u geen beletsel in den weg. Alles toch wat de hel zou kunnen beproeven,

-ocr page 410-

378

wat cle wereld tegen n zou kunnen verzinnen: dit alles zal, indien gij wilt, een middel tot uwe lieiligwording zijn.

5. Het is wel waar, dat hij, die de heiligheid wenscht te verkrijgen, alle zonden ook do kleinsten moet vermijden; doch de onvrijwillige misslagen, die uit menschelijke zwakheid voortspruiten, staan der volmaaktheid niet in den weg.

De grootste heiligen zelfs waren niet geheel vrij van die ellende; en zoo lang als zij op aarde geleefd hebben, hebben zij de zwakheid der menschelijke natuur ondervonden.

Wil u dus niet verontrusten - noch beangstigen om feilen, waarin de wil niet met kennis deel neemt; de mensch kan zeer volmaakt zijn, schoon hij ook zonder zijn vrijen wil misdoet.

Verminder zooveel gij kunt, naar het voorbeeld der zaligen, die onvrijwillige misslagen en verneder u voor mij met vredevolle liefde over degenen, die gij hebt bedreven; zoo zult gij daaruit zelfs nut trekken tot uwen voortgang.

6. Dewijl dit zoo is, mijn kind, leen daarom aan niemand het oor, noch aan u zeiven noch aan eenig sterveling noch aan eenigen geest, die u, onder welk voorwendsel ook, van het streven naar de heiligheid tracht af te houden.

Doch ga met een edelmoedig hart, zonder ooit den moed te verliezen, volhardend voort naar inwendige heiliging te streven.

Die heiligheid is eene zaak van zooveel belang, mij zoo vereerend en welgevallig, dat eene en-

-ocr page 411-

379

kelc ziel slechts, die zich aldus innerlijk heiligt, mij meer vereert, mij meer hehaagt, in mijn harte meer geldt dan iemand anders, die hoe goed zij ook mogen -wezen, zich evenwel met gewone deugden tevreden stelt.

Weet wel, mijn kind, dat de heiligheid tot eene zekere hoogte, volstrekt noodzakelijkheid is om voor het aanschijn mijner goddelijke majesteit te worden toegelaten, omdat niemand zonder heiligheid God zal aanschouwen.

Indien gij deze noodzakelijke heiligheid niet zult verworven hebben in dit tegenwoordig leven, dan zult gij in het toekomend leven door het vuur tot die heiligheid worden gelouterd, alvorens gij den hemel binnen zult gaan, waarin niets, wat onheilig is, binnentreedt.

Onthoudt dit, mijn kind, tot uwen troost, dat zoo gij den goeden en krachtdadigen wil om u waarlijk te heiligen zult hebben levend gehouden, gij niet eerder den dood zult smaken dan na de heiligheid bereikt te hebben.

Doch waan intusschen nimmer de heiligheid reeds verkregen te hebben of reeds een volmaakte te zijn, maar stroef immer voort en houd aan op den prijs, uwer verhevene roeping weggelegd.

Moed gevat, mijn kind, beproef iets, wat den leerling mijns harten waardig is; zijt een mededinger met de Heiligen, uwe edele broeders en zusters. Wat gij zijt, zij waren het eenmaal ook; wat zij thans zijn, gij kunt hot eenmaal wezen.

7. De leerling. Zoo dan, o Heer Jesus, ook

-ocr page 412-

380

ik, de minste van allen, moet en kan een Heilige worden.

Ja ik moet het, dewijl Gij het mij gebiedt, dewijl ik vüii zoo vele bijzondere weldaden en genaden mij verleend, rekening zal moeten geven; dewijl ik gebonden ben de onuitsprekelijke ver-pligtingen door uwe barmhartigheid, na zoo veel zonden, mij opgelegd, voor zooveel in mijn vermogen is te voldoen; dewijl ik verplicht ben mijne zaligheid te behartigen en mij voor den hemel voor te bereiden ; doch bovenal dewijl Gij alle liefde en alle eer op de eerste plaats verdient.

En ik kan het: omdat Gij overvloedige en krachtdadige middelen daartoe schenkt; omdat Gij niets anders van mij eischt, dan dat ik met een opregten wil mijne krachten inspan, bereid als Gij zijt om zelf het ontbrekende aan te vullen; omdat mij niets een beletsel kan zijn, zoo ik zelf het niet wil; omdat alles, wat ook, indien ik het wil, mij kan helpen en voortstooten; omdat ten laatste geheel het werk mijner heiliging niets anders is dan een werk der liefde, der liefde tot tl, eene wederkeerige liefde namelijk voor welke alles mogelijk, alles gemakkelijk, alles zoet is.

Derhalve begeer ik een Heilige te worden, niet om op aarde onder de Heiligen geteld te worden, maar om in den hemel in de rijen dei-uitverkorenen, U te verheerlijken; niet zoozeer uit vreeze voor straf noch op hoop van belooning als wel uit liefde tot U, beste en allerzoetste Jesus, opdat ik ü meer beminne, U meer vereere nu en in de eeuwigheid.

-ocr page 413-

381

Zio dan, o Heer Jesus, ik wil een Heilige worden en zoolang ik adem liaal zal ik niet ophouden dit te willen; ik bid en smeek U, ter willo van uw allerheiligst Hart, kom dezen mijnen goeden wil te hulp.

TWEEDE HOOFDSTUK.

dat in het levek niemand zonder lijden kan zijn.

e en ndat niet ireid te zijn, 3ok, ten; iner fde, lijk lies

1. Jesus. Mijn kind, zoo lang gij op aarde leeft, kunt gij niet vrij zijn van beproevingen.

Wat anders dan droefenis is geheel dit ster-velijk leven, waarin do mensch sehreijende zijne intrede doet, waarin hij al lijdende verkeert, en waaruit hij zuchtende vertrekt?

Het is onmogelijk, dat de mensch, sinds hij den dood onderworpen geboren wordt, zijn leven zonder smarte kan slijten, omdat hij zelf de bron van smarten in zich draagt. De natuurlijke gesteldheid, volgons welke bij moet sterven, veren oorzaakt vele en verschillende ellende, ziekten tJ en smarten, waaraan geen einde kan komen zoo-Jei- lang de vruchtbare en werkende oorzaak blijft 3ei' ' bestaan. Doch deze allen, schoon ook veelvul-ng dig en lastig, zijn nogtans van minder belang, ite Immers uit de bron zijner bedorven natuur wel-iro len er anderen op, die veel erger zijn: ongeregelde en bedorvene begeerlijkheden, die den mensch ook togen zijn wil noodzaken te gevoelen, wat hij niet wil gevoelen.

Hei-

biedt, en en even;

ver-) veel logen jheid lerei-e eer

-ocr page 414-

382

Deze zijn de hartstogten, de voortbrengers van zoovele kwalen, die zijn hart zelf aankleven en den vrede van velen verstoren; oorlogen, vreeselijkc oorlogen doen ontstaan; door tegenstrijdige be-roerselen de ziel aan tallooze gevaren en bitterheden blootstellen.

2. Hoevelen toch zijn de smarten, die don menseh inwendig overvallen, en waaraan volstrekt niemand kan ontkomen! Koude, hitte verschillendo ongestadigheden, duizende lastigheden van den kant der schepselen, zeer vele gevolgen eindelijk van natuurlijke oorzaken, die, schoon ook in het algemeen ten goede strekkend, het goede evenwel door de gebreken van den menseh in den staat zijner gevallen natuur of wel in de tegenwoordige orde van zaken, niet kunnen uitwerken zonder den een of ander in het bijzonder tot last te verstrekken.

En hoezeer bezwaart onder dezen niet somtijds den sterveling de arbeid, zonder welken niemand hier kan leven bijaldien hij niet nog grooteren druk wil ondervinden.

Voeg en tel eens te zamen, indien gij kunt, de smarten en bitterheden van allerhande soort, die uit de hartstogten en gebreken van anderen voortspruiten, en gij zult overal moeijelijkheden zien, die worden zij niet door u te boven gestreefd, u zullen overstelpen.

3. Inderdaad mijn kind dewijl het leven der stervelingen van zoovele kwalen overvloeit, zou het naauwelijks aan weinigen dragelijk toeschijnen, zoo niet de geest van den godsdienst u beweegredenen ingaf om geduld te oefenen, en mijn

-ocr page 415-

383

Hart met de zalving zijner genade u leniging aanbood.

Alle wijsheid zelfs dezer wereld, schoon zij ook schoone bewoordingen over het verdragen der smarten weet in het midden te brengen, zal evenwel nimmer geneesmiddelen voor de smarten knnnen vinden en aanvoeren.

Hoe velen, die over het lijden van droefheden op de schitterendste wijze wisten uit te weiden, en anderen trachtten te onderrigten, werden zelf door de droefheid ter neêr geslagen!

Kan het daarom bevreemden, als zij, die van den geest van godsdienst zijn verstoken en vreemd zijn aan mijn Hart, in wederwaardigheden eindelijk tot wanhoop oversloegen, en door hunne rede verblind, do overige ellende door de grootste ellende, omdat zij eeuwigdurend is, beklagenswaardig genoeg besloten!

De godsdienst toch maakt alle wederwaardigheden dragelijk en nuttig, wijl hij leert, dat wat een billijke straf voor de zonde en een regt-vaardige rede voor het lijden der menschen is, door de troostvolle uitwerkselen van de wijsheid en goedheid mijns Harten, een heilzaam geneesmiddel wordt tegen de zonde en eene bron van overvloedige verdiensten voor den monsch.

De smeltkroes loutert het metaal. Het vuur verhardt het leem, doch verweekt de was. De storm werpt de planten neder, maar doet den gewortelden boom nog dieper wortelen schieten.

Zoo beproeven de wederwaardigheden den mensch; de droefheid maakt den oen gehard.

-ocr page 416-

384

den anderen weekelijk. De insnijding slaat den een ter neder, doch versterkt den ander.

De wederwaardigheid zou allen ter zaligheid voeren, indien allen haar wel opnamen. Indien iemand door haar ten ondergang komt, is het zijn eigen schuld dewijl zij, goed verdragen, een zekeren weg tot heiligheid en dus tot waar geluk aanbiedt.

4. Maar zie, mijn kind, veel ligter en troostrijker is alle wederwaardigheid geworden, omdat ik, in wederwaardigheden gedompeld, het lijden heb geheiligd en omdat ik zelf hen, dis door wederwaardigheden bezocht zijn, zoowel door het voorbeeld van mijn leven als door de toezegging van belooning en door de hulp en den troost mijner genade voorga.

Van mijn voorbeeld hebben de Heiligen het geheim geleerd om goed te lijden, en de kunst on het kwade in goed te verkeeren.

Daarom hebben zij ondervonden, dat wederwaardigheden zelfs zoet voor hen waren, en trokken zij uit mijne liefde zulk een begeerte tot lijden, dat zij niet zondei lijden wenschten te leven, want in al hun wederwaardigheid vloeiden zij over van vreugde.

Kunt gij ook niet, mijn kind, naar hetzelfde streven? is dat niet zoowel in mijn als in uw belang? wat vreest gij? zie geene droefheden kunnen uw hart bereiken, die niet eerst mijn Hart hebben doordrongen; doch dit doordringende, hebben zij alle kracht om te schaden verloren, en zijn zij met eene goddelijke kracht van troost doortrokken.

-ocr page 417-

385

5. Draag zorg mijn kind dat gij do wederwaardigheden, als zij u van uit mijn Hart met zoetheid doortrokken overkomen, niet bitter maakt door de bitterheid uws harten.

Lijden is noodzakelijk; er is geene keuze; doch goed te lijden of slecht, te lijden zooals de uitvei'korenen of als de verdoemden; tot uwe heiliging of tot uwe verwerping, dat staat aau uwe verkiezing, mijn kind, dat hangt van uwe keuze af.

Bereid u zeiven, mijn kind, ja, houd u voorbereid voor moeijclijkheden, die niet ophouden en niet zullen ophouden u te overvallen.

Wil niet gelooven, dat gij eenen dag zult hebben zonder eenige moeijelijkheid, dewijl er nimmer in de toekomst ?en dag zal aanbreken, die niet haar eigen kwaad voldoende met zich zal voeren.

quot;Wil u ook niet verbeelden, dit te kunnen ontvlugten, wat gij ook doen moogt. Mogt gij u ook alleen in de eenzaamheid begeven, de zeeën oversteken, of u aan de uiteinden der aarde verbergen, overal zal de wederwaardigheid uwe gezellin zijn en u met hare oorzaken of gelegenheden altijd als de schaduw volgen.

Tracht daarom, mijn kind, als gij wijs wilt zijn, wat gij niet kuut vermijden, 111 uw voordeel te keeren door met een tevreden en goedgezind gemoed, zooals de Heiligen, het kruis uwer wederwaardigheid te dragen en bereidvaardig mijne voetstappen te volgen.

6. Wilt gy de wederwaardigheden gemakke-kelijk en met vrucht dragen, draag ze dan ui^

-ocr page 418-

386

liefde tot mij; deze liefde zal de zwaarte en de bitterlieid aan uw kruis ontnemen en door hare kracht uw kruis, en door hetzelve u heiligen.

Die zijne tegenspoeden niet lijdt uit liefde tot mij, zal zijn kruis niet lang bereidvaardig dragen, maar zal het weldra, of wel tobbend en zuchtend na zich slepen, of door hetzelve overweldigd jammerlijk ter aarde storten.

Indien het u zwaar valt zoo te lijden, kom dan tot mijn Hart, mijn kind, en bid. Daar zult gij hulp, daar liefde, daar de zalving der genade verwerven.

Mijn kind, tot dusverre heb ik niet opgehouden u te zeggen, en zal ik niet ophouden u te herhalen, dat gij bidden moet en niet op moot houden te bidden.

Want zie in het gebed ligt alles opgesloten: in het _ gebed is ^ bevrijding van kwalen, in het gebed is verkrijging van goederen, in het gebed ligt hot geneesmiddel tegen ellende, in het gebed ligt leniging voor smarte, in het gebed is troost, in bot gebed is volharding.

De leerling. Er blijft mjj derhalve, o Heer Jesus, geen uitvlugt moer; lijden is noodzakelijk of willig ^ of onwillig. Doch indien ik vrijwillig lijd zal ik het lijden minder gevoelen; doe ik hot met weerzin dan zal ik de zwaarte daarvan nog vermeerderen.

Wil ik derhalve niet te vergeefs mij zeiven ongelukkig maken, dan moet ik mijn hart bereid houden om te lijden en indien ook de nood-zakoxijkheid soms hard moge schijneu dan toch zal de vrucht van het geduld, die mij tijdens

-ocr page 419-

387

dit leven zal heiligen en gedurende geheel de eeuwigheid zal zaligen, overvloediglijk voldoende zijn om mijn hart te bemoedigen en aan te sporen.

Doch indien ik IJ bemin, o allerzoetste Jesus, zal de beschouwing van U alleen mij bewegen TJ bereidvaardig en met vreugde te volgen, om met U te zijn, op U te gelijken, U mijne liefde te bewijzen, en uwe liefde te genieten.

O Jesus, eindelooze zoetheid! Met U wordt ook het bittere in zoetheid veranderd; want zie Gij hebt door zelf te lijden aan de wederwaardigheden ontnomen en voor U zeiven behouden, al wat daarin bitters wordt gevonden; doch alles wat daarin zoet en smakelijk is, hebt Gij er uit getrokken en aan ons gegeven.

O allerliefste Jesus, die mij tot zulk een graad hebt liefgehad, ik smeek ü, deel mij de gevoelens uws Harten mede, opdat ik al mijne wederwaardigheden heilige en door deze uwe eer eu mijne volmaaktheid bevordere.

DEEDE HOOFDSTUK.

hoedanig het allerheiligst hakt van jesus ten opzigte van het lijden gestemd was.

1. Jesls. Let eens wel mijn kind, welke de gevoelens waren van mijn Hart ten opzigte van het Ijjden, eu tracht deze na te volgen.

-ocr page 420-

388

Zie gedurende mijn sterfelijk leven, leed mijn Hart onophoudelijk en was het altijd tevens blijde.

Begrijp wel, wat ik zeg, mijn kind; ik spreek niet van mijnen goddelijken wil, die namelijk vrij en ongeschikt was voor alle smart; maar van mijnen menschelijken wil. Want ik heb deugden beoefend, daardoor verdiensten verkregen, daardoor de verlossing van den mensch bewerkt.

Van af het begin van het bestaan mijner Mensohheid was mijn hart geheel verblijd over de aanschouwing der Godheid, die met haar persoonlijk was vereenigd, die zij altijd genoot en waardoor zij in de hoogste mate zalig was; en ter zelfder tijd treurde mijn Hart door een bijzondere medewerking der Godheid over de zwaarte en het bittere van het lijden, dat het moest verduren.

Maar ook over dat gestreng en bitter lijden zelve treurde en verheugde zich mijn Hart tevens onder verschillend opzigt. Het treurde daarover voor zooverre het der menschheid zwaar en lastig was; doch voor zooverre het door God gewild was en het heil van den mensch bedoelde, verheugde het zich daarover.

Immers mijn Hart bezat ook een menschelijken wil, die op zich zeiven beschouwd wel één doch in hare werking als het ware tweeërlei was:

Een lagere, die van zelf van al, wat der men-schelijke natuur smartvol is, een afschrik had en het ontvlugtte; een hoogere, die de zelfde smartelijkheden om verhevener beweegredenen, met vrijen wil beminde en omhelsde.

Beiden, die lagere en hoogere wiL waren wel

-ocr page 421-

889

gestemd, nooit ongeregeld eu door geen gebrek van hunne kracht beroofd.

De lagere immers, die hetgeen aan zijne natuur goed en voordeelig was beoogde en begeerde, slechts wat voor zijne natuur smartelijk was en den dood vreesde en ontvlugtte, liet zich tevens door den hoogeren wil besturen.

De hoogere echter onderwierp en vormde den lageren wil en zich zelveti aan en naar den god-delijken wil. Daaruit ontstonden volmaakte, bovennatuurlijke daden van deugd; daaruit ontstonden verdiensten, daaruit eindelijk ontstond een overvloed van opgehoopte genadeschatten voor den mensch.

Denk er aan, mijn kind, dat gij insgelijks zulk een wil hebt, wel niet zoo volmaakt en zuiver, maar dan toch vrij: en dat ook gij in dien wil een hooger en een lager gedeelte bespeurt.

2. Gij, mijn kind, gij weet niet altijd noch op eens, wat gij te lijden hebt. Uit barmhartigheid en goedgunstigheid geschiedt het, dat gij dit veelal eerst ziet, wanneer het zich voordoet, waardoor gij elk in het bijzonder met meer geduld verdraagt.

Doch mijn lijden was mij altijd voor oogen; overal waar ik was, zag ik volkomen al de martelingen, die mij in de toekomst wachtten.

Geen enkel oogenblik was het voor mij verborgen, wat de profeten omtrent mijn lijden hadden voorzegd, wat de beelden der oude wet van mij hadden voorafgebeeld, wat de boosheid der wereld en der hel zou verzinnen, wat al verschrikkelijke kwellingen de zonden der men-

-ocr page 422-

390

schen afriepen, wat de gekrenkte eer van mijn

hemelschen Vader eischte, wat uwe behoefte, mijn kind, vergde.

Dit alles en elk in het bijzonder zweefde mij gedurig voor oogen, en perste onophoudelijk mijn Harte zamen.

Doch do liefde mijns Harten was oorzaak, dat ik alles verdraagde en willig leed.

De liefde maakte mij alles smakelijk: arbeid en nachtwaken, hoon en verguizing, geesselsla-gen en doornen, het kruis en alles, wat dooiden goddelijken wil beschikt was tot zaligheid der menschen.

Zie dan, mijn kind, zie daar de allesbeheer-schende stemming van mijn lijdend Hart, liefde voor God en liefde voor de menschen. Uit deze bron vloeiden al zijne overige gezindheden voort.

3. Vandaar dan ook was het geduld mijns Harten onuitsprekelijk, waardoor ik zooveel, schoon ook onverdiend en onwaardiglijk toch zonder bitterheid, zonder eenige klagt verduurde. Do liefde toch is geduldig, de liefde verdraagt alles.

Vandaar de onderwerping mijns Harten aan het goddelijk welbehagen in alle droefheden en alle smarten. Mijn wil namelijk, door de liefde aan den wil Gods gelijkvormig gemaakt, was bereid alles tot het laatste toe te lijden.

Vandaar de vreugde mijns Harten in het lijden; immers die bemint, die het gosde van het beminde voorwerp kent, verheugt zich als hij het geniet. Want mijn Hart kende volmaak-telijk de veihevenheid van den goddeljjken wil

-ocr page 423-

391

en stelde er dus, mogt het ook vele en ver-scliillende smarten kosten, zijn genot in dien te vervullen.

Vandaar do bovennatuurlijke begeerte van mijn Hart om te lijden. Want do ware liefde wensclit op werkdadigo wijze hare opregtlioid, hare tee-derheid en hare getrouwheid te bewijzen. Derhalve werd mijn Hart onophoudelijk door liefde geprikkeld, steeds smachtend naar de vervulling van het lijden, dat voor God zou zijn en voor don mensch zon. blijven een duidelijk en eeuwig bewijs tevens van de opregtheid, van de teederheid en van de getrouwheid, ja en van de overmate mijner liefde.

4. Doch, mijn kind, nog hooger streefde de liefde mijns Harten. Dit toch wilde het, dit begeerde het, door hare overmate de harten der menschen te rooven, en met haar vuur te ontvlammen.

Ik was immers op aarde het vuur komen brengen en wat wilde ik anders, dan dat het ontstoken zoude worden.

Daartoe had ik het doopsel van mijn bloed, levendig en gloeijend, waarin ik gedoopt werd.

Mijn lijden, bedoel ik, waarin ik ten eenemale gedompeld, waardoor ik overstelpt werd.

En hoe werd ik geprest, totdat het vervuld mogt worden! Hoe brandend verlangde mijn Hart om dat ziedend bad te openen, dat met wonderlijke kracht de harten der stervelingen zou zuiveren, verwarmen, aansporen, ontvlammen.

Daarin waren gezuiverd, daardoor waren ent-

-ocr page 424-

392

vlamd de Apostelen en Martelaren, de heilige Belijders en Maagden, die uit zuivere liefde voor mij bereid waren alles te lijden en mij te volgen, door smarten, door vernederingen, door duizend martelingen, door duizend dooden heen.

En zoude uw hart, mijn kind, ook niet kunnen worden ontstoken? daarom heb ik u in zulk een graad bemind, om u tot wederliefde jegens mij te ontvlammen, om al uwe liefde te winnen.

5. Mijn kind, als gij dikwijls en met aandacht beschouwt tot welk een hoogte ik u heb lief gehad, en hoeveel meerdere beweegredenen gij hebt om mij te beminnen, dan ik om u; dan moet gij ongetwijfeld worden aangezet die liefde met wederliefde te vergelden.

En als de liefde eenmaal geheel tiw hart zal hebben ingenomen, dan zal zij daarin dezelfde gevoelens, die in mijn Hart ten opzigte van het lijden der wederwaardigheden wonen, voortbrengen.

Hoe meer gij mij bemint, des te beter zult gij gestemd wezen jegens al wat hinderlijk is; en hoe meer gij met een goed gestemd hart het lijden verdraagt, des te volmaakter zult gij mij liefhebben.

Indien soms de gezindheden van mijn Hart met betrekking tot de wederwaardigheden niet in uwen smaak vallen, dan is dit een teeken, dat gij een hart zonder kracht bezit, ja een hart dat kwalijk is aangedaan; en na ingesteld onderzoek zult gij als oorzaak daarvan bespeuren, dat uw hart, beroofd van de warmte der goddelijke liefde, of wol verdoofd is door de koude

-ocr page 425-

393

van zekere oiivei'schilligheid, of wel in het koortsvuur ligt van bedorven eigenliefde.

Voorwaar juist daarin, dat gij nog zoo ongeschikt zijt om hetgeen voor edele zielen van zooveel waarde is, tquot;e kunnen bereiken en genieten, zie daarin juist eene rede om u krachtiger op te rigten en aar, te sporen.

En begeer en verlang ten minste, dat uw hart bewogen moge worden door dezelfde gezindheden, die in het mijne wonen.

6. En bid, schoon de natuur er zich ook tegen verzette, bid dikwijls en vurig dat gij de waarde van dergelijke gevoelens kennen en de onwaardeerbare vruchten daarvan beminnen moget.

Als gij zoo in uw gebed opregt zult zijn, dan zullen de oogen van uwen geest worden geopend, en dan zult gij duidelijk inzien, dat de wijsheid der wereld, die een afschrik heeft van de liefde voor de zaligende vernederingen en verstervingen, waarlijk dwaasheid is doch dat die heilzame liefde de wezenlijke wijsheid bevat, welke ik zelf, uit den hemel nederdalend, met woord en voorbeeld heb verkondigd.

En als gij volhard zult hebben in het gebed, dan zal u overvloedig genade geschonken worden om de wederwaardigheden met een vroom gemoed te omhelzen en heilig te verduren.

Wil u echter met het gebed alleen niet te vreden stellen; neen, maar tracht ook overeenkomstig de genade en overeenkomstig uwe krachten zei ven te verloochenen, alle droefheden te lijden, met mij het kruis te dragen.

Zalig hij, die in do heiligende wederwaardig-

-ocr page 426-

394

heden smake vindt! inderdaad hij is geleerd, meer door goddelijke zalving dan door men-schelijke vinding, hij wordt bezield meer dooide genade dan door de natuur.

Niets is er, mijn kind, waaraan men beterde ware leerlingen mijns Harten erkent, dan aan de waardeering van, en aan de liefde voorde wederwaardigheden om mijnent wille.

7. De leerling. O goede Jesns! hoe groot was de liefde van uw Hart jegens mij! hoe onverdiend de genegenheid! in hoe hoogo mate maakt Gij mijne zaligheid uit!

Hoeveel en met welke zuivere liefde hebt Gij geleden, en dat alles om mij, om mij doorliefde met U te vereenigen!

En ik zou ü dan ooit kunnen vergeten ? ik zou ü ooit genoeg kunnen beminnen ? weinig, ik beken het, maar toch billijk en rechtvaardig is het, dat ik U met geheel mijn hart beminne, dat ik uit liefde TJ ook in het l^'den volge tot den dood toe.

Maar zie, mijn God en Zaligmaker, daartoe, om het lijden lief te hebben en in het lijden de gevoelens uws Harten na te volgen, daartoe, ik gevoel het, heb ik veel genade noodig.

Immers als ik niet bijzonderlijk ondersteund word, kan ik niet op verdienstvolle wijze noch in hot groote, noch in het kleine mij zeiven verloochenen, het kruis met vreugde omhelzen, de neigingen der natuur overwinnen, ü overal volhardend begeleiden tot in den docd.

Doch dewijl Gij mij daartoe uitnoodigt, ja zelfs roept, smeek ik ü, verleen mij daartoe dan ook

-ocr page 427-

395

die overvloedige genade, waardoor ik kan ten uitvoer brengen, wat ik uit mij zeiven niet vermag.

Verruim derhalve mijn liart en prent in kot-zelve rijkelijk en diep de gevoelens van uw lijdend Harte, opdat ook ik met een nederig en zachtmoedig hart leere beminnen te lijden uit liefde tot ü, al wat Gij mij te lijden zult overzenden.

VIEKDE HOOFDSTUK.

welke ooedeiten er in het geduldig lijden liggen opgesloten.

1 Jesus, mijn kind, het is aan u gegeven de geheimen mijns Harten te begrijpen, daarin godvruchtig door te dringen en zo geheel ten uwen voordeele aan te wenden.

Luister derhalve naar do geheimen, die voor de wereld zijn verborgen; leer de goederen kennen, waarvan de wereldlingen geen begrip hebben.

Zie ik de Schepper der schepselen, de Verlosser der vrijgemaakten, de Vader der kinderen, ben, den weg des kruizes bewandelende, voorgegaan, en heb aan alle menschen verklaard, dat een ieder, die deelgenoot wilde worden van het onuitsprekelijk geluk, dat mij aan het einde van mijnen weg wachtte, met een welgezind hart zich zeiven moet verloochenen en mij navolgen.

Doch velen, die deze stem hoorden, zeiden;

-ocr page 428-

396

dat is een hard woord en wie kan er gehoor aan leenen? en sinds dien oogenblik traden er velen terug en wandelden niet meer met mij.

Maar de Heiligen en ieder, die zich op werk-dadige wijze wilde heiligen, ontvingen mijne uit' noodigingen met een dankbaar en bereidvaardig hart, en hebben geoordeeld, dat hunne zaligheid op deze aarde gelegen is in het verkeer met mij, in het lijden met mij, in de volharding met mij, in alle omstandigheden ten einde toe.

2. En in der daad, mijn kind, wat is er goeds op aarde, wat niet in het lijden met mij wordt gevonden? dat is de ware glorie; eene glorie, die goddelijke eerzucht waardig is, eene glorie, die niet met deze wereld vergaat; eene glorie, die duren zal en nog verhoogd zal worden gedurende geheel de eeuwigheid.

Dat is de verborgen schat, waarvoor men het rijk der hemelen met al zijn eindelooze zaligheden koopt.

Ziedaar het zuiver genot, dat alle zinnelijke genoegens overtreft. Immers, indien gij het zoo ver brengt, dat gij er eene vreugde in stelt met mij te lijden, dan zult gij een geestelijk Paradijs van wellusten op aarde bezitten.

3. Zoolang als alles volgens natuurlijke neiging geschiedt en geen enkele kwelling het hart benaauwt, hangt de mensch gewoonlijk aan de schepselen, vestigt hij weinig zijne gedachten op mij, houdt hij zich slechts noode met het eeuwige bezig.

Maar als hij onder tegenspoeden gebukt gaat, of door droefheid gekweld wordt, dan keert hij

-ocr page 429-

397

in zijn hart, dan beschouwt hij hoe ijdel, hoe gebrekkig al het aardsche is; dan neemt hij zijne toevlugt tot mij, wien hij bespeurt het meeste noodig te hebben.

Daarom mijn kind, is de goedertierene Voorzienigheid mijns Harten gewoon om het zoo te beschikken, dat zij, die overvloed van wereldsche goederen hebben, dezelve niet zonder kommer genieten, waardoor zij des te eerder en met meer kracht worden aangespoord om de goedeien der toekomstige wereld te zoeken.

Want indien zij een rustig en ongestoord geluk bij al het wereldsche genoten, zouden zij er welligt niet eens aan denken om zich de hemel-sche goederen te verzekeren. Mijne barmhartigheid is derhalve do oorzaak, dat er overvloedige kwalen in de wereld zijn opdat de wereld niet worde bemind en hare beminnaars niet verloren gaan.

4. Zoo als het vuur den roest verteert maar het goud daarentegen zuivert, zoo brengen de smarten aan de hartstogten den dood toe en berooven hen van hunne levenskracht, terwijl zij daarentegen de deugden zuiverder en kostbaarder maken.

Door de wederwaardigheden, mijn kind, welke gij met geduld verdraagt, koopt gij uwe zonden af en voldoet gij aan de goddelijke rechtvaardigheid voor de straffen, die gij daarvoor nog moest boeten; en wel in dien zin, dat gij hier een ligt en troostvol vagevuur kunt hebben, waarin gij n waardig maakt om docr de poort van de eeuwige vreugde over te vliegen.

-ocr page 430-

398

Wat levert meer verdiensten op dan het lijden,

dat met een goedgezind hart wordt gedragen? want zie de kortstondige en ligte wederwaardigheden bewerken u een gewigt van eeuwige glorie.

Elke droefheid voegt een nieuwen edelsteen aan uwo hemelsche kroon, die schitteren zal met zooveel stralen, als gij deugden zult hebben beoefend in het verdragen dier droefheid.

In tegenspoeden wordt de mensch van vele vooroordeelen en dwalingen bevrijd, en in zeer veel zaken onderwezen. Zalig hij, die in de school der wederwaardigheden geleerd heeft alles te weten!

Wat weet hij, die nooit eenigen tegenspoed heeft ondervonden, die nooit uitwendig of innerlijk iets heeft geleden? en hoe kan hij voor zich zelven of voor anderen in raad of bestiering van nut zijn?

5. Derhalve mijn kind, verlies den moed niet als gij door wederwaardigheden bezocht of door mij beproefd wordt. Immers wien ik lief heb bepioef ik tor zijner vorming op liefdevolle wijze en in hem schep ik, zooals een vader in zijn kind, mijn welbehagen.

Te regtv dus moet gij u in het lijden verheugen, dewijl gy daarin een bewijsgrond vindt van mijne liefde jegens u en een kenteeken van de vaderlijke genegenheid mijns Harten.

Naauwelijks wordt er iets gevonden, wat meer vertrouwen jegens mijn hart inboezemt en een vrijeren toegang daartoe opent, dan de graagte om voor mij te lijden.

Wanneer gij sterven zult, mijn kind, zult gij

-ocr page 431-

399

u over niets van het afgelegde leven veiliger verblijden of meer zekeren troost smaken, dan over de zoete herinnering, dat gij met mij veel hebt geleden.

6. Zeer velen zijn er op uit om den weg der vernedering en der wederwaardigheden te vermijden, voorgevende, dat zij beter langs een schooneren weg God verheerlijken en den naaste behulpzaam kunnen zijn.

Welke zinsbegoocheling! zij zoeken namenlijk onberaden zich zeiven, niet God noch den naaste. Want de glorie van God en het heil van den naaste moet bevorderd worden niet volgens het goedvinden van den monsch, maar volgens het goddelijk welbehagen.

Want God toonde aan zijnen Zoon do wijze om zijne majesteit op aarde te verheerlijken en de verlorene wereld te redden. En die wijze heeft do Zoon gevolgd door te lijden, en door te lijden heeft Hij die den menschen veropenbaard.

Volg gij mijn kind dien weg, die door mij betreden en u aangewezen werd. En bid aanhoudend, en bid vurig opdat gij daarop moogt volharden.

Doch overweeg, terwijl gij bidt met godsvrucht, al de soorten mijner smarten, en met betrekking tot deze al do gesteltenissen mijns Harten, die geheel bovennatuurlijk waren.

Wil niet bij uwe natuurlijke neigingen alleen of bij het zuiver menschelijk gevoel te rade gaan, maar verhef vi boven dit zinnelijke door bovennatuurlijke beginselen; beschouw door dezen geleid de wederwaardigheden als door mijn god-

-ocr page 432-

400

delijken wil u toegezonden en tracht ze, voor zooyeel gij kunt, met uwen wil te omhelzen.

Moed dan mijn kind, wek uw hart op, zie hoe ik, en al mijne heiligen met mij, den weg van wederwaardigheden blijmoedig heb bewandeld. Heb den moed om te volgen. Met mij hebt gij niets te vreezen: het gezelschap is goed de weg veilig; de eindpaal zeker; de belooning eeuwig.

7. De leerling. O Heer Jesus! wie zou er niet worden aangespoord U te volgen? wiens hart zou niet ontvlammen als Gij zoo over dien weg spreekt ?

Doch iets anders is het, door U ontstoken te worden, iets anders U te volgen; iets anders is het te overwegen, iets anders te handelen; iets anders eindelijk is het de deugd te kennen iets anders haar te beoefenen.

Ik erken wel is waar de liefde voor het lijden als een alles overtreffende deugd, mijn geest bewondert haar, mijn hart zelfs bemint haar, doch als de gelegenheid zich voordoet om haar in daden te beoefenen, zie dan verontrust mij terstond de eigenliefde, dan verblindt mij verborgene hoovaardrj, dan dringen zich duizende uitvluchten, duizend schoone voorwendsels aan mij op.

Zoo strijd ik jammerlijk met mij zeiven als zich de gelegenheid om iets voor u te lijden voordoet, en, wat mij van schaamte moest doen blozen, dikwerf wensch ik mij zeiven geluk als ik in dien strijd maar niet gewond word.

O God, goedgunstige Jesus, ik smeek U; zie medelijdend op deze mijne groote ellende neder

en

uit

nie

1

mij all scl

be: zei m:

tn

ve

ze

d( li

ii zi

-ocr page 433-

401

en verleen mij barmhartiglijk door uwe genade uit te voeren, wat ik in mijne gebrekkigheid niet vermag te volbrengen.

Mijne zwakheid is groot, groot is de kracht mijner weerspannige nataur, die bij de gedachte alleen van vernedering of smarte wordt afgeschrikt.

De rede, waarom ik zoo zwak, zoo flaanwhartig ben, dat ik mij tegen de natuur niet kan Terzetten, de rede is, omdat ik U niet genoeg bemin.

O Allerzoetste Jesus, als ik U beminde zooals iiwe Heiligen, hoe ligt, hoe zoet zou het mij vallen over die weerspannigheid der natuur te zegepralen.

Geef my derhalve, ik smeek het U, die bijzondere genade om U te beminnen met volmaaktere liefde, met krachtige en edelmoedige liefde, die mij, ondanks den weerzin der natuur, vervoert in alles U te volgen, o Jesus, mijn leven, mijne zoetheid, mijne zaligheid.

VIJFDE HOOFDSTUK.

hoe wij ons zelven naak het vookbeeld van het allerheiligst haut van jesus in wederwaardig heden aan den goddeli.tken wil gelijkvormig moeten maken.

1. Jesus. Mijn kind, reeds had ik de wereld door mijn leering verlicht, door mijn liefde ont-

26

-ocr page 434-

400

delijken wil n toegezonden en tracht ze, voor zooveel gij kunt, met uwen wil te omhelzen.

Moed dan mijn. kind, wek uw hart op, zie hoe ik, en al mijne heiligen met mij, den weg van wederwaardigheden blijmoedig heb bewandeld. Heb den moed om te volgen. Met mij hebt gij niets te vreezen: het gezelschap is goed de weg veilig; de eindpaal zeker; de belooning eeuwig.

7. De leerling. O Heer Jesus! wie zou er niet worden aangespoord U te volgen? wiens hart zou niet ontvlammen als Gij zoo over dien weg spreekt ?

Doch iets anders is het, door U ontstoken te worden, iets anders U te volgen; iets anders is het te overwegen, iets anders te handelen; iets anders eindelijk is het de deugd te kennen iets anders haar te beoefenen.

Ik erken wel is waar de liefde voor het lijden als een alles overtreffende deugd, mijn geest bewondert haar, mijn hart zelfs bemint haar, doch als de gelegenheid zich voordoet om haar in daden te beoefenen, zie dan verontrust mij terstond de eigenliefde, dan verblindt mij verborgene hoovaardij, dan dringen zich duizende uitvluchten, duizend schoone voorwendsels aan mij op.

Zoo strijd ik jammerlijk met mij zeiven als zich de gelegenheid om iets voor u te lijden voordoet, en, wat mij van schaamte moebt doen blozen, dikwerf wensch ik mij zei ven geluk als ik in dien strijd maar niet gewond word.

O God, goedgunstige Jesus, ik smeek U; zie medelijdend op deze mijne grooto ellende neder

-ocr page 435-

401

en verleen mij barmhartiglijk door uwe genade uit te voeren, wat ik in mijne gebrekkigheid niet vermag te volbrengen.

Mijne zwakheid is groot, groot is de kracht mijner weerspannige natuur, die bij do gedachte alleen van vernedering of smarte wordt afgeschrikt.

De rede, waarom ik zoo zwak, zoo flaanwhartig ben, dat ik mij tegen do natuur niet kan verzetten, do redo is, omdat ik U niet genoeg bemin.

O Allerzoetste Josus, als ik U beminde zooals uwe Heiligen, hoe ligt, hoe zoet zou het mij vallen over die weerspannigheid der natuur te zegepralen.

Geef mij derhalve, ik smeek het U, die bijzondere genade om U te beminnen met volmaaktere liefde, met krachtige en edelmoedige liefde, die mij, ondanks den weerzin der natuur, vervoert in alles U te volgen, o Josus, mijn leven, mijne zoetheid, mijne zaligheid.

VIJFDE HOOFDSTUK.

hoe wij ons zelven naak, het vookbeeld van het allerheiligst haut van jesus in wederwaardigheden aan den goddelijken wil gelijkvormig moeten maken.

1. Jesus. Mijn kind, reeds had ik de wereld door mijn leering verlicht, door mijn liefde ont-

26

-ocr page 436-

402

vlamd, door de gaven van geheel mij zeiven in zekere mate blijvend zalig gemaakt; niets bleef er over, dan door de overmaat dierzelfde liefde, hot uiterste te lijden, en zoo alles te voltooijen.

Derhalve de eetzaal verlatende, ging ik waarheen mij de wil des Vaders riep en waarheen mij daarom juist de liefde mijns Harten voortdreef; naar den berg van Olijven.

Overweeg mijn kind, wat ik in mijn hart gevoelde, toen ik in dien stillen nacht voorttrad, helder ziende alle en elk in het bijzonder van de martelingen mijns lijdens, die zich over mij zonden nitstorten.

Het was een smartelijke weg! een weg vol van onnitsprekelijko bekommernissen en benaau-wiugen des harten! ik ging evenwel met moed voort, omdat ik het goddelijk welbehagen volgde.

Zoo als gednrend geheel mijn leven, zoo ook nn ouder smarten, die mij van alle zijden overvielen, mijn hart vereenigd houdend met den goddelijken wil, omhelsde ik den tegenspoed, met edelmoedigheid en liefde als door den wil yau mijn hemelschen Vader mij toegezonden.

2. Zoo, mijn kind, moet ook gij in lijden niet de wederwaardigheden in zich zeiven beschouwen; maar uwe oogen omhoog heffen en vestigen op den goddelijken wil, die u dezen ten u wen heile overzendt, ofschoon gij ook al niet inziet, dat zij u ten heil verstrekken,

Voorwaar, mijn kind, behalve de zonde geschiedt er niets zonder den wil van God, doch wat er, de zonde uitgezonderd, geschiedt, is niet kwaad maar goed, dewijl het van den wil

-ocr page 437-

403

voorkomt, wiens wezen het is, goed te zijn, en dewijl het een middel is door God gekozen om den menscli te heiligen.

De goddelijke wil namelijk, die door de ein-delooze wijsheid bestuurd, door de oneindige almagt ondersteund, en door de eindelooze goedheid bewogen wordt, kan wel is waar alles, wat hij wil, voortbrengen doch volstrekt niets vóór de stervelingen willen, dan hetgeen goed voor hen is.

Dewijl echter de schepselen, wat zij ook al kwaads smeden, niet kunnen beletten, dat de goddelijke wil ten uwen opzigte vervuld wordt, daarom staat het vast, dat zoo dikwijls u iets, wat geene zonde is, overkomt, op welke wijze dan ook, u dat volgens den goddelijken wil overkomt en voor u heilzaam is.

De zonde echter kan God wegens zijn eindelooze heiligheid niet willen; hij kon evenwel ter wille zijner eindelooze Voorzienigheid haar veroorloven, en veroorlooft haar zoowel om den mensch zijn vrijen wil niet te ontnemen, als ook om langs dien weg, welken wij in een andere wereld zullen zien en bewonderen, zijne volmaaktheden te verhoogen.

Immers de eindelooze volmaakte weet uit het kwaad goed te trekken, en heeft beter geoordeeld goed te trekken, uit het kwade, dan niet to veroorloven, dat het kwaad zou kunnen bestaan.

3. Mijn kind, andere dingen geschieden er, die de mensch niet kan vermijden, maar die hij, willens of onwillens, verpligt is te dragen.

Zalig hij, die in dergelijke gebeurtenissen er naar streeft zich aan den goddelijken wil te

-ocr page 438-

404

onderwerpen en gelijkvormig te maken, zoodat hij zijnen wil met don goddelijken wil vereenigende, niet meer genoodzaakt maar uit eigen beweging lijdt! want door die vrijwillige onderwerping worden de wederwaardigheden niet slechts verdienstelijk, maar ook gemakkelijk.

Mogt gij dit wel begrijpen, mijn kind, om wanneer dergelijke wederwaardigheden zich voordoen niet door de schuldige wederspannigheid van uwen wil alle verdiensten weg te werpen, en de eene ellende bij de andere te voegen! wat toch is zoo ellendig in dit leven als nimmer te willen, wat eeuwig zal duren en altoos te willen, wat nimmer zijn zal?

Andere dingen geschieden er, die iemand niet zonder zonde kan ontvlugten, zoodat hij ze of wel moet verdragen of wel zondenschukl moet beloopen.

O hoe onverstandig, hoe onwaardig gedragen zij zich, die om van de tegenspoeden verlost te worden, niet aarzelen tot ongeoorloofde middelen hunne toevlugt te nemen! moet men aldus gebruik maken van mijnen kelk, die waarlijk een goddelijke gave is en die niet eerder wordt toegezonden, dan na door mijn Hart geproefd en smakelijk gemaakt te zijn?

Eindelijk komen er nog andere wederwaardigheden voor, die de mensch zonder schuld kan ontwijken. Het is evenwel Gode behagelijk, de zoodanigen met moed te omhelzen, zoo de eene of andere deugd dit vordert.

Mijn kind, indien gij een waar leerling mijns Harten waart, zoudt gij u geen dezer gelegenhe-

-ocr page 439-

405

den laten ontglippen, maar tiw hart altijd bereid houdend, zendt gij dergelijke gelegenheden, die zich zonder gevaar aanbieden om u te vernederen of te verloochenen, als een klein geschenk van mij ontvangen en met des te meer genegenheid aangrijpen, naar de mate gij, wijl de natuur daarin geen deel neemt en uw hart alleen door mijn welbehagen wordt bewogen, meer in staat zijt, zuivere liefde jegens mij aan den dag te leggen.

De ijverige leerlingen mijns Harten, niet te vreden met hetgeen zich zoo voordoet, zoeken daarenboven de gelegenheden op om iets voor mij te lijden en zich aan mij gelijkvormig te maken; want zij weten, dat ik in die gelijkvormigheid als in de volmaakte getuigenis der liefde, bovenal mijn welbehagen schep.

4. Daar zijn er, die steeds met hun geest en hart in het verledene of in do toekomst bezig zijn; die of wel in de overdenking van de oorzaken of omstandigheden der kwalen, die hun eenmaal zijn overkomen, geheel zijn verslonden, of wel uit de verte toekomstige tegenspoeden begroeten, maar do tegenwoordige met toeleg ontwijken.

Hoezeer zijn zij te beklagen! want zij worden gekweld door het verledene en misleid door de toekomst.

In de verbeelding lijden zij veel, maken zij vele plannen; in waarheid zijn zij wonderlijke kwellers van zich zeiven, en ijdele toeschouwers van zaken.

Hoe yeleu hunner stellen zich voor eenmaal

-ocr page 440-

406

grooto dingen te lijden, doch zij dulden intusschen zelfs het gemakkelijke niet op eene goede wijze.

Waclit u mijn kind, voor een ingebeelde volmaaktheid, die de eigenliefde bedekt en die ten eenemale bodriegelijk is.

Maak gebruik van bet tegenwoordige, grijp elke gelegenheid der deugd aan hoe klein ook; groote dingen komen zelden, kleine dikwerf voor, en de kleine wel geleden, maken u geschikt voor groote.

5. Mijn kind, indien gij in elke gebeurtenis mijn goddclijken wil zaagt, dan zoudt gij er geen acht op slaan van wien u de wederwaardigheden overkomen, hetzij van een overste, hetzij van nws gelijken; hetzij van uwe minderen; hetzij van een goede of van een kwade; maar gij zoudt ze onverschillig aannemen, enkel en alleen uwe blikken vestigend op den goddelijken wil, die ter bereiking van zijn allerheiligste bedoelingen verschillende werktuigen gebruikt.

Om aan uw zwakheid ter hulpe te komen raad ik n: onderwerp vooreerst in bet verdragen van tegenspoeden u zeiven zoo zeer, dat gij geduldig wordt, en ofschoon gij het lijden niet bemint noch u er over verblijdt, lijd evenwel, wat gij lijden moet zonder bitterheid des harten, zonder morren.

Bezig alle middelen, welke in uwe magt zijn, en houd daarmede zoolang vol, totdat gij u gewend hebt gemaakt in de wederwaardigheden, die u gewoonlijk overvallen, aan den goddelijken wil onderworpen en geduldig te zijn.

Na dien eersten graad bereikt te hebben moet gij u gelijkvormig maken aan mijnen wil in

-ocr page 441-

407

elke droefheid, die u overkomt, haar willende omdat ik haar wil, van haar niet bevrijd willen worden zoolang ik u niet wil bevrijden.

Om echter tot die hoogte te geraken, moet gij veel bidden, opdat vooral uw verstand verlicht worde, en de wil geholpen door de genade zich door bovennatuurlijke beweegredenen waarlijk naar mij vorme, zoo, dat gij door het geloof en door de liefde er van overtuigd zijt, dat niets beter is dan de goddelijke wil.

Dien tweeden graad bereikt hebbende, moet gij nog hooger streven. Gij moet al uwe krachten inspannen om u zoo met den goddelijkcn wil te vereenigen, dat gij er uwe vreugde iu stelt in het lijden van tegenspoeden daaraan gelijkvormig, ja zelfs één met dien wil te worden.

Want dan, mijn kind, zal onder ons die vereeniging van beider wil bestaan, als uw hart met dezelfde gevoelens, die in het mijne voor het kruis wonen, bezield zal zijn, en zich verheugen zal zooals mijn Hart over de gelijkvormigheid met het goddelijk welbehagen zich verheugt.

Die vereeniging van beider wil is iets grootsch, zij is ware volmaaktheid eu degelijke heiligheid. Do zuivere liefde alleen baart die heilige vereeniging, welke niet bestaan kan zonder den mensch to verheffen, te veredelen en zalig te maken.

6. Mijn kind, als gij mij bemint, zult gij ook mijnen wil lief hebben. Voor hem, die bemint, is het genoeg het verlangen van den beminde te kennen om het met een blijmoedig hart ten uitvoer te brengen.

Welaan, dierbaar kind, omhels met al de liefde

-ocr page 442-

408

uws harten het goddelijk welbehagen, en lever zoo het bewijs, dat gij een waar leerling van mijn hart zijt; niet een beminnaar van u zeiven, maar van mij.

Handel zoo, leef zoo, dat ik in u een mensch volgens mijn Hart erkenne, die, zoowel in voorspoed als in tegenspoed, al mijne begeerten vervult.

7. De leerling. Beste en allerzoetste Jesns, wiens eenige levensregel de wil van God is geweest, zie met uwe genade stel ik vast, altijd te trachten dien allerveiligsten en zekersten regel te volgen.

Derhalve, hoezeer de natuur ook weerstreve: toch wil ik lijden alles, wat Gij wilt, dat mij door welk schepsel zigtbaar of onzigtbaar ook zal worden aangedaan. Niets dan goeds kan mij overkomen van uw eindeloos goed Hart, waarmede Gij mij meer en beter bemint, dan ik mij zeiven bemin of kan beminnen.

En ik weet, o Heer, dat ik niets te lijden zal hebben, wat niet eerst door uw eigen Hart gegaan en aldus verzoet is.

En indien de bedorven neiging zich mogt verzetten en trachten mogt uwen wil aan zich te onderwerpen, toon dan, smeek ik U uwe almagt: Sla den onbeschaamden vijand in slavernij, opdat hij niet wederom in verzet kome.

O allerbeminnelijkste Jesus! o vuu::, verteerend, wat boos is, niet schadend, wat goed is; vlam liefelijk brandend en gelukkiglijk verwoestend! verwoest in mij allen kwaden en ongeregelden wil, ontsteek en koester den goeden en regtzinnigen

-ocr page 443-

409

wil, die zich gelukkig acht als zij uw goddelijk welbehagen in alles, ook in tegenspoed opvolgt.

ZESDE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst hart van jesus ons leert in ■wederwaardigheden tot het gebed onze toevlugt te nemen.

1. Jesüs. Mijn kind, toen ik reeds in den hof van Olijven was aangekomen, zie daar daagden, terwijl er een diepe stilte rondom mij heerschte, van den eenen kant alle zonden dei-wereld, van den anderen kant al de verschrikkelijke martelingen van mijn lijden op en drongen al nader en nader; en persten tevens mijn Hart met zooveel geweld te zamen, dat het, schoon zelf de sterkte van alle zwakken, begon te sidderen, te kwijnen, te treuren en te weeklagen.

Doch toen ik bespeurde, dat niet weinigen na zooveel smarten met zooveel liefde omhelsd, en met zooveel barmhartigheid ten heile van alle menschen opgeofferd, weigeren zouden verlost te worden, en daarvan met vrijwillige hardnekkigheid tot hun grooter ongeluk misbruik zouden maken, en mij eindelijk niet anders dan met de zwartste misdaad van ondankbaarheid zouden vergelden, toen, mijn kind, drong mij mijn Hart onder de smarten bezwijkend uit te roepen; mijne ziel ia bedroefd tot den dood toe!

-ocr page 444-

410

Doch van mijne leerlingen een weinig verder voortgegaan en ter neör geworpen, bad ik evenwel op mijn knieën liggende.

En toen mijne smarten intussclien door den tweestrijd tusschen liet koogere en lagere gedeelte mijns Harten tot zulk eene hoogte klommen, dat mijn zweet in bloed werd veranderd en met droppelen ter aarde stroomde, en ik met mijn aangezigt ter aarde gevallen, in doodstrijd verkeerde, bad ik met nog meerder aandrang.

Toen echter die doodstrijd uit een inwendigen tweestrijd ontstaan, voortduurde, ging ik voort te bidden: Vader, indien gij wilt, neem dien kelk van mij weg; maar niet mijn wil, maar de \wve geschiede, ja mijn Vader uw wil geschiede!

Toen, mijn kind, verscheen een engel van den hemel gezonden, niet om den lijdenskelk weg te nemen, dien de hemelsche Vader wilde, dat ik ten bodem toe zoude ledigen, maar om mij te versterken, opdat, terwijl mij vreugde was voorgesteld zonder lijden, ik vrijwillig het kruis, de schande gering achtend, zoude opnemen.

Herdenk, mijn kind, welk een smartelijken strijd mijn Hart in dien nacht heeft gestreden; een strijd, die zijns gelijken niet heeft; een strijd, van wiens uitslag het heil der wereld afhing.

Mijn Hart streed volhoudend, worstelend, weerstand biedend ten bloede toe, en het heeft overwonnen; doch het heeft overwonnen in het gebed.

2. Ziedaar mijn kind, ziedaar voor u een bron van veelvuldige vertroosting; mijn Hart

-ocr page 445-

411

stervend en biddend, door liefde strijdend, door liefde zegepralend.

Want ziedaar, tot welke lioogte ik de zwaarte der wederwaardigheden hob gevoeld, tot welke hoogte ik de bitterheid er van heb geproefd. En dat om u te verligten, om n te bemoedigen, mijn kind.

Laat derhalve den moed niet zinken noch verwonder er u over, als gij in u een weerzin voor het lijden ontwaart. Want als mijn Hart, ofschoon zoo heilig en volmaakt, zoozeer de smarten gevoelde, is het dan te verwonderen als ook uw hart ze gevoelt ?

Doch nimmer zult gij begrijpen, nimmer gevoelen, wat mijn Hart heeft gevoeld. Indien gij alles, wat u in het leven te lijden wacht, op weg 1' een oogenblik in uw hart zoudt verduren, dan dat | - zou het nog slechts een druppel zijn van mijnen mij kelk, dien mijn Hart in den hof ledig dronk, oor- i Welken weerzin gij echter in u ook ontwaart, , de : wil evenwel mijn voorbeeld navolgen, wijk niet voor de natuur, die weerstreeft, maar verzet u tegen haar.

Spoed n ten dien einde in elke moeijelijkheid, in elke benaauwing zonder vertraging tot het gebed.

3. Als gij tijdens de wederwaardigheden, tot het gebed uwe toevlugt neemt, dan zullen zij u altijd tot gewin verstrekken. Door het gebed zult ge of wel tot uwe verdienste er van bevrijd worden of geholpen worden om zo tot uwe verdienste te verdragen. Kom derhalve mijn kind, en bid neergeknield of ten minste het hart nederig gebogen, zoo als ik heb gebeden: bid

i'der ren

den selte nen, met nijn vergen oort ;lien r de 3de! den

ken len; een reld

ïnd,

eeft het

een [art

-ocr page 446-

412

dat die kelk van droefheid van ti wijke indien het de goddelijke wil is, dat evenwel niet uw wil maar de wil van God moge geschieden.

Bid opdat, zoo die kelk ook al niet kunne voorbijgaan, gij toch de genade verkrijgen moogt om u te onderwerpen en u aangespoord moogt gevoelen dien te drinken.

Heb moed, mijn kind, geene gelegenheid zal u ooit beproevingen doen ondervinden, wier omhelzing u zooveel strijd zal kosten, als ik gestreden heb. Nimmer zult gij een strijd moeten bestaan, die u noodzaakt bloed te zweeten. Wat al moei-jelijkheden gij moogt ondervinden, hond ook gij stand, worstel ook gij, strijd met u zeiven om het gevoel te overwinnen. En onophoudelijk strijdend, bid ook en bid steeds vuriger, totdat gij uw hart aan den goddelijken wil gelijkvormig en bereid gemaakt hebt om, ook ondanks de natuur, mij in alle goddelijke beschikkingen te volgen.

4. De gewoonte om te laat tot het gebed uwe toevlugt te nemen, eerst de middelen dor menschelijke wijsheid te beproeven, en zelfs te veroorloven, dat de eeuwige vijand van uw heil en de ongeregelde neigingen der natuur in uw hart al te zeer de overhand verkrijgen, mijn kind, dat berokkent u veel nadeel.

Wil niet luisteren naar allerhande ingevingen des duivels of der hartstogten. Zij zoeken u namelijk door valsche redeneringen te bedriegen en te schaden. Neen kom, alle redeneringen, elke onderhandeling met hen u ontzeggend, zoo spoedig mogelijk tot mijn Hart: daar is raad, daar is hulp, daar is troost.

-ocr page 447-

413

Mogt het ook noodig zijn dat een ongel zigt-baar uit den hemel werde gezonden, dan nog zult gij niet zonder vertroosting worden gelaten, als gij bidt zooals het behoort.

En indien gij ondanks uw godvruchtig streven, dien weerzin toch in u blijft gevoelen, wil u daarom niet bedroeven. Als uw wil zich maar aan den goddelijken wil onderwerpt, dan zal die weerzin, schoon ook gevoeld, maar niet gewild, u niet slechts niet schaden, maar integendeel, als gij weerstand biedt, u zelfs van zeer veel voordeel zijn.

Het is een heldhaftig leerling van mijn Hart eigen, te bidden en te trachten uit al zijn vermogen zich zeiven geheel te beheerschen, zoowel in die zaken, waarvan de ongeregelde natuur een afkeer heeft, als in diegenen, voor welke zij neiging gevoelt.

5. Als gij in smarten bidt, mijn kind, moet gij zoo uw gebed inrigten, dat gij verlangt onderworpen te zijn, hetzij gij bevrijding erlangt, hetzij gij in plaats daarvan iets anders verkrijgt, dat voor u voordeeliger is, omdat het meer met den goddelgken wil strookt; hetzij gij zoetheden smaakt, hetzij gij bitterheden proeft.

Immers, niet dat is het beste gebed, waarin gij bovenal vertroosting ontwaart, want het zoete is niet altijd nuttig, noch het bittere altijd schadelijk. Integendeel in den tegenwoordigen toestand des menschen zijn de zoetheden gewoonlijk nadeelig en do bitterheden voordeelig.

Dat is het beste gebed, waarvan gij met meerder nederigheid, met meerder liefde opstaat, zoo

-ocr page 448-

414

gestemd, dat gij ter vervulling van het goddelijk welbehagen hoedanig ook, u krachtdadig tegen alle wenschen der natuur wilt verzetten en alios, wat do natuur weerstreeft wilt aanvaarden.

Welk een beklagenswaardig schouwspel is het voor God, voor de Engelen en voor de menschen, er sommigen te zien, die dagelijks lang en veel bidden, en daarvan opstaan, niets anders medenemend dan schulden van nalatigheid en van misbruik der genade, of fijnere hoovaardigheid en eigenliefde, terwijl zij niets geschikter worden voor de vervulling hunner plichten, maar wel onvermogend om de gebreken van den naaste te verdragen, onwillig om met eigene geneigdheden te breken.

Gij, mijn kind, bid gij op een betere wijze, zooals gij door mijn voorbeeld geleerd hebt. Bid en overwin uwe natuur; bid en onderwerp u, en maak u zeiven gelijkvormig aan het goddelijk welbehagen.

Niet lang zult gij u dergelijke harde inspanningen moeten getroosten. Nog slechts een weinig tijds en gij zult n niet meer tot de wederwaardigheden voorbereiden, noch u tijdens dezelve moeten bemoedigen; maar gij zult blijde en roemvolle zegeliederen zingen met de Heiligen, die allen uit groote verdrukking voortkwamen en nu beloond, in blijvende overmate van vreugde worden vervoerd en juigen gedurende de eeuwigheid.

6. De leerling. Heb dank, allerliefste Jesus, ware troost der bedrukten, heb da,nk, omdat Gij mij op zoo onverdiende en zoo zoete wijze

-ocr page 449-

415

vertroost in den weerzin, die ik gewoonlijk voor het lijden ontwaar, en omdat Gij met zulke opoffering van uwe zijde mij een bron van geneesmiddelen voor elke verdrukking hebt geopend.

Want zie in dat alles, wat Gij ü zoo barm-hartiglijk verwaardigd hebt te lijden, zie ik met grooten troost, dat de weerzin der natuur niet schaden kan aan den goeden wil, waarop Gij alleen ziet en waaraan alleen door U op aarde vrede wordt geschonken.

O Heer, troost der stervelingen, en blijdschap der Engelen! die in droefheid tot het gebed uwe toevlugt hebt genomen, verleen mij, ik bid het U, dat ik uw voorbeeld navolgende in elke wederwaardigheid terstond mij tot het middel des gebeds wende, om den weerzin der natuur ten oifer te brengen, en mij aan den goddelijken wil te onderwerpen en gelijkvormig te maken.

Uw Hart, o beste Jesus, is eeïl open en veilig toevlugtsoord voor allo ellendigen; sla uw oog, bid ik U, op mijne zwakheid; wek mij op, spoor mij aan, opdat ik bij elke moeijelijkheid, in al wat gebeurt daarheen mijn toevlugt neme, daar hulp vinde, daarin moed en krachten hale.

O zoete Jesus, mijne liefde en al mijn goed! ik bid en smeek U, verleen mij de genade om altijd en overal in den goddelijken wil met U te_ berusten, en zoo met ü te volharden in eeuwigheid.

sus, dat ijze

-ocr page 450-

416

ZEVENDE HOOFDSTUK.

hoe het allerheiligst hart van jesus oks leert in wederwaardigheden de hulp der schepselen aan te wenden.

1. Jesüs. Mijn kind, toen ik van het gebed was opgestaan, kwam ik, het welbehagen mijns hemelschen Vaders volgend, bij mijne leerlingen, zoowel om u door mijn voorbeeld te onderrigten als ook om van hen in het toppunt mijner smart eenige veiiigting te verkrijgen.

Doch helaas, ik vond hen zeiven door droefheid ter neêr gedrukt en in slaap gedompeld, zoodat zij, wakker geschud, mij niets geen leniging konden geven, neen zelfs niet wisten, wat zij zouden zeggen, en zelfs meer behoefte hadden troost te ontvangen dan zij in staat waren, ze mij te geven.

Het was eene bitterheid allerbitterst voor mijn Hart, mijn kind, te zien dat zij, die ik met meer dan vaderlijke zorg had opgevoed, die ik met zooveel liefde had verzorgd, die ik zoo dikwijls had versterkt, om mijn lijden zoo onver schillig, zoo zonder zorgen waren, dat zij zelfs niet één uur met mij konden waken.

Waar was dan nu die belofte, nog zoo kortelings door hen gegeven, van mij tot den dood toe getrouw te zullen blijven? waar was de beloofde trouw? waar de volharding, zoo plegtig verzekerd? alles was vervlogen, maar het had

-ocr page 451-

417

mijn Hart doorboord; en ach, welke diepe wonde hadden zij daarin geslagen !

Dewyl ik echter lijdende tot hen ging, alleen omdat de Vader het wilde, daarom ook had ik met een onderworpen hart, overeenkomstig dien zelfden wil des Vaders, do smarten omhelsd, die mijn gang tot hon na zich zoude slepen.

2. Het is derhalve niet verboden, mijn kind, in tegenspoeden tot do schepselen uwo toevlugt te nemen, mits dit op behoorlijke wijze geschiedt.

Gij neemt echter op een behoorlijke wijze uwo toevlugt tot hen, indien gij u slechts wendt aan de schepselen met het doel, de middelen te zoeken om des to gemakkelijker ou op meer volmaakte wijze u naar don wil van God to voegen, on u daarmede te vereenigen.

Het is de gewoonte dor meer volmaakte leerlingen mijns Harten te lijden en hun lijden, zooveel hot geoorloofd is, voor alle stervelingen te verbergen, aan mij alleen de droefheden huns harten te openbaron en innerlijk mede te deolen; — gij echter mijn kind, indien gij tot nog toe zulk een toppunt van volmaaktheid niet hebt kunnen bereiken, ga dan na eerst gebeden te hebben, tot een vroom en ingekeerd mensch, niet zoozeer om van hem govooligon troost te ontvangen maar om verligt en geholpen te worden om beter tot mijn Hart, do bron dei-ware vertroosting, te naderen, en u op mij moer dan op eenigen troost te verlaten.

Voorwaar, indien gij waarlijk wijs zijt, moet dit altijd uw grootsten troost uitmaken, u op

27

-ocr page 452-

418

mij te verlaten. Immers met mij vereenigd, mogt U dan ook alle andere troost ontbreken, zult gij zoet aan mijn Hart rusten. En wat is er zoeter? en wat is er veiliger?

3. Zoo dikwerf gij in uwe wederwaardigbeden raad of bestiering noodig bebt, of aan bet gevaar van zelfmisleiding blootgesteld zijt, wil dan niet op u zeiven vertrouwen, opdat gij niet door eigen meening in dwaling geraakt, of door den scbijn van goed bedrogen wordt.

Want in die zaken voornamenlijk beb ik de gewoonte den mensob door den menscb te leiden zoowel opdat de orde mijner goddelijke Voorzienigheid duidelijker aan bet licbt kome, als ook opdat de menscben zicb wederkeerig meer zouden beminnen, door de ondervinding leerende, dat zij zicb zeiven niet voldoende zijn, maar dat de een de bulp des anderen noodig beeft.

Want die zicb in dergelijke omstandigheden zelf wijs genoeg wanen om niet door anderen geleid te worden, vinden gewoonlijk een gevaarlijk einde.

Somtijds ecbter is het niet slechts een raad veiligheidshalve, maar een gebod, dat verpligt om zijne toevlugt tot tijdelijke middelen te nemen.

Zeer wijs en zeer goed tevens is bet vastgesteld en verordend, dat de menscb geholpen moet worden door de overige schepselen, die tot zijn waar nut zijn geschapen, mits hij zich namenlijk van hen ontboude ter wille van deugdsoefening, mits hij zo gebruike tot zyn heil of tot zijne Volmaking, mits bij ze gebruike als middelen.

Bewonderenswaardig is do goddelijke Voorzie-

-ocr page 453-

419

nigheid in al hare werken. Alks staat haar ten dienste; indien gij mij bemint, mijn kind, zal alles ook u ten dienste staan.

4. Doch wanneer het noodig is de schepselen als middelen te gebruiken, moet men naauwkenrig letten op dit gebruik, en dan uitslag zoo afwachten dat, hoe de zaak ook nitvalle, gij aan den goddelijken wil onderworpen zijt.

Wend daarom den voldoenden ijver aan, en welke dan de uitslag zij, hij zal u een teeken zijn van het goddelijk welbehagen.

Somtijds geef ik raadgevingen in, welke de menschen met kracht en volharding trachten uit te voeren, doch waarvan ik evenwel geen goeden uitslag wil. In dit geval hebben zij een dubbel voordeel: hier de verdienste voor den arbeid om tot een goeden uitslag te komen; ginds de verdienste der onderwerping, wanneer zij niet slagen.

Indien de een of andere uwer ondernemingen door nwe schuld niet met een goeden uitslag wordt beloond, betreur dan uwen misslag doch neem de straf van den tegenspoed geduldig aan en draag die gewillig. Immers de misslag is wel tegen mijnen wil, maar de straf voor den misslag is volgens mijnen wil; en dus moet de overtreding betreurd en verfoeid, de straf echter omhelsd en met liefde gedragen worden. En indien iets ongelukkig uitvalt door de schuld van een ander, onderwerp n zeiven ook in deze wederwaardigheid, en wil noch het geduld noch den vrede des harten verliezen.

Immers indien ik toelaat, dat de schuld van

-ocr page 454-

420

een ander u belet in iets te slagen dan geschiedt dit, omdat ik wil, dat gij niet goed slagen zoudt. En zooals ik de scliuld toelatende, haar haat toedraag, en tevens den slechten uitslag van nwe onderneming wil; zoo moet ook gij door gelijke gesteltenis des harten, die schuld verfoeijen doch den slechten uitslag u willen getroosten.

5. Mijn kind, indien uw hart goed gestemd ware, zoudt gij in eiken uitslag van zaken aan mij onderworpen zijn, en zoo uit eiken tegenspoed een nieuw edelgesteente ter versiering van uw hemelsche kroon verkrijgen.

In der daad, groote en bovennatuurlijke voor-zigtigheid is er noodig, om do schepselen wel te gebruiken; want schoon ook soms iemand met goede bedoelingen ze te bate neemt, toch kan hij zich daarin gemakkelijk verwikkelen en misdoen.

Derhalve moet gij bidden en het licht en de hulp der genade inroepen om vrij te blijven en noch te misdoen door de verwaarloozing dei-tijdelijke middelen, noch in het gebruik daarvan buitensporig te worden.

6. De leekliïsG. O Jesus, eerste en laatste toevlugt voor een bedroefd hart! wolken troost kunnen alle schepselen te zamen geven, als de zalving van de zoetheid uws Harten daaraan ontbreekt ?

Zoo dikwerf toch als ik door een ongeregelde neiging of door de een of andere beweegreden met uwen wil in strijd, tot de schepselen bedroefd mijn toevlugt nam of troost bij hen zocht, ben ik dieper bedroefd en troosteloozer weergekeerd.

-ocr page 455-

421

Dit is echter door de goedheid mvs Harten alzoo gescMed, opdat ik tot mijn voordeel gedwongen en in zekeren zin gedreven zonde worden om tot U, eindelooze zoetheid, weder te keeren, en mijn bedroefd hart uit te storten voor TJ, die den bedrukten van harte immer nabij, en alleen in staat zijt aan het hart waren troost te versohaffen.

Dank zij U, beste Jesus, voor de groote welwillendheid uws Harten, waardoor Gij zoo vol ontferming en zoo mijn heil beoogend mot mij hebt gehandeld.

O Heer, mijn licht en mijn heil! zend uw stralen op mijn verstand neder, opdat ik in het bijzijn der schepselen U alleen voor oogen hcbbe; zuiver mijn gehechtheid, opdat ik in hot gebruik van hen ü altijd beminne; verleen mij om, vrij van alles, in ü alleen te ruston.

Bestier mij door uwen geest, o Heer Jesus, en doe mij zoo het geschapene gebruiken, dat ik U behage, doe mij zoo wandelen door de kwalen van dezen tijd, dat ik de goederen der eeuwigheid verwerve.

ACHTSTE HOOFDSTUK.

hoe wij, naar het voorbeeu) van het allek-heiligst hart van jesus, de moeijelijk-iieden en vervolgingen van den kant der menschen moeten verdragen.

1. Jesüs. Nu was de ure gekomen, dierbaar kind, waarin de Zoon dos menschen

-ocr page 456-

422

ia de handen der zondaren zon worden overgeleverd.

Zie, daar naderde Judas de man van Karioth, een der twaalf apostelen; met hem kwam eene groote menigte met lantaarnen en werktuigen, met stokken en zwaarden gewapend.

En hij ging als aanvoerder der vervolgers voor hen uit; met een geveinsd hart nu naderende, sprak hij: szijt gegroet, mijn Meester;quot; en terstond kuste hij mij, en alzoo verried hij mij aan hen:

Doch ik, alles wetende, wat er zou gebeuren, werd in mijn Hart nog heviger bewogen over hot ellendig lot van dien ongelnkkigen leerling en van die schare, dan wel over mijn eigene smart.

Ik beproefde daarom het uiterste en niets liet ik onbeproefd om hunne haiten te verwecken en te winnen.

Overladen ten eenemale door de beleedigingen, met een vriendelijk gezigt en met nog vriendelijker hart dien apostel zacht toesprekend, zeide ik: »Vriend waartoe zijt gij gekomen?quot;

En toen zijn hart ongevoelig bleef voor zooveel goedheid, drong ik nog zachter doch krachtiger tevens aan, opdat hij in zich zeiven zoude keeren; en hem tot overweging van de grootte zijner misdaad, mij wel bekend, aansporende, zeide ik: »Judas, Judas, met een kus verraadt gij den Zoon des menschen?quot;

Toen hij die heil sprekende stem van mij niet achtte maar integendeel zijn hart nog meer verhardde, toen eindelijk nam ik mijne almagt

-ocr page 457-

423

te baat, zoo echter, dat de vrijheid van zijn wil behouden bleef.

Zie nu, door een wonder, op de entelo Hank mijner stem, wierp ik als met een bliksemslag dien trouweloozen leerling en geheel zijne bende ter aarde neder, doch stierde tevens eenmagtige genade tot zijn hart.

Dat ijzeren hart werd bewogen, doch het gehoorzaamde niet aan de beweging: het voelde de genade, doch wilde haar niet aannemen.

2. Mijn kind, indien gij door de overweging eenigzins kondet beseffen, met welke liefde mijn Hart hen, van wie ik dit alles onderging, altijd had vervolgd, en steeds met nieuwe weldaden had overladen, dan zoudt ge zien, dat do smarten, die als stortstroomen mijn Hart overstelpten en overweldigden, onuitsprekelijk waren.

Als u iets dergelijks te lijden overkomt, verlies dan den moed niet, mijn kind; maar dat het voorbeeld, welke ik u ter onderrigting en tot troost heb gegeven, ti bemoedige en vertrooste.

Voorwaar ik zeg het u, mijn kind, in de wereld zidt gij verdrukking lijden; maar vertrouw en wil niet vreezen, dewijl ik met u ben.

Zijt mijne woorden indachtig: De dienstknecht is niet beter dan zijn Heer.

Als zij mij hebben vervolgd, kan het dan verwondering baren, als zij ook u vervolgen?

Als de wereld u haat, herinner u, hoe zij mij het eerst gehaat heeft.

3. Mijn kind, weet het wel, zoolang gij een leerling mijns harten wilt zijn, zoodat gij de

-ocr page 458-

420

een ander u belet in iets te slagen clan geschiedt dit, omdat ik wil, dat gij niet goed slagen zondt. En zooals ik de scliuld toelatende, haar haat toedraag, en tevens den slechten uitslag van uwe onderneming wil; zoo moet ook gij door gelijke gesteltenis des harten, die schuld verfoeijen doch den slechten uitslag u willen getroosten.

5. Mijn kind, indien uw hart goed gestemd ware, zoudt gij in eiken uitslag van zaken aan mij onderworpen zijn, en zoo uit eiken tegenspoed een nieuw edelgesteente tor versiering van uw hemelsche kroon verkrijgen.

In der daad, groote en bovennatuurlijke voor-zigtigheid is er noodig, om de schepselen wel te gebruiken; want schoon ook soms iemand met goede bedoelingen zo te bate neemt, toch kan hij zich daarin gemakkelijk verwikkelen en misdoen.

Derhalve moet gij bidden en het licht en de hulp der genade inroepen om vrij te blijven en noch te misdoen door de verwaarloozing der tijdelijke middelen, noch in het gebruik daarvan buitensporig te worden.

6. De leerling. O Jesus, eerste en laatste toevlugt voor een bedroefd hart! welken troost kunnen alle schepselen te zamen geven, als de zalving van de zoetheid uws Harten daaraan ontbreekt ?

Zoo dikwerf toch als ik door een ongeregelde neiging of door de een of andere beweegreden met uwen wil in strijd, tot de schepselen bedroefd mijn toevlugt nam of troost bij hen zocht, ben ik dieper bedroefd en troosteloozer weergekeerd.

-ocr page 459-

421

Dit is echter door de goedheid uws Harten alzoo geschied, opdat ik tot mijn voordeel gedwongen en in zekeren zin gedreven zoude worden om tot U, eindelooze zoetheid, weder te keeren, en mijn bedroefd hart uit te storten voor U, die den bedrukten van harte immer nabij, en alleen in staat zijt aan het hart waren troost te verschaifen.

Dank zij U, beste Jesus, voor de groote welwillendheid uws Harten, waardoor Gij zoo vol ontferming en zoo mijn heil beoogend met mij hebt gehandeld.

O fleer, mijn licht en mijn heil! zend uw stralen op mijn verstand neder, opdat ik in het bijzijn der schepselen U alleen voor oogen hcbbe; zuiver mijn gehechtheid, opdat ik in het gebruik van hen ü altijd beminnc; verleen mij om, vrij van alles, in U alleen te rusten.

Bestier mij door uwen geest, o Hoer Jesus, en doe mij zoo het geschapene gebruiken, dat ik U behage, doe mij zoo wandelen door de kwalen van dezen tijd, dat ik de goederen der eeuwigheid vervverve.

ACHTSTE HOOFDSTUK.

hoe wij, naar het vookbeeld van het allee-iieiligst hart van jesxis, de moeijelijk-heden en vervolgingen van den kant der menschen moeten verdragen.

1. Jesüs. Nu was de ure gekomen, dierbaar kind, waarin de Zoon des menschen

-ocr page 460-

422

in de handen der zondaren zou worden overgeleverd.

Zie, daar naderde Judas de man van Karioth, een der twaalf apostelen; met hem kwam eene groote menigte met lantaarnen en werktuigen, met stokken en zwaarden gewapend.

En hij ging als aanvoerder der vervolgers voor hen uit; met een geveinsd hart nu naderende, sprak hij: »zijt gegroet, mijn Meester;quot; en terstond kuste hij mij, en alzoo verried hij mij aan hen:

Doch ik, alles wetende, wat er zou gebeuren, werd in mijn Hart nog heviger bewogen over het ellendig lot van dien ongelukkigen leerling en van die schare, dan wel over mijn eigene smart.

Ik beproefde daarom het uiterste en niets liet ik onbeproefd om hunne haiten te verwecken en te winnen.

Overladen ten eenemale door de beleedigingen, met een vriendelijk gezigt en met nog vriendelijker hart dien apostel zacht toesprekend, zeide ik: »Vriend waartoe zijt gij gekomen?quot;

En toen zijn hart ongevoelig bleef voor zooveel goedheid, drong ik nog zachter doch krachtiger tevens aan, opdat hij in zich zeiven zoude keeren; en hem tot overweging van de grootte zijner misdaad, mij wel bekend, aansporende, zeide ik: »Judas, Judas, met een kus verraadt gij den Zoon des menschen?quot;

Toen hij die heil sprekende stem van mij niet achtte maar integendeel zijn hart nog meer verhardde, toen eindelijk nam ik mijne almagt

-ocr page 461-

423

te baat, zoo eehter, dat de vrijheid van zijn wil behouden bleef.

Zie nu, door een wonder, op de enkele klank mijner stem, wierp ik als met een bliksemslag dien trouweloozen leerling en geheel zijne bende ter aarde neder, doch stierde tevens een magtige genade tot zijn hart.

Dat ijzeren hart werd bewogen, doch het gehoorzaamde niet aan de beweging; het voelde de genade, doch wilde haar niet aannemen.

2. Mijn kind, indien gij door de overweging eenigzins kondet beseffen, met welke liefde mijn Hart hen, van wie ik dit alles onderging, altijd had vervolgd, en steeds met nieuwe weldaden had overladen, dan zoudt ge zien, dat de smarten, die als stortstroomen mijn Hart overstelpten en overweldigden, onuitsprekelijk waren.

Als u iets dergelijks te lijden overkomt, verlies dan den moed niet, mijn kind; maar dat het voorbeeld, welke ik u ter onderrigting en tot troost heb gegeven, u bemoedige en vertrooste.

Voorwaar ik zeg het u, mijn kind, in de wereld zult gij verdrukking lijden; maar vertrouw en wil niet vreezen, dewijl ik met n ben.

Zijt mijne woorden indachtig: De dienstknecht is niet beter dan zijn Heer.

Als zij mij hebben vervolgd, kan het dan verwondering baren, als zij ook u vervolgen?

Als de wereld vi haat, herinner u, hoe zij mij het eerst gehaat heeft.

3. Mijn kind, weet het wel, zoolang gij een leerling mijns harten wilt zijn, zoodat gij de

-ocr page 462-

424

wereld en hare voorschriften verafschuwt, zult gy ook die boosaardige vijandin tot tegenstreefster hebben.

Aan uwe wijze van doen zal men don naam van huichelarij, van zonderlingheid of van een ander gebrek geven.

Nu eens zal zij veinzen medelijden met u te hebben; dan wederom zal zij u openlijk bespotten.

Als gij de eenzaamheid zoekt, zal zij u van droefgeestigheid of stuurschheid beschuldigen; als gij openlijk verschijnt, zal zy haar best doen uwe deugden te bezwalken;, en uwe gebreken zal zij bovenmate opvijzelen of wel daarmede u vleijen tot uwen ondergang.

Als gij, door den ijver uwer liefde gedreven, het heil der wereld tracht te bewerken, zult gij veelal gevoellooze onverschilligheid bespeuren of bittere ondankbaarheid ten loon ontvangen.

Deze en dergelijke zullen de wereldlingen u aandoen, niet slechts in het openbaar, maar ook in het geheim; niet zij alleen, die openlijk de deugd vervolgen, maar ook zij, die de godsvrucht voor het oog schijnen te eerbiedigen, doch inderdaad naauwelijks anders oordeelen dan de wereldlingen zeiven.

Zie, mijn kind, deze dingen heb ik u voorzegd, opdat, als zij gebeuren, gij u aan mijne woorden herinneren en, door mijn voorbeeld aangemoedigd, in uw goed voornemen standvastig zoudet blijven, medelijden zoudt hebben mot hen, die u kwalijk bejegenen, voor hen zoudt bidden, en zelfs ijveren zoudt om ook hun heil te bewerken.

-ocr page 463-

425

Voorwaar, beklagenswaardig zijn zij en alle medelijden waardig, want zij schaden veeleer zich zeiven dan u.

4. Mijn kind, in dit leven moet gij het verwachten, dat do menschen u. dikwerf znllen weerstreven, en dat zelfs zij, die genegen waren, op wonderlijke wijze veranderend, tegen u zijn.

Wacht u derhalve voor de menschen, dat gij u niet verlaat op hen, wanneer zij u beschermen, noch ontsteld wordt, als zij u weerstreven.

Indien gij met een vrij en zuiver hart met oen ieder omgaat, zult gij u met veel meer gemak en voordeel, wanneer zij u kwalijk bejegenen, aan mij onderwerpen, den vrede bewaren, en verdiensten vergaderen.

Ga, mijn kind, en sla uwe woning op tusschen de stervelingen, waar gij wilt; overal zult gij er vinden, die uw geduld op de proef stollen.

Mogt gij ook enkel en alleen onder godvruch-tigen verkeeren; mogt gij ook uw leven slijten tusschen personen, die dor wereld hebben vaarwel gezegd en die zich met ligchaam eu ziel aan mij hebben toegewijd, ook onder hen zult gij niet geheel voor tegenstrevers beveiligd zijn.

Indien er zelfs onder mijne twaalf apostelen een was, die mij vervolgde, wil u dan niet verwonderen als ge onder hen, die een godvruchtig leven of den kloosterlijken staat beleven er eeni-gen vindt, die u verdriet aandoen.

5. Inderdaad mijn kind, allen, die een innerlijk godvruchtig loven willen leiden, zullen vervolging moeten verduren.

Want den innerlijken en godvruchtigen loer-

-ocr page 464-

424

wereld en hare voorschriften verafschuwt, zult gij ook clio boosaardige vijandin tot tegenstreefstor hebben.

Aan uwe wijze van doen zal men den naam van huichelarij, van zonderlingheid of van een ander gebrek geven.

Nu eens zal zij veinzen medelijden met u te hebben; dan wederom zal zij u openlijk bespotten.

Als gij do eenzaamheid zookt, zal zij u van droefgeestigheid of stuurschheid beschuldigen; als gij openlijk' verschijnt, zal zij haar best doen uwo deugden te bezwalken;. en uwe gebreken zal zij bovenmate opvijzelen of wel daarmede u vleijen tot uwen ondergang.

Als gij, door den ijver uwer liefde gedreven, het heil der wereld tracht te bewerken, zult gij veelal gevoellooze onverschilligheid bespeuren of bittere ondankbaarheid ten loon ontvangen.

Deze en dergelijke zullen de wereldlingen u aandoen, niet slechts in het openbaar, maar ook in het geheim; niet zij alleen, die openlijk de deugd vervolgen, maar ook zij, die de godsvrucht voor het oog schijnen te eerbiedigen, doch inderdaad naauwelijks anders oordeelen dan do wereldlingen zeiven.

Zio, mijn kind, deze dingen heb ik u voorzegd, opdat, als zij gebeuren, gij u aan mijne woorden herinneren en, door mijn voorbeeld aangemoedigd, in uw goed voornemen standvastig zoudet blijven, medelijden zoudt hebben met hen, die u kwalijk bejegenen, voor hen ïoudt bidden, en zelfs ijveren zoudt om ook hun he-il to bewerken.

-ocr page 465-

425

Voorwaar, beklagenswaardig zijn zij en alle medelijden waardig, want zij scliaden veeleer zich zei ven dan u.

4. Mijn kind, in dit loven moet gij het ver-wacbten, dat do monsclien u dikwerf znllen weerstreven, en dat zelfs zij, die n genegen waren, op wonderlijke wijze veranderend, tegen u zijn.

