ONDERRIGT
|
|||||||
IN DE
|
|||||||
RÏJ-RIINST,
|
|||||||
I.
|
|||||||
•
|
|||||||
ONDERRIGT
|
||||||||||||
IN DE
|
||||||||||||
R1J.RÜNST,
|
||||||||||||
BIJ DE
|
||||||||||||
NEDERIANDSCHE TROEPEN TE PAARD.
|
||||||||||||
GOEDGEKEURD DOOR DEN KONING, BIJ E. ABINETS-R ESCRII'T
VAN DEN 8sieri MEI 1839, N°. 104. |
||||||||||||
's ®raocn|)(jgc en ^Imstertam;
DE GEBROEDERS VAN GLEEF. |
||||||||||||
1859.
|
||||||||||||
Extract mt het Besluit van Zijne Koninklijke
Hoogheid den Souvereinen Vorst enz., van den 29 December d8d4, n°. 55. Art. ï.
Aan DE GEBROEDERS VAN CLEEF, Boekdrukkers en
Boekverkoopers in 's Gravenhage en te Amsterdam, wordt geaccordeerd het (uitsluitend;octrooi voor hen, hunne Erven of regteerkrijgenden, om binnen deze Landen te mogen drukken en uitgeven alle Militaire Reglementen, Verorde- ningen en Instructiën, hoe ook genaamd, welke op Onzen last, door of van wege het Departement van Oorlog, door den druk zullen worden gemeen gemaakt; wordende mitsdien, ten behoeve Van de Supplianten, gehouden vdor alhier ge- insereerd de bepalingen van Ons Besluit van den 24-11. N°. 1 , tegen het nadrukken van Boeken en Werken , waarvan de eigendom aan anderen toekomt. |
|||||
Extract uit 's Konings Besluit van den dO October
d8°29, n°. 83. Asi. 8.
Het is Onze begeerte, dat het Departement van Oorlog
wake, ten einde zij bij het genot van het hun indenjare 1814 verleende octrooi volkomen worden gehandhaafd. ) ' . . . '
De uitgevers dezes, allin geheeten óf gedeeltelijken nadruk
willende voorkomen, erkennen geene exemplaren voor echt, dan voorzien van hunne naamleekening. |
|||||
ONDERRIGT
»■ ■
IN BE EW-RIINST,
BIJ DE
ÏÏEDERIAWDSCHE TROEPEÏÏ TE PAARD.
EERSTE DEEL.
■
1°. SCHOOL DES RUITERS TE PAARD.
2°. PELOTONS-SCHOOL TE PAARD. ï "
|
|||||||
's ©rawnljafle en ^mstertam,
DE GEBROEDERS VAN CLEEF. |
|||||||
1839.
|
|||||||
I-H-HOUD.
|
|||||||||
■ i
|
|||||||||
Irleidiho. •. ■•. •. •• . . •• ■ '■»'".'. . . Bljtdï^ 1'
Eerste klasse, . ; ; : : ; : ". \ . ' » 1
Tweede klasse. •• ï,"!i"'',"'i"'v* v"'.' :V '. . '■ i"* S
ï'<Derde klasse-. -. •. -. •• -. •. •• -. •. *. " »'"" "Sjw Indeeling van hét-onderwijs. • . . •. . -. -.- » 3
Ohderriqt voor de eerste klasse. •.•••.*.-. -V -4
Onderrigt op deken en trens. ...... » Q
Kleeding van den man en toerusting van het
paard.. • . •. • .•••.••••■• 1 .'. . <i s j8
. , .•;•-*% •:■■ '4m\ ■ ■■•■■'
eerste les. . . ... .- », ,9
■ Eerste oefening» . . . 10
Met geleiden naar en uit de rijbaan. V . .' * 10
Opstellen in de rijbaan, en houding der ruiters
alvorens te paard te stijgen. ..'... •• > (44
Benaming der deelen van het paard. ...» 12
Opspringen. .'.'.'........» 13
Zit en houding te paard ....... »' ; 1*4
Binnen en buitenzijde der rijbaan. ...» 17
Positie der. handen en besturing met de trens. » 17
Eerste positie der hand. . . ... . . . . •» 18
Tweede positie, der hand. .. . .......... » 18
Ds teugels der trens verlengen en verkorten. . » , 18
|
|||||||||
II -—
De teugels kruisen en verdeelen......Bladz.
Bewegingen der hand bij de besturing van het
paard op de trens.........» Werking der hand op de besturing van het
paard..............» Werking der beenen.........•
Verceni ,de werking van handen en beenen in
gewone gevallen. jQ. $ O .\J. ]%. f. . . »
Hel verzamelen...........> Het in gang brengen van het paard. ... ■
Het ophouden. .... ~. T.....»
Hel teruggaan...........>
Hou ding, «w» het bovenlijf. . . . r. _. _. _. »;ev\
Ifendingen. . _. . . . . . . . .,...»• VJ, »'.. v
Halve etp heele wendingen stilstaande. _, ;s. >' \ ■»
Busten.s . _. . _. . _. _. t, _. _. _. /-.;-,>'.-,\ «V-v
AJspringen._ ,. ,. r, .. .. ,-»_>. .>»iiti..v,i, ,,|,, •
Defileren. ...... :,-. .»,..:», ■;■»■•
n Tweede oefening ■* .', ét --p-. .
o ...... * * Ter regter of Jwkerjiand marcheren. . . v. •»
Veranderingen van han,d.,. .. ,.......,. . *
Van den stap in den draf overgaan..... »
'Van den draf'in den"stap overgaan..... »
faroote volte. „. ,. ,,, » .... f. . . . »
Halve en heele wendingen'in den gongi. . *. V
Voltes. . ».-,'■«'. «.;..'• » j . » ..• yv.'.'>«:.',.''>«: ' »'
ÏW regter of ter -linker zijde in battHtie. . 5. •
TWEEDE LES." 7 . . ' »,,.
•Oefening op den zadel met trens, solider stijg-
'l beugels........i.■.■>.> .v.- i .«jSwijtssüU! .'..■-• «■'•
• .-, « - Eerste oefening. . . '..>'>»
Het rijdenap den. zadel. ..... .'... . - . ■* ■?'■
Opstijgen.,............. ■ •.••'<• b • • »
Afstijgen. , . . ..., .. . . . . » . • • »,.
|
||||||||
19
20
22
23 24
24
26
27
29
81
«81
•81
84
8,5
|
||||||||
40
41 43 44 45 46 47 49
m
50
EO 51 |
||||||||
m
|
|||||||||||||
Eet gebruik der sporen. -..,,; -V' . Bladz.
Ter regter of linkerhand .ma-rcheren. • .• .f OJJ'."-"*, U.„ Draf op den zadel, < \ . >A. '. ■"'*. % ''-i' ". "'.'"" »
Versterken van den draf, , -,-*■ -,,'.... i
Verkorten van den draf....... ,. ,. «
. ......- < , > '.v; *"♦ tfc >-
Vilden draf halt houden., ,, .,. . . . . . «
J ..-.■..• ■ ■•„ . '" .1 '" • ■.•;■-■»• 'o
Herhaling van de reprises der eerste les.\ __. . "» ;
Tweede oefening....., »
Bet rijden in de tweede positie der handen, «
Wendingen en voltes in de tweede positie dér
* 'handen. .' .' .' . . . .* . . .' ." '. S Overschehkelen.' . .' .' ." .' ,' . . . . »
Grondbeginselen van den galop. . "•" . . ". 'V *
Regts aanspringen..........»
Links aanspringen. ., ".'• i.. ii.~.lJ. . . . ■>
Uit den draf in galop overgaan......»
Den draf en stap weder a,annemehïi.\ï% iv. Vi-•.■••
Vit den stap in galop overgaan, . . . . » Vit den galop in stap overgaan.,\iurè'.M »«-. . •»■
Met rijden met stij.gbeugels. .. .. . ■• . ::. ï\\ '.*>*' Plaatsing der voeten in de stijgbeugels. ." , »:.
Lengte der stijgbeugels. . . . . . . . v * Werkzaamheden met de stijgbeugels. . . . fl-
eerde les. ... »' |
|||||||||||||
53
«$
84
Té
.80
56 '.57
S7 Bé
5Ö
63 65 67 68 |
|||||||||||||
70
71 71 ;7i
72
ik
|
|||||||||||||
Eerste oefening. . .
Werkzaamheden met de stang.....,
Het geleiden naar de rijbaan. . . . .
Inspectie over het optoomen. ■. , .. . , .,. Op en afstijgen. , ... . . '.. . << Het rigten der teugels. . . . ' . . Houding der stangteugels in de linkerhand. Beweging en werking, der hand. . , . . Bij het aanhouden. ....;... |
73
' 73
74 76
77 78 79 79 |
||||||||||||
IV -------
Bij het nageven, . , , , . . ... . Bladi. 79
Bij het ^wenden. . . ..-. t, . . ;. .. ... 79
Werkzaamheden der pe les.op,de,stang. ... 82
• - ■ Tweede oefening. . . » 83
Galop op regte lijnen. .' .' ... . . , ' > 83
Eet aanspringen (regts 'en links)". ...',.. » 83
Versterken en verkorten van den galop. . » 84
Stilstaande 'in den galop overgaan. ... » 85
Uit den galop halt houden. ...... » 85
Groote volte. "... . . . . . . '.,."•' • 87
Wendingen en voltes.......... 88
Bet springen over den slagboom. .... »' 89
... VIERDE LES. .... » 92
Onderrigt in het rijden met de wapenen, . < 92
;*'..■■.• • • -Eerste oefening. ...» 92
Geleiden naar de rijbaan, . >. . . ,.'. . i 92
Opstellen in de rijbaan*. .- . .,' . . . . > 93
Op- en ajstijgen. .,'./.. ... . . » 98
Werkzaamheden ■ der derde les met de sabel. »■■ • 9-4
Bandgrepen der vuurwapenen, stilstaande. » 94
Oefening met de sabel en lans, stilstaande. * 94
Tweede oefening..... 96
Buiten werkzaamheden. ....... w 96
Werkzaamheden der derde les met volle
wapenen. ........... » 96
Bandgrepen der wapenen in den marsch. . » 97
Oejening met de sabel en lans in alle gangen. » 98
Springen over den slagboom. ..... » 99
Springen over de sloot........» 100
De afzonderlijke aanval. ....... » 101
Bet schijfschieten. ......... ^> 104
|
||||||
r
|
|||||
PELOTONSSCHOOL. . . Blada. 105
Eerste artikel. . . . » 107
Grondbeginselen der rigting. . . ... > 108
Opvolgende rigting der rotten in het peloton. » 109
Rigting van het peloton. . . . . ." . . » 114
Openen en sluiten der gelederen. ..'..'» 114
Het peloton doen teruggaan....... » 115
Met tweeën of met vieren afbreken. ... » 116
Marsch regtuit in kolonne met tweeen of
vieren............. » 117
Verandering van directie.....-.'.-. » 118
Afzonderlijke schuinsche marsch. . . . » » 120
Het peloton in kolonne met tweeën of vieren
marcherende, vooricaarts, regts of links en ter regterzijde in bataille formeren. . .' » 122
Handgrepen der wapenen....... . ■ 124
Tweede artikel. ... » 125
Afbreken met tweeën of eenen in denselfden
gang.............. » 125
Opmarcheren tot tweeën of vieren in denzelf-
den gang........... . » 128 Afbreken met tweeën of eenen in verdubbel-
den gang............. 129 Opmarcheren tot tweeën of vieren in verdub-
belden gang........... > 131 Het peloton links in één gelid fermeren. . > 183
Het peloton regts op twee gelederen formeren. » 135
Oefeninq met de sabel........ • 136
ögfening met de lans.......... 137
De rotten het peloton doen verlaten, ... » 138
Derde artikel..... 139
Front-marsch............. • 189
Contra-marsch........... » 146
Grondregels der zwenking. ...... » 148
|
|||||
VI
|
|||||
,. i op cene vaste spil. . . . I'Iadz. 150
Zwenkingen \
j i » beweegbare spil. . . » 158
Afzonderlijke schuinsche marsch. .... » 160
Het peloton in bataille marcherende, met vieren
of tweeen*in denselfden gang doen afbreken. > 162
De kolonne met tweeën of vieren marcherende,
het peloton in denzelfden gang doen for- meren.............» 163 Het peloton in bataille marcherende, met
vieren of tweeën in verdubbelden gang doen afbreken...... .• ...... » 164 De kolonne met tweeën of vieren marcherende,
het peloton in.verdubbelden gang formeren. » 165
De bewegingen met vieren^ het peloton in
kolonne of bataille zijnde.-...... 166
VlEBDE ARTIKEL : . '.• » 172
Carroussel-rijden. . . . ' . ' . . ; ' . . » 172
Springen over den slagboom en de sloot. . . » 176
Aanval met het peloton. . . . . . . . * 176
Verzameling. .-...,........ » 178
Tirailleren. . '. .......... . . . . » 179
AlGEMEEN OVERZIGT HOPEHS DE VERDEELIHG EI»
OPKllMMIHG VAH HET ONDERWIJS.....> 187
|
|||||
ÏWLEIDING.
|
|||||
Den grondslag te leggen tot eene gelijkvormige
wijze van rijden, overeenkomstig de bestemming der kavalerie , en de zamenstelling der legers , is het doel van dit militair onderrigt in het rijden. Hetzelve zal in drie hoofd-afdeelingen verdeeld zijn:
1°. In het te geven onderrigt aan miliciens en re-
kruten , welke de eerste klasse zullen uitmaken. - 2°. In het onderrigt aan onderofficieren en man-
schappen , die zich voor veeljarigen diensttijd ver- bonden hebben, om naar mate van hunnen aanleg en geschiktheid , tot remonte-berijders opgeleid të- worden en die de tweede klasse zullen uitmaken. 3". In het onderrigt aan officieren, en enkele on-
derofficieren aan de Koninklijke Militaire Rijschool , welke de derde klasse zullen uitmaken, en bestemd zijn om tot Instructeurs te worden opgeleid. EEBSTE KLASSE.
De beperkte diensttijd der miliciens bij de kavalerie
doet de noodwendigheid geboren worden , derzelver afrigting zooveel mogelijk in één jaar te voltooijen. De rijkunst is toch alleen een gedeelte van dat-
gene, wat een bruikbaar kavalerist moet kennen; ook komt bij het onderrigt in het rijden , de verschooning |
|||||
ng twtr den ^/ïa/n., aó&ttyetté je^k/JZê-; tirfy ï.snam ■.
|
||||||
,)'fr,7rrf vén l-of*</■**/""/•rr*,. 'tFjPftf&ï
|
||||||
(2)
zoowel der paarden, als der krachten van den re-
kruut in aanmerking. Al hetgeen alzoo van den gewonen kavalerist gevorderd kan worden, bepaalt zich, wat de rijkunst betreft, tot het volgende: « Dat hij op een toegereden paard, zoowel alléén
« als in het gelid, met zekerheid, vaardigheid en « ongedwongene houding, alles verrigten kan , wat de * dienst, en zijne bestemming , om te paard met goed « gevolg zijne wapenen tegen den vijand te gebrui- «ken, in elk voorkomend geval, van hem zullen « kunnen vorderen.» Door een grondig onderwijs der lessen en pelotons-
school , in het eerste deel vervat, zal dit oogmerk geheel worden bereikt. TWEEDE KLASSE.
Daar echter bij de korpsen, tot aanvulling derzelve,
steeds jonge manschappen en paarden aankomen, welke tot de dienst moeten afgerigt worden, volgt daaruit de behoefte aan onderwijzers, welke die rekruten onderrigten, en ruiters , welke die remon- ten kunnen toerijden. Daartoe nu moeten de onderofficieren, en zoo-
danige ruiters worden opgeleid , welke zich door bij- zonderen aanleg en geschiktheid onderscheiden. Tot het afrigten van remonte paarden, worden
echter andere lessen en hulpen vereischt, als tot het berijden van een toegereden paard; en worden alzoo andere voorschriften en een bijzonder onder- rigt gevorderd , hetwelk den inhoud van het tweede deel zal uitmaken. |
||||||
/
/
|
||||||
pi.h.
|
||||
f.^^/h^/X^^e/n^'. és&té^^A&M&e* /zet- favnateWs. ryOedéu^j^ia ,rn^jtfyyi/Hi/M^l^nd.
|
||||
( 3)
DERDE KLASSE.
Tot deze klasse worden toegelaten zoodanige indi
viduen, welke reeds eenigermate bekend zijn met den geheelen omvang der afrigting, het paard en deszelfs eigenschappen weten te beoordeelen , de hulpmiddelen en instrumenten, welke tot deszelfs afrigting gevorderd worden , kennen , en aan wien de behandeling van jonge paarden, van derzelver ont- vangst af aan, en de bearbeiding van moeijelijke , kwaadwillige en vroeger slecht toegeredene paarden reeds is kunnen worden toevertrouwd. Daar nu tot de eigenschappen van eenen goeden
onderwijzer , waartoe de leerlingen der derde klasse moeten worden opgeleid , grondige denkbeelden, be- daardheid , volledige bekendheid der opvolgende leer- methode , en hoofdzakelijk eene zekere wetenschap- pelijke beschaving behooren, zou die klasse, naar den regel alleen uit officieren moeten bestaan; doch zullen in dezelve ook zoodanige onderofficieren kun- nen opgenomen worden, welke in de tweede klasse bijzondere vorderingen gemaakt hebben, en door buitengewone geschiktheid daartoe in aanmerking kunnen komen. INDEELING VAN HET ONDERWIJS.
Het onderrigt der eerste klasse wordt geheel naar
den inhoud van het eerste deel, aan alle militiens en rekruten gegeven, en vermag, met uitzondering van zoodanige sujetten, welke bijzonderen aanleg ontwik- kelen , in het eerste jaar niet worden overschreden. |
||||
rem
|
||||
^t^^nJÊk^g***^^
|
||||
( 4)
De tweede klasse zal, het, in het tweede deel ver-
vatte onderrigt ontvangen. Tot hetzelve zullen, be- halve de onderofficieren en oude ruiters , ook zooda- nige jonge manschappen kunnen worden toegelaten' welke in het eerste jaar het meeste talent en vaar- digheid in het rijden ontwikkeld hebben, en tot hoogere volmaking lust en aanleg hebben. Het onderrigt der derde klasse, zoo als hetzelve
in het derde deel is vei'vat, wordt uitsluitend bij de Koninklijke Rijschool aan de daarbij gedetacheerde officieren en onderofficieren gegeven. De lessen, in het derde deel vervat, mogen in
geen geval bij de korpsen geoefend worden. Bij de rijschool zal dezelfde indeeling van klas-
sen plaats hebben, en het voor elk derzelve voor- geschrevene onderrigt naauwkeurig worden opge- volgd. Daar het echter te vooronderstellen zal zijn , dat , bij eene goede keuze dei- bij de rijschool te delacherene individuen , het onderrigt voor de eerste klasse slechts kort zal behoeven te zijn, en alleen als grondslag en practische voorbereiding zal strek- ken, zullen dezelve weldra in de tweede klasse kun- nen overgaan. De hierna volgende leermethode zal met de grond-
beginselen , waarop dezelve berust, bij de geheele kavallerie worden ingevoerd. j
ONDERRIGT VOOR DE EERSTE KLASSE.
Pliglen van den Onderwijzer.
1. Geduld en duidelijkheid in voordragt zijn de |
||||
HL. IV.
|
||||
xa&t&töstxMts 4-ef. fisv/aassj/ec, ,U^a/j/^/ e^*ffa#ia.
|
||||
1
|
|||||
(5)
hoofdvereischten van eiken onderwijzer , voornamelijk
bij den aanvang van het onderrigt: hij vermijde daar- toe alle vreemde benamingen of uitdrukkingen , tenzij hij vooraf der zelver beteekenis uitlegge ; hij spreke niet meer dan noodig is , drukke zich kort en zakelijk uit, en vordere de stipste uitvoering van het aangewezene. Het door elkander en in algemeene bewoordin-
gen doorspreken, het steeds berispen zonder te on- derrigten, en maar voort te laten rijden, om het even of het aangewezene opgevolgd wordt of niet, ver- moeit zoowel onderwijzer als leerling, en worden tijd en moeite noodeloos verspild. De onderwijzer moet naijver en lust tot leeren
bij de rekruten trachten op Ie wekken. Door eene zachtzinnige wijze van onderrigten, kalm en ge- laten te blijven , drift en bedreigingen te vermijden , zal hij het best dit oogmerk bereiken, daar het toch de meesten meer aan kunde, dan aan goeden wil ontbreekt. Blijkbaar achtelooze of onwillige rekruten, worden
aanvankelijk door opwekking van eergevoel en naij- ver , later door berispingen en straffen tot opmerk- zaamheid en inspanning aangehouden. De onderwijzer moet, vooral' in den beginne van
het onderrigt, de reprises kort maken, daar de moeijelijkheid om bij de ongewone beweging van het paard, den zit te bewaren , den rekruten vele krachts-inspanning kost, en dezelven vermoeit. Bij alle lessen, waarbuitengewone krachts-inspan-
ning van man en paard vereischt wordt, geldt de zelfde aanmerking. |
|||||
PI.V.
|
||||||||||||
Wztkina btx ^a-aö.
|
||||||||||||
Zêtiadf Mï//t&e;
|
||||||||||||
3. t^rtzaweri'.
|
||||||||||||
h. ^tMedes #wjfén&£t&.
|
||||||||||||
(6)
|
|||||
Het paren van het theoretisch met liet practisch
onderwijs is als zeer doeltreffend te achten. Elke uit te voerene beweging, moet van eene uit-
legging der wijze waarop, en der middelen waar- door die moet bewerkstelligd worden, zijn voorafge- gaan. Is de uitlegging niet begrepen, wordt halt gemaakt, en dezelve herhaald, en wel voornamelijk het oogenblik van rust benuttigd , om den rekruut over het uitgevoerde te ondervragen , en door het duidelijk voordragen der gronden, naar welke hij te werk moet gaan , zijn nadenken op te wekken en gaande te houden. 2. Deze les, de grondbeginselen bevattende van
den zit en houding te paard , en der wijze van het- zelve in den bevolenen gang en >-igting te besturen, heeft de eerste beschaving en vorming van den re- kruut ten doel , en moet alzoo, wanneer de om- standigheden zulks gedoogen, aan niet meer dan vier, of hoogtens zes man te gelijk worden gegeven , ter- wijl zooveel mogelijk aan' eiken man eenen onderwij- zer wordt toegevoegd. De onderwijzer zal niet van het eene tot het an-
dere onderrigt overgaan , dan na dat de rekruut het aangewezene wel heeft begrepen en uitgevoerd, daar zijne verdere vorming van de kennis en juiste toe- passing der grondbeginselen afhangt. ONDERRIGT OP BEKEN EN TRENS.
3. Een vaste zit te paard is een onontbeerlijk
vereisclite van den kavalerist; zonder deze. is noch rustige besturing des paards , noch vrij gebruik der |
|||||
."VE.
|
||||
'l^^^ny '^u^/^tej^j&iat^.
|
||||
(7)
wapenen denkbaar. Een goed militair voorkomen, on-
gedwongene en gelijkmatige houding, zijn tot het verkrijgen van eenen bevalligen en vasten zit te paard beduidende voordeden , en zullen de juiste uitvoering der bewegingen in groote mate bevor- deren. De eerste zorg van den onderwijzer moet zich dan
al dadelijk bepalen , op de bevestiging van eenen zekeren , ongedwongenen en éénvormigen zit. De ondervinding leert, dat door het onderrigt op
de deken aan te vangen, dit oogmerk het zekerst bereikt wordt; de verschillende vorm der zadels geeft den rekruut valsche steunpunten , en hij leert niet doorzitten. Ook wordt alzoo het doorrijden ver- meden , hetwelk bij den dadelijken aanvang van het onderwijs op den zadel veelal plaats heeft, den re- kruut vermoeit, ontmoedigt en de instructie op- houdt. Daar echter de gewone dekens bij dekavalerie in gebruik te groot, en op de wijze als hieronder omschreven wordt, gevouwen, tot het rijden onge- schikt zijn, zullen eenige kleine dekens, die in tweeën gevouwen worden, tot dat einde bij de de- pots moeten voorhanden zijn. Overigens wordt nopens het onderrigt op de deken
naar de deswegens gemaakte aanmerking aan het slot der lessen (bij het algemeen overzigt nopens het on- derwijs) verwezen. De voorafgegane oefeningen te voet moeten den
rekruut reeds hebben voorbereid, en strekken om zijne goede houding te paard bevorderlijk te zijn. |
||||
JttertxC. vetn, X.ctn^ertA^Ufjtpiix'^Ma^&.
|
||||||
''t
|
||||||
/
(8)
XLKEDING VAN DEN MAN, EN TOERUSTING VAN HET PAARD.
4. De rekruut zal in het stalbuis gekleed zijn 9
met welopgetrokken rijdbroek (waarvan de voetrie- men niet te strak moeten zijn aangehaald , maar eenige, speling hebben) met de stalmuts op, die bij alle bewegingen van het paard vast op het hoofd moet blijven, en met laarzen, zonder sporen. 5. Denzelven wordt zoo veel mogelijk een toege-
reden paaïd gegeven. Het paard wordt de kleine stangtrens aangedaan
en de watertrens. De kleine trens moet zoodanig geplaatst zijn, dat
het mondstuk aan de lagen ligt zonder de lippen opwaarts te trekken. Het mondstuk der watertrens ligt iets lager. De gesp van het kopstuk tusschen de ooren, het fronteel behoorlijk opgeschoven en aan de ooren liggende , de bakstukken achter de jukbeenderen, de keelriem niet te vast. De gewone deken zal gevouwen worden: bij de ligte kavalerie, overlangs in drieën en ver- volgens in drieën toegevouwen , zoodanig dat het num- mer boven komt, de opene zijde van de deken regts. bij de zware kavalerie, overlangs in tweeën gevou- wen en toegeslagen, zoodat de deken in vieren is gevouwen, het nummer boven en regts, de opene zijde van de deken regts. De deken wordt midden op den rugyan het paard
gelegd, de schoft vrij blijvende, en met den singel bevestigd, waarvan de eindriemen, om het afhangen te beletten, door de passanten moeten gestoken zijn. |
||||
INHOUD DER EERSTE IES.
|
||||||||
TWEEDE OEFE1UHG.
Ter regier- of linkerhand mar-
cheren . Op gelederen afstand oprukken
en den gewonen afstand her- nemen. Veranderingen van hand.
In den draf en weder in den
stap overgaan. Groote volte.
Halve en heele wendingen, in
den gang. Voltes.
Ia bataille opmarcheren,
^l/springen.
Defileren.
|
||||||||
EERSTE OEFENING.
Het geleiden naaren uit de rij-
baan. Opstellen in de rijbaan, en hou-
ding der ruiters alvorens te paard te stijgen. Benaming der deelen van het
paard. Opspringen.
Zit en houding te paard.
Binnen- en buitenzijde der rij-
baan. Positie derhanden,en besturing
met de trens. De teugels der trens verlengen
en verkorten. De teugels kruisen en verdeelen.
Bewegingen der hand hij de be-
sturing van het paard op de trens. Werking der hand op de bestu-
ring van het paard. Werking der beenen.
Vereenigde werking van han-
den en beenen. Verzamelen.
In gang brengen van het paarde
Teruggaan.
Ophouden met teruggaan.
Houding van het bovenlijf.
Halve en heele wendingen stil-
staande. Busten.
Afspringen.
Defileren.
|
||||||||
ï
|
||||||||
( io )
|
||||||
EERSTE OEFENING.
Het geleiden naar en uit de rijbaan.
6. De teugel der kleine stangtrens blijft op den
hals van het paard , de teugel der watertrens is af- gedaan; de regterhand des ruiters vat dezelve, ééne hand breed van den mond des paards aan, de twee eerste vingers tusschen de teugels, de beide laatste den regier teugel omvattende, de hand gesloten ,en de duim gestrekt op den linker teugel; de linker- hand neemt het uiteinde der teugels in de volle vuist, de arm uitgestrekt en langs het lijf afhangende. De ruiter houdt met de regterhand het hoofd des
paards omhoog, de duim naar boven, de pink naar beueden, de nagels naar het ligchaam , om het slaan te beletten, gaat links zijwaarts van het paard , en tracht hetzelve met opgehevene hand vooruit te doen gaan , zonder hetzelve aan te zien. 7. Bij het geleiden van paarden, die niet goed
willen volgen, gaat de ruiter zijwaarts vóór het hoofd van het paard. Bij zeer driftige paarden blijft de geleider aan den
schouder terug, en tracht het, door geven en nemen der teugels , nevens zich te houden, welke aanhou- ding gevoeliger moet worden als het paard springt, doch mag de ruiter nimmer met geweld in de teu- gels hangen. Wanneer het paard naar den geleider met de voor-
beenen slaat, laat hij de teugels zóó ver door de regterhand glijden, dat hij een pas links kan maken, en straft hetdoor eenen zachten aanruk der teugels. Zooda- |
||||||
• <-•< -' */%a'*-'"-"/ V*v
|
||||||
(11)
nige paarden kunnen, uitgezonderd wanneer het glad
is, met eenen bindteugel regts woi'den aangebonden. Meerdere ruiters vereenigd zijnde , wordt, zoo veel
het terrein zulks toelaat, eene tusschenruimte ge- houden van twee paarden lengte. Op dezelfde wijze worden de paarden naar den
slal teruggeleid. V Opstellen in de rijbaan, en houding der ruiters
alvorens te paard te stijgen. 8. Naarmate de ruiters in de manege komen , stel-
len zij zich naast en evenwijdig aan elkander, met drie passen tusschenruimte , front na de lange zijde makende : de regter vleugel twee paarden lengte van de korte zijde, en nemen de houding van den rui- ter aan, alvorens op te stijgen. De onderwijzer zorgt, dat de paarden weWierkant
geplaatst zijn. Daartoe treedt de rekruut op het kom- mando geeft acht, vóór zijn paard , front naar het- zelve makende, vat met de regterhand den linker, en met de linkerhand den regter trensteugel, de duimen op de ï-ingen van het mondstuk, het einde der teugels in de linkerhand, en stelt alzoo zijn paard regt. De teugels der watertrens worden nu over den hals gelegd , en plaatst zich de man aan de linkerzijde van het paard , zoodat zijn hoofd met de ooren van hetzelve gerigt is, waarna de regter- hand de teugels aanvat, even als bij het geleiden. De paarden vierkant geplaatst zijnde, rigten zich de
manschappen regts, en zien daarna regt voor zich uit. De onderwijzer ziet nu toe, of de man wel ge-
|
||||
( 12)
|
|||||
kleed is, de paarden goed getoomd, en de dekens
behoorlijk geplaatst zijn. Benaming der deelen van het paard.
9. Vóór het opstijgen wordt de rekruut, tot beter
begrip van het onderrigt, in de verdeeling des paards onderwezen. Het paard wordt verdeeld :
in de voorhand, in het lijf, in de achterhand. Tot de voorhand behooren het hoofd, de hals ,
de schoft, de borst, de schouders en devoorbeenen. Tot het lijf behooren de rug, de ribben, de
buik, de lendenen en de flanken. De achterhand bestaat uit het kruis, de heupen,
de billen, de staart en de achterbeenen. Op het midden van den rug is de zitplaats des rui-
ters, wiens gewigt op de voor- en achterhand gelijk- matig moet verdeeld zijn. De van natuur zwakkere voorhand des paards, wordt nog door hetgewigtvan hoofd en hals verzwaard; de bemoeijenis des ruiters moet alzoo daar heen strekken , dit gedeelte zooveel mogelijk te verschoonen en te ondersteunen, en daar- toe van de minder belaste en krachtiger gebouwde achterhand meer te vorderen; zulks wordt verkre- gen door hoofd en hals van het paard regt te hou- den en op te rigten,, in den rug door te zitten, de heupen te buigen, en de achterhand vóór te druk- ken, in één woord, het paard in evenwigt te bren- gen en te houden. . '. ■' ' ••"*■ ■ \ . ■ ■
|
|||||
( 13 )
ê
Opspringen.
10, Om de paarden niet te verontrusten, zal men
den rekruut leeren , alle bewegingen stil en bedaard uit te voeren. Men zal hen zoo mogelijk vooraf in het opspringen op een houten paard oefenen, om daarin meer vaardigheid te verkrijgen. 11. De onderwijzer kornmandeert.-
« Maakt u gereed = om op te springen, >
(Een tempo, twee bewegingen.)
Op het laatste gedeelte van dit kommando, maakt
de ruiter regts-om, laat met de regterhand, de regter teugel los, maakt één pas regts, laat de reg- terhand langs de linker teugel doorglijden , en brengt de regterhand om hoog, de duim tusschen de teugels, de linkerhand steekt de derde vinger tusschen beide teugels , wordt ligt gesloten en plaatst zich op den kam. Op het kommando
« Twee, > werpt de regterhand het uiteinde der teugels regts over, vat eene vlok manen, welke dezelve van on- deren in de linkerhand overgeeft en om den lin- kerduim wikkelt, de linkerhand wordt nu goed geslo- ten , en de regterhand achter de schoft geplaatst, de duim links , de vier vingers regts. De teugels moeten zeer ligt en gelijkmatig aangehou-
den worden. Springt sS op.
(2 Tempo's).
Op het eerste gedeelte van dit kommando, zich
vlug en door eenen krachtigen sprong, met onder- |
||||
(14)
|
|||||
steuning van beide armen, in eene regte houding,
zoo hoog mogelijk, digt aan het paard , verheffen , zoodat het ligchaam alleen op de armen rust 5 het bovenlijf moet zich niet over het paard buigen, de lendenen ingetrokken zijn, de knieën aan het paard gedrukt, en de voeten gesloten. Op het laatste gedeelte van het kommando
brengt de ruiter, in onveranderde houding, het regterbeen gestrekt over het kruis van het paard, zonder hetzelve aan te raken , en gaat zacht neder- zitten. De regterliand vat nu den regter teugel met den duim en de drie eerste vingers } de linker laat de manen los , en de beide vuisten nemen de ver- eischte houding aan. Zit en houding ie paard.
Verdeeling van het ligchaam. 12. Het ligchaam des ruiters wordt in driedeelen
verdeeld : 1°. liet bovendeel, van en met het hoofd tot aan
de heup. 2°. Het middengedeelte, van de heup tot aan de
knie. 3°. Het ondergedeelte, van de knie tot en met
den voet. Het bovendeel, met uitzondering van de vuist,
moet rustig, doch ongedwongen blijven, ten zij , het gebruik der wapenen het tegendeel vereischt. Het middendeel moet onbewegelijk, en als het ware
aan het paard verbonden zijn. |
|||||
-'—■..... .-....-. «.,».!P. ,,.-,-
|
|||||
( 15 )
Het onderdeel wordt in de knie-gewrichten los ,
en tot het gebruik der beenen gereed gehouden. Houding.
Het hoofd regt, los en ongedwongen, de kin een
weinig ingetrokken, de oogen regt tusschen de ooren van het paard vooruitziende. De schouders afhangende en iets teruggetrokken,
zoodat de borst vooruitkomt. De bovenarm moet regt afhangen zonder stijfheid.
