-ocr page 1-
HM
PAARD
-ocr page 2-
v// S "2^
HET IIONGAARSCHE PAARD. (Voordracht, ge-
houden te Arnhem in de wetenschappelijke
bijeenkomsten gedurende den winter 1893—
189*, door den Eerste-Luitenant voor speciale
diensten J. W. P. VAN HOOGSTRATEN, inge-
volge opdracht van den Heer Majoor Comman-
dant van het Korps Rijdende Artillerie).
Wanneer iu het algemeen gesproken wordt over Hongarije,
dan wordt niet altijd met voldoende nauwkeurigheid ouder-
scheid gemaakt tusscheu dit koninkrijk en de overige deelen
der Oosteurijksch-Hougaarsche monarchie. Toch bestaat er eeu
kenmerkend verschil in velerlei opzicht; verschil in taal,
in volksaard, iu geschiedenis en traditiën, en bovenal in
het paardenras. Men stelle zich voor den geest den statigen
Lippizaner naast den gedrongen Arabier uit de stoeterij van
Babolna of het kleine paard der Hongaarsehe vlakte'), den
stamhengst in de stoeterij van Kradrub2), die nog geheel
het type van het schoolpaard uit vroegere eeuwen heeft
behouden, naast het edele balfbloed dat in de stoeterij van
Kisbér wordt gefokt, en men zal erkennen, dat er van één
paardenras in Oostenrijk-Hongarije geen sprake kan zijn.
Wjj laten dan ook Oostenrijk geheel buiten beschouwingen
zullen ons uitsluitend bepalen tot het Hougaarsche paard.
Het landpaard, dat in het grootste gedeelte vau Honga-
rije wordt gefokt, is niet groot; het heeft eeue hoogte die
afwisselt tusschen 1,30 en 1,50 M.; het heeft eeu breed en
') Zie von Kgan, Das ungarische Pferd, bl. 12 en 72.
-) Zie Wrangel, Das Bucb. vom Pferde, Deel II, bl. 379 en 380.
1
Bibli'.-■■':eek der
RijksuniveiMieit te Utrecht
Afd. Diergeneeskunde
I
-ocr page 3-
2
«
zwaar, niaar tevens droog hoofd , een. hertenhals, een scherpe
schoft, een rechten rug (soms karperrug), en enkele malen
lange lenden. Het korte kruis is meer of minder af hellend
(meestal ezelskruis), met hoog aangezetten staart; de borst-
kas is meestal smal, de beenen zijn goed ontwikkeld maar
doorgaans niet breed; koehakkigheid en fijne kooten zijn
niet zeldzaam.
Om ons een goed denkbeeld te kunnen vormen van het
Hongaarsche paard, is het wellicht niet ondienstig om een
blik te werpen op het land, waar dit paard wordt gefokt.
Wij doen dit aan de hand van Edwaud von Egan d'r
Borostyaukö , »Dns ungarische Pferd, seine Zucht und
Leistnng", Berlijn 1893. Hij geeft ons eene voorstelling
van het genot dat iemand, die hart heeft voor paardenfok-
kerij, ondervindt wanneer hij de vlakte ten Oosten van de
Donan, de Alföld of eigenlijke Hougaarsche laagvlakte,
leert kennen. De reiziger, die van Buda-Pesth in ooste-
lijke richting reist, bereikt na ± 12 uur sporen Debrecziu,
eene stad die, niettegenstaande den stoomtram die reeds
sedert meer dan 10 jaren hare straten doorkruist, niettegen-
staande hare nieuwerwetsche hotels, hare asphalttrottoirs en
hare 50.000 a 60.000 inwoners, toch haar oorspronkelijk
karakter vau een reusachtig dorp niet heeft verloren. Met
verbazing zal hij zien hoe de acivis" (in de zuiver Magy-
aarsche steden worden nog heden ten dage met voorliefde
latijnsche uitdrukkingen gebezigd) het beneden zijne waar-
digheid acht om het nieuwerwetsche plaveisel te berijden,
dat in het midden der buitengewoon breede straten is aan-
gelegd , en hoe hij zelfs bij het ongunstigste weder zijne
paarden liever tot aan de knieën door de bodemlooze zwarte
modder laat baggeren.
De vreemdeling, die Debreczin bezoekt, zal de stad
zeker niet verlaten alvorens een bezoek te hebben gebracht
aan de Hortobagyer Puszta. Onder den naam Pnszta ver-
-ocr page 4-
staat men eeue uitgestrekte weide; vooral in de Hongaarsche
vlakte komen deze in grooten getale voor1). Zoodra de rei-
ziger de laatste huizen der stad (meest alle van ééne ver-
dieping) achter zich heeft, sh-ekt eene onafzienbare weide
zich voor zijn oog uit. Gemiddeld wordt deze weide bevolkt
door 8000 paarden, 18000 stnks rundvee, 63000 schapen
en 50.000 varkens. Hij die zich niet met eene oppervlak-
kige kennismaking tevreden stelt maar die eene meer gron-
dige studie wil maken van de Hongaarsche veeteelt, kan
niet beter doen dan op deze vlakte enkele dagen door te
brengen; overdag doorkruist men de pnszta te midden van
tallooze kudden paarden, runderen en schapen; men ziet
geheele kudden monsteren en men kan zich verlustigen in
de haudigheid, waarmede de opzichters met deze halfwilde
paarden omgaan; men zal zich verbazen (om slechts één
voorbeeld te noemen) hoe het mogelijk is, dat eene geheele
kudde van enkele honderden koppen in eene razende vaart
onder oorverdoovend zweepgeklap tusschen twee in den groud
gestoken stokkeu worden heengejaagd. Ziet de bezoeker een
paard, dat hem bijzonder aantrekt, dan zal hij dit met de
lasso uit de kudde, laten opvangen, en h\] kan dau voor-
zichtig het snuivende, trillende dier naderen en zijne gladde
huid strelen , die nooit te voren de aanraking van de hand
des menschen heeft gekend. Of wel de overmoedige bruine
jongens zullen ter eere van den gast een kleinen wedren
organiseereu, en de vreemdeling zal zich dan afvragen wat
hij meer moet bewonderen, den onverbeterlijken vast aan-
gesloten zit van den ruiter, dan wel de buitengewone lenig-
heid der paarden.
Des avonds zal hij zich ongetwijfeld gaarne nedervleien
') De geheele oppervlakte van de Alföld bedraagt 1700 vierk. Geogr.
mijlen; hiervan worden ongeveer 1000 vierk. Geogr. mijlen door tarwe- en
maïsvelden ingenomen, het overige be9taat deels nit weiden of pnszten, deels
uit steppen van heidegronden afgewisseld door zoutmoerassen.
-ocr page 5-
4
bij de bivak vu ren der herders, eu, zoo hij de taal machtig
is, zal hij niet nalaten deel te ueuieu aan hnu landelijk gesprek.
Wanneer de vreemdeling dau nog onder tle brandende
zonnestralen het merkwaardige verschijnsel der Fata Morgana
heeft gezien, of wel hij heeft het snerpende geweld van
den storm, die over de vlakte loeit, door merg en been
gevoeld, dau kau hij zich een denkbeeld vormen van de
teugellooze vrijheid, waarin het Hongaarsche paard van de
vroegste jeugd af in de Puszta opgroeit.
Wij verplaatsen ons in gedachten oostwaarts, sporen nog
6 a 7 uren door de Hongaarsche vlakte eu bereiken dan
het Zevenbergsche heuvelland; nog 12 uren sporen door de
hoogvlakte en wij staau aan deu voet der Karpathen. Wil
meu een bergtoer in de Hongaarsche Alpen maken,
dan brengt de eigenaardigheid van het land mede dat men
in deze hoogst interessante streek geen pas te voet behoeft
te doen, In de Karpathen vijdt iedereen, de schaapher-
der, de jager, de grensbewaker, de boer die zijne kudden
rondgaat, kortom een ieder verricht zijn werk te paard. De
reiziger zoekt dus onder de paarden, die in het dal loopen
te grazen, een uit dat hem sterk genoeg toeschijnt, als zadel
gebruikt hij een houten geraamte waarover een reisdeken
wordt gelegd, en waaraan houten stijgbeugels met touwen
worden bevestigd. Een paar andere paarden dienen als pak-
paarden tot het medenemen van proviand voor verscheidene
dagen; ook de gidsen stijgen op, en de bergtoer begint. De
ruiter zal zich verwonderen over de zekerheid waarmede het
paard langs afgronden loopt, zouder zich te bekommeren
over de steeneu die onder zijne voeten losraken en in de
diepte verdwijnen; met het grootste phlegma wandelt het
brave dier langs zijn pad, al zakt hij ook soms tot aan den
buik in den weeken moerasgrond weg, of al moet hij zijn
last door bruisende bergstroomen heeudragen. In bosschen,
die nog met geene bijl in aanraking zijn geweest. wipt hij
-ocr page 6-
h
over boomstammen heeu, ot zal hij aan de hand des ruiters
met ingetrokken rug onder een half omgevalleu boom door-
kruipen. Kortom, de ruiter zal verbaasd staan over alles
waartoe zijn paard in staat is, en zal voorwaar geen gering
denkbeeld verkrijgen van de eisehen die aan het paard der
Hongaarsche Karpathen worden gesteld.
üe schrijver van het bovenaangehaalde werk doet het
verhaal van een bergtoer, waarbij men door onvoldoende
bekendheid met het terrein viermaal was - verdwaald; de
reizigers, die 's morgens ten 5 ure in het dal waren opge-
stegeu, bereikten daardoor het doel, eene eenzame boseh-
wacbterswoniug midden in de Alpen, eerst des avonds ten
8 nre in plaats vau ten 3 ure. Na aftrek van eene middag-
rust vau één uur, waarbij de paarden vrij liepen te grazen ron-
dom de afgestegeu reizigers, was men 14 uren in den zadel
geweest; men had eene hoogte van 3500 voet beklommen,
verscheidene bergstroomen doorwaad, die door veelvuldige
regens sterk waren gezwollen, en de laatste uren in vol-
slagen duisternis geredeu door bosschen over doorweekten
eu met ontelbare wortels doorvlochten grond. Aan het doel
aangekomeu wilde de afgematte reiziger zijn trouwen reis-
makker onder het licht eener lantaarn nog eens naderbij
beschouwen, en zag toen tot zijne groote verwondering dat
het paard, waarvan de wijze vau doen hem onderweg soms
aan een veulen deed deuken, maar dat toch 14 uren lang
over zulk een zwaar terrein een gewicht van 75 K.G. met
onverdroten ijver had gedragen, naar de tanden te oordeelen
slechts 2< jaar, in geen geval nog vol 3 jaren oud was.
De schrijver, aan wieu wij het bovenstaande ontleeueu,
haalt nog een merkwaardig voorbeeld aan van de handig-
heid dezer paarden. Vier paarden uit het Zevenbergsche
bergland werden ingeladen in een spoorwegwaggon om als
een vierspan Juckers naar de eene of andere groote plaats
te worden vervoerd. Onderweg had de geleider wegens de
-ocr page 7-
6
groote hitte de deuren half geopend, eu uu sprong, terwijl
de trein in vaart was, het eene paard na het andere den
trein uit, eu eindelijk ook de half radelooze geleider. Bij
het volgende station vond men den wageü ledig, en terwijl
men onderzoek instelde naar het verdwijnen van de lading,
zag uieu ten slotte hoe het vijftal vroolijk eu ongedeerd langs
de spoorbaan kwam aandraven.
Keereu wij tot ons onderwerp terug, dan «komen wij tot
het besluit, dat de wijze van grootbrengen van het paard
in Hongarije geheel verschillend is van die, in audere landen
van Midden-Europa gevolgd. Bij een aldus opgevoed paard
moeten beenderen, spieren eu maag wel van een stalen
weerstandsvermogen zijn, eu zal men zelfs bij de -zwaarste
vermoeienissen geen koliek en geen dikke pezen te verwach-
ten hebben. Komt zulk een paard in een remontedepöt,
dan kan van zelf de tijdroovende arbeid van het vertrouwd
maken met verschillend terrein, het overwinnen van hin-
dernissen, de bijzondere training voor de spierontwikkeliug
en voor de inwendige vetverwijderiug vervallen. Schrijver
van »Das ungarische Pferd" voegt er als zijne nieeningaan
too dat een paard , na zulk eene opvoeding, slechts voldoende
behoeft te worden afgericht om den kaakdwang te overwin-
nen , den rug na te geveu, aan den teugel te blijven en
en aan den beeudruk te gehoorzamen; dat liet daarna een-
voudig tot alles in staat is, en dat de eigenaar zich alsdan
kan verheugen in het bezit van eeu ideaal dienst- en rijpaard.
Tot dusver beschouwden wij de wijze van grootbrengen
bij het fokken in het wild, het opgroeien van paarden in
volslagen vrijheid , zonder haver, zonder stal en zonder ver-
zorging , waarbij als voedsel gedurende den winter een weinig
hooi en veel maïssteugels of stroo van de verbouwde granen
wordt gebruikt. Deze toestanden hebben den grondslag
-ocr page 8-
gevormd voor het tegenwoordig standpunt der Hongaarsche
paardenfokkerij, ja zij bestaan ook thans nog op uitgebreide
schaal. Maar toch niet overal, en over het geheele Rijk
hoe langer hoe minder. Zoo treft men in het westen en
noordwesten van Hongarije geheel andere toestanden aan.
De bevolking staat daar op een hoogeren trap van bescha-
ving, deels door de nabijheid van het meer beschaafde wes-
telijk Europa, deels door den grootereu afstand waarop men
verwijderd was van de Turken, die eeuwen lang door hunne
invallen uit het Zuidoosten een groot gedeelte van het
Koninkrijk onveilig maakten.
Het paard in de streken langs den rechter üonauoever is
grooter dan het paard uit de Hongaarsche vlakte; het meet
eirca 1,65 M. Ook hier is het hoofd breed en het voor-
hoofd veelal gewelfd , maar de hals is zwaarder en beter aan-
gehecht en de borst breeder. Daar waar meer zorg aan de
verpleging der veulens wordt besteed, verbetert ook het uiter-
lijk voorkomen. Men ziet dit o.a. in de Banaat en omliggende
streken, waar thans nog de afstammelingen woneu van
de Duitsche kolonisten, die onder de regeering van Maria
Theresia uit Rijn- en Moezelstreken, maar vooral uit Wur-
temberg naar Hongarije trokken. Zij brachten paarden
mede met meer massa, en de nakomelingen dier paarden
zijn nog 1,62 a 1,68 M. hoog, met krachtigeu lichaamsbouw.
In volharding staan zij evenwel bij het Hongaarsche paard
ten achter.
Aan de oevers van de Drau wordt een zwaarder slag van
paarden gefokt, en wel door de kruising met Norisch
bloed, terwijl de welige bodem een merkbaren invloed uit-
oefent op de lichaamsontwikkeling.
In die streken, waar de fokkerij in het wild geschiedt,
kan men voor de verbetering van het ras hoogstens heil
verwachten door toevoeging van geschikte dekhengsten; het
-ocr page 9-
8
verwijderen yan ongeschikte merriën uit de kudde zal veelal
zeer moeilijk zijn toe te passen. Daarentegen kan men in
die streken, waar de bevolking hooger staat, meer recht-
streeks invloed uitoefenen op de fokkerij, en wel door
stoeterijen.