Wacht ti derhalve voor de menschen, dat gij u niet verlaat op hou, wanneer zij u beschermen, noch ontsteld wordt, als zij u weerstreven.

Indien gij met een vrij en zuiver hart met een ieder omgaat, zult gy u met veel meer gemak en voordeel, wanneer zij u kwalijk bejegenen, aan mij onderwerpen, den vrede bewaren, en verdiensten vergaderen.

Ga, mijn kind, en sla uwe woning op tusschon de stervelingen, waar gij wilt; overal zult gij er vinden, die uw geduld op de proef stollen.

Mogt gij ook enkel en alleen onder godvruch-tigon verkeeren; mogt gij ook uw leven slijten tusschon personen, die der wereld hebben vaarwel gezegd en die zich met ligchaam en ziel aan mij hebben toegewijd, ook onder hen zult gij niet geheel voor tegenstrevers beveiligd zyn.

Indien er zelfs onder mijne twaalf apostelen een was, die mij vervolgde, wil u dan niet verwonderen als ge onder hen, die een godvruchtig leven of den kloosterlijken staat beleven er eeni-gen vindt, die u verdriet aandoen.

5. Inderdaad mijn kind, allen, die een innerlijk godvruchtig leven willen leiden, zullen vervolging moeten verduren.

Want den innerlijken en godvruchtigen leer-

-ocr page 466-

426

ling mijns Harten zal de vervolging nimmer ontbreken.

En let wel, die vervolging is veelvnldig, zoo veelvnldig als het martelaarschap is.

Tronwens er bestaat eene vervolging van zigt-bare vijanden en onzigtbaren; er is eene vervolging van boozen en van den kant der goeden.

Zoo bestaat er een martelaarschap des geloofs en een ander der liefde; eene marteling des ligchaams en ook der ziel; en het grootste martelaarschap eindelijk is dat des harten.

Mijn kind, indien gij een volmaakt leerling van mijn Hart wilt worden, dan moet gij in zekeren zin een martelaar zijn.

Trouwens als gij een zoodanig leerling zijt, zijt gij een gezel der Heiligen. Vestig derhalve nwe blikken op die groote menigte, welke niemand kan tellen, staande om den troon der goddelijke majesteit, met palmtakken, de zinnebeelden hunner marteling, in Imnne handen.

Want ofschoon niet alle Heiligen hun bloed hebben gestort, hebben evenwel allen geleden om den palmtak van het een of ander martelaarschap te behalen.

6. Doch merk op mijn kind, dat niemand, die inderdaad martelaar is, zijne marteling naar zijn eigen wil uitkiest, maar de martelingen lijdt, welke hem door God worden ingegeven of voorgesteld.

Geloof daarom, dat nw martelaarschap bestaat in het verdragen van datgene, wat u in den levensstaat, in het ambt of in de omstandigheden, waarin n de goddelijke voorzienigheid geplaatst heeft, door haar wordt aangeboden.

-ocr page 467-

427

Om eene gelegenheid tot het martelaarschap te vinden is het niet noodig u naar de ongeloo-vigen en onbeschaafde volkeren te begeven ef een vervolger, die openlijk tegen de Kerk woedt af te wachten.

De wereld bespot n; de mensch veroorzaakt u droefheid; de eene verraadt u: een ander belacht of hoont ii; deze vernedert, gene weerstreeft u; de bedorven natuur of de ongeregelde neiging verzet zich tegen u; of iets anders is u oorzaak tot smart; ziedaar, mijn kind, ziedaar uw vervolger.

Ondanks de kwaadsprekendheid en de weerstreving der menschen, ondanks hunne eischen en plagerijen, edelmoedig en met kracht de voorschriften en geboden van den godsdienst te onderhouden, de deugd lief te hebben, en de godsvrucht te beoefenen ; ziedaar uw martelaarschap des geloofs.

Bid voor uwe vervolgers; bemin en help uwe naasten, ook hen, die u kwalijk gezind zijn, en schoon ook de natuur er zich tegen verzet; ü^er voor hun heil; offer uwe gebeden, arbeid en smarten voor hen op; ziedaar uw martelaarschap der liefde.

Ziekte kwelt u, gij lijdt pijn in uw hoofd, in uwe borst of in uwe ledematen; een harde arbeid put uwe krachten uit, ziedaar uw martelaarschap des ligchaams.

Gij lijdt innerlijken angst; gij ondervindt lastige bekoringen of iets anders, wat de goddelijke liefde bezigt om uwe ziel volkomen te zuiveren of te vervolmaken; ziedaar uw martelaarschap der ziel, ziedaar uw martelaarschap des harten.

-ocr page 468-

428

Maar bedenk het wel, mijn kind, dat zij die het gebruik hunner rede hebben gekregen, niet kunnen volstaan met dat martelaarschap onwillig om de eene of andere oorzaak of rede, onverschillig welke, te verdragen, maar zij moeten het gaarne, met onderwerping of zeker met geduld uit goddelijke liefde verduren.

Het is derhalve niet genoeg te lijden, neen, men moet gewillig lijden uit liefde tot mij.

Trouwens een martelaarschap, waarin de god-delijko liefde zijn gloed niet doet gevoelen, is dood en ijdel.

Zie, mijn kind, oen veelzijdige kroon wordt u aangeboden, die duizende stervelingen uit eiken stand en levensstaat hebben nagestreefd, die zoo veel jongelingen en maagden juichend hebben verworven. Zoudt ook gij haar niet kunnen en willen liefhebbon en verwerven?

Zie den hemel aan; beschouw de glorie en do zaligheid der Heiligen; herinner u, dat zij uwe broeders en zusters zijn; wek uwen moed op, verover u eene kroon en palmtak, opdat gij onder hun getal kunt worden opgenomen.

7. De leerling. O mijn allerzoetste Jesus, Koning en bekrooner der martelaren, vertrooster der stervelingen! zoo dikwerf ondervind ik, beklagenswaardige, dat do menschen mij weerstreven en dat valt mij dikwijls zwaar.

Indien ik evenwel opregt wil zijn, dan moet ik bekennen, dat ik daarom niet te beklagen ben, dewijl ik, tegen ü mijn Heer en God, den laagsten en den allerondankbaarsten der menschen, Judas, en zijne bende ben nagevolgd.

-ocr page 469-

429

Daarom verdien ik waarlijk, ik beken het, door elk schepsel verafschuwd te worden; daarom ben ik ten eenemale onwaardig, door IJ bemind of onder de heilige leerlingen van uw Hart opgenomen te worden.

Doch dewijl Gij een Eart bezit zoo geduldig, dat Gij ook Judas nog wildet aannemen en alles in het werk hebt gesteld om hem te winnen, hoe zou ik dan kunnen wantrouwen of kunnen vreezen! integendeel welk eene hoop en welk een vertrouwen moet het mij niet inboezemen, dat Gij ook mij, hoe ellendig ook tot U weder-keerende, niet zult verstooten maar vol ontferming zult aannemen en helpen!

Steunende derhalve op de goedheid en genade uws Harten, neem ik mij vast voor de verledene ongetrouwheid door volhardende liefde te 'vergoeden, uit liefde tot tl het martelaarschap mij genadiglijk aangeboden te verduren en zoo eindelijk mij te heiligen tot eeuwige vreugde en glorie uws Harten.

NEGENDE HOOFDSTUK.

HOE MEN KA AH HET VOORBEELD VAN HET ALLERHEILIGST HAKT VAN JESUS, HET VERLATEN DER PERSONEN, DIE ONS VOORAL NUTTIG OP NOODZAKELIJK ZIJN, MOET VERDRAGEN.

1. Jesus. Mijn kind, toen die menigte was genaderd en de hand aan mij had geslagen, zie

-ocr page 470-

430

daar namen al mijne leerlingen de vlugt en lieten mij alleen te midden der vijanden achter.

Zij waren het, mijn kind, die ik had uitgekozen, die ik met alle zorg, voorkomendheid en liefde mijns Harten had opgekweekt; die ik mijne vrienden en leerlingen had geheeten, aan wie ik, wat ik van mijn Vader gehoord had, had medegedeeld.

Zij zeiven zijn het, die weinig vroeger allen eenparig hadden betuigd, mij niet te zullen verloochenen al moesten zij ook den dood met mij sterven.

Nu echter, nu de magt der duisternissen en de tijd der beproeving is aangebroken, nu hebben zij hun Verlosser en Vader vergetend, zij, mijne kinderen, mij verlaten.

Beschouw mijn kind, hoe diep mijn Hart gewond werd door dat verlaten mijner leerlingen.

Merk ook op en overweeg met welk gevoel des Harten ik zulk eene droefheid leed.

2. Indien gij dat gevoel mijns Harten wel in u overneemt, dan zult gij met gelatenheid en verdienste voor mij kunnen dulden, dat gij door de schepselen, ook door allen verlaten wordt.

Het gebeurt niet zelden, dat door Gods toelating de mensch ook in zijn wederwaardigheden verlaten wordt door personen, die hem zelfs zeer nuttig of noodzakelijk waren, opdat hij daardoor op des te volmaakter wijze zich aan mij gelijkvormig make, hooger stijge in heiligheid, en met des te meer glorie de kiacht toone mijner liefde, waardoor de zwakke mensch zoo versterkt wordt, dat hij onder de jagende winden

-ocr page 471-

431

der tegenspoeden en onder woedende stormen toch volhardend staande blijft.

Dit is dikwijls een hulpmiddel voor den mensch om zich geheel van de schepselen te ontdoen en ook volkomen aan zich zeiven vaarwel te zeggen.

Trouwens, wanneer hij zich van den eenen kant door de stervelingen verlaten ziet, onthecht hij des te gemakkelijker aan hen zijn hart, om het aan mij te geven, die niemand verlaat; en wanneer hij van den anderen kant zich tegen naderende moeijelijkheden niet ziet opgewassen, komt hij als uit eigen beweging tot mij en werpt hij zich met al het zijne in mijne vaderarmen.

Voorwaar, het is iets heldhaftigs en der goddelijke goedkeuring waardig, als een sterveling door allen verlaten, in die verlatenheid evenwel tevreden is, zijne verlaters nog zuiverder bemint, de genegenheden der menschen gaarne uit liefde tot mij ontbeert, tusschen alle wisselvalligheden in mij alleen berust. Dit voorzeker is een duidelijk kenteeken van een nederig hart, dat zich geheel aan mij overgeeft.

3. Zoolang iemand de genegenheden van anderen bezit, hij moge ook de beste bedoelingen hebben, toch bemerkt hij dikwijls, dat vele ongeregelde of zekere menschelijke bedoelingen daarbij haren invloed doen gelden.

Doch ik, een naijverig beminnaar des harten, die niet wil dat het hart der menschen met iets anders dan met mij of om mij bezig zij; ben gewoon de zaken zoo te beschikken, dat hij somtijds verlaten of verwaarloosd wordt door de

-ocr page 472-

432

stervelingen, ook zelfs door hen, die met hem een zelfde lot tot aan den dood toe schenen te moeten deelen.

Lang en veel moet de mensch met zich zeiven strijden, om de begeerte van door anderen bemind to worden, volmaaktelijk te regelen.

De leerling. Maar Heer, is het dan kwaad te verlangen door anderen bemind te zijn of ook daarnaar zonder kwade bedoelingen te streven?

Jesus. Iets anders is het, mijn kind, dit te begeeren of er naar te streven om u zeiven, iets anders dit te verlangen of ook te zoeken om mijnent wille.

Als gij de liefde van anderen zoekt om daarin genot te hebben of u daarmede tevreden te stellen; indien gy er naar streeft om de soort van personen, opdat gij aan nwe neigingen voldoening kunnet geven, eindelijk indien gij haar op zekere wijze verlangt in dien zin, dat zij in u, in de bevrediging der natuur, of regtstreeks of zijdelings haar laatste doel heeft, dan begeert gij bemind te worden om u zeiven.

Indien gij echter de liefde van anderen wenscht of tra cht te verkrijgen om mijne belangen te behartigen, om uw eeuwig heil te verzekeren, om de volmaaktheid der zielen te bevorderen, om het rijk mijner liefde uit te breiden, om harten voor mij te winnen; zie dan streeft gij bemind te worden om mijnent wille.

Vervolgens mijn kind indien gii regtstreeks of zijdelings er naar streeft bemind te worden, al doet gij dit ook zonder kwade bedoelingen, dan is die neiging toch ongeregeld.

-ocr page 473-

433

omdat niet gij, maar ik uw laatste doel ben; en daarom is zij gebrekkig, en wat nog meer te vreezen is, is zij gewoon u niet slechts tot zonde te brengen maar daarin u ook te verstrikken.

Doch indien gij verlangt bemind te worden om mijnentwille dan is nwe liefde goed geregeld, zij is zuiver, zij is mijne liefde, waardoor de Heiligen beminden en verlangden bemind te worden, waardoor zij veel goeds bewerkt hebben, en waarvan ook gij, mijn kind, op gelijke wijze gebruik moet maken.

4. Er is in de wereld naauwelijks iets, waaraan het menschelijk hart met meer gevoeligheid hecht, dan de vriendschap, die wisselvallig als zij is, voor velen voordeelig of noodlottig pleegt te zijn.

Kostbaar doch moeijelijk to vinden en nog moeijelijker te behouden, is die wezenlijke eu zuivere vriendschap, welke oorzaak is, dat de een den ander uit opregte liefde tot mij bemint; dat de een het heil zoekt des anderen als ware het zijn heil: waardoor do eene zonder vleitaal, zonder menschelijke opzicht de gebreken des anderen zoekt te verbeteren en tot deugd en heiligheid te bemoedigen en voort te helpen; die in tegenspoed zoowel als in voorspoed, in den dood zelfs en na den dood, zoowel als in het leven steeds getrouw is.

Mijn kind, indien gij iemand bemint, maar zoo dat gij daardoor onrustig wordt, dat uw hart getrokken wordt om onophoudelijk ter gelegener of ongelegener tijde met hem bezig te zijn dat gij met hem dikwijls of langen tijd

28

-ocr page 474-

434

wenscht te spreken, dat gij op zijn niterlijke

hoedanigheden acht slaat en daarnaar uwe gehechtheden koestert of regelt, dat gij in zijne tegenwoordigheid bewondering of vleitaal durft uiten; dat gij zijn gebreke onder gezochte namen vergoelijkt of verontschuldigt; dat het uw hart moeite kost, wanneer hij ook door anderen bemind wordt; dat gij u in zekeren zin ontroostbaar of al te ongelukkig acht, indien gij u geheel van hem moest scheiden; dan is uwe liefde, uwe vriendschap, niet echt noch zuiver, al mogt gij dit ook niet bespeuren, al mogt gij dit ook niet vermoeden. Indien gij integendeel niets van dit alles ontwaart, dan hebt gij een goed teeken ten voordeele van uwe liefde en vriendschap.

Mijn kind, indien gij een wezenlijken en op-regten vriend bezit, dien zeldzamen en wezenlijken schat, gedraag u dan jegens hem op verschuldigde wijze en handel zoo met hem, dat, mogt hij getrouw blijven of ontrouw worden, gij nimmer over uwe handelingen spijt behoeft te gevoelen.

Want, ofschoon de vriendschap, die mijne liefde ten grondslag heeft, op zich zelve beschouwd, goed is, moet gij toch uw hart zoo bereid houden, dat gij mij alleen, indien ik het zoo zou beschikken, in plaats van allen voor u als voldoenden vriend wilt hebben. Uw hart zal nimmer volkomen tevreden noch tot innige vereeniging met mij geschikt zijn, wat ge overigens ook doet, zoo gij niet alle natuurlijke genegenheid te boven strevend bemint, louter uit liefde tot mij, en in mijne liefde alleen bevredi-

-ocr page 475-

435

ging vindt. Vestig derhalve mijn kind, uwe genegenheden op mij, hecht uw hart aan het mijne, opdat het niet neerslagtig noch ontsteld worde, als de menschen n verlaten.

5. Wat is de mewech tenzij een beweeglijk en broos riet, waarop gij u niet veilig kunt verlaten indien gij u niet wilt blootstellen aan het gevaar van te wankelen of te vallen?

Mogen de stervelingen u ook niet verlaten, gij zelf zult hun toch binnen kort moeten vaarwel zeggen, dewijl de dood allen en een ieder scheidt.

Wanneer gij door de menschen wordt verlaten, zult gij nergens zekerder en grooteren troost vinden, dan bij mij, die op gelijke wijze werd behandeld uit liefde tot u.

Word niet verbitterd, mijn kind, en wil niet klagen als haddet gij niet verdiend door deze ten minste of door gene zoo behandeld te worden.

Ach mijn kind! indien gij niets wilt lijden tenzij van hen, van wie gij gaarne iets verdraagt, wat is dan het beginsel uwer deugd? en indien gij niets wil lijden dan hetgeen gij verdiend hebt, wat grootsch is daarin gelegen ? of wat passends is daarin voor een leerling van mijn Hart?

6. Indien sommigen om de een of andere reden, welke ook, u verlaten, toon hun door uwe welwillendheid, door uwe zachtmoedigheid en door uwe weldaden, wat de zuivere liefde vermag, waardoor gij veeleer hun welzijn behartigt dan uwe neiging, in spijt van allen tegenzin der natuur, ook dan, wanneer zij zich onwaardigen toonen.

-ocr page 476-

436

Fet is waar, mijn kind, zoo der natrinr weerstreven, is een harde zaak; doch een nederig leerling mijns Harten, door mijne liefde bezield, ziet niet op de moeijelijkheden, welke de natuur aanbiedt, maar op het voorwerp der liefde: en terwijl een ander koud of laauw aarzelt, is hij reeds vol vuur de moeijelijkheid te boven gesneld.

Ontsteek uw hart, mijn kind, mot dat liefdevuur, waarvan het mijne brandt; gloei door dat vuur, bemin die liefde, als gij dat doen zult, zie dan zullen de moeijelijkheden voor u vlugten en verdwijnen.

7. De leerling. Zalig dus hij, die ontstoken en vervoerd door uwe liefde, TJ volgt, o Jesus, liefde dor liefde, goddelijke roover des harten! hij toch wandelt met snelle schreden over de moeijelijkheden heen; en weldra stijgend boven al wat menschelijk of wat zijn eigen is, vliegt hij, veilig met ü vereenigd, met een opgeruimd hart op de uitgestrekte vleugelen der goddelijke liefde met U ten hemel.

O beste en zoetste Jesus! geef mij, ik bid en smeek het TJ, die vurige, die werkdadige liefde, waardoor ik IJ bemin om üquot;, en niets bemin tenzij om uwentwille; dan zal ik het gemakkelijk verdragen, als Gij toelaat, dat de menschen mij verlaten.

Blijf Gij slechts altijd met mij; Gij alleen zult mij genoeg zijn. Schoon ook allen, mij verlaten en vlugten, toch zal mijn hart niet verontrust worden, als Gij bij mij zijt.

Dit eene vraag ik U en zal ik niet ophouden te vragen, dat allen, die mij verlaten en ont-

-ocr page 477-

437

vlngten, niet U verlaten, niet U ontvlugten; maar integendeel des te hechter TJ aanhangen, U op volmaaktere wijze beminnen mogen.

TIENDE HOOFDSTUK.

hoe wij het allerheiligst hart van den gevangen genomen jesus kunnen navolgen.

1. Jesus. Mijn kind, nadat de soldaten en aanvoerders der Joden wederom van hun val waren opgestaan, drongen zij op mij aan en mij vattende bonden zij mij.

Zie mijn kind, zie het Lam Gods in de handen van moordenaren, gebonden om ter slagtbank geleid te worden! gebonden echter omdat Hij het wilde, en Hij wilde het, omdat Hij beminde.

Trouwens de banden der liefde omwonden mjjn Hart veel naauwer, dan de ketenen dei-vijanden mijne handen knelden.

Want hadde mijn Hart door liefde gevangen het niet belet, dan zouden mijn almagtige handen én de ketenen én die vijanden zelven hebben kunnen verdelgen.

Doch de liefde lijdt alles: geene vernedering acht zij te zwaar, geene wederwaardigheid beschouwt zij te groot; wat er ook geschiedt, zij neemt het aan en behoudt het, zelve altijd vrij.

O indien ge eens wist, mijn kind, welke zaligheid het is, een gevangene der goddelijke liefde te zijn, voorzeker gij zoudt zelfs geen enkel oogen-

-ocr page 478-

438

blik u zeiven willen toebehooren al mogt gij het ook kunnen; maai gij zoudt en ziol en ligchaam en al het nwe wegschenken om door haar in boeijen geslagen en gevangen gehouden te worden!

2. Die in de goddelijke liefde leeft, zal noch vervolging, noch ketenen noch gevangenis, noch den dood zelfs voor mij te ondergaan, als zwaar of ongelukkig beschouwen, maar hij zal het veeleer als een groote winst en heilige benijding waardig beschouwen, dat alles te lijden uit liefde tot mij.

Waarom meent gij dat sommigen, wanneer ze om het geloof te bewaren ketenen of ongemakken moeten verduren, niet staande blijven in de waarheid, maar zich op meeningen der menschen verlaten en onder het vonnis der verwerping vallen? Is het niet omdat zij door mijne zuivere liefde niet worden bestierd zoo, dat zij liever hun leven in deze wereld zouden willen verliezen om het in de toekomst te behouden?

Vandaar gebeurt het, dat zij geen gevangenen willende zijn met mij, gevangen worden van den duivel; dat zij hun leven willende behouden in dezen tijd, het voor de eeuwigheid verliezen.

Mijn kind, indien het gebeurt, dat gij ter wille der deugd ketenen of gevangenis moet lijden, wil hen dan niet vreezen, die het ligchaam kunnen dooden, maar verder niets vermogen; vrees meer hem, die ligchaam en ziel in eeuwigheid ongelukkig kan maken.

3. Dat is genade, dat is geluk, indien gij om jnij droefheden verduurt en onverdiend lijden

-ocr page 479-

439

ondergaat. Zoo deelende in mijn lijden moet gij u verheugen om u in de openbaring mijner glorie juichend ook te mogen verheugen.

Niemand echter lijde als een ongeregte of als een lasteraar of als een boosdoener; maar indien hij lijdt als mijne leerling, dan schame hij zich niet maar verheerlijke hij mij, op dien naam krachtig en volhardend lijdend, godvruchtig en nederig zich gelukwenschend, dat hij onder hen behoort, die waardig gekeurd werden voor mij te lijden en aldus Heiligen te worden.

Eenigen hunner werden verscheurd, anderen wederom moesten hoon en geeseling en daarenboven gevangenis lijden; anderen werden gestee-nigd; anderen werden op de pijnbank gemarteld en in stukken gehouwen; anderen werden met het zwaard gedood; anderen eindelijk zworven rond in dierenvellen en vreemde kleederen verborgen, gebrek, angsten en smart verdurend; zij doolden rond in de eenzaamheid naar bergen en spelonken, naar de holen der aarde.

Doch aan dezen, wie de wereld niet waardig was, heb ik, wijl zij al lijdende met mij volhard en overwonnen hebben, de magt gegeven met mij op mijnen troon te zitten, gelijk ook ik lijdende volhard en overwonnen heb en met den Vader op zijnen troon ben gezeten.

Indien gij deelgenoot wordt van hunne wederwaardigheden om mijnentwille, mijn kind, hoe gelukkig zijt gij danl dewijl alle eeuwige glorie en roem, alle ware deugd en heiligheid, eindelijk geheel de geest mijns Harten in u woont.

4. Maar niet aan allen wordt de gelegenheid

-ocr page 480-

440

aangeboden banden en martelingen voor de deugd te lijden. Allen evenwel, die naar de volmaakte navolging mijns Harten streven, kunnen en moeten in zekeren zin ter wille der deugd gevangenen worden.

Wie toch 'is er, die de zinnen zijns ligchaams niet in gevangenscbap kan voeren, niet slechts opdat zij het kwade niet doen noch aan ijdelheid toegeven, maar ook opdat zij in bedwang blijven en verpligt worden aan de beoefening der deugd te arbeiden? Doch weinigen bewaren al hunne zintuigen binnen de perken der rede en minder nog versterven zij ze overeenkomstig de beginselen des geloofs.

Onderzoek eens, mijn kind, hoe gij gewoon zijt do zintuigen uws ligcbaams te besturen. Zie eens toe of gij hun niet te veel vrijheid veroorlooft. Beschouw vervolgens eens, wat in u ten dien opzigte nog voor de volmaaktheid gemist wordt.

5. Zoudt gij ook zelfs de vermogens der ziel niet in zekeren zin in gevangenschap kunnen voeren ? de zwervende verbeelding namenlijk, zoo verkleefd aan het verledene, zoo nieuwsgierig ten opzigte van het toekomende zult gij bedwingen en langzamerhand verpligten aan u onder-worpen te zijn, indien gij haar terstond terug roept als zij afdwaalt; indien gij haar te huis aanhoudend met nuttige zaken bezig houdt, indien gij volhardend al haar oogenblikkelijke bewegingen en dwaasheden onderdrukt, tot zij gewend gemaakt zij zich in rust te houden.

Wat het verstand betreft houdt het geheel,

-ocr page 481-

441

zooals het behoort, onderworpen in den dienst des geloofs, opdat gij, een onderzoeker der majesteit willende wezen, misschien niet verpletterd wordt door hare glorie, noch de waarheid ontvlugtende een slaaf wordt der dwaling.

Ja wat meer is, maak, zoo geen andere deugd het verbiedt, uwe meeningen ondergeschikt aan het oordeel van anderen om der liefde wille. Zoo doende zult gij u des te meer verdiensten verzamelen naar de mate uw gevoelen u aannemelijker toeschijnt, en het dus zwaarder vallen moet u te onderwerpen.

Innerlijk en uiterlijk onbewaakt en uitgelaten te zijn, heeft zijn oorsprong in een gebrek des harten, dat de slaaf is of van vijanden of van hartstogten of van zich zeiven.

Uwe voornaamste zorg derhalve moet zijn het hart vrij te houden van alle slaafsche onderwerping aan alles hier beneden. Dan immers kunt gij het in geheel zijn kracht met al zijn genegenheden schenken aan de zuivere boven-aardsche liefde, en gebonden door de banden der goddelijke liefde, een medegevangene worden met mij.

6. Do liefde is wonderbaar in hare werkingen. Indien gij een dienstknecht der liefde zijt, zie dan zal alles voor u in heil verkeeren.

Bemin mij, mijn kind, uw God en Zaligmaker eu leer mij, al beminnende, op volmaaktere wijze lief te hebben; de liefde wordt beter onderwezen en tot volmaaktheid gevoerd, door te beminnen dan door te beschouwen.

Indien uw hart volkomen aan mijne liefde onderworpen is dan zult gij gemakkelijk en ijverig

-ocr page 482-

442

tevens op uwe hoede zijn voor die valsche vrijheid van denken en spreken, en voor willekeur in uwe handelingen.

Die dwaze vrijheid, niet de ware vrijheid, wat is zij anders dan eên dekkleed voor de hartstog-ten, dan de ondergang der deugd, dan het rijk der ondeugd, de kwelling der familien, de ondergang van vereenigingen en een pest voor geheel de maatschappij?

Want sinds dit kwaad van dag tot dag zich onder de wereldlingen meer en meer verspreidt, onder schooner vorm hij godvnichtigen een toegang vindt, ja zelfs tusschen kloosterlingen onmerkbaar doordringt; daarom moet gij met des te meer zorg op uwe hoede zijn, opdat het uw hart niet hezoedele en onder den schijn van goed aan den dienst der nederige liefde ontvoere, om het over te leveren aan de vrijheid des vleesches, die voortleidt tot de slavernij der hel.

U eigenmagtig toe behooren kunt gij niet, al zoudt gij het ook nog zoo begeeren, of nog zoo vurig er naar streven. Immers gij zijt ver-pligt te beminnen en dus u aan eenig voorwerp te schenken ook zonder dat gij het wilt. Doch aan geen schepel kunt gij u wegschenken zonder jegens mij de grootste onregtvaardigheid en de afschuwelijkste ondankbaarheid te plegen en zonder aan u zeiven veelzijdige nadeelen te berokkenen.

Derhalve mijn kind, wees met vrijen wil de mijne, schenk u geheel aan mijne liefde, die zelf voor u een gevangene heeft willen worden opdat gjj mij zoudt toebehooren.

-ocr page 483-

443

Hoe gelukkig zult gij zijn zoo gij innerlijk en uiterlijk door de zelfde liefdebanden gebonden zult zijn, die de Engelen en Heiligen aan mij verbinden.

7. De leerling. O Beminnelijkste Jesus! hoe zeer hebt Gij mij lief gehad, die U verwaardigd hebt voor mij een gevangene te worden, een gevangene der smarte in de handen uwer vijanden, opdat Gij ook mij zoudt vangen en een gevangene maken van uwe liefde!

O Heer, mijn God, mijn Zaligmaker! als ik aan uwe ketenen denk dan walgt aan mijn hart alle wereldsche vrijheid, begeerig als het is met U in ketenen te worden geklonken.

Indien mij de ketenen der vijanden ontbreken, zie dan lever ik mij over in de banden der liefde, opdat de zintuigen mijns ligchaams en alle vermogens mijner ziel gevangen en onderworpen, zoo met U worden verbonden, dat ik nimmer meer van U worde gescheiden.

Verleen, smeek ik U, o Heer Jesus, dat dit geen ijdele wenschen maar krachtdadige voornemens zijn, die ik door uwe genade in vervulling breng tot troost van uw Hart en tot heiliging mijner ziel, waarvoor Gij zooveel hebt geleden.

-ocr page 484-

444

ELFDE HOOFDSTUK.

hoe quot;wij naae het vookbeei.d van het allerheiligst hart van jesus valsciie beschuldigingen moeten verduren.

1. Jesus. Mijn kind, nog een weinig tijds, en gij zult den Zoon des menschen, hoewel Hij zelf de hoogste regter over levenden en dooden is, zien staan voor zondaren, die den eeuwigen dood verdienden, om besohnldigd en veroordeeld te worden.

Want, zie na mij gebonden te hebben, leidden zij mij tot den Hoogepriester bij wien de overige priesters. Schriftgeleerden en Pharizeën waren zaamgekomen.

Want de hoofden der priesters en geheel de raad zochten tegen mij valsche getuigen om mij aan den dood over te leveren.

En velen, in Iran midden voortredend, spraken tegen mij valsche getuigenissen.

Toen stond de Hoogepriester op: antwoordt gij niet, zoo zeide hij tot mij, antwoordt gij niet op alles, wat u door dezen wordt ten laste gelegd ?

Mijn kind, wat meent gij, dat ik op hunne valsche beschuldigingen en zelfs op die vermaningen des Hoogepriesters tot mijn eigen verdediging heb ingebragt? wat zegt de schriftuur? Zij zegt: »Doch Jesus bewaarde het stilzwijgen.quot;

Zoo is het, mijn kind, ik zweag met den mond gelijk een mensch, die geen wederlegging in zjjn mond had, doch met het hart sprak

-ocr page 485-

445

ik tot mijn hemelschen Vader, mij naar zijn

welbehagen schikkend en hem biddend, toch medelijden te hebben mei; die allerbeklagenswaar-digste menschen en in himne harten een overvloed van genade des heiligen Geestes te willen storten om hunne ongelukkige zielen te redden.

2. Wetende, mijn kind, hoe bitter het is door valsche beschuldigingen betigt te worden en hoe moeijelijk het is dit met volmaakt geduld te dragen, heb ik willen veroorlovon, dat mijn Hart in den hoogsten graad door onregtvaardige lasteringen verwond en overstelpt werd, opdat, gjj, valschelijk beschuldigd, eenigen troost zoudt vinden in mijn Hart op gelijke wijze aangedaan, en aan zijn voorbeeld een veiligen regel voor uw gedrag zoudt nemen.

Voorwaar er is voor het menschelijk hart niets zoo bitter als van zijn goeden naam beroofd te worden door valsche beschuldigingen; sommigen worden daardoor, wat hunne rede betreft, zoo in verwarring gebragt, dat zij door hun gevoel overmand, als hun de keuzo werd gelaten, liever zotiden willen sterven dan zoo onteerd te leven. Wat u betreft, mijn kind, zijt op uwe hoede, dat gij uwen geest niet verontrusten of benevelen laat; maar zie de zaak met een kalm hart beter aan; handel als een waar leerling mijns Harten.

Vestig daar wel uwe aandacht op, dat noch de boosheid uwer valsche beschuldigers, noch de dwaling van hen, die daaraan gelooven u anders kan maken, dan gij zijt, of u de deugd van grootmoedigheid kan ontnemen, waardoor gij u boven lasterlijke gezegden en meeningen verheft.

-ocr page 486-

446

Want indien gij de zaak in het licht des ge-loofs beschouwt, dan zult gij zien, dat hare verhevene voortreffelijkheid, heinelsche eere, eeuwige belooningen aan de grootheid uwe vernedering beantwoordt.

En mogt gij ook onschuldig zijn aan hetgeen men u ten laste legt, toch zult gij, wegens de beleedigingen der goddelijke majesteit in vele dingen door u aangedaan, daarin een gelegenheid vinden, die gij gewillig moet aannemen om gedurende dit tijdelijk leven te voldoen voor datgene, wat u anders in de eeuwigheid te boeten zoude overblijven.

En ofschoon gij u ook door andere middelen liever van uwe misslagen zuiveren en tot den hemel zoudt willen voorbereiden, neem niettemin, wat u door de goddelijke Voorzienigheid wordt aangeboden, aan als middelen, die zekerder, die veiliger zijn.

Hoe zwaar zij ook aan het natuurlijk gevoel mogen vallen, lijd mijn kind, verdraag uit liefde tot mij; lijd met mij.

En indien uw hart bijna onder de smart bezwijkt, kom dan, mijn kind, tot mijnHart, dat voor u nog bitterder heeft geleden; versterk dan uw hart, betuigende, dat ge ondanks de stem der natuur, aan mijne liefde onderworpen wilt zijn.

3. Mijn kind ik wil volstrekt niet, dat gij uwen naaste om welke beleediging ook, haat zult toedragen. Dan ofschoon ik wel is waar een gebod heb gegeven van ook uwe vijanden lief te hebben, heb ik evenwel niet bevolen te zwijgen of u van eene regtvaardiging tegenover valsche beschuldi-

-ocr page 487-

447

gingen te onthouden; neen maar ik raad het U aan, mits het stilzwijgen geene zonde zij.

Die dus, wanneer hij valschelijk beschuldigd wordt met een opregt hart en enkel ter zijner verdediging spreekt, doet geene zonde, die echter niet spreekt doet beter.

Inderdaad het is groote volmaaktheid, de val-sohe beschuldigingen stilzwijgend te verdragen; te lijden, dat de menschen van u gelooven, wat zij willen, u geheel aan mij alleen over te geven, en met mij onderworpen te blijven.

Zie daarin zegeviert de genade, dat voert de Engelen tot bewondering; dat maakt u deelgenoot der Heiligen; dat geeft glorie aan God den allerhoogste; dat levert het bewijs, dat gij een nederig beminnaar van mij en een opregt leerling mijns harten zijt.

Dit is het grootste geheim, voor het innerlijk leven aan mijn Hart ontleend, waarvan velen hooren, wat velen ook bewonderen, doch weinigen begrijpen en weinigen navolgen.

4. Doch de Heiligen hebben dit volmaakt begrepen en als zoet bevonden, de Heiligen, die brandend van liefde tot mij en bezield met ijver om mij na te volgen zich de valsche getuigenissen van allerlei soort getroostten met een blijmoedig hart.

En schoon zij zich ook regtvaardigen en met één woord hun goeden naam herwinnen konden, wilden zij toch liever aan mij hunne verdediging overlaten, met mij het stilzwijgen bewaren en als het uitvaagsel en meest verachtingswaardige der wereld verschijnen om op mij gelijkend

-ocr page 488-

448

bevonden te worden en mij geene twijfelachtige liefde te betoonen.

Het is maar al te waar, mijn kind, dat dit volgens bet menschelijk gevoel niet gemakkelijk is, zoo min als dat de natuurlijke rede alleen daartoe voldoende bemoediging schenkt; maar bet gevoel en de rede moeten te boven gestreefd worden door het geloof en de liefde, die daarvoor voldoende en zeer krachtige beweegredenen en aansporingen dringend aanbieden.

Weet wel, indien gij niet wilt bandelen dan uit gevoel of natuurlijke beweegredenen, dan znlt gij niet slechts nimmer volmaakt, maar ook nimmer zalig worden.

Leef uit het geloof mijn kind, handel uit liefde tot mij. En indien de natuur, voor versterving of vernedering bevreesd, weerstreeft, dit zij voor u een nieuwe aansporing om te zwijgen, opdat gij uwe ongeregelde natuur moogt overwinnen.

5. Zonder twijfel zal de vijand uwer zaligheid en volmaaktheid, die immer rond gaat, zoekende wien hij kan bedriegen, toetreden en u vele en zwaarwigtige en gezochte redenen ingeven; doch luister zelfs niet naar zijne ingevingen, ja, trek zelfs al uwe aandacht van hem af of zog hem verachtende: Ga satan, want bet is beter den goddelijken Zaligmaker te volgen, die ons voorgaat en den zekeren en veiligen weg toont, dan bet gezelschap van Jesus te verlaten, en den voet te zetten op een anderen weg, die onzeker is.

Welligt zal u ook iemand ondervragen: antwoordt gij niets op hetgeen u door hen wordt

-ocr page 489-

449

ten lasto gelegd? doch geef ook op die vraag geen antwoord, maar volg mij na en zwijg, gelijk ik.

Indien men aanhoudt: ziet ge niet, dat de veraoliting van uwen naam, de stichting van den naaste, die geërgerd wordt, de eer der geschondene deugd, eindelijk de glorie zelf van God het eischt, dat gij ter uwer regtvaardiging optreedt? wil dat niet gelooven, mijn kind; want dat is de waarheid niet.

Voorwaar zoo ooit, dan voorzeker schenen de omstandigheden, waarin ik het stilzwijgen bewaarde, het te eischen, dat ik tot mijne verdediging zoude spreken; doch zij eischten dit niet; want hadden zij dat gevergd, dan zoude ik hebben gesproken.

6. Laat hen derhalve begaan, mijn kind, en beveel geheel de zaak aan mij, opdat ik zelf overeenkomstig de vrijheid en goedheid mijns Harten bewerke, wat voor mij en voor u het beste is.

Lijd gij intusschen met mij stilzwijgend en geduldig. Ik ken den beschuldiger en den beschuldigde, den oordeelveller en den geoordeelde, wie vernedert eu wie vernederd wordt, en ik zal te geschikter tijde vergelden en aan beiden loon naar werken geven.

Roep u dikwijls, opdat gij des te beter moogt volharden, in het geheugen met welk smartgevoel ik vernederingen heb ondervonden, grooter dan de uwe; met welk een kracht van ziel, met welk een edelmoedig Hart ik ze heb geleden uit liefde tot u; en wil mij, die u zoo zeer heb lief

29

-ocr page 490-

450

gehad, wederminnen en u uit liefde voor mij niot onttrekken aan liet lijden van beleedigingen, die geringer zijn dan de mijne.

Wil de beschaming niet vreezen; omhels haar met een grootmoedig hart, zij zal u niet ter nederslaan, zij zal u niet schaden; integendeel zij zal u opbeuren, u mij gelijkend maken, u met verdienste en heiligheid versieren, u met de zoetste zalving van troost vervullen.

7. De leerling. O beminnenswaardige en allerzoetste Jesus! ontferm u mijner en help mij, want zie, wijl ik nog zoo lauw ben in do liefde en zoo onvolmaakt in de nederigheid, vind ik altijd mijn hart tot verontwaardiging genegen en mijn mond bereid, mij te verontschuldigen, zoo dikwijls mij iets onaangenaams wordt ten laste gelegd.

Doch, wat erger is en wat ik niet zonder schaamte kan belijden, dikwerf gevoel ik mij geneigd verontschuldigingen te zoeken, wanneer ik inderdaad misdaan heb; en hoewel de beschuldigingen regtvaardig zijn, word ik aangespoord, do gebreken, mij ten laste gelegd, te regtvaar-digen of ten minste te verkleinen.

Daaruit blijkt, mijn Heer en God, hoezeer do wereld nog in mij heerschende is, dewijl ik meelde goedkeuring der menschen wensch te winnen dan U gelijkend te worden; ja, en welke bedorvenheid er nog in mij schuilt, dewijl ik voor een onsclmldige wil gehouden worden, als ik mjj een schuldige eiken.

Wee mijl wanneer zal ik eiudelyk nederigzyn,

-ocr page 491-

451

wanneer eindelijk eens beginnen met zulk een edelmoedig hart te beminnen, ik bid en smeek het U, spaar mijne hoovaardigheid niet, hoe heimelijk zij ook in mij moge schuilen; prikkel mij met vurige liefde, waardoor ik met IJ mede-werke, om die pest uit mij te verdelgen.

O mijn allerbeste Jesus! voorzeker ik wil U navolgen en met ü do valsche oordeelvellingen en beschamiugen stilzwijgend en onderworpen verdragen; doch daartoe heb ik, zwak als ik ben, uwe krachtige genade noodig.

Versterk mij derhalve met uw veelvermoTende genade, opdat ik, uit liefde tot U, met U blijve zwijgend en geduldig ten einde toe, naardat Gij het wilt beschikken.

TWAALFDE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst iiaht van jesus ons lee11t, hoe wij peksoonlijke iselïïedi-gingen moeten vekdeagek.

1. Jesus. Mijn kind, toen de getuigenissen mijner beschuldigers niet overeenstemden, zeide de Hooge-priester, mij andermaal aansprekend, om esn voorwendsel tot mijne veroordeeling te vinden: Zijt Gij de Christus, de Zoon van den gezegenden God? — ik bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt, of gy de Christus zijt, de zoon van God.

Dewijl de hemel en de aarde en wat onder de aarde is, duidelijke en voldoende getuigenis voor

-ocr page 492-

452

mijne Godheid hadden afgelegd, was het niet noodig geweest, den Hoogpriester, die mij op de proef stelde, te antwoorden; om evenwelden eerbied te toouen, den levenden en gezegenden God, mijn Vader, verschuldigd; om voor de zaligmakende waarheid ook met gevaar van mijn leven getuigenis af te leggen ; om de harten dier beklagenswaardigen te treffen, zoo zij welligt aan de genade mogten willen gehoorzamen, antwoordde en zeide ik: Ik ben het: Doch voorwaar ik zeg n: Van nu aan zult gij den Zoon des menschen zien zetelen ter regterhand van de kracht Gods, en komende op de wolken des hemels.

Mijn kind, indien zij aan deze duidelijke, heilige en schrikwekkende woorden hunne aandacht hadden geleend, zouden zij dan niet plotseling van regters in smeekelingen zijn veranderd geworden, zich aan myne voeten hebben neer geworpen en om vergeving en ontferming hebben gebeden ?

Doch die ongelukkige Hoogepriester en zijn raad versmaadden de aangeboden genade en de heilzame vermaningen.

Trouwens de goddelooze, als hr, in de diepte nederstort. slaat tot verachting over.

2. Toen echter scheurde de voornaamste dei-priesters zijne kleederen, uitroepend: Hij heeft God gelasterd. Ziet, nu hebt gij de lastering gehoord. Wat dunkt u? En zij riepen eenparig, dat ik des doods schuldig was.

Na deze goddelooze en wreede- beleediging, die geheel den hemel met afschuw vervulde, zie, daar wachtten mij nog wreeder, nog bitterder

-ocr page 493-

453

beleedigiugen. Want, dewijl het reeds laat was geworden, ging de Hoogpriester met zijn gezellen ter ruste, en liet mij in de handen van het laagst gemeen om gedurende het overige van den nacht gekweld te worden.

Wat gij ook doen moogt, mijn kind, met welke inspanning gij ze moogt overwegen, gij zult do smarten niet kunnen beseffen, die ik tijdens dien droevigen nacht heb geleden.

Toen, mijn kind, spuwden zij in mijn aan-gezigt, hetwelk de Engelen begeeren te aanschouwen; en zij die mij gevangen hielden, trachtten om strijd mij te bespotten en te hoonen.

En om te vrijer te kunnen handelen, bonden zij mij een blinddoek voor de oogen; en nu uitgelaten, gaven eenigen mij kaakslagen, anderen sloegen mij in het aan^ezigt, mot verachting zeggende: profeteer ons Christus, wie hot is, die u heeft geslagen? anderen eindelijk spraken tegen mij vele godslasteringen en deden vele onwaardige dingen.

Zie dan den Zoon van God, niet een mensch, maar als het ware een worm geworden, de spot der menschen eu het uitvaagsel van het volk!

3. Intusschen, mijn kind, gedroeg ik mij als een lam onder de hand des scheerders, mijn mond niet openende, noch eenig teeken van wraak, van afgekeerdheid of van ongeduld gevende.

Maar de grievende smarten in mijn Hart samenpersende, toonde ik in gelaat en handelingen een onoverwinnelijke zachtmoedigheid, opdat die vijanden door zulk een voorbeeld getroffen, bekeerd mogten worden, en gij, mijn kind, daar-

-ocr page 494-

452

mijne Godlieid hadden afgelegd, was het niet uoodig geweest, den Hoogpriester, die mij op de proef stelde, te antwoorden; om evenwelden eerbied te toonen, den levenden en gezegenden God, mijn Vader, verschuldigd; om voor de zaligmakende waarheid ook met gevaar van mijn leven getuigenis af te leggen ; om do harten dier beklagenswaardigen te treffen, zoo zij welligt aan de genade mogten willen gehoorzamen, antwoordde en zeide ik: Ik ben het: Doch voorwaar ik zeg u: Van nu aan zult gij den Zoon des menschen zien zetelen ter regterhand van de kracht Gods, en komende op de wolken des hemels.

Mijn kind, indien zij aan deze duidelijke, heilige en schrikwekkende woorden hunne aandacht hadden geleend, zouden zij dan niet plotseling van regters in smeekelingen zijn veranderd geworden, zich aan mijne voeten hebben neer geworpen en om vergeving en ontferming hebben gebeden?

Doch die ongelukkige Hoogepriester en zijn raad versmaadden do aangeboden genade en de heilzame vermaningen.

Trouwens de goddelooze, als hij in de diepte nederstort. slaat tot verachting over.

2. Toen echter scheurde de voornaamste der priesters zijne kleederen, uitroepend; Hij heeft God gelasterd. Ziet, nu hebt gij de lastering gehoord. Wat dunkt u? En zij riepen eenparig, dat ik des doods schuldig was.

Na deze goddelooze en wreede- beleediging, die geheel den hemel met afschuw vervulde, zie, daar wachtten mij nog wreeder, nog bitterder

-ocr page 495-

453

boleedigiugen. Want, dewijl het reeds laat was gewordon, ging de Hoogpriester met zijn gezellen ter ruste, en liet mij in de handen van het laagst gemeen om gedurende het overige van den nacht gekweld te worden.

Wat gij ook doen moogt, mijn kind, met welke inspanning gij ze moogt overwegen, gij zult de smarten niet kunnen beseffen, die ik tijdens dien droevigon nacht heb geleden.

Toen, mijn kind, spuwden zij in mijn aan-gezigt, hetwelk de Engelen begeeren te aanschouwen; en zij die mij gevangen hielden, trachtten om strijd mij te bespotten en te hoonen.

En om to vrijer te kunnen handelen, bonden zy mij een blinddoek voor de oogen; en nu uitgelaten, gaven eenigen mij kaakslagen, anderen sloegen mij in het aangezigt, met verachting zeggende: profeteer ons Christus, wie het is, die n heeft geslagen ? anderen eindelijk spraken tegen mij vele godslasteringen en deden vele onwaardige dingen.

Zie dan den Zoon van God, niet een mensch, maar als het ware een worm geworden, de spot der menschen en het uitvaagsel van het volk!

3. Intusschen, mijn kind, gedroeg ik mij als een lam onder de hand des scheerders, mijn mond niet openende, noch eenig teeken van wraak, van afgekeerdheid of van ongeduld gevende.

Maar de grievende smarten in mijn Hart samenpersende, toonde ik in gelaat en handelingen een onoverwinnelijke zachtmoedigheid, opdat die vijanden door zulk een voorbeeld getroffen, bekeerd mogten worden, en gij, mijn kind, daar-

-ocr page 496-

454

door aangespoord, niet weigeren zoudt, mij uit liefde na te volgen.

Want als ik, do Zoon van den levenden en gezegenden God, zoo\eel wreedheden, zulke onbegrijpelijke beleedigingen uit liefde tot u heb verdragen, is het dan te veel, als gij uitliefde tot een beleedigend woord, of een spottenden naam, of de een of andere hoonende bejegening verduurt.

Indien gij om mijnentwille iets dergelijks, dat vergeleken bij mijn lijden hetwelk ik om uwentwille verdroeg, gering is, niet wilt lijden, gelooft gij dan, dat gij ware liefde jegens mij bezit, eene liefde, die mij of een leerling mijns Harten waardig is ?

Ondervraag de Heiligen. Ook de minsten onder hen zullen u antwoorden met hunne daden, die zoowel hun als mij tot glorie strekken. Voorwaar, die edelmoedige harten zouden zich geschaamd hebben, ze zouden hunne liefde voor niet of als een valsche liefde hebben beschouwd, en zij zouden zich de bijzondere genegenheid mijns Harten onwaardig hebben geacht, indien zij de vernederingen, hun door mij aangeboden, niet met liefde hadden verdragen.

Zeg niet, dat gij zooveel vernederingen niet kunt dragen, omdat gij nog geen heilige zijt. Immers gij kunt het, indien gij wilt, geholpen door de genade, die u niet zal ontbreken. Indien gij ze derhalve niet verdraagt, toont gij met de daad, niet, dat gij het niet kunt, maar dat gij het waarlijk niet wilt. Indien gij geen heilige zijt, werk dan mede met do genade en lijd de vernederingen gaarne, enzie, gij zult een heilige worden.

-ocr page 497-

455

4. Mijn kind, zoolang gij onder stervelingen leeft, knnt gij, hetzij gij wilt of niet, niet van dergelijke vernederingen beviijd blijven; daarom moet gij uw hart immer bereid honden, opdat gij, als het een of ander n wordt aangedaan, terstond tot mij uwe toevlugt neemt en mijn hnlp inroept.

Ja zelfs het zal gebeuren, en dit wel tot uw heil, mijn kind, dat de menschen u niet slechts weerstreven of u verwaarloozen, maar ook, dat zij u in uw aangezigt misprijzen of met hoon bejegenen. Als gij dan niet terstond door het gebed tot mij uwe toevlugt neemt, zult gij u aan onrust en groot gevaar zien blootgesteld.

De cerstbeginnenden en zij, die in het innerlijk leven en in de verloochening des harten nog slechts weinig voortgang hebben gemaakt, zullen, wanneer de beleediging zich doet gevoelen, gemakkelijk ontroerd en in onrust worden gebragt; dewijl do natuur, die nog niet onderworpen is, bij de eerst gegevene gelegenheid opstaat en een hevige vrees voor vernedering en een levendig verlangen naar wereldsch eerbetoon opwekt.

Doch voorwaar, alle wereldsche eer is louter ijdelheid: trouwens zij steunt niet op waarheid, maar hangt af van de veranderlijke lippen der menschen, die naar willekeur vleien of verguizen.

Maar de vernedering verdragen uit deugd, dat is ware glorie; dewijl dit den mensch mij gelijkend maakt en een eeuwige kroon verdient.

5. De beste verdediging van een goeden naam

-ocr page 498-

456

is de heldhaftige edelmoedigheid des Harten. Is

zelfs de zachtzinnigheid of grootmoedigheid niet meer in staat ook onder de menschen een goeden naam te behouden of weder terug te krijgen dan haat of wraakzucht? deze toch bewijst, dat men klein is van ziel, en toont duidelijk, dat het hart een slaaf is derhartstog-ten ; gene echter pleit voor grootheid van ziel en voor een edelgezind hart, en dwingt ook onze vijanden of weerstrevers tot zwijgende bewondering.

Daarom zeide zelfs een heiden: zijn gemoed

te overwinnen.....zijn tegenstrever niet slechts

te prijzen, maar ook met weldaden te overladen ..... die dat doet, hem vergelijk ik niet

met de uitstekendste mannen, maar ik oordeel hem Gode gelijkvormig.

Ik wensch evenwel, mijn kind, dat gij dit slechts op de tweede plaats beschouwt, en dat gij hooger klimt tot bovennatuurlijke beweegredenen, opdat gij de vruchten van uwe krachtige inspanningen en van uwe zware beproevingen niet moogt missen voor de eeuwigheid.

Velen zijn er, die meer smaak vinden in de ijdelheid der wereld dan in mijn voorbeeld en die liever slaven hunner begeerlijkheden willen zijn, dan aan mij gelijkvormig te worden.

En sommigen laten zich door hartstogten zoo verre voeren, dat zij bij de hun aangedane beleedi-gingen liever hunne ziel don dood toebrengen en zich aan de straffen dor hel blootstellen, dan zich de wraakoefening op den beleediger te willen ontzeggen, of de oogenblikkelijke beleediging edelmoedig te willen vergeven.

-ocr page 499-

457

Wee den menschen. die door het goddelijk geloof begunstigd, toch nog slechter leven dan de heidenen, welke alleen door do rede geleid werden!

De ongelukkigen zullen eindelijk inzien, hoe dwaas en hoe slecht zij hebben gehandeld, toen zij, in plaats van door de aangeboden gelegenheid God te verzoenen, hunne zonden af te boeten en verdiensten te vergaderen. God integendeel tot gramschap uitdaagden, hunne zonden vermeerderden, en de stralfen, die hun wachten, vergrootten.

6. Hoe vuriger er iemand op uit is, zich zeiven te overwinnen, hoe talrijker en moeijelijker de overwinningen zijn, welke hij op zich zeiven behaald heeft, des te sterker zal hij innerlijk worden en met des te meer gemak en vrucht zal hij zich toekomstige overwinningen verzekeren.

Schep derhalve moed, mijn kind; overwin n zelven, opdat gij tot mij opstijget en mij navolgt. Beoordeel daarnaar uwe deugd en de opregtheid uwer liefde; wil daaraan onderscheiden, of gij een waar leerling mijns Harten zijt.

Ik wenschte, dat gij daarop wel uwe aandacht vestigdet, want indien gij de natuur, die zich tegen het volgen van den goddelijken wil verzet, niet weerstreeft, dan, weet het wel, moogt gij mirakelen doen, of ook dagelijks in verrukking geraken, dan is al uwe godsvracht niets meer dan zinsbegoocheling.

Zijt edelmoedig en volg mij, uw geleider, uw beschermer en vertrooster; en wil u niet bekommeren over hetgeen de menschen u aandoen of wat de weerbarstige natuur gevoelt.

-ocr page 500-

458

Indien uw hart geen verwijtingen doet, heb dan vertrouwen, mijn kind, verdraag dan met een edel en zachtmoedig hart de aangedane be-leedigingen, want dan hebt gij een teeken, dat mtine genade met u is en in u woont. Want eene schildering van het vuur brandt niet; zoo ook: de schijn van liefde lijdt niet op die wijze.

7. De leerling. O Jesus, God der opperste Majesteit! in waarheid, de overmate uwer vernedering is onbegrijpelijk, de overmate uwer liefde is onbevattelijk.

Alle knieün in den hemel, op aarde en onder de aarde buigen zich voor U; en zie, Gij wordt overladen met de beleedigingen van verworpene stervelingen. Gij wordt verzadigd met verguizingen! o Jesus Gij zijt waarlijk zachtmoedig en nederig van Harte! want zie, als een lam te midden der wolven wreed verscheurd, wenscht Gij dezen nog door een wonder van uwe zachtmoedigheid te treffen, te bekeeren, te behouden!

Wee mijn hart, als het na dit alles zich aan de vernedering onttrekt, of eene beleediging, welke ook, wenscht te wreken! want als het aan zulk een voorbeeld, aan zulke liefde van God, die zich om mij zoo diep vernederde, nog weerstand biedt, wat staat het dan ten laatste anders te wachten, dan de gestrengheid der regtvaardigheid ?

Doch ik smeek U, Heer, mijn God, regtvaar-dige Regter en Vergelder, treed niet met mij in het oordeel, maar vergeef mij grootmoedig, wat ik ooit door haat of wraakzucht heb misdreven.

Zie nu in uwe tegenwoordigheid, allerzoetste Jesus, leg ik voor immer af en breng ik, on-

-ocr page 501-

459

clanks de inspraken der natuur, ten offer, elke begeerte naar vijandige vergelding, naar wraakoefening, in één woord naar alles, wat met de liefde in strijd is.

Om alles, wat TJ dierbaar is, bid ik U, o Heer, dat Gij goedgunstig dit offer moogt aannemen, wat ik met de smarten uws Harten vereenig en U aldus aanbied, en ik smeek TJ, dat Gij allen, die mij beleedigen door een band der goddelijke liefde aan U verbindt en met U vereenigt voor

1

DERTIENDE HOOFDSTUK.

hoe wij heï allerheiligst hakt van jesus tot dien graad moeten navolgen, dat

wij met een ol'regt hakt met hem en om hem als dwazen wenschen beschouwd te wokden.

1. jj;sus. Toen de morgen was aangebroken, mijn kind, zie, daar kwamen alle opperpriesters en ouderlingen des volks wederom ten raad bijeen; en weldra opstaande, geleidde heel die menigte, mij gebonden door de straten slepende, naar Pilatus, een heiden, den landvoogd van Judea.

Buiten staande, riepen zij schreeuwend den landvoogd tot zich en begonnen zij mij van vele en verschillende gezochte misdaden te beschuldigen.

Doch toen Pilatus hoorde, dat ik uit het ge-

-ocr page 502-

460

bied van Herodes was, zond hij mij tot dezen, die koning was van Galiloa.

Herodes, ook een heiden, verblijdde zich toen hij mij zag; want hij had veel over mij gehoord en hoopte een wonderteeken te zullen zien en zoo zijne wenschen te bevredigen.

Doch dien zinnelijken en onzuiveren mensch, die niet begreep, wat Gcdes is, gaf ik, hoewel hij zelf mij veel ondervraagde, en de joden mij aanhoudend beschuldigden, niets ten antwoord, maar zwijgend leverde ik hem een welsprekend toonbeeld van zedigheid en heiligheid, opdat hij begrijpen mogt, hoe ik zwijgend en gepast hem vermaande, en hij door mijn voorbeeld tot bekeering mogt worden bewogen.

Doch dewijl die vleeschelijke mensch dat alles misbruikte, en niet begreep, waarom ik mij zelf niet verdedigde, waarom ik zijne gunst niet zocht, schreef hij mijne handelwijze toe aan onverstand en zinneloosheid.

Derhalve verachtte mij Herodes met zijne soldaten en bekleede mij met een wit kleed, als ware ik een dwaas; zoo bespotte en beleedigdo hij mij.

En in dezelfde kleeding mij naar Pilatus terugzendend, stelde hij mij aan de stad en aan de wereld als een zinnelooze ten toon.

2. De leerlikg. O Heer, mijn God! gij voor zinneloos gehouden! Spaar Heer, spaar do goddelijke waardigheid van uw persoon.

Waarom verdelgt gij do heiligschenners niet met uwe bliksems, opdat de verachtelijkheid der menschen niet aldus nwe goddelijke Majesteit ontheilige.

-ocr page 503-

461

Jesus. 0 kind! gij kent nw hart niet, noch het mijne. Want zulk een geneesmiddel werd er geëischt voor de hoovaardigheid uws harten.

Want indien gij, ook na den Zoon van God, als een zinnelooze en dwaze om uwentwille behandeld gezien te hehhen, n toch nog durft verhoovaardigen, wat zoudt gij niet doen, indien u dat voorbeeld niet ware gegeven ? Zou niet uw eigenliefde in hare spitsvondigheid met elk gebod den spot drijven en naar het toppunt van hoovaardigheid streven ?

Leer derhalve uit de grootheid van het geneesmiddel de zwaarte uwer ziekte; en pijl van den eenen kant den afgrond dor ellende uws harten en van den anderen kant de diepte der liefde van mijn Hart.

De eene afgrond riep don andoren te hulp; de liefde mijns Harten heeft geluisterd en zich ten afgrond toe willen vernederen, om u aan den afgrond te ontrukken.

Want ofschoon ik de onuitsprekelijke smart der menschelijke natuur gevoelde, heb ik toch met een bereidvaardig gemoed deze diepte der vernedering gedragen, meenende, door zulk een liefdebewijs eenmaal geheel uw hart te zullen winnen, met de zelfde liefde te ontvlammen en eindelijk mot de zelfde gewaarwordingen te zullen bezielen.

3. Het is een diep geheim, mijn kind, dat God zelf onder de menschen verschijnt als een dwaze; een geheim, waarvan de liefde alleen eene verklaring kan geven.

-ocr page 504-

462

Trouwens mijn Hart, door E^fde vervoerd, werd door liefde voortgesleept tot Sprnederingen, tot verguizingen, tot bespottingen, tot den schijn van zinneloosheid, terwijl het de smart der beschaming op bittere wijze gevoelde en tevens de schande bereidwillig omhelsde.

Indien iemand mij bemint, dan zal hij mijn woord onderhonden: £)e leerling is niet verheven boven den meester; een ieder echter zal volmaakt zijn, als hij op zijn moester gelijkt.

Gij derhalve, mijn kind, gij zult, indien gij mij lief hebt, niet weigeren den naam van dwaas of zinnelooze met mij te dragen, wanneer ik ooit veroorloof, dat men u met dien naam bestempelt.

Wel is waar, het is niet geoorloofd, dat gij zelf daartoe de oorzaak stelt, maar wol moogt gij dulden, dat anderen daarvoor eene gelegenheid zoeken ; of wenschen, dut zonder beleediging van God de gelegenheid worde aangeboden, waarin gij als een onverstandige of zinnelooze om mijnentwille wordt gehouden; dat is waarlijk heldhaftige deugd en de hoogste volmaaktheid.

4. Houd u bereid, mijn kind, om door de men-schen somtijds als dwaas beschouwd te worden, want zie, in welken levensstaat gij verkeert, gij zult als zoodanig somtijds worden aangezien, indien gij een waar leerling mijns Harten wilt zijn.

Immers het leven, dat niet in naam, maar met de daad innerlijk en godvruchtig is, schijnt den volgelingen van de voorschriften der wereld niets anders dan dwaasheid toe.

Wat anders dan dwaasheid schijnt liet hun te zijn: de tegenwoordige gemakken der wereld,

-ocr page 505-

463

door de hoop op toekomende goederen te verachten; do armoede en do onthechting aan het aardsche lief te hebben, zich te onderwerpen aan deu wil en het oordeel van anderen, die zelfs in deugd en wetenschap beneden ons staan; de zinnen des ligchaams onophoudelijk te versterven; zonder noodzakelijkheid nimmer voldoening voor beleedigingen te eischen: zijne'vijanden met een opregt hart te beminnen; de ver-nederingen lief te hebben en ze als gewin te beschouwen ?

Welaan mijn kind, schep moed en verdraag met een groot hart en met een blij gemoed alles met mij.

Want ziej wat gij doet, zal somtijds door mijn wijze beschikkingen niet slagen en aan uw onverstand worden geweten; anderen echter zullen in dezelfde zaak een gelukkigen uitslag ondervinden, waardoor gij, naar de mate het beter uitvalt, des te dwazer zult schijnen.

Als gij beschuldigd, met ver wijtingen overladen en uitgelagchen wordt, zult gij met mij zwijgen en daarom zult gij als een zinnelooze beschouwd worden door hen, die de alles overtreffende wijsheid mijns Harten niet kennen.

Wanneer gij, om mijne eer te bevoideren, de geschikte gelegenheid in uw eigenbelang verwaarloost, zult gij aan velen toeschijnen het gezond verstand verloren te hebben.

Uwe voornemens om geheel u zeiven af te sterven; om voor mij alleen te leven, zullen sommigen door gebrek aim jiidsrsohoidiiig, jti zelfs door valsche godsvrucht geleid, als zinneloosheid beschouwen.

-ocr page 506-

464

Tl

Deze en andere dergelijke dingen zullen u overkomen, mijn kind, niet sleoMs van hen, dié zich beminnaars der wereld toonen, maar ook som- 1 tijds van hen, die zeggen een braaf leven te leiden, of die in den kloosterlijken staat leven, maar die, mijnen innerlijken geest niet bezittende, ' wel mijn deugden beminnen, waardoor zij aan zich zei ven en' aan. anderen behagen, doch in mijne droefheden, beschamingen en vernederingen geen smaak vinden.

Van dezen myn kind, die in het bovenmatige mijner vernederingen inderdaad' ergenis nemen, zult gij somtijds des te zwaarder en des te bitterder te lijden hebben.

5. Wil den moed niet verliezen en laat uw hart niet neerslagtig worden, mijn kind, als gij door sommige stervelingen zoo behandeld wordt; integendeel, schep moed en verblijd u ten minste ; lijd met geduld, als gij geen kracht genoeg bezit, het met blijdschap te doen.

Is het niet verkieselijker, met mij als een dwaas beschouwd te worden, dan door de men-schen alleen als een wijze te worden aangezien.

Voorwaar, voorwaar, een ieder, die om mijnentwille in deze wereld voor een dwaze wil gehouden worden, hij zal in dit leven wederkeerig honderdvoudige goederen ontvangen en onverwelkbare glorie in het eeuwig leven.

Dit hebben de Heiligen ondervonden en zij hebben veel meerdere en betere goederen verkregen, dan zij vermoed hadden of durfden verwachten. Beproef ook gij dit, mijn kind, en gij zult het zelfde ondervinden.

-ocr page 507-

465

6. Dat is de hoogste wijsheid, die de wereld en hare volgelingen vatten noch begrijpen kunnen, maar die de nederige en zachtmoedige leerlingen mijns Harten begrijpen en smaken.

Indien gij deze leering mijns Harten liefhebt en overeenkomstig haren geest handelt, verblijd u dan mijn kind, verblijd n : juich en verheng u, want gij zijt in gelijkenis mij het meest nabij gestreefd.

Wel is waar, mijn kind, het is een zeer moeije-lijke zaak; maar maak haar ligt door de liefde; en, om u te bemoedigen, denk er ook aan, dat zij spoedig een einde neemt en dat eone eeuwige belooning u wacht in den hemel, waar gij weldra met mij zult zijn en waai gij tusschen Engelen en Heiligen met meerder eer zult schitteren, naaide mate gij door zwaarder gewigt van vernederingen onder de menschen werdt ter neer gedrukt. Dit heb ik gezegd, kind mijns Harten, opdat als het zal geschieden, gij tot mij uwe toevlugt nemet, om ifa mij vrede en troost te hebben en met mij te volharden.

7. De leerling. Ik belijd U, o Jesus, beste Vader; die dit den wijzen en voorzigtigen dezer wereld heb verborgen en het den kleinen en nederigen leerlingen uws Harten hebt geopenbaard. Zoo is het. Vader; dewijl het aldus U behage-lijk was.

Die leering omhels ik met mijn hart zooveel ik kan, begeerig bovenal te kennen en te beminnen U, mijn allerzoetste Jesus, U, als een dwaze beschouwd uit liefde tot mij.

Te laat, helaas! te laat heb ik dit verheven

30

-ocr page 508-

466

geheim gekend; te laat heb ik deze bovenaard-sclie wijsheid omhelsd, die de Heiligen onderwezen en gevormd heeft.

Verleen mij, o liefdewaardigste Jesus, de genade, om volgens mijn verlangen mij zeiven vergetend en slechts aan U denkend, door liefde naar U te worden getrokken, door liefde U te volgen zoover zelfs, dat ik met U, indien dit uw welbehagen veroorlooft, een onverstandige, een dwaas, een zinneloozo schijne.

O Jesus, eindelooze zoetheid! met U wordt alles zoet; aan U te gelijken is het hoogste geluk op aarde en het veiligste onderpand des hemels.

VIERDE HOOFDSTUK.

hoe wij naak het voorbeeld van het allerheiligst hart van jesus wen-sciien moeten, beneden allen gesteld te worden.

1. Jesus. In de geregtszaal teruggevoerd mijn kind, stond ik voor den landvoogd, die wist, dat ik uit afgunst door de priesters en de Pharizeën was overgeleverd.

Dewijl Pilatus aan mijn onschuld niet twijfelde, wilde hij mij bevrijden, indien bij dit zonder den Joden te mishagen doen konde. Daartoe verzon hij een middel, dat de onedele lafhartigheid van zijn gemoed aan den dag bragt en mij met de grootste schande overlaadde.

Gedurende de feestelijke dagen namelijk was

-ocr page 509-

467

de landvoogd gewoon, aan het volk een der gevangenen vrij te laten, naar hunne keuze. Toen echter was er een berucht gevangene, Barabbas geheeten:

Barrabas was inderdaad een roover, die wegens oproer in het gewest veroorzaakt, en wegens manslag in den kerker was geworpen.

Pilatus nu meenende, dat mij, den weldoener van allen, den beminnaar des vredes, den hersteller des levens boven dien mensch door allen de voorkeur zou worden gegeven, sprak tot de vergaderde oversten der priesters, tot de hoofden des volks en tot liet volk aldus: Het is de gewoonte, dat ik u tijdens het Paaschfeest sen gevangene loslaat: Wien van beiden wilt gij dus, dat in vrijheid worde gesteld, Barabbas of Jesus?

Doch do geheele menigte, door de hoogepriesters opgezet, riep als uit éénen mond: Niet deze maar Barabbas.

Beschouw mijn kind, hoe dit mijn hart moest treffen: hoezeer het daardoor gegriefd werd, hoezeer het daardoor van één werd gereten.

En beschouw mij, staande naast Barabbas voor het oog van allen, en zie dan, hoe ik door de hoogsten en de laagsten werd behandeld, als de verachtelijkste der menschon. En toch heb ik dezo onwaardige verachting, ofschoon zij mijn Hart ook met smartgevoel verteerde, bereidvaardig verduurd, opdat ik van den eenen kant dien ongelukkigen Barabbas, voor zooveel het in mijn vermogen was, en u mijn kind, en geheel de wereld van de eeuwige verwerping mogt bevrijden; en opdat ik van den anderen kant u

-ocr page 510-

468

een voorbeeld zou geven, rijk aan vertroosting.

2. Neem het derhalve niet kwalijk, maar verdraag het geduldig en onderworpen met mij, wanneer gij beneden anderen gesteld wordt.

Wat wonder, indien gij, die stof en niets uit u zeiven zijt, veroorlooft, dat gij om mijnentwille achter anderen gesteld wordt, terwijl ik, do God en Heer van alles toegelaten heb, dat ik achter don laagste der stervelingen werd gesteld ?

Sinds gij, zij het ook door eene dagelijksohe overtreding, tegen de goddelijke Majesteit hebt gezondigd, hebt gij waarlijk verdiend, niet slechts gesteld te worden beneden de menschen maar ook beneden de redelooze wezens, die zich aan schennis of beleediging der Majesteit Gods niet schuldig gemaakt hebben.

Wanneer ik derhalve, mijn kind, veroorloof, dat gij beneden anderen geacht wordt, zijt daarmede tevreden, als waart gij op de plaats, die u toekomt.

En indien gij meent, onder uws gelijken gesteld te worden, wil dan niet naauwkemig gaan berekenen of afmeten, hoevele graden uws gelijke boven u verheven wordt; maar vestig uw aandacht op mijn voorbeeld, en daal met uw hart nog lager af, wetende, dat, hoe nader gij mij zijt in vernederingen, gij mij ook des te nader zult zijn in de glorie.

En hoe zoudt gij, mijn kind, een waar leerling mijns Harten kunnen zijn, indien gij de eerste wildet wezen, waar ik de laatste ben? Gaat dan de leerling voor den meester? Een leerling te zijn, is dat niet den meester volgen?

-ocr page 511-

469

Volg derhalve mij en zijt met mij gaarne do minste. Zie, hoevelen er in de wereld zijn, die genoodzaakt worden, zich met de laagste plaats te vergenoegen, en dewijl zij dit met tegenzin doen, doen zij het ook zonder vertroosting, zonder verdiensten. Blijf gij, mijn kind, met een goed gezind hart aan mijne zijde en gij zult geen reden hebben, daarover spijt te gevoelen.

3. Zalig zijt gij, mijn kind, indien gij gaarne uit liefde tot mij beneden allen wilt gesteld zijn! want indien gij u dit wilt getroosten, zie, dan zult gij u heiligen door datgene, wat u ongetwijfeld zal overkomen.

Eenigen toch zullen somtijds veiheven en als lichten op den kandelaar geplaatst worden; u zal men voorbij zien of onder do korenmaat verbergen.

Sommigen zullen gemakkelijk verkrijgen, wat zij vragen, en men zal oordeelen, dat zij dit verdienen ; wat gij vraagt zal onredelijk schijnen, of men zal meenen, dat gij uw verlangen niet verdient vervuld te zien.

Wat anderen zullen zeggen, zal als gepast en als beslissend worden gehouden; wat gij zegt zal ongeschikt en bespottelijk schijnen.

Anderen zullen naar hartelust hunnen nood klagen en bij velen medelijden vinden; gij, zwoegend onder smarten of moeijelijkheden zult, wanneer gij, door noodzakelijkheid gedreven, het waagt, uwe klagten te uiten, als een verbeel-dingszieke worden beschouwd.

De gebreken van anderen zal men met een schoonen naam versieren; doch uwe deugden zal

-ocr page 512-

470

men als gevolgen van zwakheid des geestes verklaren. Jegens anderen zal men toegevend zijn; u daarentegen zal men berispen, voorgevende, dat gij dit niet sleclits verdient, maar dat dit noodig voor n is.

Niet weinige dergelijke dingen, mijn kind, waardoor gij beneden anderen gesteld wordt, zullen n overkomen, en als dit gebeurt, zal de natuur daardoor smartelijk worden aangedaan. Doch schep moed en volhard met mij, ondanks dat natuurlijk gevoel, liever met mij de laatste dan zonder mij de eerste te willen zijn.

Wil niet slechts bereidvaardig dulden, dat gij beneden anderen gesteld wordt, maar kies uit eigen beweging, waar gij ook zijt, en dit op geoorloofde wijze doen kunt, voor u de laagste plaats; daar, mijn kind, daar zult gij mij vinden, daar mij met u hebben.

Indien gij dit gedaan zult hebben, dan zal Hij, die de nederigen verheft, eenmaal tot u zeggen : Mijn vriend ga hooger op. En dan zal het u tot roem verstrekken in het gezelschap der Engelen en Heiligen.

4. Indien de waardigheid van uwen stand of van uwe betrekking u boven anderen stelt, dat dan de nederigheid uws harten u uit liefde tot mij op gepaste wijze beneden hen plaatse. Want aldus zult gij mij, wien alle magt is gegeven, wèl navolgen, u vele verdiensten vergaderen en aan anderen meer voordeelig kunnen zijn.

Wil niet gelooven, dat dergelijke handelingen aan de eischen van uw gezag te kort doen; want ofschoon het voor een overste passend en ver-

-ocr page 513-

471

pligtend is, zijn gezag te bandhaven, kan hij dit op geen betere wijze doen, dan door die nederige liefde, welke niet slechts den uiterlijken mcnsch alleen onderworpen houdt, maar ook zelfs het hart inneemt en bewaart, en het met liefde en vertrouwen vervult en in do beste gesteltenis brengt.

Wil niet het yerrigten van grootsche en schoone bezigheden voor u behouden en die van minder belang of aanzien aan uwe ondergeschikten overlaten ; integendeel, laat voor zooveel het geoorloofd is, gene aan uwe ondergeschikte en behoud deze voor u. Zoo zult gij mijn voorbeeld volgen, de welwillendheid uwer ondergeschikten verwerven, en hun gemoed ten goede sporen.

Zoo doende zult gij door uwe ondergeschikten meer en beters vorrigten, dan gij alleen uit u zeiven vermogt te doen, en terwijl gij aan het hoofd staat van anderen, zult gij met mij een van huns gelijken, ja zelfs als hun dienaar schijnen.

5. Verkies, voor zoover het aan u overgelaten wordt, liever ondergeschikt te zijn dan aan het hoofd te staan; ja, op welke plaats gij ook gesteld zijt, vermijd zelfs alle woorden en teekenen, die uw verhevenheid of uw verstand of andere gaven en goederen, waarmede men niet ijdel mag pronken, ter kennis brengen.

Meng u ook niet in eens anders zaken, als of gij die zoudt willen verbeteren of bestieren; leen u ook niette gereede, tenzij de deugd zulks eischt, tot het schenken van raadgevingen, als waart gij bekwaam daartoe.

Verdraag bereidwillig, dat anderen u in wetenschappen of andere zaken, ja zelfs in uitwen-

-ocr page 514-

472

dige deugden overtreffen; wat u betreft, doe met ijver, wat in uw vermogen is, berust voor het overige in het goddelijk welbehagen en beroem u met mij in uwe vernederingen.

Weet het wel, dat gij dan eerst tot ware heiligheid zijt gekomen, als gij uit liefde tot mij er uwe vreugde in vindt, inderdaad of met een werkdadig verlangen u met mij op de laagste plaats te bevinden.

En indien gij tot dien trap van volmaaktheid nog niet kondet geraken; welaan, mijn kind, bid dan en span uwe krachten in; en gij zult dien later bereiken.

6. De leerling. O Heer, mijn God en Zaligmaker ! hoe goddelijk is uw leven! hoe verheven de leering van het voorbeeld uws Harten! Wie toch, die niet door ü met de zalving uws Gees-tes onderwezen wordt, is in staat haar wel te begrijpen.

Helaas, Heer Jesus! ik was dan tot heden zonder begrip; tot nu toe heb ik immers naar de verhevenste plaats gestaan, ofschoon ik U de laagste zag innemen.

Beklagenswaardige, die ik ben! hoe heb ik gedwaald! want ik heb U in vernederingen alleen gelaten en blind en alleen naar de hoogte strevend, ben ik verre van U afgeweken, verre yan uw Hart vervreemd geworden.

IJdel en bedorven als ik was, heb ik getracht, onder de menschen uit te schitteren en eenen naam te maken, terwijl mijn geweten getuigt, dat ik wegens mijne zonden, waardoor ik U,o Jesus! tot overmaat van goddeloosheid en ondankbaar-

-ocr page 515-

473

heid niet slechts achter Barabbas maar zelfs beneden den duivel heb gesteld, waardig ben onder de voeten van een ieder vertreden en voor hemel en aarde met alle schande overladen te worden.

Onwaardig ben ik, o Heer Jesus, met U te zijn ook op de laagste plaats. Maar dewijl Gij in de eindelooze goedigheid uws Harten mij zoo vol ontferming hebt teruggeroepen; vertrouw ik ook, dat Gij mij goedgunstig zult aannemen.

Gij hebt mijne oogen geopend, om mijne dwaling in te zien, en mijn hart getroffen, om uw gezelschap lief te hebben ook in vernederingen; geef mij, bid ik U, genade, geef mij moed, dat ik daarin uit liefde tot U bereidvaardig met ü verblijve.

VIJFTIENDE HOOFDSTUK.

hoe het allerheiligst hart van jesus door

de geeseling verscheurd, ons leert door vrijwillige verstervingen hem na te volgen.

1. Jesüs. Zie, mijn kind, toen Pilatus tegen zijne verwachting, bespeurde dat de Joden mij achter Barabbas stelden, stond hij over zooveel nijd van hunnen kant verslagen; doch niettemin aan mijne onschuld geloovende, wilde hij mij nog loslaten, maar tevens het volk tevreden stellen.

Twee heeren willende dienen, van den eenen kant namelijk, de menschen behagen, en van den anderen kant aan de stem van zijn

-ocr page 516-

474

geweten gehoor willende leenen, beproefde hij tot mijne bevrijding een ander middel vol onregt en wreedheid.

Hij besloot namelijk, mij in zulk een toestand te brengen, dat de menschen, zoo zij nog een men-Bohelijk hart bezaten, mij niet zouden kunnen aanzien, zonder met medelijden bewogen te worden.

Ik heb, zoo sprak hij, geen schuld in dezen mensch gevonden; ik zal hem dus kastijden en dan loslaten. Terstond deed hij mij door zijne dienaren aangrijpen, om gegeeseld te worden.

Zie, weldra hadden de soldaten mij aan de kolom gebonden; dra hebben zij door een regen van geeselslagen met even zoovele wonden mijn ligchaam verscheurd: zij worden door anderen vervangen, die om strijd de slagen en mijne wonden vermeerderen.

Zie het bloed van alle zijden, alles rondom purperen, en zelfs de beulen bespatten! Doch dezen, in woede ontstoken, slaan met heviger inspanning en kerven en rukken mijn vleesch van een!

Verdelgen wij hem, zoo schreeuwen zij, verdelgen wij hem uit het land der levenden, en dat zijn naam niet meer herdacht worde!

De hemel werd door dit beweenenswaardig schouwspel bewogen; de Engelen sidderen van verbazing en ontroering over do overgroote liefde mijns Harten jegens de menschen.

2. Wat u betreft, mijn kind, overweeg met godsvrucht en oplettendheid deze verbazende kwellingen mij aangedaan en leer, hoe zwaar, hoe verschrikkelijk de zonden des vleesches zijn, die

-ocr page 517-

475

zulk eene voldoening eischton. Roepen deze wonden niet allen toe, ten minste uit medelijden niet meer in te willigen den wellust des vleesches en mijne smarten nog met nieuwe smarten te vermeerderen?

Leer ook, hoe groot de liefde mijns Harten is, waardoor ik, onschuldige, mij bereidwillig aan de straf der schuldigen onderwierp. Ja, mijn kind, de liefde, de vurige begeerte om allen te verlossen, was oorzaak, dat ik met geheel mijn Hart mijn vlekkeloos ligchaam aan mijne beulen overleverde en vrijwillig de marteling der gee-seling verdroeg.

Leer eindelijk, hoe gij dat ligchaam moet behandelen, dat het uwe is, dat in zonden ontvangen werd, in hartstogtcn toenam en tot het kwade geneigd is.

Zie eens, wat de Heiligen geleerd hebben; bemerk, waarom zij hunne ledematen verstorven, op welke wijze zij al hunne zinnen gekastijd hebben.

Hunne harten namelijk waren gelijkvormig aan mijn Hart en daarom bragten zij ook de zelfde vruchten in hun ligchaam voort. Neen zij achtten zich niet gelukkig, wanneer zij ook hierin niet eenigszins op mij geleken.

3. Derhalve mijn kind, moogt gij ook een regtvaardige zijn, versterf evenwel uw vleesch, eensdeels opdat het niet opsta en u ten verderve voere, ten andere vooral, opdat gij aan mij gelijkvormig en aldus heilig moogt worden.

Velen zijn beminnaren van zich zeiven, zinnelijke menschen, schoon zij daarvoor niet willen gehouden worden, die geen smaak in de ver-

-ocr page 518-

476

sterving hebben en altijd het een of ander voorwendsel gereed hebben, om zich aan de versterving te ontrekken.

Dwaze en misleide zielen! Voorwaar, voorwaar, bijaldien gij geen boetvaardigheid zult gedaan hebben, zult gij allen gelijkelijk omkomen. En indien iemand, hij moge dan ook een Heilige, ja een Engel schijnen, het tegendeel zegt, hij zij gevloekt.

Herinner U, wat de Geest zegt: »Igt;ie Christus toebehooren, hebben hun vleesch gekruizigd met dezelfs ondeugden en begeerlijkheden.quot;

De wijsheid des vleesches is de dood; doch de wijsheid des geestes is leven, en daarenboven vrede en vreugde.

Derhalve, indien gij volgens het vleesch zult geleefd hebben, zult gij sterven; maar als gij door de werken des geestes het vleesch zult verstorven hebben, dan zult gij leven, en vrede en blijdschap des harten genieten.

4. Mijn kind, beziel u met dien liefdegeest, waardoor mijn Hart zich aan de bittere geese-ling onderwierp, en gij zult do versterving ligt en hare vruchten zoet en heilzaam vinden.

Noch tijd, noch plaats is er, waarop gij niet in staat zijt, een uwer zintuigen te versterven.

Ja, zijt gij niet verpligt, waar gij ook zijt, met meerder toeleg uw ligchaam te versterven, om mij na te volgen en den hemel te verwerven, dan de zondaren de lusten huns vleesches bevredigen, om mijne geeseling te vernieuwen en zich de hel te verdienen?

Schep moed, mijn kind en vrees niets. De

-ocr page 519-

477

vrijwillige versterving is de weg des levens, der vrijheid, der kalmte, der deugd, en der heiligheid.

Zalig, die dezen weg bewandelen! hun geluk is slechts gekend door hen, die het ondervonden hebben.

5. Die zich niet versterft in onverschillige en geoorloofde zaken, hij zal zich bijna of in 't geheel niet versterven in noodzakelijke of ongeoorloofde dingen.

Wilt gij leeren, u zeiven in groote dingen te versterven, versterf u dan volhardend in het kleine.

De nieuwsgierigheid der oogen, het vurig verlangen om nieuws te hooren, de begeerte naar ijdelc gesprekken, de lust naar aangename geuren, de neiging te genieten, wat de zinnen streelt, nu eens de begeerlijkheid om te eten of te drinken zonder voldoende reden, dan weder het voornemen, iets te doen, wat anderen hinderlijk is; deze en dergelijke dingen kunnen de stof voor herhaalde, ja voor aanhoudende verstervingen uitmaken.

Deze, mijn kind, zullen trouwe wachters zijn van uwe onschuld; deze zullen het voedsel zijn der goddelijke liefde; deze zullen in nw hart den ijver bewaren; deze zullen de voortdurende offers zijn op het altaar van het innerlijk heiligdom opgedragen, welke met de offers van mijn Hart vereenigd, onophoudelijk in geur van zoetheid zullen opstijgen tot den troon des Allerhoogsten.

Deze kleine en dagelijks herhaalde offers zijn passend en nuttig voor allen, voor jongen en ouden, voor' zwakken en sterken; voor beginnenden, inden en volmaakten; en niemand kan

)or-

;er-

,ar, tan En ge, hÜ

is-gd

de en

It

r-

n

t,

t t t

-ocr page 520-

478

zich daaraan onttrekken, zonder een toeken van laauwheid te verraden.