De voorarm, die met denzelven eenen regten hoek
uitmaakt, sluit zich aan de binnenzijde zacht aan het ligchaam. De vuisten, waarin de trensteugels verdeeld zijn,
moeten gesloten zijn en in het gewricht eenigzins naar binnen gebogen; de duimen naar boven, de pinken naar onderen, in eene loodregte strekking. De lendenen moeten bij het uitstrekken van het
bovenlijf regtgehouden en ondersteund worden , en alleen bij sterke bewegingen van het paard de noo- dige buigzaamheid behouden. Het bovenlijf des ruiters draagt in de zitting
op drie steunpunten, de kloof, en de beide zitbeen- deren , en moet de zwaarte des ruiters gelijkmatig op deze drie punten dragen en verdeeld zijn. De dijen worden van de heup af naar binnen ge-
draaid , zoodat de knieschijf naar voren komt. De knien worden zooveel mogelijk teruggetrok-
ken , doch de man gaat niet van de d"ie draagpun- ten af, waarop hij steeds moet-blijven doorzitten , om voortekomen , dat hij eene staande houding |
|||||
( '6)
zou aannemen , en verhinderd worden met de bee-
nen de gevorderde hulpen aan te brengen. De beenen , van de knie af aan, hangen loodregt
en digt langs het paard. De voelen, van de punt tot aan de hak, even-
wijdig met het paard ; de hak hangt zoo veel moge- lijk naar beneden. De houding van den ruiter moet rustig en vast,
maar niet stijf of gedwongen zijn. De deijen, van de knie af, dragen op het paard
door, sluiten zich aan hetzelve , en maken den eigen- lijken zit uit. Dit aansluiten moet echter aan de beweging van
het paard ondergeschikt zijn , en moet niet immer plaats hebben , noch met te veel krachtsinspanning geschieden, dewijl hierdoor de ongedwongene hou- ding verloren zoude gaan, en zulks den ruiter op den duur te vermoeijend en onuitvoerlijk zoude zijn. 13. De onderwijzer zal aanvankelijk, op het stil-
staande paard, den rekruut de houding en den zit onderwijzen, en eerst nadat hij hiervan een juist begrip zal verkregen hebben , hem leeren , die houding en dien goeden zit, in den gang te be- waren. Hij zal, naarmate van de bevattelijkheid, natuurlijke
geschiktheid en stoutmoedigheid van den rekruut, beslissen, in hoe verre voor sommigen het onder- ligt zonder nadeel kan worden verhaast. Het hoofdvereischte in deze les, is, liet verkrij-
gen der goede houding, slot en evenwigt te paard. Het zal nu noodig zijn , den rekruut te onderrigten
|
||||
( 17)
|
||||||
wat hij , tot het wel begrip der uitleggingen van
den onderwijzer, door de binnen en buitenzijde
der rijbaan te verstaan hebbe.
'*}
Binnen- en buitenzijde der rijbaan. 14. Die zijde van ruiter en paard, welke naar de
binnenzijde van de rijbaan, of den kring, waarin gereden wordt, gekeerd is, heet de binnenzijde. Bij wendingen zijde-gangen , overschenkelen., enz.
is de binnenzijde die, naar welke de wending of de zijde-gang plaats heeft, en waarheen het hoofd des paards gerigt is. De buitenzijde is natuurlijker wijze de tegenover-
gestelde; van daar ontleenen , bij het ouderrigt, alle enkele deelen van ruiter en paard, toom en zadel- tuig, den naam van binnenhand, buitenteugel, been, enz. Positie der handen , en besturing met de trens.
15. Bij het rijden met de trens , komen twee po-
sitien der handen voor: de eerste en tweede ge- naamd. De water trens wordt alleen gebruikt of ook te ge-
lijk de stangtrens aangenomen. De teugels der wa- tertrens worden in beide handen verdeeld, en tusschen den pink en derden vinger genomen, de vuisten gesloten en een weinig naar binnen ge- draaid , zoodanig dat de middelgewrichten der vin- gers tegen over elkander komen, de duimen even gestrekt drukken de teugels op de wijsvingers. Bij den aanvang van het onderwijs, blijft de kleine
|
||||||
2
|
||||||
( 18)
|
|||||
trensteugel op den hals van het paard liggen j wil
men ook deze in de hand doen nemen, wordt de- zelve tusschen de tweede en derde vinger gehou- den, onder en tegen den teugel der watertrens , de duim op beiden gesloten. Eerste positie der hand.
16. In de bereids opgegevene houding van den
voorarm en vuisten, zijn de laatste ééne hand breed van elkander verwijderd, ééne hand breed van het lijf, en twee handen breed boven de schoft van het paard. De teugels moeten te gelijker lengte zijn aangevat,
zoodanig, dat de ruiter , bij eene verzamelde hou- ding van het paard, steeds een ligt gevoel van het mondstuk op de lagen heeft, zonder het paard daardoor te doen teruggaan. Bij den aanvang van het onderrigt, behouden de
handen de eerste positie, en wordt alleen de water- trens gebruikt. Tweede positie der hand.
17. Handen en teugels zijn als boven geplaatst,
doch de binnenhand wordt ééne handbreed lager gehouden, zoodat deszelfs duim ter hoogte is van den pink der buitenhand; de binnenteugel wordt eenigzins korter gehouden. Men vangt aan in deze positie der hand te doen
rijden , zoodra de zit des ruiters in zóó verre be- vestigd is geworden, dat de onderwijzer meer op de besturing van het paard te letten heeft. Vooral |
|||||
}
|
|||||
( 19)
moet men daarmede echter niet ie vroeg begin-
nen. Het rijden in deze positie der hand , dient hoofd-
zakelijk , om het paard eene goede houding te ge- ven , en heeft bij alle wendingen plaats. Bij het achterwaarts rigten, en in geslotene gele-
deren, wordt de eerste positie aangenomen, bij het teruggaan , in gebogene houding, wordt de tweede aangenomen. Be teugels der trens verlengen en verkorten.
18. Om de teugels der trens te verlengen of te
verkorten, brengt men de vuisten naar elkander toe , de nagels naar onderen gekeerd, en vat met den linkerduim en vooi-sten vinger den regterteugel aan, een weinig boven of vlak bij den regter duim, naar mate de teugels verlengd of verkort moeten worden; vervolgens opent men de regterhand, en verlengt of verkort de teugels zoo veel noodig is. De linkerteugel wordt op dezelfde wijze, doch
door tegenovergestelde middelen verlengd of verkort. De teugels kruisen en verdeelen.
19. Om de teugels in de linkerhand te kruisen,
brengt men die vuist, midden over het lijf, dezelve een weinig omdraaijende, de nagels benedenwaarts; vervolgens Opent men even de hand, en plaatst het gedeelte der teugels , hetwelk zich in de regterhand bevindt, in dezelve, de linkerhand wordt gesloten, de regter op zijde geplaatst» 20. Om de teugels te verdeelen opent men even
|
|||||
(20)
|
|||||
de linkerhand, en vat met de regterhand het ge-
deelte der teugels, hetwelk zich in de linkervuist bevindt, aan, waarna de handen weder in de voor- geschrevene houding herplaatst worden. Om de teugels in de regterhand te kruisen en
weder te verdeelen, bezigt men tegenovergestelde middelen. ■ =. Bewegingen der hand bij de besturing van het
paard op de trens. 21. Dezelve bestaan in het:
1°. aanhouden,
2°. nageven, 3". wenden. Aanhouden.
22. Het aanhouden wordt bewerkstelligd door eene
schroefsgewijze ronding van beide vuisten in de ge- wrichten achterwaarts. Beide pinken worden te gelijk naar het onderlijf, en eenigzins in de rigting der borst in de hoogte gebragt, waarbij de helling der duimen naar voren en uitwaarts , zoo veel mo- gelijk, moet vermeden worden. — Deze ronding of ombuiging der vuisten, verkort beide teugels te ge- lijk, en wordt, naar gelang van omstandigheden, vermeerderd of herhaald. Is hel oogmerk bereikt geworden, herplaatst men de handen in de oor- spronkelijke houding. Het aanhouden heeft bepaaldelijk plaats bij het
verzamelen der paarden, bij halve of geheele op- houdingen , en bij het teruggaan* |
|||||
(21 )
|
|||||
Nageven.
23. Dit wordt bewerkstelligd door eene schroefs^
gewijze nageving in de vuistgewrichten voorwaarts, zoodanig, dat de kleine vingers den hals van het paard naderen en zich van elkander verwijderen, terwijl de duimen tot elkander en naar het ligchaam gebragt worden. Worden echter hierdoor de teugels nog niet ge-
noegzaam verlengd, kunnen de handen met den duim naar boven , een weinig vooruitgebragt worden. Het oogmerk bereikt zijnde , • hernemen de han-
den hare oorspronkelijke houding. Deze hulp wordt aangewend, wanneer het paard
meerder vrijheid der teugels vordert, bij het over- gaan in sneller gang, na het verzamelen, bij de wendingen, en wanneer het paard bij het teruggaan achter de teugels blijft.. Wenden.
24. Dóór eene schroefaGhtige ronding der binnen-
vuist in het gewricht, wordt de kleine vinger op- waarts, en in de rigting van de buitenzijde der borst van den ruiter gebragt. De hierdoor veroorzaakte verkorting des binnenteugels , noodzaakt het paard tot het doen der wending. De buitenband geeft iets toe , tot dat het paard
aan de werking der binnenteugel gehoorzaamd heeft, waarna de hand zich in het gewricht zoo veel meer kromt, dat de pink eene hoogere rigting neemt naar den buitenschpuder van den ruiter, de |
|||||
( 22)
|
|||||
duim blijft naar boven, de voorarm aan Het lijf.
Hierdoor ontstaat eene zijdelingsche opwaartsche aanhouding, die aan het paard de tot het wenden vereischte houding geeft, het afvallen der achter- hand voorkomt, en tevens den omvang der wen- dingskring bepaalt. Na de wending hernemen de handen derzelyer vorig standpunt. Bovenstaande verklaringen kunnen kortelijk den
rekruut verstaanbaar gemaakt worden, door hem te leeren, dat er vier bewegingen der hand zijn. Eerste beweging, aanhouden: de pinken opwaarts
naar het ligchaam, in de rigting van het hoofd des ruiters. Tweede beweging, nageven, de pinken naar den
hals van het paard , de duimen tot elkander en naar het ligchaam. Derde beweging, regts wenden, de regterpink
opwaarts naar de borst en den linkerschouder van den man. Vierde beweging, links wenden, de linkerpink
opwaarts naar de borst en den regterschouder van den man.
. *
Werking der hand op de besturing van het paard.
25. De goede besturing van het paard , rust op de
volgende beginselen. Alle aanhoudingen moeten van lieverlede , door
ronding der vuistgewrichten, worden bewerkstelligd. Dezelve moeten zacht aangevangen worden, en
langzamerhand toenemen, doch nimmer met rukken gepaard gaan. *
|
|||||
I
(23) Bij let nageven of geven van de hand, hoewel
dit sneller dan het aanhouden moet geschieden, moet echter nimmer aan het paard op eens eene geheele vrijheid der teugels gegeven worden. De werking der handen, hij het aanhouden of
verzamelen, duurt niet langer dan tot dat het paard gehoorzaamd heeft, namelijk, tot de hals van de schoft af aan in de hoogte gebragt, de nek gebo- gen , en de kin van het paard de borst genaderd is. Daar zulks echter bij slechts weinige, en alleen geheel regelmatig gebouwde paarden kan verkregen worden, moet de ruiter zich vergenoegen, dat het paard aan het aannemen der teugels gehoorzaamt, en de aan zijnen bouw geëvenredigde houding aan- neemt. Beide teugels moeten steeds gelijkmatig werken,
de armen bestendig aan het lijf, de vuisten stil en op de bepaalde hoogte gehouden worden. Het verkrijgen van eene vaste stille hand, hangt
van eenen rustigen zit, en eene goede besturing, van een juist en fijn gevoel in de hand af. Het stijf aandrukken der armen, of krampachtig zamendruk- ken der vingers, moet daartoe zorgvuldig worden vermeden. Werking der beenen.
26. De hulpen , die met de beenen aan het paard
aangebragt worden , dienen om hetzelve vooruit te doen gaan , in evenwigt te doen blijven , buigzaam te maken in de lendenen, en te noodzaken tot het wenden, en aannemen van den zijde-gang. |
||||
(24)
|
|||||
Het aanbrengen dier hulp bestaat in eengeëvenre-
digd aandrukken der beenen, zonder dat de dijen zich verplaatsen, naar den graad der gevoeligheid van het paard, en in overeenstemming met de wer- king der handen. De hulpen worden of met een of met beide bee-
nen aangebragt, waarbij dezelve, of loodregt tegen den. singel, of eene handbreed achter denzelven, doch nimmer voor den singel of in de flanken worden aangelegd. De hielen moeten daarbij zakken, om het aan-
raken of kittelen met de sporen voor te komen; het slaan of kloppen met de beenen moet zorgvuldig worden vermeden. Vereenigde werking van handen en beenen
in de gewone gevallen. 27. Van de regelmatige overeenstemming def hul-
pen van handen en beenen, hangt de rigting van het paard in de hand , en deszelfs volgzaamheid in alle gangen af. De kennis der juiste aanwending van dezelve is
alzoo voor den ruiter onontbeerlijk, welke kennis echter alleen door practische oefening, bij behoor- lijk en grondig onderrigt, verkregen wordt. De op- volgende uitlegging zal tot opheldering strekken van de verschillende toepassing der grondbeginselen. 0
Het verzamelen.
28. Het verzamelen is die stand of houding van het
paard, waarbij het deszelfs natuurlijke lengte inkort, |
|||||
(25)
door den hals van de schoft af opwaarts te brengen,
den nek te buigen, het hoofd naar de borst te bren- gen en het achterdeel eenigzins in te buigen , zoo- danig, dat de achtervoeten de voorvoeten meer ge- naderd zijn. Op elk kommando «-geeft acht,* doet de ruiter
hetzelve dien stand aannemen en, totdat «rust* wordt gekommandeerd, daarin verblijven, daarbij echter in acht nemende, om de vrije voortbeweging van het paard niet te hinderen , en steeds in even- redigheid der vermogens van hetzelve te werk te gaan. De gestrekte draf en gestrekte galop zijn de eenige
gangen , waarbij deze graad van verzamelde houding des paards geene plaats kan hebben. Het paard wordt verzameld door het gelijktijdig
aannemen der beide teugels, en het aanleggen van beide beenen achter den singel, tot het paard den voorgeschreven stand zal hebben aangenomen. Ge- hoorzaamt hetzelve niet dadelijk, dan moet bij af- wisseling nagegeven en aangehouden worden, met bij-behulp der beenen. Handen en beenen moeten zich steeds gelijkmatig aan beide zijden des paards doen gevoelen, en zoowel het aanhouden en nage- ven, als het ophouden der hulpen , moet te gelijker tijd en in dezelfde evenredigheid plaats grijpen. In één woord, de beenen moeten het paard in de teu- gels drijven, en deze het in de beenen terugbrengen. Bij alle soorten van gangen moet de ruiter steeds
zijn paard in de handen en tusschendc beenen heb- ben. Bij afgerigte paarden , die goed aan het bit |
|||||||
-■:.'..
|
|||||||
■
|
|||||||
(26)
|
|||||
gaan, worden in den gang de vuisten steeds stil ge-
houden , doch bij zoodanige, die op het mondstuk leunen, en met stijven nek daartegen in werken , moet van tijd tot tijd met heide teugels gelijkmatig nagegeven worden; het paard moet met beide bee- nen voortgedreven , en gelijktijdig met beide handen weder worden zamengenomen. Het in gang brengen van het paard.
29. Op het daartoe te gevene kommando , wordt
het paard in verzamelde houding, door den aandruk der beenen tegen den singel en een geëvenredigd nageven der hand, vooruitgebragt. Het paard moet steeds aan het bit blijven. Dezelfde hulpen worden bij den overgang uit den
stap in den korten draf, en uit dezen in den ver- sterkten draf aangewend — de overgang tot snel- lere gangen moet vloeijend en allengs, die uit snel- lere tot kortere gangen, eveneens zonder schokken plaats hebben. 30. Tot uitvoering hiervan zal de onderwijzer , zoo
veel mogelijk man voor man , kommanderen : 1°. « Voorwaarts*
2°. « Marsch.»
Op het eerste kommando zal de rekruut zijn paard verzamelen. Op het tweede kommando rijdt hij , in stap, in de eerste positie der handen, voorwaarts tot aan den muur, waar hij zonder kommando regts wendt, en langs den muur voortrijdt. Be onderwijzer overtuigt zich, man voor man, van
de juiste verrigtingen der handen, en ziet toe |
|||||
V..
(27)
dat beide teugels eene gelijke uitwerking hebben, de
handen stil, en op de bepaalde hoogte gehouden worden. Bij het doorrijden der hoeken, die aanvankelijk al-
leen afgerond worden , herinnert de onderwijzer den leerlingen de werking der handen voor het wenden onder § 24 voorgeschreven , ten einde zij allengs van de aanwending der daartoe vereischte hulpen een juist denkbeeld verkrijgen. Ten einde de paarden, zonder aanhoudende hul-
pen der beenen, welke aanvankelijk de goede hou- ding van den man zouden storen, in den gang te doen blijven , verheft de onderwijzer van tijd tot tijd de chambrière. Het ophouden.
31. Het ophouden is een verzamelen van het
paard uit den gang, door eene vermeerderde of sterkere aanhouding der teugels. Er zijn twee soor- ten van ophoudingen. Wil men het paard slechts voor een öogenblik aanhouden, of eenen korteren gang doen aannemen, wordt zulks eene halve op- houding genaamd; wil men hetzelve op de plaats doen stilstaan, wordt zulks eene geheele ophouding genaamd. De hulpen verschillen daarbij alleen in den graad der aan te wendene kracht; bij het verzame- len om het paard eenen korteren gang te doen aan- nemen , drukken de beenen , zoodra de teugels zijn aangehouden, het paard dadelijk weder voorwaarts, en de overgang tot eenen korteren gang heeft lang- zaam en van lieverlede plaats. |
||||
(28) .
|
|||||
Om het paard op de plaats op te houden, is de
aanhouding der teugels meer dadelijk en krachtiger, en de werking der beenen , die nu alleen nabij gehou- den worden, om het teruggaan te beletten, houdt met die der teugels gelijktijdig op. Na het ophouden hernemen handen en beenen
derzelver vroegere houding. 32. De onderwijzer zal, na eenige toeren dooi-
de manege te hebben doen maken, wanneer de ruiters op de lange zijde aankomen, kommande- ren : l8 "Peloton* en
2e *Halt*, wanneer zij zich alle op de
lange zijde bevinden. Het woord peloton wordt zoowel voor den afzon-
derlijken ruiter, als voor eene afdeeling rekruten , bij de instructie in de manege, aangenomen. Op dit eerste kommando verzamelen de manschap-
pen hunne paarden, zonder derzelver gang te ver- tragen. Op het kommando « halt» worden beide handen
zoodanig in het gewricht gekromd, dat de pinken opwaarts naar den ruiter gebragt worden , waardoor beide teugels gelijktijdig en gelijkmatig worden aan- gehouden, en de beenen nabij gebragt, om het paard te doen stilstaan , en het teruggaan te beletten, daarbij zorgende dat het paard vierkant ophoude, en geene af- wijking ter zijde plaats hebbe. — Zoodra het paard ge- hoorzaamd heeft, herplaatsen zich handen en beenen. De onderwijzer doet nu de verlorene distantien
herstellen , ziet man voor man, zit en houding na, |
|||||
(29)
|
|||||||
en maakt de leerlingen op de begane fouten op-
merkzaam. Het teruggaan.
33. Het paard moet in verzamelde houding , stap
voor stap, in eene regte lijn teruggaan. Deze oefe- ning leert den ruiter zijn paard volkomen tusschen de beenen en in de hand te hebben , en dient tevens tot bestraffing van paarden, die niet in de hand blijven of op de teugels leunen. De hulpen zijn dezelfde als bij het ophouden.
Het paard wordt verzameld en de teugels worden
zoo lang aangehouden tot hetzelve ééne voorvoet ligt, om achter uit te gaan. De beenen verhinderen het afvallen der achter-
hand ; gehoorzaamt het paard niet terstond, dan worden de tot verzameling aangewezene hulpen bij herhaling aangewend. 34. Tot uitvoei'ing dezer beweging wordt gekom-
mandeerd: I °. « Achterwaarts »
2". c Marsch.t Op welk tweede kommando, de ruiter, door het aanhouden van beide teugels, volgens de hier boven aangewezen beginselen , en zoo lang , tot een ander kommando volgt, zijn paard pas voor pas, in eene regte lijn doet teruggaan. Tot betere onderrigting van deze moeijelijke be-
weging zal de onderwijzer dezelve, man voor man doen uitvoeren , te beginnen met der. laatsten dei- in kolonne staande ruiters, denzelven zijn paard |
|||||||
( 30 ) »
doen terugnemen, en omtrent de daartoe te bezigen
middelen, duidelijk onderrigten. Heeft de onderwijzer zich overtuigd , dat ieder
ruiter het uitgevoerde wel heeft begi'epen, doet hij de geheele afdeeling teruggaan, en heeft vooral op een gelijkmatig tempo, het bewaren der distan- tien , en het vermijden van het afvallen der ach- terhand te letten. Dit teruggaan zal, als oefening , in korten stap en
hoogstens twee paarden lengte geschieden. De volgende hoofdmisslagen moeten bij het terug-
gaan vermeden worden. ; " Dat het paard zonder houding, met neerhangend
hoofd, stijven hals en Tug, lage voorhand en on- gebogené achterhand , terugtreedt; in dit geval moet hetzelve door krachtigen aandruk der beenen aan het bit gebragt worden, en wanneer hetzelve het mond- stuk mijdt en overijld terugtreedt, moeten de beenen eene nog sterkere werking uitoefenen. Om het afwijken der achterhand voor te komen,
worden de hulpen van teugel en been, aan die zijde, waarheen het paard uitwijkt, nadrukkelijker aangewend. Het ophouden met teruggaan wordt door het kom-
mando « halt» bewerkstelligd, waarop het paard, door het sterker aandrukken van beide beenen op de plaats wordt opgehouden , of door het kommando van «voor- waarts» op welk laatste kommando, door het nageven der hand en het krachtig aandrukken der beenen, het paard wordt voóruitgebragt, moetende de ruiter daarbij het bovenlijf wel stil houden, niet te veel |
||||
(31 )
|
|||||
vrijheid geven in de teugels, en het paard steeds in
de hand doen blijven. Houding van het bovenlijf.
35. Telkens wanneer bij het verzamelen, ophou-
den , en teruggaan (waarbij van het paard eene bui- ging der lendenen en heupen wordt gevorderd) de hulpen van handen en beenen worden aangebragt, moet de ruiter, te gelijker tijd, met wel gestrekt bovenlijf en ingetrokkene lendenen , met zijne ge- heele zwaarte doorzitten, doch moeten alle bewe- gingen van het bovenlijf, steeds alleen door het paard gevoeld worden, en nimmer zigtbaar zjjn. Wendingen.
36. Bij de wendingen en voltes brengt en leidt de
binnenteugel het paard in de wending. De buiten- teugel rigt het hoofd op , bepaalt de grootte van den kring, die doorloopen moet worden, en komt het afwijken der achterhand voor. Beide beenen druk- ken het paard gelijkmatig in de teugels voort, het binnenbeen op den singel, het buitenbeen achter denzelven. Het paard blijft steeds verzameld. Halve en heele wendingen stilstaande.
37. Om nu de ruiters een grondig denkbeeld te
geven der beginselen, waarnaar zij hunne paarden naar de eene of andere zijde moeten wenden, zullen, stilstaande , de halve en heele wendingen worden geoefend. De onderwijzer zal de beweging, man voor man ,
|
|||||
(32)
doen uitvoeren , zich daartoe nevens hem ophou-
den, en hem de grondregels, onder § 24 voor de wendingen voorgeschreven , herhalen. Men zal kommanderen: 1°. * Met eenen regis» (of links)
2". «Marsch» 3°. *HalL* Op het eerste kommando verzamelt de ruiter zijn paard , en stelt, door de binnenhand eenigzins in het gewricht te krommen , het hoofd van het paard regts, terwijl het buitenbeen de achterhand onder- steunt. Op het tweede kommando rondt hij de binnen-
hand zoo veel meer, dat de pink opwaarts in de rig- ting van de buitenzijde der borst gebragt wordt, om het paard tot de wending te noodzaken , drukt zacht de beenen aan , om hetzelve in die rigting te doen vooruitgaan , het binnenbeen tegen , het buitenbeen achter den singel. Zoodra het paard aan de werking der binnenhand gehoorzaamd heeft, geeft de bui- tenhand iets na, om hetzelve eene cirkelboog van drie passen te doen beschrijven, waarna op het kommando: « Halt»
biiitenteugel en buitenbeen, de voor- en achter- hand ophouden en regt stellen, terwijl handen en beenen zich herplaatsen , en de man regt vooruit- ziet. De wendingen met éénen links , worden naar de-
zelfde beginselen, door tegenovergestelde middelen uitgevoerd. |
||||
( 33)
|
|||||
38. Overgaande tot de beoefening der geheele wen-
dingen, zal de onderwijzer kommanderen : lo. «Net eenen ss regis omkeert* 2°. «Marscht 3°. «Halt.» Na op het eerste kommando de paarden verzameld en regts gesteld te hebben, zullen de ruiters op het kommando : *Marsch» naar de bekende beginselen en door aanwending der hierboven beschrevene hul- pen , hunne paarden van den muur af in den kring wenden , om dezelve eenen cirkelboog van vijf passen te doen beschrijven. De helft van den kring door- loopen zijnde, houdt de binnenhand op uitslui- tend werkzaam te zijn , en beide beenen drukken het paard schuins naar den muur voort, waar zij op het kommando: v-Halt» door het aandrukken 'van het linkerbeen en aanhouden van den regter teugel, het paard vierkant op den hoefslag bren- gen en doen stilstaan, waarna handen en beenen worden herplaatst. De wendingen links omkeert worden door tegen-
overgestelde hulpen, naar dezelfde regelen uitge- voerd. De onderwijzer zal bij deze uitvoering geene i'egel-
matigheid kunnen vorderen, noch zich daarmede te lang ophouden, daar het hier meer eene oefening der hand is, dan wel der beweging zelve. 39. Nadat voor de laatste maal met eenen regts-
omkeert gemaakt zal zijn, en de manschappen zich alzoo op de linkerhand in kolonne bevinden , zal de onderwijzer op nieuw in stap doen aanrijden, T
J
|
|||||
(34)
om ook , van die zijde , zit en houding in oogenschouw
te nemen, en daartoe eehige toeren in de manége laten rondrijden , waarna hij de manschappen, zich op de lange zijde bevindende , zal kommanderen : 1°. 'Met eenen links*
2°. «Marsch. >
op welk laatste kommando de manschappen allen met eenen links zullen maken , zich regts rigtende, en daarna regt uit marcheren , tot dat de onderwij- zer kommanderen zal: « Halt. >
Waarop de ruiters hunne paarden vierkant zullen stellen, en in de hand rigten. Manschappen en paarden gerigt zijnde, komman-
deert de onderwijzer: «Staat.»
Rusten.
40. Op het kommando « Rust, » nemen de ruiters
eene vrije houding aan, en laten de teugels iets lan- ger door de vingers glijden , zonder de paarden te doen vooruitgaan. Gedurende deze pause zal de onderwijzer den re-
kruut ondervragen, en nopens het niet begrepene de noodige uitlegging geven. Op het kommando:
« Geeft acht, » nemen de ruiters de teugels ter behoorlijke lengte gelijkmatig aan, en hernemen de vereischte hou- ding. |
||||||
rfW«»«-------•• ■ -.--.,« *----------■■■ ,»'*■"»»
|
||||||
( 35 )
I
Afspringen. 41. Tot het eindigen dezer eerste oefening, zal
het afspringen geleerd worden. Hiertoe wordt gekommandeerd :
ï Maakt u gereed = om af te springen.»
(Een tempo.)
Op het laatste gedeelte van dit kommando, wordt
de regter U'ensteugel in de linkerhand overgebragt, zoodanig, dat deze over de linker komt te leggen het uiteinde aan den pink uitkomende , de linker- hand vat eene vlok manen, en de regterhand wordt achter den schoft geplaatst, de duim links, de vier vingers regts. « Afspringen. >
(Twee tempo's, het laatste in twee bewegingen.)
Op het kommando:
« Springt, » brengt de ruiter , zich zoo veel mogelijk op den reg- ter arm verheffende, het regterbeen over het kruis van het paard , zonder hetzelve aan te raken, naast het linkerbeen, en wacht, op beide armen steu- nende , op het kommando: waarop hij zich zachtkens en loodregt langs de schou-
ders van het paard, op den grond nederlaat. Op « twee, >
laat de linkerhand de manen en teugels los , de reg- terhand vat de linker teugel aan, de ruiter maakt links om, en ééne pas voorwaarts, de regterhand |
||||||
. .- '~:"-Ss- *'..••.:.■......;., ..'».
|
||||||
glijdt langs den linker teugel door, en vat op de be-
kende wijze beide teugels onder den mond van het paard aan, waarna de man de houding herneemt alvorens te paard te stijgen. Defileren.
42. De paarden worden op dezelfde wijze , als
voor het geleiden naar de rijbaan is voorgeschre- ven, naar de stallen terug gevoerd. Men zal kommanderen :
1°. «Met eenen (of links mei eenen),»
2°. *Marsch. » Op het kommando marsch , beginnen de ruiters van den regter- of linkervleugel af te breken, en worden achtervolgens door hunne nevenlieden ge- volgd , onderling eenen afstand van twee paarden lengte waarnemende. 43. De rigting wordt slechts éénmaal en wel bij het
begin der les, vóór het opstijgen, gekommandeerd ; zullende de ruiters zich in het vervolg onmiddellijk zonder kommando rigten. Hoewel in deze eerste oefening de grondbegin-
selen der besturing van het paard , na elke uitleg- ging, door eene opvolgende toepassing en uitvoering zijn gevolgd geworden, en, wel is waar, aan geene goede besturing van het paard te denken is, zonder dat vooraf zit en houding behoorlijk zijn bevestigd , (hetgeen door de oefening van den draf, in het 2e ge- deelte der les hoofdzakelijk verkregen zal worden), moet dan ook de onderwijzer bij deze eerste uit- voering het meest de oefening der hand beoogen |
||||
(37)
len einde de verschillende bewegingen derzelve wel te
doen begrijpen, de handen buigzaam te maken in de gewrichten, en zich te overtuigen, dat de rekruut het uitgelegde wel verstaat. 44. De onderwijzer zal zich voorn iir el ijk bepa-
len , de goede houding en zit te paard te doen aannemen, de eerste grondbeginselen en middelen van besturing duidelijk aan te wijzen , en zal daarbij zeer langzaam en opvolgend te werk moeten gaan, omdat het onmogelijk is, den aanvangenden rekruut voor wien alles vreemd is, te veel op eens te willen begrijpelijk maken. De onderwijzers zullen ook tot dat oogmerk, bij
deze eerste les, telkens een onderscheiden onderwerp meer bijzonder nagaan , en zich van deszelfs goede uitvoering verzekeren, vóór dat zij tot een ander overgaan. Zoo zal men zich , bij voorbeeld , eerst met de hou-
ding van het bovenlijf, zonder iets anders, ophou- den, daarna met de plaatsing van het midden en onderlijf, plaatsing der handen en beenen en der- zelver gerijkmatige werking, en alzoo door het eene na het andere te leeren, steeds eene doelmatige op- volging in het onderrigt in acht nemen. De rekruten zullen zoo veel mogelijk in de tus-
schen uren, in het op- en afspringen worden ge- oefend, ten einde daaraan in de manege geenen kostelijken tijd te verspillen. TWEEDE OEFENING.
45. Voor deze oefening kunnen acht ruiters wor-
|
||||
........... . „i.'-.'i.j --*,;_-■.-..
|
|||||
den vereenigd. Dezelve worden op één gelid geplaatst,
met drie passen tusschenruimte. Een korporaal of geoefend ruiter is bestemd aan
het hoofd der reprise te marcheren, om de gangen te regelen. Ter regter- of linkerhand marcheren.
46. De onderwijzer zal kommanderen:
1°. *Met eenen (of links mei eenen)*
2°. * Marsch. > Op het kommando marsch , marcheert de reg-
ter of linker vleugelman regt voor zich uit, tot twee passen van den hoefslag, waar hij zonder kommando regts of links wendt. De overigen blijven halt houden. Zoodra het paard van den regter vleugelman een
paard lengte het hoofd van het paard van den linker nevenman zal zijn voorbijgegaan, volgt deze op de- zelfde wijze, wendt mede regts en rijdt op den hoef- slag van zijnen voorman , hetwelk ook door de ove- rigen gevolgd wordt. Bij het links afbreken, worden tegenovergestelde
middelen gebezigd. Om de ruiters gelijktijdig in beweging te stellen,
hetgeen somtijds de voorkeur boven eerstgemelde wijze verdient, omdat de paarden dikwijls onrustig ^ijn als zij anderen zien vooruitgaan, en hen ter- stond willen volgen, hetgeen door eerstbeginnen- den, die nog geen meester van hunne paarden zijn, niet altijd tegengegaan kan worden en men ook daarenboven spoediger in kolonne is, zal men kommanderen: |
|||||
( 39)
|
|||||
1°. « Peloton voorwaarts*
2°. 'Marsch*
op welk laatste kommando het geheele gelid vooruit gaat, zich regts rigtende, en op het bij tijds gedane kommando van *met eenen- regts, of links en marsch, * zich in kolonne op de lange zijde zullen bevinden. 47. De afstand van twee paarden lengte, is de
gewone bij de afzonderlijke afrigting van ruiters en paarden. Wil men echter op gelederen afstand la- ten oprukken, kommandeert men: 1°. « Op gelederen distantie opgerukt. *
2°. « Marsch. *
En om den gewonen afstand te hernemen : 1°. « Distantie hernomen»
2°. « Marsch. *
Deze beweging kan in dezelfde, en ook in den ver- dubbelden gang geschieden, men voegt, dan het woord draf, sterken draf, of galop bij het kom- mando. Geschiedt de beweging in den gewonen gang, dan
zal bij het oprukken de eerste ruiter den gang ver- tragen, tot dat de afstanden genomen zijn. Heeft de beweging in den verdubbelden gang plaats,
dan zullen de ruiters in den draf of galop opruk- ken, en de eerste in denzelfden gang blijven. Bij het hei-nemen der gewone afstanden in den-
zelfden gang, vertragen alle ruiters (behalve de eer- ste) hunnen gang , tot dat zij den afstand hebben , terwijl in den verdubbelden gang de ruiters van het hoofd af aan , achtervolgens dien gang aanne- men , zoodra zij den bevolen afstand hebben. |
|||||
(40)
48. Na eenige toeren door de manege, doet de on-
derwijzer halt maken, gaat van man tot man, ver- beterd zit en houding, en maakt de rekruten op de begane fouten opmerkzaam. Verlorene distantiën worden bij het halt maken,
alleen op bevel des onderwijzers, hernomen. Het wordt den rekruten aanbevolen, zich al da-
delijk te gewennen, wel achter hunnen voorman te marcheren. • Veranderingcti van hand.
49. Wanneer de ruiters eenigen tijd ter regter-
Qf ter linkerhand hebben gemarcheerd, zal van hand worden veranderd, en zulks door overhoek- sche wendingen dóór de lange , en halve lange zijde der manege, geschieden. Daartoe wordt gekommandeerd s
1°. « Boor de lange zijde — Changeert. »
Het woord Changeert wordt uitgesproken , wanneer
de geleider den hoek doorrijdt om op de lange zijde aan te komen; na den hoek doorgereden te zijn, rijdt hij nog ééne paards lengte voort, wendt dan de voorhand zijns paards van den wand af in de rigting van de tegenovergestelde lange * zijde op twee paarden lengte van den hoek, en rijdt in deze rjgting tot op het aangewezene punt door, waar hij regts of links wendt en voortrijdt. De overige ruiters volgen <üen eersten, wenden allen opvol- gend op dezelfde plaats en volgen naauwkeurig den hoefslag. 50. Het door de halve lange zijde changeren ge-
|
||||
(41 )
tchiedt op dezelfde wijze en naar dezelfde beginselen.
Men zal kommanderen:
- Door de halve lange zijde == Changeert.
Het laatste woord wordt uitgesproken, wanneer de
geleider in liet midden van de lange zijde der ma- nege gekomen is; alsdan wendt hij Op het kom- mando, changeert, zijn paard in de rigting van twee paarden lengte van den tegenovergestelden hoek. De hulpen zijn hij het changeren dezelfde als
voor de wendingen, terwijl die voor het daarna regt uit marcheren , vroeger zijn voorgeschreven. Na nu eenigen tijd links in de manege te hebben
gemarcheerd, wordt door eene tegenovergestelde beweging van hand veranderd, om weder regts in de rijbaan te komen. 51. Tot de goede besturing van het paard, een
vaste en zekere zit de eerste grondslag zijnde , zal de onderwijzer nu alles aanwenden, om de ruiters dit vereischte het eerst te doen verkrijgen. Daartoe wordt de oefening van den draf aangevan-
gen, en zal afwisselend, van den stap in den draf, en uit deze weder in den stap worden overgegaan- >, : I
Van den stap in den draf overgaan.