Een eiseh, waaraan men zich in Hongarije streng houdt,
is het aanwezig zijn van voldoende weiland bij iedere stoe-
terij ; men beschouwt dit als eene hoofdvoorwaarde voor de
goede ontwikkeling van het veulen. In die graafschappen
waar zich geen voldoende weiland in de onmiddellijke nabij-
heid bevindt, ziet men veelal dat de eigenaars van veulens
zich combineeren tot het aanleggen van loopplaatsen en het
pachten van weiden, die dikwijls op grooten afstand van
de dorpen gelegen zijn; de veulens komen daar dan vroeg
in het voorjaar en blij ven. er tot laat in den herfst, de ge-
meenten ontvangen daartoe van het Rijk eene jaarlijksche
subsidie van 300 a 1800 fl.
Het klimaat van Hongarije oefent een grooten invloed uit
op de fokkerij, zoowel in de stoeterijen als in het wild.
Hongarije nu bezit een vastelandsklimaat, des zomers druk-
kend heet, zoodat in het uiterste zuiden zelfs de katoenplant
groeit. Een noodzakelijk gevolg hiervan is dat het paard
meer dan in andere landen tegen weer en wind bestand is.
Een schrijver van naam op het gebied der Hongaarscbe
paardenfokkerij, Kozma von Lic vel», zegt: »Hetzelfde droge
„klimaat, dat aan de Hongaarscbe perzik meer geur geeft
„dan aan de Italiaansche of die van welk land ook; dat
„aan den Tokayer zijn bouquet en zijn vuur verleent, dat-
zelfde droge klimaat, tot alle uitersten in staat, heeft ook
„een overwegenden invloed op het weerstandsvermogen en
„de gehardheid van het Hongaarsche paard." Niet alleen
heerscht in Hongarije des zomers eene brandende hitte en
des winters eene bittere koude, maar ook in het warmste
-ocr page 10-
9
jaargetijde volgen op de heetste dagen vaak zeer koude nach-
ten. Lang aanhoudende stormen zijn in Hongarije geen zeld-
zaamheid , en is men daartegen op de groote vlakte in het
het geheel niet beschut.
Nauw verbonden met het klimaat, zijn de voortbrengselen
van den bodem
van veel belang voor de fokkerij. De grond
bevat veel teelaarde en heeft een sterk soda-gehalte. De gras-
soort , door dezen grond voortgebracht, is fijn en kort, heeft
een harden stengel eu eene groote voedingswaarde: zij is
soms zoo kort, dat zij in den waruisten tijd van het jaar
nauwelijks zichtbaar is. Behalve dit gras vindt men slechts
weinig klaver of andere planten met meer blad. Het voedsel
werkt dientengevolge meer op vorming van beenderen en
spieren dan op aanzetting van vet en vorming van massa,
wat bij het Hongaarsche paard duidelijk merkbaar is.
Men moet niet denken dat dit alleen geldt voor de fok-
kerij in het wild, ook bij de stoeterijen waar de edelste
paarden worden gefokt grazen de drachtige merriën eu de
veulens op zulke weiden. Veulenmerriën en znigveulens
gaan gewoonlijk reeds van af de derde week na de geboorte
in de weide, In vele stoeterijen worden de paarden des
nachts buiten gelaten; in andere worden zij tegen den nacht
binuengedreven in loodsen, die aan de windzijde door plan-
keu of stroo zijn beschut; weder andere fokkers laten hunne
paarden altijd 's nachts stallen. Voor verreweg het grootste
gedeelte krijgen de paarden in de Hongaarsche stoeterijen
gedurende den zomer geen pond haver te eten. De betere
stoeterijen maken hierop eene uitzondering; men geeft daar
aan de veulens tot het einde van het eerste jaar, bij meer
edele soorten tot op anderhalf jaar of langer, ruimschoots
haver en paardeuboonen of maïs. Maar toch ook in deze
stoeterijen geeft men een veulen na dien tijd, dus van zijn
tweede tot zijn vierde jaar, zoo lang het in de weide is,
hoegenaamd geen haver.
-ocr page 11-
10
In vele stoeterijen, waar de [jaarden 'snaehta onderdak
worden gebracht, kiest men de weide bij voorkeur op groo-
teli afstand vaü den stal. üe weg, dikwijs 6 a 8 K.M.
lang, wordt dan onder toezicht van bereden opzichters
(Czikos) door de geheele koppel in snelle gangen afgelegd.
Is de oogst van het land, dan neemt men den weg zooveel
mogelijk over moeilijke terreinen, dag aan dag tweemaal
over slooten en hekken en door moerassen. Men verliest
dan nog wel eens een veulen, maar het is eene zekere
waarheid dat wat overblijft ook buitengewoon gehard wordt.
Dit ligt geheel in het karakter van het Hongaarsche volk;
iu Siduey's „Book of the Horse" i) wordt eene parallel ge-
trokken tusscheu de Zigeuners, uit Hongarije afkonistig, en
het Hongaarsche paard; de kinderen dezer Zigeuners loopen
gewoonlijk geheel naakt tot hun tiende jaar, zoodat men
hen in zittende houding kan zien glijden langs ijshelliugeu
en andere eenvoudige spelen meer. Het gevolg is dat de
zwakken er ouder bezwijken, maar dat zij, die het door-
staan , ook kunnen leven waar een stedeling zou omkomen
van koude of' gebrek aan voedsel. Hierop afgaande laat
liet zich licht verklaren waarom paarden in dichtbevolkte
streken, bijv. Engeland, gevoelig worden, terwijl die in de
groote zandvlakten van Oost-Pruisen en van Oostelijk Europa
zooveel meer gehard zijn.
De wijze van voederen gedurende den winter hangt veel
af van de plaatselijke gesteldheid. Meestal bestaat dit voeder
voor de helft uit hooi van de puszta, voor de andere helft uit
stroo; in de betere stoeterijen voegt men hieraan 3 a 5 L.
haver toe, soms ook een mengsel van haver en maïs. In
enkele stoeterijen blijven de stallen aan de zuidzijde geopend;
meestal echter worden de veulens ondergebracht in mime
stallen zonder hooizolder, waar zij vrij kunnen rondloopen.
') Zie Siduey's Book of the Horse, London 1892, bl. 127.
-ocr page 12-
)]
Toch worden alle veulens zonder uitzondering dagelijks,
zelfs bij scherpen noordoosten wind, minstens een paar uren,
maar liefst den geheelen dag naar buiten gedreven en wordt
hun in de loopplaatsen eene behoorlijke beweging gegeven;
alleen voor het middagvoeder en tegen den avond drijft men
hen in den stal.
Gaan wij thans over tot een gewichtig punt bij de fok-
kerij , en wel uk keuze vak het fokmatekiaal.
Om zeker te zijn dat de stam der fokmerrië'n goed is,
bestaat er geen beter middel dan om bij de keuze der
merriën alleen die te nemen welke bewijzen gegeven hebben
dat zij onder den zadel of' iu tuig goed gaan en volhardings-
vermogeu bezitten. In grootere stoeterijen is het niet altijd
mogelijk om alle vierjarige merriën een paar jaren aan de
stoeterij zelve geregeld werk te laten doen en dan weder
als fokmerrie iu te deelen. Dikwijls worden zij echter op
particuliere stallen genomen om als jacht- of rijtuigpaard
dienst te doen, of wel men eutraiueert ze geregeld voor
een proefreu of' proefrit, om daarnaar te beoordeelen wat
de paarden kunnen presteereu.
Om ous hiervan een duidelijk denkbeeld te vormen, zullen
wij nagaan hoe deze proef wordt gehouden in de staats-
stoeterijen. Voordat de merriën worden ingedeeld als fokpaard
iu de stoeterij, worden zij afgericht en daarna een onder-
zoek ingesteld naar haar volhardingsvermogen; zoo moet
iu de stoeterijen van Kisbér (ten Z. van Komorn), Babolna
(16 K.M. van Kisbér) en Mezöhegyes (bij Arad aan de Maros)
iedere vierjarige merrie een wedren van 3000 M. op de
vlakke baan loopen. In de stoeterij van Fógaras (in het zuiden
van Zevenbergen) waar het paard voor het gebergte wordt
gefokt dat zich langzamer ontwikkelt, worden de merriën
eerst op het einde van haar vijfde jaar aan eene proef onder-
-ocr page 13-
12
worpen, die bestaat uit een hiuderuisreu over 4000 M.
De vierjarige zware carossiers te Mezöhegyes moeten con-
eurreeren oin tijd, niet tweeën aangespannen, over een afstand
van 22* K.M., eu worden eerst daarna als fokiuerrie in de
stoeterij opgenomen.
Bij den proefreu voor rijpaarden worden verschillende groe-
pen van nierriè'u onderscheiden , de volbloeds, de bijna vol-
bloeds en de gewone halfbloeds; naar den onderdom worden
zij belast, en wel met 0,5 K.6. meer per maand verschil in
leeftijd boven het vastgestelde minimum gewicht in iedere
groep. Daags na dezen proefreu loopen de winners der groe-
pen ouderling in één finalen wedren. Niet alleen wordt
hierbij acht geslagen op hunne snelheid, maar ook op den
toestand der longen (den adem), van beenderen, gewrichten
eu pezen; voorts de geheele lichaamsgesteldheid en de om-
standigheid of het paard dadelijk na den ren zijn voeder
eet; al deze bijzonderheden worden voor ieder paard in het
register der stoeterij ingevuld. Heeft een van de merriën,
hetzij bij het entrainement, hetzij bij den wedreu niet aan
de vereischten voldaan, dan wordt zij onherroepelijk van de
fokkerij in de staatsstoeterijen uitgesloten.
De afstand van 3000 M. wordt te Kisbér, waar zeer edel
materiaal wordt gefokt, gemiddeld afgelegd in S'20" a 4'! 5",
of de K.M. in 1'6" a 1'2B". Te Babolna (Arabisch vol-
bloed en half bloed) zijn deze getallen S'34" a 4/35//, of de
K.M. in VU" a 1/31". Te Fógaras wordt de 4000 M.
steeple-chase, met 4 breedte en 2 hoogtesprongen, gewoon-
lijk binnen 7 a 8' afgelegd. De dravers gebruiken voor
deu afstand van 22{ K.M. 56' a 62', d.i. de K.M. in 2,5'
a 2,1'. Dit zijn natuurlijk gemiddelden, en heeft de qualiteit
van den jaargang, de weersgesteldheid, de toestand van de
baan enz. hierop een merkbaren invloed. De paarden
worden niet gereden door geroutineerde jockey's, maar door
staljongens van 12 a 14 jaar.
-ocr page 14-
13
De jonge hengsten, bestemd voor de hengstendepóts, kun-
nen niet aan dezelfde proef worden onderworpen, daar de
tijd ontbreekt om hun een stelselmatig entrainement voor
een wedren te geven. Zij worden evenwel van af het begin
van Mei dagelijks gereden, zoowel in de manege als buiten.
Door een doelmatigeu en rationeelen training worden zij
zoover gebracht, dat zij zonder bijzondere inspanning gedu-
rende 60 a 80 minuten in een vlot draftempo kunnen gaan, ter-
wijl zij bovendien twee of driemaal in de week in den galop
worden geoefend. De duur van dezen galop wordt geleidelijk
tot 12 a 15 minuten uitgestrekt. Alle dressuur en training
is in bevoegde handen. De paarden zijn natuurlijk niet
vet, maar hebben harde, goed ontwikkelde spieren; liet
haar heeft een heerlijken glans en de beeneu, vooral de
kogels , getuigen van de nanwlettendheid waarmede elk paard
afzonderlijk door den trainer in observatie is gehouden.
In October worden de jonge hengsten uitgezocht, om uit
maken waar zij dienst zullen doen: of zij worden bestemd
tot pépiuière- of stamhengsten aan de staatsstoeterijen, of
wel tot Landbeschiiler, d.i. gestationneerde hengsten. Deze
laatsten keeren na den dektijd naar de depots terug en
worden daar dagelijks 1| a 2 uren in stap en draf gereden.
Is het reeds vroeger gebleken dat de jonge hengsten voor
de fokkerij ongeschikt zijn, dan worden zij gecastreerd,
daarna aangereden of in tuig afgericht, en vervolgens publiek
verkocht.
In de grootere particuliere stoeterijen wordt naar dezelfde
beginselen een onderzoek ingesteld naar de geschiktheid dei-
jonge paarden voor fokmateriaal als iu de staatsstoeterijen.
Dat men dit onderzoek ernstig opvat, moge blijken uit een
voorbeeld uit de stoeterij van Graaf Ooioman Almassy , be-
kend door de stalen constitutie, die aan de daar gefokte
paarden eigen is; in deze stoeterij wordt elk paard, ook al
is zijn pedigree nog zoo schitterend, wanneer het in den
-ocr page 15-
11
proeftijd tonder eenige uitwendige oorzaak kreupel wordt,
onmiddellijk afgedankt en verkocht; ja zelfs de naverwanten
van dit paard mogen van af dat oogenblik niet meer voor
de fokkerij worden gebruikt.
Bij den aankoop van buiteulandsche hengsten worden
bijna uitsluitend volbloedhengsten gekocht met uitstekende
verrichtingen op de renbaan. In Hongarije toch, evenals
in alle laudeu waar meu zich met ernst op de fokkerij van
volbloed toelegt, laat men zich bij den aankoop niet enkel
leiden door het uiterlijk (daar dit een zeer bedriegelijke
maatstaf van beoordeeling is), maar meer nog door de af-
stamming, en vooral door datgene wat de hengsten zei ven
op de renbaan hebben gepresteerd. Hoe toch kan beter
worden geoordeeld over het volhardiugsvermogen en de con-
stitutie van een hengst (twee hoofdzaken bij de fokkerij,
aan wier erfelijkheid niemand twijfelt) dan door datgene,
waartoe het paard, na voorafgaauden training, op de ren-
baan of in het jachtveld achter de honden, bewijst in staat
te zijn.
De trainiug is reeds een strenge proef, waaraan de pezen,
banden, gewichten, de gezondheidstoestand en de adeni-
halingswerktnigen worden onderworpen; blijkt nu bovendien
dat het paard op de baan goed voldoet, dus in het bezit is
van goede longen, energie en moed, van eene goede gezond-
heid en van zuiver beenwerk, dan is het toch zeker dat
7.ulk een hengst meer waarborg zal geven van een goed
stamvader te worden, dan het fraaiste, doch opgepapte
paard, waarvan men nimmer iets anders heeft gevergd dan
zich bij het monsteren mooi voor te doen en zich op stal
dik en vet te eten 1).
Hetgeen een hengst op de baan heeft verricht moet clan
') Zie Rapport van den Majoor Jhv. van Reigersberg Verslnijs en den
Kapitein Knel, Mil. Versl. XXII bl. 15.
-ocr page 16-
ir,
ook niet worden afgeleid uit het winnen van één race,
waarbij hij wellicht slechts middelmatige paarden als mede-
dingers had, doch wel of hij heeft bewezen, eon in elk
opzicht goed en krachtig paard te zijn. Komt hij na het
afleggen van deze proeven zonder gebreken te voorschijn.
dan wordt het tijd hem naar de stoeterij te zenden. Onge-
lukkigerwijze geschiedt dit wel eens te laat, en gebruikt
men hem te lang op de baan, zoodat hij reeds half versleten
is, voordat men met hem begint te fokken. Een gebrek,
ontstaan door een of ander accident of door eene buitenge-
wone inspanning, zal een paard niet minder geschikt maken
voor de fokkerij; maar wel het meer of minder algemeen
versleten zijn.