Daarin ligt geen gevaar voor de gezondheid van wien ook; daartoe behoeft geen verlof gevraagd te worden; zij zijn voor een ieder veilig en heilzaam.

6. Groote verstervingen echter kunnen niet allen geliikelijk op zich nemen; niet allen toch hebben do zelfde behoefte, noch de zelfde lig-chaamskracht, noch eindelijk een zelfde roeping.

Daarom is het raadzaam de bijzondere omstandigheden aan onzen geestelijken leidsman gepast tequot; openbaren, met hem wijslijk de mate van versterving te bepalen, zonder zijnen raad niets buitengewoons te ondernemen, om niet door don schijn van goed het ware goed te verliezen, noch ons voor grooter goed ongeschikt te maken.

Onder de verstervingen verdienen zij de voorkeur, welke uit haren aard meer geschikt schijnen, om de zinnen aan den geest en aan de genade te onderwerpen en die u meer geschikt maken, overeenkomstig, mijn voorbeeld de tegenspoeden met kracht te verdragen.

Doch vóór alle moeten die omhelsd worden, welke door mij, door de Kerk, door de Oversten worden voorgeschreven. Deze worden heiliger en met meerder zekerheid beoefend dan andere, welke door eigene keuzo worden opgelegd; deze dragen meerdere en kostbaarder vruchten, dewijl bij do versterving nog de deugd en de verdienste der gehoorzaamheid gevoegd wordt.

Mijn kind, als gij u met een dankbaar hart in het geheugen roept, hoe ik verwond ben ge-

-ocr page 521-

479

worden om uwentwille, en verscbenrd om tiwe zonden, dan zult gij met den Apostel er op uit zijn, de teekenen mijner wonden in uw ligchaam te dragen en zoo te leven, dat mgn leven in Let uwe geopenbaard wordt.

7. De leerling. O mrn Jesus en mijn God! Waarlijk, Gij zijt do man van smarten; want zie, ik beschouw U gegeeseld en ik zie geen gedaante, geen schoonbeid meer aan U ; als een melaatscbe en een geslagene zijt Gij, zoo, dat Gij onkennelijk zijt geworden.

quot;Waardoor, helaas! waardoor, zoo niet door mijne zonden, zijt Gij tot zulk een uiterste ge-bragt? Ik, verachtelijk kind der menschen, heb wreedelijk gezondigd, en Gij, opperste God, boet daarvoor met zooveel en zoo groote smarten, met zooveel en zoo groote wonden!

O welk een Hart hebt Gij, Heer Jesus! Hoe groot is de overmaat uwer liefde, die TJ dat alles voor mij deed lijden! O beminnelijkste, o zoetste Jesus! Welk een magtige beweegreden om op U te vertrouwen, hoe ellendig ik dan ook ben! welke dringende aansporing, ü uit geheel mijn hart weder te minnen!

Hoe onnatuurlijk echter, hoe afschuwelijk zou het zijn, door de zonde uwe martelingen te vernieuwen, terwijl ik verpligt ben, gedurende alle eeuwigheid U mijne dankbare liefde daarvoor weder te geven!

V erkiezelijker is het voor ü duizendmaal te sterven, dan zoo iets te bestaan. Ja, Heer, liever wil ik hier uit liefde tot ü den geest geven, dan tegen TJ te zondigen.

-ocr page 522-

480

En om dit inderdaad te voorkomen, schenk | mij daarom de genade, mijn ligchaam vol-1 hardend onder bedwang te houden en mijne zinnen bij elke gelegenheid te versterven.

Geef mij, smeek ik ü, vurige liefde voor U, en zie, de versterving zal mij een leven zijn, waardoor ik voor ü leef, U navolg, U onophoudelijk vereer, U dagelijks een offer breng, nu een slagtoffer van lof en dankbaarheid, dan een zoenoffer van zintuig of neiging, clan wederom een brandoffer van geheel mijn hart.

ZESTIENDE HOOFDSTUK.

hoe wij uit het voohbeeld van het allerheiligst habt van jesus leeren moeten, ligchamelijke ziekten en smarten te verdragen.

1. Jesus. Mijn kind, na de geeseling, terwijl geheel mijn ligchaam nog droop van het bloed, zie, daar geleidden mij de soldaten in den voorhof van de lijfwacht en riepen daar geheel de wacht bijeen.

En een kroon van doomen vlechtend, plaatsten zij die wreedaardig op mijn hoofd en gaven mij een riet in de regterhand.

En nu kwamen zij beurtelings voor mij neder-knielen en bespotteden mij; en weder opstaande namen zij het riet en sloegen daarmede op mijn hoofd en zoo de scherpe punten der doornen

-ocr page 523-

481

dieper doorclriugencl, tioorljoordeu zij mijn hoofd van alle zijden.

Nu, mijn kind, klommen mijne smarten tot een onuitsprekelijk uiterste; en dewijl ik die kroon bleef dragen tor, den laasten snik, zonden zij steeds voortduren en onophoudelijk toenemen.

Zie, ik sleepte mijne gebrokene leden en gekneusde ledematen mede, en al mijne zintuigen waren krank en bijna magteloos door de grootheid der smart!

Van de voetpalm tot aan de kruin van mijn hoofd was er innerlijk of uitwendig geen gezond deel meer in mij.

2. Nimmer, mijn kind, zult gij de smarten van mijn Lijden beter begrijpen, dan wanneer gij dezelfde smarten lijder-, zult: wanneer gij uw ligchaam door smarten gemarteld en uwe ziel door droefheid verteerd zult voelen.

Wanneer de menseh van fortuin, van een goeden naam of van andere uiterlijke zaken beroofd wordt, dan valt dit zwaar, oja en bitter voor de natuur; doch veel zwaarder, veel bitterder is het, door ligchamelijke ziektepijnen gekweld te worden.

Want boven dié uiterlijke dingen kan de mensch door grootmoedigheid zich mot behulp der genade zoo zeer verheffen, dat hij de oorzaak of het gevolg der wederwaardigheden vergeet of niet acht; doch in ziekten des ligchaams kan hij niet ongevoelig zijn voor hetgeen hij gevoelt en wat hij ook doen moge, altijd en overal draagt hij zijne ziekte mede.

Evenwel, moge de ziekte een zwaarder lijden zijn, grooter zijn ook de goederen, die zij den geduldigen lijder oplevert.

31

-ocr page 524-

482

Daarom, mijn kind, zij b.et uwe grootste zorg haar met een welgezind hart te verduren en daarbij, zoo veel doenlijk, de gesteltenissen mijns Harten na te volgen.

3. En wel ten eerste ; als gij eenige ziekte gevoelt, neem haar dan aan, als eene bezoeking van de liefde mijns Harten, ten minste met het hart zeggend: Gezegend de Heer, die zijn kind bezocht heeft! En wil dit niet nalaten, ofschoon gij bespeurt, dit slechts met moeite te kunnen doen; daardoor toch zult gij des te gemakkelijker den weêrzin der natuur overwinnen en meer verdiensten vergaderen.

Onderwerp u vervolgens zoo goed gij kunt aan den goddelijken wil; en vernieuw die heilige onderwerping zoo dikwerf mogelijk, verzekerd daaruit zeer groote sterkte en grooten troost te zullen patten.

Vereenig daarna uwe smarten met de mijne, en doe dit herhaaldelijk tot verschillende doeleinden, al naar dat de noodzakelijkheid of het nut of ook de godsvrucht het zal vergen.

Door deze goddelijke vereeniging, welke van zalvende genade overvloeit, zullen uwe smarten gelenigd en voor u ligter en zoeter worden.

Eindelijk, mijn kind, om u ter volharding te ondersteunen en om uwe ziel in vrede te bezitten, moet gij, zoo veel mogelijk, uwe oplettendheid en uwe gedachten afleiden van de oorzaken uwer smarten, ja ook van uwe smarten zeiven; vestig daarentegen uwe aandacht op mijn voorbeeld en op het onoverwinnelijk geduld der Heiligen, en

-ocr page 525-

483

bedenk, welk een cnmetelijk, welk een zoet loon gij in den hemel zult verwerven, bijaldien gij dit door vrijwillig ongeduld niet verliest.

4. Dewijl gij intusscheu, mijn kind, veel genade noodig liebt en nit u zeiven niets ter zaligheid doen kunt, moet gij overeenkomstig uw vermogen volharden in het gebed; vooral in korte en vurige gebeden, op deze of dergelijke wijze tot mij verzuchtend: Zie Heer, wien Gij tot den

dood toe bemind hebt, is krank......Heer,

geef geduld......Geef onderwerping.....

Geef verecniging mot U ten einde toe.

En als de ongesteldheid toeneemt, zult gij wel doen, hetgeen een leerling van mijn Hart het passendst is, indien gij uw ligchaam inderdaad als een levende offerande aan mij opdraagt, en den dood aanneemt op dien tijd en op die wijze te ondergaan, naar het mij behagelijk zal zijn.

Weet wel, mijn kind, dat gij somtijds, hoezeer gij daar ook togen strijdt, zeer geneigd zijt, den moed te verliezen. Herinner u, dat dit het gevolg is dor kranke en der kwijnende natuur, waardoor gij u niet moet- en ook niet moogt laten ontstellen. Draag slechts zorg, daaraan niet toe te geven of to veel in te willigen. Want daarvoor buigende of daaraan toegevend, zult gij en te vergeefs uwe smarten vermeerderen en zelfs uw hart in slechte stemming brongen.

Indien uwe smarten en angsten u somtijds zoo verre voeren, dat gij zelfs naauwelijks van de vermogens uwer ziel ter herinnering gebruik kunt maken, 'blijf dan rustig tusschen mijne armen,

-ocr page 526-

484

on wil niet met geweld of met angst gevoelens of oefeningen van deugd verwekken, maar stel u met kalme onderwerping aan mij tevreden.

Zalig hi), die in ziekte volhardend met den zaligmakenden wil Gods vereenigd blijft! Zoolang toch als hij één is met het goddelijk welbehagen, rust hij aan mijn Hart en is alles veilig!

Mijn kind, verlies den moed niet, of wil niet mistroostig worden wegens de grootheid of den langen duur uwer smarten; herinner u, dat vele Heiligen hun leven lang in de grootste smarten gesleten en, daarin onderworpen, zich geheiligd hebben; en beschouw, hoe uw lijden, het moge nog zoo groot en zwaar zijn, niets is in vergelijking met de onmetelijke en eeuwigdurende blijdschap, waarmede uw geduld weldra in den hemel beloond zal worden.

Eoep u de overmaat mijner kwellingen en mijn martelaarschap in het geheugen, dat geheel mijn leven voortduurde; en herinner u, dat ik dit alles vrijwillig leed uit liefde voor u. Dat zal u veel helpen, om uwe wederwaardigheden uit liefde tot mij standvastig te verdragen.

5. Word niet vrijwillig lastig of ongeduldig jegens hen, die de zorg over u hebben. Uwe ongesteldheid zal dikwijls oorzaak zijn, dat zij u onoplettend of zorgeloos toeschijnen.

Zoo dikwijls het noodig of gebruikelijk is, moogt gij mij met nederigheid en liefde te kennnen geven, wat gij voor u noodzakelijk of nuttig geloofd te zijn. Doch houd u intusschen in die stemming, dat, hetzij men uw verlangen inwilligt of niet, gij evenwel onderworpen en tevreden blijft.

-ocr page 527-

485

Aanvaard en lijd geduldig alles, wat u van de zijde uwer oppassers te lijden overkomt, al ware dit ook niet het ir inste deel van uw lijden. Trouwens, dit levert wegens de bitterheid der omstandigheden, waaronder het geschiedt, groote verdiensten op.

6. Wacht u, mijn kind, onder voorwendsel van ongesteldheid aan het vleesch toe te geven. Op dat punt dwalen er niet weinigen, die door de ziekte niet slechts niet beter, maar integendeel slechter worden, wijl zij zich beminnaren des ligchaams en slaven der hartstogten gemaakt hebben.

Geef aan het ligchaam, wat het toekomt; doch zoo min in goede als slechte gezondheidstoestand, zoo min tijdens het leven als in de uur van uwen dood moet gg voedsel geven aan de ongeregelde neigingen des vleesches, die zoowel tijdens gezondheid als gedurende gevaarlijke ziekte evenzeer verstorven moeten worden.

Onderwerp u aan lastige geneesmiddelen, aan smakelooze en bittere dranken uit een geest van versterving. Des te kostbaarder is deze versterving, des te zuiverder verklaring is zij van uwe liefde jegens mij, naar de mate zij lastiger is en meer tegen de neiging der natuur strijdt.

7. Wil u, mijn kind, tijdens uwe ziekte niet bezig houden met verlangens, om uw ambt of betrekking te vervullen; voor u zeiven of voor anderen te arbeiden; werken van godsvrucht te verrigten; kortom andere goede dingen te doen, die met uwe ongesteldheid niet gepaard kuunen gaan.

-ocr page 528-

486

Dergelijke dingen dienen tot niets, tenzij om U g tot

nutteloos te bedroeven, u kwalijk te verontrusten, en

of mij te mishagen. É £

Ik eisoli ze dan niet van u, mijn kind; wat ' uw

ik van u verg is: met een goed gezind hart 1 ont

te lijden, in overgeving aan mijnen goddelijken wil. *

Doe slechts, wat ik van u eisch: en laat al ; gt; set

het overige aan mijne Voorzienigheid over, die rgt;- ch£

zonder u, alles zeer goed kan en weet te regelen. hel

_ 8. Zie toe, mijn kind, zie wel toe, dat gij dij tijdens uwe ziekte niet uwe eigene leiding volgen

wilt. Want in dien tijd vooral, zult gij, zooals een mi

blinde den blinde, u in eenen afgrond leiden. ;i W

Gehoorzaam godvruchtighjk aan uwe Oversten sn

en laat u door hen van mij bestieren. Eer den I he geneesheer, omdat het zoo behoort en zijt hem

in eenvoudigheid des harten onderdanig it ve

W il ook in ongesteldheid u zeiven niet te kort S ee doen door verwaarloozing of zorgeloosheid; maar

maak op redelijke wijze gebruik van de middelen, 1 dc

God, van wien alle genezing komt, biddende, dat 8 d£

hij zich gewaardige, u daardoor de gezondheid weder p d(

te geven, als het u zalig is. r gi

Als gij dit gedaan hebt, geloof dan dat de ziekte, hoe zwaar zij ook wezen moge, voor u heilzaam is, dewijl zij volgens den goddelyken wil is.

Welaan, mijn kind, zijt vrijwillig een martelaar

in uwe smarten uit liefde tot mij, die door de H

overmaat aller smarten de koning aller Martelaren ben geworden.

Heb geduld, o kind mijns Harten, heb geduld ; zie! nog een weinig tijds en uwe smart zal in vreugde verkeeren en ik zelf, die uit liefde c

-ocr page 529-

487

I tot u met doornen gekroond werd, zal quot;u met glorie f| en eere kroonen.

% 9. De leeeling, Zijt gezegend, Heer, omdat Gij uw kind bezocht hebt, om mij in dezen tijd |i ontfermend voor te bereiden voor de eeuwigheid!

O mijn God, hemelsche Verzorger der men-| schen! Zie, in uwe handen vertrouw ik mijn lig-; chaam en mijne ziel. Gij weet, wat voor mij het best is; doe met mij, wat Gij in de goe-| digheid uws Harten wilt.

Ik lijd veel, o Heer Jesus; Gjj weet het. Help mij met uwe genade; versterk mij met uwe liefde. Wilt Gij, dat de pijn langer dure, vermeerder dan, smeek ik U, vermeerder dan de genade, vermeerder het geduld.

Al myn lijden vereenig ik met uw lijden, dat veel smartelijker was on ik bid U, alles tot Uwe eer en tot mijne zaligheid te doen strekken.

Verleen mij deze groote gunst, welk ik U

I do or Uw allerwelwillendst Hart smeekend vraag, dat Gij mij met U onafscheidelijk vereenigd hou-det en zoo naar den eindpaal van alle ellende geleidet, naar do eeuwige zaligheid. do or Uw allerwelwillendst Hart smeekend vraag, dat Gij mij met U onafscheidelijk vereenigd hou-det en zoo naar den eindpaal van alle ellende geleidet, naar do eeuwige zaligheid.

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.

hoe wij, naar het vooubeeld van het allerheiligst hart van jesus, den dood moeten aannemen.

1. Jesus. Gekroond met doornen, mijn kind, en met een purperen mantel omhangen, bragt

-ocr page 530-

488

Pilatus mij naar buiten en mij aan al liet volk toonend, zeide hij: »ziet den menscli!quot;

Doch toen de Joden mij zagen, werden zij niet verweekt, integendeel, hooger nog klom hunne dorst naar don laatston druppel van mijn bloed; en allen te gelijk schreeuwend, riepen zij eenparig: »Kruisig hem, kruisig hem!quot;

Andermaal te leur gesteld en meer nog onthutst dan te voren, zeide Pilatus: ik vind geene schuld in hem. Doch zij drongen nog heviger aan en bedreigden hom; Indien gij dezen loslaat, zoo spraken zij, dan zijt gij geen vriend van Gesar.

Nu ziende, dat hij mij niet konde loslaten zonder de gunst des volks en welligt ook die des keizers te zullen verliezen, vormde Pilatus zich oen valsch geweten en viel zoo in eene noodlottige begoocheling van zich zeiven. Ten aanschijn namelijk van geheel het volle zijne handen wasschend, sprak hij: »ik ben onschuldig aan het bloed van dezen Eegtvaardige: gij moogt toezien.quot; Doch zij riepen mot luider stem: gt;zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!quot;

Toon sprak Pilatus het vonnis uit, waardoor hun eisch werd ingewilligd en leverde mij, wien hij telkens en herhaaldelijk onschuldig bevonden en onschuldig verklaard had, volgens Iran verlangen over, om gekruisigd te worden.

2. O! wie, mijn kind, wie zal verhalen, wat toon mijn Hart gevoelde ? Zie, uit den hemel was ik neergedaald, om de wereld to troosten en zalig te maken; ik had hitte en koude verduurd, dorst en honger geleden, ik had mijn leven ge-

-ocr page 531-

489

sleten in onoplioudelijkeii arbeid, in onverpoosd lijden, alles eindelijk had ik ten offer gebragt, om allen gelukkig te maken; en voor dat alles gewordt mij vau hen de dood, en wel de dood des kruises!

Welke smart doorboorde mij het Hart wegens zoo veel ondankbaarheid, wegens zoo veel onge-regtigheid der menschen! Welke smart wegens de verstoktheid hunner harten, die met verachting van het aangeboden geluk, zich geheel en al aan het onheil prijs gaven! Welke smart wegens de droefheid mijner heiligste Moeder en mijner beminde Leerlingen, aan wie ik mij niet slechts op een zoo bittere, neen ook op zulk een schandelijke wijze zag ontrukken.

Maar toch heb ik het doodvonnis met een onderworpen Hart omhelsd, niet ziende op de schandelijke boosheid van hen, die mij veroordeelden, maar op het welbehagen van mijnen hemel-schen Vader.

Trouwens de Vader wilde uit hui.ne overgroo-tè boosheid, die zij door het misbruiken van hun vrijen wil bedreven en welke Hij veroordeelde, overeenkomstig zijne eindelooze wijsheid het hoogste goed trekken, de verlossing namelijk dei-wereld.

Daarom heb ik mij, ondanks het smartgevoel der menschelijke natuur, met een zekere bovennatuurlijke blijdschap aan den dood onderworpen, waardoor de wereld gered, de hemel geopend, do goddelijke Majesteit verzoend en geëerd, eindelijk ook mijn Hart weder bemind en in allo eeuwigheid grootclijks geprezen zoude worden.

Mijn kind, onderzoek ijverig deze gesteltenissen

1

-ocr page 532-

490

mijns Harten; neem deze gevoelens over; aanvaard, voor zoo veel het in uw vermogen ligt, den dood, die u wacht met dezelfde stemming.

3. Wetende, dat alle menschen van nature den dood vreezen, en hem als het verschrikkelijkste van al wat ons op aarde kan overkomen, duchten wegens het verledene, het tegenwoordige en wegens de toekomst, daarom gedoogde mijn Hart niet, hen zonder een voorbeeld te laten, waaraan zij zich zouden spiegelen en waarin zij zoeten troost zouden vinden.

Zijt derhalve niet verbaasd, mijn kind, noch ontsteld, indien gij u bij de nadering des doods hetzij hij met de daad, hetzij in verwachting nader treed, een hevigen afschrik en weerzin dei-natuur in u gevoelt. Daar is volstrekt geen kwaad in gelegen: al dat natuurlijke zal, zoo gij slechts wilt, tot uw heil verstrekken.

Wil slechts met die gewaarwordingen dei-natuur niet instemmen, opdat zij u niet in slechte gesteltenis brengen of u beletten, u aan den goddelijken wil, wien al, wat natuurlijk en geschapen, is onderworpen moet zijn, te onderwerpen.

Lijd geduldig allen weerzin der natuur en maak daarvan gebruik als van de gelegenheid, om groote deugden te beoefenen en vele verdiensten te verzamelen.

4. Mijn kind, veroorloof der verbeelding niet, wild rond te dolen; volg evenmin de natuurlijke rede, om de beschikkingen der goddelijke Voorzienigheid te onderzoeken, eindelijk, buig u ook niet voor uwen wil, hoe goed en heilig hij u

-ocr page 533-

491

schijnc, opdat gij niet in gevaarlijke zinsbegoochelingen vervallet.

Neen, onderwerp, na nwe verbeelding beteugeld te hebben, én nw verstand én irwen wil aan mij; daardoor zult gij niet weinig verdiensten vergaderen en tevens kalm en veilig zijn.

Wanneer gij smart of angst ondervindt omtrent zaken of personen, die u door den dood ontrukt worden, wil ook daardoor uw bart niet laten verontrusten. Uwe onrust zal immers bun zoo min als U eenig voordeel aanbrengen, doch wel zeer nadeelig zijn.

Indien gij gedaan hebt, wat gij voor hen moest en kondet doen, laat dan alles over aan mij, die weet, wie u omgeven en die in de liefde mijns Harten voor de uwen veel beter zorg draag dan gij het zoudt vermogen.

Houd mijn voorbeeld in uw geheugen, mijn kind; herdenk, hoe ik mijne dierbaren verliet en aan het goddelijk welbehagen overgaf. Houd u daarmede bezig en troost u daarmede.

Treur ook niet, mijn kind, omdat gij dat leven reeds moet verlaten. Immers, wat is het aardsche leven, dan onophoudelijke kommer? Wat is het verblijf in deze wereld anders dan een verwijlen in ballingschap! Wat eindelijk is het verkeer onder de menschen anders dan een zich vervreemden van mij en van de Engelen.

Als gij de zaak wel beschouwt, dan is, bijaldien ik u roep, de dood beter dan het bittere leven. Want de dood is het einde van de kwalen der wereld, een vertrek van hier naar mij,

-ocr page 534-

492

het begin der goederen, die aan geen wisseling of beperking onderhevig zijn.

De leebling. Ja, Heer Jesus,indien ik wist, dat ik na mijnon dood met U onder de Heiligen zoude zijn, Toorzoker, dan zou ik mij niet bedroeven, maar veeleer verblijden: voorwaar, dat verschrikt, dat beangstigt mij, niet te weten, welke toekomst mij 'wacht, of ik haat of liefde zal waardig gekeurd worden: welke eeuwigheid mij dus te wachten staat: een gelukkige of een ongelukkige.

Jesus. Wat vreest gij, mijn kind, of waarom kwelt gij u met ijdele angsten? Weet, dat de mensch, die zalig wil worden, (hij moge dan ook nog zulk een slechten weg bewandeld hebben), en daartoe wil mede werken, nimmer verworpen zal worden door mij, die de zaligheid van alle menschen wil.

Zijt er van verzekerd, dat ik het ontbrekende aanvul van een ieder, die doet, wat in zijn vermogen is. Doe derhalve in vrede, wat gij kunt en werp u, wat het overige betreft, aan mijn Hart; daar, mijn kind, zult gij nooit te gronde gaan.

Wees daarom kalm, en bereid, zooveel gij kunt, u zeiven voor tot den overgang uit het tijdelijke naar het eeuwige.

6. En wel op de eerste plaats olfsr u zelven aan mij op met een onderworpen hart en bid, dat ik uw sterven in vereeniging met mijnen doodaanneme, als een zoenoffer voor al uwe misdaden, ter voldoening van al uwe schulden, als eeno eerbetoo-ning jegens de goddelijke majesteit, eindelijk als een betuiging uwer liefde jegens mij.

-ocr page 535-

493

Schenk daarna uit geheel uw hart volkomen vergeving aan al uwe vijanden en aan alle naasten, die U, waarin ook, gekrenkt of beleedigd hebben.

Ontvang vervolgens met den ijver, welken gij aanwenden kunt, de heilige sacramenten, waarmede de kerk met moederlijke zorg u tracht uit te rusten, om in den laatsten strijd de overwinning te behalen en zegevierend den hemel binnen te kunnen gaan.

Eindelijk, geef u geheel over in mijne handen, bereid te sterven, niet, wanneer en zoo als gy het zult willen, maar zoo en dan, als ik het zal willen. Gij kent noch den tijd, noch de omstandigheden, die voor u het best zijn ; doch ik, mijn kind, ken ze, en alsdan zal ik TJ tot mij roepen, mits gij zelf * niet vrijwillig een beletsel in den weg stelt, v Onderwerp ü derhalve geheel aan mij door de volstrekte overgave van ü zeiven in mijne handen; en houd u overtuigd, dat gij ten laatste j niets beter doen kunt, dan u volkomen met het goddelijk welbehagen te vereenigen, en als een volmaakt slagtoffer van dat zelfde welbehagen u aan te bieden. Doet gij dat, dan zult gij zalig worden.

7. Hoe gelukkig hij, mijn kind, die zich aldus tot den dood voorbereidt en voorbereid houdt! Voor hem is het sterven waarlijk veilig en ge-i lukkig: voor hem is de dood geen bron van kwaad, maar integendeel van goed, ja van veelvuldige goederen.

Want zie eens, uw Vader, die in den hemel woont; uwe Moeder, de koningin des hemels; uwe gezellen, de heilige Engelen; uwe broeders,

-ocr page 536-

494

alle uitverkorenen; uw waar en blijvend vaderland; uwe glorie en zaligheid: dat alles is in liet ander leven, en nergens anders dan in het ander leven kunt gij dat volmaakt genieten.

Welnu, mijn kind, do dood is de eenige deur, waardoor gij uit dit leven in het andere kunt binnengaan. Is het dan geen gelukkige ure, als ik zelf u do deur voor zoo veel goederen open 1

Wil nu echter, totdat die ure slaat, waarop ik haar voor u openen zal, handelen, edelmoedig lijden, standvastig volharden: ik ben met u in arbeid en in kommer en indien gij mij niet met vrijen wil terugstoot, zal ik met u blijven, totdat ik u mijn rijk zal binnenleiden, in het gezelschap der Heiligen en Engelen.

8. De leeuling. O allerzoetste Jesus! welke vertroosting stort gij niet uit uw honigzoet Hart over mij uit! Als de zalving van uwe geheimzinnige medodeeling reeds zoo zoet is, wat zal het bezit van TJ niet zijn in het rijk uwer glorie!

Ja, Hoer, leid mij Uw rijk binnen; ik wonsch immers ontbonden te worden en met ü te zijn.

Voer mijne ziel uit hare gevangenis, opdat ik uit den kerker van dit ellendig leven tot do vrijheid van het hemelsch vaderland, uit alle bokom-meringon tot de eeuwige zaligheid moge overgaan.

O Jesus, mijn God en mijn Vadsr! wiens kind kwijnt in oon vreemd land, waarom, als ik oen-maal, gelijk ik van uw eindeloos goed Hart hoop, U in eeuwigheid zal mogen genieten, waarom wordt dan het klein gedeelte levons, wat mij overblijft, niet door de eeuwigheid verzwolgen.

-ocr page 537-

495

Waarom ben ik nog niet met IJ, om U op volmaakte wijze te beminnen, om eeuwig Uwe barmhartigheid te bezingen, om do goedheid en liefde Uws Harten zonder einde, zonder mate te loven en te prijzen?

Zoolang ik hier beneden blijf, verkeer ik in gevaar, en U en mij zeiven te verliezen; zoolang ik dit sterflijk ligchaam mededraag, kan ik niet alle gebreken vermijden, noch IJ beminnen, zooveel als ik het begeer.

O Heer Jesus! als ik dit beschouw, walgt aan mijne ziel het leven om uwentwille. Doch niet zoo als ik wil, maar zooals Gij wilt; Uw wil geschiede op aarde, zoo als in den hemel. Liever wensch ik uit liefde tot U overeenkomstig Uwen wil ook dat gevaar, ook die bitterheden te oudergaan, dan volgens mijn eigen wil het leven te verlaten.

Blijf Gij slechts bij mij; houd mij onderworpen aan U, vereenigd met U gedurende mijne overige levensdagen, totdat het eeuwig leven aanbreekt.

O leven, wat ik thans slijt! O alles wat zigt-baar is! Wat zijt gij, beschouwd op den drempel der eeuwigheid! daar verschijnt gij, gelijk gij zijt, als schitterende maar ijdele dampen.

O eeuwigheid! onuitsprekelijk iets! iets grootsch stel ik mij van U voor, doch grooter nog in TJ; oneindigheden zijn er in ü, die geen oog gezien, geen oor gehoord, noch een mcnscbenhart ontwaard heeft.

O eeuwige woonplaats van allen, die het leven der redelijke schepselen hebben ontvangen! Weldra zal ik in u zijn; weldra zal ik uwe won-

-ocr page 538-

496

doren, zien, elk oogenblik kunt gy mij geopend worden, als de Bruidegom komt, wien mijne ziel bemint, doch ook op dezelfde stonde, dat zij mij geopend zal worden, zie, dan zal ik rustend aan bet Hart des Beminden, met hem binnentreden. Zoo zij het. Heer Jesus, mijne liefde voor eeuwig!

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

quot;welke gesteltenis des hakten, wij naar

het vookbeeld van jesüs allerheiligst hart met betrekking tot het kruis moeten bezitten.

1. Jesus. Mijn kind, toen het doodvonnis tegen mij was uitgesproken, werd alles met den mees-ten spoed voor zijne voltrekking in gereedheid gebragt. Zie, daar stond reeds het kruis op mij te wachten.

Gebonden derhalve, overdekt met bloed, verscheurd door geeselslagen en wonden, werd ik naar het kruis geleid: en toen ik het zag, verzuchtte smachtend mijn brandend Hart: Gegroet, gegroet, o heilzaam kruis, altijd bemind, zonder ophouden begeerd, eindelijk voor mij bereid! O heilig kruis! door u zal ik overwinnen, door u zal ik zegevieren, door u zal ik heerschen.

Toen het kruis omhelzend en met vuur aan mijn Hart drukkend, bevochtigde ik het met mijn bloed en tranen; daarna nam ik het op mijne schouders, ten aanschouwe der wereld en des hemels.

-ocr page 539-

497

Door de soldaten der Joden cn Heidenen omgeven, in de heilige stad, op den lielderen middag, bekleed mot mijn eigen bovenkleed, trad ik voort, mijn kruis dragend.

Zie, mijn kind, zie, ik ga het kruis oprigten op den berg als de oorlogsvaan van mijn rijk tegen den vorst der wereld; en op die banier zal ik met mijn eigen bloed de onuitwischbare strijdleuze der mijnen schrijven: »De liefde van Jesus, die zich offert uit liefde voor de menschen,quot; tegenover het wachtwoord der wereldlingen: »De liefde voor de wellusten, schatten en eerbetoo-ningen der wereld.quot;

Met die leuze van mij, in dit teeken, mijn kind, zult gij overwinnen; doch de vijand, door mijn wachtwoord en teeken op een dwaalspoor gebragt, zal te gronde gaan.

2. Onder de banier des kruises zullen de menschen uit alle natiün, volkeren en stammen der aarde zamenstroomen en onderling en met mij vereenigd worden.

Onder deze banier zullen mijne leerlingen mij als aanvoerder erkennen, en, met mijne liefde bezield, mij blijmoedig volgen.

Onder dit vaandel zullen al de mijnen strijden, zegepralen over de hel, over de wereld en over zich zeiven, en eindelijk het rjjk der hemelen zelfs veroveren.

Komt dus, komt allen, en doe, wat gij mij hebt zien doen; een iegelijk neme zijn kruis op en volge mij, steeds de oogen op mij vestigend, voortgaande met een grootmoedig hart en opgeruimd gemoed, nimmer noch ter regter noch ter linkerzijde afwijkend,

32

-ocr page 540-

498

Gij allen, dio mij vergezeld zult liebLeu, zult deelgcuooton eener zekere overwinning en eener eeuwige belooning zijn; dooh hoe meer nabij mij iemand zal gevolgd zijn; hoe grooter de liefdesterkte is, die hij zal hebben aan den dag gelegd, des te nader zal hij mij eindelijk zijn in glorie, des te grooter in mijn eeuwig rijk.

Dat niemand het wachtwoord vergete; dat niemand het vaandel verlate; maar dat een ieder bereid zij voor die leus, onder die vaan te overwinnen of te sneven, volkomen zeker, dat zoo hij in die stemming leeft en sterft, hij mijn gezel en dus deelgenoot mijner onfeilbare overwinning zal wezen.

3. Ja, mijn kind, ik heb nooit het kruis ont-vlugt; maar ik heb mij aan het kruis gehecht, aan het kruis volhard, aan het kruis den geest gegeven, overwinnend en zegepralend.

Gelukkig de ziel, die met de gevoelens mijns Harten bezield, het kruis vol liefde omhelst en getrouw omklemd houdt! Dat kruis houdt haar aan mijne zijde; werpt haar niet neer, maar beurt haar op, is geen beletsel, maar een spoorslag tot bereiking van het toppunt der heiligheid, tot beslissende overwiuning.

Volhard derhalve, mijn kind; met mij onder het kruis, moet gij leven, onder het kruis sterven, als gij op mij gelijken en eenmaal met mij wilt zegevieren.

Luister naar niemand; noch naar het vleesch, noch naar het bloed, noch naar den geest, welken ook, zoo zij u overreden, het kruis te verlaten.

-ocr page 541-

499

Waar, mijn kind, waar is het beter dan onder het kruis? Het kruis toch is de geleider naar het rijk, dat eeuwig duurt; het kruis is de wijsheid dor Apostelen, het zegeteeken dor Martelaren, de glorie der Belijders, de quot;veiligheid der Maagdeti, do heiliging van den ouderdom, de bewaker der jeugd, do vcroordeeling dor woreld-lingon, de spiegel der kloosterlingen, eindelijk de toovlugt en troost van alle ongolukkigon.

Als gij het kruis ontvlugt, mijn kind, waarheen zult gij u dan wenden? Zio, dan zult gij in do legerplaats des vijands geraken, waar gij niet één kruis zult vinden maar waar velerlei kruisen van allo zijde u zullen te gomoet komen, overvallen en vorplettoron.

Daar zal u mijn vaandel, dat van do liefde mijns Harten getuigt en u moed en edelmoedigheid instort, niot opwekkon of troosten; maar de kotenen van dwingelanden onder een schoonon naam u langs ruwe wegen voortslepen, niet ten goede maar ten ongeluk, niet tot vreugde maar tot kwellingen, niet tot glorie maar tot schande.

Hier echter onder mijn kruis, mijn kind, zijt gij met mij uw aanvoerder, uw bewaker en uw krooner; hier verkeert gij onder allo goeden, sterken en edolmoodigen; hier zijt gij in gemeenschap der uitverkorenen en Heiligen, die u zijn voorgegaan, en onder het kruis en levend streden en stervend zegepraalden; hier eindelijk vormt gij één gezelschap, ééno legerschaar met de Engelen zeiven, die aan uwe zijde geplaatst, u beschermen, met u strijden en evenzeer mijn rijk trachten uit te breiden.

-ocr page 542-

500

Dwaas dus en noodlottig zoudt gij handelen, als gij er op dacht, het kruis te ontloopen, ofu inbeeldet, ergens heter te kunnen zijn dan onder het kruis.

4. Wel is het waar, en dit moet u niet verwonderen, de vorst der hooze wereld en zijn afgezanten, dewijl zij vijanden zijn, trachten, zoo dikwijls als zij u door ingebeelde voordeden bekoren en door schijnredenen overhalen, u na het kruis verlaten te hebben, tot hen te doen overloopen.

Doch, mijn kind, sla uw oog zelfs niet op hunne bedriegelijke voordeden, leen evenmin uw oor aan hunne listige drogredenen; maar hef uw hart en oogen op tot mij, die de strijdhamer voor u uitdraag, en verklaar plegtig, mij te willen volgen in elk geval, ja zelfs in den dood.

Zoo zult gij bewerken, dat de aanvallen en listen der vijanden meerder afkeer voor hen en steeds krachtiger gehechtheid aan mij in uw hart opwekken.

5 Doch het is niet genoeg voor u, mijn kind, het kruis niet te ontvlugten; gij moet het kruis omhelzen, op uwe schouders nemen.

Bemerk dit wel en schenk daaraan ijverig uwe oplettendheid: want zie eens al de gebreken, welke gij bedrijft, spruiten ze niet daaruit voort, dat gij het u aangeboden kruis weigert, of aarzelt te omhelzen en op te nemen?

Als gij de liefde krenkt, welke is de ooizaak daarvan, zoo niet uwe weigering om het kruis, dat u oogenblikkelijk wordt aangeboden ; de een of andere vernedering, of de versterving van uw eigen zin of van uwe natuurlijke neiging, te ondergaan ï

-ocr page 543-

501

Waarom handelt gij tegen de heilige armoede? Is liet niet, omdat gij het kruis niet opneemt; omdat gij u zelven niet wilt onderwerpen aan de moeite, of u niet wilt blootstellen aan de vernedering van verlof te vragen?

Waarom misdoet gij tegen de zedigheid ? Is het niet, omdat gij de versterving verwaarloost; omdat gij dit kruis niet aanvaardt?

Waarom blijft gij in gebreke ten opzigte dei-gehoorzaamheid? Is het niet, omdat gy het kruis niet bemint; omdat gij nalaat uw eigen wil en oordeel volmaakt ten offer te brengen?

Inderdaad, quot;mijn kind, het is zoo; tegen welke deugd gij handelt of misdoet, als gij wel toeziet, zult gij ontwaren, dat de oorzaak niet anders is , dan gebrek aan bereidwilligheid, om het kruis te omhelzen en op uwe schouders te nemen.

En toch, mijn kind, zoodanig kruis is klein en ligt; als gij dit niet met liefde aanneemt, hoe zult gij dan een grooter en zwaarder kruis opnemen ?

Zie wel toe, mijn kind, dat gij niet in zinsbegoocheling vervalt en ongelukkig, wordt zoo als zij, die het een of ander ontzaglijk kruis zich in de verbeelding schilderen en ook vaststellen, het eenmaal te dragen, doch intus-schen elk kruis, dat thans wordt aangeboden en dat ook minder moeijelijk is, met toeleg ontwijken; en geplaatst tusschen het kruis en de overtreding, zich gewennen de laatste in plaats van het eerste te omhelzen.

6. Wat vreest gij? waarom ducht gjj het kruis? Moed, mijn kind, neem het op en het

-ocr page 544-

502

zal ti opnemen en u op wonderbare en veelvoudige wijze beschermen; want zie, in plaats van onrust, kwelling des gewetens, of angst des bar-ten te ondervinden, waardoor anderen, die het kruis beneden de overtreding stellen, gewoonlijk gemarteld worden, zal bet u beschermen, in u don vrede bewaren, u met deugden versieren, eindelijk met zijne zalving u vertroosten.

Welaan dan, mijn kind, laat den moed niet zinken, al mogt gij ook moeijelijkheden ondervinden. Zie, ik, do scbuldelooze Zoon van God, draag het zwaarste kruis voor u uit, uit liefde voor u, acht het dan niet beneden u, uit liefde tot mij uw kruis mij na te dragen. De liefde, dio mijn bitter kruis zoet voor mij maakte, zal ook het uwe verzoeten.

Bid herhaaldelijk, dat gij verdienen moogt, boven alle goederen van dit loven, met de heiligmakende genade, bet kruis lief te hebben, dat den verworpelingen wel is waar eene dwaasheid, doch hun, die behouden blijven, goddelijke wijsheid is; dat den vijanden een kwelling maar den leerlingen mijns Harten een troostvol onderpand is der eeuwige zaligheid.

Welaan dan, mij kind; kom, volg mij; dat is de weg, dien ik u zal aantoonen; als gij met mij blijft, dan zal ik voor u een rijk bereiden zoo als mijn Vader voor mij bereid heeft.

7. De leerling. De Hoer leeft; en de Heor, mijn koning, leeft, want waar ter plaatse Gij ook zijn zult, o Heer, hetzij in leven, hetzij in dood, daar zal uw dienstknecht wezen.

Het oog op uwe banier gevestigd, en bevestigd

-ocr page 545-

door de leuze, zal ik U, den aanvoerder, overal volgen; als moeijclijkheden zicli voordoen, zal ik de lenzo indachtig, herhalen: Met liefde tot Jesus, die zich offert uit liefde tot mij, zal ik deze moeijelijkheid, ondanks den weerzin der natuur te boven streven, onder het vaandel verblijven.

Mogten legers tegen mi) opstaan, mijn hart zal niet vreezen, moge de strijd tegen mij ontbranden, op u zal ik vertrouwen.

Komt gezellen ! Zie, Jesns, de koning, zal aan uw hoofd staan; en Hij zal voor ons uitgaan en onzen strijd strijden.

Laat ons uitgaan. Zijne schande dragend ; laat ons loopen lot den vocrgestelden kamp, ziende op de oorzaak en voltrekker van ons geloof: Jesus, die bij dc vreugde. Hom voorgesteld, zijn kruis heeft gedragen.

Laat ons gaan en met Hem sterven; als wij met Hem gestorven zullen zijn, zullen wij met Hem leven; als wij zullen volharden, zullen wij met Hom heorschen.

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

daï de OEKnüISTE jesus, biddend voor zijne beulen, de onmeetlijke goedheid zijns hakten jegens de zondaken toont; en dat die zondaren door de doodzonde hem 01gt; nieuw kruisigen.

Jesüs. Mijn kind, zie, eindelijk waren wij op Golgotha, o^i den berg van Calvarie aange-

-ocr page 546-

504

komen. Zonder vertraging stellen zij liet kruis en bespoedigen en verhaasten zij alles.

Doch intusschen hielden zij niet op, mij te kwellen. Zij gaven mij zelfs wijn met mirre en gal gemengd te drinken. Zoo groot was hunne wreedheid!

Toen zij dan gereed waren, hieven zij een luid geschreeuw aan, hechtten mij wreedelijk aan het kruis, de nagelen door mijne handen drijvend, met geweldige en verdubbelde slagen, welke de vallei herbaalde en ten hemel zond, en van welke ieder het Hart doorvlijmde mijner Moedor, die daarbij tegenwoordig was.

Zoo, mijn kind, hebben zij mijne banden en voeten doorboord; hebben zij al mijne beenderen geteld, die door het uitrekken van mijn ligchaam zigtbaar werden.

Daarna ziet gij hen het kruis woest oprigten en mij hangen tusschen hemel en aarde, terwijl het bloed vloeit uit alle wonden, om de aarde te reiningen en ten hemel om zaligheid voorde menschen te smeeken.

Om echtei mijne kwellingen te vermeerderen, hadden z|j twee boosdoeners uitgeleid, om gekruist te worden, de een aan mijne legter de ander aan mijne linkerzijde, zoo, dat ik in hun midden hing.

Doch zie, toen ik aan het kruis gehecht werd opgeheven, ontstond er tevons eene duisternis over geheel de aarde. De zon en de maan ver-, borgen beiden treurend hunne lichtstralen en wikkelden de aarde in somberen rouw.

Het volk stond toeziende. Die echter voorbij

-ocr page 547-

505

gingen, lasterden mij en schudden het hoofd. Die mij omgaven, lachten spottend om mij; eveneens spotteden met mij de hoofden der priesters, de schriftgeleerden en ouderlingen. Ook de soldaten hoonden mij en vermeerderden mijne verguizing door mij azijn te drinken te geven. Allen in één woord, overlaadden mij met verguizing.

Doch wat deed ik bij dit alles, mijn kind? wat deed mijn Hart? Vader, zoo riep ik uit, het Hart geopend. Vader! vergeef hun; want zij weten niet, wat zij doen: zij weten niet, hoe groot de onmetelijkheid der misdaad is, welke zij bedrijven.

2. De Engelen weenden bij dit schouwspel; geheel de natuur gruwde er van, verslagen over zooveel goddeloosheid der menschen en over zooveel goedheid van mijn Hart.

Gij alleen, goddelooze zondaar, blijft gevoelloos, terwijl de wereld siddert; gij, terwijl hemel en aarde huivert, gij hernieuwt de smarten van mijn lijden.

Want zie op nieuw zondigend, stelt gij op nieuw de oorzaak van mijnen dood; op nieuw bedrijft gij de daad, waarom ik gekruisigd, waarom ik gestorven ben.

Ja zelfs, door de genade en eigeu ondervinding mij beter kennend en verpligt mij grooter dankbaarheid en teederder liefde weer te geven, doet gij, mij op nieuw door de zonde overleverend, grooter misdaad dan zij, die mij aan het kruis hebben genageld : gij vermeerdert de smarten mijner wonden; gij doorboort mijn Hart niet na mijnen dood, maar bij mijn leven; voor zooveel het in

-ocr page 548-

506

uwe magt is, vermoort gij in uwe wreedheid mij, den Bewerker van uw leven en den Eegter van iTW eeuwig lot.

3. O beklagenswaardige! Mets van dat alles trof dan uw Hart? Maar slechter dan Judas, de verrader, zegt gij aan uwe onedele hartstogten: wat wilt gij mij geven en ik zal u Hem overleveren?

Maar geplaatst tusschen eene hartstogt, die u bekoort en tusschen mij, die u verbiedt, roept gij met de Joden: Met deze, maar Barrabas!

Maar bij de waarschuwende stem des gewetens: Wat zal ik dan met'Jesus doen? roept gij door uwe daden; Kruisig Hem! Kruisig Hem!

Maar, o misdaad! met Pilatus iiwe begeerten willende bevredigen, levert gij mij over om bespot, om gegeeseld, om gekruist te worden.

Zoo, o mensch, zoo vergeldt gij mij, die u geschapen, die n verlost, die u behouden heb? Daartoe hebben dan al mijne weldaden, zoo vele en zoo groote weldaden, gediend, om mij andermaal aan de bespotting van allen prijs te geven en te kruisigen!

4. O, als gij eens nagingt, welk afzigtelijk kwaad gij doet met zoo te zondigen, hoe zoudt gij het kunnen, hoe zoudt gij het durven bestaan?

Wilt gij weten, welk kwaad do doodzonde is?

Beschouw dan eens, hoe ik, de eeniggeboren Zoon van God, om voor haar te voldoen, niet de wereld, niet den hemel, niet de menschen noch de Engelen, maar mij zeiven, den Heer van hemel en aarde, van Engelen en menschen, heb prijs gegeven, en onder onbegrijpelijke martelingen mijn blood, zelfs mijn leven heb gegeven.

-ocr page 549-

507

Wilt gij liet nog duidelijker weten? herdenk dan met een levendig geloof, hoe uwe zoude al do kwellingen van mijn Lijden vruchteloos maakt en op wreede wijze hernieuwt tot uwe meerdere verdoemenis.

Voorwaar, nimmer zult gij tastbaarder de boosbeid der zonde inzien, dan in mijn Lijden; en nooit zon de grootheid der zonde zoo duidelijk gekend zijn geworden, als ik niet om haar den dood des kruises gestorven ware.

Ween, zondaar, schrei over het lot, wat u in de toekomst wacht; want als de zonden van anderen in mij, in bet groene hout, zulke iiit-werkselen hebben; wat zullen in u, die dor zijt, uwe eigene zonden, zoo vele en zoo groote niet uitwerken.

Indien de hoovaardigc Engelen niet gespaard, maar regtvaardig gestraft werden, hoe veel zwaarder straffen meent gij niet, dat den mensch zullen treffen, die don Zoon van God, voor hem gekruisigd, met den voet treedt.

Wil u niet misleiden, wil niet vermetel zijn, omdat gij niet terstond gestraft wordt; want ik oefen slechts geduld; in den tijd hier beneden laat ik plaats voor de barmhartigheid, wijl mij, om mijne regtvaardigheid te doen gelden, eene eeuwigheid overblijft.

Bijaldien gij wilt, kunt gij de maat der zonden, welke ik van u verdragen zal, vol maken. Ik zal u uw vrijen wil niet ontnemen. Ik wil geen dienst, die den stervelingen door dwang wordt afgeperst.

Zie, uit de schatten mijns Harten heb ik u

-ocr page 550-

508

ruimschoots genade doen toestroomen; als gij met de daad wilt medewerken, dan zal ik n een onvergeliikelijk loon daarvoor schenken; wilt gij het niet, dan moogt gij toezien, dan moogt gij de gevolgen dragen.

Doch zie, nog ben ik nw Verlosser, nog ben ik uw Vader^ bereid u in mijne armen te sluiten: later echter zult gij in mij een regt-vaardig Eegter en Vergelder vinden.

Heb medelijden met uwo ziel, zoo lang gij nog tijd hebt en wil u niet voor eeuwig ongelukkig maken door het misbruiken van mijn Lijden, waardoor gij u een eeuwig geluk kunt koopen.

5. Kom, o kom tot mijn kruis; hier blijkt de goedgunstigheid van uw Verlosser; hier treedt de grootte mijner vaderlijke toegenegenheid in 't licht; hier wekken mijne wonden- niet slechts tot berouw en boetvaardigheid op, maar bieden zij ook vergeving en genade; hier spreekt voor u de stem mijns bloeds met magtige kreten; hier eindelijk brandt mijn Hart van verlangen naar uwe eeuwige zaligheid.

Beschouw mij, vestig uwe blikken op mij, den Zoon van God, gekruisigd en stervend voor de zonde; en gij zult haar uit geheel uw hart ver-foeijen en met ijver terugkeeren tot mijnen dienst, zooals de menigte, die mede op Calverië tegenwoordig was en dit schouwspel ziende, op hare borst klopte en terugkeerde.

Indien gij andermaal tot zonde bekoord wordt, vlugt naar het kruis, en mij daaraan gehecht ziende, zeg dan tot u zeiven: Zie, de Zoon Gods

-ocr page 551-

509

sterft aan het kruis, om mij zalig te maken, ik zou om mij te verdoemen hem nogmaals kruisigen? en als ik zulks deed, zouden er dan in de hel kwellingen zijn, zwaar genoeg, om zulk een boosheid naar verdienste te bestraffen.

Nergens zult gij, in welken strijd met den duivel ook, gewikkeld, beter kampen dan onder het kruis; hier namelijk is hij van zijne heerschappij en kracht beroofd; hier zult gij gemakkelijk zegepralen.

6. Eu gij, mijn kind, hebt gij verstaan, wat ik gezegd heb? hebt gij begrepen, wat al verschrikkelijks de zondaar, die eene doodzonde doet, tegen mij bedrijft ? Kunt gij dat gevoelloos aanzien? Wilt gij niet met alle inspanning uwer krachten er naar streven, zulks te beletten?

Zie eens, van hoe veel gewigt het is, de zonde te voorkomen, dewijl gij zoo verhoedt, dat ik wederom met beleedingen word overladen, wederom verscheurd word door geeselslagen, wederom gekruisigd word door de booze neiging van den zondaar.

Wanneer gij derhalve slechts ééne zonde belet, dan doet gij iets grooters en beters dan wanneer gij het vaderland voor een ondergang behoedt.

Kunt gij mij liefhebben en niet zorgen, dat ik voor zulk kwaad bewaard blijve? En als de liefde u niet ontsteekt, dat dan ten minste het medelijden u bewege, te voorkomen, dat ik andermaal aan zoo vele en groote beleedigingen worde prijs, gegeven.

Gij zegt een leerling van mijn Hart te zijn;

-ocr page 552-

510

welnu, dan vraag ik van u, dan wil ik uit het innigste mijns Harten, dat gij én zelf én door anderen, wie gij daartoe kunt overhalen, altijd en overal de zonden zooveel mogelijk belet, en de wreede ondankbaarheid der zondaren dooide getrouwheid uwer liefde jegens mij tracht to vergoeden.

7. De leerling. Doch Heer Jesus, ook ik ben een zondaar. Ik ben niet waardig, ik belijd het, een leerling van uw Hart genoemd te worden.

Ik ook immers heb ü ontelbare malen kwaad aangedaan; ook ik heb uw Hart met de bitterste smarten verzadigd; heb ook ik niet, — Ach wees mij, zondaar, genadig! — heb ook ik U niet meermalen aan het kruis gehecht!

Eeuwige dank zij U, voor die eindelooze goedheid uws Harten jegens mij, waarmede Gij mij zoo geduldig verdragen en zoo barmhartiglijk bekeerd hebt!

O beste en zoetste Jesus! ik bidU smeekend, verleen mij de genade, ü schadeloos te stellen voor de goote beleedigingen, die ik u heb aangedaan, en U voor het overige mijns levens met des te meer vuur en teederheid te beminnen, naar de mate Gij jegens mij beter en goediger geweest zijt.

-ocr page 553-

511

TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

DAT JESUS DEN MOORDENAAB VAN HARTE VERGEVEND EN HET PARADIJS BELOVEND, ONS DEERT, HOE MEN DE ANGST OMTRENT ONZE EEUWIGE ZALIGHEID MOET LIJDEN.

1. Zie, mijn kind, terwijl geheel de natuur in duisternis gehuld over mij treurde, begon ook een der roovers, die aan mijne zijde hingen, mij te lasteren; doch de ander, door eene zalige vreeze getroffen, berispte hem: vreest, sprak hij, ook gij God niet, gij, die toch een zelfde vonnis ondergaat! en wij ondergaan dit teregt, want wij ontvangen overeenkomstig onze daden; doch deze heeft niets kwaads bedreven.

Bewogen, namelijk door het voorbeeld van mijn goddelijk geduld, van mijne heldhaftige liefde, waardoor ik zelfs voor mijne beulen bad, dooide onoverwinnelijke zachtmoedigheid mijns Harten en de volmaakte onderwerping in de kwellingen van het Lijden, en geholpen door bovennatuurlijk licht en ondersteuning, ontwaakte in hem en oefende hij jegens mij geloof, hoop en liefde.

Met een vermorzeld hart wendde hij zich vol aandoening tot mij en riep: Heer, Heer, gedenk mijner, als Gij zult zijn gekomen in Uw rijk.

Ziende, hoe hij zelf met de genade, die namelijk door het schouwspel, wat hij voor oogen had, uiterlijk hem aandeed, en innerlijk uit mijn Hart in het zijne vloeide, medewerkte, haastte ik mij, hem te troosten, verpletterd als hij bijna was door het

-ocr page 554-

512

gewigt zijner bedrevene misdaden, en verontrust over het toekomstig heil zijner ziel.

Terstond heb ik van den roover een Heilige; nit den belijder zijner boosheid, een leerling mijns Harten; van Dismas den zondaar, een gezel en deelgenoot van mijn rijk gemaakt. Zoo groot is de goedheid mijns Harten!

Voorwaar, zoo zeide ik tot hem, voorwaar, heden zult hij met mij zijn in het paradijs. Hij geloofde en voortgaande zijne misstappen te betreuren en mijne goedheid te herdenken, volhardde hij tevreden aan het kruis, de vervulling der zalige hoop verbeidend en de vereeniging der liefde met mij in mijn rijk.

Zie, mijn kind, hoe gij u gedragen moet in de verontrustende bekommeringen omtrent uw heil, die u somtijds kwellen.

2. De leerling. Word, o Heer, ik bid het u, niet verontwaardigd, als ik spreek. Zie, Gij hebt mij niet gezegd: Gij zult met mij in het paradijs wezen. O, als Gij dat zoudet zeggen, ik zou het gelooven, en niet meer bekommerd zijn voor mijn eeuwig heil. Doch nu weet ik niet, wat mij in de toekomst wacht en daarom is mijn hart beangstigd.

Jesus. Indien ik dit ook al aan u mogt zeggen, mijn kind, dan zult gij toch het paradijs niet in bezit kunnen nemen, zoo niet met behoud van uwen vrijhn wil. Want ik ben altijd de zelfde en ik heb den mensch van den beginne afhankelijk gesteld van en overgelaten aan zijn eigen beslissing; ik heb mijne wetten gegeven; indien gij die wetten wilt bewaren, dan zullen zij u be-iyaren.

-ocr page 555-

513

Welnu, met behoud en goede aanwending dier vrijheid u gegeven, zeg ik ook u: Gij zult met mij zijn in het paradijs. Ik wil immers, dat gij en dat allen zalig worden.

Wel is het waar, eenige vate'n zijn ter eere, eenige tot oneer bestemd, doch de menschelijke boosheid — niet de goddelijke Voorzienigheid vormt een vat tot oneer. Want indien iemand een vat tot oneer zijnde, zich zal gezuiverd hebben, zal hij een vat zijn tot eere geheiligd.

3. De leeelikg. Derhalve, Heer, hangt de zaligheid af van de vrijheid des mensehen.

Jesus. Gij dwaalt mijn kind ; want de mensch heeft zoowel om zijne zaligheid te bewerken, als zelfs om met die bewerking een begin te maken, bovennatuurlijke genade noodig, zonder welke hij haar noch bewerken, noch zelfs ondernemen kan.

Overigens geef ik onverdiend aan alle men-schen die voorkomende en helpende genade, waar door een ieder, die er gebruik van maakt, zich kan zaligen, doch die haar verwaarloost, zich in het verderf stort.

De zaligheid komt dus op do eerste plaats van mij; vervolgens van de vrije medewerking des menschen; doch de verwerping spruit op de eerste plaats uit den mensch en daarna uit het verwaarloozen mijner genade voort.

De leeeling. Doch, Heer, die mogelijkheid, om misbruik te maken van mijnen vrijen wil; de vreeze ook, dat ik hem ooit misbruiken zal, verontrust mijn hart grootelijks.

Jesus. Maar mijn kind, dat is de kracht, dat

33

-ocr page 556-

514

is de roem des mensohen, dat hij kan overtreden en niet overtreedt; dat hij het kwade kan doen en het niet doet. Dat is op aarde de dienst, welke mijner waardig, vereerend voor mij, voor u zeer edel en verdienstvol is.

Ja die bezorgdheid zelve, dat gij welligt van uwe vrijheid misbruik zult maken, zal u een schat van velerlei goederen aanbrengen, indien zij slechts binnen de juiste grenzen wordt gehouden.

Want niets is meer geschikt, u in de nederigheid, zonder welke alle overige deugden aan alle kansen en aan eiken ondergang bloot staan, te bewaren, dan te weten, en zelfs in zekere mate te gevoelen, dat gij nog verworpen kunt worden, ofschoon gij ook tot in den derden hemel zijt verheven geweest.

Daaruit wordt ook die zorgzame liefde jegens mij geboren, waardoor gij er u op toelegt, met meerder waakzaamheid alle gevaren te vermijden en met meerder verknochtheid mij aan te hangen.

Ook zult gij leeren, u meer volkomen aan alle dingen van dit leven te onttrekken, als gij begrijpen zult, dat de volmaakte veiligheid daarin uiet kan gevonden worden.

Eindelijk zult gij des te vuriger naar het onsterflijk leven verlangen, waarin gij voor gevaar, ja zelfs voor de vrees van gevaren veilig en zeker zult zijn.

4. Het is goed, mijn kind, om vóór al het andere, voor uwe eeuwige zaligheid bezorgd te zijn; gij moet evenwel op uwe hoede zijn, dat gij niet tot angstvalligheid vervalt.

quot; Er zijn er, wier hart bij het zien van de mo-

-ocr page 557-

515

gelijkheid van verloren te gaan en sidderende van vreeze, dat zij eenmaal limine goederen, met zoo veel arbeid verzameld, zullen verliezen en eene ongelukkige eeuwigheid hun lot zal worden, zoo neerslagtig worden, dat zij noch de krachten, noch den moed bezitten, mij met blijdschap te dienen, maar daarentegen een leven slijten, dat hunner zoo min als mijner waardig is.

Van daar komt het, dat zij de mogelijkheid somtijds tot werkelijkheid maken, en hot gevaar, dat slechts mogelijk was, in een wezenlijk gevaar verkeer en.

Zijt wijzer, mijn kind; zie wel toe, dat gij, hetgeen n ten heil verstrekt, niet tot uwen ondergang maakt; dat gij door overdrevene vrees voor uw verderf u aan hot verderf zelf niet blootstelt.

Houd dien goeden wil, om altijd te doen, wat gij in geweten doen kunt, trouw in uw levend; en lijd de angst, zoo gij zo soms lastig vindt, met geduld, als ecu kostbaar en zaligend deel, dat gij innerlijk aan do smarten mijns Harten neemt.

Doe van den eonen kant uw best, in het verdragen van deze droefheid, er inmmor aan toe te geven, maar aan den goddelijken wil onderworpen te blijven. Van den anderen kant draag ijverig zorg, niets na te laten van uwé gewone werken of oefeningen, die ter zaligheid en tot volmaaktheid geleiden.

5. Laat u, welke kwellingen gij innerlijk ook gevoelt, niet in verwarring brengen, verzekerd als gij zijt, dat voor den mensch, die goedwillig doet, wat in zijn vermogen is, do verwarring niet anders kan komen clan van den vijand van zijn

-ocr page 558-

516

eeuwig heil, die onmagtig, zulk een mensch in de zonde of in het verderf neer te storten, evenwel door verwarring en angsten, door gezochte spitsvondigheden onder voorwendsel van meerder zekerheid, hem daarheen tracht te brengen, waar heen hij hein onder regtstreeksche bekoringen niet kan voeren.

Voor die strikken, mijn kind, moet gij ijverig op uwe hoede zijn, en u niet, om welke reden ook, uit het middenpunt van uwen vrede laten verdrijven.

Leg zoo op het bewerken van uwe zaligheid toe, alsof de goede uitslag van uwen arbeid afhing; en neem zoo door het gebed tot mij uwe toe-vlugt, alsof ik alleen niet slechts het welslagen maar ook het doen van uwen arbeid geven kan; en stel ten laatste zoo uw vertrouwen in mij, dat gij gelooft, dat ik uw gebed verhooren en uwen arbeid met een goeden uitslag bekroonen zal.

6. Doch zie, mijn kind, ten dezen opzigte is de vrees van ieder mensch ijdel; ik immers wil niet, dat iemand verloren ga. Wat echter kau de oorzaak zijn, dat iemand verloren gaat, dan de zonde? Houd u dus zuiver van zonden en gij zult in eeuwigheid niet verloren gaan.

Wat kwelt gij u dan met de angst omtrent voorbeschikking? Zie, als gij voorbeschikt wilt zyn, vlugt dan het kwaad on doe standvastig het goede en gij zult voorbeschikt zijn.

Zalig hij, die alle ijdele gezochtheden ter zijde latend, met de daad, niet in bespiegelingen, zijne roeping tracht zeker te maken!

7. De leeelixg. O zoetste en beminnenswaar

-ocr page 559-

517

digste Jesus! Gij zijt waarlijk de God der vertroosting. Dank zij ü voor dit groote gunstbewijs, waardoor Gij mijn neergedrukt hart oprigt en verkwikt.

Zie, Gij hangt aan het kruis, verteerd door smarten en Gij vergeet U zei ven, om aan mij te denken en door uw lijden niet slechts maar ook door uwe vertroosting mijne zaligheid te verzekeren. Hoe zou ik dan mijn eeuwig lot niet gerust aan U overlaten?

Door uwe bijzondere genade, welke ik niet op zal houden af te smeeken, wil ik doen, wat in mijn vermogen is, doch voor het overige werp ik alle zorgen in dat allerteederste Hart van U, waarin zelfs de moordenaar op het oogenblik van zijnen dood niet verloren ging.

Gedenk mijner. Heer, in uw rijk, gedenk mijner in mijne ballingschap; gedenk mijner bijzonder, als Gij mij in gevaar ziet van mijne ziel te verliezen, gedenk mijner in loven en sterven, opdat ik hierna met ü moge zijn in het paradijs.

EEN m TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

welke teederiieid des harten jesus ons getoond heeft, toen hij zijne moeder aan ons tot moeder gaf.

1. Jesus. Zie, mijn kind, naast het kruis stond de Maagd Maria, mijne Moeder, wie noch de droefheid des harten, noch de smaadheden van don kant der menigte, noch de wreedheid

-ocr page 560-

518

der martelingen, noch liet doodsgevaar van mij vermogten te scheiden.

Want zij was van harte bereid, zelve met mij te sterven, of mij stervende ter zijde te staan.

Daar stond ook de Leerling, die wegens zijne onschuld mij het dierbaarst was, die bij het laatste avondmaal aan mijne borst had gerust eu tot verzadiging toe gedronken had van de liefde mijns Harten.

Toen ik dan de maagdelijke Moeder en den maagdelijken Leerling, wion mijn Hart beminde, beschouwde, sprak ik, op de Moeder ziende: Vrouw, ziedaar uwen Zoon. Vervolgens zeide ik tot den Leerling, (verbeeld u, dat ik, tot hem alleen sprekend, tot allen sprak:) Zie uwe Moeder. En van die stonde af nam de Leerling haar als Moeder aan.

2. Gij ziet dus, mijn kind, hoe op hetzelfde oogenblik, waarop de stervelingen mij aan het kruis hangend onophoudelijk nien.ver en zwaarder smarten aandeden, waarin de boosheid van het menschelijk hart ten top steeg, de liefde mijns Harten nog dat toppunt overschreed.

Op het punt van te sterven en heen te gaan naai mijn rijk, wilde ik de Leerlingen niet als weezen achterlaten; neen, door liefde gedreven, besloot ik hun eene moeder te geven, eene moeder, de beste van allen, mijne Moeder zelve.

Daarenboven moest ik wegens de verhevene waardigheid mijner Moeder en wegens de volmaakte liefde van mij jegens haar, allen ijver en alle zorg voor haar toonen en voorzien in de eere en liefde, haar verschuldigd.

-ocr page 561-

519

Zoo behoorde het namelijk te geschieden, opdat ik overal en altijd en zij tegelijk met mij gekend en ook te gelijk bemind zoude worden.

En inderdaad, sinds het begin der wereld heeft God aan den gevallen en onder de wreedheid der helsche slang zuchtenden mensch mij als Verlosser belovend, ook mijne Moeder beloofd.

Die goddelijke belofte vol van allen troost, aan de geheele nakomelingschap der eerste menschen overgeleverd, werd steeds in godsdienstige liefde levend gehouden. Want ofschoon zij bij de heidenen verduisterd was, bleef zij evenwel bij het volk Gods steeds ongeschonden voortbestaan; die zelfde belofte werd hernieuwd door de Profeten en nog duidelijker uitgelegd, naarmate de volheid der tijden meer nabij kwam, waarin God Zijn Zoon zoude zenden, om uit de Maagd Maria geboren te worden.

Derhalve mijn kind, wie God van eeuwigheid in de plannen zijner barmhartigheid had vereenigd, wie hij te gelijk beloofd had, zij werden te gelijk door de menschen verbeid en te gelijk verlangd. Zoo dikwijls toch als zij tot mijn Vader in den hemel verzuchtten: Daauwt hemelen en gij wolken regent den Eegtvaardige af!quot; zoo dikwerf ook verzuchtten zij naar mijne toekomstige Moeder op de wereld: » De aarde opene zich en brenge den Verlosser voort!quot;

3. Toen ik eindelijk als Verlosser ter wereld kwam, zie, toen zag men mij in het gezelschap mijner maagdelijke Moeder. Sinds ik een geschapen Hart heb bezeten, is dat Hart onafscheidbaar met het Hart mijner Moeder vereenigd geweest.

-ocr page 562-

520

Steeds lieb ik die Maagd vereerd en bemind op eene wijze, die haar als Moeder toekwam; en zij zelve hoeft mij niet slechts als zoon geëerd en lief gehad, maar ook als God geëerd en bemind.

Er is geen schepsel op aarde, noch in den hemel, dat mij zoo geëerd en bemind, zoo aangebeden en liefgehad heeft, als mijne maagdelijke Moeder. Zij alleen, zij alleen overtrof door hare eeredienst en liefde alle Heiligen en Engelen te zamen oxj eene onvergelijkelijke wijze.

Ook is er nergens een hart, dat zoo met mijn Hart vereenigd, en mij zoo dierbaar was, als het hart dier Moedermaagd.

En ik zou zulk eene Moeder niet eeren, niet liefhebben, en ik zou niet willen, dat zij alt^d en overal geëerd en bemind werde? Heeft men aldus mijn Hart loeren kennen?

4. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, waar ook ter wereld mijn Evangelie zal gepredikt worden, daar zal men zeggen: Dit heeft mijne Moeder voor mij gedaan en ik ben haar onderworpen geweest. Ja tot aan de voleinding der eeuwen, waar ik ook als Verlosser vereerd en bemind zal worden, daar zal ook Maria als mijne Moeder vereerd en bemind worden.

Doch ook overal, waar mijn godsdienst heer-schen zal, zal de geest der menschen hervormd en do staat der vrouw veredeld worden.

Vanwaar, meent gij wel, zooveel hoogachting voor de onschuld en zooveel billijkheid voor de vrouw in den boezem van ieder geloovigc, zoo niet wegens de zuiverste en verhevenste Maagd Maria ?

Het onbeschaafde heidendom heeft van de vrouw

-ocr page 563-

521

eeno ellendige slavin gemaakt; het ongeloof maakte van haar een afgod der hartstogten; de dwaling in den godsdienst maakte haar tot een werktuig der verleiding; de ware godsdienst alleen heeft haar waarlijk vrij gemaakt en waarlijk geëerd en behoudt haar in vrijheid en eere, haar steeds eene maagdelijke moeder van God tot voorbeeld stellend.

5. Zie dan, mijn kind, zie op uwe Moeder, die onder het kruis lijdende met mij u als kind heeft aangenomen. Deze, uwe Moeder, zult gij eeren al de dagen uws levens, indachtig, wat en hoeveel zij met mij om. u heeft geleden.

Erken de grootheid van het geschenk, dat mijn stervend Hart u in zulk eene Moeder heeft geschonken. Wat, mijn kind, wat konde het u beters geven ? Zie, niets in de wereld is aan mijn Hart zoo dierbaar, niets voor u zoo zoet als die beste der Moeders.

Want haar moederlijk Hart vloeit over van bijzondere genegenheid, van medelijden, liefde en bezorgdheid; neen zij kan de kinderen niet vergeten, die zij van mij, in zulke smarten don geest gevend, ter verzorging heeft ontvangen.

Haar Hart, naar mijn Hart gevormd, staat onder de benaming van het allerzoetste Moederhart voor allen open, zoodat allen, die daarheen vlugten, steeds gemakkelijk een toegang vinden, door haar goedgunstig opgenomen en door haar in mijn Hart binnengeleid worden.

Door de Maagd Maria ben ik tot de menschen gekomen; en door dio zelfde Maagd Maria moeten de menschen tot mij komen.

-ocr page 564-

522

Welke genade gij dan ook van mij wilt verwerven, draag aan Maria als aan mijne Moeder, die ook uwe Moeder is, op, mijn Hart in uw belang aan te roepen, en zij zal toonen eene Moeder te zijn.

O zeker, zij zal verhoord worden wegens hare waardigheid; want onmogelijk is het mij, mijn aangezigt van mijne Moeder af te wenden of haar iets te weigeren. De moederlijke regten toch, die zij op aarde bezat en deed gelden, heeft zij niet verloren in den hemel, waar zij met mij heerscht als koningin aller Engelen en Heiligen.

Indien iemand door de Maagd Maria tot mij nadert, zal hij niet verstoeten worden, neen! maar zelfs tot in mijn Hart worden toegelaten en door de ondervinding leeren, welke de hoogte, de diepte en uitgestrektheid is, die mijne Moeder in mijn Hart inneemt.

6. Zooals ik van nature God tot Vader en Maria tot Moeder heb, zoo ook, mijn kind, moet gij, bijaldien gij door aanneming God tot Vader hebben wilt, ook Maria tot Moeder hebben.

En indien gij ondervinden wilt, hoezeer Maria eene Moeder is, toon u dan haar kind te zijn en wil haar Hart niet bedroeven door mijn Hart te bedroeven met de zonde. Want gevloekt is hij, die zijne Moeder bedroeft!

Doch dubbel de vervloeking, dubbel wee over hen, die de eer en de liefde, mijner Moeder verschuldigd, trachten te beletten of te verminderen! want de lof zoowel als de beschimping, der Moeder aangedaan, valt op mij haren Zoon terug.

Daarom ook zullen hare vijanden eerloos zijn;

-ocr page 565-

523

ja een ieder, die tegen haar misdoet, benadeelt zijne eigene ziel. Doch. die haar verheerlijken door verschuldigde vereering en liefde, zullen het eeuwig leven bezitten.

Waan niet, dat Maria met de Heiligen en Engelen gelijk staat of onder hen slechts de eerste plaats inneemt; want zij stelt eene orde daar, die alle overige schepselen overtreft; zoo, dat zij veel hooger staande dan alle Heiligen en hemelsche geesten, niemand anders boven zich ziet dan mij met den Vader en den heiligen Geest.

Derhalve moet zij met eene bijzondere ver-cering en met eene bijzondere liefde gediend worden. Bemin en vereer haar, mijn kind, zoo veel het in uw vermogen is; gij kunt de perken niet te buiten gaan, zoolang gij haar maar niet eene eere en liefde bewijst, die aan God alleen toekomt.

Leer echter voor alles van Maria mijn Hart volkomen na, te volgen. Zij toch bewaarde al mijne woorden en al mijne voorbeelden en overwoog zo in haar Hart; en zoo heeft zij zich de leering eigen gemaakt van mijn Hart, welks leven, deugden en gewaarwordingen zij volmaakt in zich nagebeeld toonde.

7. Zalig zult gij zijn, mijn kind, als gij zoo mijne maagdelijke Moeder vereert. Door haar zult gij den weg tot heiligheid, het inwendig leven, gemakkelijk en zoet vinden; door haar zult gij barmhartigheid, genade en troost ja alles vinden, wat n nuttig of noodzakelijk is; door haar eindelijk zult gij met mij zijn en blijven.

Neem dan tot haar bij elke gelegenheid en

-ocr page 566-

524

ten allen tijde uwe toevlugt. Wat vreest gij? Gij immers zijt Zoon en zij is Moeder. Wat weifelt gij ? zie, niemand gaat immers tot haar te vergeefs; allen ontvangen: door haar ontvangt de wereld zaligheid, ontvangen de gevangenen verlossing, de zondaren hoop, de regtvaardigen glorie, do engelen blijdschap.

8. De leerling. O Jesus, God mijn Zaligmaker! Gij geeft uwe Moeder aan mij tot Moeder! Wie heeft ooit zoo iets gehoord? Gij alleen Heer, kunt zulk een geschenk uit de schatten uws Harten nemen en aan ons zondaren geven.

Dank zij ü, beminnelijke Jesus, eeuwige dank zij IJ voor zoo groot eene gave, mij, den onwaardigste, zoo goedgunstig verleend.

Zie, uwe Moeder is mijne Moeder! Gedoog, allerliefste Jesus, dat ik het heihaal: Zie, uwe Moeder is mijne Moeder! Dat is blijdschap voor het hart, honig voor den mond, gezang voor het oor.

O waarlijk gelukkige, die ik ben, een kind te zijn der koninginne van hemel en aarde, van de Moeder van God, van mijn Zaligmaker, van mijn Regter!

Door zulk cene Moeder en wel door haar, neem ik tot ü, mijn Jesus, mijne toevlugt, door hare moederlijke liefde zal ik tot uw Hart naderen; door haar onbevlekt Hart zal ik in uw Hart binnentreden tot de innigste vereeniging met U.

Doch als ik ten oordeel zal moeten verschijnen, o zie, welke . zoete vertroosting! ik heb een voorspreekster bij den Eegter, de Moeder van den

-ocr page 567-

625

Eegter, die ook mijne Moeder is, die als Moeder voor haar kind spreekt bij haren Zoon, en aan welke Moeder do Eegter gegeven heeft: alles te vermogen in zijn Hart.

Zoolang ik leef, zal ik daarom trachten en zal het mijne vreugde zijn, zulk eene Moeder als gij, o zoete Maagd Maria zijt, steeds meer te vereeren, en uwe eer op alle wijzen bij allen altijd uit te breiden.

Zoolang mijn hart in staat zal zijn te beminnen ; zal het u, o Moeder van Jesus, o mijne Moeder, liefhebben! neen meer, Ket zal branden, om aller harten niet een zelfde liefdevuur te ontsteken, opdat zij allen op aarde beginnen u om Jesus en Jesus om Hem zeiven te beminnen, en zoo verdienen mogen zalig te worden in den hemel en voort te gaan, u te lieven en te beminnen gedurende de blijde en eindelooze eeuwigheid.

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Dat Jesus in zijne veklateniieid aan het

klltjis ons leekt, hoe wij ons gedragen moeten, als wij in bekoring worden verlaten.

1. Jesus. Mijn kind, dewijl ik aan het kruis de boosheden zou dragen der menschen, voor wie ik mij zeiven uit liefde tot plaatsvervanger en borgtogt had gesteld, heeft de Vader de menschen zoo lief gehad, dat hij mij heeft overgeleverd.

-ocr page 568-

526

Daarom heeft de duivel, die na de bekoring in de woestijn mij voor bepaalden tijd verlaten had, nu in mijn Lijden wederkeerend, mij met meer geweld overvallen en met meerder hardnekkigheid benaauwd.

Behalve zijne eigene boosaardigheid, heeft hij gebruik gemaakt van de bedorvenheid der boo-zen, welke hij opwekte èn om mij allerlei martelingen en den schandelijksten dood te doen ondergaan, èn ook om verschrikkelijke zonden voor mijn aanschijn te bedrijven.

Hij juichte, de duivel, met de zijnen, als vierde hij eene zegepraal, en steeds zijne afschuwelijke aanvallen met meerder aandrang hervattend, schreeuwde hij: God heeft hem verlaten: vervolgt en grijpt hem.

En ik, die den menschen ter wille in zwakheid moest omkomen, was tegenover de magt der vijanden, die uiterlijk tegen mijn ligchaam woedden en innerlijk mijn Hart verscheurden, alleen gelaten zonder eenige gevoelige vertroosting, welke dan ook.

In zulke kwellingen verlaten, zie, daar verhief ik tot den Vader, dien ik eindeloos beminde en door wien ik eindeloos bemind word, mijne schreijende en bijna verstorvene oogen en stortte tevens mijn Hart aan de uiterste benaauwdheid ten prooi, uit: »Mijn God! mijn God! Waarom hebt gij mij verlaten?quot;

Ziedaar, mijn kind, de uitdrukking van de onbegrijpelijke droefheid mijns Harten, dat in een afgrond van lijden verzonken en als onder een stortvloed van smarten bedolven werd.

r

-ocr page 569-

527

2. Evenwel onderwierp ik mij met liefde aan het welbehagen van mijn hemelschen Vader; geheel mij zeiven bragt ik ten offer aan Hem, die mij eenmaal troosten zoude overeenkomstig de grootheid mijner smarten.

Dewijl de smart de mate der liefde aangeeft, heb ik de overmate van dit allersmartelijkst lijden verduurd en te kennen gegeven, opdat de menschen begrijpen zouden, in welk eene mate ik hen heb lief gehad.

Doch schoon aan al de overige menschen denkend, dacht ik toch bijzonder aan u, mijn kind; ja om u heb ik met eer onderworpen en tevreden Hart de woede der vijanden en die smartelijke verlatenheid verdragen.

Ik wist immers, dat gij, volgens de goddelijke Voorzienigheid, niet van de aanvallen des duivels bevrijd kondet blijven; ook was het mij niet verborgen, mijn kind, hoeveel droefheid u die harde strijd met uwen moest bedorven vijand veroorzaakt ; en daarom heb ik u mijn voorbeeld gegeven, om daaruit rijkelijk leering en troost te putten.

Ik ken, mijn kind, de herhaalde en diepe zuchten, welke gij, begeerig om in volmaakten vrede, vrij van elk beletsel, voor mij te leven, slaakt, wanneer gij u te midden van woedende vijanden ziet verkeeren.

Doch beschouw mij, mijn kind, den eenigge-boren Zoon van God, den Heilige der Heiligen, uit onverdiende liefde overgeleverd aan de woede mijner vijanden en daarbij alleen en verlaten; en dan zult gij u niet verwonderen noch gebukt

-ocr page 570-

528

gaan, als gij een mensch, een zondaar in zoo vele opzigten, tot uw heil, ook na reeds langen tijd mij gediend te hebben, aan do aanvallen des bekoorders overgelaten en daarbij van gevoelige vertroosting beroofd wordt.

Want inderdaad, hieruit blijkt Gods welwillendheid jegens u, als hij den strijd niet wegneemt, zonder welken geene vijanden overwonnen worden en de vrede geen vaster wortel schiet, noch de gelegenheid van den strijd verwijdert, zonder welke er geen zege behaald, noch eene kroon verkregen wordt.

Het is een gevolg van de ware liefde mijns Harten als het u verlaat, opdat gij zoo, prijs gegeven aan uw eigene zwakheid, tot bewustzijn komen zoudet en zoo in nederigheid behouden en door uwe behoefte gedreven onophoudelijk tot mij vlugten, naar mij verzuchten zoudt.

Hoe velen hebben volhard en zijn zalig geworden door de bekoringen, die bij gemis daarvan, langzamerhand laauwen, en hoogmoe-digen en eindelijk verworpelingen zouden zijn geworden!

Kent gij er wel een van allen, die zich geheiligd hébben, en vrij van bekommering zijn geweest? Waren de grootste Heiligen niet gewoon, de hevigste bekoringen te ondervinden?

Dit toch is de weg, waarop eene meer dan gewone zuiverheid des harten wordt verkregen; waarop volmaaktere deugd wordt aangeworven; eindelijk, waarop de ziel beter gestemd wordt voor de goddelijke vereeniging.

3. Inderdaad op dit punt verkeeren velen in

-ocr page 571-

529

dwaling, meenende, dat de bekoring de zonde is. En wat is gewoonlijk wel gevaarlijker dan die dwaling? Daaruit immers ontstaat een dwalend geweten, verwarring, angstvalliglieid, lusteloosheid, gebrek aan moed en krachten, om edelmoedig weêrstand te bieden en te zegevieren.

Geloof mij, mijn kind, mogt ook de bekoring van welken aard dan ook, gedurende geheel uw leven aanhouden, zij kan u niet schuldig maken aan eene enkele zonde, mits zij u maar mishaagt.

Leg dus die noodlottige dwaling af; werp de overdrevene vreeze voor de bekoring van u. Die vrees, uit dwaling geboren, door de eigenliefde gevoed, wordt eene gcbgenheid, om nog meer en des te gevaarlijker bekoord te worden; dewijl gij dan niet zoo zeer door Gods toelating als wel door uw eigen gebrek bekoord wordt.

Dat is het geluk der menschen, dat zij in een van beide uitersten vallen. Eenigen namelijk, wijl zij de bekoring te veel duchten, anderen wijl zij daarvoor niet genoeg op hunne hoede zijn, loopen grootelijks gevaar. Wat u betreft, mijn kind, bewandel den middenweg, bijaldien gij veilig wandelen wilt.

4. De leerling. Maar, Heer, is dan de zonde niet bovenal te vreezen en te ontvlugten? Waarom dan zal ik niet het meest de gevaren en de gelegenheden tot zonde vreezen en ontvlugten ?

Jesus. Zeer zeker, mijn kind, moet gij de zonde bovenal vreezen en ontvlugten. Doch wacht u voor bedrog; wil het een met het ander niet verwarren, maar wil wel onderscheiden. Want iets anders is de bekoring, iets anders de zonde; iets anders het

34

-ocr page 572-

530

gevaar der bekoring en iets anders het gevaar der zonde; eindelijk iets anders do gelegenheid, welke van den kant des duivels, die bekoort, gesteld wordt, iets anders de gelegenheid, die van den kant des menschen zelveu gesteld wordt en die hem tot de zonde nader brengt.

Vervolgens moet gij de gelegenheid, gesteld van den kant dos menschen, dewijl zij een naaste gevaar tot de zonde en dus zondig is, met zorg vermijden; doch de gelegenheid van den kant des duivels, als slechts een gevaar van bekoring en dus niet van do zonde zijnde, zijt gij niet verpligt te ontvlugten.

Wil u daarom niet verwonderen, als de duivel u bekoort, immers hij heeft niets anders te doen, dan rond te loopen en te bekoren. In zijne onbeschaamdheid echter wendt hij zich tot een ieder en bezigt verschillende wijzen van bekoring; terug gestooten, ontziet hij zich niet terug te koeren; overwonnen, laat hij niet na, andermaal don aanval te hervatten.

Wil u om dio reden niet laten verontrusten; als gij bekoord wordt, is de boosheid des duivels, niet uwe bedorvenheid daarvan de oorzaak.

IJdel voorwaar eu dwaas zoudt gij handelen, als gij wegens bekoringen den vrede des harten zoudt verliezen. Want zoo stelt gij uwen vrede in de macht des duivels, die u ongetwijfeld nimmer daarvan het genot zal veroorloven.

Mijn kind, ik kon uwe zwakheid; ik ken de boosheid des duivels, doch ik keu ook do kracht mijner genade; ik weet, wat gij uit u zeiven en wat gij door de genade tegen den duivel vermoogt.

-ocr page 573-

531

En ik, wien de duivel zoozeer onderworpen is, dat hij zonder mijnen wil zelfs hot minst edele der dieren niet kan deeren; ik, wien uwe zaligheid zooveel gold, zal niet gedoogen, dat gij boven uwe krachten bekoord wordt, maar ik zal bewerken, dat gij met de bekoring uw voordeel doet.