52. Wanneer het hoofd der kolonne in het mid-
den der lange zijde van de manege gekomen is, wordt gekommandeerd: 1°. *In draf»
2°. t Marsch. » |
||||
( 42 )
Na de paarden Op het eerste kommando verza-
meld te hebben, zullen de ruiters op het kommando marsch, (hetwelk niet te schielijk maar met nadruk moet worden uitgesproken) gezamenlijk den draf aannemen. Met onveranderde houding van het boven- en
middenlijf, geven de ruiters de voorgeschrevene hul- pen, door een gelijktijdig aandrukken van beide beenen langs den singel, en het geëvenredigd nageven dei- teugels. Zoodra het paard den draf heeft aangeno- men , hernemen handen en beenen hunne oorspron- kelijke houding. 53. De onderwijzer zal den rekruten de hulpmid-
delen bekend maken , waardoor zij in den draf zit en houding kunnen bewaren, en hun leeren , dat zij niet trachten moeten, de sterkere beweging• die het paard hun veroorzaakt, te ontgaan of zich te vast aan te sluiten, daar hierdoor de houding verloren gaat, en dadelijke vermoeijing het gevolg Yan zoude zijn, maar dat zij het bovenlijf, met gestrekten rug, de opwaartsche beweging moeten doen volgen , en op het midden van den rug des paards neder komen, de lendenen wel uitstrekken in plaats van zich aan het paard te klemmen, de hakken naar beneden drukken, en de armen digt aan het lijf moéten houden. Sluiting en evenwigt moeten tot het bewaren van
den zit in draf in gelijke mate bijdragen; de draf moet in den aanvang in middelmatigen gang of tempo gereden worden , en kan nog niet zoo verzameld en sterk zijn als later gevorderd wordt. |
||||
( 43 )
|
|||||
In den beginne laat men niet te lang achtereen
draven, maar gedurig van den stap in den draf en omgekeerd overgaan. Het doorrijden der hoeken kan nu nog niet zoo
regelmatig geschieden als later, wanneer de voor de wendingen gegevene voorschriften daarbij geheel zul- len moeten worden opgevolgd , door met den buiten- teugel het paard langs den muur regt den hoek te doen ingaan, daartoe de beide beenen aandrukkende. Zoo- dra het hoofd des paards den tegenovergestelden muur genaderd zal zijn, bewerkt de binnenteugel de wending , terwijl het binnenbeen tegen den singel ge- bragt wordt, de buitenteugel wordt aangehouden en het buitenbeen achter den singel aangelegd. Van den draf in den stap overgaan.
54. Om den stap weder aan te nemen, zal men
kommanderen : 1°. «In stapt
2°. «MarscA., Op het eerste kommando wordt het paard door de teugels sterker dan de beenen te doen werken een weinig meer verzameld, om op het kommando van «Marsch,» zonder rukken den stap te kunnen aannemen. Het paard den stap aangenomen hebbende, her-
nemen handen en beenen de oorspronkelijke houding. 55. Alle veranderingen van gangen , moeten traps-
gewijze geschieden. Wanneer men van eenen langzamen tot eenen
snelleren gang overgaat, moet men deze langzaam |
|||||
( ^4)
beginnen en trapsgewijze uitstrekken; terwijl in te-
gendeel , wanneer van eene snellere beweging tot eene langzame wordt overgegaan, deze laatste gang uitgestrekt begonnen, en langzamerhand tot den ge- wonen gi'aad gebragt wordt. De onderwijzer zal hierbij de rekruten onderrigten ,
dat telkens, wanneer van eene snelle tot eene langza- me gang wordt overgegaan, het aandrukken van beide beenen met het aanhouden der teugels moet gepaard gaan. Zoodra de ruiters hunne houding en evenwigt in den
draf eenigermate kunnen behouden, zal men ook de veranderingen van hand in den draf doen uitvoeren. Groote volte.
56. Zoodra nu zit en houding der ruiters genoeg-
zaam in den gewonen draf op regie lijnen zullen bevestigd zijn, zal de groote volte in stap en draf geoefend worden. 57. De onderwijzer zal den ruiter verklaren , dat
als men de geheele manege in twee gelijke deelen verdeelt, een cirkel op elk dier vierkante deelen, eene groote volte genoemd wordt. Tot voorbereiding der kortere wendingen en kleine voltes, wordt alzoo met de minst moeijelijke, de groote volte aangevangen. Wanneer de geleider den hoek is doorgegaan,
om op de lange zijde aan te komen, wordt gekom- mandeerd: 1°. * Groote volte* en
2<>. «MarseA.» op het punt waar de volte moet worden aangevangen. (
|
||||
( 45)
Door deze oefening zullen zit en houding meer
en meer bevestigd worden, en zal daartoe dikwijls van den stap in den draf, en omgekeerd, worden overgegaan. Halve en.heele wendingen in den gang.
58. De ruiters weder in kolonne marcherende,
zal wanneer de geleider der kolonne zich in het midden van de lange zijde der manege bevindt, gekómmandeerd worden: «Met eenen regis (of links)» en
« Marsch > wanneer alle ruiters zich op de lange zijde be- vinden. De uitvoering is dezelfde als stilstaande, onder
§ 37 is aangewezen. De wending volbragt zijnde , marcheren de ruiters
regt uit, rigten zich zonder het hoofd te draai- jen, links wanneer met eenen regis gemaakt is, en omgekeerd , wanneer met eenen links is uitge- voerd , hunne tusschenruimten aan dezelfde zijde bewarende. Om de ruiters-weder in kolonne op den tegen-
overgestelden hoefslag te brengen , kommandeert men bij tijds: 1«. *Met eenen regis {of links) %
2°. «Marsch. ï op welk laatste kommando , alle ruiters gezamenlijk regts of links-om maken , ten einde zich in kolonne op den hoefslag te stellen. Het kommando, marsch, wordt uitgesproken op
|
|||||
-
|
|||||
(46)
»
twee passen van den hoefslag.
Dezelfde bewegingen worden herhaald , om zich in
de oorspronkelijke orde te herstellen. Met eenen regts- of links-omkeert, in den gang.
59. De ruiters in kolonne bevindende, wordt
gekommandeerd : 1°. *Met eenen regts- of linksom-keert»
2°. « Marsch.» Op het laatste kommando, hetwelk uitgesproken
wordt, wanneer de ruiters allen op de lange zijde zijn, doen zij hunne paarden eenen cirkelboog beschrijven van vijf passen, met aanwending der onder § 38 beschrevene hulpen , vooral ten opzigte van buitenteugel en been. De helft der kring doorloopen zijnde , wendt de
ruiter zijn paard schuins naar den muur, waar hij op denzelfden hoefslag terug rijdt, en rigt zich op den achter hem gereden hebbenden ruiter, die nu zijn voorman geworden is. Zoodra de ruiter zijn paard weder naar den muur gewend heeft, houdt de werking des binnenteugels op, en beide beenen doen het paard regt vooruitgaan. 60. De onderwijzer zal aanvankelijk minder letten
op de uitvoering van het geheel, dan wel op de afzonderlijke en regelmatige aanwending der hulpen. Voltes.
611 De volte is een kring, dien de ruiter naar de
binnenzijde der manege beschrijft; hij leert daardoor zijn paard korter wenden. |
||||
f 47 )
|
|||||
De volte gaat van het punt uit, waar het paard
aan den muur de wending begint, eindigt op het- zelfde punt en heeft eene middellijn van twee paar- den lengte, of zes passen. 62. De onderwijzer zal, wanneer de ruiters op \
de lange zijde aankomen , kommanderen : 1°. « Volte* en
2°. * Marsch» wanneer zij allen op de lange
zijde zijn. Op het kommando marsch wendt ieder ruiter zijn
paard te gelijker tijd en in denzelfden gang van den muur af in den kring , rigt zich, tót dat de helft des cirkels doorloopen zal zijn, op zijnen voorman, waardoor de voltes even groot zullen zijn, en daar- na, en gedurende het doorloopen van de tweede helft des cirkels, op den ruiter, die achter hem heeft gereden, om allen te gelijk weder aan den muur te komen , en ieder op zijnen vroegeren voor- man te rijden. 63. Zoodra deze beweging naauwkeurig in den
stap uitgevoerd wordt, zal men dezelve in den draf herhalen. Ter regier- ter linkerzijde in Bataille.
64. Tot het eindigen der les zal, wanneer de rui-
ters ter regterhand marcheren en het hoofd der ko- lonne de lange zijde der manege bereikt heeft, en het punt genaderd is, waar de onderwijzer den regter ■vleugel wil doen aankomen, gekommandeerd worden: 1°. * Ter regterzijde 55 in bataille*
2°. «Marsch. » |
|||||
(48)
Op het laatste konimando wendt de eerste ruiter
zijn paard regts en rijdt tot het midden van den baan door, waar hij halt houd, en zijn paard regt stelt; de tweede rijdt ééne paarden lengte het punt voorbij, waar de eerste ruiter gewend heeft, en zoo de overigen. Elk ruiter marcheert na gewend te hebben , wel
regt uit, maakt halt, zoodra het hoofd van zijn paard op de hoogte gekomen is van de linker knie van zijnen regter nevenman , verzamelt daar zijn paard en komt in de rigting. 65. Het regter been en de linker teugel moeten
hierbij de meeste werking doen , om het aandringen regts te verhoeden. Ieder ruiter moet op het juiste punt de wending
doen, om geene tusschenruimte te verliezen. De onderwijzer overtuigt zich daarna, dat elk
ruiter zijn paard wel in de hand gerigt heeft. 66. Hierna wordt nog het afspringen geoefend en
gedefileerd. «
|
||||||
TWEEDE LES.
Oefening op den zadel, met trens zonder
stijgbeugels. 67. De ruiters, bij het voorbereidend onderrigt op
de deken, eeoen goeden zit en houding te paard ver- kregen hebbende, wordt tot het onderrigt op den zadel overgegaan. - , De manschappen zijn als in de eerste les gekleed!j
met laarzen en sporen. Het aantal ruiters en opstelling in de manége, als
vroeger is voorgeschreven. |
|||||||||
TWEEDE OEFENING.
Het rijden in de 2" positie der
handen. FVendingen en voltes in de 2"
positie der handen. Oversche nkelen.
Grondbeginselen van den galop.
Regis aanspringen.
Links aanspringen.
Vit den drafin galopovergaan.
Uit den stap in galopovergaan,
Het ri/den met stijgbeugels.
Plaatsing van den voet in de
stijgbeugels. Lengte der stijgbeugels.
Werkzaamheden met de stijg-
beugels. |
|||||||||
EERSTE OEFEHING.
Het rijden op den zadel.
Op- en afstijgen.
Het gebruik der sporen.
Ter regter- of linkerhand mar-
iheren. Draf op den zadel.
Versterken van den draf.
Verkorten van den draf.
Van hand veranderen.
Stilstaande in den draf over-
gaan. Uit den draf halt houden.
Herhaling van de reprises der
eerste les. |
|||||||||
■
|
|||||||||
(50)
HEKSTE OEFEÏÏINU.
Het rijden op den zadel.
68. Voor den zit op den zadel zijn in het al-
gemeen dezelfde beginselen van toepassing als op de deken. De zadel moet zoodanig geplaatst zijn , dat de rui-
ter op den rug van het, paard, op dezelfde plaats zit als op de deken , en moet alzoo gelet worden , dat behoorlijk op het paard geplaatst is. Ligt dezelve te veel Daar voren, dan wordt de
Voorhand des paards bezwaard, en de ruiter kan het- zelve niet in evenwigt houden. Ligt de zadel te veel naar achteren , zoo drukt
de zwaarte des ruiters op het zwakkere deel van den rug , en de singel op de weekere deelen van het lijf des paards , terwijl de achterhand bezwaard wordt, en de beenen bij het aanleggen te veel naar achteren gebragt worden, zoodat de geheele besturing des paards gebrekkig is. Deze, door het slechte opzadelen veroorzaakte
fouten, doet de onderwijzer dadelijk herstellen, en ontdekt hij , dat de zadel niet op het paard passende is, geeft hij daarvan aan zijne meerderen kennis. 69. Ten einde het besturen des paards, door den
hoogeren zit des ruiters geene verandering onderga , en de werking der teugels in dezelfde verhouding aan den mond van het paard geëvenredigd blijve als op de deken, zullen de vuisten slechts even boven den zadelknop, zonder dien aan te raken, verheven zyn. |
||||
:■
|
|||||
(51)
De aanvang van het onderrigt zal zonder stijg-
beugels gegeven worden. Bij het op- en afstijgen worden dezelve neder-
gelaten en daarna over den hals van het paard ge- kruisd. Opstijgen.
70. Men zal kommanderen:
«Maakt u gereed- (om) op te stijgen.*
(Een tempo en twee bewegingen).
Op het laatste gedeelte van dit kommando maakt
de ruiter regts om, en verrigt hetgeen onder §11 gezegd is, tot op het oogenblik dat de linker- hand op den manekam rust. Op twee, werpt de regterhand het uiteinde dei-
teugels regts , vat eene vlok manen , die om den lin- kerduim gewonden wordt , plaatst den linker voet in den stijgbeugel, drukt de knie vast aan het paard, en zorgt hetzelve met de punt van den voet niet aan te raken, de regterhand plaatst zich op de achter- wrong of lepel, de vingers naar buiten , de duim naar binnen. In deze houding het hoofd regt houdende, en
over den zadel weg ziende, wacht de ruiter het kommando : « Slijgt-op. »
(Twee tempo's).
Op het eerste gedeelte van het kommando, geeft
hij zich vlug en loodregt , door het krachtig afzetten van den regtervoet, op, houdt het ligchaam regt. en de knie aan den zadel, ;
|
|||||
.-.'... : . ■ ■ ■ ■ ■ .. . . ■ --. .■ .. ..
|
|||||
f M ),
Op het tweede deel van bet kominando, strekt
hij het regterbeen over het kifuis vati het paard zonder hetzelve aan te raken, plaatst de regt«rhand snel voorop den zadel, de duim links, de vier vin- gers regts. zet zich zacht in het zadel neder, ver- deelt de teugels, en ueemt de aangewezene houding te paard aau, V ..' : '. '
Afstij»en. 71. Wordt gekommaiideerd ■
Maakt u gereed— om af-4e stijgen.
' Op het laatste gedeelte van het kornrnandówordt dé regter teugel in de linkerhand overgebragt,, waar- mede eene vlok manen wordt genomen, de regter- hand op de voorwrong van bet zadel geplaatst, en de regter voet van den stijgbeugel ontdaan. Stijgt—af. (Twee tempo's , het laatste in twee bewegingen).
üp het eerste gedeelte van het kommando, geeft
de ruiter zich in den stijgbeugel op . brengt het regter been gestrekt over het kruis van het paard naast het linker, de regterhaud op de achterwrong of lepel van den zadel, de duim naar binnen, de vier vin■. gers naar buiten. Op het tweede gedeelte van het kommando, kornt
de ruiter met den regter voet langzaam op den grond, treedt met den linker voet uit den beugel, en plaatst dezelve naast de regter. Op twee wordt het voorgeschrevene onder § 41
uitgevoerd. 72. De onderwijzer zal nu, na weder te hebben
|
|||||
\ 53 )
|
||||||
doen opstijgen, al zijne aandacht, vestigen op den
goeden zit in den zadel, en toezien dat de ruiter, even als op de deken , het bovenlijf loodrègt hou- dende , met welgestrekte lendenen en teruggetrok- kene beenen , de split naar den zadelknop brengt, en met beide stuitbeenderen wel doorzit. Het gebruik der sporen., •
73. De sporen zijn meer als een bestraffend, dan wel
als een hulpmiddel aan te merken , en worden bij trage paarden, die aan de beenen niet gehoorzamen , of in oogenblikken der grootste krachtsinspanning gebruikt. De ruiter moet daarbij nimmer de houding van bet.
boven- noch onderlijf verliezen, en de beenen niet Van het paard verwijderen. Men moet niet eerder met sporen doen rijden,
dan nadat de ruiters alle de in de vorige les ge- leerde bewegingen in den draf kunnen uitvoeren , ■zonder het evenwigt te verliezen. J r.v.-N . ,;, :,;>' '.
Ter regter- of linkerhand marcheren.
74. De ruiters worden , op dezelfde wijze als bij
tien aanvang der tweede oefening van de eerste les, in beweging gesteld. De onderwijzer ziet toe, dat de houding van den
man al meer en meer regelmatig worde, dat in eenc Vrije en gelijke gang worde gemarcheerd, dat de paarden regt op den hoefslag blijven , elke ruiter wel achter zijnen voorman is en de afstanden worden bewaard. • |
||||||
■ ■■'-'"■■
|
||||||
(54)
Draf op den zadel. 75. Men lal met een middelmatigen draf aanvan-
gen, en in den beginne de reprises niet te lang maken om het doorrijden voor te komen. Het hoofddoel is nu , de ruiters te gewennen zich
bij dien versnelden gang, den zit op den zadel eigen te maken, de positie der handen en van het boven- lijf daarbij onveranderd te bewaren, en de onder § 53 aanbevolene hulpmiddelen, tot het bevestigen van zit en evenwigt voortdurend en naauwkeurig aan te wenden. Versterken van den draf.
76. Zoodra de ruiters in dezen gewonen draf op
den zadel reeds eenigermate het evenwigt kunnen bewaren , zal tot meerdere bevestiging daarvan, uit den draf tot den sterkeren draf worden overgegaan, welke echter in den beginne, kort moet duren, doch dikwijls worden herhaald. Daartoe wordt gekommandeerd :
Sterker— draf. Op het laatste gedeelte van welk kommando, de
hand ligt nagegeven wordt, en beide beenen met toe- nemende kracht op de singels aangedrukt, tot dat het paard den sterken draf heeft aangenomen. Deze draf moet zoo sterk ïijn, dat alle paarden die volgen kunnen zónder in galop te vervallen, en moeten de- zelve , tot een ander kommando volgt, in dien gang verblijven. De hoeken worden hierbij afgerond, doch de afstanden zoo veel mogelijk bewaard. |
||||
(55)
|
||||||
Verkorten van den draf.
77. Na een paar toeren in sterken draf te hebben
gereden, kommandeert de onderwijzer, zoodra hij ziet, dat de ruiters hunne houding of evenwigt verliezen : Korter — draf.
Op het laatste gedeelte van welk kommando ,_ de
ruiter , dooreene halve ophouding naar de beginselen onder § 31 , verklaard , zijn paard allengs den gang doet vertragen en in den gewonen draf'overgaan, de beenen aanhoudende om hetzelve te beletten den stap aan te nemen. Zoodra de ruiters in dezen gang evenwigt en hou-
ding kunnen bewaren, en daarin ineer en meer be- vestigd zijn geworden , zal allengs ook meer naauw- keurigheid in het rijden en in de uitvoering der vorige bewegingen worden gevorderd, de hoeken meer doorgereden, en de afstanden naauwkeuriger moeten bewaard worden. Van hand veranderen.
7S. De veranderingen van hand zullen nu ook in
den draf geschieden , en op het juist aanwenden tier
daartoe voorgeschrevene hulpen , meer en meer de
aandacht gevestigd worden.
/
Stilstaande in den draf overgaan. 79. Na op eene der lange zijden van de manege
de kolonne te hebben doen halt maken , zal men |
||||||
.
|
||||||
( 56)
de ruiters oefenen , om stilstaande in den draf over
te gaan. Daartoe wordt gekommandeerd :
1°. «In draf.» 2°. «MarscA.» De ruiters, op het eerste kommando , hunne paar-
den meer nadrukkelijk verzameld hebbende, zullen op het tweede kommando, door de beenen krachti- ger aan te drukken, en de handen ligt na te geven, het paard vrijheid geven tot het dadelijk aannemen van den draf» Vit den draf halt houden.
■ i . ■
80. Daartoe wordt gekommandeerd :
1°. *Kolonne.» 2°. «Halt., Op het laatste kommando moet de ruiter de teu- gels krachtiger aanhouden, het bovenlijf wel strek- ken en de lendenen inbuigen, en op het oogenblik dat het paard stil houdt de beenen aanleggen om het teruggaan te beletten. Het paard gehoorzaamd hebbende , hernemen handen en beenen hunne oorspronkelijke houding. Na het halt houden uit den draf, zal men de paar-
den eenige passen doen teruggaan. Herhaling van de reprises der eerste les.
81. De onderwijzer zal de hier voren aangege-
vene gangen afwisselend doen oefenen, veel uit den stap tot den draf overgaan, en uit dezen doen halt |
||||||
>
|
||||||
( 67)
|
|||||
houden, ten einde zich van de naauwkeurige aan*
wending der hulpen, en de toenemende bevesti- ging van zit en houding meer en meer te overtui- gen. De reprises van de eerste les zullen opvolgend
worden herhaald, en de groote volte, alsmede de halve en heele wendingen, zoowel in stap als in draf, veel worden geoefend. 82. Dit eerste gedeelte der les zal, door het ter
regter of linkerzijde opmarcheren in bataille, beslo- ten worden , waarna wordt afgestegen , en gede- fileerd. TWEEDE OEFENING.
Het rijden in de tweede positie der handen.
83, Zoodra de ruiters het voorgaande regelmatig
uitvoeren, en zit en houding in zoo verre verbe- terd zijn, dat de onderwijzer meer op de besturing van het paard zijne aandacht kan vestigen, zal tot het rijden in de tweede positie der handen worden overgegaan. Deze positie der handen dient voornamelijk, om
het hoofd des paards eene min of meer gebogene houding te doen aannemen, en is bij alle zijde- gangen , korte wendingen , en bij den galop hoofd- zakelijk aan te wenden. De houding, die door deze positie der handen aan
het hoofd des paards gegeven wordt, moet zich slechts zóó ver uitstrekken , dat de ruiter bij het |
|||||
(58)
voor uitrijd en, regt vóór zich ziende, de neus en
het oog van zijn paard aan de binnenzijde flaauw ontdekken kan; de hals van het paard moet daarbij regt en in onveranderde houding blijven , en de ge- ringe buiging die vereischt wordt, alleen in de gewrichtsverbinding van den hals en nek plaats hebben. De werking van den binnenteugel is hierbij gevoe-
liger, doch moeten buitenteugel en buitenbeen het paard gestadig ondersteunen en in bedwang hou- den , en door een gelijkmatige aandruk van beide beenen steeds aan het bit doen blijven. 84. De ruiters moeten hier opmerkzaam gemaakt
worden, dat, zoolang op dezelfde hand (hetzij regts of links in de manege) gereden wordt, dezelfde positie der handen ook behouden wordt; doch dat, bij het veranderen van hand en de wendingen regts- en linksomkeert, Handen en beenen op dat oogenblik gewisseld worden , waarop het hoofd des paards, na volbragte wending, weder aan den muur komt, om op de andere hand voort te rij- den. Dit wisselen van handen en beenen, moet van
lieverlede geschieden, en geene verandering in den gang veroorzaken. Nadat de ruiters van deze wijze van besturing
hunner paarden een grondig denkbeeld zullen heb- ben verkregen , wordt tot de wendingenen voltes in de tweede positie der handen overgegaan. |
|||||
4
|
|||||
f
|
|||||
(59)
Wendingen en volles in de tweede positie
der handen. 85. De kommando's en uitvoering zijn dezelfde
als onder n°. 58, 59 en 62 is voorgeschreven. De ruiters moeten bij deze bewegingen het gewigt
van het bovenlijf iets op de binnenzijde van het paard doen dragen, en op het gelijktijdig wisselen van handen en beenen , na volbragte wending op- merkzaam worden gemaakt. Deze wendingen en voltes worden eerst in den
stap en daarna in den draf uitgevoerd. Daar alle voorgaande bewegingen hoofdzakelijk ge-
diend hebben, om den ruiter in de naauwkeurige aanwending der hulpen van handen en beenen te oefenen, zal, naarmate der gemaakte vorderingen, meer en meernaauwkeurigheid in de uitvoering wor- den gevorderd. Overschenkelen.
86. Het overschenkelen is een zijdelingsche gang
van het paard in hetzelfde front, naar de regter of linker zijde. Het paard treedt hierbij met de buiten- voet zijdelings over den binnenvoet, en gaat op twee hoefslagen; het hoofd van het paard is naar die z\jde gekeerd., waarheen het gaan moet en welke de binnenzijde genaamd wordt. De handen zijn in de tweede positie. Het overschenkelen geschiedt:
1°. In kolonne stilstaande, en in den gang;
2*. In het gelid.
|
|||||
(60)
Daar deze oefening in den beginne zeer moeijelijk is,
Zal de onderwijzer, ten einde de ruiters de daarbij vereischte hulpen duidelijk te verklaren, deze be- weging aanvankelijk man voor man doen uitvoeren , en zich bij den buitenscbouder van het paard op- houden om de goede opvolging van het verklaarde gade te slaan. In kolónne y stilstaande.
87. Wanneer de kolonne op eene dei* lange
zijden, met eenen onderlingen afstand van twee paarden lengte halt. heeft gemaakt, wordt gekom- mandeert: 1°. «Regts— of links overschenkelt,*
2». « Marsch.» Op het eerste kommando moet (om regts te over-
schenkelen) ieder ruiter, door het buitenbeen achter den singel aan te drukken , en het aanhouden van den buitenteugel in de rigting der schouders, het achlerstel van zijn paard regts brengen , het hoofd van het paard tegen den muur gekeerd en regts ge- steld, naar welke zijde de ruiters ook de oogen moe- ten wenden. Op het tweede kommando, wordt door de ron-
ding der regterhand in het gewricht, op de wijze als voor het wenden is voorgeschreven , en het aan- drukken van het buitenbeen achter den singel, de zijdegang aangevangen. De linkerhand verhinderd door het gelijktijdig
aanhouden van den buijenteugel het wenden der voorhand , terwijl het binnenbeen legen den singel |
||||
( 61 )
|
|||||
aangelegd het te véél naar binnen vallen der achteis
hand belet, zoódat binnenbeen en buiten teugel het paard lóodregt op den muur doen blijven. Handen en beenen hernieuwen zot) veel noodig is,
hunne werking, waardoor de zijdegang, stap voor stap en in gelijkmatig tempo, zonder schokken, re* gélmalig wordt Voortgezet. '-; 88. Ingeval het paard, zonder de hulpen af te
wachten , sneller zijwaarts zou treden dan de ruiter verlangt, wordt zulks door een meer krachtig ge- bruik van buitenteugel en binnenbeen tegengegaan. Wanneer het paard gedurende het op zijde tre-
den zou achteruitgaan, en met den buitenvoet niet behoorlijk over den binnenvoet heen treedt, is zulks een bewijs , dat of de werking der handen te sterk , of die der beenen te flaauw is. Wijkt de: voorhand te snel , en blijft de .achter-
band terug, zoo wordt dit door eene krachtiger werking van buitenteugel en buitenbeen tegenge- gaan. Heeft het tegendeel plaats, dan geeft de buiten-
band een weinig na, de binnenhand vermeerdert hare werking, en het binnenbeen houdt het achter- stel tegen. x De onderwijzer zorgt vooral dat deze fout ver-
meden worde, daar door het te schielijk afwijken der achterband , den schouderen alle vrijheid tot het overtreden wordt ontnomen. 89. De overgang tot alle deze hulpen, moet van
lieverlede en met zachtzinnigheid geschieden; lic ruiter moet wel doorzitten, en het gewigt van het |
|||||
(62)
|
|||||
bovenlijf meer op het binnenste stuitbeen overbrengen.
Eerstbeginnende hebben veelal de gewoonte bij de zijdegangen het bovenlijf buitenwaarts te doen over- hellen , en het binnenbeen van het paard af te bren- gen ; deze misslag moet door den onderwijzer vol- strekt worden tegengegaan. 90. Na eenige passen te hebben gemaakt, kom-
mandeert de onderwijzer: 1°. «-Kolonne»
2°. *Halt.»
Op welk tweede kommando, de buitenteugel hel verder op zijde treden van de voorhand , en het bin- nenbeen dat der achterband doet ophouden , zoo- dat het paard loodregt met het hoofd op den muur geplaatst blijft. 91. Wanneer men in deze stelling links zou willen
overschenkelen , wordt gekominandeert: 1". « Links — overschenkelt, >
2°. *Marsch.>
Op het eerste kommando brengen de ruiters de oogen links , wisselen de stelling der handen, en brengen het hoofd van het paard een weinig links , de achterhand met het regterbeen ondersteunende, zoo dat het paard de juiste houding hebben zal om naar de andere zijde te overschenkelen. Op het kom- mando Marsch wordt de beweging door tegenoverge- stelde hulpen naar dezelfde beginselen uitgevoerd. 92. Wanneer men uit het overschenkelen zich
weder in kolonne wil stellen op dezelfde hand, als waarheen men zijwaarts rijdt, wordt gekominan- deerd s |
|||||
( 68)
* Vóór — waart's. >
Op het tweede gedeelte van welk kommando de paarden door binnenteugel en binnenbeen, weder regt op den hoefslag geplaatst, en doorliet aandruk- ken der beide beenen, vooruit worden gebragt. In kolonne, in den gang.
93. De kolonne stilstaande regts en links heb-
bende doen overschenkelen, zal hetzelve gedurende den marsch worden uitgevoerd. De ruiters op de lange zijde marcherende, wordt
gekommandeerd: l °. « Regts — (of links) overschenkelt.»
2U. f Marsch. »
Op het kommando marsch, wordt de voorhand door den buitenteugel ingehouden, het buitenbeen ach- ter de singel aangedrukt wendt de achterhand , en geeft aan het paard de tot het zijdwaarts treden ver- eischte stelling, waarop terstond het overschenkelen aanvangt en voortgezet wordt, tot men kommandeerd: « Vóór — waarts,»
waarop de paarden op den hoefslag terug en voor- uitgebragt worden. 94. Het goed doorrijden der hoeken is bij dezen
zijde-gang het moeijelijkste, en vordert de grootste opmerkzaamheid ; de voorhand van het paard moet hier eenen grooteren cirkel beschrijven, middelerwijl de achterhand als het ware op de plaats wendt, en de buiten voet kort over den binnenvoet wegtreedt; het binnenbeen tegen den singel, en het buiten, been achter denzelven goed aangedrukt, houden het |
|||||
■
|
|||||
(64)
achterstel als beweeglijk draaipunt in bedwang, het
buitenbeen geeft te gelijker tijd door eenen versterk- ten druk de hulp aan , om de voorhand eenen groo- teren kring te doen doorloopen , terwijl de binnen- teugel dezelve den hoek doet doorgaan, en de hui- tenteugel het afwijken van den hoefslag voorkomt; de voorhand behoudt dezelfde gangmaat, doch de achterband vertraagt dezelve in gelijke evenredig- heid, i , Het overschenkelen moet nimmer te lang achter-
een duren. ■ .
In het gelid.
»
95. De kolonne zich op de lange zijde der manege bevindende, zal de onderwijzer komman deren:
1°. "Met eenen regis*
2". « Marsch » en
3°. *Halt,*
wanneer zij in het midden der manege gekomen zijn, waarna hij tot het overschenkelen in het gelid over zal gaan. De handen hernemen , in het gelid opgemarcheerd
zijnde, de eerste positie. De onderwijzer kommandeert nu :
1°. « Regis {of links) overschenkelt.t
2°. «Marsch.»
Op welk eerste kommaiido de handen in de tweede positie overgaan , en de ruiters de oogen wenden naar de binnenzijde , welke die is , waarheen zal aange- sloten worden. |
||||
( 65 )
Op het kommando :
« Marsch » wordt de beweging naar de voorgeschrevene regelen uitgevoerd, daarbij de rigting en het bewaren der tusschenruimte in achtnemende. Het halt maken en overschenkelen naar de andere
zijde geschiedt naar dezelfde beginselen door tegen- overgestelde middelen. Alle vorige bewegingen zoowel der eerste als van
deze les naauwkeurig zijnde uitgevoerd, zal tot de oefening- van den galop worden overgegaan. Grondbeginselen van den galop.
96. De onderwijzer zal de ruiters vooraf bekend
maken met de verrigtingen der binnen- en buiten- beenen des paards op beiden handen , en trachten hun een begrip te geven van het gevoel in de zit- ting , hetwelk door eenen regelmatigen óf valschen galop wordt te weeg gebragt. 07. Een paard galoppeert regts, wanneer het met
beide regterb^enen vóór de linker aanspringt -, links , wanneer het met beide linkerbeenen vóór de regter aanspringt; over het kruis, wanneer het met één regter voor- en één achter linkerbeen aanspringt. Deze laatste gang is niet alleen onvolmaakt, maar
ook gevaarlijk ; onvolmaakt, omdat het paard van achteren steun noch evenwigt heeft; gevaarlijk , omdat hetzelve zich vangen kan en storten. Regis aanspringen.
98. Indien de ruiter zijn paard regts wil doen
5
|
|||||||
*
|
|||||||
(66 )
|
||||||
aanspringen , zijn de volgende hulpen aan te wen-
den. Door de kromming der regter- en het heffend
aanhouden der linkerhand, worden beide teugels in de rigting van den linker achtervoet toenemend verkort; op dat zelfde oogenblik worden de beenen achter den singel aangedrukt, en naarmate de teu- gels aangehouden en verkort worden, drukt de rui- ter het linkerbeen toenemend en sterker tegen den buik van het paard aan. Deze tegen elkander werkende hulpen noodzaken
het paard deszelfs houding op het achterstel, en in het bijzonder op den linker achtervoet te bren- gen ; door het aanhouden der teugels in de opge- gevene rigting, wordt, ook de linkerschouder van het paard teruggehouden, en door de tegenwerking van het linkerbeen het achterstel zoo krachtig te Kamengedrukt, dat het paard zich alleen door eene springende beweging verligting verschaffen kan en regis zal aanspringen; zoodra de ruiter voelt, dat het paard zich van voren verheft om den galop aan te nemen, moet hij door het nageven der teu- gels hetzelve zooveel vrijheid geven , dat het een paar galopsprongen doen kan, doch daarna, en naar even- redigheid der tijdmaat van den galop, die verlangd zal worden, de teugels weder aannemen. 99. De ruiter moet gedurende den galop stil zit-
ten, alle zwevende houding met het ligchaam ver* mijden , en met regt bovenlijf en in goede houding, de beweging van het paard volgen. De handen moeten stil en steeds op het werkings-
|
||||||
**•
|
||||||
( 67 )
1
punt blijven, en de ruiter niet toelaten , dat het paard
op de teugels leunt, maar integendeel door een van tijd tot tijd herhaald zacht aanhouden, de voorhand ligten en alzoo de cadans van den galop regelen; de beenen moeten nadrukkelijk werkzaam zijn, en telkens, wanneer de ruiter de voorhand zijns paards opligt of inhoudt, moet hij de zacht aanleggende beenen, met meer nadruk en krachtiger doen wer- ken , ten einde het paard, te noodzaken het achter- stel in te buigen, en de sprongen regelmatig voort te zetten. \ Links aanspringen.
100, Hetzelve wordt door aanwending van tegen-
overgestelde hulpen , naar dezelfde grondbeginselen bewerkstelligd. Alle hulpen moeten naar evenredigheid van het
temperament en de gevoeligheid des paards aange- bracht worden. De paarden moeten regt uit in galop gesteld wor-
den , en, daartoe beide beenen werkzaam zijn; het binnenbeen moet steeds zoodanig tegen het bui- tenbeen inwerken, dat het achterstel niet van de regte lijn afwijkt; zonder deze voorzorg, zal het vurige paard, of een ander, hetwelk ongaarne het achterstel buigt, ligt daarmede afwijken, en alzoo het evenwigt doen verloren gaaH. Het paard , een- maal deze gewoonte hebbende aangenomen, zal ge- wis dezelfde fout in het gelid doen, waarin het regt uit marcheren een hoofd vereischte is, en moet de |
|||||
•". i
|
|||||
(68)
zelve alzoo zorgvuldig worden vermeden en tegen-
gegaan. Uit den draf in galop overgaan.