Ln Hongarije hecht men zeer veel waarde aan de over-
winningen, door den toekomstigen dekhengst op de renbaan
behaald. Dat men niet alleen in de laatste jaren dit gevoelen
is toegedaan, bewijzen de namen der dekhengsten, die in
vroeger tijd voor de stoeterij van Kisbér zijn aangekocht,
en onder welke men o. a. drie Derbywinners aantreft. Ouder
de hengsten, na 1880 ingevoerd, vinden wij er zeven die
betaald werden met prijzen, afwisselende tusschen 24000 en
9(5000 fl.. meest allen uit Eu ge land, enkelen uit Fran-
krijk afkomstig. Buitendien werden gedurende de laatste
15 jaren jaarlijks 4 a O Engelsche volbloedmerriën recht-
streeks uit Engeland naar Kisbér geïmporteerd, en wel
jaarlijks tot een bedrag van + 50000 fl. Ten slotte ver-
dient vermelding dat jaarlijks naar de behoefte 3 a 4 mer-
riën uit Kisbét naar hengsten eerste klasse in Engeland
ter dekking worden gezonden.
Tot aanmoediging van de fokkerij in het klein worden
sedert meer dan eene eeaw jaarlijks fokprijzeu uitgeloofd.
Op bepaalde dagen worden de veulenmerriën der kleine boe-
ren mt,t hare veulens door dae.rtoe benoemde commissiën
-ocr page 17-
IC
gekeurd. Voor prijzen geeft het Rijk jaarlijks 15000 n., de
graafschappen voegen daaraan nog een aauzienlijk bedrag
toe; de prijzen kunnen alleen worden behaald door fokkers
die voor eigeu rekening fokken. Deze keuringen hebben
goede resultaten; zij nopen de boereu om hunne fokmer-
riën met zorg uit te kiezen en ze goed te voederen.
Wij zullen thans de paardenfokkerij voor een oogenblik
laten rusten; maar voordat wij van dit onderwerp afstappen
laten wij een Engelschman aan het woord, Mr. Charles Boneu,
waar deze eeue beschrijving geeft van zijne reis in Zeven-
bergen '). Te G e r n y e s z e g vond hij eeue stoeterij van Graaf
Dominik Tëléki, waar paarden met veel bloed worden ge-
fokt, en wel door de kruising van volbloedhengsten met
Zevenbergsche merriëu; de afstaminelingeu ziju gehard en
kunnen zonder eenig letsel koude verdragen; zij zijn groot,
zien er goed uit, en zijn geschikt om door iederen gentle-
man te worden gereden. De afstanden, waarover de mensehen
met dezelfde paarden dagen achtereen reizen . zijn verbazend ;
de paarden lijden er niets van in de beenen en weigeren het
voedsel niet. De veulens loopen 's winters den geheolen dag
los in de buurt vau de boerderij, zij krijgen weinig haver
en zien er nit als beren, zoo dik zijn zij in het haar. Ook
eene andere stoeterij door hem bezocht, die van Graaf Lazar,
trok zijne aaudacht door de uitstekende qualiteit vau hare
paarden; de eigenaar heeft groote sommen besteed voor het
beste Eugelsche volbloed, en de paarden door hem gefokt
zijn bijzonder sterk, maar minder gehard tegen weer en
wind dan die van Graaf Teléki.
Dit oordeel van een Engelsen man pleit dus wel voor de
Hongaarsche paardenfokkerij.
Om zich een duidelijk beeld te kunnen vormen van het
') Zie Sidney's Kook of the Horse, bl. 127.
-ocr page 18-
17
Hongaarsche paard, moet men zich noodzakelijk rekenschap
o-even van hbt gebruik, dat de Hongaar van zijn paard
MAAKT.
Ter beoordeeling van een paard zal men in hoofdzaak re-
kening moeten houden met drie groote factoren, en wel:
1° het bloed of de afstammiug,
2° de vorm of het exterieur, en
3° de diensten die het paard gepresteerd heeft.
In Hongarije hecht men eeue zeer groote, ja overwe-
gende waarde aan dit laatste punt, terwijl men in andere
landen dikwijls uitsluitend op het exterieur afgaat. Dit geldt
niet alleen voor de fokkerij, maar ook in het dagelijksch
leveu, in den handel en in het practisch gebruik (zoo bur-
ger als militair) dat van het paard wordt gemaakt. Deze
overweging geeft den schrijver van „Das uugarische Pferd"
aanleiding tot de volgende beschrijving van de wijze waarop
een vreemdeling (uiet-Hougaar) een paard keurt: de deskun-
dige heeft eenmaal een type van een normaal paard in bet
hoofd en uu ziet hij of het paard, dat hem wordt vertoond,
daarmede wel genoeg overeenkomt; hij beziet het paard van
voren en van achteren, van links en van rechts, hij laat
het eens opdraven, maar..... hij zelf blijft te voet.
In Hongarije ziet men zelden, zelfs in goed onderhou-
den stallen met edele paarden, dat de staljongeus een paard
goed monsteren, iets waaraan de paardenkooper uit het bui-
tenland toch altijd gewoon is. Ook de Luitenant-Kolonel
Jhr. van Rkigbrsrbrg Vkrsluijs en de Kapitein Knbi, ver-
melden dat bij de heugsteukeuring geen opzweepen of op-
monsteren wordt toegelaten, terwijl men verlangt dat de
dekhengsten niet vet zijn maar harde, goed ontwikkelde
spieren hebbeu. Deze zaken verdienen zeker op alle tentoon-
stellingen en keuringen navolging, daar de werkelijke vorm
van een vet paard moeilijk kan worden waargenomen, en
de monstergang een onnatuurlijke is: zoodat bij zulke paar-
2
-ocr page 19-
18
den noch de vorm noch de gangen met zekerheid kunnen
worden beoordeeld, en de schijn maar al te veel de plaats
van de werkelijkheid inneemt.
In Hongarije verliest men nooit het hoofddoel der fok-
kerij uit het oog, n.1. het verkrijgen van een paard met
meiheid en weerstandsvermogen
; welnu, moet men een paard
koopen, dan gaat men er mede naar buiten, onder den za-
del of in tuig, en ziet waartoe het in staat is. De Hongaar
hecht daarom minder aan schoone vormen of een exterieur
zonder fouten; hij vraagt in de eerste plaats: »Laat zien
wat gij kunt"; hij is dus van hetzelfde gevoelen als de
Engelschman, waar deze zegt: „Handsome is that hand-
some does".
Een en ander is een natuurlijk gevolg van het gebruik,
dat in het dagelijksch leven door den Hongaar van zijn
paard wordt gemaakt. Groote afstanden, die moeten worden
doorloopen, spelen daar eene hoofdrol. Niettegenstaande de
uitbreiding van het Hongaarsche spoorwegnet zijn toch de
landgoederen, waar de adel zomer en winter verblijf houdt,
doorgaans op 15 a 20, dikwijls op 60 a 80 K. M. van het naast-
bijzijnde station of van eene groote plaats verwijderd; vooral
geldt dit voor de Groote Hongaarsche vlakte en voor Zeven-
bergen. Deze toeren geschieden bijna altijd zonder relais;
en dan ziet men dikwijls nog dat de paarden aan het einde
van een vermoeienden tocht, ingeval men zich een weinig
verlaat heeft, om het hardst moeten loopen met den reeds
in aantocht zijnden trein!
Ook aan het rijpaard worden in Hongarije geen geringe
eischen gesteld. Tot vóór korten tijd lag het grootste ge-
deelte der Hongaarsche cavalerie niet in groote steden, maar
over de dorpen verspreid, ja wellicht is dit ook thans nog
het geval. Om zich bij zijn escadron te melden moet dus
een officier met zijn peloton dikwijls uren ver rijden; wil
hij na den dienst nog eene wjjle onder kameraden gaan
-ocr page 20-
19
doorbrengen, of wel een feest in den omtrek bezoeken, dan
komt hem dit wederom op eenige uren rijden te staan. Wie
zal zich bij zulk een doorloopenden training nog verwonde-
ren over de buitengewone conditie van ruiters en paarden?
In andere landen wordt gewoonlijk aangedrongen op het
sparen van de paarden ;inHongarije treedt dit tot op zekere
hoogte op den achtergrond. Bij een volk dat sints eeuwen
een groot gedeelte van het leven te paard doorbrengt is het
dan ook niet te verwonderen dat de cavalerie een geheel an-
dere opvatting heeft van hare werkzaamheid dan in andere
rijken van Europa.
Dit wist reeds Smjdlitz, toen hij zijne lichte cavalerie
vormde naar het voorbeeld der Hongaarsche. Ook in later
tijd werd in Europa de deugdelijkheid der Hongaarsche cava-
lerie erkend, want toea in Engeland, Frankrijk, Italië
en andere rijken tnsschen de jaren 1850 en 1860 eene beweging
werd waargenomen tot reorganisatie en verbetering der cava-
lerie, werd door de groote mannen van dit wapen de raad
ingewonnen van hem, die jaren lang Inspecteur der Hon-
gaarsche cavalerie is geweest, Generaal Baron Edelsheim
Gyüx.ai (die dit jaar op hoogen leeftijd overleed), om met
zijne ondervinding hun voordeel te doen bij het omwerken
der cavaleriereglementen.
In 1859 is het Engelsen draven in het Oostenrijksch-Hon-
gaarsche reglement opgenomen, en sedert wordt deze draf
bij het afleggen van groote afstanden algemeen toegepast.
De streuge verticale schoolzit wordt in Hongarije min-
der aangetroffen dan bij de cavalerie vau andere mogendheden.
Op jacht ziet men weiuig kort ingehaakte kiukettingen,
hoofdzakelijk wordt op trens gereden en toch blijven de
paarden in houding en in volmaakt evenwicht. Door de
gewoonte om de paarden dagelijks te rijden in vlotte gangen
en in eene houding die zooveel mogelijk vrijheid van be-
weging toelaat, en niet minder door de veelvuldige beoefe-
-ocr page 21-
■20
ning van het terreinrijden, weet een Hougaarsch officier
zich licht te maken voor zijn paard, hij weet zijn gewicht
minder te maken in den zadel dan op de weegschaal.
Voor de paarden die het eindpunt van den afstandrit op
het Tempelhofer Feld bij Berlijn passeerden, was dan ook
de „afstandsdraf" een natuurlijke gang, wij bedoelen hier-
mede den draf waarbij het paard hoofdzakelijk werkt met
de spieren van rug, kruis en schouder, waarbij de kogels
vêerend worden neergezet en opgelicht, en waarbij van de
sprongewrichten slechts weinig wordt gevergd. De krachten
van ruiter en paard worden op deze wijze gespaard, getuige
de gunstige opinie, naar aanleiding van dezen rit door den
Generaal von Rosenberg uitgesproken. Hij schrijft: „Ik moet
„verder nog opmerken, dat op allen die aan het eindpunt"
(te Berlijn) „aanwezig waren, het biuuenkomeu der Oosteu-
„rijksch-Hongaarsche officieren een bepaald overweldigenden
„indruk maakte. De paarden, die voor het grootste gedeelte
„van Hongaarsche afkomst waren, waren meestal verwon-
derlijk frisch en werden hierin alleen overtroffen door de
„ruiters zelveu; geen der heeren maakte den indruk van
„vermoeid te zijn. Ben ieder moest het hart voelen kloppen,
„toen hij de lichte, goedgebouwde, veerkrachtige figuren
„zag aankomen, met die knappe, jonge, vreugdestralende
„gezichten. Ik geloof dat wanneer bij dezen of genen der
,,toeschouwers nog een gevoel van afgunst of nijd was over-
gebleven, dat gevoel op het zien van de aankomenden van-
„zelf moest verdwijnen. Men kon niet nalaten te denken:
„Als deze heeren een maatstaf vormen, waarnaar men de
„deugdelijkheid der Oostenrijksch-Hongaarsche cavalerie kan
„beoordeelen, dan moet deze, wat aangaat bedrevenheid in
„het rijden, taaiheid en volharding, op een hoog standpunt
„staan ja misschien de beste ter wereld zijn."
Een meer sprekende lofrede kan niet worden gehouden,
niet alleen op de ruiters, maar ook op de Hongaarsche
-ocr page 22-
21
paarden teelt; on de uitslag van den afstandrit bewijst ten
duidelijkste hoe deugdelijk de beginselen zijn, die bij die
paardenteelt tot richtsnoer dienen.
Keereu wij terug tot het gebruik van het Hongaarsche
paard in het dagelijksch leven.
De liefde voor het paard is den Hongaar aangeboren.
Toen de luitenant vou Miklós, de eerste Oostenrijker die
te Berlijn aankwam, dadelijk na het afstijgen zijn trouwe
paard een kup op het voorhoofd drukte, was dit geen coup
de théatre, maar eene oude gewoonte van den Hongaarscheu
huzaar, wieu zijn paard boven alles gaat.
De Hongaar is een geboren paardenmau. Dit wordt niet
alleen door den Hongaar zelf beweerd, het wordt ook ver
buiten zijne landpalen erkend. Siüney schrijft in zijn ,,Book
of the Horse": Noch in Yorkshire, noch in Ierland honden
kleine adel en burgerij meer van paarden, dan de onder-
danen van Frans Joskph in zijn koninkrijk Hongarjje.
Wat de Hongaarsche cavalerie-officieren betreft, op het ge-
bied vnu paarden en alles wat daarmede in verband staat,
doen zij voor niemand onder. De Keizer zelf is, zonder
vleierij of overdrijving, een van de beste ruiters in Europa.
Toen hij gekroond werd tot Koning van Hongarije, be-
stond een gedeelte van de plechtigheid daarin dat hij met
een vurig paard den top van een heuvel van gewijde aarde
moest beklimmen, aldaar halt houden, en onder het voort-
durend draaien en achteruitloopen van zijn paard , het zwaard
van Hongarije moest zwaaien naar de vier windstreken.
Terwijl de Keizer dit volbracht, was er onder de toeschouwers
een Engelschman, die op menige jacht zijne sporen wel ver-
diend had; en deze verklaarde later dat hij voor 's Konings
leven had gevreesd, want dat hij ieder oogenblik zag aan-
komen dat het paard achterover zou slaan.
De Keizer heeft ten allen tijde eene bijzondere voorliefde ge-
had voor rn'sport; wij behoeven slecht te wijzen op een K. K.
-ocr page 23-
22
besluit, van 27 Januari 1857. waarbij voor dat jaar en eene
reeks volgende jaren »keizerprijzen'' werden uitgeloofd, te
verrijden op wedrennen te Ween en, Pardubitz, Lem-
berg, Pesth en Klausenburg.
»Lóra termett a magyar!" zegt een oud Hongaarach spreek-
woord, wat ongeveer wil zeggen: in den zadel gevoelt de
Hongaar zich het best. Wat voor den Turk zijn harem,
voor den Müncbener zijn Hofbrau is, dat is voor den Hon-
gaar zijn paard. In de meeste deelen des lauds ziet men meer
eigenaars dan koetsiers op den bok; en zelfs de armste boer
rijdt zijn span met toewijding en met kennis van zaken.
Wanneer in andere landen een boer na veel zwoegen zijn
eigen hofstede kan inrichten en deze langzamerhand uitbrei-
den , zal hij er in de laatste plaats aan denkeu om koetshuis
en paardenstal te bouwen; in Hongarije begint hij daar-
mede. Bij de groote afstanden en de gebrekkige middelen
van vervoer is dit ook zeer natuurlijk, men moet eerst van
zijn gehucht wegkomen om de waar aan de markt te bren-
gen voordat men een kreuzer verdient. In een Hongaar-
scheu inboedel vormen de paarden het eerste en, het moet
helaas gezegd worden, dikwijls ook het eenige nummer van
den inventaris. Meermalen is er geen goed stuk vee meer
op stal en zijn de schuren ledig, maar het span is nog in
orde. Terwijl de trekossen honger lijden en de schaapskooi
geheel is verwaarloosd, zal het equipage nog glinsteren als
van ouds, en zijn de paarden van weelderigheid bijna niet
te houden. Dat komt van den hartstocht voor paarden, die
in het bloed zit, bij den heer zoowel als bij den boer.