5. De leerling. Dank zij ü, goede Leermeester, zoete Jesus, omdat Gij mij zoo aangetoond hebt, hoe ik mij ten opzigte der bekoringen moet gedragen, vóór dat zij komen of mij overvallen; gewaardig U ook, smeek ik u, mij teleeren, hoe ik mij gedragen moet, als zij mij voor den geest zijn en tot de toestemming trachten over te halen.

Jesus. Merk op, mijn Kind, dat de duivel langs drie wegen u kan aanvallen, of uw hart kan naderen; langs den uitwendigen weg der zintuigen, langs den innerlijken weg des verstands en eindelijk langs den weg der verbeelding, die in zekeren zin den middenweg uitmaakt.

Langs welken dier wegen gij echter bekoord wordt, draag zorg, om, zoodra gij de bekoring bespeurt, u niet te beangstigen of te verontrusten; maar tracht door uwe opmerkzaamheid op mij te vestigen, die bij u ben, uwen geest in kalm bewustzijn te bewaren.

Komt de bekoring tot u door de zintuigen, gedoog dan niet, dat deze zonder voldoende reden aan het gevaarlijke voorwerp der bekoring blootgesteld blijven; maar wend ze met kalmte en tevens met ernst daarvan af, om zoo mogelijk het kwaad, wat u voorgesteld wordt, niet meer te bespeuren.

Komen zij door het verstand tot u, waag het

-ocr page 574-

532

dan niet, zelfs in den geest slechts, iets met den vijand te onderhandelen; neen, welke schoone redenen of welke tastbare waarheden zijne ingevingen ook mogen schijnen, zoodra gij ziet, dat zij tegen eenigo deugd strijden, onderwerp u dan aan mij, zonder eenige redenering, en zie, dan zult gij overwinnaar zijn.

Wordt de bekoring u aangebragt door de verbeelding, wegens voorwerpen, vroeger door de zinnen waargenomen, of nu door den duivel u voorgesteld, lot dan ^quot;verig op, niet toe te laten, dat de verbeelding zich daarop vestige, als om die ijdele voorstelling te beschouwen; maar wend terstond en met ernst de verbeelding daarvan af; en als zij ergens anders mede bezig is, stel haar dan iets voor, wat gij door het geloof kent, als de dood of het oordeel, *de feel, het vagevuur, den hemel of liever nog den Zoon van God, hangend aan het kruis, u aanschouwend en zijn Hart aan u tot een schuilplaats biedend.

Merk dit echter op, mijn kind, stip dit aan, dat het in elke bekoring genoeg is, eenvoudig uwe aandacht tot iets anders te wenden, dewijl dit ook weerstand bieden is op eene stellige wijze.

Tracht zoo beschut door die maatregelen tijdens elke bekoring zoo veel mogelijk, tot uwen meerderen voortgang, u met bezadigdheid en ernst met mij te vereenigen, zij het ook door zeer korte oefeningen van liefde.

Ik raad n zeer aan, mijn kind, als gij gewoon zijt in staat van genade te leven, gedurende de bekoringen gebruik te maken van oefe-

-ocr page 575-

533

ningen, die niet regtstreeks het voorgestelde kwaad bestrijden, maar die u in liefde met mij veree-r.igcn.

Gij moet u evenwel altcos meer op de genade dan op eigen kracht verlaten. Daarom moet gij herhaaldelijk, zoo wel teu tijde van vrede als van strijd, bidden, dat de genade u in den strijd moge steunen, bemoedigen cn doen overwinnen.

Als gij zoo den room der zege toeschrijft aan mij, die de eerste overwinnaar ben en die mijn glorie aan geen ander afsta, dan, mijn kind, zal ik u met mijn schild bedekken en voor n strijden als een magtig en onoverwinnelijk strijder; en duizend zullen er aan uwe zijde en tien duizend oor u vallen; en geen vijand ter wereld zal u. overweldigen.

6. De leerlikg. O beminnenswaardigste Jesus! wat al zoetheden, en welkome leeringen doet Gij voor mij uit uw Hart stroomen en schenkt Gij mij! Hemel en at.rde en al wat er in is brengc ü met mij eeuwigen dank!

Doch toon mij, smeek ik U, nog ééne zaak en dan is het genoeg. Zie, het gebeurt namelijk, dat ik uit den strijd wederkeerend, door groote vrees gekweld wordt of welligt mijne ziel niet een prooi van den vyand geworden is.

O Heer, die woorden des eeuwigen levens hebt, ik bid ü spreek tot mij een woord, dat mijne ziel verademing schenkt. Dat zal een nieuw gunstbewijs uws Harten zijn, hetwelk mij wederkeerig met nieuwe en zoete banden van ver-pligte dankbaarheid en liefde aan U zal verbinden.

-ocr page 576-

534

Jesus. Zie, mijn kind, als de bekoring, zoo-lang zij duurt, u mishaagt, dau hebt gij een w( zeker teeken, dat gij niet hebt toegestemd. En Sy0(j in deze moet gij het lager gedeelte uws harten ^16 onderscheiden van het hooger gedeelte, hetwelk alleen in zijne magt heeft te zondigen of niet te zondigen.

Het lager gedeelte namelijk stemt niet altoos overeen met het hooger deel, maar schept dikwerf in spijt van het hooger gedeelte in de bekoring een zeker behagen; ja somtijds is het zelfs oorzaak, dat het hooger gedeelte, zonder het te willen, dat behagen gevoelt. Doch het gevoel schaadt niet, waar de toestemming ontbreekt.

En indien gij twijfelt, of gij de bekoringen gevoeld dan wel of gij er ook in toegestemd hebt, let r?re dan op het verschil, dat tusschen gevoelen en toestemmen gelegen is. Gij kunt, wel is waar, de bekoring gevoelen zonder nogtans met vrijen wil en kennis haar lief te hebben; doch, toestemmen in de bekoring kunt gij niet, zonder tevens, erkennende dat zij zondig of kwaad is,

haar met vrijen wil te beminnen.

Als gij daaraan nog twijfelt, of gij al of niet de bekoring op deze wijze bemind hebt, volg dan if den regel der Heiligen: Zoo lang een persoon, .die een teeder en bezorgd geweten heeft, niet zeker weet toegestemd te heben, dan kan hij .zich in geweten verzekerd houden, dat hij niet toegestemd heeft.

Inderdaad, mijn kind, een ieder, die gewoon is mij aan te hangen en met een opregt hart vreest van mij gescheiden te worden, hij moet om in

wet( volg

I VOO]

keei heei doe en, om 1

gei mo

eei zoi te tei sc' in m ri

-ocr page 577-

535

zoo. do bekoring, welke hem somtijds tot zonde lokt, 'j een wetens en willens toe te stemmen, zich zeiven ] En groot geweld aandoen, zoo wel om weerstand te arten ! bieden aan do heilzame aansporing van zijn ge-twelk weten, welke hy gewoon is te hooren en op te ■ • ■ ■ volgen, als om zijnen wil af te trekken van het voorwerp, dat hij steeds heeft lief gehad en te koeren naar oen voorwerp, hetwelk hij altijd haat hoeft toegedragen. Hetgeen niemand voorwaar doen kan, zonder do boosheid duidelijk in te zien en, als hij zo omhelst, ze wetens en willens te omhelzen.

Integendeel, wie oonc gewoonte heeft van zondigen wegens een slecht of te ruim geweten, hij moet in den twijfel of hij tijdens do bekoring heeft toegestemd, veronderstellen: toegestemd te hebben. ' Want, dewijl hij uit beginsel of door zijn doen J eeno gewoonte heeft aangenomen, die met do zonde instemt, moet hij, tot zonde bekoord, om I te weerstaan zich ook groote inspanningen getroosten, niet slechts om oogenblikkelijk aan de waarschuwende stom des gewetens, waarom hij zich in dergelijke gevallen gewoonlijk niet bekommerde, te gehoorzamen, maar ook om de bekoring met een vast bepaalden wil te verwerpen. Doch dit alles kan hij niet doen, zonder duidelijk zijne inspanning en ongewone overwinning te bespeuren.

7. Gij ziet hieruit, mijn kind, hoe gelukkig zij zijn, die mij getrouw dienen, dewijl zij in bekoringen, waar hot menschelijk leven vol van is, zich op zoo zoete wijze kunnen troosten; terwijl daarentegen de nalatigen tot hunne be-

-ocr page 578-

536

schaming en verbetering met innerlijke angsten en kwellingen gekastijd worden.

En dat is een van de duizende goederen, waarmede ik de leerlingen mijns Harten overlaad. Verblijd u, mijn kind, verblijd u over zulk een goed, en gebruik en geniet het tot glorie van miju Hart en tot heiliging uwer ziel.

Gij moet evenwel na de bekoring op uwe hoede zijn, om de zaak niet zoo te willen onderzoeken, dat gij, door de bekoring of hare omstandigheden in het bijzonder na te gaan, u aan gevaar blootstelt.

Doch, verneder voor zoo verre de omstandigheden het toelaten, dan u zelven met kalmte, vergiffenis vragend, indien gij misschien aan hoogmoed, ongeregelde vrees, aan eenig wantrouwen, aan nieuwsgierigheden of nalatigheid hebt toegegeven. Ga daarna, de betuiging uwer liefde hernieuwd hebbende, onverschrokken en blijmoedig voort.

8. Ten laatste, mijn kind, herinner u, dat de weg der bekoringen tot vele dwalingen leidt, zoodat niemand alleen veilig langs dien weg kan wandelen. Wie gij dus ook zijt, in het klooster of in de wereld, geleerd of ongeletterd, gij hebt een beproefd geleider noodig, en zoolang gij dezen gehoorzaamt en volgt, zal ik niet gedoogen, dat de gehoorzaamheid u ten ondergang voere. Ik zelf zal zorg voor u dragen.

Welaan mijn kind, moed gevat; zijt onverschrokken. Moge de wind huilen, moge de storm woeden, waarom zoudt gij vreesachtig zijn ? Zie, ik ben met u.

-ocr page 579-

537

Dit heb ik gezegd, mijn kind, opdat gij in bekoringen verligting en troost zoudet bezitten. Doch niet, om geene bekoringen te hebben of het lastige daarvan niet te gevoelen. Draag ze met geduld en ten zijne tijde zullen zij veelvoudige vruchten opleveren.

Laat derhalve den moed niet zinken, maar zijt aan den goddelijken wil onderworpen. Arbeid, mijn kind, volhard grootmoedig, wetende, dat de lijder der bekoringen zalig is, dewijl hij na beproefd geweest te zijn, de kroon des levens zal ontvangen.

9. De leekling. O, hoe goed zijt Gij, mijn Jesus! hoe goed zijt Gij! Zie, Gij de blijdschap der Heiligen en der Engelen, zijt verlaten aan het kruis en van alle vertroosting verstoken; intusschen laat Gij mij evenwel, ofschoon een onwaardige onder alle opzigten, niet alleen, niet zonder troost, neen. Gij zelf beurt mij op en verkwikt mij met wondervolle zoetheid.

Gaarne laat ik mij aan uwe /org over; ik geef mij geheel over aan uwen goddelijken wil; voltooi de plannen, die uw Hart met mij voor heeft; zuiver en heilig mij langs den weg of op de wijze, die ü behaagt. Behoed mij slechts voor alle zonden.

Zijt mij in elke bekoring, in elk gevaar krachtdadig ter zijde, bescherm mij; help mij, houd mij zoo met U vereenigd, dat ik nimmer van u gescheiden worde.

-ocr page 580-

538

DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

dat jesus, in zijne verlatenheid door dorst gekweld en geen verkwikking ontvangende, ons toont, hoe wij ons in verlatenheid moeten gedragen.

1. Jesüs. O, gij allen, die voorbij gaat, vestigt uwe aandacht en ziet eens, of er eene smart is gelijk de mijne!

Zie, belegerd door smarten, kwelden mij al mijne vervolgers; en niemand van al, die mij dierbaar waren, was er, om mij te troosten.

Mijn kind, zie mijn hoofd met doornen doorstoken, mijn aangezigt door tranen en bloed bedekt, alle ledematen van een gerukt, geheel mijn lichaam verscheurd, van do voetpalm tot aan de kruin des hoofds was ik ééne wonde; en wat mijn Hart betreft, het werd zaamgeperst door onuitsprekelijke smarten, verteerd door do hardvochtigheid der menschen, door mijn beminden en beminnonswaardigsten Vader verlaten.

In deze pijnen werd ik daarenboven gemarteld door een nieuwe kwelling, een allerhevigsten dorst, zoo dat ik uitriep: »ik heb dorst!quot;

Die dorst, mijn kind, is velerlei: smachtend tot den dood toe naar verkwikking in mijne volslagene uitputting; meer smachtend nog van dorst naar de zaligheid, naar de liefde en de eeuwige dankbaarheid der menschen; doch het meest smachtend ten laatste om het welbehagen van mijn hemelschen Vader te vervullen.

-ocr page 581-

539

Doch mijne vijanden, dit hoorende, weigerden mij niet slechts elke verligting, maar laafden mij daarenboven nog in mijnen dorst met azijn.

Tot herstel van Gods eer en tot zaligheid der menschen wilde de quot;Vader, dat ik in de hoogste smart zonder eenige verligting sterven zoude.

Hooger klom mijn Lijden, doch hooger ook klom de liefdevlam mijns Harten, waardoor ik mij met den goddelijken wil vereenigend, van Harte sprak: Ja Vader, ja, dewijl het zoo aan U welbehagelijk is.

En zoo heb ik mij zeiven geheel overgegeven om te lijden en eindelijk te sterven in de uiterste verlatenheid.

Overweeg dit, mijn kind, roep u dit in het geheugen, dan vooral, als gij zelf verlatenheid ondervindt.

2. Zoolang als de oefeningen van godsvrucht innerlijk behagen en aan den geestelijken smaak bevallen, is het, gemakkelijk en aangenaam tevens er mede bezig te zijn; maar hard en onaangenaam is het ze met getrouwheid en naauw-gezetheid te volbrengen, als zij niets dan verveling en weerzin opwekken.

Dewijl echter het hart des menschen in die innerlijke vertroosting aan het genot der gevoelige zoetheden gewoon raakt en mij gewoonlijk niet zoo zuiver om mij bemint, daarom ben ik gewoon den mensch, die het reeds dragen kan, van allen gevoeligen troost te berooven.

Dit is een geheim kunstmiddel, wat de liefde mijns Harten gebruikt, opdat de ziel, ondanks zich zelve, leere niet mijne vertroosting maar,

-ocr page 582-

540

boven al het zinnelijke, mij zeiven te zoeken en lief te hebben.

Als gij mij in verlatenheid getrouw blijft, dan levert gij een duidelijk bewijs, dat gij mij uit zuivere liefde niet om uwe eigene oogenblikke-lijke belangen dient.

Gij hebt dus geen reden, mijn kind, u in verlatenheid te verontrusten, maar wel n met inspanning toe te leggen op edelmoedige daden en op een krachtig geduld.

3. Volhard standvastig in hetgeen gij hebt begonnen en wil om de verveling en den afkeer, welke gij in de verlatenheid ondervindt te overwinnen, meer dan gewoonlijk bidden, orderzoek met meerder ijver zoowel uwe inwendige als uitwendige daden, waak met meer oplettendheid over uw hart en eindelijk versterf n dikwijlder en op volmaaktere wijzg in kleine zaken.

Door dezen volhardenden eu degelijken ijver zult gij aan lusteloosheid krachtdadigen weerstand bieden. Onderwerp u intusschen steeds meer en meer; en beschouw dit als uwe grootste vertroosting, met nederigheid en liefde den god-delijken wil te aanvaarden.

Niet altijd wil ik, dat gij op gevoelige wijze vertroost wordt, al mogt gij ook gedaan hebben, wat mogelijk was, om de vertroosting te verkrijgen, opdat zijn geen nadeel toebrengen, noch gij aan n zeiven zoudet toeschrijven, wat het mijne is.

Doch dit wil ik, dat gij u in volkomen nederigheid bewaart en mij zoo zuiver mogelijk lief hebt. Daarom veroorloof ik u, innerlijk te gevoelen, dat het niet in uwe magt is, de vertroos-

-ocr page 583-

541

. en ' ting te nemen of te behouden, maar dat zij een

3 geschenk is van mij.

Jan \ Erken dus, dat gij ten eenenmale onbekwaam uit -J zijt, waren troost te verschaffen, ja zelfs ook ke- onwaardig den geringsten troost te ontvangen: en belijd dit als de grootste gunst, welke in alle gevoelige vertroosting verre overtreft, door iet mij voor een mijner kinderen gehouden en dooien de liefdé mijns Harten verzorgd te worden.

4. De leerling. O, zeker. Heer mijn God, het bt is de grootste genade, een niet te vergelijken gunst, !i', ! uw kind, de beminde van uw Hart te zijn, r- ; doch mijne verlatenheid veroorzaakt mij niet ik { slechts weerzin, maar zij ontrooft mij ook som-Is | tijds het bewustzijn van die gunst te bezitten, d ,:ï Zoolang ik mij verheug in de zedelijke over-!r | tuiging, dat ik door uwe heiligmakende genade, een dierbaar kind uws Harten ben, zoolang schijnt r | mij alle gemis aan m^nschelijke of goddelijke d I vertroosting, schoon ook zwaar en pijnlijk voor r de natuur, evenwel dragelijk toe, ook ontrukt

3 f zij dan niet aan het hart geheel en al den | vrede.

Doch, Heer Jesus, somtijds overvalt mij de s verlatenheid in die mate en doet zij alle vermo-

gens der ziel zoozeer aan, dat het mij voorkomt, | van U gescheiden te zijn, en dat ik mij niet overtuigen kan, nog eene plaats in uw Hart te bezitten.

O mijn Zaligmaker! die alles weet en niet noodig hebt, door iemand onderwezen te worden. Gij kent de grootheid mijner smarten, die zwaarder zijn dan de dood zelf. Alle andere

-ocr page 584-

542

droofnis aclit ik troost in vergelijking met deze verlatenheid, die ik niet durf aanschouwen en waarvan ik evenwel somtijds de oogen des gees-tes niet kan afwenden.

O Jesus! door de overmaat van uwe verlatenheid aan het kruis, bid en smeek ik U, dat Gij TJ gewaardigen moogt, mij te verligten of ten minste te onderrigten. Ik beken geen van beiden te verdienen, en dat uw voorbeeld mij voldoende moest zijn: doch als Gij dit zelf niet op mij toepast, dan ben ik beklagenswaardig als een ziende, die niet ziet en als een hoorder, die niet verstaat.

5. Jesüs. Mijn kind, iets anders is, het goede te doen, iets anders te weten, dat gij het goede doet. Het eerste maakt uwe verdienste uit; het tweede verschaft u genoegen. Nogmaals, mijn kind, iets anders is het, u in mijne genade te bevinden, en iets anders te weten, dat gij u in mijne genade bevindt. Het eerste maakt uw waar geluk uit; het laatste voegt bij uw geluk niets meer dan een gevoelig genot.

Welnu van dat blijde en aangename bewustzijn, waarin volstrekt geen verdienste gelegen is, beroof ik somtijds de ziel uit goedheid, opdat zij met kracht zich oefene ter heiligwording en toeneme in liefde tot mij. .Deze is de hoogste zuiverheid der liefde, door liefde naar liefde te streven, terwijl gij de liefde niet gevoelt, door welke en naar welke gij streeft.

Vermoei u derhalve niet, mijn kind, om u te overtuigen, dat gij in mijne genade zijt. Want gij arbeidt te vergeefs, om u iets te verschaffen,

-ocr page 585-

543

dat ik juist, ton uwen hoile niet wil, dat gij bezitten zult.

Ik zoek en bemin veel meer uw waar heil dan uwe gevoelige vreugde; en ik weet, dat de berooving daarvan voor u waarlijk nuttig is om, terwijl gij ia gevoelige zaken nergens steun \'indt, waar ge uwen voet zet of u aan vastklemt, alleen in mij liet onveranderlijke goed te berusten, zonder het gevoelige te willen.

Wond u daarom, mijn kind, zooveel gij kunt, af van die bezwaren, welke gij gevoelt, tot mij; werp u aan mijn Hart, altijd dezelfde betuiging afleggend, dat gij uit liefde tot mij in alles het goddelijk welbehagen mijns Harten wilt volgen.

Doe daarna met bezadigdheid, wat gij doen moet en laat geen enkel uwer goede werken, welke gij gewoon zijt te verrigten, wegens de verlatenheid achterwege.

Houd u echter, zoolang de verlatenheid u benauwt, ouder geen voorwendsel ooit bezig met droevige bemerkingen over haar te maken; blijf tevreden, bid, u zelven steeds aan mij onderwerpend, aan mij overgevend.

Dit ten slotte, onthoud dat gij in deze verlatenheid, ik zeg niet in eenig schepsel buiten u, ook niet in u, maar slechts in mij den steun moet zoeken, waarop gij u verlaat. Derhalve hoe meer gij u zelven verlaten, u van u zelven ontdoen, mijn Hart behouden, ja u daarin verliezen en vergeten kunt, des te beter zult gij u beminnen.

6. De leerling. Zegen, lof en glorie zij uw Hart, o Heer, omdat zijue goedigheid U bewoog

-ocr page 586-

544

mij te leeren, welke de weg des levens is, te midden van de schaduwen des doods.

Nogtans schoon ook zoo onwaardig, dat ik niet verdien mij in het stof voor uwe voeten neer te mogen werpen, duld, bid ik U, dat ik nog grooter verlatenheid bloot legge, een onuitsprekelijke kwelling, waardoor mij somtijds de pijnen der hel schijnen te overvallen.

Want somtijds dunkt het mij, overtuigd te zijn op een zekere wonderbare wijze, dat ik niet slechts van uwe genade beroofd, maar inderdaad ook door u verworpen ben, dat de hel mijne woning is, waaraan ik te vergeefs tracht te ontkomen.

Ik zoude zooveel ellende niet durven openbaren, o Heer mijn God, zoo niet de uiterste ellende mij drong aan U den afgrond te toonen, waarvan ik de diepte niet ken.

7. Jesus. Dat is voldoende mijn kind, want dat zegt genoeg, wat gij ondervindt.

Let hier vooral op, mijn kind, draag vooral zorg u niet te verontrusten, hoe groot uwe verlatenheid ook wezen moge.

Zie, wat gij daar openbaart, hebben zelfs de Heiligen geleden, die mij zoo volmaakt mogelijk gelijkend geworden, op die wijze geheel zich zeiven afgestorven zijn en als waren zij nieuwe schepselen, voor mij eenig en alleen geleefd hebben.

Geloof, en vertrouw en bemin zuiver, mijn kind; zie nu is het de tijd, zuivere deugden te beoefenen en heldhaftige gevoelens te verwekken.

Verlies den moed niet; wat den schijn des doods heeft, dat is het verborgen leven, wat nu den

-ocr page 587-

545

schijn heeft van verderfelijk te wezen, zal ten laatste bevonden worden hernieuwing te zijn.

Doch leer, mijn kind, nit hetgeen gij verduurt, hoe groot het gunstbewijs mijns Harten is, dewijl ik u daardoor behoed voor het ongeluk van eene eeuwige verwerping te ondervindon, waarvan de enkele gewaarwording alleen u smarten doet gevoelen, die alle andere in het leven overtieflen.

Zie daaruit met hoeveel regt gij verpligt zijt, mij wederkeerig onbeperkte liefde toe te dragen, wijl gij door mij voor een mateloos onheil bewaard wordt.

8. Doch merk op, mijn kind, dat het de duivel is, die u ingeeft te twijfelen aan mijne waarheid, waardoor ik verzeker de zaligheid van alle stervelingen te willen; dat het de duivel is, die u aanzet tot wantrouwen jegens mijne barmhartigheid, in welke een ieder, die hoopt, niet beschaamd wordt en een ieder, die bidt, verkrijgt; dat het de duivel is, die u beweegt, geen verwachtingen op mijne goedheid te bouwen, terwijl ik toch door eindelooze liefde gedreven, alles tot uwe eeuwige zaligheid beschik.

Wat Kwaad in zich zeiven is, komt van den geest des duivels, nooit van mij, die niemand bekoor.

Doch laat aan den duivel, wat hij u ingeeft; twist niet met hem, wil niets met hom te doen hebben.

Neen, blijf en volhard eenvoudig met vrede en onderworpenheid in den goddelijken wil; en schoon gij ook wegens de grootte der verlatenheid niet geheel en al aan het goddelijk welbehagen geljjk-

35

-ocr page 588-

546

vormig meent te zijn, ontstel of verontrust u evenwel niet, neen, worp u zonder angst aan mijn Hart en herbaal: God, mijn Zaligmaker, uw wil geschiede met mij in tijd en eeuwigheid!

Onmogelijk is het, mijn kind, dat iemand, die zich zoo aan den goddelijken wil overgeeft, verloren gaat. Veeleer zullen hemel en aarde vergaan, dan dat do mensch, die van goeden wil is en zich zonder voorbehoud aan hot goddelijk wolbohagen toevertrouwt, ooit te gronde zoude gaan.

Overigens, moed gevat kind mijns Harten, lijd edelmoedig dat martelaarschap, waardoor de dierbaarste leerlingen mijns Harten verheerlijkt worden en waardoor onverwelkbaro zegepralen en oen eeuwige kroon worden verworven.

9. De leerling. O Jesus! O mijn laatste toevlugt! Wat zal ik hierop zeggen? Zie, getroost en verlaten tevens, kan ik niet wedergeven, wat ik gevoel; doch Gij ziet mijn hart.

Om de grootste verlatenheid, die Gij hebt ondervonden, behoud o Heer Jesus, mijne ziel, voor welke Gij zoo vele en groote kwellingen hebt geloden.

Ik geef mij aan U over zoo veel ik kan; ik verlaat mij geheel en al op de zorg uws Harten; uw wil geschiede mot mij voor tijd en eeuwigheid.

-ocr page 589-

547

VIEE EN TWINTIGSTE HOOEDSTUK.

dat jesus aan het keuls alles volbrengend, ons leekt, dat ook wij op het kruis alles moeten voleinden.

1. Jesus. Zie, mijn kind, eindelijk had ik het werk volbragt, dat de Vader mij te doen had opgedragen.

Uitgaande van het hoogste der hemelen, om mijnen weg te gaan, zie, nu heb ik mijnen loop geeindigd.

Reeds eindig ik het leven, dat uit arbeid, smarten en aanhoudende offers bestaat; doch het lijden, door dat alles veroorzaakt, wordt na wel volbragt, de vruchten en verdiensten echter blijven in eeuwigheid.

De onherstelbare ondergang van het rijk van satan is voltooid en hij zelf, de vorst dezer wereld, is van zijn heerschappij beroofd en verstoeten.

Daar staat mijn rijk, dat ik door mijn eigen bloed mij heb verworven, wat ik door de liefde van mijn eigen Hart doe bloeijen, wat ik bevestigd heb met alle middelen tot eeuwige duurzaamheid en veiligheid, zoodat het in de toekomst geen einde zal hebben.

Wat van het begin in beelden omtrent mij bestond en wat van mij geschreven is, heeft een einde; zie, do tijd is aangebroken, waarin de overtreding voltooid, de zonde ten einde zal zijn en het onregt uitgewist, en blijvende regt-vaardigheid zal worden aangebragt.

-ocr page 590-

548

Niets blijft te doen over, niets blijft er over te lijden; alles is volbragt. Nu sterf ik met een gerust Hart.

Wijl hier, mijn kind, en merk op, waar ik alles volbragt beb. Zie, aan bet kruis volhardende. Vestig daarop uwe oogen en doe naar het voorbeeld, wat u op den berg van Calvarie getoond is.

2. Als gij reeds de gewaarwordingen mijns Harten tot de uwe hebt gemaakt, dan zult gij niet wenschen te leven, niet wenschen te sterven, tenzij vastgehecht aan het kruis.

Want er is den menschen geen andere weg onder den hemel gegeven, om heilig en zalig te worden, dan de weg, dien ik bewandeld heb.

O indien gij bevroedet, hoe vele goederen gij voor het tegenwoordige en voor het toekomstig leven kunt verzamelen door met liefde aan het kruis gehecht te blijven, voorwaar, zoo als ik, zoudt gij het nooit meer willen verlaten!

Veel veiliger, veel beter is het onder alle opzigten, aan het kruis te volharden uit liefde tot mij, dan uit eigen beweging u van het kruis te ontdoen!

Als gij den prijs en het loon der wederwaardigheden kendet, dan, mijn kind, zoudt gij dit leven veel te kort achten om te lijden, doch do eeuwigheid lang genoeg, om de belooning te genieten.

3. Wilt gij in droefheden gemakkelijk volharden, denk dan niet over de jaren, noch over de maanden, ja zelfs niet aan de weken, welke zij duren kunnen; maar denk slechts aan den dag van heden als ware bij de laatste, en als

-ocr page 591-

549

ware daarna niets meer te lijden of te verdienen.

Zalig zij, die in hunne wederwaardigheden moer zorg aanwenden, om op mij te gelijken, dan wol, om zich van do wedorwaardighodon te ontslaan. Zij zijn hot, dio zich in vereoniging mot mij door de zuiverste liofdo tot volkomenheid brengen.

Zie op het voorbeeld der leerlingen, die met minachting van al wat hot hunno was, mij zoo zuiver zochten, zoo brandden van verlangen zich j aan mij gelijkvormig ts maken, dat sommigen bogeorig waren naar lijdon of naar don dood; anderen wederom wonschten niet te sterven maar te lijden.

Zij achtten hot niet genoog te verdragen, wat de goddelijke Voorzienigheid over hen beschikte, maar door mijnen Geest gedreven, namen zij ook vrijwillige versterving en arbeid op on worden zij aanhoudend aangespoord, zich door liefde in mij geheel te doen opgaan.

4. Onderzoek en beproef alles, mijn kind, toch moet gij ton laaste weder tot deze waarheid terugkomen, dat het geestelijk leven, het innerlijk leven bestaat in oen volhardend offeren van do neiging en don weerzin der natuur uit liefde tot mij, om door mijnen Geest te leven.

Ziedaar uw werk, zoolang uw leven duurt. Want zoolang gij zult loven, zult gij mensch en dus geneigd zijn of overhellen tot het kwade, en niet anders dan door uw streven en door inspanning uwer krachten, met behulp dor genade, zult gij het kwade en onvolmaakte vermijden en het goede en volmaakte kunnen doen.

-ocr page 592-

550

Alzoo, edelmoedig èn de natuur weerstreven èn de genade volgen uit liefde tot mij; dat is de geest der Heiligen.

5. Mijn kind, indien gij wel beseft, wat gij lijdt, dan zoudt gij geen andere kroon op deze wereld wenschen dan meerdere liefde tot mij, en meerdere genade, om des te volmaakter voor mij te lijden.

Uwe smarten zullen nooit zoo groot zijn, als de mijne waren, evenwel lieb ik daarin volhard, totdat ik mijn leven eindigde, opdat gij leeren zoudt in de uwe te volharden, zoolang als het goddelijk welbehagen zulks mogt willen.

Schaam u, mijn kind, omdat gij somtijds zoo onverstandig zijt er aan te denken, mij aan het kruis te verlaten.

Indien gij mij bemint om mij, dan zult gij n in geen geval van mij verwijderen. Doch als gij mij om u zeiven bemint, dan is het niet te verwonderen, dat gij bij de kwelling en langdurigheid der smarten naar dingen durft wenschen, die u aangenamer zijn.

Trouwens een huurling zorgt niet zoozeer voor zijn heer als wel voor zich zeiven, en bij het minste, wat er voorvalt, verlaat hij zijnen heer, wien hij zonder oogenblikkelijke winst met harden arbeid moet dienen.

Doch gij hebt niet den geest eens slaafschen huurlings ontvangen, maar een edeler geest, den geest des zoons, opdat gij ook zijn zoudt .daar, waar ik ben.

Zie toe, mijn kind, dat gij van dien geest niet ontaardt; houd stand met mij, bereid om

-ocr page 593-

551

op die plaats te sterven, liever dan van plaats te vercinderen.

6. quot;Wat zal liet n baten, veel geleden te hebben om mijnentwille, als gij niet voltooit dooide volharding?

Als gij my tot dusverre in wederwaardigheden gevolgd zijt, verheug u dan mijn kind; doch herinner Ü tevens, dat niet hij, die begonnen maar wel die volhard heeft, zalig zal worden. Wel wordt den beginnenden eene prijs beloofd, doch alleen aan die volhard hebben, wordt zij gegeven.

Stel, om ii tot volharding aan te prikkelen, u dikwerf die eeuwige belooning voor oogen, welke u te midden der Heiligen wacht en die de wederwaardigheid van dezen tijd verre overtreft.

Bid veel, mijn kind, om den moed niet te verliezen, noch de kroon te missen, welke voor u bereid is. Zoolang gij namelijk goed bidt, zoolang zult gij ook goed volharden.

Eindelijk, mijn kind, zijt steeds mijn voorbeeld en mijner tegenwoordigheid indachtig, hernieuw dagelijks uw voornemen, en bevestig uw hart, om met mij te blijven. Zoo zult gij den eenen dag na den anderen doorloopen en eindelijk tot eene beslissende en zalige volharding geraken.

7. De leerling. O allerliefste Jesus! om de verdiensten van uw Lijden, om de verdiensten van alle Heiligen, die getrouw aan ü gehecht zijn, geef mij de genade met U te volharden ten einde toe.

Ik verlang, o ja, en hoop ook met U aan het kruis te voleinden; doch ik weet en gevoel, dat mijne kracht daartoe niet toereikend is.

-ocr page 594-

552

Versterk mij derhalve en bemoedig mij, bid ik U, met uwe genade, die de Heiligen als daartoe voldoende hebben bevonden; opdat ik aan het kruis mij zeiven volmake tot een brandoffer van aangena-jnen geur voor U en tot eeuwige zaligheid mijner ziel.

VIJP EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

dat jesus, zijnen geest in de handen des vadehs aanbevelend, ons leert, hoe WIJ ons geheel aan heji moeten schenken.

1. Jesus. Mijne kindertjes, nog een weinig tijds ben ik met u, totdat, na alles reeds vol-bragt to hebben, ook do liefde mijns Harten tot voltooijing worde gebragt.

Zie, mijn kind, niets blijft mij over dan mijn Geest; al het overige heeft mijn Hart, niet slechts wat gehechtheid betreft, maar ook met de daad als een brandoffer opgedragen.

Ofschoon mijne ziel ook altijd in de hand mijns Vaders was, en Hem van den beginne vrijwillig was toegewijd, offer ik haar, geef ik haar evenwel nu over, om de overmate der liefde mijns Harten te voltooijen. Niemand ontneemt mij haar, maar ik leg haar af uit mij zeiven.

In deze voltooijing echter van de overmato der liefde spreekt mijn Hart, vóór dat het den geest geeft, nog de laatste woorden.

Opdat gij echter begrijpen zoudt van hoeveel

-ocr page 595-

553

gewigt zij zijn, zeg ik niet zuchtende, neen roepend met magtige stem: »Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest.quot;

Dit is het hoogste toppunt mijner nederigheid eu liefde, dat men in dit leven niet kan overtreffen en waarin ik sterf.

Zie, in het hoogste toppunt van allerhande smarten, werp ik mij geheel en volkomen in de armen mijns Vaders.

Ik Md nu niet meer tot den Vader: »Niet mijn, maar uw wil geschiede.quot; Neen, want mijn wil is de mijne niet meer, maar die des Vaders, in wiens handen ik hem heb overgegeven.

2. Mijn kind, vang deze laatste woerden van uwen Zaligmaker, steivend uit liefde voor u, met bijzondere genegenheid op, en bewaar ze in uw hart, en overweeg ze met godsvrucht.

Want van alles, wat ik u tot dusverre over het inwendig leven, over do deugd, over de heiligheid geleerd heb, bevatten zij don beknop-ten inhoud en de voltooijing.

Hierin liggen de kostbaarste en nuttigste geheimen voor opgesloten. Onderzoek ze, mijn kind; benut ze; tracht ze ijverig vooral met de daad in beoefening te brengen.

Derhalve mijn kind, zooals ik mijnen Geest in do handen des Vaders aanbeval, beveel ook gij zoo uwen geest in mijne handen.

Als gij dat gedaan 7Ailt hebben, zie, dan zult gjj volkomen ophouden door uwen geest te leven, en gij zult beginnen zoo te leven door mijnen Geest, dat uw hart, uw verstand, en al uwe vermogens niets anders dan mijnen Geest ademen.

-ocr page 596-

55'4

Dan zal uw wil niet meer de uwe zijn, maar overgegeven in mijnen goddelijken wil, zal hij in zekeren zin één zijn met den mijne.

3. Zie, mijn kind, dat de hoogste trap van heiligheid in een volmaakt deugdsleven, waarop de ziel met heilige onverschilligheid jegens alles, uit eigen beweging niets meer wil, maar toelaat, dat ik wille en bcschikke en handele jegens haaien met alles, zooals het mij zal goeddunken, terwijl zij zelve met mijnen wil en al mijne beschikkingen instemmend, altijd en overal naar mij gevormd en met mij vereenigd is.

Zalig de ziel, die zoover komt! Zij berust in alles en boven alles in mij; boven alle gevoel, boven alle deugd, boven alle zaligheid, boven allo goed.

In zulk eene ziel regel ik de zuiverheid dei-liefde en ik vervoer haar door liefde mijns Harten zoozeer, dat zij boven al het zigtbare en onzigtbare geheel en al aan mij en ik aan haar toebehoor.

Als gij zoo u zeiven geheel en al aan het goddelijk welbehagen zult hebben overgegeven, dan zult gij op de volmaakst mogelijke wijze vrij zijn van alle ijdele vrees of ongeregelde droefgeestigheid, van alle begeerten of wenschen, die louter natuurlijk zijn, eindelijk van alle over-drevene zorg en onrust.

Dan zult gij, u zeiven en uwen toestand als het ware vergetend, het als uw vreugde beschouwen, mij vreugde te verschaffen door mijnen wil te volbrengen. Als mijn Hart maar tevreden is, dan zal ook het uwe tevreden zijn, zonder

-ocr page 597-

555

bekommering, of dit der natuur aangenaam of onaangenaam is.

4. Alle Heiligen hebben in deze beknopte zamen-vatting aller deugden uitgemnnt: het goddelijk welbehagen achtten zij van zooveel belang, beminden zij zoozeer, dat zij zich zeiven op zekere wijze vergetend, dit boven alles stelden.

Volg de Heiligen na, mijn kind, indien gij een Heilige zijn wilt of indien gij met de Heiligen verlangt te heerschen.

Dit leven volgens het goddelijk welbehagen, is de beeldtenis van het hemelsch leven. Want door het zelfde goddelijk welbehagen volmaakt tevreden, een ieder in zijne zaligheid, zijn alle hemelingen zalig.

Neem deze gelijkvormigheid aan den goddelijken wil weg, en zie het inwendig leven zal begoocheling zyn, en do weg tot heerlijkheid zal niet meer bestaan.

5 Als gij in allo dingen met mij het zelfde zult willen en het zelfde niet willen, zoowel in het groote als in het kleine, in het geestelijke zoowel als in het tijdelijke, in voorspoed zoowel als in tegenspoed, in leven eindelijk en in sterven, verheng en verblijd n dan, mijn kind, want dan zijt gij een leerling geworden volgens mijn Hart.

Dan zult niet meer slechts offeren, niet slechts u zeiven en het uwe aan mij onderwerpen, opdat ik het gebruike; maar meer nog, gij zult veroorloven, neen willen, dat ik over n en over al wat gij zijt en bezit, beschikke, overeenkomstig mijn welbehagen.

1

-ocr page 598-

556

Geef dus, mijn kind, en laat u zeiven en al het

uwe aan mij over; en volhard in deze overgave, in dit overlaten van u zeiven aan don wil en het welbehagen mijns Harten, getrouw tot in den dood.

Houd u overtuigd, dat gij zoo met mij gestorven zijnde, ook met mij zult leven en met de Heiligen zult heerschen in het eeuwig leven.

6. De leerling. O Heer Jesus, hoe verheven is do heiligheid uws Harten! Nogtans wijl Gij zoo dringend daatoe uitgenoodigt en zoo lieflijk oproept, zoo moet ik daarnaar met kloekmoedigheid streven en iets edelmoedigs ondernemen.

Gesteund derhalve door de kracht uwer genade en bezield door uw voorbeeld, beveel ik mijnen geest in uwe handen aan; U geef ik mijnen geest terug, om niet anders dan in uwen Geest te leven; aan U geef ik mijnen wil over, om door niet anders bewogen te worden, niet meer te handelen, te lijden en te sterven dan volgens iiwen wil.

Zie, ik ben geheel de uwe: neem mij aan en beschik over mij altoos en overal, volgens het welbehagen uws Harten.

Moge ik eindelijk een volmaakt leerling van uw Hart worden, door de volmaakte gelijkvormigheid en vereeniging met U.

-ocr page 599-

557

ZES EST TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

HET GEOPEND HART VAN DEN t'IT LIEFDE VOOR ONS GESTORVEN JESDS, IS HET TOEVLUGTS-OORD EN DE TROOST VAN ALLEN.

1. De leerling. Zie Jesus stervend aan het kruis! O schouwspel! O God, zie uwen Zoon! O Maria, zie uwen Jesus! O Engelen, ziet en weent!

O schouwspel, zooals er nooit werd geleverd en nimmer meer zijn zal! Ja zie: terwijl de Schepper den geest geeft, wordt al het geschapeno bewogen, alles treurt. Geroerd wordt de Hemel en bergt vol rouwe zijn licht, en hult al wat bestaat in duisternis.

De aarde treurt en siddert tot in hare grondvesten, schudt en splijt haar bergen er. rotsen van een.

De godsdienst weeklaagt en scheurt als het waro haar kleed ten teeken van rouw, nu het voorhangsel des Tempels van boven tot beneden wordt stuk gereten.

^Zelfs de dood wordt getroffen en, als treurde hij over hetgeen hij zelf bestond, veroorlooft hij de dooden, op te staan uit hunne graven. Want zie, de graven worden geopend en vele ligchamen verrijzen.

Geheel de natuur is geschokt, geheel de wereld schreit om Jesus, stervend aan het kruis tus-schon hemel en aarde.

O schouwspel I Jesus, de Zoon van God, is

-ocr page 600-

558

gestorven in martelingen uit liefde tot ons! O eeuwig gedenkteeken der liefde van Jesus Harte!

2. Doch zie, een der soldaten opent met eene lans zijne Zijde, en terstond stroomt er bloed en water uit. Nieuw liefdewonder; veelvoudig geheim!

Het Hart van Jesus wordt geopend, opdat daaruit zijn eene, volmaakte, maagdelijke Bruid, de heilige Kerk gevormd worde.

Het bloed en het water stroomen, het Bloed dat vrijkoopt; het water dat de zielen zuivert. Het water vloeit, opdat de menschen door het bad des doopsels in de Kerk herboren worden; het Bloed vloeit, opdat zij door de vrucht des Harten, namelijk het allerheiligst Sacrament, in de kerk tot volmaaktheid worden gebragt.

Jesus wilde daarenboven nog zijn Hart doen openen, om ons te toonen, dat hij ook na het einde zijns levens nog niet ophoudt ons lief te hebben; en om ons de zekerheid te geven, dat zijn Hart ook na zijn dood, brandt van liefde tot ons.

Eindelijk, hij wilde het geopend hebben, opdat wij in zijn Hart een blijvende schuilplaats, troost en al wat ons noodig en nuttig is, zouden bezitten.

Neen, niet slechts verwond, maar geopend wilde hij zijn Hart hebben en het geopend houden, opdat er steeds een toegang zoude zjjn, opdat er steeds eene deur ontsloten zoude zijn, waardoor de binnentredende, behouden zou blijven; en daar zal men in en uitgaan, en voedsel vinden ten eeuwigen leven.

3. Zie dan, door de opening der Zijde ligt de geheimzinnige woning des Harten open; blijkt

-ocr page 601-

559

dat groot liefdegeheim; treden de gevoelens van ontferming van onzen God aan liet licht in welke gevoelens hjj ons, uit den hoogen nederdalend, bezocht heeft.

De wonde zijns Harten is zigtbaar, daardoor wordt de onzigtbare wonde dor liefde duidelijk, welke Jesus eeuwig wil behouden, niet slechts als een toevlugtsoord voor de stervelingen, maar ook als een paradijs voor de zaligen.

Om deze reden dus, opdat uit deze bron des Verlossers de menschen op aarde met blijdschap zouden putten de levende wateren van genade en van allo gunsten; en de Engelen en Heiligen in den hemel al juichende de stroomen zouden afleiden van blijvende bewondering, van lofprijzing en dankbetuiging en van eeuwige liefde.

4. O mijne ziel! hef uwe oogen op tot Jesus; beschouw uwen Beminde; zie dat Hart verwond door liefde, door liefde geopend.

Zie, die geopende Zijde vertoont de genegenheid des Harten; de wonde bewijst, hoezeer dat Hart u liefheeft.

Geheel het uiterlijk toont u, dat Jesus waarlijk zachtmoedig en nederig van Harte is, Jesus uw Beminde boven allen.

Zie het Hart van uwen Jesus staat open: het staat open, opdat gij nader treden en daarbinnen zoudet gaan, opdat gij uw hart aan Hem zoudt schenken en overgeven.

5. Zie, welk een onuitputtelijke diepte van goedheid; wie zal haar peilen? Wie de laagte en wijdte er van bevatten ? Noch de mensch, noch een Engel zal ooit hare grenzen te weten komen.

-ocr page 602-

560

Wie dan, die ongelukkig is, zal vreezen tot znlk een Hart te naderen, van Hem, die nit : .I1 liefde tot ongelnkkigen gestorven ia, ja meer. ??m?e zijn Hart zelfs geopend houdt, opdat voor allM ^ ongelukkigen do toegang vrij zoii staan! ' 1161 ^

Schouw in het Hart van den voor u gestorven Jesus en zijne klaarblijkelijke liefde, welke sterker is dan de dood, levendiger dan het leven, welke geheel zoetheid is, zal de vrees doen verdwijnen het wantrouwen verjagen, de angstvalligheii doen vlugten, het geloof opwekken, de hoop versterken, de liefde ontsteken: en gij zelf zult u nederdompelen in eene zee van goedheid.

Als gij ooit de liefde van Jesus uit het geheu' gen verliest, of aan zijne genegenheid twijfelt,

wond u dan tot Hem zelven en let op: het door-boorde Hart zal roepen, hoe Hij bemint, hoe zeer Hij u lief heeft; maar het zal ook eischen, dat gij leIL 1 wedermint, dat gij Hem daarvoor wat wedergeeft. 1 _ Wordt gij beangstigd, wordt gij gekweld, l^0°r haast u, snel tot deze bron van alle genade, tot a de fontein van alle vertroosting. J1*

Jagen uwe ongetrouwheden u vreeze aan, uw I , vertrouwen en uwe moed zullen opgewekt wor- l?1® den door de voorkomende goedheid van Jesus f llet® Harte, welke zich in zijn gebogen hoofd, in zijne I ^001' uitgestrekte armen, in dien boezem, hijgende '0 van liefde voor u, als in zoo vele zinnebeelden v001 uitspreekt. ^

In elk gevaar, in elke moeijelijkheid, werp u i. , met vertrouwen aan Jesus Harte; stort al uwe j18.. angsten daarin over, want Hij zelf zal zorg voor j1111!1 u dragen.

behoed den r beslis;

6. van r eeret( wonii ligfde spoed smaa tersti Jesus en ti

-ocr page 603-

561

En hebt gij iets goeds verrigt, hebt gij u eenige verdiensten verworven, berg alles in het Hart van Jesns waar het veilig is, opdat dit heilig Hart het met zijne deugd heilige en het behoede veor de roofzuchtige ijdele glorie en voor den roest der eigenliefde, en het beware tot den beslissenden dag der vergelding.

6. O kostbaarste, o zoetste Wonde des Harten van mijnen Jesus, beminnenswaardig boven alle eereteekenen, gezocht verblijf boven elk andere woning! uit ü moge ik slechts een teug van ligfde nemen en terstond vergeet ik allen tegenspoed, walgt mij de wereld en het aardsche, smaakt mij het geestelijke en het hemelsche, terstond heb ik geen andere zorg meer dan om Jesus, die gewond is uit liefde tot mij, te kennen |en te beminnen.

O zoetste Jesns! trek mij tot U: trek mij ioor de wonde uwer Zijde tot uw goddelijk Hart, ipdat ik niet meer in mij maar in U leve, in iw Hart leve, de zalige woonplaats aller Heiligen. Maak, bid ik U, maak dat mijn hart volkomen |met ü vereenigd en omtrent alles met U vau hetzelfde gevoelen, voortdurend gesloten blijve voor uwe vijanden, dat het gestorven zij voor de wereld en voor mij zeiven, altijd geopend voor ü, naar ü alleen verlangend, U boven alles beminnend. O Jesus, Beminde mijner ziel! bewaar mij voor eeuwig in uw Hart, dat zoeter dan alle zoetheid, waarin alles is, wat ik voor juiijn waar geluk verlang.

36

-ocr page 604-

GIDS

TEN GELEIDE IN HET VIERDE BOEK.

1. Het doel van het vierde boek is, de ziel met God, haren Zaligmaker, te vereenigen. Dat geschiedt echter door de goddelijke liefde. Welnu, geheel dit boek handelt over de goddelijke liefde, over hare oorzaken en gevolgen en over hare wijze. Als men deze in hare bron zelve nagaat, als men ze beschouwt in het Hart van Jesus zelf, dat bemint, om ons tot wederliefde te bewegen, dat brandt, opdat wij ons met Hem voreenigen zouden, dan, het kan niet anders, moeten onze harten vervoerd worden en ten eenemale geheel versmelten, om met Hem in zekeren zin tot één geheel zamen te vloeijen.

2. Dit leven der goddelijke vereeniging, dat het volmaakamp;te en gelukkigste deel van het innerlijk leven uitmaakt, moet men niet, opvatten in dien zin, als of de zielen, die dit leven leiden, zich aan geen enkele oefening, tot het leven der zuivering of der verlichting behooirend, meer hadden te onderwerpen. De oefeningen toch dier drie levenstrappen worden hier op aarde nimmer geheel van elkander gescheiden. Zoo lang gij leeft,

-ocr page 605-

563

welken trap van goddelijke vereeniging gij ook

bereikt hebt, zalt gij steeds iets te doen hebben om uw hart meer te zuiveren of om het zuiver te houden, steeds zult gij, hetzij in uwe daden, het/ij in uw lijden, de deugd te beoefenen hebben.

Gij moet dit leven echter verstaan in dezen zin, dat de ziel na wel gezuiverd en genoeg versierd te zijn met de ware en degelijke deugden, door edelmoedige daden van verloochening verworven, met Jesus haren God, op de innigste wijze leeft; in een heilige, wederzijdsche, onuitsprekelijk gemeenzaamheid met Hem het zelfde smakend, het zelfde willend, het zelfde niet willend, intusschen voor 't meerendeel bezig zij met die oefeningen en handelingen, welke deze vereeniging aankweeken en bevestigen, ofschoon ten laatste meer uit liefde dan om eenige andere bewegreden doende, wat met de inwendige zuivering of met de beoefening van deugden in betrekking staat. Desgelijks zegt men, dat de zielen, die naar inwendige zuivering streven of die zich vooral op het verkrijgen van ware on hechte deugd toeleggen, het leven der zuivering of der verlichting leiden, naar gelang zij zich in het algemeen op den eersten of op den laatsten levensweg bezig houden, hetzij dan dat zij te gelijker tijd verschillende oefeningen ondernemen, welke eigenlijk tot een ander gedeelte van het inwendig leven behooren.

En hierop moet men met zorg letten, opdat niemand in begoocheling vervalle, welke hier vooral gevaarlijk is. Derhalve moet geen ster-iee±t, veling, tenzij hij bedrogen of in gevaar gebragt

-ocr page 606-

564

wil zijn, ooit meonen, dat hij wijders niets meer tc arbeiden, niets meer te doen heeft. Voor alles echter geloove niemand ooit, dat hij in dit leven niets meer te vreezen heeft, dat hij ^ zich vrijelijk in gevaren begeven kan onder dit of onder een gelijkluidend voorwendsel; dat geen schepsel ter wereld hem meer aandoet, dat hij niets zoekt of verlangt dan God alleen; door welke begoocheling zelfs uitstekende personen, die met de naam van heiligen, ja met den roem van het martelaarschap als sterren aan den hemel schitterden, jammerlijk in een afgrond zijn neergestort. Uit die zelfde bron van vermetelheid komen ook andere begoochelingen voort, als : het verwaarloozen van zijne pligten en van andere kenteekenen van den wil Gods, om de rust er van te nemen in de zoetheid van Gods gaven;

of ook in plaats van den Heer zeiven, meer zijne gaven te zoeken en daarnaar buiten mate tc verlangen.

3, Diensvolgens moet gij, eenmaal u op dezen trap bevindende, alles doen strekken om steeds meer en meer Jesus uwen God en Zaligpaaker te beminnen en u met Hem door de zuiveiste liefde op de innigste wijze te vereenigen. Deze liefde wordt verkregen eensdeels door de overweging van zijne ontelbare weldaden, van de onuitsprekelijke daden der liefde zijns Harten, van zijne verbazende en zoetste belofte, in^ een woord van alle goeds, wat Hij n voor tijd en eeuwigheid bereidt; ten andere door de beschouwing 0van zijne beminlijkste en oneindige vol- i ülls maaktheden, waardoor Hij alleen vóór alles dc| zegg

-ocr page 607-

565

,8® Ssifl

hoogst mogelijke liefde verdient, eindelijk door het gebed, door het ligchamelijk of geestelijk bezoek ■ van het allerheiligst Sacrament, door bij de heilige Communie godvruchtig en vurig mot Hem te spreken.

4. De wijze om dit bock te gebruiken, kan eene zijn der vier, die voor het eerste en tweede boek zijn opgegeven. Uit het daar gezegde echter volgt, dat een ieder hier die wijze, welke hij voor den toestand zijner ziel, en voor de zaken, die hier behandeld worden, nuttiger meent, zoo aanwende, dat hij het doel van dit boek bereike.

Gij moet er echter wel ijverig op letten, dat zoo ergens, dan vooral op dezen trap van het innerlijk leven, het ongeoorloofd is, zoo bepaald aan eene wijze of regel gehecht te zijn, dat gij u niet meer wilt laten leiden door de genade, door don Geest Gods, die dikwerf vooral in die zielen, welke, gezuiverd en verlicht, zich geheel met God trachten te vereenigen, gewoonlijk alle wijzen en regels ter zijde laat, bijna alle redeneringen te boven gaat, het hart vervoert, het opneemt in een bewonderenswaardig licht en op onuitsprekelijke wijze aandoet.

Do gevoelens, waaraan gij u overgeven moot, de oefeningen, welke gij hier behoort te verwekken, zijn voornamelijk:

Van dankbaarheid of dankzegging voor do giften en genaden aan u en anderen geschonken;,ja ook voor do glorie, voor de zaligheid en volmaaktheid van God onzen Heer, zooals de Kerk ons door haar voorbeeld leert, als zij zegt: Dank de || zeggen wij U, voor uwe groote glorie.

leer 'oor

-ocr page 608-

566

Van vreugde over de barmhartiglieid en liefde jegens n en de overige scliepselen; over de vol-maaktlieden, die God in zich zelven bezit, over zijne eer, zijn geluk en vreugde. _

Van vertrouwen in de goediglieid zijns Harten, op zijne zorg, op zijne Voorzienigheid. Van bewondering der grootte en menigte van weldaden aan u cn anderen geschonken, en dei-werken zijner goddelijke liefde en zijner einde-looze volmaaktheden.

Van lof, hetzij alleen of vereenigd met de Kerk; hetzij alle schepselen uitnoodigend of met de Heiligen en Engelen des hemels zamenstem-mend, om zijne wonderen te verheffen.

Van ijver voor zijne eer en glorie en voor het heil en de volmaaktheid der zielen in zijn belang.

Van nederigheid, u in het geheugen roepend en erkennend uwe onwaardigheid, en do edelmoedigheid daarentegen van God, dewijl hij de schatten zijns Harten over u uitstort.

Van kinderlijke liefde, welke u een heilige vreeze instort, om den Heer te beleedigen; en waardoor gij met liefde de misstappen betreurt, waarmede gij of anderen zijn Hart bedroefd hebt.

Van zuivere liefde, waardoor gij u zelven en al het uwe aan Hom schenkt, overgeeft en ten offer brengt, waardoor gij n in allo dingen aan zijnen wil en aan zijn welbehagen gelijkvormig maakt: waardoor gij ten laatste leeft één met Hem dooide volmaakste vereeniging.

Doch deze en dergelijke oefeningen moeten, zoo elders, dan voornamelijk hier zóó verrigt worden, dat zoolang gij u met de eene kunt

-ocr page 609-

567

bezig honden, gij volstrekt niet overgaat tot eene andere, maar voortgaat n kalm en godvruchtig daarmede onledig tc houden, totdat do tijd des gebeds verstreken is of totdat de Geest der genade n tot iets anders leidt; indien gij echter met godsvrucht en kalmte nw best doet, in eene oefening of iu een gevoel bezig te blijven en bespeurt, dit niet langer te kunnen, ga dan over tot een ander, naarmate de behoefte uwer ziel, uwe godsvrucht of do Geest der genade het u ingeeft.

Eindelijk laat n vrij door den Geest des Heeren geleiden tot alle goeds, hetzij om daaraan uwe overweging of uwe beschouwing te wijden; hetzij u in liefdegevoelens met Hem bezig te houden, hetzij in zijne tegenwoordigheid rustig neer te zitten; hetzij tot Hem te spreken of naar Hem te luisteren; hetzij tc vragen, of te geven. Span u ook niet in, met de daad bewust te blg-ven van al hetgeen gij tijdens het gebed ver-rigt.

5. Dewijl de regels, tor onderscheiding der geesten, voor dezen graad des innerlijken levens eigenlyk geldend, zeer moeijelijk zijn, moet men ze ijverig aanleeren en wel begrijpen, om ze met vrucht te kunnen toepassen. De Heiligen geven ons do volgende regels:

Eeesïe Eegel. Er is oen tweevoudige vereeni-ging met God en daarenboven een voltooijing dier vereeniging. Die vereeniging wordt ten eerste werkdadig; zy wordt ten tweede lijdelijk genoemd.

De werkdadigc vereeniging bestaat in de vol-

-ocr page 610-

568

maakte gelijkvormiglieid van onzen wil met den wil van God. Deze is de geheele volmaaktheid dei-goddelijke liefde. Door deze vereeniging worden de gewaarwordingen van Jesus Harte, onze gewaarwordingen, wordt de Geest van Jesus, onze geest, Jesus leven ons leven. Zoo op beminnelijke wijze met Jesus vereenigd, genieten wij Hem in vreugde en zijn wij waarlijk gelukkig.

Docli de lijdelijke vereeniging bestaat hierin, dat wegens den overvloed van licht en ingestorte liefde, de werking der vermogens geschorst wordt, zoodat het geheugen zich niet meer herinnert, de geest niet moer denkt, de wil niet meer bemint dan God den Heei, terwijl de ziel zoo door het goddelijke voorwerp is verslonden, dat zij dezen toestand van magteloosheid niet bespeurt. Deze vereeniging, zoo rijk aan wondervolle en zoete geneugten is telkens kort en duurt gewoonlijk niet langer dan een uur. Daarom moet de ziel bij tusschenpoozen zich door de werkdadige vereeniging bezig houden en daarmede tevreden zijn.

Tot de werkdadige vereeniging kan een ieder geraken door de getrouwheid aan de genade, die hem wordt geschonken; doch tot de lijdelijke vereeniging kan geene menschelijke zorg maar alleen Gods goedheid de ziel verheffen.

De voltooijing der goddelijke vereeniging bestaat hierin, dat de ziel, welke met God vereenigd is, op zekere wijze zoozeer in het goddelijk voorwerp der liefde wordt hervormd, dat zij zonder schorsing of verhindering der vermogens in hunne werkingen, zelve als uit gewoonte, kalm en zoet

-ocr page 611-

569

den Heer geniet, geheel als liet ware in God op wondere en lieflijke wijze verslonden en niettemin zeer goed geschikt blijft, zoowel om te handelen als om te beschonwen.

Tweede Regel. Veiliger is het te verlangen en te streven naar de werkdadige vereeniging dan wel naar de lijdelijke vereeniging of naar de gunsten, die in de lijdelijke vereeniging worden geschonken, als zijn gezigten, openbaringen en soortgelijke mededeelingen. Het kan gebeuren, dat de zielen, welke in de werkdadige vereeniging leven, veel meer verdienste hebben dan zij, die met de lijdelijke vereeniging begunstigd worden, omdat zij namelijk grootere en edelmoediger dingen voor God doen of verdragen, en tevreden zijn bij het gemis, wijl God het wil, van die vertroostingen, welke anderen hier in het leven smaken, doch aan haar in meerder overvloed zullen worden geschonken in het ander leven.

Derde Regel. De ziel moet, om zich op te wekken en aan te sporen iets groots en krachtigs voor God te doen en te lijden, erkennen en belijden, dat zij van God vele en groote genaden heeft ontvangen en nog ontvangt, niet om zich beter te wanen dan anderen, maar om met edelmoedigheid en volmaaktheid Hem te dienen. Derhalve moet gij als komende van den kwaden en niet van den goeden geest, verwerpen elke gedachte, elke beweging, die haar tot klagten over hare ellende, tot neerslagtigheid des harten, tot angstvalligheid, onder welk voorwendsel ook, aanspoort.

-ocr page 612-

570

Vierde Regel. Welkdanige uitwerkselen der

goddelijke goedheid de ziel ook_ hcljbe genoten, hoe innig zij ook vereenigd zij met God, en hoezeer zij ook het toppunt van alle goeds hebbe bereikt, steeds moest zij zich herinneren, dat zij nog kan zondigen, dat zij nog verloren kan gaan, als zij den Heer niet getrouw blijft. Diensvolgens moet zij, naarmate de genade, haar geschonken, veelvuldige!' en grooter was, ook altijd des te nederiger zijn en God met meerder zuiverheid beminnen. Vandaar als zij wordt aangespoord, op do langdurigheid van haar deugdzaam leven of op de standvastigheid barer goede voornemens, of op de hechtheid barer deugd te vertrouwen en zich aan gevaren bloot te stellen, dan wete zij, dat de kwade en niet de goede geest haar aanspoort.

Vijfde Regel. Wat ons verwijdert of aftrekt van het katholiek geloof, zooals zekere inspraken en mededeelingen, moeten wij met allen ijver en zorg als voortkomend van den boozen geest verwerpen. Doch met nederige dankbaarheid moeten wij als vruchten van den goeden Geest aannemen alles, wat mét het katholiek geloof overeenstemt en dienstig, is om de ziel met God den Heer te vereenigen; ja dit mogen wy ook met nederigheid en onderwerping vragen, met het doel namelijk, om onze ziel in de liefde des Heeren en in volmaaktere vereeniging te doen toenemen.

Zesde Reoel. Wanneer de ziel bespeurt, dat zij door de ontvangene mededeelingen meer en t meer sterft aan zich zelve, door giootere begeerte

-ocr page 613-

571

naar volmaaktheid bezield wordt en voortgang maakt in de goddelijke liefde, dan is dit een teeken, dat zij van den goeden geest komen. Doch als de ziel ontwaart, dat zij door die mede-deelingen meer geneigd wordt dor bedorvene natuur bevrediging te verschaffen, of dat zij den honger en den dorst naar hoogere volmaaktheid veriest, of dat zij met eene zekere stijfhoofdigheid die mededeelingen wil verdedigen of ze als waarlijk goddelijke mededeelingen wil beschouwen, schoon ook haar bestierder dit niet gelooft of het betwijfelt, dan is dit een teeken, dat zij van den kwaden geest komen.

Zevende Eegel. De ziel verlange niet naar gezigten of openbarii gen, en geenszins stelle zij daarin de volmaaktheid of de heiligheid. Zij herinnere zich, dat velen daardoor misleid en aan het grootste gevaar werden prijs gegeven. Als zij de begeerte daarnaar in zich bespeurt, dan moet zij als ontwijfelbaar zeker houden, dat die begeerte door den boozen geest ingegeven en opgewekt is, en haar verdrijven en onderdrukken.

Achtste Eegel. Hoe vuriger dergelijke buitengewone dingen begeerd worden, dea te grooter gevaar bestaat er, dat de ziel bedrogen en afgeleid worde van den waren weg der heiligheid, welken Jesiis, de zachtmoedige en nederige van Harte, heeft aangetoond en welken de Heiligen bewandelen.

H. Ignatius. II. Alphonus. Eerw. Margaretha Maria.

-ocr page 614-

VIERDE BOEK.

Nuttige vermaningen, om zich met het zaligst Hart van Jesus te vereenigen.

EEESTE HOOFDSTUK.

het allerheiligst sacrament des altaars is eeis'e vinding der liefde van jesüs allerheiligst hart.

1. Jesus. Ik ben dood geweest, mijn kind, en zie, ik ben leveud in de eeuwen der eeuwen.

Ik was van don Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; eindelijk heb ik do wereld verlaten, om tot den Vader weder te keeren.

Do liefde mijns Harten evenwel veroorloofde niet, gedoogde het niet, dat ik als woezen zoudo achterlaten hen, wio ik moer beminde dan mijn leven.

De liefde tot don Vader noodigde en riep mij hoon te gaan en Hom te verheerlijken mot die heerlijkheid, welke ik bij Bom bezat, vóór dat do wereld bestond.

Doch ook de liefde tot de menschen noodigde

-ocr page 615-

573

; en drong mij met hen te blijven, 011 hun in allen kommer des levens tot troost te verstrekken.

Welnu, zie dan, mijn Hart heeft een middel gevonden om èn mijne liefde tot den Vader èn mijne liefde tot de menschen te voldoen.

't Is een geheim, mijn kind, dat ik ten hemel ■ klim en nederzit aan de regterhand mijns Vaders, en met u hlijf tot aan de voleinding der eeuwen.

Een geheim, waarvan niemand der schepselen zich ooit een denkbeeld zoude gevormd hebben, zoo niet ik het uit mijn Hart hadde genomen; een geheim, dat geheel de geschapen natuur te boven gaat; een geheim eindelijk, dat het vermogen van al het eindige overtreft.

Er zijn dus verbazende wonderen noodig, die Gods almagt alleen vermag te wrochten. Doch de liefde zegeviert: de liefde, die in het goddelijk Hart het plan vond, vond ook daarin de magt dit plan ten uitvoer te brengen.

Voor mijn Hart, indien het wil, is alles mogelijk, alles gemakkelijk, zijn willen is kunnen en doen.

2. Dewijl echter de stervelingen het gezigt mijner glorievolle Majesteit niet kouden verdragen, noch de wereld in staat is in deu glans van zulke heerlijkheid voort te bestaan; moest ik hunne zwakheid in aanmerking nemen, opdat door de schittering mijner grootheid de menschen niet sidderende werden terug gestooten. Ik moest derhalve mijne glanzende glorie verbergen en niets openbaren, wat hen konde doen vreezen.

Vervolgens mijn kind, wijl gij hier geen blijvende woonplaats hebt, maar eene toekomstige

-ocr page 616-

574

woning zoekt, was het dienstig voor u, dat ik onder eene andere gedaante bij u bleef opdat gij, niet vergetend een pelgrim op aarde te zijn, u hier geen tenten zoudt opslaan of u aan het tegenwoordige zoudet hechten, maar, uwe ballingschap indachtig, naar het vaderland zoudt haken, waar gij mijne glorie met een ontsluijerd, gelaat zult kunnen aanschouwen.

Daarenboven, wijl dit leven kort is en daarna geen tijd om verdiensten te verzamelen meer overblijft, is het goed en zeer nuttig voor u, dat ik mijn aanschijn achter een sluier verberg, opdat er alzoo grooter ruimte blijve voor het geloof en ook meerder gelegenheid, om andere deugden te beoefenen.

3. En dewijl het wegens zoo vele redenen dienstig was, diit ik voortaan op aarde met de menschen bleef onder eene andere gedaante, moest ik uit die ontelbare gedaanten, die mogelijk waren, er eene kiezen, die het meest mot de liefde mijns Harten strookt en voor den mensch het voordeeligst is.

Vervolgens, mijn kind, dewijl ik onder de menschen ben gekomen, opdat zij het geestelijk leven zonden hebben, en met hen blijf, opdat zij het in meerder overvloed zouden bezitten; en dewijl het geestelijk leven onder alle opzigten gelijkt op het loven des ligchaams, dat door natuurlijk voedsel onderhouden en gesterkt wordt; daarom is er voor hen een bovennatuurlijke spijze noo-dig, waardoor het geestelijk leven onderhouden wordt, in duurzaamheid toeneemt, en meer en en meer aan krachten wint.

-ocr page 617-

575

Het was derhalve gepast, dat ik onder de gedaante van voedsel op aarde bleef, wijl ik niet slechts het brood des levens maar het leven zelf bon. In welk een hooger overvloed zal de getrouwe ziel het leven bezitten, als zij met het leven zelf gevoed wordt?

Daarenboven, mijn kind, is mijn Hart de liefde zelve; doch de liefde is eene gave van zich zelve, die niet tevreden is dan na zich aan het beminde voorwerp gsschonken en daarmede vereenigd te hebben.

Doch op het gebied van het natnurlijk loven wordt niets zoo naauw vereenigd als het voedsel met hom, die gevoed wordt; en zoo wordt op gelijke wijze in hot geestelijk leven, door het geschenk mijner liefde, do hoogste en innigste veroeniging tnsschen do ziel on mij tot stand gebragt.

Dit is do goddelijke en heilige vereeniging, waarmede ik elke ziel kan gelukkig maken: een werk namelijk van gronzolooze liefde.

Ton laatste, verkoos ik onder den vorm van gastmaal op aarde te blijven, welke het grootste toeken van vriendschap is, opdat de geloovigen ook op aardo reeds zich verblijden zouden in de bovenaardsche vereeniging, welke de Zaligen in den hemel genieten, eu opdat zij zich vol vreugde het eeuwig geluk zouden herinneren, waarin ik u een rijk voorbereid, om to eten en te drinken aan mijne tafel en waar ik omgord hoen en weder zal gaan om u te bedienen.

Dit zal de eeuwige en volmaakt zalige vereeniging zijn, hot Pascha der eeuwige vreugde,

-ocr page 618-

574

woning zookt, was het dienstig voor u, dat ik onder eene andere gedaante bij n bleef opdat gij, niet vergetend een pelgrim op aarde te zijn, u hier geen tenten zoudt opslaan of u aan het tegenwoordige zoudot hechten, maar, uwe ballingschap indachtig, naar het vaderland zoudt haken, waar gij mijne glorie met een ontsluijerd, gelaat zult kunnen aanschouwen.

Daarenboven, wijl dit leven kort is en daarna geen tijd om verdiensten te verzamelen meer overblijft, is het goed en zeer nuttig voor u, dat ik mijn aanschijn achter een sluier verberg, opdat er alzoo grooter ruimte blijve voor het geloof eu ook meerder gelegenheid, om andere deugden te beoefenen.

3. En dewijl het wegens zoo vele redenen dienstig was, dat ik voortaan op aarde met do menschen bleef onder eene andere gedaante, moest ik uit die ontelbare gedaanten, die mogelijk waren, er eene kiezen, die het meest met de liefde mijns Harten strookt en voor den mensch het voordeeligst is.

Vervolgens, mijn kind, dewijl ik onder de menschen ben gekomen, opdat zij het geestelijk leven zonden hebben, en met hen blijf, opdat zij het in meerder overvloed zouden bezitten; en dewijl het geestelijk leven onder alle opzigten gelijkt op het leven des ligchaams, dat door natuurlijk voedsel onderhouden cn gesterkt wordt; daarom is er voor hen een bovennatuurlijke spijze noo-dig, waardoor liet geestelijk leven onderhouden wordt, in duurzaamheid toeneemt, en meer en en meer aan krachten wint.

-ocr page 619-

575

Het was derhalve gepast, dat ik onder de gedaante van voedsel op aarde bleef, wijl ik niet slechts het brood des levens maar het leven zelf ben. In welk een hooger overvloed zal de getrouwe ziel het leven bezitten, als zij met het leven zelf gevoed wordt?

Daarenboven, mijn kind, is mijn Hart de liefde zelve; doch de liefde is eene gave van zich zelve, die niet tevreden is dan na zich aan het beminde voorwerp gsschonkcn en daarmede vereenigd te hebben.

Doch op het gebied van het natuurlijk leven wordt niets zoo naauw vereenigd als het voedsel met hem, die gevoed wordt; en zoo wordt op gelijke wijze in het geestelijk leven, door het geschenk mijner liefde, de hoogste en innigste vereeniging tusschen do ziel en mij tot stand gebragt.

Dit is do goddelijke cn heilige vereeniging, waarmede ik elke ziel kan gelukkig maken: een werk namelijk van grenzelooze liefde.

ïen laatste, verkoos ik onder den vorm van gastmaal op aarde te blijven, welke het grootste teeken van vriendschap is, opdat de geloovigen ook op aarde reeds zich verblijden zouden in de bovenaardscho vereeniging, welke de Zaligen in den hemel genieten, on opdat zij zich vol vreugde het eeuwig geluk zouden herinneren, waarin ik u een rijk voorbereid, om te eten en te drinken aan mijne tafel en waar ik omgord heen en weder zal gaan om u te bedienen.

Dit zal de eeuwige en volmaakt zalige vereeniging zijn, het Pascha der eeuwige vreugde,

-ocr page 620-

576

do wijn der eetrwigo liefde, dien ik met n, steeds onder nieuwere geneugten zal drinken in het rijk mijns Vaders.

4. Om echter den mensch voor zulke groote geheimen langzaam voor te bereiden, heb ik dit in de oude Wet op velerlei wijze willen vooraf beelden.

Een beeld daarvan, was de vrucht van den boom des levens, welke midden in het paradijs was geplaatst, door welke spijs de onschuldige menschen gevoed zouden worden, toenemen zouden in levenskracht, bewaard zouden blijven voor den dood, en verzekerd zouden zijn van de onsterfelijkheid.

Een beeld daarvan, was het offer van brood en wijn opgedragen door Melchisedech, die priester en koning tevens was; priester namelijk van den Allerhoogste, en koning van Salem, dat is, koning van den vrede.

Een beeld daarvan, was het Paaschlam, het lam zonder vlek, dat geofferd en gegeten werd; dat niet ruw, niet gekookt maar door het vuur bereid, moest gegeten worden; die hot aten moesten de lenden omgord, de voeten geschoeid, en stokken in hunne hand hebben, geheel ter reize gereed zijn.

Een beeld daarvan, was het Manna in de woestijn, dat dagelijks van den hemel nederviel, dat geheel zoet was van smaak, dat het brood dei-Engelen genoemd werd, waarvan eindelijk hij, die boven de gewone maat inzamelde, niet meer bezat, dan hij die minder dan een ander vergaderde.

Een beeld daarvan, was de arke des Verbonds, boven welke de goddelijke Majesteit tusschen

-ocr page 621-

577

Cherubs vereerd werd, en waardoor God aan zijn volk ontferming en hulp, en troost bij dag en nacht plagt te schenken.

Een beeld eindelijk daarvan was het ongezuurd brood, waardoor de Profeet van lusteloosheid en zwakheid bevrijd en met nieuwe kracht uitgerust, door de versterking van die spijze voortwandelde tot aan den berg Gods.

5. Het was mij niet verborgen, mijn kind, hoeveel mij die instelling zoude kosten; hoe vele en welke groote offers dat Sacramenteel leven van mij zoude eischen.

Ik weet aan welke vernederingen ik mij onderwerp, aan welke zware beleedingen ik mij bloot stel. Doch dit alles acht mijn Hart gering by de liefde, die het voor mijn Vader en voor de menschen koestert.

De liefde mijns Harten wordt door geen enkel beletsel overwonnen; zij zegeviert gemakkelijk over alles. Ja de moeijelijkheden, de offers zeiven heeft zij lief en haalt zij aan als zoovele bewijsgronden voor hare grootte en voor hare edelmoedigheid.

Ziedaar dan bij uitstek de beweegredenen van het groot Sacrament der godsvrucht, dat door mijne liefde vóór de eeuwen uitgevonden, in den tijd door mijne hoogste almagt werd daargesteld, dat den Engelen verschenen, den heidenen verkondigd is, de wereld getroost en de harten der stervelingen gedrenkt heeft met bedwelmende zoetheid.

6. De leeklixg. O diepte der wijsheid en liefde uws Harten, o Jesus, Zoon van den levenden

37

-ocr page 622-

578

God! hoe wondervol, hoe verbazingwekkend zijn uwe vindingen! Hoe beminnelijk, Heer, hoe zoet zijn zij!

Zie, hoe Gij ons bemind hebt, Hefdewaardigste Jesus! Gij hebt ü zei ven vernietigd uit liefde tot ons, de gedaante van brood aannemend, aan voedsel gelijk wordend, voor het uiterlijke als brood bevonden, doch als brood des eeuwigen levens!

O welke liefdegloed ontstak uw Hart, toen gij heengaande uit deze wereld tot den Vader, dit | uwi wondervolste, dit allerzoetste middel om met ons 1 te blijven en op deze wijze voortdurend met ons kar te blijven, in het leven riept!

O wonderwerk der liefde! O goddelijke instelling ! Waarin Gij zelf, beste Jesus, gastmaal en gastheer tevens, offeraar en offerande, de vreugde van Engelen en menschen zijt! | mij

7. Dank zij U, o Heer Jesus, eeuwige dank ; in voor de onuitsprekelijke goedheid uws Harten, waardoor Gij ons deze gunst zonder wederga hebt geschonken.

O mogt ik U voor zulk een geschenk de schuldige dankbaarheid kunnen betuigen! Komt Engelen en Heiligen Gods, komt alle volkeren en geslachten, zegt met mij dank den Heer; laten wij hierin de liefde zijns Harten loven en hemelhoog prijzen.

Laat ons den Heer een nieuw loflied zingen,

want op nieuwe wijze met on? wonend, stort Hij ook uit zijn Hart steeds nieuwe gunstbewijzen ' de over ons uit. ho

Jubelen wij. God onzen Zaligmaker ter eere, Vl

knie

VOO!

dez(

blijf

den

en

mat

een

en

all( tre: me (

voc ik all

ov

-ocr page 623-

579

knielen wij voor Hem in het stof, laat ons sehreijen voor hem van blijdschap en dankbaarheid.

8. O Jesns, eindclooze liefde! die uit liefde in deze wereld zijt gekomen en uit liefde hier verblijft, ja uit liefde geheel de mijne zijt gewor-aend,^ den; wederkeerig bied en geef ik IJ mijn hart en al mijne gehechtheden, geheel mij zeiven; maak, ik smeek het ü, dat ik uit liefde voor eeuwig geheel de uwe zij, dat al wat ik heb en beu, dienstbaar zij aan uwe liefde en aan uwe glorie.

Neem van mij weg alles, wat een hinderpaal kan zijn, om u te beminnen; doof in mij uit alle ongeregelde gehechtheid, dat niets mij meer treffe, niets mij moer roere dan wat met U en met uwe belangen in betrekking staat.

Gij, o zoetheid mijns harten en zaligheid mijner ziel! leef en heersch Gij in mij; zijt Gij in het vervolg hot eerste en laatste voorwerp voor mijne gedachten en genegenheden; moge ik altijd bezig zijn met U of voor ü, die mij alles zijt.

TWEEDE HOOFDSTUK.

over de wondervolle instelling van het allerheiligst sacrament des altaars.

1. Jesus. Ik ben het levend brood, dat uit den hemel gedaald is; die tot mij komt zal niet hongeren; het brood, dat ik geven zal, is mijn Vleesch voor het leven der wereld.

-ocr page 624-

580

Toen ik dit gezegd had, mijn kind, redetwistten de joden onderling, zeggende: Hoe kan deze zijn vleesch geven om te eten?

Doch luin antwoordende bevestigde ik; Voorwaar, voorwaar ik zeg n, tenzij gij het vleesch van deu Zoon des menschen zult gegeten en zijn hloed gedronken zult hebben, zult gij het leven niet in u hebben.

Want mijn vleesch is waarlijk spijs, en mijn bloed is waarlijk drank.

2. Doch op den dag voor het Paaschfeest, wetende, dat mijn uur was gekomen, om uit deze wereld heen te gaan tot den Vader, heb ik, wijl ik de mijnen beminde, die in de wereld waren, ten einde too bemind.

Toen dan de avond was aangebroken, zat ikmet mijne twaalf Leerlingen ten laatsten maaltijd aan: ! ^en' en tot hen, zoo rondom mij zittende, zeide ik: Met ver- Pc langen heb ik begeerd dit Paaschlam met u te eten. zel1.

En terwijl zij avondmaalden, nam ik het brood , en zegende het, en brak en gaf het aan mijne Leerlingen zeggende: Neemt en eet; dit is mijn ligchaam. Sesi

En deu kelk nemende, dankte ik en gaf ik ve.? dien aan hen, zeggende: Drinkt hieruit allen, dit J/' is mijn bloed.

Doet dit tot mijne gedachtenis.

3. De leerling. Deze zijn dus uwe woorden, r Heer mijn God, eeuwige waarheid, waardoor , 1 Gij eerst plegtig beloofdet, ens U zeiven als brood . 'n des levens te zullen geven; deze zijn uwe daden, waardoor Gij later, wat gij beloofd hadt, tot werkelijkheid brengt.

Do

zen, Kerk uwer Hi delen c neer'

W ven alhoi

r

ook nie'

-ocr page 625-

581

Door die woorden en daden van U onderwezen, vóór dat zij geschreven waren, heeft uwe Kerk dit goddelijk geischenk van ü genoten; en ter uwer gedachtenis gedaan, zooals Gij bevolen hadt.

Hiermede hebt Gij de voorziene moeijelijkheden der ongeloovigen, de opwerpingen der Ketters en de bekoringen der duivelen, vernietigd en neergeworpen.

Want hierdoor hebt Gij geleerd, dat wij geloo-ven moeten, wat Gij, de onfeilbare waarheid, zegt, alhoewel wij ook niet begrijpen, hoe dat kan geschieden.

Wat Gij echter gelegd hebt, weten wij dooide heilige Kerk, uwe waarachtige Bruid; doch hoe de geheimen, die Gij door uwe woorden bevestigd hebt, innerlijk zamengesteld zijn of worden, kunnen wij niet begrijpen, dewijl onze beperkte rede niet bereiken kan, wat alle grenzen der rede overschrijdt.

Als wij niet eens begrijpen, wat in ons is, hoe zullen wij dan vatten, wat boven ons is?

Dat een graankorrel in de aarde geworpen en gestorven, opgroeit tot een nieuwen halm en veelvoudige vruchten voortbrengt, dat gelooven wij, omdat wij het uiterlijk ontwaren; doch hoe dit innerlijk geschiedt, kunnen wij, ofschoon het ook tot de orde der natuur behoort, volstrekt niet inzien.

Zou men hem dan niet teregt voor een dwaas houden, die hoewel hij het bestaan der geheimen in de natuur met zijne zintuigen waarneemt, ze toch niet wil aannemen, omdat hij niet begrijpt, hoe of zij bestaan'?

»

-ocr page 626-

582

Welmi, met onze zintuigen bespeuren wij, dat

de geheimen des geloofs door U geopenbaard zijn; dewijl liet geloof uit het gehoor is; en daarenboven zegt ons onze eigen rede, dat deze geheimen waarachtig zijn, omdat het voor de rede tastbaar duidelijk is, dat Gij, de wezenlijke waarheid, onmogelijk onwaarheid kunt spreken.

Het is derhalve een redelijk dienstbetoon, dat al uwe getrouwe geloovigen ü bewijzen. Doch zij, die weigeren U te gelooven, mee-nende zelven wijzen te zijn, zijn dwaas en ten eenemale onverstandig geworden.

Daarom gebeurt het, dat zij uit blinde hoo-vaardigheid, welke door de kunstgrepen des duivels hun ingestort wordt, weigeren hunne rede, hun edelste gaven aan U, die do oorsprong der rede zijt, te onderwerpen en door die onderwerping der rede U te eeren.

Terwijl integendeel allen, die ooit nederige leden der Kerk waren, zij mogten ook door de grootste geestesgaven uitschitteren, hun verstand gevangen gaven, om aan U in den geloove te gehoorzamen.

Hierdoor toont Gij Heer te zijn van allen, goed jegens allen, zonder onderscheid van persoon te maken; en inderdaad van een ieder, zoowel van geleerden als van ongeletterden, een dienst van onderwerping te eischen, zoowel van het verstand als van den wil.

4. Voor U, o Heer mijn God, mijn Schepper en Verlosser werp ik mij neder, en aan U onderwerp ik mijne rede geheel en al; ja ook geheel mijn verstand eu mijnen wil, mijn ligchaam en

-ocr page 627-

583

alle zintuigen, in den dienst des geloofs, tot uwe

eer!

Doch ook mij strekt het tot eer en voordeel, dezelfde gaven, welke ik van ü naar ziel en ligchaam ontving, tot ü den oorsprong en het einde van al die gaven terug te brengen; en hetgeen ik in de orde der natuur ontvangen heb, als een middel te gebruiken om vrijelijk mede ijzen, te werken met uwe genade tot een bovennatuur-mee- lijke orde en dus tot mijne eeuwige glorie en . ten tot mijne altijddurende zaligheid.

De rede en het geloof, zijn beiden geschenken hoo- van ü, o Heer; de eerste is een natuurlijke des gave, de laatste eene bovennatuurljjke; beiden mno zijn elkander steeds vriendschappelijk genegen, nooit zijn zij met elkander in strijd; beiden zijn zij geschonken, om tot de waarheid te komen, een ieder echter in zijne orde.

Indien ik geloof, omdat de natuurlijke rede mij overhaalt, dan is mijn geloof natuurlijk, niet bovennatuurlijk, noch strekkend ter zaligheid. Doch als ik geloof, omdat eene bovennatuurlijke beweegreden mij aanzet, dan is mijn geloof en, bovennatuurlijk en dienstig ter zaligheid.