101. Aanvankelijk zal uit den draf ia galop wor-
den overgegaan. De ruiters in kolonne in draf zijnde, zal de on-
derwijzer kommanderen ; 1°. zin galop»
2°. « Marsch.T, Op welk eerste kommando de paarden wel verza-
meld , en de teugels, in de rigting der acbterbeenen, toenemend worden verkort. Op het kommando, marsch, volgt een sterker
aandruk van beide beenen, en voornamelijk van bet buitenbeen, tot de paarden den galop aannemen. 102. Daar bet geregeld en juist aanwenden der
hulpen tot bet doen aanspringen in den galop, van den minder geoefenden ruiter aanvankelijk nog niet kan gevergd worden, zal de onderwijzer de rekru- ten eerst met drie of vier man te gelijk doen rond galopperen, daar de hulpen, bij elkander opvol- gende paarden, niet zoo naauwkeurig als bij het enkele paard behoeven te worden aangebragt, en daarna, wanneer zij de werking der hulpen op het paard wel begrepen zullen hebben, meer bijzonder op de juiste en regelmatige aanwending derzelve zijne aandacht vestigen, Den draf en stap weder aannemen.
103. Na dat de ruiters een paar toeren in galop
|
||||
(69)
|
||||||
hebben, gereden, laat de onderwijzer door halve
ophoudingen weder in den draf en uit dezen in den stap overgaan. De houding moet telkens na den galop , in stap zijn-
de , of wel stilstaande , verbeterd worden. Uit den stap in galop overgaan.
104. Naar mate de ruiters vorderingen hebben ge-
maakt, zal de onderwijzer meer naauwkeurigheid kunn«n vorderen, en onmiddelijk uit den stap in ga- lop doen aanspringen; daartoe zal hij den eersten rui- ter , wanneer dezelve van de korte zijde den hoek is door gereden, door de gewone kommando's den galop doen aannemen en tot den laatsten ruiter doen door galopperen, en zich alzoo, man voor man, van de juiste aanwending der hulpen overtuigen. Wanneer een paard valsch aanspringt, doet men
weder in stap overgaan, maakt den ruiter op de be- gane fouten opmerkzaam, onderrigt hem nopens het onderscheid van het gevoel hetwelk bij het juist en valsch aanspringen plaats heeft, en laat hem daarna op nieuw den galop aannemen. 105. Deze oefening in den galop zal beurtelings
ter regter- en linkerhand plaats hebben. 106. Wanneer ieder ruiter zijn paard juist kan
doen aanspringen, hetzelve in de hoeken weet te besturen, houding en evenwigt in galop onveranderd kan bewaren , zal de onderwijzer de geheele kolon- ne op behoorlijke distantien den galop doen aan- nemen , en allengs meer naauwkeurigheid vorderen , |
||||||
. .
|
||||||
, ( 70 )
Het tempo van den galop moet eene matige doch
vrije exerceer-galop zijn. a'. Hoe meer vaardigheid in de beoefening van dezen
gang verkregen zal zijn geworden , zoo veel te meer moet op de goede houding van denman , een gelijkma- tig tempo, het wel doorrijden der hoeken, en naauw- gezet bewaren der distantien, de aandacht gevestigd worden. 107. Wanneer de geheele kolonne den galop heeft
aangenomen, en de onderwijzer ontdekt dat een paard verkeerd is aangesprongen, zal hij den ruiter leeren, in den gang die fout te herstellen. Voelt de ruiter niet, dat zijn paard valsch galop-
peert , dan maakt de onderwijzer hem daajop opmerk- zaam en op de oorzaak , waardoor die misslag begaan is, doet hem door eene halve ophouding zijn paard in den verzamelden draf brengen, en bij den eerst- komenden hoek op nieuw aanspringen. Uit den galop in stap overgaan.
108. Wanneer de kolonne eenige malen de ma-
nege heeft rond gegaloppeerd, doet de onderwijzer dezelve weder in den stap vallen, door te komman- deren. 1°. « In stap »
2°. *Marsch» ' . &■
Op welk eerste kommando de ruiters hunne paar-
den verzamelen en vast doorzitten, om op het kom- mando : ■ ........ • «Marsvh»
|
||||
;
|
|||||
(71 )
naar de opgegevene regelen, door halve ophoudin-
gen weder den stap aan te nemen. 109. Om van galop te veranderen , doet men in
den draf of stap overgaan, van hand veranderen, of eene wending uitvoeren. 110. Zoodra de ruiters met naauwkeurigheid ga-
lopperen , zal men tot meerdere bevestiging van houding en zit, besturing en aanwending der hul- pen , man voor man de manege doen rond galoppe- ren . terwijl de afdeeling in het midden der rijbaan is opgemarcheerd. Het rijden met stijgbeugels.
111. Zoodra de onderwijzer zich overtuigd heeft,
dat de man in alle gangen den vasten zit op het zadel verkregen heeft zonder de houding te verlie- zen, worden hem de beugels gegeven. De houding en zit met stijgbeugels blijft dezelfde
als zonder. Plaatsing der voeten in de stijgbeugels.
112. De bal van den voet moet op den stijgbeu-
gel rusten, de hiel lager dan de punt van den voet, de beugels moeten onder de voetballen eene vrije speling hebben, de voeten in het gewricht los gehou- den worden , en mag de ruiter nimmer met gestrekte knieën daarop leunen, of de punten der voeten om laag drukken. Lengte der stijgbeugels.
113. De stijgbeugels moeten zóó lang gegespt zijn ,
|
|||||
( 72)
|
|||||
dat, wanneer de ruiter zich in dezelve opgeeft, hij
de geslotene vuist tusschen den zit kan brengen. De stijgriemen steeds even lang moetende zijn,
zal de onderwijzer daarop acht geven en toezien, dat indien een derzelve (gelijk veelal bij den linker stijgriem , vooral bij nieuw ledergoed, plaats vindt) mogt gerekt zijn geworden, deze behoorlijk worde vergespt. Werkzaamheden met de stijgbeugels.
114. De onderwijzer heeft aanvankelijk daarop te
letten, dat de ruiters bij alle vroeger opgegevene bewegingen, die nu herhaald worden , leerèn destijg- beugels te gebruiken en te bewaren. Hij zal hen aanbevelen, dat het beste middel daar-
toe is, zich onder het rijden weinig om dezelve te bekommeren, de aangewezene houding der beenen onveranderd te bewaren, en alleen het voet gewricht los en buigzaam te houden. Alle vroegere reprises , zoo wel van de eerste als
van deze les, zullen bij opvolging worden dóorge- loopen, en hoe meer oefening in den zit met stijg- beugels zal verkregen worden, zoo veel te meer zal de onderwijzer zijne aandacht vestigen op onveran- derde houding, regelmatigen gang en besturing van het paard, juistheid der bewegingen, en het naauw- keurig bewaren der distantien.. 115. De les wordt op de vroeger opgegevene wijze
geëindigd. |
|||||
■■*.
|
|||||||||||
DERDE LES.
|
|||||||||||
TWEEDE OEFENING.
Galop op regie lijnen.
Het aanspringen, (regts en
links). Versterken en verkorten van
den galop. Stilstaande, in den galop over-
gaan. Uit den galop halt houden.
Groote volte. ) in ga-
Wendingen en volles. \ lop.
Springen over den slagboom.
I |
|||||||||||
EERSTE OEFENING.
Werkzaamheden met de stang.
Het geleiden naar de rijbaan. Inspectie over het op toornen. Op- en afstijgen. Rigten der teugels. Houding der stangteugels in de linkerhand.
Beweging en werking der hand. Bij het aanhouden. »' » nageven.
» » wenden.
Werkzaamheden der 1de les op de stang. |
|||||||||||
EERSTE OEFENING.
|
|||||||||||
Werkzaamheden met de stang.
116. Alvorens tot deze les wordt overgegaan, moet
de ruiter den volkomen goeden zit, en eene rustige en vaste houding verkregen hebben, daar hij nu het tijdperk intreedt, waarop de besturing van het paard op de stang, zoo als voortaan in het gelid van hem gevorderd zal worden, het hoofdonderwerp wordt van het onderrigt. De ruiters zijn gekleed en opgesteld als in de
vorige les. De paarden zijn gestangd.
|
|||||||||||
( 74)
|
|||||
Het geleiden naar de rijbaan.
117. Om de paarden naar de manege te geleiden,
blijft alleen de trengsteugel op den hals van het paard, welke de regterhand digt achter de kinket- ting aanvat, om op dezelfde wijze als voor de water- trens is voorgeschreven het paard te geleiden, het uiteinde der afhangende stangteugels wordt in de linkerhand gehouden, %óó lang dat de arm loodregt aan het lijf afhangt. Zoodra de ruiters in de manege zijn opgemar-
cheerd worden de stangteugels over den hals van het paard gelegd, zoodanig dat dezelve vóór de schoft op den teugelknoop hangen,, die eene handbreed van het einde der teugels wordt doorgeschoven , de trensteugel legt eene handbreed voor den stangteugel óp den manekam aan beide zijden gelijk afhangen- de , en de man neemt aan de linkerzijde van zijn paard de voorgeschrevene houding aan om op te stijgen. Inspectie over het optoomen.
118. De onderwijzer houdt eene naauwkeurige in-
spectie of de paarden wel opgestangd zijn. Het mondstuk der slang moet één duim breed bo-
ven de onderste haaktanden leggen, de tong vrij zijn, en de beide zijde^stukken van het gebit op de lagen rusten. Het mondstuk moet wel passende zijn en aan geene
der beide zijden gezien kunnen worden. De kinketting moet op zijn plat gedraaid zijn, en
Wel in de kinholte aanleggen ter hoogte van het / |
|||||
( 75 )
|
|||||
midden des mondstuks, de sterkste schakel in het
midden; dezelve moet onder het mondstuk der trens, met den laatsten of voor laatsten schakel ingehaakt zijn, en wel zoodanig, dat het onderste gedeelte dier schakel in den haak komt te leggen. Wan- neer de teugels niet gespannen zijn, moet er tus- schen de kinketting en de onderkaak, eene speling zijn van twee vingeren ruimte. De werking der kinketting vangt niet aan vóór
het aannemen der teugels, en moet de stang alsdan iets mede geven , dewijl de scharen in geen geval bij het aannemen der teugels zich met de bakstuk- ken in eene regte lijn mogen bevinden. Het kopstuk en de frontriem moeten over die
van de trens komen te leggen, zoodat dezelve niet zigtbaar zijn. De bakstukken moeten achter de oog-en jukbeen-
deren in eene regte lijn tot aan de spleet van den mond afloopen, en de bakstukken der trens achter tegen denzelven aanleggen. De gespen der bakstukken van het hoofdgestel
een weinig onder de oogbeenderen, en die der keel- riem en trens op dezelfde hoogte. De stoot van het bakstuk moet in het oog der
stangschaar eenige speling hebben. De neusriem moet twee vingeren breed onder het
jukbeen, en de gesp aan de linkerzijde op de vlakke onderkaak aanlegden. De neusriem is zoo aangehaald, dat dezelve aan
het neusbeen ligt, doch moet niet te vast zijn, om het paard, geene smart te veroorzaken. |
|||||
(76)
De bakstukken der trens moeten niet onder de
neusriem gegespt worden. De keelriem moet mede niet te vast zijn, om de
ademhaling niet te belemmeren. De regter stangteugel moet twee Nederlandsche
duimen korter gesneden zijn dan de linker, of zoo veel meer bij het in de hand rigten van het paard doorgetrokken worden, dewijl deze over drie vin- gers, gene slechts over twee henen loopt. De teugelknoop moet zóó vast zitten, dat dezelve
met moeite kan doorgeschoven worden. De juiste ligging en werking der stang is een
hoofdvereischte der besturing met dezelve. Bovenstaande regelen beoogen hoofdzakelijk de een-
vormigheid. Op- en afstijgen.
119. Op het laatste gedeelte van het kommando;
« Maakt 11 gereed — om op te stijgen » maakt de ruiter regts om en eene pas regts , vat met de volle linkerhand tot aan den duim den trensteu- gel aan, en steekt den derden vinger tusschen de stangteugels, die de regterhand te gelijk zoo verre in de hoogte brengt, dat zij de behoorlijke lengte hebben, om het paard noch vooruit noch terug te doen gaan. Het uiteinde der stangteugels wordt nu regts af-
geworpen en de regterhand vat eene vlok manen , die dezelve van onderen in de linkerhand geeft en om den duim wikkelt. Vervolgens wordt opgestegen zoo als bij de trens is voorgeschreven. |
||||
i
|
|||||
(77)
120. Bij het afstijgen blijven de teugels in de lin-
kerhand tot men afgestegen is; overigens als bij de trens. De onderwijzer hebbende doen opstijgen, zal de
houding, beweging en werking van de linkerhand en teugels verklaren, en de onderscheidene bewe- gingen stilstaande doen uitvoeren , om zich te over- tuigen , dat dezelve goed begrepen zijn geworden. Hij onderrigt hier de ruiters, dat, bij den aanvang
van elke oefening, en telkens na het rusten , op het eerste kommando «geeft acht,» de teugels op de volgende wijze moeten worden gerigt. Het riglen der teugels.
121. Men vat de teugels met den duim en voor-
sten vinger der regterhand vlak boven den linker- duimaan, ligt de regterhand loodregtop, het bo- venste der hand naar buiten , de pink naar onderen om de teugels tot het einde te laten doorglijden , opent de linkerhand, de duim om hoog tegen de teugels , en trekt den regterteugel iets meer dan de linker door (indien de teugels even lang zijn). De teu- gels in de linkerhand gerigt zijnde, wordt dezelve gesloten, de ruiter laat het einde der teugels regts afvallen, en herplaatst de regterhand. De teugels moeten zoodanig gerigt z-jn, dat het
paard in de hand is , terwijl gedurende het rig- ten de beenen nabij gehouden moeten worden. |
|||||
%
|
|||||||
(78)
Houding der stangteugels in de linkerhand. 122. De ruiter deelt de stangteugels met den der-
den vinger der linkerhand, het uiteinde over den eersten vinger en regts afhangende, de trensteugels in de volle hand over de stangteugels leggende, de vuist gesloten, de duim eenigzins gekromd op het tweede lid van den voorsten vinger, de teugelknoop op den derden vinger in de hand, de trensteugels onder de stangteugels aan beide zijden langs den hals van het paard gelijk afhangende. Met de op deze wijze aangevatte teugels wordt
de linkerhand midden voor het onderlijf en boven den zadelknop geplaatst. De regterarm hangt natuurlijk langs de zijde af,
de hand achter de dij, ligt en zonder stijfheid ge- oopend. Wanneer men, gelijk hij den aanvang van het on-
derrigt dezer les op den stang plaats moet hebben, het gebruik der trensteugels met die der stang wil vereenigen , vat de regterhand met den duim en de drie eerste vingers de trensteugels aan, en trekt dezelve op gelijke lengte met de stangteugels door de linkerhand, de regterhand neemt alsdan den reg- ter trensteugel op gelijke lengte van den stangteugel aan en ter hoogte van de linkerhand. 123. Wanneer met beide handen gereden wordt,
is als algemeene regel aan te nemen, dat in het ge- lid en bij het regtuit! marcheren, steeds de eerste positie der handen, en bij zijdegangen en wendin- gen de tweede positie wordt aangenomen* |
|||||||
f:
|
|||||||
I
|
|||||||
( 79)
Beweging en werking der hand.
i -
Dezelye bestaat even als bij de trens, in lo. het aanhouden, 2". » nageven, en
3". » wenden. Aanhouden.
1
124. Ronding van het vuistgewricht zoodanig,
dat de pink naar het ligchaam in de rigling van hel
hoofd des ruiters opwaarts gebi'agt wordt, en de buitenzijde der hand naar den zadelknop is gekeerd, door welke werking beide teugels evenmatig wor- den aangehouden. Nageven.
.':■•;; '.. f •_><>•
125. Ronding van het vuistgewricht zoodanig, dat
de pink naar den hals van het paard, en de duim naar het ligchaam des ruiters is gekeerd, welke werking de meerdere teugelvrijheid te weeg brengt. Wenden.
126. Het wenden op de stang geschiedt naar
dezelfde grondbeginselen als op de trens; de bin- nenteugel leidt het paard in de wending, de buiten- teugel doet dezelve voleinden; de hulp der beenen wordt, even als bij de trens is aangewezen, te ge» lijkei- tijd aangewend. 127. De onderwijzer zal de ruiters opmerkzaam ma-
|
|||||
-.«•-»» .
|
|||||
(80)
|
||||||
ken dat tot het regts en links wemjen op de stang,
de hand twee oogenblikken van uitvoering heeft. Regts wenden.
128. Aanvankelijk wordt de hand achterwaarts
gekromd, zoo als bij het aanhouden , doch heeft te gelijker tijd eene meer schroefachtige ronding der- zelve in het gewricht naar de buitenzijde plaats , die het paard regts stelt, en tot het beginnen dei- wending voorbereidt. Daarna worjlt de vuist nog zoo veel meer omge-
bogen , dat de pink opwaarts de regterborst des ruiters nadert, zonder den duim naar den hals van het paard te brengen, waardoor een druk op de buitenlaag ontstaat, die het paard de wending zal doen voltooijen. Links wenden.
129. Aanvankelijk wordt de hand zoodanig ge-
kromd , dat de pink naar het ligchaam van den rui- ter komt in de rïgtirig van deszelfs regterheup , en -de duim naar den linkerschouder van het paard af-
zakt, waardoor de Hnkerteugel verkort, en het paard tot de linksche wending bepaald en voorbereid wordt. Daarna wordt de hand in het gewricht zoo veel
meer omgebogen, dat de pink nog nader aan het ligchaam des- ruitei's komt en opwaarts stijgt naar deszelfs linkerborst, waardoor een druk op de reg- |
||||||
-:] - ïr ' -~^**mmÊm*rt»*
|
||||||
(81 j
|
|||||||
ter laag veroorzaakt wordt, die het paard noodzaakt
de wending te volbrengen. Telkens wanneer het paard gehoorzaamd heeft,
herneemt de hand hare oorspronkelijke houding. De voorarm moet bij deze werking der hand
steeds zacht aan het ligchaam gesloten blijven , en mag zich nimmer daarvan verwijderen. 130. Alle bewegingen der hand, zoowel als de
overgang van de eene beweging tot de andere , moe- ten allengs en trapsgewijze geschieden , vermits de stang sterker werkt dan de trens. De onderwijzer zal bij deze oefening hoofdzakelijk
toezien , dat de ruiters zich met de stang een meer fijn gevoel in de hand trachten eigen te maken, en daartoe vermijden de vuist angstig te sluiten of den voorarm te vast aan het ligchaam te drukken, ten einde tevens eene ligie hand te verkrijgen , welke eigenschappen hoofdvereischten zijn der goede be- sturing van het paard. 131. Aanvankelijk wordt bij het rijden op destang
de regter trensteugelaangenomen, ten einde de reg- terschouder, die veelal in de beginne teruggehouden wordt, vóór te brengen , en de man vierkant te paard te doen blijven; de trensteugel bewerkt hoofdzakelijk de hóofdbuiging en de wendingen, terwijl de stang- teugels tot ondersteuning en voleinding der bewe- ging gelijkmatig medewerken. 132. Tot volkomen «begrip der onderscheidene
werking van de hand, zal de onderwijzer door de commando's in de eerste les voorgeschreven . de be« wegingen doen uitvoeren van het verzamelen , mar- 6
|
|||||||
t
|
|||||||
^*~-'"-.v ..... ..... ■....■=.-................■•«
|
|||||||
cheren, hah houden, halve en heele wendingen,
teruggaan, en ophouden met teruggaan; hij zal bij de uitvoering dezer bewegingen geene naauwkeurig- heid vorderen , maar voornamelijk toezien op de wer- king en besturing der hand, en telkens, vóór tot eene andere beweging wordt overgegaan, de begane misslagen doen opmerken en herstellen. Werk%aamheden der 2(le les op de slang.
133. Wanneer de ruiters de bewegingen der hand
met de stang wel begrepen hebben, zal de stap en draf op beide handen geoefend worden, dikwijls halt gemaakt, weder aangereden, van hand veran- derd , en opvolgend de onderscheidene bewegingen der tweede les worden uitgevoerd, waarbij wel toe- gezien zal worden, dat de gegevene grondbeginse- len naauwkeurig worden opgevolgd. 134. Daarna zal de onderwijzer regts en links doen
overschenkelen , en de ruiters opmerkzaam maken op de trapsgewijze uitvoering dezer beweging, en dat, tot het aanvangen van dezen zijdegang en het voort- zetten van denzelven, de volgende hulpen zijn aan te wenden. Tot het regts overschenkelen maakt de hand de
eerste ombuiging als bij het regts wenden , om het paard tot het aanvangen van den zijdegang te be- palen , en herneemt hare oorspronkelijke houding wanneer het paard de eeiVe stap gemaakt heeft, terwijl deze ombuiging der hand tegelijker lijd met de hulp der beenen herhaald wordt, telkens wanneer het paard weigert op zijd* te treden. |
||||
$
f
( 83 )
1
Tegenovergestelde hulpen worden bij het links overschenkelen aangebragt.
TWEEDE OEFENING.
135, Zoodra de voorgaande bewegingen met de
vereischte naauwkeurigheid zullen zijn uitgevoerd , wordt tot de oefening van den galop overgegaan. De ruiters in de 2e les de geschiktheid verkregen
hebbende hunne houding in den galop te bewaren, zullen nu onderwezen worden in het doen aansprin- gen hunner paarden op regte lijnen,en op beide handen. Galop op regte lijnen.
136. De grondbeginselen van den galop worden,
zoo als dezelve in de tweede les zijn opgegeven, onderwezen en toegepast. Het aanspringen.
137- Om regis aan te springen, wordt de linker- hand zoodanig in het gewricht gekromd , dat de pink de linkerheup nadert, en de teugels alzoo toenemend in derigting van het linker achterbeen verkort worden. 138. Om links aan te springen, wordt de linker-
hand zoodanig in het gewricht gekromd , dat de pink de regterheup nadert, en de teugels toenemend in de rigting van het regter achterbeen verkort worden. De hulpen der beenen blijven onveranderd dezelfde.
Halve en heele ophoudingen worden naar de vroe- gere voorschriften geoefend. 139. De ruiters op eene der lange zijde in drafin ko-
lonne marcherende zal de onderwijzer kommanderen : 1°. In galop.
2°. Margeh, |
||||
(84)
|
||||||
O p het eerste kommando worden de paarden goed ver-
zameld, en de toenemende verkorting der teugels in de rigting van het buiten-achterbeen neemt een aanvang; op het kommando marsek drukt de ruiter beide bee- nen, doch hoofdzakelijk het buitenbeen sterk achter de singels aan, om het paard juist te doen aanspringen. De onderwijzer beveelt de ruiters aan, zonder schok-
ken de hulpen aan te brengen, en het paard gehoor- zaamd hebbende , de hand ligt, en de beenen na bij te houden, om hetzelve in geregelden gang te doen blijven. Om weder in draf en stap over te doen gaan,
worden de kommando's en grondbeginselen der tweede les gevolgd. Versterken en verkorten van den galop.
140. Om den galop uit te strekken , zal de on-
derwijzer kommanderen : « Sterker-galop. »
Met in achtneming van het deswegens voorge- schrevene, nopens het versterken van den draf on- der § 76, moet de hulp der beenen krachtiger worden aangewend , en met de teugels aan het paard meer vrijheid worden gegeven; buitenteugel en bui- tenbeen zijn daarbij bijzonder werkzaam. 141. Om het gewoon tempo van galop weder te
doen aannemen wordt gekommandeerd. «Korter-galop.%
hetwelk door halve ophoudingen met toereikende werking der beenen , op dat het paard niet in den draf zou vallen , wordt bewerkstelligd. |
||||||
*
|
||||||
( 85 )
De onderwijzer zal dikwijls uit den verzamelden
draf in den galop doen overgaan. Stilstaande in den galop overgaan.
142. De kolonne op de lange zijde stilstaande,
wordt gekommandeerd: 1°. t- In galop.»
Op welk eerste kommando de ruiter zijn paard krachtig verzameld , om hetzelve de vroeger voorge- schrevene houding te doen aannemen, door de teu- gels toenemend in de rigting van het buiten ach- terbeen te verkorten, en moeten op het kommando '" 2°. « Marsch »
de beenen wel plaatselijk en met nadruk worden aan- gebragt , en aan het paard wat meer vrijheid in de teugels gegeven worden, om hetzelve den galop te doen aannemen. Uit den galop halt houden.
143. Het ophouden uit den gestrekten gang moet
met veel omzigtigheid, en naar evenredigheid der vermogens van het paard worden uitgevoerd ; door het kommando van «Halt» eenigzins te rekken zal de onderwijzer den ruiter tijd geven , om zijn paard eerst na een paar galop sprongen op de plaats te doen op houden. Er wordt gekommandeerd:
1°. «Peloton* 2°. * Halt. » Op het eerste kommando, wordt het paard ster- ker verzameld , en op dat van «Hall,» door wel door te zitten , met teruggehouden boven lijf en krachtigen |
|||||
- .
|
|||||
(86)
aandruk van beide beenen op de plaats opgehouden.
Na het balt houden, moeten de beenen het teruggaan
en afvallen der achterband beletten, waarna hand en beenen hunne oorspronkelijke houding hernemen. Paarden, die tegen de teugels indringen, op de
stang leunen, of aan de gewone aanhouding niet ge- hoorzamen , moeten door herhaalde halve ophou- dingen telkens in evenwigt gebragt en wel ver- zameld worden. Het zal doelmatig zijn , nu en dan na het halt
maken uit den galop , de paarden eenige passen te doen teruggaan. 144. Om van hand te veranderen, zal steeds in
den stap of draf worden overgegaan, en eerst nadat de tegen overgestelde hoek doorgegaan zal zijn, op de andere hand de galop worden aangenomen. 145. Wanneer een paard valsch of verkeerd aan-
springt, laat de onderwijzer weder in den stap over- gaan , maakt den rekruut opmerkzaam op de be- gane fout, en handelt ten deze als onder § 107 is voorgeschreven. 146. De onderwijzer zal de ruiters aanbevelen, steeds
meester te blijven van hunne paarden, niet met overij- ling, maar bedaard met het geven der hulpen te werk te gaan, gedurende den galop de hand onmerkbaar iets na te geven, en daarna door een zacht hef- fend aanhouden der teugels, het voortzetten van den galop-sprong gemakkelijker te maken, de beenen gelijkmatig met de teugels te doen werken, en te zor- gen, dat inzonderheid het buitenbeen het paard steed» ondersteune, en op den regten voet doe bln'ven. |
||||
(87)
|
|||||
147. Ten einde van man en paard niet te veel
krachts-inspanning te vorderen, zal de onderwijzer op elke hand niet meer dan een paar toeren doen rond galopperen, en daar na den draf aannemen. Groote volte.
148. De ruiters genoegzaam in den galop op regte
lijnen geoefend zijnde, zal de onderwijzer tot de voltes over gaan. De aangegevene regelen voor de volte in den
draf zijn ook op den galop van toepassing, doch wordt hier eene meer nadrukkelijke werking van buitenteugel en buitenbeen gevorderd» 149. Tot aanvankelijke oefening zal de onderwij-
zer man voor man of 2 te gelijk de groote volte of in cirkel doen rijden, welke langzamerhand tot eenen omtrek van 12 passen verkleind wordt, en dit zoo wel ter regter als ter linkerhand doen plaats hebben. 150. De ruiter op de lange zijde in galop marche-
rende, zal men, zoodra hij op het punt komt waar de volte moet beginnen, kommanderen: 1 °. « Groote volle»
2°. *Marsch.»
Op welk laatste kommando de ruiter den cirkel zal beginnen te beschrijven en die daarna trapsgewijze verkleinen. De onderwijzer zal zich in het midden plaatsen, om toe te zien dat de bulpen goed aan- gegeven worden. 151. Na eenige oefening, zal de onderwijzer den
cirkel in dezelfde evenredigheid doen vergrooten , ei». . - \
\
|
|||||
( 88 )
|
||||||
op het kommando van
regt-uit den hoefslag weder gevolgd moeten worden , waar op hij in stap doet overgaan, van hand veranderen, links aanspringen en hetzelfde herhalen. Wendingen en voltes.
152. Wanneer men de overtuiging zal verkregen
hebben, dat de ruiters de hulpen regelmatig weten aan te wenden , zal men hen de wendingen en kleine voltes in galop doen uitvoeren. De ruiters op de lange zijde op twee paarden leng-
te afstand galoperende, zal de onderwijzer kom- i manderen : 1". « Volte*
2°. «Marsck.* op welk laatste kommando alle ruiters hunne paar- den van de muur af in cirkel wenden, zorgende het bovenlijf de rigting van het paard te doen volgen . het gewigt daarvan naar de binnenzijde te doen dra- gen , buiten schouder en heup wel voor te brengen, en om het paard te ondersteunen, buitenteugel en been nadrukkelijk te doen werkzaam zijn. 153. De wendingen geschieden op de gewone kom
mando's van: 1°. *Met eenen regts- of linksom-keert*
■ 2°. « Marsch. » Na halve volbragte wending, wanneer de ruiters weder op den hoefslag aanrijden, zullen dezelve in stap overgaan . om daarna op de andere hand in ga lop aan te springen. |
||||||
I
|
||||||
( 89 )
|
|||||||
Het springen over den slagboom.
154. Vóór het eindigen der les, zullen de ruiters
in het springen over den slagboom worden geoefend , terwijl zulks over de sloot in de vierde les in het ruime zal worden uitgevoerd. 155. Tot het springen over den slagboom be-
dient men zich in de manege van eene in het mid- den met stroo omwondene staak, die door twee man- schappen op de vlakke hand gehouden wordt, ol aan de eene zijde tegen den muur kan gelegd worden. Het springen zal eerst in den draf, en daarna in
galop, man voor man , worden uitgevoerd. Aanvankelijk zal de slagboom niet hooger dan
één voet doch naar mate der gemaakte vorderingen allengs hooger, doch niet boven de drie voeten ge- houden worden. De manschappen in het gelid opgesteld zijnde,
zal de onderwijzer met eenen — in draf doen afbre- ken , en elk ruiter onderrigten, dat hij , op drie passen van den slagboom gekomen zijnde, zijn paard nadrukkelijk verzamelt en op de heupen brengt, de voorhand door een meer gevoelig aanhouden der teugels verheft, de achter hand met de beenen krachtig voortdrukt, wel in het zadel doorzit, en om het paard den sprong te doen verriglen nu meer teugel vrijheid geeft, en de beenen daartoe sterk aandrukt. Gedurende den sprong sluit zich de ruiter, het
bovenlijf wel strekkende en de lendenen inbuigen- de , met beide beenen aan het paard, zorgende de |
|||||||
■ ■ ■
|
|||||||
:
|
|||||||
( 90 )
|
|||||
hielen wel om laag te drukken, om hetzelve niet
met de sporen aan te raken. Bij liet eindigen van den sprong moet de linker-
vuist de voorhand van het paard als het ware op- vangen , en de beenen het achterstel krachtig na- drijven. Na den sprong verzamelt de ruiter op nieuw zijn
paard, en draaft in vrijen draf door, om zijne plaats in het gelid te hernemen. Ten einde alle ongelukken voor te komen zal de
onderwijzer wel aanbevelen, bij het springen den zit niet te verliezen, en de gegevene voorschriften voor het ophouden zorgvuldig op te volgen, om door gepaste aanwending derzelve meester te blij- ven van het paard. Daarna zal hetzelve in galop worden herhaald.
De galop zelve eene springende beweging van
het paard zijnde, is daartoe wel het meeste ge- schikt. Op twee paarden lengte van den slagboom wordt het paard even als bij den draf verzameld, doch moeten buitenteugel en been krachtiger werk- zaam zijn, en het nageven der teugels, gelijktijdig met het aandrukken der beenen, sneller en na- drukkelijker plaats hebben. Het paard wordt na den sprong door eene halve
ophouding verzameld, en moet bedaard voort ga- lopperen. 156. De onderwijzer moet alle overhaasting, zoo
wel als het ongepast straffen der paarden, en hoofd- zakelijk het rukken in den mond strengelijk ver- bieden. |
|||||
(91 )
Hij beveelt de ruiters aan, het evenwigt niet te
verliezen, geen steun te zoeken in de teugels, en bij het eindigen van den sprong de lendenen buigzaam te houden om niet afgeworpen te worden. Hij plaatst zich met de chambriere bij den slag-
boom , om het uitwijken der paarden te beletten , en dezelve in het gehoorzamen behulpzaam te zijn. Om van de paarden niet te veel te vergen zal
het springen in den draf en galop slechts één- maal in deze les worden geoefend. Een weigerend paard zal men echter de manege
niet doen verlaten dan nadat hetzelve gehoor- zaamd heeft. |
|||||
De les wordt op de gewone wijze geëindigd.
|
|||||
VIERDE 1ES.
|
||||||||||||
Onderrigt in het rijden met de wapenen.
|
||||||||||||
157. Men zal in het eerste gedeelte dezer les
tien tot twaalf ruiters kunnen vereenigen; dezelve zijn als in de vorige les gekleed, doch thans gewa- pend. Een of twee onder-Officieren, of goed afgerigte
Korporaals, gewapend als de ruiters, zijn bij deze oefening tegenwoordig , om naar mate de onderwijzer de handgrepen verklaard , dezelve uit te voeren. |
||||||||||||
EERSTE OEFENING.
Geleiden naar da rijbaan.
Opstellen in de rijbaan.
Op- en afstijgen.
Werkzaamheden der derde les,
met de sabel. Handgrepen der vuurwape-
nen, stilstaande. Oefening met de sabel en lans,
stilstaande. |
TWEEDE OEFENING.
Buiten werkzaamheden. Werkzaamheden der derde les met volle wapenen.
Handgrepen der wapenen ia den. marsch.
Oefening met de sabel en lans in alle gangen.
Springen over den slagboom. Springen over de sloot. Oefening in den afzonderlijken aanval.
Het schijfsclrieten. |
|||||||||||
EERSTE OEFENING.
Geleiden naar de rijbaan.
158. Om de paarden naar de manege en terug te
geleiden, wordt de sabel in den haak gehangen, en de karabijn over den regter schouder geplaatst, de tromp naar boven; de regterhand neemt de trens- |
||||||||||||
(98)
teugels een hand breed van de mond des paards, de
linkerhand op zijde, het einde der stangteugels in dezelve. De lanciers vatten de lans in de natuurlijk afhangende linkerhand, de vingers omvatten den stok, de nagels naar voren, de duim en eerste vinger langs den stok benedenwaarts uitgestrekt, en een hand breed van den grond opgeligt. Opstellen in de rijbaan.
159. In de manege gekomen , wordt de stangteu-
gel over den hals van het paard gelegd, de regter- hand vat den trensteugel onder de kin van het paard, de sabel wordt onthaakt, en de lans afgezet naast de linkervoet. De karabijn blijft over den schouder, de tromp
naar boven.
Op- en afstijgen,
160. Door de lanciers wordt op- en afgestegen,
zoo als zulks in het reglement voor de behandeling der lans is bepaald. Opgestegen zijnde wordt de karabijn weder ne-
dergelaten. Bij het afstijgen wordt op het kommando: maakt
u gereed, de karabijn met de regterhand onder het slot aangevat en tegen over den regterschouder ge- plaatst , de tromp naar boven. Op het tweede gedeelte, om af te stijgen, wordt
de karabijn over den regter schouder gebragt als bij het opstijgen. Verder wordt het vroeger voorgeschrevene opge.
volgd. «
|
|||||
^«*^:^2:;;±^,^ : ..;_•_... ..'.' ■• . ... ' . **L^-v*J«-.i;-\ .''"-. ■ .■.■■'>'■ . ^
|
|||||
( 94 )
Werkzaamheden der derde les met de sabel. 161. Het onderrigt in het rijden met de wapenen
heeft aanvankelijk ten doel, den ruiter aan het aan- slaan derzelve tegen heup en been te gewennen, en daarna dezelve met vaardigheid te paard te kun- nen behandelen. De eerste dagen zullen besteed worden, om alle bewe-
gingen der derde les te herhalen , de ruiters alleen met de sabel gewapend.—Daarnakomen zij met volle wape- nen. Alvorens tot de handgrepen over te gaan, doet de onderwijzer eenige bewegingen in stap en draf uit- voeren , en wisselt daarmede de oefening der wapenen stilstaande af. Bij deze bewegingen wordt de grootste naauwkeurjgbeid gevorderd, ten einde de ruiters te gelijk met de behandeling der wapenen, in de goede besturing hunner paarden meer en meer te volmaken. Handgrepen der vuurwapenen, stilstaande.