Men bemerkt dit reeds als men den boer op het land
achter den ploeg met zijne paarden hoort redeueeren, en men
ziet hoe zij elkaar begrijpen zonder dat de zweep ooit wordt
gebruikt. Men gevoelt het, als men nagaat met welk een
zorg de huurkoetsier bij een vermoeienden toer op een war-
men dag, bij elke rust zijn geheele aandacht aan zijn paard
-ocr page 24-
23
wijdt; en het is geen zeldzaamheid dat men hem dan met
zekeren trots hoort zeggen: „Ja mijnheer, het is het beste
paard van het geheele graafschap." Men mag daarom lachen,
maar men kan het hem niet kwalijk nemen; de man gelooft
het werkelijk, en het strekt hem tot eer.
Duur of goedkoop, de paarden hebben bjjna zonder uit-
zondering eene uitstekende verzorging op stal, zij zyn on-
verbeterlijk aangespannen en zij zijn allen in conditie, n.1.
zij zijn slank op de ribben en vertoonen droge maar goed
ontwikkelde spieren. De paarden gaan goed aan den teugel
en iedereen rijdt een zeer vlot tempo. Al zijn ook in de
groote stedeu strenge bepalingen gemaakt tegen het te hard
rijden (te Buda-Pesth o.a. tot 180 fl. of een maand ge-
vangenisstraf) , dan toch zal de koetsier van een onbewaakt
oogenblik, als er geen politie in de buurt of weinig volk
op straat is, gebruik maken om zijne paarden even te laten
uitloopen, zoodat meermalen het rijtuig, met de achterwielen
van den grond, in een grooten boog een hoek omzwaait.
Steeds is men er op bedacht geweest om de paarden aan
groote vermoeienissen te gewennen zonder dat zij daarvan
nadeelige gevolgen ondervinden; van daar ook het groote
aantal sport-vereenigingen in Hongarije. Zoo vindt men
daar: 3 groote ren vereenigingen (waaronder de Hongaarsche
Jockey-club die alleen voor 500,000 fl. aan prijzen laat ver-
rijden) , en 5 kleinere in provinciesteden; 4 groote vereeni-
gingen voor de lange jacht, waarbij op herten, op den vos
en op hazen wordt gejaagd; verder overal in het land ver-
spreid de vereenigingen voor drijfjachten te paard, van ouds-
her een nationale sport, die evenwel steeds meer den invloed
der ontginning van ongebouwde terreinen, als een gevolg
der toenemende beschaving, ondervindt. Bovendien bestaat
er nog eene vereeniging ter bevordering van den paarden-
handel, en eene Hongaarsche Tattersall-vereeniging, die
-ocr page 25-
24
coaches laat loopen, afstandritteu per as organiseert, en
paardenverkoopingeu houdt.
Over deze afstandritteu met aangespannen voertuigen laten
wij enkele bijzonderheden volgen. De eerste werd gehouden
in 1890 met vierspannen over den afstand Preszburg-
Weenen, circa 66 K.M. De weg was zeer slecht, deels
nieuw gehard, deels zeer modderig. De aanleiding tot deaen
rit was het nemen van eeue proef tnsscheu Hongaarsche
paarden en Russische harddravers, die in dien tijd te Wee-
nen zeer in de mode waren. Er verscheen geen enkel
Russisch vierspan aan den start, hoewel er genoeg moeite
voor gedaan was. De kortste tijd bedroeg 2 n 45'38//, of
3'7" per K.M. De 5 andere vierspannen volgden het eerste
bijna op den voet, en gebruiken 2' a 9' meer. Den vol-
genden dag werden de vierspannen weder voorgereden; zij
hadden zich uitstekend gehouden en geen der 24 Hongaarsche
paarden had door den rit ook maar het minste geleden. De
volgende afstandrit werd in 1891 gehouden te Bnda-Pesth,
weder met vierspannen, over een afstand van 40 K.M. op
een goeden straatweg; de winner gebruikte J u. 40', d.i.
2£' per K.M. In hetzelfde jaar werd bij Buda-Pesth
eveneens een afstandrit met vierspannen gehouden over 101^
K.M.; de winner deed daarover 5 u 14', of 3'6" per KM.
In 1892 werd een rit uitgeschreven voor tweespannen over
20 K.M.; de weg was zeer slecht en een groot aantal vracht-
wagens belemmerdeu aanhoudend den doorgang. Het be-
haalde record was 43'25" of 2'12// per K.M.; andermaal
werd in 1892 een rit gemaakt met vierspannen over 40
K.M., welke afstand werd afgelegd in 98'45'/, d.i. de K.M.
in 2'24//.
Ter vergelijking moge dienen de afstandrit Pater swolde-
Assen en terug op 8 October 1893, afstand 42,6 K.M.
Er waren 15 deelnemers, de winner was H. F. Bultman
niet Lartchik II in 1 u. 28' of 2'4" per K.M. Ook de
-ocr page 26-
25
anderen maakten een goeden tijd, o.a. de Heer Cu. Gkkkkn
met Lala in 1 n. 4415", of' 2'21" per KM.
Opmerkelijk is het dat de harddraveryen met één paard
voor sulkey's of andere voertuigen, in Hongarije nooit
populair zijn geworden. Verder mag niet onvermeld blijven
dat alle paarden, voor trekdienst bestemd, in Hongarije
op snelheid worden ontwikkeld; voor de beweging van zware
lasten eu zwaar werk op het land gebruikt de Hongaar zijne
ossen.
Eene andere zaak, vau veel invloed op het Hongaarsehe
paard, verdient hier nog te worden vermeld. Iu de Groote
Hongaarsehe vlakte wonen de boereu niet te midden vau
hun land, zooals in andere rijken, maar zij wonen in uit-
gestrekte dorpen bij elkander en zijn daardoor soms op groo-
ten afstand van hunne akkers. Dit is uog een overblijfsel
uit den tijd van de invallen der Turken, toen het niet ge-
raden was om alleen op het land te wonen, 's Morgeus vóór
zousopgang rijdt de boer met zijn wagen, waarop ploeg, eg
en andere benoodigdheden worden geladeu, naar het laud,
werkt daar tot zonsondergang en rijdt dan weer zoo hard
hij kan naar huis terug. Een boer heeft dus in den zomer-
tijd geeu benijdenswaardig lot, eu meestal moet hij zich
met 3 a 4 uren slaap tevredenstellen. Hij is echter sedert
geslachten daaraan gewend, en zjjn gestel is er door gehard.
Ook de paarden hebben het in dezen tijd zwaar te verant-
woorden; maar wanneer zij dezen arbeid, eveneens sedert tal
vau geslachten, hebben verricht zonder eenig bezwaar voor
hunne gezondheid, dan is dit wel oen bewijs voor hun ijzeren
weerstandsvermogen.
Men begrijpt licht, dat ook de gewone boer geen bepaalden
prikkel noodig heeft om naar verhooging van snelheid
en arbeidsvermogeu bij zijne paarden te streven. Een
ieder wil in dit opzicht voor zjjn buurman niet onder-
-ocr page 27-
26
doen. Bij nagenoeg eiken rit uit de kerk of naar een nabijgele-
gen stad, bij het terugkomen van de markt enz. hebben zij ge-
legenheid te over om zich met elkander te meten, en ziet
men op den gewonen straatweg soms zeer belangwekkende
üarddraverijen. Buitendien grijpt de boer iedere gelegenheid
aan om te paard te stijgen; en bij een nationaal feest mag
het een of andere equestrische nummer nooit ontbreken.
L)e meeste wedrennen, zoowel in de hoofdstad als in de
provincie eindigen met een zoogenaamden „boerenren", waarbij
op het ongezadelde paard wordt gereden, met de meest pri-
mitieve optooruing en met eene merkwaardige versiering van
liet paard door middel van lange bonte fladderende linten.
De paahdenhanuel in Hongarije, het moet helaas worden
erkend, beantwoordt niet aan de verwachtingen, die men
billijkerwijze daarvan zou koesteren. In andere landen ziet
men gewoonlijk dat de veulens op hun derde jaar worden
verkocht, en dat de fokker er na dien tijd geen last meer
van heeft. In Hongarije is dit alleen het geval met de
volbloeds, en wat de overigen aangaat alleen voor zoover
de remontecommissie paarden aankoopt, maar dat is naar
verhouding van het aantal te koop aangebodenen slechts een
gering percentage. De fokker is dus wel genoodzaakt om de
onverkochte jonge paarden op hun vierde jaar af te richten
als rij- of als trekpaard. Eene behoorlijke regeling tusschen
vraag en aanbod, zooals in andere landen bestaat, vindt
men in Hongarije niet. Gewoonlijk koopt men een paard
eerst nadat het een paar jaren in gebruik is geweest. Wel
kan de fokker daardoor beter oordeelen over de resultaten
zijner fokkerij, maar lucratief is het niet. In tegenstelling
met de Bngelsehe, Fransche en Dnitsche fokkers, die hnnne
geregelde afnemers hebben, fokt de Hongaar meestal meer
voor zijn eigen behoefte en voor zyn genoegen dan voor vaste
inkomsten. Toch komt hierin langzamerhand verbetering, en
-ocr page 28-
27
hebbeu bijv. de Hongaarsche balfbloedpaarden reeds eene
Europeesche vermaardheid; de remonte voor Italië, Grie-
kenland, Rumenië en de Balkanstaten wordt voor
het grootste gedeelte in Hongarije aangekocht, en Enge-
land remonteerde twee regimenten cavalerie met Hongaren,
die den veldtocht in Egypte met schitterend succes mede-
maakten. In Sakseu en Beieren, waar slechts weinig
aan paardenfokkerij wordt gedaan, neemt het gebruik van
Hongaarsche paarden steeds toe. Ook bij den afstandrit
Berlijn-Weenen is het gebleken dat verscheidene Dnitsche
officieren met Hongaren waren bereden. Na dien rit is dit
er zeker niet op verminderd, en het is merkwaardig dat de
Duitsche Keizer, de Koning van Denemarken, de Groothertog
van Hessen en audere gekroonde hoofden hunnen Marstall
voor een deel met Hongaren bevolken. Toch is de verkoop
nog slap en ongeregeld, en menig juweel van een paard
moet, verborgen en onbekend, zijn haver verdienen voor
een boeren wagen.
Wellicht is hiervoor een verklaring te vinden in het feit,
dat de Hongaarsche fokkers te veel zelfstandig en zonder
onderling overleg te werk gaan. Dit kwam o. a. duidelijk uit
op de internationale hengstententoonstelling te Weeneu, die
van 14 tot 17 October 1893 werd gehouden. Daar waren
hengsten uit Hannover, Oldenburg, Mecklemburg,
Oostfriesland enz., door paardenhandelaars bijeenge-
bracht en behoorlijk getoiletteerd; zij verschenen op de ten-
toonstelling als bepaalde groepen, ieder met eenzelfde type.
De Oostenrijksehe en Hongaarsche fokkers kwamen met op
zich zelf staande producten hunner fokkerij; en daar zij uit
den aard der zaak niet die gewoonte hebben om een paard
te presenteeren die een handelaar eigeu is, maakten hunne
inzendingen veel minder indruk dan de goedgeorderde bui-
tenlandsche groepen, al lieten bjj deze laatsten knieën,
schoft, rug en gewrichten nog al iets te wenschen over. Wel
-ocr page 29-
2s
is waar zal eeu kenner het betere materiaal der Hongaarsche
inzenders wel naar waarde weten te schatter., maar in het
belang van den paardeuhaudel zon het toch wenschelijk zjju
dat hierin meer eenheid bestond.
Ook is het een feit dat in hel buitenland ten opzichte van Hon-
gaarsche paarden dikwijls eene verkeerde opvatting heerscht.
Paardenkoopers, die voor Duitsche rekening koopen, schaf-
fen zich hij voorkeur de goedkoope kleinere soorten aan en
brengen die als Juckers ter markt; daarom denkeu vele
Duitschers dat de fokkerij in Hongarije alleen Juckers
levert. Wil men echter betere prijzen besteden , dan kan men
ook zeer goede grootere paarden koopen, bijv. die welke bij
de jaarlijksche verkoopingeu door de stoeterij van Mezö-
hegyes worden geleverd. Ook bij de meer gegoede parti-
culiere fokkers bestaat het streven om hunters voor middel-
matig gewicht en niet te zware carossiers voort te brengen.
Deze producten zijn evenwel geen ganghaar artikel; enkomen
zij in de handen van een paardenhandelaar, dan kan hjj ze
doorgaans met meer profijt als Engelschen dan als Hongaren
verkoopen. Om dus deze paarden aan te schaffen doet men
beter zich rechtstreeks bij den fokker te vervoegen.
Eeue proef, die in het belang van den paardenhandel
vroeger reeds op kleinere schaal werd genomen, is in 1893
voor het eerst in het groot te Buda-Pesth toegepast; daar
werd op de uajaarsmarkt van 29 September—1 Octoberdoor
de vereenigde landbouwmaatschappijen vooraf eene inspectie
gehouden over de te koop aangeboden voljarige paarden,
hunne handelswaarde getaxeerd, en eene indeeling gemaakt
naar gelang van de bestemming, n.1. trekpaard van zwaarder
of lichter soort, zware of lichte rijpaarden. Op grond van
deze voorloopige keuring werd een catalogus bewerkt, waarin
de eventuoele kooper alles kan vinden wat hij noodig heeft;
dit levert hem eeu groot gemak op en een zekeren waar-
borg, omdat de verkooping door het persoonlijk ingrjjpen van
-ocr page 30-
29
*
den Minister van Landbouw een officieel karakter draagt.
De paarden die hier worden verkocht, afkomstig uit staats-
en particuliere stoeterijen, bieden eene groote verscheiden-
heid in soort aan.
Eene voorname zaak, die wij bij de besprekiug van de
paardeuteelt niet mogen voorbijzien, is de invloed van den
slaat op fokkerij.
In geen land worden wellicht zulke diep ingrijpende
maatregelen met betrekking tot de fokkerij genomen en niet
zulk een gunstig resultaat, en toch staan misschien elders
veel grootere middelen ten dienste dan in Hongarije. Een
woord van hulde komt hiervoor toe aan den ,,Miuisterialrath"
Kozma von Levkld, die reeds sedert javen aan het hoofd
der afdeeling Paardenfokkerij van het Ministerie van Land-
bouw staat.
In Hongarije bestaat reeds sedert eeuwen eene centrali-
satie iii de leiding der fokkerij, die men in geen enkel ander
land zoo sterk aantreft. De keuze van den hengst voor elk
der 1000 merriën van de vier staatsstoeterijen geschiedt per-
soonlijk door den genoemden titularis. Hij beschikt over
eeu secretaris en 22 klerken, en kan zich laten voorlichten
door eene Permanente Commissie voor paardenfokkerij te
Pesth, uit 10 leden bestaande, en door deputatiën van
dergelijke commissiën, die in elk district van het Koninkrijk
worden aangetroffen.
Het aantal dekhengsten, in 1890 door de volgende rijken
gestationneerd, bedroeg:
in Hongarije 2695
in Frankrijk 2512
in Pruisen 2326
in Rusland 1600.
Hiervan waren Engelsch volbloed:
in Hongarije 234
-ocr page 31-
30
in Frankrijk 182
in Pruisen 72.