3 on vel nst iet

Zalig, die niet gezien en toch geloofd hebben. En inderdaad, hoe zullen de zintuigen bespeuren, wat niet onder het bereik der zinnen valt! of hoe zal de rede begrijpen, wat buiten het begrip der rede blijft? Of hoe zal de koude lof-)er spraak der menschen verklaren, wat de alles 3r- overtredende liefde uw s Harten heeft uitgewerkt ? el 5. Naar den geest dus uwer Kerk, geloof ik

en vastelijk, dat Gij de Heer Jesus Christus, waarlijk

ü, dat baard s; en deze ! rede vaar-

toon,

oor-loor

dge 1 de and te

-ocr page 628-

584

God en mcnsch, waarachtig en zelfstandig in het allerheiligst Sacrament onder de zigtbare gedaanten van brood en wijn tegenwoordig zijt.

Vastelijk geloof ik, dat gij onder elke dei-beide gedaanten en onder elk der deelen van die gedaanten, wanneer eene scheiding plaats heeft, geheel en onverdeeld tegenwoordig zijt.

Vastelijk geloof ik, dat Gij, die daaronder in een verheerlijkten staat tegenwoordig zijt, de zelfde zijt, wien de Engelen bij uwe komst op aarde aanbaden, wien Maria en Joseph, de Herders en de Wijzen in de gedaante van een kind hebben vereerd, die zachtmoedig en nederig van Harte al weldoende hebt rondgewandeld, die gestorven voor ons, verrezen zijt, die opgeklommen ten hemel glorievol zetelt aan de regterhand van God den Vader.

Ik vraag geen teekenen zooals de joden, noch wil ik de wijze onderzoeken; ik wil niet gelijk de ongeloovigen de innerlijk verborgene oorzaken begrijpen; ook verlang ik niet zooals de ketters mijn eigen oordeel bevredigd te zien; voor mij is de getuigenis uwer onfeilbare Bruid, de heilige Kerk, die de grondzuil der waarheid is, voldoende.

Al wat met hare leering in strijd is, verwerp ik; en dit is mijne zekerheid, mijn geloof.

6. O Heer God van oneindige Majesteit, Heilige der Heiligen! die zoo wondervol en beminnelijk in dit geheim verscholen blijft, U aanbid ik, ü vereer ik met godsvrucht.

Met ligchaam en ziel in uwe tegenwoordigheid neergebogen, belijd ik voor hemel en aarde, dat Gij mijn God en Zaligmaker zijt; en U breng

-ocr page 629-

585

ik den hoogsten eeredienst aan uwe Majesteit verschuldigd.

Ik offer U ook op de aanbidding en eerbe-wijzing en alle dienstbetooningen, die de Engelen en de Heiligen en geheel uwe Kerk U brengen.

0 mogten alle menschen U kennen, U aanbidden, U dienen en eerbiedigen!

Doch dewijl velen daarin in gebreke blijven, daarom, o Heer, aanbid en vereer ik U in ver-eeniging met de Heiligen en Engelen en met uwe getrouwe zielen; op deze wijze wensch ik, hetgeen van den kant, der ongetrouwe zielen ontbreekt, te kunnen vergoeden.

7. O Jesus! al, wat ik voor U doen kan, is als niets, vergeleken bij hetgeen ik U schuldig ben.

Gij hebt mij door de liefde uws Harten in dit allerminnelijkst Sacrament alles geschonken, wat Gij bezit, uw ligchaam en uwe ziel, uwe Mensch-heid en uwe Godheid, met al de schatten daarmede verbonden. Zooveel ben ik U dan schuldig, zooveel als Gij zelf waard zijt, die de oneindige zijt.

Wederkeerig geef ik U mijn ligchaam en mijne ziel, al wat ik heb, al wat ik ben; doch zie, na U dit alles gegeven te hebben, blijft mijne schuld nog eindeloos.

Het is mij goed, o Heer Jesus, op deze wijze door u verpligt te worden, dewijl ik daardoor bewogen en gedrongen word, met eene onbegrensde liefde de eindelooze goedheid uws Harten te beminnen.

Uwe onmetelijke en onverdiende liefde indach-

-ocr page 630-

586

tig, min ik ü, o Jesus, uit geheel mijn hart weder en wensch ik TJ met eene onbeperkte liefde te vergelden.

7. Help mij, beminnelijkste Jesus ; om U te beminnen met de godsvrucht, met die teederheid, met dien eerbied, dio de liefde alleen weet in te boezemen.

Geef, dat ik daarom met zuivere liefde leve voor U, die uit eindelooze liefde voor mij leeft in het allerheiligst Tabernakel.

Door uw allerheiligst Hart zoo door liefde gevangen en geboeid bid en smeek ik U, bind mijn hart aan U, opdat het een gevangene uwer liefde zij en nimmer van U verwijderd of gescheiden worde.

DEEDE HOOFDSTUK.

met welk een levendig geloop de keek hare vereebing jegens het allerheiligst sacrament overal en ten allen tijde getoond heeft.

1. Jesus. Mijn kind, de Kerk jubelt over het voortreffelijke gunstbewijs mijns Harten, en vereert dit grootste wonder mijner liefde met alle gevoel van godsvrucht.

Buiten zich zeiven over de buitenmatige goedheid mijns Harten, versmelt zij als in liefde tot mij en verblijdt zij zich, veilig door mijne allerbeminnelijkste tegenwoordigheid, en gaat voort zich te verblijden, terwijl de geslachten zich op-

-ocr page 631-

587

volgen, de gedaante der aarde verandert en de eeuwen vervliegen.

Zie, gedurende al de eeuwen, die tot bet verleden beliooren, stonden er, zoowel in het Oosten als in 't Westen, in 't Noorden en in het Zuiden 'kinderen op van die Kerk, en wenschten die heilige Moeder geluk met de groote liefde mijns Harten, die alle dagen bij haar blijft tot aan de voleinding der eeuwen.

In die eeuwige tegenwoordigheid, vol van weder-zijdsche liefde, vier ik een groot gastmaal, een goddelijk feestgetij van geestelijke verloving met mijne onbevlekte Bruid, de Heilige Kerk.

Daartoe zijn de geloovigen, zij mogen armen, zwakken, blinden of kreupelen zijn, allen uitge-noodigd, opdat mijn huis vol gasten, de vreugde volkomen zoude zijn.

2. De leerling. Luistert er naar, stervelingen en komt gesierd met het bluiloftskleed. Komt hier zien en proeven, hoe zoet de Heer is.

Inderdaad tot dit heilig gastmaal, waarbij de Engelen dienen, komen altijd en overal de geloovigen zamen, met dat feestelijk kleed uitge-dosoht, waardoor zij den Heer behagen en, zich voedend en verkwikkend, deelnemen aan zijne vreugde.

Wien echter dit kleed ontbreekt, zij, die besmeurd zijn, mogen zich teregt er van ontbonden, omdat zij al te wel beducht zijn, » zich het oordeel te eten en te drinken;quot; of, »omdat zij niet belijden, dat bet Altaargeheim het vleesch bevat van onzen Zaligmaker, Jesus Christus, die voor onze zonden geleden heeft en wien de Vader in

-ocr page 632-

588

zijne goedertierenheid -wederom ten leven heeft opgewekt.quot; 1)

Wat ons echter betreft, »wij hebben geleerd, dat het heilig Sacrament des Altaars het ligchaam en bloed is van den mensch geworden Jesus Christus.quot; 2)

Welk eene gave wordt dus niet medegedeeld, niet slechts aan onze ziel maar ook »aan ons ligchaam, dat door het ligchaam en bloed des Heeren gevoed wordt!quot; 3)

Welk een groote eerbied wordt er gevolgelijk niet geëischt! sGij weet, gij, die bij de heilige geheimen gewoonlijk tegenwoordig zijt, hoe gij bij het ontvangen van het ligchaam des Heeren met alle zorg en eerbied op uwe hoede zijt, opdat ook niet het kleinste deel op den grond valle, of iets der geheiligde gave verloren ga; want gij gelooft u strafschuldig, indien door uwe nalatigheid iets daarvan zoude vallen. Zooveel zorg behartigen wij daarbij en wij doen dit teregt.quot; 4)

3. 'Naauwelijks trad de Kerk uit de vervolging van drie eeuwen te voorschijn blijde en met laauweren gekroond, of weldra stelde zij in de eerste algemeene Kerkvergadering, waartoe hare kinderen uit alle oorden der wereld waren zamen-gestroomd, de wijze der bediening van dit goddelijk Sacrament voor geheel de aarde vast, opdat

1) 1 Cor. XI. H. Ignatius Martelaar. Eerste Eeuw, 2j H. Justinus Martelaar. Tweede Eeuw.

3) H. Ireneus. Tweede Eeuw.

4) Origines. Derde Eeuw.

-ocr page 633-

589

dit zoo heilig geheim, overal ook heilig zoude behandeld worden. ^

Zij voerde geene nieuwigheden in, maar als bewaarster van hetgeen haar is toevertrouwd, riep en prentte zij de oude leering in het geheugen harer kinderen »Geen regel,quot; zoo sprak die bezorgde Moeder, »geene gewoonte geeft ons de overlevering op, waardoor het hun, die de magt om het heilig Ofi'er op te dragen niet bezitten, geoorloofd «oude zijn aan hen, die wel het Offer mogen opdragen, het ligchaam des Heeren uit te reiken. Men zal dus volgens rangorde, na de priesters, uit de handen des bisschops of des priesters de heilige Communie ontvangen.quot; 1)

Ziedaar de heilige Communie! ziedaar het Sacrament des Heeren! «Want onder de gedaante van brood geeft Hij ons zijn Ligchaam en onder de gedaante van wijn geeft Hij ons zijn Bloed, opdat gij bij het ontvangen daarvan smaken zoudt het ligchaam en het bloed van Christus, deelgenooten wordend van zijn eigen ligchaam en bloed; zoo toch worden wij Christusdragers, dat is, Christus dragende in onze lig-chamen; zoo worden wij volgens den heiligen Petrus, deelgenooten gemaakt van de goddelijke natuur.quot; 2)

Het is brood, wel is waar vóór dat de sacra-menteele woorden zijn uitgesproken; doch als de consecratie heeft plaats gehad, dan is het brood het vleesch van Christus geworden. Door wiens

Eerste Kerkvergadering van Nicea. Vierde Eeuw. H. Cyriilus van Jerusalem. « u

-ocr page 634-

590

woorden, door wiens taal geschiedt dus de consecratie? Jjfor het woord van den Heer Jesns. Het woord van Christus dus stolt het Sacrament daar. Welk is dat woord van Christus, zoo niet dat, waardoor alles gemaakt is? De Heer beval, en geschapen is de hemel; de Heer beval en gemaakt is de aarde ; de Heer beval en alle schepsel is geschapen. Gij ziet dus, welke uitwerkingskracht het woord van Christus heeft. Doch als het woord van den Heer Jesus zulke kracht bezit, dat het dingen tot bestaan roept, die vroeger niet bestonden, hoeveel meerder kracht van uitwerking zal het bezitten, wanneei het gesproken wordt om dingen, welke reeds bestonden, in iets anders te veranderen? Hij heeft gesproken en het is geschied.quot; 1)

»O Sacrament der godsvrucht! O kenteeken der eenheid! O band der liefde! Die wenscht te leven, vindt hier de plaats en het voedsel om te leven. Hij wordt beligchaamd om beleefd te worden. Niet een ontstoken ligchaamsdeel, dat uitgesneden behoort te worden; niet een misvormd lid, dat doet blozen, streve naar dio ligchamelijke vereeniging. Neen maar een lid dat schoon, geschikt, gezond is, dat hechte zich aan het ligchaam, leve voor God uit God.quot; 2)

»Hoevolen wij derhalve ook zijn, die deelge-nooten van dit ligchaam worden, laten wij bedenken, dat wij Hem nuttigen, die hierboven zetelt en door do Engelen wordt aangeboden.

1) H. Ambrosius vierde Eeuw.

2) H. Augustinus vijfde n

-ocr page 635-

591

Hij zelf, wien de Engelen wegens zijne verblindende glorie niet vrijelijk durven aanzien, stiekt ons tot voedsel, met Hem vereenigen wij ons, worden wij één ligchaam. Opdat wij dit echter niet slechts door de liefde zouden worden, juist daarom geschiedt die vereeniging in werkelijkheid, met zijn eigen vleesch; want door de spijze, die Hij ons ten geschenke gaf, worden wij met Hem één ligchaaam. Wij keeren derhalve van die tafel terug als brieschende leeuwen, den duivelen ten schrik.quot; 1)

»Hoe goed is dat brood, dat de Engelen voedt door bet aanschouwen, opdat zij in hst Vaderland zich daaraan verzadigen zouden; en ons voedt door het geloof, opdat het ons op den weg daarheen niet aan kracht zoude ontbreken. Opdat de mensch het brood der Engelen zoude eten, daarom is de Schepper der Engelen mensch geworden, beiden voedend en evenwel onverdeeld blijvend.quot; 2)

Die echter een zondig leven leiden en niet ophouden tot do Communie te naderen, meenende door zulk eene Communie gereinigd te worden, zij mogen leeren, dat dit hun niet tot zuivering maar tot veroordeeling zal verstrekken. »Want het vleesch van Christus is de spijze der Heiligen.quot; 3)

Bereid daarom uw harts voor. »want het heilig Sacrament des Altaars is eene Communie, waardoor wij met Christus omgang hebben, zijn

1) H. Chrysostomns. Vijfde Eeuw.

2) H. Fulgentius. Zesde lt;,

3) H. Isodorus vsn Sevilla in Spanje. Zevende Eeuw.

-ocr page 636-

592

vleesch en zijne Godheid ontvangen, en ons onderling vereenigen.quot; 1)

»Dat ïij dan toeluisteren, die den zin van dit woord »ligchaamquot; willen ontzenuwen, als of het niet waarlijk het vleesch van Christus noch waarlijk zijn bloed ware, dat thans in de Kerk in het heilig Sacrament vereerd wordt, wanneer zij, ik weet niet met welke redenen en zinnebeelden, willen bewijzen, dat er slechts eene zekere kracht des vleesches of van het bloed tegenwoordig is, als. zoude de Heer leugentaal spreken, terwijl hij, do waarheid zelve, toch zegt: Dit is mijn Ligchaam. Ook zeide Hij daarom niet, bij de breking en uitdeeling van het brood: Deze zijn, of in dit geheim is een zekere kracht of zinnebeeld van mijn ligchaam, maar Hij zegt, zonder beeldspraak: Dit is mijn Ligchaam; en dus is het dat, wat Hij gezegd heeft en niet dat, wat een ieder in zijn verbeelding er zich van voorstelt. Tot heden heeft nog niemand openlijk Hem weersproken, wien geheel de aarde gelooft en belijdt.quot; 1)

5. »In de kerken staat het heilig Sacrament altijd ter aanbidding; welke gewoonte de oude kerken behouden hebben.quot; 3)

Derhalve »is Christus niet der vergetelheid prijs gegeven : Christus beveelt in zijne geboden niet het tegenovergestelde. Hij zelf is het brood, dat van den hemel gedaald is, dat als hemelsche

1) H. Joannes van Damascus Achtste Eeuw.

2) H. Pascliasius Abt. Negende Eeuw.

3) Luitprandus Tiende n

-ocr page 637-

593

spijze in de Kerk dagelijks ter tafel wordt ge-bragt, dat gebroken wordt tot vergiffenis der zonden, dat allen, die er van eten, voedt en verzadigt ten leven.quot; 1)

»'t Is ijdel, woorden te wisselen over de veropenbaring des Heercn in onzen tijd, welke men loochent of over die, welke den vaderen des Ouden Verbonds is gedaan; of over de verschijning den Apostelen geschonken, namelijk de tegenwoordigheid van zijn ligchaam. Want voor een iegelijk, die oplettend uit zijn oogen ziet, is het duidelijk, dat geen van beiden zijn te loochenen. Want ook wij hebben nog de wezenlijke zelfstandigheid zijns vleesches, nergens zoo ontwijfelbaar tegenwoordig als in het Sacrament. Ook wij nog hebben openbaringen, doch in den geest en in de kracht, opdat het blijken zoude, dat ons niets in allerhande genade ontbreekt.quot; 2) 6. »Niemand is in staat de lieflijkheid uitte drukken van dit Sacrament, waarin de geestelijke zoetheid aan hare bron wordt genoten; en de gedachtenis gevierd wordt van die uitstekende liefde, welke Hij in zijn Lijden getoond heeft. Daarom, om de onmetelijkheid dezer liefde zijne getrouwen nog dieper in het hart te prenten, stelde Hij in het laatste Avondmaal, toen Hij, na de viering van het Paaschfeest met zijne Leerlingen, uit deze wereld zoude heengaan tot zijn Vader, dit Sacrament in als een blijvende gedachtenis van zijn Lijden, de vervulling der

1) H. Petrus Damianus Elfde Eeuw,

2) H. Bernardus Twaalfde „

38

-ocr page 638-

594

afbeeldingen der oude wet, als het grootste van al zijne gewroclite wonderen en tot bijzonderen troost van hen, die over zijne afwezigheid treuren.quot; 1) »De mensch, die een geestelijk en inwendig leven leidt, vindt in de deelname aan het Ligchaam van Christus Jesus, twaalf voortreffelijke vruchten; Kracht om zich met gemak to ontdoen van de wereld en van het vergankelijke; Vooruitgang in zijne bemoeijngen voor de eeuwige zaligheid; Verheffing der ziel boven al, wat niet in God is; Sterkte om het goede te beoefenen; Verlichting van het verstand om God en alles, wat in den spiegel der eeuwigheid gezien wordt, volmaakter te kennen; Ontvlamming der liefde jegens God; Voltrekking van hetgeen hem tot geluk verstrekt; Een schat van rijkdommen; Aanhoudende blijmoedigheid des Geestes; Een zekere veilige bestendigheid; Volmaakten vrede; De vereeni-ging der ziel met God.quot; 2)

»0 kostbaar gastmaal, grootsch, zaligend en vol van alle zoetheid! Daardoor worden wij van zonden gezuiverd, worden de deugden vermeerderd en den geest een overvloed van alle genadegaven ingestort.quot; 3)

7. De katholieke Kerk derhalve over dit ver-eerenswaardig en goddelijk Sacrament des Altaars hare leering uitsprekend, welke zij van onzen Heer Jesus Christus en van zijne Apostelen geleerd en van den Heiligen Geest, die haar ten

1) H. Thomas van Aquinen. Dertiende Eeuw.

2) Thauler. Veertiende „

3) H, Antonius, Vijftiende n

-ocr page 639-

595

allen tijde alle waarheid ingeeft, heeft ontvangen, heeft behouden en tot het einde der eenwen zal behouden, leert en belijdt openlijk eu eenvoudig, dat in het verheven Sacrament des Altaars na de Consecratie van het brood en van den wijn, onze Heer Jesus Christus, waarlijk God en mensch, wezenlijk, werkelijk en zelfstandig onder die zigtbare gedaanten tegenwoordig is.

Zij raadt, en vermaant, vraagt en smeekt door de ingewanden van Gods barmhartigheid, dat allen en een ieder, die deu naam van Christenen dragen, overeenkomen en zamenstemmen • in dit teeken der eenheid, in dezen band der liefde, in dit zinnebeeld der eendragt, gedachtig aan zooveel Majesteit en zulke uitstekende liefde van Jesus Christus onzen Heer, die zijn dierbaar leven tot prijs voor onze zaligheid en zijn vleesch ons tot spijze gaf; dat zij deze heilige geheimen van zijn ligchaam en bloed met die volharding en kracht des geloofs, met dien eerbied, met die godsvrucht en aanbidding des gemoeds gelooven en rereeren, dat zij in staat zijn het brood, dat alle zelfstandigheid overtreft, herhaaldelijk te ontvangen, en dat hun dit waarlijk tot leven en tot voortdurende gezondheid der ziel verstrekke.

Opdat zij door de kracht daarvan versterkt, langs den weg dezer droevige pelgrimsreize komen mogen tot het hemelsch vaderland om daar het zelfde brood, der Engelen, dat zij thans onder een heiligen sluijer nuttigen, te eten, ontdaan van alle sluijers. 1)

1) Kerkvergadering van Trente 13 Zitting. Zestiende Eeuw.

-ocr page 640-

596

8. O Heer mijn God! hoe brandden de ge-loovigen van alle eeuwen om U in het Sacrament uwer liefde te vereeren! met welke godsvrucht hebben zij niet getracht U hier de hoogste vereering te brengen! welke moeite getroostten zij zich niet om de aan uw Hart verschuldigde dankbaarheid te bewijzen, om de liefde uws Harten met wederliefde te vergelden!

Veroordeelenswaardig zouden wij das zijn, indien wij, de erfgenamen van het geloof, dat eenmaal den Heiligen werd overgeleverd, wij de kinderen der Heiligen, verflaanwden in deze voornaamste van alle godsvruchtoefeningen, welke de beknopte inhoud van geheel onze godsvrucht bevat, terwijl zulk een lange rei van eeuwen ons oproept tot een levendig geloof, zulk een menigte geloovigen van alle tijden en plaatsen der wereld ons door hun voorbeeld aansporen en zooveel welwillendheid van uw Hart onze harten tot liefde dwingt.

Verlevendig ons geloof, beminnelijkste Jesus, en eenmaal verlevendigd, houd niet op het te vermeerderen. Versterk de hoop en het vertrouwen. Ontsteek en ontvlam onze liefde.

Verleen ons, o Heer, dit allerheiligst en zoetste geheim in den geest des geloofs te kunnen aanbidden, het godvruchtig te vereeren en steeds waardig te mogen ontvangen.

-ocr page 641-

597

VIERDE HOOFDSTUK.

dat het allerheiligst hart van jesus in het sacrament zijner liefde volmaakt zalig is.

1. Jesus. Wat mijn Hart begeerde, mijn kind, wat het door alle overmate der liefde zocht, dat geniet het nn tevreden in het heilig Sacrament des Altaars.

Zie nu is niet slechts der regtvaardigheid van den hemelschen Vader voldoening geschonken, maar ook de liefde mijns Harten is bevredigd. Daarover juicht en verblijdt zich mijn Hart, omdat het niets meer mist van hetgeen het voor zijn geluk wenschte.

Verheug u met mij, mijn kind, dewijl dit de blijdschap, het genot, de zaligheid mijns Harten uitmaakt.

Hier is een nieuwe Hemel, met goddelijke kunst gemaakt eu versierd, opdat mijn Hart daarin zijn welbehagen zoude hebben en ten allen tijde zalig zoude zijn.

Doch zie, mijn kind, mijn Hart vindt geen genot in die dingen, waarin de wereld, ijdel tobbend, haar geluk zoekt. Niet in het praalvertoon van aardsche goederen, niet in zinnelijk genoegen, ook niet in hetgeen de hartstogten streelt.

Ik mis dat alles vrijwillig ; ja waarlijk dikwerf pleeg ik mij te omgeven met datgene, wat. de wereld verafschuwt en ontvlugt. Evenwel is mijn Hart volkomen tevreden en zalig.

-ocr page 642-

598

2. Waarom zon inijn Hart niet zalig zijn, dewijl het in dit paradijs van bovennatuurlijke geneugten overstelpt wordt met een stroom van goddelijke vreugde en van de grootste zoetheden.

Ik ben, mijn kind, volkomen zalig van Harte door de goederen, welke ik als Zoon van mijn Vader in erfenis heb gekregen en, als Verlosser der wereld, voor den prijs mijns levensheb verworven.

Doch gij, mijn kind, in welke goederen zoekt gij uwe zaligheid? Zoekt gij haar ook wel inde goddelijke vereeniging, in het bovenaardsch verkeer, in den honigzoeten troost van het goddelijk welbehagen?

Verliest gij somtijds niet de vreugde of ook wel den vrede, wegens het gemis van hetgene uwe natuur tevreden stelt? Doet gij daar ook gewillig afstand van, overeenkomstig den godde-ïijken wil?

Zie wel toe, mijn kind, en houd u overtuigd, dat uw hart, zooals het mijne, niet door het zinnelijke, niet door het geschapene maar dooide liefde en het genot van het bovennatuurlijke en het goddelijke zalig moet zijn.

3. Vervolgens is mijn Hart bier zalig wegens de zaligheid mijner getrouwen, die uit deze bron aller goederen putten en met mij deelen.

Gelijk een goed vader zich gelukkig gevoelt, wanneer hij zich te midden zijner beminde kinderen ziet; zoo gevoel ook ik mij gelukkig te midden van mijn volk.

Hier worden de geloovigen, als kinderen, die aan mijn Hart zeer dierbaar zijn, opgevoed en

-ocr page 643-

599

gevormd; zij leven en verkwikken zieli met mij zij drinken de edelmoedigheid en de sterkte mijns Harten in, zij worden opgewekt om te wedijveren in het beoefenen mijner deugden; ja, zij leeren hun roem en hun genot te stellen in het zelfde, waarin ik roem en vreugde stel.

O zeker, daarover verblijdt zich mijn Hart, dat zich zalig acht als het anderen zalig heeft gemaakt.

Verheug u met mij, mijn kind, ziende hoe uw geluk het voorwerp is, niet slechts van mijne zorgen maar ook van de vreugde mijns Harten.

4. O indien gij wist, hoeveel zaligheid mijn Hart hier bovendien geniet door de teederheid, door de godsvrucht der liefde van zoo vele zielen, die, waar ook geplaatst, in welken stand ook verkeerend, met al hun gehechtheden voor my leven, mij hier geheel van harte toegewijd zijn!

Hier, mijn kind, hier is Benjamin met mij in opgetogenheid des geestes. Hier worden de zuivere zielen vervoerd door hemelsche geneugten, waarvan de Engelen zeiven dronken worden.

Hier maken de edelmoedige zielen, schoon zwak van nature, groote en sterke plannen voor mij, vergelden zij in verlangen en in daad de offers mijner liefde, wijden zij zich geheel en al aan mijne belangen.

En ik zoude geen genot vinden in zoo veel liefde, die zoo teeder, die zoo zuiver is ? En ik zoude niet geheel mijn Hart voor hen uitstorten? Of zal ik, mijn kind, mij in teederheid en edelmoedigheid der liefde laten overtreffen?

Het is mijn genot met de kinderen der men-schen te zijn; het zoetste der genoegens acht

#

-ocr page 644-

600

mijn Hart om zich te verblijden over de liefde der zuivere zielen, en wederkeerig hare harten te verkwikken.

5. Hier dus is mijn Hart volkomen zalig onder vele opzigten. En zoo er sommigen zijn, ondankbaren en ontaarden, die gevoelloos blijven voor mijne liefde of mijn Hart beleedigen, dan kunnen zij niet mij, doch wel zich zei ven ongelukkig maken.

Want sinds ik tot een glorierijk leven ben verrezen, sterf ik uiet meer, doet mij geene smart, welke ook meer aan. Mijne vreugde, mijne zaligheid is volmaakt en volkomen; niemand ontneemt ze aan mijn Hart, niemand zal haar verminderen.

Dewijl mijn Hart, mijn kind, persoonlijk met de Godheid vereenigt is, daarom is het zalig in de zaligheid der Godheid zelve.

En dus heeft mijn Hart om volmaakt gelukkig te zijn geene uiterlijke middelen noodig, omdat het met of zonder deze, altijd in de hoogste mate gelukkig is.

Niet minder gelukkig is het in de hut van den stervenden arme, dan in het paleis bij een groote des rijks of bij een vorst; even gelukkig is het in het Tabernakel op het Altaar, als op den troon in den hemel.

Want de oorzaak van de zaligheid mijns Harten is inwendig, is in mij zeiven gelegen, daarom is zij overal, ten allen tijde en in alle omstandigheden dezelfde.

Dat inwendige is de schuilplaats, waar ik mijn zetel heb opgeslagen, waar ik woon in een

-ocr page 645-

601

ongenaakbaar licht, waar ik een volkomene en onveranderlijke zaligheid geniet.

6. De Engelen oiugeven mij; vol verwondering nederknielend vereeren zij mij, en juichen zij jubelende: Laten wij ons verblijden en onzen God eere geven!

En meer nog verheugen zij zich over mijne dan over hunne eigene zaligheid; want in verrukking tot mij verheven en door overmate mijner liefde zich zeiven vergetend, verblijden zij zich met mij in onuitsprekelijke blijdschap.

Eveneens verheugen zich vele getrouwe zielen, schoon nog in het ligchaam de ellende van dit sterfelijk leven ondervindend, in de hoogste mate, omdat ik ben, die ik ben; en hun grootste geluk vinden zij er in te weten, dat ik in de hoogste mate zalig bon.

En ook gij, mijn kind, indien gij mij waarlijk lief hebt, zult u verblijden, omdat ik zalig ben niet slechts in het genot der hoogste glorie aan de rechterhand van God mijn Vader, maar ook in dit Sacrament der liefde mijns Harten.

7. De leerling. Gij zijt mijn getuige, beminnelijkste Jesus, en Gij weet, dat ik uit liefde tot ü mij verheug wegens uwe volmaakte zaligheid in het allerzoetst Sacrament uws Harten.

Ja, Heer, mijn hart en geheel mijne ziel jubelt in U, omdat uw Hart zalig is, en in de zaligheid bevestigd is voor de eeuwen der eeuwen.

O hoe teregt moot mij do grootste vreugde doorstroomen, omdat na hot volbrengen uws Lijdens uwe glorie en uw geluk volkomen en boven alle wisselingen verheven is.

-ocr page 646-

602

'tis waar, nog is de tijd voor mij niet aangebroken om mij te verblijden over mijne eigene glorie en blijvende zaligheid, dewijl ik nog de beletselen mijner ballingschap ondervind; doch dit is mij intusschen genoeg, te weten, dat Gij mijn God, mijn Zaligmaker en Vader, U volkomen verblijdt in de grootste glorie, in de hoogste zaligheid.

Ziedaar de rede mijner vreugde, eener vreugde, waarin geheel mijn hart deelt, ofschoon ook gezeten en schreijend in de gevangenis, bij de herinnering mijner erfenis in den hemel, welke Gij als God, mij voorbereid hebt, welke Gij mij als Verlosser hebt teruggekocht, toen ik ze had verloren, en welke Gij mij als Vader hebt nagelaten.

En dewijl het rechtvaardig en billijk is, dat ik U meer bemin dan mij zeiven en het mijne, daarom is het eveneens regtvaardig eti heilzaam, dat ik met levendiger vreugde mij verblijde over uwe zaligheid, dan over al hetgeen ik bezit of zal bezitten.

In waarheid, o Heer Jesus, innig en vurig verheug ik mij meer over uwe glorie en over uwe zaligheid dan over alle eer en verheffing, over alle vreugde en vertroosting van mij, hoe groot zij dan ook wezen moge.

Doch ook met geheel mijn hart verblijd ik mij over die vreugde, die uw Hart doorstroomt wegens het geluk, de godsvrucht en liefde zoo veler getrouwe zielen, die onder alle volkeren zich aan U hebben toegewijd.

9, Verleen beste Jesus, dat ik tot het getal

-ocr page 647-

603

van hen behoore, die U voor de groote liefde, waarmede Gij ons in dit Sacrament liefhebt, met zooveel zuiverheid en edelmoedigheid wederminnen.

Ik vraag U niet buitengewone en verwondering wekkende gunsten, zooals Gij dikwijls en ruimschoots aan hen hebt geschonken; U, mijn Jesus, U zeiven vraag ik tot loon en tot mijne eenige zaligheid in alles, voor den arbeid en de smarten, die ik misschien voor U mogt ondergaan.

Geene goederen of genoegens der wereld, die de natuur streelen, ook geene vertroostingen welke louter zinnelijk zijn, kunnen mij gelukkig maken. Mijne zaligheid, allerliefste Jesus, is aan uw Hart te rusten, U te genieten.

Zwaar valt alle rust, welke niet aan uw Hart wordt genoten: nietig is alles, wat niet met U in betrekking staat, ij del alles, wat niet met de gewaarwordingen uws Harten strookt, smakeloos alles, wat door de zalving uwer liefde niet is toebereid.

Geef slechts, dat ik U bezitte door de goddelijke vereeniging, U, op de zuiverste en edelmoe-moedigste wijze beminne; en dan doe ik van al het overige volgaarne afstand, door die gave alleen zal ik met U zalig zijn.

VIJFDE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hart van jesüs is het hart zijner heilige kerk.

1. Jesus, Mijn Hart, mijn kind, dat in het

-ocr page 648-

604

Sacrament leeft, is het hart mijner Kerk, die mijn geheimzinnig ligchaam is.

Dit mijn ligchaam is levend en met eene ziel begiftigd, Welnu, die ziel is het beginsel van het bovennatuurlijk leven, dat het ligchaam doet leven.

Dit levensbeginsel spruit voort uit mijn goddelijk Hart; uit miju Hart namelijk is mijne Kerk gevormd, wel te verstaan niet wat hare ledematen of haar ligchaam, maar wat hare ziel betreft.

Velen wel is waar zijn hare ledematen, doch één is haar ligchaam, dat mijn Hart door een goddelijk beginsel bezielt, voedt en verzorgt, opdat mijn leven in haar ligchaam geopenbaard worde.

De Kerk derhalve, bestaande uit een ligchaam, dat het menschelijk bestanddeel uitmaakt, en uit eene ziel die het goddelijke bestanddeel is, bestaat als een afzonderlijk zedelijk wezen in eenheid van persoon en in deelneming aan een mensche-lijke en aan een goddelijke natuur.

Want zooals de wijnstok zijne levenssappen mededeelt aan de ranken, die in staat zijn deze sappen op te nemen, zoo deel ik aan de gezonde ledematen der Kerk dat goddelijk beginsel mede.

En zoo als de wijnstok en de ranken één zijn, zoo ook ben ik in zekeren zin een met de Kerk.

De Kerk en ik zijn dus waarlijk en innig ver-eenigd, niet slechts op een zedelijke maar ook op eene zelfstandige wijze; niet zinnelijk maar geestelijk; niet door eene persoons-vereeniging maar toch door eene persoonlijke voreeniging

-ocr page 649-

605

in dien zin namelijk, dat ik met de Kerk zóó vereenigd ben, dat zij met mij een zedelijk persoon uitmaakt, van mij haar hoofdbestanddeel, hare ziel, het bovennatuurlijk levensbeginsel ontvangt en tevens ledematen bezit, welk ieder in het bijzonder wederom onder een ander opzigt personen zijn, die in zich en voor zich bestaan en waarlijk van elkander onderscheiden en louter menschelijke personen zijn.

2. Zoo met mij vereenigd, zoo bezield door een goddelijk levensbeginsel, leeft de Kerk in zekeren zin een goddelijk leven, een leven, rijk aan verdiensten voor de eeuwige zaligheid.

Wat meer is, aan die zelfde bron dankt ook de mensch het eerste begin van zijn lidmaatschap der Kerk, als hij door het water en den geest mijns Harten wordt herboren, volgens het woord der Schriftuur: »Wij allen zijn in een ligchaam gedoopt, hetzij wij Joden of heidenen, slaven of vrije kinderen zijn.quot;

Daarom vloeide er water int mijne geopende Zijde als een zinnebeeld des doopsels, dat het bad der wedergeboorte is.

Door dat zelfde beginsel zijn ook de ledematen der Kerk innig met elkander vereenigd. Wel is waar worden de geloovigen door vele wederzijdsche banden zoet en gelukkig zaam-gebonden; doch in het Sacrament der liefde mijns Harten worden zij als in mij verligchaamd en met mijnen Geest begunstigd en alzoo onvergelijkelijk naauwer, zoeter en volmaakter onder elkander verbonden.

En dit is het geheim der liefde, waarvan de

-ocr page 650-

606

Apostel spreekt, als hij zegt: »Wij velen zijn één ligchaam, die deelgenooten zijn van een zelfde spijze. Een ligchaam en één geest.quot;

Wat wonder derhalve als de geloovigen slechts één hart bezitten, mijn Hart, uit welks volheid zij den geest des levens ontvangen?

Zoo als immers in het natuurlijke ligchaam het bloed met levenskracht uit het hart stort en ook tot de uiterste en kleinste lichaamsdeelen, mits het geen beletsel vindt, voortstroomt, zoo gaat het beginsel des bovennatuurlijken levens uit mijn Hart voort en deelt zich aan alle en aan ieder der deelen van mijn geheimzinnig ligchaam mede, zoo daarvoor geen beletsel wordt gesteld.

3. Door deze goddelijke kracht leeft de Kerk niet slechts innig vereenigd met hare ledematen, maar door die zelfde kracht wordt zij ook van mij gevoed, ontvangt zij haar levensvaag, en wordt zij in een blijvenden levensbloei bewaard.

En indien ook een lid krank wordt, of wel den belevenden invloed of de mededeeling van mijnen geest door het misbruiken van zijn vrijen wil belet of weerstaat, zoo dat het in bovennatuurlijken zin een lijk wordt; dan kan het evenwel, zoolang het met het ligchaam der Kerk verbonden blijft, van mijn Hart nog het bovennatuurlijk leven en de gezondheid terug ontvangen, als het door het Sacrament van Boetvaardigheid zich wascht in het bad van mijn levendmakend en zuiverend Hartebloed, en aldus het beletsel of de hindernis verwijdert.

De levende ledematen echter der Kerk worden

-ocr page 651-

607

door mijnen Geest bezield, wijl zij door den invloed mijns Harten steeds gevoed worden, en dewijl zij in mij blijven en ik in hen, daarom brengen zij vele vrachten voort, ware blijvende vruchten, vruchten des eeuwigen levens.

Doch alle valsche godsdiensten en Sekten, wijl zij van mijn goddelijk Hart het leven niet ontvangen en, als ten eenemale van mijn geheimzinnig ligchaam gescheiden, ook niet ontvangen kunnen, zijn levenlooze wezens, wie het beginsel van het bovennatuurlijk leven ontbreekt; en welke diensvolgens geen wezenlijke en heilzame vruchten kunnen dragen. Want zooals de rank uit zich zelve geen vrucht kan voortbrengen, tenzij zij met den wijnstok vereenigd blijft, evenmin vermogen het de menschen, zoo zij niet in mij vereenigd blijven.

Wil u dus niet verwonderen als de Secten en de valsche godsdiensten als afgesneden ranken verdorren, bederven en eindelijk vergaan.

4. Indien die gaven, mijn kind, waardoor do Kerk zoo leeft, in krachten toeneemt en vruchten levert, wonderbaar en zoet zijn, nog wondervoller en rijker aan zoetheid zijn de overigen, welke ik haar mededeel, en waardoor zij mij gelijkend wordt.

Want al wat ik van nature bezit, dat heeft de Kerk, voor zooverre zij vermag, van mij door de genade.

Inderdaad dewijl ik, de Heilige, de Kerk met een goddelijk levensbeginsel beziel en haar zoo met mij vereenigd heb, dat wij als éên zijn geworden, is ook zij noodzakelijk heilig niet slechts uiterlijk, namelijk wat haren oorsprong en doel

-ocr page 652-

608

en de middelen tot haar doel, de eeuwige zaligheid, ' \

betreft, maar ook inwendig wat hare ziel zelve ■ harl

aangaat, waarin de heiligheid eigenlijk zetelt. [. zinl

Door de voortdurende vereeniging en den in- bek

vloed mijns Harten, volmaak ik haar in de hei- quot;V

ligheid om haar tot eene Kerk te vormen, die vooi

glorievol, zonder smet, zonder roest of eenige nan

vlekken is. Wat

Ik kan niet dwalen; bijgevolg kan ook de quot;V

Kerk niet dwalen. Als zij dwalen zoude, dan mijt

zoude ik dwalen, doch ik ben de onfeilbare -wer

waarheid, bij gevolg is ook zij onfeilbaar. van

De woorden, die de Vader mij heeft gegeven, I 1

heb ik' haar gegeven, en ik heb haar er den ' ken:

zm van ontsloten, opdat zij, door mijnen Geest beg:

geleid, ze verstaan en bewaren zoude. 'j.

De Kerk, die mijn ligchaam is, sterft niet, wor

omdat ik niet meer sterf; maar zij blijft zoo doei

voortbestaan, totdat ik kom met glorie bij de beo(

voleinding der eeuwen. han

Ik ben Jesus; de zelfde die ik gisteren was, 0

ben ik beden; ik ben dezelfde tot in eeuwigheid; als

en gevolgelijk begiftigt mijn Hart, dat de Kerk eene

doet leven en voortbestaan, dat de Kerk voedt geki

en krachtsvoltooijing schenkt, dat haar met zijne bem

heiligheid heiligt en met zijne waarheid bevestigt, deli

haar ook met een eeuwig leven, en met eene E

roemrijke onsterflijkheid. ken:

5. Leer hieruit, mijn kind, hoe zeer de Kerk { rijb

uwen eerbied en uwe liefde verdient, wijl zij zoo | bezi

innig met mij vereenigd is, geheel mijij wezen die

zoo in zich draagt, dat zij met regt zeggen kan: B

»Die mij ziet, ziet ook Christus.quot; Hai

-ocr page 653-

609

Verblijd u, mijn kind, verblijd u van ganscher harte, omdat gij een lidmaat zijt van dit geheimzinnig ligchaam, dat alles wat op aarde, is in schoonheid, in adelen bewonderingswaardigheid overtreft.

Wilt gij mij beminnen, bemin dan mijne Kerk, voor wie ik mij zelven heb overgeleverd en die aan mijn Hart dierbaarder is dan iets van alles, wat op aarde of in den hemel is.

Voornamelijk in liet allerheiligst Sacrament mijner liefde zult gij in mij met de Kerk naau-wer vereenigd worden en daarin des te beter van mijn Hart haren Geest leeren vatten.

Een ieder, die den geest der Kerk wil leeren kennen, moet den Geest van mijn Hart leeren begrijpen; wijl beider Geest een en dezelfde is.

De Kerk moet in den zelfden geest beschouwd worden, die haar doet leven; en hare wijze van doen moet niet naar menschelijke opvatting maar beoordeeld worden naar den geest, die haar in hare dadeu bestiert.

O, indien de gewaarwordingen der Kerk, welke, als zijnde die mijns Harten, de gewaarwordingen eener moeder verre te boven gaan, door allen gekend werden; hoe vurig zouden zij de Kerk beminnen.' hoe volmaakt zouden zij al hare handelingen goedkeuren!

Bid, mijn kind, dat alle sterfelingcn de Kerk kennen en beminnen mogen, opdat zij luisterrijker ledematen mogen zijn van dat ligchaam, bezield met den geest des levens; ledematen die mij tot eere, tot roem verstrekken.

Bid veel en dikwijls, dat de gezindheden mijns Harten onder alle opzichten zich ontwikkelen en

39

-ocr page 654-

610

toonemen mogen in dat lichaam, totdat hare ledematen zich vereenigen tot een volmaakt lichaam, en deelgenooten worden van liet gezelschap der Engelen en Heiligen, die in de vereeniging mijns Harten bevestigd zijn in den hemel.

G. Draag intussehen vooral zorg, mijn kind, om in mij te blijven, niet slechts door het geloof, dooide hoop en door de liefde, maar ook door middel ven het Sacrament, door volmaakte vereeniging.

Dit is het eenige en noodzakelijke voor n, met mij vereenigd te zijn. Uit deze vereeniging spruit voor u leven, kracht, volmaaktheid en heiligheid voort.

Hoe naanwer gij met mij vereenigd zijt, en hoo beter gij n daartoe voorbereid houdt, des te overvloediger zal de stroom der genade en der bovenaardscho goederen zijn, dien gij wel is waar altijd, maar bijzonder in de heilige Communie, uit mijn Hart zult afleiden.

Daardoor zult gij vele vruchten van heiligheid leveren, waardoor gij de godelijke kracht mijns Harten aan het licht brengen en mijne ware glorie zult bevorderen.

7. De leerling. O Heer, onze God! Hoe wondervol, hoe beminnelijk is uw Hart! Wie zou er niet verbaasd staan over zulke diepe geheimen zijner kracht! Wie niet getroffen worden door zulke betuigingen van liefde.

Groot voorzeker en wondervol was het werk uwer liefde, toen Gij onze menschelijke natuur aannaamt, doch hoe veel grooter en wondervoller de schenking van U zeiven aan ons in het heilig Sacrament!

-ocr page 655-

611

In ïiwo Menschwording immers hebt Gij onze menscliboid aangenomen, maar in do Communie geeft Gij ons uwe Godheid en uwe Menschheid weder.

U met onze natuur bekleedende, zij Gij tot ons afgedaald en hebt Gij zelf een stertiijk levon geleid; doch U mededeelend aan ons in het Sacrament, heft Gij ons op tot U en schenkt Gij ons oen goddelijk leven.

Mensch geworden, hebt Gij ons vrijgekocht en om ü vergaderd, doch onze spijze geworden, vereenigt Gij ons met ü, opdat wij één worden door U en in ü.

O Heer, hoe wondervol en hoe zoet is de liefde uws Harten jegens ons, voor wie Gij zulke grootsche dingen gewrocht hebt!

Ach Heer mijn God, mogten allen U kennen en deze wonderen en beminnelijkheden lief hebben! Ach, mogt ik allo harten bezitten om zo aan uwe liefde te kunnen toewijden!

8. O Jesus, leven en liefde mijner ziel! hoe onuitsprekelijk is de liefde, waarmede Gij mij bemind hebt!

Hoe groot de weldaad uwer liefde, die mij het natuurlijk leven naar uwe gelijkenis gaf! Doch hoe onvergelijkelijk grooter de gunst, toen Gij mij door uwe genade tot gelijkvormigheid met TJ hebt verheven! Maar wat dan tc zeggen, wat dan te gevoelen over dio weldaad, waardoor Gij mij verhieft tot de innigste vereeniging met U! AVie ben ik dan, en wie zijt Gij om zoo jegens mij te handelen!

O onbegrijpelijke liefde! O allerzoetste Jesus,

-ocr page 656-

612

beminnelijke boven al wat beminnelijk is! Hoe

zou ik nog kunnen leven, zonder TJ te beminnen! Hoe leven kunnen, zonder voor U te leven!

O Heer, begin, onderhouder en einde mijns levens! geef, bid ik U, geef dat ik leve veree-nigd met TJ, leve door Ü, leve om U, en __tot glorie en vreugde uws Harten, dat zoo veel ■wonderlijks, zooveel zoets in bet leven riep. 1)

1) Wat de schrijver in dit hoofdstuk bespreekt, is bovenal nuttig en troostvol. Ofschoon er ook niets in gezegd wordt, wat het begrip te boven gaat, zal het toch gewenscht zijn, het een en ander te verklaren en uit een te zetten, wat in de zaak, die behandeld wordt, op godgeleerde gronden kan verzekerd worden.

Het hoofd van Christus geheimzinnig ligchaam, of het hoofd der Kerk is Christus; de ledematen zijn de geloovigen. Er bestaat echter tusschen het hoofd en de ledematen, zooals de schrijver beknopt zegt, eene vereeniging.

1. Die zelfstandig, die niet slechts zedelijk is, zooals bijvoorbeeld, tusschen het hoofd en de onderdanen van eenen Staat.

2. Die geestelijk is, in dien zin, dat zij geene natuurlijke vereeniging is, veroorzaakt wel te verstaan, door zamenhechting of vermenging van stoffelijke deelen, uitgezonderd den tijd, gedurende welken de heilige gedaanten der Communie in den mensch blijven bestaan. En evenwel is zij niettemin eene zelfstandige vereeniging; want de vermenging en de zamenhechting van het stoffelijk» is ten laatste niets meer dan een bijkomend iets, wat niet tot het wezen der zaak behoort. In de vereeniging echter, waarvan wij hier spreken, is het de Geest van Christus, die aan de levende ledematen het wezen geeft.

3. Die persoonlijk is in zekeren zin. Geheel dat

-ocr page 657-

613

ZESDE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hakt van jesus vereenigt de strijdende xerk op aarde met de zegevierende kerk in den hemel.

1. Jesus. Mijn kind, ik ben tot hoofd gesteld over geheel de Kerk, wier, glorierijk gedeelte met mij zegeviert in den hemel.

geheimzinnip: ligchaam namelijk stelt één persoon daar. Doch Christus als het liobfd van dat ligchaam, geeft daaraan, wat in deze persoorlijkheid het voornaamste uitmaakt. Niet Hij zelf, wel is waar, is geheel en alleen de persoon, omdat de persoon eigenlijk daargesteld wordt door alles, wat tot zijn wezen behoort, waaronder dus ook de leden moeten gerekend worden; maar Hij is datgene, waarvan de ieden het geestelijk leven ontvangen, waardoor zij bestuurd en bezield worden. Zij is echter geen hypostatische ver-eeniging. welke ook wel persoonlijke vereeniging genoemd wordt. Want in de persoonlijke vereeniging neemt de persoon des Woords zoo zeer de mensche-lijke natuur in zich op, dat in deze natuur onder geen opzigt nog eenige persoonlijkheid blijft voortbestaan, en beide, èn de menschelijke èn de goddelijke natuur, onder alle opxigten slechts een eenig persoon des goddelijken Woords vormen; maar in de veree-niging, waarvan wij hier spreken, is elk lidmaat reeds een zeker persoon, let wel, niet voor zooverre het een lidmaat van Christus geheimzinnig ligchaam is, maar in zoo verre dit lidmaat onder een zeker opzigt op zich zeiven bestaan kan, en het begi nsel. zijn kan, waaruit, zooals de leeraren der School zeggen, zijn handelingen voortspruiten. Voorwaar de menschelijke

-ocr page 658-

614

Dit gedeelte, deze zegevierende Kerk, waartoe de overige leden eenmaal juichend zullen opklimmen, die vereeniging van alle Engelen en Heiligen schitterend in overwinningen, gekroond met onvenvelkbare lauweren, volmaakt en onveranderlijk toegewijd aan mijne glorie en liefde, is in de hoogste mate welgevallig eu dierbaar aan mijn Hart.

Is het dan te verwonderen, dat mijn Hart getrokken werd tot dat roemrijk gedeelte in het land der levenden, in het rijk der eeuwig zaligheid? Doch zie, tevens werd het door een wonder der liefde genoopt om in het Sacrament niet die strijdende Kerk te blijven.

Op deze wijze dan is het tegenwoordig bij beide deelcn, beide vereenigt hot door en in zich zeiven, beide maakt hot tot éón.

natuur in Christus is slechts het beginsel waardoor zijn handelingen geschiedden en onder geen opzigt het veroorzakend beginsel dier handelingen ; bijgevolg is die vereeniging in Christus eenc persoonlijke vereeniging. Integendeel de leden van Christus geheimzinnig ligchaam zijn wel het b egi n-sel waardoor hunne handelingen plaats hebben, in zooverre zij als ledematen beschouwd worden van dat geheimzinnig ligchaam; doch zij kunnen ook beschouwd worden, en inderdaad ook zijn, even zoo vele beginselen, dio oorzaken zijn, waaruit dus hunne handelingen voortspruiten, voor zooverre zij als onderscheidene personen ol' als individuen gedacht worden. Hier volgt dus uit, dat de persoonlijke vereeniging grooter, inniger en wondervoller is dan do vereeniging, waarvan wij spreken.

-ocr page 659-

615

2. In mij heeft ieder gedeelte het zelfde slagtoffer: dit zegevierend gedeelte namelijk aanbidt het Lam staande als geslagtofferd, niet nu geofferd wordend maar als eenmaal geofferd zijnde; dat strijdend gedeelte echter bezit het zelfde Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, als oen lieflijk offer, dat op alle plaatsen als een zuivere offerande wordt opgedragen.

Wij. zijn echter inderdaad ledematen van Christus cn kunnen gezegd worden //vleesch te ziin van zijn vleeschquot; (volgens den H. Paulus) zooals de ziel, die in den mensch hot hoofdbestanddeel is tot de leden haars ligchaams zeggen kan: dit is mijn lidmaat, ik beziel dit of dat ligcliaamsdeel, waarom het in waarheid een harer leden is. Diensvolgens noemt ons Christus teregt zijne ledematen, zijn vleesch, enz.

Het voornaamste zamenstellend of vereenigend beginsel van dit geheimzinnig ligchaam is. volgens sommigen, het heilig Sacremant des Altaars. Daardoor meen en zij op de beste en meest bevattelijke wijze te kunnen verklaren de woorden van Christus: «Tenzij gij het vleesch van den Zoon des menschen

eet......zult gij het leven niet in u hebben.quot; En

deze: //Die mijn vleesch eet . hij blijft in mij

en ik in hem.quot;

Het leven, waarvan hier sprake is, waarmede namelijk Christus de ledematen van zijn geheimzinnig ligchaam beleelt, is geen natuurlijk loven, zooals blijkt, maar een bovennatuurlijk leven, gelijk de schrijver zegt. Vandaar zijn de ledematen, indien zij door de doodzonde zijn besmeurd, wel is waar leden van het geheimzinnig ligchaam, maar dorre en doode ledematen, die, zoo zij niet tot herleving komen, eenmaal geheel van het ligchaam afgesneden worden. (P. J. A. Cens.)

-ocr page 660-

p

Beide gedeelten zitten aan een zelfde tafel: t het hemelsciie gedeelte voorwaar wordt verzadigd met liet ongesluijerd brood der Engelen, hetwelk zij etende steeds meer verlangen te eten en waardoor zij evenwel tevens verzadigd worden; het aardsche gedeelte echter geniet een zelfde spijze, maar die onder een geheimzinnigen sluijer verborgen is, en aan den tegenwoordigen toestand waarin zij verkeeren beantwoordt.

Eindelijk een zelfde bron verkwikt beide gedeelten: want wie daarboven heerscht, wordt gedrenkt met blijvende geneugten, van den stroom der goddelijke wellusten, die uit mijn Hart ontspringt ten eeuwigen leven; de strijder hier beneden put uit dezelfde bion blijde wateren der genade, der vertroosting en der zaligheid.

3. Zoo beide gedeelten vereenigend, bewerkt mijn Hart in het heilig Tabernakel, dat er eene blijvende en ononderbrokene vereeniging en een deelgenootschap onder hen bestaat.

Immers waar ik ook in het heiligst Sacrament des Altaars ben, onophoudelijk dalen de engelen van den hemel neer om mij te dienen, te aanbidden, te beminnen en te prijzen.

En verbaasd over die liefde, waardoor ik op zoo wonderlijke en zoete wijze met do mensohen verblijf, betuigen zij zoowel op aarde by het Sacrament mijner liefde als in den hemel voor den troon mijner glorie, met nooit onderbroken ! zangen: Heilig, heilig, heilig de Heer, do almag- | tige God! Geheel de aarde is vervuld mot uwe glorie.

Als zij zich verwijderen, zie dan stijgen zij

-ocr page 661-

617

ten hemel met gouden schalen vol welriekende geuren, welke de gebeden zijn der Heiligen, der geloovigen, die waarlijk met den geest en heilig-lijk tot mij bidden; deze offeren zij voor den troon der goddelijke Majesteit en leggen daar de behoeften bloot hunner broeders, die nog op aarde strijden.

Op de voorspraak der Engelen en Heiligen en uit eigen beweging mijns Harten, daalt de barmhartigheid en genade af; die de stervelingen, vertroost, verkwikt en met bovenaardsche vreugde vervult.

En op deze wijze, mijn kind, worden de geloovigen, terwijl de hemelingen de eeuwige zaligheid volkomen genieten, door dit allerheiligst Sacrament onophoudelijk tot de zelfde zaligheid voorbereid, en zoo voorbereid, treden zij voortdurend de hemelsche tabernakelen binnen.

4. Derhalve wordt in mijn Hart de Kerk, die in den Hemel zegeviert en die op aarde strijdt, vereenigd. Mijn Hart is het beginsel, waardoor het geheel tot een gebracht wordt en de deelen wederzijds met elkander voortdurend omgang hebben.

Het was namelijk mijn welbehagen, alles, wat op aarde en in den hemel is, daardoor te verbroederen, zóó dat alles in dat Hart zijn wortel en hechten grondslag hebbend door hetzelve overvloed zoude bezitten.

En dat was inderdaad noodig, mijn kind; want indien ik niet de genade mijns Harten hadde geschonken, waardoor de menschen versterkt en zelfs verheven worden om tot deelneming aan het

-ocr page 662-

618

hemelsche te geraken, dan zouden zij nooit door natuurlijke krachten tot die bovennatuurlijke zaligheid hebben kmmeu komen.

Zóó derhalve zijt gij nader getreden tot de stad van den levenden God, tot het hemelsche Jerusalem, en tot het verkeer met vele duizende Engelen, en tot de Kerk der eerstelingen, wier namen in den hemel zijn opgeteekend.

5. Bewonder, mijn kind, die verhevene plannen, vereer deze geheimen der liefde; maak gebruik eindelijk, in het belang uwer ziel, van zooveel goedheid mijns Harten, waardoor aan u, schoon een zwak sterveling, de vrijheid geschonken wordt op de innigste wijze te deelen in hot gezelschap der Engelen en Heiligen en met hen uit een zelfde schatkist u de zaligheid toe te eigenen.

Zie hoe de strijdende Kerk, vervoerd door deze liefde mijns Harten, er naar streeft door hare hare lofprijzingen en teekencn van dankbaarheid met de zegenvierende Kerk te wedijveren.

■Immers zooals de Kerk des hemels geen rust heeft maar zonder einde mij looft, onophoudelijk mij verheerlijkt; zoo ook houdt de Kerk op aarde niet op, mij te vereeren en mijnen naam te prijzen.

Mogen de gezindheden uws harten, mijn kind, niet verschillen van die der Kerk, die uwe Moeder is; neen, integendeel gevoel in u, wat zij in zich zelve gevoelt.

Als gij voor mijn beminnelijk Tabernakel verschijnt, verruim dan uw hart, geef u aan godsvrucht over, geef glorie aan Gcd uwen Heer.

Vereenig u met de strijdende Kerk; verecnig

-ocr page 663-

619

u ook met de zegonvierende; loof, zoo deelgenoot geworden der geloovigen en der liemelsche Geesten, God uwen Zaligmaker, juichend mot hart en mond.

Kniel eerbiedig neder, aanbid, smeek, geniet mijne tegenwoordigheid.

6. De leerling. D beminnelijkste Jesus! Hoe wondervol is de liefde uws Harten, waardoor Gij mij opbeurt en vertroost op aarde, en gemaakt hebt, dat ik op zekere wijze hier de zaligheid en hot gezelschap des hemels geniet!

Zoo, o onbegrijpelijke liefde! zoo hebt Gij de bitterheden mijner ballingschap op wonderlijke wijze gelenigd, ja in henielsche zoetheid veranderd.

En na dit alles, zou ik U niet beminnen ? U niet prijzen? niet altijd uwe liefde in mijn hart en uwen lof op mijne lippen dragen?

Ja, o ja, ik zal U beminnen, ik zal U loven, o Beer; ik zal n beminnen en loven zooveel ik kan; en ik wensch het zooveel te kunnen als ik verpligt ben het te doen.

Doch ook den hemel en de aarde noodig ik uit, U met mij te beminnen en te prijzen.

Dat de Engelen en Heiligen, alle regtvaar-digen en geloovigen buiten zich zeiven van uwe liefde TJ loven in het allerzoetste Sacrament des Altaars! Dat en do zegevierende en de strijdende Kerk tevens in den hemel en op aarde de zangen hunner liefde en lofprijzing doen weergalmen!

Ja, dat al de schepselen eenparig, zigtbare en onzigtbare, levende eu levenlooze, die uwen wil volbrengen, niet ophouden bij dag eu bij nacht

-ocr page 664-

620

ü te loven en te verheerlijken, die allen lof, allo eere voor eoxrwig waardig zijt!

7. O zoetste van al wat bestaat, Jesus, Zaligheid aller Engelen en Heiligen! Waar zal ik geluk op aaide zoeken, als ik ze hier niet zoeken ga!

Hier wordt ik gezel der Heiligen, hier verkeer ik onder de Engelen, hier vind ik de zaligheden des hemels zeiven.

O onuitsprekelijke goedheid! O eindelooze zoetheid! die de hemelsche Geesten uit den hemel tot U trekt, trek ook mij tot ü, opdat ik hier ruste, hier onder de Engelen U aanschouwe, U aanbidde, U love, U smeeke.

Wanneer ik ooit elders wordt teruggehouden, o trek dan mijn geest en mijn hart hierheen tot U, opdat ik ten minste met den geest bij U zij, door herhaalde gedachten en genegenheden met U spreke, mij met ü onderhoude.

Wat toch zou ik beter of zoeter kunnen begeeren, in de wereld, dan U hier te genieten ? Hier is het nieuwe paradijs op aarde, waarin ik wensch en vaststel te leven, totdat ik van hier worde overgevoerd naar nw hemelsch rijk om eeuwig met de Engelen en Heiligen te zegevieren.

-ocr page 665-

621

ZEVENDE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hart van jesus vereekigt de kerk, die in het vagevuur gezuiverd wordt, met de strijdende en met de zegevierende kerk.

1

\.r:

1. Jesus. Mijn kind, niemand treedt liet rijk der hemelen, de zegevierende Kerk binnen, tenzij die heilig en vlekkeloos is. Niets immers, wat besmeurd is, zal daar binnen gaan.

Een ieder echter, die bezoedeld uit deze wereld vertrekt, doch geen zonden meer heeft, welke in het toekomstige leven niet vergeven worden, i hij zal behouden blijven, evenwel zooals iets door het vuur behouden blijft.

In dat vuur, mijn kind, is de lijdende Kerk, de menigte van zielen, die weleer onder mijne banier met mij tegen het vleesch, tegen de wereld en den duivel hebben gestreden, doch op de eene of andere wijze in den strijd te kort schoten en hare misslagen noch niet tijdens het leven hebben afgeboet.

Zij lijden, mijn kind, en te zwaarder is hun lijden, naarmate zij nu alles beter inziende, ook vuriger verlangen met mij te zegepralen in het rijk des hemels.

En dewijl zij die zaligheid met een vast vertrouwen verwachten, wordt ook het verlangen daarnaar nog heviger; immers de hoop, wier bevrediging wordt uitgesteld, doet de ziel pijnlijk aan.

-ocr page 666-

622

En ofsclioon de ziel zicli ook verblijdt daar gereinigd te worden, en niet ongezuiverd die plaats zoude willen verlaten, vindt zij evenwel geen rust, maar door overgroote begeerte gedreven roept ze uit: Wanneer zal ik komen, wanneer, en voor liet aanschijii van God worden toegelaten!

2. Die zielen, mijn kind. Leb ik lief omdat zij mij in haar leven bemind hebben, en niet tot het laatste oogenblik toe aan mijn vaandel ontrouw zijn gebleven.

Hare namen zijn opgeteekend in liet boek des levens en haar loon ligt veilig bewaard in mijn Hart.

Intusschen bezielt haar do genade mijns Harten, de kracht van mijn Hart schenkt haar ver-ligting, en do liefde mijns Harten biedt haar vertroosting.

Door mijn Hart dus wordt de lijdende Kerk beleefd, zooals de strijdende eu de zegevierende Kerk; én in mijn Hart zijn die drie ééne Kerk.

Bezield door het bovennatuurlijk leven mijns Harten hebben allen, zoowel de zegevierende in den hemel, als de lijdende Kerk in het vagevuur en de strijdende op aarde, een zelfde doel namelijk eene eindelooze zegepraal tot eeuwige glorie mijner goddelijke Majesteit.

3. Doch dewijl allen uit mijn Hart het leven ontvangen en de vrucht des levens tot mijn Hart weer terug brengen, daarom worden alle goederen voor hen een gemeenschappelijk goed in mijn Hart. welks liefde den hemel, do aarde en den leuterenden afgrond doordringende, diegoe-

-ocr page 667-

623

deren aan alle leden, ten bato van allen en van

een ieder in liet bijzonder uitdeelt.

Dewijl echter de zielen in het vagevuur voor zich zeiven niet meer verdienen 'kunnen en de stervelingen haar niet anders dan door hunne gebeden kunnen te hulp komen, daarom heeft mijn Hart aan do liefde dat middel ontleend om haar ruimschoots te helpen.

Het heeft namelijk bewerkt, dat het H. Offer, ter wille van hetwelk do goddelijke Majesteit haar bevrijding of zeker verkorting of vermindering van straf verleent, op haar kan worden toegepast.

Aan mijn Hart derhalve moet men het dank weten, dat aldus die zielen verligting en zuivering erlangen door de kracht van mijn bloed, dat door het Offer op haar wordt toegepast.

Op deze wijze, mijn kind, wordt het vagevuur geledigd, do hemel vervuld en aan de pelgrims op aarde met betrekking tot hen, die de wereld verlaten hebben, de zoetste vertroosting geschonken.

4. Zoo zie dan, mijn kind, welk schoon geheel de Kerk is, wier deeleu allen in mijn Hart onderling met elkander omgaan.

Het strijdend gedeelte, schitterend met de behaalde overwinningen, snelt steeds naar nieuwe zegepralen, juicht mot de blijden in do verheerlijkte en weent met do weenenden in de lijdende Kerk.

Liefde, medelijden, blijdschap, gebeden gaan rond door alle deelen van de eeno zijde tot de andere.

Verblijd u, mijn kind, omdat gij niet tot het

-ocr page 668-

624

getal belioort van hen, die geene hoop meer hebben voor de overzijde des grafs, maar tot hen, die in mijn Hart vereenigd zijn, en wie noch afstand van plaats, noch de magt des doods vermag te scheiden.

5. Neem den geest mijns Harten in u op, mijn kind; en denk al smeekend, zoo dikwijls gij bij het allerheiligst Offer tegenwoordig zijt, aan de afgestorvene geloovigen; doch als het heilig en aanbiddelijk Slagtoffer tegenwoordig is, dan vooral is het een heilzame gedachte, een zeer godvruchtig werk voor de overledenen te bidden, opdat zij van hunne zonden ontslagen mogen worden.

Volgens dien zelfden Geest moet Gij, een aflaat verdienende, die voor hen van nut kan zijn, hun verligting en troost verschaffen door ze op hen toe te passen.

Doch wanneer gij in de heilige Communie met mij vereenigd zijt, dan vooral moet gij aan mijn Hart al, wie gij op aarde hebt liefgehad en anderen, voor wie gij verpligt zijt te bidden, aanbevelen.

Ga eens in uwe gedachten na, mijn kind, met welk een gevoel van dankbaarheid en liefde, de zielen, die gij door uwe gebeden of voorspraak de hemelsche zaligheid hebt binnen geleid, u daarvoor zullen trachten te beloonen.

Deze godsvrucht, deze liefde voor de lijdende zielen, en het vagevuur, is een eigenaardig ken-teeken der leerlingen mijns Harten, die naar mijn voorbeeld, do grenzen dezer wereld overschrijden en een ieder met liefde vertroosten, die in staat zijn hunnen troost te ontvangen.

-ocr page 669-

625

6. De leerling. O allerliefste Jesus! Welkeen Hart hebt Gij! hoe bewonderingswaardig! hoe goedig!

Want zie in dat Hart van U, ontmoet ik ook hen, die ik in dit leven verloren had, en wordt ik vereenigd met hen, die ik in deze wereld heb liefgehad.

Hierin heb ik met hen eenen omgang rijk aan zoetheid, hierin kan ik en hen en mij zeiven troost verschafl'en.

Met de grootste dankbaarheid van dit troostmiddel gebruik makend, offer ik tot verligting der geloovige zielen, door uw Hart zeiven alle vruchten op der Misofferanden, die overal zijn opgedragen.

En, in vereeniging met deze allen, offer ik U alle goede werken op, die ik door uwe genade bezit, opdat Gij de vlekken van al die zielen uit-wisscheu en ze aldus moogt waardig maken in het gezalsehap der zegevierende Kerk te deelen. Ik offer ü ook mijne gebeden en smeekingen op vooral voor mijne overledene ouders, voor mijne broeders en zusters, voor mijne vrienden, eindelijk voor allen, die mij of naar de ziel of naar het lichaam weldaden hebben bewezen.

Bijzonderlijk ook beveel ik ü die zielen aan, van wier straffen ik op eenige wijze de oorzaak ben geweest.

Doch in het bijzonder bid ik voor de overledenen, die tijdens dit leven godvruchtige leerlingen uws Harten waren.

Eindelijk bid ik U voor allen, opdat zij van hunne straf ontslagen, uwe eeuwige vreugde

40

-ocr page 670-

626

mogen binnen treden en daar bij ü mijner mogen gedenken.

7. O Jesus, vertrooster van al die de uwen zijn, en vernieuwer van al wat bestaat! wanneer ik hier voor het heilig Tabernakel met IJ ben, dan schijnt de zinnelijke wereld voor mij te verdwijnen; want eene geestelijke wereld wordt hier voor mij geopend; en o hoe ruim, hoe be-wonderingswaardig is deze! Hoe vervuld met vele en groote wonderen van troost.

Hier treed ik in gemeenschap met do Kerk die in den hemel zegeviert en met de Kerk, die zich in het vagevuur zuivert; hier verkeer ik vrijelijk en heilig in uwe tegenwoordigheid met de Engelen en alle hemelingen; hier ga ik om met mijne bloedverwanten en vrienden, die in een onzigbare wereld wonen.

Aan w:en echter, zoo niet aan uw Hart moet ik dat alles dank weten ? Hier dus, hier is mijn geliefdkoosde plaats, het verblijf van rust en vrede, van vreugde en vertroosting.

O hoe goed is het mij hier te zijn, beste Jesus! bron van alle goeds! Mogen anderen gaan, waarheen zij willen; dat zij zich verlustigen met hetgeen in hunnen smaak valt; wat mij betreft, ik zal zoo dikwijls uw wil het veroorlooft, hierheen spoeden; hier zal ik mij met de uwen verlustigen; hier zal ik met ü, hart aan hart, mij onderhouden in den volheid uwer zoetheden.

-ocr page 671-

627

ACHTSTE HOOFDSTUK.

ovek de onuitsprekelijke bezigheden van het allerheiligst hart van jesüs in het heilig saceament ten opzigte van zijnen vader.

1. De leerling. Indien de werken van uw heilig Hart, Heer Jesus, met betrekking tot alle deelen uwer Kerk, zoo wondervol en verheven zijn in het goddelijk Sacrament; hoedanig, zeg het mij, zijn de bezigheden ten opzigte uws Vaders, door wien gij oneindig bemind wordt en wien Gij eindeloos liefhebt'?

Deze inderdaad zijn geheimen zoo diepzinnig, dat de taal der menschen of der engelen tot hunne verklaring niet meer vermag dan de taal van een kind, dat niet weet te spreken.

Ja waarlijk, Heer, het zijn verborgenheden, welke den mensch niet geoorloofd zijn uit te spreken.

Wil ze derhalve zelf, ik smeek het U, aan ons openbaren, voor zoo verre Gij weet, dat het tot uwe glorie en tot ons heil kan verstrekken, opdat wij in staat mogen zijn U in het allerheiligst Sacrament op eene waardige wijze te vereeren en te beminnen.

2. Jesus. Luister met eerbied, mijn kind, en span godvruchtiglijk uwe aandacht in; en ik zal u de goddelijke geheimen ontsluijeren.

Hier in dit geheimzinnigst schuiloord, in het ongeschapen licht, aanschouw ik met vervoering

-ocr page 672-

628

dos Harten het wezen van God, en verlustig ik mij in zijne oneindige volmaaktlieden.

Daardoor wordt mijn Hart met onuitsprekelijke geneugten overstroomd en naarmate het tijdens het sterfelijk leven meer met bitterheden vervuld was, naar die mate wordt het thans overstelpt met rijker en zoeter vreugdegenot.

Bij deze heerlijkheden, bij deze goddelijke vreugde is de Vader in mij en ik in den Vader; en zonder gedruisch van woorden spreekt de Vader tot mij en ik tot Hem.

Hier deelt mij de Vader de eeuwige plannnen zijner wijsheid, de raadsbesluiten zijner opperste magt, en de verlangens zijner beminnelijke goedheid mede.

Wederkeerig beschouwt mijn Hart deze verlustigt zich daarin.

3. Want de Vader bemint mijn Hart in de hoogste mate; en dit Hart brandt zoozeer van liefde jegens Hem, dat het nimmer verkoelt, nimmer een vonkje van zijn liefdevuur verliest.

Ziedaar, mijn kind, eene liefde, waarmede geen ander hart den Vader kan beminnen, omdat elk ander hart als het hart van een kind, niet zooals mijn Hart van nature, maar slechts als aangenomen kinderhart zich tot hem wendt en met Hem vereenigd wordt.

Wat dit betreft, is mijn Hart eenig in zijn soort en zonder evenbeeld. En daarom verlustigt zich de Vader in deze liefde mijns Harten bij zonderlijk en meer dan in de liefde van alle Engelen en Heiligen, omdat zij de liefde van het Hart zijns eenigen Zoons is.

-ocr page 673-

629

4. Voor zoo verre ik Gods Zoon ben, geniet ik alles en beschik ik over alles in den heiligen Geest, omdat alles, wat de Vader bezit, het mijne is.

Al wat do Vader doet, doe ook ik; met den Vader en den heiligen Geest schep, behoud en bestier ik alles.

Voor zoo verre ik Zoon des menschen ben, vernietig ik mij zeiven in zekeren zin voor de Majesteit des Vaders, en betuig ik Hem eeuwige aanbidding.

Hier vereer ik zijne goddelijke Wijsheid, Goedheid en Almagt en de overige volmaaktheden, op eene wijze als de Cherubijnen of Seraphijuen, noch eenig schepsel ze kan vereeren.

5. Doch terwijl ik zoo in den Heiligen Geest mot den Vader in deze geheimzinnige en verhevene eenzaamheid van het goddelijk Sacrament verkeer, wordt mijn Hart evenwel niet ontrouw, als zoude het zfine liefdewerken ten opzigte der kinderen der menschen vergeten.

Voor hen offert mijn Hart zijne offeranden zoo veelvuldig en verbazingwekkend als zij zijn, voortdurend den Vader op.

Zoo er zijn, die naar den geest kwijnend, ziek of gestorven zijn, dan bidt mijn Hart hier voor hen met onuitsprekelijke verzuchtingen.

Dan stort het zich met al zijne genegenheid voor den Vader uit, opdat de regtvaardige nog regtvaardiger, en opdat do heilige nog heiliger worde.

En nooit houd ik op met mijn Hart gebeden en smeekingon op te zenden voor allen, over wie ik

-ocr page 674-

630

mij niet schaam om hen voor mijn vader mijne broeders te noemen.

Opdat allen een mogen zijn, zoo smeek ik, gelijk Gij Vader in mij en ik in U ben, opdat ook zij in ons een zijn mogen.

Ik in hen cn gij in mij, opdat zij in eenheid volkomen zijn; en de wereld erkenne, dat gij mij gezonden en hen liefgehad hebt, gelijk gij mij ook hebt liefgehad.

Ik bid u niet, dat gij hen nit de wereld neemt, maar dat gij hen van den boozen bewaart. Heilig hen in de waarheid.

Vader, ik wil dat die gij mij hebt gegeven, ook met mij zijn, waar ik ben; opdat zij de heerlijkheid zien, welke gij mij gegeven hebt.

6. Ziedaar; mijn kind, waarmede mijn Hart jegens den Vader in dit heilig Tabernakel gedurig bezig is.

Tracht die bezigheden mijns Harten, als gij hier in mijne tegenwoordigheid verschijnt, zoo veel gij kunt na te volgen.

Verhef uw hart boven al het zinnelijke en beschouw met de Kerk uwe Moeder, die als zinnebeeld van haar geloof, voor het allerheiligst Sacrament altijd een licht brandend houdt, in het licht des geloofs uwen God en Zaligmaker, als bij u tegenwoordig.

Overweeg in stilte, met veel eerbied en liefde, godvruchtig alles, waarmede hier mijn Hart bezig is.

Kom dikwijls hier, mijn kind; stort hier uw hart uit, bemin hier, verlustig u hier in mijn Hart.

-ocr page 675-

631

7. De leerling. O hoe wondervol, hoe goddelijk zijn nwe bezigheden, O mijn Jesus, in het heilig Tabernakel!

O Heer, als men ze beschouwt, en ze begrijpt, dan deelen zij leeringen mede, die geene boeken bevatten, noch menschelijk vernuft uitspreken kan.

O goddelijke eenzaamheid van Jesus in het Sacrament! Zij is de bron van hemelsche geheimen; de school van overweging, waarin men leert zich boven het zinnelijke te verheffen den Vader en den Zoon en den heiligen Geest te genaken, de grootheden Gods te beschouwen, met den geest en met het hart te bidden, door te dringen tot het geheimzinnige en tot het goddelijke.

Geen oog heeft gezien, geen oor gehoord, geen zintuig heeft het in zich opgenomen, neen het geloof alleen ziet, proeft in zuivere liefde, welk geluk, welke zoetheid, welke overvloed, in een woord van alle goederen, hier verborgen is.

Hier, Heer Jesus, is het schuiloord, waarin Gij tevreden, alles bevredigt, waarin Gij bezig zijt en ook ons bezig houdt, waarin Gij heilig zijt en ook ons heiligt.

Hier is de plaats, welke de Engelen begeeren, en waar de zuivere zielen hare woontenten wen-schen op te slaan.

Hier, allerliefste Jesus, hier zal ik U altijd zoeken; hier moge ik, smeek ik U, verdienen in uw licht het licht te zien, waarin Gij woont, hier moge ik met U bezig zijn, hier mij verlustigen in de wonderen, die gij met den Vader en den heilgen Geest wrocht! hier verslonden worden

-ocr page 676-

632

door den stroom van goddelijk vuur, die uit uw Hart opstijgt; hier eindelijk door liefde geheel in u opgaan.

Leid mij, bid ik U der geheimen uws Harten in, en bewaar mij bij ü in dien goddelijken vrede, waarin alle menschelijke beroering ophoudt, waarin alle beweging van de Godheid uitgaat en tot de Godheid wederkeert.

Als ik in uwe oogen, Heer genade heb gevonden, dan, ik bid het H, laat mij toe, vereenig mij met ü door een overbreekbaren band van liefde; doordring al mijne innerlijke en uitwendige vermogens, opdat ik door ü en voor U leve.

NEGENDE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hart van jesu3 vereert in het heiligst sacrament zijnen vader op eene oneindige wijze.

1. Jesus. Nu, dierbaar kind, is de Zoon des men-1 schen verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem. 1 Hoezeer, denkt gij wel, dat de Vader verheer-I lijkt, en vereerd wordt door den Zoon, die ter leere en glorie des Vaders, niet meer op aarde gelzien wordt maar verborgen is in het Sacrament ?

De Vader is alle vereering, alle lof en gehoorzaamheid waardig; daarom ook betn:g ik Hem puiks onder alle opzigten in dit heilig geheim tloor de onmetelijke vernederingen, waaraan ik nij hier onderwerp.

-ocr page 677-

633

Hoe dieper de mensch geworden Zoon zich vernedert om den Vader te eeren, des te hooger klimt de Majesteit van God don Vader.

Peil, als gij kunt, den afgrond der vernedering in welke ik Her tot glorie des Vaders ben afgedaald, 't Is waar, ik ben in een afgrond neergedaald door de Menschwording; dieper nog ben ik doorgedrongen door mijn leven, tot de diepste diepte heb ik mij vernederd door den dood. Doch hier ben ik beneden alle afgronden neergedaald: hier heb ik elke overmate van vernederingen overtroffen en blijf ik haar overtreffen.

Beproef zoo veel gij kunt, span uw krachten 111 zooveel gij wilt, gij knnt verwonderd, verslagen staan van verbazing, doch nimmer de diepte of de uitgestrektheid van den afgrond bevatten of begrijpen, waartoe mijn Hart zich vernederd heeft.

Zelfs de Engelen staan verbaasd, als zij met erbied zien hoe ik, wien zij als hun Heer erken-en en dienen, mij ter eere des Vaders meer emeder dan zij het vermogen.

Hevig worden zij daardoor ontstoken en aan-espoord om de goddelijke Majesteit te verheer-ijken, wier eindelooze grootheid zij niet kunnen egyijpen, en welke zij uit mijn voorbeeld dui-elijk inzien eindelooze eere waardig te zijn.

2. Mijn kind, indien de staat, waarin ik hier egenwoordig ben, reeds zoo zeer der goddelijke lajesteit tot eere strekt, welke eer spruit dan iet voort uit dat alles, wat ik in dien staat oor haar doe!

Wil niet naar den uiterlijken schjjn oordeelen;

-ocr page 678-

634

want het goddelijke moet niet naar menschelijke opvatting worden afgemeten.

Al mijne daden in dit Sacrament, als zijnde daden van een oneindig waardig persoon, zijn, schoon ook onzigtbaar en ontdaan van dien glans, welke de zinnen des menschen treft, van oneindige waarde.

Vandaar, mijn kind is de minste beweging mijns Harten tot glorie des Vaders, onvergelijkelijk eervoller voor Hem, dan alles wat Hem ter eere door hen, die louter schepselen zijn, gedaan wordt.

Roep in uwen geest alle heldenfeiten, de schitterende daden in de handelingen der stervelingen te zamen, waardoor zij hunnen roem over de wereld verspreidden; zie, wat zijn zij allen, vergeleken met ééne daad van mijn Ha?-t, wat anders dan de rook van een brandend vuur?

Ja, wat meer is, voeg alle deugden, wederwaardigheden en heldhaftige daden bijeen, waardoor alle Heiligen sinds Abel tot den laatsten regtvaardige zich beroemd hebben gemaakt: ook deze mijn kind, zij mogen Gode aangenaam en vereerend zijn, staan nog oneindig verre beneden één ofier, waarmede mijn Hart hier God verheerlijkt.

Wat meer? Groot zijn wel is waar de eerezangen en dankbetuigingen, die de hemelsche Geesten en de hemelingen der goddelijke Majesteit aanbieden, doch onvergelijkelijk grcoter en eervoller is de lof en dank, dien mijn Hart Haar door één offer van zich zeiven op het Altaar aanbiedt,

3. Teregt verheugt zich daarom de Kerk,

-ocr page 679-

635

dat zij een Bruidegom heeft, den Zoon van God, die voor haar de goddelijke Majesteit vereert, zooals zij verdient geëerd te worden, en haar zulk een dank betuigt, als zij dankbetuiging waardig is.

Dit erkent zij dagelijks met een dankbaar hart, als zij door mij tot den Vader nadert en Hem zegt: Door Hem en met Hem en in Hem, zij U, God den almagtigen Vader, in de eenheid des heiligen Geestes, alle eer en glorie.

Door deze goddelijke instelling gevormd en met mij vereenigd, durft zij zonder vreeze van afgewezen te worden den Vader bidden en Hem dank betuigen door mij, Christus den Heer.

En dewijl zij weet, dat hare handelingen slechts door mij aan God op eens bovennatuurlijke wijze behagen, daarom verrigt zij alles, wat zij doet, alles wat zij offert, in vereeniging met mij tot lof en glorie der goddelijke Majesteit, en ook tot haar eigen nut, ten eeuwigen leven.

4. Zalig, mijn kind, de zielen, die door den geest harer Moeder, de Kerk, gedreven, met haar zich in het Sacrament met mijn Hart vereenigen en aldus aan God de eer en dankbaarheid trachten weer te geven, welke zij Hem verschuldigd zijn, doch uit eigen vermogen niet kunnen schenken!

Herinner u, mijn kind, hoeveel gij den hemel-schen Vader schuldig zijt, die u zoo bemind heeft, dat Hij mij, zijn eeniggeboren Zoon, op zulk eene wondervolle en beminnelijke wijze heeft geschonken; die u met zoo veel liefde verzorgt, dat Hij u overvloediglijk de genadegaven mededeelt van den geest der vertroosting, die in mijnen naam ia gezonden.

-ocr page 680-

636

Hoe zoet is die pligt der dankbaarheid, als gij een edel hart bezit! Doch wat is zoo zoet, indien gij een kinderhart bezit, als de betuiging uwer dankbaarheid jegens den besten der vaderen?

Indien gij echter Gode dankbaar wilt zijn, zooals een kind jegens zijn Vader behoor te wezen, eer Hem dan; want Hij zegt: indien ik Vader ben, waar is dan mijne eer?

5. De leerling. O eeuwige Vader! van wien ik als van de hoogste oorsprong alles en wat het grootste is, zelfs uwen eenigen Zoon met zijne onuitsprekelijke verdiensten en weldaden, met zijnen heiligen Geest en veelvuldige gaven, heb ontvangen, wat zal ik U wedergeven voor zoo vele en zoo groote goederen?

Indien er tusschen het geschenk en de dankbaarheid eene zekere evenredigheid en verhouding moet bestaan, zie dan ben ik ten eenemale onmagtig om ü den schuldigen dank te bewijzen, dewijl mijne gebrekkige dankbaarheid met uwe eindelooze gaven niet in vergelijking kan treden.

Als ik daarenboven beschouw, dat al uwe volmaaktheden oneindig zijn en die oneindige volmaaktheden, al haddet Gij mij nooit eene weldaad bewezen, evenwel om haar zeiven op oneindige wijze vereerd moeten worden, dan bezwijk ik onder den last der verpligtingen, waaman ik beken uit eigen kracht in eeuwigheid niet te knnnen voldoen.

Doch zie, Jeamp;us, uw eenige en zeer beminde Zoon, die uit liefde voor U en voor mij met mij op aarde blijft, Hij vult aan, wat ik schuldig ben, en niet vermag te voldoen.

-ocr page 681-

637

Door Hem dus, die al uwe gunsten jegens mij kent, en al uwe volmaaktheden begrijpt, erken ik hier in vereeniging met de liefde zijns Harten de verpligting mijner schuld, en breng ik de vereering, die U altijd het welgevalligste is, als zij ü gebragt wordt in Hem, in wien Gij altijd uw welbehagen hebt.

6. Met geheel mijn hart verheug ik mij er over dat Gij oneindig volmaakt, en ook onuitsprekelijk vrijgevig jegens mij zijt; en dat ik in het Hart van Jesus, uwen beminden Zoon het middel heb om U de schuldige eere en dankbaarheid te kunnen bewijzen.

Derhalve offer ik U alle deugden van het allerheiligst Hart oan uwen Zoon op, en alle daden, die Hij in het heiligst Sacrament zijner liefde niet ophoudt tot eer uwer Majesteit en tot heil der geheele wereld te verrigten.