162. De kolonne in stap hebbende doen rondrij-
den om de paarden te bedaren, zal, door met eenen regts of links, of terregter- of linkerzijde in bataille, bet gelid geformeerd worden , en de noodige tusschen- ruimte genomen, om het onderwijs in de handgrepen aan te vaneen. i
a I
De inspectie der wapenen , bet laden en vuren, zal
volgens de bestaande voorschriften uitgevoerd worden. Oefening met de sabel en lans, stilstaande.
163. Dezelve zal volgens de deswegens bestaande
voorschriften plaats hebben; de korporaal, welke zich voor bet front bevindt, en het wapen waaromtrent |
|||||||
( 95 )
onderligt gegeven wordt in handen heeft, voert de
bewegingen zelve uit, om de manschappen de ge- gevene uitlegging wel te doen begrijpen. 164. De onderwijzer zal de ruiters, ten opzigte
van den invloed, die het dragen en de behandeling der wapens op den zit en de houding van het bo- venlijf hebben kunnen, op het volgende opmerk- zaam maken. Bij het uittrekken en 'opsteken van de sabel, mag
het bovenlijf niet gedraaid noch links gebogen wor- den, de ruiter mag het hoofd niet doen zakken, om naar de regterhand te zien, daar een korte blik naar die zijde toereikende moet zijn. Bij het hoog nemen van den karabijn of dragen
van de lans, mag alleen de houding van den regter- arm en geenszins die van het bovenlijf eene veran- dering ondergaan. Be regter schouder moet bij het dragen van de
sabel niet terugblijven of doorzakken. Bij het ge- bruik der wapenen moet de ruiter den onveran- derlijken stillen zit bewaren , en de bewegingen der regterhand in de linker geene verandering te weeg brengen; deze moet steeds op het juiste werkings- punt blijven, daar de ruiter in beweging gebragt zijnde , behalve op het gebruik der wapenen , op het tempo van gang, het doorrijden der hoeken, het bewaren van den voorman, en in het algemeen op de besturing van het paard bestendig zijne aan- dacht heeft te vestigen. 165. Bij de handgrepen en behandeling der wape-
nen zal de onderwijzer meer toezien, dat ieder |
|||||
/
|
|||||
( 96 )
|
|||||
man de beweging vlug en goed uitvoere, dan wel
op het geheel zijne aandacht vestigen. Deze oefening zal stilstaande niet langer duren
dan noodig is om de ruiters alle bijzonderheden goed te doen begrijpen en vlug uit te voeren , zijnde de tweede oefening meer bijzonder bestemd hun de wapenen in alle gangen te leeren gebruiken. 166. Tot het eindigen van dit eerste gedeelte der
les, zal de onderwijzer man voor man het gelid doen verlaten, en in stap, draf en galop , een paar toeren in de manege laten doen , ten einde meer en meer de overtuiging te erlangen, dat elk ruiter mees- ter is van zijn paard , en hetzelve steeds volgens de aangewezene beginselen kan besturen. TWEEDE OEFENING.
Buiten werkzaamheden.
167. Tot deze oefening kunnen twaalf tot zestien
ruiters vereenigd worden. De manschappen hebben behalve hunne wapenen
chacot, schabska of kaske op. Werkzaamheden der derde les met volle wapenen.
Even als in de eerste oefening, worden alle be-
wegingen der derde les met volle wapenen in de onderscheidene gangen herhaald. De onderwijzer ziet toe, dat het gewigt en de be-
weging der wapenen geene onregelmatigheid in hou- ding en zit veroorzake, en lette voortdurend op de blijvende goede besturing vari het paard. |
|||||
( 97)
|
|||||
Wanneer de ruiters de gewoonheid zullen verkre-
gen hebben , met de sabel in de hand, de lans ge- dragen en afgezet, en de karabijn hoog of in den haak te marcheren, zal men hunleeren, zich in alle gangen van de wapenen te bedienen. Handgrepen der wapenen in den marseh.
168. De ruiters in kolonne in stap marcherende,
doet de onderwijzer de sabel trekken en opsteken, de lans dragen en afzetten. Hij ziet toe, dat bij deze beweging van den reg-
terarm de zit niet verloren ga, dat de linkerhand onveranderd dezelfde houding beware, dat door het nabij houden der beenen belet worde , dat het paard den gang vertrage noch verhaaste, en dat de ruiters bij het dragen van de sabel den regterschouder niet terug brengen. —De onderwijzer doet de sabel opsteken in den stap , en leert de ruiters den rug van de kling tegen den linker voorarm te doen steunen, tot dat de punt in de scheede gebragt is. De ruiters zullen ook hier geoefend worden in de
houding van sabel en lans , voor den aanval voorge- schreven. In kolonne in stap marcherende, zal de gezwinde
lading en het vuren worden uitgevoerd, en toegezien dat geene .bewegingen worden overgeslagen , en de paarden voortdurend met dezelfde regelmatigheid worden bestuurd. De ruiters, welke met de karabijn gewapend zijn,!
zullen op het kommando van «aan » halt houden y hunne paarden half regts stellenden na gevuurd te 7
|
|||||
(98)
|
|||||||
hebben weder in denzelfden gang voortrijden.
In den stap eenige vorderingen gemaakt hebbende,
doet de onderwijzer de bewegingen in den draf en naderhand in galop herhalen. Oefening met de sabel en lans in alle gangen.
169. Deze oefening heeft plaats op regte lijnen en
in een langwerpig vierkant. Het schwadroneren zal eerst in den stap worden
geoefend, daarna in alle gangen. Zoodra de ruiters de wapenen goed weten te be-
handelen , doet men hen man voor man in de on- derscheidene gangen uit het gelid rijden, en na 100 of 150 passen vooruit gereden te hebben, geduren- de welken tijd zij onderscheidene bewegingen uit- voeren , regts of links om keert maken en om den regter- of linker vleugel heen hunne plaatsen her- nemen. Dit wenden en terugrijden moet door eene aaneenschakeling van parades, en achterwaartsche houwen en steken, of dekking met het pistool begun- stigd worden; bij deze oefening zullen, dekolonne in galop zijnde , de wendingen regts of links omkeert steeds in den draf plaats hebben. 170. Bij het toebrengen der sabelhouwen en lans-
steken moet de ruiter zonder zijne houding te ver- liezen de stijgbeugels wel uittreden, en, om meer nadruk aan de houwen en steken te geven, het bo- venlijf in die rigting buigen, waarnaar dezelve wor- den toegebragt, en daartoe de tegenovergestelde knie goed aan het paard drukken. 171. Bij het houwen en stehenregts achterwaari*,
|
|||||||
(99)
|
||||||
moet hij wel in den linker beugel treden , zich in den
zadel regts draaijen , de linker knie aan het paard druk- ken, en den regter beugel met opgebogen punt van den voet op dezelve hangen laten , om het aanraken met de sporen te beletten , en het paard niet te verontrusten. Bij links achterwaarts houwen en steken geldt
dezelfde voorzorg in omgekeerden zin. Bij het steken naar den grond mag de ruiter het
ligchaam niet verder buigen, dan tot de linker schouder tegen den manekam komt. De steek moet loodregt naar onderen gebragt worden. 172. Hoewel de besturing van het paard en de
houding der linkerhand, onveranderd dezelfde moeten blijven, wordt echter toegelaten, bij het houwen of steken naar den grond , dezelve ligt en slechts voor dat oogenblik op den zadelknop te doen steunen. 173. Bij alle gebruik der wapenen moet de on-
derwijzer hoofdzakelijk opletten , dat de ruiter het paard met dezelve niet aanrake of kwetse ; alle hand- grepen moeten zonder rukken of aanstoten plaats grijpen , en de paarden niet schrikachtig gemaakt, en steeds bedaard gehouden worden. Springen over den slagboom.
174. Hetzelve zal naar de in de derde les voor-
geschrevene regelen worden uitgevoerd met getrok- ken sabel en gedragen lans , welke hierbij echter uit den schoen genomen wordt. De manschappen moeten, hetzij in draf of galop
gesprongen zal worden, in gelijkmatig tempo op d«n slagboom aanrijden, hunne paarden wel verzamelen, |
||||||
• • •
|
||||||
■■......' ■ ......
|
|||||
( iw)
gelijktijdig en nadrukkelijk de voorgeschrevene hul-
pen tot den sprong aanbrengen, en daarna in on- veranderde houding zonder aarzelen in den vroe- geren gang voortrijden. Springen over de sloot.
175. Op eene daartoe geschikte plaats wordt eene
sloot gegraven, van] ten minste vijf en twintig pas- sen lengte , om het uitwijken van schichtige paarden te beletten. Aan het eene uiteinde is dezelve twee voet breed ,
en verwijdt zich allengs tot op eene breedte van zes voeten, de diepte is twee en een halve voet. Het breede uiteinde moet door eenen heg of eenig ander voor- werp afgesloten zijn, of men graaft eene dwarssloot om het afwijken voor te komen. Aan de overzijde der sloot moet zich een vast terrein bevinden van ten minste 40 tot 50 passen. 176. De onderwijzer laat nu met eenen — in draf af-
breken , en man voor man over de sloot springen, met het smalste einde derzelve aanvangende. Ieder ruiter zal op drie passen van de sloot ge-
komen zijnde, om den sprong te doen , het paard zooveel teugelvrijheid geven, dat hetzelve de breedte der sloot zien kan, en drukt gelijktijdig beide beenen krachtig achter den singel aan, om den sprong te volbrengen. Even als bij het springen over den slagboom,
zorgt de ruiter gedurende den sprong met achter- waarts gestrekt bovenlijf, de beenen aan het paard, den zit en het slot niet te verliezen; na den sprong ver |
|||||
( wi )
|
|||||
zamelt hij zijn paard, en rijdt instap terug in het ge-
lid , waarna de sloot in galop zal gesprongen worden. Allengs doet de onderwijzer over het meerdere breede gedeelte der sloot den sprong volbrengen. De afzonderlijke aanval.
177. Om de ruiters in den afzonderlijken aanval
of charge te oefenen, wordt aan het einde van het terrein, hetwelk eene voldoende en onbelemmerde loopbaan aanbiedt, het gelid opgesteld, de sabel ge- trokken en de lans gedragen. Een korporaal of onderofficier wordt op 80 passen
voor den regtervleugel geplaatst, GO passen verder een tweede korporaal, een derde mede 60 passen verder, en eindelijk een vierde 20 passen van den derden korporaal, welke het einde der renbaan aan- duidt en tot punt van directie strekt aan den eersten ruiter van den regtervleugel; alle maken links front. Een onderofficier blijft bij deu troep , doet de rui-
ters man voor man afmarcheren , en verklaart hun wat zij doen moeten ; de onderwijzer plaatst zich op het punt, waar de ruiters zich na den aanval verzamelen moeten , en maakt front na de troep. 178. Om den aanval goed uit te voeren, moeten de
ruiters zorgen wel regtuit te marcheren , niet dan op de aangewezene punten en zonder schokken van gang te veranderen. leder ruiter marcheert 20 passen en neemt den
draf aan. : , . Ter hoogte van den eersten korporaal gaat hij over
in galop ; de lanciers nemen de lans uit den schoen , en |
|||||
( 102 )
plaatsen dezelve achter de knie. Ter hoogte gekomen
van den tweede korporaal, kommandeert deze : « Attaqueert. Op dit kommando zet de ruiter zich vast in het zadel, drukt beide beenen krachtig aan , geeft het paard zooveel teugelvrijheid als hetzelve tot den ge- strekten galop behoeft, zonder het gevoel op de la- gen te verliezen , en brengt te gelijker tijd de sabel of lans in de tot den aanval voorgeschrevene positie voor. 179. Het bovenlijf moet een weinig doch niet te
veel voorover gebogen wórden , en de armen mogen zich niet van het ligchaam verwijderen. De hulpen om het paard den gestrekten galop te
doen aannemen worden naar den graad van der- zelver gevoeligheid aangebragt. Bij vurige paarden is een zachte aandruk der
beenen en afwisselend nageven en aanhouden der teugels aan te wenden, ten einde dezelve steeds in de hand te houden. Bij het minder gevoelige of trage paard wordt
een krachtige aandruk der beenen of het gebruik der sporen gevorderd. 180. Ter hoogte van den derden korporaal geko-
men neemt de ruiter den draf weder aan , en draagt de sabel of lans. Op tien passen . van den laatsten korporaal gaat de
ruiter in den stap over, en maakt halt wanneer hij ter zijner hoogte gekomen is. Alle ruiters voeren opvolgend dezelfde beweging
uit, ea doet men afmarcheren wanneer de voor- gaande halt gemaakt heeft. |
||||
( 103)
Ieder ruiter neemt tot punt-directie de plaats,
welke hij na den aanval in het gelid moetbekleeden. 181. Deze eerste aanval uitgevoerd zijnde, doet
de onderwijzer achterwaarts front maken, zoo dat de linker vleugel man zich in de rigting bevindt der af- gebakende linie; de onderwijzer doet dan van den lin- kervleugel volgens dezelfde grondbeginselen aanval- len , en doet hen de houding van sabel en lans voor het 2de gelid aannemen.
182. Wanneer de onderwijzer ontdekt dat een paard
in den gestrekten galop doorgaat, of van den eenen voet op den anderen wisselt, of dat de ruiter zijn even- wigt verliest, of zich aan de teugels houdt, doet hij hem dadelijk in draf en stap overgaan , zijn paard een paar malen teruggaan, hetzelve bedaren en in het gelid terugkeeren, om naderhand op nieuw de char- ge te doen uitvoeren. 183. Wanneer de ruiters bij den aanval hunne
paarden volkomen meester zijn , laat de onderwij- zer uit de charge op de plaats ophouden, waarbij zij de vroeger, (voor het ophouden uit versnelde gangen) aangewezene hulpen, doch met meer na- drukkelijke werking van handen en beenen, en met terughouding van het bovenlijf moeten aanwenden. De onderwijzer zal daarbij de oplettendheid heb-
ben , na het kommando: « Peloton» het woord, iHalt* niet te schielijk uit te spreken, doch zulks wel te rekken, om den ruiter tijd te geven zijn paard in een paar galop sprongen te verzamelen, daar het op de plaats ophouden uit de charge gevaar- lijk en niet algemeen doenlijk is, zoo dat dan ook deze |
||||||
( 104)
|
||||||
oefening alleen met krachtig gebouwde paarden zal
kunnen plaats hebben. 184. Tot slot der oefening zal men twee of drie
ruiters nevens elkander, met eene tusschenruimte van ééne paarden lengte, de charge doen uitvoeren. Men zal hen hierbij op het bewaren der rigting
en tusschenruimte opmerkzaam maken, en de ruiter, wiens paard sterker loopt dan de andere, zal het- zelve iets moeten inhouden , om te gelijk op dezelfde plaats aan te komen. 185. Tot het eindigen der les , zal men de paar-
den doen rondstappen, om dezelve te bedaren. 186. Na deze oefening uit de open rijbaan te-
rugkeerende , zal de onderwijzer telkens zorgen, dat de houding te paard en de positie der hand nim- mer worden veronachtzaamd. Het schijfschieten.
187. Voor dat de ruiters in het schijfschieten te
paard geoefend worden , moeten zij hier in volko- men te voet afgerigt zijn, en de paarden geheel aan het vuur gewend wezen , zoodat deze bij het aanleggen en los branden onbewegelijk blijven. Het schijfschieten zal volgens de bepaalde voor-
schriften plaats hebben. |
||||||
f
|
||||||
pelotons-schooi;
188. De ruiters genoegzaam in het afzonderlijk
besturen hunner paarden , en de behandeling der wapenen geoefend zijnde, zullen in de pelotons-school overgaan, welke de verdere vorming van den ruiter in het gelid ten doel heeft, ten einde hij in het vereenigd peloton alle gevorderde bewegingen in alle gangen met vaardigheid en juistheid zal kun- nen uitvoeren, en in alle deelen aan zijne bestem- ming beantwoorden, om met goed gevolg den vijand te paard te bestrijden. De oefening in de pelotons-school is alzoo de ver-
dere en allengs opklimmende volmaking van het onderrigt in de rijkunst, daar de juiste uitvoering der in het peloton voorgeschrevene bewegingen geheel afhankelijk is van de goede besturing van het paard , zoo dat de onderwijzer nimmer uit het oog moet verliezen, dat hij bestendig te letten heeft, zoo wel op de meerdere volmaking van zit en houding, als op eene voortdurende regelmatige besturing van het paard en eene steeds gepaste aanwending der daartoe gevorderde hulpen. Het peloton is zamengesteld uit twaalf of zestien
rotten, hieronder begrepen de korporaals, welke op de vleugels geplaatst zijn; een onder-officier is in het opsluitend gelid geplaatst, terwijl een tweede onder- officier belast is den onderwijzer behulpzaam te zijn. Wanneer men het peloton afbreekt, om in kolon-
|
|||||
'-•■•-
|
|||||
- .:. ■ -.. ■'■-..v-;*".«tSV
|
|||||
( 106 )
ne te marcheren, plaatst de tweede onder -officier
zich op het voorbereidend kommando een pas vóór de eerste rotten. Bij alle formatien en marsenen in bataille plaatst hij zich op een pas vóór het mid- den van het peloton, om de plaats van pelotons kommandant te bekleeden, daar de onderwijzer vrij in zijne bewegingen moet zijn ten einde beter alles te kunnen gade slaan. De manschappen zijn gewapend en gekleed in
stalbuis en rijbroek, met chakot, schabska, kaske en kuras. De karabijn moet steeds in den haak zijn. De paarden zijn gezadeld zonder chabrak.
189. Het peloton op twee opene gelederen gefor-
meerd zijnde, de ruiters gerigt, en in de houding voor het opstijgen, kommandeert de onderwijzer: * Telt u af — met vieren.t
Op het laatste gedeelte van het kommando tellen de ruiters in elk gelid van den regter tot aan den linkervleugel met vieren af, de woorden een, twee drie, vier, met eene duidelijke stem uitsprekende, zonder zich te overhaasten noch het hoofd te ver- draaijen. 190. Om te doen opstijgen, zullen op het eerste
gedeelte van het kommando: « Maakt u gereed .— om op te stijgen.*
De ii0. 1 en 3 , van ieder gelid zes passen voor- uitgaan met den linker voet aantredende, zich regt tegen over hunne tusschenruimte houden , en zich regts rigtpn. Waarop men ia tempo's en zonder verklaring doet
opstijgen. |
|||||
( 107)
Op het kommando;
« Herstelt - gelederen »
rukken op het laatste gedeelte van dit kommando de n°. 2 en 4 zonder overhaasting in hunne tus- schenruimte, de nummero's 1 en 3 houden hunne paarden tusschen handen en beenen om het slaan te beletten. Het tweede gelid geformeerd zijnde, sluit hetzel-,
ve tot op een pas van het eerste op : « Maakt u gereed — om af te stijgen.»
191. Op het eerste gedeelte van het kommando, gaan de numero's 1 en 3 van het eerste gelid zes passen vooruit, de nummero's 2 en 4 van het twee- de gelid gaan vier passen terug, en rigten zich al- len regts. Op de bekende wijze afgestegen zijnde, wordt
gekommandeerd: «Herstelt - gelederen. »
Op het eerste gedeelte van dit kommando, verheffen de numero's 1 en 3 de hoofden hunner paarden, om het achteruitslaan te beletten. Op het tweede gedeelte rukken de numero's 2
en 4, in hunne tusscheuruimte in , waarna de on- derwijzer zal kommanderen: « Regts rigt u. d «Staal.» EERSTE ARTIKEL.
Grondbeginselen der rigting.
Opvolgende rigting der rotten in het peloton.
Rigting van het peloton.
|
|||||
.^. ...•-.... • ..'. '' '* •■ -
|
|||||
( 108 )
Openen, en sluiten der gelederen,
Het peloton doen teruggaan.
Met tweeën of met vieren afbreken.
Marsch regtuit in kolonne met tweeën of vieren.
Verandering van directie.
Afzonderlijke schuinsche marsch.
Het peloton in kolonne met tweeën of vieren mar-
cherende , voorwaarts, regis en links, en ter reg- terzijde in bataille formeren. Handgrepen der wapenen.
Grondbeginselen der rigting.
192. De rigting te paard berust op dezelfde grond-
beginselen , welke voor de rigting te voet aan den rekruut zullen geleerd zijn, namelijk, dat dezelve in de verlenging der borstlijn bestaat van alle in het rigtingspunt staande manschappen, en zijn alzoó ook op de rigting te paard toe te passen. De ruiters moeten, om zich te rigten, hunne
schouders met die hunner nevenlieden aan de zijde der rigting doen overeenkomen , de oogen zoo lang op de lijn der oogen vestigen, tot zij de borst des tweeden mans van hun gelid naar die zijde ontdek- ken; zij draaijen daartoe het hoofd, zonder op te houden vierkant te paard te blijven, houden hunne paarden regt in het gelid, en voelen even den beugel van hunnen nevenman aan de zijde der rigting. De ruiters van het tweede gelid moeten, behalve
gerigt te zijn, naauwkeurig achter hunne voorlieden, en op eenen pas afstands van dezelve blijven. |
||||
( 109 )
Opvolgende rigting der rotten in het peloton.
■'t
193. Men doet drie rotten van den regter of
linker vleugel tien passen vooruitgaan, en rigt de- zelve evenwijdig met het peloton door de komman- do's : l o. «Drie rotten van den regier (of linker)
vleugel voorwaarts. »
2". « Marsch. » 3°. « Halt. i ■ 4°. « Regis — (of links rigt u. »
5°. « Staat.» Vervolgens komrnandeert men : 1 °. « Met rotten regts (of links) rigt u. >
2°. « Staat.» Op het laatste gedeelte van het eerste kommando, gaat ieder rot achtervolgens zonder schokken regt vooruit, de ruiters het hoofd regts draaijende , en de laatste passen verkortende , ten einde ter hoogte der reeds geformeerde rotten te komen, zonder de rigting te overschrijden, zorgende de knie niet te openen om hunnen nevenman te voelen, noch op de reeds geformeerde ruiters aan te-dringen, dan halt maken en het hoofd regts houden, tot het kommando van staat. Ieder rot voert dezelfde beweging uit zoodra het
voorgaande rot ter hoogte van den grondslag der rigting gekomen is, zoodanig dat er zich nimmer meer dan één rot te gelijk rigt. Op het kommando van slaat, de hoofden we-
derom regtuit plaatsen. |
||||
(HO)
Men kommandeert staat, zoodra de laatste rotten
gerigt zijn. 194. De ruiters deze rigting naauwkeurig uitvoe-
rende , wordt dit onderrigt herhaald, door aan de drie regter rotten eene schuinsche strekking te ge- ven. Deze rotten vier passen vooruitgebragt heb- bende , doet men hen half regts of links maken, en in die strekking zes passen vooruit marcheren, halt houden , en rigten. Ieder rot opvolgend af- brekende , zal, tegenover de plaats gekomen , die hetzelve in het gelid beldeeden moet, half regts of half links maken , om alzoo in eene regte lijn op de nieuwe rigting aan te komen. 195. Daarna doet men drie rotten van den reg-
ter of linker vleugel vier passen teruggaan , en rigt dezelve evenwijdig aan het peloton tegenover de plaats , die zij verlaten hebben , door de kom- mando's : 1°. *.JDrie rotten van den regter {of linker)
vleugel achterwaarts. i
2°. « Marsch. s 3°. « Halt. s 4°. « Regts — {of links) rigt u. >
5°. « Staat. » Vervolgens kommandeert de onderwijzer : 1°. «Met rotten regts {of links) rigt u. » 2°. « Staat.» Op het laatste gedeelte van het eerste kommando^ gaat ieder rot opvolgend regt achteruit, de ruiters het hoofd X'egts draaijende, en nog iels meer dan de reeds geformeerde rotten teruggaande , ten einde |
||||
(.111)'
daarna door eene voorwaartsche beweging ter hunner
hoogte te komen, en alzoo de rigting gemakkelijker te maken. De ruiters van het eerste gelid gaan langzaam
terug , die van het tweede regelen zich naar hunne voorlieden, om gedurende de beweging hunnen afstand te bewaren. Op het kommando staat, worden de hoofden
weder regt uit geplaatst. De oefening der achterwaartsche rigting heeft de
strekking om den misslag te leeren herstellen, wan- neer men in de rigting komende, die overschreden heeft, doch is het een grondbeginsel zulks zoo veel mogelijk te vermijden. 196. Men doet vervolgens met tweeën of met vie-
ren rigten. Tot dit einde dóet men twee of vier regter of linker vleugelrotten, zoo als voorgeschre- ven is , vooruitgaan , en kommandeert: 1° *Met tweeën (of vieren)— regis (of links)
riqt u.»
2° « Staat.» Op het laatste gedeelte van het eerste kommando, rigten de rotten zich achtervolgens met tweeën (of met vieren) volgens de grondbeginselen, bij de af- zonderlijke rigting voorgeschreven, daarenboven de oplettendheid hebbende, vereenigd af te marche- ren en gezamenlijk in de rigting te komen. Op het kommando «staat* het hoofd weder regtuit plaat- sen. 197. De onderwijzer zorgt dat de ruiters zich op
de borst van den tweeden man, en niet op het ui- |
|||||
■
|
|||||
(112)
terste van het gelid rigten, (hetgeen hen beletten
zoude vierkant te paard te blijven); dat zij zich niet openen nog dringen, en eindelijk dat de ruiters van bet tweede gelid naauwkeurig achter hunne voorlie- den zijn. Hij moet de ruiters ook gewennen spoedig te zien of zij gerigt zijn, ten einde de paarden niet te lang verzameld en zoo bedaard mogelijk in ihet gelid te houden. 198. Wanneer een troep niet gerigt is , spruit dit
gebrek veelal daaruit voort, dat de paarden niet regt geplaatst zijn. Indien van eenen zicb regts rigtende troep, de lin-
ker vleugel te veel terug is, is het te vooronderstellen, dat de paarden te veel links geplaatst zijn ; men moet zich biervan verzekeren, en de ruiters aan- bevelen de voorhand hunner paarden een weinig regts te stellen, en het regter been aan te leggen, zoo dat het paard vierkant in de rigting vooruit komt en regt geplaatst is. Bevinden zich na deze beweging nog eenige rui-
ters achter de rigtingslijn , dan doet men hen zoo lang vooruit gaan, tot zij dezelve ontdekken. Indien, van eene zicb regts rigtende troep de linker-
vleugel te veel voor is , is het te vooronderstellen, dat de paarden te veel regts geplaatst zijn ; men moet als dan de ruiters aanbevelen de voorhand hunner paarden meer links te stellen, en het linkerbeen aan te leggen, ten einde het paard in het vierkant der rigtirg iets terug te doen gaan, en regt te her- stellen. Zouden na deze beweging eenige ruiters zich nog
|
||||
( U3)
|
|||||
vooruit bevinden, zoodat zij meer dan de rigtingslijn
bespeuren, moeten zij wel regt terug gaan, tot zij niet meer dan deze lijn ontdekken. Bij de rigting links worden dezelfde misslagen
door tegenovergestelde middelen hersteld. 199. Gedurende de rigting maakt de onderwijzer
front naar de ruiters , ten einde toe te zien , dat dezelve zich zonder schokken in beweging stel- len, het hoofd niet meer draaijen dan voorgeschre- ven is , en de knie niet openen om hunnen neven- man te voelen,— dat zij hunne paarden beletten op de reeds geformeerde ruiters aan te dringen, —dat zij de laatste passen verkorten , zich dadelijk rigten naar mate zij aankomen, en gerigt zijnde, de hand ligt nageven , en de hulp der beenen nalaten. Bij deze oefening is de tweede onderwijzer loodregt
op de flank van het peloton geplaatst, links front makende wanneer men zich regts rigt, en regts in het tegenovergestelde geval; hij ziet toe, dat de ruiters juist ter zelver hoogte halt maken, en ver- beterd, hun zacht toeroepende, de rigting. Op het Kommando staat, herneemt hij zijne plaats voor het peloton. 200. De onderwijzer zal zorgen, dat deze grond-
beginselen naauwkeurig toegepast en opgevolgd wor- den, doch de oplettendheid hebben deze oefening der rigting, met marschen in kolonne af te wisse- len, ten einde de paarden te bedaren en de een- toonigheid van dit onderwijs zoo veel mogelijk weg te nemen, 8
|
|||||
(114)
|
|||||
Rigting van het peloton.
201. Het peloton in bataille zijnde, plaatst de on-
derwijzer den korporaal van den vleugel, waarop hij zich rigten wil, zoodanig, dat geen ruiter genood- zaakt is terug te gaan, en kommandeert: I °. «Regts —• of links rigt u. »
2". « Staat. » Op het tweede gedeelte van het eerste kommando,
rigten alle ruiters zich spoedig, doch zonder schok- ken ; de oplettendheid hebbende elkander niet te dringen noch de paarden te verontrusten. Op het kommando staat, worden de hoofden
regtuit geplaatst. Bij alle rigtingen moet den korporaal van den te-
genovergestelden vleugel aanbevolen worden,, zich vlug op dien, welke zich aan de zijde der rigting bevindt, te rigten , zonder zich aan de afzonderlijke rigting te storen. Openen en sluiten der gelederen.
202. Om de gelederen te doen openen, wordt
gekommandeerd: 1°. « Gelederen achterwaarts opent n.»
2°. *Marsch.,
3°. 'Regts —-- rigt u.»
4°. « Staat. j>
Op het kommando marsch, blijft het eerste gelid onbewegelijk, het tweede gaat zes passen terug, ieder ruitou' wel aphter zijne^ voorman blijvende, |
|||||
■ UJ| ,., j , ,nrf„
|
|||||
( 115 )
bet opsluitend gelid nog zes passen achter het twee-
de gelid. De voor het front geplaatste tweede onderwijzer
gaat zes passen vooruit, en maakt door links om keert front naar de troep. Op het derde kommando rigten zich de manschap-
pen van het tweede gelid regts. Op het kommando staat, worden de hoofden
regtuit gebragt. 203. Om de gelederen te doen sluiten, wordt gc-
gekommandeerd : 1 °. * Gelederen sluit u.»
2». *MarscA.» 3°. * Regis — rigt u. * 4°. « Staat. » Op het kommando marsch, sluit het tweede ge- lid tot op ééne pas van het eerste op, ieder ruiter wel op zijnen voorman marcherende. De tweede onderwijzer herneemt, links om keert
makende, zijne plaats voor het peloton en het op- sluitendggelid deszelfs afstand. Op de kommando's regts—rigt u en staat, als voren.
Het peloton doen teruggaan.
204. Het peloton stilstaande, kommandeert men:
1°. « Peloton achterwaarts. » " 2°. * Guide regts [of links). >
3". * Marsch. » Op het kommando marsch, gaan alle ruiters ge- zamenlijk terug, volgens de grondbeginselen bij § 33 en 196 opgegeven , zich regelende naar den guide. |
|||||
(116)
Wanneer het peloton eenige passen terug gegaan is
kommandeert de onderwijzer: 1°. «Peloton.»
2°. «Halt.*
- 3°. «Regis— of links rigt .«.» 4°. « Staat. »
Met tweeën of met vieren afbreken.
£05. Het peloton in bataille zijnde, kommandeert
men: 1°. « Met tweeën (of vieren).»
2\ «Marsch.*
3°. « Guide links. »
Op het kommando marsch, begeven de twee of
vier eerste rotten van den regtervleugel zich regt vooruit; dezelve wordendoor de andere rotten ge- volgd , die zich niet in beweging stellen dan op het oogenblik, dat het kruis der paarden van het tweede gelid ter hoogte gekomen is van het hoofd der paarden van het eerste gelid. Deze rotten marcheren zes passen regtuife, maken
dan half regts, en marcheren in deze strekking om daarna door een half links zich in kolonne te plaatsen. Het kommando van guide links wordt onmiddellijk
na dat van marsch uitgesproken, ten einde de lin- ker ruiter van het eerste gelid van tweeën of vieren , Welke guide der kolonne wordt, dadelijk eeh direc- tie-punt kan aannemen4 Wanneer met tweeën is afgebroken, houden de
numero's 2 en 4 welke guides worden, naar mate |
||||
( '»7)
|
|||||
dezelve in kolonne aankomen, het hoofd regt uit,de
numero's I en 3 regelen zich op dezelve. Wanneer men met vieren heeft afgebroken, worden
de numero's 4 guides van elk gelid. 206. De beweging om links af te breken wordt
naar dezelfde beginselen uitgevoerd door tegenoverge- stelde middelen op de kommando's. 1°. « Links met tweeën (of vieren),*
2°. «Marsch.-, 3°, « Guide regts. » Marsch regtuit in kolonne met tweeën of' vieren.
207. De ruiters moeten hunne paarden regt hou-
den en met eenen vrijen en gelijken gang marcheren . zij moeten dermate in de strekking der kolonne blij- ven, dat zij alleen den vóór hen marcherenden ruiter ontwaren, tevens hunnen gang naar den zijnen rege- len, en om het oprijden voor te komen, altijd een pas afstands van hoofd tot staart behouden, terwijl zij met bedaardheid dezen afstand moeten herne- men, wanneer zij denzelven verloren hebben. Hoe langer de kolonne is, zooveel te meer zal de
onderwijzer op gelijkheid van gang en het bewaren der afstanden te letten hebben. De linker ruiter van het eerste gelid van tweeën
of vieren is guide der kolonne, hij houdt het hoofd regt, begeeft zich regt uit en marcheert zoodanig , dat de ruiters van zijn gelid zich op een pas af- stands van het kruis van het paard des geleiders der kolonne bevinden. — De linker ruiters der andere gelederen , die tevens guide van hun gelid zijn, |
|||||
.... .- Utti&Ma*:. *+,
|
||||||
(118)
houden het hoofd regt, en hlijven op één pas van
hunne voorlieden en in dezelfde strekking. De ove- rige ruiters van elk gelid regelen zich op hunnen nevenman aan de zijde der guide, het oog naar die zijde slaande , zonder het hoofd te draaijen ; zij voe- len even den heugel aan die zijde en wijken voor den drang, die zij van daar mogten gevoelen. Wan- neer met vieren gemarcheerd wordt, bieden zij daarenboven tegenstand aan den aandrang, wel- ke van de tegenovergestelde zijde van den guide komt. Wanneer de linkervleugel aan het hoofd is, wordt
de guide regts gekommandeerd, en overigens over- eenkomstig dezelfde grondbeginselen gehandeld. Verandering van directie.