In 1893 bedroeg het aantal dekhengsten van den staat
2754. Hiervan waren 2563 verdeeld over 884 hengsten-
depóts, en wel gerangschikt naar het ras: ')
Engelsch volbloed 288
Engelsch ras           940
Arabisch volbloed 21
Arabisch ras           335
Noniusstam              410
Gidranstam              250
Norfolk                     30
Lippizaner               201
Norisch ras                88
Vérder nog 191 hengsten van verschillende rassen in par-
ticuliere stoeterijen. Het dekgeld bedraagt gewoonlijk 2 a,
10 ft. Een dekhengst dekt gemiddeld jaarlijks 30 merriën.
Ongeveer 100,000 merriën worden door staatshengsten ge-
dekt, en er blijven nog ruim 200,000 merriën over die door
andere hengsten worden gedekt.
De Luitenant Kolonel Jhr. Reigersberg Verslüys en de
Kapitein Knel deelen enkele bijzonderheden mede omtrent
het hengstendepót te Stulh weissenb urg, dat door hen
werd bezocht. Dit depot, het grootste in Hongarije, be-
schikt over 1000 hengsten, die over 5 posten zijn verdeeld.
Verreweg het meerendeel dezer hengsten was afkomstig uit
de stoeterij te Mezöhegyes. Wat bijzonder de aandacht
trok, was dat de hengsten in gewone stallen tusschen latier-
boomen staan, terwijl de meeste zoo mak en vertrouwelijk
tegenover den mensch zijn, dat men gerust tusschen hen
kan gaan en hen aan den halster in den stal kan rondleiden.
Deze groote vertrouwelijkheid en makheid kunnen zonder
twijfel worden toegeschreven aan de zachte behandeling door
') Zie Das Pfera, jaargang 1893, No. 25.
-ocr page 32-
*
zaakkundig personeel, en aan' den verstandigeu maatregel
om de hengsten dagelijks te doen rijden. Dit geschiedt steeds
in de buitenlucht; alleen wanneer het weder dit onmogelijk
maakt wordt de besloten manege gebruikt.
In particuliere stoeterijen worden meerendeels staatsheng-
sten gebruikt, die tegen vergoeding van een jaarlijkschen
huurprijs van 200 a 800 fl. (slechts zelden voor enkele
kostbare exemplaren wordt meer gevraagd) ten gebruike
worden afgestaan. Ook de kleine boer laat bij voorkeur door
hengsten van den staat dekken, gewoonlijk tegen een laag
dekgeld. Soms ook nemen de gemeenten den huurprijs over
en betalen dien voor hare ingezetenen aan den staat. Het
dekgeld van de eerste klasse volbloedhengsten in de stoeterij
Kisbér is natuurlijk veel hooger; zoo werd in 1893 voor den
uitstekenden hengst Gaga 600 fl. dekgeld gevraagd, en was
de lijst reeds lang voor het begin der dekperiode volteekend.
Ook buitenlanders kunnen hier laten dekken , en betalen dan
100 fl. meer.
De staat zorgt niet alleen voor zijne eigene hengsten,
maar oefent ook toezicht uit op de dekhengsten die in par-
ticulier eigendom zijn. Deze worden onderworpen aan eene
strenge keuring voor eene commissie, waarin ook de direc-
teur der naastbijzijnde staatsstoeterij zitting heeft; de hengst
wordt in de eerste plaats op zich zelf beoordeeld, en verder
wordt nagegaan of hij geschikt is voor de streek, waarin
men hem ter dekking wil opstellen. In Hongarije fokt
men met een vast doel voor oogen, dat verschillend is naar
de streek waarin en het ras waarmede men fokt of kruist;
men tracht niet het onmogelijke vraagstuk op te lossen om
één soort paarden te fokken, dat zoowel voor den militairen
dienst als voor koets- en landbouwpaard geschikt is, en dit
doel bovendien in alle deelen van het land op een en dezelfde
wijze te bereiken.
-ocr page 33-
De Hongaarsche daaissloelerijen zyn,~zooals wij reeds bo-
ven vermeldden, vier in getai. De administratie is in handen
van burgers, de directie in die van officieren. Voor deze stoe-
terijen en voor de hengstendepöts kau de Regeering beschikken
over 1400.000 fl., en bovendien over 300.000 fl. voor aankoop
van paarden in het buitenland en voor aanmoediging van
wedrennen. De Generaal Horvath von Zalabér is belast
met den aankoop van hengsten voor de stoeterijen en van
„Landbeschaler."
1° De stoeterij Kübèr,
6330 H. A. groot. Zij werd in 1854 opgericht niet het doel
om Engelsen volbloed en halfbloed te fokken, maar in den
aanvang was men daarmede niet gelukkig. De Engelsche
volbloedhengst Bnccaueer'), in 1857 geboren en in 1865
voor 31000 fl. aangekocht, heeft aan deze stoeterij endaar-
mede aan de geheele Hongaarsche paardenfokkerij onschat-
bare diensten bewezen. Zijne uitstekende eigenschappen en
zijne vruchtbaarheid waren zoo groot, dat Engelschen te
vergeefs getracht hebben hem voor 300.000 fl. terug te
koopen.
Thans wordt te Kisbér Engelsch volbloed gefokt, als-
ook zeer edel Engelsch halfbloed; doch niet alleen stelt men
zich ten doel om goede veulens te doen geboren worden,
maar ook tracht men deze door eene rationeele krachtige
voeding gepaard met oefening van spieren en 'longen, tot
schoone volhardende dieren te ontwikkelen.
Er zijn 28 Engelsche volbloedmerriën en 14 volbloed pepi-
nière- of starahengsten, waarvan 12 aan den staat behooren
en de 2 anderen door het rijk van particulieren zijn gehuurd.
Vooral in vroeger tijd was deze stoeterij de uitsluitende
pepinière voor volbloed in Hongarije, thans vindt men
') Zie Wrangel, Ungarns Pferdezucht in Wort umi Bild, b). 16, 17, 32,
66, 112 en 128.
-ocr page 34-
33
ook verscheidene particuliere stoeterijen die Engelsch vol-
bloed fokken.
Alle eenjarige veulens worden elk jaar in de maand Mei
publiek verkocht, en wel alleen aan Hongaarsche of Oosten-
rijksche fokkers; de veulens worden daarbij een voor een
in de galoppeerbaau in galop gedreven , ten einde de koopers
beter in de gelegenheid te stellen om over hun gang te oor-
deelen; gedurende de laatste weken vóór de verkooping wor-
den zij hierin geoefend. De prijzen, welke zij opbrengen,
zijn dikwijls zeer hoog; zoo werd in 1880 een veulen van
Bnccaneer gekocht voor 21840 fl. Prijzen van 6000 a 8000 fl.
komen bij deze verkooping herhaaldelijk voor.
De afdeeling voor half bloed te Kisbér telde vroeger 150
merriën, en is den laatsten tijd op 200 gebracht. De half-
bloedpaarden worden als sierlijke koetspaardeu gebruikt, ook
vindt men er uitstekende jachtpaarden onder.
De gemiddelde hoogte van de paarden te Kisbér bedraagt
1.57 a 1.65 M.
De pepinière-hengsten zijn in Kisbér gehuisd in een
uitstekenden ruimen luchtigen stal, (Fig. 1), dicht bij het
kasteel gelegen. Naast dezen stal bevindt zich de plaats waar
gedekt wordt; ook treft men daar de ommuurde loopplaatsen
aan, waarin de hengsten dagelijks l£ a 2 uren worden ge-
reden. Gedurende den dektijd worden de hengsten krachtiger
gevoed, doch krijgen dan ook meer beweging; zij worden
nu tweemaal daags, 's morgens en 's middags, l£ uur ge-
reden. Als ruiters bezigt men ook hier jongens, die niet
meer dan 50 K.G. wegen.
De hengsten komen van den stal rechtstreeks op de dek-
plaats. Om na te gaan of de merrie zich wil laten dekken
en den hengst niet zal afslaan, en om de pepinière-hengsten
niet noodeloos te vermoeien bij merriën die het dekken niet
toelaten, bezigt men een propeerhengst, die zelf niet dekt.
Wil de merrie dezen toelaten, dan wordt de werkelijke dek-
-ocr page 35-
M
hengst binnengeleid. De merrie wordt niet gespannen, doch
hare achterhoeven worden bekleed met eene soort pantoffels
van dik vilt; de eenige dwang die ooit, zoo noodig, bij de
merrie wordt toegepast, is de praam. De bodem van de dek-
plaats is hellend; de helling begint zeer flauw en wordt lang-
zamerhand sterker ten einde hengsten en merriën van ver-
schillende grootte gemakkelijk te laten paren.
De volbloedtnerriën zijn in een afzonderlijk gedeelte van
Kisbér gestald, met tweeën in één paviljoen. Naast elk
paviljoen is eene kleine loopplaats, en daarachter een ruime
paddoek.
De dekking van het halfbloed begint lo December, omdat
men zoowel hier als in andere stoeterijen heeft waargenomen
dat de veulens, die in den winter worden geboren, minder
aan ziekte onderhevig zijn dan later geborenen. Bijna alle
Hongaarsche fokkers verkiezen dat de veulens eenige maan-
den oud zijn alvorens naar de weide te gaan, omdat zij dan
meer weerstandsvermogen hebben.
De dekking van het volbloed heeft plaats na 15 Februari;
het doel hiervan is om de veulens zoo kort mogelijk na 1
Januari te doen geboren worden. Het volbloedpaard ver-
jaart officieel op 1 Januari; wordt het dus in December
geboren, dan is het hoogstens ééne maand oud , wanneer het
op 1 Januari d.a.v. reeds als eenjarig wordt te boek gesteld,
en dit is later bij het rennen met gewicht volgens onder-
dom natuurlijk een groot nadeel.
De veulenmerriëu zijn in de weide, zoolang het weder
dit toelaat, doch worden des nachts in ruime stallen gebracht,
waar zij vrij kunnen rondloopen. Gedurende het slechte
jaargetijde worden zij tweemaal daags gedreven in loop-
plaatsen, evenals hier te lande te Milligen. De veulens
krijgen, nog bij de merrie zijnde, reeds enkele weken na
de geboorte gekneusde haver, en na het spenen per dag 2,5
K.G> haver, 4 K.G. hooi, het noodige stroo en 5 L. melk.
-ocr page 36-
35
Het fokmateriaal in Kisbér maakt een heerlijken indruk;
vooral munten de halfbloedmerriën') uit, die men door haar
adel en diepte voor volbloed zon aanzien. In het algemeen
zijn de paarden edel, krachtig en groot, doch soms wat fijn
van onderbeenen.
Dat de behandeling uitstekend is, blijkt zoowel uit de
goede conditie, waarin de paarden verkeeren, als uit de
zeldzame makheid en het vertrouwen dat alle, tot de veulens
toe, tegenover den mensch toonen.
2°. De stoeterij Bdbolna,
4020 H.A. groot, opgericht in 1789 als filiaal van Mezö-
hegyes en eerst in 1806 tot eene zelfstandige stoeterij ver-
heven , waar men paarden fokte van verschillend ras. In
1816 begon men uitsluitend Arabisch bloed te gebruiken,
en sedert zijn meer dan 80 Arabische volbloedhengsten aan-
gekocht. In deze stoeterij wordt voor een gedeelte Arabisch
volbloed, voor het grootste deel Arabisch half bloed gefokt;
het doel is het leveren van hengsten in het soort van lichte
rij- en tuigpaarden , en wel in het bijzonder voor die deelen
van het land, waar bij de merriëu nog veel Oostersch bloed
te vinden is, zooals Bosnië en Midden-Hongarije; en
waar de fiuantieele toestand der bevolking doet uitzien naar
paarden, die met minder voedsel kunnen volstaan dan het
Engelsche paard. Ook worden de hengsten uit Ba bol na
in den laatsteu tijd in die streken gebruikt, waar sedert
zeer langen tijd uitsluitend met Engelsch bloed is gefokt,
en waar men eene vermenging met een enkelen druppel
nieuw bloed, in casu met Arabisch bloed, wenschelijk acht.
Merkwaardig is het, dat te Ba bol na de jonge hengsten
bijna alle grooter zijn dan hunne moeders en vaders, de
pepinière-heDgsten. In het algemeen zijn in Hongarije,
èn door de goede krachtige weide, èn door de ratioueele
opvoeding, de veulens der ingevoerde Arabische en andere
') Zie UngarnB Pferdezncht, bl. 22S en 240.
-ocr page 37-
36
vreemde hengsten (Engelsen volbloed uitgezonderd) grooter
dan hunne vaders; zoo zijn bijv. de meeste afstammelingen
van den eeuigen thans te Babolna aanwezigen geïnipor-
teerden Arabischen volbloedhengst 1 d.M. grooter dan deze.
Deze hengst, O. Bajan geheeten'), is een buitengewoon
schoon, goed en krachtig ontwikkeld paard , maar zeer klein;
hij meet slechts 1,47 M. Ook van de andere pepinière-heng-
sten zjjn de vormen bijzonder fraai en aangenaam voor het
oog, doch op den stand en den vorm der voorbeenen zijn
met recht vele aanmerkingen te maken.
De stoeterij bevat 4 Arabische volbloed- en 5 halfbloed-
hengsten, benevens 150 merriè'n, waaronder slechts 26 vol-
bloed Oostersch, de overigen zijn halfbloed. Sidney geeft aan
een totaal van 418 paarden; hieronder zijn eenige jaargangen
veulens gerekend.
Het doel dat men in deze stoeterij beoogt is het behoud
van den sierlijken lichaaamsbouw, de diepe borstkas en de
krachtige welving der ribben, die aan het Arabische paard
eigen zij?i; en in dit opzicht is men in de afdeeling volbloed
steeds zeer gelukkig geweest. De meeste halfbloed afstam-
melingen missen echter, grootendeels door gebrek aan adel
bij de moeders, het type van den Arabier; er bevinden zich
onder die groot, breed en sterk zijn, maar niet de minste
overeenkomst met of familietrek van den Arabier hebben.
In den laatsten tijd tracht men verbetering te verkrijgen
door importatie van nieuw bloed, maar meu stuit daarbij op
groote bezwaren, want alle pogingen om goede, * edele
Arabische paarden te koopen zijn in de laatste jaren mislukt.
Volgens sommigen is dit een gevolg van de ontaarding van
het ras, maar volgens anderen vindt het daarin zijne oorzaak,
dat men zich moet tevreden stellen met de paarden uit de
kuststreken, terwijl de edele dieren uit Steenachtig Arabië
niet te verkrijgen zijn.
') Zie Ungarns Pferdezucht, bl. 2?2.
-ocr page 38-
37
In Babolna staan de gebouwen en zijn de puszten veel
dichter bjj elkander dan in Kisbér, zoodat het toezicht
veel gemakkelijker is en minder officieren vereischt worden.
De stal der pepinière-hengsten in Babolna is, wat ruimte,
lucht en licht betreft, niet te vergelijken met dien te Kisbér;
hij is vrij warm en klein. De overige stallen zijn in beide
stoeterijen vrij wel hetzelfde.
Evenals in Kisbér begint de dektijd in December, daar
men zoodoende minder veulens verliest. Vooral vroeger heeft
Babolna in dit opzicht, door longaandoening enz., groote
verliezen geleden; in 1892 was de sterfte nog vrij groot,
en bedroeg 8°/0.
Jaren lang heeft men in Babolna getracht de paarden
zoodanig op te voeden, dat zij tegen alle weer en wind
worden gehard; bovendien ontvingen zij een zeer karig, zoo
niet ontoereikend voeder. De gevolgen bleven dan ook niet
uit, de paarden werden steeds zwakker en nietiger. Eenige
jareu geleden is hierin verandering gebracht, toen de Overste
.Iozkf Patzolt aan het hoofd der stoeterij kwam te staan.