Wat ik ook doen kan, het is niets in vergelijking met hetgeen ik U verschuldigd ben: en dit zelf maakt een deel van uwen lof uit, dat uwe verdiensten al mijn vermogen te boven gaan.

Doch zie op Jesus, uwen Zoon, die de beeld-tenis van uwe goedheid en van al uwe volmaaktheid is, en aanvaard tot uwe glorie al de volheid der heiligheid zijns Harten.

Gewaardig U, zoo smeek ik, heilige Vader, aan te nemen de verdiensten, de voldoeningen en den lof van uwen eeniggeboren Zoon, die ik U opoffer tot vergoeding van al de beleedigingen, waarmede Gij door mij en door anderen ooit onteerd zijt gewoiden.

Hoe zoude ik wenschen die beleedigingen door

-ocr page 682-

638

mijn bloed en allen arbeid welke ook, te kunnen herstellen; doch dewijl alles, wat ik doe, daartoe volstrekt niet voldoende is, daarom vereenig ik het met de eindelooze verdiensten van Jesus uwen Zoon en offer ik het ü op.

7. Door dat zelfde Hart uws geliefden Zoons, waardoor ik U de schatting mijner vereering breng, en U voor al uwe weldaden dank betuig,

vraag ik ook tot uwe glorie nieuwe genaden.

Vooreerst, verleen mij, smeek ik TJ, een groote, edelmoedige en tevens teedere liefde i jegens uwen Zoon, den Beminde mijner ziel, den allezoetsten Jesus, die zoo liefdevol hier met mij 0 verblijft. jj

Geef, dat ik, bezield door de gezindheden zijns Harten en met zijn Hart vereenigd, door Hem leve, door wien alleen ik tot U kan komen.

Schenk mij mot dat doel, bid ik IJ, de volheid des heiligen Geestes, die altijd het Hart van Jesus bezielde en bestierde. wor(

HET I

LI

1.

die lossi over dien

Moge deze goddelijke Geest geheel mijn hart ^ vervullen, en met liefde voor Jesus ontvlammen, en steeds hongerig en dorstig maken naar zijn wag'

daar

WOgi

do ] bied-afroi gena neut scho H krui!

allerzoetst Sacrament.

-ocr page 683-

639

DIL

nnen laar-ienig Fesus

oons,

iring tuig,

n.

. ®en j 1. Jesus. Mijn kind, zoo zegt God: op alle 1KJ ' plaatsen wordt geofferd en mijnen naam een , Ü zuivere offerande opgedragen, dewijl mijn naam t mi) groot is onder de heidenen.

Deze, mijn kind, is de offerande des heils, ^ die na eenmaal op den heiligen berg tot ver-lossing van allen opgedragen te zijn, dagelijks : over de wereld wordt geofferd om mijne ver-quot; diensten op een ieder in het bijzonder toe te J:lart s passen tot vergiffenis der zonde, die dagelijks

worden bedreven.

nart Want dewijl ik wist, dat het maaksel van imen, Tan jn mjj ZOIl(jen gelooven, zoodanig

zlJn was, dat zij in vele zaken zouden misdoen, daarom heb ik, door de liefde mijns Harten bewogen, een offer ingesteld, dat aan God niet slechts de hoogste vereering en dankbetuiging zoude bieden, maar ook verzoening en genade zoude afroepen, opdat God door dat offer verzoend, genade en de gave van boetvaardigheid verlee-nende, de misdaden en zonden vergeven, en ruimschoots gunsten zoude schenken.

Het zelfde offer namelijk, dat weleer aan het kruis werd opgedragen, draag ik nu, op het

TIENDE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hart van jesüs verzoent, doob zijne opofferingen in het heiligst

sacrament des altaars, de goddelijke regtv aardigheid en verschaft ons onbegrijpelijke genadegaven.

-ocr page 684-

altaar op ; niet bloedig, wel is waar, zooals vroeger eenmaal, maar toch met dezelfde liefde des Harten.

Zoo dikwijls derhalve deze heilzame offerande wordt opgedragen, zoo dikwijls de gedachtenis van dit slagtoffer wordt gevierd, wordt ook het werk van de verlossing der menschen uitgeoefend.

Welke offerande de almagtige Vader altgd zich gewaardigt goedertieren en bevredigd aan te zien en welgevalliger te beschouwen, dan het heilig en vlekkeloos offer, dat hem de hoogepriester Melchisedech heeft opgedragen.

Daarom bidt de Kerk met vertrouwen tot God den Vader, door dit offer de geloovigen te willen bevrijden van alle kwalen zoo van het verledene als voor hot tegenwoordige en in de toekomst, opdat zij, ondersteund door de hulp der goddelijke Darmhartigheid, van alle zonden bevrijd en tegen elke verontrusting beschermd mogen blijven.

Wat toch zal de eeuwige Vader weigeren, als Hij mij ziet, zijn eenigen Zoon, op het altaar geslagt door den y ver voor zijne eere en door de liefde voor de menschen, als het offerlam zijner glorie, terwijl mijn Hart en mijn bloed tot Hem roept en smeekt voor mijne broeders.

2, Ja waarlijk deze offerande zoo bij uitstek vlekkeloos, door mij zeiven in eindeloozo liefde des Harten den hemelschen Vader door de, bediening der priesters aangeboden, is Hem altijd welgevallig en vindt immer verhooring wegens hare eerbiedwaardigheid.

Aldus zijn er vele anderen tot priesters verheven, omdat de dood huu belet altijd op aarde

-ocr page 685-

641

te blijven, en omdat dit ofier op alle plaatsen zou worden opgedragen; doch ik, dewijl ik blijf in eeuwigheid, bezit een eeuwigdurend priesterschap. Daarom kan ik voortdurend allen, die door mij tot God komen, behouden.

Door de slagting van dit allerheiligst Offerlam is geheel de aarde aanhoudend gepurperd, en stijgt zijne zoetheid met de verdiensten en deugden mijns Harten onophoudelijk als een liefelijke geur tot den Vader op.

Indien vele zonden der menschen de goddelijke Majesteit veel beleedigen en zijne regtvaar-digheid afroepen, onvergelijkelijk meer nog biedt dit heilig offer haar eere en verzoening aan; omdat de eeniggeboren Zoon haar oneindig wel-gevalliger is, dan allo zondaren haar mishagen.

Welk gewest op aarde werd niet eenmaal gekleurd door bet bloed mijns Harten, of welke plaats bleef iritgesloten van zijne gebeden en bescherming? welke plek der wereld dan zal God kastijden, zonder eene plaats te treffen, die door het Hart zijns Zoons verdedigd wordt?

Zie, de zondaren zondigen en zij worden niet, naar verdiensten, neer geworpen in den poel van het eeuwig vuur; integendeel zij worden in het leven gelaten, wel te verstaan, niet om te zondigen, maar om zich zalig te maken.

Want ik stol mij zei ven tusschen God den Vader en tusschen do zondaren, en voor dezen offer ik mij op bemiddelend smeekend: Aanschouw, heilige en regtvaardige Vader, zie mijne handen, zie mijne zijde; zie hoeveel zij aan uwen Zoon hebben gekost! Om de liefde, waarmede

ill

41

-ocr page 686-

642

Gij mij bemint, spaar, Vader, spaar uw volk.

3. Mijn kind, moest de zondaar niet toegeven aan zooveel goedheid, waardoor ik de bel gesloten boud, opdat' zij bem niet verslinde; waardoor ik de duivelen belet om bem meê te slepen; waardoor ik do armen des Almagtigen weerhoud, opdat de bliksems van Gods regtvaardig-beid bem niet verdelgen?

Ja, verbaasd zoudt gij staan, indien gij al de geheime middelen zaagt, welke mijn Hart bier gebruikt om de zielen te redden, die, zoo ik de goddelijke verontwaardiging niet weerhield, teregt spoedig zouden vergaan.

Indien, gelijk eertijds, aan de boozen niet meer plotseling en onherroepelijk de straf wordt voltrokken, zij mogen bedenken, dat het geweten moet worden aan bet offer mijns Harten, waardoor geheel de wereld behouden blijft.

Ziedaar, mijn kind, hoe mijn Hart bemint, overal den mensch, ook den ellendigste, indachtig, bevordert het overal de zaligheid der zielen!

4. Met welke gewaarwordingen moet gij dan met dit geheim omgaan, waaruit gij zoo vele heilmiddelen ontvangt! waaruit gij allerlei genaden en gunsten verkrijgt: immers bet is van oneindige waarde.

Doch ofschoon dit offer van oneindige waarde is, worden evenwel op den mensch de vruchten daarvan toegepast in eone mate, die beperkt wordt door de levendigheid des geloofs en der godsvrucht, van de gesteltenis der ziel, die er bij tegenwoordig is of voor wicn bot opgedragen

-ocr page 687-

643

wordt: gelijk ue Kerk door den heiligen Geest onderwezen, aanduidt, als zij otterende God bidt, dat Hij zijne dienaren en dienaressen, en allen, die er bij tegenwoordig zijn en wier geloof en godsvrucht Hem bekend zijn, gedachtig moge wezen.

Derhalve, mijn kind, draag het H. Misoffer op of woon het bij met een levendig geloof, met ware godsvrucht en in heilige gesteltenis, opdat gij verdienen moget de zeer groote vrucht van het offer en alle genaden, die gij vraagt, te verkrijgen.

Want de goddelijke welwillendheid schenkt ongetwijfeld aan hen, die in goede gesteltenis zijn, de genade, die zij gedurende de heilige Mis vragen, ja verleent hun dikwijls zelfs gunsten, die zij niet vragen.

Onthoud dit wel, mijn kind, het godvruchtig hooren der Mis, is het heilzaamste middel om u tegen gevaren te beschermen, voor een onvoorzie-nen dood te bewaren en den weg der deugd te volgen.

Wilt gij verdiensten opstapelen, zijt dan dikwijls, indien het u geoorloofd is, bij het offer der H. Mis tegenwoordig; want door het godvruchtig bijwonen van éène H. Mis, verwerft gij u veel meer verdiensten, dan door een langdurig godvruchtig vasten of door gestrenge kastijding, of door een langen pelgrimstogt, dien gij onderneemt.

Indien gij ten laatste u aan mijn Hart wilt aanbevelen, zijt dan zoo dikwijls en zoo godvruchtig mogelijk bij de heilige Mis tegenwoordig; dit offer toch strekt der allerheiligste Drievuldigheid tot glorie, verblijdt de Engelen en de Heiligen, verrijkt de regtvaardigen met genade,

-ocr page 688-

644

helpt de zondaren tot bekeering, verligt de zielen in het vagevuur, verkwikt eindelijk geheel de Kerk, die op aarde bestaat.

5. De leerling. O liefste Jesus! hoe groot is de barmhartigheid, hoe belangloos de liefde, hoe onovertrefbaar de goedertierenheid, hoe verbazend de goedheid uwb Harten!

Want zelfs voor hen, die uw Hart, zooveel zij kunnen, bedroeven, houdt Gij niet op U te offeren, om het gewigt der goddelijke wraak te weerhouden, totdat zij zich onder do bescherming van uw Hart in veiligheid hebben gesteld.

En ik, ja ik zal het belijden, schoon in zulk eene mate door de genade uws Harten overladen, ik de ondankbaarste van allen, heb uw Hart bedroefd.

Aan de groote barmhartigheid dus, aan de eindelooze goedheid uws Harten mag ik het dank weten, dat ik nog niet verdelgd, nog ongestraft ben.

6. O Hart van Jesus! zoet en allerliefst-ETart! Hart, dat alle liefde waardig zijt en overvloeit door overmate van allerhande liefde! zou ik nog een hart bezitten^ dat een menschelijk hart mag heeten, als ik U niet wederminde?

Wie, Heer, wie biedt er weerstand aan uwe liefde, als hij overweegt, hoe Gij in het allerheiligst Altaargeheim ons in uw Hart verbergt en U zeiven aan den Vader voor ons opoffert!

O mijn Jesus ! wat zou er gebeuren, als Gij een zondaar van de bescherming uws Harten uitsloot! Hoe ontzettend zou de bliksem van Gods regtvaardigheid hem tot in de diepte der hel nederwerpen!

-ocr page 689-

645

Verre, o Heer, verre zij het van mij, dat ik door ondankbaarheid en door de zonde uw Hart uitdagen en mij aan zulk een gevaar zou blootstellen!

7. Geef, o mijn Zaligmaker! dat ik U, die zoo voor mij bezorgd zijt, met ijver dank betuige, U vurig beminue; door dankbaarheid en liefde gedreven U dikwerf bezoeke, dikwijls en met godsvrucht bij het heilig Offer tegenwoordig zij.

O hoe weinig zou ik U beminnen, indien ik niet dagelijks hier kwame om de heilige Mis bij te wonen, om hier te overwegen, met U mij te onderhouden, en TJ veel te vragen!

Hoeveel tijd van den dag besteed ik niet aan aardsche bezigheden! hoeveel wijd ik aan eigen rust en ontspanning! en voor hot werk mijner eeuwige zaligheid en der goddelijke glorie zou ik hier geen half uur met U kunnen besteden, terwijl ik toch van hier uwe genade en uwen zegen medeneem, waardoor zelfs mijne bezigheden en al het overige geheiligd wordt en welslagen vindt ?

Ja, Heer, dagelijks zal ik hier met U zijn. En als ik door een noodzakelijk beletsel gedwongen wordt afwezig te zijn, dan zal ik toch in den geest hier met U zijn.

-ocr page 690-

646

ELFDE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hakt van jesus is in het sacrament zijner liefde de grootste troost voor ons op aarde.

1. Jesus. Mijn kind, ziehier mijn woontent met de menschen ! zie, hier zal ik met hen wonen. Hier vertroost Ik een ieder, die tot mij komt, en droog ik hunne tranen af.

En wijl er geen plaats op de wereld is, waaide droefheid niet somtijds tranen schreit, vermenigvuldigt mijn Hart zijne wonderen, om overal de vertroostingen te vermenigvuldigen.

Hieruit blykt, mijn kind, dat de barmhartigheid mijns Harten grooter is dan de ellende der menschen zgn kan.

Indien er een geneesmiddel, indien er eenige troost in ellende wordt gezocht, hier in mijn Hart wordt het gevonden, bier uit mijn Hart wordt bet met blijdschap verkregen.

Zie, hier maak ik alles nieuw: wat zwaar is maak ik ligt, wat smakeloos is maak ik zoet; bet bittere verkeer ik in zoetheid en den rouw in blijdschap des harten.

Wat meer is, dit dal van tranen verander ik in een paradijs, de aarde in een voorsmaak van den hemel. Want bier is overvloed van hemelsche goederen, bier de bron van vrede en vreugde, hier zijn de Engelen, bier woon ik zelf, de eeuwige zaligheid.

2. Deze, mijn kind, zijn de wonderen der

-ocr page 691-

647

liefde, die mijn Hart voor u gewrocht heeft, opdat gij in den tegenspoed des levens den moed niet zoudt laten zinken maar door de goedheid mijns Harten aangespoord, tot deze bron van alle vertroosting zoudt naderen.

Als gij hare zoetheid wel geproefd zult hebben, zult gij alle doorgestane droefheid spoedig vergeten of haar als vreugde waarderen.

Als gij hier voor het heilig Tabernakel uw hart uitstort, vooral echter als gij na de heilige Communie van hart tot hart met mij spreekt, en u geheel aan mij overgeeft, dan zult gij ontwaren, dat de droefheid plaats maakt voor den troost, de vrees voor het vertrouwen, de lusteloosheid voor den ijver des harten.

Indien gij, mij verwaarloozende, elders uwe schreden wendt om iemand te vinden, die u in uwe neerslagtigheid opbeurt of ondersteunt, dan zult gij dikwijls bij ondervinding kunnen zeggen: Ik heb gezocht naar iemand om mij te troosten, doch ik heb niemand gevonden.

Doch hier, tot mijn Hart zult gij nimmer te vergeefs komen, nimmer zult gij zonder verlig-ting van hier weggaan.

Neem derhalve altijd hierheen uwe toevlugt om een geneesmiddel in uwe wederwaardigheden te ontvangen en uwe droefheden in troostvolle verdiensten te veranderen.

3. Als tegenspoed, verlies uwe goederen of behoeften oorzaak zijn, dat uw hart zuchten slaakt of uwe oogen met tranen worden gevuld, zoo zeer zelfs, dat uwe ziel bedroefd is en een tegenzin krijgt in het loven; hier, mijn kind, zult

-ocr page 692-

648

gij vinden, wat geen sterveling u kan schenken, hier zult gij leniging uwer smart ontvangen. Mijn voorbeeld beschouwend, zal het uw hart troosten; de belofte mijner blijvende goederen, waaraan gij als mijn medeërfgenaam na weinige dagen zult deel nemen, zal uw gemoed opbeuren, eindelijk, de geheime genade mijns Harten zal somtijds de tranen der smart verkeeren in tranen van vertroosting.

Als de wereld u haat, als de menschen u verwaarloozen, u tegenstreven en verdrukken, hier, o mijn kind, hier in dit geheim der liefde zult gij rijkelijk getroost worden. Als gij mij zult bezitten, als gij daarenboven uw hart aan mij uw Verlosser, uw getrouwsten Vriend, uw liefdevolsten en besten Vader zult vastklemmen, dan zult gij weltevreden met mij verborgen en vernederd willen worden, om aan mijn Hart meer gelijkvormig en welgevallig te zijn, om in de eeuwigheid onder mijne Uitverkorenen te worden verheven.

En indien smarten des ligchaams, of angsten der ziel u treffen en zelfs kwellen; zie, mijn kind zie, hier is voor u een troost, die alleen tot in de diepte van uw ziek hart kan doordringen en waaraan niemand een beletsel kan stellen zoo gij zelf het niet doet, door meer aan uwe eigene bevindingen dan aan mijne inspraken geloof te hechten.

Voorzeker gij zult ondervinden, wat duizende getrouwe zielen dikwerf ondervonden hebben; die in droefheid en benaauwdheid, hier tot mij kwamen, en spoedig door de zoetheid mijns Harten

ver

kee

ver mij

gÜ Ha zijr

zoe

]

op hei vir I

get is ( tro gij wa ine Ha

thi eei trc in W eei mi

Zijl

va ki!

-ocr page 693-

649

verkwikt, met een opgeruimd gemoed wederkeerden.

Wordt gij door bekoringen gekweld, is het verlatenheid, die u doet kwijnen; snel hierheen, mijn kind, want zie, als gij bekoord wordt, als gij troosteloos zijt, dan roept en verbeidt u mijn Hart. Het zal u met vreugde ontvangen, met zijne kracht versterken, u met de zalving zijner zoetheid vervullen.

Moogt gij zelfs in eene feil vervallen, sta spoedig op en snel hierheen. Hier zult gij ligtelijk alles herstellen, hier vrede en vreugde des harten weder-vinden.

O, mijn kind, indien gij wist met welke begeerte mijn Hart hier ten allen tijde wakende is om een ieder te vertroosten, terwiilhet zich zeiven troost als het den bedroefde opbeurt; dan zoudt gij begrijpen, waarom niemand, in welke wederwaardigheid hij zich bevindt, ongetroost heengaat indien hij slechts met goede gesteltenis tot mijn Hart nadert.

4. Immers in het heilig Tabernakel bezit gij thans waarlijk mij den zelfden Zaligmaker, die eertijds gedurende zijn tijdelijk leven, allen tot troost verstrekte; mijn zelfde Hart, dat reeds in de kribbe den Herders vrede schonk en de Wijzen met hemelsche blijdschap vervulde; dat een ieder, die gedurende mijne kinderjaren met mij omging, verkwikte; dat gedurende geheel zijn leven de toevlugt en de troost van allen en van een ieder was.

Gij weet, mijn kind, hoe de zieken en gebrek-kigen, de blinden en lammen, de dooven en de

-ocr page 694-

650

stommen, de ongelukkigen en bedroefden allen mijn Hart aanriepen, en zijne barmhartigheid en hulp pleegden af te smeeken.

En is er wel ooit iemand, door welke droefheid ook gekweld, of op welk uur bij dag of bij nacht tot mij komend, in zijn vertrouwen te leur gesteld geworden?

Keerde niet een ieder, telkens als hij tot de goedheid mijns Harten zijne toevlugt nam, meer getroost terug dan hij had durven hopen?

5. Waarlijk, mijn kind, al deze wondervolle, al deze troostrijke gebeurtenissen worden hier door mijn Hart aanhoudend hernieuwd, dochopeene wijze, die volmaakter en heilzamer is, naarmate zij meer het geestelijke en het eeuwige leven beoogen.

Toen namelijk genas het de ziekten naar het lig-chaam; hier echter geneest het de ziekten, de zwakheden en de ellende der ziel.

Toen verloste het de bezetenen of hen, die door den duivel gekweld werden; hier doet het meer dan dat, dewijl het de geloovigen tegen den duivel beschermt.

Toen reinigde het de melaatschen, hier zuivert het de zielen en, maakt ze witter en schooner dan sneeuw.

Toen verzadigde het door oen wonder duizende menschen met natuurlijk voedsel, hier voedt het eiken geloovige met het brood der Engelen.

Toen riep het de dooden terug in het leven; hier, wat onvergelijkelijk beter is, behoedt het de zielen voor den dood.

En zooals toen mijn Hart vol medelijden, ontferming en goedheid voor allen openstond, zoo

-ocr page 695-

651

is het thans geopend voor een ieder ook voor den meest ellendige, den meest bedroefde.

Geloof niet, mijn kind, geloof ook den geest niet, die n ingeeft, dat mijn Hart thans andere gevoelens koestert jegens Grod en jegens de men-schen dan toen.

Wacht u derhalve om mijn Hart, dat hier verwijlt om u te troosten, te onderscheiden van mijn Hart, dat weleer in het sterfelijk leven zoo wondervol, zoo zoet de menschen verligtte en met allerlei troost vervulde. Want iedere geest, die zoo mijn Hart onderscheidt en verdeelt, is niet nit God.

6. Verruim uw hart, mijn kind, en neem, zooveel gij kunt, alle vertroosting op, die hier uit mijn Hart, als uit eene eeuwig springende bron, voor a voortvloeit.

Zie alle vertroostingen, zoo wondervol en zoet als zij zijn, en die vele en verschillende personen tijdens mijn sterfelijk leven hebben genoten; worden in mijn sacramenteel leven aan u alleen geschonken.

Hoe veel gelukkiger zijt gij dan degenen, die tijdens mijn sterfelijk leven leefden! Zij toch mogten niet gedurig, zooals gij, in mijne tegenwoordigheid verblijven, zij bezaten mij niet op eene wijze zooals gij mij bezit; zij eindelijk ontvangen of genoten mij niet zooals gij, kind mijns Harten.

Zie dan in welke mate mijn Hart u bevoordeelt. Vlugt derhalve in allen nood, in elke inwendige of uitwendige moeielijkheid hierheen. Hier immers zult gij, indien gij een schuldige zijt, ver-

-ocr page 696-

652

gifienis ontvangen; zoo gij ziek zijt dan zal u genezing, in neerslagtighcid, moed en sterkte, in droefheid, verligting en hulp, in gevaar bescherming en veiligheid, in alle ellende een redmiddel, altijd ware en heiligende troost geworden.

7. De leerling. O Jesus, mijne liefde ! hoe zoet is het besluit uws Harten, waardoor Gij om de bitterheden van dit leven te verzoeten, op zekere wijze met mij voortwandelt in deze ballingschap, en het ballingsoord in een paradijs verandert!

Zal ik spreken, Heer, of zal ik zwijgen van de gewaarwordingen, die de overgroote liefde nws Harten jegens de menschen in mij wekt? Doch neen, tot glorie van uw Hart, zal ik niet zwijgen: Zoo, o Jesus ! zoo hebt Gij nooit met de Engelen zei ven gehandeld; nooit hebt Gij hun U zeiven op zulk eene wijze te genieten gegeven!

O eindelooze zoetheid, mijn Jesus! in welke mate hebt Gij mij liefgehad! hoe geeft Gij mij U zeiven, hoe wordt Gij geheel en al mijn troost!

Vanwaar, beminnenswaardigste God, vanwaar zoo veel goedheid, jegens een ondankbaar kind, dat zelfs de naam van kind niet waardig is?

Aldus, o onuitsprekelijke liefde! toont Gij de grootte nwer goedheid wijl Gij uwe Majesteit en mijne verworpenheid niet in aanmerking neemt, maar welwillend de goedheid uws Harten involgt, bewogen als Gij wordt, door mijne behoefte en door uwe liefde.

8. O Heer Jesus, Vader der barmhartigheden en God van alle vertroosting! met welke blijdschap kom ik tot ü, aangespoord en gesteund door uwe onverdiende goedheid!

-ocr page 697-

653

Talrijk wel is waar en groot ziju mijne ellenden, doch getrokken door de zoetheid uwer liefde kom ik evenwel vol vertrouwen en haastig tot U.

Want nu weet ik, dat Gij, schoon onlijdelijk, evenwel niet ongevoelig zijt; dat Gij ofschoon niet te deeren door mijue smarten, daarvoor evenwel niet onverschillig zijt.

Nu erken ik, dat Gij medelijden kunt en wilt hebben met onze zwakheden; en dat mijne vele en groote ellende, het voorwerp is uwer oneindige barmhartigheid.

Indien ik tot dusverre ongelukkig en verlaten nederlag, dan was het mijn eigene schuld: omdat ik verwaarloosde tot de bron van ontferming en vertroosting te komen, die altijd toegankelijk is.

Doch voortaan zal ik zoo dikwijls als ik treurig ben, opstaan en tot deze bron van alle goederen naderen, waar ik meer geneesmiddelen vind dan ik behoef; waar ik grooter troost ontvang, dan mijn hart vermag te bevatten.

TWAALFDE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hart van jesus, in zijn sacramenteel leven zooals eertijds in zijn sterfelijk leven den mensch onderwijzend, houdt niet op te leeren, da1 hij zachtmoedig en nederig van harte is.

1. Jesus. Wijlt hier, kinderen der menschen en leent mij uwe aandacht.

-ocr page 698-

654

Zie, hoe ik hier met u ben alle dagen! leer hier van mij, leer altijd hoe zachtmoedig en ■nederig van Harte ik ben.

Wonderbaar voorzeker scheen de nederigheid en liefde mijns Harten gedurende mijn sterfelijk leven; hier evenwel, in mijn leven in het heilig Sacrament, is de diepte mijner vernedering en de overmate mijner liefde veel meer bewondering waardig.

Geheel dit geheim is vernedering, is liefde. Hier wordt niet slechts mijne Godheid, maar ook mijne Menschheid voor het oog der stervelingen verborgen. Hier reikt de liefde niet slechts tot den dood, maar tot het einde der wereld, ja gaat elk toppunt der liefde te boven.

Welk oog heeft gezien of welk oor gehoord, of welk hart begrepen, hoe diep hier de nederigheid mijns Harten afdaalt, tot welke hoogte de liefde stijgt?

2. Indien gij, mijn kind, verbaasd staat, indien gij in vervoering geraakt over de overmate der liefde, waardoor ik mij weleer in mijn sterflijk leven den nederige en zachtmoedige van Harte vertoonde; welke moeten uwe gewaarwordingen dan niet zijn als gij eens naauwlettend beschouwt hoe nederig en zachtmoedig van Harte ik nu in het Sacramenteel leven ben.

Zoolang toch als ik op aarde zigtbaar wandelde en met de menschen verkeerde, heb ik nooit en nergens opgehouden aan allen en aan een ieder ware en werkdadige nederigheid en zachtmoedigheid des Harten te toonen.

Herinner n, mijn kind, met welke nederigheid

-ocr page 699-

655

en liefde mijns Harten ik plagt om te gaan met mijne leerlingen; met een onbeschaafd en lastig volk; met ongelukkige en bedroefden; met beklagenswaardige zondaren, ja ten laatste zelfs met mijne vijanden.

Wat konde ooit deze bron van nederige en onuitputtelijke liefde stoppen of sluiten? Geen gebrek, geen onbeschaafdheid, geen onhandelbaarheid, geen moeite, geen verwerping, zelfs niet de bedorvenheid der menschen. Geen van al deze zaken konde oorzaak worden om mij ook maar jegens één sterveling anders te betoenen dan nederig en zachtmoedig van Harte.

Getuige dat zoo hardnekkig volk, getuige de heidenen, die door de zachtzinnigheid mijns Harten getrokken, nader kwamen, zeggende; »Wij willen Jesus zienquot;; getuige de Chananeesche vrouw en allen die treurden; getuige Magdalena en elke zondige ziel, die tot mij hare toevlugt nam; getuigen de Pharizeën, die mij tot den dood toe vervolgden. Deze allen leggen getuigenis af voor de daden van mijn nederig en zachtmoedig Hart tydens mijn sterfelijk leven.

3. Doch zie, mijn kind, in het leven in het heilig Sacrament, zet ik die daden voort; ja daarin toon ik op nog wondervoller en lieflijker wijze, dat ik nederig en zachtmoedig van Harte ben.

Overweeg toch,, eens, hoe de menschen, ik zeg niet op onbeschaafde wijze, neen maar met oneerbiedigheid en gevoelloosheid zich jegens mij gedragen, en zie hoe ik evenwel hunne gebreken verdraag.

Beschouw eens hoe vele zielen, ook die ik

-ocr page 700-

656

meer bijzonder liefheb, voor het deel van mijn kruis, haar door mij als het kostbaarste onderpand mijner liefde toegezonden, hier in plaats van lof en liefde, mij klagten en bitterheden wedergeven; en bemerk met welke goedigheid des Harten ik haar niet slechts duld, maar ze zelfs bemoedig en aanspoor tot betere en edeler gevoelens.

Ga eens na hoevele ondankbare zielen, overladen met mijne weldaden, heengaan en mij hun weldoener bij het genot der weldaden vergeten of verwaarloozen; hoe vele laauwen, na zoo dikwijls de ontvangene genade misbruikt te hebben, onbeschaamd voor mij treden en nieuwe gunsten vragen; en zie dan met welke zachtmoedigheid ik hen duld, met welke edelmoedigheid ik hen verdraag, met welken bezadigden maar tevens krachtigen aandrang van liefde ik hen tot getrouwheid en ijver aanwakker en help.

Overweeg eens hoe bedorvene menschen mijne goederen en gaven gebruiken om zich tegen mij te verzetten, om mij te beleedigen om mijn Hart zelfs te verwonden; en merk eens op met welke gesteldheid des Harten ik geen kwaad met kwaad vergeld maar het kwade overwin door het goede.

Beschouw ten laatste, hoe dikwijls do vijanden, vervolgers mijns Harten, mij hier komen beleedigen, en hoe ik in de goddelijke liefde van mijn nederig Hart hen zelfs toelaat in mijne tegenwoordigheid, hun ontferming en vergeving en vrede aanbied.

Zie, mijn kind, op elk uur, op elk oogenblik bij dag en bij nacht komen en gaan de men-

-ocr page 701-

657

schen tot mij, hetzij voorbereid of onvoorbereid, hetzij goeden of kwaden, dankbaren of ondankharen, vrienden of vijanden, terwijl een ieder mij behandelt naar de gesteltenis, waarin hij verkeert; doch zie eens in het licht des geloofs, hoe ik met allen en een ieder handel, met welk eene nederige, onvermoeijelijke, onuitputtelijke welwillendheid en zoetheid mijner liefde!

4. Deze wonderen van de liefde mijns Harten, mijn kind, zult gij niet begrijpen, indien gij ze niet met een levendig geloof beschouwd en met een godvruchtig hart overwogen zult hebben.

Want de diepte der vernedering, welke hier mijn Hart beoefent, moet in hooger licht beschouwd, door vrome overweging ingedacht en in stilte en gebed aangeleerd worden.

En de lieflijkheid der liefde, welke hier mijn Hart ten toon spreidt, moet op gelijke wijze gezocht, door omgang beproefd en door de ondervinding gesmaakt worden.

Zie eens terug, mijn kind, en beschouw eens hoe gij dit tot heden gedaan hebt; hoe gij in de navolging van het blijvend voorbeeld mijns Harten tot nu toe geslaagd zijt.

Schep nieuwen moed, mijn kind, en leer met do daad en in waarheid, wat ik niet ophoud hier te onderwijzen: dat ik zachtmoedig en nederig van Harte ben.

5. De leerling. Hoe goed, o Jesus, hoe goed zijt Gij, die om aan alle geslachten op zoete en krachtdadige wijze uwen Geest te leeren overnemen, in dit beminnelijkst geheim verwijlt, zoo nederig, zoo zachtmoedig!

42

-ocr page 702-

658

Inderdaad en hier vooral, zoo bovenmate nederig en zachtmoedig van harte, zijt Gij de eenige Leermeester der nederigheid en liefde, zoowel in uwe da den als in uwe onderrigtingen, voor alle geslachten

Doch ook al, wat TJ omgeeft, houdt niet O] te verkondigen, dat Gij de nederige en zacht moedige van Harte zijt.

Dit verkondigt de diepe en stille eenzaamheid, waarin Gij U verschuilt; dit verkondigt de diepe stilte, waarin de Engelen neergebogen en in geestvervoering TJ aanbidden; dit verkondigt de teedere godsvrucht der vrome geloovigen, hoe nederig en zachtmoedig Gij zijt, o Heer.

O Jesus, wie zal zich dan nog verhoovaardi gen? Wie nog hardvochtig van harte zijn? Zal niet een ieder voortaan zich gaarne vernederen? Zal niet een ieder branden van liefde tot TJ?

Ach Heer, wie zal er hier aan uw verlangen niet toegeven, hoedanig dan hun geloof, hunne hoop, hunne liefde ook zij ? O trotsche en wraakzuchtige zielen! in uw midden heeft Hij gestaan, wien gij niet kent, op wien gij uwe aandacht niet vestigt.

6, Leen gij uwe aandacht, mijne ziel en leer hoedanig uw Beminde is, hoe zoet, hoe geheel, uw verlangen waardig, hoe geheel beminnelijk.

Dring door tot het wonderlijk Tabernakel, tot de woonplaats van uwen goddelijken Verlosser, en aaaschouw den God van Majesteit, den Maker van hemel en aarde, de vreugde der Engelen en Heiligen, zoozeer uit liefde tot u vernederd, zoozeer door liefde tot u vervoerd!

Leer hier uit liefde u te vernederen; leer hier

-ocr page 703-

659

uwen bruidegom, die zoo zuiver bemint, met zuivere liefde wederminnen.

Luister, wat Hij innerlijk tot uw hart door zijn groot en schoon voorbeeld spreekt, en betoon u leerzaam jegens Hem, die u zoo zoet door zijn voorbeeld onderwijst en zoo magtig zijne leering door voortdurende wonderen bevestigt.

7. O, wonder van nederigheid, Jesus, Zoon van den levenden God! O wonder van liefde! ik bemin U; met geheel mijn hart bemin ik ü, o mijn zachtmoedige en nederige Beminde, zoetste en zuiverste Bruidegom mijner ziel!

Beminnen, liefhebben wil ik ü alleen; ik zeg vaarwel aan al het overige; uwe liefde alleen begeer ik; enkel uit liefde tot U wensch ik onder oifers, als onder zoovele oefeningen en betuigingen mijner liefde, te leven en te sterven.

Want het voorbeeld uws Harten leert mij dit; de zalving uwer liefde maakt mij dit aangenaam.

O Jesus de beste van allen; bewaar deze gezindheid mijns harten en geef genadiglijk, dat-ik U hier dikwijls bezoekende, steeds beter leere U zuiver te beminnen, en uit liefde tot U mij jegens allen nederig en zachtmoedig van harte te betoonen.

-ocr page 704-

660

DERTIENDE HOOFDSTUK.

het alle1uijjiligst hakt van jksus quot;wilde, dat het heiligst sacrament des altaars de voortdukende gedachtenis van zijn lijden, en eene eeuwige herinnering der liefde zoude zijn, welke hij in dat lijden toonde.

1. Jesus. Zoo dikwijls gij dit brood zult eten, en dezen kelk zult drinken; zult gij den dood des Heeren verkondigen, tot Hij kome.

Dit beveel ik, mijn kind, om ieder mensch in het bijzonder oplettend te makeu op die over-mate der liefde mijns Harten, waarmede ik hem in zekeren zin meer beminde dan mij zei ven, dewijl ik zelf den dood onderging opdat zij het leven zouden bezitten.

Ik draag roem op dat sterven, waardoor ik, terwijl de liefde mijns Harten zegepraalt, den eeuwigen Vader verzoend en bovenmate verheerlijkt heb, waardoor de menschen verlost en gered zijn, waardoor ik de glorie der Verrijzenis en der Hemelvaart, en der eeuwige heerschappij, over alles wat bestaat, heb verkregen.

Daarom heb ik gewild, dat de gedachtenis aan mijn Lijden altijd en overal zou levend blijven ; dat een ieder, die steeds de vruchten van zulk een gunstbewijs zoude ontvangen, zich daaraan ook met een dankbaar hart steeds zoude herinneren, hetzij in den hemel, hetzij op aarde.

2. Inderdaad, de Uitverkoren311 in do he-

-ocr page 705-

661

melsche zaligheid zijn, wijl zij weten aan wien zij hunne zaligheid en glorie verschuldigd zijn, onophoudelijk mijn Lijden indachtig; in eeuwigheid aanbidden zij het Lam G ods als geslagtoiferd met zijne vijf wonden, schitterender en glansrijker dan de zon.

En de Kerk, wijl zij op aarde erkent, dat zij op den heiligen berg uit mijn Hart het leven ontving en uit die bron alle goederen dagelijks ontvangt, totdat ik zal wederkomen en haar in glorie zal opnemen, houdt niet op, mijnen dood met alle gevoel van dankbaarheid te herdenken. Want in het offer, dat zij dagelijks opdraagt, heeft zij mij als offerlam bij zich tegenwoordig en door de afzonderlijke Consecratie van het Lig-chaam en Bloed duidt zij mijnen dood aan.

Doch ook in de ziel van een ieder, die aan het allerheiligst Sacrament deel neemt, wordt eene zekere voorstelling en eene gedachtenis van mijnen dood geleverd. Immers, zoo als ik uitgestrekt op het kruis door het Lijden mijn sterfelijk leven heb verloren, zoo verlies ik het Sacramenteel leven in de harten der geloovigen door de Communie.

Wat meer is, mijn kind, zelfs de staat, waarin ik hier verblijf, is een zekere afbeelding van mijn Lijden. Want in mijn Lijden werd de glans mijner Godheid en zelfs de heerlijkheid mijner Menschheid op zekere wijze onder eenen sluijer verborgen; doch zijn de nederige en liefelijke gedaanten van het Sacrament niet de duidelijke voorstelling van dien sluijer!

3. Mijn kind, het offer van het leven mijns Harten, mijn dood vormt het middenpunt aller tijden. Immers alle offeranden, die vroeger be-

-ocr page 706-

662

stonden, de wijze der plegtigheden, en het ove-iige, dat op den godsdienst betrekking had, doelde op mijn sterven; daaraan ontleende het zijn kracht en uitwerking.

Wederkeerig, al wat op dat sterven volgde, :ils het Offer, de Sacramenten, en al het overige wordt daartoe terug gebragt en ontleent daaraan zijn kracht en uitwerking.

Ziedaar dus het Offer, van het begin der wereld opgedragen in beeldteuissen, op het kruis in waarheid opgedragen en in de Kerk in zijn wezen voortgezet tot aan het einde der wereld.

Ziedaar, mijn kind, ziedaar de verhevenheid van de bedoeling mijns Harten; ziedaar de uitgestrektheid van zijne liefde!

Geheel mijn levensloop toch op aarde, van het begin der wereld tot aan haar einde, vervat in mijne beloofde tegenwoordigheid, in mijn sterfelijk leven en in mijne gedachtenis het Sacrament, en al, wat het in elk dier deelen verrigt, vormt één geheel, één volmaakt werk van eindelooze goedheid, hetwelk ik dan eerst besluiten zal, als ik bij de voleinding der eeuwen, met de Kerk ten hemel zal stijgen om eene eeuwige zegepraal te vieren.

4. Wat wonder dus, mijn kind, als bij de heilige Communie, bij het lezen of aanhoorcn der H. Mis dit geheim u altijd nieuw, u altijd even eerbiedwaardig toeschijnt?

Voorwaar, met die gesteltenis des Harten, met die genegenheid moet gij bij het ontvangen der heilige Communie tegenwoordig zijn, als waart gij bij het laatste Avondmaal tegenwoordig, om

-ocr page 707-

663

aau te zitten eu van mij zelveu het brood des levens te ontvangen.

Want het is dezelfde maaltijd; denzelfden dood, dien ik in de eetzaal voorzeide, verkondigt gij in liet Sacrament.

Mijn kind, als gij de heilige Mis opdraagt, of de Communie ontvangt, dan verkondigt gij door die handeling zelve mijnen dood; zoo als namelijk beiden, én de opdragt van het Offer én de mit-tiging vanhet Sacrament, den zelfden dood aantoont.

5. Doch wanneer gij zulke groote geheimen verrigt, als mijn Hart door zijn dood voor n verdiende, dan moot gij ook van uwen kant doen, wat in uw vermogen is, om ze op waardige wijze te herdenken.

Zooals ik dus in mijn Lijden mij zeiven aan den Vader als een volmaakt offer heb opgedragen, zoo moet ook gij, mijn kind, u zeiven in de Communie als een zuivere en onverdeelde offerande aanbieden.

Ja zelfs bij uwe bezoeken, moet gij met groot gevoel van godsvrucht u de offers van mijn lijdend loven in het geheugen terag roepen; hetgeen gy doen zult, als gij godvruchtig overweegt, als gij u zelveu aan mij in alle wederwaardigheid onderwerpt, als gij u geheel overgeeft aan mij in de tegenwoordigheid van het heilig Tabernakel, waar alles, wat gij rondom mij ontwaart, dient om u do offers mijns Harten voor den geest te roepen.

Op deze wijze, mijn kind, zult gij beter de grootheid beseften dier liefde, waarmede ik tijdens mijn leven van arbeid en smarten, onder vele offers opklom tot het laatste en hoogste offer,

-ocr page 708-

660

DERTIENDE HOOFDSTUK.

het alleiuieiligst hakt van jesus wilde, dat hei heiligst sacrament des altaaks de vooktdueende gedachtenis van zijn lijden, en eene eeuwige he11inner1ng dek i.ieïde zoude zijn, welke hij in dat lijden toonde.

1. Jesus. Zoo dikwijls gij dit brood zult eten, en dezen kelk zult drinken ; zult gij den dood des Heeren verkondigen, tot Hij kome.

Dit beveel ik, mijn kind, om ieder mensch in het bijzonder oplettend te maken op die over-matc der liefde mijns Harten, waarmede ik hem in zekeren zin meer beminde dan mij zei ven, dewijl ik zelf den dood onderging opdat zij bet leven zouden bezitten.

Ik draag roem op dat sterven, waardoor ik, terwijl de liefde mijns Harten zegepraalt, den eeuwigen Vader verzoend en bovenmate verheerlijkt heb, waardoor de menschen verlost en gered zijn, waardoor ik de glorie der Verrijzenis en der Hemelvaart, en der eeuwige heerschappij, over alles wat bestaat, heb verkregen.

Daarom heb ik gewild, dat de gedachtenis aan mijn Lijden altijd en overal zou levend blijven ; dat een ieder, die steeds de vruchten van zulk een gunstbewijs zoude ontvangen, zich daaraan ook met een dankbaar hart steeds zoude herinneren, hetzij in den hemel, hetzij op aarde.

2. Inderdaad, de Uitverkorenen in de he-

-ocr page 709-

661

inolsche zaliglieid zijn, wijl zij weten aan wien zij hunne zaligheid en glorie verschuldigd zijn, onophoudelijk mijn Lijden indachtig; in eeuwigheid aanbidden zij het Lam Gods als geslagtofferd met zijne vijf wonden, schitterender en glansrijker dan de zon.

En de Kerk, wijl zij op aarde erkent, dat zij op den heiligen berg uit mijn Hart het leven ontving en uit die bron alle goederen dagelijks ontvangt, totdat ik zal wederkomen en haar in glorie zal opnemen, houdt niet op, mijnen dood met alle gevoel van dankbaarheid te herdenken. Want in het offer, dat zij dagelijks opdraagt, heeft zij mij als offerlam bij zich tegenwoordig en door de afzonderlijke Consecratie van het Lig-chaam en Bloed duidt zij mijnen dood aan.

Doch ook in de ziel van een ieder, die aan het allerheiligst Sacrament doel neemt, wordt eene zekere voorstelling en eene gedachtenis van mijnen dood geleverd. Immers, zoo als ik uitgestrekt op het kruis door het Lijden mijn sterfelijk leven heb verloren, zoo verlies ik het Sacramenteel leven in de harten der geloovigyn door de Communie.

Wat meer is, mijn kind, zelfs de staat, waarin ik hier verblijf, is een zekere afbeelding van mijn Lijden. Want in mijn Lijden werd de glans mijner Godheid en zelfs de heerlijkheid mijner Menschheid op zekere wijze onder eenen sluijer verborgen; doch zijn de nederige en liefelijke gedaanten van het Sacrament niet de duidelijke voorstelling van dien sluijer!

3. Mijn kind, het offer van het leven mijns Harten, mijn dood vormt het middenpunt aller tijden. Immers alle offeranden, die vroeger be-

-ocr page 710-

662

stonden, de wijze der plegtigheden, en het overige, dat op den godsdienst betrekking had, doelde op mijn sterven; daaraan ontleende het zijn kracht en uitwerking.

Wederkeerig, al wat op dat sterven volgde, nis het Offer, de Sacramenten, en al het overige wordt daartoe terug gebragt en ontleent daaraan zijn kracht en uitwerking.

Ziedaar dus het Offer, van het begin der wereld opgedragen in beeldtenissen, op het kruis in waarheid opgedragen en in de Kerk in zijn wezen voortgezet tot aan het einde der wereld.

Ziedaar, mijn kind, ziedaar de verhevenheid van de bedoeling mijns Harten; ziedaar de uitgestrektheid van zijne liefde!

Geheel mijn levensloop toch op aarde, van het begin der wereld tot aan haar einde, vervat in mijne beloofde tegenwoordigheid, in mijn sterfelijk leven en in mijne gedachtenis het Sacrament, en al, wat het in elk dier deelen verrigt, vormt één geheel, één volmaakt werk van eindelooze goedheid, hetwelk ik dan eerst besluiten zal, als ik bij de voleinding der eeuwen, met de Kerk ten hemel zal stijgen om eene eeuwige zegepraal te vieren.

4. Wat wonder dus, mijn kind, als bij de heilige Communie, bij het lezen of aanhooren der H. Mis dit geheim u altijd nisuw, u altijd even eerbiedwaardig toeschijnt?

Voorwaar, met die gesteltenis des Harten, met die genegenheid moet gij bij het ontvangen der heilige Communie tegenwoordig zijn, als waart gij bij het laatste Avondmaal tegenwoordig, om

-ocr page 711-

663

aau te zitten en Vein mij zeiven liet brood des levens te ontvangen.

Want liet is dezelfde maaltijd; denzelfden dood, dien ik in de ee tzaal voorzeide, verkondigt gij in liet Sacrament.

Mijn kind, als gij de heilige Mis opdraagt, of de Communie ontvangt, dan verkondigt gij door die handeling zelve mijnen dood; zoo als namelijk heiden, én de opdragt van het Offer én de nuttiging van het Sacrament, den zelfden dood aantoont.

5. Doch wanneer gij zulke groote geheimen verrigt, als mijn Hart door zijn dood voor u verdiende, dan moot gij ook van uwen kant doen, wat in uw vermogen is, om ze op waardige wijze te herdenken.

Zooals ik dus in mijn Lijden mij zeiven aan den Vader als een volmaakt offer heb opgedragen, zoo moet ook gij, mijn kind, u zeiven in de Communie als een zuivere en onverdeelde offerande aanbieden.

Ja zelfs bij uwe bezoeken, moet gij met groot gevoel van godsvrucht u de offers van mijn lijdend leven in het geheugen terug roepen; hetgeen gij doen zult, als gij godmichtig overweegt, als gij u zelven aan mij in alle wederwaardigheid onderwerpt, als gij u geheel overgeeft aan mij in de tegenwoordigheid van het heilig Tabernakel, waar alles, wat gij rondom mij ontwaart, dient om u de offers mijns Harten voor den geest te roepen.

Op deze wijze, mijn kind, zult gij beter do grootheid beseflen dier liefde, waarmede ik tii-dens mijn leven van arbeid en smarten, onder vele offers opklom tot het laatste en hoogste offer,

-ocr page 712-

6G4

tot den dood, en tot deze gevangenschap dei-liefde, waarin ik voortdurend een liefde-offer ben.

Als gij dit met godsvrucht overweegt, zult gij dan niet aangespoord worden tot dankbaarheid, tot wederliefde, tot navolging, zoozeer, dat gij niet slechts met het hart, maar ook met de daad de uitwerkselen van mijn voorbeeld in n vertoont?

Zoo op eene werkdadige wijze, die voor u nuttiger is, mijn Lijden herdenkend, zuit gij leeren bij voorkomende verstervingen niet den moed te verliezen of u te verontrusten, maar integendeel u op bovennatuurlijke wijze te beroemen en te verblijden.

Deze werkdadige gedachtenis aan mijnen dood, mijn kind, zal volmaakt zijn, indien gij, telkens als gij tot de heilige geheimen nadert, ook meer de schepselen en u zeiven afsterft om voor mij te leven, zooals ik voor u gestorven ben, en hier voor u leef.

6. Doch helaas, ofschoon er velen zijn, die zich met het voedsel van dit Sacrament wen-schen te verkwikken en met de geneugten dei-Engelen te voeden, hoe weinigen evenwel zijn er, die mijn Lijden met de daad herdenken, inderdaad navolgen willen!

En daarom, mijn kind, zijn en blijven er velen altijd even onvolmaakt, alhoewel zij zoo dikwijls tot de heilige tafel naderen.

Want omdat zij aan het doel der goddelijke instelling ten hunnen opzigte en aan do genade niet beantwoorden, missen zij vele vruchten.

O mogten het die zielen begrijpen, die meer

-ocr page 713-

665

bezorgd zijn om do Communiën te tellen, waarin zij godsvrucht toonen of gevoelen, dan wel derzelver vruchten, die haar heiligen en tot grootere volmaaktheid voeren!

Wat u betreft, mijn kind, zijt wijzer en getrouwer. Herdenk zoo mijn Lijden, druk zoo mijnen dood in uw gedrag uit, dat gij van elke heilige Communie, die gij ontvangt, ook alle vruchten ter heiliging moogt verkrijgen.

7. De leerljng. O beste van allen, o allerliefste Jesus! Gij zijt voor mij uit liefde gestorven en hier geeft Gij U voor mij uit liefde; en O! hoe leeft Gij hier voor mij!

Waarlijk Heer, waarlijk hij verdient den dood, die weigert voor zich zeiven te sterven en voor ü te leven.

Als Gij, Heer mijn God, U zeiven ten otter brengt uit liefde tot mij, wat is er dan groots of ver-wonderends in gelegen indien ik, een ellendig schepsel, mij zelven opoffer uit liefde tot U!

En evenwel aarzel ik somtijds nog om, ik schaam mij het te zoggen, niet mij zelven, maar eene nietigheid, een gevoel van hoovaardigheid of afgekeerdheid, of eene neiging der bedorvene natuur ten offer te brengen.

Wee mij ! terwijl ik in woorden verkondig ü lief te hebben en na te willen volgen, bewijs ik in mijne daden hoe weinig ik U bemin, hoe verre ik ben van de werkdadige gedachtenis van uw lijden, van do ware navolging uws Harten.

En dan klaag, dan verwonder ik mij er nog over, dat mijne Communiën mij zoo weinig vruchten opleveren.

-ocr page 714-

666

Eéne Comnranie kan den mensch, die wel voorbereid is en met uwe genade medewerkt, tot een Heilige maken. En ik helaas! wat en wie ben ik, na zoo vele Commnnien!

Ik, o Heer, ik beken bet, ik draag zelf de sobuld daarvan: want in zoo vele Communiën heb ik zooveel genade ontvangen als noodig was om duizende zielen te heiligen, doch ik heb verwaarloosd met de genade mede te werken. Ik heb gehandeld als of de genade alleen, zonder mijne medewerking, mij moest heiligen; en in-tusschen beu ik voortgegaan volgens de natuur, niet volgens de genade, voor mij, niet voor U te leven.

Ik erken het leven voor uw aanschijn onwaardig te zijn geworden, omdat ik uwe eindelooze liefde misbruikend, naliet om voor U te leven.

Doch spaar. Heer Jesus, spaar, bid ik U; mijne vroegere nalatigheid, waarover ik nu uit liefde tot ü een zeer groot berouw heb.

Voortaan zal ik getrouwer zijn; medewerkende met de genade van het Sacrament, zal ik sterven aan de wereld en aan de ongeregelde neigingen der natuur, om voor IT te leven.

Help mij, goedertierendste Jesus, zoo in daden mijne liefde voor ü te toonen en steeds overvloedige en heilrijke vruchten uit de Communie te trekken.

-ocr page 715-

667

VEEETIENDE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hart van jesus toont ons in het wondervol sacrament den beknopten inhoud van alle goddelijke geheimen.

1. Jesus. Mijn kind, de medelijdende en ontfermende liefde mijns Harten heeft een gedachtenis van hare wonderen ingesteld.

En wel in het Sacrament, waar zij hare verbazende wonderwerken vereenigde, waarin de geheimen en de ondoorgrondelijkheden Gods vervat zijn.

Doch dewijl dit niet voor de Engelen maar voor de menschen geschied is, moesten daartoe zigtbare zinnebeelden worden gekozen, opdat zij hij het zien dier zigtbare beelden zich aan het onzigtbare zouden herinneren, en hunne zinnelijke harten door zinnelijke getuigenissen van Gods liefde zouden worden getroffen.

Dit deed derhalve de liefde mijns Harten; en het zag, dat alles wat het verrigt had, zeer goed was, en nam welbehagen in zijn werk.

Volmaakt en rijk aan zoetheid zijn al zijne werken, waardoor het de schatten zijner eigene goedheid jegens de menschen als uitputte in dit geheim, waarin de volheid der Godheid ligcha-melijk woont.

2. Van daar, mijn kind, bezit dit Sacrament, wegens mijne medezelfstandigheid met den Vader en den Heiligen Geest, het meest verheven ge-

-ocr page 716-

666

Eéne Communie kan den mensch, die wel voorbereid is en met uwe genade medewerkt, tot een Heilige maken. En ik helaas! wat en wie ben ik, ua zoo vele Communiën!

Ik, o Heer, ik beken het, ik draag zelf de schuld daarvan: want in zoo vele Communiën heb ik zooveel genade ontvangen als noodig was om duizende zielen te heiligen, doch ik heb verwaarloosd met de genade mede te werken. Ik heb gehandeld als of de genade alleen, zonder mijne medewerking, mij moest heiligen; en in-tusschen ben ik voortgegaan volgens de natuur, niet volgens de genade, voor my, niet voor U te loven.

Ik erken het leven voor uw aanschijn onwaardig te zijn geworden, omdat ik uwe eindelooze liefde misbruikend, naliet om voor ü te leven.

Doch spaar. Heer Jesus, spaar, bid ik U; mijne vroegere nalatigheid, waarover ik nu uit liefde tot ü een zeer groot berouw heb.

Voortaan zal ik getrouwer zijn; medewerkende met de genade van het Sacrament, zal ik sterven aan de wereld en aan de ongeregelde neigingen der natuur, om voor ü te leven.

Help mij, goedertierendste Jesus, zoo in daden mijne liefde voor U te toonen en steeds overvloedige en heilrijke vruchten uit de Communie te trekken.

-ocr page 717-

667

VEERTIENDE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hakt van jesds toont ons in het wondektol sacrament den beknopten inhoud van alle goddelijke geheimen.

1. Jesus. Mija kind, de medelijdende en ontfermende liefde mijns Harten lieeft een gedacli-tenis van hare wonderen ingesteld.

En wel in het Sacrament, waar zij hare verbazende wonderwerker, vereenigde, waarin de geheimen en de ondoorgrondelijkheden Gods vervat zijn.

Doch dewijl dit niet voor de Engelen maar voor de menschen geschied is, moesten daartoe zigtbare zinnebeelden worden gekozen, opdat zij bij het zien dier zigtbare beelden zich aan het onzigtbare zouden herinneren, en hunne zinnelijke harten door zinnelijke getuigenissen van Gods liefde zouden worden getroffen.

Dit deed derhalve de liefde mijns Harten; en het zag, dat alles wat het verrigt had, zeer goed was, en nam welbehagen in zijn werk.

Volmaakt en rijk aan zoetheid zijn al zijne werken, waardoor het de schatten zijner eigene goedheid jegens de menschen als uitputte in dit geheim, waarin de volheid der Godheid ligcha-melijk woont.

2. Van daar, mijn kind, bezit dit Sacrament, wegens mijne medezelfstandigheid met den Vader en den Heiligen Geest, het meest verheven ge-

-ocr page 718-

668

hcim der Drievuldigheid zeiven eu roept dit den mensch in het geheugen.

Want ik eu do Vader zijn een; en die mij ziet, ziet ook den Vader, daar waar de Vader en de Zoon wordt gekend, daar wordt ook do liefde van beiden, die de Heilige Geest is, zeker niet vergeten.

Om echter dit geheim beter te kennen, meer te beminnen en op meer waardige wijze te vereeren, wordt hisr den geloovige genade gegeven, opdat zij daardoor verlicht en geholpen, met te vaster geloof zich daaraan houden, het met zuiverder liefde beminnen en met volmaakter vereering aanbidden.

Door dit hemelsch licht geleid en door deze hulp versterkt, komen zij van het eene geheim tot het ander.

3. Want zie het allerzoetst geheim der Mensch-wording is in het heilig Sacrament des Altaars vervat en wordt daarin op wonderlijke wijze voortgezet.

Inderdaad, wat is het geheim der Monsch-wording? De vereeniging van het Woord, van ziel en hgchaam in een persoon, en deze drie zijn de eene Jesus, God mensch.

Welnu, in het heiligst Sacrament is het Woord, dat eeuwig en God is; is de ziel die geschapen werd toen zij werd ingestort; is het ligchaam, dat zonder vlek door goddelijke werking uit de onbevlekte Maagd is genomen, en deze drie blijven, namelijk, in eenheid van persoon.

Wondervol bovendien en vol zoetheid is de voortzetting van dit geheim. Ik, dezelfde na-

-ocr page 719-

669

molijk, die door de Menschwording in den schoot eeuer Maagd heb verwijld, verwijl door de Communie in het hart van ieder geloovige in het bijzonder.

Voorwaar, de verhevenheid en de diepte van dit geheim moet bewonderd en vereerd worden, doch meer nog moet het bemind, zoeter, met meerder godsvrucht en teederheid moet het genoten worden.

4. Doch alle geheimen van mijn leven, die zoo troostrijk zijn, zijn vervat in dit goddelijk Sacrament.

Want schoon ook de tijd, waarop zij begonnen of voltooid werden, vervlogen is, zijn zij evenwel in de gevolgen tegenwoordig en duren zij voort wegens mijne persoonlijke tegenwoordigheid.

Daarom beschouwt en viert de Kerk ze altijd als tegenwoordig, en in do overweging en herdenking daarvan, wordt zij altijd met hare eerste gewaarwordingen bezield, brandt zij altijd van haar eersten ijver.

Zie daarentegen eens de ketterijen en Secten, die mijne voortdurende tegenwoordigheid in het Altaargeheim loochenen; hoe kwijnt bij hen al wat geestelijk is; hoe levenloos zijn zij en al hare wegen, als zij beproeven om mijne daden feestelijk te herdenken.

Anders is het met mijn beminde, de heilige Kerk. Als de tijd weder aanbreekt, komt zij haastig naar de stal mijner geboorte; neergeknield beschouwt zij mij liggende in de kribbe; zij aanbidt, zij juicht, zij weent van teedere godsvrucht.

-ocr page 720-

670

5. Want hier is het Bethlehem, waar de getrouwe zielen mij beminnelijker en meer genaakbaar vinden, dan zij, die weleer door den hemel naar de stal werden geroepen; hier wordt haar ijver ontstoken, hare godsvrucht gevoed, hier heiligen zij zich zeiven; hier storten zij haar hart voor mij uit en wijden het mij toe; hier worden zij wederkeerig dronken gemaakt en gezaligd door de zoetheid mijner liefde; hier is vrede voor de menschen van goeden wille, niet beloofd door de Engelen, maar door mij zeiven, door de geheele gave mijns Harten.

Hier is het Heiligdom, waarin ik God den Vader opgeofferd en ten heile der menschen gewijd wordt; waarin ik mij zoo aan de geloovigen schenk, dat zij niet als Simeon mij op hunne armen nemen, of als Anna kunnen liefkozen, neen, maar dat zij mij zelfs in hunne harten ontvangen, en mij innerlijk genieten kunnen, eene gunst, die noch aan Simeon noch aan Anna verleend is geworden.

Hier is de ballingschap van Egypte: eene ballingschap niet slechts voor zeven jaren, zooals weleer, maar voor alle eeuwen ; eene ballingschap tusschen menschen, die evenzeer aan afgodendienst zija overgegeven, die wellust, rijkdom, en eerbetoon als hunne goden dienen; eene ballingschap, waarin ik slechts door weinigen gekend, door velen als een vreemdeling beschouwd eu ook verwaarloosd pleeg te worden.

Hier is de Tempel, waarin ik voortga bezig te zijn met de zaken mijns Vaders: waar ik onder de luisterende leeraren mrnen geest uit-

-ocr page 721-

671

spreek, de zielen onderwijs, en de geheimen van het geestelijk^ leven mededeel; waar zij, die mij liefhebben, als Maria en Joseph mij zoeken en met blijdschap vinden.

Hier is het Nazareth, waar ik voor God een verborgen leven leid; waar ik onderworpen voortdurend werkzaam ben, wel niet de zintuigen der menschen boeijende, maar de Engelen tot bewondering vervoerend; waar ik als voorbeeld van het inwendig leven, met de innerlijk levende zielen leef op eene wijze, welke zij slechts kennen.

6. Wat meer is, mijn kind, in dit Sacrament zijn de geheimen van mijn evangelisch leven besloten. Zie hier inderdaad het veld voor mijnen arbeid, de plaats om de goedertierendheid mijns Harten te toonen.

Want in dit Sacrament ben ik de Zaligmakee, die zoek te redden, wat verloren is; die onder mijn arbeid nederzit bij den put, waar ik uit de bron mijns Harten aan de Samaritaansche vrouw, aan elke ziel die dorst heeft, levend water geef, dat den dorst naar het wereldsche stilt, en ten eeuwige leven springt; die, na bot werk vttn den dag volbragt te hebben, den nacht in het gebed doorbreng.

In dit Sacrament ben ik de goede Hekdek; ik zoek het verloren schaap, en het vindende neem ik het op mijne schouders en koester ik het aan mijn Hart; ik bemin mijne kudde en voed haar met mijn eigen wezen; met een bezorgd Hart waak ik over allen, zoowel bij dag als bij nacht.

In dit Sacrament ben ik de beste Vader, die

-ocr page 722-

672

den verloren zoon, bij zijn terugkeer blijde omhels, en na bom zijne eerste kleeding wedergegeven te hebben, hein op een hemelsch gastmaal onthaal en verkwik; die aan alle geloovige kinderen, overeenkomstig hun vermogen, al het mijne mededeel.

In dit Sacrament ben ik de goddelijke Geneesheer, dewijl ik door de zalving mijns Harten de smarten der lijdenden lenig en verligt; dewijl ik de zielen, die zich niet wel bevinden, verzorg, al wat kwijnend en zwak is, genees; dewijl ik ook de mismaaktheid door de ziekte der zonde veroorzaakt, wegneem en de vorige schoonheid wedergeef.

In dit Sacrament ben ik de Leermeester ; immers door de inspraak mijns Harten en door mijn voorbeeld tevens leer ik hier: Zalig zijn de armen van geest; zalig de zachtmoedigen; zalig zij die hunne zonden beweenen, zalig do hongerigen en dorstigen naar de regtvaardigheid zalig de barmhartigen; zalig de zuiveren van harte; zalig de vreedzamen; zalig zij, die lijden ter wille der rechtvaardigheid; zalig eindelijk die den wil Gods volbrengen; want zij namelijk zijn mijne broeders en mijne zusters, en mijne medeërfgenamen van het rijk der hemelen.

In dit Sacrament ben ik de Vriend, die de geloovigen, welke het bovennatuurlijke leven deigt; genade leven, niet meer dienstknechten, maar mijne vrienden heet; een vriend zooals er geen ander is, boven allen opregt en liefdevol en getrouw zoowel in voorspoed als in tegenspoed, zoowel in 't loven als in den dood; een vriend,

-ocr page 723-

673

die in geen geval ontrouw wordt, neen maar u begeleidt en vertroost tot in eeuwigheid.

In dit Sacrament; ben ik de Bkuidegom: ja, mijn kind; de goddelijke Bruidegom der zuivere en maagdelijke zielen, welke ik mij uitgekozen en aan wie ik mijne trouw beloofd heb, opdat zij mij in alles, altijd en overal begeleiden en volgen zouden; die ik in eere houd en rijk maak, en gelukkig doe zijn, hier op eene wijze, die de Engelen zeiven bewonderen; doch op eene wijze, welke slechts een voorspel is, van hetgeen ik voor haar heb weggelegd in het rijk mijner eeuwige glorie.

7. Hier ten laatste ontmoet gij de geheimen van geheel mijn overig leven. Trouwens, is hier de Eetzaal niet, waar ik het Paschen vier met mijne leerlingen; waar ik mijn Hart voor hen uitstort; waar ik hun mijnen vrede achterlaat ?

Is hier het Gethsemane, het Jerusalem, de schouwplaats mijner smarten niet? Herinner u, mijn kind, de goede Week, hoe de geloovi-gen hier komen als om mijne smarten te aanschouwen, en treuren als zagen zij mij voor hunne oogen lijden.

Is hier niet het geheim mijner Opstanding? Zie, hoe de Kerk als zij deze, de grootste van al hare plegtigheden viert, met mij op zekere wijze herleeft en hoe de godvruchtige zielen als andere Maria's, bij het krieken van den morgen naar het verheerlijkt graf snellen en door het geloof mij verheerlijkt zien, in de hoop mij omhelzen en door de liefde genieten. Is dat niet te regt, niet gepast, niet heilig? Immers hier ben

43

-ocr page 724-

670

5. Want hier is het Bethlehem, waar de getrouwe zielen mij beminnelijker en meer genaakbaar vinden, dan zij, die weleer door den hemel naar de stal werden geroepen; hier wordt haar ijver ontstoken, hare godsvrucht gevoed, hier heiligen zij zich zeiven; hier storten zij haar hart voor mij uit en wijden het mij toe; hier worden zij wederkeerig dronken gemaakt en gezaligd door de zoetheid mijner liefde; hier is vrede voor de menschen van goeden wille, niet beloofd door de Engelen, maar door mij zeiven, door de geheele gave mijns Harten.

Hier is het Heiligdom, waarin ik God den Vader opgeofferd en ten heile der menschen gewijd wordt; waarin ik mij zoo aan de geloovigen schenk, dat zij niet als Simeon mij op hunne armen nemen, of als Anna kunnen liefkozen, neen, maar dat zij mij zelfs in hunne harten ontvangen, en mij innerlijk genieten kunnen, eene gunst, die noch aan Simeon noch aan Anna verleend is geworden.

Hier is de ballingschap van Egypte: eene ballingschap niet slechts voor zeven jaren, zooals weleer, maar voor alle eeuwen ; eene ballingschap tusschen menschen, die evenzeer aan afgodendienst zijn overgegeven, die wellust, rijkdom, en eerbetoon als hunne goden dienen; eene ballingschap, waarin ik slechts door weinigen gekend, door velen als een vreemdeling beschouwd en ook verwaarloosd pleeg te worden.

Hier is de Tempel, waarin ik voortga bezig te zijn met de zaken mijns Vaders: waar ik onder de luisterende leeraren mijnen geest uit-

-ocr page 725-

671

spreek, de zielen onderwijs, en de geheimen van het geestelijk] leven mededeel; waar zij, die mij liefhebben, als Maria en Joseph mij zoeken en met blijdschap vinden.

Hier is het Nazareth, waar ik voor God een verborgen leven leid; waar ik onderworpen voortdurend werkzaam ben, wel niet de zintuigen der menschen boeijende, maar de Engelen tot bewondering vervoerend; waar ik als voorbeeld van het inwendig loven, met de innerlijk levende zielen leef op eene wijze, welke zij slechts kennen.

6. Wat meer is, mijn kind, in dit Sacrament zijn de geheimen van mijn evangelisch leven besloten. Zie hier inderdaad het veld voor mijnen arbeid, de plaats om de goedertierendheid mijns Harten te toonen.

Want in dit Sacrament ben ik de Zaligmakee, die zoek te redden, wat verloren is; die onder mijn arbeid nederzit bij den put, waar ik uit de bron mijns Harten aan de Samaritaansche vrouw, aan elke ziel die dorst heeft, levend water geef, dat den dorst naar het wereldsche stilt, en ten eeuwige leven springt; die, na het werk v£tn den dag volbragt te hebben, den nacht in het gebed doorbreng.

In dit Sacrament ben ik de goede Hebder; ik zoek het verloren schaap, en het vindende neem ik het op mijne schouders en koester ik het aan mijn Hart; ik bemin mijne kudde en voed haar met mijn eigen wezen; met een bezorgd Hart waak ik over allen, zoowel bij dag als bij nacht.

In dit Sacrament ben ik de beste Vadek, die

-ocr page 726-

672

don verloren zoon, bij zijn terugkeer blijde omhels, en na hem zijne eerste kleeding wedergegeven te hebben, hem op een hemelsch gastmaal onthaal en verkwik; die aan alle geloovige kinderen, overeenkomstig hun vermogen, al het mijne mededeel.

In dit Sacrament ben ik de goddelijke Geneesheer, dewijl ik door de zalving mijns Harten de smarten dor lijdenden lenig en verligt; dewijl ik de zielen, die zich niet wel bevinden, verzorg, al wat kwijnend en zwak is, genees; dewijl ik ook de mismaaktheid door de ziekte der zonde veroorzaakt, wegneem en de vorige schoonheid wedergeef.

In dit Sacrament ben ik de Leermeester ; immers door de inspraak mijns Harten en door mijn voorbeeld tevens leer ik hier: Zalig zijn de armen van geest; zalig de zachtmoedigen; zalig zij die hunne zonden beweenen, zalig de hongerigen en dorstigen naar de regtvaardigheid zalig de barmhartigen; zalig de zuiveren van harte; zalig de vreedzamen; zalig zij, die lijden ter wille der rechtvaardigheid; zalig eindelijk die den wil Gods volbrengen; want zij namelijk zijn mijne broeders en mijne zusters, en mijne medeërfgenamen van het rijk der hemelen.

In dit Sacrament ben ik de Vriend, die de geloovigen, welke het bovennatuurlijke leven der genade leven, niet meer dienstknechten, maar mijne vrienden heet; een vriend zooals er geen ander is, boven allen opregt en liefdevol en getrouw zoowel in voorspoed als in tegenspoed, zoowel in 't loven als in don dood; een vriend,

-ocr page 727-

673

die in geen geval ontrouw wordt, neen maar u begeleidt en vertroost tot in eeuwigheid.

In dit Sacrament ben ik de Bhuidegom: ja, mijn kind; de goddelijke Bruidegom der zuivere en maagdelijke zielen, welke ik mij uitgekozen en aan wie ik mijne trouw beloofd heb, opdat zij mij in alles, altijd en overal begeleiden en volgen zouden; die ik in eere houd en rijk maak, en gelukkig doe zijn, hier op eene wijze, die de Engelen zeiven bewonderen; doch op eene wijze, welke slechts een voorspel is, van hetgeen ik voor baar heb weggelegd in het rijk mijner eeuwige glorie.

7. Hier ten laatsto; ontmoet gij de geheimen van geheel mijn overig leven. Trouwens, is hier de Eetzaal niet, waar ik het Paschen vier met mijne leerlingen; waar ik mijn Hart voor hen uitstort; waar ik hun mijnen vrede achterlaat ?

Is hier het Gethsemane, het Jerusalem, de schouwplaats mijner smarten niet? Herinner u, mijn kind, do goede Week, hoe de geloovi-gen hier komen als om mijne smarten te aanschouwen, en treuren als zagen zij mij voor hunne oogen lijden.

Is hier niet het geheim mijner Opstanding? Zie, hoe de Kerk als zij deze, de grootste van al hare plegtigheden viert, met mij op zekere wijze herleeft en hoe de godvruchtige zielen als andere Maria's, bij het krieken van den morgen naar het verheerlijkt graf snellen en door het geloof mij verheerlijkt zien, in de hoop mij omhelzen en door de liefde genieten. Is dat niet te regt, niet gepast, niet heilig? Immers hier ben

43

-ocr page 728-

674

ik waarlijk tegenwoordig met de zelfde hoeda-nigheden, waarmede ik verrezen ben; met he-melsche schoonheid, met glorierijke heerlijkheid, met onbevattelijke fijnheid, met volkomene onlijdelijkheid en met onsterfelijkheid versierd en daarin zalig.

Zoo, mijn kind, vergezelt de Kerk mij langs alle geheimen, terwijl zij bij ieder in het bijzonder de gezindheden mijns Harten ia zich overneemt en elk in het bijzonder in die gezindheid viert.

8. Door de geheimen, die zij hier met mij viert, indachtig gemaakt, dat ik heersch in de glorie des hemels, ziet de Kerk de eeuwigheid in; vervoerd door de beschouwing, viert hare liefde reeds bij voorbaat de vreugdevolste geheimen van het hemelsch leven, als voortdurende feesten voor haar bereid en haar toegezegd.

O Jesus, zoo roept zij brandend van liefde uit, ik bid, dat het geschiede, waarnaar ik zoo dorst, dat ik U met ontsluijerd gelaat zien en zalig moge zijn door de aanschouwing uwer glorie!

Zoo, mijn kind, brandt de Kerk, ontstoken door het vuur mijns Harten, dat hier tegenwoordig is; zoo is alles voor haar tegenwoordig; zoo wordt zij met alle vertroosting vervuld.

Neem de zon uit deze wereld; wat zal deze aarde dan zijn tenzij een donkere, kille en eenzame plaats? Eveneens, neem mijn levend en levendmakend Hart, neem mijne tegenwoordigheid in het heilig Sacrament uit de Kerk weg, en al de geheimen van den godsdienst, nu zoo glansrijk, zoo vol levenskracht en troost, — hoe geheel anders zullen zij dan schijnen!

-ocr page 729-

675

9. Mijn kind, tracht, door het voorbeeld uwer heilige Moeder onderwezen, met de zelfde gewaarwordingen de feesten van den godsdienst mede te vieren; de geheimen, die ik hier in het Sacrament toon, te herdenken; tracht eindelijk uit deze fonteinen van allerlei genaden een overvloed te putten.

Kweek met dit doel den ijver des harten aan; ik zeg niet een ijver, die noodzakelijk gevoelig moet zijn, maar eenen ijver, die kracht bezit uit een levendig geloof, uit het vertrouwen der hoop, uit edelmoedige liefde.

Indien gij dien ijver mist, dan doet gij alles zonder liefde, zonder graagte, zonder veel vrucht; ja zelfs datgene, wat de ijverigste zielen in vervoering brengt en de Engelen zeiven vervoert, zal u niet treffen, niet vervoeren.

Doch dien ijver zult gij opwekken en voeden door het gebed, door godvruchtige overweging, door vrome lezing, door u in het een of ander te versterven of te verloochenen; maar vooral door dikwijls dit heilig Sacrament te bezoeken en te ontvangen, waarin vuur genoeg wordt gevonden om geheel de wereld te ontvlammen.

10. De leerling. O Heer Jesus, hoe onmetelijk is de overmaat der liefde uws Harten! hoe-vele wonderen toch biedt Gij mij hier aan! hoe vele goederen, en hoe wenschebjk, hoe zoet zijn deze!

Wat wonder, als ik hierheen genoodigd, als ik zacht maar krachtig tevens hierheen getrokken word! Wat wonder, als bier de plaats mijner hartevreugde is?

-ocr page 730-

676

Want hier kan ik in het gezelschap der En gelen ü in elk geheim ontdekken, en U in elke verhouding van uw leven beschouwen al naar mijne behoefte, mijn welzijn of mijne vertroosting het vraagt.

Ja, nu kan ik hier met U zijn en uwe weldaden genieten; nu kan ik, mij.hier verheffend, ü in uwe glorie beschouwen, hier de grootheden van uw rijk zien, eindelijk bij voorbaat mij reeds verblijden over hetgeen Gij voor mij bereid hebt.

Hoe gemakkelijk, o Beminde mijner ziel! hoe gemakkelijk en zoet is het hier te overwegen, hier met geest en hart met U bezig te zijn, hier U te genieten! Daartoe heb ik geen kunst, geene boeken, geen arbeid noodig. Ik behoef slechts ü, die hier tegenwoordig zijt, in elk ge heim met het geloof te zien, te hoeren, op uwe daden te letten, U te smeeken, U te beminnen.

O hoe genoegelijk is deze plaats! hoe beminnelijk het gezelschap! hoe lieflijk de bezigheid! hoe heilig het verkeer.

Wie zou niet wenschen hier altijd met TJ te zijn? Voorzeker, hier zal ik, zoo dikwerf ik kan aan uwe voeten met de hemelsche Geesten tegenwoordig zijn.

O mogt ik hier al mijn tijd kunnen slijten! Doch zie uw wil, en dat is in dezen mijn eenige troost, eischt, dat ik dikwerf ligchamelijk van U verwijderd zij, om de pligten van mijnen staat te vervullen, de bezigheden mijner betrekking te verrigten, in de behoeften der natuur te voorzien, om ook eenige onschuldige uitspanning te nemen,

-ocr page 731-

677

Doch bij dit alles, zal ik dikwijls met mijne liefde hierheen snellen, mij van harte met U bezig houden; want waar het voorwerp mijner liefde is, daarheen zal mijne gehechtheid streven; waar mijn schat is, daar zal ook mijn hart wezen.

VIJFDE HOOFDSTUK.

1iet allekheiligst iiaut van jesus leidt ons in het heilig sacrament des al ta ars in de volmaaktheden in.

1. Jesüs. Zijt aandachtig, mijn kind, en ik zal u hier in het Sacrament een hoogeren weg toonen, waar langs gij tot de volmaaktheden der Godheid zeiven opklimt.

Zijt wel bereid, opdat gij in de goddelijke geheimen treden, en met alle Heiligen beschouwen kunnet, welke do lengte, de breedte en do diepte is dier zeeën, waaruit de Engelen en Zaligen in den hemel en de zuivere en innerlijke zielen op aarde putten en meer dan verzadigd worden.

Beschouw eens, wat mijn Hart u in dit aller heiligst geheim openbaart: en dring door die openbaring geleid, den Geest Gods volgend, in deszelfs volheid door.

Doch mijn kind, doe dit zoo, dat gij meer en meer bevestigd wordt in nederigheid, dat de liefde steeds zuiverdei in U brande, dat gij door mijne heilige Menschheid, door mijn Hart zelf binnengeleid, zoo volmaakt mogelijk, als één geest, aan de Godheid vast houdt.

-ocr page 732-

678

2. Zie, mijn kind, en overweeg de goddelijke Wijsheid, die mijn Hart in dit aanbiddelijk Sacrament doet kennen.

Hier immers toont het die wondervolle vindingen, waardoor alles, wat tegenstrijdig scheen, wordt opgelost, zoodat ik tevens als roemvol overwinnaar heersch in den hemel en toch voortdurend op aarde blijf ais vertrooster der men-schen; waardoor ik mij niet slechts aan het menschelijk geslacht, maar inderdaad aan elk schepsel in 't bijzonder geven kan; waardoor eindelijk met behulp der eenvoudigste middelen, als zijn de gedaanten, die wij in het heilig Sacrament ontwaren, de verhevenste bedoelingen bereikt worden.

Verhef u tot deze hoogte en beschouw deze oneindige Wijsheid, die van alle eeuwigheid alles tot in eeuwigheid bereikt: die al het verledene en toekomende, wat bestaat en mogelijk is, als tegenwoordig ziet.

Zij heeft in hare eeuwige raadsbesluiten op zoo wondervolle wijze deze gebeurtenissen dei-Schepping en der Verlossing, deze verbazende werken der natuur en der genade, der heiliging en der glorie beschikt.

Die goddelijke volmaaktheid is als een oneindig licht, dat alles doordringt; dat u en geheel uw binnenste doorziet; hetwelk gij niet kunt ontwijken, hetwelk gij niet vatten kunt.

Verblijd u, mijn kind, over dit goddelijk licht; leef daarin voor God met opgeruimdheid.

3. Bemerk de goddelijke Goedheid, die in dit allerzoetst Sacrament uitblinkt en met zoo vele vlammen van liefde schittert.

-ocr page 733-

679

Nergens op aarde, mijn kind, straalt Gods goedheid met zulk een wondervollen lichtstroom en lieflijkheid; hier immers stort en put zij zich uit in zekeren zin, hier geeft God alles en daarenboven nog zich zeiven. Het andere zijn slechts stralen der goddelijke liefde, hier is de oven. Het andere zijn goederen ja, doch hier is de bron aller goederen.

Ga om de diepte van deze goedheid te overwegen van dit punt uit. Dring met uwen blik door tot op den bodem, die de eeuwigheid zelve is: geene grenzen zult gij bespeuren.

Uit deze eindelooze Goedheid ontleent alles, wat op aarde en in den hemel goed is, zijne goedheid; ontleent al wat leeft, zijn loven, al wat beweegt, zijn kracht, al wat rede heeft, zyn begrip; al wat gelukkig is, zijn geluk.

Deze goddelijke eigenschap is als eene onmetelijke zee, waaruit de schatten aller goederen als wolken opstijgen; waarin de zaligen en uitverkorenen zich dompelen en de hoogste blijdschap genieten.

Dompel ook gij u daarin, mijn kind, proef hoe zoet de Goedheid van uwen God is; verheug U in haar, bemin, prijs haar.

4. Zie de Almagt, die in het vereerenswaardig geheim des Altaars geopenbaard wordt, waarin zij alleen meer en grootere wonderen werkt, dan in geheel de overige wereld; waarin zij niet ophoudt deze wonderwerken te herhalen.

Als gij dit, mijn kind met eerbied hebt nagegaan, klim dan op tot de geheele beschouwing van deze verbazende Almagt, die al, wat bestaat,

-ocr page 734-

680

zonder inspanning op haar enkel woord gemaakt heeft; die ontelbare en onuitsprekelijke zaken van allerlei soort, alles eindelijk, wat zij wil, kan scheppen: die evenzoo door één woord geheel de wereld verdelgen en alles tot het niet kan terugvoeren.

Beschouw het vermogen dier eindelooze Magt, die in staat is al de plannen der vijanden te verijdelen en te bewerken, dat al, wat haar weerstaat, niet slechts wat op zich zelf onverschillig is, neen dat ook het kwade, onwetend ja zelfs onwillens medewerke tot bereiking van haar heilig doel.

Door deze Almagt worden de schepselen niet slechts behouden, wat hun bestaan betreft, maarzij ontleenen daarvan ook nog elk oogenblik de kracht om te doen, wat zij doen; de men-schen ontvangen goddelijke ondersteuning om de vermogens van ziel en ligchaam te gebruiken : de levende wezens verkrijgen van haar hunne werkingskracht; de sterren het vermogen om te wentelen en te schitteren langs het hemelruim; de aarde haar vermogen vruchten voort te brengen; de wind en de storm hunne kracht en invloed; alles eindelijk ontvangt van haar zijn voortreffelijkheid.

Deze goddelijke volmaaktheid is in hare openbaring gelijk aan de lucht, die als zij zacht bewogen wordt, het leven en al het geschapene verkwikt en koestert: die als zij met geweld zich baan breekt, neerslaat of' verstrooit, wat zich tegen haar verzet, doch ondersteunt en op gang helpt, wat aan haar invloed gehoorzaamt.

Verblijd u, mijn kind, over zooveel Magt van

-ocr page 735-

681

uwen God; stel daarin al uw vertrouwen; neem daartoe dikwerf door het gebed uwe toevluclit.

5. Beschouw do goddelijke Kegtvaaedigiieib, die mijn Hart in dit allerheiligst Sacrament voor den geest roept.

Zie mijne heilige Menschheid, hier tegenwoordig, is een teeken der goddelijke Regtvaardigheid; immers om haar te voldoen, heb ik de menschheid aangenomen. Doch verkondigt ook het offer, dat door den priester mijn Hart hier dagelijks opdraagt, niet de goddelijke Regtvaardigheid ? Ja toon ik zelfs in de Communie niet de aanbiddelijke Regtvaardigheid, dewijl ik hier een ieder vergeld overeenkomstig zijne daden, overeenkomstig de gesteltenissen, waarin hij zich bevindt ?

Overweeg vervolgens de volmaaktheid dezer goddelijke Regtvaardigheid, hetzij in den hemel, waaruit zij de booze engelen, die opstonden als een bliksemschicht nederstortte, en waarin zij alle daden, die waarlijk goed zijn hoe klein zij dan wezen mogen, van Engelen en Heiligen naar verschuldigde verdiensten voor eeuwig beloont; hetzij op aarde, waar zij dooi mijn Hart met de goddelijke barmhartigheid is vereenigd en niemand treft, dan wie onwillig is mijne barmhartigheid te omhelzen; waar zij ook teregt in toorn ontstoken, toch nog de barmhartigheid indachtig blijft; hetzij in de hel, waar zij, de verdoemden om mijnentwille minder straffend dan zij verdienen, nog de straffen evenredigt aan de zwaarte en het getal der zonden, zoozeer, dat zij de verdoemden zelf dwingt om te belijden, dat de goddelijke regtvaardigheid goed is.