208. De kolonne met tweeën of vieren den regter
of linker vleugel vóór marcherende, wordt gekom- mandeerd : « Hoofd der kolonne links {of regts),»
waarop de geleider der kolonne kommandeert: 1°. «-Wendt— links.-» 2°. « Voor — waar Is.» Op het eerste gedeelte van het eerste kommando,
maakt de linker ruiter, die de spil uitmaakt, zich gereed in denzelfden gang te zwenken, en de rui- ter van den regter vleugel om den zijnen uit te strekken. Op het tweede gedeelte van ditkommando, zwenkt
het eerste gelid van tweeën of vieren links; de spil zwenkt in denzelfden gang, en beschrijft eenen boog ■
}■...• i
|
||||||
...■'-■■■ ■:,... ..
|
||||||
w. «toüu* . *^*. ,.M„**.
|
|||||
( «19)
van vijf passen ; de ruiter van den tegenovergestelden
vleugel strekt den zijnen uit; de andere ruiters draai- jen een weinig het hoofd naar den omkomenden vleugel, ten einde daarna de snelheid van hunnen gang te regelen en voelen even den beugel aan de zijde der spil. Op het eerste gedeelte van het tweede kommando
vóór, maakt het hoofd der kolonne zich gereed om weder regtuit te marcheren. Op het tweede gedeelte van dit kommando waarts,
hernemen de ruiters den vroegeren gang, waarin de kolonne voorheen marcheerde, en gaan in de nieuwe strekking regt voor zich uit. Ieder gelid voert dezelfde beweging uit op de-
zelfde plaats, waar het eerste gelid gewend heeft. De geleider moet het kommando van wendt tijdig
genoeg doen ten einde links te kunnen kósnnian- deren, wanneer hij op drie passen van het voor de zwenking aangewezene punt gekomen is ; hij voert zelve de beweging uit door den gang een weinig uit te strekken, zonder zich van het midden van het eerste gelid te verwijderen, en regelt zich naar den omkomenden vleugel, om het tweede gedeelte van het kommando voor — waarts uit te spreken op het oogenblik, waarop het eerste gelid, een vierde dei- zwenking volbragt hebbende, zich loodregt op de vroegere strekking bevindt. 209. In eene beperkte rijbaan kommandeert de
geleider: 1". «Wendt — links (of regis).» en
2°. « Foor waarts. » / \
|
|||||
( 120 )
|
|||||
ronder het kommando hoofd der kolonne links {of
regis) af te vrachten. 210. De kolonne met tweeën of vieren marcherende
doet men dezelve halt maken op het kommando van : e 1°. «Kolonne»
2°. «Halt.*
Op het kommando halt, houden de ruiters ge- zamenlijk in de strekking van hunne voorlieden , en hunne afstanden bewarende , op, zorgende dat hunne paarden niet terug gaan noch scheef ophouden. Om dezelve weder in beweging te stellen , kom-
-mandeert men: 1 °. « Kolonne voorwaar/s. >
2°. «Marsch.*
3°. « Guide links. »
Af%onderlijke schuinsche marsen,
. v
211. De kolonne met tweeën of vieren marche-
rende , kommandeert men: 1°. «Schuins links {of regis).*
2". « Marsch. * Op het kommando marsch, stelt ieder ruiter zijn paard half links in eene hoek van 45 graden of Vs eener cirkelwending. De linker ruiter van het eerste gelid, die guide
van de kclonne is , begeeft zich in de nieuwe strek- king evenwijdig van den geleider regtuit. De linker ruiter van elk der andere gelederen, die guide van zijn gelid is , begeeft zich mede regtuit, het oog op den guide der kolonne houdende , ten einde met dezen eene evenwijdige strekking ie volgen. % |
|||||
De andere ruiters gaan vooruit, het oog links
houdende, om zich op hunne guides te regelen; ieder ruiter plaatst zijne linker knie achter den reg- ter van zijnen linker nevenman, en het hoofd van zijn paard tegen over het einde van den hals van dat, hetwelk aan zijne linker zijde is. De ruiters marcheren alzoo in elk gelid verbonden , zonder zich te dringen, zoo lang de schuinsche marsch duurt. Om de vorige strekking te hernemen, komman- deert men: « Vóór — waarts. »
Op het tweede gedeelte van hetkommando, moe- ten de ruiters hunne paarden regt herstellen door vooruitgaande half regts te maken, en begeven zich regtuit in de strekking van hunne voorlieden. Indien de ruiters gedurende den schuinschen
marsch zich ontbinden, moeten zij zich weder aan hunne guide aansluiten , door meer terrein voorwaarts dan wel op zijde te winnen , ten einde de rigting niet te verliezen, noch de genen die achter hen zijn op te houden. Bij aldien een guide niet meer op de hoogte van
den guide der kolonne was, moet hij zijnen gang versnellen of vertragen, zonder van directie te ver- anderen , ten einde zijnen afstand niet te verliezen. 212. Ten einde de verlorene afstanden en den graad van schuinte te herstellen, en zich te overtui- gen, datde guides zoowel als de andere ruiters dezelfde strekking volgen, kan de onderwijzer de kolonne halt doen houden en daarna weder voorwaarts mar- cheren. |
||||
( 122)
|
|||||
Het peloton in kolonne met tweeen of vieren
marcherende, voorwaarts, regts en links ,
en ter regierzijde in bataille formeren.
213. De kolonne met den regter vleugel vóór
marcherende, om dezelve voorwaarts in bataille te formeren , kommandeert men: 1°. »■ Voorwaarts in bataille.»
2°. tMarsch.y,
Op het laatste kommando marcheren de twee (of vier) eerste rotten vijftien passen regt vooruit, en houden halt, de andere gelederen van 2 of 4 maken schuins links, marcheren in deze strekking, en her- stellen zich door half regts, juist tegen over de plaats, die zij in het peloton moeten bekleeden, waar zij zich dadelijk regts rigten. Op het kommando staat, hetwelk de onderwijzer
niet eerder uitspreekt dan na dat het laatste gelid van 2 of 4 gerigt is, zullen alle ruiters het hoofd weder regtuit plaatsen. 214. De kolonne met den linkervleugel aan het
hoofd marcherende, wordt de beweging naar dezelfde grondbeginselen door tegenovergestelde middelen uitgevoerd; de kommando's zijn dezelfde, maar de rigting wordt links. 215. Wanneer men de kolonne met den regter-
vleugel vóór marcherende op de linker flank in ba- taille wil formeren , kommandeert men : 1°. «Links in bataille.»
2». "Marsch.v Op het kommando marscft, wenden de twee (of |
|||||
„L~v,_:;,.,- :;•:■;.: -.:j::.v:-. „.'.■:';:i'-.-.-.--:ïViT:-.■;-■;-••:. ,ii:.rï£.-.»-.-',"'/.ï*«~5-i'''. ; .i-^..jw ,: .-..^-^,
|
|||||
f 123 )
\
vier) eerste rotten links , gaan vijftien passen regt
voor zich uit, maken halt, en rigten zich regts; de
andere gelederen blijven regtuit marcheren, en wen- den achtervolgens links, op 3 passen vóór zij ter hoogte komen van de plaats, welke zij in het peloton moeten innemen, de oplettendheid gebruikende om dezelfde directie te volgen, ten einde de linie van bataille niet te naderen. Op het kommando staat, worden de hoofden
weder regtuit geplaatst. 216. De kolonne met den linkervleugel vóór mar-
cherende, wordt debeweging, volgens dezelfde grond- beginselen , doch door tegenovergestelde middelen uitgevoerd, op de kommando's van: 1°. «Regts in bataille.*
20. « Marsch, » 217. De kolonne met den regtervleugel vóór mar-
cherende, om dezelve in verlenging van de regter flank in bataille te formeren, kommandeert men : 1°. « Ter regter zijde in bataille. »
2°. « Marsch. >
Op het kommando marsch, wenden de twee (of vier) eerste rotten regts, gaan vijftien passen regt voor zich uit, en maken halt, de andere gelederen blijven regtuit marcheren, en wenden achtervolgens regts, zoodra zij gekomen zijn tegen over de numero's lof 3 der afdeeling van tweeën of vieren, welke onmid- delijk voor hen gewend heeft, om zich achtervolgens ter hunner linkerzijde op te stellen, alwaar zij zich regts rigten, oplettende dezelfde directie te volgen, ten ein- de niet op den reeds geformeerden troep aan te dringen. |
|||||
( 124)
Op het konimando staat, plaatsen de ruiters het
hoofd regtuit. 218. De kolonne met den linkervleugel voor mar-
cherende, geschiedt deze beweging volgens dezelfde grondbeginselen en tegenovergestelde middelen, op de komniando's: 1". « Ter linkerzijde in bataille.t
2°. «Marsch. > 219. De uitlegging der bovenstaande bewegingen
is , tot vermijding van onnoodige herhalingen , tevens voor met tweeën en niet vieren aangegeven, doch doet men dezelve met vieren niet uitvoeren , voor en aleer bij de werkzaamheden met tweeën, zamen- hang en naauwkeurigheid in alle gangen is verkre- gen geworden ; wanneer dezelve regelmatig in den stap zijn uitgevoerd, zal men die in den draf en galop herhalen. I
Handgrepen der wapens.
220- Na de gelederen te hebben doen openen,
zal men die handgrepen doen uitvoeren, welke met geslotene rotten kunnen plaats hebben, en in het reglement voor het behandelen der wapenen voor- geschreven zijn. 22L. De werkzaamheden geëindigd zijnde , laat men
afstijgen en defileren ; op het eerste gedeelte van het kommando maakt u gereed— om af testijgem gaat de onder-officier, die voor het peloton staat , twaalf passen vooruit, en maakt door links-omkeert front naar den troep; 'de onder-officier, die in het |
||||
( 125)
|
|||||||
opsluitend gelid is, gaat pp hetzelfde kommando 4
passen terug en stijgt af. De onderwijzer en de voor het front geplaatste
onder-officier blijven te paard , tot dat de laatste man gedefileerd heeft.
/
TWEEDE ARTIKEL.
Afbreken met tweeën of eenen in denzelfden gang.
. Opmarcheren tot tweeën of vieren in denzelfden gang. Afbreken met tweeën of eenen in verdubbelden
gang. Opmarcheren tot tweeën of vieren in verdubbel-
den gang. Het peloton links in één gelid formeren.
Het peloton regts op twee gelederen formeren.
Oefening met de sabel.
Oefening met de lans.
Be rotten het peloton doen verlaten.
|
|||||||
Afbreken met tweeën of eenen in denzelfden gang.
222. Het peloton in kolonne met vieren, den reg-
ter vleugel voor marcherende, om met tweeën in denzelfden gang te doen afbreken, kommandeert men: 1°. «Met tweeën. >
2°. *M&rschi> Op het kommando met tweeën, maken alle ruiters behalve het le en 2e rot der eerste afdeeling van vieren, zich gereed om halt te houden. |
|||||||
.
|
|||||
. ( 126 )
Op het koinmando marsoh, blijven de rotten I
en 2 van de eerste afdeeling van vieren in denzelf- den gang doormarcheren ; alle andere rotten maken halt. De rotten 3 en 4 van dezelfde afdeeling stel- len zich niet eerder in beweging, voor en aleer het kruis der paarden van het tweede gelid ter hoogte gekomen is van het hoofd der paarden van het eer- ste gelid ; daarna maken zij schuins regts en plaat- sen zich in kolonne achter de rotten 1 en 2, zich in het vooruit gaan door half links herstellende. Iedere afdeeling van vieren voert achtervolgens de-
zelfde beweging uit; de rotten 1 en 2 breken af, zoodra de rotten 3 en 4 van de voorgaande afdeeling schuins beginnen te marcheren, om in kolonne te komen. De rotten I en 2, die regtuit afbreken, regelen hun- nen gang zoodanig, dat zij hunne afstanden hebben; en de rotten 3 en 4 houden hunne paarden goed regt, om de beweging van de rotten 1 en 2 niet te hinderen. 223. Het peloton in kolonne met tweeën, de reg- tervleugel voor marcherende, om met eenen te doen afbreken, kommandeert men : 1°. "Met eenen. » 2°. 'Marsch.r, Op het kommando met eenen, maken alle ruiters zich gereed om halt te houden, uitgenomen het eer- ste rot van de twee, welke aan het hoofd zijn. Op het kommando marsch blijft dat eerste rot in
denzelfden gang regtuit marcheren , de anderen ma- ken halt. Het linker rot van de eerste afdeeling van tweeën stelt zich niet eerder in beweging, dan na dat het kruis van het paard van n° 1 van het twee- |
|||||
( 127)
|
|||||
de gelid, hetzelve is voorbijgegaan, maakt dan schuins
regts, en plaatst zich in kolonne achter het eerste rot, vooruitgaande zich door half links herstellende. Iedere afdeeling van tweeën voert achtervolgens
dezelfde beweging uit, de rotten 1 en 3 afbrekende, zoodra de rotten 4 en 2, die hen voorafgaan , hunnen schuinschen marsch begonnen hebben, om in ko- lonne te komen. De rotten 1 en 3, die regtuit afbreken , regelen
hunnen gang zoodanig, dat zij hunne afstanden heb- ben. De rotten 2 en 4 houden hunne paarden goed regt om de beweging van de rotten 1 en 3 niet te hinderen of op te houden. 224. Wanneer de kolonne inden drafis, geschiedt
het afbreken volgens dezelfde grondbeginselen, de rotten 1 en 2 van de eerste afdeeling van vieren blij- ven in den draf, alle andere gaan in den slap over op het kommando van marsch , en nemen achter- volgens, zoodra zij uitgeschoven zijn, den draf weder aan, om zich in kolonne te plaatsen ; wanneer de kolonne in den galop is, gaan de rotten, die afbreken moeten, in den draf over op het kommando van marsch, en nemen vervolgens den galop weder aan. De onderwijzer ziet toe, dat bij deze beweging, zoo
wel het ophouden , als van gang veranderen , en weder in beweging stellen, met bedaardheid en zonder schokken plaats hebbe. 225. De kolonne met den linkervleugel vóór mar-
cherende , geschiedt de beweging volgens dezelfde grondbeginselen, door tegenovergestelde middelen, op de kommando's van: |
|||||
( 128 )
1». «Links met tweeen (of met eencn).*
2°. * Marsch. » Opmarcheren tol tweeën of vieren in den%elf-
den gang. 226. Het peloton meteenen in kolonne, en met den
regtervleugel voor marcherende, om met tweeën: te doen marcheren , wordt gekommandeerd: 1°. ^Marcheert tweeen. »
2°. « Marsch. »
Op hetkommando marsch, blijft het eerste rot regt- uit marcheren, en maakt halt, zoodra het tien pas- sen gemarcheerd heeft; het tweede rot begeeft zich terstond, door schuins links te marcheren, ter hoog- te van het eerste, alwaar het aankomende zich her- stelt en halt maakt, alle andere rotten blijven regtuit marcheren; de n" 2 en & verdubbelen achtervolgens de n" 1 en 3, zoodra deze op hunnen afstand ge- komen en op het punt zijn halt te maken. 227. Het peloton weder in beweging gebragt zijn-
de , en in kolonne met tweeën, de regtervleugel voor marcherende, zal de onderwijzer, om met vieren te doen marcheren, kommanderen: 1°.« Marcheert vieren, s
2°.«Marsch.» Op het kommando marsch, blijven de twee eerste rotten regtuit gaan, en maken halt, wanneer zij tien passen gemarcheerd hebben; de twee volgende rotten begeven zich terstond door schuins links te maken, ter hoogte van de twee eerste, herstellen zich daar, en maken halt: de andex-e rotten blijven regtuit |
||||
(129)
|
|||||
marcheren; de rotten 3 en 4 verdubbelen achter-
volgens op dezelfde wijze , wanneer de rotten 1 en 2 op hunnen afstand gekomen, zich gereed maken halt te houden. 228. Wanneer de kolonnè in den draf is, wordt, om
in denzelfden gang te verdubbelen, de beweging naar dezelfde grondbeginselen uitgevoerd. Het eerste , of de 2 eerste rotten gaan op het kommando Vau marsch, in den stap over , de andere rotten blijven in den draf doormarcheren, tot zij ter hoogte ge- komen zijn der rotten, welke zij verdubbelen moe- ten en gaan als dan in den stap over. Wanneer de kolonne in galop is, gaan het eerste,
of de twee eerste rotten, op het kommando marsch, in den draf over, terwijl de andere in galop blijven, tot zij naast de rotten komen, welke zij verdubbelen moeten, waarna zij in den draf overgaan. Verdubbelt men in den draf of galop, dan wordt
de guide gekommandeerd, zoodra het eerste rot ver- dubbeld is , terwijl zulks in den slap niet noodig is, daar het hoofd der kolonne moet halt houden. Afbreken met tweeën of eenen in verdubbel-
den gang. 229. Het peloton in kolonne met vieren marche-
rende , kommandeert men : 1°. « Met tweeën in draf.»
2°. « Marsch.» Op het kommando met tweeen in draf, maken de rotten 1 en 2 van de eerste afdeeling van vieren zich gereed om den draf aan te nemen. 9
|
|||||
( 1?0 )
Op het kommando marsch nemen zij eenen ma-
tigen draf aan; de andere rotten blijven in den stap doormarcheren, en nemen aclitervolgens den draf aan , zoodra de rotten 1 en 2 uitgeschoven zijn , waarna de rotten 3 en 4 zich, door halfregts te maken, achter de rotten 1 en 2 in kolonne plaatsen. De beweging geëindigd zijnde, doet de onderwij-
zer den stap aannemen. 230* Het pèlotou in kolonne met tweeën in den
stap marcherende, zal men, om met eenen af ie breken, kommanderen : 1°. * Met eenen in draf. >
2°. * Marsch.* Op het kommando met eenen in draf, maakt het
eerste rot zich gereed den draf aan te nemen. Op het kommando marsch gaat dit rot in een be-
daarden draf over; alle de andere rotten blijven in den stap doormarcheren , en gaan aclitervolgens, wan- neer de rotten 1 en 3 zijn uitgeschoven, in den draf Over, schuins regts makende om zich achter dezelve in kolonne te plaatsen; de rotten 2 en4nemen den draf aan, zoodra het kruis van het paard der rotten 1 of 3 van het tweede gelid ter hoogte gekomen is van het hoofd des paards der rotten 2 of 4 van het eerste gelid, de rotten. 1 en 3 nemen den draf aan, zoodra de rotten 2 en 4 in de kolonne komen. 231. Wanneer de kolonne in den draf is, om in
den verdubbelden gang te doen afbreken, komman- deert men : <\°% %Met tweeën? of met eenen, in galop.*
2°. «Marsch. * |
||||
( 131 )
|
|||||
hetgeen volgens dezelfde grondbeginselen wordt uit-
gevoerd. Is de kolonne in den galop, doet men steeds
in denzelfden gang afbreken, zoo als in § 224 is voorgeschreven. De onderwijzer let bij het afbreken wel op, dat het
hoofd der kolonne met bedaardheid van gang ver- andert, en dat de opvolgende ruiters zich niet vóór het aangeduide oogenblik in beweging stellen. 232. Wanneer de linkervleugel vóór is, wordt de
beweging volgens dezelfde grondbeginselen, door tegenovergestelde middelen uitgevoerd op de kom- mando's: 1 °. « Links met tweeen of met eenen in draf. »
20* « Marsch. > Wanneer de 'kolonne met tweeën moet marcheren , zal dadelijk na het 2e kommando de guide regis aan- gegeven worden. 233. Daar bij het afbreken en opmarcheren het
eene hoofdzaak is, dat de ruiters hunne nummers wel onthouden, zoo zal men zich daarvan van tijd tot tijd verzekeren. Opmarcheren tot tweeën of vieren in verdub-
belden gang. 234. Het peloton in kolonne met eenen, de regter-
vleugel vóór marcherende , zal om tot tweeën te doen opmarcheren, worden gekommandeerd : 1°. * Marcheert tweeën, in draf. »
2* « Marsch. » Op het eerste kommando maken alle ruiters zich |
|||||
( 132)
gereed den draf aan te nemen, uitgezonderd het rot
dat aan liet hoofd is.. Op het kommando marsck nemen alle ruiters,
uitgenomen het eerste rot den rfra/aan , het tweede rot begeeft zich terstond , schuins links marcherende, ter hoogte van het eerste, herstelt zich daar en gaat in stap over, alle -andere rotten blijven in den draf doormarcheren. De rotten 4 en 2 verdubbelen op dezelfde wijze en achtervolgens de rotten 3 en I , zoo- dra dezelve op hunnen aftsand gekomen en gereed zijn in stap over te gaan. 235. Het peloton in kolonne met tweeën den reg-
tervleugel vóór marcherende, zal om tot vieren te doen opmarcheren, gekommandeerd worden : 1°. « Marcheert vieren in draf. > 2° * Marsck. » Op het eerste kommando maken alle ruiters zich
gereed den draf aan Ie nemen , uitgenomen de twee eerste rotten. Op het kommande marsck, nemen alle ruiters be-
halven de twee eerste rotten den draf aan, de twee volgende rotten begeven zich terstond, door schuins- links te marcheren, ter hoogte van de twee eerste, herstellen zich daar, en gaan in den stap over, alle andere rotten blijven in den c?ra/regtuit marcheren, de rotten 3 en 4 verbubbelen op dezelfde wijze en achtervolgens, wanneer de rotten 1 en2op hunne af- standen gekomen , zich gereed maken in stap over te gaan. Wanneer de kolonne in den drafis, wordt de be-
weging volgens dezelfde grondbeginselen uitgevoerd. |
||||
( 133 )
Op liet kommando marsch nemen alle ruiters, uit-
genomen de rotten die aan liet hoofd zijn, Aan galop aan, en gaan niet eerder in den draf over, dan na dat zij zijn opgemarcheerd. Is de kolonne in den galop, doet men steeds in
denzelfden gang verdubbelen , zooals dit in § 228 voorgeschreven is. 236. De kolonne met den linkervleugel vóór mar-
cherende , wordt de beweging naar dezelfde grondbe- ginselen door tegenovergestelde middelen en dezelfde kommando's uitgevoerd.
237. De onderwijzer ziet toe dat het eerste rot, het-
welk verbubbelen moet, zulks dadelijk op het kom- mando marsch verrigte, dat de gang met bedaardheid versneld worde, dat van het hoofd tot het achterste der kolonne opvolgend worde opgemarcheerd, dat de rotten, die regtuit moeten blijven marcheren:, hunne paarden wel in de hand en tusschen de beenen houden, om het volgen te beletten der paarden , die schuins marcheren , terwijl hij mede oplet dat de rotten die verdubbelen moeten, bij tijds en even voor zij op hunnen afstand komen, opmarcheren om geene schokken in de kolonne te veroorzaken, en dat zij nimmer de rigting overschrijden der genen , waarop zij zich moeten formeren. Het peloton links in één gelid formeren.
238. Het peloton op twee gelederen geformeerd
zijnde, zal de onderwijzer kommanderen: 1°. « Link* in een gelid. >
|
||||
( 134)
|
|||||
2*. «Marsch.»
3». «Front.»
A°. *Halt.*
5°. « Regts — rigt u. >
6°. « Staat. »
Op het kommando marsch, gaat het eerste gelid
zes passen vooruit, zich regts regelende; de eerste ruiter van den linkervleugel des 1itn gelids maakt met eenen links, en begeeft zich voorwaarts; hij wordt door alle ruiters van dat gelid gevolgd, die achtervolgens dezelfde beweging uitvoeren. Op het kommando front, maakt de eerste ruiter
van den linkervleugel des 2den gelids met eenen regts, en achtervolgens de overige ruiters, wanneer zij op het punt zijn tegen over de plaats, welke zij in het gelid bekleeden moeten , aan te komen. Op het kommando halt, maakt de eerste ruiter
Van den linkervleugel halt, hetgeen achtervolgens door de overige ruiters uitgevoerd wordt, zoodra zij op deszelfs hoogte gekomen zijn. Op het kommando regts — rigt u, rigten alle
ruiters van het tweede gelid zich regts. Op het kommando staat, plaatsen zij de hoofden
Wederom regtuit» De onderwijzer spreekt het kommando front uit,
op het oogenblik dat een derde gedeelte der ruiters van het tweede gelid, in kolonne het eerste gelid is Voorbijgegaan, en kommandeert niet eer regis — rigt m, dan na dat de regter vleugelman van het tweede gelid front gemaakt heeft. |
|||||
( 135)
|
|||||
Het peloton regis op twee gelederen formeren.
239. Het peloton in een gelid geformeerd zijnde ,
duidt de onderwijzer den ruiter aan, welke den linkervleugel van het eerste, en die welke den reg- tervleugel van het tweede gelid uit moet maken ,en kommandeert: 1°. « Regts op twee gelederen. »
2°. « Marsch.»
3°. «Regts — rigt u.»
A". * Staat.»
Op het kommando marsch , marcheert het eerste
gelid zes passen vooruit, zich regts regelende, de regter vleugelman van het tweede gelid maakt met eenen regts , zoodra het eerste gelid hem is voorbij- gegaan , en begeeft zich voorwaarts een weinig regts aanhoudende; hij maakt, door met eenen links front, zoodra hij op het punt is achter den regter vleugelman van het eerste gelid aan te komen. Alle de overige ruiters voeren achtervölgens dezelfde bewe- ging uit, zich regt achter hunne voorlieden en op hunne afstanden plaatsende. Op het kommando regts — rigt u, rigten alle
ruiters zich regts. Op het kommando staat, plaatsen zij de hoofden
wederom regtuit. De onderwijzer spreekt het kommando regts —
rigt u uit, ?x)odra de regter vleugelman van het tweede gelid front gemaakt heeft. |
|||||
(13G)
y, Oefening met de sabel. 240. Om het peloton, stilstaande in het behan-
delen der sabel te oefenen, wordt gekommandeerd; 1°. « Met eenen om te schwadroneren. » j 2°. « Marsch.» Op het laatste kommando, marcheren de nrs 1 van het eerste gelid regtuit, de drie overige ruiters van iedere afdeeling volgen deze beweging achtervolgens, zoodra het kruis van het paard van hunnen regter- nevenman op eenen pas afstands van het hoofd van hun paard is gekomen; in beweging zijnde marche- ren zij dadelijk scliuinsregts , en plaatsen lich achter hunnen regter-nevenman. De nls 1 van het tweede gelid zullen op dezelfde wijze
afmarcheren,en door de overige ruiters gevolgd worden, zoodra de laatste ruiter van iedere afdeeling van vieren van het eerste gelid plaats in de kolonne genomen heeft. De opsluitende onder-officier marcheert achter de laatste ruiter van de tweede afdeeling van vieren van het peloton. Wanneer men het peloton wil doen halt houden,
wordt gekommandeerd : 1». « Kolonne. » 2°. « Halt. , 3". «Regis — rigt u. » 4°. 'Staat.* Op het tweede kommando maakt het peloton balt, waarna de voor het peloton geplaatste onder-officier nog vier passen doormarcheert, vervolgens links-om- keert en halt maakt. |
||||||
I • ' .
. ■ - ■
|
||||||
**
( 137 )
Op het derde kommando rigt zich het voorste ge-
lid , de ruiters der overige gelederen plaatsen zich regt achter hunne voorlieden en op eenen pas af- stands van dezelven. 241. De les geëindigd zijnde, wordt, om het pe-
loton te herstellen, gekommandeerd : 1'. * Formeert het peloton. >
2". « Marsch.* Op het tweede kommando marcheren de drie rui- ters van iedere afdeeling van vieren der beide gelede- ren in hunne opening ter hoogte van de n° 1 , welke moeten blijven stand houden, en zoodra het tweede gelid geformeerd is , sluit hetzelve op het eerste op; de voor het peloton geplaatste onder-officier , herstelt zich door links-om-kcert. Oefening met de lans.
242. Tot behandeling der lans, doet men de gele-
deren openen, en kommandeert: 1*. « Links (of regt s) — opent de reyen.>
2". < Marsch. *
3"* « Met eenen regis (of links). »
,4°. « Marsch.»
5». *Halt.»
6°. «Regis (of links)— rigl u. »
7°. « Staat. »
Op het eerste kommando marsch, komen dereg- ter vleugellieden van beide gelederen drie passen voor uit, de linker vleugellieden maken met eenen links, en begeven zich regt voor uit, de andere ruiters maken ook met éénen links, om zich op hun- #
|
||||
( 1^8 )-
nen afstand in kolonne te begeven, zoodra zij daar-
toe de noodige plaats hebben. Op het tweede kommando marsch, maken alle
ruiters met eenen regts. Op het kommando halt, maken zij halt.
Op het kommando regis — rigt u, wordt er regts
gerigt, en op het kommando slaat, plaatst men de hoofden wederom regt uit. 243. Wil men na de les het peloton wederom
formeren, dan kómmandeert men: 1°. «Regts (of links) — sluit de reijen. >
2°. « Marsch.» Op het kommando marsch, gaan de regter vleu- gellieden drie passen vooruit, de andere ruiters ma- ken met eenen regis, gaan voor uit, maken front en hall, naar mate zij op hunne plaatsen komen. De reijen gesloten zijnde, doet men terstond de
gelederen sluiten. De rollen het peloton doen verlaten,
244. Om de paarden te gewennen het peloton te
A'erlaten , doet men eerst de n°. 1 , daarna de ns. 2, 3 en 4 vooruit komen , men kómmandeert: 1°. « N°. 1 (2, 3 of 4) voorwaarts.»
2°. « Marsch. *
3«. <Halt.*
Zoodra men oordeelt dat de n°. 1 ver genoeg zijn wordt halt gekommandeerd; de andere nummers hou- den van zelf naast n°. 1 op. 245. De werkzaamheden geëindigd zijnde, doet
men afstygen en defileren. |
||||||
( MÖ )
>
DKRDB ARTIKKL.
Front-marsch.
Contr a-mar sch.
Grondregels der zwenking.
[op eene vaste spil.
Zwenkingen \ op eene beweegbare spil.
Afzonderlijke sckuinsche marsch.
Het peloton in bataille marcherende, met vieren
of tweeën in de?izelfden gang doen afbreken. '■•'>. De kolonne met tweeën of vieren marcherende,
het peloton in denzelfden gang doen formeren. Het peloton in bataille marcherende, met vieren
of tweeën in verdubbelden gang doen afbreken. De kolonne met tweeën of vieren marcherende,
het peloton in verdubbelden gang formeren. De bewegingen met vieren, hei peloton in ko-
lonne of bataille zijnde. Front-marsch.
246. Bij de grondregelen van den front-marsch
worden aan de ruiters de middelen aangewezen. 1°. Hunne rigting gedurende den marsch te be-
waren en gesloten te blijven. 2°. Zich niet te veel te sluiten, en genoegzame
ruimte te herwinnen, wanneer zij dezelve verloren mogten hebben. 3". Marcherende zich niet te openen, en aan te
sluiten wanneer zij afgeweken zijn. 4«. Den guide niet uit zijne directie te dringen,
|
||||
( 540 )
|
|||||
en hem dezelve te laten hernemen, wanneer hij ge-
dwongen is geweest daarvan af te wijken. 247. De hoofdzaak bij den front-marsch in het
regthouden der paarden gelegen zijnde, is het nood- zakelijk dat de ruiters het hoofd volkomen regt uit houden. Om gerigt te blijven, moeten de ruiters even den
stijgbeugel van hunne nevenlieden aan de zijde van den guide voelen, zich door eenen opslag van het oog rigten , zonder het hoofd te verdraaijen en met gemak en in eenen gelijken gang marcheren. Gedurende den marsch moeten de ruiters wijken
voor het gedrang, hetwelk van de zijde van den guide komt, doch aan dat, hetwelk van de tegenoverge- stelde zijde komt, tegenstand bieden. De guide moet steeds met eenen ongedwongen,
vrijen en gelijken gang marcheren, en om alle schok- ken voor te komen, niet dan met bedaardheid van gang veranderen. "Wanneer de ruiters zich vóór of achter de rigting
bevinden , te veel gedrongen of te veel van den guide af geopend zijn, verwijderen zij er zich van of na- deren dezelve met bedaardheid en vooruitgaande veld winnende. Voelt de guide , dat hij buiten zijne directie ge-
drongen wordt, dan moet hij den arm regt uit ste- ken, om daardoor te kennen te geven, dat hij ge- drongen wordt. De ruiters dit ziende, openen zich naar de tegenovergestelde zijde, slaan het oog naar den guide en herstellen hunne paarden , zoodra zij de noodige tusschenruimte hebben. |
|||||
( Ml.)
Opdat de guide zich goed in de directie van het
opgegeven punt zal kunnen handhaven, moet hij tusschenpunten kiezen en deze hernieuwen, naar mate hij dezelve nadert. De korporaal aan den tegenovergestelden vleugel
van den guide is niet gehouden het hoofd regt uit te houden; hij moet trachten met den guide en het geheel van den troep gerigt te hlijven. Ten einde de ruiters aan beide oplettendheden te
gewennen, zal beurtelings de guide regts en links gekommandeerd worden. Wanneer men het peloton doet halt houden,
■wordt de rigting gekommandeerd naar de zijde waar de guide is. 248. Om het peloton in den front-marsch te oefe-
nen , wordt het onderwijs met gelederen van pelotons aangevangen, en dezelve naar het uiteinde van het terrein geleid, van waar dezelve langen tijd mar- cheren kunnen, zonder van directie te veranderen. 249. Elk onderwijzer zal voor zijn gelid komman-
deren : 1°. « Links (of regts) ■— opent u. >
2°. « Marsch.,
3°. « Regts (of links) rigt u. »
4°. « Staat.»
Op het kommando marsch, overschenkelen alle ruiters links , uitgenomen het rot van den regter vleu- gel naar de voorschriften van § 95, de tweede ruiter herstelt zijn paard, zoodra hij op een pas tusschen- ruimte van den regter vleugelman. gekomen is. Ieder ruiter voert aehtervolgens dezelfde beweging |
|||||
,..'■>.-;.- " -WS.
|
|||||
(ï**)
uit, en regelt zich tot het nemen zijner tusschen-
ruimte op zijnen ï'egter nevenman. De onderwijzer kommandeert de rigting zoodra de
tweede ruiter van den regter vleugel zijne tusschen- rnimte heeft. De ruiters gerigt zijnde , duidt men aan den guide
van den regter of linker vleugel een punt aan, het- welk zich loodregt op het front van het gelid be- vindt, en gelast hem een tusschenpunt te nemen, ■welke twee punten hij nimmer uit het oog moet ver- liezen , ten einde zich steeds in dezelfde directie te handhaven, en naar mate hij het door hem gekozen tusschenpunt nadert, een ander meer verwijderd te kiezen en daarmede opvolgend voort te gaan. Om het directie-punt aan te geven, plaatst de on-
derwijzer zich naauwkeurig acbter het regter of lin- ker rot, en wijst hetzelve een onhewegelijk en zigtbaar voorwerp, als een huis, toren, molen of boom in de vlakte aan. 250. Om het gelid voor uit te brengen , komman-
deert men: 1°. «Peloton vooi%waarts.%
1°. * Guide regis (of links). » 3°. « Marsch. > Op het kommando marsch hegeven alle ruiters
zich in denzelfden gang regt voor uit, en werpen , daar zij zich nu niet beugel aau beugel voelen, van tijd tot tijd een oog naar den guide. Gedurende den froni-marsch, begeeft de onderwij-
zer zich dan eens op de llank aan de zijde van den guide j om zich ,te verzekeren dat de ruiters gerigt |
||||
(143)
|
|||||
marcheren, dan eens achter den guide, om te zor-
gen dat hij de aangewezene directie behoorlijk volgt. 251. Om het gelid te doen halthouden, komman-
deert men: 1°. « Peloton. »
2°. 'Halt.* \
3°. « Regts {of links) — rigt u. »
4°. « Slaat,»
Op het kommando halt, houden de ruiters op. Op het kommando regts —rigt u , rigten zij zich. Op het kommando staat, zullen de ruiters het hoofd wederom regt uit plaatsen. 252. De ruiters genoegzaam onderwezen zijnde met
geopende rotten te marcheren, doet men de gele- deren halt houden, en kommandeert men: 1°. « Regts (of links) — sluit u.t
2°. « Marseh. » 3°. « Regis (of links) — rigt u. »
4°. « Staat. ^ Op het kommando marsch, sluiten alle ruiters achtervolgens regts op den regter vleugelman aan. 253. Na dat het gelid gerigt is, doet men hetzelve
met geslotene rotten marcheren. De ruiters marcheren regt voor zich uit, en voelen
even den stijgbeugel aan de zijde van den guide, daarbij zorgende vrij en met gemak te marcheren. 254. Zoodra de ruiters goed regt uit in den stap
beginnen te marcheren, doet men de reijen in den gang openen en sluiten, doch deze bewegingen niet te snel op elkander volgen ; men komman- deert : |
|||||
(144)
|
||||||
I °. «Links (of regis) — opent u. »
2°. « Marsch. » Op het kommando marsch gaan alle ruiters, be-
halve het rot van den regtervleugel , vooruitgaande en daarbij hunne rigting bewarende, schuinslinks; zoo- dra zij op een pas van hunne regter nevenlieden zijn, herstellen zij hunne paarden en gaan regt vooruit. 255. Omdereijen te doen sluiten,kommandeertmen:
1°. « Regis (of links)— sluit u.% 2°. «Marsch» welke beweging door tegenovergestelde middelen wordt uitgevoerd , doch moeten de ruiters zorgen om bij tijds het been aan te houden, ten einde niet op den nevenman waarop hij aansluit aan te dringen. Men doet steeds de reijen openen naar de tegeno-
vergestelde zijde van den guide, en naar de .zijde van den guide aansluiten. 25ö. Deze bewegingen regts en links goed in den
stap uitgevoerd zijnde, doet men dezelve in den draf herhalen , dikwijls van den stap in den draf} en om- gekeerd overgaande. Vervolgens oefent men de gelederen stilstaande in
den draf over te gaan, en uit dien gang halt temaken. 257. Daarna zal het peloton op twee geslotene
gelederen in de front-marsch geoefend worden , en men , gelijk met gelederen geschied is , de reijen ach- tervolgens doen openen en sluiten. De ruiters van het tweede gelid zullen behalven
het waarnemen hunner rigting zorg dragen, juist achter hunne voorlieden, en steeds op hunne afstan- den te blijven. |
||||||
i
|
||||||
(145 )
|
||||||
Bij het aangeven van het diréctie-punt wordt het-
zelve ook aan den guide van het tweede gelid aange- wezen , die zoodanig moet marcheren, dat die van het eerste gelid hem het aangeduide directie-punt verbergt. 258. Om de vleugelrotten te gewennen, zich op
elkander te regelen en de algemeene rigting in acht te nemen zonder op de afzonderlijke te letten, doet de onderwijzer dezelve twintig passen vooruitgaan, en geeft, na naauwkeurig gerigt te zijn, aaneen hun- ner een directie-punt op , terwijl hij aan het vleugel- rot van den tegenovergestelden vleugel voorschrijft, naauwkeurig deszelfs tusschenruimte te bewaren en goed gerigt te mareheren j. hij duidt mede dit directie- punt aan den ruiter aan, die op den vleugel van het peloton aan de zijde van den guide geplaatst is, hem aanbevelende zoodanig te marcheren , dat hij we- der nevens dien guide komt, wanneer men het peloton in de vleugelrotten doet inrukken ;; na de vleugelrot- ten en het pelotonr aldus gerangschikt, eenigen tijd te hebben doen marcheren , doet men halt hou- den, en het peloton vooruitgaan, om weder tusschen de vleugelrotten interukken. De ruiters moeten met zamenhang en bedaardheid
tusschen de vleugelrotten inrukken, zorgende dezelve niet voorbij te gaan, of op den guide aan te dringen. 259. Om de ruiters in den frontmarsch in galop te oefenen, wordt insgelijks met gelederen van pelo- tons aangevangen, en de voor den stap en draf vast- gestelde opklimming gevolgd , met dit onderscheid, dat men geene reyen zal doen openen of sluiten. |
||||||
...... . .• ..-V'*!'... " ■ .<
|
||||||
( 146)
Bij deze oefening in den galop doet men aanvan-
kelijk in den draf of stap overgaan , alvorens halt te houden; zullende zoodra de ruiters wel meester zijn van hunne paarden , nu en dan uit den galop kun- nen worden halt gemaakt. f--:.-- . ! . '
. nb : i Contra marseh.