Het hardingssysteem wordt thans niet meer overdreven en
en de voeding is verbeterd, waardoor het ras weder aan-
merkelijk is vooruitgegaan , terwijl de jonge paarden grooter
en sterker zjjn geworden dan hunne ouders en de sterfte
onder de veulens belangrijk is verminderd. Wanneer nu het
geluk nog wil, dat men eenige edele volbloedhengsten ver-
krijgt, dan gaat Babolna eene schoone toekomst te geruoet.
3o. De stoeterij Mezöhegyes,
opgericht in 1785 door Keizer Joseph II, de grootste van
alle, beslaat eene oppervlakte van 16000 H.A. Oorspronkelijk
in hoofdzaak bestemd voor remontedepöt, werd Mezöhegyes
geheel als stoeterij georganiseerd na den vrede van Parijs.
Tevens werd zij verrijkt door het indeelen van enkele uit-
stekende dekhengsten, die in F ra n k r ij k waren buitgemaakt;
hiervan zijn enkele de stamvaders geworden van verschillende
-ocr page 39-
38
thans nog te Mezöhegyes aanwezige stammen. Voorna-
melijk geldt dit van den Anglo-Normandischen schimmel-
hengst Nonius'), geboren in Normandië in 1810, van
den Eugelschen volbloedbeugst Orion uit eene Normandische
merrie. Hij was 1,71 M. boog en regelmatig van bouw, met
breede diepe borst, krachtige beenen, korte pijpen, ruime
gangen en veel volharding. Toen in 1814 de Oostenrijk-
sche kurassiers het stadje Rozières overrompelden, legden
zij beslag op een groot aantal jonge dekhengsten, waaronder
ook Nonius. Hij werd naar Mezöhegyes gebracht, deed
daar van 1816 tot 1838 als dekhengst uitstekende dien-
sten en werd de stamvader van eene talrijke en krachtige
nakomelingschap , die tegenwoordig in twee takken, den
grooten en den kleinen Nonius-stam wordt verdeeld, al naar-
gelang van de hoogte, die bij den grooten 1,00 a 1,72 M.,
bij den kleinen 1,55 a 1,60 M. bedraagt.
Sedert meer dan 30 jaren wordt deze soort gverig met
Engelsen volbloed gekruist, om de nadeelen van de fokkerij
in dezelfde familie (in-breeding) te voorkomen. De merriën
bij wie adel, snelheid en adem te wenschen overlaten, wor-
den gedekt door Engelsche velbloedhengsten; terwgl merriën
die door de kruising met Engelsch volbloed iets te licht uit-
vallen , weder gedekt worden door Nonius-hengsten, in de
stoeterij zelve gefokt, om aldus het bijzondere karakter der
stoeterij zoo min mogelijk te verliezen. Op deze wijze is
men derhalve in staat om het evenwicht tusschen bloed en
massa te bewaren, d.i. om paarden te fokken met meer
massa en toch met veel bloed, en wel voor de behoefte van
het leger zoowel als voor den landbouw , rijpaarden zoowel
als lichte en halfzware trekpaarden. Zoo levert de groote
Nonius-stam hunters voor zwaar gewicht (weight-carriers)2),
zware carossiers en artilleriepaarden; de kleine levert zeer
') Zie Wrangel, Buch vom Pferde II fig. 714.
!) Zie Sidaey's Book of the Horse bl. 33.
-ocr page 40-
39
gezochte levendige en kloeke hengsten, die in de streken
van Hongarije, waar het Oostef sch bloed niet de overhand
heeft, veel worden gevraagd. Alle Nonius-paarden zijn bruin,
meest donkerbruin , de oorspronkelijke schimmelkleur is geheel
verdwenen; over het algemeen hebben zij het type Cleveland,
of wel van het tegenwoordige coach-horse l). Zij hebben een
goed opgerichten hals, een lange schoft met sterken rug,
eeu goed gevormd kruis en stevige beenen.
Behalve de beide Nonius-takken worden te Mezöhegyes
nog twee andere stammen gefokt. Vooreerst de zoogenaamde
Gidranstam, aldus genaamd naar den stamvader Gidran,
een Arabischeu volbloedhengst die in 1818 te Babolna
werd ingevoerd. Oorspronkelijk werd in deze af deeling der
stoeterjj enkel Oostersch bloed gefokt; maar op den duur
waren de resultaten verre van gunstig, zoodat ruim 30 jaren
geleden tot de kruising met Engelsen volbloed werd besloten.
Merkwaardig is het dat het gekruist Engelseh-Arabische ras,
behalve in deze stoeterij, alleen in de Fransche staatsstoeterjj
Pompadour wordt gefokt; en hoewel uit een theoretisch oog-
punt de combinatie van de goede eigenschappen van Engelsch
en Arabisch volbloed de beste uitkomsten zou moeten geven,
heeft het product der kruising noch voor de fokkerij noch
in het practisch gebruik datgene geleverd, wat men er vau
had verwacht.
De paarden van den Gidran-stain onderscheiden zich door
eene prachtige vosklenr, schoone vormen en bijzonder sterke
pezen. Gemiddeld zijn zij 1,60 M. hoog. Ware het niet dat
de rug dikwijls te weuschen overlaat en dat de knieën zich
doorgaans een weinig ingevallen voordoen, dan zou men
gaarne instemmen met den lof, die aan deze paarden door
de Hongaarsche paardenkenners wordt toegezwaaid.
De vierde categorie wordt gewoonlijk bestempeld met den
naam Parioso-Northstar-stam, en werd tusschen de jaren
') Zie Wrongel, Buch vom Pferde II bl. 320 en Siduey bl. 161 en 225.
-ocr page 41-
40
1840 en 1850 gegrondvest door de Engelsche volbloed-heng-
sten Furioso en Northstar'). Het half bloed, dat hier wordt
gefokt, is lang niet zoo edel en gelijkmatig als het product
der stoeterij Kisbér, maar het kenmerkt zich door een ge-
drongen souden lichaamsbouw. De hoogte wisselt af tusschen
1,55 en 1,80 M. Behoudens enkele vossen en zwarten ziju
de meesten bruin zonder afteekeningen.
Dezelfde leidende gedachte, die wij bij de fokkerij der
Nonius-paarden hebben beschreven, wordt ook bij de andere
stammen der stoeterij Mezöhegyes gevolgd; en door de con-
sequente toepassing dezer beginselen hebben alle paarden
der stoeterij, met inachtneming van het speciale doel waartoe
zij moeten dienen, een sterk geprononceerd karakter van
Engelsen halfblocd.
In het geheel beschikt iedere stam over 5 a 6 hengsten
en + 125 merriën; in de geheele stoeterij bevinden zich +
500 merriën. Sidney geeft aan een totaal van 1500 paarden.
4°. De stoeterij Fógaras.
3600 H.A. groot, opgericht in 1874 en ten doel hebbende het
fokken van een paard voor het gebergte; het Engelsche
paard is hiervoor te groot, het Arabische te heftig. Hier
wordt gefokt met het Lippizaner ras, voortkomende uit eeue
kruising van Arabisch bloed met het Napolitaanscbe paard.
Het ras wordt hier zuiver voortgeteeld, waartoe de stoeterij
over 6 hengsten en 100 merriën beschikt. Het paard is niet
groot, 1,49 a 1,55 M.; maar het is buitengewoon gehard
en bezit stalen spieren en harde hoeven, en is daarbij ge-
drongen , met diepe borstkas en gewelfde ribben; niettegen-
staande hunne geringe hoogte bewijzen deze paarden, zoowel
onder den zadel als ingespannen, uitstekende diensten. Het
totaal aantal paarden bedraagt 276.
De volbloed veulens der staatsstoeterijen worden, na het
spenen, op de rechterzijde der schoft gemerkt met den naam
') Zie Wrsngel, Ungarns Pferdezueht II bl. 16.
-ocr page 42-
41
van den vader, zijn rasteeken en het nummer van het veulen,
terwijl op de linkerzijde het brandmerk der stoeterij, n.1.
de beginletter vau den naam gedekt door de Hongaarsche
kroon, wordt ingebrand. Bij halfbloedveulens worden deze
merken op de tegenovergestelde zijden van de schoft aange-
bracht , terwijl de eenjarige hengstvenlens, die verkocht
worden, de letter met de kroon op de rechterdij ontvangen.
Eene volbloedmerrie kan bijv. aldus gemerkt zijn: links op
de schoft eene gekroonde B (fig. 7), rechts het afgebeelde
in fig. 23; d.w.z. dat dit paard, afkomstig nit de stoeterij
Babolua, het 10de veulen is van den hengst Anare nit den
stam Abu-Argub.
Nu wij de merken bespreken, die in Hongarije van
staatswege worden gebruikt, willen wij ook vermelden hoe
de op reform gestelde paarden in Oostenrij k-H o n g a r ij e
worden gebrand: op de linkerdij voorletter en nummer van
het regiment, op de linkerhalsvlakte de keizerlijke kroon,
maar omgekeerd, dus met het kruis omlaag. Is het paard op
reform gesteld wegens een redhibitoir gebrek, dan staat de
omgekeerde kroon op de linkerdij. De letters B.K. op de
linkerhalsvlakte beteekenen, dat dit paard aan dekziekte
lijdt en dus van de voortteling moet worden uitgesloten.
Onder de meest bekende particuliere stoeterijen moeten
genoemd worden die van Vorst Esterhazy te O zo ra (fig.
24), in het begin der 18e eeuw opgericht, van Graaf Hunyady
te K es si bij Urmeny (fig. 25) en van Graaf Festétics
te Kesztely, die Oostersche paarden fokken, terwijl in
die van Graaf Széchényi te Ivan en Graaf Panty te
Malatzka Engelsch volbloed gebruikt wordt. Nog noemen
wij de volgende stoeterijen, die eveneens uitstekende paar-
den leveren, als die van het Cistersienserkloostek, te Elös-
z al as bij Stu h 1 weissenburg, van Jankovich te The-
resovatz en van Inkey de Palin te Ihaws Bereny. In
-ocr page 43-
42
Zevenbergen noemen wij die van Graaf Cari, Bethlen te
Bethlen (fig. 26), Baron George Baney te Valaszut, ruim
200 jaar geleden gesticht, Baron Miklós Weïselény te Sibo
en Graaf Teléky te Szt. Peter (fig. 27), waar nietalleen
niet Oostersche, maar ook met Spaansebe en Engelsche heng-
sten wordt gefokt.
Remonledepóts. Het doel dezer inrichtingen is in Hon-
garije evenals elders, om aan de bereden wapens paarden
te leveren van betere afkomst en met betere lichaamsont-
wikkeling dan zij, die op lateren leeftijd rechtstreeks voor
de regimenten kunnen worden aangekocht. Evenwel worden
in Hongarije niet alle jonge paarden naar de remonte-
depöts gezonden, eu bepaalt men zich tot het leveren van
de benoodigde chargepaarden voor officieren en van de rij-
paarden voor onderofficieren aan de regimenten cavalerie,
De paarden worden op den leeftijd van 3| jaar, en wel met
1° October in de depots ingedeeld, gaan daar in de weide,
maar ontvangen buitendien ook haver. In den winter wordt
hun steeds ruimschoots beweging in de vrije lucht gegeven,
evenals hier te lande te Milligen plaats heeft. Gewoonlijk
gaan zij in de maand September, wanneer zjj vol vier jaren
oud zijn, bij de regimenten over, soms ook gedeeltelijk reeds
in het voorjaar. In de laatste weken vóór den overgang
worden de paarden geheel op stal gevoederd, waartoe een
ration van 4 K.G. haver, 6 K.G. hooi en 8 K.G. stroo
wordt beschikbaar gesteld. Het afhalen wordt aan de regi-
menten overgelaten en geschiedt steeds per spoor. Na ver-
loop van een half jaar wordt door de korpsen een nauwkeurig
rapport opgemaakt, waarin vermeld moet worden welke
paarden voor officiers-chargepaarden geschikt zjjn, en welke
voor onderofficieren en manschappen.
üe gemiddelde aankoopsprijs bedraagt 325 fl., het onderhoud
per jaar komt bij de remoutedepóts op circa 140 fl.
-ocr page 44-
43
H o n g a r ij e bezit twee retuontedepöts, één te B i 1 a k,
opgericht in 1881, alwaar zich + 500 remontepaarden be-
vinden, met eene oppassing door ongeveer 40 militairen, en
één te Nag y-D a a d-S a r i, opgericht in 1884, met bijna
1000 paarden, en nagenoeg 100 onderofficieren en huzaren.
Tot dusverre hebbeu wij nagegaan, welke factoren van
invloed zijn of geweest zijn op de vorming van het Hon-
gaarsche paard tot datgene wat het thans is; maar er is
nog'ééue zaak onvermeld gebleven, en wel de vraag: van-
waar is het Hongaarsche paard oorspronkelijk gekomen?
Over enkele jaren zal Hongarije zijn duizendjarig be-
staan vieren. In 896 trokken de Magyaren, een Kalmuksche
volksstam, onder hun aanvoerder Arp&d over de Karpathen
en sloegen huune tenten op aan de oevers van de Theiss;
zij kwamen van den Euphraat en de Tigris, en zij kwamen
te paard.
Hunne paarden waren toen reeds van het beste
Oostersche bloed, en wel van het Tartaarsche ras, verwant
aan het Kurdische, het Turkmeensche en het Perzische. Dit
is de duizendjarige basis, waarop geen ander land van Europa
voor zijn paardenfokkerij kan bogen. Wel is waar is het
schoone Oostersche type door gebrekkige verpleging en schaarsch
voedsel, bij ingespannen arbeid, op den duur verloren gegaan,
zoodat het tegenwoordige Hongaarsche landpaard reeds in de
jeugd een oudachtig aanzien heeft, maar de eigenschappen
van snelheid en taaiheid heeft het steeds behouden.
Terwijl in alle oorlogen van de oudheid en de midden-
eeuwen de hoofdkracht der legers lag in de troepen te voet,
hebben de Hongaren altijd te paard gestreden, en herhaal-
delijk hebben zij bij hunne verrassende invallen in vijandelijk
land een ongehoord succes gehad door het bijna fabelachtige
„Equus velox hungaricus," zooals de geschiedschrijvers uit
dien tijd het noemen; ten allen tijde hebben hunne paarden
zich gekenmerkt door snelheid, taaiheid en gehardheid tegen
-ocr page 45-
44
ontberingen van allerlei aard en tepen de ruwste weersge-
steldheid. Eeuw in eeuw uit is dus deze om zoo te zeggen
permanente dienstplicht de beste proefsteen geweest en te-
gelijk de strengste training voor het Hongaarsche paarden-
materiaal.
Dat het Hongaarsche paard ook in andere Europeesche
staten werd gewaardeerd, bewijst o.a. de invoer van Hon-
gaarsche merriën in Engeland onder Karel TI; zij waren
bestemd voor de koninklijke stallen, en waren bekend onder
den naam van „Royal Mares."
Het Oostersche bloed van het Hongaarsche paard kreeg
voor het eerst eene opfrissching, toen onder de regeering
van Koning Bela IV" (1235—1270) de Tartaren eeu inval
deden en een deel van het land verwoestten. Toen zij werden
verdreven, bleef een groot deel van hunne paarden achter,
die zoo al niet op het uiterlijk voorkomen, dan toch op
volharding eu gehardheid een goeden invloed uitoefenden.
Met de 15de eeuw begonnen de oorlogen met de Turken,
waardoor een deel van het land drie eenwen lang onder
hunne heerschappij is gebleven. De Turken brachten weder
nieuw bloed mede, en wel bloed van de zuiverste en edelste
Arabische afkomst. Hoe groot de invloed van het Turksche
paard is geweest, kan men zich voorstellen wanneer men
bedenkt dat de Oostersche volken hunne hengsten -niet
castreeren.