-ocr page 736-

682

Beschouw de vertroosting dezer goddelijke eigenschap, welke allen, die door onverdiende eerrooving, hoon of laster of op andere wijze verdrukt worden, eenmaal regtvaardigen zal voor allen en hun niet slechts den goeden naam, de eer en roem en al, wat hun ontnomen werd, zal wedergeven, maar zoo veel te meer zal verheifen, naarmate zij meer ter neer gedrukt werden; die de daden van deugd, ook die, welke de menschen minachtten, met een eeuwig loon zal vergelden; die eindelijk de verdienste hunner daden, niet overeenkomstig het uiterlijk welslagen, zooals de wereld doet, maar naar de inwendige gesteltenis van hen, die ze verrigten, waardeert en beloont.

Deze goddelijke volmaaktheid is als oen vuur, dat door een zelfde handeling het eene verteert, het ander verkwikt; het eene hardt, het ander verweekt, naar de gesteltenis, waarin de voorwerpen zich bevinden.

Mijn kind, bewonder deze eigenschap der Godheid; prijs haar hoog met een zekere heilige vreeze, doch draag haar noch meerder liefde dan vreeze toe.

6. Vestig uwe aandacht op de goddelijke Barm-habtigheid, die mijn Hart zoowel op zoete als wonderbare wijze in het heiligst Sacrament vertoont.

Is niet geheel dit geheim een wonderwerk van de oneindige Barmhartigheid? Welk levend schepsel is er, dat niet de een of andere ellende ondervindt? doch wie, die ellendig was, kwam ooit in goede gesteltenis en ontving geen bewijzen van barmhartigheid? Hier is de goedertierenheid mijns Harten zonder mate en zijn ontferming zonder einde.

-ocr page 737-

683

Als gij dit godvruchtig hebt overwogen, mijn kind, ga dan voort om de eindelooze barmhartigheid te beschouwen, die overal zigtbaar is, in den hemel, welken zij met Heiligen vervult, nadat de goddelijke Barmhartigheid hen eerst van de zonde bevrijd en met de zaligheid begiftigd heeft op aarde; waar zij zich boven alle daden Gods doet gelden, en alles met genezing met ondersteuning en troost verkwikt; ja zelfs in de hel, waar zij ter wille van de verdiensten mijns Harten minder straft dan de schuld het eischt, en waar zij zelfs door de verworpelingen erkend wordt.

Beschouw de uitgeEtrekthe;d dezer goddelijke Barmhartigheid jegens de stervelingen, hoe zij allen omvat, niemand uitsluit, niemand verstoot; de zondaren zeiven zoo lang zij leven, afwacht en voldoende genade ter bekeering en vergiffenis aanbiedt; eindelijk zich uitstrekt tot alle ellende, van welke soort dan ook, wijl zij niemand op aarde, hoe ongelukkig ook, bespeurt, zonder de begeerten te gevoelen om hem te ver-ligten en in het middenpunt des heils, hetzij regts-treeks of zijdelings terug te leiden.

Zie, die goddelijke volmaaktheid is als een eindelooze afgrond, welke geen aantal van ongelukken kan vullen, noch door zoo vele behoeftigen kan ledig geput worden.

Gebruik, mijn kind, doch misbruik niet deze lieflijke eigenschap van uwen God; verruim uw hart; zijt dankbaar; vlugt met geloof, met vertrouwen en met liefde tot deze diepte der Barmharxigheid.

-ocr page 738-

686

niet; en evenwel was Salomon in al zijne pracht niet zoo gekleed als een van dezen.

Onderwerp u derhalve aan deze goddelijke Voorzienigheid; rust daarin als aan den boezem van den volmaaktsten vader; laat u zeiven geheel aan haar over, want zij zal zorg voor u dragen. Zie, al de haren van uw hoofd zijn geteld en niet een valt er uit zonder haren wil. Derhalve vrees niet, verontrust u niet, beangstig u niet; maar leef aan haar onderworpen en gelukkig.

9. De leerling. Voorwaar Heer mijn God! dit alles is vol troost, doch hoe verheven is het! Ik zou mij, uit mij zeiven, aan zulke verheven waarheden niet hebben durven noch kunnen wagen.

Als echter uw goddelijke Geest mij geleidt, dan zal ik vol eerbied ja, en met bewustzijn van mijn eigen onvermogen, maar toch blijde en veilig U volgen en, door uwe allerheiligste Mensch-heid de wonderen uwer Godheid binnengetreden, beschouwen, wat alle zinnen te boven gaat.

Zend derhalve, ik smeek het U, den heiligen Geest, die mij in die beschouwing leide zoo verre als Gij goedgunstig wilt tot mijne heiliging en tot uwe glorie.

Smeekend vraag ik U, schenk mij dien god-delijken Geest met zijn zeven gaven, om mij zoo wel in de beschouwing als ook in mijne handelingen te leiden.

Den Geest van Wijsheid, om mij zoo geheel in zulk eene stemming te brengen, dat ik al het we-reldsche als smakeloos maar het goddelijk waarlijk smakelijk vinde; dat ik over alle isaken een juist oordeel en gevoelen hebbe; dat ik met liefde volge

-ocr page 739-

687

ter bereiking van datgene, wat tot mijne heiliging verstrekt.

Den Geest van verstand, om de duisternissen van het verstand en de begoochelingen des harten af te weren of te verdrijven, opdat ik met een helder begrip en met een zuiver hart inzie alles, wat uwe eindelooze Goedheid zigtbaar en onzigtbaar gedaan heeft, en altijd begrijpe, wat de oneindige goede wil van God van mij vraagt.

Den Geest van raad, om mij steeds mijner zwakheid, waardoor ik niets ten heilo verrigten kan, indachtig te maken en mij krachtdadig aan te sporen mijne toevlugt te nemen tot den bijstand der goddelijke Almagt door wier hulp ik alles vermag.

Den Geest van sterkte, om mij te bewegen tot inspanning van al mijne krachten, om met de hulp der goddelijke genade getrouw mede te werken en zoo door edelmoedige pogingen te streven naar volmaakte regtvaardigheid, niet bekommerd over de oordeelen der menschen maar mijn oog vestigend op U, den regtvaardigen Eegter.

Den Geest van wetenschap, om mij te leeren onderscheiden, om inderdaad onderscheid te maken tusschen het natuurlijke en het bovennatuurlijke zoo, dat elk gebed, elke handeling altijd door U begonnen en door U voltooid worde; en mij zoo op het gebed en op deugdsoefening toe te leggen, dat ik noch om de zoetheid der beschouwing nalate lig-chamelijke of geestelijke werken van barmhartigheid jegens den naaste te verrigten, noch om de werken van barmhartigheid jegens ande-

-ocr page 740-

688

ren, de barmhartigheid jegengs mijne eigene ziel verwaarlooze.

Den Geest van godsvrucht, om eene teedere godsvrucht, in mij aan te kweeken; mij gematigd en krachtig tevens tot heiligheid aan te sporen; en te bewerken dat ik jegens minderen mij als een godvruchtig vader, jegens mijns gelijken als een godvruchtig bloeder, jegens mijne Oversten mij als een godvruchtig kind gedrage.

Den Geest van liefdevolle vreeze; van kinderlijke zuivere liefde, waardoor ik U, mijn God, bovenal op alle plaatsen vereer, en met heilige genegenheid elk uwer wenschen blijmoedig opvolge

ZESTIENDE HOOFDSTUK.

welken eerbied, zoowee innerlijk als uiterlijk, het hart van jesus van ons jegens het heiligst sacrament eischt.

1. Jesus. Mijn kind, als u de hemel geopend werd en uwe oogeu mijne glorie zouden zien, hoe zoudt gij getroffen worden door dat schouwspel! Hoe zoudt gij sidderen, doordrongen van heilige vreeze! met welk een eerbied zoudt gij neerknielen in het stof!

Want zie voor mijnen troon, wiens glorie.'tralen aan bliksemschichten en vurige vlammen gelijken zoudt gij duizend duizende Engelen bespeuren, die allen mij loven vol ontzag; en ontelbare, die mijnen troon omgeven en mij dienen.

-ocr page 741-

689

Gij zoudt ook eene menigte Heiligen ontwaren zoo talrijk, dat gij ze niet vermoogt te tellen, neêrgebogen voor mijn troon met het aangezigt ter aarde, in aanbidding en van liefde versmeltend.

Gij zondt zien hoezeer allen in mijne tegenwoordigheid ijveren; nu eens zoudt gij bespeuren hoe door geheel den hemel een diep ontzagvol stilzwijgen heerscht; dan weer zoudt gij den hemel hooren weêrgalmen van de stemmen zijner bewoners, die eenstemmig aanheffen, te zamen zingen: Amen, zegen en heerlijkheid, en wijsheid en dank, eere en kracht en sterkte zij onzen God in de eeuwen der eeuwen.

Welnu, mijn kind, ik, dezelfde, die met zoo veel ontzag, met zoo veel eer en onderwerping in den hemel gediend word, ben in dit heilig Sacrament hier tegenwoordig omgeven door eeno menigte van hemelsche Geesten.

Zie dan en overweeg, hoe de stervelingen zich hier jegens mij moeten gedragen. Als zelfs de zuilen des hemels sidderen van ontzag, wat moet gij dan doen, stof der aarde ?

Hier, mijn kind, wil ik ontzag, hier eisch ik eere, hier verg ik verschuldigden eeredienst.

Ik ben wel is waar, uit eigen beweging mijns Harten in eene stal mensch geworden, en heb zoo een sterfelijk leven geleid, dat ik niets had, waarop ik mijn hoofd konde nederleggen; doch toen ik dit allerheiligst Sacrament zoude instellen, heb ik bevolen eene groote weltoebereide Eetzaal in gereedheid te brengen om te toonen hoezeer ik ontzien, vereerd en gediend wilde worden in het heilig Sacrament.

44

-ocr page 742-

688

ren, de barmhartigheid jegengs mijne eigene ziel verwaarlooze.

Den Geest van godsvrucht, om eene teedere godsvrucht, in mij aan te kweeken; mij gematigd en krachtig tevens tot heiligheid aan te sporen; en te bewerken dat ik jegens minderen mij als een godvruchtig vader, jegens mijns gelijken als een godvruchtig bloeder, jegens mijne Oversten mij als een godvruchtig kind gedrage.

Den Geest van liefdevolle vreeze; van kinderlijke zuivere liefde, waardoor ik U, mijn God, bovenal op alle plaatsen vereer, en met heilige genegenheid elk uwer wenschen blijmoedig opvolge

ZESTIENDE HOOFDSTUK.

welken eerbied, zoowel innerlijk als uiterlijk, het hart van jesus van ons jegens het heiligst sacrament eischt.

1. Jesus. Mijn kind, als u de hemel geopend werd en uwe oogen mijne glorie zouden zien, hoe zoudt gij getroffen worden door dat schouwspel ! Hoe zoudt gij sidderen, doordrongen van heilige vreeze! met welk een eerbied zoudt gij neerknielen in hot stof!

Want zie voor mijnen troon, wiens glorie.'tralen aan bliksemschichten en vurige vlammen gelijken, zoudt gij duizend duizende Engelen bespeuren, die allen mij loven vol ontzag; en ontelbare, die mijnen troon omgeven en mij dienen.

-ocr page 743-

689

Gij zoudt ook eene menigte Heiligen ontwaren zoo talrijk, dat gij ze niet vermoogt te tellen, neêrgebogen voor mijn troon met het aangezigt ter aarde, in aanbidding en van liefde versmeltend.

Gij zondt zien hoezeer allen in mijne tegenwoordigheid ijveren; nu eens zoudt gij bespeuren hoe door geheel den hemel een diep ontzagvol stilzwijgen heerscht; dan weer zoudt gij den hemel hooren weêrgalmen van de stemmen zijner bewoners, die eenstemmig aanheffen, te zamen zingen: Amen, zegen en heerlijkheid, en wijsheid en dank, eere en kracht en sterkte zij onzen God in de eeuwen der eeuwen.

Welnu, mijn kind, ik, dezelfde, die met zoo veel ontzag, met zoo veel eer en onderwerping in den hemel gediend word, ben in dit heilig Sacrament hier tegenwoordig omgeven door eeno menigte van hemelsche Geesten.

Zie dan en overweeg, hoe de stervelingen zich hier jegens mij moeten gedragen. Als zelfs de zuilen des hemels sidderen van ontzag, wat moet gij dan doen, stof der aarde ?

Hier, mijn kind, wil ik ontzag, hier eisch ik eere, hier verg ik verschuldigden eeredienst.

Ik ben wel is waar, uit eigen beweging mijns Harten in eene stal mensch geworden, en heb zoo een sterfelijk leven geleid, dat ik niets had, waarop ik mijn hoofd konde nederleggen; doch toen ik dit allerheiligst Sacrament zoude instellen, heb ik bevolen eene groote weltoebereide Eetzaal in gereedheid te brengen om te toonen hoezeer ik ontzien, vereerd en gediend wilde worden in het heilig Sacrament.

44

-ocr page 744-

690

De Kerk daarvan onderrigt, heeft altijd de heerlijkheid van mijn huis lief gehad; naar haar vermogen heeft zij prachtige tempels gebouwd; zij heeft de natuur ter hulpe geroepen om met hare rijkdommen, en de kunst om met haar vernuft de woontenten te versieren, welke ik mij heb uitgekozen; zij heeft steeds ijverig zorg gedragen, dat ik overeenkomstig het verlangen mijns Harten, in dit verhevenste geheim op allerlei wijze vereerd en hare liefde jegens mij getoond zoude worden.

Indien gij mij lief hebt, mijn kind; ja, als gij het geloof bezit en door dit bovennatuurlijk licht mijne hier versluijerde Majesteit aanschouwt, en alles, wat mij hier zigtbaar of onzigtbaar omgeeft, dan voorzeker zult gij mij steeds den hoogsten eerbied bewijzen.

Niet anders dan na u innerlijk en uiterlijk afgezonderd en met eerbied doordrongen te hebben, zult gij hier met de Engelen voor mijn aanschijn verschijnen; niets dan vroomheid en godsvrucht, eere en liefde zult gij innerlijk en uiterlijk opwekken.

De leerling. Waarlijk, o Heer Jesus, Gij zijt de liefde en zaligheid aller Heiligen! Waarlijk, met alle ontzag, met alle heilige liefde moet Gij hier gehuldigd worden. Aan uw Tabernakel, aan uw eigen huis past heiligheid.

Want Gij zelf zijt de Heilige der Heiligen, en Gij woont in het Heilige, waarin de Engelen zelfs niet dan sidderend van ontzag binnentreden; en de ongenaakbare glanzen uwer heiligheid bewonderen.

-ocr page 745-

691

Hoe zal dan de sterfelijke mensch, uwe oneindige Majesteit en zijne uiterste onwaardigheid overwegend, voor uw aanschijn durven naderen!

Waarlijk, indien Gij zelf mij niet uitnoodig-det te komen, en de erkende goedheid uws Harten de hevigheid der vreeze niet matigde, dan zoude ik vol angst ü ontvlieden, dewijl ik eön zondaar ben; ja ik zou niet durven naderen, om niet welligt wegens schennis uwer Majesteit den dood te sterven.

Doch zie, de goedertierenheid aan uw Hart eigen, die mij zoo ontfermend tot zich roept en met zooveel vaderlijke liefde vertrouwen inboezemt, is eene nieuwe beweegreden tot eerbied.

Want indien ik van deze genade door oneerbiedigheid misbruik maak, dan zal ik nog schuldiger worden, dewijl ik boos zoude zijn omdat Gij goed zijt.

4. O Christus Jesus, mijn God, die alles weet en alles vermoogt! Hoe ontzagwekkend is deze plaats, waarin Gij waarlijk tegenwoordig zijt!

Hoe zal ik mij waardig gedragen ten opzigte uwer tegenwoordigheid in dit heiligst Sacrament, waarin alles, wat ik rondom mij zie, mij aanmaant, dat ik de hoogste eerbied moet bezitten?

Zoo vermaant mij dit eeuwig licht, dat ik door een levend geloof indachtig moet zijn, waar ik ben en in wiens tegenwoordigheid ik mij bevind.

Zoo vermaant mij het gesloten Heiligdom, dat uwe woonplaats heilig is door een buitengewone heiligheid.

Zoo vermaant mjj het verheven Tabernakel^

-ocr page 746-

692

hoe nederig en vol ontzag ik voor uwe oogen moet verschijnen.

Zoo vermaant mij de schoonheid der heilige vaten, welke eene zuiverheid, zoowel innerlijk als uiterlijk van mij geeischt wordt.

Zoo vermaant mij elke ziel, die hier verslonden door uwe liefde wordt beziggehouden, met welke groote godsvrucht, met welke teedere genegenheid ik met U moet omgaan.

5. O Jesus, God van alle heiligheid! Welken volmaakten eerbied leert Gij mij hier jegens ü te betoonen, dewijl Gij hier met Ü onder het zelfde dak niemand wilt laten wonen, tenzij de hemel-sche Geesten, en de engelen der aarde, de godgewijde personen en priesters, die zoo zuiver van harte moeten zijn, dat zij God zien, en zoo kuisch naar het ligchaam, dat zij de zuiverheid zelve omhelzen mogen 1

Met welke gesteltenissen der ziel en des lig-chaams moet ik hier dus niet naderen, dewijl ik met zulk een zuiver, met zulk een heilig gezelschap vereenigd word!

Als Daniël, als Tobias, Joannes uw beminde Leerling, als andere Heiligen, in de tegenwoordigheid van éénen Engel zoo door zijn gezigt getroffen en met zulk een eerbied bezield werden, dat zij ter aarde nedervielen, met welk gevoel moet ik niet bezield zijn, daar, waar ik mij in de tegenwoordigheid bevind van zoo veel Engelen; ja in de tegenwoordigheid van TJ, die de Heer aller Engelen zijt!

Voorzeker geene gedachte, die U vreemd, geen gehechtheid, die beneden ü is, moet mij hier

-ocr page 747-

693

bezighouden. Neen, wat meer is, zoo dikwijls als ik hier kom, moet ik mij niet slechts zuiver houden van alle kwaad, maar TJ ook vereeren door heilige oefeningen van deugd.

6. Hoeveel verontwaardiging, welke regtvaar-dige straf zoude ik van U niet verdienen, indien ik in uwe tegenwoordigheid mijn hart met ongeoorloofde gedachten of met booze gehechtheden bezig hield; indien ik zoo onheilig hier, tussehen de engelen zou durven verschijnen, en U voor uw oogen mot zulke oneerbiedigheid, die uw Hart zoo bitter aanöoet, zou durven beleedigen!

O, als ik naar de stem des geloofs luister, dan ongetwijfeld zal ik mijne gedachten niet veroorloven rond te dwalen of mijne liefde zich aan iets anders te schenken, of mij op welke wijze dan ook van ü te verwijderen, alsof Gij, o hoogste zaligheid van allen, mij niet voldoende of mijne aandacht niet waardig waart!

O Heer mijn God! ik sidder, als ik denk aan de grootheid mijner oneerbiedigheid, welke ik jegens U heb bedreven, toen ik U met mijne lippen scheen te vereeren, terwijl mijn hart verre van U was, ingenomen door zaken, die het op ongeregelde wijze bemint of vreest, of door verstrooijende voorwerpen, die het verwaarloost te verwerpen.

Helaas! zelfs mijn uiterlijk verraadt dikwijls door hoeveel verstrooiing mijn hart geslingerd wordt, door welke lusteloosheid het kwijnt, ook dan als ik hier voor uw aanschijn deel uitmaak van uw hemelsch gezelschap.

7. En toch mijn uiterlijke eerbied moest niet

-ocr page 748-

694

minder zijn dan mijn innerlijke, dewijl Gij in dit verhevenste Sacrament, waar Gij, mijn God, zelf met ligclaaam en ziel tegenwoordig zijt, zoowel van liet ligchaam als van de ziel, eeredienst vordert.

Ik moet dus met do grootste zedigheid hier verschijnen, en allen menschen moet het kennelijk •worden, dat Gij, o Heer, zoo nabij zijt.

Geen nutteloos woord mag hier gesproken, geen nieuwsgierige, geen gedachtelooze oogslag hier veroorloofd worden; geene houding, geen beweging des ligchaams, die minder eerbiedig is.

O Jesus, leven en zoetheid mijner ziel! ofschoon er voor mij op aarde niets dierbaarder is dan het allerheiligst Sacrament der liefde uws Harten, is er evenwel niets, wat mij meer doet vreezen.

Want indien ik daarvan met eerbied gebruik maak, dan zal ik daarin alles, wat begeerings-waardig is ontwaren; doch indien ik daarentegen op oneerbiedige of ongeoorloofde wijze daarvan gebruik maak, dan weet ik, dat ik mij de verschrikkelijkste kwalen op den hals haal!

8. Doch, o indien ik genoeg beminde, als mijn hart brandde van dat goddelijk vuur, waarvan uw Hart hier gloeit, dan zoude ik zoo vele en zoo groote beweegredenen niet behoeven om mij tot verschuldigden eerbied jegens U aan te zetten!

Want dan zoude ik mij niet slechts met alle zorg wachten voor oneerbiedigheden, maar mij ook in uwe tegenwoordigheid gedragen op die wijze, die de liefde alleen kent, met die zorgvuldige aandacht, die alleen de reinheid dor liefde kan leeren.

-ocr page 749-

695

Hoe zoet zoude 't mij clan zijn, in uw bijzijn den tijd door te brengen; verslonden te zijn in uwe liefde, en al het aardsche te vergeten!

Hoe zoude ik dan ijveren om U in liet beminnelijkst Tabernakel te bezoeken en ü mijne liefde te betuigen!

Hoe zoude ik dan door heiligen en aangena-men honger en dorst gedrongen worden om dikwijls aan te zitten aan het hemelsch gastmaal, dat Gij hier met zoo veel zoetheid hebt in gereedheid gebragt!

9. Liefde dus, o liefste en beminnenswaardigste Jesus, wil mij dus liefde tot U scherken; liefde, die mijn hardvochtig hart week maakt, verruimt en met do zalving der godsvrucht vervult.

Ontsteek mij geheel met die liefde, waarvan de Engelen en zoovele zuivere zielen hier voor IJ branden; en waardoor zij U op zulke volmaakte wijze vereeren.

O Heer, ontferm U mijner en vergeef mij al mijne verwaarloozing, waaraan ik mij jegens U heb schuldig gemaakt; alle verstrooijing des geestes, alle verdeeling des harten, in één woord alles, wat ik tegen den eerbied, ü verschuldigd, hebt misdreven.

En verleen goedgunstig, dat gelijk uwe weldaden jegens mij steeds aangroeijen en toenemen in getal, zoo ook mijne liefde voor ü steeds klimme en vermeerderd worde.

-ocr page 750-

696

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.

dat wij moeten trachten op allerlei ttijzek de beleedigingen te heestellen, welke het allerheiligst hart van jesu3 in het sacrament zijneb liefde worden aangedaan.

1. Jesus. Mijn kind, zij gaven mij kwaad voor het goede weder; en vergolden mijne liefde met haat.

Het beste en kostbaarste, wat de hemel heeft, het nnttigste en heilzaamste wat de aarde bezit, wat er in den gedsdienst het heiligst is en het meeste troost verschaft, heb ik in onverdiende edelmoedigheid mijns Harten, uit zuiverste liefde in dit Sacrament neergelegd.

Mijn kind, is dat niet zoo groot, dat, mogten ook alle harten der menschen door liefde verteerd worden; de tongen aller stervelingen tevens bezig zijn om daarvoor den regtmatigen dank te betuigen, mogt eindelijk ook geheel de wereld zich als een offer van lof opgedragen, dit alles nog zoo verre beneden zijne waarde zoude blijven, als de voortreffelijkheid des menschen staat beneden die van God, als het eindige staat beneden het oneindige?

De hemel zelfs staat verbaasd over de onmetelijke grootheid dezer gave; en zelfs de Engelen roepen van verwondering uit: »Ziedaar onze God! Ziedaar de wonderen, die Hij op aarde gesteld heeft!

-ocr page 751-

697

Zoudt gij dan meenen, dat op aarde een mensch gevonden wordt, die bij deze gaaf der gaven ongevoelig blijft of zicli daarvoor onverschillig toont?

En toch zijn er, mijn kind, er zijn zielen zonder gevoel, zonder liefde, ondankbare schepselen, die zoo verre ei van af zijn, mij, den schenker der schatten van zoo vele goederen te beminnen, dat zij zelfs van die goederen gebruik maken om mijn Hart nog met bitterder beleedigingen te treffen.

2. Zie, zeer velen rigten ijverig hnnne schreden daarheen, waar voordeel of begeerlijkheid ben heendrijft; doch om mij te bezoeken, daarvoor willen zij hun huis niet verlaten of zelfs geen weinig van hunnen weg afwijken.

Zij achten mijne geschenken zoo gering, zij zijn jegens mij zoo koud van harte, dat zij het minste ongemak der natuur niet willen ondergaan om hier te komen, en de goederen te vragen, die gereed staan, of mij hunne liefde te betuigen, die toch uit liefde voor hen, ondanks zoo vele ongemakken, uit den hemel ben gekomen en hier om hunnentwille mijn verblijf houd.

Waarlijk tot hoevelen zoude ik kunnen zeggen: »Zoo langen tijd ben ik bij u en gij kent mij niet!

Ik ben voor hen als een vreemdeling, en als een vreemdeling word ik door hen verwaarloosd. Zoo weinig denken zij aan mij! Zoo weinig bekommeren zij zich om mij!

3. Doch ook, hoevelen van hen zelfs, die mijn heilig Tabernakel bezoeken, komen wel is waar hier, doch brengen ergernis in de heilige plaats I

-ocr page 752-

698

Hoe velen tocli zijn er, die zich in mijnen heiligen tempel plaatsen voor mijne oogen, als waren zij afgoden, zoodat zij de menschen aan de godsvrucht en liefde jegens mij ontrukken en hunne aandacht en gemoed tot zich trekken!

Niet weinigen overleggen in hunnen geest god-delooze plannen, voeden afschuwelijkheden in hun hart, bedrijven vrijwillig zonden voor mijn aanschijn, terwijl zij mij op onwaardige wijze beleedigen.

Hoe velen ook zijn er, die door hunne oogslagen, of door hunne houding of door hunne kleeding zelfs de Engelen bedroeven en mij zeiven uitdagen!

Hoe velen zijn er, die met regt zich schamen zouden als zij een sterveling met zoo veel gevoelloosheid en minachting behandelden, waarmede zij zich hier ten opzigte van mij gedragen!

4. Nergens, mijn kind, worden mij zulke wreede beleedigingen aangedaan als in dit goddelijk geheim. Daar waar de goedigheid mijns Harten do grenzen overschrijdt, daar ook overschrijdt de boosheid der menschen hare perken.

Hoe vele ketters toch ontkennen goddeloos mijn bestaan! boe vele ongeloovigen lasteren wreed mij, wien zij niet kennen.

Doch dit alles, mijn kind, hoe bitter ook, is evenwel voor mijn Hart nog minder pijnlijk dan de verschrikkelijke ontheiligingen van ben, die mij in de heilige Communie op onwaardige wijze ontvangen.

O, welke beleediging! Welk goddelooze overmoed, als menschen, ja zelfs de uitdeelers

-ocr page 753-

699

mijner geheimen, tot mij anderen met den duivel in hunne harten, en mij heiligschennend ontvangen, neer smakken, mij hun God, voor de voeten van satan, die in hun hart regeert!

5. De leerling. Hoelang, Heer mijn God, hoelang zullen de zondaren dit straffeloos bestaan? Sta op, Almagtige, verdelg de monsters! Werp de heiligschenners als dorre halmen in bet knetterend vuur, want zij zijn het waardig.

Jesus. Neen mijn kind, neen niet aldus, ofschoon zij ook de uiterste straffe verdienen; neen, ik wil toonen, dat de liefde mijns Harten grooter is dan de boosheid van het menschelijk hart.

Derhalve wenscbt mijn hart hun nog genade te geven, opdat zij zich nog zouden kunnen zalig maken. Want indien zij daarmede medewerken, zich bekeeren, dan zal mijn Hart zegevieren, zich verblijden en juichen over het heil dier zielen, voor welke ik niet geaarzeld heb mijn leven tc geven.

Doch indien zij zich niet willen bekeeren noch mij wederminnen, dan blijft mij tijds genoeg om der regtvaardigheid voldoening te geven, dewijl mij nog eene eeuwigheid daartoe overblijft.

Intusschen, mijn kind, zie, ik ga voort die beleedigingen te verdragen uit liefde tot u, uit liefde tot de uitverkorenen, die ik meer bemin, dan ik door de zondaren beleedigd word, en voor wie ik hier volgaarne blijf wonen.

6. Gij zult, zoo toch meen ik, mijn kind, gij zult toch niet ongevoelig zijn voor de buitengewone overmate van liefde, waardoor mijn Hart

-ocr page 754-

700

gedurende zoo veel eeuwen zulke onwaardige behandeling der boozen verduurde, om aan u. alle goederen te schenken, die het in dit Sacrament heeft neergelegd.

Als gij mij bemint, dan zult gij bereidvaardig doen, wat in uw vermogen is om mij zoo vele en groote offers te vergoeden, die mijn Hart bier brengt en mijne eer te herstellen, die hier op zoo vele en onverdiende wijze gekrenkt wordt.

Inderdaad een der eerste doeleinden der gods vrucht tot mijn Hart is, dat er zooveel mogelijk vergoeding worde geschonken voor de beleedi-gingen, die mijn Hart in dit heilig Sacrament van alle kanten worden aangedaan.

Voorwaar geloof niet, dat gij een waar leerling mijns Harten zijt, als gij daarvoor niet brandt, als gij niet vurig ijvert voor zijne eer.

7. Stort derhalve voor mijn heilig Tabernakel dikwijls do vurige genegenheden uws harten, de gevoelens van dankbaarheid, edelmoedigheid, opoffering, van veelzijdige liefde uit, opdat mijn Hart zich daaraan trooste.

Als gij hier bidt, mij vereert of u op welke wijze ook bezig houdt, dan beijvere zich uwe godsvrucht in die mate, dat gij zooveel mogelijk, voldoet voor de onverschilligheid der laauwen, en zelfs hun een spoorslag geefr, om hunne lusteloosheid af te schudden.

Toon overal openlijk een opregten, niet een geveinsden eerbied voor dit heiligst Sacrament, opdat gij de oneer mij aangedaan eenigzins herstellet, opdat gjj anderen stichtet en tot mijne vereering

-ocr page 755-

701

aanzet, opdat gij de smart mijn Hart toegebragt, verligtet.

Draag meermalen nwe daden, uwe droefheden en alles, wat er in de Kerk op aarde verdienstelijks gedaan wordt op, ter mijner eere in het heilig Sacrament des Altaars.

Draag met hetzelfde doel de deugden en verdiensten van alle Engelen en Heiligen op; offer ook alle lofprijzingen en vereering en al wat er in den hemel geschiedt, aan mij op.

Heb, zoo dikwijls gij de heilige Mis leest of bijwoont, of de heilige Communie ontvangt bjj andere bedoelingen ook deze, om door dat heilige werk de beleedigingen te herstellen, welke mijn hart hier door u of door anderen ooit werden aangedaan.

Ja bid zelfs, mijn kind, in navolging mijns Harten, veel voor die personen zeiven, die zich zoo onwaardiglijk jegens mij gedragen, opdat het geduld mijns Harten in hen af te wachten en mijne bereidvaardigheid om de terugkeerenden te vergeven, moge zegevieren tot zijne groote vreugde en tot hunne eeuwige zaligheid.

Eindelijk, mijn kind, beproef en span zooveel mogelijk uwe krachten in om allen te bewegen zich van beleedigingen te onthouden en mij in dit heilig Sacrament met eere en liefde te dienen.

8. De leerling. O allerliefste Jesus! hoezeer hebt Gij ons geëerd! hoezeer hebt Gij ons bemind! Zie, uit liefde tot ons zijt Gij uit den hemel neergedaald op aarde, en Gij hebt niet opgehouden te werken en te lijden om ons van do aarde naar den hemel te voeren.

-ocr page 756-

702

Al wat in nw belang was, hebt Gij opgeofferd,

zelfs uw bloed hebt Gij vergoten om ons gestorvenen vrij te koopen; zelf hebt Gij den dood ondergaan, om ons het leven te geven; uw Hart door liefde gewond, hebt Gij geopend willen houden om ons daaruit met allerlei goederen te overladen; Gij hebt ü gewaardigd altijd en overal geheel de onze te zijn.

In uw sterflijk leven hebt Gij U aan ons als losprijs ter zaligheid, als bron des levens, als voorbeeld der volmaaktheid, als den weg en den geleider ten hemel gegeven.

In uw leven in het Sacrament, geeft Gij U daarenboven als voedsel ten leven, tot heiliging van ziel en ligehaam, als troost op onze pelgrims-reize, als overvloed van alle goederen.

En in uw glorie-leven geeft Gij II aan ons als voorspreker bij den Vader, als schenker van den Geest der vertroosting, eindelijk als eeuwige belooning.

Wat, o beminnelijkste Jesus, wat konde uw Hart nog verzinnen, wat konde het nog meer doen, dat het niet voor ons uitgedacht, uiet voor ons gedaan heeft?

Welke dankbaarheid dus, hoeveel liefde, hoeveel getrouwheid kunt Gij dan niet met regt van ons verwachten!

Maar ach! Heer, ach! in plaats van dankbaarheid, in plaats van liefde, in plaats van getrouwheid, ach zie, ontvangt gij smaadheden, onteeringen, heiligschennissen en allerhande wree-de snoodheden.

Dit, o goede Jesus, dit, wat de Engelen zeiven

-ocr page 757-

703

tot tranen moet bewegen, dit moest Gij verwachten van ons voor alles, wat Gij voor ons gedaan en geleden, voor alles, wat Gij ons ge-scbonken en bereid bebt!

9. O konde ik. Heer, deze verscbrikkelijke onteering met mijn bloed uitwisscben! O, konde ik zoovele onwaardige bebandelingen, zulke wreede beleedigingen, ten koste mijner eigene eer, ja ten koste van mijn eigen leven vergoeden!

Docb dewijl ik dit slechts wenschen kan, offer ik ü evenwel al mijne gedachten, woorden en werken, al wat ik doen en lijden zal op, tot vergoeding voor alle beleedigingen uw Hart ooit aangedaan en tot herstel uwer eer, die door my en door anderen hoe dan ook geschonden werd.

Met hetzelfde doel offer ik IJ op geheel mij zeiven met de belofte al de vernederingen te zullen ondergaan, alle beleedigingen te zullen lijden en alles te zullen verduren, wat uw goddelijk wolbehagen zal verlangen.

Ik offer ü ook op alle de vrome genegenheden heilige begeerten en verdienstvolle werken aller geloovigen op aarde, die U welgevallig zijn; allo heilige Missen en heilige Communiën, alles eindelijk, wat er in de Kerk U tor eere geschiedt.

Ik offer U ook op de lofzangen en dankbetuigingen, de zegeningen en alle liefdebetuigingen aller hemelsche Geesten en' van alle Heiligen, die in den hemel heerschen.

Aanvaard deze offers, ik smeek het U goeder-tierendste Jesus, in vereeniging met de verdiensten van uw allerheiligst Hart; aanvaard ze door

-ocr page 758-

704

bemiddeling van het onbevlekte Hart uwer maagdelijke Moeder, door wie ik mij verstout ze U aan te bieden.

Door dat onschuldig Hart nader ik, schoon een schuldige, evenwel met vertrouwen tot uw Hart en smeek ik ontferming en genade af voor mij en voor alle andere ongelukkigen.

Spaar, Heer, spaar ons zondaren; vergeef het kwaad, dat wij bedreven hebben; vergeet de be-leedigingen, welke wij uw Hart hebben aangedaan.

Geef, dat wij door zuiverheid van levenswandel het verledene wederom herstellen, dat wij door het vuur onzer liefde uwe liefde vergelden, dat wij ten laatste door eene volhardende getrouwheid uw Hart verkwikken.

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

dat wij ons zelven moeten beproeven alvobens tot het heilige sackament des altaabs te nadeben.

1. Jesus. Mijn kind, de mensch beproeve zich zeiven en aldus ete hij van dit brood en drinke hij uit dien kelk. Want wie onwaardig eet en drinkt, eet en drinkt zich het oordeel, wijl hij niet onderscheidt het ligchaam van zijnen Heer.

Geen geringe straf dreigt hem, die onwaardig zynen Heer en God ontvangt. Zie, mijn bloed haalt over hem, over zijn ligchaam en ziel do vervloeking af.

Overweeg^ mijn kind, hoezeer gij u veront-

-ocr page 759-

705

lt;%

waardigt over Judas den verrader. Doch die trouwel?)oze leerling wordt nog in vermetelheid, ondank en goddeloosheid overtrofien door hem, die door hot allerellendigst lot van Judas niet weerhouden, met misbruik mijner waarschuwingen en weldaden tevens, zich in dit heiligst gastmaal aan mijn Hart zelf nederlegt en mij zoo door een heiligschennende Communie verraadt.

Hoe verschrikkelijk, hoo ontzettend het oordeel, dat hom dreigt! hoe vreesbarend dc straf, welke hom wacht, dio op zulke wreede onwaardige wijze mij verraadt en vervolgt!

Als zij, die van do oude afbeeldingen van dit heilig Sacrament misbruik maakten, zoo gestreng gestraft zijn, als de zonen van Heli, die in het heiligdom des Ouden Verbonds zich onwaardig gedroegen; als Oza, omdat hij op oneerbiedige wijze dc Arke des Verbond aanraakte; als Bal-thassar, omdat hij de heilige vaten tot een onheilig gebruik bezigde; als deze allen tot kastijding van hun misdrijf met den dood gestraft zijn, wat verdient dan de heiligschenner, die, voor zooveel hij het kan. God zijn Schepper en Verlosser zeiven onder den voet treedt en vcracht ?

Zou de aarde zich onder den heiligschenner niet moeten openscheuren en hem lovend verslinden, als mijn Hart hot niet voorkwam om hem nog de middelen ter zaligheid aan te bicden?

O snoodheid! o misdaad! Hoo ontzettend is het, schuldig aan zulke goddeloosheid, to vallen in dc handen van den almagtigen God!

2. De leerling. Heer, Heer! vrees en ontzetting doordringen mij met afschuw, als ik mijen

45

-ocr page 760-

T 706

#

aandacht op do onmenschelijklieid van die god-delooze misdaad vestig!

Voor U in het stof neergeknield, bid en smeek ik U, behoed mij voor het onwaardig ontvangen van nw Ligchaam en Bloed.

Om de liefde van uw eigen Hart bid ik TJ, Heer mijn God, leer mij, wat het is, dit brood te eten en dezen kelk te drinken op eene onwaardige wijze, opdat ik zulks wetende, mij met zorg wachte, om mij niet de verschrikkelijkste vervloeking op den hals te halen.

Jesüs. Mijn kind, men ontvangt het heilig Sacrament des Altaars onwaardig, als het geweten met eene doodzonde bezwaard is.

Om derhalve zulk een geheim niet onwaardig en bijgevolg ten dood en ter verdoemenis te ontvangen, daarom moet de mensch zijn geweten beproeven.

Want die beproeving is noodzakelijk, opdat niemand, van eene doodzonde bewust, hoe hij daarover ook een berouw schijne te gevoelen, zich verstoute tot de heilige Tafel te naderen, zonder eerst het Sacrament der Biecht ontvangen te hebben.

3. De leerling. Vergeef, bid ik U, o Heer, als ik het gezegde niet volkomen schijn te begrijpen, want ik ben traag van geest.

Vergeef mij ook als ik U vraag, wat minder gepast kan schijnen, want mijn hart is beangstigd.

Niet als /oude ik mij geen andere en meerdere voorbereiding voor het ontvangen van zulk een Sacrament willen getroosten, dan die, welke mij Voor het onwaardig ontvangen vrijwaart, maar

-ocr page 761-

707

omdat de vijand vaa inijii heil mij somtijds ingeeft dat ik, na zelfs gedaan te hebben, wat in mijn vermogen is, door de nadering tot de heilige Communie, mij schuldig zal maken aan het Ligehaam en Bloed des Heeren.

Dewijl mijn binnenste zoozeer in duisternis gelmld is en de vijand in het donker rondwaart, zoodat ik niet helder kan zien, noch xiwe stem, die innerlijk spreekt, duidelijk genoeg kan onderscheiden, nader ik of wel met een bezwaard geweten en voor gevaar beducht, of wel onthoud ik mij, door duivelsche list bedrogen, van het beste geneesmiddel mijner kwalen.

Toon mij derhalve aan, ik smeek het U, wat liet zeggen wil, zich van eene doodzonde bewust te zijn. Want als ik dat begrepen heb, dan zal ik des te gemakkelijker do kunstgrepen des duivels ontwijken en mij met beter gevolg voor eene onwaardige Communie wachten.

4. Jesüs. Mijn kind, hij is zich bewust van eene doodzonde, die opregt weet, dat hij in doodzonde verkeert. Want hij is zich bewust schuldig te zijn, wiens geweten zich schuldig kent. Het geweten echter bestaat in zekere kennis.

Er wordt evenwel niet in alle zaken eene zelfde zekerheid van kennis gevorderd, maar in elke zaak overeenkomstig zijne eigene wijze: in bepaalde zaken wordt volstrekte, in natuurlijke dingen natuurlijke, in zaken des geweten zedelijke zekerheid geëischt.

Derhalve, mijn kind, als zij, die gewoon zijn vrijwillig in de zonde toe te stemmen, er aan

-ocr page 762-

708

twijfelen of zij tot zonde bekoord wordende, in de zonde hebben toegestemd, dan mogen zij op grond van hetgeen gemeenlijk met hen geschiedt, het zedelijker wijze voor zeker houden, zich aan die zonde te hebben schuldig gemaakt.

Integendeel zoolang gij opregtelijk er naar streeft mij getrouw te blijven, of zoolang gij pleegt te vreezen om van de goddelijke genade beroofd te worden, als gij in dit geval niet weet, niet de zekerheid hebt, dat gij tijdens de bekoiing vrijwillig in groote zonden hebt toegestemd, of om eenige reden den staat van genade verloren hebt, dan ontvangt gij, tot de Communie naderende, het heilig Sacrament niet op onwaardige wijze.

5. Deze leering, mijn kind, zal u versterken, u bemoedigen en altijd tot rigtsnoer zijn, dan vooral als helderheid uw binnenste niet verlicht en het vijandelijk gedruis uw hart vervult.

Gij zult evenwel steeds zeer goed doen met eerst zoo volmaakt mogelijk een berouw te verwekken over alle, ook over de verborgene feilen, voor zooverre zij de oogen van God niet ontgaan, opdat gij des te beter voorbereid, in het gezelschap dor Engelen tot het goddelijk Geheim nadert,

Ook is het dienstig, als gij ter heilige Tafel zult naderen, dat gij u bovendien onderzoekt over kleinere zonden, en u daarvan en van alle ongeregelde neigingen door vurige liefde zuivert, opdat gij met een vlekkeloos bruilofskleed binnentredend, met mij aan het hemelsch gastmaal uioogt aanzitten.

Vervolgens mijn kind, indien gij, schoon ock

-ocr page 763-

709

tot doodzonde bekoord wordend, daarin evenwel niet toestemt; als gij de dagelijksche zonden niet vrijwillig bedrijft; als gij der natuur, wanneer zij tegen liet goddelijk welbeaagen in verzet komt, tracht te weerstreven; zie dan, (mits uw zielbestierder bet toestaat,) is bet u geoorloofd, zoo dikwijls tot de heilige Communie te naderen als gij zelf wilt.

En ofschoon deze zuiverheid oneindig verre verwijderd is van die goddelijke reinheid, die in het heiligst Sacrament ontvangen wordt, is zij evenwel voor don sterfelijken mensch voldoende om met nederig vertrouwen en liefde to naderen tot dit heilig en heiligend geheim, waardoor hij nog volmaakter gezuiverd wordt.

Want niet voor schepselen, die van nature Engelen zijn en niet kunnen zondigen, maar voor menschen, die Engelen begecren te zijn en niet willen zondigen, heb ik dit goddelijk Sacrament ingesteld, opdat zij hieruit de volmaking der zuiverheid en heiligheid mogen verkrijgen, die veeleer de vrucht dan de voorbereiding der Communie is.

6. Het is den duivel eigen om de zielen, die wel en voldoende voorbereid 'zijn, van de veelvuldige Communie af te houden; en ieder sterveling, die dit of regtstreeks of zijdelings dcet, volgt den duivel na en doet het werk des duivels.

Zeker ik eisch eerbied; doch meer nog verlang ik liefde; doch beide zult gij beter door de veelvuldige dan door de zeldzame Communie betoonen.

Voorzeker, mijn kind, wil ik niet, dat gij dikwijls de heilige Communie ontvangt en te-

-ocr page 764-

710

vens voortgaat te zondigen, zij het ook door dagelijksche overtredingen of door de neiging of den weerzin der natuur in te volgen; maar dit wil ik, dat gij met een standvastig hart besloten en bepaald hebt, u daarvan te onthouden en aldus tot het heilig Sacrament dikwerf nadert, ondanks het oordeel van hen, die in dezo de belangen van den boozen geest bepleiten.

Als gij door dusdanig besluit en voornemen gewoon zijt zoo zuiver te leven, dan, mijn kind, al mogt gij ook somtijds uit zwakheid in eene fout vervallen, wil daarom de gewone Communie niet toelaten, maar kom na de geeischte beproeving ingesteld te hebben, tot haar met nog vuriger voorbereiding.

Overweeg, mijn kind en onthoud hoezeer mijn Hart door het godvruchtig ontvangen der heilige Communie geëerd en verblijd wordt, wélke nieuwe vreugde den hemel geschonken, welke vertroosting der geloovige zielen ter hulpe gegeven, met hoeveel gaven en genaden de weivoor-bereide ziel vervuld wordt om hare zaligheid meer te verzekeren, om de heiligheid te verwerven.

Is dat alles niet van dien aard, dat de moeite of inspanning voor die beproeving en zuivering gevraagd, daardoor niet slechts vergoed maar oneindig overtroffen wordt?

7. Niemand, mijn kind, is er, die niet zoo zich beproeven, zoo zich zuiveren, zoo eindelijk zich geschikt kan maken, dewijl daartoe aan allen dc genade wordt gegeven.

Ook kan niemand het gebrek aan gesteltenis aan de natuur of aan ziju levensstaat wijten,

-ocr page 765-

711

dewijl nocli de natuur noch de betrekking des levens, maar de ongeregelde wil of gebrek aan zorg, de ziel ongeschikt maakt.

Wek uwen ijver op, mijn kind, spoor uw hart aan voor iets, wat van zooveel belang is, dat er niets grooters, niet nuttigers voor u in het leven zijn kan.

Hier ontvangt een ieder de vrucht van zijnen arbeid, dien hij ter voorbereiding verrigt heeft; en naarmate hij gezuiverd en voorbereid nader-treedt, keert hij ook met genaden en gunsten verrijkt terug.

8. De leerling. Dank zij U, beste Jesus, omdat Gij mij in eene zaak van zooveel gewigt zoo helder, zoo duidelijk onderrigt; en mij, ofschoon zoo arm en ellendig, tot herhaalde deelneming aan het goddelijk gastmaal met zooveel goedertierenheid des Harten uitnoodigt en zelfs dwingt.

In het vervolg zal ik veiliger en bereidvaardiger tot deze heilige Tafel naderen, nu ik weet hoe ik mij beproeven en voorbereiden moet, zoowel om ü welkom te zijn als ook om met vrucht aan deze hemelsche spijze deel te nemen.

Vurig, Gij weet het Heer, verlang ik en vas-telijk neem ik mij voor, te leven zuiver van alle vrijwilligge zonden en van elke ongeregelde genegenheid, opdat ik zonder beletsel Ü zoo dikwijls mogelijk in de heilige Communie kunne ontvangen.

Wil, ik bid het U, goede en barmhartige Jesus, wat mij arme en behoeftige ontbreekt, uit dc eindelooze schatten tiws Harten aanyullen, be-

-ocr page 766-

712

Meed mij met liet witte kleed der onschïild, versier mij met den luister des geloofs, der hoop, der liefde en van alle deugden, opdat ik tus-schen de heilige Engelen verschijnen en met U aanzitten moge, tot uwe blijdschap en eere en tot mijne vertroosting en heiliging.

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

hoe wij ons tot de heilige communie moeten voorbereiden.

1. Jescs. Mijn kind de tijd van mijne komst is nabij; wacht mij op; want zie, ik zal komen en bij u binnentreden en mijn verblijf bij U vestigen.

Doch wanneer ik zal komen, zullen vele Engelen mij vergezellen, zal ik schatten en eer-betooningen en geluk mede brengen om n te verrijken, te adelen en u tevreden en gelukkig te maken.

Bereid mij derhalve eene woonplaats, die niet slechts zonder vlekken is, maar waarin ook alles op gepaste wijze versierd is.

Als gij wel overwogen zult hebben, wien gij zult ontvangen, dan zult gij voorzeker erkennen, mogt gij ook zoo onschuldig zijn als do Engelen, dat gij verpligt zijt u met groote zorg voor te bereiden.

Immers met welke zuiverheid, met welke heiligheid moet het ligchaam en do ziel versierd zijn en schitteren van hem, die de reinheid zelve, de heiligheid zelve niet slechts te gemoet treedt,

-ocr page 767-

713

niet sleclits omhelst, maar in zijn hart ontvangt en één ligchaam- daarmede wordt!

Doe derhalve, wat gij knnt om n naar ligchaam en ziel tot dit groote werk voor te bereiden.

2. Voorwaar groot is het werk; immers niet voor ceu mensch, die boven u staat, niet voor een vorst, maar voor God nwen Zaligmaker maakt gij eene woning gereed; gij arbeidt niet voor vergankelijke dingen, maar voor eeuwige goederen.

Daarom moet gij eenigen tijd voor den dag, waarop ik komen zal, reeds de verwijderde voorbereiding beginnen en u, overeenkomstig nwen toestand, door oefeningen van nederigheid en van andere deugden in goede gesteltenis brengen.

Verrigt met dat doel uwe goede werken, zelfs ook uwe onverschillige handelingen, ook uwe woorden en gedachten; en offer alles op, opdat zij in do woning, welke gij mij in uw hart tracht te bereiden, als de versierselen zijn, die myne oogen welgevallig zijn.

3. Wek in u op, en kweek in u een levendig verlangen aan naar de zaligheid, die gij in de heilige Communie zult genieten. Dit zal al het overige aansporen en bezielen.

En hoe zou het mogelijk zijn, dit gij door geen verlangen geprikkeld wordt, als gij eens aandachtig gadeslaat onder hoevele opzigten gij mij noodig hebt? Hoe is het mogelijk geen vurige begeerte in u te bespeuren als gij overweegt, hoevele goederen gij zult ontvangen? Hoe moet gij eindelijk niet branden van begeerten, als gij

-ocr page 768-

714

bedenkt, hoezeer mijn Hart verlangt zich zeiven aan n te geven!

Beantwoordend aan dit verlangen mijns Harten, zal uw hart wederkeerig naar mij haken en een zelfde begeerte zal het vernieuwen en ontvlammen om door liefde ontbonden te worden en met mij te wezen.

Eoep mi eens de Engelen te hulp: »Hebt gij Hem ook gezien, wien mijne ziel bemint? ik bezweer u het mij te zeggen, want ik kwijn van liefde?quot;

Eoep dan eens de Heiligen aan: »ik smeek u, mijne Broeders door onzen Heer en door zijn Hart, dat gij mij door uwe gebeden te hulp komt?quot;

Verzucht dan weder tot mij zeiven: »o mijn Beminde! gezochtste van allen, wijs mij aan waar gij tusschen de lelien weidt. Wie zal mij in staat stellen U te vinden, U te omhelzen, U in de woning mijns harten binnen te leiden! Doe, o doe mij ondervinden, hoe goed Gij zijt voor hen, die U zoeken, hoe lieflijk voor hen, die U vinden, hoe onuitsprekelijk voor hen, die U genieten! Kom! Heer en wil niet vertragen.quot;

Tracht door deze of andere gevoelens, die aan den staat uwer ziel beantwoorden, den ijver te voeden, den geestelijken honger op te wekken voor dit heilzaamst Sacrament des Altaars, dat een hongere ziel vereischt en een hongere ziel met goederen vervult en verzadigt.

4. Vorm vervolgens een zuiver en heilig voornemen, en breng daaronder do verschillende doeleinden, algemeene of bijzondere, die gij U voorstelt.

-ocr page 769-

715

Zie toe, mijn kind, dat gij niet voor den vorm of uit gewoonte, als zonder plan, tot de heilige Communie nadert; en zijt evenzeer op uwe hoede, dat gij niet nadert om vroom te schijnen, of wat het tegendeel is, om opzien te vermijden, of om gevoeligen troost te ondervinden.

Ga opregt voort, streef naar het zuivere en heilige, overeenkomstig den goddelijken wil, waarvan gij om niets ter wereld moogt afwijken. Want wat daarmede in strijd is, heeft, hoe zoet en goed het schijnen moge, geen waarde.

Daardoor zult gij, wanneer gij na ijverige voorbereiding tot de heilige Communie nadert, en overeenkomstig uw verlangen geen vurige godsvrucht of smaak ondervindt, in staat zijn zulks tevreden en met vrucht te verdragen, onderworpen aan mijnen goddelijken wil, en dien wil als den grootsten troost van allen te waardeeren.

En indien gij het vuur en de zoetheid der godsvrucht ondervindt, dan zult gij dit met een nederig en dankbaar gemoed aannemen en met geheel uw hart genieten, wetende, dat dit niet een gevolg van eigen streven, maar eene gave van de goedheid mijns Harten is.

5. Als echter de tijd reeds spoedig nadert, waarop ik tot u zal komen, meen dan uwen Beschermengel te hooren, zeggende tot u: »zie, de Bruidegom komt; ga Hem te gemoet!quot;

Sta fluks op en haast u, uwe brandende lamp, de heiligmakende genade, mede dragend, naar mijn heilig Tabernakel en waak daar en stel daar de naaste voorbereiding in voor mijne komst.

Uw hart Ycrmime zich, dat al de vermogens

-ocr page 770-

716

uwer ziel juiclicn: het geluk naakt, wat u en innerlijk en uiterlijk zal overstelpen.

Denk er aan, dat gij als liet ware niet meer in de wereld, maar in het gezelschap der Engelen zijt, die ii omgeven.

6. Doch aanbid mij zoo lang ik nog in het Tabernakel verwijl mot een levendig geloof, wek een groot vertrouwen op, vernienw geheel uwe liefde jegens den naaste. Leg u daarop met ijver toe; houdt u daarmede vol liefde bezig.

Verwek vervolgens oefeningen van deugden, die mijn Hart vooral aangenaam zijn en die ik bij het laatste avondmaal voor de instelling van het Sacrament zelf op wondervolle wijze verrigt heb, u een voorbeeld geveudo opdat, zooals mijn Hart deed, gij ook voor de heilige Communie doen zoudet.

Daar namelijk heb ik mij zoo diep mogelijk vernederd, toon ik mij op mijne knieën voor de Leerlingen nederwierp, hunne voeten waschte en afdroogde!

Verneder u, door dat voorbeeld geleerd, zoo veel in uw vermogen is, uit geheel uw hart, met geheel uw verstand, met al uwe krachten.

En als gij ook alles gedaan zult hebben, wat gij kondet en moestet doen, erken u dan nog onwaardig mij te ontvangen, in mijn goddelijk gezelschap binnen te treden.

Wat verlang ik meer, dan een waarlijk nederige ziel, waarin mijne ziel behagen heeft, waarover mijn Hart don overvloed van genade uitstort, en welke eindelijk mijne liefde doordringen, vervoeren, hervormen kan?

-ocr page 771-

717

Door liefde, mijn kind, door liefde is dit allerzoetst Sacrament ingesteld; met liefde moet liet ontvangen worden.

Zooals de liefde mijns Harten in dit geheim de mate overtreft, en zonder beperking, zonder wijzo zich wegschenkt; zoo moet gij, mijn kind, als gij er deel aan neemt, u zonder beperking onvoorwaardelijk geheel aan de goddelijke liefde geven.

Deze levende liefde, die zuivere genegenheid, die geheele overgave van n zeiven, is de beste voorbereiding tot de heilige Communie; dewijl zij u het meest geschikt maakt voor de ver-eeniging met God.

Wil derhalve hier vertoeven; wil hier met geheel uw hart bezig zijn, bidden en offeren, al naar de geest der genade n innerlijk leert of bestiert.

7. Als gij mij op zuivere wijze bemint, mjjn kind, dan zult gij inzien niet bij mngte te zijn mij genoeg te beminnen; en gij zult gevoelen, dat alles, wat gij doet of doen kunt, als het ware niets is, bij hetgeen gij ziet, dat behoorde te geschieden om mij in uw hart te ontvangen.

Wil derhalve niet tevreden zijn met die versierselen van deugden, die gij zelf beoefent of bezit, maar leer van de Engelen en Heiligen en van alle braven de schoonheden u eigen te maken, 'welke zij bezitten ten dienste der plcg-tige gelegenheid, waarbij gij mij zult ontvangen.

Dit echter doet gij. mijn kind, als gi] met een opregt en vurig hart verlangt, en mij In uw belang alle verdiensten en deugden der Engelen en

-ocr page 772-

718

Heiligen en elk dezer in het bijzonder opdraagt om daardoor aan mij te behagen en mij des waardiger en op volmaaktere wijze te ontvangen.

Indien gij met dit zelfde doel mij wenscht te ontvangen met die zuiverheid, met dat geloof en vertrouwen, met die liefde, en nederigheid, met die verknochtheid, eindelijk met die heiligheid, waarmede alle regtvaardigen en godvruch-tigen en zelfs de onbevlekte Maagd Maria, mijne Moeder, mij ooit in het Sacrament ontvangen hebben.

Als dergelijke heilige gevoelens, mijn kind, uit zuivere liefde voortvloeijen, dan zijn zij mij zoo welgevallig, dat ik niet minder behagen schep in die zuivere en vurige begeerten, dan ik hebben zoude, wanneer gij inderdaad bezat, wat gij zoo verlangt te bezitten.

Doch streef nog naar iets beters, mijn kind, tracht de versiering uws harten te voltooijen dooide deugden zeiven van mijn Hart.

Eindelijk, als ik het Tabernakel verlaat, als gij het woord hoort: »Zie het Lam Gods!quot; kom dan in gezelschap der Engelen mij te gemoet; geheel, zoowel wat uw innerlijk als wat uw uiterlijk betreft, in u zeiven gekeerd en steunend op de goedheid mijns Harten.

Vergeet op dat gewigtigste oogenblik in zekeren zin u zelven en ontvang mij, alleen aan mij denkende, met al de gehechtheid uwer ziel en keer zoo met mij in uw hart.

8. Ziedaar, mijn kind, de wijze, waarop gij u tot de heilige Communie moet voort ereiden. Als gij, zooals het een leerling mijns Harten betaamt,

-ocr page 773-

719

de naaste voorbereiding niet uit een boek verrigt, maar integendeel 7,elf in uw hart opwekt, dan zult gij ontwaren, dat die wijze telkens nieuw is.

Want dan znlt gij die oefeningen nu op deze dan op gene wijze verwekken, al naar dat uwe behoefte, uwe godsvrucht of de innerlijke zalving des geestes u het ingeeft.

En indien gij dit zoo innerlijk nog niet vermoogt, maak dan gebruik van een boek doch zoo, dat gij allengs leert in uw hart met mij te spreken, en ten laatste zonder boek uwe naaste voorbereiding te kunnen doen.

Behoud dus die wijze, doch verander de manier om die wijze te volgen, verkort de eene oefening verleng de andere, volgens den oogenblikkelijken toestand uwer ziel.

Let niet op den vorm uwer oefeningen, maar op de opregtheid uwer gevoelens; wek met eenvoudigheid en liefde het gevoel uws harten op, doch volg vooral de inspraken des geestes.

Zoo zal het gebeuren, mijn kind, dat gij telkens als het ware op eene nieuwe wijze, die aan uwen tegenwoordigen toestand beantwoordt, u ook met nieuwen ijver voorbereidt.

Zeer veel zal het u helpen, als gij u voorbereidt, om ieder keer zoo tot de heilige Communie te naderen, alsof zij de laatste uws levens ware.

En inderdaad, mijn kind, gij weet niet of de aanstaande Communie misschien niet de laatste is; dit echter weet gij, dat ééne Communie, welke weet gij niet, de laatste zijn zal.

Daarom is het een wijze en vrome raad om

-ocr page 774-

720

tot elke Cominnnie te naderen met die gesteltenis des harten en des geestes, als of zij do laatste, alsof zij uwe teerspijze ten eeuwigen leven ware.

9. De leekling. Hoe wondervol en groot is de goedheid uws Harten, o Hoer Jesus, dewijl Gij mij zoo onderrigt en een zoo heilige en zoete wijze loert kennen om mij tot do heilige Communie voor te bereiden!

Met dankbaarheid, Heer, zal ik de wijze door LT gegeven aannemen en getrouwelijk volgen, welke ik erken eenvoudig en verscheiden tevens en altijd gemakkelijk en nieuw te ziju.

Doch zie, als ik gedaan zal hebben, wat in mijn vermogen is om mij tot uwe komst in mijn hart voor te bereiden, wat is dan nog dit alles, vergeleken bij uwe waardigheid? Eu wat is het met betrekking tot de zaligheid, wolko ik zal genieten?

Immers, wat zal er op dat zoetste uur, waarop Gij in het binnenste mijns harten zult zijn gekomen, nog aan mijn geluk ontbreken? Zal ik in ü niet alles vinden, wat ik verlang?

Want Gij, o onuitputtelijke bron van alle goed. Gij zijt immers mijn leven en mijne blijdschap, mijne kracht cn heiliging. Gij mijn rijkdom en eere, mijne vrede en zoetheid en al mijn geluk.

O Jesus, dierbaarste der dierbaren! hoezeer verlang ik naar U! Hoezeer heb ik U noodig! O wanneer zult Gij komen? Wanneer zult Gij mij ellendige eu kranke, mij onwotendo, hongerige en verlatene toelaten?

Gij toch, o mijn Jesus, zijr, mijn Zaligmaker,

-ocr page 775-

721

Gij zjjt mijn geneesheer, Gij mijn Meester, Gij mijn Herder, Gij ;djt miju Vriend, de Beminde mijner ziel.

O Lam Gods! dat de zonde der wereld wegneemt, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak komt, doch ontferm U mijner, luister naar de goedheid nws Harten, kom!

O mijn Beminde, Bruidegom zoeter dan honig, wit door de schoonheid der onschuld, rood dooide zuiverheid der liefde! trek mij tot U en maak mij een met TL

Help mij opdat ik mij voor uwe komst heilig voorbereide; geef dat ik de lamp gevoed en brandend houde, dat ik niet insluimere noch lusteloos worde, maar in gebed wake op uwe komst en brande van godsvrucht, zoo, dat ik verdienen moge met eene wel bereide ziel U te gemoet te treden, wanneer Gij uitgaat, en met U binnen te gaan.

TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

hoe wij ons moeten gedeagen na het ontvangen dett heilige communie.

1. Jestjs. Mijn kind, zoodra gij mij in de heilige Communie ontvangen hebt, moet gij alle andere zorg ter zijde stellen, geheel de mijne zijn, zooals ik de uwe ben.

Zie dan omzweven u de Engelen, — zij aanbidden mij neergebogen, vereeren mij vol ontzag, zij zijn verbaasd van verwondering en branden van

46

-ocr page 776-

722

liefde; en zoudt gij dan daarbij onverschillig kunnen zijn.

Alles in u en buiten u is vol heiligheid en godsvrucht, vol vrede en vreugde, vol rijkdom aan gaven en goederen, vol zoetheid en geluk. Neem er deel aan, mijn kind, geniet dat in mij, wien gij bezit.

Want zie, ik ben in het binnenste uws harten tegenwoordig, ik uw God en uw alles. Blijf mot mij, mijn kind, en laat mij niet alleen, door met uwen geest, of met hart of met uwe zinnen u te verwijderen.

Neen breng, na alle toegangen tot uw hart afgesloten te hebben, met mij den tijd door, die nooit beter, aangenamer of kostbaarder voor u zijn kan.

Zalig zijt gij, mijn kind, als gij dezen tijd wél weet te besteden, waarvan de grootste vruchten der Communie en de meeste voortgang uwer ziel afhangt!

Welke uren hebt gij door te brengen, die blijder zijn dan deze! Hoeveel te smeeken en te vragen! hoeveel mij mede te deelen! Hoeveel van mij te hooren! hoeveel op te offeren! hoeveel eindelijk voor u en voor anderen te ontvangen !

Wil derhalve den tijd mijner bezoeking niet verwaarloozen; maar draag zorg zelf het kleinste deel van zulke goede gave niet te verliezen.

2. Betuig daarom op de eerste plaats, uwen opregten dank aan mij, uwen God en Zaligmaker, omdat ik zoo barmhartiglijk en yol liefde mij gewaardigd heb u te bezoeken.

-ocr page 777-

723

Dewijl gij echter niet in staat zijt, voor de oneindige gave voldoende dankbaarheid te betuigen, moet gij de Engelen, de hemelsche Geesten en alle Heiligen, ja alles wat adem haalt, elk schepsel groot of klein, uitnoodigen, met en voor u den Beminde uwer ziel, die zoo beminnelijk en liefdewaardig is, te loven en te prijzen.

Doch dewijl ook dit alles de grootheid dei-goddelijke weldaad niet evenaart, oifer mij daarom alle dankbetuigingen, allen lof en alle liefdegevoelens, die de Engelen en Heiligen en alle regtvaardigen ooit hebben opgeofferd en gedurende de eeuwigheid mij zullen offeren.

Draag dit alles op, mijn kind, in vereeniging met de verdiensten mijns Harten, die als onemdig, ook die oneindige gave evenaren.

3. Verrigt vervolgens oefeningen van de nederigste aanbidding, door al de vermogens uwer ziel en al de zintuigen uws ligchaams mij als een dankoffer aan te bieden om den dienst des geloofs te brengen, dien gij mij verschuldigd zijt.

Want dit dankoffer is, wijl het met de meeste nederigheid gepaard gaat en u geheel ten offer brengt, voor mij het aangenaamste en het meest vereerende.

Wat moogt gij daarna niet van mijn Hart verwachten, dat zoo kwistig is in het schenken zijner gaven?

Krachtig zij uw vertrouwen, mijn kind, en verrigt vurige en grootijioedige oefeningen van vaste hoop. Vertrouw zonder eenige teleurstelling te vreezen, dat ik u alles, wat gij vraagt,

-ocr page 778-

724

zal geven. Werp u aan mijn Hart gelijk een kind zich werpt in de armen zijns vaders, hoopvol 'hier te vinden, wat gij begeert, vol vertrouwen hier redding te zullen erlangen.

En zoude uw hart niet brandende in u zijn, als u zooveel ontferming, zulke onverdiende waardering, zulke onverdiende liefde getoond wordt ?

Volhard hier, mijn kind, geef u geheel aan de goddelijke liefde over en houd niet op gevoelens van liefde te verwekken, totdat uwe godsvrucht bevredigd is of de geest der genade u tot iets anders aanspoort.

Want dan, als de goddelijke liefde in uw hart werkt en hare kracht zal ontwikkelen, dan is het de aangename tijd om, wanneer gij uit menschelijke zwakheid of uit andere oorzaken iets hebt misdreven, wat aan mijn Hart mishaagt, dit uit zuivere goddelijke liefde te betreuren en het voornemen te maken het niet weder te doen.

Dit levend vuur der goddelijke liefde zal, als gij zoo medewerkt de zonde als drooge stoppels aantasten, verbranden en verteren.

4. Bid vervolgens om niet te hervallen, met vuur om van de booze hartstogten, die gij hebt, genezen te worden; onthecht te worden van ongeregelde neigingen, waardoor gij aan het geschapene op minder goede wijze uwe liefde of afkeer schenkt; van' de ellende, waaronder gij gebukt gaat, bevrijd te worden; eindelijk om behoed te blijven voor zonden en gebreken, vooral van diegenen, waartoe gij u meer geneigd gevoelt.

-ocr page 779-

725

Ja, wat meer is, smeek met aandrang om deugd en om vermeerdering van deugd, om daardoor des te meer in de godsvrucht bevestigd en tevens volmaakter en aan mijn Hart meer gelijkvormig en dierbaarder te worden.

Vraag een levendiger géloof, een hechter vertrouwen, eene vuriger liefde, meer genegenheid voor de heilige armoede, meerder engelachtige zuiverheid, volmaakter gehoorzaamheid, meer uitstekende nederigheid en zachtmoedigheid, gelijkvormigheid met mijnen goddelijken wil, innige en blijvende vereeniging mot mij; eindelijk de overige deugden, die door uwen toestand ge-eischt worden en aan een leerling mijns Harten passen.

Ga nog verder en smeek om bijzondere hulp, waardoor gij uit liefde tot mij blijmoedig en op verdienstvolle wijze in het bijzonder die offers brengt, welke de genade vraagt of wenscht.

Wijd u zeiven geheel met alles, wat gij zijt en bezit als een levend offer aan mijne eer en liefde toe.

5. Eindelijk breng den ijver uwer liefde in beoefening: bid veel en vurig voor anderen tot meerdere eer en tot meerdere vreugde mijns Harten.

Smeek door de verdiensten der Heiligen en dei-Engelen, door het Hart mijner onbevlekte maagdelijke Moeder, voor geheel de Kerk, opdat zij vrede moge genieten, in heiligheid toenemen en over geheel de aarde uitgebreid moge worden.

Voor den Opperpriester, mijn plaatsbekleeder, en voor al mijne Bedienaren, dat zij goede ar-

-ocr page 780-

726

Leiders mogen zijn in mijnen wijngaard, goede bedoelingen, zuiverheid des levens, zucht naar volmaaktheid en vurigen ijver mogen bezitten.

Vöor de kloosterlingen, dat zij den eersten geest bewaren, en onophoudelijk in deugd vooruitstreven, de wereld stichten en de Kerk vertroosten mogen.

Voor geheel het geloovig volk, dat een ieder in de roeping, waartoe hij verkoren is, mij waardig en loffelijk dienende, zijn keuze ter zaligheid zeker moge maken.

Stort gebeden en smeekingen voor de bekee-ring der ongeloovigen, der ketters en van alle zondaren, dat zij van do dwalingen des geestes en van de bedorvenheden des harten bevrijd, hunne schreden rigten mogen op den weg des heils eu des vredes.

Voor uwe bloedverwanten, weldoeners, vrienden, vooral voor uwe vijanden, dat zij door bovennatuurlijke hulp ondersteund, zich heiligen, en alles, wat hun noodig en dienstig is, mogen verwerven.

Voor alle regtvaardigen en bedroefden, voor allen, die in gevaar of in doodstrijd vorkeeren, dat zij volharding, ondersteuning, bescherming en een goed einde mogen verkrijgen.

Eindelijk voor do overledene goloovigen, vooral voor hen, voor wie gij, om welke roden dan ook, verpligt zijt te bidden, opdat ;ïij waardig mogen gekeurd worden den hemel binnen te gaan, en voor u bij don troon der goddelijke barmhartigheid kunnen smeeken.

6. Doe dit alles getrouw, mijn kind, tracht dit

-ocr page 781-

727

met bezadigdheid en kracht tevens te volvoeren» volgens de inspraken des geestes.

Doch indien ik u iets ingeef of mededeel, of ti op de een of andere wijze bezig houd of met n spreek, dan moet gij alles ter zijde laten, en met een leerzaam en eerbiedig hart luisteren.

Als ik iets in u berisp, neem de berisping met een onderdanig hart aan; als ik u vermaan of u aanspoor, maak dan voornemens en besluiten; als ik u iets geef of beloof, zijt dan wederkeerig vrijgevig; als ik u troost schenk, neem ze nederig aan, laat n de zoetheid der vertroosting doordringen, gedenkende, dat ik goed ben en mijne barmhartigheid zich uitstrekt tot in de eeuwen.

En als het gebeurt, dat de liefde uit mijn Hart voortstort en u plotseling doorstroomt en vervoert, mijn kind, bied dan geen tegenstand, maar laat u vervoeren, zooals zij het zal willen.

Laat, terwijl gij voor het uiterlijke verbergt, wat gij innerlijk vermoogt en, wat de genade innerlijk in u werkt, opdat niemand u misschien toeschrijve, wat mij alleen toebehoort, laat toe dat de liefde de mate overschrijde, en u boven alles verheffe; laat het goddelijk vuur ontsteken, doen smelten en verteren.

Dit doet mijn Hart soms in de overmate zijner liefde ten opzigte der ware leerlingen, om hen te beloonen voor den arbeid en kommer, dien zij uit liefde tot mij geleden of voor de offers, die zij mij edelmoedig gebragt hebben; of wel om hen met volle borst te doen genieten hoe _ zoet ik ben in het Sacrament, en welke zoetheid ik voor hen bewaar in den hemel; of eindelijk om

-ocr page 782-

728

jjcn, die wel bereid zijn, door wondervolle llefde-kraoht aan mij gelijkvormig te maken.

Doch als gij, mijn kind, na de heilige Communie met godsvrucht en eerbied ontvangen te hebben, geen gevoelige uitwerkselen of werking der goddelijke liefde ondervindt, wil daarom niet bedroefd zijn of u verontrusten. Want zonder het gevoel van die geschenken, kunnen de vruchten even groot zijn.

Want gesteld eens, dat gij door eigen inspanning, dat gevoel opwekt, dan zult gij van dat natuurlijk gevoel geen voordeel trekken; integendeel gij zult de- eigenliefde aankweeken, de ijdel-heid voeden en een speelbal van begoochelingen worden.

Neen blijf in mijne tegenwoordigheid nederig en kalm, gewone oefeningen van deugd verwekkende ; en tracht op deze wijze, als gij het vuur of de zoetheid der liefde niet ondervindt, meerder nederigheid en volmaakte gelijkvormigheid aan den goddelijken wil te toonen.

Deze mijn kind, is van oudsher de weg dei-Heiligen, die, waar zij zich ook bevonden, daar ook tevreden rustten; mogten zij niet wijlen met Thomas aan mijne Zijde of met Joannes aan mijn Hart, dan vertoefden zij met Maria aan mijne voeten, dankbaar en getrouw aan de genade, die hun voor het oogenblik werd geschonken; en hetzij zij voor mij nederlagen of tot omhelzing werden toegelaten, in beide gevallen doden zij hun voordeel met de mate der genade hun gegeven.

7. Op deze wijze derhalve moet gij, mijn

-ocr page 783-

729

kind, u gedragen, nadat gij het allerlieiligst Sacrament hebt ontvangen. Deze wijze echter, moge zij ook altijd de zelfde zijn, schijnt evenwel altijd nieuw, want gij zult haar telkens anders en verschillend aanwenden overeenkomstig den staat uwer ziel en de werking van den geest der genade.

Want ik verlang, dat na de Communie uw hart zich in zijne eenvoudigheid voor mij uitstorte en met mij spreke en handelen, naarmate het aangedaan of daartoe in staat is.

Immers, indien gij gebeden uit een boek leest, clan, hoe vroom zij ook wezen, spreekt gij niet uwe eigene gevoelens uit, maar gij herhaalt, wat een ander geschreven heeft, dan deelt gij mij uw hart niet mede, maar gij herhaalt, met of zonder gevoel voor mij, wat het hart van een ander heeft uitgesproken. Zoude ik u dan prijzen? neen, daarin prijs ik u niet.

Denkt gij op deze wijze een waarlijk innerlijk mensch te kunnen worden, de geheimen te kunnen begrijpen, die ik der ziel innerlijk pleeg voor te stellen, en mijne meest innige mededeelingen te kunnen genieten?

Gewen u daarom, mijn kind, u van hart tot Hart met mij te onderhouden, mij uwe gewaarwordingen mede te deelen, de mijne op te vangen, te geven wat gij bezit, en aan te nemen wat ik u schenk.

Als het evenwel gebeurt, dat gij wegens onbekwaamheid of troosteloosheid, die u somtijds be-naauwt, niets anders kunt doen dan slechts ge-

-ocr page 784-

730

bedsvormen te lezen; lees dan, maar lees weinig en langzaam en met aandacht en tracht, terwijl gij nu en dan ophoudt, het een of andere uit uw eigen hart voort te brengen en mij mede te deelen. Zoo, mijn kind, zult gij slagen; op deze wijze zult gij u de wetenschap der Heiligen, de kunst om innerlijk met mij te spreken en om te gaan, langzamerhand eigen maken.

8. Als het eindelijk tijd wordt om huiswaarts te keeren, wil dan de verwijderde dankzegging niet vergeten.

Verzoek de heilige Engelen, dat zij in uwe plaats voortgaan mij te loven, en offer mij met hunnen lof al, wat gij doen en lijden zult, op.

^ Ga vervolgens, waarheen de goddelijke wil u roept; doch let op uw uiterlijk en op uw binnenste; vermijd allo noodelooze gelegenheden, die u afleiden en verstrooijen; wees op uwe hoede om uw hart niet uit te storten in wereldsche of nuttelooze zaken.

Neen, rigt mij in het binnenste uws harten een heiligdom op, waarin gij mij bij u tegenwoordig houdt, herhaaldelijk tot mij bidt, mij raadpleegt, en u met mij onderhoudt.

Tracht naar vermogen in daden te toonen, dat gij het goddelijk geschenk, dat gij hebt ontvangen, niet vergeet; beoefen met meerder volmaaktheid de een of andere deugd; toon meer liefde jegens hen, die u kwalijk genegen zijn, of voor wie gij zelf eenigen afkeer gevoelt; toon dieper nederigheid en zoeter zachtmoedighe:.d, en andere deugden, waardoor gij uwe dankbaarheid en liefde jegens mij openbaart en tevens den naaste opwekt

-ocr page 785-

731

om naar beternis te streven, en mijn Hart vreugde schenkt.

9. De leerling. O liefste, o zoetste Jesus ! uit liet innigste mijns harten betuig ik ü mijnen dank omdat Gij U gewaardigd hebt mij op zoo volmaakte, zoo liefdevolle en beminnelijke wijze te onderrigten.

Als ik in het vervolg den tijd na eene heilige Communie niet goed doorbreng, mij niet goed gedraag dan, ik beken het, ben ik niet te verontschuldigen.

Haddet Gij niet zoo gesproken, haddet Gij mij niet zoo onderwezen, dan zoude mijne onvolmaakte wijze van doen en de weinige vruchten, die ik uit mijne Communie trek, misschien bij U nog eenigzins verontschuldiging vinden; nu echter blijft mij geene verontschuldiging meer over.

O Jesus, oneindige goedheid! wek mij tot ijver op; help mij door uwe genade het honigzoete en heilige, dat Gij uit uw Hart genomen en mij gege-venhebt en wat ik met al mijn genegenheden wensch te bezitten, ook met do daad ten uitvoer te brengen.

quot;Wat toch is er zoeter in het leven? wat gelukkiger op de wereld? wat beter of heiliger?

O mijne liefde, Jesus, goddelijke Bruidegom mijner ziel, eeuwige vreugde der Engelen en Heiligen! als ik IJ geniet, wat zou ik dan nog meer verlangen.

Verleen mij dan de genade, smeek ik U, geheel de uwe te zijn, en Gij geheel do mijne, met U om te gaan volgens bet behagen uws Harten, aan IJ onderworpen en met ü vereenigd te zijn en te blijven.

i

-ocr page 786-

732

EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hakt van jesüs geeft ons in het veeheven sacrament des altaaes een tegengift, avaardoor wij van

dagelijksche zonden bevrijd en voor doodzonden behoed quot;worden.

1. Jesüs. Mijn kind, dit is het brood, dat uit den hemel daalt; opdat een ieder, die er van gegeten heeft, niet sterve.

Do eerste degelijke en blijvende vrucht, die de z:el in de heilige Communie uit mijn Hart verkrijgt, is dat hij van gebreken bevrijd, in het goede versterkt en voor den geestelijken dood bewaard wordt.

Om dit uitwerksel der Communie, dat zooveel troost bevat aan te duiden, daarom is dit levendmakend Sacrament onder de gedaante van voedsel ingesteld. Het voedsel toch herstelt de zwakheid des menschen, vermeerdert zijne krachten en houdt hem in het leven.

Wat het natuurlijk voedsel in het ligchaam uitwerkt, dat doet deze bovennatuurlijke spijze, het brood der Engelen in de ziel, doch op veel volmaakter en wondervoller wijze.

Als de vrucht van den levensboom in het paradijs in staat was het ligchaam des menschen voor verderf te behoeden en altijd jeugdig te bewaren, hoe veel meer zal deze spijze, die uit den hemel daalt, de ziel voor den dood behoeden en haar in blijvende levenskracht kunnen bewaren?

-ocr page 787-

733

Wat meer is, mijn kind, hetgeen noch de vrucht van den levensboom noch eenige aardsche spijze voor het ligchaam vermogt, dat doet somtijds de vrucht van dit Sacrament, het he-melsch voedsel met betrekking tot de ziel. Want indien het gebeuren mogt, dat iemand, na opregt zich zei ven beproefd te hebben, na een opregt onderzoek ingesteld te hebben, door eene onoverwinnelijke en dus schuldelooze onweten-heid niet merken zoude, dat zijne ziel, door ecne doodzonde besmeurd is, en zoo ter goeder trouw dit levend brood zoude eten, zie dan zoude hij en het leven der heiligmakende genade en tevens de vergiffenis dier geheime zonde verkrijgen.

2. Dit goddelijke Sacrament schenkt niet slechts zeer groote krachten om zich van het kwaad te onthouden, maar voorkomt of vermindert ook do oorzaken zeiven van het kwaad.

Dooft het water het vuur niet uit ? Welnu met veel meerder zekerheid dooft het goddelijk Altaargeheim het vuur der begeerlijkheden uit. Want het bezit alle kracht, onderdrukt dus elke harts-togt.

Wat wonder, mijn kind, dat dit hemelsch geheim alle ondeugden en ongeoorloofde vreugden, onaangenaam en walgend maakt, dewijl het den wijn schenkt, die maagden kweekt en engelach-tigen geneugten geeft.

Ben ik niet het brood des zaligen levens en de bron der eeuwige zoetheid ? Die tot mij komt, voelt geen honger of dorst meer naar het verboden? of gevaarlijke voedsel der wereld; want ik

-ocr page 788-

V34

verzadig hem met goddelijke goederen, die door hunne zoetheid oorzaak zijn, dat al het verbodene al het wereldsgt;che bitter en smakeloos schijnt.

3. Als ik door het Sacrament tegenwoordig ben, dan vlïigten de vijanden verre van de ziel, die door do heilige Communie voor hen zelf een schrik is geworden.

Indien zij zich somtijds vermeten hem aan te vallen, dan naderen zij niet dan sidderende, en wagen zij den aanval slechts uit de verte.

En die aanvallen zeiven doen de zisl minder aan en stellen haar minder bloot aan gevaar, omdat hare hartstochten onderworpen en tot kalmte zijn gebragt.

Immers als zij zich tot eenige zonde bekoord gevoeld, en bedenkt, dat zij God in haar ontvangen heeft of weldra zal ontvangen, zal dan die gedachte alleen niet voldoende zijn, om de bekoring te weren? zal dat geen prikkel zijn hare kracht te beproeven om haar hart zuiver te houden en getrouw te blijven?

Hoe vele zielen zijn er in deze wereld geweest, die schoon eerst ook slaven der noodlottigste hartstogten, evenwel door het godvruchtig en menigvuldig gebruik van dit heilaanbrengend Sacrament niet slechts binnen korten tijd daarvan gelukkig bevrijd zijn geworden, maar daarenboven de aanvallen der duivelen gemakkelijk overwonnen en steeds getrouw zijn gebleven.

En voorwaar, als er tijdens mijn sterfelijk leven onder do menschen, van mij eene kracht uitging, die alle ziekten genas, hoeveel meer zal dat nu niet in mijne sacramenteel leven eene

-ocr page 789-

735

kracht nit mijn Hart voortkomen, die de zielem door de Commnnio met mij vereenigd, geneest en versterkt?

4. Bovendien, mijn kind, als ik door het heilig Sacrament tot de ziel kom, dan breng ik de gewaarwordingen mijns Harten mede en deel die aan het hart al naar dat het gesteld is, mede, namelijk liefde voor de nederigheid; genegenheid voor de naastenliefde, liefde voor do heilige armoede, liefde voor de zuiverheid, liefde voor de gehoorzaamheid en kortom voor do overige deugden, die do wortelen der ondeugden ïiitroeijen en hare plaats innemen.

Deze liefde, die de ziel is van alle deugden en welke mijn Hart door hot Sacrament mededeelt, is sterk als do dood. Wat haar betreft zij zal, indien gij geen beletsel stelt, u onoverwinnelijk maken.

Herinner u in de eerste eeuwen der Kerk; welk een liefdekracht mijn Hart door de heilige Communie plagt in te storten, zoodat de geloovige, ja ook zij, die van nature de zwakste waren, kinderen en teedere maagden, krachtiger waren dan alle vijanden des heils, sterker zelfs dan do dood.

Wat de hoogmoed des levens, wat de begeerlijkheid der oogen, wat de wellust des vleesches ook verleidelijk aan zich had, het was niet bij magte de harten te verstrikken, die gevoed met deze spijze der sterken en verzadigd met do zoetheid mijner liefde, niet anders begeerden dan in mijne liefde te volharden, en niets vreesden dan van mijne liefde beroofd te worden.

-ocr page 790-

736

Wat vermogt hen te scheiden van mijne liefde! geen wederwaardigheid, geen angst, geen vervolging, ja zelfs do dood niet onder, welken vorm ook.

5. Wat dit Sacrament der liefde mijns Harten eertijds zoo zigtbaar heeft uitgewerkt, dat werkt het thans nog uit.

Vanwaar anders in zoo vele geloovigen zooveel afschrik van al datgene, wat de wereld en de eigenliefde najaagt, zoo niet mijn Hart in dit goddelijk geheim er de oorzaak van ware? Vanwaar in jongelingen en maagden de liefde voor de onschuld, die zoo groot is, dat zij alles wat daarmede strijdt, hoe lieflijk het ook voor de natuur zij, van zich stooten en met don voet treden; en die voorzorgen, welke zij ondanks de tegenkanting der natuur nemen en zich blijde getroosten om de heilige deugd te bewaren? Vanwaar zoo veel eldelmoedig-heid des harten zelfs tot de liefde voor het kruis toe om mijnentwille, zelfs tot de liefde voor offers, die zij blijde brengen uit liefde tot mij?