Is; , 'ji ■■ •
260. Het peloton aan het uiteinde van het terrein
gekomen zijnde , zal men kommanderen: , >i 1°. « Contra — marseh. •
2°. « Met rotten regis, > 3°. «Marseh. » Op het eerste kommando begeeft zich de tweede
onderwijzer, front achterwaarts makende, op zes pas- sen afstands achter den linkervleugel van het twee- de gelid, zoodanig dat de ruiter, welke aan zijne linkerhand moet komen, juist in de rigting is^ van den linkervleugelman van het peloton; de onder- officier van het opsluitend gelid plaatst zich aan den regtervleugel van het peloton , regts front makende , het kruis van zijn paard óp een pas, en ter hoogte der heupen van de paarden van het tweede gelid , om het wendingspunt aan te duiden. Op het kommando marseh zalderegtervleugelman
van elk gelid regtsom maken, en die van het twee- de gelid zich bij deze beweging aan dien van het eerste aansluiten; zij wenden alzoo regts om denopsluiten- den Onder-officier heen, digt langs het tweede gelid heen gaande , de ruiter van het eerste gelid gedurende de wending zijnen gang een weinig uitstrekkende; |
||||
(147)
|
|||||
en worden door de andere ruiters gevolgd, die de-
zelfde beweging opvolgend uitvoeren , en zórg dra- gen' naauwkeurig den hoefslag der eerste te volgen. Wanneer het eerste rot op twee passen gekomen isvanden onder-officier, die de plaats aanwijst waar hetzelve zich moet formeren , kommandéèrt men : 1°. «Front.»
2°. 'Halt.»
3°. 'Regts rigt' w.» '
4°. * Staat.»
i
Op de kommando's front en halt, wendt het eer-
ste rot links, en'maakt halt, de ruiter van het tweede gelid hierbij den gang vertragende, om zich naauw- keurig achter zijnen voorman te plaatsen ; alle andere rotten voeren achtervolgens dezelfde beweging uit. De onderwijzer doet het kommando regts rigt u
onmiddelijk na dat van halt, en' niet eerder slaat, dan nadat het laatste rot gerigt is. ■' '. ' ' De tweede onderwijzer en de opsluitende onder-
officier hernemen hunne plaatsen. ■ '' De contra-marsch moet bij voorkeur in den draf
worden uitgevoerd , en wordt na het tweede kom- mando de-gang aangegeven. .',:• De onderwijzer zorgt, dat eene-evenwijdige directie
aangenomen wordt met die, welke'alvorens door het peloton was gevolgd, dat de wendingen regts eri links x-egelmatig worden uitgevoerd; dat noeh naarde eèné noch naar de andere zijde worde afgeweken , en dat de rotten gezamenlijk op het zelfde punt wenden , waar de eerste zulks hebben verrigt. Het peloton in den gang' zijnde, zalmen den contra-
|
|||||
(148)
marsch kunnen uitvoeren , zonder vooraf halt te doen
houden; op het kommando van marsch, zullen de onder-officieren zich plaatsen zoo als gezegd is, de regter vleugellieden met rotten regts, de andere ruiters halt maken, en achtervolgens de beweging van de vleugelrotten volgen. Grondregeleti der zwenking.
261. Men onderscheidt tweesoorten van zwenkingen:
De zwenking op eene vaste spil, en De zwenking op eene beweegbare spil. Eene zwenkende troep moet zich noch openen ,
noch dringen , noch de rigting verliezen. Be geleider van den zwenkenden vleugel moet met
het oog den cirkelboog afmeten, dien hij doorloopen moet, zoodanig, dat de reijen zich noch openen, noch dringen; hij slaat daartoe van tijd tot tijd een oog op het gelid, en ontdekt hij dat hetzelve zich opent, of te veel gedrongen is , verkleint of vergroot hij den boog, meer vóór- dan zijwaarts veld win- nende. Ieder ruiter van het eerste gelid moet zijnen boog
beschrijven, naar mate hy van de spil verwijderd is; deze onderscheidene bogen ter zelfder tijd moe- tende doorloopen worden, is het noodig, dat elke rui,ter zijnen gang vertrage , naar evenredigheid hij van den zwenkenden vleugel verwijderd is. Zoo lang de zwenking duurt, moefen de ruiters
het hoofd een weinig naar den zwenkenden vleugel gedraaid hebben, om hunne snelheid van gang daar- naar te regelen en gerigt te blijven; zij moeten even |
|||||
i
|
|||||
( WO)
den beugel naar de zijde van de spil voelen , om aan
dezelfde zijde verbonden te blijven. — De ruiters moeten voor het gedrang wijken, hetwelk van de zijde der spil komt en aan dat weerstand bieden, het- welk van den zwenkenden vleugel komt, terwijl de paarden een weinig naar de spil gebogen moeten zijn, ten einde.op de cirkellijn te blijven, welke zij doorloopen moeten. Wanneer de ruiters geopend zijn, moeten zij on-
gevoelig naar de spil aansluiten door den boog traps- gewijs te verkleinen, meer vóór- dan zij-waartsveld- winnende, zonder de paarden te veel te buigen, en slaan in dit geval beurtelings een oog op de spil en op den zwenkenden vleugel, zorgende zich bij tijds te herstellen , ten einde niet op de spil aan te dringen. Wanneer de ruiters gedrongen zijn, moeten zij
met bedaardheid en zonder overhaasting hunne ruimte herwinnen door den boog trapsgewijze te vergroo- ten , meer vóór- dan zij-waarts veldwinnende , slaan daartoe beurtelings een blik op den zwenkenden vleugel en de spil, en zorgen hunne paarden te her- stellen zoodra zij nog even den beugel aan de zijdo der spil voelen. Bij elke soort van zwenking moeten de ruiters op
het laatste gedeelte van het kommando voor-waarls de zwenking staken en den marsch regt uit herne- men , terwijl mede moet toegezien worden, dat de vleugels, die spil of zwenkende vleugel worden, den gang niet voor het kommando van uitvoering vertragen of uitstrekken. \
|
||||
( 150)
Zwenking op eene vaste spil. 262. Deze zwenking heeft hoofdzakelijk ten doel,
de pelotons die het escadron uitmaken, uit de orde van bataille tot die van kölonne , en uit deze weder tot de orde van bataille te doen overgaan. De ruiter die tot spil der zwenking strekt, moet
op de plaats omdraaijen, dat wil zeggen, zonder vooruit noch terug te gaan , zonder regts noch links af te wijken, zoodanig, dat het zwaarte punt van het paard steeds op dezelfde plaats blijft, zoodat bij eene zwenking regts, de schouders van het paard dat tot spil verstrekt, «enen cirkelboog beschrijven van de linker naar de regterzijde, en de heupen «enen tegenovergestelden van de regter naar da linkerzijde. * De ruiter die spil is, moet het hoofd een weinig
naar den zwenkenden vleugel draaijen, om daar na zijne beweging te i-egelen , en steeds met den ge- leider van dien vleugel gerigt te blijven, Wanneer men in marsch is, houdt de spil halt,
en de zwenkende vleugel voert zijne beweging uit in denzelfden gang, waarin vroeger wierd gemarcheerd. Indien men om te zwenken eenen anderen gang
aanduidt, komt de zwenkende vleugel in dien gang om; alle andere ruiters, die hunne trap van snelheid naar evenredigheid hunner verwijdering van den zwenken- den vleugel geregeld hebben, nemen zonder dralen, op het laatste gedeelte van het kommandofoor-waa/Vs, den gang aan, waarin de vleugel gezwonken heeft. Wanneer men , na eene zwenking op eene vaste spil,
|
||||
( 151 )
»
het peloton doet halt houden , wórdt de rigting steeds
naar de zijde van den zwenkenden vleugel gekomman- deerd; doch aangezien de spil nimmer zijne plaats mag verlaten , moet de zwenkende vleugel zorgen wel op deszelfs hoogte aan te komen. Ingeval men , na eene zwenking op eene vaste spil,
het peloton vooruitbrengt, wordt de guide onmidde- lijk na het kommando voor-waarts , ten zij de bewe- ging van het peloton in het escadron het tegendeel vor- derde , steeds op den zwenkenden vleugel aangegeven. 263. Men vangt de school der zwenking met ge-
lederen van pelotons aan , brengt daartoe het eerste gelid vooruit, en doet hetzelve halt houden, wan- neer zich tusschen de twee gelederen een afstand bevindt, gelijk aan het dubbele front van het peloton ; de opsluitende onder-officier blijft op deszelfs plaats , terwijl de tweede onderwijzer achter het eerste ge- lid plaats neemt, om beide op elk gelid een wakend oog te houden. De gelederen gerigt zijnde, kommandeert men:
1°. «Peloton regis {of links) inden kring.* 2". «Marsch.* , . Op het kommando marseh, stellen de ruiters zich
in beweging , het hoofd naar den zwenkenden vleu- gel draaijende; de geleider van dezen vleugel komt in den stap om_, met het oog den boog afmetende dien hij beschrijven moet, om geen gedrang noch opening in het gelid te veroorzaken, de ruiters ge- rigt blijvende; de spil draait op zich zelve, en regelt zich even als de andere ruiters, op den mar- cherenden vleugel. |
||||
( 152 )
De onderwijzer beveelt de ruiters aan, met gemak
te marcheren om alle gedrang in de gelederen te vermijden, hetwelk op uitgestrekter front en bij versnelde gangen wanorde veroorzaakt. 264. Om de gelederen halt te doen houden, kom-
mandeert men: 1°. * Peloton.»
2°. *Halt.»
3°. *Regts (of links) rigt w.»
4°. « Slaat. »
Op het kommando halt herstellen de ruiters hun-
ne paarden, en houden zonder schokken op. Op het kommando links (of regis) rigt u, rigten
zij zich. Op het kommando staat, plaatsen zij de hoofden
weder regtuit. Men doet daarna beide gelederen vooruit marche-
ren , onderling denzelfden afstand bewarende, en herhaalt de zwenking. \ Wil men gedurende de zwenking den frontmarsch
hernemen, kommandeert men: . 1°. *Voor — waarts.i
2°. « Guide links (of regts). Op het eerste gedeelte van het eerste kommando,
maakt de spil zich gereed den gang aan te nemen waarin hij vroeger marcheerde. Op het tweede gedeelte van hetzelfde kommando,
herstellen alle ruiters hunne paarden , en beide vleu- gels begeven zich in denzelfden gang vooruit, zich naar de grondregelen van den frontmarsch gedra- gende. |
|||||
I
|
|||||
( 153 )
|
|||||
265. Zoodra de ruiters eenige zwenkingen regts en
links, door frontmarschen afgewisseld, uitgevoerd hebhen, en de paarden bedaard zijn, doet de on- derwijzer in draf overgaan en na eenige toeren den stap weder aannemen. 266. De ruiters regts in den kring marcherende,
zal om van hand te veranderen zonder op te houden gekommandeerd worden: 1 °. « Peloton links in den kring. »
2°. « Marsch. > Op het kommando marsch houden de linkervleu-
gels halt, en worden spil. De regtervleugels den gang aannemende , waarin de linker marcheerden , gaan vooruit, en beschrijven eenen aan de uitge- strekheid van het front geevenredigden cirkel; alle andere ruiters herstellen hunne paarden, om nieuwe cirkels in den tegenovergestelden zin te doorloopen. Zoodra de ruiters regelmatig beginnen te zwenken,
vordert de onderwijzer dat de geleiders der zwen- kende vleugels hunnen gang zoodanig regelen , dat zij te gelijk in bataille en in kolonne komen, de geleider van elk gelid zich steeds naar dat rigtende, hetwelk zich voor hem bevindt. 267. De ruiters, genoegzaam in de zwenking met
gelederen in den stap en draf geoefend zijnde, doet men de gelederen sluiten, om de zwenking met het peloton uit te voeren en daarbij dezelfde opklim- ming volgen. Men kommandeert:
1°. ^Peloton regis in den kring.»
2°. f Marsch» |
|||||
(154)
|
|||||
Op het kommando marsch voeren de ruiters van het
eerste gelid de beweging uit, zoo als voorgeschreven is jn § 263. De ruiters van het tweede gelid draaijen het hoofd , en brengen hunne paarden links naar de zijde van den zwenkenden vleugel, zoodat ieder hunner twee ruiters breedte buïtenwaarts van zijnen voorman komt; tot dat einde maakt ieder ruiter van het tweede gelid op het oogenblik dat de zwenking begint schuins links, de heupen Yan zijn paard , bij de zwenking regis , met het regterbeen omzettende, en omgekeerd bij de zwenking links, en blijft gedurende de geheele zwen- king in de strekking van zijnen nieuwen voorman, naauwkeui'ig op een pas afstand van het eerste gelid blijvende. De twee ruiters der zwenkende vleugels van het 2ie gelid, die geene voorlieden meer hebben, moeten hunnen cirkel beschrijven, zonder meer over te rijden dan voorgeschreven is, om zich des te ge- makkelijker bij het einde der zwenking weder achter hunne voorlieden te kunnen stellen. Gedurende de zwenking moeten zij hunnen gang zoodanig regelen, dat het tweede gelid , hetwelk zich op hen rigt, deszelfs afstand behoud. 268. Om de zwenking te doen ophouden, kom -
mand eert men : 1°. « Peloton.»
2°. « Halt. »
3°. «Links {of regis) — rigt u. »
4°. *Staat.»
Op het kommando peloton, herstellen de ruiters van het tweede gelid hunne paarden, en plaatsen zich achter hunne voorlieden. |
|||||
( 155)
Op het kommando halt, houden alle ruiters op ;
op de overige kommando's , zoo als bekend is. Men brengt vervolgens het peloton voor uit, en
doet bij herhaling de zwenking uitvoeren. 269. Wanneer de onderwijzer weder regt uit wil
doen marcheren , kommandeert hij : 1°. « Voor — waarts. »
2°. « Guide links {of regis).» Op het eerste gedeelte van het eerste kommando herplaatsen de ruiters van het tweede gelid zich ach- ter hunne voorlieden , om op het laatste gedeelte van het kommando zich regt uit te kunnen begeven. 270. Het peloton regts zwenkende, zal om van
hand te veranderen zonder ophouden , gekomman- deerd worden : »
1°. « Peloton links in den kring. i
2°. « Marseh. i Op het kommando links in den kring, hernemen
de ruiters van het tweede gelid hunne voorlieden. Op het kommando marseh, gedragen de ruiters
van het eerste gelid zich naar het voorgeschrevene onder § 266, die van het tweede gelid naar het be- paalde bij § 267. Het kommando marseh wordt uitgesproken op het
oogenblik, dat de ruiters van het tweede gelid zich achter hunne voorlieden bevinden. 271. Ten einde de manschappen te gewennen fou-
ten te herstellen, doet men nu en dan de spil op het gelid aandringen, ten einde de ruiters zich ge- drongen voelende, leeren naar den zwenkenden vleugel veld te winnen, waarna men de spil naar |
||||
f
|
|||||
( 150 )
de tegenovergestelde zijde doet afwijken, hetwelk de
ruiters verpligt dezelve te naderen. Zoodra de ruiters deze bewegingen in den stap
goed uitvoeren, zal men dezelve in den draf her- halen. 272. Om het peloton stilstaande eene loodregte
strekking aan het front te geven, kommandeertmen: 1°. «Peloton regis (of links). >
2°. « Marsch. »
3°. *Hall.>
i°. « Regts (of links) — rigt u. »
5°. «Staat.»
hetgeen volgens de opgegevene grondregels der zwen- king op eene vaste spil wordt uitgevoerd. Het kommando halt geschiedt wanneer de omko-
mende vleugel op het punt is de kwart-cirkel te voleinden. 273. Om het peloton stilstaande achterwaarts front
te doen maken , kommandeert men : 1°. «Peloton regis (of links) om keert.»
» 2°. « Marsch.» 8». 'Halt.»
4°. « Links (of regis) —■ rigt u. *
5°. « Slaat.»
hetgeen wordt uitgevoerd volgens de reeds aange- gevene grondbeginselen , het peloton eenen halven cirkel doorloopende. Het kommando halt moet uitgesproken worden,
zoodra de zwenkende vleugel op het punt is den halven cirkel te voleinden. 274. Om het peloton stilstaande half regis of
|
|||||
( 157)
links te doen maken, kommandeert men:
1°. "Peloton half regis (of links).»
2°. « Marsch. I
3°. "Halt.»
4°. « Links (of regts) — rigt u. >
5°. « Staat.»
hetgeen uitgevoerd wordt volgens de grondbeginse- len derzwenking op eene vaste spil. Men kommandeert hall, zoodra de zwenkende vleu-
gel bijna een achtste cirkel beschreven heeft. 275. Voor dat men het peloton rigt, doet men
den ruiter van den zwenkenden vleugel (zoo noodig) ter hoogte der spil voor uit komen, ten einde de ruiters niet genoodzaakt zijn terug te gaan om zich te rigten. 276. Het peloton in den marsch zijnde, doet men
dezelfde bewegingen uitvoeren op de kommando's van : 1°. * Peloton regts (of links), regts (of links)
om keert, half regts (of links).»
2°. « Marsch. » 3°. 'Foor — waarts.» 4°. « Guide links (of regts).» Op het kommando marsch, komt de zwenkende vleugel in den gang om, waarin het peloton vroeger marcheerde, de vleugel, die spil wordt, maakt halt. Op het eerste gedeelte van het derde kommando maakt de spil zich gereed den gang te hernemen , waarin het peloton vroeger marcheerde. Op het tweede gedeelte van hetzelfde kommando,
gaan beide vleugels gezamenlijk en in denzelfden |
|||||
/
|
|||||
( 158)
|
|||||
gang vooruit; de onderwijzer zorgt dat de ruiters
niet dan op het laatste gedeelte van het kommando voor—•waarts, den marsch regt uit aannemen. Deze bewegingen stilstaande en in den marsch
goed uitgevoerd zijnde, zullen in den draf worden herhaald. Zwenking op eene beweegbare spil.
277. De zwenking op eene beweegbare spil wordt
bij de opvolgende veranderingen van directie inko- lonne gebezigd. Bij deze zwenking heeft de beweegbare spil ten
doel, het terrein waar de beweging aanvangt traps- gewijze te ruimen en in de nieuwe directie voor uit gaande, te verlaten. De geleider van den zwenkenden vleugel moet
zijnen gang versnellen , en zijnen cirkelboog zooda- nig beschrijven, dat de rotten zich niet openen noch dringen. De spil beschrijft eenen cirkelboog van vijf passen den gang vertragende. De ruiters van ieder gelid moeten van het midden der zwen- kingsboog of straal, tot aan den zvvenkenden vleu- gel , opklimmend hunnen gang versnellen , zoodanig, dat die van het midden in denzelfden gang blijft, waarin hij vroeger marcheerde, terwijl de ruiters die zich van het midden der zwenkingsboog tot aan de spil bevinden, in dezelfde evenredigheid hunnen gang vertragen. Op het einde der zwenking op eene beweegbare spil, moet dat gedeelte der troep , het- welk den gang versneld heeft, denzelven vertragen, en die dezelve vertraagd heeft, versnellen. Alle rui- |
|||||
( 159)
|
|||||
ters herstellen hunne paarden, en zoowel zwenkende
vleugel als spil hernemen den gang, waarin vroeger wierd gemarcheerd. Bij de zwenking op eene beweegbare spil, moet door
het midden der zwenkingsboog of straal, niet ver- staan worden het midden van den troep die zwenkt, maar het midden der lijn , welke van den zwenken- den vleugel uitgaande, het punt bereiken zou , om hetwelk de spil deszelfs boog beschrijft, zoodat bij een peloton van twaalf rotten, het midden der zwen- kingsboog zich tusschen het vierde en vijfde rot be- vindt, ten gevolge waarvan het vijfde rot aan de zijde der spil in denzelfden gang moet blijven, waarin vroeger gemarcheerd werd. 278. Het peloton in marsch zijnde, en vooronder-
steld wordende hoofd der kolonne te zijn, zal de onderwijzer, om hetzelve van directie te doen veran- deren , kommanderen: Hoofd der kolonne links of regts.
Waarop de tweede onderwijzer zal kommanderen: 1°. « Wendt — links {of regts), » 2°. « Voor — waarts. » Op het eerste gedeelte van het eerste kommando,
maakt de spil zich gereed den gang te vertragen en de zwenkende vleugel dezelve te versnellen. Op het tweede gedeelte van dit kommando, wendt
het peloton links, de spil deszelfs gang vertragende en een cirkelboog van vijf passen beschrijvende. De zwenkende vleugel strekt zijnen gang uit, en regelt zich gedurende de geheele zwenking op de spil. Op het eerste gedeelte van het tweede kommando
|
|||||
(160)
|
|||||
maken de spil en de zwenkende vleugel zich gereed
den gang te hernemen, waarin zij vroeger mar- cheerden. Op het tweede gedeelte van hetzelfde kommando,
herstellen alle ruiters hunne paarden, de spil en zwenkende vleugel hernemen den marsch regt uit, en den gang, waarin vóór de zwenking werd ge- marcheerd. De ruiters in de zwenking op eene vaste spil in
den galop nog niet geoefend zijnde , wordt de zwen- king op eene beweegbare spil niet uitgevoerd dan wanneer in stap gemarcheerd wordt, ten einde de zwenkende vleugel, die den gang moet versnellen , slechts den draf behoeve aan te nemen. 279. Om de ruiters in de zwenkingen op eene
. vaste spil in den galop te oefenen, wordt dezelfde opklimming , als voor den stap en den draf is voor-
geschreven , gevolgd, uitgenomen dat men geene fouten doet maken , om die te herstellen, en dat telkens halt gemaakt wordt, alvorens naar de tegen- overgestelde zijde te zwenken. De onderwijzer doet dikwijls van gang veranderen,
en niet te lang op dezelfde hand galopperen. Het peloton wordt ook geoefend om van de plaats
in den draf te zwenken, en uit die gangen halt te horden. Afzonderlijke schuinsche marsch.
280, Het peloton in bataille marcherende, om het-
zelve naar eene van deszelfs flanken veld te doen winnen, zonder van front te veranderen, komman- |
|||||
( 161 )
deert de onderwijzer:
1°. « Schuins regts (of links).*
2°. * Mar soft. > Op het kommando marsch maken alle ruiters te
gelijker tijd half regts, zoodanig dat het hoofd van ieder paard tegen over het uiteinde van den hals van het paard komt .hetwelk aan deszelfs regterzijde geplaatst is , en dat de regier knie van iederen ruiter achter de linker knie van zijnen regter nevennian geplaatst is ; na welke beweging de ruiters zich in de nieuwe directie regtuit begeven , en op den guide regelen. Wanneer het peloton genoeg schuins ge- marcheerd heeft, kommandeert men : « Voor — waarls.» Op het laatste gedeelte van welk kommando de
ruiters hunne paarden herstellen, regt uit marcheren en zich naar den guide regelen. Bij den schuinschen marsch is de guide steeds
naar die zijde, waarheen schuins wordt gemarcheerd , en na het kommando van voor-waarls daar, waar dezelve vroeger was , zoodat in beide gevallen dezelve niet behoeft gekommandeerd te worden. Wanneer de ruiters niet aan elkander verbonden
zijn, moeten zij trapsgewijze den gang uitstrekken, ten einde eikanderen aan de zijde, waarheen men schuins marcheert, te naderen, terwijl zij ongevoelig den gang vertragen moeten , indien zij te veel ge- drongen worden of zich vóór den vleugel bevinden , naar welke zij schuins marcheren. Deze bewegingen worden uitgevoerd door meer vóór dan zij-waarts veld te winnen. ii
|
|||||
■ , h
|
|||||
( 162)
281. Het peloton in den stap marcherende , zal ,
om in den draf schuins te doen marcheren, gekom- mandeerd worden: 1°. « Schuins regis {of links) in den draf.»
2°. « Marsch.» en daarna voor-waarls om zich te herstellen. De guide moet zonder overhaasting den draf aan-
nemen-, en wanneer het peloton in draf marcheert, en men schuins in galop zou willen doen maken, dezelfde oplettendheid bij het aannemen van dien gang in acht genomen worden. Hel peloton in bataille marcherende, met vie-
ren of met tweeën in denzelfden gang afbreken. 282. De onderwijzer kommandeert:
1°. *Met vieren {of met tweeën). > 2°. «Marsch. > 3°. « Guide links.>
Op het kommando marsch blijvende vier (of twee)
eerste regter rotten in denzelfden gang regt voor zich uit marcheren ; de andere rotten maken halt en bre- ken achtervolgens met vieren (of met tweeën) af, zoo als in § 205 voorgeschreven is. . Om het peloton in bataille marcherende met eenen
te doen afbreken, volgt men dezelfde grondbe- ginselen. 283. Het peloton in den c?ra/"marcherende , wordt
op dezelfde wijze afgebroken, de eerste rotten in denzelfden gang blijvende marcheren, terwijl alle andere op het kommando van marsch , in den stap |
||||
( IBS )
|
||||||
overgaan, en den draf niet aannemen, dan wanneer
zij den schuinschen marsch beginnen. Het peloton in den galop marcherende, wordt naar
dezelfde beginselen gehandeld. 284. Om het peloton links te doen afbreken,
worden dezelfde grondbeginselen en tegenovergestelde middelen aangewend op de kommando's: I °. « Links met vieren (of tweeën).»
2°. «Marsch. »
■
3°. « Guide regts. > Het peloton in kolonne met tweeën of vieren
marcherende, in denzelfden gang formeren. 285. Het peloton in kolonne marcherende met den
regter vleugel aan het hoofd, kommandeert de on- derwijzer : lu. 'Formeert het peloton.*
2°. « Marsch. > 3°. « Guide regis. > De beweging wordt uitgevoerd als voor het YOor- waarts in bataille is voorgeschreven § 213. 286. Het peloton in kolonne in den «/?•«ƒ marche-
rende , den regtervleugel vóór , kommandeert men: J °. « Formeert (het) peloton. »
2°. «Marsch.»
3°. * Guide regis.»
Op het kommando marsch, gaan de twee (of vier) eerste rotten in den stap over, de anderen blijven in denzelfden gang marcheren, maken dadelijk schuinslinks, gaan in die directie regtuit en heiv stellen zich door halfregts tegen over de plaats, welke |
||||||
•
|
||||||
(164)
zij in het peloton moeten innemen , waarna zij in de
rigting der eerste aangekomen, in stap overgaan. De kolonne in den galop marcherende , wordi
het peloton volgens dezelfde grondbeginselen gefor- meerd. De eerste rotten gaan op het kommando van marsch, in den draf over, de anderen blijven in galop doormarcheren , tot zij in de rigting dei- eerste zijn aangekomen, en nemen als dan den draf aan. De kolonne met éénen marcherende, worden de-
zelfde grondbeginselen gevolgd. 287. De kolonne met den linkervleugel vóór mar-
cherende, worden dezelfde kommando's en grondbe- ginselen , doch tegenovergestelde middelen gebezigd) de guide wordt links. liet peloton in bataille marcherende , met vie*
ren of met tweeën in den verdubbelden
gang afbreken.
288. Men zal kommanderen:
1°. f Met vieren (of met tweeen) in draf.»
2°. «Marsch. %
3°. * Guide links.*
Op het kommando marsch, nemen de vier (of twee) eerste rotten den draf aan , de anderen blijven in denzelfden gang marcheren, en nemen achtervol- gens den draf'aan, zoodra zij uitgeschoven zijnen schuins regts maken, om zich in kolonne te plaatsen. 289. Het peloton in den draf marcherende, wordt
gekommandeerd : 1°. «Met vieren of (met tweeën) in galop »
*
|
||||
( 165)
|
||||||
2°. ' Marsch.»
3°. * Guide links. > Hetgeen uitgevoerd zal worden als hierboven is voorgeschreven bij § 288. Het peloton in bataille marcherende, wordt om
met eenen af te breken, de beweging door elk rot uitgevoerd naar dezelfde grondbeginselen. Het peloton in den galop marcherende, wordt
steeds in denzelfden gang afgebroken. 291). Om links af te breken, bedient men zich
van dezelfde grondbeginselen en kommandeert: 1 °. « Links mei vieren (of tweeën) in draf
of galop. %
'2° * Marsch. > 3°. « Guide regis.» Het peloton, in kolonne met tweeën of vieren
marcherende, in den verdubbelden gang
formeren.
291. Het peloton in kolonne met den regter vleugel
vóór marcherende, wordt gekommandeerd: 1°. « Formeert peloton__in draf.»
2°. « Marsch.»
3°. « Guide regis. > Op het kommando marsch blijven de twee (of vier) eerste rotten in denzelfden gang regt uit mar- cheren, de andere rotten nemen den draf aan, ma- ken dadelijk schuins links, marcheren in die directie , cn herstellen zich door half regts tegen over de plaats, welke zij in het peloton moeten bekleedeu, |
||||||
\
|
||||||
I
|
||||||||
( J66)
in den stap overgaande, wanneer zij op de rigting
der eei'ste rotten aankomen. 292. Het peloton in kolonne in den draf marche-
rende met den regtervleugel voor, kommandeert men : 1°. 'Formeertpeloton — in galop. »
2°. « Marseh. » 3°. « Guide regis, i Hetgeen uitgevoerd wordt als in de vorige para- graaf is voorgeschreven. Wanneer de kolonne in den galop is, wordt het
peloton steeds in den zelfden gang geformeerd. De kolonne met éënen marcherende, formeert
men het peloton naar dezelfde beginselen. 293. De kolonne met den linkervleugel v.oor mar-
cherende, wordt de beweging door tegenovergestelde middelen naar dezelfde kommando's uitgevoerd ; de guide wordt links aangegeven. Bewegingen met vieren, het peloton in kolonne
of bataille zijnde. 294. Het peloton in kolonne zijnde met den reg-
ier vleugel vóór, kommandeert men: 1", « Met vieren links (of regis).»
2°. 'Marseh.»
Op het kommando marseh maakt ieder gelid van vieren links, volgens de grondregelen der zwenking op eene vaste spil; de numero's 4 draaijen op zich zelven, doen daartoe hunne paarden op het midden wenden, de achterband goed omzettende, om de inzwenking van het achter hen geplaatste gelid niet |
||||||||
/
|
||||||||
--' -■■/■-.... ■_
|
||||||||
( 167 )
|
|||||
te hinderen, en regelen zicli even als de andere rui-
ters op de zwenkende vleugels. De inzwenking bijna geëindigd «ijnde, komman-
deert de onderwijzer : « Halt. »
op welk kommando de ruiters hunne paarden her- stellen en zonder schokken halt maken. • . Bij deze beweging voeren het eerste en tweede ge-
lid, ieder voor zich eene zwenking op eene vaste spil uit. Elk gelid van vieren van het tweede gelid, komt naast dat van het eerste. De beweging geëin- digd zijnde, bevindt het peloton zich op e'én gelid. 295. Het peloton op één gelid zijnde, wordt dooi-
de kommando's bij f 294 voorgeschreven weder inko- lonne gebragt, zoodat de ruiters van het tweede gelid zich vóór hunne voorlieden bevinden; het peloton wordt door dezelfde beweging tweemaal te herhalen, tot deszelfs natuurlijke orde terug gebragt. Bij de eerste beweging van met vieren links , moet
het eerste gelid van vieren langzaam de beweging uitvoeren, ten einde de andere tijd te geven, de hunne te volvoeren, terwijl bij het tweede met vie- ren links, het laatste gelid van vieren , hetwelk hoofd der kolonne wordt, bij het doen der beweging den gang een weinig moet uitstrekken, om het achterste der kolonne niet op te houden. 296. Het peloton in kolonne zijnde , en met vie-
ren links gemaakt hebbende, zoodat hetzelve zich op één gelid bevindt, kommandeert de onderwijzer om front te maken naar de tegenovergestelde zijde: 1°. « Met vieren links — {of regis} om keert. >
|
|||||
( 168)
2°. « Marsch. >
op welk laatste kommando elk gelid van vieren, naar de opgegevene beginselen voor met vieren links, de beweging van links om keert uitvoert; daarna kommandeert de onderwijzer: 1 o. « Halt. »
2°. « Regis [of links) — ricjt «. >
3°. «Slaat. ■»
Om het peloton weder in kolonne te doen over- gaan in deszelfs natuurlijke orde, wordt met vieren links (of regts) gekommandeerd. 297- Wanneer de kolonne in marsch is, wordt
de beweging uitgevoerd als bij § 294 is voorgeschre- ven, oplettende, dat op het kommando marsch, de spillen dadelijk zonder schokken ophouden, en met het linkerbeen het achterstel hunner paarden vlug omzetten. De inzwenking bijna voltooid zijnde, wordt gekommandeerd : 1 °. « Vóói-----waarts. »
2°, « Guide regts (of links). »
Op het tweede gedeelte van het eerste kommando gaan de de spillen zoowel als alle andere ruiters vooruit, zich gedragende naar de beginselen voor den marsch regt uit, en zich op den guide regelende. 2ü8. Het peloton in kolonne marcherende , en met vieren links gemaakt hebbende, waardoor hetzelve zich op een gelid bevindt, doet de onderwijzer met vieren links (of regts) om keert uitvoeren, en kom- mandeert, wanneer de inzwenking bijna voltooid is • 1°. « Fooi-----waarts. »
2°- « Guide regts (of links).»
|
||||
( 169)
Om het peloton weder in natuurlijke orde in ko-
lonne te herstellen , doet de onderwijzer met vieren links of regts maken , en duidt de guide links aan. 299. Om het peloton , in kolonne met vieren mar-
cherende , den regter vleugel vóór, te doen terug- gaan , zal men kommanderen: 1». « Met vieren links (of regts) — om keert. >
2\ 'Marseh.*
3°* « Voor — waarts. >
4°. « Guide regts [of links). >
hetgeen uitgevoerd wordt volgens de voorschriften van J 296, in acht nemende, dat de gelederen van vieren gelijktijdig uit- en inzwenken, om gezamen- lijk in hataille en kolonne te komen, zich regelende op het laatste gelid van vieren , hetwelk hoofd der kolonne wordende, den gang uitstrekt, om de andere niet op te houden. Na deze beweging zijn de rui- ters van het tweede gelid vóór hunne voorlieden geplaatst. Om de kolonne in de natuurlijke orde te herstel-
len , wordt zulks door de bewegingen van met vie- ren regts {of links) — om keert, bewerkstelligd. 3C0. Om het peloton in bataille zijnde, naar des-
zelfs regter of linker zijde veld te doen winnen, kom- mandeert men: 1°. *Met vieren regts (of links).*
2°. *Marsch»
3°. < Foor — waarts. »
4°. « Guide links (of regts).»