Later heeft het Hongaarsche ras eene nieuwe kruising
ondergaan door de invoering van Napolitaansche en Spaansche
hengsten, en de invloed dezer kruising kan men in sommige
streken waarnemen door de grootere massa en de meer in-
drukwekkende verschijning der paarden. Meestal evenwel was
er een te groot verschil tusschen den zwaren Napolitaan of
Spanjaard en de toenmaals zeer kleine en droge Hongaarsche
merrie, om eenig goed resultaat van deze kruising te ver-
wachten.
-ocr page 46-
15
Zoo kwam het, dat langzamerhand eene chaotische ver-
warring in de fokkerij was ontstaan. Wilde men het karak-
teristieke van het Hongaarsche paard, nl. zijn edele afstam-
ming behouden, dan mocht ook niet anders dan met zeer
edel bloed worden gekruist. Dit begreep een man, aan
wien de Hongaarsche paardenteelt veel verschuldigd is, Graaf
Stephan Széchénïi, die in de jaren 1840 —1850 den grooten
stoot gaf tot de invoering van wedrennen, de oprichting
van den Jockey-club, enz.; en zijne onvermoeide pogingen,
die later op meesterlijke wijze werden voortgezet door von
Kozma, hadden het, gewenschte resultaat, dat overal, behalve
in de bergstreken, het Eugelsche volbloed in de fokkerij werd
opgenomen.
Het Hongaarsche paard van dit oogenblik kan derhalve
worden genoemd: „zeer edel Eugelsch halt bloed op den grond-
slag van meer dan duizend jaren oud Oostersch bloed."
In het voorafgaande hebben wij in korte trekken de eigen-
schappen van het Hongaarsche paard geschetst, en daarbij
met nadruk gewezen op zijn buitengewoon volhardiugsver-
mogen. Willen wij van dit laatste een bepaald voorbeeld,
dan behoeven wij slechts den blik te vestigen op den afstand-
rit Weenen-BerUjn in Odober
1892. De bijzonderheden van
dezen rit zijn van algemeene bekendheid; wij bepalen ons
derhalve tot enkele punten, voor zoover deze met het Hon-
gaarsche paard in verband staan.
De wijze waarop de door den Luitenant Graaf Staehem-
berg bereden donkerbruine ruin Athos den afstand van 578 KM.
in 71 uur 26' heeft afgelegd, is voldoende bekend; ten over-
vloede brengen wjj het volgende in herinnering. Deze ruin1
was de zoon van den staatsdekhengst Ostreger (Engelscli
volbloed, zoon van Stockwell) en werd in de stoeterij te
Zie afb. iu Wrangel, Ungaras Pferdezucht, Afl. 21, bl. 336.
-ocr page 47-
16
M a n d ó k geboren; hij was bestemd voor de renbaan en
beloofde door zijn krachtigen bouw en zijn zuivere vormen
veel goeda. Voor de hindernisbaan geëntraineerd, toonde hij
evenwel een onwillig karakter; de eigenaar trachtte deze
wederspannigheid te breken door ongeloofelijk lange en
sterke galops in het zwaarste terrein, met het eenig gevolg
dat het paard hoe langer hoe koppiger werd, en ten laatste
hardnekkig voor elke hindernis weigerde. De ruin was ge-
heel verreden, maar zijne beenen hadden zich uitstekend
gehouden. Tn dezen niet benijdenswaardigen toestand werd
hij in 1889 gekocht door den Ritmeester von Bacsak, die
een zeer goeden naam had als ruiter; hij wist het stijf hoof-
dige paard door geduld en geregelde dressuur te vormen tot
een deugdelijk dienstpaard. De Luitenant Stahhemberg, die
toen ter tijd onder den Ritmeester von Bacsak diende, reed
deu ruin meermalen op schleppjachten en audere vermoeiende
toeren, en leerde hem kennen als een uitstekend en onver-
moeid dienstpaard. Alleen kon hij geen ruwe behandeling
verdragen, het oude verzet kwam dan weder boven. Toen
nu de tijd van den afstandrit naderde, werd het paard hem
door den eigenaar ten gebruike aangeboden en werd dit
aanbod gretig aangeuomen.
Wij laten hier de voorbereiding, de proefritten en de ver-
dere details van den rit, alsook de behandeling en wfl'ze van
voederen gedurende de rusten onvermeld. Tot aan Kolin
ging alles goed; het paard liep voortdurend, op een een-
voudigen watertrens, in een langen draf in goede houding.
Bij het vertrek uit deze plaats was de ruin kreupel aan het
rechterachterbeen, waarschijnlijk door eene onzichtbare ver-
wonding aan het spronggewricht; deze kreupelheid is ten
slotte de oorzaak geweest van Athos' dood. Desniettemin
liep het paard onvermoeid verder, en zag de ruiter zich ge-
noodzaakt een onwillekeurigen omweg van ongeveer een uur
in te halen door af en toe 4 a 5 K.M. te galoppeeren. De
-ocr page 48-
17
aankomst te B e r 1 ij n wordt door den ruiter aldus beschreven:
„Het was zeven uur in den morgen van 5 October, toen ik
„het Tempfelhofer exercitieterrein in galop passeerde en het
„in vlaggen gedoschte tolhuis in het oog kreeg. Mijn paard
„was toen nog tamelijk frisch, en ik had het gevoel dat
„ik in geval van nood nog wel eene charge met hem kon
„medemaken; maar voor een langdurige vervolging van den
„vijand — dat beken ik openlijk — zouden zijne krachten
„onvoldoende geweest zijn."
Maar Athos was niet het eenige Hongaarsche paard, dat
zich bij den afstandrit onderscheidde. Onder de paarden, die
den afstand in i\)n geheel hebben afgelegd, vindt men 40
Hongaren, en vooral zijn de winners onder deze te vinden.
Behalve Athos, die no. 1 op de lijst der winners was, waren
o.a. de nos. 3, 4, 5. 7, 8, en 10 Hongaren, om ons tot
de tien eersten te bepalen. Twaalf Duilsche officieren hebben
den afstandrit met Hongaarsche paarden medegemaakt. Uit
het officieele rapport, van Oostenrijkscbe zijde opgemaakt,
blijkt dat van de 69 te Berlijn aangekomen Oostenrijksch-
Hongaarsche officieren er niet één was, wiens gezondheid
geleden had; allen hebben ua den rit hun dienst even goei
gedaan als te voren. Van hunne paarden zijn 3 aan de ge-
volgen overleden, en 3 doodgeschoten, totaal een verlies van
9 pCt. Onder de aankomenden waren er twee, Minerva van
Luit. Höfer en Olemens van Ritmeester von Unterrichter , die
bij het eindpunt schrikten van het applaus der menigte en
slechts met moeite gekalmeerd werden. Negen der deelnemers
liepen in hetzelfde seizoen, slechts enkele weken later, weder
in de jachten. Enkelen (o.a. Olavacz) liepen eeue maand
na terugkomst weder in Hongarije in wedrennen; anderen
(bijv. Marcsa) werden als fokmerrie in de stoeterij ingedeeld,
wel een bewijs dat het organisme nog niet zoo erg ge-
schokt was.
Over de half bloed merrie Minerva, die als no. 4 op de lijst
-ocr page 49-
48
der winners voorkomt, nog een enkel woord. Deze merrie
van den Oberlieutenant Höfer, dochter van den volbloed-
hengst Zsibó en van de Hougaarsche merrie Macsi, in H o n-
garije geboren, was zeer lastig en onbruikbaar voor den
troep, maar begaafd met een uitstekende maag en stalen
zenuwen. Paard en ruiter waren zorgvuldig geëntraiueerd;
Minerva liep met het grootste gemak dagen achtereen een
afstand van 120 K.M., de ruiter kon 90 minuten aaneen
in looppas gaan. Bij den rit hield hij geeue nachtrust, maar
telkens na 4 a 5 uur hield hjj ^ a 1 uur stil om te voederen,
gaf daarbij eerst een weinig hooi, vervolgens 4 a 8 L. haver,
zoodat zijn paard o.a. deu eersten dag 32 L. haver at. Ook
was hij op het denkbeeld gekomen om zijn paard vóór elk
voeder 2 L. bier te geven; zoodat deze ,,bierfidele Stute"
gedurende de eerste 24 uren behalve het bovengenoemde
ration van 32 L. haver, eene niet te versmaden hoeveelheid
van 12 L. bier dronk. De eigenaar verzekert dat het paard
telkenmale smachtte naar deze lafenis, en zich daarna blijk-
baar bijzonder gesterkt voelde. Het blijft echter de vraag of
hetzelfde nog niet veel meer met gewoon water het geval
zou zijn geweest. De rit ging op deze wijze uitstekend, maai-
de derde of laatste nacht bleek voor ruiter en paard nood-
lottig te zijn. Niettegenstaande de duisternis hield Luitenant
Höfeu den berm van den weg om een zachteren bodem te
hebbeu; bjj het afdraveu van eene flauwe helling in den
weg stoot het paard aan tegen een hectometerpaal en valt,
de ruiter op de rechterzijde er onder. Hij tracht zich los te
werken; de lucifers in zijn broekzak ontvlammen en stekeu
boveu- en onderkleeding in brand; het onheil wordt eerst
door de brandlucht bemerkt, maar beeft iutusschen een
brandwond veroorzaakt, die op den verderen tocht zeer hin-
derlijk en pijnlijk was. Met ongeloofelijke moeite bereiken
ruiter en paard de naastbjjzijnde bewoonde plaats, aldaar
wordt eene rast van zeven uren gehouden, en daarna de
-ocr page 50-
19
rit weder voortgezet. Toen echter dedeu bloed en training
zich weder gelden; het tempo werd steeds sneller, en in ren
kwam hij voorbij den eindpaal; door de toejuichingen dei-
menigte werd het paard schichtig, nam de scharen in den
mond en kon niet dan met groote moeite tot staan worden
gebracht.
Het is misschien niet overbodig om hier, bij de bespreking
van den afstandrit, te wjjzen op eene dwaling, die, door enkelen
verkondigd, bij zeer velen weerklank heeft gevonden. Terwijl
het Hongaarsche paard zeer terecht wordt geprezen, wordt
door sommigen meedoogenloos de staf gebroken over het
volbloedpaard; dit ras zon bij den afstandrit bewijzen
van onvermogen hebben gegeven, en juist die paarden zou-
den het meeste volhardingsvermogen hebben betoond, die
het minste bloed hadden ; men beweerde dat de uitslag alleen
door oefening wordt verkregen en met bloed niets te maken
heeft, en men knoopte daaraan de voorspelling vast, dat de
heerschappij van het volbloed zou zijn gebroken, omdat zijne
ongeschiktheid voor de fokkerij van het dienstpaard thans
duidelijk was gebleken.
Zeer zeker zware beschuldigingen, die verdienen dat wij
bij deze zaak een oogenblik stilstaan; dit is te meer ge-
wenscht wegens den overwegenden invloed, die door het
Engelsch volbloed op de fokkerij in Hongarije wordt uitge-
oefend. De bovenstaande redeneering wordt gegrond op het
Voorbeeld van enkele volbloedpaardeu uit de lijst der deel-
nemers; en juist deze enkelen, die als vertegenwoordigers
van hun ras moeten optreden, waren paarden van geringe
waarde, die hoogstens als 2Ae of 3de klasse kunnen worden
aangemerkt. Maar, vragen wij, is dit dan het eenige, wat
de afstandrit ons met het oog op het volbloedpaard kan
leeren ? Stellen wjj eerst de vraag: waartoe dient het vol-
bloedpaard, dan zal iedereen toegeven dat zijn hoofdreden
van bestaan is: het veredelen van het paardeuras, daar waar
4
-ocr page 51-
10
aan die veredeling behoefte bestaat; met audere Woorden
het overbrengen van zijne voortreffelijke eigenschappen, als:
adel , energie, snelheid, temperament, aangeboren moed,
een groot hart, goede adem enz. op zijne nakomelingschap.
De wedrennen geven het zekerste middel aan de hand om
deze eigenschappen bij de verschillende volbloedpaarden te
taxeeren. Maar het gaat niet aan om een volbloedpaard,
dat tot nog toe bijna uitsluitend voor den effenen bodem
der renbaan is grootgebracht, op eens te laten concurreeren
in een wedstrijd over een afstand van 600 K.M., op een
harden straatweg, in weer en wind, deels in een stikdon-
keren nacht, en wel tegen paarden die, zij het ook van
iets mindere afkomst, van hunne vroegste jeugd af' aan der-
gelijke toestanden zijn gewend. En mochten er ook al enkele
onbezonnen ruiters zijn geweest, die zich aan deze fout
hebben schul'dig gemaakt, dau gaat het niet aan om hieruit
gevolgtrekkingen te maken ten nadeele van een geheel paar-
denras. Wanneer men echter het volbloedpaard beschouwt
in zijne functie van fokmateriaal, dan kan men eisenen
dat het zijne goede eigenschappen op zijn nakroost over-
brengt, en in dit opzicht geeft de afstandrit een loffelijk
getuigenis van het volbloedpaard. Beschouwen wij nogmaals
de 10 eersten onder de prijswinners, dan zien wij het volgende:
De eerste prijs werd behaald door Athos, een halfbloed,
bijna volbloed; van de 8 overgrootouders waren 7 volbloed
en ééae Arabische merrie; zijn grootvader was de overbekende
Eugelsche volbloedhengst Stockwell.
De tweede was Lippspringe-ex-Rotation van Luitenant
Frkiherr von Reitzenstein , volgens des eigenaars formeele
verklaring Engelsch volbloed.
Derde, vierde en vijfde waren resp. Marcsa, van Luite-
nant von Mikló's , Minerva van Luitenant Höfer en Exact
van Luitenant von CuLvossy, allen Engelsch halfbloed, in
Hougarye geboren.
i
-ocr page 52-
51
Zesde was Desdemona van Luitenant Muzika, een Arabi-
sche hengst van een Arabischen hengst en eene Engelsch-
Rnssische merrie.
Zevende: Tücsök van den Luitenant der artillerie von
HjNKfc, Engelsch half bloed, van een Engelschen volbloed-
hengst en eene Engelsche halfbloedmerrie.
Achtste: Granit van Luitenant Scherbeb. , zonder pedigree
maar van edele afkomst, in Hongarije geboren.
Negende: eene Galicische schimmelmerrie van Luitenant
vos Thaer, zonder pedigree. *~
Tieude: Gavotte van Luitenant von Schmidt, Engelsch
halfbloed.
Wg zien dus dat van de 10 eersten 7 Engelsch volbloed
of halfbloed waren, één Arabier en één zonder pedigree
maar naar de verklaring van den eigenaar met veel bloed.
Blijft dus het paard dat als No. 9 op de lijst der winners
voorkomt en dat wel eenige aandacht waard is, daar het
gebruikt is als een machtig wapen door hen die na afloop
van den afstandrit het volbloedpaard hebben aangevallen. Dr.
Emil Pott beschrijft dit paard in zjjne brochure „Der Dis-
tanzritt und die Pferdezucht," Munchen 1893, aldus: de
Poolsche „Ackergaul" van Luitenant von Thaek, die de 27
Engelsche volbloedpaarden sloeg en slechts door 4 a 5
paarden met Engelsche bloeddeelen is voorgegaan. Hjj ver-
haalt hoe dit paard kort vóór den afstandrit door den eige-
naar van het land werd gehaald; hoe het den rit uitstekend
heeft volbracht, en bij weging na afloop bleek niets in ge-
wicht te hebbeu verloren; en hoe het na den rit weder
bestemd werd voor werk op het land. Willen wjj evenwel,
gedachtig aan het „audi et alteram partem," over deze zaak
een onpartijdig oordeel vellen, dan nemen wij een brief ter
hand, geschreven door den eigenaar, Luitenant von Thae»
van het 7e Knrassier-regiment, in dato 17 April 1893.