Vanwaar zooveel sterkte eindelijk bij zeer vele personen van alle standen, dat zij schoon ook hunne zwakheid belijdend, evenwel alle bestrijding der wereld en de aanvallen der hel doorstaan zonder overwonnen te worden, ja ze zelfs meester worden en daarover zegepralen?

Ziedaar wonderen mijn kind; ziedaar hoe het goddelijk brood, dat de liefde mijns Harten schenkt, het leven geeft en dit voor ondergang of bederf bewaart!

6. De leerling, O Sacrament dat het leven be-

-ocr page 791-

737

zit en het leven geeft! waarin ik het brood des levens bezit, waardoor ik leef en mijn geest in klachten toeneemt; ik bid ü, Heer, geef mij altijd dit brood; doch zoo, dat ik niet ziek worde of sterve.

Immers, hoevele voorbeelden hebben wij gehoord en hebben onze Vaders ons verhaald van hen, die het brood des levens gegeten hebben en gestorven zijn!

Ja, wij hebben zei ven gezien en erkend, en wij sidderden van vreeze, hoe velen van hen, die dikwijls of zelfs dagelijks zich met U spijzigden, en daarom dus als Engelen moesten leven, evenwel schandelijk afdwaalden en zich met den draf der zwijnen voedden, en zich wentelden in het slijk, terwijl zij de genade, den hemel, de vrees voor de hel zelfs verachtten!

Jesüs. Ziedaar, mijn kind, menschen, die, toen zij in eere waren, hunne waaide niet begrepen hebben; en aan redelooze dieren gelijk zijn geworden !

Doch oordeel billijk: als gij zelfs hen, die hier met de heerlijkste spijzen gevoed werden, het slijk ziet omhelzen, geef daarvan aan hun verstandeloozen, aan hun boozen wil alleen de schuld.

Want dit heilaanbrengend Sacrament, het moge uit zich zeiven voor den dood behoeden, ontneemt evenwel den mensch de magt niet om, wanneer hij niet leven wil, zich den dood toe te brengen.

Het versterkt en ondersteunt den vrijen wil, die door vele hartstogten en vijanden verzwakt

47

-ocr page 792-

733

wordt, op wondervolle wijze, doch legt hem geen noodzakel ijken dwang op.

Daarom leeft do mensch, die dikwijls en met goede voorbereiding door dit goddelijk voedsel versterkt wordt; en zal hij niet sterven, ofschoon hij sterven kan, indien hij, hetgeen hem ten leven geschonken wordt, misbruikt ten dood.

Als gy derhalve voorbeelden gehoord hebt van hen, die gevallen zijn, onderzoek dan n zeiven en zeg: »I)ie staat, ziet toe, dat hij niet valle.quot;

En waak zoo naauwlettend op u zeiven, opdat gij niet door vrijwillige misslagen of door laauwheid een beletsel stelt voor de heilzame en goddelijke uitwerkselen der heilige Communie.

7. De leerling. O Jesus! o leven! waardoor ik leef en zonder hetwelk ik sterf; doe mij altijd leven door dat leven; laat mij altijd de sterkte van dien geest genieten.

O Heer, mijne zaligheid, wien ik door de heilige Communie bezit, ik vraag geen gevoelige Vertroosting, maar eene liefde, die mij zoo sterk maakt, dat ik nimmer valle, die mij zoo vervult, dat al, wat de wereld aanbiedt, bij mij walging, geen begeerte opwekke.

Geef, bid ik u, dat ik met meerder zorg nog de zintuigen mijns ligchaamE; beware eu naauw-lettender al de vermogens mijner ziel bewake, zoodat ik door mijne schuld geen der vruchten van de heilige Communie verloren doe gaan.

Verdrijf en verwijder verre van mij alle gelegenheden tot zonde; bescherm mij met kracht en bewaar mij voor alle gevaren, waarin ik mij in het belang van uwen dienst moet begeven.

-ocr page 793-

739

Doch behoed mij bovenal voor alle zonden en zorg, dat ik nimmer gescheiden worde van U, die alleen mijn waarlijk en zalig leven uitmaakt.

8. Hoe goed is het met U te zijn, O Jesus, zoetheid mijns harten, eenig geluk mijner ziel! O duld niec, dat ik U verlate en wil evenmin, ik smeek het, ü van mij verwijderen!

Ik bid ü, blijf bij mij, opdat de duisternissen mij niet bevangen, noch gevaren mij omringen, noch ik bij gebrek aan moed en kracht, te gronde ga: Gij immers zijt het ware licht. Gij mijne toe-vlugt, Gij mijne kracht en mijn behoud.

Ik bid U om de liefde uws Harten, blijf bij mij, o beste en liefste Jesus; zonder U is niets van waarde, niets aangenaam. Hoe ellendig ben ik zonder ü ! doch boe gelukkig ben ik met U!

Blijf dus bij mij, en beroof mij liever van alle zaken, en van de liefde aller schepselen, dan toe te laten, dat ik beroofd worde van uw bijzijn en van uwe liefde.

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

het allekheiligst haet van jesus veeeenigt ons dooll ue heilige communie met zich zelven en doet ons leven dooe hem.

1. Jesus. Mijn kind, die mij eet, zal door mij leven.

En hoe zoude hij anders dan door mij kunnen leven, wijl hij zoozeer met mij vereenigd is, dat

-ocr page 794-

740

hij één ligohaam wordt met mij en door mij bezield wordt?

Want zie, zoo ooit, dan is het in de Com-mnnie, dat hij een lidmaat is geworden van mijn Ligohaam, vleesch van mijn Vleesch, bloed van mijn Bloed. Zult gij dan de ledematen van Christus, uwen Heer en God, nemen en er ledematen der boosheid en der weield van maken? Dat zij verre.

Want beleefd en geheiligd door mijn eigen Ligohaam en Bloed, zult gij inderdaad toonen door mij te leven, heilig en mij in alles welgevallig te zijn.

Zoo als het ligohaam somtijds de hoedanigheden overneemt der spijze, waarmede het gewoonlijk gevoed wordt; zoodat hij, die altijd kraohtig en stevig voedsel eet, zelf krachtig en sterk wordt; zoo ook mijn kind, zult gij, als gij u herhaaldelijk en wel voorbereid voedt met mijn Ligohaam, dat de oorsprong van alle zuiverheid en heiligheid is, bevinden, dat gij ook zuiver en heilig wordt.

Als uwe ziel aan mij gehecht is, dan zal haar geest niet meer kruipen in aardsche en vergankelijke zaken; het hart zal geen genoegen meer nemen in de onreine of ijdele genietingen der wereld; maar zoeken naar hetgeen, wat boven ons en onvergankelijk is; smaak vinden in hetgeen daarboven en zoet is.

Niet meer zullen vreemde beginselen u bezielen; niet meer zullen louter natuurlijke gewaarwordingen op uw leven haren invloed doen gelden, neen maar omdat ik leef, daarom zult ook gjj leven.

-ocr page 795-

741

Dit waar, bovennatuurlijk en heilig leven, dat ik voortgebragt heb en dat in mij verborgen is, zult gij ook om mij beleven.

2. Als gij eenige goede werken in dit leven verrigt, indien gij sommige deugden of oefeningen van godsvrucht doet; dan zal dat alles geschieden om mij.

Als iemand u vragen zal, waarom gij zoo denkt, zoo spreekt, zoo handelt, zoo lijdt dan kunt gij ant.voorden: Dat geschiedt zoo om Hem, die mij bemind heeft en zich zeiven aan mij heeft gegeven.

Wondervol is de omgang mijns Harten, geheimzinnig en goddelijk mijne mededeeling aan een zuiver en getrouw hart, in dit Sacrament der liefde. De wereld begrijpt dit niet.

En wie begrijpt het tenzij hij, die schuldeloos van ligchaam en rein van harte is? Hij erkent, hij ondervindt, hij, eindelijk tot de verhevenste en innigste geheimen toegelaten, leeft om mij op eene wijze, die nog meerder verwondering baart.

3. Want aanhoudend door mij gevoed en geheel en al met mij vereenigd, leeft hij eindelijk niet meer dan door mij, hij ademt niet meer dan door mijnen Geest, hij bemint niet meer dan door mijne liefde.

Ja waarlijk, zooals mij de levende Vader gezonden heeft en ik door den Vader leef; zoo zal ook hij, die mijn Vleesch eet, op de zelfde wijze door mij leven.

Let wel, mijn kind, en begrijp al het verhevene hiervan. Zooals ik van den Vader ontvang

-ocr page 796-

742

en in den Vader onophoudelijk mijn goddelijk bestaan, mijn leven en mijne volmaaktheden bezit ; zoo ontvangt de welbereide ziel van mij en heeft zij voortdurend in mij haar heilig bestaan, haar leven, hare volmaaktheid.

Ik ben heilig omdat de Vader heilig is; en die met mij één ligchaam wordt, neemt deel aan mijne heiligheid.

4. Mijn kind, deelt het vuur aan het ijzer of het hout, dat er wordt in geworpen niet zijn hitte en zijne kleur mede? Doch veel wonderlijker en volmaakter is de mededeeling, die er in dit Sacrament tusschen mij en de welbereide ziel plaats heeft.

Zij deelt zich geheel aan mij mede en als zij wel voorbereid is, ontvangt zij niet slechts de mededeeling mijner Menschheid maar ook mijner Godheid, die wanneer ook de Menschheid in haar ophoudt te bestaan en te werken, steeds voorgaat in haar te werken, als eene spijze van hoogere zelfstandigheid, en haar geestelijk, haar heilig leven niet slechts onderhoudt maar vermeerdert en volmaakt.

Dit is de oorzaak, dat in die gelukkige ziel steeds mijn Geest zijn invloed doet gevoelen, en haar de liefde mijns harten zacht en krachtig tevens aanspoort, door welke aansporing zij de leiding mijns Geestes toelaat; zoo zelfs, dat zij blijmoedig hare schreden ri ;t, waarheen de Geest haar voert, altijd en overal levend in mij.

In dien /,in derhalve leeft de welbereide ziel door mij en om mij, door middel der heilige Communie. Dikwijls door dit Sacrament gevoed,

-ocr page 797-

743

wordt zij cinflelijk aan mij gelijkend, zoo dat zij mijn leven in zich uitdrukt.

Schep moed, mijn kind en span uwen ijver en uwe naarstige pogingen in om te bereiken, wat zoo troostvol, zoo nuttig, zoo roemrijk is voor u en voor mij in eeuwigheid.

5. De leerling. O Heer Jesus! Gij weet hoe zeer ik dit verlang, hoezeer ik dit begeer.

Ik smeek U om uw allerheiligst Hart, dat het begin eu het doel mijns levens is, wil mij, wien Gij door iiwe genade tot nw kind gemaakt hebt, dikwerf in dit heilig Sacrament spijzigen met U zeiven, opdat ik om U moge leven.

Zie Heer, ik leef door uwe gave; doch waarvoor leef ik, bijaldien ik niet om ü leef?

O Jesus, bron des levens, bljjvende zaligheid! bevrijd mij van elke gesteltenis, die niet goed is, opdat ik door U geheel vervuld worde en voor ü geheel leven moge.

Zoo dikwerf Gij door de heilige Communie tot mij komt en iets in mij bespeurt, wat werelds, of vreemd aan uwen Geest, of strijdig met het welbehagen uws Harten is, ik bid TJ, ruk het uit, om plaats te maken voor U, voor uwen Geest en voor de liefde uws Harten.

Bevrijd mij ten eenemale van elk beletsel; verteer door het goddelijk vuur uwer liefde al, wat in mij een hinderpaal is om met ü op heilige en volmaakte wijze voreenigd te worden en zoo niet meer de mijne maar de uwe zijnde, geheel en al om U te leven.

6. Vernieuw en heilig mijn ligchaam en mijne ziel, opdat zij beiden, aan ü toegewijd en door

-ocr page 798-

744

ü bezield, enkel en alleen met U of om U bezig zijn.

Geef, bid ik U, dat ik elke bezigheid om U onderneme en volbrenge en daardoor mij dikwijls, zoo veel ik mag, met U bezig houde.

Geef, dat zoodra ik van dié bezigheid ontslagen ben, ik met geest en hart mij geheel tot U wende, zooals het gewigt, bij verwijdering van het beletsel, wederom naar zijn middenpunt snelt.

Zijt gij voortaan alleen hot begin en einde van alles, wat ik inwendig of uitwendig doen of lijden zal.

Ach Heer Jesus! hoe lang, hoe dikwijls, schoon ook door U en om U gevoed, heb ik gearbeid en geleden niet om U, maar om den vijand uwer eere en glorie, om mijne eigenliefde en ijdele hoovaardigheid!

Vergeef mij, smeek ik U, deze bedorvenheid, deze onregtvaardigheid, deze groote ondankbaarheid.

En geef mij de werkdadige genade om, hetgeen billijk en allerregtvaardigst is, levende door U, ook om ü te leven.

7. O Jesus, beminnelijkste en liefdewaardigste Bruidegom mijner ziel! Verlicht mij, ontvlam mij om ü, die alleen mijn gelukkig leven uitmaakt, volmaakter te kennen, met meerder vuur te beminnen.

Ik erken, o Heer, en belijd, niet waardig te zijn mij te verheffen tot die verhevenheid van uw leven, welke Gij in het Sacrament aan uwe Heiligen plagt mede te deelen; doch Gij Heer, zijt het meeste waardig ook door mij

-ocr page 799-

745

heiliglijk gediend te worden tot glorie en vreugde van nw Hart.

Verleen mij dan goedgunstig deze genade, dat ik door het godvruchtig en dikwerf ontvangen der heilige Communie het zoover brenge, dat ik leve zooals Gij.

Ja, leef ook Gij, o Jesus, mijne eindelooze zoetheid, mijn eeuwig geluk; leef, heersch en zegepraal in mij tot uwe eer, tot voltooijing van al wat uw Hart aangenaam kan zijn.

Al wat ik heb, al wat ik ben, zij aan U als een brand- en slagtoffer uit zuivere liefde aangeboden; Gij alleen, allerliefste Jesus zijt mijn leven; Gij alleen z.ijt mijn alles.

l

DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hakt van jesüs voltooit zijne veeeeniging met ons door de heilige communie en hervormt ons in zioh zelven.

1. Jesus. Mijn kind, die mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, blijft in mij en ik in hem.

Ziedaar de vereeniging voltrokken, waardoor ik, een goddelijk persoon, met ziel en ligchaam in u gevonden en gij, een menschelijk persoon, met ziel en ligchaam in mij gevonden wordt.

Deze vereeniging is derhalve eene ware en zelfstandige vereeniging. Want niemand is in mij, zoo ik niet in hem ben.

Zooals de gesmolten was, die door iemand bij andere was gevoegd wordt, zich noodzakelijk met

-ocr page 800-

746

de andere vermengt: zoo ook wordt gij, mijn Vleesch en Bloed nuttigende, zoo met mij ver-eenigd, dat gij in mij en ik waarlijk cn op innige wijze in u ben.

Mijn kind, is dat niet een gelieim der liefde! Ja het is overmaat van liefde; en wel een kracht en vermogen van liefde in mijn Hart, waardoor het den sterveling gegeven wordt zich geheel en al, niet slechts met mijn ligchaam maar ook met mijne ziel, ja zelfs met mijne Godheid te vereenigen en daarvan het zoetst genot te hebben.

Hoezeer staan de Engelen daarover verbaasd! Hoe zijn zij buiten zich zeiven van bewondering! hoe gelukkig noemen zij u!

2. In dit heilig zamenzrjn stort mijn Hart die zoete en kostbare genade uit, waardoor de Voltrokken vereeniging blijft voortbestaan zoo, dat ik in u en gij in mij blijft.

Want als de gedaanten van het Sacrament verdwenen zijn, dan blyf ik persoonlijk, als God, in u, niet slechts als levende in een levenden tempel, die door de heiligmakende genade versierd is, maar ook als het blijvend beginsel van bovennatuurlijke heiligheid, nw leven verhoogend door den voortdurenden invloed der heiligmakende genade en door de herhaalde en veelvormige mededeeling der werkende genade; en zoo blijft gij wederkeerig op bijzondere wijze met mij vereenigd.

Vandaar kunt gij, mijn kind, een waarlijk heilig, in zekeren zin een goddelijk leven leiden, omdat gij én in uw ligchaam en in uwe ziel altijd mijne Godheid bezit, waardoor gij leeft.

-ocr page 801-

747

Doch deze blijvende vereeniging tusschen u en mij zal volmaakt zijn, dewijl er tusschen mij en tusschen u eene ware gelijkenis, eene ware eenvormigheid bestaat; ongelijkende en onderling verschillende zaken immer:; worden slechts met moeite en op onvolmaakte wijze met elkander vereenigd.

Zalige volmaaktheid dier blijvende vereeniging ! Zalig zijt gij, mijn kind, als gij door het veelvuldig en godvruchtig ontvangen der heilige Communie, door het ontvangen bij gevolg van vele genaden, door edelmoedige getrouwheid, door volhardenden liefdeijver, u tot deze volmaakte vereeniging zult hebben voorbereid!

3. Wat anders toch spruit er uit volmaakte vereeniging voort, dan eenheid? Derhalve zullen wij niet meer twee, maar op zekere wijze één geheel zijn.

Deze wondervolle zoete en zaligende eenheid, wordt daarom vooral aangeprezen, munt daarom boven alle vereenigingen in het geschapene uit, omdat zij niet uit eene verwarring of zamen-stelling van ons beiden maar uit de hervorming van den een in den ander ontstaat.

Niet echter alsof gij mij in u hervormdet, zooals met natuurlijk voedsel geschiedt; maar gij zult in mij veranderd wordeu.

Dan, mijn kind, zullen de genegenheden uws harten niet meer uwe genegenheden zijn, uwe begeerte niet meer n toebehooreu, uwe vreugden niet meer de uwen zijn.

Neen de natuurlijke neigingen en andere men-schelijke genegenheden, welke gij hebt, zij zullen met betrekking tot dit hervormde leven, zijn als bestonden zij niet, dewijl gij daardoor niet leeft.

-ocr page 802-

748

Maar gij zult in dit nieuwe leven, mijn levei leiden; de genegenheden en neigingen mijn Harten, zullen dan uwe genegenheden, uw neigingen zijn; de liefde, de wenschen, di vreugde mijns Harten zullen dan uwe liefde uwe wenschen, uwe vreugde uitmaken. Büat.

De afgekeerdheid mijns Harten van het kwaad ^aaïme van de wereld, van al wat ijdel is, zal uw Hart doordringen en vervullen.

De onmetelijke ijver, waarvan mijn Hart voor de eer en glorie Gods en voor de zaligheid en de volmaking der zielen brandt, zal uw hart ontvlammen Wat bitter is, zult gij bevinden zoet te zijn, wat smakeloos is zal uwe smaak aangenaam iB vinden; wat moeijelijk is zult gij ontwaren ge- g^eds makkelijk te zijn in Hem, in wien gij leeft en |0nges( alles zult vermogen. eeui'n

Gij zult omtrent alle zaken een zelfde gevoelen D hebben als het mijne; gij zult willen zooals ik wil; leven zoo als ik; ja, wat meer is, gij zult waarlijk leven, niet gij meer, maar ik in u.

4. Ziedaar, mijn kind, de hoogte, waarop de getrouwe ziel door de heilige Communie wordt verheven! Wie, tenzij hij die het ondervonden heeft, zal al het heilige, al het zoete, al het wondervolle begrijpen van eene ziel, die zoo in mij herschapen is!

Velen zijn tot deze bovennatuurlijke herschep- I ping geroepen, doch weinigen zijn daartoe uit- 1 verkoren; niet omdat ik de geroepenen niet I tot uitverkoren wil maken, neen maar omdat zij door de genade, welke hun wordt aangeboden,

zich daartoe niet geschikt maien.

Hoeve ot het jijna al volgi Hoev n staf

-ocr page 803-

749

Hoevelen tocli rijn er, die ofschoon dikwijls ■ot het heilig Sacrament naderende, evenwel in 5 )ijna alle zaken voortgaan de stem hunner natuur V „ ,d' ;e volgen!

letcle Hoevelen ook, die met voldoende zorg zich n staat van genade trachten te bewaren en, daarmede tevreden, zoozeer de natuur dienen, dat zij hunne handelingen slechts uit natuurlijke laeiging of weerzin verrigten!

Hoevelen eindelijk zijn er, die schoon zij ook een .godvruchtig of zelfs kloosterlijk leven leidden, en vele jaren daarin doorbragten, nog niet leerden zich boven de natuur te verheffen!

Is het dan te bewonderen, dat deze allen steeds onvolmaakt, steeds ongelukkig, steeds ongeschikt tot die goddelijke en volmaakte ver-'eeniging blijven?

5. Doch zij, die in goede gesteltenis dezen staat van hervorming bereikt hebben, welk een geluk genieten zij niet! in welk een heilige vrijheid verheugen zij zich! met hoeveel zuiverheid genieten zij mijne zoetheid!

Daarom verachten zij alles, wat vergankelijk 'is; zij vergeten zich zeiven; volkomen zich zeiven afgestorven, blijven zij in mij en blijven zij gelukkig.

De grootste zaligheid, mijn kind, de hoogste verheffing, de grootste volmaaktheid, waartoe de mensch in het sterflijk leven verheven wordt is, in mij herschapen en als verslonden te blijven.

Bewonderingswaardig, ja en onuitsprekelijk is lie toestand, waarin het mijne het uwe is en ilijft, en het uwe het mijne wordt, en waarin

lever mijn UWi i, di

vaad,: Haii

orde Ima-

nen. Z1gt;;

aam ge-- en

-ocr page 804-

748

Maar gij znlt in dit nieuwe leven, mijn leven leiden; de genegenheden en neigingen mijns Harten, zullen dan uwe genegenheden, uwe neigingen zijn; de liefde, de wonschen, de vreugde mijns Harten zullen dan uwe liefde, uwe wenschen, uwe vreugde uitmaken.

De afgekeerdheid mijns Harten van het kwaad, van de wereld, van al wat ij del is, zal uw Hart doordringen en vervullen.

De onmetelijke ijver, waarvan mijn Hart voor de eer en glorie Gods en voor de zaligheid en de volmaking der zielen brandt, zal uw hart ontvlammen.

Wat bitter is, zult gij bevinden zoet te zijn; wat smakeloos is zal uwe smaak aangenaam vinden; wat moeijelijk is zult gij ontwaren gemakkelijk te zijn in Hem, in wien gij leeft en alles zult vermogen.

Gij zult omtrent alle zaken een zelfde gevoelen hebben als het mijne; gij zult willen zooals ik wil; leven zoo als ik; ja, wat meer is, gij zult waarlijk leven, niet gij meer, maar ik in u.

4. Ziedaar, mijn kind, de hoogte, waarop de getrouwe ziel door de heilige Communie wordt verheven! Wie, tenzij hij die het ondervonden heeft, zal al het heilige, al het zoete, al het wondervolle begrijpen van eene ziel, die zoo in mij hersch'-ipen is!

Velen zijn tot deze bovennatuurlijke herschepping geroepen, doch weinigen zijn daartoe uitverkoren ; niet omdat ik de geroepenen niet tot uitverkoren wil maken, neen maar omdat zjj door de genade, welke hun wordt aangeboden, zich daartoe niet geschikt maken.

-ocr page 805-

749

Hoevelen toch fijn er, die ofschoon dikwijls tot het heilig Sacrament naderende, evenwel in bijna alle zaken voortgaan de stem hunner natuur te volgen!

Hoevelen ook, die met voldoende zorg zich in staat van genade trachten te bewaren en, daarmede tevreden, zoozeer de natuur dienen, dat zij hunne handelingen slechts uit natuurlijke neiging of weerzin verrigten!

Hoevelen eindelijk zijn er, die schoon zij ook een godvruchtig of zelfs kloosterlijk leven leidden, en vele jaren daarin doorbragten, nog niet leerden zich boven de natuur te verheffen!

Is het dan te bewonderen, dat deze allen steeds onvolmaakt, steeds ongelukkig, steeds ongeschikt tot die goddelijke en volmaakte ver-eeniging blijven?

5. Doch zij, die in goede gesteltenis dezen staat van hervorming bereikt hebben, welk een geluk genieten zij niet! in welk een heilige vrijheid verheugen zij zich! met hoeveel zuiverheid genieten zij mijne zoetheid!

Daarom verachten zij alles, wat vergankelijk is; zij vergeten zich zeiven; volkomen zich zeiven afgestorven, blijven zij in mij en blijven zij gelukkig.

De grootste zaligheid, mijn kind, de hoogste verheffing, de grootste volmaaktheid, waartoe de mensch in het sterflijk leven verheven wordt is, in mij herschapen en als verslonden te blijven.

Bewonderingswaardig, ja en onuitsprekelijk is die toestand, waarin het mijne het uwe is en blijft, en het uwe het mijne wordt, en waarin

-ocr page 806-

750

de eenheid en gemeenschap tussehen u en mij steeds bevestigd wordt.

Welaan, mijn kind, wil het vertrouwen op zulk eene volmaaktheid niet verliezen, maar zijt, na van zulk een zaligen toestand gehoord te hebben, nog vuriger, nog edelmoediger, nog getrouwer, opdat ik op geschikten tijd u tot mij trekke.

6. De leerling. O Jesus, mijne liefde, zuiverste Bruidegom, heiligste God, met hoeveel zoetheid behandelt Gij mij, als Gij zoo dikwerf en zoo vol goedertierenheid in uw honigzoet Sacrament tot mij komt om mij ellendige met U te vereenigen, met uwe allerheiligste Menschheid en met iiwe aanbiddelijke Godheid!

Door de liefde uws Harten, waardoor Gij ü gewaardigt mij zulk een gunst te schenken, bid en smeek ik TJ, verteer door het goddelijk vuur al wat in mij voor de volkomenheid dier ver-eeniging een beletsel is! en ontsteek in mij een grooten ijver om edelmoedig en getrouw te zijn ten opzigte van elke inspraak der genade, die mij aanzet, al wat louter natuurlijk is, te boven te streven en zuivere deugden te beoefenen.

Gij, weet Heer, welke begeerte mij ter oor-zake uwer goedigheid aanspoort, mij steeds meer en meer geschikt te maken voor de volmaakte en blijvende vereeniging met U.

Zie, al wat ik ben, offer ik ü eu geef ik aan U over: ik geef U mijn hart, opdat het met het uwe vereenigd worde; ik geef ü mijnen geest, opdat hij door uwen Gees*: verslonden worde; ik geef mij geheel en al, opdat ik door de kracht-

-ocr page 807-

751

dadige genade van nw Sacrament aan U gelijkvormig on een met U worde.

Neem mij aan, o Jesus! neem mij aan; vereenig mij volkomen met ü; neem mij geheel in U op en verander mij in U.

7. O boe groot en wondervol is do kracht uwer liefde, waardoor Gij do ziel in U zeiven herschept! hoe groot is de aflating uwer goedheid! hoe groot ook is de waardigheid en verhevenheid der /iel, die in TJ hervormd is!

O Heer mijn God! zal ik ooit U zoo mogen genieten? O moge het waarheid worden, ik smeek het! al de eer en glorie, welke uit zulk een heilaanbrengend, uit zulk een onverdiend gunstbetoon voortspruit, zal aan uw Hart, aan de bron van alle goeds toebehooren.

Laut ik ophouden te zijn, want ik ben om te zijn, wat Gij zijt, o Hoer Jesus; dat Gij alleen in mij levet met uwe liefde, met uwen Geest, met al ^^we neigingen en gesteltenissen, met uw welbehagen voor tijd eu eeuwigheid.

VIEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

het axlee1ieiligst haet van jesüs schenkt ons dook de heilige communie de gave der volharding.

1. Jesus. Mijn kind, wie dit brood eet, zal leven in eeuwigheid.

En waarom zou hij niet eeuwig leven? hij bezit immers in zich een blijvend, altijd levend be-

-ocr page 808-

752

ginsel, waardoor hij op aarde steeds het leven der genade voortzet, totdat hij zal gekomen zijn tot het leven der genade in den hemel.

Gij zult de waarde van deze heilaanbrengende vrucht der Communie begrijpen en met liefde daarvoor ontbranden, als gij eens uwe aandacht vestigt op de grootheid der gave, waardoor men in het leven der genade volhardt.

De volharding, mijn kind, is de voltooijing der deugd, de bewaakster der verdiensten, de laatste en voortdurende zegepraal, de zekere belooning uwer zorgen en bekommeringen, de kroon dei-eeuwige glorie.

Zonder de volharding mist al het overige, wat het ook zij, zijne eeuwige belooning en vrucht; de volharding alleen regtvaardigt en bekroont alles.

En daarom zijn alle Heiligen voor dit groot geschenk vooral zoo bezorgd geweest, dat mogten zij ook al niet in staat zijn, dit geschenk, als iets wat hun toekomt, te verdienen, zich toch beijverden om geen hinderpaal in den weg te stellen, maar zich met alle vlijt toe te leggen, om door alle middelen, die in hun bereik waren, zich tot bet ontvangen daarvan geschikt te msken.

Tracht ook gij mijn kind, na alle hindernissen verwijderd te hebben, u zoo met zorg daartoe voor te bereiden, en gij zult, zoowel als zij, door de heilige Communie deze voortreffelijkste gave der volharding verwerven.

2. Dit mijn kind, heb ik in mijn Hart besloten, dat het Sacrament des Altaars, dat het grootste Sacrament is, ook de grootste genade — de volharding zonde mededeelen.

-ocr page 809-

753

En voorwaar, als ik in het Sacrament mij zeiven aan u geef, iets, waardoor de Majesteit mijner Godheid als eene vernedering schijnt te ondergaan; hoe zou ik dan niet de volharding geven, waardoor do glorie mijner Godheid nog vermeerderd wordt?

Derhalve zult gij, ofschoon ook uit u zei ven zwak en vol ellende, hier uit mijn Hart zoovele krachten ontvangen, dat gij in staat zijt ongedeerd uw einde te bereiken.

Want als de Profeet door de kracht der spijze, welke slechts een afbeeldsel van dit Sacrament was, den berg Gods bereikte, met hoe veel meer sterkte, die dit waarlijk levengevend en goddelijk voedsel schenkt, zult gij de hoogte der eeuwige heuvelen kunnen bereiken?

Hef uwe oogen op en zie, hoe velen, niet minder zwak en ziekelijk uit zich zeiven dan gij, dat punt reeds behouden beklommen hebben. Schep nieuwen moed en wandel blijmoedig voort.

3, Wil voor niets onmatige vreeze koesteren, mijn kind, want met mij vereenigd, zult gij ^ u voor elke gelegenheid krachtdadig en gemakkelijk kunnen wachten.

Wat is het begin van uwen ondergang, zoo niet de laauwheid ? Want als de ziel door laauw-heid kwijnt, dan moet noodzakelijk het geestelijke u smakeloos en onaangenaam worden en de natuur er toe komen, om slechts te verlangen en te zoeken, wat natuurlijk is.

Dan begint de mensch uit natuurlijke neiging de bewaking der zintuigen, zijns ligchaams en der vermogens zijner ziel te verwaarloozen en laat

-ocr page 810-

754

daaraan tevens, om zijn ziekelijk hart wat op te beuren, den vrijen teugel, en stelt ze vervolgens,

eerst wel is waar niet zonder eenige huivering,'

doch later allengs stoutmoediger aan de verleiding der zonden bloot.

En daardoor stort hij langs drie trappen in het verderf neder. _ Want eerst handelt hij on-voorzigtig, als hij zich in het naaste gevaar der zonden bevindt; ten tweede tracht hij niet vurig te bidden en de goddelijke genade af te smeeken om aan het gevaar te ontkomen en niet te vallen; ten derde geheel alleen en ongewapend in het midden der vijanden, die zoowel in als buiten hem zamenspannen, speelt hij in zekeren zin met het gemaskerd monster, totdat hij eensklaps overvallen wordt en toestemt en in den afgrond nederstort.

4. Waardoor, mijn kind, zult gij zooveel onheil zeker en ligtelijk keeren, tenzij door het heilzaam Sacrament, dat u met mij vereenigt, met de banden der liefde aan mij vasthoudt en u deelgenoot maakt van mijne kracht?

Wat is er geschikter, om de laauwheid van uwe ziel te weren, dan de veelvuldige en godvruchtige Communie, waardoor de ijver der god- ZÜ1 delijke liefde in u komt en u geheel doordringt?

Ja, zelfs wanneer zich tusschen de vorige en de volgende Communie wederom een begin van laauwheid zoude voordoen, dan zal eene nieuwe Communie, godvruchtig ontvangen, dit verdrijven en den vorigen ijver herstellen. Want warmte en koude, ijver en laauwheid kunnen niet te gelijk in een hart wonen. UI

Wat meer is, mijn kind, de heilige Communie m

Co:

-ocr page 811-

755

roept geheel den mensch tot het innerlijke, verzamelt al de vermogens der ziel en de zinnen des ligchaams om het heilig gastmaal met mij in vrede en blijdschap te vieren.

Hiertoe spoort ons echter de bedorvene neiging der natuur niet aan, neen deze wordt juist onderdrukt in dat goddelijk geheim, dat de harts-togten der ziel beteugelt en de ongeregelde bewegingen des ligchaams regelt.

Hier doen de hemelsche geneugten terwijl zij verzadigen tevens meerder begeerte naar zich ontstaan; doch de wereldsche vreugde, die wei-ligt vroeger genoten is, wordt zoo walgend, dat de smaak daarvan verachtelijk en onwaardig schijnt.

Als gij derhalve dikwijls door do heilige Communie uwen geest vernieuwt, door u tot mij te keeren, dan zult gij, dooi1 de eigen ondervinding uws harten geleerd, begrijpen, hoezeer gij ver-pligt zijt en van hoeveel belang het voor u is, getrouw te zijn.

Daarom zult gij in den tijd, die tusschen uwe Communie verloopt, op uwe hoede trachten te zijn om u niet van zelf in gevaar te begeven. En als gij u ooit, hetzij uit noodzakelijkheid hetzij onvoorzien in gevaar zult bevinden, dan znlt gij aan het verkeer met mij, dat gij in de Communie geleerd en steeds aangekweekt hebt, gewend gemaakt, terstond tot mij uwe toevlugt nemen, bidden en smeeken, n zelvec wantronwen en op mij hopen, uw best doen het gevaar zoo spoedig mogelijk te ontvlugten en n naauwer met mij te vereenigen.

Als gij dit doet, mijn kind, dan zult gij over

-ocr page 812-

756

slangen en adders wandelen en leeuwen en draken onder den voet treden en aan elk monster dor zoude ontkomen en eindelijk behouden en ongedeerd uw doel bereiken.

_ 5. Als gij dus, mijn kind, u niet dikwijls in dit Sacrament voedt met mijn Vleesch en Bloed en niet genoeg medewerkt met de genade van het Sacrament, dan zult gij in het bovennatuurlijk leven niet volharden.

En let wel, deze medewerking zelve wordt dooide herhaalde Communie gemakkelijk en zoet gemaakt, wegens de bijzondere genade, die door het Sacrament met dat doel wordt geschonken en wegens de bijzondere liefde, die uit mijn Hart overgestort wordt en alles ligter en zoeter maakt.

Ziedaar dan de wijze om die gave aller gaven, de volharding ten einde toe, door het veelvuldig en godvruchtig naderen tot de heilige Communie te verkrijgen.

Welaan dan mijn kind; het is voor u eene zaak van het hoogste belang; zijt sterk en grootmoedig zooals het een leerling mijns Harten past. Maak getrouw gebruik v m do middelen; blijf standvastig met mij vereenigd; zoo zult gij u die onmetelijke en kostbare goederen verwerven, welke hier met de heilige volharding gepaard gaan en haar in de eeuwigheid volgen.

6. De leerling. Hoe onmetelijk, O Heer Jesus, hoe kostbaar zijn die goederen! Zoo groot zijn zij, dat uwe Heiligen daarvoor gaarne al het overige ten offer ^ bragten en bij het genot iiunner zoetheid, dikwerf in overmate van geluk tranen stortten.

-ocr page 813-

757

Hoe zoude ik dan willens kunnen zijn hetgeen zoo veel zaligheid biedt, voor de ellende der zonde te verruilen? hoe zoude ik willens kunnen zijn uwe liefde en vriendschap vaarwel te zeggen, om de liefde te winnen van den vijand mijner zaligheid ?

Want ik zal die goederen, welke het gevolg en de vruchten der liefde zijn, niet verliezen zoo ik niet de liefde zelf opgeef en uit mijn hart verjaag. Immers de liefde zal zich nimmer uit eigen beweging van mij verwijderen.

Gij hebt mij het eerst bemind, beste Jesus; Gij zijt het eerst tot mij gekomen; en zie Gij zijt niet do eerste, die heen gaat, Gij zult mij niet verlaten, als ik niet eerst ü verlaten zal hebben. Zoo welwillend is de goedheid uws Harten!

O Jesus, duld niet dat ik u verlate. Wat blijft mij zonder U over, dan duisternis, rouw, angst en bitterheid, ellende en do eeuwige dood ?

Ach duld niet dat mij zulke kwalen overkomen. Geef, Heer, geef dat ik met ü vereenigd liever eiken dood des ligchaams sterve dan U te verliezen, die het leven mijner ziel en de bron van alle goederen zijt.

Om de liefde van uw Hart, ter wille van het Hart uwer maagdelijke Moeder, om alles wat U dierbaar is in den hemel en op aarde, bid en smeek ik U, schenk mij de volharding, verleen mij genade, geef mij moed, om de middelen door U aangeboden, met kracht in het werk te stellen.

7. Ik ben wel is waar zwak, Heer, en ziek;

-ocr page 814-

758

doch Oij zijt almagtig en goed. Versterk mij derhalve en help mij. Zijt mij de God, die zalig maakt, en zij uw Hart mijn toevlugtsoord, om mij te zaligen.

O Jesus, goede Herder! om uws naams wille, leid mij, en voed mij met U zeiven en verkwik mij met het levend water, dat uit uw Hart ontspringt, opdat ik voortga ü blijmoedig te volgen.

O Jesus hemelsche Geneesheer! Ontferm ü over mijne veelvuldige ellende, roei mijne gebreken uit, schenk mij krachten weder om niet op den weg te bezwijken.

O Jesus, mijn Leermeester! leer mij uwen wil volbrengen; rigt mijne schreden ten einde toe.

O Jesus, mijn Beminde! verkwik mij, troost mij in droefheid, help mij in moeijeliikheden, wek mij op, spoor mij aan om voort te gaan en te volharden.

O Jesus, goddelijke Bruidegom mijner ziel! houd mij vast; trek mij achter U aan; zie, zoo vrijwillig door ü voortgetrokken, zal ik wandelen door uwe kracht, zal ik onvermoeid voortloopen tot het zeker en eeuwig bezit van ü.

-ocr page 815-

759

VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

het allerheiligst hart van jesus geeft ons

doou de heilige communie een onderpand der toekomstige glorie.

1. Jesüs. Die mijn Vleescli eet en mijn Bloed drinkt, heeft het eeuwig leven; en ik zal hem opwekken ten jongsten dage.

Ziedaar, mijn kind, een groot geheim, maar een groot geheim der liefde, een groot geheim van troost.

Want hier in dit heiligst Sacrament ontvangt gij de artsenij der onsterflijkheid en het zinnebeeld der opstanding.

Vandaar dat niet slechts de ziel, die door mij beleefd en geheiligd wordt, tot een voortdurend zalig leven geraakt, maar ook het ligchaam, schoon onedeler en aan bederf onderhevig, door de vereeniging en verligchaming met mijn levengevend en glorierijk ligchaam, onsterflijkheid en eeuwige glorie deelachtig wordt.

Niet dus wegens de heiligmakende genade alleen, neen, maar om een zekere nieuwe beweegreden, wegens de heilige Communie, zal ik en uwe ziel eeuwig blijde en zalig maken, en uw ligchaam hervormen en het, mijn ligchaam nagebootst, met heerlijke gaven op bijzondere wijze versieren.

Ziedaar, mijn kind, de verblijdendste en wondervolste vrucht der heilige Communie, die alle overige vruchten voltooit en bekroont.

-ocr page 816-

760

2. Mijn kind, als de goedheid mijns Harten al haar grootte wil toonen, zie, dan staan haar al zijne overige hoedanigheden en krachten ten dienste, en dan vereenigen de'e zich en arbeiden zij om de zaak te veredelen en tot volkomenheid te brengen.

Welnu dan, de liefde mijns Harten heeft be-beslotea in het heilig Sacrament des' Altaars de grootte harer vrijgevigheid zoo ten toon te spreiden, dat hare glorierijkste vruchten voortduren in alle eeuwigheid.

Wil u dus niet verwonderen, als dit geheim overvloeit van zoo vele en groote wonderwerken, overvloeit van zoo vele en groote goederen; als het geheel verhoven, geheel heilig, geheel lieflijk, geheel vol vertroosting is.

Het grootste wonder wel is waar u hier toegezegd is, dat niet slechts uwe ziel maar ook uw ligchaam leven zal gedurende geheel de eeuwigheid; doch dit is nog minder dan hetgeen reeds voor u is geschied. Minder namelijk is het, dat de mensch leeft in eeuwigheid, dan dat God sterft in den tijd; minder is het, dat de menscht opgewekt wordt tot een verheerlijkt leven in den hemel, dan dat God zich vernedert tot een verborgen leven in dit Sacrament.

Hoe toch zouden de ledematen niet opstaan, terwijl het hoofd verrijst? En hoe zou hij niet eeuwig leven, die het eeuwig leven in zich heeft? Derhalve zult gij, als ik, die uw leven ben, zal gekomen zijn, met mij verschijnen in glorie.

Zie mijn kind, van deze altijddurende glorie

-ocr page 817-

761

hebt gij een onderpand in het Sacrament, een onderpand, niet onverschillig welk ook, maar dat zoo veel waarde heeft als mijn belofte.

Zie dan eens, welke zekerheid de hemelsche Vader van zijnen kant n van nwe toekomstige zaligheid heeft gegeven, daar Hii op deze wijze Zijn eeniggeboren Zoon tot borg heeft geschonken !

Wat echter uwe vreugde en nwen troost geheel volkomen moet maken, dat bezit gij, rijkelijk in dit onderpand, zoolang gij slechts van nwe zijde die allerzoetste zekerheid niet onzeker maakt.

Wat blijft derhalve over mijn kind, tenzij dankbaar en getrouw te zijn, u te verblijden over de goedheid mijns Harten, de u aangebodene goederen te genieten, en, zoo dikwerf gij mij ontvangen zult, u blijde te herinneren aan de eeuwige zaligheid, wier onderpand gij bezit, en welke gij reeds bij voorbaat geniet?

Als hetgeen beloofd is, zal gekomen zijn, dan zal het gebruik van het Sacrament ophouden en dan zult gij niet meer voorloopig een deel dei-zaligheid bezitten maar do zaligheid zelve in hare volheid en dan zult gij daarin binnentreden en van haar dooi drongen worden.

Dan zal het geloof plaats maken voor de aanschouwing, de hoop voor het genot; doch de liefde, die blijvend is, zal zich uitstorten in eeuwige blijdschap. In die zaligheid, die de uwe zijn zal, zult gij, niets ademen dan liefde, niets spreken dan liefde, niets meer doen dan uitliefde; want gij zult in het rijk zijn, dat niet anders dan het rijk der liefde is.

-ocr page 818-

762

4. Tot het rijk der liefde voert het Sacrament der liefde; hoe beter de liefde hier gevoed, hoe volmaakter zij in dit leven in uw hart is ontvlamd, des te meer zal zij u daarboven vervoeren en des glansrijker in u schitteren tijdens de eeuwigheid.

Zoolang dus, mijn kind, de schaduwen der sterflijkheid niet verdwijnen en de dag der onsterflijkheid niet aanbreekt, moet gij onderworpen door de liefde leven, vreedzaam toenemen in zuivere liefde.

Al wat gij rondom u aanschouwt, hetzij het van voorspoed of tegenspoed getuigt, moet gij met een zelfden blik vol zuivere liefde aanzien, te midden van dit alles mij alleen tot doel hebbend, mij in wien gij het leven, de verrijzenis en de zaligheid bezit.

Als gij het sterfelijk leven, wegens de ellende daarmeê gepaard, zwaar vindt, weet, dat gij des te beter toekomstig geluk zult smaken, naar de mate gij de ellende van dit tegenwoordig leven meer zult hebben ondervonden; en dat gij des te zoeter in den hemel aan mijn Hart zult uitrusten, naar mate gij in de wereld uit liefde tot mij zwaarder lijden verduurd zult hebben.

Zijt intusschen blij te moede mijn kind, en krachtig; herstel uwe krachten en uwen moed door dit levengevend Sacrament: blijf gelijkvormig aan mijn welbehagen uit liefde tot mij in leven en in sterven.

5. De leerling. O overmate van goedheid! O Jesus! wie begrijpt er in dit leven, welk een Hart Gij bezit!

-ocr page 819-

763

lent Zie, Gij zelf schenkt ü aan mij in dit Sacra-

hoe ment, om mij alles te verschaffen, wat ik voor het md, tegenwoordige begeer; en tevens geeft Gij U zei ven en aan mij als een onderpand der eeuwige zaligheid, rig- die Gij mij uit onverdiende vrijgevigheid beloofd hebt.

der Dank zij U, boste Jesus, eeuwige dank, voor

on- zooveel liefde van uw Hart.

ror- Geheel mijn boezem juicht over eene gave, die

tien zoo groot en zoo kostbaar is, die op zoo be-minnelijko en zoete wijze wordt geschonken, het waardoor Gij mij het zoetste vertrouwen op eene gij eeuwige zaligheid verleent.

i, te Ik bid U, o Heer mijn God, ik bid ü smec-

md, kend, mij de krachtdadige genade te schenken de om mijne keuze ter hemelsche glorie, die van uwen kant zoo zeker is en op zoo goddelijke nde wijze verzekerd wordt, niet van mijnen kant te gij verijdelen, maar door getrouwheid en goede aar werken, en ware verdiensten ook van mijne zijde dig zeker te maken.

gij 6. O Jesus de beminnelijkste van allen, met

lit- welken ijver en blijmoedigheid moet ik U dienen, tot met welk oen moed de ruwe wegen bewandelen, met welke liefde aan ü gehecht blijven om tot en die ouuitsprokolijke glorie te geraken, waarvan

Ded ik hier een voorsmaak geniet, en waarvan mij

aig zulk een onderpand wordt geschonken!

ren Ach Jesus, mijn Beminde, zuiverste Bruidegom

mijner ziel! als het reeds zoo zoet is U te geld ! nieten in deze ballingschap, wat zal het dan in ;en het vaderland zijn? Als uwe vertroostingen in het heilig Sacrament reeds zoo zalvend zijn, wat

-ocr page 820-

764

zullen zij zijn in uw rijk ? als het hart reeds zoo vervoerd wordt door de omhelzingen van ü, die hier slechts gesluijerd woont, wat dan eindelijk zal die omhelzing uitwerken als ik ü van aanschijn tot aanschijn zal aanschouwen, aan uw Hart rusten en met de stroomen uwer geneugten verzadigd en bovenmate gedrenkt zal worden?

O mijn God! als ik hier aan denk, dan wordt alles, wat ik op aarde ontwaar, mij lastig en walgend.

Het leven zelfs verliest al zijn aantrekkelijkheid, dewijl niets daarin mij volkomen bevredigen of geheel verzadigen kan.

Ja zelfs uwe vertroostingen en uwe eigen zoetheid doen mij een wonderlijke en onuitsprekelijke kwelling ondervinden, omdat zij mij ü duidelijker doen kennen en des te vuriger naar U, die de bron van alle vertroosting en van alle zoetheid zijt, doen haken.

Naar U zeiven, o mijn Jesus naar U zeiven dorst ik; ik wensch ü zonder sluijers te zien; ik begeer U openlijk te aanschouwen in uwe glorie; ik brand van verlangen en hoop ü in eeuwige liefde te genieten.

Ivom dan, mijne liefde, kom: ontsteek mij, verteer mij, ontbind mij opdat ik met ü zij, o mijn eenigste begeerte, mijn eenigste goed!

-ocr page 821-

765

ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Korte Zamenvatting.

het allerheiligst hart van jesus is alles voor ons.

1. Jesus. Mijn Hart, mijn kind, dat gij in het heiligst Sacrament als een onderpand uwer toekomstige heerlijkheid bezit, en dat in den hemel nwe zaligheid zal uitmaken, is intusschen, zoo lang gij nog op aarde verwijlt, alles voor ü.

Immers het is geheel, mot al wat het bezit, ter uwer beschikking en tot uw genot geschonken.

Dit Hart echter, dewijl ik eene menschelijke natuur bezit, is wel is waar een menschelijk Hart, kan bijgevolg ten uwen opzigte ook op menschelijke wijze gevoelen; doch wijl het met de goddelijke natuur persoonlijk is vereenigd, is het goddelijk tevens, het Hart namelijk van een goddelijk persoon, bezit dus al wat goddelijk en oneindig is.

Zie, zoo ben ik dan de bron van alle goederen, die steeds toegankelijk is, steeds springt, waaruit gij altijd putten, doch welke gij nimmer zult kunnen ledigen.

Hier, mijn kind, hier ontwaart gij alles, wat voor u noodzakelijk, alles wat nnttig voor u is.

Als somtijds de geest in u verkoeld is. Mei-wordt ze ontstoken, hier wordt uw geest hernieuwd, hier ontvangt gij de inneilijke levenskracht weder terug.

Als gij misdaan hebt, hier zult gij wederom

-ocr page 822-

766

barmhartigheid verkrijgen, hier vergiffenis verwerven, hier den vrede terug erlangen.

Als gij van zwakheid kwijnt, hier vindt gij herstelling, hier zult gij versterkt, hier wederom met goddelijke kracht uitgerust worden.

Als gij raad, moed of hulp noodig hebt, hier zult gij ze verkrijgen.

Als gij genade van God, als gij uw heil, eene gunst, als gij wezenlijken troost begeert, hier zult gij ze vinden.

In één woord, al wat tot uw waar geluk verstrekt, hier ten allen tijde en op elke plaats, in gezondheid en in ziekte, in leven en in dood zult gij het verkrijgen.

2. Daarenboven mijn kind, is mijn Hart in dit Sacrament voor u ook een voorbeeld van alle deugden en van alle heiligheid.

Beschouw met de oogen des geloofs, bemin en volg de deugden mijns Harten na, die allen één geheel vormen, evenwel elk in het bijzonder blijven voortbestaan. Eéne liefde omsluit, veredelt en openbaart ze allen.

Beschouw hier de zachtzinnigheid van de liefde mijns Harten, zijne nederige liefde. Beschouw hier het Hart van den God, die zich waarlijk verborgen en vernietigd heeft, en tot zulk een diepte zich vernietigd heeft! Hoe dieper gij in overweging daarin doordringt, des te dieper zult gij den afgrond der vernedering peilen en des te beter de grootte der goedertierenheid ontwaren, waardoor mijn Hart zooveel verdraagt, zooveel lijdt uit liefde tot u; terwijl het toch altijd zachtmoedig, altijd voorkomend blijft jegens allen.

-ocr page 823-

767

Beschouw zijne toewijding. Overweeg, hoe het zich aan den dienst des Vaders wijdt; hoe het zich aan zijne belangen ten offer brengt hoe het altijd bezig is met hetgeen Hem welgevallig is.

Beschouw zijne armoede. Dringt tot in het binnenste van dit Hart door, zie welke zijne gewaarwordingen zijn ten opzigte van de goederen dezer wereld. Ga eens na, hoe het daarvan gebruik maakt. Ga eens na hoe het al, wat passend is, ontbeert. Zie hier hot beeld der heilige armoede.

Beschouw zijne zuiverheid. Ja, mijn kind, zie en ga met aandacht na hoe het een ligchaam bezit, dat op zekere wijze geestelijk geworden, altijd en overal zuiver is als een lichtstraal dei-zon; zie en ga met aandacht na, welk gebruik het maakt van de zintuigen; zie en beschouw oplettend hoe heilig al zijne genegenheden zijn. Ziehier de spiegel der zuiverheid.

Beschouw zijne gehoorzaamheid. Beschouw mijn kind en sta verbaasd. Want zie op de stem van een schepsel, op het woord des priesters, is mijn Hart tot alles bereid; en mogt ook de priester spreken alleen uit vuig winstbejag, ja mogt de priester een bedorven mensch zijn, toch ben ik, als hij de woorden der heilige Consecratie uitspreekt, terstond tegenwoordig en is mijn Hart tot alles bereid. Op welke plek ik ook geplaatst wordt, daar verblijf ik met een onderworpen Hart. Hoe men mij ook behandelt, schoon ook niet ongevoelig daarvoor, ben en blijf ik evenwel zalig. Ziedaar, mijn kind, het rigtsnoer der volmaakte gehoorzaamheid,

-ocr page 824-

768

Beschouw zijne voorzigtigheid. Onderzoek godvruchtig welke voorzigtigheid ik u in het heilig Tabernakel door mijn voorbeeld leer, m de keuze en toepassing der middelen om uw doel te bereiken; welke in de keuze van uwen omgang, dewijl ik altijd met de Engelen verkeer; welke in het openbaren van gehechtheden, hetzi) uit neiging hetzij uit weerzin voortgesproten.^

Beschouw zijue regtvaardigheid. Zie hoe mgn Hart in zijn Sacramenteel leven al zijne bezigheden tot God, wien alles behoort, terugbrengt. Onderzoek en onthoud met welke getrouwheid het alles, zoowel het kleine als het groote, tot Gods glorie rigt.

Beschouw zijne sterkte. Let op de kracht, welke mijn Hart toont als het met een tevreden en onbezweken gemoed verdraagt, al wat bitter is van den kant der ongeloovigen, der zondaren en laauwen en vim alle ondankbaren; zoowel als wat de plaats betreft, waar het wordt verlaten, of verwaarloosd of ook wel onwaardig wordt behandeld ; als het volhardt ondanks den strijd en tegenstand welken ook, in de plannen der goddelijke liefde; als het die beletselen zeiven gebruikt om des te zuiverder zijne liefde voor God en voor de menschen te toonen.

Beschouw zijne gematigdheid of bescheidenheid. Immers het maakt onderscheid tusschen den mensch, die zondigt, en tusschen de zonde van den mensch. Wetende, dat de mensch een werk van God, doch dat de zonde een werk dee menschen is, wenscht en zoekt het met een onvermoeid geduld de zonde te verdelgen maar den

-ocr page 825-

769

mensch te behonden. Het onderscheidt tusschen de natuur en tusschen de genade, tusschen den schijn en het wezen der dingen. Het onderscheidt tusschen goederen en goederen en keuit die beter, welke door den goddelijken wil geeischt of liever gewenscht worden.

Beschouw zijnen ijver. Het brandt hier van begeerte de zielen zalig te maken, daartoe grijpt het alle gelegenheden aan, en arbeidt het op wondervolle wijze. Met dat doel stort het bij dag en bij nacht gebeden; met dat doel geeft het een voorbeeld van langmoedigheid, ontferming en van alle deugden; met dat doel spreekt het op vele en verschillende wijzen tot de zielen, met dat doel geeft het nu inspraken dan aansporing, nu eens bemoedigt het, dan weder dwingt het. Zoo leert het hier den ijver, die. voor allen mogelijk doch voor mijne beminnaren gemakkelijk is.

Beschouw zijne edelmoedigheid. Zie eens, wat het geeft en met welke blijdschap het geeft; zie, het geeft vol vreugde niet slechts, wat het bezit maar oou, wat het is; niet slechts genade, maar ook zijne verdiensten, en zich zeiven bovenal. Zie eens, wat het ten offer brengt en met welk een edele liefde. Zie eens, welke vertroosting het ondervindt als, tot glorie van God, het hart des menschen vertroost wordt.

Beschouw zijne volharding. Hier brengt het in heiligheid het eene jaar na het ander, de eene eeuw na de andere door. Vergelijk daarmede eens den tijd van uwe volharding gedurende uw kortstondig leven. Het volhardt, niet zoo als gij,

49

-ocr page 826-

770

nu eens verflaanwend, dan weder nieuwen ijver toonend, maar altijd met den zelfden ijver. Het ; volhardt met vreugde, omdat het volhardt uit liefde.

Ziedaar mijn kind, de kroon der heiligheid, de kroon, die twaalf sterren in zich bevat: de sterren aller deugden, die mijn Hart versieren en, elk in het bijzonder, mijne liefde in schit-terei'de en glansrijke stralen teruggeven.

Want de liefde mijns Harten is eene liefde, die nederig, zachtmoedig vol toewijding, bereidvaardig, zuiver, gehoorzaam, voorzigtig, goed geregeld, krachtig, bescheiden, vol ijver om geloof, hoop en liefde aan te kweeken, edelmoedig en alles adelend, ten einde toe volhardend is.

3. Eindelijk, mijn kind, mijn Hart is de weg, de geleider en de deur des hemels:

De veiligste weg, want dien volgend zult gij niet kunnen dwalen; do korste weg, omdat hij, meer dan eenig ander,regt tot het doel leidt; do aangenaamste en gemakkelijkste weg, dewijl hij de weg der liefde is; kortom do weg, dien al mijne Heiligen bewandeld hebben en waarop een ieder, die hem bewandelt, een Heilige wordt.

De geleider, die u in elke gelegenheid beschermen en tegen alle gevaren verdedigen zal; die u met velerlei genaden ondersteunen en zelfs met het brood der Engelen versterken zal; die u verkwikken en heiligen zal door de inzage in mijne geheimen, door welke hij u zal leiden, en uw hart en geest blijde en heilig tevens zal bezig houden, voortgaande van het eene geheim tot het ander, van de eene deugd tot de andere, van

-ocr page 827-

771

den eenen trap van heiligheid tot den andere, totdat gij in het rijk des hemels zult zijn aangekomen.

De deur, buiten welke er voor U geen andere is om in den hemel te worden toegelaten; de deur, waardoor een ieder, die binnentreedt, voor eeuwig tot heil en tot zaligheid komt.

Wacht u derhalve, mijn kind, te luisteren naar hen, die nog van een meer verheven en beteren weg voor volmaaktere zielen spreken, vaneenen weg, die niet de weg mijns Harten, maar der Godheid alleen is, van eenen weg die, met voorbijzien of verwaarloozing myner Menschheid, u op verhevene wijze door de Godheid alleen tot uw doel zal brengen.

Wie u dit ook zeggen moge, hetzij hij een mensch of een Engel mogt wezen, wil hem noch uw geloof noch uw vertrouwen schenken.

Want door mijn Menschheid ben ik tot de menschen gekomen, en door die zelfde Menschheid moeten de menschen tot mij komen.

Die een anderen weg wil beproeven, zal afdwalen; hij zal ronddolen met een dorren geest en met een verdroogd hart; dikwerf van innerlijke oefening en verkwikking beroofd, zal hij moede worden; ja eindelijk gevaar loopen geheel te bezwijken.

Wat u betreft, mijn kind, zijt mijn Hart indachtig, waarin gij alles vindt. Bezoek mij hier dikwijls; zijt dikwerf hier bij mij tegenwoordig; bid, dank en loof hier, luister hier naar mijne woorden en overweeg mijn Hart; beschouw hoe ik met u blijf en u alle gunsten aanbied.

Welaan, mijn kind, nog een weinig tijds en gij zult veilig aan mijn Hart uitrusten. Blijf intus-

-ocr page 828-

772

schen met mij bezig en ik zal mij met n bezig houden.

Houd u bereid, want zie, eensklaps zal ik komen en u tot mij nemen in mijn rijk, dat eeuwig duurt.

4. De leekling. O zeker, beminnelijkste en liefdewaardigste Jesus, ik zal altijd, totdat Gij komt, uw Hart indachtig zijn ; daarin zal ik leven, daarin met ü bezig zijn, daarin mij bereid houden.

Hoe zoude ik ooit dat Hart kunnen vergeten, waarin ik alles vind?

Zie, o eindelooze zoetheid! nu reeds is uw Hart, mijne rust, mijne ware zaligheid.

Veiliger, zekerder en lieliijker zal ik hier rusten, hoe wijzer, hoe magtiger, hoe zoeter Gij mijn Heer en God zijt.

Als de wereld lagen legt, als de duivel bekoort, dan zal mijn hart niet verontrust worden; want zijne woning is in vrede opgetrokken, want het woont onder de hoede van den Allerhoogste, in uw Hart zeiven.

O mijne ziel! hoe innig zult gij in Jesus Harte met uwen God vereenigd zijn! Hoe volmaakt bij Hem tegenwoordig wezen! Daar zult gij altijd met Hem zijn; in Hem zalig leven, Hem zien, niet afgebeeld maar in u overgestort; Hem beminnen, niet in schijn maar tastbaar bij U tegenwoordig; Hem bezitten niet als Hem bij u houdend maar als u bezittend.

In dit paradijs der zuiverste geneugten stroomt

aanhoudend geluk toe, en ongehinderd geniet gij de goederen van het hart van Jesus, uwen Heer en God.

O Hart van mijn Jesus! Hart van mijnen God! Ware hemel, eeuwige rust aller Uitverkorenen!

-ocr page 829-

773

Dit worde mij slechts gegeven, dat ik altijd

moge wonen in ü, ü moge genieten; dan zal er op aarde niets aan mijn geluk ontbreken.

Want gij zijt de bescherming en veiligheid uwer dienaren. Gij de belooning en glorie van hen, die in ü volharden; Gij de blijdschap en zoetheid voor die U genieten.

In ü is licht voor den geest, sterkte voor het hart, heil voor de ziel, volmaaktheid der heiligheid en voltooijing der zaligheid.

O Hart van mijn Beminde! waarin oneindig meer en betere goederen zijn dan ons verstand begrijpen of ons hart bevatten kan, waarom zoude ik buiten U goederen zoeken? Zie in IJ zijn allo goederen.

5. Derhalve o beste Jesus, slijte ik in uw Hart mijn zalig leven; ach dat de dood mij nergens anders vinde dan in uw Hart! Moge ik daar eindelijk mijnen geest geven!

Ja moge de liefde bewerken, dat ik nu reeds in uw Hart een gestorven leven leide zooals Gij in het Sacrament leidt!

Welke dood is zaliger dan deze? Welke rust kan met deze worden vergeleken? Zie deze is ■mijne rust des doods, waardoor ik mij van alles onthechten, en in en om U alleen, met zuivere liefde, wensch te leven.

O Jesus mijn leven en al mijn goed! Aldus volkomen gestorven, zal ik zoo zuiver voor U bleven, dat als het einde van mijn sterflijk leven i;|zal aanbreken, mij niets meer overblijft, dan |||tevreden aan uw Hart mijnen geest te geven! Mijne laatste verzuchting, zij de zucht van uw

ien.

a en irt. ief-mt, rin

-ocr page 830-

774

stervend Hart; eene verzuchting van onderworpene zuivere liefde! Moge ik sterven van liefde, zooals Gij gestorven zijt! Moge ik sterven als een offer fan zuivere liefde, dat in uw Hart voltrokken wordt.

O Heer mijn God, zal deze dood niet de zalige rust, de zoete slaap zijn, waarin ik in dit aardsche ballingsoord aan uw Hart insluimer, om aan uw Hart in het rijk uwer glorie te ontwaken, en veilig uit te rusten, en voor eeuwig blijde te zijn?

Dit, o dit hoop ik, mijn Jesus en mijn God! dit smeek ik U, o eenigst verlangen mijns halten, mijn hoogste goed!

6. O Hart van Jesus, Uw naam kan niet genoemd worden zonder tot liefde te ontvlammen; niet gedacht worden zonder troost te verschaffen, niet worden afgebeeld zonder verkwikking te schenken; wat zal het dan zijn U te aanschouwen, ontdaan van eiken sluijei-, U in waarheid te omhelzen, met uwe eeuwige vreugde verzadigd te worden?

O onbegrijpelijke zaligheid, gelukkigst leven, leven zonder einde, zonder wisselingen, leven vrij van allen tegenspoed, vol van alle goederen! Hoe verlustig ik mij in uwe herinnering! hoe brand ik van begeerte naar U!

Kom, verschijn, o Jesus, volmaakte zaligheid! Laat mij b'nnentreden, o Heer, in uwe vreugde! deelgenoot worden van alle Engelen en Heiligen om met hen den eeuwigen lofzang der liefde nws harten aan te heffen!

O zaligheid boven alle zaligheid verheven! Eeuwig, en langer nog, zal ik U aanschouwen, ü beminnen, U genieten, tot eere en blijdschap uws Harten, o Jesus, o mijn God en mijn alles!

-ocr page 831-

775

TER GEDACHTENIS.

Wie gij ook zijt, donk er aan, lioezcer Jesus zelf de godvrucht tot zijn allerheiligst, Hart wenscht aanbevolen te zien. Immers toen Hij aan de Eerwaardige Margaretha Maria verscheen, sprak Hij; Deze godsvrucht beveel ik aan alle geestelijken en kloosterlingen, als een krachtdadig middel om tot heiligheid e i tot de volmaaktheid van hunnen staat te

feraken; ik beveel haar aan de arbeiders voor het eil der zielen, als een zeker hulpmiddel ora de harten, zelfs de verstokste harten te treffen; ik beveel haar eindelijk aan alle geloovigen als de degelijkste godsvruchtoefening en als het meest geschikt hunne hartstogten te overwinnen, den vrede te verkrijgen, hunne gebreken uiteraken; ik beveel haar aan de arbeiders voor het eil der zielen, als een zeker hulpmiddel ora de harten, zelfs de verstokste harten te treffen; ik beveel haar eindelijk aan alle geloovigen als de degelijkste godsvruchtoefening en als het meest geschikt hunne hartstogten te overwinnen, den vrede te verkrijgen, hunne gebreken uit r,e roeijen, goddelijke en vurige liefde te verwerven, om in korten tijd tot groote volmaaktheid te geraken. Rijkelijk zal mijn Hart zijne schatten uitstorten over allen, die «ich aan hetzelve toewijden.quot; 1)

„Deze godsvrucht,quot; zoo zegt de heilige Alphonsus, z/is geheel de toepassing der liefde tot Jesus. Deze liefde echter is de beste van alle godsvruchtoefenin-gen. Teregt wordt het betreurd, dat er vele Christenen zijn, die zich aan verschillende vrome oefeningen wijden, doch deze uitstekende godsvruchtoefening verwaarloozen; teregt wordt het betreurd, dat vele predikers van het woord Gods en vele Biechtvaders, die vele oefeningen van godsvrucht aan de hunnen inprenten, nauwelijks of in het geheel niet spreken van deze godsvruchtoefening, die evenwel de voornaamste van elk Christen moet uitmaken. Deze nalatigheid is oorzaak, dat de zielen zoo weinig voortgang maken in deugd, in de zelfde gebreken blijven voortleven, en zelfs in groote zonden hervallen.quot; 2)

1) De Maand van het H. Hart van Jesus; goedgekeurd door den Aartsb. van Parijs.

2) Inleiding in de ïfovene tot liet H. Hart van Jesus.

-ocr page 832-

776

Met regt dus roept de heilige Bruid van Jesus Harte uit: «Waarom kan ik der geheele wereld de genadeschatten niet kenbaar maken, die in het Hart van Jesus liggen opgesloten en welke Hij zelf rijkelijk wil uitstorten over hen, die Hem zijn toegewijd! Door deze godsvrucht wenscht Hij de zielen voor den ondergang te bewaren en in haar het rijk zijner liefde te stichten, der liefde, die niet toelaat, dat ééne der zielen, Hem toegewijd, verloren gaat.quot; 1)

NASCHKIFT.

1. Zie, Heer Jeins, door een nieuw gunstbewijs, dat Gij bij zoo vele andere en ontelbare gevoegd hebt, heb ik voltooid, wat ik mij op den rand des grafs had voorgenomen aan uw Hart te wijden; doch hoe onvolmaakt mijn werk is, Gij weet het, die nwe gaven naar waarde kunt beoordeelen, en mijne ondankbaarheid volkomen kent. O Jesus, zachtmoedige en nederige van Harte! Om de goedigheid uws Harten zelve, die U bewoog, mij onwaardige zoo vele goederen te schenken, bid en smeek ik U, al mijne gebreken en al mijne ondankbaarheid te willen vergeven.

2. Vertrouwend op de bekende goedheid uws Harten, bied ik U, beste Jesus, dit werkje, dat ik uit pligt, hoe onvolmaakt dan ook zam en-stelde, aan, vurig smeekend, het te willen aanvaarden, te zegenen en daaraan die heilige zal-

1) De Eerwaardige Margaretha Maria.

-ocr page 833-

777

ving nws Harten te willen schenken, die het smakelijk en tot een krachtdadig middel maakt om de harten tol. U te trekken en te zuiveren, ze met uwe deugden te versieren en met uwe heiligheid te volmaken, om ze eindelijk met U te vereenigen en in U te doen opgaan, tot eeuwige glorie van TJ.

3. Voor uw aanschijn neergeknield, o Heer mijn God, bid ik U dringend voor allen, die dit werkje zullen gebruiken. Ik vraag U voor hen, bezondere ea overvloedige genaden opdat zij waarlijk leerlingen en Apostelen uws Harten worden, zachtmoedig en nederig van harte; dat zij bij U mijner indaehtig mogen zijn, die niet waardig ben een leerling, veel minder een Apostel uws Harten genoemd te worden en dat zij voor mij bidden mogen, opdat ik mijne arme ziel heiligen en zalig moge maken door de navolging van uw allerheiligst Hart.

4. Deze genade vraag ik ook zelf vurig aan U, Heer Jesus. Want wat baat het te weten, dat Gij nederig en zachtmoedig van Harte zijt, als ik zelf niet zachtmoedig en nederig ben?

Wat baat het, anderen den gemakkelijken en zekeren weg ten behoud en tot heiligheid te hebben aangewezen, als ik zelf verloren ga?

5. Daarom bid ik, o beminnelijkste en liefdewaardigste Jesus én door het onbevlekte Hart uwer Maagdelijke Moeder, én door Uw eigen Hart smeek ik, zet de kroon op uwe gaven, die gij mij zoo onverdiend, zoo goedig hebt geschonken. Verleen mij die uitverkorene genade, met U vereenigd te worden door de banden

-ocr page 834-

■778

der liefde en nimmer van U gescheiden te worden; geef mij die volmaakte gave om U volhardend te beminnen. U lief te hebben met de getrouwheid, waarmede U de heilige Belijders beminnen, met dat vuur, waarmede Ü de martelaren beminnen, met dien ijver, waarmede U de Apostelen beminnen; eindelijk met die liefde, waarmede U de Engelen beminnen, opdat ik met al mijne liefde de liefde uws Harten vergoede, opdat ik met al mijne liefde de beleedigingen herstelle, die U ooit werden aangedaan, opdat ik, na de gewaarwordingen uws Harten volmaakt in mij overgenomen te hebben, leve uit loutere liefde tot ü, totdat ik worde toegelaten in het eeuwigdurend rijk uwer liefde. Amen.

-ocr page 835-

INHOUD.

Bladz.

Voorwoord van den vertaler.......V

Kerkelijke goedkeuringen.......VI11

Gids ten geleide in liet eerste Boek.....1

EERSTE BOEK.

NTJTXIGE YEBMASrSGEU BETREFFENDE DB ZTJ1VEBING ONZES HAKTEN.

Hoofdst.

I. Grondslag.............^

II. Dat niets ter wereld ons kart waarlijk gerust, waarlijk tevreden kan maken ... 26 III. Dat ons hart ware rust en wezenlijk heil

vindt in het Hart van Jesus......29

IY. Dat het ter zaligheid noodzakelijk is het

Hart van Jesus na te volgen......31

V. Dat al onze volmaaktheid bestaat in de navolging van het Hart van Jesus.....35

-ocr page 836-

INHOUD.

Hoofdst- Bladz. VI. Dat een ieder, die het Hart van Jesus na wil volgen, verpligt is zijn Hart te zuiveren......................gg

VII. Dat ons Hart vooral van doodzonde, liet

grootste kwaad, moet gezuiverd zijn . . 42

VUL Dat ons hart zuiver moet zijn ook van

de kleinste zonde................4,7

IX. Dat het hart des zondaars niets dan bitterheid van zijn onheil kan ondervinden . 52 X. Dat het Hart van Jesus allen, ook de zondaren tot zich roept...... 57

XI. Hoe men de zuivering des harten moet ondernemen........

XII. Dat het heilig Sacrament der Biecht, een gemakkelijk en krachtig middel is, om zich van zijne zonden en gebreken te zuiveren ....................^

XIII. Dat wij, wat de vergiffenis onzer zonden betreft, in God moeten berusten, na gedaan te hebben wat zedelijker wijze in ons vermogen was..............yy

Hoe men zich voor den herval moet behoeden....................g-^

XV. Hoe men de wortelen der ondeugden en

gebreken moet uitroeijen.......gg

XVI. Dat een ieder, die het Hart van Jesus wil volgen, zijn hart aan de wereld moet onthechten........... gg

II

-ocr page 837-

INHOÜD.

Hoofdst. Bladz.

XVII. Hoe bedriegelijk de wereld is ... . 99

XVIII. Dat de dieast der wereld eene harde slavernij is...........104

XIX. Dat het juk van Jesus waarlijk zoet is. 107 XX. Dat wij geheel ons hart aan Jesus moeten schenken zonder iets voor ons zeiven

te behouden...........111

XSI. Over de bewaring des harten .... 116

XXII. Over de kortheid van dit leven . . . 121

XXIII. Over den dood..........127

XXIV. Over het oordeel.........132

XXV. Over de hel...........136

XXVI. Over den hemel.........142

Gids ten geleide in het tweede boek.....147

TWEEDE BOEK.

jKUITIGE VEEMANINGEU OM HET HEILIG HAKT VAN JESÜS IN ZIJNE HANDELINGEN NA TE VOLGEN.

I. Hoe hoog wij de heiligmakende genade moeten schatten, hoezeer wij haar moeten aankweek en............159

II. Wat de zoon van God bewoog mensch te worden..............166

II. Dat ons hart, naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van den mensch geworden Jesus, Gode geheel toegewijd moet zijn. . 172

in

-ocr page 838-

nraoiTD.

Hoofdst. Bladz.

VIII. Dat wij van het allerheiligst Hart van Jesus kind geworden, moeten leeren en

zijnen geest overnemen.......177

V. Dat wij van het allerheiligst Hart van den kind geworden Jesus de nederigheid moeten leeren.........182

VI. Dat het allerheiligst Hart van den in een een stal geboren Jesus ons de heilige armoede leert...........193

VIL Dat het allerheiligst Hart van Jesus in de eenzaamheid met de Engelen verwijlende, ons de heilige zuiverheid leert. . 200 VIII. Dat het allerheiligste Hart van Jesus uit

de kribbe ons de gehoorzaamheid leert . 20?!

XI. Dat het allerheiligst Hart van den besneden Jesus ons de versterving des harten leert..............315

X. Dat wij naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus door de wijzen aangebeden, alle menschelijk opzigt moeten overwinnen.......... 224|

XI. Dat wij van het allerheiligst Hart van Jesus, in den tempel opgeofferd, moeten leeren bij alle zaken eene goede meening te hebben.........231

XII. üver de vrijheid des harten, die het al-heiligst Hart van Jesas, op zijne vlugt naar Egypte ons leert.......23S

nr

-ocr page 839-

INHOUD.

Hoofdst. Bladz.

XIIL Dat liet alierlieiligst Hart van Jesus, opgaande naar den tempel, ons leert te bidden 245

XIV. Over de liefde tot de eenzaamheid naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus wonende te Nazareth . . . 254 XV. Over de goddelijke tegenwoordigheid, waarin wij door het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus bij zijnen doop geleerd worden te leven .... 262

XVI. Dat het alierlieiligst Hart van Jesus, in de woestijn bekoord, ons leert altoos

den vrede dei harten te bewaren . . . 271

XVII. Dat het allerheiligst Hart van Jesus zijn openbaar leven beginnene, ons leert te ijveren voor het heil der zielen . . . 280

XVIII. Dat het allerheiligst Hart van Jesus door zijne tegenwoordigheid bij de bruiloft te Cana ons de geestelijke blijdschap loert 290

XIX. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, verkeerende met de menschen, ons leert

de gebreken van den naaste te verdragen 297

XX. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, in den grootsten eenvoud met allen handelende, ons de heilige eenvoudigheid jegens den naaste leert.......302

XXI. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, den menschen de zoetheid zijner nederige liefde toonend, ons een voorbeeld

V

-ocr page 840-

INHOUD.

Bladz.

. 31quot;quot;

ter navolging heeft gegeven.....

XXII. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, in de wereld levend, ons de wijze leert zoo in de wereld te verkeeren, dat wij niet tot de wereld beliooren noch door haar benadeeld worden........31

XXIII. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, van zijne leerlingen geloof eischend, ons leert het leven des geloofs te beleven . 325

XXIV. Dat het allerheiligst Hart van Jesus, die der volharding, de zaligheid, en den vertrouwvol smeekenden de middelen ter zaligheid belooft, ons leert het leven

der hoop te beleven........334

XXV. Dat het allerheiligst Hart van Jesus aan allen de liefde gebiedend, ons leert het leven der goddelijke liefde te beleven . 341

XXVI. Dat het allerheiligst Hart van Jesus ons leert, ons aanhoudend op vooruitgang

in deugden toe te leggen......35C

Gids ten geleide in het derde boek 360

DERDE BOEK.

NUTTIGE VERMANINGEN OM HET ALLERHEILIGST HABT VAN DEN LIJDENDEN JESUS NA TE VOLGEN.

I. Hoe hoog de zaligheid moet worden geacht, hoezeer wij haar moeten genegen zijn 3

VI

Hoofdst.

-ocr page 841-

jxiiori). vu

id2- Hoofdst. Bladz.

31^ -1 II. Dat in dit leven niemand zonder lijden

kan zijn.............381

III. Hoedanig het allerheiligst Hart van Jesua

ten opzigte van het lijden gestemd was . 387

IV. Welke goederen er in het geduldig lijden

31 ° liggen opgesloten.........395

V. Hoe wij ons naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus, in weder-32® waardigheden aan den goddelijken wil

gelijkvormig moeten maken. ..... 401

VI. Dat het allerheiligst Hart van Jesus ons leert in de wederwaardigheden tot het gebed onze toevlugt te nemen .... 409

VII. Hoe het allerheiligst Hart van Jesus ons leert in wederwaardigheden de hulp der schepselen aan te wenden......416

VIII. Hoe wij naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus de moeijelijk-heden en vervolgingen van den kant der

^ 1 menschen moeten verdragen.....421

360 IX. Hoe wij naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus, het verlaten der personen, die ons vooral nuttig of noodzakelijk zijn, moeten verdragen . . 429 X. Hoe wij het allerheiligst Hart van den

gevangen genomen Jesus kunnen navol-

, ^ g™...............437

IX. Hoe wij naar het voorbeeld van het

334

. 1

341

!

2 ABT

-ocr page 842-

vin ixTiorn.

lloolUbt. Bladz

allerheiligst Hart van Jesus valsche beschuldigingen moeten verduren. . . . 444' | XII. Dat het allerheiligst Hart van Jesus ons leert hoe wij persoonlijke beleedigingen

moeten verdragen.........457

XIII. Hoe wij het allerheiligst Hart van Jesus tot dien graad moeten navolgen, dat wij met een opregt hart met Hem en om Hem als dwazen wenschen beschouwd

te worden............459

XVI. Hoe wij, naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus, wenschen moeten beneden allen gesteld te worden. 466 XV. Hoe het allerheiligstHart van Jesus door de geeseling verscheurd, ons leert door vrijwillige verstervingen Hem na te

volgen.............473

XVI. Hoe wij uit het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus leeren moeten, ligchamelijke ziekten en smarten te verdragen............480

XVII. Hoe wij naar het voorbeeld van het allerheiligst Hart van Jesus, den dood moeten aannemen.........487

XVIII. Welke gesteltenis des harten wij, naar het voorbeeld van Jesus allerheiligst Hart, met betrekkin? tot het kruis moeten bezitten ...........496

-ocr page 843-

INHOUD.

Bladz.

Dat de gekruiste Jesns, biddend voor zijne beulen, de onmetelijke goedheid zijns Harten jegens de zondaren toont, en dat de zondaren door de doodzonde

Hem op nieuw kruisigen.....503

Dat Jesus den moordenaar van harte vergevend, en het paradijs belovend, ons leert hoe men de angst omtrent onze eeuwige zaligheid moet lijden. . 511

XXI. Welke teederheid des Harten Jesus ons getoond heeft, toen Hij zijne Moeder

ons tot Moeder gaf........517

XXII. Dat Jesus in zijne verlatenheid aan het kruis ons leert hoe wij ons gedragen moeten, als wij in bekoring worden verlaten............525

XXIII. Dat Jesus, in zijne verlatenheid door dorst gekweld en geene verkwiking ontvangende, ons toont, hoe wij ons in verlatenheid moeten gedragen .... 538

XXIV. Dat Jesus aan het kruis alles volbrengend, ons leert, dat ook wij op het kruis moeten voleinden.........547

XXV. Dat Jesus zijn Geest, in de handen des Vaders aanbevelend, ons leert, hoe wij ons geheel aan Hem moeten schenken ..............545

XXVI. Het geopend Hart van den uit liefde

IX

Hoofdst XIX.

'

XX.

-ocr page 844-

INHOUD.

Hoofdst. Bladz.

voor ons gestorven Jesus is het toe-vlugtsoord en de troost van allen . . 557

Gids ten geleide in het vierde boek .... 562

VIERDE BOEK.

NUITIGB VERMANINGEN OM ZICH MET HET ZALIGST HART VAN JESUS TE VEEEENIGEN.

I. Het allerheiligst Sacrament des altaars is eene vinding der liefde van Jesus allerheiligst Hart.............572

II. Over de wondervolle instelling van het allerheiligst Sacrament des altaars . . . 579

III. Met welk een levendiggeloof de kerk hare vereering jegens het allerheiligst Sacrament overal en ten alle tijde getoond heeft. 586

IV. Dat het allerheiligst Hart van Jesus in het Sacrament zijner liefde volmaakt zalig is ...............595

V. Het allerheiligst Hart van Jesus is het

Hart zijner heilige kerk.......604

VI. Het allerheiligst Hart van Jesus vereenigt de strijdende kerk op aarde met de zegevierende kerk in den Hemel.....613

VII. Het allerheiligst Hart van Jesus vereenigt de kerk, die in het vagevuur gezuiverd

X.

-ocr page 845-

357

onrouD.

Hoofdst. Bladz. wordt met de strijdende en met de zegevierende kerk............ 621

VUL Over de onuitsprekelijke bezigheden van het allerheiligste Hart van Jesus in het heilig Sacrament ten opzigte van zijnen Vader..............627

IX. Het allerheiligst Hart van Jesus vereert in het heilig Sacrament zijnen Vader op eene oneindige wijze........632

X. Het allerheiligste Hart van Jesus verzoent door zijne opofferingen in het heiligste Sacrament des altaars, de goddelijke regtvaardigheid en verschaft ons onbegrijpelijke genadegaven......639

XI. Het allerheiligst Hart van Jesus is in het Sacrament zijner liefde de grootste troost voor ons op aarde.........646

XII. Het allerheiligste Hart van Jesus, den mensch in zijn sacramenteel leven, zoo als eertijds in zijn sterfelijk leven onderwijzend, houdt niet op te leeren, dat Hij zachtmoedig en ootmoedig van Harte

is................653

XIII. Het allerheiligst Hart van Jesus wilde, dat het heiligst Sacrament des altaars de voortdurende gedachtenis van zijn lijden, en eene eeuwige herinnering der liefde zoude zijn, die Hij in dat lijden toonde . . . 660

-ocr page 846-

XIÏ INHOUD.

Hoofdst. Bladz,

XIV. Het allerheiligst Hart van Jesus toont Hoof ons in het wondervol Sacrament den beknopten inhoud van alle goddelijke geheimen............66?

XV. Het allerheiligst Hart van Jesus leidt XXI. ons in het heilig Sacrament des altaars

in de volmaaktheden in......677

XVI. Welken eerbied zoowel innerlijk als uiterlijk het Hart van Jesus van ons XXI jegens het heiligst Sacrament eischt. . 68S

XVII. Dat wij moeten trachten op allerlei wijzen de beleedigingen te herstellen, XX welke het allerheiligst Hart van Jesus in het Sacrament zijner liefde worden

aangedaan............ 696

XVIII. Dat wij ons zeiven moeten beproeven alvorens tot het heilig Sacrament des altaars te naderen.........704

XIX. Hoe wij ons tot de heilige Communie moeten voorbereiden........712

XX. Hoe wij ons moeten gedragen na het ontvangen der heilige Communie . . 7®1-

XXI. Het allerheiligst Hart van Jesus geeft ons in het verheven Sacrament des altaars een tegengift, waardoor wij van dagelijksche zonden bevrijd en voor doodzonden behoed worden.....732

XXII. Het allerheiligst Hart van Jesus ver-

-ocr page 847-

TNIIOFD.

Bladz,

Hoofdst. Blaüz. eenigt ons door de heilige Communie met zich zeiven en doet ons leven door 66? Hem..............739

XXIII. Het allerheiligst Hart van Jesus voltooit zijne vereeniging met ons door de

677 heilige Communie en hervormt ons in

zich zei ven...........745

XXIV. Het allerheiligst Hart van Jesus schenkt 688 ons door de heilige Communie de gave

der volharding..........751

XXV. Het allerheiligst Hart van Jesus geeft ons door de heilige Communie een onderpand der toekomstige glorie . . . 759 696 XXVI. Korte zamenvatting. Het allerheiligst

Hart van Jesus is alles voor ons . . . 765

Ter gedachtenis..............775

704 Naschrift............776

712

791 -

XIII

732

-ocr page 848-
-ocr page 849-
-ocr page 850-
-ocr page 851-
-ocr page 852-