Het peloton met vieren regts gemaakt hebbende , bevinden de ruiters zich acht in front; ieder gelid |
||||
( 170)
|
|||||
van vieren op zich zelven de beweging uitvoerende,
zijn de vier ruiters van het tweede gelid regts van die van het eerste geplaatst. Het omgekeerde heeft bij de beweging met vieren
links plaats. 301. Het peloton met vieren regts (of links) ge-
maakt hebbende, en acht man in front zijnde, zal men, om van directie te veranderen , kommanderen : « Hoofd der kolonne links {of regts).» Op dit kommando kommandeert dë tweede onder- wijzer: 1°. * Wendt links {of regts). »
2°. « Voor *-r~ waar Is. » De beweging geschiedt als hij § 208 is voorge- schreven, elk gelid .van acht, op dezelfde wijze en plaats als het eerste wendende. 31)2. Om het peloton in bataille. te herstellen, wordt
gekommandeerd: . ; 1°. * Met vieren links (of regts).»
■ 2°. «Marsch. > , ' : 3". <Halt.» ,
. 4°. «Regts (of links) — rigt w.»
L 5°. *Slaat.» 303. Wanneer het peloton met vieren regts of links
heeft gemaakt en zich acht in front bevindt, zal men, om in deze orde terug te doen gaan, zich naar het voorgeschrevene bij § 298 gedragen. > 304. Om het peloton in bataille zijnde te doen
teruggaan , kommandeert men : 1°. « Met vieren links — (of regts) om keert.»
2". t Marsch.» |
|||||
( P.7! )
3°. « Voor — waarts. >
4°. « Guide regts (of links). » . ,
Na deze beweging bevindt zicli liet tweede gelid vóór het eerste, en de gelederen van vieren zijn in het geheele peloton in omgekeerde orde. Bij dezen rugwaartschen marsch gedraagt het pelo-
ton zich volkomen naar de beginselen van den marsch regtuit, en zal de onderwijzer dezelfde naauwkeu- righeid vorderen, als of hetzelve in natuurlijke orde marcheerde. Door dezelfde beweging te herhalen, wordt het peloton in de vroegere orde hersteld. 305. Alvorens de bewegingen met vieren aan te
vangen, zal de onderwijzer zich verzekeren, dat de ruiters hunne nummers wel kennen, en die van het tweede gelid goed op hunnen afstand zijn. Hij ziet toe dat de spillen op het voorbereidings-kommando den gang niet vertragen, dat zij op het kommando marsch halt houden, en zonder terug te gaan op de plaats wenden, dat zij niet naar de eene of andere zijde afwijken en naauwkeurig het achterstel hun- ner paarden omzetten , zich regelende naar de zwen- kende vleugels, en eindelijk, dat de ruiters hunne paarden een weinig naar de spil gebogen hebben , en de zwenkende vleugels zacht in- en uitzwenken. 306. Bij de bewegingen uit de flank, plaatst de
tweede onderwijzer zich ter zijde van den guide op de hoogte van het eerste gelid van acht, de opslui- tende onder-officier maakt regts of links, en marcheert ter hoogte van de plaats, die hij in bataille bekleedt. 307. De bewegingen met vieren, moeten beurte-
lings regis en links en in den gang, waarin men |
|||||
^
|
|||||
( 172)
marcheert, uitgevoerd worden,uitgezonderd in galop.
Wanneer het peloton in kolonne marcheert met den regtervleugel voor, wordt links omkeert gemaakt, en tegenovergesteld wanneer de linkervleugel zich voor bevindt. 308. Het peloton in hataille marcherende met opene
gelederen, en de rotten met eenen pas tusschenruim- te, doet de onderwijzer de handgrepen der wapenen uitvoeren. Het peloton in kolonne met eenen marcherende, de
ruiters op 3 passen afstand , zal de onderwijzer de oe- fening met de sabel doen uitvoeren, en voor die der lans 5 passen afstand doen nemen. VIERDE ARTIKEL.
Carroussel rijden.
Springen over den slagboom en de sloot.
Aanval met het peloton.
Verzameling.
Tirailleren.
*
Carroussel rijden. 309. Ten einde de ruiters in het besturen hunner
paarden, en bet gebruik hunner wapenen meer en meer te volmaken , worden dezelve in het carroussel rijden geoefend. Daartoe worden op houten palen van twee ellen hoog-
te, op elk der lange zijden van de rijbaan vier lin- nen koppen met hooi gevuld gerangschikt, dezelve dragen de nummers 1 , 2, 3, en 4 , en worden aan de binnenzijde op een pas van den hoefslag opge- steld , met uitzondering van paal n° 2, die op twee |
||||
( 173)
|
|||||
passen geplaatst wordt, en waarop de ruiter het pi-
stoolschot moet lossen. (Zie de laatste plaat.) De eerste kop is geplaatst ter hoogte van den lin-
kervleugel van eik gelid. De tweede, op eenen gelijken afstand van de eerste
en de derde, deze laatste bevindt zich in het mid- den der lange zijde. De vierde is opgesteld ter hoogte van den regter-
vleugel van elk gelid. Ten einde de paarden te bedaren, zal de onder-
wijzer op beide handen eenige toeren in den stap en draf op den hoefslag doen rondrijden. Hij zal daarna de ruiters aan de beide uiteinden der
rijbaan door de beweging van front opstellen, zoodat de twee gelederen tegen over elkander staan, den rug keerende naar de korte zijde, en op 6 passen voorwaarts van den hoefslag; hij doet daarna de pistolen laden. Niet meer dan twee ruiters te gelijk zullen het car-
roussel rijden , de onderwijzer duidt den genen aan, waarnaar de andere zich moet regelen. 310. De onderwijzer gelast den linkervleugelman
van elk gelid, zich te plaatsen op den hoefslag aan het begin der lange zijde en achterwaarts van den linkervleugel van zijn gelid, beide nemen het pis- tool hoog en spannen den haan. ' Op het kommando marsch begeven zich de beide
ruiters in stap vooruit, nemen ter hoogte der paal n°. 3 den draf aan, en gaan aan de eerste hoek in galop over. — Zij gaan achter het tegen hen overge- stelde gelid om , blijven den hoefslag volgen, en trach- ten hunne paarden te bedaren en eenen regelmatiger» |
|||||
( 174 )
gang te houden. — Zij gaan achter hun gelid heen ,
en wanneer zij ter hoogte gekomen zijn van paal n°. 2, brengen zij met half gestrekten arm het pistool om laag, leggen op den kop aan, en geven vuur, zorgende hunne paarden wel in de hand te hoaden. Zij steken alsdan het pistool op , trekken de sabel en nemen de houding van gereed om te pareren.— Beide ruiters gaan voor de tweede maal achter het tegen hen overgesteld gelid om, en blijven op den hoefslag marcheren, de houding aannemende van hoog sabel voor het tweede gelid. Bij den kop n°. 1 gekomen, die aan den linkervleu-
gel van het hun tegenovergesteld gelid geplaatst is,. brengen zij dezelve eene houw toe, regt op en neder, en nemen daarna de houding aan om regts te houwen. Ter hoogte van den kop n°. 3 gekomen , houwen
zij regts naar dezelve en nemen daarna de houding van regts steekt aan. Bij den kop n°. 4 gekomen , brengen zij den regt-
schen steek toe. Zij gaan voor de tweede maal achter hun gelid om,
en op het midden der lange zijde gaan zij in draf en daarna in stap over. Wanneer zij ter hoogte ge- komen zijn van het hun tegenovergesteld gelid, ver- laten zij den hoefslag en stellen, langs den kortsten weg ichter hun gelid heen gaande, zich aan des- zelfs regtervleugel op, waarna zij de sabel opsteken. Zoo dra deze twee ruiters den draf hebben aan-
genomen , worden zij door den linker ruiter van elk gelid , den een' na den anderen opgevolgd. 311. De onderwijzer beveelt als hoofdzaak den rui-
|
||||
( 175 )
|
|||||
ters aan, hunne paarden wel te bestui-en en de hou-
ding van het bovenlijf en die der hand te verzekeren. Het wordt verboden eenige andere lading dan de ge- wone te bezigen , daar de enkele prop voldoende is den kop af te schieten. 312. Daarna wordt dezelfde oefening op de lin-
kerhand herhaald; de eerste ruiter van den regter- vleugel van elk gelid plaatst zich op den hoefslag, en gedraagt zich als voor de oefening op de regter hand is voorgeschreven. ' Voor het schieten met het pistool zullen de koppen
n°. 2 zijdelings van plaats veranderen , en tusschen de koppen 3 en 4 opgesteld worden op twee passen van den hoefslag. Ter hoogte komende van den kop n°. 4 , die zich aan den regtervleugel van het hun tegenover- gesteld gelid.bevindt, zullen de ruiters de houding aan- nemen van hoog sabel voor het tweede gelid , en links regt op en neder den houw toebrengen j daarna nemen zij de houding aan om links te houwen, en aankop n°. 3 gekomen, brengen zij den linkschen houw toe, waarna zij de houding om links te steken aannemen, en aan kop n°. 1 gekomen , den steek volbrengen. 313. De lanciers voeren dezelfde beweging uit en
steken naar alle koppen, die tot dat einde in de rigting van den kop n°. 2 zijn opgesteld. 314. Ten einde deze bewegingen wel te doen be-
grijpen, zal de onderwijzer dezelve eerst in stap doen uitvoeren, en na elke uitvoering de ruiters doen halt maken; wanneer daarbij meer en meer regelmatigheid zal worden opgemerkt, wordt de oe- fening in den draf en daarna in galop herhaald. |
|||||
( 176 )N
Springen over den slagboom en de stoot. 315. Het springen over de sloot en den slagboom,
zal nu, naar de bekende regelen, met gelederen van tweeën en vieren , en naderhand met gelederen van pelotons, naar de voorschriften van J 171 en 175 worden uitgevoerd, en de ruiters daarbij de oplet- tendheid hebben, met gemak te marcheren en zich niet te dringen; zij moeten in gelijk tempo, en goed gerigt, aan de sloot of den slagboom aankomen, gelijktijdig de bekende hulpen geven, en , na den sprong, zonder aarselen , in den vroegeren gang, voortrijden. Wanneer men eene op twee gelederen gefor-
meerde troep doet springen, moet het tweede gelid , op tien passen van het punt waar gesprongen moet worden, halt maken, en zoodra het eerste gelid den sprong volbragt heeft, zich dadelijk daartoe in be- weging stellen. Aanval met hel peloton,
3!6. De ruiters in den afzonderlijken aanval geoe-
fend geweest zijnde, zal de onderwijzer, om dezelve door het peloton te doen uitvoeren, de sabel doen trek- ken. Het peloton wordt door den tweeden onderwijzer aangevoerd , ten einde de eerste zich daar plaatsen kan, waar hij de begane misslagen opmerkt. De linie waar halt moet gehouden worden, wordt
op 240 passen voorwaarts door twee ruiters, die front tegen elkander maken , op den afstand van eene pelotonsbreedte, afgebakend. |
||||
( 177)
|
|||||||
Om het peloton vooruit te doen gaan , kommsyn-
deert men, na de lanciers de lans uit den schoen te hebben doen nemen en achter de dij plaatsen : 1°. * Peloton voorwaarts.»
2°. «Guide regis (of links).»
3°. « Marsch. »
Zoodra het peloton 20 passen gemarcheerd heefl? wordt gekommandeerd : 1°. « In draf. »
2°. « Marsch. »
zestig passen verder kommandeert men: 1 °. * In galop. »
2°. f Marsch. »
tachtig passen verder kommandeert men : «Attaqueert.»
Op dit kommando nemen de ruiters de houding van hoog sabel aan ; (Lanciers het eerste gelid velt lans, het tweede gelid dezelve regt houdende, doch een weinig latende zakken, de regteihand omlaag) zij strekken den galop uit zonder zich te ontbin- den, noch hunne paarden los te laten. Wanneer het peloton op 20 passen van de twee
ruiters, die de linie afbakenen, aangekomen is, kom- mandeert men : 1°. «Peloton.»
2°. «Halt.»
3p. «Regts (of links) rigt u.»
4°. « Staat.»
Op het eerste kommando wordt de sabel ep lans- gedragen en de draf aangenomen. Op het kommando halt, hetwelk rekkende wordt
|
|||||||
*
( 178)
uitgesproken, zal het peloton op de plaats ophouden,
317. De ruiters moeten zorgvuldig in den aan- val geoefend worden, zonder echter van dit on- derrigt misbruik te maken, ten einde de paarden niet te veel af te matten. De onderwijzer ziet toe, dat een blijvende regel-
matige galop gereden wordt, dat de manschappen wel gesloten, doch met gemak marcheren; dat zij de hand ligt hebben, ten einde de paarden onbe- lemmerd in het gelid gaan, en zich niet te veel ver- ontrusten ; dat de ruiters op het oogenblili van den aanval het bovenlijf een weinig voorover brengen, om nadruk aan den schok te geven; dat zij wel doorzitten , om met meer gemak hunne paarden te besturen en de hand vrij te hebben tot een onbelemmerd gebruik van hun wapen ; en eindelijk dat het tweede gelid des noods meer, dan geen genoegzamen afstand heeft. De onderwijzer moet trachten de ruiters wel te doen begrijpen, dat zij door hunne paarden goed te besturen , zonder die geheel los te laten, dezelve van tijd tot tijd de werking van het gebit doende voelen zonder gestadig de teugels te spannen, en door het doorloopen van evenwijdige lijnen en goed gerigt te blijven, allen veel tot den schok der charge kunnen bijdragen. Eindelijk beveelt de onderwijzer de ruiters aan, niet voor het daartoe te geven kom- mando van gang te veranderen, en niet voor het kommaado attaqueert den galop uit te strekken. De verzameling,
318. Om de ruiters te oefenen, zich met gemak
|
||||
(m)
|
||||||
te verzamelen, wordt het peloton aan het uit
einde van het terrein geplaatst, de sabel getrokken en de aanval en fóurrageurs geblazen, op welk sig- naal de ruiters zich verspreiden moeten en en fou- rageur chargeren; de onderwijzer en de vleugel- rotten blijven staan. Wanneer de ruiters 150 a 200 passen gemarcheerd hebben, wordt de verzameling geblazen. Op dit signaal maakt de regier helft van het peloton met eenen regis om-keert; de linker helft met eenen links om-keert en hernemen hunne plaats langs den kortsten weg. De verzameling moet snel en in stilte geschieden,
en de ruiters steeds achter de vleugelrotten omrijden. Zoodra twee derde gedeelten der ruiters verza-
meld zijn , wordt het peloton vooruit gebragt. Aanvangelijk zal het verspreiden en verzamelen in
den stap , en vervolgens in den draf en galop geschie- den, waarna de onderwijzer de beweging doet her- halen zonder de vleugelrotten te doen staan blijven, in welk geval de ruiters zich achter den onder- officier verzamelen. Over de tirailleurs.
319. Het peloton voorondersteld wordende een
gedeelte van het escadron uit temaken, zal geoefend woripn zich als tirailleur te verspreiden, om het front en de flanken van het escadron te dekken. Het peloton aan het uiteinde van het terrein in
bataille zijnde, doet de onderwijzer het pistoolholster ontbloten en de wapens laden. Hij brengt het pe- loton vooruit, en kommandeert, wanneer hij de rui- |
||||||
■
|
||||||
( 180)
ters als tirailleurs wil verspreiden ,
1°. «Zes rotten van den regiervleugel en
tirailleurs. ■»
2". *Marsch.* 3°. « Guide regis. > Op het eerste kommando plaatst de opsluitende
onder-officier zich voor de zes linker rotten , waar- over hij het bevel op zich neemt. Deze zes rotten zijn bestemd om de tirailleurs te
ondersteunen en te vervangen. Op het kommando marsen, kommandeert de op-
sluitende onder-officier aan de 6 rotten van den lin- ker vleugel halt, en doet de sabel trekken. Op dit zelfde kommando marcheren de zes regter
rotten van den regter vleugel regt uit en verspreiden zich, na tien passen gemarcheerd te hebben en ti- railleurs, zoodanig dat zij het voorgestelde front van een escadron dekken, en hetzelve overvleugelen; de regter vleugelman gaat sclinins-regts, de linker schuins-links. De ruiters van het tweede gelid plaat- sen zich, zoodra mogelijk, ter hoogte van het tweede gelid en links van hunne voorlieden, en zoodra de- zelve in linie zijn, nemen zij allen de karabijn of het pistool hoog, en blijven doormarcheren tot halt geblazen wordt. Be onderwijzer doet halt blazen , wanneer de ti-
railleurs 100 a 150 passen van de ondersteunings- troep verwijderd zijn. De ruiters regelen zich naar de zijde van den guide,
om hunne tusschenruimte van vijf passen te nemen, en de bewegingen uit te voeren, welke zoo lang zij |
||||
( 181 )
verspreid zijn, door de trompet worden aangeduid.
De tweede onderwijzer plaatst zich achter de ti-
railleurs , om de bewegingen gade te slaan. 320. De pelotons-kommandant, gevolgd door een
trompetter, plaatst zich halfweg van de tirailleurs en de ondersteuningstroep, en begeeft zich overal waar zijne tegenwoordigheid vereischt wordt. De tirailleurs en de ondersteuningstroep voeren hunne bewegingen uit op de signalen van den trompetter , die den officier volgt. Wanneer de pelotons-kommandant de tirailleurs
vooruit wü brengen , doet hij den niarsch blazen , op welk signaal de tirailleurs vooruit gaan , zich op den guide regelende, en aan die zijde hunne tusschen- ruimte bewarende; de ondersleuningstroep volgt, en blijft op den zelfden afstand. Om de tirailleurs naar de regter zijde te doen mar-
cheren, zal men mei éénen regis doen blazen; ieder ruiter maakt met éénen regis, volgt dengene die hem vooruit gaat, zorg dragende zijnen afstand te behou- den ; de oudersteuningstroep wendt regis. Om de tirailleurs weder front te doen maken ,
wordt met éénen links, geblazen, waarop de tirail- leurs met éénen links maken en de ondersteunings- troep links wendt. Oni de tirailleurs naar de linker zijde te doen
marcheren , zal men met éénen links doen blazen , elk tirailleur maakt met éénen links, volgt dengenen die hem vooruit gaat, en blijft op zijnen afstand; de ondersteuningstroep wendt' links. Om de tirailleurs weder front te doen maken , laat
|
||||
( 182)
|
|||||
men met éénen regts blazen, de tirailleurs maketi
met éénen regts, de ondersteuningstroep wendt regts. Indien men, na met eenen regts gemaakt te heb-
ben , naar de tegenovergestelde zijde wil doen mar- cheren , zal men links om-keert doen blazen, waarop de tirailleurs en de ondersteuningstroep links om- keert maken en voorwaarts marcheren. Indien men, na met eenen links gemaakt te heb-
ben , naar de tegenovergestelde zijde wil doen mar- cheren, zal men regis om-keert laten blazen, waarop de tirailleurs en ondersteuningstroep regis om-keert maken en vooruit marcheren. Indien de ruiters bij de bewegingen uit de flank
moeten blijven vuren, zullen zij uit de kolonne gaan om front naar den vijand te maken en te vuren, waarna zij dadelijk in versnelden gang hunne plaats in de kolonne hernemen. Om de tirailleurs, het zij marcherende het zij stil-
staande terug te doen trekken, zal de pelotons kom- mandant den terugtogt doen blazen. Op dit signaal begeven de ruiters van het eerste gelid zich 5 passen vooruit, geven vuur en maken dadelijk linksom-keert, waarna zij terugtrekkende hunne wapens herladen. Na 50 of zoo noodig meer passen te zijn teruggegaan, maken dezelve op het daartoe te geven signaal regts om-keert; de ruiters die de eerste linie uitmaken , geven vuur en maken links om-keert, gaan hunne wapens herladende terug, trekken door de tusschen- ruimte der tweede linie nog 50 passen terug, en maken door regts om-keert front. De ruiters der linie welke terug is, gaan vijf passen
|
|||||
( 183 )
vooruit op het oogenhlik, dat de ruiters die terug-
gaan door hunne tusschenruimte heentrekken en. beginnen dadelijk te vuren. De opvolgende beweging der twee linien duurt zoo-
lang men de tirailleurs wil doen teruggaan, en wanneer men de terug gaande beweging wil doen ophouden wordt marsch geblazen, op welk signaal de ruiters wel- ke terug zijn in verdubbelden gang oprukken , en gezamenlijk vooruitgaan tot halt geblazen wordt. Indien de onderwijzer de geheele linie der tirail-
leurs gezamenlijk wil doen teruggaan , zal hij met eenen links om-keert doen blazen. De ondersteuningstroep trekt terug en maakt front
zich regelende op de tirailleurs, en steeds op 60 passen afstand blijvende van de 2'lelinie; dezelve gaat niet eerder terug, dan op het oogenblik, waarop de retirerende liuie door de tusschenruimte heengaat der linie , welke zich vooruit begeeft. 321. De verzameling der tirailleurs heeft steeds
plaats op het punt, waar zich de officier bevindt. Om de tirailleurs te verzamelen, plaatst de officier
zich gewoonlijk voor de ondersteuningslroep, en doet de verzameling blazen; op dit sein maken de ti- railleurs linksom-keert, verzamelen zich langs den kortsten weg bij de ondersteuningstroep , en trekken de sabel. Indien de officier zich niet bij de ondersteunings-
troep bevindt, wanneer hij de verzameling doet bla- zen, voegen de tirailleurs zich bij den zei ven even als de ondersteuningstroep, en oefent men alzoo de ruiters zich op elk punt der linie te leeren verzamelen. |
||||||
',
|
||||||
C 184 )
322. Indien zich voor het front van de linie een
•défilé opdoet, hetwelk doorgetrokken moet worden, zullen de ruiters, welke zich daartegen over bevinden , hetzelve het eerst door gaan ; zij worden op eenigen afstand door de anderen gevolgd, die met eenen links en regts maken, om zich in kolonne te plaat- sen. Zoodra de eerste het défilé zijn door gegaan > marcheren dezelve 50 a 60 passen vooruit, de an- deren volgen zoo spoedig mogelijk op , en formeren door schuins regts en links te maken, de linie. De ondersteaningstroep trekt het défilé niet eerder door, vóór dat de eerste tirailleurs hetzelve wel hebhen herkend. Moeten de tirailleurs een défilé achterwaarts door
trekken, gaat de ondersteuningstroep , op gepasten afstand genaderd zijnde, hetzelve snel door, en plaatst zich op 50 of 60 passen zijwaarts van hetzelve - de beide ruiters die zich aan de vleugel bevinden maken links om-keert, gaan achter de linie heen, om gezamenlijk aan den ingang van het défilé aao te komen, en gaan hetzelve zoo snel mogelijk door} zij worden door de andere ruiters , die achtervolgens dezelfde beweging uitvoeren, van nabij opgevolgd; de ruiters van het midden, die het défilé dekken, trekken hetzelve het laatste door. Bij den uitgang van het défilé, wenden de beide
ruiters die aan het hoofd zijn, de eene links , de andere regts, en wanneer zij alle het,défilé zijn doorgetrokken, houden zij óp het daartoe te geven signaal halt, en maken front. De onderwijzer doet nu en dan de tirailleurs ver-
|
||||||
as1
|
||||||
( 185)
|
|||||
zamelen , zoodra dezelve hetzij vóór hetzij achter-
waarts het defllé hebben gepasseerd. 323. Deze bewegingen worden eerst in den slap,
daarna in den draf en eindelijk in den galop uit- gevoerd. Zoodra de ruiters zeker zijn van hetgeen zij te doen hebben, zal men hen met losse patro- nen doen vuren, en in alle gangen in de behande- ling der wapens oefenen , en eindelijk met opgerolde en om het lijf {en bandoulière) gedragene mantels doen tirailleren. 324. Om de vuren te doen beginnen of eindigen,
zal men een half appel laten blazen; de ruiters mogen nimmer te gelijk, maar moeten de een na den anderen vuren, van de zijde van den guide aanvangende; ieder ruiter van het tweede gelid re- gelt zich naar zijnen voorman , zoo dat steeds een van beide zoo veel mogelijk vuur kan geven, terwijl de an-dere laadt; moetende beide ruiters van elk rot zich steeds dekken, ondersteunen en onderling eene gemeene zaak maken. De tirailleurs niet vooruit- gaande , zullen steeds in beweging moeten blijven , en zal daartoe ieder ruiter van het eerste gelid, na gevuurd te hebben , eenige passen terug gaan om weder te laden, en zoodra hij weder in linie is, die van het tweede gelid vuren en hetzelfde verrigten. Bij den aanval en fourageurs, blijvende ruiters
van het tweede gelid in de nabijheid van hunne voorlieden , ten einde zich onderling te onder- steunen. Zoodra de tirailleurs-linie aanvalt, moet de onder-
steuningstroep van nabij volgen. |
|||||
■ » ■
( 186)
Wanneer de tirailleurs zich weder in peloton for-
meren, steken zij het pistool op, brengen de kara- bijn op de plaats en trekken de sabel. (De lanciers dragen de lans.) 325. Wil men de tirailleurs doen vervangen, zal
de onderwijzer kommanderen : . , 1°. « Zes rollen van den linker vleugel en
i tirailleurs. > 2". *Marseh.* 3°. « Guide regis. » Op het kommando marsoh, verspreidt de .onder- steuningstroep zich, en begeeft zich op de linie der vorige tirailleurs. i Deze nieuwe tirailleurs gaan hen, die zij Vervangen moeten , aan de regterzijde voorbij, en maken na vijf passen te zijn vooruitgegaan, halt. Zoodra deze nieuwe linie geformeerd is , maken de vroegere ti- railleurs links om-keert en verzamelen zich in galop bij den officier, die zich gedurende de beweging daar geplaatst zal hebben , waar de 6 rotten, die nu <le ondersteuningstroep worden, zich weder, moeten formeren. . i De onder-officier, die de linker rotten gekomman-
deerd heeft, zal nu de regter rotten kommanderen.
Indien er twee onder-officieren bij het peloton
zijn, dan blijft ieder bij dat gedeelte , waartoe hij
behoort. *
Bij het verzamelen of inrukken moeten de lanciers
de lans regt op houden, ten einde elkander niet te kwetsen. . , |
|||||
^ ■< ^^■^■■& .^;.:..
|
|||||
AIGEMEE1X OYERZIGT
nopens de verdeeling en opklimming van het
onderwijs. Elk ruiter, die bruikbaar geacht zal kunnen wor-
den in het escadron, moet de lessen van het militair onderrigt in het rijden en de pelotons-school, niét alleen doorloopen hebben> maar met juistheid en vaardigheid kunnen uitvoeren. Tot dat oogmerk zullen in het eerste jaar alle
rekruten het in dit deel vervatte onderrigt zoo veel mogelijk geheel moeten hebben doorgewerkt. De onderwijzer zal echter in dit eerste jaar zich
bepalen de rekruten het onontbeerlijkste en nood- wendigste tot bereiking van eenen zekeren graad Van practische bruikbaarheid te leeren en te doen uitvoeren ; hij zal alzoo de moeijelijkste détails, als voltes in galap, en het springen, bij het aanvanke- lijk doorloopen der lessen overslaan, en in hel al- gemeen trachten de rekruten alleen zoo ver te brengen, dat zij in het volgende voorjaar tot de exercitien met het escadron kunnen worden toege- laten. Na afloop dezer zomer-oefeningen zullen de jonge
manschappen weder dadelijk'in delessen teruggaan, om gedurende den winter derzelver af rigling voort te zetten, en de meer moeijelijke aanvangelijk over- geslagene details te beoefenen. |
||||
( 188 )
Uit deze manschappen zal de onderwijzer alsdan
de zoodanige onderscheiden , welke door geschikt- heid t toeleg en lust tot volmaking, zich voordee- lig hebben doen kennen, en alzoo eenen maatstaf verkrijgen tot indeeling van klassen, om naar den graad der afzonderlijke ontwikkeling te bepalen, van waar het onderrigt weder aangevangen en hoe ver hetzelve zal moeten worden voortgezet. De manschappen , welke in het tweede voorjaar in
het escadron zullen hebben mede geexerceerd, zul- len voor het grootste gedeelte (en voornamelijk de- zulke welke geenen bijzonderen aanleg hebben,) nog geenszins als geoefende ruiters kunnen betracht worden, en dewijl ook bij het exerceren, door de escadrons en pelotons-kommandanten op het rijden van eiken ruiter niet zoo veel acht is geslagen kunnen worden als bij zoo weinig geoefende man. schappen zoude vereischt zijn geworden, zullen deze natuurlijk veel in houding , wijze van besturing der paarden en aanwending der hulpen verloren hebben, zoo dat, na afloop der tweede voorjaars oefeningen, die manschappen steeds op nieuw inde lessen moeten teruggaan, om naar mate van vor- deringen en aanleg weder in klassen te worden in- gedeeld. Door iedere klasse zal als dan het geheele onder-
rigt in de rijkunst weder op nieuw doorgewerkt, en voornamelijk.die oefeningen hervat worden, waarbij de opgemerkte gebrekkige uitvoering en fouten , die door de manschappen gemaakt zijn, hersteld en meer en meer volkomenheid zal erlangd worden. |
||||
( 189 )
Daar echter ook de paarden bij de exercitien in
het escadron , om bovengemelde redenen , veel uit de hand geraakt zullen zijn, en bij de manoeuvres op elk paard niet afzonderlijk gelet is kunnen worden, zul- len deze veelal in het gelid kwade gewoonten hebben aangenomen, en moeten alzoo na afloop der manoeu- vres en behoorlijken rust-tijd, op nieuw op de trens worden gereden, om tot het wel gehoorzamen aan de hulpen van handen en beenen op nieuw in de lessen geoefend te worden. Zulks zou naar den regel alleen aan onder-officie-
ren of aan de beste en oudste ruiters moeten wor- den opgedragen ; dan , daar men niet met zekerheid kan aannemen, dat een genoegzaam aantal zoodani- ge ruiters zal aanwezig zijn, en alle manscliappea in het algemeen daartoe moeten opgeleid worden, zullen tot aanvulling van het daartoe noodige getal, uit die manschappen, welke reeds eene tweejarige oefening hebben genoten, de zoodanige worden gekozen , die de meeste geschiktheid en talenten in het rijden ont- wikkeld hebben, en blijkbare lust tot verdere be- kwaming aan den dag leggen. Zoodanige manschappen zullen als dan eene afzon-
derlijke klasse uitmaken, en gezamenlijk met de oude ruiters de paarden op nieuw toe rijden, ten einde na het onderligt voor de eerste klasse, in dit deel vervat, wel begrepen en volkomen uitgevoerd, alsmede voldoende bewijzen gegeven te hebben eener genoegzame vaardigheid in het toe rijden op de trens, tot het onderrigt der 2e. klasse toege- laten , en alzoo opgeleid te worden tot remonte |
||||
( 190)
berijders en onderwijzers der le. klasse, volgens den
inhoud van het 2e. deel van het onderrigt in de rijkunst. Ten slotte wordt hier nog aangemerkt, dat hoezeer
de noodzakelijkheid van het aanvangen van het on- derrigt op de deken door velen is betwist gewor- den , het echter eene op de ondervinding gegronde waarheid is, dat de rekruut, die nimmer met een paard heeft kunnen omgaan, noch vroeger gereden heeft, op den zadel de eerste beginselen van den goeden zit niet verkrijgen kan, en dat alzoo het aanvangen op de deken met dezen eene onvermij- delijke behoefte is. Dit onderrigt kan echter naar mate van de geschiktheid der rekruten bekort wor- den, en wordt het in het algemeen aan den onder- wijzer overgelaten , om manschappen uit den boeren- stand, en de zoodanige, die reeds van hunne jeugd af aan met paarden hebben omgegaan, na eenige malen in de manege op de deken daarvan eene proef te hebben genomen , naar bevinding anmid- delijk tot de oefening der eerste les op den zadel te doen overgaan. '..»■• |
|||||
a /tf*
|
|||||
■ ■
|
|||||
Bij de uitgeven dezes sijn mede te bekomen de
navolgende werken: . Balassa eh Kiattb, het Hocfbeslag zonder dwang, 1830, met
platen, in kl. 8°...........f 1. 80. Brack (ns) j Voorpostcndienst der liftte Kavalerie, 1834, in
kl. 8"...............- 2. 60. Brauht (vok) , Taktiek der drie wapens, Infanterie, Kavallerie
en Artillerie, naar het Hoogduitsch , door den Kapitein va» MütKEit, 1837, in 8"..........-2.40. Dum (vAii »er) , Bijdragen tot het afrigten van Paarden ,
in 12°..............- 0. 75. Decker (voh) , Taktiek der drie wapens: Infanterie, Kavalerie
en Artillerie, op zich zelve en verbonden in de geest der nieuwere krijgsvoering, uit het Hoogduitseh vertaald door den Majoor Baron van Bc-Ecor , 1831, 2 deelen, in 8". - 9.00. Dietekichs , De kunst van het Hoefbeslag, of handleiding om
zoowel de gezonde als gebrekkige hoeven der paarden op eene doelmatige wijze te behandelen en te beslaan, 1830, met eene plaat, in kl. 8°........- 2.40. Handleiding tot de oefening met de sabel, ten dienste der Ka-
vallerie in het Nederlandsche leger, vrij gevolgd naar het fransch van den Generaal La Roche-Aihoï, 1835, in kl. 8". - 0. 30. -------- tot liet afrigten van paarden volgens de methode Baucher ,
vrij gevolgd, 1835, in kl. 8".......- 0.20.
-------- tot de paardenkennis , ten dienste der Onder-Officieren
der Kavallerie, 1837, met platen, in kl. 8°. . - 1.20.
Instructie voor de behandeling der lans , ten gebruike van het
Regiment Lanciers , binnen dit Rijk, gearresteerd krachtens de autorisatie bij Zijner Majesteits besluit van den lilen No- vember 1820, n°. 10, met platen, in 8°. . . - 3. 60. ------— tot de Velddienst voor de Kavallerie , naar het Hoog-
duitseh, 1822, in zakformaat.......- 0.30. |
|||||
Wïiim (Giiswm vin dik) , Handleiding der Paardenkennis, be-
vattende de paardenkennis, de gezondheidsbewaring en de" ziekte der paarden, 1817, 2 dn. met platen , m 80. ƒ10.00, Burger-en Krijgsstand , 1817 , met platen , in 80. - 4.80,
--------- Onderrigt -wegens het Schiet- en Zijdgewecr, ten dienste
van het Koninklijke Nederlan3sclie Leger, met aanmerkingen
en bijgevoegde platen vermeerderd; vijfde uitgave, gevolgd van het onderrigt wegens het Schiet- en Zijdgeweer, tedert het jaar 1813, 1828 met platen, in 8°. , . . - 7.00. «
dienst, volgens het voorschrift van Fredïkik II, voor zijne Officieren der Kavallerie , naar het Fransch, met aanmerkingen en bijvoegsels, 1823, derde uitgave, in 8°. . . - 3. 60. --------- Bijzonder onderwijs in de handgrepen te paard, 1829,
nieuwe vermeerderde uitgave, in zakformaat. . . - 0. 60.
Reglement op den Inwendigen dienst, de Politie en de Krijgs-
tucht der Kavallerie van het Koningrijk der Nederlanden , gearresteerd bij dispositie van den Commissaris-Generaal van; Oorlog, van den 26 Januarij 1820, n°. 21, tweede druk, in 8„................2. 00.- Voorschriften van het legeren der Kavallerie, 1834, met pla-
ten, in kl. 8°. ... . . v.....- 1. 00, |
||||||||