Hij verklaart daarin dat hij door de qualificatie „van on-
-ocr page 53-
52
kende afstamming" of wel „akkerpaard" zijne merrie vol-
strekt niet als onedel heeft willen voorstellen; aan de oos-
telijke grens van Duitschland en nog meer in Galicië
verstaat men onder „Ackergaul" doorgaans paarden, die tot
de lichte rijpaarden of de Juckers moeten worden gerekend.
„Het type van mijn schimmel" zegt hij verder „wijst naar
„mijne meening (en ook naar die van hen, die het paard
„persoonlijk en niet alleen van slechte photographieën ken-
,,nen) op een zeer sterke kruising met Arabisch bloed. Zij
„is zeker meer dan Arabisch halfbloed. Hals, mg, kruis,
„aanzetting van staart, de zeer droge beenen, de kleine
„staalharde hoeven, de manier van gaan, alles duidt op
„Arabische afkomst. Alleen het hoofd, ofschoon niet onedel,
„is in den neus een weinig gebogen naar het type van het
„Russische paard. Ik kocht het paard iu het voorjaar van
„1890, het was .toen niet veel meer dan een veulen, door
„de onvoldoende voeding vóór dien tijd; de boer van wien
„ik haar kocht was een arme drommel, die dicht bij de
„Russische grens woonde. Hij had den vader meegebracht,
„een ouden kleineu vliegschimmel van zeer edel Oostersch
„ras met een edel hoofd: hij beweerde dat hij dezen ook
„gefokt had. Mijne merrie was toen nog zeer slap en klein,
„maar heeft zich reeds in den loop van het eerste jaar,
„ofschoon zij op het land volstrekt niet gespaard werd, zeer
„ontwikkeld."
Dit is de geschiedenis van het „akkerpaard." Alleen zou
men nog kunnen vragen: wanneer het werkelijk een ras-
paard was, waarom heeft de heer von Thajsr haar dan niet
als rijpaard gehouden, in plaats van haar dadeljjk weder
naar het land te zenden ? maar ook dit is duidelijk wanneer
men bedenkt dat een officier van de kurassiers geen schim-
mel in dienst mag rijden.
Hiermede stappen wij van den afstandait W e e n e n- B e r-
lijn af. De bewering van Dr. Pott dat het Pruisische paard
-ocr page 54-
53
zich bij dezen rit slecht heeft gehouden, zal vermoedelijk
door niemand worden tegengesproken; maar naar mijne
ineening zoekt hij de oorzaak verkeerd. Ware toch de schuld
te wijten aan de kruising met Engelsen volbloed, dan zou
dit evenzeer het geval moeten zijn met de Hongaarsche
paarden, die aan den rit deelnamen. Veeleer zoeken wij de
oorzaak in de slechte opvoeding, die de veulens in Pruisen
genieten, eu waarover Otio von Monteton in zijne brochure
„Die Pferdezucht in der Natur und in der Kultur" zeer
terecht klaagt, evenals over de omstandigheid dat vau de
dekhengsten geen voldoende proeven van geschiktheid worden
geeischt, en over het leven van luilekkerland (Schlaraffenleben)
dat door hen wordt geleid.
Wij laten hier enkele bijzonderheden volgen over een be-
langwekkenden rit, waarbij het Hongaarsche paard eene ge-
wichtige rol heeft gespeeld, wij bedoelen den afstandrit met
tweespannen voor voertuigen, van Berlijn naar Dresden
op dsn 9<>n Mei 1893.
Hiervoor waren zes spannen ingeschreven, nl.:
1.  Vorst Menchikoit, met 2 Russische harddravers.
2.   Graaf Bethusy-Huc.
3.   Mr. Shilling, met 2 Amerikaansche harddravers, die
beide op de baan zeer goed hadden geloopen.
i. Herr Turk, met 2 Engelscbe volbloedpaarden.
5.   Dr. Friïz Aders uit Mecklembu r g, met 2 Hon-
garen van goede afkomst.
6.   Herr Louis Meyer uit Dresden, met 2 Hongaarsche
huurkoetsierspaarden.
Voor de twee eersten was rouwgeld betaald, aan den wed-
strijd werd dus alleen door de vier laatsten deelgenomen.
Van de Amerikanen kreeg een der paarden onderweg een
aanval van koliek, struikelde, viel in den sloot langs den
weg, en brak den nek. De volbloedpaarden hadden J/3 van
den weg afgelegd, toen een van hen eene darm ontsteking
-ocr page 55-
54
kreeg en de paarden moesten worden uitgespannen. De twee
Hougaarsche spannen kwanieu dus alleen aan den eindpaal,
en zij zouden waarschijnlijk ongeveer tegelijk zijn aange-
komen, wanneer niet een der paarden van Dr. Adebs op het
laatste gedeelte bij een daling van den weg een misstap had
gemaakt en daarbij eeu der achterkogels had verstuikt. Het
resultaat was nu dat de winner, Herr Meyer, den afstand
van 178 KM. heeft afgelegd in 13 uur 30, Dr. Aders in
14 uur 24', overeenkomende resp. met 4,3 en 4,6 minuut
per KM. Geen der beide spannen had een bijzonderen trai-
ning ondergaan voor dezen rit; het span van Dr. Aders
was door den trainer van Graaf N. Esterhazy zeer kort
vóór het sluiten der inschrijvingen voor den nieuwen eige-
naar aaugekocht, en kwam eerst den middag vóór den wed-
strijd te B e r 1 ij n aan. Het span van Herr Meyer was acht
dagen te voren door een paardenhandelaar te Dresden
van een huurkoetsier te Reichemberg in Boheineu
gekocht, en kostte den heer Meyer (derhalve met inbegrip
van commissieloon) de som van 1000 Mk. Een dezer paarden
was door den huurkoetsier gekocht van Baron Liebig, die
hem uit een span Jnckers wegdeed; de andere moet een
reform paard geweest zjjn.
Ook in dezen belangrijken wedstrijd is de overwinning
gebleven aau het Hongaarsche paard, het paard van oude
Oostersche afkomst, veredeld door Engelsch volbloed, gehard
door eene strenge opvoeding en gewend aan zware vermoeie-
nissen in het dagelijksch gebruik.
In het bovenstaande hebben wij getracht aan de uitste-
kende eigenschappen van het Hongaarsche paard recht te
doen wedervaren. Van zelf doet de vraag zich bij ons voor,
of het Hongaarsche paard voor onze bereden artillerie geschikt
is, en zoo ja, of aan dat paard de voorkeur moet worden ge-
geven boven het Iersche,
-ocr page 56-
:,.->
De beantwoording der eerste vraag is zeer moeilijk, aan-
gezien bij de Nederlandsche artillerie nooit een proef is ge-
nomen met Hongaarsche paarden. Wel heeft de cavalerie
zich in de jaren 1877—1880 gedeeltelijk met Hongaren
geremonteerd, maar wegens de minder gunstige resultaten
is men daarvan geheel teruggekomen en wordt de remonte
voor dit wapen sedert 1880 uitsluitend in Engeland
en Ierland aangeschaft. Ook blijkens het rapport van den
Luitenant-Kolonel JhK. van Rkigeiisbbrg Vkusi.uijs en den Ka-
pitein Knel is men in Oostenrijk-Hongarije lang niet
onverdeeld ingenomen met het soldatenpaard daar te lande.
Blijft dus de beantwoording van de tweede vraag, of het
Hongaarsche paard voor ouze artillerie de voorkeur verdient
boven het Iersche. Naar mijne meening moet deze vraag be-
paald ontkennend worden beantwoord, en wel om de vol-
gende redenen:
1° Ons zware materieel en ons zware hamachement ver-
eischen een paard met massa. Er moet een zekere evenredig-
heid bestaan tusschen het gewicht van het paard en den
last die moet worden voortbewogen. Is het paard naar ver-
houding te licht, en moet het daai-enboven een aanzienlijk
gewicht aau ruiter en hamachement drageu, dan zal het
zich boveumatig moeten iuspanneu en spoedig versleten zijn.
Nu bezit Hongarije wel zwaardere paarden, maar deze
zijn ook zooveel duurder, en zullen zeker den prijs, door ons
gouvernement voor de remonte besteed, te boven gaan, te
meer wanneer men bedenkt dat de kosten voor transport
aanzienlijk hooger zijn dan voor paarden , die uit Engeland
of Ierland komen.
Het eenige wat men hiertegen zou kunnen aanvoeren is.
dat het Hongaarsche paard met minder voedsel kan volstaan.
De. Pott berekent in zijne bovengenoemde brochure de kos-
ten van fourrage voor de Pruisische en de Oostenrjjksc'h-
Hongaarsche cavalerie, en komt tot de conclusie dat voor
-ocr page 57-
56
55000 paarde'u (lichte en middelbare cavalerie) liet bedrag
voor de Pruisische jaarlijks Jh 2.300.000 Mk. hooger is,
of per paard en per jaar + 40 Mk. Men vergete echter niet,
dat voor de artillerie een zwaarder paard wordt vereischt,
én dat ook in Hongarije deze paarden, die in de betere
stoeterijen worden gefokt, aan een zwaarder ration zijn ge-
wend dan het minder voeder vereischende kleinere landpaard.
2" Voor de trekpaarden onzer artillerie hebben wij een
paard noodig met eenigszins ronde vormen, omdat anders
bij ons zware materieel spoedig schavingen zullen voorkomen.
Ook in dit opzicht voldoen de Ieren beter, want bij het
Hongaarsche paard is de geheele lichaamsontwikkeling geba-
seerd op vorming van stevig beenwerk en harde spieren, ter-
wijl vorming van vet en massa nagenoeg geheel is buiten-
gesloten.
3». Het Hongaarsche paard is wel gewillig, doch men
moet er mede weten om te gaan, bij eenigszins ruwe be-
handeling treedt gewoonlijk eene koppigheid te voorschijn,
die hem voor soldatenpaard geheel ongeschikt maakt. Ook
zijn bouw, en met name de veelvuldig voorkomende herten-
hals, doet ons duidelijk zien dat de africhting doorgaans
groote moeilijkheden oplevert, zoodat men daarbij met veel
geduld moet te werk gaan. Gedurende de jaren dat onze
cavalerie zich met Hongaren remonteerde, werd hierover
dikwijls geklaagd; hoeveel te meer zou dit het geval zijn
bij de artillerie, waar het rijkunstig gehalte van den troep
ontegenzeggelijk minder is.
Het Iersche paard is in den regel meer phlegmatiek, en
zal zich de minder zachte hulpen beter laten welgevallen.
Dat ook door bevoegde deskundigen aan het Iersche paard
voor de behoefte van het leger de voorkeur wordt geschon-
ken boven het Hongaarsche, blijkt o.a. uit het rapport
van den Luitenant Kolonel Jhr. van Reigrrsberg Veusluys
-ocr page 58-
57
en den Kapitein Knel. Aldaar lezen wij dat, ieder jaar in de
maand Augustus een gedeelte van het Reitlehrer-Institut te
Ween en naar Holicz gaat ter beoefening van jacht- en
terreinrijden achter de honden. De officieren rijden daar hunne
eigene paarden, en bovendieu komen er jaarlijks van de
verschillende stoetergen 20 merriën en 40 hengsten. De
halfbloed Engelsche en lersche paarden, in Hongarije
gefokt, voldoen het best. Het door Kisbér verschafte half-
bloed materiaal voldoet te Holicz beter dan al wat uit de
andere stoeterijen wordt gezonden. Onder de Arabieren
of halfbloed-Oosterschen heeft men ook zeer goede paarden ,
doch zij zijn minder snel in hnnue bewegingeu, kannen niet
zooveel gewicht dragen, en zijn geschikter voor gebrniks-
paarden onder licht gewicht dan voor jachtpaarden.
Toen de Oostenrijksche officieren (welke in de meening
verkeerden, dat de commissie naar Hougarije kwam om
aldaar aaukoopen voor liet Nederlandsche leger te doen) dan
ook vernamen, dat wjj ons in den laatsten tijd grootendeels
in Ierland hebben geremonteerd, gaven zjj lmn verwon-
dering te kenneu, dat de commissie Hongaarsene paarden
kwam koopeu, terwijl wij lersche konden krijgen. Zoowel
door oudere als jongere officieren werd het halfbloed Engel-
sche of lersche paard als het beste officiers-, soldaten- en
jachtpaard beschouwd.
Hét bovenstaande samenvattende, meenen wjj met volle
overtuiging te kunueu zeggen dat voor onze artillerie geen
paard boven het lersche gaat.
Arnhem. December 1893.
-ocr page 59-
4 "*—7"""" v
B 0 H
E
M
E N
't
FIG. I.
r
«9
V-
^
<
<
<
<
_l
_l
0.
0.
B.
0.
O
o
O
o
-J
-1
FIG. 8.
FIG. 9.
FIG. 20.
FIG. 21.
~\
FIG. 7.
DEKPLAAT8
X
m
FIG. 19.
« f B        , B 1 2
Uil           <           1
*. . R J « L R .
NEAPOUTANO.
PLUTO.
J5
ASSLAN.
KOREISCHAN.
F
FIG. 22.
FIG. 10.
FIG. II.
J
OVERDE
GANG
r»i:Bjjjjj7BiX] iXlïl^l^LbX8.
___________6ANC                                                     GANG
^ OB
SAMHAN.                                         0. BAiAN.
EENIGE RASMERKEN TE BABOLNA.
<£ Bilafe ,''
° *'V"'
-----, *
Dée.s
* N ♦
•* \
* ■ -t ) *
M. Vasarhelv ___ i >
<o
y a„.
Sz/Üdvarhei v ^ \ "
«
/o V
* ^
* ^^° Segesvai- !
S.sa.Gyórgy j
l'Oj;aras ^ (
Kronstadt /
0
Hermanstadl o ,--—•'
/"' \ l'" "*V^
' "i -'
s-'
BRANDMERK DEP.
STOETERIJ FÓGARAS.
B = B0X.                                         ING*N6
K=KAMER.
PLATTEGROND VAN DEN PEPINIERE STAL TE KISBER.
BRANDMERK DER
STOETERIJ BABOLNA.
SIGLAVY-ALEA.
EENIGE RASMERKEN TE FÓGARAS.
FIG. 3.
FIG. 4.
FIG- 13.
FIG. 14.
FIG. 15.
FIG. 2.
FIG. 23.
FIG. 24.
FIG. 25.
+ *
NONIUS.                                        GIDRAN.
!
FIG. 16.                           FIG. 17.
Ï>C &i
-y fy
FIG. 12.
o s=i
3B
DONCASTER.
GRAIG MILLAR.
ia
MAJESTOSO.
FIG. 5.
FIG. 6.
M
BRANDMERK DER
STOETERIJ
MEZOHEGYES.
OZORA.
FIG. 18.
URMENY.
30 o#
KISBER ÖCSCSE.                           3WEETBREAD.
EENIGE RASMERKEN TE KISBER.
BRANDMERK DER
STOETERIJ KISBER.
X
u *
FIG. 26.
FIG. 27.
M M
VERKLARING.
tP Staatsstoeterij.
A Staaijl»en{^tendep6t.
4 Remöntedepot.
FURIOSO.
NORTH STAR.
SIGLAVY.
SERVIË
BETHLEN.
SZT. PETER.
EENIGE RASMERKEN TE MEZOHEGYES.
HONGARIJE.
'_,.._. —■ — .._. s~ .            ....;_